^ AAN DE BOEKERIJ VAN DE ïaateetoppij dgr ledgrlandsche Utltrkud* TE IiEIZD IE 3ST in_ 18 Gij geschonken door . *^citi> ^ '/e^fii-' , a  KORT BEGRIP DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS.   KORT BEGRIP DEK. ALGEMEENE GESCHIEDENIS, VOOR JONGE LIEDEN. DOOR J. M. S C H R Ö C K*. UIT HET HOOGDUITSCH, MET PLAATEN. VERVOLG DER NIEUWE GESCHIEDENIS. GESCHIEDENIS DER DUITSCHERS. DERDE DEEL. te AMSTERDAM, bij ~~ JOHANNES ALLART. MD ecic vu   VOORBERICHT DES VERTAALE RS. Sedert de uitgave van het tweede Deel deeze werks ondervonden wij daad!ijk de ge* grondheid van 't geen deszelfs Jl Ar ijver in zijne hierna volgende voorrede over de onzekerheid van alle menschlijke ontwerpen aanflipt. Wij hebben naaml k onze belofte, om ieder jaar ten minften twee Deelen te doen volgen, ia dit jaar niet kunnen yolvoe~ ren. Bij leezers , die s' menfchen afhanglijkheid van uitwendige omfland;gheden niet geheel vergeeten hebben ; zullen wij deswegen geene veröntfchuldiging behoeven. Het Deel, dat wij thands onzen hfindgenooten aanbieden, was reeds te uitvoerig, om inzonderheid de Gefchiedenis van ons Vaderland, in hetzelve zeer kort behandeld, met eeltige aanmerkingen uittebreiden. Wij [paarden dezelve te meer, daar de onderzoeker der Vader land fche Gefchiedenis in den uitmuntenden letterarbeid van Te Watir, Cerisier, Martinet , Wagenaar en anderen genoegzaams voldoening kan vinden , en wij de Nederland* fche jeugd voor'dl naar de verkorte Vaderland* 3 'fik <  vi VOORBERICHT des VERTAALERS. fche Historie van den laatstgenoemden gerustlijk durven verwijzen. 'T geen voords de fchrijver, op bladz. 541, omtrent onzen Staat zoo juist aanmerkt, „dat het denzelven tot hiertoe fieeds aan ééns gezindheid en gemeenfchaplijke, fpoedige en krachtige werkzaamheid ten algemeenen beste grootendeels ontbroken heeft " doet ons onze béde met die van alle braave Nederlanders verëenigen, dat God onze Landgenooten in het algemeen beziele met de noodige wijsheid, befcheidenJieid en bijzondere belangloosheid, opdat wij eerlang gezegend worden met eenen Regeeringsvorm zoo wijs als rechtvaardig, en zoo bevorderlijk voor onzen arbeid ter uitbreiding van waarheid en deugd, als gunflig voor den algemeenen bloei des Vaderlands! Nog moeten wij den Leezer verwittigen van de volgende fouten onder twee Platen door onattentievan den Lettergraaveerder veroorzaakt* Naamlijk Onder de Plaat tegen over bladz. 266. Jlaat Henorik. VIII; moet zijn Hekdiiik IV. Onder de Plaat tegen over bladz 562. Jlaai Fseurik de Witte; moet zj/fiFüEDRiic de Wijze. Cornelis Willem Westerbaen. VOOR-  VOORREDE VAN DEN S C H R IJ V E R. Dit derde deel behoeft, veel meer dan ds ycórigen, de toegeeflijkheid der kenneren. Daar hetzelve de gefchiedenis der Duitfchers bevat, is het bijna natuurlijk, dat men 'er zich tets uitneemends van belooft; en, echter, ben ik mij zeiven bewust, aan deeze verwachting niet voldaan te hebben. Veelligt zou Zulks onder andere omflandigheden en na meer jaaren eenigzins gefchied zijn. Thands ben ik voldaan, wanneer men deezen arbeid yoor eene, niet geheel mislukte, proeve houdt, i>m de grootfie en merkwaardig/Ie bedrijven, * 4 o«-  vin VOORREDE onderneemingen, uitvindingen en veranderingen der Duicfchcrs juist, en op eene, tot een algemeen overzigt'gemaklijke, wijze te Jchetzen. Het [preekt van zeiven, dat ik geenszins eene bloote gefchiedenis heb willen [chrijven van Jtst Dukfche Rijk, maar veeleer van het Duicfche Folk, welke tot nogioe bijna alleen door de voortreflijke mannen , Jan Jacob Mascov en MïctïAëL Ignatius Schmidt, in het groote bearbeid is. Doch dit ontwerp , (*z liet bijzondere der Duitfche denkwijze % zeden en daaden in alle tijdvakken aante^ foonen, heeft aanmerklijke zwaarigheden , welke ik niet behoe[ aantewijzen.. Schoon ik de* met mijn oogmerk firookende, volkomenheid des verhaak door verfcheidene middelen blijkbaar getracht heb te bereiken, is, echter, ook ten deezen aanzien nog veel agter-, gebleeven, wat fommige leezers misfehien konx den ontbeeren. Immers moest ik ook dit Deel bin-  van den SCHRIJVER. k\- binnen de behoorlijke perken hepaalen, en mij in eene zoo ongemeen rijke gefchiedenis zeer zorgvuldig wachten, om haare voordragt niet te zeer uittebreiden. Dikwijls heb ik dus, waar zulks geoorloofd fcheen, den leezer na-amen gefpaard, om hem yan de befchouwing der gebeurtenisfen zelve te minder aftetrekken. De tijdrekenkundige tafel, welke ik vooral uitvoerig heb trachten te maaken, kan, bedrieg ik mij niet, zoo wel tot een geheel zelf, als tot eene naauwere verëeniging van het geheel dienen. T geen men wegens den titel van dit Werk heeft aangemerkt, dat hetzelve niet flechts voor kinderen, maar ook, en zelfs nog veel meer, voor de jeugd in het algemeen , of wel -voor de bembifiaars der gefchiedenis in veelerleije ftanden, nuttig kan zijn, erken ik zeer gaarne; ja ik verheug 5 my  x VOORREDE mij , dat men dit boek zulk een uitgebreid nut toefchrijft. Daarenboven heb ik nergens beweerd, dat hetzelve alleen voor kinderen gefchreeven was. Foor de eerfte kinderjaaren voegt voljlreklijk geen -famenhangende en breedvoerige voordragt der Algemeene Gefchiedenis; enkele korte ver haaien kunnen hier voldoen. Doch voor de volgende jaaren, van het agtfle of tiende tot het veertiende of vijftiende, wanneer zich de rijper jeugd eerst recht van de kindsheid begint te onderfcheidtn, moest, wilde ik mijn doel niet gantschlijk misfen , dit Werk niet flechts even veel, maar zelfs veel meer dan voor leezers van eiken anderen ouderdom bevatten. Dat hetzelve eigenlijk geenszins een, voor de vatbaarheden deezer jaaren gantschlijk gefchikt, verhaal, maar liever eene aanwijzing tot gefchiedkundige gefprekken met jonge lieden worden moest, heb ik reeds in* de Veor-  VAN DEN SCHRIJVER. • xt voorrede voor het eerfie Deel aangemerkt; en deeze en gent bijzonderheden, in de we* zenlijke inrichting van dit Werk zijn daartoe betreklijk. Hierom fcheen mij de verkoo» ren titel de gevoeglijkfie. Doorzigtige leezers weeten, voer het overige, zeer wél, dat, niet tegenfiaande deeze hoofdbedoeling, zonder haar nadeel in ^dit werk, echter, veel kon plaats vinden, wat eerst eene bezigheid van rijpere jaaren moest worden. Het vierde Deel, welk de gantfche overige Nieuwe Gefchiedenis vervat, zal, voor zoo verre men dit van menschlijke ontwerpen voorzeggen kan, in het volgende jaar dit Werk besluiten. Wanneer mij geleerde mannen hunne voorflagen over de plaatfng der Volken, welke daarin zullen voorkomen, de keuze hunner merk-  Xii VOORREDE van den SCHRIJVER. merkwaardigfte gebeurtenis/en, en meer andere daartoe behoorende dingen gelieven mede tedeelen, zal ik mij daarvan met alle dankbaarheid bedienen. Wïttenberg, den 27 van Bloeimaand'j des jaars 1787. BE-  BERICHT VOOR DEN BINDER. Plaat I. Arminius handhaaft de Duitfche vrijheid tegen de Romeinen, tegen over . Bladz. 48 II. ULPniLAs, bifchop der Gothen, voor bun de uitvinder van het letterfchrift. . 100 III. Odoëker , veldheer der Duitfchers, maakt een einde van het Westerfche keizerrijk der Romeinen. ... . 114 IV. De twistgedingen der Duitfchers door tweege¬ vechten beflist. . . . 142 V. Het Christendom door Bonitacius in een groot gedeeke van Duitsthland tot fland gebragt. 166 VI. Kauel de ghoote herftelt het Westerfche kei- zerrijlt. . . . jga Vil. De Duitfche landbouwers betrekken de Steden. 230 VIH. Vernederende boetdoening van Hendrik IV. voor den paus. . . 266 IX. De jonge Prins Conbad in zijn vaderlijk Rijk te Napels om hoofd. . . 293 X. Hendhik, bijgenaamd de Leeuw, overwint de Wenden aan de Oostzee . 308 Xf. Het buskruid door den munnik Schwakz uitgevonden. . . . 341 XII. Het verbond der Hanfeefteden zelfs geducht voor koningen. . . 35a XIII. Optogt van de leden der Univtrjïleit te Praag. 358 Plaat  BERICHT voor pen B I N D E R: - Plaat XIV. De boekdrukkunst door Guttênberg te Straatsburg verbeterd. . . ✓ 375 XV. Lijkftaatfie van keizer Karrl V. bij leevenden lUve. . . . 40S XVI. De luchtpomp, doorGuERiKE, teMaagdenburg uitgevonden. . . .460 XVII. Invloed der Franfche modes en zeden op de ge¬ moederen der Duitfchers. . 478 XVIII. Thomasius begint de fpooken en hekfen uit Duiucliland te verbannen. . . 486 XIX. De Sakzburgfche Proteftanten verhaten, om den Godsdienst, hun vaderland. . 48S XX. De drie grondleggers van het Zmtferfche ver- bond. . . . 522 XXI. Verbond der Nederlandjche Edelen ter handhaa» ving hunner vrijheid, . , 532 XXII. Keizer RudolfI. ontvangt de hulde der Duit¬ fche Rijksvorften. . . 55a XXIII. De Rijksftanden van Hongarije door koningin Maria Theresia tegen haare vijanden opgeroepen. ... 556 XXIV. De palzgraaf, Fredrik de wijze, toont zijne onverfchilligheid jegens het goud. . 552 XXV. Een jong Saxiesch prins uit de handen van roo- vers gered. . . . 574 XXVI. De keurvorst van Saxen, Fredrik Hendrik, hoort onverfchrokken zijn doodvonnis. 578 XXVII. Fredrik Willsm, de groote, trekt met zijn leger over de bevrozene zee. . - 606 XXVIII. De Veldmaarfchalk Schweriw fneuvelt inet het vaandel in de hand. . . 614 TWEE-  TWEEDE HOOFDDEEL NIEUWE GESCHIEDENIS, of GESCHIEDENIS NA DE GEBOORTE VAN CHRISTUS. AGTSTE BOEK, Geschiedenis der Duitschers. INLEIDING. I. £~too yeele Volken van vroeger en laater tijals , gij , mijne jonge leezers , uit dit werk reeds hebt leeren kennen, hebben ongetwijfeld een' diepen indruk op u gemaakc.° Ook dan, wanneer zij niet meer beftaan, of hunnen voorigen roem geheel hebben verlooren, leeft _ nog hunne gedachtenis op eene zeer leerrijke wijze in de gefchiedenis ; en verfcheiden hunner werken kunt gij nog heden met genoegen befchouwen. Doch het worde tijd u te herinneren , dat gij Duitfchers zijt. Niet, om van deezen oogenblik ai', alle andere Volken te vergeten , of te verachten: want dit ware zoo laatdunkend als onrechtvaardig; — maar, om u de gefchiedenis van uw vaderland zoo wel te leeren kennen en hoogachten, als die, welke wij u tot hiertoe III DejsL. A ver- Hoe noodighet zij, de gefchiedenisvan Duitfdi. land te leeren ken. nen.  a II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Wat moet men in dezelve onderzoeken? haald hebben. Het zou u tot meer fchande verilrekken, wanneer gij niet wist , wie uwe voorvaders geweest zijn, en wat zij gedaan hebben, dan wanneer gij met de gefchiedenis van alle andere Volken onbekend waart. Ook zou deeze onkunde u, indedaad, nadeelig zijn T want zij zou u verhinderen om uw vaderland, dat gij niet kendet, veele en groote dienften te bewijzen, en u cntelbaare voorbeelden en lesfen onthouden, door welke gij beter kunt leeren denken en handelen. II. liet is u, wel is waar, reeds bekend, dat van alle de Westerfche Volken, waarmede de Romeinen eenen langen tijd hebben geoorloogd, alleen de Duitfchers voor hun onverwinlijk bleeven , ja zelfs het Romeinfche Rijk, reeds kort nadat het gevestigd was, fteeds merkbaarer verzwakt, en, ten laatften, dat halve gedeelte van hetzelve, welk naastbij hen lag , onder hunne heerfchappij gebragt hebben. Doeh 'er zijn nog ontelbaare andere narichten van dit Volk , welker kennis u nuttig en noodig is. Welke waren in alle die eeuwen , dat men de Duitfchers gekend heeft , hunne woonplaatfen, zeden en verrichtingen ? — Waarom zijn zij in de gefchiedenis met roem bekend ? of hebben zij zich ook door redenlooze buitenfpoorigheden berucht gemaakt ? — Heeft men groote , verdienstlijke mannen onder hen gevonden ? in welk vak van werkzaamheid hebben dezelven uitgemunt ? waren zij alleen voor hun Volk nuttig, of tevens voor andere Natiën? —■  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding. tiën ? — Hebben zij altijd die taal , bur gerlijke inrichting, Godsdienst en zeden ge had, als tegenwoordig ? of hoe zijn zij to hunnen tegenwoordigen toeltand gekomen? — Is het Land, welk zij nog heden bewoonen door hen beter of flechter geworden ? — Waarom hebben zij de meeste volkomenhedei van den geest eerst zoo laat verkreegen ? — Zijl de tegenwoordige Duitfchers wijzer , deugd zaamer , geleerder , dapperer en meer gcach bij andere Volken, dan hunne voorvaders? o hebben de laatften hen in meer dan ééne deeze: hoedanigheden overtroiTen ? —- In het alge^ meen , welke aanmoedigingen of waarfchouwingen levert de gefchiedenis der Duitfchers voor hunne tegenwoordige en aanliaande nakomelingen ? III. Om dit alles naauwkeurig te weten, moeten wij deeze gefchiedenis op de zelfde wijze onderrzoeken, als de gefchiedenis van eene ons geheel vreemde Natie. Anders zouden wij in groot gevaar zijn, om alle de bedrijven onzer voorvaderen als verwonderens- en lofwaardig voorteftellen, en dezelven ook dan te veröntfchuldigen of te rechtvaardigen , wanneer zij volftrektlijk berispenswaardig zijn. Wij moeten ons niet fchaamen te erkennen, dat zij fomtijds kwalijk gehandeld, of in eenen beklaaglijken toeltand verkeerd hebben. Wilden wij dit niet toeftaan, de gefchiedkundige waarheid zou tegen ons getuigen, en andere Volken zouden 'er ons met deste meer bitterheid om veröordeelen. Ontmoeten wij onder de Duitfchers edele geA 2 zind- I » i i f Onpartydige behandelingdeezer gefchiedenis.  4 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boes. Merkwaardigeinhoud van dezelve. zindheden, voorcreflijke mannen, uitneemende bedrijven: alsdan is niets natuurlijker en billijker, dan dat wij ons daarover hartlijk verblijden , en ons, als ware het, verbeelden , dat hun groote geest op ons is voordgeplant, welke ons aanmoedigt om ons hunner waardig te maaken. Doch zijn wij zoo gelukkig, van zekere kundigheden , bekwaamheden en voorrechten te genieten , welke htm ontbraken : dan mogen wij dit wel dankbaar erkennen; maar zijn tevens verpligt te onderzoeken, of zij ook, niettegenstaande al dit ontbrekende, niet achtenswaardiger geweest zijn, en belangrijker onderneemingen ter uitvoer hebben ge* bragt, dan wij. IV. De gefchiedenis der Duitfchers vervult een tijdvak van omtrent negentien honderd jaaren. Wil men nu zien, hoe zij, van tijd tot tijd, zoodanig zijn geworden ,als zij thands zijn: dan moet men hen, van den beginne deezes langentijdvaks af, oplettend nagaan, en tot onze tijden toe aanhoudend vergezellen. 'Er verliepen meer dan anderhalf duizend jaaren, eer zij in eene , op goede wetten gevestigde, rust en veiligheid des leevens, in kunften en weetenfchappen, in kennis en beoefening van eenen meer zuiveren en algemeen nuttigen Godsdienst, eenige aanmerklijke vorderingen gemaakt hadden. Ter bereiking van dit doel hadden zij zeer veele en groote hindernisfen te boven te komen ; doch deste meer verftrekt het hun tot roem, dat zij dezelve, zonder fterke aanmoediging, eindelijk toch hebben overwonnen.  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding. 5 wonnen. Tévens is het merkwaardig , dat de Duitfchers, reeds in den beginne hunner gefchiedenis, volftrekt niet als wilden, of onmenfchen voorkomen; maar reeds vroeg wegens hunne braafheid en verfcheidene gezellige deugden doorgaands meer geroemd worden, dan de befchaafdfte Volken van dien tijd. Het eerfte, waardoor zij de aandacht der wereld tot zich trokken, was hunne ongemeen krijgshaftige moed, welke hen groote veroveringen deed maaken. Zij bragten het magtigfte Rijk, dat zij voor zich vonden, ten val; luchteden in hetzelve eigene Duitfche Rijken , welke voor een gedeelte nog beftaan; en daaronder voornaamlijk dat, welk nog heden onder alle de Rijken van Europa de eerfte plaats bekleedt, Vervolgends bemagtigden zij wel juist niet veele Landen meer; doch hunne dapperheid onderscheidde zich, echter, bij elke gelegenheid: zelfs in die geringe twisten in tijden van vreede, welke zij aan de beflisfing der wetten hadden moeten overlaten. Desniettegenftaande behielden zij altoos daarbij den roem van braafheid en getrouwheid, van arbeidzaamheid en ftandvastig geduld in de moeijelijkfte bezwaarlijkheden , gelterkt door de ijverigfte liefde voor de vrijheid. Schoon hun geest door hoogere denkbeelden nog weinig verlicht was, heeft men aan hun toch de onwaardeerbaare uic vinding der boekdrukkunst, fn de belangrijke ontdekking van het buskruid in die eeuwen te danken, in welke zij Hechts door hunne bekwaamheid in den wapenhandel uitmunteden. Zij vestigA 3 den  6 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin koek. Haare ver aeeling, I den demagugfte en bloeijendfte maatfehappij van koophandel, welke de helft van Europa aan hun cijnsbaar maakte De Christelijke Godsdienst werd, wel is waar, door hun laater dan door veele andere Volken aangenomen ; doch zij waren ook de eerden , die het oude zuivere Christendom, vijftien eeuwen na deszelfs oorfprong, herftelden, eenen bij uitneemendheid geduchten geestlijken Vorst de gehoorzaamheid opzeiden , en aan de gantfche overige wereld een voorbeeld gaven van eene meer vrije en nuttige denkwijze over zaaken van den Godsdienst. Sedert dien tijd hebben zij ook alle de krachten van hun verftand en vernuft eerst recht leeren kennen, nadat zij 2ich de vrijheid verfchaft hadden, om dezelve op de minst belemmerende en beste wijze te gebruiken. Behalven veele voortreflijke Vorflen , Helden en Staatsmannen, welken zij reeds hadden, en wier aantal fteeds toenam, kreegen zij in alle andere Handen beroemde en verwonderenswaardige mannen, kwamen de befchaafdfle en geleerdiie Volken in fommige opzichten op zijde, in anderen nabij , en munteden vooral uit in eene werkzaams geneigdheid om het goede en nuttige van alle tijden, Landen en Volken natevoigen en in zich te verëenigen. V. De beoefening der gefchiedenis van zulk een Volk, al hadden wij 'er ook geene bijzondere betrekking toe, moet gewislijk zeer aangenaam en nuttig zijn. Doch zo ergens, hier vooral is het noodig, het geheugen te gemoet te komen, om dat in deeze gefchiedenis, van  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding. • van zoo veele eeuwen een zo groote rijkdon van merkwaardige perfoonen en gebeurtenis' fen voor ons ligt, dat gij van dezelve naauw lijks een gering gedeelte in 't geheugen zoudi kunnen bewaarcn, wanneer zij u niet op zulk eene wijze wierd voorgedragen, dat gij het geheel gemaklijk kunt overzien, en het verband derdeelen duidlijk ontdekken. Dit gemak zullen wij u toebrengen, door het afdeelen dergewigtigfte veranderingen , welke ten aanzien dei Duitfchers zijn voorgevallen, of ook wel dooi hen zelve veroorzaakt zyn. Op deeze wijze kan men voorëerst hunne gefchiedenis in drie bijzondere deelen afzonderen: de oude.de middenfte, en de nieuwe gefchiedenis der Duitfchers. VI. Hunne oude gefchiedenis begint honderd jaaren vóór de geboorte van Christus, en eindigt vier eeuwen na dezelve. In dit tijdvak ziet men eene meenigte Duitfche Volken . niet alleen in het tegenwoordige Dm'tschland, maar ook in een groot gedeelte van het overige van Europa, vooral van het Oosten tot naai het Westen toe, woonen, rondtrekken, oorlogen ; uit hunne vermengingen nieuwe Volken ontdaan ; de vruchtlooze aanvallen der Romeinen op derzei ver vrijheid ; hen zeiver op het Romeinfche Rijk woedende aanvallen, in hetzelve met verwoesting doorbreken . zich daarin met veele duizenden nederflaan , voor en tegen dit Rijk vechten, en in hetzelve tot de aanzienlijkfte ambten toegang hebben. Doch tot hiertoe kenden de Duitfchers alleenlijk den landbouw en veeteelt , A 4 geene r l in de oude,  middenfte, \ 8 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. geene kunften en weetenfcbappen, een klein aantal wetten , en Hechts weinigen van hun de fchrijf kunst. Het bewoonen van Heden en de befchaafder zeden paarer inwooneren waren hun nog geheel vreemd. De meesten bleeven nog Heidenen; alleen aan den Rhyn en Donau, en dieper binnen het Romein] che Rijk, namen veelen van hun het Christendom aan. In deezen toeftand werden, wel is waar, de Duitfchers om hunne braafheid, trouw en dapperheid zelfs door hunne vyanden geroemd; doch daar zij hunnen roem alleen in krijgshaftige daaden Helden , moesten zij ook, natuurlijker wijze, de gebreken hebben van een Volk, dat niets meer dan Hrijdbaar is. VII. Doch dit alles kreeg in het middenHe gedeelte hunner gefchiedenis, welke zich van het jaar vierhonderd tot vijftien honderd na de geboorte van Christus uicflrekt, eene andere gedaante. Nu vielen de Duitfche Volken het RomeinfcheRAjk, van de zwarte tot de wereldzee , met zulk eene woede aan, dat zij het geheel overweldigden. Van de nieuwe onderdaanen, welke zij in hetzelve aanwonnen , namen zij weldra zachtere zeden, kunllen en weetenfchappen,en van tijd tot tijd, ook wetten aan. Zij behielden, wel is waar , hunne eigene taal ; doch zonder haar aanmerklijk verfijnd te hebben. Na eenige eeuwen werd het Christendom onder hen algemeen; echter gaven zij ook aan deszelfs leeraars de magt , om den Godsdienst naar hun welbehagen te bepaalen , en erkenden met de overige Volken van Europa de opperheerfchappij van den  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding. 9 den aanzienlijkften deezerleeiiaren. Dus waren zij ook zelve de oorzaak, dat hunne leeraars zich alleen de geleerdheid toeeigenden, en over 'r geen zij van dezelve wisten, in eene taal-fchreeven, welke het overige gedeelte des Volks niet verftond. Voords gaven zij overal blijken, dat zij hunnen ouden, vryen en krijgshaftigen geest geenszins hadden verlooren; uitgezonderd dan, wanneer hij zich uit eerbied voor den Godsdienst , voor zo verre zy dien kenden, verootmoedigde. Zij ftichteden in het Westerfche en. Zuidlijke Europa , zelfs tot in Africa toe, verfcheidene Rijken, waarvan zich eenigen tot onze tijden hebben ltaande gehouden, vergrootedcn dezelven door veroveringen, en voerden dikwils de wapenen tegen eikanderen. Nadat van deeze Duitfche Rijken het Frankifche in uitgebreidheid en magt het voornaamile geworden was, werd het, agthonderd en vijftig jaaren na de geboorte van Christus , verzwakt en verdeeld. Uit deeze verdeeling ohtlrond het eigenlijke , naderhand zoo genoemde, Duitfche Rijk, welks grenzen , in den beginne aan de Oostzijde, niet het tegenwoordige gehecle Duitschland inflooten; doch zich aan de andere zijden, tot aan het einde van dit tijdvak, buiten hetzelve uititrekten. Nu werd men langzaamerhand gewoon, alleen de inwooners van dit Rijk Duitfchers te heeten, terwyl men de overige Duitfchers, buiten hetzelve, Franfchen, Engelfchen , en met meer dergelijke naamen, noemde. Het Duitfche Rijk, door buicenlandfche vijanden en inwendige A 5 twis-  io II. hoofdd. Nieuwegefchieden. vin boek. twisten langen tijd gefchokt, verkreeg weldra eene betere inrichting, en een grooter aantal meer bevolkte en beter beveiligde Heden. Het Westerfche keizerrijk van Rome , welk door de Duitfchers ook weder herfteld was, werd voor altijd met hun Rijk verëenigd, gelijk bijna geheel Italië onder hunne heerlchapij kwam. Het verloor, wel is waar, weder zijne meeste Italiaanfche Landen en Heden , ja zelfs Rome; doch zonder van zijne rechten op dezelve affland te doen. In het oorfprongiyke Duitfche Rijk werd nu eene regeering ingevoerd , welke voor de Duitfche vrijheidliefde bijzonder gunftig was. Deszelfs koning werd,door eene vrije keus zijner Rijks itaaten , der hertogen, markgraaven, en meer anderen, en inzonderheid der voornaamfle Duitfche geestlijken , der aartsbisfehoppen en bisfchoppen op den troon geplaatst, en verpligt om naar hunnen raad zijne regeering interichten. De Rijksflaaten werden zelfs bezitters van een aantal Landen, en hadden veele duizende onderdaanen; fchoon zij den Duitfchen koning , die tevens keizer was , nog Heeds voor hun opperhoofd bleeven erkennen. Zeven der magtigflen van hun verkreegen , eindelyk , alleen het regtom hem te verkiezen, en droegen daarom den naam van keurvorften. Ook werd 'er nog een foort van Duitfche RijksHaaten, de vrije Rijksfteden naamlijk, ingevoerd. In deezen toeftand ontbrak het den Duitfchers niet aan goede wetten; en zij hadden dus reeds ju deeze eeuwen een bloeijend Volk kunnen wor-  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding, n worden , indien zij hierin niet, deels door gebrek aan algemeene verlichting van 't verftand, deels door hunne oorlogzuchtige neigingen, waren verhinderd geworden. Vanhier, dat zij zeer dikwijls in onlusten en onder het geruisch der wapenen leefden , en dat zelfs de wetten Hechts zeldzaam konden worden gehandhaafd , omdat ieder magtig en rijk Duit' fcher , wanneer hij zich beleedigd achtte , in .plaats van haare befcherming in te roepen, tot de gewelddaadigfte wederwraak zijne toevlugt nam. Ondertusfchen werd de koophandel onder de Duitfchers leevendiger ; doch daar zij door de geduurige gevechten ge. heel onveilig was geworden, waren veele Duitjche Heden te meer bedacht om denzelven te bewaaren, door het groote verbond der Hanzee Heden, welk 2ij onder elkander aangingen. Alzins vertoonde zich de werkzaame geest der Duitfchers ook in andere opzichten. Niet onvoorfpoedig was hunne vlyt ter verbetering hunner vaderlandfche taal en dichtkunst; zelfs beproefden zij in de geleerdheid hunne krachten; waagden het, zich min of meer onafhanglijk van hunne geestlijke overheden te maaken; hadden onder zich vindingrijke vernuften, welke door het buskruid de geheele krijgskunde , en door de boekdrukkunst den gantfehen toeftand der geleerdheid veranderden , en gaven zich, eindelijk, veele moeite, om onder zich, door het herHellen van den Landvrede, den behoorlijken eerbied voor de wet en de algemeene rust te herftelkn. Doch na dit alles bevonden zich  V en nieuwe gefchiedenis. ia II.hoofdd. Nieuwe geftMeden, vin boek. zich de Duitfchers, omtrent het einde van dit tijdvak, nog flechts alleenlijk in eenen ftaat van gemaklijker vatbaarheid en zeer verfterkte neiging, om zich in oefeningen des veritands, door iets groots, boven hunne vooröuderste verheffen. Zij ftreefden naar edeler kundigheden en volkomene vermogens, om elke foort van wijsheid en welvaart te verkrijgen. Doch de tijd was nog niet gekomen, waarin hun dit zonder bepaaling vrij. itond. VIII. Nu , echter , kwam die tijd , niet lang na het begin der zestiende eeuw, met welke hunne nieuwe gefchiedenis aanvangt. Toen reeds had, wel is waar, de herftelling der waare geleerdheid, welke in de vijftiende eeuw door de Grieken in Italië veroorzaakt was, ook onder de Duitfchers eenen heilzaamen fchok te weeg gebragt. Eenige voortreflijke mannen onder hen onderrichtten wel hunne landgenooten, niet alleen hoe veel zij nog te doen hadden, om zich in de weetenfchappen en kunsten eenigzins te volmaaken en de beroemdfte Volken der oudheid hierin gelijk te worden; maar ook, door welke middelen en oefeningen van hunnen geest zij daartoe konden geraaken. Zij ontvingen wel de goedkeuring en verwondering van veelen; doch ondervonden weldra, dat zij nog veel te zwak waren , om zelfs de, hun zoo onontbeerlijke , vrijheid van denken , leeren en fchrijven intevoeren. In dien tijd verfcheen een Duitfche munnik, ftaande houdende, dat de Christenen, in het algemeen, tot hiertoe door hunne leeraars te zeer als flaaven behandeld  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding. 13 handeld waren; dat zij door hen waren genoodzaakt , ontelbaare voorfchriften als gebo- den van het Christendom aantenemen, welke volftrektlijk geene betrekking tot deezen Godsdienst hadden, en dat het, eindelijk, tijd was, om op nieuw te onderzoeken, wat eigenlijk het waare Christendom zij. Dit deed hij, indedaad , met behulp der uitfpraaken des nuchters van deezen Godsdienst en der gefchriften van zijne eerfte leerlingen. Veele duizende Duitfchers hielden zich overtuigd, dat hij volkomen de waarheid fprak, verëenigden zich met hem tot eene bijzondere en vrije Christelijke gemeente, en kreegen den naam van Euangelifchen of Protejlanten. Op deeze wijze ontftond de hervorming. De Duitfchers , die deeze groote verbetering van kerk en Godsdienst aannamen, en daardoor zoo veele oude rechten en voorrechten der Christenen herkreegen, bedienden zich van dezelve terftond, niet flechts in Godsdienstige zaaken, maar maakten ook in het algemeen, tot eene vrije navorfching cn aanwending van al het waare en nuttige, een gelukkig gebruik. Door hen, en overal, waar men hunne grondftellingen volgde, kreegen de weetenfehappen en kunsten een nieuw keven. De Duitfchers werden, wel is waar, door veele, langduurige en hevige onderlinge twisten , zoo wel als door veelvuldige en aanhoudende buitenlandfche oorlogen, eenen langen tijd verhinderd, om, na een zoo gelukkig begin in de meer befchaafde geleerdheid, eenen zoo fpoedigen en 2ich over alles uitftrekken- den  14 TI. iioofdd. Nieuwe gefchieden.vm boek. den voordgang te maaken, als men van hun had kunnen verwachten. Ook vonden zij bij hunne aanzienlijken niet altijd eene zoo krachtige aanmoediging, als tot verrichtingen van dien aart verëischt wordt. Echter vermeerderden zij, door aanhoudende vlijt, opmerkzaame befchouwingen, en zelfs door eigene uitvindingen, niet weinig hunne kundigheden in verfcheidene weetenfchappen. Doch hunne eige taal, dichtkunde en welfprekendheid werden door hun flechts fpaarzaam bearbeid. Ondertusfchen leefden de Duitfchers onder de oude regeering voord. De rechten hunner keizers werden, echter, naauwer bepaald, hunne Rijksftaaten kreegen fteeds meer gezag en vermogen, eenigen derzelven werden zelfs koningen , en het getal hunner keurvorsten klom tot negen op, doch werd naderhand weder tot agt verminderd. Zwitferland en de Nederlanden gingen voor het Duitfche Rijk geheel verlooren. Het groote verbond der Hanzee lieden ging, eensgelijks , ten gronde, en de koophandel begon onder de Duitfchers weder te vervallen. En naar maate zij meermaalen tegen eikanderen, zoo wel als tegen de Turken, Franjchen en anderen Volken , de wapenen te voeren hadden, verkreeg hunne moed in den oorlog ook deste meer voedfel. Eindelijk, na het doorflaan van eenen zeer verwoestenden oorlog van dertig jaaren, omtrent het midden der zeventiende eeuw, legden zij zich op nieuw toe op de bevolking en aanbouw van hun vaderland, en om het door  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding. 15 door alle de zachte kunsten des vreedes te doen bloeijen. Zij leerden dezelve voornaamlijk kennen in het nabuurige Frankrijk , alwaar die overvloediglijk heerschten , te meer daar ook veele duizende Franfchen, omtrent het einde der zeventiende eeuw , hunne toevlucht tot de Duitfchers namen. Deezen hadden weldra meer behaagen in de federt korten tijd meer befchaafde taal, leevenswijze, kleederdragt en kunstwerken der Franfchen; zij volgden dit alles na, en namen het gedeeltelijk onveranderd over. Nog belangrijker was het voor de Duitfchers, dat, juist omtrent den zelfden tijd, de tot dusverre zeer beperkte vrijheid van denken, leeren en fchrijven, zich op nieuw onder hen ongedwongen durfde verheffen. Vanhier , dat de Duitfchers eerst in den beginne der tegenwoordige eeuw volkomen gevoelden, hoe veel zij in ftaat waren te verrichten; dat zij nu hunne dwaalingen, vooröordeelen en verkeerde wijze van letteroefeningen deste onbefchroomder aanvielen en verwierpen; hunne taal met den grootften ijver befchaafden; hunne welfprekendheid en dichtkunst een hooger vlucht deeden nemen, en in alle de vakken der geleerdheid eenen vrijen geest van onderzoek, diepe fcherpzinnigheid, lijnen fmaak, echt vernuft en aangenaame voordragt, met naauwkeurig en vlijtig onderzoek begonnen te verëenigen. In dit alles hebben zij het in het laatst van die eeuw zoo verre gebragt, dat veelen van hun, in den waan, dat de Duitfchers nu reeds alle wensch- lijke  iC II. iioofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. Kleinere tijdvakken der Duit- 1 fche ge- j fcliiedenis. ] lijke volmaaktheid in veritand en vernuft bereikt hadden, geloofden, dat 'er niets meer voor hun te doen bleef, dan over de oppervlakte der verkreegene voorrechten gemaklijk en fpeelend heen te loopen. Van deeze zoo merkwaardige verandering was de befchaaving van zeden bij de Duitfchers een zeer natuurlijk gevolg. In kunstige handwerken zag men eene grootere verfcheidenheid. De koophandel begon meer bij hen te bloeijen. Rijkdom en welvaart verfpreidden zich onder alle [tanden. Doch ongemerkt verkoren zij tevens verfcheidene van die hoedanigheden, door welke zij welëer van andere Volken onderfcheiden waren. Zij voerden nog dikwijls Dorlogen; doch op eene meer menschüevende ivijze dan in vroegere tijden, terwijl zij, echter, meer groote krijgshelden, dan andere Volken, voordbragten. Dit Volk, dat tevens krijgshaftig en geleerd, arbeidzaam, vindingrijk en volgzaam ten aanzien van het goede /an andere Natiën gebleeven is, vindt, niettejenllaande; zijnen voordgang ia veelerleije kun[ten en weetenfchappen, in elk vak van deselve nog veel voor zich te doen , en is zich selven in de verfcheidene Volksüfdeelingen , ivaarüit het beltaat, in kundigheden en beschaafdheid doorgaands geheel niet gelijk. IX. Ziet daar de voornaamite lotgevallen :n daaden, welke de gefchiedenis der Duitchers in haare drie hoofddeelen kenmerken. Vlen kan daarom elk derzelven gemaklijk van ie anderen onderfcheiden. Doch de meenigte van  Gefchiedenis der Duitfchers. Inleiding.' ïr Van eeuwen, perfoonen en gebeurrenisfen, welke deeze gefchiedenis in zich verëenigc, maakt ook eene afdeelirjg in kleinere tijdvakken noodzaaklijk. Deezen kunnen, volgends den reeds opgegeeven inhoud der Duitfche gefchiedenis, op de volgende wijze bepaald worden. Haar eerste tijdvak, welk de overoude Duitfche gefchiedenis behelst, begint van de eerste gedenkwaardige gebeurtenisfen van Duitfche Volken, welke in de gefchiedenisfen voorkomen , of van den oorlog der Cimbers en Teutonen met de Romeinen tot de groote Duitfche s Volksverhuizing. Van het jaar 100 vóór de geboorte van Christus , tot 400 na dezelve. . Het tweede, (of in de middenfte gefchiedenis het eerfte,) tijdvak begint met de groote Volksverhuizing der Duitfchers , of met de verwoesting van het Westerfche Rijk der Romeinen door de Duitfchers en de ftichting van Duitfche Rijken, en eindigt met den oorfprong van het naderhand alleen zoo genoemde Duitfche Rijk. Van het jaar 400 tot 843 na de geboorte van Christus. Het derde, van den aanvang des eigenlijken, nog heden zoo genoemden Duitfchen Rijks, tot de verëeniging van het Romemfche keizerrijk en het koningrijk Italië met hetzelve. Van het jaar 843 tot 962. Het vierde, van de verëeniging des Romeinfchen keizerrijks en des koningrijks Italië met het Duitfche Rijk, tot den tijd, waarop de Duitfche Rijksftaaten een volkomen gezag verlil. Deel. B kree-  i8 II.iioofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. kreegen, en zeven keurvorsten in het Duitfche Rijk erkend werden. Van het jaar 962 tot 1272. Het vijfde, (of in de middenfte gefchiedenis het vierde en laatfte,) van den tijd des volkomen gczags der Duitfche Rijksltaaten en der erkenning van zeven keurvorsten in het Duitfche Rijk, tot den vreede en de hervorming. Van het jaar 1272 tot 1500. Het zesde, van de invoering der algemeene rust door goede wetten en vreede, en de herftelling van het eerfte Christendom door de hervorming, tot den Westphaalfchen vreede. Van het jaar 1500 tot 1648. Het zevende, van den Westphaalfchen vreede , of van de vernieuwde rust, uitbreiding en befchaving van Duitschland, tot onze tijden. Van het jaar 1648 tot 1787. * Ge-  Gefchiedenis der Duitfchers I Tijdvak ia Geschiedenis der Duitschers. EERSTE TIJDVAK. Fan den krijg der Cimhers en Teutonen met t Romeinen; of van de eerfte merkwaardigt bedrijven van Duitfche Volken, van welke de gefchiedenis melding maakt, tot de groote Volksverhuizing der Duitfchers. iog vóór, en 400 jaaren na de geboorte van Christus. Een tijdvak van vijfhonderd jaaren. I. Vergeefs zou men vragen: wie is de ftamvader van het Duitfche Volk geweest? wanneer begon hetzelve een bijzonder Volk uittemaaken? waar hebben de Duitfchers het eerst gewoond? welke daaden hebben zij in de vroegfte eeuwen uitgevoerd? en wanneer zijn zij bezitters geworden van het Land, dat nog heden naar hen genaamd wordt? — Zij zei ven, die, veele eeuwen lang, van geene fchrijfkunst wisten, konden niets van dit alles aan teekenen. Gelijk andere Volken in gelijke omftandigheden, zoo vergenoegden zij zich met de nagedachtenis van vaderlandfche geB 2 beur- Duisterheid der vroegfte Duitfche gefchiede. nis.  tco jaaren vóór, en 400 na de geb. van C. DeCïi UtsenTt 20 II. moTVD. Nieuwe gejchieden.vm boek. beurtenisfen en mannen, die hun belangrijk of dierbaar waren, in liederen te bewaaren, welken zij van tijd tot tijd zongen. In dezelven verhieven zij grootlijks den lofvanTuïsKo of Tuïsto, die, naar hun voorgeven, een God was, uit de aarde voordgefprooten, en van zijnen zoon Man , als den damvader en dichter van hun Volk. Vermoedlijk hebben zij zich naar den eerstgemelden genoemd , zoodat daaruit, door eene min of meer veranderde uitfpraak , de naam van Tuïtfchers , Tuitfckcrs, of Duitfchers ontdaan is. Doch wanneer en waar deeze hunne damvader geleefd hebbe?en of zij niet veeleer twee hunner oudde vorden of helden geweest zijn , die den Volke o-roote diensten beweezen hebben? dit blijft nog deeds onzeker. De Griekfche en Romeinfche fchrijvers bevatten de Duitfchers van vroemdat zij daarin een' roemrijken dood hoopen te vinden ; da'ar zij, integendeel , door :en ziekte overvallen, zich beklaagden van >p eene fchandelijke wijze te moeten fleren. Vol van den ftaridvastigfren moed, looten zij hunne voorfte gelederen met ijzeen ketenen aan elkander, opdat men hunne iagörde niet zou kunnen breken; doch alle unne dapperheid was niet beftand voor het eleid van den Romeinfchen veldheer en e krijgstucht zijner foldaaten. Marius wist jn heir zoo te plaatfen, dat de Cimbers de zon,  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 25 zon , wind en ftof in het aangezicht kreegen, met dit gevolg, dat zij in het treffen bij Ver cello: (thands Vercelli, in het vorliendom Piemont) eene volkomene nederlaag kreegen. Toen reeds de mannen gefneuveld of gevangen waren, verdeedigden zich nog hunne vrouwen van de wagens, waarop zij haare hutten en gereedfchappen hadden, met eene hooplooze woede. Zelfs hunne naaste bloedverwanten, die tot hunnen wagentrein toevlucht namen, bragten zij om het leeven, en vermoordden, eindelijk, zich zei ven en hunne kinderen, om geene flaaven te worden van de Romeinen. Aldus liep de Cimbrifche krijg, welke twaalf jaaren geduurd had, wel is waar, voor de Romeinen zegerijk teneinde; doch deszelfs geduchte nagedachtenis bleef bij hen nog lang daarna in verfcheidene fpreekwijzen leeven. Dus noemden zij een' buitenge woonen fchrik een' Cimèrifchen, en een vervaarlijk gekerm kreeg bij hen den naam van een Cimbrisch gekerm. IV. Aldus vertoonden zich dan de Duitfchers in de gefchiedenis voor de eerfte reize 1 als de koenfte en dapperfte oorlogsmannen ;' terwij} het hun, eensgelijks, ter eere verftrekt,c dat zij het aanbod deeden, om, wanneer de Romeinen hun een ftreek lands ter bewooning wilden overlaten , zich niet alleen als vreedzaame nabuuren te gedragen, maar zelfs voor hun te vechten. De Romeinen hadden nu de Duitfchers zeiven wel leeren kennen ; doch van hun vaderland wisten zij nog bijna niets. Ook dit werd hun eenigen tijd daarna beB 5 kend, ico jaaren vóór, en 400 na de geb. van C. Artovist* Iringt tr.et Ie Duit'cbers in 'alliS.  ico jaa ren vóór. en 400 na de geb. van C. s.6 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. kend , toen Julius Ces ar , omtrent vijftig jaaren na de geboorte van Christus , het geheele Overalpisch Gallië, volgends de Romeinfche benaaming, dat is, alle Landen van het Pijrenaifche gebergte af, tot aan den Rkijn en de Alpen toe, veroverde. Een Duitsch koning Ariovist , veelligt Ehrenvest , (want de oorfpronglijk Duitfche naamen werden door de Romeinen en Grieken meestendeels naar hunne uitfpraak en fchrijf. wijze verbasterd,) trok den Sequaners , een Gallisch Volk , op deszelfs verzoek tegen de Aedners, een ander Gallisch Volk, over den Rhijn te hulp, en overwon de laatften. Hij met zijne Duitfchers had meer behaagen in Gallië, dat veel beter bebouwd was, dan in hun vaderland. Zeer groote benden van Duitfchers trokken dus na elkander over den Rhijn, die, van tijd tot tijd, te famen bijna honderd en twintig duizend menfehen uitmaakten. Met hunne hulp ftichtte Ariovist in de Landen der overwonnenen, en zelfs in die zijner bondgenooten (omtrent in het tegenwoordig graaffchap Bourgondië en het hertogdom van dien naam,) een eigen Rijk. Hij geloofde , dat hem deeze belooning voor zijnen betoonden bijftand toekwam, en lokte fteeds meer Duitfchers over den Rhijn , om zich in zijne bezittingen te bevestigen. Nu begonnen de Galliërs te vreezen , dat hun vaderland langzaamerhand onder de heerfchappij der Duitfchers geraaken mogt. Vanhier , dat zij zich bijna allen verëenigden , en  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 2; en Jülius Gesar , in dien tijd ftadhoudei over de Romeinfche wingewesten in Gallië\ (dat is, over het tegenwoordige Provence en een gedeelte van Languedoc,) baden, om hen van de onderdrukking der Duitfchers te verlosfen. Gtesar toonde zich daartoe zeer geneigd , fchoon hij eigenlijk even zoo gezind was als Ariovist, om naamlijk, bij gelegenheid zijner hulpbetooning aan de Galliërs , zich van hun Land meester te maaken. Daai de Duitfchers ook het Romeinfche gebied in Galhë reeds aanmerklijk nabij waren gekomen , wilde hij hen op allerleije wijzen van hetzelve verwijderen. Doch Ariovist, dien hij door verfcheidene vóórhellen zocht te bewegen, om de Galliërs hunne vrijheid weder te geven , te meer , daar de Romeinen hem zelfs voor koning en hunnen vriend hadden verklaard, antwoordde: ik heb niets meer gedaan, dan 't geen andere veroveraars en de Romeinen zelve pleegen te doen ; ik neem dus ook van hun geene voorfchrifcen aan; dat^ Gesar met mij vechte , zo hij zulks venueze; weldra zal hij ondervinden, wat de dapperheid der onverwinlijke Duitfchers vermag, die in de wapenen door en 'door geoefend, en in geen veertien jaaren onder huisdak geweest zijn. Gesar zag zich derhalven genoodzaakt, om hem met een krijesheir tegen te trekken. ö V. 'Er ontbrak, echter, flechts weinig aan, ot zijne foldaaten hadden, uit vrees voor de Duitjchers, het veld verlaten. De Galliërs,] die 100 jaaren vóór, en 400 na de geb. van C. Hij word Mn C/ES AR erug geIreeven.  s8 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. 103 jaa> ren vóór, en 400 na de geb. van C. die allen moed hadden verlooren, befehreeven hun hunne vijanden als zoo verbaazend groot en zoo onbeschrijflijk dapper, dat zij, gelijk zij zeiden , toen het éénmaal op een treffen met hun aankwam, zelfs hunne verfchriklijke oogen en aangezichten niet hadden kunnen verduuren. Dit deed den Romeinen zeiven de moed ontzinken , welk zelfs aan eenigen hunner overllen en bevelhebbers het eerst zichtbaar was, Verfcheiden van hun baden Gesar, onder allerhande verdichte voorwendfels om verlof tot de terugreize ; anderen bleeven, wel is waar, uit fchaamte bij hem, doch beweenden reeds vooraf hun ongeluk. In het gantfche Romeinfche leger, dat bij Vefontio. (thands Befanfon) Hond , zag men niets dan foldaaten , die hunnen uiterften wil vervaardigden. Ook die bevelhebbers en foldaaten, die meer in den krijg waren geoefend, werden van vrees overvallen , welke zij poogden te verbergen, door van niets dan van de enge wegen, dichte bosfchen en verdere hindernisfen te fpreken , welke hunnen verderen doortogt onmooglijk zouden maaken. Gesar wist weldra de oude dapperheid in zijne benden te doen herleeven , trok met dezelve zonder uitftel den Duitfchers te gemoet, en hield met Ariovist in het open veld een gefprek. Doch in plaats van hem tot zijne bedoelingen te kunnen overhaalen , verklaarde veeleer de Duitfche koning vrijmoedig, dat, zo de Romeinen hem niet langer het jaargeld wilden betaalen , welk zij hem tot dusverre onge- vergd  ■Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 29 vergd gcfchonken hadden, en nu toe een verwijt deeden flxekken , hij hun zijne vriendfchap even gaarne wilden ontzeggen, als hij Weleer naar dezelve geflaan had. Tevens dreigde hij Gesar als vijand te zullen behandelen , indien hij niet terftond zijn gebied wilde verlaten. Echter ontweek Ariovist verfcheide dagen agterëen eenen veldflag met de Romeinen-, De Duitfchers hadden, naamlijk, de gewoonte om , eer zij een treffen waagden, haare Alraunen , of Alrunen, welk woord in hunne taal van dien tijd heilige of waarzeggende vrouwen beteekent, alvoorens raad te pleegen , of zij tegen hunne vijanden gelukkig zouden zijn ? Deeze vrouwen voorzeiden uit de beweegingen van het water in de beeken, en uit het ruifchen der ftroomende rivieren, hun, die geloof in haar Helden, toekomftige dingen. Doch in het Cimbrifche leger , waarvan boven melding gemaakt is , waren het oude vrouwen , welke , in het wit gekleed, met bloote voeten en een fabel in de hand, den gevangenen te gemoet ijlden , hen door een' flag in den hals doodden, en uit 't bloed, welk uit de wond vloeide, den uitflag van den ftrijd voorfpelden. Zulke zoo genaamde waarzeggers hadden Ariovist voorfpeld, dat hij den veldflag zoude verliezen , wanneer hij dien vóór het aanbreken van den dag waagde. Veelligt zult gij vragen, mijne waardften, waaróm de Duitfchers hunne aanftaande lotgevallen, of onderrichtingen over dezelven, liever van vrouwen, dan van icoj.iaren vóór. en 400 na de geb, van C. De Alraunen der Duitfcben.  30 II. iioofdd. Nieuwe gefclieden. viiieoeic. ioo jaaren vóór, en 4.C0 na de geb. van C- DuiU fchers buiten Duitschland onder van eerwaardige priesters en leeraars trachtten te weten? Vermoedlijk, omdat bij een louter krijgshaftig Volk, dat nog in 't geheel geene geleerden had, en daarom deste ligtgelooviger was , ook fchrandere vrouwsperfoonen, door vernaaien, zonderlinge of geheimzinnige gebruiken , en 't zij bij toeval , 't zij door list gunftig uitgevallene voorfpellingen , ligtlijk den fchijn kunnen aanneemen , als verftonden zij eene meer dan natuurlijke weetenfehap. Doch fchoon Ariovist zich naar haare uitfpraak gedroeg, was hij, echter, niet in ftaat op den duur een gevecht met de Romeinen, die hem fteeds meer naderden, te ontwijken. Hij voerde zijn heir buiten de legerplaats, en omcingelde het van alle kanten met wagens en karren, opdat niemand zijner wapenbroederen zich met de vlucht zou kunnen redden. Op deeze wagens zaten de vrouwen, welke hunnen ten ftrijde trekkenden mannen met hangend hair en weenende oogen baden, haar toch niet aan de flaavernij der Romeinen te willen overlaten. Echter werden de Duitfchers , na eenen zeer dapperen tegenftand, door Caesar overwonnen, die hen, gelijk de Romeinen in het algemeen , in krijgskunde overtrof. Ariovist konde zich Hechts met een gering aantal der zijnen over den Rhijn redden. VI. Doch deeze overwinning van Caesar had voor de Duitfchers zeer gewigtige gevolgen. Niet alleen het overblijffel dier Duitfche Volken, welke onlangs in Galli'è wa-  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 31 waren doorgedrongen , maar ook zoo veele anderen als reeds federt langen tijd in Belgiesch Gallië woonden, kwamen onder de heerfchappij der Romeinen. Onder den naam van Belgiesch Gallie verftonden de Romeinen in dien tijd alle die Landen, welke aan den eenen kant tusfchen den Rhijn , de Seine en Marne, (door hun Sequana en Matrona genoemd,) en aan de andere zijde aan de Maas, Moefel en Schelde, en dus in het tegenwoordige Duitschland aan gene zijde van den Rhijn , in de Nederlanden , en diep in Frankrijk lagen. De bewooners van dit gedeelte van Gallie', in het algemeen België genoemd , werden voor de dapperften onder alle de Galliërs gehouden, en waren grootendeels van Duitfche afkomst. Thans greepen zij bijna allen de wapens aan, om voortekomen, dat de magt der Romeinen in Gallie' niet te zeer mogt toenemen. Doch zij waren tegen den grooten veldheer Ces ar geenszins beftand. Hij verbrak hunne verbintenisfen , viel hen afzonderlijk aan, en overwon hen, eindelijk, allen; ja deeze overwinning maakte hem de verovering van geheel Gallië gemaklijk. Niet lang te vooren kreegen de Duitfchers van de Romeinen en' andere Volken, die hun voorbeeld volgden/ den naam van Germanen of Germaniërs. Eerst gaven zij of de Galliërs dien naam aan eenigeDuitfche Volken, die, omtrent ten tijde van Gesar , het groot aantal der overige Duitfchers , die reeds in Galli'è woonden, over den ico jaaren vóór, en 400 na de geb. van. C. het Romein* fche gebied. Hunne aam vaa krmanen.  $i II. hoofdd.Nieuwe gefckieden. vm eoëic ioo jaaren voor, en 4c0 na de geb. ■van C. dringt in Duitscbïand zóntier veroveringente maak en. ien Rhijn waren gevolgd. Doch weldra werden alle Duitfchers in deeze en andere oorden even zoo genoemd. De Romeinen nebben hier weder een Duitsch woord op eene Romeinfche wijze uitgedrukt. Zij verbasterden het, om der gelijkheid des klanks wille , tot het hun bekende Germanus , welk in hunne taal echt, of broederlijk beteekent. Doch het oude Duitfche woord, welk daartoe aanleiding gaf, was waarfchijnlijk Gerreman , of JVcrreman , dat is, een krijgsman. In het Hoogduitsch is het, wel is waar, niet meer in gebruik , doch in het Italtdansch , Fransch en Engelsch is de eerfte helft van hetzelve (Guerra, Guerre, l¥ar,~) nog fteeds een woord, dat oorlog aanduidt* VII. De gelukkige oorlogen, welken Cesar met de Duitfchers in Gallië omtrent den Rhijn voerde, deeden hem , eindelijk, het befluit nemen, om zelfs deeze rivier over te trekken, en de Duitfchers in hun vaderland, aantevallen. Hunne invallen in Gallie, welk de Romeinen, even als andere Landen, zonder eenig recht aan zich hadden onderworpen , gaven hem daartoe een goed voorwendfel. Het talrijkfte en dapperfte Volk van Duitschland waren in dien tijd de Sueven. Zij maakten een bondgenootfchap uit van honderd gemeenten of Gauen , gelijk zij naderhand genoemd werden. Elk derzelve gaf jaarlijks duizend gewapende mannen, die buiten 's Lands den oorlog voerden, terwijl de overigen voor derzelver en voor hun eigen en-  Gefchkdenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 33 onderhoud zorgden ; doch in het volgende jaar wisfelden zij elkander in deeze bezigheden af, zoodat bij hen oorlog en landbouw onafgebroken bleeven voordduuren. Dit geduchte Volk, dat nimmer langer dan één jaar het zelfde gewest bleef bewoonen, was tot den Rhijn voordgerukt. Zij baarden den nabuurigen Duitfchen Volken zoo veel onrust, dat twee van dezelven, na lang omzwerven, niet verre van daar de Rhijn zich in zee uitftortte , (of in het tegenwoordige Hollandf) over die rivier trokken, en zich met geweld in Gallië nederfloegen. Toen Caesar hun met allen fpoed tegentrok , ten einde hen terug te-drijven , verklaarden zij hem, uit hunne wooningen verdreeven, en dus ongaarne gekomen te zijn; dat voords hunne vriendfchap den Romeinen nuttig zou kunnen worden, wanneer zij door hen in hunne nieuwe woonplaatfen niet wierden verontrust; doch wanneer men hen mogt aanvallen, dat zij alsdan der Duitfcheren oude gewoonte zouden volgen, en den oorlog geenszins ontwijken; dat de Romeinen voor de Sneven alleen zouden moeten onderdoen, als wier magt zelfs die der goden overtrof; doch dat zij, dit Volk uitgezonderd , alle Volken konden overwinnen. Ondertusfchen kreegen zij, echter, van de Romeinen degevoeligfte nederlaag, die zelfs hunne vrouwen en kinderen in de woede van den flrijd ombragten. Nu drong Caesar , over een brug, welken hij niet verre van Ments over den Rhyn had doen flaan, in Duitschland door, verwoestte III. DfiEi» C een 100 ïw. ren vóór, en 400 na de geb. van c.  34 II» hoofdd. Nieuwe gefclneden. vin doek. ioo jaaren vóór, en 4cona de geb. van C. De Duitfche foldaaten helpen Caesar de iieerfchappij over zijne medeburgersverkrijgen. Toeftand van Duitub» land ten tijde van Gesar. :en groote ftreek lands, en keerde voords we3er naar Gallië. Niet lang daarna herhaalde lij deezen inval; doch vertoefde weder Hechts een korten tijd in Duitschland. Hij moest aldaar weldra gebrek krijgen aan mondbehoeften , en was buiten Haat de Duitfchers te volgen in de bosfehen, waarin zij zich verfchoolen. Hij was ten minsten de eerfte Romeinfche veldheer, die in hun Land indrong, en geloofde hun ook daardoor eenige vrees voor de Romeinen te hebben ingeboezemd. Voor het overige had hij een vast befluit genomen, om deeze voor Gallië zoo [gevaarlijke Volken ten eenigen tijde ten onder te brengen. Doch de burgerkrijg, waarin hij was ingewikkeld, en, niet lang na deszelfs einde , zijn dood verhinderden hem dit te beproeven. Zelfs bragt de dapperheid der Duitfchers het meeste toe , om Gesar den Pharfalifchen veldflag te doen winnen, en daardoor de oppermagt over de Romeinen in handen te krijgen. Want de Duitfche voetknechten , door hem in dienst genomen, vielen met zulk een onwederftaanbaar geweld op de ruiterij van Pompejus in, alsof ruiters op foldaaten waren ingevloogen: en terftond werd de verwarring onder de vijanden algemeen. VIII. De veldtogten van Gesar in het binnenfte van Duitschland bragten den Romeinen. Hechts een gering voordeel aan. Doch voor de nakomelingfchap hebben zij de nuttige aanleiding gegeeven, dat hij eene befchrij ving van dat Land, welk de Romeinen in dien rijd Gcr- ma-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 35 tnanië noemden, alsmede van deszelfs inwooners en zeden vervaardigde; de oudftc, welke wij daarover lezen kunnen. Mén ziet uit dezelve, dat in deezen tijd, omtrent vijftig jaaren vóór de geboorte van Christus , volgends de bepaaling der Romeinen, de Rhyn ten Westen en de Donau ten Zuiden ten grenspaale ftrekten van Duitschland; doch dat zij de grenzen ten Oosten en Noorden niet wisten te bepaalen. Gesar noemt twee groote wouden in Duitschland : het Hercfnifche en Bacenifche. Het eerfte was negen dagreizen breed, had zijn begin aan de grenzen der Helvetiërs, Ncmeters cn Raurakers (dat is, van het tegenwoordige meir van Confiants tusfchen Zwitferland en Zwaben, onder het Spierfche en Bazelfche gebied,) en ftrekte zich uit langs den Donau, door het midden van Duitschland, tot aan de rivier Theisfe, naar het tegenwoordige Zevenbergen heenen, zestig dagreizen ver; verliezende zich voords ter linkerzijde in onbekende Landen. Het begin van dit verbaazend groote woud ziet men nog heden bij het Zwartwoud in Zwaben; doch deszelfs grootfte gedeelte, tot aan de bosfchen van Bohemen, is van tijd tot tijd omgehouwen. In dit woud vond men veele dieren, welken de Romeinen elders nimmer zagen, bijzonderlijk rendieren, elanden en wilde osfen, die men heden in Duitschland niet meer vindt, omdat deszelfs vlijtige bebouwing de ruwheid der luchtftreek gemaatigd, en de wildernisfen vernietigd heeft, waarin zich deeC 2 ze 100 jaa. ren vóór, en 400 na de geb. van C.  36 II. hoofdd. Nieuwe gefckieden. vin boek. ioo ia ren vóó; en 400 1 de geb. van C. Zeden der DuitJcbers , •-ze dieren plagten optehouden. Het andere, ^of Bacenifche woud lag tusfchen het tegenwoordige Thuringen, Hesfen en Wetterau, en had zijn begin omtrent tien of twaalf mijlen van Ments. Behalven deeze groote vond men nog veele kleinere bosfchen in Duitschland. In dezelven zochten de Duitfchers hunne veiligheid, of ook wel een voordeelige ftandplaats tot een gevecht met hunne vijanden; doch naarmaate hun Land meer bosfchen had, deste kouder en onvruchtbaarer was ook deszelfs grond. IX. Volgends het bericht van Ces ar had zulks invloed op de leevenswijze der Duitfchers. Zij belfond eeniglijk in de jagt en den oorlog. Van jongs af gewenden zij zich aan moeijelijke en harde ligchaamsöefeningen. Zij, die het langst ongehuwd bleeven, werden van hunne Landgenooten het meest geroemd, omdat zij geloofden, dat door zulk eene onthouding de wakkere moed en lterkte des ligchaams uitneemend bevorderd werden. Zij gingen bedekt met dierenhuiden of kleine vellen van rendieren; doch een groot gedeelte van hun ligchaam was naakt. Op den landbouw lagen zij zich weinig toe; hun meeste voedfel was melk, kaas en vleesch. Niemand van hun had een bepaald ftuk lands in eigendom; doch hunne overheden en aanzienlijken weezen jaarlijks den famenwoonenden genachten zoo veele akkers toe als zij goedvonden. In het volgend jaar, daarentegen , noodzaakten zij een ieder verder te  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 37 te trekken. Om verfcheidene redenen, welke een taamlijk doorzicht aan den dag leggen, hadden zij deeze inrichting in gebruik gebragt. Dezelve diende om te verhoeden, dat zij niet in het beftendig famenwoonen en de ongeitoorde verkeering zooveel vermaak mogten vinden, dat zij den oorlog met den akkerbouw verwis. felden; — dat zij zich geene zeer uitgeftrekte landerijen konden verwerven, en de geringeren door meer vermogenden niet uit hunne bezittingen verdreeven wierden; — dat zij geene te kunfimaatige en gemaklijke wooningen tegen hitte en vorst bouwden; dat geene geldgierigheid, en uit dezelve geene partijfchappen en twisten onder hen ontftonden; en, eindelijk, moest de groote Volksmeenigte door zulk eene billijkheid in toom worden gehouden , ziende dat haare goederen met die der rnagtigften gelijk werden gefield. Voor gantfche gemeenten werd het meest roemrijk gehouden , wanneer zij rondom zich zeer groote en woeste plaatfen hadden. Want men hield het voor een teeken van dapperheid, wanneer de nabuuren van hunne velden verdreeven waren , en niemand zich verftoutte in hunne nabijheid te blijven; tevens geloofden zij, door zulke woeste landftreeken voor alle onverwachte aanvallen veilig te zijn. Eer zij ten' oorlog trokken, verkoozen zij veldheeren om hen te geleiden, die de magt over leeven en dood hadden; doch in vreedestijd gehoorzaamden zij geene gemeenfchaplijke overheid: alsC 3 dan 100 janren vóór, en 400 na de geb. van C.  38 II. hoofdd. Nieuwe ge/chieden. viiiboek. ico jftaïen vóór, en 400 na de geb. van C. inzonderheidden Sue. vm. dan werden de plaatshebbende gefchillen door de voornaamften in elk gewest beflist. Buiten het gebied eener gemeente or üraatrooverij uittegaan, werd voor geene fchande gehouden; veeleer prees men dit aan als een middel om de jeugd te oefenen en werkzaam te maaken. Bood zich in de algemeene Volksvergadering een aanzienlijk man aan, om ten aanvoerder tot dat einde te dienen, en riep hij anderen op om hem te volgen: dan waren 'er terftond eenigen, die hem hunnen bijftand beloofden, en deswegen openlijk werden gepreezen; doch verlieten zij hem naderhand, dan befchouwde men hen als verraaders, en geloofde hun nimmer weder in eenig geval. Vreemdelingen, die om eenigerhande oorzaak bij de Duitfchers kwamen, mogt geen het minfte leed gefchieden; alle huizen Honden voor hun open, en overal bood men hun leevensmiddelen aan. Van den Godsdienst der Duitfchers, eindelijk, wist C^sar niets meer te melden, dan dat zij daarin geene bepaalde voorgangers hadden, weinig offerden , en alleen "de Herren, van welke zij oogenfchijnlijke weldaaden ontvingen, en voornaamlijk de zon en maan aanbaden. Alle deeze gezindheden en zeden vormen een zonderling mengfel van onbefchaafde begrippen, krijgshaftige neigingen en redenlijke gevoelens der Duitfcheren. X. Cesar was alleen met die Volken van het eigenlijke Germanië van nabij bekend, welke in dien tijd aan den Rhijn en Maijn woonden.  Gefchiedenis der Buitfchers. I. Tijdvak. 39 den. Dat de Sneven, (die van hunne gevlochtene haairbosfen of ftaarten (*) deezen naam hebben verkreegen,) onder allen het magtigfte en aanzienlijkfte Volk waren, is reeds boven verhaald. Het geen tot dusverre van de toenmaalige Duitfchers in 't algemeen gezegd is, is ook bijzonderlijk ten hunnen aanzien waarachtig; doch de Romeinfche veldheer geeft van hun eene meer uitvoerige befchrijving dan van de overigen. Door eene vroege gewoonte hadden zij zich in ftaat gefield om in de koudiie gewesten half naakt te gaan, en zich in de rivieren te kunnen baaden. Zij vergunden den kooplieden eenen vrijen toegang, meer om denzelven hunnen in den oorlog gemaakten buit te verkopen, dan omdat zij eenigerhande koopwaaren van hun verlangden. Zelfs van de paarden , welken men in Gallië zoo duur betaalde, bedienden zij zich niet, wanneer men ze tot hen bragt; maar richteden liever de door hen zei ven geteelde, hoezeer flechte en wanftaltige, dieren door daaglijkfche oefening zoodanig af, dat zij den zwaarften arbeid konden verduuren. Hunne vrouwen fprongen dikwijls van hunne paarden, en vochten te voet; ook konden zij gezwind te paard ftijgen, wanneer het noodig was, omdat deeze gewoon waren niet van hunne plaats te wijken. Niets hielden zij voor befpotlijker en verachtlijker, dan het ge. (*) In het Hoogdnüsch Scbweifen, waarvan het woord Sueven ontleend is. De Vertaaler. C 4 100 jaaren vóór, en 400 na de geb. van C.  ICO iaaren vóór en 400 ns de geb. van C. Dbusus maakt, naar den uiterlijktn fchijn, groote veröverin> gen in Duitschland. 40 II. hoofdd. Nieuwe'gefchieden. vin boek. gebruik van zadels, en met weinige manfchappen durfden zij het grootlte getal ruiters, die op zadels reeden, aanvallen. Wijn lieten zij in hun Land volftrektlijk niet invoeren, omdat zij geloofden dat zij door denzelven voor moeijelijken arbeid ongefchikt en verwijfd zouden worden. —— Menfchen , die met zoo weinig te vreeden waren, alleen voor de noodigfte behoeften, en nimmer voor hun gemak zorgden, hun ligchaam daaglijks meer verhardden , alle deszelfs krachten gebruikten, en aanhoudend verlterkten, en die daarenboven zeer vrijheidlievend en dapper waren, moesten niet alleen de door weelde verzwakte Romeinen befchaamen, maar ten uiterften moeijelijk te over« winnen zijn. XI. Desniettegenftaande waagden de Romeinen , onder de volgende regeering van Augustus , met allen ijver eene pooging, om dit dapper Volk , dat aan de grenzen van hun Gallie' in geduurige beweeging was, aan zich te onderwerpen. Zij hadden , wel is waar , in het eigenlijke Germanië nog geene bezittingen; doch daar aan hunne zijde van den Rhyn reeds zoo veele Duitfche Volken waren , en nog Ifeeds grooter benden , deels met toeflemming van de Romeinen , denzelven overtrokken ; nam Augustus den fchijn , aan , alsöf hij indedaad over Germanië het gebied voerde. Hij noemde die gewesten van Belgiefch Gallië, waar zich de Duitfchers hadden nedergeflagen , Germanië , en verdeelde het, naar de ligging des Rhyns, in Op- per-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 41 per- en Neder - Germanië. Opper - Germanië, welk ook het eerfte heette , om dat het nader aan de Alpen lag, bevatte de oorden van den tegcnwoordigen Elf as , Spiers, Worms , en Ments; doch tot Neder - Germanië, dat ook het tweede genaamd werd, behoorde een gedeelte der Landen van het tegenwoordige Keulen tot Luik. Augustus was zoo wél overtuigd van de getrouwheid en eerlijkheid der Duitfchers, dat hy uit deeze Volken eene lijfwacht voor zich verzamelde. Doch de Duitfchers, die aan den anderen kant des Rhyns woonden, gingen voord met in dit eerst onlangs zoo genoemde Germanië , dat door de Romeinen ook Germanië aan gene zijde van den Rhyn genoemd werd, invallen te doen; te meer, daar de nabuurige Romeinfche bevelhebbers hun maar alte dikwijls geweld aandeeden, weshalven zij een' derzelven met zijn krijgsheir op de vlucht floegen. Doch toen de Romeinen niet lang daarna Noricum, Rhcetië en Vindelicië, of liever alle die Landen veroverden, welke tusfchen den Donau de Alpen, van de tegenwoordige grenzen van Hungaarije, IVeenen uitgezonderd, tot aan den Rhijn , in het tegenwoordige Duitschland en Zwitferland gelegen zijn , en aldus den Donau tot een grensrivier van hun Rijk tegen Germanië maakten , gelijk de Rhijn zulks tot dus verre aan eene andere zijde geweest was ; werden hierdoor hunne onderneemingen tegen Duitschland ongemeen begunstigd. Vanhier, dat weldra Drusus, een C 5 ftief- 100 jaaren vóór, en 400 na de geb. van C.  42 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. ioo jaa ren vóór en 400 n: de geb. van C. ■ fliefzoon van den Keizer Augustus , viermaal [ tot in het binnenfte van Ouitj'chland doordrong, niet minder bedoelende dan om hetzelve geheel te overweldigen. Deeze jonge held deed niet flechts met zijn krijgsheir, over den Rhijn, in het tegenwoordige iVestphaalen en de Neder* rhijnfche Landen eenen inval, maar zeilde ook met een vloot over den Rhijn en Zuiderzee naar de Eems , overviel de Volken , die aan deeze rivier, aan de Lippe en Rhoer woonden, rukte tot de Wefer voord , trok dezelve over , trok het tegenwoordige Neder/axe tot aan de Elve als overwinnaar door, en legale ook hier en daar kleine vestigen aan , om zich in het bezit van alle deeze Landen te beter te handhaaven; doch werd midden in den loop zijner overwinningen door den dood gefluit. De Romeinen geloofden reeds indedaad dit gantfche gedeelte van Duitschdand , van den Rhijn tot de Ehe, veroverd te hebben ; ten minsten was het een veelbelovend begin ter onderwerping van alle deeze Landen. Doch daar de Duitfchers in dezelven meer naar hunne bosfchen en bergen teruggejaagd, dan wel volkomen overwonnen waren , en daarenboven deeze nog weinig bebouwde en door de Romeinen zelve verwoestte fleden en landftreeken niet zonder een talrijk aldaar Handhoudend leger , dat ook weldra gebrek aan het noodige moest krijgen , konden bewaard worden; gevoelden de Romeinen weldra het onzekere deezer veroveringen. In het algemeen was het niet waarschijnlijk , dat de Duit-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 43 Duitfchers, die zelfs van hunne eigene vorsten geen willekeurig gezag geduld hadden , zich ligtlijk onder de heerfchappij van een vreemd Volk zouden bukken. XII. Ondertusfchen duurde het echter een' geruimen tijd, vooral in de laatfte jaaren vóór de geboorte van Christus, en ook nog eenige jaaren na dezelve , dat de Romeinen het in hunre magt fcheenen te hebben, om zich geheel meester te maaken van Germanië. Drusus was zoo koen en fnel, ten deele van die zijde , waar men hem in 't geheel niet verwacht had , door verfcheidene Duitfche Landen getrokken , en had zulke wél beraamde maatregelen genomen , om zich in dezelven fteeds beter te handhaven, dat de Duitjekers van deeze gewesten zich eerst na zijnen dood van deezen geweldigen aanval begonnen; te herflellen. Doch zijn broeder Tibërius zette terftond deeze onderneeming voord, en paarde ten dien einde list met geweld. Hij verplaatite een der ftrijdbaarfte Duitfche Volken aan den Rhijn , dat zich aan de Romeinen had overgeeven, bijna geheel naar den anderen kant van deeze rivier, of naar hun zoogenaamd Germanië aan deeze zyde , ten einde derzlever Land deste veiliger in bezit te houden. De voornaamften van dit Volk , die naar de Heden vervoerd werden, zich nu als Romeinfche gevangenen befchouwende, benamen zich zeiven uit wanhoop het leeven. Tiberius drong, eensklaps tot de Elve in het tegenwoordige MaagdenburgCche, en omtrent ico jaa ren vóór ;n 400 n de geb. ran C. De Ro meinen ba vest'gen zich in hetzelve.  ioo jta ren vóór, en 400 na de geb. van C. Het groote Rijk van Makboi. in Duitschland. 44 II.hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. trent tot het Anhaltfche door; zijne vloot liep zelfs uit de Noordzee deeze rivier binnen, en tot hiertoe was niets in ftaat hem tegen te houden. Nu moest nog Marbod, koning der Marcomannen, in het tegenwoordige Bohemen overwonnen worden; alsdan meenden de Romeinen, Germanië geheel te hebben veroverd. Marbod was in zijn jeugd te Romen geweest , waar hij de inrichting van het Romeinfche Rijk en krijgswezen zoo opmerkzaam befchouwde , dat hij daarvan naderhand voor zich zeiven groote vordeelen trok. Na zijne terugkomst wist hij zich over zijne landgenooten, de Morcomannen of Markmannen , de hoogde magt te verwerven. Vervolgends voerde hij hen en nog andere Duitfche Volken van den Rhijn en Maijn, alwaar Je Romeinen reeds te magtig waren geworden , naar het binnenlle van . Duitschland; /erdreef de Bujers , een Galliesch Volk, uit lun Land, dat van hun den naam van Bojohemum of Bohemen ontleend heeft; onderwierp zich verfcheidene Volken in eenen ver■en omtrek , langs de Elve tot de Oostzee, m vestigde aldus een zeer aanzienlijk Rijk , iat zelfs voor de Romeinen , met welken bet aan den Donau grensde, geducht werd. Hij onderhield beftendig eene iterke en wél geoefende krijgsmagt; nam alle overlopers der Romeinen tot burgers van zijn Rijk aan, en liet zijne gezanten bij den keizer Augustus fomtijds zulk een toon voeren , dat men wel konde bemerken, dat hij zich met dee-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 4 deezen vorst gelijk ftelde. Nu fcheen du den Romeinen de tijd daar te zijn, om Mar bod aantevallen en te overwinnen , daar zi vreesden, dat hij anders zijne wapenen tege hen zei ven vooral in Germanië, keeren mogi Hij was niet minder heerschzuchtig en begeeri naar nieuwe veroveringen dan zij zelve ; di een vertrouwde dus den anderen niet, en Tibe rius maakte reeds alle toebereidzels, om hen in den oorlog te overwinnen. XIII. Doch onverwacht kreegen de Ro meinen, in het jaar 9 na de geboorte vai Christus , omtrent de Wefer eene zoo ge> duchte nederlaag van de Duitfchers, dat zi niet alleen aan het voordzetten van der veldtogt tegen Marbod niet meer konder denken , maar ook alle veroveringen, welke zij van den Rhijn over de Wefer tot aan de Elve zoo beflisfend meenden gemaakt te hebben , op éénmaal verlooren. Hun trotsch vertrouwen op eigene magt en zegenpraalende veldtogten, welken zij door Duitschland gedaan hadden , maakte hen geheel zorgloos. Ook kenden zij de Duitfchers nog te weinig ; want zij geloofden , dat deeze Volken , van fchrik en angst overvallen, reeds hunne gehoorzaame en getrouwe onderdaanen waren geworden, die zich van hun alles lieten wélgevallen. Naar deezen valfchen waan nam Quintilius Varus , in dien tijd bevelhebber over de Romeinfche krijgsmagt in Germanië , zijne maatregelen. Daar de Romeinen in verfcheidene oorden deezes Lands mid- s 100 jaa.ien vóór, - en 400 na ' de geb. 1 van C. T y t • De RoI meinen ver> ; liezen alle , hunne veroveringenin Duitscb. land.  46 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. ico Jaaren vóór, en 400 na da geb. van C. midden onder de Duitfchers woonden, en (leden begonnen te bouwen , en de laatften in den daaglijkfchen omgang met hun veel van de Romeinfche zeden overnamen: geloofde Varus , dat zij hunnen uitneemend vrijen en krijgshaftigen geest reeds hadden verlooren. Hij wilde hen dus niet langzaamerhand, maar op éénmaal tot Romeinen maaken. Daarom vestigde hij onder hen zijnen vasten zetel, trok hen voor zijn rechtbank , en liet hen de ipitsvondige wendingen van het Romeinfche recht ondervinden. Tevens liet hij hen de tot hiertoe onbekende bundels en bijlen zien , welke de Romeinfche overheid vooruit werden gedragen , om daardoor den ongehoörzaamen fchrik aantejaagen, en de gedreigde llraf terflond te kunnen doen uitoefenen. Het kwam den Duitfchers niet Hechts vreemd, maar indedaad harder voor, dan openbaar geweld, dat zij naar vreemde wetten , kunstige gewoonten, in eene voor hun niet min vreemde taal, hunne twisten moesten zien beflisfen , en uitfpraaken over zich en hunne goederen doen gelden: zij die met alle rechtlijke omwegen en pleitgedingen tot dusverre geheel onhekend waren , waren veeleer gewoon hunne belangen aan de rechters van hun Volk in eigen perfoon met weinige woorden voortedragen , en weldra hunne zaak beflist te zien. Inzonderheid verfoeiden zij de voor hun gantsch ongewoone ligchaamlijke ftraffen , als teekens der dieplle flavernij. Ondertusfchen gedroeg zich  Gefchiedenis der Duitfchers. L Tijdvak. 47 zich Varus jegens hen, als ware hij rechter te Rome geweest. Zijne gierigheid bediende zich van elke gelegenheid om hun geld afteperfen. Dit alles viel den Duitfcheren deste ondraaglijker , wijl de aanzienlijkften onder hen daardoor van hun geheel aanzien , en de overigen van de hun zoo dierbaare vaderlandfche zeden en gewoonten beroofd werden. Echter moesten zij eenigen tijd, tegen hunne bijzondere gewoonte , hunne gemoeds. gefteltenis ontveinzen ; en vooral die genen, die zich in de nabijheid van de Romeinfche krijgsmagt en vestingen bevonden. Zij begonnen allerlije twisten onder elkander gaande te maaken , en dankten Varus , dat hij dezelven niet, gelijk tot hiertoe onder'hen gefchied was, door de wapenen, maar door het Romeinfche recht bijlegde. Doch hij leefde in eene '«zoo zorglooze gerustheid , en had nog zoo weinig van zijne krijgsbekwaamheden doen zien , dat de Duitfchers hoopen konden , zich door de eene of andere list van zijne overheerfching te zullen kunnen verlosfen. XIV. Onder de aanzienlijke Duitfchers , die zich bij Varus ophielden, had federtj korten tijd bijzonder uitgemunt zekere Ar-, minius , of Herman , zoon van Sigimer ,' vorst der Cheruskers, welk Volk tusfchen de 1 Wefer en Elve woonde. Deeze jonge en bij ' uitftek dappere man, wiens leevendig verftand en vuurige geest zelfs in zijne oogen te leezen waren, was door de Romeinen in zijn 100 j'aa. ren vóór, en 400 na de geb. van C. AflMr•rus hand. laafd de Duitfche 'rijheid egen de tomsimn.  48 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ico jan ren vóór en 4co n de geb. van C. ■ zijn vaderland genoodzaakt om henverfcheidene | jaaren in den oorlog tegen andere Duitfche Volken te volgen. Daarvoor hadden zij hem met het Romeinfche burgerrecht en de waardigheid van ridder beloond. Doch zijn hart had een warm gevoel van vrijheid , en eene onwederftandlijke drift , om zich en zijn Volk aan de Romeinen te wreeken. Eerst maakte hij zijn voorneemen aan weinigen bekend ; doch weldra namen verfcheidene grooten deel aan hetzelve, nadat hij hun had aangetoond, hoe gemaklijk de Romeinen te overvallen waren ; en daartoe bepaalde hij den gefchiktften tijd. Volgends hunne affpraak greepen zij dus de wapens tegen de Romeinen bij de Wefer aan. Volgends den raad der Duitfche grooten, die zich bij hem bevonden, trok Varus zelf aan het hoofd van zijn leger der waards om de onlusten te dempen ; doch zij namen affcheid van hem , beloovende weldra weder bij hem te zullen komen. Vergeefs openbaarde hem zelfs een van de vorsten der Cherusken, die een vijand van Arminius , hoe zeer zijn fchoonvader, was, de geheele famenzweering. Hij bad Varus nog op den laatften dag dat de Duitfche grooten bij hem waren , om hem en alle de overigen gevangen te houden , ten einde te kunnen onderzoeken , wie fchuldig en onfchuldig ware, daar toch de gtoote meenigte niets zou durven ondernemen , wanneer men haar van haare bevelhebbers beroofd had. Varus geloofde niets van  AEMIxnus handhaaft de Buitfehe Vrijheid tëffi de Homeinen.   Gefchiedenis der Duitfchers. L Tjjdvak. a< dit alles; hij rukte met zijn leger op de II 2fer aan, en kwam, eindelijk, in een groot dichtbewasfen woud, welk overal van bergen en enge dalen omgeven was, waar men nergens een' gebaanden weg vond , en daarenboven een hevige itormwind met zwaare plasregens de Romeinen verhinderde , zoo wel om hunne wapens te gebruiken , als om zich aldaar te handhaaven. In deezen ongelukkigen toeftand werden zij van alle zijden door de Duitfchers, aangevoerd door Arminius en andere grooten , aangevallen. Zij redden zich nog, wel is waar ,met verbaazen de moeite in het open veld, en poogden zich voords door hunne vijanden heen te flaan ' doch weldra kwamen zij in een ander bosch werden op nieuw door de Duitfchers om' cingeld, en , eindelijk , door de engten der plaats, waarin zij gefloten waren , en door den voordduurenden florm , geheel buiten ilaat gefteld om zich te verdeedigen. Toen benam Varus , om den Duitjeheren niet leevendig in handen te vallen , zich zeiven het leeven; eenige bevelhebbers volgden zijn voorbeeld; anderen werden door de vijanden afgemaakt, ten deele op de altaaren hunner Goden geofferd, en hunne hoofden, tot teeken der overwinning, op de takken der boomen gezet, terwijl ook de overige foldaaten grootendeels hun leeven of hunne vrijheid verboren. Aldus werd het fraaifle krijgsheir, welk de Romeinen in dien tijd hadden, omtrent twintigduizend mannen flerk, III. Deel. D door i iro jaaren vóór , en 400 na de geb. van C. De Duitfchers brengen het beste Romsinjcht le^er tea gronde.  5 o II. hoofdd . Nieuwe gcfhieden. vin sozx. 3 co iaa ren vóór en 400 111 de geb. van C. Geüma kicus tracht ver geefs Duitschland te veröverei ' door de Duitfchers vernield. Deeze neder- [ laag van Varus, welke, naar alle waarfchijnlijkheid, in het tegenwoordige bisdom Paderborn, heeft plaats gehad, was voor de Duitfchers van het gewenschte gevolg, dat de Romeinen alle hunne veröveringen in Germanië moesten verlaten. Nog meer: aan deeze overwinning van Artbinius is Duitschland den dank fchuldig , dat het niet onder de heerfchappij der Romeinen gekomen , noch genoodzaakt geweest is, om , gelijk zoo veele andere Volken, die dit lot ondergingen, zijne eigene taal met de Romeinfche te verwisfelen en geheel te verliezen. XV. Met het bevechten van eenen zoo ed*» len prijs, de herftelling hunner vrijheid, wa- ■ ren de Duitfchers te vreeden. Nog veel meer voordeden hadden zij van hunne overwinning kunnen trekken, wanneer zij over den. Rhijn i. hadden willen gaan, om de Romeinen in hun eigen Land aantevallen; doch zij dachten aan geene buitenlandfche veröveringen, nadat zij 't geen hun het meest dierbaar was op nieuw hadden verkreegen. Indedaad waren de Romeinen in hunne eerfte verflagenheid over deeze nederlaag zelfs voor Gallië en Italië bezorgd. Keizer Augustus zelf liet,eenige maanden agterëen, volgends gewoonte in treurige omftandigheden, zijn hoofdhair en baard groeijen, ftiet fomtijds zijn hoofd tegen den muur, uitroepende: Quintilivs Varus! geef mij mijne krijgsbenden weder! Alle de Duitfchers, die zich in Rome bevonden, zelfs die onder de keizerlijke lijfwacht dienden, werden uk wantrouwen  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 51 trouwen naar elders vervoerd. Mee allen lpoed zou men een nieuw krijgsheir te^en de Duitfchers in 't veld hebben gebragr doch de Romeinen waren zoo buitengewoon bevreesd voor hen, dat de keizer eerst eenigen van de meenigte, welke zich niet tot den krijgsdienst wilden laten aenteekenen van hunne goederen beroofde en voor eerloos verklaarde; doch naderhand zelfs fommi-en deezer wederfpannelingen moest laten ten dood brengen. Eindelijk ijlde Tiberius met een leger naar Duitschland, ivaar hij niets dan cemge verwoestingen aanrichtte. Eeni^e jaaren daarna werd hij keizer, en nu °beo-OH Germantcus, de zoon van zijnen broeder Drusus, het ontwerp, welk zijn vader ter verovering van Duitschland zoo dapper gemaakt had, en welk hem, zoo wel als zijn zoon, den naam van Germanicus (een overwinnaar der Duitfchers) had doen verkrijgen op nieuw doortezetten. Reeds vocht hij met geen minder geluk dan zijn vader tegen de Duitfchers, vooral aan de Wefer, nadat hij met zijne vloot de Eems was binnen gelopen, iloeg Arminius zeiven terug, en overheerde veele Duitfche Landen. Doch hij vond ook dikwijls dendapperften tegeniland, verloor in alle deeze zegerijke veldtogten eene meenigte foldaaten, en konde, echter, het Romeinfche gebied niet veel verder dan even over den Rhijn uitbreiden. XVI. De Duitfchers zouden althands nog E langen tijd door deezen voortreflijken Rf-nt O 2 tneiii* 100 jaa» ren vóór, en 4oor na de geb. van C. e Romel' 1 bediC'  ioo jaaren vóór. en 4co na de geb. van C jien zich van de onderlinge twisten der Duitfchsrs. 51 II.hoofdd. Nieuwe gefchieden.xm boek. mcinfclien held verontrust zijn geworden, zo Tiberius hem niet had te rug geroepen, deels uit ijverzucht over zijne roemrijke daaden , deels omdat deeze keizer, die meer een vriend was van list en valschheid, dan van eene opene en ronde handelwijze, zich voorgenomen had, de Duitje hers door eigene twisten en tweedragt, welken hij onder hen poogde te verwekken of aanteftooken, te verzwakken. Zij waren ten éénenmaale verdeeld in partij fchappen, en niet zelden oorloogden zij tegen elkander, waartoe Volken, welke boven dapperheid en wapenen niets voortreflijkers kennen , daaglijks aanleiding hebben. De fchoonvader van Arminius had zich aan de Romeinen overgegeeven , en was tevens oorzaak, dat zijne dochter, de egtgenoote van deezen grooten bevelhebber , en welke eenen niet jninder ftandvastigen geest, dan hij , bezat, door de Romeinen gevangen werd genomen. Zelfs een broeder van Arminius was in den RomeinJ'chen krijgsdienst overgegaan. Éénmaal, toen de wederzijdfche legers tegen elkander overftonden , deed hij hem daarover de bitterfte verwijten, als ware hij een man van eenen flaaffchen geest, en een verraader zijnes vaderlands; en 'er ontbrak Hechts weinig aan, of de beide broeders zouden elkander vijandlijk hebben aangevallen. Weldra kwam het ook tot een oorlog tusfehen Marbod en Arminius. De eerfte had zich eigcndunklijk tot koning opgeworpen, en fteeds meer Duitfche Volken onder zijne heerfchappij gebragt. Ui] on-  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 53 onderhield een leger op de wijze der Romeinen , welk daaglijks gevaarlijker werd voor de algemeene Duitfche vrijheid. Hierom haatte men hem deste meer, en eenige Volken onttrokken zich weder aan zijne heerichappij, om zich onder de befcherming van Arminius te begeven. Deeze , integendeel, werd als de redder van de vrijheid zijnes vaderlands vereerd ; niettegen(taande eenige vorsten , zelfs onder zijne bloedverwanten, zoo ijverzuchtig tegen hem waren, dat zij tot zijne vijanden overgingen. De beide koningen leverden elkander eenen veldflag, waarin men reeds de regelmaatige krijgskunde der Romeinen met de oude Duitfche vrijheid verè'enigd zag. Geen van beiden, wel is waar , won denzelven; doch de foldaaten van Marbod liepen nu tot Arminius over. Hij zelf bad de Romeinen om hulp tegen den vorst der Cheruskers; door derzelver bemiddeling kwam ook een vreede tusfchen beiden tot (land; doch in het geheim onderfleunden zij eenen dapperen vijand van Marbod zoo krachtdaadig, dat deeze uit zijn Rijk tot de Romeinen moest vluchten. Ook in dit ongeluk verloor hij zijne trotsehheid niet. Hij fchreef aan Tiberius, toen hij toevlucht bij hem zocht, dat hij wel door veele Volken genodigd was , doch aan de vriendfchap der Romeinen de voorkeus wilde geven. XVII. Het waren juist deeze onderlinge I twisten en vijandlijkheden der Duitfchers , ^ welke niet lang daarna hunnen grooten bevel- j0 D 3 hebber 100 jaaren vóór , en 400 na de geb. van C. lood van llMlNttJS, n versfer van  I ico jaa- ] ■ren vóór, en 400 na de geb. van C', Duitschland. >4 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ïebber Arminius het leeven kosneden. De •oemrijkfte en boven die van veele anderen uitmuntende daaden wekken niet zelden het eerst nijd en haat; vooral, wanneer hij, die dezelve verricht heeft, daardoor een ongemeen aanzien verkrijgt. Zeker Duitsch Vorst verzocht zelfs, dat keizer Tiberius door middel van vergif Arminius van kant zou helpen. Vermoedlijk hebben de eerlijke Duitfchers dit verfoeijelijk middel om hunne vijanden uit den weg te ruimen tot hiertoe nog niet gekend , omdat zij het van de Romeinen verzochten; doch Tiberius weigerde deezen ontaarten Duitjeheren hun verzoek. Ondertusfchen kwam toch Arminius binnen kort om het leeven. Men befchuldigde hem, dat hij naar de koninglijke magt ftond, en de vrijheidliefde van zijn Volk barstte uit dien hoofde in eenen oorlog uit, in welken hij door de trouwloosheid zijner bloedverwanten , die hem vermoedlijk onverdiend gehaat hadden gemaakt, ten dood werd gebragt. Deeze verlosfer van Duitschland leefde flechts zeven-en dertig jaaren, van welken hij twaalf agterëen zijne Cheruskcrs in den oorlog had aangevoerd. Hij moest, wel is waar , in de veldflagen voor de volmaakter krijgskunde en meerdere ondervinding der Romeinen onderdoen ; doch over het algemeen hebben zij hem riet overwonnen. Zijn roem is deste grooter, daar hij het Romeinfche Rijk , niet in den tijd van deszelfs zwakke opkomst, maar toen het in magt en aanzien meest bloeide , ïOo gelukkig wederitaan heeft. De Duitfchers be-  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 5; bewaarden zijne nagedachtenis in liederen welken zij ter zijner- eere nog lang daarn; zongen. Zevenhonderd eri meer jaaren m hem vond men nog onder de Duitfchers, om trent in de zelfde oorden van Westphaalen waar hij de heerlijke overwinning over Varu; bevochten had, een geheiligd gedenkteeker onder den naam van Irmenizuil. Naar aller fchijn was dit een zuil van Herman of Ar. minius , aan wiens heldendaaden men den zeiven, gelijk naderhand veelligt eenen Gods' dienstigen eerdienst, had toegewijd. No£ onlangs hebben voortreflijke Duitfche dich Iers de gedachtenis van deezen Duitfchen hek vernieuwd. XVIII. Doch niettegenstaande de inwendige verdeeldheden der Duitfcheren, bleef, echter, Duitschland zelf vrij van de Romeinfcht overheerfching. Reeds lang had het zijne gezindheden en krachten den Romeinen doen kennen; en deezen moesten onder de regeering van eenige flechte keizers, waardoor zij eenigen tijd verdrukt werden, dubbel wèl te vreeden zijn , dat hun Rijk zelf niet wierd aangevallen. Zij bevlijtigden zich dus om flechts de invallen der Duitfchers in Gallië afteweeren, en geheele benden dier Volkeren, vooral van die, welke aan hunne zijde van den Rhijn woonden , in hunnen krijgsdienst te nemen , daar zij zich van derzelver dapperheid niet alleen veel beloofden, maar ook de oude onderdaanen des Rijks fteeds minder lust tot de veldtogten betoonden. De Friefen (in het teD 4 gen- ico jaaren vóór, ' en 400 na l de geb. . van C. 1 [ 1 Duits eiland blijft vrij en kloekmoedig.  iooj'mr?n vóór, en 400 na de geb, van C. Toeftand ran het te gtnwoor- 56 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; genwoordige Westvriesland en deszelfs orallree/cen,) waren door Drusus genoodzaakt, om den Romeinen een' jaarlij kfchen cijns van een aantal osfenhuiden, ten gebruike hunner krijgsheiren, te bewilligen ; doch toen zij deswegen mishandeld en verdrukt werden, greepen zij de wapens aan , en herftelden hunne vrijheid. Eenigen tijd daarna kwamen zij wel weder onder de Romeinfche heerschappij ; doch behielden onder dezelve iteeds hunne vrije en verhevene denkwijze. Twee vorften der Friefn kwamen éénmaal te Rome, om van den keizer Nero zekere gunst re verwerven. Men bragt hen aldaar onder anderen in een der grootfte fchouwplaatfen, om hen een denkbeeld te doen verkrijgen van de meenigte des Romeinfchen Volks. Hier zagen zij , bij gelegenheid dat men hun deeze gantfche inrichting verklaarde, eenige vreemdelingen op de plaatfen der raadsheeren zitten. Toen zij nu op hunne vraag: wie deezen waren ? vernamen , dat men deeze eer bewees aan de gezanten van zulke Volken , welke in dapperheid en vriendfehap met de Romeinen uitmunteden , riepen zij terftond uit: niemand overtreft de Duitfchers in dapperheid en trouw ! en plaatsten zich, zonder verdere pligtplegingen, onder de raadsheeren. Deeze foelie beweeging, welke uit de bewustheid van hunne wezenlijke verdiensten ontftond, behaagde allen, die dit zagen. XIX. In deezen tijd dus, omtrent vijftig en eenige volgende jaaren na de geboorte van  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 57 van Christus , had het, door de Romeinen zoogenaamde , groote of uidandfche Germanië nog flechts zeer weinige verandering ondergaan. Alleenlijk die Volken, welke het weleer bewoonden, waren ten deele naar an^ dere gewesten vertrokken. Voor het overige waren de gemoedsgefteltenis der inwooneren, hunne zeer geringe maat van kennis en bekwaamheden, de gantfche omvang hunner zeden en werkzaamheid, uitgezonderd eenige onbeduidende bijzonderheden, welke zij van de Romeinen geleerd hadden , nog iteeds de zelfde gebleeven , en zelfs in het bebouwen van hun Land waren zij door meenigvuldige oorlogen belemmerd. De Duitfchers genooten de gaaven en voordeden der natuur in hun Vaderland , waarvan nog zoo veel voor hun verborgen lag , gelijk zich dezelven hun aanboden, zonder veel kunst te befteeden om ze beter te gebruiken, of meer uittebreiden. Zeker Romein , Cürtius Rufus , veelligt de gefchiedfchrijver van deezen naam , ontdekte m dien tijd in het tegenwoordige Wetterau een zilvermijn , welke men ,echter, omhaare Hechte voordbrengfels weldra weder ongebruikt lier; doch de Duitfchers zelve wisten nog niets van zulke fchatten hunnes vaderlands. Andere rijkdommen der natuur, welken zij met weinige moeite konden vinden, deeden fomtijds bloedige twisten onder hen ontftaan. Dus oorloogden , bij voorbeeld , de Hermonduuren , (die in het tegenwoordigen Meisfifche woonen,) met de Gatten , die in het tegenin 5 woor- ido jat.' ren vóór, en 400 na de geb. van C. dige Duitsr.h-. /anrf, vijftig ja.iren na de ge boorte van Christus.  58 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ioo jaa. ien vóór, en 400 na de geb. van C. Oudfte fteden in het tegenwoordigeDuitsch land. woordige Hesfifche en Thuringifcke, tot aan de Saai rondtrokken, om de zoutbronnen, welke nabij een rivier aan de grenzen ♦usfchen deeze Volken lagen. Beiden wilden zich dezelve toeëigenen ; temeer , daar zij geloofden, dat deeze oord nader bij den hemel was dan eenige andere , en dus 's menfchen gebeden aldaar veel fpoediger dan elders van de Goden verhoord werden , omdat deezen op die plaats, uit bijzondere gunst, het zout op eene ongewoone wijze deeden voordkomen. Andere Volken'verkreegen het door het overvloeijen der zee , welks agtergelaten ziltig water door de zon verdroogde, en zout naliet; doch hier — het was zeer waarfchijnlijk bij het tegenwoordige Halle , — verkreeg men het, door op een brandenden houtffapel pekel te gieten. De Hermonduuren behielden in deezen krijg de overhand , en offerden voords hunne gevangene vijanden, paarden en den overigen buit aan hunne Goden. XX. Ook vond men in het eigenlijke Duitschland nog geene fteden. Doch de Romeinen hadden 'er des te meer in het, door hen zoo genaamde Opper- en Neder-girmanië, of Germanië aan deezen kant, en dus ook grootendeels in het tegenwoordige Duitschland gefticht. Daar zij zich naamlijk van Gallië en Italië tot bij den Rhijn en Dmau uitftrekten, ftichrten zij aan deeze rivieren, met geheele benden hunner overvloedig talrijke medeburgers en Duitfchers in hun gebied, verfcheidene Volkplantingen, ook verfterkte plaatfen en ftaande  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 59 ftaande legers van krijgsvolk , om aan dien kant hunne grenzen te befchermen. Hieruit ontftonden , van tijd tot tijd , veele fteden langs deeze beide rivieren. De meeste derzelve zijn nog aanwezig , of ten minsten, na dikwijls verontrust en verwoest te zijn, in eenen vrij goeden ftaat weder op haare oude plaats herbouwd; en toonen zelfs door haare nieuwere naamen nog heden haaren Romeinfchen oorfprong. Hiertoe behooren, nevens veele andere: Vefalia , thands IVefel; Colonia Agnpptna, thmdsKeaien; Confluentia, Cdat is eene ftad terplaatfe, Waar RMjn en MoeJel m een vloeiden ,) thands Coblenz; Maeotf. ^m», thands Ments; Augusta Trerirorum, thands Trter; Borbetomagus of Augusta Vangionum thands Worms ; Augusta Vindelicorum, thands Augsburg; Regina cajlra, thands Regensburg; Batava castra, thands Pas fanLentta thands Linz; Vindobona, (welk onder Pannomë gereekend wordt ,) thands IVeenen • en meer andere fteden. Doch de bewooners van het vrije Duitschland hadden tot hiertoe een afkeer van elke ftad, als eenemet muuren omgeevene gevangenis ; en tot hunne veiligheid verlangden zij althands geene fteden, daar hun moed hun ten dien einde een genoegzaame waarborg was. Vanhier, dat de Tenkterers, een Westphaalsch Volk van de CW onder wier gebied de Romeinen Coloma Agrtppina hadden aangelegd , vorderden , dat zij de muuren van deeze ftad door welken hunne flavernij Hechts bevestigd werd, ieojaaren vóór, en 400 na de geb. van. C. Afkeer der Duitfchers van [leden.  6o II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ioo jaaren vóór, en 400 na de geb. van C- 1 1 1 i 1 J < ] 1 ! 1 t < 1 1 1 2 e h n werd , zouden omhaalen. Zij voegden hierbij , dat zelfs de wilde dieren hunnen fleren moed en krachten verboren, wanneer men ze ingeflooten hield; dat de beide oevers van den Rhi,n voordaan weder, gelijk door hunne voorvaders, door beide Volken zonder senige beperking moesten bewoond worden; Jat de natuur voor alle menfchen , even als /oor het daglicht, en dus voornaamlijk voor lappere mannen alle Landen geopend had; ;n dat de Ubièrs hunne voorvaderlijke zeden veder moesten aannemen in plaats van de ivellusten, waarmede de Romeinen over hunne jnderdaanen meer geweld oefenden, dan door ïunne wapenen. De Duitfchers, die deeze :aal voerden, hadden zeer wél opgemerkt, velke belangzuchtige oogmerken de Romeinen ladden, met de Duitfchers in fteden te veriameien en met zich te verëenigen. Zij wendlen voor, dat zij daardoor deezen Volken :en meer gerust leeven, eëne betere burgerijke inrichting en zachtere zeden wilden verchaffen. Doch zoo lang de Duitfchers al erwegen op het land verftrooid leefden . deeven zij onbefchaafder , en juist daarom evens krijgshaftiger. Zoo dra zij , integenleel, gewoon werden aan fteden en in deelve aan de zoogenaamde befchaafde leevensvijze der Romeinen, aan uitgezochte maahijen, algemeene badftooven, en andere foortelijke middelen ter bevordering van wellust 11 verwijfdheid, werden zij wel gezelliger en efchaafder , maar tevens voor de Romeinen lindcr geducht. XXI.  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 6i XXI. De Duitfchers en Romeinen onder vonden die beiden in eenen voor de laatftei zeer gevaarlijken oorlog, welke .juist aanlei ding gaf tot het reeds gemelde verwijt dei Tenkterers. Een Duitsch Volk in de thand: Verëenigde Nederlanden, de Bataayen , naa wier naam hun, tusfehen de armen en mon den van den Rhijn liggend , Land het eilanc der Bataayen heet , viel de Romeinen , omtrent het jaar 70 der Christelijke tijdreekening met een onverwacht en gelukkig gevolg aan, De Bataaven waren reeds vóórlang om hun ne uitneemende dapperheid beroemd , en federt eenigen tijd bondgenooten der Romeinen geworden. Aan deezen leverden zij dikwijls een aantal. foldaaten , en voornaamlijk ruiters , die zoo voortreflijk geoefend waren iu het zwemmen, dat gantfche benden derzelven de fnelst vloeijende rivieren overzwommen. Doch de te dikwerf herhaalde wervingen der Romeinen maakten de Bataaven, van tijd tot tijd , misnoegd ; temeer daar dezelve met allerleijè' buitenfpoorigheden vergezeld gingen. De Duitfchers begonnen in het algemeen de Romeinen te verachten , toen zij zagen , dat het beste gedeelte hunner krijgsmagt uit vreemdelingen belfond, waarmede zij, echter , het eene vreemde Volk na het andere poogden te onderwerpen. Door deeze opmerking moedigde een voornaam Bataaf, Civilis , zijne Landgenooten aan , om de Romeinen uit hun eiland te verdrijven. Dit gelukte hem ook weldra, nadat twee andere Duit* • 1 co jaaren vóór, en 400 na de geb, 'van C. ' He Bataa•ven zege, praaien over de Romeinen,  62 II.hoofdd. Nieuwe gefchiedcn. viiieoek. ico jaaren vóór , en 400 na de geb. Tan C. ï I 't 1 2 Duitfche Volken zich met hem hadden verè'enigd. Hij veroverde de Romeinfche vloot op den Rhijn, welker meeste roeigasten, daarenboven Bataaven waren; ondernam niet Hechts 3e Romeinfche heerfchappij langs deeze rirïer te fnuiken, maar ook de Galliërs weder n vrijheid te Hellen; lokte verfcheidene Diutrche Volken tot zijn bondgenootfchap, en ivvong, eindelijk , een geheel Romeinsch lejer om zich aan hem krijgsgevangen te geven. Ma dit bedrijf geloofde Civilis , zijn hair en )aard weder te mogen affnijden; want hij had, volgends de gewoonte van andere DuitfcheVol' ;en, eene gelofte gedaan, om beiden zoo lang e laten wasfen , tot dat hij iets groots tegen ie Romeinen zou hebben uitgevoerd. Nu 'erlTrooiden en verwoestten de Duitfchers >ok bijna alle de ftaande legers en vestingen Ier Romeinen aan den Rhijn; de Galliërs be;onnen tegen de Romeinen opteftaan : en daar ie laatften juist in dien tijd door burgeroorlo;en tusfchen hunne eigene keizers werden gechokt, was 'er alle waarfchijnlijkheid , dat ij tot de 'Alpen te rug zouden gedreeven rorden. Doch nadat zich VespAsianus op en troon had gevestigd, werd deeze krijg veldra geëindigd, zonder dat Duitfchers >f Romeinen volkomen overwonnen waren. )e Batavieren traden weder tot de oude 'erbintenis met de Romeinen; doch zij hadlen zich nu bij hen zoo geacht gemaakt , lat zij geene der voorige verdrukkingen meer e vreezen hadden. In het algemeen leerden de  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. ( de Duitfcliers in den Bataaffchen krijg , c het tot dusverre aan hunne onè'ensgezindhe voornaamlijk te wijten was , wanneer zij i en dan van de Romeinen overwonnen warer ja, dat zij, door de ligging hunner Lai den en de gefteltenis der Romeinfche leger: hen met veel voordeel konden aanvalle Vanhier, dat zij niet Hechts over den Rhih maar zelfs tot aan den Donau, Iteeds meer c de Romeinfche Landen aandrongen. Nu g; ven zij, dan weder'kreegen zij van hun c nederlaag. Zelfs kwam het zoo ver , dat d keizers den vreede, of het ophouden ds ltroopenjen, van de Duitfchers met gel moesten afkopen. Eindelijk wist Trajanus omtrent het jaar ioo der Christelijke jaartel n -V; n°g voordduurende invallen de Duit/chers, die in den winter over de bevroo zene rivieren trokken, door zijne waakzaa. me dapperheid , voor eenigen tijd te belet ten. J XXII. Onder de regeering van deezen keizer werd door een Romein een boek gefchree ven dat wij Duitfchers nog iteeds met een dankbaar en leevendig genoegen leezen , omdat het de volkomenfte en naauwkeurigfte beschrijving van het oude Duitschland, deszelfs mwooners en hunne zeden bevat, welke wij van deeze vroegere tijden bezitten. Zelfs is het voor veele andere Volken van Europa , welker toeftand zoo veele fpooren aanwijst van de oudfte gefteltenis der Duitj'chers, van eene ongemeene waardij. Het heet Germanië van Ta- O '3 at i°o jaa. • j ren vóór, en 4c0 na 'u de geb. ; van C. l- !> i. » P i- e e r i » ' T'acitvs geeft eene befchrijviug ran Duitschland en deszelfs inwoo-ers.  64 H. hoofdd. Nieuws gejchieden. vin boek. ico [aa ren vóór en 400 n de .geb. van C. ■ citus. Het geen Juuus Caesar van uw VaJderland en uwe vroegfte voorouders gezegd heeft, is u reeds medegedeeld ; doch het was flechts weinig en duister. Na zijnen tijd, integendeel , hadden de Romeinen zoo veele veldtogten aan den Rhijn, de Wefer en Elve gedaan , hun gebied tot den Donau uitgebreid , met verfcheidene Volken bondgenootfchappen, zelfs om des koophandels wil, aangegaan; zij hadden van de Oostzee af, uit het tegenwoordige Pruisfen, den handel in barnfteen, midden door het tegenwoordige Poolen, in dien tijd Sarmatië genoemd, alwaar ook verfcheidene Duitfche Volken woonden , in hun Land tot Pannonie' toe gedreeven ; ook waren 'er federt dien tijd veele Duitfchers te Rome gekomen, en nog veel meer hadden onder de Romeinen krijgsdienften gedaan. Door dit alles waren de Duitfchers den Romeinen eenigzins van nabij bekend geworden ; doch Tacitus merkte veele bijzonderheden in hun op, welke door het gros des Volks voorbijgezien, en, echter, allerleerrijkst waren. IIij gaf zijnen Landgenooten niet flechts eene algemeene befchrijving van Duitschland en deszelfs inwooners; maar poogde hen ook voornaamlijk die zeden en inrichtingen der Duitfchers te leeren kennen, welke van die der Romeinen het meeste afweeken , en daardoor veelcn der laatstgenoemden van fchaamte te doen bloozen. Indedaad verftond hij de taal ,* of liever de onderfcheidene tongvallen der Duitfchers niet; daarenboven moest hij ook  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 65 ook aan de Duitfche naamen en woorden eene Latijnfche gedaante en uitgang geven , gelijk hij ook, duidelijkheidshalve, aan foinmige inrichtingen en gebruiken der Duitfchers, welke met die der Romeinen eenige overeenkomst hadden , zelfs eenen Romeinfchen naam heeft toegevoegd. Hieruit, alsmede omdat hij niet lang genoeg in Germanië geleefd had, zijn eenige kleine misftellingen in zijn verhaal ingeflopen. Den Germaniërs, bij voorbeeld, fchrijft hij Romeinfche Goden toe, omdat de voorwerpen van hunne aanbidding in fommige opzichten met die der Romeinen konden vergeleeken worden. Ondertusfchen is Tacitus, in zijne befchrijving van Germanië, over het geheel alzins geloofwaardig. Van zijn aangenaam en nuttig werk zijn wel voor eenige jaaren twee gelukkige Hoogduitfche vertaalingen in 't licht gekomen, waarvan zich alle Duitfchers bedienen kunnen ; doch daar wij met deeze gefchiedenis voornaamlijk bedoelen, u de gemoedgefteltenis , neigingen en zeden der merkwaardigffe Volken, en tevens de voornaamfte veranderingen der Landen, welken zij bewoond hebben , te leeren kennen: is het hier de gefchiktfte plaats om u van Tacitus te laten verhaalen , hoe uw Vaderland en voorvaders omtrent vóór zeven eeuwen gefteld waren. Hierbij behooren tevens gevoegd te worden eenige aanmerkingen uit 'de natuurbefchrijving van Plinius , die kort vóór Tacitus geleefd, en in Duitschland zelfs krijgsdiensten gedaan heeft, alsmede uit veeIII Deel. E le 100 jana ren voor, en 4C0 111 de geb. ■ van C.  66 U.hqofdd. Nieuwe gefcaieden. vin boek. ico iaaren vóór, en 400 na dj geb. van C. Natuurlijke gefteltenis van Duüsclland, omtrent honderd janren na de geboorte vanCHüs-, tus. 4 le andere Romeinfche gefchriften van hunne eeuw. XXIII. In dien tijd werd dus Germanië, in den zin, waarin de Romeinen dit woord verbonden , door den Rhijn en Donau van Gallië, Rliaetië en Pannonië; doch van Sarmatië en Dacië, (tot welk Jaatlte Zevenbergen en andere nabuurige Landen behoorden,) door de wederzijdfche vrees der Volken , of door bergen afgefcheiden. Ten Oosten ftrekte het zich derhalven uit tot de IFeisfel en het Carpatlüfcle gebergte. Doch ten Noorden maakten de Romeinen de zee , of de tegenwoordige ATocrd- en Oostzee , benevens uitgeürekte eilanden , vermoedlijk een gedeelte van het tegenwoordige Deenemarken vaZweeden, tot grenzen van dit Land. Duitscliland was toen een ruuw,onder eene ongunftige luchtftreek liggend gewest, en tevens zo afEichtig van gedaante en Hecht bebouwd , dat der alleen hun konde behaagen , die in hetzelve gebooren waren. Allerwegen vol van verbaazend groote wouden en moerasfen, noest het , natuurlijkerwijze , eene koude en rochtige lucht hebben. De grond op zichzelven was 'er taamlijk vruchtbaar, doch voedde nog geene ooftboomen , omdat men 'er log geene geplant had. Aan den anderen cant van den Rhijn , of aan de zijde van Gal'ië, werden, echter, door de Romeinen kerfenboomen gekweekt, welker vrucht eene zwart, rood en groen gemengelde kleur had Kruiden en planten, welke in 't wild groeijen, zag  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 6*7 zag men hier en daar wasfen; bij" voorbeeld, een foort van pastinakwortel, aspergie en ongemeen grooce radij's. Het geen de Duitfchers zelve teelden, beliond voornaamlijk in gerst en. haver, terwijl andere graanen veel zeldzaamer bij hen waren. Doch daarentegen beminden zij deste meer de veeteeld, niettegenftaande hun meeste vee klein, en zelfs hun rundvee noch vet, noch groot van hoornen was. Ondertusfchen waren talrijke kudden hunne eenigfte en geliefdfte rijkdommen. Hier en daar vond men ook in hun Land zoutbronnen; doch nergens goud of zilver, dat is, zij kenden de kunst nog niet om hetzelve te zoeken., „ Of de Goden , zegt Tacitus bij „ deeze gelegenheid, hun deeze edele metaa,, len uit genade of in hunnen toorn hebben „ .wouden , kan ik niet juist bepaalen." Voor zijne Romeinen althands waren dezelven, gelijk voor andere Volken, welke hunnen overvloed van goud en zilver misbruikt, of fteeds met eene onverzaadlijke hebzucht vermeerderd hebben, een zeer fchaadelijk goed geworden. XXIV. Doorgaands was de uitwendige gedaante der Duitfchers vrij gelijk; ten bewij- v ze , dat zij zich nimmer met andere Volken o; vermengd hadden. Allen waren zij groot, ^ hadden geduchte blaauwe oogen en geelachtig di hair. Hunne ligchaamen waren volkomen ge-fa fchikt voor woeste aanvallen; doch minder voor den arbeid. Zij konden noch dorst, noch hitte verduwen; doch deste gemaklijE a ker 100 |aa. ren vóór, en 400 n» de geb. van C. jeflalte, jedfel, >voedinz lee- * ns wijze :r Duit- *ttm  68 II. iioofdd. Nieuwe gefëhieden. vin boei. ioo jaa r'en vóór en 400 n; de geb. vat C. ker koude en honger. De ruuwe hemelftreek, onder welke zij leefden, hec kunstlooze toebereide voedfel, dat zij nuttigden, hunne gantfche geftrenge leevenswijze , en de daaglijkfche beoefening hunner krachten :. dit alles bragt zeer veel toe tot hunne ligchaamlijke ïterkte. Hunne fpijzen waren wilde ooftvruchten , versch gevangen wild , geronnen melk en havermoes. Ten drank gebruikten zij een foort van bier, uit gerst of ander graan bereid. Die aan den Rhijn woonden , voorzagen zich ook wel van wijn uit het Romeinfche gebied. Ieder kind werd door zijne eigene moeder gezoogd , en minnemoêrs waren 'er onbekend. De heer werd niet meer vertroeteld opgevoed dan de knecht. Beiden lagen zij onder de zelfde kudde en op dezelfde aarde, tot dat in rijperen ouderdom de vrije jongeling van den Haaf werd afgezonderd. Zij hadden flechts één enkel fchouwfpel in alle hunne gezelfchaplijke bijeenkomiten. Naakte jongelingen naamlijk dansten tusfehen bloote zwaarden en lansfen rond; doch niet om loon, maar als een kunstmaatig fpel voor zich zeiven , en ten genoegen der aanfehouwers. Oorlog en jagc waren bij afwisfeling hunne bezigheden. Deeden zij het een noch ander, dan konden ook de dapperften van hun dagen lang werkloos blijven. Hunne huishouding en den akkerbouw lieten zij voor de vrouwen, de bejaarden , en in 't algemeen voor de zwakken van hun geflacht over; zij zelve aten en fliepen ondertusfehen. Naar deeze onze vóórvaders, die  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 6t die zich op een beeren- of andere dierenhuii «uitrekten., pleegt men nog heden in verfchei ■ dene oorden van Duitsch'and eenen nietswaardigen lédigloper een beerenhuiter te noemen. Doch deeze zelfde menfchen, die voor den huislijken arbeid te traag waren , omdat het hun te gering en te laag fcheen hunne kracht en zweet daaraan te verlpillen, offerden oogenbliklijk hunne rust op , zoodra 'er flechts gelegenheid was , om zich door het tarten van gevaaren, ja zelfs door het opofferen van hun leeven beroemd te maaken. XXV. Hunne gantfche neiging naamlijkftrekte zich uit naar oorlog en vrijheid. Niets te te doen, dan't geen hun zeiven lustte: deeze gezindheid hadden zij met alle andere vrije menfchen gemeen. Doch dat zij naar eene geheel onbeperkte vrijheid flonden , en immer bereid waren om dezelve niet flechts met geweld te befchermen, maar ook andere menfchen uit loutere eergierigheid en moedwil aantevallen: dit ontltond grootendeels uit de geftelteais van hun Land en hunne leevenswijze. Zij hadden zeer weinige behoeften, en gevoelden, 't geen zoo veele befchaafde menfchen te dikwijls vergeeten, dat de menschlijke natuur met zeer weinig te vreeden is. Deste minder werden zij verlokt om zich, tot wat prijs ook, aan anderen te onderwerpen. Zij hadden nog naauwlijks begonnen, zich van de voordeden hunnes Lands door vlijt en oefening te bedienen; doch ook deszelfs weinige voordbrengzds ] waren voor E 3 hun > IOO ran vóór, en 4.00 na de geb. ran C» Hunne krijgshaftige en vrijheidlievendegeest.  70 II.hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ico jaaren vóór, en 400 na de geb. van C'. hun genoegzaam. Vonden zij iets bij nabuurige Volken , dat hun behaagde , dan geloofden zijrecht te hebben, om hetzelve, gelijk andere goederen dezer wereld, welke allen menfchen gemeen zijn, voor zich te bemagtigen. Verdeedigde de bezitter zijn eigendom, dan ontftonden 'er gevechten en oorlogen. Zij ffonden, gelijk nog veele onbefchaafde Volken in andere werelddeelen, in begrip, dat hij, die krachten genoeg bezit om zich iets met geweld toeteëigenen, op hetzelve tevens een recht heeft. En de Duitfchers kenden zeer wél hunne voortreflijke ligchaamskrachten. Deeze, van jongs af geoefend en gehard, namen bijna alleen toe in wasdom, terwijl daarentegen de ziel naauwlijks nu en dan eene haarer waardige bézigheid vond, en voornaamlijk flechts aan ligchaamlijke betrekkingen aandeel nam. Daar zij ook in hun boschrijke en moerasfige Landen dikwijls door wilde dieren verontrust werden, moest de jagt hun weldra noodzaaklijk worden: en de jagt is eigenlijk een voorbereiding tot den oorlog, omdat zij ons eerst dieren en naderhand menfchen leert bevechten. Men voege hier nog bij, dat de Duitfchers in de zegepraalende blijken hunner dapperheid, in den gemaakten buit en veroverde krijgsgevangenen het hoogde vermaak vonden , waarvoor zij, naar de maate hunner verlfandelijke vermogens, vatbaar waren: en men zal zich niet lang verwonderen, dat de oorlog hunne geliefdfte en bijna eeniglfe bézigheid was. XXVJ.  Qefchindenis der Duitfchers. 1. Tijdvak. 71 XXVI. Allerwegen zag men dus bij de Duitfchers, zelfs in hunne Godsverëering, fpooren van deezen krijgshaftigen geest. Zoodra zij opftonden, welk zeldzaam vóór het aanbreken van den dag gefchiedde , waschten zij zich meestendeels met warm water, uithoofde van de langduurendheid hunner winters. Vervolgends at een ieder aan zijne eigen disch, daarna ging hij gewapend aan zijn werk, en verfcheen aldus toegerust, zelfs in de algemeene Volksvergadering, of aan de gemeenfchaplijke maaltijden. Echter was het bij hen geen gebruik, dat iemand wapens droeg, vóór dat de gantfche gemeente, tot welke hij behoorde, hem daarvoor gefchikt had verklaard. Alsdan verfierden zelfs een der voornaamfte, of de vader, in de algemeene vergadering, den jongeling of een bloedverwant, met een fchild en priem. (Zoo noemden zij een fpiets of piek, met een fmal en kort ijzer, doch welk zoo fcherp was en op die wijze konde gebruikt worden, dat men 'er zoo wel van nabij, als van verre mede kon vechten.,) Dit was het eerfte openbaare eerbewijs, dat de jongeling genoot. Tot dus verre behoorde hij aan zijn eigen huisgezin, doch nu voordaan den Staat. Wanneer in een Duitsch Land vreede en rust eenigzins langer dan naar gewoonte heerschten, gingen de meeste voornaame jongelingen tot zulke Volken, die in oorlog waren. Behalven de genoemde wapenen hadden hunne ruiters geene andere; doch het voetvolk fchoot op eenen zeer verren E 4 af- 100 jaaren vóór, en 4cona de geb. rzn C. Hunne krijgsgebruiken. Wapenen.  72 Iï. hoofdd. Nieuw gefchieden. viiiboek. ioo jaa ren vóór en 4.C0 n de geb. 1 van C. Krijgsmagt. afftand eene meenigte pijlen. Het was geheel |naakt, of ligt gekleed, zonder eenige fieraadiën, behalven dat zij hunne fchilden met uitgeleezene verwen verfraaiden. Weinigen droegen een harnas, en naauwlijks de een of ander een helm of ftormhoed. De fterkte hunner krijgsmagt belfond eigenlijk in het voetvolk, welk , omdat het uitneemend fnel te voet was, met de ruiterij vermengd, en aan de fpilfe der flagörde geplaatst werd. Onder het vechten hielden zij het voor een krijgslist, fomtijds van hunne plaats te wijken, mits men flechts terftond weder voordrukte. Ook in gevechten van eenen onzekeren uitflag, namen zij hunne dooden met zich. Het fchild aan den vijand te laten, was de onverfchoonlijkfle daad. Die dezelve gepleegd had, mogt noch Godsdienflige plegtighedcn, noch Volksvergaderingen bijwoonen: veelen van hun maakten dus van hun fchandelijk leeven met de koord een einde. Hunne heirvoerders of veldheeren verkoozen zij uit de allerdapperilen. Derzelver magt was zeer gering; maar het voorbeeld, dat zij aan het gantfche heir gaven, verfchafte hun verwondering en aanzien. Zij mogten ook niemand met gevangenis of Hagen ftraffen: dit was alleen den priesteren geoorloofd; doch niet als een ftxaf, of als eene uitvoering van het bevel des veldheers , maar als op last der Godheid zelve , welke zij meenden dat den Krijslieden altijd nabij was. Daarom droegen zij ook zekere afbeeldfels van dieren uit hunne heiige  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 75 üge bosfchen in de veldflagen. Vóór en onder dezelven hieven zij krijgsliederen aan. Zulk een lied wordt naar hen, die het vervaardigden, de Barden naamlijk, die de dichters des Volks waren, een Bardiet genoemd; en naar de wijze, waaróp hetzelve gezongen werd, maakten de Duitfchers een befluit op tot het wél of kwalijk uitvallen van den aanHaanden veldflag. Naar den toon van het lied waren zij onverzaagd of fchroomvallig; het fcheenen niet zoo zeer woorden, als wel eene famenftemmende dapperheid te zijn. Daartoe verkoozen zij inzonderheid heefche toonen en een half verflikt gebrom, terwijl zij de fchilden aan den mond hielden, opdat het teruggekaatfle geluid deste voller en Herker zou worden. Doch 't geen hunne dapperheid voornaamlijk opwekte, belfond hierin, dat zij zich niet als bij toeval tot hoopen vereenigden, maar geheele gedachten en bloedverwandfehappen in het gevecht bij elkander Honden. Nog meer: in de nabijheid bevonden zich hunne vrouwen en kinderen. Deezen waren voor een ieder van hun de dierbaarHe getuigen en grootfte lofredenaars. Wanneer zij gewond werden, begaven zij zich naar hunne moeders en vrouwen. Deeze telden en waardeerden hunne wonden, gelijk zij tevens den vechtenden fpijs toereikten, en hen aanmoedigden. Zelfs zijn 'er voorbeelden van Duitfche legermagten, welke reeds begonnen te deinzen en door de vrouwen tot Haan gebragt werden, welke niet ophielden met bidE 5 den, 100 jaaren vóór, en 400 na de geb. van C. Krijgsliederen.  ico j'aa ren vóór, en 400 na de geb. Tan C. Godsdienst der Duitfcheri Hunne ■Goden. 74 II. hoofdd. Nieuwe gefchicden. vm boeK den, haare borst zelfs voor de wapenen bloot gaven, en hunnen mannen en zoonen de aangaande gevangenis voorftelden, als welke voor de Duitfchers geheel onverdraaglijk was. XXVII. Niettegenftaande de Duitfchers van deezen tijd niets hooger achteden dan krijgshaftige gezindheden en bedrijven, waren zij, echter, daardoor nog geenszins zoo onbefchaafd geworden, dat zij geheel geenen eerbied voor Godsdienst en goede zeden meer zouden gehad, of zonder goede burgerlijke inrichtingen geleefd hebben. Anders is het juist niet ongewoon, dat hij, die alles met de wapenen in de hand uitvoert, zich ongelukkiglijk verbeeld aan geene Godlijke en menschlijke wetten meer verbonden te zijn. De Duitfchers, wel is waar, dwaalden in hun«en Godsdienst niet minder dan alle andere Heidenfche Volken ; doch hadden ook ten deezen aanzien veel, dat hun bijzonderlijk eigen was. Zij hadden de Herren, welker invloed op de wereld zoo weldaadig is, en zelfs de aarde, (of Hert ka, gelijk zij in dien tijd fprakenj uit hoofde van haare vruchtbaarheid, tot Goden en Godinnen gemaakt, en fommigen hunner helden, wier daaden zij nog fteeds in liederen bezongen, van tijd tot tijd eene Godlijke eer begonnen te bewijzen. Doch zij fchreeven hunnen Goden en Godinnen, gelijk de Grieken en Romeinen, geene menschlijke gebreken en ondeugden toe, maar meestendeels dappere en grootmoedige bedrijven. Ook daardoor onder- fcheid-  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 75 fcheidden zij zich van deeze veel befchaafder Volken, dat zij de Goden te groot geloof-1 den te zijn, om hen binnen de muuren van ( een tempel intefluiten, of in menschlijke ge-' daanten aftebeelden. Alleen wouden en digtbewasfene bosfchen wijdden zij hun toe, en li noemden derzclver geheim en duister gedeel-x te, welk men niet zonder zekere huivering kon binnen treden, naar de naamen hunner Goden. Deezen bragten zij aldaar door hunne priesters olfers toe, zelfs fomtijds van ten£ dood gebragte menfchen. Nog fteeds hieldenv zij de vóórfpellende vrouwen, gelijk ten tijde van Gesar , in eene hooge waarde: zij meenden in dezelve iets Godlijks te vinden, en volgden in de belangrijklfe zaaken haare uitfpraaken. Üm de geheimen der toekomst natevorfchen, bedienden zij zich van allerleije kunstenaarijen der waarzeggeren, ontleend van het lot, van de boomtakken, van het vliegen en zingen der vogelen, van het hinneken hunner witte heilige paarden, en van den uitflag eenes, met dat oogmerk alleen begonnen, tweegevechts; in de bijgeloovige verbeelding , dat de Goden in dergelijke zaaken zekere aanwijzingen en raadgeevingen voor hun gelegd hadden. Doch niets deed hen naeer onverfchrokken in het gevecht zijn en den dood zeiven te gemoet ijlen, dan het geloof in de onfterflijkheid der zielen en de verwachting van een beter leeven na den dood, waarin zij zich zekere gelukzaligheid, hoewel ico Jaaen vóór, n 400 na Ie geb. 'an C. Geneigde /ouden. Priesters n heilige rouwen.  76 II. h00w30. Nieuwe gefchieden. vin boek. iod jaa- • ren vóór,, en 400 na de geb, van C. 1 Deugden ï enondeug- ] den der : Duitjcbers. c c £ v g r e v n a c fa ë vel flechts in zinlijke geneugten beltaande, /oorftelden. De Godsdienst . der Duitfchers was dus en deele gebrekkig en onbefchaafd. Daar :ij, echter, den Goden' eenen diepen eerbied >etoonden, hunnen priesteren, wanneer zij iets n derzelver naam voorftelden, meer onder* laanig waren dan zelfs hunnen vorflen en 'eldheeren, en daarenboven in hunne ruuwe eevenswijze, ontbloot van geld en overvloed 'eel minder aanlokfels ter ondeugd vonden lan andere volken: is het zeer natuurlijk, dat iunne zeden zuiverer en onfchuldiger zijn ;ebleeven, dan die der Grieken en Roimi■eti. Zij bezaten een beitendig gevoel van oogachting voor de deugd: niemand lachte iij hen immer over de ondeugd; en andeen tot zonde te vervoeren, of zich zeiven aartoe te laten verleiden, vond bij hen eene veröntfchuldiging in het voorwendfel at men de mode, dat is, de heerfchende ewoonte ' van verre de meeste menfchen , olgen moet. Goede zeden, of een braaf edrag, waaraan zij van jongs af gewoon wijn, hadden bij hen meer invloed op denkn leevenswijze, dan bij anderen de beste retten. Deeze immers worden door de ïeeste menfchen flechts zoo lang gehoorzaamd, Is zij bevreesd zijn voor de ftraflen, welke p derzelver overtreding bepaald zijn; terwijl ij daarentegen , wiens hart met deugdzaame ezindhedeu vervuld is, ook zonder wetten en ftraf-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak, fj ftraffen zijnen pligt betracht. Nog fteeds bleeven de Duitfchers om hunne oprechte1 braafheid beroemd. Hunne laatfte nakomelin- \ gen-, trorsch op dit voorrecht hunner Natie,\ hebben deeze deugd, deels door daadlijke navolging, deels door de gewoone, in een' Spreekwoord veranderde, loffpraak: een oude ' eerlijke Duitfchcr, in gedachtenis poogen te j houden. Zij hebben, wel is waar, zich tegen Varres en bij andere gelegenheden ook wel eens bediend van list en bedrog; doch dit gefcbiedde tegen hunne vijanden, en ter verdeediging van hunne vrijheid en leeven. Doch niets prijst Tacitus meer in de Duitfchers van zijnen tijd, dan hunne huwelijkstrouw. Beide der gedachten gingen eerst laat tot het huwelijk over, en zij waren, bijna onder alle de Volken, welken de Romeinen Barbaaren noemden, de eenigften , die flechts ééne1 vrouw namen, uitgezonderd eenige weinigen,' die, uit hoofde van hunnen adel, verfcheidene egtverbintenisfen te gelijk aangingen. Het huwelijksgoed bragt niet de vrouw°den man, maar de man der vrouwe aan, nadat het door de ouders en bloedverwanten gebillijkt was. En dit gefchenk beftondt niet in vrouwlijke fieraadiën, of 't geen tot geneugten kon dienen; maar in oflen, een opgetoomd paard, en een fchild met zwaard en fpiets. Van haare zijde gaf de vrouw haaren egtgenoot eenige wapens, als waardoor zij op het naauwst met -elkander werden verëenigd. Zij werd reeds terftond bij het begin van het huwelijk herinnerd, ioo jaa- en vóór, n 400 na Ie geb. ■an C. Hunne inveianlerlijkeïerlijkisid, Hunne mwelijkï" rouw.  78 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vhiboek. ic-o jaaren vóór, en 400 na «ie geb. van C. i 1 ] ] < ■ \ \ \ t x Hunne < gastvrij- q beid. 2 ( i \ I nerd, dat zij haaren man in arbeid en gevaaren vergezellen, onderfteunen, in vreede en oorlog het zelfde lot met hem deelen, en alles met hem waagen moest: en dit zoude door osfen, onder één juk vereenigd, en de overige gefchenken zijn aangeweezen. Aldus moest zij .met haaren man leeven, én, des noods, ook llerven; terwijl zij tevens verpligt was deeze gezindheden op haare nakomelingen voordteplanten. Zeer zeldzaam werd 3e trouw, welke eene vrouwe aan haaren man öhuldig is, gefchonden; zulk eene ontaane iverd terftond door hem zei ven geitraft. Hij joeg le zondaares naakt en met afgefneeden hair, n tegenwoordigheid haarer bloedverwanten, en huize uit, en geesfelde haar langs de geïeele reeks van nabuurige woonplaatfen. Noch choonheid, noch jeugd, noch rijkdom konlen haar voordaan weder eenen egtgenoot doen verkrijgen. Bij eenige Duitfche Volken mogen alleenlijk maagden in het huwelijk treden. >ij kreegen eenen man, even als een lig:haam en leeven; verder mogten haare begeeren zich niet uitltrekken, en zij moesten haa-, en egten Haat wel hartlij k liefhebben , in velken zij flechts éénmaal treden konden. )ok de gastvrijheid was eene voornaame eugd der Duitfcheren. Zij hielden het voor eer fchandelijk, immer eenen vreemdiing ftewijzen, en een ieder gaf hem te eeten 't ;een hij zelf bezat. Wanneer de voorraad erteerd was, bragt de gastheer hem naar een nder huis, waarin hij even minzaam behandeld  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 79 deld werdc. Men maakte hierin tusfchen bekenden en onbekenden geen onderfcheid. Verlangde de reiziger iets , men gaf het hem ; doch men vorderde op zijne beurt, in een gelijk geval, met geene mindere vrijheid , het zelfde van hem. In het algemeen waardeerden de Duitfchers alle gefchenken, zonder, echter, dezelven zeer hoog aantereekenen wanneer zij ze uitdeelden, noch zich tot iets verbonden te achten, wanneer zij ze ontvongen. De waardij van alle deeze lofwaardige hoedanigheden der Duitfcheren , werd door hunne neiging tot overdaadig drinken jammerlijk verminderd. Dag en nacht daarmede voordtegaan, was bij hen geene fchande. Hieruit ontitonden ook dikwijls onder hen twisten, welke zelden met fcheldwoorden, maar deste meer met wonden en doodflagen ten einde werden gebragt. Dcsniettegenllaande beraadflaagden zij meestendeels onder deeze zelfde drinkgelagen over het verzoenen van vijanden , het aangaan van verbintenisfen, het fluiten van verbonden tusfchen Vorsten, ja zelfs over oorlog en vreede. Bij zulke gelegenheden fcheen hun het hart meest openteftaan voor zachtere gezindheden, en tevens genoeg verhit te zijn om groote voorneemens te nemen. Daar zij niet loos noch listig waren, bragt de. vrijmoedige fcherts bij zulk eene gelegenheid alle hunne geheimen aan het licht; doch eerst den volgenden dag namen zij met nuchteren moed een befluit. XXIX. Hunne burgerlijke inrichtingen Hemden v rco jaaren vóór, m 4C0 na ie geb. van C. Hunne neiging toi drinken. Hunne orstes.  ioo iaaren vóór, en 400 na de geb. van C. Hunne Volksvergadtringen. 80 II. hoofdd. Nieuwe gefchkden. vin boek." ien ook volmaakt overeen met deezen vrijheidlievenden en krijgshaftigen aart , welken men overal bij hen ontdekte. De veelvuldige Duitfche Volken vormden geenen gemeenfchaplijken Staat onder dezelfde overheden, en elk derzelven had voor zich eene bijzondere Staatsgefteltenis. Allen, echter, erkenden zij de noodzaaklijkheid van vorsten en overheden, zou de goede orde onder hen bewaard worden, en de algemeene vrijheid niet in de uitgelatenlte losbandigheid ontaartcn. Hunne vorsten en koningen verkoozen zij uit den adel, doch zonder hun eene onbepaalde magt te verkenen. Slechts in zaaken van weinig aanbelang, hadden dezelven een beflisfend gezag, welk in gewigtiger beraadllagingen het gantfche Volk toekwam, fchoon deszelfs beiluiten altijd door den Vorst moesten onderzocht worden. Gewoonlijk hielden zij hunne algemeene Vergaderingen ten tijde van een volle maan , geloovende dat deeze de gefchiktfte tijd was, om eenige bézigheid gelukkig te aanvaarden. Ook telden zij niet naar dagen , maar nachten. Voor het overige plaatsten zij zich in de Volksvergaderingen zonder rang en onderfcheid, naar den tijd, waarop zij dezelve in traaden. De priesters, die hier het recht hadden om de goede orde te handhaaven, geboden ftilzwijgen. Hierop deed de koning , of een der voornaaraiten, naardat hij door ouderdom, adel, krijgsbedrijven of welfprekendheid uitmuntede, de voordragt \ doch meer als een aanzienlijk raad-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 81 raadgever, dan als een bevelhebber. Mishaagde zijn voorftel, dan werd he: met ze-1 ker gedruisch verworpen; doch billijkte men c hetzelve, dan werden de fpietfen tegen elkan- v der gcftooten. Voor deeze vergadering mogt men zich ook beklaagen over aangedaan onrecht. Men befliste 'er zelfs over dood en leeven, en bepaalde de ftraffen naar evenredigheid van de misdaaden* Verraaders en overloopers werden aan een boom opgehangen, terwijl men verwijfde en nietswaardige bloodaarts in de moerasfen verfmoorde. Geringere misdaaden werden met eene boete van een aantal paarden of runderen geftraft. Het eene gedeelte deezer ftraffen werd den koning of het Volk, het andere den beleedigden of zijnen bloedverwanten toegeweezen. In deeze vergadering werden ook rechters verkoozen , die in geheele oorden en vlekken het recht uitfpraaken. Ieder van hun had honderd bijzitters van het Volk, om hem met hunnen raad te dienen en meer gezag bytezetten. Elke gemeente leverde eenig vee en graanen voor den vorst: een eerbewijs, welk {*' tevens tot zijn onderhoud diende. Steeds ^ poogde hij een groot gevolg van edelen en ft< ftrijdbaare jongelingen rondom zich te hebben. Om hen te onderhouden., moest hij oorlog voeren: dan althans was hij gewoon hun een paard en een lans te fchenken, en hun tevens te voorzien van noodig onderhoud en krijgsbehoeften. Deeze metgezellen van den vorst befchermden hem in de veldflagen, volgden III. Deel. F hem ioo jaa- en vóór, n 4c0 na e geb. an c. Straffen. Inkomn en fftaat r vorn.  8 a II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ioo iaa-} ren vóór, en 400 na de geb. ' van C. Lijfëige-. nen en knechten der DuitJ'cbers. ' Hunne fp-'elzucht. iem na in dapperheid, en hielden het voor ene oniiitwischbaarê fchande hem in denzelven e overleeven. XXX. In het algemeen vond men bij de Buitfchers edelen, die deezen voorrang door lunne of hunner voorvaderen uitneemende iapperheid verkrecgen hadden, vrijgeboomen ;n lijfeigenen. Van deeze laatften bediende nen zich niet tot huislijke bézigheden. Ieder ma hun had zijne bijzondere woonplaats. Zijn meester vorderde hem flechts zekere maat van graan, vee en kleederen af; de averige huislijke diensten werden door de ?rouw en kinderen waargenomen. Zelfs gebeurde het zeldzaam, dat een knecht met Hagen, boeijen of ligchaamlijken arbeid geftraft werd. Somtijds werd hij, wel is waar, am het leeven gebragt; doch niet tot zijne [traf, maar in de woede des toorns, en omdat zulk een moord toch niet geftraft werd. Zonderling was bij hen zeker foort van lijfeigenen , zij naamlijk, die zulks door het fpel waren geworden. Immers de Duitfchers waren zulke overgegeevene liefhebbers van het dobbelfpel, dat zij, wanneer alles reeds verlooren was, op den laatften worp hun eigen ligchaam en vrijheid fielden. Die het verloor, begaf zich terltond vrijwillig in flaavernij, liet zich, al ware hij ook jonger en fterker dan de ander, boeijen en verkopen, en dit noemde men, getrouw zijn woord houden. Doch zulke llaaven zocht men weldra in andere handen te doen komen, omdat men zich  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 83 zich fchaamde hen op deeze wijze te hebbe: verkreegen. Ook in andere opzichten wer> een aanmerklijk gedeelte van de ruwe zede: der Duitfcheren door zachter gewaarwordin gen gemaatigd. Het was , bij voorbeeld eene onveranderlijke gewoonte, dat men d vijandlij kheden, zoo wel als de vriendfchap lijke verbintenisfen, van zijnen vader ofnaas ten bloedverwant na hunnen dood voordzette en, als ware het, bij erfenis overnam; en. echter, floeg dit niet over tot onverzoenlijk heid. Zelfs kon een gepleegde moord dooi een aantal vee geboet worden; en het geheele gedacht van den vermoorden nam deeze ge. noegdoening aan. De fteeds toeneemendf verkeering met de Romeinen had de Duitfchers nog niet kunnen verleiden tot geldgierigheid of weelde. Hunne vorsten of gezanten, met zilver vaatwerk befchonken, achtten het zelve niet hooger dan aarden vaten. De Duitfchers, die naastbij de Romeinen woonden, en met hun handel dreeven, ftelden, uit hoofde van het laatife, wel eenige waarde in goud en zilver, welk zij van hun hadden leeren kennen, en vooral op het zilver, omdat zij zich daardoor op de gemaklijkfte wijze van een kleine kraam of winkel voorzien konden; doch zij, die dieper in Duitschland woonden, dreeven den handel nog op de oude eenr vouwdige wijze, door verruiling van waaren. XXXI. Al het overige, dat wij nog van de gewoonten en inrichtingen der Duitfchers in de eerfte eeuw des Christendoms, uit de F a be- \ ico 'jaa« 1 jen vóór, en /joo na 1 de geb. - van C. > Goud, zilver en koophandel. Wooningen der Duitfchers.  100 jasren vóór, en 400 na c'e geb. yan C. Hunne kleeding. 84 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. berichten van Tacitüs weeten, bevestigt^ons in' het denkbeeld, welk men zich reeds uit de voorafgaande befchrijving konde vormen. Zij hadden niet alleen geene fteden, maar zelfs geene bijeengevoegde wooningen. Zij bouwden hunne lunzen, of liever hutten, van elkander afgezonderd, naardat hun eene bron, weide of bosch tot hun oogmerk dienrtig fcheen; en rondom hunne wooning lieten zij eene opene plaats, vermoedlijk om zich tegen het gevaar van brand te hoeden. Zij hadden noch muur-, noch tigchelfteenen , maar flechts een wanvoeglijk timmerwerk; echter beftreeken zij fommige plaatfen met eene zuivere en fchitterende aarde, zoodat het eener geregelde wijze van verwen nabijkwam. Ook hadden zij de gewoonte van onderaardfche holen te graven, en dezelven met veel mest te bedekken, ten einde in den winter voor zich zei ven eene toevlucht, en voor hunne vruchten eene bewaarplaats te hebben, waarin de vorst niet kon doordringen. Wanneer dus ook de vijand doordrong, kon hij alleen plunderen 't geen voor de hand ftond; doch *t geen begraven was, bleef hem verborgen. Allen bedekten zij zich met een krijgsmantel, welke met een ftrik of haak, of, bij mangel van denzelven, met een doorn gefloten werd. Voor het overige zaten zij gantfche dagen geheel naakt bij hunne kudde of het vuur. De rijkften onderfcheidden zich, echter, door enge kleederen, welke naauwkeurig aan alle de leden van het ligcaam pas-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 85 pasteen. Ook droegen zij huiden van wilde dieren: aan de Romeinfche grenzen althands,J (waar zij andere kleederen konden verkrijgen,) zonder daartoe eenige moeite aantewenden; doch meer binnen hun Land, waar de koophandel nog geen pronk der weelde had ingevoerd , op eene meer zonderlinge wijze. Aldaar namen zij huiden van wilde dieren, als van vosfen, beeren en wolven, teekenden dezelven met vlekken, en omzoomden ze met vellen van andere dieren, welke van de verste zeekusten werden aangevoerd, vermoedlijk van fabels en dergelijken. De vrouwen hadden dezelfde kleederdragt, alleenlijk met dit onderfcheid, dat zij zich dikwijls in lijnwaad kleedden, welk zij ten deele van de Galliërs hadden, leeren weeven. Om zich nog eenig meerder fieraad bijtezetten, bedienden zij zich van purperverwige banden of purperen zoomen, welke zij van de Romeinen kochten. Echter droegen zij geene mouwen, en hunne armen, zoo wel als een gedeelte der borst, waren naakt. Van hunne landerijen namen de Duitfchers zoo veel in bezit,1 als het getal van hun, die ze bebouwden, verëischte, verdeelden dezelve naar haare onderfcheidene waarde onder elkander, en verwisfeldeuze jaarlijks: wanneer'er, echter, altijd nog bouwland overig bleef. Want zij wisten zich noch de uitgebreidheid, noch de voortreflijkheid van hunnen grond recht nuttig te maaken, teelende op denzelven enkel graanen. Vanhier, dat zij wel van den winter, lente F 3 en ico iaa- en vóór, :n 400 na ie geti. ,-an C. Hunne 'elden.  ïoo iaaren vóór, en 400 na de geb. van C. Hunne uitvaarten. Eenigen der merkvaardigde Volken. Sf5 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vni boek. m zomer; doch van den herfst volflrektlijk geen denkbeeld, noch voor denzelven een' naam hadden. Het begraven hunner lijken gefchiedde zonder eenige ftaatfie. Alleen de ligchaamen van beroemde mannen verbrandden zij met eene bijzondere foort van hout. Aan ^ elk van hun gaf men zijne wapenen, fomtijds ook zijn paard mede in het vuur. Hunne graven beftonden alleenlijk uit zooden, en het llichten van praalgraven achtten zij voor de verftorvenen nutteloos. Hun weeklaagen en fchreijen duurde flechts korten tijd; doch deste langer hunne fmarten en droefheid , daar zij het eerfte alleen voor vrouwen gepast, en de mannen integendeel verpligc oordeelden door hunne nagedachtenis de verftorvenen te verè'eren. XXXII. Dit is dus geene befchrijving van een woest Volk , dat, ongezellig rondzwervend, alleen door dierlijke neigingenen hevige hartstogten , en bijna nimmer door verilandig overleg kan geregeerd worden. Het is veelmeer een afbeeldfel van vrije, dappere, nog door geene wellusten bedorvene Volken, die 't geen zij in kundigheden, vaardigheid der kunst, zachte zeden en geneugten der befchaafdheid te kort fchieten, door verfcheidene roemrijke hoedanigheden eenigermaate vergoeden. Naauwlijks hadden de Duitfckers nog begonnen hunnen geest zoo te vormen, als de Grieken en Romeinen reeds lang te vóóren in hooger volkomenheid gedaan hadden; echter hadden zij weinig reden om dee-  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 87 deeze Volken te benijden, die zoo door hunne eigene buirenfpoorigheden, als door die hunner vorsten, reeds meer hadden geleeden dan de Duitfchers immer konden vreezen. Zij "waren arm ; doch vergenoegd en vrolijk. Terwijl deeze beroemde Volken fteeds zichtbaarer ontaartten, kwamen de Duitfchers, met edele gezindheden toegerust, en inzonderheid vol ontembaare liefde voor de vrijheid, (het eigendom der' Duitfchers, gelijk de Romeinen zelve zich uitdrukten,) fteeds nader aan den tijd, waarop zij, langzaamerhand, derzelver plaats zouden innemen. Nu vond men, wel is waar, in dien tijd, of omtrent honderd jaaren na de geboorte van Christus , in het tegenwoordige Duitschland wel veele Volken, die zich door bijzondere zeden en gewoonten , koenere dapperheid, hoogeren krijgsroem, aantal, magt en zelfs ftillere bézigheden van elkander onderfcheidden; doch eigenlijk werden zij allen door dezelfde hoofdbedoelingen en heerfchende neigingen bezield. Het is wel der moeite waardig eenigen deezer Duitfche Volken, nevens de gewesten, welken zij bewoonden, hier te vermelden, deels omdat zij, uit hoofde van bijzondere omftandigheden, merkwaardig zijn, deels om hunne beroemdheid in het vervolg der gefchiedenis. De Sneven hadden de groote landftreek van de Oostzee af, tusfchen de Elve, Saai, Donau, en W^fl, ingenomen; •doch waren weder in verfcheidene kleiner Volken verdeeld. Onder deezen gaven zich F 4 Ce ico iaaren vóór, en 400 na de geb. van C.  S 8 II. hoofdd. Nieuwe ge/chieden. vin boek. ICO '\2.%' ren vóór , en 400 na de geb. van C. de Semnonen voor de oudften en vóórnaamHen uit; zij hadden hunnen zetel aan de Oder, Havel en Spree , of in het tegenwoordige Silefiè', het Lausnitfche en het Mark-brandenburg fche. Andere Suevifche Volken waren: de Longobarden, die, gelijk zij zelve verhaalden, van hunne lange baarden dien naam ontleenden, en aan de beide zijden der Elve, in het Mark en de Maagdenburgfeke woonden, wel gering in getal, doch door hunne dapperheid veilig voor de heerfchappij der mag- tige Volken, die hen onringden; de Hermónduuren , welken men, omtrent ten tijde der geboorte van Christus, in den tegenwoordigen Saxifchcn keurkreits en het Anhaltfche, doch naderhand in het Meisnitfche, en tot aan den oorfprong der Elve, in Bohemen aantreft : zulke getrouwe vrienden van de Romeinen, dat onder alle de Germaniërs zij alleen niet flechts aan den oever van den Donau handel drijven, maar ook in de bloèijende volkplanting Augusta Vinddicorum onbewaakt rondwandelen, en zelfs de huizen vrij in en uit mogten gaan; —— de Nariskers , in een gedeelte van Bohemen en in den Opper palts; de Markomannen, in een grooter gedeelte van Bohemen; — de Gaaien , in Silefiè' en Moravië; — en meer andere Suevifche Volken, zoo wel naar den kant van de 'IVeisfel, als aan dien der Oostzee, welke in dien tijd de Suevifche zee heette, bijzonderlijk de Go/honen of Gothen, in het :egenwoordige Prulsfen. De laatften hadden tot  Gefchiedenis der Duitfchers. I. Tijdvak. 89 tot nabuuren de Aestièrs, eensgelijks uit eenen Suevifcken ftam gefprooten. Zij teelden niet alleen graanen en andere landvruchten met meer geduld dan de overige Duitfchers ; maar waren ook onder hen de eenigften, die op zandheuvels , en zelfs aan den oever der laatstgenoemde zee, den barnifeen, (welken zij om derzelver doorzichtbaarheid glas noemden,) zochten. Van deszelfs natuur en oorfprong wisten zij niets, en hij bleef langen tijd onder de overige uïtwerpfels der zee liggen, eer de weelde der Romeinen, ten tijde van Neero , aan denzelven een' naam gaf. Zij zelve gebruikten dien niet, lieten hem ruuw, en verwonderden zich, dat hij hun door de Romeinen zoo, wél betaald werd. Thands kennen de Duitfchers reeds voorlang den barnifeen veel beter, graaven hem zelve in hun vaderland uit, en bedienen 'er ■zich van tot het verfpreiden van aangcnaame geuren, het bearbeiden van kunstwerken, en zelfs tot een geneesmiddel. Behalven de Suevi¬ fche bevonden zich ook ten Westen en Noorden van Duitschland, tot aan den Rhijn en Noordzee, nog veele andere Duitfche Volken. Onder dezelven verdienen de Catten, een uitneemend fïoutmoedig en dapper Volk, in het tegenwoordige Hesfen, en gedeeltelijk in Thuringen, eene bijzondere melding. Doch den ongemeenlten lof onder alle de Duitfchers gaf de genoemde groote Romeinfche gefchiedfchrijver aan de Chauzen of Rauzen. Zij hadden het tegenwoordige Bremenfche, F 5 Mid- icg ren vóór, en 400 ni de geb. van C.  ico jaaren vóór, en 4.C0 na de geb. na C. De Mar- lomannikht oorlog. jo IIhoofdd. Nieuwe gefchiiden. vm boek. Minden fche en andere Landen bij de IVefer en Noordzee in bezit. Als een der edellle en rijkile Volken van Duitschland, betoonden zij hunne grootheid alleenlijk door rechtvaardigheid; zij leefden zonder hevige begeerten, gerust en ftU, veroorzaakten geene oorlogen, en roofden noch verwoesteden immer. Schoon zij magtiger waren dan hunne nabuuren, hadden zij", echter, zulks niet te danken aan eenige gewelddaadigheden. Doch zij waren tevens altijd gereed om de wapenen optevatten, en Honden ook dan in een niet minder groot aanzien, wanneer zij zich van dezelven niet bedienden. XXXIII. Nu hebt gij, mijne waardlten, eene kennis van uwe vroegere voorvaders verkreegen , welke u nimmer berouwen kan. Immers door alles, wat u tot hiertoe van hun verhaald is, gevoelt gij gewislijk uwe begeerte nog meer opgewekt om te weten, hoe Volken, welke van hunne tegenwoordige nakomelingen zoo aanmerklijk verfchilden, zich iteeds meer veranderd, en wat zij met zulk eene groote gefchiktheid tot groote daaden, als zij bezaten, indedaad hebben verricht. Het was, wel is waar, in het algemeen voor de Duitfchers onvermijdlijk met de Romeinen dikwijls in oorlog te geiaaken. Beiden grensden zij aan elkander, van den mond des Rhijns af langs deeze rivier en den Donau, tot het tegenwoordige Hungaarije, en in dat gedeelte van Poolen , waar zich dit Land van Hungare jet affcheidt. Volken, elkander zoo nabij, tusfchen welken zulk een oude wrok en zoo  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 91 zoo veel wantrouwen heerschten; waarvan het eene nog iteeds het andere , indien al niet te veroveren, ten minsten op alle wijzen poogde te verzwakken, terwijl de wederpartij op haare beurt zich geene gelegenheid liet ontglippen , om haaren beftendigen vijand nadeel toetebrengen : zulke Volken waren wederkeerig de gevaarlijkfte nabuuren. Doch toen de Romeinen , door de verovering van Dacië y nog van eenen anderen kant, van her tegenwoordige Zevenbergen naamlijk, den Duitjeheren nabij kwamen, troffen veele DuitJ'che Volken een verbond, om de Romeinen gemeenfchaplijk aantevallen. Het waren de Mar* komannen , Chiaden , Hermonduuren, Nariskers en andere in het tegenwoordige Duitschland tot aan den Rhijn, waarbij nog verfcheidene Volken zich voegden uit Sarmatic, of het tegenwoordige Poolen. Hierüit ont. ftond de Markomannifche oorlog, dien zij van het jaar 166 af mee de Romeinen voerden. Hij verkreeg zijnen naam van de beroemdite onder deeze verëenigde Natiën, en duurde omtrent veertien jaaren. Zij drongen over den Donau tot aan de grenzen van Italië, zelfs in Panno?iië door ; en niettegenftaande de Romeinen in dien tijd door een' der wijste vorsten, door Marctjs Aurelius, geregeerd werden-, gelukte het hem, echter, na zoo veele jaaren nog naauwlijks om den oorlog in eenen voor den Romeinen gunstigen ftaat aan zijnen zoon overtelaten. Éénmaal zelfs hadden hem de Qitaden, niet vei van ico jaaren vóór, en 400 na de geb» van C.  9 a II. hoofdd. Nieuws gefchieden. vniBOEfc. loo jr ren vóó en 400 de geb. van C- Op nieu\ aanwasfendeDuitfche Volken plunderen het RomeinfcheRijk uit. a- van de rivier Granikus in het tegenwoordige '' Hungaarife, in eene onvruchtbaare engte gelokt, van alle zijden ingetlooten, en dus in gevaar gebragt om door gebrek aan water met zijn gantfche krijgsheir omtekomen. In deezen nood keerden zich de Christelijke foldaaten in den gebede tot God, en de Heidenfeke met hunnen keizer tot hunne vermeende Goden. Weldra yiel 'er een fterke regen, welke de Romeinen verkwikte; daarop volgden hagel, blikfcm en donderdagen, en zij werden door deeze fpoedige verandering zoo fterk aangemoedigd, dat zij de aanvallen der Duitfchers gelukkig affloegen. De zoon en opvolger des keizers floot, wel is waar, met de Duitfchers eenen vrij roemrijken vreede , bij welken zij ook ^ ten deele hunne toeftemming gaven om in zijnen krijgsdienst overtegaan ; doch hij had eerst veel geld onder hen uitgedeeld, om zulke voorwaarden aangenomen te zien. , XXXIV. Deeze groote krijg had ook zeer merkwaardige gevolgen. Hij was tevens de oorzaak van de "eerde aanmerklijke verhuizing van Duitfche Volken in de Christelijke tijden, waardoor niet alleen veele Duitfche Landen zeer merkbaar van inwooners ontbloot werden; maar ook de Duitfchers het Romeinfche Rijk aan den Donau veel naderbij kwamen, ja zelfs in geen gering aantal, als foldaaten of landbouwers, hun onderhoud in hetzelve vonden. Nog belangrijker was het, dat nu, deels nieuwe aanzienlijke Duitfche Volken ontftondeu, welker naamen men tot hiertoe nog niet  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 93 niet gehoord had, deels de reeds min of meer bekende veel magtiger werden. Het een en re ander hebbe men vermoedlijk toetefchrijven aan verëenigingen van verfcheidene kleiner v; tot één groot Volk, waardoor hunne voorige naamen meestendeels in vergetelheid geraakt zijn. Dus vertoonden zich in den beginne der derde eeuw de Alemannen, of eene uit allerleije mannen en Volken famengeftelde n Natie, die eerst aan de Ma in, naderhand aan den Boven-Rhijn, of aan deeze zijde van die rivier, van de Zwitferfche grenzen af tot omtrent Ments toe, woonden, en vandaar dikwijls in Gallië, ja zelfs in Italië invielen. Niet lang daarna verfcheenen de Franken (een naam , welke vrije lieden aanduidt,) aan den Neder -rhijn , in het tegenwoordige Weslphaalen, tot in de verëenigde Nederlanden, die eensgelijks Gallië, vooral deszelfs Belgiesch gedeelte, ja zelfs Spanje, door hunne ftrooperijen afbreuk deeden. Achter en nevens hen kwamen de Saxen of Sas/én ten voorfchijn , in wier taal Sachs of Sahs een lang mes of dolk, dien zij droegen, beteekende. Hunne eerfte bekende woonplaatfen waren nog vóór het jaar 200 in het tegenwoordige Holfleinfche, en op eenige eilanden der nabuurige Noordzee ; doch naderhand zijn zij Westpliaalen en de Nederlanden tot aan den Rhijn en de Schelde ingetrokken. Zij werden fterke zeeroovers, en plunderden zeer dikwijls de Britannifche en Gallifche kusten uit. Ook de Thuringers of Thernin- gers, ico jaan vóór, 1 400 na i geb. in C. Aleman- ■n. Franken, Saxen.  94 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. var boek. ioo jaa«en vóór. en 400 na de geb. vaa'C. Gothen. fïe Gotbcn nichten een magti- Rijk. gers, gelijK men hen eerst noemde, werden ten minsten kort na het jaar 300 in het tegenwoordige Franken of Beijeren bekend. Doch geen van alle de Duitfche Volken, werd nu inde derde eeuw beroemder en voor de Rcimci;ie:i geduchter dan de Gothen. Zij waren uit het tegenwoordige Pruisfen naar D:icis (dat is, naar het tegenwoordige ZevenIer gen en de aangrenzende Landen,) getrokken, waarin zij niet alleen allerwegen ftroopten en alles uitplunderen; maar waardoor zij ook over den I)o:;au diep in het Romeinfche Rijk in drongen. Zij verdoeken bij deeze gelegenheid eenen keizer, Decius, nevens een gedeelte van zijn heir, zeilden door de Zwarte zee naar Romeinsch Afië, alwaar zij de fraaifte Landen en fteden verwoesteden, en gedroegen zich op de zelfde wijze in Griekenland en andere Landen, tot de AJriatijche zee, ja zelfs tot in Italië- Eindelijk werden zij. niet lang vóór het jaar 300, door dappere keizers, niet dan met veel moeite, weder uit hun Rijk geflagen. Met de Gothen waren de Wandaakn, eene aan hun vermaagfchapte Natie, eensgelijks van de Oostzee herkomftig,en in deeze togten verè'enigd. Doch aan de A'.emamen Grensden de Bourgondiërs aan den RAtyn, aldus genoemd naar hunne burchten of kasteelen die Gallië niet minder veröntrusteden. XXXV. Dat de Duitfchers het Rijk der Romeins;; zoo lang agterè'en ongehinderd konden benadeelen, was niet minder toete  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 95 tefcfarijven aan de fchuld der laatften, dan aan de woeste dapperheid der eerften. Geen Romeinsch keizer zat thands vast op zijnen troon. Zijne foldaaten zetteden hem af, of vermoordden hem, zoodra hij hun, vooral door zijne geftrenge krijgstucht, mishaagde. Dikwijls ontftonden 'er in dit Rijk oproeren, en wierpen zich verfcheidene veldheeren oi bevelhebbers gelijktijdig tot keizers op. Van deeze wanordes bedienden zich de Duitfchers. Men poogde hen fteeds in grooter aantal, deels door het fluiten van verbonden, deels wanneer zij zich onder de Romeinen nederfloegen, tot befchermers des Rijks te gewinnen; en zij munteden meermaalen uit onder deszelfs dappere verdeedigers. Niet zelden betaalde men hun jaarlijks eenig geld, opdat zij het Rijk niet zouden verontrusten; zoodra men dus hiermede ophield, herhaalden zij op nieuw tegen hetzelve hunne aanvallen. Zelfs was zeker keizer , Maximinus , die door zijne ligchaamskrachten en dapperheid zich van gemeen foldaat tot deeze waardigheid verheven had, van Gothfclie afkomst. Keizer Carracalla vleide hen in zoo verre, dat hij dikwijls een met goud geborduurd Duitsch krijgskleed droeg, en, om het geele hair, dat den DuitJchcren bijzonderlijk eigen was, natevolgen, zich eene foort van hairhulfel van deeze kleur liet maaken. Hij vormde uit de fraaiften en fterkften van hun, zelfs uit hunne knechten, voor zich eene lijfwacht, vertrouwde zich het liefst aan dezelve, en noemde haar zijne leeuwen. 100 jaaren vóór, en 400 na de geb. van C.  95 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin eoejc. jc- jaa. \ ren vóór, en 4C0 na de geb. ' rm C. ] ( t 2 1 1 ( j c l c 2 0 t I I ( C fi c c d c I d Cl c ven. Niettegenstaande keizer Aurelianus Lik wij Is over de Duitfdiers zegepraalde, en len uit verfcheidene Landen verdreef, moest lij hun , echter, Dacic overlaten. Nu beetteden de nabuurige Gothen en Wandaaien !it Land. Inzonderheid legden de eerden omrent deezen tijd den grond tot een der aanienlijklte Rijken, welk voomaamlijk omtrent iet jaar 350 zijne groorfte derkre verkreeg, iet bevatte in dien tijd alle Landen, welke ader Dacië, Sannatië en Europiesch Scifthe' ;ereekend worden, en dus tegenwoordig oner de naam en van Poolen, Zevenberger. , een edeelte van Hungaa~ijen tot aan de Thetsfa Moldavië , - Walachi]: en de overige, aan eezen kant van den Donau tot aan de Zwarte ee liggende , Landen bekend zijn; alsmede og een gedeelte van het tegenwoordige Rusind tot aan den Don, door de ouden Tanals enoemd , ef tot aan de grenzen van Afië. )it Rijk werd ook weldra in twee hoofddee:n gefcheiden: in het Oïstergothifchc, dat ten koson, en het IVestergothifche, dat ten Wesm lag. Ondertüsfchen verdeedigden eenige :hrandere keizers , gelijk Diocletianus en 'oxstantinus, hun Rijk vrij gelukkig tegen e L::.i - De iaaute overwon, o::der aneren, de Franken aan den Rhijn , en had aarna de wreedheid , van hunnen gevangen oning in de openlijke wedfpelen den wilden ieren voortewerpen. Hij verplaatfle den zeil des keizerrijks van Rome naar Dijzantium f Conftantinopolen, en dus naar dien kant, van  Q-efc/iiedems der Duitfchers. I Tijdvak. 07 van welken, uk hoofde yan de nabijheid dei magtige Gothen, de Romeinen het meest hadden te vreezen. De Wandaaien, door de Gothen onderdrukt, nam hij in Pannonië aan, alwaar zij zich bijna veertig jaaren als getrouwe onderdaanen gedroegen. Ook zijn bloedverwant, jkeizer Julianus , floeg de Alemannen en Franken over den Rhijn te rug , en drong zelfs over deeze rivier in hun Land. Men zag wel, dat het voornaamlijk van de waakzaamheid en wijze maatregelen des keizer$ afhing., of de Duitfchers al , dan niet , in hunne aanvallen op het Romeinfche Rijk gelukkig zouden flaagen. Doch daar flechts weinige keizers deeze hoedanigheid bezaten, en hun Rijk reeds op zo veelerleije wijzen verzwakt was .: begonnen de Duitfchers hete zelve Iteeds op nieuw te verwoesten. XXXVI. Omtrent deezen tijd, in de vierde eeuw, hadden zij reeds een aanmerklijk begin gemaakt met de kennis en beoefening van het Christendom. Deeze Godsdienst was eerst omtrent het midden der tweede eeuw in het tegenr woordige Duitschland3 doch eigenlijk flechts in dat gedeelte van hetzelve,welk de Romeinen aan gene zijde van den Rhijn en Donau had? den ingenomen., doorgedrongen. Aldaar ontrftonden van dien tijd af, langzaamerhand, in de voornaamfte fteden van Belgiefch Gallië, waaryan een gedeelte ook Germanië aan deeze zijnde van den Rhijn genaamd werd, talrijke gemeenten van Christenen, Hiertoe behoorden /lugusta Trivirorum, Colonia Agripfina, Ma? \\\. Peel.. G Ê9#* ico ias- ren vóór, en 400 na de geb. van C. Het Christendom word ander cfe Duitjchetf aitgeareLd,  98 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek, 100 jaa. ren vóór en 4-0 n de geb. van C. gantiaium, Borbetomagus, Nemetes, Argen\toratum, uit welke de tegenwoordige naamen der fteden Trier , Keulen, Ments, Worms , Spiers, en Straatsburg ontftaan zijn. Dus werden 'er ook in Vindelici'è of Augusta Vindelicorum, (thands Augsburgf) in Noricum bij Laureacum, (vanwaar het vlek Lorch in het Oostenrijkfche ontftaan is,) en op meer andere plaatïen, zulke gemeenten gefticht. Zij ontftonden, wel is waar, voornaamlijk uit oorfpronglijk Romeinfche inwooners deezer gewesten , doch ook zoo veele Duitfchers als in dezeiven onder de heerfchappij der Romeinen leefden , namen 'er geen gering deel aan. Doch in het eigenlijke Duitschland bleeven alle Volken nog Heidenen , uitgezonderd eenige weinige bijzondere perfoonen , die zich van de nabuurige Christenen in het Romeinfche gebied in derzelver geloof lieten onderwijzen. Veel voorfpoediger was de uitbreiding van het Christendom onder die Duitfchers, welke reeds bij veele duizenden in het Romeinfche Rijk woonden; en zelfs onder die Duitfche Volken, welke zich aan de grenzen van dit Rijk buiten Duitschland hadden gevestigd. Dit had inzonderheid plaats bij de Gothen. Éénmaal hadden zij van eene ftrooperij in het Romeinfclie Rijk eenige gevangenen medegebragt, waarvan fommigen, niettegenftaande zij door hun tot flaaven gemaakt waren , hunnen meesteren een denkbeeld van het Christendom mededeelden. Van nu af nam hunne neiging tot hetzelve fteeds  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak, pp iteeds meer toe ; doch van het midden der vierde eeuw af werd zij allermeest uitgebreid. XXXVII. Immers in dien tijd vond men onder hen een' geleerden en vroomen Christen, Ulpihlas genaamd, (waarvan het tegenwoordige Wolf afftamtj) die, gelijk in het algemeen de Christenen dier vroeger tijden, oordeelde, dat het zekerfte en beste middel om de Gothen den Christelijken Godsdienst te leeren kennen en liefhebben daarin belfond, dat men hen de Heilige' Gefchrifcen zelve in hunne moedertaal liet lezen. Doch zij hadden in dien tijd nog geen letterfchrift, en konden , gelijk meest alle de overige Duitfchers , noch lezen, noch fchrijven , uitgezonderd alleen eenige aanzienlijken en diegenen , die met de Romeinen meer bekend waren geworden , of zelfs wel in hun Rijk woonden. Doch zelfs deezen fchijnen flechts Latijnfche letters tot het fchrijven in hunne taal te hebben gebezigd. Ulphilas vond dus voor zijne Gothen een foort van letterfchrift uit, welk uit Latijnfche en meest uit Griekfche letters was famengeftcld. Dit is, zoo veel wij weeten, het oudfte letterfchrift, voor een' Duitfchen tongval gefchikt. Toen men in vervolg van tijd voor andere Duitfche tongvallen eensgelijks letterfchrift vervaardigde , geleek hetzelve meest naar het Latijnfche ; gelijk ook het Duitfche fchrift, dat wij in de, tegenwoordig in het licht verfchijnende, boe* ken kezen, niets anders is dan het, van tijd tot tijd, min of meer veranderde, Latijnfche G 2 let- ico jaaren vóór, en 400 na de geb. ?an. C. Ulphilas vindt voor de Gothen een foort van letterfchrift uit.  tod jaa ren vóór, en 400 na dc geb. van C. 100 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek, letterfchrift. Ulphilas vertaalde de Heilige Schriftuur in het Gotkiesch ; doch liet die boeken agter , waarin de oorlogen der koningen van Israël befchreeven zijn, opdat zijne , nog ruwe en tot het beftendig gebruik der wapenen maar alte zeer geneigde, Natie daardoor in haare oorlogzuchtige gezindheid niet te zeer mogt verfterkt worden. Voords zorgde hij, dat deeze vertaaling in het pas uitgevonden letterfchrift wierd afgefchreeven. Zij kon dus voor die Gothen, welke met het Romeinfche of Latijnfche , alsmede met het Griekfche, waaruit dit nieuwe letterfchrift oorfpronglijk is, bekend werden, niet moeijelijk te lezen zijn. Nog heden is een aanmerklijk nuk van deeze Gothifche vertaaling van den Bijbel aanwezig. Het grootfte gedeelte van de vier Eüangeliën is in het zoogenaamde zilveren handfehrift vervat, welk te Upfal in Zweeden bewaard wordt. Het draagt deezen naam, omdat het met zilveren letters op purperverwig pergament gefchreeven is. Daar dit fieraad der geleerdheid aan Duitschland, waarin het weleer berustte, onttrokken is, baarde het vóór eenigen tijd deste meer genoegen, toen men een ander, fchoon veel kleiner ftuk, van de Gothifche vertaaling des Nieuwen Verbonds in een handfehrift der boekerij van den hertog van Rrunswijk te Wolfenbuttel ontdekte. Beide Hukken zij» door den druk algemeen gemaakt en opgehelderd. Zij zijn de oudfte fchriftlijke gedenkteekens der Duitfche taal, welke cot onze tij-  UUHIIiAS,Bisfcliop der Gothen, Voor hun deiiitvin= der van letterfchrift„   Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak, ioi tijden bewaard zijn gebleeven, en reeds uit dien hoofde van eene zeer groote waarde. De tongval der Gothen fchijnt in dezelven wel ruw, doen geenszins zonder nadruk. XXXVIII. Doch deeze voorfpoed van den Christdijken Godsdienst in deeze en gene oorden van Duit>chland,was de eenigfte merkbaare en belangrijke verandering, welke onder de Duitfchers geduurende drie en eene halve eeuw was voorgevallen. Voor het overige waren zij nog even vrijheidlievend en krijgshaftig, en niet min geneigd om met het ftrijdbaare gedeelte van gantfche Volken op de Landen hunner nabuuren intevallen, dan in het begin van dit tijdvak. Zij bleeven nog als van ouds afkeerig van fteden en het zorgvuldiger bebouwen van Landen, en kenden de iraaije kunsten en weetenfehappen nog naauwlijks bij naamen. Zij hadden wel van de weelderige en wellustige leevenswijze der Romeinen eenig denkbeeld verkreegen; doch zonder dat derzelver befchouwing hunne zeden had kunnen bederven. Integendeel verachtten zij thands de Romeinen veel meer dan immer; want deezen waren indedaad, van tijd tot tijd, dieper gezonken, ja bijna het tegenövergeftelde van de Duitfchers geworden. De Romeinen hadden thands de minste achting voor den ftand van een' krijgsman, en denzelven van de overige rangen der menfchen , met welken hij weleer op het naauwst was verbonden, gantschlijk afgezonderd. Hunne foldaaten waren geheel vervreemd van de oude krija;sG 3 wcht, ico jaaren voor, en 4C0 na de geb. van C. Het Rijk Ier Gothen wordt, tot ladeel i?aii iet Roneinfche,en val jebiagt.  loo jaa ren vóór en 400 n de geb. van C. 102. II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. tucht, gantfchelijk overgegeeven aan verwijfdheid en oproerzucht. Doch in het algemeen hadden de Romeinen liever die zelfde Duitfchers in hunne foldij, welken zij Barhaaren noemden en vreesden, en wien zij, echter, ineen groot aantal de verdeediging van hun Rijk toevertrouwden. In deeze omflandigheden drongen de Hunnen, een Afiatiesch Volk, in het jaar 576 plotslijk in Europa , en viekn het Gothifche Rijk met zulk eene woestheid aan, dat Hermanrich of Ermerich, koning der Oostergothen, die zoo veele andere Duitfche en S/avonifche Volken onder zijne heerfchappij gebragt had, in eenen ouderdom van honderd jaaren liever zich zeiven het leeven benam, dan dat hij den ondergang van zijn Rijk bedaard zou aanfchouwd hebben. Eenige honderd duizcnde Wesiergothen trokken in deezen nood naar den Donau, en vonden, volgends hun verlangen, in Thracic eene veilige fchuilplaats, voor welke zij het Land bebouwden en krijgsdiensten deeden. Doch toen zij door de Romeinfche bevelhebbers op eene trotfche en harde wijze werden mishandeld , namen zij de wapens op, en bevochten eene volkomene zege over de Romeinen, welke keizer Valens zeiven het leeven kostte. Vervolgends plunderden zij verfcheidene Landen des Rijks uit, tot aan de poorten van Conflantinopolen. De Romeinen, wel is waar, herftelden zich weder onder twee dappere keizers , en dwongen de, zich in het Rijk bevindende, Gothen en andere Duitfchers tot On-  Gefchiedenis der Duitfchers. I Tijdvak. 103 onderwerping; doch hetzelve was reeds alte 100 jaazeer verzwakt, en had, zo het éénmaal we-renvoor' der door onbekwaame keizers geregeerd geb.na wierd, een nog veel treuriger lot te duchten van C. van de Duitfchers, die zich in en buiten hetzelve hadden nedergeflagen. Theodosius, ichoon een wijs en dapper keizer, beging, echter,den groven misflag van bij zijnen dood, in het jaar 395, het Rijk te verdeelen, en voor zijne twee zoonen, van welken de een nog flechts een knaapje, en de ander weinige jaaren ouder en even ongefchikc voor de regeering was, agter te laten. Daardoor maakte hij het den Duitfcheren, die altijd gereed waren om zich van alle de misflagen der Romeinen tot derzelver nadeel te bedienen, veel gemaklijker om hunne wenfchen vervuld te zien. G* TWEE-  j 04 II hoofdd. Nieuwegefchieden. viü boek i Een Duitfcher onderfteuntnog etnigen tijd het RemeinjcheRijk tegen de Duitfchers. TWEEDE TIJDVAK. (of in de middenfte gefchiedenis het eerfte.) Van de groote Duitfche Volksverhuizing, of de verwoesting van het Westerfche Rijk der Romeinen door de Duitfchers en de [lichting Van Duitfche Rijken, tot den oorfprong van het, naderhand bij uitfluiting zoo genoemde, Duitfche Rijk. Van het jaar 400 tot 843 na de geboorte van Christus. Omtrent vier en een halve eeuw. t Omtrent het jaar 400 was dan de toeftand des Romeinfchen Rijks en der Duitfchers zoodanig, dat de laatften eene zeer gegronde hoop konden voeden om een aanzienlijk gedeelte van hetzelve te overweldigen. Arcadius en Honorius , de beide jonge zoons van Theodosius, voerden alleenlijk den naam van keizers, en regeerden op deeze wijze, de een van Conflantinopulcn over de Oosterfche, en de ander van Rome over de Westerfche Landen hunnes Rijks. Doch de zonder[ingfte en voor de Romeinen vernederendfle om-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 105 ómdandigheid was deeze, dat van éénen enkelen Duitfcher de gantfche veiligheid en uitwendige voorfpoed hunnes Rijks afhingen , voor zoo verre, naamlijk, dezelven van menfchen kunnen afhangen; Deeze Duitfcher was Stilico , een geboren Wandaal, die, iri naam van den elfjaarigen keizer Honorius, het gantfche beduur des Westerfchen Rijks op zich nam. Ook de Oosterfche keizer Arcadius, een jongeling van agttien jaaren, had wel zijne Staatsdienaareh en raadgevende medehelpers, die hij meer dan te veel noodig had; doch zij kwamen in geene vergelijking met Stiligo, die niet alleen de bekwaamde veldheer van het Rijk was , maar ook zeer veel fchranderheid, werkzaamheid en gezwindheid in alle zijne onderneemingen deed blijken. Tevens gedroeg hij zich, wel is Waar, als een zeer heerschzuchtig en eergierig man, die zich alle moeite gaf om ook in het Oosterfche Rijk de hoogde magt in handen te krijgen, met deszelfs Staatsdienaaren daarover in vijandfchap geraakte, en daardoor den tocdand des Rijks niet weinig verergerde ; doch deszelfs Wester - gedeelte verdeedigde hij zeer gelukkig. De Duitfchers begonnen op nieuw op dit zwakke en in zichzelve verdeelde Rijk aantevallen. Inzonderheid hadden de Westergothen eenen zeer dapperen koning Alarich, die zich reeds in den Rometnfchen krijgsdienst beroemd had gemaakt , doch zich daarvoor Hecht beloond achtce. Hij drong dus in het jaar 400 met G 5 zijn Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C.  i o 6 II iioofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. Van het jaar 400 tot ^43 m de gub. van C. zijn krijgsheir uit Pannonië in Italië; doch werd in twee veldflagen van Stilico overwonnen. Niet lang daarna werd Italië door een' ander' Duitsch koning, Radagais , met eenen ongelooflijken toevloed van Duitfche Volken, van tusfchen den Donau en Rhijn , overflxoomd. Stilico wist deeze verbaazende meenigte tusfchen onvruchtbaare bergen intefluiten , en haar volkomen te overwinnen, zonder bijna het zwaard tegen haar te hebben getrokken. Het Oosterfche Rijk daarentegen onderging een deste fchandelijker lot. Gainas, een Gqthiesch veldheer, die in deszelfs dienst was , noodzaakte Arcadius om hem tot veldheer , zoowel van zijne Gothiefche als Romeinfche foldaaten , te benoemen. Doch hij werd weldra misnoegd, en zou waarfchijnlijk Conftantinopolen bemagtigd hebben, indien men niet eenige duizende aldaar woonende Gothen , die het met hem eens waren, had omgebragt; en, eindelijk, moest de keizer tot eenen anderen Gothiefchen veldheer zijne toevlucht nemen, om den eerften met zijn krijgsvolk uit het Rijk te verdrijven. Bij zulk eene jammerlijke verbastering der Romeinen was het geenszins te verwonderen, dat zij de kleederdragt der Gothen, die reeds hunne overwinnaars waren , begonnen natevolgen. De Gothen, echter, die de aanzienlij kif e waardigheden aan het hof van Conftantinopolen bekleedden , verfcheenen aan hetzelve , wel is waar , met hunne Romeinfche eerekleederen; doch trokken terftond hunne pel- fen  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 107 fen weder aan, zoodra zij het hof hadden. verlaten, en dreeven den fpot met het lange] Romeinfche kleed, waarmede men het zwaard, niet vaardig voeren kon. 1 II. Niettegenstaande al'e deeze vernederingen en vrees voor de Duitfchers, handelden 1 de Romeinen allerönvoorzigtigst. Honorius liet in het jaar 408 , op eene onbeweezene • aanklagt, den eenigflen fteun van zijn Rijk, 1 Stilico , om het leeven brengen. Daarenboven wekte hij het misnoegen van den ge- < duchten Alarich op, door eene hem gedaane belofte niet te vervullen. De Romeinlche foldaaten vermoordden zelfs de, in Italië woonende, vrouwen en kinderen van de , in Romeinfehen krijgsdienst llaande, vreemdelingen , die daarop, ten getale van dertig duizend mannen , tot Alarich overliepen. Deeze rukte terftond op Italië aan, dwong de inwooners van Rome , om voor veel geld en kostbaarheden zijnen aftogt te kopen , gaf hun een' anderen keizer, zette dien weder af, kwam , eindelijk , daar Honorius geen vergelijk met hem treffen wilde, in het jaar 410 voor de derdemaal voor Rome , veroverde het ftormenderhand, liet het uitplunderen en ten deele verbranden. Dus wreekten de Duitfchers aan de Romeinen alle die Volken, welken zij, zoo veele eeuwen agterëen, overheerscht, beroofd, en met wier eigendommen zij hunne hoofdltad verfierd hadden. Alarich intusfehen en zijne Wester gothen waren geene geheel woeste veroveraars. Van het aar 400 ot 843 na le geb. 'ah C. Na zijnen lood vordt Ro. ne door 1'estergchen veroverd en ;eplunlerd.  Van het jaar 400 tot 843 n: de geb. van C. 108 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. veraars. Daar hij en de meesten van hun t het Christendom beleeden, gaf hij bevel de kerken en alle inwooners, die tot dezelve hunne toevlucht namen, te fpaaren , en in de hitte van het buitbejag zoo min mooglijk bloed te vergieten. Zelfs liet hij eenig goud en zilver vaatwerk in de kerken terug brengen, uit welke het geroofd was; en verfcheidene Gothen voerden zjlfs de Romeinen naar de kerken, o.n ze voor hunne onbarmhartige medefoldaaten te beveiligen. Voor het ove> rige ftrafte deeze Duitfche koning de ontijdige trotschheid der Romeinen allergevoeligst. Toen zij bij zijne eerfte verfchijning voor hunne hoofdftad door hongersnood gedwongen werden hem een vergelijk aantebieden, en , echter , op hunne groote meenigte gewapende burgers roemden, die ter verdeediging van dezelve in ffaat waren, gaf Alarich lagchend ten antwoord : hoe digter het gras ffaat, hoe gemaklijker het zich laat maaijen. Nu had hij de beroemdfte, grootfte en rijkfle ftad van zijnen tijd, welke meestal voof onverwinlijk gehouden werd , met weinig moeite veroverd. Doch hij hield zich niec lang in dezelve op , want hij bedoelde niet zoo zeer deezen zetel van het Romeinfche Rijk in het Westen volkomen aan zich te onderwerpen, maar voornaamlijk zijne IVester gothen ten koste van denzelven te verrijken. Daarom liec hij ook den magtloozen keizer Honorius , die naar Ravenna gevlucht was , uit welke zeeftad hij met gemak de Duit-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 109 Duitfchers verder ontvlieden kon, onvervolgd , en trok naar het Beneden Italië, om voords naar Sicilië en Ajrica overtefteken. Doch aldaar dierf hij in den jaare 410. De Gothen leidden eene rivier af, begroeven hem met veele fchatten in derzelver bedding , en lieten voords der rivier weder haaren ouden loop : alles met oogmerk , opdat niemand zou weten, waar hun geliefde koning begraven lag. Daarop verkoozen zij den broeder van zijne huisvrouw , Araulph of Adolph , tot zijnen opvolger. Deeze plunderde Rome nog éénmaal uit, en drong vervolgends in het zuidlijke Gallis. Hier ftichteden de volgende Westergothifche koningen, van tijd tot tijd, een Rijk, dat zich in den beginne over eenige, omtrent Spanje en de Middenlandfche zee gelegene , Landen van Gallië, alsmede over het naaste gedeelte van Spanje, daar het Tolofa (of het tegenwoordige Touloufe in Frankrijk) omtrent honderd jaaren agterëen tot hoofdftad had ; doch zich vervolgends, na het verlies der Galliefche Landen, over geheel Spanje en Lufitamë (thands Portugal) uitftrekte. Dit was onder de nieuw gedichte Duitfche het eerfte bloeijende Rijk, daar het door wijze vorsten , goede wetten en andere dergelijke middelen fpoediger gevestigd en aanzienlijker werd dan de overige. Kort na het jaar 700 werd het, wel is waar, door de Arabieren verwoest; doch uit deszelfs overgebleevene puinhoopen ontdonden Weder kleine Rijken en vorftendommen, welke, Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. • Het Wes- tergothifchs Rijk in Gallië en Spanjg.  Ven het jaar 400 tot li 43 na de geb. van C. De Wandaaien en andere Duitjcbers ver' oesten Galiiè cn Spanje. 110 II hoofdd. Nieuwe gefckicden. vin boek. welke, van tijd tot tijd, het tegenwoordige Spaanfche Rijk hebben voordgebragt. Dit is ook de reden , waarom hier de gefchiedenis der Westtrgothen niet verder verhaald, maar tot de gefchiedenis der Spa?:jaarden, die grootendeels van hun afltammen , befpaard wordt. III. Toen de Westergothtn en andere Duitfchers het eerst federt het jaar 400 in Italië invielen, hadden de Romeinen, om deezen voornaamen zetel des Rijks te behouden, hunne krijgsbenden, welke de Romeinfche grenzen aan den Rhijn dekten, tot zich getrokken, doch juist daardoor het Rijk aan dien kant ontbloot. Deste gemaklijker konden andere Duitfche Volken aldaar in hetzelve indringen; te meer omdat 'er juist in dien tijd in Gallië en Spanje een oproer tegen den keizer ontftaan was. In den beginne dus van den jaare 407 werd Gallië door de Wandaaien , Sneven, Alaanen , Bourgondiërs en andere Duitfche Volken over den Rhijn overftroomd, de fraaifte lteden aan gene zijde van deeze rivier, in het tegenwoordige Duitschland en de Nederlanden verwoest, veele duizende van derzelver inwooners als flaaven weggevoerd, en bijna geheel Gallië tot aan het Pijrenctifche gebergte overhee;d en geplunderd. In den beginne hebben zij waarfchijnlijk, zoo min als de overige Duitfchers, die in het Romeinfche gebied invielen, een voorneemen gehad om in hetzelve eene vaste woonplaats te kiezen; maar flechts om, zoo verre zij konden door- drin-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i i r dringen, zich in deeze fraaije en rijke Landen van buit te voorzien. Doch daar zij in gewesten, waar ten deele geen krijgsvolk was, ten deele niet minder, ja nog meer vreemdelingen dan Romeinen ter befcherming des Rijks gebruikt werden, bijna geen' wederftand vonden, voorzagen zij zich weldra van beltendige verö veringen. De Bourgondiërs bleeven dus in Gallië , werden Christenen, en ftichteden voornaamlijk aan den Rhodanus (thands de Rhone) een Rijk , dat eerst na meer dan honderd jaaren door de Franken werd overweldigd. Zij dienden zelfs eenigen tijd in Gallië den Romeinen tot eene borstweering tegen de invallen van andere Duitfche Volken. De Wandaaien integendeel, die reeds federt eenigen tijd tot het Christendom waren overgegaan, de Sneven en Alaanen, die eensgelijks weldra deezen Godsdienst aannamen, braken fpoedig ook in Spanje door, en verdeelden dit Land, tot welk ook het tegenwoordige Portugal gereekend werd , onder eikanderen. Doch ook aldaar bleeven de Wandaaien flechts tot het jaar 429 , toen ze naar Romeinsch Africa, (waartoe, echter, Aigijpte niet behoorde,) overftaken. En zoo ongelukkig was in dien tijd de toeftand van het Romeinfche Rijk , dat zij zelfs door den Romeinfehen ftadhouder in Africa, die met het keizerlijke hof in onmin was, derwaards genodigd _ werden. Zij vestigden daar indedaad een Rijk, dat eerst na eene eeuw weder on- \ der het( gebied van den keizer van Conftan-' tino- Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Het Rijk der Bourgondiërs in Gallië. Wandaal'die Rijk n Africa.  Van hei jaar 4C0 tot 843 m de geb. van C. De Anglert en Saxen neemen Britanniè in. 112 IIhoofdd. Nieuwegefchleden. vin boek» tinopolen gebragt is. Koning Genserich was deszelfs (lichter: een vorst, die bij eene flechts middenbaare grootte nog kreupel ging, doch niettegenflaande deeze ligchaamlijke gebreken een ichrander oordeel bezat, zeer weJlpres kend en afkeerig van alle weelde was. Zijn toorn, echter, was hevig, en zijne hebzucht geweldig. Voords was hij in het algemeen zeer bekwaam om zich van andere Volken ter bereiking zijner oogmerken te bedienen. Behalven een groot gedeelte van Africa bragt hij ook een iluk van Sicelië onder zijne magt; gelijk de Wandaaien naderhand nog Corfica en Sardanië veroverden. Ja Genserich zeilde zells met een krijgsheir naar Rome, en liet het met veel meer woestheid, dan weleer door de We ster goden gefchied was, van alle deszelfs fchatten en fieraadiën berooven. IV. Terwijl dit omtrent in het midden der vijfde eeuw voorviel,hadden reeds andere Duitfchers Britannië of het tegenwoordige Engeland, dat van alle Landen het verst van het Westerfche Rijk aflag, in bezit genomen. Deszelfs inwooners vervoegden zich dus vergeefs om hulp bij de Romeinen tegen de Volken in het Noorderdeel van hun eiland, de Pielen en Scoten, van wier invallen zij ongemeen veel te lijden hadden. Immers de Romeinen konden naauwlijks Italië, Gallië en andere meer nabuurige Landen , zelfs maar voor een gedeelte, tegen de Duitfchers befchermen. Eindelijk namen de Britten, om niet geheel ten ondergebragt te worden, het be?  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 113 befluk om de Saxen, die aan de Noordzee, van daar de Elve en Wefer zich in dezelve uitftorten , tot aan den Rhijn en Schelde woonden , tot hunnen bijftand interoepen. Deezen hadden wel reeds door hunne plunderzieke landingen Britannië ontrust; doch het was den Britten raadzaamer zich met een aantal afgelegene vijanden te verbinden, dan zich aan eene, hen verre overtreffende, meenigte, welke met hun het zelfde eiland bewoonde, prijs te geven. Zoo kwamen dan den Britten eenige fchepen van Saxen en, met dezelven verbondene, Anglen en futten te hulp, en voldeeden indedaad aan de hoop, welke men van hun voedde. Doch weldra geraakten zij met de Britten in twist, verfterkten zich fteeds meer, en maakten zich, eindelijk, zelve meester van Britannië. Hier ltichtten zij dus ook een Duitsch Rijk, dat naar hunnen naam, het Angeljaxijche genoemd werd. In den beginne beftond het uit zeven kleine vorftendorrmen; doch naderhand kwamen zij gezamentlijk onder éénen koning. Dus is het Engel fche, of, gelijk het thands na de verëeniging van het Noordlijk met het Zuidlijk gedeelte van dit eiland heet, het Grootbriitannifche Rijk, en tevens, van tijd tot tijd, door de vermenging van andere Volken met de Anglen en Saxen, de Engelfche Natie ontftaan. De gefchiedenis der Angelfaxen , gelijk men ze in één woerd plag te noemen, zal dan eerst in die der Engelfchen, in het laatfte deel van die werk III. Deel. H wor- Van het jaar 4C 0 tot 843 na de geb. van C. Het An- eelfuxifche Rijk in Êritannii,  Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. De Duitfche veldheer OuoasER brengt het Westerfche keizerrijk der Romeinen ten gronde. ï 14 IIhoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. worden voordgezet. Thands zij het genoeg aantemerken, dat ook deeze Duitfchers, die buiten Duitschland zoo magtig werden, omtrent vijftig jaaren na hunne komst in Britannië, het Christendom begonnen aantenemen. Doch het grootfte gedeelte der Saxen bleef nog fteeds in Duitschland achter. V. Nog had het Westerfche keizerrijk, fchoon reeds door de Duitfchers, en ten deele door de Hunnen, bijna van alle zijne Landen tot in Italië toe beroofd, ten minstën in naam zijne keizers. Doch ook van deeze waardigheid en tevens van het gantfche Rijk maakten de Duitfchers nu een einde. Zeker Romeinsch veldheer, Orestes , had zijnen nog minderjaarigen zoon Romulus Augustujlus tot keizer benoemd, en regeerde als voogd in deszelfs plaats. Het Romeinfche krijgsheir in Italië belfond in dien tijd meestendeels uit Gothen, Herulers , Sfireh , Rugiërs of Rugen , en meer andere Duitfchers. Deezen eischten het derde gedeelte der velden van Italië, welke daarenboven ilecht bebouwd werden , ten loon voor hunne krijgsdieniten. Men weigerde hun dit: en nu verkoozen zij ÜDoaKER tot hun opperhoofd, om 'c geen zij begeerden zelve te bemagtigen. OdoUker was een Rugiër ; welk Volk van de Oostzee , (waar nog het eiland Rugen hunne nagedachtenis bewaart,) voor een gedeelte tot omtrent den Donau was afgezakt, en nu in het tegenwoordige Moravtë en Oostenrijk , tegen over Nuricum , woonde. Van daar trok hij naar  OIJOAKEK.veHlicer derBuitfcliers.maafet een einde van liet "VV'eaterfcheKeizerrijh derRomeinen,   Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 115 naar Italië, en kwam,uit hoofde van zï'rc ligchaamsgrootte en dapperheid, onder de keizerlijke lijfwacht. Daar hem de Dui/fche foldaaten zoo veel vertrouwen betoonden , vie hij met hun Orestes aan, kreeg hem iri ne magt, en liet hem ombrengen. Teritonc nam hij ook den jongen keizer gevangen : doch fchonk hem uit hoofde van zijne jeugc het leeven , en wees hem tot zijn beftendi^ verblijf een flot, en op hetzelve overvloedig onderhoud aan. Rome zelf gaf zich even gezwind aan OdoSker over , die zich nu tol koning der Duitfchers in Italië liet uitroepen, Bij deeze groote Staatsomwenteling in hei jaar 476 verviel zelfs de naam van het Roomfche Rijk in het Westen. Odoüker , die , gelijk veelen zijner Duitfche onderdaanen , een Christen, doch van de zoogenaamde dwaalgeloovige partij' was, regeerde met geene mindere wijsheid. Hij liet den Romeinen de vrije oefening van hunne wetten en Godsdienst, voerde ook buiten Italië gelukkige oorlogen , veroverde Sicilië , Noricum en het Land der Rugiërs, en verfterkte zich door verbonden met de nabuurige Duitfche koningen. VI. Eigenlijk beftond 'er omtrent deezen tijd nog een klein overblijffel der Romeinfche heerfchappij in het Westen, naamlijk in Gal' lië ; niettegenftaande de Westergothen , Bourgondiërs en andere Duitfche Volken dezelve reeds bijna hadden vernietigd. Ook dit over^ blijffel hebben de Franken, tien jaaren na het H 2 be- Van het jaar 400 tot 843 na de yeb. van C. 1 [ De Fra» ken fticb.ten een Rijk in Gallië.  Y«i liet jaar 4c o tot 843 na de geb. van C Hun koning Clodwig Hij tt"OTd een Chri. un. 116 II. hoofdd. Nieuwe gefchiedsn. vin boek. begin der regeering van Odosker in Italië, ten gronde gebragt. Reeds hadden zij, wel is waar, voorlang een gedeelte van Belglesch Gallië in bezit gehad , en waren in hetzelve Iteeds dieper , tot in het tegenwoordige Picardije, ingedrongen; doch eerst omtrent het einde der vijfde eeuw gelukte het hun een duurzaam Rijk in Ga'lië te ftichten. Een hunner koningen, Clodwig, (welk met den nieuweren naam van Lodewijk gelijk ftaat,) overwon den veldheer der Romeimn in eenen veldflag bij het tegenwoordige Soisfns in Frankrijk , en nam het, hun nog overig gebleeven, gebied in bezit. Daarop veroverde hij de Alemannen in het treffen bij Tolbiacum of liet tegenwoordige Zulpich, in het hertogdom Julich. Dit Volk moest zich grootendeels aan hem onderwerpen; van tijd tot tijd trokken fterke benden Franken in hun Land , en van daar draagt een gedeelte van hetzelve in Duitschland nog heden den naam van Frankenland of Franken. - Daar deeze Franken over deMaijn trokken, kreeg de plaats, waar zulks gefchiedde, den naam van Frankenfurt , dat is, de overtogt of doortogt der Franken ; en naderhand is aldaar eene groote en aanzienlijke ftad gefticht, welke nog uit dien hoofde Frankfort aan de hfylijp heet. tHet bedwingen der Alemannen gaf tevens aanleiding dat Clodwig tot het Christendom overging. Want toen zijn krijgsvolk in den gemelden veldflag begon te deinzen , deed hij eene gelofte, dat hij den Christelijken Gods-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 117 Godsdienst, welke hem reeds door zijne Christelijke huisvrouw was aangepreezen, zou aannemen , wanneer Christus hem de overwinning fchonk; en hij hield zijn woord, nadai hij de vijanden verflagen had. Het was, wel is waar, een wanbegrip , welk ook nog heden zoo veele Christenen koesteren , dat de ijver voor deezen Godsdienst in alle opzichten door tijdlijke voordeelen en goederen van God moet beloond worden. Immers dit heeft God nimmer beloofd : het Christendom moet den mensch veel edeler heilgoederen dan wereldlijke magt, overwinning over vijanden en meer dergelijke onbeftendige voordeelen verfchaifen ; ook zoude het flechts belangzuchtige en laage loonbejagers tot zijne aanhangers hebben , wanneer men hetzelve op deeze voorwaarde aannam ; doch het vertrouwen , dat Clodwig op den waaren God ftelde, was, echter, lofwaardig, voor zoo verre wij menfchen hetzelve kunnen beöordeelen. Met hem namen ook eenige duizende Franken het Christelijk geloof aan , waaronder vermoedlijk veelen waren , die flechts het voorbeeld van hunnen vorst wilden volgen. Bij hem , ten minften, had deeze verandering van Godsdienst niet die heilzaame gevolgen, welken men daarvan zou hebben kunnen verwachten. Hij bleef, ook als Christen, fteeds een heerschzuchtig, trouwloos en wreed vorst. Ten einde alle de overige Frankifche (lammen en Volken aan beide zijden des Rhijns en in de tegenwoordige Nederlanden onder H 3 zijn . Van het jaar 400 tot 843 n de seb. van C.  ï 18 II. hoofdd. Niet/we gefchiedcn. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 hi de geb. van C. De CViet gothen flichten een Rijk in Italië. Hun koning Theödojuch of ÜlETiUCH zijn gebied te brengen , liet' hij hunne vorften, die ten deele zijne bloedverwanten wa' ren, om hals brengen, nadat hij hen op eene listige wijze tegen elkander in het harnas gejaagd en verzwakt had, en nam voords bezit van alle hunne Landen. Gantsch Gallië kreeg hij dus, eindelijk , in zijne magt, uitgenomen dat gedeelte , welk de Westergothen en Bourgondiërs bezaten ; en ook deezen had hij met de wapens in de vuist genoodzaakt hem een gedeelte hunner Landen overtelaten , of voor dezelven geld te betaalen. Onder de Duitfche Rijken van dien tijd was het zijne een der grootilen en magtigften, toen hij kort na het jaar 500 ftierf. VII. Doch geduurende zijne regeering was 'er reeds weder een nieuw Duitsch Rijk in Italië ontikan. Odosker , die aldaar het Westerfche keizerrijk verfloord had, konde zich naauwlijks zestien jaaren in zijn nieuw Rijk handhaaven. Tiieödorich, koning der Oostergothen , rukte in Italië, overwon hem herhaalde reizen , dwong hem, ten laatfren , in het jaar 493 , om zich aan hem overtegevcn , en liet hem niet lang daarna het leven benemen , onder voorwendfel , dat hij poogingen zou gedaan hebben om zijnen overwinnaar door heimlijke listen te benadeelen. Met uitzondering van dergelijke wreedheden , waarvan hij in 't vervolg nog meer proeven gaf, was Theödorich , of, \ geen het zelfde is, Dieïrich een roemwaardig vorst. Hij kwam met zijne Oostert gothen ,  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 19 gothen, die, gelijk hij, reeds voor het grootiïe gedeelte Christenen waren, uit Pannonië. deed een aanval op Italië, zelfs met toeftemrning van den keizer van Conftantinopolen . dien het eigenlijk toebehoorde, doch die niei in Haat was hetzelve te veroveren , en regeerde aldaar met hem in goede verftandhouding. Sedert lang was Italië in zulk eenen gelukkigen Haat niet geweest als geduurende de drie- en dertig jaaren toen hij op den troon zat. Daar het tot dusverre altijd gebrek aan brood had gehad , omdat oorlogen en verwoestingen den landbouw ten gronde hadden gebragt, verhief hij dien weder tot zulk een aanzien , dat zelfs zijne legers buiten Italië door denzelven van leevensmiddelen konden voorzien worden. Hij liet de verwoeste fteden herbouwen , bevolken , verfraaijen en nieuwe fchouwplaatfen ftichten ; begunftigde den koophandel en kunftx-n; hield wijze raadsmannen aan zijn hof; doch nam het beftuur meestal zelf waar. In het algemeen werd hij de magtigfte en aanzienlijkfte vorst van zijnen tijd, dien het alleen aan den naam van keizer ontbrak. Hij befchermde de Westergothen tegen de Franken, en zette een perk aan de veroveringen der laatften. Behalven geheel Italië, bragt hij Sicilië, een aanmerklijk deel van Dalmatië en Pannonië, in het tegenwoordige Duitschland van Noricum , Rhcctië en Vindelicië, alsmede het Land der nabuurige Sneven en Swaben, en, eindelijk, een gedeelte van het tegenwoordige Provence H 4 on- . Van het jaar 400 tot 843 11! de geb. van C.  iao ILhoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek.v Van het c jaar 40^ v tot 843 na de geb. * van C. 1 I t 1 ( j Het Rijk der Longo- j harden in Italië. ' | 1 nder zijn gebied. Men kon hem meer den erlosfer en herfleller, dan den veroveraar van talie noemen. Doeh zijne opvolgers wisten em niet natevolgen, en waren akhands iet in daat de twisten hunner onderdaanen e dempen. Vanhier, dat het Rijk , door lem in Italië gedicht, zestig jaaren na ieszelfs oorfprong door de keizers van Qonlantinopolcn werd overweldigd. VIII. Dus werd de heerfchappij der Duit"chers over Italië omtrent het midden der :esde eeuw vernietigd. Doch na verloop van lechts vijftien jaaren federt den ondergang ran het Oost er gothifche Rijk , drong een anler Duitseh Volk in Italië, en regeerde over jen groot gedeelce deezer Landen twee eeuwen lang. Dit waren de Longbarden, die, door hunnen koning Alboin aangevoerd, uit Pannonië kwamen. Eerst veroverden zij het gantfche Boven-Italië, tot aan het tegenwoordige Piemont, Aldaar dichtten zij den zetel hunnes Rijks te Pavia, wc'ëer Ticinum geheeten ; en dit gedeelte van Italië kreeg naar ben den naam van Longnbardije , of, gelijk men naderhand bij verkorting fprak, bombardije. Echter wisten zij ook in het midden van Italië langs de Adriatifche zee , en nog meer in de beneden-deelen van dit Land, hun gebied zoo verre uittebreiden , dat den Griekfchen keizeren naauwlijks de kleentte helft van Italië overbleef- Zelfs ontbrak 'er flechts weinig , of de Longobarden zouden Rome en alle de overige Griekfche bezit- tin-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. Ifiï tingen in Italië hebben veroverd. Ondertusfchen vielen de nog magtige Franken op hen aan , en onderwierpen zich het Longobardifche Rijk, omtrent het einde der agtfte eeuw. IX. Twee eeuwen dus waren alle Duitfche Volken , van de Zwarte zee af, langs den Donau en Rhijn, tot daar de laatlle zich in zee uitdort, rustloos bézig geweest, om het Romeinfche Rijk uitteplunderen, en, van tijd tot tijd, onder zich te verdeelen. Zij waren daarin ? ten aanzien van het Westerdeel van dit Rijk, zeer voorfpoedig geflaagd, hadden op deszelfs grond eigene Rijken gedicht, en de Landen , tot hiertoe door hen bezeten , met veel aangenaamer, vruchtbaarer en zeer rijke gewesten verwisfeld. Dat niet alle deeze pas gedichte Duitfche Rijken bedendig duurzaam waren, was voornaamlijk hieraan toetcfchrijven , omdat zij alleenlijk door krijgshaftige dapperheid gedicht , en niet altijd door wijsheid bevestigd werden ; omdat . derzelver bezitters zich door onderlinge twisten nadeel toebragten, en de Duitfchers, die deeze Rijken dichtten, te dikwijls door de, uit dien hoofde gevoerde, oorlogen verzwakt en verminderd werden, waardoor zij aan andere Volken, met welken zich de oude inwooners verëenigden, geen' genoegzaamen wederdand konden bieden. Deeze belangrijke verandering nu in den toedand van Europa, pleegi men de groote Volksverhuizing te noemen, Indedaad is dit eene onvoeglijke benaaming: H 5. wan Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Schets van de groote Volksverhuizing.  iaa II. hoofdd. Nieuws ge/chieden. viiiboek. Van het jaar 400 tot 843 na de geb. Van C. Gevolgen derzelve, vooral voor de Duitfchers. i want het was geene bloote verhuizing van Volken, die op eene vreedzaame wijze andere wooningen zochten ; het waren vijandlijke togten van gewapende Volksfchaaren, welke van alle zijden op de Romeinen , tegen wier heersch- en veroveringszucht zij zich zoo lang vruchtloos verzet hadden , inftorteden , omdat zij verzekerd waren , dat het nu de gefchiktfte tijd was om derzelver magt voor altoos te vernietigen. X. De gevolgen van deeze zoo merkwaardige gebeurtenis waren zeer meenigvuldig en gewigtig , en duuren voor een gedeelte nog tot onze tijden voord. Daar tot dusverre flechts in eenige Noordfche en Oosterfche gewesten van Europa, Duitfche Volken geheerscht' hadden , werden nu ook de , ten Zuiden en Westen liggende, Landen van Europa van Duitfche inwooners voorzien. Zij lichteden Duitfche Rijken, waarvan 'er vèrêheiden nog aanwezig zijn, en door dezelren werden ook in de' genoemde Landen de Duitfche zeden , wetten , regeeringvormen , Jaalen en meer andere veranderingen van deezen aart, algemeen gemaakt. Doch van den mderen kant verkreegen daardoor ook die Landen, welke tot dusverre van de Duitfchers n het tegenwoordige Duitschland bewoond varen, eene geheel nieuwe gedaante. Want kar dezclven door zoo veele veldtogten aannerklijk ontvolkt waren, werden zij nu door Slavonifche Volken bezet. Deezen hadden velëer in Sarmatiè', (of in het tegenwoordige  -ar .Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 123 dige Poolen en Rusland, tot aan de grenzen van Afië',) alsmede in Pannonië en andere Landen tusfchen de Zwarte en Adriatifcht zeeën gewoond , deels vrij, deels onder de heerfchappij der Gothen en andere Volken. Doch thands , omtrent he: jaar 500 of iets laater, namen zij een zeer aanzienlijk gedeelte van Duitschland in bezit, en eerst na verloop van veele eeuwen konden de Duitfchers hen daarin verontrusten. Allen warén zij Heidenen ; doch door verfchillende naamen van elkander onderfcheiden. Dus zijn, van tijd tot tijd , in het tegenwoordige Stiermark, Kernten, Krain, Moravië, Bohemen, het Laufnitfche , Meifnitfche , Markbrandenburgfche , Pommeren en Mecklenburgfche na het jaar 500 alleenlijk- Slavonifche Vólken ten voorfchijn gekomen. In het overige Duitschland heerschten, van de Oost- en Noordzee afgereekend, de Saxen, Friefen , Franken , Thuringers, Alemannen , Sneven of Swaben en de Bujavariërs of Baijers. XI. De Duitfchers waren dus buiten Duitschland, in een zeer groot gedeelte van Europa, veel magtiger geworden dan in hun oorfpronglijk vaderland; niettegenftaande hunne aldaar geftichte Rijken, eensgelijks, allerleije afwisfelingen ondergingen. Omtrent het jaar 500 bloeide het Oostergothijche Rijk in Italië; het Wandaal fche in Africa • het Suevifche in Spanje; het Westergothifche in Spanje en Gallië ; het Bourgondische in Gallië, alwaar zich ook het Franki/che tot den Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Duurzaamheidvan het Dvitjche Rijk.  Van het jaar 400 tot 843 na de geb. ran C. Zeden ei Godsdien ftige gezindhederder Duitfchers bij hunne ver ö verin gen. 124 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. den Rhijn en Maijn uitdrekte; doch het Angelfaxifche in Britannië vormde zich in de zesde eeuw, door- het allengskens ontdaan van zeven kleiner Rijken. In het jaar 600 , echter, waren de drie eerden derzei ven, alsmede het vijfde , reeds ten gronde gebragt , en in Italië weder een nieuw, het Longoba; dtfche naamlijk, ontdaan. Eindelijk waren in het jaar 800 van alle deeze Rijken flechts het Frankifche en Angelfaxifche nog in wezen. De overigen waren deels onder Frankifche, deels onder Arabiefche heerfchappij geraakt , en flechts een zeer gering gedeelte van het gebied deezer Landen was tot dat der Romeinen van Conflaniinopplen teruggekeerd. Echter hadden de West er gothen in Spanje met den ondergang van hun Rijk geenszins al hun vermogen verlooren om weldra weder kleine vordendommen te dichten , uit welken , ten laatden, een nieuw groot Rijk is gevormd. 1 XII. Doch tevens ontdonden uit deeze. uitbreiding van wooning en . heerfchappij ■ der Duitfcher en , zoo voor hun zei ven, als voorde Volken en Landen, welke zich aan hun moesten onderwerpen , nog veelerleije veranderingen van eenen anderen aart. Gemiklijk kunt gij u 'verbeelden, mijne waardden, hoe vreemd en grievend het in den beginne den Romeinen, ftaliaanen of Galliërs, die zulke befchaafdeen zachte zeden hadden, in de fraaije kunften en weettnfchappen nog zoo veel vermaak vonden , zulk.eene nette taal , als de Latijnfche, fpraken, zoo vreedelievend, maar tevens zoo traag  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 125 traag, verwijfd en wellustig waren , moet voorgekomen zijn , Volken voor hunne overheerfchers te erkennen , welken zij tot hiertoe onder den naam van Barbaaren ten uiterften veracht en gehaat hadden ; die in alle de genoemde opzichten het vohlrekte tegendeel van hun waren ; wier onbefchaafde taal zij niet verftonden, en waaronder zij niets voortreflijks aantroffen dan groote en fterke lichaamen met krijgshaftige dapperheid. De Duitfchers van hunne zijde moesten nu over Volken regeeren, die hen, wel is waar , in kundigheden verre overtroffen en ten aanzien van gemakken en geneugten des leevens zeer veel boven hen voorüit hadden; doch welken zij, als hebbende zoo weinig moed tegen hen doen blijken, en in het algemeen zich zo zwak en ontaart betoonende , zeer gering achtten. Dus fcheen het in den beginne omooglijk dat eene der beide partijen met de andere eene naauwere verbintenis konde treffen. Doch allengskens fchikten zich de overwonnenen in verfcheidene opzichten naar hunne overwinnaars, en deezen weder in andere naar hunne nieuwe onderdaanen. De Duitfchers waren niet enkel als foldaaten hunne veroverde Landen ingetrokken ; zij hadden hunne vrouwen en kinderen medegebragt : deste gemaklijker konden zij als geheele Volken hunne veroveringen daadlijk in bezit nemen. Daardoor op éénmaal uit eenen behoeftigen in zulk een' toeftand overgebragt, waarin zij aan niets gebrek en van alles overvloed hadden, was hunne Van het jaar 400 rot 843 m ie geb. yan C.  126 II.hoofdü. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 4.C0 tot 843 na de geb, van C. ne begeerte naar buit ras bevreedigd, en daar zij nergens eenigen wederftand vonden , welke hen de wapens deed opvatten , begonnen zij de rust lief te hebben. Indedaad werden 'er in verfcheidene , door hen veroverde , Landen zoo veele maatregels tot algemeene veiligheid en orde genomen, dat de oude inwooners liever onder de Duitjche, dan onder de voorige heerfchappij der Romeinen leefden. De laatften ondervonden weldra, tot hunne verwondering , dat hunne nieuwe , voor barbaarsch gehoudene overwinnaars, geheel vrij waren van de ondeugden , welke onder hen zelve heerschten. Dus waren de Westergothen en Wandaaien veel kuifcher dan de gebooren Romeinfche onderdaanen. Ondertusfchen werden niet alleen de zeden der Duitfcheren door de gemeenzaamer verkeering met de Romeinen befchaafd; maar zij gewenden zich ook ten deele maar alte fpoedig aan derzelver vermaaken, zwelgerijen en buitenfpoorigheden. Bij fommigen deezer Duitfche Volken zag men dit wel duidlijker dan bij anderen; doch geen van allen verloor nog geheel dien krijgshafcigen moed, door welken zij allen beroemd waren geworden. Ook werd de gemeenfchaplijke Godsdienst een band van verëeniging tusfchen Duitjchers en Romeinen, daar genen reeds grootendeels het Christendom hadden aangenomen eer zij de Landen van deezen overweldigden, of ten minften terftond daarna tot hetzelve overgingen. Dit deed hen deste gereeder aannemen 't geen Christelijke leeraars hun  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. ï 27 hun trachtten inteboezemen , en daar zij als Heidenen gewoon waren geweest hunnen priesteren onbepaald te gehoorzaamen, moest noodwendig hunne onderwerping aan- en milddaadigheid jegens de bifchoppen en andere geestlijken grooter zijn, dan zij tot nog toe onder de Christenen geweest, was. XIII. Toen de Duitfchers de Romeinfche Lan» den in bezit namen , hadden zij verfchillende tongvallen, welke allen van ééne taal afftamden. De drie voornaamften zijn waarfchijnlijk de Gothifche, Frankifche en Saxifche geweest; want tot één van deezen laat zich elke der overigen, van welken ook geene zoo beroemd en duurzaam is geworden als de reeds gemelden, met gemak overbrengen. Zij waren gewislijk allen ruuw , en , in vergelijking met de Romeinfche , bijna geheel onwelluidend : niet alleen omdat zij met de onbefchaafder zeden der Duitfcher en overè'enkomftig moesten zijn; maar ook voornaamlijk omdat zij nog niet ter bearbeiding der kunrten en weetenfchappen gediend hadden. Hunne taaien waren ook arm ; 'er ontbraken in dezelve zeer veele woorden en fpreekwijzen ter aanduiding van zekere denkbeelden, leeringen, uitvindingen, gewoonten, kunstwerken en meer andere zaaken , waarmede de Duitfchers in dien tijd nog weinig of geheel niet bekend waren ; voor welke zij dus, van tijd tot tijd, Griekfche of Romeinfche ontleenden, of uit hunne eigene taal nieuwe woorden vormden. Desniettegenftaande is het aangenaam in deeze taaien , voor zoo verre Van hst jaar 400 tot S43 na de geb. van C, Hunne taal-en let* terfchrift.  128 II. hoofdd. Nieuwegefchieden. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 né de geb. van C. verre wij h3ar kennen, de grondbeginfels van onze tegenwoordige Duitfche tongvallen te ontdekken, en in dezelve veele krachtige uitdrukkingen en wél geplaatfte famenvoegzels te vinden. Dus noemden de Gothen, (die met de IVandaaien ééne taal hadden,) de Waereld Manazeds of menfchenzete!; — tretstm heid heette bij hen haughartei of hooghartigheid; — 't geen bij hen arman heette, is bij ons erbarmen; hun Mannisk was ons mensch ; — en den eerften regel van het Onze Vader fpraken zij op deeze wijze uit: Atta Unzar, 't zu in Himinam ! Onder de AngelJ'axen heeft men het begin van dit zelfde gebed op de volgende wijze vertaald : Fader Ure thu the eart on Heofeuum ! Si ihin Nama gehalgod! De gellekenis der Frankifche taal in dien tijd ziet men, onder anderen, uit eenige naamen, welke tot onzen tijde zijn overgebleeven. Helpericïi heette in dezelve eenen magtigen helper; Richart eenen goeden of icaranderen raadgever ; Witman een blank mensen , en meer dergelijken. De Duitfchers werden nu met de Romeinfche letteren fteeds gemeenzaamer, wanneer zij hunne taal leerden fchrijven. Deeze letters werden in vervolg van tijd, daar zij door zoo veeleilije handen gingen , en dus derzelver trekken zeer veele veranderingen ondergaan moesten , fteeds wanvoeglijker van gedaante, totdat uit dezelven het tegenwoordige Duitfche ietterfchrift ontftaan is , welk eigenlijk , gelijk bij gelegenheid van het verhaalde wegens Ulphilas reeds is aangemerkt, flechts  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 2 Hechts uit bedorvene Romeinfche letters be ilaat. Men fpreekt wel van een Gothiesch er van een munnikkenfchrift, waarmede, tot de zestiende eeuw toe, veele handfchriften gefchreeven , en zelfs eenige boeken gedrukt zijn: doch dit is geen ander dan het verbasterde Romeinfche of Latijnfche fchrift; weshalven men ook Latijnfche boeken in hetzelve gefchreeven of gedrukt heeft. De Gothen hadden geheel andere letters, doch, eensgelijks, uit Romeinfche en Griekfche famengefteld , gelijk wij reeds elders getoond hebben. Dat men de, zoo aanmerklijk veranderde, Romeinfche fchrijftrekken het munnikkenfchrift genoemd heeft, is daaraan toetefchrijven, omdat de munnikken, tot de uitvinding der drukkunst toe , de gewoone affchrijvers der boeken en andere opftellen waren, en dus aan dit fchrift eigenlijk eene beftendi^e Gedaante hebben gegeeven. _ XIV. Doch al hadden ook de Duitfchers nimmer een , hun alleen eigen , letterfchrift gehad of uitgevonden; zij hebben toch nieuwe taaien voordgebragt, en veroorzaakt dat de oude Romeinfche, van welke zij hunne 1 letters ontleenden, in het daaglijkfche leeven1 niet meer gebruikt werd. Zij konden, wel is waar, niet nalaten zich met deeze taal bekend te maaken , welke daarenboven veele duizenden onder hen, reeds eeuwen te vóóren, door gedwongene of vrijwillige verbintenisfen met de Romeinen , geleerd hadden. Ook was dit de taal hunner nieuwe onderdaaIII Deel. I ne„ ) . Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Zij gee- 'en ann eiding tot iet onttaan van lieuwe nalen.  130 II hoofdd. Nieuwe gefchieden.vmmtK. Van het jaar 400 tot 843 nu de geb. van C. Hunne gezindhe den ten aanzien der geleerdheid nen , die hen in meenigte verre overtroffen , en weinig lust betoonden om de , voor hun zoo onwelluidende , tongvallen hunner overwinnaars natevolgen. Doch terwijl de Duitfchers zich van de Romeinfche taal bedienden, namen zij daaruit niet flechts verfcheidene woorden voor de hunne over, waarvan in dezelve nog zoo veelen voorhanden zijn; maar verboogen ze ook naar hunne uitfpraak, mengden 'er Duitfche woordvoegingen en zelfs Duitfche woorden tusfchen, en gaven 'er dus, om zoo te fpreken, een half vreemde gedaante aan. De Romeinfche taal zelve had daarenboven reeds federt langen tijd zeer veel van haare oude zuiverheid en fierlijkheid verlooren : deeze misvormden zij ook fteeds meer, en gewenden zich dus te gemaklijker aan de nieuwe vermenging en vervalfching , welke men met dezelve voorgenomen had. Op deeze wijze ontftonden de Italiaan fche , Franfche, Spaanfche en Portugeefche taaien, welke allen van het Latijn afdammen, doch waarvan de eene zich fteeds verder dan de andere verwijderd heeft, gelijk in de gefchienisfen der Volken, die dezelve fpreeken, nader getoond zal worden. XV. Eene der redenen , waarom zich de Duitfchers van het leeren der Latijnfche taal niet geheel konden onthouden, was ook deeze , omdat zij door dezelve veelerleije denk. beelden en kundigheden verkreegen, welke hun tot hiertoe ontbroken hadden. Sommigen van hua ftonden ook naar het Christelijk leer-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 131 leeraara'mbt, en nog vóór het volkomen uitbreken van de groote Duitfche Volksverhuizing , vond men onder de Gothen geestlijken, die over de Heilige Schriftuur geleerde onderzoekingen ondernamen. Hiertoe waren hun de Latijnfche en Griekfche taaien beide onmisbaar. In het algemeen had men reden om te verwachten , dat de Duitfchers , daar zij zich in Landen nederfloegen, waar de weetenfchappen en kunsten federt veele eeuwen zoo gelukkig waren bearbeid, met de taal dee, zer Landen tevens de zucht voor deeze weetenfchappen en kunften zullen hebben aangenomen. Doch dit was geenszins het gevolg. Zij verhinderden wel niet de oude inwooners zich op de geleerdheid toeteleggen; doch zij zelve hielden zich zeer zeldzaam daarmede bézig; en eerst na verloop van eeuwen begonnen de Franken, en nog eenige weinige Duitfche Volken, flechts eene middenmaatige vlijt in dezelve te betoonen. Onder de meesten van hun , als de Wandaaien , Sueveu , Bourgondiërs en meer anderen, heeft men 'er geene de minfte fpooren van ontdekt. Zelfs befchuldigt men fomtijds de Duitfchers, dat zi zij, door hunne woeste invallen in het Wes~ al terfche Rijk der Romeinen, aldaar alle wee- ^ tenfchappen en fraaije kunften hebben vernietigd , en dat daaruit de langduurige barbaarschheid der middeneeuwen tot aan de zestiende toe, of liever de onkunde en verwaarlozing van het menschlijk verfland , en zulks bij de meeste Christenen in het Westen van I a Eu- Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. hebben j dezelve of niet, ngronde bragt?  132. IIhoofdd. Nieüwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 n; de geb. van C. Europa gantschlijk, doch eigenlijk grootendeels bij hunne leeraars, ontftaan is. Deeze befchuldiging heeft zeer veel fchijn van waarheid (*). Want de Duitjeher's, die zonder liefde voor de weetenfehappen in deeze Landen invielen , ftelden weinige waarde in dezelve , en moedigden niemand door hun voorbeeld aan om 'er in uittemunten. Daarenboven verwoestten zij zoo veele kunstwerken , boekverzamelingen, fchoolen en andere hulpmiddelen der weetenfehappen en kunsten, (niet zoo zeer uit haat tegen dezelve, als wel uit minachting , en in de hitte hunner vijan» dige veröveringen,) dat daardoor, in de algemeene ellende dier tijden, de Romeinen hunnen lust tot geleerdheid wel geheel moesten verliezen. Doch dit waren flechts voorbijgaande rampen; binnen één of weinige jaaren waren zij niet langer aanwezig , en nu werd het voor de Duitfchers zelve een zaak van groot belang, de rust en orde in de, door hen veroverde, Landen te doen heerfchen. Veeleer vonden zij bij de Romeinen de geleerdheid in zulk een' toeftand, dat zij weldra geheel zou weggezonken zijn, al hadden ook de Duitfchers hen niet overmeesterd ; nu zonk zij flechs eenigzins fneller en vroeger, federt deeze ruwe (*) Om deeze befchuldiging, en in hetalgemeen de gevolgen van de invallen der Duitfchers in Europa juist te kunnen beöordeelen , leeze men vooral de fraaije inleiding van Robsrtson, voor zijne Historie van Karel vtü Vijfden. De VertaaUr,  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 133 ruwe oorlogsmannen , doch die weldra be< fchaafd werden, over de, reeds lang oncaarte. Romeinen gebied voerden. De laatllen verachtten fints eenigen tijd reeds, uit kwalijk begreepene vroomheid , de voortreflijkfte Heidenfche fchrijvers; traagheid en aanhoudende zinlijke vermaaken hadden de plaats van hunnen voorigen ijver voor de weetenfehappen vervangen; en deeze hadden, als waare het, in eenen maar alte haveloozen toeft and ten minften nog bij de geestlijken haare toevlucht gezocht. XVI. Ware in dien tijd de geleerdheid bij de Romeinen nog in eenen zoo bloeijenden ftaat geweest als in vroegere eeuwen , vermoedlijk zouden haar de Duitfchers veel vroeger bemind hebben. Ook hadden zij nog eene bijt zondere reden waarom zij zich van dezelve onthielden ; zij geloofden naamlijk, dat hunne krijgshaftige moed door zulke ftille bézigheden zou verzwakt worden. Zelfs de wijste vorst, dien een Duitsch Volk in deeze eeuwen had, koning Theodorich, verbood zijne Oostergothe» hunne kinderen ter fchoole te zenden, omdat hij meende dat zij, die van jongs af de roede gevreesd hadden, nimmer met genoegzaame onverfchrokkenheid den wapenen hunner vijanden zouden tegenijlen. Doch hierover oordeelt hij geheel onnaauwkeurig. De roede is op zich zelve geen onontbeerlijk noodzaaklijk middel tot het onderwijs; men vindt leergierige en gehoorzaame kinderen, die nimmer voor de roede te vreezen bebben. Ook zal de dappere jongeling of man voor zijne gewapende vijanI 3 den , Van het jaar 4.C0 tot 843 de geb. van C. V oomaameoorzaaken van den afkeer der Duitfchers van leweeten"chappen.  134 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. Van het jaar 400 tot 843 m de geb. van C. Achting der Du den niet iidderen, omdat hij eenigen tijd te vóó, ren min of meer getuchtigd is, waarvoor de ondeugende en lafhartige in eiken ouderdom eeniger maate blijft blootflaan. Men ontmoet daarenboven verfcheidene Volken, die zich in weetenfehappen en oorlog beiden zeer beroemd gemaakt, en erkend hebben, dat de eerstgenoemde den onverfchrokkenden drijder een' fchat van kennis en wijsheid opleverden, waardoor zijne dapperheid geenszins onderdrukt, maar beter beltuurd, voor woestheid behoed , en derker werd opgewekt. En deeze zelfde Oostergothsn, die geen geleerd onderwijs mogten genieten, ten einde hunnen moed geheel te behouden; die zich ook in vreedesüjd onöp-houdlijk in het behandelen van fpiets en boog oefenden, werden, echter, na den dood van Theodorich , weldra door de Romeinen uit Conftantinopolen overweldigd; en hun Rijk was een van die, op Romcinfchen grond gedichte, Duitfche Rijken, welke het kortste gedaan hebben. Immers niet de befchaaving des verdands, maar de verbastering der gezindheden en zeden, verzwakt allen moed van ligchaam en ziel. Theodorichs kleinzoon werd van zijne moe. der reeds vroeg tot de weetenfehappen opgeleid. De voornaame Gothen wilden dit, onder het gemelde voorwendfel, niet dulden, waardoor zij genoodzaakt werd om zijnen meesteren hun affcheid te geven, dochwaarvan het gevolg was, dat hij een wellustig en buitenfpoorig koning werd, die zelfs zijne moeder verachtte. XVII. Ondertusfchen zagen de verdandigde f" Duit-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 35 Duitfchers zeer wél , dac men in eenen wél ingerichten burgerhaat de weetenfehappen en fraaije kunsten niet geheel kan ontbeeren, omdat zij het verifand, vernuft en oordeel opfcherpen, de zeden befchaaven, het edelfte genoegen aanbrengen , uitbreiden en onderhouden, en zelfs de wijsheid der vorsten en de nuttigheid van alle de leden van den Staat ongemeen verheffen. Schoon dus de Duitfchers zich al niet in den beginne deeze voorrechten verwierven, bedienden zij zich, echter, met hoogachting en dankbaarheid, van de geleerden en kunstenaars, die zij onder de Romeinen vonden. De beide voornaamlfe raadsmannen en Staatsdienaars, wier hulp den gemelden koning Theodorich zoo gelukkig deed regeeren, waren de twee geleerdfle Romeinen van zijnen tijd, BoëTHius en Cassiodorus. Dus Werden ook door andere Duitfche vorsten Romeinfche geleerden, vooral geestlijken, gezocht en gebruikt, tot dat eenigen deezer Volken zelve hunne geleerden en leeraars hadden. Ten aanzien van de Romeinfche kunstenaars , als bouwmeesters, beeldhouwers en meer dergelijken, gedroegen zich de Duitfchers op de zelfde wijze, daar zij hen gebouwen en andere kunstwerken lieten vervaardigen , waarvan zij daarenboven nog flechts weinig noodig hadden. Zij zelve floegen eerst laat de hand aan deeze kunsten, terwijl de landbouw en oorlog nog lang hunne voornaamffe bézigheid bleeven. Men pleegt, weliswaar, van een plomp gebouw, dat noch evenredigI 4 heid, Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. febersvoor geleerdheid en kunften.  13 6 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; Van het jaar 400 tot 343 na de geb. van C. Gothiefche bouworde. De DuiiJchcrs dellen hunne wetten in lefchrift. beid, noch fieraad, noch eenige wezenlijke gemakken heelt, te zeggen dat het in eenen Gotlüefchen fmaak g-eflichtis; doch de Gothen hadden geene bijzondere bouworde, en lietenr eensgelijks, flechts door de Romeinen bouwen. Deezen waren zelve van de fraaije Griekfche bouwkunst reeds verre afgeweeken; de haare verviel dus allengskens geheel, vooral federt zij door de Gothen en andere Duitfchers, die voor deeze kunst juist niet veel achting hadden, overheerscht werden. Niet zeer eigenaartig derhalven heeft men haar de Gothiefche bouworde genaamd. Deeze wijze van bouwen namen de Duitfchers niet flechts van de Romeinen over; maar vermeerderden haar ook nevens andere Volken van Europa, na verfcheidene eeuwen, met de vermeende fieraadiën der Arabieren. Vandaar nog zoo veele oude gebouwen, welken men liever verbaazend groote fteenklompen moest noemen, zonder regelmaat en overè'enflemming uit verfcheidene deelen famengevoegd, wel groot, hecht, fterk en van zeer dikke muuren voorzien; maar deste duisterer, kouder, vochtiger, en dus in de meeste Europifche gewesten weinig gefchikt voor algemeene bijëenkomftcn of bijzondere wooningen. XVIII- De naauwkeurige en meer algemeene kennis, welke de Duitfchers nu van de taal, Staatsgefteltenis en geleerdheid der Romeinen verkreegen , had voor hun het heilzaam gevolg , dat zij, federt het Jmidden der vijfde eeuw, hunne wetten fchriftlijk begonnen te ver-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 137 verzamelen. Tot dien tijd toe hadden zij alleenlijk rechterlijke gewoonten, waarnaar zij zich wel in hunne gezelfchaplijke, burgerlijke en rechtszaaken fchikten; doch welke, flechts mondlijk voordgeplant wordende, gemaklijk vervalscht, ja zelfs vergeten konden worden. Ondertusfchen hadden Volken , die weinige eigendommen bezaten, en grootendeels in het lezen en fchrijven onbedreven waren, geene andere wetten noodig ; ook hadden zij 'er, «it hoofde van hunrte onvolkomene burgerlijke inrichtingen, flechts weinige. Doch thands, daar zij met hunne bezittingen tevens hunne behoeften, ftrijdige belangen en betrekkingen tot hunne overige medeburgers hadden vermeenigvuldigd , fcheen het noodig hunne wetten uittebreiden en fchriftlijk te verzamelen; te meer, daar zij hiervan een voorbeeld onder hunne Romeinfchen onderdaanen voor oogen hadden. Zij lieten de oude wetten der laatften ongefchonden, en namen zelfs eenige weinige derzelve over ; en dit was eene reden te meer, waarom eene fchriftlijke verzameling van de hunne nuttig werd. Doch dit zij niet gezegd wegens die Duitfche Volken , welke in Duitschland bleeven ; uitgezonderd alleen de Franken, die aan den Rhijn en Maijn, en weldra omtrent den Donau en de Saai onder derzelver heerfchappij leefden; terwijl alle de overige Duitfche Volken nog ongefchreeveiie wetten volgden. Dat men in de nu gefchreevene wetten der Franken, Bourgondiërs, Westergothien, Longobarden en I 5 meer Van het jaar 4C0 tot 843 na de geb. van C-  Van het jaar 4.00 tot 843 na de geb. Tan C. Algemeene gefteltenis hunner wetten. 1 138 II hoofdd. Nieuws gifchiedtn, vin* boek. meer anderen niet de Duitfche, maar de Latijnfche taal heeft gebézigd , zal u misfchien zonderling voorkomen. Doch het waren Romeinfche geleerden , wien men derzelver fchriftlijke vervaardiging opdroeg, en het een en ander wierd daarin duidlijkheidhalve in het Duitsch uitgedrukt. Voor het overige hield men het zelfs nog niet voor mooglijk alle Duitfche woorden met Latijnfche letters te fchrijven. XIX. Van deeze wetten der Duitfchers, welke door deeze fchriftlijke verzameling tot onze tijden bewaard zijn, heeft men met recht gezegd , dat zij door de noodzaaklijkheid en vrijheid zijn ingegeeven. Schoon zij van verfcheidene Volken afkomftig zijn, komen zij, echter , alle daarin overeen , dat zij voor den toeftand dier Volken zeer ge* fchikt, kort, nadruklijk en met zekere innee* mende eenvoudigheid, dat is, zonder kundige fieraadiën of aanprijzingen , zonder list en wél ter zaake zijn voorgefteld. Men ziet hier, als ware het, de eerfte fchreden, welke de Duitfchers tot een meer befchaafde burgerlijke famenleeving gedaan hebben. Daar ©nder alle Duitfche Natiën het Volk, of, om naauwkeuriger te fpreken, ieder burger, zoo wel als de koningen en vorsten zelve, aan de wetgevende magt in de algemeene vergaderingen aandeel had : waren de wetten deste noodzaaklijker om elks gepaste vrijheid, veiligheid van bezittingen en andere burgerlijke rechten te verzekeren. Vanhier ontfproot eok  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 135 ook die loflijke gewoonte, volgends wélke nog heden onder fommige Duitfche Natiën het Volk over de wetten , welke het algemeen belang vordert, of door zijne afgevaardigden, onder den naam van Rijksftaaten of Landftaaten , befaadflaagt; of, ten minsten, doordezelven tot alle belangrijke inrichtingen in zijn vaderland zijne Hem geeft. XX. Een der voornaamfte bedoelingen van de Duitfche wetten was het verhoeden, of, daar dezelve onder zulk een ftrijdbaar Volk dikwijls moesten aangedaan worden, het allerfpoedigst ftraffen van beleedigingen. Hierom werden allerleije bijzondere foorten en wijzen van perfoonlijke benadeelingen en andere misdaaden zeer naauwkeurig bepaald, en overal de ftraffen niet min duidlijk bijgevoegd, bij voorbeeld: die een oog of vinger gekwetst, een been gebroken, een fchaap, zwijn, geil of vogel geftolen heeft, en meer dergelijke bijzonderheden. Doch de ftraf beftond eigenlijk flechts in eene geldboete, welke den beleedigden moest betaald worden. Zelfs een moord kon men met geld vergoeden. Wanneer dus de een den ander een oog uitfloeg, betaalde hij daarvoor bij de Franken drie- en zestig; en had een vrijman eenen Frank om het leeven gebragt, gaf hij hun tweehonderd; doch had hij hem in een bron geworpen , zes honderd goudguldens. Indedaad ftelden deeze, gelijk alle enkel krijgshaftige Volken, het menschlijk leeven op geenen zeer hoogen prijs, dien de menfchen in het algemeen eerst dooi 1 Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Wetten tegen allerleije beleedigingen.  140 II hoofdd. Nieuwe gtfchieden. vm boek. Van hetc jaar 400 / rot 843 na1 de geb. 1 ran C. -< 1 t s i ii U c t £ v e 0 1 v d d v h th Zi m v< w h< de ei te be [oor het Christendom recht hebben leeren bhatten. Doch gij moet hier niet uit het oog verlezen, dat alle vrije Duitfchers gewapend, n dus te beter in ftaat waren om geweldaaijen van zich afteweeren; dat hun krijgshafige aart hen het leeven gering had leeren chten; dat de geldboeten voor Volken, webe, gelijk zij, eenen langen tijd arm waren 1 edele metaalen, zeer ichandelijke ftraffen itmaakten, waaraan veelen volftrekt niet voloen konden; en dat de laatsten zich aan de eleedigden moesten overgeven, om zich als aaven te laten gebruiken of verkopen. Men indt, echter, in de wetten der Duitfchers 1 Bourgondiërs voorbeelden van doodftraffen p doodflagen bepaald. Ook hebben de duitfchers den diefftal met den dood geftraft, ermoedlijk, omdat de geftolene zaaken, paaren en ander vee zich niet konden verdeeigen, waardoor de verzoeking om zich daarin meester te maaken deste grooter werd. oe onbefchaafd voor het overige de Duither s ook mogen geweest zijn, toen zij deeze etten vervaardigden; zij hadden toch in deIve een wezenlijk voorrecht boven de Roeinen, van wie zij in andere opzichten zoo iel leeren moesten. Immers deeze wetten aren zoo duidlijk, dat zij door fpitsvondig:den niet wel konden verdraaid worden; ier was met haar bekend, en verdeedigde zijne 5ezaak voor het gerecht, dat onder den bloo1 hemel gehouden werd. Ja, men kon over leedig-ingen klaagen, al ware 'er geene bijzon-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 141 zondere wet voor handen, naar welke de klagt moes: worden ingericht; in welk geval zij door de Romeinfche rechters niet ligtlijk werd aangenomen. XXI. Echter kwamen er ook bij de Duitfchers, nu en dan, ingewikkelde twisten voor, waarin fchijnbaare verdeedigingen en uitvluchten, of tegenftrijdige getuigen, gedaane eeden' en andere omttandigheden, dtn rechter bijna buiten ftaat ftelden om zich met volkomene gerustheid voor deeze of gene partij te verklaaren. Alsdan moesten beide de patrijen door een tweegevecht, in de tegenwoordigheid van het gerecht, hunne zaak beflisfen; en hem, die in hetzelve de overhand behield, werd door eene rechterlijke uitfpraak de eer toegekend van eene rechtvaardige zaak te hebben voorgehad. Doch de wetten van «veele Duitfche Volken veroorloofden zulks niet enkel in de genoemde gevallen. Bij de Longobarden bepaalden zij in het algemeen, dat, wanneer eene aanklagt gegrond fcheen, de aangeklaagde zich door een tweegevecht zuiveren, of verdigen mogt. Onder de Bourgondiërs had een aanklager vrijheid om óf zijne partij te doen zweren, óf tot een tweegevecht te noodzaaken. Zelfs moesten, des noods, de getuigen iemand uit hun midden tot een tweegevecht verkiezen. (*) Deeze zeldzaame gewoonte om de rech- (*) Ztlfs de rechters moesten fomtijds in het tweegevecht daadlijk deel nemen. Ds Vstutalir. Van het aar 400 ot 843 n» de geb. can C. Tweege?echten"er Duit' V,;ers voor iet gerecht.  142 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van he jaar 400 tot 843 n; de geb. van C Proeven van onfchuld b de DuitJcbcrs. ■ rechterlijke uitfpraak eener twistzaak te doen afhangen van de kracht of vaardigheid der vuist ' welke de wapens voerde, was, wel is waar, oorfpronglijk een gevolg van de krijgshaftige denkwijze der Duitfchers in de vroegfte tijden, toen zij reeds in den uitflag van een tweeftrijd tusfen iemand der hunnen en eenen gevangenen eene voorbeduiding zochten van den uitflag des oorlogs, dien zij met het Volk, waartoe de krijgsgevangen behoorde, voerden. Ook waren zij nog fteeds meer gewoon aan gevechten, dan aan het onderzoek van moeijelijke twistzaaken. Vanhier, dat de Lotigobarden dergelijke rechterlijke tweegevechten met zoo veel genoegen bijwoonden. Zij namen aan dezelven zulk een ijverig aandeel als de Romeinen aan hunne wedftrijden, diergevechten en renperken; en indedaad fielden zij 'er nog meer belang in, omdat de beflisfing van een merkwaardig rechtsgeding hunne gantfche aandagt bij zulke gelegenheden bézig hield. Doch deeze krijgshaftige geest der Duitfchers was tevens vermengd met bijgeloof, dat is, met verkeerde, door menfchen uitgevondene, Godsdienstige begrippen , waartoe zij zelfs het Christendom misbruikten. Zij verbeeldden zich naamlijk, dat God dien ftrijder, wiens zaak rechtvaardig was, op eene buitengewoone wijze bijftond, en hem alzins de overwinning over zijne tegenpartij verfchafte. Zij hadden nog andere dergelijke ver- j meende proeven van onfchuld, welken zij van eene godlijke ingeeving afleidden, niettegen- ftaan-  Bc twist ge dragen der Duitfcher» door twee-gevechten beflist   Gefchiedenis der Duitfchers. II. Tijdvak. 143 slaande 'er zeer gemaklijk bedrieglijke kunstgreepen bij konden plaats hebben; als bij voorbeeld : wanneer een aangeklaagde zijne hand in kokend water ftak, of een gloeijend ploegijzer aanraakte zonder daarvan letfel te hebben, welk voor eene genoegzaame reden werd gehouden , om hem onfchuldig te verklaaren. Dergelijke bijgeloovige proeven, welken men veele eeuwen agterëen gebruikte, en waarvan zelfs tot laatere tijden nog overblijffels zijn voordgeplant, noemde men Ordallën, waarvan nog het woord oordeel afllamt. t Immers men hield dezelven voor het oordeel van God, welk hij op de zichtbaarfte wijze over recht en onrecht velde: eene jammerlijke vermetelheid , indedaad, voor menfchen, te verlangen, dat God, als op hunne uitdaging, door zinlijke teekens beflisfe, welke van twee partijen het recht op haare zijde hebbe; daar hij hun reeds zoo veele gewoone middelen heeft aan de hand gegeeven om zulks natevorfchen. XXII. Niettegenlfaande alle zijne dapperheid was Theodorich , koning der Oostergothen, de eenigfte Duitfche vorst van dien tijd , die de gerechtlijke tweegevechten afkeurde. Onder zijne Gothen werden ze niet geduld, en hij vermaande ook andere Volken om ze aftefchaffen. „ Legt de wapens neder , fchreef hij aan zekeren inwooner van Pannonië, daar gij geenen vijand hebt. Het is euvelmoed den arm' tegen uwe bloedverwanten opteheffen , voor wie gij roemrijk Herven moest. Waartoe ftrekt den mensch de Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Oorfprongvan de laatere tweegevechten in Eunpa.  Van hei jaar 400 tot 843 n de geb. van C. 144 II fioofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek;. de tong, wanneer hij zijne zaak gewapenderhand beflist ? Of hoe kan men gelooven, dat het vreede is, waar in 't midden van vreedzaame tijden gevochten worde ? Volgt , ten minden , onze Gothen na, die buitenslands veldflagen te leveren, en binnen hetzelve befcheidenheid weeten te oefenen !" Doch bij de overige Duitfchers ging het geheel anders toe. De gerechtlijke tweegevechten bleeven niet alleen onder hen in zwang ; maar zij bedienden zich ook van dezelven allengskens in zeer veele gevallen, waarin zij de ontvangene beleedigingen of hunne ontftaane gefchillen eerst voor het gerecht hadden behooren te brengen. Hierbij kwamen nog die onrustige tijden , waarvan gij in 't vervolg meer lezen zult, toen wetten en overheden weinig gezag hadden , en vooral de voornaamen, rijken en magtigen alle onderlinge onëenigheden terftond met het zwaard in de hand beliisten, en zich door de gewelddaadigfte buitenfpoorigheden zelve wraak verfchaften. In deeze barbaarfche tijden ontftond de niet min dwaaze dan ongelukkige waan , dat per» foonen van edele afkomst, wanneer zij door huns gelijken beleedigd of gehoond zijn, zich niet vernederen mogen om daarvoor van de overheid genoegdoening of befcherming te begeeren ; maar veeleer recht hebben om zich dezelve met de wapenen te verfchaffea. Dus zijn de tweegevechten of duellen ontftaan, welke nog in veele Landen van Europa plaats vinden : een wezenlijk overblijffel der  Gefchiedenis dir Duitfchers. ÏI Tijdvak. 145 der oude woestheid en tegen de wetten aangekante barbaarschheid. Nimmer zijn de beichaafdfte en verftandigfte Voiken der oudheid , vooral de Grieken en Romeinen , die eenen zoo rechtmaatigen en hoogen prijs op eer, dapperheid en dien waaren adel der ziele itelden, welke door edele daaden betoond wordt, in het begrip geweest, dat het voor een edelman fchandelijk of laag was, na eene ontvangene beleediging zijne toevlucht tot de wetten te nemen, aan welke eigenlijk iedereen, en dus ook de vorst onderworpen is, omdat zij de zekerlle waarborgen zijn voor de burgerlijke rust, orde en gelukzaligheid; en dat het hem integendeel veel beter voegde , ja zelfs zijn bijzonder voorrecht was, met verfmaadmg van wetten en overheden, den beleediger zelf te ftraffen, en dus zijn eigen leeven tevens in de waagfchaal te ftellen. Het woord Duellum is wel van Romeinfchen oorfprong; doch het beteekende bij dit Volk alleenlijk oorlog. Tweegevechten waren bij hen alleen in den krijg bekend, wanneer uit hun krijgsvolk en dat des vijands twee dappere mannen, met verlof der veldheeren, in tegenwoordigheid der legers , en ter opwekking van derzelver moed, vochten. Het vooroordeel, welk onder alle Volken van Europa de tweegevechten in laateren tijd heeft ingevoerd, konde alleen bij woeste Volken en in die tijden ontftaan, toen men de vaardigheid in het vechten , voor den hoogften en bijna eenigften roem hield; en niettegenftaande de ontelbaare ramIII. Deel. K pen, Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C.  146 II hoofdd. Nieuwe gefchïeden. vni boek; Van het jaar 400 tot 843 na de geb. ran C. llegeerii.g der Duitjche koningen. pen, welken deeze gewoonte veroorzaakt heeft, wordt zij, echter, deels uit verkeerde denkbeelden van de eer, deels door de oogluiking der Vorsten, nog heden gevolgd. XXUI. Wanneer men de gefteltenis der Duitfche Volken in de eerfte eeuwen na de zoogenaamde groote Volksverhuizing, deels in hunne wetten, deels in hunne gefchiedenis nog nader onderzoekt, treft men weder nieuwe blijken aan, dat zij, niettegenftaande verfcheidene veranderingen in hunne zeden, nog veele,. hun bijzonderlijk eigene, hoedanigheden uit hunnen voorigen toeftand hebben behouden, vooral ten aanzien van hunne krijgshaftige vrijheidliefde. Hunne koningen volgden elkander niet, als ware het, bij erfenis op; de vrije lieden, of, ten minften, de aanzienlijkften des Volks hadden het recht om den zoon of broeder, in plaats van zijnen overleeden vader of broeder te verkiezen; de nieuwgekozen vorst werd meestendeels op een fchild in het open veld vertoond. Wanneer 'er nieuwe wetten gegeeven , of oorlogen gevoerd moesten worden , mogt dit zonder toeftemming des Volks niet gefchieden. De regeering des Lands verkreeg, wel is waar, eene nieuwe inrichting; doch zonder willekeurige onderdrukking der onderdaanen. 'Er werden hertogen en graaven over hen gefield, neemende deezen het ambt van koninglijke rechters waar, •terwijl genen ftadhouders en bevelhebbers waren over de legers, welken zij ten ftrijde vooruittrokken. Vooral in deezen tijd ontftond bij ver-  Gefchiedenis der "Duitfchers. II Tijdvak, i 47 verfcheidene Duitfche Volken het leenbeftuui op de volgende wijze. Nadat zij zoo veele veroveringen op de Romeinen hadden bevochten, verdeelden zij wel in het algemeen deeze Landen onder zich, waardoor de liggende gronden bij hen eene grootere waardij verkreegen, dan zij immer te vooren gehad hadden; doch de koningen fchonken vooral aan hun , die zij naauwer met zich verbinden , en bij de eerfte oproeping tot krijgsdienften verpligten wilden , zekere landerijen of goederen ten gebruike voor hun gantfche leeven. Zulk een goed werd , ter onderfcheiding van eene eigendomlij ke of erflijke bezitting, welke men Allodium noemde , een leen gcheeten , omdat het flechts voor eenigen tijd geleend werd. Somtijds ook lieten de koningen hetzelve ten gebruike voor de kinderen van den bezitter, of, \ geen het zelfde is, van zijnen Fafal. Doch allengskens werden veele van deeze leengoederen erflijk in de gedachten ; en daar de koningen of andere vorften, van tijd tot tijd , een aanmerklijk aantal van dezelven wegfehonken, werden zij zelve arm, en hunne leenmannen integendeel magtiger en rijker in eigendomlijke bezittingen. Van den anderen kant waren de leenmannen voor den vorst een hoop geoefende krijgsmannen, die op zijn bevel fteeds vaardig waren , om niet alleen zelve, maar ook met een gedeelte hunner onderhoorigen, op hunne'eigene kosten de wapens te voeren. De leenmannen werden , wel is waar, gewoon uit dankbaarheid meer K 2 » voor Van het jaar 4.00 tot 843 na da geb. van C. Oor. fprong van het leenbeftuur.  148 II hoofdd. Nieuw gefchieden. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 n; de geb. van C. De Fran len vergrootenhun Rijk vóór alle andere Duitfcher. voor hunne vorften dan voor hun vaderland te vechten; en men had niet altijd vorften, ' die 't welzijn van het algemeene vaderland en hun bijzonder belang voor de zelfde zaak hielden. Doch de oude inrichtingen der leenre'reering zijn niet meer, in haare oude gefteltenis , voor handen , fchoon zij haare naamen en grondbeginzels behouden hebben. De Longbarden en Franken waren de eerfte Duitfchers, die het leenbeftuur recht hebben ontwikkeld. - XXIV. Doch onder alle de Duitfche Volken van dit tijdvak , verhieven de Franken hun Rijk tot de aanzienlijkfte grootheid, magt en duurzaamheid. Deszelfs ftichter, Clodwig , of Clodov^eus , had hetzelve, ' omtrent het jaar 500 , in het grootfte van het tegenwoordige Frankrijk , en een aanmerklijk gedeelte van de Nederlanden en Duitschland gevestigd. Zijne zoons verdeelden het onder zich. Theodorich, of Dibtrich , de oudfte van beiden, verkreeg de oude woonplaatfen der Franken aan den Nederrhijn \ alsmede 't geen zij aan den Bovenrhijn en Maijn den Alemannen ontrukt hadden ; voords de Landen aan de Moefcl en Maas; de fteden Trier, Mets, Tulle en Verdun , (of, naar haare Romeinfche naamen, Treviri, Meta, Tullum en Verodunum)\ en, eindelijk, de Landen, den Westergothen ontnomen , in het tegenwoordige gebied van Lijon en Guienne. Mets werd de hoofdftad zijnés Rijks, en na dezelve was Rlieims (an-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 14* ders Remt) de voornaamfte ftad in hetzelve. ' Dit aandeel, welk Theodorich aan het Rijk had , heette Auftrafië , ook Oostenrijk en Oostfrankenland, dat is, het Oostlijk gedeelte des Frankifclien Rijks. De overige Westlij ke Landen van het Franklfche Rijk in het tegenwoordige Frankrijk en de Nederlanden, werden met den algemeenen naam van Neuftriè of Neuftrafië genoemd. Deeze landen verdeelden de overige broeders van Dietrich onder elkander , en verkoozen tot hunne hoofdfteden Orleans, Parijs en Soisfons, (door de Romeinen Aurelianum , Lutetia Pariforum en Augufta Suesftonum genaamd), Auftrafië werd fteeds voor het aanzienlijkfte gedeelte des Rijks gehouden , en de Oosterfranken, of de aan den Rhijn en Maijn woonende Franken , waren onder alle de onderdaanen van het Frankifche Rijk meest beroemd om hunne dapperheid ; en in de gefchiedenis der Duitfchers is die van Auftrafië en de Oosterfranken voor ons belangrijker dan die der Westerfranken of van Neuftrië, omdat de eerften zich, van tijd tot tijd, over het gantfche tegenwoordige Duitschland uitgebreid , en het meest een eigenlijk Duitjch Rijk, met Duitfche zeden en taal, bewaard hebben ; terwijl integendeel in Westfrankenland met het Franfche Rijk, ook het Volk van deezen naam, welk van het eigenaartige der oude Duitfchers zoo ver is afgeweeken , allengskens een afzonderlijk beftaan begon te verkrijgen. K 3 XXV. Van het jaar 4C0 tot 843 nï de geb. van C.  150 II hoofdd. Nieuws gefchieden. viiiboeic. Van hét jaar 400 tot 843 na de geb. Tan C. Zij veroveren het Thurvgijche en B'MTgyndïfche Rijk, neven? andere Landen. XXV. Dus werd het Rijk van Clodwig , ' wel is waar, onder zijne opvolgers verdeeld,**" die daardoor, elk voor zich zeiven, hunne magt verzwakten ; doch het Rijk zelf, welk ook door zijne deel en verbonden bleef, en meermaalen weder onder één opperhoofd geraakte , werd , echter , Iteeds grooter. De Oostérfrankifche koning Dietrich inzonderheid overweldigde , omtrent het midden der zesde eeuw, het Thuringifhe Rijk. Dit ftrekte zich niet alleen over het tegenwoordige Thuringen uit, maar had met hetzelve tegen het Oosten aan de Saai dezelfde grenzen. Doch ten Zuiden behoorde 'er een aanzienlijk gedeelte toe van den tegenwoordigen Frankifchen Kreits tot aan den "Donau , ten Westen een Huk van het tegenwoordige Hcsfenland, en ten Noorden het tegenwoordige Maagdtburgfcke , Bolberftadfc/ie , en zelfs een gedeelte van het Brunswijkfche. Omtrent deezen tijd werd dit Rijk door drie broeders te gelijk geregeerd ; doch een van hun , Hermanfried , werd door zijne cnverz-aclijke hebzucht zoo ver vervoerd , dat hij de beide andere broeders om het leeven bragt, en zich van hun aandeel aan het Rijk meester maakte. Eéne euveldaad , vooral warneer zij zoo onnatuurlijk en afgrijslijk als deeze is, word: gemeenlijk door 'leeds meerdere gevolgd.. Hermanfried bedroog gelijktijdig den Mtvftrafifcien koning Dietrich , die hem in den oorlog tegen zijnen broeder had bijgedaan , doch hij werd daardoor hoogst  I Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 15 hoogst ongelukkig. Want Dietrich deei weldra zelf een' aanval op hem, verfloe<; hem in een' veldflag bij de Unftrut, op der, Ronneberg, in het tegenwoordige Thuringi fche ambt Freiburg, dwong hem zich krijgsgevangen te geven , en liet hem, eindelijk . van eenen hoogen muur nederftorten. Vervolgends nam deeze koning der Oosterfranken bezie van het Thuringifche Rijk, welks plaats door een hertogdom werd vervangen, omdat het door hertogen of ftadhouders werd beftuurd. Doch daar de Saxen, uit het tegenwoordige Nederfaxen , de Franken dit Rijk hadden helpen ten onder brengen , kreegen zij daarvoor ter belooning Noordthuringen, oi die Landftreek van dit voorige koningrijk, welke vermoedlijk tusfchen de. Elve , Bode . Aller en Ocker lag. Weinige jaaren daarna bedwongen de Frankifche koningen ook het Bjurgondifche Rijk, en verdeelden hetzelve onder elkander, fier. bevatte in dien tijd niet flechts de tegenwoordige Landen van Frankrijk, het graaffchap Bourgondis, Danpfiiné, een gedeelte van Provence en van het gebied van Lijon ; maar ftrekte zich uit tot zelfs in Savoijen, -en in Zwitzcrland tot in het gebied van Bern en Wallisferland. Ook in het overige gedeelte van Zwitferland, en in het eigenlijke Duitschland werd de heerfchappij der Franken fteeds grooter. Toen inzonderheid het Oostergothifche Rijk, welks gebied zich ook over de genoemde gewesten uitftrekte , tot zijnen ondergang neigde, K 4 kwa- [ [ Van het .jaar 400 1 tot 843 ns de geo. van C.  ï$i IIhoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 400 tot 843 n de gtb. van C. Het Rij] der Franten vervalt. kwamen de Alemannen in Rhcetië, en de Beijer* Jchen, zoo die aldaar als in Noricum woonden, onder de heerfchappij der Franken. XXVI. Geduurende vijftig, zestig en meer ; jaaren nam dus het Rijk der Franken fteeds meer toe in magt en grootheid. In het tegenwoordige Duitschland en de Nederlanden was alles, zelfs de Landen , welken de Slayoniërs bezaten, en de nog vrije Saxen en Frie/'eu niet uitgezonderd , aan hetzelve onderworpen. Het tegenwoordige Frankrijk , (behalven eenige weinige fteden aan de Middenlandfche zee,) Zwüferland, en zelfs een deel van het boveneinde van Italië, behoorden onder deszelfs gebied. Doch in het laatfte gedeelte der zesde eeuw begon het reeds ten val te neigen. Deszelfs herhaalde verdeelingen , ook dan als het weder onder het beduur van éénen enkelen vorst ftond, wekten flechts de veröveringzucht van verfcheidene deezer vermaagfchapte Frankifche koningen deste meer op. Hunne onderlinge onëensgezindheid en ijverzucht veroorzaakten zoo veele oorlogen tusfchen gedachten en broeders, als verraaderlijke bedrijven en moorden ; bragten het ganfche Rijk in wanorde ; en verzwakten dus zoo wel de magt der koningen als het gezag der wetten. Men heeft wel de Franken reeds vroeg van trouwloosheid befchuldigd ; zelfs Clodwig , de dichter van hun groot Rijk, had daarvan ten voorbedde geftrekte. Doch e§n geheel Volk pleegt zich nimmer algemeen.  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 5 3 meen aan zulk eene ondeugd overtegeven , wanneer niet vorsten, leeraars, valfche Gods- j dienst en verwarde toeftand der algemeene t belangen dezelve begunftigen. Gewislijk was \ het iets ongewoons, dat een Duitsch Volk zoo fpoedig en merkbaar van de oude Duitfche braafheid afweek; vooral nadat deszelfs zeden door het Christendom en andere middelen befchaafd waren. De gewelddaadigheden , rooverij'en en moorden namen bij de Franken daaglijks toe, zoodat het zelfs noodzaaklijk werd de doodftraffen in de plaats der geldboeten te Hellen. Dikwijls waren de koningen bij het aanvaarden der regeering nog eenigen tijd minderjaarig, en even dikwijls onbekwaam en werkloos. Dus werden hunne aanzienlijker leenmannen fteeds rijker, en van dag tot dag magtiger, maar ook tevens onrustiger. Het Volk in het algemeen , van den aanzienlijkften tot den geringften, ftelde zich bij alle buitenfpoorigheden gerust door het ongerijmde denkbeeld, dat eene vlijtige waarneeming van uitwendige Godsdienstoefeningen, en het geven van milde gefchenken aan kerken en geestlijken, ïederen zondaar van Gods genade verzekerde. XXVII. In deeze omftandighcden viel het zekeren hof- en Staatsdienaaren van het Frati- v kifche Rijk niet moeijelijk van tijd tot tijd de h' koninglijke magt aan zich te trekken. Zij K heetten, met een' Romeinfchen naam Majores b Domus, dat is , de voornaamfte opzichters van het koninglijk hof, of opperhofmeesters. Doch zij maakten deeze waardigheid niet alK 5 leen Van het aar 400 ot 843 na e geb. au C PlPIMT AN HEB- ral doet ;t zelve eder oeijen.  Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. < ] ] < » 1 3 154 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. .een erflijk in hun genacht, maar verëenigden ook met dezelve zoo veel aandeel aan het Staatsbeftuur, dat de koningen allengkens lechts den naam van hunnen ftand behiellen. Daar deeze magtige Staatsdienaars ook iet opperbevel over het krijgsvolk zich nadien toegeëigend, ftonden zij met deste meer ïadruk zelfs naar het bezit van den troon. 'ipin van Herstal , opperhofmeester van het iuprafifche Rijk maakte üich, omtrent het inde der zevende eeuw, juist twee eeuwen na le Richting van het Frankifche Rijk in Gallië, loor geweld van wapenen, indedaad meester fan beide deeze verëenigde Rijken. Hij nam .vel den naam van koning niet aan, en liet dien /oordaan nog door de vorsten van het tot dusverre regeerende huis voeren; doch oefende der'elver magt geheel alléén uit, flechts onder den ïaam van een' hertog en vorst der Franken; naakte zich bemind bij het Volk, door het Vlaartvelt , dat is, de jaarlijkfche algemeene Vergadering der Franken in het begin van Vlaart, (of, 't geen het zelfde is, in het be2;in des jaars,) wanneer 'er over de belangen 3es Rijks op het open veld beraadflaagd werd, :e herftellen; zorgde met meer voorfpoed dan federt langen tijd gefchied was, voor de algemeene veiligheid, door het gewoone rooven en moorden te beletten; noodzaakte de Friefen langs de Noordzee tot eenen jaarlijkfchen cijns aan de Franken; dempte een' opftand der Alemannen en Bei'jen; en liet voor zijn gedacht de, omtrent dertig jaaren met veele wijsheid gevoerde ,  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 155 voerde, regeering reeds bijna als een erfgoed agter. Deeze groote Staatsverandering verftrekte wel het koninglijk huis der Franken ten grooten nadeele; doch het Rijk en de Natie zelve verkreegen daardoor nieuwe eensgezindheid en krachten. Pipins opvolgers, die honderd jaaren agterëen eene rei van heldhaftige en wijze vorsten uitmaakten, beklommen weldra den troon des Frankifchen Rijks, en verhieven hetzelve tot eene nimmer gekende magt en aanzien. XXVIII. Zijn zoon Karel Martell, de grootfte veldheer van zijnen tijd, handhaafde zich in deeze algemeen gebiedende magt over het Frankifche Rijk, tegen den wederftand van koningen en Staatsdienaaren , door verfcheidene overwinningen. Zelfs liet hij in de laatfte jaaren van zijn leeven den troon in naam onbezet, omdat hij indedaad reeds koning was. De grootfte dienst, welken hij niet flechts aan het Frankifche Rijk, maar in het algemeen aan het Christelijk Europa bewees, was het verflaan der Saraceeneu of Arabieren , die uit Spanje tot midden in het tegenwoordige Frankrijk waren doorgebroken, en, zonder dit geleeden nadeel, vermoedlijk de Franken en veele andere Volken onder hunne heerfchappij zouden gebragt hebben. De Oosterfrankifche foldaaten, die deezen veldflag bijwoonden, werden inzonderheid om hunne grootte, ligchaamskrachten en behendigheid in het gebruik der zwaarden geroemd. De wapenen-der Franken waren in het algemeen fchild en zwaard, een Van het iaar 400 tot 843 na de geb. van C. Ziiae opvolger* worden Frinkifche koningen.  156 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 4.00 tot 343 na de geb. van C. Pjpin de Kleine ftoot zijnen koning van j den troon. een zekere foort van hellebaarden, en de lirijdbijl, welke Franclsca, of het bijzonder geweer der Franken genoemd werd. Karel verrichtte nog andere merkwaardige daaden. Hij onderwierp de Friefen geheel aan het Frankifche Rijk , dwong de Saxen om aan hetzelve eene jaarlijkfche fchatting te betaalen, en ftilde met een krijgsheir de onrust, welke eenige Volken in Oostfrankenland hadden veroorzaakt. De gezwindheid en nadruk, waarmede hij zijne vijanden ten onder bragt, waren oorzaak, dat men hem bij een hamer (in 't Latijn Martellus') vergeleek, en hem deezen bijnaam gaf. Eindelijk wist zich ook zijn zoon, Pipin de Kleine, den naam van koning en het volkomen bezit van den Fraukirchen troon te verfchaffen. Hij behandelde, echter, deeze belangrijke onderneeming als eene geweetenszaak. Hij en de Frankifche Rijksftaaten, zijnen belangen toegedaan, vroegen den Romelnfchen bifchop van dien tijd, ils den aanzienlijkften van alle Christelijke leeraars in het Westen van Europa, of de Frankifche koning, die toen op den troon zat, doch niets ten beste van zijn Rijk deed, leeze plaats wel langer verdiende, en of dezelve niet veelëer aan Pipin toekwam, die reeds met zoo veel wijsheid bewind voerde? Doch dit was flechts eene fchijnheilige vraag, om de menfchen te doen gelooven, dat Pipin zwaarigheid maakte om zijnen koning van de kroon te berooven. Het is waar, dat de Frankifche koningen federt langen tijd hun Rijk  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 157 weinig voordeel aanbragten; doch zij waren door de reeds gemelde veel vermogende Staats- j dienaaren Heets zoo opgevoed, en, als ware \ het, in zulk eene foort van flaavernij gehou-1 den, dat zij noch bekwaamheden verkreegen, noch vrijheid bezaten om zelve te regeeren. Genoeg, Pipin beklom omtrent het jaar 750 den koninglijken troon, op de uitfpraak des Romeinfchen bifchops, die zich naar deszelfs wensch verklaarde. Den ongelukkigen vorst, daarentegen, wien hij tot dien tijd den naam van koning had laten behouden, werden de lange hairen afgeineeden, welken de koningen van dit eerste geflacht, het Merovingifche, (dus genoemd naar Meroveus , een' der eerfte koningen uit hetzelve ,) plagten te dragen ; waarna hij in een klooster gefloten werd. Pipin, met wien het Karolingifche geflacht, (naar zijnen beroemden zoon, Kakel, dus genoemd,) over de Franken begon te heerfchen , betoonde zich weldra dankbaar voor den bijftand des Romeinfchen bifchops. Hij ontrukte den Longobarden, die voornaamlijk in Opper -Italië hun Rijk hadden gevestigd, die landerijen en fteden, welke zij zelve den! Griekf hen keizeren in het midden van Italië langs de Adriatifche zee ontroofd hadden, en fchonk dezelve aan den Romeinfchen bifchop, die wel te vooren aanmerklijke landgoederen, doch nimmer een gantfche landftreek met fteden bezeten had. Dus was Pipin de eerfte Christelijke vorst, die van een' Christelijk' leeraar een' wereldsch vorst maakte. De Duit- Van het aar 400 ot 843 na Ie geb. ran C'. Hij maakt 3 en Ro- neinfcben jifchop ot een wereldsch vorst.  15 S II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boeit. Van het jaar 400 tot t43 n; «Je geo. Yan C. Geitel te nis van het Chris tendcm on der de Franken. Duitfchers derhalven, die, drie eeuwen geleeden, het Romeinfche keizerrijk, nevens deszelfs hoofdftad in Italië, onder hunne magt hadden doen bukken, hielpen thands, onwillens en onweetens, eene nieuwe geestiijkwereldfche magt te Rome ftichten, welke hun éénmaal veel geduchter zou worden dan die keizerrijk immer geweest was. XXIX. Onder deeze langzaam voordgaande afwisfeling in het Sraatsbeftuur der Franken, .werd ook de toeftand van den Godsdienst in hun Rijk op verfcheidene wijzen veranderd. Sints meer dan twee en eene halve eeuw was het Christendom onder de Franken algemeen geworden. Zij namen hetzelve aan met die geheele kerklijke inrichting , welke zij in Gallië vonden ; met bifchopen en andere leeraars; met munnikken, die eigenlijk volgends hunne eerfte inrichting geene leeraars van den Godsdienst, maar wel voorbeelden van deszelfs ftrengfte beoefening behoorden te zijn; zoo wel met deezen als genen, die de grootfte eerbewijzen, veele voorrechten en ontelbaare rijkdommen genoten; eindelijk met een zeer grooten toeftel van prachtige kerkfieraadiën, en met eene gantfche meenigte bij— geloovige begrippen , verëenigd met nieuw uitgevondene piegtigheden. De Franken , die. zelfs toen zij nog Heidenen waren, niemand zoo veel eerbied en gehoorzaamheid betoonden, als den Godsdienst en deszelfs dienaaren, onderwierpen zich niet flechts bereidvaardig aan dit alles; maar breidden het nog on-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 59 ongemeen uit: meer uit zucht voor de belangen des Christendoms, dan met verftandig overleg. Het onderzoeken der waarheid van 't geen men hun omtrent hetzelve voordroeg, was voor deeze ruwe en onkundige Natie even onmooglijk, als voor andere Duitfchers van dien tijd; ja, weldra geloofden zij met de overige Europceërs , dat geleerdheid en fcherpzinnig onderzoek alleenlijk den zoogenaamden geestlijken pastee. Vanhier, dat, wel is waar, de Franken dikwijls Hcidensch bijgeloof met den Christeiijken Godsdienst vermengden, als bij voorbeeld, het offeren in wouden, bij bronnen en andere, voor heilig gehoudene, plaatfen; doch zij trokken ook niets in twijfel van 'c geen hun als Christelijke Godsdienst en deugd werd aangepreezen. Dus lieten zij zich, bij voorbeeld, zeer ligtlijk overreeden , dat men voor begaane zonden even zeker, door gefchenken aan de kerken, bij God vergiffenis erlangt, als men bij de wereldfche overheid, na het betaalen van de geldboete, op zekere misdaaden bepaald, van alle verdere ftraffen vrij is; ■ dat men, eensgelijks, den heiligen, dat is, den verdorven ongemeen vroomen Christenen, die tevens voor wonderwerkers werden gehouden, voor den bijftand, door hunne voorbede bij God aan hun betoond, die hen om dezelve aanriepen, reeds te vóóren gefchenken belooven moest; dat de eed, welken men zwoer bij de overblijffels der heiligen, (dat is, hunne beenderen, kleederen en meer dergelijke beuzelingen,) veel meer verbinden- de Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van. C.  Tan het jaar ^oo tot 84.3 na de geb. van C. Toeftand der geest rijkheid in het Franki[drs Kijk. 160 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. de kracht had, dan dien men bij God alleen aflegde; en andere gelijkfoortige vruchten der verbeelding. En wanneer zij al fomtijds door eenig gering nadenken min of meer begonnen te twijfelen aan de waarheid hunner geloofsbegrippen , zetten zij hetzelve geenszins voord , maar fmoorden dien twijfel door het onbepaaldfle vertrouwen op hunne leeraars. Koning Clodwig had eene gelofte gedaan aan den heiligen Martinus, die bifchop van Tours geweest was, dat hij hem zijn paard zou fchenken , wanneer die hein den aanflaanden veldflag hielp winnen. Hij won denzdven; doch wilde zijn goed paard behouden, welk hij dus van de geestlijken te Tours voor tweehonderd goudguldens losfen moest. Bij deeze gelegenheid zeide hij: Indedaad de heilige Martinus is wel hulpvaardig ; doch laat zich ook duur betaalen. XXX. Door deeze milddaadigheid , welke in zoo veele Godsdienflige begrippen haaren grond had , moest de geestlij kheid onder de Franken onmeetlijk rijk worden. Zo klaagde nog vóór het jaar 600 een Frankisch koning, dat de kerken en bifchopen alles bezaten, terwijl zijne fchatkist integendeel lédig was." Eigenlijk fchonken de vroome Christenen dit alles tot het aanbouwen van nieuwe, en prachtig opiieren van reeds beftaande kerken , tot vermeenigvuldiging der Godsdienstige plegtigheden, en ten beste der armen. Doch de bifchopen, die over alle deeze goederen en giften het beftuur hadden, gebruikten de-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. If5l dezelve als hun eigendom. De pracht van den uiterlijken Godsdienst en der kerkgebou- j wen nam daardoor wel toe; maar de geest-, lijken zelve ichitterden ook van allerleije fie- 1 raadiè'n, terwijl zij paleizen bouwden en kleine vestingen ftichteden. Hun aanzien werd ook door veele andere oorzaaken bij de Franken fteeds grooter, daar zij bijna allen met eenige weetenfehappen bekend waren, in Staatszaaken nuttig konden gebruikt worden , en zoo dikwijls het gezag van den Christelijken Godsdienst in hunne redevoeringen deeden gelden. Daardoor verkreegen zij eene nog meer uitgebreide rechterlijke magt dan zij reeds bezaten, temeer, daar zij de vonnisfen der overheid konden verbeteren. Voor de grootfte misdaadigers ftelden zij de kerken tot wijkplaatfen open, waaruit zij zelfs door geene koningen konden getrokken worden : eene wezenlijke aanmoediging , indedaad , voor de ondeugd, ontftaande uit kwalijk begreepen eerbied voor de kerken. In het algemeen wisten zich de Frankifche bifchopen en andere geesdijken (wel zeer veele voordeelen en voorrechten boven alle hunne' overige mede* burgers te verfchaffen; maar zich tevens te ontflaan van het opbrengen van verfcheidene belastingen, en van andere pligten jegens de overheid, waaraan het overige gedeelte hunner Landgenooten was verbonden. Doch daar zij van hunne landerijen krijgsvolk moesten leveren , voerden zij hetzelve dikwijls in eigen perfoon ten ftrijde. Voor het overige ftonden zij III. Deel-. L on* Van h=rt aar 400 ot s43 111 Ie geb. an C  ï 62 1L hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. De Het dtnen in Oo: tfranttenlandworden allengskens Chris team. onder geene andere heerfchappij dan de koninglij ke. Zij werden van den koning aangebeld, en om hunne misdaaden, nadat zij door eene kerkvergadering onderzocht waren, afgezet. De Romeinfche bifchopen Honden , wel is waar, in de Frankifche kerk in zeer hooge achting, en na al 't geen hun onder Pipin den Kleinen wedervaren was , werden zij nog veel aanzienlijker leeraars en raadsmannen der Franken in gewectenszaaken; doch over derzelver bifchopen en gemeenten hadden zij nog niets te bevelen. De munnikken, die nog fteeds onder het opzicht der bifchopen ftonden, doch nu tot den geestlijken ftand waren overgegaan, werden, eensgelijks, bij de Franken , die zich over derzelver geftrenge leevenswijze verwonderden , door ontvangene gefchenken van dag tot dag rijkér. Ondertusfchen mogt aldaar niemand zonder verlof van den koning den geestlijken ftand aanvaarden, omdat veelen dit alleenlijk gedaan hadden, om van krijgsdienften en andere burgerlijke bézigheden en pligten ontflagen te worden. XXXI. Nadat nu de Franken aan beide zijden des Rhijns, en in zoo veele andere oorden van Duitfch/and, hunne heerfchappij hadden bevestigd, droegen zij, wel is waar, zorg dat de fteden aan den Rhijn en Danau, welke door de veldtogten der Duitfchers weleer verwoest waren, herbouwd, en op nieuw van kerken en bisdommen voorzien werden. Dit gefchiedde in Msnts, Worms, Sfiers en op  "Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 63 op andere plaatfen. De Bisdommen te Augshurg en Confiants, alsmede dat, het welk van Lorch naar Pasfau verplaats werd, waren nevens meer anderen niet min bloeijende. Doch midden in Duitschland, in de Landen van het Frankifche gebied, vond men ook nog veele Heidenen , die, niettegenftaande den ijver dernabuurige bifchopen, van het Christendom verwijderd bleeven. Sedert het begin der zevende eeuw, had ten deezen aanzien eene gelukkige verandering plaats. Van tijd tot tijd kwamen derwaards uit Mand, Schotlanden Engeland leeraars van den Christelijken Godsdienst, die met veel nut onder de Heidenen arbeidden. Vanhier, dat naderhand in Duitschland verfcheidene kloosters voor Schotfche en Irlandfche munnikken geiticht werden, waarvan eenigen nog aanwezig zijn. Dus predikte de Irlander Colombanus onder de Stvaben (anders -Sneven genoemd) bij het meir van Confiants en de nabuurige Landen, met zijne medehelpers het Christelijk geloof. Zijn leerling Gallus deed zulks met bijzonderen voorfpoed, en dichtte het nog heden aanzienlijke klooster in Zwitferland, dat naar hem SancH Gallen heet. Een ander Irlander , Kiliaan , breidde het Christendom uit in het tegenwoordige Wurzburgfche; de aldaar verzamelde gemeente nam fteeds toe, en gaf, omtrent het midden der agtfte eeuw, aanleiding tot de dichting van het bisdom Wurzburg. Emmeran, wiens naam nog heden door een Rijkftift te Regensburg gevoerd wordt, en RuPrecht leerden beiden met goed gevolg in L 2 Beije* Van het jaar 400 tot 843 m de geb. van C.  164 II hoofdd. Nieuwe gefchiedtn. vui boeit,' Van het ja.r 400 tut 84.3 na ce geb. van C. EosifaCitn breidt het Christtvitm in T!;wi>;gen, Hesfcn en Jïrvikeniar.d uit. Bet/eren. De laatfte werd, niet lang na het jaar 700, eerite bifchop van Salzburg, welk weleer Juvavia heette. Omtrent het einde der zevende eeuw kwamen op éénmaal twaalf Engelfche geestlijken tot de Friefcn, Saxen en andere, bij de Noord- en Oostzee woonende, Duitfche Volken over. De Engelfchen t die uit deeze gewesten afdamden, en dus het toenmaalige Saxen tusfchen de Elve, Wefer en den 'Rhijn Oudfaxenland noemden, waren ook uit hoofde van de taal, welke zij met verfcheidene deezer Volken gemeen hadden, deste gefchikter voor het onderwijs in het Christendom. Deeze Engelfchen zetteden hunne werkzaamheden in de tegenwoordige Vertenigde Nederlanden en Westphaalen nog eenigen tijd voord. Meest muntte onder hen uit zekere Willebrord, die, eindelijk, aartsbifchop van de nieuw geftichte gemeenten onder de Frfefën werd, en aan den Rhijn op het Hot Wiltaburg woonde, op welks plaats naderhand de beroemde ftad. Utrecht gebouwd is. XXXII. Doch niemand van alle de leeraars des Christendoms, ten dien tijde, onder de nog Heidenfche Duitfchers, behaalde grooteren roem dan Bomeacius , eensgelijks een Enge'fch geestlijke, die eerst Winfried heette. In den beginne der agtlle eeuw kwam hij tot de Thuringers over, waaronder het Christendom wel reeds voorlang eenigen invloed gevonden had, vooral federt zij onder Frankifche heerfchappij waren geraakt; doch waarvan nog een groot gedeelte het Heidendom bleef  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, i 65 bleef aanhangen. In het tegenwoordige Het* fen en Frankenland was de toeftand van den Godsdienst even vermengd. Bonifacius vónd zelfs priesters, die tevens doopten en den afgoden offerden. Hij gaf zich daarom alle moeite om in deeze Landen vrienden voor het Christendom te gewinnen. Dit deed hij nier door enkel onderwijs; maar ook door met zijne medehelpers de Heidenfche afgodenbeelden en andere gedenkteekens van dit bijgeloof te verwoesten. In Hesfen vond men bij Geismar eenen verbaazend grooten eik, waaronder de Heidenen hunnen Goden offers en wierook toebragten. Want tempek en aliaaren hadden deeze Duitfchers even min als hunne oudfle voorvaders; en onder de fchaduw van zulke boomen hielden zij ook hunne Volksvergaderingen en rechtdagen. Bonifacius zelf met eenigen zijner medehelpers begon deezen boom omtehouwen. Zoodra het landvolk dit hoorde, verëenigde het zich,in grooten getale: niet flechts om zich over deeze beleediging te wreeken; maar ook in de zekere verwachting , dat de dondergod zelf deezen hem toegewijden eik befchermen, en dat uit denzelven een vuur zou voordkomen, bm Bonifacius met de zijnen te verteeren. Doch toen de Heidenen zagen, dat veeleer de omgehouwen eik in Hukken viel, Honden zij verbaasd, en begonnen meer geneigd te worden tot het Christendom. Uit deezen eik liet Bonifacius een kapel, ten gebruike der Christenen bouwen; en daar hij L 3 fteeds Van het aar 400 :ot 843 na le geb. van C.  166 II hoofdd. Nieuwe gejchieden. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 ns de geb. Tan C. Hetkloo ftsr Fuida. Het bis dom te Erfurt. fteeds meer Heidenen bekeerde , ftichtte hij ook kerken en kloosters, met leeraars en munnikken, om de fteeds toeneemende nieuwe gemeenten nog meer te onderwijzen, te bevestigen en uittebreiden. Onder dergelijke geftichten , door hem in Thuringen en HesJen geplaatst , is vooral het Kloofter Fuida merkwaardig. Hij ftichtte hetzelve midden in het uitgebreide Buchauwfche woud, aan de rivier Fuida. De Frankifche grooten befchonken dit klooster met eene aanzienlijke ftreek lands rondom hetzelve, voor welks bebouwing de aldaar woonende munikken zorgden. Van tijd tot tijd verzamelden zich dus rondom hen zoo veele andere inwooners, dat van de tegenwoordige ftad Fuida de grondkonde gelegd worden. De abten van het klooster werden naderhand de aanzienlijkften van hunnen ftand in geheel Duitschland, en verkreegen, vóór omtrent dertig jaaren, ook de biichoplijke waardigheid. Doch hoe grooter het aantal Christenen werd, door bonifacius en zijne medehelpers, die uit Engeland tot hem kwamen, bekeerd, hoe meer het noodig fcheen opzieners of bifchopen over deeze nieu• we gemeenten aanteftellen. Dit gaf aanleiding tot de (lichting van het bisdom te Erfurt, of Erpisfurt, gelijk deeze ftad eigenlijk heette, de oudfte in deze oorden, doch welke ten tijde van bonifacius nog door Heidenfche boeren bewoond werd. Doch dit bisdom verviel weldra weder, even als dat, welk hij te Buraburg, niet ver van Fritzlar, in het Hes-  Het Christendom iloorBOïTÏFACnJS in era groot gedeelte van rOuitsclilaiiid tot Jftaiid ojfebragl.   Gefchiedenis der Duitfchers. II Tjjdvak. i 67 Hesfifche, ftichtte. Doch de bisdommen, te Wurzburg en Eichftad door hem gefticht. zijn tot onze tijden in wezen gebleeven, en verfterkt door de aanwist van een aanmerklijk gedeelte van Frankenland. In het nabuurige Bei/eren verdeelde hij de kerken onder de reeds beftaande bisdommen Salzburg, Regensburg, Freijfingen en Pasfau. bonifacius zelf werd door de Frankifche vorsten en Romeinfche bifchopen tot aartsbifchop van Mentz, en tevens in die waardigheid tot voornaamften opzichter over alle de door hem geftichte en veele andere Duitfche en Nederlandfche gemeenten benoemd. Hij maakte nog meer fchikkingen, welke hij ter uitbreiding van het Christendom dienftig oordeelde. Op zijn voorflag werden dikwijls in het Frankifche Rijk kerkvergaderingen gehouden, in welke de regeerende vorst, volgends den raad der tegenwoordige bifchopen, kerklijke wetten gaf, om de geestlijken tot betere zeden, de munnikken tot het volgen van hunne regelmaat , en het Volk tot het verwerpen der Heidenfche gebruiken te verpligten, welken het nog met het Christendom verëenigden. Eindelijk werd Bonifacius, na omtrent veertig jaaren agterëen dus ijverig bézig geweest te zijn ten beste van den Godsdienst, door de Friefen, waaronder hij eene nieuwe pooging deed om denzelven in te voeren, in het jaar 755 omgebragt. XXXIII. Nog heden noemt men hem, om zijnen ongemeenen ijver en zoo veele geluk- u ïuge onderneemingen voor het Christendom^ L 4 in Van bet jaar 400 tot 843 ni de geb. van C. Waarom 3NIFACI- ! de  i68 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. yiü boek." Van het jaar 400 tot 843 n de geb. van C. Apostel der Duit ■ fchers heel in Duitsland, den Apostel der Duitfchers. ,Deezen Godsdienst had hij, wel is waar, in geen Duitsch Land het eerst bekend gemaakt, en denzelven flechts in eenige Landen van Duits1 and de overhand doen verkrijgen. Ook had hij aldaar het Heidendom zoo weinig ten ' onder gebragt, dat veele milliöenen inwooners, inzonderheid de Saxifche en Slayonifche Volken , voor een gedeelte nog lang na hem den afgodendienst bleeven toegedaan. Doch hij had veel langer, en met veel meer achtbaarheid, roem en geluk dan alle anderen, den Christelijken Godsdienst onder de Duitfchers uitgebreid. In den eigenlijken zin had hij denzelven in het midden van Duitschland gevestigd, zoo verre zich flechts aldaar het Frankifch-Duitfche Rijk uitftrekte. Waar men nog bijna geene fteden vond, deed hij dezelve ontftaan door kloofters, kerken en bisdommen , welken hij ftichtte. Met het Christen* dom verbreidde hij ook onder veele Duitfchers zachtere zeden; ontwende hen het eten van paardenvleesch, en zelfs het menfchenöffer; maakte door zijne munnikken en andere geestlijken de fchrijfkunst algemeener; en bragt het met hunne hulp zoo ver, dat allengskens de weetenfehappen in Duitschland eenigen opgang maakten. Met den Godsdienst meende hij het oprecht; eh, fchoon hij door het gezag en de bevelen der Frankifche vorften onderfteund werd, bediende hij zich, echter, ter voordplanting van het Christendom nimmer van geweld; veel liever zou hij voor de§*  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, ifjc deszelfs belang zijn leeven hebben opgeofferd Bonifacius was dus indedaad een zeer ver dienftlijk man voor Duitschland. Zelfs heef men hem naderhand, gelijk veele andere der gelijke vroome Christenen , die met vee moeite en leevensgevaar hunnen Godsdiens den Heidenen geliefd hebben gemaakt, ondei de heiligen gefield; dar is, men beval ziel aan zijne voorbede bij God, en verwachtn daarvan zelfs wonderdaadigtn bijftand. XXXIV. Niettegenftaande alle deeze deug den, had Bonifacius ook zijne zwakheden Onder dezelve heeft geene den Düitfcherët meer nadeel toegebragt dan zijne rustloozi moeite om hen den Romeinfchen bifchop, na derhand Paus genoemd, te doen gehoorzaa men. Tot dusverre waren de Duitfchers, al: Christenen , bijna even vrij als de overigi Christenen van den beginne geweest waren ei zijn moesten; fchoon meestendeels onkundig en bijgeloovig. Hunne bifchopen en overig< leeraars konden hen dus wel zonder moeite af les, wat zij flechts wilden, als Godlijke voor fchriften doen eerbiedigen; doch eigenlijk wa ren zij geenzins hunne heeren en bevelhebbers Bonifacius integendeel poogde aan de geheek Dtntfche kerk in den Romeinfchen bifchop ee nen heer en vorst te geven. Hij zelf had henden eed van trouw gezwooren, en bragt hei zoo verre dat ook verfcheidene Duitfche bi fchopen voor den Romeinfchen den' zelfden eed aflegden. Ook noemde hij zich een gezant van denzei ven, of, volgends eene fchijnL 5 baai i . Van het . jaar 400 . tot 843 nt ■ de geb. ■ van C. [ 1 . Hij onderwerptde Duit' Jche kerk : aan den . Romeinfchenbifchop. I 1 •  Van het Jaar 400 tot 843 na de geb. Tan C. 1 1 3 < De geleerdheiden fraaije 1 kunften < niaaken bij ] t!e Franken . weinige vorderin- * gen. 2 f X \ C z [ 70 II hoopdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. aaar Godsdienftige fpreekwijze van dien tijd, van den heiligen Petrus ; deed niets van eenig belang zonder deszelfs toeftemming; begeerde tot alle kerklijke inrichtingen, welke de wereldlijke vorften of Duitfche bifchopen met volkomen recht mogten ondernemen, het verlof van den Paus; en, met één woord, vernietigde dus de gantfche vrijheid, welke de Duitfche kerk tot hiertoe genoten had. Vermoedelijk deed hij zulk met geen kwaad oogmerk, maar in het vertrouwen dat het mnzien des voornaamften bifchops in het Wes:en de goede orde en kracht der kerklij1e wetten ook in Duitschland deste veiliger jou handhaaven. Doch uit deeze nieuwe heer"chappij ontftonden zeer nadeelige gevolgen, schoon Bonifacius dezelve al niet volkomen nider de Duitfchers invoerde , hij gaf 'er och zoo veel aanleiding toe, dat zij hun, niet ang na zijnen dood, zeer gemaklijk kon worlen opgedrongen. XXXV. Omtrent deezen tijd, toen de Chriselijke Godsdienst in het Frankifche Rijk, m vooral in Duitschland, voor zoo verre iet daartoe behoorde, algemeen begon te vorden, (omtrent het midden der agtfteeeuw,) ladden de Franken, niettegenftaande zij denelven reeds lang waren toegedaan, hun verand door weetenfehappen en kunften nog /einig befchaafd. Anders had de aanneeming an het Christendom bij eene Natie meestal ;n gevolge, dat, wanneer zij al tevooren eer ruw ware geweest, zij in 't vervolg, ech-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 171 echter, weldra gewoon werd den geest geheel onbelemmerd ter verwerving van edeler kundigheden intefpannen. Doch de Franken vonden het Christendom en de geleerdheid reeds zoo ontaart in Gallië, dat het geen wonder is dat zij het een en ander aan het vlijtig onderzoek hunner geestlijke leeraars overlieten. Daar deezen deels Romeinen waren, en deels de gebooren Franken onder hen alle hunne weetenfchap van de Romeinen ontleenden , fchreeven zij hunne weinige en Hechts middenmaatige boeken zelfs niet in de Frankifche taal. In Hecht Latijn, en met veel ligtgeloovigheid, bragten zij allerleije gefchiedkundige berichten bijeen. Men onderhield in de kloofters wel fchoolen; doch leerde in dezelven niet veel meer dan de eerfte beginfelen van eenige fraaije kunften: en in het algemeen konde het éénmaal aangenomen vooroordeel, als behoefde alleen de geestlijkheid eenige geleerdheid te bezitten, niet weder uitgerooid worden. Onder dezelve waren het behalven de bifchopen, de munnikken alleen, die zich op eenige weetenfchap toelegden. Onder de gewoone leeraars der gemeenten werden de onkunde en traagheid zoo groot, dat de meesten allengskens het openlijk onderwijs over den Godsdienst, of het prediken (gelijk men zulks naar het Latijnfche woord frcedicare noemde) begonnen te ftaaken. Einr delijk was de leevenswijze der munnikken wel niet tot geleerden arbeid ingericht; doch daar zij de handwerken, welke hun in den beginne Van het jaar 400 tot 843 n; de geb. van C.  172 II hoofdd. Nieuwe gefckieden. vin boek. Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Regeerinz, van het FrankiJchs Rijk, ne waren opgelegd, niet meer oefenden t fchreeven zij, ten minden , boeken af, en werden dus, mits hunne keus op goede viel, nuttig voor de nakornelingfchap. 'Er ontftonden federt dit tijdvak boekerijen in de Frankifche kloofters, in welke, echter', de beste boeken der oudheid nog fteeds zeldzaam bleeven. De bouw-, beeldhouw- en andere dergelijke kunften werden door de pracht der kerklijke gebouwen nog eenigzins opgebeurd, en deels door de geestlijken zelve geoefend. Een orgel leerden de Franken eerst kennen, toen een Grieksch keizer 'er een aan hunnen koning Pipin fchonk; doch gebruikten het-, zelve niet tot den openlijken Godsdienst. XXXVI. Ten aanzien van den regeeringvorm hadden 'er tot aan het koninglijk beduur van Pipin wel meer veranderingen bij de Franken plaats gehad ; doch dezelve fprooten niet min voord uit hunne oude zeden en rechten, dan uit navolging der Romeinen, of uit Christelijke grondllellingen. Schoon de Franken in hun Rijk het heerfchende Volk, en de Aleman-. nen, Bourgondiërs, Beijerfcken, Thuringers en Friefen aan hun onderworpen waren, leefden, echter, deeze Volken onder eene zeer zachte regeering. Zij behielden grootendeels hunne oude wetten, en betaalden dechts maatige belastingen. De Franken zelve vorderden ze niet onder dien naam, maar flechts als vrijwillige gefchenken en krijgsdiensten. In het algemeen was de magt der Frankifche koningen bepaald, en beloofden zij bij hunne  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 173 ne huldiging, iederen onderdaan in zijne rech-. ten en goederen te handhaaven. De jaar-^ lijkfche Volksvergadering, in welke men detif grootfte Staatsbelangen beraadflaagde , wer- v> den het eerst door den reeds gemelden Pipin , om het betere jaarfaifoen, tot de maand meij uitgefteld , vanwaar zij het Meipeld heet. Doch thands begonnen ook de, naderhand zoo gewoone, Rijksdagen tot ftand teg' komen. De bifchopen en abten, van wier oordeel over de wetten, welke men in deeze vergadering ontwierp , zoo veel afhing; die in hunne kerkvergaderingen zelfs wetten voor de kerk voordroegen, welke door de bevestiging der vorften Rijkswetten werden; deeze aanzienlijke geestlijken hadden deste meer invloed in de algemeene vergadering, omdat zij reeds daarenboven zoo veel aandeel hadden aan het Staatsbeftuur, en de eenigfte geleerden in het Rijk waren , die dus alleen 't geen in gefchrift moest gefteld worden wél konden vervaardigen. Zij werden niet flechts Rijksftaaten , maar ook de voornaamften onder dezelven. De koningen zaten bij de Franken dikwijls zelve voor in het gerecht; en de opene plaats, waar zulks in aller tegenwoordigheid gefchiedde, een veld of berg, wordt daarom , naar het Frankifche woord mahly (welk het' gerecht beteekent,) mahlftatt of mahlberg genoemd. Vandaar ook het woord mahlfchatz, welk het gefchenk aanduidt, dat door twee perfoonen, die zich in her open veld in tegenwoordigheid van getuigen aan el- ifan het »r 400 tSjtf na geb. n C. Rijksd^n.  Van het jaar 400 rot 343 na de geb. Tan C. Hertogen en graaven. 174 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; elkander verbonden, ter bekrachtiging va» deeze verbintenis gegeeven werd. XXXVII. De Landen en Volken van het Frankifche Rijk werden door hertogen en graaven beftuurd, die in het algemeen in des konings plaats het recht handhaafden ; doch met dit onderfcheid, dat de hertogen eigenlijk 's konings ftadhouders waren over aanzienlijke landftreeken, welke uit verfcheidene verè'enigde rechtsgebieden beftonden, en dat zij in den krijg als veldheeren dienden; de graaven daarentegen, die meestendeels onder het gebied van hertogen ftonden , een bijzonder rechtsgebied beftuurden en lieten beftuuren, terwijl zij tevens de inkomften des konings verzorgden. Zoo wel de hertogen als de graaven namen hun ambt waar, zoo lang zulks de koning goedvond. Echter waren 'er ook reeds hertogen, die de hun toevertrouwde Landen met taamlijke vrijheid, en bijna als hunne bijzondere en erflijke bezittingen beftuurden ; doende flechts daarvoor de, aan den koning fchuldige, krijgsdienften. Zulke vermogende hertogen waren in Oostfrankenland die van Alemannië of Swahen, die van Beijeren en Thuringen. De eerften waren de aanzienlijkften van allen; tot hun hertogdom behoorde niet flechts het tegenwoordige Swahen, maar ook de Elzas en andere nabuurige Landen aan gene zijde des Rhijns, een ftuk van Frankenland, en het grootfte deel van Zwitferland, tusfchen de Aar, Rhone en Rhijn. Doch omdat deze hertogen van Ale- man~  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 175 mannië zich geheel aan de magt der Frankifche koningen poogden te onttrekken, werdenJ hunne Landen, federt de regeering van Pipin ,' niet meer door hertogen, maar door gerin'! ger ambtenaars geregeerd. Voor het overige was het louter toevallig , dat naderhand de Franjchen, of de nakomelingen der Westenfranken, aan de van hun door den Rhijn afgezonderde Oosterfranken, of eigenlijk aan de Duitfchers, den algemeenen naam van Alkmand hebben gegeeven, daar hun onder deeze Duitfche Volken de Alemannen deels meest nabij waren; deels, reeds van de vroege tijden, door hunne magt, dapperheid, invallen in Gallie en oorlogen met de Franken zich een bijzonder aanzien hadden verworven. Behalven deeze groote ambtenaaren in'het frankifche Rijk, vond men 'er nu ook ho-/c vehngen of hofdienaaren , gefchikt om denlu eerbied voor-en den luister van den vorst te vergrootenren van verfcheiden derzelven is nog heden de naam, doch zeldzaamer deszelfs oude beteekems in Duitschland overig. Naast de opperhofmeesters, (of majores domus,) die reeds boven befchreeven zijn, en, eindelijk, zelve koningen werden, was aan het hof een palsgraaf, dat is, een hofrechter, die in het hof zelve het recht handhaafde, opdat de koning door gerechtlijke twistgedingen niet te zeer zou worden afgetrokken. Want het woord pais is, (gelijk het nog in gebruik zijnde paleijs) van het Latijnfche palatium afkomüig , en beteekent het gebouw, waarin Van het aar 400 ot 843 na Ie geb. 'an C. Franki'ie hoveigcn.  i"j6 Hhoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.1 Van het jaar 400 tot 843 °a de geb. van C. Zeden der B:ijer fchen, Swa ben en an dere Duit fchers, in de koning met zijnen hofftoet woonde. Echter hielden zich de Frankifche koningen van dien tijd nog langduuriger en meenigvuldiger, volgends het oude Duitfche gebruik, op hunne landgoederen of landhoeven op. De aartskapellaan of hofprediker hield hun hunne geestlijke belangen voor oogen. De zegelbewaarder (referendarius) bewaarde het koninglijk zegel, en onderfchreef in naam des konings plegtig uitgevaardigde gefchriften, welken men nog heden met het oude Frankifche woord oirkonden, dat is, gefchrit* ten, welke iets op eene zeer geloofwaardige wijze bekend maaken , pleegt te noemen. De maarfchalk hield het opzicht over de koninglijke Hallen; de fchafmeester over de koninglijke keuken; en wat de bézigheden van den kamerdienaar of kameraar, van den fchenker, jagermeéster en valkenier of opzichter over de valkenjagt geweest zijn, verftaat men ook zonder verklaaring. XXXIII. Dit alles is voornaamlijk flechts ■ eene fchets van den toeftand der Franken, als in dien tijd het heerfchende Volk hunnes Rijks. Doch van de overige Duitfche Vol ken onder hunne heerfchappij, inzonderheid van de Beij er fche, Zwaben of Alemannen en Thuringers is nog veel leerrijks optemerken. Vooral ziet men , dat zij, fchoon van tijd tot tijd den Christelijke» Godsdienst hebbende aangenomen , hunne vroegere zeden nog veel minder hadden veranderd dan de Franken , omdat zij hun oud vaderland niet verlieten <•  Géfchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, ij lieten, en zich dus met geene Volken buitei Duitschland vermengden. Oorlog en jag waren nog hunne voornaamfle bézigheden0 vanhier , dat in de Thuringifche wetten eet lans en een man, woorden zijn van de zelfde be teekenis. Tot de jagt hadden zij niet alleen vee^ lerleije honden en ftootvogels om kleiner vogels te vangen 5 maar uit dien hoofde moest ook bij de Alemannen voor een geftolen jao-r.. hond twaalfmaal meer dan voor een rund, en tweemaal meer dan voor een goed paard betaald worden. Thands vond men bij deeze Duitfchers den akkerbouw voorfpoediger; de Beljerfchen hadden moes- en oofttuinen'; en de Zwaben plantten reeds wijnbergen. Doch de veeteelt was nog hun voornaamfle rijkdom. Gij behoeft u dus geenszins te verwonderen, dat, volgends de wetten der Alemannen , voor eenen vermoorden zwijn- of fchaaphoeder even veel moest worden betaald , als voor den mandag van een' kok , naamlijk veertig goud guldens. Daar men onder de Duitfchers de fteden nog zeer zeldzaam vond , en zij bijna allen op het land leefden , plagten zij in hunne hoven allerleije foorten van vee, zelfs getemde beeren , rheeën, harten en meer dergelijke dieren te onderhouden. Echter waren hunne wooningen thands veel gemaklijker ingericht dan die hunner voorvaderen, en men zag in dezelve niet meer menfchen en vee onder elkander, maar huishoudkamers, zaaien, fchuuren, ftallen en andere voorraadplaatfen' III Deel. M Dij ? i Van het r i£ar 400 " tot 843 na ' de geb. 1 van C.  17 S II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 40° tot fc'4.3 n; de gel. van C. Dit alles, binnen een heining befloten, heette t een hof, en met de daartoe behoorende velden , beemden en wouden een gehucht of buurt (*). Verfcheidene gehuchten of buurten maakten een rechtsgebied uit. Ondertusfchen heerschte nog fteeds onder hen de oude dwaaling, dat alleen de wapenhandel den vrijman voegde, en de akkerbouw integendeel een flaaffche arbeid was. Daarom gebruikten zij daartoe veele lijfëigenen of knechten, die zij deels als krijgsgevangenen verkreegen, deels kochten : want de flaaven- of menfchenhandel was in dien tijd onder hen de eenigfte belangrijke koopmanfchap. Deeze lijfeigenen, die men ten gefchenke geven of verkopen mogt, bebouwden het land, waarvoor zij een bepaald getal vruchten, vee öf andere voordbrengfels van hunnen arbeid léveren , of heerendienften , welke gemeenlijk flechts van de willekeur hunner meesters afhingen , doen moesten. Zelfs hunne kinderen waren het eigendom hunner heeren ; en , van tijd tot tijd , werd hun ook het betaalen van zekere cijnfen opgelegd, fchoon het geld nog zeldzaam was. Thands werd onder deeze Duitfchers ook de kleederdragt wel volkomen ingevoerd ; doch de zoo even gemelde lijfëigenen en vrouwen in elk geflacht vervaardigden dezelve ; terwijl de vrije mannen zulke bézigheden voor zich (*) In het Hoogdaiisch: ein Wcikt, van het Lf tijnsch Villa.  Gefchiedenis der Duitfchers.W Tijdvak. lf > I ï 1 1  190 II hoofdd. Nieuws gefchiedsn. viiiboek. Van hu jaar 400 tot 843 va de geb. van C. ; zoo wel hem als weleer zijne voorgangers, tot hunnen befchermheer hadden aangenomen , was hij vervolgends te beter in ftaat om als zoodanig te handelen. De Griek ft Ac keizers van Conftantinopolen daarentegen, die tot hiertoe de rechtmaatige bezitters waren van Rome, hadden aldaar, van tijd tot tijd, alle hunne magt verboren. Daar zij, uit hoofde van den verren afftand, de Romeinen tegen de Longobarden niet konden befchermen , hadden de eerften zich onaf hanglijk gemaakt, en meer nabuurige befchermers gekoozen. Dankbaarheid en eerbied voor karel bewoogen ten laatften, hen en hunnen bifchop, (die wel geenszins hun heer was, doch als de voornaamfte leeraar der Westerfche Christenen zeer veel invloed op hen had ,) zich aan de heerfchappij van deezen Frankifchen koning geheel te onderwerpen. Zij deeden hem dus vrijwillig den eed van getrouwheid , nadat hij, op hun verlangen , hun eenen afgezant had doen toekomen. Doch toen hij eenige jaaren laater , op het kersfeest in het jaar 800, in de Pieterskerk te Rome na het geëindigde gebed opftond , zette hem de Romeinfche bifchop, of Paus, een kostbaare kroon op, en tevens riep het talrijk vergaderde Volk, juichende en gelukwenfchende, hem tot Romeinfchen keizer uit. Nu was de Paus de eerfte, die zich , volgends het oud gebruik, voor karel nederwierp, en hem daardoor, als zijnen keizer en heer, zijne onderdaanigheid betuig-  KAREI. BE GROOTE herftelt liet WesterfclieKeizerrijk   Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 191 de. Dit alles fcheen den nieuwen keizer geheel onverwacht overtekomen ; doch daar hij reeds te vóóren zoo veele andere flappen gedaan had, welke op de verwerving van den keizerlijken naam regtftreeks doelden , is het zeer waarfchijnlijk, dat zulks met zijn voorweten gefchied zij. Eigenlijk konden hem de Romeinen het keizerrijk en de heerfchappij over Rome wel niet volkomen fchenken , daar de Griekfche keizers van het recht, dat zij daarop hadden, nog geen afftand hadden gedaan ; doch ook deezen lieten hem weldra alles bij verdrag over. XLIV. Dat karel het voorige Romeinfche Rijk in het Westen niet geheel vernieuwd hebbe , kunt gij zeer duidlijk zien uit den grooten omvang van de Landen zijnes Rijks; uit de Duitfche zeden, wetten en taaien, welke in hetzelve heerschten; uit de veranderingen, welke Rome en Italië in het algemeen ondergaan hadden; uit het gebrek van naauwer verbintenis tusfchen zijn Rijk en het Oosterfche der Romeinen ; en uit meer andere bijzonderheden. Genoeg, karel trad nu als keizer in het bezit der rechten, door zijne voorgangers in die waardigheid genoten. Hij oefende te Rome alle magt als oppervorst, hield aldaar zijnen ftadhouder, en iedereen gehoorzaamde zijne bevelen. ^ Ook had karel binnen deeze hoofdltad zijnes keizerrijks zijnen zetel kunnen vestigen. Doch, behalven dat hij zich geruster ver- Van het jaar 400 tot 843 na cie geb. van C. Of hij het IVesterfchc keizerrijk volledig berfteld hebbe.,  Van bet jaar 400 tot 843 na de geb »an C. i 1 » ] < karrl's burgerlijke' wetten, ( J < I 3 i i 102 II hoofd0. Nieuwegefchieden. vin boék; verliet op de trouw en liefde zijner oudé onderdaanen, de Franken of Duitfchers, die jijne Landgenooten waren, en dus bij voorkeuze onder hen leefde; ontraadde hem dit >ok de voorzichtigheid. Rome lag bijna aan riet Zuidlijk einde van zijn Rijk. Om hetselve beter en opmerkzaamer te kunnen tè^eeren, was het raadzaamer, dat hij zich neermaalen in deszelfs midden bij den Rhijn 3an elders ophield. Daarom verkoos hij Nijmegen , (in de thands Ver'èenigde Nelerlanden,) L/gelheim, (in het tegenwoordige ieurvorftendom Pais ,) en vooral Aken , eene :hands nog bloeijende Rijksftad, tot zijne hofriaatfen. In de laatstgenoemde ziet men nog rieden een klein overblijffel van zijn paleis; nen bewaart 'er zijn zwaard , en voert jaarij ks , ter zijner gedachtenis en verëering, :en verbaazend. groot ftandbeeld , welk kaiel in zijnen keizerlijken praal vertoont, loor de ftraaten deezer ftad, met veel vreugdegejuich rond. XLV. Ondertusfchen , echter , was karel rij dit alles meer op de uitbreiding van zijne ïigene magt en heerlijkheid, dan op het ge« uk zijner onderdaanen bedacht geweest. Zijn >n bepaald gebied ftrekte zich uit van de Elve ot den Oceaan, en vandaar omtrent Beicveuto in het beneden - Italië, waar het gebied der Griekfche keizers begon. Zijn litgebreid Rijk ïcheen ook duurzaamer te vorden dan het voorige Romeinfche in leeze gewesten , omdat hetzelve geene zoo ges*  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 193 geduchte vijanden tot nabuuren had als dit. Doch de Franken en overige Duitfchers in het Rijk van karel ondervonden van zijne glansrijke veröveringen bijna niets dan 'bezwaarlijkheden. Meer dan veertig jaaren moesten zij hem in veldtogten, deels in zeer verre Landen, vergezellen. Alleen de oorlog met de Avaaren verrijkte karel's foldaaten. Doch daar alle zijne vrije onderdaanen , niet alleen zij, die landgoederen bezaten, en dus daarvoor beloond werden , maar ook allen, die Hechts eenige goederen in eigendom hadden, tot den krijgsdienst verpligt waren, en zich ten dien einde zeiven moesten toerusten, ja voor eenige maanden van lee vensmiddelen voorzien , waardoor hunne huisgezinnen in verfcheidene opzichten veel nadeel leeden; zoo ontflond hieruit,allengskens, onder de Franken een algemeene afkeer van . den oorlog. Wanneer dus karel zijnen roem alleenlijk in den oorlog gezocht had, zou hij zich bij zijne onderdaanen weinig verdienstlijk hebben gemaakt. Want fchoon het onbetwistbaar zij , dat eene Natie, geheel vreemd van den krijg , zeer ligtlijk verwijfd, lafhartig en onbekwaam wordt om zich te verdeedigen; verliest zij , echter, door aanhoudende oorlogen nog veel meer van haare huislijke , burgerlijke en andere maatfchappelijke voordeelen en nuttige inrichtingen. Doch Karel was in eene bijna geheel krijgshaftige regeering, ook nog (leeds bedacht om wettige orde, veiligheid , overvloed en III. Deel. N an— Van het jaar 400 tot 843 ai de geb. van C.  194 II hoofdd. Nieuws gefchieden. vin boek. Van liet ; jaar 400 tot 843 na de geb. Tan C. indere bewijzen van een weldaadig beftuur in njne Landen te bewaaren. Nimmer konden rijne vijanden diep in dezelven doordringen. Tegen de meenigvuldige geweldenaurijen en moerden, welke door zijne Duitfchers , gelijk door hunne voorvaders, gepleegd werden „ en nu den algemeenen naam van vijandlijke aanvallen droegen, vaardigde hij ftrenge wetten uit. Zelfs beproefde hij, fchoon vergeefs , de oude gewoonte van altijd gewapend te gaan, nevens het tweegevecht, afiefchaffen. Geene mindere moeite gaf hij zich om de dronkenfehap onder zijne Landgenooten uitterooijen , en de buitenfpoorige kleederpracht te beperken. Met het loflijkfte oogmerk, ten minften, gaf hij eene wet, dat het graan altijd voor den zelfden prijs moest verkocht worden; doch het zijne léverde hij altijd eenigzins beterkoop. Daar de handel met nabuurige Volken thans min of meer begon toetenemen, zorgde hij ook voor deszelfs onbelemmerden voordgang. Inzonderheid baande hij eenen veiligen weg voor de kooplieden, en vormde fteden tot ftapelplaatfen voor hun, die uit Saxen, Tkuringen en andere Frankifche Landen tot aan den Donau, met de nabuurige Slavonifche Volken wilden handel drijven. De bekendfte deezer fteden, in welke hij door zijne bevelhebbers den koophandel liet befchermen, waren Bardenwick, in de nabuurfchap van het tegenwoordige Lunenburg ; Magadoburg, of Maagdeburg; Erpisfurt of* Erfurt; Foracheim of Forchheim, in  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 195 het tegenwoordige Frankenland; Ragenisburg, thands Regensburg; en Lauriacum, of Lorch. Nog legde hij den grond tot meer fteden: onder anderen bevorderde hij door de vesting Hochbuchi, of Hohenbucken, welke hij In Noordalbingïè aan de Elve liet bouwen, den oorfprong der ftad Hamburg, welke reeds vóór hem eenigzins ontftaan was. XLVI. In 't geen Karel ten voordeele van den Christelijke» Godsdienst gedaan heeft, ontdekt men niet flechts eenen ijver, dien ook zeer veele andere Christenen betoonden; maar ook veele zuiverer denkbeelden, welke zelfs den meesten hunner leeraaren ontbraken. Men ziet dat hij veel over den Godsdienst gedacht, al wat mooglijk was tot deszelfs eer beproefd, en verfcheidene misbruiken en wanbegrippen, in denzei ven ingefloopen, heeft poogen te weeren: fchoon hij zich niet van alle dergelijke vooröordeelen — want zij waren reeds in dien tijd ontelbaar — ontdoen konde. Dus voedde hij indedaad het fchaadelijk wanbegrip, dat men het Christendom aan Hei" denfche Volken met de wapens in de vuist opdringen, hen door wetten en ftraffen tot deszelfs aanneeming noodzaaken, en men zich daardoor Gode zeer aangenaam moest maakem Op deeze wijze deed hij de overwonnen Saxen en Avaaren den Ckristelijken Godsdienst belijden ; zelfs bepaalde hij voor eiken Sax, die zich niet wilde laten doopen, de doodftraf. Intusfchen bezigde Karel ook zachtere middelen om het Christelijk geloof, welk van deeze N s Vel- Van he£ jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Zijne verdien-3 den ten lanz'en 1 van den Ckristelijken Godsa iiensL  Van het jaar 400 tot £43 n de geb. van C. Bisdommen in Saxen. Bijgeloo door Kakel verboden. 196 11 hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek; Volken , door vrees gedwongen , werd aangenomen , allerwegen onder hen uittebreiden, 1 en op vaste gronden te vestigen. Hij 1'chonk hun leeraars, fehoolen en veelerleije aanmoedigingen. Inzonderheid ltichtte hij ten dien einde" in Saxen verfcheidene bisdommen, zoo dra hij Hechts een gedeelte, van dit Land had veroverd. Men meent, dat de bisdommen van Osnabrug, Minden, Seingenjlad, (welk in laater tijd naar Halberftad verplaatst is,) vanFerden, Breinen, Paderborn, Elze, (dat naderhand te Hildesheim gevestigd werd,) en van Munfter door hem geificht zijn; fchoon eenigen derzelven misfchien eerst door zijne opvolgers tot Hand kwamen. Karel zelf was met de Heilige Schriftuur, als de eenige bron , uit welke het Christendom moet gefchept worden , doch ook deszelfs leeraarsin dien tijd weinig fchepten , taamlijk wél bekend, en liet haare gewoone Latijnfche fvertaaling verbeteren. Vanhier, dat hij verfcheidene foorten van bijgeloof niet wilde dulden. Juist ten zijnen tijde was in het Griekfche Rijk de Godsdienftige verëering der beelden van God en heilige menfchen, door eene abemeene wet der kerk aanbevolen. Opdat deeze nieuwlings uitgevondene Godsdienstoefening ook in zijn Rijk niet algemeen mogt worden , vooral daar zij door den Romeinfchen bifchop gebillijkt werd, liet Karel de overige bifchopen zijnes Rijks te Frankfort aan den Maijn bijeenkomen , en liet, na daarover eerst met hun beraadflaagd te hebben ,  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 197 ben, deeze beelden wel ter bevordering vai Godsdienfhge aandacht in de kerken blijven doch verbood tevens aan dezelven alle vroo rne eerbewijzing. Ook deed hij een bijzonder boek fchrijven , waarin beweezen werd dac deeze maatregel met de Heilige Schriftuui overëenifemde. Eensgelijks verbood Karei den zoogenaamden klokkendoop ; het rondzwerven der vermeende boetelingen, die ziel met ketens hadden beladen ; en meer andere büuenfpuQiïgheden van het bijgeloof. Ondei de Saxen, wien nog zoo veel van het Heidendom was overgebleeven , plagt men ook de vermeende toveraars en hekfen te verbram den: dit verbood hij hun, in 't vervolg, op doodffraf, XL VII. Dus deed Karel ten beste van Godsdienst en deugd , 't geen de leeraars in zijn Rijk voornaamlijk hadden moeten doen; of liever, 't geen het zeer klein getal van verlichter mannen onder hen , zonder de onderfteuning van hunnen vorst, niet durfde beproeven. Zijn fchrander doorzigt vond, in het algemeen, onder de Frankifche en overige geestlijken zijner Landen veel te verbeteren. Om het aanzien van den Godsdienst te verheffen, gaf hij hun wel ongemeene eerbewijzen ; ook was hij jegens hen milddaadiger dan eigenlijk ter zorgvuldige betrachting der pligeen van hunnen Hand zeiven nuttig kon zijn. Verblind door den waan dier tijden, dat men door buitengewoone mildheid jegens kerken £ïods gunst verwierf, fchonk hij den RomeinN 3 fchtn 1 Van het , jaar 400 »tot 843 na ■ de geo. ■ van C. Hij tracht de geestlij. ken deugdzaamer en nuttiger te maaken.  ïo8 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. ym boek; Van het jaar 400 tot 843 na de geb. v»n C. fchen bifchoppen bij die aanmerklijke Landen, welken zij reeds van zijnen vader hadden ontvangen , nog een aanzienlijk bijvoegfel. In het algemeen beval hij den geestlijken, tienden van alle hunne landerijen te geven, gelijk hij die zelf van de zijne betaalde. Doch van den anderen kant was hij ook meester over de de gantfche geestlijkheid van zijn Rijk. Do bifchop in de hoofdftad zijnes keizerrijks, of de naderhand zoogenoemde paus, was zijn eerfte geestlijke onderdaan, en gehoorzaamde zijne wetten gelijk alle de overigen. Karei, maakte veele fchikkingen tegen de meenigvuldige misbruiken , waartoe de bifchopen en andere gewoone leeraars, de munnikken en kanunnikken waren vervallen. De laaide waren oorfpronglijk leeraars van het Christendom , die gezamenlijk naar den zelfden regel of canon leefden. Onder anderen verbood hij de bifchopen niet meer in eigen perfoon ten oorlog te trekken, of foldaaten aantevoercn. Echter bleeven zij veele eeuwen lang bij deeze zeldzaame gewoonte, en fneuvelden dikwijls in het gevecht, Daar Karel, eindelijk, fteeds meer overtuigd werd, dat onbepaalde hebzucht, ook dan wanneer zij zich onder een voorwendfel van vroomheid verbergt, tegen het groote doel van het Christelijk leejaarambt geheel ftrijdig is , verklaarde hij zich , ten laatften, zeer nadruklijk tegen deeze ondeugd. Zijne gelastigden moesten den geestlijken afvragen : „ of dat heette de wereld te verlaten, wanneer men fteeds voordvaaart met  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 199» met zijne goederen op alle mooglijke wijzen en door allcrleije kunstgreepen te vermeerderen, terwijl men nu eens den hemel toezegt, dan weder met de flxaf der helle dreigt, en dus, in den naam van God of eenen heiligen, rijken en armen , die flechts ligtgeloovig en onvoorzigtig genoeg zijn, het hunne ontrooft, en derzelver rechtmaatigen erfgenaamen de gewenschte erfenis poogt te ontrukken ?" In dien tijd deeden de meeste leeraars van den Godsdienst geene leerredenen meer: fommigen uit onbekwaam-., anderen uit traagheid. Karel deed derhalven eene verzameling gereed maaken van, in het Hoogdmtsch vertaalde, leerredenen der oudfte kerklijke leeraars, opdat het den Christenen, ten minften, niet gantschlijk ontbreken zou aan openlijk onderwijs in den Godsdienst. Uit deeze verzameling lazen de leeraars der gemeenten die leerrede voor, welke naar de, voor eiken zondag bepaalde, afdeeling des Bijbels, (welke men , als ontleend uit de Euangelifche gefchiedenis, het Eu'dngetie noemde,) in rang volgde; en van de twee Latijnfche woorden post Ma, welke iiun den rang dier opvolging aanweezen, heeft deeze verzameling den naam yan Postille gekreegen. XLVÏII. Nog veel verder ftrekte zich Karel's opmerkzaamheid uit. Hij wilde niet flechts der onkunde van veele leeraars ter kulpe komen, maar hen veeleer ter geleerdheid opleiden. Hij wenschte de weetenfehappen en fraaije kunften veel vlijtiger en beter N 4 bear- Van hut jaar 400 tot 843 na de geb. van. C, Zijn ijver ter bevordering der weetenfehappen.  Van het j*ar 400 tot 843 n; de geb. wn C. Schooien, ïoo II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek: bearbeid te zien, dan federt eeuwen gefchied j was. In de eerfte plaats bedoelde hij dit wel voornaamlijk ten aanzien der geestlijkheid, van welke men in dien tijd geloofde, dat zij alléén eenige geleerdheid' noodig had; terwijl integendeel de overige ftanden , welke zich aan den oorlog, aan de kennis der weinige vaderlandfche wetten en haare gemaklijke toepasfmg, aan den landbouw en andere bézigheden toewijdden, hunnen pligt konden betrachten, zonder hunne zielvermogens lang te oefenen en te veradelen. Doch Karel, die wél wist dat een Volk , welks meerder gedeelte onkundig blijft, fteeds zedenloozer, bijgelooviger en tot voortrefiijke onderneemingen en uitvindingen, waartoe infpanning van verftand verëischt wordt, ongefchik ter wordt, moedigde daartoe zijne onderdaanen op veelerleije wijzen aan. Op zijn bevel moesten in alle kloosters fchoolen gefticht worden, in welke de munnikken, zonder belooning, onderwijs gaven in de eerfte beginfelen der weetenfehappen. Met het zelfde oogmerk voerde hij, onder anderen, zoo veele bifchopen in , opdat zij bij hunne hoofd- of zoogenaamde domkerk fchoolen ftichtten, en de, onder hun opzigt ftaande , kanunnikken tot het onderwijs derjeugd zouden verpligten. Zelfs liet hij in zijn hof een fchool houden, opdat men misfehien niet in den waan mogt komen, als ware de befchaaving des verftands voor hun en hunne kinderen onvoegzaam. Ten zijnen eigen gebruike verzamelde hij niet Hechts veele hand- fchrifteri  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 201 fchriften van goede boeken , maar vorderde ook, dat in de kloosters, welke in het alge--' meen voor de zetels der weetenfehappen wer-, den gehouden, met alle vlijt boekerijen ge- \ fticht wierden. De geleerden achtte en beloonde hij uitneemend; zelfs lokte hij hen uit c vreemde Landen in zijn Rijk. Dus zette zich Alcuin, of Alchwin , een Engelschman en de grootfte geleerde van zijnen tijd, door hem genodigd, in hetzelve neder ; onderwees aan zijn hof het keizerlijk geflacht, de hovelingen nevens andere aanzienlijke mannen en vrouwen, ja hem zeiven; werd zijn voornaamfte raadsman in de herftelling der geleerdheid onder zijne onderdaanen; kreeg dus het opzigt over verfcheide kloosters; ftichtte fchoolen in dezelven ; fchreef boeken ; en was, met één woord, voor Kakel het gelukkigfte werktuig om de weetenfehappen te doen bloeijen. Paul Warnefried , een Longobard, door Karel's weldaaden aangemoedigd, werd een niet minder gelukkig geleerde en fchrijver. Ook had hij een' geleerden Duitfcher, Eginharden, of Einharden, uic Odcnwald, in den tegenwoordigen Frankifchen Kreits, afkomftig, tot een' zijner voornaamfte hofdienaaren gemaakt, doch die, eindelijk, abt werd van het klooster Seligenftad in het tegenwoordig Menlfifcke, en door eene wél uitgevoerde leevensbefchrijving van Karel, in welke men den gelukkigen navolger der oude Romeinen erkent , hem zijn dankbaar aandenken duidlijk betoonde. Doch N 5 voor. Van het aar 400 ot 843 n; Ie geb. an C. Geleer,en.  sos II hoofdd. Nieuwe gefckieden. vhiboek. Van het jaar 400 tot 843 na de &eb. van C Karel's eigene geleerdheid. ' Zijn ijver voor de HoogDuiifchttaal. voor de weetenfehappen was niets meer aanmoedigend dan Karel's eigen voorbeeld, blij had de Griekfcke en Latijnfche taaien, geleerd, en kon de laatfte zoo vaardig fpreken als zijne moedertaal, de FrankieJ'ch - Duitfche \ ook fchreef hij Latijnfche gedichten , welke voor zijne eeuw geenszins Hecht waren. Daarënboven had hij zich met goed gevolg op de redeneerkunde, wélfprekendheid , rékenkunst, en vooral op.de fterrenkunde toegelegd. .Zelfs onder zijnen maaltijd liet hij zich, vooral uit de oude gefchiedenis, voorlezen. Jhn zijn hof ftichtte hij een geleerd gezelfchap , waarin hij met de overige^ medeleden , onder vreemde naamen, vriendfchaplijke gefprekken over de weetenfehappen hield. Dus heette hij in hetzelve Davio ; Alcuin Flaccus ; een ander geestlijke Homerus , en zoo voords. Ook de bouw-, beeldhouw- en andere dergelijke kunften werden door Karel's neiging en fijnen fmaak niet weinig bevorderd. Hij befchouwde met verrukking derzelver prachtige overblijffels te Rome, en liet veelen deezer kunstftukken van daar naar Aken voeren, om deezen zijnen ge liefden zetel te verfieren. XLIX. Deeze groote Duitfche vorst vergat, door zulk eenen ijver voor de geleerdheid in 't algemeen , het allerminst die weetenfehappen , welke tot zijn vaderland betrekking hadden. De Duitfchers bezaten toen, wel is waar, in hunne taal een taamlijk aantal liede^ ren en gezangen, welken bijna iedereen kende en  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 203 m zong. Doch tot het voordragen van weetenfehappen, en vervaardigen van boeken was dezelve nog niet gebézigd; en indedaad was zij' tot zulk een gebruik nog te ruw , onregelmaatig en onbepaald. Dit bemerkte Karel zeer wél, en daarom wilde hij haar aan zekere regels verbinden, zoetvloeijender maaken , en in de oogen der Duitfcheren zelve eene grootere waarde verfchaffen. Hij begon met het fchrijven over de Duitfche taalkunde; verzamelde de oudfte liederen, waarin de Duitfchers de bedrijven hunner koningen en derzelver oorlogen bezongen, en prentte ze in zijn geheugen. De maanden»-xplke tot hiertoe Latijnfche of a\\&-9tfitjche naamen gevoerd hadden, noemde hij in hec Frankiesck. In plaats dus van Januarius, Februdrius en zoo voords, heetteden zij nu Wintermaand , Hoornmaand, (vermoediijk, omdat de harten in deeze maand hunne oude hoornen met nieuwe verwisfelen,) Lentemaand , Paaschmaand, Vreugdemaand, (in welke ieder terftond de maand Maij ontdekt,) Braakmaand, (van de braak liggende of uitrustende landen,) Hooimaand, Oogstmaand, Herfstmaand, Wijnmaand, Windmaand en Heiligemaand, (van het geboortefeest van Christus in December.'} In het algemeen verdienen deeze naamen gewoonlijk gebruikt te worden. Want zij zijn zeer gepastlijk ontleend van de vea'nderingen der natuur in elke maand, of van Christelijke feestdagen in dezelve invallende ; terwijl, integendeel, de oude Romeinfche naamen niet Van hel jaar 400 tot 843 n» de geb. van d DuitfcJignaamender maan» den.  204 H hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 400 tot 843 11 de i^eb. van C. Karel's eenvoudige zeden. niet flechts voor de meefte Duitfchers onverftaanbaar, maar ook van Romeinfche Goden, a vorften en Godsdienftige gebruiken ontftaan zijn. Voor een gedeelte hebben zij zelfs eene valfclie en ongerijmde beteekenis, gelijk de vier laatfte maanden, van September af, eigenlijk naar de oudfte Romeinfche tijdwijzers, de zevende, agtfte, negende en tiende maand heeten, welk zij toch indedaad niet meer zijn. Dus gaf Karel ook aan de onderfcheidene winden Duitfche naamen, welke zij tot heden hebben behouden; als Sundroni de zuidewind, Westnordroni de noordwestewind; en meer anderen. Doch in het algemeen waren cte^fgezindheden van Karel Duitsch, kunstloos en edel. Deeze groote krijgsheld, wiens veldtogten vóór zijnen dood geen einde hadden, en wiens grootfte vermaak het was Volken te bedwingen, gedroeg zich, echter, meest altijd zoo minzaam en goedaartig, en verwierf zich daardoor eene zoo algemeene liefde, als zelden den genen te beurt valt, die onöphoudlijk de wapens voeren. Slechts éénmaal liet hij zich door de hitte des krijgs vervoeren om eene nieuwe pooging der Saxen, ten einde zich aan zijne heerfchappij te onttrekken, wreed te ftraffen. Zijne mildheid, vooral jegends vreemdelingen, was tot berispens toe groot. Kerken en armen voeren 'er ook bijzonder wél van, en hij befchikte nog bij uiterften wille, dat zijn huisraad en boeken ten hunnen beste moeiten verkocht worden. Uidandfche kleederen, al wa-  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 205 waren zij ook zeer fraai, droeg hij nimmer; doch de Frankifche of vaderiandfche, waarvan hij zich bediende, beftonden, behalver uit een linnen hemd en andere onderkleederen. uit een witte rok, welke roet zijde omzoomd was; uit een foort van koufen of liever fchoenen met banden, en een langen mantel, welken hij over dit alles heên droeg; doch in den winter bedekte hij ook borst en fchouders met de pels van een otterhuid. Altijd had hij een zwaard aangegord, welks gevest en draagband van goud en zilver, en flechts bij groote plegtigheden met edele gefteenten omzet waren. Ook terwij Hrij zich lier aankleeden, hield hij zich nuttig bézigTtTaf hem de palsgraaf bericht van een twistgeding, welk hij zelf beflisfen kon, dan liet hij de partijen terflond voor zich komen, en fprak recht. In het eten, en vooral in het drinken was hij. zeer maatig. Gelijk hij dikwijls reed en ter jagt ging, (twee geliefkoosde vermaaken der Franken,) zoo oefende hij zich vlijtig in 't zwemmen; en wanneer hij zich baadde , deed hij zulks niet flechts in de tegenwoordigheid zijner zoonen, vrienden en hovelingen , maar gaf ook fomtijds aan zijne lijfwacht vrijheid om zich met hem te baaden. Zijne zoonen liet hij ook, behalven in de weetenfehappen, reeds vroeg in den wapenhandel en andere ligchaamsöefeningen bekwaam maaken;doch zijne dogters, welke, eensgelijks, in nuttige kundigheden onderricht werden , moeiten wol Ipinnen, om zich niet aan Jédigheid overtege- ven; Van hst jaar 400. tot 843 ni de geb. van C. De opvoedingzijner kinderen.  2o6 II. hoofdd. Nieuwe gefcïüeden. vin v>mt, Van het jaar 400 toLf'43 na de geb. van C. Zijne waare grootheid. Zijn zoon LO' EEWIJlC verzwakt het FrankifcheItijk. ven: eene gewoonte van veele oude vorstlijke hoven , waarin de princesfen zelve de meeste kleederen voor het huisgezin vervaardigden. Karel reisde en at zeldzaam zonder zijne kinderen, en huwelijkte zelfs zijne zeer fraaije dogters niet uit, voorgeevende, dat hij zonder haar niet leeven kon. — Voegt men alles bijeen, wat ons van zijne gezindheden, ontwerpen en daaden bekend is: dan ziet men wel, dat hij een grooten, verheven en onderneemenden geest móét gehad hebben , die, als ware het, alles op een éénmaal kon omvatten, waarin gewoojjfe menfchen nimmer tevens kunnen uitmunten: krijg en veröveringen, Staat- en regeërkunde, Godsdienst, geleerdheid, kunften, landbouw en koophandel; die van het grootfte tot het kleinfte, en weder van het laatfte tot het eerfte zoo gemaklijk overging, dat geene bézigheid hem immer te onpas kwam. Hij verdient te meer onze verwondering, daar hij, in plaats van in zijne eeuw aanmoediging en hulpmiddelen te vinden, zich- dezelven veeleer grootendeels zelf verfchafte, en bijna alles aan de onafgebrokene infpanning zijner eige zielvermogens te danken had. L. Na Karels dood hadden de Franken en overige Duitfchers in derzelver Rijk één of meer vorften tot zijne opvolgers noodig, die het, van hem zoo wijslijk begonnen, werk gelukkig voortzetteden, ten minften veel van zijne loflijke hoedanigheden hadden, doch zijne fouten vermijdden, en hen, na zoo veele  GefcMedenis der Duitfchers. II Tijdvak. 20f ie jaaren van oorlog, eene lange rust lieten genieten. Doch vergeefs wachtte men op deeze waardige opvolgers, fchoon zijne affiammelingen nog lan^ zijnaf^roon bezaten. Zijn zoon Lodrwijk, die denzerven het eerst beklom, heette de vrcome, of ook wel de goedhartige; cn bezat ook beide deeze <■. r.gden , vooral naar het/ denkbeeld dat ara in dien tijd van vroomheid had. DocfPmern ontbraken geheel die fchranderheid, ftandvastige moed en achtbaarheid, welke tot het be» iluur van zoo groot een Rijk noodig waren. Vanhier, dat mlfflteijne goedhartigheid dikwijls tot groot nadeel , van hem en het Rijk misbruikte: want uitneemende goedheid zonder veel verftand, kan eene zeer fchaadelijke hoedanigheid worden. Ook was zijne vroomheid niet genoegzaam een gevolg van verftandig overleg, daar hij om zijne uitwendige Godsdienstoefeningen de Godsdienstige pligten zelve te dikwijls verwaarloosde. Ondertusfchen was hij, echter, een minzaam en rechtvaardig man, niet flechts in het algemeen den Godsdienst met ijver toegedaan, maar ook verlangende, dat zijne onderdaanen dien door de beste zeden zouden eeren. Hij bevorderde de weetenfehappen uit hoogachting voor dezelve , was milddaadig , en zeer geneigd tot eene vreedzaame en ftille regeering. Hij was uitneemend gefchikt om een goed en nuttig vorst te worden, en zou zulks indedaad in een klein en rustig Rijk geworden zijn. Doch zijBe toegeevende zwakheid belemmerde de goede Van het aar 400 ot 843 ni de geb. va» C,  2o8 II hoofdd. Nieuwe gtfchieden. via boek. Van het jaar 400 tot S43 na de geb. van C. de uitwerking deezer loflijke eigenfchappen: in plaats van zelf te regeeren, werd hij omtrent geheel van anderen geregeerd. Voor de uitbreiding^yan het Christendom onder de Deenen en andere Duitfche Volken in het Noorden, zorgde hij vrij gelukkig. Hij zond hun ^den munnik Ansgar of Anschar, uit het kloofter Corveij aan de Wefer, die niet weinigen van hun tot het Christendom bekeerde. Dit kloofter was nevens een ander eensgelijks in Westphaalen te Hervorden of Herford, met Lodewijk's bijzondere deelneeming gebouwd, en van hem rijklijk befehonken. Het werd weldra een der rijkften, en deszelfs abt is thands een Duitsch Rijkvorst; doch de" fchool van het klooster Corveij, waarin zoo veele bekwaame leeraars van het Christendom gevormd zijn, maakte hetzelve inzonderheid beroemd. Lodewijk ftichtte ook het aartsbisdom te Hamburg, of, gelijk men deeze ftad in dien tijd noemde, Hammaburg, (dat is, eene vesting bij een woud,) ter wooning voor Ansgar, die vandaar over de nabuurige en de, in de Noordlijke Landen nieuw geftichte, Christelijke gemeenten het opzicht moest houden. Terwijl Lodewijk den gemeenfchaplijk famenleevenden geestlijken of kanunnikken een' ftrengen leevensregel voorfchreef, en de bifchopen voordüan het draagen van gouden draagbanden, groote met edele gefteenten omzette mesfen en fpooren verbood, volgde hij indedaad de verftandige denkwijze zijns vaders. Zulks deed hij ook, toen  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak. «09 toen hij door eenen Sax de gantfche Heilige fchriftuur in Duitfche verzen .liet vertaaien, opdat ook de ongeleerden zijner Natie, die tot dusverre rnet dezelve geheel onbekend waren, haar zouden kunnen lezen. Ook gaf hij aan alle Saxen , door zijnen vader naar de Frankifche Landen vervoerd, vrijheid orrj naar hun vaderland weder te keeren. Over het algemeen, echter, was zijne regeering ongelukkig , en werd zulks, zoo wel als hij zelf, door zijne eigene kinderen: een leerrijk voorbeeld, dat een vader , die zijnen kin» deren niets wil weigeren, meer goedaartig dan verffandig is, en voor hun welzijn , zoo min als voor het zijne, weinige zorg draagt. Lodewijk verdeelde de Landen zijnes Rijks reeds vroeg en met overijling onder zijne zoonen , daar zij veeleer nog hadden moeten leeren gehoorzaamen, om naderhand te kunnen gebieden. Toen hij, vervolgends nog, een zoon kreeg, veranderde hij deeze verdeeling. Dit baarde misnoegen onder zijne drie oudere zoonen , die met veelen zijner onderdaanen een oproer tegen hem verwekten, hem gevangen namen, en van de regeering ontzetteden. De Duitfchers hielpen hem weldra weder den troon beklimmen ; doch toen hij nu zijne zoonen te meer aan zich onderworpen wilde houden , trokken zij fpoedig met een krijgsheir tegen hem te velde , ent veele bifchoppen met den paus zeiven voegden zich bij deeze onnatuurlijke zoonen. Hun vader rukte hun wederkeerig met zijne gewapende III. Deel. O aan- Van het jaar 400 tot 843 na de geb. van C. Lodewijk wordt door zijne zoonen afgezet.  21 o II hoof os. Nieuwe, gcfchiedin. vin boek. Van het jaar 400 tot S43 n de geb. v an c, aanhangers tegen; doch de meesten derzelven , liepen tot zij'ne zoonen over; en vanhier noemde men het veld , waarop deeze trouwloosheid voorviel, (niet ver van Colmar, in' den tegenwoordigen Ehas,j het logenveld. De weinige getrouw gebleevene vrienden van den keizer vroegen hem, wat zij doen moesten ? Daarop antwoordde deeze grootmoedige vorst: „ Gaat allen eensgelijks tot mijne zoonen over! ,, Ik wil niet dat ten mijnen gevalle flechts één „ enkel mensch gekwetst worde of fneuvele." Van allen verlaten , noodzaakten hem zijne zoonen , door de hulp der bifchoppen , om openlijk op de vernederendfle wijze, als een zondaar, die boete doet, het keizerrijk aan hun afceflaan. Niet lang daarna , echter, kreeg één zijner zoonen berouw over deeze wandaad : hij bragt één der twee overigen tot dezelfde gezindheid, en herflelde, met hun verbonden, hunnen vader op den troon. Doch deeze zelfde zoon vattede nog éénmaal de wapens tegen hem op. Lodewyk vervolgde hem met een leger, en ftierf in het midden deezer onderneeming ; doch indedaad als een goed vader, daar hij nog in zijne laatfte oogenblikken van zijnen oproerigen zoon, op deeze wijze tot de omftanders fprak: daar hij niet tot mij komen, en zijnen pligt jegens mij kan betrachten , vervulle ik den mijnen , en neeme God en u allen tot getuigen , dat ik hem alles vergeeve ! Deeze treurige omAandigheden van Lodewijk bragten zijn gantfche Rijk in verwarring en. •onrust.  Gefchiedenis der Duitfchers. II Tijdvak, a i \ onrust , en hadden het zeer nadeelig gevolg, .Van n*t dat de Franken en overige Duitfchers ge- j0trg44°°n. woon werden zeer ligtlijk van de eene tot de geb. de andere partij overtegaan , fchoon zij al van C. aan de eerfte door een' eed waren verbonden. De koninglijke waardigheid kwam in verachting ; de geestlijken mengden zich veel te diep in wereldfche belangen, en het voortreflijk begin, dat Karel de groote gemaakt had om Godsdienst, weetenfehappen, kunsten, wetten en goede zeden op nieuw te doen bloeijen, werd meer afgebroken dan voordgezet. Het Rijk, dus ontzenuwd, kon nóch uitwendige vijanden, nóch inwendige fchokken langer wederftaan , zonder een gedeelte van deszelfs voorige grootheid 19 verliezen. > O » DER-  «la II hoofdb. Nieuwe gefchieden. vm boek. « Lotje- WIJKS zoonen beoorlogen elkari der. DERDE TIJDVAK. Van de opkomst des eigenlijk, nog lieden dus genoemden , Duitjeken Rijks, tot de verëeniging van het Ronieinsch keizerrijk en het koningrijk Italië met hetzelve. Van het jaar 843 tot 962 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van honderd en twintig jaaren. I. Duitfchers, die onderdaanen en Jnwooners van het Frankifche Rijk waren , verkreegen door den dood van Keizer Lode-wijk nog niet die rustige en gelukkige Staatsgefreltenis, welke zij zoo zeer behoefden , hoewel met denzelven de oproerigheden zijner zoonen tegen hem een einde namen , zoodat ieder van hun nu vreedzaam zijn Rijksaandeel fcheen te zullen beftuuren. Stervende had hun vader nog bevolen , dat men zijnen zoon Lodewijk , met wien hij toen juist in oorlog was, zou vermaanen om toch niet te vergeten, dat hij , hoe dikwijls zijn vader hem ook vergiffenis gefchonken had, deszelfs grijze haïren, echter , van hartzeer ten  Gefchiedenisder Duitfchers, III Tijdvak, 2 i 3 ten grave deed daalen , en daardoor het gebod van God, den algemeenen Vader, overtrad, Doch kinderen, die den grooten pligt van gehoorzaamheid en trouw aan hunnen vader vergeeten , kunnen deste minder onderling in broederlijke eensgezindheid leeven. Van Lodewijks drie zoonen , die hem overleefden , en nu reeds lange aan wanorde en geweldenaarijen gewoon waren, wilde de oudfte, Lothar, fchoon hij reeds keizer en koning van Italië was , en daarenboven nog een aanzienlijk gedeelte van het Rijk bezat, zijnen beiden broederen, Lodewijk en Karel , omtrent niets overig laten. Zij vonden zich dus genoodzaakt hunne Landen gewapenderhand tegen hem te befchermen. Weldra kwam het in deezen broederkrijg tot een der bloediglte veldflagen, in welken Lothar , wel is waar, overwonnen werd, doch tevens van beide zijden zoo veele duizende ftrijdr baare Franken en andere Duitfchers omkwamen , dat zij fints dien tijd niet alleen hun Rijk niet uitbreiden , maar zelfs tegen buitenlandtche vijanden niet genoegzaam konden verdeedigen. Nu eerst vroegen de beide overwinnaars de bifchoppen , of zij tegen hunnen broeder wel hadden mogen vechten, en geloofden , volgends derzelver uitfpraak, dat God zich door de overwinning, als door een buitengewoone uitfpraak zijner rechtvaardigheid, voor hen verklaard had. Toen dus Lothar nog fteeds afkeerïg bleef van een billijk vergelijk, verëenigden zij zich tegen O 3 hem Van het jaar 843 -3 tot 962 na de geb. van C. ,  214 II hooFdd. Nieuwe gefchiederi. vin boek. Van het jaar 843 tot 962 n: de geb. Van C. hem nog naauwer , en beloofden elkander openlijk, in het aanzien hunner krijgsheiren, bij duuren eede, eenen beftendigen bijftand. Daar in dien tijd in Oostfrankenland, waar Lodewijk regeerde, de Frankifche taal , doch in Westfrankenland, welk grootendeels aan Karel onderworpen was, een bedorven Latijn , waarüic het Fransch ontftaan is, meest gefproken werd, bediende zich elk der beide koningen en broeders, bij het bezweren deezer onderlinge verbintenis , van die taal, welke de foldaaten van den anderen best verftonden. Nog heden leest men de woorden , van welken zij zich in beide taaien bedienden. Het zal gewislijk niet onaangenaam te hooren zijn, hoe een gedeelte daarvan in het Frankiesch , welk de moedertaal der beide koningen was, luidde : „ In Godes minna ind durh tes Chrijlianes folches ind unfer behhero gehaltniszi fon thefemo dage frammordes fo fram fo mir Got geuizzei indi mahd furgibit fo hald ich thefan minan Bruodher (*)." Dus zwoeren ook terftond de beide legers , deels in de Frankifche , of in dien tijd voornaamlijk zoogenoemde Duitfche taal, deels in het verkeerdlijk zoogenaamde Latijn , dat zij den genen der beide koningen , die zijnen eed breken mogt, (*) „ In Gods liefde, en ter befcherming van ons beiden en het Christenvolk , houde ik , van deezen dag af, zoo lang God mij' kennis en vermogen fchenkt, dit (mijn woord) aan mijnen broeder."  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 215 mogt, tegen zijnen broeder niet zouden helpen. II. Eindelijk bood zich Lothar (dien men ook Luther of Lüdher noemde; en beide naamen zijn eigenlijk het tegenwoordige Lanter (helder en klaar;) of ten aanzien van perfoonen gebézigd, in dien tijd beroemd;) — deeze, oudfte broeder bood zich aan tot een vergelijk met de overigen. Men floot dit verbond onder voorwaarde , dat het geheele Frankifche Rijk onder de drie broeders op de volgende wijze zou verdeeld worden. Lothar behield de keizerlijke waardigheid in balie; doch naast dezelve verkreeg hij alle de, van de Rhone, Saone, Maas en Schelde af tot aan den Rhijn toe liggende , Landen , en dus een aanmerklijk gedeelte vmZwitferlatid, Duitschland, Frankrijk en de Nederlanden. Het overige deel van Westfrankenland , tusfchen den Oceaan , de Rhone , Maas en Schelde, verkreeg Karel, de jongfte broeder. Doch Oostfrankenland , of alles , wat van de Oostzijde des Rhijns af, in het tegenwoordige ZwitJ'erland, Duitschland en de Nederlanden tot het Frankifche Rijk behoorde, werd den middenllen broeder Lodewijk toebedeeld. Daarenboven werden nog aan de Westzijde des Rhijns de tteden Worms, Ments en Spiers bij zijn aandeel gevoegd, omdat hij anders in 'hetzelve geen wijngewas en geenen gemaklijken overgang over den Rhijn zou gehad hebben. Door deeze verdeeling ontflonden O 4 uit Van hee jaar 843 tot 962 na de geb. van C. Stichting van het nog heden beftaande eigenlijk Duitfche Rijk. J. 843.  4ir5 ÏI hocfdd» Nieuwe gefchieden. vin boek, Van het jaar 843 tot 962 na de geb. van C. Gefchiedenis van 10DEWIJK, den eerften koning van Duits chiawL uit het groote tranktjclte drie bijzondere Rijken, en vooral het eigenlijk Duitfche, welk nog heden alleen deezen naam voert. Want, fchoon ook de beide overige Rijken door Duitfche Volken bewoond, en door vorften van Duitfchen oorfprong geregeerd werden , zijn , echter, alleenlijk in dit Rijk, welk inzonderheid in het oude vaderland der Duitfchers gevestigd was , de Duitfche taaien , gebruiken , zeden en wetten ót* zeer lang, óf onafgebroken gehandhaafd. In Westfrankenland integendeel onderging dit alles veel groorer verandering; een verbasterd * Latijn nam 'er de plaats in van het Frankiesch ; het Rijk kreeg allengskens den naam van Frankrijk , en deszelfs inwooners heetteden voordaan Franfchen ; doch ook deeze naam was een duurzaam bewijs , dat zij van Frankiesch-Ouii/cLn oorfprong waren. III. Doch het eigenlijke Duitfche Rijk, welk Lodewijk ftichtte , die vandaar den bijnaam van Duitfcher verkreeg , was indedaad geheel anders gefteld dan tegenwoordig. Van fommige zyden ftrekte hetzelve zich verder uit dan thands; doch van andere integendeel was het kleiner; aan den Rhijn, bij voorbeeld, voords van de Saai en de nabuurige Elve tot de Oostzee en den Oder, waar nog alleen Siavontjche Volken woonden. De voornaamfte Volken deezes Rijks waren de Qosterfranken, de Alemanpen of Swaben, de Beijerfclien, Fhuringers en Saxen. De Frie/en, Bohemers en Morayiërs behoorden ook wel tot deszelfs onder-  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 217 derdaanen; doch hadden veel minder deel in deszelfs belangen dan de eerstgenoemden, en betaalden Hechts zekere fchattingen ; ja de Bohemers en Moraviërs waren ook hierin dikwijls weigerachtig, en konden naauwlijks met de wapenen bedwongen worden. Lodewijk, die over alle deeze Volken heersèhte, was onder alle de opvolgers van Karel den grooten de verftandigfte en dappertte. Hij was, wel is waar, meermaalen tegen zijnen vader opgedaan , doch verljherde naderhand zyn gantfche gedrag. In zyn Rijksbeituur verzorgde hij alles met eene waakzaame voorzigtigheid en de handhaaving des rechts , was door geene gefchenken omtekopen , vertrouwde de ambten aan de bekwaamfte mannen, en begunftigde de geleerdheid, van welke hij eenige kennis had. De Slavoniërs en Normannen verontrustten , wel is waar, zijn Rijk door hunne invallen: inzonderheid hebben de laatften Hamburg verwoest, vanwaar dus het aartsbisdom naar Breinen verplaatst werd ; doch Lodewijk verdeedigde zijn Rijk taamlijk voorrpoedig, ook door de hertogen en markgraaven, (of veldheeren en befchermers der gienzen, ) die hij onder zijn gebied had. Dus ftelde hij eenen hertog in Saxen den Normannen en Slavoniërs, aan genen kant der Elve, tegen ; en zond eenen markgraaf naar Thuringen, om dit Land tegen de Sorben in het tegenwoordige Meisfnïtfclie ,te verdeeuigen. LoPewijk had zijnen voornaamften zetel in FrankO 5 fort Van het iaar 843 iot 962 n; de geb. van C.  s 18 II hoofdd. Nieuwe gejehieden. vin boek.' Van het jaar 843 tot 962 m de geb. van C. Men be gint boe. ken in dt JDuitJche taal te fchrijven. OU'FBIEP. fort aan de Maijn verkooren. Niet tegen, ftaande hij zijn gebied door de' helft der Landen , welken zijn broeder Lothar buiten Italië bezeten had, aanzienlijk vermeerderen kon, toen deszelfs meeste aframmelingen geftorven waren, gaf hij, echter, deeze Landen, welken hij reeds had ingenomen, grootmoedig (*) aan hunne rechtmaacige erfgenaamen terug. IV. Ten tijde van deezen eerden koning 'van Duitschland leefde in het kloofter Weisfenburg, in den Elzas, de munnik Otfried, die de Duitfche taal, en vooral den algemeenen Frankljchen tongval, het eerst tot het fchrijven van boeken op eene gefchikte wijze bezigde. Men bezit nog heden zijne vertaaling van de vier Euangclifche gefchiedenisfen in Frankifche verzen, of liever een famenhangend uittrekfel uit dezelve, dichterlijk omfchreeven, en door allerleije Godsdienftige denkbeelden toepaslijk gemaakt. Otfried, die Scholafticus of opzichter over de fchool van zijn kloofter was, muntte boven verre de meeste munnikken van dien tijd in Duitschland; door zijne geleerdheid en fchranderheid uit. Inzonderheid gevoelde hij een edel verdriet, omdat de Duitfchers, zelfs de geleerden onder hen, hunne moedertaal zoo fchandelijk verwaarloosden. „ Zij wordt, zeide hij, voor onbefchaafd gehouden; en die genen zelve, die haar fpreeken, hebben haar nimmer, nóch in gefchriften bearbeid, noch door eenige kunst C*) Liever rechtvaardig. De Fertmler.  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 219 kunst befchaafd; zij hebben niet, gelijk andeje Volken, de gefchiedenis en leevens hunner vóórvaderen in boeken befchreeven. En doen zij dit al fomtijds, dan bedienen zij zich nog ten dien einde van de Latijnfche en Grlekfche taaien. In deeze wachten zij zich zelfs van de geringde misdagen, terwijl zij in hunne eigene taal bijna in ieder woord tegen haare regels zondigen. Waarom zouden, (dus vraagt Otfried met eenen vaderlandlievenden ijver, in het begin van zijn gedicht,) waarom zouden alleen de Franken, in navolging van zoo veele andere Volken , hunne taal niet verfraaijen 1 alleen in dezelve Gods lof niet bezingen? Zij zijn immers niet minder dapper dan de Romeinen en Grieken; nimmer heeft eenig Volk over hen geheerscht; veeleer hebbes zij andere Volken befchermd en verdeedigd; zij zijn rijk, en hebben een vruchtbaar Land, welk erts, koperen zelfs eene meenigte ijzer, voordbrengt, en hebben zilver en goud, dat zij uit het zand (hij bedoelt het goudzand des Rhijns) verzamelen." Otfried erkent, dat de Duitfche taal nog onregelmaatig en ruw was; dat hij veel moeite had om voor eiken klank de gefchiktde letter in dezelve te vinden. Doch juist daarom zocht hij haar door de dichtkunst te verzachten en te verfraaijen: eene weldaad , welke iedere taal het eerst aan deeze kunst te danken had. Zijn werk is dus het oudde gedenkteeken der Duitfche, en inzonderheid der Frankiefch -Swabifche dichtkunst. Tot eene kleine proeve der- zel- . Van het jaar 843 tot 962 M &i geb. van C.  Van het jaar 843 tot 962 na die geb. van C. Raban de geleer elite man in Duitschland. 220 lï hoofdd. Nieuw gefchieden. vin boek; zelve kunnnen eenige regels uit het begin van zijn toewijding-gefchnft aan koning Lo«, oewijk dienen: Ludwig thor fnello Thes wisduames folio Er ostarrichi richtet all So Franckono Kuning fcall Themo fi jamer heili Joh falida gimeini (*) Wat nu de dichterlijke voortelling dér gefchiedenis van Christus zelve betreft, daarmede bereikte Otfried zijn oogmerk. Dooide ^ korte verzen in rijm, en door de gepaste wijze, waarop hij veele moeijelijke zaaken bevatlijk voorltelde , behaagde zij; en men begon haar dus weldra in het Zuidlijk deel van Duitschland en in Zwitferland', in welke Landen de genoemde taal in gebruik was, te zingen. V. Doch wij mogen bij deeze gelegenheid den leeraar van Otfried niet vergeten , die hem deeze uitneemende liefde voor zijne moe dertaai inboezemde. Hij was Raban , of Haraban , aartsbisfehop van M^nts. Omtrent (*) Lodewïx, de fnelle, (blijmoedige, leevendige,) vol van wijsheid, regeert geheel Oostemyk (Oostfrankenland) gclyk hét eenen Frankijchen koning betaam'ti Hem zy immer heil en algemeene gelukzaligheid  Gefchiedenis der Duitfchers. Til Tijdvak. 221 trent het midden der negende eeuw evenaarde niemand in Duitschland hem in geleerdheid. Grootendeels was in hetzelve eerst onlangs met het Christendom eenige zucht vooi de weetenfehappen, en nog flechts bij ginfelen der zeven vrije konften. Dus noemde men de taalkunde, rede, redeneer, reeken. meet, toonkunften en fterrenkurde; en flecht: eene geringe kennis van de drie eerfte was voo: de meeften reeds genoegzaam. Ondertusfchei had Raban, door ongemeene vlijt en vee nadenken, in dezelve meer vorderingen gemaak dan zeer veele anderen. Hiervan ftrekke, be halven zijne talrijke gefchriften, ook dit tei bewijze, dat hij niet, met den grooten hoop door de taalkunde alleenlijk de regels ver ftond, welke tot het lezen, verftaan en fpre ken van eene taal eenigermaate dienftig zijn maar, met de oude Grieken en Romeinen tevens de kunst om de werken der besw fchrijvers behoorlijk te verklaaren. Ook hac hij reeds eenige proeven gewaagd om d< Duitfche taal te verrijken, en, als ware het den eerften grond gelegd tot een woordenboel van dezelve. In hem en eenige andere ge^ leerde gêestlijken in Westfrankenland zag met de aahgenaanie vruchten der aanmoediging var Van het jaar 843 tot 062 na de geb. van C. t l C 1 » > i 1  222 II hoofdd. Nieuwe gtfchieden. vin boek. Van het jaar 843 tot 962 n de geb. van C. DeDivt fchers ver vallen in eenen hulplo. zen toeHand. van de weetenfehappen door Karel den groo, ten. Doch zeer algemeen was deeze zucht * voor geleerde kundigheden in Duitschland nog niet; allerzeldzaamst althands was de bearbeiding der Duitfche taal, dichtkunst en welfprekendheid in gefchriften. VI. Onder Lodewijks opvolgers in het ■ beduur over Duitschland, werd in het algemeen de toedand van het door hem gedichte Rijk deeds ongundiger. Inzonderheid had de jongde zijner zoonen , Karel de dikke , wel het geluk van het keizerrijk, het koningrijk Italië, Oost- en Westfrankenland, en bijna alle dé Landen , welken Karel de groote en Lodewijk de vroome bezeten hadden, op , nieuw onder zijn gebied te brengen. Doch het ontbrak hem aan de meeste verè'ischten tot eene wijze regeering; hij was meer goedwillig dan wijs en dapper. Vanhier, dat de Normannen zijn Rijk wijd en zijd verwoesteden , ja zich midden in hetzelve nestelden. Een zeer talrijk heir van Duitfchers verzamelde zich, gereed om , door Karel aangevoerd, deeze algemeene vijanden aantevallen. In plaats van dit, floot hij met de Normannen eenen hoogst fchandelijken vreede , dond hun een gedeelte van zijn Land af, en betaalde hun aanzienlijke geldfommen, opdat zij zijn Rijk niet zouden verontrusten. Zulk een gedrag veroorzaakte, eindelijk , eenen algemeenen opdand zijner onderdaanen , en dus ook der Duitfchers , tegen hem. In het jaar 887 werd hij overal van de regeering ont-  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 223 ontzet, waarna arnolf , zijn bloedverwant, hem volgde op den koninglijken troon van Duitschland. Sints dien tijd zijn de beide Rijken , het Duitfche en Franfche , nimmer weder verëenigd. Arnolf was in alle opzigten een dapper en fchrander vorst. Hij verfloeg de Normannen uit zijn gebied; poogde door de verovering van Rome de rechten, welken de Duitfche koningen op het keizerrijk en Italië hadden , te handhaaven; verhief in Duitschland op nieuw het koninghjk aanzien , en maakte zich zoo beroemd, dat een koning van Frankrijk hem huldigde. Doch hij ftierf te vroeg voor de Duitfchers, en joeg hun, tegen zijne bedoeling, in de Hungaaren, (die zich kort te vooren in het Land, welk nog heden hunnen naam voert, nedergeflagen , en zelfs het grootfte deel van het tegenwoordige Oostenrijk ingenomen hadden,) veel geduchter vijanden op het lijf, dan zij immer gehad hadden. VII. Arnolf had zich van de Hun gaar en in zijnen oorlog tegen de Moraviërs bediend. Doch hierdoor leerden zij Duitsland en des-zelfs toen reeds aanmerklijke rijkdommen kennen; plunderden en overheerden hetzelve van den beginne der tiende eeuw langen tijd agterëen, van den Donau tot den Rhijn , en zelfs tot bij Thuringen ; en verkeerden , van tijd tot tijd , een groot gedeelte van dit Land , door rooven , moorden en branden, bijna in eene woestenij. De Duitfchers waren indedaad even dapper, en zelfs nog grooter en Van het jaar 843 tot 962 na de geb. van C. Zij worden door de Hunjaaren en binnenlandfchsoorlogen ren gronde jebragt.  224 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. van hel jaar 813 tot 962 r de geb. van C. en fterker dan de Hungaar en ; doch konden a met all' hunnen tegenftand nóch derzelver aanvallen afflaan , nóch hen overwinnen De reden was deeze: de Hungaaren, ligt gewapend op ligte paarden zittende, drongen met de grootfte gezwindheid diep in deeze Landen, en vloogen even fnel terug , waardoor zij hunnen vijand gemaklijk van alle zijden aanvallen , en inzonderheid de zwaargewapende Duitfchers in wanorde konden brengen. Ook* waren fteden en vestingen in Duitschland nog fteeds te zeldzaam , om 'er de invallen der Hungaaren mede te beperken. Te grooter werd der Duitfcheren ongeluk door de onderlinge tweefpalt hunner aanzienlijken, welke zelf in binnenlandfche oorlogen en weêrfpannigheid tegen den koning uitbarstede. Volgends de vroegfte Duitfche zeden waren wel geweldenaarijen en allerleije foorten van perlöonlijke wraak , tot moorden toe, onder de vrije oorlogsmannen zeer gewoon geweest; doch nadat daarop de zwaarfte ftraffen gezet waren, en het Christendom nevens rechtvaardige vorften zich daartegen hadden beginnen te verzetten , nam dit kwaad allengskens af. Doch de zwakke en verachte regeering der meeste opvolgers van Karel den grooten bevorderden op nieuw de fterker uitbarfting deezer onrusten. Want daar deeze vorsten bijna onafgebroken met elkander in twist waren , hunne leenmannen en ambtenaaren fteeds rijker en magtiger maakten , om zich te meer van hunnen bijftand te verzekeren, docfe  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 02$ doch ten beste van hun Rijk zeer weinig uitrichteden , ging met hun gezag tevens de klem der wetten verlooren. De hertogen, graaven en edellieden in het algemeen j vielen' elkander aan , zoo dikwijls zij zich flechts beleedigd waanden: zij beflisten hunne twisten door plunderen, gevangennemen, moorden en branden, zonder zich bij de overheidj of bij den vorst zeiven met hunne klagten te vervoegen. De adel hield het voor hun voor» recht boven andere. onderdaanen , zich zeiven recht, te verfchaffen , naar welgevallen bijzondere oorlogen te voeren, en dus vrijelijk te mogen plunderen en doodflaan. Zelfs lieten fomtijds de bifchoppen ën abten, door de opzichters of befchermers hunner gedichten j de zelfde vijandlijkheden uitoefenen. Hiertoe behooren de oorlogsverklaaringen (befe/idungen, naar het Hoogduitfche woord fehde , welk vijandfchap of oorlog beteekent,) door welke de Duitfchers , gelijk zoo veele andere Volken van Europa, verfcheidene eeuwen achtereen , onbefchrijflijk veel geleeden hebben. Men noemt ze ook het vuistrecht, omdat Zij , die dergelijke buitenfpoorige vijandlijkheden uitoefenden, zich enkel door hunne vuist, of door geweld, en met verachting van wetten en overheden, die genoegdoening verfchaften, welke zij met recht meenden te kunnen vorderen. Dat dit wederkeeren tot de oude woestheid, deeze bijna wetlooze toeftand, in den beginne der tiende eeuw, onder de Duitfchers zoo veel velds won, III. Deei,. P heefe Van het aar 843 ot 962 na le geb. 'an C,  226 II.hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 843 tot 0G2 na de geb. van C. In het jaar SU. In het jaai 913. Henpeii DE EERSTIi is de redder van Daitich' land, en it heeft men, behalven de reeds bijgebragte redenen , ook daaraan voornaamlijk toetefchiijven , dat zij in dien tijd een knaapje van zeven jaaren tot koning hadden verkoozen, die nog geen twintig jaaren oud werd, en uit dien hoofde Lodewijk het kind heette. Vermoedlijk deeden de Duitfchers zulks ter verëering der dankbaare nagedachtenis van Arnolf , van wien deeze Lodewijk een zoon was. Doch onder zulk eene regeering, van welke bijna alleen de naam in de gefchiedenis bewaard is, moesten noodwendig de inwendige wanorde, het verval der koninglijke waardigheid , en de alte gelukkige overmoed der invallende vijanden van Duitschland, daaglijks toenemen. Lodewijk was de laatfte koning van Duitschland uit de nakomelingfchap van Karel den grooten, welke haaren ftamvader zoo onwaardig was. Zijn opvolger, eensgelijks een Frankiescli vorst, koning Koenraad de eerste , beproefde , wel is waar, met eenig goed gevolg de herltelling van de koninglijke magt, de eer en algemeene rust zijnes Rijks; doch de verwarring en zwakheid van Duitschland was te groot, en Koenraads regeering te kort, om eenige voornaame verbetering te kunnen bewerken. VIII. In deezen magtloozen toeltand van Duitschland, beklom Hendrik de eerste den troon , en alles kreeg eene andere gedaante. Koning Koenraad was bij zijn fterven grootmoedig genoeg geweest om, fchoon hij een" eigen  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 257 eigen broeder had, die bekwaam genoeg was om hem optevolgen , Hendrik , den hertog van Saxen , met wien hij zelf, uit hoofde van deszelfs tegenftand aan het koninglijk bevel, eenen niet gelukkigen oorlog gevoerd had, tot deeze hoogfte waardigheid aantebevelen. Een verwonderenswaardig bedrijf indedaad : zijn geflacht en Volk zelf, het Frankifche , met verwaarloozing van zoo gewigtige voordeelen als hij beiden zou hebben kunnen verfchaffen , ter bevordering van het algemeene welzijn overtegeven; omdat hij naamlijk zeker wist, dat alleen Hendrik onder alle de Duitfche vorsten door zijne wijsheid , magt en dapperheid in ftaat was den roem , de veiligheid en goede Staatsgefteltenis der Duitfchers niet alleen te herftellen, maar ook aanmerklijk te verheffen. Hendrik beantwoordde volkomen aan deeze verwachting. Naar allen fchijn zou het Duitfche Rijk verwoest, en elk daartoe behoorend Volk van elkander afgezonderd geworden zijn , had niet Hendrik de beide voornaamften , de Franken en Saxen, naauwer verëenigd, en de overigen, de Beijerfchen, Swaben en Thuringers ter handhaaving van het algemeene welzijn aangemoedigd. Hierbij kwamen nog de Lotharingers , die door Hendrik , eensgelijks, aan het Duitfche Rijk onderworpen werden , nadat zij weleer reeds onder deeze heerfchappij geftaan hadden. Lotharingen naamlijk , of Lotharingie', dat is , het Rijk van Lothar , noemde men alle die Landen, P 2 welke, Van het jaar 843 tot 962 na de geb. van C. herfteller van deszelfs aan» zien.  aa8 11 hoofdd. Nieuwê gejchieden. vin boek? Van het jaar 8i3 tot 962 na de geb. van C. Hij verbetert het krijgswezen , vermeerderten verfterkt de fteden. welke, door de onderlinge verdeeling der zoonen van Lodewijk den vroomen , aan den oudften , keizer Lothar , buiten Italië waren toegevallen. Volgends de befchrijving,, reeds boven door ons gegeeven , maakt het tegenwoordige Lotharingen flechts een zeer gering gedeelte uit van dit voorig Rijk , welk, na dat het geflacht van Lothar uitgeftorven was, en hetzelve allengskens met het Duitfche Rijk verëenigd werd, onder hertogen, als ftadhouders der Duitfche koningen, rtond. Doch hoe lofliik het ook ware voor Hendrik , zijn gebied zoo verre uittebreiden, daar zijne voorgangers het hunne zelfs niet hadden kunnen befchermen : 'er was toch in Duitschland zelve nog veel meer te doen en te verbeteren, zouden de gebreken, tot dien tijd plaats gehad hebbende , uit den grond genezen worden. Hendrik ontdekte de daartoe noodige middelen , en gebruikte ze met het beste gevolg. IX. Nog duurden de verwoestende invallen der Hungaaren in Duitschland voord, en wertlen te gevaarlijker , daar zich zoo veele Slavonifche Volken in Bohemen , het tegenwoordige Mcisnitfche, Brandenburg fche en andere nabuurige Landen met hun vertenigden. Om hun tegenteftaan, moest Hendrik het krijgswezen zijner Duitfchers veranderen , de fteden zich beter ten nutte maaken , en de nabuurigfte vijanden , die hem terftond in den rug vielen , in toom houden. Hij floot dus een negenjaarig beiland met de  'Gefbhiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 229 de Hungaaren , en maakte zich in deezer tusfchentijd zoo geducht, dat hij voordaar niets meer van hun had te vreezen. Daai zeer veele dappere Duitfchers in da, dus verre plaats gehad hebbende, bijzondere oor« logen, het moorden en plunderen gewoon wa ren geworden , vergaf hij hun die wel , wees hun zelfs akkers aan , en deelde wapenen onder hen uit; doch alles onder voorwaarde, dat zij nu tegen de algemeene vijanden des vaderlands zouden vechten , gelijk hij dan ook bijzonderlijk Merfeburg met eenen hoop van zulke lieden bezettede. Zijne drijdbaare onderdaanen oefende hij vlijtig in den wapenhandel, wiens regelmaatigheid door hem ingevoerd, en met goede krijgswetten beves.tïgd is. Men vond nog weinige fteden in Duitschland, vooral in Saxen en Thurlngen, waar men van de Slavoniërs en Hungaaren zoo veel te lijden had; en de fteden in de overige gewesten waren fchaars met muuren omgeven, ja zelfs, uit hoofde haarer geringe bevolking , ter verdeediging onbruikbaar. Hendrik liet nieuwe fteden bouwen, en de oude door muuren verfterken. Hij liet den negenden man der landlieden naar een der fteden vertrekken , de agt overigen zaaijen, oogden en vruchten verzamelen, van welke ieder het derde deel bewaaren, en daarenboven voor de overigen wooningen moest bouwen. Alle plegtige bijeenkomsten en gastmaalen moesten voordaan in de deden gehouden worden. Hierdoor moesten dezelve P 3 wek Van het jaar 843 tot 962 na de geh. van C. De Vult' fchers ver wisfelen hunne landwooningenmet Ue« den.  230 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 843 tot 96a na de geb. van C. Hij bedwingt di Slavoniërs en Hun. gsaren. weldra fterk worden bevolkt , en tevens dienen tot veilige bewaarplaatfen van allerleijen voorraad en goederen , gelijk ook ter afweering van vijandige aanvallen. De Duitfche s, die anders zoo gezet waren op het landleeven, werden nu omtrent even zulke ijverige voorftanders der fteden , als waarin zij, behalven de zoo even gemelde voordeelen, veele vrijheden en voorrechten , welke aan de fteden werden gefchonken, genoten, en werwaards de hofhoudingen der vorften , de gerechtshoven, de aanzienlijke kerken, bisdommen, kloosters en in dezelven gedichte fchoolen verplaatst werden. Hendrik zorgde ook reeds in den beginne voor eene ftrenge tucht en algemeene veiligheid, want wie haar ook verftoorde , werd zonder oogluiking ge-, ftraft. X. Door zulke wijze fchikkingen viel het hem niet moeijelijk de meeste Slavonifche Volken, welke langs de grenzen zijnes Rijks woonden , te bedwingen. Eerst viel hij de Hevellers aan, die aan den Havel in het tegenwoordige markg'raaffchap Brandenburg woonden , en veroverde hunne ftad Brennabor , naderhand Brandenburg genaamd , met al het omliggende Land. Voords noodznakte hij de Sorben in het tegenwoordige Meisnit' fche , en inzonderheid de Daleminzers, nader bij de Elve woonende , om zich aan hem te onderwerpen. Om deezen te beter aan zich onderworpen te houden , liet hij in hun Land, op een berg ,niet verre van de Elve, eene  3eJ3mtlcJbic Landbouwers T)étjrekken dc Steden.-   Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak, aji eene ftad bouwen, welke van de nabuurige kleine rivier Misni den naam ontleende, uit welke de tegenwoordige, Meisfen , ontftaan is. Deeze ftad bezette hij met foldaaten, en ftelde over haar en het omliggende land een? graaf aan, die, als befchermer dier grenzen, markgraaf heette. Door denzelven maakte jhij zich ook de Milzeners, andere Slavoniërs, die in het tegenwoordig Opperlausnits rondom Bautzen woonden, cijnsbaar. Weldra kwamen veele Saxen en andere Duitfchers in dit Land, welk vervolgends , naar het nieuwlings geftichte markgraaffchap , Meisfen genaamd werd; bezetteden de, ten deele van de Slavonlërs gebouwde, fteden, en bragten Duitfehe taaien, Godsdienst en wetten het eerst jn deeze , voor Duitschland veroverde, landftreek. De Slavoniërs in het aangrenzende Bohemen, alsmede in het Mecklenburgfche en Pommeren, werden, eensgelijks,"door Hendrik tot onderwerping gedwongen. En nu was hij in ftaat om de Hungaaren, toen zij, na het eindigen van den ftilftand van wapenen , op zijn gebied aanvielen, zoo nadruklijk te ontvangen , dat 'zij bij Merfehurg eene groote nederlaag kreegen, na welke zij voor etijke jaaren Duitschland niet weer durfden naderen. Den Normannen, en onder dezelven inzonderheid den Deenen, die anders Duitschland zoo veele onheilen hadden toegebragt, ontrukte hij een ftuk Lands, welk hij tot een voormuur tegen hen maakte, door f en aantal Saxen onder bevel van eenen markP 4 graaf Van het ;aar84-3 tot 962 n; de geb. van C.  Van het jaar 843 tot 962 i de geb. van e. Heksrikszoon, Otto , voert vee Ie gelukki ge oorlogen. S32 U hoofdd. Nieuwegefchieden.vmnöw, graaf derwaards te zenden, en gaf hetzelve dea anaam van Sleeswijk. Zoo veel grours en nuttigs had Hendrik reeds ter uitvoer gebragt, en zijn geest bedoelde nog andere belangrijk ke onderneemingen, toen zijn dood hem daarin verhinderde. XI. Zijn zoon Otto, die hem als Duitsch koning opvolgde, volbragt niet Hechts zijns vaders ontwerpen; maar voerde ook zoo vee-le zegerijke oorlogen, maakte zulke gewigtige veröveringen , en regeerde in het algemeen met zoo veel roem, geluk en aanzien, dat men hem deswegen otto de grooten genoemd heeft. Hendrik, wien Duitschland zoo ongemeen veel verpligt was, die den grond gelegd had, waarop zijn zoon flechts had voordcebouwen , had dit gedenkteeken van dankbaare verwondering vooral niet minder verdiend; doch de bedrijven zijnes zoons ware,n veel talrijker en fchitterender, en deels nog onverwachter, en dus treffender voor de algemeene hoop en wenfehen. Of de nakomelingfchap niet gedwaald hebbe , door deezen alleen als groot te verheffen? hierover , ■ mijne waardften , hebben wij reeds iang uit de vóorige gefchiedenis juist leeren oordeelen, In dezelve toch zijn ons veele beroemde helden en veroveraars voorgekomen, die men als groote vorsten verëerd heeft, en zulks, echter, noch door hun vermogens van veritand, noch door die van hun hart, daadlijk gewee.x zijn, Qtto had naauwlijks de regeering aanvaard, of oproerigheden van Duit-'  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 233 Duitfche grooten, beleedigingen van buitenlandfche vorsten , aanvallen van vreemde Volken, en, van tijd tot tijd, ook de eer en rechten van het Duitfche Rijk, wikkelden hem in eene reeks van oorlogen, welke niet dan met zijn leeven, na omtrent zes» en dertig jaaren , een einde namen. Zeer zigtbaar had, de vroege dood zijnes vaders hem verhinderd de verkreegene voordeelen en heiizaame ichikkingen, welke hij gemaakt had, genoegzaam te verzekeren en van duur te doen zijn. De hertog van Bohemen wilde de opperheerfchappij van Koning Otto niet erkennen , en moest door een' veertienjaarigen oorlog daartoe gedwongen worden. Omtrent op gelijke wijze gedroegen zich de hertogen van Beijeren , Frankenland en Lotharingen, doch met het zelfde gevolg. De weder ontwaakende oude ijverzucht tusfchen de Saxen, die thands zulke magtige en onderneemende koningen gaven aan Duitschland, en zich daar op niet weinig lieten voorlhan, en tusfchen de Franken, die anders de aanzienlijkfte Duitfche Natie waren geweest, bragt veel toe tot deeze onrusten. Otto legde den vernederden hertog van Frankenland tot zijne ftraf alleen het léveren van een aantal paarden op; doch zijne voornaamfte aanhangers werden tot het hondendragen veroordeeld , dat is , zij moesten, volgends eene oude Duitfche gewoonte, openlijk een taamlijk einde wegs honden op hunne fchouders dragen. De hertog zelf behield, echter, zijne waardigheid; doch P5 §e- Van het aar 4.C0 ot 843 ns 1e geb, k'an C.  «34 II hoofdd. Nieuwe gefchieden.vm boek. Van he jaar 843 tot gó 2 n de ('xb. van C. zelfs me zijne naas te bloedverwanten. t gedroeg zich meer dan éénmaal oproerig tegen den koning, tot dat hij in een' veldflag zijn leeven verloor, Geduurende deeze buv nenlandfche oorlogen in Duitschiand, viel het den Hungaaren niet moeijelijk aldaar op nieuw, verfcheidene jaaren achtereen, gruuwzaame verwoestingen aanterichten. Doch, eindelijk, bevocht Otto bij Augsburg over hen eenen volkomen zegepraal, zoodat zij op deeze Landen nimmer weder aanvielen , en het, door hen tot hiertoe bezette, Oostenrijk moesten verlaten. Den koning der Deenen, die den markgraaf van Sleeswijk omgebragt, en deszelfs markgraaffchap verwoest had, vervolgde hij daarvoor tot diep in zijn Rijk, nookzaakte denzei ven zich aan hem ter befcherming overtegeven, en herftelde het Sleeswijkfche markgraaffchap. Daar de Slavmifclie Volken tusfchen de Elve , Oder en Oostzee den Saxifchen Landen nog fteeds veel nadeel deeden, bragt hen Otto, vooral in het tegenwoordige markgraaffchap Brandenburg en in het Nederlausnitfche , tot aan den Oder toe, door de hulp van eenen markgraaf, dien hij hun aldaar tegenzond, tot onderwerping. Om Saxen nadruklijker te verdeedigen, verhief hij rot hertog over hetzelve den dapperen Herman Btllung , wiens nakomelingen deeze waardigheid honderd en vijftig jaaren behielden. : XII. Met alle deeze onafgebrokene en "langduurige oorlogen van Otto waren nog andere verbonden, welken hij wel even gelukkig  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 23' kig ten einde bragt, doch die een veel rampzaliger oorfprong hadden. Zijne broeders, een zijner zoonen, zijn fchoonzoon, allen vatteden na elkander de wapens tegen hem op. en verbonden zich door eenen eed met zijne bitterfte vijanden, alleenlijk omdat hij hunne hebzucht niet volkomen bevreedigde, of omdat hunne trotschheid, nijd en argwaan hei eene voorwendfel na het andere zochten, niettegenftaande hij de hertogdommen van Bei'/eren, Swaben en Lotharingen onder hen verdeeld, hen met meerandere weldaden begunftigd, en hun zijn geheel vertrouwen gefchonken had. Hij liet hun ook, en wel fommigen herhaalde reizen, op eene grootmoedige wijze vergiffenis aanbieden. Hier zou men indedaad in het vermoeden kunnen vallen, of Otto, die met zoo veele vijanden, zelfs in zijn eigen geflacht, te ftrijden had, zich dezelven niet wel door zijn eigen gedrag op den hals gehaald, en dus deezen ramp verdiend hebbe? Dikwijls toch gebeurt het, dat hij, die van zeer veelen gehaat of aangevallen wordt, daaraan zelf de meeste fchuld heeft. Doch niet zelden ook is het nijd en ijverzucht tegen eenen te gelukkigen en veel vermogenden man, dien alles naar wensch gaat; fomtijds wordt ook zijne goedheid misbruikt; ligtlijk wordt hij beleedigd, omdat hij ligtlijk vergeeft; of het zijn ook wel heerfchende vooröordeelen, nevenoogmerken engunftige omftandigheden, welke eenen bijna algemeenen te. genftand tegen een waarlijk groot man te weeg- bren- Van het janr f43 tot 962 na de geb. van C. Waarom had hij zoo veeie vijanden?  Van het jaar P43 tot 962 na de geb. van C. " ] 1 5 836 tl hoofdo. Nieuwe gtfchieden. vm boek.' brengen. Eene of andere deezer redenen, of misfchien wel alle te famen, hebben den koning Otto in eenen leeftijd, in welken zijn voorige onrustige geest nóg niet geheet bedaard was, en men hem zoo allerwegen werkzaam zag, zoo veele vijandlijke aanvallen yerwekt. Hij zelf was niet minder dan trotsch, anrechtvaardig of wreed ; veeleer milddaadig aan hebzuchtig, en zelfs in het ftraffen van grove wanbedrijven of beleedigingen meestal zachtmoedig. Toen zijn zoon hem met een krijgsheir was tegengetrokken, en algemeen sefchuldigd werd van zelfs de Hungaaren te lebben aangemoedigd om in Duitschland in-< evallen, ten einde zijnen vader te meer te verontrusten , werden alle Duitfche vorsten gevoeligst getroffen, terwijl zich Otto in hunne vergadering dus liet hooren : ,, ziet mij „ hier kinderloos zitten, nu mijn zoon, dien „ ik zoo lief gehad, en-uk eenen midden„ baaren ftand tot den hoogden eeretrap ver-, „ heven heb, mijn ergfte vijand is. Mijnen éénigen zoon heb ik tegen mij! Dit al-? a les was, echter, nog te dulden, waren „ de vijanden van God en menfchen in dee, zen twist flechts niet betrokken. Nog „ hebben zij mijn verwoest Rijk in bezit, , waarvan de inwooners gevangen of omge, bragt, de fteden verwoest, de kerken ver, brand, en de geestlijken verjaagd zijn. De , ftraaten zijn nog rood van bloed, en de , vijanden van Christus keeren thands, be-. , laden met het goud en zilver, waarmede ik „ mijn  Gefchiedenis der Duitfchers. III Tijdvak. 237 „ mijn' zoon en fchoonzoon verrijkt heb , „ naar hun Land terug." Dus beklaag¬ de hij meer het ongeluk zijner onderdaanen dan het zijne. Doch ook elke zijner onderneemingen verftrekte hem ter eere, uit hoofde van de oorzaaken en bedoelingen, waarüit zij voortvloeiden, en van het gebruik, dat hij 'er van maakte. De grootfte en roemrijkfte van allen verdient, dat wij met haar een nieuw tijdvak beginnen. * VIER. Van het jaar 843 tot 962 n; de geh, van C.  t 233 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. 1 Otto verëeni^t het ketter. Tijken ka ; lië met hiit Duitfche Rijk. 1 VIERDE TIJDVAK. Tfdn de verëeniging des Romeinfchen keizerrijks en des koniugrijks Italië met het Duitfche Rijk, tot de invoering der zeven keurvorsten, en het volkomen gezag der Duitfche Rijksvorsten Van het jaar 962 tot 1272 na de geboorte van Christus, Een tijdvak van driehonderd en tien jaaren. L De opvolgers van Karel den Grooten hadden het Romeinfche keizerrijk, en het Lonyobardifchie of ltali'danfche koningrijk, welke hij zich beiden had aangewonnen, svel eenigen tijd ftaande gehouden ; doch liet zonder openlijke blijken van zwakheid :n onbekwaamheid. Eindelijk, toen Karel de Dikke alle zijne Landen in opftand zag, verloor zijn huis deeze twee Rijken gantschlijk. Vergeefs beproefden het de opvolgers van Lodewijk den Duitscher dezelven weder in hunne magt te krijgen; want zij en de volgende Duitfche koningen hadden alle hunne aandacht flechts op den bedorven ftaat van Duitschland te vestigen. In Italië intusfehen betwistteden deels Bourgondijche konin-  Gefchiedenis der Duitfchers. IVTijdvak. 235 koningen, deels eenige Italiaanfcïie grooten, elkander de keizerlijke waardigheid en het koningrijk Italië. Het Bourgondifche Rijk was juist in dien tijd ontftaan, toen de Karolingifche vorsten, vooral in Westfrankenland, fteeds magtloozer werden, en had zich, in derzelver gebied, over die Franfche Landen, welke nader bij Zwitferland en Italië liggen, alsmede over een aanzienlijk gedeelte van Zwitferland zelve, en over Savoijen uitgebreid. Dus bleef de toeftand van Italië meer dan zestig jaaren,tot de geweldenaarijenvan den Italiaan* fchen koning Berengar aan Otto gelegenheid gaven om het oude recht der Duitfchers op Italië op nieuw te doen gelden. Hij werdt tegen deezen koning ter hulp geroepen, en overwon hem ; doch gaf hem zijn koningrijk onder deeze voorwaarde terug, dat hij hem beftendige gehoorzaamheid en trouw betoonen, en zachter dan tot dusverre regeeren moest. Doch daar Berengar aan geene deezer voorwaarden voldeed, werd Otto nogmaals door veele ltaliaanfche grooten gebeden, dat hij hen toch wilde verlosfen. Hij Kwam, en nam Rome zelve, de keizerlijke waardigheid, en het koningrijk Italië geheel in bezit. Dus kreeg Otto bijna gantsch Italië in zijne magt, zelfs in het tegenwoordige Napelfche , waar de vorstendommen Benevento en Capua die Landen van hem waren,welke de grenzen uitmaakten van het gebied des Griekfchen keizers.^ De paus zette hem te Rome de keizerlijke kroon op, en huldigde nevens alle Van het jaar 962 tot 1272 na de geb van C.  240 II hoofdd. Nieuw gefchieden. vin* boek. Van het jaar 962 tot 1272 na de geb van C. Hij onderwerptde paulèr op nieuw aan dt Duitfche koningen en keizers le de overige Romeinen hem ais nieuwen keizer. Doch de paus was ook weder de. eerfte, die terftond daarna zich van de, aan Otto fchuldige, trouw poogde te onttrekken; en, na zülk een voorbeeld, verzetteden zich de Romeinen meermaalen tegen hem. Eenmaal geraakte hij door zijne minzaame goedheid zelve in het grootfte gevaar. Zij hadden hem op nieuw gehoorzaamheid gezwooren; hierop vertrouwende, trok hij zijn meeste krijgsvolk uit Rome, om deeze ftad van dien last te bevrijden. Doch plotslijk vatteden de inwooners de wapens op, poogden hem in zijn paleis te overvallen, en te vermoorden. Otto herftelde zich met zijne weinige foldaaten , verbood hen hunnen lust aan veelen deezer oproermakers te boeten, eischte wel gijzelaars voor de trouw der Romeinen; doch gaf hun dezelven weldra terug. Eindelijk geraakte hij tot eene geruste regeering van Rome en Italië, en men ftelde vast, dat voordaan ieder rechtmaatig gekoozen Duitfche koning tevens Romeins ck keizer en koning van Italië zijn zoude. II. Deeze groote uitbreiding van het gebied der DuUfcfie koningen, en de vernieuwing vau hun recht van beftuur over Italië, werd nog volkomener en belangrijker, toen Otto ook het voorig gezag der beheerfchers van Rome en Italië over kerklijke zaaken herftelde. Hierin waren federt karel deki grooten, of vóór omtrent honderd en vijftig jaaren, zeer groote veranderingen ontftaan» De  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 24] De magt en verëering der bifchoppen van Rome, die nu alleen boven alle andere bifchoppen papa (of paufen), dat is, geestlijke vaders, heetteden, waren zoo aanmerklijk toegenomen, dat zij niet flechts een' ieder' trachteden te overreeden van hun gezag om het keizer-en koningrijk naar welgevallen wegtefchenken, en in alle Christelijke gemeenten eigendunklijk als de hoogfte rechters en wetgeevers te handelen; maar dat ook veelen dit indedaad begonnen te gelooven. Eenige zwakke of laagdenkende en hebzuchtige opvolgers van Karel den grooten, en zekere, ten onrechte voor zeer oud opgehemelde, gefchriften, waarin den paufen dergelijke rechten werden toegekend, bevorderden het meest deeze verandering. Deeze vorsten vleiden de paufen, om door derzelver veel vermogende uitfpraak en gezag in de kerk, te gemaklijker Landen en Rijken in bezit te krijgen. Daar in vroeger' tijd geen paus zijn ambt gantschlijk aanvaarden en waarneemen kon, zonder dat alvóórens zijne keuze door de Frankifche koningen en keizers, als hunne Landsvorsten, gewettigd was , onttrokken «ich, integendeel, naderhand de paufen aan dit oppergezag, wilden geenen keizer voor wettig erkennen, die niet van hun gekroond was, en noemden de keizers, die weleer hunne befchermers heetten, hunne voogden, (welk woord van het Latijnfche advocati ontleend is,) of hunne voornaamfte ambtenaars en zaakbezorgers. Zy alleen wilden in alle III Deel. q Lan- Van het jaar 962 tot 1*72 na de geb. van C.  242 11 hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 902 rot 1272 na de geb. Tan C. Landen over de bifchoppen het recht oefenen , de magt hebben om hen aftezetten, hunne keuze te bekrachtigen , en de Christenen noodzaaken om zich in alle zaaken van eenig aanbelang flechts tot hen te wenden. Duitschland had eensgelijks deeze toeneemende magt der paufen ondervonden; doch Otto begon hen eenigermaate weder binnen hunne oude grenzen te beperken. Hij handhaafde voor zich en den Duitjehen keizeren in hét algemeen, het verlooren recht, volgends welk 'er zonder hunne toeftemming en bevestiging geen paus gekoozen en gewijd mogt worden. De paus werd op nieuw hun eerfte geestlijke onderdaan. Otto vond te Rome een' paus, die in een' ouderdom van niet veel meer dan twintig jaaren, zich reeds door veelerleije buitenlpoorigheden veracht en gehaat had gemaakt, den hem gedaanen eed van trouw verbrak , en , eindelijk, door de Romeinen zelve bij hem werd aangeklaagd. Ongaarne wilde Otto fterke maatregelen te-f gen hem nemen. „ Hij is een jong mensch , „ zeide hij, die zich door het voorbeeld van „ braave mannen welligt zal verbeteren." Hij wilde hem als een vader raaden , om, ten minften, eene uiterlijke welvoeglijkheid in het oog te houden. Doch daar zijne minzaamheid niets bij den paus vermogt, liet hij, als keizer,door eene vergadering van bifchoppen, de befchuldigingen, tegen hem ingeléverd t onderzoeken, hem afzetten, en een' ander* verkiezen. T'oen de Romeinen den, op zijn bevel  Gefchiedenis der Duitfchers. IVTijdvak. 243 vel gekoozen, paus verdreeven, en een' ander' in deszelfs plaats Helden, wist hij den eerst gekoozenen zeer nadruklijk in zijne waardigheid te handhaaven,• doch verwees den laacsten naar Hamburg, tot een kommerlijk leeven. III. Otto heeft ook in andere opzichten veele goede inrichtingen voor de Duitfche kerk gemaakt , waarin men deels zijnen uitneemenden ijver voor den Godsdienst , en niet mindere genegenheid voor deszelfs leer-1 aars en aanzienlijkile dienaars, deels den ftandvastigen moed ontdekt, waarmede hij zijne rechten in zaaken van dat belang wist te handhaaven. Men kan wel niet ontkennen, dat hij deeze rechten niet zoo geheel vrij van het medewerkend gezag der paufen kon oefenen , als de vroegere Christelijke vorsten. Want de Christenen, meestal ijverende voor deze groote bifchoppen , konden in deezen bijgeloovigen tijd tot geene betere denkbeelden gebragt worden. Ook had deeze ijver van Otto, wel is waar, zeer goede bedoelingen; doch dikwijls ontftond dezelve uit wanbegrip omtrent den aart van het Christendom , en de pligten van deszelfs leeraaren. Om deezen Godsdienst onder de nieuwlings bedwongene Slavonifche Volken te meer te vestigen en uittebreiden, ftichtte hij in het Meisnit fche de bisdommen Meisfen, Merfeburg en Zeitz, welk laatfte in vervolg van tijd naar Naumburg verplaatst is; — nog anderen in het tegenwoordige Br andenburg fche , te Brandenburg en Haveiberg; — alsmede het bisdom Q 2 te Van het jaar 902 tot 1272 na de geb. van. C. Otto Iticht in Duitschland nieuwe bislommen. t  Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. Vdu C. 1 1 ( i t i Hij maakt de geest- 1 lijkbeid onmaatig . rijk. ' » < 544 II hoüfdd. Nieuwe gefchiedm. vin boek. :e Altenburg in Magrië, (of in het tegenwoordige Hol/leinfche,) doch welk naderhand in Lubeck gevestigd werd. Zelfs te Pof en, in [iet tegenwoordige Polen, ftichtte hij een bislom, nadat hij de Slavoniërs ook in deeze gewesten veroverd had. De vijf eerften de( ztr bisdommen bepaalde hij tot het geestlijk gebied van een nieuw aartsbisdom, welk hij te Maagieburg ftichtte. Geene ftad was hem zoo lief als deeze \ in dezelve hield hij het meest zijn hof, befchonk haar met allerleije rechten en vrijheden, verfraaide haar door gebouwen, sn nog heden ziet men op haare markt zijne beeltenis te paard, gelijk in de domkerk, eensgelijks door hem gebouwd, doch naderhand verbrand, zijn praalgraf. Hier werd dus een lartsbisdom gefticht: doch, gelijk zulks bij alle lanzienlijker geestlijke geftichten van dien tijd slaats had, met toeftemming van den paus, iie, op verzoek van den keizer, het nieuwe lartsbisdom de waardigheid van Primas, of len hoogsten rang gaf onder de Duitfche bisdommen , uitgezonderd die van Ments, Trier ;n Keulen. Daarenboven bragt Otto de nog ïeden bloeijende abtdij , of het Rijksftift ^uedlinburg, waarvan zijn vader reeds den rrond gelegd had, geheel tot ftand. IV. Dus zorgde Otto zoo voor de eer en ritbreiding van den Christelijken Godsdienst, ils voor het aanzien en de vermeerdering van mn, die, in den naam van deezen Godslienst, leeraars en opzichters der Christenen, :n wel voornaamlijk voorbeelden van Godaligheid poogden te zijn. Zijne oogmerken hier-  Gefchiedenis der Duitfchers.W Tijdvak, 245 hiermede waren loflijk, fchoon hijze met minder pracht , eerbewijzen , kosten en omllagtige plegtigheden had kunnen bereiken.. Doch van den anderen kant, was zijne milddaauigheid jegens deeze zelf.de leeraars zoo ongemeen groot, dat hij daardoor zijn goed oogmerk zelf tegenwerkte. In den waan van zich Gode en den verftorven heiligen, wien kerken en kloosters gewijd waren , te meer te zullen aanbevelen, hoe heerlijker de gemelde gebouwen, hoe rijker hunne inkomften, en hoe fchitterender in dezelven de uiterlijke Godsdienstoefeningen waren, fchonk hij den bifchoppen en munnikken niet flechts. akkers, landgoederen, tienden, dorpen en huizen; maar ook fteden, gantfche landftreeken, graaffchappen, en een groot gedeelte der koninglij ke inkomften van verfcheidene landfchapT pen. Deeze bijgeloovige verkwisting —r want gewislijk kan men het bijgeloof noer men, wanneer de Christenen in zulke daaden hunne vroomheid ftellen, waarin dezelve, volgends de waare denkbeelden van hunnen Godsdienst, in 't geheel niet beftaan Kan — veroorzaakte niet weinig nadeels. Door zulke, toeneemende fchatten werden de geestlijken in Duitschland fteeds meer van de pligten hunnes beroeps afgetrokken, zoodat niet weinigen van hun zelfs vorsten van rijke Landen zijn geworden, Otto fchijnt het wel raadzaam geacht te hebben, om, daar zijne wereldlijke Rijksftaaten zoo dikwijls tegen hem opftonden , de geestUjkheid .deste Q 3 ma& Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van C.  «46* II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 062 tot 1272 na de geb. tan C. 1 » i 1 I < '1 < < 1 3f I 1 \ magtiger te maaken, als welke, uit hoofde van haaren ftand en zijne weldaaden, hem en zijnen opvolgeren veel getrouwer zou wezen. Daar* om gaf hij zijnen broeder, die aartsbil'chop van Keuien was, ook het hertogdom Lotharingen ; en nu werd zulk eene verbindtenis van de bifchoplijke waardigheid met ho:- en Rijksambten en met het genot van Landsheerlijke bezittingen en rechten fteeds gemeei testeer' Doch zulks beantwoordde geet zins aan zijne verwagting, en in het algen-"en houdt zelfs de eerwaardigtle ftand op na tig te zijn, zoodra dezelve zich aan neigingen en bézigheden overgeeft, welke voordenzclvi,. serieel vreemd zijn. Otto's misHag-fom zoo ij rig Christelijke leeraars tot groote heeren te irormen) verdient, echter, eenige veröntlchulliging. Deeze zelfde leeraars hadden her in len waan gebragt, dat zulk eene imildhei I :en bewijs was van waare Godzaligheid. Djj noest hij, bij voorbeeld, volgends het al, >emeen gebrek aan zuiverer Godsdieiiftige >egrippen in dien tijd, gelooven, dac de heiige bloedgetuige Mauritius , of Moriz , :ene allerkrachtigfte voorfpraak bij God voor lem zijn, en hem daardoor de zekere hoop Ier zaligheid zou verfchaffen, wanneer hij leezen heiligen, dat is, het klooster en ver■olgends het aartsbisdom te Maagdeburg t velk onder de befcherming van den heiligen Mauritius ftaan zou, koninglijke, onmtetijke gefchenken gaf. Het eenigfte, dat een /ijs vorst ter verhoeding de nadeelige gevol-  Gefchiedenisder Duitfchers. IV Tijdvak. 247 volgen van dit, als ware het, geheiligd misbruik doen konde, werd door Otto niet verzuimd. Hij ftaafde zijn gezag bij de geestlijken met nadruk, liet zich rékenlchap geven van het gebruik der geestlijke goederen , benoemde de bifchoppen, verpligtte hen om, daar zij nu zoo veele landerijen en onderdaanen bezaten, ook foldaaten te onderhouden, en hem allerleije behoeften te léveren ; ook ftrafte hij hunne misdaaden niet minder dan die van andere grooten onder zijn gebied. Toen dus de aartsbifchop van Maagdeburg eenen hertog met dezelfde eerbewij. zen ontving, welke men eenen keizer plag te betoonen, moest hij, tot zijneftraffe, zoo veele paarden léveren als hij bij deszelfs aankomst kroonlichten aanfteken, en klokken had laten luiden. V. Na al het geen wij dusverre van keizer Otto verhaald hebben, zal het u misfchien niet onwaarfchijnlijk voorkomen, dat hij alles, wat wij in hem roemden, flechts ter verheffing van zijne eigene eer, magt en grootheid verricht hebbe. En, echter, moet een goed vorst, vooral wanneer men hem als groot, dat is, als buitengewoon wijs en nuttig roemt, voornaamlijk ten beste zijner onderdaanen werkzaam zijn. Onloochenbaar heeft Otto zijne bekwaamheden en deugden bijna alleenlijk in onöphoudlijke oorlogen en veröveringen aan den dag gelegd; en eene geheel krijgshaftige regeering is ten uitenten zeldzaam weldaadig voor een Volk. Doch daarentegen Q 4 komt Van het l'aar 9(12 :ot 1272 ia de geb. ran V. Voordeel, door Otto den guootem aan Duhsch' land toe» gebragt.  348 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het j3ar 062 tot 1272 na de gel V-n C komt hem de eer toe, waarop Hechts zeer weinige groote krijgshelden aanfpraak hebben; i.dat zijne oorlogen geene bloote neiging van hem, maar altijd een gevolg van eene onvermijdlijke en rampzalige noodzaaklijkheid waren, weshalven hij dezelven nimmer door eenig gewaand voorwendfel gezocht, maar wel hun einde altijd hartlijk gewenscht, en krachtdaadig bevorderd hebbe. Onder zoo veele door hem gevoerde oorlogen kan men niet éénen noemen, waarin het recht niet aan zijne zijde was: door verfcheiden derzelven befchermde hij zijne onderdaanen, en maakte hij een einde van de verwoestingen hunner nabuurige vijanden. Dat hij daardoor de oude Duitfche dapperheid onderhouden en bevestigd heeft , was ook geen gering voordeel zijner wapenen: doch dat hij midden in alle zijne veldflagen en zegepraalen zoo zachtmoedig, verzoenlijk, grootmoedig en vreedelievend bleef; dat derhalven de Duitfchers door zijn voorbeeld niet verwilderd, maar ook in de wapens tot menschlievende gezindheden zijn opgewekt: dit was van meer waardij dan al het overige. — De aanwinst van Italië en der keizerlijke waardigheid voor Duitschland', waarop Otto onder anderen ook door zijne tweede gemaalin , eene weduwe van eenen koning van Italië, een gegrond recht had, was niet flechts als eene fchitterende eer den Duitfcheren belangrijk; maar baande ook den besten weg om voortekomen, dat de Romeinfche bifchoppen, die reeds zoo mag- tig  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 249 tig in Duitschland waren geworden, niet tot nadeel van alle overige Handen deezes Rijks nóg magtiger wierden. Italië was reeds eeuwen lang aan de heerfchappij der Duitfchers gewoon, van wien daarenboven een zoo groot gedeelte Italiaanen afftamde; en wederkeerig konden de Duitfchers uit Italië fommige fraaije kunsten en befchaafde zeden overnemen. Indedaad had deeze verovering voor de Duitfchers in verre na zoo gelukkige gevolgen niet als men wel verwachtte, en is zelfs niet duurzaam gebleeven. Want de paufen en andere Itahaanfche grooten waren onderling wel niet eensgezind, en fteeds geneigd om zich bij vreemde vorsten te vervoegen; maar de trouw, hun gezworen, hielden zij zeldzaam, en ftonden naar eene vrijheid, welke zij naauwlijks konden bewaaren In vreedestijd veele foldaaten te onderhouden, was in dien tijd nog ongewoon: en daarom konden de Duitfchers zich in dit veroverde Land niet dan door aanhoudende oorlogen eenigen tijd ftaande houden; en deeze voor hun te heete gewesten fleepten daarenboven verbaazend veelen van hun door ziekten ten grave. Doch het zou zeer onbillijk zijn eenen vorst, die eene rechtvaardige en voortreflijke onderneeming uitvoert, en een wijs en gemaaiigd gebruik van dezelve maakt, daarvan alle de nadeelige gevolgen te wijten. — Otto was de werkzaamfte vorst van zijn' tijd, en onloochenbaar \ handelde hij fteeds naar grootfche ontwerpen. Hij trachtte in het algemeen orde en Q 5 recht- Van het aar 962 ot 1272 ra de geb. /an C. Afbeeling van itto.  Van bet jaar 962 toe 1272 na de geb, van C. Toeltand der DuitJcbers onder de o verige SaxiJche keizers. 250 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. rechtvaardigheid te handhaaven, ftrafte de misdaaden, en gaf zelf aan zijn hof een voorbeeld van een goed zedenlijk gedrag. Schoon eene gebrekkige opvoeding en een leven, rustloos door aanhoudende oorlogen , hem buiten ftaat ftelde om zelf zich op weetenfehappen en fraaije kunsten toeteleggen, bevorderde hij die, echter, daar zijnen broeder, die aartsbifchop van Keulen was, hem fteeds met eene kleine boekerij en een gezelfchap van geleerden vergezelde, en hij in zijn hof, fomtijds ook in zijne tegenwoordig* heid , geleerde gefprekken liet houden. — Met één woord, de grootheid van Otto beftond wel eigenlijk Hechts in krijgsdeugd; doch ontwijfelbaar beantwoordde hij door dezelve aan zijnen pligt, en befteedde, naar zijn beste weten, alle zijne vermogens om nuttig te worden. VI. Onder zijne drie opvolgers uit deezen zelfden Saxlfchen ftam, zijnen zoon en kleinzoon, Otto den tweeden en derden, en hunnen neef, Hendrik den tweeden, onderging de toeftand van Duitschland wel eenige verandering; doch zij was bijna een bloot gevolg van voorige gebeurtenisfen onder Otto den eersten en zijnen vader. Deeze Duitfche koningen, die omtrent in de laatfte dertig der tiende, en in de eerfte vier- en twintig jaaren der elfde eeuw regeerden, handhaafden wel Italië en de keizerlijke waardigheid met genoegzaamen voorfpoed; doch door de trouwloosheid der Italidanen, en vooral van de  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 251 de Romeinen, vonden zij zich bijna altijd genoodzaakt om zulks met de wapens in de vuist te doen. De beide Otto*s fneuvelden daarenboven nevens zoo veele andere Duitfchers, verre van hun vaderland, in Italië; inzonderheid Otto de derde, in den eerften bloei zijner ongemeen veel beloovende jeugd, en met den roem van een' der dapperfte en tevens zachtmoedigfte vorsten. Om de harten der zoo ligtzinnige Romeinen te winnen , gedroeg hij zich jegens hen bijna nog goedertierener en vertrouwlijker dan jegens zijne Duitfchers. Zelfs was hij voorneemens den zetel zijnes Rijks te Rome te vestigen: eene fchikking, welke even zoo wel tot groot voordeel van zijne onderdaanen als tot hun nadeel had kunnen uitvallen: het eerfte, zoolang de keizers door hunne tegenwoordigheid de Italiaanen binnen de paaien der gehoorzaamheid wilden houden, en hen met de Duitfchers, ook ten aanzien van gezindheden en burgerlijke inrichtingen, fteeds naauwer verëenigen; het laatfte, zoo lang beide Volken wederkeerig vol ijverzucht, verachting en haat bleeven. Deeze zelfde drie keizers geraakten aan de grenzen van hun Zuidlijk gebied met de Grieken, die nog een gedeelte van beneden - Italië in bezit hadden, in oorlog; — alsmede met de Poolen, die eenigen tijd min of meer afhanglijk van het Duitfche Rijk waren, en nu, daar hun de Duitfchers, door het volkomen bezit van Bohemen en het tegenwoordige Lausnits, nader- bij Van het jaar 562 :ot 1272 ia de geb, van C.  S5a II hoofdd. Nieuwe gefchieden. var boek. Van het ] jaar 962 , tot 1172 1 na de geb. Van C. ! ,] < Aanzien der Duitfche koningen en ' hunner Rijkbüaa' ten. lij gekomen waren, zich in Duitschland met geweld poogden te vestigen; — ook mee Ie Slavonifche Volken in het tegenwoordige Brandenburgfche en tot de Oostzee, welke iog niet geheel van de Duitfchers hadden cunnen bedwongen worden; en met nog anlere nabuurige Natiën. Ook in Duitschland :elf waren onrusten en oorlogen tusfchen de ilijksltaaten, of tusfchen deezen en de keizers, jeer gewoon geworden. VII. Nu hadden de Duitfche koningen weler eene veel grootere magt verkreegen», dan Ie opvolgers van Karel den Grooten immer gehad hadden. Nog werden de herto.5en, markgraaven en graaven bijna als ko ninglijke ftadhouders, veldheeren en rechters langezien. Sommigen van hun maatigden zich in het befruur der Landen, waarover zij gefield waren, wel meer vrijheid en geweld aan dan anderen, en wisten hunne eereposten in hunne gedachten bijna erfrijk te maaken; doch eigenlijk ontfprooten alle hunne voorrechten uit de vergunning des Duitjehen konings, of keizers, (want beide waardigheden waren in één perfoon verëenigd.) Deeze kon hen , wanneer zij zulks verdiend hadden, afzetten, doch niet zonder beraad met anderen hunner ftandgenooten, in dit zelfde Duitfche Land. Deeze groote ambtenaars des Rijks, die reeds zoo veel vorstlijk gezag hadden , ftonden thands nog onder het opzicht van andere keizerlijke rechters, onder den naam van paltzgraaven, waardoor hun rechtsgebied niet wei-  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 253 weinig bepaald werd. Want weleer was 'er flechts aan het hof van den Frankifchen ko-j ning een paltsgraaf, of opperhofrechter; doch, \ van tijd tot tijd, waren ook in andere Duit- \ fche Landen, in Frankenland, Saxen, Lotharingen , Beijëren en Swaben , voor ieder hertogdom bijzonder paltzgraaven ingevoerd. Zij handhaafden het recht onder of nevens den hertog des Lands, waren hem behulpzaam in de regeering van hetzelve, en beftuurden daarenboven de bijzondere, of kamergoederen des konings, welke in hetzelve gelegen waren. Voor het overige hing wel het bezit des Duitfchen Rijks nog van zekere keuze af, waarin niet alleen de geestlijkheid, maar ook alle bezitters van landerijen eene ftem hadden ; doch in deeze verkiezing bleef men bij een verdienstlijk koninglijk geflacht, welk zoonen had. In kerklijke zaaken waren de Duitfche koningen fteeds het meest beperkt, gelijk Hendrik de tweede, die in Duitschland zelf zoo veel tegenftand van de bifchoppen ontmoette, dat hij naauwlijks het bisdom Bamberg kon ftichten. De nakomelingen, echter, van Otto den grooten oefenden hun gezag in het aanftelkn van bifchopen en zelfs van paufen onbelemmerd. Otto de derde verhief een' Duitsck' geestlijken, zijn' bloedverwant, tot paus, en was dus temeer gerust, dat de eerfte bifchop van zijn Rijk hem niet ongetrouw zou zijn. VII. Terwijl de Duitfchers iets meer dan ; een eeuw onder Saxifche koningen en kei-" zers Van het iar 962 3t 1272 a de gefc ranC. ^urgeriat.  Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. Zeden. Harsbergwerken. 554 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. Tin boe». zers leefden, werden de fteden onder hen niet flechts algeineener, en de aanmoedigingen om dezelve te bewoonen veel fterker, vooral daar zij ook in de veroverde Slavonifche Landen, gelijk in het Meisnitfcke, reeds een aanmerklijk aantal fteden gebouwd vonden; maar daaruit werd ook, van tijd tot tijd, de burgerftaat gebooren, fchoon dezelve nog eenigen tijd weinig geacht werd. Een burg heet naamlijk niet alleen een flot of kasteel, maar ook elke met muuren omgeevene verzameling van wooningen, welke, verëenigd, eene ftad uitmaaken. De zeden der Duitfchers ondergingen wel geene groote verandering : zelfs de betere inrichtingen van Hendrik den eersten namen de krijgshaftigheid van hunnen geest niet weg; maar verfchaften hun, ook in vreedestijd, flechts meer en beftendiger oefeningen. Doch toen de Duitfchers weldra, door de verovering van Italië, met de aldaar heerfchende befchaafder leevenswijze, en, door de gemaalin van Otto den tweeden, eene princes uit het Griekfche keizerrijk, met de Griekfche zeden en kunsten bekend werden, kon men ras den invloed van dit alles op de Duitfchers gewaar worden. Hierbij kwam nog de ontdekking der bergwerken op den Harz, in Saxen, onder Otto den grooten. De meenigte zilvers, uit dezelven gegraven, deed de rijkdommen en met dezelven de weelde en pracht van veelen, vooral in Saxen, aanmerklijk toenemen. Vanhier, dat nu eerst de Duitfchers fmelten, gic-  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 25 j gieten, fineeden en andere bereidingen der metaalen voorfpoedig beoefenden. Deeze j ontdekking had ook nog ten gevolge, dat, 'va. Duitschland meer zilver geld gemunt werd, < daar men 'er zich tot hiertoe deels van vreemd geld bediend, deels in het algemeen, é daar men elkander meest met vee, graanen en andere dergelijke voordbrengfelen des lands betaalde, het zelve minder noodig had. Thands muntteden, behalven de keizers, flechts eenige Rijksitaaten , wien zij dit veroorloofden, en inzonderheid de bifchopen, het geld. Doch de Hechte gedaante der gemunte penningen, welken men ten voorfchijn zag komen, verraadde óf onbekwaamheid, óf gebrek aan goeden fmaak , óf gevoel voor het fraaije. Het was het zoo genaamde hol - of witgeld, welk van eene dunne zilveren plaat, meestendeels in het midden uitgehold, en met wanflaltige beelden voorzien, gemunt werd. Genoeg was het, wanneer hetzelve, zonder eenig toevoegfel, de volle bepaalde waardij had. Gemeenlijk befchuldigde men de Duitfchers van dien tijd van geneigdheid tot dronkenfchap en bloedige gevechten. Onloochenbaar waren zij nog alte onbefchaafd, vooral ten aarzien hunner wetten: want de oude inftellingen, van de Frankifche regeering afkomffig, waren thands onbruikbaar; de nieuwe, welke men maakte, waren grootendeels gegrond op de willekeur der rechters: en daaruit ontftonden twisten, onbillijkheden , en andere misbruiken, in het handhaaven des rechts. Men befliste zelfs be- lang- Van het aar 962 ot 1272 0 de geb. an C. Zilver» eld. Wetten.  256 11 hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 962 tOt T272 na de geb van C. Geleerdheid der Duitfchers, Roswi- THE. langrijke rechtsgedingen door tweegevechten, wanneer de rechters het daarover niet ééns konden worden; als , bij voorbeeld , de vraag: of de kinderen van eenen zoon, die vóór zijnen vader gellorven was, in de erfenis met de broeders van hunnen vader al, dan niet, gelijk Honden? De in hunne plaats aangeftelde vechter behaalde de overwinning en voordaan werden de kleine kinderen als medeërfgenaamen van hunnen grootvader erkend. IX. Over het geheel konden de Duitfchers niet zeer verlicht of befchaafd worden , daar de weetenfehappen en fraaije kunsten nog fteeds een eigendom der geestlijkheid bleeven; terwijl, integendeel, het overige gedeelte des Volks den oorlog en de jagt beoefende, weinig koophandel dreef, flechts eenige handteeringen had, en zich voor het overige met den landbouw en de veeteelt bézig hield. 'T geen de geestlijken fchreeven, diende flechts tot hun eigen onderwijs, omdat bijna geen fchrijver de Duitfche, en allen de Latijnfche taal bézigden. En, echter, vond men onder hen verfcheidcn,die hunnen medeburgeren in fommige opzichten veele betere denkbeelden inboezemen, en hun vernuft hadden kunnen flijpen, ware hun leeftijd flechts rustiger en minder bijgeloovig geweest. Dus leefde in het klooster Gandtrsheim, omtrent het einde der tiende eeuw, eene nonne , of kanonikesfe , Roswithe genaamd, welke niet alleen zeer geleerd en fchrander, maar ook ongemeen bekwaam  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 25; kwaam was in de dichtkunst. Ziende dat de blijfpelen van den Romeinfchen dichter Terentius , waarin zoo veele beelden en uitdrukkingen voor deugd en goede zeden nadeelig waren, in de kloosters zoo vlijtig werden geleezen , nam zij het edel befluit, om in derzelver plaats andere verzen te maaken, welke wel flechts bloote navolging van deezen dichter waren, doch waarin de Christc lijke vrouwen boven alle aanlokfels der ondeugd werden verheven. Deeze haare zes Latijnfche blijfpelen , zijn wei eigenlijk meer treurfpelen , terwijl ook taal- en dichtkunst van de Romeinfche oudheid aanmerklijk verfchillen •, doch derzelver geestige invallen en wendingen, het loflijk oogmerk der dichteresfe, haar geflacht en ltand, en zoo veele kundigheden in zulk een tijdvak van onweetendheid , verdienen eene aigemeene verwondering. Luitprand , een Itali'dansch bifchop, van geboorte een Longobard, had zich eene, in 1 dien tijd zeer zeldzaame, kennis van de geleerdheid der ouden verworven : hij was een zinrijk en welfprekend man, zoo aangenaam als vrijmoedig in zijne gefchiedboeken. Hij was de eer der Duitfchers, zelfs aan het hof van Conftantinopolen, werwaards Otto de Groote hem als gezant gezonden had. Aldaar had hij de ftoutheid om den keizer, die trotsch' op zijnen Romeinfchem oorfprong was, en de Longobarden verachtte , te antwoorden , dat de Longobarden, Saxen, Franken en overige Duitfchers, wanneer zij iemand een famenIII. Deel. R ftei- Van hat jaar gó 2 tot 1272 na de geb. van C. Luit- rand  Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. Witte* eiku. DlTMAK. 158 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. [telfel van allerleije ondeugden voor den geest wilden brengen, eenen Romein plagten te noemen. — Met deezen, wel is waar, is W.ttekind, een munnik in het klooster Corvey, in zielvermogens niet te vergelijken; echter is zijne gefchiedenis der eerfte Saxifcke koningen geene bloote verzameling van merkwaardigheden, maar met overleg en famenhang gefchreeven. Doch van ligtgeloovigheid, ten aanzien van wondergefchiedenisfen, is hij zoo min vrij te pleiten als iemand zijner tijdgenooten. — Nog meer lof komt den bifchop Ditmar van Merfeburg toe. In zijne gefchiedenis der Saxifc/ie koningen en keizers toont hij zich als een' nuttig' gefchiedfchrijver, en een' man van eenige wijsgeerige denkwijze, die ook in de natuuren fterrenkunde geenszins onbedreeven was. Onder anderen leerde hij de bijgeloovig onkundige Christenen van zijnen tijd, dat de verduistering der zon geen gevolg is van de toverkunst van booze wijven, maar van de tusfchenkomst der maan tusfehen de zon en onzen wereldbol. Hoe noodig zulk een onderwijs in dien tijd geweest zij, ontdekt men inzonderheid hieruit, dat het Duitfche krrjgs-» heir van Otto , in een' zijner laatfte veldtogten, op het zien eener groote zonverduistering, verbaazend verfchrikt werd. Deeze zelf. de foldaaten, die zoo veele fteden veroverd en Volken bedwongen hadden, verborgen zig thands in wijnvaren, wagens en kasfen, omdat zij .geloofden dat het einde der wereld nabij was. Doch het onderwijs der aanzienlijken,  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 259 lijken , wanneer zij nier. tot den geestlijken ftand overgingen , was even jammerlijk verwaarloosd als dat der geringften; en Otto de Groote leerde eerst lezen, toen hij reeds voor de tweede reis gehuuwd was. Zijn kleinzoon, Otto de derde, was de eenigfte keizer van dit geflacht, die zich met ijver en gezetheid op de weetenfehappen had toegelegd. Hij was dit aan een' Franschman, Gerbert , verfchuldigd, dien men wegens zijne buitengewoone geleerdheid voor een* toveraar hield, en dien Otto, als een dankbaar leerling, tot paus verhief. X. Na den dood van Hendrik den tweeden, den laatften keizer uit den Saxifchen ftam, die ook uit hoofde zijner Godzaligheid de Heilige genoemd werd, en geene manlijke erfgenaamen had nagelaten, kon elk voornaam Volk, tot het Duitfche Rijk behoorende, de hoop koesteren om deszelfs hertog, of eenigen anderen zijner aanzienlijken tot den koninglijken troon te bevorderen. De Franken dus, de Opper- en Neder - Lotharingers, (die beiden hunne bijzondere hertogen hadden,) de Saxen, Beijerfchen, Swaben,Bohemers en Kernters , (want ook deezen hadden thands hunnen hertog, aan wien tevens de markgraaffchappen Verona en Aquileja onderworpen waren,) alle deeze Volken legerden zich onder hunne hertogen, tusfchen Ments en Worms. Men verkoos weder eenen Fran~ kifchen grooten , den graaf Koenraad ; en fchoon zijn jonger neef hertog van FranR a ken» Van het jaar 9U2 tot 1272 na de geb» van C. Duitfche koningen en keizers uif het FanUfcbe huis.  ftóo II.hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.' Van bet jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. Koenbaad ii. verëeni^t het Bour. goniijche Rijk met het Duit' f'be. In het jaar 1033. kenland was, erkende die, echter, gaarne den nieuwen koning. Deeze, die nu Koenraad de tweede genoemd werd, was gelukkig in het dempen van verfcheidene twisten- in Duitschland; maakte, in een gedeelte van het tegenwoordige Pommeren, de Slavoniërs op nieuw aan de Duitfchers cijnsbaar; beperkte de afzonderlijke oorlogen, en wist, ongeacht den tegenftand in Italië, dit Rijk en de keizerlijke waardigheid moedig te handhaaven. Hij ftond, wel is waar, het markgraaffchap Slees* wijk, welk tot dusverre tot geduurige twisten met de Deenen aanleiding had gegeeven, (omdat zij de ftad Sleeswijk nevens het overige gebied van den markgraaf tot hun Rijk wilden gereekend hebben,) aan hun af: want de verre afftand van hetzelve, alsmede de nabijheid der Slavoniërs veroorzaakten, dat dit markgraaffchap niet dan met veele moeite kon befchermd worden. De Ei der werd dus weder van deezen kant de grensfeheiding van het Duitfche Rijk. Doch daarentegen breidde Koenraad hetzelve ten Zuiden en Westen deste meer uit. De laatfte koning van Bourgondiër Rudolf, ftierf zonder manlijke erfgenaamen of aanzienlijken in zijn Rijk natelaten ; en de keizer nam dit Land, volgends eene met hem getroffene overeenkomst, in bezit. Hetzelve bevattede in dien rijd niet flechts een aanmerklijk gedeelte van het tegenwoordige Frankrijk, naamlijk Lijon met het omliggende land, het graaffchap Bourgondië, Provence en Dauphiné, nevens andere aangrenzende landftreeken ; maar ook vasn  Gefchiedenis der Duitfchers. IVTijdvak. 261 van Zwitferland, de tegenwoordige Cantons Bern, So/othurn, Freijburg en B.afel, en, in Italië, Savoijeri. Koenraads zoon, Hendrik de derde, was wegens zijne wijsheid en dap. perheid deszelfs waardige opvolger. Hij noodzaakte zijne wederfpannige Rijksftaaten tot onderwerping en trouw, en behield zelfs hertogdommen voor zich en zijne gemaalin, of liet dezelven veele jaaren agterëen onbezet, omdat bij beducht was , dat derzelver bezitters de algemeene welvaart mogten ftooren. De Hungaaren, door partij ('chappen en koningen, die elkander de kroon betwisteden, veróntru-t, gaven Hendrik zei ven meermaalen gelegenheid om met een krijgsheir in hun Land intedringen , en dit Rijk weldra leenroerig aan Duitschland te maaken. Inzonderheid bragt hij het zoo verre, dat de Hungaarfche koning hem dat gedeelte van zijn gebied, welk aan deezen kant van de Leüha lag, afftond. Van dien tijd af, ftrekte deeze rivier rot eene grensfcheiding tusfchen Hungaarije en Oostenrijk, welk laatfte Land eerst omtrent het einde der tiende eeuw zijne markgraaven bekwam. Hendrik handhaafde te Rome zijn keizerlijk gezag allernadruklijkst. Daar verfcheidene pausfen eikanderen deeze waardigheid betwisteden , liet hij ze allen in eene kerkvergadering afzetten, en eenen Duitfchen bifchop in hunne plaats verkiezen. Ja, hij gewende zelfs de Romeinen om, na den dood van eenen paus, hem tot de benoeming van eenen anderen te verzoeken ; R 3 dat Van het jaar ofi ï tot 1272 na de ^eb. van C. Hendrik III. federt het jaat 1039.  2 van 1 Zijn oorlog met de 'iaxen en rhurin. ',ers, lij wordt oor den aus voor et ge:cht geaagd, in in ban  Van het jaar 062 lot 1272 na de geb vnn C. gedaan, en afgezet. af54 II hoofdd. Nieuwe gefckieden. vm boek. de zevende niet lang niet genieten. Deeze had het befluit genomen om zich en zijne , opvolgers, nevens de gantfche Duitfche en Italiaan fche geestlijkheid, geheel on'afhanglijk van de opperheerschappij der keizers te maaken, hem zoowel de benoeming van nieuwe bifchopen, als de bevestiging der nieuw gekoozene paufen te ontnemen, en de geestlijken in het algemeen, doch voornaamlijk de pausfen, veeleer rot meesters over de keizers en alle de overige vorsten te verheffen. Dit kon, echter, volgends de gefteltenis dier tijden , niet buitengewoon roekloos heeten, daar alles, behalven de geestlijkheid, jammerlijk onkundig, vol bijgeloof, en in kerklijke en Godsdienftige zaaken ten uiterften ligtgeloovig was. Doch de ontevreedenheid over den keizer in Duitschland ging zoo verre, dat een listig man, als Gregorius., zich daarvan zeer wel ter bereiking zijner oogmerken konde bedienen. Eerst viel hij den keizer aan over de beleening, welke hij, gelijk zijne voorvaders eeuwen lang gedaan hadden, den nieuwen bifchopen en abten , op hunne goederen , met den ring en herderftaf, als de teekens hunner geestlijke magt, toeftond, en welk hem door den paus, als ftrijdig met de vrijheid der kerk, verboden werd. Onverwacht riep hem Gregorius, bij wien zich de Saxen over den keizer beklaagd hadden, voor eene kerkvergadering te Rome om zich te verantwoorden, onder bedreiging van anders uit de kerklijke gemeenfehap te zullen ukge-  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 265 gefloten worden. Deeze ongehoorde ftoutheid van zijnen onderdaan werd wel van den keizer terftond geftraft , daar hij der paus door eene vergadering van Duitfche bifchopen liet afzetten ; doch deeze was nu koen genoeg om den keizer niet flechts ir den ban te doen, maar hem ook het beftuur der Duitfche en Italiaan fche Rijker te verbieden. In andere tijden zou zulk een onbefchaamd gedrag den paus flechts te yerachtlijker gemaakt , en althands geener invloed op zijne onderdaanen gehad hebben; doch daar de keizer zoo veele vijanden, en onder dezelven geheele Volken,in Duitschlana had, en in deeze rampzalige tijden veele menfchen waanden, dat een paus het recht had om vorsten den troon te doen op- en afklimmen; (omdat, naamlijk, vorsten zelve weleer de zwakheid gehad hadden om de beflisfende uitfpraak en bijftand van den paus hiertoe te verzoeken;) daar, eindelijk, de vrees der, in dien tijd zoo faafschgezinde, Christenen voor dan kerklijken ban zoo groot was, als verloor men daardoor indedaad het recht der Christelijke en burgerlijke famenleeving: werd Hendrik eerst van zijne meeste bifchopen, en weldra ook van bijna alle de overige grooten en Volken zijnes Rijks verlaten. Zij deeden hem weten, dat zij zijne zaak den paus ter beflisfing overlieten, dien zij ten dien einde verzoeken zouden naar Duitschland te komen; en wanneer die hem niet binnen één jaar van den kerklijken ban zou hebben vrijge« R 5 fpro- Van het jaar £.62 tot 1272 na de geb. van C. t' .  £66" II. hoofdd. Nieuwe gefchieden, vin boek. Va» het jaar c6"2 tot 1272 jia de gtb. van C. Dekei£t.r 1 erntdcrt zich voor den pus. fproken, dat zij zich dan eenen anderen koning zouden verkiezen, doch dat hij zich tot dien tijd geheel van de regeering onthouden moest. XUI. In deezen ongelukkigen ftaat bediende zich Hendrik van een middel, dat, hoe vernederend ook voor hem, echter alleen in ftaat was om hem weder op den troon te helpen. Hij voorzag, dat, wanneer hij de komst van den paus in Duitschland afwachtte, deeze hem voor altijd, en wel met nieuwe openlijke vernederingen, van de regeering ontzetten zou. Om dus de oogmerken van deezen vijand vdórtekomen, ondernam hij midden in den winter, langs eenen verren omweg, daar de Duitfche vorsten den gewoonen weg voor hem toeflooten, over de bergen van Savoijen, eene zeer moeijelijke reis naar Italië, vporneemens zich ten minsten de verlosfing uit den ban van den paus te verwerven , om zich terftond weder in het bezit van de hoogfte magt te kunnen ftellen. De paus bevond zich thands op het Hot eener Italiaanfche vorftin, welke hem zeer veel eerbied toedroeg, en hem eerst door bidden moest beweegen, om den keizer binnen te laten. Eindelijk mogt hij in den voorhof van het [lot komen, en hier ftond hij drie dagen lang ingefloten, als een boeteling, in een wollen bembd, en met bloote voeten van fneeuw en ijs bedekt. Op den vierden dag gaf hem de paus eerst gehoor, en verloste hem wel van Üen ban \ doch behield zich noch fteeds een rech-  Vernederende boetdoening van KEIZER HENBBIK vm. vo or den PATI s.   Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 26^ rechterlijk onderzoek zijner zaaken voor, en verbood hem, tot dat hij zijn oordeel zou hebben uitgefproken , alle oefening der koninglijke rhagt. — Dus werd Hendrik door eenen bifchop zijnes Rijks mishandeld met eene trotschheid, waarvan men nog geen voorbeeld had, en na alle vernederingen, aan welke hij zich onderwierp, tot eenen ftaat gebragt, bijna verachtlijker en gevaarlijker dan de voorige. XIV. Doch toen de Italiaan fche bifchopen en wereldlijke grooten hun bitter verdriet aan de dag legden over de fchandelijke bejegening, welke hun keizer van eenen bifchop hunnes vaderlands had moeten ondergaan, begon Hendrik weder nieuwen moed te fcheppen. Hij befloot zijne kroon ftandvastig te verdeedigen, en volhardde onwrikbaar in dit befluit geduurende zijn volgenden leeftijd van bijna dertig jaaren. Weldra vond hij ook een aantal getrouwe Duitfchers, die hem met hunne dapperheid onderfteunden. In het algemeen werden in dien tijd de Duitfchers, die anders hunnen vorsten zoo getrouw waren, en zulks nog heden zijn, door de geestlijkheid verleid; en verfcheidene bifchopen, die vooral de Saxen tot het hervatten van den oorlog met den keizer aanfpoorden, verlooren in denzelven het leeven. Aan deeze aanmoedigingen, zoo wel als aan die van den paus zeiven, heeft men het dan ook toetefchrijven, dat Rudolf, hertog van Swaben ,in Hendriks plaats tot Duitsch koning verkooren werd. Doch Van het iaar 062 'ot 1272 n? de geb» van C. Hij zege- pnalt over den paus en zijne vijandige medekeizers.  268 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; Van het jaar y62 tot 1272 na de gsb. van C. Zijne zoons ftaan tegen hem op, en hij veiliest ïijn Rijk. Doch toen hij in een' veldflag met deezen doodlijk gewond, en hem tevens zijn rechter arm werd afgehouwen, zeide hij, bij het aanfchouwen van denzelven, tot de tegenwoordig zijnde bifchopen,niet lang vóór zijn dood, al zuchtende:met deeze hand heb ik Hendrik, mijnen heer, trouw gezworen; gij, die mij op zijnen troon verheven hebt, moogt nu toezien, of gij mij op den regten weg hebt geleid! Daarop trok Hendrik naar Italië, en veiöverde Rome, waarüit paus Gregorii/s naar zijne vrijplaats Salernd vluchten, en aldaar fterven moest. In Duitschland behield hij ook fteeds meer de overhand, fchoon hem aldaar nog twee vorsten als keizers tegengefteld werden. De pausfen voeren ondertusfchen beftendig voord hem met den kerklijken ban te vervolgen, en hunne partij liet hem niet tot het geruste bezit van Italië komen. Door dezelve aangehitst, ftond eerst zijn oudfte, en vervolgends ook zijn jongfte zoon tegen hem op. Deeze laatste bediende zich van het niets beduidende voorwendfel, dat hij zich de vaderlijke kroon onwaardig zou maaken, door eenen vorst, die onder den kerklijken ban ftond, en wien hij dus zelfs geene gehoorzaamheid fchuldig was, verder onderdaanig te zijn. 'Er ontftond een oorlog tusfchen den vader en zijne zoons. Doch daar de eerste zich door een vergelijk had laten verfchalken, fteeds meer bifchopen en andere grooten hem afvielen, en zijn zoon hem door valfchen fchijn zorgloos maakte, werd hij, ein-  Gefchiedenis der Duitfchers. IVTijdvak. ft6p nieuw ontftaan waren; toen eerst kon Hen>rik de vijfde zijne opperheerfchappij over le geestlijkheid zijner Landen, door een met [en paus gefloten verdrag, eenigermaate vesigen. Bij hetzelve werd bepaald, dat voordan de keuze van alle Duitfche bifchopen door le voornaamfte geestlijkheid hunner bisdomnen vrijelijk zou gefchieden; echter kreeg de :eizer het recht om bij deeze keuze tegenvoordig te zijn. Hij verbood in het vervolg >p die wijze, welke tot hiertoe had plaats ;ehad, naamlijk met ring en ftaf den bifchop* •en regali'ên , (dat is, Landen, fteden, kaseelen en landsheerlijke rechten, als het munen van geld , de tollen en meer dergelijke roorrechten) te leenen. Deeze wereldlijke >ezittingen en rechten, welken zij van de :eizers ontvangen hadden, zouden hun voordan door dezelven flechts met een teeken ran wereldlijke magt, met een fcepter, worlen gefchonken. Dit verdrag fcheen den eizeren voordeelig te zijn, wijl toch hun ïenrecht over de onmeetlijke goederen der eestlijkheid daardoor bevestigd werd, en hun in-  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 271 invloed op de verkiezing van bifchopen , door hunne of hunner gezanten tegenwoordigheid , groot genoeg zou zijn om dezelve naar hunnen wil te doen uitvallen. Doch de keizers verlooren weldra hun oud en hoogst belangrijk recht, om zelve de bifchopen te benoemen en aanteftellen. Daarentegen werd, wel is waar, in naam eene vrije keuze ingevoerd; doch deeze was geheel iets anders dan 'e geen de Christenen, van de vroegfte tijden af, toen nog alle de medeleden eener gemeente zich zelve hunne leeraars verkoorcn, daardoor verltonden. Van den anderen kant werden de keizers fints deezen tijd, volftrektlijk niet meer als opperhoofden der Duitfche kerken erkend , hoedanig men hen tot hiertoe nog eenigermaate had kunnen befchouwen. Thands werden de magtige Duitfche geestlijken naauwer met de pausfen verbonden, of eigenlijk aan dezelven nog meer onderworpen; doch van de keizers bijna geheel onaf hanglijk, zelfs dan wanneer zij als wereldlijke vorsten onder derzelver leenroerigheid Honden. De betrekking van de keizers tot de pausfen had thands zulk eene aanmerklijke verandering ondergaan , dat het voorig groot en ontwijfelbaar recht van genen om de pausfen niet dan met hunne toeftemming en bevestiging te doen verkiezen en inwijden geheel verlooren ging. Deezen integendeel maakten het thands tot eene voorwaarde, onder welke alleen de Duitfche koningen als wettige keizers zouden erkend worden , dat zij Van het jaar 962 tOtI272 na de geb. van C. De rechten der keizers ( worden verkort.  Van het jaar 962 tot U72 na de geb, van C. Het vuistrecht krijetin Duitschland op nieuw de overhand. 272 II hoofdd. Nieuwegefchieden. viiiboék. zij zich van hun als wettige keizers moesten laten kroonen. Zij begonnen de verkiezingen van keizers te onderzoeken, en te bevestigen; vorderden zelfs van de keizers een" eed van getrouwheid, en wilden derzelver Rijk als een pauslijk leengoed befchouwd hebben. Het eenige overblijfiel van de opperheerfchappij der keizers over Rome beftond nog in het beftaan van eenen keizerlijken bevelhebber in deeze ftad, die, echter, ook reeds van den paus afhanglijk was. XVI. De algemeene rust en eensgezindheid tusfchen de keizers en pausfen was wel door het gemelde vergelijk herfteld; doch de bijna vijftigjaarige twisten, daardoor geëindigd, lieten nog verfcheidene, voor den toeftand van Duitschland gewigtige, gevolgen na. Geduurende de binnenlandfche oorlogen tusfchen de pauslijke en keizerlijke partijen , barstte de fints eenigen tijd gefmoorde zucht voor bijzondere uitdagingen op nieuw onwedeiftandlijk los. Onder voorwendfel van noodzaaklijke zelfsverdeediging , ftichtten de edellieden bijna op alle bergen en heuvels, welke hun toebehoorden, kasteelen of fterkten. De bezetting, waarmede zij dezelve dekten, roofde en plunderde wijd en zijd in de nabuurige gewesten, daar de adel zelf, (dat is, de vrije bezitters van landerijen en leengoederen,) het geenszins fchandelijk keurde het recht van wapens te dragen; welk zij alleen zich zei ven aanmaatigden, tot overrompelingen en geweldenaarijen tegen hunne bijzondere vijanden te  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak, % te misbruiken. — Een ander gevolg van den langduurigen tegenftand van een gedeelte der Duitfche grooten en Volken, welke door de paufen werden aangehitst, tegen de beide laatfte Frankifche keizers, beftond hierin, dat de keizers veel van hun voorig gezag, welk door Hendrik den derden ten hoogften top gevoerd was, verlooren, en daarentegen hunne groote leenmannen in Duitschland deste magtiger werden. De hertogdommen, markgraafschappen en andere graaflijkheden, welke anders als ftadhouderfchappen, koninglijke rechterambten en meer dergelijke waardigheden werden verleend, verkreegen nu zelfs de gedaante der aanzienlijkfte Rijksleenen en eereposten, welke hunnen bezitteren niet alleen eenig aandeel aan de regeering van Duitschland', maar ook dikwijls de hoop op den koninglijken troon verfchaften. Weleer waren reeds de hertogdommen doorgaands erfiijk geweest; thands werden het ook de graaffchappen. De ringen of landftreeken, waarin Duitschland tot dusverre verdeeld was, en in welken de graaven, elk in het hem aangeweezen gewest of graaffchap, in den naam des konings het recht oefenden , beffonden nu niet langer, nadat reeds veel daarvan weggefchonken, of op andere wijzen afgefcheurd was. De graaffchappen werden een eigendom der graaven, en zij begonnen, gelijk de vrijheeren, (of liever, zij, die hunne goederen van niemand in leen hadden,) zich naar de kasteelen, waarin zij woonden, III. Deel. S se Van hei jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. De Duitfche Rijks* ftaaten worden magtiger. Erflijfe. heid def graaffchappsR.  174 hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. • Van hi jaar 962 tot 1272 na de gel van C. De ftedt ■beginnen aanzienli te worde; Zeden de Duhfcbets ondtr de Fra> Hjcbe keizers. :tte fchrijven. Dit. legde den grond van hei Landsheerlijk recht der Duitfche graaven, van K welken de meeste en aanzienlijkfte vorstlijke huizen, nog heden in Duitschland bloeijende, n afftammen. — Hierbij kwam nog dit, dat omtrent deezen tijd de ftadbewooners zich be- kgonnen te verheffen uit de minachting, in 'welke zij tot dusverre geleefd hadden. Daar anders de geestlijkheid en adel alleen geëerd en geacht waren, kwam nu ook de burgerftand, door het vlijtig beoefenen van handteeringen en koophandel, en door den daaruit voordvloeijenden rijkdom, in aanzien. Indedaad was deeze ftand van gelijken oorfprong met den landadel, daar dezelve uit vrije eigenaars van goederen ontftaan was, die naar de fteden vertrokken. Deeze werden nu volkrijker, door overvloed bloeijender en aangenaamer; ook namen haare inwooners fomtijds de wapens op , en de burgers van Worms, die Hendrik den vierden getrouw bleeven, verjoegen hunnen bifchop, die zich tegen hen verzette. De boeren, die, fchoon den onontbeerlijkflen ftand van allen uitmaakende , meestendeels lijfëigenen en zeer verdrukt waren, poogden zich daarom, zoo dikwijls zij flechts konden , eensgelijks, in de fteden te vestigen. XVII. Voor het overige waren indedaad de zeden der Duitfchers, onder deeze honderdjaarige regeering der keizers van Frankifchen oorfprong , niet merkbaar befchaafd. Hunne langduurige binnenlandfche oorlogen- in.  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. in dien tijd hadden veeleer de oude rauwheid en woestheid fteeds onderhouden. Zij munteden uit in dapperheid boven andere Volken,- doch hunne nabuuren, de Franfchen, met hun van gelijken oorfprong, en weleer onderdaanen van het zelfde Rijk, hadden, daar zij veel minder krijgsroem behaalden, deste befchaafder zeden. En reeds in deezen tijd beftond 'er tusfchen deeze beide Volken, óf uit hoofde van deeze aanmerklijke verfcheidenheid van gedrag, óf wegens hunne affcheiding van elkander, en daarüit voordvloeijende ijverzucht, (of liever begeerte om zich, ten koste van het andere gedeelte, in magt en aanzien te verheffen,) zekere natuurlijke afkeer. Terwijl intusfchen de koophandel in Duitschland, welke in 't algemeen de verkeering met vreemdelingen en de welvoeglijke zeden zoo merkbaar bevordert,, fteeds meer werd uitgebreid , werd daardoor de leevenswijze in verfcheidene fteden befchaafd. De aan den Rhijn liggende, alsmede Bretnen, Hamburg, Bardewick, Maagdeburg en andere, voor groote fchepen bevaarbaare en aan zee gelegene, fteden dreeven inzonderheid eenen aanzienlijken koophandel. Doch 't geen de Duitfchers verkochten, beftond meestendeels alleenlijk in natuurlijke voordbrengfels van hun vaderland. Aan kunstige handwerken hadden zij nog bijna geene kennis, uitgenomen wollen en linnen doek en kleederen, welker vervaardiging nergens gelukkiger flaagdé dan in de Nederlanden. Hun wollen doek S 3 ver- Van het jaar 962 tot 1272 na de get» van G* Hum ausfen lanrschlijk >ntrukt. . iro8.  ! Van bet , Jaar 062 tot 1272 na de geb.' van C. Duitschland kan van de groote vermogens van Fbedrik DEN TWEEËN wei- 190 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. leeze wijze werd het eigenlijk wereldfche [lijk der paufen, welk den naam van den kerkdijken Staat voert, in het midden van Italië gevestigd; even als ware de Christelijke kerk, volgends het oogmerk haares Stichters, op het bezit van eenen wereldlijken Staat gebouwd. Duitschland en deszelfs keizers hebben den paufen deeze hunne vóórige lieden en Landen nimmer uitdruklijk aigeftaan; maar zich veeleer hun recht op dezelve altijd voorbehouden. Doch in dien tijd konden de paufen deeze veröveringen te gemaklijker maaken , daar de oude vijandfchap tusfchen de Hohenftaufjijche en Welfifche huizen, na den dood van Hendrik den zesoen, op nieuw was opgewekt. Vanhier, dat door deeze twee partijen twee keizers te gelijk werden verkooren. Beiden vernederden zich voor den paus, om hem ten vriend te krijgen. Doch deeze wierp zich andermaal tot rechter over de keizers op, en deed hen in den ban. De Duitjche vorsten hielden hem vruchtloos voor, dat zulk eene magt hem niet toekwam. Ondertusfchen werd Duitschland, door den oorlog der beide keizers en hunne aanhangeren onderling, tien jaaren agterèen jammerlijk verwoest. XXV. Fredrik de tweede, een kleinzoon van Fredrik den eersten, thands de regeering aanvaardende, bezat wel alle verëischte bekwaamheden om de onderneemingen van zijnen grootvader gelukkig voordtezetten, en de Duitfchers, eindelijk, in eenen meer gerusten en bloeijenden toeftand te verplaat- fen.  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvajê. 291 fen. Doch ook hij liet zich verre van den wef. tot zulke edele doeleinden vervoeren. Hij hac eenen verheven en vuurigen geest, koene onverfchrokkenheid en onbeweeglijken moed; en bevorderde niet alleen geleerdheid en kunsten. maar kende en bearbeidde dezelve ook meei dan alle de vóórige keizers federt Kakel den csrooten : hij was niet minder vriendlijk dan fchrander, en betoonde zich zoo gaarne rechtvaardig , dat hij aan een ieder vergunde om tegen hem zeiven een twistgeding voordtezetten. Van zijnen vader, Hendrik den zesden , had hij het koningrijk Sicilië' geërfd; doch juist dit mishaagde den paufen, dat hij verfcheidene Rijken tevens bezitten, en door het laastgenoemde een te magtig nabuur voor hun worden zou. Zij poogden dus te bewerken, dat hij zich van een derzelven ontdeed, en in het algemeen in Italië niet veel gezag verkreeg; te meer, daar hij zich zeer geneigd betoonde om de rechten der keizers en des Duitfchen Rijks op den kerklijken Staat met kracht te handhaaven. Ten gevalle der paufen had hij het kruis opgevat, dat is, eenen kruistogt tegen de ongeloovigen be» loofd. Doch toen hij bemerkte, hoe hoognoodig zijne tegenwoordigheid in Europa was , om zijne Landen te regeeren en te befchermen, Relde hij deezen, voor zich nutloozen, veldtogt van tijd tot tijd uit, niettegenftaande de bevelen en bedreigingen der paufen, en werd dus, eindelijk, van hun in den ban gedaan. Nu zeilde Fredrik wel met T 2 een • Van het 'jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. nig nut trekken.  spa II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van C Hij geeft Sian de Duitfche en alle een aantal foldaaten naar het beloofde Land , en bragt den Christenen aldaar geene geringe voordeelen aan, fchoon de paus den Chrisf&t lijken ridders verboden had om onder hem, als in den ban zijnde, te vechten. Doch hij ijlde ook naar zijn koningrijk Sicilië te rug, waarin ondertusfchen de pauslijke foldaaten, (die men naar de fleutels, waarmede zij, als een teeken van de pauslijke magt, gemerkï waren, fleutelfoldaaten noemde,) een' inval gedaan hadden, floeg hen weder uit zijn Land, en maakte zich nu gereed om op het pausl jke gebied aantevallen. De paufen daarentegen poogden alle de vorsten van Europa tegen hem in het harnas te jagen; lieten op d§ zelfde wijze het kruis tegen hem prediken „ als zulks tot hiertoe door de Turken en Arabieren gefchied was; befchuldigden hem openlijk als een' vijand der kerk en van allen Godsdienst; verklaarden zijn Rijk ver-^ beurd, en ftelden eenige Duitfche y voornaamlijk geestlijke, vorsten aan, om in Fredriks plaats zich eenen koning te kiezen. Nu werd Duitschland op nieuw een tooneel van verwarring en bloedige twisten. Men zag Duitfchers , met het kruis geteekend , tegen hunne wettige vorsten ten oorlog trekken, omdat de pauslijke gezanten hen hadden verzekerd, dat zij daarvoor vergiffenis van hun-; ne zonden te wachten hadden, XXVI. Deeze vervolging, eene der hevigfte en langduurigfte, welke nog immer een keizer van de paufen ondergaan had, was nie?  Gefchiedenis der Duitfchers* IV Tijdvak. 293 niet de eenigfte onrust, welke de gantfche regeering van Fredrik den tweeden ver- j gezelde. Gelijk zijn Grootvader, zoo moest ook hij met de Lombardifche fteden, waaronder Milaan de voornaamfte en in tegen* ftand tegen den keizer de hardnekkigfte was,! eenen bijna beftendigen oorlog voeren. Hij ondervond, wel is waar, dat het, zo niet onmooglijk, althands ten uiterften moeijelijk ; viel deeze fteden te bedwingen; en men zou dus met reden kunnen vragen, of hij zoo veele jaaren, zoo veele gevaaren, kosten en menfchen, hieraan verfpild, niet veel nuttiger aan de verbetering van den inwendigen toeftand van Duitschland zou hebben kunnen toewijden? Doch de plichten en ontwerpen van een*' vorst ftrekken zich altijd uit tot het groote en algemeene van eenen Staat, zelfs dan , wanneer hij bijna onöverkoomlijke zwaarigheden vóór zich ziet. Fredkik was zich zeiven en zijn Rijk verpligt de ongetrouwe fteden tot gehoorzaamheid wedertebrengen. Deeze werden daarenboven door de paufen aangehitst en geholpen, die juist door zulke middelen hunne magc zeer zigtbaar vergrooteden. Hoe weinig nut Duitschland tot hiertoe van Italië ook mogt hebben genooten, en hoe veele rampen integendeel voor hetzelve uit het, nu geheel gcestlijk en vorstlijk geworden, Rome reeds mogen voordgevloeid zijn; zou, echter, de flaaffche afhanglijkheid der Duitfchers van dit nieuw en zonderling Rijk nog daaglijks toeT 3 ge- Van het aar 962 ot 1272 ia de geb. /an C. )verige forsten ;en voor>eeld van tandvasigheid.  I Vsn het r. jaar 962 . tot 1272 na de geb.' Tan C. i ] Zijne maai regelen in Duitschland. 94. II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; ;enomen en fteeds ondraaglijker zijn geworlenj hadden niet de keizers, als Fredrik de rwEEDE, een voorbeeld van ftandvastigheid in iet verdeedigen van hunne rechten gegeeven. 2ulke voorbeelden hadden dikwijls in deeze ■ampzalige tijden eene gelukkige uitwerking; dj openden vorsten en Volken de oogen om b.unne onvervreemdbaare rechten te leeren kennen, en bragten deeze geestlijke magt, welke alles voor zich bukken deed, fomtijds tot gemaatigdheid. Fredrik vermaande de overige vorsten om de aanzienlijke en, door hunne onmeetlijke fchatten geducht geworden, geestlijken binnen de grenzen van hunnen eersten weldaadigen ftand te rug te brengen , door hun deeze fchaadelijke goederen te ontnemen, en hen alleen het noodige te laten behouden. Hij befpotte openlijk de dwaasheid van den paus, om in wereldfche zaaken over hem te willen gebieden. En toen deeze hem zijn Rijk ontzegd had, liet zich Fredrik zijne kroonen, welke hij , naar de gewoonte van dien tijd, overal met zich voerde, brengen, zette eene derzelve op, en zeide tegen de aanweezige hovelingen : tot nog toe heb ik mijne kroon noch door den paus , noch door de kerkvergadering verlooren ; en gewislijk zal ik ze zonder een bloedig gevecht nimmermeer verliezen. XXVII, Schoon hij zich meer in Italië dan in Duitschland moest ophouden, om dat aldaar zijne onverzoenlijkfte vijanden en tevens de bronnen waren van de meeste onrusten in Duitschland, en daarenboven zijn aangeërfd ko-  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 295 koningrijk Sicilië in zijn afwezen veel gevaar liep: hebben hem , echter, de Duitfchers, behalven deeze infpanning zijner krachten in Italië ter eere hunnes Rijks, nog iets bijzonders te danken. Hij nam naamlijk, gemeenfchaplijk met de Rijksuaaten, verfcheidene maatregelen ter bewaaring van den inwendigs n vreede en de algemeene veiligheid des Lands. En daar men nog niet in ftaat was om de bijzondere uitdaagingen gantschlijk vóórtekomen, werden dezelve,ten minsten,meer bepaald , en de klagten voor de gewoone rechtbanken gebragt. Ook met dat oogmerk beval hij op verbeurte van eene aanzienlijke geldboete, dat ieder vorst, graaf of edelman, zijnen rechtbank zelf beftuuren , en met alle vlijt naar de gewoonten en wetten des Lands houden moest. Fredrik hield , wanneer hij in Duitschland was, in eigen perfoon viermaal in elke maand het hoogfte Rijksgerecht, en ftelde daarenboven nog eenen koninglijken hofrechter aan, die daaglijks recht moest fpreken: alles tegen het vóóroordeel der krijgshaftige grooten van dien tijd, die thands het oudfte voorrecht van hunnen ftand, de edele handhaaving der rechtvaardigheid, veel minder achteden dan het gebruik der wapenen. Deeze keizer waardeerde ook de Duitfche taal en dichtkunst ,• men begon dus de befluiten der Duitfche Rijksdagen in de Duitfche taal te ftellen, fchoon anders in Staats - en plegdge gefchriften alleen de Latijnfche gebruikt werd. Deeze hield , echter, nog T 4 lang Van het jaar 967. tot 1272 na de geb, van C  &q6 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek; Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. KoekRaad , de kleinzoon ■van Fredrik den tweeden, wordt in zijn vaderlijk Rijk te Napels onthoofd. In het jaar 1254. lang over gene de overhand. Dat, eindelijk, Fredrik de tweede het hertogdom Brunswijk Lunenburg ftichtte, bragt zeer veel toe om de twisten tusfchen de Welfifche en andere Duitfche genachten nog meer bijteleggen. XXVIII. Na zijnen dood fteeg de verwarring, waarin Duitschland zig reeds bij zijn leeven bevond, uit hoofde van de, tegen hem verwekte, talrijke vijanden en tegenkeizers, nog veel hooger. Zijn zoon , Koenraad de sierde, was wel zijn opvolger op den troon; doch de paufen deeden ook hem in den ban, en beijverden zich om hem niet flechts van de keizerlijke waardigheid, maar ook van zijn Sicilidansch Rijk te berooven. Koenraad, die zich door zijnen moed ftaande hield, ftierf weinige jaaren daarna. Hiermede was, echter, de onverzoenlijke haat der paufen tegen het Hohenflavffifche huis, welk zich zoo hardnekkig tegen hen aangekant, en tot hun verdriet het Sicili'danfche koningrijk verkreegen had, nog geenszins verzadigd. • Keizer Koenraad liet een' zoon na van ■gelijken naam, die nog een kind was, en dus daarom door de Italiaanen Conradino, dat is, de jonge of kleine Koenraad genaamd werd (ook bij ons bekend onder dien ven Konradijn). Om hem zijn aangeërfd Rijk Sicilië voor eeuwig te ontwringen, boden de pauferj hetzelve verfcheiden vorsten aan, totdat, ein« delijk, Karel , de broeder des konings van Frankrijk, hetzelve aannam, en zich met geweld in deszelfs bezit ftelde. Voords ver- bo-  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 29; boden de paufen de Duitfche vorften op ftraffi des bans, den opgroeijenden prins Koenraai tot hunnen koning te kiezen, waartoe veelen niet ongeneigd waren. Hij moest zich dus me! het hertogdom Swabcn, of eigenlijk met deszelfs geringe overblijffels vergenoegen, tot dat hij, door de vrienden van zijn huis in Italië en Duitschland daartoe aangemoedigd, pas zestien jaaren oud, met een krijgsheir optrok om zijn vaderlijk Rijk aan deszelfs onrechtmaatigen beheerfcher te onttrekken. Hij had alle de dapperheid van zijne beroemde voorouders ; liefde voor- en medelijden met hem, zoowel als met zijn aanzienlijk geflacht, welk nu geheel van hem afhing, verfterkten zijn leget in Italië ongemeen, zoodat hij, eindelijk, met eene zeer groote magt in het koningrijk Napels doordrong. Doch de moed van deezen jongen prins kon zijn gemis van ondervinding en wijsheid niet vervullen. Hij verloor de overwinning, welke hij in een' veldflag tegen zijnen vijand Karel reeds in zijne magt had; moest zich door de vlucht redden, en werd weldra, nevens zijn getrouwe vriend en neef, prins Fredrik van Oosten, rijk , Karels gevangen. Deeze gedroeg zich , gelijk men van eenen onrechtmaatigen bezitter eens vreemden koningrijks moest verwachten. Bezorgd, dat hij hetzelve nimmer in veiligheid zou bezitten zoo lang de rechtmaatige erfgenaam leefde, liet hij niet flechts hem, maar ook prins Fredrik ten dood veröordeelen. Dit vonnis werd T 5 op : Van het jaar 962 tot 1272 na de geb van C.  ao8 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 902 tot 1272 11a de gel van. C. In het jaar 126! Het vuistrecht klimt in Duitsch' hnd ten hoogiten top. op de markt te Napels, de hoofdftad des Rijks, aan deszelfs wettigen koning en zijnen getrouwen vriend voltrokken. De zeventienjaarige Koenraad ftierf met veel onverfchrokkenheid. Hij verweet den rechter, dat ;. hij zich verftoutte eenen koning te veröordeelen, en beriep zich op de wettigheid zij. ner aanfpraak op zijn vaderlijk Rijk. Het aandenken aan zijne moeder, en het verdriet, dat haar de tijding van zijnen dood zou aanbrengen , veröntrustede hem het allermeest. Ook leed hij nog de fmart van te zien, dat zijn geliefde lotgenoot, prins Fredrik, die alleen uit vriendfchap voor hem zich in deezen veldtogt begeeven had, om zijnentwil en voor zijne oogen het eerst onthoofd werd. Hij kuschte deszelfs afgeflagen hoofd, en bevochtigde hetzelve met zijne traanen; daarop ontkleedde hij zich zelf, en ftond den laatften ftrijd moedig door. Met hem ging, naar den wenfch der paufen en met hem verbondene Welf en , het geduchte huis der Hohejlauffen gantschlijk ten gronde. XXIX. Doch ondertusfchen werd de toeftand van Duitschland verwarder en jammerlijker dan immer te vóóren. Men vond 'er keizers zonder eenig gezag; en daar de Duitfche vorsten veel meer de verheffing van hunne eigene magt dan de herftelling der keizerlijke waardigheid bedoelden , verkoozen zij vreemde vorsten in Engeland en Spanje toe hunne koningen, die hun ten deele voor deeze eere groote geldfommen gaven, doch zich  Ben JougePrins C ONE AD in zyn vaderlijkEijfk te Nap cis onthoofd..   Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 29$ zich óf nimmer,'óf ten minften zeldzaam naai Duitschland begaven, en dus aldaar nog min der gezag hadden dan een gebooren Duitse/, vorst. Daar ook twee Duitfche koningen oi keizers te gelijk verkooren waren, en deeze elkander het Rijk betwisteden, riep de paus hen beiden voor zijnen rechtbank, fchoon de Duitfche vorsten dit afkeurden. Alle deeze omftandigheden veröorzaakten , dat zich de Duitfchers veele jaaren agterè'en in zulk een' toeftand bevonden, als hadden zij volftrektlijl geenen koning. Richard , een broeder des konings van Engeland, was zulks wel in dedaad, bezat dus ook de keizerlijke waar digheid, en oefende deeze hoogfte magt fomtijds in Duitschland; doch daar hij veel tijds buiten dit Land, en in hetzelve wei nig geacht was, heeft men den tijd zijnei regeering het groote tusfehenbeftuur genoemd Geduurende deeze wanorde in het alge meer beftuur des Duitfchen Rijks, verhief zich hei vuistrecht tot den geduchften trap. In de Landen der magtiger Rijksvorsten konden de onöphoudlijke oorlogen van den geringerer adel onderling, alsmede met de fteden, graaven, bifchopen, en fomtijds zelfs met de aanzienlijkfte vorsten, gemaklijker verhoed oi onderdrukt worden. Doch in andere gewes ten had men daartegen volftrekt geen midde meer; bij de geringfte aanleiding werd d< zwakkere door den fterkeren>overvallen, uitgeplunderd, en gedwongen zich met geld vrij te kopen; doch deeze op zijne beun her- Van het .jaar 962 tot 1272. ■na de geb. 'van C. . v j. 1272. I  Van het ] jaar 962 ] tot 1272 na de geb. van C. i ] 3 1 i i 1 De Duitfche Rijks- ] ftaaten verkrijgen hechoog- : fte aanzien. ] 1 300 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. ïerftelde zich door verbintenisfen met andeen en wederwraak, zonder dat eene der jeide partijen aan wetten en rechtbanken dacht. De verfcheidene verdeeldheden , velke in Duitschland over het benoemen ran keizers, en over de oorlogen, in zetere Landen wegens de erflijke opvolging revoerd, ontttonden, begunftigden eensgelijks iet vuistrecht. De burgten of kasteelen, vaarmede zoo veele bergen bezet waren, verden bijna enkele roofnesten, en men ziet lier en daar van veelen derzelven in Duitsch'and nog puinhoopen. Om meer veilig te lijn, begonnen zelfs vorsten in kasteelen en deine vestingen, welke zelfs midden in de leden gefticht werden, hunne wooningen te ciezen. XXX. Dan zoo aanmerklijk in deezen tijd iet keizerlijk gezag in Duitschland daalde, ;oo gelukkig breidden de Duitfche Rijkstaaten hunne magt uit. Thands verkreegen dj grootendeels het hoogfte aanzien, dat is, ille die rechten en voorrechten, welke met 3e vrije regeering en het welzijn eenes Lands /erbonden zijn , onder deeze bepaaling , ;chter, dat deeze vrijheid in Godlijke en menschlijke wetten haare grenzen had. Tot 3us verre hadden de Duitfche Rijksftaaten, van tijd tot tijd, eenigen deezer landsheerijke rechten verkreegen. Doch dit ontftond leels uit gunstbewijzen der keizers, deels was 'er ten deezen aanzien onder hen zeiven een groot onderfcheid; en het was 'er nog fteeds zeer  Gefchiedenis der Duitfchers.VJ Tijdvak. 301 zeer verre van af, dat zij alle deeze rechten ongehinderd zouden hebben kunnen uit-; oefenen. De keizers verleenden de vrijheid om gerecht te houden, geld te munten, metaalen te bearbeiden, tolhuizen te ftichten, jaarmarkten te houden, en meer dergelijke voorrechten, naar hun goedvinden. Zelfs hadden zij in de Landen der Rijksftaaten hunne tollen, kamergoederen en andere inkomften. Kwamen zij in eene ftad om in dezelve hun hof te houden, dan befchikten zij over de aldaar zijnde rechtbanken, tollen, het muntwezen en andere algemeene belangen, als over hun eigendom. Doch dit alles had nu geheel een einde. De Rijksftaaten begonnen alle deeze landsheerlijke rechten, of regaiien, door eigene magt te oefenen. Zij trokken de keizerlijke goederen en inkomften naar hunne Landen, vermeerderden en verdeelden dezelven naar hun welgevallen, ook de zulken, welke Rijksleengoederen waren; en zelfs de Rijksfteden wilden niet langer den keizers zekere fommen betaalen, of behoeften léveren. Terwijl het Hohenftcuffifche huis ten val neigde, werden tevens de beide groote hertogdommen Franken en Swaben van de , daartoe behoorende of nabuurige, Rijksftaaten ftukswijze zoodanig afgefcheurd, dat deeze hertogdommen,eindelijk, geheel verlooren gingen. Inzonderheid maakten zich de hertogen van Bei/eren, de palsgraaven aan den Rhijn, de graaven van Wurtemburg gn Habsburgi alsmede de markgraaven van Ba- \ Van het aar 962 ot 1272 ia de gsb. ?an C.  302 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van G. Baden, van die Landen meester, welken deeze hertogdommen in zich vervat hadden. Aldus hebben veele Duitfche Rijksftaaten ten aanzien van rechten, inkomsten en Landen ongemeen veel gewonnen. Veele edellieden, vooral in die gewesten, over welken zich weleer de hertogdommen Swaben en Frankenland hadden uitgebreid, onttrokken zich , wel is waar, aan alle gehoorzaamheid der vorsten, en wisten zich onmiddelbaar alleen van den keizer en het Duitfche Rijk in het algemeen afhanglijk te maaken of te houden. Hieruit ontilond de onmiddelbaare Rijksridderfchap, welke nog heden zoo talrijk is, en zoo veele belangrijke rechten bezit. Ook wierpen zich in deeze gewesten flechts deste meer fteden tot vrije Rijksfteden op. Doch aan den anderen kant, waren de aanzienlijkfte geestlijken, edellieden en fteden in de hertogdommen en andere Landen der grooterc Rijksvorsten wél voldaan, dat deezen nu hunne landsheeren werden. Want ook zij trokken daarvan dit voordeel, dat zij, nu Landsftaaten geworden, eenig aandeel kreegen in de wetgeeving en andere algemeene inrichtingen. Ondertusfchen werden de Duitfche Rijksftaaten van hunne gehoorzaamheid aan den keizer, als hun opperhoofd, en aan de Rijkswetten, welke zij zeiven hielpen maaken, door hunne verheffing tot Landsheeren geenfints ontllagen; en ook nog in 't vervolg fomtijds hier en daar in hunne vrijheden beperkt. XXXI.  Gefchiedenis der DuitfcherIV Tijdvak. 303 XXXI. Eene andere groote verandering, welke omtrent deezen tijd in Duitschland tot ftand kwam, was het ontftaan van zeven keurvorsten , of liever de vergunning aan zeven vorsten, om bij uitfluiting een'Duitsciï koning of keizer te verkiezen. Reeds_ omtrent het midden der twaalfde eeuw fchijnt men een: begin gemaakt te hebben met deeze keuze, (waaraan anders alle de aanzienlijken en de geheele adel van Duitschland deel hadden,) eenigen der voornaamfte geestlijke en wereldfche vorsten aantebieden; zoo dat de overige, fchoon daarbij eensgelijks tegenwoordig, flechts hunne toeftemming gaven. Allengskens begon het ook dien Rijksftaaten, wier ftemmen bij de verkiezing van een' keizer minder beflisten, moeijelijk te vallen om, op eigene kosten , door een klein leger van gewapende edellieden vergezeld, naar de kiezersplaats te reizen, en aldaar een' tijd lang te vertoeven. De magtigfte vorsten integendeel, van wier keuze hier het meeste afhing,konden ook deste minder te huis blijven, daar zij grootendeels bij de krooning en het plegrigfte hofverblijf des nieuwverkoozen konings hunne bepaalde bézigheden hadden. Dus waren de drie aanzienlijkfte aartsbifchopen, van Ments, Trier en Keulen, aartskanfeliers van den keizer : de eerste in Duitschland, de tweede in Lotharingen en het Bourgondifche Rijk, de derde in Italië; dat is, zij maakten alle openlijke aangelegenheden en daartoe behoorende oirkonden, in 'skeizers naam, in deeze Lan- Van het ïaar 962 ot 1272 ia de geb. ran C. Oorfprong der :even Duitfche teurvorsen.  Van het jaar 962 tot 1272 jiade geb Van C. 304 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vhieoek. Landen bekend. Doch men vond ook zekere wereldfche Rijksambtenaaren, gelijk men ze nog heden, ter onderfcheiding van de gemelde aartsambtenaaren der geestlijke vorsten, pleegt te noemen. De nieuwe keizer werd naamlijk bij zijne krooning en de daarop volgende openlijke hofhouding, van een' wcreldsch' vorst bediend. In den beginne waren deeze aartsambten niet onveranderlijk aan zekere vorsten en genachten verbonden. Doch, federt het einde der twaalfde eeuw, bleeven zij een eigendom der volgende Rijksvorsten. De koning van Bohemen was aartsfchenker, of bezorgde alles, wat tot 's keizers drank behoorde ; de palsgraaf aan den Rhijn was aarts - tafelmeestcr, of opperlle. opzichter ovêp 's keizers keuken; onder den hertog van Saxen ftond, als aartsmarfchalk, de geheele keizerlijke ftal; en de markgraaf van Brandenburg heette aartskameraar, omdat hij tot 's keizers gemak andere diensten deed. Deeze zeven bezitters nu van even zoo veele aartsambten van het Romeinsch-Duitfche Rijk verkreegen, van het midden der dertiende eeuw af, boven alle anderen Duitfchers, het recht om eenen Duitfchen koning te kiezen. Toen daarenboven, omtrent gelijktijdig, de vóórige hertogen van Swaben en Frankenland geheel ophielden te beftaan, vond men geene of zeer weinige Rijksvorsten meer, die gezags genoeg hadden om den ftraks genoemden dit reoht te betwis-. ten. En de hertogen van Beijeren, die daarop aanfpraak kouden maaken , hadden. ree4s dec{  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 305 deel aan dit kiesrecht, omdat zij met den den palsgraaf aan den Rhijn van het zelfde geflacht afdamden. De reeds gemelde zeven vorsten, die thands alleen een' Duitfchen koning verkoozen, werden uit dien hoofde in 't vervolg, vooral lints de veertiende en vijftiende eeuwen , keur- of kiesvorsten genoemd. Doch, van tijd tot tijd, hebben deeze vorften nog veele andere voorrechten boven de «werige Duitfche Rijksftaaten verkreegen. XXXII. Deeze zoo aanmerklijk toeneemende . magt der Duitfche Rijksvorsten , met wier ' welftand thands ook het geluk hunner onder- j daanen zoo nasuw verbonden was, bevattede , een alzins krachtig hulpmiddel tegen de buitenfpoorigheden van het vuistrecht. Echter konden dezelve vooralsnog niet dan voor een' korten tijd, in het eene Land meer, in het andere min, worden beteugeld, daar zij zoo diepe wortels hadden gefchoten, en zelfs dooide gefteltenis van het krijgswezen ten dien tijde werden begunstigd. Deste merkwaardiger is bet, dat in deezen tijd van algemeene onveiligheid en wanorde, de koophandel in Duitschland meer bloeide dan immer te vooren. De fteden, waarin dezelve gedreeven werd, had* den wel in haare fterke muuren, toorens ert talrijke gewapende burgermagt eene goede ver* deediging. Ook reisden de kooplieden met hunne waaren dikwijls onder bedekking van krijgsvolk, en betaalden den vorsten voor dit geleide, zoo als men het noemde, zekere fomme gelds. Het hieruit voordgefprooten geleiderecht is III. Deel. V nog Van het aar 062 ot 1272 ia de gefa, ran C. Toeitani ran den Duitjeben ' oopham lel.  Van het jaar 962 tot 1272 na de geb van C. Koop waaren d^r Duit fibers. Zeevaar en koophandel dei Duitfchers, *c6 11 uoofbd. Nieuwe gefchiedeii. vm boek. nog op veele plaatfen, uit hoofde van dg? daaraan verbondene inkomften, in kracht gebleeven, fchoon de reden , waarom hetzelve welëer beifond, reeds lang vervallen is. Doch het nadruklijkfte middel, welk de kooplieden ter haarer befcherming gebruikten, beftond ia onderlinge verbintenisfen. De koophandel der Duitfchers was onder de regeering der Swabifclie keizers ongemeen toegenomen. Terwijl nu de adel flechts krijg voerde, en de geestlijkheid den Godsdienst en der geleerdheid weinig nut: verfchafte, bedienden zich de burgers niet flechts van de natuurlijke voordbrengfels hunnes vaderlands met uitneemende vlijt % maar vermeerderden en veredelden dezelven ook door hunnen kunstigen en vindingrijken geest, deelden ze den buitenlanderen mede, en verrijkten Duitschland met de waaren van andere Landen en werelddeelen. Wollen en linnen doeken, fijn lijnwaat in het algemeen, barrakans en andere kleederpracht vervaardigden zij in meenigte; terwijl zij daarenboven koorn, zout, ijzer, itaal- en rood - koperwerk, hout, tin uit de pas ontdekte Boheemfche tinmijnen, lood, kwikzilver en veele andere voordbrengfèls van hun Land vervoerden. Uit de Noordlijke en Oostlijke Landen van Europa, welke nog zeer weinig bebouwd en arm waren, kwam men naar Duitschland om deeze en veele andere waaren, deels ook zulke , welke uit 'de Zuidlijke Landen van Europa en Aft'è werden overgevoerd, te kopen. Zelfs de Duitfchers zeilden met dezelve oyer de Oostzee naar  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 307 naar deeze Landen. Uk Bremen en Luheck inzonderheid vertrokken, nog in de twaalfde eeuw, veele kooplieden naar Lijfland; de Bremers bragten ook het eerst aldaar het Christendom over, en bouwden 'er de, nog heden bloeijende, ftad Riga. XXXIII. In deeze zelfde eeuw waren ook de nog overige Slayonifche- oiWandaalfcheNolken in het tegenwoordige Duitschland onder Duitfche heerfchappij gekomen, waartoe Hendrik de leeuw, hertog van Saxen, langs de Oostzee , en albrecht de beer , graaf van Anhalt, de eerfte eigenlijke markgraaf van Brandenburg, in dit markgraaffchap het meest hadden toegebragt. De Wenden of Wandaaien nu hadden reeds federd veele eeuwen, op de Oostzee, haare eilanden en andere daaraan grenzende Landen , een' zeer uitgebreiden koophandel gedreeven. Vanhier, dat onder hen verfcheidene groote en rijke kooplieden in het tegenwoordige Pommeren en Mecklenburgfche ontftonden, welke naderhand alle weder vervallen zijn. Toen deeze Landen onder de heerfchappij der Duitfchers kwamen, werden ook de taal, Godsdienst, zeden en wetten der laatsten in dezelven algemeen. Nog in de twaalfde eeuw kwamen de vorsten en volgende hertogen van Mecklenburg, alsmede de hertogen van Pommeren tot ftand. Dus werd ook de Wandaalfche koophandel deezer gewesten met dien der Duitfchers , en vooral der Saxen , dat is, volgends onze tegenwoordige wijze van fpreV 2 ken, Van het aar 962 ot 1272 ia de geb» uï> C. Vervolg teezer gechiedenis. De koophandel der Wandaaien »uat tot de Duitfchers over.  Van het jaar 962 tot 1272 na de gel van C. De Buil fchers in JPruisfen, De kruis togten be vorderen den koop handel dt Dultfcber. 308 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek, ken, der Neder -Saxen verëenigd. — Bijna het zelfde had plaats in Pruisfen, omtrent het L midden der dertiende eeuw. Een Duitfche ridderorde, welke bij gelegenheid der kruis- - togten naar Afië gedicht was, of eene maatfchappij van Duitfche edellieden, die zich met het grootmoedig oogmerk hadden verëenL.d om, behalven hun aandeel aan dien oorlog tegen de ongeloovige Volken, ook voor hunne kranke en gekwetfte Landgenooren aldaar te zorgen: deeze ridders vielen omtrent den gemelden tijd de Heidenfche Pruisfen aan, en veroverden , van tijd tot tijd , hun gantfche Land. Om hen te onderfteunen, en, eensgelijks, in de vruchten deezer veröveringen te deelen, vertrokken veele Duitfchers naar Pruisfen; het Christendom en alles wat hun verder bijzonderlijk eigen was, werden aldaar ingevoerd; ook bouwden zij 'er fteden, en gaven hunnen koophandel eenen nieuwe uitgebreidheid. — Zelfs de kruistogten, welke zoo - veele duizende Duitfchers in deeze eeuwen naar Afië lokten, ftrekten ter bevordering van ' hunnen koophandel. Bij deeze gelegenheid fleerden de Duitfchers niet flechts nieuwe en belangrijke waaren kennen; maar vonden ook nieuwe wegen, om zich van de hunne te ontdoen. De Afidtiesche Oostïndifche koopwaaren inzonderheid , als fuiker , fpecerijen , katoen en andere , kwamen over Italië in Duitschland; terwijl integendeel de Duitfche voord brengfels den Itall'danen tot een verder vertier werden toegezonden. Toen de Duitfchers ora-  KEITDHÏK, bijgenaamd. U3E Z.EJ3 UW overwint de wenden aan de Oostzee.   Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 309 omtrent het midden der twaalfde eeuw zich tot den eerlten grooten kruisrogt toerusteden, werd een aantal van hun *e Keulen aan den Rhijn ingefcheept; voords zeilde men den mond deezer rivier uit, en ontnam, verëenigd met de Vlamlngtrs en Engelfchen , den Arabieren de ftad Lisfabon, welke in die gewesten eene voor den koophandel zoo belangrijke ftapelplaats werd. XXXIV. Doch omtrent het midden der dertiende eeuw, fteeg de koophandel der Duitfche , vooral der Saxifche en Wandaalfche fteden, tot eenen zeer hoogen top. Dezelve bloeide vooral in Lubeck, waardoor de Noordlijke Landen van het noodige voorzien weHen , en voords in Hamburg , welk ten Westen geen' minder voordeeligen handel dreef. Daar, echter , het tweegevecht en de roofzucht in Duitschland, alsmede de verdrukkingen , welke deeze fteden van de Deenen te lijden hadden, haaren koophandel zeer veel nadeels toebragten ,• flooten, dezelve tot onderlinge veiligheid , een verbond van wederkeerige verdeédiging. Weldra rusteden zij eene vloot uit, waarmede zij de Deen fche vernielden , en Deenemarken zelve verwoesteden. Niet minder gelukkig waren zij in het uitrooijen der zee- en landroovers. Daardoor verwierven zij zulk een aanzien, dat verfcheidene fteden zich geneigd betoonden om tot derzelver verbond te worden toegelaten. hrunswijky waarin zij eene groote ftapelplaats hadden van Italidanfche en Duitfche koopV 3 waa- Van het jaar 962 tot 1272 na de jeb. van C. Koophandel-verbintenis van Duijchs lieden. In het j. 1241.  3io II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 962 tot 1272 na de geb., van C. Duitfche maatfcbappij van zeefteden. Verbond van fteden aan den •en, trad het eerst tot hetzelve toe. Weldra rerkreegen zij ook in de Nederlanden en Engeland eenen vasten zetel en veele vrijheden voor haaren koophandel. Dit eerste verbond van Duitfcken handel, welk in volgende tijden zoo beroemd en magtig werd, en zulks omtrent drie eeuwen bleef, werd de Duitfche Hanfen, of liever, het verbond der Duitfche hanfee- of aan- zeelieden genoemd , omdat Hanfen, volgends de taal van dien tijd, eene verbintenis of maatfebappij beteekende. Doch terwijl zich deeze maatfehappij in het NoorJen van Duitschland begon te vestigen, gingen veele fteden aan den Rhijn , niet lang na het midden der dertiende eeuw, een afzonderlijk verbond aan, welk de befcherming haarer vrijheid , de veiligheid der algemeene wegen, en juist daarom ook haaren koophandel ten doel had. Ments, Frankfort aan de Maijn, Worms en eenige andere fteden maakten daarmede een begin ; doch weldra was het getal tot veertig aangegroeid, welke deels naar den kant van de Wefer, en deels meer in het midden van Duitschland lagen. Deeze verbondene fteden ftrekten te meer tot roemrijke gedenkteekens van de werkzaamheid en vrijheidliefde der Duitfchers, daar zij van hunne vorsten óf in 't geheel niet, óf althands in verre na niet genoegzaam in het genot der zoo noodzaaklijke algemeene rust gehandhaafd, ja zelfs door veelen van hun daarin te dikwijls werden verftoord. XXXV.  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 311 XXXV. Zulke groote vorderingen der Duitfchers-va. koophandel en zeevaart, moes ten ook op hunne zeden een' voordeeligen invloed hebben. Wanneer verfcheidene Volken, al ware het flechts om koopbelang, dikwijls met elkander gemeenfchap hadden , werden zij daardoor altijd befchaafder, toegeeflijker, vrijmoediger in de famenleeving, en zelfs (louter in denkwijze. Hierbij kwamen nog de kruistogten , waardoor de Duitfchers met de verfijnde leevenswijze der Grieken , hunne pracht, kunsten en weetenfehappen bekend werden. Indedaad vertoonden zich ook reeds in deezen tijd in de hoven der Duitfche vorsten , en in de openlijke lustplaatfen, beter finaak, meer kunst en zelfs vernuft. Doch deeze verbetering kon nog niet-, algemeen worden. Het heerfchende en meer vermogende gedeelte des Volks , de adel , welke daarenboven meestal buiten de fteden op kasteelen woonde, bleef nog bijna geheel oorlogzuchtig; deszelfs opvoeding, bezigheden, inzonderheid het verleidend voorbeeld der vorsten , nevens het oude vóóroordeel, dat deeze ftand alleen voor de wapenen gefchikt is: dit alles liet hen aan de ontwikkeling hunner zielvermogens zelfs niet denken. Ook de ftadbewooners, die in eene geduurige vrees voor binnenlandfche oorlogen, voor het uitplunderen hunner reizende medeburgers en verzondene goederen, voor brandftichting fn andere geweldenaariien leefden, en dus bij V 4 af- Van het [aar p")2 :ot 1272 ia de geb. /an C. £eden der üuitfebers jnder de Swabifche neizers.  312 Iï hoofdd. Nieuws gefchieiïen. vin boek. Van het ; jaar 962 tot 127: na de geb. i van C. \ t 1 : ïouinooi* 1 fpelen. | 1 \ | A i j 1 ( f ■ j 1 I J | De ridder' * orde. v ifwisfeling arbeiden en vechten moesten, tonden zekeren ruwen bolder, welke ils ware het , hen bedekte, nog niet afleg» jèn. De bifchopen en andere geestlijken .rokken ook nog meenigvuldig ten oorog. Men roemde de Duitfchers om hunne lapperheid en eene zoo onwrikbaare trouw , lat men hun eer het leven dan deeze zou lebben kunnen benemen; echter berispte men log hunne oude woestheid en neiging tot vechterijen en dronkenfcbap. Thands werd le krijgslast van den hoogen en laageren del op eene ïdeuwe wijze onderhouden door le tournooifpeien , welke van de Frav.fchen ot de Duitfchers overkwamen. Zij ontleenden ïunnen naam van het Franfche woord tournet x lat is , zich wenden of keeren. Want het varen flrijdfpelen des adels, welken men ia 'reedestijd tot vermaak en ligchaamxöefening, bmtijds ook ter vóórbereiding tot eenen weenlijken oorlog , hield; en de overwinning n dezelven hing voornaamlijk af van de gewinde en gemaklijke wendingen , waarmede nen een lans brak, of een' Heek ontweek, )f zijnen gebarnasten tegenftreever uit het adel ligtte. Het waren juist de gewapende lédevaarten., de kruistogten , waardoor een lieuw veld voor krijgshaftige bedrijven , in laam en ter eere van den Godsdienst, geöiend werd , welke nevens andere denkbeel[en van deezeg tijd, een voorbeeld van eenen olmaakten krijgsman , of de ridderordes ormden. Hij alleen werd met plegtig feest?  Gefchiedenis der Duitfchers. IV Tijdvak. 313 gebaar openlijk vooc ridder verklaard , en in deeze waardigheid met vorsten gelijk gefield, die zich door ongemeene krijgsdeugd beroemd had gemaakt, en fteeds gereed was om de noodlijdende onfchuld te befchermen, en zijne eer en trouw boven alles te handhaaven. Dus verhieven zich de ridders bo? ven gewoone krijgsmannen door zekere grootmoedigheid, hulpvaardigheid en minzaamheid; doch daar zij de gevaaren en gelegenheden om hunnen moed te toonen te zeer zochr ten, ftrekten zij dikwijls tot last van hunne tijdgenooten. De wapens, waardoor zij en alle andere edellieden deezer tijden, ook dan, wanneer zij, met hunne zwaare toerustingen van het hoofd tot de voeten bedekt, vochten , kenbaar waren: deeze uitvinding der Duitfchers werd eerst in dit tijdvak ingevoerd Het Neder duitfche woord wapen , is van de zelfde beteekenis als het Opper ■ Saxifche Waf en. Het duidt indedaad de wapens der oude Duitfche krijgslieden aan, helm en fchild naamlijk , met de beelden , welken zij van ouds op dezelven plagten te fchilderen , ter afbeelding hunner krijgsverrichtingen, of ter onderfcheiding van eikanderen. Deezen werden nu ten teeken van dapperer edellieden in de tournooifpelen ten tooi gehangen. Bij gelegenheid der kruistogten verkreegen zij een toevoegfel van veele nieuwe beelden; eindelijk werden zij erflijke onderfcheidingteekenen van geheele gedachten , fomtijds zelfs van Landen, waardigheden en rechten. V 5 XXXVI. Van hei 'aar 962 toe 1272 va de geb, van C. De wapens.  314 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 962 tot 1272 na de geb. van C. Toeftand van den Godsdienst der Duitfchers. De paus]ï;ke magt jn Duitschland. XXXVI. Ten aanzien van Godsdienst en geleerdheid, hadden 'er onder de Duitfchers van deezen tijd flechts weinige merkwaardige veranderingen plaats. Zij lieten het nog, gelijk weleer, voor de geestlijkheid en bijzonderlijk den paufen over , te bepaalen, wat zij als Christenen te gelooven en te beoefenen hadden. De verbaazende magt van deeze hunne leeraars, waartegen de dapperfte keizers naauwlijks beftand waren, gaf hun geene vrijheid om iets meer te doen, en van geleerde of flechts fcherpzinnige onderzoekingen waren zij daarënboven uitgefloten. Deeze magt verhief zich ook in Duitschland fteeds hooger, zoo wel in het wereldlijke als geestlijke. De paufen bragten federt de twaalfde eeuw hun wetboek ten voorfchijn , welks naam wel van het Canonifche of kerklijke recht ontleend is ; doch welk eigenlijk de Canones of kerklijke wetten der oude Christenen grootendeels verdrongen heeft. Niettegenftaande alle de aangemaatigde en gewaande rechten der paufen over de Christenen , in dit werk ingevoegd, werd het, echter!, °°k door de Duitfchers aangenomen, Thans moesten zij het zich laten wélgevallen, dat de paufen in hun vaderland over de voordeeligfte geestlijke ambten willekeurig befchikten; dat zeer veele hunner belangrijkfte zaaken te Rome moesten beflist worden; dat de paufen het kruis tegen de zoogenaamde ketters in Duitschland prédikten , dezelven met groote krijgsheiren iieten onderdruk-  Gefchiedenis der Duitfchers, IV Tijdvak. 315 ken , en meer dergelijke geweldenaarijen of geldafperfingen oefenden. Somtijds, echter, waagden de Duitfchers eene onderneeming tegen deeze vorstlijke bifchoppen ter handhaaving hunner vrijheid. Toen, omtrent het midden der dertiende eeuw, het ketter- en bloedgerecht , de inquifitie genaamd, ook in Duitschland zijne vervolgzieke en wreede onrechtvaardigheden begon te pleegen, verzette men zich openlijk daartegen; zelfs werd Koenraad van Marpurg , een door den paus aangefleld ketterrechter, die reeds veele menfchen had laten verbranden, door het verbitterde Volk doodgeflagen. De inquifitie werd daardoor in Duitschland wel niet geheel geëindigd, daar de paufen en munnikken magt genoeg hadden om ze te onderfteunen; doch in dit land heeft zij nimmer zoo algemeen en afgrijslijk kunnen woeden als wel elders. Voor de geleerdheid werden thans wel, federt het begin der dertiende eeuw, in Frankrijk en andere Landen, door het ftichten van Uniyerfiteiten , dat is , talrijke gemeenfchappen van leeraars in allerleije weetenfehappen en fraaije kunften , belangrijke fchikkingen gemaakt; doch de Duitfchers hadden 'er op het einde van deeze eeuw nog geene. Ondertusfehen had reeds in de eerfte helft der twaalfde eeuw een Duitfcher, Werner, of, naar de Itallaanfche uitfpraak , Jrnerius , de oude Romeinfche rechtsgeleerdheid op de aanzienlijke rechtsgeleerde fchool te Bologna in Van het iaar 062 tot 1272 na de geb. /an C. De Duitfchers verzetten zich vergeefs tegen het k ettergerecht. Het oude Romeinfche recht wordt onder de Duitfchers ingevoerd.  gi6 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boes.' Van het jaar 0s2 tot 1272 na de get van C. Vaderland che rechten der Duitfchers. Saxen- e Swabenifiegel. in Italië , na eene langduurige vergetelheid, het eerst weder onderweezen. Dan daar weldra de keizers deeze rechten ter onderfteuning en uitbreiding van hun s;ezag gebruikten, en de oude eerbied voor de Romeinen, het gebrek aan genoegzaame eigene wetten , de roem der nieuwe Romeinfche rechtsgeleerden, en andere omftandigheden zulks bevorderden: zijn deeze rechten in korten tijd bij de Duitfchers vrij algemeen geworden ; en de nakomelingen dier Germaniërs, die zich door Varus volltrektlijk niet wilden laten te recht ftellen naar de Romeinfche wetten, hebben niet flechts de nuttigfte derzelve aangeno» men ; maar ook aan deeze rechtsgeleerdheid, allengskens , in zekeren zin, de voorkeuze boven hunne oude vaderlandfche rechten gegeev2 tot 1272 jia de geb. van C. Demin- nedichters. 340 II. hoofdd. Nauws gefchiedeti, vin boek. de waare gelijkheid der dingen wél te onderfcheiden, is het voornaamfte verëischte in een' dichter. De kennis met de dichters van Proyence, welk nog onder de hooge magt des 'Duitfchen Rijks ftond, alsmede met andere zangers in Napels en Sicilië, welke Rijken aan het Swabijch keizerhuis toevielen ; de tournooifpeelen , de ridderorde , het aandeel , dat ;de vrouwen in de daaden der krijgshelden, en vooral in den inhoud der gedichten verkreegen : dit alles fpoorde de edelfte en zinrijkfte verftanden der Natie aan , om zich in de dichterlijke loopbaan te oefenen. Hun geest blies der, tot hiertoe ruuwe, taaie fierlijkheid en wélluidendheid in , waardoor zij gefchikt werd, om de beste en aangenaamfte gewaarwordingen , Godsdienst, zedenkunde , krijgsbedrijven en bekoorlijken leevenswisfelingen kort en krachtig te fchilderen en te verfraaijen. Daar zij inzonderheid veel van de liefde, tusfchen de beide gedachten dichteden en zongen, kreegen zij weldra den algemeenen naam van minnezangers of liefdedichters. Doch zij léverden ook geestlijke gezangen , fabelen , helden-, zeden- en andere foorten van gedichten. Allen fchreeven zij in den Swabifchsn tongval , welke daardoor veel zachter en bekoorlijker werd, een' overvloed van bevallige wendingen kreeg, en dus veele eeuwen agterèen boven den Saxifchen bleef uitmunten. Voords is 'er zoo veel waar en natuurlijk vernuft, zoo veel kracht van uitdruk-  Xhfckiedenis der Duitfchers. IVTijdvak. 321 drukking in hunne gedichten, dat dezelven j niettegenftaande verfcheidene nog overig gebleevene rauwheden in taal en verzenmaakfel , den beminnaar van gemeenzaame en bekoorlijke eenvoudigheid niet kunnen mishaagen. Door keizer Fredrik den eersten begunftigd , begonnen zij met de helft der twaalfde , en plantten zich in een onafgebrokene reeks tot het begin der dertiende eeuw voord. De keizers Hendrik de zesde en Koenraad de vierde, een koning van Bohemen , Wenzel , de markgraaf van Meisfen , Hendrik de verlichte , en andere vorften waren zelve minnedichters, gelijk blijkt uit hunne, nog in wezen zijnde, liederen. Somtijds hielden zij ook dichterlijke wedftrijden , van welken aart het fpel of de ftrijd te Wartburg, het flot en de zetel des landgraafs van Tkurïngen , in het begin der dertiende eeuw was. In het algemeen vindt men omtrent honderd en vijftig van deeze dichters , wier werken reeds gedrukt , terwijl die van andere , niet min roemwaardige , zangers nog in handfchriften aanwezig zijn. Niet één, echter, zal daarin begraven blijven , omdat zij , behalven hunne dichterlijke fraaiheden, niet flechts tot de kennis van de oude taal en zeden der Duitfchers \ maar ook tot verrijking en verfterking van onze tegenwoordige uitdrukking zoo nuttig kunnen gebruikt worden. Men had dus een begin gemaakt met een' fijner' fmaak onder de Duitfchers inteIII. Deel. X voe- Van het jaar 962 tot lt7X ', na de geb. van C.  Van bet jaar 962 tot 1272 nu de geb van C. VIJF- 322 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. voeren, waardoor zij allengskens, ook in hec beoefenen der geleerdheid beter konden beftuurd worden. Doch na deeze veel beloovende tijden hunner Fredeiukken duurde het nog eeuwen , eer hunne moedertaal, dichtkunst en welfprekendheid tot eenige rijpheid konden komen.  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 3 sg VIJFDE TIJDVAK. Van de invoering van het volkomen landsheerlijk gezag der Duitfche Rijksftaaten en zeven keurvorsten, tot den vreede des Lands en de hervorming. Van het jaar 127a tot 1500 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van iets meer dan twee eeuwen, I. ï^a de veeljaarige wanordes, waaronder het Duitschland, fchoon een' keizer hebbende, aan een opperhoofd fcheen te mangelen, plaatften de keurvorsten den graaf van Habsburg, Rudolf , op den troon, wiens gedrag weldra hunne keuze volkomen billijkte. Rudolf damde van een aanzienlijk geflacht af in den Elzas, of in het voorig hertogdom Swaben; en uit hoofde van zijne, aldaar liggende, goederen droeg hij den naam van landgraaf van den Elzas. Doch het graaffchap Habsburg, waar zijne voorvaders meestendeels hunnen zetel hielden, lag in het Bourgondifche Rijk, of, volgends de tegenwoordige benaaming, in het Zwitferfche Canton Bern; zijnde hij daarenboven eigenaar van nog eenige andere graaffchappen in Zwitferland. Hij was X 2 de. Van het jaar rjoS tot 1*513. hem zijne vijanden tegengefteld hadden. — Albrecht , die nu zijn opvolger werd, regeerde niet gelukkiger. Hij verhief wel het keizerlijk aanzien in Duitschland ten minsten zoo hoog , als hetzelve onder zijnen voorganger laag gedaald was , en noodzaakte de keurvorsten aan den Rhijn de fteden en tollen, welken zij daar bezaten, aan hem overtelaten ; doch de paus was vermétel genoeg, om hem voor zijnen rechterftoel te daagen, en de wettigheid zijner verkiezing eerst te laten onderzoeken, waartegen Albrecht niets kon uitrichten. Vergeefs poogde hij Bohemen en Thuringen aan zijn huis te onderwerpen. In Zwltferland bezat hij reeds zeer veele landerijen, en, echter, ftond hij naar dit gantfche Land, weshalven de Zwltjers onderling een verbond flooten ter handhaaving hunner vrijheid , waardoor, van tijd tot tijd, het huis van Oostenrijk niet flechts zijne bezittingen in dit Land verloor, maar hetzelve zich ook aan de opperheerfchappij des Dultfchen Rijks gantschlijk onttrok. Eindelijk vatte zelfs zijn neef argwaan tegen hem op, dat hij hem van zijn vaderlijk Landsaandeel wilde berooven, verè'enigde zich met anderen , en vermoorde hem openlijk. — Nu werd de troon -wel door een keizer, Hendrik den zeven- den , gebooren graaf van Luxemburg, beklommen , die het befluit nam om de rechten der keizers op Italië, nadat federt meer dan vijftig jaaren niemand van hun in dit Land geweest, en 'er dus ook niet geacht was, op  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 329 op nieuw te doen gelden. Hiertoe ontbrak het hem aan moed noch verftand. Hij was zoo goedaartig en grootmoedig , dat, fchoon de \ beide partijen der Welf en en Gibellinen nog < fteeds gantsch Italië verdeeld hielden, en de eerften bij aanhoudendheid vijanden bleeven der keizers, hij echter, zelfs de naamen der partij fchappen verfoeide , en , zonder onderfcheid, aan perfoonen van deeze beide zijne gunst betoonde. Doch, na aldaar op de alïerëerbiedigfte wijze ontvangen te zijn, barsteden de Italidanen, volgends gewoonte, in geweldige oproeren tegen hem uit, zoo dat hij met hun, en zelfs met de Romeinen oorlogen moest, om flechts in hunne ftad gekroond te kunnen worden; en toen hij op het punt ftond om in Italië de overhand te verkrijgen, bragt hem een Italidansch geestlijke door vergif om het leeven. III. In plaats dat Hendriks loflijke pooging de Duitfcher vorsten zou hebben aangemoedigd , om de rechten hunner keizers en hunnes Rijks op Italië, en derzelver gezag over de paufen met meer kracht te onderfteunen, dan zij tot hiertoe gedaan hadden, duldden zij veeleer, dat hun vaderland onder zijnen opvolger meer dan twintig jaaren jammerlijk verwoest, en hun keizer zoo moedwillig mishandeld werd, dat hunne eigene waardigheid daarbij veel te lijden had. En, echter, waren de paufen van deezen tijd, niettegenftaande alle de oude vooröordeelen , voor de Duitfchers veel minder geX 5 ducht Van het aar 1272 ;ot 1500 ia de geb, 'an C. Ontust in Duitschland onder Lodewijh den lieijet.  Van het jaar 1271 tot 1500 Da dc geb van C. Lodewijk regeert van het jaar 3314 tot J347- I 330 II hoofdd. Nieuws gtfchieden. vm boek. ducht dan weleer, daar zij thands midden in het tegenwoordige Frankrijk hunnen zetel gedicht hadden, waardoor zij te Rome verachtljk waren geworden. Doch, behalven dat de Duitfche Rijksftaaten, uit ijverzucht en tegenövergeftelde bedoelingen, altijd oneensgezind waren, zorgden zij ook meer voor de uitbreiding hunner eigene magt , dan voor de, daarin hinderlijke, verheffing van die der keizers. Na Hendriks dood werd dan door het eene gedeelte der keurvorsten Lodewijk, hertog van Beijeren; door het andere Fredrik, hertog van Oostenrijk, verkooren. Een zevenjaarige oorlog was het gevolg van deeze tweezijdige keuze f tot dat Lodewijk zijnen mededinger naar den troon overwon en gevangen nam. In deezen beflisfenden velddag werden Lodewijk door een' zijner veldheeren, of, gelijk men toen fprak, hopmannen, seijfried schwepperman , een' Palfiesch ridder, uitneemende dienften beweezen. Toen dus de overwinnaars na den velddag niets dan eijeren te eten vonden, beval de keizer, dat een ieder in het leger één, doch de vroome, (dat is, volgends de beteekenis van dit woord in dien tijd, de dappere) Schwepperman twee derzelven voor zijn aandeel bekomen moest: woorden, welken men, den ridder ter eere, zelfs in zijn graffchrifc heeft ngevlochten. Lodewijk werd dan nu het ïénigfte opperhoofd des Duitfchen Rijks. Doch daar hij in Italië de partij des keilers tegen den paus onderfteunde, beval hem dee-  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 331 deeze zich van het Rijksbeftuur zoo lang tc onthouden, tot dat hij hem hetzelve zou hebben toegeftaan; vermits de paufen eenen verkooren Roómfchen koning (dus noemde men eenen,te Rome nog niet gekroonden, keizer,) bevestigen of verwerpen konden. Deeze vermételheid beantwoordde Lodewijk met gepasten moed en verachting. Hierop deed hem de paus in den ban, verklaarde hem van het Rijksbeftuur vervallen, en verbood allen Duitfchers hem te gehoorzaamen. Lodewijk, welverre van zich hieraan te onderwerpen, ftond flechts naar de vriendfchap der Duitfche vorsten. Hij ontfloeg zijnen voorigen tegenftander Fredrik, en nam hem zelfs, om zijne aanhangers voor zich te gewinnen , op eene edele wijze in de volkomene gemeenfchap van het Landsbeftuur aan, zoodat beiden elkander broeder noemden, en gelijke eer en magt 'in Duitschland, zoowel als in Italië, genooten. Doch de paus wilde geen' van beiden voor keizer erkennen; en toen Lodewijk naar Rome vertrok , om zich als keizer te laten kroonen, weigerden de meeste Duitfche vorsten hem derwaards met gewapend volk te geleiden, omdat zulks tegen den wil van den paus gefchiedde. Desniettegenftaande liet zich Lodewijk aldaar de keizerlijke kroon opzetten, en eenen nieuwen paus verkiezen, handelende voords ook in Italië als opperheer. Reeds te vóóren hadden eenige geleerde Duitfchers, Engelfchen $n ltaliaanent waaronder ook geestlijken , voor Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb van C.  Vaa het jaar 127 lot 1500 na de gel Tan C. Het eerfte verhond der keur vor« ften kan de rust piet herftellen. '53 a II hoofdd. Nieuwe gefchitden. vin boek, voor den keizer en tegen den paus gefchreezven, en in het algemeen beweezen, dat de ,. wereldlijke aan de gewaande geestlijke magt, of aan de , in vorsten veranderde, leeraars der Christenen niet onderworpen was: eene waarheid, voor de meeste Duitfchers van dien tijd nog nieuw, en , echter, zoo oud als het Christendom. Lodewijk nam deeze geleerden in zijne befcherming, en een van hun, een Engelfche munnik, zeide daarom in vertrouwen tegen den keizer:,, gij zult „ mij met uw zwaard, ik u met mijn pen „ verdeedigen." IV. Doch, eindelijk, wankelde Lodewijks ftandvastigheid. Na zoo veele jaaren van onrust beleefd, en alles gedaan te hebben, wat mooglijk was ter handhaaving van zijne waardigheid, gevoelde hij zijnen toeftand te ongunilig voor alle redmiddelen. De paufen vervolgden hem met onverbidlijken haat, herhaalden tegen hem hunne banvloeken, arbeidden reeds aan de verkiezing van een' nieuwen keizer, en bedienden zich zelfs van de, in dien tijd zoo geduchte, ftraf, het interdict , dat is, het verbod om eenigen openlijken Godsdienst te oefenen in het Land van iemand, die onder den kerklijken ban ligt. Van tijd ttot tijd vertoonden zich onder de Duitfche Rijksvorsten nieuwe vijanden van LodeWijk , die zich met den paus verëenigden, en hem beoorloogden. De geestlijkheid gehoorzaamde op veele plaatfen den paus ten aanzien van den verboden Godsdienst $ en  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 333 en Lodewijk durfde, uit hoofde van het angst vallig bijgeloovige Volk, de ftraf van hur allen die zulks deeden, niet ondernemen Ook had hij Italië, met een aanmerklijk verlies van zijn vóórig aanzien aldaar, moeter verlaten, omdat, behalven het gewoone ge drag der Italiaanen tegen de keizers, zelf de grooten van zijne partij in dit Land meei bedacht waren om hunne eigene heerfchappij over aanzienlijke lieden, als Milaan en veele andere, te handhaaven, dan om hem getrouw te zijn. In deeze verwarring bood Lodewiji meermaalen, onder zeer vernederende voor waarden, eene verzoening met den paus aan: doch alles vergeefs. Hij bragt het wel zoc verre, dat de Duitfche vorsten op een Rijksdag eenpaarig een* moedigen flap dee den, om zijne en hunne rechten tegen der paus te redden. De keurvorsten, wier kies' recht van denzelven zoo veel geleeden had. verbonden zich het eerst met elkander, om. daar het heilige Roómfche Rijk en zij zelve tot dusverre zoo dikwijls in hunne eer en vrijheden aangevallen en verkort waren, dezelve tegen een ieder te befchermen, zonder zich door de uitvluchten, welke de geestlijke magt rijklijk aanbood, van deezen pligi te laten aftrekken. Dit verbond heet het mfie Keurvcrbond ( kurvereinj. Niet lang daarna beflooten zij met alle de overige Rijksftaaten, (waaronder lints eenigen tijd ook de Rijksfteden geteld werden,) dat de keizerlijke waardigheid en magt onmiddelijk van . Van bef jaar 127a tot 1500 ■ na de geb. van C. In hs: , jaar 133S,  -Van het jaar 1272 tot 1500 nade geb. van C'. In het jaar 1346. 334SII hoofdd. Nieuwe ge]chieden. vin boek.' van God afkomftig zijn, en dat, volgends oude rechten en gewoonten, een, door alle of de meeste keurvorsten gekoozen, keizer of koning, uit kracht van deeze enkele verkiezing, vooreen wettig keizer of koning moet gehouden worden, en deeze waardigheid volkomen mag oefenen , zonder daartoe eenige pauslijke of andere bevestiging noodig te hebben. De Rijksftaaten zonden dit befluit aan den paus, en hun ftond nu niets meer te doen , dan allen getrouw te volharden in deeze gezindheden. Immers de paufen hadden eerst kortlings eenen koning van Frankrijk even onverantwoordlijk trachten te mishandelen, als zij reeds meermaalen de Duitfche keizers, die toch de aanzienlijkfte vorsten van Europa waren, met zoo weinig nadeels voor hun zeiven gedaan hadden. Doch deeze pooging was veeleer ter vernedering en befpotting der paufen uitgevallen, daar niet flechts deeze FranJ'che koning zelf een dapper vorst was, maar ook door zijne Rijksftaaten nadruklijk werd bijgeftaan. In Duitschland integendeel ging de zaak weldra weder haaren ouden gang. Daar Lodewijk, vooral door eene onvoorzichtige en belangzuchtige handelwijze , het misnoegen van magtige Rijksvorften tegen hem opwekte, wist, eindelijk, de paus, (niettegenftaande zich de keizer, uit vredelievendheid, meer dan immer voor hem vernederde,) bij eenige keurvorsten doorteilringen, dat zij Karel, markgraaf van Mo~ ravië, tot keizer verkooren. Men zag zelfs vrij  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 335 vrij onverfchillig, dac de paus den keurvors van Ments, omdat die van geene nieuwi verkiezing iets wilde hooren, afzette, en zijt aartsbisdom aan een jong mensch van twintig jaaren gaf, die deste toegeevender was Ondertusfchen behield, echter, Lodewijk to zijnen dood de overhand in Duitschland Te beklaagen zijn de Duitfchers van zijner tijd, dat zij van de voortreflijke gaaven en he doorzicht van deezen vorst niet meer nut! getrokken, dat zij hem zelfs, eindelijk, heb ben genoodzaakt ten aanzien der geestlijke magt eene handelwijze te volgen, welke mei zijne betere beginfelen ftrijdig was. V. Karel, die eerst twee jaaren na Lodewijks dood tot het gerust bezit des DuitJchen Rijks kwam, bezat wel miet deszelfs geest en gezindheden; doch is, echter, eer zeer merkwaardig vorst in de Duitfche ge fchiedenis, waarin hij Karel de vierde heet. Veel magtiger dan zijn voorganger. omdat hij Bohemen, Moravië, bijna geheel Silefeë en het tegenwoordige Opper - lausnitfche bezat, en in eene betere verftandhouding met den paus ftond, dan Lodewijk immer mooglijk was, werd hij daarënboven, door eene bijna dertigjaarige regeering , door daadlijke gefchiktheid voor dezelve, door leevendigheid van geest en dapperheid, in ftaat gefield om voor Duitschland veel roemrijks en groots uitterichten. Ook was hij omtrent een der geleerdfte vorsten van zijnen tijd, en vooral , behalven in het Latijn , in verfcheidene Europifche taaien wél geoefend, fchrander en wel- ; Van het Jaar 127». ' tot 1500 1 na de geo. ; van C, l Karel IV. zorgt meer voor Bohemen en zijn huis, dan voor Uuitsehland. Regeert van het jaar 1349 tot 1378.  Van het jaar 1272 tot. 1500 na de geb> yari C. Voorbeelden | daarvan. 336 II hcofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. welfprekend. Echter heeft hij, ondanks de groote verwachting, welke zijne bekwaamheden van hem opwekten, in Duitschland over het geheel flechts weinig, doch in zijn vaderlijk Rijk Bohemen deste meer goeds gefticht. Indedaad kon hij als koning van Bohemen zijne maatregelen zonder moeijelijke beperkingen doorzetten; daar hij integendeel in het overige eigenlijk Duitfche Rijk, tot alle belangrijke zaaken de toeftemming der Rijksftaaten noodig had, welke hij nu eens niet verzocht, dan weder niet verkrijgen kon. Daarenboven had hij zich alvoorens, als ware het, de handen door den paus te vast laten binden, om, vooral in Italië, immer een aamnerklijk aanzien te kunnen verkrijgen. Hij was juist een keizer, dien de paus den Duitfchers gaf; en had dus deezen zijnen weldoener te vóóren bij eede moeten belooven, alle fchikkingen en verrigtingen van zijnen voorganger, welke Italië' betroffen , opteheffen; den paufen alle Landen, welken zij aan zich getrokken hadden , overtelaten; vóór zijne krooning volftrektlijk niet te Rome te verfchijnen, en, zoodra dezelve zou voltrokken zijn, op den zelfden dag met zijn krijgsvolk deeze hoofdftad, en zoodra mooglijk den Kerklijken Staat , te ontruimen; zich nimmer , zonder 's paufen verlof, weder in denzelven te laten vinden, en meer dergelijke bijzonderheden. VI. Hij vertrok dus wel naar Italië, waar men hem , om de Iteeds toeneemende verwarringen , welke door zoo veele, zich eigendunk-  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 337 dunklijk opwerpende, regenten veroorzaakt werden, hartlijk verlangde; ja zelfs te Rome* welk door 's paufen afwezigheid in zulk een wanorde geraakt was, dat het eene weldaad voor deeze ftad was geworden, zich weder aan den keizer te mogen onderwerpen; doch op den dag zijner krooning zelve, begaf hij zich heimlijk weg uit Rome, en zijne terugreize naar Duitschland geleek in alle opzichten naar eene verhaaste vlucht. Schoon hij gegronde reden tot argwaan tegen de Italiaanen had, verweet hem, echter, Petrarcha, in dien tijd de grootfte geleerde van Italië, dat hij geenszins het hart van een' keizer had. Karel ging wel, op verzoek van den paus, nog éénmaal naar Rome om hem bijteftaan; doch richtte niets voor hem uit, en deed veelmeer in Italië nadeel aan het Duitfche Rijk. Hij bevestigde aldaar, voor aanzienlijke geldfommen, de groote fteden, onder andere de ftad Lucca, in de vrijheid, welke zij zich hadden aangemaatigd. Dus onttrok hij ook in Duitschland zelve het Rijk verfcheidene leengoederen, en bragt dezelven onder leenroerigheid der koningen van Bohemen. Hij verpande Rijksfteden aan vorsten, waardoor hij een aantal derzelve in Swaben noodzaakte om, ter bewaaring haarer onafhanglijkheid , een onderling verbond aantegaan. Om zijnen oudften zoon Wenzel van de opvolging tot den keizerlijken troon te verzekeren, kocht hij ten zijnen behoeve, voor veel gelds, de Hemmen der keurIII. Deel. Y vor- Vao het jaar 127a tot 1500 na de geb. van C.  Van ha jaar 127 tot 1500 na de ge van C. De ver kiezing van keizers en di rechten der keurvorstenworden, door de gouden bu'le , naauwkeui'met be. paaid. 33B II hoofdd. Nieuwe gefchiedeli. vihboek; ; vorsten, en tevens geheele gewesten en in*komiten, het Rijk toebehoorende. Het nóg 3. ontbreekende deel van Silefiè, het Nederlausnitfche, het markgraaffchap Brandenburg, een ftuk van den Offer-pais en nog veele andere Landen, wist hij aan'zijn geflacht te verbinden. Andere keizers, die niet zoo begeerig naar Landen, en dus uit dat beginfel niet zoo onafgebroken bézig waren,als Karel, hadden daarin veel grooter' tegenftand ontTnoet. Doch hij gebruikte daartoe in 't geheel geen geweld, maar de vreedzaamftc middelen en kunstgreepen. Uit hoofde van dit zijn gedrag ten aanzien van Duitschland', noemde hem keizer Maximiliaan de eerste den ftiefvader van het Duitfche Rijk. Doch voor Bohemen was hij alleszins een weïdaadig vader. Aldaar moedigde hij met al zijn vermogen de weetenfehappen aan; bevorderde bergbouw, koophandel en zeevaart; en bevestigde, 't geen in dien tijd omtrent het allermoeijelijkite was , door zijne wetten in dit Rijk de algemeene orde en veiligheid. VIL Ondertusfchen heeft hem ook het Düïtfche Rijk in het algemeen eene zeer : belangrijke en nuttige wet te danken, welke nog heden onder de grondbeginfelen van deszelfs Staatsgebouw eene voornaame plaats bekleedt. Schoon de zeven geestlijke en wereldlijke aartsambtenaars des Duitfchen Rijks reeds voorlang boven de overige vorsten het uitfluitend recht bezaten om een' Duitfcher, keizer te verkiezen, waren, echter, tot hier- ' toe  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 33Q toe uit de oefening van dit recht veele twisten ontftaan. Want daar verfcheidene gedachten der wereldlijke Rijksambtenaaren of keurvorften in verfcheide takken of Uni'ên verdeeld waren, wilden alle de vorsten deezer takken aan die keuze deel hebben, eigenden zich dikwijls daadlijk dit recht toe, en veroorzaakten daardoor, behalven twisten in hunne gedachten, tevens tegenftrijdige verkiezingen, partijfchappen en onrusten in het Duitfche Rijk. Deeze en andere twisten werden nu vóórgekomen door de bepaaling, dat voordaan zij alleen hunne ftem als keurvorsten ter verkiezing van een' keizer zouden uitbrengen, die de eigenlijke keurlanden, waaraan het recht deezer verkiezing gehecht was, (het koningrijk Bohemen dus, de Pais aan den Rhijn , het hertogdom Saxen, in den zoogenaamden keurkreits, en het markgraaffchap Branden* burg,) in eigendom bezitten zouden, alsmede dat deeze keurlanden nimmer verdeeld , en altijd aan den eerstgebooren prins moesten afgedaan worden. Tevens werden de overige rechten en voorrechten der keurvorsten in deeze wetnaauwkeuriger bepaald of uitgebreid. In dezelve is onder anderen het volgende uitdruklijk vastgefteld : dat hunne onderdaanen voor gee< nen vreemden rechtbank gedaagd zouden wor* den, en zich over de uitfpraaken hunner gerechtshoven bij niemand, dan bij den keizer, zouden mogen vervoegen, en zulks in geen ander geval, dan wanneer men over bet weigeren van recht te klaagen had; dat de keurY 2. ver- Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb» van C. In het jaar 135$"»  Van he jaar 127: rot 150c na de ge van C 340 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.' : vorften bevoegd zouden zijn om in hunne Landen bergwerken aantebouwen, Jooden j, toetelaten, tollen, welken zij reeds in bezie 'hadden, te heffen, goud en zilver te munten, en van iedereen Landen, kasteelen en andere goederen te kopen. Elke aanval op hen zou voor eene misdaad van gekwetfte majefteit gehouden, en als zoodanig geftraft worden. Voorts werd omftandiglijk bepaald, hoe de verkiezing van eenen Roómfchen ko ning te Frankfort aan de Maijn gedaan zou worden, dat zijne krooning te Aken gefchieden moest, zijn eerfte hofzetei te Neurenburg zijn zou, en wat de gezamenlijke keurvorften daarbij als aartsambtenaars te verrichten hadden. Sints deeze met toeftemming der keurvorften gemaakte, fchikkingen, is deez'hun naam eerst recht algemeen, en hunne waardigheid luisterrijker geworden. Voorts werd in deeze zelfde wet wel veel verboden, waardoor tot hiertoe de tweegevechten gemaklijk gemaakt en toegenomen waren; doch dit ingewortelde kwaad van gewapende twistgedingen, waarvan de uitflag altijd gunftig was voor den magtigften, geheel ttitterooijen, was tot nogtoe voor keizers en Rijksftaaten onmooglijk. Deeze beroemde grondwet des Rijks nu, in welke ah" dit aangevoerde vervat is, heet de gouden bulle, naar het nederhangend gouden zegel, waarmede zij bij haare fchriftlijke bekendmaaking voorzien werd. Dus kreeg haar ieder keurvorst in handen, en vervolgends ook de Rijksftad Frankfort aan de Maijn, welker affchrift nog het meest bekend is, Het « ze-  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 34 r zegel, aan deeze wet gehecht, beftaat in een dubbele, ronde, met wasch afgegotene gouden plaat, welke op den eenen kant den keizer op zijnen troon zittenden, op de wederzijde de ftad Rome verbeeldt. VIII. Onder de regeering van deezen keizer werd, volgends een oud en vrij algemeen geloofd verhaal, door Berthold Schwarz, een Franciskaaner munnik te Freijburg in Brisgau, een gedeelte van Swaben, het buskruid uitgevonden. Men had wel reeds vóór hem aan zulk een mengfel van falpeter met zwavel en kooien , waaruit het buskruid famengefteld is, gedacht; doch deeze uitvinding was deels zoo weinig bekend geworden, dat ze wel op nieuw kon gefchieden; deels had men ze op het krijgswezen nog in 't geheel niet toegepast. Men verhaalt, dat Schwarz , die de fcheikunde beoefende , éénmaal de, tot het buskruid behoorende, ftoffen in een vijfel geftampt, en voords met een fteen bedekt had; doch een vonk, in de vijfel gevallen, had die ftof aangeftoken, waardoor de fteen taamlijk hoog in de lucht werd gefmeeten. Zulk eene werking konde het eerst aan het. gebruik van buskruid bij het gefchut doen denken. De verbaazende kracht, welke hetzelve bij het in brand vliegen vertoonde , om met eene ongemeene fnelheid de zwaarfte Iigchaamen aftefchieten en andere te doorbooren of uit een te doen fpatten, werd weidia in den oorlog geducht. Men fmeedde van ijzer, en goot naderhand van metaal, zooY 3 ge* Van hef jaar 1272 tot 1500 na de geb. van C. Een Duiisch munnik vindt het buskruid uit.  34* II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 1272 tot 1500 na Je geb. van C. genaamde donderbusfen of bomketels, waaruit men, door de kracht van het aangeitoken buskruid, fteenen kogels van vijftig, zeventig, tot honderd en twintig ponden toe, affchoot. Doch deeze verbaazend groote en, ongefchikte werktuigen, zoo zwaar te vervoeren en moeijelijk te behandelen, deeden uit dien hoofde in de belegeringen van fteden, waartoe men ze gebruikte, nog geene aant merklijke diensten. Dan toen de Franjchen, omtrent het einde der vijftiende eeuw, ligter metaal begonnen te gieten, welk zij canon-, pen noemden, (dat is, groote fchietgeweeren, gelijk het woord cane in hunne taal een klein fchietgeweer of roer beteekent,) werden dezelven niet alleen zeer fnel door paarden voordgetrokken, daar de bovengemelde zwaare Hukken niet dan zeer langzaam door osfen konden voordgefleept worden; maar men gebruikte ze ook met meer gemak in vèldflagen. Hunne kleinere monden (of trompen) deeden deezen meer kracht oefenen , dan genen; zij konden daarenboven eene grootere laading van beter buskruid verdraagen; en ijzeren kogels van veertig tot zestig ponden werden in eene gezwindere beweeging gebragt, en oefenden dus meer kracht, dan men weleer aan de grootfte fteenen had kunnen mededeelen. In den beginne werd het buskruid zoo fijn als meel en ftof gemaakt; doch in de zestiende eeuw bemerkte men eerst, dat deszelfs kracht, door eene toebereiding in korrels zeer toenam, alswaar-  liet buskruid door den MimnifescirwAiiz uitgevonden. o   GefiilsderJsderDu.it/caers. V Tijdvak. 343. waardoor het vuur tusfchen de korrels een' vrijer' doorgang kreeg: en men heeft zich 'dus federt dien tijd van deeze alleen bediend. IX. Dit nieuwe middel ter verwoesting des menschlijken geflachts , geduchter dan alle de voorige, veranderde allengskens de geheele krijgskunst. . Sints de kogel, door het buskruid zoo verre voordgeworpen, zoo wel den dapperften als laf hartigilen man zonder tegenweer nederwerpt, is dapperheid in den oorlog niet meer alleen beflisfend. De meenigte, goede gefteltenis, richting en verdere bediening van het gefchut, is zulks veel meer en gewoonlijker. Daat in vroeger tijden de moed, ondervinding en krijgstucht der helden zelfs den kleeneren hoop onfeilbaar deeden overwinnen, is nu het krijgsheir een werktuig in handen der veldheeren geworden , van wier fchrandere plaatfing er doelmaatige beweeging de overwinning afhangt. Nadat men deeze werking van hei gefchut fteeds meer volmaakt heeft, is ook geene vesting meer onverwinlijk, noch eene belegering van zeer langen duur, tenzij misdagen of onverwachte hindernisfen dezelve mogten vertraagen. Van den anderen kant hebben de Europeers weinig gezorgd om, nadat zij door het buskruid en fchietgeweer der aanval op de tegenpartij in de veldflagen ongemeen verfterkt hadden, ook de middelen var dekking en verweering daartegen te vermeenigvuldigen. Zij ftellen de krijgslieden aar zulk een moordend vuur bijna gantschlijl ploot; daar, echter, de foldaaten van vroe Y 4 ge Van he* jaar tot 1500 na de geb. van C. Gevolgera daarvan. \ r  Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb. vaa C. Toeftand der ge- , Tserdbeid ia Duitschland in de 1 14de , eeuw. | ] ] j i \ 1 f l 344 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ger tijden tegen een' veel minder onwederftandlijken aanval door hunne wapenrusting, veel beter gedekt waren. Vanhier, dat dikwijls de overwinnaar veel meer Volks verliest dan de ovcrwonneling, 't geen in voorige eeuwen naauwlijks mooglijk was. Ook werden daardoor de oorlogen langduuriger, en meer ontzenuwende voorgeheele Rijken. Hoe merkwaardig en belangrijk dus op zich zelve de uitvinding van het buskruid, en hoe veelvuldig deszelfs ónfchaadelijk, ja zelfs vermaaklijk gebruik ook moge wezen: het blijft toch altoos onzeker, of zij het menschlijke geflacht meer TOor- dan nadeels hebbe toegebragt. " X. Doch terwijl een Duitfche munnik in een ijdvak, waarin men reeds eene, voor 's menchen veiligheid min bevorderlijke, dei..c-en hanlelwijze volgde, een nieuw middel ter hunïer verwoesting uitvond , ontving de geleerdheid van zijnen ftand, en van de overige geestijkheid in Duitschland gantsch geene beangrijke bijdragen. Veeleer bleef zij in de ammerlijkfte middenmaatigheid, in welke zij eeds eeuwen geweest was. De zoogenaamde chooifche fpitsvondigheid en twistzucht, wel;e zich uit Frankrijk, Italië oxi Engeland ook >ver de Duitfche geestlijken had uitgebreid, varen zoo veele nieuwe hindernisfen voor de vaare en algemeen nuttige geleerdheid. Belalven dien ijver, waarmede de Romeinfche n pauslijke of Canonifche rechten werden eöefend, en de vlijt van eenige verzametars der gefchiedenisfen, ziet men, in de eer- uV  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 345 fte eeuw na de regeering van keizer Rudolf , in Duitschland flechts ijdele bemoeijenisfen om ftichtlijk of fcherpzinnig over de Godgeleerdheid te fchrijven. Echter heeft men Johannes Taulern , een' Dominikaaner munnik te Str aasburg, onder het uitneemend klein getal van hun te rékenen , die het oude Christendom zuiver, bevatlijk en treffend konden voordragen, gelijk wij nog heden uit zijne leerredenen zien kunnen. Eene andere zeldzaamheid in de veertiende eeuw was Hendrik van*Hessen, een leeraar der Godgeleerdheid in JVeenen, die de wiskundige weetenfehappen, vooral de fterrekunde, in Duitschland het eerst heeft ingevoerd. Het lieflijk gezang der minnedichters integendeel verftomdeai deeze eeuw. Het keizerlijk- Swabifehe huis, en andere vorstlijke geflachten in Duitschland, onder wier befcherming, en zelfs uit wier midden zij weleer voordkwamen, waren grootendeels uitgeflorven. De dichterlijke werden nu door andere vermaaken aan de Duitfche hoven vervangen. Ook fchijn t het leeren van vreemde taaien , waarop men zich thands begon toeteleggen, der vaderlandfche dichtkunst eenige afbreuk gedaan te hebben. Geheel werd zij wel niet verwaarloosd; doch het waren niet meer vernuft, fijn gevoel en welluidendheid, maar gemeene denkbeelden naar flechte rijmklanken gedwongen, 't geen men Duitfche gedichten noemde. XI. Het eenigfte, dat in deeze eeuw een Y 5 uit- Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb, van C. Oor- prong det  Van het jaar 1272 toti co na Je geb van C. hoe ge fchoolen, 3±6 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. yin boek. uitneemend middel ter bevordering der geleerdheid in Duitschland kon worden, wa, ren de hooge fchoolen, welke thands in he> zelve ontftonden. Zij hadden wel fedei: verfcheidene eeuwen bisfchoplijke en kloosterfchoolen geDoeg, waarin eigenlijk de toekomende geestlijken in de zoogenaamde vrije kunsten en begmfelen der wijsbegeerte werden ondtrweezen; doch in andere weetenfehappen, welke daarënboven alle nog flechts in naam bekend waren, werd niet alleen geen onderwijs gegeeven; maar zelfs het overige gedeelte der Natie geloofde zulks ligtlijk te kunnen ontbeeren. Niet beter was het in vreemde Larden gefield, tot dat aldaar, van tijd tot tijd, voor de rechtsgeleerdheid en geneeskunde bijzondere fchoolen gefticht werden, eenige voortrefiijke mannen, ontbloot van alle hulpmiddelen, de wijsbegeerte begonnen te oefenen , en deeze geest van onderzoek ook op de Godgeleerdheid of Godsdienstkennis, ten minften op hair uitwendig voorkomen en geftalte, werd toegepast. Darr zich in de twaalfde eeuw, en omtren: he: begin der dertiende, verfcheidene zulke ie. kwaame mannen van zoo verfchillende kundigheden in Parijs bijeen bevonden: gaf zulks aanleiding tot het ontftaan eens genoo::c.-. pf van leeraars in alle weetenfehappen en kunften in die ftad, waardoor eene talrijke meenigte leerlingen aerwaards gelokt werd. Men noemde dit genootfehap, naar het La-: tijn van dien tijd, eene univerfiteit, dar, is, ee;i  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdva*. 34? een groote of algemeene fchóol, of eer plaats van onderwijs in alle geleerde weetenfehappen en kunsten. Daar deeze inrich ting zoo wél beraamd en algemeen nuttig was, en daarenboven de oude fchoolen dei geestlijken in verval waren, volgde men weldra deeze nieuwere ftichting, welke van een zoo algemeene uitgebreidheid was, ook in Engeland , Italië en Spanje. Meer tijds verliep 'er, eer het, bij aanhoudendheid ftrijdbaare en vooral in de dertiende eeuw zoo jammerlijk ontruste , Duitschland dergelijke hooge fchoolen in deszelfs kring ontfiaar zag. Fredrik de tweede nam 'er een proei van te Weenen; doch welke niet volkomen gelukte. Tot omtrent het midden der veertiende eeuw dus reisden de Duitfchers in meenigte naar de hooge fchoolen van Parijs en Bologna, waar ook hun aanzienlijke voorrechten vergund werden. Doch omtrent den gemelden tijd ftichtte Karel de vierde, die zelf te Parijs weetenfehappen en kunften geleerd had , naar het voorbeeld diei ftichting, de eerfte hooge fchool in Duitschland, te Praag, de hoofdftad van zijn koningrijk Bohemen. In eene eigenlijk Duitfche ftad , te Heidelberg, in de Pais aan - den Rhijn, was wel omtrent deezen tijd ook reeds de grond tot eene hooge fchool gelegd; doch zij kwam eerst agr en dertig jaaren daarna, door den keurvorst Ruprecht den eersten , volkomen tot ftand. En in de ?waalf laatfte jaaren deezer eeuw werden nog drie Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb. van C. in Pmag, Heidelbergt Wsenen, Keulen en Erfurt.  Van het jaar 1272 m i<;oo na de geb. ■van C. 1 J 1 J ] < < 1 l c t £ I c 1 1 li 1< t< rr h te ir Gefchiedenis van n< 348 II hoqfdd. Nieuwe gefchieden. vin bork. drie zulke algemeene fchoolen gedicht: te Weenen, door den hertog van Oostenrijk, Albrecht den derden; alsmede te Keulen ;n Erfurt, door den Raad deezer fteden. Deeze inrichtingen hadden, ten minften, dit ïut, dat de Duitfchers met minder moeite in ïun eigen vaderland van verfcheidene weetenchappen en kunsten eenige denkbeelden konden verkrijgen, en daarenboven de zucht voor geeerdheid onder de geestlijkheid , en tevens >nder de overige ftanden des Volk eenigzins .lgemeen werd. Doch indedaad bevond zich ie geleerdheid nog in zulk.een' toeftand, dat le leeraars deezer hooge fchoolen niet zeilen minder kennis hadden dan veelen hunner eerlingen. Aan edeler vrijheid van denken, eproeven, onderwijzen en fchrijven mangelt e het hun gantschlijk ; en daardoor aileen Dch hadden zij zich zeiven en de weeten:happen binnen kort zeer kunnen verheffen. )e paufen, die ter oprichting deezer gel eer e genootfchappen het meest hadden toegeragt, eigenden zich ook over dezelven al; magt toe, en befchouwden ze als geestjken, die in hunnen dienst ftonden. Zij al:en gaven den vorsten vrijheid tot het ftich:n van hooge fchoolen, en begunstigden die iet veele vrijheden en voorrechten; doch et fchathaarfte en noodzaaklijkfte recht wisn zich deeze, in weerwil der paufen, eerst de zestiende eeuw te verwerven. XII. Dan, fchoon de Duitfchers thands )g van verfcheidene Volken in weetenfehappen  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 349 pen werden overtroffen, hadden zij' het, echter, in een zeer uitgebreiden, voortreflijk ingerichten, en ongemeen voordeeligen koophandel , veel verder gebragt dan de meeste buitenlanders. De handelmaatfchappij der Duitfche Aanzeefleden, omtrent het midden der dertiende eeuw geflicht, had thands reeds haare bedoelde hoogte bereikt; doch haar voorfpoed en aanzien namen nog fteeds toe, tot in het begin der zestiende. Nadat Lubeck en Hamburg tot deeze verëeniging den grond hadden gelegd, voegden zich daarbij, van tijd tot tijd, de zoo even genoemde mede gerékend, vijfen tagtig fteden. Men verdeelde die in vier deelen, waarvan elk een hoofd- of hvartierflad bad. In het eerfte, waartoe de Wandaalfche, Bovendaalfche en Pommerfche fteden behoorden, had Lubeck deezen rang; in het tweede welk d& Kleef fche, Markfche ,Westphaalfche, Gelderfche en Over Ijs fel fche fteden bevatte, Keiden; in het derde Brunswljk met de Saxifche; en in het vierde Danzlg met de Pruisfifche en Lijflandfche fteden. Langs de Oostzee namen Wismar, Rostock, Straalfund, Gr elfswald, Anclam , Stettin , Colberg, Stolpe, Danzig, Elburg en Koningsberg deel aan dit verbond. Van de overige verbondene fteden waren Hamburg, Bremen, Maagdeburg, Luneburg, Kiel, Goslar, Helmjlad, Hannover , Hildesheim , Göttingen, Halberftad, Halle , {Juedllnburg, Stendal, Berlin, Frankfort aan den Oder in het tegenwoordige Opper- en Ned:?faxen; Osnabrug, Lemgo, Munfler, Paderbom 7 Van bet jaar 1272; tot 1500 va de geb van C. het verbond der Duitfche aanzeefte* den toe het jaar 1500.  Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb. van C. Zij beoorlogen en befchermen koningen. 350 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. hom, Duisburg en Wesfel in Westphaalen ; Groningen, Nijmegen, Utrecht, Dordrecht en Amflerdam in de Nederlanden; Thoren, Riga en Dörpt in Pruisfen en Lijfland eenige der beroemdfte. Zelfs tot in Noorwegen, Zwce~ den en Poolen vond men Hanzee- of aanzeefteden. Allen waren op het naauwfle mee elkander , verëenigd; zij hielden van tijd tot tijd haare algemeene vergaderingen of Hanzeedagen, meestendeels in Lubeck, welk tevens het opperhoofd van dit verbond en van de Duitfche zeelieden was. De wetten en inrichtingen, welke zij ter uitbreiding van' tiaar aanzien en koophandel volgden, waren zeer wél uitgedacht; fchoon het al onlochenbaar zij, dat zij zich van de traagheid, onkunde en onbekwaamheid veeler andere Natien in zaaken van koophandel tot haar voordeel fchrander twisten te bedienen. Dikwijls hielden zij krijgsvolk ter haarer verdeediging te velde, welk zelfs door vorsten en graaven, voor aanzienlijke belooningen, werd anngevoerd. Doch op haare oorlogsvlooten, welke zoo dikwijls in de Noord- en Oostzeeën verfcheenen, dienden burgemeesters en Raadsheeren, vooral van Lubeck , als bevelhebbers. XIII. Reeds op het einde der dertiende eeuw begon deeze maatfehappij de meeste Landen ten Ooften, Noorden en Westen van Europa met haare geweldige handelsöntwerpen te omvatten; en dit ging, allengskens, zoo verre, dat in Rusland, Pooien ,  ' Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 355 len , Zweeden, Deenemarken , Noorwegen , Engeland en de Nederlanden naauwlijks buiten haar eenige handel gedreeven werd. Dt inwooners deezer Landen verheugden zich. dat men hun veelerleije , deels de gemeenfte behoeften en geneugten, toevoerde. Zij lieten dus de Hanfeefteden gaarne hunne belangrijke natuurlijke voordbrengfels uitvoeren, waarvan zij naderhand veel, nadat hetzelve op nieuw bearbeid en verëdeld was, voor hooge prijzen weder inkochten. Geheele . fcheepslaadingen van kleederen ca eetwaaren werden naar de Landen aan de Oost - en Noordzee gezonden, en verwisfeld tegen ijzer, koper, loodwerk, wol, lijnzaat, koorn, wasch, en veele andere noodwendigheden. Inzonderheid ftichtten deeze verbondene koopfteden vier voornaame ftapelplaatien, welke even zoo veele fteunfels van hunnen heerfchenden handel in de genoetnde Landen werden: te Londen in Engeland; te Brugge in Flaanderen ; te Bergen in Noorwegen, en te Nowgorod of Naugard in Rusland. De vreemde vorsten befchonken deeze handelgenooten met veele vrijheden en voorrechten , fchoon eigenlijk ten nadeele van hunne bijzondere onderdaanen. Ontwijfelbaar is het indedaad, dat door dit verbond in de meesten deezer Landen, vooral in de Noordfche, allerleije kundigheden en kunstige handwerken het eerst ingevoerd zijn, waardoor ook daar, aliengskens, nuttige vlijt, infpanning van zielvermogens en heilzaame na- i Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb van C.  35a H hoofdd. Nieuwe gefchieden. vni boek. Van het jaar 1272 rot 1500 na de geb. van C- * • naijver zijn opgewekt. De rijkdom en het aanzien deezer handelmaatfchappij fteegen zeer fpoedig ten top. Inzonderheid {lichteden zij de eerfte Duitfche zeemagt, zoo als dezelve naderhand nimmer weder tot ftand is gekomen, en in het algemeen gaf zij een voorbeeld, hoe voortreflijk Duitfchland tot den handel met het overige Europa gelegen en gefchikt is. Ook had zich dit magtige verbond van fteden, deeze foort van vrijfteden, waarvan in de gefchiedenis geen weêrgaê was, wel onder de befcherming van den Keizer en eenige vorsten , doch eigenlijk zonder eenige onderfteuning van dezelven, door eigene krachten, fchoon van veele vorften in en buiten "Duitschland belemmerd en beftreeden, zoo hoog weten te verheffen. Zulk eene magt was het gevolg van eenen voordeeligen handel, vaaral in een'tijd, toen nog zeer weinige Volken dien kenden. Deeze verëeniging werd dus zelfs voor de aanzienlijkfte Rijken geducht. Zij was fomtijds Zweeden, Deenemarken en Noorwegen tevens door haare zeemagt te vermogend. Inzonderheid deed zij Deenemarken meermaalen beeven, eri veroverde daarvan een groot gedeelte. Nog in de zestiende eeuw hielp zij een' Zweedfchen grooten, die naar Lubeck gevlucht was, (den naderhand beroemd geworden koning Gtjstaaf,) op den troon zijnes vaderlands; doch misnoegd over zijn volgend gedrag, dreigde zij hem weder daarvan af te werpen. Schoon de Hanfeelfeden deels  Het verbond derHanfé Steden zelfs geducht voorïConingen.   üchiedènis der Duitfchers. V Tijdvak. 35 deele onmiddelijk aan den den keizer en hi Duitfche Rijk onderworpen waren, gedro< gen zij zich, echter, in alles, wat hunne handel betrof, onafhanglijk, en zelfs tege de bevelen haarer opperheeren. XIV. In de meer Zuidlijke gewesten va Duitschland, vooral aan den Rhijn in Franke en Swaben, werd de koophandel, in de veei tiende en vijftiende eeuwen, wel niet met zul eene magt van faamverbondene handen gedree ven, als in het Noorden van Duitschland; doe' bevond zich , echter , ook aldaar in een' vri bloeijenden ftaat. Ments , Frankfort aan d Maijn, Worms, Spier s, Straatsburg, Augs burg, Conftans, Neurenburg en zoo veelt andere Rijkslleden in die gewesten, dreevet denzelven, vooral op Italië en de Neder landen , tusfchen welke beide Landen zij ii het midden lagen, een' tijd lang onder ge lijke veröntrustingen der edellieden en zelf van fommige vorsten, gelijk elders. Zi vormden dus, eengelijks, omtrent de veertiende eeuw, eene verbintenis van meer dan zeventig fteden, om haare ongeftoorde veiligheid, zelfs des noods gewapenderhand, te verdeedigen. Keizer Wenzel, Karels vierde zoon en opvolger, die in dien tijd regeerde, had tot dit verbond deels zelf aanleiding gegeeven, omdat hij hetzelve als een tegenwigt tegen de magt van eenige vorsten wilde doen dienen. Doch toen zich deezen, eensgelijks, tegen de fteden verbonden, en de laatfte in den daaruit ontftaanen oorlog overwonnen werden , III. Deel. Z ver- !t Van het ,. jaar 12 72 tot 15c© n na de geb. il van C. 3 Eender- n gelijke maat' fchappij {in het . Zuidlijke van . Duitsch' ) ion i kan ; zich niec , iang Itaan, de hou! den. 1 l 1 k. Wj2n- ZEL^jregeert ~v$n het jaar 1378 tot 1400.  Van het jaar 12/2 tot 1500 na de j;eb. van C. 354 ILhoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. verliet de keizer de partij der fteden, waardoor haar verbond ten gronde ging. Wenzel is indedaad in de gefchiedenis ongunstig vermeld. Hij wordt befchuldigd van een traag, zorgloos, zeer wellustig, wreed, en voor het algemeene welzijn des Duitfchen Rijks fchaadelijk vorst geweest te zijn. De keurvorsten aan den Rhijn, dat is, de drie geestlijken en de keurvorst van de Pak, hebben hem, uit dien hoofde , daadlijk van zijne waardigheid beroofd, welke hij twee- en twintig jaaren bekleed had ; en de overige keurvorsten en Rijksftaaten onttrokken zich mede, van tijd tot tijd, aan zijne opperheerfchappij. Zelfs in zijn Bohemisch Rijk was hij meer dan éénmaal,,uit misnoegen over zijn gedrag, of wegens eene perfoonlijke vijandfehap tegen hem, gevangen gezet, en in het algemeen verachtlijk geworden. Hieruit zullen misfehien de meeste leezers befluiten, dat een vorst, die zich zoo algemeen gehaat heeft gemaakt, dien haat verdiend moet hebben. Doch ook dit voorbeeld kan ons leeren, dat zulk eene wijze van befluiten dikwijls bedriegt. Wenzel was , gelijk alle menfchen , een mengfel van goede en kwaade hoedanigheden. Zijne misdagen waren „ veelligt, meenigvuldiger dan het goede, dat hij kon ftichten; doch andere keizers, en zijn vader inzonderheid, hadden dezelven ten deele begaan,- en hij verloor den troon niet enkel om deeze misdagen. Hij had veel verftand en ongemeen doorzigt; doch beminde meer de rust en vermaaken der weelde dan de  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 355 de moeijelijker Staatszorgen. Schoon hij maar alte veele wreede of onberaadene bedrijven voornam, hij oefende, echter, ook niet zelden rechtvaardigheid. Tegen de paufen gedroeg hij zich vrij kloek en ftandvastig; wenschte eene verbetering van Godsdienst, kerk en geestlijkheid; onderfïeunde hen, die dezelve beproefden; en is uit hoofde van deeze gezindheden, door zeer veelen, die, om bijzonder belang, zulk eene verbetering tegenwerkten of vreesden, gehaat. Gelijk zijn vader, Helde hij het welzijn van Bohemen boven dat des geheelen Duitfchen Rijks ; want het eerstgenoemde aangeërfde Rijk verfchafte hun indedaad groote fchatten, daar zij integendeel als keizers zeer weinig belangrijke inkomften genooten. Toen, eindelijk, Wenzed in Italië, Qn^üs het Duitfche Rijk reeds zoo veel nadeels geleeden had,) hetzelve, door de ftichting van het hertogdom Milaan, ten behoeve van eenen aanzienlijken in dat Land, die naar de onafhanglijkheid ftreefde, en hem daarvoor eene aanzienlijke fomme gelds betaalde, zonder dat de Duitfche Rijksftaaten daarin bewilligd hadden, op nieuw een aanmerklijk verlies deed lijden: was het geenszins te verwonderen, dat hij de gemoederen der Duitfche vorsten fteeds meer van zich af keerig -maakte. XV. Wenzel regeerde, na zijne ontzetting als keizer van het Duitfche Rijk, nog negentien jaaren over Bohemen. Geduurende dien tijd gaf zijne nitneemende Z a lief- Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb. yan C» Verhuizing def Duitfche ;eleerderï uit Praagi  Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb van C. 356 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek." liefde jegens de Bohemers tot een merkwaardige verhuizing der Duitfchers uit dit Rijk .aanleiding. De hooge fchool, welke in deszelfs hoofdftad Vraag van zijnen vader gefticht was, overtrof de weinige overige in Duitschland zoo in meenigte van leerlingen , als over het algemeen in goede inrichting en beroemdheid. Ook daar kende men, wel is waar, zoo min als in andere hooge fchoolen van deezen tijd, eene waare en uitmuntende geleerdheid, of een vrij en diep navorfchen van dezelve. Men droeg 'er de ingevoerde leerftelfels vlijtig voor, en twistede over dezelven met den heetften ijver; niet om ze te verbeteren, maar om ze nog meer te bevestigen. Doch de uitneemende vrijheden en rechten, welke der hooge fchoole van Praag waren vergund, deeden haar weldra bloeijen. Deeze koninglijke hoofdftad zelve had ook veel aangenaams en bekoorlijks; koophandel, kunsten en dus overvloed van alles heerschten aldaar. De Duitfchers bezochten, reeds in den beginne, de Praagfcht hooge fchool zeer meenigvuldig. Vanhier, dat zij het voorrecht verkreegen, dat de leeraars van hun Volk 'over alle de gemeene belangen der hooge fchool drie ftejnmen, en de geboorene Boheemers flechts ééne konden uitbrengen. Vorsten, graaven, edelen en veele andere vermogende Duitfchers zonden hunne zoons naar Praag, welk daardoor zeer rijk werd. De kooplieden deeden 'er hunnen zoonen veelerlije waaren toekomen, welke zij verkochten, en waarvoor zij  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 357 zij Praag fche goederen terug zonden. Daarenboven vond men nog in Praag bijna twaalf honderd rijke Duitfche kooplieden, Leziaken (ingezetenen) genoemd, omdat zij daar aanhoudend woonden, en zich door hunne dienaars koopwaaren lieten toevoeren. Doch juist omdat de Duitfchers, waaronder men ook de overige vreemden Volken rékende, op deeze hooge fchool de Boheemers zoo verre overtroffen, en allen fchijn hadden van de laatften deezen voorrang op eene ona'angenaame wijze te willen doen gevoelen, ontftond 'er tusfchen beiden zekete ijverzucht,welke tot haat overfloeg,en eindelijk, openbaare geweldenaarijen ten gevolge had. De verbittering der gemoederen nam toe door Godgeleerde twisten, ontftaan ter gelegenheid der gedragingen van een Boheemsch geestlijke en leeraar deezer hooge fchool, JohannesHuss, in het begin der vijftiende eeuw, en waarvan wij reeds in de gefchiedenis van den Christelijken Godsdienst (*) breedvoeriger melding hebben gemaakt. De Boheemers onder fteunden hunnen Landgenoot; de DuitJchers hielden zijne leerftellingen voor dwaaJingen. Na veele onrusten bragten de eerften het zoo. verre, dat koning Wenzel den Duitfchers, in plaats van het recht der drie ftemmen, dat zij tot hiertoe hadden, flechts eene enkele liet, en op hunne beurt den Boheemers drie ftemmen vergunde. Hierover ten uiterften verontwaardigd, verlieten, zoo men zegt, meer den veertigduizend Duitfchei leer» (*> In het tweede deel. Z 3 Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb van C. In het aar 1403,  Van het jaar 1272 tot 1500 na de gel van C. Hooge fchool te Leipzig. Jaar 1405 358 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. leeraars en leerlingen de ftad Praag, en verfpreidden zich door gantsch Duitschland» .Omtrent tweeduizend van hun begaven zich naar Leipzig of Lipzk, gelijk men deeze ftad in dien tijd, naar haaren Slavonifchen naam, noemde, welke eene lindeftad beteekent. Fredrik de strijdbaare, markgraaf van Meisfen en landgraaf van Thuringen, "dien Leipzig toebehoorde, ftichtte aldaar, ten beste deezer geleerde vluchtelingen, eene hooge fchool. Deeze ftad bezat' reeds veele voorrechten. Zij was wegens haare aangenaame en vruchtbaare landsdouwen, talrijke, befchaafde en beleefde inwooners, en zeifs als eene aanzienlijke koopftad beroemd. Haare groote, met bijzondere vrijheden begunstigde jaarmarkten, (welke men Misfen noemde, omdat in het algemeen de markten, diestijds meenigvuldig, op zekere feestdagen na het eindigen der misfe, of van den openlijke Godsdienst, gehouden werden,) waren wel door zoo veele andere grooter en magtiger faamverbondene Duitfche kooplieden nog zeer beperkt; doch legden, echter, nevens de zachte regeering en heerfchende veiligheid, reeds den grond tot een' aanzienlijken handel. Thands werd dus een foort van koopbedrijf met de befchaaving des verfiands|en fraaije weetenfehappen vereenigd. Beiden fchijnen wel ongefchikt voor die verëeniging te zijn. Veele kooplieden konden niet begrijpen, dat de fchatten van een verftand, rijk in edele kundigheden, eerwaardiger zijn dan alle rijdommen van gewoonen overvloed. Even  Optogt van deIhiitfcheLeden derirniverfiteit tePraag.   Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 359 Even min weeten dikwijls de geleerden der koopmansftand, vooral wanneer die door braave, doorzigtige en werkzaame mannen bekleed wordt, naar waarde te fchatten. Doch ; van tijd tot tijd , fcheenen ook deeze verfchillende denkwijze elkander nader bij te komen, XVI. Nadat men intusfchen in Duitschland den keizer, Wenzel, alle gehoorzaamheid geweigerd, en zijne opvolgers gekoozen had, die in deeze gefchiedenis niei merkwaardig ziin, beklom zijn broeder siegmund, koning van Hungaarije, den keizerlijken troon. Voor de algemeene welvaari des Vaderlands vond hij deste meer te verrichten , naarmaate, federt veele jaaren, nieuwe inrichtingen van eenig belang en nut zeei zeldzaam waren geworden. Inzonderheid hadden 'er zekere misbruiken en wanordes plaats, welke fpoedig beraad en hulp vereischten. De Duitfchers waren fints eeuwen gewoon den paus onderworpen te zijn, en wisten, echter, in deezen tijd niet, wie paus was, Reeds dertig jaaren agterëen hadden twee geestlijken, wier openvallende plaats altijd door nieuwen vervangen werd, elkander deeze waardigheid betwist; en de Volken van Europa erkenden deels den een', deels den ander' voor paus. Doch uit deeze te^enlrrijdigheid volgden zeer veele wanordes en twisten; en de verwarring deeg ten hoogden top, toen , juist in het begin der regeering van siegmund, zich drie paufen tegelijk Vcordeeden, waarvan elk opperhoofd der Z 4 kerk Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb. van C. De Duitfchers Maan naar Gods» dienftige viiineid en verbcte» ring. Keizer SIEGMUNn regeert van 't jaar 1410 tot 1437.  gfjo II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het ] jaar 1274 tot 1500 na de geb* Tan C. i Kerkvergaderingte C*i\' terk wilde zijn, en in fommige Landen ver-* worpen werd. Daarenboven hadden de Duitfchers, gelijk andere Volken, veele reehtmaatige klagten tegen de paufen, naar wier fpoedige ontzetting zij hartlijk verlang-? den. Onder anderen plagten de paufen on? telbaare zaaken, welke zeer gevoeglijk in Duitschland konden afgedaan worden, on-! middellijk voor hunne rechterftoel te Rome te trekken; zich de inkomften des eerften jaars van eiken bifchop toeteëigenen; hun* nen aflaat, dat is, de aangeboodene vrijfpraak der kerklijke zondenftraffen voor eenige aan* dachtöefeningen en zekere fomme gelds , zoo dikwijls uittefchrijven, dat men het moe' de werd; en in het algemeen meestendeels hunne heerschzuchtige en geldgierige begin-r fels intevolgen. Hierbij kwam nog de koe-i ne ftrijd, welken Huss niet flechts met de pauslijke magt, maar ook met de geheele geestlijkheid, zoowel om beiden te verne* deren, als om ook het Christendom van dien tijd te zuiveren, in Bohemen begonnen had; doch welke ook in geheel Duitschland veel opziens en bedui tloosheid baarde. Ovep deeze beweegingen konden, volgends de denkwijze van dien tijd, alleen op eene algemee-? ne kerkvergadering, welke naamlijk uit alle de bifchopen en andere leeraars van alle de, tot de Roomfche kerk behoorende, gemeen-i ten beftond, met kracht worden beraadflaagd. De keizer deed met veel moeite zulk eene vergadering te Canflans, eene Rijksftad in  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 361 Swaben, bij'een komen. Hij en veele ancte' re Duitfche pa vreemde vorsten woonder haar bij. Men maakte daar een gelukkig begin; de kerkvergadering nam den waaren. doch lang verdrukten grondregel aan, dai zij bevoegd was den paufen te gebieden, en hen te recht te Hellen. Zij ontzette dus de drie die in dien tijd heerfchten, en benoemden éénen nieuwen. De goede keizer reisde zelf tot bij de Pijrenceïfche bergen, of tot de grenzen van Spanje, om den eenen en hardnekkiglten dier paufen te overreeden dat hij van zijne waardigheid zou afzien; doch vergeefs. En nu, nadat de Duitfchers in 't algemeen op deeze kerkvergadering een zoo zeldzaam voorbeeld hadden gegeeven, hoe men de verloorene vrijheid der Christelijke kerk kon herdeden, was de gelegenheid allergunftigst om dit begonnen werk voordtezetten. Dan reeds dit was een groote hinderpaal in den verderen voordgang, dat men een nieuw opperhoofd der kerk verkoos, fchoon de Duitfche bifchopen en andere leeraars onder befcherming der wereldlijke overheden van hun Land veel ftooiioozer en nuttiger hun ambt zouden hebben konnen waarnemen, dan toen zij en deeze overheden nog langer onder de bevelen des bifchops van Rome bleeven. Hoe zeer men dus op deeze kerkvergadering de gemelde bezwaaren tegen de paufen, en deels tegen de geheel aan hun overgegeevene geestlijkheid verder uit den weg poogde te ruiZ 5 men: — ■ Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb, van C. flans, In het jaar 1414.  36a II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 1272 lot 1500 jia de geb. Van C. De Duitfchers verwaai loozen de gelegenheidtot verbetering van den Gods. dienst, men: — en dit noemde men eene hervorming der kerk inj hoofd en leden; — had zulks, echter, geen ander gevolg, dan dat de paus goede beloften gaf voor het toekomende. XVII. Nog ongelukkiger Haagden de Duitjchers in het onderzoek van den grooten Godgeleerden twist van Jan Huss. Deeze gaf hun uitneemende gelegenheid om den toeftand van het Christendom onder hen naauwkeuriger te befchouwen, met de leer der Heilige Schriftuur te vergelijken, en deswegen wijze befluiten te nemen. Doch dit Volk, dat in alles, wat Godsdienst heette, enkel van de uitfpraaken zijner geestlijkheid afhing, zonder zelf te durven denken, moest geduldig aanfchouwen, hoe de, te Conflans vergaderde, bifchopen de leer van Huss als onrechtzinnig veroordeelden , en hem zeiven lieten verbranden. Vergeefs had hem de keizer een veilig geleide beloofd, dat is, eene plegtige belofte gedaan, dat hij volkomen veilig naar Conflans kon reizen, en naar Bohemen terug keeren. De kerkvergadering ge-, loofde, als eene vergadering van geestlijken, niet verbonden te zijn aan de beloften van èen' wereldsclV vorst, fchoon zij indedaad zelve van hem befchermd werd, en zich in sijn gebied ophield. Zij voedde daarenboven het wanbegrip, dat men niet verpligt is eenen dwaalenden Christen trouwe en gegeeven woord te houden: een affchuuwlijk denkbeeld, welk, wanneer deeze vergadering  Gefchiedenis der Duitfchers. V Tijdvak. 363 alleen uit Duitfchers beftaan had, met moeite (ten minden de redenlijke denkwijze onzer Natie doet ons dit hoopen) de overhand zou gekreegen hebben. Doch die alles was nog de eenigfte fchande en fchaade niet, welke de Duitfchers bij gelegenheid van deezen Godgeleerden twist, den eerden, welke op eenen meer vrijen trant door hen behandeld werd, te lijden hadden. De trouwloosheid, waarmede Jan Huss ten dood gebragt was, verontwaardigde de Boheemers dermaate, dat zij de wapens opvatteden, en, na den dood van hunnen koning Wenzel, althands zijnen broeder Siegmund voor deszelfs opvolger weigerden te erkennen. Daarüit ontftonden de zoo bloedige en wreede oorlogen met de Husjieten: want dus noemde men de aanhangers van Huss in Bohemen. De keizer en verfcheidene Duitfche vorsten met hem, voerden onderling krijgsheiren van honderd duizend mannen in dit Land; doch werden overal terug geflagen. Siegmund zelfs was indedaad geen groot krijgsman; daarentegen hadden de Husfieten in Joiiannes Ziska een' der bekwaamde veldheeren. Hij was buitengemeen dapper, ongewoon fchrander tegenwoordig van geest in gevaaren, en gezwind in alle zijne onderneemingen. Doch de barbaarfche woede , welke zijn gedrag tegen zijne vijanden, zelfs tegen ongewapende perfoonen van zijne wederpartij kenmerkte, heeft deezen roem niet weinig bevlekt. Intusfchen wapn zijn bloote naam en tegenwoordigheid ge- Van het jaar 1272 tot 1500 na de geb. van C. en lijden nadeel door den oorlog met de Husjieten. Jaar 1420 tot 1436.  364 H hoöfpb. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het Jaar 1272 tot 1500 na de geb. [ [ • Toeftancr der Duitfchers omtrent het einde der vijftienda eeuw.  384 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. Van bet j jaar 1272 tot 1500 na de geb. > van C. j 1 ] J 1 1 i ] illerwegen tot hen door, maar beloofde ook, ïit hoofde van haar nieuw verkreegen en Lragtig bevorderirtgmiddel, fteeds meer voordrang. Maximiliaans regeering was voor de veetenfchappen, kunsten, wetten enallenutige verbeteringen uitneemend gunstig. Men ton, echter, van deStaatsgelteltenis der Duit"chers nog niet zeggen, dat zij genoeg ge/estigd was, of een' overvloed van zeer goeie wetten had. In fommige opzichten bezaten dj wel veel roemrijke vrijheid ; doch in de neeste bijna volftrekt geene. Ten aanzien «m den Godsdienst en der kerklfjke inrich:ing was 'er nog zoo veel bij hen te doen, lat 'er niets minder dan eene volflagene verandering noodig was, om het Christendom Dok voor de Duitfchers heilzaam te doen vorden. Zulke leeraars van hetzelve, als rhomas Hamerken , die gemeenlijk, naar rijne geboorteplaats Kempen of Kampen in iet Keu'fche, Thomas a Kempis genoemd verd, en op het einde der vijftiende eeuw eefde, waren bij hen nog zeer groote zeldzaamheden. Want, door zijne gefchriften jragt hij de Christenen van het bijgeloof en Je geleerdfchijnende fpitsvondigheden in Godgeleerde zaaken, tot meer zuivere begrippen van geloof en Godzaligheid terug, welke illeen uit de Heilige Schriftuur konden geèhept worden. De zeden der Duitfchers hadden nog veele befchaaving noodig; doch am dezelve weldra daadlijk te doen volgen, was, door de vreedzaame gezindheden eener wet-  Gefchiedenis der Duitfchers, V Tijdvak. 585 wettige rust, welke zij kortlings aangenomen Van h« hadden, de weg reeds gebaand. Schoon de Jaar 12?ï keizers en het Duitfche Rijk in Italië het oTdVgeb» meeste van hunne voorige bezittingen en van C. rechten hadden verlooren, van het Bourgondifche Rijk een aanzienlijk gedeelte aan Frankrijk vervallen was, en de opperheerfchappij des Duitfchen Rijks over Zwitferland nog wankel en onzeker bleef, verhinderde die alles echter- niet , dat dit Rijk, welk nog fteeds groot en magtig was , daaglijks ' gelukkiger kon worden, en zelfs deste ongeftoorder, riaarmaate het in afgelegene gewesten zijn gezag minder met wapenen behoefde te handhaaven. Zoo veele voordeelen en krachten dus , als de" Duitfchers in deezen tijd mogten genieten, wekten de nieuwsgier righeid niet weinig op, hoe zij zich daarvan3 zouden bedienen. we III. Deel: fijr ZES- .  Een Duitscb rnurv ik veröor. zaakt Godi-ditnftige verbetering,kerklijke en geleerde vrijheid , en veele andere voordeelenvoor alle Christenen, 386 II hoofdd. Nieuwe gefchieden» vm boek. ZESDE TIJDVAK. Van de invoering der algemeene en wettige rust, door den vreede des Lands, en van de hertelling des eerflen Christendoms, door de her* vorming, tot den Westphaalfchen vreede. Van het jaar 1500 tot 1648 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent honderd en vijftig jaaren. I. H oe voordeelig ook de toeftand der Duitfchers in het begin van dit tijdvak mogt zijn, in vergelijking met dien van voorige eeuwen; 'er ontftonden, echter, onder hen thands zulke gewigtige veranderingen, dat men ze niet dan onverwacht noemen kan. In dien tijd was het wel niet onwaarfchijnlijk, dat de Staatsgefleltenis van Duitschland, onder befcherming van den inwendigen vreede, fteed» beter worden, de handel meer toenemen, en de geleerdheid nog merkbaarer vorderingen zou maaken. Gedeeltelijk gefchiedde dit ook, fchoon niet volkomen volgends de verwachting welke men koesterde. Doch dat de Duitfchers , reeds in de eerfte twintig jaaren van dit tijdvak, hunnen geduchten en,  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tip vak. 387 en, in fommige opzichten onverwinlijken, geestlijken vorsten , die derzelver voorvaders, en inzonderheid de keizers, meer dan eenig ander volk, onder zeer zwakken tegenftand hadden mishandeld, de gehoorzaamheid zouden opzeggen, en dat deeze proef voor de helft der Duitfchers hoogst gelukkig zou uitvallen : dit kon met geene waarfchijnlijkheid verwacht worden. Dan 'er was onder hen een koen en onderneemend man, die het waagde , voor de algemeene behoeften en wenfchen een openlijke leuze ter oproeping te geeven. Deeze was de Augustijner munnik en leeriiar in de Godgeleerdheid te JVittenbergf Marten Luther. Zeer veele Duitfchers billijkten niet flechts zijne voorHagen om den Christenen hunne oude vrijheid weder te verfchaffen, en het Christendom tot zijnen oorfpronglijken toeftand en nuttigheid wedertebrengen; maar zij volgden ook dezelven met vuurigen ijver. Dus ontftond 'er in Duitschland eene vrije Christelijke gemeente, dat is, een genootfchap van veele milliöénen menfchen, die zich verè'enigd hadden, niet om met de ongebondenfte vrijheid alle hunne invallen in zaaken van Godsdienst voor waarheid aantenemen en te volgen; maar veeleer om de, tot hiertoe plaats gehad hebbende, vermételheid der Christelijke leeraars, van hunne bijzondere denkbeelden en wijzen van voorftellen voor Godsdienst uitteventen en den Christenen optedringen, ten einde te brengen; doch daarBb 2 entegen Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb van C.  Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. van G. ] 1 1 L i 388 II hoofdd.Nieuwegefchieden. vniBOik> entegen niets voor Christendom wilden er* kennen-, 't geen zij" niet in de fchriftlijke lee? van Jesus en zijne zendelingen vonden. De vijanden deezer gemeente noemden haar, eigenlijk zeer onnaauwkeurig, de Lutherfche , dewijl zij niets minder bedoelde dan in de plaats van dien grooten leeraar, die zich als wetgever over den Godsdienst had verklaard , eenen anderen in Luther naamlijk, te verkiezen. Liever svenschte zij de Euangelifclie te heeten, om dat iet haar hoofddoel was het Euangelie van Chrisv rus in deszelfs oirfpronglijke zuiverheid te gelooven.' Echter Hetzij zich ook deezen, fpoeiig algemeen geworden, naam wélgevallen, in500 verre dezelve haar den edelmoedigen en Dnverfchrokken man herinnert, die haar leidsman op deezen weg was geweest. Hoe hij deeze verwonderenswaardige onderneeming, ivelke men de hervorming noemt, volvoerd liebbe ; hoe groot en uitgebreid zijn doel;inde , hoe roemrijk de middelen, waarvan üj zich bediende, en hoe magtig de hinderrïsfen waren, welke hij moest te boven komen ; welke Duitfche Landen en Volken geheel of ten deele hem zijn toegevallen ; hoe Je Duitfchers in Zwitferland gemeenfchaplijk met hem en zijne vrienden, fchoon niet zonJer eenige verfcheidenheid van bijna louter aeuzelachtige begrippen, juist tot het zelfde Joel hebben gearbeid: deeze en andere 9> iaartoe behoorende, bijzonderheden zijn reeds li het tweede deel van dit werk, waarin de  gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 385 gefchiedenis van den Christelijken Godsdienst voorkomt, uitvoerig medegedeeld. II. Ongetwijfeld is deeze onder alle de daaden der Duitfchers de lofwaardigfte en algemeen nuttigfte. Hunne oude vrijheidliefde, welke, zoo veele eeuwen agterëen, met de wapens in de hand voor burgerlijke rechten geftreeden had , dong thands naar den hoogden prijs, naar vrijheid van verftand en geweeten, — en overwon zonder geweld van wapenen, 't Geen weleer veele duizende Christenen niet alleen vergeefs, maar ook dikwijls ten koste van hun leeven gezocht hadden , werd thands door een' Duitfchen munnik tot ftand gebragt, in weerwil eener magt, welke keizers en koningen verpletterd had. Deeze onderneeming der Duitfchers is te merkwaardiger , omdat zij ook voor die Volken en Landen, welke zich dezelve niet ten nutte wilden maaken, eene weldaad is geworden, door hun eene dringende aanlei-, ding te geven om hunne kundigheden allengskens uittebreiden of te volmaaken, en hunne kerklijke afhanglijkheid, of liever flavernij, eenigzins te verminderen. Doch de Godsdienstige hervorming, door de Duitfchers te weeg gebragt, rijst nog daardoor ongemeen in waarde, dat zij, behalven eene meerdere zuiverheid in het geloof en de geheele kerklijke inrichting, nog zoo veele andere nuttige veranderingen veroorzaakte. Waar zij aangenomen werd, zag men de Duitfchers verr draagzaamer, van alle vervolgingen hunner Bb 3 mede- Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. T,n C. Daardoor werd de toeftand van Duitschland zeer veranderd,  Van hat jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. 3o II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; medeburgeren af keerig , in hunne gefprek» ken en daaden minder fchroomvallig en deugdzaamer van zeden. De leeraars werden, door de opheffing van het verbod des huwelijks en van alle geloften der munnikken, met de burgerlijke maatfchappij naauwer verëenigd. De bevolking der Landen nam met het gezellige genoegen zigtbaar toe. De vorsten hernamen hunne rechten in kerklijke zaaken, welken zij ten tijde der eerfte Christenen gehad hadden. Iedereen gebruikte nu zijn verftand vrijelijk in weetenfehappen, kunsten en andere oefeningen. Echter had de hervorming voor de Duitfchers ook onaangenaame gevolgen. Na dat zij door dezelve in twee groote gemeenten, de Roomfche , of, gelijk zij zich zelve noemt, de Roomsch-Catholieke, en de hervormde , verdeeld zijn , veroorzaakte zulks Godgeleerden haat, veelerleije verdrukkingen , geweldenaarijen, bittere twisten en zelfs bloedige oorlogen. Doch van dit alles hebbe men de fchuld geenszins aan de hervorming te wijten, maar aan die Duitfchers, die hunnen medeburgeren de pas verkreegene Godsdienftige vrijheid misgunden; en fomtijds ook aan hun, die onder haar genot hunnen pligt vergaten om iederen Christen, wiens begrippen van de hunne verfchilden, met liefde te verdragen. Reeds was omtrent in geheel Duitschland de hervormde denkwijze doorgedrongen. Naauwlijks bleef Bei/eren nevens de nog voorhanden zijnde bisdommen over , waar men haaren ongedwongen voord-  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 391 voordgang met geweld verhinderde , tot dat, eindelijk , de paufen met hunne geestlijken en de vorsten, door beiden geleid , haar ook in andere Landen met geftrengheid onderdrukten. III. Maximiliaan de eerste beleefde nog het begin der hervorming. Doch deeze goede keizer gevoelde zelf haare noodzaaklijkheid op eene uitneemende wijze. Onder zijne regeering waren zoo veele kerklijke wanorden, welke ook op den burgerlijken toeftand der Landen invloed hadden , voornaamlijk door der paufen buitenfpoorigheden, ontdaan, dat niet alleen de Duitfche Rijksftaacen meermaalen op derzelver herftelling aandrongen, maar ook, eindelijk, de keizer zelf voornam eene kerklijke verbetering intevoeren. Hij befloot dus, of had, ten minsten, den inval, om, wanneer de woestkrijgshaftige paus van dien tijd zou.geftorven zijn, van de keizerlijke waardigheid afftand te doen , tot den geestlijken ftaat overtegaan, en zich tot deszelfs opvolger te doen verkiezen, om alsdan deeze gewenschte verbetering te kunnen ondernemen. Doch dit ontwerp werd weldra verijdeld. Gelukkiger Haagde de keizer in de verdere bevestiging van den vreede des Lands, en de goede burgerlijke inrichting van Duitschland, welke hij in gemeenfchap met de Rijksftaaten invoerde. Dus werd 'er een Rijksbeftuur, dat is, eene vergadering van keurvorsten en andere Rijksftaaten gefticht, wélke, onder 's keizers voorzitting, in de alBb 4 ge- Van het iaar 1500 :oti<548 na de geb. van C. Gevleidheid des Duitfche» Rijks onder Maxi» miliaacï BBM I.  Van 'net jaar it in de zeventiende eeuw, een foort tn voorrecht was, alleen voor de keizers enietbaar. IV.  pefchiedems der Duitfchers. VI Tijdvak. £93 IV. Het Duitfche krijgswezen onderging, eensgelijks, ten zijnen tijde, eene merkwaar-^ dige verandering. Reeds in de veertiende n: eeuw had men hier en daar, in plaats van het « krijgsvolk, dat door de leenmannen der vorften op derzelver kosten moest worden gelé- >'* verd, het gebruik van, voor geld gehuurde,^ ftrijders, pf in den eigen lijken, zin foldaaten, Zi begonnen in te voeren , omdat men zich van deezen langer en vrijer bedienen kon, dan van genen. In het vervolg der vijftiende E eeuw werd dit in Duitschland fteeds meer de fc gewoonte. De keizer en Rijksftaaten begeerden van hunne Staaten en leenmannen minder; perfoonlijke krijgsdiensten, dan geld, om zelve ibldaaten te werven, welken zij ook daarom te liever gebruikten, omdat zij zich aan de krijgstucht gemaklijker lieten gewennen. Hierdoor , zoo wel als door eene andere, omtrent gelijktijdige, inrichting, volgends welke de vorsten ook in vreedestijd talrijke benden geoefend krijgsvolk op den been hielden, werden zij, deels ook in Duitschland, van tijd tot tijd magtiger. De adel, welke tot hiertoe van 's Lands krijgsmagt meester was geweest, verloor thands dit voorrecht, en werd alleen van de vorsten afhanglijk. Doch inzonderheid hebben de Duitfchers het, reeds zoo lang verachte, voetvolk weder in aanzien gebragt, en zelfs aanleiding gegeeven, dat in het vervolg de voornaamfte kracht der legers en veldtogten in hetzelve beftaan heeft. Tot hiertoe was de, van het hoofd tot de voeten Bb 5 zwaar Van het4 ar 1500 1164S 1 de geb. ;n C. i/erandetjg in het uitjche ijgswen. igenlijke ldaaten»  Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. v«n C. Landsknechten. 394 II hoofdq. Nieuwe gefchieden. vin boek. zwaar gewapende , adelijke ruiterij, (in het Fransch gens d'armes, dat is , volkomen gewapende lieden genoemd,) in veldflagen en alle andere krijgsbedrijven van den meest beflisfenden invloed geweest. Het voetvolk, integendeel , dat nevens haar diende, was wel talrijker; doch zonder keuze bijeen geraapt , weinig geoefend, ligt gewapend, en flechts tot min belangrijke aanvallen gefchikt; ook diende onder hetzelve nimmer de adel. Doch thands fielden de Zwitfers het eerst tegen deeze ruiterij , welker geweldige aanval bijna niet te weêrftaan was , dappere en wél gedekte benden voetvolk , waardoor zij haar overwonnen. De overige Duitfchers vormden zich weldra een even wél geoefend en moedig voetvolk. Men noemde hetzelve in het algemeen knechten, dat is, dienstbetooners; doch inzonderheid Landsknechten, omdat zij het vaderland dienden, ook lansknechten, naar de lanfen, welke zij droegen. Weldra werd dit Duitfche voetvolk zoo beroemd, dat de koningen van Frankrijk, omtrent het begin der zestiende eeuw, zich hetzelve, eensgelijks, aanwierven ; waaronder vooral de zwarte benden, gelijk zij naar haare zwarte wapenrusting genoemd werden, uitmunteden. Maximiliaan voerde eenige Verbeteringen onder het Duitfche krijgswezen in, waartoe hij voornaamlijk van zijnen voortreflijken veldheer, Georgius van Frundsberg of Freundsberg, gewoonlijk Fronsberg genaamd, heer van Mindelheim in Swaben , werd bijgeftaan. Het  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 395 Het zwaare gefchut werd meer volmaakt, in den oorlog beter bediend, en het krijgsvolk voor het eerst in volkomen gelijke benden afgedeeld. Doch, fchoon de Duitfchers. door deezen keizer aangevoerd , met alle onverfchrokkenheid vochten, was hij , echter. nooit minder voorfpoedig , dan in zijnt oorlogen in Italië en andere Landen. Dii was zoo wel aan geldgebrek, welk door zijne eigene verkwisting werd veroorzaakt, als aar de onbeftendigheid zijner ontwerpen en handelwijzen toetefchrijven. Voor het overige behoort hij onder de lofwaardigfte keizers, bezat ook eenige geleerdheid, moedigde de kunften en weetenfehappen met nadruk aan, liet inzonderheid de oude Duitfche gefchiedenis en de geflachtlijsten der oude vorstlijke huizen in Duitschland vlijtig opzoeken en befchrijven, alsmede de oude oirkonden er narichten, welke de rechten en twistgedingen des Duitfchen Rijks betreffen, zorgvuldiger bewaaren, dan tot dusverre gefchied was, Vanhier, dat men hem te recht de betere inrichting der archiven, of verzamelingen van oorfpronglijke Staatspapieren, in Duitschland toefchrijft. Onder zijne regeering zijn ook de eerfte _ daalders geflagen. Men ontdekte, naamlijk, x&Jóachimsdal in Boheemen, een zeei voordeelige zilvermijn. De graaf van Schlick. bezitter derzelve , liet daaruit, juist in hei begin der zestiende eeuw, een nieuw foort van grooter zilvergeld ! van twee loot flaan. Men noemde hetzelve , naar het gezegde dal, daal- Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. Eerfte Daalders,  t Van het jaar 1500 tot 1648 ha de geb vanjC. Gedrag van KariL den V, ten aanzien der hervorming. Hij regeert van hetj. 1519 tot 1556. ) 1 1 < 1 1 ] < < l ï V 1 396* II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.' daalders, naderhand Rijksdaalders, als zijnde een Rijksmunt van Jodchimsdal. V. Een nog uitgebreider veld voor eene werkzaame en, den Duitfchers nuttige, regeering vond Maximiliaaks kleinzoon en opvolger, keizer Karel de vijfde , die reeds koning van Spanje, heer der Nederlanden en van verfcheidene, tot het Spaanfche Rijk behoorende, gewesten in en buiten Europa was. Want, ten tijde van zijnen grootvader, had men nog flechts zwakke beginfelen der kerkverbetering gezien, zoo dat het nog zeer twijfelachtig bleef, of zij indedaad wel imner tot ftand zou komen. Doch Karel aad naauwlijks den troon bereikt, of hij zag laare volkomene uitbarfting , welke door ^eene magt meer te weêrftaan was. Hij zag nilliöenen Duitfchers haar met eene Vuurige jegeerte aangrijpen. Om hen daarin te jefchermen of te verhinderen, bezat hij renoegzaame magt, welke, echter , zijn loorzicht en fchranderheid behoefde. Ook )ood zich hem juist daardoor de gewensche gelegenheid aan, welke nog nooit een teizer gehad had, om zich en alle volgenIe keizers , door de Duitfchers zelve , geieel onafhanglijk te maaken van de paufen, n, na het verkrijgen van zulk eene vrijheid, ijne Natie en zijn Duitsch Rijk meer dan imner te doen bloeijen. Karel was wel in :aat om dit alles met kracht doortezetten , oe zeer ook de Rijken, weiken hij beeerschte, grootendeels verre van elkander ver-  'Oefchiedems der Duitfchers. VI Tijdvak. 39? verwijderd lagen. En het was juist uit hoofde van deeze geduchte magt, dat de Duitfche vorsten op eene, min of meer nieuwe, wijze voor het behouden hunner rechten en vrijheden zorgden. Immers, fchoon reeds meermaaien den keizeren, bij hunne verkiezing voorwaarden waren voorgefteld, naar welke zij regeeren moesten, was zulks, echter , nooit met zoo veele plegtige omftandigheden gefchied als thands, daar de keizer bij eede moest belooven, dat hij in alle gewigtige Rijksbelangen niets zonder toeftemming der keurvorsten doen, en niet flechts ten beste en ter eere des Rijks regeeren, maar ook altoos rechtvaardig , nimmer geweldig , zou handelen. Vanhier noemde men dit het keurverdrag. Dergelijke voorfchriften van regeering, min of meer veranderd of uitgebreid, hebben federt alle keizers bezworen. Karel was, desniettegenftaande, nog fteeds in ftaat,om den geweldigen kerklijken opftand, welke in zijnen tijd geheel Duitschland trof, met nadruk te leiden en zich ten nutte te maaken , en, nog vóór Ijet einde zijner regeering,' was deszelfs uitflag vrij gunftig. Doch in het algemeen waren Godsdienst en kerk geene voorwerpen zijner heerfchende oogmerken en onderneemingen. Slechts dan achtte hij dezelven eene buitengewoone aandacht waardig, wanneer ze met groote eergierige Saatsontwerpen, met magtige verbintenisfen en oorlogen, aanfpraak op- of bewaaring van zekere Landen, met één woord, wanneer ze met het- Va n het jaar 1500 tot iö4s" na de gebï van C- Keurverg 3rag.  Van het jaar 1500 toe 164S na de gel van C. Karel de v. en het Duitfche Rijk winnen veel dooi de hervoj tting. 398 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. het aanzien van zijn geflacht en perfoon eenigzins verbonden waren. Hij liet dus der ,, kerkverbetering liever haaren fnellen loop voordzetten, dan dat hij dien zou poogen te befluuren of te fluiten. Heeft hij fomtijds deezer gróote zaake tegengewerkt, wanneer de goede verftandhouding met den paus, dien zij ten uiterften haatlijk was, zulks vorderde: op andere tijden heeft hij haar weder deste meer begunftigd. Zijne bijna onöphoudlijke oorlogen met de koningen van Frankrijk wegens de aanfpraak, welke zij maakten op eenige Landen van Italië, hielden hem meest altijd bézig. De Duitfchers volgden hem in dezelven bij meenigte, fchoon hij ook veel Italidansch en Spaansch krijgsvolk gebruikte. Zij werden daardoor nog krijgshaftiger, en hielpen hem meest altijd overwinnen. Daarentegen twisteden zij onderling over den Godsdienst, en werden zelfs in binnenlandfche oorlogen gewikkeld. VI. Karel, die een zeer fchrander vorst was, wist en gevoelde alles, wat ieder vorst, en vooral de keizers, zich van de hervorming konden belooven. Schoon hij haare aangenaame vruchten, uit hoofde van andere Staats- * belangen , welke zijnen gantfehen geest innamen , flechts in eene geringe maate genoot: was, echter, dit, in vergelijking van voorige tijden , reeds groot genoeg; en zelfs buiten zijn toedoen, ja fomtijds bijna te midden van zijnen tegenftand, werden alle de rechten der keizers en des Duit- fchen  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 399 fchen Rijks herfteld. Hij was de laatfte keizer, die zich van den paus liet kroonen. Van deeze vernederende plegtigheid, met welke de paufen den valfchen waan hadden verbonden , als bezat zonder dezelve geen keizer het volkomen genot van alle zijne voorrechten, zijn de keizers en Duitfchers in het algemeen , door de grondregels der hervorming , verlost. Door haar nam ook het aandeel, welk de paufen anders aan de verkiezing der keizers hadden, gantschlijk een einde ,• zij maakte het voordaan deezen geestlijken vorsten onmooglijk, Duitschland, door hunne bevelen, immer weder zoo vrijelijk te verontrusten en in het ongeluk te Horten. Zelfs Karel en andere Duitfche vorften, die de hervorming niet aannamen, konden, echter, reeds, als onder haare befcherming, hunne rechten in kerklijke zaaken veel vrijer, dan vóórmaals, doen gelden. Daar het, boven dit alles , tot de Staatkundige oogmerken deezes keizers behoorde, de paufen te vernederen , die zijne opperheerfchappij , vooral in Italië, fteeds hadden poogen te beperken : konden hem de , in Duitschland toeneemende, gezindheden ten aanzien der paufen daartoe deste meer aanmoedigen. Daarom was hij , na verfcheidene eeuwen, de eerfte keizer, die eenen belangrijken ftap deed om zijnen keizerlijken zetel, de ftad Rome , te hernemen. Hij had het geluk, dat door zijne veldheeren Frans de kf.rste , koning van Vrankryk , in een' veldflag gevangen werd ge- nomen. Van het; jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C,  400 II hoofdd: Nieuwe gefkhietieü. vin boet. , Van het jaar 1500 tot 1648 pa de ggb. van C. Karel laat Rome uitplunderen, en den paus gevangenhouden. In 'c jaar ■ nomen. Na eenigen tijd gaf hij hem , ondei harde voorwaarden , zijne vrijheid weder; doch terftond verëenigde zich de paus met deezen koning tegen den, nu in Italië te magtig geworden, keizer. Karel befloot den paus daarvoor te llraffen. Zijn krijgsheir veroverde Rome ftormenderhand , en plunderde deeze ftad , toen een van de rijkfte der wereld , verfcheidene agterëenvolgende weeken , terwijl de paus in het kasteel van Rome% de Engelenberg geheeten, gevangen zat,, en zes maanden bleef, tot dat hjj den keizer veel gelds en andere voordeelen ter zijner verlosfing had toegedaan. In het keizerlijk leger dienden ook meer dan twaalf duizend Duitfchers. Gelijk het de gewoonte van dien tijd, was, dat, bij het uitbarften van een' oorlog, een beroemd en van de foldaaten bemind veldheer zijn voorneemen bekend maakte om een leger te werven, welk dan ook weldra, door den toeloop van verbondene krijgslieden , voltallig werd: zoo hadden zig ook diands, toen Fronsberg zulk een voorneemen bekend maakte, veele duizende Duitfchers weldra onder zijne vaanen verëenigd,' van welken een taamlijk aantal tot de hervormden hehoorde. Doch, niettegenftaande deeze laatfte bijzonderheid, en fchoon zij door den paus, bij hunne aankomst, als Lutherfchen in den ban werden gedaan, waren het, echter, de Duitfche foldaaten, die , bij de plunderingen verovering van Rome, de gruuwzaamte van alle, welke deeze ftad nog immer onder'-'  Gefchiedenis deï Duitfchers. VI Tijdvak. 40! dergaan had, volgends getuigenis der Italiaa nen van dien tijd, de meefte menschlijkheh betoonden. De Itali'danen en Spanjaardet onder het keizerlijk leger, die, echter, vooi ijverige Roomsch - ca tkolieken werden aange zien , begingen , uit geldgierigheid en buitbejag , de affchuuwlijkfte wreedheden teger de ongewapende inwooners , mishandelder de voornaamfte geestlijken, en (paarden zelf: geene kerken. De Duitfche foldaaten, inte gendeel, hernamen wel een gedeelte dei fchatten , welken Rome , onder veelerleij* voorwendfels van Godsdienst, hunnen voorouderen ontvreemd had; doch vergenoegder zich met een' maatigen buit, betoonden zich minzaam jegens hunne gevangenen, en verleenden zelfs veelen van hun eene veilige fchuilplaats tegen de befpottingen en wreed, heden der krijgslieden van andere Volken. En dit gedrag der Duitfchers wordt door eeri voortreflijk Itali'danscli gefchiedfchrijver aan hunne meer zachte en goedaartige inborst toegefchreeven. VII. Onder alle de daaden van Karel den vijfden was, veelligt, niets gefchikter om de Duitfchers aantemoedigen ter voltoojing van het gebouw hunner kerklijke vrijheid, dan dit zijn gedrag jegens het opperhoofd zijner kerke. Ondertusfchen bleef hij zelf reeds halverweg ftilftaan. Het bijgeloof zijner onderdaanen in Spanje , waar hij zich in dien tijd ophield, benam hem den moed om te erkennen, dat dit alles op zijn bevel gefchied III. Deel. Cc Was, . Van heê I jaar 1500 'tot i6j8 ! na de geb, ■ van C. 1 De Godsdienstigevreede van dugsburg herflelt de' rust in Duitsch' land.  402 II.hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 1500 tot 1648 na de gebTan C. wss. Rome zelf kon hij niet behouden, fchoon hij het veele maanden in bezit had, en zijn nabuurig koningrijk Napels hem dit bezit gemaklijk maakte, in de voorige eeuwen was het altijd voor de keizers en Duisfchers een bron van rampen geworden, wanneer zij hunne rechtvaardige aanfpraak op Rome wilden doen gelden. Thands kon het den Duitfchers deste meer eer en voordeel verfchaffen, wanneer zij dit groot bifchoplijk Rijk, welk zij in hun vaderland met zoo veel voorfpoeds de gehoorzaamheid begonnen optezeggen, in deszelfs eigen zetel ondermijnden, en den paus weder eerften bifchop des Duitfchen keizerrijks maakten, gelijk hij onder Karel den grooten geweest was. Doch 3ïc ontwerp was voor Karels overige bedoelingen , voor de gezindheden van een aanmerklijk gedeelte zijner onderdaanen, voor den toeftand zijner geldmiddelen en krijgsinagt, gelijk voor nog andere omftandigheden , -of te groot, óf, ten minsten, uiterst moeijelijk. Nog meer: drie jaaren , na dat zich zulke voortreflijke uitzichten voor hem hadden geopend, had hij reeds weder met den paus een verbond van vriendfchap aangegaan, om de Franjchen uit Italië te weeren. En, fchoon hij den Euangelifchen vrijheid gaf om op den Rijksdag te Augsburg hunne geloofsbelijdenis openlijk te doen , wilde hij hen tevens door bedreigingen dwingen , om iïch op nieuw aan den paus te onderwerpen. Doch daardoor noodzaakte hij de Euan~  Gchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 403 Ëu'dngelifche Rijksftaaten, om, ter verdeediging van hunne en hunner onderdaanen geweetensvrijheid, een onderling verbond aantegaan, dat, naar Smalkalden, waar hetzelve gefloten werd, het Smalkaldlfche bondgenootschap heet. Daardoor wilden zij, wel is waar, nimand benadeelen, en geen' Duitfcher met geweld hunne begrippen doen aannemen; doch nu fteeg de verbittering der beide partijen over Godgeleerde gefchillen in Duitschland fteeds hooger, welke, echter, gantsclijk vóórgekomen had kunnen worden, wanneer de Duitfchers, in navolging der eerfte Christenen, elkander hunne Godsdienftige vrijheid ongeftoord hadden laten genieten. Weldra kwam het daarover tusfchen hen tot openlijke vijandfchap. DeRodmsch-catholieken zochten den voordgang van den Euangelifchen Godsdienst in hunne en andere Landen met geweld te fluiten; terwijl, integendeel, de Euangelifchen zich en hunne bondgenooten met wapenen befchermden, en de overhand behielden. Daar ook 's keizers poogingen, om deezen geweldigen ftrijd door vreedzaame onderhandelingen ten einde te brengen , vruchtloos waren, en zijne veelvuldige afwezigheid uit Duitschland voor zijn gezag aldaar nadeelig begon te worden, geloofde, eindlijk, Karel —in plaats van eene algemeene Godsdienftige verdraagzaamheid intevoeren — dat de handhaaving zijner waardigheid een' aanval op dit, te magtig geworden , Smalkaldifche bondgenootfchap van hem vorderde. Cc i In Van het jaar 500 tot 1648 na de geb. van C. Het Smal' kaldifcne verbond, j. 1541 j. I54&  V = - -e: iai: r-to: ' - -: C5 et ge: >«z L. j- 1555- 404 ÏI hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin iobk. In krijgsmagt overrxoSen zij hem verre; doch hunne onêensgezindheid en zijne uimeemeode , '~c~ïzr.zi:'-z:i z-scz her. weldri de vei-, fte overwinning. H;j joeg deeze boedgenooten cit één, en lcheen nu ook hunne GodsdteritéJeferirg :e willen c:.de;d:ui;ken 1 c_c: het wes herc genoeg zijn keizerlijk gezag cie: Hechts herteld, maar zelfs zeer verheven :e hebben. Hij voerde de voornaamfte hoefden der Euar.gtlifchsn, den keurvorst van Süxen en landgraaf van Heffen, als gevangenen met zich rood, en oefende in Duitschland eene vrij willekeurige magt, zonder zich over de Rijkswetten zeer :e bek:-meren. VerUer, dat hij, ten laatften, door den keurvorst van Saxen, Malrits, zoo plotslijk met een krijgsheir orervaüen werd, dat Karel de bezwaaren der Duisj:ke vorsten beloofde uk den weg te ruimer.. De Godsdienifige vreede, welke te Augsburg getlooten werd, ^nadat cat rren te vóóren reeds meer dergelijke verbonden getroffen, doch weinig naar dezelven gerattceld bad legde voomaim den grond ter vereffening der langduurige geschillen tusfchen ce Rocmsch - cathotieken en Euangtlifchen, waardoor de laatften ook veele vervolgingen in Duitschland hadden moeten lijden. Bij dit vreedesverdrag werd bepecld - eet ce A~z:i~rgf'.c geloctsger.:,;ten (dus noemde men de EvëngrLyciea, ree: henr.e, te A-z.i:.rz overgeleverde, geloofsbelij deels / hunnen Godsdienst ir. 01 geftoorde rust oefenen, de geestlijke goederen, da:  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 405 dat is, de bisdommen , abtdijen, kerken en andere gedichten , gebouwen en inkomften der Roómsck- catholieke kerk , welke zij tot hiertoe in hunne Landen aan zich getrokken hadden, verder behouden, en voor de geestlijke rechtbanken de bifchopen niet zouden behoeven te recht gelteld worden. Doch 't geen 'er nog verder bijgevoegd werd, dat ieder Rjómsck - cat hollek geestlijke , die tot de Euangelifchen overging, zijn ftift of ambt terftond zou verliezen, ftuitte in Duitschland den verderen voordgang der hervorming. Verfcheidene bifchopen, zelfs geestlijke keurvoriten hadden zich reeds voor dezelve beginnen te verklaaren, en wenschten haar ook in hunne lliften in te voeren, 't geen dus nu onrnooglijk werd. VUL De Godsdienftige vreede was voor de Duitfchers de voornaamfte weldaad der regeering van Karel den vijfden. Na elkan-, der, meer dan dertig jaaren, de kerklijke vrijheid en verdraagzaamheid in zaaken van Godsdienst betwist te hebben, ondervonden zij, eindelijk , dat hun niets heilzaamer was, dan elkander daaromtrent te verdragen, te meer, cair zij allen overigen Christenen zulk een groot voorbeeld van dergelijke vrije gezindheden gegeeven hadden. Deeze vreede was wel niet door Karel bedoeld; doch ter bevordering eener gemeenfchaplijke werkzaamheid ten beste van Duiischland, was 'er indedaad geen beter middel uittedenken. Voor het overige was de langduurige regeering van C c 3 Ka- Van het jaar 1500 tot 10^8 n de geb. • an C. Voo rdeeen vanKA- t£LS redering■ oor de 'Juitfchtrs.  4o5 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jar i sco tot 1648 na de geb, Tan C. Hij doet ifitand Karel niet onvruchtbaar in nuttige inrichtingen voor de Duitfchers, niettegenftaande zijne bijna ona'fgebrokene oorlogen en de veelvuldige reizen, welke hij naar zijne afgelegene Rijken en Landen doen moest, hem niet toelieten met eigene oogen en aanhoudende zorg alle de belaagen van Duitschland gade te flaan. Zijn broeder, koning Ferdinand , die meestendeels zijne plaats vervong, en de ijver der Duitfche Rijksftaaten , vervulden dit gebrek. Dus werd de vreede des Lands nog meer bevestigd, het Rijkskamergerecht een nog betere handelwijze voorgefchreeven, en, onder andere dergelijke Rijkswetten, ook eene over het halsgerecht ingevoerd, door welke het onderzoek en de ftraf van grove misdaaden, waarin tot dusverre zoo veele misbruiken plaats hadden, naauwkeuriger werden bepaald. Deeze wet, welke nog heden in Duitschland veel gevolgd wordt, hoe zeer ten uiterften geftreng, en ten aanzien der juistheid van denkbeelden omtrent misdaaden, de middelen om ze te bewijzen, en den aart der ftraffen, voer derzeive gefchikt, nog onvolkomen , was, echter, een gewigtige ftap ter verbetering der halsrechten. Eigenlijk deeden de Duitfchers zelve onder deeze regeering meer, dan de keizers en hunne vorsten, om zich van alle zijden te verheffen; doch aan derzelver befcherming hadden zij veel te danken. IX. De laatfte oorlog , door Karel gevoerd.  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 40 voerd, was eigenlijk de eerfte ten beste vai Duitschland. Doch hij kon dien ook nie ontwijken. Want toen hij, na de Smalkaldi fche bondgenooten te hebben overwonnen, d< Duitfche Rijksftaaten te geftreng en heersch zuchtig behandeld had, trok zich de koning van Vrankrijk, in fchijn, hunne ziak aan en viel met een leger in Duitschland; doel eigenlijk met oogmerk om de bisdommer Mets, Tulle en Verdun te bemagtigen. Ka rel, die dezelven weder aan Dultschlanc wilde hechten, beoorloogde hem deswegen doch met een ongelukkig gevolg. Hij, dii anders bijna altijd overwinnaar was geweest heeft in zijne laatfte jaaren meer dan éénmaa moeten wijken voor wapens van vorsten, di< zijne magt niet bezaten, en zijn gezag ooi in andere opzichten merkbaar zien daalen Het verdriet, welk hem dit baarde , bene vens zijn zieklijk ligchaamsgeftel, deeden hen befluiten, om van de regeering van Dultsch land en alle zijne overige Landen afftand t( doen. Na dit gedaan te hebben, begaf hi zich met een maatig inkomen, welk hij ziel voorbehield, naar een klooster in Spanje waar hij eene meer warme en gezonde luch en de verkwikkingen van een ambt-en zorg loos leeven wilde genieten, en zich tot zij nen naderenden dood bereiden. Hier hield hij zich dus bézig, deels met Godsdienftige oefeningen en gefprekken, deels mei zijn tuin, welken hij zelf beplantte , deels met allerleije kunsten en werktuigen, ó: Cc 4 doo; 7 I Van bet . jaar 1500 1 tot 1648 ' na de geb. i van C van de re■ geering. 1 L l I > L 1 i 1  Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb van C. Karel viert ziine eigene lijkfUatfie. '408 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek, door hem zeiven, óf door anderen onder zijn opzicht vervaardigd. Daartoe behoorden ook grooter en kleiner uurwerken. Men verhaalt van hem, dat hij, de onmooglijkheid bemerkende om onder dezelven twee te vindén, welke met eene volkomene onderlinge gelijkheid den tijd aanweezen, berouw zou gehad hebben over de ijdele poogingen zijner vóórige jaaren, om menfchen tot eene volmaakt gelijke denkwijze over zaaken van Godsdienst te brengen. Doch, na eenigen tijd, toen hij merkbaar zwakker en ellendiger werd van ligchaam, zonk ook zijn groote geest neder. Hij volgde het geitrengile leeven der munnikken, zijn eigen lichaam kwellende , geesfelende, fmartlijke boete doende, en hoopen? de Gods genade daarmede te verdienen. Eindelijk kwam hij tot den zonderlingilen inval om zich met den naderenden dood meer bekend, te maaken. Verre de meeste menfchen verdaan de groote en noodzaaklijkfte kunst niet, welke alleenlijk beflraat in de gewoonte om daaglijks met een gerust en blijmoedig geweten aan den dood te denken. Liever verwijderen zij, geduurende hun leeven, dit denkbeeld van zich, en vinden hetzelve dus te geduchter, wanneer zij fomtijds genoodzaakt worden om 'er zich mede bézig te houden. Ook Karel fchijnt van dit gebrek niet vrij geweest te zijn. Hij behoefde een uitwendig vroome plegtigheid van ongewoo» nen aart om te leeren derven, en vierde zijne eigene lijkftaatfie. In de kloofterkapel werd  • ~—/—r XJjldiïatie van KEIZER KABEL V-lgLevendeuLgvcn.   Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 401 zijn graf gereed gemaakt; aldaar legde mei hem met doodskleederen in een kist rondom hem Honden zijne huisdienaars me brandende fakkels; de geestlijken zongen ei baden voor de rust zijner ziele; hij bad, bit terlijk fchreijende, mede, en, ten laatften, wen zijn kist met gewijd water befprengd. Doel door dit bijgeloovig bedrijf had hij zijne ziel en ljgchaamsvermogens zoo fterk ingefpan nen, dat hij, kort daarna, daadlijk ftierf. Weinige vorften hadden zoo veel menfchen kennis en bekwaamheid om gefchikte perfoo nen te kiezen ter bereiking van allerleije oog merken , als Karel. Hij was on vermoeit werkzaam, uitneemend Staatkundig, en eer geoefend krijgsman. Doch de middelen, waarvan hij zich ter bereiking zijner doelëinder bediende, waren niet altijd met braafheid er trouw overè'entebrengen: een gewoon gebrek van hun, die, gelijk hij, door onverzaadlijke heerschzucht bezield worden. X. Nu was de grond gelegd, waarop de Duitfchers, met meer fpoed dan ooit, eenige andere Natie , het nieuwe gebouw hunner gelukzaligheid voltooijen, dat is, veel geruster, befchaafder, wijzer, deugdzaamer, geleerder, vernuftiger, en in alle foorten van genoegen en fchatten rijker konden worden , dan zij anders geweest waren. Want een zeer groot gedeelte van hun had zich van de lastige banden verlost, waardoor hun verftand weleer geboeid was; en alle de overigen konden dit voorbeeld volgen, wanneer flechts ieder zijne gaaven en bekwaamheden, thands door de Cc 5 vei- ) l Van het , jaar 1500 ' tot 1648 c na de geb, l van C. i 1 l De Duit. fchers maaken ,.in de eerfte jaaren na den dood vaq Karel den v, niet veele vor« deringen.  4i o II hoofdd. Nieuws gefchieden. vin boek. Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb van C. Gedrag der keiaers. Hü reg. van't j 1576 tot 3612. veiligheid der wetten befchermd, tot de eene of andere nuttige bézigheid wilde gebruiken. Hierbij kwam nog ten aanzien van hun, die de hervorming hadden aangenomen, zekere bezielende ijver, of een onweêrfiaanbaare drift, om zich, door de pas verkreegene vrijheid, boven alle hindernisfen te verheffen. Want 's Volks geest, zoo veele eeuwen met geweld gefluit, barstede thands deste onftuimiger los tot het doel, waartoe dezelve gefchikt was. Doch hoe gelukkig en veelbeloovend het begin ook ware, welk de Duitfchers onder Karel den vijfden gemaakt hadden: hunne vorderingen, echter, op deeze groote, voor hun geopende, loopbaan beantwoordden in verre na niet aan de verwachting. Dit was aan verfcheidene oorzaaken toetefchrijven. Karels broeder en opvolger als keizer, Ferdinand de eerste, gedroeg zich wel zeer gemaatigd in zaaken van Godsdienst , en poogde zelfs de beide gefcheidene gemeenten in Duitschland, door toegeevendheid van de zijde der Roomsch - Catholieksn, met elkander te verzoenen. Nog zachter dacht over dergelijke zaaken zijn zoon, Maximiliaan de tweede , die na hem regeerde: een zeer goedaartig, doch tevens fchrander, werkzaam en rechtvaardig vorst; niet flechts ongemeen verdraagzaam in Godsdienstige zaaken, maar ook in zijne jongere jaaren het Euangelifche geloof zoo ijverig toegedaan, dat alleen de kunstgreepen van deszelfs magtige vijanden, gepaard met zijne Staatkundige oogmerken, hem verhinderden, om ter gunste van hetzelve veel  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 411'' veel meer te verrichten. Doch deeze beide keizers regeerden flechts agttien jaaren ; de zoon van maximiliaan , integendeel, Rudolf de tweede , die noch hunne gezindheden noch hunne wijsheid had, zes- en dertig. Ten zijnen' tijde heerschte 'er eene verwarring in Duitschland, welke nog lang na hem de treurigfte gevolgen had. Deels uit ongefchiktheid voor de regeering , deels uit meerdere geneigdheid tot zekere kunften en weetenfehappen, (inzonderheid tot de fcheikunst, de fterrenkunde en den draaibank,) liet zich Rudolf gantschlijk van zijne Staatsdienaaren en geestlijken , naar de oorgmerken der Spaanfche en pauslijke hoven, beftuuren. Doch deeze oogmerken hadden geenszins het algemeene welzijn aller Duitfchers, maar flechts de uitbreiding der magt van het keizerlijk huis en der Roomsch - catholleken ten doel. Deste meer werden de rechten der Euangelifchen gekrenkt. Zij moesten zelfs dulden, dat eene Euangelifche Rijksftad , Donauwerth., van haare vrijheid beroofd , en aan een Katholiek vorst onderworpen werd. Het eenige redmiddel, dat zij daartegen konden vinden, was een verbond, welk de meesten van hun met elkander flooten, om zich met wapens te verdeedigen: indedaad een rampzalig middel, dat weldra een' burgeroorlog moest na zich fleepen; te meer, dat hetzelve weldra een weederkeerig verbond der Roómsch - catholieken ten gevolge had. Rudolfs broeder, kei- \ zer Matthias , zag deezen krijg daadlijk uit- 1 bar-1 Van het aar 1500 :oti648 na de geb. van C. Hij reg. an 't jaar ömot örp.  4i a II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van het jaar 1500 tot 6.;3 na de geb Van C. Andere oorzaken van dit ftilftaan der Duitjchers. Godgeleerdetwisten. barsten, zonder dat zijne fchranderheid zulks kon verhinderen. XI. In het algemeen was dus de noodlooze en ongerijmde Godsdiensthaat, welke uit de noodzaaklijk geworden afzondering der Duitfche Christenen ontftaan was , een der voornaamfte hindernisfen, waarmede de Duitfchers zich zei ven op den weg der meerdere volkomenheid belemmerden. Deezen haat niet te voeden, maar fteeds meer te verzwakken, was de loflijke pligt der keizers, overige vorften, Staatsdienaars en leeraaren. Om deezen te gehoorzaamen, verleenden de betere kennis, welke men onlangs van het Christendom verkreegen had , de Godsdienftige vreede , de befchouwing der algemeene be. hoeften en voordeelen, eene belangrijke hulp. Doch de beide groote Godsdienftige gemeenten in Duitschland hadden zich met zulke teekens van verbittering onderfcheiden, dat 'er uitneemende wijsheid toe behoorde, om den ingewortelden haatlijken wrok tusfchen haar te verzachten. De eene, door haarhuitenlandsch opperhoofd aangezet, befchouwde de andere gemeente als eenen van haar afgevallen, ontrouwen hoop, welke op allerleije wijzen tot vóórige gehoorzaamheid moest terug gebragt worden. De andere integendeel , over haare, met het uiterfte gevaar verkreegene, vrijheid verheugd, befteedde alle haare krachten, om zich bij dezelve te handhaaven. Vanhier, dat nu de leeraars en fchrijvers van beide zijden de hévigfte twis* ten  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 415 ten over de Godgeleerdheid invoerden, om, ware het mooglijk, de gemoederen nog meer te verwijderen. De Euangelifchen zelfs, wieri grondftellingen vooral geen' haat en vervol-1 ging over Godgeleerde begrippen begunftigden, werden, echter, daar zij, zoo wel als hunne tegenftanders, menfchen waren, dikwijls door geweldige hartstogten weggefleept, en wikkelden zich diep in gefchillen, waardoor dierbaare jaaren , vermogens en voordeelen nutloos verlpild werden. Zij twisteden , veele jaaren, met elkander over de naauwkeurige verklaaring hunner Godgeleerde ftellingen, gelijk zulks niet onnatuurlijk was in eene gemeente, welke zich naauwlijks begon te vormen. Nog driftiger wederftonden zij den Gereformeerderi,dat is, den aanhangeren der Zwitferfche hervorming, die nevens hen, en allengskens in hunne plaats, zich in Duitschland vestigden. Deeze twisten bragten wel iets toe ter verklaaring van fommige nuttige waarheden, en allen, die dezelven dreeven, kan men juist van geene haatlijke onverdraagzaamheid befchuldigen; want veelen van hun ftreeden met het beste hart, en uit liefde voor hun geloof : doch , over het geheel was deeze bittere ftrijd , uit hoofde van de bedrijven en gevolgen, daarmede vergezeld gaande, een langduurige ramp voor de Duitfchers. Hun krijgshafte geest , dit nieuw voedfel bekomende, keerde nog dikwijls tot het onderdrukkend vuistrecht weder. Dus c liet onder anderen een Franhesch edelman £ eenen rcc Van her aar 1500 ot 1648 ia de geb. ran C. verblijf. 3 van ht.  414 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 1500 tot 1648 na de gel van C. en burger oorlogen in Dunsel land. In 't jaa J558. Een dei tigjaarige oorlog brengt de Duitfcher. bijna ten val. eenen bifchop van Wurzburg, van wien hij zich beleedigd achtte, doodfehieten, perfte 1, deezer ftad een hard vergelijk af, werd, niettegenftaande deeze geweldenaarijen, door een' ' hertog befchermd, en gaf aanleiding tot een' „zeer treurigen oorlog. Ook ontbrak het voor het overige niet aan inwendige vijandlijkhe- rden in Duitschland, door welke inzonderheid eenige fteden haare, tot dusverre genotene, vrijheid verlooren. - XII. Alle deeze rampen, echter, waren naauwlijks noemenswaardig in vergelijking van die eenes oorlogs, welke, op het einde der r regeering van keizer Matthias ontvlamde, en Duitschland, dertig jaaren lang, verteerde. Vóór denzelven werden zij flechts in hunne vorderingen ter volkomenheid gehinderd; doch door deezen oorlog eenigermaate weder in de tijden der oude woestheid te rug gezet. Zoo lang hij duurde, was hun ongeluk grooter, naar maate zij kort te vóóren meer befchaafd en verlicht waren geworden. Hierbij kwam nog alle de woede van een' kwalijk beftuurden Godsdienstijver. De Euangelifchen in Bohemen , wien de vrijheid van Godsdienstoefening door keizerlijke wetten volkomen verzekerd was, werden daarin door de Roomsch-Catholieke geestlijkheid geftoord. Nadat zij zich hierover dikwijls bij het keizerlijk hof vergeefs beklaagd hadden, gingen zij over tot wederwraak, wierpen twee leden van de koninglijke regeering te Praag, die hun hard vielen, uit de vengfters van het flot dier  Gefchiedenis der Duitfcher'j.VITijdvak. 415 dier ftad, vatteden de wapens op , en weigerden den nieuwen keizer Ferdinand den j tweeden voor hunnen koning te erkennen. \ Daarop nam, wel is waar, Fredrik, keur-\ vorst van de Paltz, het koningrijk Bohemen aan, welk zij hem opdroegen; doch werd, weldra van den keizer .overwonnen , en door hem van alle zijne Landen , ja zelfs van zijne keurvorstlijke waardigheid beroofd , welke de hertog van Bei/eren verkreeg. Die Rijksftaaten, welke zich de zaak van den ongelukkigen keurvorst aantrokken, en eindelijk ook de koning van Deenemarken zelf, konden even weinig tegen den keizer uitvoeren. Deeze was nu voornaamlijk bedacht, niet om Duitschland deszelfs, fints tien jaaren verloorene, vrijheid weder te fchenken, maar om zich zijne behaalde overwinnigen ten nutte te maaken. Eene onbepaalde en willekeurige regeering, en de hoogstmooglijke verzwakking der Proteftanten in Duitschland, waren zeer blijkbaar zijne hoofdbedoelingen. Hij ontnam der Euangelifchen vorsten geheele Landen; beval den Rijkftaaten van deezen Godsdienst, eene groote meenigte geestlijke goederen in hun gebied, welke weleer den Roomsch - catholleken hadden toebehoord, aan dezelven wedertegeven, en liet dit bevel terftond door zijne veelvuldige foldaaten, door hem in Duitschland verdeeld, voltrekken. In deezen nood kwam Gustaaf Adolf, koning van Zweeden, den Euangelifchen met een krijgsheir te hulp. Hij dreef het Van het lar 1500 3t 1648 a de geb. an C.  Van het jaar 1500 tot 1Ö48 na de geb, van C. \\6 H riooFDD. Nieuwe gefchieden. vin boee. bet keizerlijk krijgsvolk van de Oostzee tot in de Oostenrijk fche erflanden terug, en veroverde in twee jaaren meer dan de helft van duitschland. Zijn dood, die na deezen tijd rolgde, fcheen de hoop op een' algemeenen 'reede te doen herleeven; doch men kon het )ver de voorwaarden van denzelven niet volkomen ééns worden, fchoon de meeste Eudntfche vorsten zich met den keizer verdroe;en. Weldra verëenigden zich ook de 7ranfchen met de Zweeden tegen den keizer, n de oolog duurde nog, tot dat de Zweedsch^ranfche partij, door haar aanhoudend geuk, in ftaat was de vreedesvoorwaarden voorefchrijven. Deeze oorlog kostede Duitschland reele honderd duizende menfchen, die door :waard , vuur, honger en veele andere dienden omkwamen. Geheele landftreeken verden woestenijen, waar men geen bebouwd reld, geen dorp, en in de zeldzaam geworlene fteden naauwlijks inwooners zag. De Duitje her s hadden in het algemeen de rechten Ier menschheid zelfs in den krijg nog niet jenoeg leeren eerbiedigen. De veldheeren ieten dikwijls die oorden op het wreedst verwoesten, waaruit zij voor hunne foldaaten mderhoud hadden moeten trekken ; men >randde en moordde zonder tegenftand , :nkel uit woede tegen vijandige Lanlen. Daar behalven, dit alles , tot fchanle der Duitfchers , in hun vaderland, reele duizende vreemdelingen van beide :ijden deezen krijg met ijder voordzetteden, en  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 41; en tevens Duitfchers tegen elkander aanvoer den, alleenlijk omdat zich deeze over hunm kerklijke en burgerlijke rechten met elkande niet konden verëenigen , daar zij anders lig telijk alle vreemde krijgsheiren buiten hut vaderland zouden hebben kunnen weeren: wa; het juist niet te verwonderen, dat Duitsch land door vreemdelingen geenszins gefpaarc werd. Hierbij kwam nog de haat over der Godsdienst, welke zich zoo gaarne alle onrechtvaardigheden en mishandelingen tegen hen veroorlooft, die men voor vijanden van het waare geloof houdt. De Duitfchers geloofden groorendeels een' oorlog over den Godsdienst te voeren; doch, van tijd tot tijd, vocht men om eene van beide partijen te doen rijzen of daalen. XIII. Uit deezen verwoestenden en rampzaligen oorlog ontflond, echter » onder het bellier der Godlijke voorzienigheid , welke altijd bijzondere onheilen ten algemeenen beste weet te keeren, eindelijk, voor de Duitfchers een onfchatbaare weldaad. Zij waren in gevaar , om door denzelven hunnen gantfchen Staat, en vooral de naauwlijks verkreegene voorrechten des verftands voor altijd te verliezen , ja zelfs onder de heerfchappij van vreemde Volken te komen. Doch de vreede, welke in twee Westphaaïfche Steden, Osnabrug én Munfter, geflooten werd, en daarom de IVestphaaïfche heet \ bevestigde nog meer > en verbeterde zelfs de Staatsgefteltenis en Godsdienftige rechten der Duitfchers, ja legde III. Deet,, Dd een' i . Van het jaar 1500 \ tot 1648 ' na de geb* van C. l [ r fieJ^wJ* phaalfche vreede bevestigt op nieuw den burgerlijken en kerklijken ftaat der Duitfchers^  Van het , jaar iS°o tot 1648 na de geb. van C. Hij re. geert van t jaar 1637 tot 1057. ^ 18 II höofdd. Nieuwe gefchieden'. vin boek; :en' nieuwen en duurzaamen grond voor hunne welvaart tot onze tijden. De vreemde Volken, die ten koste van Duitschland hadden geoorloogd, de Franfchen naamlijk en Zweeden , bragten tevens het meeste toe tot deezen gewenschten vreede; en de keizer van dien tijd , Ferdinand de derde , die zijnen vader , Ferdinand den tweeden , was opgevolgd, vond zich van het groote doel van deszelfs oogmerken zeer verre verwijderd. Dus werd dan de Godsdienftige vreede, hoe nabij die ook aan zijn geheel verval mogt geweest zijn, allerkrachtigst bevestigd. De Gereformeerden , die denzelven tot dus verre in Duitschland reeds hadden genooten, omdat zij de Augsburgfche geloofsbelijdenis aannamen , werden thands daadlijk tot deszelfs deelgenootfchap aangenomen. De beide gemeenten, door de hervorming ontftaan, heeteden federt gemeenfchaplijk de Euangelifche, en genooten met de Roomsch-Catholieken gelijke rechten. Om deezen herftelden Godsdienstigen vreede te duurzaamer te maaken , zorgde men , dat verfcheidene Euangelifche Rijksftaaten een' aanzienlijken aanwas van Landen en magt verkreegen, door hun een aantal aartsbisdommen , bisdommen en abtdijen , in hertogdommen en vorftendommen veranderd , toetevoegen ter vergoeding hunner geleedene fcbaade. Tevens werden den gefamentlijken Duitfchen Rijksftaaten hunne Landsheerlijke rechten in de volkomenfte uitgebreidheid bekrachtigd, de betrekkingen tusfchen hen  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 41^ hen en den keizer naauwkeurig bepaald, en veelerleije bezwaaren uk den weg geruimd. Het Pahifche huis bekwam weder de keurvorstlijke waardigheid ; doch met dit onderfcheid, dat hetzelve , daar het weleer de vijfde plaats onder de keurvorften bekleedde, thands de agfte vervulde. Door die vreedeverbond werd wel bet Zwitferfche bondgenootfehap voor een' vrijen Staat verklaard.; doch reeds vóórlang was hetzelve niet meer van het Duitfche Rijk afhanglijk. En., fchoon -eenige Duitfche Landen aan Zweeden en Frankrijk vervielen, wonnen toch de Duitfchers zoo veel bij deezen vreede 3 dat zij dit verlies ligtlijk konden vergeten. XIV. Niet eerder dan thands , en dus op het einde van dit tijdvak , werden de Duitfchers weder in ftaat gefteld, om op den zelfden weg voordtegaan, dien zij zich in deszelfs 1 begin reeds gebaand hadden. Ondertusfchen hadden zij, reeds in de eerfte vijftig jaaren, zeer veel1 verricht, en ook in 'het volgende honderdjaarig tijdverloop verhief zich , allengskens„ hunne, tot edele poogingen toegeruste, maar door ongunftige tijdsömftandigheden dikwijls verdrukte geest. Twee groote mannen onder de Duitfchers verlichteden reeds het begin der zestiende eeuw. De een, Johann&s Reuchlin, geboren te Pfortsheim in het markgraaffchap! Baden , -naderhand een rechtsgeleerde in het Wurtembergfche, bragt door zijn' ijver, voorbeeld en gefchriften, zeer veel ,toa tor de invoering der waare geleerdheid in Dd a Duitsch- Van het iaar 1500 cot 1648' ia d« geSu van C. Vorderingen der Duitfchers n weeenfehap»>en en ^unften. ^EUCKUIH. J. 1502.  Ven bet jaar 1500 tor. 1648 na de geb . van C. Erasmus. J. 1536. j.20 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek," Duitfchland. Hem hebben de Duitfchers inzonderheid hunnen fmaak in de Hebreeuw-^ Cche en Griekfche letterkunde te danken ; hij febreef zelfs de eerfte Hebreeuw fche fpraakkunde ; doch werd van de geestlijken geweldig vervolgd , omdat hij hen in kundigheden verre overtrof, en dat geen deed, wat zij eigenlijk hadden behooren te doen. De ander , een Nederlander , Erasmus , te Rotterdam in Holland gebooren, doch meest te Bafel ambtloos leevende , en zich aan de weetenfehappen alleen overgeevende, volgde niet flechts het fpoor van Reuchlin, maar behaalde ook nog grooteren roem. Na zoo veele eeuwen was hij de eerfte , die niet ^alleen door aanwijzingen, maar ook door zijne voortrefiijke gefchriften toonde hoe veel 'er verè'ischt wordt tot een' indedaad vrij denkenden, waarlijk geleerden en algemeen nuttigen leeraar van den Godsdienst. Tevens leerde hij in het algemeen een' fijneren fmaak, dat is , een juist en vaardig gevoel en beöordeeling van al het waare , fraaije en nutrige in de weetenfehappen , uit de oude Grieken en Romeinen fcheppen. Daarënboven bezat hij ongemeen veel zinrijk vernuft, en de aangenaamfte gaaf van fchertfen, juist niet op eene beleedigende wijze met perfoonen , maar deste meer met ontelbaare misbruiken, dwaasheden en ondeugden, welke van de zoogenaamde geleerden, inzonderheid van de leeraars, in naam van den Godsdienst, dien m\ niet kenden, begaan werden. Nog nimmer  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 441 mer had zich een zoo geleerd en nuttig man onder de Duitfchers vertoond. Doch. fchoon hij veel bijgeloofs en dwaalbegrippen der Christenen berispte, waagde hij het, echter , niet tot eene algemeene verbetering van kerk en Godsdienst, waarvan hij de noodzaaklijkheid inzag, doch welke voor haaren , itichter zoo gevaarlijk kon worden, een' voorflag te doen. Andere Duitfchers , eensgelijks in het begin der zestiende eeuw, begonnen ook wel , gelijk deeze beide groote mannen en hunne gemeenfchaplijke voorgangers, de Grieken in Italië, naar betere geleerdheid en vrijer denkwijze te ftreeven ; doch ontmoeteden daarin zeer veele hinder, nisfen, XV. Nu verhieven zich de kerkhervormers in Duitschland en Zwitferland, ruimden deeze hindernisfen met koenheid weg , en verwekten , door de vrijheid van denken , leeren en fchrijven, welke zij algemeen maakten, in de Duitfchers over het geheel den moed, om zich van de krachten hunnes verftands geheel onbepaald te bedienen. De ftichters der kerkhervorming vergenoegden zich zelfs niet, met den Godsdienst, of de Godgeleerdheid te herdeden; maar verfpreidden ook een nieuw licht over andere deelen. der geleerdheid en kunften, welke zij daarënboven als hulpmiddelen hunner groote onderneemingen gebruikten. Luther verwierp de duistere en twistgierige weetenfchap, wel-^ ke men in dien tijd wijsbegeerte noemde , ^ Dd 3 her- Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. De Wee, tenfchap» pen en kunflen herleevea door de hervorming. Luthers erdienen ten inzien der  Van het jaar 150° tot 1648 na de geb van C. geleerdheid en Duitfche taal. 422 ït hoofdd. Nieuws gefchieden. vin boek. herftelde het gezond menfehenverftand in zijn© rechten , en zuiverde de kerklijke gefchiedenis van veele verdichtfels. Hij toonde het ' groot belang der Hebreeuwfche , Griekfche en Latijnfche taalkennis, tot het vertolken en ophelderen der Heilige Schriftuur. Ten aanzien der Duitfche taal, welfprekendheid en dichtkunst verwierf hij zich ongemeene ver- • dienden. Zijne overzetting van den Bijbel was het eerfte, zuiver, juist en aangenaam gefchreeven, Duitfche boek : te moeijelijker te vervaardigen, daar hetzelve,uit reeds zeer langongewoone taaien, leeringen van zoo verheven aart, en narichten van zulke vreemde gewesten en zeden in het Duitsch overbragt, en, echter, dikwijls zoo vloeijend en duidlijk , als ware het geene overzetting. In zijne oorfpronglijke Duitfche geichiïften heerscht een manlijke en krachtige uitdrukking, vol denkbeelden, dikwijls doordrongen van een geweldig vuur , met geestige , fomtijds; bijtende invallen vervuld, en niet gantsch ontbloot van welluidendheid; fchoon hij meer door natuur dan door kunst geleid werd , en meestendeels met een nog onbuigzaame taal te worftelen had. Hij bezat niet alleen uitneemende gaven voor de Duitfche dichtkunst; maar was ook de eerfte Duitfcher, die haar, in een meer redenlijken en verhéven zin, ter bevordering der Christelijke Godsvrucht bezigde. Daar men tot hiertoe in den openlijken Godsdienst Latijnfche gezangen, welken het grootfte deel der gemeente niet ver6 ftond,  Gefchiedenis der Duitfchers.VlTipvAK. 423 ftond, gebruikt had, of ook wel fints eenigen tijd in de Latijnfche liederen eenige Duitfche regels had beginnen te mengen, vertaalde Luther verfcheiden deezer oude gezangen, alsmede een aantal pfalmen, en dichtte zelf eenige nieuwe Duitfche liederen. Denkbeelden , gevoelens en geest des Christendoms zijn doorgaands in dezelven voortreflijk, en de, deels van hem uitgevondene, zangwijzen bewijzen zijne kennis der toonkunst, gelijk aan den anderen kant eenige hardheid in de taal, of beelden, alleen voor zijne eeuw gefchikt, hier en daar onvermijdlijk waren. Door alle deeze gelukkige bearbeidingen der Duitjche taal, door Luthers gezag en ontelbaare leerlingen heeft, van tijd tot tijd, de Meisnitfche en OfperJ'axifche tongval, welke zoo verbaazend veel aan hem te danken heeft deels in den openlijken Godsdienst der Duitfche hervormden doorgaands de overhand gekreegen, en is deels de eigenlijke bcfchaafde taal der Duitfchers geworden, voor welke de anders zoo geliefde Oud'- Saxifche, of thands NederJdxifche tongval, moest wijken. — De overige hervormers hebben der geleerdheid in het algemeen niet minder dienst gedaan. Philippus ■ Melanchthon, eigenlijk ZwartSard , in de Palz aan den Rhijn gebooren, en Luthers ambtgenoot op de hooge fchool te Wittenberg, dien hij ook in uitgebreide geleerdheid en zachte toegeeflijkheid overtrof , werd juist daarom de algemeene leeraar van Duitschland genaamd, omdat hij veelen duizenden Duitfchers, door mondlijk en fchriftD d 4 . lijk Van het [aar 1500 tot 1648 na de geb. van C. Me- LANCHrHON. [aar 1560.  424 H hoöfdd. Nieuwe gefchieden. vniBOEid' Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. Zwin- 61 >us. jaar I53i. Andere middelen rer bevordering der geleerdheid onder de Duitjchftcs. lijk onderwijs in verfcheidene weetenfchap-» pen en kunnen , onbefchrijflijk nuttig was. Inzonderheid maakte hij , meer dan ooit iemand anders, hen bekend met de taal en geheele geleerdheid der Griekfche en Ro* meinfche oudheid ; ■— leerde eene wijsbegeerte, volgends welke men het gebruik van alles, wat fcherpzinnige mannen over de natuur en oorzaaken der dingen gezegd hadden , met eigen nadenken en fteeds nuttige toepasfing op de weetenfehappen verbinden moest; —■ verbeterde de gefchiedkunde, en deelde zelfs zekere aanleidingen mede tot het fchrijven van gefchiedenisfen; — was een gelukkig navolger der Romeinfche welfprekendheid en dichtkunst, en ftrekte , zoo in duidlijkheid van begrippen , als in naauwkeurigheid en juisten famenhang van denkbeelden eo voordragt, ten leerrijken voorbedde. Dus breidde ook de hervormer van Zwitferland, Ulrich Zwinglius, met zijne Godsdienstige lesfen tevens liefde voor de geleerdheid der ouden uit , waarmede hij zich uitneemend bekend had gemaakt; en zijne krachtige , leevendige , doordringende Duitfche fchrijfwijze verwierf hem veele goedkeuring. Nadat de kerkhervorming, als het ware, den eerften fchok aan de zielvermogens der Duitfchers gegeeven , en ze allen in beweeging gebragt had , werden ook zulke hulpmiddelen der geleerdheid, welke reeds finrs geruimen tijd voorhanden waren ,^veel krach:iger en treffender. De drukkunst bragt na ongehinderd al het goede aan het licht ,|wat door  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 425 dodr de ouden gefchreeven was, en de nieuwen thands onbefchroomd leeren, berispen en wenfchen mogten. Nu eerst verbond zij alle geleerden van Europa , ja alle vrienden der geleerdheid in die werelddeel , op het naauwst met elkander tot gemeenfchaplijken ijver. Nu eerst zag men, wat de hooge fchoolen konden en moesten worden , daar zij reeds vrijplaatfen begonnen te zijn voor den Duitfclien geest van onderzoek. Uit eene. deezer geleerde verzamelingen, welke nog naauwlijks gefticht was, uit de hooge fchool te Wittenberg, drongen lichtftraalen over Duitschland, en een groot gedeelte van het overige Europa. De ftichter derzelve, Fredrik de Wijze, keurvorst van Saxen, genoot reeds de vruchten zijner milddaadige liefde voor dit gefticht, en zijne beenderen rusten nog heden bij hetzelve onder meer dan één hem toegewijd gedenkteeken. Allengskens behoefden de Proteftanten nieuwe hooge fchoolen, en deste meer leeraars en bekwaame mannen in allerleije vakken der weetenfehappen, en inzonderheid zulken, die derzelver t leerftelfel konden verdeedigen. Ten dien einde werd de hooge fchool te Marburg door den landgraaf van Hesfen, Philippus den] Grootmoedigen ; eene andere te Jena door den zoon des keurvorsts van Saxen , Johan Fredrik. ; de Straatsburgfche door den Raad dier ftad ; de Helmftadfche door den hertog Julius van Brunswijk ; de Jltorfifche door den Raad der Rijksftad Dd 5 New Van heï jaar 1500 tot IÓ48 na de geb, van C. Nieuwe booge fchoolen. WiLtenberg, j. 1502.  I Van het j Jaar i500 tot 1048 ' na de geb.j van C. Gefchiedenis der Godgeleerdheidcn wijsbegeerte onder de Duitfdiers, .26 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.1 'Sfeurenburg ; en nog andere in de Nederlanlen en Pruisfen , alle in de zestiende eeuw, refticht. In de eerfte helft der zeventiende werden hier nog bij gevoegd de hooge fchoolen :e Giesfen, Rintelen en andere. Doch in' het begin deezer zelfde eeuw was de vrijheid van denken , leeren en fchrijven op de Proteflantfche hooge fchoolen, uit grondbeginfels meer welmeenend dan wijs, reeds weder beperkt. En ook dit had zijne gevolgen voor den toeftand der weetenfehappen onder de Duitfchers. XVII. Hunne eerfte en voornaamfte zorg moest zich , natuurlijkerwijze, tot de Godgeleerdheid bepaalen , daar dezelve , onder befcherming van den verbeterden Godsdienst, begon te bloeijen, en haaren leeraaren , nadat zij zoo lang was verwaarloosd , bijna onöphoudlijk werk verfchafte. De Duitfche hervormde Godgeleerden behaalden ook den onbetwistbaaren roem, van de verklaaring der Heilige Schriftuur, den grond en kracht hunner gantfche weetenfchap , vlijtiger , geleerder en algemeen nuttiger te bearbeiden , dan fints duizend jaaren gefchied was; en dat zij in het algemeen alle waare hulpmiddelen der Godgeleerdheid met het beste gevolg poogden te verëenigen. Zeer veelen van hun maakten zich hierdoor in Duitschland, Zwitferland en de Nederlanden bekend ; terwijl eenige weinigen , door hun uitneemend doorzigt en voortreflijke verdiensten, boven alle de overigen uitmunteden. Dus was Mat- thias  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 427 thias Flacius , wel in Italië gebooren, maar te Wittenberg gevormd , en leeraar der Godgeleerdheid te Jena , de eerfte onder alle de nieuweren , die de noodige regels ter verklaaring van den Bijbel met veel doorzigt verzamelde, en de algemeene gefchiedenis van den Chrlstelljken Godsdienst en kerk leerrijk begon te befchrijven. Met meer vreedelievendheid, dan hij zich gedroeg, fchreef Marten Chemniz , uit Treuënbriezen in het markgraaffchap Brandenburg af komftig , opperfte opzichter of Superintendent der gemeente te Bnmswijk, en de waardigfte van alle de leerlingen van Melanchthon , het eerfte zeer uitvoerige en geleerde werk over het leerftelfel zijner kerk , welk hij op het ontwerp, door zijnen leeraar het eerst daarover uitgegeeven, vestigde. Inzonderheid toonde hij , hoe men den oorfprong en de veranderingen der Godgeleerde ftelfels in de gefchiedenis zoeken, en zich ten nutte moet maaken. Een tijdgenoot van deeze beiden,; ANDRIES GERRIT HlJPERIUS, Of van ijperen, uit de Nederlanden afkomftig, en leeraar op de hooge fchool te Marburg , maakte zich door bijzondere fcherpzinnigheid beroemd, gaf de riuttigfte lesfen over het beoefenen der Godgeleerdheid, en toonde inzonderheid, dat Christelijke leerredenen, volgends haar oorfpronglijk doel, niet anders behooren te zijn, dan algemeen verftaanbaare, en, tot een niet min gemaklijk gebruik gelukkig toegepaste, verklaaringen der Heilige Schriftuur. Doch O, f tt 'HlJPÏRIUS. Van het [aar 1500 tot 1648 na de geb. van C. Flacius. j- 1575- chemotz. j. 1586. ïijpïaiüt, ]• 1564.  428 II hoofdd. Nieuwe gefch'eden. vin boek; Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb, van C. Vervolg deezer gefchiedinis. Glas. J. 1656. Doch deeze waare kunstlooze leerwij'ze, niet Hechts op den kanfel, maar ook in' het beoefenen der geheele Godgeleerdheid , werd, in het begin der zeventiende eeuw , onder de Duitfche hervormden niet weinig verduisterd. De, fteeds onder hen toeneemende , hévige twistgierigheid; de, ten haaren behoeve weder ingevoerde, wijsbegeerte der fchool van AtusroTELEs , en voornaamlijk het dreigen van ftraf tegen een' ieder', die van de heerfchende Godgeleerde denkwijze in fchrijven of leeren flechts een hairbreed zou afwijken »< waren de voornaame redenen , waarom zij in het geleerde onderzoek van den Godsdienst. niet flechts ftil Honden , maar , 't geen uit het ftilftaan der geleerden doorgaands voordvloeit , zelfs terug gingen, dat is , behaalde voordeelen weder verlooren. Onder anderen mengden zij in het openlijk Godsdienftig onderwijs meestal zoo veel geleerdheid, fpreekwijzen en woorden uit vreemde taaien, twisten en ongepast vernuft, dat deszelfs nut zeer gering werd. XVIII. Doch de gronden, waarop de Duitfche hervormden alles gebouwd hadden, bleeven onwankelbaar; dus konden de misdagen, in derzelver toepasfing begaan, nimmer geheel algemeen:,worden. Men vond derhalven, in de eerfte helft der zeventiende eeuw, onder hen ook leeraars , die, wars van het getier der Godgeleerde twisten , in de ftilte der wijsheid hunne weetenfchap poogden te volmaaken. Dus arbeidden Salomo Glas en Jo-  'gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 429 Johan Gerhard , de eerfte van Sondershuiztn en opperfte opzichter te Gotha, en de laatffe j van Qiiedlinhurg en leeraar te Jena, aan eene meer gegronde uitlegkunde van den' Bijbel, en een , daarüit afteleiden , Chris te-1 lipt leerftelfel. Doch voor dit tijdvak te groot en vrij was Geörgius Calixtus •, geboortig uit het hertogdom Sleeswijk, en leeraar der Godgeleerdheid te Helmftad. Zijne voortreflijke geleerdheid was met veel fcherpzinnigheid en edele ontwerpen verëenigd. Hij wilde de, zoo vijandig gezinde, Godgeleerde partijen in Duitchland met elkaêr verzoenen, en het leerftelfel van zijne eigene kerk verbeteren; doch hierdoor werd zijn leeven een keeten van onrust en twisten, welke hem flechts weinig, van 't geen hij anders zon hebben kunnen verrichten, deeden uitvoeren. Zijn vroome tijdgenoot, Johan Arndt , uit Ballenflad in het Anhaltfche , en algemeen opper - opzichter te Zelle, was een van die weinigen, die het eenvoudig Christendom predikte, en in gefchriften loflijk aanprees. Ondertusfchen hadden de Roomsch-Catholiehen in Duitschland eenige geleerde en veele ftrijdbaare leeraars hunner Godgeleerdheid gehad, zonder dat dezelve in de hoofdzaak eenigzins verbeterd was. Zelden zag men mannen onder hen voordkomen , die, gelijk Geörgius Cassander, een gebooren Nederlander , door zachtere verklaaringen hunnes ü leerftelfels, den kerklijken vreede met de 1 hervormden poogden te herftellen. De meeste Van he\ aar 1500 ot 16,18 ia de geb, ran C jfrhard^ J. 1637, J. 165$, AjlNDT. J. 1Ö2I| Cassan- ER. t 566.  4 Van het t jaar 1500 1 tot 1648 na de geb. < ?an C. 1 1 f School- i fche wijsbegeerte. i l 4 i 1 Grotius J. 1645- j ( < 1 .30 II hoofdd. Nieuwe gefchieden, mn bgksc» s overigen waren Jefuiten, en gaven eigen» ijk den hervormden aanleiding, om zich van lie fpitsvondige, tot oneindige twisten volkomen gefchikte , wijsbegeerte op nieuw te >edienen , welke zij reeds éénmaal met veel ;herper Godgeleerde wapenen hadden verwiseld. Deeze foort van wijsbegeerte , welke len fchijn van een diepdenkend hoofd gaf, :n zich door een' onzuiveren Latijnfchen ftijl tenmerkte , verkreeg , van tijd tot tijd , onler de hervormden zulk een onbepaald gelag , dat zij zich zelve door een Landsheerijk bevel wist te bevestigen. Doch juist omtrent het einde van dit tijdvak maakte een Neder-Duitfcher een belangrijk begin ter ver* oetering der wijsbegeerte. Huco de Groot, of Grotius , te Delft in Holland gebooren, :n eindelijk gezant van Zweeden aan het Franfche hof, die , door niemand van alle ie hervormden in doordringenden en alles omvattenden geest geëvenaard , oudheidken» ïer, verklaarder der Heilige Schriftuur, Tefchiedfchrijver, rechtsgeleerde, Staatsman, lichter en redenaar tevens , en wel alles in zekere volkomenheid was, is ook de eerfte geweest, die het algemeene recht Ier Volken, in verbintenis met het recht der latuur, naauwkeuriger ontwikkeld en bepaald leeft. Grotius zag met veel misnoegen, aoe ligtzinnig oorlogen begonnen, en met welk eene woefte wildheid zij gevoerd werden. Hij onderzocht daarom de onderlinge rechten en pligten der vorften en Volken in vree-  Gefchiedenis der Duitfchers. VITipVAK. 431 vreede en oorlog; fpoorde na , welke aar fpraak de natuur aan den eenen mensch o den anderen geeft; toonde, dat eene verftar dige handhaaving der menschlijke maatfchar. pij de groote hoofdregel van het natuurlij recht is, en trok daaruit veele gevolgen tc opheldering van hetzelve. Inzonderheid ontleen de hij het recht der Volken uit de federt lange: tijd getraafde overëenftemming van geheele Na tien, uit het oordeel van wijze mannen, ei uit de algemeene grondregels van billijkheid Het werk, welk hij daarover fchreef, is nie flechts een der voortreflijkst wijsgeerige vai laateren tijd, maar ook een der geleerdfte welfprekendfie en algemeen geachtlre. Hot veel roem hetzelve aan de Landgenootei van Grotius ook verfchaffen mogt, he duurde, echter, nog lang, eer het ingang bi hen vond. XIX. Vroeger werden de Duitfchers bekent met eene betere aardrijks- en hemelkunde Sints veele eeuwen had men ten deezen aam zien den bedrieglijken oogenfchijn gevolgd, geloovende, dat de aarde onbeweeglijk vasi ftond in het middenpunt des heelals, en dat de overige planeeten , of Herren, welke van plaats veranderen, nevens de zon binnen vier-en twintig uuren rondom de aarde draaiden. Doch Nicolaas Copernicus, uit Thom in Pruisfen afkomftig, deelde het juiste denkbeeld eenige mede van het wereldftelfel, waaraan reeds oude Griekfche wijsgeeren gedacht hadden, doch welk zij niet zoo overtuigend, als hij, had- ' Van het 3 Jaar 1500 1 to- iö.jH ;~ na de geb, - van C. k r 1 1 E l I t : i lEen Duiti fcher leert het waare wereldflelfel. coperiji. ces. J. 1643-  fc. Van het Taar is of» tot 1648 /ia de geb' van C 43a Hhoofdd. Nieuwe gefchieden. yiiibobüu hadden kunnen bewijzen. Hij toonde naam. lijk , dat integendeel de aarde zich éénmaal in de vier-en twintig uuren om haar aspunt, doch in één jaar om de zon beweegt; dat deeze laatfte omtrent in het middenpunt der planeeten ftaat, en enkel om haar eigen aspunt, nimmer om de aarde draait, rondom welke zich alleen de maan beweegt. Veelen fcheen deeze meening alleen daarom verwerp lijk, omdat de Heilige Schriftuur zelve van den loop der zonne fpreekt. Doch , van tijd tot tijd, zag men, dat in dit eerwaardig boek, als niet gefchikt om over de natuurkunde, maar wel over den Godsdienst , onderwijs medetedeelen, zeer wel de gewoone fpreekwijzen der menfchen over natuurlijke dingen kunnen gevolgd zijn, al waren dezelve ook niet geheel vrij van onnaauwkeurigheid; te meer, daar men op onloochenbaare gronden der ondervinding van de waarheid deezer nieuwe ontdekking overtuigd werd. Toen zij eerst bekend werd, legde een leeraar der wiskunde te Wittenberg, Geörgius JoacHiM Rfleticus , dat is, in Rhcetië, of het Land der Graauwbunders in Zwltferland, gebooren , grootmoedig zijn ambt neder, en reisde naar Copernicus , om zich van hem naauwkeuriger in de fterrenkunde te laten onderwijzen. Na die 'fchoon begin in de kennis der algemeene natuur en haare ligchaamen, was wel de voordgang der Duitfchers in dezelve niet fpoedig, omdat zij nog te zeer geneigd waren om willekeurige onderftellingen te volgen, te weinig de na*  Gefckiedénis der Düitfchers.VlTipvAK. 433 natuur zelve nafpeurden , eri 'er nog Hechts weinige werktuigen tot het doen van natuurkundige proeven voorhanden warën. Echter ' Waren zij ook gelukkig in het behandelen der meetkunde , en bragtert eenige belangrijke ontdekkingen aan het licht, vooral, nadat in Holland en Italië de vêrzigtglazen waren uitgevonden. Simon Marius , een wiskunftenaar uit het Anfpachfche, zag het eerst in den jaare 1600 eenige bij-planeeten ' Van Juplter. Twee jaaren daarna bemerkten twee Duitfchers , Johannes FabriciUs , een Fries, die te Wittenberg leefde, en Christophorus Schreiner , een Swaab en Jefuit te Ingolfiad, bijna gelijktijdig, het eerst de zonnevlekken. Omtrent deezen tijd heeft ook Johannes PrjETorius , hoögleeraar te Altorf , de meettafel uitgevonden , welke daarom nog heden naar hem genoemd wordt. Een Hesfiesch arts, Helwich Dietrich, was, in deeze zelfde eerfte helft der zeventiende eeuw, reeds op het fpoor om den omloop des bloeds in het menschlijk ligebaamte vinden , welke, niet lang na hem, buiten twijfel gefield is. Doch allen overtrof Johannes Kepler, een Wurtemberger , die wel een tijd lang 's keizers wiskunftenaar was, doch over het geheel in een' vrij behoeftigen ftaat leefde. Hij ontdekte het eerst de wetten , waarnaaf zich de planeeten beweegen; de waare gefteltenis der baane, welke zij doorloopen ; de 2ekerfte "jze om de zonverduisteringen te bereekenen, en andere groote fterrenkundige waarhe- HL Deel, Ee den. Van hst jaar 1500 tot 1648 na de geb. vau C: Andere nataur erj wiskundige ontdekkingen der Duufchersi Keplee. j. K&r;  434 H HoofdD. Niemve gefchieden. vm boek. . Van hei jaar 150c tot 1648 i,a de geb van C. De DuhtJcJitr. helpen de genees kunde herltellen, Vesa- Ï.ius. j. I5<54. den. Door zijne Rudolfifche tafelen , gelijk hij ze, ter eere des keizers van zijnen tijd, noemde , verfchafte hij deezer weetenfchap eene nieuwe en fchitrerende fterkte. Vreemdelingen hebben weldra zijne ontdekkingen als de hunne doen voorkomen; doch, in vervolg van tijd, op dezelve eene meerdere fterrenkundige volmaaktheid gebouwd. XX. Dan terwijl de Duitfchers, fchoon zij nog weinig kennis verkreegen van de algemeene natuurwetten en eigcnfchappen der ligchaamen over het geheel, echter, door het onderzoek van bijzondere natuurlijke ligchaamen , Iteeds meer met de natuur* bekend werden , bragten zij ook het hunne toe tot de herftelling der geneeskunde. Zij bevond zich , in het begin van dit tijdvak, bij hen , gelijk bij alle de overige Europaërs , in een' deste ongelukkiger' toeftand, daar men nog niet gewoon was het menschlijk ligchaam, en zelfs de krachten der natuurlijke dingen te onderzoeken ; maar nog enkel naar onzekere regels te handelen, waarmede het gebruik van geneesmiddelen , leeds vóór eeuwen ingevoerd verbonden bleef. Doch nu begon men zich van het gemelde hulpmiddel en de gefebriften van de grootite Griekfche artfen der oudheid mee het zigtbaarfte nut te bedienen. Andrews Vesalius , of van Wesel , te Brusfel geb 0 oren, en lijfarts van Karel den Vijfden , was de eerfte groote ontleder van het menschlijk ligchaam. Om zijne leergierigheid in dit vak te bevreedigen, waarin hij zoo veele hinder- nisfen  Gefchiedenis der Duitfchers. VI, Tijdvak. 435 ftisfen ontmoette, haalde hij lijken van kerkhoven en zelfs van galgen. De ontleedkunde , of Anatomie, had, van zijn' tijd af, eerst een gelukkig begin. Coenraad Gesner , een leeraar en. arts te ..Zurich, van zulke algemeene kennis , dat men hem den Plinius van Duitschland noemde, onderzocht dieren , planten , baden , gezondheidbronnen en andere deelen der natuurbefchrijving met veel vlijt en feherpzinnigheid, verrijkte de geneeskunde met zijne kennis deezer weetenfchap, en verbeterde zelfs de heelkunde. Een ander Zwitfer, Theophrastus Paracelsus, maakte zich verdienstlijk inde fcheikunde, of Chemie , welke de beftanddeelen der ligchaamen allernaauwkeurigst leert navorfchen. Door deeze weetenfchap leerde hij veele krachtige geneesmiddelen , vooral uit het rijk der delfftoffen , kennen, en met geen minder geluk dan praaiend gezwets toedienen. De kruidkunde, of Botanie , werd inzonderheid door den fladsgeneesmeester van Worms, Jacob Theodorus Tabernamontanus , gelijk hij naar zijne vaderffad, Bergzabem in het Tweebrugfche, heette , gelukkig bearbeid. Zijn zorgvuldig verzameld kruidboek vond veel goedkeuring; ook deed hij nuttige ontdekkingen over de Duitfche zuurbronnen. Geneeskundige nafpooringen , ontledingen van lijken , en befchrijvingen van krankheden, werden fteeds meenigvuldiger en naauwkeuriger. Verfcheidene Duitfche artfen waagden het hunnen eigen weg te gaan, terEe 2 wijl Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. C Gesneb. Jaar 1565. TheophuastusPaeacei.' sus. Jaar £541. Tabebna« mok tamus. Jaar 1590.  Van het ja.tr 1500 tot IÖ48 na de geb. van C. Jaar 1532. Kunne zucht voor Griekjeheen tymeinfche eleerd- eid* 436 II Hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boes; wijl zij zich het goede van alle vroeger tijden ten nutte maakten, en zelfs vermeerderden. Zulk een man was Daniël- Sennert , leeraar de Wittenberg, omtrent het einde van dit tijdvak. Ook de heelkunde bekwam een nieuw leeven, en werd voornaamlijk door den Zwitferfchen geleerden , Willem Fabricüjs van Hilden , of Hildanus , met nuttige uitvindingen verrijkt. Met de, door Karel den vijfden voorgefchreevene , verordeningen op het halsrecht, begon men tevens het gerechtlijk fchouwen van lijken intevoeren, waarbij de geneeskundigen nu eerst tot wettige medehelpers der rechters dienden. XXI. In het vernieuwen en meer volkomen bearbeiden van alle deeze weetenfehappen , hadden de Duitje hers aan de gefchriften der Grieken en Romeinen ongemeen veel te danken. Het was daarom niet flechts uic verwondering over en dankbaarheid jegens dezelven, maar tevens om den goeden fmaak in het denken, letteröefenen , onderwijzen en fchrijven beftendig te voeden, en in de geleerdheid fteeds meer vorderingen te maaken, dat zij zich in dit tijdvak met deeze oude fchrijvers uitneemend veel bezig hielden. Men ziet dus, waarom zij het voor een zeker bewijs van geleerdheid hielden, wanneer men de Griekfche en Latijnfche taaien wél verftond, de laatfte inzonderheid zuiver en fierlijk fchreef, en zich met de werken deiouden , in beiden gefchreeven, gemeenzaam gemaakt had. Want zij Helden geen belang in  Gefchiedenis der "Duitfchers. VI Tijdvak. 43( an de enkele kennis dier geleerde raaien of van allerleije zeldzaamheden en gewoontei der oudheid, welke men door haare hulp ver krijgt; maar in den weg, dien zij ons toi zoo veele bronnen van het waare, fraaije er nuttige in alle kunften en weetenfchapper v openen. Vanhier, dat de Duitfchers in het uitgeven , lezen , verklaaren , navolgen en vertaaien der Griekfche en Romeinfche fchriji yers onvermoeid waren. Van deezen ijvei vertoonde zich het veelvuldig en noodwendig nut in de geheele geleerdheid, ja zelfs in de Godsdienftige kennis. Joachim Camerarius, van Bamberg, leeraar op de hooge fchool te Leipzig, gaf van dit alles het navolgenswaardigfte voorbeeld. Hem evenaarden geheel, of ten-deele, Geörgius Fabricius, van Chemmts , opperfte leeraar der Latijnfche fchool te Meisfen; Hieronijmus Wolf, van Oettingen, die den zelfden post bekleedde te Augsburg; Johannes sturm, uit het Keulfche, leeraar der hooge fchool te Straatsburg; Fredrik sijlburg, een Hes; Justus Lipsius, in Braband gebooren, en laatst leeraar te Leuven, Laurens Riiodomannus , uit het Stolbergfche, leeraar te Wittenberg ; Johannes Caselius, een Göttlnger, leeraar te Helmjïad, en meer anderen in del zestiende eeuw; — doch in de eerfte helft der zeventiende Casper Barth, een edelman uit Neumark; Casper Scioppius , een Palzer; Daniël Heinsius , een Gentenaar , leeraar te Leijden ; Gerardus Johannes Vossius , vatr Fleldelberg, leeraar te Ee 3 Am- r } Van het jaar 1500 tot 1648 ■ na de geb. : van C. 1 Cameiumus. J- 15 54.  Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb, van C' De ge. fchiedkundeneemt b hen toe. 438 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viïiboeig Amflerdam; nevens een aantal anderen in het eigenlijke Duitschland en de Nederlanden. Toen reeds werden de werken der voornaamfte Griekfche en Romeinfche fchrijvers, en verfcheiden derzei ven, naar de gefteltenis der Duitfche taal in dien tijd, vrij wél in dezelve overgezet. Het vervaardigen van Latijnfche gedichten was onder geleerde Duitfchers niet flechts zeer gewoonlijk; maar men vond ook onder hen fommigen, wier kunst de oude Romeinfche dichters bijna evenaarde: gelijk Petrus Lotichius, uit het Hanaufche, arts te Heidelbeerg; en Johannes Stigel , uit Gotha, leeraar der fraaije letteren te Jena. Niet minder voorfpoedig werd ook de oude Romeinfche welfprekendheid door veele Duitfchers bearbeid. XXII. Deeze welfprekendheid, welke de Duitfchers wn de ouden leerden, en de grooj te voorbeelden van gefchiedboeken, welken zij onder dezelven vonden, deeden ook hen, eindelijk, de gefchiedenis beter navorfchen en befchrijven. De onlangs ingevoerde vrijheid was hun behulpzaam, om valfche of verminkte verhaalen te verwerpen , alleen merkwaardige gebeurtenisfen te kiezen, en dezelve onpartijdig, of, ten minften, met verftand en befcheidenheid te beöordeelen. Ook bragtenzij de beste bronnen der gefchiedkunde, fchrijvers, oirkonden en gedenkteekens naamlijk, aan het licht. Behalven verfcheide geleerde en nuttige verzamelaars van gefchiedenisfen, hadden zij inzonderheid in Johannes Aven- ïi-  Gefchiedenis der Duitfchers. VI. Tijdvak 439 TiNus, of eigenlijk Thurnmaier , een' Bcijer; in Johannes Sleidanus, te Sleida in het graaffchap Manderfcheid gebooren, en leeraar der rechtsgeleerdheid te Straatsburg; en in Marcus Welsern, raadsheer te Augsburg, voortreflijke gefchiedfchrijvers, van welken vooral de tweede met de ouden kon vergeleeken worden. Grotius werd de Duitfche Tacitus (*). Doch allen fchreeven in het Latijn. Abraham Ortel, van Antwerpen, en Philippus Cluverius, van Danzig, verfpreidden , vooral over de oude aardrijkskunde, een belangrijk licht. Een zanger te Leipzig, doch in Thuringen gebooren , seth cal vis, was de eerfte Duitfcher, die de tijdrékenkunde voortreflijk bearbeidde. —■ D oor deeze verbetering der gefchiedkunde, en door andere reeds gemelde hulpmiddelen, zorgden de Duitfchers tevens voor de verbetering der rechtsgeleerdheid. Deeze ftrekte zich wel voornaamlijk tot het burgerlijk-Romeinfche recht uit, en nog zeer weinig tot het Staats-, kerklijk-, en zelfs de Duitfche rechten; echter werd daardoor de grond ge- (*) Zijne Jaarboeken, waarin hij den gedrongen en krachtigen ftijl van Tacitus meest nabijkomt, hebben hem inzonderheid deezen eernaam verworven. Dat hij voords, door den fchrijver, onder de Duit. Jchers vermeld wordt, hebbe men daaraan toe te fchrijven, omdat in dit werk Duitfchers en Neder tan» ders, uit hoofde van gelijken vroegeren oorfprong, als landgenooten befchouwd worden. De Vertaaltr. Ee 4 Van het iaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. sleidanus. Jaar 1556. Vorderingen der rechtsgeleerdheid.  44-q H hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 150a tot 164S jia de ge! van C. ' I.angzaa' Bie voord gang der Duitfche ta»{, wel fprekendheid en dichtkunde. gelegd om tot derzelver voltooijing te kunnen voordbouwen. Ulrich Zasius , van , Conflans, leeraar op de hooge fchool te Freijburg, toonde het eerst in Duitschland de waare hulpmiddelen aan, om het algemeen geworden Romeinfche recht te verklaaren. Franciscus Balduinus, te Arras in de Nederlanden gebooren, die zich op Duitfche en vreemde hooge fchoolen geoefend had; Coenraad Rittershuizen , een Brunswifker, leeraar op de hooge fchool te Altorf; en Johannes Leeuwenklaauw, of Leunclavius, uit Westphaalen, leeraar te Heidelberg, bezigden tot deeze verklaaring nog meer geleerdheid en fcherpzinnigheid. Doch, reeds omtrent het einde deezes tijdvaks, begon IIermanus Conring nieuwe wegen te baanen yoor de rechtsgeleerdheid. XXIII. Dus werd de oude geleerdheid van Griekenland en Rome op nieuw door de Duitfchers gebruikt ten dienste der weeten, fchappen, en met hunne eigene bekwaamheden verrijkt. Doch hunne taal , dichtkunst en welfprekendheid verhieven zich niet in die evenredigheid. De taal, welke, (als ware zij zoo vrijheidlievend, als zij zei ven,) door geen' vreemden invloed verbasterd, nog haare oude zuiverheid bezat, was wel vrij hard en ruuw, maar tevens krachtig en rijk, en . kon ? na de door hen veroorzaakte hervorming , fpoedig tot de volkomenheid rijzen. Want daar de geest der Duitfchers federr, dien tijd zulk een nieuwe en ongewoone vlucht nam.  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 441 flatn, was het alleszins waarfchijnlijk', dat ook hunne taal, welke thands zoo veel belangrijks en ongewoons , zulke meesterflukken der vuu rigfte verbeelding moest uitdrukken, niet agterlijk zou blijven. Een gedeelte van deeze hoop werd ook, in den beginne der zestiende eeuw, daadiijk vervuld, toen verfcheidene Duitfchers hunne taal tot een werktuig maakten van hunne hooge verhévene gewaarwordingen en groote ontwerpen. Doch weldra liet men het bij dit begin berusten. Meest alle de Duitfche geleerden legden zich meer op de Latijnfche en Griekfche, dan op de Duitfche taal toe, en fchreeven altijd in de eerfte. Zij vonden haar, wel is waar, verre boven hunne moedertaal voortreflijk gevormd, en hadden met de herftelling der eigenlijke geleerdheid zoo veel te doen, dat zij te minder aan hunne' taal konden denken. Ook hadden zij in de Latijnfche eene algemeene taai der geleerden, door welke zij van veele andere Volken konden verftaan worden. De geleerde twisten, gelijk men ze in dien tijd voerde, vereischten, eensgelijks, het gebruik van het Latijn. Vorsten en andere aanzienlijken in Duitschland bevorderden juist niet de befchaaving der moedertaal; haare uitdrukking was ook niet aangenaamer dan men ze bij andere Volken hoorde; en de onrusten des oorlogs beloofden den Duitfchers in het vervolg nog minder voor de fraaije lettenen. Echter zag men van dezelve, van tijd tot tijd, nog eenige vruchten. UitvinEe 5 ding, Van het jaar 1500 tot 1S4S na de geb van C.  Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb. van C. Jaar 1576. 14 a II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. ding, leevendigheid en geestige fcherts ontbraken haar niet; maar wel een buigzaamer taal, fijner fmaak en welluidendheid. De veelvuldige vertaalingen van de gefchriften der Duden in het Duitsch, waren voor hetzelve eene weldaad en verrijking. Johannes Agricola, gebooren te Eisleben, hofprediker van den keurvorst van Brandenburg, omtrent het midden der zestiende eeuw, bewees deezer taal een' ongemeenen dienst, door zijne verzameling van Duitfche fpreekwoorden. Bijna gelijktijdig kwamen reeds Duitfche woordenboeken ten voorfchijn. Fischart, een rechtsgeleerde te Straatsburg, trachtte de Griekfche voetmaat in de Duitfche dichtkunst intevoeren; hij fchreef, gelijk veele anderen, nu eens zinrijk , dan weder boertig. Duitfche tooneelfpelen zag men in dit tijdvak genoeg, doch vol gemeene invallen of voorftellingen , en daarenboven zeer dikwijls uit de Bijbelfche gefchiedenis ontleend. De zucht om geestlijke liederen te dichten werd onder de Euangelifchen , de geheele zestiende eeuw door , voordgeplant. Paulus Eber , Justus Jonas , Lazarus Spengler , Paulus Speratus , en eene meenigte anderen , vervaardigden zulke gezangen , welke, wegens hunne hartlijk Christelijke en aandoenlijk uitgedrukte gevoelens, nog heden voor een gedeelte bij den openbaaren Godsdienst gebruikt worden. Ook Hans sachse , een fchoenmaaker te Neurenburg , de beroemdfte en merkwaardigfte van alle de mees-  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 443 meesterzangers , behoort onder dezelven Doch tevens werd hij, door zijne veelvuldi ge bijtende fchetfen in rijm van den toefranc, des Roomsch ■ catkolieken Godsdienfl.es, de kerk en geestlijkheid, onder den gemeenei man een bevorderaar der hervorming. XXIV. Een gunftiger verandering fcheer voor de Duitfcke dichtkunst ophanden t< zijn, toen Marten Opitz, een Silefié'r, diei de keizer tot den adelftand verhief, en dii als gefchiedfchrijver des Konings van Poolei flierf, zich openlijk voordeed. Hij kend< niet minder de zuiverheid en kracht der Duit fche taal, dan de natuur en den menscb Daar hij tevens veele geleerdheid bezat, wis hij al het voortreflijke der ouden, ten besti der vaderlandfche dichtkunst, meesterlijk t< gebruiker. Schoon niet alle zijne gedichtei van gelijke waarde zijn, onderfcheiden zi zich, echter, over het geheel door een ede le en gemaklijk vloeijende taal, door een rijkdom van denkbeelden en zinrijk vernuft Hij vertaalde verfcheidene liederen der Hei lige Schriftuur, en daarenboven veelen vat Griekfche, oude en nieuwere Latijnfche Italiaanfche, Franfche en Hollandfche dich ters. Zijne zindichten, het vaars over den Vefu yius, het landleeven, en eenige anderen ver wierven hem den meesten roem, Geen dich ter, de Italiaanen uitgezonderd, fchreef toei in eenige nieuwere taal van Europa zo( zuiver, gedrongen en aangenaam, als Opit; jn de zijne. Schoon hij in zijne verzen zei dei , Van het l'aar 1500 tot 1648 1 na de geb. • van C. l 1 Opitz, ; de herftel- Ier der ' üuhjche : dichtkunst^ 1 Jaar 1639. Z l i > 1 > 1  444 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vut boek, Van het jaar i <;co tot 1(548 na de geb van C. Andere Duitjche dichters. Palm'drde. J- 1617. den de eer der uitvinding heeft, waren het * echter, vreemde fchatten , met welken hij de Duitfchers verrijkte, wien hij ook in een bijzonder gefchrift lesfen over hunne dichtkunst gaf. Opitz , de vader der Duitfche dichtkunst, werd weldra door vericheiden zijner landgenooten vrij gelukkig gevolgd; gelijk in het algemeen , in de zeventiende eeuw, de Sileftërs, waarfchijnlijk door zijn voorbeeld aangemoedigd , zich boven andere Duitfchers in de vaderlandfche dichtkunst beroemd maakten. Drie derzelven , Andreas Tscherning, Fredrik van Logau en Andreas Grijphius , kwamen Opitz , vooral in het zindicht en befchaafdheid van taal , het meest nabij. Johannes Hermannus , mede een Silefiè'r , en Paulus Flemming , uit het Meifnitfche, fchreeven beiden , omtrent het einde van dit tijdvak, geestlijke gezangen, welke nog heden behaagen. Doch ook in andere Landen van Duitschland verhief zich, midden onder de verfchriklijke oorlogen van dien tijd , nu en dan de dichterlijke geest. Zelfs fcheenen zich de Duitfche vorften de verfraaijing hunner taal met nadruk ter harte te zullen nemen. Reeds in den beginne der zeventiende eeuw, werd te Weimar, door Kasper van Teutleben , hofmeester van het aldaar zich bevindende hof, het vruchtdraagend genoor chap , of, gelijk men hetzelve ook noemde , de Palmörde gefticht, welke omtrent zeventig jaaren in ftand is gebleeven. Haar hoofddoel was het handhaaven der Duit-  'gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 445 Duitfche trouwen heidentaal. Behalven haare vorsdijke opperhoofden, waarvan Lodewijk. vorst van Anhalt Röthen, de eerfte was, kreeg zij meer vorsten , keurvorsten, eenige honderd edellieden, de beroemdfte Duitfche fchrijvers, en vooral dichters van dien tijd, tot medeleden. Dit genootfchap, zulk een edel wit bedoelende, bragt ook fteeds veel goeds te weeg. Hetzelve onderhield eene goede verftaHdnouding tusfchen eene meenigte Duitfche grooten, maakte hen meer dan ooit bekend met de geleerden, werd dus voor de zeden en poogingen van deezen, gelijk voor de uitbreiding van kennis onder genen, nuttig, en had op de Duitfche taal en dicht-, kunst een' ongemeenen en duurzaamen invloed. Doch de meeste leden van deeze maatfchappij hadden meer liefde voor de kunften van vernuft, dan zuiveren fmaak; verfchen den van hun, die fchrijvers waren., verwisfelden zeer zigtbaar den eenvoudig natuurlijken met den zwellenden ftijl der kunst; doch over het geheel ontbrak het hun aan bevoegde kunstrechters om den door Opitz eerst gebaanden weg, nog meer uittebreiden en te bevestigen. XXV. Ook werden de fchilder-, bouw-, beeldhouw-, graveer- , en meer andere kunsten , in dit tijdvak , door de Duitfchers gelukkig begonnen; doch, door oorlogen en andere heerfchende Volksneigingen, weder in haaren voordgang geftuit. In het begin der zestiende eeuw leefden drie groote Duitfche ichü- Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb, van G, Gefch?ö. denis der fchildersn andere ïunften :>ver de Duitftbers.  Van het ( jaar 1500 tot 1648 ' pa de geb. 1 van C, 1 1 I Jaar 1760.1 ] 1 1 Jaar 1527. j : j j.46 lï hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek* Iers gelijktijdig. Lucas Cranach te Wittenberg , een voortreflijk lchilder van gefchiedeïisfen en afbeeldfels van beroemde mannen, verfraaide inzonderheid door zijn kunstvernogen de flotkerk te Wittenberg, waarin ïetzelve tot onze tijden toe verwondering vekte, toen een Duitsch krijgsheir deeze terk verbrandde. Hij was een niet min braaf nan, dan hooggefchat kunftenaar, en had een' :oon van gelijken naam, die zijne voetftap)en volgde. Albrecht Durer, een Neu■enburger , overtrof hem nog eenigermaate in bmmige deelen hunner gemeenfchaplijke kunst, net welke hij tevens de bouw- en beeldhouwtunften verbond. Hij was de eerfte in Duitschland, die over de teekenkunst in een bijzonder boek zeer juilte lesfen gegeeven, en de fchilders bekend gemaakt heeft met het vérgezicht, dat is, met de kunst om de veranderingen in die voorwerpen der teekening, welke van de plaatfing des oogs afhangen , naauwkeurig te bepaalen. Ook het plaatfnijden heeft hem deszelfs gelukkigen voordgang te danken. De jonger Holbein, te Augsburg gebooren, fchilderde inzonderheid te Rafel' en in Engeland. In dit Rijk deed koning Hendrik de agtste alle recht aan deszelfs verdienden, en antwoordde éénmaal aan een' graaf, die zich over deezen kunftenaar bij hem beklaagde: „ van de gering„ ften mijner onderdaanen kan ik zoo veele „ graaven maaken als ik wil; doch niet éé„ nen enkelen Holbein." In het algemeen kon-  Gefchiedenis der Duitfchers. VI Tijdvak. 44; kouden Neurenburg en Augsburg , in dii tijdvak, het meest boogen op uitneemendekun ftenaars, onder welken , omtrent het einde var hetzelve, de beroemdfte plaatfnijder, Mathau< Merian, gebooren teBafel, zich, door zijne afbeeldfels , ten aanzien der gefchiedenis en aardrijkskunde, zeer verdienstlijkgemaakt heeft. In de Nederlanden vond men, geduurende dit gantfche tijdvak, nog veel meer voortreflijke fchilders. Aldaar werd, gelijk men algemeen gelooft, reeds in de vijftiende eeuw, door Johannes van Eijck het fchilderen met olijverw uitgevonden ; doch in de eerfte helft der zeventiende was Petrus Paulus Rubens te Antwerpen de beroemdfte fchilder der zoogenaamde Nederlandfche fchool. Inzonderheid waren zij zeer fterk in het navolgen der natuur; doch verfcheidene Duitfche kunftenaars trokken ook uit de bebefchouwing der Grieksch-Romeinfche meesterftukken in Italië de belangrijkfte voordeelen. XXVI. Tot deeze vorderingen der fraaije kunften onder de Duitfchers werd niet alleen door het vermaak en de praalzucht der vorsten en andere rijke lieden, maar ook door den koophandel het meeste toegebragt. Deeze laatfte maakte zich de kunften ten nutte, en verfpreidde de werken der kunftenaars, terwijl hij tevens rijkdommen verfchafte om hen te beloonen en aantemoedigen. Dus leefden, in het begin van dit tijdvak , te Augsburg de Fuggers , kooplieden, die een onmeetlijk vermogen hadden gewonnen, en zich van het- : Van het , jaar 1500 tot 1648 ■ na de gel?. van C- Het verbond der Duitfche Hanfeefteden gaat ten gron. de.  Van het jaar 1500 tot 1648 ha de geb. van C» '448 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek* hetzelve op de edelfte wijze bedienden. MaxiMiLiaan de eerste verhief hen tot den adel-, ftand j en Karel de vijfde maakte hen vrijheeren en graaven; doch dat zij de geleerden en kunftenaars begunftigden , en hun geld niet hoogfchatteden, dan voor zoo verre zij het grootmoedig gebruikten : dit is hun eigenlijke roem in de gefchiedenis. In de zestiende eeuw ging wel reeds de groote Duitfche maatfchappij van koophandel ,> die der Hanfeefteden, langzaamerhand ten gronde; doch dit was minder tot nadeel van den algemeenen koophandel der Duitfchers, dan wel van bijzondere fteden. Veele oorzaaken liepen famen, om dit beroemde verbond te vernietigen. De magtige en rijke fteden, welke tot hetzelve; behoorden, hadden de aanzienlijkfte Rijken en vorsten dikwijls op zulk een' gebiedenden toon behandeld , dat zich deeze thands te liever van haar onaf> hanglijk maakten. De Engelfchen, Zweeden j Deenen en andere Volken, wier handel toe hiertoe de Hanfeefteden bijna geheel aan zich getrokken hadden, leerden hun koopbelang beter kennen : zij ontnamen dus deezer fteden haare tot hier toe genootene voorrechten in den handel, waardoor haare hooge ftapels van koopwaaren daalden. Ook fteeg de magt der Duitfche vorsten fteeds hooger; verfcheidene fteden, tot het gemelde verbond behoord hebbende, . moesten zich dus aan hun ontwerpen; en andere verlieten hetzelve uit eigene verkiezing, daar, na de  t}-efchiedenis der Duitjehen. VI Tijdvak. 449 affchaffing van het vuistrecht, het voornaame ^ doel dier verbintenis verviel, en ieder vorst Jt*; de algemeene veiligheid zelf kon handhaaven. m In plaats van een' uitfluitenden handel, wel- va ken de Hanfeefteden dreeven, gaven zich zich thands de vorsten alle moeite , om dien haar hunne Landen te lokken. Dit deed inzonderheid Karel de vijfde ten aanzien der Nederlanden; hij vernederde de bondgenooten, om de Vlaamfche en Brabantfche koopwaaren te verheffen, *en d?itwerpen vervong Brugge , als eene nog veel bloeijender ftapelplaats. Eindelijk bleeven 'er van alle de Hanfeefteden in het jaar 1630 flechts drie , Lubeck j Hamburg en Bremen , over. Zij draagen nog heden den naam van Hanfeefteden, genieten, als zoodanige, eenige voorrechten bij vreemde Volken, en hebben een' aanzienlijken land- en zeehandel behouden. Daarentegen wies nu de koophandel van eenige fteden in het midden van Duitschland deste meer aan. Onder anderen werden de misfen der, beide fteden Frankfort aan de Maijn en Leipzig aamnerklijker dan immer. De dertigjaarige oorlog vernietigde niet alleen veel van deeze voordeelen; maar veroorzaakte Ook in het algemeen zekere verwildering in de zeden der Duitfchers. z Hunne oude bijzondere inborst en denkwij- E ze waren in den grond nog weinig veranderd. Zij waren nog beroemd als een arbeidzaam, dapper, eerlijk, getrouw én ftandvastig Volk. Doch men berispte tevens irt III. Deel, F f huri 'an het r 150e : 1648 de geb. :deri def uitfcliers;  Van het jaar 1500 tot 1648 na de geb van C. ZE- 450 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. hun zekere gebreken , reeds eigen aan hunne vóóröuders, vooral de geneigdheid tot bloe. dige twisten en dronkenfehap , van welke de laatfte zoo ligtlijk de oorzaak der eerfte kon zijn. Vergeefs werd het onmaatig drinken, zelfs door een befluit des Rijksdags in de zestiende eeuw, verboden, en vermaande Karel de vijfde den vorften , om hunnen onderdaanen een voorbeeld van maatigheid te geven. De heerfchappij deezer ondeugd onder alle ftanden was onverwinbaar. De Duitfche taal is nog vol ipreekwijzen en zinfpeelingen op deezen ouden drinklust der Duitfchers. Onder anderen noemt men een gefchenk voor beweezene diensten, een drinkgeld; even als ware de behoefte van drinken onafgebroken. De groote wijnbekers en verbaazende wijnvaten , welke , hier en daar, gelijk huizen, gebouwd werden , en andere dergelijke gedenkteekens, bevestigden dit mede. Doch de langduurige oorlog, omtrent het einde van dit tijdvak , was den Duitfchers een nog algemeener onheil, waardoor hunne twee uitneemendfte voorrechten , de vreede des Lands en de hervorming, bijna nutloos werden.  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 45 ï ZEVENDE TIJDVAK. Van den Westphaalfchen vreede, of de hetflelde rust, herbouwing en befchaaving van Duitschland, tot onze tijden. Van her jaar 1648 tot 1787 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent honderd en veertig jaaren. I» -»- oen, eindelijk, de vreede tot de Duitfchers was wedergekeerd, was het hun eerfte werk, zoo veele verwoeste ftreeken van hun Vaderland te herbouwen en te bevolken; doch zich tevens den herftelden vreede tot allerleije nieuwe vorderingen ten nutte te maaken. In dien tijd zat Ferdinand de derde nog op den keizerlijken troon. Tien jaaren naderhand werd dezelve door zijn' zoon Leopold beklommen, die omtrent vijftig jaaren geregeerd heeft. Zij geleeken naar een keeten van twisten onder de Duitfche Rijksvorsten, en van binnenen buitenlandfche oorlogen ; echter bragten, zij ook verfcheidene merkwaardige, deels zeer voordeelige , veranderingen onder ■ de Duitfchers te weeg. De Turkfche oorlogen., waarin de Duitfche Rijksftaaten den keizer te Ff* meer De beffendige Duitfche Rijksdag komt tot ftand. Keizer Leopold reg. van 't j. 1658. tot 1705*  Van het jaar 164.8 tot 1787 na de geb. van C. Sedert het J, 1663. 432 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vIiiboeï. meer bijftonden , dewijl de Turken hunne bezittingen in Hungaarije tot omtrent de grenzen van Oostenrijk hadden uitgebreid, gaven aanleiding tot het invoeren van een* beftendigen Rijksdag te Regensburg. Anders waren de Rijksdagen, wanneer gewigtige zaaken dezelven verëischten , nu eens in deeze , dan weder in gene ftad befchreeven, van den keizer en de Rijksftaaten meestal in perfoon bijgewoond, en, na het nemen van de noodige befluiten, gefcheiden. Doch het thands veel nuttiger oordeelende , om zoo veele heilzaame beraadflagingen , waartoe daaglijks aanleidingen ontftonden , onafgebroken voordtezetten, bleef de Rijksvergadering bijeen; met dit onderfcheid alleen, dat, zoo wel de keizer als de Rijksftaaten, flechts hunne gezanten naar Regensburg zonden, om in hunnen naam de belangen des Rijks waartenemen. Oogenfchijnlijk bragt zulks eene nog naauwere verbintenis te weeg tusfchen den keizer en de Rijksftaaten, en bevorderden dit den fpoed hunner befluiten ten algemeenen beste van Duitschland. Doch het een en ander had indedaad minder plaats dan weleer, of, ten minften, niet dan zeldzaam. Zweeden en Frankrijk, welke thands in den toeftand des Duitfchen Rijks zoo veel deelnamen, en zelfs bij het fluiten van den Westphaalfchen vreede beloofd hadden denzelven oprechtlijk te zullen onderhouden, poogden , met verfcheidene Rijksvorsten verëenigd, het op nieuw itoeneemend aanzien van het keizerlijk Oosten-  Gefchiedenis der Duitfchers, VII Tijdvak. 453 tenrijkfche huis tc beperken. De Rijksvorsten , waaronder vooral Fredrik Willem , keurvorst van Brandenburg, in fchranderheid en werkzaamheid uitmuntede , waren, naar maate zij meer magt hadden verkreegen, deste waakzaamer om hunne bekomene voordeelen te behouden en te vermeerderen. Zij bedienden zich dus meermaalen van hun recht om met vreemde vorsten verbonden te fluiten ; de voornaamften van hun voerden nu het postwezen in hunne Landen in, welk zij tot hiertoe de keizers alleen hadden laten befluuren , en bevlijtigden zich in het algemeen om hunne Landen zoo te doen bloeijen, dat dezelven hunne grootheid en kracht nog meer aan hun, dan aan de Rijkswetten, te danken hadden. Dus baarden ijverzucht, wantrouwen en de bijzondere oogmerken van elk gedeelte, niet flechts twisten tusfchen den keizer en de Rijksftaaten, maar ook onder deeze zeiven, die elkander in magt zoo ongelijk waren. Ook de verfchillende denkwijzen over den Godsdienst onder de Duit' fche Rijksftaaten veroorzaakten en voedden meenig misverftand. Schoon derhalven op de Duitfche Rijksdagen veele nuttige inrichtingen ten algemeenen beste gemaakt zijn; hebben, echter, even zoo veele, deels veel noodzaaklijkere, bij gemis van de verè'ischte ééndragt , tot heden toe niet tot ftand kunnen gebragt worden; en juist daarom zijn de beraadflagingen deezer zoo aanzienlijke vergadering altijd langzaam geweest. Indedaad duldde Ff 3 deeze Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C.  Van het jaar 164/8 tot 1787 na iie geb van C Nadeelige oorlogen der Duit' fchers niet fra?ikrijk. 454 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek, deeze Staatsgefteltenis des Duitfchen Rijks, welke anders haar weêrgaê niet had, naauwlijks zekere volkomene en duurzaame éénsgezindheid. Het is dus een geluk voor de Duitfchers , dat zij, ook zonder dezelve, onder befcherming der Rijks- en bijzondere Lands- wetten , der keizers en Rijks-ftaaten, hunne burgerlijke en Godsdienftige vrijheid tot hiertoe grootendeels konden genieten. II. Doch de gevaarlijkfte vijand voor Duitschlands rust omtrent deezen tijd was de Franfche koning, Lodewijk de veertiende. In den dertigjaarigen oorlog, en door den daarop gevolgden vreede, had Frankrijk het huis van Oostenrijk helpen verzwakken, welk/voor hetzelve te geduchter was, daar een tak van dit geflacht Spanje en een groot gedeelte der Nederlanden beheerschte, Thands bedoelde hetzelve, voornaamlijk, voortekomen , dat Duitschland, weder tot rust gekomen , niet alle zijne krachten met dit regeerende > keizerlijke huis verëenigde , in welk geval Frankrijk tegen hetzelve geheei niet beftand was. Lodewijk dus, die den fchijn aannam, als ware hij Iteeds bereid om de vrijheden der Duitfche Rijksftaaten tegen het huis van Oostenrijk te befchermen, was eigenlijk bedacht om hetzelve, nevens het Duitfche Rijk zelf, fteeds meer te ontzenuwen. Dit oogmerk was op de gemaklijkfte en onmerkbaarfte wijze te bereiken , door het onderhouden van twisten in Duitschland. Deeze begunftigden zijne verövering- zuchï  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 455 zucht in de nabuurfchap van dit Rijk , en weldra ook in hetzelve. Toen hij dus het ^ Gemeenëbest der Verëenigde Nederlanden' bijna overweldigde, 't geen met de eer en 1 belangen des Duitfchen Rijks zoo ftrijdig was, wist hij in hetzelve zulke verbintenisTen aantegaan, dat het door de keurvorst van Brandenburg naauwlijks te bewegen was, om het reeds half verdrukte Gemeenëbest bijteftaan. Dan ook deeze oorlog, dien de keizer en het Duitfche Rijk aan Frankrijk verklaarden, werd met zoo weinig beleid en ftandvastigheid gevoerd, dat dezelve door eenen, voor Duitschland fchandelijken, vreede, welke te Nijmegen genooten werd, geëindigd werd. Sints dien tijd heeft Lodewijk het Duitfche Rijk ftrafloos gehoond, nu hij deszelfs inwendige onlusten en zwakheid had leeren kennen. Hij ontrukte het. zelve midden in den vreede, onder de beuzelachtigfte voorwendfels, landerijen en fteden, inzonderheid de Rijksftad Straatsburg, welke nu, in plaats van eene grensvestig voor Duitschland tegen Frankrijk te zijn, voor de krijgsheiren van het laatfte een gemaklijke weg werd naar het eerfte Land. Na eenige jaaren werden de Duitfche Landen aan den Rhijn op nieuw van den Franfchen koning aangevallen , voorgeevende eenige bezwaaren tegen den keizer te hebben. Op zijn bevel werd de gantfche Palz aan den Rhijn, door het verbranden van alle deszelfs fteden en dorpen , tot een woeftenij gemaakt: eene Ff 4 wreed- Van het aar 1648 ot 1787 ia de geb, an C. J. 1673. J 1670, J. I681. J. J.68S.  Van het jaar 1648 tot 1787 rja de gei van C. J.-1697. Derzelve: gevolgen 456 II hoófdd. Nieuwe gefchieden. vm boe»( wreedheid, onder Christenvolken reeds fintS eenigen tijd ongehoord , en welke Lodewijk .trachtte te rechtvaardigen door voortewenden, dat hij den vijandlijken foldaaten hun onderhoud onttrekken moest. De daaruitontllaane Rijksöorlog met Frankrijk, werd wel , van tijd tot tijd, met eenig geluk voordgezet; doch Duitschland verkreeg voop zoo veele verwoeftingen niets, dan een' vreede , welke te Rijswijk in Holland tot ftand kwam, en waardoor nog zelfs het onbetwistbaar recht van vrije Godienstöefening de? Euangelifchen , in eenige oorden aan den Rhijn verkort wetd. 111. Deeze ongelukkige oorlogen der Duitn fchers zouden ons bij eene oppervlakkige befchouwing kunnen doen twijfelen , of hunne oude dapperheid niet eenigzins verminderd ware, daar zij hun vaderland tegen nabuuren, die hen noch in getal, noch in ligchaamskrachten , noch in gehardheid tegen de ongemakken des oorlogs overtroffen, niet genoegzaam konden verdeedigen. Doch, ber halven de voordduurende onëensgezindheid der Duitfchers, hunner vorften, Staatsmannen en veldheeren, waarüit men het nadeelig gevolg deezer oorlogen reeds genoegzaam kan verklaaren , liepen 'er nog meer ongunstige omftandigheden te famen. Somtijds waren zij tevens in een' oorlog met de Turken gewikkeld , wanneer zij den Franfchen wederftand moesten bieden, die dit Volk aanfpoorden om de wapenen tegen de Duitfchrs opten  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 45/ tevatten. Lodewijk onderhield, zelfs na het fluiten van den vreede, zeer veel krijgsvolk, om terftond weder in Duitschland te kunnen dringen, waar men grootendeels eerst foldaaten moest aanwerven. Hij voerde in zijn Rijk een onbepaald gebied, en kon dus zijne maatregelen ten fpoedigften doen uitvoeren; terwijl integendeel in Duitschland geenszins de wil van een' alleenheerfcher, maar de, dikwijls met veel moeite bewerkte, verëeniging van zeer veelen het ontwerp des oorlogs beraamde. Eindelijk verfchafte hem ook zijne verbeterde krijgskunde , ten dienfte zijner veröveringen door zijne veldheeren gevormd , een niet gering voordeel tegen de Duiijchers. Intusfchen had dit alles voor de laatften eenige zeer merkwaardige .gevolgen. De keizer en aanzienlijke Duitfche vorsten begonnen nu , eensgelijks , grootere ftaande legers in vreedestijd te onderhouden. Zij volgden de nieuwe volkomenheid van het Franfche krijgswezen na; en vanhier , dat zoo veele Franfche naamen van krijgsambten , gefchut, en andere wapenen , alsmede der vestingbouwkunde, door de Duitfchers zijn aangenomen. Ten voorbeelde hiervan dienen de naamen van Luitenant', Capitein, Bajonet , Ingenieur en meer anderen. De Duitfche Rijksftaaten verëenigden zich nu ook naauwer met het keizerlijk - Oostenrijkfche huis, en tot deszelfs verdcediging, daar zij bemerkten, dat zich Frankrijk van derzelver verwijdering, welke door beide partijen maar Ff 5 al- Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb, van C.  Van het jaar 3648 toe 1787 na de geb. fan C. Het muntwezen. Verbeterde tijdwijzer. De lucht, pomp uitgevonden. 458 II.hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm eoekJ alte dikwijls bevorderd werd, tot haar na' deel bediende. Voor het overige liet het gedruis deezer wapenen niet toe, veel belangrijks en duurzaams ten algemeenen beste van Duitschland te ondernemen ; fchoon 'er misbruiken genoeg aftefchaffen, en wenfchen te vervullen waren. Een derzelven, de evenredigheid van het muntwezen in Duitschland, konde, hoe noodzaaklijk ook, niet bevreedigd worden. Vanhier, dat nu en dan flechts eenige Duitfche huizen, gelijk Saxen, Brandenburg en Brunswijk - Luneburg zich onderling verëenigden omtrent zekere muntmaat. De Roómsch - Catholieken en Euangelifchen in Duitschland hadden zelfs , tot het jaar 1700, geenen zelfden tijdwijzer, toen, eindelijk, de laatften den verbeterden, welken de eerften , reeds een eeuw te vóóren , op bevel van den paus hadden aangenomen , nog naauwkeuriger berekenden, en , op raad van Erhard Weigels, een' vindingrijken wiskunstenaar te Jena^ ook onder zich invoerden. In het Rijkskamergerecht waren groote gebreken te verhelpen ; doch men moest zich vergenoegen met alleenlijk te zorgen voor de veiligheid van dit hoogfte Rijksgerecht, door hetzelve uit de Rijksftad Spiers, door de Franfchen verbrand, naar Wetzlar te verplaatfen. IV. Doch 't geen voor Duitschland over het geheel onuitvoerbaar was , poogden, ten minden, enkele vorften voor hunne Landen, en veele bijzondere Duitfchers, door in- fpan«  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 459 fpanning van geest in weetenfehappen en kunsten, tot ftand te brengen. Ook in deeze tweede helft der zeventiende eeuw zag men belangrijke uitvindingen der Duitfchers in natuur- en wiskunde ten voorfchijn komen. Reeds in het eerfte begin van dit tijdvak verfpreidde Otto van Guerike , burgemeester te Maagdeburg, door de luchtpomp, een nieuw licht over de kennis der luchten. De zwaarte en fnelkracht (elafilciteit) der lucht, of liever dat vermogen derzelve , waarmede zij haare gefteltenis, door zeker geweld veranderd , zelve hernemen kan : deeze beide eigenfehappen waren, reeds vroeger ia de zeventiende eeuw , in Italië ontdekt, en nuttig gebézigd; doch de luchtpomp van Guerike bewees dezelve nog overtuigender, en hielp hem in dit vloeibaar ligchaam, de lucht, nog veel nieuws vinden. De geweldige drukking der lucht toonde Guerike het eerst door een paar halve en holle kogels van metaal , één el middenlijns groot, welken hij zeer digt aanéén voegde , en wier breede gepolijste randen hij met een vette ftof zoo digt beftreek, dat 'er volftrekt geen lucht kon doordringen. Nadat hij voords de, daarin zijnde, lucht door een kleine opening uitgepompt , en deeze zeer zorgvuldig geflooten had , waren twaalf paarden , door hem aan de eene zijde deezer halve kogels gefpannen , niet in ftaat dezelven van elkander te rukken , uit hoofde van de drukking der buitenlucht op den luchtlédigen kogel. Na- Van het jaar 1643 tot 1787 na de geb, van C. J. i<554.  Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb van C Andere Uitvindingen der tOuitfchers J. I687- 460 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Naderhand plaatfte hij een dier, onder een' glazen ftolp, op de tafel van dit werktuig, ontledigde hetzelve van lucht , en het dier ' begon terftond alle leevenskrachten te verliezen. Een aangeftoken kaars, in een luchtlédig ruim geplaatst, werd terftond uitgebluscht; een holle glazen kogel, binnenwaarts van lucht ontbloot, woog veel minder, dan toen zij weder in denzelven toegelaten was. — De Duitfchers deeden nog andere niet min fraaije ontdekkingen. Johannes Hevelke , of Hëvelius , een Raadsheer 'te Danzig, was.de eerfte, die de natuur deimaan duidlijker verklaarde. Johannes Samuel, Dorpel , te Weijdd in Opperfaxen , leerde het eerst, in den Jaare 1681 , de loopbaane der komeeten, of ftaartfterren kennen , en hielp dus daardoor den toen heer» fchenden waan der onkunde en des bijgeloofs beftrijden , als voorfpelde de verfchijning van dit gefternte groote onheilen. ——De hang-uurwijzers, wier ongemeene naauwkeurigheid voor fterrenkundhge nafpeuringen zoo noodzaaklijk is geworden , heeft Christiaan Huijgens in Holland het eerst vervaardigd. — Een Saxlesch edelman, Ehren- fried walther van ïschirnhausen , Was een fcherpzinnig wijsgeer, en vond, behalven verfcheidene ontdekkingen in het Rijk der delfftoffen, den grooten brandfpiegel uit, wilns verwonderenswaardige werking alle de voorigen overtrof. Alle foorten van hout, zelfs het natte, werden daardoor in één oogen* *■ blik  I 3eLuettpomp,diaorGUEKÏKE,teMaagdeii'burg uitgevonden.   Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 46: blik in brand gedoken ; water in een paai polsflagen kookend gemaakt ; goud en andere metaalen in weinige oogenblikken ge^ fmolten. V. Ook in andere weetenfehappen maakten de Duitfchers vorderingen, fchoon in fornmb ge niet zonder veel moeite. Dus ging Sa. muel vrijheer van Puffendorf, in de Keurfaxifche ertsbergen gebooren, en laatst Keurbrandenburgsch geheimraad, op het voetfpooi van Grotius , gelukkig voord met het verbeteren der wijsbegeerte. Hij ontwikkelde nog volkomener, en in beteren famenhang dan zijn voorganger , de gronden van het natuuren Volken - recht, bouwde het laatile op de neiging der menschlijke natuur tot gezelligheid, en bevorderde in het algemeen een meer vrij en fcherpzinnig onderzoek der natuurlijke zedenkunde. Doch deeze vrije behandeling der wijsbegeerte was nog zoo nieuw en verdacht, dat men hem als een' der gfootfte dwaalleeraars aanviel en vervolgde. — Onder de hervormde Godgeleerden vond men veele geleerde en nuttige mannen, doch die mees« tendeels te hevige voorftanders en ijveraars voor de begrippen van deezen of genen aanzienlijken leeraar waren. Marten Geier, Keurfaxiesch opperhofprediker, maakte zich door veele kundigheden en zachtere gaaven indedaad eerwaardig. In een' nog veel hoogeren graad was zulks een zijner opvolgers, Philippus Jacobus Spener, een der vroomfte en vreedzaamfte leeraars. Echter gaf ! Van het jaar 164S tot 1787 na dé geb. van C. Vordering gen der Duitfchers in de wijsbegeerte , j. 1694,. Puffen* dorf. en Godgeleerdheid* Speneb. j. 1705.  462 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. >aa C. Ook in de gefchied. kunde. gaf hij, door de Godsdienftige denk- en algemeene predrikwijze van dien tijd , alsmede de zeden van leeraars en toehoorders , nevens andere daarmede verbondene dingen , eenigzins te willen verbeteren, en daartoe nieuwe voorflagen te doen en middelen aantewijzen, aanleiding tot zeer langduurige twisten. Men noemde dezelven de Piëtiftifche, daar men hun, die zich, volgends zijne lesfen , ook in hun uitwendig gedrag op eene ftrengere vroomheid toelegden , fpotswijze den naam van Piëtiften, of vroomlingen gaf. Desniettegenftaande bleek het weldra, dat zij veel ftichtlijker predikten, dan de verhitte ij veraars, die hen verachtteden. Ook hadden zijne meefte raadflagen ter verbetering der Godgeleerdheid zeer heilzaame gevolgen. VI. De meefte gefchiedenisfen, omtrenc deezen tijd in Duitschland gefchreeven, waren flechts geleerde en , met moeite bijeen gebragte verzamelingen van gebeurtenislen , min belangrijke bijzonderheden, en plaatfen uit de gefchriften van anderen ; terwijl de vrijheid van navorfchen en beöordeelen nog alte zeer beperkt bleef. Doch de nuttige bouwftof tot de gefchiedenis werd nu fteeds beter toebereid. Puffendorf behoort onder de eerften, die een gelukkige proef waagden, om in het Duitsch hiftorifche werken van fijner foort te fchrijven; doch ook zijne Latijnfche werken van dien aart hebben veel uitneemends. De Frankifche vrij-  Gefchiedenis der Duitfchers. Vlï Tijdvak. 4^3 vrijheer, Veit Lodewijk van Seckendorf. een der geleerdfte Duitfche edellieden vari deezen tijd, bevorderde, eensgelijks, door zijne, fchoon in het Latijn gefchreevene. werken, een' beteren finaak [in de gefchiedkunde. Gottfried Arnold , van Annaberg, laatst prediker in het keurmarkgraaffchap, was koener dan alle zijne voorgangers. Hij wees in een breedvoerig Duitsch werk de gebreken aan, welken men tot hiertoe in het voordragen der kerklijke gefchiedenis begaan had, inzonderheid de te harde beöordeeling der zoogenaamde dwaalgeloovigen, of ketters; zeide veele waarheden; doch miste zelf den onpartijdigen middenweg der gemaatigdheid. Daniël Geörgius Morhof , van Wismar , leeraar te Kiel, toonde het eerst de nuttigheid van de algemeene gefchiedenis der geleerdheid ter verkrijging van naauwkeurige weetenfchap. De oude aardrijksbefchrijving werd door Christophorus Cellarius , van Smalkalden , het eerst opgehelderd: een man, die zich zeer verdienstlijk maakte omtrent de fchoolen en het goed gefchiedkuhdig onderwijs, en laatst leeraar was te Halle. Laurens Beger, van Heidelberg, en Ezechiel vrijheer van Spanheim , van Geneve, beiden in Keurbrandenburgfchen dienst, en meer anderen, maakten zich zeer nuttig door de beoefening der penning- en oudheidkunde in het algemeen. De beöordee- ' iing, verklaaring en het gebruik van vroeger \ oirkonden werd vooral door Herman Con- ring Van het jaar 1048 tot 1787 na de geb. van C. 13 de scbts ge- ' eerdheid ; DoKRINg. j. 1681.  4Ó4 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek» Van het jaar 164ü tot 1787 na de geb. Van C. in de Griek/dit en Ro, meinfche geleerdheid j ring op vaste gronden gevestigd. — Doch deeze zelfde groote geleerde, in Oostfriesland gebooren, en leeraar der geneeskunde en Staatsrechten te Helmftad, in de meefte vakken der geleerdheid wél geoefend, en gelukkig in het ontdekken van nieuwe we* gen of uitzigten ter haarer bevordering, was zulks inzonderheid ten aanzien der rechtsgeleerdheid. Hij was de eerfte, die het algemeene, of Staatsrecht des Duitfchen Rijks als eene bijzondere weetenfchap behandelde» én uit de zuiverde bronnen der gefchiedkunde fchepte; gelijk hij tevens de Duitfchers op den oorfprong en de veranderingen hunner oude burgerlijke rechten meer opmerkzaam maakte. Johannes Schilter, uit het Meisnitfche, een rechtsgeleerde te Straatsburg, volgde hierin Conring met zeer veel doorzigt na; en Casper Ziegler, een Leipziger, en rechtsgeleerde te Wittenberg, maakte zich niet alleen beroemd door zijne zeldzaame geleerdheid, maar ook voornaamlijk door het nuttig gebruik dér oude kerklijke gefchiedenis ter verklaaring van het kerklijk recht. — Nog bloeide onder de Duitfchers de vlijtigfte beoefening van de gefchriften der Grieken en Romeinen. Zij lazen, verklaarden, gebruikten'en volgden dezelven, ter bevordering van verfcheidene weetenfehappen. Onder veelen, die zich daardoor roem verworven, waarvan wij reeds Conring, Cellarius en anderen genoemd hebben, behoorden inzonderheid Johannes Fredrik  Gefchiedenis der Duitfchers. VU Tijdvak. 465 erik Gronovitjs, van Hamburg, en Johannes Geörgius GRiEVius , van Naumburg af komftig , doch beiden hoogleeraars in Holland. VIL liet bleef, wel is waar, nog flechts bij enkele wenfehen der Duitfchers, om deeze hunne gemeenzaamheid met de voortroflijkfte fchrijvers der oudheid van eenen krachtigen invloed te doen zijn op de verrijking en befchaaving hunner taal, welfprekendheid en dichtkunst. Komt het u, mijne leezers, ook niet bijna onbegrijplijk voor, dat zij, die daaglijks het fraaille lazen en verklaarden, wat in beide genoemde taaien, welke zij boven alle andere naauwkeurig bearbeidden, van de grootfte geesten gefchreeven is , echter in hunne eigene taal onnaauwkeurige fpreekwijzen, zonder eenige bevalligheid of fierlijkheid , behielden ? Doch laaten wij daarom hunne nagedachtenis niet ondankbaar noch onrechtvaardig ontëeren. Het was zeer nuttig, dat fteeds een aantal geleerden zich geheei toewijdde aan de kennis dier oude taaien, en tevens daardoor aan zoo veele weetenfehappen en kunften, van welke de ouden hun de fraaifte voorbeelden nalieten £ dewijl dit het zekerfte behoedmiddel was voor eene, op nieuw te vreezen, vervalfching der waare geleerdheid. Dah dit vorderde zoo veel tijds, vlijt en hulpmiddelen, dat men aan de vaderlandfche taal naauwlijks denken kon. Deeze had daarenboven nog zeer veel befchaaving noodig, zou zij der III. Deel. Gg kun- Van hg» jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C. en in de welfpre. kendheid en dichtkunde.  466 II . hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek, Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C. kunften van het vernuft, en der verhévenfte en diepzinnigft'e weetenfehappen waardig zijn. De vorften en andere Duitfche grooten betoonden haar ook niet veel liefde, moedigden haare beoefening weinig aan, en hadden meer achting voor vreemde taaien; terwijl de Duitfche geleerden, wanneer zij al ten hunnen gevalle in hunne moedertaal wilden fchrijven , te,verre van hun afgezonderd leefden, en te weinig gezags hadden, dan dat deeze ftand den anderen in fmaak en vaderlandsch genoegen aanmerklijk zou hebben kunnen nabij komen. Zelfs was de Duitfche taal , vooral bij gelegenheid van den dertigjaarigen oorlog, toen zoo veele duizende vreemdelin gen in Duitschland kwamen, met een meenigte vreemde woorden als overftroomd. Om haar van dezelven te zuiveren , gaven zich , in het begin van dit tijdvak , verfcheidene Duitfchers veel moeite ; doch dezelve ging gedeeltelijk te verre , daar zij, geheel noodloos, nieuwe Duitfche woorden verzonnen , in plaats ven den vergeeten rijkdom op nieuw te zoeken. Nuttiger en oordeelkundiger was de arbeid van hun , die de affhmming en grondregels der Duitfche taal onderzochten. Justus Geörgius Schottel te' Wolfcnbutteh Johannes Bödicker te Berlin, en Casper Stiler te Neurenburg overtroffen hierin meest alle de anderen. Inzonderheid den beiden laatften hebben de Duitfchers de eerfte wél - doordachte fpraakkunde, en den derden een' taalfchat, of woor-  Gefchiedenis der Duitfchers. VU Tijdvak. 46} denhoek hunner taal, dat van een verlicht hoofd getuigt, te danken. VIII. Men vond dus reeds fchrijvers in de Duitfche taal, die zich in dezelve zuiver, juist en krachtig uitdrukten; zelfs fommigen, die den valfchen fmaak, de ontijdig aangevoerde geleerdheid, de heerfchende vooroor deelen en buitenfpoorigheden hunner fchrijvende medeburgers met leevendig - zinrijke icherts aanvielen, gelijk Johannes Balthasar Schupp , van Giefen, prediker te Hamburg Doch te dikwijls werden verfcheiden derzelven door hunne fchranderheid en verbeeldingkracht op het dwaalfpoor gebragt, dewijl zij de natuur en de ouden niet volgden. Dit had vooral plaats-ten aanzien der beide Silefifche dich* ters , Johannes Christiaan van Hofmannswaldau en Daniël Casper van Lohenstein. Zij geloofden verhéven, krachtig en ongemeen fchoon te fchrijven; doch verlooren zich zeiven in het gedwongene , hoogdraavende en zwellende. Veele beelden, doch weinige denkbeelden, geleerde zinfpeelingen zonder keuze, zonder menfchenkennis en fijn gevoel : ziet daar hunne voornaamfte gebreken. En echter heeft deeze Lohenjiein , wanneer hij niet in dichtmaat fchreef, niet zelden een hooger welfprekendheid bereikt, welke door waarheid en bondige kortheid behaagt. Met een meer zuiver dichterlijk gevoel en waar vernuft dichtede, omtrent het einde der zeventiende eeuw, Fredrik Rudolf Lodewyk , vrijheer van Canitz, geheime Staatsraad van den Keur- j Gg 2 vorst Van het jaar 1648 tot 17S7 na de ge!*, van C. Duitfche redenaars en dichters tot het einde der der zeventiendeeeuw. ClNITg. . 1699.  Van het jaar f648 tor. 1787 na de geb. van C. Geestlijke liederen. ij.68 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boëk. vorst van Brandenburg. Zijne hékeldichten, of fatijren , waarin hij de eerfte gelukkige Duitfche navolger der Romeinjche dichters van deeze foort was, zijn nog heden in achting : zoo voortreflijk en zoetvloeijend zijn daarin menschlijke hartstogten en gebreken geteekend. Meer ruuwheid , en zelfs taalfouten, vindt men in de zinnedichten en andere dichterlijke werken van Christiaan Wernicke, een gebooren Pruis, die te Hamhurg woonde ; doch hij vergoedt zulks door zijne fcherpzirmige denkwijze en gedrongen ftijl. Inzonderheid legden de Duitfchers zich vlijtig toe op het vervaardigen van geestlijke liederen, waarin zij, en wel voornaamlijk de Euangelifchen, boven alle andere Volken en Godsdienstige genootfchappcn, door edele en algemeen nuttige denkbeelden uitmunten. In de tweede helft der zeventiende eeuw, dichteden Simon Dach , hoogleeraar te Koningsberg, Johannfs Rist , Mecklenburgsch kerkeraad, Paulus Gerard , prediker te Lubben in het Lausnitfche en meer anderen , eene groote meenigte zulke liederen. De heerlijkfte opwekkingen tot waare Godzaligheid leeven, als ware het, in veelen derzelven, gelijk reeds in verfcheidene gezangen hunner voorgangers ; men ziet , dat de Godsdienst zelf deeze dichters bezielde , en hen die zachte aandoenlijke taal deed voeren , welke alleen uit het hart voordkomt. Vanhier, dat men naauwlijks de ruuwe en platte uitdrukkingen, de gebrekkige voetmaat t  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 469 maat, het fpeelend vernuft en de beleedigingen tegen de welvoeglijkheid onzer tijden bemerkt, welke men fomtijds in deeze liederen aantreft. Veele andere vaerzenmaakers deezer eeuw fchreeven onnatuurlijk , om flechts te behaagen; terwijl de geestlijke lierdichters meer zongen 't geen zij gevoelden, en de dankbaare nakomelingfchap nog heden met hun gevoelt. IX. Doch in de laatfte twintig jaaren der zeventiende eeuw ontftond bij de Duitfchers' eene verandering, welke ook op hunne dichtkunst invloed had. De taal, gefchriften, kleederdragt, gebruiken en zeden der Franfchen werden onder hen meer bekend en geliefd ; van tijd tot tijd verdrongen dezelve een groot gedeelte van 't geen den Duitfchers, als een erfgoed hunner vaderen, eigen was. Dat de Duitfchers juist dat Volk op éénmaal zoo ijverig navolgden , welk hun, of, ten minsten , hun Rijk tot dus verre de meeste vijandlijkheden had aangedaan, laat zich uit de gefteltenis van dien tijd niet moeijelijk verklaaren. Het Franfche hof ftond reeds, federt den WtstpJiaa feiten vreede, in zekere verbintenisfen met Duitfche hoven; zelfs toen het grootfte gedeelte des Duitfchen Rijks den Franfchen den oorlog aandeed. Dit hof werd van de Duitfchers te meermaalen bezocht, daar hetzelve weldra het geestrijkfte en prachïigfte van geheel Europa was geworden, welks glans men niet flechts met verwondering befchouwde, maar zelfs eenigzins zocht Gg 3 te Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb, van C.~ De Fr mi' 'rhe taal, zeden en ;twoonen in Duitichand ioge,oerd.  Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb van C. (j.70 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. te verrijken. De magt, overwinningen , en zoo veele andere merkwaardige bedrijven van Lodewijk den veertienden , lokten ook ontelbaare Duitfche aanfchouwers zijner grootheid in zijn Rijk. Gelijktijdig was de Franfche taal zoo gelukkig befchaafd, en inzonderheid voor den verfijnden fmaak des gezelligen leevens gevormd, dat de Duitfchers, die in de hunne noch zulke bekoorlijke wendingen, noch zoo veel vleijende hoflijkheid vonden , haar met genoegen begonnen te fpreken. Zij leerden dezelve ook te vlijtiger, daar hen de Franfchen , federt het midden deezer eeuw, wel niet in eigenlijke geleerdheid, maar echter in voortreflijke fchrijvers , vooral in dichters en redenaars , verre overtroffen ; ja zelfs over allerleije geleerde onderzoekingen, door middel van hunne taal , inneemend fchreeven, en den fchijn van nieuwheid aannamen. Zeer veele bijzondere Franfchen hadden zich geheel in Duitschland neergezet: deels om de wereld te zien en hun geluk te beproeven ; deels om de begeerten dier Duitfchers te bevreedigen, die derzelver taal en zeden wilden leeren kennen. Doch onverwacht verhuisden, na het jaar 1680, veele Franfchen te gelijk naar Duitschland, die, om den hervormden Godsdienst door hunnen koning vervolgd, uit grootmoedigen ijver voorde vrijheid van het geweeten, zelfs met leevensgevaar hun vaderland verlieten. Onder deeze vluchtelingen, waarvan het grootte aantal zich in de KeurIrandenburgfche Landen, waar zij allergun- ftigst  Gefchiedenis der Duitfcher\r. VII Tijdvak. 471 fligst ontvangen werden , nederfloeg, waren perfoonen van alle Handen , ervarene en dappere krijgslieden * edellieden van de bevalligfte zeden, geleerde predikers en fchrijvers, bekwaame koopliedenen kunstenaars. Over het geheel was hun gedrag inneemende, hunne taal welluidend, en hadden zij vrij algemeen uit het groot aantal aangenaame boeken, in dezelve gefchreeven , kundigheden gefchept, welke , buiten de geleerden , in Duitschland nog zeldzaam waren. Deste meer ingang vonden zij aan de hoven en bij de aanzienlijken in Duitschland; en daar zij tevens veel vlijt en vindingrijk vernuft met zich bragten, feefchouwde men hen niet flechts als befchaafde, maar ook als nuttige onderdaanen. Na dat de grooten eerst het voorbeeld hadden gegeeven van de voorkeuze der Franfche taal, kleederdragt en zeden, volgde weldra de gantfche Natie. X. Daaruit ontflonden ongetwijfeld voor de Duitfchers eenige aanmerklijke voordee-1 len. Hunne taal verkreeg in de Franfche en 1 de meenigvuldige meesterftukken, welken dee- 1 ze had opgeleverd, voorbeelden, waarnaar zij zich fpoediger begon te vormen. Men vertaalde veel uit het Fransch; uitdrukkingen, fpreekwijzen en invallen deezer taal werden volkomen in de Duitfche overgebragt, en deeze laatfte werd weldra vloeijender, aangenaamer en in zeker opzicht zelfs rijker. De fchrijvers in de Duitfche taal wachteden zich »u voor taalfouten, legden zich toe op Gg 4 welr Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C. Voordee- ige gevol;en daar. ran.  Ven het jaar 1648 tot 1787 na de geb van C. 472. II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; welluidendheid , fraaije beelden en de gaav© om algemeen vei liaan baar en nuttig te fchrijven, en hunne werken werden de afdrukfels van een befchaafder gedrag. De gezellige verkeering der Duitfchers werd ook min of meer verbeterd: niet als hadden zij derzelver befchaafdheid te vóoren in 't geheel niet gekend , of als waren zij daarin onnatuurlijk geweest; veeleer was hunne onderlinge verkeering in vroeger dagen de oprechtire en natuurlijklle, welke eigenlijk de beste is. Doch van de Franfchen leerden zij de belangrijke kunst om zelfs onaangenaame , doch noodzaaklijk geworden woorden en zaaken op eene wijze te zeggen en te doen, waardoor dezelve niet geheel mishaagden. De onderwerpen hunner gefprekken werden veelvuldiger , en de onderfcheidene ftanden met elkander gemeenzaamer. Al hadden ook de Franfchen niets foeds in Duitfchland gedaan, dan enkel een egin te maaken met het verzachten der (lijve trotschheid van veele aanzienlijken en rijken, die, vol van hunne adelijke afkomst of titels en waardigheden, zich geloofden te vernederen, wanneer zij met perfoonen van gewoone burgerlijke afkomst en leevenswijze eenige gemeenzaame verkeering hielden : was dit reeds geen gering dienstbewijs. Zelfs hebben zij aanleiding gegeeven,dat de, tot hiertoe onder de Duitfchers zoo algemeene, neiging tot dronkenfehap aanmerklijk is verminderd. Deeze immers was niet beftaanbaar met de fijnere welvoeglijkheid , het behaaglijk voor-  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 473 voorkomen en de tegenwoordigheid der vrouwen in de daaglijkfche gezelfchappen, welk i alles nu de doorgaande heerfchende gewoonte { Werd. Het maatig drinken , ten minften , \ werd bij veelen mode, zo al niet deugd; en de ondeugd, welke zij beperkte, moest behoedzaamer worden. Zekere geneugten des leevens, fommige fijnere kunstwerken, werden tevens door de Franfchen in Duitschland gevoerd; en wanneer zij daar thands al niet eerst bekend werden, zulks had toch ten aanzien haarer meerdere volkomenheid plaats. Verfcheidene zijde-, goud-en zilver-, of handwerken , de kastoorhoeden , geweevene kousfen, zon- en regenfchermen^en veele andere behoeften der weelde moeten daaronder gerekend worden. De Franfche fchrijvers hebben wel deeze voordeelen voor Duitschland te hoog opgevijzeld , als hadden vóór de komst der hervormde vluchtelingen in dit Land bijna geen koophandel of kunstwerken beftaan, daar toch de Duitfchers, eeuwen lang, de Franfchen in beiden overtroffen ; doch dat zij- door hen in dezelven thands eenige aanwinst deeden, is niet minder zeker. XI. Daar men nu in de Franfchen veel I navolgenswaardig vond , en van hun dank- " baar aannam, verviel men, door het genoe- ^ gen, welk deeze veranderingen baarden, ri tot het dwaaze uiterfte, om alles fraai en C nuttig te achten, wat over den Rhijn naar ta Duitschland kwam. Men wedijverde in loutere volgzucht, en vergat dus de waarGg 5 dig- Van het aar 1648 at 1787 a de geb. an C. ïadeelige 1 vloed rezer ;rande- ng op de uitfche al;  474 H hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van he jaar 164É tot 178; na de ge Tan C. ; digheid en behoeften der Duitfchers, die wel van deeze hunne nabuuren , zoo wel x als van de hali'danen, niet weinig leeren konden; doch hunnen roem en belang verwaarloosden , wanneer zij enkele afdrukfels van vreemde Volken werden. Steeds nam de Franfche fmaak in Duitschland meer toe, vooral in de agttiende eeuw, zoo wel onder de vorften en andere grooten, als bij minvermogende burgers. Het Fransch werd de taal der hoven en zoogenaamde groote en befchaafde wereld. In plaats van nu de verbetering der Duitfche taal te ijveriger te bevorderen, naarmaate zulks gemaklijker, of noodzaaklijker en roemrijker geworden was, gaf men, alleen uit weelde en uïtfpoorige zucht naar vreemde fieraadiën , aan het meer befchaafde Francsh, boven haar den voorrang. Veele aanzienlijken fchaamden zich bijna Duitfchers te zijn, dat is, van een Volk afteftammen, dat de grootfte mannen in allerleije vakken voordgebragt, en de belangrijkfte daaden heeft uitgevoerd; zij beroemden zich min of meer, (iets, dat bijna onbegrijplijk is,) dat zij beter Fransch dan Duitsch fpreken en fchrijven konden. Deeze onrechtvaardigheid ontftond zelfs uic diepe onkunde. Zij wisten niet, dat hunne taal geenszins, gelijk de Franfche, uit de onta'arting en vermenging van veele andere ontftaan, maar eene oorfpronglijke, op zich zelve ftaande, juist voor hun gevormde, en hunner beoefening dubbel waardige taal was, . wel»  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 475 welke boven alle nieuwere rij'k en nadruk- _ lijk is; dat zij wel eenige, haar inzonderheid 'y eigene, hardheid heeft; doch buigzaam ge-' noeg kan gemaakt worden, om voor alle 1 onderwerpen en bedoelingen gefchikt te zijn; en dat deeze zelfde taal voor de dichtkunst veel gepaster is dan de Franfche, welke bijna telkens in gedichten de wetten der voetmaat overtreedt. Genoeg, dit-fchandelijk vooroordeel, door Duitfchers zei ven tegen hunne moedertaal gekoesterd, hield haar, en met dezelve de vaderlandfche welfprekendheid en dichtkunst, nog eenigzins langer van haare rijpheid terug. Zelfs zoo verre ging deeze uitfpoorigheid , dat de meest gewoone Duitfche woorden in het gemeene leeven zonder eenige reden met Franfche werden verwisfeld, als waren deeze veel edeler en krachtiger. De eerlijke Duitfche naamen van vrouw ,en jongvrouw, welken ook vorstlijke vrouwen plagten te dragen, fcheenen zoo verhéven niet als madame en mademoifelle , welke niet alleen niet het allerminfte méér aanduiden dan gene, maar ook eigenlijk flechts verbasterde Latijnfche woorden zijn. Nog heden wacht men zich van een geel of flrookleurig kleed te fpreken, terwijl paitte in de meefte ooren veel aangenaamer klinkt. Dikwijls gaven Duitfche ouders hunnen kinderen Franfche naamen. Men fchreef de opfchriften van Duitfche brieven in het Fransch; men kleedde de breedvoerige titelzucht der Duitfchers in de Franfche taal, wel- Van het iar 1648 3t 1787 ia de geb ran C.  476 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Van het jaar 1648 tot 1787 na de gel van C. fen op de 'seden. welke, echter, tot haaren lof, zeer kort in titels is; en zelfs in boeken werd de Duit.fche'taal zoo vermengd en met Franfche woorden als overladen, dat haare vijanden niets meer ter haarer vervalfching zouden hebben kunnen doen. Alle deeze zwakheden, onder welke ook laagheden waren, moesten de Duitfchers in vreemde oogen, en vooral -in die der Franfchen, eene zonderlinge vertooning doen maaken; doch voor hun zeiven waren zij deste nadeeliger. XII. Ook in hunne zeden en gehele gemoedsgefteltenis vertoonden zich weldra verfcheidene nadeelige gevolgen deezer veranr dering. Veele Duitfchers wilden nu niet langer plomp en onhoflijk zijn, doch gewenden zich onmerkbaar om meer of minder te zeggen dan zij wezenlijk dachten, alleenlijk om niemand te beleedigen; beuzelden dikwijls, waar zij met overleg handelen moesten ; en gedroegen zich in beuzelingen als in zaaken van het grootfte belang. Met de beleefde fpreekwijzen, met de ongelukkige woorden, compliment, politesfe , galanterie , en meer dergelijke, werden veel ijdel gefnaps, veinzerij , en zekere vaardigheid om met deugden en ondeugden , ja met alles in de wereld te fpeelen en te fchertfen, onder de Duitfchers algemeen. Sints dien tijd vindt men overal onder hen de onderdaanigfle en gehoorzaamde dienaars bij meenigte, en zijn de belachelijkfte omhelzingen en ligtvaardigfte verzekeringen van hartlijke vriendfchap en dienstvaardig-  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 477 dighcid, onder perfoonen,- die elkander voor . de eerfte reize zien, geheel niet vreemds ] meer. Doch de oude Duitfche openhartigheid, en onveranderlijke trouw; welke zich niet 1 door diepe buigingen en een' overvloed van woorden, maar door eene vrije kunstlooze taal en hartlijken handendruk aanmeldt, moet men de zoogenaamde welleevende wereld met moeite zoeken, als waarin de menfchen zoo onhoflijk nier durven zijn, van zich zoo geheel zonder pligtpleegingen en modezucht te vertoonen. De vroegere meer hartlijke wijze van verkeering werd voor zeer ftijf gehouden, terwijl de nieuwe niet zelden valsch, en louter bedrog of wedftrijd van zekere geliefde woorden werd, bij wier gebruik men niets gevoelde. Om de Duitfche jeugd reeds zeer. vroeg op deeze vreemde woorden en zeden afterictiten, heeft men dikwijls haare opvoeding aan vreemdelingen toevertrouwd, die den kinderen geene vaderlandfche gezindheden en zeden konden noch moesten mededelen, als welke men in een' aanzienlijker' ftand naauwlijks zonder opfpraak vertoonen kon. De kleeder- , dragt en het tooifel, door de Duitfchers van 1 de Franfchen ontleend, zijn mede een bron d van onheilen geworden. Het is wel waar, dat daaruit veele geestige vindingen, zekere uiterlijke losheid, en de kunst om ook in gevorderde jaaren een frisch en jong voorkomen aantenemen , ontftaan zijn; doch de oude Duitfche kleeding, fchoon deeze voor- dee- Van het lar 164.8 ot 1787 ia de geb. an C. Gevolgen er Fr cm. hs kleeerdragc.  Van het jaar 1Ö48 tot 1787 na de geb. van C. 478 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek» deelen misfende, was voor de kouder Duitfehe luchtgefteltenis en de gezondheid der Duitfchers veel gefchikter, en hunne ligchaamen konden zich in de wijde lange rokken, pelfen en mantels vrijer bewegen. De , naar de Franfche wijze gekleede, Duitjeher integendeel , die , bijna overal famengeperst, en echter met overvloed van fieraadiën omhangen daar heen gaat; wien de daaglijks Veranderde mode een wet is , al ware zij ook voor zijnen ftand en ouderdom geheel ongepast; wien de kunst van den hairkruller fomtijds belangrijker is dan post en pligt: deeze is eigenlijk geen Duitfcher meer. Nog jammerlijker is daardoor het lot der vrouwen geworden. Eigenlijk zijn zij' flaavinnen der mode, of liever der winzuchtige invallen eeniger pronküitvindfters, modewinkelierlters en meer dergelijke perfoonen in Frankrijks hoofdftad , geworden , en hebben de onnatuurlijkfte en wanftaltigfte kapfels, (welke deels met draad , linten en ontelbaare andere niets beduidende fchitterende waaren, deels met hair, vet, meel en fpelden aaneengevoegd zijn,) als middelen om te behaagen aangenomen. Geenszins nieuwe geneugten of nieuwe fieraadiën, (fchoon een van beide het doel van elke nieuwe mode behoorde te zijn,) maar enkele nieuwheid, al werdt 'er ook aangezicht of ligchaam belagchelijk door mismaakt, is de eenige aanprijzing der mode. De waare fchoonheid, welke zich alleen kenbaar maakt door eene befcheidene hulp aan  Invloed der&anfclieModes en Zeden ojp de gemoederen der Diotfclei's.   Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 479 aan de natuur te bewijzen, is daardoor bij veele Duitfche vrouwen geheel verduisterd. Al waren ook de verfpilde kosten , welke Duitschland tot dusverre voor alle deeze verfraaijingen aan Frankrijk betaald heeft, niet verbaazende; dan moest nog het tijdverlies, welk derzelver gebruik verëisqht, fteeds onherftelbaar heeten. De geneugten in het algemeen, met welke de Franfchen de Duitfchers bekend hebben gemaakt, hebben voor veelen der laatften ten voedfel van verwijfdheid en wellust verftrekt. Ondertusfchen is deeze algemeene volgzucht in verfcheidene Duitfche Landen niet zoo fpoedig en diep doorgedrongen, of de Duitfche taal en. zeden hebben zich, onder anderen in veele Rijksfteden , vrij lang onveranderd gehandhaafd ; en men vindt noch gewesten, waar eene jongvrouw van aanzienlijken geflachte zich niet beleedigd acht, wanneer men haar met deezen Duitfchen naam aanfpreekt. XIII. Op eene edele wijze toonde , om-' trent gelijktijdig, een Duitfcher van een' door-1 zigtigen en koenen geest, Christiuan Tho- c masius, te Leipzig gebooren, wat zijne Natie \ konde en verpligt was te doen. Terwijl zij i; eene vreemde met verwondering navolgde,v prees hij eene meer uitgebreide vrijheid van \ het verftand aan, en gaf zelf een voorbeeld ' van haare verwerving. Hij toonde zich wel geenszins geheel ongevoelig voor het nieuwe licht, welk de Duitfchers in dien tijd van de Franfchen ontleenden; gelijk honderd en vijf- Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C. rHOMASI. s voerc p nieuw eleerde rijhéid 1 hec herormdeiuitsthnd.  Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C. 480 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek, vijftig jaaren vroeger een hoofdzaaklijke verbetering van Godsdienst en geleerdheid van Duitschland naar Frankrijk was overgegaan; doch ThÖmasius leerde in een bijzonder gefchrift, hoe men de Franfchen in het gemeene leeven moest navolgen. Hij volgde zelf de gegeevene lesfen, door over de weetenfehappen in het Duitsch te fchrijven, en in deeze zelfde taal op de hooge fchool te onderwijzen. Tot hiertoe was zulks nooit anders dan in het Latijn gefchied; doch ook deeze taal was door de, in dien tijd nog heerfchende, duistere en twistgierige wijsbegeerte half verbasterd. Hij voerde dus in de voorlcezingen op de hooge fchoolen het gebruik van het Duitfch nevens het Latijn in, opdat de Duitfche jeugd nu en dan leeren mogt zich ook in de eerfte taal, in vervolg van tijd, voor iederëen verfhanbaar en inneemend uittedrukken. Daardoor bevorderde hij tevens het algemeener gebruik dier taal, waarvan, echter, het gevolg was, dat de kennis van het Latijn allengskens in Duitschland eenigzins begon aftenemen. Daarenboven viel T110sviasius de reeds gemelde wijsbegeerte aan, en met dezelve ook de te bepaalde en flaaffche denkwijze der Duitfchers'. beiden met het allergewenschtfte gevolg. Immers hij ontrukte niet flechts der Aristotelisch-fchoolfche wijsbegeerte haare heerfchappij over de Duitfche hervormden; maar handhaafde ook voor hun op nieuw die vrijheid van denken, leeren en fchrijven, welke zij zelve reeds te vóó-  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 4 81 vóóreh bezeten hadden. Deeze onderneemin^ i-oerde hij zoo koen uit, met zoo veel bij: iende fcherts over de nutlooze twistzucht, over de flaaffche gehechtheid aan zekere heerfchende begrippen, en over andere aanitootlijke gebreken van veele geleerden ten zijne tijde, (vooral in het eerfte Duitfche maandwerk, waarin hij fchrijvers en boeken beoordeelde.) dat hij genoodzaakt werd Leipzig te ontvluchten. Doch dit ongeluk bevorderde juist zijne oogmerken. Het gaf aanleiding tot het ftichten der hooge fchool te Halle, welke,boven veele andere, haarenleeraaren het voorrecht eener gepaste vrijheid verleende. Vanhier verfpreidde zij zich over het geheele overige Duitfche Proteftantendom, en nam van nu af fteeds meer toe. Thomasius , die mede op deeze hooge fchool onderwees , vergenoegde zich niet fhet de gewaande wijsbegeerte te doen vallen ; maar zocht ook eene betere in haare plaats te (tellen , welke men de hofwijsbegeerte noemde, , In deezen naam lag eene , in Duitschland nog bijna onbekende, waarheid verborgen: dat naamlijk de wijsbegeerte niet flechts tot een geleerd gebruik op de hooge fchoolen dienen; maar ook zoo algemeen heilzaam behoort te zijn, dat men haar aan het hof en in het daaglijkfche lee-. ven niet min nuttig kan bézigen. Hij ging voord met de onderfcheidene deelen der. wijsbegeerte, alsmede de rechtsgeleerdheid té verbeteren,- deed voorflagen tot het beter 111, Desl. H h be- ■ Van het \ jaar 1648 ' tot 1787.. na de geb. van C. J. I6Q2.  Van het JaanC/to coc 1787 na de geb. van C. Htjbegir.t de bekfen uit Duitschland te bannen; 1 1 . ] i 4gï II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek." bearbeiden der gefchiedkunde; rukte in hec algemeen veele bouwvallige ftelfels neder, en maakte zich het beste van al het nieuwe en goede, dat in Holland, Engeland en Frankrijk kortlings was voorgedragen, ten nutte. XIV. Doch niet flechts den geleerden, maar ook den Duitfchers in het algemeen, bewees Thomasius de belangrijklte diensten. Zelfs de hervormden onder hen waren nog gehecht aan veele bijgeloovige denkbeelden, dat is, ongerijmde en door menfchen uitgedachte Godsdienstige begrippen, welke ang(tige vrees en ongepaste, of zelfs wel onrechtvaardige en liefdelooze daaden ten ge/olge hadden. Want, fchoon de, in Duitschland gevestigde , hervorming voornaamlijk ten doel had om deeze , uit onkunde, verbijsterde verbeelding, bijzondere oogmerken en bartstogten ontftaane, denkwijze over God, geesten en Godsdienst in bet algemeen, geheel te verbeteren: vond men 'er echter nog ioo veele dergelijke wijzen van voorftellen ïit vroeger eeuwen, dat het hoogst moeijeijk was geworden dezelve te onderdrukken ; /oora'1 daar het zeldzaame en wonderbaare, net deeze overléveringen en vertelfels der /■oorvaderen verbonden, dezelven deste eervaardiger maakte voor hunne nakomelingen. rnoMAsius waagde zich aan het beftrijden fan eenigen der onwaardigfle en nadeeligfle. rliertoe behoorde het, door gantsch Duitschand heerfchende, begrip van toverij en famen- fpan-  Gefchiedenis der Duitfchers. VU Tijdvak. 483 fpanning me: booze geesten. Men ftelde het buiten twijfel, dat de duivel geduurig, op eene zigtbaare wijze, in menschlijke gedaante aan veele perfoonen der beide gellachten verfcheen, om hen in zijne magt te krijgen ; dat zij zich, in verwachting van zekere beloofde voordeelen, daadlijk geheel aan hem overgaven, met hem verkeerden, en zich verlustigden,gelijk onder anderen op een' grooten berg in Nederfaxcn, den Bloksberg genaamd; en dat de duivel zulke, van hem afhanglijk geworden, menfchen, welken men toveraars of hekfen heette, onder anderen gebruikte, om hunnen medemenfchen en het vee op eene onzigtbaare wijze nadeel te doen. Alle deeze verbeeldingen waren uit ligtge* loofde vertelfels, droomen , zwaarmoedige hoofden , begoochelingen , bedriegerijen en meer dergelijke bronnen voordgevloeit. Zij hadden ook de allerdroevigfte gevolgen. Tot omtrent het einde der zeventiende eeuw zijn in Duitschland, gelijk in geheel Europa, ontelbaare menfchen , op aanklagt, of zelfs wel op een bloot vermoeden dat zij op deeze wijze met den duivel verbonden waren, jammerlijk gemarteld, en, na eene door martelingen afgeperste bekentenis, verbrand. Door de verfoeijelijkfte en onzinnigfte hekfënftraffen, zijn inzonderheid veele oude wijven uit den minvermogenden ftand om het leeven gebragt. Vergeefs had reeds vóór het midden der zeventiende eeuw de Duitfche Jefuit, Fredrik Spee , meer voorzigHh a tig- Van het iaar 1648 tot 1787 na de geb» van C.  Van het jasr 1648 lot 1787 na de geb van *C. en de fpooken. t 4 84 II hoofdd. Nieuwe, gefchieden. vin aczt* tigheid in deeze zoogenaamde rechtsgedingen aangeraaden. Omtrent gelijktijdig met Tho* , masius verzette zich een prediker in Holland, Balthasar Becker , niet Hechts tegen deeze , maar ook tegen andere dwaalingen der Christenen wegens booze geesten , met veel ijvers; doch vond een' hévigen tegenftand, dewijl hij tevens waare leerllelingen fcheen te loochenen. Tiiomasius integendeel poogde alleen de gemelde buitenfpoorigheden aftefchaffen, welk hem gelukte. Men fchaamde zich weldra over zoo veele wreede dwaasheden , als men omtrent gewaande toveraars en hekfen begaan had; de hervormde vorsten in Duitschland verbooden dergeliike gerechtlijke onderzoekingen; allengskens' gefchiedde zulks ook in het Roumsch-Catholieke Duitschland; en, echter, is het nog naaüwlijk veertig jaaren geleeden, dat aldaar de laatfte zoogenaamde heks verbrand is. (*") XV. Het zelfde ondernam Tiiomasius met een gunftig gevolg, ten aanzien der geesten en fpooken, van wier bijgeloovige angst de Duitfchers op eene belagchelijke wijze geplaagd werden. De verbeterde Godsdienst kon , wel is waar , ook hier den hervormden van dienst zijn om de oude dwaalingen te beflrijden j en inzonderheid verwierpen zij met weinig moeite het bijgeloof hunner RcomschCatholieke medeburgers, volgends welk zeer dik- (f) De fchrijver verhaalde dit in het jaar 1787. De Vettauler.  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 48 j dikwijls zielen van verftorvenen uit het zoo genoemde vage- of zuiverende vuur zich dei: leevenden zouden vertoonen , alleenlijk opdai .deeze hen door milddaadige hulp , of dooi veele rijklijk betaalde zielmisfen, uit hetzelve mogten verlosfen. Echter bleeven ook de hervormden in hun geloof aan dergelijke verfchijningen van geesten en afgefcheidene zielen volharden. Dit was deels nog een over,' biijffel en gevolg van hunne voorige wanbegrippen onder het pausdom ; deels de uitwerking eener gewoone denkwijze der rmm fchen , welke hen zaaken , waarvan zij de oorzaak niet terftond kunnen bevatten , aan de kracht van onzigtbaare fchepfelen doet toefchrijven. Veelen bedienden zich hiervan ter bereiking hunner bijzondere oogmerken. Zij zelve fpeelden de rol van nachtfpooken, rinkelden, met witte lakens omhangen, ontrent middernacht met lange ijzeren keetens, welke zij voordfleepten , en maakten allerlei gedruisch , welk niet flechts kinderen, maar ook volwasfenen angst aanjoeg ; en terwijl alles voor hen vluchtte, verrichteden zij daaden, welke, zoo min als haare bedrijvers, het licht niogcen zien. Vanhier , dat men een groote meenigte huizen en anderen gebouwen, uit hoofde van zulke gewaande, doch ontrustende fpookverfchijningen, onbewoond liet. Thomasius was een der eerften , die deeze fjhandelijke vrees hielp verjagen. Hij wees diartoe den regten weg aan : het vrijmoedig onderzoek van zulke verfchijnfels op het Hh 3 ei. . Van het jaer 1648 tot 1787 na de geb. van C.  4$ó II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boer.. Van het ( jaar 16:8 , tot 1787 na de geb. < yap C. 1 1 De Duitfr.kers deekn in den oorlog ovtr de Sptanfche erföpvolging j 1701. CJQ vuig. :igen oogenblik der ontdekking. Daardoor verden de fpooken fteeds zeldzaamer, vooral >nder de hervormden ; fchoon deeze foort ran bijgeloof nog niet geheel onder hen is ïitgerooii. -1 < Thomasius zelf werd , wel is, waar , onder het beftrijden van dit bijgeloof tot eene woeste hitte, ja nu en dan tot conderlinge, of zelfs wel valfche begrippen vervoerd; echter komt hem de lof toe van eenen Duitfcher , bezield met de edelfte vrijmoedigheid, die voor zijn vaderland uitnemend nuttig werkzaam was. XVI. Met de vrijheid van denken , doorhem inzonderheid opgewekt en met nieuwe kennis of ondervinding verrykt, gingen de Duitfchers in de agttiende eeuw over; tevens met het voorneemen, om zich van deeze voorrechten meer dan ooit nuttig te bedienen. Een nieuwe oorlog hield hen deels wel omtrent veertien jaaren bézig; doch zonder hen hierin te verhinderen. Veeleer bleek het in denzelven , dat de Duitfchers, ge^ noegzaam geoefend, en door bekwaame veld-, heeren aangevoerd , fteeds de beste vruchten hunner dapperheid, zelfs tegen Volken, zeer beroemd in de krijgskunde, te verwachten hadden. Het grootfte gedeelte der Duitfche Rijksftaaten verëenigde zich in deezen krijg met keizer Leopold , Enge/and, en andere vreemde vorften en Staaten , om een' prins uit het Oostenrij'kfche huis in het bezit te dellen van het Spaanfche Rijk en alle daar^ behoorende Landen, waarop hetzelve, na  THÖMASITJS "begint de lp ooien enlielsfen uit DuitfcMand te verbannen.   Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 487 het uitfterven van eenen tak deezes geflachts, welke tot hiertoe in Spanje geregeerd had,, aanipraak maakte, doch welke Frankrijk, hetzelve zocht te betwisten. Prins_ Eugbnius van Savoijen inzonderheid hielp de Duitfchers doorgaands over de Franfchen zegepraalen; en na de vijf eerfte jaaren van deezen oorlog, konden zij deeze vijanden van hun vaderland in hetzelve niet meer te zien krijgen, en vochten zij met hen flechts in Italië en de Nederlanden even voorfpoedig. Ondertusfchen ftierf keizer Leopold, den roem agterlatende van een' welmeenend' vorst, en liefhebber der geleerdheid; fchoon hij in Staatszaaken flechts zelden door eigene oogen zag. Zijn zoon en opvolger, Joseph de eerste, was deste werkzaamer en onderneemender. Hij vernieuwde zelfs de oude rechten der keizers en des Duitfohen Rijks op Rome en den Kerklijken Staat, dien hij met zijn krijgsvolk bezettede. Doch hij ftierf in den bloei zijner jaaren; en nu floot zijn broeder, Karel de zesde, de reeks der keizers uit het huis van Oostenrijk, die twee eeuwen elkander hadden opgevolgd. In den vreede, te Raftadt en Baden geflooten, welke een einde maakte van deezen oorlog, werden hem verfcheidene Spaanfche Landen afgedaan; doch de Duitfchers in het algemeen verkreegen daardoor eene herftelde en meet volkomene rust. Schoon zich al in den bednne deezer eeuw verfcheidene burgerlijk* fe H h 4 es Van het aar 164S oti.787 ia de geb. ran C. J1705. Joseph deelrste» J. 17". VI. J. I7I4' t  Van 'net jaar 1613 tot 1787 na de geb, van C. I j Dertig duizend • , hervorm» denverlaa- 1 ten om den ; Gods . dienst hun * vaderland. ' < i i i c j li a 488 lï hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek.' en Godgeleerde dwaasheden ïn hun Rijk verhieven, bleef, echter, deszelfs algemeene toeftand in de hoofdzaak onveranderd. Voor een' vorst uit den huize Brunswijk Luneburg Was^ een nieuwe keurvorstlijke waardigheid gefticht; en federt het einde der vóórige eeuw hadden drie keurvorsten den koningtijken naam en met denzelven het Rijksbewind gevoerd. Hunne magt had reeds ten deele eenigen nieuwen invloed op Duitsch''and; zij was echter nuttig tot het fluiten ran aanzienlijke verbonden, en het verhoeJen van oorlogen, welke dreigden uitte>arsten. XVII. Doch, omtrent het jaar 1730, zag nen eene ongewoone gebeurtenis, welke len Duitfchers ter waarfchomving cn leeing verftrekte. Hun oude onderlinge Godgeleerde haat was nog veel te min bedaard; choon hun algemeen burgerlijk belang des;eifs onderdrukking verèïschre. Hóonende :n beleedigende gefchriften, geftoorde Godslienstöefeningen en andere blijken van denelven vertoonden zich meermaalen, en noodaakten weldra de eene Godsdienftige partij ;eweld met geweld te keeren, om ten minten haaren geloofsgenooten in, andere Lan!en recht te doen 'weervaren. Onder anderen ladden zeer veele inwooners van het aartsbisom Salzburg reeds in de zestiende eeuw het luangeliesch geloof aangenomen; hunne afammelingen werden fteeds talrijker, waardoor Idaar hunne gevoelens meer en meer werden  De SaltzburgTclie Proteftanten "verlaatcn, om den Godsdïenst,liuxL vaderland.   pefcfa'edems der Duitfchers. VII Tijdvak. 489 den uitgebreid. Eenigen tijd had men zich vergenoegd met hun alle vrijheid in het oefenen van hunnen Godsdienst te onttrekken; nu wilde men hen ook dwingen om de Rodmsch ■ Catholieke plegcigheden te volgen \ en hun geloof volkomen te verzaaken. Toen zij zich tegen dit geweld wilden verzetten, werden zij als oproermaakers geftraft. Doch de wijze fcliikking, bij den Westphaalfcéen vreede gemaakt, en de (tandvastigheid •der Euangelifche Rijk vorsten kwam hun , eindelijk, te hulp. Zij kreegen vrijheid om hun vaderland en goederen te verlaten. De aartsbisfehop van Salzburg verloor dus omtrent dertig duizend arbeidzaame en getrouwe onderdaanen, meestendeels landlieden, die geen kwaad gedaan hadden, dan dat zij het Christendom, tegen zijn verbod, naar hunne overtuiging en geweeten wilden oefenen. Zij floegen zich neder in de Landen der hervormden in en buiten Duitschland, welken zij nog vlijtiger bebouwden. Een aantal van hun deed zulks zelfs in de Engel fche Volkplantingen van Noord-America. Sints dien tijd hebben 'er wel dikwijls kleinere Volksverhuizingen van Duitfchers plaats gehad, die zich in andere Landen van Europa, of in vreemde werelddeelen vestigden; doch, fchoon daartoe al fomtijds verdrukkingen van Godsdienstige rechten aanleiding gaven , is, echter, van tijd tot tijd, in de laatlfe veertig of vijftig jaaren, de Godsdienstige verdraagzaamheid tusfchen de beide groote gemeenten in Duitschland Hh 5 fteeds Van het jaar 1648 tot 1787' na de geb» van C- '  490 II Hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek» Van het jaar 1648 tot 178; na de geb. van C. Oorlog over de OostenrijkJche erfopvolging. ]. 1740J. I74-i- f I- 1748' fteeds algemeener geworden. De menfchenliefde en wijsheid der vorsten verhoedden de uitbarsting der vervolgzucht ook daar, waar dezelve nog diep was ingeworteld. In verfcheidene Euangelifche Landen is zelfs den Rodmsch - Catholieken meer Godsdienftige vrijheid verleend, dan zij, volgends de algemeene Rijkswetten, konden vorderen. Veel-' ligt is de tijd aanftaande, dat de onderfcheidene Godsdienftige genootfchappen elkander als broeders en vi ije lieden' zullen behandelen, naar de wetten des Christendoms , of der vaderlands - en menfehenliefde. XVIII. Een korte en fchieliik ontflaane oorlog, niet lang na deeze groote Volksverhuizing , door een keizer en het Duitfche Rijk met Frankrijk gevoerd , toen hetzelve, om zich over eene mislukte onderneeming te wreeken, den keizer aanviel, was niets minder dan voorfpoedig, om dat 's keizer krijgsmagt en geldmiddelen in verval waren. Doch na den dood van deezen vorst, Karel denzesden naamlijk, die zeer goedhartig en een beminnaar der fraaije kunllen was, ontftond 'er weder een oorlog, waarin Duitfchers tegen Duitfchers ftreeden, en wel door veele duizende vreemdelingen geholpen. Veele Duitfche en vreemde vorsten maakten aanfpraak opde erflanden des verftorven keizers. Agt jaaren duurde deeze krijg, allerlangst in Italië en de Nederlanden, tot dat de vreede te Aken geflooten werd , nadat reeds te vóuren een vree-  Gefchiedenis der Duitfchers.Vll. Tijdvak. 491 vreedesverbond te Breslau en Dresden den koning van Pruisfen in het bezit van verre het grootfte gedeelte van Silefiè gevestigd had. Ondertusfchen was de keizerlijke kroon den keurvorst van Beijeren ten deel gevallen, die, met dezelve verfierd , Karel de zevende heet. Doch zijne regeering, welke midden in den eerstgenoemden oorlog inviel, was zoo rustloos, dat zijne edelfte ontwerpen voor Duitschland vruchtloos uitvielen. Frans de eerste , hertog van Lotharingen, en groothertog van Toscane of Florence, volgde hem op den keizerlijken troon, welken hij door zijne vreedzaamheid en rechtvaardigheid verkreeg. • XIX. Thands, omtrent het midden der tegenwoordige eeuw, en federt den vreede te Aken, was voor Duitschland de tijd gekomen eener algemeene ijverige werkzaamheid. De vorsten bevlijtigden zich, om in hunne Landen de bevolking, wetten, kunften en weetenfehappen, koophandel en handwerken, benevens het krijgswezen, óf te verbeteren, óf algemeen te maaken; en elke ftand der maatfehappij ftreefde naar meer volkomenheid. Nu eerst zag men aangenaamer verbintenisfen fluiten tusfchen onderscheidene Duitfche Volken en Godsdienftige genootfchappen. Men begon in verftand, vernuft, werkzaame vaderlandsliefde en meer dergelijke goede hoedanigheden met elkander te wedijveren; en, eindelijk, hadden aiJe kunften en weecénfehappeh hanre voortref Van het iaar 1648 tot 1787 iade gek. van C. Karel de vu. j. 1745» Feansdk eerste. Zevenjaa* rige oorlog en Huhertsburgfche vreede. 4  45)2 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm roer; .van het jaar 1648 tot 1737 m de geb van C, ' J«ar 176J. treflijke mannen. Midden op deeze fchoone loopbaan werd Duitschland, wel is , waar, gefluit door een' zevenjaarigen oorlog, een' der raerkwaardigtten in de gantfche gefchiedenis. De keizerin en koningin vau üungaarije en Boheemen, Mama Theresia, met het grootfte deel der Duhj'che Rijksftaaten , en met Rusland, Frankrijk en Zwee-t den veerè'enigd, voerde deezen oorlog met Fredrik den tweeden , koning van Pruisfen , die flechts weinige Rijksvorlten tot bondgenooten had. Duitschlands geheele geweldige magt, benevens veele duizende vreemde krijgslieden uit de meeste Landen van Europa^ hadden in deezen krijg een werkzaam aandeel. Doch Duitschland was thands zoo bloeijende , dat veel meer dan een half milliöen gewapende menfchen, die elkander zoo veele jaaren agterè'cn poogden te verflaan, Duitschland noch uithongerde, noch zeer merkbaar verzwakte. In geenea oorlog behaalden de Duitfchers zoo veel roems , als in deezen, fchoon meestendeels op hunne eigene kosten gevoerd ; en indedaad hielden de vreemdelingen, juist van deezen tijd af, Duitschland voor de groote krijgsfchool van Europa. Inzonderheid boezemden de Duitfchers thands den Franfchen zekere hoogachting voor hun in,die hen te vóóren, zonder hen werklijk te kennen, dikwijls met minachting hadden behandeld. De Hubertsburgfche vreede bragt deezen Dorlog ,ten einde, welke flechts ten gevolge had,  Gefchiedenis der Duitfchers. VII. Tijdvak. 493 had, dat de Duitfchers hunne krachten, rechten en voordeelen nog beter dan weleer leerden kennen. Niet lang daarna ftierf keizer Frans , j en zijn zoon Joseph de tweede krêeg het 1 Rijksbeftuur in handen , welk hij nog heden voert. Meer dan eenig ander keizer van laateren tijd , waardeert deeze vorst Duitfche zeden , kunften en weetenfehappen, ja zelfs de Duitfche taal ; hij tracht onvermoeid naar nieuwe kundigheden , en beproeft alles met eigene krachten. Onder zijne regeering is, door het onderzoek en de verbetering van den toeftand des Rijkskamergerechts, een belangrijke fchrede gedaan ter meerdere volmaaking der Staatsgefteltenis van het Duitfche Rijk. 'Er ontftond, wel is waar, een nieuwe oorlog tusfchen de keizerin - koningin én den koning van Pruisfen, die den keurvorst van Saxen tot bondgenoot had , over de erflanden des keurvorsts van Beijeren, die zonder afftammelingen overleeden was; doch deeze vond reeds in het volgende jaar in den vreede, te Tefchen geflooten, een einde; én de moeder des keizers had het geluk en den roem van in vreede te fterven. XX. De Duitfchers hadden in deeze eeuw meer vorderingen in de weetenfehappen en \ kunften gemaakt. dan in alle de voorige ; 1 doch daartoe haclden zij zich lang moetenv voorbereiden, en veele hindernisfen overwinnen. Nog in het begin dier eeuw kostede het der vrijheid van denken, leeren en fchrijven zelfs onder de hervormden zeef veel moeite om zich de kluisters te ontwringen, wel- Van het aar 1643 ot 1737 ia de geb,* an C. J. 1765. Joseph J. 17 ?s. J- f779' J.17S0. De wijs* egeerte oor de foitfehers erëdeld.  494 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viïi boèkV Van hetj. jaar 164.8 tot 1787 na de geb. tan C. Leibnitz. J. 1754. WoLt.r. J. 1754- welke haar tot hiertoe hadden gekétend. Tot dat einde waren haar zelfs de piëtistifche twisten, toen in volle vlam, niet weinig behulpzaam. Ieder denkend man durfde nu zelf de wijsbegeerte oefenen , zonder zich te laten binden door voorfchriften of leerftelfels van eenige partij; en echter een dankbaar gebruik maaken van al het goede, wat vroeger en laater tijden in de geleerdheid hadden opgeléverd. Men zou zich hebben kunnen verbeelden, dat een wijsgeer flechts een fchrander denker behoefde te zijp, die alles uit zich zeiven kon voordbrengen ; doch de vrijheer Gotfried willem van Leibnitz , een gebooren Leipziger, toonde door zijne uitgebreide geleerdheid, fchrander vernuft, doordringend oordeel en welfprekendheid, hoeveel 'er vereischt wordt tot een' wijsgeer, die de natuur en oorzaaken der dingen doorgronden wil. Hij was tevens een oudheidkenner, rechtsgeleerde, gefchiedkundige, wiskunftenaar, dichter, en zelfs een Godgeleerde; onderzocht de gronden der wijsgeerige kennis, verfpreidde over haare meeste deelen de leefrijkfte aanmerkingen, en bediende zich van haar, op eene zinrijke en verhevene wijze, ten beste van den Godsdienst. Zijne voetflappen volgde Chris» tiaan, vrijheer van WoLLF,in Breslau gebooren , doch die zich ook eigene verdienden verwierf. Hij vermeerderde de wijsgeerige gevoelens van Leibnitz met veele nieuwe en voortreflijke befchouwingen over de wijsbegeerte, deed  Gefchiedenisder Duitfchers.Vll. Tijdvak 495 deed alles zeer naauwkeurig famenhangen, en was de allerëerfte, die van de bijzondere deelen der wijsbegeerte een goed geheel vormde. Niet minder was hij de eerfte, die niet flechts over alle wijsgeerige onderwerpen zuiver, duidlijk en naauwkeurig in de Duitfche taal fchreef; maar haar ook zekeren graad van juistheid en bepaaldheid mededeelde, ^waarvan zich de volgende Duitfche fchrijvers zeer wel wisten te bedienen. Daar hij ïntusfchen, behalven zijne natuur- en wiskundige bekwaamheden, noch de geleerdheid noch de fijnere gaaven van Leibnitz bezat, en in het ontwikkelen en bewijzen zijner gevoelens hoogst uitvoerig was: hadden zijne te ijverige verëerers bijna de gewoonte ingevoerd, om de waare geleerdheid met zeker wijsgeerig gefnap te verwisfelen. Deeze beide groote mannen verwekten in het hervormde Duitschland een' geest van wijsbegeerte of onderzoek, welke, door de (leeds toeneemende vrijheid van het verffand verfterkt, zoowel in de wijsbegeerte, als in alle andere weetenfehappen èn kunften, tot den grond toe navorscht, en niets naar den oppervlakkigen fchijn gelooft. Een aantal Duitfchers had zich wel zoo zorgvuldig naar de denkwijze van Wollf gevormd, dat zij den naam van Wolfiaanen verkreegen; doch deeze partijnaam werd, eindelijk, onwijsgeerig en der geleerdheid onwaardig bevonden. Men gewende zich wel zijnen leidsman te verëeren; doch,zo mopglijk,nog verder te gaan Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C.  Van het jaar 1648 tot 17S7 na de geb, van C. Hunne Godsdienftige kennis wordt naauw. Keuriger. 496 lï h'oofdd. Nieuwe gefchieden. vin Lor.::, gaan dan hij. Johannes Bernhardus Bulfin ger te Tubmgen, Johannes Gustavus Reinbeck te Berlin, Hermanus Samuel' Reimarüs te Hamburg, Johannes Hendrik Lambert te Berlin , en meer anderen , oefenden niet flechts in diervoege de wijsbegeerte , maar baanden zich ook deels in de-» zelve nieuwe wegen. Nog in de laafte jaaren heeft Johannes Geörgius Sulzer, eeri Zwitfer, die te Berlin leeraar was, de eer der wijsbegeerte, door zijnen fchranderen geest, uitgebreide geleerdheid, fijner' fmaak, en inzonderheid door het nuttig gebruik der fraaije letteren, uitneemend gehandhaafd. Zelfs hebben de Rodmsch - Catholiekcn in Duitschland, hier en daar, federt het midden deezer eeuw, een vrij gelukkig begin gemaakt met deeze min belemmerde en algemeen nuttigere wijsbegeerte. XXI. Onder de Duitfche hervormden werd voor deeze geleerde vrijheid, zelfs eenigermaate voor de Godgeleerdheid, in den beginne deezer eeuw. een langduurige en hévige flrijd geftreeden ; en juist deeze flrijd Helde de noodzaaklijkheid eener verbetering in dit vak van weetenfchap buiten twijfel. Men begon dus nu weder in hetzelve aan geleerde nafpooringen der Heilige Schriftuur eene eerfte plaats interuimen; de leerftelfels der Godgeleerden van noodlooze fpitsvondigheden en' vraagen te zuiveren ; de woeste en onÖphoudlijke twisten over den Godsdienst te beperken , en dezelven met bezadigder onderzoeking gen?"  gefchiedenis der Duitfchers. VII Tjjdvak. 497 gen, of befcheidene twijfelingen te verwisfelen, welke , gemeenfchaplijk bearbeid, ohgemeen nuttig konden worden; nieuwe begrippen en verklaaringen, van geleerde en waarheidlievende mannen bekend gemaakt, te dulden, en zelfs met opmerkzaamheid te verwaardigen-, andere, waarin men te veel belang gefteld had, aan êen zijde te ftellen, of zelfs wel geheel te verwerpen; in de openlijke Godsdienftige redevoeringen bevatlijkheid met geduurige toepasfing op het menschlijk leeven en zeden te verëenigen; om nü van meer dergelijke, verbeteringen geen gewag te maakèn. Eenigen der voornaamfte Godsdienftige leeraars en fchrijvers van deeze waardij , die tevens alle hulpmiddelen, der geleerdheid tot het beoefenen der Godgeleerdheid aanpreezen, gebruikten en verbeterden, waren Salomo Deijling te Leipzig, Samuel Werenfels en Johannes Alfo.nsus Turretin in Zwitferland, Johannes Laurens Mosheim' te Göttingen,' Chrtstophorus Matheus Pfaff te Tuiingen, Siegmund Jacob Baumgarten. te Halle Albrecht Schultens tè Leijden, Johannes Augustus Ernesti te Leipzig, Johannes DavIo Keilman te Göttingen, Christia'an' Willêm Thaleman te Leipzig, en veele anderen. Zelfs fcheen, in de laatfte twintig jaaren, de vrijere denkwijze van verfcheidene hervormde. Godgeleerden in Duitschland. voor de vas-, te overtuiging der Godsdienftige waarheid V nadeelig té kunnen worden; doch, zoo lang; lil. Deel, li df Van. b^t jaar 1648' tot 1787. na de geb. van C.  498 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm eok;» Van het jaar 1648 toti7ü7 na de geb. van C. Zij verbe. teren de ■ beöefe- J uingder < ouden, ] < 1 1 1 1 ( ! Ie echte grondregels van het Protejlanteniom onwrikbaar blijven, kan zij geenen Christen het recht betwisten, om zijn geloof alleen uit de Heilige Schriftuur te fcheppen, welke in de hoofdzaak des Christendoms zoo iuidlijk is; en aan den anderen kant is zelfs eene fomtijds misbruikte vrijheid duizendmaal verkieslijker dan haar geheel gemis. Dit aatfte ondervinden de Rodmsch- Catholieken ioorgaands in hunne Godgeleerde onderzoekingen. Echter hebben ook zij in de laatfte jaaren het Godgeleerd onderwijs der hooge choolen, de predikwijze, de boeken tot Godsdienftige aandacht gefchikt , en meer lergelijke gebreken, trachten te verbeteren. XXII. Hoe veel ook de Duitfchers reeds n de vóórige eeuw mogteti gedaan hebben )m zich de Griekfche en Romeinfche geleerdleid ten nutte te maaken; in de tegenwoorlige, echter, maakten zij ook hierin nog rorderingen. Zij legden zich nog meer toe, jm vooral hun verftand en vernuft, in plaats ,»an het enkele geheugen, door de gefchrifen der ouden te voeden, op alle weetenchappen toetepasfen, en zelfs hunne eigene aal, dichtkunst en welfprekendheid daarmede e verrijken. Ook léverden zij voorbeelden ran algemeen nuttige uitgaven derzelven; vertaalden eenigen van hun gelukkig, fchoon le meesten te ftijf, of te vluchtig; gaven nog betere aanleidingen ter beoefening der ouden y :n gepaster hulpmiddelen om met htm jekend te worden. Daardoor hebben zich  Gefchiedenis der Duitfchers. Vil Tijdvak. 499 Johannes Albrecht Fabricius te Hamburg, Tiberius Hemsterhuis en Pieter Bukman in Holland, Chuistiaan Gottlieb Schwarz te Altdorf, Jan Fredrik Ghrist en Jan Jacob Reiskg te Leipzig, en, boven alle anderen, JanMatthias Gesner teLeipzig en Göttingen, beroemd gemaakt. De laatfte was een der eerften in Duitschland, die oude en nieuwere zeer veelvuldige geleerdheid en taalkunde voortreflijk met elkander wist te verëenigen ; de Grieksch- Romeinfche taalkennis zeer nuttig ter verklaaring der Heilige Schriftuur gebruikte; bloemen en vruchten tevens uit de geleerde oudheid trok, waar anderen flechts doornige taalonderzoekingen vonden; in het algemeen de leeswijze der ouden en het geheels onderwijs der fchoolen verbeterde, en der waare Romeinfche welfprekendheid meester was. Indedaad was bij een zeer doorzigtig voorganger van die braave mannen* die in onzen tijd het onderwijs en de opvoeding dér jeugd op zoo veelerleije wijzen gemaklijker, aangenaamer eh nuttiger gemaakt hebben. Hierin betoonden zij een' ijver, in dit vak zonder voorbeeld bij eenige andere Natie, en waarvan de gevolgen reeds belangrijk genoeg zullen zijn, al gelukte het hun flechts Gesners raadflagen; ten beste van het opgroeijend menfehengeflacht, in hunne geheele ukgeftrektheid tei uitvoer te brengen. Zijn vriend, Johannes Augustus Ernesti te Leipzig ï deelde me hem den roem van de edeler beöefeli ft nin{ Van hei iaar 1648 tot 1787 na de geb. van C. Gesneiu ]. 17S0. en de Opvoedingder jeugd in het algemeen. . j.i7&ii i  Van het jaar 1648 tot 1787 na de gel van C. Vorderin gen der gefcliiedlande. 500 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin BoTBSj ning der ouden, volgends den besten fmaak, in eene groote uitgeftrektheid en met een' , zeer nuttigen invloed, te bevorderen; doch verwierf zich tevens het bijzonder voorrecht van, door deeze en veele andere middelen der geleerdheid, tot de waardigheid van den voornaamften Godsdieniligen leeraar zijner kerke verhéven te worden. XXIII. Door de vrijheid van onderzoek en de meer verfijnde beoefening der ouden, nam ook de gefchiedkur.de in deeze eeuw onder de Duitfchers niet weinig toe. Zij bragten haare bronnen nog vlijtiger aan het licht; beproefden die nog naauwkeuriger; fchaamden zich niet in deeze weetenfchap te twijfelen; verwierpen veele oude gefchiedkundige dwaalingen; vervulden haare plaats met nieuwe ontdekkingen; verfpreidden meer lichts over hunne vaderlandfcho historie ; vormden zich uit de ' Grieken en Romeinen voorbeelden van goede gefchiedenisfen * en begonnen die zelfs in hunne taal met eenig geluk natevolgen. Dus verkreegen zij veele geleerde navorfchers der gefchiedkunde; fchoon nog zeer weinige eigenlijke gefchiedfehrijvers. Mosheim voerde in de gefchiedenis, vooral in de kerklijke, zorgvuldiger keuze van gebeurtenisfen, meer onpartijdig- en gemaatigdheid , eene oefenende beoordeeling van oorzaaken en gevolgen, veel menfehenkennis, vrijmoedigheid en een edeler taal in. Ook hij nam de eerfte gelukkige proef om haar in het Duitsch te fchrijven. Erns 9  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 501 Ernst Salomo Cijpriaan te Gotha fchreel wel in zijne taal minder zuiver en fierlijk •, doch deste krachtiger en door en door als kenner in de gefchiedenis. De eerfte , die de gefchiedenis der Duitfchers waar, leerrijk er Duitsch voordroeg, was Jan Jacob Mascov, gebooren te Danzig, doch hoogleeraai ,en Raadsheer te Leipzig. De graaf Hendrii van Bunau wijdde, eensgelijks, aan de ge fchiedenis des; Duitjehen Rijks eene roem rijk geleerde vlijt in Duitfche gefchriften Thomas Abtt , van Ulm, gaf eene veel beloovende proeve van wijsgeerige behande ling der gefchiedenis. Onder de geleerdft gefchiedkundige navorfchers behooren Coen raad Samuel Schurzfleisch en Jan Danie Ritter te Wittenberg, Burkard Gotthel Struv te Jena, Jan David Köhler t Gut tingen, Jan Hètjmann te Alt dorf, de J< fuit Erasmus Frölich te Wenen, Jan D/ niel Schöpflin te Straatsburg, en meer ai deren. De gefchiedenis der geleerdheid ve: kreeg, door den reeds genoemden Fabriciuj door Christophorus Augustus Heuman t Geörgius Christophorus Hamberger -i Göttingen, nieuwe hulpmiddelen en nuttij beid. Alle, aan de gefchiedenis dienstbaai weetenfehappen,gelijk de aardrijks-, tijdrékei kunde en andere, werden van de Duitfchers m veel bekwaamheid, en zelfs eenige derzei ve naauwkeuriger dan van andere Volken, bea beid. Zelfs Duitfchers, die, door eene algemei te/adiike Duitfche voordragt der gefchiedeni li 3 W Van het jaar tot 1787 na de gel>, van C. L v e 1- » n :e r> e \j >,t n » I-  goa II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Van hei jaar 1643 'tot 1787 BB de geb van C. Verdienflen der Duitfchers in de iechtsgeleeidheid. aardrijkskunde en andere gefchiedkundige weetenfehappen, fchoon niet zonder veele gebreken, eenigen tijd een uitgebreid nut hebben gefticht, gelijk Johannes Hubner. te Hamburg, moeten, al ware het alleen om hunnen ijver, niet geheel vergeeten worden. XXIV. Deeze zelfde verbintenis der gefchiedkunde, wijsbegeerte en oudheidkennis met de rechtsgeleerdheid, onderlteund door een' vrijeren tred in het navorfchen, heeft ook deeze weetenfchap onder de Duitfchers meer volmaakt. Nog in den beginne deezer eeuw deed Thomasius veele voorflagen tot haare verbetering; eenigen derzelven werden aangenomen, anderen zelfs verbeterd. Het Romeinfche recht verkreeg zeer geleerde uitleggers en gefchiedfehrijvers in Jan Gottlieb Heineccius te Halle , Augustijn van Leijser en Rittern te Wittenberg, Jan Augustus Bach te.Leipzig, Gerrit Noodt en Eberhard Otto in Holland. Men behandelde hetzelve wijsgeerig, en poogde het tot een meer famenhangend geheel te maaken. De Duitfche rechten werden door den reeds genoemden Heineccius , Jan Nicolaas Hertz teGieszen, Hendrik Christiaan vrijheer van Senkenberg te Wenen, Jan Heuman te Alt dorf, en meer anderen, aangenaamer en leerrijker dan weleer bearbeid. Ten aanzien van het Staatsrecht des Duitfchen Rijks maakten zich Ma scov, Jan Jacob Schmausz te Göttingen, Jan Jacob Moser in het Wurtembergfche, en veele anderen, zeer verdienst-  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 503 lijk. Onder de hervormde rechtsgeleerden verbeterden Justus Henning Böhmer te; Halle, en Jan George Pertsch te Helm-j ftad, doch onder de Rodmsch- Catholieken Zeger Bernhard van Espen te Lemen in de Nederlanden, het geestlijk of kerklijk recht. Ook over andere vakken der rechtsgeleerdheid werd een nieuw licht verfpreid, en veele Duitfche rechtsgeleerden bevrijdden hunne weetenfchap geheel van het verwijt, als ware zij onbeweeglijk gevestigd op oude vooröordeelen, en flechts gunftig voor haatlijke twisten. XXV. Door zoo veel vrijheid van onderzoek , als zich de Duitfchers verworven hadden, werden hunne vorderingen in de kennis der natuur, en het nuttig gebruik van haare krachten, in deeze eeuw nog fchitterender en heilzaamer. De beide, zoo naauw verbondene, weetenfehappen, wis-en natuurkunde, namen ongemeen toe door fraaije uitvindingen en ontdekkingen , gelukkige proeven, welke met reeds bekende waarheden werden verbonden , door eene betere behandeling, en veele andere middelen. Leibnitz vond de°hoogere rékenkunst uit, en drong ook in andere opzichten dieper dan zijn voorgangers in de geheimen der wiskundige geleerdheid. Wolf , Lambert , Jan Fredrik Weidler te Wittenberg, Jan AndReas van Segner, wel uit Hungaarije, doch van een Duitsch geflacht afkomftig, en in Duitschland volkomen gevormd: deeze en meer anderer li 4 voIS Van het aar i6+ï> ot 1787 iade geb. /an C. Zij breiden de wis- en natuurkundeuit.  Van het jaar 1648 tot 1787 15a de geb van C. Euleu. Wksdom 504 II Hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. volgden Leibnitz,fchoon niet allen met gelijk© fchreden. De grootfte wiskundige van den laatften tijd was Leonard Euler, een Zwitfer , die zijne verwonderenswaardige loopbaan te St. Petersburg voleindigd heeft. Behalven in zeer veele uitbreidingen der natuurbefchrijving, hebben de Duitfchers inzonderheid hunne fchranderheid getoond in de eigenlijke natuurkunde. De waare aart der ele&ri. cittit, of dier hoedanigheid van veele ligchaamen , door welke zij, genoegzaam gewreeven of verwarmd , minder zwaare ligchaamen tot zich trekken, en weder van zich ftooten» een lichtvoordbrengen englinfteren,en tevens, bij de aannadering van andere digte ligchaamen, een oogenbliklijk kraakende. vonk veröorzaaken: de eigenlijke natuur deezer verfchijningen en haare kunstmaatige toebereiding is voornaamlijk van de Duitfchers het eerst getoond, waarin bijzonderlijk Hausen enWiNKler te Leipzig, en Bose te Wittenberg uitmunteden. De beroemde proef der ele&rifche verfterking, waarvan men gemeenlijk aan den vortreflijken natuurkenner Musschenbroek in Holland de eer geeft, was reeds vóór hem gedaan door een' Pommersch' edelman en kanunnik, van Kleist. Jan Adam Braun, een Frank, hoogleeraar te Sf, Petersburg, zag aldaar het eerst kwikzilver bevriezen. Ook de fcheikunst hebben de Duitfchers nog fteeds voikomener dan andere. Volken bearbeid. XXVI. Deeze groote. vorderingen der. Duit;  'étfchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 505? Duitfchers in de natuurkunde moeiten een' zeer gunftigen- invloed hebben op hunne beoefening der geneeskunde. Alle daaraan dienstbaare weetenfehappen, haare hoofddeelen, en inzonderheid de gewoonte om de natuur en menfchen zorgvuldig gade te liaan, werkten mede om haar te verheffen. Nieuwe ontdekkingen, wijze van behandeling en geneesmiddelen , doch vooral groote voorbeelden van bearbeiding en uitoefening deezer heilzaame kunst in haare geheele uitgeltrektheid, deeden het overige. In de ontleedkunde verduisterden Albinus en Fredrik Ruisch in Holland, Albrecht van Haller , een Zwitfer, die langen tijd te Göttingen onderweezen heeft, en Fredrik Meckel te Berlin, hunne meeste voorgangers. Haller, een der gelecrdfte en fcherpzinnigfte mannen van zijnen tijd, die wijsgeer, natuurkenner, arts, verdeediger van den Godsdienst en dichter tevens, en wel in dit alles bijna even gelukkig was, bearbeidde ook het eerst met eone beleezenheid,naauwkeurigheid en fchranderheid, hem inzonderheid eigen, die geheele weetenfchap, welke men de Phijfiologie des menschlijken ligchaams noemt, en beftaac in de kennis der wijze, waarop, door de gefteltenis en het gebruik der onderfcheidene deelen des ligchaams , hetzelve gevoed, het leeven onderhouden, en alle de verrichtingen van ons ftoflijk werktuig worden geoefend. Ook de meeste overige 'deelen zijner kunst werden door hem opgehelderd. Zijn groo. Ii 5 ^ Van het aar 1648 :<* 1787 na de geb, van C. der geneeskunde, Halles. j. f777-'  Van het jaar io.}8 tot 1787 na de geb. van C. EOESHAA- J'I738. De fchilder- en andere kunften verheffenzich ouder depuicfcliets. §06 II. hoofdd. Nieuwe gefchieden. viü boek. te leeraar, Hermanus Boerhaave te Lef den, is in zeker opzicht, door zijne uitmuntende zielvermogens, geleerdheid, ondervinding en gemaklijken leertrant, ook een leeraar en voorbeeld voor alle geneeskundigen van laateren tijd geworden. Fredrik Hofmann te Halle , Gerard van Swieten , een Nederlander en keizerlijke lijfarts te Wenen, Laurens Heister te Helmflad, Jan Zacharias Platner en Christiaan Gottlieb Lodewijk te Leipzig, Geörgius Gottlieb Richter te Göttingen , en veele andere Duitfche artfen, hebben hem, de een meer, de ander min, bijna geëvenaard. XXVII. Ook ten aanzien der zinlijke kunften van edeler geneugten, der fchilder-, beeldhouw- , bouw-, toon- en meer andere kunften, onderging de fmaak der Duitfchers in deeze eeuw eene zeer vooideelige verandering. Zij beoefenden de natuur, de ouden, de verordening en werkzaamheid der kunften zelve, in verbintenis met 's menfchen neigingen , har|stogtèa en geneugten. Daar zij anders grootendeels hunne kunftenaars uit Italië en Frankrijk ontboden , of deezen flaaflijk navolgden, evenaarden zij hen thands, of overtroffen hen wel fomtijds. Telemann , Bach, Hasse, Graun, en meer anderen gaven der toonkunst onder de Duitfchers eene voortreflijkheid, welke zelfs vreemdelingen erkenden. De ridder Mengs, een Sax, verwierf zich, als een der grootfte fchilders van ziine eeuw, zelfs te Rome verwondering. Nax-  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 507 Natter, een Zwaab, bragt de kunst om. iiguuren in edelgefteente te mijden tot eenej groote volmaaktheid. Tot deeze merkwaar-1 dige verandering werd ook daardoor zeer v veel toegebragt , dat de Duitfchers in de tegenwoordige eeuw zoo veele gedenkteekens , welke ons van de kunften der Grieken en Romeinen overgebleeven zijn , met andere oogen begonnen tebefchouwen, dan zij weleer gewoon waren. Men plag dezelven ilechts voor overblijffels der oudheid te houden, waaruit men de vroeger gebruiken, gefchiedenisfen en plaatfen van oude fchrijvers kon ophelderen. Thands vestigde men zijne aandacht ook op de groorschheid en fraaiheid der kunst, welke zij vertoonden. Zekere Christ te Leipzig was de eerfte , die den Duitfchers dit leerde. Doch veel meer deed zulks Johannes Winkelmann , van Stendal in Altenmark afkomftig, die, van hoogeren ijver bezield, met een fijn gevoel en veele geleerdheid midden onder de Italiaanen, die zulks anders voor het overige Europa geweest waren, kunstrechter werd over de gedenkteekens der oudheid. Christiaan Lodewijk van Hagedorn en Lessing verfterkten deezen fmaak der Duitfchers met geen geringer bekwaamheden. XXVIII. Doch nog roemrijker en ge- j wenschter was voor de Duitfchers in deezec eeuw de toeneemende rijpheid hunner taal,^, dichtkunst en welfprekendheid, waarin eeni-hi ge andere volken van Europa hen veel vroeger Van het iar 1648 ot 1787 ia de.geb. aa C. . ïloeï der uitfche il, wellekendid,  Van liet jaar 1648 tot 1787 rw de geb. yan C. 508 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vlii boek; ger hadden overtroffen. Daar nu de geest der Duitfchers op dèeze loopbaan ongehinderd kon voordgaan; daar hunne taal meermaalen een werktuige gebruikt werd om belangrijke waarheden , ontdekkingen en gevoelens van allerleijen aart uittedrukken; daar 's Volks zeden zachter en beminnenswaardiger waren geworden, en hun fmaak fteeds meer naar oudé en nieuwe voorbeelden gevormd werd: kon hunne taal alleen niet langer agter blijven. Van juistheid en zuiverneid klom zij tot fierlijkheid en welluidendheid op; gelukkig flaagde men om haar naar alle onderwerpen te fchikken , zonder dat de bijzondere kleur, geftalte en wending van een enkel derzelven daardoor eenig nadeel leed; men onderzocht haare beftanddeelen en krachten; doch meer dan dit alles bragten de meefterilukken te weeg, welken voortreflijke man* nen in die taal vervaardigden. Ook hierin bleef men nog, tot omtrent het midden deezer eeuw , eenigzins langzaam voordgaan ; doch toen begon men zich plotslijk met fneller fchreden te fpoeden, daar zich verfcheidene mannen van groote gaaven te gelijk beroemd maakten, waardoor de naijver vuuriger werd dan immer. In het begin der tegenwoordige eeuw fchreef men nog het Duitsch met veele vreemde woorden vermengd, wel niet krachtloos, maar geheel onbepaald en onfierlijk. Wolf deelde, gelijk reeds getoond is, deezer taaie het eerst den goedën wijsgeerigen leertoon mede. Johannes Christophorus  Gefchiedenis der Duitfchers. Vil Tijdvak. 509 IRus GoTTscHED,van Koningsberg in Pruisfen, en hoogleeraar te Leipzig , volgde niet fieehts de voetftappen van Wolf, wiens aanhanger hij was; maar arbeidde ook met zeer veel ijver ter verbetering onzer taal. Hij zuiverde haar van het ontuig van Latijnfche , Italicianfcht en Franfche woorden, waarvan zij in dien tijd, door de zoogenaamde galante fchrijvers , overladen was; waarfchouwde zijne leerlingen voor het zwellende en gedrongene van veele gewaande dichters; verzamelde uit Romeinen en Franfchen de beste voorbeelden der welfprekendheid en dichtkunst, en bragc ook op het Duitfche tooneel meer regelmaatigheid. Hij zelf was wel geen redenaar noch dichter, fchreef onachtzaam en langwijlig, en berijmde zeer gewoone gedachten; echter deed hij voor zijnen vroegen tijd zeer veel, en, fchoon hij al in het vervolg geene groote vorderingen maakte, zijne leiding en aanmoediging vormden toch deste betere Duitfche fchrijvers. Met meer fchranderheid en vernuft bevlijtigden zich Jan Jacob Breitinger en andere Zwit/èrs,- om de Duitfche taal en welfprekendheid te zuiveren. De laatfte fchitterde het eerst in Mosheims leerrédenen; nog nimmer had men het verhevene, bloemrijke, welluidende en aandoenlijke onzer taal zoo krachtig gevoeld. Doch, daar hij voor het overige zeldzaam in het Duitsch fchreef, zelfs zijne zedeleer meer op eene redeneerende dan Volkmaatige wijze vervaardigd had, en zijne welfprekendheid op i den Van nel jaar 1Ö48 tot 1787 na de gén van G." Gott> SCH/iD. J. Mos h raki' j- 1 755-  5io II iioofdd. Nieuwe gefchteden.vm boek. .van het jaar 1648 tor 1787 ; $3 de geb. Van C. 1 ] en dichtkunst. | j 1 » I Hagedokn.J. 1754* len kanfel door veelen ten onrechte voor een ilgemeen voorbeeld van de taal eenes predikers gehouden werd: verliep 'er nog een geruime tijd, eer elke weetenfchap, kunst m onderwerp in eenen, voor dezelven gepasten, Duitfchen ftijl werden voorgedragen. Doch over het algemeen begon met Mosmeim iet bloeijende tijdvak der Duitfche welfpre-* cendheid. XXIX. Van haar bedienden zich ook de lichters, die van tijd tot tijd zich onder de Duitfchers vertoonden. Zelfs zij, die in het jegin deezer eeuw flechts eenige ftichtlijke gedachten of geestige invallen in een vloeiend rijm voordroegen, gelijk Brockes 1 te Hamburg én anderen, boezemden, echter, der NTatie eenige begrippen in van de buigzaam-, verluidend- en aangenaamheid haarer taae. De zucht om geestlijke liederen te dichen bleef onder de Duitfchers nog fteeds verkzaam; en men ziet met verwondering * lat ook zij, die zeer hévige twisten voerlen , gelijk Löscher te Dresden , Neu&eister te Hamburg, en meer anderen, achte en aandoenlijke liederen hebben ge* èhreeven, welke nog niet verouderd zijn. Doch de eerfte eigenlijke dichters deezer ;euw waren Fredrik van Hagedorn te Hamburg, en Albrecht van Haller. De eerfte, bekend met de befchaafde wereld en vernuftige fchrijvers van vroeger en laater tijden, dichtte het eerst, naar het voorbeeld van Horatius en der Franfchen hekeldichten, zoo  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 511' zoo vol denkbeelden en welluidend, dat zij in alle geestige gezelfchappen bemind werden. Ook fchreef hij een aantal fabelen, , waarin hij wel het verhaal van andere dich- • ters volgde, doch tevens gelukkig vermengde met oorfpronglijke denkbeelden en aartige zinfpelingen. Haller , integendeel, ernftigeren diepzinniger, volgde de "hekeldichters der Romeinen , en de wijsgeerige dichters der Engelfchen. Zijne krachtige en gedrongene dichterlijke taal kampte, als ware het, met de meenigte en grootheid der denkbeelden, waarvan zij vol is. Zijne fchilderingen der natuur, hékeldichten en andere werken, fchijnen altijd als van eenen eerwaardigen leeraar, wiens lesfen men ongaarne immer vergeten zou. Christiaan Fürciitegott Gellert volgde deeze beiden in roem te Leipzig, en werd nog meelde geliefde dichter des Volks. Daar zijne fabelen ongemeen vloeijend en met de natuurlijkfte bevalligheid gefchreeven zijn ; daar zich in dezelve de zedenkunde niet opdringt, of onverwacht verfchijnt, maar de ongedwongenfte leidsvrouw van het verhaal wordt: vinden zij goedkeuring onder alle ftanden van menfchen ; men geeft ze den kinderen tot onderwijs; ze behaagen den geleerden; en iedereen heeft een gedeelte derzelve in geheugen. Bijna'het zelfde lot wedervoer zijnen geestlijken liederen. Hij was de eerfte , die in het Duitsch doorgaands den waaren middenweg vond tusfchen de kooge vlucht van verfcheidene gezangen van Da- Vnn hel aar 1648 ot 1787 iade geb. rari C. II,-.T.L^R, Gellert, J.1769.  Van het jaar 16.1,8 tot 1787 na de geb. van d Hoe veel 'er voorde Duüjcliers nog te verjicutenis? 512 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. viri jjosfej David of andere Bijbelfche dichters, en den kagen fpeelenden en dikwijls gemeenen toon van veele vroegere Godsdienftige liederen. Alles is in dezelven uit de volheid van een vroom hart gefchept ; de beelden zijn den Godsdienst waardig, en de uitdrukking vloeit door den mond uit het hart, Deeze liederen hebben dus ook den Euangelifchen de eerfte aanleiding gegeeven, om aan het verbeteren der oude geestlijke gezangen, en het vervaardigen van nieuwe te denken. Doch weldra zag men nevens deeze ook andere dichters ten voorfchijn komen , die geen' minder duurzaamen roem behaalden, gelijk, onder anderen, Christiaan Ewald van Kleist, die de lente onnavolgbaar fraai bezong, en Gottiiold Ephraim Lessing , wien het Duitfche tooneel , de dichtkunst, taal en welfprekendheid, ja zelfs de geleerdheid zoo veel te danken hebben. XXX. Groot genoeg is dus het aantal Duitfchers, die zich in deeze enkele eeuw, in weetenfehappen en kunften uitneemend beroemd maakten. En echter hebben wij flechts eenigen der verftorvenen genoemd : want van de leevenden zwijgt de gefchiedenis , omdat zij hunne gantfche loopbaan nog niet overzien kan. Hoe gelukkig zijt gij, mijne jonge leezers, van juist in zulk een' tijd opgevoed te worden, waarin de voorrreflijkfte mannen in allerleije vakken van geleerdheid en kunften, in zoo groot, ja nog grooter aantal, dan wij reeds hebben , . op-  Gefchiedenis der Duitfchers. VII Tijdvak. 51g opgenoemd, overig zijn! In alle opzichten hebben de Duitfchers reeds zeer veel gedaan. Inzonderheid hebben zich onder hen de kunften door eigene krachten verheven, en de aanzienlijken, die haar meer verdrukten dan aanmoedigden , als ware het, genoodzaakt om haar een gedeelte der goedkeuring te fchenken , welke welëer Italiaanen en Franfchen verworven. Ook in de eigenlijke geleerdheid behoeft Duitschland thands voor ge'en ander Land te wijken. Het krijgswezen , de koophandel en kunstwerken der Duitfchers hebben eene onlochenbaare waardij. Hunne taal is ongemeen verfraaid, en wordt fteeds verder uitgebreid. Duitfche vorsten en vorstinnen zitten op eenigen der aanzienlijkfte troonen van Europa, en in Duitschland zelf wordt de fcepter gevoerd door fommigen der beste en verftandigfte menfchen. Echter hebben de Duitfchers tot dusverre flechts een klein gedeelte verricht , van het geen zij ter hunner eere konden verrichten. De verlichting des verftands, of de zuiverer en vrijer denkwijze is onder hen nog zoo weinig algemeen geworden, dat men in Duitschland menfchen bij duizenden, ja zelfs maar alte veele gewesten vindt, welke tot de veertiende of vijftiende eeuw fchijnen te behooren. Het gebrek aan eene eenpaarige goede verftandhouding tusfchen de Duitfchers verhindert hen de noodzaaklijkfte en beste inrichtingen te maaken. Hunne wetten en rechtsIII. Deel. Kk plee- Van het jaar 1648 tot 1787 na de geb. van C.  Van hef jaar 1648 toe 1787 na de geb. van C. 514 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vinBOEïg pleegingen, hunne verdceling der algemeene belastingen en -heffing der Staatsïnkomften, hunne begeeving van ambten, hun muntwezen, hunne middelen otn 's Volks vlijt aantemoedigen, de bevolking te bevorderen, de zedenloosheid te beperken, den eerbied voor Godsdienst en deugd te verheffen, en veele andere dergelijke hoogstgewigtige belangen, zijn nog zeer gebrekkig , zoo in de inrichting als in de wijze van behandeling. De meesten hunner vorsten, aanzienlijken en rijken , gevoelen nog te weinig, hoe veel weldaadigs en edels zij kunnen verrichten. Het Volks kenmerk, of de oude bijzondere denken handelwijze der Duitfchers, is grootendeels verlooren. Eigenlijk bevlijtigen zij zich, niet zoo zeer om zich van alle andere Natiën roemrijk te onderfcheiden, als wel om van elke derzelve iets overtenemen. Wanneer het hun al ten lof verftrekt, dat geen Volk tot dusverre hen overtroffen heeft in ijver om het goede en fraaije van hunne nabuuren en andere vreemdelingen te leeren kennen en gebruiken : dan nog verdient der Duitfcheren ontijdige volgzucht nog heden berisping, daar zij zelfs op nieuw hunne taal met vreemde woorden noodloos beginnen te verbasteren. Zeer veelen van hun reizen, terwijl de minden weeten, hoe en waarom zij iroeten reizen. De toeftand der weetenfehappen tn kunften onder hen zou hun eenig vertrouwen op zich zeiven kunnen inboezemen, wanneer niet eene mee- nig-  Gefchiedenis derDuitfchers.Vïl Tijdvak. 51$ te misbruiken, welken zij nog niet hebbei kunnen weeren, hetzelve aanmerklijk moes verzwakken. Hunne hooge fchoolen fHchtei flechts een taamlijk bepaald nut, en geeven door een gedeelte haarer inrichtingen, dik wijls aanleiding tot wezenlijke en groote na deelen. De verbetering der opvoeding ei van het ónderwijs der jeugd wordt nog fom tijds met nieuwe gebreken vermengd. Di geleerdheid neemt onder hen niet zelden dei fchijn aan van een handwerk , en de zoi ontijdige als uitfpóorige fchrijflust is ee: haarer grootfte hindernisfen. Hunne geleei den ftaan dikwijls in eene betrekking waardoor zij als van het overige Voll worden afgezonderd, en van welke mei weinig vorderen of verwachten kan en, echter, alles verwacht. 'Er zijn Duit fche geleerden, die in de taal der geleerdei niets willen lezen of fchrijven; en anderen, die hunner eigene taal niet magtig zijn Geestigheid, beleezenheid en oppervlakkig oordeel vervult bij veelen de plaats van wee tenfchap, en niet weinigen fpotten met d< geleerdheid, om niet voor waanwijzen ge houden te worden. Hunne vaderlandfch< gefchiedenis hebben de Duitfchers maa: taamlijk wél en volkomen gefchreeven; ei verre de meesten van hun zijn met dezelvf nog zeer weinig bekend. Eindelijk zoo gree tig zij in veele opzichten naar het onbe proefde nieuwe zijn , zoo hardnekkig zijn zi in andere aan het oude gehecht, zelfs wan Kk 2 nee 1 Van het . ('aar 1648 Ltot 1787 1 na de geb* , van C. ï t > l » E l 1 t > t t  Van het jaar 1648 tot 1787 rade geb. van C. EER; 516 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vill boée» neer het gezond verftand hun openlijk te» genfpreekt. Deeze en andere gebreken te verhoeden of wegtenemen, de lédige vakken aantevullen, welken men hier en daar aantreft, de ruuwe plaatfen te verëffenen en te bebouwen, zelfs nieuwe wegen te baanen voor het verftand en de werkzaamheid der Duitfchers: dit alles kan u in het toekomende een breed veld openen. Wien het niet gelukken mag de eerfte, eenigfte, of voortreflijkfte in zijn vak te worden, moet zich volkomen vergenoegen , wanneer hij flechts onder de reeks van vaderlandsgezinde en nuttige Duitfchers een plaats mag verdienen.  Bipoegfel. Gefchiedenis der Zwitfers. 517 EERSTE BIJVOEGSEL, SCHETS fan de gefchiedenis der Zwitfers , of HehetU fche bondgenooten. I *t Cjreen de Duitfchers in het algemeen, en inzonderheid in een groot Rijk verëenigd, federt zoo veele eeuwen verricht hebben , waardoor zij onder de merkwaardigfte Volken der wereld behooren, hebben wij tot hiertoe verhaald. Doch twee aanzienlijke Landen, welke door Duitfchers werden bewoond, waar de geest der Duitfche vrijheid zich hoog verheven heeft, en welke reeds voorlang niet meer door de zelfde wetten en Staatsgefteltenis met het Duitfche Rijk verbonden zijn, verëifchen nog onze bijzondere aandacht. Zwitjerland naamlijk I en de Verëenigde Nederlanden. Derzelver gefchiedenis kan hier wel niet uitvoerig befchreeven worden; ook is reeds het een en ander van dezelve, voorzoo verre zulks de algemeene vorderingen der Duitfchers in Godsdienst, weetenfehappen en kuniien betreft, in verband met de overige Duitfche gefchiedenis, aangevoerd. Echter is het nuttig , en , om volledig en naauwkeurig te zijn, Kk 3 zelfs Samenhang deezer ge fchiedenis met de voorige.  Natuurlijke gefteltenis en oudfte gefchiedenisvan ZvuitIerland. 'Rammen 518 H hoofdd. Nieuwe gefchieden. via boek; zelfs noodzaaklijk, van de voornaamfte veran* deringen, door deeze Landen ondergaan, ten minften eene fchets te geven. II. Zwitferland, oudstijds Helvetlë geheeten, ligt in het midden tusfchen Duitschland, Frankrijk en Italië. Dit Land beftaat mees-^ tendeels uit zeer hooge bergen en enge dalen , welke dezelven van één fcheiden ; doch is daarom gantsch niet onvruchtbaar. De meesten deezer bergen en dalen zijn zeer gefchikt om het vee te weiden, en van veelen derzelven bediende men zich tot vruchtbaare akkers en wijnbergen, doch van het daar-, bij liggend weiland tot ooftboomen. In dit Land, een der hoogflen van Europa, heeft de Rhijn, nevens andere, bekende rivieren% zijnen oorfprong Het bezit nog veele andere fchatbaare voordbrengfels der natuur. Doch, van de vroegfte tijden af, heeft, het vooral ten zetel verftrekt van vreed- en arbeidzaame herders en landlieden, die der natuur, door aanhoudende vlijt,haare gefchenken , als ware het , moesten afwinnen ; doch ook uit haare milde hand, of liever door de wijze en weldaadige inrichtingen des Scheppers, veel zonder moeite verkreegen. Dit Land werd eenigen tijd vóór de geboorte van Christus bekend Toen werd hetzelve bewoond door de Hehetiërs, een Volk van Gallifche afkomst, doch door Julius C.ssar onder de Romeinfche heerfchappij gebragt. Bij gelegenheid van den val des Westerfchen Rijks der Romeinen, in de vijf- 4 J. 1315. l > c  524 II hoofdd. Nieuws gefchieden. viiiboek; De eedgenootenfcheiden zich gantschlijk af van het Duitfche i J i ] i 1 veringen, daar zij deels het huis van Oosten* rijk alles , wat hetzelve in Zwitferland bezat, deels anderen hunner nabuuren verfcheidene Landen ontrukten, welker inwooners onderdaanen der eedgenooten heeten. Eindelijk verkreegen zij ook eenige bondgenoot ten , die met hun onder verfcheidene voorwaarden verëenyd zijn en de bijgevallene gewesten genaamd werden; hiertoe behooren de bifchop van Bafel,' de abt en ftad Santi" Gallen, de Graauwhunders , het IVallisfer* Jand, het vorftendom Neuenburg, of Neuf"Jiatel, en de fteden Biel, Mulhaufen en Geneve. VI. Deeze ongemeene vorderingen had dit verbond niet flechts te danken aan de onverfchrokkene dapperheid der Zwitfers, aan hunne ijverige vaderlandsliefde en ftand'» vastigheid, welke door verontwaardiging over ontvangene beleedigingen onderfteund werd ; maar ook aan de natuurlijke gefteltenis van hun Land, waarvan zij zich wél wisten te bedienen. Dikwijls hebben zij, tot omtrent het begin der zestiende eeuw, net het huis van Oostenrijk geoorloogd; ioch altijd zegepraalende. Schoon zij der iappere en zwaar ' toegeruste Oostenrijk fche uiterij , welke uit den voornaamften Duit' "chen adel beftond , flechts voetvolk konden egenftellen , floegen zij dien , echter , af, dunne kleine benden waren alleen met grooe degens en hellebaarden gewapend, en >lagcen , om hun ligchaam tegen fabelhou- wen  Bijvoegfeï. Gefchiedenis der Zwitfers. ' 52$ wen te dekkn, kleine ftaaven aan de armen te binden, waarmede zij dezelve afweerden. Nu zag men , wat aangehitfte moed en vrijheidliefde vermoogen. De Grieken hadden weleer niet koener en gelukkiger voor hunne onaf hanglijkheid geflreeden. In laatere jaaren der vijftiende eeuw zocht, wel is waar, Karel de Koene, hertog van Bourgondië, de Zwitfers te overweldigen ; doch met geen beter gevolg. Hij verloor tegen hen twee beflisfende veldflagen; en nu eerst begonnen de Zwitftis, door den ohmeetlijken buit, dien zij in zijn leger vonden, rijk te worden in geld en kostbaarheden. Intusfchen (tonden zij nog fteeds in zekere verbintenis met het Duitfche Rijk. Doch daar de magt en het geluk der eedgenooten met elke eeuw toenamen , zoodat zij het gemaklijk oordeelden een eigenlijk Gemeenëbest te (lichten ; daar de verbintenisfen met Frankrijk en andere vorften hen daartoe aanmoedigden , en het huis van Oostenrijk , waarvan zij een' duurzaamen afkeer hadden, den keizerlijken troon weder voor langen tijd bezette : weigerden zij, federt de zestiende eeuw, allengskens alle gehoorzaamheid aan het Duitfche Rijk. De eedgenooten werden dus ook van hetzelve, eindelijk, bij den Westphaalfchen vreede, geheel onafhanglijk verklaard. VII. Toen , in de zestiende eeuw, de C hervorming uitbrak , waren de Zwitfers , e' gelijk men van een zoo vrij en dapper' Volk ^ bü- J. 147*; J. 1048. orrprong 1 ge^oln der :rvor-  ffling in Zwitjer. land. J- 1595- Hun aandeel in 526 II.hoof0d. Nieuwe gefchieden. «grijzig, billijk verwachten moest, mede onder de eerften, die dezelve niet flechts aannamen * maar ook het overige Europa ,] door hunnen Ulrich Zwinglius , daartoe aanfpoorden , gelijk reeds in deeze gefchiedenis verhaald is. Echter bediende zich alleen het meerder deel der Zwitfers van deeze Godsdienftige , kerklijke en geleerde vrijheid. Zulks deeden de Cantons Zurich , Bern , Bafel, Schafhaufen, een deel van Glarus en Appenzell, de bijgevallene fteden SancJGallen , Muhlhaufen en Geneve, de meeste inwooners van Graauwbunderland', het vorftendom Neuenburg, en een deel der onderdaanen. Daarüit ontftonden wel twisten en vijandlijkheden tusfchen de hervormden en Roómsch-Catholieken in Zwitferland; en vervolgends is ook de oude eensgezindheid der Cantons in het algemeen eenigzins verminderd ; doch de afzondering der Proteftanten van de Rodmsch-Catholleke kerk was ook daar onvermijdlijk, en haare gelukkige gevolgen zijn nog heden zigtbaar in de veel bloeijender welvaart van het hervormde deel van Zwitferland. Daarenboven konde de Christelijke verdraagzaamheid desniettegenftaande onderhouden worden, daar zij door de hervorming zelve was aange* preezen; en de Zwitfers hebben ook in hun algemeen belang reden genoeg gevonden, om zich naauw met elkander verëenigd te houden. VIII. In het begin der hervorming, waren  Bijvoegfel. Gfchiedenis der Zwitfers. 52? ren zij reeds beroemd als de beste foldaaten van Europa. Daarom gaven zich de koningen van Frankrijk zoo veel moeite om een aantal van hun, voor groote geldfommen , als hulpbenden in hunne hallaanfche oorlogen te gebruiken. Naderhand hebben zich de Zwitfers met deeze koningen naauwer dan met andere Vorften verbonden, en hun inzonderheid vergund fteeds een aanmerklijk aantal krijgsvolk in Zwitferland voor eenigen tjd te laten werven. Behalven hunne dapperheid , hebben zij ook den roem der Duitfche trouw en braafheid gehandhaafd; en daarom zijn de Zwitferfche lijfwachten aan verfcheidene hoven zoo geliefd geworden. Onder hen zeiven zijn wel nu en dan eenige twisten , famenzweeringen, kleine Staatsveranderingen , en zelfs nog in den beginne deezer eeuw een. oorlog tusfchen de meeste hervormden en Catholieke Cantons over Godsdienftige en andere verdrukkingen van den abt van St. Gallen, ontftaan; vooral is de ftad Gerieve meermaalen door inwendige onrusten gefchokt; doch deeze overgewaaide ftormen hebben de eedgenooten weinig kunnen verhinderen om hunne vrijheid en voordbrengfels van natuur en vlijt fteeds beter te genieten. De inwendige kracht , welke op hunne Staatsgeftelcenis en goede gezindheden berust, heeft hen een' langeren algemeenen vreede doen genieten , dan alle andere Volken van Europa. Zij hebben, doch ei- oorlogen i binnenlandfchconrus.en en hatere toeüand. J- i7i=«'  «ja8 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm eoekJ genlijk flechts in het algemeen in de her-, vormde Cantons , alle kunften en weetenfehappen niet flechts gelukkig, maar ook door den veelvermogenden invloed van een' vrijen geess bearbeid. De naamen van eenigen hunner beroemdfte fchrijvers, Haller, Euler , en meer anderen , zijn reeds in de Duitfche gefchiedenis vermeld. Hun koophandel en meenigvuldige fraaije handwerken , waardoor dezelve uitgebreid is, zijn ook door hunne ligging tusfchen Duitschland, Frankrijk en Italië zeer voorfpoedig geweest. Nog leeven onvervalschte Duitfche zeden in zeer veele Zwitfers; hunne oprechte en rondborftige goedhartigheid wordt overal hooggefchat. Doch de vreemde krijgsdienften , waarin zich zoo veelen van hun begeeven, de kracht des gelds, en de bekendheid met de leevenswijze der nabuurige Franfchen: dit alles heeft in de zeden van een gedeelte deezes Volks, gelijk in die der overige Duitfchers, veranderingen te weeg gebragt, waardoor hun fterke manlijke geest niet weinig geleer den heeft. TWEE-  II Bijyoegf'el. GefcL der Vetëen.Nederl. 525? TWEEDE BIJVOEGSEL* SCHETS jan de gefchiedenis der Verëenigde Neder* landem % JE én ander Gemeenëbest:, tót welks ftichting, eensgelijks, hec gedrag van vorften nit het huis aan Oostenrijk aanleiding gaf, en dat zich mede van de oppermagt des Duitfchen Rijks ontrukte, is in de Nederlanden, of Neder-Dultschland, eerst vóór twee eeuwen , ontftaan. De Nederlanden werden , omtrent ten tijde van Christus geboorte, van de linkerzijde des Rhijns af, onder Gallië , toen het Belgifche genaamd , welk dé Romeinen niet lang te vóó'-en hadden veroverd , en van de regter zijde dier rivier totde Noordzee , onder Germanië gerékend.Beide deeze deelen werden meestal van Duitfche Volken bewoond, van welke de Bataayen , zoo beroemd om hunne dapperheid, inzonderheid het tegenwoordige Gelderlandj Utrecht en Holland in bezit hadden. Niet lang na het midden der derde eeüW, floegen 1 zich de Franken in deeze Landftreek, welke het eiland der Bataayen heette, nederen terwoesteden vandaar het Belglesch Gallië. HL Deel. LI De Gefchiedenis der Nederland'.n onder de Rsmèi' nen, ónder dè Franken,  en onder het Duitfcte Rijk, hoofdd. Nieuwe gefchieden. vni boek. De zoogenaamde groote Volksverhuizing deed hen van dit laatlte Land met gemak bezit nemen; en, van tijd tot tijd , overmeesterden zij alle de Nederlanden. Bij de verdeeling des Frankifchen Rijks, door de kleinzoons van Karel den Grooten, verkreeg Lodewijk. de Duitscher dat gedeelte der Nederlanden , welk aan de regter zijde des Rhijns ligt. Het koningrijk Lotharingen, welk tot het aandeel van zijnen broeder, keizer Lothar , behoorde , bevattede, behalven zijn Fransch gebied, in de Nederlanden alles, wat tusfchen den Rhijn en de Maas, en tusfchen de Maas en de Schelde ligt. Ook dit Rijk, en dus mede de gezamenlijke Nederlanden vervielen, nog in de negende eeuw, aan het Duitfche Rijk. Nu fielden de Duitfche koningen en keizers over de Lotharing, fche Nederlanden niet flechts hertogen aan ; maar ook de graaven aldaar maakten hun gebied , van tijd tot tijd , erflijk in hun geflacht , en werden onmiddellijke leenmannen des keizers en Duitfchen Rijks; zoodat, eindelijk, de waardigheid der Neder - Lothar ingfche hertogen een bloore titel werd. Verfcheidene graaven werden van de keizers toe hertogen verheven; vanhier ontflonden de hertogen van Brabant en Luxemburg, de graaven van Namen, Henegouwen, en meer anderen. Doch in de overige Nederlanden aan de regter zijde des Rhijns, die in het algemeen Friesland heetteden , vormden zich de graaven van Holland, Gelderland en Zeeland.  11'Bijvoeg-fel. Gefch. der Vereen. Néderl. 531 land. Alle deeze Landen vervielen, in de veertiende én vijftiende eeuwen , onder de hertogen van Bourgondiè', die van eenen prins uit het koninglijk Franfche huis afdamden. II. Nimmer hadden de Nederlanden zoo gebloeid, als onder de regeering deezer hertogen. Behalven dat zij Volkrijk waren en aanzienlijke vrijheden genooten, hadden zij ook door dén koophandel, welken verfcheidene Nederlandfche fteden, als leden van het Hanfeeverbond, dreeven, groote fchatten gewonnen. Onder hunne fijner handwerken Waren vooral hunne linnen- en wolleweevefijen, waartoe zeer veel Engelfche wol werd ingevoerd , ongemeen beroemd. De visfcherij, en voornaamlijk de haringvangst, werden daar fteeds aanmerklijker, inzonderheid, nadat Willem Beukelszoon , in Vlaanderen gebooren , de kunst om den haring te' ontwijden en té zouten had uitgevonden.' In het zeewezen en krijgsbedrijf hebben de Hollanders , Zeeuwen en Vlamingen fteeds uitge» munt. De hertogen van Bourgondiè' behoefden in magt en rijkdom zelfs voor geen' koning te wijken. In pracht en weelde overtrof hun hof bijna alle de overige; deszelfs gebruiken en de Bourgondifche kleederdragt zijn naderhand bij de Oostenrijkfche en Spaanfche hoven' ingevoerd. Doch daar de laatfte deezer hertogen ,- Karel de Koene , die reeds met den keizer in onderhandeling ftond, om van hem' den titel eenes konings van^-Bourgondlê' te bekomen zijne oorlog- en veröveringzucht Li 2 geetf en ondéï de herto. gen van Jluurgmdié'. De JVirderfondenko'uen onder de rnagt van* het huis van Oostenrijk.  5 3 & hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. J. 1477- De Nederlandersverbinden zich ter verdeediginghunner vrijheid. geen paal of perk wist te (feilen , fneuvelde hij, eindelijk , in eenen veldflag, laatende flechts eene dochter, Maria , als erfgenaame van zijne Staaten agter. Zij huuwde in het zelfde jaar met den aartshertog Maximiliaan, zoon van keizer Fredrik den derden. Dus kwamen bijna alle de Nederlanden onder de magt van het huis van Oostenrijk. III. Karel de vijfde, Maximiliaans kleinzoon, keizer en koning van Spanje, die het eerst alle de zeventien Nederla?idfche gewesten onder zijne regeering verëenigde , deed wel eenige geweldige aanvallen op derzelver vrijheden ; hief in dezelven, ten behoeve zijner veelvuldige oorlogen, ongemeen zwaare belastingen , en verleende aan de vervolgzucht der geestlijkheid zoo veel magt tegen de aanhangers der hervorming, dat reeds daardoor de Nederlandfche koophandel begon te verminderen, welke, vooral te Antwerpen, zeer bloeijend was geworden : doch het geluk zijner overige onderneemingen, zijne magt, fchranderheid en waakzaamheid, zijne aanhoudende tegenwoordigheid aldaar, en de achting, welke hij den voornaamflen rechten deezer Landen betoonde, verhinderden nog eene algemeene uitbarfting van den epfland zijner misnoegde onderdaanen. Zijn zoon, integendeel , Philippus de tweede, koning van Spanje , voorneemens zijnde geheel onbepaald over de Nederlanden te gebieden, bediende zich ten dien einde, met veel minder doorzigt, van harder geftrengheid , willékeu^  Verb oud der IfedcrlandfclieEdelen. terliaiidliaavinCT hunner vrijheid.   II Bij weg fel. Gefck. der Vereen. Nederl. 533 keuriger inrichtingen en zelfs wreeder raiddelen. Inzonderheid voerde hij , in weerwil der Nederlandfche Staaten, veele nieuwe bisdommen in hun vaderland in, en gaf het kettergerecht volkomene vrijheid om de hervormden ten dood de doen brengen. Onder zijnen vader hadden de bifchoppen reeds omtrent hondert duizend van hun omgebragt; en, echter , was derzelver aantal nog iteeds toegenomen. Vol verontwaardiging over Philippus eigendunklijke wreedheid , flooten eenige honderd Nederlandfche edelen, grootendeels Protestanten, een verbond ter handhaaving hunner rechten. Zij baden om het wegruimen hunner bezwaaren , doch men zag hen mee verachting aan , omdat veelen van hun zich in jammerlijke omftandigheden bevonden, en noemde hen Gueux of bédelaars. Doch deezen fcheldnaam rékenden zij zich ter eere ; noemden zichzelven Geuzen; lieten medailles munten met 'skonings beeltenis, èen' bedelzak en het opfchrift: den koning getrouw tot den bédelzak,- droegen hetzelve om den hals , en namen tevens allerleije teekens van bédelaars aan. Intusfchen, fchoon het graauw omtrent gelijktijdig .veel onrust veroorzaakte, werd alles door de SpaanJ'che magt onderdrukt ; veele duizende Nederlanders verlieten weder, gelijk welëer, om den Godsdienst, hun vaderland, en zelfs het verbond der edelen werd door hen zei ven verzwakt, daar d<; meeste Rflómsch - Catholieken hetzelve verüeten9 LI 3 IV. J. 1565. !  534 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek". Oorlog der Neder, 'landers met den koning van 'Spanje. J. 1567, IV. In deezen toeftand der Nederlanden befloot de koning, fchoon hij door zijne tegenwoordigheid en eene zachtere toegeevendheid alle overblijffels van misnoegen had kunnen wegnemen, ter bevreediging zijner wraakzucht, een Spaanfch krijgsheir naar dit Land te zenden , waar vreemde foldaaten zoo gehaat waren. Zijn grootfte veldheer, de hertog van Alba , geleidde hetzelve derwaards , liet zelfs eene meenigte Nederlanders , deels omdat zij hervormden waren ? deels omdat zij aan het gemelde verbond deel hadden , ten dood brengen, en voetniet deeze woedende vervolging verfcheidene jaaren voord , zoo dat , op zijn bevel, agttienduizend menfchen door beuls handen zijn omgebragt. Zijne foldaaten veroorloofden zich geene mindere wreedheden. Doch daardoor werden de Nederlanden van den koning gantschlijk afkeerig. Willem , vorst van Nasjau, prins van Oranje , het hoofd des Nederlandfchen adels, een vriend van den hervormden Godsdienst, en niet min yoorzigtig dan dapper , moedigde hen aan om, ónder zijne aanvoering , den Spanjaarden weêrftand te bieden. In den beginne was hij ongelukkig; doch weldra verdreeven de met hem verbondene Nederlanders hunne vijanden uit een gedeelte van Holland en Zeeland. Deeze voorfpoed ontvlamde eene meenigte der overigen; zij ftreeden en verdeedigden zich met wonderbaaren moed en ftandyaftigheid. Ook verkreegen zij niet dan lang- zaa-  II Bijvoegfel. Gefch. der Vereen. Nederl. 535 zaamerhand eenige geringe hulp uit Engeland en Duitschland. Eindelijk, geheel hooploos omtrent de herftelling hunner oude rechten door den koning van Spanje, flooten vijf gewesten , Gelderland, Holland , Zeeland, Utrecht en Friesland, te Utrecht een onderling verbond , ter verdeediging hunner algemeene onafhangelijkheid tegen den Spaanfchen koning, en weigerden hem weldra alle gehoorzaamheid. Met deeze bondgenooten verè'enigden zich , na verloop van eenige jaaren, ook de gewesten Overijsfel en Groningen, waaruit het GemeenebesE der verëenigde Nederlanden ontftaan is. Men noemt hetzelve , niet zeer juist, Holland, en deszelfs inwooners Hollanders, omdat dit gewest het aanzienlykfte , en alleen bijna zoo fterk bevolkt is, als de zes overige te famen,, en daarenboven tot de algemeene Lands fchatkist meer dan de helft bijdraagt. Doch eigenlijk berust het hoogst gezag van dit Gemeenëbest bij de Algemeene Staaten, waartoe elk der zeven gewesten zijne geJastigden zendt. V. Dus was de grond hunner vrijheid gelegd. Doch niet dan na verloop van bijna zeventig jaaren kon" zij geheel geveftigd worden. Spanje , in dien tijd nog het magtigfte Rijk van Europa, fpaarde geen vermogen noch middelen van allerleijen aart, om deezen Staat in zijne geboorte te fmooren ; en nu trok zich Engeland deszelfs belangen deste nadruklijkei LI 4 a«n Verbond van zeven gewesten te Utrecht. I IS79- Vervol* van den oorlog.  OostïndU fche handel der Verëenigdi Nederlanden. 5 36 Hhoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek; aan. Schoon de groote ftichter der Neder* landfche vrijheid , prins Willem van Oranje, door Spaanfch verraad vermoord werd, zetleden , echter, zijn zoon Maurits en meer volgende afftammelingen van dit geflacht het, van hem begonnen, werk met geen minder bekwaamheid en geluk voord. Sints het begin van deezen krijg hadden de vereer nigde Nederlanders de kosten , tot denzelven verëischt, ja ook hunne voornaamfte behoeften , welke hun vaderland in geen' genoegzaamen voorraad oplevert, door hunnen zeehandel, en zelfs door het veroveren van Spaanfche fchepen, bekomen. Om hun dit hulpmiddel te ontrukken , verleende hun de koning van Spanje geene vrijheid meer om de Oost ■■ en IVestïndifche waaren uit Spanje , en vooral uit Portugal, welk in dien tijd aan Spanje behoorde, overtevoe^ ren. Doch dit viel veeleer ten voordeele der Nederlanders uit. Want nu zeilden zij regelregt naar Oostïndië', vestigden zich aldaar op de eilanden Ceijlon, Banda , Sumatra, Java , en anderen , welke kaneel , peper , nootemuskaat en meer fpecerijen opleveren , en verdreeven vandaar de Portugeezen. Hunne koophandel in deeze oorden werd zoo belangrijk, dat zij', in het begin der zeventiende eeuw, om dien te Iveiliger en gefchikter te drijven, de Ocstïndlfche handelmaatfchappij ftichteden, welke nog heden onder alle dergelyke genootfehappen het rijkfte is. Na eenigen, tijd  // Bijvoegfel. Gefch. der Ver'den. Nederl. 537 tijd bouwde hetzelve Batavia op het eiland Java , en bekwam daardoor een' zétel, vanwaar het over de meefte eilanden dier oorden heerfchappij kon voeren. De Ver'êeuigde Staaten namen fteeds toe in rijkdom en zeemagt; zij veroverden geheele ziivervlooten der Spanjaarden, en, eindelijk, verzwakten zij derzelver, anders zoo geducht Rijk , zoo aanmerklijk , dat het eerst een' twaalfjaarigen ftilftand van wapenen fluiten, doch, eenigen tijd daarna, bij den vreede te Munfter , hunne volkomene onafhanglijkheid en hoogfte magt erkennen moest. VI. Naauwlijks was dit Gemeenëbest tot deeze hoogheid gefteegen, of het werd door onverwachte vijanden aangevallen. Zelfs ontftonden 'er binnenlandfche onëenigheden tusfchen de Staaten , en ijverzucht tegen het huis van Oranje , dat wel flechts het ftadhouderfchap der Verëenigde Nederlanden , zonder eenig Landsheerlijk gezag bekleedde ; doch fteeds magtiger fcheen te worden. De Engelfchen , die den Staat van zijne kindsheid af geleid hadden . vielen dien thands geweldig aan , vernietigden bijna zijnen zeehandel, en dwongen hem tot het fluiten van eenen nadeeligen vreede. Een tweede oorlog , waarin zij denzelven wikkelden , had voor de Nederlanders een roemrijker einde. Hunne grootfte zeehelden , Tromp en de Ruiter , verfloegen de Engelfchen , en verbrandden hunne fchepen tot in de nabuurfchap van Londen» Poch weldra kwam deeze Staat LI 5 op Spanje et. kent hunne onlf. hanglijfcbeid. J. IÖ48. Het Gemeenëbestder Verëenigde Ntderlandengaat bijna ten gronde.  ). 1672. Het wordt gered. 538 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm êoekV op den rand des verderfs. Frankrijk, welks, voor hem gevaarlijke, veroveringen in de Spaanfchc Nederlanden hij nevens andere magten beperkt had, alsmede Engeland, de keurvorst van Keulen en de bifchop van Munfler , vielen hem gelijktijdig van alle kanten aan. Hij fcheen onvermijdlijk onder Frankrijks magt te moeten vervallen , welks talrijk en voortreflijk krijgsheir hij flechs een gering aantal weinig geoefende foldaaten kon tegenflellen. De toeftand van het Gemeenëbest was te hagchelijker, daar in hetzelve twee partijen , de Oranje en Loeyefteinfche , welke zich als de befchermfter van 's Lands vrijheid voordeed , elkander tegenwerkten. Reeds waren drie gewesten , Gelderland , Utrecht, Overijsfel, en zelfs een gedeelte van Holland, door de Franfchen veroverd. Doch de Staaten booden deste kloekeren wederftand. Holland werd onder water gezet, en de jonge prins van Oranje, Willem , voor Stadhouder verklaard. Zijn moed en vroege fchranderheid openden weldra nieuwe gunstige vooruitzichten. Doch eigenlijk werd de Staat door den bijftand van den keurvorst van Brandenburg , en allengskens ook door dien des keizers en Dultfchen 'Rijks , alsmede door eene naauwere verëeniging met Engeland gered, en verkreeg al het verloorene van Frankrijk terug. Het treurigfte van alle deeze veranderingen was de dood der beide broeders de WrT , die het Gemeenëbest groote dienften be-  11 Blpoegfel. Gefch. der Vereen. Nederï. 539 beweezen hadden, doch fteeds vijanden waren geweest van het huis van Oranje. Het graauw , deszelfs bel mgen toegedaan, vermoordde hen. De jongde broeder werd vooraf op den pijnbank geworpen , waarop hij , onder de verfchriklijkfte manelingen, door zijn onfchuldig en gerust geweeten op-/ gebeurd, met den ouden Romeinfchen Dichter uitriep: Een altoos braaf ftandvastig man, Voelt door het dreigend oog van een' vergramd' tij'ran, Noch drift des Volks, dat hem tot euvel lokt, Zijn' vasten geest gefchokt.. De prins van Oranje volvoerde, eenigen tijd daarna, eene der belangrijkfte onderneemingen. Daar hem de Engeljchen , misnoegd over de geweldige regeering hunnes konings, wiens fchoonzoon hij was , om hulp tegen denzelven baden , dak hij met een vloot en landmagt , hem door de Staaten ten dien einde verleend , naar Engeland over, fielde de Engelfchen in ftaat om hunne rechten te herftelien , en werd zelfs van hun, onder den naam van Willem den derden , tot koning verkoozen. Hij bleef tevens, met ongemeen veel gezags bekleed, ftadhouder der Verëenigde Nederlanden , en verbond deezen Staat, gelijk meer anderen , tot het algemeene oogmerk om Frankrijks magt en heerschzucht met de wapens in de vuist te beperken. Vil J. 1688.  540 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.' Het is niet meei krijgshaf j. 1702 f. 1717. VIL Dus hadden de Verëenigde Nederlan\ den, van den beginne af, krijgsmans moed en koopmans vlijt gelukkig verëenïgd. Gene had deeze befchermd , en deeze had genen gevoed. Nog omtrent in de eerfte helft der tegenwoordige eeuw bleeven zij in deezen voordeeligen toeftand. In den oorlog over de Spaan fche erfopvolging onderfteunden zij het huis van Oostenrijk tegen Frankrijk, door zeer veel krijgsvolk en geld, met ongewoonen nadruk. Na deezen krijg was hun gezag in de Staatsbelangen van Europa, nog zeer gewigtig. Van tijd tot tijd, echter , legden zij zich meest toe op het bewaaren en uitbreiden van hunnen koophandel; doch deeze vreedelievendheid deed hen het krijgswezen meer verwaarloozen , dan , volgends den laateren toeftand van Europa , zelfs ten dien einde nuttig is. Toen zij dus in den oorlog over de Oostenrijkfche erfopvolging met Frankrijk werden ingewikkeld , daar zij het huis van Oostenrijk met kracht onderfteunden , werden de nadeelige gevolgen deezer zwakheid meer en meer zigtbaar. Zij liepen gevaar om een gedeelte hunnes Lands in Franfche handen te zien , nadat zij reeds hunne grensvestingen hadden verlooren. Een der redmiddelen , door hen aangegreepen, beftond hierin , dat zij den prins van Oranje het, fints eenigen tijd opgefchorte, ftadhouderfchap , weder fchonken , en zelfs erflijk overlieten. Dit had ook eenig gewenscht gevolg, vooral ter verbetering van hun krijgswezen  II Bijvoegjel. G-efch. der Vereen. Nederi. 541 wezen, ter bevestiging der algemeene orde en veiligheid, en ten deele zelfs om de oude eensgezindheid der Staaten te herftellen. Ondertusfcheh is in dit Gemeenëbest, ièdert den vreede te Aken , welke van deezen oorlog een einde maakte , de lust tot koene en dappere onderneemingen fteeds meer verflaauwd. Hetzelve wilde nu in alle oorlogen van Europa onzijdig blijven , om aldus zijnen handel deste gelukkiger, zelfs ten koste der oorlogende Volken, uitttbreiden. Doch dit ontwerp is tot nu toe nog niet naar wensch ter uitvoer gebragt. Nog fteeds door beide genoemde partijen gefchokt, waarvan de eene de maatregelen van het huis van Oranje en der kroon van Engeland, en de andere Frankrijk , en , naar haar gedachten , de vrijheid haares vaderlands begunstigt, heeft het deezen Staat tot hiertoe fteeds aan éénsgezindheid en gemeenfchaplijke, fpoedige en krachtige werkzaamheid ten algemeenen beste grootendeels ontbroken. Deels uit vrees voor Frankrijk , deels uit genégenheid voor Engeland, zijnen voornaamften bondgenoot, waarmede hij eenen voordeeligen handel dreef, heeft dezelve het laatfte Rijk bij uitfluiting in de meeste oorlogen bijgeftaan ; doch zich daardoor, in de beide laatfte tusfchen Engeland en Frankrijk , niet flechts groote nadeden , maar ook , eindelijk , eenen openlijken oorlog met Engeland op den hals gehaald , welke met het verlies van een der ' fraaiste bezittingen des Staats in Oost in die', Ne- J. 178a.  J. 1733- Laatere toeftand van dit Gemeenëbest. 54a lï hcofdo. Nieuwe gefchieden. vin eoek. Negapatnam , dat hij bij den vreede aan Engeland moest overlaten , een einde nam. De Verëenigde Nederlanden ondervonden dus, eindelijk, ook ten hunnén nadeele, dat de rijkfte Natie tevens de zwakfte is , en meest bloot ftaat voor vreemde mishandelingen , wanneer zij niet naar evenredigheid beter toegerust en weerbaarer, en daarenboven van binnen niet flechts éénsgezind, maar ook door eenen vasten regeeringvorm in alle haare deelen wél faamverbonden is. VIII. Van dit laatfte gebrek in hunne Staatsgcfteltenis hebben de Nederlanders in de laatfte jaaren, en zelfs tot op dit oogenblik , een fmartlijk gevoel gehad. Echter" hebben zij nog veel van hunne oude voorrechten , door hunne vaders met zoo veel onvermoeide vlijt, dapperheid en bloeds verkreegen , tot nog toe behouden.- Schoon hunne koophandel, door de fnelle vorderingen van andere Volken in denzelven , al eenigzins verzwakt zij, is die, echter, nog zeer bloeijcnde. Zij zijn nog heden de bijna algemeen gevolmagtigde handéldrijvers ("of fa&oors en commlsfionarisfen) der Volken van Europa, en voeren hun ter zee de waaren toe van alle werelddeelen. Daar zij zich, van hunne eerfte opkomst af, aan eene maatige en kunstlooze leevenswijze gewendhebben , kunnen zij thans nog hunne fc hepen met de minfte kosten in zee brengen , en hunne waaren bestkoop aan den man helpen. De fpaarzaamheid en eenvoudigheid  II Bijvoeg fel. Gefch. der Vereen. Nederï. 543 heid van zeden zijn wel bij de rijken en voornaamen, doch nog geenzins bij het gros des Volks in onbruik' geraakt. Zij bezitten het meeste baare' geld in Europa , en zijn daardoor de wetgevers in den geldhandel geworden. Am fier dam , dat, fints omtrenc twee eeuwen, de grootfte koopftad van den laateren tijd was , fchrijft nog den overigen Volken den loop des wisfels voor, en is hunne algemeene bank. Schoon de hervormde Godsdienst onder hen de heerfchende is , dulden (*) zij, echter, alle Godsdienftige gezindheden, welke den Staat geen nadeel toebrengen. Andere Volken hebben deeze verdraagzaamheid ' deels van hun geleerd, welkè hunne volkrijkheid , landbouw , handwerken en andere belangen zeer heeft doen toenemen. Niet flechts door hunne hooge fchoolen te Leijden , Utrecht en in andere fteden, maar ook door de geleerde vrijheid, welke in dezelve heerfcht, heeft de geleerdheid onder hen zeer groote vorderingen gemaakt. Vooral hebben zij het beoefenen der ouden zeer ijverig en gelukkig aangemoedigd. Hunne grootfte en nuttigfte geleerden, gelijk Grotius, Vossius , Boerhaave en meer anderen , zijn reeds in de algemeene gefchiedenis der Duitfchers vermeld. Ook in de fchilder- en ardere fraaije kunsten hebben zij veele voortreflijke mannen voordgebragt. In eenige (*) Wat vermeet een mensch zich niet al te dulden ? De Vertaaler.  544 H hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin roek.' eenige zaaken hebben zij het, wel is waar, niet zoo verre gebragt als de overige Duitfchers ; en hunne taal, eene zuster der Nederfaxifdie, kan onder de meest befchaafde van Europa nog niet genoemd worden % doch zoo veele andere voorbeelden van infpanning des geestes, allesverwinnenden ijver en algemeen nuttige werkzaamheid, hunne uitneemend wijze inrichtingen van allerleijen aart, benevens braafheid en trouw met arbeidzaamheid vereenigd, welke hen, als van Duitfchen oorfprong, zoo bijzonder kenfchetfen: dit alles geeft hun een' voornaamen rang? wel niet meer onder de magtigfte, doch onder de achtenswaardigfte Volken* DERDE  lil. Bijv. 1. Afd. Bohemlesch-Oostenr. Gefch. 545 DERDE BIJVOEGSEL. SCHETS van de gefchiedenis der wereldlijk - keurvorstlijke huizen. •EERSTE AFDEELING. Schets der Bohemiesch - Ooftenrijkfche gefchiedenis. I. Tot de volkomenheid der Duitfche gefchiedenis , voor zoo verre zij in dit werk verwacht kan-worden, behoort nog eene befchrijving van eenigen der grootfte en beroemdfte huizen , welke onder de Duitfchers hebben uitgemunt, en, inzonderheid, door het verkrijgen en behouden der keurvorstlijke waardigheid, naast de keizers zelve het meeste gezag hebben verkreegen. De rijkdom , welken de gefchiedenis der Duitfchers oplévert, wordt daardoor geenszins uitgeput. 'Er zijn nog andere Duitfche huizen, welke de tegenwoordige keurvorstlijke in roemrijke bedrijven evenaaren. Ook blijft 'er nog eene gefchiedenis van Duitfche Volken over, welke onder de oppermagt des Duitfchen Rijks vereenigd zijn. Doch het doel deezés werks III. Deel. Mm kan Oogmerk deezer Schets.  Vrofgere gefchiedenis van Bohemen; 546 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. kan zich zoo verre niet uitftrekken. Het zal dus genoeg zijn, hier de gefchiedenis der tegenwoordige wereldlijk-keurvorstlijke huizen , (want de geestlijke keurwaardigheden vervallen telkens, door de verkiezingen, tot andere geflachten,) in eène korte fchets medetedeelen. En ook deeze zal meer eenige bij uittrek merkwaardige perfoonen en voorvallen üffchetfen, dan wel een naauwkeurig famenhangend bericht van vorsten en Staatsveranderingen behelzen. II. De koning van Bohemen is de eerste wereldlijke keurvorst} gelijk reeds in de algemeene gefchiedenis van Duitschland getoond is. Doch het koningrijk Bohemen is, eindelijk, aan den aartshertog van Oostenrijk vervallen , weshalven beider gefchiedenis zeer naauw met elkander verbonden is. Bohemen. ontleent zijnen naam van de Bojers, een Galliesch of "Celtlesch Volk , dat bijna tot de invoering van het Christendom in dit Land woonde , welk van daar Boheim of Bojohemum (het vaderland der Bojers') heet. De Duitfche Markomannen verdreeven hen daaruit; doch ruimden zelve, door hunne veldtogten tegen de Romeinen , deeze plaats voor andere Duitfche Volken, en, eindelijk, voor een Slavomesch Volk , de Tfchechen, die haar, van de vijfde en zesde eeuw af innamen , en allengskens zelve den naam van Bohemers verkreegen. Hunne hertogen werden , Lints de tiende eeuw, aan het Duitfche Rijk cijnsbaar en leenroerig, en verkreegen,reeds in de  lil Bip-, IJfd.Bohemiesch-Oostenr.Gefch. 547 de elfde, van den keizer de koninglijke waardigheid ; doch maakten 'er eerst federt de dertiende, beftendig gebruik van. Met het begin der veertiende eeuw was de ftam deezer binhenlandfche regenten van Bohemen gantschlijk üitgeftorven. Nu werden vorsten uit verfcheidene Duitfche gedachten tot koningen van Bohemen verkooren , waaronder die uit het Luzelburgfche, voornaamlijk de drie keizers , Karel de vierde , de grootfte weldoener van Bohemen, Siegmund en Wensel, éene bijzondere aandacht verdienen. Deeze regeerden tot het midden der vijftiende eeuw. Toen kwamen andere Duitfche, Boheemfche en Poolfche vorsten in het bezit van het Boheemfche Rijk , tot dat hetzelve , eindelijk , in het begin der zestiende eeuw, Ferdinand , aartshertog van Oostenrijk , in handen kwam. Met Bohemen waren intusfchen ook Moravië, Silefiè' en Laufnits verëenigd. III. Oostenrijk, welks beftuurderS nog heden koningen van Bohemen zijn , is welëer, eensgelijks, van verfcheidene Volken en vorften beheerscht. Omtrent ten tijde van Christus , maakte hetzelve een deel van. Pannoniè', JSforicum en Rluetië uit; wordende niet flechts het eigenlijke Oostenrijk , maar ook Stiermark en de overige Landen van den Oostenrijkfchen kreits, daaronder gerékend. Met deeze gewesten verviel dus hetzelve aan de Romeinen. Van de Volksverhuizing af, floegen zich , van tijd tot tijd, meer Duitfche •Volken, inzonderheid ,-.ten laatften? de RuMm 2 glërs J. 1526. alsmede van QWtsnrijH.  548 II Hoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek. giërs en Longobarden, in hetzelve neder. Op het einde der agtfte eeuw ontrukte Karel de Groote dit Land de Ayaarcn en hertogen van Beijercn , waardoor hetzelve een Franliesch gewest werd. Hertogen en graaven beftuurden het in naam der Frankfche koningen, tot dat, in de tiende eeuw, markgraaven , of grensbefchermers, daarover werden aangefteld , dewijl de Hungaaren toen aan dien kant dikwijls in Duitschland invielen. Daarom ook werd dit Land , allengskens , het Oostlijke , of ten Oosten liggende, markgraaffchap, het Oost lijk gewest fles Rijks, ën korter, Ostirrichi , of Oostenrijk genaamd. Deeze Oostenrijkfche markgraaven, die inzonderheid uit het geflacht der graaven van Bamberg afdamden, verhief keizer Fredrik de Eerste , omtrent het midden der twaalfde eeuw, tot de waardigheid van hertogen. Eigenlijk werd het Land boven de Eems van het hertogdom Beijeren gefcheiden, en tevens met het Land beneden de Eems, welk tot hiertoe het markgraaffchap Oostenrijk had uitgemaakt, tot een hertogdom vei* héven. Eéne eeuw daarna ftierf dit geflacht der hertogen uit; toen zochten verfcheidene nabuurige vorsten zich van het hertogdom Oostenrijk meester te maaken ; doch Ottokar , koning van Bohemen , handhaafde hetzelve allernadruklijkst, en verbond daarmede ook de hertogdommen Stiermark, Kernten en Krain. Hij was een dapper en zegepraalend vorst tegen de Hungaaren, Pruisfen en Li- thauërs.  IIIBijv. I Jfd.Bohemiesch-Oostenr. Gefch. 549 ihauërs , wien ter eere de, nog heden bloeijende , PruiftJ'che ltad Koningsberg dus genaamd is. IV. Doch toen Ottokar weigerde, Rudolf, graaf van Habsburg voor keizer te erkennen , vorderde deeze, in naam des Rijks, Oo/lenrijk met de daartoe behcorende Landen terug, welken deeze koning aan zich getrokken had. De oorlog, welke daaruit ontftond, was voor den laatften niet gunftig: hij moest de gemelde Landen aan den Keizer al'ftaan, en greep wel op nieuw de wapens aan , doch verloor in een' veldflag het leeven. Nu verdeelde Rudolf onder zijne beide zoonen , Albrecht en Rudolf , met toeftemming der keurvorften , het leengoed der hertogdommen Oojienrijk , Stiermark en Krain. Deeze zoo aanzienlijke aanwinst van het huis van Habsburg, welks overige Duitfche, en vooral Zmtferfche bezittingen reeds, in de vóórige gefchiedenis zijn opgegeeven, gaf aanleiding , dat hetzelve , van tijd tot tijd, liet Qofienrijkfche genoemd werd.. Ru-1 dolf was in het algemeen de ftichter der grootheid zijnes huizes, vooral nadat hij den magtigften vorst van Duitfchland vernéderd, en , door de wijsheid zijner regeering , van welke wij reeds in de Gefchiedenis van Duitfchland een fchets hebben gegeeven, zich een ongemeen aanzien verworven had. Hij had eene edele denkwijze, afkeerig van alle pracht, maar vol moeds tot belangrijke onderneemingen, en nimmer verMm 3 lie; Oostenrijk vervalt lan het huis der »raaven /atï HabS' mrg. J. 1228. lUDOLF I.  §50 II Hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek> liet hem zijne tegenwoordigheid van geest. Toen de Duitfche vorften voor hem den eed van hulde doen moeften , om wederkeerig van hem hunne Landen en rech ren als leemgoederen te ontvangen , werd zulks door ibmmigen van hun geweigerd , omdat 'er geen fcepter voorhanden was , waarop de eed plagt gedaan te worden. Rudolf greep terftond een Crucifix aan, als eer. nog eerwaardiger teeken van het verbond tusfchen hem en de vorften, reikte hun dit toe, terwijl hij hetzelve kuschte, hen tevens herinnerende , hoe veel zij allen aan hem hadden te danken , die daardoor werd afgebeeld; en nu maakten zij geen zwaarigheid hem daarop hunne trouw te zweren. Zijne leevenswijze was zeer eenvoudig en kunstloos ; éénmaal reinigde hij zelfs in het veld zijn' blaauwen rok , en , op zijn voorbeeld , at zijn leger éénmaal de raapen van eenen gantfchen akker zonder toebereiding. Ottokar, zijn vijand, beminde destemecr de pracht • hij kwam, om zijn leengoed van den keizer te ontvangen , met gcud en edel gefteente bedekt. Doch Rudolf liet zich van een* zijner hofdienaaren zijn' mantel tot deeze plegtigheid omhangen, ten einde, gelijk hij zeide, de koning van Bohemen over zijne armoede zou kunnen lagchem „ Ottokar , voegde hij 'er bij , heeft dikwils mijn grijs kleed befpot; thands zal mijn grijs kleed hem befpotten." Ook bij andere gelegenheden was hij een liefhebber van fchertfen, welk  JKEIZEH ETIDOIÏ X, ontvangt dcMile dcrBuitfclic Bijlssvorstcm.   tilBijv. lAfd. Bohemiesch-Oostenr.Gefch. 551 welk hij zelfs op eene leerrijke wijze deed; Wanneer zijn lijfwacht geringe onderdaanen afwees , die hem fpreken wilden , zeide hij: „ ben ik dan gekozen, opdat men mij ontvluchte? " Aan eene vrouw, welke hem gefcholden, en met koolenwater befpat had, omdat zij hem voor een' gemeen' foldaat hield , legde hij flechts de ftraf op , van haare fcheldwoorden , in tegenwoordigheid van zijn hof, terwijl hij op den troon zat, te moeten intrekken. Éénmaal vroeg men hem, waarom hij geen' veldtogt naar Italié ondernam ? Zijn antwoord beftond in het verhaal der fabel van den leeuw, die alle de dieren bij hem te gast genodigd had; doch waarbij de vos niet verfcheen , omdat hij , gelijk hij zeide, wel de voetftappen der dieren, die tot den koning genaderd waren ,. maar niet die van hun, welke van hem terug keerden , ontdekte. Dus werd Rüoolf van een' Itati'aanfcfitn veldtogt afgefchrikt door de ongelukken , welken veele keizers onder zijne voorgangers in dit Land, van de paufen en andere grooten aldaar geleeden hadden. V. Rudolfs oudfte zoon, Albrecht, verkreeg dus Ooftenrijk , Stiermark en Krain; eenigen tijd na den dood zijnes vaders werd hij zelfs tot keizer verkoozen; doch gaf zelf aanleiding tot de eerfte beweegingen der Zwitfers tegen zijn huis. Zijne naaste opvolgers trokken , omtrent het midden der veertiende eeuw, nog het hertogdom faMm 4 ten Het Oostenrijk.Habsburg. Jcjie huis wordt met elke eeuw aanzienlijker.  J. 1415 I- 1453 552 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boei! ten en het graaflchap Tijrol aan zich, en weldra ook een aanzienlijk deel van Zwaiben. Voords veydeelden zij onderling hunne talrijke Landen , waaruit de Oostenrijkfche en StiermarkJ'che liniën ontftonden, tot dat, eindelijk , Fredrik de vyfde , hertog van Oostenrijk, die, als keizer, Fredrik de derde heet , de bezittigen van zijn geflacht in zijn perfoon weder verëenigde. Zij waren, in den beginne der vijftiende eeuw, wel eenigzins verminderd, toen de Zwitfers den hertog van Oostenrijk, Fredrik den vierden , die naderhand den bijnaam met den leegen zak voerde , het meefte van de Habsburg- Oostenrijkfche ftamgoederen in Zwitferland ontrukten , omdat hen keizer Siegmunt , wegens de door hem bevorderde vlucht van den paus uit Conftan's, in den ban des Rijks gedaan had. Doch kort daarna begon het huis van Oostenrijk weder in magt toetenemen , en heeft, van dien tijd af tot nu toe, het voorrecht behouden, van het gelukkigfte huis te kunnen heeten, waarvan de gefchiedenis gewag maakt. Hetzelve kwam , omtrent het midden der vijftiende eeuw , door Albrecht den tweeden , op nieuw in het bezit van den keizerlijken troon, en bleef dien drie eeuwen lang behouden. Fredrik de derde fchonk aan dit huis de aartshertoglijke waardigheid , welke buiten hetzelve geen ander bezit. Door het huwelijk van zijnen zoon , Maximiliaan den eersten , met Maria , erfgenaame der Bóur*  ÏHBijv. lAfd.Bohemiesch-Oostenr. Gefch. 553 Bourgondifche- Landen, kwamen ook de Nederlanden in deszelfs magt; fchoon juist dit erfgoed den grond legde van die ijverzucht, vijandfchap en veelvuldige oorlogen, welke Oostenrijk en Frankrijk, fints dien tijd tot 'het midden der agttiende eeuw, met elkander gevoerd hebben. De zoon van Maximiliaan den eersten , de aartshertog Philippus , huuwde met eene Spaanj'che princesJoHANNA. Van hier, dat zijn zoon, Karel de eerste , koning van Spanje, en, onder den naam van Karel den vyfden , tevens keizer werd : de grootfte vorst, dien het huis van Oostenrijk heeft voordgebragt. Ook kwam Karels broeder, Ferdinand, door zijn huwelijk met Anna, princes van Hungaarije en Bohemen , in het bezit deezer beide Kijken. Van de zestiende tot het midden der zeventiende eeuw , ftond hec huis van Oostenrijk in het algemeen op den hoogften top zijner magt. Nadat Karel de vyfde van de regeering afftand deed,' werd hetzelve , wel is waar , in de Duitfche of keizerlijke , en Spaan fche takken verdeeld; maar beiden bleeven fteeds zeer naauw vereenigd, en dus voor het geheele overige Europa geducht. Door den dertigjaarigen oorlog en Westphaalfchen vreede leed dit huis het eerst eenige aanmerklijke vermindering van magt in Duitfchland, daar hetzelve niet flechts het landgraaffchap den Elzas , nevens de landvoogdij der Rijkfteden in dat gewest, aan Frankrijk afftaan; maar Mm 5 ook J. J477J. 1404. J. 1526. J. 1648.  J- I73+- Het derft met Ka- Sl .1- DEN ZESDEN uit. 554 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ook den Duitfchen Rijksftaaten het uitneemend verfterkte genot hunner oude rechten en vrijheden moest toeftaan. Daar zich intus» fchen Frankrijk met alte merkbaare vijandige drift van deeze omftandigheid wilde bedienen, om het Oostenrijkfche huis nog veel meer te vernéderen , verëenigden zich , omtrent het einde der zeventiende eeuw, niet alleen de Duitfche, maar ook andere vorften tot deszelfs verdeediging. Het zelfde had ook plaats in den beginne deezer eeuw, toen de Spaanfche tak van dit huis, door oorlogen en verkeerd Staatsbeftuur uitneemend verzwakt , in de manlijke linie geheel uitftierf. Schoon al de Duitjch - keizerlijke tak het koningrijk Spanje, waarop hij zulk eene billijke aanfpraak had, nevens de, aan hetzelve onderworpene', Landen in andere werelddeelen, niet behield: hij won, echter, de Spaanfche Nederlanden, fints dien tijd de Oostenrijkfche geheeten , alsmede het hertogdom Milaan , en het koningrijk der beide Sicilië'n. Dit laatfte moest, eenigen tijd daarna, Karel de zesde , aan het nieuwe FranschSpaanfche huis afftaan. VI. Met deezen keizer ftierf de manlijke ftatn van zijn geflacht uit. Hij had, wel is waar , lang vóór zijn dood , voor het geluk der zijnen en de rust van Europa gezorgd , door de beftelling, dat ook de vrouwlijke aframmelingen van het Oostenrijkfche geflacht in het bezit van deszelfs erflanden moesten opvolgen. Deeze maatregel, de pragmatieke fanc-*  III Bijv. Mfd. BohemieschOostenr. Gefch. 555 fan&ie geheeten, werd van veele vorsten bevestigd. Doch Karel liet, bij zijn derven, zijne Staatsïnkomften en krijgswezen in een' flegten toeftand agter; temeer, daar hij kort te vóóren een' ongelukkigen oorlog met de Turken /gevoerd had. Vanhier, dat zijne oudfte dochter en erfgenaame , Maria Theresia , terftond na zijnen dood , van verfcheidene vorsten, omtrent gelijktijdig, werd aangevallen , die niet flechts op eenige Oostenrijkfche erflanden hunne aanfpraak wilden doen gelden; maar ook in Silefiè', Bohemen en Oostenrijk met krijgsheiren invielen. In deezen nood vond Maria in haaren moed en ftandvastigheid de beste onderfteuning. Daar zij op de trouw en dapperheid der Hungaaren een groot vertrouwen ftelde, begaf zij zich naar de vergadering der Rijksftaaten van dit Volk te Presburg , houdende hunnen aartshertog Joseph, die nog in de allerëerfte kindsheid was, op haaren arm, en zeide met die welfprekendheid, welke haar zoo bijzonder eigen was, en door haar ongeluk nog zoo aanmerklijk verfterkt werd, „ dat zij, in het midden haarer vervolgeren, en van haare vrienden verlaaten , zich en haaren zoon aan den bijftand van dit grootmoedig Volk volkomen overgaf." Dit aanbod, verëenigd met een' aanblik, welke nog veel krachtiger (prak, trof de Hungaarfche Staaten ongemeen. Zij trokken hunne /abels, en riepen met aanhoudenden ijver : laat ons voor onze koningin Maria Therjesia fterven ! Indedaad bragten de Gefchiedenis van zijne dochter Mauia Theresia,  j. 17-18. j. 1779. Zij ie%. van 't f. 3 74o tot 17S0. 556 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin uoBlt de Hungaaren deezer vorstinne in dien oorlog niet flechts zeer veel hulp toe; maar bleeven haar ook, geduurende haare gantfche regeering , uitheemend liefhebben. Allengskens verëenigden zich ook Engeland en andere vorsten en Saaaten ter belcherming van Maria Theresia. Hierdoor, zoo wel als door de onderneemingen van haar dapper krijgsvolk , werd zij gefpaard voor het onheil van, behalven het grootfte gedeelte van Silefièf, tevens de hertogdommen Parma en Placentia te moeten verliezen. Geduurende den oorlog was zelfs haar gemaal, de groothertog van Toscane of Florence, Frans Stephanus , gebooren hertog van Lotharingen , tot keizer verkooren. Dit huwelijk ftichtte, als ware het, een nieuw Lotharingtesch-Oos* tenrljksch huis, waarüit de zoon van Maria Theresia , Joseph de tweede , nog heden keizer is. In vervolg van tijd werd de keizerin - koningin nog in twee oorlogen gewikkeld, van welken de laatfte, door den vreede te Tefchen geëindigd, haar huis een aanmerklijk ftuk van Belleren langs de grenzen van Oostenrijk verfchafte. Voor het overige was haare langduurige regeering zoo vol van bewijzen der edelfte minzaamheid , menschlievendheid , nedrigheid jegens haare onderdaanen , en der belangrijkfte verbeteringen van den toeftand haarer Landen ten aanzien van koophandel , krijgswezen en andere inrichtingen , dat men de algemeene en zeer hartlij ke liefde , welke haare onderdaanen haar toedroe- / gen> .  DeRylcsftanirlen van Hongarije doorRÓBDinglnMARIA TlffiKESïAtegfen haaren Vijanden opgeroepen.   lil Bijv.I Afd. Bohemiesch-Oostenr.Gefch. 557 gen , niet genoegzaam kan billijken. Haar dood zou nog meer betreurd zijn , had niet de regeering van Joseph den tweeden voor de Oostenrijkfche erflanden nog veel meer goeds beloofd, en tot hiertoe reeds daadJijk toegebragt. Zijn geest, aan geene kluisters gewoon , heeft ook den geest der Oostenrijkers , welke reeds zoo lang onder flaaffche boeijen zuchtte, waardoor deszelfs voordgang gefluit werd, welke reeds in de zestiende eeuw door de hervorming werd aangemoedigd, en in den laatften tijd weder eene pooging gewaagd had om dezelve losterukken, daarvan beginnen te verlosfen. Hij heeft onder hen vrijheid van denken en fchrijven, verdraagzaamheid jegens andere Christelijke genootfchappen, zuiverer Godsdienstoefening, en in het algemeen zeer veel goeds, niet zonder eenen zigtbaar gunftigen invloed op deeze Natie^ ingevoerd. Van dit groot en gelukkig begin van hoogere volmaaktheid des Volks ziet men reeds ook in het overige RöömschCatholleke Duitschland voordeelige en roemrijke gevolgen. TWEE-  558 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vm soESi Vroegfte ^efchiedehis van dc Palz aan den RJnjn. i nis- TWEEDE AFDEEL1NG. Schets der Palz. Beijërfche gefchiedenis» i De Palz aan den Rhijn , welke ook de' beneden - Palz genaamd wordt, fchenkt haaren bezitter de waardigheid van' keurvorst , van de Palz. Zij is een der vruchtbaarlte Landen van Duitschland, en meest altijd van Duitfchers beheerscht. De min duurzaame veroveringen der Romeinen in deeze gewesten werden opgevolgd door de , voor hun geduchte , Alemannen en Franken. De palzgraaven der laatften, of de hofrechters der koninglijke palelzen , die naar dezelven Palzen heeten, hebben tot den naam van dit Land aanleiding gegeeven. Onder dezelven hadden naamlijk de palzgraaven aan den Rhijn een bijzonder aanzien , die , als ware' het, de opperhofrechters des geheelen Rijks waren , en wier rechtsgebied allengskens in het Landsheerlijk \ bezit van een groot gewest veranderd werd. Nadat dit palzgraaffchap aan den Rhijn aan vorften van verfchillende gedachten ten deel was gevallen , kwam hetzelve, eindelijk , in het bezit der hertogen van Beijeren, toen keizer Fredrik de tweede, in het begin der dertiende eeuw, Lodewijk , hertog van Beijeren en zoon van Ot-  UI Bijv. lUfd. Palz-Beijërfche Gefch, 559 . Otto van Wittelsbach , tot Palzgraaf aan den Rhijn benoemde. Lodewijks zoon, Otto , had. het eerst de Palz in volkomen bezit, en van deszelfs kleinzoon, Rudolf den eersten , Of den stamelenden , flaiU- men alle volgende palzgraaven of keurvorsten van de Palz af. Hij deelde naamlijk zijne Landen met zijnen broeder Lodewijk , en behield de Palz voor zich , welke federt altijd van Beijeren bleef afgezonderd. Hij bekleedde ook de keurvorstlijke waardigheid, en oefende alleen het ftemrecht, welk daaraan verbonden was. Daarover hebben wel naderhand beide takken , Palz en Beijeren, hévig getwist; doch, in het midden der veertiende eeuw, is door de gouden bulle, welke de eerfte grondwet des Rijks werd , de keurvorstlijke waardigheid aan de Palz alleen vergund. II. Van Rudolfs afftammelingen werd zijn agterneef Rupert , in het begin der vijftiende eeuw, keizer. Deeze verdeelde zijne Landen onder zijne vier zoonen , waarüit de OpperPalzfche, de Simmerifcke en de Mosbach/J'che keurlhiiè'n ontftaan zijn. In de eerfte keurlinie maakte zich inzonderheid de keurvorst, Fredrik de eerste , de overwinnaar bijgenaamd , omtrent het midden dier eeuw, zeer beroemd. Schoon in veele twisten en oorlogen gewikkeld, van keizer Fredrik den derden en den paus in den ban des Rijks gedaan , wist hij zich , echter, door zijne onverfchrokkene ftandvastigheid uit dit al- J. 1294, J. 1350. Keurvorst Fbedsik de overwinmaak. Hij re> v;m 't J. 14 49 tot1476.  5 6b II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. alles roemrijk re redden. Dewijl de eerstgenoemde keizer daarenboven zijn gezag in het Duitfche Rijk bijna geheel verloor, verklaarde zich deeze keurvorst, op eene ordenlijke wijze, als tegenpartij van den keizer, en liet zelfs bij Heidelberg een' vasten tooren bouwen, dien hij Troiskei^er noemde, als willende te kennen geven , dat hij zich , den keizer en zijn' ban ten trots , in het bezit zijner Landen zeer wél wist te handhaaven. Daarom plag hem de keizer den boozen Fïuts te noemen. Door zijne overwinningen , vooral door de beroemdfte h\] Meidelberg, op het, daarnaar dus genoemde, Fredriksveld, breidde hij zijn gebied aanzienlijk uit; daar hem de gevangene vorsten en edellieden ,. die hij indedaad alte hard behandelde , niet flechts groote geldfommen voor hunne_ verlosfing betaalden , maar ook veele landerijen fchonken, of wel dezelve voor veel gelds moesten vrijkopen. Men verhaalt, dat hij een' zijner aanzienlijke gevangenen wel heerlijke fpijzen , maar geen brood had doen voorzetten , en , toen deeze naar de reden hiervan vroeg, ten aanwoord gaf: dat hij geen brood waardig was, die, tegen alle rechten des oorlogs, de veldvruchten uit louteren moedwil bedorven , en de molens verbrand had. Deeze keurvorst was niet alleen een voortreflijk veldheer, die altijd een wél geoefend krijgsheir onderhield; maar ook de eerfte in Duitschland, die in hetzelve de oude krijgstucht herftelde. In de oorlog was  /// Bijv. 11 Afd. Pah-Mjttfcht Gefch. 561 11 meer een beminnaar van openlijke dapperheid dan van krijgslisten , en wachtte hij nimmer den aanval zijner vijanden af. Schoon hij half Duitschland langen tijd verontrust heeft, voor zijne onderdaanen , echter, was hij een rechtvaardig en weldaadig vorst, wiens regeering indedaad hun geluk bedoelde. III. Een ander zeer merkwaardig vorst van deeze Palzifche keurlinie, Fredrik de tweede , of de wijze , regeerde in het midden der zestiende eeuw. In den beginne was hij flechts medebeftuurend palsgraaf aan den Rhijn met zijnen ounftcn broeder, Lodewijk den vreedzAamen. Zijne meenigte van fchulden deed hem het befluit nemen, om zijn Land voor eenigen tijd te verlaten, en zich naar den Keizer Karel den vijfden , met wien hij door zijne gemaalin , een Dcsnfche princes , verwand was, in Spanje te begeven, ten einde van hem een voordeeiig ftadhouderfchap te verkrijgen. Hij werd in zijne hoop, om van den keizer eenige onderfteuning te bekomen , wel niet te leur gefield ; doch daar hij met een groot gevolg reisde, waaronder veele lieden , die hem van geen' den rninfr.cn dienst waren , en echter , volgends de Duitfche gewoonte van dien tijd, daaglijks , zelfs op reis, vijfmaal plagten te fpijzigen , (genietende een ontbijt , middagmaal , vesperbrood, avondmaal en nachtdronk,) en daar hij te goedaartig was om tot het befluit te komen van deeze kostbaare gasten III. Deel. Nn heen- Keurvorst Fredrik: DE WtJZE reg. van 't j. Ï544 tot I55ö.  De Keurvorst van de lJalz verkrijgt dc kmr- 56a II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. heentezenden, en daarenboven het geld zoo weinig achtede, dat hij hetzelve tot veele noodiooze uitgaavcn verkwistede : kon hem 's keizers mildheid weinig baaten. Deeze had hem zeven duizend ducaaten tot reisgeld gegeeven. Dcspalsgraafs geheimfchrijver meende hem , bij zijn geldgebrek , ongemeen te zullen verheugen, door de dubbele Spaanfche pistoolen aan den disch voor hem uitteftorten. Doch Fredrik zeide met alle moogfijke onverfchillighcid, dat hij niet kon begrijpen, hoe fommige menfchen het geld zoo lief konden hebben, en dat hij hetzelve beminde enkel om het uittegeven , doch reenszins om het te fpaaren. De dood van zijnen ouderen broeder verhief hem , eindelijk, tot de waardigheid van keurvorst, en verbeterde zijn' gantfehen toeftand. Hij omhelsde openlijkden hervormden Godsdienst, dien hij in zijne Landen invoerde, verbeterde de inrichting der hooge fchool te Ileidelberg, cn regeerde met veel aanzien. Een zijner lofHjkfte hoedanigheden was deeze . dat hij verdriet, wederwaardigheden , onrecht , fa zelfs befpotting, zeer gelaten verdragen kor!, zonder om wraak te denken; en een andere, dat hij ook dan, wanneer hij het geld meest noodig had, ontoeganglijk was voor alle omkoping. IV. Met zijnen opvolger Otto Hendrik ftierf, even na het midden der zestiende eeuw, de oude keurlinie uit. Nu verviel de keurvorstlijke waardigheid aan de linie van Sim-  DePalzgraaf FKEDKEKDE'WITTE,toont zijn onverJchilligheid. ??-;;'cï:>, lid Goud -   III Bijv. U Afd. Palz-Beijerfche Gefch. 563' Simmefen * uit welke Fredrik De dèrd'è de eerfte keurvorst was ; een fchrander vorst en ijverig begunstiger van den hervormden Godsdienst. Ook zijne opvolgers munteden uit door wijze regeerihg en dapperheid ; doch Fredrik de vijfde werd meer door zijn ongeluk beroemd. Deeze keurvorst aanvaardde wel de kroon van Bohemen , welke hem door het huis van Bohemen , misnoegd op dat van Oostenrijk werd aangeboden ; echter zonder tegen de magt van hetzelve beftand te zijn. Hij beging daarenboven fouten bij het aanvaarden der regcering, en kon dus te minder verhoeden, dat zijn krijgsvolk op den witten berg bij Praag gantschlijk geflagen , en hij van zijn nieuw Rijk beroofd werd. Nu verloor hij ook alle zijne overige Landen , en zelfs de keurvorstlijke waardigheid. Zoo treurig was de toeftand , dien hij, bij zijn fterven , voor zijn geflacht naliet. Karei. Lodewijk , zijn oudfte zoon , was dus lang ongelukkig, tot dat hem de Westphaalfche vreede de keurvorstlijke waardigheid en zijne' vaderlijke Landen, de Opper - Palz uitgezonderd , wederfchonk ; met dit onderfcheid alleen , dat voor hem de agtfte keurvorstlijke' waardigheid gefticht werd , waardoor hij de laatfte plaats onder de keurvorften verkreeg ^ daar zijne voorouders weleer de vijfde bekleedden. Hij zag zijn Land door de Franfchen jammerlijk verwoest. Zijn zoon Karel was de laatfte der Simmerjche linie , waardoor dus de waardigheid van keurvorst van de Nn a Pate vorstlijks waardigheid en het hertogdomBrijiTsn. J. IÓIOa J. 1620, f. Mij*  J-1742. J. 1779- Vroeger gefchiedenis van Beijeren. 564 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Palz aan de Nevburgfcke verviel. De eerfte, die uit dezelve als keurvorst regeerde, Philippus Wilhelmus , had van zijnen vader ook de hertogdommen Julieh en Berg geërfd ; doch zijne Pulzijche Landen werden door de Fran/vhen met nieuwe wreedheid mishandeld. Met zijne beide zoonen, Jan Willem en Kakel Philippus, ftierf dit damhuis reeds uit. Nu verkreeg de Sulzbachfche linie de keurvorstlijke waardigheid, welke zij nog heden bezit. Haar. eerfte keurvorst is ook nog fteeds de eenigfte , naamlijk Karel Philippus Theodorus. Hij heeft zich in veele opzichten als een' wijzen vorst do 930. t ï  ]"• "57J. 1263- ] Het hertogdom j Saxen ( ]. 111 Afd. Saxi/che Gefchiedenis 575 keurkreits, het meefte van Thuringen, doch Albrecht het meefte van Meisfen ten deel. V. Onder de regeering des zoons van Ernst , Fredrik den wyzen, kwam de tijd eener gelukkige verlichting zijner Landen. Deeze keurvorst konde, na den dood van Maximiliaan, keizer worden; doch hij wees deeze, hem aangebodene, waardigheid grootmoedig af, bevorderde veeleer de keuze van Karel den vyfden, en verwierp niet flechts alle de gefchenken, welke onder de mededingers naar de kroon plagten verdeeeld te worden, maar verbood ook zijne hofdienaars iets van dezelven aantenemen. In eene , omtrent veertigjaarige, regeering wisten zijne vreedzaamheid en wijsheid alle oorlogen te ontwijken. Hij ftichtte de hooge fchool te Wittenberg, welke , terftond na haaren oorfprong, reeds zoo veele algemeen nuttige dienden bewees door Lutiier en Melanchthon. . Saxen werd over het geheel in dien tijd' Europa's leeraar in den Godsdienst , en eenigermaate ook in de weetenfehappen. Voor beiden had Fredrik grooten ijver , en zulks niet zonder veel verfland. . En , fchoon hij de kerkhervorming, welke door zijne beide genoemde onderdaanen begonnen werd, noch volkomen aannam , noch in zijne Landen invoerde , dewijl hem deeze onderneeming tegen de geduchte magt van den paus te bedenklijk fcheen, bevorderde hij haar, echter, ongemeen. In zijn gebied ver- De ketirforstenvan Saxen onderfteunen de kerkhervorming. Fredrii: de wij se reg. van 't J. 1486 tot  JcjIANNES DE STANDVASTIGE. J. J532. S76 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. verhinderde hij geenszins haaren loop , en beïchermde Lutiier tegen eene volkomene onderdrukking; doch bragt het tevens, door zijne behoedzaamheid, zoo ver, dat alle Duitfche Rijkvorften in hun verlangen naar het wegruimen van zoo veele kerklijke bezwaaren eensgezind bleeven , fchoon zij al grootendeeis met de, door een' geringen munnik gewaagde, Godsdienftige hervorming met te vreeden waren. Deste vrijer en moediger werd dezelve van zijnen broeder , Johannes , aangenomen, en in zijn Land uitgebreid , van waar hij den naam van den standvastigen verkreeg. Hij was de aan* voerer van alle de overige Rijkftaaten, welke zich voor den Euangelifchen Godsdienst verklaarden , en den keizer hunne geloofsbelijdenis te Augsburg, overgaven. Hij werd tevens het opperhoofd van het Smalkaldlfche bondgenootfchap, welk zij ter handhaaving hunner geweetensvrijheid moeften fluiten. In alles, wat nuttige inrichtingen betrof, was hij , gelijk 'zijn broeder, zeer werkzaam. Zijne gezindheden kan men onder anderen uit deeze woorden beöordeelen, welken hij , ten nutte van veele onkundige edellieden, die niets dan rijden, vechten en jagen konden , plagt te bezigen : „ het leert van zeiven, hoe men twee beenen over een paard hangen, zich tegen vijanden en wilde dieren verdeedigen, of een haas vangen moet; iaaröm kunnen dit ook mijne rijdjongens; loch hoe men Godzalig leeven, Christelijk re-  lil Bijv. lil Afd. Saxifche Gefchiedenis. 577 regeeren, Land en Volk roemrijk en gelukkig kan maaken,daartoe hebben ik en mijne zoons, naast Gods geest en genade, geleerde mannen en ■ boeken noodig." VI. Niet min ijverig voor zijnen Godsdienst, en bereid om voor denzelven alles te doen en te lijden, was zijn zoon, Johannes Fredrik, die daarom met zoo veel recht de grootmoedige heet: doch hij werd ook op eene der hardde proeven gefield. Daar hij zich met andere Euangelifche vorften van de krachten des Smalkaldifchen verbonds bediende, om zijne geloofsgenooten te befchermen en hunne vijanden te beoorlogen, befloot, eindelijk, Karel de vyfde hunne, voor zijne bedoelingen alte zeer toeneemende, magt te knotten. De keurvorst met zijne bondgenooten weêrftonden hem wel met een zeer talrijk en wél toegerust krijgsheir; doch hij bezat meer uitneemende dapperheid , dan hoogere hoedanigheden van eenen veldheer, en geraakte in twist met den landgraaf van Hesfen, die, bij afwisfeling, met hem het bevel voerde. Hij beging ook misflagen in de verdeediging zijnes Lands, waarin hij had moeten terugtrekken, werd van den keizer tusfchen Muhlbtrg en Annaberg (anders Lochau) overvallen, zijn leger geflagen, en hij zelf, na den dapperften en uiterften tegenweer en het bekomen van eene wond, gevangen. De overwinnaar voerde hem met zich naar het leger, welk hij voor Wittenberg} de voornaamfte III. Deel. O o ves- De keurvorstlijkewaardig, heid vaa Saxen vervalt aan den Albtr* tijnfehen Itam. JohannesFkedeik i)e grootmoedige. I- IS47.  J. 1548. 578 II hoqfdd. Nieuwe gefchieden. vill boek. veiling van den gevangen keurvorst, nederfloeg. Hier veroordeelde hij hem ten dood, en liet hem dit vonnis voorlezen, juist toen hij in zijn tent met den , eensgelijks gevangen , hertog van Luneburg fchaak fpeelde. Johannes Fredrik hoorde dit zoo gelaten, dat hij, terllond na de geëindigde voorleer zing , tpt den hertog zeide : „ nu , fpeel voord! " De keizer bereikte dus geenszins zijn oogmerk, om hem door bedreiging vrees aantejagen, en, toen hij den keurvorst een zeer hard vergelijk vóórhelde , volgends welk hij de keurvorstlijke waardigheid afftaan, een gedeelte zijner Landen verliezen, en 's keizers gevangen blijven moest, onderfchreef hij wel hetzelve; doch nam, ten minden , één punt , daarin vervat, en ftrijdig met zijn geweeten, geenszins aan. Nu werd de Saxifche keurwaardigheid met alle daartoe behoorende rechten en bezittingen aan den hertog Maurits van Saxen., het hoofd van den Albertijnfchen ftam, opgedragen. Deeze ftam heeft, gelijk de ouder of Ernestijnjche, niet dan merkwaardige vorften voordgebragt. Albrecht, deszeis dichter, werd de dappeüe genaamd, omdat hij in den krijg de roemrijkfte vaardigheid betoonde. Zijn zoon, Geörgius de Gebaarde , ook de Rijke bijgenaamd, volgde hem wel na in krijgshaften moed; doch bezat tevens eenige geleerdheid, en erkende de noodzsaklijkheid eener kerkhervorming. Alleenlijk wilde hij dezelve niet van enkele geleer-  Be Keurvorst van Saxen JOHAN ÏRE DUIK koort onver fchroMk en zijn doodvonnis .  F  lil Bijv. III Afd. Saxifche Gefchiedenis. 579 geleerden, maar door de hoogfie magt in de kerk zelve , ondernomen hebben, en vervolgde dus in zijn Land de Euangelifchen zeer hévig. Na twintig jaaren arbeids om aldaar de hervorming te onderdrukken, had zij, echter, geduurende dien tijd, zoo veele vorderingen gemaakt, dat het zijnen broeder , hertog Hendrik den vroomen, bijna geene moeite kofrede , om haar, tot genoegen zijner meefte onderdaanen, de overhand te doen verkrijgen. Maurits, die de keurvorstlijke waardigheid op de gemelde wijze verkreeg, was de zoon van Hendrik: een krijgman van groote gaaven en ftoute onderneemingen, die zich, ten aanzien van zijne Landen en den Euangelifchen Godsdienst, zeer verdienstlijk maakte. ' Schoon in den bloei zijner jaaren dervende, legde hij, echter, den grond tot den Godsdienftigeri vreede, dien zijn broeder, de keurvorst Augustus, tot veiligheid van den Euangelifchen Godsdienst in Duitschland, floot. VII. Met de regeering van keurvorst Augustus kwamen eerst weder rustiger tijden voor Saxen , van welken hij zich met veel wijsheid bediende. In eenen uitneemenden zin werd hij de wetgeever zijner Landen, daar hij dezelven, in plaats van verwarde en uit verfchillende regeeringvormen ontleende rechten , van een genoegzaam aantal binnenlandfche en met de Saxifche Staatsgefteltenis overéénkomende wetten voorzag. Godsdienst en geleerdheid bevestigde hij door verfcheidene Oo 2 heil- J 1539. J- I5S5. Keurvorst Augustus, Saxent wetgeever.  580 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek.1 Reg. van 't J- 1553 tot 1586. Joh. Geoug. I. St.J.1056. Lausnits vervalt aan Saxen. J- 1635. heilzaame, of, ten minften, zeer welmeenende fchikkingen ; en , heeft hij zich al hierin fomtijds te geftreng of te hard gedraagen , men hebbe zulks aan de denkwijze van zijnen tijd toetefchrijven. Hij was een kenner van veelerlije kunften , waarvan de, door hem geftichte, kunstkamer getuigt, welke, van tijd tot tijd, eene der fraailte en rijk. fte van Europa geworden is. Een der voonreflijkfte grondregels zijner regeering was deeze: „ men moet de ambten met menfchen, niet de menfchen met ambten bekleeden". Zijne Staatkunde gaf hem in- en buiten Duitschland uitneemend- veel aanziens. Niettegenftaande zeer veele uitgaaven ten algemeenen beste, liet hij, echter, een' aanzienlijken fchat na, en breidde zijn gebied uit door een deel der graaflijk Hennebergfchc Landen, en door de bisdommen Meisfen , Merfeburg en Naumburg. Doch , eenigen tijd na hem, werd Saxen, onder de regeering zijnes kleinzoons, den keurvorst Johannes Geörgius den eersten , in zijnen verderen voordgang ter volkomenheid, door- den dertigjaarigen oorlog, onbefchrijflijk vérhinderd. Deeze keurvorst leende, wel is waar, de kroon, hem door de Bohemers opgedragen, aan een' ander', en hielp liever den keizer verfcheiden zijner erflanden, welke in opftand waren, tot gehoorzaamheid wederbrengen : ook ftond hem de keizer, ter vergoeding der gedaane koften ten dien einde , Opper - en Neder - Lausnits , als een Boheemsck leengoed,  III Bijv. III Afd. Saxifche Gefchiedenis. 581 goed, ten erflijken bezit af; doch daar hij zich eenigen tijd door de verdrukkingen, hem in naam des keizers aangedaan, genoodzaakt zag de wapens tegen hem te keeren, naderhand, met hem verzoend, de Zweeden beoorloogde, en zich, eindelijk, op onzijdigheid toelegde: werd Saxen bijna onafgebroken verwoest, en alleenlijk door een' ftilfland van wapenen met de Zweeden voor zijn' geheelen ondergang behoed. VIII. Nu werd het keurvorstlijke huis Saxen, uit hoofde des uiterften wils van Johannes Geörgius den eersten, in vier liniën verdeeld- De eigenlijke keurlinie had zijn' oudften zoon, den keurvorst Johannes den tweeden, ten hoofd; hij verkreeg tot zijn aandeel den Meisnitfchent, Leipziger en Ertsbergfchen kreits, het Oppjr - Lausnitfche en andere landerijen; doch de drie bijliniën ftiervem allengskens uit, zoodat derzelver aandeel van land weder aan de keurlinie verviel. Johannes de tweede arbeidde, door den vreede geholpen, gelukkig ter verheffing zijner Landen; bouwde, bevestigde en verfierde veele kasteelen en lieden; bevorderde den handel, benevens de wollen-, zijden- en andere handwerken; en verbeterde het muntwezen, om nu van meerdergeljjke inrichtingen geen gewag te maaken. Niet lang daarna regeerde Fredrik. Augustus de eerste met uitneemende ziel- en lichaamsvermogens. Deeze vorst, werd, nog in het laatst der zeventiende eeuw, tot koning van Poolen benoemd, Oo 3 na- Verdeeling onder het keur-SaxifchegS'flacht. FaEORIK AUGUS» rus I. Van het J. I5 » s * J. 1567- n it 'te  538 II hoqfdd. Nieuwe gefchieden. vin boer.' Saxen Weimar. j. 1639. Sedert he j. 1775- Saxen Gotha. Ernst di vuoome, hertog var Gstha. j. 1675. fche huis af: naamlijk van zijnen eenen kleinzoon , Willem , het nog regeerende huis Saxen Weimar; en van den anderen, Ernst den vroomen, het laatere huis Saxen Gotha, dat nog in verfcheidene liniè'n bedaar. Uit het Weimarfche huis maakte zich Willems broeder, hertog Bernard , als een der grootfte veldheeren in Zweedfchen krijgsdienst beroemd. Ongemeene dapperheid, koene onderneemzucht, krijgslist en behendigheid in uitvoering: dit alles was in hem verëenigd ; en reeds was hij bijna in ftaat, zich aan den Rhijn van zijne veröveringen een onafhanglijk vorftendom te ftichten, toen hem zijne bondgenooten zelve, die zijn geluk en vrijheidliefde benijdden, in den bloei zijner jaaren door vergif uit den weg ruimden. In het Weimarfche huis zijn ook wel verfcheidene takken ontftaan; doch, van tijd tot tijd, altlen uitgeftorven. Thands is hertog Karel Augustus het opperhoofd van deezen ftam , nadat hij weleer veele jaaren onder voogdijfchap zijner wijze moeder , Anna Amalia , eene Brunswijkjche princes, geftaan had. — De andere kleinzoon van hertog Willem , Ernst de vroome, ftichter der jongere Gothafche linie , is de Staatkundigfte en roemrijkfte vorst , dien het Ernestijnfche huis, federt het verlies der keurvorftelijke waardigheid, heeft voordgebragt. Hij heet de vroome , omdat hij indedaad den Godsdienst met ijver beminde en oefende; doch hij had ook van denzelven de duidlijkile kennis, en verwaar-  111 Bijv. lil Afd. Saxifche Gefchiedenis. 5 89 waarloosde, om gewaand-Godsdienftige uitwendigheden , geenszins de meenigvuldige en moeijelijke pligten van zijnen vorftelijken ftand. Behalven met eenige geleerdheid, was hij inzonderheid met de gefteltenis zijnes Lands zoo wèl bekend , als wel alle vorften moeten, doch flechts zeer weinigen indedaad zijn. In den beginne toonde hij, als bevelhebber over een Zweedsch krijgsheir, in den zevenjaarigen oorlog, zeer veel moeds; doch na eenigen tijd gaf hij zich alleenlijk aan vreedzaame bézigheden over; en toen de meeste Duitfche Landen door deezen krijg op het uiterfte gebragt werden , toen zelfs het zijne nog fteeds van doortrekkend krijgsvolk verwoest werd, legde hij den grond van deszelfs welvaart. Van Staatkunde gaf hij een voortreflijk voorbeeld; begon zijne regeering bijna zonder inkomften ; vermeerderde dezelve op de gefchikfte en billijkfte wijze ; befteedde zeer veel met de edelfte oogmerken, en liet nog een' aanmerk, lijken fchat na. In rechts- en regeeringzaaken deed hij zelf dikwijls het naauwkeurigfte onderzoek , en gaf de ambten altijd aan de bekwaamfte mannen. Vooral zorgde hij voor het onderwijs der kinderen en des Volks in het algemeen; ftelde eenige1 opzieners aan over leeraars en gemeenten, en deed ook wel in eigen perfoon navorfchingen, hiertoe betreklijk. Zijne boerenkinderen verftonden zoo veele nuttige kunften, dat men plag te zeggen : „ de boeren van hertog Ernst zijn geleerder dan elders de edellieden." Ook liet hii  5oo II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vnr boek. hij algemeen nuctige boeken fchrijven, en bevorderde de geleerdheid , doch inzonderheid den Euangzlifch.en Godsdienst, in- en buiten zijn Land, door eene in ontwerpen en maatregelen fteeds vruchtbaare werkzaamheid. Tegen zijnen wil ftichteden wel zijne zeven zoonen , door de verdeeling der van hem geërfde Landen, even zoo veele liniën; doch van dezelve zijn thands flechts vier meer overig. Deeze zijn , de eigenlijke Gotha* fche, in welke tegenwoordig Ernst Lode • wijk regeert; de Meiningfche, waarin de beide broeders en hertogen Augustus Fredrik Karel Willem en Geörgius Fredrik Karel een gemeenichaplijk beftuur hebben; de linie van Hildburghuizcn, waarvan onlangs hertog Fredrik het hoofd is geworden , en de Coburg-faalfeldfche, in welke tot nu toe Ernst Fredrik heerscht. Schoon het Ernestijnfche huis van Saxen door alle deeze verdeelingen aanmerklijk verzwakt is , zijn , echter , deszelfs Landen , onder vijf vorften afgezonderd, door hunnen kleineren omtrek totnog toe niet verhinderd, om andere veel grooter gewesten in wettige orde, bezielende vlijt van onderdaanen, gelukkige bearbeiding der weetenfehappen en kunften , alsmede in den koophandel te evenaaren, of zelfs wel te overtreffen. VIER-  lil Bijv. IV Afd. Brandenb. Gefchiedenis. 591 VIERDE AFDEELING. Schets der Brandenburg fche Gefchiedenis. I Dat gedeelte van Duitschland, welk thands het markgraaffchap Brandenburg heet, en met welks bezit de keurvorstlijke waardigheid van den zelfden naam onaffcheidbaar verbonden is, werd, omtrent den tijd der geboorte van Christus , bewoond van Suevifche Volken, welken de Romeinen voor de ftrijdbaarften in Duitschland hielden, inzonderheid van de Semnonen en Longobarden. Deeze hadden zich voornaamlijk in het oude, gene in het tegenwoordige middenmarkgraaffchap neêrgeflagen. Toen de Duitfche Volken, van de derde tot omtrent in de vijfde eeuw , bijna aanhoudend naar elders vertrokken, verlieten ook zij hun vaderland ; en de Longo~ barden vooral ftichteden, na veelerleije togten, in de zesde eeuw het beroemde Rijk in Italië , welk twee eeuwen geftaan heeft. Hunne plaats werd weldra bezet door Wandaalfche of Slayonifche Natiën , onder welke de Wllzen voor alle de overige genoemd worden. Deeze nieuwe inwooners waren wel niet min dapper en afgodiesch dan de vóórige Duitfchers; doch bouwden meer eigenlijke fteden, gelijk, bij voorbeeld, Bran- nibor Duitfche en Slavanifche inwoonersvan het markgraaffchapBranden" burg.  59 2 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin borjc. i Oorfprong der marl»graavenvan Noordfaxen. nibor of Brennabor, welk in het Slavoniesth een woudflot betekent, en de grondflag was der tegenwoordige ftad Brandenburg, in het middenmarkgraaffchap. Van tijd tot tijd kwamen de Wiizen met de nabuurige Saxen in oorlog; vooral daar deeze het tegenwoordige oude markgraaffchap bewoonden. Doch toen, in het begin der negende eeuw, de Franken Saxen overheerden, dwong hun koning, Karel de groote , de Wiizen, om zich aan hem te onderwerpen. Doch zijne opvolgers in het Frankifche en Duitfche Rijk handhaafden deeze heerfchappij niet, en de Wiizen veröntrusteden Saxen en Thuringen door veelvuldige invallen. II. Eindelijk werden de Slavoniërs deezer gewesten, in den beginne der tiende eeuw, door den Duitfchen koning, Hendrik den eersten , bedwongen ; inzonderheid de Hevellers aan den Havel, en de Rhedariërs in het Uckermarkfche ; gelijk hij dan ook Branmbor veroverde. Ter befcherming der Saxifche grenzen aan dien kant tegen de Slavoniërs , plaatfte hij een' graaf of bevelhebber langs de Elve en Havel met krijgsvolk. Daaruit ontflonden de markgraaven.van Noordfaxen of van het Wandaalfche markgraaffchap. Hendriks zoon , Otto de groote , maakte zich aldaar de Wandaaien , die in opftand tegen hem waren, weder cijnsbaar, en deed hen het Christendom aannemen. Om hetzelve te beter uittebreiden, ftichtte hij onder hen de bisdommen Havelberg en Brandenburg. Ech-  III Bijv. IV Afd.Brandenb. Gefchiedenis. S93 Echter bleeven de Wandaaien den keizerett zoo weinig onderworpen, dat zij veeleer, in de tiende en elfde eeuwen, ja tot omtrent hec midden der twaalfde, bijna onafgebrokenê oorlogen voerden met de gemelde markgraaven en hertogen van Saxen , het laatstgenoemde Land dikwijls wreedlijk verwoesteden, en flechts weinigen van hun het Christendom beleeden. Daar het, hun tegengefteide, markgraaffchap, in het midden der elfde eeuw, aan de graaven van Stade verviel, en de Stad Soltwedel, (thands Salzwedel in het oude markgraaffchap,) hun ten zétel werd: is hetzelve ook. onder den naam van het markgraaffchap Soltwedel en Stade bekend geworden. Doch de eerde eigenlijke markgraaf van Brandenburg was Albrecht de Beer, (gelijk hij uit hoofde van zijn wapen genoemd wordt,) graaf van Askanle, ffichter van het nog bloeijende huis Anhalt, ömtrent het midden der twaalfde eeuw.- Keizer Luther gaf hem in dien tijd het Noorder markgraaffchap als een leengoed. Var den Wandaalfchen koning Pribislaw y die een Christen was, en te Brandenburg woonde , erfde hij het tegenwoordige middenmarkgraaffchap, benevens een deel van Prieg nitz en ückermark; en nu noemde hij ziet het eerst markgraaf van Brandenburg. Al brecht maakte zich voor dit Land zeer vérdienstlijk. Niet flechts vernietigde hij aldaai de heerfchappij der Wandaaien; maar lokte «ok, ter bebouwing deezer ontvolkte ge UI. Deel. Pp wes ALBRÈeÖT de Beer s eerfte markgraaf van liran* denburgj. H3;*.'  5y4 H hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boes.' Markgraavenvan Brandenburguit de huizen Anhek, Beijeren en Luzeiburg. J. «3 westen, veele Nederlanders en bewooners des Rhijns in het Markfche en Anhaltfche ; verfchafte aldaar het Christendom een' vallen grond, voerde 'er handwerken in, ftichtte 'er nieuwe fteden, en verbeterde de oude. Daaronder behooren inzonderheid Berlin, Stendal en meer andere; doch Keulen aan de Spree toont zelfs door zijnen naam, dat het door afkomelingen van den Rhijn gebouwd is. III. Sedert deezen vorst, die door zijne dapperheid en onderneemenden geest zeer beroemd werd, bezat het huis Anhalt het markgraaffchap Brandenburg omtrent twee eeuwen. Zijn zoon, Otto de eerste, was de eerfte bekende aartskameraar van het Duitfche Rijk. Zijne kleinzoons, Jan de eerste en Otto de derde, bragten het verlorene Uckermark, een deel van Neumark en Lelus aan zich, ftichteden nieuwe fteden, gelijk Frankfort aan den Oder, breidden andere uit, en bevorderden den koophandel in hun gebied. Doch van alle de markgraaven van Brandenburg 'uit het Anhaltfche huis was Waldemar de magtigfte. Behalven de vijf Brandenburg/bh marken , bezat hij ook Lausnits , aanzienlijke deelen van Anhalt, Pommeren, Mecklenburg en Brunswijk , nevens andere landerijen en vrijheden. In verfcheidene oorlogen maakte hij zich geducht , en was, gelijk verfcheide zijner vóórvaders, reeds indedaad keurvorst -van Brandenburg, fchoon deeze naam in dien tijd  UI Bijv. IV Afd. Brandend. Gefchiedenis 595 tijd nog zeldzaamer gebruikt werd. Na den dood van den markgraaf Hendrik, den laatften uit den Anhaltfchen ftam, verviel het markgraaffchap Brandenburg tot eene langduurige verwarring. De nabuurige vorften roofden een deel van hetzelve en de daaraan verbondene Landen voor zich weg ; en in het markgraaffchap zelve ontftonden partijen en binnenlandfche oorlogen. Lodewijk van Beijeren , in dien tijd keizer, fchonk , wel is waar, het markgraaffchap aan zijnen oudften zoon , Lodewijk ; doch deeze verloor het leenrecht van P ommeren, nevens Opper- Lausnits, en moest zijn recht op het markgraaffchap verfcheidene jaaren met de wapens verdeedigen , om dat hem keizer Karel de vierde en andere Duitfche vorften voor een' bedrieger verklaarden , die zich voor den verftorven keurvorst Waldemar uitgaf , wien ook veele Markfche. fteden daarvoor erkenden, omdat zijne geftalte zeer gelijk was aan die van Waldemar. Lodewijk ftond, ten laatften, het markgraaffchap af aan zijnen broeder, Lodewijk den Romein, (dat is, te Rome gebooren,) die hetzelve niet flechts volkomen tot rust bragt, maar ook, door een verdrag omtrent wederzijdfche erfenis met Karel den vierden en zijn Luzelburgfche huis, aan hetzelve het recht van opvolging in het markgraaffchap toeftond, wanneer hij en zijn broeder Otto zonder erfgenaamen mogten fterven. Deeze keurvorst, Otto, die na hem regeerde, Pp a was J. 132®. J. I34J.  J- 1373J- 1379. 3- 13:8. 596 IIHoofdd.Nieuwe gefchieden. vin boek.' was een traag en verkwiftend vorst, onder wien het markgraaffchap met roovers vervuld werd. Nder- Lausmitz verkocht hij aan keizer Karel. Doch, daar hij het, met hem gefloten, erfverdrag wilde vernietigen , werd hij door deezen genoodzaakt, om hem het keurmarkgraaffchap gantschlijk afteltaan. Otto behield alleen de keurvorftlijke waardigheid, benevens zekere inkomften , welke hij in Beifren in weelde verteerde. Nu kwam dus het keurvorftlijk markgraaffchap Brandenbug,am den huize Luzelburg, of Luxemburg terwijl Karel hetzelve aan zijnen twaalfjaarigen zoon Wenzel als een leengoed gaf. Als deszelfs voogd regeerde hij dit Land op eene nuttige wijze. Wenzel ftond hetzelve weder aan zijnen broeder Siegmund af; doch deeze elfjaarlge vorst kon zijn gezag ia het markgraaffchap zoo weinig handhaaven, dat hetzelve veeleer, door de bijzondere oorlogen des adels en de aanvallen van vreemde vorften, tot de uitterfte verwarring verviel. Hij bleef ook buiten 's lands, en werd in veele moeijelijke twisten gewikkeld. De meenigte fchulden, welke hij zich daardoor op den hals laadde, noodzaakte hem het keurvorftlijk markgraaffchap aan zijn' neef, den markgraaf Jodocus of Jobst van Moranë, voor het, door hem verfchoten geld, te verpanden. Daardoor werd de toeftand van dit Land, nog veel ongunftiger. Jobst bezocht hetzelve even min in eigen perfoon, uitgenomen wanneer hij fomtijds het geld, daarin veras.-  III Bip. IV Afd. Brandenb. Gefchiedenis. 597 zameld, kwam af haaien ; hij verkwistede veele fteden aan den magtigen en losbandigen adel, en verpande, voor een korten tijd, zelfs het markgraaffchap aan de markgraaven van Meüfen. Vanhier, dat aldaar de gruuwzaamfte buitenfpoorigheden van allerleijen aart den hoogften top bereikten. Door zijnen dood kwam het markgraaffchap weder in handen van Siegmund, die koning der Hungaaren en omtrent deezen tijd ook keizer was. IV. In den beginne gaf hij hetzelve flechts te pand aan den burggraaf van Neurenburg, Fredrik de zesden, uit den huize der graaven van Hohenzollern, eenen aanzienlijken vorst in Franken, die hem tot hiertoe veele belangrijke diensten bewee-' zen, en zelfs aanmerklijke geldfommen voorgefchoten had. Toen reeds toonde Fredrik , dat hij, boven veele anderen, gefchikt was om de verlosfer van dit verwilderde en verzwakte Land te zijn, daar hij deels met geweld, deels door goedheid, zijne heerfchappij in dit Land bevestigde, waarin hij tevens de veiligheid en het recht herftelde. Toen hij naderhand den keizer nog meer geld voorfchoot, gaf deeze hem voor zijne eifchen het markgraaffchap Brandenburg, met de daarop gegronde waardigheden van keurvorst en aartskameraar , in erflijk eigendom. Sedert dien tijd heette hij keurvorst Fredrik de eerste , en nog fteeds bezitten, zijne afftammelingen deeze Pp 3 Lan- J. 14». Keurvon- ten van Brandenburg uit den huize Hohenzollern. J. WS' Fueijhik de eerst f, keurvorst van Rran. icnburg.  J. 1442. Zijne opvolgersverineer- 598 II hoopdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. Landen en waardigheden. De nieuwe keurvorst veroverde het, door de hertogen van Pommeren weggenomen, ückermark, onderfteunde den keizer in den oorlog met de Husfieten, (fchoon hij weleer het verbranden van Huss zeer had afgeraaden,) en verwierf zich, door zijne Staatkunde, zoo veel vertrouwen, dat hij, na den dood van Siegmund, bijna tot keizer verkooren werd. Het keurmarkgraaffchap Brandenburg had aan hem het begin van geruster en gelukkiger •tijden te danken. Zijn oudfte zoon, markgraaf Jan de Alchijmist, zag, uit hoofde van zijne zucht voor de Alchijmie, ofzoogenaamde goudmaakerij , van zijn recht op de keurwaardigheid af, welke dus van zijnen jongeren broeder, keurvorst Fredrik den tweeden, werd overgenomen. Doch ook deeze verkreeg niet alle de Landen van zijn huis, dewijl inzonderheid de Frankifche volgends den wil zijnes vaders, onder zijne broeders verdeeld werden. Johannes bekwam het Frankifche vorftendom aan den bovenkant van het gebergte, of Baijreuth; Albrecht het vorftendom aan den benedenkant van hetzelve , of Anspach; en Fredrik de dikke iets in het oude keurmarkgraaffchap. Dus bleeven den keurvorst niet veel meer dan het midden - markgraaffchap en Ückermark over. V. In het algemeen was, onder de regeering der beide voorige huizen, van het markjraaffchap en de daartoe behoorende Landen veel  III Bijv. IV Afd. Brandenb. Gefchiedenis. 599 veel afgefcheurd. Fredrik de tweede ,, dien men, om zijne dapperheid en ligchaams-' krachten, den bijnaam met de ijzeren tan-j den gaf, poogde dit weder aan hetzelve' te hechten. Indedaad maakte hij Neumark van de Duitfche orde los, en van NederLausnits verkreeg hij, bij verdrag met den koning van Bohemen, Cotbus, Peiz en eenige andere gewesten. Ook verzekerde hij voor zijn huis het recht van erfopvolging op Mecklenburg en Pommeren. Door ouderdom verzwakt, liet hij, eindelijk , de keurvorstlijke regeering voor zijnen broeder Albrecht , die , om zijnen heldenmoed, de Duitsche Achilles en Ulijsses heette. Deeze verëenigde met dezelve ook de beide Frankifche verftendommen, of, de onder het burggraaffchap Neurenburg gerékende, Landen. Zijne voorvaders hadden, naamlijk, den burg of het koninglijk flot te Neurenburg, het Landsgerecht aldaar in naam des keizers, en verfcheidene andere rechten , inkomften en landerijen in- en rondom deeze ftad, verkreegen, welke, van tijd tot tijd, door aankoop en erfenis zeer waren uitgebreid. Albrecht verwierf zijnen huize ook het hertogdom Crosfèn. Ook hij verdeelde zijne Landen, door,lang voor zijn' dood, de keurvorstlijke waardigheid aan zijnen oudften zoon, Jan, doch de Frankifche vorftendommen aan zijne beide andere zoonen, FrePrik en Siegmund , afceftaan. Keurvorst Jan, die, om zijne ligchaamsgrootheid, de Pp 4 groo leren en rerdeelen jun gened. J. 1462. J. 1471. J-1476J.148Ö.  6*oo II tioomD. Nieuwe gefchieden. vin boek, Geleerd, lieid en Godsdienst komen in het markgraaf, fchap Brandenburg in aanzien* ?t.J.i535. groote , en, uit hoofde1 zijner welfpre-> kendheid, de Duitsche Cicero heette, was een vreedelievcnd en fchrander man, die het eerst zijne onderdaanen uit hunne onweetendheid poogde te verlosfen. Zijn zoon, Joachim de eerste, die hem, omtrent het einde der vijftiende eeuw, opvolg-? de, kon hiermede te gelukkiger voordgaan, daar hij zelf geleerdheid bezat. Waarfchijhlijk om het eerwaardig aanzien, dat hem zijne Staatkunde en welfprekendheid ver-; fchaften, gaf men hem den bijnaam van Nes-, tor. Hij ftichtte de hooge fchool te Frank-, fort aan den Oder, en deed nog in andere opzichten zeer veel ter bevordering der weetenfehappen. Toen, op den beroemden Rijksdag te Augsburg, de pauslijke gezant yan de Rijksftaaten verwelkomd moest worden, was 'er onder de geestlijke ftaaten niemand, die zulks in een Latijnfche aan? fpraak doen kon, weshalven keurvorst Joachim dezelve op zich nam. Hij ver* zette zich wel in zijne Landen en het Overige Duitschland met nadruk tegen den voordgang der hervorming, doch kon niet verhinderen, dat zijn eige gemaalin, de bifchop van Brandenburg, en eene meenigte zijner onderdaanen Euangeliesch werden. Hij erkende, echter, de noodzaaklijkheid eener kerkhervorming, hielp zachtere maatregelen nemen in de daaruit ontflaane twistea, en vervolgde, eindelijk, niet langer zijne hervormde onderdaanen,» VI. On-,  II! Bijv IV Afd. Brandenb. Gefchiedenis. 601 VI. Onder zijne regeering kwam een deel van Pruis/en in de magt van een' prins zijnes huizes. Dit Land was den Grieken, reeds vijf eeuwen vóór Christus , bekend geweest, daar uit hetzelve de , bernfteen naar de verfte oorden vervoerd werd. Omtrent eene eeuw na den tijd van Christus , toen ook de Romeinen met deeze koopwaare handel dreeven, wisten zij, dat in dit Land aan de Oostzee Aestijers woonden, die naderhand, onder den naam van Gothen en andere Volken, ten voorfchijn kwamen. Eerst omtrent het einde der tiende eeuw, leerde men de Pruisfen, eigenlijk Pruisfi of Pruji, als deszelfs inwooners kennen, en federt ontleende dit Land van hun zijnen naam. In de dertiende eeuw werd het door Duitfche ridders, na eenen drie- en vijftigjaarigen oorlog , veroverd en Christelijk gemaakt; doch in de vijftiende onttrok zich de grootfte helft van Pruisfen aan de heerfchappij der Dufa fche orde, en ftelde zich in de magt van Poolen. Het een en ander is reeds in de algemeene gefchiedenis van Duitschland verhaald. De Duitfche orde moest ook het haar overgebleevene deel van Pruisfen als een Poolsch leengoed beftuuren. Daar hetzelve zich van deeze afhanglijkheid poogde te verlosfen, werd het deswegen in een' oorlog met Poolen gewikkeld, welke ten gevolge had , dat de orde deeze bezitting gancschlijk verloor, en haar hoogmeester, Pp $ mark- Een Bron- denburgsch prins word hertog van Pruisftn.  6o2 II hoofdd. nieuwe gefchieden. vm boek. J- 152S. St.J.r568. J. 1544. SJ.I543. Invoering van den Euiïn?eli ■ /c&enGodsdienst in het keurmarkgraaffchap. J- IS39- markgraaf Albrecht van Brandenuurg, dit gedeelte van Pruisfen, ook Agter- Pruisfen genoemd, als een erflijk- leenroerig hertogdom van de Poolfche kroon verkreeg. Albrecht ging tot den Euangelifchen Godsdienst over, voerde dien in zijn nieuwe hertogdom in, en ftichtte de hooge fchool te Koningsberg. Zijn broeder, markgraaf Geörgius de vroome te Anspach, maakte zich vooral beroemd door zijne ftandvastigheid in het belijden van den Euangelifchen Godsdienst. Hij trok het Silcfifche hertogdom Jagerndorf aan zijn huis. Doch zijn neef, markgraaf albrecht te Baijreuth, bijgenaamd Alcibiades , verloor , niettegenftaande zijne ongemeene dapperheid, zijne Landen door eene ontijdige oorlogszucht. VIL Omtrent den zelfden tijd, toen in het gebied der Brandenburgfche markgraaven in Franken de toeftand van Godsdienst en kerk zulk eene aanmerklijke verandering onderging, had zulks ook plaats in de Landen der keurvorstlijke linie van dit huis. Joachim Nestors zoon, of keurvorst Joachim de tweede , verhief den Euangelifchen Godsdienst in zijn Land tot den algemeen heerfchenden, gelijk dezelve in de harten zijner onderdaanen reeds lang geweest was. De bisdommen Brandenburg, Havelberg en Lebus, gelijk de meeste kloosters, werden opgehéven, en de laatflen in fchoolen veranderd. Zonder deel te nemen in het Smal- kal-  III Bijv. IVAfd. Brandend. Gefchiedenis. 603 kaldifche bondgenootfchap , bevorderde deeze keurvorst, op eene andere wijze, het welzijn van den Euangelifchen Godsdienst, waardoor hij van zijne Landen den oorlog afweerde. Zijn broeder , markgraaf Johannes , bezitter van Neumark, eensgelijks een zeon van den keurvorst Siegmund , die aartsbifchöp van Maagdeburg en bifchop van Halbtrjlad was, voerde ook in deeze Landen de vrije oefening in van :'den Euangelifchen Godsdienst. Joachim de tweede , die zich [en zijnen opvolgeren een gedeelte van het leenrecht op het hertogdom Pruisfen verfchafte, liet het eerst eenige pracht in zijn hof fchitteren, deed vestingen bouwen, en maakte ten nutte van zijn Land nog andere • inrichtingen. Doch zijn zoon, Johannes Geörgius , verëenigde heumark weder met het keurmarkgraaffchap. VIII. Onder den volgenden keurvorst, Joachim Fredrik, vervielen zelfs de gezamenlijke Frankifche Landen van het Brandenburgfche huis, alsmede het hertogdom Jagerndorf, aan de keurvorstlijke liniën. Doch deeze keurvorst verdeelde dezelven op nieuw: dus gingen dikwijls de vader- en broederliefde, ook bij vorsten, alle andere belangen te boven. Het eerstgenoemde hertogdom fchonk hij aan zijnen tweeden zoon, Johannes Geörgius. Zijnen broeder, Christiaan, gaf hij Baijreuth, en den anderen, Joachim Ernst , Anspach. Dee- St.J.1571. St.J.i59?. Nieuwe verdeel ing en aanwas van bet huis Brart' denburg.  6o4 II hoopdd. Nieuwe gefchieden. vm boek. StJ. i6o£ J. 1609. J. 1614- St.J.1619 Keurvors Fredwk Willem legt den Deeze beide vorsten werden de ftichters van het jonger markgraaffchaplijke huis in Franken, welk thands nog flechts door den markgraaf, Christiaan Fredrik Karel Alexander, beftaat, die beide de Frankifche vorftendom men bezit. Joachim Fredrik was ook de eerfte keurvorst van zijn huis, die een' geheimen Staatsraad ftichtte; en het fchool te Joachlmsdal, dat naderhand 'uit dit, door hem gebouwd, ftedeke in het midden markgraaffchap naar Berlijn verplaatst werd, had, eensgelijks, aan hem zijnen oorfprong te danken. Zijn zoon, Jan Siegmund, herftelde het nadeel deezer verdeelingen door nieuwe belangrijke voordeelen. Hij kwam niet flechts in het bezit van het hertogdom Pruisfen, dat hij, eensgelijks, van Poolen in leen had, maar nam ook zulke fnelle en nadruklijke maatregelen , om zijne aanfpraak, bij mangel van erflijke opvolging , op de hertogdommen Jullch, Cleef, Berg en andere daartoe behoorende Landen te doen gelden, dat hem het hertogdom Cleef, en de graaffchappen Mark en Ravensberg ten deel vielen. Terwijl deeze Staatstwisten meest leevendig waren, ging de keurvorst tot den Gereformeerden Godsdienst over, zonder dat deeze verandering eenig nadeel toebragt aan de vrijheden en rechten der Euangelifchen in zijne Landen. ; IX. Doch omtrent den zelfden tijd, toen het keurvorstlijk huis van Brandenburg in Landen en magt aanmerklijk begon toe te  III. Bijv. IV. Afd. Brandend. Gefchiedenis. 605 nemen, werden deszelfs Landen en inwooners, door den dertigjaarigen oorlog, of liever door de zwakke regeering van keurvorst Geörgius Willem , zoon van Johannes Siegmund, in de eerde twee-en twintig jaaren van dien oorlog, bijna geheel ten gronde gebragt. Hij had geen genoegzaam krijgsheir, om dezelven te befchermen ; had zelf geen doorzicht in Staatszaaken, en Uet ze veeleer voor eenen verraaderlijken hoveling over. Vanhier, dat hij van elke partij mishandeld werd. Naauwlijk bleef hij zeli meester in zijn gebied, waarvan veele gewesten bijna in woestenijen veranderd waren. Gelukkiglijk was zijn zoon, Fredrik Willem , met zoo veel recht de groote genoemd, bijna in alles het tegendeel van hem. Schoon hij eerst twintig jaaren oud was, omtrent geen krijgsvolk en een geheel uitgeput Land had, wist hij zich, echter, door zijne wijsheid en ftand vastigheid, zoo veel aanzien te verfchaffen, dat hij niei Hechts terftond zijne Landen eenigzins herftelde, maar ook, bij den Westphaalfchen vreede, eene belangrijke fchaadeloosftelling bekwam voor het geleeden verlies. Hei grootfte deel van Agter-Pommeren, de bis dommen Halder ftad, Minden, Camin, hei aartsbisdom Maagdeburg, alle als wereldlijke vorftendommen, en het graaffchap Hohen> ftein werden aan hem afgeftaan. Weldra begon hij ook zijne inkomften en krijgsmagi ©p eenen beteren voet te brengen, dan zij in> grond van de grootheid zijnes huizes. St.J.if5ao, J. 16S4.  j. IÖ57. j. 1672. j. 1675j. 1679- 606 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek; immer geweest waren. Door het Welauïèsch verdrag met Poolen, verkreeg hij het roemrijk voordeel, dat zijn hertogdom Pruisfen van dit Rijk volkomen onafhanglijk werd. In verfcheidene belangrijke gebeurtenisfen, oorlogen en vreedesverbonden van zijnen tijd, had hij een zeer aanmerklijk aandeel. Hij was het indedaad, die het Gemeenëbest der Verëenigde Nederlanden , door zijne verbintenis met hetzelve, door het krijgsheir, waarmede hij dit Land bijftond, en door andere bemoeijingen, van P\ankrijks onderdrukking verloste. Ook was hij de grootfte Duitfche veldheer van zijn' tijd. In den gemeenfchaplijken oorlog van het Duitfche Rijk met Frankrijk, kon hij zich niet als zoodanig' doen kennen, omdat hij door de overige vorften flecht onderfteund werd. Doch aan zich zeiven overgelaten, verwierf hij zich te meer krijgsroem. Hij overviel de Zweeden, die in de Mark waren ingedrongen, en dezelve overmeefterden , terwijl hij met zijn krijgsvolk bij het Rijksleger aan den Rhijn ftond, met verwonderenswaardige gezwindheid , en bevocht, flechts aan de fpits zijner ruiterij, op hen eene beflisfende overwinning. Niet minder fnel en gelukkig verdreef hij hen , eenige jaaren daarna, uit het hertogdom Pruisfen , in 't midden der fcherpfte winterkoude. Om hen te fpoediger onder zijn bereik te hebben, zette zich de keurvorst, door zijne gemaalin vergezeld, met zijn voetvolk •a  ÏMB1II "WlI.X,KM,sle groote „treM met jrijn legrer over de levrozen zee»   IIIBij. IV Afd. Brandenb. Gefchiedenis. Goj en gefchut op {léden, en trok dus over de bevroozene Vrisje Haffen na eenige dagen over de Curifche Haff: twee rivieren, van welke de laatfte vijftien mijlen lang, en op verfcheidene plaatfen zes mijlen breed is, beide flechts door een fmalle ftreek lands en gebergte van de zee afgezonderd. Het Zweedfck krijgsheir fmolt grootendeels in deezen veldtogt. En, uitgezonderd de befcherming zijner onderdaanen , genoot Fredrik Willem van alle deeze heldendaaden meer roems dan geluks. Zijne bondgenooten verlieten hem, en hij moest met Frankrijk een' nadeeligen vreede fluiten. Ondertusfchen handhaafde hij fteeds zijn , door gantsch Europa uitgebreid, gezag, diende dikwijls als middelaar in vreedesonderhandelingen , en gaf den besten raad voor, Duitschlands algemeene welzijn. Daar hij op fommige Silefijche vorftendommen recht had, gaf hem het keizerlijk hof, tot eenige vergoeding, den Schwibufifchen kreits. X. Doch de hoofdzorg van deezen vorst was niet flechts magtig en geducht te worden , maar ook zijn Land , dat hij van alles ontbloot vond, te doen bloeijen, 't geen hem beven alle verwachting gelukte. Hij werd dus de vader en herfteller van hetzelve, bevolkte het met Duitfche en Nederiandfche overlopers, onderfteunde de, door den oorlog verarmde geflachten, herftelde de vervallene fteden, liet nieuwe dorpen ftichten, en bevorderde akkerbouw en koophandel. Tot gemak van den laatften liet hij een rivier van de Hij brengt zijne Landen in aan« zien.  J. 1685. 608 II Hoofdd. Nieuwe gefchieden. viii roek, de Spree tot den Oder graaven , 'welke drie mijlen lang is, en, behalven dien van Mu/drofer of nieuwe graft, inzonderheid den naam van Fredriks Willems graft draagt. Hij ftichtte te Embden een maatfchappij van koophandel, welke zich op de Afrikaanfche kust van Guinea vestigde. Het postwezen voerde hij het eerst in zijne Landen in. Toen Lodewijk de veertiende , koning van Frank' rijk, veele honderd duizenden zijner hervormde onderdaanen , door eene wreede vervolging om den Godsdienst, noodzaakte een ander vaderland te zoeken, bood hun Fredrik Willem in zijne Landen een veilige toevlucht, en tevens zoo veele voordeejen en vrijheden, dat omtrent twintig duizend deezer vluchtelingen zich dezelve ten nutte maakten. Voor deeze grootmoedigheid verkreeg hij eene meenigte getrouwe en dankbaare inwooners, die hunne nieuwe wooningen beter bebouwden, en vruchtbaarer maakten , verfcheidene kunften en handwerken in zijn Land óf op nieuw deeden bloeijen, óf tot meerdere volkomenheid bragten, en zoo wel ter befchaaving der zeden, als ter uitbreiding van vernuft en geleerdheid, onder zijne onderdaanen niet weinig bijdroegen. Fredrik Willem , die met de weetenfehappen en fraaije kunften niet onbekend was, bevorderde haar in zijn Land mee den grootften ijver. Hij ftichtte de hooge fchool te Duisburg, en de koninglijke boekerij te Berlin. De bouw- en andere fraaije kunften verkreegen onder zijne regeering het eerse  XII Bijv. IVAfd.BrandenburgfchiGefch. 6op eerst in zijne Landen eenen blij venden zéteh Hij ontbood in dezelven verfcheidene vreemde bouwmeesters, die 'er weldra een aantal goede kunftenaars vormden; te meer, daar hij tevens voortreflijke kunstverzamelingen ftichtte. Ook de beste Duitfche dichter van deezen tijd, de vrijheer van Ganitz, leefde aan zijn hof als een bekwaam Staatsman. Zijne uitneemende liefde voor den Godsdienst, van welken hij de zuiverfte denkbeelden had, was zoo vreemd van bijgeloof als van afgoderij; en hij was een der eerfte Duitfche vorften, die een voortreflijk voorbeeld gaf van Christelijke verdraagzaamheid en gemaatigdheid in den Godsdienst. Zelfs zijn dood was, door den invloed eener zoo zuivere vroomheid, op de gelatenheid en helderheid der ziele in zijne laattle oogenblikken, zeer merkwaardig. In het algemeen toonde hij, hoe veel één enkel vorst, die veelerleije kundigheden bezit, goeden raad te beöordeelen en te gebruiken weet, zijne onderdaanen kent en lief heeft, en tevens zijn' tijd en krachten onvermoeid ten algemeenen beste bézigt, in weerwil van alle hindernisfen, kan uitvoeren. XI. Fredrik. Willem regeerde indedaad met koninglijk aanzien. Zijn zoon en opvolger, Fredrik de derde, nam indedaad den koninglijken titel aan, zette, in den beginne der tegenwoordige eeuw, zich zei ven te Koningsberg de kroon op 't hoofd, en heette voordaan Fredrik de eerste, koning vanJ III. Deel. Qq Pruis- St.j. 1688» De keur- rorlten van Bron* ienburg ■vorden sonin^en L?an Pruis- 1779- 614 II hoofd. Nieuwe gefchieden. vm boek. Silefiè', nevens het graaffchap Glaz, uitgeno» men Troppau , Jagemdorf en Tefcken. Weldra nam hij, uit hoofde van zijne rechten op hetzelve, ook het vorftendom Oost' friesland in bezit. Een andere niet min gelukkige oorlog, dien hij, ter verdeediging van keizer Kakel den zevenden, met de koningin en naderhand keizerin , Mahia Theresia , voerde , werd door den vreede te Dresden geëindigd, door welken dien van Breslau bevestigd werd. In den derden en grootften zijner oorlogen, dien hij voor zijne veiligheid meende te moeten ondernemen, waren, zeven jaaren lang, het keizerlijk' Lot haring fche- Oostenrijkfche huis, de keizerin van Rusland, de koningen van Vrankrijk en Zweeden en de meefte Duitfche Pvijksvorften , zijne vijanden. Echter floot hij, na een' zoo langduurigen cegenftand van zulk een overmagt, eindelijk, eenen roemrijken vreede te Hubertsburg. Nog in zijnen ouderdom vatte hij, voor de vierde reis, de wapens op, om het recht zijnerbond~ genooten op de nalatenfchap van den keurvorst van Beijeren te verdeedigen; doch weldra, toen hunne eifchen bij den vreede te Tefchen voldaan werden, lag hij de wapens neder. In alle deeze oorlogen waren het niet zoo zeer dapperheid en geluk, waarover men zich in hem verwonderde, als wel voornaamlijk wijsheid en grootheid van ontwerpen, gezwindheid en fchranderfceid in derzelver uitvoering, onüitpudijke uit-  Be VeLojnaai-ickalk SCHVEMN .iiicuvelt met i liet vaanael in de li and .   UI'Bijv. IVAfd. Brandenburgfche Gefch. 615 uitvinding van hulpmiddelen , de ftandvastigfle moed in wederwaardigheden, de ftrengfte krijgstucht, en eene fteeds voordgaande verbeteringvan alle de bijzondere deelen des krijgswezens. Hem dienden, wel is waar, de voortreflijkfte veldheeren en krijgsmannen, door zijnen vader gevormd. Onder de eerften was de veldmaarfchalk , graaf van Schwerin, de grootfte: een waardig medehelper des konings in zijne eerfte veldtogten, die held, Staatsman, geleerde, menfchenvriend en ijverig Christen tevens was, en, eindelijk, in eenen meer dan zeventigjaarigen ouderdom, met den onverfchrokken moed eens jongelings, in een' veldflag bij Praag den zekerften dood tegenijlde, om voor zijn' koning en vaderland de overwinning te bevechten. Toen de foldaaten, door hem aangevoerd, uit hoofde der verwoesting , welke het vijandlij k gefchut onder hen aanrichtte, niet verder konden voordrukken, greep hij zelf een vaandel van zijn fmaldeel aan, en plaatfte zich voor hetzelve, om het door zijn voorbeeld te ontvonken: doch fneuvelde na weinige oogenblikken. Zulke veldheeren vond, wel is waar, Fredrik; doch anderen van gelijke giaven vormde hij zelf, en zijne krijgsfchool werd de beroemdfte en vruchtbaarfte van laatere eeuwen. Ook zonder wapenen verbond hij, ter vergoeding van zijne aanfpraaken op Poolen, geheel Poolsch Pruisfen, Lanzig en Thom uitgezonderd, nevens dat Qq 4 ge- J. I7S7J' 1773.  J-Ï785- 6i6 ILhoofdd. Nieuwe gefchieden. viiiboek; gedeelte van Groot- Poolen, welk aan deeze zijde der Netze ligt a met zijne overige Landen. Met onveranderlijk groote waakzaamheid en werkzaamheid floot hij, nog in zijnen hoogen ouderdom, een verbond tusfchen eenige Duitfche keurvorflen en andere aanzienlijke Rijksvorften, om de Staatsgefteltenis, het eigendom en de rechten der Duitfche Rijksftaaten en Rijkslanden te beter te handhaven. In zijne eigene Landen heeft; bij ontelbaare hoogst belangrijke en nuttige inrichtingen gemaakt. Daar hij* fteeds met een oog, dat alles overzag, het roer der regeering in eigene handen hield, bleef geen gebrek in de algemeene belangen voor hem verborgen, en zag hij met ieder jaar den welftand zijner Staaten toenemen. Steeds leefde hij meer voor deezen, dan voor zich zeiven ; liet nooit den oorlog langduurige fpooren in dezelven agterlaten, en bereidde zich immer in vreede tot eerïen onvermijdlijken oorlog. De handhaaving des rechts heeft hij in den grond verbeterd, en op een nieuw wetboek gevestigd. Weetenfehappen, kunften, handwerken en koophandel verkreegen van hem een nieuw leeven, en fteegen hooger dan ook te vóóren. Hij heeft zijne Lam» den veel volkrijker en algemeen nuttiger gemaakt dan hij ze ontving, en door heerlijke kunstwerken verfraaid. De algemeene verdraagzaamheid en edele vrijheid van denken, leeren en handelen, welke hij zijne onderdaa-. nerj  77/ Bip. IVAfd. BrandenburgJcheGefch. 6*17 nen deed genieten, hadden ook op het overige Duitschland den allergunftigften invloed. Onder alle deeze onmeetlijke bezigheden vond hij nog tijds genoeg ter beoefening der geleerdheid en fraaije kunften, en zelfs om fcherpzinnige , fierlijke en vernuftige werken in het Fransch te fchrijven. Nimmer heeft hij, wel is waar, de Duitfche taal, welfprekendheid en dichtkunst met deeze zelfde eer verwaardigd, omdat zij, bij het aanvaarden zijner regeering, nog naauwlijks de fchatbsarfte fchrijvers in dergelijke vakken begonnen te verkrijgen, die hem dus grootendeels onbekend bleeven. Echter was zijne algemeene befcherming en aanmoediging van alle weetenfehappen en kunften ook voor zijne onderdaanen zeer voordeelig. Deeze laatften, die uit zoo veelerleije Duitfche Volken beftaan, doch allen den hoogst roemrijken naam van Pruisfen draagen , hebben , door de regee ring van Fredrik den tweeden , zulk een hooge vlucht genomen, dat men met alle recht kan verwachten, dat zij fteeds door grooter daaden en koener proeven van den geest zullen uitmunten. Hij ftierf met eene, tot bijna in zijne laatfte oogenblikken, en niettegenftaande eene langduurige en fmartlijke krankheid, verhévene ziel, welke hem zes- en veertig jaaren agterëen op den troon verzeld had. De nakomelingfchap zal waarichijnlijk onze eeuw niet waardiger, dan paar hem, weten te noemen. Zijnes broeQq 5 ders / J.17SÖ.  6iS II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ders zoon, koning Fredrik Willem de tweede , zijn opvolger in de regeering, heefc reeds, het verlies van zijnen grooten voorganger voor zijne onderdaanen ongemeen verzacht. VIJFDE AFDEELING. Schets der Brunswijk- Luneburgfche Gefchiedenis. X^roegih gefchiedenis en be zitters dei Brunswijk Luneburg fche Lauden. I. D e Cheruscers en andere Duitfche Volken, welken wij niet dan bij gisfing kunnen opgeven, ' werden weldra na de oorfprong van het Christen. dom, bewooners van die Landen, welke thands , de Brunswijk LuneburgfcbehQeten. Naderhand werden dezelven door de Saxen bezet, en met deezen kwamen zij, in het begin der negende eeuw , in de magt der Franken. Nu werden zij een gedeelte van het hertogdom Saxen , welk in den beginne hertogen uit verfcheidene gedachten had, vooral, federt de tiende eeuw, uit het Billungifche. Doch, in de eerfte helft der twaalfde eeuw, viel hetzelve den Welf en ten deel, wier nakomelingen nog heden in het bezit zijn dier Lan-  lil Bijv. V Afd. Brunsw. Luneb, Gefch. 619 Landen. Het beroemde huis der Welftn ftamt, in gemeenfchap met het Italiaanfche Este, van den markgraaf Azo af, die Milaan en andere Landen in Boven - Italië', omtrent het midden der elfde eeuw, bezat. Zijn zoon Welf verkreeg het hertogdom Beijeren, en onder zijne opvolgers bekwam Hendrik de grootmoedige ook het hertogdom Saxen.* Daarmede verëenigde hij nog, door zijn huwelijk , de, in dit hertogdom liggende , Brunswijkfche , Noordheim/che en Supplingburgjche erfgoederen; gelijk zijn vader ook reeds, door zijn gemaalin, de Luneburgfche erfgoederen, weleer den Billungi/chen hertogen tocbehoorende, aan zijn huis getrokken had. De ftad Brunswijk was reeds in de agtfte eeuw, ten minften als een vlek, aanwezig, en gaf, van tijd tot tijd, den naam aan bijzondere graaffchappen , gelijk Noordheifn en Supplingburg. Bijna even oud was Luneburg , tot welks opbouw waarfchijnlijk de rijke zoutbronnen aldaar aanleiding gaven. II. Hendrik de leeuw, zoon van Hendrik den grootmoedigen, behield niet al-1 leen beide de hertogdommen , benevens alle de genoemde erfgoederen; maar breidde ook zijn gebied nog aanmerklijk uit. In het algemeen was hij ten zijnen tijde, naamlijk van het midden der twaalfde eeuw af, de jnagtigfte , en tevens een der ftrijdbaarfte vorften van Duitschland. 't Zij van zijne dapperheid, 't zij van den leeuw, dien hij in I. H2rJ. "'■ jrootheid :n val van DEN LE£Ü(V.  6no ii hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. j. im in zijn wapen voerde, ontleende hij zijnen bijnaam. Men ziet nog heden in Brunswijk, welk vooral aan hem zijn' bloei te danken heeft, op eene openbaare plaats eenen, van metaal gegooten, leeuw ter zijner nagedachtenis gefticht. Nevens den markgraaf Albrecht den Beer, was hij het voornaamlijk, die de heerfchappij der Slavoniërs in Duitschland ten val bragt. Langs de Oostzee, in het tegenwoordige Mecklenburg en Pommeren , tot aan de Peene toe, waar de Slavonifche vorften nog het laatst voor hunne onaf hanglijkheid ftreeden, moest alles voor zijne wapenen zwichten. Onder andere gaf zich eene fterke ftad in het, toen nog beftaande , Obotritenland, of het tegenwoordige Mecklenèurgfche, in welke zich een deezer vorften zelf, Wertislau genaamd, bevond, aan hem over. Deeze wierp zich met de voornaamfte Slavoniërs, die bij hem waren, voor de voeten des hertogs, terwijl ieder van hun , ten teeken van volflagene onderwerping aan de genade des overwinnaars, een bloot zwaard aan den nek had hangen. Hendrik hield hen gevangen ; de vorst zelf werd met ijzeren handboeijen gekeetend; en daar hij, echter, zijnen broeder tot opftand tegen den hertog verleidde, liet deeze hem ophangen. Doch het waren niet flechts Hendriks zeer aanzienlijke bezittingen, krijgsmoed en heersch-! zucht; maar wel voornaamlijk de hooge geest, dien hij in zijne overige bedrijven, zelfs  lil Bijv. V Af et. Brunsw. Lunch. Gefch. 62! zelfs den bifchopen en andéren Rijksftaaten blijken liet, welke hem, allengskens, det nijd, ijver- en wraakzucht van veelen de; laatften op den hals haalden. De twistei en vijandfehappen, daaruit ontftaande, wer den, eindelijk, voor den hertog te gevaar lijker, daar hij den keizer, Fredrik dei eersten, de, tot zijne ltalïdanfche veld togten verzochte en zeer noodzaaldijke hulp weigerde, waardoor hij deszelfs neder laag veroorzaakte. Nu belloot men Hen drik te vernederen, ontnam hem zijne beid< hertogdommen , en viel hem van alle zijdei aan, met dit gevolg, dat hij, niettegenftaan de de dapperfte verdeediging, zich, tet laatften, aan den keizer moest onderwerpen die hem, nevens zijn krijgsheir , alle, hem nog overgebleevene, bezittingen , tot zelfi het graaffchap Stade, ontnam. Hendrii moest zich een vergelijk laten welgevallen welk hem weinig meer dan zijne BrunswijkLuneburgfche erfgoederen overliet, en nood. zaakte om Duitschland eenigen tijd te ver laten. Doch daar zijne vijanden ook deeze Landen aanvielen , ijlde hij te rug, ver nieuwde den oorlog, en niet dan na eer aantal jaaren kon hij zijn overig gebied ir rust regeeren. Ongetwijfeld was hij eer voortrefiijk krijgsheld, die zich ook in zeei veele andere opzichten voor zijne onderdaanen nuttig bézig hield. / III. Inzonderheid hadden de oude! twisten tusfchen des Swabiesch- keizerlijke' en Welfi- fche 1 > ■ J. 1' 79. ; Hij behoudt al' leen de ' Brunswijk' i LuneburgJcle erflanden. i St.J.iioS. Oorfprong van het hertogdom  6aS II iioofdd. Nlemve gefchieden. viMboek. Bnmswiji JLuneburq ]• "35. StJ.ï35' Verdeeli gen en li nier' 'n h Brunsuui Luntburj Jche huis Herto Julius. "fche huizen Hendriks ongeluk bevorderd $ en braken zelfs na zijnen dood nog fteeds op nieuw uit, vooral na de verheffing van zijnen zoon, Otto den vierden , tot keizer. Doch Hendriks kleinzoon van zijnen zoon Willem, Otto het kind, (dus genoemd, omdat hij flechts een knaap van agt jaaren was, toen zin vader ftierf,,) deed zeer veel om deeze oude geflachtsgefchillen bij tel eggen. Zijne Brunswiftfche en Lanelurgfeite erfgoederen gaf hij den keizer,; Fredrik den tweeden, als een Rijksleen. Deeze verhief ze tot een hertogdom; en federt dien tijd noemde zich Otto niet meer hertog van Saxen, maar van Brunswijk en Luneburg. Hij maakte zich , gelijk zijn grootvader, door krijgsmoed beroemd, vermeerderde zijn gebied met verfcheidene landerijen , en maakte zich zoo door het verleenen van vrijheden aan lieden, als door goede wetten, voor hetzelve zeer verdienstlijk. i. IV. Onder zijne opvolgers hadden veelerleije verdeelingen zijner Landen plaars 3 waardoor dit huis in verfcheidene liniën gefplitst r werd , van welke de meefte, van tijd tot tijd , '. weder vervielen. Uit het middenfte Bruns. wijk/che huis, welk omtrent het einde der veertiende eeuw ontftond, en in het midden der zeventiende uitftierf, maakte zich in- , zonderheiJ hertog Jui.ius beroemd, die in de tweede helft der zestiende eeuw regeerdeZijn vroege ijver voor den Euangelifchen Gods-  III Bijv. V' Afd. Brunsw. Luneb. Gefch. 623 Godsdienst veroorzaakte hem zulk' een' bitteren haat zijnes vaders, hertog Hendrik den Jongeren, dat hij zijn hof moest ontvluchten. Naderhand deed hij ongemeen veel ter uitbreiding en bevestiging van deezen Godsdienst in zijn Land; ftichtte, ter bevordering der geleerdheid, de hooge fchool te Helmftad, en maakte nog meer inrichtingen, welke van zijne fchranderheid en zucht voor het algemeene welzijn getuigen. Doch in het middenfte Brunswijkfche huis werd hertog Ernst de vroome, of de belyder, (naamen, welken hij verkreeg, omdat hij de eerfte van zijn geflacht was, die den Euangelifchen Godsdienst beleed,) de gemeenfchaplijke ftamvader der beide nog bloeijende keurvorstlijke liniën van het Brunswijk - Luneburgfche huis. Hij werd zulks naamlijk door zijne beide zoons Hendrik en Willem. Gene ftichtte het nieuwe Brunswl/kfche huis, ook de Wolfenbuttelfehe linie genaamd; doch deeze het nieuwe Luneburgfche , of de Cellifche linie. V. De ftichter van het nieuwe Brunswijkfche huis, hertog Hendrik, vergenoegde zich met weinige ambten, en liet al het ove-. rige voor zijnen broeder Willem. Doch. zijn zoon , hertog Augustus , verkreeg niet flechts het vorftendom Wolfenbuttel, en met' zeer veel moeite ook de ftad van deezen naam, werwaards hij zijn hof verplaatfte; maar regeerde ook met uitneemenden roem. Zijne Staatkunde bleek inzonderheid in deeze uit- J. i57ö. St.J.1589. Hertog Ehnst dk vroome. 3t. J. 1546. Gefchieden is van iet nieuve huis trimswijtó Hertog ^ugustis.  St.J.1666. St.J.1704. St.J.1714. fedtrt het J. 1735- 624. II hoofdd. Nieuwe gtfchiedefti vin bokjc; uitbreiding zijnes gebieds, en in zijne onderhandelingen ter verzoening .van verfcheidene vorsten. In zijn Land voerde hij veele goede maatregelen in. Zelfs was hij een geleerd vorst ; fchreef verfcheidene boeken , welke van zijne fchranderheid , kunde en vroomheid getuigen, en legde den grond tot de voortreflijke boekerij te Wolfenbuttel. Zijn zoon, hertog Rudolf Augustus, bragc de ftad Brunswijk het eerst onder de gehoorzaamheid van zijn huis, welke zij hetzelve tot hiertoe fteeds had geweigerd. Zijn broeder, hertog Antonius Ulrich, regeerde in gemeenfchap met hem , ging, wel is waar, nog in eenen meer dan zeventigjaarigen ouderdom tot de Roomsch - Catholicke kerk over; doch zonder daardoor den toeftand zijner Landen te veranderen. Reide deeze broeders lieten, gelijk hun vader , bewijzen agter van hun geest en vroomheid in boeken, welken zij in het licht gaven. Zij werden opgevolgd door drie andere hertogen van Brunswijk, tot dat hertog Karel de regeering [aanvaardde, die baar omtrent vijftig jaaren gevoerd heeft. Zijne goedheid, wijsheid en weldaadige werkzaamheid ten beste zijnes Lands maakten hem tot een' der merkwaardigfte vorften van zijn huis. Het Collegium Carolinum, of de ridderfchool, welke hij te Brunswijk ftichtte, is een der gedenkteekens zijner liefde voor de weetenfehappen. In den zevenjaarigen Dultj'chen oorlog leeden wel zijne Landen niet weinig van  III. Bijv. V.Afd. Brümv. Liincb.Gefch. 625 Van de invallen der Franfchen ; doch juist dit gaf zijnen broeder , hertog Ferdinand , gelegenheid, om als een der grootfte veldheeren van onzen tijd uittemunten, en zijnen princen, om even moedig voor hnn vaderland te ftrijdeh. Vooral heeft zijn zoon, de tegenwoordige hertog, Karel Willem Ferdinand, den roem van een' wijzen eri menschlievenden held verworven. V. De jongere linie der afftammelingen van hertog Ernst den vroomen, of het nieuwe Lüneburgfche huis, bereikte nog veel hooger' trap van geluk en vermógen, door de keurvorstlijke, en, eindelijk, de koninglij ke waardigheid te verwerven. Deszelfs ïtichter, hertog Willem , de v&oome , Vreedzaame en rechtvaardige bijgenaamd,; erfde de graaffchappen Hoija en Dlepholz; Zijn zoon, Geörgius, maakte zich bekend door veele krijgsbedrijven in den dertigjaafigen oorlog, en verplaatfte het eerst zijn' vorstlijken zétél naar Hanover. Volgends zijne begeerte verdeelden wel zijne zoonen onderling zijne Landen, zoodat de vorftehdommen Zeilt of Luneburg en Grubënhdgeri het eene, en het vorftendom Kalenberg j waartoe ook Hanover behoorde , het andere deel uitmaakten ; doch zijne drie oudfie' zoonen ftierven zonder erfgenaamen. Onder hen werd hertog Willem bij uirneemehdheid aanzienlijk; hij was in de gewigtigfte Staatsbelangen en meefte oorlogen van zijnen tijd zeer werkzaam , en verrijkte zijn UI. Deel. Rr huis- StJ. ijtti Gefchië. denis van het nieuwe huis Luns. burg. Si}; 1502V St.J. r64:i.'  J. 1692. St J.iCöS. J.J7C8. J- 1714. 626 II hoofdd. Nieuwe gefchieden. vin BöW< huis met het Saxen-Lauenuurg/che , nadat .deszelfs laatfte hertog zonder erfgenaamen geftorven was.. De vierde en jongde zoon van hertog Geörgius, Ernst Augustus, erfde alle dt.eze verdeelde Landen, e'n bezat, daarenboven , het bisdom Osnabrug, uit hoofde eener fchikking van den Westphaalfchen vreede , volgends welke dit ftifc bij beurten in de magt van eenen Catholleken en Euangelifchen bifchop zijn, doch de laatfte altijd uit de afftammelingen van hertog Geörgius, en eerst na hun uitfterven, uit die van hertog Augustus gekoozen, of, gelijk men dit plag te noemen, gepostuleerd moest worden. Ernst Augustus bewees den keizer en het Duitfche Kijk in de oorlogen met de Franfchen en Turken bij aanhoudendheid zoo veell' belangrijke diensten, dat keizer Leopold hem de met keurvorstlijke waardigheid beloonde. Uit hoofde, echter, dat veele Rijksvorden zich tegen deezen nieuwlings gedichten eerepost verzetteden y kon hij nog niet tot deszelfs volkomen bezit geraaken. Zijn zoon, Geörgius Lodewyk, was deste gelukkiger. Niet flechts werd hij, in den beginne deezer eeuw, in Duitschland eenpaariglijk voor keurvorst van Brunswijk - Luneburg, of, gelijk men deeze linie, naar haaren zetel, ook pleegt te noemen, van Hanover erkend; maar beklom ook, zes jaaren laater, den koninglijken troon van Engeland of Groot - Brittan je, ender den naam van George den eersten. De  iÜi Bijv. V Afd. Brunsw. Lvneb. Gejch. 6z> De Engelfclie Rijksftaaten hadden hem dii recht toegekend, omdat zijne moeder, de keurvorftin Sopiiia, eene dochter van de Engelfche princes Elizabeth, uit het hu we lijk deezer laatfte met den keurvorst van de Palz, Fredrik den vijfden, geweest was. •Als keurvorst had hij welëer in verfcheidene oorlogen zijnen moed getoond; als koning bevestigde hij Duitschlands algemeene rustdoor voordeelige verbinrenisfen, er trok de hertogdommen Brem en en Ver den. welke anders aan de kroon van Zweeden toebehoorden, aan zijn huis. George Augustus, of de tweede, zijn zoon en opvolger als koning, maakte zich door gelijke vreedelievendheid eerwaardig; fchoon hij niet kon verhoeden, dat zijne keurlanden, omtrent het einde zijner regeering, door een Fransch krijgheir voor een' korten tijd werden overheerd. Hij ftichtte de hooge fchool te Göttingen ,• welke door zijne en zijnes Staatsdienaars, den vrijheer van Munchhaujen, werkzaame zorg, en vooral door haare verbintenis met vreemde geleerden,fpoediger dan eenige andere bloeide. Zijn kleinzoon, George Willem Fredrik , die als koning van Groot - Brittanje George de derde heet, volgde hem op in de regeering zijner keurlanden tot onze tijden. Iedereen weet, dat hij een der beminlijkfte* vorften is, die thands eenen troon bekleeden. En, fchoon de keur- Brunswijk-Luneburgfche Landen, federt "hunne vorften ko'=' RV 2 hint*-' J' 1737. St.J. 1760'.  628 IIhoofdd. Nieuwe gefchieden. vin boek. ningen geworden zijn, het geluk hunner tegenwoordigheid niet meer genieten, ondervinden zij, echter, de wijsheid en weldaadigheid van derzelver regeering deste ongeftoorder, daar hunne Staatsgefteltenis op onveranderlijke orde en zachte inrichtingen berust. In het algemeen hebben de bewooners deezer Landen, in het bezit van bijna de zelfde voorrechten, den ouden roem van naarftigheid, vindingrijke vlijt, dapperheid, en vooral van de oude Duitfche trouw en braafheid, tot nu toe gehandhaafd. De befchouwing van zoo veele gelukkige Duitfche Landen en Volken, en van anderen, welke zich bevlijtigen, om zulks, eensgelijks, te worden, is het edtlste genoegen, waarmede zich de leezer deezer gefchiedenis bij haar einde kan bézig houden. Het geen hier flechts in het algemeen verhaald is , kan hij rijklijk aanvullen met den bloeijenden toeftand van bijzondere Duitfche gewesten; dankende intusfchen de Godlijke Voorzienigheid , welke hem in een tijdvak deed leeven , waarin Duitschland in voortreflijke vorften, in zoo veelerleije andere voorrechten, en in een algemeen - ijverig en grootendeels onverhinderd ftreeven naar volkomenheid, rijker is, dan in vóórige eeuwen. TIJD-  TIJD REEKEN KUNDIGE T A F E L DER DUITSCHE GESCHIEDENIS. EERSTE TIJDVAK. »AN DEN ClMBRISCHEN KRIJG TOT ALARICH. i oo jaaren vóór , en 400 na de geboorte van Christus; J. V. D. G. v. C. 113 De Cimbers en Teutonen doen een inval in het — Romeinfche Rijk. 100 Einde van den Cimbrifcken krijg. 57 Ariovist wordt van Caesar overwonnen. 54 CiESAR poogt Germanië te veroveren; 52 poogt zulks andermaal. 33 Nuricum wordt door de Romeinen veroverd. 14 De Romeinen veroveren Rhxtië en Viniëlicïë. nenv. Vier veldtogten en veröveringen van Drusu» in Germanië. 7 env. Veröveringen van Tiberius in Germanië, j. N. D. G. v, C. Marbod , koning der Marcomannen. 9 Nederlaag van den Romeinfchen veldheer Varus. Arminius , of Hermann , vorst der Cherukers. Rr 3 Veld-  £~o Tijdreeken kundige Tafel G. v. C. 14 env. Veldtogten van Germanicus in Duitschland. a8 De Friefen ontrukken zich der Romeinfche oveiheerfching. 50 Romeinfche fteden langs den Rhijn en Donau. 58 Oorlog der Hermonduuren en Catten over de zoutbronnen bij het tegenwoordige Halle. 69 env. De Batavieren, door Civüis aangevoerd, beoorlogen de Romeinen. 100 Omtrent deezen befchrijft Tacitus Germanië eu deszelfs Volken, 150 env. Met Christendom wordt aan den Rhijn en Donau uitgebreid. 166 Krijg der Marcomannen en andere Duitfche Volken met de Romeinen. 180 Einde van den Marcomannifchen krijg. eoo De Alemannen, Gothen, Franken en Saxen doen tot 300 uit het tegenwoordige Duitschland en Poolen op het Romeinfche Rijk verwoestende aanvallen. Veele oorlogen der Romeinen met deeze Duit. fche Volken. 300 jBisdommen te Trier, Keulen, Ments en meer anderen van vroegeren oorfprong. 350env. Het groote Rijk der Gothen in het tegenwoordige Poolen, Zevenbergen, Hungaarijs tot de 7.warte zee en den Don. • Uermanrich , koning der Gothen. Ulphilas vindt het letterfchrift uit voor de Gothen , en vertaalt den Bijbel in hunne taal. 376 'liet Gothifche Rijk wordt door de Hunnen verj woest. 370 Overwinning der Westergothen over keizer Vale ns bij Adrianopolis. i 395 Verdeeling van het Romeinfche Rijk door Tiieoi dosius in het Oosterfche en Westerfche. i - j *■ .■ ■ f | • | TWEE-  der Duitfche Gefchiedenis. 6%i I d. G. v. C. TWEEDE TIJDVAK. van Alarich tot Lodewijk den Duit s c he r. Van het jaar 400 tot 843 na de gehorte van Christus. *. 400 Stilico, een Duitfcher, onderfteunt het zinkende Romeivfche Rijk. Alarich, koning der We stergothen, doet een5 nutloozen inval in Italië. 405 Radagais , een Duitsch koning , wordt met zijn krijgsheir in Italië gedood. 407 De Wandaaien , Sueven , Alaanen en andere Duitfche Volken dringen over den Rhijn in Gallië, en twee jaaren daarna in Spar,je. 408 env, Stilico wordt vermoord. Alarich doet een' inval in Italië, verovert Rome, zet keizers af , en fielt ze aan. 410 Alarich laat Rome uitplunderen. Sterft. 412 Ataulf, koning der Westergothen , trekt naar Gallië. 414 De Bourgondiërs liaan zich in Gallië neder. 416 Wallia legt den grond van het Gothifche Rijk in Spanje en Gallië. 429 De Wandaaien veroveren een gedeelte van Africa. 449 De Saxen, Anglen en Jutten fteeken naar Britannië over. 476 Odoüker brengt het Westerfche Rijk der üonieinen ten val. 486 Klodwig legt den grond van het Frankifche Rijk in Gallië. Hij omhelst met zijne Franken den Christelijken Godsdienst. 489 Theodorich , koning der Oostergothen , trekt naar Italië. Rr 4 Oor-  03 3 Tijdreektnkundige Taf tl j. n. d, G.v.C. N 493 Oorfprong van het Oostergothifche Rijk in ItH* Hè'., en ondergang van OdoSkek.. 496 Klodwig onderwerpt zich de Alemannen. '511 Dood van Klodwig. Verdeeling van zijn Rijk in Auftrafië en Neuftrië. 526 Dood van Tiieodokich , koning der Oostergothen. 531 De Franken en Saxen verdeden het Thtirirgifche i> Rijk onder zich. Hermanfrjed. 53^ Het Bourgondijche Rijk wordt van de Franken. overweldigd. 534 Einde van het Wandaalfche Rijk in Africa. 553 Het Oostergothifche Rijk in halte wordt van de Romeinen uit Gmftantinopolen verwoest. 558 Eerfte herëeniging der Landen van het Franki-. fche Rijk. 568 env. Alüoin trekt met de Longobarden naar Italië. Hun Rijk aldaar. 1 613 Tweede herëeniging der Landen ynn het Frankifche Rijk. 039 Derde herëeniging der laatstgenoemde Landen. fÏ55 Vierde herëeniging van dezelven. 687 Pipin van Herstall overheert de gantfche Frankifche alleenheerfching. Dood van Kiliüan , leeraar des Christendoms in het Wurzbuxgfehe. 714 Dood van Pipin. Karel Martel. 718 Ruprecht , eerfte bifchop van Sahburg , firerft. 722 env. Bonifacius predikt het Christendom in Thuringen, Hesfen en andere Landen. 739 WiLLEisRORD, aartsbifchöp der Christelijks gemeente onder de Friej'en, fterft. 741 Dood van Karel Martel." Karelman en Pipin de kleine , zijne zoons. 744 Abtdij Fuida. 745 Bonifacius wordt aartsbifchöp van Ments. 752 Pipin de kleine wordt koning der Franken. Hij maakt de Romeinfche bifchopen tot w<£ reldfche vorften, \ f Bo«.  der Duitfche Gefchiedenis. 633 t.n.d. G.v.C. 755 Bonifacius, de Apostel der Duitfchers, wordt van de Friefen verflagen. 768 Pipin's dood. Karel en Karelman , zijne zoons , volgen hem op in de regeering. 771 Kakelmans dood. 772 Karel oorlogt met de Saxen. Wittertnd. 774 Het Longobardifche Rijk wordt van Karet* verwoest. 777 Bisdommen te Osnabrug, Paderborn, en ande' ren in Westphaalen en Neder-Saxen,, omtrent deezen tijd door Karel gefticht. 780 Alcuin leert onder de Franken. 785 Wittekind , der Saxm veldheer, neemt het Christendom aan. 794 Karel doet een kerkvergadering te Frankfort aan de Mayn houden. Verbod tegen het verëeren der beelden. 799 Paul Warnefried , een geleerd Longobard , fterft omtrent deezen tijd. Soo Karel vernieuwt het Westerfche keizerrijk der Romeinen. 804 Karel's vreede met de Saxen , die zich aan hem onderwerpen. Alcuuns dood. 814 Dood van Karel den grooten. Lodewijk de vroome. Bisdom te Halberftad. 8aa Klooster Corvey. 833 Lodewijk de vroome wordt van zijne zoons afgezet. 834 Hij beklimt weder den troon. Aartsbisdom te Hamburg. 839 Einhard of Eginhard, een Duitsch gefchied- lehrijver, fterft. 840 Dood van Lodewijk den vroomen. Lo» thar, Lodewjjk en Karel, zijne zoons, verdeelen zijne Landen onder zich. De Normannen vallen Duitschland aan. 841 Veldflag bij Fontenaij tusfchen de drie broeders. 843 Verbond tc Verdun tusfchen dezelven. Oor-, fprong van het eigenlijke Duitfche Rijk. Rr 5 DER-  #34 ■> Tijdreekenkv.ndige Tafel J.Ff. d. G.v.C. DERDE TIJDVAK, van Lodewijk den Duitschep, tot Otto den grooten. Van het jaar 843 tot 962 öfe geboorte van Christus. !■ ; 843 Lodewijk de Duitscher , ftichter van het ; eigenlijke Duitfche Rijk. ■Lothar f. keizer, en koning van Italië. Karel de kaale, koning der Westfranken. 849 env. üacuhulf , markgraaf in Thuringen, tegen de I Sur ben. 853 Haijmo, bifchop van Halberflad, fterft. 855 Lothar doet af ft and van dc regeering. Lo¬ dewijk de tweede, keizer, en koning van Italië- Lothar de tweede , koning van Lotharingen. 856 Dood van Raban, aartsbifchöp van Ments. 85'; Lu dolf, hertog van Saxen. 87© Otfried , munnik in het klooster Weisfenburg. 875 Dood van keizer Lodewijk den tweeden, j Karel de kaale wordt keizer en koning ! van Italië. 876 Dood van Lodewijk den Duitscher. 877 Dood van Karel den kaalen. 87c! Karelman, zoon van Lodewijk den Duitscher , maakt zich meester van het Italiaan' fche Rijk en Rome. j ' 879 Met Bourgondifche Rijk in Westfranken. üüo Dood van Kakelmam. Karel de dikke, 1 '\ jongfte zoon van Lodewijk. den Duit¬ scher, wordt keizer en koning van Italië, Duitschland en Westfranken. ! 887 Karel de dikke wordt in alle zijne Rijken afgezet. De Duitfche en Westfrankifche of 1 Fran-  der Duitfche Gefchiedenis. 635 j. n. d. G. v. C. Franfche Rijken fcheiden zich voor altijd] van elkander. Arnulf, Karelmans onechte zoon, wordt koning van Duitschland en Lotharingen. 889 Dood van Arnolf. 900env. Lodewijk het kind, Arnulfs zoon, wordt Duitsch koning. De Hungaaren verwoesten Duitschland. Het Bourgondifche Rijk in Zwitferland. Het vuistrecht heerscht in Duitschland. 911 Dood van Lodewijk het kind. 912 Koenraad L Duitsch koning. 918 Dood van Koenraad I. 919 Hendrik, hertog van Saxen, wordt Duitsch koning. 920 env. De Daleminzers worden van Hendrik L bedwongen. 928 env. Stichting van de ftad en het markgraaffchap Meisfen. Het bouwen en bevestigen van fteden in het midden van Duitschland. 930 Het markgraaffchap Noordfaxen, en weldra iii Slees wijk. De beide Bourgondifche Rijken worden, onder den naam van het Arelatenenfifche, verëeuigd. 934 Nederlaag der Hungaaren bij Merfehttrg. 636 Dood van Hendrik I. Otto I. 938 Bisdom te Meisfen. 940 Hermann Billung , hertog van Saxen. 952 Berengar, koning van Italië, wordt van den Duitfchen koning Otto afhanglijk. Gero, markgraaf van Lausnits. 1 VIER-  536 Tijdrèékenkmdige Tafel j. n. d. VIERDE TIJDVAK. Van Otto den grooten tot Rudolf van Habseurg. Van het jaar 962 tot 1272 na de geboorte van Christus. 962 Otto verëenigt het Romeinfche keizerrijk en koningrijk Italië voor altijd met het Duitfche Rijk. 963 Luitprand , een Longobardiesch geleerde. 968 Bisdommen, te Merjeburg en Zeiz van Otto gedicht. Ontdekking der harsmijnen. 974 Dood van Otto den grooten. Keizer Ott© de tweede. - 980 \Roswitha, nonne te Gandersheim. 9§'5 Dood van Otto den tweeden. Otto iii. 984 Leopold , graaf van Bamberg, ftamvader üer maikgraaven van Oostenrijk. 1000 Wittekind, munnik in het klooster Corveij, gefchiedlchrijver. 1002 Otto de derde fterft. Hendrik ii. , de laat- fte keizer uit den Saxifchen ftam. 1018 Dood van Ditmar , bifchop van Merfeburg, eenen gefchiedlchrijver. 1020 Burkard, bifchop van Worms , een verzamelaar van kerklijke wetten. 1024 Hendrik ii of de Heilige fterft. Koenraad ii, een Frankiesch graaf, wordt Duitsch koning 1033 Het Bourgondifche Rijk wordt met het Duitfche verëenigd. 1036; Het markgraaffchap Sleeswijk wordt aan Deenemarken afgedaan. 10 ;q ; Dood van Koenraad iii. Hendrik iiir l Hek-  dei Duitfche Gefchiedenis. 637 j.n.d. G. v. C. 104Ó Hendrik III. zet drie paufen af, en laat een' nieuwen verkiezen. 1056 Dood van Hendrik III. Hendrik IV., deszelfs minderjaarige zoon. 1074 Hendrik IV. Oorlog met de Saxen. 1075 Twisten van Hendrik IV. met den paus Gre- gorius VII. De zelfde paus verbiedt den Duitfchen leeraaren des Christendons het huwelijk. 1076 Hendrik wordt van den paus in den ban ge¬ daan, en van het Rijk beroofd. 1077 Vernedering van den keizer voor den paus. Lamberï van Aschaffenburg, munnik in het klooster Hirschfeld, een gefchiedfchrijver. 1085 Duitschland wordt een volkomen keusrijk. Rudolf , hertog van Zwaben , Hendriks tegenkeizer. 1086 Wraïislaus, hertog van Bohemen, verkrijgt van den keizer de koninglijke waardigheid. 1096 Begin der kruistogten. 1099 Oorfprong van de Johannesörde te Jerufalem. 1100 Erflijkheid der graatfchappen in Duitschland. 1105 Hendrik IV. wordt door zijnen zoon van het Rijk beroofd. 1106 Hendrik V., zoon van den vóórigen. • 1112 Dood van Siegber't, munnik in het klooster Gemblours, en tevens gefchiedfchrijver. 1122 Vergelijk te Worms tusfchen den keizer en paus over de verkiezing en beleening der geestlijkheid. 1125 Hendrik de vijfde, de laatfte keizer uit den Frankifchen ftam, fterft. Lothar, hertog van Saxen, wordt keizer. 1128 Irner of Werner, een Duitsch rechtsgeleerde te Bologna. 1150' Hendrik de grootmoedige of de trotsche , uit het Welfifche huis , hertog van Beijeren en Saxen. Dood  638 Tïjdreekenhtr.dige Taf et , 3 n. d. G. v.C. J Ï137 Dood van keizer Lothar II. Koenraad, lier" tog van Franken , uit het Zwabiesch- HohenJlauffifehe gelJacht, wordt zijn opvolger. 1147 Koenraads kruistogt naar het beloofde Land. Albrecht de beer, uit den huize Anhalt , eerfte markgraaf van Brandenburg. Welfen en Gibeüinen. H52 Dood van Coenraaü IIL Keizer Fredrik I., gebooren hertog van Zwaben. 1156 Hendrik de Leeuw, hertog van Saxen en Beijeren. He'; markgraaffchap Oostenrijk wordt een hertogdom. 1158 Otto, bifchop van Freijfingen, een gefchieu- fchrijver fterft. Fredriks oorlogen in Italië. 1163 Bisdom te Lubeck. Zegepraal van Hendrik den leeuw over i 1*10 Dood van Maximiliaan I. Keizer Karel de vijfde. Keurverdrag. 1 Ulrich Zwinglius predikt tegen de pauslijke aflaaten. I Melanchthon. Johannes van Irittenheim' { | fterft. I lKno Oorfprong der Euangelifche kerk. j52i Dood van Reuchlin. Holbein. ic24 Boerenkrijg. izil Dood van Fredrik den wijzen. Johannesde standvastige zijn opvolger. Markgraaf Albrecht van Brandenburg wordt hertog van Pruisfen, en hervormt zijn Land. De  der Duitféhe Gefchiedenis*' 6*45 J,N.D. G.v.C. De hervorming wordt in Keurfaxen en Hesfeti ingevoerd. Philippus de grootmoedige , landgraaf van Hesfen. 1526 Hungaarije en Bohemen vervallen aan Oosten.' rijk. 1527 Karel V. laat Rome uitplunderen. Frondsberg of Freundsberg. Hooge fchool te Marburg. 1528 Dood van Albrecht Duaer. 1529 Rijksdag te Spiers. Tegenbetuiging der Euan¬ gelifchen. 1530 Laatlte keizerlijke krooning door een' paus. Rijksdag te Augsburg. Augsburgfche geloofsbelijdenis. Lucas Cramach de oude. 1531 Smalkaldisch verbond. Dood van Zwinglius. 1532 Godsdienltige vreede te Neurenburg. Dood van Johannes den standvastigen. Johannes Fredrik de Grootmoedige. Lijfftraflijke wetten verbeterd door Karel den vijfden. 1534 Dood van Johannes Aventinus. 1535 Joachim I., keurvorst van Brandenburg, fterft. Joachim II. 1536 Dood van Erasmus. 1538 Heilig verkond van eenige Roomsch • Catholieke Rijksltaaten. 1539 Geörgius, hertog van Saxen, fterft, en wordt opgevolgd door zijn' broeder Hendrik. Hervorming te Meisfen , Thuringen en in het Brandenburgfch 1541 Dood van Theophrastus Paracelsus. 1543 Dood van Copernicus. 1544 Fredrik II., keurvorst van de Palz. Hooge fchool te Koningsberg. 1545 Hervorming in de Keur-palz. Begin der Trent* fche kerkvergadering. 1546 Ernst de vroome , hertog van Luneburg, fterft. Luthers dood. Begin van den Smalialdifchen krijg. \ S s 3 Veld,  £4.6" Tijdreekenkmdige Taftl i j»n-°G.v.C. i 1547 Veldflag bij Muhlberg. Keurvorst Johannes | v Fredrik wordt gevangen. 1548 Hertog Maurits van Saxen verkrijgt de keurvorstlijke waardigheid van Saxen als een leengoed. Augsburgfche opfchorting. 1552 Oorlog van keurvorst Maurits met den keizer. | Frankrijk neemt Mets, Tulle en Verdun weg. j Het verdrag van Pas/au. 1553 iDood van keurvorst Maurits. Zijn broeder Augustus wordt keurvorst. 1555 Godsdienst-vreede te Augsburg, 155Ö Karel de vijfden doet afiiand van de regeering. Dood van Fredrik den tweeden , keurvorst van de Pais. Sleidanüs fterft. 1558 Ferdinand I. Dood van Karel V. Hooge fchool te Jena. 1560 Dood van Melanchton. i£g*3 Einde der Trentfche kerkvergadering. 1564 Dood van Ferdinand I. Maximiliaan II. Dood van Hijperius. 1565 Dood van Koenraad Gesner. De Neder- landfche adel verbindt zich tot de handhaaving der vrijheid. De geufen. 1566 Dood van Geörgius Cassander. , 1567 Einde der Grumbachfche twisten. Johannes Fredrik, hertog van Saxen, wordt gevangen genomen. Dood van Philippus den Grootmoedigen , landgraaf van Hes/en. De meesterzanger, Hans Saxe , fterft. 1568 De Nederlanders oorlogen voor hunne vrijheid met Spanje. 1474 Dood van Joachim Camerarius. Hooge fchool te Leijden. 1575 Flacius fterft. 1576 Dood van Maximiliaan II. Rudölf II. Hooge fchool te Hetmjiad. J 1578 Hooge fchool te Altdorf. Ver-  der Duitfche Gefchiedenis. 647 T.N. D. rj.v.c. 1581 Verbeterde tijdwijzer door Gregorius. 15S3 Het geflacht der graaven van Henneberg fterft uit. Dood van Augustus, keurvorst van Saxen. 1586 Joachim Ernst, vorst van Anhalt, ftamvader der nog bloeijendeliniën van dit huis, fterft; alsmede Marten Chemnitz. 1589 Hertog Julius van Brunswijk fterft. 1596 Dood van Fredrik. Sijlburg. 1605 Landgraaf Maurits van Hesfencasfel gaat tot de hervormde gemeente over. 1606 Dood van Justus Lipsius en Laur. Rhodo- mannus. 1607 De Rijksftad Donauwerth verliest haare Rijks- vrijheid, tiooge fchool te Gieszen. 1609 Jan Willem, hertog van ^«'ic/z en Cleef, graaf van Mark env., fterft zonder erfgenaamen. Twaalfjaarig beftand tusfchen Spanje en de Verëenigde Nederlanden. SiM"n Marius ontdekt de bij - planeeten van Jupiter. iöio Verëeniging der Euangelifchen, en verbintenis der Rooms ch- Catholieken. 1611 fon Fabricius en Christoph. Scheiner ont¬ dekken de zonnevlekken. 1612 Dood van Rudolf I. Matthias. 1613 Joh. Caselitjs , Koenraad Rittershuizen en Fredrik Taubman fterven. 1614 'Joh. Siegmund, keurvorst van Brandenburg, neemt den hervormden Godsdienst aan. 1616 Joh. PRiETORius, uitvinder van de meettafel, fterft. 1617 Markward Frehers dood. De palmörde , of het yruchtbaare gczelfchap. t6i8 l'.egin van den dertigjaarigen oorlog. Het hertogdom Pruisfen komt aan dc keurlinie van Brandenburg. 1619 Dood van keizer Matthias. Ferdinand II. Ss 4 Fre-  f^S Tijdreekenkundige Tafel . ]. n. n. G. v. C. Fredrik V. , keurvorst van de Palz, wordt tot koning van Bohemen gekroond. 1620 Hij verliest een' veldflag bij Praag. 1621 Fredrik V. wordt in den Rijksban gedaan, en van zijne Landen beroofd. . Dood van Jan Arndt. 1623 j Maximiliaan , hertog van Beijeren, wordt I keurvorst.1629 Keizerlijk herftellingbevél ten aanzien der hervormden. 1Ö30 Gustaaf Adolf , koning van Zweeden, landt met een krijgsheir in Duitschland. Dood van Johannes Kepler. 1631 Veldflag bij Leipzig. 1632 Veldflag bij Lutzen. BernHar.0 , hertog van Weimar. 1634 Nederlaag der Zweeden bij Nordlingen. 1635 Vreede te Praag. Lausnitz wordt aan Keur* faxen afgedaan. 1636 Hooge fchool te Utrecht. 1637 Dood van Ferdinandus II. Ferdinandus III. Johannes Gerhard fterft. Bocislaus XIV., hertog van Pommeren, fterft zonder erfgenaamen. 1639 Dood van hertog Bernhard van Weimar, en van Marten Oihtz. ifyo Fredrik Willem , keurvorst van Brandenburg. 1645 Dood van Hugo de Groot. 1648 Westphaalfche vreede» j | i ■ ■ ZE-  \ der Duitfche Gefchiedenis. 649 T. n. D. G.v. C. ZEVENDE TIJDVAK. Van den Westphaalschen vreede tot Joseph en Fredrik. Van het jaar 1648 tot 1787 na de gehorte van Christus. 164$ Westphaalfche vreede. De agtfte keurvorstlijke waardigheid voor de Keurpals gefticht. Volkomene Godsdienftige vrijheid der hervormden in Duitschland. De Elzas, benevens de bisdommen Mets, Tulle en Verdun, worden aan Frankrijk; doch de ftiften Bremen en Ver den, alsmede de grootfte helft van Pommeren, worden aan Zweeden afgedaan. Keurbrandenburg verkrijgt Maagdeburg en andere vStiften. De Zwitferfche eedgénooten en Verse.' nigde Nederlanden worden vrij verklaard. ' 1649 Dood van Gerarjdus Johannes Vossius. 1654 Guerike, uitvinder der luchtpompen. 1656 Joh. Georg. I., keurvorst van Saxen, fterft; alsmede Georg. Calixtus , Sal. Glassius en Fredrik van Logau. 1657 Dood van Ferdinand III. 1Ó58 Keizer Leopold. Casp. Barth fterft. 1663 Begin van den beftendigen Rijksdag te Regens¬ burg. 1664 Erfurt komt aan Ments. 1665 'Hooge fchool te Kiel. Dood van Dan. Hein- sius. 1666 Augustus , hertog van Brunswijk Wolfenbut- tel, fterft. Paulus Gerhard , een geesflijk lierdichter , fterft. 1672 Dood van Joh. Fredrik Gronovius. 1673 Oorlog des keizers enDuitfcken Rijks met Frank¬ rijk. S s j Vree-  (j<0 Tijdreekenkundlge Taf tl j. n. n. G.v.C. 1679 Vreede te Nijmeegen. x68i Dorfels fterrekundige ontdekkingen. Dood van Herm. Conring en Nic. Heinsius. 1683 Dood van Dan. Casp. van Lohenstein. 16S5 Franfche vluchtelingen , zeden, manieren, kunnv. üen en dergelijken in Duitschland. [7 Johannes Hevelius fterft. ' 1638 Nieuwe oorlog des keizers en Duitfchen Rijks, met Frankrijk. Fredrik Willem de groote , keurvorst van Brandenburg, fterft. ;rfte Duitfche maandfchriften. Chr. Tho- j masius. ! j.6Sf> Volfiagene verwoesting van de Nederpalz door de Franfchen. Verplaatüng van het Rijkskamergerecht naar Wetzlar. 1690 Dood van Casp. Ziegler, 1Ó91 en van Georg. Morhof. ig92 'Stichting der nieuwe keurvorstlijke waardigheid voor hertog Ernst Augustus van Hanover. Veit Lodewijk , vrijheer van Seckendorf, fterft; 1604 alsmede Samuel , vrijheer van Pufendorf. ; Hooge fchool te Halle. Herftelde vrijheid van j denken en leeren. 1605- Chiust. Huijgens fterft. iGV)7 \Rijs".vijkfche vreede. Fredrik Augustus , keurvorst van Saxen, wordt koning van Poolen. De graaven van Saxen worden tot vonten verhéven. ■ 1699 Erhard Weïge'l en de dichter Canitz fterI veil# I 1703 Nieuw verbeterde tijdwijzer der hervormden. \ ' Koninglijke raaatfchappij der weetenichappen te Berlin. Christiaan Wernicke. i 1701 Fredrik 11J. , keurvorst van brandenburg, \ ' kroont zich als koning van Pruifen. Oorlog over de Spaanfche erfopvolging. I Doect  der Duitfche Gefchiedenis. 6*51 j. n. d. G.v.C. 1703 Dood van Joh. Georg. Gr^evius. 17C4 Nederlaag der Franfchen bij Hochllad, 1705 Dood van keizer Leopold. Joseph I. Phil. Jac. Spener en Joh. Schilter fterven. 1707 Dood van Christoph. Cellarius. 1708 De Keizer bezet het pauslijk gebied met krijgs¬ volk, Keurbrunswijk wordt in de keurvorstlijke inaat- fchappij ingevoerd. Dood van Ehrenfr. Walter van Tschirn- huizen ; 1710 alsmede van Ezech. , vrijheer van Spanheim, 1711 en van Joseph den eersten. Karel VI, 1713 Utrechtfche vreede. Fredrik. I., koning van Pruisfen, fterft. Koning Fredrik Willem. Pragmatifche Sancïie van Kakel VI. 1714 Vreede te Baden. Keurvorst Georg. Lodewijk van Brunswijk' Luneburg wordt koning van Grootbritanje. 1716 Gotfried Willem , vrijheer van Leibnitz , fterft. 1718 Viervouwdig verbond tusfchen den keizer , Frankrijk, Grootbritanje en Holldnd. 1719 Zweeden ftaat aan Keurbrunswijk Eremen en Ver¬ den af. 1720 Stettin, nevens een gedeelte van het nabuun'ge Pommeren, wordt door Zweeden aan Pruisfn afgeftaan. 172a Maatfchappij van koophandel te Ostende. Graaf van Zinzendorf. Rernhut. 1723 Christiaan Wolf uit Halle verweezen. 1727 Georg. I., koning van Grootbritanje en keurvorst van Brunswijk- Luneburg, fterft. Georg II. 172S Dood van Christ. Thomasius, 1729 en van Nic. 1-Iier.onijmus Gundling. 1731 Salzburgfche verhuizing. Dood van Fr.edrik Ruijsch, 1733 en van Augustus II,, koning van .Poolen en keurvorst van Saxen. Augustus Hf. Oor-  jg^s Tijdreekenkundige Tafel t. n. d. G.V.C. _ -734 Oorlog des keizers en der meeste Rijksftaaten met Frankrijk. Dood van Georg. Ernst Sthal. 1736 Het graaflijk Hanauïesch huis fterft uit. Dood van prins Eugenius van Savoijen. Jon. Albr. Fabricius fterft. 1737 Hooge fchool te Göttingen. 1738 Vreede te Weenen. Dood van Hermanus Boerhaave. 1739 Vreede te Belgrado. 1740 Dood van Karel VI. en Fredrik Willem, koning van Pruisfen. Maria Theresia. Fredrik II. Oorlog in Süefië. Dood van Sam. Werenfels. Joh. Jac. Brei» ■ tinger. 1741 Oorlog over de Oostenrijkfche erfopvolging. Dood van Joh. Gust. Reineeck en Jon. Gqtl. Heinneccius. 1742 Keizer Karel VU. Vreede te Breslau. Dood van Fredrik Hofman. ' 11743 Hooge fchool te Erlangen. Dood van Joh. PlETER van ludvvig. 1744 Tweede oorlog van Fredrik II. met Maria Theresia 1745 Dood van Karel VII. Frans de eerste. Vreede te Dresden. 1747 Dood van Er.nst Salomo Cijpriaan. Willem IV, prins van Oranje, wordt Stadr houder der Verëenigde Nederlanden. Dood van Leopold , vorst van Anhalt-Dssfau. 1748 Vreede te Aken. "•749 Just. Hend. Böhmer fterft. Bernh. Siegfr. Albinus. Tiber. Hemsterhuis. 1750 Dood van Marschall, graaf van Saxen, van Georg. Bernh. Bilfinger en Ale. Schul1 tens. IDe abtdij Fuida wordt tot een bisdom verhé- VeI1* T> , • Dood  der Duitfche Gefchiedenis. 653 j.n.d., j. v. G.; I Dood van Augustinus van Leïjser. 1754 Christiaan , vrijheer van Wolf % en Fredrik van Hagedorn fterven. Georg. Phil. Telemann. Joh. Aug. Bach. 1755'Joh. Laur. van Mosueim. Salomo Deijling. en Joh. David Köhler fterven. 1756 Begin van den zevenjaarigen krijg. Dood van den grootkancelier van CoccEjr. Jon. Fred. Christ en Eberh. Otto. 1757 Veldflag bij Praag* Dood des veldmaarl'chalks, graaf van Schwerin. Joh. J. Schmaus en Siegmund Jacob Baumgarten Iterven. 1758 Dood van Laurüns Heister. i?5S> Leopold Frudrik. Franz , vorst van AnhdltDesfau , aanvaardt zijne weldaadige regeering. Ewald Christiaan van Kleist en Georg. Fredrik Handel fterven. 1760 Dood van Georg. II. Georg. III., zijn klein• zoon. Hooge fchool te Butzow. Dood van Christoph. Matth.5EUS Pfaff. 1761 Joh Matthias Gesner. Joh. Jac. Mastou en Pieter van Muschenbroek fterven. 1763 Hubertiburpfche vreede. Augi stus III. fterft, alsmede zijn opvolger, Fredrik Cristiaan. Hooge fchool der kunften in Saxen. Fredrik Augustus , keurvorst van Saxen. 1764 Joseph II. tot R'Jmsck koning verkooren. 1765 Dood van Frans I. 1766 Dood van Joh. Christ. Gottsched. 1768 Karel Fredrik., markgraaf van Baden-Dur- lach, aanvaardt zijne wijze regeering. Dood van Joh. Winkelman. 1769 Het markgraaflijk huis Brandenburg - Culmbach of Baijreuth fterft uit. Dood van Chr. Furchtegott Ge'llert, 1770 en van Jacob Brucker. Uit*  654 Tijdreekenhindige Tafel t. n. d. G. v. C. 1771 Uitfterving van het markgraaflijk huis Baaden( Baaien. Dood van Joh. David Schöpflin. 1772 Het aandeel van Maria Theresia en Fredrik II. in de verdeeling van Poolen. Ger. van Swjeten en Sim. Ambr. Edler van Stock , beftuurder der Godgeleerde waardigheid te Weenen Iterven. 1773 De graaffchappen Oldenburg en Delmenhorst worden aan den grootvorst van Rusland, en deszelfs aandeel in Holjtein aan Deenemarken afgeftaan. Georg. Gottlob Richter,Christ.Gottl. Ludwig en Joh. Joach. Qltanz fterven. 1774 JOH- Fredr. Meckel , Joh. Jac. Reiske en Gottfr. Lengnich fterven. 1775 Dood van Joh. Daniël Ritter. 177Ó Einde des onderzoeks van het Rijkskamergerecht. 1777 Maximiliaan Joseph, keurvorst van Beijeren, fterft zonder erfgenaamen. De Beijerfcks keurwaardigheid vervalt, en de PalJÏJ'che vervangt haare plaats. Albrecht van Haller , Joh. Hénd. Lameert , Fredr. Will. en Gotthelf Traugot Zachari^ï fterven. 1778 Oorlog over de Beijërfche erfopvolging. 1779 De vorst bifchop van Lubeck, uit het Holjlein- fche huis, verkrijgt het nieuwlings gcftïchte- hertogdom Oldenburg. Dood van C. W. Thaleman. Vreede te Tefchen. Joh.Georg. Sulzer en de ridder Mengs fterven. 1780 Dood van Maria Theresia en Christiaan Lodewijk van Hagedorn. 1781 Keizer Joseph II. begint den toeftand zijner erf¬ landen , vooral in het Godsdienstige, aanmerklijk te verbeteren. J. A. Ernesti en G. E. Leszing fterven. s Paus  der Duitfche Gefchiede?iis. o"$5j t. m. d. G.v.C. 1782 Paus Pius VI. te Weenen. 1783 Dood van Leon. Euler, 1784 en van C. W. F. Walch. 1785 Verbond van Duitfche vorsten. Dood van Phil; Dan. Lippert. 1786 Dood van Fredrik II., koning van Pruisfen. Fredrik Willem II. De joodfche wijsgeer Moses Mendelssohn fterft. 1787 jDood van W. j. Harsten. Einde yan pet Derde Deel.