(?) heid, welke zij aan hunnen vader verfchnldigd waren; en de vader van zijne zijde ontflagen van de zorg, welke hij verpligt werd aan zijne kinderen te betoonen • ■ allen keeren zij even zeer tot de onafhangelijkheid te rug. 01', zo zij nog al voor een wijl verëenigd blijven, gefchiedt dit niet uit kragt van de wetten der natuur, maar alleen vrijvvilüglijk, en het gezin zelf blijft op geene andere wijze (taande, dan (legts door eene wederzijdfche overeenkomst. Deze gemeene vrijheid is niets anders, dan alleen een gevolg van de natuur des menfchen. Dé eerde wet, welke hem door de zelve werd voorgefehreven, is die, waar door hij verpligt wordt, voor zijn zelfs-bchoud te waaken: zijne eerde zorgen zijn die , welke hij zich zeiven verfchuldigd is , en daar hij alleen in daat zij , om te oordeelen, zo dra hij flegts tot die jaaren gekomen is, waar op hij zijne reden kan gebruiken — om te oordeelen, welke de gefchiktfte middelen wezen mogen, waar door hij zijn eigen wezen werkelijk kan in dand A 4 hour  (9 ) Grotius beweert, dat alle menfchelijk gezag geenzins ten voordeele van hun , die beftierd worden, zoude ingefleld zijn. Ten einde dit te bewijzen, voert hij de flaavernij , als een voorbeeld aan. De wijze van redenkavclen , welke hij beftendig volgt, beftaat daar in, dat' hij fteeds het recht door het bijbrengen van bekende gebeurtenisfen poogt vast te Hellen. Wel ligt zoude men eenen zekcrer weg kunnen inflaan, doch geenen, waar langs men meer ten voordeele der dwingelanden bewijzen kan. Het is dus, volgends de meening van Grotius, nog twijfelagtig, of het geheele menfchelijk gedacht aan een honderd-tal van menfehen , dan wel, of dit honderd - tal van menfehen aan het gansch menschdom toebehoore; dan, hij fchijnt door geheel zijn werk henen naar het eerfte dezer beide gevoelens overtehellen, en dit is tevens ook het denkbeeld van Hobbes. Dan , zie daar het menfchelijk gedacht, even als het vee, in eenige hoopen gedeeld, waar van elk zijnen meesA 5 ter  ( io ) ter heeft, die den zeiven met geen ander oogmerk voedt, dan om die, wanneer het hem lust, te Aagten. Even gelijk een herder in een verhevener ftand geplaatst zij, dan de kudde , welke hij ter weide drijft — even dus zijn de herders der volken, te weten die genen, die derzelver vorften genaamd worden, ook van een hooger orde, van eenen edeler aart, dan zij, over welke zij het bevel voeren. — Dus redenkavelde Keizer Caligula, volgends het verhaal van Philo den Jood; zo dat die vorst uit deze vergelijking, juist niet volftrekt tegen den fchijnbaaren regel, dit befluit opmaakte, dat naamelijk de oppermagtige gebieders, Goden — of, dat de volken, niets anders dan <— flagt- dieren waren Deze redenering van Caligula koomt genoegzaam op die van Hobbes en Grotius neder. Dan, Aristotdes had reeds langen voor een van deze beiden beweerd, dat de menfehen niet door de natuur zelve gelijk gefteld waren, maar dat, daar de een voor de flaavernij geboren werd, de  de ander alleen, om te gebieden, het leeveti ontving. jiristoteks had ten vollen recht; behalvea hier in alleen, dat hij de uitwerking voor de oorzaak nam. Elk mensch, die in de ketenen der flaavernij het eerfte daglicht ziet, wordt ook in de daad voor de ilaavernij geboren — niets is onwederlegbaarer. De flaaven verliezen alles in hunne boeien, tot zelfs het verlangen, van daar van ontheven te worden; zij beminnen hunne flaavernij, even gelijk de metgezellen van U/ijsfes aan hunnen Haat van dierlijkheid boven alle andere Handen de voorkeur gaven. Indien het dus eene waarheid zij, dat 'er thans, in gevolge de wetten der natuur, werkelijk flaaven beftaan — heeft dit om geene andere reden plaats, dan wijl 'er d'e een maal, tegen alle regelen der natuur aan, gemaakt zijn. Het geweld heeft de menfehen het' eerst tot flaaven gevormd, en hunne eigen lafheid deed hen in dezen toefhnd blijven. Ik heb hier geen het minfte gewag gemaakt, noch van koning Adam, noch van den keizer No-  C ») Noach , den vader van drie magtige alleenheerfchers, die dezen ganfchen aard-bol onder • zich verdeelden , even gelijk de .kinderen van Saturnus, die men vervolgends in hun heeft meenen te ontdekken, dit insgelijks gedaan hebben. Ik hoope, dat men dit ook werkelijk als een bewijs van mijne nederigheid zal aanmerken; want — daar ik in een rechte lijn van eenen dezer vorften buiten alle tegenfpraak afftamme, en mogelijk zelfs wel van den oudften der drie laatften — wie is 'er dan, die mij zoude durven betwisten, dat naar dien ik dus mijnrecht hier op bewijze, ik niet met allen grond de wettige gebieder van het menschdom wezen moest ? Dan, . dit zij , zo het wil — men kon geenzins ontkennen , dat Adam den oppervorst der ganfche wereld , even gelijk Robinfon, die van zijn eiland, zo lang hij het zelve geheel alleen bewoonde, een maal geweest z;j; en het geen dit bewind te gemakkelijker maakte , beftond hier in, dat, daar deze oppermagtige beheerfcher volkomen zeker op zijnen troon ge-  ( 13) gevestigd was, hij tevens noch voor de minfte wederfpannigheid zijner onderdaanen, noch voor het ontftaan van eenen buitenlandfchen oorlog, noch eenige famenzwering behoefde bedugt te wezen. DER-  DERDE HOOFDSTUK- Van het recht des fïerkjïen. De fterkfte bezit nimmer magts genoeg, om altoos alleen meester te zijn , zo hij zijn vermogen niet in een zeker recht, en de gehoorzaamheid, welke hij van anderen afëischt, in eenen pligt weet omtevormen. Van hier het recht des fterkften — een recht, dat in den fchijn flegts, in eenen fchertzenden zin genomen wordt, doch in de daad niet te min als een wezenlijken grondregel is vastgefteld. Dan, heeft men ons wel ooit eene genoeg- zaa-  (15) zaame uitlegging van deze uitdrukking gegeven? Het geweld of de fterkte is een vermogen j der natuur — ik begrijp dus niet, welk eene zedelijke verpligting 'er uit der zeiver uitwerking met mogelijkheid zoude kunnen voordvloeiën. Voor de overmagt te wijken — dit is eene daad, waar toe men gedwongen wordt, en geenzins eene uitwerking van onzen vrijen wil: op het best genomen , kan men het flegts eene verrigting noemen, waar toe de voorzigtigheid ons bewogen heeft. Op welk eene wijze zoude dit dus ooit een pligt kunnen heeten? Dan, dat wij dit voorgewende recht eens voor een oogenblik, als billijk voorönderftellen: en als dan durve ik gerustelijk verzekeren, dat alles, waar mede men de gegrondheid dezer meening zoude tragten te betoogen, niets anders, dan eene onverfraanbaare wartaal worden zal. Want, zo dra men beweert, dat het een geweld zij, dat dit recht doet plaats grijpen , verandert de uitwerking ook tevens met de oorzaak; daar alle geweld, het welk dit eerfte in ver-  ( l6 ) vermogen overtreft, het zelve tevens daadelijk in dit recht moet opvolgen. Zo dra men dus in ftaat is, om alle gehoorzaamheid te weigeren, kan men dit op eene wettige wijze doen, en derhlaven wijl de fterklte altoos het recht aan zijne zijde heeft, wordt 'er hier töe niets meer vcrëischt, dan, dat men dat gene , wat men verrigt, flegts op zodanig eene wijze doet, dat men wezenlijk altoos de fterkfte zij. Dan, wat toch is een recht, het welk verdwijnt, zo dra het geweld ophoudt ? Indien men flegts, door geweld daar toe gedwongen, moet gehoorzaamen , als dan is het niet meer noodig, dat men dit uit een befef van pligt verrigte; en zo dra men dus daar tegen niet meer gedwongen zij, is men daar toe ook niet langer verpligt. Men kan hier uit dus duidelijk zien , dat het woord — recht aan het geweld geenen meerderen klem, hoe ook genaamd, kan geven. Indien dit voorfchrift: — gehoorzaam aan de magten over u gefteld — niets anders zeggen wil,  VIER. DE HOOFDSTUK. Van de flavernij. "Wanneer het dus waar zij, dat aan geen fterveling het minfte gezag over zijn gelijken toekome, en het geweld geen recht, hoe ook genaamd, kan geven; als dan blijft 'er niets over, dan t dat men ftelle, dat alle wettig gezag, ten aanzien \ van het menschdom, eene wederzijdfche overeen- \ komst ten grondflage hebben moet. Indien een enkel mensch, zegt Grotius, van zijne vrijheid affiand doen, en zich, als flaaf, aan eenen meester overgeven kan; waarom zou dan B 2 ge-  (se) geheel een volk ook niet even zeer de zijne in ftaatizijn te verpanden, en zich aan eenen vorst, als onderdaanen, te onderwerpen? Deze uitdrukking bevat gewis eene menigte van woorden, die zeer dubbelzinnig zijn, doch, dat wij ons tot die van afjl diens volgencis al dat gene, wat een mensch naar zijne eigene verkiezing ook immer gebieden moge, geenzins eene wet zij; ja, dat zelfs dat gene, het welk de een of andere oppermagt, ten aanzien van een bijzonder voorwerp beveelt , dit even weinig is , maar alleen als een raadsbefluit' moet worden aangemerkt, en dus tevens geene uitoefening van het oppergezag, maar flegts die van de magt eener overheid, uitmaakt. En dus noeme ik eiken ftaat, die door wetten beftierd wordt, hoedanig des zelfs regeringsvorm dan ook immer wezen mag, een gemeencbest: want wanneer het even gezegde plaats grijp — alleen dan is het, dat het algemeen belang alles belh'ert, en de gemcene zaak van eenig gewigt geöordcclt wordt. Ieder wettig ftaatsbeftier is het ftaatsbeftier van een gemcenebcst (*). Dan , want een ftaatsbeftier eigen- (*) TI; verfh door dit woord niet flegts eene adel-regeling of volks - bewind , maar in het gemeen elk ftaatsbeilier, het welk II 4 d0ür  ( 1=0) eigenlijk zij, dit zal ik in het vervolg verklaaren. * De wetten zijn eigenlijk niets anders, dan voorwaarden, waar onder eene burger-maatfchappij zich te famen verbonden heeft. Het volk, het welk aan wetten onderworpen is, behoort daar van ook te gelijk de opfieller te zijn; het koomt alleen aan die genen toe, die zich te faam verëenigen, dat 'zij de voorwaarden van deze verbindenis regelen. Dan, op welk eene wijze zullen zij dezelve bepaalen ? Zal dit door acne algemeene faraenftemming, door eene plotieljnge inblazing gefchieden? Bezit liet ftaatkundig lighaam in de daad eene zintuig, om zijnen Wil bevatbaar aan den dag te leggen? Wie zal fc ftaat zijn, het zelve dat vermogen te fchen- ken «•■oor den algemeenen wil, die de Wet uitmaakt, geregeld wordt. Dan, ten einde wettig te zijn, behoort het ftaatsbeftier zich geenWis met de oppermagt te vermengen, of daar mede in een te foei. ten; maar het moet daar van alleen de dienaar zijn: als dan is ook de eenhoofdige regeriugSVo,n, va„ zelfs een gomcencbest. Dit een en ander zal in het volger.de bock nader betoogd worden.  (l2I ) leen van zo verre vooruittezien, het welk noocU zaakelijk is, om daar van de verëischte bepaalingen ter neder te Hellen; te vormen, en die bij voorraad aftckondigen; of op welk eene wijze zal het deze aanftonds, wanneer de omftandigheden het vorderen, ter kennisfe van het algemeen brengen? Hoe toch zal eene blinde menigte, welke meer maaien niet eens weet, wat zij wil, naar dien zij zelden befeft, wat tot haar eigen welzijn dient op welk eene wijze zal deze door zich zelve eene onderneming van zo veel gewigt, en waar aan te gelijk zo veele moeite verknogt is, als 'er aan die verbonden zij, welke een geheel famcmlel van wetten uitmaakt op welk eene wijze zal die zodanig eene onderneming ten uitvoer brengen ? Van zich zelf wil het volk altoos dat gene, wat zijn eigen geluk bcvoordert; dan, van zich zelf ziet, en onderkent het dit egter niet altoos te gelijk. De algemeene wil is altijd goed en billijk; dan, het oordeel, dat den zeiven beftiert, egter niet altoos genoegzaam verlicht. Met moet het zelve de 11 5 voor-  ZEVENDE HOOFDSTUK. Van den wetgever. 1 cn einde aller wegen te ontdekken \ welke de beste regelen ter beftiering eener maatfchappij en tevens die gene, die met den aart van deze of geene natie het best overëenftemden in waarheid mogten zijn; zouden 'er een meer, dan menfchelijk wezen verëischt worden een wezen, het welk alle de driften en hartstogten der menfehen volkomen kende , en in ftaat was, deze te zien werken, zonder-flegts door een der zelve gefchokt te worden — een we-  ( f& wezen,. het welk met den zwakken iferveling in geene hoe genaamde betrekking ftond, en des zelfs gcaartheid egter grondig kende — een wezen, wiens geluk van het onze op geenerleië wijze afhing, en het welk zich egter met de vestiging van het zelve wel wilde bezig houden een wezen eindelijk, dat, daar het zich voor de toekomftige tijden een nog ver afzijnden roem ftigtte, hier aan geduurcude de eene eeuw konde aibeiden, ten einde in eene andere daar van de welverdiende belooning te mogen genieten. (*) Ja, om wetten aan het menschdom voortefchrijven, zouden waarelijk Godeh verëischt worden. Op de zelfde wijze, waarop Caligu/a, wat het wezen der zaak betreft, een maal redenkavelde; - even op de zelfde deed dit Plato, met betrekking tot (*) Een volk wordt flegts eerst dan beroemd, wanneer des zelfs wetgeving haaren invloed reeds begint te verliezen. Het is ons genoegzaam bekend, gedtiurcnde hoe veele eeuwen de inftellingen van Lijcurgus reeds het geluk der Spartanen had uitgemaakt, alvoorens men van deze in het overige gedeelte van Griekenland nog eens begon te fpreken.  C 126 ) tor het recht, wanneer hij van den mensch, zodanig als deze zich in den burger-ftaat, of onder een vorfielijk bellier bevindt, ons eene bepaaling poogde te geven, daar hij het wezen Van den zelvcn in zijn boek, over het eenhoofdig beffier nader onderzogt. Dan, zo het waar zij, dat een waarelijk groot vorst een wezen zij, het welk met , dan alleen zeer zeldzaam aangetroffen wordt; wat moet men als dan, ten aanzien van een wetgever, vast ftellen? De eerfte toch behoeft niets anders te doen, dan het voorbeek! te volgen, het welk de andere geven- moet. Deze is de konftenaar , die geheel het werktuig uitvindt — gene daar tegen, niets anders, dan flegts een werkman, die het zelve opwindt, en in beweging zet. Bij het ontdaan der maatfehappijen, zegt Montesquieu, zijn het flegts.de hoofden der gemcencbestcn, die den zeiven hunne inrigting ichenken, en vervolgends is het deze inrigting zelve , die de hoofden der gemecnebesteu vormt. Een wetgever is in allen opzigte een ongemeen wezen in eenen ftaat. Indien hij dit, ten  ( 13° ) maakt, niets anders zij, het geen alle de bijzondere perfonen, waar uit de zelve famengefteld is, , nimmermeer verpligten kan, behalven alleen de algemeene wil, en men nooit in ftaat zij, zich verzekerd te houden, dat een bijzondere, ten vollen met den gezegden algemeenen wil overëenkomftig wezen zal, dan, na men den zdven alvoorens aan de vrije iTemming van het ganfche volk onderworpen hebbe." Ik heb dit bereids hier voor gezegd , dan, het is niet geheel nutteloos, dat men het zelve thans herhaale.- En dus ontmoet men in de wetgeving twee dingen tevens , die anders zins onbeftaanbaar met elkander fchijnen; te weten, eene onderneming, welke bij na boven alle menfchelijke kragten moet geoordeeld worden, en, om deze ten uitvoer te brengen, te gelijk een gezag, het welk van geen het minst vermogen is. Eene andere zwaarigheid, welke onze opmerking verdient, is deze ; dat, welke wijzen, het anders ook wezen mogtcn die het ondernamen, om het gemeen in hunne gewoone taaie aantefpre- ken,  ( i3i ) ken , in Mede van des zelfs eigen bijzondere fpraake te bezigen ^ deze nimmer door het zelve zouden verdaan wordem Dan, 'er zijn duizend verfchillende foorten van denkbeelden, die het onmogelijk is, in de gewoone taal des volks overebrengen. Alle, te algemeene befchouwingen, en te ver afzijndc voorwerpen, bevinden zich even zeer buiten des zelfs bereik; en, daar elk bijzonder, wezen in geen ander ontwerp van een ftaatsbeftier genoegen vindt, dan dat alleen * het welk met zijn afzonderlijk belang in eene uadere betrekking ftaat; bemerkt het niet, dan flegts met zeer veel moeite, welke voordeden uit die geduurige zelfs verlocheningen, welke goede, billijke wetten van ons eifchen, voor het zelve met mogelijkheid kunnen voofdvloeiënj1 Ten einde een volk, het welk begint gevormd te worden, in ftaat ware, de heiizaame léexftellingen der Maatkunde met goedkeuring te befchouwen, en de grondregelen daar van geftadig te volgen; was het volftrekt noodzaakelijk, dat de uitwerking in de oorzaak zelve' I 2 ver-  C 132 ) veranderde; dat de waare geest eener maatfchappclijke famenleeving, welke het gewrogt der wetgeving behoort te zijn, deze wetgeving zelve bereids beftierde, en de menfehen, reeds eer deze wetgeving plaats greep, dat gene waren, wat zij door middel van dezelve moeten worden. Daar dus elke wetgever, noch van het geweld, noch van de overtuiging, ter bereiking van zijn oogmerk, in ftaat is, gebruik te maaken, bevindt hij zich in de noodzakelijkheid, van tot een gezag van een geheel anderen aart zijn toevlugt te nemen — een gezag, het welk in ftaat zij, de menigte, zonder eenig geweld te gebruiken, ongemerkt mede'elleepen , en de zelve te overreeden, zonder egter te overtuigen. En zie daar, wat het zij, dat fteeds de wetgevers der meeftc volken gedwongen heeft, om tot de tusfchcnkomst des hemels hun toevlugt te nemen, en de eer, welke hunne eigen wijsheid met het volfte recht verdiende, geheellijk aan de Goden toetefchrijven, ten einde dus de volken, even zeer aan de wetten van den ftaat,  C ï35 ) ftaat, als aan die der natuur, ten vollen onder-? worpen werden; en deze daar zij tevens in de jrörming van den mensch 'het zelfde vermogen, als in die der burgerlijke maatfchappij erkenden, dus met behouding hunner vrijheid gehoorzaamen, en met gelatenheid het juk van het algemeene welzijn dragen mogtcn. Dus is het, dat de wetgever eene, naar den uiterlijken fchijn, veel meer, dan aardfehe wijsheid — eene wijsheid, welke voor het minst verre boven het bereik der groote menigte is, den Goden in den mond legt, en deze door middel van de zelve, geftadig befiisfmgen doet uitfpreken, ten einde diens volgends 5 door middel van een Goddelijk gezag, die genen mede te llecpen, die hij door geene mcnfchelijke fchranderheid in ftaat geweest ware , overtehaalcn. {*) Dan , het valt egter geen- E veramonte — zegt MachiSvel — mai non fü alcuno ordinatore di leggi ftraodinarie in un popoio, che non riccorresfe a Dio, perche altrifnenti non farebbero accttate; pe.clie fono molti beni conosciuti de uno prudente, i quali non hanno in fj raggioni ev!demi da poteigli pcifuaderc ad altrui. Discorfi fopra Tito Livio L. I. C. XI. I 3  C *34 ) geenzins aan elk eenen te benrte, de Goden ten zijnen voordeel te doen fpreken, of een volkomen geloof te verwerven, wanneer hij zich als den verklaarer van der zeiver wil aan zijne natuurgenooten vertoond. De groote ziel van eenen waaren wetgever —- deze is het alleen, welke men, als het wezenlijke wonder-werk, dat zijne Goddelijke zending ten vollen aan den dag legt, alleen behoort aantemerken. Elk een ïs ten vollen in ftaat, fteenen tafelen uittchouwen, eene godfpraak ten zijnen voordeden omtekopen; of een gemeenzaamen omgang, met het een of ander Goddelijk wezen voortewenden; een vogel afterigten, ten einde deze hem iets kome inluifteren, of eenig ander middel van dien aart uittevinden, het welk gefchikt zij, om het volk op eene lompe wijze te misleiden. Hij, die tot niets anders, dan dit alleen gefchikt is, zoude zelfs wel ligt in ftaat zijn, om met hulp van het los geval eenen dommen hoop bij een te brengen: dan , nooit egter zal het hem gelukken, eenen uitgeftrekten ftaat  ( 135) ftaat te ftigten, en zijn fpoorbijfter gewrogt zal wel dra tevens met des zelfs werkmeefter omkomen. Een ijdel gochel-fpel kan wel een, ras te verbreken , band vormen ; dan, niets, behalven eene waare wijsheid alleen, is in ftaat, aan eene verbindenis duurzaamheid te fchenken. De wet der Joden, welke nog geftadig blijft ftand houden, en die van den zoon van Ismnël, welke reeds geduurende tien agter een volgende eeuwen, de helft der wereld in ftaat was te beheerfchen, deze — doen ons ook nu zelfs nog de groote ftervelingen kennen , die deze een maal hebben voorgefchreven; en terwijl de trotfche wijsbegeerte, of de verblinde partij-zugt in deze niets anders, dan flegts gelukkige bedriegers ontdekt, bewondert de waare flaatkundige in hunne inftellingen nog fteeds die groote, en veel vermogende vernuften, die ten vollen gefchikt waren, om duurzaame inrigtingen te vormen. Dan, men moet egter uit dit alles geenzins met Warhurton befluiten , dat de ftaatkunde, I 4 en  C 138 ) Ontvangen. Om deze rede alleen — naamelijk, wijl zij daar voor niet vatbaar waren -- weigerde Ptato de wetgever der Arcadièn en Cijrengërs te wezen; naar dien het hem zeer wel bekend was, dat deze beide volken zeer veele rijkdommen bezaten, en de gelijkheid niet konden dragen. Het is ook om de zelfde reden, dat men op Creta zeer goede wetten, doch tevens flegte burgeren vond; naar de maale Minos een volk had tragten te befchaaven en te regelen, het Welk aan ailerleië ondeugden overgegeven was. Eene menigte van volken is 'er, die op dit wereld-rond eene glanzende rol gefpeeld hebben, en egter nimmer zoude bekwaam geweest zijn, om zich aan goede wetten te onderwerpen; en ook die zelfs, die dit een maal konden , waren hier toe alleen geduurende een zeer kort tijdsbeftek bekwaam. De volken, even gelijk de menfehen op zich zelve befchouwd, zijn niet beftemd, om zich te laten leiden, dan flegts in hunne vroege jeugd; met de jaaren wjrJen zij allengs onverbeterbaar. Wan-  C 139 ) Wanneer 'er een maal vaste gewoonte bij de zelve hebben plaats gegrepen, en de vooröordeelen 'bij hen diepe wortels fcboten, als dan is het vrugteloos en tevens gevaarclijk hen te willen hervormen: ja, als dan kan een volk het zelfs niet eens meer lijden, dat men de bronnen hunner ongelukken aanraake, ten einde de zelve te doen opdroogen; zij gelijken dus, ten dezen opzigte , volmaakt die domme kortzigtige kranken, dien het volftrekt aan moed ontbreekt, daar deze flegts op het bloot gezigt van den genees-heer beginnen te tzidderen. Dan, men waane egter geenzins, dat niet, even gelijk fommige ziekten het hoofd des lijders zeer geweldig aantasten, en dezen van alle vermogens, om zich het voorledene te herinneren volftrekt berooven, 'er niet bij wijlen even dus ook voor fommige ftaaten een tijdperk van beroering geboren worde , het welk voor dezen even het zelfde is, als eene krankheid, welke ten hoogften top fteeg, voor eenen zieken — een tijdperk, waar het afgrijzen, dat men voor het ver-  vergangene gevoelt, de plaats van een volfltekte verbetenheid van het voorledene, en van zich zelf ten vollen inneemt —een tijdperk , waar op zodanige fiaaten, door burger - oorlogen ge, |§é] in vlam gezet, ten Iaatften , cp dat ik mijop deze wijze eens uitdruk, als het ware uit hunne asch met een vernieuwden luLler verrijzen, en wederom de volle kragten hunner jeugd vertoonen , daar zij zich alvoorens aan den arm des doods ontwrongen. . Zodanig was Spana ten tijde der wetgeving van L/jcurgus; even het zelfde zag men te Rome gebeuren, na de verdrijving van Tarquinius Superbus; ja, een gelijk lot'was, dat, het welk ook aan de Perëenigde Neder, landen, en de Zwitferfche Dondgenooten, na de verjaging hunner onderdrukkers, te beurte viel. Dan, deze gebeurtenisfen zijn flegts zeldzaam; zij moeten dus flegts, als uitzonderingen worden aangemerkt — als uitzonderingen waar van de rede altoos in de bijzondere flaats-gelteltcnis van zulk een land behoort gezogt te worden , het welk de-  ( I4i ) deze uitzondering treft. Ja, zelfs zoude zodanig een voorval nimmer voer eene tweede maal bij het zelfde .volk kunnen plaats grijpen: want niet, clan zo lang alleen het zelve flegts onbefchaafd is, kan het zijne vrijheid verwerven5. doch wanneer de fpringveeren, die het geheele ' lighaam een maal in beweging zetten, ten laat- ften ganfchelijk afgelleten zijn .als dan is het hier toe niet meer in ftaat. Als dan zijn inwendige beroerten ten vollen vermogend, om het zelve te floopen, zonder dat immer cemge omwenteling het wederom tot zijne voorige grootheid zoude kunnen opvoeren; ja, zo dra de ketenen, welke het geboeid hielden, een maal verbrijzeld worden, valt het van een, en beftaat niet langer. Het heeft dus voor daan' eenen meeftcr, en geenzins een verlosfer noodig. —, 6 Vrije volken! gedenk hier aan behendig — men vermag wel zijne vrijheid te verwerven: dan, nimmer kan men dezelve, wanneer die als dan verloren ging, wederom erlangen ? Ft  114a) Er heeft, ten aanzien der volken even het Zelfde, als met betrekking tof de onderfcheiden menfehen plaats: 'er is een zekere tijd, wan- neer de zelve tot rijpheid komen, en , dezen moet men afwagten, alvoorens men deze aan wetten ondenverpe. Dan, het valt niet altoos zeer ligt, om den tijd, waar op een volk des zelfs rijpheid erlangd heeft, voldingend te onderfcheiden, en zo men met zijne wetgeving een begin maakt, alvoorens dit tijdftip gekomen' zij, als dan bereikt men nimmer zijne bedoeling. De eene natie is in ftaat, om befchaafd ■ te worden, zo dra de zelve zich flegts tot een volk gevormd heeft; terwijl een ander , na verloop van tien op elkander volgende eeuwen, zich nog geenzins in eenen zodanigen toeftand bevindt. De Rusfen zullen nimmer in de daad befchaafd zijn, naar dien men reeds te vroeg aan hunne befchaaving gearbeid heeft. Peter I. had een vernuft, het welk zeer gefchikt was, om natevolgen, doch bezat niet te min geen waar genie, het welk in ftaat is,  C «43 ) is, te fcheppen, en uit een enkel «iet alles te doen geboren worden. Sommige van die dingen, die door hem verrigt werden, waren goed; doch de mee Me daar tegen, wederom volftrekt verkeerd geplaatst. Hij zag, dat hij over een woest volk het gebied voerde; doch bemerkte egter niet, dat het zelve nog geenzins rijp genoeg was, om het te kunnen befchaaven. ' Hij wilde het zelve dus ten vollen vormen, daar het egter nog niets anders behoefde, dan dat men het zelve eenen zodanigen geest inboezemde , die het ten oorlog hardde. Hij wilde het zelve ter ftond tot IXuiifchen, tot Engelfchen maaken, daar hij niet te min flegts had behooren te zorgen, dat het Rus/en werden. Hij heeft dus zijne onderdaanen verhinderd, om immer dat gene te worden, dat zij hadden kunnen zijn, daar hij hen overreedde, dat zij bereids dat gene waren, waar van zij zich nog zeer verre verwijderd bevonden. Op even de zelfde wijze is het, dat een Franfche Paedagoog zijnen leerling ecniglijk vormt, om in zijne jeugd  C 144 ) jeugd een oogenblik te fchitterenj ffl ^ gends niets, hoe genaamd te wezen. H« RUS zonde gaarne geheel voor zich d0Cn b"kken' « - -1F niet te min wel dra ten onder gebrast run n» t * °™gt zijn. De Tir/fcrwr, des zelfs onderdaanen, of „abuuren, 2BHen een maai zi: ne meellers en tevens ook de .onze worden.' Dusdanig eene omwenteling fchjjnt mij onfeilbaar zeker: ja, zelfs vereenigen alle de vorften van ons wereld-deel zich te famen, ten einde deze te verhaasten. NE-  NEGENDE HOOFDSTUK. Een vervolg op het voorige. Even gelijk de geftalte van een wel gevormd mensch door de natuur zelve binnen zekere grenzen bepaald is, zo dat, wanneer zij die aan een of andere zijde overfchreidt, 'er niets, dan reuzen of dwergen, ten voorfchijn kome; even dus hebben 'er, insgelijks met opzigt tot de beste wijze, om het ftaatsbeftuur van een volk te regelen, beftemde eindperken plaats, ten aanzien van de uitgeftrektheid, welke zodanig een ftaat beflaan kan, ten einde noch te rw gr00  C H6 ) groot te zijn, om wel te kunnen böftierd worden, noch ook te kleen te wezen, zo dat deze niet vermogend ware , om zich door middel zijner eigene kragten fiaande te houden. Er is, met betrekking tot elk Staatkundig lighaam, een gewis toppunt van vermogens , het welk dit nimmer moest te boven (treeven; doch van welke het egter fomwijlen afwijkt, door zich te zeer te vergrooten. Naar maate de banden, die de maatfchappij te famen vcrëenigd houden , zich verder uitftrekken, naar maate worden deze ook flapper; en dus is zelfs eene kleene ftaat, naar evenredigheid, veel vermogender, dan een groote. , Duizend reden zijn 'er, welke de waarheid dezer (telling aan den dag leggen. Voor eerst, wordt de beftiering veel moeilijker, wanneer deze zich op aanmerkelijke afftanden moet uitftrekken, even gelijk een gewigt aan het einde van eenen langen hefboom zwaarer fchijnt. Het zelve is ook drukkender, naar gelang 'er een grooter getal van ambtenaaren daar toe ver- ëischt  ( 147 ) ëïscht worde; want, daar reeds eïke ftad de haare heeft, die het volk bezoldigt, grijpt dit even eens ten opzigte van elke ftreek, en vervolgends ook omtrent elk gewest ,. weder plaats: vervolgends koomt men tot de grootere gedeelten van het ftaats - bewind — tot de landvoogden, tot de onderkoningen, die allen weder insgelijks door het volk betaald worden, ja tevens veel meer kosten, naar maate men hooger Hijgt, en dit wel alles ten laste van het ongelukkig volk, het welk zich nu hier door ziet uitgeput. Dan, ten laatften koomt men aan het opperde bewind, het welk alles door zijn verfchrikkelijke zwaarte geheel en al verplet. Zo veele noodelooze lallen mergelen de onderdaanen gcftaüg al meer en meer uit, en wel verre daar van daan, dat zij door deze onderfcheiden rangen van dienaaren van den ftaat beter zouden beflicrd worden, gefchiedt dit in tegendeel veel flegter, dan wanneer zij flegts eenen enkelen hadden , die over hen het gebied voerde. En dus blijft 'er in het einde naauw eenig verK 2 mo-  C 148 ) mogen meer overig, om zich in een buitengewoon geval te kunnen redden, en zo dra men zich gedwongen ziet, om daar toe zijne toevlugt te nemen, als dan bevindt dusdanig een ftaat zich altoos op den rand van zijn gewis verderf Dan, dit is het geenzins al — niet alleen, dat in een al te uitgeftrekten ftaat, het openbaar bewind altoos veel minder klem en fnelheid bezit, om de wetten de handhaaven, knevelaarijën te verhinderen; alle misbruiken te verbeteren, en oproerige ondernemingen, welke aan afgelegen oorden zouden kunnen plaats grijpen, beftendig voortekomen; maar tevens gevoelt het volk eene veel mindere verkleefdheid aan opperhoofden, die het nimmer ziet; veel minder genegenheid voor een vaderland, het welk zich in zijn oogen, even als ware. het geheel deze wereld-bol vertoont; en voor zijne medeburgeren, die voorliet giootfte gedeelte aan het zelve ganfchelijk onbekend, geheel vreenul zijn. Even. de -zelfde wetten kunnen met geene mogelijkheid, voor zo veele onderfcheiden  C -49 ) den gewesten, die alle verfchillende zeden hebben, die onder tegenftrijdige hemelftreeken gelegen zijn; en alle voor zeker geene volmaakt gelijken regeringsvorm dulden, even zeer berekend zijn. Dan, verfchillende wetten kunnen zeker niet, dan onrustige bewegirgen en verwarring onder volken doen ontftaan, die, daar zij onder de zelfde opperhoofden leeven, geftadig met elkander een naauwer gemeenfchap houden, wederzijds eenigen van hunne leden tot elkander zien overgaan, of met elkander huwen, egter aan geheel verfchillende gewoonten onderworpen zijn", en dus nimmer in het zekere weten, of hun vaderlijk erfgoed hun wel volkomen tocbehoore. De meer, dan gemeene bekwaamheden worden dus te midden dier verbaazende menigte, welke het opperbewind ongemerkt naar het oord deed famenvloeiën, waar het' zelve zijnen zetel vestte, als het ware , geheel begraven; verheven, edele neiging en deugden, blijven onbekend; ja, de misdaaden ongeltraft. De hoofden van het {taats-bellier, . geftadig met bezigheden overkropt, zijn niet K 3 in  06o } een volk wil fchenken, moet men ook nog eene andere voegen, en wel zodanig eene, zonder welke alle de overige geheel vrugteloos zijn, te weten die, dat men van alles een genoegzaamen overvloed, en tevens vrede hebbe; want dat tijdftip, waar op men eenen ftaat ten vollen regelt, is juist even als dat gene, waar op men eenen krijgs-drom (*) vormt, naamelijk dat, waar op het ganfehe lighaam het minst gefchikt is, om wederfland te bieden, en het ligtfte kan verdelgd worden. Het zoude gemakkelijker zijn bij eene volftrekte wanorde eenen aanval te wederftaan, dan wel geduurcnde een tijd van inwendige gistingen, wanneer .elk zich flegts met den ftand, dien hij wel dra zal aannemen, en geenzins met liet algemeen gevaar ten vollen bezig houdt. Dat 'er in zulk een hagchelijk tijdsgewrigt een oorlog ontfta, een hongersnood plaats grijpe, of een oproer uitberfte, en zodanig een ftaat is buiten allen twijfel aanftonds geheel omgekeerd. Dan, O Vnbatailhn zegt Rousfiau. De Vertaaleiu  (**ï) Doch , men kan egter geenzins ontkennen, dat 'er te midden van dusdanige ftaats-orkaanen, niet werkelijk eene menigte van regeringsvormen zouden gevestigd zijn: maar ook dan ware.i het die regeringsvormen zeiven, die zul- , ke ftaate i -verwoestten. GeweL'enaaren doen altoos onrustige tijdperken geboren worden, of kiezen dezelve opzettelijk uit; ten einde, onder begunftiging van de algemeene ontzetting, ten uitenten nadeelige wetten doortcdrijven ja, zodanige wetten doortcdrijven, welke het volk bij een bedaard overleg nimmer zoude hebben goed gekeurd. De keuze van het ooger.blik, tot inrigting van een ftaat beltemd juist dit is een der zekerfte kenmerken, waar door men ' het werk eens wetgevers , van dat van eens dwingelands in Haat is , te onderfcheiden. Hoedanig een volk is dus gefchikt, om wetten te ontvangen ? — Dat gene , het welk, daar het zich reeds door de banden van even den zelfden 'oorfprong , door een zelfde belang, of weclerzidfche overeenkomst L te  it€, het welk noch rijk, noch arm kan genaamd worden , en voor zich zelve genoegzaam zij 5 om kort te zijn, dat gene , het welk de vastheid van een reeds lang bevestigd volk, met de buigzaamheid van eene nog onlangs flegts gevormde natie, ten vollen verëenigt. Dan, dat gene, het welk eene wetgeving boven alles moeilijk maakt, beftaat geenzins zo zeer in dat, het welk, men moet vast (lellen, dan wel in het geen men behoort te vernietigen; en het geen 503 £$*fj , dé een de hulp van liet andere in waarheid niet ontbeeren !:r;nde, zoude dit voor het eerfte gewis zeer hard zijn, en voor het andere te gelijk niet minder gevaarelijk wezen. In zulk een geval zal elke verftandige natie aanltonds alle m gelijke poogingen aanwenden, ten einde de andere wel dra uit dezen ftaat van afhangwlijkhied te verlosfen. Dus verkoos het gemeenebest van Tbalascaia, het welk geheel in het rijk van Mexico was ingefloten , veel eer het zout geheel en al te misfen , dan dit van de Mexicanen te kopen, of zelfs voor niet te, outvangen. De fchrandere Tba.ascalanett zagen maar al te wel, welk een valftrik huil door deze fchijnbaare edelmoedigheid gefpreid werd. Zij hielden dus ook werkelijk hunne vrijheid ftaande, en deze kleene ftaat, door dat ontzaggelijk rijksgebied van alle -Zijden omringd, was dus ook in het einde de oorzaak van de» ondergang van het laatstgemelde. , L ft  ( i*4 ) de oorzaak is, waarom men dusdanig eene pooging zo zeldzaam ziet gelukken, beftaat in eene, bijna volttrckte, onmogelijkheid, om de eenvouwigheid der natuur, veröemgd met de behoeften eener maatfchappij, te faftm verëenigd aantetrclTen. Dat het zeer bezwaarelijk valk, alle deze verëisch- ten ergends bij elkander te vinden dit is buiten alle tegcnfpraak; dan ook juist daarom is het, dat men flegts zeer weinige wel ingerigte ftaaten vinden kan. Er beftaat in tusfehen in Europa nog een land, het welk voor eene goede wetgeving zeer gefchikt is, te weten , het eiland Corflca. De moed en ftandvastigheid, waar mede dit dapper volk des zelfs vrijheid weten te herwinnen en te verdedigen, verdienden in waarheid met het volfte recht, dat een maal een Wijze het zelve leerde, op welk eene wijs het die fteeds konde bewaaren. Dan, ik heb een zeker voorgevoel, dat dit gewest nog een maal geheel Europa verbaazen zal. ELF-  / ELFDE HOOFDSTUK. Van de onderfcheiden jlelfels der wetgeving. Indien men poogt te ontdekken, wat het zij, waar in het hoogde geluk van allen, dat werkelijk lïet doelwit van ieder famcndel van wetten behóórt te wezen, in de daad gelegen is, als dan zal men wel dra vinden, dat dit tot deze twee 'hoofdzaken kan gebragt worden, naamelijk tot vrijheid en gelijkheid. De vrij- ! heid wordt hier toe voldrekt verëischt, naar de maal alles, waar door men van den een of anderen in het bijzonder afhangt, juist even L 3 zo  ( ***) zo veele kragten aan- den geheelen ftaat ontrooft, als die gene bezit, die zich dus in eene zekere ondergefchiktheid, ten aanzien van eenen tweeden , daadelijk bevindt; en de gelijkheid is ten dien einde even zeer noodzaakelijk, naar dien 'er zonder deze met geene mogelijkheid eene waare vrijheid kan ftand grijpen. Waar in de burgerlijke vrijheid befta — dit neb ik reeds gezegd. Dan, wat de gelijkheid belangt — ten dezen opzigte behoort men zich geenzins te verbeelden, dat 'er, om deze te doen plaats hebben, aller wegen door de geheele maatfchappij een gelijken trap van magt en rijkdommen gevorderd worde j maar dat, wat de magt belangt, deze boven alle geweld moet verheven zijn, en dat daar van nimmer eenig gebruik gemaakt worde, dan alleen ter handhaaving der vast gefielde flanden en wetten; en met opzigt -tot de rijkdommen — dat geen burger, hoe ook genaamd, vermogen genoeg behoort te bezitten, om daar door eenen anderen te kunnen om ;open; gelijk 'er tevens niemand  ( K3 ) re ais dan zal men wel dra ontdekken, dat dé wetten, zonder dat men dit eens befpeürd had, der zclver invloed allengs verliezen; dat de ftaatsgefteltenis geheel van aart veriindere, en de ganfche ftaat zodanig bij aanhoudenheid gefchokt worde, dat deze eindelijk of vernietigd, of wel ten aanzien van des zelfs aart geheel omgekeerd worde, zodanig, dat de natuur der dingen, welke nimmer garifcbelijk kan veranderen, dus ten laatften wederom haare voorigen loop erlange. / TWAALF-  I hg. ■ TWAALFDE HOOFDSTUK. Verdeeling der wetten. T en einde alles behoofelijk te regelen, of aan de algemeene zaaken den best mogelijken vorm te geven, zijn 'er onderfcheidene betrekkingen, welke men behoort in aanmerking te nemen. Voor eerst moet mea zijnen aandagt vesten op de beweging van het ganfche lighaam, het welk op zich zeiven werkt dat is op de betrekking, waar het geheel tot zich zelf, of waar in de oppermagt tot den ftaat Ma; en deze betrekking is uit die tusfehen beiden gepïaatfte grootheden, welke daar mede in evenredigheid zijn, te famengeiteld, gelijk dit in het vervolg nader blijken 'zal. De  C *?5 j De wetten, welke gefchikt zijn, om deze betrekking te regelen, dragen den naam van wetten van den ftaat, en worden ook met dien van grond - wetten beltempeld welke benaaming gewis ten uiterften billijk is, wanneer deze wetten goed en recht 'zijn. Want zo 'er in eiken ftaat flegts eene juiste wijze van het zelve te bellieren gevonden wordt, als dan is het volk, het welk de zelve dus vindt, tevens in de daad gehouden , om zich daar aan te onderwerpen; dan, zo deze vast gefielde orde daar tegen gebrekkig zij, waarom zouden wij als dan de zodanige, als grond-wetten, aanmerken, welke in de daad tegen de regelen van een waarelijk goed ftaats-beflier aandruifchen. En buiten dien heeft het volk in allen gevallen beftendig eene volkomen magt, om zijne wetten te veranderen, al waren deze dan ook de beste, welke immer mogelijk wezen konden; wat zo het, aan het zelve goed dunkt, zjch zelf een wezenlijk nadeel toetebrengen ; wie is het, die dan het recht zoude hebben, om het daar in te hinderen? De  C 178 ) beelden, waar van ik hier fpreke — een wezenlijk gedeelte der inrigtingen van eenen wel geregelden ftaat, doch het welk bij onze {taalkundigen onbekend is, hoe zeer ook van het zelve alleen de goede uitwerking, van alle de overige wetten voornaamelijk afhange — een gedeelte, waar mede een waarelijk groote wetgever zich ongemerkt geftadig bezig houdt, daar hij zich alleen tot bijzondere inrigtingen , welke niets, dan alleen een enkelen boog van het geheele gewelf uitmaaken, fchijnt te bepaalcn; terwijl echter de zeden , welke zich altoos flegts zeer langzaam beginnen te vormen, daar van niet te min in de daad, het zeker en onwrikbaar fteun-punt zij Dan, onder deze verfchillende foorten , zijn de wetten van den ftaat, of die gene , waar in de vastgeftelde regeringsvorm beftaat , de eenige, welke op mijn tegenwoordig onderwerp in eene wezenlijke betrekking hebben.  MAATSCHAP P E I. ij it VERDRAG OF ' GR.ÖNDBEG IN ZELEN van li ET STAATS - RECHT, jloori . js J. R O U S S E A ü, Burger van Qsneve. TWEEDE DEEL. Foederis aquas bifcamui leges. /Eneid. L. XI* Tr Ajisteldaji, bij J. A. Qrajenfchot, //. AVyafr, ^ d. Burg ew Zoon, M. de liruyn ex 11*. Holtrop; Haari.em C. Plaat en J. Bats; Leyubn Herding, V. Tiffelen en M Cvfveer; Delft Koehfi'vavri ; 'sIIag . LeeusVenjïèin; Rotterdam D. l'is J. Meier en C v. d Dries. En /oom alom bij alle de Boekverkoopers in Nederland.   INHOUD ■i VAN HET TWEEDE DEEL. DERDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. - Fan het ftaats-beftier in het algemeen. bl. a TWEEDE HOOFDSTUK. — Fan het grondbeginzel, het welk de oorzaak van het verfchil uitmaakt, het welk tusfehen het een en ander ftaats-beftier plaats grijpt. 22 DERDE HOOFDSTUK. — Ferdeeling van het ftaatsbeftier in onderfcheiden Joor ten. 31 VIERDE HOOFDSTUK. — Fan de volks-regering. z6 VIJFDE HOOFDSTUK. — Fan de Adel - regering. 43 ZESDE HOOFDSTUK. — Fan de alleenheer/ching. 51. ZEVENDE HOOFDSTUK. — Fan het gemengde ftaats ■ beftier. 70 AGTSTE HOOFDSTUK. — Dat ieder ftaats ■ beftier geenzins voor eiken ftaat gefchikt zij. 75 NEGENDE HOOFDSTUK. — Fan de merktekenen, waar aan men ■ weten kan, of het ftaats-beftier van een land in waarheid goed zij. 92 TIEN- ,  INHOUD, TIENDE HOOFDSTUK. - Van de misbruiken, dié in het ftaats - beft.er kunnen plaats grijpen, en des zelfs naturelijke hel-^ ling, om te ontaarten. bi. 98 ELFDE HOOFDSTUK. - Bet/effende den dood van het ftaatkundig Hghaam. 108 ^TWAALFDE HOOFJSTUK. - Op welk eene wijze het gezag der oppermagt het best kan gehandhaafd worden. 113 DERTIENDE HOOFDSTUK. — Een vervolg van , het voorige. fjy | VEERTIENDE HOOFDSTUK. — Een vervolg van het voorige. 123 VIJFTIENDE HOOFDSTUK. — Van de afgevaardigden, of vertegenwoordigers. 16/ ZESTIENDE HOOFDSTUK. - Dat de inftell-ng van het ftaats-beftier geenzins als een verdrag befchouwd kan worden. 140 ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. — Van de infielÜng van het ftaats-beftier. ". 145 AGTTIENDE HOOFDSTUK. - De middelen waar door men kan voorkomen, dat het ftaats - begier zich geene al te groote magt aanmaatige. 150 DER-  DERDE BOEK. .Alvoorens wij van de onderfcheiden foorten van regerings- vormen fpreken, moeten wij eerst de juiste betekenis van dat woord, welke tot nog toe niet genoegzaam bepaald werd, tragten eptegeven. II. Deel. A EER-  (5) grijpt, bij den mensch doet geboren worden. En zie daar, wat in eenen ftaat het redemagtig vermogen van dien- geheelen ftaat zij —' iets, het geen ten onrechte niet zelden met de oppermagt verward werd , hoe wel het daar van flegts in de daad een dienaar is. Wat is dus een ftaats-beftier? Niets anders, dan een vast gefteld lighaam, een flaatkundige perfoon, die een midden tusfehen de onderdanen de oppermagt uitmaakt, en ftrekt, om deze beiden eene wederkeerige gemeenfehap te doen oefenen; een lighaam, een perfoon, die met de uitvoering van de wetten, en de inftandhouding ] der vrijheid, zo wel in het burgerlijke, als flaatkundige, belast werd. De leden van dit lighaam worden overheden, of opperheeren, dat is — beftierert *an den ftaat, geheeten, en dit geheele lighaam zelf draagt tevens den naam van vorst (*>. En dus hebben de C) Dus geeft men te Vtn.tU aan de uitvoerenden raad ook daadelijk den naam van ollergcnadigst virst, ook dan zelfs, wanneer de Bogtlim bij niet een maal tegenwoordig is. A 3  C 6 ) dezulken, die beweereii, dat dat gene, waar bij een volk zich aan zekere opperhoofden onderwerpt, geenzins eene overéénkomst is, ten vollen gelijk. Het is volftrekt niets anders, dan een last, een ambt, waar mede zij als bloote dienaaren der oppermagt bekleed, in der zeiver naam flegts dat gezag uitq'efenen, het welk deze aan hun heeft toevertrouwd, en het welk Zij vermag te bepaalen, te wijzigen, of te rug te nemen, wanneer het haar flegts goed dunkt, naar dien de vervreemding van zodanig een recht volkomen met den aart van een maatfchappelijk lighaam onbeftaanbaar zij, en tegen het oogmerk , waar toe men zich te famen verëenigde, volkomen ftrijdt. Een ftaats-beftier of opperfte bewind noem ik dus de wettige uitoefening der uitvoerende majjt, terwijl ik den genen, of wel dat lighaam , het welk met deze uitoefening belast werd, met den naam van Vorst beftempele. Het is bij dit ftaats-beftier, dat de tusfehen beiden komende kragten, wier betrekkingen die van  C7) van het geheel tot het geheel, of die, waat in de oppermagt zich tot den ganfthen ftaat bevindt, in de daad uitmaaken, Men kan zich deze laatftc onder het denkbeeld der uiterften van eene voordduurende rede, waar van de twee middelde evenredigheden, het ftaats-beftier vertoonen, zeer duidelijk voordellen. Het ftaatsbeftier ontvangt van de oppermagt die zelfde bevelen, die het vervolgends aan het volk geeft; en indien de ftaat in waarheid in eene behoorlijke evenwigt zal zijn, wordt 'er volftrekt verëischt, dat wanneer men beiden fom- inen met elkander vermenigvuldigd die van het ftaatsbeftier, of het vermogen, des zeiven aan de eene zijde, gelijk fta, met die, van de magt der burgeren, die in zeker opzigt! als) de oppermagt , en in een ander, als onderdaanen van de zelfde oppermagt moeten befchouwd worden. (*) Dan, O Eiken, die geene denkbeelden van de Wiskunde beeft, rade ik, zich bij deze plaats niet optehouden. De Wiskundige daar tegen veiftaat die van zelfs, en bij het eerfte in- A 4 ' *ien" '  C 8 ) K*i nog meer — het zoüde on_ »^Iijk zijn, flegts een der drie bewuste hoeveelheden, welk. deze rede uitmaaken, in het ^ te ver^eren, zonder tevens de evenredigheid, welke 'er tusfehen de zdve plaats vindt, volftrekteliik te vernietigen. Indien de oppermagt verkiest te heerfchen; de overheid verlangt wetten te maaken, of de onderdaanen Ageren te gehoorzamen, als dan neemt dra «ene volkomen verwarring de plaats der goede or- Jê;rbee,d'd,t de oennfAb° «a. ""^V h6tZijdan' ^ dit-~nl,ad, rfoon-cen vorst-een D«-> °f « e*h0Uder ^ °P« 4. even groot een klem «oer, om de bevelen der oppermagt ten uitvoer te brengen. « te doen eerbiedigen, a.s deze oppermagt zeive heeft, om T1™ t6 EeV£n* e" dus' * -ne vonkte oppermagt, wetten vast te fteifcn, terwij, het vork, als onderdaanen L fchouwd, z.ch daar aan ook weder even gereedelijk moet on, derwetpen, of elk onderfcheiden lid der maatfchappij daar te. «loor geheel de magt van den fi„r t^en ° van rten ka" genoodzaakt wor- De Vertaaler,  (9) orde in; de magt en wil houden daadelijk op, eenftemmig te werken,- en de ftaat, nu ganfchelijk gedoopt, wordt dus wel ras ten prooi aan eene onbeperkte overheerfching, of verzinkt in eene volkomen regeringloosheid. En even gelijk niet meer, dan flegts eene enkele hoeveelheid mogelijk zij, welke het midden tusfehen de beide gegeven uiterften kan uitmaaken , en daar mede in evenredigheid ftaat — even dus kan 'er ook flegts een enkel ftaats-beftier, wezen, het welk in een afzonderlijk tijdperk ten vollen gefchikt, en volmaakt voor het een of ander bijzonder volk berekend zij. Dan, daar de betrekkingen, waar in zich een volk geplaatst bevindt, door duizend verfchillende gebeurtenisfen zeer ligtelijk kunnen veranderd worden, is het niet alleen volkomen mogelijk , dat onderfcheiden foorten van het ftaats - beftier, voor onderfcheiden volken zeer goed en heilzaam zouden zijn, maar zelfs kunnen deze dit voor een en het zelfde volk, doch alleen op verfchillende tijden, wezen. A 5 Dan,  C io.) Dan , ten einde ik mijne Iezeren een juist denkbeeld pooge te geven, van de verfchillende betrekkingen, welke 'er tusfehen deze twee hoeveelheden kunnen ftand grijpen, zal ik hier het getal des volks, als een hoeveelheid, welke het gemakkelijkst kan worden uitgedrukt, ten voorbedde nemen. Dat men dus eens voorönderftelle, dat de ganfche ftaat uit tien-duizend burgeren zij faamgefteld. Dat men tevens de oppermagt niet anders , dan, als een lighaam, dat uit alle deze onderfcheiden deelen beftaat, befchouwen kan dit is buiten alle tcgenfpraak. Dus ftaat dan de oppermagt tegen elk een der bijzondere onderdaanen, even als tien-duizend tegen een: dat is elke der leden van den ganfehen ftaat, heeft voor zijn aandeel niets meer, dan flegts een tien - duizendfte gedeelte van het algemeen gezag, hoe zeer hij daar aan ook volkomen onderworpen zij. En zelfs, wanneer de ganfche maatfchappij een aantal van honderdduizend menfehen bevat, ook dan nog verandert  dert de ftaat van iederen onderdaan daar door niet in het auerminfte 5 eUc hunner torscht even zeer het ganfche gewigt van het gezag der wetten; terwijl daar tegen zijne ftem, welke nu flegts een honderd-duizendfte gedeelte der ganfche oppermagt uitmaakt, eenen tien maal geringer invloed, op de wetgeving zelve heeft* En daar ook in dit laatfte geval, de onderdaan altoos niets meer, dan een enkel een-tal oplevere, vermeerdert dc betrekking, waar in de oppermagt zich, ten aanzien van dezen bevindt, daar tegen, naar evenredigheid van het getal der burgeren. Waar uit dus volgt, dat naar gelang de ftaat grooter wordt, de vrijheid daar tegen ook wederom verminderc. Wanneer ik zegge, dat debetrekking grooter wordt, moet men daar door verftaan, dat de zelve zich van de gelijkheid al meer en meer verwijttere. Dus, naar maate dc betrekking, volgends de aangenomen wijze van fpreken, in de Meetkunde gebruikelijk, grooter zij, des te geringer is deze daar tegen volgends de ge-  C i* ) gewoone taal. fa het eerfte geval meet men de betrekkingen gevolge van de hoeveelheid betragt, door middel van de uitkomst af; dan, fa het tweede , fchat men deze zelfde betrekking door te vergelijken, en befehonwt die dus Hends de evenredigheid, welke 'er tusfehen deze twee verfchillende gegeven grootheden plaats vindt. Dan, naar maate de wil der onderfcheiden perfonen, elk op zich zeiven betragt, minder met den algemeenen overëenftemme, te weten, naar mate de heerfchende zeden min overeenkomen met de wetten _ „aar maate moet ook het vermogen, het vveIk dk £enen ^ ^ Phgt brengt, grooter worden. Zo dat wanneer het ftaats-beftier fa waarhdd goed' * wezen, het zelve ook te grooter klem beZltten m0£t' ««« gelang het volk, dat onder het zelve keft, te talrijker is. Aan de andere zijde, naar maate de meerdere uitgebreidheid van den ftaat, fcen, die Iiet aIjemeen in handen hebben, meer «nfpoort, en dezen tevens meer middelen ver- fchaft,  (13 ) fchaft, om van hunne magt een daadelijk misbruik te kunnen maaken, en naar maate het ftaatsbeftier daar tegen een grooter vermogen behoort te bezitten, ten einde het volk in toom tehou- den naar maate , moet ook de oppermagt daadelijk een te grooter kragt hebben, ten einde op haar beurt het gezegde ftaats-beftier wederom te kunnen beteugelen. Ik fprcek hier egter geenzins van een volftrekt, maar alleen van het betrekkelijk vermogen, der onderfcheiden deelen van den ftaat. Uit deze tweevouwige betrekking volgt, als van zelfs , dat de fteeds voordduurende evenredigheid, welke 'er tusfehen de oppermagt, den vorst, en het volk plaats grijpt, geenzins een enkel willekeurig denkbeeld zij, maar, als een noodzaakelijk gevolg van den eigen, aart van het ftaatkundig lighaam, moet worden aangemerkt. Hier uit vloeit verder ook nog voord, dat wanneer een der uiterften dezer betrekkelijke grootheden, te weten het volk, als on- , derdaanen aangemerkt, een maal bepaald zij, cn  C ** ) diende, zo dat men dus, op dat ik deze uitdrukking eens bezige , twee oppermagten tevens , de eene zodanig als die in de daad behoorde te zijn, en de andere, zo als die als dan werkelijk plaats greep, in eenen zelfden ftaat ontdekte; in dit geval zou de maatfchappelijke eenftemmigheid ter ftond verloren gaan, en het ftaatkundig lighaam ftraks ten vollen ontbonden wezen. Dan, ten einde het lighaam van het ftaatsbeftier egter een wezenlijk beftaan en leeven bezitte een beftaan en leeven, het welk het zelve daadelijk van het lighaam van den ftaat zeiven ten vollen onderfcheide; ten einde alle des zelfs leden dus in ftaat zijn, behoorelijk eenftemmig te werken, en te famen genomen, aan het doel van des zelfs iriftelHng te beantwoorden • moet het zelve een bijzonder ik , een gevoel, dat aan alle zijne leden volftrekt gemeen is; ja, eene magt, en wil, die aan het zelve alleen eigen, en gefchikt zij , om het fteeds in ftand te houden, noodwendig bezitten. Dit afzonderlijk beftaan voorönderftelt zekere vergaderingen, raad-  C 19) raadpleegingeu, een vermogen van daadelijk te raadpleegen van bcflaiten te nemen — het voorönderftelt rechten, tijtels, voorrechten, die alle aan den vorst alleen, bij uitfluiting, toebehooren, en die den ftaat van overheid, naar maate de zelve moeilijker valle, ook tevens te aanzienclijker maakt. Dan, het moeilijkfte, ten aanzien van het ftaats-beftier, welk het aan dezen ftand verknogt is, beftaat voor al in de wijze, waar op men, te midden van het geheel, dit ondergefchikte lighaam behoorelijk regele; zodanig regele, dat het zelve voor dc algemeene ftaatsgefleltheid niet nadeelig zij, terwijl het zijn eigen gezag poogt te vestigen; zodanig regele. dat het altoos des zelfs bijzonder vermogen, het welk ftrekken moet, tot inftandhouding van zijn eigen beftaan, van die magt behoorelijk onderfcheide, welke door het algemeen daar aan werd toevertrouwd, ten einde den ftaat te fchraagen; te doen ftaande blijven, en in een woord, zodanig regele, dat het altoos gereed zij, om het ftaats-beftier aan het volk, en niet het volk aan het ftaats-beftier opteöfferen. B 2 Dan'  ( ao ) Dan, boven dien, alhoewel het kondig gevormd lighaam van het ftaats- bellier niets anders zij, dan een gewrogt van een ander insgelijks kondig gevormd lighaam, en het dus in eenen zekeren zin flegts een ontleend en ondergefchikt aanwezen bezitte; verhindert dit egter geenzins, dat het zelve in weerwil hier van met meer of minder kragt en fnelheid in daat zij te werken; ja, op dat ik mij dus eens uitdrukke, meer of min wel varend en fterk wezen kan. Eindelijk zonder zich rechtflreeks van het oogmerk zijner indelling te verwijderen, kan het dit egter nog geftadig, het zij, meer of minder doen, naar gelang der wijze, waar op het zelve ingerigt zij. Uit alle deze verfchillende hoedanigheden ishet, dat ten laatften die onderfcheidene betrekkingen geboren worden, waar in het ftaats-beftier noodzaakelijk, ten aanzien van het ganfche lighaam van den ftaat moet fiaan, in gevolge der toevallige en bijzondere betrekkingen, waar door die zelfde ftaat gewijzigd is. Want niet zei-  («) zelden kan dat ftaats-beftier, het welk op zich zelf het beste is, het allerflegtfte worden, indien des zelfs betrekkingen niet tevens, in gevolge der gebreken ran het ftaatkundig Ijghaam, waar tou het behoort, in de daad veranderd worden. B S TWEE-  wil, die aan liet ftaats-beftier in het bijzonder eigen is, moet zeer beperkt wezen: gevolgelijk is het billijk, dat de algemeene, of oppermagtige wil alleen heerfehe, en alleen alle de andere regele. Dan , in gevolge van den naturelijken loop deidingen, worden de twee eerfte deze, onderfcheiden wilsneigihgen integendeel te werkzaamer, naar maate zij meer in een punt Famën lopen. Dus is de algemeene wil altoos de zwakftc , die van een afzonderlijk lighaam bekleedt de tweede plaats, en de bijzondere wil van ieder enkel op zich zelf ftaand wezen, daar tegen de eerfte van alle: zo dat in het ftaats-beftier elk lid voor eerst op zich zeiven, of zijn eigen onderfcheiden belang, vervolgends op dat, het welk hij als overheid poogt te behartigen, en eindelijk op dat gene, het welk hij als burger van den ftaat heeft, zijnen aandagt vestige; welke opklimming rechtftreeks tegen die gene aandruischt, welke de goede orde in de maatfehappij vclftrektelijk vordert. V, 5 Wan- '  (. SO aangetroffen worden, die tevens overheden zijn, dan men 'ér vinden kan, die flegts als bijzondere, volftrekt amb.elooze perfonen moeten aangemerkt worden. Aan dusdanig een ftaats-beftier geeft men den naam van volks - regering. Of wel kan deze zelfde oppermagt het ftaatsbeftier naauwer beperken, en dit flegts aan een kleen getal van lieden toebetrouwen; dusdanig, dat men meer ambtelooze, burgeren als overheids- perfonen aantreffe, en zulk een regeringsvorm draagt den naam van adel-regering. Ten laatften kan de oppermagt het ganfche ftaats-beftier ook in eenen enkelen overheidsperfoon doen famcnlopen, van wicn als dan alle de overige wederom hunne magt ontleenen. Deze laatfte inrigting is wel de gemeenfte onder het menschdom men noemt de zelve eene eenhoofdige regering, of vorftelijk bewind. Men moet hier opmerken, dat alle deze regerings-vormen — ten minften de twee eerst genoemde, voor een meerder, of minder vatbaar zijn, en dit zelfs in een vrij ruimen zin: want  (33) want de volks - regering kan, of het ganfche volk bevatten, of zich flegts tot de helft van het zelve bepaalen. Dc adel-regering op haar beurt, is ook wederöm in ftaat, zich van de helft des volks, tot een zeer kleen getal te faamtetrekken , zonder dat men ten dezen opzigte eenige bepaaling vermag te maaken. Ja, ook het koninglijk gezag is voor eene zekere verdeeling vatbaar. In gevolge van haare ftaatsgefteldheid heeft Sparta altoos twee koningen te gelijk gehad, en even dus zag men. zelfs tot agt onderfcheiden keizers toe, ten gelijken tijde het Romeitifche rijk beheerfchen, zonder dat men egter zeggen kon, dat het zelve in de daad verdeeld was. Dus is 'er altoos een zeker punt, waar in elke regerings - vorm, met dien, die op den zeiven volgt, volkomen inè'enfmclt; en men ziet hier uit zeer klaar, dat, alhoewel men flegts drie verfchillende regeringsvormen , als wezenlijk vast flelle, het ftaats • beftier egter zo zeer allerleië gedaante kan aannemen, dat 'er in de daad even veele onderII. Deel. C fchei-  C 34 ) fcheiden foorten van het zelve kunnen ftand grijpen, als 'er burgeren zijn, die den ftaat uitmaaken. Nog meer. Daar een en het zelfde ftaatsbeftier , in zekere opzigtcn, wederom in onderdeden kan gefplitst worden , waar van men het eene op deze, het andere weder op geene wijze behcerscht — is het mogelijk, dat 'er uit deze drie regerings-vormen te famen genomen , eene menigte van gemengde ftaatsgcfteltenisfen geboren worden, waar van men elke afzonderlijk wederom door alle de enkele vermag te vermenigvuldigen. Men heeft door alle tijden heen zeer veel geredentwist, welke de beste regerings - vorm wezen mogt, zonder daar bij egter in acht te nemen, dat elke der zelve in zekere gevallen de beste, en in andere wederom de flcgtfte zij. Indien het waar is, dat het getal der overheden in fommige ftaaten in eene omgekeerde rede tot dat der burgeren behoort te ftaan -«— als dan volgt hier uit daadelijk van zelfs, dat de voiks-regering voor klccne landfehappen in de daad  (35) daad de gefchikttïe is; de adel-regering voor middelmaatige het beste voegt, en de alleenheerfching voor de groote het meest berekend zij. Deze ftelregel vloeit uit het zo even aangenomen grondbeginfel rechtftrceks voord. Dan, hoe toch zal men die menigvuldige toevallige omflandigheden vooruitzien , welke hier ! omtrent eene uitzondering zouden kunnen maaken. C a VIER-  VIERDE HOOFDSTUK. H ij, die eene wet maakt, weet beter, dan iemand anders, hoedanig de zelve moet ten uitvoer gebragt en verftaan worden. Het fchijnt dus, dat 'er geen betere regerings - vorm zouden kunnen beftaan, dan die, vvaar bij de uitvoerende magt met de wet gevende te gelijk, en op het naauwst verbonden werd. Dan , juist dit is het, dat dezen in zekere opzigten doet onvoldoende zijn; naar dien , die dingen, die noodwendig behoorden onderfcheiden te we- Van de volks - regering.  C37) wezen, dit dus in de daad niet blijven; en daar de vorst, en de oppermagt, thans niets anders, dan eenen zelfden perfoon uitmaaken; brengt dit dus, op dat ik mij op deze wijze eens uitdrukke, niets, dan alleen een ftaats-bellier, zonder wezenlijk ftaats-beftier ten voorfchijn. Het is niet goed, dat hij, die de wetten maakt, dezelve ook tevens uitvoert; of dat het ganfche lighaam des volks zijnen aandagt van den uitgebreider kring van zaaken aftrekke, ten einde dien op bijzondere, op enkele voorwerpen te vestigen. Niets is gevaarelijker, dan, dat bijzondere belangen eenen wezenlijken invloed op de algemeene kunnen hébben, en het misbruik, dat het ftaats-beftier van de wetten zoude kunnen maaken, is veel min te dugten, veel min gevaarelijk, dan dat men den wetgever met eenige mogelijkheid konden omkopen iets , het geen i een onfeilbaar zeker gevolg van alle bijzondere inzigten wezen moet. Als dan is zulk een ftaat in dat gene, wat zijn bijzonder wezen, en inwendig beftaan uitmaakt, volC 3 ftrekt  C 38) (trekt bedorven, en alle verbeteringen zijn dus voord aan geheel onmogelijk. Een volk, het welk nimmer van het ftaats-beftier eenig misbruik maaken zou, konde dit.gewis ook nooit van de onafhangelijkheid doen; een volk, het welk altoos goed, en billijk heerschte, had geenzins noodig beheerscht te worden. Wanneer men dus dit woord in des zelfs uitgeftrektfte betekenis neemt, kan men gerustelijk zeggen, dat 'er nimmer eene volks - regering beftond, en tevens nooit beftaan zal. Het ftrijdt tegen den aart der zaaken, dat het grootfte aantal heerfche, en het kleene daar tegen beheerscht worde. Men kan zich met geene de minde mogelijkheid voordellen, dat het geheele volk gedadig vergaderd blijve, ten einde zich met de algemeene belangen bezig te houden; en men ziet te gelijk zeer ligtelijk in, dat zo dra het eenige bijzondere lieden met deze zorg belast, de beftiering van den ftaat ook aanftonds van gedaante veriindere. In  C 39 ) In de daad gcloove ik, ten vollen zeker te kunnen vast ftellcn, dat, wanneer de verrigtingen van het ftaats - beftier onder eenige gerechtshoven verdeeld zijn,dat gene,onder dezelve, wier aantal van leden het geringfce is, het zij'vroeg of laat, het grootst gezag erlange; al ware liet dan ook dat dit flegts daarom gefchiedde , wijl de gemakkelijkheid, waar mede alles verrigt wordt, dit als van zelfs moet ten gevolge hebben. Dan, hoe veele zaaken, welke het zeer moeilijk is, te famen te verëcnigen , moet men niet bij zulk een ftaats-beftier voorönderftellen. Voor eerst behoorde dit alleen een zeer kleeile ftaat te zijn , waar men het volk 'gemakkelijk kon doen vergaderen, en elke burger ligtelijk in ftaat ware, om ook alle de overigen genoegzaam te kennen; ten tweeden, wordt 'er eene ongemcene eenvouwigheid van zeden verëischt, welke gefchikt was , om voortekomen, dat 'er niet fteeds eene groote menigte van netelige zaaken te behandelen ware. Vervolgends was 'er eene aanmerkelijke gelijkheid, ten aanzien van den ftand, en van de C 4 mid-  C 40 ) middelen der onderfcheiden leden van zulk eene maatfchappij, volftrekt noodzaakelijk; zonder welke het onmogelijk zoude zijn, dat de noodige gelijkheid, met betrekking tot de rechten, en het gezag, een geruimen tijd in ftand bleven. Ten laatften werd hier toe geheel geene of flegts eene zeer geringe maat van weelde gevorderd; want, of de weelde is een gevolg der rijkdommen, of zij maakt de zelve noodwendig, en bederft tevens de rijken en de armen — deze door het bezit der zelve, geenen weder door daar naar te haaken; zij verpandt de belangen van den ftaat aan den wellust en een opgeblazen trots; ja , zij ontrooft aan de maatfchappij alle der zelvcr burgeren, ten einde de een den anderen ten flaaf verftrekke, en allen zich aan de aangenomen denkbeelden en vooröordcelen onderwerpen. Zie daar, om welke reden een beroemd fchrijver de deugd, nis liet grondbeginfel van een wel ingerigt gemeenebest heeft aangenomen , en vast gefteld; want zonder deugd kunnen alle deze vooröndcrftellingen voor zeker nimmer we-  C4i ) wezenlijkheid worden. Dan, daar dit voortreffelijk vernuft niet altoos behoorelijk onderfcheidde, heeft hij de verëischte naauwkeurigheid niet zelden uit het oog verloren, en fomwijlen ontbreekt het hem aan duidelijkheid. Dus heeft hij niet bemerkt, dat, daar het gezag der oppermagt aller wegen het zelfde zij, het zelfde grondbeginzcl ook volftrekt in alle wel ingerigte ftaaten noodwendig moet plaats grijpen, hoe wel hier meer, daar weder minder, naar gelang van den vorm, dien men aan het ftaats-beftier gegeven heeft. Dan, dat wij hier nog bijvoegen, dat 'er geen ccnig ftaats-beftier te vinden is, het welk zo zeer aan burger-oorlogen, en biunenlandfche beroerten onderhevig zij, dan de volks - regering zelve, naar dien 'er geen, hoe ook genaamd, befta, het welk zo zeer, en zo geduurig tot het veranderen van gedaante overhelt, of het welk meer waakzaamheid en moed verëiseht, om fteeds onveranderd te worden ftaarde gehouden. Het is vooral onder dezen regerings-vorm, dat de burger zich met magt en ftandvastigheid behoort 1 C 5 te  C40 te wapenen, en eiken dag van zijn geheele leeven in het binnenfte van zijn hart, dat gene te zeggen , wat een verëerenswaardige Palatïjn (*) op den Poolfchen Rijks - dag hooren deed, naamelijk — Maïo periculofam libertatem, quant quietum fervitïum. C**) Indien 'er een volk was, dat enkel uit Goden beflond, zoude dit zich zeker volgends de grondregelen eener volks - regering laten bellieren. Dan, een zo volmaakt ftaats-beftier is voor het menschdom niet berekend. (*) Te weten dê PaUtijn van Posnanit, de Vader van den Koning van Poltn, de Hertog van Lotharingen. (**) Ik verkies liever eene gevaarelijke vrijheid, dan eene geruste flaavernij. De Vertaaler. VIJF-  V IJ F D E HOOFDSTUK. . Van de Adel-regering. I X!'er treffen wij twee zedelijke perfonen aan, die van elkander zeer merkbaar onderfcheiden zijn te weten, het ftaats-bellier, en de oppermagt , en gevolgelijk ook twee algemeene willen — den eenen algemeen, met betrekking tot alle de burgeren van, den ftaat, en den anderen, alleen ten aanzien van de leden van het ftaats-bewind. Zo dat dus, alhoewel het ftaats-beftier des zelfs inwendige huishouding naar goedvinden vermag te regelen, het zelve eg-  ( 44 ) egter nimmer tegen het volk kan fpreken, dan alleen in naam der oppermagt — dat is, in naam van het volk zelf — iets, het geen men nooit behoort uit het dog te verliezen. De vroegfte maatfchappijën werden volgends de regelen der adel-regering befderd. De hoofden der gezinnen raadpleegden te famen over de algemeene belangen, en de jeugd onderwierp zich zeer. gereedelijk aan het gezag eener rijpe ondervinding. Van hier de naamen van Priesters, Oudften des volks, van Raad, en van Geroutes. (*) Dc Wilden in het noordelijk gedeelte van America worden nog hedendaags op deze wijze beheerscht, en men beftiert hen zeer wel. Dan, naar maate de ongelijkheid, welke uit deze flaatkundige inrigting voordfproot, het overwigt op de naturelijke ongelijkheid al meer en meer erlangde; gaf men aan de meerdere rijk- dom- (*) Ginntes of eigenlijk fsfernt betekent Ouitn. De Vertaalsr.  C 54) ftrekt die ongemeene kragt van het ftaats-bewind zelf altoos tot nadeel van den ftaat. De vorften verlangen volftrekt en onbepaald te gebieden — dan, llegts van verren roept men hun toe, dat het beste middel, om dit doelwit te bereiken, daar in befta, dat -zij zich van hunne onderdaanen weten te doen beminnen. Deze les is zeker zeer fchoon, en zelfs volkomen op de waarheid gegrond, ten minnen met betrekking tot fommigen. Dan, helaas! . . . men zal aan de hoven daar mede altoos den fpot drijven. De magt, welke uit de. liefde des volks voordvloeit, is buiten twijfel veel grooter; dan, daar tegen is deze ook te gelijk onzeker, met opzigt tot der zeiver duurzaamheid, en flegts voorwaardelijk: nimmer zullen de vorften zich dus met deze alleen ten vollen vergenoegen. Ook zelfs de beste vorften willen het vermogen bezitten, om flegt te kunnen wezen, wanneer het hun 'behaagt, zonder egter op te houden, als meefters te kunnen bevelen. Het zal weinig baate'n, dat een flaatkundige zeden - meester hun  C 55) hun zegge, dat, daar het vermogen des volks ook tevens het hunne is, hun eigen belang voornaamelijk vordere, dat het zelfde volk zich dus ook in eenen bloeiënden ftaat bevinde — dat het talrijk, en gedugt zij. — Het is hun maar al te wel bekend, dat dit in de daad niet waar zij. Hun perfonelijk belang vordert in de eerfte plaats, dat het volk zich in eenen zwakken, ellendigen toeftand bevinde , en niet vermoge , hun eenigen wederftaud te bieden. Ik bekenne gaarne, dat, wanneer men voorönderftelle, dat de onderdaanen altoos volkomen onderworpen zijn, dit belang des vorften als dan verëifchen zoude, dat het volk in waarheid magtig wezen mogt, ten einde des zelfs magt, daar zij in de daad de zijne wezen zou, hem gevolgelijk ontzaggelijk in de oogen zijner nabuurcn maaken moest. Dan, daar dit belang niet, dan in de tweede plaats konde in aanmerking komen, en dus, als ondergefchikt, moet befchouwd worden, terwijl deze twee voorönderftellingen tevens met elkander onbeftaanbaar zijn; is het naturelijk, dat de vorften zich aan dien ftel - regel, die D 4 hun  è #3 • hun rechtflreeks het meeste voordeel verfehafferi fel, beftèndig houden. Juist dit is het, dat Saauëi iliet 20 veel nadruk aan de Joden'vöorfteldè ; en 'even het zelfde heeft ook Machiiivcl zo klaar én duidelijk aangetoond. (*) Daar deze in fchijn de alleenhecrfclieren onderwees, heeft hij in de daad den volken zeer gewigtige lesfen gegeven. De vorst van Machiavel is in waarheid een werk, liet welk het handboek der gemeenebest - gezinden verdient te wezen. fa gevolge der algemeene betrekkingen hebben wij ontdekt, dat de alleenheerfching niet, dan alleen voor uitgebreide ftaaten gefchikt zij; en daar wij dezen regerings-vorm op zich zeiven befchouwen , ontdekken wij dit nog meer. Naar maate het openlijke ftaats-beftier uit een groo'ter getal van leden befta, naar maate vermindert ook de betrekking, (**) welke 'er tusfehen den (*) Men zie wat Mandttr bi. 160. I. Deel van Neebhams tfpeimegt des volks, zegt. Nedecd. Vertaal. (_**) Door betrekking verftaat Rousfeau dikwijls den afflani riie 'er tusfehen twee dingen plaats beeft. Ned. Vertaal.  C 57 ) den vorst en zijne onderdaanen plaats heeft, ja* naar maate koomt deze nader bij de gelijkheid, zO zeer, dat deze betrekking in de daad een foort A'an gelijkheid, of wel eene volkomene eigenlijk gezegde gelijkheid zelve, in het einde uitmaake. Dan, deze betrekking vermeerdert naar gelang het ftaats -beftier digter in een getrokken wordt, en bevindt zich op het allergrootfle, wanneer het even gezegde ftaats - beftier flegts in handen van eenen enkelen is. Als dan is 'er een al te groote afftand tusfehen het volk en den vorst, en het ontbreekt den ftaat aan den hoogstnoodigen band, die alles konde famen houden. Ten einde dezen dus te vormen , worden 'er princen en grooten verëischt, die deze gaaping 'konden aanvullen. Doch, niets van dit alles voegt eenen klecnen ftaat, dien alle deze onderfcheiden trappen noodwendig in het verderf ftorten. Dan , zo het moeilijk zij, dat een groote ftaat wel beflierd worde; is het nog oneindig moeilijker, dat dit door eenen enkelen gefchiede, -en wat daar van het gevolg uitmaake , D 5 wan-  C 78 ) rïndt zich geftadig fa ga^fige omftandigheden. Dan, hoe weinig een volk daar tegen ook immer geven mag, als dan is het door dit geftadig geven wel dra uitgeput, wanneer dit weinige flegts niet tot het zelve wederkoomt: als dan is de ftaat nooit rijk, en het volk beftendfg arm. Hier uit vloeit voord , dat, naar maate de afftand tusfehen het volk en het ftaats-beftier grooter wordt, de lasten naar evenredigheid ook drukkender zijn. Dus wordt eene natie onder eene volks - regering het minst gekneld; onder eene adel-regering heeft dit fterker plaats, en onder een vorftelijk bewind torscht het den grootften last. Deze hntCt» ^ ■ .ueze iaatlte regerings - vorm voegt dus alleen voor rijke ftaaten, de adelheerfching voor die, van een middelbaar vermogen en grootheid; dan , het volks-bewind voor kleene en arme landen. En hoe meer men hier over nadenkt, hoe grooter onderfcheid men ten dezen opzigte ook tusfehen de vrife ftaaten en vorftendommen ontdekt. In de eerfte wordt alles tot het ge- mee-  (79 ) meene welzijn aangewend; dan in de andere zijn de algemeene en bijzondere vermogens wederkeerig, en deze vermeerderen, zich niet dan door het afnemen van geene. En eindelijk, in ftede van de onderdaanen te beftieren, om hen hier door gelukkig te maaken, doet een onbeperkt, willekeurig gezag de zelve daar tegen ongelukkig worden, ten einde hen dus te gemakkelijker te kunnen beheerfehen. Zie daar dus de naturelijke oorzaaken, waar aan men onder elke onderfcheiden lugt-(treekden vorm kan toefchrijven, waar toe het ftaatsbeftier door den invloed van de zelve wordt medegefleept, en waar uit men tevens in ftaat is optemaaken, welk een foort van bewooneren het zelve behoeft. Onvrugtbaare, barre oorden, waar de voordbrengzelen der natuur geenzins den arbeid kunnen cvenaaren, dien men daar aan hefteden moet —- deze behoort men onbebouwd en onbewoond te laten; of die alleen, met wilden te bevolken. Zodanige gewesten, waar de moeite, welke men aan den land-  COC) landbouw toewijdt, volftrekt niets meer opleveren, dan bet geen men tot leevens-onderhoud noodig heeft — deze moeten aan onbefchaafde natiën ten decle vallen: alles wat vorming heeten mag, zoude hier onmogelijk wezen. Zodanige land-ftreeken, waar de inkomflen van den grond flegts weinig meer zijn, dan het werk, dat deze verëischte zodanige dorden zijn zeer gefchikt voor vrije volken. Dan, die, Waar een onbekrompene uitgeftrektheid lands veele vrugten, flegts voor zeer weinig arbeids, geeft —- dusdanige willen door een eenhoofdigen regerings-vorm beffierd worden, ten einde de weelde van den vorst dat gene verteeren wat zijne onderdaanen overig hebben: want het is beter,. dat dit overtollige door het ftaatsbeftier worde weggenomen, dan dat bijzondere perfonen het zelve zouden verkwisten. Hier hebben uitzonderingen plaats dit is mij ten vollen bekend; maar ook deze uitzonderingen zelve ftrekken nog meer, om den algemeenen regel te bevestigen, in zo verre zij, het  het zij vroeg oF laat omwentelingen doen geboren worden, en dus de zaaken tot haare naturelijke orde wederbrengen. Dan, dat wij altoos de algemeene wetten der natuur van alle bijzondere oorzaaken, welke de uitwerkingen van deze, op de een of andere bijzondere wijs konden wijzigen, daar van naauwkeurig onderfcheiden. Wanneer het al eens gebeuren mogt, dat het geheele zuiden met gemeenebesten, en het ganfche noorden met vorflendommen overdekt ware; als dan zoude het egter niet minder waar wezen, dat de onbeperkte eenhoofdige regerings -vorm, ter oorzaake der lugts-gefleldheid aan warme landen, de woestheid aan kille ftreeken, en een goede, wel geregelde regerings-vorm, daar tegen aan gematigde gewesten het beste voegen. Ik zie zeer wel, dat, fchoon men deze Helling al eens als eene waarheid wilde aannemen, men egter, nog ten aanzien van der zeiver toepasfing zoude kunnen twisten. Dus zou men onder anderen kunnen zeggen, dat 'er fa 'bet noorII. Deel. F den  C 82 ) .den zeer vrugtbaare, en in het zuiden daar tegen ongemeen dorre landftreeken gevonden worden. Dan, dit is geene zwaarigbeid, dan alleen in het oog van die genen, die de zaaken niet in alle derzelver betrekkingen gadeflaan. Men moet, gelijk ik dit ook reeds gezegd heb, den arbeid, dien men betreedt, de kragten, welke deze vorderen, het voedzel, dat 'er gebruikt wordt, enz. Dit alles moet men tevens in aanmerking nemen. Dat men dus eens vooröndeflelle, dat van twee gelijke ftukken gronds, het eene vijf en het andere tien oplevere. Zo nu de bewooners van het eene vier, en die van het andere liegen tot hun voedzel noodig hebben, als dan blijf 'er in bet eerfte geyal een vijfde overig, terwijl dit in het laatfte flegts een tiende gedeelte van het geheel zij. Daar dus het overfchot dezer beide fommen in eene omgekeerde rede fta, zal de grond, die alleen vijf oplcere, een dubbel overfchot, in tegenöverftellig van dien, die tien geeft, opleveren. Dan,  C 9° ) denen aftefnijden. Dan, naar maate een talrijk volk zich meer te ramen dringt, is het ook voor het ftaats - bellier min ligt, zich het gezag der oppermagt voor een gedeelte aantemaatigen; als dan houden de hoofden der partijen even veilig hunne raads - vergaderingen aan der zeiver bijzondere huizen, als de vorst te midden van zijnen raad, en de menigte is tevens even fchielijk op de een of andere markt, het een of ander 'plein verzameld, als het krijgsvolk op des zelfs loop-plaatfen. Het is dus voor een dwangzugtig ftaats-beftier een aanmerkelijk voordeel, wanneer het op groote afftanden werken kan. Met hulp dier fteun-punten, die het zich zelf weet te verfchaffen, vermeerdert de kragt, waar mede het werkt door den afftand zeiven, even gciijk die van eenen hef-boom. (*) Dan, die des (") Dit ftrijdt geenzins met dat gene, wat ik in het IX Hoofdftuk des II Boeks gezegd heb: naar dien te dier plaatfe van hei gezag, het welk het ftaats-beftier, ten aanzien van des zelfs leden, uitoefent, en hier in tegendeel van de magt, welke het den onderdaanen kan doen gevoelen, gehandeld worde. De  (9i ) des volks, daar tegen kan nimmer iets wezenlijk verrigten, dan wanneer de zelve zich in een eng beftek verëenigtj deze dampt ais het ware weg, en wordt een enkel niet, wanneer de zelve zich ver in het ronde uitbreidt, even gelijk het bus-kruid, dat men hier en daar op den grond ftrooit, waar door des ze'.fs korrels'niet, dan flegts, een voor een, vuur vatten. Dus zijn de landen, waar men het geringde getal van inwoouers aantreft, hei meest gefchikt, om zich onder het juk der dwingelandij te buigen: wilde , verfcheurende dieren immers heerfchen niet dan in eene woeftenij. Dc even gezegde leden van dit ftaats-beftier, Wanneer dezelve allerwegen in liet rond Verfpieid zijn, dienen het zelve, als tot zo veele fteun-punten door mid-..el van welke het op tenen venen afftand op het voll; kan werken; dan 'er wordt steen, hoe genaamd fteun-punt gevonden, waar door men rechtfriceks den invloed van het ftaats ■ beftier aan des zeift leden zelvzoude doen gevoelen. En dus maakt de lengte van den hefboom den zeiven in het eene geval in waarheid zwak, cn in liet andere in tegendeel weder fterk. NE-  NEGENDE HOOFDSTUK. Van de merktekenen, waar aan men wee* ten kan, of het ftaats-beftier van een land in waarheid goed zij. "Waanneer men, zonder eenige bepaaling daar bij te voegen, vraagt, welk van allen in de daad het beste ftaats-beftier zij, als dan doet men eene even onöplosbaare , als onbeftemde vraag. Of, zo men wil, zijn 'er voor de zelve even veele voldoende oplosfingen te geven, als. 'er famenvoegingen in de veelvuldige voiftrekte en betrekkelijke Hellingen der volken mogelijk zijn. Dsn.  C 93 > Dan, zo men wilde vragen, ' aan 'welk een merkteken men in Haat is te onderkennen, of een zeker gegeven volk wel, of kwaalijk be- ftierd worde: dit zou geheel iets anders zijn, en als dan kon men zodanig een bepaalde vraag zeer ligtelijk beantwoorden. En niet te min lost men die niet op; naai dien elk dit op" zijne wijze verkiest te doen. Alle onderdaanen roemen de ftille rust en kalmte van die ftaaten, waar van zij de inwooners zijn; de burgeren daar tegen dc vrijheid, welke alle bijzondere ambtelooze perfonen genieten: deze geven aan het zeker en ongeftoord bezit hunner goederen, en geene weder aan dat van hun zelve de voorkeur. Die willen, dat het geftrengfte ftaats • beftier het best van alle zij, anderen weder beweeren,' dat het zagtfte dezen naam verdiene. De een eischt, dat men de misdaaden ftraffe; de ander daar tegen dat men die tragte voortckomen. Eenige achten het fchoon, dat men van zijne nabuuren gevreesd worde, terwijl de overigen het beter oordeele, dat men hun  (96) (*) Volgends het zelfde grondbeginfel kan men ten volles opmaakcn, welke eeuwen het zijn, welke, ten aanzien van liet geluk des ganfchen menfchelijken geflaclus, in de daad den Toorrang verdienen. Die gene, waar in men de fctterkunde, en de konlten het meest zag bloeien, heeft men ten 1 onrechte het fterkst bewonderd, zonder tevens te bevroeden hoedanig het verborgen doel van derzelver aanmoediging waren, en welk een noodlottige uitwerking dezelve voordbragten —• iiqut apui' inperitos buxianitas vocabatur, cum pars firvitutis isfit. — Zullen wij dan nimmer het laaghartig zelfbelang ontdekken, het welk de fchrijveren zo menig.naai in hunne werken het een of ander doet ter nederfchrijven' . . . Keen zeker, wat men dan ook verkieze te zeggen, zo dra een land in weerwil van den glans, waar mede het fchittcrt, in de daad ontvolkt wordt, als dan is het geenzins Waar, dat in het zelve alles wel ga, en het is niet genoeg, dat een Dichter honderd duizend livrtt jaarelijks inkomen hebbe, om te bewerken, dat de eeuw, waar in hij leeft, de beste van alle zij. Men moet veel min op eene fchijubaare kalmte van den ftaat, en de volmaakte gerustheid, waar in deszelfs opperhoofden leeven, zijn aandagt vestigen; dan wel op het welzijn van ganfche volken, en vooral van de meest bewoonde ftaaten. De hagel kan wei eens eenige ftreeken voor een wijl verwoeften, maar deze brengt egter ook dan nog geene fchaarschheid te wege. Oproerige bewegingen, en burger-oorlogen zijn wel in ftaat, de gebiederen der volken ten uiterften te ontrusten; dan, deze zijn egter geenzins gefchikt, om deze natiën in waarheid ongelukkig te maaken; ja, deze kunnen zelfs eene heilzaame verademing genieten, terwijl men elkander betwist wien het zal te beurte vallen dezelve te onderdrukken. Het is alleen uit den ftaat, waar in  (99 ) laat voordvloeiën, dat deze vorst in ."het einde de oppermagt volkomen onderdrukke, en dus de maatfchappelijke overeenkomst breke. En juist dit is bet wezenlijk gebrek, het welk met bet zelve ten naauw'len verknogt, en onvermijdelijk, reeds van de vroegfte tijden des ftaatkundigen ligbaams geftadig daar henen ftrekt, dat het dit vernietige, even gelijk dc ouderdom en de dood, ten laatften aan het bl« ftaan van het menfchelijk lighaam een einde maaken. Er zijn twee algemeene wegen, langs welke het ftaats-beftier tot de ontaarting overgaat: te weten , wanneer dit zich ten naauwften famen trekt, of wen de ftaat zelve ontbonden wordt. Een ftaats - beftier trekt zich ten naauwften faami, wanneer het van een grooter getal van leden tot een kleener overgaat; naamelijk van eene volks - regering, tot eene adel - heerfchappij; en van de adel - heerfchappij tot het vorftelijk bewind. Deze is deszelfs naturelijke neiG 2 ging,'  ( ióö ) ging, waar tóe het zelve geftadig overhelt. (*) Indien het daar tegen van een kleener getal tot een grooter over ging, zou men kunnen zeggen , dat des zelfs omvang zich meer en meer uitbreidde: dan, deze omgekeerde rede kan nimmer plaats grijpen. In (*) De langzaame vorming, en traage voordgangen, die het gemeenebest van Venetië, te midden zijner moerasfen maakte, levert een opmerkenswaardig voorbeeld van deze opvolging, van de onderfcheiden gedaanten des ftaats - beftiers op; en liet verdient tevens onze verwondering gaande te maaken , dat na verloop van meer , dan twaalf honderd jaaren, de Venetianen zich nog flegts binnen de paaien der tweede ftaats -verwisfeting, welke van het Serrar de Configlio, het welk in het jaar 1198 plaats greep, moet getekend worden, fchijnen te bevinden. Dan , wat dc aloude Hertogen, waar omtrent men hun verwijtingen doet, betreffen moge, wat ook de fquitinio della Mbcrtti veneta immer zeggen moge, is het niet te min voldingend bewezen, dat deze hun nimmer oppermagtig behéersebten. Men zal hier ook gewis het Romeinsch gemeenebest, ter wederlegging van het gezegde aanvoeren, en zeggen, dat dit den tegengeftelden weggenomen heeft, daar het van een voiftendom tot een adel-regering, en van eene adel-regering eindelijk tot eene volks - hcer.ctf.ppij overging. Dan, ik ben' zeer verre daar van daan, van even het z-lfiie te gelooven. De  ELFDE HOOFDSTUK. Betreffende den dood van het jlaatkundig lighaam, 7 Zodanig is de natuarelijke en onvermijd. baare helling van ieder ftaatsbeftier, hoe voortreffelijk dit dan ook moge ingerigt wezen. En welk een ftaat zou immer be,. ftendig kunne voordduuren, daar die van Sparta en Rome eens gefloopt zijn! Indien wijdus een ftaat op zulk eene wijze wenfehen interigten, dat deze duurzaam wezen kan dat wij 'er dan egter nooit aandenken, om de*en voor altoos volkomen onveranderlijk' te willen  C lob } len vestigen (*). Ten einde zijne wenfehen door een gelukkig gevolg bekroond te zien, moet men nimmer het onmogelijke beproeven; noch zich met deze hoop vleien, dat het ons gelukken zal, aan het gewrogt van eenen ftervcling zodanig eene duurzaamheid te geven, welke met alle ondermaanfche dingen volftrektelijk onbeftaanbaar is. Reeds van des zelfs geboorte aan begint het ftaatkundig, even zeer, als het menfchelijk lighaam reeds daadelijk te fterven , en brengen d.e oorzaaken van hunne vernietiging met zich. Dan, beiden kunnen egter een meer of min hegte gefteldhcid hebben — eene gefteldheid hebben, welke uit der zelver eigen aart meer of min gefchikt zij, om dezen een langer of korter duur te doen te beurte vallen. Het lighaams-geftel des menfehen is een werkn.uk der na- (*) Eternel zegt Rausfettu. Dan, dit woordelijk te willen vertaalcn, zou zeker even liet zelfde wezen, als noncens neder te fclirijven. De Vb hl aal er.  C 115 ) geliik ongemeen uitgeftrekt was. Bij de laatflf volks - telling , welke aldaar gefehicdde , bleek hét, dat Rome vier maal honderd-duizend ftrijdbaare mannen binnen des zelfs muuren bezat; tn , volgends de jongfte opneming van het getal der hoofden, welke in het Romeinfche rijk gedaan wer!, beliep bet getal der burgeren van dezen ftaat meer, dau vier millinenen weerbaare lieden; terwijl men bier bij de vreemdelingen , de vrouwen , de kinderen, en flaaven niet eens in aanmerking nam. Hoe moeilijk moest het dus niet fehijnen, de verbaazende menigte van ingezetenen dezer uitgeftrekte hoofd- ftad, en van de omgelegen ftreekeh te doen vergaderen! . . . En egter verliep 'er zelden eene week, geduurende welke het Romeinfche volk niet daadelijk, en wel yerfcheiden reizen famenkwam. En niet alleen, dat het zelve als dan de rechten der oppermagt uitoefende , maar tevens verrigtte het ook bij die gelegenheden een gedeelte der bezigheden van het ftaats - beftier. Het zelve behandelde H t <^n  C t*0 ) dan verfcheiden zaaken; fprak des zelfs vonnis over onderfcheiden rechtsgedingen uit, en dit geheele volk vertoonde zich dus op de algemeene vergader-plaats, bij na even dikwijls in de ho'edanighcid van overheids-perfonen, als in die Van burgeren. En wanneer wij tót' de vroegte tijd-perken Van veele vprfrliillende volken opklimmen, ontdekken wij, dat het ftaats-beftier van de meesten onder de zelve toenmaals, hoe zeer het dan ook eenhoofdig wezen mogt, gelijk dat der Macedoniers en Franken werkelijk was, niet te min dergelijke volks-vergaderingen Wezenlijk deed plaats vinden. Dan, dit zij, zo het wil dat alleen, wat ik hier boven , met betrekking tot de Romeinen, heb opgegeven, is, reeds genoegzaam , om deze zwaarigheid ten vollen optelosfen; uit het geen voormaals werkelijk ftand greep, kan men y naar het mij toefchijnt, om- trent het geen mogelijk is, een genoegzaam en Voldoend gevolg trekken* DER-  PERTIENDE HOOFDSTUK. J~[et is geenzins genoegzaam, dat het geheel vergaderd volk een maal des' zelfs ftaats - gefteltenis bepaald hebbe , door een famenftel van v . Wetten ten vollen te bekrag igen; het is tevens ook niet genoeg, dat het zelve een fteeds duurend ftaats - beftier inltelde, of dat het een maal voor de behoorelijke verkiezing der pverheids - perfonen in het toekomftige zorgde. Behalven de bnitengewpone vergaderingen, welke onvoorziene gebeurtenisfen zeer IigH 3 te- Een vervolg van hei voorige.  C 12° ) Wat ik hier op antwoorde, is dit dat noch het een, noch ander van deze beide dingen II behoort te gefchieden.'. . . Want, voor eerst is |l de oppermagt eenig, en ondeelbaar; zodanig, dat men de zelve nimmer fplitfèn kan, zonder die tevens te vernietigen. En in de tweede plaats kan eene bijzondere ftad, even weinig als geheel een volk, op eene wettige wijze ten volle aan eene andere onderworpen wezen; naar dien het waare wezen van een ftaatkundig lighaam alleen ifl de volmaakte overëenftemming, welke 'er tusfchen de gehoorzaamheid en vrijheid plaats vindt, in de daad befta, en de woorden onderdaan en oppermagt twee onderfcheiden betrekkingen zijn, welke, in den burger alleen ten vollen famen' lopen. Behaiven dit kan ik hier op ook nog antwoor. den, dat het altoos een wezenlijk nadeel veröorzaakt, wanneer men verfcheiden fteden tot eene enkele maatfchappij, tot een ?enjg lighaam wil vereenigen; en men zich geenzins vkiën moet, om alle de ongelegenheden, wel. ke  ke daar aan onaffcheidbaar verbonden zijn, te zullen ontgaan, wanneer men zulk eene verëeni,ging tot ftand brengt. Het zou geenzins var» eenig nut zijn, dat men den genen, die niets anders, dan kleene ftaaten mogteii verkiezen, nog boven dien de misbruiken vertoonde, die 'er in uitgeftrekte burger -maatfchappijën daadelijk plaats vinden: dan, op welk eene wijze zal men aan kleene mogenheden een genoegzaam vermogen fchenken, om aan grootere eenen wezenlijken wederfland te kunnen bieden; —j om eenen wederftand te kunnen bieden gelijk aan dien, die de onderfcheiden fteden van Griekenland wel eer aan den Koning van Perfie, en de Ferëenigde Nederlanden, gelijk ook Zwitftrland hunnen onderdrukkeren uit het huis van Ooflenrijk deden vinden! . . . Doch in alle gevallen, wanneer het onmogelijk is eenen ftaat binnen behoorelijke eind - perken te bepaalen, blijft 'er egter nog altoos een zeker en genoegzaam hulpmiddel over. Dit beftaat hier in, dat men in den zeiven geene hoofd-ftad H 5 2C'  0*0 gedooge, dat men het ftaats-beftier beurtelings in elke der verfchillende fteden des zelfs zetel doe vestigen, en derwaard tevens als dan alle de ftanden van den ftaat laat famenroepen. I Dat men den grond tevens aller wegen op eene gelijken wijze bevolke; dat men alömmc over dezen de zelfde rechten uitftrekke; dat men overal over den zeiven den overvloed en het leeven uitbreide - op deze wijzeis het, dat zulk een ftaat te gelijk en magtig worden, en op de beste wijze beftierd zijn zal. En dat men te gelijk voor al bedenke, dat de muuren der fteden alleen uit de puinhoopen der land-huizen worden opgetrokken. Bij elk paleis, het welk ik zie, dat in de hoofd-ftad gebouwd wordt, verbeelde ik mij, dat ik alle de wooningen van geheel een gewest in eenen bouwval zie veranderen. VEER-  VEERTIENDE HOOFDSTUK. Op het oogenblik, wanneer het ganfche volk op eene wettige wijze vergaderd is, houd alle bewind van het ftaats-beftier ten vollen op: dé uitvoerende magt is, als dan daadelijk opgefchort, en de pcifoon van den gcring'den burger tevens even zeer iets heiligs, iets onfehendbaars, als die van de aanzienelijkfte overheid; naardien 'er op die plaats, waar zich die gene bevindt, die te vooren vertegenwoordigd werd, geen vertegenwoordiger meer kan aanwezig zijn. Het Een vervolg van het voorige.  Het grootte gedeelte der opfchuddingen, welke 'er fi,intijds te Rome, bij het houden der volksvergaderingen plaats grepen, ontftond alleen daaruit, dat men dezen algemeenen tel-regel toenmaals niet genoegzaam kende, ofwel daar op geenen behoorelijken aandagt vestte. Als dan zeker waren de Burgemeeteren niets anders, dan de voorzitters van deze volks - vergaderingen; de gemeens - mannen bloote redenaars niets, dan fprekers (*; en de ganfche raad — niets^ hoe genaamd. Deze tusfehen ruimten van tijd, waar in het gezag des vorten ganfchelijk gefchort is, en deze zich genoodzaakt vindt, in de daad eene hoom magt te erkennen — deze zijn voor den zeiven altoos ten uiterften gedugt geweest; doch van n .Omtrent in dn zin dlen men aan dezen naam in van EH.Uni heg, Ook zelfs, wanneer alle poerende magt voor een wijl fa de daad ware opgefchort Pok dan zelfs zonde de gehjkenis, welke 'er tnsfehen het «mbt der Burgemeefteren, en da, van de gemeens.mannen Plaats greep, deze beiden geitadig tegen elkander hebben aar* gekant.  Öezè volks-vergaderingen . welke als het ware, het borstwapen van het (taalkundig lighaam, en eenen , , teugel voor het ftaats-beftier uitmaaken — van deze hebben de opperhoofden der volken beftendig eenen affehrik gehad. Van daar, dat deze ook nimmer eenige moeite, of iets, ..hoe ook genaamd — of tegenwerpingen, of hinderpaalen, of moeilijkheden, of beloften fpaarden, ten einde daar door de burg ren van hunne ftaat, van ' het houden der zelve aftefclnïkken. Dan, wanneer deze laatlte hebzugdg, lafhartig zonder eenen wezenlijken moed, en meer op het fmaaken van eene ft'11e rust, dan op het bezit van hunne vrijhei 1 gefteld zijn, als dan is het onmogelijk, dat zij aan de gedugte poogingen van het ftaats beftier lang wederftand zouden bieden. En, daar de magt, welke de zelve tegenwerkt, geftadig aanwast, verdwijnt het gezag der oppermagt in het einde geheel en al. Op deze wijze verkwijnen en zinken de meefte ftaaten reeds langen, voor dat het tijdftip gekomen is, het welk eigenlijk tot hunnen ondergang beftemd ware. Dan,  C 126 ) Dan, tusfehen het gezag der oppermagt, en het willekeurig ftaats-beftier, ziet men zieh menig werf een midden-vermogen verheffen, het welk ook wel verdient, dat wij daar van fpreken. VIJF-  VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Van de afgevaardigden, of vertegenwoordigers. 2Ü' o dra de zugt, om hun vaderland van Wezenlijk nut te zijn, bij de burgeren van eenen ftaat niet langer het eerfte en voornaamfte hunner begeerten uitmaakt, en zij den zelvcn veel liever met hun vermogen, dan in perfoon verkiezen te dienen, is de geheele maatfchappij reeds digt bij zijnen ondergang. Moet men te velde trekken als dan betaalt men, in ftede van dien eene gehuurde bende, en blijft gerustelijk te huis; dan, is het noodig, zich naar de vergadering  C ia8 3 ring van den raad des volks te begeven -1Z als dan zendt men afgevaardigden, en verlaat insgelijks zijn wooning niet. En dus brengt deze onverfchoonelijke traagheid, benevens het gewillig geven van goud, niets anders, dan huurlingen, zeer gefchikt, om het vaderland onder het /uk te buigen, en vertegenwoordigers, die het zelve geredelijk verkopen, in het eind te vöorfchijn. Alleen de beflommèringen van den koophandel, en der'konften, de brandende begeerte naar winst en voordeel, alleen de weelde en de zugt tot gemak — deze zijn het alleen, die het verrigten van perfonelijke dienftcn in het verftrekkeri van?geld veranderen. Men ftaat dus een gedeelte zijner winften af, ten einde die opzijn gemak nog daadelijk te vergrooten. Dan, dat men dus flegts geld geve, en wel dra zal men kluifters torfchen. Het woord —i geld-middelen — dit is volmaakt eene uitdrukking der flaavernij: in eene wezenlijke burger-maatfchappij kent men het zelve niet! In eenen waarelijk vrijen burger-ftaat, verrigtten des zelfs leden alles met eigen handen, en  C 120 J en niets door middel van hun geld. Wel verre daar van, dat zij betaalen zouden, om van het waarnemen hunner pligten ontheven te zijn; betaalen zij in tegendeel, ten einde die zelve te kunnen betragten. Ik ben zeer verre van de algemeen aangenomen denkbeelden verwijderd, en geloove dus, dat de vervulling der leen - pligten, die het algemeen van ons eifchen kan, oneindig minder tegen de vrijheid aanlopen; dan, dat men daar voor zekere bepaalde lasten opbrenge. Hoe beter een ftaat ingerigt is; hoe meer de algemeene belangen bij eiken burger zeer verre het overwigt boven alle bijzondere inzigten erlangen. Ja, in dit geval hebben 'er zelfs veel weiniger afzonderlijke belangen plaats, naar dien de hoofd-fom van het algemeen geluk, wTelke nu daadelijk een veel grooter aandeel daar van aan elk onderfcheiden op zich zelf ftaand wezen vergunt, het zelve te gelijk flegts weinig voor zich zelve in het bijzonder te begeeren, en te zoeken, door middel van afzonderlijke poogin- II. Deel. I gen,  C 130 ) gen, overlaat. In eene wel beftierde burger maatfchappij vliegt ieder met de grootfte drift naar de vergadering des volks; dan, onder een gebrekkig ftaats - bellier verkiest niemand flegts een enkelen ftap te doen, om zich daar henen te begeven; naar dien niemand eenig belang ftelt in het geen daar verhandeld wordt; naar dien men zeer duidelijk voorziet, dat de algemeene wil daar geenzins het overwigt zal hebben, en eindelijk de zorg, welke ieder aan zijne eigen zaaken befteedt, alle andere bedenkingen geheel doet ter zijde flellen. Goede wetten geven van zelfs aanleiding, om betere te maaken, doch kwaade doen in het vervolg nog flegter ftand grijpen. Zo dra iemand, met betrekking tot de belangen van den ftaat, durft zeggen — wat gaan de zelve mij aan? — moet men zich aanftonds verzekerd houden, dat zodanig eene burgerlijke famenleeving verloren zij. De verkoeling van de liefde voor het vaderlani, de ongemeene werkzaamheid van het eigen belang,, de verbaazende uitgeftrektheid, welke fom-  ( *3* > fommige ftaaten hebben, de vereveringen, welke eenige gewesten van tijd tot tijd maakten, en de misbruiken in het ftaa s beftier — dit alles deed de burgeren allengs op het invoeren van afgevaardigden , of vertegenwoordigers in de groote volks-vergaderingen, denken. Dit is het, wat men in fommige landen den derden ftaat durft noemen. En dus is dan het bijzonder belang der twee eerfte ftanden in den eerften en tweeden , doch dat van het algemeen flegts in den derden rang gefteld. De oppermagt kan met geene mogelijkheid verbeeld worden, om even de zelfde rede, wel- Jjj ke deze doet onvervreemdbaar zijn. Zij. beftaat ** wezenlijk volftrekt in den algemeenen wil, en deze laat geene perfoons - verbeelding of plaatsbekleeding toe, de wil is of de zelfde, of wel een andere een midden kan hier niet gevonden worden. De afgevaardigden van het volk zijn dus geenzins des zelfs perfoons verbeelders, en kunnen dit ook niet wezen: men moet die eeniglijk als de gelastigden der natie I 2 aan-  ( 132 ) aanmerken; en dus kunnen zij niets ten vollen ftellig of beflisfend befluiten. Alle hunne han-' delingen, welke het volk niet in eigen perfoon bekragtigt heeft, zijn volftrekt van onwaarde, en maakt dus geene wet uit. Het Britfche volk verbeeldt zich, vrij te zijn: doch het bedriegt zich geweldig, wijl het dit alleen geduurende dien tijd zij, wanneer de ftemming tot het verkiezen der leden van het Parlement gefchiedt : zo dra dit verrigt is, keert het tot den flaaven - ftand tot een enkel niet te rug. Doch het gebruik , dat het van zijne vrijheid maakt, geduurende die weinige oogenblikken, dat het de zelve bezit dit zeker verdient ten vollen, dat het die verlieze,. . , Het denkbeeld van vertegenwoordigers is flegts van laater tijden; het zelve is uit het leen-recht tot ons overgekomen — ja, uit dit onbillijk en fpoorbijster ftaats-beftier, waar door de menschheid zo zeer verlaagd werd, en de naam van mensch zelve tot een fchande ftrekt, moet men dit  C 133 ) dit afleiden. In de aloude gemeenebesten, en zelfs onder het eenhoofdig bewind van vroeger eeuwen, had het volk nimmer eenige perfoons-verbeclders, ja, zelfs was dit woord toen nog ten vollen onbekend. Het is zelfs ten uiter{ten zonderling, dat te Rome, waar de gemeensmanncn zo zeer als iets onfehendbaars werden aangemerkt, men zich egter nimmer eens verbeeld heeft, dat zij in ftaat zouden zijn, om zich dat geene aantemaatigem, wat eigenlijk alleen aan het volk te verrigten toekwam, en dat, te midden eener zo groote menigte van menfehen, als 'er tot de volks - vergaderingen telkens famenvloeide , 'er egter nimmer eenigen gevonden werden, die eene daadelijke begeerte toonden, ora op hun eigen gezag een enkele volks-keur re maaken. Dat men egter flegts hier uit over de moeilijkheden oordeele, welke het verbaazend aantal menfehen veroorzaakte, het welk telkens bij deze volks - vergaderingen famen kwam flegts hier uit, dat het ten tijde der Grieken fomwijlen gebeurd zij, dat een geI 3 deel-  ( 134 ) deelte der burgeren van de daken der huizen zijne ftem gaf. Waar het recht en de vrijheid de plaats van al het overige innemen, zijn alle mogelijke hindernisfen, van geen het miufte aanbelang. Bij dit deugdzaam en fchrander volk, werd alles met de volmaaktfte juistheid belfemd; en dus liet het door zijne bondel-dragers dat gene verrigten, het welk des zelfs gemeens-mannen nimmer gewaagd zouden hebben, om te doen; wijl het niet vreesde, dat deze gezegde bondeldragers, zich tot hunne vertegenwoordigers wilden opwerpen. Dan , om een duidelijk denkbeeld te geven van de wijs, op welke de gemeens-mannen fomwijlen de perfoons-verbeelders van het volk waren, zal het genoeg zijn, dat men aantoone, op welk eene wijze het ftaats-beftier de oppermagt kan vertegenwoordigen. Daar de wet niets anders zij, dan eene verklaaring van den algemeenen wil, blijkt het duidelijk, dat ' het volk in alles, wat de uitoefening der wetgevende  ( 135 ) de magt betreft, op geenerhande wijze kan vertegenwoordigd worden; doch ten aanzien van het uitvoerend vermogen, kan en moet het volftrekt vertegenwoordigers hebben, daar dit laatfte tog niets anders zij, dan eene kragt, welke men aan de wetten zelve toegevoegd heeft. En hier uit blijkt, dat wanneer men alles naauwkeurig gade Haat, 'er flegts zeer weinige vol- / ken zijn; die waarelijk wetten hebben. Dan, hoe dit ook zij het is zeker, dat daar de gemcens-mannen met geen, hoe ook genaamd gedeelte der uitvoerende magt bekleed waren, zij dus uit hoofde van hun ambt het Romeinfche volk nimmer konde vertegenwoordigen , maar zich, alleen in ftaat bevonden dit te doen, wanneer" zij zich de rechten van den raad aanmaatigden. Bij de Grieken verrigtte het volk alles zelf, het was geduurig op de algemeene vergaderplaats verzameld. Het zelve leefde onder eene zeer gemaatigde lugt-ftreek; was geenzins ongemeen begeerig naar rijkdommen; de flaaven I 4 ver-  ( 143 3 fpoorbijstcr, en fpreekt zich zelf volkomen te» gen, wanneer men bcweeren wil, dat de oppermagt iemand boven zich zouden aanftellen; zo dra men zich verpligtte, aan eenen meester te gehoorzaamen, hernam elk alvoorens wederom ten vollen de vrijheid, welke hij te vooren in de ftaat der natuur bezat. Boven dien blijkt het duidelijk, dat het aangaan van zodanig verdrag een door het volk met deze of geene perfonen, niets anders wezen zou dan eene daad, welke flegts door enkele bijzondere perfonen kon verrigt worden; waar uit dus volgen moet, dat dit zelfde verdrag dus geenzins eene wet, of wezenlijk eene verrigting der oppermagt zoude kunnen zijn, en om deze rede tevens als onwetttig moest worden aangemerkt. Men ziet buiten dien ook nog, dat de gezegde onderhandelende partijen in dit geval wederzijds alleen door de wet der natuur zouden verbonden worden, zonder dat 'er iets, hoe ook genaamd, konde plaats grijpen, het welk ten waar?  C 144 ) waarborg van deze wederkeerige verbintenis moest vcrftrekken — iets, het geen tegen den ftaat, waar in men zich als leden van eene burgerlijke maatfchappij bevindt", in allen deele aanloopt; daar in tegendeel zulk een, die een maal het vermogen in handen heeft, altoos volkomen van de uitvoering zijner gedane beloften meester blijft. Met even veel gronds zoude men de daad van iemand, die zeide: „ ik geve u al „mijn goed, onder voorwaarde, dat gij mij „ daar van dat gene te rug zult fchenken, wat „ u goed dunkt" met even veeï grond zoude men ook deze daad met den naam van een verdrag kunnen beftempclen. Een enkel verdrag beftaat 'er flegts in de ganfche maatfchappij — te weten dat, waarbij alle des zelfs burgeren zich tot een eenig lighaam faamverbinden: en dit alleen fluit de mogelijkheid van het beftaan van alle andere volftrektelijk uit. Geen eenig algemeen verdrag zou men zich kunnen verbeelden, het welk niet tevens daadelijk een fchending van het even genoemde ware. ZE-  ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. Van de inftelling van het ftaats-beftier. J~Ioedanig een denkbeeld moet men derhalven aan de daad hegten, waar bij het ftaatsbeftier wordt ingefteld? Voor eerst moet ik hier aanmerken, dat deze daad tweevouwig, dat zij uit twee andere is faamgefteld te weten, uit het bepaalen der wet, en het uitvoeren van de zelve. Bij deze eerfte fielt de oppermagt vast, dat 'er een lighaam zal aanwezig zijn, het welk het ftaats-beftier moet uitmaaken, en wel on- II. Deel. K der  ( 146) der deze of die gedaante: dan, dat dit wezenlijk eene wet zij dit blijkt van ze-,fs. Bij de tweede daad, welke ten dezen opzigte verrigt wordt, benoemt het volk de opperhoofden, die het met dit, zo even gevestigd ftaats-beftier belast. Dan, daar deze benoeming eene bijzondere daad zij, welke niet eigenlijk en alleen tot de oppermagt behoort, maakt deze geenzins eene tweede wet uit, maar moet alleen als een naturclijk' gevolg der eerfte worden aangemerkt, en is in de daad eene verrigting van het, ftaats-beftier. Het geen hier eene zwaarigheid fchijnt, is dit — hoe men naamelijk zich verbeelden zal, dat 'er eene verrigting van het ftaats-beftier plaats grijpe, alvoorens dit ftaats-beftier zelf befta; en hoe het volk, het welk niet anders, dan ofwel de oppermagt zelve, of onderdaanen zij, met mogelijkheid in zekere gevallen de vorst of eene overheid worden kan. Ook hier in is het, dat zich wederom eene van die verwondering wekkende eigenfehappen van  C 147 ) van het ftaatkundig lighaam doet befpeuren —? eene van die eigenfchappen, door middel van welke het zelve fchijnbaare tegenftrijdige werkingen weet óver een te brengen. Deze zeker gefchiedt door eene plotfelinge verwisfeling der oppermagt in eene volks-regering; zodanig, dat de burgeren, zonder eenige merkbaare verandering, en alleen door middel eener nieuwe betrekking , waar in het geheel zich thans tot het zelfde geheel vertoont —- dat hier door de burgeren, nu overheden gewórden, van het uitoefenen van algemeene daaden, welke wezenlijk aan de oppermagt alleen eigen zijn, vervolgends tot bijzondere verrigtingen, en dus van de wet tot de Uitoefening der zelve overgaan. Deze verandering van betrekking is geenzins eene enkele fpitsvindigheid, eene blooté befpiegeling, waarvan, in de werkdaadige toepasfing op het wezenlijk, gebruik geen het minfte voorbeeld kan gevonden worden. De zelve heeft in het Parlement van Engeland dagelijks plaats, waar mamclïjk het Laager Huis zich bij zekere geK 2 &  C 148 ) legenhedeu in groot committê vormt, ten einde voorkomende zaaken te beter te kunnen behandelen; zo dat het dus van eene oppermagtige vergadering, gelijk het zelve nog flegts een ©ogenblik te vooren was, nu op een maal in een aantal van gelastigden verandert: zo dat het zich zelf vervolgends, als de kamer der gemeente verflag doet van dat gene, het welk het, als het even gezegd groot committê te vooren regelde; waar na het dan van nieuws onder den éenen tijtel over dat gene raadpleegt, wat het bereids onder eenen anderen befloten heeft. Zodanig is het voordeel aan het ffaats - beftier van eene wezenlijke volks - regering bijzonder eigen, dat het in de daad door eene enkele verrigting van den algemeenen wil kan ingefleld worden. Waar na dit ftaats-beftier, het welk bij voorraad ftand greep, vervolgends het bezit der uitvoerende magt blijft behouden, Jindien dit de aangenomen regerings-vorm werkelijk zij; of wel in naam der oppermagt dat ftaats» beftier doet ftand grijpen, het welk door de wet  ( 155 ) yoortekomen, of voor het minfte langen te verhinderen , voor al, wanneer zij niet daadelijk behoeven te worden bij een geroepen: want in dit laatfte geval is het den vorst niet mogeliik , het houden daar van te verhinderen , zonder daadelijk een inbreuk op de wet te maaken, en zich openlijk als een vijand van den ftaat te doen kennen. Dusdanige vergaderingen, welke niets anders, dan de handhaaving van de maatfchappclijke overeenkomst tot der zelver doelwit hebben, moeten altoos door 'twee onderfcheiden voor- ftellen geopend worden twee voorftellen, die nimmer kunnen worden weggelaten, en van welke iedere in het bijzonder met meerderheid van ftemmen moet beflist worden. De eerfte van deze is. — ,, Of het aan „ de oppermagt behaagt , den tegenwoordige^ „ vorm van het ftaats-beftier in ftand te hou' „ den?" De tweede. „ Of het den volke goed 3, dunkt, het bewind daar van aan die genen „ te laten, die daar mede thans belast zijn?" Ik  C 156) Ik voorönderftel bier, als eene zekere waarheid, het geen ik ■ reeds te vooren volkomen onbetwistbaar meen bewezen te hebben, te weten, dat 'er in eenen ftaat geene, hoe ook genaamde grond-wet aanwezig zij — ook zelfs de maatschappelijke overeenkomst hier van niet een maal uitgezonderd - welke de oppermagt niet zoude vermogen te herroepen: want, zo alle de burgeren van eene maatfchappij een maal ten vollen fchenen overëenteftemmen, om de even gezegde overeenkomst te vernietigen; als dan kan men niet twijfelen, of deze zou werkelijk op eene volmaakt wettige wijze verbroken zijn. Qrotim zelve gelooft, dat elk ten vollen recht hebbe, om zich aan den ftaat, waar van hij een lid is, te onttrekken,1 en zijne naturelijke vrijheid, benevens het volftrekte eigendom zijner goederen te rug te nemen, door het land, waar in hij zich bevindt te verlaten (*), En n Men moet dit egter wel verftaan, en daar bij dus voorönderftellen, dat dk geen^s 2eichiede, ten ein(je zidl ^ het  En het zou gewis fpoorbijster zijn, te beweeren, dat alle de burgeren van een ftaatkundig lighaam tevens dat gene niet vermogten te doen, wat aan elk hunner in het bijzonder vrij ftaat. het betragten zijner pligten, en den dienst van het vaderland op het oogenblik, dat het dien van ons vordert, te onttrekken. Wanneer men als dan de vlugt wilde nemen, zou dit misdaadig en ftrafbaar zijn; deze daad ware geene verwijdering van zodanig eene plaats, maar eene verlating van zijn post. Einde van het Tweede Deel.   over het « £1 A A T 3 C H A P P E L IJ K. VERDRAG 'r of ' ; J GR O-N DBEGIN ZELEN ( van het S TAATS-RECHT, ' door / J. 'J. R OU SS E AU, Burger van Ceneve. DERDE DEEL. Foedcris aquas Difcamus leges. /Ene io. L. XI. Te Amsteldam, bij J. A. Crojerfchot, 11. Keyzer f F. d. Burg en Zoon, M. d. Bruyn en IF. Holtrop; H a.\ rle m C. Pla >t en J. Beets ; L e y d e n Her ding , F. Tiffelrn en M. Cyf'veer; Delft Roelofwaard; 'sHage Leemvenftein; Rotterdam D. Fis , J' Meyer en C. v. d. Dries. En voorts alom bij aile de Boekvci'koopers in Nederland.   B E R I G T. Op bladzijde 5 regel 3 van het eerfte deel dezes werk is een drukfetl in gefloten , welke den ganfchen zin eenige regels agter een, eene verkeerde wending geeft; te weten, "er ftaat vorst, in fiedeven volt. Men gelieve deze plaats dus op de volgende wijze te veranderen. $p $fc % Indien ik alleen het geweld en de uitwerking, welkt daar uit voordvloeit, in aanmerking nam — zoude tk zeggen, dat een volk , zo lang het genoodzaakt zij , tm te gehoorzaamen, en ook werkelijk gehoorzaamt - in waarheid wel doet; maar dat, zo d;a het in ftaat is, zich van dit juk te omftaan, en zich daar aan ook in de daad onttrekt, hec mg oneindig beter handelt; want, wanneer het op den zelfden grond van recht, waar op men het zijne vrijheid ontroofde, zich ook wederom in vrijheid fielt, moet hier uit volgen — of, dat het billijk handelde met deze vrijheid wedertenenten-, of dat men geene magt, noch gegronde reden had, waaróm men het de zelve ontroofde. * * * | Deze onachtzaamheid verzoeke ik den lezer, te willen verfchoonenl Dit is alles, wat ik den zeiven thans beb medetedeelen. De Vertaalek.   OVER HET MAATSCHAPPELIJK VERDRAG.   (4 Ü door de onmogelijkheid, van in deze een dergelijk bellier te doen plaats grijpen, op het fterkst getroffen worden. Zij lagchen, zo menig, maaien zij zich verbeelden, welk een verbaazend aantal van dwaasheden , een behendige-, booswigt, en vleiende volks-redenaar, de burgeren van Parijs en Londen niet konde doen verrigten. Zij kunnen geenzins begrijpen, dat die van .B.ern eenen Cromwel, als eenen flegt-hoofd zouden hebben aangemerkt, en dat de Hertog van Beaufort door de bewooneren van Geneve gewis naar het dol-huis verwezen ware. Maar wanneer de band, die de maatfchappij op het naauwst te famen bindt, een maal begint te verflappen; wanneer de bijzondere belangen zich in het einde allengs meer en meer doen gevoelen; de kleener maatfchappijën allengs een wezenlijken invloed op de grootere x erlangen ; als dan verandert ook het gemeen belang geheel en al van aart; ja, men ontdekt eindelijk lieden, die zich tegen het zelve verzetten; doch, als dan heeft 'er niet langer eene eenpaarigheid van ftemmen plaats; de  Cf) de algemeene wil is dan niet langer die van allen; fer ontdaan tegenflrevingen, woordenwisselingen, en zelfs de beste voorflag wordt niet meer aangenomen zonder voorafgaande twisten. Eindelijk, wanneer dc ftaat, op den oever van des zelfs ondergang, niet langer in wezen is, dan alleen in eene bedriegelijke en nietige gedaante; wanneer de band, die de maatfchappij te vooren famenftrikte, in aller harten van een gereten is; wanneer, ook zelfs het verachtelijkst eigenbelang zich onbefchaamd den eerbied wekkenden naam van zugt voor het gemeene welzijn durft toeëigenen — als dan verftomt de algemeene wil; allen, door geheime bedoelingen beftierd, ftemmen dan even min meer, als waare burgeren, als of de ftaat nimmermeer beftaan had, en ten onrecht doet men nu zodanige befluiten, onder den naam van wetten ftand grijpen — zodanige onbillijke beQuiten, die niet, dan alleen het afzonderlijk belang tot hun eenig en wezenlijk doelwit hebben. A 3 Dan,  (?) Dan, volgt hier uit nu, dat de algemeene wü in de daad vernietigd of bedorven zij? Neen — deze is nog' geftadig de zelfde; is onveranderlijk, en blijft beftendig even zuiver; maar dezelve vindt zich nu ondergefchikt aan andere wilsncigingen, welke het overwiot erlangd hebben» Daar ieder zijn onderfcheiden belang van het algemeene daadelijk afzondert, ziet hij zeer wel, dat hij het zelve daar van niet ganfchelijk vermag te fcheiden, maar het nadeel, het welk hij dus aan het gemeene welzijn toebrengt, fchijnt hem niets, in vergelijking van het ongemeene nut, het welk hij hier door voor zich zeiven waant te ftigten. Wanneer men . dit bijzonder voordeel alleenelijk uitzondert, wil hij het gemeene welzijn, evenzeer, als iemand anders, wijl het met zijn eigen belang ten vollen overëenflemt. Ja zelfs, wanneer hij zijne Item voor geld verkoopt —- ook dan nog is hij niet in ftaat, den algemeenen wil in zijnen boezem ten vollen uittedooven, maar poogt dien alleen te ontduiken. Be misflag, dien hij begaat, is al-  <ï4) ftreeven geenzins in ftaat, om deze ganfche overeenkomst van onwaarde te doen zijn, ' maar zij verhindert alleen, dat de zodanigen niet in de zelve begrepen worden; deze moeten dus, als vreemdelingen, in den kring der burgeren van den ftaat worden aangemerkt. En wanneer een ftaat een maal gegrondvest is, als dan ftrekt het woonen in den zeiven tot een volkomen blijk hier van naamelijk, dat men, zijne toeftemming tot de maatfchappelijke overeenkomst gegeven hebbe j een fteeds duurend verblijf op dusdanig eeii grondgebied te houden, is even het zelfde, als zich aan de •ppermagt van het zelve ten vallen te onderwerpen. (*) Uit- (*) Dit moet alleen van eenen vrijen ftaat verflaafi worden; want, voor het overige is het zeer mogelijk, dat de banden van het bloed, de goederen, die men bezit, het gebrek aan eene genoegzaame fchuUpIaafs aan een ander oord, eene volftrekte noodzaakehjkheid, of geweld, iemand, in weerwil van zichzelf, in het een of ander land doen blijven, en in dit geval kan men uit het verblijf, het welk hij aldaar nog geftadig houdt, geenzins opmaaken, dat hij aan het gezegde verdrag zijne toeftemming gegeven, of dit afgekeurd hebbe.  < m Uitgezonderd alleen met opzigt tot dit verdrag-, het welk ten grondflag van den ganfchen ftaat uitmaakt, is de ftem der meerderheid al- > toos van eene verbindende kragt, ten aanzien van alle de overige leden: dit moet als een naturelijk gevolg van dit verdrag zelf worden aangemerkt. Dan , men zal voor zeker vragen, hoe iemand vrij, en tevens gedwongen kan zijn, om zich naar eenen wil, die geehzins de zijne is, te fchikken. Hoe kunnen, dus zal men {preken, die genen, die zich bij het nemen van eenig befluit, daar tegen door het geven van hunne ftem verzetten hoe kunnen deze, als vrij , en tevens onderworpen aan wetten , waar toe zij nimmer hunne ftem gaven, met mogelijkheid befchouwd worden? Dan, hier op antwoorde ik, dat deze vraag op die wijze volftrekt verkeerd zij voorgefteld. Elke wezenlijke burger van eenen ftaat geeft ftilzwijgend zijne toeftemming tot alle wetten, welke immer mogen gemaakt worden, zelfs tot die, welke men zonder zijne toeftemming vast  C 16 ) vast ftelt; ja, ook tot die gene, waar door hij koude geftraft worden, in gevalle hij eene der zelve durfde overtreden. De onveranderlijk ftandhoudende wil van alle de leden van den ftaat maakt den algemeenen uit; alleen door middel van dezen kunnen zij allen als burgeren en ■ vrije lieden tevens worden aangemerkt. (*; Wanneer men in eene volks-vergadering het maaken eener wet voorflelr, is, het geen men daar mede aan het zelve vraagt, juist niet in den eigenlij. ken zin, of het dit voortel goedkcure, of wel vêrwerpe, maar in de daad, of deze overeenkomftig zij met den algemeenen wil, die dien van het zelve is, of dat het daar mede ftrij- de. O Te Genua leest men boven de deur der openbaar* gevangémsfen, en op de boeien van hun, die tot de galei verwezen zijn, het woord ~ L!ber,a, _ De toepasÜDg, welke ^ van deze zinfpreuk na urelijk maaken moet, is fraai, en ten vollen jmst. In de daad znn het alleen de boosdoeners, die de burgeren van eiken Haat waarelijk verhinderen, ten vollen vrij te zijn. In een land, waar dat foort van lieden zieh ailen op de galeien bevonden, zoude men de volmaaktfte vrijheid genieten.  c *?0 de. Wanneer dus des zelfs gevoelen, het welk het tcgengeftel !e van het mijne is, het overwigt boven h.t mijne erlangt, als dan toont dit niet and. rs aan, dan alleen, dat ik mij bedrogen had. en dat het gene, wat ik in de daad den algemeenen wil oordeelde, dit egter geenzins was. Dan , zo in weörwil hier van mijn voorftel niet te min ware doorgedreven, als dan zoude ik geheel iets anders gedaan hebben, dan het geen mijn verlangen was; en dus ware ik llegts dan geen vrij man geweest. Dit voorönderftelt, wel is waar, dat alle de wezenlijke. kenmerken van den algemeenen wil nog werkelijk in de meerderheid van ftemmen te vinden zin, Doch zo zij een maal ophouden, daar in voor handen te wezen, als dan is 'er ook geene waare vrijheid meer te vinden, welke partij men dan ook zoude mogen kiezen. Toen ik hier voor aantoonde, op welk eene wijze men fomwijlen in ftaat zij, in de volksvergaderingen bijzondere wils-neigingen, de plaats van den wezenlijken algemeenen wil te doen ffl. Deel. B ver- .  ( ïS ) vervangen; heb ik de middelen, die gefchikt zijny om dit misbruik voortekomen, ook te gelijk ge- noegzaam aangewezen : dan, in het vervolg zal ik daar van ook daadelijk nog meer zeggenEn wat het geevènredigd getal der ftemmen aanbelangt, welke 'er verëischt worden, om dezeii wil behoorelijk aan den dag te leggen daar omtrent heb ik ook eenige grondregelen opgegeven, in gevolge van welke men het zelve genoegzaam in (laat is te bepaalen. Het verfchil' van ecne.enkéle ftem, doet de gelijkheid der zelve op een maal ophouden; even als ook een enkele, die zich tegen het nemen van eenig befluit verzet , de eenpaarigheid volftrekt vernietigt. Dan, tusfehen de eenpaarigheid en gelijkheid van ftemmen kunnen 'er ook nog eene menigte van ongelijke verdeelingen plaats hebben , ten aanzien van welke men het verëischtegetal wederom bepaalen kan in gevolge van den toeftand, de omftandigheden van het ftaatkundig lighaam, het welk dit vordert. Twee  ( * ) Twee algemeene grondregelen zullen hier genoeg zijn, om deze betrekkingen altoos behoorelijk te kunnen regelen. De eerfte is, dat naar maate de raadpleegingen van grooter aanbelang en ernftiger zijn; de meening, welke het overwigt erlangt, ook tevens de eenpaarigheid van ftemmen te nader behoort te komen: de andere; dat , naar gelang de zaak, waar oter men raadpleegt, te grooter fpoed verëischt, men het getal der meerderheid van ftemmen , welke genoegzaam kunnen zijn, om ten vollen tebcflisfen, en het welk in gevalle de zelve verfchillen , ten dien einde, als voldingend bepaald werd , ook ;te geringer moet wezen. Ten aanzien van zodanige raadpleegingen, welke fpoedig behooren afgelopen te zijn, moet het overwigt van eene enkele ftem meer genoegzaam gekeurd worden. De eerfte dezer grondregelen fchijnt het meest [overëenkomftig en gefchikt, om op het maaken van wetten toegepast te worden, de tweede behoort meer tot •het afdoen van zaaken. Dan, hoe dit ook im" Ba ' ' mcr  ( *5) hoe genaamd, dan onze bloote eenvouwige bur- , geren. Dit is gewis, dat, wanneer men flegts de aanmerkelijke ongelijkheid van groote, welke 'er tusfehen deze twee gemeenebesten plaats heeft, ter zijde fielt, de burgerij van G neve als dan volmaakt dat gene zij, wat de Venetiaanfche adel is. Onze inboorelingen en ingezetenen daar tegen komen volmaakt met de ftedelingen en het volk van Venetië over een ; terwijl onze landlieden zich volmaakt in eenen zelfden rang met de bewooners van het vaste land der laatst genoemde ftad bevinden; zo dat, wanneer men flegts op de groote uitgeftrektheid van het grondgebied van het even gezegde gemeene-best geen acht flaat, des zelfs ftaats-beftier niet meer naar de adel-heerfchappij overhelt, dan het onze. Het eenig onderfcheid, het welk wij hier dus aantreffen, beftaat daar in, dat, daar wij volftrekt geen enkel opperhoofd hebben, wiens ambt voor zijn geheele leeven aan hem is opgedragen, wij tevens niet even zeer in het geval zijn, van het lot ter ftemming te behoeven. " B 5 De  De ftemming, door middel van het lot, zoude onder eene wezenlijke volks-regering flegts aan zeer weinige bezwaarenisfen onderhevig zijn; wijl alles daar fteeds onderling volkomen gelijk moest ftaan, zo wel ten aanzien der zeden, als der bekwaamheden, der grondbeginzelcn, en der middelen; zo dat het dus bijkans, onverfchillig wezen moest, op wien het lot viel. Dan, ik heb reeds hier boven gezegd, dat men nergends eene volmaakte volks - regering aantreffe. Wanneer men dus beiden van eene vrije verkiezing, en van het lot gebruik maakt, moet men door middel van de eerstgemelde wijze van aanftellen altoos die plaatfen vervullen, welke bijzondere bekwaamheden verëifchen, gelijk bijvoorbeeld die, welke in het krijgs-wezen openvallen; de laatfte daar tegen is meest gefchikt voor de zodanige , waar bij men alleen eene zekere maate van gezond verftand, braafheid en eerlijkheid verëischt, gelijk onder anderen die der gerechts - hoven; en dit wel daarom, wijl in eenen wel ingerigten ftaat deze laatst gemelde  (=7) de hoedanigheden aan alle des zelfs burgeren gemeen zijn. Doch, onder een eenhoofdig bewind, kunnen noch het lot, noch het opnemen der ftemmen in aanmerking komen. Want daar de alleenheer- j fcher hier de eenige vorst en overheids - perfoon is, koomt ook de keuze van zijne ftedehouders aan hem alleen ten vollen toe. Wanneer de Abt de Sr. Pierre dus voorftelde, dat men den koning van Frankrijk meer, dan eenen raad moest toevoegen, en de leden, die deze onderfcheiden vergaderingen zouden uitmaaken, door het opnemen der ftemmen behoorde te verkiezen; heeft hij voor zeker niet ingezien, dat hij niets geringers voorftelde, dan de geheele gedaante van het ftaats-beftier te veranderen. Nu zoude ik nog moeten handelen over de wijze waar op elk zijne ftem behoorde te geven, en waarop men die moest op nemen; dan, wel ligt zal een gefchiedkundig verflag der inrigtingen van het ftedelijk bewind van Rome, ten dezen opzigte alle die grondftellingen op eene ■■' , veel  (28 ) veel bevattelijker wijze ontvouwen, dan ïk anders immer zou kunnen doen. Gewis is het voor elk verftandig man wel der moeite waardig, de wijze, waar op men de algemeene belangen aldaar in eene raads-vergadering van twee maal honderd duizend menfehen gewoon was te behandelen, hier eens een weinig nader ontwikkeld te zien. VIER-  (33) de hoofd-ftad van geheel dit wereld-rond volkomen voegde. Doch uit deze gemaakte verdeeling ontftond wel dra iets, het geen ten uiterften belemmerend en onvoegzaam was: naamelijk, dat daar de ftam der Albaniers, (f) even gelijk ook die der Sabijnen, (**) fteeds ongeveer even talrijk bleven , de ftam der vreemdelingen daar tegen geftadig meer en meer aanwies, naar dien 'er nog fteeds eene geheele menigte der laatst gemelde lieden naar Rome famenvloeide; zo dat deze laat-» fte afdeeling wel dra veel grooter was, dan de beide andere. Dan , het middel, het welk Servius Tullhis uitvond, ten einde dit gebrek te verhelpen , beltond in het veranderen der wijze, waar op men de burgeren gefplitst had; zo dat, daar hij de voorige verdceling der oorfprongelijke gedachten geheel affchafte, hij daar voor nu eene geheele andere in plaats ftelde, welke van de plaats, welke iedere ftam in de ftad be- floeg, (*) Ramnenfcs. (**) Tatitr.fcs, III. Deel. C  (34) floeg, ontleend was. In firede van drie Hammen deed hij 'er dus vier ftand grijpen, van welke aan ieder eenen onderfcheiden heuvel binnen de ftad ten deele viel, waar naar elk dezer Mammen dan ook vervolgends genoemd werden. En daar hij dus voor het tegenwoordige een hulpmiddel tegen de al te groote ongelijkheid dezer ftammen in het werk fteldc, kwam hij die tevensvoor het toekomftige genoegzaam voor. En, ten einde in deze verdeeling rriet alleen de woonplaatfen der burgeren , maar ook de burgeren, die de zelve thans werkelijk bewoonden, mogten begrepen wezen; verbood hij aan die genen , die zich in den eenen ftam gevestigd vonden, om in een anderen overtegaan; het geen te gelijk verhinderde, dat de verfchillende gedachten onder elkander vermengd werden. Hij verdubbelde tevens het getal der oude honderd - tallen der ruiteren, en voegde 'er nog twaalf nieuwe bij: dan,- liet de zelve niet te min nog fteeds hunne oude naamen behouden — een zeer eenvouwig, doch ongemeen fchrander uit-  uitgedagt midddcl, waar door hij volmaakt zijn doelwit bereikte, om , naamelijk het lighaam der ridderen van dat des Volks volkomen te onderfcheiden , zonder niet te min het laatfte eenige reden van ongenoegen te geven. Bij deze vier Mammen, waar onder alleen dé inwooneren der ftad behoorden, voegde Servhn 'er ook nog vijftien andere, die boeren-ftam" men genaamd werden., wijl deze uit de bewooneren van het land, die in even zo veele flreken verdeeld waren , werden faamgelleld. ffi het vervolg maakte men 'er nog een gelijk getal van geheel nieuwe, en dus vond het ganfche Romeinfche volk zich in het einde in vijf-en-dertig ftammen verdeeld, tot welk getal deze fteeds, tot het einde van het gemeene-best toe, beftendig bepaald bleven. Deze onderfcheiding tusfehen de ftainmen der ftedelingen en die van het platte land , bragt eene uitwerking te weeg, welke wel waardig is, te worden opgemerkt; naar dien die verder volftrekt zonder voorbeeld zij, en Rome daar C 2 aan  die geene hoe genaamde goederen hadden, en dus niet, dan alleen volgends hunne hoofden konden geteld worden deze werden ganfche- èjk als een enkel niet gerekend; terwijl Marhn de eerlfe was, die hem tot den oorlog aanwierf. Zonder in tusfehen te willen beflisfen, of deze derde wijze van het volk te tellen, op zich zelf befchouwd, of goed, of kwaad ware, geloove ik egter, te kunnen verzekeren, dat het niet, dan alleen de eenvouwigheid der zeden van de eerfte Romeinen, als ook hunne belangeloosheid, hunne genegenheid voor den landbouw, hun afkeer van den koophandel, en het doen van winst, geweest zij, waar door dit in de daad uitvoerbaar werd. En waar in tegendeel vindt men onder alle de hedendaagfche volken 'er flegts een, waar bij de woedende zugt, om nog geftadig meer en meer te bezitten, een rustelooze gefteldheid, ontallijke konftenaarijen, geftadige veranderingen van woonplaats, en geduurige omwentelingen, ten aanzien der middelen van bijzondere perfonen, zodanig eene in- rig-  (47? figting flegts twintig jaaren had laten ftand grijpen, zonder dat geheel de ftaat daar door het onderst boven gekeerd ware ? Ja , zelfs Verdient het wel ten vollen, dat het door ons worde opgemerkt, dat de zeden, en het zedenmeesterfchap, welke beiden een nog veel grooter vermogen, dan deze inftelling zelve bezaten, daar van te Rome het gebrekkige meer maaien verbeterden, zodanig , dat meer, dan eens, een rijke zich in den rang der armen geplaatst zag, alleen wijl hij te groot eene vertoonitig met zijne rijkdommen gemaakt had! i Uit alles, het welk tot hier toe gezegd is, kan men zeer ligtelijk nagaan, waarom 'er bij na altoos flegts van vijf rangen van burgeren in de gefchiedenis der Romeinen gewag gemaakt wordt, alhoewel 'er anders in de daad zes beftonden. Want, daar deze zesde noch krijgslieden aan het leger , noch ftem - gerechtigden voor het veld van Mars (*) opleverde, en dus voor , (*) Ik zeg op het veld van Mars: naar dien de Csmitia, bij hon-  C 4'8 ) voor het gemeene-best bijkans van geen, het minfte nut was, kwam deze flegts zelden in het minst in aanmerking. Deze waren nu de onderfcheiden wijzen, waar op men het Ro-neinfche volk verdeeld had. Dan, dat men thans naga , hoedanige uitwerkzelen de zelve in de volks - vergaderingen voordbragtcn. Deze vergaderingen, op eene wettige wijze fadmgeroepen, werden Comitia geheeten. Deze werden gewoonelijk of op de markt, of op het veld van Mars te Rome gehouden: men onderfcheidde de zelve in Comitia, die bij wijken, die bij honderd-tallen, of wel, die bij geheele ftammen gehouden werden, naar gelang men die volgends een van deze gezegde vormen verkoos te doen bijeenkomen. De Comitia , bij Wijhonderd-tallen faamgeroepen, altoos op deze plaats pleegden te vergaderen; doch wanneer zij onder een der twee andere vormen opkwamen, hield men op het forum of aan cenig ander oord deze vergadering, en als dan hadden zij, die alleen voor hunne hoofden gemonfterd waren, even zo veel invloed en gezag, als iemand der aanzienelijkfte burgeren.  (49) wijken vergaderd, waren volgends de infielling van Romulus —— die bij honderd-tallen van Servius Tullius, en die bij ftammen van de gemeens-mannen. Geene wet werd bekragtigt, en geen óverheids-perfoon verkozen , dan in deze comitia. En daar 'er geen enkele burger gevonden werd, die niet in een der wijken, der honderd - tallen , of der ftammen ingefchreven was , volgde hier uit van zelfs, dat 'er ook niet een eenige van het recht van te ftemmen konde uitgefloten, wezen, zo dat het Romeinfche volk, dus en volgends het recht, en tevens in de daad, de oppermagt uitmaakte. Ten einde nu deze comitia op eene wettige wijze mogten vergaderd wezen, en alles, wat daar bij gefchiedde, eene verbindende kragt erlangde, werden 'er drie dingen verëischt —— voor eerst, dat het lighaam, of de overheidsperfoon, waar door zij werden bij een geroepen, ten dien einde met het noodig gezag bekleed ware; ten tweeden, dat de zelve gehouden werden op eenen dag, die hier toe door Hl. Deel. D de  C so 3 de wet ware vrij gefteld; en ten derde, dat dè voortekens, ten dien einde geraadpleegd, deze begunfligdcn. De rede, waarom men dit eerfte vorderde, behoeft niet nader ontleed te worden ; het tweede was een ftuk, dat tot het burgerlijk beftier behoorde; dus ftond het geenzins vrij op een der vier -dagen (*), of op eenen markt-dag, wanneer de landlieden enkel, ten einde hunne waaren te verkopen , te Rome kwamen; en diens volgends geen genoegzaamen tijd hadden, om den dag op de openbaare vergader-plaats doorte. brengen, deze vergaderingen te houden. En door middel van het laatfte, hield de raad geftadig dit ftout , onrustig volk in toom, ter» wijl het tevens hier door op eene zeer gefchikte wijze de onftuimige drift der oproerige gemeenslieden beteugelden. Dan, deze vonden vervolgends verfcheiden middelen uit, waar door zij zich van dezen dwang zeer ligtelijk wisten te ontfla'an. Dochj  Doch, het maak n vin wetten, en het verkiezen van ambtenaaren, was geenzins het eenige, het welk aan de beflisfing des volks ftond. Daar dit volk zich van de meeste en gewigtigfte verrigtingen van het ftaats-beftier had meester gemaakt, mogt men met reden zeggen, dat 'er over het lot van geheel Europa in deze vergaderingen beflist werd. En dit verfchil van voorwerpen gaf natureiijk aanleiding tot de onderfcheiden gedaanten, welke deze bijëenkomften, in gevolge der onderwerpen, waar omtrent men uitfpraak doen zoude, telkens aannamen. Ten einde over deze verfchillende gedaanten behoorelijk te kunnen oordeelen, zal het genoegzaam zijn, de zelve onderling te vergelijken. Toen Romulus de wijken inftelde, bedoelde hij hier mede, den raad, door middel van het volk, en het volk wederom door middel van den raad, in bedwang te houden, terwijl hij beiden even zeer verlangde te beheerfchen. Hij gaf dus door het volk deze gedaante te doen aannemen, aan het zelve al het gezag, D 0 het  (50 het welk des zelfs aanzienelijk getal daar aan verfchaffen kon, ten einde het hier door die magt en rijkdommen , die hij in handen der raads - heerelijken berusten liet , niogt opwegen. Doch in gevolge van den gewoon en geest van het eenhoofdig beftier, ftond hij niet te min aan deze laatfte fteeds de grootfte maate van vermogen toe , uit hoofde van den invloed, dien zij nog beftendig door hunne afhangelingen op het meerder gedeelte der ftemmen bleven behouden. Deze voortreffelijke inrigting, ten aanzien dezer befchermeren, (*) en (*) Onder het Romeinfche volk verkoos zich genoegzaam' elk een, ten minften genoegzaam ieder gedacht, den een of anderen, uit de raads-heerelijken, die hun in alle gevallen tot raadslieden, tot onderfteuners, en befcliermers diene'n konden. Deze verftxekten'hun , door wien zij verkozen werden in her hijzonder bij opkomende rechts - gedingen tot pleit-bezorgers, of Advocaten , daar zeker de inftelling van deze laatst gemddcn eerst na het vernietigen der gemeenebest - regering, plaats greep, en Wel, zo ik meen, aan Augustus moet toegefchreven worden. Zodanige verkoren befcliermers werden Patroni, en hunne be- fchermelingen daar tegen Clientes geheeten iets, het welk in de Romeinfche gefchiedenis zeer dikwijls voorkoomt. De VtRT.  C 53 5 ,en afhangelingen, was in de daad een meesterfttik der ftaatkunde, en der geëerbiedigde menfchelijkheid , zonder welke dit raads -hecrelijk gezag, anderszins zo ftrijdig met den waaren geest van een gemeene-bcst, nimmer' had[ kunnen ftand houden. Het was ook Rome alleen, het welk zich verëerd zag met het geluk, van aan dezen wereld-bol een zo Ichitterend voorbeeld te geven — een voorbeeld, het welk nooit eenig misbruikten gevolge had, hoe zeer het egter nimmer door andere volken zij nagevolgd. Dan, daar deze zelfde wijze van bij wijken te vergaderen, onder de koningen tot den tijd van Servius Talliws toe, geftadig had ftand gehouden, en men de regering van Tarqu'rfiius Superbus geenzïns als wettig befchouwde , had dit ten gevolge , dat men de wetten , onder de koningen gemaakt, gewoonelijk door den naam van leges curiaitz (?)9 van alle de overige onderfcheidde, Dan, C*) Wetten in de volks - vergaderingen, welke bij wijken fa(riLti kwamen, gemaakt. D 3 het  C 54) Dan, daar de wijken altoos binnen den kring der vier ftedelijke ftammen bepaald bleven, en niets, dan alleen het graauw van Rtme bevatten, konden deze, ten tijde van het gemeenebest, geene volks - vergadering opleveren, waar aan eens deels de raad, en anders deels de gemeens-lieden in ftaat waren deel te nemen, , naar dien het eerst genoemde lighaam zich aan het hoofd der raads - heerelijken bevond, en dat der laatst gemelde ambtenaaren, hoe wel die tot de gedachten des volks behoorden, niet te min zodanige burgeren waren, die zich in genoegzaam ruime omftandigheden geplaatst zagen. Deze volks-vergaderingen, bij vorm van wijken, verloren dus geheel en al hun gezag, en geraakten zelfs zo zeer in verachting, dat der zelver dertig bondel - dragers ten laatften, dat geene verrigten, het welk deze vergaderde wijken zeve hadden behooren te doen. De vergaderingen bij honderd - tallen, begunftigden in middels de adel- regering op zulk eene Wijze, dat het moeilijk is , bij het eerfte ge- zigt  C ss) zigt te ontdekken, hoe het mogelijk geweest zij, te verhoeden, dat in de comitia, die op deze wijze werden faamgeroepen, en in welke men de burgemeesters, de zeden-meesters, en verdere overheden uit de raads - heerelijke geflachtcn verkoos, de raad niet altoos volkomen de meester ware. Want , daar de . zes rangen, waar in het ganfche Romeinfche volk verdeeld was, honderd - drie - en - negentig dusdanige honderd-tallen opleverde; maakte de eerfte dezer rangen, die alleen agt - en - negentig der gezegde honderd-tallen bevatte , dus altoos alleen bereids eene volftrekte meerderheid van ftemmen uit, wijl men die enkel bij honderdtallen uitbragt; waar uit dus blijkt, dat de gemelde eerfte rang altijd van zelfs bij het opnemen der ftemmen het overwigt, ten aanzien der vijf overige rangen had. Wanneer negts alle de honderd-tallen van dezen eerften rang met elkander overëenftemden, vervolge men niet een maal met het raadpleegen der gevoelens van de overige ; het geen langs dezen weg door D 4 het  ( 5& ) het minder getal der rangen bepaald, was, ging dus, als het gevoelen der meerderheid aanltonds door; en men kan derhalven gerustelijk zeggen, dat alles in deze vergaderingen bij honderd-tallen, veel meer bij meerderheid van het goud, dan wel bij meerderheid van Hemmen geregeld werd. Doch dit ongemeen gezag werd egter door twee onderfcheiden middelen gemaatigt. Voor eerst, daar de gemeens-lieden gewoonelijk uit den gezegden eerften rang gekozen waren, en 'er zich in den zelvcn tevens altoos een groot getal van lieden mt het voik onder de rijken gemengd bevond, kon het niet anders'zijn, Pf deze moesten telkens een zeker tegenwigt opleveren, waar door de invloed, dien de raadsheerelijken anderzins in dien gezegden rang hadden, niet weinig verzwakt werd. Het tweede middel beftond hier in, dat men ïiaamelijk, in ftede van deze honderd-tallen volgends der zelver naturelijke orde te doen Hemmen, in welk geva! men altoos met den eerften eenen aanvang had moeten maaken, men 'er  C 5?) Jen nu in tegendeel een bij loting bepaalden, dat (*) dan ook aanftoods tot het doen der voorgeftelde verkiezing der overheids-perfonen overging; waar na alle de overige honderdtallen, op eenen anderen dag by een geroepen, volgends hunne beurten deze zelfde verkiezing herhaalden; wanneer zij die, welke het eerst gefchied was, meestal bekragtigden. En op deze wijze benam men aan het aanzien des zelfs vermogen, van door het gezag van zijn gegeven voorbeeld geheel het volk medetefleepen. terwijl men dit daar tegen volgends de grondbeginfelen der volks-regering ganfchelijk aan het lot overliet. Uit dit gebruik vloeide ook nog een ander voordeel voord , te weten, dat de bewooneren van het platte land, hier door een genoegzaa- men (*") nit honderd-tal, het welk dus door bet, lot beftemd werd, ontving den naam van centurio' prarogativa, wijl deze als dan de eerlle was, wier ftem men vraagde; van hier is het, dat ook het woord prterogativen des zelfs oorfprong ontleerit. D 5  C$9 ) men tijd erlangden , om zich geduurende die tusfehen-ruimte , welke 'er op die wijze tusfehen deze beiden verkiezingen plaats greep, naar dé verdienden van eiken der genen, die bij voorraad benoemd was, te kunnen vernemen , zo dat zij dus hunne ftem nimmer behoefde te geven , dan na zij alvoorens behoorelijk onderligt waren. De vergaderingen bij vorm van ftammen, mogten in tusfehen in den eigenlijken zin de raad des Romcinfchen volks genaamd worden. Deze werden niet, dan door de gemeens-mannen alleen te (amen geroepen. In deze bijëenkomften was het, dat men de gemeens - lieden zelve verkoos , en dat die zelfde ambtenaaren de volks-keuren maakten. Niet flegts, dat de raad in dezelve geen, den minden rang had, maar zelfs bezat die niet een maal het recht, om daar bij tegenwoordig te wezen 0 en daar de raadsheeren zich dus gedwongen zagen, om zich aan wetten te onderwerpen, waar omtrent het hun niet eens was geoorloofd geweest, tc ftemmen; bevonden zij  ( 59 ) zij zich in dit opzigt veel minder vrij, dan zelfs de allergeringfte burger. Dit was in de daad eene zeer verkeerd begrepen onbillijkheid, en mogt op zich zelf bereids genoegzaam geoordeeld worden , om de beiluiten van dat zelfde ftaatkundig lighaam volftrekt van onwaarde te maaken — de befiuiten van een lighaam naamelijk , tot wiens raadpleegingen men geenzins alle des zelfs leden had toegelaten. Wanneer alle de raadsheerelijken bij deze volks-vergaderingen hadden mogen tegenwoordig zijn, in gevolge het recht, dat hun, als burgeren van den ftaat, naturelijk toekwam, als dan zouden zij, die in dit geval niet, dan flegts bijzondere perfonen geworden waren, tevens zeer weinig invloed gehad hebben, op eene wijze van raadplcegen, waar bij elk hoofd voor hoofd zijne ftem gaf, en zelfs de geringfte van die genen, die niets , dan kinderen aan den ftaat verfchaften, even veel, als het eerfte lid van den geheelen raad vermogt. Men  ( 6o) Men ziet dus, dar,'behaiven de orde op het opnemen der ftemmen van een zo talrijk volk, welke uit deze onderfcheiden verdeelingen haaren oorfprong nam; ook deze verdeelingen zelve geenzins alleen . eenige vormen opleverden, die op zich zelf ten vollen ouverfchillig waren, maar dat in tegendeel, elke van die gezegde vormen in de daad zodanige uitwerkingen hadden, welke wezenlijk in de naauwfte betrekking ftonden met de oogmerken, waarom men telkens aan dezen of geenen der zelve de voorkeur fchonk. Zonder dat men juist daarom in een meer , wjjdloopig onderzoek behoeft te treden, volgt het bereids uit de te vooren gegeven uitzonderingen volkomen van zelfs , dat de comitia, die bij wijken werden faamgeroepen, het volks - beftier het meest begunftigden, daar die bij honderd : tallen daar tegen het fterkst gefchikt waren, 'om de adel - heerfchappij voorteftaan. Dan, wat de vergaderingen bij wijken aanbelangt —; vergaderingen, waar in alleen de heffe des Rstneinfchen volks de meerderheid uitmaakte; daar  dftar deze tot niets anders1 dienden, dan, om de dwingelandij en kwaade oogmerken te bevoorderen ; konde het niet anders wezen of deze moesten in verachting geraaken, te meer, daar ook de oproerigen zelve zich zeer zorg* vuldig wagtten , om van dit middel het alkrminfte gebruik te maaken, naar dien het zelve hunne ontwerpen veel te duidelijk aan den dag leide. Dit is gewis, dat de ganfche majefteit des volks zich alleen in de comitia, bijhonderd-tallen vergaderd, ten toon fpreidde , daar hier bij ook alleen het ganfche volk op eene volledige wijze te famen kwam; terwijl in tegendeel, aan de comitia bij wijken, de ftammen der landlieden, en aan die, bij (lammen vergaderd, de raad en de raads - heerelijken ontbraken. Dan, wat de wijze, van de ftemmen optenemen, aanbelangt deze was bij de Romeinen der vroegffe tijden even eenvouwig, als hunne zeden zelve; hoewel de zelve egter nog omflagtiger ware, dan die, waar van men zich  C 62 ) te Spana bediende. Elk gaf zijne ftem overluid, en deze werd dan aanftonds door een daar toe gefielden perfoon opgetekend. De meerderheid bepaalde de ftem zodanig, als die door eiken ftam zoude uitgebragt worden, en de meerderheid der ftammen van alle de ftammen fadmgenomen, beitemde die van het geheele Volk, het geen even op dc zelfde wijze in de vergaderingen bij wijken en honderd-tallen plaats greep. Dit gebruik was zeer goed, zo lang 'er eene onkreukbaare braafheid bij dé burgeren van dezen ftaat bleef ftand houden, en elk zich fchaamde , om openlijk zijne ftem voor een onbillijk of een voorftel, onwaardig voorwerp, te geven; maar toen het zeden - bederf allengs algemeen begon plaats te grijpen, en men zich door omkoping van de meerderheid der ftemmen wist meester te maaken, kwam men over een , om die in het verborgen te geven, ten einde dus, die genen, die zich tot omkopingen verlaagden, door het wantrouwen, dat nu naturelijk bij hem moest plaats vinden, in toom te  (ö3) te houden, en tevens aan eiken laaghartigen een middel aan de hand te geven, waar door hij niet genoodzaakt was, om tevens een verrader van zijn vaderland te worden. Ik weet zeer wel, dat Cicero deze gemaakte verandering afkeurt, en daar aan voor een gedeelte den ondergang van het gemeene-best toefchrijft. Dan, alhoewel ik zeer wel gevoele, van hoe veel gewigt het getuigenis van Cicero in dit geval zijn kan; is het mij egter onmogelijk, hem ten dezen opzigte mijne toeftemming te geven. In tegendeel geloove ik, dat men in de daad den val van het even gezegde gemeenebest verhaast heeft, alleen daar door, dat men niet nog meer maaien dusdanige veranderingen maakte Even gelijk de leef-regel, dien de gezonden houden, geenzins voor de zieken even zeer gefchikt is; even dus behoort men een volk, wiens zeden reeds verbasterd zijn, in geenen deele volgends de zelfde wetten te bellieren, welke voor eene deugdzaame natie ten vollen gevormd waren. Niets is in ftaat, de waarheid de-  V IJ F D E HOOFDSTUK. Van het ambt van Gemeens'-Heden. W anneer het niet mogelijk is, eene naauwkeurige evenredigheid te doen plaats grijpen, tusfehen de onderfcheiden deelen, die den ftaat uitmaaken; of wanneer 'er eenige oorzaaken voor hande zijn, welke men met geene mogelijkheid vermag uit den weg te ruimen; dan, waar door de wederzijdfehc betrekkingen dezer deelen geftadig egter wederom van nieuws veranderd , en ontfteld worden; als dan ftelt men een afzonderlijk overheids-ambt in, het welk geenE 3 zins  ( 68') zins tot het lighaam der andere overheden behoort, doch het welk elke der bijzondere betrekkelijke grootheden, welke het geheel uitmaaken, in het eincje zodanig doet zijn, als de zelve waarelijk moeten wezen, om onderling gecvenredigd te worden , en het welk dus eenen band, of middelde grootheid tusfehen den vorst en het volk oplevert; het zij dan, dat dit alleen eene middelde grootheid, tusfehen den vorst en de oppermagt, of wel te gelijk tusfehen den vorst en het volk, en tusfehen het volk en de oppermagt wederzijds vorme, indien dit noodig is. Zodanig lighaam, het welk ik hier met dat van Gemeenslieden bedempelcn zal, is in de daad de bewaarer der wetten, en der wetgevende magt. Somwijlen drekt het zelve, om de oppermagt tegen de aanvallen van het daats-bedie'r te bevei'igcn, even gelijk dit te Rome door de gemeenslieden in de daad gedaan werd; fomtijds dient het ook, om het daats-bedier tegen het geweld des volks te befchermen, zo als dit de raad van tienen te_ Venetië thans verrigt; en fom-  ( 73 ) aanzien van zo gedugt een lighaam, in ftaat ware voortekomen een middel egter, waar aan tot nu toe nog nimmer eenig ftaats-bellier gedagt heeft, zoude hier in beftaan, dat men zodanig eene vergadering niet fteeds duurend maakte, maar eenige bepaalde tusfehen-ruimten van tijd vast ftelde, geduurende welke het zelve niet beftaan zoude. Deze tusfehen - ruimten van tijd, welke egter geenzins zeer aanmerkelijk behoorden te zijn, ten einde men daar door aan de misbruiken - geene gelegenheid vcrfchaffen mogt, om zich ten vollen te bevestigen deze kon men bij de wetten bepaalen, zodanig, dat men door middel cencr aanftelling van buitengewoone gelastigdcn dc zelve altoos gemakkelijk in ftaat ware te verkorten. Dit middel fchijnt mij van geene wanvoegelijkheden of bezwaaren vergezeld te gaan, naar dien het lighaam der gemecnslieden, daar het, gelijk ik reeds gezegd heb, nimmer een wezenlijk gedeelte der ftaats-gefteltenis uitmaakte, dus ook kan weg gen. men worden , zonder T . E 5 ' dat  (74) dat' deze hier door werkelijk lijdt; en het fehijnt mij tevens van zeer veel kragt te zijn, naar de maal een lighaam vair overheden, het welk flegts korteling weder herfteld werd , geenzins met dat zelfde gezag kan werken, het welk des zelfs voorgangeren te vooren bezaten, maar alleen dat gene vermag uitteöcfenen, wat de wet. daar aan gefchonken heeft. ZES-  C 81 ) van toewijingen en andere dingen, die alleen in enkele ; plegtigheden beftonden , ' begon te bezi* gen; had men alle reden, om te vreezen, dat dit ambt min gcdugt zoude zijn, wanneer de nood het zelve eens werkelijk vorderde, en men zich di>3 gewennen mogt, om: het flegts als eenen ijdclen tijtel aantemerken, 'daar men het reeds te vooren meer maaien enkel tot nietige verrigtingen eener bloote ftaatelijkheid gebruikte. Doch, in de laatfte-tijd-perken van het gemeene-bcst, waren de Rome/uen, toenmaals omzigtiger geworden, even ipaarzaain met het aanftellen van zodanig eenen ambtenaar, hoewel egter. met even weinig reden,-als. zij te .vooren daar omtrent al te ruim, en rekkelijk gehandeld hadden. Doch het was zeer ligt in te zien, ■ dat; deze vrees flegts weinig grond had; dat de zwakheid der hoofdftAd in dien tijd haare volkomen veiligheid .uitmaakte, met opzigte tot die ambtenaaren, die zich in der zelver midden bevonden; dat een hooggezaghebber in zekere gevallen'wel in. ftiat was, om de vrij- III. Deel. F beid  C d ) heid van den ftaat te befchermen, zonder daar op in tegendeel immer eenigcn aanflag te kunnen vormen; en dat de boeien, welke Rome immer kluisteren mogten , nooit binnen Rome zelve gefmee*d, maar daar tegen in de legers zouden gevormd worden. De geringe wederftand, dien Marius aan Sij/la, en Pompejus aan Ca/ar boden deze toonden maar al te duidelijk, wat men van het inwendig gezag, in tegenöverftelling van het geweld van buiten, moest verwagten. Deze misvatting deed hen zeer groote mishagen begaan. Van dien aart was onder andere die, van geenen dusdanigen ambtenaar in de zaak van Catilina benoemd te hïbben; want, daar 'er in dit geval niets anders, dan flegts het inwendige der ftad, of op het hoogst eenige enkele gewesten van Italië in aanmerking kwamen, zoude zulk een hooggezaghebber, door middel van de onbeperkte magt , welke altoos naturelijk aan die waardigheid verknogt was, zeer ligt deze zaamenzwering verftrooid hebben, welke thans niet, dan alleen door  (83) door een iamcnloop van gelukkige toevallige dmHandigheden — omftandigheden, welke nimmer eenige inenfchelijke fchranderheid had kunnen voorzien, geheel vernietigd werd. Doch in ftedc van dit, hield de raad zich nu te vrede, met alle des zelfs magt aau de burgemeesteren overtcdrageri; het geen te weeg bragt, dat Cicero, ten einde met nadruk te kunnen handelen, zich genoodzaakt zag, om de grenzen van zijn gezag in een ftuk van, het grootfte aanbelang daadelijk te onderfcheiden zo dat, hoe zeer men ook in de eerfte veiv voering van blijdfchap zijn gedrag ten hoogften goedkeurde, het egter overëeukomftig het volmaaktfte recht gefchiedde < dat men hem vervolgends rekenfehap afëischte, met betrekking tot het bloed der burgeren, het welk hij in weerwil der wetten geftort had een verwijt, het welk men aan eenen hooggezaghebber nimmer ware in ftaat geweest te doen. Dan, de welfprekendhcid van dezen burgemeester vermogt eiken medetefleepen, en hij zelve, daar hij, F a hoe  0 84')) ^ > '• fioe zeer hij dan ook een Romein was, zijnen eigen roem nog veel meer, duu het welzijn Hf!!! zijn vaderland beminde, verkoos dus geenzo zeer die middelen, die met dc wetten^ J:e:ï-'--meest bcflaanbaar, en teven:; de zekerde va- ''j'ljfg en ftaat te behouden, dan die, door ■fif'Pi ï|||§li alleen al den roem van het verrigten |Mpr'ganfche' zaak eidangen kon (*). Men verSliS'É1 dus ook met het volfte recht, als den verlosfer van Rome, en drafte hem daar.tevens met eveiï veel grond, als eenen fchender der wetten. En hoe luisterrijk zijne herroeping ook voor hem' moge geweest zijn, is dit tog egter nog altoos' ten vollen zeker, dat deze in de daad eene genadé-bc-wijzing was. Dan, op welk eene wijze deze gewigtige last voor het overige ook aan iemand moge ' (♦) Tan, dffc was ietsr waar van hij zich geenziws konde verzekerd houden, zo dra hij eenen hooggezaghebber benoemde, wijl. hij zich zeiven tor dien post niet durfde verkiezen, «n niet ten vollen overtuigd was, dat zijn ambt - genoot hem hier toe zoude aantellen..  C*5) worden opgedragen, is het .egter altoos van liet uiterfte belang, des zelfs voordduuring flegts tt eenen zeer korten tijd te bepaalen, zodanig, dat ' deze nimmer vermag verlengd te worden. In de hagchelijke omftandigheden, welke de oorzaak zijn, waarom men dusdanig eenen ambtenaar aanftelt, kan het niet anders wezen, of de ftaat moet wel dra, of vernietigt, of behouden worden; en wanneer deze dringende nood een maal voor bij is, ontaart het ambt van hooggezaghebber in eene dwingelandij, of wel het wordt een niets betekenende zaak. Daar men deze ambtenaaren te. Rome. nimmer, dan flegts voor den tijd van zes maanden aanftelde, leiden de meesten der zelve niet te min nog altoos hunne bediening voor het eindigen van dit tij'perk neder. Doch, zo men aan het waarnemen van dien post eenen langen duur had toegeftaan; wel ligt zouden zij, die in den zeiven gefteld werden, als dan in de verzoeking gekomen zijn, om dezen nog te rekken, even gelijk de tienmannen , ten aanzien van het tijdsbeftek van een F 3 Iaar»  (r-) dei-worpen waren, men hier van ook geen*, hoe genaamd voetfpoor moest ontdekken bij eene rechtbank, welke eigenlijk alleen gefchikt was, -om der zel"er plaats te beklecden. Men kan nimmer de fchranderheid genoeg bewondere, waar mede men bij de Romeinen, en nog veel meer bij de Lacedemoniers, van dezen fpring-veer wist gebruik te maaken —— eene fpring-veer, welke dc -volken van laater eeuwen geheel hebben laten verloren gaan. Wanneer iemand, wiens zeden berispelijk waren ,- fomwijlen eenen heilzaamen voorllag, in de Spartaan fche raads - vergaderingen deed, lieten du opzieners (*), zonder hier op eenigen acht te liaan, dit zelfde gevoeen vervolgends door eenen anderen burger van een goed gedrag, van nieuws ter baane brengen. Welk eene eer. was dit niet voor den eenen, en welk een fmet moest hier door niet tevens op den anderen kleeven, hoe zeer men dan ook noch ■ i C) 4#« Ef&fres of Sfk'rj,  ( 93 ) rioch aan den tenen de allermir.fte loffpraak, noch aan den anderen eenige uitdrukkelijke berisping gegeven had! Bij gelegenheid, dat eenige beminnaars van den drank de raadzaal der opZieneren te Smnos bezoedeld hadden, gaf men den volgenden dag aan alle burgeren van deze zelfde ftad volkomen vrijheid, om ook een fchandelijk leeven te leiden. Gewis zoude eene wezenlijke ftraf hen minder , dan dusdanig eene ftraffeloosheid hebben kunnen treffen. Én wanneer Sparta een maal uitfpraak gedaan had over het geen voegzaam, of wanvoegelijk was, beriep geheel Griehnhnd zich nimmer' op ee$& hooger rechtbank. '• (*-) Üc (tip in dit hoofdfluk die zaaken flegts even M, welke ik in den brief aan den Heer ffAUmbtrt ■ meer in liet breedc behandeld heb. ACT-  A G T S T E HOOFDSTUKVan den burgerlijken Godsdienst, In den beginne hadden de volken geene andere vorften, dan de goden; en geen ander ftaatsbeftier , dan dat der gods - regering (*). Zij redenkavelden ten dien opzigte volkomen, even al* Caligula, en deze redenkaveling was ten vollen juist. En in de daad wordt eer eene langduurige verbasterende omftemming van gevoelens cn denkbeelden verëischt, eer men in ftaat zaJ O Tbeëemit.  Cf5) zal zijn, te befluiten , om zijn gelijken tot zijnen meester te verkiezen, en zich te vleien , dat men zich hier bij wel bevinden kan. Dan*, reeds hier uit alleen, dat men de godheid als het opperhoofd van elke flaatkundige maatfchappij aannam, vloeide naturelijk voord , dat *m wel dra even veele Goden aanwezig waren, als men onderfcheiden volken Op dezen aard-bol aantrof. Twee verfchillende natiën, welke met elkander ganfcfielijk vereend waren, en in eene genoegzaame .onafgebroken vijand fchap leefden , konden met geene mogelijkheid, langen een en het zelfde wezen, als hun beider meester eerbiedigen: twee verfchillende legers , die elkander flag leveren, zouden immerp niet in ftaat zijn, aan éenen zelfden opperbevelhebber te gehoorzaamen. Op deze wijze werd uit de onderlinge verdeeldheden der volken, eindelijk het veel godendom (*} geboren, en hier C') Ptletitismt,  C9<5) uit vloeide • vcrvolgcnds de gcdsdkiiflige èn burgerlijke onverdraagzaamheid voord, daar tog deze beiden naturclijk flegts een en de zelfde zijn-, gelijk in het vervolg nog nader blijken zak Die geestdrijverij, welke dc Grieken, dit daar door ten fterkften bezield waren, hunne goden bij de meeste vreemde, onbefchaafde volken geftadig vinden deed — deze ontftond uit die, welke hen zo ganfchelijk wegfleepte, dat zij eindelijk trotsch genoeg waren, om zich, ais de naturelijke oppergebieders van deze alle volken te befchouwen. Dan, die geleerde befpiegelingen, wel, ke ons thans nog geftadig aanzetten, om in alle die verfchillende goden volmaakt de zelfde perfonen te willen aantreffen — even als of de Moloch, de Satumus, en dc dronos, dier aloude, volken, volmaakt even de zelfde wezen konden; en even als of men den Baal der Pheniciërs, den Zeus der Grieken, en den Jupittr der Romeinen, volkomen voor eenen 'zelfden houden moest; ja, even als of dusdanige herfenfehimmige beftanelijkheden, welke met verfchillende be-  (9?) benaamingeh beflempcld waren, iets met elkander konde. gemeen hebben — deze '-bef liegelin» gen leveren gewis een zeer belagcheiljk vak van geleerdheid op! Dan, zo men nu vragen wilde, hoe het dus mogelijk ware, dat men bij deze heidenen, waar iedere ftaat zijnen afzonderlijken eerdienst, en zijne bijzondere goden had, ook niet geftadig in godsdienfiige oorlogen ware ingewikkeld — als dan antwoorde ik hier op,- dat het juist daar door zelfs, dat naamelijk " elke ftaat zijne eigen godsdienfiige plegtigheden, zo wel als zijn onderfcheiden ftaats-beftier had dat het juist daar door zelfs veroorzaakt werd, dat elk van deze ftaaten geen het minfte onderfcheid tusfehen zijne goden en zijne wetten maakte; zo dat iedere flaatkundige oorlog dus ook te gelijk wel degelijk een godsdienfiige werd; daar immers de kring van het bewind dezer goden , op dat ik mij dus eens uitdrukke, in waarheid door de zelfde grenzen beperkt was, binnen welke elke natie zich werkelijk bepaald zag. De III. Deel. G god  god van liet eene volk had geen, het al* krminlre recht op eenige der overige natiën; dan, de goden der heidenen waren geenzins ongemeen naijverig: in een volkomen eendragt verdeelden, zij onderling het gebied over den geileden aardbol: ja, zelfs fchikte Mofis en het ^foodfche volk, terwijl zij van den god van Israël fpraken, zich menig werf naar dit zo algemeen aangenomen denkbeeld. Wel is waar, dat zij de goden der volken van Canaan als een enkel niet befchouwden, terwijl deze gezegde volken tevens ten vollen ten verderve en ondergang ge- r doemd waren, en zij beftemd werden., om der zelver plaatfe intenemen. Dan, dat men dus eens opmerke, op welk eene wijze zij yan de goden dier nabuurige volken fpraken, die het hun te vcoren verboden werd, met geweld" van wape| . rta^stp — .„ Zoiidt gij niet den genen „ ef zegt "kpnth dus tegen de Am- mo*u. . — „ is . ge4 '?anms voor' u uit de ,, bergingen verdi.v,..j A'zo zullen wij allen den geuen erven , dku de i-jeere onze god voor  C 99 ) || ons aangezigt ntt dc bezittinge verdrijft 0)*. Dus dunkt mij* erkende Jephtai op eene vrijs duidelijke wijze, dat 'cr eene zekere gelijkheid tan rechten tusfehen Camos en dan "god van Israël plaats vond. En toen de Joden vervolgends fohoon door dert koning van Babel, als ook in laater tijden door dien van Sijrie ten onder gebragt, egter nog fteeds . hardnekkig weigerden, om eenigen anderen God dan alleen den hunnen te erkennen, was alleen deze wijgering, welke, als eene wederfpannigheid tegen hunne' overwinnaar betoond, werd aaftgeraerk, dc oorzaak dief veivolglnge, welke in da gefchiedenis van dat Volk zijn opgetekend — eens Vervolging, waar van wij geen eeiiig ander voorbeeld voor den tijd der Christenen aantreffen . .. Daar (*) Richtcren Hoofdft. Xf. vs. 24. ■ (**} Het is ten volsten Zeker, dat de oorlog der Photmcib'rs* 20 algemeen onderden naam van, heiligen oorlog, bekend, egter geenzins een godsdienstige oorlog geweest zij. Het doelwit Van den zclven was niets anders, daiv, om die gene te ftratf-n', die zich aan hciligfchennis hartden fchuldig. gemaakt, etl geenzins om ongeloovigen ten onder te brengen. G 8  Daar dus elke godsdienst ten dien tijde aan de wetten van den ftaat, welke dezen voorfchreven, op het naauws verbonden was, bleef 'er geene andere wijze van een volk te bekeeren overig, dan door het zelve ten onder te brengen , en men kende gevolgelijk ook geene andere zendelingen, dan de vermeesteraars; zo dat daar dc verpligting, om van godsdienst te veranderen, in de daad, als eene wet werd aangemerkt, waar aan de overwonnen zich zelf geduldig moesr ten onderwerpen, was men gedwongen, alvoorens men van eenige bekeéring fpreken kan, te beginnen, met zulk eene natie te overwinnen. - Dan, wel verre daar van daan, dat de menfehen van dien tijd 'voor hunne goden zouden geftreden hebben, waren het, even gelijk bij Homerus, in tegendeel de goden, die ter oorzaake der menfehen krijg voerden. Elk dezer volken fmeekte" zijne godheden, om. de overwinning, en beloonde de zeve daarvoor vervolgends .met het ftigten van nieuwe tempelen. Dus eischten de Romeinen, alvoorens zij eene vesting innamen, eerst  C NS eerst der zelver goden op, om deze te verlaten; en wanneer zij den Tarenteinen der zelver vergram de godheden lieten behouden, gefchiedde dit, om geene andere reden, dan, wijl zij deze toenmaals als.onderworpen aan dc hunne, en gedwongen, om dien hunne hulde te bewijzen, aanmerkten. Zij lieten dus de overwonnenen hunne goden , even gelijk zij hun het behouden van der zelver wetten toeftonden. Meer maaien was een enkele kroon voor Jupitcr Capitolinus de eenige ichatting, welke zij den overwonnenen opleiden. Daar egter de Romeinen, in het einde te gelijk met de grenzen ■ van hun grondgebied, ook , tevens die van hunnen eerdienst die van hunne goden uilbreidden; terwijl ook zij zelve menig maaien die der overwonnen volken tot de hunne aannamen, door tevens en aan dusdanige ten onder gebragte volken, en aan der zelver godlie'deii het burger-recht te fchenken, bekwamen de bewooneren van dit uitgeftrekte rijk ongemerkt eene' geheele menigte van goden en van godsdienfiige piegtighedui, welke genoegzaam alG 3 öm'  ( 101 ) öinme binnen des zelfs grenspaalen volkomen de zelfde waren: dan, zie daar tevens hoe het jlindelijk gebeurde, dat men genoegzaam over den ganfehen aardbodem der heidenfche eerdienst flegts voor den" ecnigen, en tevens voor den genen erkende, die aller wegen de zelfde was. Zodanig was de ftand der zaaken , toen Christus op deze aarde verfcheen, om daar een geestelijk koningrijk opterigten. Dan, daar dit nu veroorzaakte, dat men den godsdienst wel dra geheel en al van de ftaatkunde affchcidde , was dit te gelijk ook de oorzaak, waarom de ftaat zelve ophield, langer volkomen een en ten vollen onverdeeld te zijn; terwijl dit tevens die inwendige onëenigheden, welke de Chisten. volken vervolgends geftadig in onrust hielden, deed geboren worden. Doch, daar dit geheel nieuw denkbeeld, van een koningrijk in eene andere wereld, iets was, het geen de heidenen nimmer konden begrijpen; befchouwden zij de Christenen altoos, als wezenlijke oproerelingen, die, onder het mom van eene geveinsde onder» wer*  ( io3 ) werping , geftadig flegts naar het gefchiktftc oogenblik haakten, om zich, en geheel onafhangelijk van hun, en tevens der zelver meester te maaken; ja, op eene behendige wijze, dat gezag te overweldigen, het welk zij, terwijl zij zich nog fteeds zeer zwak bevonden, voorgaven te eerbiedigen. Dusdanig was de oorzaak der vervolgingen, welke zij een maal hebben moeten ondergaan. En de vreeze der heidenen is eindelijk ook in de daad bewaarheid: dan, zo dra dit plaats greep, veranderde alles ook tevens ganfchelijk van gedaante: die voormaals zo nederige Christenen namen nu eenen gansch anderen toon aan; zo dat men dit gewaande koningrijk van eene andere wereld wel haast onder het bewind van een wezenlijk zigtbaar opperhoofd in de geweldigfte onbeperkte heerfchappij op deze aarde zelve heeft veranderd gevonden. Dan, daar 'er niet te min ten allen tijde een werkelijke vorst en burgerlijke wetten beftaan hebben, is 'er uit deze dubbele magt een G 4 fteeds  C 104 ) fteeds duurende ftrijd, ten aanzien van beider rechtsgebied ontftarn, waar door alle gegronde, billijke burger - heerfching, in de ftaaten der Christenen volftrekt onmogelijk werd; zo dat men zich nimmer wederüm in ftaat bevonden hebbe, om bchoorelijk te bepaalen, aan wien van beiden, het zij, of aan de wcreldfche magten , of wel aan de geestelijkheid, men in de daad gehouden ware volftrekt en alleen te gehoorzaamd,. Niet te min hebben verfcheiden volken van Europa, of in de nabuurfebap van dit werelddeel, nog onderfcheiden podgingen gedaan, cm het voorige fteifel, of te behouden, of wel van nieuws te herftellen, doch te vergeefs, wijl de geest des Christendoms zich van alles meester ggmaakt heeft. Dus is de godsdienst altoos, of onafhangelijk gebleven van de oppermagt, of wel deze heeft geftadig weder een middel weten te vinden , om dit van nieuws te worden, zo dat 'er dus geen hoe genaamde, anders zo volftrekt poudzaakelijke baild ^f die dcn cerdk.nst ? T~ , 1 ' 0 aan  ( 105 0 aan het Opperwezen verfchuldigd, met het lighaam van den ftaat behoorlijk zoude kunnen verëenigen. De inzigten van Mahomet waren egter volkomen juist: deze wist zijn ftaatkundig famenftel op de gefchiktfte wijze te verbinden, en zo lang die vorm van het ftaats-beftier, dien hij zelve had mgefteld , onder de £aliphen, die hem opvolgden, in ftand bleef; had daar in eene volmaakte eenheid plaats, en dit was juist in dit opzigt volkomen goed. Maar, daar de Arabieren vervo'gends tot een zekeren trap van welvaard opftegen, geletterde, befchaafde menfehen, doch tevens ook ontzenuwd, en lafhartig werden, zagen zij zich eindelijk door andere woeste volken ten onder gebragt; en als toen begonnen de twee gezegde magten ook wederom' verdeeld te geraaken; doch , hoewel deze afzondering bij de ft'Jahometanen niet te min geenzins zo blijkbaar zij, dan bij de Christenen; beftaat deze egter, voor al, onder de volgelingen van AU, én zelfs vindt men eenige ftaaten aan het Mahumetismus . toegedaan, gelijk onder anderen, die van P^rfie, G 5 waar  waar de zelve zich onophoudelijk doet gevoelen. In ons wereld-deel hebben de koningen van, Engeland zich tot opperhoofden der kerk weten te verheffen: het zelfde deden ook de Czaars van Rus/and: dan, door dezen tijtel aantenemen, hebben zij zich daar van egter Veel min tot meesters verheven, als wel tot dienaaren gemaakt. Zij hebben zich daar door veel min het recht verworven, om die naar willekeur eenige veranderingen te doen ondergaan, dan wel de magt, om dezelve te handhaaven, zodanig als deze zich werkelijk bevindt. Zij zijn, ten aanzien der zelve, geenzins wetgevers, maar enkel vorften. Alömmc, waar de geestelijkheid een bijzonder lighaam (*) uitmaakt, is de zelve opperen Men behoort hier aantemerken, 'dat het niet zo zeer de eigenlijk gezegde kerkelijke vergaderingen zijn, zo ais die, welke in Frankrijk gehouden worden, welke de geestelijkheid tot een enkel lighaam verecnigea, dan wel de gemcenfehap der kerke. De gemeenfebap der kerke, en het verbannen uit de zelve, zijn de maatfchappelijke overeenkomst der ganfche geestelijkheid — eene overeenkomst, door middel, van welke deze altoos  ( lo? ) permagtig, en bezit alleen de wetgevende magt in haaren eigen kring. En dus vindt men in Engeland en Rusland, even gelijk overal elders, twee magten, twee oppermogenheden tevens. Van alle de Christen fclirijveren, die over de ftaaikuude gehandeld hebben, was Hebbes flegts de eenige, die dit kwaad, en het gefchiktfle geneesmiddel, dat daar tegen kan gebruikt worden, volkomen gekend heeft; hij was de eenige, die tot nog toe moeds genoeg bezat, om dc twee hoofden van dezen adelaar te famen te vcrëcnigen, en alles tot die flaatkundige eenheid te rt*g te brengen, zonder welke nimmer eenige ftaat wel ingerigt zal zijn. Dan, hij had tevens behoorcn intezicn, dat de overheerfchende geest van toos over het vol!: en de koningen zelve heerfchen zal. AUe da priesteren, die met elkander in gemeenléhap liaan, zijn burgeren van cje zelfde maatfchappij, al ware het ook, dat zij zich aan de beide uitedre sinden der wereld bevondep. Deze uitvinding is een mcesicrfhik van {taalkunde. Onder de heidenfehc priesteren belfond 'er nimmer iets van dien aart, ook hebben deze daarom nimmer een lighaam van geestelijkheid uitgemaakt.  C"3) ftervcn voor zijn vaderland niets anders, dan het ondergaan van eenen marteldood; het lebenden der wetten, even het zelfde, als zich tegen dc godheid-te, vergrijpen; cn eenen- misdaadigen openlijk ter iftraffè overtegevcn, wordt dus juist het zelfde, als hem aan de gramfchap der goden toetewijen : fucerefto. Dan, in zo verre het zelve alleen op eene dwaaling, een logen rust, en de menfehen flegts misleidt; hen ligtgeloovig maakt; aan het bijgeloof overgeeft, en de waare verëering van de godheid zich geheel-in ijdele plegtigheden doet verliezen — zo verre verdient het ten vollen afgekeurd te worden. Het zelve is te gelijk ook flegt, m zo verre het volflrekt bij uit* fluiting; ia, even als 'een dwingeland, over allen heerscht, en het een volk juist hier door bloeddorftig, en onverdraagzaam maakt; zo zelfs, dat het niets anders, dan moord en flagting ademt, \ cn dus eene heilige verrigting waant ten uitvoer te brengen, terwijl het eiken, die niet even de zelfde goden voor de eenige waare houdt, III. Deel. H van  C n4 ) van het leeven moet berooveu. Zodanig iets» doet een volk, waar bij het zelve plaats vindt, naturelijk in een fteeds duurenden oorlog met alle de andere leeven — eenen oorlog, die voor des zelfs eigen veiligheid ten hoogden fchadelijk is. Er blijft dus de godsdienst van den mensch, of het waare Christendom, niet dat van onze dagen, maar dat van het Euangelium, het welk daar van ten fierkften vcrfchilt, alleen nog overig. In gevolge van dezen gcheiligden, verheven , eenig waaren godsdienst, erkennen de ihenfchen, alle kinderen van eenen zelfden god, elkander zonder onderfcheid voor broederen; terwijl de maatfchappij, waar in zij zich verëenigd bevin- . den, ook bij den- dood zelfs, niet een maal kan ombonden worden. Dan, daar deze godsdienst zich in geene hoe genaamde betrekking met het ftaatkundig lighaam bevindt, doet die niets anders, dan, dat dezelve aan de wetten alleen die magt laat behouden, welke deze uit zich zelve ontkenen, zonder  C ll6 ) door ten hoogden volmaakt te wezen, zoude het der zelver egtér aan een zeer naauw verband ontbreken; en dat gebrek, het welk deze eindelijk ten val moest brengen, zoude in deze zelfde volmaaktheid gelegen zijn. In zulk eene maatfchappij zonde ieder, wel is waar, zijn pligt betragten; het volk zoude ten volften ondergefchikt zijn aan de wetten; der zelver hoofden zouden zich volmaakt rechtvaardig en belangeloos betooncn; de overheidsperfonen eene flipte eerlijkheid in acht nemen, boven alle omkopingen verheven wezen; dc krijgslieden zouden den dood volftrekt verachten; men zoude in zulk eene famenleeving noch ijdelheid, noch weelde aantreffen: dit alles ware dus zeer wei: dan, dat wij nu een ftap verder gaan. De Chistelijke-i godsdienst is geheel geestelijk; de zelve houdt zich alleen met het bovenaardfche bezig: het vaderland van den Christen is geenzins. deze wereld. Hij betragt zijne pligten : dit is gewis: dan, hij doet dit met eene vol- ko-  C "7 ) komen onverschilligheid, ten aanzien van, den goeden of kwaadeu uitflag, dien zijne poogingen hebben zullen. Indien hij zich flegts niets te verwijten heeft, is het hem genoegzaam even eens, of alles hier wel, of kwalijk ga. Wan■ncer de ftaat zich in bloeiende omftandigheden bevindt, durft hij egter naauw zijn aandeel aan het algemeen geluk genieten: hij vreest hoogmoedig te worden op den roem van zijn vaderland : dan, zo dra de ftaat, tot welken hij behoort, zich in eenen kwijnenden toeftand bevindt; als dan zegent hij de hand van god, welke zwaar geworden is over zijne landgenootcn . Ten ck.de zodanig eene maatfchappij fteeds eene ftille rust genieten mogt, en 'er eene geftadige eenftemmigheid in de zelve bleef ftand houden, zoude 'er volftrekt verëischt worden, dat alle des zelfs burgeren even goede Chrhter.en waren. Dan, zo 'er ongelukkig flegts een enkel ftaatzugtig mensch, een enkele fchijnheilige , bij voorbeeld, een Catilinar, of een Cromwel, in den zclven gevonden werd; als dan zoude ■ II 3 . het  c "8 i het zodanig eenen voor zeker zeer weinig moeite kosten , zijne godvrugtige Iandgenooten te misleiden. De Christelijke liefde laat niet toe , dat men ligtelijk kwaad van zijnen natuurgenoot denke. Zo dra zodanig een nu een maal een middel gevonden heeft, om hen door list te verblinden, en zich van een gedeelte van het openbaar gezag weet meester te maaken; als dan is deze ter ftond, volgends de denkbeelden van het Christendom , een man, die in aanzien en waardigheden gefteld werd: God wil dus, dat men hem eerbiedige, en zie daar derhalven dra eene wereklfche magt, aan wien men volgends het bevel van het Opperwezen gehouden is , te gehoorzaarnen. En zo hij, die zodanig een gezag bezit, daar van nu daadelijk een misbruik maakt; in dit geval moet men hem als eene roede aanmerken, waar mede de Almagtige zijne kinderen kastijdt. Men zoude 'er zich dus eene gewetens-zaak van maaken, wanneer men flegts in overweging nam, dezen geweldenaar te verdrijven ; men vond zich daar door in de nood/ • , zaa-  C «9 ) zaakrijkheid, van de algemeene rust te ftoorcn; geweld te gebruiken; bloed te ftorten — dit alles (temt met de zagtiiartigheid van den Christen zeer kwaalijk overeen; en boven dien, van hoe weinig aanbelang moet het niet fchijnen, of men in deze rampwoeftijn een flaaf, of wel een vrij man zij; het wezenlijke van alles beftaat hier in , dat men eindelijk in het hemelsch vaderland aanlande, en de onderwerping 'aan den wil van God wordt wederom als een nieuw middel , om dit doelwit te bereiken, aangemerkt. Ontftaat 'er in tusfehen eens een buitenlandfche oorlog in dit geval trekken dusda¬ nige burgeren, wel is waar, gercedelijk te velde; geen ' hunner poogt te vlugtcn : zij betragtcu allen hunnen pligt, doch zonder egter de allerminfle drift voor de overwinning ' te betooncn; zij weten beter te ftervcn, dan te zegevieren. Of zij overwinnaars zijn , of zelve overwonnen worden dit is onverfchillig. Of zou dc Voorzienigheid niet veel bcII 4 ter,  (taf)) ter, dan zij weten, wat deze behoort te doen! Dat men zich nu eens voorflclle; hoe groot het voordeel wezen moet, het welk een trot-fche, moedige en driftige vijand uit zulk een Stcïcijnfche denkwijze trekken kan. Dat men die edele volken, die geheel van de zugt naar roem en de liefde voor hun vaderland ontvlamd waren, hier mede eens voor een oogenblik vergelijke; dat men. naast zulk een'gemcene-best van Christenen eens die van Sparta. of van Rome Helle. Deze yroome Christenen zullen zich verflagen en verdelgd vinden , alvoorens zij daar aan .flegts een maal kunnen denken, of hun be.houd alleen aan die verachting fchuldig zijn, . welke der zelver. vijanden bereids voor hun hebben opgevat. De eed, dien een maal de krijgslieden yan Fabius afleiden , was , -naar mij dunkt, zeer fchoon; deze zwoeren geciizitis, tc over- . winnen , of te flervcn zij zwoeren * als : overwinnaars weêrtckecren, en hielden hunnen .-eed. Dan, nimmer zouden Christenen' iets der. gelijks gedaan - hebben ; voor zeker hadden deze i  deze zich verbeeld, het Opperwezen hier door te tergen. Dan, ik tast ganfchelijk mis, wanneer ik van een gemeene-best van Christenen fprcke; wijl deze beide woorden met elkander ■ geenzins beftaanbaar zijn. De leer van het Christendom predikt alleen de flaavernij en eene volftrcktc afhangcljjkheid; des zelfs waare geest begunitigt veel te zeer de dwingelandij, dan dat deze daar van niet beftendig haar gebruik zoude maaken. .De wezenlijke Christenen zijn gevormd , om in . dienstbaarheid te zugten ; zij weten dit zeer wel en ontrusten zich bier over in geenen deele; naar dien»dit kortftondig leeven in hun oog van eene veel te geringe waarde zij. Het Christen -krijgsvolk, zegt men, is voortreffelijk: dan, JJc ontkenne: dit. Dat men mij het zelve flegts leere kennen! Wat mij betreft, ik .heb geen, de allerminfie kennis .aan Christelijke leger - magten. Men zal mij, ten dien einde de Kruisvaarders wel ligt willen noemen. Doch, zonder mij hier in een H 5 «'  redentwist, betreffende den betoonden moed dezer lieden, mtelaten , merke ik flegts aan, dat, wel verre van Christen krijgslieden te zijn, deze niets anders, dan eene oorlogs-magt van den oppcrpriefter, dan burgeren ' der kerk «waren. Zij flreden alleen voor het geeflclijk vaderland, het welk zij — op welk eene wijze — dit is nog onbekend wereldlijk hadden weten te maaken. Wanneer men het wel begrijpt, keert deze zaak eigenlijk tot het heidcnfche te rug; want, daar het Christendom geenzins een volks - godsdienst (* \ vast Helt, is het voeren van eenen heiligen oorlog teVens een volftrekte onmogelijkheid onder de Christenen. Onder de heidenfche keizeren gedroegen de Christen krijgslieden zich zeer dapper : dit wordt door alle Christen fchrijveren eenpaarig verzekerd, en ik geloove het zeer gaarne. Dabron hier van was eene zugt, om met de heiden- (*) Rcligioa nationale.  ( 123 ) dcnfche legers naar den voorrang re dingen. Doch zo dra de keizeren zelve Christenen werden , hield deze naijver ganfchelijk op; en na dat het kruis den adelaar verdrongen had, verdween alle deze' voorige Romeinfche dapperheid. Dan, dat wij alle flaatkundige bcfpiegelingen hier aan eene zijde flellen; dat wij ons tot de bcfchouwing van -het geen recht is, eeniglijk bepaalen; en de eenige wezenlijke grondbeginzelen omtrent dit gcwigtig ftuk vast flellen. Het recht, hetwelk dc maatfchappelijke overeenkomst aan de oppermagt, ten aanzien van der zelver onderdaanen geeft, overfchreidt geenzins, gelijk ik reeds gezegd hebbe, de grenzen door het algemeene welzijn daar aangefteld. (*} In ge- (/*) „ In een gemeene-best" — zegt de Heer" iV A. . . — „ is elk volkomen vrij, ten aanzien van alles, waar door bij „ aan anderen geen, het minfte nadeel toebrengt." — Zie daar, de onveranderlijke grenspaalen vastgefteld: men is met geene mogelijkheid in ftaat de zelve naauwkeuriger te bepaalen. Ik heb mij het genoegen, van dit har.dfchrift eenige reizen aan- tc-  C 224 ) gevolge hier van zijn de onderdaanen aan deze oppermagt ook geen rekenfehap van kunne gevoelens verfchuldigd, dan alleen in zo verre, als deze zelfde gevoelens voor het algemeen van eenig wezenlijk gewigr zijn. Doch het is voor den, ganfche ftaat tevens van een zeer groot belang, dat elke burger eenen godsdienst hebbe, die hem zijne pligten doet beminnen.: dan, hoe danig de leerftellingen van zulk een godsdienst ook immer wezen mogen dit is van geen belang, noch voor den ftaat zclven, noch voor des zelfs leden, dan alleen, inzo verre deze leerftellingen met de zeden- kun- . tehaalen vblflrekt niet kunnen ontzeggen, hoe zeer het ook door het algemeen nimmer gekend werd; dan , de reden waarom ik dit deed, was alleen, ten eir.de aan de najedagtenls van een aanzienelijk en achtenswaardig man mijne' hulde te bewijzen mij„e hulde te bewijzen aan een man, die ook zells in den post vari ftaatsdienaar nog fteeds het hart van eenen faaren burger, en eerelijke zuivere gevoelens'cn zinzigten ten aanzien van t het ftaats - beftier van zijn vaderland behouden hgd.  C W5 ) kunde en de pligten , die. elk van der zelver belijderen, uit hoofden van deze, ten aanzien van anderen gehouden is, te bctragten, in eenige betrekking ftaan. Voor het overige kan elk een zodanige gevoelens kocfteren, als hem goed dunkt, zonder dat de oppermagt het minfte recht heeft , om daar van eenige kennis te nemen. Want, naar dien deze geen het geringde gezag bezit omtrent alles, wat eene andere wereld betreft, kan de zelve zich ook aan het lot , dat haare onderdaanen in een toekomftig leeven wagt,, niet laten gelegen, liggen, indien zij in dit tegenwoordige" flegst goede burgeren zijn. Er beftaat dus in de daad eene geloofsbelijdenis, welke enkel den burger raakt, en waar van de oppermagt met recht alle de punten vermag vast te Hellen, niet juist zo zeer als godsdienfiige leerftellingen, maar alleen als gevoelens , die tot de famenleeving volftrekt gevorderd worden, en zonder welke men noch een goed burger, noch ook een getrouw onderdaan kan  C "-O pen, die wij hier voor bereids hebben afgekeurd*,! en uitgefloten. ■ Die genen, die tusfehen de burgerlijke en god1 geicerde onverdraagzaamheid een wezenlijk onderfcheid willen maaken, bedriegen zich , mijns oordeels. Deze beide foorten van onverdraagzaamheid zijn van elkander onaffchcidbaar. Het is onmogelijk, in, vrede met die genen te leeven, die men waant, tot de verdoemenis beflemd te zijn: deze te beminnen, ware even het zelfde , als- dien god te haaten, die hen voor zeker een maal ftraffen zal: men moet hen dus volftrekt noodzaakelijk van hunne dwaalingen te rug brengen, of kwellen. Alömme, waar de godgeleerde onverdraagzaamheid een maal heeft plaats gevonden, moet dez"e volkomen noodzaakelijk ook eenige uitwerkingen, ten aanzien van den burger-ftaat, hebben (*), en zo dra zij deze (*) Iïet aangaan van huwelijken bij voorbeeld, het welk een verrigtiBgis, welke tot den bnrgeiftaat behoort, heeft das ook eenen wezenlijken invloed op dc burgerlijke maatfchappij, wijl 'er zon der de zelve geene geregelde ümcnlceving zoude kunnen beftaan. Dat  C 133) fcheiden volken tot een bondgenootfchap, de onderlmndelingen, de verdragen enz. naturelijk moest bevatten. Dan, dit alles maakt weder een geheel nieuw vak uit, het welk voor mijm kortzigtig oog veel te uitgebreid is; daar ik de voorwerpen mijner befchouwing altoos op eenen kortec affland van mij behoorde te plaatfen. glNDE VAN HET DEINDE EN Ï.AATSTE DEE1.     OVER HET MAATSCHAPPELIJK VERDRAG.   OVER HET MAATSCHAPPELIJK VERDRAG, O W GRONDBEGINZELEN van het STAATS-RECHT, DOOR / J. J. ROUSSEAU, Burger van Geneve. Foederis aquas Difcilmus leges. JE NEID- l. xi. ©>»>>3f»>>^»»»»>3 »»*•»»:© Te Dordrecht bij B, J. MOIIKS. 1793.   AAN DE NEDERLANDERS. ^Jiets , mijne Landgenóóten! nfats heeft mij immer meerder bevreemd, dan dat, Jaar men bijna dagelijks zo ontallijke niets beduidende, en fomtijds zelfs verachtelijke voordbrengzels van het vernuft onzer nabuuren, in onze moeder-taaie overgebragt, in het licht ziet komen — ja, daar ook deze zelfs niet zelden met eene ongemeene graagte doorlopen, en met een onverdiende goedkeuring vereerd worden, daar tegen fchoonc-, voortreffelijke, en nuttige werken aan veelen van u * 3 gan-  vi Aan de Nederlanders. ganfchelijk onbekend, dus ongezogt, en niet gelezen blijven. Welk eene onverfehoonelijke dwaasheid van hun, die het op zich nemen, u van tijd tot tijd, het een en ander ter voldoening van uwen leeslust aantebiedeu welk ■eene dwaasheid, zich dus niet meer tot wezenlijk», tot zodanige nukken te bepanlcn — zodanige (tukken, die, daar zij uit hunnen aart ten uiterften gefchikt waren, om uwen aandagt, wanneer men die fiegts genoegzaam kende, ter ftond en wel ten fterkften tot zich te trekken; dien lecvendig te houden, en uw verftand nog meer en meer te befchaaven, uwen fmaak te vormen; ook tevens den kring van nutte kundigheden op uwen grond al meer en meer zouden uitbreiden. — Tot dat foort van fchiïften, waar van men zulk eene heilzaam* uitwerking, met het grootfte vecht vcrwagten kan, behooren buiten alle tégénfpraak, ook in de eerfte plaats, de werken ■ van J.J. Rousfeau genoemd te worden. Ieder, vüe de zelve flegts met de minde opmerkzaamheid ge-  Aan de Nederlanders. vii gelezen heeft, zal dit gereedelijk erkennen; zal het volvaardig toeftaan , dat de Geneeffche Wijsgeer onder de grootfte vernuften zijner, en zelfs van veele voorige eeuwen gewis in geen van de laagfte rangen verdiene geplaatst te worden ja, hij zal dit erkennen, en tevens zich zelf met geene geringe verbaasdheid vragen: — M hoe is het mogelijk, dat Ne„ der/and, de werken van dezen grooten „ ma m nog niet in zijne moederfpraake bc„ zit!..." Ja, duizend . . . duizend maa¬ ien is deze vraag reeds bij mij opgeflegen; doch wat ik hier op zoude antwoorden dit was het, waar omtrent ik mij geftadig in geene geringe verlegenheid bevond. —■ Zou het ook eene uitwerking der dweeperij, en van een verachtenswaardig bijgeloof wezen, waar door men van het leveren eener Néderduitfche vertaaling van deze fchriften tot nog toe geftadig werd afgefchrikt, en te rug gehouden ? Dit denk ... dit geloove ik niet zo dwaas, zo dom, en dweepziek, zijn immers de * 4 Ne-  vin Aan de Nederlanders. Nederlanderen van de agtiende eeuw niet meer!... Wat dan? De waarde van den onfterfe- lijken Wijsgeer, dien Frankrijk in het Pantheon des Grands Hommes plaatfte, en wiens graf op het populier-eilandje van Ermenonville geftadig als een heiligdom der wijsheid, en van de deugd befchouwd zal worden de waarde van zulk een waarlijk fchitterend, een waarlijk edel en eerbied vorderend vernuft, is immers, even gelijk dat der voordbrengzelen, waar mede het zelve dezen wereld-bol befchonk, reeds veel te algemeen erkend, dan dat men dit nog zoude durven, of willen in twijfel trekken! Wat dus . . . wat is de rede, waarom de NederJanderen, die fteeds met zulk een vloed van uitheemfche nietigheden overftroomd worden, waarom deze de werken van Rousfi.au nog niet in het Neder - Duitsch bezitten? Zoude het wel ligt ook de vrees zijn — de geenzins ongegronde vrees, dat het naamelijk, niet ligt gelukken mogt, de zelve, zonder dat zij oneindig veel van hun eigendommelijk en glanzend fchoon  Aan de Nederlanders. ix fehoon vtrloren — dat het niet ligt gelukken mogt, de zelve, zonder zodanig een verlies in onze fpraake overtebrengen ? Die hier voor vreest, verraadt ten minden een zeer kiefchen fmaak, en ongemeen gevoel voor het fchoone , dat een grootsch vernuft, en edele ziel in zijne voorbrengzels kan ten toon fpreiden. Dat ik veel van het uitmuntende der werken van Rousfeau gevoele dit te durven verzekeren, zal immers niet als eene groot-fpraak of verwaandheid worden aangemerkt; en dus erkenne ik gerustelijk, dat even die zelfde vrees, ook mij menig werf overweldigd hebbe. Dan, of deze egter de eenige, en waare oorzaak zij, waarom wij nog niets anders in onze moeder-fpraake van alle de werken van den onfterfelijken Gcnevois bezitten, dan alleen deszelfs Emik (*) —— dit durve ik niet verzekeren, en zegge dus liefst opeu- (*) Dit uitmuntend Werk over de opvoeding is voor eenige jaaren, met aantekeningen van verfctieiden geleeiden te Kani^e* bij Cbalmot uitgegeven. *5  x Aan de Nederlanders. openhartig , dat mij hier van de wezenlijke oorzaak waarfchijnelijk nog onbekend zij. Of het mij gelukken zal, eene vertaaling te geven, welke een Rousfeau in waarheid waardig gekeurd kan worden hier mede durve ik mij naauwlijks in het allerminde vleien: dan, dit egter weet ik ook gewis, dat ik mijn origineel gevoeld, en — zo ik meen, verdaan heb; terwijl ik niets verzuimde, ten einde mijnen diji voor laagheid, en al wat hard kan heetcn, zo veel mij mogelijk was, te bewaaren. ■— Dit weinige zij over mijne behandeling zelve voldoende — zo ik hoop, zal men daar mede eenig genoegen nemen , wanneer ik voornemens ben , ook de meeste overige werken van dit bewon- _ dering waardig vernuft in het vervolg aan Nederland te bieden. Dat ik met dit duk eenen aanvang van deze mijne vertaaling maakte — gefchiedt hierom, wijl in een tijdperk, waar op over de rechten van , den mensch en burger zo geweldig en hardnekkig getwist wordt; ja, zelfs op eene onwederleg-  Aan de Nederlanders. xi legbaare wijze ■ met den degen in de vuist getwist wordt, ik , en wel ligt niet zonder grond, van oordeel was, dat een werk, waar in deze rechten, voor het grootfte deel, zo duidelijk, en met zo groot een kragt van waarheid tegen alle beminnaarcn van een onbeperkt, onwettig gezag, tegen alle vuige, laffe flaaven ge- ftaafd, betoogd , en opengelegd worden wijl ik meende, zeg ik, dat zodanig een werk, in zulk een tijd-perk, voor eiken, die begeerig is, te weten, waar aan hij aich in dezen houden kan, gewis van het alleruiterfte belang moet zijn. Van-de verdienden van dit werk, eeöen Wijsgeer, en vrij geboren burger van een gemeenebe(t, ten vollen waardig, behoeve ik immers niets te zeggen ja, ik zou dit als eene herfcnlooze verwaandheid aanmerken. Rous- feau is verre boven mijnen lof. Men le¬ ze dus, en oordeel zelve. Er is gewis reeds het een en ander over dit onderwerp in het licht gelijk, bij voorbeeld, het werk van Gratius, de Jure Belli & Paai ■  xii Aan de Nederlanders. cis (*), en andere dergelijke Hukken. Dan j veele der zelve bouwen hun geheele ftelfel van het Recht der Volken, gedreven door eene laage, verachtelijke vleierij, op valfche gronden — op grouden, die eenen vuigen vorften-flaaf, en dezen ook alleen, flegts voegen ; dan, andere daar tegen, zijn, of te onvoldoende, te weinig beduidend — ofwel te omflagtig, en te geleerd, om voor het meereideel der Nederlandfche lezeren, die niet onder den rang der geleerden zelve behooren, genoegzaam Verdaan, en met veumaak van hun gelezen te worden. Zie daar eene tweede rede , waarom ik deze taak durfde op mij nemen. Dat dus mijn arbeid ftrekke, om goede, om nuttige, en waai lijk vrijë burgeren — burgeren, zodanig het volk van Nederland zich bij, en kort na het fluiten van den Munfterfchen vrede toonde, te helpen vormen — dat men daar uit eene waare vrijheid C) Men zie wat Rtusfeau op veifcbeiden plaatfen van dit werk, ten aanzien van dit gefchrift, van onzen geleerden landgenoot zegt.  Aan de Nederlanders- xiii heid lcere kennen, leer waardeeren ja,, moet het immer zijn, verdedigen, en liever zelfs zijn laatften ademtogt met het zwaard in de ftrijdbaare rechte uitblaze, dan van deze immer lafhartig afftand te doen. Zo immer deze wensch vervuld worie als dan zal ik de oogenblik- ken, die ik aan dezen arbeid wijdde, beftendig met genoegen; ja, zelfs al zegenend gedenken.^j De Vertaaler. BE-  B E R I G T VAN DEN SCHRIJVER. Dit ftuk is eigenlijk een uittrekzel, gemaakt uit een uitgebreider werk, het welk ik wel eer ondernomen had, zonder alvoorens met mijne kragten genoegzaam raad te pleegen, waarom ik dit dan ook reeds federd lang liet varen. Van alle de onderfchciden ftukken, die men uit dat gene nemen kon, wat ik bereids had ter neder gefchreven, fcheen dit mij het aanmerkelijkst, en tevens het meeste te verdienen, dat men het aan het algemeen aanbood. Het overige beftaat bereids niet meer. IN-  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE HOOFDSTUK. — Het onderwerp van dit eerfte beek. bl. 4 TWEEDE HOOFDSTUK. — De vrocgjle oorfprong der Burger li'ke Maatfchappij. 6 DERDE HOOFDSTUK. — Fan het recht des fterkfiea. 14 VIERDE HOOFDSTUK. — Fan de favernij. 19 VIJFDE HOOFDSTUK. — Dat men altoos genood' zaakt zij, tot een eerjle verdrag opteklimmen. 34 ZESDE HOOFDSTUK. — Van de Maatfchappelijke Overeenkomst. 38 ZEVENDE HOOFDSTUK. — Van de Oppermagt. 48 AGTSTE HOOFDSTUK. — Van den ftaat, waar in men zich, als burger, bevindt. 57 NEGENDE HOOFDSTUK. — Van het wezenlijk eigendom. 62 TWEE-  INHOUD. TWEEDE BOEK. EERSTE HOOFDSTUK. — Dat de oppermagt onvervreemdbaar zij. 73 TWEEDE HOOFDSTUK. — Dat de oppermagt ondeelbaar zij. 78 DERDE HOOFDSTUK. — Of de algemeene wil ook zoude kunnen dwaalen. 86 VIERDE HOOFDSTUK. — Fan de grenzen der oppermagt. pr VIJFDE HOOFDSTUK. — Over het recht van keven en dood. 105 ZESDE HOOFDSTUK. —Fan de wet. 112 ZEVENDE HOOFDSTUK. — Fan den wetgever. 124 AGTSTE HOOFDSTUK. — Fan het volk. 137 NEGENDE HOOFDSTUK. — Een vervolg op het voorige. 145 TIENDE HOOFDSTUK. — Een vervolg op het voorige. 154 :ELFDE HOOFDSTUK. — Fan de onderfcheiden ftelfeh der wetgeving. 165 TWAALFDE HOOFDSTUK. — Ferdeehng der wetten. 174 EER-  EERSTE BOEK. M ijn oogmerk is, te onderzoeken, of 'er in de burgerlijke maatfchappij , wanneer men de menfchen zodanig befchouwt, als zij werkelijk zijn , , en de wetten voorönderftelt , van dien aart, gelijk zij in de daad behoorden te wezen — ook ergends een billijke en vaste regel voor het ftaatsbeftuur zij aantetreffen. Bij dit onderzoek zal ik fteeds dat gene, wat het recht veroorlooft met dat, het welk het belang ons voorfchrijft, op het naauwftc poogen A te  co te verbinden, ten einde de billjkheid en het eigen voordeel, zich op deze wijze geenzins van elkander gefcheiden, mogen bevinden. Ik maak dus met het behandelen mijner ftof ter ftond eenen aanvang, zonder alvoorens de nuttigheid daar van te hebben aangetoond. Wel ligt zal men mij vragen, of ik mij verbeelde een vorst, of wetgever te zijn , wijl ik over de ftaatkunde fchrJjve. Dan , hier op antwoorde ik -— neen — en dat het juist hierom is, dat ik daar over fchrijve: want zo ik in de daad een vorst, of wetgever ware, zoude ik geenzins mijn tijd verliezen, met te zeggen, wat men behoorde te verrigten: neen, ik zou dit zelve doen, of — zwi'gen. Daar ik, als burger van eenen vrijen ftaat, en dus ook als een werkelijk gedeelte der oppermagt geboren ben, is het recht, het welk ik bezit, om over de algemeene belarigen mede te (temmen — van hoe weinig gewigt deze {tem, ten aanzien van het ftaatsbeftuur, dan ook immer wezen moge, evenwel nog altoos genoeg-  (3) noegzaam , om mij de noodzaakelijkheid, van noegzaame kundigheden te verwerven, als een geheiligden pligt te doen befchouwen. Dan, gelukkig, dat zo menig maal ik over het ftaatsbewind bedaardelijk nadenke , ik telkens weder nieuwe reden vinde, om dat van mijn Vaderland op het yuurigst te beminnen. A 2 EER-  EERSTE HOOFDSTUK. Het onderwerp van dit eerjle boek. X)e mensch is vrij geboren, en egter zugt hij allerwegen onder het gewigt der ketenen. Zodanig een verbeeldt zich het gebied over zijne natuurgenooten te voeren, en egter is hij niet te min even zeer een flaaf, als iemand van dezelve. Op welk eene wijze werd deze verwisfeling tot ftand gebragt? — Dit is mij onbekend. Op welk eene wijze kan men dezelve wettig maaken? — Deze vraage geloove ik te kunnen beantwoorden. In-  (5) Indien ik alleen het geweld en de uitwerking, welke daar uit voordvloeit, in aanmerking nam — zoude ik zeggen, dat een vorst, zo lang bji. genoodzaakt zij, om te gehoorzaamen, en ook werkelijk gehoorzaamt — in waarheid wel doet; maar, dat, zo dra htf in ftaat is, zich van dit juk te ontdaan, en zich daar aan ook in de daad onttrekt, Jjif nog oneindig beter handelt: want, wanneer hij op den zelfden grond van recht, waar op men hejn-zijne vrijheid ontroofde, zich ook wederom in vrijheid (telt, moet hier uit volgen — of, dat 'Tfff billijk handelde met deze vrijheid wedertenemen; of, dat men geene magt, noch gegronde reden had, waarom men heihij de zelve ontroofde. Doch het handhaaven der goede orde in de famenleeving is een geheiligd recht, het welk aan alle andere rechten volkomen ten grondflage ftrekt. Dit recht heeft egter zijnen oorfprong geenzins in de natuur zelve; en moet dus alleen op onderlinge overeenkomften en verdragen rusten. Dan, eer ik dus verre voordga, behoore ik alvoorens alles te bewijzen, wat ik bereids gezegd heb. A 3 TWEE- ;  TWEEDE HOOFDSTUK. De vroegfte oorfprong der Burgerlijke Maat/chappij. De oudfte'van alle maatfchappijën, en welke alleen op de natuur gegrond werd, is die der onderfcheiden huisgezinnen. Dan, ook zelfs de kinderen, blijven niet langer aan hunnen vader volftrekt verbonden, dan tot den tijd, dat zij den zeiven niet meer noodig hebben, om hun beftaan in ftand te houden. Zo dra deze behoefte ophoudt, wordt ook de band, die deze beiden verëenigde, ter ftond verbroken. De kinderen, thans -ontheven van de gehoorzaamheid,  ( 8 ) houden, wordt hij ook hier door te gelijk alleen , en ten vollen meester over zich zelf De huisgezinnen kunnen derhalven, zo men het dus verkiest, als het eerfte voorbeeld der flaatkundige maatfchappijën worden aangemerkt. De opperde gebieder vertoont ons het beeld van eenen vader — het volk daar tegen dat, van zijne kinderen ; zo dat, daar zij allen gelijk, en vrij geboren werden, zij hunne vrijheid geenzins verpanden , dan tot hun eigen voordeel. Het geheel verfchil tusfehen deze beide lighaa. men beflaat dus hier in alleen , dat in een gezin de liefde, welke de vader voor zijne kinderen gevoelt , den zeiven fchadeloos ftelt voor de zorg, welke hij aan de zelve befteeden moet; daar in de flaatkundige famenleeving, daar tegen, het vermaak, dat men vindt in te gebieden, de plaats van deze tedere aandoening, welke der zclver opperhoofd geenzins voor de volken, onder zijn bewind geplaatst, bezielen kan, alleen vervangen moet. Cro-  wil, dan —* onderwerp u aan liet geweld ; wijk voor de overmagt — als dan is de zelve zekerlijk niet ongegrond, maar tevens overtollig, en ik dtirve 'er gerustelijk borg voor zijn, dat men nimmer tegen de zelve zal aandruifehen. Alle magten daalen van het Opperwezen af! Dit > ftem ik gaarne toe; maar alle ziekten insgelijks. ' Dan, moet men hier door verdaan, dat het dus verboden zij, eene Genees-heer tegen^deze laatfte ter hulpe te roepen ? En wanneer mij dus een ftruikroover in een afgelegen bosch overvalt, als dan ben ik niet alleen door het geweld genoodzaakt, hem ftraks mijn beurs te geven, maar tevens in zulk een geval, volgends dit denkbeeld, immers ook naar de infpraak van mijn geweten verpligt, om op zodanig eene wijze te handelen, al ware het dan ook, dat ik die anders aan zijne greetige handen onttrekken kon: want het piftool, dat hij mij op de borst zet, kan immers even zeer eene magt geheeten worden? Dat men dcrhalven flegts erkenne, dat het geweld, nimmer ecnig wezenlijk recht geeft, en dat ^ men  ( i8 ) men dus niet, dan alleen aan eene wettige oppermagt, verpligt zij, te gehoorzaamen. En dus komen wij dan immers weder van zelfs op het hier boven gezegde. VIER-  C 21 ) voor zich zelf te behouden — dit kan ik niet ontdekken. Men zal hier tegen aanvoeren, dat een oppermagtig gebieder, zijne onderdaanen van het genot ceuer ongeftoorde, burgelijke ruste verzekerd. Dit zij zo. Dan, wat zullen zij hier bij toch winnen, indien de oorlogen, die de ftaatzugt van hunnen beheerfcher hun berokkent; indien zijne onvcrzaade":ijke hebtzugt; indien de knevelaarijën zijner ftaats - dienaaren, zo deze alle hen nog oneindig meer verarmen , dan hunne onderlinge onëenigheden ooit in ffaat konden wezen, te doen? Ja, wat zullen zij hier bij winnen, zo deze ruste zelve ftraks eene der bronnen van hunne rampen uitmaake? In eenen kerker leeft men voor zeker ook in eene volmaakte ruste; dan, is dit alleen genoeg, om zich daar altoos wel, en naar genoegen te bc- i vinden? De Grieken, die in de fpelonk der Cyclopen waren, leefden daar ook in eene volkomen ruste, doch zagen niet te min ieder oogenblik het tijdfh'p te gemoet, waar op de beurt B 3 om  (22) om verflonden te worden aan hun zou komen. Te willen Maande houden, dat iemand zich vrijwillig zoude overgeven — hier mede zegt men iets, dat volftrekt fpoorbijster, en onbegrijpelijk tevens zij: zodanig eene daad is volftrekt onwettig, en van geene de minfte kragt, al ware het flegts alleen, om deze rede, dat hij, die dezelve verrigte het gebruik van zijn gezond verftand voor zeker moest verloren hebben. Dan, het zelfde, ten aanzien van geheel een volk te zeggen dit ware niets anders, dan een volk te voorönderftellen, dat enkel uit zinneloozen belfond: en het gemis der rede geeft immers nooit ecnig recht! Doch, ook dan zelfs, wanneer elk een zich zewen konde weg fchenken — ook dan vermogt hij dit nog geenzins, met betrekking tot zijne kinderen, te doen. Deze worden, als vrije lieden, geboren: hunne vrijheid is hun eigendom, en niemand heeft het minfte recht, om daar over te beflisfen, dan zij alleen. Alvoorens zij hunne  C *3 ) ne jaaren van onderfcheid bereikt hebben, ftaat het hunnen vader vrij, om in hunnen naam een verdrag ter onderhouding van dezelve, en tot hun eigen welzijn aantegaan; dan, het is hem geenzins geoorloofd, hen onherroepelijk, en zonder eenige voorwaarden wegtefchenken: want dusdanig eene gift ftrijdt tegen de bedoelingen der natuur, en gaat de rechten van eenen vader verre te buiten. Zou dus eene willekeurige regering billijk wezen, in dit geval werd 'er verê'ischt,i dat elk geflacht telkens wederom vrijheid erlangde, om zich daar aan te onderwerpen, of aan dezelve te onttrekken: doch als dan zoude het niet langer eene willekeurige regering blijven. Afftand van zijne vrijheid te doen, is tevens afftand te doen van zijne hoedanigheid van mensch, van de rechten der menschheid, en zelfs van zijne pligten: dan, 'er is niets, dat den genen, die dus van alles afftaat, op cenigerhande wijze zoude kunnen fchadeloos hellen. Zodanig een afftand is met de mcnfchelijke naB 4 tuur  C=4) tuur volkomen önbeftaahbaar, en men ontneemt dus alle zedelijkheid aan de daaden van den fterveling, wanneer men aan zijnen wil deszelfs vrijheid geheel ontrooft. In het' kort, het is een verdrag van geen de minfte kragt, waar bij men van de eene zijde , een volftrekt oppergezag, en aan de andere eene onbepaalde gehoorzaamheid zoude willen bedingen. En blijkt het niet duidelijk, dat men tot niets gehouden zij, ten aanzien van den genen, van wien men alles eifchen kan; ja, zou zodanig een beding, het welk werd aangenomen zonder iets, daar bij te erlangen , dat hier tegen eenigzins konde opwegen, of, zonder dat men ecnig ander ding daar voor in plaats bekwam — ja, zou zodanig een beding deze overeenkomst niet ter ftond en als van zelfs van alle verbindende kragt berooven? Want welk recht toch zoude 'er aan mijnen flaaf overig blijven, waar van hij zich tegen mij bedienen kon, wijl alles, wat hij bezit, mij toebei o* re, en het recht, waar op hij nog met eenige mogelijkheid in ftaat ware aanfpraak te maaken, het mij-  ( 25 ) mijne zij; zo dat dit gebruik van mijn recht, tegen mij zelve eene uitdrukking zij, van gene de minfte betekenis? Grotiw en anderen ontlecnen van den oorlog eenen anderen grond voor dit gewaande recht der llaavcrnij. Want daar, volgens hunne denkwijze , de overwinnaar het recht heeft, om den overwonnenen van het leeven te bemoven, kan deze het'zelve, ten koste zijner vrijheid kopen - eene overeenkomst, welke des te wettiger zoude zijn, wijl zij met het belang van beiden volmaaktelijk overcenftemde. Dan, het blijkt klaar, dat dit voorgewende recht, van den overwonnenen ter dood te brengen , in geenen deele uit den oorlog voorvloeië. En dit hierom alleen, wijl de menfehen, zo lang zij in hunne oorfprongelijke onafhangelijkheid leeven, onderling geene genoegzaame, (leeds duurende betrekking hebben, om, of vreede te maaken, of elkander den oorlog te verklaaren, daar zij uit de natuur zelve geenzins vijanden zijn. Het is de betrekking, waar in de dingen onderling ftaan, B 5 en  ( »6) en geenzins die, welke 'er, ten aanzien van bijzondere menfehen plaats heeft, welke de oorlogen doen geboren worden; en daar de oorlog dus met geene mogelijkheid uit enkele perfonelijke betrekkingen deszelfs oorfprong ontleene, maar alleen uit zaakelijke betrekkingen ontfta; kan 'er ook geen bijzondere oorlog tusfehen op zich zelf befchouwde lieden, noch in den (laat > der natuur, noch in de maatschappelijke famenleeving plaats vinden; wijl 'er in de eerde geene vaste, blijvende eigendommen worden aangetroffen , en, ten aanzien der maatfehappij, alles aan het gezag der wetten onderworpen is. Afzonderlijke twisten, tweegevegten, en vijandelijke ontmoetingen deze alle zijn daaden, welke in geenen deele eenen openlijken oorlog uitmaaken ; en wat de oorlogen tusfehen onderfcheiden perfonen betreft — deze — door de indellingen van Lodewijk IX, koning van Frankrijk, gewettigd, en vervolgends door den vrede gods opgefchort— deze zijn niets anders, dan misbruiken, alleen verknogt aan de leen- rc-  (*7 ) regering een zo fpoorbijster famenftel, als 'er immer iets werd uitgedagt, terwijl deze wijze van heerfchen tegen het recht der natuur, zo wel, als alle goede, gezonde ftaatkunde ten fterkften aanloopt. De oorlog is dus geenzins iets, het geen de eene mensch den anderen aandoet; maar wel, het geen een ganfche ftaat insgelijks aan eenen ganfchen ftaat verklaart, en waar bij bijzondere perfonen, niet, dan alleen toevalliger wijze, vijanden zijn; niet zo zeer, als menfehen, ja zelfs niet eens als burgeren, maar alleen als krijgslieden; ja, niet als leden van de maatfehappij, waar toe zij behooren, en welke zij hun vaderland noemen, maar als verdedigers van het zelve. Om kort te zijn, elke ftaat kan niet, dan andere ftaaten, en geenzins enkele bijzondere lieden tot vijanden hebben, naar dien 'er tusfehen zaaken van eenen verfchillenden aart nimmer eene wezenlijke betrekking plaats grijpe. Deze ftelling is tevens ten vollen overëenkomftig met de vast geftelde denkbeelden van alle tijden ,  ( 28 ) den, en, met het onveranderlijk gebruik, het welk bij alle befchaafde volken plaats grijpt. De oorlogs-verklaaringen {trekken minder tot eene waarfchuwing voor de mogenheden zelve, dan wel voor hunne onderdaanen. Alles wat uitlandcrheet, het zij deze een vorst, het zij hij een bijzondere perfoon, of wel geheel een volk moge zijn — elk , die de onderdaanen van eenen anderen (laat berooft, om het leeven brengt, of aanhoudt, zonder alvoorens aan deszelfs ■ vorst den oorlog aangekondigd te hebben deze is geen vijand: hij verdient alleen den naam van roover. Ja, zelfs bij eenen openlijken oorlog, verzekert een billijk en rechtvaardig vorst zich wel van alles, wat in des vijands land den volke in het gemeen toebehoort; doch hij eerbiedig egter nog altoos de perfonen en goederen der onderfeheiden ingezetenen , en te gelijk dus die rechten, waar op de zijne alleen gegrond zijn. En daar het doelwit van de oorlog geen ander zij, dan de vernieling van den ftaat, waar mede men in vijandfchap is, 'heeft  (33) dan, dat een erkele fterveling het tegen den anderen, of wel, dat een mensch dit tegen geheel eën volk bezigt dit gezegde: ■ ,, ik maak een verdrag, met u, het welk geheel „ ten uwen kosten, en ganfchelijk tot mijn „ voordeel is; — een verdrag, waar aan ik „ mij zal houden, tot zo lang het mij goed „ dunkt ; dan, het welk tevens ten uwen opzig- | „ te van eene verbindende kragt zal zijn , zo ,, lang het mij behaagt!" Dit gezegde { zal altoos even dwaas en herfenloos blijven. C VIJF-  VIJFDE HOOFDSTUK. Dm men altoos genoodzaakt zij, tot een eerjïe verdrag optcklimmen. Dan, zo ik zelfs al eens al dat gene mogt toeliaan, wat ik tot dus verre wederleide ook dan waren de begunftigers van het onbepaald gezag nog niets gevorderd. Er zou toch altoos een zeer groot onderfcheid tusfehen het ten onder brengen eener menigte, en het beftierea van eenen ftaat blijven plaats grijpen. Dat de menfehen, die hier en daar in het ronde verftrooid waren, allengs aan eenen enkelen onderworpen werden hoe groot het getal dezer  C 40 ) tój deze m verpanden, zonder zich tevens een wezenlijk nadeel toerebrengen, en te gelijk die ■ *orgen, en oplettendheid, welke hij zich zeiven in het biizonder verfchuldigd is, uit het oog te verliezen? Wanneer mea m dit voorfld op het onderweg, dat ik behandel, toepast, kan men het zelve met deze woorden uitdrukken, ^ daar omtrent het volgend vraagftnk opgeven, Waar bij gevorderd wordt, — ' Een gefchikten vorm eener maatfchnppelijke verbindenis en vereniging uittedenken , waar bij de pcrfoon en goederen van eiken der feamverbondenen, door de magt van aller verëenigde vermogens verdedigd, en befchermd worden; « bij welken, ieder, hoe zeer hij zich dan ook OP het naauwst met alle de anderen verbinde, egter aan niemand, dan zich zeiven alleen gehoorzaame, en even zeer zijné vrijheid blijve •behouden, dan ooit te vooren? En zie daar «3e vraage, welke den grondflag van geheel de iamenleeving uitmaakt, en waar van het. maatfchappelijk verdrag de oplosfing oplevert. De  C 4i ) De voorwerpen van het beding, het welk bij deze overeenkomst vast gelleld wordt, zijn reeds door den aart dier verbindenis zelve zodanig, en wel zo naauw beltemd, dat de minfte verandering aan deze of geene zijde de zeive geheel vernietigen , en buiten allen werking (lellen zou; zo dat, offchoon de zelve wel ligt nimmer volkomen op zodanig eene wijze uitdrukkelijk bedongen, en bepaald werden, zij egter overal ftiizwijgend toegedaan, en werkelijk, als ten vollen billijk en noodzakelijk erkend zijn; tot eindelijk , wanneer dit wederzijdsch verdrag gefchqnden wordt, elk in het bezit zijner oorfprongelijke rechten wederkeert, en zijne naturelijke vrijheid herneemt, daar hij die vrijheid verloor, welke te vooren door hem bij de gemaakte overeenkomst bedongen werd, en tevens, dat gene was, waarom hij..van de eerst genoemde afftand deed. Wanneer deze voorwerpen van het b.ding nu wel begrepen worden, lop.n dezelve alle op eene enkele voorwaarde uit, en deze beftaat C 5 • hier  C 5ö) gengeftelde rede niet in ftaat zijn, deze oppermagt,'ten aanzien van zich zelve, volftrekteKjk te verbinden, en dat het dus, in gevolge van dien, tegen den aart van een ftaatkundig lighaam ten vollen ftrijde, dat de oppermagt zich aan eene wet verbinden zoude, welke zij niet meer vermogend ware, vervolgen !s wederom te herroepen. Ja, daar deze oppermagt zich zelve niet anders , dan flegts in eene enkele betrekking geplaatst, befchouwen kan; bevindt juist die zich, ten dezen ©pz-igte , volkomen in het geval van een bijzonder perfoon , die eene verbindenis' met zich zclvcn aangaat; waar uit men ziet , dat 'er geene, hoe genaamde grond-wet is, of wezen kan, welke voor het gaufche volk, als een enkel lighaam te famen genomen, van eene volftrekt verbindende kragt zoude kunnen zijn ; ja , dat, ook ten aanzien van het maatfchappelijk verdrag zelf, dit onveranderlijk verbindend vermogen niet eens gefield kan worden. Dan, dit duidt egter gcenzins aan, dat dit  C 5i ) geheele lighaam zich niet volkomen, en zeer gevoeglijk, ten aanzien van een ander — in zo verre hier door, op het even genoemde maatfchappelijk verdrag geene inbreuk gemaakt wordt zoude kunnen verbinden: want, met betrekking tot een wezen buiten zich, wordt het zelve als dan een enkel. beftaan, een eenige en afzonderlijke perfoon. Dan, daar dit ftaatkundig lighaam, of deze genoemde oppermagt, zijn ganfche aanzijn ecnig■lijk van het ongefchonden bewaaren van het maatfchappelijk verdrag ontleent, kan het zelve zich nimmer op ccnigerhande wijze verbinden ook zelfs niet, ten aanzien van eenig aanwezen buiten zich tot iets, het geen op dat oor- fprongelijk verdrag flegts de Sfijifte inbreuk maaken zoude , gelijk bij voorbeeld, om een gedeelte van zich zelf te vervreemden, of zich aan eene andere oppermagt te onderwerpen. De verbindenis, waar door het zelve beftaat, te willen fchenden, ware even het zelfde, als zich te vernietigen; want, het geen een enkel niets geD 2 wor-  C 50 worden is, kan niets meer voordbrengen, of in het vervolg tot niets verder gehouden zijn. Zo dra dusdanig eene menigte derhalven op zulk eene wijze tot een lighaam verëenigd zij, kan men met geene mogelijkheid flegts een eenig lid van het zelve beledigen, zonder tevens geheel dit lighaam aantetasten; en nog veel minder is men in ftaat aan dit geheele lighaam eene belediging toetebrengen, zonder dat alle deszelfs leden dit tevens op het nadrukkelijkst gevoelen. Dus verbinden, en pligt, en te gelijk ook het eigenbelang, nu deze beide partijen, welke zodanig een maatfchappelijk verdrag hebben aangegaan — zij verbinden, en verpligten de zelve voord aan, om elkander wederzijds behulpzaam te wezen, en derhalven zijn die gene, die deze beiden gezegde partijen uitmaaken, tevens genoodzaakt, in deze tweevouwige betrekking alle die voordeden te verëenigen, die daar uit immer kunnen voordvloeiën. Dan, daar de oppermagt geheel uit bijzonders perfoneu, die de zelve uitmaakte, gevormd zij -— heeft;  ( 53 ) heeft; ja, kan deze ook geene, hoe genaamde belangen hebben, die met der zeiver welzijn ftrijden, en dus behoeft de oppermagt, met betrekking tot deszelfs onderdaanen, geene de minfte zekerheid of borg te ftellen, naar dien het onmogelijk zij, dat het lighaam aan alle zijne leden eenig nadeel zoude willen toebrengen; gelijk wij ook in het vervolg zien zullen, dat het aan niemand, in het bijzonder, eenige werkelijke fchade kan veröorzaaken.. De oppermagt, alleen om deze enkele rede, wijl de zelve eene oppermagt zij, is alles, wat zij behoort te wezen. Doch dit heeft niet even zeer, aan de zijde der onderdaanen, met betrekking tot de oppermagt, ten vollen plaats; ' daar zelfs, in wcér wil van het gemeen belang, 'er niets zoude kunnen gevonden worden, het geen deze eerst gemelde, ten waarborge voor het volledig nakomen hunner verbindenis koude ftrekken, indien deze geen middelen gevonden had , om zich daadelijk van hunne gehoorzaamheid te verzekeren. D 3 "Wan*  ( 54 ) Want elk afzonderlijk beftaan kan, als mensch befebomvd , in de daad eenen bijzonderen wil hebben, die, of ftrijdig, of niet overëenkomftig zij, met den algemeenen, dien hij anders, als burger van den ftaat, voor zeker had. Zijn afzonderlijk belang kan zich op eene geheel andere wijze doen hooren, dan dat van geheel de m atfehappij; zijn bijzonder beftaan, het welk naturelijk geenzins aan dat der overigen verknogt is, kan hem dat gene, wat hij tot de algemeene zaak moet bij dragen, als eene vrijwillige fchatting doen befehouwen, welker verlies minder nadeel aan alle de overige moest verüorzaaken, dan het opbi-engen van de zelve voor hem zoude na zich flecpen; en dus konde hij, daar hij het zedelijk aanzijn, dat wij eenen ftaat noemen, als een, enkel ingebeeld beftaan aanmerkte, naar dien het juist geen eigenlijk gezegde menfchelijk perfoon zij, in de daad de voordeden, aan de rechten van den burger verknogt, ten vollen genieten, zonder tevens zijns pligten, als onderdaan te willen betragten; het geen eene onbillijkheid ware, wel-  ( 55 ) welke, wanneer dezelve algemeen werd, wel dra den volkomen ondergang van geheel het (taalkundig lighaam moest ten gevolge hebben. Ten einde dus de maatfchappelijke overeen, komst geene bloote, niets beduidende plegtigheid zijn mogt, bevat dezelve ftilzwijgehd, juist ook die yerbindénisfe, welke alleen in ftaat is, aan alle de overige, eenen wezenlijken klem te geven te weten, dat elk, die weigcre, aan den algeroeenen wil te gehoorzaamen, daar toe door het geheele lighaam van den ftaat gedwongen worden: het geen niets anders betekent, dan, dat men denzelven kan noodzaaken, om vrij te wezen; want zodanig is de voorwaarde, waar op zich ieder burger aan den ftaat ten vollen overgeeft, dat deze hem, naamelijk voor alle afhangelijkheid behoedt — eene voorwaarde, welke het konftig rocrzel, en de fpring-veder van geheel het ftaatkundig werktuig uitmaakt , en tevens alleen alle burgerlijke verbindenisfen in D 4 ftaat  (58 ) het recht in die van onze begeerten. De mensen, die tot dien tijd toe nog ftceds in alle zijne daaden niets anders, dan zich zeiven bedoelde, ziet zich hier door nu werkelijk genoodzaakt, om volgends geheel andere grondbeginzezefen te handelen, en met zijne rede raad te Pleegen, alvoorens hij aan de ftem van zijne neigingen gehoor geeft; en daar hij zich hier door van verfeheiden voordeden berooft, , die. de natuur aan hem gefchonken had, erlangt bij nu hier tegen wederom andere, die van zo groot een gewigt zijn, daar zijne vermogens thans meer en meer geoefend en ontwikkeld worden; de kring zijner denkbedden zich geltadig al verder en verder uitbreidt; zijne gewaarwordingen zich veredelen, en zijne ganfche ziel zich tot zodanig eene grootheid verheft, dat, indien de misbruiken, die men menig werf in den burger-ftaat aantreft, hem niet zeer dikwijls zelfs tot beneden het peil van dien der natuur verlaagden , waar aan bij zich te vooren onttrok , hij zeker de gegrondlie reden hebben zou, om telkens  (59) fcens het gelukkig oogenblik te zegenen, dat hem den even genoemden ftaat der natuur voor immer deed verlaten, en hem dus van een bijkans geheel redeloos dier, wiens begrippen ten uiterften beperkt waren, tot een redenmagtig wezen, en waaren mensch omvormde. Dan, dat wij de rekening van dit alles aan beide zijden eens in zeer bevatbaare en duidelijke bewoordingen opmaaken ! liet geen de mensch, door het aangaan van het maatfehappclijk verdrag verliest, beftaat in zijne nature- lijke vrijheid, en een geheel onbepaald recht op alles, wat zijne wenfehen gaande maakt , of door hem kan verkregen worden: dan, het geen hij hier tegen wint, is zijne burgerlijke vrijheid, en het volkomen eigendom, van alles, wat hij bezit. Doch, ten einde men zich in de berekening dezer laatst gemelde vergoeding niet vergisfche, behoort men tusfehen de naturelijke vrijheid, welke geene andere paaien kent, dan de kragten van ieder enkel beftaan en de burgerlijke, welke door den alge-  C 60) gemeentn wil beperkt wordt ; als ook tusfehen de bezitting van iets, welke in niets anders, dan eene uitwerking van het geweld, of de aanfpraak, welke iemand heeft, op eene zaak-, van welke, hij zich, daar deze te vooren aan niemand toebehoorde, het eerfte meefter gemaakt heeft en het recht van eigendom, het welk altoos op eenen wezenlijken grond van wettigheid rusten moet, zeer naauvvkeurig te onderfcheiden. . Met opzigte tot het zo even gezegde kan men ook dit nog Hellen, dat men ouder de voordeden, die door den overgang tot den ftaat van burger van ons verworven worden, te gelijk nog insgelijks de zedelijke vrijheid, welke alleen den mensch eene volmaakte heerfchappij over zich zeiven geeft, behoort te rekenen ; daar zeker het gehoorzaamen aan de aandrift onzer begeerten ons geheel tot flaaven maakt , en het,opvolgen eener wet, welke men zich zeiven heeft voorgefchreven, de waare vrij. heid  ( 6i ) heid behoort genoemd te worden. Dan, ik heb over dit onderwerp bereids te veel gezegd , en het bepaalen van de juiste betekenis van het woord vrijheid, behoort ter dezer plaats niet tot mijn onderwerp. NE-  NEGENDE II O O F D S TttJ K. Van het wezenlijk eigendom. Eik lid van het geheele lighaam der maatfchappij geeft op het tijdftip, wanneer deze gevormd wordt, zich zeiven, zodanig als hij zich dan werkelijk bevindt, benevens alle zijne kragten en vermogens, waar van de goederen, die hij bezit, een wezenlijk gedeelte uitmaaken, ten vollen daar aan over. Niet, dat door deze daad de bezittingen juist geheel van aart veranderen, daar zij van de een in de andere hand overgaan ; dus niet dat zij alleen een vol-  C 63) volftrekt eigendom der oppermagt zouden worden. Maar gelijk de magt der burger - maatfchappij oneindig grooter is, dan die van eenigen bijzonderen perfoon; even dus is het recht van eigendom, ten aanzien van den ftaat, insgelijks veel verbindender en veel onherroepelijker, dan dat van dezen, zonder egter tevens wettiger te wezen, ten minften in zo verre dit iemand buiten dit te Mmverëenigd lighaam betreft. Want de ftaat, met opzigt tot deszelfs leden, is ten vollen meefter van alle hunne goederen, uit hoofde van het maatfchappelijk verdrag, het welk in de burgerlijke famenleeving ten grondflag van alle andere rechten ftrekt: dan, ten aanzien van alle andere mogendheden, is dezelve dit geenzins, dan alleen uit hoofde van de aanfpraak, welke ieder op die goederen heeft, waar van hij zich te vooren meefter maakte, toen deze nog aan niemand in hèt bijzonder toebehoorden, welke aanfpraak vervolgends door de bijzondere leden, die den ftaat uitmaaken, aan dezen is overgedragen. Dan»  (64 } Dan, deze aanfpraak, welke iemand op een goed heeft, waar van hij zich het eerst verzekerde, alhoewel dezelve veel gegronder zij, dan het recht des fterkften, wordt egter geenzins wezenlijk en volkomen billijk, dan na alvoorens dat der eigendommen ten vollen zij vast gefteld. Elk mensch heeft van nature een volmaakt recht op alles, wat noodwendig tot zijn onderhoud verëischt wordt; dan, de Heilige overdragt, waar hij hij in het bezit van een zeker bepaald goed gefteld is, fluit hem tevens van de bezitting van al het overige volftrektelijk uit. Wanneer men hem zijn deel een maal heeft aangewezen , behoort hij zich hier toe alleen geheellijk te bepaalen, en heeft geen verder recht op de goederen van het algemeen. Dan, zie daar, waarom het recht, dat ieder heeft op dat gene, waar van hij het eerst bezit nam, hoewei dit in den ftaat der natuur zeer weinig klem en kragt hebbe, egter door elk die z;ch in den burger-ftaat bevindt, geëerbiedigd zij. Men bepaalt zich in het billijken van deze aanfpraak veel min tot de be-  'befchöuwing van dat gene, wat aan eènen anderen toebehoort, dan wel tot dat, het geen aan ons niet toekoorat. Dan, ten einde iemand op een ftuk gronds, het recht van de eerfte bezitneming volkomen erlange, wordt 'er het volgende vereischt. Voor eerst, dat het zelve nog door niemand « te vooren zij bewoond geweest; ten anderen, dat men daar van niet meer befla, dan men volftrektelijk noodig heeft; ten derden, dat men daar van niet door eene ijdele plegtigheid, maar door den arbeid dien men daar aan befteedt, door het daadelijk bebouwen van het zelve, welke beide verrigtingen, als de eenige onwraakbaare bewijzen van eigendom kunnen worden aangemerkt, en die dus ook bij gebrek van eenige andere reden, om zijne aanfpraak naar vorm van rechten daar op te kunnen gronden, van anderen moeten gebillijkt, en goed gekeurd worden. En wanneer men aan des menfehen behoeften, en deszelfs arbeid, dat recht toe ftaat, het welk E men  C 66 ) men oordeelt, dat dea genen toebehoort, die een goed, het welk nog geenen meester heeft, het eerfte in bezit neemt, ftrekt even dit zelfde recht dan in de daad niet zo verre uit, als het met mogelijkheid zoude kunnen gaan? Of kan men dit recht niet binnen zekere grenzen bepaalen ? Zal het genoeg wezen, dat men op een ftuk gronds alleen den voet zette, ten einde zich daar van tevens aanftonds meefter te maaken? Zal het genoegzaam wezen, dat men eene voldoende raagt bezitte, om van zodanig eenen grond alle anderen flegts voor een wijl te verwijderen , of zelfs hen hier door tevens alle recht, om immer wederom op het zelve te komen geheel en al te ontrooven ? Hoe toch kan een enkele fterveling, of wel geheel een volk een verbaazend uitgeftrekt ftuk gronds bemagtigen, en het ganfche menschdom hier van dus voor immer berooven, zonder tevens eene ftrafbaare geweldenaarij te pleegen, naar dien men het zelve daar door dat verblijf en voedzel ontrukt, het welk de natuur daar aan gemeen-  C6> ) meenfchappelijk gcfchonken had? Toen Nunez Balbao, op het ftrand, van geheel de Zuid-zee, en het ganfche zuidelijk gedeelte van America, in naam des Konings van 'Spanje, bezit nam, was dit toen te gelijk genoeg, om alle des zelfs toenmaalige bewooncrs daar van te ontzetten, en tevens de overige vorfïcn van het geheele wereldrond ten vollen daar van uittefluitcn? Op dien voet vermenigvuldigde men de plegtigheden van dien aart vrij dwaazelijk, en zonder genoegzaam en grond; zo dat zijne Chatholijque Majeflcit dus even voegzaam, te midden van zijn cabintt van dezen ganfchcn aard-bol, bezit had kunnen nemen, onder voorbehouding van vervolgends van dit zijn verba azend rijk alles weder te kunnen afzonderen, het geen te vooren door andere mogenheden bezeten was. Men begrijpt vervolgends ook zeer ligtelijk, op welk eene wijze de landerijen, van bijzondere perfonen, wier grensfcheidingen aan elkander paaien, ten laatlten het grondgebied van den ftaat in het gemeen worden, en hoe daar het E % recht  ( 63 ) recht der oppermagt zich diens volgends van de onderdaanen, tot den grond, dien zij bewponen, uitltrekt, [dit zich derhalven over hunne goederen en perfonen tevens uitbreide — iets, het geen de bezitters van zodanig eenen grond te meer van het geheele lighaam van den ftaat afhangelijk maakt, en hun vermogen zelf tot een waarborg voor hunne trouw doet ftrekken — een voordeel, het welk de aloude vorften niet genoegzaam fchijnen befeft te hebben, die, daar zij zich met geenen anderen naam, dan dien van koningen der Perfen, der Scïjthen, der Macotiiè'rs, beftempelden, zich dus niet, dan flegts al de gebieders der menfehen, in ftede van, als de rrreefters' van het land zelf, dat deze bewoonden, zo men met reden oordeelen moet, betragtten. Dan, die van onze dagen betoonen zich ten dezen opzigte fchranderer; daar zij zich koningen van Frankrijk, van Spanje, van Engeland, en zo voords, heeten. En daar zij op deze wijze den bodem zelf in hun bezit houden, kunnen zij te gelijk van de menfehen j'  ( 69 ) ichen, die zich daar op bevinden, ten volften verzekerd wezen. ^ Dan, het geen hij deze overgaave voor al opmerkenswaardig is, beftaat hier in, dat, wel verre daar van daan, dat het geheel famenver> bonden lighaam, de bijzonderen perfonen van hunne goederen berooven zoude, daar het die van hun ontvangt; het zelve daar tegen niqts anders doet, dan hen van het wettige bezit •derzelver ten volften te verzekeren; de aanmaatiging in een wezenlijk recht te veranderen; en het gebruik in een waar eigendom te doen overgaan. En daar de bezitters dus als zodanigen worden aangemerkt, die hunne goederen aan het algemeen ter bewaaring hebben overhandigd; daar hunne rechten door alle de leden van den ftaat, als volkomen billijk geëerbiedigd, en door middel van aller faamverëend vermogen tegen het geweld van eiken vreemden beveiligd worden; hebben zij door eenen afftand die voor het algemeen, doch nog meer voor hun zeiven, ten uiterften voordeelig js, op dat E 3 « ik  (77) ! men uit dit algemeene ffilzwijgen voorönderftellen, dat het volk die bevelen werkelijk goedkeurt. Dan, dit zal in het vervolg meer in het breede betoogd worden. TWE&  TWEEDE HOOFDSTUK. Bat de oppermagt ondeelbaar zij. D e zelfde rede, waarom de oppermagt onvervreemdbaar is, veroorzaakt tevens ook, dat de zelve onverdeelbaar zij. Want, of de, wil der natie is bij alle de onderfcheiden perfonen, die deze uitmaaken, volkomen de zelfde, en dus algemeen (.*); of deze is dit niet: de zelve is die (*) Ten einde de wil van een ftaatltundig lighaam algemeen zij, wordt 'er egter juist niet altoos volftrekt verèïscht, dat de eenpaarigheid van aller ftemmen de zelve aan den dag legge, maar het is alleen noodzaakelijk, dat deze alle opge- no-  C 81 ) derwerk, het theater van den kermis - artz tea vollen waardig, geheel uit een gerukt,- en van alle zijne verfchillende deelen beroofd hebben, weten zij deze afgezonderde (lukken ten laatIten wederom bij een te voegen, op eene wijze , waar van men volftrekt geene reden geven kan. Deze dwaaling ontftaat hier uit, dat men zich geen naauwkeurig denkbeeld van de wezenlijke oppermagt, en der zeiver gezag gevormd, en dus die eigenfchappen, welke flegts niets anders, dan uitvloeizeis daar van zijn, voor werkelijke gedeelten van dit gezag genomen hebbe. Dus heeft men, bij voorbeeld, het recht van o >rlog te verklaaren, en vrede te maaken, als daaden, waar door de oppermagt aan den dag gelegd wordt, aangemerkt; hoewel zij dit egter geenzins zijn; naar dien geen dezer beide verrigtingcn eene wet uitmaake, maar flegts, als eene toepasfing der wet behoorcn befchouwd te worden; ja, behoorcn befchouwd te worden , als eene bijzondere verrigting, welke het F ge-  Élk) geval beftemt, waar in de wet van kragt kan zijn, gelijk men dit ten duidelijkften ontdekken zal, wanneer wij het denkbeeld bepaalen, dat aan eene wet gehegt moet worden. Wanneer men op de zelfde wijze ook de overige verdeelingen een weinig meer van nabij befchouwde, zoude men wel dra ontwaaren, dat men zich volftrekt bedriegt, zo menig werf men zich verbeeldt, de oppermagt, als in onderfcheiden deelen gefplitst, te kunnen betragten; terwijl men dus zoude ontdekken, dat alle de bijzondere rechten, die men als gedeelten van deze zelfde eppermagt aanmerkt, in de daad alle aan de zelve volkomen ondergefchikt zijn, en altoos eenen opperften wil, voorönderftellen — eenen opperften wil, waar van alle deze rechten niets anders, dan alleen eene daadelijke uitvoering zijn. Men kan zich naauw verbeelden, hoe groot eene duifterheid, dit gebrek aan eene naauwkeurige bepaaling, over alle de ftellige denkbeelden en beflisfingen der meefte fchrijveren, met op-  C s3) opzigt tot het (laats-recht, verfpreid hebbe, ia ieder geval, waar bij zij, in gevolge der grond beginzelen, die zij te vooren hadden vast gefield, omtrent de wederzijdfehe rechten, die 'er tusfehen de vorhV en volken plaats grijpen, een oordeel wilden vellen. Het kan elk eenen bij het in zien van het derde en vierde hoofdfluk des cerflen hoeks, van het werk van Grofiusl ter flond ten klaarden blijken, hoe deze geleerde man, en deszelfs vertaaler, Barbeijrac, zich telkens in hunne drogreden verwarren, en bijkans geheel verliezen, uit vreeze van te veel, of niet genoeg, met betrekking tot hun oogmerk, te zeggen; en die genen te zullen beledigen , wier onderfcheiden belangen zij wenschten te verëenigen. Grotius, die te onvred» over de wijze , waar op men hem in zijn vaderland benandeld had, naar Frankrijk geweken was, en bij Lochwijk XIII, aan wien hij zijn gefchrift dan ook heeft opgedragen , zijn hof wilde maaken; fpaarde niets , ten einde het volk van alle des zelfs rechten te berooven, en F £ deze  (84) deze aan de vorften toetekennen, waar toe hij dus alle mogelijke behendigheid in het werk (telde. Dit zoude tevens de verkiezing van Barleijrac, die zijne vertaaling aan den koning van Engeland Geotgel., toewijdde, ook gewis geweest zijn. Dan, de ongelukkige verdrijving van Jaco~ bus 1., welke hij met den naam van een vrij willigen afftand beftempelt — deze noodzaakte hem, op zijne hoede te wezen; alles op de best mogelijke wijze te plooien, en nergends rondelijk voor uittekomen, ten einde Willem, die toenmaals den Britfchen troon beklommen had, niet als eenen geweldenaar te doen befchouwen. Doch zo deze twee fchrijveren de eenige waare grondbeginzelen in hunne fchriften hadden willen aannemen, als dan zouden alle zwaarigheden geheel zijn uit den weg geruimd, en als dan hadden zij zich zelf nimmer behoeven tegen te (preken: dan, dus waren zij in de noodzaakelijkheid gekomen , van oniiangenaame waarheden te zeggen , en zouden derhalven zich in de onmogelijkheid gevonden hebben, van aan iemand, dan het volk  , (88 ) hadden kunnen handelen; als dan zoude 'er uit het ontzaggelijk groot getal van onderfcheiden denkbeelden, telkens met zekerheid een algemeene wil worden opgemaakt, en in dit geval was • zodanig eene raadpleeging altoos volkomen recht en billijk. Doch zo dra 'er kuiperijen plaats hebben ;[ wanneer fommige lieden zich afzonderlijk, ter bereiking van het een of ander oogmerk, ten koste van het groot en gewigtig belang van het geheel, verbinden; als dan wordt de wil van ieder dier onderfcheidene bijzondere verbindenisfen, met betrekking tot des'zelfs leden, de algemeene, doch ten aanzien van den ftaat zeiven, een bijzondere; en in deze omftandigheden is het, dat men met reden zeggen kan, dat 'er niet meer even zo veele willen worden aangetroffen, als 'er menfehen zijn, die het ftaatkundig lighaam uitmaaken, maar flegts een even groot getal der zelve, als dat der verfchillende partijen is, welke de burgeren onderling verdeeld houden. Als dan zijn de onderfcheiden gevoelens min talrijk, en leveren tevens een  ( 89 ) een min algemeenen wil op. En wanneer eindelijk eene van die te famen verbonden partijen zo groot zij, dat zij de ovcrmagt over alle de andere erlangt, in zulk een geval levert de uitkomst der openlijke raadpleegingen niet langer eene enkel hoofdfom van gevoelens, die flegts in eene klcenighcid verfchillcn, maar in tegendeel een eenig onderfcheid op. Doch dan heeft 'er volftrekt geen algemeene wil meer plaats, en het gevoelen, dat de overhand bekoomt, is tevens niets anders, dan flegts het gevoelen van een bijzonderen perfoon. Het is dus van het uiterfte belang, wanneer de algemeene wil behoorelijk zal worden aan den dag gelegd, dat 'er in den geheelen ftaat nergends eene afzonderlijke maatfchappij van burgeren befta; en dat ieder burger zijn ftem niet anders, dan volgends zijn eigen inzien uitbrenge. (*; Zodanig (*) „ Elk afzonderlijk belang" — zegt de Heer £A. — „ rust op verfchillcnde grondbeginzelen , en de ovcërenüem» ming van den wil va:; twee onderfcheiden bijzondere perfö» nen , grijpt allccnelijk plaats, in tegenftelling van dien eens F 5 » der-  (S>o ) mg was de verheven inrigting van den grooten Lijcurgus -— eene inrigting, welke eenig in haar föort verdient genaamd te worden. Dan , zo 'er in de daad afgezonderde maatfchappijen van fadmverbonden leden van den ftaat beftaan, als dan moet men derzelver getal vermenigvuldigen, en alle ongelijkheid tusfehen deze tragten voortekomen, even gelijk dit door [Solon, door Numa Pompilius, een Servius Tullius, gedaan werd. Deze voorzorgen zijn de eenige, welke men nemen kan, ten einde te verhoeden, dat de algemeene wil fteeds behoorelijk zij toegelicht, en dat het volk zich in het nemen zijner befluiten niet bedriege. „ derden." — Hij had hier nog hunnen bijvoegen, dat de verëeniging van aller belangen zich insgelijks niet anders vormt, dan ook tevens, in tegenftelling van dien van eiken in het bijzonder. Indien 'er geene verfchillende belangen plaats grepen , als dan zoude men naauw in ftaat zijn, een algemeen belang te befpeuren, of te gevoelen, en dit nimmer eenige hinderpaalen aantreffen. Alles zou dus, als het ware, van zelfs gefchieden , en de ftaatkunde gevolgelijk wel dra ophouden , nog langer eene konst te zijn. VIER-  VIERDE HOOFDSTUK. Van de grenzen der oppermagt. X"d;en het waar zij, dat elke ftaat, of burgcrmaatfchappij, niets anders is, clan een zedelijke perfoon, wiens ganfche aanwezen in de naauwc vcrëeniging van des zelfs leden beftaat; en dus de gewigtigfte van des zelfs zorgen, in het waaken voor zijn zelfs - behoud moet gelegen zijn; als dan heeft deze tevens volftrekt een algemeene, voordftuwende kragt van nooden, door middel, van welke dezelve elk deel op die wijze, welke met het algemeene welzijn het meest overeen-  Cs* ) eenkoomt, in ftaat moge wezen te bewegen, eri te fchikken. Want, even gelijk de natuur aan ieder mensch een volftrekt gezag over alle zijne leden gefchonken heeft, even dus geeft de maatfchappelijke overeenkomst aan het ftaatkundig lighaam insgelijks een onbepaalde magt, ten aanzien van alle de zijne; en het is dit zelfde vermogen, dat door den algemeenen-wil beftierd, gelijk ik reeds te vooren zeide, den naam van oppermagt voert. Dan, behalven dezen zedelijken perfoon, die den geheelen ftaat uitmaakt, moeten wij alle de bijzondere leden, waar uit deze is famen gefteld, en wier leeven en vrijheid naturelijk van den zeiven in geenen deele afhangen, ook te\ vens in aanmerking nemen. Dat gene, waar op het hier dus voornaamelijk aankoomt, beftaat hier in dat men de wederzijdfche rechten der burgeren, en die der oppermagt (*) naauwkeurig on- (*) Vera cofaé >— zegt Machiavil. — Hifi. Fiorent L. VII. che alcuni divifioni nuocono alle Republiche , e alctme jio-  C 93 ) onderfcheide; en de pligtcn, die de eerst genoemden, als onderdaanen befchouwd, behooren te betragten, van dat gene, waar op zij uit hunnen eigen aart als menfehen eene wettige aanfpraak hebben, volkomenlijk afzonderen. Men ftemt ten' dezen opzigte volkomen over een —■ dat naamelijk al dat gene, waar van elk een uit hoofde der maatfchappelijke overeenkomst afftand doet, ten aanzien van zijn vermogen, van zijne goederen, en van zijne vrijheid, allcenelijk dat gedeelte van dat alles zij, waar van het gebruik van gewigt is voor het ganfche lighaam van den ftaat; dan, men moet tevens ook erkennen, dat de oppermagt alleen in ftaat zij, om over het gewigt van dat gene, wat men heeft afgedaan, ten vollen te oordeelen. Af- giovano: quelle nuocono che fono dalle fette e da partigiani accompagnate: quelle giovano che fenza fette, feuza partigiani fi mantengono. Non potendo adunque provcdere un fundatore d'una Republica che non frano inimicizie Hl quclla, h;\ da proveder almeno che non vifiano fette.  f97) uitdrukkelijke beflisfing door den algemeenen wil gegeven , verkiezen mogt te gedragen; daar deze dus niets anders, dan alleen het befluit van eene enkele der twee partijen wezen kan , en lerhalven ten aanzien der tegenóvergeftelde , niets anders zij, dan de wil van een wezen, dat met deze in geene, de minfte betrekking ftaat; dat ten opzigte der zelve geheel vreemd is ; d t flegts als een bijzonderen perfoon behoort te worden aangemerkt — als een bijzondere perfoon, die in dit geval zeer geneigd moet zijn, om onbillijk te handelen, en ligtelijk dwaalen kan. En dus , even gelijk een bijzondere wil den algemeenen geenzins verbeelden kan, even zo verandert de algemeene op zijn beurt ook geheel en al van aart, wanneer deze zich met een bijzonder voorwerp bezig houdt; en kan derhalven niet, als een algemeene wil uitfpraak doen, noch ten aanzien van eenig afzonderlijk mensch, noch ten opzigte van eene zodanige enkele daad. Wanneer, bij voorbeeld, her Atheenfche volk bevelG heb»  V C 9» ) hebbers benoemde, of van hunne ambten ontzette; eere-prijzen aan den eenen toewees, of ftVaffen voor den anderen vast ftelde; en zonder onderfcheid, alle mogelijke daaden der oppermagt door eene menigte van befluiten uitoefende — als dan had het volk geenen eigenlijk gezegden algemeenen wil meer; het handelde als dan geenzins , als een wezen, het welk de oppermagt uitmaakte, maar alleen, als eene bijzondere overheid. Dit zeker zal, als ftrijdig tegen de algemeen aangenomen denkbeelden, worden aangemerkt: dan, dat men mij flegts den tijd vergunne, om de mijne voorteftellen. Men moet hier door verftaan, dat het geen den wil des volks tot eenen algemeenen wil maakt, veel min in het getal der ftemmen , dan wel in het gemeen belang befta, het welk de zelve verëenigt: want, in dit laatfte geval, moet elk een zich zelf noodwendig aan die voorwaarden onderwerpen, welke hij aan alle de overigen yoorfchrijft, het geen eene bewonderens- waar-  C99 ) waardige famenfreraming, van liet belang en van de billijkheid levens uitmaakt — eene fameuftemming, welke aan de raadpleegingen des volks een voorkomen van rechtmatigheid geeft, het welk men bij het behandelen van elke bijzondere zaak aanftonds ziet verdwijnen, en dat wel uit gebrek aan een gemeen belang, het welk den regel, waar aan elke rechter verbonden is met dien, die door iedere bijzondere partij gevolgd wordt, volftrekt tot eenen zelfden maakt. Dan, van welke zijde men ook tot den eerften grondflag van dit alles opklimme — dit is volmaakt het zelfde: beftendig koomt men tot het zelfde befluit , te weten, dat de maatfehappelijke overeenkomst zodanig eene gelijkheid doet plaats grijpen, dat zich alle de leden van den ftaat onder de zelfde voorwaarden verbinden, en allen het genot der zelfde rechten moeten erlangen. Dus verpligt, of begunfligt elke daad der oppermagt, dat is elke volledige en blij'kbaarc uitoefening van den algemeenen wil, G a uit  ( 100 ) | uit den aart dezer overëenkdmst, eiken burger in het bijzonder even zeer, in zo verre, dat deze oppermagt alleen het ganfche lighaam der natië in aanmerking neme, zonder iemand der genen, die de zelve uitmaaken, in het bijzonder te bedoelen. Dan, wat is dus eene eigenlijk gezegde uitoefening der oppermagt ? Deze beftaat geenzins in een overeenkomst, welk de meerdere met den minderen aangaat, maar zodanig eene, welke het geheel lighaam met eiken van des zelfs leden fluit — eene overeenkomst welke volkomen- wettig is, naar dien het maatfchappelijk verdrag daar aan ten grondflag ftrekt; welke als volkomen billijk moet worden aangemerkt, wijl deze, ten aanzien van allen, even de zelfde zij; welke , als ten uiteriten 'voordeelig behoort befchouwd te worden, naar dien de zelve niets anders , dan alleen het alge^ mcene welzijn kan bedoelen; en welke tevens op eenen zeer vasten grond fteunt, daar deze de magt van geheel het volk, en tevens het hoogde gezag ten waarborg heeft. Zo lang de  ( 101 ) de onderdaanen door geene andere, dan zodanige overëenkomften verbonden zijn , gehoorzaamen zij aan niemand in het bijzonder, maar worden alleen door hunnen eigen wil bepaald : zo dat, wanneer men dus vraagt, hoe verre zich de wederkeerige rechten der oppermagt , en die der burgeren uitftrekken, dit even het zelfde zij, als vraagde men, in hoe verre deze laatftcn eene verbindenis met zich zelve — elk hunner, ten aanzien van allen en allen omtrent ieder in het bijzonder, kunnen aangaan. Uit het gezegde blijkt , dat het vermogen der oppermagt, hoe volftrekt, hoe geheiligd, en hoe onfehendbaar het dan ook wezen moge, nimmer de grenzen, daar aan door de-algemeene verdragen voorgefchreven, overfchreidt, of overfchreiden kan; en dat ieder een ten vollen in ftaat zij, over dat gene, naar eigen willekeur te befchikken, het welk hem van zijne goederen en vrijheid bij deze verdragen werd overig gelaten; zo dat de oppermagt dus nimG 3 mer  ( io7 ) den ftaat vcvëischt het, dat gij fterft als dan behooit hij zich hier aan gewillig te onderwerpen; naar dien het alleen ouder deze voorwaarde was, dat hij tot op dat tijdftip in veiligheid leefde, en zijn leeven niet meer alleen eene weldaad der natuur, maar eene geftauige gifte van den ftaat hebben uitgemaakt. De dood - ftraf, welke men de misdaadigen doet ondergaan, kan genoegzaam uit het zelfde oogpunt befchouwd worden. Alleen ten einde nimmer het flagtöfTer van eenen moordenaar te worden, verbindt men zich , om gerecdelijk te fterven, zo dra men zich zclven, als zodanig een gedragen magt. Dan, wel verre van over zijn eigen leeven, bij het aangaan van dusdanig een verdrag, op eene willekeurige wijze te bcflisfen , denkt men daar bij aan niets anders, hoe genaamd, dan aan de behoudenis van het zelve ; want het is gcenzins te vermoeden, dat iemand der genen, die zodanig eene verbindenis aangaan, hier bij tevens een ontwerp beraamen zoude, om zich een maal te doen ophangen. Aan  ( io8 ) Aan de andere zijde wordt elke boosdoener, daar hij zich tegen de rechten der maatfchappij vergrijpt, door zijne misdaadcn een oproereJing, en verrader van zijn vaderland; hij houdt op, daar van nog langer een werkelijk lid te zÜn; ja, zelfs verklaart hij daar aan daadelijk den oorlog. In dit geval wordt de behoudenis . van den ftaat onbeftaanbaar met die van zodanig eenen: een dezer beiden moet dus omkomen; en wanneer men den fchuldigen derhalven ter dood brengt, gefchiedt dit ten zijnen opzigte niet zo zeer, als burger, dan wel, als vijand van den ftaat. Het rechts-geding, dat men ten zijnen opzigte opmaakt, en het vonnis , het welk men tegen hem uitfpreekt, deze zijn de bewijzen en verklaaring, waar door men aan den dag legt, dat hij de maatfehappelijke overeenkomst gefchonden , en dus ook werkelijk opgehouden heeft , langer een lid van den ftaat uittemaaken. Dan, daar hij, ten minften door het verblijf, het welk hjj in zodanig eenen ftaat gehouden heeft, te voo-  ( i°9 3 vooren wezenlijk als een lid van den zeiven erkend zij, behoort hij nu daar van als een verbreker van het maatfchappclijk verdrag te worden afgefcheiden, door middel ecner verbanning, of men moet hem, als een vijand van geheel de famenleeving, door de dood - ftraf, uit de zelve wegnemen ; naar dien dusdanig een vijand geen zedelijken perfoon, maar flegts een mensch zij, en het recht des oorlogs derhalven toelate, den overwonnenen van het leeven te berooven. Maar, zal men zeggen, het veröordeelen van een misdaadigen is eene bijzondere daad. Dit ftem ik gaarne toe; dan, als zodanig behoort deze ook geenzins tot de verrigtingen der oppermagt: het is een dier rechten, die het ter uitoefening aan anderen kan opdragen, zonder tevens in ftaat te zijn, deze uitoefening zelve op zich te nemen. Alle mijne denkbeelden (taan met elkander in het naauwst verband: dan, deze alle tevens mede te deele — dit is onmogelijk. Voor  C 113 ) verrigtcn, ten einde zich in aanwezen te houden, bepaald hebbc. Alles wat recht en overëenkomftig de goede orde zij, is dit uit den aart der zaaken zelve6 en hangt ten dezen opzigte van geene menfchelijke overeenkomften af. Al wat rechtvaardig hceten mag, is zijnen oorfprong eeniglijk aan God verfchuldigd : Hij — en Hij alleen, moet als de bron en oorfprong daar van worden aangemerkt Dan, zo wij dit rechtftrceks van Hem ontleenen konden, behoefden wij noch ftaatsbeflier, noch wetten. Doch zonder twijfel beftaat 'er een algemeen denkbeeld van billijkheid, het welk uit de rede alleen ten vollen voordvloeit, Dan, ten einde men dit foort van billijkheid onder ons doe ftand grijpen, behoort het wederkeerig te zijn. Wanneer wij dus de zaaken enkel met een menfchelijk oog befehouwei, moet men bekennen, dat de wetten, en de billijkheid ouder de ftervelmgen geheel ijdel en zonder klem zijn, zo lang daar aan eene naturelijke bekragtiging ontbreekt; en dat zij niets " H an-  i »4) anders doen, dan het geluk van den boozen7 en het onheil van den deugdzaamen te bewerken, wanneer deze laatfte, deze, ten aanzien van het geheele menschdom, in het oog houdt, zonder dat iemand dit daar tegen ten zijnen opzigte doet. Er worden derhalven volftrektelijk overëenkomften en wetten verëischt, ten einde dus ' de rechten en pligtcn van den mensch te famen te verëenigen, en de billijkheid der zeiver doel te doen bereiken. ' Wanneer ik mij in den ftaat der natuur bevinde,. waar alles gemeen is, ben ik aan die genen niets verfchuldigd, wien ik niets, hoe genaamd beloofde, en ik erken, zo lang ik in dien ftaat leeve, niets, als aan iemand anders toebehoorende, dan het geen ik zelve niet gebruiken kan. Dan, wat is dus eindelijk een wet? — Zo lang men zich alleen bezig houdt, met aan dit . woord geene andere, dan bovennatuurkundige denkbeelden te hegten, zal men fteeds voordgaan met te redenkavelen, zonder elkander te begrijpen, en wanneer men al eens gezegd hebbe, wat  C ii5) wat eigenlijk eene wet der natuur zij, zal men dan egter nog geen denkbeeld van de wetten van eenen ftaat erlangen, het welk hier door flegts in het allcrminfle duidelijker werd. Ik heb bereids hier voor gezegd , dat 'er, ten aanzien van een bijzonder voorwerp, geen algemeene wil konde plaats grijpen. Dit bijzonder voorwerp moet zich nu in, of buiten den ftaat bevinden. Indien het zelve zich buiten den ftaat bevind; als dan kan een, ten zijnen opzigte geheel vreemde wil, met betrekking tot het zelve, geenzins algemeen zijn. Dan, zo dit voorwerp daar tegen in den ftaat zelvcn huisvest, ais dan maakt het van dezen een gedeelte uïtj Doch in dit geval ontftaat 'er tusfehen het geheel, en het gedeelte daar van eene betrekking,-welk daar van twee onderfcheiden wezens maakt, waar van het een het gedeelte, en het ander het geheel is, van welke men dit gedeelte alvoorens heeft afgetrokken. Dan, het geheel, waar aan men een gedeelte ontnomen heeft, is geen geheel meer; en zo H 2 lang  lang deze betrekking blijft ftand houden, is 'er volftrekt geeii geheel, maar flegts twee ongelijke deelen te vinden: waar uit dus voordvloeit, dat de wil van het eene even min algemeen, ten aanzien van het andere, kan geoordeeld worden. Maar wanneer het geheele volk iets, omtrent dit zelfde geheele volk vast fielt, als dan betragt het niets anders , dan zich zelf, en zo het zich dus eene betrekking voor den geest brengt, heeft deze alleen plaats, ten opzigte van het ganfche voorwerp , uit een zeker oogpunt befchouwd, waar in het ia eene zekere rede tot even het zelfde voorwerp ftaat; wanneer men dit vervolgends weder uit een ander gezigtpunt betragt, zonder dat hier bij egter de allerminfte verdeeling van het geheel fland grijpe. En dus is het onderwerp, waar omtrent men iets bepaalt, in dit geval even algemeen, als de wil, die dit vast fielt zelf. En zodanig eene vastftelling is het, welke ik eene wet noem. - .Wan-  C "7 ) Wanneer ik zegge , dat het voorwerp der wet beftendig algemeen zij; als dan verfta ik hier door, dat de wet alle de onderdaanen van den ftaat flegts, als een enkel lighaam, en hunne daaden, in het afgezonderde betragt, doch nimmer een mensch als een enkel op zich zelf ftaand 'wezen, noch ook eenige bijzondere verrigting befchouwt. Dus kan de wet zeer wel bepaalen, dat 'er, bij voorbeeld, voorrechten zullen ftand grijpen, doch zij is egter niet in ftaat deze uitdrukkelijk aan dezen of genen toctewijzen. Even zo kan de wet verfchciden rangen van burgeren beitemmen; ja, zelfs de hoedanigheden aanwijzen , welke recht zullen geven, om tot den een of van anderen de zelve te worden toegelaten ; dan , zij vermag egter in geenen deele, dezen of dien te benoemen, om daar in zijne plaats te erlangen. De wet kan dus eenen eenhoofdigen regerings-vorm invoeren, eene erfelijke opvolging voorfchrijven ; dan, zij bezit egter geen vermogen, om eenen koning te verkiezen, of een zeker gefkcht, als alleen tot II 3 den  ( ift ) den troon gerechtigd, aanteduiden. In een woord — elke verrigting, welke zich flegts tot een enkel afzonderlijk voorwerp bepaalt, behoort niet tot de wetgevende magt. In gevolge dezer denkbeelden, ontdekt men ter flond , dat het niet verder noodig zij, te vragen, bij wien het recht van wetten te maaken berust, naar dien dit eene uitoefening van den algemeenen wil betreft; gelijk men dus ook evenmin noodig heeft ver Ier te onderzoeken, of de vorst in eenen ftaat wel in waarheid boven de wetten verheven zij, naar dien hij tevens een lid van dien Haat uiimaake; noch, of de wet onbillijk wezen kan , naar de maal niemand, ten aanzien van zich zeiven onrechtvaardig zij; noch eindelijk, op welk eene wijze men vrij, en tevens aan de wetten onderworpen wezen kan, daar deze mets anders dan eene aantekening van onze wilsneigingen opleveren. fiïeri ziet wijders, dat, daar de wet de algemeenheid van de wil tevens met dien van het Voorwerp verëenigt, en die volftrsktelijk eiseht; diens  ( 122 ) voorwerpen zodanig vertoonen , als deze waarelijk zijn; fomwijlen, als deze aan het zelve moeten voorkomen; men moet het den rechte weg, dien het zoekt, aanwijzen, het voor alle verleidingen van bijzondere wilsneigingen bewaaren; de tijden en plaatfen voor des zelfs gezigt nader bij elkander brengen; zelve de betoveringen van tegenwoordige en zigtbaare voordeden tegen het gevaar van onheilen, die nog verre afzijn, en zich verbergen, behoorelijk doen afmeten. Bijzondere perionen zien menig werf het goede , dat zij verwerpen; dan, het algemeen wil fteeds het goede, dat het niet altoos ontdekt. Allen hebben zij even zeer voldoende leidslieden noodig. Deze moet -men verpligten, hun wil naar hunne rede te fchikken; en aan den anderen moet men leeren, dat gene genoegzaam te kennen , dat het verlangt. Als dan ontftaat 'er uit de algemeene verlichting eene overëenftemming van het verftand en van den wil, in het geheel maatfchappelijk lighaam; hier 'uit wordt de  de volmaakt naauwkeurige famenwerking van alle de onderfcheiden dee'en geboren , en dit alles heeft eindelijk het hoogst mogelijk vermogen van het geheel tot een gewis gevolg. —■ Zie daar, waar uit de noodzakelijkheid van eenen wetgever geboren wordt! ZE-  ( 1=7) ten aanzien van zijn vernuft, volftrektelijk, zijn moet, is hij dit niet minder , met betrekking tot den post, dien hij bekleedt. Hij is geene enkele overheid, en tevens ook geene volkomen oppermagt. De uitoefening van het gezag dezer laatfte , welke eigenlijk het wezen van ecu gemeencbcst uitmaakt, heeft geene gemeenfchap met de ftaatsgcftcltcnis, welke hij ontwerpt. Het geen hij doet, is eene bijzondere verrigting, welke boven het beheerfchen der ftervelingen nog verre verheven is, en daar mede niets gemeen heeft. Want, zo het waar zij, dat die gene, die het gezag over de menfehen voert, niet tevens over de wetten behoort te hcerfchen; als dan moet hij, die over de wetten het gezag heeft, ook even weinig te gelijk over de menfehen kunnen bevelen; want, auderzins zouden zijne wetten, welke dus wel dra tot dienaaresfen zijner hartstogtcn {trekken konden , dikwijls niets anders uitwerken , dan dat zij zijne onrechtvaardigheden in het oneindige deden voordduuren; en hij was als dan niet tevens in ftaat te  C ï*8 ) te verhoeden, dat bijzondere inzigten de onkreukbaarheid van zijnen arbeid ontwijdden. Toen Lijcargus de wetten van zijn vaderland ontwierp, begon hij met het affchaffen der koninglijke waardigheid. Het was eene aangenomen gewoonte in de meeste Griekfche (leden, dat zij aan den een of anderen vreemdeling het vastfïellen hunner inrigtingen toebetrouwde. De gemeeuebesten, die in laater tijden in Italië opgerigt werden, volgden dit voorbeeld niet zelden na: dat van Geneve deed even het zelfde, en bevond zich hier bij zeer wel. (*) Te midden van zijnen bloei, zag Rome binnen deszelfs muu- (*) Zij, die Calvijn alleen , als eenen Godgeleerden befchouwen, vormen zich een zeer verkeerd denkbeeld van de uitgeftrektheid van des zelfs vernuft. Het in orde brengen van veelen onzer wijze wetten, waar aan bij niet weinig deel bad , doet' hem geen minder eer, dan zijne kerkelijke inrigtingen. Ja, welk eene verandering de tijd ook immer, ten aanzien van onzen eerdienst moge te weeg brengen; altoos, zo lang de liefde.voor het vaderland en de vrijheid nog niet geheel en al onder ons verdoofd zij, zal de nsgedagtenis van dezen grooten man niet ophouden in ons midden in zegening te zijn.  C "9 ) inhuren alle de gruwelen der dwinglandij, eri zich te gelijk op den rand van zijn verderf ge» bragt -— alken, wijl het -wetgevend gezag, en de oppermagt, volkomen in de zelfde perfonen vcrëenigd waren. Dan, niet té min maatigden zich ook zelfs de tien-mannen nimmer het recht aan, van flegts een een'gè wet op hun eigen gezag te maaken. „ Niets van alles, wat wij u voorflel- „ Jen" dus zeiden zij tegen het volk —— „ kan eene wet worden, zonder dat gij daar „aan alvoorens uwe goedkeuring gefchouken „ hebt. Romeinen ! wees dus zelve de ontwei ,, pers van die wetten, welke een maal uw ge-^ „ luk behooren uittemaaken! . . ." H,j die de wetten opftelt, bezit dus, of behoort voor het minst, geene, hoe genaamde wetgevende magt te bezitten, en zelfs kan het volk, al ware het ook, dat het dit wilde doen, zich egter geenzins van dit onvervreemdbaar recht ontdoen; naar dien 'er, in gevolge van het beding, het welk den grondllag van elke maatfchappij uit* maakt,  en de godsdienst beiden, een zelfde doelwit nebben, maar dit alleen, dat bij de eerfte Vorming der volken tot geregelde maatfehappijën, de een aan de andere tot een werktuig, of middel ftrekke, waar door de zelve haare oogmerken in ftaat is te bereiken. AGT-  AGTSTE HOOFDSTUK. Van het' volk. JE ven gelijk de bouwmeefter, die een groot gebouw wil optrekken, alvoorens den grond, waar op hij voornehrens is, het zelve te plaatfen, naauwkeurig gade ftaat, en onderzoekt, ten einde te zien , of deze in ftaat zij , het gewigt daar van te dragen; even dus begint een goede wetgever, niet aanftonds met het maaken van goede inftelliiigen, maar vorscht eerst op. lettend na, of het volk, voor het welke deze beftemd zijn, gefchikt moge wezen, om die te I 5 ont-  in ftaat, om iets bchoorelijk, met eigen oogen, te befchoüwen, en die ambtenaaren, die onder hen het gezag voeren, bellieren alleen den ganfchen ftaat. En eindelijk houdende maatregelen, die men telkens nemen moet, ten einde hét algemeen gezag in ftand te houden dit gezag in ftand te houden , aan wiens invloed zo veele verre verwijderde ambtenaaren zich gewis zeer gaarne wilden onttrekken, of het welk zij zeer gereedelijk wenschten te verblinden —— deze alleen houden reeds den algemeenen aandagt ten vollen bezig, en 'er blijft dus geene opmerkzaamheid rneer overig, welke men op het geluk des ganfehen volks zoude kunnen vestigen; ja, naanw, dat men in ftaat zij, zo veele oplettendheid verder aan de algemeene- zaak te belleden, als 'er volftrekt gevorderd wordt, om de zelve in gevalle van nood te kunnen verdedigen. En dus is het, dat het lighaam van eene maatfchappij, het welk te groot voor des zelfs fttatsgcfteltenis moet geoordeeld worden , wel dra verzwakt, geheel ontzenuw en onder zijn eigen zwaar-  zwaarte ten vollen verplet , ten laatften inftort. > Aan de andere zijde bcïioort een ftaat zich zeiven eenen zekeren grondflag te vormen, ten einde eene genoegzaame vastheid te erlangen ; de fchokkcn, die het gewis een maai gevoelen zal, te wederftaan, en eene voldoende kragt te bezitten, om in ftaat te zijn, die poogingen intefpannen, welke voor zeker 'er eens gevorderd worden, om zich te kunnen ftaande houden ; want, in den boezem van ieder volk, hcerseht altoos een foort van een middelpunt-fchuwend vermogen, waar door alle natiën geftadig tegen elkander aanwerken, en zich , ten koste hunner nabuuren , tragten te vergrooten, even gelijk de draai-kringen van Descartes. Dus is het, dat de zwakke fteeds in gevaar zijn, van wel dra door andere verflonden te worden, en geen van deze zich kan ftaande houden , dan ecuiglijk, door zich in een zeker evenwigt met alle de overige te handhaaven, zo dat de drukking hier door aan alle zijden genoegzaam gelijk worde. K 4 Het  C 15* ) Het blijkt hier uit, dat een (laat altoos zekere reden heeft, om zich uittebreiden, en weder andere, om zich in een te dringen: dan, gewisfelijk is het geen der geringfte bekwaamheden van den ftaatsman, welke 'er verëischt wordt, om tusfehen deze beiden eene evenredigheid te vinden, welke ter inftandhouding van den geheelen ftaat het voordeeügst wezen moge. In het gemeen kan men zeggen, dat, daar de eerfte dezer twee belangen niet anders, dan flegts uitwendig en betrekkelijk zij, het zelve aan het andere, dat inwendig en volftrekt is, noodzakelijk behoort ondergefchikt te wezen. Eene onbedorven en hegte ftaatgefte'tenis is het eerfte, waar naar men dus moet ftreeven: men behoort veel meer op de kragt, welke uit een goed, inwendig beftier ontftaat, te rekenen, dan wel op de hulpmiddelen , die een uitgeftrekt grondgebied zoude kunnen verfchaffen. Voor het overige heeft men ftaaten gezien, die zodanig ingerigt waren, dat het, uit hoofde van hunne oorfprongelijke gefteltenis zelve, voor de-  ( 153 ) deze noodzakelijk werd, veroveringen te maaken, en zij gedwongen waren, zich geftadig al meer en meer uittebreiden, ten einde zich te kunnen ftaande houden. Wel ligt achtten de zelve zich ten hoogftcn gelukkig, uit hoofde van deze zo voordeelige noodzaakelijkheid; dan, die wees hun niet te min, in de daad met het eindperk hunner grootheid, ook het volftrekt zeker tijdftip van der zeiver wisfen ondergang aan. K5 TIEN-  TIENDE HOOFDSTUK. Een vervolg op het voorige. } ivr XVJ.cn kjin een ftaatkundig lighaam op twee onderfcheiden wijze afmeten — naamelijk, met betrekking tot den grond', dien het bcflaat, en tevens met opzigt, tot het getal van des zelfs leden: tusfehen deze beiden heeft 'er een zekere noodzaakelijke betrekking plaats, wanneeteen ftaat ooit zijne, waare grootheid zal bereiken. Het zijn de onderfcheiden leden, die den ftaat nitmaaken , en daar tegen is het weder de grond, die deze leden voedt. De betrekking, wel-  C i55 ) welke ten dezen opzigte dus verëischt wordt, beftaat hier in, dat de uitgeftrektheid van den grond genoegzaam behoort te wezen, om des zelfs bevvooneren te kunnen voeden , en dat 'er tevens zo veele bewooneren moeten gevonden worden, als deze grond in ftaat is te voeden. In deze evenredigheid is het, dat het toppunt van vermogen van een gegeven getal van menfclicn, die een volk uitmaaken, in waarheid beftaat. Want, zo zij een al te groote uitgeftrektheid van land beflaan, ftrekt het bewaaren daar van hun alleen tot eenen last; het kan niet voldoende bebouwd worden, en het geen het zelve voordbrengt , en tevens meer , dan genoeg. Dan, zie daar ter ftond de oorzaak van aannaderende oorlogen, waar bij men zich tegen de aanvallen van andere mogenheden zal moeten verdedigen. En zo het daar tegen aan een genoegzaamen grond ontbreekt, als dan hangt zulk een ftaat, ten aanzien van het aanvullen van des zelfs behoeften, geheel van vreemde gewesten af; en dit maakt wel dra de oorzaak van aanrandingen  C i& ) gen uit, welke zijner nabuuren daadelijk moet ondergaan. Elk volk, het welk geen andere, dan deze beiden keuzen, te wéten, die van zieh op den koophandel toeteleg- ' gen, of oorlog te voeren, overig bleef, is in zieh zelf in waarheid zwak; het zelve hangt geheel van die genen, die het omringen, en van.. een famenloop van gebeurtenisfen af; dus heeft het cok tevens nimmer eenig ander, dan een zeer onzeker en kortfbndig beftaan. Het brengt andere natiën ten onder, en verandert derhdven van gedaante, ofwel het wordt overweldigd, en dus wel dra een enkel niet. Het is diens volgends niet in ftaat, zieh zelf in ftand te houden, dan door het verrigten van eene menigte van laagheden, of door zich met geweld tot eene gemeene grootheid te verheffen. 7< küetis niet wel mogelijk, de betrekking, welke 'er plaats vindt tusfehen eene zekere uitgeftrektheid gronds, en het getal der bewooncren, die daar van kunnen gevoed worden, volkomen naauwkeurig te berekenen; eens deels, uit hoofde van het  (iS7 ) het onderfcheid, dat 'er tusfehen de een en andere uitgeftrektheid laqdS', van even de zelfde groote, gevonden wordt, met opzigt tot der zeiver verfchillende vrugtbaarheid, den aart der voordbrengzelen, die deze opleveren, en den invloed der lugtsgefteldheid, waar onder zij gelegen zijn; dan, anders deels uit aanmerking van de onderfcheiden geaartheid der lieden, die zich daar op vestten; terwijl fommigen van deze, ook zelfs in een vrugtbaar land, flegts weinig tot hun voedzel verëifchen, en anderen daar tegen, op eenen onvrugtbaaren bodem, weder zeer veel noodig hebben. Men moet hier bij ook te gelijk de meerdere, of mindere vrugtbaarheid der vrouwen in aanmerking nemen; zijne opmerkzaamheid op die bijzondere hoedanigheden, welke een land bezit; ja, waar door het voor de bevolking meer of min gunflig zij, ook tevens vestigen, en het aantal dier lieden in aanmerking nemen, van wien de wetgever hoopen kan, dat zij tot het even gezegde einde, namelijk de voordplanting van hun gedacht, door middel zijner inrjgtin-  C 158) gen , zouden kunnen medewerken. Zo dat hij, die aan eenen ftaat des zelfs wetten begeert te fchenken , zijn oordeel geenzins op dat gene, wat hij werkelijk ziet, maar op dat, het welk hij, als toekoirftig met grond berekenen kan, hoofdzaakelijk moet vestigen; en zich dus, niet zo zeer bij den tegenwoordigen ftaat der bevolking alleen behoort te bepaalen, als wel dien in het oog te houden, waar toe deze eens zoude kunnen gebragt ■ worden. ïn het kort? ^ zijn duizend gevallen, waar in de toevallige, plaatfelijke omftandigheden volttrektejjk vorderen, of wel gcdoogen, dat men eene grooter uitgeftrektheid gronds befla, dan anders noodig fchijnen zou. 1 Dus kan men van een bergagtig land een vrij grooter ruimte, naar evenredigheid gerekend, in de daadbeflaan; naar dien die voordbrengfelen, die het zelve naturelijk het meest moet opleveren, te weten, hout gewas en weiden, zeer weinig arbeids vorderen; wijl de ondervinding ons te gelijk leerd, dat de vrouwen daar veel vrugtbaarer zijn dan op de vlakten, en tevens wijl  ( i59 3 wijl eene zeer aanmerkelijke uitgeftrektheid van oneffen land, niet dan flegts eene kleenen grondflag, die waterpas geacht wordt, onder zich heeft, terwijl deze in tusfehen in het berekenen van dat gene, wat eigenlijk gefchikt is, om den mensch te voeden, alleenelijk kan in aanmerking komen. Dan, daar tegen kunnen aan de oevers der zee de bewooneren veel digter op een gedrongen zijn, ook dan zelfs, wanneer de bodem , waar op zij zich bevinden, voornaamlijk alleen uit rotfen en onvrugtbaar zand beftond; naar dien de vis- | fcherij voor een groot gedeelte, het gemis der voordbrengfelen van den grond in ftaat is te vergoeden; naar dien de menfehen hier meer bij een verzameld behooren te wezen , ten einde alle zeeroovers te kunnen afweeren; en tevens, wij! het hier ook veel gemakkelijker valt, het land van dat gedeelte van inwooners, het welk voor het zelve te veel zoude zijn, door middel van volkplantingen te ontlasten. Bij deze voorwaarden, welke men naturelijk moet voorönderftellen, wanneer men wetten aan een  te vooren verbonden vond, egter nog nimmer / in de daad het juk der wetten torschte; het welk noch aangenomen gebruiken, noch bijgeloovige denkbeelden koeftert, die zeer diepe wortelen bij het zelve gefchoten hebben; het welk geene reeden heeft, om te vreezen, dat het door eenen plotfelingen inval van buiten zal worden omgekeerd; het welk, zonder zich in de gefchillen zijner nabuuren intelaten , egter tn ftaat is , om aan eiken der zeiven eenen genoegzaamen wederftand te bieden, of zich van den eenen te bedienen, ten einde daar mede wederom een anderen aftewceren; dat gene-, waar bij elk onderfcheiden lid van allen kan gekend worden; en men niet genoodzaakt is, aan eenen eenigen , eenen grooter last opteleggen, dan een mensch zoude kunnen dragen; dat gene, het welk de hulp van ieder ander volk zoude kunnen ontbeeren, en dat tevens voor elk volk buiten zich te gelijk ontbeerbaar is; (*) dat gene , C*) Indien 'er eens twee volken beftonden, waar van 'het een  ( i67) mand mag gevonden worden, die zo behoeftig zij, dat hij zich genoodzaakt zie, om zijne flem voor geld veil te bieden: (*) iets, het geen dus met betrekking tot de grooten, eene beperkte bezitting van goederen en invloed, en ten aanzien der minderen , te gelijk eene wezenlijke gemaatigdheid hunner hebzugt, en van hunne begeerten voorönderftelt. Dusdanig eene vrijheid , zegt men, is flegts eene herfenfchim , welke nimmer in de daad kan plaats grijpen. Dan, zo het al eens waar zij, dat het onmogelijk is, ten dezen opzigte alle (*) Indien men dus aan den ftaat eene wezenlijke vastheid wcnscht te fciienken, dat men als dan de beide uiterfien zo na bij elkander brenge, als immer doenlijk zij, en noch overdaadig rijken, noch volftrekte armen in den zeiven gedooge. Deze beide (tanden, die (leeds onaffcheidbaar aan elkander verknogt waren, zijn in hunne gevolgen beide even noodlottig voor het gemeen belang ; de eene doet de begunftigers der dwinglandij, en de andere, de dwingelanden zelve, geboren worden. Deze beiden zijn het geftadig, die met de vrijheid van geheel den ftaat eenen .fchandelijken handel drijven, terwijl de een der zeiver die koopt, daar de andere deze veil biedt. L4  c m) alle misbruiken vocrtekomen, behoort men die dan egter niet zo zeer te benerken, aks immer doenlijk wezen mag? Juist daarom', wijl de omftandigheden altoos tot het vernietigen der gelijkheid overhellen — juist daa,öm moet het vermogen der wetten zieh daar henen ütftrekken, dat het dezelve ftaande houde. L Dan , deze algemeene doeleinden van elke waarelijk goede fiaaisgeftchenis, behoorcn in elk land volkomen, naar gelang der betrekkingen, welke 'er eens deels uit de plaatfelijke omftandigheden, anders deels uit den aart van deszelfs bewooneren zelve voordvloeiên, naauwkeurig geregeld te worden, in gevolge dezer betrekkingen, is het, dat men aan ieder onderfcheiden volk een bijzonder famenftel van wetten, het welk het beste kan genaamd worden - juist wel niet op zich zelf befchouwd, maar in aanzien van den ftaat, ' waar voor het beftemd zij, behoort te fchenken. Wanneer dus bij voorbeeld de grond onvatbaar is, of des zelfs bewooneren zich te digi op elkander gedrongen, en te veel in ge-  ( ) tal bevinden als dan behoort men zijnen aandagt voor al op de aanmoediging der nijverheid en konden te vestigen, waar door men dus in ftaat geraake, der zeiver voordbrengzelen tegen die waaren te verruilen, welke men het meeste noodig heeft. Dan, zo het volk, w"ens wetgever gij zijt, daar tegen grazige vlakten, en vnigtbaare heuvelen befla; en hef" op zulk eenen vöórtreffelijken grond aan bewoo eren ontbreekt —— wel aan: bedeed dan alle uwe zorgen aan het bevoorderen van den landbouw, die zeer gefchikt is, om het getal der menfehen te vermenigvuldigen, en verban hier tegen in zekeren zin der konden, welke tot niets anders konden drekken , dan om uw land nog verder te ontvolken, daar gij dus alle de weinige ingezetenen, die het bevat , op een kleeu hoekje gronds zoudt famenhoopen (^*). Be- £*) „De een of^ndere ta'; van eenen buiten la ndfehen ranclcl" —■ zeg' de Heet d"A — „ fchenkt niet, dan flegts een vajsch en „ kwaalijk begrepen voordeel aan een koningrijk in liet alge* L £ » meen:  C 170) Bezitten uwe medeburgeren in tegendeel weder Uitgelekte, en zeer gelegen kusten; als dan behoort gij de zee met uwe fchepen, als het waare, ganfcheiijk te bedekken; ja, belteed alle uwe zorg nan den koophandel en de zeevaart: op deze wijze zult gij een meer fchitterend, doch tevens kortltondig beftaan erlangen. Dan, zo de zee, daar zij uwe ftranden befpoelt, niets anders dan ontoegangclijke rotfen aantreft blijf dan fteeds in eenen zekeren ftaat van woestheid, en voed u flegts van visch: dus zult gij gewis in eene ongeftoordc ruste leven, en wel ligt een beter lot genieten, dan gij bij eene meerdere befchaaving immermeer kondt fmaaken; ja, voor gewis oneindig gelukkiger zijn, dan gij anderzins ooit worden zoudt. In een woord, behalven de vaste ftelregelen eener ge- zon- „ meen: de zelve is wel in ftaat, om eenige bijzondere perionen; „ ja, zelfs fommige Heden te verrijken; dan, de geheele natie „ wint daar bij volftrekt niets, en het volk in het gemeen be« vindt zich hier door in geenen decle waarelijk gelukkiger."  C 171 ) zonde (taalkunde, die," ten aanzien van alle volken, volmaakt de zelfde zijn, heeft 'er, met opzigt tot ieder volk in het bijzonder,' een zeker onderfcheidend iets plaats, het geen des zelfs beftaan op eene afzonderlijke wijze beftemt, en zijne wetgeving voor het zelve volftrekt en eeniglijk gefchikt doet zijn. Dus was het, dat wei eer de Joden, en nog onlangs de bewooneren van Arabie, den godsdienst tot het voornaame doel hunner wetgeving hadden; terwijl dit bij de Atheneren daar tegen in de fraaie letteren, te Catthaqo en te Tijrus in den koophandel, te Rhodus in de zeevaard, te Sparta in het voeren van den oorlog, en te Rome in de deugd, beftond. De fchrijver van den Geest der Wetten heeft reeds dooi eene menigte van voorbeelden aangetoond, op welk eene wijze een fchrandere wetgever van eenen (laat, alle des zelfs inrigtingen, op elk dezer voorwerpen voornaamelijk, ja, in het bijzónder bepaalen kan, en in ftaat zij, deze daar toe boven al te doen medewerken. Dan,  C .Dan, het "een den regeringsvorm van eenen ftaat in waarheid hegt en duurzaam maakt, beftaat hier in, dat men de aangegane verbindcnisfen zodanig nakome, dat de naturelijke betrekkingen en vastgeftelde wetten altoos volmaakt overëenftemmeri, zodanig op het zelve doelwit uitlopen, en dat deze, op dat ik mij dus eens uitdrukke niets anders doen, dan de andere te bevestigen, met deze medetewerken, en tot het rechte einde te doen dienen. Dan, zo de wetgever van een volk zich bedriegt, ten aanzien van dat gene, wat zijne bedoeling wezen moet, en dus een grondbeginzel volgt, het welk van dat, het welk uit den aart der zaaken geboren wordt, in waarheid vêrfchüle, zo dat het een tot het Vestigen der flaavernij noodwendig ftrekt, terwijl het andere tot de vrijheid als van zelfs opleidt; het eene het vermeerderen der rijkdommen bevoordere, daar het tweede gefchikt zij, om de bevolking te vermeerderen; het eene den vrede doet verkiezen, en het andere tot het maaken van veroveringen aanfpoo- re  C 17*) Dc tweede betrekking is die, waar in de .leden onder elkander, of, ten aanzien van het ganfche lighaam, zich bevinden; en deze moet in het eerde gezegde opzigt zo kleen, en in het tweede zo groot wezen, als dit met mogelijkheid flegts zoude kunnen zijn : zodanig, dat elke burger,, dus van alle de overige ten voilcn onafhangelijk, en aan den ftaat,' waar toe hij behoort, daar tegen ten ftcrkften onderworpen zij — iets, het geen altoos volmaakt door de zelfde middelen kan bewerkt, worden; want niets, dan alleen de magt, en het wezenlijk vermogen van de ganfche maatfchappij., doet . dc vrijheid van alle des zelfs leden geboren worden. En uit deze tweede betrekking is het, dat de burgerlijke wetten ontdaan. Men kan hier ook nog eene derde betrekking in aanmerking nemen — te weten die, welke tusfehen den mensch op zich zeiven be~ fchouwd, en tusfehen de wet, plaats grijpt, die .naamelijk, waarin de ongehoorzaamheid tot de draffe daat; en deze geeft aanleiding tot het vast del-  ( 177) {lellen van die wetten, waar bij der misdaaden haare tugtiging wordt toegewezen; dan, welke in de daad veel min, als een bijzonder foort van wetten, dan wel, als eene bekragtiging van alle de overige moet worden aangemerkt. Bij deze drie föorten van wetten voegt zich ook nog eene vierde; dan, wel het sewio-ti"-lle van alle — een foort van. wetten, het welk men noch in het koper grift, noch ïti het marmer beitelt, maar dat in het hart vaneiken burger behoort ingefchreven te zijn; het welk den wezenlijken regerings-vorm van eenen (laat uitmaakt; het welk dagelijks nog nieuwe kragten erlangt ; het welk dan, wanneer de andere wetten verouderen, of in onbruik geraaken, de zelve wederom doet herleeven ; der zeiver gebrek aanvult; bij een volk den geest van deszelfs wetgeving fteeds laat bewaard blijven , en ongemerkt het onwederftaanbaar vermogen der gewoonte, de plaats van het gezag ten vollen laat vervangen. 'Het zijn de zeden, de gebruiken, en voor al de aangenomen denkM beef-    OVER HET MAATSCHAPPELIJK VERDRAG.   EERSTE HOOFDSTUK. \ Van het ftaatsbeftier in het algemeen. / \ ïk waarfchuwe elk bij voorraad , dat men dit hoofdftuk bedaardclijk lezen moet, wijl ik de konst, van duidelijk te fchrijven, voor die genen, die geene oplettendheid verkiezen te gebruiken , volftrekt niet verfta. Elke vrijwillige handeling heeft twee onderfcheiden oorzaaken, welke famenlopen, om dezelve voordtebrengen — naameli'k, eene zedelijke, te weten, onzen wil, die ons tot zulk eene daad doet befluiten; en tevens eene naturelij- ke,  C 3) ke, welke ia de kragten beftaat, waar door wij de zelve uitvoeren. Wanneer ik mij mar een voorwerp heêfl begeve, wordt 'er voor eerst verëischt, dat ik dit wil; en ten tweeden, dat mijne voeten mij derwaard overbrengen. Wanneer een lamme verkiest te gaan; en iemand, die wel ter been is, dit niet begeert te doen, zullen beiden even eens op hunne plaats blijven. Het Maatkundig lighaam heeft volmaakt de zelfde rafels, die het in beweging zetten; men bemerkt bij het zelve, even op de zelfde wijze, den wi! en het ververmogen. Het eerfte koomt voor onder den naam van *J ^5 « het ander onder dien van uitvoerende rr.agt. En niets gefchiedt 'er, of moet 'er in het zelve gefehieden kunnen, zonder dat deze,beiden daar toe famenlopen. Wij hebben reeds te vooren gezien, dat de wetgevende magt aan liet volk toekome, en ook aan geen ander wezen, hoe ook genaamd, in de daad kan eigen zijn. Dan, daar tegen zal men ook, uit hoofde van de grondbeginzels, die A l  wij hier voor hebben vast gefteld, zeer duidelijk opmaaken, dat de uitvoerende magt geenZins aan het algemeen, het welk het wetgevend lighaam, of de oppermagt uitmaakt, kan toebehooren; naar dien dit gezag niets anders verrigt, dan alleen zekere bijzondere daaden, welke geenzins tot den kring] behooren, waar in de wetgeving befloten is, en dus ook niet tot de oppermagt kunnen bepaald worden, daar alle de verrigtingen van deze Iaatfte niet anders', dan wetten wezen kunnen. Er wordt dus, ten aanzien van het algemeen vermogen, volftrekt een eigenlijke, bijzonder ambtenaar verëischt - een ambtenaar verëischt,. die het zelve volmaakt verënige, en in werking brenge, in gevolge van de neiging van den algemeenen wil een ambtenaar, die ftrekke, om eene gemeenfchap tusfehen den ftaat en de oppermagt te doen ftand grijpen, en die in zekere zin, wanneerde ganfche maatfchappij, als een enkelen perfoon befchouwt, dat gene verrigt, het welk de naauwe verbindenis, welke 'er tusfehen lighaam en ziel plaats grijpt s  ( 14 ) en door de eenheid verbeeld worde, als dan ook telkens, wanneer de verdubbelde rede vermeerdert, of vermindert, de enkele rede insgelijks, of grooter worde, of afneme. en dus het midden getal tusfehen deze twee uiterften in de daad veranderd zij. Dit toont dus duidelijk aan, dat 'er volftrekt geene, hoe ook genaamde, inrigting van een ftaats-beftier befta, xvelke eenig en volftrekteüjk goed zij; maar dat 'er even zo veele onderfcheiden foorten van een ftaats-beftier, die in hunnen aart geheel verfchillende zijn, kunnen plaats grijpen, als men ftaateu aantreft, die, ten aanzien hunner groote, ongelijk aan elkander moeien geöordeeü worden. Dan, zo men, om zich ten koste van dit ftelzel te vermaaken , eens zeggen wilde; dat, ten einde dit midden-getal te vinden, het welk met de beide overige in een volkomen evenredigheid fhan zoude, en dus in ftaat te zijn, om het lighaam van het ftaats-beftier, zonder eenige, de minfte moeite te vormen , men flegts , in gevolge van het geen ik gezegd hebbe, als  C iS> als dan niets anders behoefde te doen, dan flegts den wortel van het vierkant, van het getal des volks te trekken. — — Doch ik antwoorde hier op, dat ik dit getal met geen ander oogmerk gebruikt hébbe, dan alleen, om tot een voorbeeld te (trekken; doch, dat dc betrekkingen, waar van ik hier fpreke, egter geenzins volgends het aantal der leeden ecner maatfchappij kunnen berekend worden, maar men die in «het gemeen uit de hoeveelheid van het werk daadig vermogen van geheel den ftaat moet afleiden Welk vermogen uit eene menigte van fa- menlopende oorzaaken voortfpruit; en dat, zo ik voor het overige, ten einde mij in minder woor- | den te kunnen uitdrukken , mij hier van meetkundige fpreekwijzen bediene , het mij egter geenzins onbekend zij, dat eene wiskundige naauwkeurigheid, ten aanzien van zedelijke hoeveelheden , geen de minfte plaats kan vinden. Het ftaats-beftier is in het kleene, het geen het ftaatkundig lighaam, dat het zelve bevat, in het groote moet geacht worden. Het zelve maakt een  C 16") een zedclijken perfoon uit, die met zekere vermogens begaafd, tevens werkzaam is, even als de oppermagt, en als lijdend kan betragt wórden, gelijk dc ganfche ftaat; dan, het welk men ook weder in andere dergelijke betrekkingen kan oplosfen, waar uit dus gevolgelijk al weder een nieuwe evenredigheid, en te midden van deze, van nieuws eene andere, volgends de rangfehikking der gerechts-hoven, geboren wordt, tot men op deze wijze eindelijk tot eene ondeelbaare middelfte grootheid, te weten tot een enkel opperhoofd , [of opperfte overheid koomt, welke men zich zelf te midden, van deze geftadig voordgaande rede, als de eenheid tusfehen eene keten van gebroken en geheele getallen kan voordellen. Dan, dat wij, zonder ons in deze opëenftapeling van konstmaatige uitdrukkingen te verwarren, ons het ftaats-beftier flegts, als een geheel nieuw lighaam, te midden van den ftaat, voor den geest brengen als een lighaam , dat van het volk, en de oppermagt, volftrekt en*  ( l1 5 onderfcheiden, volkomen tusfehen deze beiden in ftaat. Tusfehen deze beide hghaamen heeft in tusfehen dit wezenlijk onderfcheid plaats, dat naamelijk dc ftaat, niet dan alleen door zich zeiven aanwezig zij , en het ftaats-beftier daar tegen alleen door de oppermagt befta. Dus is, of behoort voor het minst, de heerfchende wil van den vorst niets anders, dan de algemeene wil, of de wet zelve te zijn: de magt, welke hij bezit, is niets anders, dan de algemeene magt, welke men in hem , als in een enkel punt heeft doen famenlopen; en zo dra hij dus uit zich zelf de een of andere, of volftrckte, afzonderlijke daad verrigten wil, begint de band waar mti. het geheel te famen verbonden is, allengs zich te verwijden. En zo het eindelijk gebeuren mogt, dat de vorst eeneu bijzonderen wil betoonde, die fterker werkte , dan die der opperm.gt, en. hij, om dezen bijzonderen wil opcevolgen, zich van de algemeene magt, weli.e aan hem werd toebe.rouwd, be- II. Deel. B dien- «  TWEEDE HOOFDSTUK. Van het grondbeginzel, het welk de oorzaak van het verfchil uitmaakt, het welk tusfehen het een en ander ftaatsbeftier plaats grijpt. T J. en einde de algemeene oorzaak van het verfchil, dat 'er tusfehen het een en ander ftaatsbeftier plaats grijpt, volkomen aan den dag te leggen, moet men hier tusfehen den vorst, en het ftaats-beftier zelf, een wezenlijk onderfcheid maaken, een onderfcheid gelijk aan dat, het welk ik te vooren tusfehen den ftaat van de oppermagt vast ftelde, Het lighaam der overheid kan uit een grooter of kleener getal van leden beftaan. Wij hebben reeds te vooren gezegd, dat de betrekking,  033 king, waar in de oppermagt tot der zclver onderdaanen ftaat , te grooter was, naar maate het volk talrijker ware; en in gevolge eener zeer blijkbaare evenredigheid, welke 'er in dit geval tusfehen deze beide lighaamen plaats heeft, kunnen wij ook met grond beweeren, dat even het zelve, ten aanzien van het ftaats-beftier, met opzigt tot de onderfcheiden overheden , plaats hebbe. Dan, daar het ganfche vermogen van het ftaats-beftier altoos dat van den ftaat zij, verfchilt dit nimmer: waar uit dus volgt, dat naar maate het zelve een grooter gedeelte daar van op des zelfs eigen leden uitoefene, het des te minder hier van overig behoudt, om op het volk te werken. Dus naar maate het getal der overheden grooter zij — naar maate is ook het ftaatsbeftier te gelijk zwakker. Dan, daar dit eene grondftelling zij, is het der moeite waardig, dat wij ons toeleggen, om die nader te verklaaren. Wij kunnen in den perfoon van elke overheid, drie bijzondere wils-neigingen onderfcheiB 4 den,  <*4) den, die alle wezenlijk van elkander verfchiflen. Voor eerst, den wil, die ieder afzonderlijk op zich zelf ftaand wezen, eigen is, en zich alleen tot zijn eigen bijzonder voordcel üitftrekt. — Ten tweeden, den wil, die aan alle de overheden in het gemeen eigen is, en alleen het belang van den vorst bedoelt; dezen kan men dus den wil van een bijzonder lighaam noemen. Deze is, met betrekking tot het ftaats-beftier, de algemeene, en ten opzigte van den ftaat, waar van het ftaats - beftier een ge. deelte uitmaakt, een bijzondere wil. — Ten derden, de wil des volks, of de oppermagtige wil: dan, dezen moet men, zo wel ten aanzien van den ftaat, als een geheel befchouwd met betrekking tot het ftaats - beftier, het welk in de daad ook tevens een wezenlijk gedeelte yan dit geheel uitmaakt, als algemeen betragten. Onder eene volmaakte wetgeving behoort de bijzondere wil, 0f die van ieder enkel op zich. zeiven ftaand wezen, een volftrekt niet te 3ijn; de wil van het bijzonder lighaam, die wil,  C 25 ) Wanneer men dit dus als eene onwraakbaare waarheid heeft aangenomen; dat men als dan het ftaats-beftier in handen van eenen enkelen folie, en aanftonds zal men den bijzonderen wil, met dien van het afgezonderd lighaam, op het naauwst verëenigd vinden, en gevolgelijk bereikt de laatst genoemde in dit geval de hoogften trap van ingefpannenheid, dien de zelve immer erlangen kondc. Dan, daar het van het meerdere 0f mindere van den wil zij, dat hfj gebruik der kragten ganfchelijk afhangen, en het volftrekt vermogen van het ftaats-beftier nimmer eenige verandering onderga, moet hier uit dus naturclijk voordvloeiën , dat het werkzaamst ftaats-beftier, dat immer plaats kan grijpen; dat van eeir eenigen zij. Dan, dat men het ftaats-beftier daar tegen met de wetgevende magt verëenige; dat men dus in den vorst ook tevens de oppermagt befchouw, en alle de burgeren te gelijk als even 20 veele overheden aanmerke; als dan zal de wil van het bijzonder lighaam , met den algemeenen  C 27 ) «en wil vermengd, geene grooter werkzaamheid, dan die van deze laatftc hebben , en den bijzonderen wil in al zijn kragt laten blijven. En dus is dan de onderfcheiden wil van het ftaats-beftier, hoe wel het zelve fteeds het zelfde volftrekt vermogen blijft behouden , tot den laagften trap van betrekkelijke of wcrkzaamc kragt. Deze betrekkingen hebben ten vollen buiten tegenfprekcn plaats , en 'er zijn tevens ook nog andere bedenkingen, welke ftrekken, om de zelve te bevestigen. Dus ziet men bij voorbeeld, dat elke overheid, te midden van het lighaam, waar toe hij behoort , veel wcrkzaamer zij, dan iedere burger in het zijne, en gevolgelijk, .dat de bijzondere wil een veel grooter invloed op de handelingen van het ftaats-beftier hebbe, dan wel op die der oppermagt; want iedere overheid is bijna altoos met de uitöeffening van dit t»f dat gedeelte van ditzelfde ftaats-beftier belast; terwijl in tegendeel aan iedere burger op zich zelf befchouwd, geen de minfte waarneming van iets, dat tot de oppermagt behoort, is opgedragen. Dan,  (; Dan, boven dien is bet ook zeker, dat, naar gelang dc ftaat zich verder uitbreidt, des zelfs wezenlijk vermogen ook naar maate aanwasfe, hoe wel dit egter geenzins in eene volmaakte evenredigheid vermeerdere. Doch, wanneer de ftaat volkomen de zelfde blijft, baat het niets dat het getal der overheden toeneme het ftaats-beftier erlangt daar door geen de ailerminfte grooter wezenlijke kragt; naar dien het vermogen, dat het zelve bezit, niets anders zij, dan dat van den ftaat, die fteeds de zelfde uitgeftrektheid behoudt. En dus vermindert, in dit geval de betrekkelijke , of werkzaame kragt van het ftaats-beftier, zonder dat des zelfs volftrekt of werkelijk vermogen in het minst kan toenemen. Boven dien is het ook nog zeker, dat het afdoen van zakken te langwijïiger wordt, naar maate 'er meer lieden zijn, die men daar mede belast heeft; dat men dus, naar gelang men te voorzigtiger te werk ga, daar tegen ook weder niet genoeg op het gunftig lot rekent, en  - C 29 > en dus niet zeiden eene voordeelige gelegenheid laat voorbijgaan: zo dat men ckor meer, dan te veel over zaakcn te raadpleegen, mein'g werf dat gene verliest, het welk de vrugten dezer raadpleegingen behoorde te zijn. Ik Leb zo even bewezen , dat naar maate men het getal der overheden vermenigvuldigt, het ftaatsbeftier ook tevens naar evenredigheid zwakker wordt; en hier boven heb ik bereids getoond, dat naar gelang het volk .talrijker zij , het vermogen, het welk gefchikt is, om dc goede orde te midden van het zelve te handhaaven, ook te gelijk moet toenemen : waar uit dus volgt, dat de overheden, ten aanzien van het ftaats-beftier, in eene omgekeerde rede van de betrekking, waar in de onderdaanen zich tot de oppermagt bevinden, in waarheid behooren te fraan. Dat isT dat naar maate de ftaat grooter wordt, het ftaats-beftier zich ook naar maate behoort in een te dringen; zodanig, dat het getal de* hoofden van het volk vermindere, in evenredigheid van den aanwas van dit volk zelf. Wij-  C3°) Wijders jfpreek ik hier alleen van het betrekkelijk vermogen van het ftaats-beftier, en geenzins van des zelfs billijkheid: want in tegendeel, naar maate het getal der overheden grooter zij, naar maate koomt de wil van het bijzonder lighaam ook tevens nader aan den algemeenen wil; terwijl daar tegen onder een enkelen ovcrhcids-perfoon, deze zelfde wil van het afzonderlijk lighaam, gelijk ik dit reeds te vooren gezegd hebbe , niets anders zij , dan een bijzondere. En dus verliest men aan de eene zijde, het geen men aan de andere zoude kunnen winnen; zo dat de groote konst van den wetgever hier in befla, dat hij dat punt volkomen juist weet te bepaalen, waar in het vermogen, en de wil van het ftaats-beftier, altoos in eene wederkeerige evenredigheid, Zich zodanig verëenigen, dat zij voor den ftaat de allervoordeeligfte betrekking vormen. DER-  DERDE HOOFDSTUK. Verdeeling van het ftaats-beftier in onderfcheiden foorten. JVJen heeft in het voorige hoofdftuk gezien, waarom men de verfchillende foorten of gedaanten van het ftaats-beftier, naar het getal deileden, die het zelve uitmaaken, onderlcheidt. Wij moeten dus thans onderzoeken, hoe deze verdeeling het gevoegelijkst gefchieden kan. j , De oppermagt, vermag in de eerfte plaats het ftaats-beftier in handen van het ganfche volk, of aan het greotfte gedeelte van het zelve te ftellen; zodanig dat 'er meer burgeren j aan-  ( 45 ) dommen, of eene uitgebreider magt (*) allengs ook meer en meer den voorrang boven de jaaren, en dus werd de adel-regering eindelijk verkiesbaar. Dan, daar de magt tevens met de bezittingen van den vader tot den zoon overgingen , en dus ten laatften fommige geflachten als raadsheerelijk deed aanmerken, veroorzaakte dit nu, dat men het ftaats-beftier erfelijk verklaarde, en nu zag men raadsheeren flegts van twintig jaaren ten voorfchijn treden. Er beftaan dus drie onderfcheiden foorten in de adel-regering, te weten, eene naturelijke, eene verkiesbaare, en eene erfelijke. De eerfte is alleen voor zeer eenvoudige volken gefchikt; en de laatfle moet als de allerergfte van alleftaatsgefteltenisfen befchouwd worden. De tweede daar tegen is de beste, en maakt de eigenlijk gezegde adel-regering uit. Want, \ (*) Het is blijkbaar, dat het woord tptlmatis bij de ouden geenzins de besten, maar alleen de magtigften betekende.  C46 ) Want, behalven dit voordeel, dat bij het zelve de twee verfchillende magten volkomen onderfcheiden zijn, bezit zij ook nog een tweede, dat naamelijk de leden van des zelfs ftaats-beftier verkozen worden. Onder eene volks-regering is iedere burger, als een overheids-perfoon geboren; dan, deze regerings-vorm bepaalt de overheden flegts tot een zeer gering getal, en deze worden dit niet, dan eeniglijk bij verkiezing (*) ,een middel, door het welk de braafheid , de kunde, de ondervinding, en alle verdere reden, welke gefchikt zijn, om aan iemand boven an- de- (*) Het is van zeer veel aanbelang, dat de wijze van het veikiezen der overheids - perfonen naauwkeurig door de wetten geregeld worde. Want zo dra men dit aan den wil des vorften ganfcnelijk overlaat, kan men niet vermijden, van tot eene erfelijke adel-regering te vervallen, even gelijk dit reeds in de gemeenebesten van Vmetie en Bern heeft plaats gegrepen. Ook vertoont de eerfte reeds federd eenen geruimen tijd niets anders dan een gefloopten ftaat; dr-ch de tweede houdt zich dooide ongemeene wijsheid van zijnen raad nog geduurig ftaande: dit is dus eene zeer luisterrijke, doch tevens zeer gevaarelijke uitzondering.  C 47 ) deren de voorkeur te doen geven, of hem der openbaare hoogachting waardig te maaken, tot even zo veele waarborgen van de wijsheid, waar mede het zelve zal beheerscht worden, kunnen vcrftrekken. Boven dien kan men deze overheids-perfonen veel gemakkelijker doen vergaderen; de zaaken Worden rijper overwogen ; met meer fpoed en orde ten uitvoer gebragt, en het aanzien van den ftaat blijft buiten lands veel beter ftaande, door middel vaneen zekere getal van achtbaare raaden, dan door eene onbekende en verachte menigte. In een woord, deze orde van zaaken, waar bij de verftandiglten de groote menigte bellieren, is gewis de beste, en tevens die, welke met de natuur het meeste overëenftemt, wanneer men flegts verzekerd zij , dat deze de zelve, alleen tot der zeiver eigen welzijn, en geenzins tot hun bijzonder voordeel beheerfchen; dan, men behoort de fpring-vederen hier geenzins noodeloos te vermenigvuldigen, noch twintig duizend menfehen te bezigen, tot dat gene, wat men met  (4») met honderd wel uitgekozen lieden nog veel beter had kunnen verrigten. Doch men moet tevens opmerken , dat het afzonderlijk belang , van het onderfcheiden lighaam van hun, die het, gebied in handen hebben, bij dusdanig eene ftaats - gefteltenis, het vermogen der ganfche maatfchappij reeds minder volgends den regel van den algemeenen wil begint te befticren, en dat eene onvermijdelijke neiging van een tcgenövergeftelden aart aan de wetten een gedeelte van de uitvoerende magt ontroove. Dan, wat de bijzondere voordeden belangt, die uit zodanig eene ftaats - gefteltenis moeten voordvloeiën; ten deze opzigte, wordt 'er volftrekt verëischt, dat, noch de ftaat zelve zo zeer beperkt, noch ook het volk zo eenvouwig, en zo deugdzaam zij, dat de uitvoering der wetten ter ftond van zelfs uit den algemeenen wil voordvloeië, even gelijk dit onder eene goede volks.-regering plaats grijpt. Daar tegen wordt 'er ook gevorderd, dat de natie geenzins zo uitgeftrekt en talrijk zij, dat de hoofden, die om  (49 ) om het zelve te bellieren , hier en daar in het rond verfpreid zijn, zich in ftaat bevinden, om elk in hunnen kring, iets aan de oppermagt te ontrukken, en dus eenen aanvang te maaken, van zich volftrekt onafhankelijk te ftellen , ten einde dus ten laatften de onbepaalde meesters van alles te worden. Dan, zo het waar zij, dat de adel-regering eenige deugden minder, dan de volks-beheerfching verëifche; vordert zij daar tegen ook weder andere, welk aan de zelve alleen bijzonder eigen zijn ; gelijk , bij voorbeeld, de nederigheid en maatiging van zich zeiven, met betrekking tot dc yermogenden , en de tevredenheid met hun lqt, ten opzigte der armen — want naar het fchijnt, zoude eene eigenlijk gezegde, en ten (terkften genomen gelijkheid daar verkeerd geplaatst zijn: ja, zelfs werd die te Spat ia niet een maal gei handhaafd. Dan, zo deze wijze van eenen ftaat te be3 (lieren, eene zekere ongelijkheid van vermogen in aanmerking neemt, gefchiedt dit wel, ten eim II. Deel. D, de  C 50 ) de het beftier der algemeene belangen, over het geheel genomen, aan die genen zouden worden toebetrouwd, die het best in ftaat zijn, hunnen tijd geheellijk daar aan toetewijën, doch geenzins gelijk Arifloteles beweert, ten einde men aan de rijken altoos de voorkeur in alles geven zou. In tegendeel is het van gewigt, dat eene tegenöyergeftelde keuze het volk fomwijlen toone, dat de vcrdienften in de daad eene rede •wezen kunnen, waar om men aan een minder vermogen den voorrang boven de rijkdommen fchenkt. ZES-  ZESDE HOOFDSTUK. Van de alleen-heerfching. T ot nu toe hebben wij den vorst flegts, als een zedelijken perfoon, die uit eene geheele menigte beftond, beftendig betragt — den zelven tevens betragt, als een perfoon, die uit hoofde der wetten, in zijn geheele wezen op het naauwst verëenigd was, en in den ftaat de ganfche uitvoerende magt bezat. Dan, nu moeten wij deze zelfde magt in handen van eenen enkelen naturelijken perfoon verëenigd — als verëenigd in handen van een wezenlijk mensch, die alD 2 leen  C 5* ) leen recht heeft, om daar over te befclrikkcn, met oplettendheid en naauwkeurig gade flaan. Zodanig een perfoon is hij , die men een alleenheerfchcr, of een vorst noemt. Dit ftaats-beftier is volftrekt het tegenövergeftclde van alle andere, waar onder een wezen, dat uit verfcheidene beftaat, eiken bijzonderen perfoon vertegenwoordigt; zo dat de zedelijke eenheid, welke de vorst uitmaakt, hier dus te gelijk eene naturelijke eenheid zij, in welke alle de vermogens der wet, welke in de andere-met zo veel moeite verëenigd worden, geheel van zelfs te famen lopen. Dus verzamelt zich de wil des volks, de wil des vorften, het algemeen vermogen van den ftaat, en de bijzondere magt van het openlijk beftier dit alles verzamelt zich dus als het ware in een enkel punt van beweging; alle -de fpringyeêren van het ganfche werktuig bevinden zich in de zelfde handen ; alles tragt verëend een zelfde doelwit te bereiken ; 'er beftaan in dit geval geene kragten, welke tegen elkander inr wer-  C 53 ) Werken, en zich dus wederzijds vernietigen; ja, men kan zich diens volgends geene, hoe genaamde ftaatsgefteldheid verbeelden, waar bij eene geringer pooging een kragtdaadiger uitwerking zoude kunnen voordbrengen. Het denkbeeld van Arcbimedes, die op den oever gezeten, zeer ge-» rust, en zonder de minfte moeite, door middel van het water, een groot fchip naar zich toetrekt , vertoont mij de beeldenis van een bekwaamen aileehheerfcher , die te midden van zijn cabinet, zijne uitgeftrekte (haten beftiert , en alles in beweging zet, terwijl hij zelve ten vollen ftil en in de volmaakfte rust fchijnt. Dan, zo het waar zij, dat 'er geen ftaatsbeftier , hoe ook genaamd , te vinden is, het welk meer kragt en klem bezit, kan men 'er tevens ook geen ontdekken, bij het welk de bijzondere wil meer gezags bezit; en alle de overige wilsneigingen teven ligter in ftaat ware te overheerfchen. Alles, het is waar, werkt tot het zelve doel te famen; dan, dit doel is niet ■altoos het geluk van het algemeen, en als dan D 3 {trekt  C 53 ) wanneer een vorst anderen in zijne plaats ftel- Ie dit weet elk een maar al te wel. Een wezenlijk en onvermijdelijk gebrek, het welk de eenhoofdige regering altoos verre beneden het ftaats-beftier van een gemeene-best zal doen ftellen, beftaat daar in, dat daar onder het laatfte de ftcm des volks bijna nimmer andere, dan zodanige lieden, die verlicht, en tevens bekwaam zijn, om hunnen post met roem en eer te vervullen, tot de voornaamftc ambten roept; die genen daar tegen, die onder eene eenhoofdige heerfchappij daar toe verheven, worden menigwerf niets anders dan kleene , kortzigtige wargeeften, ellendige bedriegers, rampzalige fmeeders van allerleië listige ontwerpen zijn -m~ niets anders, dan, zodanige lieden zijn,mm dus vervolgt hij — „ een gevolg der fchnarsch„ heid was , welke 'er geftadig in dit land heerschte, als dan zouden het alleen de ar„ men zijn, die weinig aten; terwijl het nu „ in tegendeel ieder een is, die op zulk eene „ ingetogen wijze leeft; ja, als dan zou ,, men naar gelang der meerdere of mindere ,- vrugtbaarheid Van ieder gewest, ook meer of „ minder voedzel nuttigen: daar men nu niet ,, te min de zelfde onthouding door het gehee„ le rijk ziet heerfchen. Zij prijzen hunne wij„ ze van leeven ongemeen, en zeggen, dat men, „ om van de waarheid dezer loffpraake over„ tuigd te worden , niets wijders behoeft te „ doen, dan op de verw van hun gelaat te let„ ten, en te zien, hoe zeer die der Christenen „ overtrefTe. En in de daad, de zelve wordt ,, nergends door eene aanflootelijke onregelmaa„ tigheid of iets oneffens ontluistert; zij heb„ ben een fraai, fijn en zagt vel, terwijl dat „ der Armeniërs, Hunne onderdaanen, die even F 3 33 WÊk  . (86) ,, als dc Eumppa-ien keven, daar tegen ruw, „ puistig , en hunne lighaamen tevens log en „ zwaarlijvig zijn." Naar maate men dc middags-lijn nader koomt, naaf maate leeven de menfehen ook van minder voedzel. Daar eet men bijkans geen vleesch ; rijst, Indisch koorn, kokos npoten, honing, brod van manioks-wortelen dit' maakt hun ge¬ woonlijk voedzel uit. Er zijn in de Indien geheele millioenen menfche! , wier onderhoud dagelijks geen duiver kost. Dan, zelfs ten aanzien der noordfche volken , en die van het zuidelijk gedeelte van deze wereld - dreek, heeft er een zeer merkbaar verfchil, met opzigte tot den eetlust plaats. Een Spanjaard leeft geheele agt dagen van dat gene, wat een Duitfche op eenen enkelen middag verteert. In die landen, waar de menfehen meer voedzel gebruiken wendt de weelde zich ook tevens tot die dingen, die het leevens-onderhoud uitmaaken. In Engeland vertoont de zelve zich op eene tafel, welke met vleesch-fpijzen overlaaden is; terwijl men zijne gas-  (87) gasten in Italië daar tegen op fuiker-goed en bloemen vergast. De weelde, met betrekking tot de-kleederen, levert ook nog een gelijk foortig onderfcheid op. Onder die lugt-ftreeken, waar de verwisfeling der jaargetijden fchielijk en geweldig is, heeft men eene betere en eenvouwiger kleeding; doch daar, waar men zich alleen tot fieraad kleedt, is men meer op het fchittcrende, dan wel op het nuttige gefteld; ja, de kleederen; zelve leveren daar een tak van weelde op. Wanneer men te Napels is, ziet men dagelijks lieden te Paufeüppo met kleederen met goud belegd, doch zonder mouwen wandelen. Wat de gebouwen betreft - hier omtrent heefteven het zelfde plaats: men offert alles aan de pragt op zo dra men van de ruwheid van de lugt flegts niets te vreezen heeft. Te Parip en London weder, wil men warm en gemakkelijk woonen. Te Madrid heeft men aller heerlijkfte zaaien, doch zonder venfteren, die men behoorelijk fluiten kan, en flaapt in kamers, welke genoegzaam doorlugtig zijn. F 4 DC  (&s j De fpijze bezitten- onëindig grooter lijvigheid, en zijn veel fappiger in wanne landen: dit vormt een derde • verfchil, het welk ook' gewis op het tweede, waar van wij zo even gewag maakten, een aanmerkelijken invloed moet te weegbrengen. Waarom eet men in Italië zo veel groente? Naar dien zij aan dat oord zeer goed, ongemeen voedzaam, en van een alleraangenaamfte fmaak zijn. Dan , in Frankrijk, 'waar deze flegts met water gevoed .worden, geven zij ook wederom geen voedzel, en worden op de tafels bijkans niet gerekend; terwijl zij aldaar egter geene mindere uitgeftrektheid gronds beflaan, en althans even veele moeite ter bebouwing kosten. Men heeft bij de proef ontdekt, dat de Turkfche tarwe, welke voor het overige voor het Franfche^ koorn in waarde wijken moet, egter veel meer meel oplevert, en dat het Franfche koorn daar tegen wederom veel meer, dan dat van het noorden verfchaffe. Hier uit kan men aflijden, dat 5er eene dergelijke afdaaling, wanneer men zich van-  C 89 ) van de middag-lijn naar de poolen begeeft, doorgaande kan worden opgemerkt. Dan, is liet geen zeer merkbaar nadeel, wanneer men in eene gelijke hoeveelheid egter een veel geringer maate van voedzel vinden kan? Bij alle deze onderfcheiden bedenkingen kan ik ook nog eene andere voegen, welke daar uit voordvloeit, en de eerfte bevestigt, te weten, deze" dat de warnier landen een geringer getal van bewooneren behoeven, dan die gene, die onder een koeler lugt-ftreek gelegen zijn, en tevens een grooter getal van de zelve kunnen voedell — iets, het geen een dubbel overfchot ten voordeele der onbeperkte magt oplevert. Naar maate het zelfde getal van inwooneren een grooter oppervlakte befla naar maate worden ook alle oproerige bewegingen bezwaarlijker, naar dien men zich, noch ichielijk, nog onbemerkt in een punt kan verzamelen, en het voor het ftaats-beftier altoos zeer gemakkelijk zij, geheimen van dien aart te ontdekken, en alle gemeenfehap tusfehen dusdanige faamverbonF 5 df>  ( 94 ) Iiun bijkans ganfehelijk onbekend blijve. Een deel is te vrede, wanneer 'er flegts een gefïadige omloop van geld p'aats grijpt, en die van eene tegenövergeflelde denkwijze vorderen wenerdat men het volk het noodig brood verfchaffe. Doch zoude men ook dan zelfs, wanneer elk het over deze gefchH-punten volkomen eens ware , egter nog wel verder gevorJerd wezen ? Bij alle zedelijke hoeveelheden ontbreekt het volftrekt aan eenen algemeenen ten vollen juisten maatftaf; en zo men al eens, ten aanzien der tekenen., ware overeengekomen, hoe zoude men dit dan nog wezen, ten opzigte van de wijze, waar op men die berekenen en fchatten koude? Wat mij belangt, ik verwondere mij altoos ten hoogften, hoe het mogelijk zij, dat men een volmaakt zeker kenmerk kan miskennen, of zo zeer ter kwaade trouwe handelc, dat men daar omtrent niet daadelijk ten vollen overëenftemme. Wat toch ; . . wat is het doel-einde van alle flaatkundige verëenigingen — van elke maatfchappij? Geen ander immers, dan het behoud, en de  C 95 ) de vooifpoed van alle des zelfs leden. Dan, wat is nu het zekerst merkteken, waar aan men ontdekken kan, dat deze in de daad behouden blijven, en in voorfpoed leeven? Gewis der zeiver getal, en de voordplanting van hun geflacht. Dat men dit teken, waar over zo zeer gere* dentwist wordt, dus nergends elders vrugteloos pooge optefpeuren! Wanneer dus al het overige wederzijds volmaakt gelijk ftaat; is dusdanig een ftaats-beftier, onder het welk de burgeren het meest in ftaat zijn het land te bevolken, en de voordteeling het fterkfte bloeit, zonder dat men ten dien einde tot vreemde middelen, tot het aannemen van vreemdelingen, dien men het burger-recht fchenkt, of het invoeren van uitheemfche volk -plantingen , dit is dus buiten alle tegenfpraak het beste; en dat in tegendeel het flegtfte, onder het welk het volk in getal afneemt en vermindert. En nu, flaatkundige bereke- naaren! laat [ik het aan u over reken, meet, en* vergelijk thans zo veel gij wilt. (*) , TIEN-  (97) in zij zich bij aanhoudendheid bevinden, dat der zelver wezen» lijk gehlk of ellende geboren worden. Wanneer alles geftadig onder een ondragelijk juk blijft zugten — als dan is het, dat alles ook tevens weg kwijnt; al„' dan is het, dat der zelver opperhoofden hunne onderdaanen, zonder eenige, de minfte moeite, ten ondergang fleepen — ubi folitudinim f.,ciu,,t, pacem adpellaut. Toen de wederzijdiche oriëenigbeden der grooten geheel Frhdkrijk geftadig ontrustten, en de Coadjutor van - Partje wanneer hij zich naar het Parlement begaf, een dolk met zich droeg, was dit egtér niet in ftaat, te verhinderen, dat het Franfcbe volk gelukkig leefde, het ïijk zeer fterk bevolkt ware, en men zich op eene welvoeglijke, aangenaams wijze in vrijheid en overvloed bevond. Griekenland heeft even dus wel eer ook zelfs te midden van de Moedigde oorlogen gebloeid; geheele ftroomen b'loeds werden 'er geftadig geplengd, en — het land was egter aller wegen niet menfehen overdekt. Het fcheen — dus fpreekt Maebïavtl — dat zelfs bij een aanhouden, moorden, verbannen en verbeurd-verkluarcn der goederen, ais mede bij het voeren van een aanhoudenden burger-krijg, ons gem'eene-oest egter ook hier door nóg geftadig in magt en vermógen toenam; de deugd, de goede zeden, en de oniifhangelijkhcid der burgeren, waren van een grooter vermogen, om het zelve geftadig meer en meer fterkte te fchenken, dan men door alle die onëenighèdén dist aan ooit ontrooven zag. Eene maatige fchokking geeft den geeften eene nieuwe vcêr-kragt, en da: gene wat het .menfchelijk gefl~acht ih waarheid ge luurig al meer en meer doet toenemen, is niet zo zeer de vrede, als wel de vrijheid. II. Deel. g TIEN-  TIENDE HOOFDSTUK. Van de misbruiken, die in het ftaats-beftier kunnen plaats grijpen, en des zelfs naturelijke helling, om te enfdarten. Jj^ ven gelijk de bijzondere wil zich gefladig tegen den algemeenen verzet, even dus doet het ftaats-beftier beftendig zeer merkbaare poogmgcn, om de oppermagt te verzwakken. Naar maate deze poogingen vermeerderen, naar maate verandert de ftaats - gefteltenis ook te gelijk van aart; en daar 'er hier geen wil van het een of andere bijzonder lighaam zij, die een evenwigt tegen de zelve oplevere, daar deze zich tegen dien des vorften verzet, moet hier uit vroeg of laat  In de daad verandert het ftaats -beftier nimmer van gedaante, dan alleen, wanjaeer des zelfs fpring -veeren te zeer verflapt, en 'het zelve dus te zeer verzwakt zij, dan dat het die zoude kunnen behouden, welke het reeds werkelijk heeft. Dan, zo het zich uitbreidde, zou het De eerfte inrigting van Romulus was een gemengd ftaats -be« ftier, liet welk wel dra in een onbeperkt eenhoofdig gezag ontsiartte. Door een famenloop van verfcheiden bijzondere oorzaaken neigde de ftaat allengs ten ondergang, even gelijk men een kind, alvoorens bet nog den mannnelijkcn ouderdom bereikte, menig werf ziet fterven. De verdrijving van Tarquinius Was het waare tijdftip, waar op het gemeenebest des zelfs eerfte beftaan ontving. Dan, het zelve erlangde niet ter ftond eenen duurzaamen, vasten vorm, naar dien men flegts de helft van dat gene dee.1, wat men had behoorcn te veragten, daar men den rang der raads - heerelijken niet tevens vernietigde. Want daar eene erfelijke adel-regering, welke van alle docr wetten gevestigde regerings-vorm de allerflcgtfte is, op deze wijze geftadig met de volks - heerfchappij bleef worftelen, werd de vorm van het openlijk beftier, die altoos onzeker, altoos wisfelvallig was, niet eerder op eenen volftrekt vasten voet gebragt, gelijk Machiavtl dit op eene onwederlegbaare wijze betoogt, dan na het aanftellen der gemeens-mannen: eerst toen greep 'er een wezenlijk ftaats-beftier, en eene waare volks - regering plaats. Jn de daad vormde het vclK diens tijds niet alleen G 3 de-  C 102) het nog kragteloozer worden; des zelfs vermogen , zoude dus geheel en al verloren gaan, en dus konde het als dan nog minder in ftand blijven. Het is dus noodzaakelijk, dat de gezegde fpring-veeren, meer en meer opgewonden s en het zelve naauwer faamgetrokkcn worde, naar de oppermagt, snaar was tevens, en overheid, en richter, en de raad daar tegen niets anders, dan eene ondeigelchikte vergadering, welke bet ftaats-beftier maatigde, of in een punt deed famenlopen j en de burgemeefteren zelve, hoe zeer zij dan ook uit de raadsjieerehjken mogten gekozen worden, het eerfte van alk- overheids - ambten bekleedden, en in den oorlog tot legerhoofden met een onbepaald gezag ftrekten — ook deze zelve waren egter te Rome niets anders, dan de voorzitters des volks. Reeds van toen aan zag men, dat het ftaats-beftier allengs meer en meer des zelfs naturelijke helling begon te volgen, en zeer fterk tot de adel-regering neigde. Daar nu de ftand der raads- heerlijken als het ware van zelfs vernietigt werd, had de5fc adel-heerfchappij niet meer, even gelijk voormaals in het lighaam der raads-heeilijkeu zeiven plaats, even gelijk dit ie Venetië en Genua het geval is; maar daar de raad thans uit raadsheerlijken en lieden uit oen bmgerftand te gelijk beftond, greep deze even gezegde adel-heeri'chappij, thans bij die vergadering zelve flanel, ja, zelfs vertoonde zij zicü bij de geBjeensmannen, zo dia deze zich eene elaadclijke magt begonnen santeinaatigen; want de ntyamen alleen doen flegts zeer weinig uit,  ( M>3 ) naar maate het ftcrkcr uiteenwijken, wijl anderszins de ftaat, dien het ondcrfchraagd, geheel zoude inftorten. De flooping van eenen ftaat kan op twee verfchillende wijzen gefchieden. Voor eerst, wanneer de vorst den zeiven niet meer beftiert in gevolge de wetten, en zich cke uit, en wanneer liet volk een maal opperhoofden heeft, die in ftede van het zelve een onbepaald bewind voeren, met welk een tijtel, deze opperhoofden dan ook immer praaien mogen, blijft de uitoefening \an zulk een magt egter altoos eene adel. regering. Uit de misbruiken der adel-regering entftonden te Rom* de burger - oorlogen en het dricmanfehap. Sijlla, Ctefar, en Augustus werden in de daad en wezenlijk alleen heerfchers, terwijl de ftaat eindelijk onder de willekeurige heerfchappij van Tiperius geheel gefljopt werd. Dus fpreekt dan de Romeinfcbt gefchiedenis mijne grondftelling geenzins tegen; maar bevestigt die in tegendeel. Omues enim et babentur) et dicuntur tijranni, «ui potestatt vtuntnr perpetura in ea civitate, gut libertate ufa est. (*) Nepos. Miltiai. Wel is waar, dat Aristoteles Mar. «»* (*) Allen worden zij voor dwingelanden gehouden, en zodanig genaamd, die een fteeds duurend aezag bezitten, en eenen ftaat die vooimaals vrij was. De Vertaaler. G 4  C 104 ) de oppermagt aanmaatigt. Als dan valt ?es eene aanmerkelijke verandering in den zeiven voor; te weten , den ftaat, en geenzins het ftaats-beftier trekt zich te fameu; dat is de groote ftaat wordt ontbonden, en uit den zeiven vormt zien een andere, te midden van dezen, die dan alleen uit leden van het ftaatsbeftier is faamgefleld, en die, ten aanzien van het overige gedeelte des volks, als dan niets meer, dan des zcifs mecfler, en des zelfs dwingeland is. Zo dat, op het öögehblik, wanneer het ftaats - beftier de oppermagt -overweldigt, tevens de maatfchappelijké overeenkomst verbroken ffleam. L. VIII. C. 19, den dwingeland van den vorst onder, fcheidt, in zo ver de cerlte tot zi n eigen voordeel" het gebied voert, en de andere in tegendeel tot welzijn van desielt's opderdaanen; maar behafven dat alle dc Criekfeb* fchrijvcren in het gemeen het ' woord — dwingeland —« in een geheel anderen zin genonien hebben, blijkt dit vOGr pl uit den Uiero van Xenopiion; terwijl uit deze onderfcheiding van Aristoteles tevens volgen zou, dat 'er van het begin der wereld aan, nog nimmer een enkele, wezenlijke vorst peilond.  C 105) ken zij, en alle de ambtelooze burgers, die hier door met recht , tot hunne naturelijke vrijheid weder keeren, zich nu alleen gedwongen, doch geenzins verpligt vinden, om verder te gehoorzaamen. Het zelfde heeft insgelijks plaats, wanneer de leden van het ftaats-beftier, elk op zich zelf zich dat gezag aanmaatigen, het welk zij niet behooren uitteöefenen, dan alle te faam verëenigd ; iets, het geen geene mindere inbreuk op de Wetten maakt, en een nog grooter wanorde te weeg brengt. In dit geval heeft men, op dat ik mij dus eens uitdrukke , even zo veel vorften als 'er overheden gevonden worden, en de ftaat niet min verdeeld, dan het ftaats-beftier gpf, wordt dus gedoopt of verandert van gedaante. Wanneer de ftaat ontbonden wordt, draagt het misbruik, dat 'er ten aanzien van het ftaats-beltier plaats grijpt, den naam van regeringloosheid. Een ontaarte volks - regering noemt men als dan eene regering van het gcG 5 meen  C 106 ) meen (*), en de jidel - Iieei-fchappij wordt m dit geval eene overbeerfching der grooten (**) geheeten; waar bij ik dit nog voege, dat het vorftelijk gezag dus in eene dwingland!] verbasterd: dan,, dit laatfle woord is dubbelzinnig, en verëischt derhalven eene nadere verklaaringEen dwingeland in den gewoonen zin, betekent een vorst, die op eene gewclddaadige wijze, en zonder op de billijkheid, of wetten eenigen acht te flaan, het gebied voert. Doch in den eigenlijken en bepaalden zin betekent deze benaaming een bijzonderen ambteloozen burger, die zich een vorftelijk gezag aanmaatigt, zonder daar egter eenig recht op te hebben. Zodanig eene betekenis was het, w^te de Grieken aan het woord — dwingeland hegtten. Zonder onderfcheid beftempelden zij daar mede even zeer de goede, als kwaade vorften, wanneer deze flegts een gezag bezaten, het welk (*) Ochlocratie. IH'e£ (**) Olijgtrebie.  ( i°7 ) piet ten vollen wettig was. (*) En dus zijn de naamen dwingeland, en overweldiger twee volkomen gelijkluidende woorden. Dan, ten einde aan verfchillende zaaken ook tevens verfchillende naamen te kunnen geven, zal ik den genen, die zich van het Vorftelijk gezag meefter maakt, dwingeland (**) heeten; en dien, die zich met geweld de oppermagt aanmaatigt, een onbeperkte geweldenaar noemen. Een dwingeland is dus die gene, die zich zelve, tegen de wetten aan, opwerpt, om, volgends het voorfchrift der wetten te heerfchen, en een onbeperkte geweldenaar daar tegen, acht ik den genen, die zich zelfs boven het gezag der wetten durft verheffen. En dus is het mogeli k, dat een dwingeland geen onbepaalde geweldenaar zij; terwijl egter een onbepaalde geweldenaar daar tegen noodzaakclijk een dwingeland wezen moet. (*) Tijran. (**) Despoten. ELF-  C ïïo 5 hatuur, dat van ccnen ftaat, dat van de konst: Het hangt geenzins van den mensch af, deszelfs leeven te verlengen; dan, van dezen ftaat het egter daar tegen, om de duurzaamheid van eenen ftaat langer of korter te doen zijn, zo ver'dit flegts met eenige mogelijkheid gefchie* den kan, te weten, door aan deze de beste gefteltenis te fchenken, welke deze in ftaat is te ontvangen. Die ftaat zelfs, die op de al. lerbeste wijze ingerigt is, zat ook in het einde tot zijnen ondergang neigen; doch niet te min veel laater , dan een andere, ten ware het een of ander onvoorzien toeval des zelfs ontbinding eerder doe plaats grijpe, dan anderzins ware te vcnvagten geweest. Het wezenlijk begïnzel van het ftaatkundig leeven berust bij de oppermagt. Het wetgevend vermogen vormt, als het ware, het hart van geheel den ftaat, de uitvoerende magt maakt daar van de herfenen uit, deze zet alle de onderfcheiden deeling in beweging. De herfenen kunnen door eene beroerte aangetast worden, ter-  (III) terwijl het ganfche wezen egter nog geftadig in leeven blijft. Een mensch , hoe wel bij zijn verftand verloren heeft, fterft daarom egter nog geenzins. Doch zo dra het hart ophoudt zijne gewoone werkingen te verrigten, houdt het geheele dierelijk beftaan aanftonds op verder in aanwezen te zijn. Het is geenzins door middel der wetten, dat een ftaat zijn beftaan erlangt, maar alleen door de wetgevende magt. De wet, welke onlangs gemaakt werd, verpligt geenzins altoos voor het tegenwoordig tijdftip; maar daar het algemeen zich niet uitdrukkelijk tegen de zelve verzet, leidt men bij voorönderftelling daar uit eene ftilzwijgende goedkeuring af; en de oppermagt, welke die wetten, niet werkelijk affchaft, welke zij in de daad konde vernietigen, wordt juist daar door geöordeelt deze te bevestigen. Alles, wat de zelve een maal getoont heeft te willen , wil deze beftendig , ten ware zij dit daadelijk herroepe. Doch waarom betoont men dan zo groot een eerbied voor de oude wetten? Juist daarom, wijl zij  C »2 ) zij oud zijn. Men kan niet anders' gelóoven', Of het moer de voortreffelijkheid van die reeds lang te vooren aan den dag gelegde Wilsneigingen wezen, welke in ftaat was, dc zelve zo lang te doen ftand houden; ja, men moet zich gewis overreed houden, dat zo de oppermagt die niet beftendig voor zeer heilzaam gehouden had, deze reeds duizend maaien door dezelve zouden herroepen zijn. Zie daar, om welke reden alle oude wetten in een wel ingerigtcn ftaat beftendig eenen nieuwen klem erlangen; het vooroordeel der oudheid zelf, maakt deze dagelijks nog achtenswaardiger, terwijl daar tegen alom- • me, waar de wetten haaren klem verliezen, terwijl zij oud worden, dit duidelijk aantoont, dat 'er in daad niet langer eene wetgevende magt hefta, en de ftaat zelve dus tevens niet meer in leeven zij. TWAALF-  TWAALFDE HOOFDSTUK» Op welk eene wijze het gezag der oppermagt het best kan gehandhaafd worden. D aar de oppermagt geen ander vermogen bezit, dan dat der wetgevende magt; alleenelijk door middel der wetten werkt, en de wetten zelve niets anders zijn , dan wezenlijke , onwederlegbaare verrigtingen van den algemeenen wil — moet hier uit dus natur lijk volgen, dat deze oppermagt niet werken kan, dan alleen, wanneer het ganfche volk verzameld is. » Wanneer het ganfche volk verzameld is! . . . Welk eene herfenfehim! .... dus'zal men zeH ' ker  C"4) ker uitroepen. Dat dit in onze dagen een her- fenfchim zij dit fta ik gaarne toe: dan, voor twee duizend jaaren was het dit geenzins !.. . Doch is het menschdom dan in de daad van aart veranderd ? De grenzen , binnen welke de zedelijke mogelijkheid beperkt is, zijn in de daad veel ruimer, dan men wel ligt geloovcn zal. Met zijn alleen onze zwakheden, onze ondeugden, onze vooröordeelen, die de zelve vernaauwen.' Het is voor laage , verachtelijke zielen niet mogelijk, te gelooven , dat 'cr waarelijk immer groote mannen beftonden; ja, bij het hooren van het woord — vrijheid — vertoonen de kruipende flaaven eenen verfmaadenden glimlach. Dan, dat wij uit dat gene, wat een maal gebeurd is, thans afleiden, wat 'er werkelijk gebeuren kan. Ik zal hier niet een maal van de aloude gemeenebesten van Griekenland fpreken ; maar mij alleen tot Rome bepaalen, daar deze ftad gewis zeer groot, en der zelver gebied te ge-  C 118 ) telijk konden verëifcheu, is het tevens noodig, dat 'er ook werkelijk andere plaats vinden, welke vast bepaald, op zekere gezette tijden invallen, en door niets, hoe ook genaamd, kunnen afgefehaft of uitgefteld worden; zodanig, dat het volk op zekere beftemde dagen telkens weder famenkome, op eene volmaakt, wettige wi ze, zonder dat 'er ten dien einde eenige verdere iamenroeping behoeft te gefchieden. Doch, behaiven deze bijeenkomften, welke door den tijd, waar op zij gehouden worden, alleen, ten vollen gewettigd zijn — behaiven deze, moeten alle andere volks - vergaderingen , welke geenzins door de overheden,' ten dien einde beften, d, en in gevolge van den voorgefchreven vorm, gehouden worden — deze alle moeten volflrektelijk voor onwettig, en alles, wat daar bij vast gefteld werd, als van geen de minfte verbindende kragt gehouden worden; naar dien het bevel zelf, om zich te vergaderen, uit de wet behoort voordte vloeien. Doch,  C "9 ) Doch, wat het meer of min dikwijls beleggen van deze wettige volks-vergaderingen aanbelangt dit hangt van zo veele onderfcheiden zaaken af, welke alle behooren in aanmerking genomen te worden, dat het niet mogelijk zij , daar omtrent eenige volllrekt vaste ftel-regelen aan de hand te geven. Dit flegts kan men in het algemeen zeggen, dat, naar maate het ftaats-beftier eenen grooter kragt bezit , de oppermagt zich daar tegen ook in evenredigheid te menigvuldiger vertoenen moet. Dit. alles, zal men mij zeggen , kan ten aanzien van eene enkele ftad zeer goed zijn; doch hoedanig zal men als dan handelen, wanneer een ftaat 'er verfcheiden tevens bezit? Zal men' de oppermagt als dan verdeelen; of wel behoort men die in dit geval in eene enkele ftad, als in een punt te doen famenlopen, en al het overige van zulk een ftaat daar aan volftrekteiijk te onderwerpen? \ II 4 Wat  C 136 ) verrigtten alle zijne bezigheden; de groote zaak, waar mede het zich derhalven geftadig werkzaam hield, bcftond in het handhaven zijner vrijheid' Dan, daar'gij, ó volken dezer eeuw! niet meer de zelfde voordeelen bezit 0p welk eene wijze zult gij hier bij egter nog geftadig even de zelfde rechten ongefchonden kunnen bewaaren? De iugts-gefteldhcid, waar onder gij „ bevindten, en welke veel ruwer is, verfchaft u veel meer behoeften (*). Geduurende geheele zes maanden van ieder jaar zijt gij buiten ftaat, u beftendig op eene openbaar* > ongedekte vergader-plaats telkens optehouden ; uwe zwakke tongen zijn niet gefchikt, om zich in de vrije lugt genoegzaam verftaanbaar uittedrukken; 'gij zijt veel meer aan winst, en voordeel, dan wel aan net behouden uwer vrijheid gehegt, en vreest (*) Wanneer' men in een koud gewest dc weelde en overdaad der Oosterlingen invoert, doet men niets anders, daa zich zelf boeien te bereiden; ja, men doet niets anders, dan deze nog onvermijdelljker te maaken, dan zij voor de gezegde volken immer waren.  C 137) vreest veel minder voor de flaavernij, dan voor de armoede. Dari5 hoe zou de vrijheid dus niet dan door op de flaavernij te leenen, in waarheid kunnen gehandhaafd worden. liet kan zijn. Deze beide uiterflen lopen eindelijk in een. Alles, het geen niet als een gewrogt der natuur kan worden aangemerkt, heeft zijne moeilijkheden 5 en het inrigten ecner burgerlijke maatfèhappij veel meer, dan eenig ander ding. Er kunnen zeker zodanige 0,«Handigheden plaats hebben, uit hoofde, van welke men zijne vrijheid niet vermag te hapdhaaven dan alleen, ten koste van die van anderen, en de burger dus niet in ftaat is, volkomen vrij te wezen, behaiven dan alleen, wanneer de flaaf ook daadelijk in den uitgeftrcktfteu zin des woördS een flaaf zij. Zodanig was het geval, waar in Sparta zich bevond. Doch wat u, ó volken van laater tijden! wat u betreft; gij bezit geene flaaven meer, maar zijt dit werkelijk zelve; gij koopt de vrijheid van hun, die u ten dien15 ftc  C 138 ) fte ftaan, voor het verlies van uwe eigene; en gij moogt u op dit voorrecht vrij beroemen ik zie daar in veel duidelijker kenmerken van eene laffe ziel, dan wel van menfchelijkheid. Ik wil hier mede egter geenzins te kennen geven, dat men juist daarom flaaven hebben moet, of dat de flaavernij om deze reden wet. tig wezen zou: het tegendeel heb ik hier voor reeds aangetoond, ft geef hier eeniglijk de , oorzaak op, waarom de volken van dezen tijd, die zich verbeelden, vrij te zijn, egter perfoons-' verbeelders bezigen, en deze daar tegen bij de ouden niet bekend waren. Dan, hoe dit ook immer wezen moge — een volk houdt daadelijk op, vrij te zijn, zo dra het zich vertegenwoordigers verkiest. En wanneer ik dus alles naauwkeurig onderzoek , kan ik niet inzien, dat het voord aan mogelijk wezen zou, dat de oppermagt onder ons de uitoefening zijner rechten blijve behouden, zo niet dc burger-maatfehappij flegts eene kleene uitgeflrektheid gronds bevatte. Doch -zo zij ' bin-  C 139 ) / binnen zulke enge paaien beperkt is, zal zij door anderen wel dra ten onder gebragt zijn! Doch ncen. Ik zal in het vervolg doen zien, op welk eene wijze men de magt van een groot, een talrijk volk met het burgerlijk beftier, en de goede orde "an eenen kleenen, welke zeer ligt kan gehandhaafd worden, op het naauwfte vermogen te verëenigen. (*) Dit had ik mij voorgenomen in het volgende gedeelte van dit werk te doen, wanneer ik bij het behandelen der buitenlandlche betrekkingen, aan het aargaan van wedeikeerige verbindeni.slén (*) zoude gekomen zijn - eene ftof welke geheel nieuw is, en waar van men de grond■ regelen nog behoort vast te ftellen. (*) Confederatie»!. ZES-  ZESTIENDE HOOFDSTUK. Dat de Welling van het flaats-beftier geen. zins als een verdrag befchouwd kan worden. Wanneer de wet gevende magt een maal behoorelijk gevestigt zij, behoort men de uitvoerende vervolgends ook te regelen ; want deze laatfte, welke niet anders, dan alleen, door bijzondere verrigtingen, welke van alles, wat daaden der oppermagt kan geheten worden, ten vollen onderfcheiden zijn , der zelve werkzaamheid aan den dag legt, is van de eerst genoemde ten vollen onderfcheiden. Indien het mogelijk ware, dat de oppermagt, in haare betrekking, als opper-  permagt befchouwd, het uitvoerend vermogen ook tevens in handen had ; als dan zou het recht, en dat, het geen men zag verrigten, zo zeer onder elkander verward zijn, dat men niet langer weten zoude, wat vo7gends de wet, of ffrijdig met dezelve ware; en het kan niet anders wezen, of het ftaatkundig lighaam, thans zo zeer van aart veranderd, moest dra aan het geweld , om het ontgaan van het welke het gevormd werd, geheel en al ten prooi verftrekken. Daar de burgeren, uit hoofde van het maatfchappelijk verdrag, allen volmaakt gelijk zijn, kunnen allen met reden dat gene bepaalen, wat zij allen moeten verrigten; terwijl geen van dezen daar tegen egter het allerminfte recht heeft, om van eenen anderen te eifchen, dat hij iets doe, het welk hij zelve weigert natekomen. Dan, het is juist dit zelfde recht, zonder het welk geheel het ftaatkundig lighaam wel dra zou vernietigd wezen, en dat dus volftrektelijk onöntbeerbaar geoordeeld wordt, ten  ( 142 ) einde het zelve in ftand blijve dit recht is het, dat de oppermagt aan den vorst fchcnkt, wanneer dezelve bet ftaats-beftier vestigt. Veelen hebben beweerd, dat het oprigten van zodanig een ftaats-beftier een verdrag uitmaakte , het welk tusfehen het volk en de opperhoofden, die het aanftelde, in de daad werd aangegaan — een verdrag, waar bij men tusfehen deze twee onderhandelende partijen de voorwaarden bepaalde, waar op de eene zich verpligtte, om te bevelen, en de andere, om te gehoorzaamen. Dan, naar ik mij verzekerd boude, éal men gereedelijk toeftemmen, dat dit in de daad eene zeer zonderlinge wijze van een verdrag te maaken, mag genaamd worden. Dan, dat wijeens nader zien of deze meening genoegzaam kan verdedigd. worden! Voor eerst kan het even min gefchieden, dat het opperfte gezag eenige wijziging onderga, als het volftrekt onmogelijk zij, dat men het zelve vervreemde: zo dra men dit gezag bepaalt, vernietigt men het daadelijk. Het is fpoor-  C149 )f wet werd voorgefchreven, en dus is alles dan aanftonds in de verëisckte orde. Dan, het is niet mogelijk, dat het ftaats-beftier op eenige andere wijze, en zonder van de hier boven vastgeftelde grondbeginzelen aftegaan, zou gevestigd worden. K 5 flGT-  AGTTIENDE HOOFDSTUK. Be middelen waar door men kan voorkomen , dat het ftaats-beftier zich geene al te groote magt aanmaatige. HJit deze gegeven ophelderingen volgt van zelfs, ter ftaaving van dat gene, wat reeds in het zestiende hoofdftuk gezegd is, dat de daad? waar bij het ftaats - beftier ingefteld wordt, geenzins een verdrag, maar eene wet zij; dat zij, aan wien men de uitvoerende magt betrouwde, niet als de meesters; maar flegts als ambtenaaren des volks moeten aangemerkt worden: dat het gezegde volk deze kan aanftellen en afzetten, wanneer het wil; en dat zij, wanneer zij den last, dis  ( i5i ) die de ftaat hun oplegt, daadelijk op zich nemen, niets anders doen, dan dat gene, wat hun pligt, als burgeren, van hun eisebt, zonder eenig recht, hoe ook genaamd te hebben, om over de voorwaarden, waar op zij dit zouden doen, in het allerminst te twisten. Wanneer het dus gebeurt, dat een volk een erfelijk ftaats-beftier inftelt, het zij dan, dat dit eenhoofdig, en tot een enkel gedacht bepaald zij, of wel, dat het eene adel-regering is, en zich binnen een enkelen rang van burgeren beperke hoe dit ook wezen moge, dit kan egter nimmer, als eene verbindenis, door de oppermagt aangegaan, befchouwd worden ; men moet dit alleen, als eenen zekeren vorm , befchouwen, dien men het bewind der zaaken bij voorraad gegeven heeft, en die flegts zo lang ftand houdt tot het aan deze zelfde opermagt goeddunkt, een anderen te doen plaats grijpen. Het is gewis, dat zodanige veranderingen in het ftaats-beftier altoos gevaarelijk zijn, en men (iet een maal bepaalde bewind nimmer moet aanK 4 roe-  C 15a) roeren, dan wanneer het met den algemeenen Welvaard. volkomen onbegaanbaar geworden is. Doch deze omzigtigheid is icts, het geen eene goede ftaatkunde ons van zelfs leert, en geenzins een ftel-regel, die uk het recht, het welk de oppermagt bezit, rechtflreeks kan voordvloeiën; zo dat de ftaat even min gehouden zij, om het burgerlijk gezag in handen van de zelfde opperhoofden te laten, dan om het krijgs - bewind van zijne bevelhebbers te doen voordduuren. is boven dien ook tevens ten vollen waar, dat het niet mogelijk zij, alle de verëischte, gebruikelijke plegtigheden in zodanig een geval met eene te groote naauwgezetheid in acht te nemen, ten einde eene regelmatige, wettige daad dus volkomen van eene oproerige handelwijze te onderfcheiden, en dus den wil van ge, heel een volk van het ouftuimig geroep eeuer fcheurzfeke meenigte behoorlijk te doen onder, kennen. Voor al moet men ook zorgen , dat rneu in zodanig onaangenaame omftandighealles toegeven, het geen men volgend*, het  C *53) het ftrengfte recht, met j geene mogelijkheid zoude kunnen weigeren ; dan, juist uit deze verpligting, waar onder men zich bevindt, om naamelijk in alles de aangenomen gebruikelijkheden beftendig in het oog te houden — juist hier uit is het ook, dat de vorst een aanmerkelijk voordeel weet te trekken, daar hij hier door zijne magt, ook zelfs in weerwil van het volk, aan zich behoudt, zonder dat men hem egter met grond in ftaat is een overweldiger te noemen. Want, daar het fchijnt, dat hij fteeds alleen in gevolge van zijne rechten handelt, is het hem zeer ligt, de zelve geftadig al verder en verder uitteftrekken, en onder voorwendzel, van de algemeene rust' te handhaaveri, kan hij dus ligtelijk het houden van die vergaderingen verhinderen, welke eigenlijk alleen gefchikt waren , om de goéde orde in den ftaat te herftellen: zo dat hij dus met een ftilzwijgen, het welk hij verhindert aftebreken , zijn voordeel doet, of zich bedient van alle die ongeregeldheden, waas toe hij zelve aanleiding geeft, ten K 5 ein'  C ) einde hij daar uit tot zijn bijzonder belang het zwijgen van die genen opmaake en afleide, die alleen door de vreeze verhinderd worden, hunBe denkbeelden aan den dag te leggen; en terwijl dus hij teyens de zulken ftraffe, die het waagen, mogten, hunne ftem te verheffen. Op deze wijze was het, dat de tien-mannen, die in den begin» nen flegts voor een enkel jaar waren aangefteld , doch vervolgends ook voor een tweede in hunne ambten gelaten werden, bet eindelijk beproefden, om voor altoos hun gezag te behouden, door het aan de volks-vergaderingen niet meer toeteftaan, te funen te komen. En door dit zeer gemakkelijk middel is het, dat elk ftaatsbeftier van den geileden aardbodem, wanneer het een maal met het algemeen vermogen bekleed is, het zij vroeg of laat, zich van het gezag der oppermagt ten vollen meester maakt. De vastgeftelde volks - vergaderingen , welke telkens wederom op zekere gezette tijden famenkomen, waar van ik hier boven reeds gefproken heb, zijn zeer gefchikt, om dit onheil ycor-  ï N H O U D .j- , ■ ■ * TAN HÈt ÖÊRDÉ peel». ï i e r d é boek. eerste hoofdstuk. — z)*? ER«  DERDE HOOFDSTUK. Van de onderfcheiden verkiezingen. W^at het verkiezen van den vorst, en de verfchillende overheids-perfonen betreft, die, even gelijk ik reeds te vooren zejde, niets anders, dan famengeftelde daaden verrigten: 'er zijn twee onderfcheiden wijzen, waar op men daar omtrent kan te werk gaan, te weten , door middel eener vrije keuze en van het lot. Van het een, zo wel als van het andere, maakt men in verfcheiden gemeene-besten in de daad gebruik; en men ziet, ten opzigte der verkiezing van B 3 den  C *9 ) den Doge van Fenetie, nog werkelijk een zeer fadmgefteld mengzel van beiden plaats grijpen. +„ Het ftemmen bij looting" — zegt Mon- tesquieu „ behoort uit eigen aart het meest „tot de volks - regering. " Dit ftem ik •gaarne toe; maar waarom is ; -dit dus ? „ Het lot" qp deze wijze gaat hij voord — „ is een middel ter verkiezing, waar door nie„ mand kan beledigd worden ; het zelve laat „ aan eiken burger eene genoegzaame hoop „ overig, om ook een maal zijn vaderland te 'zullen dienen.» Dan, dit is egter geene Voldoende rede. Wanneer men in aanmerking neemt, dat het verkiezen van opperhoofden eene verrigting zij, welke tot het ftaats-beftier, en geenzins tot de oppermagt behoort; als dan zal men aanftonds zeer duidelijk inzien, waarom de verkiezing bij het lot uit den aart der zaaken zelve het meest gefchikt is voor de volks-regering, onder welke men alles te beter beftiert, naar maate  • C *3 ) te de daaden, waar door men dit verrigt, te minder noodeloos vermenigvuldigd worden. Onder elke wezenlijke volks-regering is liet •beklceden van een overheids-ambt geenzins een voordeel, maar flegts een drukkende last, die men met geen boe genaamd recht bepaaldelijk aan dezen kan opleggen., terwijl men eenen anderen daar van opzettelijk laat bevrijd blijven. De wet alleen vermag dit gewigt op de fehouderen van zulk eenen te leggen, op wien het lot valt. Want; daar de omftandigheden dus ten aanzien van allen volkomen gelijk zijn, en de keuzen in dit geval van geenen , hoe genaamden menfchelijken wil afhangt, kan 'er ook geen de allerminfle bijzondere toepasfing, welke in ftaat moet wezen , om de volmaakte algemeenheid der wet te veranderen, met mogelijkheid plaats grijpen. Onder eene adel - heerfchappij is het de vorst zelve, die den vorst verkiest, en dus mag men het gebruik maaken van ftemming aldaar , als ten Vollen wel geplaatst aanmerken. B 4 Het  C 24 ) Het voorbeeld der verkiefing van den Doge yan . Venetië, wel verre van deze onderfcheiding te wederleggen, bevestigt de zelve in tegendeel nog daadelijk meer. Deze gemengde vorm van handelen voegt ten vollen voor een gemengd ftaats-beftier; want zo men den regerings-vortn van Venetië alleen als eene waare adel-regering wil befchouwen als dan vergiscbt men zich ten uiterfter. Indien het al eens zo is, dat het volk aldaar geen het minfte aandeel aan het bewind hebbe , moet men den adel Zeiven daar tegen als die genen bcfcbouwen, die het volk uitmaaken. Immers kwam eene geheele meenigte van arme Barnabotes, nimmer tot eenlg overheids ambt, en deze erlangen dus van hun gansch adeldom geen ander voordeel, dan den weinig betekenenden tijtel van ExcelJentie, en het recht, om in den breeden raad te verfchijnen. En daar deze breede raad in waarheid niet min talrijk is, dan de algemeene raad van Geneve, hebben deszelfs Hoog-adelijke leden in waarheid geen meerder voorrecht, hoe  VIERDE HOOFDSTUK. Van de volks-vergaderingen der Romeinen» W at de vroegfte tijden van Rome betreft — daar omtrent bezitten wij geene , hoegenaamde genoegzaam zekere gedenk - (tukken ; ja, zelfs is het zeer waarfchijnelijk, dat het meeste, wat men daar van verhaalt, niets anders, dan verdichtzelen zijn, (*) en in het gemeen mangelt (.♦") Het woord Rome-, het welk men wil, dat van Romulus afïtarad, is Griekscb en betekent kragt. De naam Numa is insgelijks Griekteb, en duidt itne wtt aan. Dan, hoe onwaarlchijne- lijk  C 30) gek het ons wel het meest aa„ dat gedeelte der jaarboeken van de onderfcheiden volken van vroeger eeuwen , het welk voor ons het leerzaamst wezen kon, te weten, aan de gefchiedenis hunner eerfte grondvesting. Dagelijks leert ons de ondervinding, welke de oorzaaken zijn , waar uit dc meeste omwentelingen ontftaan, welke 'er ten aanzien van onderfcheiden rijken en ftaaten van tijd tot tijd plaats grijpen; dan, daar 'er thans geene maatfchappijën, geene volken meer gevormd worden, blijft 'er ons niets meer overig, dan gisfchingen te maaken, ten einde door middel der zelve het raadzei, ten aanzien van de wijze, waar op deze wel eer tot volken werden, nog eeniger maatete kunnen oplosfen. Dc gebruikelijkheden, welke men vindt, dat eertijds bij deze oude volken waren vast gefteld, W is het toch, da, de lwee eerae kon;ngen vo]k b£ie. js »b fan*** zodanige naamen ontvangen hebben, die zo zeer met dat gene overëeniïemden, het welk zij in her vervolg vertigtten.  C 3i ) fteld, toonen voor het minst genoegzaam zeker, dat zij wel eer eenigen bepaalden oorfprong hadden. Die overleveringen , welke tot dien oorfprong opklimmen; op het geloofwaardigst gezag fteunen, en met den zekerden grond van reden geftaafd worden , moet men gewis voor de minst twijfelagtige houden. Zie daar de grondregelen , die ik heb tragten te volgen, terwijl ik mij bezig hield met het onderzoeken der wijze, waar op dat volk, het welk een maal, als het vrijde en magtigde van den geheelen aardbodem mogt aangemerkt worden , des zelfs oppergezag een maal hebbe uitgeoefend. Na dat men Rome alvoorens gegrondvest had, werd dit opkomend gemeene-best, dat is het leger van des zelfs digter, het weikuit Albaniers, uit Sabijnen, en een aantal vreemdelingen bedond, in drie verfchillende rangen verdeeld, welke rangen van die verdeeling den naam van ftammen (*) ont- (*) Tribus.  ontvingen. Elk dezer ftammen werd vervolgend, in tien wijken, (*) en ieder wijk wederom in kerfpels (**, gefplitst. Aan het hoofd van deze wijken fielden men eindelijk wijkmeesters, (f) en tien-mannen, (ff) Verder nam men uit eiken fi-am eene bende van honderd ruiteren of ridders, welke benden met den naam van honderd-tallen beftempeld werden. Dan , men ziet uit den aart van dit alles zeer duidelijk, dat deze verdeelingen, welke in in een open vlek, juist niet zeer noodzakelijk waren, zieh in den beginne alleen tot het krijgs wezen bepaalden. Dan, het fchnnt, dat eene zekere natuurs-drift, welke de zelve aanftonds naar eene meer, dan gemeene groot> heid deed ftreeven, deze ftad , welke in het eerst flegts van eene geringe uitgeftrektheid was, na reeds bij voorraad aanzette, om zodanig eene inrigting te doen plaats grijpen, welke voor de (*■) Curhs "f CurU. ("**) Dêcurh, of ütcurU. CD Curhns of Curhw. (ff) Decurions of Decuri,»,,.  ( 3<5 ) aan niet alleen het behoud van des zelfs zeden, maar ook den aanwas van zijne magt had dank te weten. Men zou zich naamelijk zeer ligt verbeelden , dat de dammen der dedelingen zich wel dra alle magt, en alle ambten in den ftaat geheel en al alleen aanmaatigden: dan, het tegenövergeftelde had egter hier van plaats. Men weet, hoe zeer de Romeinen in de vroegde eeuwen aan het land-leeven gchegt waren. Deze geneigdheid moet aan niemand, dan aan den fchranderen grondlegger van hunnen ftaat worden toegekend; daar deze den landbouw, en het voeren van den oorlog op het naauwfte . met de vrijheid wist te verëenigen; terwijl hij, op dat ik mij dus eens uitdrukke, de konden, de handwerken, alle kondenaarijën, de rijkdommen, en de flaavernij alleen naar de flad verbande. En daar dus alle de aanzienelijkden van Rome op het land leefden, en dit bebouwden, gewende men zich hier door van zelfs, om alles, wat tot fteun van dit gemeene-best ver- ftrek-  ( 37) ftrekkeli kon, ook onder de landlieden alleen te zoeken. Daar dus deze ftand, dien van de ach- • tenswaardigfte raadsheerelijke gedachten tevens uitmaakte , werd die van elk vereerd. Menfchonk dus aan de eenvouwige, arbeidzaame leevenswijze der dorpelingen zeer verre |de voorkeur boven het werkeloos en ontzenuwd leeven der burgeren van Rome; en menig een, die, als een landbouwer, een eerbiedwaardig lid van den ftaat uitmaakte, zoude, wanneer hij de ftad tot; zijn verblijf gekozen had, niet anders dan als zodanig een wezen befchouwd zijn, het welk aan het gemeene-best alleenelijk kinderen fchenken kon. „ 'Het is geenzins zonder „ reden" zeide Verro — ,, dat onze roem- ,, rugtige voorouderen het land tot eene kvveek„ fchool van die gefpierde en dappere lieden „ maakten, die in tijden van oorlog het vader„ land verdedigden, en geduurende den vrede „ door hunnen arbeid daar aan het noodig .- „ voedzel verfchaften." Even dus verze¬ kert Plinius volkomen ftellig, dat de ftammen C 3 der  C 3S ) der landlieden zeer geëerd werden uit aanmerking der lieden, waar uit de zelve waren fafungefteld, terwijl men daar tegen die hfhartgen, die men verkoos te vernederen, uit verachting onder eenen der ftammen van de ftad bragt. Toen de beroemen Sahijn, Appim Claudius zich te Rome kwam nederzette , werd hij met eerbewijzen overlaaden, en tevens in eenen ftam van landlieden ingefchreven, welke ftam vervolgends den naam van zijn geflacht aannam. En eindelijk, men plaatfte alle de vrijgelaten flaaven onder eenen der ftedelijke ftammen, maar nimmer werden deze in een van die der bewooneren van het land gerangfehikt; en zo lang het gemeene-best geftaan heeft, is 'er niet een enkel voorbeeld , dat iemand dier vrij gelatenen tot het bckleeden van eenig overheids - ambt zij opgeftegen, hoe zeer zij dan ook burgeren mogtcn geworden zijn. Deze gronftelling was zeker uitmuntend, maar werd niet te min zo ver gedreven, dat dit in het einde eene wezenlijke verandering, en voor ze-  C 39 ) zeker ook een misbruik in de burgerlijke regering ten gevolge had. Voor eerst gedoogden de zeden-meesters, (*) na dat zij zich alvoorens zeer lang het recht hadden aangematigt, van op eene willekeurige wijze de burgeren uit den eenen ftam in den anderen overtebrengen deze gedoogden, dat de meesten zich in zodanig eenen, die hun het meest behaagde, lieten infehrijven eene ■toelating, welke voor zeker nergends toe diende; dan, waar door 'er tevens een der voornaamfte fpring - veéren van het zedenmeesterfchap verlamd werd. Dan, daar de grootften en meest vermogenden zich boven dien alle in den een of anderen ftam der landlieden deden plaatfen, waar door 'er dus in die der fteden niets anders, dan vrijgelaten flaaven, die burgeren geworden waren en lieden uit het laagst gemeen overig bleven, hadden de ftammen over het geheel volftrekt geen vast bepaalde plaats meer, als (*) Ctnfeurs of Ctnfarts. c4  ais ook geen hoe genaamd grondgebied, binnen het welk zij beperkt konden geoordeeld worden; zo dat men alle de burgeren van den ftaat nu zo" zeer door een gemengd had, dat men niet meer in ftaat was, de leden van eiken ftam behoorelijk te onderfcheiden, dan alleen door middel der lijsten; dus ging de naam van ftam dan in het einde van de zaak zelve tot de bijzondere perfonen over, of liever, deze werd bijkans een herfenfehim. Hier bij kwam tevens nog, dat, daar de ftammen der ftedelingen zich digtêr bij' de plaats bevonden, waar alles fteeds verrigt werd , zij zich dan ook in de volks-vergaderingen menig werf de fterkfte betoonden, en dus den ftaat niet zelden aan den genen verkogten, die zich van de ftemmen van het gemeen, waar uit de zelve beftonden, door geld wilde meester maaken. Dan, wat de wijken betreft daar de eerfte wetgever van Rome tien der zeiven in eiken ftam had doen plaats grijpen, was de geheele menigte des volks, welke de muuren der ftad diens  (41) diens tijds bevatte, in dertig zodanige wijkeu verdeeld, waar van elk baare afzonderlijke Goden, haare ambtenaaren, haare priesters., en haare eigen feesten had, die met den naam van covpitalia beftempeld werden. Deze hadden zeer veel overeenkomst met de "Baganalia, die de ftammen der landlieden in laater tijden vierden. Doch fchoon men dit getal van dertig geenzins op eene gelijke wijze onder de vier ftammen, die nu door Servius Tullius waren ingefteld, verdeden kon , wilde hij dit egter geenzins veranderen, en dus werden deze wijken, geheel en al van de ftammen afgezonderd, thans eene tweede wijze, waar op de burgeren van Rome verdeeld waren. Doch, noch ten aanzien der ftammen van de bewooneren des platten lands, noch met opzigt tot het volk, waar uit deze laatfte beftonden, kwam die verdeeling in wijken in het allerminst in aanmerking; naar dien die fplitfing te vooren door Romahs ingevoerd eene fplitfing, welke alleen op het kfijgs-wezen haare betrekking had, thans ganC 5 fche-  ( 4« ) fehelijk overtollig was, wijl de gezegde {rammen nu eene inrigting werden, welke als enkel •burgerlijk moest .aangemerkt worden , en men .voor het ligten van het noodig krijgs-volk eene geheel andere fchikking gemaakt had. Zo dat, hoe wel ieder burger werkelijk in den een of anderen ftam ware ingefchreven, het egter zeer veel verfchilde, dat elk ook tevens tot eene zekere wijk behoord zoude hebben. Deze zelfde Servius TuÏÏw voerde te gelijk pok nog eene andere verdeeling in, welke met dc twee voorigen in geene, de aUerminfte betrekking ftond, doch uit hoofde der gevolgen, die de zelve had, niet te min de gewigtigfte van alle werd. Hij verdeelde het geheele Romeinfche volk in zes verfchiliende rangen, die hij, noch ten aanzien der woonplaatfen, noch met opzigt tot de menfehen zelve, maar alleen met betrekking tot hunne bezittingen, van elkander onderfcheidde , zodanig, dat de eerfte der zelve de rijken, de laatfte daar tegen de armen, en de tusfehen beide geplaatfte rangen die genen  C43) nen bevatten, die een middelmaatig vermogea bezaten. Deze zes rangen waren weder in honderd - drie - en - negentig andere lighaamen onderfcheiden , die honderd - tallen genaamd waren, terwijl men die rangen zodanig verdeeld had, dat de eerfte rang alleen daar van meer, dan de helft bevatte, en de laatfte niet, dan flegts een enkelen uitmaakte. En dus was die rang, die de minfte hoofden bevatte, tevens de talrijkfte aan honderd - tallen , terwijl de geheele laatfte rang niet, dan alleen als een enkel dezer honderdtallen, of onderdeelen, werd aangemerkt, al hoe wel deze alleen meer, dan de helft der inwooneren van Rome in zich bevatte. Dan, ten einde het volk geenzins in ftaat mogt zijn, de gevolgen intczien, die deze laatfte fchikking naturclijk hebben moest, geliet zich Servius Tullias, als wilde hij het zelve een meer krijgshaftig voorkomen geven. Hij voegde dus in den tweeden rang twee honderd-tallen van wapenfmeden, en in den vierden twee andere, die geenzins krijgs-tuig moesten vervaardigen. In eiken rang, uit-  (44) uitgezonderd alleen den laatften, fchiftte hij de jongelingen van de oude lieden', dat is die genen,-die verpligt waren, werkelijk de wapenen te dragen, .van hun, die uk hoofde hunner jaaren hier van door de wet ontheven werden — eene onderfcheiding, welke nog veel meer, dan die, welke ten aanzien der goederen plaats greep, het volftrekt noodzaakelijk maakte, dat men meermaals van nieuws eene monftering, of telling des volks, deed. Behaiven dit, wilde hij ook tevens, dat het volk voord aan in het veld van Mars vergaderen, en dat ieder, die nog in die jaaren was, wanneer men verpligt werd, om in den oorlog te dienen, zich gewapend dervvaaid begeven zou. De rede, waarom hij in den laatften rang niet, even als in de overigen, de jonge lieden van de ouden afzonderde, was deze, naamelijk, dat men aan het gemeen, waar uit die faamgefteld was, geenzins de eer, van de wapenen voor het vaderland te dragen , toeftond. Er werd volftrekt verëischt, dat ,men in waarheid i haard-  ( 45 ) haardfteden had, om het recht, van die te verdedigen, te kunnen verkrijgen , en onder die ontallijke benden van bedelaars, waar mede de legers der hedendaagfche vorften daadelijk praaien, zoude 'er wel ligt geen enkele zijn, die niet met alle tekenen van verachting uit een Romein/eken krijgs-drom ware gedreven, geduurende dien tijd , toen de krijgslieden van dien ftaat nog werkelijk de verdedigers der algemeene vrijheid heeten mogten. Niet te min maakte men in den laatften rang nog fteeds een wezenlijk onderfcheid tusfehen die genen, die alleen gefchikt waren, om kinderen aan het vaderland te fchenken (*), en tusfehen hen, die bij de monftering alleen, ten aanzien hunner hoofden gerekend werden (**). De eerst genoemden, die voor het minst nog iets bezaten, verfchaften althans fteeds burgeren , en in gevalle van nood zelfs krijgslieden aan den ftaat. Dan, wat die genen betreft, die (*) PrtUtairn of ProlitHrii. (**> Capiie cenfi.  dezer ftelling klaarer te bewijzen, dan de lange1 duur van het gemeene-best van Venetië, waar van het fchaduw.beeld nog werkelijk beftaat, alleen, wijl des zelfs wetten enkel voor zedenlooze menfehen berekend zijn. Men gaf dus, volgends deze ingevoerde verandering, aan alle de burgeren, fchrijf tafeltjes rond, ten einde ieder, door middel van deze, ftemmen mogt, zonder dat 'men weten konde, van welk gevoelen hij geweest ware. Men voerde ook tevens nieuwe gebruikelijkheden: in, volgends welke de gezegde tafeltjes dan opgezameld; de ftemmen geteld, en van beide zijden onderling vergeleken werden. Dan, dit verhinderde egter geenzins, dat de goede trouw der ambtenaaren (*), die men hier mede belast had, menig werf verdagt gehouden werd. In het einde deed men bevelfcbriften uitgaan, met oogmerk , om hier door de veelvuldige kuiperijen, en het verkopen der ftemmen te verhinderen; C*) Cufttdes, Dujiributerts, Rogatercs Safragioru».  ren; dan, het verbaazend aantal dezer bevelfchriften zelve toont reeds genoeg, van hoe weinig nut de zelve geweest zijn. In de laatfte tijden van het gem eene -best, zag men zich menig maaien genoodzaakt, om tot ongevvoone hulpmiddelen zijn toevlugt te nemen, ten einde daar door de ongenoegzaamheid der wetten te hulp te komen. Dan eens verdichtte men het een of ander wonderwerk: doch, hoe zeer dit ook in ftaat mogt zijn, om het volk te verblinden, was. het niet te min geenzins gefchikt, om hen, die het zelve beftierden, tevens te misleiden. Dan, weder werd 'er plotfeling eene volks - vergadering bij een geroepen, alvoorens zij, die naar de openvallende ambten dingen wilden, nog genoegzaam tijd gevonden hadden, om eenige konftenaarijen in het werk te flellen; of men bragt geheel eene zitting enkel met fpreken door, wanneer men zag, dat het omgekogte volk volkomen gereed was, om eenen volftrekt verkeerden flap te doen. Doch, eindelijk wist de zugt tot hcerfchen dit alles ten III. Deel. E vol-  (66) Tollen nutteloos te maaken; het geen hier bij tevens volkomen ongeloovelijk fchijhën moet, beftaat daar in, dat, te midden van zo veele misbruiken, dit verbaazend talrijk volk egter nog geftadig, ingevolge van des zelfs oude inftcllingen voordging, .met zijne overheden te verkiezen , Wetten te maaken, over rechtsgedingen te vonnisfen, alle bijzondere zaaken, even als ook de zulke, welke tot het algemeen bewind behoorden, aftedoen, en dit wel genoegzaam met even veel gemak, als de raad zelve het immer had kunnen verrigten. VIJF-  C6o) fomtijds dient liet, om van beide zijden het evenwigt in ftand te houden — iets, het geen ■ te Sparta door de Ephoren gedaan werd. Zodanig een lighaam van gemeenslieden, maakt geenzins een gedeelte van dc wetgevende magt der burger-maatfchappij uit , en behoort dus" aan het gezag, -waar uit de wetten daadelijk voordvloeiën, of waar door deze worden uitgevoerd, geen het alkrminfte aandeel te erlangen: maar juist hier door zelfs is het, dat des zelfs vermbgen zieh te grooter bevindt; want daar het niets vermag te verrigten, is het tevens in ftaat, alles te verhinderen. Als een befebermer der wetten, is het ten gelijken ti.de veel gciiciligder, en meer geëerbiedigd, dan de vorst, die deze ten uitvoer brengt, of ook dan de oppermagt zelve, welke die doet ftand grijpen. Dit zag men onder anderen zeer duidelijk te Rome, ten tijde, toen de raadsheerelijken, die, hoe zeer zij ook het ganfche volk te famen genomen, altoos volftrekt verachtten, zich egter in het einde gedwongen vonden, om voor eenen enkelen van E 3 des /  C 70 ) des zelfs bijzonder ambtenaaren te buigen, hoe zeer deze ook geen het minfte gezag, om te bevelen, noch ecnig hoe genaamd rechtsgebied bezat. Dc invloed , van zodanig een lighaam van gemeenslieden, wanneer die op eene behoorelij' ke wijze getemperd zij , moet als het flerkfte fteunfcl van eene goede ftaats - gefteltenis aangemerkt worden; dan, zo dra deze invloed flegts een vermogen bezit, het welk een weinig te groot is, als dan keert het alles het onderst boven. Dan, wat de voorönderftelling betreft, dat zulk een lighaam ook ligt een al te gering vermogen zoude kunnen bezitten des zelfs eigene geaartheid maakt dit reed.', volftrekt onmogelijk, en wanneer het zelve flegts iets, hoe genaamd zij, is het nimmer min vermogend , dan het in de daad behoorde te wezen. Zo dra het zich met geweld de uitvoerende magt, welke het flegts behoorde te beperken, aanmatigt, en het die wetten wil doen ftand grijpen, welke het flegts behoort te befchermen, ontaart het in eene wezenlijke dwingelandij. Het verba*-  C7i 3 baazend groot gezag der Ephoren, het welk geenzins gevaarelijk was, zo lang de zeden van Sparta, ftaande bleven , verhaastte , vervolgends het volkomen bederf van deze laatfte, zo dra dit flegts een maal begon doortebreken. Het bloed van Agh, dien deze dwingelanden onthalsd hadden, werd door zijnen opvolger gewroken : de euveldaaden d=r Ephoren, en dc ftraf, welke zij hier voor ondergingen — deze beiden deden dit gemeene-best even zeer voor zijnen beflemden tijd ten val neigen; zo dat Sparta na den dood van Cleomenes een enkel niet werd. Even op de zelfde wijze flortte ook de grootheid van Rome neder: het al te groot vermogen der gemeensmanncn, het welk deze zich allengs hadden aangematigt ook dit diende eindelijk, om door middel der wetten, welke ter verdediging der vrijheid gemaakt waren, den keizeren, die deze vernietigden, tot eene borstweering te flrekken. En wat den raad van tienen te Venetië aanbelangt dit is niet anders, dan een bloed- E 4 raad, 1  C 72 ) raad, die, en in de oogen van den adel, en tevensin die van-het volk even afgrijselijk wezen moet; ja, die, wel verre van de wetten openlijk te befchermen, thans, daar de zelve een maal in verachting gekomen zijn, tot niets anders ftrekt, dan, om te midden eener ondoordringbaare duisternis,. zodanige flagen toetebrengen, die men niet een maal durft bemerken. Even gelijk dit, ten aanzien van het ftaatsbeftier plaats vindt even dus wordt ook het lighaam der gemeens-lieden verzwakt, naar maate men het zelve uit een grooter getal van leden doet beftaan. Toen de Romeinfche gemeens-lieden, wier getal in den beginne flegts uit twee, en vervolgends uit vijf beflond, het zelve verkozen te verdubbelen, liet de raad hun dit gereedclijk toe, wijl die verzekerd was, dat de zelve dus den eenen door middel van den anderen geftadig zoude kunnen in toom houden: het geen ook dra gebeurde. Het gefchiktfte middel, waar door men alle aanmaatigjngen van een onwettig gezag, ten , aan-  ZESDE HOOFDSTUK. Van het ambt van Hooggezaghebber. (*) De onbuigbaarheid der wetten, welke de zelve verhindert, zich naar alle voorkomende gebcurtenïsfcn te fchikken , kan die in zekere gevallen ten uiterften noodlottig doen worden, en dus ook zelfs alleen uit hoofde van deze, fomwijlcn in een hagchelijk oogenblik den ondergang van geheel den ftaat na zich fleepen. De vast ; gefielde orde en langzaamheid , waar Dittateur of Ditïator.  (76) waar mede in gevolge van deze de zaaken worden afgedaan, eifchen een zeker tijdsbeilek, het welk het ongemeen dringen van den nood niet altoos toeftaat. Er kunnen duizend dingen voorkomen, die de wetgever met geene mogelijkheid vermogt vooruittezien; en zelfs het ' befef der onmogelijkheid, van niet in (laat te zijn, alles bij voorraad te berekenen ook dit is een volftrekt noodwendige omzigtigheid voor het toekom ftige. Men behoort dus zijne flaatkundige inrigtingen geenzins zodanig onveranderlijk vast te (lellen , dat men zich dus de mogelijkheid, om daar van daadelijk de uitwerking weder te kunnen opfchorten, geheel ontneme. Ja, Sparta zelve- heeft het vermogen fiaarer wetten fomwijlen gefchortst. Doch , niets , dan alleen het uiterfte gevaar, is in ftaat, dat gene optewegen, het welk daar uit, dat men de orde van den ftaat daadelijk ftremt, zoude kunnen voordyloeiën, en nimmer behoort men het geheiligd gezag der wetten te (luiten,  ( 77 ) ten, dan alleen in gevallen, wanneer 'er het behoud des vaderlands volftrekt van afhangt. In een dusdanig zeldzaam, en ligt te onderfcheiden geval, zorgt men door eene bijzondere verrigting , welke den verfienftelijkften burger van den geheclen ftaat met zodanig een toezigt belast, voor de Veiligheid der algemeene belangen. Deze last kan op twee verfchillende wijzen gegeven worden, naar gelang van den aart des gevaars, waar in de ftaat zich werkelijk bevindt. Dan, indien het genoeg zij, dat men, ten einde het gezegde gevaar uit' den weg te ruimen, alleen de werkzaamheid van het ftaats-beftier vergrootte; als dan doet men dit meer in een enkel punt famenlopen, door het zelve flegts tot een of twee leden te bepaalen; en dus is het dan geenzins het gezag der wetten, maar alleen de wijze, waar op de zelve gehandhaafd worden, waar in men daadelijk eene verandering doet plaats grijpen. Dar., zo het gevaar van dien aart zij, dat de omflagtigheid der wetten zelve een hinderpaal worde, waar door  C78 ) door men zich volftrekt verhinderd ziet, in het aanwenden der verëischte poogingen, om den ftaat voor zijnen ondergang te behoeden; als / dan benoemt men een volftrekt onafhangelijk op perhoofd, het welk alle wetten zwijgen doet, en het gezag der oppermagt voor eene wijl fchort. In zulk een geval, blijft 'er, ten aanzien van den algemeenen wil, geen de allerminIte twijfel meer overig, en het is buiten tegenfpraak, dat de eerfte, de voornaamlte bedoeling des ganfehen volks daar in befta, dat men den ftaat voor des zelfs verderf behoede. Deze wijze van het wet gevend gezag te fchorten, vernietigt het zelve egter in geenen deele; die overheids-perfoon , die het zelve tot zwijgen noodzaakt, is geenzins in ftaat het ook tevens te doen fpreken; hij heerscht over het zelve, zonder het egter te kunnen vertegenwoordigen: hij vermag alles te verrigten, uitgezonderd alleen het maaken van wetten. Van het eerfte dezer beide middelen maakte de Romeinfche raad gebruik, zo menig werf de  ( 79 ) de zelve de burgemeesteren door een zeker vast gefteld voorfchrift gelastte, om voor het welzijn van het gemeene-best te zorgen, (*) en het tweede greep plaats zo menig maal een der beide burgemeesteren eenen Hooggezaghcbber benoemde (**) -—■ een gebruik, waar van Alb* aan Rome het eerst een voorbeeld gegeven had. In de eerfte tijden van het Romeinsch gemeene-best nam men dikwijls zijn toevlugt tot het aanftellen van zodanig eenen hooggezaghebber, naar dien de ftaat als toen nog geen genoegzaam onwrikbaar fteunpunt had , om zich door de kragt der ftaats -gefteldheid zelve volkomen te kunnen ftaande houden. En, daar de onbedorven zeden toenmaals eene menigte van voorzorgen, welke in een ander tijdperk (*) Viierent nt rejpullica nliquii detriment) csperet. Deze waren de eigenlijke woorden van dit voorfchrift of formulier. De Vertaaler. (**) Zodanig eene benoeming gefchiedde des nagts, en in het geheim, even als had men zich gefchaamd, een enkel mensch boven de wetten zelve te verheffen.  C *o) perk volftrekt noodzaakelijk geweest zouden zijrr, als toen nog ganfehelijk overtollig maakten, vrees'de men geduurende die vroeger eeuwen nog geenzins, noch dat zodanig een ambtenaar een wezenlijk misbruik van des zelfs gezag maaken, of dat hij dit langer aan zich behouden zou, dan hem was voorgcfchrevcn. In tegendeel fcheen het, dat zulk een verbaazend uitgebreid gezag aan den genen, die zich'hier mede bekleed zag, in waarheid tot eene last verftrekte , zo zeer haastte deze zich telkens, om het zelve weder nederteleggen ; even als ware het een veel te moeilijke en te gevaarelijke post geweest, waar in hij de plaats der wetten vervangen moest! Het is dus ook geenzins het gevaar, waar aan men bloot gefteld was, vannaamelijk daar van een misbruik gemaakt te vinden, als wel de minachting, waar in het eindelijk verviel, welke ons het al te veelvuldig gebruik, het welk men daar van in die vroegfte tijden maakte, doet berispen. Want, daar men dit middel te dikwijls, en onbedagtzaam, ook zelfs tot het doen van verkiezingen, van  C 86) Jaar, waar voor men hen eigenlijk had aangefield, een maal deden. Een hooggezaghebber tvd dus alleen den tijd , die 'er vercisch; werd, óm die dreigende gevaaren aftekeeren, tot welker verhoeding men hem aanftelde , en geenzins eene genöegzaame gelegenheid, om ontwerpen van een geheel anderen aart te imeeden. ZE-  ZEVENDE HOOFDSTUK, Van het ambt der zeden-meesters. lieven gelijk men den algemeenen wil door het maaken van wetten aan den dag legt; even dus doet men dit tevens, ten aanzien van het oordeel des ganfehen volks, door middel van het zeden - meesterfchap. De algemeene achting is insgelijks een foort van wet, waar van een zeden-meester in de daad als de uitvoerer moet worden aangemerkt — eene wet, welke deze niet', dan flegts in gevolge van het voorbeeld van den vorst, op alle bijzondere gevallen toepast» F 4 Wel  C ss) Wel verre dus & van daan , dat de rechtbank der zeden - meesteren over de achting van het ganfche volk, rp eene gebiedende en bellisfende wijze zoude kunnen uitfpraak doen, verftrekt die alleen, om deze aan den dag te t heggen; dan, zo dra zij van de zelve flegts ::zins afwijkt, zijn der zelver uitfpraaken niet langer van eenig het allerminst gezag, en zonder de gcringffe uitwerking.. Het ; is geheel nutteloos, de zeden van een volk, van des zelfs achting werkelijk te willen onderfcheiden : want beiden vloeien volkomen uit de zelfde grondbeginzels voord, en lopen dus noodwendig volmaakt in een. Er beftaat geen volk op den geheelen aardbodem, bij het welk de natuur dc keuze van des zelfs vermaaken bepaalt; daar dit in tegendeel alleen door eene b.'oote opvatting gefchiedt. Verbeter dus flegts deze laatfte, en de zeden zullen van zelfs verbeterd worden. 'Men bemint fteeds het geen kil'oon is, of he.t geen men als zodanig aannierkt 5J -dan, menig maaien bedriegt men zich •' ■• . ia  C«9 ) ., ïn het oordeel, hetwelk men'hier over velt. Dit oordeel wel te regelen, is dus dat gene, waar van alles afhangt. Die gene, die over de zeden oordeelt, oordeelt ook tevens in waarheid over dat gene, wat men, als de wezenlijke eer befchouwt; en'hij, die over dusdanig een denkbeeld van eer eene uitfpraak doet, ontleent de wet, welke hak daar bij ten rigtfnoer dient, ook alleen'van' de 'aangenomen denkbeelden, ten aanzien van -deze zaak. Deze aangenomen denkbeelden van een volk ontftaan uit des zelfs ftaats - gefteltenis; want, alhoewel' de wetten geenzins de zeden regelen, is het egter alleen deze ftaats - gefteltenis, welke aan de zelve het verëischte aanzijn fchenkt. Zo dra. de wetten der zelver kragt verliezen, ontaarten ook te gelijk de zeden ; dan , in dit geval zal het oordeel der zeden - meesteren egter geenzins • dat gene kunnen verrigten, het welk het vermogen der wetten niet vermogt te doen. Uier uit volgt dus van zelfs, dat het zeden -meesterfchap in de daad. wel ftrekken. kan, F 5 om  C5o) om de zuiverheid der zeden te bewaaren, docfc egter nimmer in ftaat zij, om die wederom volkomen te verbeteren, weder te herftellcn. Dat men dus vrij zeden-meesters aanftelle, wanneer de wetten nog in der zeiver volle kragt zijn: dan, zo dra. deze een maal allen klem verlo? ren hebben, is alles ganfchelijk hoopeloos; niets, het geen wettig mag genaamd worden, bezie langer eenig vermogen, zo dra de wetten zelve dit ganfchelijk moeten misfchen. Daar door, dat het zeden-meesterfchap verhoedt, dat de algemeen aangenomen denkbeelden daadelijk ontaarten, houdt deze de zuiverheid der zeden ftaande: het bewaart die ongefchonden, daar het de aangenomen denkbeelden hier op, wijfchclijk weet toetepasfen; ja, menig maaien bepaalt, en vormt zij die zelfs, wanneer deze nog wezenlijk onbeftcmd zijn. Het gebruik, van bij het houden van twee - gevegten altoos medeftanders (*) te hebben, het welk wel . ter Seeemls of Stcmien.  C 91 ) «er ia Frankrijk tot zulke verbaazende uiterften gedreven was, werd aldaar ganfchelijk vernietigt : alleen .door deze woorden van een bevclfchrift des konings; -— „ gaand a ceux qui