VADERLANDSCHE H I S T O R I E5 DERDE DEEL.   .vadêrlandschI HISTORIE, VERVATTENDE DE GESCHIEDENISSEN v E R VEREENIGDE NEDERLANDEN; UIT EGTE GEDENKSTUKKEN ONPAR.TÏDIG ZAMEN GESTELD* DERDE DEEL. Beginnende met het Jaar 1768. te AMSTERDAM, £t 12AAC BS JONG II yiT lf N A N D *W YNANDS, MDCCLXXXIIl.   VADERLANDSCHE' HISTORIE-BESCHRYVING, VERVATTENDE DE GE SCHIEDENISSEN DER VEREENIGDE NEDERLANDEN. ENZ. ENZ. ENZ. To ras de Regenten van Dordrecht, in ^ het afgeloopen jaar , een uitvoerig bericht ter vergadering van de Staaten van Holland hadden ingediend , om de klagten, door de Gedeputeerden der iïad Gorinchem gedaan te wederle|gen, wegens verfcheidene ongeregeldheeden in het oeffenen van het llapel recht gepleegd, zo als deze laatstgenoemde ftad , door een verkeerde uitleg van de ordonnantie en overeenkomst over dat recht, meende ten nadeele van deszelfs Burgers en ingezetenen te zyn , en de Regeering van Dordrecht A 3 by 1768.  6 VADERLANDSCHE 1768. Verfchil over het flapel recht tusichenDordrecht en Gorinchem. by het zelve had beweerd, dat die zaak door defi gewoonen rechter, en niet van hun Edel Groot Mogenden, behoorden afgedaan te worden, begreepen die van Gorinchem, dat zy de gronden van hun gehouden gedrag en goed recht nader behoorden aan te dringen, zich vestigende op de ordonnantie wegens den flapel, door Keir zer Karei den 4 Juny 1541 verleend, waar by hy aan zich en zyne nakomelingen, als Graven van Holland, had behouden, de verklaaring van de duisternjsfen, die namaals zouden mogen gebeuren, by verloop van flroomen, by verandering van koopmanfchappen, of te by wat manieren het zoude mogen zyn; en te mogen meerderen- of minderen na gelegenheid van tyd en vereisch van zaaken; welk recht en gezag zy veronderftelden dat thans op hun Edel Groot Mogenden was gekomen j doch dewyj die van Dordrecht zich beriepen op een nader overeenkomst tusfchen beide deze fteden, met de goedkeurende bekragting van gemelden Keizer agtervolgd ; zo verzogtcn die van Gorinchem, dat de Heeren Staaten deze verfchillen een Weinig meer van na by geliefden te befchouwen, wanneer genoeg-  HISTOR1E-BESCHRYVING. 7 noegzaam zoude blyken, dat de orders die i van den fouverain gevraagd wierden, alleen moesten ftrekken tot voorkoming van onbillyke, en voor de fcheepvaart en koophandel gewigtige,nadeelen, die thans plaats hadden, en alleen van 'sLands Hoogfte Magt konden verwagt worden. Te meer, om dat de zaaken, waar uit de klagten van die van Gorinchem ontftonden, niet in zekere gevallen waren geleegen, maar alleen voortfprooten uit byzondere begrippen over het regte verftand der gemelde ordonnantie en conventie, in manieren, dat die zelve daad, welke die van Gorinchem meenden voor eene overtreedinge te moeten houden, en als eene ongeoorloofde benadeeling hunner ingezetenen aanzagen, integendeel door de Regeering van Dordrecht wierd befchouwd als geoorloofd, en waar toe zy ten hoogften waren bevoegd, ja als een gematigde handhaaving van het droevig overfchot, van hun voormaals zo wyd uitgeftrekt ftapel recht. Die van Gorinchem zeiden, dat, dit zo zynde, daar uit als dan van zelfs voortvloeide, dat de verfchillen door eene uitlegging van den waaren zin der ordonnantie beA 4 hoor- 768.  1768, 8 VADERLANDSCHE hoorden ten einde gebragt te worden, het geene eene allezints genoegzame grond opleverde , om daar over een adres aan de Heeren Staaten van Holland temaaken, want Keizer Karei had niet alleen voor zich dat récht van verklaaring en voorziening tegens alle duisterheden behouden, maar ook voor zyne nakomelingen, het welke gevolgelyk alleen aan 'sLands Hoogfte Magten, cn niet aan de gewoone juftitie toekwam: Zy betoogden verders dat die van Dordrecht, op die zelfde vastfteHing, in den jaare 1565 eene eenvoudige opheldering over zekere duisterheid in de ordonnantie van den Grave Philips hadden gevraagd; en dit was niet het eenige voorbeeld, want de ftad Dordrecht had den Keizer ookverzogt, zeker vcrfchil over het verftapclcn van rys, tusfchen haar en de Regenten van Rotterdam ontftaan, te beflisfen ; integendeel was het wel waar, dat 'er eenige befluiten van hun Edele Groot Mogenden voor handen lagen, waar by de Heden, over verfchillen wegens het ftapelregt klagende, aan de jnftitie waren gewezen, dan men vond ook een genoegzaam aantal andere voorbeelden, in diergelyke oneenigheden met de ftcden den  HISÏORIE-BESCHRYVIHS. 9 • den Brie!, Haarlem, en Alkmaar, daar gefield , ja de Heeren Staaten hadden meermaal , ten verzoeke van byzondere perfoorien, gunstig gelet op de vraag van eene nadere uitlegging der ordonnantiën , weshalven de Regcering van G orinchem niet konde bezcffen dat zulks in het tegenwoordig geval zoude geweigerd kunnen worden. Het verdiende voorzeker eenige bedenking, dat de refolutien, waar op Dordrecht zich beriep , genoomen waren in de tyden van de geboorte van de vryheid dezer Republiek, in een tyd , in welke de toenmaalige onhandigheden van 's Lands zaaken, niet toelieten , dat de Staaten zich methet onderzoek van byzondere gebeurtenisfen bemoeiden, gelyk hun Edel Groot Mogenden, opzigtelyk eenige vcrfchillen tusfehen Dordrecht, Gorinchem, en Schoonhoven, gefprooten uit het vonnis en de ordonnantie van het flapel, den 15 Maart 1597 had* den uitgelaaten, betuigende, dat de zorgelyke gelegenheid en gefleltenis van den JLande belette, de veranderingen en verminderingen van den flapel gade te flaan. Dit verfchil wierd in de daad met veel haatelykheid behandeld, byzondcr van de A 5 kant 176%,  IO VADERLANDSCHE kant der Regenten van Gorinchem, hoe wel deze meenden dat de bewoordingen hunner klagten, na den aart der zaaken gepast waren, te meer, om dat zy in den beginne genoegzaame blyken hadden gegeeven van een ernstig verlangen, tot een billyk vergelyk, 't geen by Dordrecht ileeds was verworpen. Die van Gorinchem oordeelden, dat het voldoenend was, zo 'er al in deze verichillen (lukken wierden gevonden, behoorende tot de gewoone rcchtsbefliering, dezelve als dan over te laaten aan hun Edel Groot Mogenden, die allezints genoegzaam bevoegd waren om te onderfcheiden wat te bepaalen, en wat van de hand te wyzen; doch de Heeren Staaten vonden goed, daar op alvorens nogmaals het goed bedunken der Regenten van Dordrecht in te neemen, die oogenblikkelyk te kennen gaven , dat het hun onbegrypelyk voorkwam , waarom Drosfaard en Burgemeesteren der flad Gorinchem weigerden de zaak teverblyven aan de onmiddelyke beflisfing van den Hoogen Raade, of ook zelvs aan de uitfpraak van eenige Heeren Commisfarisfen van wel gemelden Raade, dewyl door die aan- bic-  HISTORIE-BESCHRYVIHG. II bieding alle vrees voor langwyligheid en j kostbaarheid van procedceren was weg ge-" rjoomen, en alle voorwendzelen totafichrik waren afgefneeden; zy meenden daar uit te moeten afleiden, dat het die van Gorinchem eigentlyk niet te doen was om hcrftel van eenige voorgewende beledigingen, die zy voorwenden ontvangen te hebben van de Dortfche bedienden van het flapel recht, maar alleen om eene gunstige uitlegging van de privilegiën , welke door verfcheide Graven van Holland, omtrent de oeffening van het flapelregt, aan de Had Dordrecht gegeeven waren, ten einde voor hunne ingezetenen een meerder vryheid in derzelver handel, tot nadeel van die der laatstgemelde ftad, te verkrygen , of, zo als zy zich ingewikkeld hadden uitgedrukt, ten einde voorgekomen zouden worden onbillykheden en nadeelen voor de koophandel, dan waar van de voorziening, zodanig de Regeering van Gorinchem die begeerde, niet alleen niet by den gewoonen rechter, maar zelfs niet by de Heeren Staaten, gedaan kon worden, aangezien al het geene door zodanig eene uitlegging aan de ingezetenen der ftad Gorinchem zoude toe-  12 VADERLANDSCHE gevoegd worden, by een noodzaaklyk gevolg aan de voorregten van Dordrecht wierd ontnomen: Met wat grond, zeiden dc Regenten van deze laatstgenoemde ftad, cf mét wat fchyn van reden, was het van hun te vergen, dat zy zouden tocftemmen, of zelfs maar nageeven, dat die ooit aan de raadpleegingen van hun Edele Groot Mogenden onderheevig gemaakt wierden? Hoe konde immer de Regeering van Gorinchem met eenigen fchyn dat beweer en, wanneer de fouverain Dordrecht rustig en vreedig liet genieten de regten en privilegiën, aan haar een opzigt van het ftapel reeds gegeéven , als Gorirchem nog nauvelyks de gedaante van eene ftad had: Zy hielden hot daar voor, dat men niet konde beweeren, dat 'er voor die ingezetenen eenige cnbillykc en voor hunnen handel na* ccclige gebeurtenisfen waren ondervonden, aangezien zy, als op nieuws opgekomene kooplieden, zich moesten fchikken na de paaien van vryheid, die 'er by het onderneemen van hunnen handel reeds gefteld waren, en zich onderwerpen aan de regten, die by de privilegiën der Graven, voor by na vyf eeuwen geleedcn, al ge- gec-  HISTORIE-B ES C HRYVING. 13 geeven waren: Immers na dat de fouverainiteit dezer landen op de Heeren Staaten was afgedaald, hadden Hoogst dczelven altoos voor een ftokregel gehouden , dat alle lieden zorgvuldig zouden worden befchermd by hunne privilegiën, zonder dat zy de geringfte vermindering zouden behoeven te verdragen, veel min zelve toebrengen, hoedanig eene verkorting nogthans plaats zoude vinden, indien aan het verzoek van Gorinchem wierd bewilligd: Hun Edele Groot Mogenden hadden dit ook volmaakt bevestigd, ter gelegenheid van het vaarbaar maaken van de Kille van Bonaventura, in den jaare 1597, wanneer zy het dienstig hadden geoordeeld om een bekwaame vaart tusfehen Holland en Zeeland te maaken, echter, alvoorens het zelve in 't werk te flellen eenige Heeren uit de vergadering hadden gelast, te onderzoeken, welke vrydom Burgemeesters en Regeerders van Dordrecht aan defchepen enkoopmanfehappen, daar door vaarende, wel zouden willen afflaan, en daar na vervolgens het befluit hadden geregeld, overeenkomstig d e vrye toeftemming, en afftand der ftads privilegiën die zy daar tegens hadden 17*8.  J?68. 14 VAUERLAKTDSCHS den: Hun Edele Groot Mogenden dèe'-> den zulks ook ter gelegenheid van het verbod van Franfche Wynen, in den jaare 16713 wanneer den invoer der Rhynfche wyn begunstigd en geduurende de gemelde verhindering vrygefleld diende te worden van de noodzaaklykheid der verkoopinge. binnen Dordrecht, uit kragt van het flapel regt, het geene Hoogst dezelven nogthans niet geliefden te bepaalen , dan na byzondere afftand van de Regeering dier Had, en dat wel met eene uitdruAkelyke verklaaring, van, by tyden en wylen uit die bewilligde fchikking geen nadeel te zullen lyden, maar in tegendeel, zo ras het verbod der Franfche wynen ophield, ten dien opzigte het flapel regt als van ouds wederom te zullen oeffenen. Deze voorzorg der fouverain, in zaaken die zo zeer tot voordeel van den Lande flrekten, was een aller aanmerkelykst bewys ter verdeediging van het gevoelen der Dordrechtfche Regenten, in manieren dat die voorbehoeding door Keizer Karei gemaakt, thans na de verandering der Regeeringsgedaante, niet meer te pas kwam: Ondereen aantal andere voorbeelden, beriepen zy zich  HISTORIE-BESCHRY VING. I£ zich ook op het gedrag der Heeren Gede- ] puteerden van Amfterdam, die, by eene ' verklaaring van den 31 O&ober 1590, op het fterkfte betuigden, zich wel te willen onderwerpen aan den gewoonen weg van juftitie, in alles wat Dordrecht tegens Amfterdam zoude willen vorderen, maar te gelyk verzogten dat de Heeren Staaten, niet wilden, behoorden, of vermogten, in nadeel van haar ftad, omtrent het ftapelverfchil iets te bepaalen; ten welken tyde de Had Rotterdam, uit hoofde der partydigheid van de meeste fteden tegens het ftapeï regt, een voorftel had gedaan, om den Hoogen Raad, als het opperfte collegie van juftitie van den zeiven Lande, tot Rechter te benoemen, fchoon de Regenten van gemelde ftad naderhand van gevoelen waren veranderd, uit hoofde van eigen belang: Alle die bewyzen konden in de daad niet tegen gefprooken worden, te minder, om dat het eene bekende waarheid was , dat, wanneer een ftad befchuldigd wierd, de regten, aan haar by eenige privilegiën gegeeven, ten nadeele van een derde te hebben misbruikt, of, als in tegendeel een derde wierd befchuldigd, zich vergreepen te 768.^  l6 V A D E R L A KT D S C K £ • te hebben tegen de privilegiën by eene andere ftad deugdelyk verkreegcn, het geene van dé eene en andere zyde ontkend wierd, als dan zodanig een verfchil, niet door uitlegging van de Heeren Staaten} maar door den gewoonen Rechter, moest worden beflist, en bepaald wiens gevoelen op devoorregten cn ordonnantiën gevestigd waren. De ganfche toeftand dor zaak kwam derhalven daar op uit, dat de fouvercin nimmer eenige eindelyke refolutóen over het ftapelregt had gegeeven, hetgeen de tegenwoordige geleegenheiden gefte!tenis van den Lande thans even Weinig toeliet; want hoe het daar mede mogt geleegen zyn, de vergadering van hun Edel Groot Mogenden was niet gefteld om drergelykc verfchillen te bepaalcn, en dus bleef'er niets over, dan zodanige verfchillen aan den gewoonen Rechter te zenden. Het was derhalven aan de Regenten van Dordrecht niet kwa« lykteneemen, dat zy met die van Gorinc* hem zich in geen accoord over deezeklagten wilden inlaaten, aangezien met geen reden iets meer konde worden gevorderd, dan by vroegere overeenkomst bepaald was ten eeuwigen dagen te moeten blyven: 'T verfchil  ÖISTOïUE-ÈESCHRYVING. IJ ïchil wierd in handen van hunner Edel Groot Mogende Gecommitteerden tot het groot befogne overgeleverd ten nader onderzoek , en bleef dus onbepaald. 'Er waaren, by het afloopen van dit jaar, in de Republiek verfcheidene andere verfchillen over de bevoegdheid tot de rechtspleeging door deze en geene collegien geoeffend, welke echter alle tot genoegen beflist wierden , en in de Staatsbefliering een «ewcnscht vooruitzigt gaven. Met het begin van Lentemaand wierd ! : cr Hop, Thefaurier Generaal van de Unie, op zyn verzoek, van die waardigheid ontflagen, na dat hy, by na vyf en dertig jaaren, al zyne poogingen tot welzyn van den Lande had aangewend; Hy liet de finantien van de Generaliteit in een beter ftaat, a's waar in hy derzelve, by de aanvaarding van dat ambt, had gevonden; ja had daar aan zulk eene bevallige gedaante gegeeven, dat de gezamentlyke Provintien zig mogten vleijen, van, misfehien na verloop van minder dan twintig jaaren, in het dragen der lasten van het Bondgenoodfchap uit des Generaliteits gewoone inkomsten mcrkelyk te zullen worden verligt, zo het B Ge- De Heer Hop word als Thefaurier Generaal vart ie Unie antflagen.  l8 VADERLANDSCHÉ Gemcenebest voor oorlog en andere rampen bewaard bleef: Oogenblikkelyk nazyn bekomen ontflag, vervoegde hy zich ter vergadering van den Raad vanStaate,overhandigde de fleutel van de zo genaamde zilver kamer, waar van'khy geen gebruik had behoeven te maaken, gelyk ook de fleutels der kasfen, waar in de papieren van het Land, aan zyne bewaring toebetrouwd, gevonden wierden, en deed, by die gelegenheid, de hartelykfte betuiging van zyne erkentenis voor de genootene gunsten, waar mede hy was vereerd geworden, in toebidding, dat de Republiek, by haare welvaart , vryheid van binnen, en onaf hanglykheid van buiten mogte worden bewaard en bevestigd. Men betuigde in 't algemeen > dat den Raad, met opzicht tot de dagelykfche behandeling van zaaken, in de-perfoon van gemelden Heer, een zeer vaardigen kundig Minister verloor; zodat 'er, op voorftelling van den Erffiadhouder, vastgefteld wierd, eene gedachtenis aan den Heer Hop te doen geworden. Ondertusfchen verwekte de bekommerlyke toefland der rivieren in Gelderland, geduurende den winter en het voorjaar, vee-  HISTORIE -BE SCHRYVING. 19 veele herhaalde raadplegingen, waar toe de Staaten van Holland, om eindelyk eens tot een goeden uitflag te komen, aan de drie overige daar by belang hebbende Provin. tien hadden aangefchreven, was 't mogelyk, de onderlinge verfchillen by toegevenheid uit den weg te ruimen: De Gecommitteerden van Gelderland, Holland, Utrecht, en Ovërysfel, daar over vergaderd zynde, bepaalden zich in dier voegen, dat die van Gelderland en Holland met zyne Majefteit van Pruisfen in een onderzoek van zaaken, wegens het Cleeffche, zich konden in laaten, en een voorflag aan de Heeren Staaten Generaal deeden, ten einde aan den Koning mogt worden gefchreven , hoe zeer dat gewigtig werk, het vastftellen van maatregelen , ter voorkoming van de overltroomingen van de Waal, Nederrhyn en Ysfel, tot behoud en welvaaren van wederzydfche Landen, met alle nauwkeurigheid was gade geflagen, en, zo als het toefcheen, tot ftand zoude kunnen worden gebragt, aangezien men het nu, over den bron van het kwaad, meer dan ooit, eens was, daar toe dus eene volkomene ontvouding der gefleltheid van de B 2 zaa- 1769-  20 VADERLANDSCHE Onderhandelingpen over de zaak der Rivieren. zaaken doende, met verzoek, van, hoé eer hoe beter, volgens zyne Majefteitsaanbieding , eenige Gecommitteerdens te benoemen, om, met de belang hebbende Pro^ vintien, op eene vriend nabuurlyke wyzey alles toe te brengen wat men gefchiktst zoude vinden ter bevorderinge van het algemeene welzyn. Utrecht had zich gevoegd by het goedvinden van Gelderland en Holland, doch die van de Provintie van Overysfel blecven nog eenigen tyd vertoeven, eer dat zyzich bepaalden over de al- of niet gehoudenheid in de kosten tot het Pannerdenfche canaal, met den aankleeve van dien: De verdere verfchillen wierden ter beflisfing aan zyne Hoogheid den Stadhouder opgedragen. Zo ras, by het verdeden van de nalatenfchap van Willem III, verfcheidene goederen op het grond gebied van dezen Staat geleegen, aan den Koning van Pruisfen waren gekomen, en onder die ook de heerlykheid Montfort, eertyds door Philippus IV, Koning van Spanje, aan Fredrik Hendrik, Prinfe van Oranje, afgeftaan, waar van in dien tyd de inkomsten op vyf- en twintig duizend guldens jaarlyks begroot wier-  HISTORIE-BE SCHRYV ING. 21 wierden, had het Huis van Oranje en Nas£auw fteeds getragt, om die bezittingen weder te verkrygen, het geen eindelyk aan den tegenwoordigen Erfftadhouder gelukte: De Heer Plasman, 'sKonings krygs en Domeinraad, deed daar van, op den 8 van Zomermaand , de plegtige overgifte aan des Prinfen gemagtigden de Heeren Verdun, Raad en Rekenmeester, en Brand, Anditeur ter kamer van zyne Hoogheids rekeningen, by eenen pragtigen maaltyd onder het losfen van 't kanon en het luiden der klokken. Dus was alles wat tot de goederen uit de nalaatenfchap van Koning Willem behoorde, binnen deze Republiek bepaald, aan den Prinfe te rug gekomen, het geen aan de Heeren Staaten Generaal, aan welke de oppermagt over dezelve, by het Barrière Traftaat, was afgeftaan, een byzonder genoegen gaf. Een ander verfchil, over een befluit ter bepaalinge van eenen toeleg voor den Reprefentant van den Stadhouder , tusfehen de gecommitteerde Bewindhebbers van de West-Indifche Maatfchappye ter vergadering van Tienen, en de Hoofd deelgenooten in die Maatfchappye , ter kamer van B 3 Am-  VA.DERLANDSCHE 17*9' Verzoel der Hoofdparticipantenvan de West-In difche compagnie aan d Staaten Generaal Amfterdam , verwekte integendeel hunne Hoog Mogenden eene zeer onaangenaame beezigheid : De Hoofd Participanten hadden namentlyk, by een verzoekfchrift, gevraagd , dat zy Heeren Staaten Generaal, zonder hunne belangens te hooren, niet mogten goed keuren zekere Refolutie, in het laatfle van 't afgeloopen jaar , by de vergadering van gemelde Compagnie genoomen, aangezien by die gelegenheid geenige bedenking was gemaakt op de tegen: gefielde begrippen, welkende Hoofdparticipants Bewindhebber in hunnen naame had verklaard, ja zonder dat men zelfs de befluiten van Hoofdparticipanten, in de Notulen der vergadering had willen laaten invoegen, maar op dat gedrag hunner Hoog Mogenden goedkeuring begeerden, zonder de refolutie, zo als die genoomen was, ter tafel van deze vergadering te brengen; Het geene de Hoofdparticipanten geloofden zodanig te zyn uitgedagt, om daardoor te doen fchynen, als of alles met eenpaarigheid was gefchied; een gedrag, dat voorzeker in geenen deele overeenflemde met het oélrcoy, veel min met de betrekking in welke zy Hoofdparticipanten tot de com- pag-  HISTORIE-BESCHRY VING. 23 pagnie ftonden, en met het voordeel der belanghebbenden in dezelve: 'Er was, zeiden zy, by de voorwaarden, waar op het Gouvernement Generaal en opper Bewindhebberfchap der West-Indifche compagnie, aan den Stadhouder, by deszelfs meerderjaarigheid, was opgedragen, bepaald, dat zyne Hoogheid niet alleen zoude voorzitten in de vergadering van Tienen, gelyk ook in de byzondere kameren van de compagnie, en daar in hebben eene raadpleegende en beflisfende ftem, maar ook dathy zyn perzoon in de vergadering zoude kunnen doen vertegenwoordigen, door één of meer Heeren, by den Vorst daar toe te benoemen, op zodanig een voet als Hy mogt goedvinden, en dat op zulk eenen toeleg, als by Bewindhebberen en Hoqfdparticipanten, met goedkeuring van hun Hoog Mogenden zoude worden gereguleerd; Zo ras nu den Heer Ferdinand van Collen, oud Schepen en Raad der ftad Amfterdam, tot des Stadhouders reprefentant by de West-Indifche compagnie was benoemd, was de toeleg voor den zeiven tot een poincT; van befchryvinge gemaakt van de vergaderinge der Tienen , ten einde met en B 4 be-  J1É2: 24 VADERLANDSCHfi benevens de andere leden te helpen befluiten zo als bevonden zoude worden voor dat lluk te behooren, in welke brieven van befchryvinge , aan de byzondere kameren afgezonden, voorbedagtelyk was gezegd , dat deze by de Hoofdparticipanten in derzelver kameren de noodige qualificatie tot de gemelde bepaaling geliefden te verzoeken , om zo eene voor de Maatfchappy kostbaare reize van Hoofdparticipanten naar Amfterdam voor te komen; doch dezo handelwyze hadden de Hoofdparticipanten ter kamere Amfterdam met veel bevreemding gehoord, alzo zy begreepen, dat, daar in het geheele werk van den opdragt van het opperbewind van de compagnie aan zyne Hoogheid, alles aan Bewindhebberen en Hoofdparticipanten te zamen gelaaten was, ook nu een gelyk getal van beiden hadden behooren te worden befchreeven: Hoofdparticipanten hadden de hoogfte achting voor den Heer, welken zyne Hoogheid met het vertrouwen geliefde te vereeren, en hadden daar om den Bewindhebber, die van hunnentwegen in de vergadering van Tienen Gecommitteerd wierd, met de noodige bevelen voorzien, om den gemel- den  HISTORIE-BESCHRYVINÖ. 2j" den toeleg op eenen voor den Reprefen- 3 tant gevalligen, en met de gefteltheid van de compagnie overeenkomstigen voet te bepaalen, geene de minste gedachten hebbende, dat dien te nevens eenige verfchillende begrippen tusfchen Bewindhebberen en hun plaats zouden moeten hebben. Kunnende zich geenszints verbeelden, dat in het onverhoopte geval van verfchillendo begrippen, de overige leden der vergadering van Tienen het over zich zouden willen aeemen , om den Hoofdparticipants Bewindhebber van Amfterdam te overftemmen. Het kwam derhalven de Hoofdparticipanten dus voor, dat de billykheid en regtvaardigheid vorderden, dat de Reprefentant van zyne Hoogheid, die zynen tyd en zorg tot welvaard van de compagnie befteedde, ontheven wierd van de kosten, dien hy genoodzaakt was te maaken, zo dat niet alleen een fomma van zeven honderd en vyf tig gulden, tot betaaling van eenen Secretaris, aan hem moest worden toegelegd, maar ook eene gefchikte vergoeding van reiskosten, om reden, dat de Reprefentant nimmer wierd Gecommitteerd, en B 5 der- 7£9-  20 VADERLANDSCHB Uil \ i. derhalven ook niets ten laste van de compagnie kon in rekening brengen, hoe wel zyne tegenwoordigheid meenigmaalen in den Hage en elders noodig was; deze bepaaling, geloofden zy, gevoeglykst op zes honderd guldens bankgeld te mogen ftellen, terwyl men den Heer Reprefentant geene betere erkentenis zoude kunnen geven , dan die gefchikt was na de gefteltheid van de Maatfchappye, en gelykzoortig met de genieting van zyne Hoogheid zelve, zo wel als met dar. van de Heeren Bewindhebberen, en uit dien hoofde dus twee ten honderd over de te doene uitdeelingen aan te bieden, zo dat der Hoofdparticipanten Bewindhebber gelast wierd, om zulks, in de vergadering van Tienen, te ftemmen, zich daar by nauwkeurig te houden , het in de Notulen te doen invoegen, en, by onverhoopte overftemming, voor te draagen, dat diergelyk een last der compagnie niet by meerderheid konde worden bepaald. Niet te min hadden echter de meerdere leden goedgevonden, dat aan den Heer van Collen , als Reprefentant van zyne Hoogheid, behoorde betaald te worden zes en  HISTORIE-BESCHRY VING. en dertig honderd guldens bankgeld 's jaars, të voldoen door de kamer Amfterdam, waar onder begreepen zouden zyn alle reis en teerkosten die de Reprefentant in zyn quaüteit zoude maaken , gelyk ook het traclement voor eenen Secretaris, zo hy die noodig mogt hebben; met welke refolutie men was door gegaan, zonder dat het protest van de Hoofdparticipanten zoude zyn opgeteekend geweest, was het niet om aan den Heer Bewindhebber der Hoofdparticipanten een bewys te geeven van zyne betragting; ja men had oogenblikkelyk de vergadering doen fcheiden, en daar mede alle middelen tot eene vriendelykefchikking afgefneeden. Hier uit was de noodzaaklykheid gebooren, dat de Hoofdparticipanten hunne klagten onder het oog van de Heeren Staaten Generaal bragten, als zynde de verleeners van het oótrooy, ten einde zy by hunne rechten mogten worden gehandhaafd, en niet gehouden wierden zich aan eene informeele refolutie te onderwerpen : Zy meenden dezelve met alle reden zodanig te mogen noemen, aangezien in den jaare 1740, toen op het voorftel van Hoofd- par-  1769. 28 VADERLANDSCHB participanten , in overleg wierd genoor men, om aan Prins Willem den IV het Gouvernement en Opperbewindhebberfchap van de West-Indifche compagnie op te dragen, hunne Hoog Mogenden vyf Gecommitteerdens uit het collegie der Hoofdpartipanten ter kamere van Amfterdam hadden gelast, om, ingevolge de aan hen verleende commisfie, toegelaaten te worden by de raadpleegingen over dezelve opdragt, en over de voorwaarden waar mede het aan zyne Hoogheid zoude worden aangeboden, ten einde zy dat, benevens Bewindhebberen zouden doen; zo als dan ook diens volgens, door een gelyk getal Hoofdparticipanten en Bewindhebberen, deze zaak was geregeld, en door beide de aanbieding gedaan. Dus had zich alles mede toegedragen by de meerderjaarigheid van den tegenwoordigen Stadhouder ; en dewyl het geheele werk van de opdragt van het Opperbewindhebberfchap aan zyne Hoogheid, met al wat daar toe behoorde, door een gelyk getal Hoofdparticipanten en Bewindhebberen verrigt was geworden , en de cerstgenoemden een gelyk recht van hunne  ilISTÖRlE-ÉESCHRYVÏNG. 29 ne Hoog Mogenden haddert verkregen tot het bepaalen van den toeleg voor den Heer Reprefentant, zo fprak het van zelfs j \-olgens 't algemeen gevoelen, dar de Refolutie , genoomen zonder de Hoofdparticipanten en Bewindhebberen te befchryven, ja tegens het goedvinden van den eersten, niet konde voor deugdelyk gehouden worden. Men wilde, „ dat Bewindhebbe,, ren alleen moesten worden aangemerkt, „ als beftierderen van de goederen der ge„ zamentlyke deelgenootcn, die als de waare eigenaars van het fonds der com,, pagnie moesten worden befchouwd, in dewelke Bewindhebberen, wegens der„ zeiver gering getal, maar voor een klein „ gedeelte gerechtigd waren ; " om dat Bewindhebberen ter kamere Amfterdam, in den Jaare 1749 zich dus dusdanig hadden uitgedrukt : Indien men nu de deelgenooten als ware eigenaars van het fonds der Maatfchappye hield, waar van de Bewindhebbers alleen de beftiering hadden onder een bepaald gezag, zo volgde van zelfs, dat zyin zaaken, waar van de befchikking niet aan hun was overgelaaten, tegen het goedvinden van de Participanten, geene befluiten kon-  ±7^9 $0 VADERLANDSCHE konden neemen; niemand zoude zeker op. dringen kunnen, dat ooit aan Bewmdhebberen het vermogen was verleend , om de compagnie te kunnen bezwaaren met de nitkeering van drie duizend zes honderd guldens jaars: Het oólroy, door de Heeren Staaten Generaal verleend, belette zulks uitdrukkelyk, en bepaalde, dat daar toe de toeftemming van Hodfdperticipanten volftrekt vereischt wierd; zonder derzelver bewilliging mogt 'er geene üitdeeling gefchieden, geene gelden op intrest geligt, nog geene Obligatie ten laste van de compagnie afgegeeven worden. Zo derhalven Bewindhebberen al eens het gevoelen van Hoofdparticipanten in den wind wilden flaan, en begreepen, dat deze niet in een gelyk getal met hun moesten worden befchreven , dan hadden zy ten minsten de zaak onbeflist behooren te laaten, ten einde hunne Hoog Mogenden zulks konden afdoen; daar toe was de zaak voorzeker gewigtig genoeg. Was het echter alleen die onwettigheid, waar over de Hoofdparticipanten hadden te klagen, dan zouden zy zich, met minder ie ver, daar tegen gekant hebben, maar  HISTORIE-BESCHRYVÏNG. 31 maar zy betuigden zich te verbeelden , dat de bepaalde toelegging aan den Heer Reprefentant niet beftaanbaar was, met de tegenwoordige gefteltheid der compagnie, en het belang van de deelgenooten in dezelve, waar voor zy oordeelden verpligt te zyn om te moeten zorgen; niet alleen uit hoofde van het belang dat zy zelfs in de Maatfchappy hadden, maar ook, door dien het meerder aandeel hun bevoegd maakte, derzelver perfoonen, waar onder veele weduwen en weezen wierden gevonden, te vertegenwoordigen ; zy konden derhalven niet toeftemmen, dat 'er een befluit tot ftand zoude worden gebragt, waar door de compagnie gedrukt, en de actiën in waarde verminderd zoude worden. — Het wasbekend, dat de West-Indifche Maatfchappy genoegzaam alleen beftond uit de recognitiën en lastgelden der fchepen, die uit de havens van de Republiek op de colonien onder derzelver gebied geleegen, en van daar weder herwaarts zeilden, zo ras derhalven de vaart en handel minder, was, moesten gevolgelyk de inkomsten ook minder worden : Geduurende den laatften oorlog hadden die voordeelen vry wat toegenoomen, om dat de 17%  J7A9 Q2 VADERLAKDSCHH . de oorlogende natiën de behoeftens in de Nederlandfche volkplantingen moesten zoeken, en de hunne derwaards brengen, zouden ze naar Europa ter markt komen, dat de reden was waar door, zedert agt jaaren, zeventien van het honderd aan de houders der actiën wierd uitgedeeld, doch zo ras zedert weder de vrede geflooten, en de fcheepvaart verminderd was, hadden de inkomsten van de Compagnie op verre na niet kunnen toereiken, qm de noodige uitgaaf goed te maaken , voor al nu zy met het onderhoud der volkplantingen van Ésfequebö en Demerary belast bleef , zonder eenig voordeel van de vaart op dezelve te genieten; waar by nog kwam, dat de compagnie, volgens eene refolutie van hunne Hoog Mogenden, in 1767 verleend, jaarlyks zestien duizend guldens moest betaalen in de equipagie van zes fregatten van oorlog, welken, zes agter een volgende jaaren, op de kusten van Afrika en America, in de West-Indifche Zeeën, zouden moeten kruisfen; uit hoofde van welke vermindering van inkomsten en meerderen last, het 'er verre van af was om eenige uitkeering aan de deelgenooten te doen, en Bewind-  HISTORIE -BE SCHRYVINCi 33 windhebberen reeds hadden verklaard, dat het nog onzeker was, of men, na verloop van twee jaaren tot een afgifte van twee ten honderd zoude kunnen befluiten, De West - Indifche compagnie bevond zich thans in een flegten Haat, zonder eenige uitzigt van gunstiger omftandigheden; hoe konde het dan daar mede beflaanbaar zyn, dezelve met eene uitkeering van zes en dertig honderd guldens te belasten ; dit zoude met reeht als eene verwaarloozing van hec waar belang befchouwd worden, hoe gering ook die fomme mogte zyn voor de aanzienlyke waardigheid en de verdiensten van den Reprefentant; ook was 'er geene evenredigheid tusfchen dezen jaarlykfchen toeleg, én de genieting van zyne Hoogheid, noch het traélement van Bewindhebbcren: Bellierderen moesten van een kwynend fonds geene overtollige belooningen afgeeven; daar om was de toegelegde provifie aan Bewindhebberen bepaald op tien van elk honderd dat aan de deelgenooten uitgekeerd wierd; dus in evenreedigheid aan den meer of minder voordeeligen Haat van de Maatfchapp}'e, terwyl hunne ingelegde capitaalen renteloos bleven leggen. C Met 170*9'  34 VADERLAND' SC HE 17^9. Met geen minder yver wierd, by deze tyds gelegenheid, by hunne Hoog Mogenden gehandeld over eene zaak, waar aan de bevordering van de goede juftitie tenhoogften geleegen lag, namentlyk, met opzigt tot het vastftellen van een Reglement op de Revifien en vonnisfen door den Raade van Staate uitgefprooken : Zekere verfchillen onder byzondere perfonen hadden daar aanleiding toegegeeven: Een, by vonnis van Leenmannen, bezwaarde burger en koopman binnen 'sHertogenboseh, vervoegde zig ter vergadering van de Heeren Staaten Generaal, verzoekende een mandament van appel, aangezien hy geloofde verhinderd te worden in het genieten van dè allerklaarfte voorrechten aan die van 's Bosch zo allerplegtigst verleend, met de fterkfte eedverbintenisfen en toezeggingen, zo van de Hartogen van Braband, als van haar Hoog Mogenden, bekragtigd ; daar in beftaande, dat zy met hunne goederen en koop manfchappen, ten allen tyden, zo by nachte als dage, vry en onverhinderd, den Brabandfchen zwygenden Landtol mogten voorby vaaren,het zy op- of benedenwaards; waar tegens den pagter zich had verzet, door  Hisjf ORIE-BESCHRYVING. 35 door het denkbeeld, dat, niet tegenftaande die bepaaling , geen fchip naar Holland mogt worden verzonden, zonder alvorens binnen 'sBosch te komen, en aldaar te worden ontlaaden, met zulk een uitflag dat hem echter zynen eisch uit dien hoofde was ontzegd by vonnisfe van de Leen- enTholkamer: Dan, zyne Erfgenaamen daar van vervolgens by de Heeren Raaden van Staate der Vereenigde Nederlanden een mandament in appel, met een bygevoegd verbod, bekomen hebbende, bragten daar door te weege dat het gemelde vonnis wierd vernietigd. De Magiftraat van 's Hertogenbosch , deel neemende in dien onverwagten uitflag, en vreezende, dat, door die nadeeüge vonnisfen, de allerduidelykfte voorregtefi kragteloos zouden worden gemaakt, voegden zich mede by hun Hoog Mogenden, met èen onderdanig verzoek, van, in een zaak van zo veel gewigts als deze, by dedeugdelyk verkregene privilegiën gehandhaafd te worden, en, om dat te kragtdaadiger te bevorderen, leverden Schepenen, Gezworenen èn Raden der gemelden Hoofdftad deszelfs klagten aan den Stadhouder, vragende byC i ftand Vetfchii over de Revifien in ftaats Brabant!.  3<5 VADERLANDSCHE i fland in dezen. Doch hunne Hoog Mogen* den namen in Hooimaand een befluit, het verzoek der Regenten van 's Bosch af te wyzen, aangezien derzelver Gedeputeerden tot de zaaken van de Meijerije van den Bosch, en eenige Gecommitteerden uit den Raad van Staate, overeenkomstig met het rapport uit de byzondere Provintien, alle van zodanig gevoelen waren, mits echter dat aan den bezwaarden koopman den weg van herziening open gelaaten wierd; hoewel dat de Gelderlandfche en Utrechtfche Gedeputeerden de vrije raadpleeging van de Heeren Staaten hunne Principaalen voor behielden , aangezien deze zich tot nog toe nimmer hadden verklaard, of de beroeping van vonnisfen van den Raad van Staate plaats konde hebben, of niet: Ondertusfcheu bleef'er voor den bezwaarden niets anders open, dan by den Raad van Staaten Revifie te verzoeken, waar op, tot nog toe, by de Bondgenooten geene fchikking was vast gefield, en waar te nevens die van Holland oordeelden, dat zeker ontworpenReglcment, door den Raad van Staate overgegeeven, gefchoeid op dat van den Jaare 1721, tot een grondflag behoorde genoomen te worden,  HISTORIE-BESCIÏRYVIrvG. 3? den, daar by voegende de nodige veranderingen, met bepaaling, dat, als 'er in 't vervolg, nog eene nadere uitlegging zoude vereischt worden, als dan by de Staaten Generaal, met overleg van den Raad van Staate zodanig mogte worden gedisponeerd als bevonden zoude worden te be'hooren. Dit mishaagde evenwel aan de Raad van Staate, oordeelende dat derzelver rechten daar mede wierden gekrenkt; Zy beklaagden zich dus over dit onderwerp ;by hun Hoog Mogenden, terwyl intusfchen inde verfchillen, by herziening, voortgepleit, en, van de zyde des bezwaarden, beweerd wierd, dat de ingezetenen van Braband, uit hoofde van den aart en natuur van dien Landtol, (waarfchynlyk reeds voor de twaalfde eeuw ingevoerd) daaraan niet gehouden waren, alzo dezelve ingericht fcheen voor de bevryding en het gebruik van de gemeene wegen ten platten lande, en daar om van ouds, geleide, tclgekide, genaamd wierd, en in geenen deele anders als een Landtol konde worden begreepen; ook meende men van dien kant klaar te ontdekken, dat het eene Lovenfche Landtol, en geenszins eene oorfpronglyC 3 ke 1769-.  38 VADERLANDSCHffi , ke Brabandfche Tol was, die by laatere tyde^ ingevoerd was, en waar aan deze ingezetenen dus niet konden worden onderworpen, welke gedachten verfterkt wierden, door eenige bepaalingen in de belyding van zekere inkomsten van Hertoginne Maria van Burgondien, op den 29 Mey 1477 te Loven gegeeven, en weinig tyd daar na door haaren Gemaal Hertog Maximiliaan bevestigd, door welker bezweering alle zodanige nieuwigheeden en kwaade behandelingen , als onder de Regeeringe van Philips den Goeden, en Karei den Stouten, tot verkorting der voorrechten van Braband ingefloopen waren, (en dus in het byzonder, alle nieuwe Tollen, van wan foorc die mogten zyn, zonder toeftemming der Staaten van Braband aangelegt,) ten eeuwigen dage moesten vernietigd worden ; Het begrip der Hertogen van Braband was zelfs niet anders geweest, dan dat de Landtol alleen geheeven zoude worden van den vreemden koopman, maar geenzints van de Brabandfche ingezetenen. Keizer Karei had die waarheid bevestigd, door zich, by eene ordonnantie van den 13 Augustus 1527, in deze woorden uit te drukken, »> ge-  HISTORIE-BES C H R Y VIK G. 39 „ gemerkt, dat men onzen Landtol en ge„ leide niet heft op de goederen of koop„ manfchappen, toebehoorende de ingeze„ tenen of Burgeren des Lands van Braj, band, maar alleen van den vreemden „ koopman. " Albertus en Ifabella hadden ook daarom in laater tyd verklaard, dat een Brabander, zyne wooning neemende buiten Braband, al waare het ook in eene andere vrye.ftad, daardoor zyne vrydom verloor; met eene vaste veronderftelling , dat het buiten alle bedenking ftond, dat de Brabanders geene verpligting hadden aan den Landtol, maar met meer voorrechten begunstigd waren, dan de zo genaamde daar buiten geleegene vrye fteden. Niemand konde voorzeker vermoeden, dat 'er eenige verkorting aan die gemelde \Toorrechten en vrydommen der Brabanders zoude toegebragt zyn, zedert dat hunne Hoog Mogenden, fouvereinen van dat land, voor zo ver het onder 't gebied van dezen Staat behoorde, waren geworden; immers hunne Hoog Mogenden hadden, by een formeel befluit in September 1716, die vroegere ordonnantie bekragtigd, zo dat het niet in betwisting konde worden getrokken, C 4 dat  4« VADERLANDSCHE dat de Brabandfche ingezetenen in 't gemeen, en dus ook de Bosfche Poorters in 'tbyzonder, daar door zodanig waren bevestigd, dat aan derzei ver wettigheid, en thans nog verbindende kragt, betreffende de Hertogen van Braband, niet konde of mogte getwyfeld worden, want zy waren alleen op dien voet tot fouvereinen erkend , cn , hadden zig , voor hunne huldiging , onder plegtigen eede tot de bewaaring ten allerfterkften moeten verbinden: De afzonderlyke bevestiging tot de vrydom der Tollen van de Poorters van 's Bosch , maakte zulks te opmerkzaamer, dewyl daar by Iteeds zodanige brieven waren bekragtigd , als zy hadden van Wylen Hertog Jan van Braband en van Vrouwe Jacoba Hertoginne van Beijeren, met opzigt tot de Torvryheid van haare goederen, varende naden Lande van Holland en Zeeland. Het was dus met deze zaak eigentlyk zodanig geleegen, dat de Pachters den zwygenden Landtol, van tyd tot tyd, op allerleije wyzen, hadden getragt uitteftrekken, daar toe fteeds de wachten en Tolcomptoiren vermeerderden, waar door onvermydelyk moest volgen, dat de kwellingen der  HISTORIE-BESCHRYVING. 4! der bedienden van [dezelve teffens toena- ? men, fchoon de privilegiën der Bosfche-"" naaren anders mee alle yver wierden bewaard , en wel byzonder zedert dat hunne Hoog Mogenden, waar onder ook de afgezondenen der Staaten van Braband, zich van het Spaanfche juk hadden ontdaan, om dat 'zy buiten en tegen hunne oude privilegiën, en tegen de plegtigfte geloften en eeden gehandeld wierden ; waar door in geenen deele konde vermoed wol-den, dat de Staaten Generaal immer in hunne gedagten zouden hebben genoomen, om het vreedig genot te willen verhinderen. Alle tegengeftelde vermoedens, begreep men van den zyde des bezwaarden by het vonnis, moesten aanftonds vervallen, wan« neer het oog gevestigd wierd op de voorwaarder.s met welke de ftad 'sBosch, onder het hoog gezag en de gehoorzaamheid van hun Hoog Mogenden, in September 1629, was overgegaan , waar by gezegd wierd, dat dezelve ftad met haare burgers en ingezetenen, van de Staaten Generaal, en zyne Princelyke excellentie , zoude ontvangen en behandeld worden by alle goedertierenheid , om voortaan in vriendfehap en C 5 een- 7J2i  Ui 42 VADERLANBSCHE eendragt met de andere verecnigde Provintien en fteden te leven, famen te handelen op den ouden vrydom, ja ook wel uitdrukkelyk, zodanig, dat dezelve ftad, burgers en ingezetenen van dien, en van het vrydom derzelve, alle haare rechten en herkomen, gewoonten, vryheden, en alle andere, zo algemeene als byzondere voor? rechten, die zy van ouds, zo te water als te lande, hadden genooten, zouden behouden , in Braband, Gelderland, Holland, Zeeland, op den Rhyn, en in andere Provintien , plaatzen en ftroomen, zo aangaande de Tollen, houtfchat, ingebodt, ftapel van deOsfen, en andere, geene uitgezonden;, voor zo verre zy in de deugdelyke bezitting waren geweest. Hier mede, geloofden zy, dat de zaak in verfchil voldongen was, zo uit hoofde van de algemeene privilegiën der ingezetenen van Braband , als wegens de byzondere voorrechten der Bosfchenaaren, in manieren, dat zy geheel en al van den Landtol, en de ordonnantie op dezelven waren bevryd, en buiten het bereik van dien gefield; want de bezwoorene en bevestigde privilegiën, drongen den fouverain zo wel als  HISTORIE-BESCHRYVING. 43 als den onderdaan de beloften geftand te . doen, en hunnen plegtigen eed te houden; de hoogfte Magt konde zelfs daar van geene herroeping veroorzaaken, aangezien deze zich tot de handhaving der bedongene voorrechten, by het aanvaarden der Regeering, had verbonden, eer dezelve als zodanig wierd erkend. Het flrookte in geenen deele met de reden, te zeggen, dat den Landtol was geweigerd betaald te worden, en de voldoening te houden voor een pügt, daar men van de verfchuldigdheid aan dien niets konde bewyzen; in tegendeel, niets konde ftrydiger worden uitgedacht, dan dat iemand, die by byzondere privilegiën vrydom had verkreegen, en buiten het bereik der Tol ordonnantie was gefteld, zoude gezegd worden, overtreeden te hebben. Doch men beweerde van den kant der Pagters, dat men niet moest oordeelen of de beveelen op de Tol aanliepen tegens de voorrechten aan de flad 's Hertogen Bosch verleend, maar dat de wet en de daad onderzogt behoorden te worden, aangezien het genoeg was, dat 'er een ordonnantie van den fouverein gevonden wierd, uit welke 7%  4+ VADERLANDSCHE • welke men afneemen kon, waar toe vrye geprivilegeerde perfoonen met opzigt tot den Tol gehouden waren, en waar aan de Pagter, volgens eedenpligt, ook verpligt bleef, zonder op eenig voorwendzel daar af te mogen gaan: Het ftond , zeiden zy, niet te onderzoeken nog te verdeedigen, of, en in hoe verre, de fouverein al of niet bevoegd zoude zyn de privilegiën aan die van 'sBosch gegeeven,te bepaalen, maar het moest de onderdaanen altoos genoeg zyn, dat 'er een bevel van den fouverein was, waar in met ronde woorden wierd gezegd , ,, dat alle gemaakte bepaalingen zouden moeten worden onderhouden, zo wel by de vrye als onvrye perfoonen , „ behoudelyk dat de vrye niet gehouden „ wierden Tol te betaalen"; hoe wel de zodanige geene goederen mogten affcheepen, om van de eene ftad of plaats in de andere gevoerd te worden , zonder dezelve alvorens op het comptoir van den Tol te hebben aan gegeeven, aangezien aan den fchipper, voerman, of eigenaar een billiet moest worden ter hand gefteld, behelzende de hoeveelheid en hoedanigheid van de aangegevene goederen, ten einde zulks op alle wag.  HISTORIE-BESCHRYVING. 45 Wagten en comptoiren, daar zy pasfeerden, te doen blyken; terwyl, behalven dien, geene ingezetenen van de vrye lieden, dorpen, of plaatfen, dat voorrecht zouden genieten, als ten opzigte van de goederen > die zy uit de ftad hunner inwooninge vervoerden , of derwaards bragten. De Pagter, gehouden in handen van de Gecommitteerdens uit de Raad van Staaten te zweeren, dat hy het regt van Tol, en wat daar aan behoorde, getrouw en naarstiglyk zoude vorderen, en dat, uit geenigen hoofde te meerderen of minderen, was verplicht zich aan dat rigtfnoer te houden ; de oude privilegiën van die van 's Bosch , konden met opzicht tot zynen pligt, geene tegengeftelde werking hebben : De Pagter was alleen gelast met de uitvoerende magt, zo als de ordonnantie lag, en geenzints met het onderzoek $ of dat voorgefchreven bevel beftaanbaarheid had dan niet; de Regter begreep dat hy zich daar over niet moest inlaaten^ dit behoorde geëffend te worden tusfchen de gepriviligeerden, en den geenen, aan wien de zorg van 'sLands domeinen was aanbevoolen, en het befluit, dat hunne Hoog Mogenden in de- 7%  J79 46 VADER EANDSCHE . deze zaak namen, gaf genoegzaam te kennen , dat zy zulks van te verren uitzigt befchouden: Zy wilden, dat dit verbleef aan den Raad van Staate; en zodanig moest het ook de Magiftraat van 's Bosch begrypen; waar by nog kwam hét algemeene gevoelen, dat men de voorrechten van een ftad natuurlyker wyze altoos behoorde te verklaaren in dien zin, dat dezelve niet aanliepen tegens eenige ordonnantiën van den fouverein, dewyl die ftrydigheid even weinig was te vermoeden, als dat de Hoogfte Magt, door een nieuw bevel , eenig nadeel aan de privilegiën zoude willen toebrengen. De Pagter dus alles aangedrongen hebbende, wat dienen konde ten bewyze, dat het beroepen op de privilegiën alleen wierd genoomen tot een voorwendzel, om de wettigheid en beftaanbaarheid van eenige bepaalingen in de ordonnantie te betwisten, zo wierd eindelyk het geding, by vonnis van den Raad van Staate, tot zyn genoegen uitgeweezen. Behalven deze en eenige andere verfchillen onder byzondere perfonen, in onderfcheidene Provintien , en de nadeelen door de  HISTORIE-BÉSCHRYVING. 47 de fteeds aanhoudende veeftcrfte,heerfchte : 'er in de Republiek een algemeene rust; de" toeftand van zaaken opzigtelyk den koophandel en landbouw was zeer gunstig; negen en twintig ryk gelaadene fchepen waren naar de Oost-Indien vertrokken, en agt- en twintig van daar voorfpoedig binnen dit Gemeenebest ten anker gekomen; de openbaare verkoopingcn der goederen by de Indifche Maatfchappy liepen zeer gunstig af; de groote Visfchery was zeer gezegend geweest, uitgezondert voor die zich in diep water hadden begeeven, welke , zo wel als de naar Groenland en Straat Davids gezeilde fchepen, met weinig visch te huis kwamen. Ter gelegenheid dat de Stadhouder, by de vergadering der Staaten van Overysfel , binnen Campen Verfcheen, had eene compagnie cadetten, uit de jongelingfchap van die ftad opgerigt, aan de plegtigheid derinhaalinge geen geringen luister by gezet, waar over de Vorst zyn byzonder genoegen had te kennen gegeeven, hun een nieuw vaandel vereerd, en daar by verklaard, dat hem de inftandhouding van dezelve niet onaangenaam zoude zyn. Dit, en het voorbeeld '7%  J7£S Öprigtirij van ctn vry compagnie K Kampen, 48 VADERLANDSCHE .beeld ten tyde van Willem den III, fpoorde eenige Heeren van den eersten rang aan, om zulks op hunne kosten werkftellig te maaken, zy vervoegden zich aan den Magiftraat, verkregen hun verlangen, wierden op een geregelden voet gebragt, en genooten de toezegging van twee honderd guldens jaarlyks, tot goedmaking van itambours,' pypers, en andere noodwendigheden ; De officieren deeden den eed, volgens het formulier, waar na de overige der gewoone burger compagnien dien afleiden; By den eersten zamenkomst gaf den Prasfident der Magiftraat het vaandel over in handen van den Kapitein , fluitende die plegtigheid met eene gepaste aanfpraak. — Intusfchen wierden de omftandighedenaan hetStadhouderlykHof ,op het einde van dit jaar, zeer zorgelyk, alzo Haare Koninglyke Hoogheid, den 10 den van Wintermaand door de koorts aangetast zynde, op den 13, tegen den avond, eenige blyken van uitflag kreeg, en wel haast, na den aart dier ziekte, met een weinig koorts en flaaperigheid, de volkomene kenmerken van de kinderziekte had; de pokjes wierden, iia maate derzelver kleine foort, zeer ver- hee.  Kj.t sTO&IE-BESCHRYVINO. 49 bccvcn, en kwamen op eene zachte wyze gunstig tot rypheid; eene aanhoudende goede natuurlyke rust bevorderde deze omftandighcid.zeer gelukkig, zo dathaareKoninghyke Hoogheid, de fmerte en ongemakken, aan deze zware ziekte eigen, zeer gemakkelyk doorbragt. Op den 22, wanneer de ziekte tot den hoogften trap was gekomen, was de nagtrust, de koorts, en al het verder gevolg, zeer maatig, terwyl de pokjes in het aangezigt reeds droog, den, en de Vorftin zich, binnen weinige dagen , tot blydfchap van het algemeen in vorige kragten herfleld vond. ; Nauwlyks zag men het vroege voorjaar: aanblinken, of 'er ontllonden veelè oh aan-" • genaamheden; de Keurvorst van de Paltz konde goedvinden, zonder ccnig beklag of waarfchouwing; den handel en vaart van de ingezetenen der lieden Dordrecht, en Rotterdam, langs den Rhyn te belemmeren, en van dezelve meerder Tolrechten te doen vorderen, als van andere handeldryvenden langs de vöorfchrëven rivier, alleen onder voorwendzel, dat in den voorleden jaare, ter gunste der gezamentJyke trasmolens binnen dit Gemeenebest, een D meer- jL^9l Mevreuwe de Princesfö pan Oranje doerde kinderziektenangetasr. 770-n  5° VADERLANDSCHE 177°: Vetfchil tusfchen de Repu bliek ea den Keurvors! van de Palts. meerdere belasting op de inkomende gemaalen duiffteen was gelegd; en teffens aan een onderdaan van den Keurvorst, binnen Dusfeldorp woonagtig, ongelyk zoude zyn gefchied, uit hoofde dat een party aangehaalde fuiker, waar over door een ingezeten der ftad Amfterdam Proces wierd gevoerd, by vonnis van den Rechter, na verhoor van partyen was verbeurd verklaard, fchoon het verfchil by revifie, op den naam der ingezeten van Amfterdam verkregen, nog hangende was. Eene behandeling, volgens de grondwetten van dezen Staat, zeer onregtmaatig, en die 'sLands Overheden zich aantrokken , ten einde de fchaden voor te komen, die hunne ingezetenen hier by zouden moeten lyden. 'sLands Hoogfte Magten hadden ten dien opzigte by den Keurvorst alle aandrang gemaakt, op dat zulk eene onregelmatige behandeling mogt worden voorgekomen , doch alle die welmeenende pogingen waren ter zyden gefteld, en men weigerde van de kant der Paltz daar in eenige verandering te maaken, voor dat de belasting op de gemaalen tras, in deze Republiek vastgefteld , ingetrokken , en vergoeding wc-  2222: Verfchil tusfphen de Franfche en !NederduittëheTredikanten in Nynrgen 52 VADERLANDSCHE fchc Gereformeerde Kerken aldaar de voorziening van hunne Edel Mogenden vraagden, in meening, dat zodanig eene opneeming in ondertrouw, niet alleen eene nieuwigheid was, maar ook flreed met de bevelen, door den Magiftraat van die Stad op dat ftuk beraamd; Zy deeden, dus, voorzigtigheids halven, dat betoog, ten einde zy tcffens, tot onderhoud van behoeftigen van hunne gemeente, niet beroofd wierden van het geringe voordeel dat daar uit voortvloeide; Het Hof echter begeerde, alvorens zich te bepaalen, de gedachten van de opgenoomenen in ondertrouw te wecten, die zich beriepen op een beftendig gebruik zedert meer dan ico Jaren by de Franfche Predikanten in Nymegcn gewoon, volgens een recht, door den fouverein zo aan die als aan de Nedcrduitfche verleend, wesbalven zy zich billyk hadden verwonderd drrt de laastgcnoemdcn met zulk een vreemd gevoelen durfden voor den dag komen, en het doen der Proclamatien ophouden, zelfs zonder voorkennis van den Nederduitfchcn Gereformeerden Kerkenraad, hoedanig eene verrigting in de daad reeds een bewys was van der Predikanten eigendünkelyk gedrag ;  ,'histouie-bescury ving. 53 drag; 't gevolg was dus, dat het Hof Provinciaal, na een naauwkeurig onderzoek, befloot, te verklaaren, dat de Predikanten van de Nederduitfche Gemeente te Nyrnegen onbezwaard konden zyn, om in dit geval de Huwelyks Proclamatien haaren be-. hoorlyken voortgang te doen hebben, gelastende dezelve Predikanten, om, op den eerstkomenden zondag , dezelve voor. de eerste , tweede eiT derde maal te doen afkondigen, houdende voorts aan zich, dit verfchil ter kennis van de Heeren Staaten te brengen. Gelyk dan ook oogenblikkelyk gefchiedde, met bepaaling tot de volgende twee nukken, of, namentlyk, zodanige perfoncn ,■ v/aar van de eene tot de Nederduitfche en de andere tot de Walfchc Gemeente behoorde, vryheid hadden, zich zo wel by den Predikant van de Walfche als by die der Nederduitfche Gemeente in ondertrouw te kunnen laaten opneemen; en, of dit op gelyke wyze vryftond aan zodanigen welke beide Ledemaaten van de Nederduitfche kerk waren ; waar uit die bedenking ge. booren wierd, of dan nog, wanneer zy by de Walfche Gemeente in ondertrouw waD 3 ren 17 7 o.  HISTOfUE-BESCHRYViNG. 5$ fchryven en trouwen moest worden gedaan, als tot vastftellen van zekere voordeelen ten ■O dc eene of andere armen van da Nodcrcuitfche of VVaalfche Gemeente, die zy mogten hebben genomen, of in 't vervolg goedvinden te neemen, alle verdere onzekerheden in dat ftuk wierden bepaald. Van meer onaangenaam gevolg was het verfchil tusfehen het Hof van Holland, en dc vierfchaar van het Bailliuwfchap van Noordwykerhout, Hillegom, Lisfe en het Voorhout, gerezen, over het-recht van bevoegdheid tot kennisneeming en rechtsoeffening in misdaaden, die aan of omtrent zeedriften, zeevonden en geftrande goederen gepleegd wierden , by gelegenheid dat den gemeldenBailluw twee perfoonen had doen aanhouden, en in bechtenisfe gezet, die vervolgens, door een bevel der Heeren Staaten dezer Provincie, onder handtastinge wierden ontflagen, met last aan deze Procureur Generaal van geen verder onderzoek te doen , of eenige procedures te onderneemen tegens de ingezetenen van Petten, en van alle andere Dorpen, die zich, ter gelegenheid van het ftranden van een Oost-Indisch fchip, fchuldig mogD 4 ten [77.Q-  S6 VADERLANDSCHB J77Q- Vétfchi tusfchen Jen tSaiï luw cn Leen* tnanuen van Voorne cn Iice Hot van -Hullond. ten hebben gemaakt; welke omftandighe.den Bailluw en Leenmannen van den Lande van Voorne deeden befluiten, om zich by hunne Edel Groot Mogenden te beklagen, dat een binnenloots, wonende te Helvoeciluis, op bevel van het Hof van juftitie gevat was, ter zake, dat hy zich aan ftrand» roof zoude hebben fchuldig gemaakt, het geene zy onbeftaanbaar oordeelden met de voorrechten van de ingezetenen van Hol. land, te meer, om dat deze befchuldigde niet vlugtende of in het bedryven van de misdaad, gevat was, en de fouverein uitdrukkelyk had gelast, dat de zodanigenniet; anders mogten worden te recht geftcld, dan door den officier, en voor den Rechter, beide dagelyks en bevoegd zynde, het geene de voorouderen fteeds met duurgekogtq handvesten en privilegiën hadden getragt te verdeedigen, zonder eenige andere bedenklykheden daar tegen te willen dulden. De byzondere Statuten, in den Lande van Voorne vastgefteld omtrent deze en diergelyke gevallen, hielden zulks boven alle be,denking, en behoorden, volgens de gedagten van Bailluw en Leenmannen, ook aan gemelden Hove tot een rigtfnoer te ftrek- ken 3  HIST.ORIE-BKSCHRYVI&G. 57 ken, aangezien Keizer Karei den V, als Grave van Holland, by opene brieven van octrooy, zulks had bevestigd, na dat het Hof van juftitie daar over behoorlyk onderzoek had gedaan, en vervolgens aan deszelvs Stedehouder , prtefident en leden van deszelvs Raade en rekening in Holland, gelast, daar van een vreedfaam en volkomen genot te laaten geworden, met bygevoegd bevel aan den toenmaligen Bailluw van Voorne, om die keur en ordonnantie onverbreekelyk te bewaren en te agtervolgen: 'Er was in den jaare 1725, ter gelegenheid van eene befchuldiging van gepleegde ftrandroof, aan den Hove van juftitie en den Bailluw van Voorne, wel een aanfchryving gedaan, om van beider zyden tegens de verdagt zynde perfonen voort te procédéren, zo als in goede juftitie bevonden zouT dc worden te behooren , zonder dat daar door aan den eenen of anderen kant eenig nadeel wierd toegebragt, terwyl het onderzoek over de bevoegdheid van dat recht aan eenige Heeren wierd opgedragen, (even gelyk als in vroegere tyden in zaaken tusfchen. het Hof en den Magiftraat van den Briel, plaats gevonden had) doch die D 5 raad- [7-7°i-  HÏSTORIE-BESCHRYVINC, S9 gevolgd befluit van 1678, de byzondere; rechtsoeffening van den Hove, over den misdaad van ftrandroof, zoude zyn afgefchaft, en alzo de inflxu&ie voor dat collegie, ten dienopzigte, vernietigd; want de Heer Raadpenfionaris had gezegd, de meeninge van den fouverein in geenen opzigte te zyn, om eenige nieuwigheid in de beftiering van de crimineele rechtspleeging in te voeren, maar alleen om te bepaalen, dat iemand, in de Provintie woonagtig , en niet vlugtende Z3'nde, voor den gewoonen rechter behoorde aangefprooken te worden, ten ware dezelve onder het plegen van de misdaad wierd gevat, of dat dc officier van de plaats, alwaar de zeiven wierd gepleegd, op verfche daad, of ten minsten zo ras hy daar van kennisfe had gekregen, aanftonds werkzaam was , en den misdaadigcr, fchoon buiten het rechtsgebied gegaan zynde, met klokken geluid deed dagvaarden, in hoedanig geval dezelve ook als bevoegd tot het onderzoek gehouden moest worden; waar uit, in de eerste plaats zeker was, dat de Heeren Staaten, met het verleenen van dat Placaat, te flerker in gebruik hadden willen ftellen een onbetwistbaar 77?:  177° ?2 VADERLANDSCHE ,ders, zo binnen als buiten dit Gemeenebest, door Keizeren en Koningen, van ouds aan perfoonen en geflachten door titels was afgeftaan, daar de Friesfchen door gaans aan befpotting en gelach bloot gefield wierden, die onder haar in 't hoofd kregen, met vreemde veeren te willen pronken, waar van de voorbeelden uit de gedenkfchriften nog klaarlyk te zien waren; door al het welke ten duidelykften betoogd kon worden, dat het onderfcheid van den Friesfchen adel geenszins uit de daad van veraedeling, die zy van de landvorsten in vroeger tyd bekomen hadden, moest gehaald worden, fchoon de Friesfchen adel daarom zo goed gehouden wierd, als eenige anderen, merkende de eigenërfde Grietslieden te recht aan, dat aan dezelve niet als door geweld zoude kunnen benomen worden de eer en 't onderfcheid, die dezelve wettig daar door in hun vaderland bekomen hadden, hoe veel of hoe weinig die ook was na de conflitutie van een vry volk, dat geen Heeren dienst noch heerlyke goederen erkent, en de magt en het recht van ftemmen, dan de eigendom aan de goederen daar mede bevoorrecht, toebrengt; vraagt men  HISTORIE-BESCHR Y VING. 73 men dan eigentlyk , zeiden de eigenërfde Grietslieden, hoe de Friesfche edelen dus aan hun voorrecht gekomen waren, en hoe zy zich daar van in het bezit, na gronden van recht, konden handhavenen? men antwoorde dat hun recht op de voorfchryving fteunt, en dat hun voorrecht enkel is toe te fchryven aan de meening van 't volk, en de onduidelyke benaamingen voor, en in, de Saxifche en Burgundifche Regeeringen, in welke eenige naamrugtige perfoonen en geflachten, onder de naam van Heerfchappen begroet en benoemd zyn in de Heden en dorpen van Friesland, en wel de zodanigen, welker ouders of voorouders door haar vermogen of levenswyze wat boven het gemeen zich onderfcheidden, en byzonder de zulke, op een Huk goed tenplatten lande woonende, dat met een gragt en poort voorzien was, en alzo eeniger maate tegens overrompelingen van haare partyen, die 'er van tyd tot tyd veele in den lande geweest zyn, gedekt waren; de naam van Heerfchap, en dus het beginzel van den Friesfchen adel, was ook zeer bevorderd geworden, als iemand ten platten lande, behalven zyn eigen bewoond huis of flathe, E 5 ceni-  177^ 74 VADERLANDSCHE eenige landgoederen in de nabuurfchap bezat, die hy aan huislieden verhuurde, dewei ken oudtyds landzathen genoemd wierden , met betrekking tot de Heerfchappen; en welke landzaaten met andere, die zy uit het gemeen konden doen zamenrotten, in een tyd van onderlinge beroerten opkwamen tot verdeediging van het Heerfclrap van hun distriót, en het was natuurlyk, dat in geval van gaarlcggers (dus noemde men de zamenftemming tothetmaaken van contributie en andere landzaaken) dat de Heerfchappen, zo wel als de Geestelyken, met eenig onderfcheid verfchenen, hoewel elk uit zyn goed kwam, en de een bovenden ander geen voorrecht had; van gelyke natuur waren de vermogendfte en in levenswyze onderfcheidene Friesfchen, diehunne veiligheidindeftedenzogten, daar eenig bewind kreegen, en vaste aanzienlyke huizen bouwden, deeze hadden dooreen ltilzwygende toeftemming van het volk eenigen rang, aanzien en gezag in de provintie boven haare medeburgers en ingezetenen verkregen, en daar uit waren de registers gefprooten van de perfoonen en gedachten, die men in Friesland voor adel houd. En  HISTORIE-BESCHRYVIÊIQ. ?$ gelyk dit alzo was omtrent de inboorlingen, ] zo is het ook dat eenige vreemden, zich by voorkomende gelcgendheden, in Friesland onder de edellieden gefield hebben, die mogelyk hun adel aan vreemde Vorftenverfchuldigt waren , en waar uit zy eigentlyk in Friesland geen voordeel konden haaien, doch die zonder veel onderzoek of haar voorgeeven gegrond of ongegrond was, flilzwygend daar voor gehouden zyn, en haare nakomelingen vervolgens al mede door voorfchryving in 't bezit bleven, een zaak die in voorige tyden in Friesland ongemeen gemaklyk doorging, en wel zo dikwils zich daar een vreemdeling voor een Heerfchap ofEdelman uitgaf,terwyl één derde daar by geenfchade leed, en de Friesfchen zich vergenoegden, als zy maar aan niemand onderworpen of dienstbaar gemaakt wierden, gelyk deEigenërfde geflachten daar door geen minder deel behielden aan de regeering, en de gevolgen daar van, om dat zulks van de bezitting der vaste goederen afuangelyk was; aangezien van oude tyden, zo wel de Geestelyken als Edelen en Eigengeërfden alleen als bezitters van vaste goederen , en niet» uit eenige perfooneele hoedaanigheid, recht  j6 VADERLAND S C H E 2U1 . recht van ftemminge geagt moeten werden, gehad te hebben , federd dat de ftemmen aan de vaste goederen gehecht zyn geworden. Het befluit, dat de eigenërfde Grietslieden hier uit opmaakten, was, dat, zo de Edellieden , de ingeboorenen niet min als die in Friesland van elders zyn ingekomen, al haar recht, als voor Edellieden erkend te worden, en uit dien hoofde op de Landsdagen na de tegenwoordige order geftemd temogen worden, alleen konden toefchryven aan de voorfchryving en eene ftilzwygende toeftemming van het volk , cn dat men zonder de grootfte verwarring en zonder hun verkregen recht te benadeelen, haar daar van niet kon of mogt berooven, niettegenftaande dezelven niet zoude kunnen toonen door zegel of brieven , nog zelfs door Staatsbefluiten, dat zy het recht van als Edelen erkent te zyn, en ingevolgen dies in den rang op den Landsdag befchreven te mogen werden , voor hunne perfoonen cn geflachten uitdrukkelyk gekregen hebbende, dat dan op dezelve gronden aan de eigenërfde geflachten, en byzonder de eigengeërfde Grietslieden, haar recht  HISTORIE-BESCHRYVING. 77 recht met geen reden behoorde betwist te kunnen worden, en byzonderlyk niet aan de laatstgenoemden , om in dezelve rang met de Edellieden pligtshalven op de Landsdagen te verfchynen, terwyl dat recht even oud, en even zeer door het volk, en de Edellieden in't byzonder, aangenomen en ontwyffelbaar was erkend geworden , zo wel voor als. na dat dit Land tot een Gemeenebest geworden was, ja alzo gebruikt geweest federd een onheugelyke tyd, dus het even zeker diende geagt te worden , indien men op de oude gewoontens en herkómsten van het Land agt zoude willen geeven. Waarom de eigenërfde Grietslieden vermeenden te mogen befluiten , dat hun recht daaromtrent vastelyk moest gehouden worden , onder die privilegiën , voorrechten en costumen van Friesland , welke als fundamenteel geagt moesten worden, en welker onderhouding aan de Heeren Stadhouderen in der tyd, en de Heeren Gedeputeerde Staaten by hunne initruclien ter handhaaving zyn aanbevolen geworden, terwyl het derde Artikel van de inflruótie der Heeren Stadhouderen in der tyd onder anderen pleeg mede te brengen, het handha- yenen [77°r  J77°. ?3 V A D E R L A N D S C H K vencf! wi befchermen van de privilegiën en vryhéden van de eigcnërfdens by naame, voor hoedanig, zo 'er iets voor gehouden moest worden , ongetwyffeld zoude dienen gerekend te worden, dat gebruik cn die gewoonte, dat de eigenërfde Grietslieden, in eenen rang met den adel op de landsdagen zyn verfche-_ ncn. Een gebruik, dat in Friesland geweest is, zo lang en langer,, als Friesland een Stadhouder uit het Huis van Oranje, en Nasfauw gehad heeft. Een gebruik, dat •op den ouden voet gebleven was, tot den jaare 1748, wanneer fommigen het van hun belang meenden te zyn, den overleden -Heer Stadhouder, omtrentditft.uk., dwaalende begrippen in te prenten, even als of de eigenërfde Grietslieden by inkruiping zich als Edellieden hadden laaten Hemmen , en dat dit hun gebruik van geen laater dagtekening waare als van het jaar 1698, het welk, hoe onwaaragtig ook , niet te min reeds eene bezitting van eene halve eeuw, in den voornoemden jaare van 1748 zoude uitgemaakt hebben ; Even daarom, zeggen de eigenërfde Grietslieden verder, was het ook dat die edelmoedige Vorst, op de eerste vertooeen van de ondergefchrevenen , of  HISTORIE. BESCHR YVING. of van haare voorzaatcn, wel geene volkomene overreeding gevonden heeft van de dwaaling, in het eerste artikel van het reglement ingefloopen , maar egter al aanftonds zo veel gewigt gevonden heeft in de voorgedragene gronden van de eigenërfde Grietslieden, dat zyne Hoogheid geen zwarigheid heeft gemaakt daar omtrent in voorraad eene maatiging in te voeren, waar door de voorgenoemde Grietslieden bleven in haar bezit, van als Edellieden ten landsdage te worden gezonden, welke maatiging door den Regeerenden Stadhouder mede gunstig en by voorraad is aangenomen tot der tyd dat daar omtrent eene beflisfende voorziening gedaan zoude zyn. Na zulk een wydloopig vertoog voor af gedaan te hebben, gingen de eigenërfde Grietslieden, in hunne Memorie, voort, om op het duidelykfte aan te toonen, dat het recht der zeiven gefundeerd was op een bezit van onheugelyke tyden, dewelke, zederd het jaar 1323, tot op den dag van heden, op het allcrkragtigfte bewezen wierd, niet alleen zonder verhindering te zyn gebruikt, maar by den gantfehen ftaat erkend te wezen, en van al het volk, die haare lemmingen  IZLC 80 ▼ ADER.LANDSCHE . gen altoos op dien voet gegeven hadden , ja dat het zelve recht en 't bezit daar van op de vaste en bondigfte wetten van het land was gegrond geweest. Voorts wierden ook de bedenkingen opgelost die tegens het recht der eigenërfde Grietslieden geopperd wierden, en welke den overleden Stadhouder, geduurende deszelfs leven, in bedenking deeden blyven,om niet terftond op de vertogen van de verweerders derzelven in hun oud verkregen recht te herftellen. Dus vermeenden de eigenërfde Grietslieden volkomen voldaan te hebben, met, volgens -t verzoek van zyne Doorlugtige Hoogheid , te bewyzen, en te doen blykcn, dat het recht der zei ven billyk moest gefield worden, onder, die voorrechten, coilumcn , en oude herkomsten, waar omtrent zy, met vertrouwen, zo wel als eerbiedig en ootmoedig, de befcherming van zyne Hoogheid verzochten, als behoorende die rechten onder zulken, welke de Doorluchtige voorzaaten van den tegenwoordigen Prinfe Erfftadhouder, by het derde artikel van derzelver inftruclie, hebben aangenomen om te handhaven, welke alzo de kragtdaadige byftand van zyne Hoogheid verdienden, en aan  EISTORIE-BESCHRYVINO. §r aart wien de eigenërfde Grietslieden hunne belangen zo wel als die van haare nakomeonderdaanigst aanbevolen. . Geduurehde de loop dezer zaaken was iri dc Grieteny van West dongeradeel ook ee-< hige onlust voorgevallen. De Grietmans-1 plaats aldaar, door het overlyden van Jonk-' heer Frans Ernst van Ailva, opengevallen; zynde, werden de ftemgeregtigdë irtgezetenen famengeroepen, tot het maaken vari eene benoeming van drie gequalificeerdé perfoonen, waar uit de Prins Erfftadhouder, eenen nieuwen Grietman zoude kun = ncn verkiezen. De Heeren Jonkheer Hes, -fel Dcuwe Ernst van Ailva, Jonkheer SikU Douwt van Ailva en Jonkheer Doekt' Martini van Burmania, werden op deéze benoeming gebragt, doch eenige ftemgerechtigde inge> zetenen protesteerden tegens die benoeming, vermeenende dat dezelve nietig en van geen kragt was , door dien de laatstgemelden Heer verklaard had , niet verkiesbaar te willen zyn, en de ftemming, uit dien hoofde, niet voldeed aan het twaalfde artikel, van 't reglement reformatoir, door den jongst overledenen Prinfe Erfftadhouder op het ftuk der Regeering vastgefteld. F Ter On!u;E ver dc ïrietnansilaats in_ Veitdoii= jeradeel.  8Ü V A D E R L A N D S C H E Ter beflisfing van dit verfchil, wierden* door zyne Doorluchtige Hoogheid, eenige Heeren benoemd, welken, na voorgaand onderzoek, van oordeel waren, dat de Heer van Burmanin, by geene wet onbevoegd gemaakt, en derhalven te rechte op het bovenftaande drietal gebragt was. De gemelde Fleer wierd vervolgens door den Prinfe Erfftadhouder, tot Grietman van Wcstdongeradeel verkozen, dan hy ontfchuldigde zich van 't aanvaarden dezer waardigheid, waar door de Heeren Gedeputeerde Staaten andermaal genoodzaakt wierden, om eene tweede ftemming uit te fchryven : Toen wierden 'er door de ftemgerechtigde ingezetenen , twee byzondere benoemingen uitgebragt; als eene op de Heeren, Jonkheer Eduard Mariusvan Burmawa, Jonkheer Hes/el Douwe van Ailva en Jonkheer Sikko Douw? van Ailva, en de andere op de Heeren , Jonkheer Carel Bigot, Jonkheer Willem van Genth, Baron thoe Schwartfenberg en llolimlandsberg en Mr. Johan van ldfinga. Ieder dezer partyen beweerden de meeste Hemmen te hebben. De Prins Erfftadhouder benoemde derhalven weder rechters, oni die gefehil te beflisfen, welken zich voor dc  HrSTORIE-BESCHRYVINO. 83 'ie laatfte party verklaarden, na dat de wettigheid of onwettigheid der wederzydfche benoemingen, voor hen mondeling bepleit, én fchriftelyk betoogd was. Jonkheer Hesfel Douwe Ernst van Ailva, beklaagde zich egterover deeze uitfpraak, en leverde eerlang een betoogfehrift in by de Heeren Staaten van Friesland, hoewel zonder gevolg, want den Prinfe ErfiTadhouder had reeds Jonkheer Carel Bigot, Ontfanger Generaal van Friesland tot Grietman van Westdongeradecl verkozen. Doch deeze Heer bedankte ook voor de aanftelling, zo dat men wederom tot het maaken van eene nieuwe nominatie overging, waar op de gemelden Heer van Ailva, als, zonder tegenflreeving, de meerderheid van Hemmen hebbende, vervolgens ook doorzyneDoorluchtige Hoogheid tot Grietman van West dongeradeel benoemd wierd, alwaar reeds voor hem, zyne voorvaderen, meer dan honderd en vyfeig jaaren geregeerd hadden. Van geen minder gewicht was het gerezen verfchil tusfchen het Hof provintiaal van Friesland en eenige Grietslieden en Magiftraaten, wegens de afzetting van eenen F % Pro- '77-\  84 vaöerlaSdscöï Procureur Fiscaal in de Grietenye van Acht.Carfpellen. De afgezette Procureur Fiscaal aldaar had zich, wegens zyn afzetting en het in de plaats ftellep van een ander irt zyne gewezene bediening, by den Hove Provintiaal vervoegd, met dat gevolg, dat het Hof goedgevonden had voorziening vancitatie te verleenen, welk gedrag Grietman en medeleden dier Grietenye vermeenden gantsch ftrydig te zyn, tegens eene bekende Staatsrefolütie van den jaare 1Ó63, dewyl dit geval allezins zodanige zaaken betrof, als zuiver huishoudelyk by bovengemelde befluit aan de kennis neeming ert het rechtsgebied van den Hove geheel waren ontrokken, waarom zy zich daadelyk tot den Prinfè Stadhouder keerden, en omf d'eszelfs befcherming van haar huishoudelyk recht en handhaving van het bovengemelde . Staats-befluit verzochten. Zyn Doorlugtige Hoogheid, nam op deze klagten, het bericht, mitsgaders de aanmerkingen van den Hove Provintiaal in, doch konden geen genoegzaame gronden en redenen ontdekken, waar op de bevoegdheid van den Hove gevestigd zoude wezen, maar verklaarde, dat het welgemelde Hof Pro-  HISTORIE-BESCHRX VING. 85 Provinciaal, door het verleenen der verzogte middelen van rechten, de paaien van haar wettig gezag, zo als zyne Hoogheid zich geliefde uit te drukken, niet weinig tebuiten was gegaan, en aan de nadrukkelyke .onderhouding der opgemelde ftaatswet geene geringe verwarring had toegebragt. Dok zeide zyne Hoogheid, in deszelfs misfiye, aan de Heeren Staaten van Friesland over dit onderwerp gcfchreven,niet zonder bevreemding te hebben moeten zien, dat het Hof Provintiaal, een ftaatsbefluit ,in den jaare 1663, na rype overweeging, en welbedagten raade, voortgebragt, tragtte te doen voorkomen, in de min voordeelige gedaante van een befluit, dat op eenen buitengewoonen landsdag genomen zynde, fchielyk en na zeer korte beraadslagingen tot fland zou weezen ge•bragt\ even als of, zeide zyne Hoogheid, de hooge wysheid, die de befluiten van 'sLands Staaten voormaals had beftraald, en die nog heden hun Edel Mogenden bezielde , zich binnen het tydperk der ordinaris landsdagen liet bepaalen. Daar en boven noemde zyne Hoogheid, de refolutie van bovengemelden jaare , een ftaatsbefluit, 't welk dc egte kenmerken met zich F 3 droeg,  177? SÓ VADERLANDS C -HE droeg, van het wys overleg en het verligt oordeel, mét welke 'sLands Staaten aan de zo zeer verfchillende departementen van de politie, cn van de juftitie, hunne wettige bepaalingen hadden aangewezen; een ftaatsbefluit boven dien, waar aan wylen zyne Hoogheids Heer vader, Prinfe Willem den IV, nodig had geoordeeld, by het dertigfte artikel van Hoogstdeszelfs reglement reformatoir op de Provintiaale Regeering van' Friesland, te geeven de verbindende kragt en het eeuwigduurend vermogen van eene fondamenteele, en door de Raaden van den Hove, by hunnen eede geftaafde grondwet. Na dit alles, oordeelde zyné Hoogheid egter niet ondienstig, om de aanmerkingen en het advis van de Heeren Gedeputeerde Staaten, op deeze zaak te verzoeken, ten einde met des te meer grond uitfpraak over dit gefchil tc kunnen doen. Welgemelde Heeren Staaten vflfïdeeden eerlang aan zyn Hoogheids verzoek, waar door de Prins Erfftadhouder verklaarde, nu ten overvloede met de welgegronde aanmerkingen, en het bondig advis van hun Edel Molenden gefterkt zynde, dat aan de Grietslieden en Magiftraaten in de Provin-  HISTORIE -li ESC HRVVING. ?7 tic van Friesland volkomentlyk het rechti en de bevoegdheid toekwam, om hunne Procureurs Fiscaals, die alleen als lasthebbers uit naam en van wegens de Grietenyén of fteden van rechtswegen handelden, by .bloote opzegging en intrekking van hunpen last af te zetten, en wederom anderen in derzei ver plaats aan te Hellen, zonder dat een alzo afgezette Procureur Fiscaal bevoegd was, om zich tegens dusdanig vonnis van den Grietman of Magiftraat, door toevlucht tot de g.woone juftitie te neemen, te verzetten, of zich van eenige middelen van rechten, hoe genaamd, te bedienen om in zyn ambt gehandhaafd te worden, en dat dierhalven het Hof Provintiaal onbevoegd moest gehouden worden , om zich de voorfchrevene zaak aan te trekken, of daar in eenige kennis neeming, of rechtspleging te oeffenen. Na dat zyne Doorluchtige Hoogheid, Hoogstdeszelfs begrip en welmeening, omtrent het recht der byzondere Grietslieden en Magiftraaten, tot het aanftellen en weder afzetten van hunne Procureurs Fiscaals , by Misfive aan de Heeren Staaten van Friesland, bekend gemaakt had, F 4 wierd  J77°- Gei~chil tuslchen . de BeWindbeb'fiers der Wesr-Ind compagnie te Aml ter- | dam, en dc Hoof* deelge- « nooten ter katcitt van 2. eland. I 88 vaderlandschb wierd hier over by hun Edel Mogenden ga» raadpleegd en goedgevonden, zich in alles, met het begrip en de welmcening van den Prinfe Erfftadhouder, in deze zaak te vereenigen, en hier van, zo wel aan den Hove Provintiaal, als aan de refpeétive Gtietslieden en Magiftraaten, kennis te geeven, om tot derzelver narigt te ftrekken; met welke kennisgeeving deeze zaak, en de verdere onlusten in die Provincie een einde namen. Het was reeds verfcheide jaaren, dat 'er tusfchen de Heeren Bewindhebberén, van de West-Indifche compagnie, ter kamer Amfterdam en de Heeren Hoofddeelgenooten , van de gemelde compagnie ter kamer van Zeeland , vry wat verfchil ontftaan was, wegens een befluit der Heeren Bewindhebberén, van de West-Indifche compagnie, den elfden van Oogstmaand des jaars r75o, ter vergaderinge van tienen genomen, waar by de vrye vaart op de rivier van F.^fequcbo voor alle ingezetenen van den Staat wierd opengelaaten. Dit gefchil, 't welk al vry hoog gedreven wierd, was eindelyk aan hun Hoog Mogenden, de Herren Staaten Generaal, ter fjeflisfinge over-  HÏSTORIE-BESCHRYVING. 89 pyergelaaten, welken het hadden in han-i den gefield van dc Gedeputeerden uit" •derzeiver vergadering, tot de zakken van de West Indilche compagnie. Geduurende het onderzoek dier Heeren, deeden de Zeeuwfche Hoofddeclgenoten eene aanbieding, pm de volkplanting van Esfequebo, 'met haare onderboörige rivieren, over te neemen op zekere voorwaarden, ten dien •einde door hen voorgedragen. Deeze aanbieding liet de zaak in gefchil niet alleen onbeilist, maar bepaalde de aandagt van hun Hoog Mogenden toen alleenlyk tot het beraaraen van middelen, waar op de overneeming zou behooren te gefchieden. Om de zaak des te beter te bevorderen, hadden hun Hoog Mogenden een onderhandeling , tusfchen gemagtigden van Bcwindhebberen der West-Indifche compagnie, ter kamer van Amfterdam, en van Hoofddeelgenooten, ter kamer van Zeeland voorgeflagen. Deeze onderhandeling, was in Bloeimaand desjaars 1765, aangevangen: 'Doch fchoon men het over verfcheide punten eens wierd , 'er bleven egter twee zaaken in verfchil, namelyk, of de rivier Demerary onder E-sfequebo,in dcovergave F 5 dier. 77°  Uil pi V A 3 E ?, L A IJ D S C H | vervat, en van de wyzen hoe die waren behandeld , was voorgekomen , dat, indien Hoofddeelgenooten niet genegen waren van hun gevoelen af te gaan, ten opzichte van de onaffcheidelykheid van de volkplanting van Esfequebo en Demerary, als dan alle onderhandelingen niet anders dan vruchteloos konden afloopen, en van de voortduuring van 't befogne niets goeds te wagten was* Hunner Hoog Mogenden Gedeputeerden vonden egter goed, ten einde alle hoope tot eene overeenkomfte niet geheel af te fnyden, en aan Bewindbebberen gelegendheid te geeven, om de Memorie der Zeeuwfche Hoofddeelgenooten met bedaardheid te kunnen overwegeneen copie Van dezelve ter hand te doen Hellen , en vervolgens de raadpleeging over deeze zaak, zonder eenige bepaaling van tyd, te vervolgen. Uit hoofde van dit befluit, wierd op den achtëntwintigften van Hooimaand des jaars 1767, aan de Leden van dit Befogne eene deductie van Repra;fentant en' Bewindhebberen van de generaale West-Indifche Maatfchappy overgeleverd , waar uit hun Hoog Mogenden zouden kunneri zien» de gronden, waar op de compagnie haar  HISTORIE-BESCHRYVING. 97 reglementen van de Generaale West-Indifche Maatfchappy, zo wel op Esfequebo en Demerary , toe te liaan om te losfen en te laaden, zo dat geen befluiten, ftrydig tegens deeze haar Hoog Mogende bevelen , in het minste zouden mogen worden gehoorzaamd. Het leed niet lang of veel kooplieden van Amfterdam, die groot belang by de vaart op Esfequebo en Demerary hadden, wierden te raade, om, ter handhaavingvan hun recht op dezelve, insgelyks zich by request, by hun Hoog Mogenden te ver, voegen, en Hoögstderzelver veel vermogende onderfteuning te verzoeken. Zy toonden aan, dat zo wel de volkplantingen van Esfequebo en Demerary, aan de vaste wal van America gelegen, als de thans bloeijende volkplanting van Surinaame,. door de wapenen en oorlogfchepen van den ftaat gewonnen , en alzo een eigendom van den zeiven geworden waren, zonder dat eene der vereenigde. Provintien, en met naame niet de Provintie Zeeland, derzelver magt of krygsvolk, tot het veroveren en behouden van dezelve, verder of anders had gebruikt, dan met uitdrukkelyke meening, © om De Am- llerdam- fche kooplieden poosen de vtye vaart op Esfequebo en Demerary te handhaven.  ¥22 08 VADERLAN0SCH2 , om de voornoemde volkplantingen, aan de West-Indifche Maatfchappy, zonder bereekeningvan eenige onkosten, wederom te geeven, en alzo eenig nut tot vermeerdering en bloei der fcheepvaart en koophandel, en het welvaaren van den algemeenen ftaaty toe te brengen, zonder daar uit eenig recht van eigendom, of werkelyke bezitting af te willen leiden, en dat dus dezelve volkplantingen niet anders konden aangemerkt worden, dan als de eigendbmmen der algemeene West-Indifche Maatfchappy dezer landen, by de bepaalingen van derzelver o£iroy onder andere met naame begrepen zynde? en waar uit van zelfs dus moest voortvloeijen het onverhinderd recht voor alle de ingezetenen van den Staat, om zo wel op de volkplanting van Esfequebo, als op die van Demerary, vryelyk te mogen vaarenen handelen, mitsgaders in dezelve, des goedvindende, etablisfementen opterechten zonder iemands tegenzeggen. Gemelde kooplieden verwonderden zich derhalven, tot geen gering nadeel der handel te moeten ondervinden dat de ingezetenen van Zeeland, op meergemelde volkplantingen handelende , benevens Hoofddeelgenooten in de WestIn.  IOO VADERLANDSCHE meer dan genoeg bezwaard was, ten gcmeenen nutte zou bloeijen en in vermogen toeneemen, door dien 'er niets kragtiger zoude kunnen uitgedagt worden, dan dat die Maatfchappy, door eene vermeerdering van zeevaart en koophandel, op haare volkplantingen in America, wanneer die uit alle havenen van dit Gemeenebest aanvloeide, meer en meer in welvaart toenam, en haare inkomsten vergroot zag , zo als daar van het voordeel der volkplanting van Surinaame, welke in vermogen en bloei voor geene der buitenlandfche volkplantin, gen behoefde te wyken, alleen genoegfaam ten proeve ftrekte. Dat zulk eene vrye vaart en handel ook aanmerkelyke en gewigtige voordeden, aan die volkplantingen zoude toebrengen , namelyk de vergrooting en vermeerdering van derzelver bezittingen en plantagien, de aanwasch der voordeelige handel met de Indiaanen, de ryke aankweeking van fuiker, ryst en andere voortbrengfelen, waar door dezelven binnen korte tyd, de allerfpoedigfte uitbreiding en bloeijendfle Staat, onder 's Hemels zegen verwagten konde, het welk ook niet konmisfenof zou eene aanmerkelyke  HÏSTORIE-BESCHRYVING. IOI ke invloed op de algemeene welvaart van den Lande , en dat van de byzondereleden van dien hebben ; gelyk zulks de ondervinding reeds getoond had, ten opzichte van andere volkplantingen, als van Surinaame en de Berbices,en van veele Americsanfche, aan verfcheidene Mogentheden in Europa toebehoorende, welke deeden zien, hoe zeer de aangroei en verbetering der volkplanfingen op de natie zelve betreklyk gemaakt wierd, als zynde het welvaaren van de eene aan dat van de andere zodanig verknogt en verbonden, dat zulks als onaffcheidelyk konde worden aangemerkt. Dat ook de vrye vaart een aanwasch deezer volkplantingen, zo wel als de vermeerdering van den algemeenen koophandel mede moest brengen , de uitbreiding der handwerken deezer landen, het meerder vertier van derzelver voortbrengfelen, dat van de goederen die van buitens lands getrokken en naar dezelve gezonden wierden, gelyk ook van de voortbrengzelen derzelve, dieherwaards kwaamen en gedeeltelyk weder naar elders wierden uitgevoerd, de vermeerdering der fcheepsvaart, en de bloei der fcheepsbouw, waar door een ruimer beftaan aan een groot geG 3 tal 77P-  177° 102 .VADERLANDSCHE tal ingezetenen dezer landen bezorgt kon worden, alle welke voordeelen niet alleen te beurt zouden vallen aan die Provinciën, die voornaamelyk, in den koophandel en zeevaart hun beftaan vonden, maar ook aan de andere Provinciën, welke niet minder een merkelyk belang hier in hadden, niet alleen ter zaake van de invloed die het zelve op het geheele lichaam van den Staat, en dus op ieder werkend lid van dien had, maar ook in 't byzonder door het meerder vertier, ieder op zich zeiven van alle zondanige goederen en koopmanfehappen, als uit de byzondere Provinciën eh Heden, als voortbrengzelen of handwerken van dezelve , getrokken, en dagelyks naar de volkplantingen in America verzonden wierden, •(van alle welke goederen, kooplieden, by hun requesc, een nauwkeurige lyst aan hun Hoog Mogenden gezonden hadden) en uic al heC welke af te neemen was, het uit. flekendnu.': datzulks aan hetGemeene land, uit die verhoopCe goed gevolg, toe zoude brengen. Uit al het voorens by gebragte, Vermeenden de kooplieden, dac, welverre dat derzelver verzoeken iets ten nadeele van de Provintie Zeeland uit zoude werken,  HÏSTORIE-BESCHRYVING. I03 ken, integendeel het waar belang dier Provintie mede zoude brengen, de vrye vaart cn handel op dezelve volkplantingen niet verder te verhinderen, en dat al het nadeel , het welk zy uit hoofde van het minder vertier uit hunne Provintie van dat geene, dat de volkplantelingen tot hun gebruik nodig hadden, zouden lyden, niet alleen voor eene tyd was, en door merkelyke voordeelen ftond vervangen te worden, maar ook te minder in aanmerking te neemen was, als blootelyk ingebeeld zynde, omredenen dat de Zeeuwfche ingezetenen zich zeiven daar aan zo weinig lieten gelegen liggen,of zo min bekwaam tot het onderhoud dier volkplantingenwaren, dat derzelver bewooners zich van hunne meeste benodigdheden niet uit Zeeland, of van de ingezetenen dierProvintie,maar van vreemde kooplieden, die aldaar met hunne fchepen kwamen losfen, moesten voorzien worden,zo dat al konden de Zeeuwfche Hoofddeelgenooten, op goede gronden hun uitfluitend regt van handelen, op de nu dikwyls genoemde volkplantingen bewyzen, (dat'er egter wel verre af was) des niet tegenftaande hun waaragtig belang nog mede zoude brengen, het zelve met de ingeze? G 4 tenen 177Q-  17 7c 104 VADERLANDSCHE . ncn der andere Provintien te deelcn, en hoe veel te meer dan , 'daar dit recht zo ontegenzeglyk aan alle de Provintien toc- ■ komende, en defzelfs handhaaving zo gewigtig en noodzaakelyk was voor het algemeen welzyn; ja daar geene redenen konden gevonden worden, om de uitoeffening van ■t zelve te beletten, of tegens dér kooplieden regtmaatig en billyk verzoek eenige tegenfpraak te doen , om alle welke redenen voornoemde Amfterdamfche kooplieden, zich tot hun Hoog Mogenden vervoegden, en van derzelver Jandsvaderlykè zorg fmeektcn, de handhaaving van hen en alle verdere ingezetenen van den Staat by hun goed recht, ten einde dezelven volgens verleende ociroyen , vry en onverhinderd, uit alle havenen deezer Staat, op de voornoemde volkplantingen van Esfequebo en Demerary vaaren, en handelen konden, mitsgaders in dezelven, des goedvindende, bezittingen aan leggen en oprichten, ten einde alle ónderdaancn van den Staat op eenen eenpaarigen voet, mogten gebruik maaken van de heilzaame enmagtige befcherming, met welke hunne algemeene fouverein hen, met zo veclzorg en  HISTORIE-BESCHRYVING. ÏQf een volkomen ftilzwygen, niet aangemerkt te worden als toe te flemmenin al het geene zo onbezonnen als bezyden de waarheid, in het vertoog van hunne partyen ter neder was gefield, en na het fcheen, met opzet zo wydloopig by den anderen gebragt was, met inmengfelcn van zaaken , die gantsch tot het verfchil niet behoorden, welk alles onpartydig en van naby ingezien zynde, daar uit zo zeer geen goed recht voor een open vaart voor die van Holland, dan wel, voornaamlyk aan de Amflerdamfche kooplieden, met eene meesteragtige overheeriching over de kooplieden van Zeeland,tragtten te bewyzen;daar de provintie Van Zeeland reeds langer dan tachtig jaaren in de aanhoudende bezitting der betwiste volkplantingen geweest zynde, de Amflerdamfche kooplieden dus met geen de minste grond , zulks, een kwalyk gekregene bezitting en ingebeeld recht, konden noemen, het geene ook op geen beter gronden fleunde, als of die algemeene vrye vaart, voor ieder der provintien open flaande, een even gelyk voordeel zoude geeven, want dat de provintien of fteden die geen handel deeden, gantsch onverfchillig zouden  HU I08 VADERLANDSCHE . den zynofzy de fuiker enkoffy van Amfterdam of van Zeeland ontvingen, en of zy die goederen, die op de lyst (aan 't Amfterdamfche request gehecht) vervat ftonden aan Holland of aan Zeeland leverden; Het kwam de Zeeuwfche kooplieden ook opmerkelyk voor, dat daar men by het verzoek pronkte met den titel van ingezetenen van de provintie van Holland en Westvriesland, men nogtaros uit de groote koopftad Amfterdam maar drie ondertekenaars fcheen te vinden, fchoon de laatfle zyn tekening gehecht was aan een onbepaald getal van cum fuis, indien dan dit request allezins zo gewigtig was, waarom, vroegen de Zeeuwfche kooplieden , zyn dan de handeldryvende fteden van Dordrecht en Rotterdam ook niet in die tekening begrepen ? men zwyge van kooplieden van andere provintien, wier regt men voorgeeft ook verkort te zyn. Wat nu verder de gevolgtrekkingen betreft die men in het request van die van Amfterdam zo breed opgeeft dat uit eene bepaalde vaart en handel op Esfequebo en Demerary voort zouden vloeien , de Zeeuwen konden niet zien waar door die plaats zouden hebben, want de voortbrengfelen daar  HlSTORIE-BESCHRYVINd. I09 daar vallende, zo wel als alle goederen der- • waards gezonden wordende, moesten toch komen en gaan in en uit het lichaam van den algemeenen Staat, zo als ook alle de inkomsten die de West-Indifche compagnie van den handel op die Volkplantingen trok, ook kwamen in de casfa van de algemeene West Indifche Maatfchappy, en dus het lichaam van den Staat fteikten. Dat het ook buiten tegenfpraak was dat geene der ingezetenen van de andere Provintien 'er iets by verlooren, die ook deswegens geenvertoogen deeden, waarom dan ook dat voorrecht dat de Amlterdammers voorgaven aan de gezamentlyke provintien in een vrye vaart te behooren, voornaamelyk by hen zelve thuis hoorde in het voortzetten van hunne fcheepvaart, tot volkomen ondergang der Zeeuwfche. De West - Indifche Maatfchappy verloor daar zelve ook niets by, nadien de genoemde volkplantingen, door de onderfteuning, genoegfaam alleen van Zeeland, zo verre was gebragt, als dezelve in dit tydsgewrigt ftond, en Demerary daardoor zo was aangewasfen, dat het thans eenige voortbrengfelen opleverde, waarvan de Maatfchappy deszelfs regten, r ' ZO  J7?o ÏI0 VADERLANDSCHÉ zo wel als van Esfequebo, genoot, en vati de meerdere aanwas nog Hond te genieten 4 terwyl de voortgang der flaavenhandei daar1 door ook de jaarlykfche hoofdgelden zou doen vermeerderen, en de lasten daarentegen, het zy 't een bepaalde, het zy 't een open vaart was, altoos dezelve zouden bly ven. Dat de volkplanting van Esfequebo ook meer in vermogen zoude toeneemen, wanneer de Zeeuwen in 't bezit van dezelve bleven dan als zy die verlooren, daar men reeds ontwaar wierd dat de voorneemens van Zeeland omtrent die volkplanting, tot derzelver groei en bloei,merkelyk gunstig waren,waartegen een vrye vaart aanftonds alle deeze ontwerpen omver zou werpen, de volkplanting fchadelykzyn, en het waare oogwit vart voordeel voor de Maatfchappy verydelen. Dat het nadeel 't geen de volkplantelingen zelve door een bepaalde vaart Honden telyden, en waaf van de Amfterdamfche kooplieden zo breed opgaven, enkel fleunde op derzelver ongenoegzaame Haat van verweering, doch de Zeeuwfche kooplieden Helden, als onderdaanen van den Haat, in zulk een geval, geen minder belang, dan die van Holland, in de befcherming van hun Hoog Mogenden,  hïstorie-beschryvïkö. iii den, eerbiedig vertrouwende, dat Hoogstdezelven hen even zeer in onverhoopte gevallen by zouden ftaan dan die van Amfterdam omtrent het oproer in de Berbices, dat door deszelfs wyze maatregelen zo heilzaam geftild was geworden» Staan nu alieRyken, Staaten en Gewesten, zeggen Zeeuwfche kooplieden, voor oproeren bloot, zo zouden zeker die volkplantingen, in dat ongelukkig lot vervallende, zonder de handhaaving van hun Hoog Mogenden, ontbloot vantegenftand, verlooren gaan, 't welk, als de gemeene zaak zo ver getrokken wierd, niet alleen het lot van Esfequebo, maar wel ligt ook de rampzalige uitkomst van Zeeland, ja van de gantfche Republiek, dat God verhoede! zou kunnen worden. Dat voorts de vaart opengefteld wordende, het gantsch onzeker en voor als nog een raadzel zoude zyn, het ftuk al op zyn voordeeligst befchouwd zyn~ de, waar die meerdere bloei in zoude beftaan, daar een open vaart, wel beredeneerd, door den tyd tot bederf van da volkplanting, en onvermydelyke ruine van Zeeland zoude ftrekken. De Hollanders gaan zy voort, wenden in hun vertoog wel voor,  HiSTORIE-EESCIIRYVING. 213 Èen voor handen zyn, door dien verfcheidehe ingezetenen vah Zeeland greetig genoeg zyn om penningen te fchieten en 'er gelegenheid genoeg is om dezelven te verkrygen; indien die van Amfterdam, zeggen zy verders, zulke regtlievende vaderlanders zyii, als zy voor geeven, laaten zy dan hunne gelden aanleggen, in plaats van in negotiatien voor vreemde Mogendheden, die, helaas! in 't Gemeenebcst, tot krenking van den algemeenen koophandel, maar al te veel plaats hebben, in Zeeland, tot wel ; wezen der volkplanting, om die te verzorgen, waar door zy, dusdoende, eenen onfterffelyken roem zouden weg dragen, en bevorderlyk zyn aan dat einde, waar toe zy by haar request zo veel papiers beklad hadden. By dit alles, zeiden de Zeeuwfche kooplieden, dat men hun Hoog Mogenden in 't begrip zogt te brengen, als of door een vrye Vaart, de flaaven handel op die volkplanting zeer zoude toeneemen ,en dat zulks ook voor Zeeland een grooter gewin en voordeel konde geeven, uit hoofde dat die'Provintie fterker hier in handelde dan de andere geWesten j welke betooging wel zoude aangaan, H in- *77p-.  114 VADERLANDSCHE Uil , indien de flaavenhandel, den Zeeuwen alleen eigen ware, met uitfluiting van de andere Provintien, doch dit voordeel met dien flaavenhandel was boven dien een valsch voorgeeven, temeer,wanneermen aanmerkte dat Zeeland, in zo een geval van open vaart, daar in meer en meer, voornaamlyk door Holland gefloord zoude worden, zo als men zederdeenigejaarenhandtastelykhet daarop toegelegd had, om de Zeeuwen, indien't mogelyk waare , ook dien tak van Zeevaart geheel te ontwringen , waar door de provintie van Zeeland dus met zo een vrye vaart op de volkplantingen, twee verliezen ondergaan zoude, de vaart op dezelve., en daadlyk by vervolg de flaavenhandel, waar door de Provintie voor een geheelen ondergang bloot gefield wierd. Om alle welke redenen, zy Heeren kooplieden, hun Hoog Mogenden fmeekten, dat alle haare aanmerkingen , gevoegd by de deugdelykheid van hun goed recht, in de beflisfing der zaak op het harte van Hoogstdezelven mogten weegen, en dac hun Hoog Mogenden met geen minder landsvaderlyke zorg voor de Provintie Zeeland, als voor de andere vereenigde Gewesten, werkzaam zouden zyn,  HISTORIE-BESCHRYVIMG. I15 zyn, om of de zaaken op den ouden voet te laaten, zo als dezelve nu omtrend eene eeuw lang waren gebleven, of wel by een eindelyk befluit de Provintie Zeeland te wettigen in haar bezit, van op Esfequebo, Demerary en 'onderhoorige rivieren, by uitfluiting Van alle anderen , met hunne fchepen heen en weder te kunnen handelen, ten einde eenmaal de zaaken op eenen vasten voet gebragt mogten worden, en de volkplanting, het ftaatswezen, de goede ingezetenen, en ook de regtmaatig klaagende kooplieden van Zeeland, de vrugten van eene ftecds aanwasfende groei in deze volkplantingen en voortgang van verderen welftand mogten ontwaar worden, betuigende de Heeren kooplieden het rcgtvaardig oordeel van hun Hoog Mogenden hier op met de vereischte onderdaanigheid af te zullen wagten: Hoedanig request der Zeeuwfche kooplieden door vyfën veer tig, en dat der kooplieden van Amfterdam, door drieënzestig comptoiren getekend was. De Staaten van Zeeland vonden nu ook goed, om ter onderfteuning van 't verzoek der Zeeuwfche kooplieden, aan de Heeren Staaten Generaal te fchryvcn, en verklaarH 2 den 1770.  Jl7- De Staaten van Zeeland lchryven aan hun Hoog Mogenden tot het zelv' t inde. Jl6 VADERLANDSCHE den by hunnen brief aan dezelven , ten hoogften verwonderd te zyn geweest over de requesten, zo door de Hoofddeelgenooten van de West-Indifche Maatfchappy ter kamer Amfterdam, als door eenige ingezetenen van de provintie van Holland en : Westvriesland, en kooplieden te Amfterdam, aan hun Hoog Mogenden geprefenteerd, wegens de vaart en handel op de volkplanting van Esfequebo en onderhoorige rivieren, als mede over de aanltootelyke bewoordingen ten opzigte der Provintie Zeeland in 't laatstgemelde request gebruiktVoorts toonden gemelde Heeren Staaten aan, dat op het verzoek der Hollandfche kooplieden, tot openftelling van de vrye vaart op de volkplanting van Esfequebo, buiten de aanmerkingen van de Zeeuwfche Hoofddeelgenotcn en kooplieden, geen de minste aandagt door deBondgenooten geflagen kon worden,al waren debewyzen,door hunvoortgebragt beflisfend, nadien dc ingezetenen van Zeeland by het einde van het laatste octroi in het vredig tagtig jaarig bezit waren, van de uitfluiting der vaart op de volkplanting en onderhoorige rivieren ; waar in zy Heeren Staaten, uit dien  HÏSTORIE-BESCHRYVING. I17 dien hoofde, ook geen zvvaarigheid gemaakt hadden, in het nieuwe oclroi op den ouden voet te bewilligen, in die goede trouw en billyke verwagting, dat, geduurende den loop van het nieuwe oclroi, geen de minfte inbreuk zoude worden gemaakt, en indien de Hollandfche kooplieden eenige verandering omtrend de vrye vaart op Esfequebo hadden begeerd, zy zich, volgens de meen-ing der Staaten van Zeeland, voor 't einde van het voorig oclroi, aan hun Hoog Mogenden moesten hebben vervoegd, te meer daar de gefchillen dien aangaande al reeds federd den jaare 1750 hadden plaacs gehad, en het dus zo min ter goede trouw gehandeld was, dat'er thans indeezen, nieuwigheden gezogt wierden, als of de Zeeuwfche kooplieden, geduurende de tegenwoordige oclroien voor Surinaame of de Berbices, inbreuken in dezelve zouden willen maaken, het geen immers de hoogfte ongerymdheid zoude zyn. Dat ook bovendien het voorwendfel, op welke in 't jaar 1750 tot de openftelling dier vaart wasaangedrongen, te weeten, gebrek aan Schepen, ter afhaaling der voortbrengselen van de volkplanting , geheel en al verviel, daar 'er H 3 thans i77°-  *77° ïlg VADERLANDSCHE . thans zo veel fchepen op voeren, dat dezelve fomcyds een geheel jaar aldaar moesten blyven leggen eer zy hunne te ruglaading konden bekomen,gelyk ook de invvooners van die volkplanting tegenswoordig,zo uit Holland als uit Zeeland, met zoveel penningen, ter voortzetting hunner plantagien3 wierden voorzien, en zo veel flaaven wierden aangebragt als zy zelve begeerden, zo dat 'er dus geen de minfte voorgewende noodzaakelykheid tot de openftelling der vrye vaart meer overig bleef. Dicrhalven bleeven de Staaten van Zeeland by hun Hoog Mogenden op het fterkfte aanhouden, dat alles op den voorigen voet mogt blyven, en protefteerden verders tegens alle nieuwigheden en inbreuken welke in deezen door de rcfpeclive Bondgenooten zouden mogen worden gemaakt, opdat, zeiden dezelven, de laaifte hartader der kwynende koophandel van Zeeland afgefneden wordende, de geheele ondergang dier Provintie daar doorniet verhaast wierde, en Zeeland voor het Bondgenootfchap dus geheel onnut wierde gemaakt, gelyk 'er daar en boven ook niets rede yker en niets billyker was, dan dat Zee.and by haar regt, en derzelver handel- dry.  HISTORIE -BE SC HRYVING. lip dryvende ingezetenen by het vredig bezit van thans byna eene eeuw allezins bleevcn gehandhaaft, en alles behandeld wierd op den ouden voet, gelyk de Staaten van Zeeland ook van de gewoone regtvaardigheid van hun Hoog Mogenden niet anders konden verwagten. Ondertusfchen hadden de Hoofddeelgenooten der West-Indifche Maatfchappy, ter kamer van Zeeland, insgelyks een ver. weerfchrift, tot wederlegging van de twee requesten, door de Amfterdamfche kooplieden, en de Hoofddeelgenooten van de West - Indifche Maatfchappy ter kamer van genoemde ftad, aan hun Hoog Mogenden overgeleverd, waar in zy hun goed regt in deze zaak op het duidelykfte tragtten aan te toonen, 't welk dus genoegzaam op dezelve zin uit liep, als het vooren gemelde request van Zeeuwfche kooplieden. Eer deeze breedvoerige deductie van de Hoofddeelgenooten van Zeeland, nog ter algemeene Staatsvergadering was overgegeeven, hadden hun Hoog Mogenden, op verzoek van den Reprefentant en Bewindhebberen der West-Indifche Maatfchappy, ter kamer van Amfterdam, goedH 4 ge- [7 7°-  J77°- ÏZO VADERLANDSCHE gevonden, de wederzydfche partyen aan te fchryven, om, tegens den zestienden van SJagtmaand des jaars 1768, eenigegemagtig den naar 'sGravenhage te zenden, de onderhandelingen weder by de hand te neemen, en, waar't mogelyk, eens een einde van deeze verdrietige geichillen te maaken. By de opening dier famenkomst, poogden hunner Hoog Mogende afgezondenen de beide partyen te doen handelen op den zei ven voet, als men de zaaken in den jaare 1765. verhandeld had, doch zy ont-' moetten wel dra de zwaarigheden, welken zich te vooren over de fcheiding van Esfequebo en Demerary, en over de fchadeloosftelling der Maatfchappy, hadden opgedaan , blyvende de gemagtigde Hoofddeelgenooten , zo wel als de Bewindhebberen, op het doen van verflag en eene eindelyke beflisfïng van de zaakin verfchilaandringen. De afgezondenen van hun Hoog Mogenden , hun de gevaarlyke gevolgen van eene eindelyke uitfpraak met dringende redenen voorgehouden hebbende, floegen toen , tot het vinden van een vergclyk, voor, om een zekere maat te bepaalen in ■t getal van de fchepen, die 'sjaarlyks uit dit  HISTORÏE-BESGHRY VING. 121 die Gemeenebest naar de volkplantingen zouden uitvaaren; of wel in 't algemeen, tot eenen grondflag te leggen deeze twee zaaken; voor eerst, dat de volkplantingen onafgefcheiden zouden blyven; ten anderen , dat voor de belangens van de ingezetenen der refpeótive Provintie zoude behooren te worden gezorgd; om als dan, op dezen voet, over en weder, eenige artikelen van bevrediging te overleggen, en dezelve onvervan gelyk , en zonder daar uit eenige het minste nadeel voor de wederzydsche den -beelden te verwekken, door eene vriendelyke te houdene onderhandeling, aan elkander te kennen te geeven, ten einde, door dat middel, zo veel mogelyk , de zaaken, by voorraad, tot eenig befluit gebragt, en aldus, de nog overgebleevene gefchillen, in een nader befoigne, ten overftaan van hen Heeren Gedeputeerden, welken, met veel nadruk, aan partyen hadden betoond hunne goede diensten in alles te willen aanwenden, tot onderling genoegen uit de weg geruimd zouden kunnen worden. Deeze voorflag wierd aan beide zyden aangenoomen, en Bewindhebbers pn Hoofddeelgenooten verzocht , om H 5 het  ■122 VADERLANDSCHE UI 3. het geene de eerstgemelden tegens de overgegeevene deductie van Hoofddeelgenooten mondeling hadden ingebragt, en het geene de laatstgenoemden daar op hadden geantwoord, by eene korte memorie, in gefchriften te willen vervatten, en die aan de leden van het befognc te doen toekomen , om daar van, zo 't noodig was, gebruik te kunnen maaken, en voorts, den zesden van Lentemaand, weder in 'sHaage te komen, om daags daar aan, de onderhandelingen te beginnen. De gemagtigden van de West-Indifche Compagnie voldeeden wel haast aan het eerstgemelde verzoek, en fchreven den agtften van Wintermaand, aan de gemagtigden van hun Hoog Mogenden; in welken brief zy, de voorwendingen der Zeeuwfche Hoofddeelgenooten wederlegd hebbende, hun Edel Mogenden baden het hen niet kwalyk te willen neemen, als, ingevalle onverhoopt geene aanneemelyke fchikkingen mogten worden gevonden, zy niet uit het oog verlooren om op eene fpoedige en eindelyke beflisfing nader en met alle kragt te blyven aandringen, verzekerende ondertusfchen hun Edel Mogenden , dat zy zich met  HISTOUIE-BESC HRY VING. I2§ met alle yver en welmeenendheid zouden bevlytigen, om aan het heilzaam oogmerk," van hun Edel Mogenden te beantwoorden, en toonden 'er zeer opgefteld te zyn om de goedkeuring van hun Edel Mogenden te mogen wegdraagen. De gemagtigde Hoofddeelgenooten in Zeeland bleeven ook niet Jang in gebreke hunne tegenbedenkingenop de aanmerkingen van Bewindhebberen aan hunner Hoog Mogende gemagtigden te doen geworden, door eenen brief den dertigften van dezelve Wintermaand gefchreven. Dus wierd de zaak fieepende gehouden, tot den zevenden van Lentemaand, des jaars 1769, als wanneer de onderhandelingen tusfchen de wederzydfche partyen, in 'sGravcnhage, weder op nieuws begonnen wierden, waar in men opening gaf van een vergelyk, over en weder voorgeflagen, doch dat ook over en weder van de hand gewezen wierd; zo dat de hoop tot een minnelyk verdrag, wederom geheel verdweenen geweest zou zyn, indien niet door den eersten Heer van het befoigne, een voorflag was gedaan, dien men meende niet geheel en al te moeten verwerpen, doch waar over men zich ook zonder byzonderen last der com- mit- ■7f*t  124 VADERLAND SCHS mittenten, niet kon inlaaten, of uiten» Men vond dierhalven goed de onderhandelingen uit te Hellen tot den elfden van Grasmaand, en naderhand tot den zestienden van Bloeimaand des zelfden jaars; wanneer de Zeeuwfche Hoofddeelgenooten te kennen gaven, dat de Heeren Staaten van Zeeland hen hadden gelast, om den laatst gedanen voorflag van de hand te wyzen, en in geene anderen te komen, dan die de overgaave van Esfequebo en Demerary ten grondflage hadden. Doch de gemagtigde Bewindhebberen verklaarden, dat zy, door hunne principaalen, in Haat gefleld waren, om, op de gronden van dengemeldenvoorflag , in onderhandeling te treeden , hoe wel zy, ziende dat de gemagtigde Hoofddeelgenooten aan zulke flipte orders ge^ bonden waren, het van geen de minfte nuttigheid oordeelden, daar omtrend nadere opening te doen. De gemagtigden van hun Hoog Mogenden, door deeze verklaaringen zich buiten Haat gefleld ziende, om verder, met eenige hoope van goed gevolg, op het voorgeflagene middel van vcrgelyk te kunnen werken, braken de onderhandelingen af, en keerden naar huis, r,a  HISTORIE-BESCHR YVINGi 125 na dat zy eerft ter vergadering van hun Hoog mogenden rekening gedaan hadden" van 't geen door hen in de Befoigne verrigt was geworden: te kennen geevende, dat zy Heeren gemagtigden, hoe welmeenende en ieverig ook haare pogingen geweest waren, door wederzydfche verklaaringen van partyen regtftreeks tegens den ander aanloopende, zich buiten ftaat gefteld vonden, om tot een goed einde te komen, en zich eindelyk in de noödzaaklykheid gebragt hadden gezien, om de onderhandelingen af te breeken, en haar leedwezen, dat zy in haar goed voorneemen niet hadden kunnen flaagen, aan beide partyen te kennen te geeven. Weshalven zy vervolgens met eikanderen afzonderlyk over dit werk geraadpleegd hebbende, en op alles lettende, deeze ftoffe, in deszelfs omftandigheden befchouwd, hadden gevonden zo wel van een ftaatkundige als rigterlyke beflisfing afhangelyk te wezen. Dat zy verders in agt hebbende genomen, dat partyen zelve zich nu en dan op haar goed recht hadden beroepen, en in 't byzonder, dat deHoofdeelgenooten ter kamer van Zeeland, zich niet vreemd hadden getoond van een oordeelkun-  12Ö VADERLANDSCHE 22? o. kundig onderzoek dezer verfchillen, zich liever hadden willen onthouden, om daar op eenige ftaatkundige aanmerkingen te maaken, en het veiligst geoordeelt, om als derzelver advis aan haar Hoog Mogenden uit te brengen, dat zy van gedagten zouden zyn, dat haar Hoog Mogenden, in geval Hoogstdezelven niet mogten goedvinden deeze verfchillen door haare eigen uitfpraak te doen eindigen, als dan het voornaamfte ftuk, of namenlyk „ de ingezetenen van de Provintie van Zeeland, uit kragt van eene by hunne voorgewende ongeftoorde bezitting, het recht hadden, en bevoegd waren, om alleen, en met uh> fluiting van alle anderen, te mogen vaaren en handelen op de volkplantingen van Esfequebo , Demerary, en onderhoorige rivieren, met alle gevolgen en aankleeven van dien, zouden behooren in handen te geeven van een onpartydig gerechts Hof, of wel te Hellen ter uitfpraak van eenige leden uit een of meer Hoven van juftitie , in de Vereenigde Provintien, of wel zodanige andere kundige en onpartydige leden van regeering of regtsgeleerden, als daar toe door zyne Doorluchtige Hoogheid den Hcere Prinfe  HISTORIE-BESCHRYVING. I27 Prinfe Erfftadhouder, die tot het voorfchreevene door haar Hoog Mogenden zouden behooren te worden verzocht, benoemd en verkoren konden worden, ten einde om in dit vreemd geval, daar in uit naam en van wegen haar Hoog Mogenden te beflisfen en uitfpraak te doen, zo als in goede juftitie of na den aart en omftandigheden van zaaken, zouden oordeelen te behooren , zonder dat tegens het uitgefprokene verder eenige rigterlyke middelen of ftaatkundige vertogen zouden worden toegeItaan. Hier mede bleef de groote zaak, wegens het verfchll over eene vrye vaart op de volkplantingen van Esfequebo en Demerary benevens haare onderhoorige rivieren, in dit jaar weder onbeflist. Van.eenen anderen aart, fchoon niet minder gewigtig in zyn foort, was het gefchil over de vryheid der Drukperfe het geen in dit jaar vry wat beweeging veroorzaakte. Zeker is het, en de dagelykfcbe ondervinding leert overvloedig, dat geen zaak ter waereld, hoe heilzaam en nuttig dezelve ook in zich zeiven is, tot zulk een trap van volmaaktheid gebragt kan worden, dat 'er geen misbruik van zou kunnen zyn. Zeer 77Q-,  tlt VADERLANDSCHÉ Zeer blykbaar is zulks in de drükpersfe.Ieder weet het voorrecht der voortreffelyke uitvinding der Boekdrukkunst, welker uitwerkzel zo groot is geweest, dat het grootfte gedeelte van 'tmenschdom, voor 't welke de oeffening van den geest en verkryging van kundigheden, voor den jaare. 1440 wanneer die edele kunst is uitgevonden geworden, als genoegfaam gefloten was, daar door uit een diepe onkunde getrokken, en van veel vooroordeelen verlost is geworden, ook weet men, dat de opkomst en bloei van alle nuttige en edele kunsten en wetenfchappen j die voor dien tyd, als in de flaap bedolven lagen, in de zestiende en volgende eeuwen, voor geen gering gedeelte aan dezelve moet toegekend worden. Doch gelyk het zwaard, 't welk tot verdeediging van het Vaderland en handhaaving der gerechtigheid diend, fomtyds wel eens gebruikt of liever misbruikt word, om anderen onrechtvaardiglyk van goed of leven te berooven, zo is ook de allernuttigfte drukpersfe geenszins buiten het bereik van het mis* bruik gefteld geworden. Dikwils heeft men gezien dat dezelve misbruikt wierd tot het on*  177° I30 VADERLAND- SCHE .Holland, in den jaare 1730. hadden doen ' befluiten,dat de Heeren vandeRidderfchap en verdere hunner Edel Groot Mogende Gecommitteerden, met en benevens eenige Heeren commisfarisfen van den Hove zouden nazien, de plakkaaten en orders van den Lande tegens de vryheid der drukpersfe, en overwegen of dezelven niet zouden behoren vernieuwd te worden; als mede of, en welke verandering of by voeging daar in zoude behooren gemaakt te zyn. De Heeren commisfarisfen, na dat zy hier op geraadpleegd hadden, waren van gevoelen, dat, tot ftuiting van de voorfchrevene vryheid van de drukpersfe, door hun Edel Groot Mogenden zoude behooren te worden vastgefteld, een plakkaat, ten dien einde ontworpen. Doch na dat hier rapport van gedaan was, had deze zaak geen ander gevolg, dan dat alle de leden copie van dat gerapporteerde verzochten , om daar op de meening van de Heeren hunne principaalen te verftaan, en dus wierd het eindelyk befluit tot nadere raadpleegingen uitgefteld. In den jaare 17 65. begon het denkbeeld wegens de vryheid der drukpersfe weder levendig  HISTORIE-BESCHRYVING. I3I dig te worden, wanneer het Hof van juftitie, den negenëntwintigften van Louwmaand, de Heeren Sta*ten van Holland en West-Friesland een mblive deed toeko men, benevens een Concept-plakkaat tot voorziening tegens het maaken en uitgeeven van Gods lasterlyke boeken engefchrif ten; over deze zaak wierd, dan wederom, volgens befluit van hun Edel Groot Mogenden , van den tweeden van Sprokkelmaand dcszelven jaars, en vervolgens nog van den twaalfden van Grasmaand, des jaars 1769, befoigne van de Heeren van de Riddèrfchap èn verdere hunner Edel Groot Mogenden Gecommitteerden, tot dc zaaken van juftitie , met Commisfarisfen uit den Hove ge. houden, en door evengenoemde Commisfarisfen van wegens den Prelident en Raaden van welgemelden Hove een plan uitgebragt, om, door middel van aan te ilellene Cenfores Librorum, of keurmeesters van boeken, het verkoopen van fchadelyke gefchriften voor te komen. Tegens dit plan vertoonden boekverkoopers en boekdrukkers gilden, in verfcheidene lieden van Holland, aan de Overheden, by geschrifte, Zo menigvuldige bedenklykheden, I 2 dit rZZ2_ VoornecriKn om Je vryheid dc-r drulcperslc te xteugcien en ;evo!^en fan deze saak.  HISTORIE-EESCHRYVING. 133 flad over te geeven,ten einde die te Hellen in handen van de Heeren Commisfaris-' fen van de vroedfchap aldaar, om vervolgens in de volle vergadering der zeiven te worden ingediend. Bovengemelde boekverkopers toonden hier in aan, zq flerk als mogelyk, het drukken en verfpreiden van zodanige boeken en gefchriften, als 'er by het concept plakaat fcheenen bedoeld te worden, te verfoeijen, en zoievc rig als het zyn mogte te wenfchen , dat 'er nooit diergelyke aan 't ligt gebragt wier. den, en de koophandel in boeken gezuiverd mogte worden van een kwaal, en ontheven van een last, welken haar op meer dan ce^ ne wyze drukten, en benadeelden. Dan terwyl zy dit ten vuurigften wenschten, ftond hun niet te min, van alle kanten, het middel tegen, 't welk, tot het bekomen van dit einde, by de volgende woorden wierd voorgedragen : Om te voorzien tegen zodanige verf oeijelyke boeken en gefchriften, waar in ds Goddelykïieid van de Boeken des Ouden en Nieu•wen Testaments bedektelyk worden ondermynt, boosaartig befpot, ja zelfs opentlyk geattaqueerd, ef welken door derzelver vuilen inhoud eeniglyk fchynen ingcrigt om alle fcntimenten van eer en I 3 deugd  £770 $34 VADERLANDSCHC . deugd uit de harten van derzelver leezers en by' zonder van de ji ugd te verbannen, Vtrbiedende daarom het maaken, drukken en uit ge er en van alle zodanige boeken en gefchriften, waar by de gronden van den Christelyken Godsdienst aangetast, of de Heilige fchrift, als mede de waare Gereformeerde religie, op eene fpotagtige wyze be. handeld worden, gelyk ook alle zodanige boeken, gefchriften en printen, van wat natuur dezelve zouden mogen zyn, die door hunne obfeoenen inhoud gefchïkt zyn om inbreuk te doen op de goede zeden, enftrekken tot bederf der jeugd. Het eerste dat hier in de voornoemde Boekhandelaars niet behaagde, was het gebrek van een vaste en allernoodzaakelykfte bepaaling, welke foorten van boeken eigen]yk te houden waren voorde zulken, als hier boven befchreven wierden.Zy ontkenden niet dat 'er godslasterlyke boeken, gefchriften en prenten, nog betwistten ook niet, dat 'er fchandelykc boeken, enz. waren, maar 't kwam hun voor dat het eerfte, het voor- s naamfte en wezendlykfte vcreischte van een flrafoeffenende wet was, dat dezelven niet in algemeene bewoordingen,maar naauwkeurig moest bepaalen wat de hoedaanigheid of de omftandjgheid was, welke de daad tot een mis-  HISTORIE-BESCHRYVI NG. I35 misdaad kön maaken. Want zeggen zy, en gantsch niet zonder reden, hoe veele boeken en gefchriften zyn 'er niet, zo ouden als nieuwen, welke van fommigen voor Godslasterlyk gehouden worden, die van anderen wederom op dien voet niet worden aangezien? Hoe veele prenten zyn 'er niet, welke eenigen houden voor fchandelyk, anderen voor geestig en aartig? Behoeft men wel onderrigt te zyn in de gefchiedenisfen van 't geen men noemd dc geleerde wacreld, en inzonderheid in de kerkelyke gefchiedenis, om te weeten hoe de boeken en gefchriften als Godslasterlyk gedoemd worden, naar maate dat ze meer of min ftryden met de gevoelens en begrippen der bovenleggende party? Hoe veele uitmuntende fchryvers zyn 'er niet voor ketters gedoemd, en hoe veele boeken en gefchriften zyn 'er niet door driftige , blinde en onkundige yveraars, als Godslasterlyk opgegeeven en uitgekreeten? Kan het wel, zeiden de voorfchrevene boekhandelaars, ooit in een burgerfbaat, wiens conftitutie hoofdzaakelyk gebouwd is en rust op de vryheid in ftuk van Godsdienst, kan het wel met de regels van een gezonde ftaatI 4 kun- I77Q-  T77Q; I36 VADERLANDSCHE kunde overeengebragt worden, dat 'er on^ der de algemeene bewoordigingen van de gronden van de Christelyken Godsdienst aan te tasten, de Heilige Schrift, als mede de waare Gereformeerde Religie op een fpolagtige wyze te behandelen, aan de verfchillende gezindheden daadelyk benomen word , het in 't ligt geeven van boeken en gefchriften, welke zy bevorderlyk tot hunnen Godsdienst zullen achten ? En kan het ooit beitaan met het denkbeeld van vryheid, dat in een land, 't welk de naam van vry gewest draagt , de Schryvers , ten aanzien van 't openbaar maaken van hunne gedagten, aan de willekeurige en onzekere uitleggingen zullen onderworpen zyn, welke men aan de woorden van het aantasten van de gronden van de Christelyken Godsdienst, en het bcfpotlyk behandelen van de Heilige Schrift cn de waare Gereformeerde Religie, by deeze of geene gelegenheid zal willen hegten. Daar nu de bovendryvende gezindheid in dit gemeenebest alle andere gevoelens houd te ftryden met de gronden van de waare G?rrformcerde Religie zouden dierhalven noch Lutheraanen, noch Remonftranten, noch Doopsgezinden, noch anderen, ooit  historie-beschr yv ing 137 ooit iets ter verdeediging van hunne leere mogen uitgeeven, hoe zeer zy door heethoofdige Leeraars van de grootekerkaange. tasten mishandeld mogten worden; en,zeiden gemelde boekverkoopersverder, gelyk by plakaat alleen verboden zou zyn om de waare Gereformeerde Religie op eene fotagtige wyze te behandelen, zo zoude het zelve een ftilzwygend verlof geeven om op eene fpotagtige wyze te behandelen zodanige ^Gereformeerde Religiën, welke niet de waare zouden zyn, daar nogtans (volgens 't begrip van de voornoemde boekhandelaars) alle Godsdienstenen Godsdienstöeffeningen voor 't behandelen op eenfpotachtige wyze, beveiligd behoorden te worden,en de onchristenen, zo wel als de christenen, de verfchillende gezindheden van 't christendom, zo wel als die van de groote kerk, een gelyk regt hadden om van den fouverain zodanige befcherming teeisfchen, als toereikende was - m hen tegen alle foort van overlast te verdedigen. En, vroegen gemelde boekhandelaars verder, hoe zal het zyn met de boeken, gefchriften, en prenten, welke door hunnen obsccenm inhoud gcfchikt zouden zyn om • nlreuk te doen op de goede zeden, en ft'rekken I 5 tot )  138 VADERLANDSCHE tot bederf der jeugd ? zullen daar onder begrepen zyn alle Historiën en ^eisbefchryvingen, in dewelke prenten voorkomen, zeden cn gewoontens der volken vertoonende, en welke fomtyds in fommiger oogen fchandelyk zullen fchynen ? Zullen daar ook onder begrepen zyn alle die werken, welke men noemt ouvrages d?Esprit et tfamuferamt, alle romans, alle tooncelftukken, alle heelkundige werken, alle boeken en gefchriften over de vroedkunde; om kort te gaan, oneindige werken, die ligt van ongeoorloofdheid, in 't verftand van deezenofgeenen, meer of min zouden verdagt kunnen worden ? Zo hier in onderfcheid gemaakt moest worden , diende men dan niet te vraagen, waar zyn in 'tplakaat de eindpaalcn van dit alles? waar is hier een begin? waar een einde? waar de baak op welke men gerustelyk zal kunnen doorzeilen? De voorfchrevene boekhandelaars verklaarden ook zich niet te kunnen overtuigen , dat het gebrek geholpen of weg genootnen zou kunnen worden door de hoedanigheid, weike 'er aan den Procureur Generaal en officiers van de plaatfen alwaar boekyerkoopers gevonden wier dm, fcheen ge- gec-  Uil 140 VADERLANDSCHE .behoorden, gelyk 'er zelfs ook onder de ' boekverkoopers hier te lande waren, welke noch in afkomst, noch in vermogen vooreenig lid van 't Hóf van juftitie behoefden te wyken, waar door het hun ook niet aangenaam viel, dat hunne orde by 't Hof zo laag en gering wierd aangemerkt, dat dezelve als de eenige bron van het kwaad wierd befchouwd, dat het gemelde Hof zogt te weeren, en tegen welke alleen voorzieningen waren te doen , om tot geneezing te komen,.fchoon het Hof van juftitie egter, zonder veel moeite zoude hebben kunnen weeten, dat de verkoop van zulke boeken, gefchriften en prenten, die het zelve tragt te beteugelen, veelal gefchied, niet zo zeer door cigentlyk gezegde boekverkoopers , dan wel door menfehen die zich genceren met boeken, die zy in vreemde landen opdoen, om, gelyk men zegt, onder de mantel, te verkoopen, houdende voorfehrevene boekverkoopers zich ook verzekerd, dat , by aldien het Hof een zeker middel had, of in 't werk Helde, om de plakkaaten , tegen het ventjaagen vastgefteld, ter uitvoer te brengen, het verfprciden van die boeken, gefchriften .of prenten ,  historïe-beschryving. 141 ten, wier werking men vreefde, en wier vertier men zogt te ftuiten , grootendeels zoude ophouden. Dat voorts in 't concept-plakkaat den boekverkoopers bevolen wierd, een nette en NB. Door hun Eigenhandig onderteekende lyst van alle nieuwe boeken of gefchriften, welke voor hunne reekening gedrukt, of by hen te bekomen zyn, aan den officieren hunner woonplaatfen te moeten overgee* yen, waar op meergenoemde boekhandelaars te regt aanmerkten dat zulks aan allerlei tegenfpraak onderhevig zoude worden , want, dat door zulk een plakkaat de boekverkoopers een foort van eeuwig ftadsarrest zou opgelegd worden, ten minsten dat zy geen acht dagen na malkander van huis zouden mogen blyven, en dus ter voortzetting hunner handel geene reizen zouden kunnen onderneemen, veel min naar de Frankfortcr of Leipziger mifsen kunnen gaan, maar integendeel genoodzaakt zouden zyn,hunnen tyd door te brengen met een lyst te maaken van de nieuwe uitkomende boeken, 't welk anders doorgaans aan jongens wierd overgelaaten, terwyl zy daar en boven, by de eene of andere misflag,' die door duizend toevallen veroorzaakt kon worden, nog bloot 177°^  HISTORIE-BËSCHRYVING. J43 Provintie, zou mogen laaten drukken, zo dat daar door de journaalen, mengelwerken , loile vertoogen, tooneelfpellen, en al zulk flag van gefchriften, meeftendcels naamloos uitkoomende, dan voor eeuwig binnen deeze Provintie verboden zouden blyven.Nooit zou'er meer, indien dit plaats greep, een Vaderland/die Historie, door een onbekenden Schryver mogen worden ondernomen , die alvoorens zich bekend te maaken i 't onpartydig oordeel van 't publiek wilde toetfen; ja het zoude aan niemand der ingezetenen geoorloofd zyn een ander met een gedrukt vaarsje by de een of andere gelegenheid te mogen verrasfen, of de boekverkooper en de officier moesten weeten j dat hy den zangberg had tragten te genaaken. Niemand hier te lande, gelyk voorheen voornaame geleerden gedaan hadden, konde onder een verdigte naam, of naamloos, eenig werk uitgeeven,. in het welk hy eenige nieuwe vindingen of gedagten aan 't publiek voorftelde; de natuurlyke vryheid van zich aan de onbevooroordeelde aanmerkingen van 't publyk bloot te geeven, wierd afgefneden, en de natuurlyke loop der menfehelyke befpiegelingen zodanig aan de  HISTORIE-BESCHRY V I NO. I49 ftraat vervoegd hadden, zich insgelyks aan de Magiftraat der ftad Leiden, by request aan te melden, tot onderfteuning van het zelve, waar by zy hunne Edel Groot Achtbaaren verzochten te willen bewerken, dat dit nader over te zien plakkaat by de Heeren Staaten van Holland wierd van de hand ge weezen, zy hadden 'er ook eene Memorie by gevoegd, waar in zyaan den eenen kant gerecdelyk erkenden, dat het eene heilzaame zaak zoude zyn, indien het drukken en verfpreiden van Godslasterlyke en fchandelyke boeken en prenten geweerd konde worden, maar aan den anderen kant beweerden zy tevens, dat het niet genoeg was, tot ftuiting van een kwaad, eenig middel in het afgetrokkene uit te denken en vast te ftellen, maar dat hetzelve ook in 't geheel voldoende moest zyn, om het voorgcftelde doelwit te bereiken, op dat het in zyn gevolgen geen meer nadeel dan voordeel veroorzaakte, als mede niet ftrydig zoude zyn, met de conftitutie, en vryheid des Lands, nog met de welvaart van koophandel, kunsten en fabrieken; cn om het voorgeftelde zo veel klaarheid als mogelyk was by te zetten, trachtten de K 3 voor:  1/7°. ï5<ü VADERLANDSCHE voornoemde Leidfchc boekverkoopers volkomen te bewyzen, dat, behalvcn verfcheidc gebreken welke in dat concept-plakkaat voorkwamen, aan het zelve de twee wczendlykfte vereischtens, welke in een ftrafoeffenende wet moeten gevonden worden ,ontbraken, naamelyk, om te wceten wat men doen of laaten moet. Dat, behalven meer andere ongevoeglykheden, het concept-plakaat dingen onderftelde als heilzaam, welke geoordeeld wierden onuitvoerlyk te zyn. Dat de uitvoering van 't plakaat, indien 'er de uitvoering al van ondernomen was, de ondergang van den handel na zich zoude fleepen, en de boekverkoopers aan oneindige kwelling bloot ftellen. Dat zodanig plakaat zoude ftryden met de natuurlyke vryheid der ingezetenen, zo wel als met de burgerlyke vryheid, welke aan alle bcwooners van deze Provintie, onder de zagte en billyke Regcering van hun Edel Groot mogenden was toebehoorende. Dat zodanig plakaat ook onbegaanbaar zoude zyn met de gefteltheid van ons land, ten aanzien der koophandel, en byzonder ook ten aanzien van het aankwecken der wecjenfehappen, en eindelyk, dat zodanig plak-  J77°: Oprechïing van 't Bataafcch' genoot- ■ iciiap ilet pioefon-1 dervindelyke wysbegeertetc Rotterdam. Hg2 VABERJLANDSCHE ze natie Loflyk dierhalven was de pooging van zekeren edeimoedigen burger der ftad Rotterdam, op wiens kosten, aldaar een genootfehap was opgericht, onder de naam van hét Bataaf 'schGenootfehap der proefondervindelyke wysbegeerte, en onder de zinfpreuk van dc ondervinding zal zekere vrugten draagen. De Directeuren van dit nieuwe genootfehap, oordeelende, dat het niet wéinig tot bevordering van het oogmerk, als ook tot deszelfs luister, verftrekte, wanneethet zelve, even als andere genootfehappen hier te lande, met het byzonder gezag én de goedkeuring van den fouverein bekragtigd wierd, vervoegden zich, ter verkryging hiér van, aan de Heeren Staaten van Holland, aan wien zy het oogmerk en inrichting van hun genootfehap te kennen gaven, en verzochten, dat het hun Edel Groot Mogenden mogt behagen, ter meerdere beantwoordinge aan 't inzigt dezes genootfchaps, en tot beeteren roem van het zelve buitenlands, door hunner Edel Groot Mogende gezag het zelve goed te keuren, deszelfs tytel, zinfpréuk eh zegel te bevestigen, en daar toe zodanige andereen meerdere blyken van Hoogstdeszelfs goedkeu-  HISTORIE-BESCHRYVING. I53 keuring en bevestiging te verlcenen , als hunne Edel Groot Mogenden, naar Hoogstderzelver wysheid en begunstiging van alle eerlyke en loflyke uitvindingen, kunsten, en weetenfcbappen, tot nut des lieven vaderlands zouden oordeelen. Doch zo dra de maatfchappy der wetenfchappen te Haarlem van dit bovengemelde request der directeuren van het Bataafsch genootfehap te Rotterdam, naricht bekomen hadden , meenden de beftierderen derzelve, dat, zo het verzochte oólroy aan het gemelde Bataafsch genootfehap verleend wierd , hieruit aanmerkelyke bezwaaren en nadeelige gevolgen voor haar zouden ontftaan, wes< hal ven zy zich te rade vonden, om insgelyks een fmeekfehrift aan de Edel Groot Mogenden Heeren Staaten in te leveren 3 waar by zy'verzochten, dat noch aan het voorfchrevene genootfehap te Rotterdam, noch aan eenige andere vastftelling van dien aart, zodanig een oótroy mogt worden verleend, welk eenigzins de verkregene voorrechten der Hollandfche maatfchappy te Haarlem, zoude kunnen verkorten, en dat mitsdien ook het verzoek van directeuren van het Rotterdamfche genootfehap mogt K 5 van  HISTORIE-BESCHRYVINS, I55 -maand deezes jaars, oéïroy te verleenen, met voorbehouding egter, dat zulks geenszins ten nadeele zou ftrekken aan de meergenoemde Hollandfche maatfchappy te Haarlem. Alle deeze gefchillen hadden fteeds on • aangenaame gevolgen; doch die van Gel-J derland moesten, met den aanvang van dit] jaar, geen minder deerniswaardige rampen dragen: Het water was in de rivieren, in ?t laatst van Wintermaand, 20 hoog geworden , dat men alle dagen een inbreuk te gemoet zag, 't geen ook in de daad wel haast gebeurde, hoewel op eene plaats daar men ze 't minste verwagtte, namelyk, op hetKleeffche grondgebied in den Rhyndyk, tusfchen het fteedje Huusfen en het dorp Angeren, in den nacht tusfchen den zevenëntwintigften cn achtëntwintigfien van de gemelde maand. Deeze doorbraak, was aUerfchriklykst, zo dat daar door de geheele Overbetuwe,de TieJerwaard, de Graaffchappen van Buuren en Kuilenburg, de Baronny van Acquooi,en de verdere diflriclcn, zyn overftroomd geworden , zo a!s men van verre met het oog konde zien , van veertig of vierenveertig roeden. De ongelukken die by dien Zwaar» loorbraa:cn in ?eldei> and.  T77Q 156 VADERLANDSCHE dien ramp voorvielen , zyn egter minder geweest, dan men eerst gedagt had, alzo 'er flegts vier menfchen by omkwamen; indien de Diefdyk, tegen welken het water wel zestien en een half voet Hond, in zulk een goeden ftaat niet geweest was 5 om den aandrang van 't water tegen te kunnen houden, en genoodzaakt geworden, om te bezwyken, zou het gantfche land van Arkel en de Alblasferwaard ook overftroomd zyn geweest. Te Kuilenburg damde men de zo genaamde nieuwe ftad, die oost- en westwaards in hooge wallen ligt, aan de noord en zuidzyde met zwaare kistingen af, 't welk voltooid werd, eer nog het water voor de poort kwam. • Door deeze dammen, die door goede zorg en arbeid in ftaat gehouden wierden , was de gantfche nieuwe ftad, waar in het meeste vee, hooy en koorn bewaard wierd, beveiligd, binnen de ftad zelfs waren egter eenige huizen op drie of vier laage plaatfcit met water bezet. Toen de doorbraak in den Rhyndyk voorviel, was het water aan de peii te Arnhem, tot een duim boven de twintig voet gewasfen. In de Lek , by Jaarsveld ftond het, op zes en twintig  HÏSTORIE-BESCHRYVING. $$? tig duimen boven het klokkeflag. De Ivlerwe was ook, inzonderheid by Gorinchem, zo hoog gezwollen, dat reeds een' groot gedeelte der voornoemde Stad zich met water bezet vond. Ondertusfchen had men op den eerften dag van dit jaar de twee overlaten tusfchen Gellikum en Asperen reeds geflegt, zo als men verpligt was te doen, uithoofde van eene overeenkomst, wanneer 'er eene doorbraak in de Betuwe voorviel, en het water tot zekere hoogte ftond. Hier door begon men den volgenden dag eenige val te befpeuren, Ioopende het water met zeer veel fnelheid af, door de Linge, de Dalemfche hulpfluis, en de afgegravene opening in den Dalemfchen dyk. Vervolgens zakte het van dag tot dag, en nadien het water in de Merwe1 ook bleef vallen, vond het een gemaklyken afloop en loozing , waar door een ieder waande het gevaar te boven te zyn gekomen. Doch in 't laatst van Louwmaand dreigden de rivieren wederom een nieuw onheil. De Lek die, zederd de doorbraak, ilerk gevallen was, begon weder van dertien tot zeventien voeten te zwellen, en fchoon 'er veel moeite gedaan was, óm de  J77° I58 VADEHLANDSCHË • de doorbraak over de hoogo uiterwaardcr? te bekrammen,en met een kadyk te omringen, ten einde by het aanwasfen van den Rhyn „ den inloop over de overftroomde landen te beletten, liep egter de Over en Nederbetuwe, de landen van Buuren, Kuilenburg * Beest, Renoy,- Marienvvaard, Acquooi,. Asperen, Heukelom, Spyk en de Tielcrwaard, voorde tweedemaal onder, en wel byna wederom zo hoog als by de eerfte overffcrooming. Negen en vyftig duizend morgen lands waren by deeze tweede overilrooming onder water geraakt, waar door de elende der ingezetenen van omtrent zeventig dorpen en plaatfen, die allen in 't water zaten, onbefchryflyk was. De fchade aan het gezaaide toegebragt, was onherftelbaar, voor al in eene landftreek, waar' in de droevige veepest reeds zo veele maanden gewoed had , zo dat dc berooide landlieden hunne eenigfte hoop vestigden, op de tyd en op de mildaadige onderfteuning, cn zo noodzaakelyken byftand hun-ner meer vermogende landgenooten, welken van dit onheil waren verfchoond ge^ bleven. Terwyl de Landman in Gelderland onder deze  HISTORIE-BESCHRYVING. 350 deze rampen zugte, had de koopman alle reden van zich te verblyden over de algemeene voorfpoed uit de handel en fcheepvaart, welke zich meer en meer begon uit te breiden, aangezien de meeste Mogendheden thans overtuigd fcheenen, dat het hun belang was de ingezetenen van deze Republiek in de geruste oeffening van de* zelve te laaten. De Keizer van Marocco doorzag ook zeer wel, dat de vriendfchap der Heeren Staaten Generaal voor de koop handel in zyn Ryk zeer noodzaaklyk was, en zond daarom voor den derden maal zynen Afgezant Hadgi Mahomet Refini herwaards; die, door ftilte te Texel hebbende moeten vertoeven, op den tienden van Oogstmaand te Amfterdam kwam, aldaar door den Heere Ockersfe, Hofmeester van den Staat verwelkomd wierd, en na twee dagen uitgerust te hebben, in het binnen jagt van den Raad van Staat, in gezelfchap van voornoemden Heer , naar 's Gravenhage vertrok. Den vierëntwintigften- van deze maand had by, na alvorens aan eenige leden van Staat kennisfe van zyn aankomst gegeeven, en zyne geloofsbrieven overhandigd te hebben, de eer van by den PrinfeErf- flad- De Marokkaanfche Gezant heefs gehoor > in den Haage.  HISTÓRÏÉ-BESCHÉYVINÜ. I(5l noemde Heeren gemagtigden, langs de Treveskamer, in de vergadering, alwaar de Heer Prins Erfftadhouder ook tegenswoordig was, geleid èn nedergezeten zynde, deed ëen korte aanfpraak aan hunne Hoog Mogenden en den Prinfe, in welke hy te kennen gaf, dat hy thans de eerehad aian hunne Hoog Mogenden te vertoonen, dat hy het geluk genoot, van door den Keizer van Marokko,zynen Heer en Meester, voor de derde rriaal baar Holland te worden gezonden, om by de Heereri Staaten Generaal, uit naam van dien Vorst eene commisfie en de pligtplegingen af te leggen , te gelyk vernieuwende de verzekeringen van vriendfchap en goede verftandhouding, wélke gelukkig tusfchen dit Doorluchtig Gemeenebest, en het Keizerryk van zyhehMeester, plaats had, verders dé vryheid neemende, ha aan hun Hoog Mogenden en 't Doorluchtig huis van Oranje en Nasfauw alle zegeningen en voorfpoed te hebben toegewenscht, zyn' perfoon aan té bieden in dè goede gunst van de algemeene Staaten en van den Prinfe Erfftadhouder. Na dat deze Aanfpraak, voor hun Hoog Mogenden, in #e Nederduitfche taal geleezen was, wierd E' de- 1770,  i77_o JÖ2 VADERLANDSCHE .dezelve door den Heer Prefident der Staaten in welgepaste uitdrukkingen beantwoord , en de Gezant weder naar zyn verblyf gebragt. Hy bleef na dit openbaar gehoor niet lang in 'sHage, maar, door den Keizer zynen Meester wel voornamelyk naar Europa gezonden zynde, om verfcheide zaaken voor dezelven in te koopen, vertrok den elfden van dezelve maand, in een jagt, naar Amfterdam, weder van den Heer Ockersje verzeld zynde, om van daar verder de te rug reize naar zyn Hof aan te neemen. Omtrent dezen tyd gebeurde 'er een zaak zo zcldfaam als merkwaardig voor allen wien de kennisfe van het Staatsrecht deezer Landen niet onverfchillig is, en waar uit een vraagftuk ontftond, waar aan men mogelyk, zonder de aanleiding van zodaanig een voorval, niet zo ligt op gedagt zoude hebben, en 't welk in den eerften opfiag al vry bedenkelyk kon voorkomen, naamelyk, of het Bofvau Juftitie, of eenige andere Rechtbank in dit Gemeenebest, bevoegd was omarrest te verkenen op eenige goederen, onder de beheering van den Raad van Staate zynde, daar door Rechtsgebied te verkenen, en alzo den Raad van-  164 VADEREANDSCHE .geflagen. Zes van de voorfchrevene aanbefteede negenentwintig ftukken gefchut vervaardigd, en door drie officieren , volgens befluit van den Raad van Staate, daar toe gemagtigd, beproefd zynde, verklaarden deze, zo voor als na de proef bevonden te hebben, dat Verbruggen, zo binnen als buiten, ingezette ftukjes aan het voorfchrevene kanon gebruikt had. Hier op vond de Raad van Staate goed, deeze zes ftukken gefchut niet aan te neemen voor en aleer de gefchutgieter duidelyk bewezen had, dat dezelven, niettegenftaande de gebreken, aan welken, door het inzetten van ftukjes, hulpmiddel gebruikt was, tot 's lands dienst ten vollen bekwaam waren. Verbruggen beweerden egter, dat de ingezette ftukjes geen nadeel aan 't gefchut konden toebrengen, en dat diergelyk inzetten overal en in alle grofgefchutgieteryen in gebruik was, om zodaanige gebreken te verbeteren, welken de lucht in het metaal onvermydelyk maakte. De Raad van Staate oordeelde hier geen genoegen mede te kunnen neemen , maar verklaarde dat Verbruggen zich moest genegen en bereid toonen, om, in tegenwoordigheid van 'sLands Officie-  HISTORIE-BE SC HRYVING. 165 eieren, daar toe by hunne Edel Mog. te magtigen, alle de ingezette ftukjes te doen uitneemen, voor zo veel zy zulks ter nade. re bezigtiging van de deugdfaamheid der zes Hukken kanon zouden noodig oordeelen te behooren. Doch de voornoemde Verbruggen meende dat de zes ftukken gefchut reeds fcherper onderzocht waren, en hy dus meer gedaan had, dan waartoe hy, volgens de voorwaarden zyner aanftellinge, gehouden was; en dat de nieuwe voorgeflagene proeven ook van een anderen aart waren, dan die, waar op hy gelast was negenentwintig ftukken te vervaardigen , zo dat hy niet verpligt fcheen dezelve aan te neemen, maar bood evenwel aan, tot eene nadere proeve, dat men door zodaanige officieren , als welgemelden Raad daar toe zoude gelieven te kiezen, uit de zes ftukken kanon één zoude neemen, en uit het zelve, ten overftaan van gemelde officieren, zo veele honderde fchooten doen, als hun Edel Mog. zouden gelieven te bevelen , met byvoeging, dat hy, indien zulks goedgevonden wierd, bereid was de kosten daar van te draagen. Vervolgens ging voorgemelde VerbrugL. 3 gen  Iö'ó VADERLANDSCHB gen voort, met de overige drieëntwintig ftukken gefchut insgelyks te gieten , en bood dezelven, vervaardigd zynde , den Raad van Staate ter proefneeming aan, doch hier op niets gevolgd zynde, zo deed Jan Verbruggen, in den jaare 1769 zyn ont* flag als Grofgefchutgieter van Holland verzocht hebbende, by die gelegendheid een nader addres aan den Raad van Staate; waar op hunne Edel Mogenden by befluit van den eenëntwintigften van Slagtmaand deszei ven jaars, by voorraad gelastten, dat de voornoemde gefchutgieter de voorfchrevene drieëntwintig ftukken metaal kanon, ten werftaan van de daar by gemelde Kapiteins der Artillery moest doen wegen, en gezamentlyk aan hun Edel Mogenden een nauwkeurig raport, deswegens inleveren. Hier aan voldaan zynde, beflooten hunne Edel Mogenden nog nader op den zevenden van Sprokkelmaand dezes jaars , dat, of fchoon door den gefchutgieter Verbruggen, tot hier was voldaan geworden aan hetgeen men van hem, met betrekking tot de zes eerste ftukken kanon, had gevorderd, men des niet tegenftaande, voor zo verre de zes ftukken betrof,, om tot eene afkomst van  HISTORIE-BESCHRYVING. 167 van zaaken te komen, op de voldoening van het geeischte niet verder zoude ftaan, maar dat de meergemelde zes ftukken, zo als dezelve zich bevonden, zouden worden aangenomen, en daar van den gefchutgieter goed gedaan, al het geen aan hem, ingevolge het contract,, voor goede en bekwaame ftukken kanon, welke als voldoende geacht wierden, toebehoorde; met last om de gemelde zes ftukken kanon aan te wyzen en te laaten volgen. Een van deze ftukken doorgezaagd en bezigtigd zynde of 'er zich eenige redenen kwamen op doen, welke aan welgemelden Raad van Staate genoegzaam zouden voorkomen, om de overige driëntwintig ftukken gefchut af te keuren; is op raport van officieren, die nader onderzoek gedaan hadden, vervolgens een befluit by den Raad van Staate genomen, waar by dezelve goed vond te verklaaren, dat de drieëntwintig ftukken metaal kanon geenszins voor goed of voldoende konden aangenomen worden; maar dat dezelven voor oud metaal zouden worden overgenomen, en het gewigt aan den gefchutgieter goed gedaan , om te gelyk met de andere gietftoffen, die zich van den L 4 lande  Ï|ISTPR.IE-BESCHR.YVTN,G>, in 'sHage, zo om het rechtsgebied van den, Hove van Holland te vestigen, als tot bewaring van dezelve Hukken gefchut, in dien ftaat, waar in dezelven werkelyk waren. Ingevolge van dit alles vervoegde zich den gefchutgieter Perbruggen, by verzoek aan den Edelen Hove van Holland, Zeeland en Friesland, ten einde te hebben mandament van befiag , wegens meergemelde drieëntwintig ftukken kanon. Dit request ter raadpleginge overgenor men zynde, vond het Hof van Juftitie goed, om de verzochte zaak wel te vergunnen, doch met byvocging van byeenkomst tegens den eenentwintigften van bloeimaand; en, dewyl het Hof daar toe niet anders dan door middel van arrest bevoegd konde worden, als ook om andere reden en, een bevel vanbejlag (mandament van arrest*) hoewel alleen fiand houdende Ut nadere bevelen van den Hove , en dus maar by voorraad, te verleenen, met de claufule van ediae, daar by gevoegd voor zo veel des noods; magtigende op den tienden van bloeimaand den eerften Deurwaarder om het verleende mandament van arrest uit te voeren, voor zo veel des noods, by openbaare edicr % 5 ' te.  mi- 172 VAD ERLANDSCHE wierd, dewyl men het Hof van juftitie, nog voor 't afzenden van den eerften brief, had bekend gemaakt dat de Edel Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden toegeftaan had. den , dat het in buflag zynde gefchut en de verdere goederen van den Raad van Staaten, in het giethuis berust hebbende, uit liet zelve mogten worden vervoerd, 't welk, volgens bekomen naricht, reeds gefchied was, en omtrend welke zaak het Hof reden meende te hebben van niet onverfchillig te moeten zyn, Onderwyl had de Raad van Staate ook goedgevonden, zich, omtrend dit voorval, van zo veel belang en gewigt, aan, de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland , als mede aan die der andere Provintien, te vervoegen, te kennen geevende, nimmer in zodanige noodzaakelykheid geweest te zyn om hun beklag aan de Heeren Staaten te doen, over eene zo verregaande onderneeming tegens hunne rechten en voorrechten, als hen thans bejegende, en om, ter kennisfe van Hoogstdezelven te brengen, eene zaak waar van geen voorbeeld plaats gevonden had, zederd dat de Raad van Staate was opgericht cn bekend geweest ,  HÏSTÓRlË-BESCjfïé Y VING. 173 weest, en waar van het gevolg zoude zyn, dat welgemelde Raad niet zoude kunnen voldoen, aan 't geen hen, van deszelfs opfechting tot heden toe, was toevertrouwd, om ten nutte van den lande te gebieden en raad te pleegen, ja dat zelfs het gemeene land in het grootfte gevaar gebragt, het gezag der algemeene Staaten vertreeden, en zo by de ingezetenen, van dezen Staat, als by de vreemdelingen, van de uiterfte geringheid zoude aangemerkt worden, indien daar in geen fpoedige en kragtdaadige voorziening gedaan Wierd, en een béhoorlyke voldoening voor den hoon, door den Hove van juftitie, aan hun, als Raad van Staate der vereenigde Nederlanden, ja aan hoog gemelde Heeren Staaten zelfs, welken zy in hunne raadplegingen en befluiten vertoonden, aangedaan. Na dat gemelde Raad van Staate verders het geheele geval voor hun Edel Groot Mogenden bloot gelegd hadden, verzochten dezelven op het ernftigst, dat de Heeren Staaten het mandament van Arrest, door het Hof tegens hen lieden verleend, en op dé drieëntwintig Hukken gefchut, voor de Generaliteit vervaardigd, en by 't voor- fchre- [77^  HISTORIE-BESCHRYVING. I75 lasten van welgemelden Raad te verleenen, of eenige zaaken tot derzelver kennis of rechtpleeging behoorende, zich te onderwinden; of wel, dat, buiten de intrekking van het voorfchrevene mandament, aan den Raad van Staate, zodanige uitfteekende voldoening zoude bezorgt worden, als de Staaten zouden bevinden te behooren, en zo als met den luister en 't gezag, waar mede zy door de algemeene Staaten vereerd waren, over een zouden komen. Van genoegzaam dezelven inhoud was de brief, die den Raad van Staate aan de Heeren Staaten van Zeeland, had gefchreven. Ook had gemelde Raad van Staate insgelyks aan de overige Provintien van 't Vereenigd Nederland brieven afgezonden, inhoudende een kort verhaal van het voorgevallene met het Hof van juftitie, en een verzoek van de bezorging van een uitfteekende voldoening wegens de kwetfing, aan de regten en.voorrechten van de,n Raad van Staate door het meergemelde mandement van arrest toegebragt, waar by voorts een affchrift gevoegd was van den wydloopigen brief, door welgemelden Raad van Staate aan  ïyC Vabehlasüschï aan de Staaten van Holland en Westvriët» land gefchreven. Nog vond de Raad van Staaten goedi ten zelfden tyde, een diergelyken brief en affchrift aan hun Hoog Mogenden, de Heeren Staaten Generaal, af te vaardigen, waar in hun Edel Mogenden, na een kort bericht van 't voorgevallene, zich onder anderen in deezer voegen uitdrukten, ,, tè vertrouwen, naamelyk, dat hünHoog Mogenden, deeze zaak voor het welzyn van hét gantsch gemeenebest van zeer verregaande uitzigt zouden aanmerken; mitsgaders dat hun Hoog Mog. die zó veel aandeel hadden in het doen bezorgen van alles, dat ten nutte van den gemeenen zaak dezer Vereenigde Landen dienen moest, èn ter verweering en veiligheid van dezelve ftrekkende was, mitsdien ten klaarften overtuigd zouden zyn, van de allezins gevaarlyke en nadeelige gèvolgen, die uit dé toelaating van eene' zoodanige onderneeming noodwendig moesten ontftaan, dewyl óp zulk eene wyze, op de uitvoering van al het geene, dat door hun Hoog Mogenden alleen, zo wel als met den Raad van Staaten, ten voorfchrevene einde, beflo- ten  fetlSTORIÈ BESCHRYVING. 17? ten en nodig geoordeeld zou worden, nimmer eenige vaste ftaat konde worden gemaakt, maar het zelve, doör duizenden van vindingen, en door de voorfteilen van de minfte rechtbank in de zeven Provintien altoos vruchtloos zou kunnen gefteld worden: Twyffelende verders niet, of hunneHoog Mogenden zouden, volgens derzelver bekenden ieveren trouwe, voor den welvaart van deezen Staat, niet nalaaten,derzelver veelvermogende invloed by de Bondgcnooten in 't werk te ftellen, ten einde de gemelde zaak ten fpoedigften wierd bepaald, en wel op zulk eene voldoende wyze, als door hen , Raaden van Staaten, op billyke gronden wa,s verzogt geworden." De byzondere Provintien, alle -van het voorgevallene bericht zynde, namen daar op onderfcheidene befluiten, welke echter daar op uit kwamen, dat de Raad van Staate in 't gelyk gefteld, en al het geen het Hof Provintiaal in deeze zaak gedaan had , afgekeurd wierd. Ondertusfchen hadden de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland een affchrift van den brief van den Raad van Staaten, aan M het  l77° 17 8 VADERLANDS CHE bet Hof van Juftitie gezonden, met een daar nevensgaande misfive , waarby hun Edel Groot Mog. nader bericht van den Hove eischten, en aan welk bevel het meergemelde Hof welhaast, by een brief, den negenentwintigften van Zomermaand gedagtekend, voldeed; zy gaven daar by te kennen, dat zy, wel verre van den Raad van Staate de minste belediging te hebben willen aandoen of eenige aanleiding te geeven, zo dat gemelden Raad zich zou kunnen beklaagen van niet de behoorlykcachting te genieten, integendeel niet anders gedaan hadden, dan het geen zy noodzaakelyk niet mogten nalaaten, naamelyk het verleenen van arrest aan den gefchutgieter Perbruggen. Voorts merkten zy aan, dat de Raad van Staate het geheele geval naar zynen zinnelykheid had voorgedraagen, en dus al van den beginne af aan "er op uitgeweest was,om het contraSl, tusfchen dezelven en Perbruggen aangegaau, te doen voorkomen als een inflructie, op welke hy in den dienst en eed van de Generaliteit getreden zou zyn, en hem dus aan te merken, als zich aan wangedrag fchuldig gemaakt te hebben, daar ook het oogmerk van  historie-beschryving. 170 van welgemelden Raad fcheen te zyn geweest, om Perbruggen, indien hy binnen 't bereik van dien Raad gebleven was, nog meer te itrafFen; dewyl de woorden, (en ons alzo de gelegendheid benomen heeft, om verder met hem naar verdiensten te handelen.*) Door gemelden Raad gebruikt, veel nadenken moesten verwekken omtrend de gevolgen, die hier uit voort zouden kunnen fpruiten, met betrekking tot ingezetenen deezer Provintie die met den Raad van Staate handelden, of in dienst van de Generaliteit gingen, hoedanige gevolgen aan zouden loopen tegen de vaste voorrechten en grondwetten van Holland, welke volgens de daar van voor handen zynde plakkaaten inhielden, dat de volftrekte jurisdictie over in.' gezetenen van Holland en Westvriesland één van de Souveraine Rechten was, die hun Edel Groot Mog. toebehoorde, als Iwo?te Overheid van den Lande, zonder dat dezelve jurisdictie by de Unie van. Utrecht, of eenige over gif te, daar op gevolgt, met de andere vereenigde Provintien in eenige deelen was ge* meen gemaakt. Dat wyders de Raad van Staate vergeeten had, in deszelfs verhaal melding te maaken van de vruchtelooze M 2 poo- 1770.  HISTORIE-BESCHRYVING. J^l gen van juftitie, tegen de Raad van Staate te verkenen, welk verzoek, zeide het Hof, ■ niet alleen ftrydig zoude zyn met de voorrechten en grondwetten van den Lande, maar ook ftrekken, om de juftitie veragtelyk en kragteloos te maaken, en hunner Edel Groot Mog. ónderdaanen en grondgebied voor altyd bloot te ftellen aan daadlyke onderneemingen van de Generaliteits Collegien. Al waarom het Hof vertrouwde, dat hun Edel Groot Mog. de gevaarlyke gevolgen van die handelwyze, en van dat verzoek, wel inziende, 't zelve van de hand wyzen, en veel eer kragtdaadige middelen beraamen zouden, om zorg te draa ■ gen, dat de onderneeming tegens hoogstdeszelfs regten, en voorrechten, op derzelver grondgebied gepleegd, geftuit wierd, en de juftitie in deeze zaak ongeftremd haaren voortgang hadde; als mede, dat voor het vervolg de ónderdaanen en het grondgebied van de Staaten van Holland en Westvriesland, tegen diergelyke onderneemingen van den Raad van Staate of andere Generaliteits Collegien beveiligt mogten blyven. De Heeren Staaten van Holland dit beM 3 richt 1770.  E77_o 182 VADERLANDSCHE richt van het Hof op den brief van den Raad van Staaten ontvangen hebbende, befiooten, dat het zelve, benevens de brief van welgemelden Raad van Staate, weder, door de Heeren van de Ridderfchap, en verdere hunner Edel Groot Mog. gcmagtigden tot de zaaken van de juftitie, met Commisfarisfen van den Hove, onderzogt zou v/orden, waar na de vergadering als dan derzelver aanmerkingen en gevoelens ontvangen zou. De Raad van Staate had ondertusfchen zo dra geen bericht bekomen van den brief door het Hof van juftitie aan de Staaten van Holland gefchreven, of was van gedachten het daar by niet te moeten laaten, maar veel eer noodig te zyn, deszelfs opvatting van meergenoemd bevel van arrest, door 't voorfchrevene Hof verleend, als onvocgfaam, en hoonende, nog nader aan te dringen, gelyk ge-melden Raad van Staate dan ook eerlang deed, by eene wydloopige memorie van aanmerkingen op de misfive van het Hof Provinciaal aan de Heeren Staaten van Holland gefchreeven, in welke memorie weder alles bygebragt wierd 't geene tot verdediging van 't gehoudene gedrag van meergenocm- den  HÏSTORIE-EESCHRYVING. 183 den Raad van Staate konden ftrekken, en welke befloten wierd , in het vast vertrouwen dat de Heeren Staaten van alle de vereenigde Provintien, het gedrag van welgemelden Raad van Staate nogmaals zouden regtvaardigen, en op de klagten van dezelven een vaardig befluit neemen. Hier mede eindigde dit aanmerkelyk gefchil, zonder dat het door eenig Staatsbefluit volkomen beflist wierd. In deze tyds omftandigheden ontftond j 'er.by Nederlands inwooneren eene onge-j meene blydfchap, door dien haar koning-^ Jyke Hoogheid, de Gemalin van den Prin-fi fe Erfftadhouder, op den achtentwintigften Slagtmaand, zeer gelukkig en voorfpoedig van een welgefchapene Prinfesfe in het kraambedde beviel. De tyding hier van was naauwelyks in den Haag ruchtbaar geworden, of de Oranjevlag wierd van den St. Jacobs toren uitgeftoken, en men gaf bevel tot het luiden en fpeelen der klokhen, 't welk tegens de middag begon, en by tusfchenpoozingen aanhield, terwyl uit eenige ftukken kanon, die op de wal, by het Nagtegaalspad geplaatst waren, driemaaien falvo gefchoten wierd. Zyn DoorM 4 luch- I77Q- 3e Prin- ;s van Jranje evalt van sn Prins.  HISTORIE - BES CHRYVING. 203 de voornoemde Heeren Afgezondenen uien zelfden middag door den eerften Edelen van Zeeland, den Heer van de Perre, prachtig ter maaltyd onthaald. Zy was des te aanmerkelyker , om dat men 'er in Zeeland geene, zederd den jaare 1722, gezien had. De fchielyk en hoog opkomende vorst noodzaakte ondertusfchen gemelde Heeren gemagtigden, zich eenen vry langer tyd als hoost dezelve gedagt hadden, binnen Middelburg op te houden, alwaar zy, geduurende hun verblyf aldaar, met alle eere en heufche vriendfchap onthaald wierden. Van een even groot aanbelang, als het geld en crediet, voor den algemeenen welvaart der Republiek is, mag men ook de fcheepvaart en koophandel befchouwen;' te regt was daarom de zorg van den Souverein dezer Landen daar op oplettend , en voor al om de gevaaren, waar aan ze veeltyds bloot gefield zyn, zo veel mogelyk te verminderen, en in alles vaardige hulp en byfland toe te brengen. De bezorging van bekwaame Lootfen op onzeZeeplaatfen moest daar van niet alleen een fpreekend bewyszyn, maar ook de vastftellingen omtrend het bergen van goederen uit 177 Sefchillen we>ens hes trandegt.  _177 20J. VADERLANDSCHE t.uit verongelukte fchepen, de bevelen op " het ftuk van de pilotage, bnevens verfcheide plakkaaten, nu en dan, naar vereisch der omftandigheden, daar omtrend gemaakt. Intusfchen gebeurde het egter dikwils, dat men, niet zelden eenige duisterheden ontmoette, wanneer het 'er op aankwam,om, door de uitlegging, naar den wil des wetgeevers te zoeken, welke duisterheden dan oorzaak zyn van verfchillende gevoelens omtrent de meening en 't verftand der wet; en zulks kon niet wel anders zyn, alzo de gevallen met derzelver omftandigheden meerder zyn, dan de wetgeever kan uitdrukken, of voorzien. Want hoe zeer het ook zeker is, dat 'er vaste regels bepaald worden, waar naa zich in het uitleggen van wetten te gedraagen, zo is het te gelyk ook onbetwistbaar, dat 'er eene twyffelagtige zaak in die regels voorkomende , een fchrander oordeel en fcherpzinnig vernuft word yereischt, om te doorgronden, welke regel van uitlegging in een byzonder geval den voorrang moet hebben boven anderen, tegen welke hy overgefteld is. Zulk eene duisterheid had al dikwils plaats gehad omtrent het verftand van de  HISTORIE-BESCHR YVïNG. 20$ de bevelen op de pilotage, en was om dee-1 zen tyd wederom op nieuws ontftaan omtrend het twaalfde artikel van de ordonnantie op dat ftuk, voor die van Huisduinen en de Helder,in een geval, 'twelk gantsch niet onverfchillig geagt kon worden, maar in de daad eene zaak van het allergrootst belang was, doordien het den koophandel en fcheepvaart betrof. Het beftond hier in: Zeker fchip, Schooteroog genaamd, en gevoerd wordende door den fchipper Dirk Trost, van Fuime en Trieste naar Amfterdam ftevenende, had het ongeluk van den tweeëntwintigften van Oogstmaand des voorgaanden jaars, buiten gaats, op de noorderhaaks te verzeilen. De fchipper met zyn volk wierd, door lootsfchuiten, ter hulp gekomen zynde, gered, en met eenige overgenoomene goederen naar Amfterdam gevoerd.Hetfchip vervolgens door 't geweld van wind en baaren verbryzeld zynde, wierden 'er veele zoorten van koopmanfchappen, waar onder ook eenige vaatjes kwik, opgevischt, welke de bergers ter plaatfe hunner wooning opbragten, en aan den onder rentmeester Generaal van hunne Edel Groot Mog. Domeinen,  EISTORIE-BESCHRY VIN (8. 219 De Algemeene Staaten dezer Landen waren, ten dien tyde, niet minder ieverig om, tot welzyn der goede ingezetenen, te waaken tegen de overbrenging van de befmedyke ziekte die zich in dit jaar te Moscomv en omleggende plaatfen weder geopenbaard had, en waar aan veele menfchen geftorven waren. Hunne Hoog Mog. verboden dierhalven het inkomen van alle landloopers, bedelaars en pakdraagende jooden, zo als ook het inbrengen van oude klederen, vodden tot lompen, bedden en veeren , mitsgaders fchryfpennen , uit eenige plaatfen in Poolen, of uit de Oostzee, in deeze Landen, en gaven bevel dat, geduurende de tyd van zes maanden , alle fchepen, komende van Hamburg of andere plaatfen aan de Elve gelegen, als mede van Koningsbergen, Dantzig, en uit de geheele Oostzee, en de Havens van Rusland, en naar deeze Landen beftemd, zo lang in de Zeegaten zouden moeten blyven leggen, tot dat derzelver papieren onderzogt en derzelver toerusting, door de chirurgyns, welke by de byzondere collegien ter Admiraliteit hier toe gemagtigd lyaren, nagezien zouden zyn, op ftraffe van ver- r?7JL Voorzorg hier. e lande :egen de jelrnetlyte ziekte;  C-S VADERLANDSCHE verbeurtverkiaaringe van het fchip, en lyfftraffe van den fchipper en loots, welke zonder bezigtiging zouden zyn opgezeild. Doch dat egter de voorfchrevene fchepen, ingevalle zy met volkomen gezondheidsbrieven voorzien en derzelver manfchap gezond bevonden wierd, als dan wel, zonder eenige quarantaine, zouden mogen opzeilen, maar ingevalle in deeze fchepen gelaaden waren, eenige wolle of wolleftoffen, ruuwe zyde, hair of huiden van allerlei dieren (de juchten en het bereide leer hier egter niet onder begrepen) pekeryen of diergelyke, dat als dan deeze fchepen gehouden zouden moeten worden onder veertig dagen quarantaine, en de goederen zo veel doenlyk verlugt, zo als zulks best cn tot de meeste gerustheid konde gefchieden, terwyl deeze fchepen niet mogten worden toegelaaten van de quarantaine p'.-ats verder op te zeilen, voor ca: uit cc bezigtiging van de uitrusting en de verzekering van den chirurgyn, gebleken zoude zyn, dat dezelve was gebleven buiten slie vermoeden. Dat eindelyk verders, indien by de bezigtiging der fchepen, onverhooptelyk mogte bevonden worden, dat de msn- fchcT!  ÖÏSTORIE-BESCHRYVING. 223 den negenden van Wintermaand getekend, en naar de fteden en plaatfen dier Provintie afgevaardigd wierd, waar by hunne Edel Mogenden te kennen gaven. „ Dat, daar de befmetlyke ziekte onder het rundvee niet alleen bleef aanhouden, maar zelfs nog daaglyks toenam; daar de ongemeene duurte der levensmiddelen, en in 't byzonder van de meest benodigfte derzelve, *$ Lands ingezetenen meer en meer bezwaarde ; daar het te dugten was dat die duurte in 't aanftaande winter faifoen nog flond te vermeerderen, en daar de befmetlyke ziekte onder de menfchen, op meer dan eene plaats in Europa zich geopenbaard had, of weder was toegenomen, zo dat de voorzorg tegen de verfpreiding of overbrenging van die zo zeer te dugtene plage, had moeten in 't werk gefield worden, dat wederom buitengewoone bedeflonden zouden worden gehouden, ten einde, om van het Opperwezen de wegneeming en afwending dier rampen en onheilen betamelyk en ootmoedig af te fmeeken, en zyne flrafgerigten in zegeningen te doen veranderen. " Ingevolge van dit bevel wierden, zo in de Heden als ten platten lande, op den eersten 111L  HlSTORIE-BESCHRYVING. 225 Vorst der Nederduitfche digteren Joost van den Pondel Het zelve was naar de vinding Van den kunstkundigen Heere Cornelis Ploos1 van Amftel, door den ftadsbeeldhouwer Zie-> fdiis, uit wit en zwart marmer gehouwen,} en wierd den eersten van Sprokkelmaand,' juist drieënnegentig jaaren na Vondels dood in de nieuwe kerk der voornoemde ftad, tegen een pylaar, weinige treeden van zyn graffteede, opgerecht, beftaande in een foort van tombe , volgens de Dorifche orde, waar op een pragtige urna van wit marmer geplaatst is, waar uit van wederzyden een reeks Jauw'ren voortkomen, die tot op en over de gedenkfteen zydelings afhangen. De naam van Vondel is in 't midden op een grooten vlakken fteen inwendig gehouwen en verguld, boven welke op deszelfs dekfteen 's mans overlyden ftaat aangetekend, en onder op de grondHeen, door wie dit gedenkteken vervaardigd is geworden. Niet minder aanmerkelyk waren de vreugde blyken die dit jaar in verfcheide Heden van dit Gemeenebest plaats hadden. Het was thans twee eeuwen geleeden, dat men het jok der Spaanfche heerfchappy had P af. Gedenk'. eken oor 'onAel : Am* erdain ipgenchc  HIST0RIE-BESCHRYVINC 227 der battery, waar na het klokkengefpel der groote of St. Caiharynekeik begon tef'peelen, van zeven toe halt acht uuren, wanneer alle de klokken tot ha.f negen uuren luidden. — Te half negen uuren wierden de deuren der groote kerk, voor de van alle kanten faamgevioeide menigte geopend, terwyl dat, tot voorkoming van alle wa örde, een wacht van grenadiers de hoofddeuren der kerke , en de plaatzen^ der Regeering in dezelve bewaakte : De zitplaatzen der gemeente wierden door een weeskind en drie van 's Heeren dienaars bewaard. Ondertusfchen waren omtrent half tien uuren op de kamer der vroedfehappen in 't Raadhuis by elkander gekomen, als hier toe te vooren verzocht zynde, zyne Hoog Edelheid de Heer IVültm Loden-yl-, Baron van IFasfenaar, Kitwyk, enz Bailjuw en D}dvgraaf van den lande van Voorne, mitsgaders alle de Heeren van de Regeering , welken zich, niet lang daar vertoefd hebbende, naar de voornoemde kerk bega ■ ven, onder het luiden der groote kerkklokken , en voorafgegaan door de ver ftads b >dens met ongedekten hoofdenen hunne busfen op de borst: Aan de kerk gekomen P 2 zyn- 1772.  HISTORIE-ECiCHRÏVING. 231 vlerd. Terwyl 't gezelschap zich aan deezen disch, op eene betaarnelyke wyze verheugde, wierd by bet nagerecht, door een der Heeren Burgemeesteren, een fraaie becier, ter deezer gelegenheid door dezeh en aan de ftad gefchonken zynde, tot blyder gedagtenisfe der zo gelukkig verkregene vryheid ingefteld; en het was toen, als mede by het verder drinken der hooge gezondheden, ca: n:-;-r w-e-ier he: gefchut cc-r h.:.::cry me: c::el:r.c5rt:g fchooten hoerde losbranden. De Latynfche en Xederduitfche Dichtkunde bood de vruchten baorar vindi g aan de byee i vergaderde aanzienlyke gasten, gulhartig aan; en in deeze en anderegepaste tekenen van vreugde, wierd den avond doorgebragt, tot dat men omtrent de klokke negen uuren, gulhartig en vergenoegd van den anderen fcheidde. De burgers deeden na het vallen van den avond insgelyks hunnen y ver uitblinken niet alleen door 't verlichten van twee fraaye befchiiderde eerepoorten, voor de huizen eer beide Heeren Burgemeesteren hunner ftad opgericht, maar ook door hunne eigene wooningen meteen groot getal van lichten te verfieren, ook bad de major van P 4 de 1772  23- VADEKLANDSCHE 221:' Te V! 5 lir.gen. de plaats een treiTelyk vuurwerk gereed doen nr.iaken, 't welk, recht over zyne huizingc gefteld, des avonds om tien uuren, geduurende omtrent een uur lang, onder een grooten toevloed van aanfchouwers, wierd afgeftoken. De gulle vreugde duurde ondertusfchen tot aan den uchtend Itond, en alles liep zonder eenig het minste ongeluk af. Hadden die van den Briel dus het heugelyk eeuwgetyde .van de dageraad derNederlandfche vryheid gevierd,-niet minder blyken toonde de ftad Vlisfingen wegens het tweede eeuw feest van haare verlosfing op den zesden van Grasmaand 1572. A! vroeg begon men de nodige toeftel tot dit jubelfeest te maaken. De Heeren Mr. Jan WïïUm. van Sonsbefi, Ras.d, en Johan7i:s Jacobus Loke, Penfionaris Honorair van Vlisfingen, hadden zich, reeds in Lentemaand, naar 'sGravenhage begeven, om uit naam der Regeering van hunneftad, zy^ ne Doorluchtige Hoogheid den Prinfe Erfftadhouder te nod-gen. om het plegtig vieren van dit dubbel eeuwgetyde met deszelfs hoo e tegenwoordigheid te vereeren; doch die Vorst vond z.ch om byzondere 0111- I  HISTORIE-BESCHRYVINO. 233 omftandigheden genoodzaakt voor het zei-1 ve te moeten bedanken. De Heeren Staa* ten van Zeeland insgelyks verzogt zynde, om door hunne afgevaardigden, als mede zyne excellentie, de Heer van de Perre, als vertoonende de eerste Edele van Zeeland, in perfoon, deze plegtigheid by te woonen, hadden deze uitnodiging gunstigbyk aangenomen. De blyde dag, den zesden van Grasmaand verfcheenen zynde, kwam de burgery, reeds vroeg in de morgen , in de wapenen, zynde de Heeren officiers alle in 't blaauw, by wyze van eene nieuwe uniforme, uitgedoscht. De vry compagnie, beftaande uit omtrent vyftig der wakkerfte jongelingen, trok reeds om half negen uuren uit, en ftelde zich voor de buitenplaats van den Heer Burgemeester Lambrechtfin, alwaar voor het hek een fchoone praalboog opgerecht was, waar door het hooge gezelfchap der Heeren Staaten van Zeeland plegtig wierd ontvangen. Het zelve beftond uit zyne excellentie de Heer van de Perre, als vertoonende de eerste Edele, verders de eerste Regeerende Burgemeesters der zes Hemmende Heden, benevens de HeeP 5 ren 772.  2^4 VADERLANDSCHE 177' >.. ren Raadpenfionaris en Secretaris van Zee" land. Hunne Edel Mogenden aldaar een pragtig ontbyt genomen hebbende, en door Heeren Gedeputeerden der ftad afgehaald zynde , reeden vervolgens van de buitenplaats, door de vry compagnie jonge burgers begeleid, langs den buiten cingel naar de zo genaamde Middelburgfche-poort. Onderwyl was een gedeelte der gemelde vry compagnie, tot geleide, aan drie Heeren mede gegeeven, die den ftandaard der vryheid, behangen met een vlag, op wel. ke een geharnasten arm met een fabel in de vuist verbeeld wierd, van het Stadhuis afhaalden, en in 't gezigt van den aanrydtrnden trein van hunne Edel Mogenden, in drie koetsen gezeten en nu aan de poorten der ftad genaderd, boven op dezelve naast het beeld van de Vlisfingfcbe Maagd plantten en opregtten, welke plegtigbeid onder een helder veldmuziek gefchiedde: dat vervolgens aanhield , terwyl hunne Edel Mogenden binnen reeden. By het inryden der ftraat, die naar de markt toegang verleend , en aan weerzyden van welke de Viisfingfche burgery onder het geweer ftond, vonden hunne Edel Mogenden  HISTORIE-BESCHRY VING. 235 dén een pragtigen eere-tempel: Boven in dezelve vertoonde zich de Brielfche Maagd en de aanzeilende fchepen der water geuzen; wat laager op de penanten een fchip tusfchen de klippen in ftorm , en aan de andere zyde Noachs ark; en nog laager, aan den eenen kant het beeld der vrees, cn aan den anderen dat der hoop, aan de achter zyde zag men, boven een tempel, de Vlisfingfche maagd, de vryheid en Godsdienst naar binnen leidende, op de penanten ter wederzyde, waren de ftandbeelden van Hercules en Pallas, zynde alles met toepasfelyke byfehriften verzierd. Het hooge gezelfchapreedondertusfchen voort, met de Heer van der Perre, als vertoonende zyne Doorl. Hoogheid de Prinfe Erfftadhouder aan 't hoofd; vervolgens de Heeren Staaten naar den rang der fteden, benevens de Heeren Raadpenfionaris en Secretaris: Op de Markt, alwaar het garnifocn onder de wapenen ftond, gekomen zynde, wierden Hoogstdezelven door de leden der regeering aan het fladhuis ontvangen en naar binnen geleid. Na aldaar eenige tyd vertoefd te hebben, begaf zich bet hooge gezelfchap naar de groote of lint  VADERLANDSCHE .jacobs kerk, in welke ter ontvangst van veele aanzienlyke vreemdelingen ook groote toeftel gemaakt was. De ingang van voornoemde kerk was met opgekoppelde gordynen behangen, en met uitfpringende vleugelen, als eene eerboog, opgefchikt. Aan de eene zyde was het ftandbeeld des geloofs, en aan de andere dat der waarheid opgericht. By het inkomen van het hooge gezelfchap, wierd op het orgel een aangenaam muziek gefpeeld, 't welk zo lang duurde tot dat hunne Edel Mogenden, de Edel Achtb. Regeering der ftad en de Wel Ed. Geftrenge krygsraad hunne plaatfen genomen hadden. Hier op deed de predikant Johan Jacob Brahé, eene rederivoering over het 41 vers van den 107 Pfalm, en ftelde de gefchiedenis v-an Vlisfingens verlosiing in het treffendfte daglicht voor, eindigende met gepaste, verhevene en godvruchtige aanfpraaken , en zegenwenfchen, aan de Heeren Staaten, aan zyne Doo'rlugtigé Hoogheid, en in zyne plaatfe aan den Heere van de Verre, den Magiftraat en de geheele Stad, waar op in het nagébed de harteïykfte gebeden en dankzeggingen den Allerhoogften wièrden toegebragt. Des-  HISTORIE-BESCHB YVING. 237 Desgelyks wierd ook in de kleine kerk door den predikant Jona Willem te Water verrigt, welke, zonder text af te leezen, alleenlyk eene gefchiedkundige redevoering deed, die een ieders goedkeuring volkomen wegdroeg. De regeering van Vlisfingen onthaalde verders hunne Edel Mogenden, als mede de Oudfchepenen en Raaden, de aanzienlykfte officieren, en allede Nederduitfche, Waalfche en Engelfche predikanten, op het Stadhuis, pragtig ter maaltyd , wordende onder het drinken der hooge gezondheden het gefchut van den Westdyk los gebrand. De, Heer Pcnfionaris van Sonsbeek boodondertusfchen, geduurende de maaltyd, uit naam van de Edele Achtbaare Regeering van Vlisfingen, alle de aanzittende gasten, een fraaije mcdailje aan, op ltads kosten, ter deezer gelegenheid geflagen; aan de Heeren Staaten een gouden, en aan de overigen een zilveren; hoedaanige medaiijes ook nog aan andere voornaame perfoonen zyn uitgedeeld geworden. Daarenboven wierd ook de officier der grenadiers compagnie, die de wagt voor het ftadhuis gehad had, met een goud horologie befchonken, op welker kas het wa- 1772.  Uil 238 VADERLANDS C HE .wapen van Zeeland zeer fraay gedreven was. De ingezetenen hadden zich insgelyks bevlytigd dit heuglyk feest met alle luister te vieren; door de gantfche ftad waren, op kosten der burgery, fraaie eereboogen, mee gepaste en zinryke byfehriften voorzien, opgerecht. Boven en ter zyde van de beurs zag men vyf historiefche tafereelen, waar in de gebeurtenisfen van het jaar 1572. wierden afgebeeld. Inzonderheid muntte die poort uit, waar door de fpaanfche bezetting in 't voorfchrevene jaar, uitgezet was. Des avonds was niet alleen het ftadhuis met lampions verligt, maar ook zyn verfcheide eerepoorten, als mede de ingang van de groote kerk en't gasthuis, en verfcheidene huizen van byzondere ingezetenen fierlyk verligt geweest, 'er wierden eenige vuurwerken afgeftoken, en dus liep dit plegtig jubelfeest in gulle vreugd, en zonder ongelukken, tot algemeen genoegen, dien dag af. Twee dagen laater deed den Reétor der Latynfche Schoole te Vliïfingen eene redevoering ter gedag'tenisje der affchuddinge van het jok dtr Jlavei ny na twee een-  HIST0R1E-BESCHRYVING. 239 eeuwen geleden, gelyk ook den Conrector aldaar dit heugelyk onderwerp in fraaye Latynfche vaarfen vierde. Als iets byzonder aanmerkenswaardig verhaald men dat, juist twee dagen voor dit feest, zeker graf in de groote of fint Jscobs kerk dreigde te zullen inftorten, 't welk egter nog tydig was voorgekomen en verzorgd,en bevonden wierd bet zelfde te zyn, waar in het gebeente en de asfche bewaard wierd van dien bekenden VJisfinger burger Alman, welke , door deeze zynennaam, in 'tjaar 1572. aanleiding gaf, dat onder het gemeen een geroep ontftond, dat alle man reeds op de been was, en ter w.?pen liep, het welk zeer veel goeds uitwerkte, zo als, volgens getuigenis der NederlandfcheHiftorie Schryvers, is aangetekend. Te Middelburg was door den Heere AdrU anus Gravefande, predikant in de hervormde^" gemeente dier ftad, de gedagtenis van Ne- ' derlands twee honderd jaaren geledene verJosfing van 't Spaanfche juk en grondleg, ging van ons Gemeenebest, by gelegen, heid van 't houden der maandelykfche bedeftond plegtig gedagt. Op gelyke wyze was zulks te Veere in Zeeland gefcbied. Te Lnkhuizen in Noord • Holland , was men *772.t En in dere den»  240 VADER LA IDiCBl I772 _ men ook niet in gebreke gebleven om he* zelve met veel hartelykheid te vieren, zo met bet luiden der klokken, het houden van plegtige leerredenen, het uitftorten van gebeden en dankzeggingen, als met het losfen van 't ftads gefchut, 't fpeelen op het klokkenfpel, en 't geen meer van dien aart bekwaam was, de vreugde bedryven te vergrooten. De burgery verlcheen op dien dag, zynde den eenënrwintigftea van Bloeimaand, onder de wapenen, hebbende de officiers van eene compagnie, ter dezer gelegenheid een fraai oranje vaandel laaten vervaardigen, waar cp de Maagd van Enkhuizen was afgebeeld, leunende met den linker arm op den bybel, terwyl zy met de regterhand, een ftandaard waaF op de hoed der vryheid ftond, vast hield: Verders had men het Raadhuis fraai verligt, waar op de Heeren van de Regeering eene pragtige maaltyd gaven, aan derzelver ministers, en de kerken leeraars der hervormde gemeente. Wat moeite intusfehen de Staaten van Holland hadden aangewend, om het gerezene verfchil wegens de goederen, uit het verongelukte fchip Sc/wateroog gered, door  54ing van Üen Bailluw van Voorne reecns zekere belediging van den Procureur«Generaal. 6i V A D E R L A N D S C H | É Lande van Voorne, dat hem, door het berichtend advis van den Procureur Generaal, een bcfchuldiging van pligt verzuim was toegebragt, waar over hy zich by Leenmannen moest rechtvaardigen, en fchreef alzo aan die vergadering een brief, waar in hy het gedrag van den befchuldigden, zo wel als zyne gehoudcne behandeling by het onderzoek van de zaak, geheel openleide, en yry kende van eenigen misdaad ; Hy beklaagde zich over de geheimhouding van den Procureur Generaal, over zyne behandeling, en over de uitdrukking, dat de zaak veelligt buiten onderzoek zoude gcbleèven zyn, indien men ambtshal ven daar niet werkzaam in was geweest; hy bevestigde met het Hoogfte vertrouwen, dat de Procureur Generaal wel deeglyk w7as bewust geweest van het necmen der informaticn door dén Bailluw, hoedanig, en niet anders, ook de eenige verrigting was van hem Procureur Generaal, alles in navolging van dé geene, welke bereids by den Bailluw genomen waren; het fcheen dus, of hy eene zeer onderfcheidcne handelwyze hield ten zynen opzigte, zeide den Bailluw, want dewyl de kennis necming van crimineele zaa-  BISTORIE-BESCHRYVING. 65 jjaaken, by werkeloosheid van den officier, niet eerder aan den Hove behoorde, dan wanneer de misdaaden verjaard en ongeftraft waren, zo had men in dezen niet goedgevonden af te wagten den tyd, by de ■inflruólie van den Hove bepaald, en geen proeve genomen van de waakzaamheid der ;Bailluw. — Leenmannen van den Lande :van Voorne, genoegen vindende in belgedrag en de verdeediging van den Bailluw, bragten zulks ter kennisfe van den fouverein , om daar door de eere en luister van hunne vergadering, en dc verkeerde indrukken tegens dezelve weg te neemen: Intusfchen begrepen die van den Brielle, datzy, by deze gelegenheid, de Staaten moesten verzoeken, eenmaal een einde te maaken van de verfchillen wegens de rechtsoeffening over de perfoonen, aan de misna-d van ftrandroovery fchuldig, ten einde daar door, aan de eene zyde, de naast by geleegene Landen aan zee, en byzonder de ftad Brielle en het land van Voorne, vermits hetzelve voor een groot gedeelte daar aan was geJeegen, van zodanige onaangenaame verfchillen te ontlasten, maar ook om daar door aan de andere zyde voor te komen, E dat  66 VADERLANDSCHE 177° Gcfchil ■wegens de eigi geërfde Grietsl den in Fnesla; , dat de gewigtige raadplegingen van de Hee ren Staaten, dewelke van tyd tot tyd daar mede meer dan te veel waren opgehouden, niet langer wierden verhinderd: Doch de gevolgen waren in geenen deele overeenkomstig met de verwagting van den Bailluw , en van de Gedeputeerden der ftad Brielle, want de Staaten zeiden, dat de zaak nog niet tot eene eindelyke afdoening gefchikt was, aangezien 'er nog geen bericht op uitgebragt konde worden, veel min eene refolutie daar over genomen; tot zulk een omilagtig werk wierd te veel tyd vereischt, dan dat denbefchuldigden,thans gevangen zittende, daar na konde wagten; die procedures dienden niet te min hoe eer hoe beeter vervolgd, en daarom best, zonder in eenig onderzoek der zaak te treeden, zonder benadeeling van ieders regt, door eene fchikking, by den Hove Provinciaal beregt. In Friesland was elks aandagt gevestigd deop het verfchil wegens de eigengeé'r-fde Grietslieden in Friesland, die, in den jaare e'ij6j, aan den Prinfe Erfftadhouder, ter ""•verdeediging van hun recht , om uit den Adelyken Staat ten landsdage gecommitteerd  HISTORIE-EESCHftYVIJ^G. C7 teerd te worden, een Memorie hadden overgeleverd. Het was met deze zaak dus geleegen, Zyne Hoogheid, de jongst overleden Prins Erfftadhouder, had by deszelfs nieuw reglement op het Huk der Regeeringe, in den jaare 1749 vastgefteld, goedgevonden te ftatueeren, dat, nadien de ftaat van Friesland, van alle oude tyden had beftaan, en vertoond was geworden, door Edelen, Eigengeërfden en Steden, zodanig dat uit de onderfcheidene Grietenyen een Edelman en een Eigengeërfde ten landsdage werden gezonden , het zelve voortaan , om een ieder by zyne rechten en voorrechten te bewaaren, onverbreekelyk zoude worden onderhouden, cn dienvolgens uit ieder Grietenye een Edelman en een uit de eigengeërfden , worden gecommitteerd. Waar door de misflagen tegens 'sLandsgrondwetten ingeflpopen, by dezen vernietigd wierden, en wel inzonderheid het zestigfte artykel van de refolutie van den 31 Decem. ber, des jaars 1698, door welke ingeflopene misflagen, een Grietman en een oud .Grietman, of fchoon geen Edelman zynde, egter tot de comparitie ten landsdage, voor ^delen gehouden waren. Door deze beE a paa- 1770.  r?7° 68 VADEHASD5CHB paaling vonden de eigengeërfde Grietslie'den, zich ten hoogften bezwaard, weshafven zy by eene remonftrantie verzochten, dat zyne Doorluchtige Hoogheid dit Huk nog eens in overweeging wilde neemen, en daar omtrent zo bepaalen , als dezelven oordeelen zoude, ten meesten nutte van de provintie Friesland, te behooren. Het behaagde egter zyne Hoogheid by deszelfs gegeevene uitfpraak te volharden, tevens verklaarende, wel te willen toelaaten', dat by provifie voor dat jaar, de eigengeërfde Grietslieden voor Edellieden ten landsdage verfchenen , mits nog een uit den Adel benevens hen tot volmagt geftemd wierd, betuigende insgelyks niet ongenegen te zyn, de zaak in verdere overweeging te neemen. Doch 'er is, geduurende het leven van dien Vorst, geene beflisfing gevolgd; waarom de Grietslieden , in den jaare i?66, wanneer de tegenwoordige Prins Erfftadhouder aan de Regeering gekomen was, zich met eene nadere remonftrantie aan Hoogstdezelven gewend hadden, met verzoek, om, of zelve, of door bekwaame mannen, de zaak nader te onderzoeken ; op deze allezins billyke vraag , ver-  HISTORIE-BESC HRY VING. 6$ verklaarde de Prins Erfftadhouder by deszelfs antwoord, dat Hoogstdezelve wel wilde toelaaten, dat de eigengeërfde Grietslieden , by provifie, en tot zyner Hoogheids kennelyk wederzeggen toe, als edellieden uit hunne Grietenyen ten landsdage verfchenen, zonder dat ten dien einde nodig was, van jaar tot jaar, zulks te verzoeken, mits dat, benevens dezelven, een uit den adel, die zulks het bekwaamlykst zoude kunnen wagten , mede geftemd en gemagtigd wierd. Vervolgens gaf zyne Hoogheid, by eenen naderen brief, te kennen , dat, gelyk de eigenërfde Grietslieden fchenen te verlangen, dat de zaak geheel en al beflist mogte worden, dus ook aan Hoogstdezelven gewigtige redenen waren voorgekomen , om daar toe eerlang over te gaan, ten einde de Grietslieden, indien zy nodig mogten oordeelen, eenige nadere bewyzen ter ftaaving van hunne klagten over 't eerfte artikel van 't reglement reformatoir, over te leveren, zulks hoe eer hoe liever mogten werkftellig maaken. Het was ligt na te gaan dat de eigenërfde Grietslieden , niet lang in gebreken konden blyven om aan dit verzoek te voldoen, E 3 dus I 17,-0.  177 o "*De cis generfde Grietslieden in Friesland geevcn eene Memorie ten bewyjenvan He gegrond ■ hcid bun ner klagten. 70 VADERLANDSCHE dus leverden zy-eerlang eene breedvoerige memorie over aan zyne Doorluchtige Hoogheid, waar in zy eindelyk beweerden dat zy van over oude tyden af, reeds het recht gehad hadden, om als edellieden ten landsdage te verfchynen al fchoon zy hunne adeldom door geen zegel of brief konden vertoonen, begrypende dat, (volgens eene •bekende fpreuk in het Roomfche recht) van alles, dat de voorouders ons hebben nagelaaten, geen goede reden in onze tyden kan gegeeven worden, en men dierhalven moest bekennen, dat het van het uiterfte gevolg konde worden, als men meende, veilig te kunnen afbreken, dat onze vaderen gebouwd hadden , zo men maar onkundig was van de beginzelen , en de vernuftige redenen, waarom wy eene conftitutie dus en niet anders gevonden hadden, doch die egter daarom niet minder dugtig geacht kon worden, en befchouwd moest zyn als de grond waar op dit Gemeenebest gevestigd was , die door haar langduurig gebruik gewettigd wierd, en waar op byzondere perfoonen en genootfehappen, zulk een deugdelyk recht bekomen hadden, dat ze, zonder krenking van de vryheid niet in tvvyffel getrokken kon-  HISTORIE-BESCHRYVI NG. 7} konden worden. Rechten en inzettingen i dierhalven, die heilig en onfchendbaar behoorden geacht te worden, en door welker verbreeking te gelyk alle onderling vertrouwen verbroken zoude worden, het welke nogtans de band was van alle burgerlyke gemeenfchappen, en de grond van eene geruste famenleeving, ook vertoonden de eigengeërfde Grietslieden in deeze Memorie aan, dat het nog niet bewezen was dat de Friesfche adel, door hunne geboorte, eenig voorrecht of onderfcheid, boven andere ingezetenen verkregen zouden hebben, al fchoon men toeftond dat de genachten in Friesland, die voor adelyk gehouden wierden, vyftig, honderd of meer jaaren langer, in de gefchiedenisfen van ons vaderland bekend zyn geweest, voor lieden boven het gemeen verheven, en die de gefhchtnaamen, waar onder hunne nakomelingen bekend zyn, toen al gebruikt hebben. In eene provintie als Friesland, waar in de voorouderen op haare uitneemendheid gezet waren, en daar men de naam van Heer bezwaarlyk konde hooren noemen , moest men niet verwagten, dat dit onderfcheid van den Heer van't land, gelyk elE 4 ders  211 9- VADERLANDSCHE 3. dier volkplanting begrepen zou worden, of niet, en of de compagnie zoude worden fchadeloos gefield, zo wegens 't geene zy tot ver» betering van de volkplanting had ten koste gelegd, als van alle de penningen, welken bevonden zouden worden, uit de kasfe van de compagnie, ten dienste van de volkplantinge, na den elfden van Herfstmaand des jaars 1750, tot de eindelyke afdoening der zvveevende verfchillen, meer uitgegeeven dan ontfangen te zyn. Qm deze gefchilpunten te vereffenen, wierden de onderhandelingen , voor eenigen tyd afgebroken, ten einde de wederzydfche gemagtigden daar omtrent toereikende last zouden bekomen hebben. Ondertusfcheh hadden de gemagtigde Bewindhebbers eenebegroocing gemaakt van de kosten, door hen, zo voor als na het jaar 1750, ten dienste der volkplanting befteed, welken eene fomme van ƒ ójyoco guldens bedroegen. Tegen de wederomgaave van deeze fomme, verklaarden zy zich, by eenen brief, aan de Hoofddeelgcnooten van Zeeland, genegen te •zyn de volkplanting van Esfequebo, aan dezelven, in hun byzonder, over te geeven, en daar over in onderhandeling te tree-  HISTORIE-B26CHRY VINC. 1)1 ureeden, tc geiyk te kennen gecvcnde, dat het hun ftrydig met de belangen der Maatfchappy was voorgekomen, zich te ontdoen van Demerary,'twclk zy altyd als eene afzonderlyke volkplanting, en dus niet onderhoorig aan Esfequebo, hadden aangezien. Dan tegen deeze eischen verklaaring , vonden de gemagtigde Hoofddeelgenooten goed^ by de nadere onderhandeling die in Wintermaand deszelven jaars hervat werd, eene misfive ter tafel, van hun Hoog Mogenden over te leveren, in welke zy betuigden, zich verpligt gevonden te hebben, een uitvoerig bericht in gereedheid te moeten brengen, om in de eerste plaats het recht en eigendom van de kamer Zeeland, op dc volkplanting 'van Esfequebo, en onderhoorige rivieren te bewyzen, ten anderen, om aan te toonen de ongegrondheid, ja zelfs onmooglykheid, van de voorgeflagene afzondering der beide rivieren, en cindelyk, om zich te beklaagen over de buitenfpoorige, en ongehoorde opgaave, op voorvvendzel van fchavergoeding. Al het welke de Hoofddeelgenooten op de uitvoerigftc en uitgeftrekfte wyze hadden aangedrongen met betuiging van  J77° 92 VADERLANDSCH3 , van te vertrouwen, volkomen te hebben aanr getoond, in alle dezen ongehouden te zyn tot eenige vergoeding van kosten, aan voorfchreevene volkplanting en onderhoorige rivieren hefteed, te meer daar dezelve nog alle jaaren eene merkelyke fomme aan onderhoud vereischte,en dus op geenerhandc prys'kon worden gefteld, befluitende verders hunne wydloopige Memorie, in dat regtmaatig vertrouwen, dat hun Hoog Mogenden aan den eenen kant overtuigd zouden zyn, zo van de ongerymdheid der voorgeflagene afzondering van Demerary , als van de onregelmatigheid van den buitenfpoorigen eiseh van vergoeding van kosten, en aan den anderen kant insgelyks overtuigd van de billykheid der gedaane aanbieding, om namelyk de volkplanting van Esfequebo met Demerary en verdere onderhoorige Rivieren , mitsgaders het bewind over dezelve , in fchade en baate voor het toekomende over te neemen, mits laatende de plantagien aan de Generaale Compagnie, gelyk door Heeren Bewindhebberen ter prajfidiaale kamer van Amfterdam , by derzelver bericht op het befluit van de Heeren Staaten van Zeeland ,  fII3T0ïtïE-BESCH"RY"VIN(?. 93 land, van den vierëntwintigften van Herfstmaand des jaars 1764.. was geëischt: Of wel anders by aldien hun Hoog Mogenden^ bog eenige zwaarigheden mogten maaken om in de voorfchrevene geëischte cverneeming te bewilligen , en dezelve te doen werkftellig maaken , integendeel goedvonden deeze zaak op den ouden voet te laaten , zo dat de voorfchrevene volkplanting met deszelfs naastbygelegerte en onderhoorige Rivieren bleef in den boezem van de algemeene West - Indifchê Maatfchappy, onder 't bewind van de kamer Zeeland , en alleen van en over de provintie Zeeland te bevaareh, dat alsdan de Hoofddeelgenooten zich al mede deswegens zeer gaarne aan het goedvinden van Hun Hoog Mogenden zouden onderwerpen. De Gedeputeerden van hun Hoog Mogenden beflooten op deeze Memorie de gemagtigde Bewindhebberen te hooren, welken verklaarden, dat hoe zeer zy zich niet volkomen op die Memorie konden uitlaaten, -dewyl dezelve , wegens haare wydloopigheid niet had kunnen gelezen worden, het hun niet te min uit het klaar en kort mon'deling verflag gedaan van de punten daar in ver- [2Ï2:  HISTORIE-BKSCIIRYVÏNG 95 haar recht van Zeevaart en handel op Esfequebo en Dcmerary vestigde, met en benevens de middelen, waar door zy getragt hadden de gronden en bewyzen , by de Hoofddeelgenooten , ter flaaving van derzelver voorwending, bygebragt, op eene voldoende wyze te wederleggen. In deeze deductie , die niet minder wydloopig was dan de voorgemelde Memorie van de Zeeuwfche Hoofddeelgenooten , toonden Reprefentant en Bewindhebberen aan, dat al 't geen de Heeren Zeeuwen van hunnen kant ingebragt hadden, onbeftaanbaar was met de rechten der Maatfchappy en ftrydig met de bevelen van hun Hoog Mogenden, en dat inzonderheid het bellier der Staaten van Zeeland, van den jaare 175° een zwaare grief aan de Maatfchappy had toegebragt, waarom zy ook vermeenden te mogen verwagten , dat, wanneer hun Hoog Mogenden de gefehillen over de eigendom van die volkplanting, en het recht tot de vaart op dezelve zouden goedvinden te beflisfen , de Hoofddeelgenooten van Zeeland , als de eenige oorzaak van dat befluit "geweest zynde, ook de fchadens die daar door aan deMaatfchappy waren toegekomen, ZOU'  P9 VADERLAWDSCHE zouden moeten boeten. Verders bewezen Reprefentant cn Bewindhebberen duidelyk, dat deeze Refolutie, iridienze fan d hield , flègts voor eenige weinige ingezetenen van Zeeland en voor eene menigte vreemden voordeclig zouden zyn, zonder dat zy, noch voor den algemeene Haat, noch voor de byzondere Provintien, noch voor derzelver ingezetenen, noch voor de compagnie, noch voor de kamer Zeeland, noch voor derzelver Bewindhebberen, noch voor de Hoofddeelgenooten, noch voor de volkplanting zelve, noch voor haare ingezete*. hen eenig nut aan zoude brengen. Dierhalven verklaarden zy het gedrag der Hoofddeelgenooten van Zeeland te moeten houden, voor een onoplosbaar raadzel, verzoekende eindelyk aan hun Edel Mogenden, öp het ootmoedigst, derzelver gunstige tusfehenkomst, dat, namelyk ingevalle de Provintie van Zeeland oorzaak mogt geeven, dat de gefchillen nog langer mogten duuren, als dan, by wege van voorraad, by de eerste gelegenheid aan den Commandeur op Esfequebo, door hun Hoog Mogenden mogt werden aangefchreven en gelast, om alle dc fchepen, vaarendc volgens het re-  HISTORIE-BESCHRYVING, 99 Indifche Maatfchappy, ter kamer van die Provintie , zonder eenige de allerminste bevoegdheid of wettigen titel, goed konden vinden, zich, even als of deze volk* plantingen de byzondere eigendommen van die Provintie waren, te beroemen een uitfluitend recht te hebben, om op die koloniën alleen te mogen handelen , en ook op deeze allezins géwaande vooronderüclling en ingebeeld recht, hadden weeten te verkrygen, dat zy kooplieden en alle anderen , die op dezelven zouden willen handelen , in de daadelyke uitoeffening van dit hun natuurlyk recht belmmerd, en volltrekt belast waren geworden. Verders merkten welgemelde kooplieden aan, de merkelyke nadeelen, welke , zo voor den algemeenen ftaat, en de byzondere Provintien derzeive, als voor de Maatfchappy, en de volkplantingen zelve, voort moesten vloeijen, uit de onregtmaatige uitfluiting, van ande en tot derzelver vaart en handel, gelyk ook aan de andere zyde de aanzienelyke en gewigtige voordeden, weike de natuurlyke gevolgen zouden zyn, van eene vrije va irÉ en handel van en naar dezelve, waar dooi de West Indifche Maatfchappy, welke reed* G 2 meer  HISTORIE-BESCHRYVING. I05 en oplettendheid had gelieven te vcreeren, i en van de voordeelen, die 'de buitenland- " fche wingewesten van den "Staat, (tót verkryging van welke ieder van'sLands ingezetenen het zyne toegebragt had) aan een iegelyk, als vrugten der lasten, door hen gedraagen en opgcbragt, in een vooruit, zigt vertoond en1 toegelegd hadden, zo als het groote en eenige Oogmerk geweest, en in het maaken dier magtige bezittingen, onder 'toog gehouden was: Al waar omme dus, ter bereiking van dat heilzaam oogmerk, by,hun Hoog Mogenden zodanige kragtige middelen en orders mogten worden beraamd, SS Hoogstdezelven zouden meenen te behooren, en byzonde/lyk zó ingerigt, dat daar - door voorgekomen en afgefneden wierden alle verdere beletfelcn die men tegen de beflisfing der voornoemde thans zweevende gefchillen, waar door zy kooplieden en alle anderen , tegen behooren, in de vrye en onverhinderde oelfening hunner koophandel en zeevaart wierden belemmerd , zouden mogen tragten in de weg te leggen. De Hoofddeelgenooten, als vertoonende'de gezamentlyke Belanghebbers van de G 5 gene-  uil 106 VADERLANDSCHE '•generaaleWest-Indifche Maatfchappy terKa: mer van Amfterdam, met het zelfde oogmerk als de voornoemde Kooplieden bezield, vonden ook goed , dat te onderfteunen met een Request ter vergadering van de Heeren Staaten Generaal in te leveren, waar by zy verzogten, dat het hun Hoog Mogenden mogt behaagen om tot meerder uitbreiding van de Scheepvaart enter begunstiging van den handel, de generaale West-Indifche Maatfchappy in 't bezit van Esfequebo en Demerary te ftellen, en de nog zweevende gefchillen, door een vruchtbaar befluit ten einde te brengen. Het request van koop. lieden van Amfterdam, vervolgens in handen geraakt zynde van eenige voornaame kooplieden in de handeldryvende ftederr van Zeeland, befloten deezen, om zich insgelyks aan hun Hoog Mogenden te vervoegen, en te kennen te geven, dat het verzoek der Amfterdamfche kooplieden, zo ontydig voorgedraagen, enkel ingerigt was om de Heeren Staaten Generaal, in hunne belangens over te haaien, dat zy dierhalven niet van zich hadden kunnen verkrygen, hier in te berusten, ten einde, door een  n2 VADERLANDS CHK voor, dat de meerdere aanwas dier volkplanting door die weg een aanmerkelyke inr vloed op de welvaart dezer landen had, en bragten hier toe de voorbeelden van Surinaame en de Berbiees by, doch dit wierd door de Zeeuwen met dezelve woorden van party overgenomen, met die gevolg trekking, dat was Surinaame, onder 't gelukkig bellier der Amlleidamfche kooplieden in dien Haat gebragt, dat deszelfs vruchten, in den fchoot van 't land uitgeitort worden, de volkplantingen van Esfequebo en Demerary,door het Zeeuwseh bellier ook tot die hoogte en Hand gebragt zynde,onderGods zegen, niet minder zouden tceneemen, en daar van ook,ee ven als Surinaame, door den tyd de gewenschte gevolgen doen zien j en hunne vruchten insgelyks in den boezem der Republiek doen nederdaalen. Voorts toonden .Zeeuwfche kooplieden ook aan, dat het voordcel voor de ingezetenen en voor de volkplantingen, de eene om zyne penningen behoorlyk uit te zetten, de andere om in zyne bezittingen en plantagien voortgang te maaken, in geval van een vrye vaart allezints te wagten, flegts een vei cierd bloemtje was, waarvan aanmerkelyke tegen bewy zen  HISTÖRIE-BESCHRYVINGi 129 ©nbehoorlyk verfpreiden van eerrovende en oproer zaaijende gefchriften (waar van onze dagen, Helaas! meer dan te veel vruchtbaar zyn.) Ja zelfs van ziels verderflyke en tegen den Godsdienst aanlopende gefchrif. ten. 't Was dan geen wonder dat 'er by 'sLands Staaten, van den opkomst dezer Republiek af nu en dan, ter .fluiting van diergelyke misbruiken, raadplegingen over gevallen, en fomtyds ook wel eenige plakkaaten waren vastgefleld, zo als reeds dat van Prins Willem den eerfte, van den twintigflen van Wintermaand des jaars 1581. egter oordeelde de Wethouderfchap van Leiden toen al, boe moeijelyk het was om diergelyke onbetaamlykheden te fluiten zonder grooter kwaad te veroorzaaken, in eene rechtvaardiging van hun gedrag , omtrend twee maanden na het bovengemelde plakkaat, aan de Staaten van Holland overgegeeven, en waar in onder anderen wierd voorgedragen, dat het voorfchrevene befluit in veel fteden wel afgeleezen , doch door geene vroedfehappen ter uitvoer gelegd was, alszyndezulksniet doenlyk. Deeze misbruiken waren het ook, die hunne Edel Groot Mogenden, de Heeren Staaten van I Hol- I77°>  I32 VADERLANDSE HE dat het zelve niet aanneemlyk geoordeeld wierd,'t welk van dat gevolg was, dat, van wegens de Heeren commisfarisfen uit den Hove, een naderen veranderd plakaat tegens Godslasterlyke boeken en gefchriften, in het befoigne wierd overgegeeven. Dit plakkaat zou, volgens het gevoelen van de Heeren gemagtigden tot het befoigne, door hun Edel Groot Mogenden behooren vastgefteld en voortgezet moeten worden. Dan hier van weder gerapporteerd, en raadpleging daar op gevallen zynde, wierd 'er door de Heeren van de Ridderfchap en Edelen copie verzocht, om het zelve in orde nader te bezigtigen, als mede door de verdere leden, om daar op te verftaan het goeddunken van de Heeren hunne principaalcn; en alzo het eindelyk befluit, wederom, als te vooren , tot nader beraadflaging uitgefteld. Ondertusfchen hadden drie van de voornaamfte bockhandelaaren te Amfterdam, namenlyk Jrhjlee cn Mercus, Pieter Meijer en Z. Chatelain en zoon, goedgevonden, eene Memorie van aanmerkingen, tegens het bovengenoemde nader en veranderd concept-plakkaat, aan het boekverkoorers en boekdrukkers gilde van dien ftad  KISTQRIE-BIJSCHRYVING» J39 geeven te zyn, om op den blooten tytel, of benoeming van boeken, gefchriften en prenten, te bepaalen, welke boeken en gefchriften Godslasterlyk of fchandelyk zyn, door dien het niet wel mogelyk was, op het zien of leczen van een tytel te kunnen pordeelen, wat 'er in een boek Hond, of wat 'er ineen prent vertoond wierd, gelyk het daar en'boven even onmooglyk voor inoest komen om alle boeken eerst te leezen alle prenten eerst te befchouwen, alvorens dezelve verkoopbaar te keuren, uit hoofde van de menigvuldigheid en grootte der boeken, gefchriften en prenten, die'er dageJyks uitkwamen, waar op gemelde boekverkopers aantoonden dat het Hof van juftitie om voorverhaalde en andere redenen, weinig of in 't geheel niet onderrigt was, van den boekhandel, noch van die geenen, welke zich in die handel begaven, waar uit volgde dat de boekverkopers by 't voornoemde Hof fcheenen aangezien te worden, als zulke menfehen, tegen welken meer dan tegen anderen, by ftrafoeffenende wetten gewaakt moest worden, daar'er niet te min landen en plaatfcn zyn, alwaar de boekhandel en boekverkoopers, de eerste rang be- V  l?7°> 142 VADEKLAïIDSCIJE bloot zouden ftaan aan ftraf baare daadcij ? die hen boete, bannisfement of gevangenfchap op den hals konden haaien, ja dat, indien zy ziek waren, de handel ftil zou moeten liaan, door dien hen voor al niet te raaden zou zyn om de lysten, door knegts óf jongens opgemaakt, te tekenen, uit alle welke omftandigheden, ieder, die zyn natuurlyk oordcel had, op kon maaken, of er nog wel menfcheh zouden gevonden worden, die hunne kinderen aan eenen handel zouden zetten, die bereids federd eenige jaaren aanmerkelyk vervallen , en tegenwoordig zieltoogcnd was. En of daarenboven het bovengeftelde nog hiet genoeg was, wilde men, volgens het Ontworpen plakaat; dat geen boekverkoopers, nog drukkers eenige boeken of gefchriften zouden drukken of doen drukken, zonder in handen te heb' ben een blyk wie daar van de maaker of uitgeever was, en wiens naam zy gehouden zouden zyn, des gelast zynde, aan den Procureur Generaal of officier hunner woonplaatse, op daar by gefielde geldboeten, te openbaaren. Waar uit voort zou moeten vioeijen,dat geen fchryver, die, om de een of andere billyke reden, gaarne onbekend wilde blyven, een boek binnen deeze Pro-  144 VADERLANDS CHÈ . de keten gelegd, dat men, zo ten aanzien van den Godsdienst a!s van de zcdeieer , wederom zoude vervallen tot den ftaat der barbaarichetyden, welke die van de hervorming voorgegaan waren. Zonderling kwam het gemelde boekverkoopers ook voor, dat van het bovengezegde bedwang, om AutlmiYm aan te geeven, uitgezonderd wierden, de boekdrukkers en boekverkoopers, welke eenig boek of gefchrift, buitens lands gedrukt en hier opentlyk verkogt, herdrukten. Waar door de vreemden het voordeel genieten zouden van onbekend te mogen blyven, mits dat hunne boeken eerst by vreemden gedrukt waren, en het dus ook aan de ingezetenen geoorloofd wierd, om hunne boeken en gefchriften naamloos te Berlin, Parys, of in andere plaatfen te drukken, en als dat gefchicd was, als dan de boekverkoopers deezer Pro . vintie die zelfde boeken ook naamloos in deeze Provintie mogten laaten drukken, doch niet eerder. Ëen denkbeeld, zo ftrydig met het belang van den handel, dat, al was het, dat men niet anders dan de ondergang van den boekhandel bedoelde, zeiden gemelde boekhandelaars, dit middel voor een van de gcreedfte gereekend zouden kunnen worden.De vryheid  HISTORIE-EESCHSTVING. 143 de drukpers heeft buiten dat aan den boek-: handel deezer Provintie een voordeel gegeeven, 't welk haar door dit plakkaat voor altyd benomen zoude v/orden, naamelyk het drukken van verfcheide en, zelfs aanmerkelyke handfcbrifcen voor rekening en op kosten van vreemden , van welke boeken geen. enkelen afdruk bier te lande vertierd wordt, zod.at indien de vreemdelingen eenigermaate de lucht kregen, dat men hiér de vryheid der drukpers befnoeide j die tak van handel voor altoos verloórenzouzyn. — Het was voorzeker .hard voor de Boekhandelaars, dat men de boekverkoopers befchouwde als liedën, die men door een ftrafoeffenende wet kon dwingen, om aanbrengers te zyn vah zulken, welke derzelver naam zouden misbruikt hebben, cn dit gevoelig denkbeeld trof, haar zodaanig dat zy het zelve liever Wilden verwyderen, dan 'er verders .eenige aanmerkingen op maaken.. Eindelyk .toonden zy aan, de gevolgen welke uit dit plakkaat, indien het voortgang had, zouden .ontitaan'j en wel voor eerst, dat de boekhandel noodwendig dc geheele tak moest verliezen, welke op de Buitenlandfche correspondentie fteunde, en K die  .17/0 144 VADERLAND S C li E . die zekerlyk van alle takken de gewigtigfle * cn van 't meeste belang was voor den Staat, en waar by zy een groot gedeelte van den, binnenlandfche handel verloor, waar op een verval van de drukkeryen, papiermakeryen , lettergieteryen, boekbinderyen en wat verder van die neeringen afhing, zoude volgen, ja waar door tekenaars, plaatfnyders , plaatdrukkers , autheuren, proef verbeteraars, vergaarders, om kort te gaan een aantal van menfchen tot een bekrompen beftaan, of tot den bedelzak, vervallen moesten.'Er zoude uit dit plakkaat weinig nut te wagten zyn, dewyl men niet gelooven moest, dat de boeken, wierleezing men voor wilde koomen en tegengaan, daarom te minder hier te lande zouden geleezen worden, door dien 'er duizend wegen open bleven, om ze, ondanks dit plakkaat aan de man te helpen, al waare het maar door de fmousfen die de beurs op en afliepen , en die zekerlyk ook wel de andere plaatfen zouden weeten , om die boeken te verhandelen; het volk dat met een kraam op de rug omdroeg zou wel middel vinden om op dezelve wyze dit plakkaat zo wel als alle andere plakkaatenkragteloos te  HISTORIÉ-BÉSCHRYVIIÏO. te maaken, daar aan de andere kant de boekverkoopers die uit den vreemden handel hun beftaan hadden, het land zouden Verlaaten, dewyl 'er vclftrekt niets is, dat een koopman in boeken, voor zo veel hy betrekking heeft tot het doen drukken van boeken, in deeze Provintie kan verbinden, dan eene gcmaklykheid en vryheid, welke in fommige andere landen zo niet gevonden worden. Ten derden zouden de boekverkoopers indien zy 't goedvonden, hunne boeken, 't zy latynfche, franfche, hollandfche, of anderen, in eene van de nabuurige Provintien laaten drukken, en van daar in deeze weder laaten vertieren.- Om alle die bovengenoemde redenen, oordeelden meergemelde boekhandelaars dat het voorfchrevene plakaat zoude ftryden met de conftitutie van deeze Provintie, als mede met de vryheid van derzelver ingezetenen, en ftrekken tot vernieling en vernietiging van den boekhandel, zonder voort te brengen het gevolg, 't welk men 'er redelyker wyze van zoude kunnen of moeten verwagtcn, en tevens nog een deur openzetten aan menigerlei kwellingen, welke braave, eerlyke en gegoede burgers. Ka zo i  UI2: I48 VADERLANBSCHE zo in hunne goede naam, als in hun per{bon en goederen zouden kunnen te beurt vallen; weshalven zy de vryheid genomen hadden, de befcherming van de Edele Groot Achtb. Heeren Commisfarisfen van de vroedfchap der Stad Amfterdam te verzoeken tegen het vastftellen van het meergenoemde concept. Dit loflyk voorbeeld dier Amfterdamfche boekverkoopers wierd wel haast gevolgd door anderen, want zo dra het boekverkoopers en boekdrukkers gild te Leiden, van het concept-plakkaat verwittigd was geworden, waren C. van Hogeveeh Junior, P. van der Eyk en D. Vygh, kooplieden in boeken aldaar, van gedachten, dat men over deeze zaak advis diende in te neemen, en tegen het vastftellen van 't voornoemde plakkaat zodanige middelen gebruiken, als volgens de conftitutie deezer Provintie het oorbaarfte en gevoeglykfte zouden kunnen worden in 't werk gefield. Doch hunne mede Hoofdleden van 't zelve gilde hiertoe zo zeer niet genegen vindende, achtten zy het egter van hunnen onvermydelyken pligt, eeven als de Amfterdamfche boekverkoopers die zig aan hunne Magiftraat  HISTORIE-BESCHRYVINC. I5I plakaat, wel verre van de heilzaame gevolgen voort te brengen, welke men 'er van fcheen te verwagten , weinig of niets uit zoude werken, en eerder het tegendeel doen. Dus liep het request en memorie der Leidfche boekverkoopers genoegzaam op dezelve zin uit als dat van de bovengenoemde boekhandelaars te Amfterdam en de wederzydfche bedenkingeu kwamen de Staaten van Holland zo voldoende voor, dat 'er •om 't geheele concept-plakaat, federd niet -meer gedagt wierd. Was men dus aan den eenen kant bedagt om de geleerdheid voor het bederf te behoeden, waar voor dezelve onvermydelyk, door het bepaalen van de vryheid der drukpers , bloot ftond, aan de andere zyde had men getragt dezelve meer en meer te doen toeneemen, inzonderheid door de inftellingenvanmaatfehappyen der weetenfehappen en kunstgenootfehappen, hoedanige men ook federd eenige tyd in ons vaderland hier ■en daar zag oprechten, en die als dezelven op een goeden voet wierden begonnen en onderhouden , geen klein bewys konden uitleveren wan den bloei van, en den y ver en lust tot grondige kennisfe en geleerdheid onder deK 4 :ze  Ï54 VADER LANDSCHE van de hand gewezen worden. Dan de he~ ftierders van het genootfehap te Rotterdam van gedagten zynde, dat hun ten onrechte, het verzochte octroy door de Haarlemfche Maatfchappy betwist wierd, en dat derzelver redenen van bezwaar niet van dat gewigt waren» als zy wel in den eersten opflag fcheenen te zyn, beiloten zulks hun Edel Groot Mogenden onder 't oog te moeten brengen, gelyk zy zulks ook eerlang deeden, met bygaand verzoek van den •ftichter van dat'genootfehap, dat hun Edel Groot Mogenden doch zo veel werks niet van de tegenkantingen der Directeuren van dc maatfchappy te Haarlem zouden gelieven te maaken, waar door deze eenige invloed op Hoogstdezelven konden hebben, zyne heilzaame oogmerken hier door verydcld, cn zyne billyke verwagting te leur gefteld zou worden. De Heeren Staaten van Holland en West-Friesland, dus beide partyen gehoord hebbende , vonden goed, niet tegenftaande de voorgegeevene bezwaren der Hollandfche maatfchappy der weetenfehappen te Haarlem, aan het Bataafsch genootfehap der proefondervindelyke wysbege-erte te Rotterdam, den vyfden van Hooimaand  UI2: l6o VADERLANJDSCHB ftadhouder openbaar gehoor te verkrygen 3 ten dien einde wierd hy door den Baron van de Capelle, Edelman van 't Hof, met een koets met zes paarden befpannen, en zyn verder gevolg, van het logement afgehaald , vervolgens naar het lusthuis de Oranjezaal geJeid,aiwaar hy doorHoogstgemelden Heer Erfftadhouder op hetminnelykfteontfangen wierd, terwyl hy de giften,: voor zyne Doorlugtige Hoogheid gefchikt, beftaande in een jonge leeuw en een Africaansch rheebokje, Hoogstdezelven aanbood, waar na hy weder op dezelve wyze , .als n}T was afgehaald , naar zyn verblyf te rug wierd gebragt. Den zesden van Herfstmaand, zynde de beftemde dag tot het openbaar gehoor by de Heeren Staaten Generaal ^ wierd gemelde Gezant, door twee Heeren gemagtigden uit het midden hunner Hoog Mogenden, met de koets van Staat, voor en bezyden welke twaalf bodens en livreibedienden gingen,, na welke nog twee ledige koetfen volgden, van zyn verblyfplaats afgehaald en naar het Hof gereden , alwaar de wagt onder de wapenen zynde, de gewoone eerbewyzingen verrichtte. De Gezant, door de twee voornoem-  HIST0RIE-3ESCHRY VING. fc&jj ven Staate, uit hoofde van dit gefundeerde Rechtsgebied, voor zich, als voor deszelfs bevoegden, Rechter te daagen?'Het geval, 't welk tot deeze vraag aanleiding gaf, had zich dus toegedraagen. De Heeren Commisfarisfen van 't Edel Mog. Collegie der Raaden va^ Staace der Vereenigde Nederlanden wa-' ren, ingevolge het befluit van welgemel-] den Raad van Staate van den negentienden5 van Herfstmaand 1755, met den Heere Jan Verbruggen, toen Grofgefchutgieter van Holland , (naderhand Directeur der koningklyke Groot - Rrittannifche gietery te Woolwich) overeengekomen, dat gemel den Heer, de Generaliteit, op zekere voorwaarden, met gefchut te gieten zoude dienen, wanneer de Raad van Staate goed zóu vinden' hem in 't werk te ftellen. Hunne Edel Mogenden namen dus in het jaar 1760 een befluit, waar by aan den Gefchutgieter Verbruggen gelast wierd te gieten negenentwintig Hukken Kanon van 12 pond, op den voet, 't voorfchrift, en de maat van de als toen goedgekeurde tweemaal zes Hukken kanon van 12 pond, en volgens de voorwaarden, by befluit van welgemelderf Raad van Staate, in den jaare 1758, voorL 2 ge. Ge(chil usfchcn iet Hof an Jultiic (n dcrs laad ril raaten.  ï?7° IC'8 VADERLANDSCHE lande nog onder hem bevonden, van hem, overgenomen te worden, cn wyders, dat hunne Edel Mogenden aan hem niets, voor ïckkagie, gietloon, of wat hem anders voor goede en bekwaame ftukken zoude mogen toebchooren, konden toeleggen. De gefchutgieter Verbntggen meende nogthans dat hy, volgens den inhoud, van het gehandelde, niet gehouden was de drieëntwintig ftukken kanon tot zyne fchade, en met verlies van kosten en arbeidsloonen, voor oud metaal te moeten overgeeven, maar gerechtigd te zyn, om ten minsten dezelven v jor zyn rekening 'te 'houden, tegens behoorlyke voldoening van het daar toe gebezigde ftof; en verders een actie te hebben tegens welgemelden Raade van Staate, fpruitende uit een overeenkomst, door hem gefchutgieter met denzelven Raad aangegaan , als kunnende naar zyne meening dezelve Raad ten dezen opzigte niet anders dan particuliere perfoonen worden aangemerkt; dat hy, gefchutgieter wyders, tot handhaaving van zyn recht, bevoegd v/as beflag te leggen, op de voorfchrevene drieëntwintig ftukken kanon, toen nog zynde in de gefchutgietcry van Holland, in  I77Q. 170 VADERLANDSCHE te volgens gewoonte. De deurwaarder zulks verricht hebbende, begaf zich ten huize van den hcere Iddekinge, wegens de Provintie Groningen, prasfident in het Edel Mog. Collegie van den Raad van Staate, en vroeg , of welgemelden Heer deinfinuatie zoude willen aanneemen voor den Raad van Staaten, 't zy by opene of by beflotene misfive, aan welgemelden Raad gezonden. De Deurwaarder gezegd zynde, den volgenden dag aan het vergaderde Collegie om befcheid te zullen komen, en na herbaalde vraagen geen voldoenend antwoord ontvangen hebbende , kondigde den achtienden van bloeimaand, na voorgaande klokkeflag, het voorfchrevene mandement van arrest, openlyk ter puye van de groote zaal van het hof van Juftitie, af, waar op terftond een befloten brief met eene copie van,het mandement aan gemelden Raad van Staate wierd afgezonden ; deeze befloten brief, geopend, en de copievanhet mandament, alsmede het geen 'er betrekking toe had, door de Raad van Staate gelezen zynde, wierd het aan het Hof van juftitie terug gezonden, met een vry fcherpen brief aan 't zelve Hof, waarby de Raad van  HXSTORIE-BESCHH.YVING. 171 'V.an Staate verklaarde „ het verleenen van: meergemelde mandament van arrest aan Jan Verbruggen, met den aankleeve van dien, gevonden te hebben zo vreemd, zonder voorbeeld, en geheel buiten den haak, drt zy geen oogenblik hadden behoeven te wankelen, om te befluiten, zich daar aan niet te zullen gedraagen , en dierhalven goed gevonden hadden alles weder te rug te zenden, met voorbehouding, wegens deeze, door den Hove ondernomene aanHag, tegens de rechten en voorrechten, den Raad van Staate, door de gezamentlyke Bondgenooten der Vereenigde Nederlanden toegekent, zodanige verdere vergoeding te vorderen, als welgemelde Raad zoude oordeelen meest dienstig te zyn. „ Het Hof, het paket en nevensgaande brief van den Raad van Staaten ontvangen hebbende , oordeelde dit geval van zo veel gewigt, dat het zelve befloot het voorzigtigfte te zyn, de gantfche zaak ter kennisfe van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland te brengen, gelyk zulks ook by eenen brief van den laatften van dezelven Bloeimaand gefchiedde, en waar by de volgende dag nog een tweede gevoegd wierd, _77±  J77' 1/4 VADERLAIÏDSCHE )_.fchrevene mandament gemeld,.met alle de gevolgen en aankleeven van dien buiten daadlykheid geliefde te Hellen, en te verklaaren, dat het Hof Provintiaal, met het verleenen van 't gemelde mandament, en het doen uitvoeren van 't zelve, geheel en al oneerbiedig, onvoegfaam en onbehoorIyk had gehandeld, en dat de Raad van Staate zich te regt daar aan niet gehouden had. Dat hun Edel Groot Mogenden,-, voorts het Hof moesten belasten, de zaaken, by 't gemelde mandament vermeld, zich niet meer aan te trekken, maar integendeel van den voornoemden Jan Verbruggfn, of zynen gemagtigden, te rug tc vorderen het meergemelde mandament, mitsgaders ook de affchriften van dien, aan de puije van de groote zaal in den Hage aangeplakt, of waar die verder zouden mogen zyn aangeflagen, door derzelver eersten deurwaarder zonder uitftel te doen affcheuren,en dat gedaan zynde, hun, Raaden van Staate, by eenen brief daar van behoorlyke kennis te geeven; wyders denzelven Hove te bevelen, zich in 't vervolg zorgvuldig te wagten, van voortaan eenige' voorraad van juftitie, hoe genaamd, ten  J7?°' l8o VADERLANDSCFÏE poogingen, welke de Deurwaarder van 't Hof had gedaan, ten einde den Voorzittenden Heer van dat Collegie te bewegen, om, tot voorkoominge van de anderzins noodzaakelyke dagvaarding, het exploot, volgens de gewoone wyze of by beflootene misfive, aan te neemen. Voorts bragt het Hof, in deezen brief, alles by wat mogelyk was, om de befchuldigingen van den Raad van Staate tegens het zelve aangehaald af te keeren, en gaf aan hun Edel Groot Mog. in aanmerking, of het niet zeer vreemd Voor moest komen, dat de Raad van Staate, had kunnen goed vinden, weinige dagen voor hun Edel Groot Mog. byeenkomst, zich zeiven te richten, daar door de zaak buiten haar geheel te brengen, en het bevel van den Hove, door de vervoering van het in beflag genomene kanon, of oud metaal, met de daad buiten kragt te Hellen , en daar na nog voldoening van den Hove, door eene verklaaring, dat gemelde Raad te regt daar aan niet gehouden was ge. veest, af durfde vraagen, ja hun Edel Groot Mogenden verzoeken, het HofProvintiaal aan te fchryven, van zich in 't vervolg zorgvuldig te wagten ran eenige voorzienin. gen  Ï7TO, 184 VAUERLANDSCHE luchtige Hoogheid de Prins Erfftadhouder zondt aanftonds tot het overbrengen van deeze blyde ryding Hoogstdeszelfs Kamerheer den Graaf van Heiden naar het Hof des Konings van Pruisfen, en eenige ande. re Heeren naar de byzondere Provintien, als mede naar het Hof van Nasfau Weilburg, alwaar Mevrouw de Prinfesfe Carolina, den veertienden van Sprokkelmaand van dit zelve jaar, insgelyks van eene Prinfesfe, bevallen was geweest. Voorts begaf zich de Prins Erfftadhouder zelve, na reeds in de voormiddag de gelukwenfchingen der aanzienlykfte Staats en Standsperfoonen ontvangen te hebben naar de hooge Vergaderingen van de Heeren Staaten Generaal, den Raad van Staate, en de Staaten van Holland en Westvriesland, en gaf aldaar in hooge perfoon kennis van de gelukkige en voorfpoedige verlosfing van zyne koninglyke Gemalinne; waar na zyne Doorluchtige Hoogheid, in het Stadhouderlyk verblyf te rug gekeerd zynde, door gemelde Collegien, ieder door zes van hunne Bodens vooraf gegaan zynde, plegtiglyk geluk gewenscbt wierd. By welke gelegendheid de bezending van wegen hunne  HÏSTORIE-BESCHRYVINÖ. 185 ne Hoog Mogenden, aan zyn Doorlucht. Hoogheid, uit naam van de Heeren Staaten Generaal, het Peterfchap over de jonggeboorene Prinfesfe aanboodt. Aan den Groot Brittannifchen Gezant, de Ridder Jork , wierd ook, door eene plegtig gezantfchap uit het midden van gemelde Collegie, van hoogstgemelde geboorte kennis gegeeven, daarenboven lieten hunne Hoog Mogenden, door derzelver Agent, aan de overige alhier zynde buiteniandfche Afgezanten der voornoemde b'yde verlosfing bekend maaken, gelyk mede by aanfchryving aan deonderfcheidene Provintien, verbondene Landfchappen, Steden en Leden van dien, terwyl in verfcheidene plaatfen deeze gebeurtenis , zo door het uitfteeken van Oranje Vaandels, en 't fpeelen der klokken, als by afkondiging , aan de inwooners bekend gemaakt .wierd. Doch het behaagde zyne Doorluchtige Hoogheid echter dat 'er geene algemeene en openbaare vreugdebedryven over dit gelukkig geval gepleegd zouden worden,geevende aan de Staaten dezer Landen te kennen, dat Hoogscdezelve, zich van de bereidwilligheid en genegenheid der IngezeM 5 te- 1 177°,  I§6 VADERLANDSCHE 7770 Doop- pleutia- hcid der jonge Printë.fe vanOran- je. tenen wel verzekerd houdende, daar mede ook volkomen genoegen nam, en dierhalven, uit aanmerking van de drukkende omftandigheden van het lieve Vaderland, zo door de hooge watervloeden (die in 't begin van Wintermaand, weder alle de Landeryen, tusfchen de Waal en Rhyn overffroomd hadden,) als door de duurte des levensmiddelen, van gevoelen was, dat de onkosten, die anders tot het bedryven van openbaare vreugde zouden worden befteed, met meer vrucht tot noodiger en heilzaamer eindens konden en moesten aangelegd worden, met welk edelmoedig gevoelen hun Edel Groot Mogenden zich insgelyks paarden, en dierhalven lieten afkondigen, dat 'er geene illuminatien of andere openbaare vreugde-betooningen, wegens de geboorte of aanftaande doopplegtigheid der jonge Prinfesfe van Oranje en Nasfau plaats zouden hebben. Op den negentienden van Wintermaand, wierd de plegtigheid der doop aan de jonggeboorene dochter van zyne Doorluchtige Hoogheid den Heere Prinfe Erfftadhouder, in de groote of St. Jacobskerk, verricht; Na dat de Regimenten Guardes en Schutte-  HISTORIE-BE schrï ving. 187 ry van 's Gravenhaage, des morgens ten tien uuren, op de beftemde plaatfen in' orde gefchaard waren, begon de ftatie zich, omtrend twaalf uuren , uit het Stadhouderlyk verblyf, naar de gemelde kerk te begee\ren, zynde door een detachement Guardes Dragonders voorgegaan en van eenige Guardes te paard gevolgt geworden. Zo dra men in de kerk was gekomen, deed de oudfte leeraar dier Hofplaatfe, de Eerw. Heer van Staveren, eene redenvoering over het eerfte gedeelte van het derde en vierde vers uit Genefis XVIII; daar na wierd het formulier des doops geleezen, en de jonge Prinfesfe- midlerwyi in de kerk gebragt, wordende door de Freule Danckelman gedragen, terwyl de Baronnen van Rengers en Heekeren tot Khel, kamerheeren van zyne Doorlugtige Hoogheid, de flippen van het doopkleed hielden. De jonge Prinfesfe wierd toen aan haaren Doorluchtigen Vader overgegeeven en door den Prins Erfftadhouder, onder den H. Doop, gehouden, terwyl de Eerwaarde Heer Munnekemolen deeze plegtigheid verrigte , noemende de jonggeboorenePrinfes. fe, Frederica Louisa Wilhelmi- na,  i88 VADERLANDSCH3 , *77o na, en vervolgens weder naar het ftadhouderlyk verblyf te rug gebragt. De verdere ftatie reed, onder het ontfangen der gewoone eerbewyzingen en 't geluid der trompetten en pauken, mede naar het Binnenhof te rug, en by deze gelegendheid der doopsverrichting verzamelden de diakenen eene fomme van ƒ4352: 10:Des middags onthaalde zyne Doorluchtige Hoogheid alle de Heeren die deeze plechtigheid bygewoond hadden, op het oude Hof, pragtig ter maaltyd , welk gebouw des avonds ook zeer fraay verlicht was. Dien zeiven dag wierd 'er uit eenentwintig Stukken Kanon drie Salvo's ge-? fchoten; de klokken alomme 's namiddags geluid, en op dezelven gefpeeld, hoewel het ongemeen {legt weder was, en een hevig woedenden ftormwind veel nieuwsgierigen van de rondom liggende fteden wederhouden had, om de doopftatie der jonge Princesfe te komen bezigtigen. De Heeren Gedeputeerden, en de Gecommitteerden die den doop van de jonge Oranje fpruit bygewoond hadden om het Peterfchap te bekleeden, hadden den een-  HlST ORIE-BÈSCHRY VING. igp eenentwintigften van dezelve Maand, by haare Koninglyke Hoogheid, Mevrouwede Prinfesfe van Oranje en Nasfau, in Hoogstderzelver kraamkamer plechtig gehoor, en overhandigden by die gelegendheid zo wel de pillegiften voor de jonggeborene Prinfesfe , als de gefchenken voor de kraamkamer. Ook wierd dien zeiven dag aan alle de arme ledemaaten der Nederduitfche Gereformeerde Gemeente dier Hofplaatfe, eene uitdeeling van één gulden, als een buitengewoone gift, gedaan, om hen de mildadigheid te doen gevoelen zo door Nederlands Erfftadhouder, als door 'sLands algemeene en byzondere vaderen, aan de armen, by gelegendheid der bediening van denH.Doop aan de jonge Prinfesfe, betoond. Terwyl de oude vrouwen en kinderen in het Diaconiehuis op eene maaltyd , be» ftaande in gebraaden vleesch enz., onthaald wierden , en de kleine kinderen, des namiddags, wittebrood met fuiker aaten. Met deze heuchelyke gebeurtenis voor het Huis van Oranje en Nasfau, liep dit jaar ten einde, dat over 't algemeen genomen , voor de ingezenen deezer Landen gantsch niet voordeelig geweest was. De he-  J7?° Z waare itormen en andert ongelukken. I90 VADEKLANDSCHÉ hevige ftormwinden en zwaare watervloeden hadden vry veel fchadens veroorzaakt., Amfterdam had de uitwerkingen der eerstgemelden dit jaar tweemaal ondervonden: Een geweldige orkaan, verzeld van hevige blikfems, felle donderflagen en zwaare hagel, had aldaar den elfden van zomermaand, verfcheide ongelukken zo aan fchepen, huizen als boomen veroorzaakt. De kramen, die ter gelegendheid van de Pinkftermarkt, op de Westermarkt Honden, waaiden omver, en de goederen wierden door de zwaare hagel en regen bedurven. Een andere felle ftorm den negentienden van Wintermaand voorgevallen, had aldaar niet minder fchade en nadeel aan daken en fchoorfteenen van huizen tocbragt, terwyl veel fcheepen door dezelve zonken of omfloegen , en de weerhaan van den toren der Oude Kerk afgerukt wierd. Deeze Storm had zich ook in Zeeland en andere plaatfen , doch inzonderheid te Vlisfingen doen gevoelen, alwaar de hevige rukwinden alles fcheenen om verre te zullen werpen , en veel molens, toorens, huizen en boomen befchadigd wierden. Te Maastricht had men, gelyk ook op eenige ande- te  HÏST0R1E-BESCHRYVING. IQI te plaatfen , den negenden van Zomermaand, eene aardbeeving die zestien feconden duurde , gevoeld, fchoon dezelve egter geen 'nadeel veroorzaakt had. De pestziekte die dit jaar , in Poolen fterk heerschte, bekommerde insgelyks de ingezetenen niet weinig , want of wel deeze vereenigde Nederlanden verre van die plaatfen gelegen waren, daar het kwaad was woedende, zo bleef egter de overbrenging der befmettinge naar herwaards niet buiten vreeze , want de ondervinding van vroeger tyden had beweezen, dat deeze plaage zo wel door goederen als perfoonen kon worden voortgeplant. Hier kwam nog by, tot algemeen nadeel, dat de haring en walvischvangst dit jaar gantsch niet naar genoegen gefiaagd, maar integendeel vry flegt was uitgevallen. Met den aanvang van 't daar op volgen-1 de jaar, naamelyk in den nagt tusfchen denB"i twaalfden en dertienden van Louwmaand,^ ten half twee uuren geraakte de geheele^ ftad Harlingen in rep en roere, en in degei uiterfte ontfteltenis, ter oorzaake van eenen zeer geweldigen brand in 't Admiraliteitshuis aldaar. De woede der vlammen was '77Q'- md in \dmi- itcits- is te rlin. U  £771 Iy2 VABERLANDSCH2 .was zo hevig, dat niet alleen 't gemelaë gebouw van binnen geheel wierd vernield, en alleen de muuren daar van bleeven liaan, maar dat ook alle de pakhuizen, die ter wederzyden van 't zelve Honden, en met zeilen, touwerk en allerlei icheepsbehoeftens als opgepropt waren, door de brand aangetast en tot den grond toe in een puinhoop veranderd wierden, het geene zeer groote fchade veroorzaakte. Men was niet zonder reden be« ducht, vermits de vlammen aan alle kanten met het uiterfte geweld uitberfleden, dat meerder huizen daar door in den brand zouden geraakt hebben, 20 als dan ook het naastbygelegene reeds merkelyk was beichadigd, doch egter by geluk nog gered wierd. Daarenboven vreesde men ook, dat de vlammen overflaan mogten in de fchepen, die zich aldaar in winterlaag bevonden , en welke bekommering gantsch niet buiten reden was, door dien de wind , geduurende het hevigfte van den brand, geweldig uit den Noord Oosten begon op te lleeken. Doch men wende dit gevaar nog gelukkiglyk af, en zonder gevolg, dewyl de fchepen met fneeuw bedekt lagen ; bui-  HISTORIE-BSSCHRYVISG, I93 buiten welk toeval genoegfaam de geheele ftad, naar alle waarfchynlykheid, onver-' mydelyk in de asfche gelegd zoude zyn geworden. De burgery kweet zich ondertusfchen met de uiterfte iever en wakkerheid, en toonde rechtgeaarte ingezetenen te zyn; want dewyl het ongeluk wilde, dat men ter oorzaake van den geftrengen vorst de brandfpuiten ter naauwernood konde befturen en aan de gang houden, kwam de onafgebrooken vlyt der burgeren die moeielykheid te boven, door geftadig groote ketels met water in hunne huizen te doen kooken, en 't zelve van tyd tot tyd by de brandfpuiten te brengen, om dezelven te ontdooien, 't welke dan gevoegd by den trouwen iever van de brandblusfers, van die gelukkige uitwerking was, dat de woedende vlammen zo wel van de rondom gelegene woonhuizen als van de fchepen afgeweerd bleef. Intusfchen zag men dat door dit droevig ongeluk, de geheele Secretarie, benevens alle de aldaar bewaard wordende papieren en documenten, verbrand en verlooren geraakte, waar van men niets konde bergen. De eigenlyke oorN zaak 77T.  104 VADERLANDSCHB De Sta ten van Zeeland tragten' verval i Muntw zen te v helpen. zaak van dit ongelukkig afbranden vas] zulk een groot en fchoon gebouw, is, zoals zulks gewoonlyk gebeurd, onbekend gebleven, hoewel men veronderftelde dat de brand allereerst ontftaan zoude zyn in een fchoorfteen, onder dewelken mogelyk de Bedienden, den avond te vooren, te veel gevuurd zouden gehad hebben. By dit deerlyk toeval zyn 'er egter geene, of ten minften zeer weinige ongelukken voorgevallen , uitgezonderd dat een der arbeiders, door 't omvallen van een muur, beide beenen verpletterd zyn, aan welke wonde hy kort daar na overleed. Vermits het muntwezen een der voornaamfte zaaken is, die der oplettenheid eener welgeftelde Regeering waardig zyn, was het geenzins te verwonderen, dat de Staaten van Zeeland 'er federd eenige tyd hunne gedagten over hadden laaten gaan.Die Provintie vond zich byaanhoudenheid door a"het meer en meer toeneemend gebrek aan zilver kasgeld in ongunftige omftandigheï'tden, waarom derzelver Staaten een befluit i~. namen, waar by hun Edel Mogenden goedvonden, dat derzelver gewoone Gemagtjgden ter vergadering der Algemeene Staaten deezer  HISTORIE-BESCHRYVINO. I9J deezer Landen, gelast en aangefchreven zouden worden, om aan Hunne Hoog Mo-' genden voor te draagen de ongelukkige geiteldheid hunner Provintie, en by dezelve aan te dringen, dat de raadpleegingen, omtrend het herftel in 't muntwezen, reeds, op verzoek van de voorfchrevene Provintie, in den jaare 1755. begonnen, mogten hervat en met allen yver en aandagt voortgezet worden. Hunne Edel Mogenden bragten tot algemeene redenen van derzelver verzoek by, dat voor eerst bet muntwezen een van de allergewigtigfte onderWerpen der Staatkunde was, en van een oneindigen invloed op den koophandel; ten tweeden, dat de groote verandering, welke in de muntfpecien, door de fchaarsheid én de daar uit voortgevloeide fteigering van de muntftoffen was voorgevallen, de ernftigfte aandagt van den fouverain daar op vereischte , op dat de muntfpecien eens naar den tegenwóordigen prys van de muntftoffen in eene juiste gelykheid geregeld mogten worden, en ten derden eindelyk, dat de voorbeelden van veele Mogendheden en Staaten in Europa; Souverainen deezervereenigde Gewesten, tot derN 2 ' zei. 177^  .1111: I96 VADERLANDS C PT E zeiver navolging aanfpoorden, dewyl deeze voornoemde Mogendheden en Staaten, uit hoofde van de voorgemelde omftandigheden, deeze zaak tot een voornaam onderwerp van hunne raadplegingen genomen, en daar omtrend ook veranderingen gemaakt hadden. Dit befluit was des te meer merkwaardiger, om dat hun Edel Mogenden daar by getragt hadden zodanig een oorfprong van hunne verlegenheid aan te wyzen, welken den een of anderen tyd ook andere der vereenigde Gewesten zou kunnen benaauwen, en zodanig een middel van herftel voor hun aan de hand geeven, het welk te ge'.yk een middel van afwee ringe van diergelyke ongunstige omftandigheid voor andere Provintien zoude kunnen zyn. Ook toonden hun Edel Mogenden aan, dat in de Provintie van Zeeland, zo door haare afgelegenheid a^s door haar meer en meer toeneemend verval van koophandel, geen omloop van geld was, en die Provintie dus het meest by de flegte ftaat van 't muntwezen te lyden had, gelyk duidelyk bleek, wanneer men flegts eens naging, hoe de voorfchrevene Provintie, jaarlyks veel meer aaudie van Holland moeten-  HISTORIE-BESCHRYVIKG. IC? teade betaalen als zy uit die Provintie te ontfangen had, daar door reeds verfcheide maaien in gevaar was geweest, om zich van ahe fpecie geheel ontbloot te zien; inzonderheid daar geene, althans niet van eenige aanmerking zynde, fabrieken, in voornoemde Provintie gevonden wierden, en dus aUes wat tot voedzel, kleeding, zeevaart en geheel onderhoud noodig was, meestendeels uit de Provintie van Holland gehaald en gevolgelyk ook aan dezelve betaald moest worden, gelyk zelfs ook de weinige goederen die men daadelyk uit zee ontfing, in Holland voldaan wierden, door dien men alle de msfels van buitenslands trok, om in Amfterdam te betaalen, waar tegen Zeeland niets had aan te brengen dan haare veldgewasfen, van mee, graanen, enz. die na aftrek van haaren eigen nooddruft, voor geen derde konden beftaan, van al het voorgemelde, dat buiten de Provintie van Zeeland moest worden betaald; vaar door deeze Provintie al vroeg de fchaarsheid van omloopend geld, met het droevig vooruitzigt van een algemeen gebrek aan dezelve, hadondervonden. Wyders waaren haare Edel Mog. van oordeel, N 3 dat '771*  177? I9§ VADERLANDSCHE .dat ter bereiking van herftel in 't muntwe'zen, hoe fpoediger hoe beter bet gevoelen van Heeren Raaden en generaale Muntmeesteren der vereenigde Nederlanden moest worden ingenomen, en tevens derzerver aanmerkingen geëischt, welke middelen best in 't werk gefteld zouden kunnen worden, om de noodige eevengelykheid tusfchen het goud en het zilver, by zoodaanige te maakene verandering, te vinden, en uit te werken, dat ook wederom zo wel goude als zilvere lpecien, in 't G meenebcst zouden kunnen worden geflagen, en de byzondere munten ten voordeele van alle dc byzondere Provintien, aan de gang gebragt, alzo het zilver nu, door het ftilftaan van byna alle de munten, met meerder voordeel buitenslands moest worden gezonden, waar door een altoosduurende fchaarsheid, en daar uit noodzaakeiyk volgende fteigering van het zelve, wierd veroorzaakt. Hun Edel Mogenden merkten verders aan, dat, gelyk het geld altoos aangemerkt wierd als de adem des koophandels, als den zenuw van den oorlog , en als de eenigfte fteun van een Land, dat op den koophandel alleen gevestigd is, zo  historie-beschryvikg. I99 eo wel als de fteun van ieders byzonder huishouden en welftand, ook het credit te regt genaamd wierd de flagader des koophandels , en de gezellinne van het geld: vermits het geld door het credit groeit, en daarentegen het credit door het geld. Dat dierhalven eene genoegfaame overvloed van geldfpecicn, het credit van den Staat, zo binnen als buitenslands niet weinig zoude doen aanwasfen, maar dat ook daarentegen de zo zeer toeneemende fchaarsheid en het gedugt gebrek van dezelve, zoo oogenfchynlyk naderende en als voor de deur ftaande, ook het oude fpreekwoord al fpoedig zoude waaragtig maaken: Geld verkoren veel verhoren; credit verhoren nog meer verloorsn ,• doch geld en credit verkoren, alles verhoren. Dat het dit aakelig vooruitzigt was, het geen Haar Edel Mog. vermeenden dat de Provintie van Zeeland zo naby boven het hoofd hong , en het geen Hun Edel Mogenden bewogen had, om dit zo uitfteekende gevaar, door het doen deezer voorflag, onder het oog van de Algemeene Staaten te brengen , en in zyn waar daglicht af te fchilderen ; om, waare het mogelyk , de N 4 ge-  sco VADERLANDSCHjï 177 r .geheele ruine der voornoemde Provintie, oo welke die van de gantfche Unie al kort zoude volgen , te helpen verhoeden, en zich in allen gevalle onfchuldig te (tellen, aan de nadeelige gevolgen, welke uit zo een noodlottige gebeurtenis noodwendig zouden moeten voortvloeijen : alles in dat billyk vertrouwen, dat, wanneer dusdaanig verflag ter Generaliteit zoude mogen gefchieden , de byzondere Bondgenooten, bevroedende het uitwerkzel het geene zo eene gebeurtenis op het gantfche lichaam van 't Gemeenebest aanftonds zoude te wege brengen, al het voorenftaande wel met alle fpoed en hartelykheid zouden willen in ernftige overweeging neemen, al waare het zelfs, dat dezelve door eene gelukkige gefteldheid , zich voor als nog in die onaangenaame omftandigheden niet mogten bevinden , en aldus voldoen aan het eerfte Artikel van de Unie , begrypende, dat de byzondere Provintien zich met den anderen vereenigd hebben, als of zy maar één? Provintie -maren, en dus alle een en het zelve be'ang zyn hebbende. Dit b fluit der Heeren Staaten van Zeeland, door hunne Gemagtigdcn, terStaats- ver-  HISTORIE -BE SCHRYVING. 2CI vergadering van hunne Hoog Mogenden ingebragt en geleezen zynde, namen de Heeren Gemagtigden der zes overige Provintien , een affchrift van dezelve over, pm in ieder derzelver breeder onderzogt te worden , doch vonden dien onverminderd nogtans goed, dat een affchrift van bovengenoemd befluit zoude gezonden worden aan de Raaden en Generaale Muntmeesters deezer Landen , om derzelver aanmerkingen en gevoelen daar op aan Hunne Hoog mogenden te laaten toekomen. Gemelde Heeren voldeeden welhaast aan 't bevel en *t verlangen van Hunne Hoog Mog. by eene Memorie, in welke zy hoofdzaakelyk aantoonden , hoe hoognodig het waare, de Raadplegingen die over deeze zaak reeds in de jaaren 1755. en 1756. gehouden waren, op nieuws te doen hervatten, en de beste middelen te beraamen, om eenig herftel te brengen in het gebrek aan Handpenningen, en het toeneemen van dat gebrek voor te komen. Doch vermits het niet wel mogelykwas, dat deeze raadplegingen, om derzelver gewigtigheid, zo fpoedig zouden kunnen afloopen als de verlegendheid van de Provintie van Zeeland om ftandpenninN 5 gen  2Q2 VADERLANDSCHE J771 Plegtige bezendir aan de Staatenv; Zeeland .gen, het wel fcheen te vereisfchen, waren " welgemelde Raaden en Generaale Muntmeesters van gevoelen, dat het beste en vaardigde middel, om de Heeren Staaten van Zeeland uit die verleegendheid te helpen, zoude zyn de muntflag van goude ryders hoe eerder hoe beter weder open te ftellen. Geduurende de onderhandeling over deze zaak, ontving de Provintie van Zeeland eene plechtige Bezending uit de vergadering van Hun Hoog Mog. de Heegren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, en uit het Edel Mog. Collegie van den Raad van Staate, welke in twee jachten, den tienden van Louwmaand, te Middelburg aan kwam. Dezelve was uit hun Hoog Mog. bekleed, wegens Gelderland, door den Heer Brantzen, wegens Holland, door den Heer Quarks, wegens Utrecht, door den Heer d'Ablaing van Giesferiburg ; en uit den Raad van Staate, door de Heeren Pesters en de Thefaurier Generaal Gillis. Deeze Bezending had twee dagen na haare aankomst gehoor in de vergadering van de Edel Mog. Heeren Staaten der voornoemde Provintie, by welke dezelve plegtig ontvangen wieid, wordende de  HL 20Ö VADERLANDSCHE r.nen, overgaven: Dan de eigenaars van deeze goederen , kooplieden te Amfterdam, oordeelden, dat dezeive, uit kragte van het bovengemelde twaalfde artikel van voorfchrevene ordonnantie, naar Amfterdam gevoerd en aan hun bellier, onder vaste borg voor bergloonen , moesten overgegeeven worden, 't geen men egter te Texel gantsch anders verftond. Deeze vervoegden zich dus tot dat einde by den Heere Mr. Hop, Commisfaris van hunne Edel Groot Mogenden tot de zaaken van de pilotage benoorden deMaaze, verzoekende deszelfs voorziening in deeze zaak. De Heer Hop fchreef hier op aan de bergers van dezelven, gelastende zich volgens den inhoud van meergemelde twaalfde artikel te gedragen, en de geborgene goederen naar Amfterdam te vervoeren, maar kreeg tot antwoord, dat die goederen reeds aan den Heere Binkhorst, baljuw en dykgraaf te Texel, waren overgegeeven, zo dat de Heer Hop te raade wierd aan den baljuw van Texel zelve te fchryven, doch die hier op ten antwoord gaf, „ dat hy baljuw, uit hoofde van deszelfs commisfie, zo wel van hunne Edel Groot Mog. als van den Rent- mees-  HISTORIE-BESCHRYVING. 2C7 meester Generaal der Domeinen, en de plakkaaten van den Lande, de by hem aangebragte goederen onder zich had genomen, en niet vermogt af te geeven, zonder ontflag bekomen te hebben van hun Edel Mog. de Gecommitteerde Raaden van het Noorderkwartier. -- Dit weigerend antwoord van den baljuw Binkhorst, veroorzaakte, dat de Heer Commisfaris van de pilotage genoodzaakt was de kragtdaadige en vaardige voorzieninge van de Edel Mog. en de Heeren Staaten van Holland , te verzoeken, by eenen brief, in dewelken hy hun Edel Groot Mog. na voordraaging van het gantfche geval, liet oordeelen, of het voorgeeven van de bergers, die de goederen aan den baljuw, als onbeheerde goederen hadden aangebragt, daar omtrent van eenige werking kon zyn, of daar door die goederen, die niet minder dan onbeheerd waren, voor waarlyk onbeheerde moesten worden gehouden, en aangemerkt worden als behoorende onder de bewaaring van den Rentmeester, en dus het ontflag van Heeren Gecommitteerde Raaden nodig zoude wezen, eer dezelve aan de eigenaars mogten afgegeeven wor-  2I2± 208 VADERLANDS C HE worden, daar duidelyk gebleken was, dat het fchip Schooteroog niet alleen door een bekenden loots was verzeild, maar ook het goed door de bergers niet als onbekend aan den baljuw was overgegeeven , ja zelfs door hen aan den gemelden baljuw Verzogt was, daar kennisfe van te geeven aan de eigenaars der goederen* 't geen dien Heer egter niet goed gevonden had te doen. Dat daarenboven de bergers door niemand daartoe waren verzogt, en deeze goederen dus ook niet onder de rang van verlaatene en onbeheerde goederen behoorden, al waarom gemelde Heer Commisfaris vertrouwde, dat hunne Edel Groot Mogenden dierhalven duidelyk zouden kunnen bevroeden , hoe allernoodzaaklykst het was y dat hoogstderzelver befluiten niet verydeld wierden, en de bevelen , die Commisfarisfen van hunne Edel Groot Mogenden wegens Hoogstderzelver ordonnantie gaven niet in veragting kwamen, maar da* ook de handeldryvende ingezetenen niet langer van beheer en beftiering over hunne eigene goederen wierden verftoken, waar door dikwils zou kunnen gebeuren dat da  HISTORIE-BESCHRYVING. 209 degeborgene koopmanfchappen bedierven, ja tot niet wierden. Hunne Edel Groot Mogenden deeze brief van den Heer Hop ontvangen hebbende, namen daar op een befluit, waarbyHoogstdezelven de Heeren Gecommitteerde Raaden in West-Friesland en het Noorder kwartier gelastten, hunne Edel Groot Mogenden ten fpoedigften op voorfchrevenen brief van den Heer Hop te dienen van berigt: Deze deeden zulks oogenblikkelyk, en trachtten voornamenlyk te doen zien, dat het voorfchrevene geval met de geborgene goederen van 't fchip Schooteroog niet van die natuur was, dat het konde gerekend worden, te vallen in de termen van het meergemelde twaalfde artikel van de ordonnantie op 't ftuk der pilotage, en dat dierhalven het gemis van beheer en beftiering der goederen aan geen verkeerde oorzaak moest worden toegefchreeven. Hun Edel Mogenden toonden ook verder aan, dat het niet buiten hoop zoude geweest zyn , dat een minnelyke overeenkomst getroffen was, in dien de belanghebbenden door kundige en befcheide perfoonen hadden getragt te handelen overreedelyk bergÖ loon 177 V  1771 213 VADERLASDSC32 • loon voor de bewaarde goederen, of zo' niet, gebruik hadden gemaakt van het verlof, welke aan de te rug eisfchers van geburgene goederen altoos verleend wierd, om zich nader aan hun Edel Mogenden te vervoegen, en het bergloon aan Hoogstderzelver uitfpraak en beflisfing te doen verblyven, wanneer buiten alle twyffel de zaaken reeds tot een afkomst zouden zyn gebragt: Waarom ook volgens hun begrip, alle die nadee'ige voorgevens tegens baljuw en bergers vervielen, en in tegendeel duidelyk bleek, dat zy zich na de wetten, en bevelen hadden gedragen, en dus die bevelen geenzints veracht, 't welk gefchied zoude geweest zyn , indien zy zich befchroomd hadden laaten maaken. Eindelyi: bekenden hun Edel Mogenden, dat de blyken van zorg en belang vcor het welzyn van den koophandel grootelyks te agten waren : Dat zy en alle Regenten van den Lande, den koopman en zyn goederen behoorden te befchermen, en aan den handel, vaart cn visfcheryen, als zynde de hart aders ven het land, alle gunst, dienst, en gerief by aanhoudendheid behoorden toe te brengen, dan dat Hoogstdezelven niet Ce  HISTCRIE-EESCHRYVINC. ZII te min ook begreepen, dat, in alle gevallen, den koopman en fchipper, en hunne bedry ven, aan de wetten van het land onderworpen moeten blyven, en de departementen van de Regeering allezins gekend, en geagt. Dit bericht van Gecommitteerde Raaden van 't Noorder■ Kwartier, ter vergadering Van de Staaten van Holland, ingekomen en ge'eezen zynde, vonden hun Edel Groot Mogenden goed, dat het zelve zoude npgezien worden, door de Heeren van de Ridderfebap en verdere hunner Edei Groot Mogenden gemagtigden tot het groot befoigne, met de Heeren Gecommitteerden Rnaden te Hoorn refideerende en de vergadering daar op van derzelver aanmerkirgen en gevoelen gediend, waar aan wel haast beantwoord was: Terwyl ter vergadering der Staaten daar op geraadpleegd, en door dien cp de voorfchrevene zaak verfcheidene aanmerkingen gevallen waren , die eene nadere naziening vereischten, waar door egter de loop der zaak niet behoorde opgehouden te worden, zo wierden welgemelde Raaden van 't Noorder-Kwartier verzogt en aangefchreven, de nodige orders O a te  212 VADERLANDSCH2 tc Hellen, dat de goederen, uit het voor* fchrevene fchip geborgen, waar dezelve zich mogten bevinden, aanftonds aan de ei* genaars mogten worden overgegeeven, na dat dezelven behoorlyke borg voor de bergloonen en andere kosten, zouden hebben gefield, ten genoegen van de Heeren Gecommitteerde Raaden, als rechters in dit geval, en dat de verdere inhoud van het voorfchreevene berigt nader zoude worden overgezien. Hier op achtten zich de Heeren Raaden van 't Noordcr- Kwartier verpligt, van aan hunne Edel Groot Mogenden nadere kennis te geeven van 't geen met opzicht tot meergemelde geborgene goederen, en 't daar omtrent gereezene verfchii, zederd het laarite befluit der Staaten was voorgevallen. Ondertusfchen hadden de belanghebbers in de lading van het meergemelde fchip Schcoteroog, oordcelende dat door Gecommitteerde Raaden hen geweigerd was, 't geen hunne Edel Groot Mogenden hen toegeflaan hadden, zich insgelyks met een fmeekfehrift tot Hoogstdezelven gewend, waar in zy eene fpoedige uitwerking van 't voornoemde ftaatsbefluit verzogten. Hun Edel Groot Mo-  HISTORIE-BESCHRYVING. 213 Mogenden een en ander ontvangen hebbende, eischten, naar rype beraadflaging, hier wederom 't gevoelen hunner Gemagtigden , en Gecommitteerde Raaden van Hoorn, op, welke van gedagten waren, dat, hoe zeer dc bedenklykheden van Heeren Gecommitteerde Raaden aanmerking zouden kunnen verdienen, en dezelve niet konden verftaan worden, kwaalyk te hebben gedaan, die aan hunner Edel Groot Mogenden goedvinden te onderwerpen, het hun egter was voorgekomen, dat Hoogstdezelven mee de aangebodene acte van borgtogt genoegen hadden kunnen neemen , en op de aflevering de nodige orders ftellen , alzo de meening van hun Edel Groot Mogende by het genoomen befluit geweest was, dat zulks aanftonds, onder behoorlyke borgtogt, zou gefchieden, ter voorkoming van verder bederf aan de geborgene goederen. Hier op weder geraadpleegd zynde, verzochten de Heeren Gemagtigden van de fteden Haarlem, Amfterdam, Schoonhoven, Alkmaar, Hoorn, en de verdere Noord* Hollandfche fteden, een affchrift van 't verhandelde, om daar op 4e meening van de Heeren hunne PrinciO 3 paa- '771.  214 VAD2RLANDSCHB paaien te verftaan, waar door de befi sfing van deze gewigtige zaak weder uitgefteid wierd. Vervolgens kwam 'er eene Memorie van aanmerkingen te voorfcbyn, waar in het verfchil tusfchen den Heer Mr. J. Hop, als commisiaris van hunne Edel Groot Mogenden tot de pilotage, en de belanghebbers in de laading van het fchip Schottroog aan de eene zyde, en hunne Edel Mogende de Gecommitteerde Raaden van 't NoorderK -vartier aan den anderen kant, wat nader onderzogt wierd, en men de bewysredenen van Hoogstdezelven, tot wederlegging van 't gevoelen van den Heer Hop, in hunner Edel Mogenden berigt aangevoerd, tragtte te ontzenuwen, en te toonen, dat de zwarigheden omtrent het vervoer der meergemelde goederen, naar Amfterdam, zonder eenige grond en van alle wezentlykheid ontbloot waren. Dan de Heeren Gecommitteerde Raaden van 't Koorder-Kwartier namen deze memorie zeer kwaalyk , en oordeelden in verfcheide opzigten door dezelve be'edigd te zyn, dus zonden zy de:elve aan hunne Edel Gr.^ot Mogenden, voedend;; daar voor eerst by eene misfive v:.:.r in  HISTORIE-BESCHRYVIN G 2IJ in zy zich beklaagden over fommige uitdrukkingen, in gemelde memorie voorkomende, en ten tweeden nog eene memorie door den Advocaat Fiscaal van Holland en West-Friesland, opgefteld, en als de hunne overgenomen, tot wederlegging van eerstgemelde memorie van aanmerkingen. De commisiaris van hunne Edel Groot Mogenden de Heer Hop was nogthans geenszins overtuigd geworden, dooor de aanmerkingen van bovengenoemden Advocaat Fiscaal, maar veel eer in zyn gevoelen bevestigd, weshalven hy zich ook verpligt rekende, de ongenoegzaamheid der bewysredenen van de Heeren Gecommitteerde Raaden, en van den Advocaat Fiscaal, hunne Edel Groot Mogenden onder 't oog te moeten brengen, en na eene wederlegging van dezelve, ter zuivering van zyn voorig beioog tegens alle bedenklykheden, verders by hunne Edel Groot Mogenden aan te moeten houden, dat Hoogstdezelven nietalleen omtrent het voorfchrevene geval van 't meergemelde fchip Schooteroog in 't byzonder, maar ook in 't algemeen omtrent een zaak van dat gewigt en aanbelang voor den koophandel dezer landen, zodanige voorO 4 zie-  216 VADERLANDSCHE ziening geliefden te doen, dat de ingezetenen, welke koophandel dreeven , door het ophouden van geborgene goederen, niet meer wierden belemmerd nog van hunne rechten ontftoken. Hunne Edel Groot Mogenden, deze misf/e ontvangen hebbende, bcflotcn weder dezelve door hunne gemagtigden te laaten nazien , en Hoogstderzelver gevoelens daar op te verftaan. Het fchcen waarlyk vreemd, en niet zonder bedenking, om welke redenen, het billyk en wys befluit van den fouverain, in een onderwerp dat buiten twyffel van het grootfte belang was , tot nog toe buiten het gevolg, 't welk daar in bedoeld was, gehouden had kunnen worden. Gecommitteerde Raaden van 't Noorder - Kwartier zulks ook wel bevroedende, vonden geraaden zich nog nader te verantwoorden omtrend hunne handeling, betreffende de weigering van overgave van de geborgene goederen, uit het meermaals gemelde verongelukte fchip Schoteroog , 't welke zy' deeden by eene misfive die den vyfëntwintigften van Louwmaand dezes jaars, ter vergadering van hunne Edel Groot Mogenden ingeleverd en gelezen wierd, en waar  HïSTORIE-BESCHRYVINC. 2.1f waar by ook nog gevoegd waren, twee: fmeekfchriften, het eene van Visfchers die binnen de ftad Enkhuizen woonden, cn het andere van de Texelfche bergers, beide ter onderfteuning van de nadere misfive van bovengenoemde Heeren Gecommitteerde Raaden. De Heeren Staaten van Holland en West-Friesland befloten ondértusfchen, eerlang een einde aan deze netelige zaak te maaken, en namen hier toe, op den zesden van Lentemaand, in hunne hooge vergadering het volgende befluit, dat, order gefteld moest worden , om, ter eindelyke afdoening van het gefchil, aan de eigenaars haare bewaarde goederen en aan de bergers en helpers het aan haar verfchuldigde loon te doen geworden, nogtans zonder benadeeling van het bygebragte van wederzyden, en zonder gevolgtrekking in het toekomende, dat het ichikken van de berg cn hulplooncn gelaatcn wierd, aan de gezamenüykc commisfiuïsfen van de pilotage benoorden de Maazc, om dezelve binnen dc ryd van zes wecken te doen eindigen, het zy by overeenkomst of eindelyke voorziening, zonder dat hier negens, by appel of nnderzinis iets zoudö O 5 ma. 77r-_,  J77} 2l8 VADERLANDSCHS .mogen worden gedaan, en dat voorts de Heeren Gecommitteerde Raaden, te Hoorn refideerende, verzocht en aangefchreven zouden worden, de nodige bevelen te geeven, dat de goederen uit het voorfchrevene fchip Schooteroog gered, waar dezelve zich ook mogten bevinden, aanftonds onder behoorlyke recipisfen aan de eigenaars overgegeeven en afgelevert wierden, na dat dezelven op nieuws een aóce van borgtogt (wordende de voorige gehouden voor niet gedaan ) ten genoegen van haar Edel Groot Mogenden zouden hebben gepasfeert, en aan haar overgegeeven voor de vaardige voldoening van de berg- en hulploonen, waar op dezelve, door commisfarisfen van de pilotage, zouden worden gefteld, en waar van, by aanfchryvinge aan voornoemde commisfarisfen, kennis zoude worden gegeeven, zo als ook aan de bergers te Enkhuizen en op Texel, ten einde zich daar na te kunnen gedragen. Deeze bevelen van hunne Edel Groot Mogenden wierden gehoorzaamd, en dus fcheen dit gefchi!, door de goede zorg der Staaten, ten behoeven van de eigenaars en de belanghebbenden , een gelukkig einde te zullen neemen. De  HTSTORÏE-BESCHRYVINC. 221 fehap of goederen befmet waren, dezelve, zo fpoedig doenlyk, genoodzaakt zouden worden te vertrekken, na dat van de noodige voorraad en waaren,onder behoorlyke voorzorg zouden zyn voorzien, op ftraffe van den dood tegens de manfchap, dewelke tegens de bevelen van de officieren van het land zouden opzeilen, of iemand van of aan boord laaten , en op ftraffe van verbeurdverklaaring van de fchepen en goedederen, welke des noods zouden worden verbrand. — Naast de voorziening tegens deze ongelukkigfte bezoeking, mogten de Hoogfte Magten voorzeker met de meeste oplettenheid waakzaam zyn, tegens de onheilen uit een fchaarfche oogst voortkomende, en welke thans in alle landen, de eetwaaren tot een zeer hoogen prys deed klimmen; zo dat de wetgeevende magt opgewekt wierd, om zodanige maatregels te neemen, welken de prys der meestbenodigde levensmiddelen, zo veel als mogelykwas, mogten maatigen , voornaamelyk van de aardappelen, als zynde een vrugt van een zeer groote vervulling voor de fmalle gemeente, zo dat de meeste Provintien niet alleen den uitvoer van koorn en rog- Voorziening tegen de Juurto der le*ensmid£delen.  -J771- Jedeftonden in Zeeland aangefield. £22 VADER LA N D S C S Z rogge, maar ook die van gemelde vrugt3 ten fterkften verboden, om de ingezetenen' niet alleen te gemoet te komen, maar ook zo veel mogelyk het gebrek te verminderen. Daarenboven vonden ook de Heeren Staaten van het Graaffchap Zutphen, op eenen buitengewoonen landdag, in Slagtin aan d binnen de ftad Zutphen gehouden, goed, uit hoofde van de hooge prys der graanen, zo door fchaarsheid als door het opkoopen van dezelve door vreemden veroorzaakt, ter verdere voorkoominge van gebrek, en ten nutte van de ingezetenén, eene aanzienlyke menigte van allerhande koorn in te koopen , en koornraagazynen in de fteden van dat Graaffchap op te rechten, ten einde in geval van nood te kunnen openen, en de graanen voor gereed geld uit te langen. Uit overweginge van deeze en eene menigte andere tegenfpoeden, welke in deeze tydsomftandigheden de goede ingezetenen drukten en dreigden, vonden de Heeren Staaten van Zeeland noodig, om, gelyk zulks in voorgaande tyden pleeg te gefchieden, buitengewoone maandelykfche Bedeftonden vast te Hellen, by eene aanfchryvinge die den  JIÏL „ *772 VADERLANDSCHB ten Woensdag in ieder maand,- des avonds ten zes uuren, met het luiden van de kerkklok , de winkels alömme gefloten , de predikdienst in de publieke kerken begonnen, en met groote y ver en aandagt voortgezet. . Daar het van de oudfle tyden af by de meeste volkeren een gebruik is geweest, van de nagedagtenisfe der geenen, welke in eenige voortreffelyke wetenfchap byzonderlyk hadden uitgemund, met een gedenkteken te vereeuwigen, en dus haaren roem tot de laate nakomelingfchap over te brengen, is 't geen wonder dat ons vaderland mede niet misgedeeld is , van zulke gedenktekens die de hooge agting voor uitfteekende gaven aan den dag leggen, en dc ingezetenen, die met eene edele eerzucht bezield zyn, niet weinig aanfpooren om de trcflyke voetftappen van vermaarde mannen na te volgen. Het kunstgenootfchap onder de zinfpreuk van Alles doornaarfifgheidy te Amfterdam opgerecht, het loflyk voetfpoor van anderen willende volgen, befloot, met goedkeuring van Burgemeesteren, een diergelyk gedenkteken van marmer te vervaardigen voor den vader en Vorst  Uil Vreugde blyken op het tweede eeuwfeest van Nederlandsverlosfinj in den Srid. 2l6 VADERLAS. DSCHE afgeworpen, en dus niet te verwonderen dac ' rnen nog met dezelfde zucht en yver, ah onze voorvaderen bezield, aan derzelver moed en dapperheid, zo wel als aan de goedheid der Goddelyke voorzienigheid gedagtig, op deze en geene plaatzen het dubbeld eeuwgetyde van die aanmerkelyke zaak wilde vieren- In den Briel alwaar voor twee honderd jaaren de eerste gronden der vryheid gelegd waren, had men befloten den dag op welken zulks gefchied was, zynde den eersten van Grasmaand, op eene luisterryke en tevens Godsdienstige wyze te doen vieren. De merkwaardige dag vericheenen zynde, begonnen ?smorgens, met het krieken van den dageraad, de vlaggen en vaandels van de kerktorens dier ftad, als mede uit de vensters van het Raadhuis aldaar, te waaijen, zo als ook van verfcheicere groote en kleine huizen, terwyl de fchepen, welken, of op ftroom, of binnen de Maaslandfche haven leggen, insgelyks met fraaije vlaggen en wimpels gefierd waren. Des morgens ten zes uuren kondigde men de aanftaande plegtigheid aan , door een drievoudigfalvo, uit elf metaale ltukken gefchuts der  228 vaderlandsche 1772. zynde, wierden hunne Edel Groot Achtbaaren door eene militaire wacht, alzo'er anders geen middel was om door de faamgevloeide menigte te geraaken, naar hunne plaatzen geleid. De Regeering zich ter neder gezet hebbende, trad de oudfte predikant der hervormde gemeente, Cornelis Kleyn, door de menigte naar den predikftoel, zynde vcrzeld geweest van zyn twee amptgenooten, den predikant van de Waalfche gemeente , en de geheele kerkenraad: Op geklommen zynde, liet hy eerst een pfalmvaars zingen , deed vervolgens een vuur-ig en toepasfelyk gebed, en nam daar na zynen texc, uit pfalm 66 , vers. 8 tot 15, na welkers korte en zaakelyke verklaaring, zyne eerwaarde op een zeer welfpreekende wyze, eenige voornaame lot gevallen der Itad BrieHe, zederd het begin der zestiende eeuw, als byzonder de wyze van verlos fing in den jaare I572> in 'c ]kht ftclde» daar by aantoonende. „ Het belang van deze gebeurtenis, de blyken van Gods voorzienigheid in dezelve, de verpligting tot dankbaarheid, en de wyze hoe deeze fchuldige erkentenis te oeffenen, " met by-  HISTORÏE-BESCHRY VING. 229 byvoeging van de toepasfelykfte zegen wenfchen over al geen dienen konde tot heil van land en kerke, eindigende verders met een dankend gebed, en het doen opzingen van pfalm 46 vers. 6. Zyn eerwaarde was , van wegens de Regeering der ftad,'eenige merkwaardige zaaken, tot deze gebeurtenis betreklyk, uit de aloude archiven mede edeeld, en hy wierd zederd van hun Edel Groot Achtbaaren, met een fraay zilver fchenkbord, van ftads wapen en een gepast byfchrift vqorzien, uit erkentenis voor zyne leerreden, befchonken. Na 't eindigen der Godsdienst wierden drieëndertig fchooten uit het kanon der battery gedaan, terwyl de Regeering weder, op dezelve wyze als by 't inkomen, zich uit hunne geftoeltens'naar 't Raadhuis te rug begaf, alwaar dezelve van den anderen fcheide, toen begaven zich de inwooners en vreemdelingen, die op dit feest derwaards gekomen waren, op ltraat en aan 't wandelen, ter befchouwing van hunne openbaare vreugde tekenen, of onthaalden elkander op eene gulhartige wyze , terwyl de klokken genoegzaam de geheele dag aan 'c luiden en fpeelen bleeven, en ieder even P 3 aan- '772-..  I?~2 t 253 VADERLAN' DSCHE .aangedaan fcheen te zyn, over de heugely'ke gebeurtenis welk*» tweede eeuwfeest men thans gedagte. Ondertusfchen begaven zich, de Regeering eer Stad en de genodigde Heeren,naar den fint Joris of ftads doelen, voor den welken een triumfboog van palm opgerecht was, en alwaar men een plechtige middagmaaltyd toebereid had, voor gemelde zyne Hoog Edelheid, den baljuw van den lande van Voorne , hunne Edel Groot Achtb. de Burgemeesteren en verdere Heeren van den Magiftraat, de drie Nederduitfche, en één waalfche predikant, de rector der latynfche fchoole, en eenige andere Heeren, uitmaakende een getal van negenendertig perfoonen. De meer genoemde predikant Kleyn het gebed gedaan hebbende, begon de maaltyd om drie uuren, en was, fchoon men 'er keur van fpyze en drank op vond, en 'er driemaal, beha! ven het nagerecht wierd opgedischt, echter verre van allen overdaad, en minder bekwaam tot eene grootfche vertooning, dan ter afbeelding van een vreugdemaal, door de dankbaarheid gegecven, cn onder erkentenis aan G 0 r> s weldaaden gevierd-  EÏSTORIE-BESCHXYVIKÖ. 241 door heflzaame befluiten uit de weg te rui men , en waar aan het fcheen dat voldaan zoude worden; het gebleek echter dat 'er fteeds op het onverwagts: nieuwe gelchiL len ontftonden , wanneer het 'er op aan kwam om het befluit der Staaten ter uitvoer^ te brengen, terwyl 'er onder de Heeren' commiEfarisfen tot de zaaken van de pilota-! ge benoorden de Maaze, zelve verregaan-; de oneenigheden gerezen waren, alzo deze! het niet eens hadden kunnen worden, over de manier van procedeeren dien aangaande. Eik der partyen gaf zyn bericht ter vergaderinge van hunne Edel Groot Mogenden in, die hier op befloten dat de affchriften van dezelven zouden gegeeven worden, aan Leden der vergadering, om daar ou zodanige bedenkingen te neemen, als bevonden zoude worden te behooren. Ingevolge van dien, bragt de Raadpenfionaris, de aanmerkingen en het bericht in, van de Heeren van de Ridderfchap en verdere gemagtigden, van hunne Edel Groet Mogenden, hier in beflaande. „ Hoe zy Heeren gemagtigden eenpaarighadden begreepen, dat de inhoud der berichten van de commisfaric fen totdepilotage, tot'geen tegenwerping Q van T77^ . Niesv» >cft:rrl fatten ie R-j2en van -.er NoorIer £wart:er n 4e ZCT~ iris tot ie zaaken an de 'üotage.  uzi 242 VADERLANDSCHZ. van de tegenwoordige vergadering konde genomen worden, maar dar, het in dezen alleen aan kwam op de intentie van hunne Edel Groot Mogenden, by 't neemen van derzelver befluit ten opzigte van het fchikken der berg en hulp loonen aan de commisfarisfen van de püotage afgeflaan. " Hier over geraadpleegd zynde, wierd goedgevonden , dat gemelde commisfarisfen zou worden aangefchreven en gelast, om op zekeren dag, by dezelven te bepaalen» voor zich te ontbieden en doen verfchynen, de eigenaars en belang hebbers of derzelver gevolmagtigden, van de geborgene goederen uit het fchip Schootercog, als mede de bergers en helpers van dezelve goederen , om, wanneer zy den eisch der bergers, zo ten aanzien van de berg loonen als andere onkosten in deze gevallen, vernomen hebbende , en 't geen de eigenaars daar tegen zouden aanbieden , dezelve zo 't mogelyk ware , metden anderen te vereenen; en by ontflentenisfe van dien, daar omtrent eindelyk te befluiten, binnen de tyd van acht weeken na 't ontvangen van die bepaaling, zoals zy na billykheid zouden bevinden te behooren: zonder dat, volgens haar Edel Groot  KISTORIS-BESCHRYVIN-rj. 245 Groot Mogenden befluit, van den zesden van Lentemaand, het zy by appel of anderzins , iets daar tegen zoude mogen Worden gedaan. Hier op kwamen de Heeren Commisfarisfen van haare Edele Groot Mogenden tot de zaaken van de pilotage benoorden de Maaze, te Amfterdam in de herberg de Munt by elkander, alwaar zich de bergers en helpers insgelyks vervoegden , welke hunne rekeningen overgaven: De Heeren commisfarisfen dezelve nagezien hebbende, tragtten alles in der minne by te leg-; gen, doch, dit niet gelukkende, befloten egter, na overwogen te hebben, wat hen in billykheid te doen ftond, de eigenaars en belang hebbers der meergemelde goederen, te bevelen, de prys door hen omtrent de hulp en bergloonen gefield, binnen de tyd van agt dagen te bepaalen. De voornoemde eigenaars en belanghebbers vonden des niet tegenftaande goed, om de voldoening der bepaalde onkosten aan de bergers te weigeren, voorgeevende, dat de commisfarisfen welwaren gemagtigd, om de bergloonen te fchikken, maar geenzins om over de onkosten uitfpraak te doen; de Q 2 ber-  244 VADEB.L.ANDSCHË bergers dus van de .voorfchrevene goederen geen betaaling van het aan haar toegelegde kunnende ontvangen, vervoegden zich weder by de Heeren Commisfarisfen, met verzoek van een fpoedig uitwerkzel van voornoemde uitfpraak te mogen erlangen; 'er wierd derhalven van dit alles, door gemelde commisfarisfen, aan de Staaten van Holland kennisfe gegeven , met bygaand verzoek dat dezelven door hunne fouveraine magt de zaaken eindelyk wilden afdoen, dit bericht commisforiaal gemaakt en aan de Heeren van de Ridderfchap en verdere gemagtigden, van de Staaten van Holland overgegeeven zynde, veroorzaakte dat daar op aan hunne Edel Groot Mogenden wierd voorgedragen, „ dat zy Heeren gemagtigden, na een nauwkeurig onderzoek der zaaken, aangemerkt hadden, dat haar Edel Groot Mogenden om een afkomst daar van te hebben, by hun befluit van den zesden van Lentemaand hadden goedgevonden, dat de uitfpraak, zo als die door commisfarisfen zoude worden gedaan , in geen manier zoude mogen worden tegen gegaan, dat daar op aan Hoogstdezelven van de voorfchrevene uitfpraak kennisfe ge-  HISTORIE-BESCHRYVING. 245 gegeeven zynde, zo als die door drie van de gemelde commisfarisfen was gedaan, en te gelyk van het protest, dat daar tegen door een van dezelven, de Heer Hop namelyk, was ingelevert, daar op by geen van de leden eenige bedenkelykheid was gevallen, maar dat dezelve ftukken by bun Edel Groot Mogenden aangenomen, en den ontvanger Generaal der vuurgelden gelast zynde, om de posten in de Uitfpraak gemeld, te betaalen, gemelde uitfpraak dus als voor afgedaan moest worden gehouden, dat voorts de meerderheid der Heeren gemagtigden van gedagten waren geweest, dat de Heeren Staaten zouden behooren te verklaaren, hoe meergemelde commisfarisfen, uit kragt der ftaatsbefluiten van den zesden van Lentemaand, en vervolgens, genomen, bevoegd geweest waren, om niet alleen de berg en hulploonen van de goederen uit het fchip Schooteroog, te fchikken , maar ook de andere kosten daar omtrent gevallen. Dat daarom ook de eigenaars, en belanghebbers in gemelde goederen, verpligt waren, de penningen, by de uitfpraak van gemelde commisfarisfen bepaald, aan de bergers en helpers te voldoen, zonQ; 3 der  246 VADERLANDSCHB der eenige uitzondering of aftrek daar van te mogen maaken; en dat eindelyk een uittrekzel van 't gemelde befluit aan dc gezamentlyke commisfarisfen van de pilotage behoorden te worden toegezonden en daar benevens aangefchreven, om zo fpoedig doenlyk aan de eigenaars en belanghebbers in de meergenoemde goederen kennisfe te geeven, en dezelven, uitnaam van hunne Edel Groot Mogenden te gelasten, als nog aan hunne uitfpraak , binnen de tyd van acht dagen, te voldoen? of dat anders tegen dezelven daar toe by executie zou worden geprocedeert, " Pe Heeren gemagtigden der flad Amfterdam verzogten ondertusfchen een affchrift van dit alles, om daar op het gevoelen van de Heeren hunne principaalen te verftaan , echter wierd het uitgebragte der Heeren gemagtigden, door hunne Edel Groot Mogenden , by de meerderheid in een befluit veranderd. Elk meende toen, dat "alle zwaarigheden uit den weg geruimd zouden wezen, doch 't was niets minder dan dat, want al ras na dit befluit vervoegden zich de bergers van het kwikzilver uit het dikwils genoemde fchip Schqoteroog, by de Staate»  HISTORIE-BESCHRYVING. 247 ten van Holland, klaagende dat, ondanks de orders van hun Edel Groot Mogenden, aan haar nog geen betaalinge gedaan was, "t welk, zeiden zy, hen zeer moeilyk viel en ten einde raad bragt, te meer, ineen geval, waar by door haar hulp en byftand, een verlooren goed te regt was gebragt, en een gewigtige laading behouden, tot groot voordeel voor den koophandel, om welke redenen zy hun Edel Groot Mogenden verzogten , zodanige voorzieninge te doen , waar door zy fpoedig afbetaaling mogten erlangen.' Het geduurig ontftaan van zulke en diergelyke klagten en zwaarigheden, was oorzaak, dat de Heeren gemagtigden der Stad. Dordrecht, in de vergadering der Staaten van Holland een ontwerp overgaven, waar in aangetoond wierd, hoe, en op welke wyze, ie geredde fchepen en geborgene goederen behandeld, en de bergloonen en andere onkosten gefchikt moesten worden. De Heeren gemagtigden van Amfterdam leverden insgelyks, uit naam der Heeren hunne principaalen, tot het zelfde oogmerk ter vergadering van hunne Edel Groot Mogenden, een uitvoerig gefchrift over, waar by aangetoond Q. 4 wierd  266 VADERLAND SCHB en die des kasteleins, geroofd hadden, waren ook anderen, met verzaaking van alle menfchlykheid, bezig geweest, om onder fchyn van hulp , de ongelukkigen te berooven. Ja 'er waren zelfs onder voorwendzei van byftand, in 't voorportaal van den Schouwburg ingedrongen, welke zich niet ontzagen, in die algemeene nood en verwarring , de vrouwen haare hals en oorcicraaden onbarmhartig af te rukken, zelfs de leden niet ontziende te fcheuren, en de klagende ftoutelyk toe te voeren, dat zy immers wel te vrede behoorden te zyn haar leven viaar te behouden, en weinig om ringen en andere kostelyke kleinodiën te geeven. De ontfteltenis en verflagenheid wegens dezen akeligen brand, was eenige dagen na dit fchrikkelyke onheil zo groot en algemeen, dat men van die iever en levendige werkzaamheid , anders het kenmerk der Amfterdamfche ingezetenen, niets ontmoette; ieder was verflagen en lusteloos, de beurs bleef onbezogt, en het fcheen dat men in Amfterdam vergat koophandel te dryven. Een diergelyk noodlot, fchoon op eene andere wyze veroorzaakt, trof den zeventier,-  2Ó3 VADERLANDSCHE ELAD- was nogthans, aan den appel in brand geraakt zynde, vanbinnen geheel verteerd, de klok gefprongen, en het uurwerk verdorven geraakt. Veel bevalliger was echter dat toneel van de openbaare gebeurtenisfen onder Nederlandsch volk, dat zich in de verdere loop van dit jaar voordeed, fchoon de buitenlandfche onlusten, by verfcheidene Mogendheden, veele gewigtige zaaken aankondigden, waar van de eerste ontwikkelingen den inhoud van het volgende deel zullen uitmaaken.  BLADWYZER DER VOORNAAMSTE ZAAKEN VAN DEZE VADERLANDSCHE HISTORIE-BESCHRYVING. A. jtiha C Jonkheer Hesfel Douwe Ernst van ) word Grietman van Westdongeradeel. . bh 83. utmfterdam (Bewindhebbers der West-Indifche compagnie te) raaken iri gefchil, met de kamer Zeeland. . . . (Gedenkteken te) voor den Dichter Vondel opgerecht. . . . 225. Geeft een gefchrift aan de Staaten van Holland, over, wegens 't ftrandregt. . 247. (Kooplieden te) poogen de vrye vaart op Eslequebo en Demerary te handhaven. . 07. (Schouwburg te) verbrand. . 253. (zwaare ftormen te) . . ipo. ^mfierdamfclie Boekhandelaars (eenige) geven eene memorie van aanmerkingen wegens de vryheid der drukpers. . 132. B.  BLADWïZER b s ?. B. Èrabar.d ( Staats j gefchilien over de revifien aldaar. . . . bl. 3~. Brand in 't Admiraliteitshuis te Harüngen. 191. te heuxeiom. . . . 267. Van den Amffcrdamfchen Schouwburg. 253. Brie! ( Vreugdebedryven in den ) over 't tweede eeuwfeest van Nederlands verlosfmg. 226. D. Doopplechtigheid aan de Prinfesfe van Oranje. 186". Dordrecht geeft een ontwerp aan de Staaten van Holland over, wegens 't ftrandregt. 247. (gefchil dcr ftad, met Gorinchem over 't ftapelregr. .... 5. Drukpers (gefchilien over de vryheid der j 127. E. Eeuwfeest (tweede) van Nederlands ver'.osüng. 226. Enkhuizen (te) word het zelve gevierd. 240. Erfjïadhouder ontfangt een memorie van de ei- gengeërfde Grietslieden in Friesland. 70. fchryft een misüve aan ds Staaten van Friesland over de gefchilien aldaar. . .85. verkrygt de Heerlykheid van Montfoord. 20. Esfequebo en Detnerary gefchülen*over de vrye vaart aldaar. . " , . . 8S. F. Friesland (gefchil wegens deeigengeèrfdeGrietslieden in) . . . 65.' (het Hof van ) geraakt in gefchil met eenige Grietslieden en Magiftraaten. . 84. G. Gelderland (zwaare doorbraken in) . 155. Ga-  BLADWYZER der N. Nymegen (gefchilien tusfchen de Franfche en Nederduitfche predikanten te) . bh 53'. O. Onderhandeling in 's Hage om de verfchillen we • gens de vrye vaart op Esfequebo en Demerary te vereffenen. • • i2Cv wegens de zaak der rivieren. . 20. Onlust wegens de Grietmansplaats te Westdonge- radeel. • • • .81. Oprichting van een vry compagnie te Kampen. 48. Van 't Bataafsch genootfehap te Rotterdam. 152. Oranje (Prinfesfe van) krygt de kinderziekte. 49Bevalt van eene Prinfesfe. . . 183. (jonge Prinfesfe van) ontvangt den H.Doop. 187. P. Palts (Keurvorst van de) belemmert den handel en vaart langs den Rhyn. » 49. R. Refini (Hadgi Mahomet) gezant van Marokko, komt in den Haag. . . JS9- Heeft openbaar gehoor. . . 160. Neemt de te rug reize weder aan. 162. Rhyndyk breekt door. . . J55. Rotterdam C te ) word het Bataafsch genootfehap opgericht. - 1 . . • JS2. S. Schooteroog (het fchip) verzeilt en gevolgen van dat geval. . . . 20$. Staaten Generaal raaken in gefchil met den Keurvorst van de Palts. . . 50. Zen.