^ AAN DE BOEKERIJ Maatschappij der Isfetodseliê listtnkudi TE IEIDBÏT in 188ügeschonken door  KORT BEGRIP DEK ALGEMEENE GESCHIEDENIS.   KORT BEGRIP DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS, VOOR JONGE LIEDEN. DOOR J. M. S C H R Ö C K. UIT HET HOOGDUITSCH. MET HAAIEN. VERVOLG i)ER NIEUWE CESCHIEDEfiUL—. VIERDE DEEL. te AMSTERDAM, bij JOH ANNES ALLART. MDCCXCVIII.   BERICHT VOOR DEN BINDER. Plaat I. Corregio gevoelt, als Schilder, zijne waarde, tegen over • • • Bladz. 3» If. Galiljeus wordt, als Natuurkenner, om züne gevoelens vervolgd. • • 33 III. De Doge van Venetië huuwt met de zee. 64 IV. Standbeeld voor Doria , den grondlegger der vrijheid van Genua, opgericht. . 9° V. Laurkns de Mbihcis , de weldoener der Florenzers. ... • I04 VI. Alponsus wordt door het lezen van Gm- tius gezond. *24 VII. Grootmoedigheid der burgers van Calais. m VIII. De maagd van Orleant. . . .178 IX. Hendrik IV en Sullij. . . . aio X.  BERICHT voor den BIND ER. Plaat X. Opgeworpen dam in zee, om Rochelle te benaauwen , op last van den Kardinaal de • RlCHELIEU. . oog XI. Moliïbe 3 de verbeteraar van 't blijTpel. 270 XII. Heerfchappij der Franfclie Modes over Eu- >~ L Cl JA . i . a 31» TWEE-  TWEEDE HOOFDDEEL' . NIEUWE GESCHIEDENIS, of CESCHIEDENIS NA DE GEBOORTE VAN CHRISTUS. NEGENDE BOEK. Geschiedenis der I tal ia anen. Algemeene Gefchiedenis der Itali'damn, i. N u zijn wij, waarde leezers, in de nieuwe wereldgefchiedenis reeds aanmerklijk gevorderd. Want wij zagen niec Hechts de vroegere Romeinen en andere beroemde Volken der oudheid, van tijd tot tijd, ten onder brengen, en hunne Rijken en Staatsgefteltenisien , met uitzondering, echter, van zeer veelen hunner algemeen nuttige werken, verboren gaan; maar wij hebben ook reeds uit de gefchiedenis dier Volken, welke hec Romeinfche Rijk in het Oosten en Westen verwoesteden , geleerd , hoe zich de meeste merkwaardige Natiën van laateren tijd het eerst bekend gemaakt, verder gevormd, en vaste Rijken of Gemeenebesten gelticht hebIV Deel. A ben. Verëeniging der * vóórige met de volgende gefchiedenis.  tffnariTgheid van de gefchiedenis ééf laatere Laiiaar.m. % II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. ix boek. ben. Doch inzonderheid heeft de gefehiedenis der Duitfckers, in hec vóórige Deel verhaald, over den gantfchen laateren toeHand van Europa een nieuw licht verfpreid. Verfcheide der meest bloeijende Volken en aanzienlijkfte Rijken , 'thands in dat werelddeel gevestigd, zijn van Duitfchen oorfprong fchoon zij deezen naam, en met denzelven de meefle kenmerken dier vroegere afkomst, reeds lang hebben yerlooren. De taal, zeden , wetten , oorlogen, veroveringen en andere onderneemingen der Duitfckers hebben zoo veele veranderingen gedicht, dat men haare meefte en belangrijkfte gevolgen nog heden met weinig moeite ontdekken kan. II. Eene der eerile en gewigtig-fte' veranderingen van deezen aart, door de Duitfchers te weeg gebragt, betrof Italië. Hier,, waarde Duitfckers, als in het hart des Romeinfcken Rijks, indrongen, den zétel van verfcheiden hunner Rijken ftichteden, naderhand bijna het gantfche Land met hun Frankiesch Rijk verëenigden , zelfs het vóórige keizerrijk eenigzins herftelden, en fteeds het voornaamfte hunner Rijken eenigzins met dit Land verknocht hielden; hier deeden zij ook de laatere ItaUïïanfche Volken, Rijken, vorftendomraen, Gemeenebesten en zelfs de nieuwere Italiaanfche taal ontftaan. Doch niet Hechts deeze veranderingen, maar ook de daaden en groote onderneemingen, de uitvindingen en voorrechten des geestes, waardoor zich eenigen der laatere Italiaanfche Vol-  Jlgemeene Gefchiedenis der Italidanen. § Volken zoo veel roems verwierven, maakea de nieuwe Italiaanfche gefchiedenis leerrijk én aangenaam. Gelijk in vroeger eeuwen de Romeinen, door hunne dapperheid en wijsheid, uit Italië een groot gedeelte der wereld beheerschten, zoo wisten zich, niet lang na den val der Romeinfche heerfchappij, eenige Italiaanfche leeraars der Christenen te Rome de heerfchappij over het grootHe gedeelte van Europa, fchoon in naam en onder voorwendfel van den Christelijken Godsdienst, te verfchafFen, waardoor hunne oprolgers een niet gering overblijffel, en tevens een aanzienlijk Land in Italië, welk zij als vorfien bezitten, verkreegen hebben. De laatere Italidanen hebben veele voortreflijke helden, Staatsmannen, geleerden en kunflenaars voordgebragt. Sommigen deezer Volken zijn door zeevaart , koophandel en fraaije handwerken beroemd en rijk geworden. Uit Italië is, in laatere eeuwen, de geleerdheid , na eenen langen nacht, weder ontwaakt, en het eerst tot de voornaamfte Volken van Europa doorgedrongen. In dit Land zijn de fchilder-, bouw-, beeldhouw- en andere edele kunlien het eerst, naar de voorbeelden der Grieken en Romeinen, herfteld en volmaakt. Italië is het vaderland der nieuwe Staatkunde van Europa. Een Italiaan heeft de nieuwe wereld, of America ± ontdekt. Onder alle de laatere Volken van Europa hebben de Italidanen het eerst huniie taal, door welfprekendheid en dichtkunst, A 2 gC'  ï. Gefchie den is der ïtaliaamn tot Kauei dek gkoo XSLS. rt. d. bl. 3öi 6h7. 4 II Hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek* : gelukkig verfijnd. En, wil men alle de meenigvuldige fraaiheden van natuur en, kunst verëenigd zien, dan is Italië het bqfehouwenswaardigfte Land van Europa. 111. Dit Land, aan drie zijden door zeeën, • en aan de vierde, ten Noorden, door eene .reeks van hooge bergen, van het overige , menschdom.afgezonderd, en dus, als door de natuur zelve, voor vreemde aanvallen gedekt, bevattede, gelijk wij reeds in het begin van de oude gefchiedenis der Romeinen hebben aangemerkt, oudstijds verfcheidene Volken, welke zich voornaamlijk met landbouw, oorlog, en deels ook met eenige kunften, bézig hielder. Doch, van tijd tot tijd, werden zij alle van de Romeinen overweldigd, die, tot de vierde eeuw na de geboorte van Christus, in het bezit van Italië bleeven. Van deezen tijd af werd hun hetzelve door de Duitfckers ontweldigd , gelijk mede reeds elders door ons verhaald is. Ondertuslèhen , echter , beftond de heerfchappij der laatften over Italië, eenige eeuwen achterëen, niet dan bij afwisfeling. De Wenergotken trokken als plunderaars dit Land flechts door naar elders. De Heruiers, Rugiërs en andere, in Italië woonende, Duitfckers ftichtten wel aldaar, in plaats van het Romeinfcke, een Duitsck Rijk; doch, na zestien jaaren, werd hetzelve door andere Duitfchers, de Oostergotkeu, verwoest. Niets fcheen beter gevestigd en wijzer ingericht, dan de regeering deezer nieuwe veroveraars. Echter nam ook  /flgemeefie Gefchiedenis der Italidanen. $ ook deeze, na bijna zestig jaaren, een efn de; en de Romeinen, die thands den zéte hunnes keizerrijks te Confiantinopolen had den, werden, omtrent het midden der zesde eeuw, nog éénmaal meesters van Italië, Doch, Hechts weinige jaaren daarna, ontrukten hun de Longobarden het gantiche bo vendeel deezes Lands, welk, naar hen, nog heden Lombardijs heet, en, van tijd to tijd, ook aanmerklijke Hukken van het midden- en benedenfte gedeelte. Tv/ee eeuweï hield zich het Rijk deezer Duitfckers It Italië ftaande; zelfs waren zij voorneemens. zich ook van het, nog overige, Italiaan fch gebied des keizers van Conflantinopolei meester te maaken, toen andere Duitje kers. veel magtiger dan de Longobarden, de Franken naamlijk, derzei ver Rijk aan zich onderwierpen. De Frankifche>' koning , Karel , die, omtrent het einde der agtfte eeuw. deeze overwinning bevocht , vernieuwde omtrent het begin der regende, het Wes terfche keizerrijk te Rome, en bezat Italië van de Alpken tot Beneventum. Deeze nieuwe Duitfcke heerfchappij over Italië, welke zich tevens over veele andere Landen var Europa uitftrekte, liet eenige ftraalen var haaren glans achter, welke nog heden fchitteren. IV. In die eeuwen, van het begin dei vijfde tot het einde der agtfte, toen de Italidanen bijna altijd, of ten minften grootcndeels, aan Duitfcke Volken onderworpen A 3 wa- t ï ■ i i v i - Voorrm» me veranderingenin den>oeftand der  Italiiïanm geduurende deezen tijd, _ 4 : : 5 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix bqiïk. waren, onderging ook hun gantfche toeftand ongemeene veranderingen. Deeze Natiën vermengden zich met hun, waardoor de oude bewooners van Italië met de Duitfckers jijna één Volk werden, zoo dat zelfs de bewooners van Rome in het vervolg niet meer tls echte afftammelingen der oudfte Romeinen werden aangezien. Voor de Italidanen trekte deeze verandering van oppergezag, in peelerleije opzichten, ten voordeele. Van de Duitfckers werden zij doorgaands minzaamer *ii zachter behandeld, dan van veelen hunIer keizeren; de bevolking van hun vaderend, de landbouw en welvaart hunner Heien, al het welk zoo lang jammerlijk getwijnd had, begonnen op nieuw te bloeijen. Ook werd 'er eene nieuwe regeeringvorm ónder hen ingevoerd j de Duitfcke koningen sran Italië Helden in elke aanzienlijke ftad lunnes Rijks een' hertog, of ftadhouder aan, 2n voerden aldaar het lecnbeftuur in, of het renot van landerijen, welk zij hunnen dapperflen helden leevenslang fchonken. De weetenfchappen en fraaije kunfien kwamen, :n deeze eeuwen, onder de Italidanen wel n een zeer merkbaar verval; doch daartoe hadden zij zelve, lang vóór hunne onderwerping aan de Duitfckers, het hunne toe3;ebragt. Deeze leerden zelfs de Volkstaal ier Italidanen, de Romeinfcke of Latijnfche naamlijk. Veele duizenden deezer vreemdelingen hadden zich, reeds lang te vóóren, in Italië gevestigd, en zich ten deele in  Algemeens Gefchiedenis der Italidanen. j- Romeinfchen krijgsdienst begeeven. Daar de gemelde taal reeds veel van haare zuiverheid en kieschheid verboren had, gaf zulks nog te meer aanleiding tot grooter verbastering, vooral nadat de Duitfckers Italië veroverd hadden. Zij behielden wel de oorfpronglijk Latijnfche woorden; doch verminkten dezelven, en gaven 'er zulke ongewoone beteekenisfen, als gebrekkige uitgangen aan. Dus werd, reeds omtrent het einde der vijfde eeuw, de grond der Italiaanfche taal gelegd. Zij ontftond, gelijk andere nieuwere taaien der Europceërs, uit het verbasterd Latijn. Intusfchen is, echter, geene deezer onta'arte dogters, gelijk men ze noemen kan, van haare eerwaardige oude moeder, de Ro± meinfche taal, zoo min afgeweeken, als de Italiaanfche. Zij heeft ongemeen veele Latijnfche woorden, Hechts met weinig verandering in verbuiging en uitgang, behouden, en zelfs haare unfpraak is, min of meer, gelijk gebleeven aan de Latijnfche. Echter zijn ook Duitjche woorden, woordvoegingen en andere bijzonderheden der Duitfcke, ta.s.1 in dezelve overgenomen. Zeer gemaklijk herkent men in de Italiaanfche woorden Banda, Bruno, Piazza, Giardino, Spada en zoo veele anderen, de Duitfcke Band, Braun, Platz, Garten, Spat ken. Voor het overige is de verfijning der Italiaanfche taal flechts langzaam gevolgd. In den beginne was de afwijking van de Latijnfche eaal nog niet zeer merkbaar; men noemde die het Ro-. A 4 meinsch-  II. Gefchie denis der Italiaanen van Kare den Giior ten tot d Normannen en Giiegoluus VII. S II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. meinsch-boersch: en, tot de negende eeuws was het Latijn onder de Italidanen nog verflaanbaar en gebruiklijk. Doch, van dien tijd af, is hetzelve, door den Duitfchen, en vooral Frankijcherty tongval, veel meer verbasterd. V. Dus beheerschten de Franken, federt " de negende eeuw, het grootfte, doch de Griekfche Romeinen uit Conjlantinopolen een .veel kleiner gedeelte van Italië. Nevens • deeze beiden begonnen zich nog twee andere e mogendheden te verheffen: de Vcnetïèrs in het boven-, en de Romeinfche bifchopen in het midden-gedeelte van Italië. Doch de eerften, als een jong Gemeenebest, ftonden nog onder befcherming der Griekfche keizers ; en de laatfien bezaten wel reeds eene ftreek lands bij de Adrïdtifche zee, hun dooide Frankifche koningen gefchonken ; doch bleeven , echter , nog derzelver onderdaanen. Nu onderging, van het begin der negende tot omtrent het einde der elfde eeuw, de toeftand van Italië fteeds nieuwe en gewigtige veranderingen. De magt der Franken begon in hetzelve, onder de opvolgers van Karel, oen grooten, te wankelen. Nog voor het einde der negende eeuw, bezaten zij niet meer het koningrijk Italië, dat zich van de Alpen tot den fiber uitftrekte , noch het Romeinfche keizerrijk. Daarentegen fteeg het aanzien der Romeinfche bifchopen, of paufen tehooger, en de Italiaanfche grooten, gelijk de hertogen van Spoleto en Friaitl, deourk- graa-  Algemeens Gefchiedenis der Italidanen. 9 graaven van Toskana, en meer anderen, dongen reeds naar den ledigen troon, dien zij niet zelden bemagtigden, tot omtrent het midden der tiende eeuw. De Italidanen in het algemeen gewenden zich thands aan de krijgstucht der Noordfche Volken, en voerden zelfs te dikwijls tegen elkander de wapenen. Ook de geleerdheid onder hen ontving in deezen tijd van de vreemdelingen een nieuw leeven. Hunne taal begon zich nu van de Latijnfche zoo verre te verwijderen, dat deeze voor het gros des Volks onverftaanbaar werd. Een belangrijke koophandel werd bijna alleen door de Veneliërs gedreeven, die reeds geheel onafhanglijk waren. VI. In deezen toeftand bevonden zich de Italidanen omtrent het • midden der tiende eeuw, nu eens van hunne grooten, dan weder van'vreemde vorften geregeerd, en in partijen verdeeld , toen de Duitfckers, door hunnen koning Otto aangevoerd, het Italiaanfche Rijk en de keizerlijke waardigheid weder met hun Rijk , en wel voor altijd, verëenigden. Daardoor werden de vóórige wanorde en binnenlandfche oorlogen , door de geestlij ke en wereldfche grooten in Italië .veroorzaakt, voor eenigen tijd gedempt. Doch de Italidanen konden het met elkander niet ééns worden, wien van hunne eigene vorsten zij zouden gehoorzaamen, en wilden zich niet gaarne aan vreemde onderwerpen. Daarüit reezen nieuwe onlusten: en, fchoon de Duitfcke koningen hunne heerfchappij over het grootA 5 fte Vervolg ier veranderingenn Italië, n dit tweede tijdvak.  lo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. fte gedeelte van Italië bleeven handhaaven, door dikwijls met een leger derwaards te trekken; konden zij, echter, niet verhinderen, dat , nog vóór het midden der elfde eeuw, de ftaaten en aanzienlijkfte freden van Italië zich tot een Gemeenebest poogden te verheffen. De markgraaven van Sufa en Ivrea bezaten een groot gedeelte van boven-Italië. Toskana werd door den markgraaf deezes Lands vrij onafhanglijk geregeerd. Verfcheidene aartsbifchopen oefenden over die van hun aartsbisdom en meer nabuurige lieden de hoogde magt. Genua en Pifa kwamen, door hunne uitgebreide fcheepvaart, het aanzien der Venetiërs nabij. Milaan en andere groote Heden in Lombardije dreeven reeds dikwijls eenen koophandel, onafhanglijk van de bevelen der keizers en hunner ftadhouderen. Doch, na het midden der gemelde eeuw, gelukte het eenen hoop Nor mannen, zich eerst van beneden- Italië meefter te maaken, aldaar de hertogdommen Jpulië en Calabrië te ftichten, en weldra ook Sicilië te veroveren. Omtrent gelijktijdig keerden de Romeinfche paufen den natuurlijken ftaat der zaaken zoo geweldiglijk om, dat zij, tot dusverre onderdaanen der Duitfthe koningen en keizers, zich tot meesters en rechters over dezelven verhieven, niettegenftaande Rome nog den keizeren, of fomtijds eenen magtigen grooten in de nabuurfchap, onderworpen bleef. De dappere hertog der Normannen, Robert Guiscard , de paus  ■ 'Algemee/ie Gefchiedenis der- halidctnen. 11 paus Gregorius vil, fïichter der volkomene pauslijke magt, en de rijke markgraavin van Toskana, Mathildis , welke den paufen alle haare Landen zocht toetevoegen , maaken het einde van dit tijdvak zeer merkwaar^ dig. Doch in het algemeen leefden de Italidanen nog in ftormachtige tijden van bijna onöphoudlijke oorlogen , en grootendeels in diepe onkunde. Zeker geleerde. Westfrank, Gerbert , die, omtrent het einde der tiende eeuw, den pauslijken ftoel, onder den naam van Sijlvester den tweeden, 'beklom , werd naderhand, om zijne natuur- en wiskundige bekwaamheden, door veelen in dit Land voor een toveraar gehouden. VII. In het derde tijdvak hunner gefchiedenis , welk zich van de twaalfde tot het einde der vijftiende eeuw uitftrekt, ondergingen de Italidanen, allengskens, voordeeliger veranderingen. Echter konde, niet dan na veele oorlogen en ongelukkige twisten, flechts een deel der Italidanen de lang bedoelde ona'fhanglijkheid van vreemde vorften verkrijgen. In de twaalfde en eerlle helft der dertiende eeuw lieten de Duitfche koningen en keizers niets onbeproefd, om hunne rechten op Italië, en inzonderheid op Rome, met nadruk te doen gelden. Somtijds flaagden zij daarin gelukkig. Doch fteeds bézig met hunne belangen in Duitschland, en daarenboven afgemat door herhaalde moeijelijke oorlogen, welken zij in Italië voeren moesten, en door den magtigen tegenftand van Ilï. Van Gbegohiüs vu tot de herftellingderiveetenfchappenen kuuften in de vijftiendeeeuw.  Veranderingen in i* II hoófdü. Nieuwe Gefchieden. ixboek. van zoo veele bondgenooten in dit Land;, behielden zij, eindelijk, in. hetzelve flechts een gering overblijffel hunner vóórige magt. De paufen, die daarin den grootften rol fpeel-^ den, ontrukten, omtrent het einde der twaalfde eeuw , Rome en de omliggende gewesten geheel aan de keizers. Derzelver bondgenooten , de Normanfche hertogen in beneden- Italië, ftichteden, omtrent bet midden, der gemelde eeuw, het koningrijk Napels, of ,der beide Siciliën ; en, fchoon hetzelve niet lang daarna den keizeren in handen viel, kwam het, echter, weldra weder onder de heérfchappij van andere vreemde vorstenMet deeze tegen (binders der keizeren in Italië vercenigden zich de grootfte fteden van Lombardije, gelijk Milaan, Pavia, Cremona, Panna, Piacenza, ofPlacenza, en meerandere, welke alle naar een Gemecnebestgezind beftuur overhelden. Zij flooten onderling een verbond tegen den keizer , en bevochten indedaad reeds, omtrent het einde der twaalfde eeuw, eene bijna volkomene onafhanglijkheid van denzelven. Genua en Pi/a verzekerden zich van dezelve nog -meer door de rijkdommen, welken zij, bij gelegenheid der kruistogten, en in het algemeen door hunnen voordeeligen handel en zeevaart, verkreegen. Doch alle Gemeenebestcn van deezen tijd overtrof Venetië in magt en vastheid. VIII. Deeze toeiland der Italidanen omtrent het begin der dertiende eeuw bleef, ech-  Algemeens Gefchiedenis der Italidanen. 13 echter , niet duurzaam. De grootfïe fledeh van Lombardije behielden wel eenigen tijd haare vrijheid; doch geraakten onderling in twist, beoorloogden elkander, gaven zelve voedfel aan haare onrust, en dus aan eenige nabuurige en magtige grooten , ja zelfs aan verfcheiden haarer onderneemende inwooners gelegenheid , om zich tot haare meesters te verheffen. Schoon de keizers, na het midden der gemelde eeuw, in Italië weinig aanziens meer hadden, drong men, echter, nog dikwijls op hunne befcherming aan. Zij behielden, naamlijk, nog zekere rechten in Italië, en het grootfïe deel deezes Lands was, nog lang daarna, in de beide partijen, de Gibellijnfche en Wclfifche , dat is, de keizerlijke en pauslijke, verdeeld, welke, bij afwisfeling, de overhand hadden. Nu eens ftonden de paufen, dan weder de koningen van Napels op het punt, om de opperheerfchappij over Italü te bekomen. In de veertiende eeuw kwam dit Land, ten aanzien van deszelfs burgerlijken toeftand, in een zeer zigtbaar verval. Toen gevoelde men daar de ellenden van aanhoudende burgeroorlogen allerjammerlijksr. Veele fteden vervielen onder de heerfchappij van magtiger edelen, of krijgslieden, die, op hunne beurt, weder uit derzelver bezit door anderen werden verdreeven. Talrijke benden afgedankte foldaaten en andere lédiglopers zworven rond, plunderden fteden en dorpen, begaven zich nu eens bij deezen, dan weder bij eenen anderen grooten, voor eenige maan¬ den burgerlijkentoeftand van Italië federc de dertiende eeuw.  i4 II hoofdd. Nieuwe Gejckieden. jat boek. maanden in krijgsdienst, en lieten zich hunne gepleegde geweidenaarijen duur betaalen. Thands werden ook de zeden der Italidanen fteeds Hechter. Welëer had men onder hen nimmer zulke voorbeelden der buitenfpooriglte weelde, wreedheid en verraaderijen gezien. Broeders en andere naauwe bloedverwanten beoorloogden , of bragten elkander door geheima middelen om het leeven. Deeze zoo rampzalige verwarring ontflond voörnaamlijk , omdat wetten, rechten, vrijheden en overheden in een groot gedeelte van Italië hun aanzien verlooren hadden , en alles met geweld volbragt werd, wat woedende hartstogten eischten; terwijl, van den anderen kant, de .zeer hoog gefteegene pracht, wellust en verkwisting veelen noodzaakten, om zich door de fnoodfte middelen eenigermaate (taande te houden. In deeze foort van ftorm, welke Italië trof, bleeven, echter, eenige Landen en Staaten van hetzelve wélvaar.cn. De Venetiërs bragten hunne Staatsgefleltenis volkomen tot Hand, en wisten die naderhand fleeds te handhaaven. In zeemagt, koophandel en rijkdom wedijverden met hun de Genuëezen. Doch de Pizaners , en andere, inzonderheid door den zeehandel bloeijend gewordene, fteden waren, in vergelijking met deeze beide Volken, nog verre ten achteren. De Florentijners verkreegen nu ook eenen uitgebreiden en voordeeligen handel. Sedert de twaalfde eeuw, was reeds niet Hechts de zijdeteelt in Italië aanzienlijk geworden ,: en werden van daar  'Algemeens Gefchiedenis der Italidanen. 15 e agtste zich , door .zijne uitneemende fchranderheid en veelvuldige vreedesbemiddelingen, zeer geacht te maaken. Hij vergrootte zijn Land met Pismont en andere landerijen. Keizer Siegmund verhief hem tot hertog van Savoije; hij heerschte van het Geneeffche meir tot de Middelandjche zee; doch, eindelijk, werd hij aller zijner wereldfche grootheid moede, B 3 leg- Hertogdom Milaan.J. I39S- Hertogdom Savoije. J- 1416.  Het ge flachtder Medicis beheerser. Florence. Paufen. Napels, Venetië en Genua. 22 IIhoofdd. Nieuwe Gefchiedcn. ix boek, legde de regeering neder, en begaf zich naar een landgoed aan de gemelde zee, waar hij zijnen overigen leeftijd in rust en genoegen wilde doorbrengen. Eenigen tijd daarna noodzaakte men hem wel eenen anderen troon te beklimmen, door hem tot paus te verkiezen ; doch weldra keerde hij naar zij• ne voorige wijkplaats weder. — Te Florenze. in deezen vrijen Staat, verhief zich, eensgetlijks, omtrent het midden der vijftiende eeuw, het burgerlijke gedacht der Medicis door deszelfs rijkdommen, en nog meer door deszelfs fchranderheid, zoo hoog , dat het de hcerfchappij over deeze ftad in handen kreeg, en drie eeuwen lang behield. Thands waren ook de paufen naar Rome teruggekeerd. Nadat zij, omtrent vijftig jaaren, onderling getwist, en (leeds twee, eindelijk zelfs drie paufen el-, kander de regeering betwist hadden, begonnen zij, omtrent het midden der vijftiende eeuw, op nieuw hun aanzien, als wereldfche vorilen, aldaar te handhaaven. Zij breidden hun gebied, dat eenig nadeel geleeden had, uit; herdelden in hetzelve de rust; (lichteden vreede tusfehen de Italiaanfche vorltcn of Staaten, en veroorzaakten onder hen zeker foort van evenwigt; zoo dat de meerdere magt van den een' den anderen geen nadeel kon toebrengen. — Het koningrijk Napels en Sicilië verviel nu aan het Spaanfche huis Arragon. — Venetië had nog (leeds de grootile 'en rijkfte zeemagt van Italië, bezat voortrcilijke eilanden, doch maakte ook op  rAlgemeene Gefchiedenis der Italidanen. 23 op hec vaste land van Italië daaglijks meer veroveringen. — Schoon minder magtig , doch ter zee Venetië naastbijkomende. handhaafde zich, echter, Genua nu eens onder de heerfchappij der koningen van Frankrijk, of der hertogen van Milaan, dan weder in het iïaan naar de onafhanglijkheid. — Het buitenlandsch gezag was óf geheel in Italië vernietigd, óf flechts gering en kortftondig. Sedert het jaar 1400 kwamen daar de binnenlandfche löldaaten weder in gebruik, begon de oude dapperheid der Italidanen , als ware het, weder te ontwaaken,. en kree. gen zij te meer beroemde veldheeren. Ech< ter beftond dè Italiaanfche krijgsmagt grootendeels nog flechts uit zwaar gewapende ruiterij, van welke, daar het gefchut teger dezelve eerst laat werd aangevoerd, in eener geheelen veldflag flechts eenige weinige mannen fneuvelden. XII. Doch 't geen de Italidanen, in d( vijftiende eeuw, boven alle de overige laa tere Volken van Europa den voorrang gaf was de herftelling der waare geleerdheid er aller fraaije kunsten in hun Land. Het gelukkig begin, dat zij daarvan in de vóórige eeuw gemaakt hadden, klom thands tot eene aanmerklijke hoogte. Want daar, zich, om trent deezen tijd, veele geleerde Grieken ui hun Vaderland naar Italië begaven , en d< voortreflijkfte gefchriften hunner oude en bc roemde voorvaders derwaards mede voerden welken zij vertaalden, verklaarden, en leerdet B 4 na : Geleerd t heid en kunften 1 herleei'en 1 in Italië. t  L. Vali.a. St.in'tjaar 1457- 24 II hoofdd. Nieuwe Gëfchieden. ix boek. navolgen; en daar zij over het geheel den zuiveren fmaak der oude Grieken en Romeinen in letteroefeningen, onderwijzen en fchrijven weder opwekten: vonden zij weldra veele leerlingen, die derzelver voetftappen volgden. Eenige aanzienlijken, onder welken koningen van Napels, paufen en leden van het gedacht der Medicis waren, namen deeze geleerde vluchtelingen niet flechts minzaam en milddaadig onder hunne befcherming ; maar onderfteunden ook, op alle mooglijke wijzen, de weder ontluikende betere geleerdheid. Zij moedigden de Italidanen door belooningen tot dezelve aan , lieten de fraaifte werken der ouden vertaaien , en maakten verzamelingen van boeken , oudheden en kunstwerken. Gelukkiglijk werden de Italidanen, in de laatfie dertig jaaren deezer eeuw, ook met de nieuwlings uitgevondene drukkunst bekend. Zij zeiven hadden nu reeds eenige fchrandere geleerden, wier werken gepaste voorwerpen deezer kunst werden, en die inzonderheid in daat waren, om de voorbeelden, welken de oude Grieken en Romeinen in alle weetenfchappen en kunsten hadden nagelaten, óf ten besten gebruike in het licht te geven , óf wél natevolgen. Dus maakte zich bijna bozen alle zijne Landgenooten de Romein Laurens Valla beroemd, door uitgeleezene weetenfehap, juistheid van oordeel, vrijmoedigheid in het beftrijden van dwaalingen en abelen, welke een ieder niet flechts geloofde, maar zelfs heilig achtte, met de aangenaam-  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 25 naamde welfprekendheid te paaren. De geleerde taaien der oudheid, met all' het fchatbaare, wat in dezelve werd voorgedragen, de wijsbegeerte , gefchiedkunde , zelfs eenigermaate de Godgeleerdheid, ontvingen van hem licht en leevea. Andere Italidanen, gelijk Franciscus Poggius , ^Eneas Sijlvius , Marsinus Ficinus , en meer dergelijken, traden hem in deeze verdienden vrij wél op zijde, fchoon het hun in 't algemeen nog aan eene genoegzaame maat van geleerde vrijheid ontbrak. XIII. Toen dus de Italidanen de taal, gefchriften en weetenfchappen der oude Grieken en Romeinen in de wél verdiende eer herdelden, was het niet dan natuurlijk, dat men ook op, hunne heerlijke kunstwerken, waarvan dit Land zoo vol was, aandachtiger werd. ' De befchouwing van derzeiver fraaiheden, eene gelukkige navolging der natuur zelve, de vindingrijke en koene geest van eenige Italidanen: dit alles, met de beste proeven, reeds in vroeger tijden genomen, verëenigd, verhief die edele kunÜen, welke van de teekenkunst afhangen, gelijk de fchilder-, bouw-, en inzonderheid de beeldhouwkunst, tot een' ongewoonen glans. Donatello was een der eerde groote beeldhouwers van laateren tijd. De Florentijn Leonard da Vinci was een' zoo voortreflijk fchilder gebooren, dat hij in zijne kunst bijna alles aan zich alleen te danken had, en de kundenaar, van wien hij B 5 de- ra. da Vw ci St. in *t jaar 1520.  26 II höofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek." MlCHAEL Akgelo St.in 't jaar 15Ó . dezelve leeren wilde, het pinfeel niet meer tot zeker fchilderlïuk wilde gebruiken, omdat zijn leerling reeds een gedeelte van hetzelve beter, dan hij zelf, gefchilderd had. Hij werkte zeer langzaam, daar hij naar de hoogst mooglijke volmaaktheid itreefde, en was tevens een bekwaam bouwmeefter. Gelijktijdig met hem, omtrent het einde der vijftiende eeuw, verwonderde men zich over een' anderen Florentijner Michael Angelo Buorarota, in alle de drie zoo even gemelde kunften, doch voornaamlijk in de beeldhouwkunst, in welke hij zijne meefterftukken door de juistfte teekening en verhévenfte gedachten onderfcheidde. De kunstwerken der oude Grieken en Romeinen, welken men Antieken pleegt te noemen , had hij zoo naauwkenrig beoefend, en zoo ongemeen wél leeren uitdrukken, dat hij éénmaal een zijner ftandbeelden in een wijnberg te Rome liet begraven, in de hoop, dat men hetzelve voor een oud kunstftuk zou houden. Toen men het uitgroef, vonden alle kenners dit werk zoo fraai, dat zij 'er indedaad het gewenschte oordeel over velden. Doch met ©pzet had Michael Angelo den eenen arm van dit ftandbeeld afgebroken, en agtergehouden. Deezen vertoonde hij nu, en bewees dus, dat het zijn werk was; doch tevens beweerde hij met alle befcheidenheid, dat de edele eenvoudigheid en gelukkige kracht der ouden onnavolgbaar was. De Pieterskerk te Rome, de fraailte van het ge*  'Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. gebeele Christendom, is naar eene, van hen .oncworpene , fchets gebouwd. Sedert zijl twintigfte jaar reeds beroemd, bereikte hi een' ouderdom van negentig jaaren. Ni hadden de Italidanen reeds zoo veele goed' en zinrijke kunftenaars, dat andere Volkei van Europa, wilden zij fommige, naderhan zeer gemeen geworden, werken volvoeren hen tot zich moesten nodigen. Omtrer het einde der vijftiende eeuw, moest 'er t Parijs een lïeenen brug over de Seine g( legd worden ; doch niemand in gantsc Frankrijk durfde een hand aan dit wer flaan. Men ontbood dus den Italiaanfche, Franciskaaner munnik , Jocondo , naa Frankrijk , die, ter verbaazing der Fran fchen, zulk een brug bouwde. Zelfs be weeren de Italidanen, dat ook die kunst door welke alle andere kunstwerken vermee nigvuldigd, en in zekeren zin onverganglijl bewaard kunnen worden, de graveerkuns naamlijk, omtrent het midden der vijftiendi eeuw, door een' hunner Landgenooten, dei Florentijn Finiguerra , is uitgevonden Doch het is veel waarfchijnlijker, dat zi niet lang te vóóren, als een gevolg dei ontdekte boekdrukkunst, door het vruchtbaai nadenken van een' Duitfchcr ontdekt is. XIV. Met een' zoo bloeijenden toeftanc der weetenfchappen en kunften begint hei vierde of laatfte tijdvak der Italiaanfche gefchiedenis, welke zich van de zestiende eeuw tot omtrent onze tijden ukftrekt. In- de- t i J i 1 i •> t i c 2 r » t i i IV. Gefchiedenis der Icalidvien van de i s eeuivtot omtrent het einde  528 II hoofdd. Nieuwe Gejchieden. ix boek. der as> tiende. Kunften in de 16 eeuw. dedaad fcheencn de Italidanen, in den beginne van die tijdvak, nadat zij in de voordbrengfels van verftand en vernuft boven de overige Volken van Europa zoo veele vorderingen hadden gemaakt, dit voorrecht fteeds te behouden, en de geleerdfte en kunstrijkfte onder de nieuwere Natiën te zullen blijven. Wat de teeken-en beeldende kunften betreft: deeze hadden niet Hechts, geduurende de geheele zestiende eeuw, haaren hoofdzétel in Italië, maar fteegen ook nu eerst tot die volmaaktheid, in welke men ze nog heden kent en beoefent. Verfcheidene groote mannen baanden zich in deeze kunften eenen eigen weg. Deeze overtrof alle de overigen in dit, gene in dat gedeelte hunner kunst: en de verëeniging van zoo veele verfchillende roemrijke en bekoorlijke kunstvermogens vormde een geheel, dat "voor de kunsten gcenc wenfehen meer overig liet. De beeldhouw en bouwkunst, de kunst om beelden in fteen te fnijden, welke inzonderheid door de ouden zoo hoog gefchat werd, de toonkunst en het tooneel, verhieven zich thands alle, door den, voor waare fchoonheid en bevallige uitdrukking zoo gevoeligen, geest der Italidanen, tot eene aanmerklijke hoogte. Doch geene was hierin gelukkiger, dan de fchil-> derkunst. De meenigte van beroemde meesters in dezelve werd zoo groot; de bijzondere fmaak en manieren van eenigen der beroemdften onder hen werden door hunne leer-  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 29 leerlingen en navolgers met zoo veel ijvers voordgeplant, dat uit deeze verfcheidenheid de Italiaanfche 1'childerfchoolen ontdaan zijn: de Romeinfche, Florentijnfche , Lombar dijfche ^ Venetidanfche, en meer andere. De meefler, of het voorbeeld der Romeinfche fchilderfchool was Raphael, te Urbino gebooren. Zijne ontwerpen waren altijd grootfch en edel. Schoon hij de natuur en ouden meefterlijk navolgde, fchiep hij, echter, in zijn' eigen geest het beeld, welk zijne fchilderij zou vertoonen, waarin hij de krachtigfle uitdruk' king der gevoelens en hartstogten deed werken. Met hem bereikte de fchilderkunst haaren hoogften top. Zij had echter nog veele voortreflijkheden, in welke andere fchilden verre boven RAPHAël fchitterden. Niemanc voerde een zoo zachtlijk fmeltend pinfeel. wist zijnen fchilderftukken zulk eene betoverende bevalligheid, noch eene zoo natuur lijke overëenftemming van gantsch verfchil lende zaaken, gelijk van licht en fchaduw bijtezetten, als Correggio, de voornaamfte der Lombardijfche fchilders. En, echter. werd hij, op zijne beurt, in de ongemeene kunst der kleurmenging door Titiaan overtroffen. Deeze was het hoofd der Venetidanfche fchilders, leefde omtrent negen-er negentig jaaren, en werd door de vorster van zijnen tijd zoo hoog gefchat, dat kei zer Karel de vijfde, die hem éénmaal zaï werken, een pinfeel, welk op den gront was gevallen, voor hem opraapte. XV. On Raphael. St. in'tjaar Ï5 ïo. 1 Correc* gio. St. in 't jaar 1534- Titiaan. St.in 'tjaar 157Ö- i  3<3 II hoofdd. Nieuws Gefcfiierfen. ix ëoek. CORREG e:o gevoelt zijrx waarde ai; Schilder. \ ■ XV. Onmooglijk kunnen de kunstilukken van zulke groote meesters door de uitvoerigfte befchrijving zelve zoo hooglijk worden geroemd, als door het befchouwende oog des kenners of fcherpzigtigen liefhebbers der kunsten. Doch juist hierom , moet het u, mijne jonge leezers, aangenaam zijn te hooren, dat verfcheiden derzei ven in de fchilderij * verzamelingen van Duitfcke vorsten openlijk ten toon hangen. Dus vindt men, onder veele andere voortreflijke fchilderltukken van Italiaanfche kunftenaars , in de keurvorstlij kSaxifche beeld-gaanderij te Dresden den zoo beroemden Nacht van Correggio, dat meesterftuk van alle zijne werken, en een van die fchilderijen , welke nog bij uitneemendheid met algemeene verwondering worden befchouwd. Zij verheelt de geboorte van den Verlosfer der wereld , of de aanbidding der herders. De kunftenaar wilde de duisternis des nachts vertoonen , welk vóór hem nog niemand gewaagd had. Daarom doet hij van het kind Jesus, die zich in het midden der fchilderij op den fchoot van Maria bevindt , een zoo fterk licht uitbreken, dat hetzelve alle voorwerpen en perfoonen, die haar omringen, en anders, met fchaduwen bedekt, onzigtbaar zouden zijn, genoegzaam verlicht. De fraaije plaatfingen, de verhévenfte teekening, de fijnfïe pinfeeltrekken, en inzonderheid de onvergelijklijke verdeeling des lichts, maaken dit ftuk tot het éénigfte in zijn foort. — Deeze zelfde groote kun-  Algemeene Gefchiedenis der Italidanèti. 31 kunftenaar, die zonder leeraar, en zonder de oude gedenkceekens der kunst in Italië' beoefend te hebben, bijna alles aan zijne gaaven en zinrijke vlijt alleen te danken had, gevoelde éénmaal de ongemeene vatbaarheden van zijnen geest, op eene wijze, welke voor jongelingen en mannen, die hunne bekwaamheden beproeven willen, zeer leerrijk is. Hij had veel tot lof van den voortreflijken Raphael gehoord, en was daardoor nieuwsgierig geworden om een fchilderij van hem te zien. Eindelijk werd zijn verlangen voldaan. Hij befchouwde het ftuk met alle mooglijke opmerkzaamheid; erkende, dat men den kunftenaar niet te veel lofs had toegezwaaid; doch bevond, echter, dat hij zelf veel in hetzelve even goed, en het een en ander, misfchien, wel beter zou gefchilderd hebben. In deeze blijmoedige bewustheid riep hij uit: „ ik ben toch ook een fchilder I" Indedaad is de befcheidenheid eene deugd, welke zelfs bij de grootfte verdienften eene onbepaalde aanprijzing verdient. Altijd immers waagt men veel, wanneer men zich met de beroemdfte mannen wil vergelijken, of wei zich voorrechten boven dezelven toefchrijven. Inzonderheid is een ijdel vertrouwen op eigene vermogens voor de jeugd allerverderflijkst: zij is dikwijls ftout, ja zelfs vermetel in haar oordeel, en gelooft niet verre meer van de volmaaktheid af te zijn, wanneer zij naauwlijks iets meer dan de eerste be- gi«:  3£ II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. ïx boek. Wasdon dér geleerdheidonder de Jtaiiaanen in de 16 eeuw. ginfeien geleerd heeft. Doch, heeft men eerst de gantfche uitgeflrektheid, en tevens het edele en grootfche eener kunst of weetenfchap leeren overzien, haare moeijelijkheden leevendig gevoeld, haare beste hulpmiddelen met ijver gebruikt, de kracht van zijnen geest meermaalen beproefd, gebézigd, en met de gaaven van algemeen hooggefchatte mannen zoo zorgvuldig als onpartijdig vergeleeken, en kan men dan nog bij de befchouvving van een meesterftuk van verhand of uitvinding zeggen: zulk een werk zou ik ook kunnen maaken! dan eerst is het waarfchijnlijk, dat hij, die zoo fpreekt, meer dan midden maatig bekwaam is, daar hij uit de naauwkeurigfle zelfs kennis zulk een vertrouwen gefchept heeft. XVI. Dan het waren niet alleen de teekenende en vormende kunsten , welke in de zestiende eeuw onder de Italidanen tot zulk eene hoogte opiïeegen. Ook hunne taal werd door dichckunst en welfprekendheid nog meer verfijnd ; zelfs fommige weetenfchappen begonnen onder hen eene betere gedaante te verkrijgen. Paus Leo de tiende , en de vorften uit den huizen Medicis, waarüit hij afftamde, nevens andere paufen en Italiaanfche grooten , deeden zoo veel ter aanmoediging der geleerdheid, en inzonderheid der fraaije kunftën, dat de Italidanen te gelukkiger den zuiveren fmaak der Grieken en Romeinen, welke zich nu zeer verre onder hen uitgebreid had, konden blijven volgen. Ver-  COIfflEG-IO gevoelt, als Schilder, zijn eigen grootheid.   Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 33 Verfcheiden onder hen munteden te gelijk in de oud- Romeinfche en Italiaanfche welfprekendheid of dichtkunst uit; gelijk de kardinaal Bembus, de dichter Sannazarius, en meer anderen. Torquato Tasso fcnreei het fraaifte Italiaanfche heldendicht, onder den titel: het verloste Jerujalem. In hetzelve wist hij natuur en kunst zoo gelukkig te verëenigen, als de bekoorlijkite en ftaatigfte beelden, met de zachtlïe en verhévenfte plaatfen te doen afwisielen, ter bereiking van zijn hoofddoel , om , door de edelfte gewaarwordingen, den ijver voor de zaak des Christendom te ontvonken. En, echter hoe verre deeze Godsdienst het Heidendom ook overtreffe, en hoe gelukkig Tasso de ouden ook navolgde, kon hij, als dichter, den /Eneas van Virgilius met evenaaren. Een ander Italiaan , An- dkeas Alciatus, was de eerfte in zijn vaderland, die de geleerde en naauwkeunge bearbeiding der rechtsgeleerdheid, welke mer federt zoo veele eeuwen gemist had, herftelde. Door zijn voorbeeld bewees hij dat niemand in dit vak van geleerdheid, zonder eene geoefende kennis der geleerde taaien, gefchiedenis en wijsbegeerte, iets uitneemends kan uitrichten. Frans Guicciardini, die rechtsgeleerde, pleiter, gezant, bevelhebber over fteden, Landen en krijsvolk na elkander was geweest, wijdde zich, eindelijk, in ftille eenzaamheid, geheel aan de gefchiedkunde, en werd in deIV Deel. C **; 1 T. Tasso. St.in'cjaar 1595. ALCtATUÏ. St.in'cjaar 1550. Guicciardim. St.in 't jaar.  Waarom dezelve niet nog inecr vorderingenonder hen gemaakt heeft. 1 t I ! i 1 j 34 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. zelve de voortreflijkfte fchrijver, dien het nieuwere Italië gehad heeft. Zijne vrijmoedige waarheidliefde , menfehenkennis , Staaten juiste oordeelkunde , worden in de gefchiedenis van zijnen tijd* door hem befchreeven, nog fteeds hooggefchat. ——— Zelfs fcheen thands de Godgeleerdheid door de Italidanen waardiger en algemeen nuttiger behandeld te worden, waarvan inzonderheid de kardinaal Sadoletus een roemrijk begin maakte. XVII. Doch hier bleeven de Italidanen, in het midden hunner groote vorderingen int bijna alle weetenfehappen en kunsten, ftilftaan, zonder vervolgends ocit weder eenige vorderingen, althands niet van eenig belang , te maaken. Behalven hunne bijzondere voordeden , welke hun reeds, federt eenigen :ijd, tot den bloeijenden wasdom der geeerdheid bevorderlijk waren , werd .hun , in iet begin der zestiende eeuw, een nieuw aangeboden, welk belangrijker was, en vruchtjaarer worden kon , dan alle de vóórigen. Er was toen in Duitschland een nieuw licht >pgegaan, welk het eerst de begrippen der Christenen omtrent hunnen Godsdienst verichtte; de onkunde en het bijgeloof in denselven, als duisternis en nevel, verftrooide; :n tevens gezwind in het Rijk der weetenèhappen doordrong, en alle geleerde werkzaamheden buitengemeen bezielde. Want dit >as ontltaane licht — gij bemerkt wel, mijne ange vrienden! dat hier de hervorming, of ver-  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 35 verbetering van Godsdienst en kerk, bedoeld wordt; — voerde tevens die vrijheid van denken, leeren en fchrijven in, welke den Italidanen nog grootendeels ontbrak. Zeer veelen onder hen poogden, als ware het, zich door de ftraalen deezes, allerwegen verlpreiden, lichts te verwarmen, dat is, niet flechts van den Godsdienst eene beproefde en nuttige kennis te verkrijgen, maar dien ook, gelijk alle andere weetenfchappen , vrijelijk te onderzoeken. Doch de paufen , en, van hun afhangende, geestlijken geloofden te recht, dat zulks voor hunne heerfchappij - over de Christenen nadeelige gevolgen zou hebben. Zij onderdrukten dus de vrijheid van verftand en geweeten, welke zich in duizenden verhief, door alle mooglijke middelen. Voortreflijke mannen, die zich van haar begonnen te bedienen, werden , op hun bevel , ten dood gebragt, gelijk onder anderen de geleerde en fchrandere wijsgeer, dichter en redenaar Aonius Paleaiuus. Dus konden de Italidanen onmooglijk de voorrechten, tot de zestiende eeuw door hen boven andere Volken van, Europa in weetenfchappen en kunften bezeten, langer behouden. In eenigen derzelven maakten zij, tot in laatere tijden, nog wel gelukkige vorderingen; doch in de Godgeleerdheid, wijsbegeerte en gefchiedkunde, waarin gebrek aan vrijheid van geest niet flechts meest zichtbaar is, maar ook de nadeeligfte gevolgen baart, zijn de C « Ita-  Haare loc gevallen onder de Jiai'üinen in de r;de teuw. Sarpj. St. in't jaar 1623. 1 1 1 I J ♦ " 1 G&tumu ] St.in 'tjaar ] j042. j 5 1 2 I t { r z ■d 35 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. Italidanen niet veel verder gekomen , dan zij reeds waren Jn hec midden der zestiende eeuw. XVIII. In het begin der zeventiende eeuw waagde het, wel is waar, een man van hec fchranderde doorzicht en een' zeldzaamen moed, de l/enetiiianfche inunnik, Paui.us Sarpi, de rechten der volden en overheden in kerkelijke zaaken , door zijne raad Hagen en gefchriften, onder zijne geloofsgenooten te herdellen, en in het algemeen in Italië liet vrijer onderzoek van Godsdienftige zaaken jantemoedigen. Zijn edele ijver bleef niet jonder heilzaame gevolgen ; doch flechts in :en klein gedeelte van Italië', en kostede hem rijt» het leeven. Na hem heeft geen Ita'idan aan eene zoo koene en algemeen nutige onderneeming met eenig geluk de hand geleend. Een ander groot man, die omtrent net hem gelijktijdig leefde, Galil/eus Gali-jEI, tc P/fa gebooren, werd zelfs van on:undige, doch magtige, Italiaanfche geestijken vervolgd: geenszins uit hoofde van anvallen op hen, of den Godsdienst, welken ij voorfchreeven; maar omdat bij de nauur- en fterrenkunde beter verdond dan ij. Deeze en andere, daarmede verbondee, weetenfchappen , heeft hij met zulke lelangrijke ontdekkingen verrijkt, dat zij zoner dezelve nimmer haare tegenwoordige vollaaktheid hadden kunnen verkrijgen. De waarte- en fnelkracht der lucht zijn het eerst oor Gaul/ei buiten twijfel gedeld. Volgends  'Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 37 gends deeze kundigheden en ondervindingen, vervaardigde hij dus den Thermometer , of dat weerglas, welk de afwisfelingen van koude en warmte in de lucht, naar derzei ver graaden, naauwkeurig aanwijst. Het Telescoop, of liever, dat vérglas, of die vérrekijker , waardoor de hemelfche ligchaamen als nader bij het oog gebragt, en dus veel naauwkeuriger befpied kunnen worden; alsmede het Microscoop, of dat vergrootglas, door welks hulp men de kleinfte, zelfs voor het bloote oog onzigtbaare, ligchaamen, of wel derzei ver deeltjes, duidlijk heeft leeren zien, en dus, in zekeren zin, eene nieuwe wereld ontdekt: ook deeze beide zijn zijne uitvindingen. Voords was hij een der eerilen, die de zonnevlekken opmerkte, en zoo over de andere vaste als over* de Haart- Herren veel nieuws ten voorfchijn bragt. Toen hij dus den waaren loop der hemelfche ligchaamen, welken Copernicus ééne eeuw te vóóren, geleerd had, geüjk wij in het derde deel deezer gefchiedenis reeds verhaald hebben (*), verdeedigde, en nog meer sfcevestigde; werd hij, nog in zijn zeventigfte jaar, van het kettergerecht te Rome gevangen gezet. De kardinaalen, die in hetzelve zitting hadden, reekenden hem de leer, dat zièii de zon onbeweeglijk in het middenpunt A'un ons zonneltelfel bevindt, en de aarde zich rondom haar beweegt, (*) BladzJ 431. C n vordc, als ïatuur-  $8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. v n n n z e \ \ i < i ... i i < ! i ! Toeftand derkunften in de zelfde eeuw. i reegt, als eene grove dwaaling toe, welke iet de Heilige Schriftuur ftrijdig was. Om iet als een ketter geftraft te worden, loest Galiljei, op zijne knieën, voor deee zijne rechters de gemelde leer afzweren n herroepen, fchoon verfcheidene geleerden an haare juistheid overtuigd waren. Gewisjk kon hem geen menschlijk vermogen toodzaaken, om dezelve ook heimlijk in :ijn eigen verltand voor dwaaling te hou- x len; doch deste jammerlijker is elke daad ran geweld tegen het verftand van eenen 'deerden. — lntusfchen liet men toch, alengskens, in Italië aan pas ontdekte nauurkundige waarheden eenen vrijen loop, :n paste haar nuttig toe. Toricelli , een eerling vanGAUL/Ei, vond den Barometer uit, >f dat weerglas, waarmede men de zwaarte der lucht kan meten. Een geleerd genootschap te Florence verëenigde zich om na:uurkundige proeven te doen, en verfpreidde iaardoor over deeze weetenfchappen nog neer lichts. Malpighi en Borelli bragten, door hunne gewigtige ontdekkingen in de geneeskunde, haar tot een' hoogeren graad /an duidelijkheid. XIX. Andere geleerde genootfchappen üroegen gemeenfchapiijk zorg voor de zuiverheid en fierlijkheid der Italiaanfche taal, voor den bloei haarer welfprekendheid en iichtkuns:. Ook in deeze eeuw hadden de Ttalidanen hunne aangenaame dichters, geijk onder anderen Tasso , die het fchert- fen*  GAUUBtTS -word,{ils Natuiuieinier,orn zijji gevoelens vervolgd..   Algmeene, Gefchiedenis der Italidanen. 39 fende heldendicht in aanzien bragt, alsmede Guarini. Hunne wel zwakke, doch ongemeen welluidende, indedaad voor de toonkunst gefchikte, taal, welke in het algemeen op het tooneel reeds zeer - behaagde, fcheen door de uitvinding der Opera, of van het zangfpel, omtrent het begin der vóórige eeuw, nog bekoorlijker te worden. In dit grootfïe en aandoenlijkfle van alle fchouwfpelen, gelijk hetzelve in zekeren zin genoemd kan worden, werden dicht-, toon-, fchilder-, en bouwkunst met elkander vereenigd, en den aanfchouwer en toehoorder de verhévenfte en inneemendfte gevoelens, ingeboezemd , fchoon men alte dikwijls van hetzelve flechts een geheel onnatuurlijk en belagchelijk werk gemaakt heeft. Nog fteeds hield men Italië voor het vaderland en den zétel der toon-, fchilder-, bouw-en andere kunften. Guroo , Maratti , Solimene , Rosa en meer Italiaanfche fchilders, de ridder' Bernini , een voortreflijk beeldhouwer, en veele anderen hunner kunftenaars, werden nog algemeen hoog gefchat. Doch, omtrent het einde der zeventiende eeuw, moesten de Italidanen in alle kunften, misfchien de toonkunst alleen uitgezonderd , den Franfchen deels, den voorrang, deels, ten.minften, de meer algemeene toejuiching in Europa overlaten. Behalven 'c geen de laatften daartoe bijdroegen, waren de Italidanen zelve eenigzins fchuldig aan deeze vernedering. Veelen van hun begonnen op eenen 6 C 4 te  Gefchie. denis der Jtaliam- leerdheid in de ïijde eeuw. Mu RATOJU.St in 't jaar 1749, 40 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. te kunftigen, ontijdig vernuftigen, of ook wel zwellenden trant te fchrijven. Daardoor werd de zuivere en fijne fmaak in dichtkunst en welsprekendheid Zeldzaamer: en men kende den nieuweren Italiaan fchen gedichten, grootendecis Hechts in verbintenis met de vcortreflijke toonkunst van dit Volk, eenige waarde toe. Echter had dit Volk ook nog fteeds fchrijvers die, gelijk Bentivoglio, Dalia , en meer anderen, in gefchiedverhaalen, brieven en andere foorten van welfprekendheid , edele voorbeelden agterlieten. XX. In onze tegenwoordige eeuw vond men in verfcheidene gewesten van Italië mannen van fcherpzinnige ooi-deelkunde, die zich gelukkig bézig hielden, om den zuiveren fmaak te herftellen, of te bevestigen. Johannes Vjncentius Gravina, een fchrander rechtsgeleerde te Rome , was een derzelven. Hij leerde zijnen Landgenooten inzonderheid de waave grondregels der dichtkunst, door voorbeelden. Ecu' ander zeer geleerd en diepdenkend man, Lodewijk Antonius Muratori, te Mod.na, volgde niet alleen deszelfs voorflappen , en poogde de ItalidanTche welfprekendheid weder op den regten weg te leiden; maar prees ook de waare Christelijke gemaatigdheid en verdraagzaamheid in Godsdienitïge zuaken door zijne gefchriften aan. Doch juist door deezen laatften loflijken ijver verwekte hij zich veele vijanden. Want selfs in de agttiende eenw bleef het der halüianen beltcndig lot , dat hunne poogingen  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 41 gen, om met gepaste vrijheid over Godsdienst en kerkiijke zaaken te denken, leeren en fchrijven, óf geheel mislukten, óf derzei' ver onderneemers vervolgingen op den hals haalden. Dus waagde het wel Peter Giannone , een rechtsgeleerde te Napels, in eene zeer wel gefchrcevene gefchiedenis van zijn vaderland, de Italidanen op den oorfprong en den verbaazenden wasdom der geestlijke magt onder hen, dat is, hunner Godsdienftige leeraaren, die hunne gebiedende meesters zijn geworden; op derzelver onmeetlijke rijkdommen, zoo nutloos voor de burgermaatfehappij, en op de fchaadelijke gevolgen oplettende te maaken, welke het een en ander, zoo wel voor de Christenen in het algemeen, als inzonderheid voor de rechten der vorsten op kerkiijke zaaken, na zich fleepte. Doch zijn boek werd met verfoeijing verworpen; hij zelf kwam door hetzel* ve in lijfsgevaar, en ftierf, eindelijk, te Turin in de gevangenis. Intusfchen, echter, is, door de wijze gunst der vorsten, in de meefte Landen van boven - Italië, een aanmerklijk begin gemaakt met het vrijer beöordeelen zelfs van dergelijke belangrijke voorwerpen van onderzoek: en in onze dagen is deeze ijver ook in het midden- en benedendeel van Italië gelukkiglijk opgewekt. XXI. Voor het overige is de toeftand der geleerdheid en aller fraaije kunften onder de Italidanen, in deeze eeuw, ook wel C 5 niet GlANKO- fïE. Sc. int iaar 1748. Vervolg.  43 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. niet zoo volkomen geworden, als men van hunne vroegere vorderingen in dezelve had kunnen verwachten: en zulks hebbe men onder anderen ook hieraan toetefchrijven, omdat zij zich de groote voorbeelden der Griekfche en Romeinfche oudheid, in onderfcheidene vakken, niet meer zoo aanhoudend vlijtig en ukneemend gefchikt ten nutte maakten, als welëer. Doch nog fteeds handhaafden zij hunne plaats onder de voornaamlte Volken van Europa, die de fchoonfte vruchten van verftand en vernuft tot rijpheid brengen. De wijsgeerige beoefening der wetten heeft door hunnen Genovesi, Beccaria , en meer anderen , veel gewonnen. Zij hebben niet weinige geleerde kenners der Romeinfche en overige oudheid voordgebragt; gelijk, behalven de reeds genoemde Muratori , Maffei , Corsini , en meer anderen, waren. De natuur- en wiskunde zijn niet flechts met naauwkeurige aanmerkingen, maar ook met nuttige ontdekkingen, door hunnen graaf Marsigli, Vallisnieri, en andere geleerden, verrijkt. Hoe verdienstlijk zij zich ten aanzien der geneeskunde gemaakt hebben, kunnen de naamen van Joh. Maria Lancisi en Joh. Baptista Morgagni , den grootften arts, dien zij in de laatere tijden gehad hebben, getuigen. Van tijd tot tijd, hebben zich ook eenige voortreflijke redenaars onder hen vertoond. Hunnen ouden roem, in het zeer aandoenlijk verëenigen van dicht- en toonkunst  Algemeene Gefchiedenis dtr Itdlidanen. 43 knnst, hebben zij, door de bevalligfre nieuwere werken, verzekerd. De abt Metastasio , eigenlijk Trapasso , een Romein , doch keizerlijk dichter te Weenen, en tevens de grootfte onder de laatere dichters zijner Natie, verwierf zich daardoor ongerneenen lof. Karel Goldoni, een Venetidan van onzen tijd, heeft in zijne talrijke blijfpelen , welken hij verwonderenswaardig gemaklijk fchreef, de wereld en menfchen zoo natuurlijk, naauwkeurig en leerrijk gefchetst, dat hij in dit vak' der dichtkunst den fmaak der Italidanen verbeterde. Hunne toonkunftenaars, waaronder Pergolese een der voortreflijkften was, worden nog algemeen hooggefchat. Nog heden voorziet Italië de meeste hoven van Europa van de kunstrijkfte zangers. De onvergelijklijke, doch hoogst moeijelijke en kostbaare kunst, door de ouden de Mufivifche, doch door laateren, bij verbastering, de Mofaïfche genoemd, is door de Italidanen, vooral te Rome, in de tegenwoordige eeuw tot eene verbaazende volkomenheid gebragt. Deeze kunst, een foort van fchilderkunst, welke door het famenvoegen van kleine Hukken gefchilderd glas en gefchilderden Heen wordt geoefend, heeft tot hiertoe voornaamüjk gediend , om de heerlijke fchilderijen in de Pieterskerk te Rome op het naauwkeurigst natevolgen, en daardoor niet Hechts voor haaren ondergang te hoeden, maar ze tevens zoo frisch en leevendig daar  44 II hoofdd. Nieuwe GefeMeden. ix boek. Burgerlijke veraiilieringenvan Italië in de 16 de eeuw. daarteftellen, als zij weleer uit de handen der kunlïeiiaars kwamen. XXII. Zoo verre zijn de Italidanen, in de laatfte drie eeuwen , in allerleije kunften en weetenfchappen gevorderd. Doch in die tijdvak hebben ook hunne vorsten,.Staaten en Volken , veele afwisfelingen van anderen aart ondergaan. Reeds omtrent het einde der vijftiende eeuw, en nog meer in de eerfte helft der zestiende, werd dit Land door een reeks van oorlogen zeer verontrust , welken de Franfchen, om hunne aanfpraaken op het koningrijk Napels en het hertogdom Milaan te doen gelden, in hetzelve voerden. De Spanjaarden boden hun weêrftand, geheel Italië verdeelde zich in twee partijen, en de betwiste Landen bleeven, eindelijk, aan Spanje onderworpen. Een' anderen oorlog verwekte de ijverzucht van veele vorsten in en buiten Italië, tegen de bloeijende magt en rijkdommen der Venetiërs, die daardoor veel van hunne Italidanj'che bezittingen verloorcn. Onder deeze gunftige omftandigheden breidden de paufen hun wereldsch gebied uit; zij verkreegen het gewest Romagna, het vorftendom Urbino, en het bevel over Modena , Reggio, Parma en Placenza. Het was de gantsch krijgshafte paus, Juxius detweede, die, door geheime'Staatkunde en openlijk geweld , den tegenwoordigen Kerklijken Staat eerst op vaste gronden vestigde,. Zelfs ftond hij naar de heerfchappij ' . van  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 45 van geheel Italië, gelijk eenigen tijd te vóóren de Venetiërs. Doch weldra leeden de paufen, zijne naafle opvolgers, een deste zwaarer verlies ten aanzien van hun geestlij k of kerklijk gezag, daar verfcheidene Volken van Europa hen niet langer als opperhoofden der kerk wilde verè'eren. Schoon zij nog fteeds aanzienlijke wereldfche vorften bleeven, werd, echter, door de ongemeene vermindering hunner geestlijke onderdaanen en inkomften, ock hunne magt zeer verzwakt : en daarom volgden zij, van tijd tot tijd, meer listige, dan geweldige maatregelen. Hun hof werd bijna het middenpunt der fijnfte en verborgeniïe Staatkunde. Een van hun, Paulus de derde, verhief Parma en Placenza, ten gevalle van eenen vorst zijnes huizes Farnefe, tot hertogdommen. Het geflacht der Medicis handhaafde zich niet flechts in het oppergezag over Florence, en het daartoe behoorende gebied, maar verkreeg ook de hertoglijke, en weldra zelfs de groothertoglijke waardigheid. De Genuëezen vestigden thands, door de hulp van hunnen medeburger Doria, voor altijd hunne vrijheid. In hunne nabuurfchap werden de hertogen van Milaan eu markgraaven van Montferrat, wier Landen Spaanfche wingewesten werden, gantschlijk vernietigd; de hertogen van Savoije, integendeel, deste magtiger: en Karel Emajnuel onder hen maakte zich tevens meefter van het markgraaffchap Salluzzo, waardoor hij V 1528.  46 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. ix boek. Dergelijke veranderingen in de 17de eeuw. hij den Franfchen het indringen in Italië xnoeijelijk maakte. In deeze zestiende eeuw, toen de toeftand van dit Land zoo veelerleije veranderingen onderging, had hetzelve, langen tijd achtereen, ook veel te lijden van eene meenigte koene rooversbenden , of Bandieten, tot dat de tendvastige geest van paus Sixtus den vijfden haar begon uitteroeijen , en de algemeene veiligheid te herftellen. Emanuel Philhiert, hertog van Savoijen, wien zijne Landen hun aanzien, en zijne opvolgers hunne kracht hadden te danken, voerde het eerst een indedaad regelmaatig krijgswezen in Italië -in. Ook waren de voornaamfte krijgsbouwmeesters van deeze tijden, die belangrijke vestigen itichteden, Italidanen. Doch fchoon de zinrijke vlijt der Italidanen toen zeer fterk aanwies , en veele vreemdelingen van hun kwamen leeren, of onder hen beftendig woonen ; verminderde , echter, het getal der inwooners in hun vaderland. Want de nieuwe of toeneemende orde der munnikken, en de geestlijken in het algemeen, 'onttrokken fteeds meer nuttige leden aan de burgermaatfehappij, terwijl niet weinige Ita* lidanen, om Godgeleerde vervolgingen te ontwijken, naar elders heênvluchteden. XXIII. Ook in de zeventiende eeuw onderging de algemeene toetend van Italië gewiguge veranderingen. Weleer hadden de Spanjaarden onder alle vreemdelingen in dit Land het meeste gezag gevoerd. Thands be-  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 47 begonnen de Franfchen zich boven hen te verheffen; niet zelden maakten beiden Italië tot het tooneel hunner oorlogen, terwijl de vorsten aldaar, zoo veel mooglijk, het evenwigt tusfchen hen poogden te bewaaren. Inzonderheid beffeedden de hertogen van Savoije daartoe hunne vlijt. Daar de ligging hunner Landen aan de Alpifche gebergten hen meester maakte van den ingang van Italië aan de zijde van Frankrijk: was het in alle oorlogen , ja zelfs voor den toeftand van Italië in het algemeen, hoogst gewigtig, met welke vreemde vorsten deeze hertogen verbonden flooten. De groothertogen van Florence waren niet min zeer aanzienlijke vorsten. Thands gelukte het ook den paufen, zich niet flechts in het bezit hunner Landen te bevestigen, maar zelfs daarmede het hertogdom Urbino te verëenigen. Echter werden zij, als wereldfche vorsten , fleeds zwakker, omdat zij, uit zoo veelerleije geflachten affhimmende, meer voor hunne huizen öf kerken , dan voor hunne Landen en onderdaanen zorgden; doch bovenal omdat in het algemeen, deeze regeering van geestlijken ter handhaaving der tijdlijke belangen van Landen en Volken min gefchikt is. Ook de Fcnetiërs leeden wel in deeze eeuw een nieuw verlies ten aanzien van hun gezag^ op zee; doch, door hunne wijge Staatsinrichtingen , behielden zij: nog fleeds veel aanziens en inwendig vermogen.. "Onderling leefden de Volken van Italië thands vrij  Italiaan Jche Staats veranderingen in de 18de eeuw. 48 II hoof0d. Nieuwe Gefchieden. ix boek; vrij rustig; doch deeze eendragt was het gevolg van het aanhoudend gevaar voor den magtigen invloed der vreemdelingen.^ 'loc den krijgsdiensc der laatften leverden zij veele voortreflijke veldheercn, gelijk eenen Spixola voor de Spaanfche,en eenen MoNr tecuculi voor de keizerlijke krijgsheiren. Tot omtrent het einde der zeventiende eeuw dreeven de Italidanen nog eenen : zeer aanmerklijken en voordeeligen handel met andere Volken. Veelen hunner handwerken , zelfs de voortreflijke fchilderijen, en andere dergelijke kunstftukken, welken zij in grooten getale vervaardigden , dienden tevens , uit hoofde van de gretigheid, waardoor die van de vreemdelingen gekocht werden , om hen te verrijken. Doch, omtrent den gemelden tijd, verlooren de Italidanen een niet gering gedeelte van deezen voordeeligen handel. De kunstwerken, uitvindingen en modes der Franfchen werden ook onder hen zoo geliefd, dat zij hun veel gelds kosteden. Zelfs de onvergelijklijke fchat van fchilderijen , welke de Italidanen bezaten, deed hen, van tijd tot tijd, nieuwe uitgaven doen ten voordeele van vreemdelingen, die hun deeze meesterftukken, allerfraaist in koper gegraveerd en afgedrukt, verkochten. XXIV. In de tegenwoordige eeuw hebben 'de Italidanen nog fleeds de overmagt van vreemde Volken, voornaamlijk van de Duitfckers, Franfchen en Spanjaarden in hun vaderland ondervonden. Meer dan eenmaal heb-  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 49 hebben deeze Volken , om hunne aanfpraaken op zekere Landen van Italië te doen gelden, aldaar elkander beoorloogd, en zich dus in derzelver bezit bevestigd. De Spanjaarden heerfchen nog over Napels en Sicilië. Een Spaansch prins regeert de beide hertogdommen , Parma en Placeuza, na het uitlterven van den huize Farnefe, welk dezelven, bijna twee eeuwen bezeten had, en nadat deeze hertogdommen, voor een' korten tijd, onder Oostenrijkfche heerfchappij waren geweest. In zijne nabuurfchap, in boven- Italië, heeft het Oostenrijk Lotharingifche huis de hertogdommen Milaan en Mantua verkreegen. Die huis-is ook den thands uitgeftorven beroemden gedachte Medicis in de opperheerfchappij over het groothertogdom Toskana, of Florence, opgevolgd. Nog in de laatde jaaren hebben de Genuëezen, het hun toebehoorende, eiland Corfica aan de Franfchen afgedaan. Daar het gebied der inlandfche vorsten en Staaten van Italië dus van vreemde en magtiger regeeringen omringd is, hebben zij het fteeds moeijelijker gevonden, hunne magt te vergrooten, of zich tegen de vreemdelingen te verëenigen. In deeze eeuw, doch reeds vóór tagtig jaaren, heb • ben de paufen voor het laatst een leger te velde gebragt: een proef, welke hun gantsch niet wél gelukt is. Hunne Landen, behalven Rome, weinig -bevolkt, zelfs niet genoegzaam bebouwd, en tot eenen voordeeIV. Deel. D Ü« J. 1731. J. 1769'  Deherto- C'. n van Savoijtn v, orden koningen vnij Sardi' mi. 50 ïï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ö nöFK. ligen handel bijna in 't geheel niet gebezigd, vinden voornaamlijk hun voordeel flechts in den ongemeenen toevloed van vreemdelingen, naar hunne, met oudheden en kunstwerken zoo vervulde, hoofdilad. In de zoo genaamde heilige plaatfen van den Kerklijketi Staat, onder welke men inzonderheid het huis reekent, waarin de maagd Maria te Nazareth zou gewoond, en welk de engelen, vóór vijf eeuwen, naar Loreito zouden hebben overgevoerd, vindt men ontelbaare Godsdienflige vreemdelingen, die aldaar hun geld voor geestlijke weldaaden, welke zij gelooven te verkrijgen, achterlaaten. Beter hebben de Italiaanfche Gemeenebesten, gelijk Genua en Venetië, de vlijt hunner inwooners aangemoedigd en gebézigd. Zelfs geniet het kleine Gemeenebest van Lucca, door dit middel, en tevens door zijn wijs beftuur en de eensgezindheid zijner burgeren, niet alleen vrijheid en rust, maar ook eenen voordeeligen handel. XXV. Doeh van alle de Italiaanfche vorsten en ftaaten heeft niet één in de tegenwoordige eeuw zijn aanzien en magt merkbaarer vergroot, dan de hertogen van Samjen. Door hunne gewoone Staatkunde hebben zij zich van de oorlogen der vreemdelingen in Italië bediend, om, door afwisfelende verbintenisfen met dezelven, hun gebied uittebreiden. Dus hebben zij, eindedeüjk, het gantfche hertogdom Montferrat, en een aanmerklijk gedeelte van hec hertogdom  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 51 dom Milaan , alsmede in de Alpifche borgen een' vóórmuur van vestingen tegen de invallen der Franfchen, verkreegen. Het eiland Sardinië is hun tevens met den koninglijken titel, dien zij vervolgends naar hetzelve voerden, ten deel geworden. Doch nog niet te vreeden met zulk een aanwas van Landen en inkomften, hebben deeze vorften ook het voordeel , hun door hunne oude Landen, Piemont en Savoijen , geléverd, zeer weten te verhoogen. De eerfte koning van Sardinië, Victor Amadeus , die reeds twintig jaaren in de vóórige eeuw als hertog van Savoijen geregeerd had, was 200 fchrander en wijs, dat -hij de gewigtigfte Staatsbelangen , zonder den raad zijner Staatsdienaaren , • alléén waarnam. Hij vermeerderde zijne krijgsmagt en rijkdommen ongemeen , bevestigde het eerst met nadruk in zijn Land de algemeene veiligheid , en was in zijne noodzaaklijke uitgaaven zoo naauwkeurig met de waardij en prijzen van alles bekend,als maar zelden.veele peribonen van geringeren Hand pleegen te zijn. De oorlogen, waarin hij gewikkeld werd, noodzaakten hem ook tot de uicerfte fpaarzaamheid, welke , zeer ten onrechte, door veelen zijner onderdaanen voor gierigheid werd gehouden. Toen hij éénmaal met een foldaat, die op fchildwacht ftond, eenigen tijd gefproken, en van hem had vernomen, hoe lang hij gediend, en hoe veele wonden hij voor zijn vaderland bekomen had, zeide hij, eindelijk, niets meer, dan: „ Leef gelukkig!" D 2 Waarop In het Jaar 1720. VlCTÓft Amadeus I;  I Jaar 1730. EmaNUüI.. ja II hoofdd. Nieuwe Gvfchieden. ix bobk. Waarop de foldaat antwoordde : „ Leef gij „ ook gelukkig!" Nu keerde de koning , na eenige fchreden voorwaards gedaan te hebben, zich weder om , en zeide tegen den foldaat: „ Hebt gij mij dan in 't geheel niets „ te verzoeken ? " „ Wat zoude ik u verzoe„ ken, antwoordde de foldaat, gij geeft nooit „ iets aan iemand !" Hierop ging de koning, lagchende, heên, en zond den foldaat vijftig daalders. Den volgenden dag, toen hij den foldaat weder voorbijging, zeide hem deeze: „ Ik dank uwer majelleit voor de mij „ beweezene goedheid; doch thands verzoek „ ik u niets." Deeze beroemde vorst, die ook zijne rechten in kerkiijke zaaken poogde te herllellen , en zijne onderdaanen van bijgeloof te verlosfen, Hond, eindelijk, na eene vijftigjaarige regeering, dezelve aan zijnen zoon Karel Emanuel af. Doch deeze nieuwe koning bevond zich weldra in de droevige noodzaaklijdheid , om zijnen vader gevangen te nemen , en hem , geduurende zijnen overigen korten leeftijd, te laaten bewaaken, omdat hij zich heimlijk door zulke middelen van den troon zocht meester te maaken, welke niets dan onrust en wanorde konden baaren. Dit was een dier zeldzaame gevallen, waarin kinderlijke liefde en eerbied wijken moesten voor vorstlijke zorg ten algemeenen beste des Rijks. Voords bouwde Karel Emanuel gelukkiglijk voord op den grond , door zijnen vader gelegd. Hij vond zijne onderdaanen in werkzaame en krijgshaftige mannen hervormd, en zag hen  'Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 53 hen een goed begin maaken mee hec vervaardigen van verfcheidene waaren, welke zij anders den vreemdelingen afkochten. Die alles bevestigde en breidde hij uit, moedigde den koophandel nog meer aan, vermeerderde inzonderheid zijne inkomsten, en gaf tevens proeven zijner krijgskunde. Zijn zoon, de thands regeerende hertog van Sardinië, Vic* tor Amadeus , de tweede van dien naam, heeft de, als van zijne voorouders geërfden, fchranderheid, om zijne ftaaten in de beste orde, en zijn aanzien tegen anderen vorften gelukkig te handhaaven, fteeds voordgeplant. XXVL Ziet daar de algemeene gefchiedenis der Italidanen tot onze tijden. Zij is geenszins de gefchiedenis van één enkel Volk, welk door een' vorst geregeerd werd, of door eenigen uit hun midden, die aan de overigen verantwoordlijk waren , zich zeiyen beftuurde. Onder den algemeenen naam van Italidanen werden verfcheidene Volken verftaan, welke niet alleen ten aanzien van hunnen burgerlijken toeftand, maar ook door hunne neigingen, zeden, geliefdlie bézigheden en andere bijzonderheden , vrij aanmerklijk van elkander verfchillen. Vanhier , dat zij zoo min gemeenfchaplijk met elkander verbonden zijn, dat veelëer ten deele onder hen een merkbaare afkeer heerschc; gelijk, bij voorbeeld, tusfehen de Romeinen en Flor enzers , de Romeinen en Venetiërs, de laatfteri en de Genuëezen. De Piemonteezen en Satoijaarden reekenen zich zelfs niet onder dt D 3 Ita VicToa Amadeus II. feHerc het jaar 1773. Verfcheidenheidder Volken van Italië.  Inborst der Iiaii. 54 II nooTDof Nieuwe Gefckieden. \x boek, Italidanen. Ook heerscht 'er tusfchen de :ongvalien deezer Natiën eenig verfchil. De Venetidanfche en Napeljche gelijken volftrektiijk niet naar de edele Romeinfche en Florentijnfche tongvallen. De inwooners van Piemont en Savoijen fpreeken gebrekkig Fransch „ met Italidansch vermengd. Uit het laatfte deezer Landen, welk alle zijne inwooners niet voeden kan, vertrekken jaarlijks eenige duizenden naar vreemde gewesten , waur zij zich met bergratten, welke in grooten getale in hun vaderland te vinden zijn , met fchoorfteenvcegen , fchoenpoetfen , toverlantaarns, en meer dergelijke middelen, een fober beflaan verfchaffen. Zoo hartlijk de Piemonteezen den oorlog liefhebben , zoo min zijn de overige Italidanen denzelven toegedaan. De Romeinen hebben een' hoogen geest en fijnen fmaak ; doch voor den arbeid geene uitneemende gefchiktheid. Daarentegen zal niet ligtlijk eenig ander Volk van Italië in werkzaamheid en bekwaamheid in den han». del den Genucezen op zijde ltreevcn. — Jntusfchen, echter, heeft men ook eenige algemeene eigenfehappen in alle Italidanen mee» tien optcmerken. Zij die hen eenigen tijd van nabij befchomvd hebben, befchrijven hen als ernitige, maatige, huishoudlijke, voor hunnen goeden naam hoogst zorgvuldige , vindingrijke, fchrandere en looze; maar tevens agterhoudende , listige en ten uiterften wantrouwende menfehen. Doch deeze algemeene iharakterfchetién van gantfche Volken, vooral vat?  Algemeene Gefchiedenis der Italidanen. 55 van zoo aanmerklijk verfchillende, als de Natiën van Italië onderling zijn , vindt men zelden naauwkeurig. En wanneer al elk Volk zekere voorrechten van verftand of hart, of ook wel in het oog vallende gebreken heeft; vindt men toch bij ieder van hun ook veele bijzondere perfoonen, die, in betere of Hechtere hoedanigheden, meer naar vreemde Natiën gelijken. Veiliger en nuttiger is het, over de kenmerken van den geest en de bijzondere denk- en handelwijze van een Volk, ai het welk men bijeengevoegd hun Charaêïer noemt, de gefchiedenis te raadplcegen. Zij immers leert ons genoegzaam, wat eene Natie uitneemends beproefd , uitgevonden , verricht , en in het algemeen tot ftand gebragt hebbe ; welke weg liefst door haar betreden zij, waar zij het meest geflruikeld hebbe, en wat wij haar, óf over het geheel, óf aan veelen haarer bijzondere leden, kunnen toefchrijven. Somrijds waarfchouwt ons de gefchiedenis tevens, om niet te fpoedig Volksgebreken, of ondeugden, welke het eene Volk boven het andere worden toegefchreeven, te gelooven, wanneer zij de oorzaak van zulk eene befchuldiging gantsch anders aanwijst, dan oppervlakkige befchouwers van dergelijk eene Natie pleegen te doen. Dus heeft men het zeer lang als beweezen aangenomen, dat geen Volk van Europa zoo geneigd is toe verraadlijke moorden, als de Italidanen, omdat dezelve, in vroeger en laater tijden, zeer dikwijls door hen gepleegd zijn. EchD 4 ter  56 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. ix boek- ter ontftaat dit groot, en in alle Landen van Italië nog niet uitgerooid, kwaad voornaamlijk uit gebrek aan goede voorzorgen der Regeering, en uit onvoorzigtige gunsten, welke zij aan deez'? boosdoeners bewijst. Dergelijke wangebruiken heerfchen inzonderheid in het gebied van den paus, waar zij ' reeds gelukkiglijk waren opgeheven. M n ftrafc in hetzelve naauwlijks eenen moordenaar, ook wanneer hij meer dan één' mensen om het leeven heeft gebragt; ja hij kan zijne ftraf ontduiken, door Hechts in een kerk of klooster te vluchten. Onder alle Volken van Europa vindt men eene meemgte wraakgierige en woedtrde menfehen, die zeer ligtlijk en dikwijls het bloed hunner medeburgeren zouden vergieten , wanneer hen geen vrees voor de zekere doodftraf te rug hield. — Tot zulk eene gefchiedkundige kennis en beöordeeling der Italidanen zal het niet ondienstig zijn, achter deeze algemeene fchets hunner gefchiedenis , ook van de afwisfelingen en onderneemingen van eenigen der merkwaardigfte Volken van Italië een kort bericht te doea volgen. EER-  /. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 57 EERSTE AFDEELING. Schets van de Gefchiedenis der Venetiers. i JLang vóór de geboorte van Christus vond< men reeds in boven-Italië, van waar zich de < Padus, of de tegenwoordige Pd, in de Adrid-1 tifche zee uitftort, tot omtrent de grenzen van het tegenwoordige hertogdom Crain, en het Land van Istri'è, een Galliesch Volk, de Venetiërs, naar welken dit gewest den naam van Venetië bekomen heeft. Padua en Aquileja waren hunne voornaamfte fteden. Eindelijk werden zij, gelijk alle de overige Volken van Italië, den Romeinen onderworpen. Behaiven op het vaste Land, welk zij bewoonden, hebben zij zich ook op de nabuurige talrijke eilanden nedergeilagen , waarvan Ricumaltum , naderhand Rialto genoemd, als ware het, de haven der Paduaanen was. Doch toen, federt het begin der vijfde eeuw, veele vreemde Volken,, deels van deezen kant, in Italië drongen, en hetzelve verwoestten, namen veele inwooners van Venetië, veiligheidshalve , de vlucht naar deeze eilanden. Zulks had inzonderheid plaats bij den inval van Attila, koning der Hunnen, omtrent het midien der gemelde eeuw. Allengskens ontftonden uit de hutten, welke men daar D 5 ge- )orfprong les Staats ■an zee''enetië. J- 4S2.  ï. «37. Oorfpror van Ven 58 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek.1 gebouwd had, vlekken: en Venetië was, nog vijftig of zestig jaaren daarna, niets meer dan zulk eene verzameling van Hechte wooningen der visfchers en zeelieden van Rialta en de overige eilanden, die een zeer fober beftaan hadden, en een' geringen handel met zout dreeven. Doch dit zee- Venetië, gelijk men hetzelve, ter onderfcheiding van Venetië op het vaste Land, noemen kan, werd, omtrent het midden der zesde eeuw, iteeds volkrijker, en, door de vlijt zijner bewooneren, beter bebouwd. Men ftichtte *er fteden, en verhief koophandel en zeevaart tot hooger aanzien. Het was ook in dien tijd, dat zich verfcheide deezer eilanden met elkander verëenigden; doch ieder derzei ven had, onder den naam van wijkmeester, zijn eigen opperhoofd. Eindelijk, omtrent het einde der zevende eeuw, verkoozen zij een' gemeenfchaplijkcn vorst, dien zij hunnen Doge, of hertog noemden. Eigenlijk is dit woord eene verbastering van het Latijnfche Dux, waarvoor de Italidanen anders Duca zeggen. Ieder eiland behield zijne bijzondere overheid, en de inwooners gaven nog wel zich zeiven hunne wetten; doch de hertog deed uitfpraak naar dezelve, en volmaakte ze. Paulus Anafeste was de eerste van hun. „ II. Midlerwijl vielen op het vaste Land !- van Italië de gewigtigfte veranderingen voor, waarin ook de pas geftigte Staat van zee- Venetië zijn aandeel had. Deszelfs burgers haddes  I. Afd, Gefchiedenis der Venetiërs. 53? den zich wel verlëenigd, om vrij en veilig te leeven; doch de befcherming der GriekJche keizers te Conftantinopolen, konden zij niet gantsch ontbeeren. Want deeze handhaafden zich, in weerwil der afwisfelende togten en veroveringen van Duitfche Volken, in heE bezit van een aanzienlijk deel deezes Lands, terwijl zelfs hunne vlooten zich niet zelden in de Adridtijche zee vertoonden. Doch, in de ^gtfte eeuw, werden aldaar de Franken nog veel magtiger, dan deeze Griekfche Romeinen; zelfs herHelden zij, in hec begin der negende, ie Rome de keizerlijke waardigheid. De zeeVenetiërs waren hunne nabuuren; deeze bezaten ook eenige landerijen in het Italiaanfche gebied der Franken, en dreeven aldaar een' voordeeligen handel. Doch, in plaats van deeze geduchte nabuurenwilden zij liever de Griekfche keizers , die taamlijk verre van hun af, en minder magdg waren, tot hunne befcherniers hebben. Dit gaf aanleiding, dat de eilanden van Venetië door de Franken zoo jammerlijk werden verwoest, dat derzelver inwooners op hec eiland Rialto een nieuwe Had bouwden, en aldaar, waar zij naastbij hunne bezitttingen op het vaste Land waren, hunnen hoofdzetel ftichtcden. Met denzelven veiëenigden zij de veelvuldige kleinere eilanden , ten getale van omtrent zestig, welke rondom lagen, door bruggen, waardoor dus de hoofditad, öin zoo te fpreken, voorlieden, bolwerken en havens kreeg. J. Sc*  ■ Veröveringen,viooten en handel der Venetiërs in de 9 en io eeuwen. 60 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek.' kreeg. Dus verhief zich, als uk de zee, het nog heden zoo merkwaardige Venetië: eene Had zonder toorens, muuren en vestingwerken, welke alleen door het water verdeedigd wordt. Tusfchen de verëenigde eilanden ontftond eenige meenigte van graften, welke men, als zoo veele ftraaten , met kleine vaartuigen, Gondels geheeten, bevaart. Van den zeekant blijft de toegang altijd moeijelïjk voor hun, die de bevaarbaare plaatfen en ondiepten niet genoeg kennen. Doch van het vaste Land wordt deeze ftad door de Laguna, een foort van moerasfige en ondiepe zee gefcheiden. Van deeze zijde is zij dus mede voor een' vijandlijken aanval veilig , zoo lang de Laguna geen vast Land wordt, 't welk men, echter, hier en daar, zelfs door herhaald uitbaggeren, naauwlijks verhoeden kan. III. Van deezen tijd, of van de negende eeuw af, nam het Gemeenebest van Venetië, dat de zwakke en onbeftendige befcherming der Griekfche keizers fteeds noodig had, merkbaar toe in krachten, grootheid en aanzien. In hetzelve ontftonden wel dikwijls zeer droevige onrusten, omdat de rechten der hertogen en der Natie nog niet naauwkeurig genoeg bepaald waren. Genen wilden willekeurig, als onbeperkte vorsten, regeeren ; deeze integendeel , welke hun (lechts de handhaaving der wetten en de befcherming des vaderlands door eene hoo$ere magt had aanbevolen, verdeedigde haare  I. Afd. Gefchiedenis der Veneti'irs. 61 re vrijheid zoo ijverig, dar. meer dan één hertog in een opftand vermoord is. Intusfchen behielden, echter, de Venetiërs ^deeze regeering vorm, welke hun ook, van tijd tot tijd, wijze, waakzaame en dappere opperhoofden verfchafte. Zij behoefden die inzonderheid om de éénsgezindheid onder elkander te handhaaven. Het "Volk werd fteeds werkzaamer, ,onderneemender en dapperer. Behalven dat hetzelve op het vaste land van Italië zijne bezittingen uitbreidde^ begon het ook, federt het einde der tiende eeuw , in Istrië en Dalmatie . veröveringén te maaken. De Slawniërs, in deeze gewesten woonende, en de Arabieren of Saraceetien van het Zuiden, belemmerden de zeevaart der Venetiërs in de Adridtifche en Middenlandfche zeeën. Dit noodzaakte deezen , om zich met vlooten van grooter oorlogfchepen tegen beide die Volken te verzetten. Hierin Haagden zij fteeds voorfpoediger: en, reeds in de negende eeuw, waren de Venetidanfche fcheepsbouwmeesters door geheel Italië uitneemend beroemd. Nu vcrvongen de Venetiërs in de Adridtifche zee de Griekfche keizers, wier magt zeer verminderd was. Derzelver zeehandel ftrekte zich reeds tot in Afië uit; zij oefenden verfcheide kunftige handwerken, en kenden een' tijd lang alléén de kunst, om groote •klokken te gieten. IV. In de elfde eeuw bleeven zij niet flechts hunne fterke zeemagt verwonen, door den Zij bedienen zich  I vbortref- lijk van de kruistogteninde n en 12 eeuwen. te ÏI hoofdd. Nieuws Gefchieden. ix boek» Jen Griekfchcn keizeren tegen de Normanfche rorsten bijceftaan, die denzei ven benedenItali's ontrukt. hadden, en nu zelfs Griekenland aanvielen; maar namen ook, omtrent het einde dier eeuw, deel in de kruistogten, welke toen het eerst door de Franfchen naar het beloofde Land werden ondernomen. Doch daar deeze laatlten, uit bijgeloovige vroomheid, eenen kostbaaren en kwalijk beraamden veldtogt begonnen, bedienden Zich veel meer de Venetiërs met allen ijver van deeze gelegenheid, om hunnen handel in het Oosten nog vérder uittebreiden. Door hunne talrijke vlooten bragten zij veel toe ter verovering der belangrijkfte zeelreden in Afië\ gelijk Smijrna, Aleppo , Joppe of Jaffa, Ptolemais en Tijrus ; alsmede Damietta in Aegijpte. Overal verfchaften zij zich een volkomene vrijheid van handel in het, thands Christelijk geworden , koningrijk Jerufalem , kreegen zelfs het derde deel van Tijrus in bezit, en voerden veel buits, waaronder ook zeldzaame waaren, naar hun vaderland. Daar zij kort daarna met de Griekfche keizers in twist geraakten, plunderden zij een gedeelte der eilanden van den Archipel tusfchen Europa en Afië uit; doch ftonden hun weldra weder tegen den koning van Sicilië bij, die den troon deezer keizeren met geweld be« ftormde. Zelfs het verhuuren hunner fchepen aan de kruisvaarders, in derzei ver veelvuldige oorlogen, verrijkte^ hen niet weinig. v. Dm  I. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 6$ V. Dus voerden de Venetiërs den zoo voordeeligen handel naar Griekenland, Sijrië, Aegijpte , en zelfs , allengskens , den Oostindifchen, naar Italië, en het Zuidlijke en Westlijke Europa. Deeze belangrijke aanwas hunner inkomlTen en zeemagt had eerst plaats in de twaalfde eeuw. In dezelve waren zij bondgenooten van den paus tegen den Duitfchen keizer, floegen de vlootert des laatflen, en was Venetië de plaats, waar de keizer een vernéderend verbond met den paus fluiten moest. Uit hoofde van zoo veel voorfpoeds der Venetiërs ter zee, was het geenszins te verwonderen, dat zij zich* reeds federt hunne veroveringen in Istrië, en, met nog meer ftoutheid, in vervolg van tijd, de heerfchappij over de Adridtifche zee aanmaatigden. Eigenlijk kan wel de zee door geene Natie beheerscht worden? zij is voor alle bevaarbaar: en, wanneer zicht eenig Volk mogt verbeelden over de zee te kunnen gebieden, zoude hetzelve weldra door ftormwinden en toorenshooge golven, die deszelfs fchepen den ondergang dreigden, van het tegendeel overtuigd worden. Intusfchen, echter, hadden het de Venetiërs zoo verre weten te brengen, dat niet ligtlijk, hunnes ondanks , koopvaardij- of oorlogfchepen in de Adridtifche zee, vooral in haaren zeeboezem naar de zijde van het vaste land , waar Venetië zelf ligt, durfden [verfchijnen. Dit noemden de Venetiërs hunne heerfchappij over de gemelde zee. Tot een in het oog Zij willen meesters van de Adriatijcht les zijn. J. n 77-  64 II hoofdd. Nieuws Oefchieden. ix böek. oog vallend gedenkteekeh of zinnebeeld daarvan, voerden zij eene jaarlijkfche plegtigheid in, welke nog heden te Venetië gevierd wordt. Op eiken feestdag der Hemelvaart van Christus — doch alleen bij goed weder en ftille zee; anders wordt de plegtigheid uitgefteld — vaart hun Doge in den Bucentaurus, een groot, van binnen fraai verguld, doch van buiten met beeldwerk verfierd, fchip, vergezeld van den Raad en de voornaamfte geestlijkheid, eenige mijlen ver in zee. Ontelbaare kleinere vaartuigen van allerleie foorten, vol aanfchouwers, omringen het zijne. Onder het voordroeijen, worden, bij een aandoenlijk muzijk, gezangen aangehéven , en vervolgends gebéden gedaan. Hierop werpt de Doge een* gouden ring in zee, waarbij hij in 't Latijn deeze woorden fpreekt: „ Wij huuwen met u, ö zee, ten teeken eener wezenlijke en beftendige heerfchappij." Dan keert hij naar Venetië weder, waar nog meer vreugdebedrijven volgen. Deeze plegtighe:d had, ongetwijfeld, in vroeger tijden voor zeer veele Venetiërs haare nuttigheid; gelijk in het algemeen het gros des Volks, door zinljjke voordellen en plegtigheden, op de na* druklijkfte wijze heilzaame gezindheden kunnen ingeboezemd worden Vastliik overtuigd, dat zij de meesters der Adriatifche zee waren, welke hunne zeevaart zoo roemrijk en voordeelig deed zijn , werden zij, door hec aanfchouwen dier zoogenaamde huuwelijks- plcg-  BcBOGK van V35NETIK hiuvt Biet de Zee.   1. Afd. Gefchiedenis der Venetiërsi 65 plégtigheid, tè meer aangefpoörd tot ftandVastige vlijt en moed, om deeze, fchoon min of meer denkbeeldige, heerfchappij te handhaaven. Welëer gaven de paufen voor, dat zij den Venetiërs deeze heerfchappij over de Adridtifche zee hadden gefchonken. Doch , om niet aan te merken, dat deeze bifchopen niet fchenken konden , 't geen zij zelve niet bezaten ^ hebben ook de Venetiërs dit voorwendfel fteeds tegengefprokerr Zeker paus, dié zich, omtrent het einde der twaalfde eeuw, in Venetië bevond, heeft wel de befchreevene plégtigheid uitgebreid en gezegend; doch lang te vóóren werd zij reeds gevierd. VI. Omtrent gelijktijdig, vóór het einde der twaalfde eeuw, begonnen de Venetiërs de magt hunner hertogen naauwer te beperken , welke, zelfs in handen van een' edeldenkend' man , voor een Gemeenebest te groot fcheen; doch in die van een' ondeugend' vorst hoogst gevaarlijk was. Zij voegden hem zes raadsluiden toe, die jaarlijks verkooren werden, en zonder wier goedkeuring geen zijner bevelen kracht van wet had. Doch tevens wistert de edelen of voornaame geflachten, welke tot hiertoe de waardigheden van vorsten en overheden bekleed hadden , hunnen medeburgeren derzelver algemeen aandeel in de verkiezing van eenen hertog te ontrukken , en dezelve aan flechts weinige perfoonen toetevertrouwen. Deeze veranderingen dienden tevens ter bevestiging- IV Deel. E dec Jaar 1177 Zij beperken de magt hunner hetto- Jaar 1173*  En veroveren een dtel van het Griek' J'd.e keizerjyit. Jaar 1204. 66 II hoofdd. Nieuwe Gcfchicden. ix boek» der algemeene rust, welke tot dusverre zoo veel geleeden had , en waardoor zij te gemaklijker werden ingevoerd. Niettegenlïaande hunne aanmerklijk verminderde magt, bleeven de Dogen voor het algemeen welzijn des va. derlands zorgen. Inzonderheid maakte zich onder dezelven weldra ongemeen beroemd iHenlrik Dandulo. In eenen bijna negentigjaarigen ouderdom, en omtrent geheel beroofd van zijn gezigt, was hij tot hertog verkooren ; doch verëenigde al het vuur eii de koenheid der jeugd met de rijplte wijsheid der hooge jaaren. Toen dus, in het begin der dertiende eeuw, eenige Franfche en Vlaamfche grooten met hun krijgsheir een' kruistogt naar het Oosten ondernamen, en zich daartoe van Venetidanfche fchepen bedienden , wist Dandulo dien met zoo veel overleg en fchranderheid te befiuuren , dat hun krijgsvolk en de daarmede verëenigde Venetiërs, geheel tegen het oogmerk dier vreemdelingen, ter uitbreiding van het gebied zijnes vaderlands in Europa 'zelve dienen moesten. Hij bediende zich van de, toenplaats hebbende, onrusten in de hoofdftad van het Griekfche keizerrijk, welke een keizerlijk prins naar Venetië was komen ontvluchten, tot een voorwendfel, om de vloot derwaards te doen ftevenen, en deeze ftad zelve te veroveren. Dandulo , die zijne Venetiërs tot den ftorm onverfchrokken bad aangevoerd, en een' onbefchrijflijk grooten buit uit Conflantinopolen in Venetië medebiagtj zorgde ook, bij  1. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 67 bij gelegenheid van de daarop volgende verdeel-ing van de Europifche Landen des Griekjehen Rijks onder de Franfchen en Venetiërs, dat de laatflen juist dat gedeelte bekwamen, welk voor hunne zeevaart en koophandel meest voordeelig was. Zij verkreegen verfcheidene zeelteden in Romanië, of het oude Thracië, nevens een aanmerklijke lïreek lands; een deel van het eiland Negropont, of het oude Eubcea; verfcheidene eilanden van den Archipel; Lacedceman in het Griekfche fchierëiland; een aanzienlijk gedeelte van het eigenlijk Griekenland en Epirus, en eenige eilanden aan de zeekusten deezer Landen. Echter kostte het den Venetiërs moeite en foldaaten genoeg , om zich in het bezit deezer veroveringen tegen de oplïanden der Grieken ce handhaaven; vooral op het eiland Candia, anders Creta geheeten. En, toen de Griekfche keizers, na omtrent zestig jaaren, Conflantinopolen hernamen, verlooren de Venetiërs tevens het een en ander van 't geen zij hun op het vaste land onttrokken hadden. VII. Van de dertiende eeuw af, hebbe men dus den uitgebreidften en rijkiten handel der Venetiërs te reekenen. Nadat zij zich van zoo veele eilanden en zeeplaatfen in Europa en Afië hadden meester gemaakt, drongen hunne fchepen, allengskens, ook in de zwarte Zee door, en naderden, eindelijk^ zelfs de Caspifcke. De Oostïndifche handel werd in dien tijd door het midden van Afië langs twee verfchillende wegen gedreeven. E 2 De Zij verrijken zich cioor den Oistindil'chen handel.  68 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. De een liep uit de Indidanfche havens, doof den Perfijclien zeeboezem, naar den mond van den Euphraat van Basfora; en van daar werden de koopwaaren met Caravaanen, of groote gezelfchappen van reizende kooplieden, door Armenië, in de havens der Zwarte zee gebragt. De andere weg liep van het Noordlijke Indië, door Bucharije en Kaptfciack, deels over land, deels over eenige rivieren, in de Caspifche zee, naar Samarkand en Astrakan. Langs [deeze beide wegen ontvingen de Venetiërs de Oostïndifehe waaren, terwijl zij te Astrakan en Caffa hunne Confuls, of handelverzorgers, en te Tanaïs, naderhand Azow genaamd , hunne voornaamfte voorraadfchuur hadden. In de veertiende eeuw, verlcoren zij wel, door de krijgstogten der Mogullen , den vrijen toegang tot deeze gewesten; doch, ter vergoeding daarvan, wisten zij zich een' anderen weg ter verëeniging met Oostindië te openen , door de Sijnfche en Aegijptifche havens, naamlijk Sm ij'ma , Aleppo, Barut of Berijtus, Akre , Damiëtta en Alexandrid. Nu voerden zij tevens de Arabifc/ie, Aegijptifche en Aethiöpifche waaren naar Europa. Inzonderheid bragten zij kruidnagels, muskaatnooten, gom, peper, gember, aloë, balfem, mijrrhe, wierook, terpenthijn, muskus, ebbenhout, fuiker, zijde, paerlen , diamanten s en meer andere waaren , naar Italië, doch vandaar naar veele andere Landen van Europa. Voor dit alles brag-  I. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 69 bragten zij goud, zilver, tin. koper, ijzer, lood, kwikzilver, koraalen, bernfteen, olij, honig , amandelen , faffraan , wol, zijdene itoffen, lijnwaad, hout, pek, en meer dergelijke waaren, terug. De fultans van Aegilpte, die ook van Sijrië en Patcestina meester waren, vergunden wel den Venetiërs de vrijheid , om deeze waaren uit de gemelde havens te voeren; doch niet om zelve door hunne Landen naar Oost'indië te reizen. Intusfchen was het voordeel, dat de Venetiërs van deezen handel trokken, zeer gewigtig. Doch daar ook de Genuëezen van denzelven in de havens van Afië een gewigtig gedeelte hadden: barsteden , eindelijk , de ijverzucht en handelnijd tusi'chen deeze beide magtige Volken , federt het midden der dertiende eeuw, in oorlogen uit. Nadat deeze, in de volgende honderd en twintig jaaren, meermaalen waren vernieuwd j;Werden, eindelijk, de gantfche zeeen krijgsmagten van Genua door de Venetiërs gevangen genomen. Sedert hadden de laatlten in den zeehandel zoo volkomen de overhand, dat zij inzonderheid den Afidtifchen, tot omtrent het einde der vijftiende eeuw, zich alleen toeeigenden. VIII. Terwijl de Venetiërs dus hun gebied , zeemagt , koophandel en inkomften fteeds vermeerderden, onderging ook hunne Staatsgefteltenis gewigtige veranderingen. Omtrent het einde der dertiende eeuw ontrukte de adel aan het Volk ook die weinige rechten, welken hetzelve op het beftuur des vaderE 3 lands J. 1380. De adel trekt de Venetihan* fche regeeline geheel aan zich. J. 12?7-  J-1477- t)e Vene tiërs verkrijgenCijtnus, in *t j- 1473; en-een aanmeikliikgedeelte van Italif. fo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden, ix boek; lands nog behouden had, door hec van den grooten Raad gantschlijk uittefluiten, Niec lang te vóóren had men tevens eene nieuwe wijze uitgevonden, om den Doge te kiezen, waardoor het onmooglijk werd, de kiezers omtekopen. Hij zelf moest zich meer beperkingen zijner magt laten welgevallen, terwijl ook de wetten met eene onverbidlijke gelïrengheid werden gehandhaafd, Nu verhief zich wel eene Afidtijche magt, welke zich, federt het midden der veertiende eeuw, tegen de Venetiaanfche heerfchappij ter zee verzettede. Deeze waren de Turken, door welke zij het groote eiland Negropont verboren. Doch in zeeoorlogen behielden zij fteeds op hen de overhand, en genooten tevens van andere zijden deste meer nieuwe voordeden. Want, omtrent deezen zelfden tijd, had niet Hechts de laatfte koning van Cijprus dit zijn Rijk hun, bij erfenis, gefchonken; maar, in de veer:iende en vijftiende eeuwen, maakten zij zich ook meester van een zeer aanzienlijk gedeelte van boven- Italië, inzonderheid van dé leden Ferona , Padua , Vicenza, Brescia, Trevigio, en meer andere, nevens veele Jaartoe behoorende vlekken en dorpenMeer in het midden van Italië namen zij iet gewest Romagna in bezit, en zelfs eeds eenige zeelieden van het koningrijk Napels. Allcngskens fcheenen zij hun üland te willen doen heerfchen over geicel Italië. Zij waren magtig, rijk , dapper,  I. Afd. Gefchiedenis der Venetiers. 71 per, Staatkundig, fchrandere kooplieden, onvermoeid werkzaam, en van eenen vindingrijken geest tevens. Veele zijdene ftofFen en fijne lijnwaaten, nevens andere kunstige handwerken , werden door hen vervaardigd. Doch voomaamlijk waren het hunne glas- en ipiegelwerken, waarvan zij in deezen tijd geheel Europa voorzagen, en welke hun vernuft eer aandeeden. IX Doch, omtrent het einde der vijftiende eeuw, onderging deeze Veneti'danjche grootheid het eerfte gevoelige nadeel. Tot dien tijd hadden zij, als meelters van den Oostïndifchen .handel, den prijs der fpecerijen, welke zij van Aleppo en Akxa?idria overvoerden , naar willekeur bepaald, en werden hunne llolfen door meest alle Europcte'rs gekocht. Men plag dus te zeggen: zwart en wit (peper en katoen) hebben Venetië' rijk gemaakt. Onder andere lieten de groote kooplieden in boven- Duitschland, gelijk Augsburg, Neurenburg , en meer dergelijke, deeze en veele andere waaren van Venetic 'overbrengen , waar zij ten dien ëinde een bijzonder huis hadden. En nog heden vindc men aldaar een zoogenaamd Duitsch huis , dat tot een llapelplaats van alle waaren dient, welke uit Duitsc/iland komen, of derwaards vervoerd worden. Doch toen de Portugeezen, op het einde der veertiende eeuw, een' regten weg over zee naar Oostindië om den Zuidhoek van Africa ontdekten , langs welken zij zelve de Ooslïndijche waaren haaien, en die naE 4 der- Zij verliezen den Oosiïncii. [chen handel. J. 1498,  Zij handhaavtnzich tegen het groote verbond van Camefijk. J. 1508. 72 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. ix boek, .derhand voor een' minder' prijs, dan de Venetiërs dusverre, gedaan hadden , konden "Verkopen: toen verloeren de laatften voor altijd deezen gewigtigen handel. Hierbij kwam, omtrent gelijktijdig, de ontdekking van America door de Spanjaarden, waardoor, eensgelijks , de zeehandel eene geheel nieuwe inrichting verkreeg. De Spanjaarden en Portugeezen bragten de waaren van beide de Indt en naar Antwerpen in de Nederlanden, welk nu nog meer, dan reeds lang te vóóren, de groote marktplaats voor hec overige Europa werd , waardoor Venetië niet langer het evenwigt dier ftad bleef. X. INiettegenftaande dit groot verlies, bieeven, echtér, de Venetiërs nog fteeds een zeer rijke, magtige, ongemeen voordeelig handeldrijvende en dappere Natie. Omtrent het begin der zestiende eeuw, werd hunne zeemagt nog door geene andere geëvenaard. Hunne uitgebreide en fraaije bezittingen ftel-r den hen reeds in het geruste en onverdeelde genot der mildite bronnen van rijkdommen. Doch deeze zelfde rijkdommen en Landen veroorzaakten hun eenen bijna algemeenen nijd, ijverzucht en haat der vorsr ten van Europa, te meer, daar zij , in plaats van zich met hunne magt ter zee, welke als hun eigenlijk vaderland was, te vergenoegen, zich bij aanhoudendheid, ten koste hunner nabuuren , in Italië hadden uitgebreid, en yoorneemens waren hunnen Staat nog meer te vergrooten. Vanhier, dat zich , inzonderheid dqor aanhitfing van,  /. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 73 paus Julius den tweeden, keizer Maximiliaan, Lodewijk dr twaalfde, koning vart Vr ankrijk, en Ferdinand , koning van Spanje, Napels en Sicilië., met gemelden kerkvoogd verbonden, om den Venetiërs hunne bezittingen in Italië, waarop niet flechts deeze , maar ook andere Italiaanfche vorsten aanfpraak maakten , te ontrukken. In dit zoo dringend gevaar bedienden zich de Venetiërs eerst van hunnen vasten moed en dapperheid ter verdeediging des vaderlands. Doch toen deeze hoedanigheden zoo weinig vermogten, dat zij veelëer weldra hun meeste gebied op het vaste land van Italië verlooren, namen zij ook hunne Staatkunde te hulp. Daardoor wisten zij het verbond hunner vijanden te breken. Door den paus het landfchap Romagna, en koning Ferdinand de zeelieden, welke hij terug vorderde , afteftaan , verzoenden zij zich niet alleen met deeze beide vorsten, maar werd zelfs de eerfle hun bondgenoot , die zich alle moeite gaf, om de keizerlijke en Franfche krijgsmagten van Italië te verwijderen. Eindelijk' werd het gantfche verbond van Kamerijk vernietigd; de Venetiërs verkreegen fteeds meer vrienden, en hunne werkzaame krijgstoerustingen werden hun alzins voordeelig. Zij, die in den beginne in gevaar waren geweest, om van het vaste land van Italië geheel verdreeven te worden, behielden nu het aüermeefte, naaste en belangrijkfte van hunne bezittingen op hetzelve. E 5 XI. Ech-  Himne magt beginr te dialen. J. 1571. 1 74 II hoopdd. Nieuwe GefcMeden. ix boek» XI. Echter begon, in deeze zelfde zestiende eeuw, in welke de Venetiërs hunnen Staar uit zoo veel gevaars gered hadden , deszelfs magt eenigzins aftenemen. Daartoe had het verlies van den Oostïndifchen handel wel min of meer toegebragt; doch noch meer werd zulks veroorzaakt, omdat, federt dien tijd , bijna alle Volken en vorlten van Eufopa , en inzonderheid de nabuuren der Venetiërs , in Landen, koophandel, zeevaart, krijgsmagc en rijkdommen aanhoudend toenamen , en de laatdlen , integendeel, zich alleenlijk moesten bepaalcn bij het bewaaren hunner overige, fchoon nog aanzienlijke, krachten. In betrekking tot deeze Volken konden de Venetiërs zich fteeds minder als eene magtige Natie handhaaven. In alles, wat anders hunne kracht uitmaakte, werden zij, in laater tijden , van andere Volken overtroffen: en 't geen zij welëer ten aanzien van geheel Europa waren , zijn zij thands naauwlijks meer van Italië. In de laatfte twee eeuwen , verlooren zij ook eenige hunner belangrïjkfte bezittingen; niet, omdat zij dezelve niet dapper genoeg verdeedigden; maar dewijl zij voor de Turkfche overmagt moesten wijken. Ter zee beftreeden zij dezelve bijna altijd gelukkig ; doch de ongemeene talrijkheid dier vijandlijke krijgsheiren, en de langduurigheid der oorlogen in afgelegene gewesten, deeden, eindelijk, hunne tegenftanders de overhand behouden. Dus werd hun, nog in de zestiende eeuw, het eiland Cijprus door de Turken ontrukt. Niettegen- ftaan»  I. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 75 ftaande het getroffen vergelijk, liet de trouwlooze overwinnaar den Venetidanfchen bevelhebber, Bragadino, die met edelen heldenmoed voor het, hem toevertrouwde, eiland geftreeden had, leevend de huid afftroopen. Men bewaart dezelve nog heden te Venetië, nevens een roemrijk opfchrift voor deezen braaven burger, wiens broeder haar zeer duur gekocht had. In de zeventiende eeuw werd een ander voortreflijk eiland der Venetiërs, Candia, of het oude Creta, door de Turken aangevallen. Vier- en twintig jaaren duurde de oorlog , over hetzelve gevoerd; tot dat zij, ten laatften, uitgeput, en door de overige Volken van Europa verlaten , het verwoeste eiland en deszelfs fteden, in puinhoopen veranderd, den Turken moesten overgeven. Deezen ontnamen zij, wel is waar, eenigen tijd daarna, Morea, of het fchierëiland van Griekenland, anders Peloponnefus genaamd; doch konden hetzelve, na het begin der tegenwoordige eeuw, niet langer behouden. In het algemeen hebben zich de Venetiërs indedaad nadeel toegebragt, door zich op het vaste land van Italië fteeds verder uittebreiden, en zich, ten dien einde , in veele landoorlogen te wikkelen, in plaats van alle hunne krachten tot hunne zeemagc te befteeden , welk , echter, de ligging en het belang van hunnen Staat hun alzins aanraadden. XII. Deeze groote nadeelen deeden de grootheid van den Staat der Venetiërs aan-' merklijk daal en; echter is dezelve, tot onze. Van hst J. 164'; tot 1ÓÓ9. J- -7SÏ- Laatere oelland an Venti li.  j6 II hoófdd. Nieuwe Oefchieden. ix boek; tijden , nog magtig en bloeijend genoeg ge.' bleeven : zoo veel hangt 'er af van de goede inrichting eenes Staats, door wijze wetten en eene weldaadige verëeniging aller foorten van burgeren tot het algemeene welzijn. Hec Venetüianfche Gemeenebest is niet flechts het oudfte van allen, welke thands eene dergelijke onafhanglijkheid genieten ; maar zelfs heeffc geen van alle de Gemeenebesten der oudheid zich zoo lang, veel meer dan duizend jaaren, weten te handhaaven. Inzonderheid overtreft deszelfs zeemagt verre die der overige Staaten van Italië. Nog heden bezit hec zelve in Boven -Italië aanmerklijke en zeer vruchtbaare Landen, tusfchen het keizerlijk - Oostenrijkse^ en het pausüjk gebied; doch buiten Italië een deel van Dalmatië, eenige fteden in Albanië , en verfcheidene nabuurige eilanden , waaronder Corfu, oudstijds Corcijra genoemd, als een voormuur tegen de Turken , en uk hoofde van zijne zoutbronnen, het voornaamfte is. Het tuighuis te Venetic , waarin al het noodige ter uitrusting van een vloot en krijgsheir niet flechts bewaard, maar ook vervaardigd wordt, is het grootfte en best voorziene van geheel Europa. De Staatkunde der Regeering is een voornaame fteun des nog voordduurenden aanziens van dit Gemeenebest. De zorgvulcfigfte waakzaamheid, eene ondoordringbaare geheimhouding der be-> raadflagingen en gewigtigfte befluiten , eene onverbidlijke geftrengheid in het handhaaven der wetten , zelfs ten aanzien van geringer mis,-  /. Afd. Gefchiedenis der Venetiets. 77 jnisdaaden , zijn dit Beftuur bijzonder eigen. Eene vergadering van drie Raadsleden, Staatsinquifitoren genoemd , en dikwijls door anderen vervangen, heeft zelfs een willekeurig gezag over vrijheid en leeven aller burgeren van den Staat, van den Doge tot den geringften toe, en bedient zich van hetzelve, wanneer zij alle drie overëenftemmen, dikwijls zoo gezwind , als het algemeene welzijn fchijnt te verëifchen, zonder eenig nader onderzoek te vreezen te hebben. Deeze inrichting befchouwt men als een noodzaaklijk kwaad, ter handhaaving van het Gemeenebesc tegen alle inwendige poogingen ter bewerking eener Staatsomwenteling. Doch eigen• lijk kunnen zij niet vrij heeten , boven wier hoofden altijd zulk een geducht gevaar zweeft van den kant eeniger weinige burgers, die maar alte dikwijls door argwaan kunnen bezield zijn. Intusfchen is in dit Gemeenebest de adel, fchoon eigenlijk alleen de Regeering in handen hebbende , niet min dan het Volk , aan de wetten onderworpen : en het laatfte , hoe zeer ook deszelfs laagfte gedeelte tot onrust en buitenfpoorigheden geneigd zij , is, door de wijze maatregelen van den Staatsraad, volkomen gehoorzaam, zonder dat in Venetië' zelve eenige foldaaten worden onderhouden. Deeze Staat, welke nog zoo veele inwendige vastheid bezit, heeft zich daardoor fteeds van de magtigfte vorften en Volken doen achten. Inzonderheid heeft de Ventt '/danfche Regeeriflg met meer-fchran- der-  78 II hoofdd. Nieuwe Gcfchieden. ix boek. t ] i < i ; Koophandel, kun- ■ flen en weetenfchappen ! der Vene» ( tiè'rs in Dïeuweie ■ tijden. < ] i i i lerheid en moed , dan alle andere in Italië, laare rechten • in kerkiijke zaaken tegen de lanmaatigingen der paufen gehandhaafd. Bij relegenheid van den grooten twist, daarover ;usfchen deeze beide partijen , na het begin Ier vóórige eeuw, gereezen, zijn deeze rechen der wereldfche overheden' het eerst in \oomsck-Catholieke Landen met waare vrijnoedigheid ontwikkeld : fchoon Venetië in lerzelver toepasfing eerst laat navolgers vond. XIII. Door zoo veele veranderingen, welle het gebied , de koophandel, magt en intomlten van deezen Staat weleer ondergingen , fchijnt wel tevens de krijgshafte geest Jer Venetiërs eenigzins verzwakt te zijn. Doch daar zij, federt meer dan vijftig jaaren, ;en' ongeltoorden vreede genooten, nebben :ij ook van hunnen moed geene blijken kunjen geven. Van den anderen kant bleeven uj iteeds uitmunten in zeevaart, koophandel 2Q kunstwerken. Hunne handel is nog helen door een groot gedeelte van Europa , raora'1 in deszelfs Zuiden en Westen , en selfs in dé lurkfch zeehavens , niet zonder lun groot voordeel, uitgebreid. Lijnwaaten , djdene, gouden en zilveren ftoffen, fpiegels m ander glaswerk, zijn de voornaamfte'waaren , welke zij met voordeel verkoopen. schoon het vertier hunner, weleer zeer be■oemde, fpiegelmaakerijen aanmerklijk verminderd is , nadat men ook in andere Landen dergelijke gefticht heeft, en , door het gieten der fpiegels, in ftaat gefield is, om de-  7. Afd. Gefchiedenis der Venetiers. 79 dezelven grooter te vervaardigen , en beter' koop te léveren , dan de Venetiërs, die he glas op het, niet vér van Venetië liggend . eiland Murano blaazen; voorzien zij, echter, daarvan nog heden een aantal gewesten. Hoe verdienstjijk zij zich ten aanzien der veiligheid en het gemak van den handel in hei algemeen gemaakt hebben, bewijst de uitvin' ding der Banken, welke het overige Europa hun verfchuldigd is. Een Bank is een algemeene , door het gezag der overheden bevei ligde en onder derzelver opzicht geftichte, plaats, waar kooplieden, of andere perfoonen, deels ter bewaaring van hun geld, deel: om van den last van deszelfs veelvuldige be taaling onthéven te zijn, hunne baare muntfpeciën nederleggen , ten einde naderhanc hém, dien zij iets te betaalen hebben, zekers fom te laten aanfehrijven; gelijk hun we deröm door anderen , die hun eenig gele fchuldig zijn , hetzelve door de Bank wordi aangefchreeven. Deeze zoo nuttige inrich ting is in verfcheidene aanzienlijke koopfte' den , doch inzonderheid te Amfierdam er Hamburg, allernaauwkeurigst naar de Bank var Venetië gevolgd. Ook in de zinrijke kunnen van het vernuft, en in de geleerdheid zelve, hebben zich de Venetiërs , vooral federt hei laatfte der vijftiende eeuw , veel -roems verworven. In dien tijd was een edel Venetiër. Hermolaus Baubarus , een der gelukkigfter van hun, die de diepst ingewortelde vóóröordeden in weetenfchappen , Imaak en denkwijze FenetiaanjclisBank. [ Heem.' Barbar».  TrTiAAi 80 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek» wijze in hec algemeen, onder de 'Italidanen beftreeden. Omcrenc gelijktijdig verkreeg Venetië een' Waardig' gefchiedfchrijver in Sabellicus , wiens vaderlandfche gefchiedenis andere welfprekende en geleerde Venetiërs, gelijk Petrus Bembus , Paülus Paruta , -Baptist a Nani , en meer dergelijken , zeer gelukkig voordgezet hebben. Inzonderheid was de hooge fchool te Padua Zeer vruchtbaar in mannen, die als geleerde kenners der Griekfche en Romeinfche oudheid , als artfen en natuurkundigen, verwondering verwekten. Doch geen van alle de geleerde Venetiërs bereikte den grooten en vrijen geest van Paulus Sarpï, een' munnik te Venetië, in het begin der vóórige eeuw, van wien wij reeds in de Algemeene Gefchiedenis der Italidanen melding maakten. Hem hebben de Venetiërs eigenlijk te danken, dat zij over verfcheidene belangen van Godsdienst en kerk niet flechts Vrijmoediger^ maar ook juister denken , dan de overige Italidanen- In de Italiaanfche welfprekendheid en dichtkunst léverden zij niet weinige goede voorbeelden. Het blijfpel der Italidanen , dat, om zijnen flechten toeftand, eindelijk , geheel vera'chtlijk was geworden, is door een' VenetidanscK rechtsgeleerden , Karel Goldoni, in de tegenwoordige eeuw, het eerst weder gezuiverd, en tot een leerrijk fchilderij van menschlijke zeden gemaakt. De Venetidanfche fchilderfchool, welke , in de zestiende eeuw , door Titiaan ,• Tintoret, Paulus van Verona , en meer andere groote  I. Afd. Gefchiedenis der Venetiërs. 81 groote meesters, gevormd werd, is wel niet meer zoo beroemd, als weleer, doch nog geenszins geheel vervallen. In die zelfde eeuw, heeft zekere Andreas Palladio te Palladio Vicenza gebooren, de eigenlijke wetten der bouwkunst, zoo wel door gefchriften over de werken der oude Romeinen, als door zijne voortreflijke gebouwen zelve, gelukkiglijk weder bekend gemaakt. Vanhier, dat ook de Venetiers, vooral in hunne hoofdftad, een' overvloed der fraaifte kunstwerken van allerleijen aart voor oogen hebben , waardoor hunne fmaak en zeden aanmerkjijk befchaafd zijn. , IV. Dm.3 F TWEE-  8 a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ixboek; Overeen» fleniming der Gumeejche en VentUaari' Jche gefchiede-jnisfen. Gefchiedenis van Genua tot de negende eeuw. ■ r ^—r—— TWEEDE AFDEELING. Schets van de Gefchiedenis der Genueezeni I. Onder alle de Natiën van Italië was 'er geene, zoo wél gelijkende naar de Vene» tiërs, als de Gcnueezen. Ook zij vonden in koophandel en zeevaart den weg tot magt en rijkdom. De havens, Landen en waaien van Afië zijn ook door hen zeer nuttig gebézigd; gelijk zij, eensgelijks, hun« ne vindingrijke vlijt fteeds meer hebben ingefpannen. Ook zij maakten aauipraak op een gedeelte der zee, welke om Italië ftroomt. Eindelijk ftichteden ook zij een Gemeenebest , dat nog heden bloeit , fchoon hetzelve in verre na niet meer, gelijk weleer, het Venetiaanfche in magt evenaaart. II. Genua , de hoofdftad van deezen Staat, ligt aan de, welëer dus genoemde, Liguftifche zee, welke een boezem der Middenlandfche is, wel eenigzins ongemaklijk, daar zij aan den voet van een' berg gebouwd is, en dus een' zeer ongelijken grond heeft; doch deste beter in het oog vallende,4 ÏI hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. Medicis , wist zich op hetzelve met zeer veel bekwaamheid te handhaaven. Hij bood niet flechts dapperen wederftand aan de grootlte vorsten en Staaten van Italië, die zich tegen hem hadden verëenigd; maar wist ook den gevaarlij kften deezer vijanden, Alfqnsus, koning van Napels, tot zijnen vriend en hoogachter te maaken, daar hij, vol vertrouwen op zijne fchranderheid en welfprekendheid, en geheel ongewapend, het waagde om hem te bezoeken. Gelijk zijn grootvader, was ook hij meester der Florenzers, zonder zulks te heeten, en tevens zonder dat zij het gevoelden. Zij ondervonden flechts het voordeel eener regeering, welke voor altijd een einde maakte van alle hunne vóórige twisten, en hen tegen alle vreemde aanvallen dekte. Laurens de Medicis vervulde 'sLands ampten niet enkel met zijne bloedverwanten en vrienden, maar met waardige mannen uit allerleije geflachten, en gebruikte zijne magt en zijn vermogen op de weldaadigfte wijze. Om veelen zijner onderdaanen, welken hij als zijne medeburgers behandelde, werk en brood te verfchaffen, liet hij dikwijls gebouwen vervaardigen, waarvan hij voor het overige weinig nut trok. Wanneer het koorn hoog in prijs was, kocht hij zelf daarvan zulk' een' overvloed, dat de prijs daalen moest. Ook was het hem een bijzonder genoegen, den Ilorenzers door fchouw» fpelen en andere vrolijkheden vermaak te verfchaffen. Doch inzonderheid onderfteunde hij allerleije weecenfchappen en fraaije kunsten zoo  LATJKKNS-IÏK MEDICIS de Weldoener dcrFJorenzers.   III. Afi. Gefchiedenis der Florenzers. 105 ïoo nadruklijk en grootmoedig, dat, fchoon in dien zelfden tijd ook andere en magtiger vorsten, dan hij, hierin hunnen roem fielden, hij, echter, des wegen .nog boven hen gepreezen werd. Zijne aanmoediging maakte Florence tot eene verzamelplaats der geleerdfle mannen van zijnen tijd. Be|alven de Florenzers en andere Italidanen, hebben toen ook de Grieken, die hun vaderland, uit vrees voor de Turken, verhaten hadden, de betere geleerdheid in Italië herlleld. Zij werden allen door Laurens de Medicis in gunsc ontvangen en beloond ; zelfs plag hij daaglijks met hun gefprekken te houden. Met zeer veele kosten vermeerderde hij de boekerij, van zijnen grootvader geflicht, inzonderheid met veele handfchriften der voortreflijkde oude Griekfche werken: zij is, onder den naam van Mediceïfcke boekverzameling, nog heden beroemd. Ook poogde hij de ftad Pifa, tot eenige vergoeding haarer verloorene vrijheid, door de aldaar gedichte hooge fchool in een' bloeijenden daat te brengen, zoo veel mooglijk te begundigen. = Zijn aanzien was niet flechts in gantsch Italië, maar ook bij vreemde vorsten zoo groot, dat de inwendige éénsgezindheid en welvaart van Italië zeer veel nadeels leeden, toen hij, omtrent het einde der vijftiende eeuw, in eenen ouderdom van flechts vier en veertig jaaren, overleed. IX. Met zijnen dood vervielen ook op éénmaal de roem en grootheid van zijn huis. ' Zijn zoon Piet er verloor, door zijn pnbezonG 5 nen St. in *t jaar 1492. De Medicis fen worden hertogen van Florence.  ioö II hoofod. Nieuwe Qefchieden. ix boek. Alexander , eerüe hertog. J. 1531. J- 1575- Frans, eerite groot her tog. J- 1576. nen gedrag, de opperheerfchappij over Florence, en moest uit zijn vaderland vluchten. Sedert dien tijd bevonden zich de Medicissen, dertig jaaren agtereen , in een' zeer afwisfelenden toedand : nu eens uit het Florentijnfche verdreeven, en dan weder de hoogde magt aldaar in handen hebbende. Twee paufen uit hun gedacht, van welken Leo de tiende, (onder wiens regeering de hervorming ontdond) , een zoon van Laurens de Medicis was, werkten zoo ijverig tot deszelfs herdel, en Karel de vijfde onderfteunde deeze poogingen met zijne krijgsmagt zoo onwederftandlijk, dat de Florenzers zich, eindelijk, weder aan de Medicissen moesten onderwerpen. Alexander was de eerde van dit geflacht, dien de keizer tot hertog van Florenze benoemde: en van dien tijd af heefc hetzelve deezen Scaat meer dan twee eeuwen beheerscht. Het geheele oude Toskana, voor zoo verre hetzelve niet in de magt der paufen gekomen was, alleenlijk het kleine Gemeenebest Lucca uitgezonderd, benevens eenige zeeplaatfen, welke aan de Spanjaarden waren afgedaan, maakte dit nieuwe hertogdom uit. Omtrent veertig jaaren daarna werd hetzelve van keizer Maximi. liaan den tweeden tot een groothertogdom verhéven; en hertog Frans was de eerde, die deeze waardigheid, als een leengoed van het Duitfcke Rijk, bezat. De groothertogen van Toskana of Florence behoorden altijd onder de aanzienlij kde vorften van Italië. Zij had-  III. Afd. Gefchiedenis der Florenzers. 107 hadden niet flechts eene prachtige hofhouding; maar befteedden ook, ter bearbeiding der heerlijkfta ftukken van bouw-, beeldhouw- en andere kunften, groote fchatten. In het algemeen handhaafden zij fteeds den ouden bijzonderen roem hunnes geflachts, van naamlijk uitneemende begunftigers der kunften en weetenfchappen te zijn. Vanhier, dat de zoo beroemde groothertoglijke gaanderij , of kunstkamer en verzameling van oudheden te Florence, nergens haare weêrgaê heeft. Deeze vorften wisten tevens altijd de vlijt, koophandel en zeevaart hunner onderdaanen met een gelukkig gevolg als te bezielen. Na deeze langduruig voordgezette edele bemoeijenisfen, ftierf, eindelijk, in onze eeuw, met den groothertog Johannes Gasto, het geflacht der Medicissen gantschlijk uit. Nu kwam het groothertogdom Toskana onder de heerfchappij des hercogs van Lotharingen , Franciscus Stefanus , die in het vervolg keizer Frans de eerste heette. Volgends zijne gemaakte fchikking, werd hij, na zijnen dood, in deszelfs bezit opgevolgd door zijnen tweeden zoon, den aartshertog van Oostenrijk, Pieter Leopold. De vcrhéven geest van deezen, nog regeerenden, groothertog, zijne zachte en beminnenswaardige regeering , en de wijze wetten, door welke hij reeds verfcheidene misbruiken verbeterd heeft, zullen door de nakomelingfchap beter gewaardeerd worden, dan door zijne tijdgenooten. X. Een Het huis der Medicisfen gaat ten gronde. )• 1737. J-I765-  ïo8 II hoofdd. Nieuwe Gefthieden. ixboek» Laatere gefchiedenis der Florenzers. Hunne vorderingen in kunften en weetenfchappen; X. Een Volk , gelijk de Florenzers, of in het, algemeen de Toskaners , meer dan drie eeuwen beftuurd door zoo veele roemrijke vorsten, kon onmooglijk in befchaaving van verftand en vernuft, in nuttige uitvindingen en werkzaamheid agterblijven. Eigenlijk had hetzelve zich wel reeds vroeger, federt de dertiende eeuw, ten aanzien, der Italiaanfche taal , dichtkunst en welfprekendheid zoo verdienstlijk beginnen te maaken, dat de Toskaanfche tongval boven dien der overige Italidanen den voorrang verkreeg, gelijk wij reeds boven in de algemeene gefchiedenis van Italië hebben aangeweezen; doch, federt hec midden der vijftiende eeuw, hebben zij op deezen grond nog gelukkiger voordgebouwd. Eenigen van hun behooren onder de voornaamfte geleerden, die in dien tijd den zuiveren fmaak in de weetenfchappen cn kunften herftelden; ge-r lijk Marsilius Ficinus, Franctscus Boogius, Angelus Politianus , en meer anderen. Tot welk een' trap van volmaaktheid de fchilder- , bouw- en beeldhouwkunften, door Leo^ nard da Vinci, Michael Angelo , en den ridder Bernlni gefteegen zijn, is mede door ons reeds opgemerkt. Deeze kunften hebben altijd in Florence zoo fterk gebloeid, dat men deeze ftad in Italië voor de tweede naast Rome houdt, als welke , om haare fraaije kunstftukken, dubbel zienswaardig is. De Florcnzer, Americus Vespucius , verwierf zich, door zijne reizen naar de nieuw, OXIX,"  III. Afd. Gefchiedenis der Florenzers. 109 ontdekte wereld , de eer, dat dezelve, naar hem, America genoemd werd. Ook van de ongemeene verdiensten van Galilïei ten aanzien der wis- en natuurkunde, is in deeze gefchiedenis reeds eene fchets gegeeven. En hec zou niet moeijelijk vallen, deeze reeks van voortreflijke Toskaanfche geleerden en kunftenaars, tot den tegenwoordigen tijd toe, zeer te vergrooten. Die zoo aangenaame, grootendeels zoo wél bebouwde, en zoo allezins vruchtbaare Land, is daarenboven fteeds een voornaame zétel van den handel gebleeven. De adel zelf dreef dien tot hiertoe zoo leevendig, dat daaruit eenige duurte van leevensmiddelen ontftaan is. Sommige geleerden fchrijven den Florenzeren ook de uitvinding van den wisfelhandel toe; fchoon men dezelve eigenlijk van de Jooden moet afleiden. Dit althands is zeker, dat dit vak van den handel, behalven in Amflerdam, bijna nergens zoo fterk gedreeven wordt, als te Li' vorno, eene Toskaanfche zeeftad, welke een vrijhaven is voor alle Volken, dat is, waar zij allen, voor eene maatige belasting, zonder eenige verdere bepaaling, koopwaaren kunnen in- en uitvoeren, en waar dus ook een zeer uitgebreide handel heerscht, welke bijna alle Landen van Europa, en zelfs de Afidtifche met de Europifche, door hunne voordbrengfels met elkander verëenigt. Veele ruuwe en door kunst bereide zijden, koraalen, olij, wijn, en andere vruchten, of bearbeide waaren, handhaaven voornaamlijk den eigen -n in dan landel.  iio IIhoofdd. Nieuws Gefchiedsn.ix boek. eigen handel der Florenzers of Toskaaners* Een foort van Mufirifche kunst (of ingeleid werk) is den kunstenaaren van dit Land bijzonder eigen, en wordt daarom Florentijnse^ werk genoemd. Hetzelve is eene zoo kunstmaatige famenvoeging van louter edel gefteente en kostbaare marmerftukken, dat daarüit de volmaaktfte navolging der natuur- en fchilderkunsc ontftaat, en heeft eenige gelijkheid met den arbeid der fchrijnwerkers, doch verèïscht ongemeen veel moeite. * VIER-  IV Afd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 111 VIERDE AFDEELING, Schets der Gefchiedenis van de Neapolitaanen. I. Van alle deeze Natiën van Italië', wier onderneemingen en veranderingen wij dusverre befchreeven hebben, onderfcheiden zich nog de Neapolitaanen , die het beneden- deel van Italië bewoonen. De ftad Nedpolis, dat is, naar het Grieksch , de nieuwe ftad, thands Napels genoemd, van welke dit Volk zijn' naam ontleent, is, lang vóór de geboorte van Christus , door de Grieken in een' zeer bekoorlijken oord gebouwd. Want zij ligt aan een breede kom, door de Middenlandfche zee zelve gevormd, waar Nedpolis, midden onder wijnbergen en andere vruchtdragende boomen, van fteden , dorpen en buitenwerken omringd, in de gedaante van een halfronde fchouwplaats, van de heuvels naar de zee af helt. Het koningrijk Napels, ook naar deeze ftad dus genoemd, bevat niet flechts dat gedeelte van beneden- Italië, welk oudstijds groot- Griekenland heette, omdat de Grieken, wier vaderland van hetzelve flechts door de zee gefcheiden is, aldaar zeer veele Volkplantingen hadden , maar ook nog andere landftreeken, tot Befchrij* ving van Napels en het daarbij behoorende Land.  11 a II höofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek.7 Afwisl lende re geering deezes Lancis t in de jo eeuw.- tot aan het tegenwoordige gebied van deri paus Ten aanzien van zijne natuurlijk goede gefteltenis en vruchtbaarheid, is dit Land een der voortreflijkrten van Europa. Het brengt alle foorten van graan voord , ooft en andere tuinvruchten, olij, wijn,rijst,en meer dergelijke waaren, in groote meenigte en volkomenheid. Onder veele andere voordbrengfels van dit Land moeten wij vooral de zoo hooggefchatte Napelfche paarden niet vergeten. Zelfs de Vejuvius, een vuurbraakende berg bij Napels, welke dikwijls het omliggend gewest, door het uitwerpen van heete asch en fteenen , gefmolten zwavel, harst en metaal, waaruit een gloeijende ftroom ontftaat, gantschlijk verwoest, bevordert tevens de vruchtbaarheid, daar hij juist door zijne zwavel- en falpeterdeelen de aarde als bemest. In nog veele andere opzichten is deeze berg den Neapclicaanen nuttig. Wanneer hij zich, nu en dan, op eene gemaatigde wijze ontlast , zijn de aardbeevingen, welke anders in Italië, vooral in deeze Zuidlijke Landen, geduchte rampen baaren , zeldzaamer en minder gevaarlijk. Zelfs lévert de gemelde heete ftroom, welken men Lava noemt, koud en hard geworden , fteenen tot het plaveijen der ftraaten op. e- II. Gelijk in hec overige Italië, zoo nam ' ook in dit Land de heerfchappij der Romeinen mee de vijfde eeuw der Christelijke jaarst telling een einde. Nu kwam hetzelve in de magt der Oostergothen, en, fchoon het de Grieksch-  IV. Afd. Gefchiedenis der Neapolüaanem ï 13 Grieksch- Romeinfche keizers in de zesde eeuw heroverden, moesten zij , echter, omtrent het einde derzelve, een gedeelte daarvan aan de Longobarden afftaan. Deeze ftichteden hec hertogdom Beneveto, of Beneventum volgends de Romeinfche fehrijfwijze , welk zich , allengskens, bijna over het geheele tegenwoordige gebied van Napels uitbreidde, uitgezonderd alleen het hertogdom Napels , van Cumce tot Amalfi , en eenige fteden in het Land der Brutiërs en in Calabrië. Toen dus Karel de groote , koning der Franken, omtrent het einde der agcfte eeuw, het Longobardi/che Rijk in Italië ten val bragt, was het, onder alle deszelfs Staaten, de magtige hertog, of liever vorst van Benei ento, Arechis alleen, die zijne onafhanglijkheid nog eenigen tijd verdeedigde. In de negende eeuw werd dit hertogdom verwoest. Uit heczelve oncftonden de voiftendommen Salemo en Capua; doch de opperheerfchappij der Franken over dit gewesc kwam , in deeze zelfde eeuw, van tijd tot tijd, in handen van Italiaanfche grooten. Hierbij bleef het, tot omtrent het midden der tiende eeuw, toen de Duitfche koningen en keizers uit den Saxifchen ftam, met veel meer nadruk de plaats der Franken vervongen. Intusfchen waren ook de Arabieren uit Sicilië, welk eiland flechts door een zeeëngte van beneden- Italië werd afgezonderd, reeds in de negende eeuw in dit Land ingedrongen. Dikwijls verwoesten zij hetzelve, nu en dan IV. Deel. H wot--  114 II hoofdd. Nieuwe Gefchiedm. lx boek. v \ 1 < 1 1 l 1 < t i Veroveringen der Normanr.en ( in beneden-ita/ié'. i rerden zij terug geflagen, kwamen weder, en estigden zich op fommige plaatien voor een' ingeren tijd. Daardoor werd niet alleen iat gedeelte van het gebied der Griekfche eizers zeer verontrust en beperkt , maar adden ook de vorsten van Benevento, Satrno en Capua, die wel meest altijd nog lit een Longobardiesch geflacht afftamden, loch onder de oppermagt der Duitfcke kei:ers, als koningen van Italië, Honden, mee le Arabieren dikwijls eenen hagchelijken Irijd te voeren III. In deezen verwarden toeftand van beneden- Italië,kwam aldaar,in den beginne der ilfde eeuw, een kleine hoop Normannen, bij gelegenheid eener bédevaart naar het beloofde Land. Oorfpronglijk waren het Duitfckers, uic de Noordlijke Landen van Europa; doch 3ie zich in een gedeelte van het tegenwoordige Frankrijk hadden neêrgeflagen , welk, naar hen , Normandije heet. Toen deeze bende groote, fterke , in den krijg geharde en dappere mannen , in het gemelde Land aankwam , waar de verwijfd geworden inwooners, beftaande in een maatig aantal Arabieren , hun geen' weêrftand konden bieden, vermogt dezelve bijna zoo veel als een krijgsheir. Deeze Normannen overvielen de Arabieren, die, juist toen met verfcheidene fchepen bij Salerno geland, den vorst nevens zijne onderdaanen aldaar op de hoogmoedigfte wijze mishandelden; verfloegen een groot aantal derzelven , en dreeven de overigen naar hun-  IV. Afd. Gefckiedenis der Neapolitaanen. tt§ hunne fchepen te rug. De overwinnaars vertrokken wel weder naar hun vaderland; doch de heerlijke vruchten en prachtige gefchenken , hun medegegeeven , fpoorden , eenigen tijd daarna, veele andere Normannen aan, om ook deeze gewesten te bezoeken. In den beginne dienden zij met hunnen moed en arm nu eens den Grieken tegen hunne harde meesters, dan den Longobardifchen vorsten tegen de Grieken, en dan weder d-eezen zelfs tegen de Arabieren in Sicilië. Doch daar zij door de laatften voor hunnen gelukkigen bijftand Hecht beloond werden, vielen zij derzelver Landen aan, maakten zich weldra meester van Apulië, en koozen een' hunner heldhaftigfte aanvoerders, Willem met den ijzeren arm, tot graaf van Apulië. Keizer Hendrik de derde gaf wel den Normannen de door hen veroverde landftreek in leen , met het voorneemen, om deeze dappere oorlogsmannen ter befcherming van de grenzen zijnes Rijks aldaar te gebruiken; doch de paufen wisten hen kort daarna tot hunne bondgenooten tegen de keizerlijke magt te maaken. Nadat een van deezen aan de ipits van een krijgsheir de veroveringen der Normannen vergeefs had poogen te beperken, en zelfs van hen gevangen was genomen , was een zijner opvolgers, paus Nicolaas de tweede, vermétel genoeg, om zich tot leenheer derd Normannen optewerpen. Schoon hij zelfsp geen fchijn van recht had, om over de Lan-^' den van 'oeneden - Italië eenige befchikking te H 2 maa- J. ioie. env. J. 1041. J. 1043. Zij wor:n leenannen'r paufen. [ 1059.  li6 II hoofdd. Nieuwe Gcfchieden. ix eoèk< ri fc t r t c t t 1 > ( i 1 i ] i i y RoberT Gui!Caïii;j cerfte hertog van ïaakeft, bediende hij zich , echter, van de ijgeloovige verëering , welke men in dien jd den paufen bewees, om zich zulk een ïcht aantemaatigen; te meer, daar de Christen , en hunne vorsten zelve, reeds fints enige eeuwen, onvoorzichtig genoeg waren geweest, om van deeze bifchoppen fomtijds leflisfende uitfpraaken over hec bezit van roonen en Landen te begeeren. Van hunnen ant vonden ook de Normannen daarin hun oordeel. Omtrent deezen tijd hadden zij den ïriekfchen keizeren , behalven Apulië, ook eeds Calabrië, en den Longobardifchen vorten Capua met hec omliggende Land ontukt. Doch daar zij op deeze veroverde ^anden geen ander recht hadden, dan dat ran den fterkften , moest het hun , naar le denkwijze dier tijden, zeer wenschlijk roorkomen, onder de magtige befcherming Ier paufen, of, gelijk men volgends hunnen ,vil plag te fpreken, van den Apostel Petrus , :e ftaan , waardoor hunne aanmaatiging in sene geheiligde wettigheid fcheen te veranderen. De paus verhief dus Robert Guiscard, den voornaamften veldheer der Normannen, tot hertog van Apulië en Calabrië, bij welke gelegenheid hij hem een vaandel in de rechte hand gaf, om hetzelve, in naam der Roêmfche kerk* te voeren en te vevdeedigen. IV. Robert zette mtusfchen zijne veroveringen fteeds voord. Hij overweldigde de Arabieren , die Sicilië hadden ingenomen, ge*  IV. Afd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 117 geheel en al; en daar hem zijn broeder Rogkr daarï'n dapper had bijgeflaan, gaf hij hem dit groote, aangenaame en ongemeen vruchtbaare eiland in leen, terwijl hij hem tot graaf van hetzelve benoemde. Oolc de meefte overige Landen van beneden- Italië onderwierp hij aan zich, gelijk de vorftendommen Salerno, Benevento , en meer anderen. Doch van de ftad Benevento met het omliggend ..gebied deed hij afftand aan de paufen, om zich te meer van _ hunne vriendfchap te verzekeren: en zij zijn nog heden daarvan bezitters. In de twisten van Hendrik den vierden met Gregorius den zevenden befchermde hij deezen paus, en kwam voor, dat die niet in Hendriks magt verviel, dien hij zoo trotschlijk had behandeld. Het misnoegen van Robert tegen de Griekfche keizers bragt hem, eindelijk, zelfs tot het bedrit om hen aantevallen: en deeze vorst, die nog naauwlijks zijne heerfchappij in Italië gevestigd had, werd voor het oude en magtige Griekfche Rijk, dat daarenboven den bijftand van Venetië genoot, dooi gijne verwoestende veroveringen geducht, Hij ftierf in het midden van nieuwe krijgstoerustingen. Den roem van een' groot held en zeer fchrander' vorst kan men hem piet betwisten, gelijk hij daarom ook Guiscard, dat is, in de Normannifche taal, de schrandere , of doorsleepene , genoemd werd; _ doch onbegrensde eergierigheid, fceerschzucht en andere gebreken waren hem H 3 niet Apulië en Calabrië St.in't jaar icSs.  118 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix roek. K.OGZE, graaf van Sicilië, St.in'cjaar HOI. RoGERlt. ülcht het koningrijk der beide Siciliën. ln hec jaar niet min eigen. Zijn broeder Roger, graaf van Sicilië, behoefde voor hem geenszins te wijken in dapperheid; doch overtrof hem in goedheid en milddaadigheid. Daar ook hij zijne vorstlijke rechten in kerkiijke zaaken zocht te handhaaven, benoemde hem de paus tot zijnen gezant, of ftadhouder in Sicilië. Vandaar ontleenen de bezitters van dit Rijk het recht der zoogenaamde Sicilidanfche Alleenheerfching , waardoor zij in kerkiijke belangen eenig meerder gezag oefenen, dan andere Roómsch-Cat/wlieke vorsten. V. Eenigen tijd heerschten de nakomelingen deezer beide beroemde broeders, met een verdeeld gezag, over derzelver nagelatene Landen, zoo wel in beneden- Italië, als in Sicilië. Doch nadat Roberts aframmelingen , omtrent veertig jaaren na hem , waren uitgeftorven, maakte zich Roberts zoon, Roger de tweede , graaf van Sicilië , weldra meefter van de hertogdommen Apulië en Calabrië, van de andere omliggeüde Landen, en van het kleine hertogdom Napels, het laatfte overblijffel van de heerfchappij der Griekfche keizers in deeze gewesten. Deeze verè'eniging van een zoo aanzienlijk deel van Italië met Sicilië, waar reeds vóór de geboorte van Christus koningen geregeerd hadden, bragt Roger tot het befluit, om zich tot koning van Sicilië te laten kroonen: en Palermo werd de-hoofdrad van zijn nieuw Rijk. In den beginne heet-  IV. Af tl. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 119 heette hetzelve flechts het koningrijk Sicilië, want dit eiland maakte deszelfs hoofddeel uit, terwijl de gewesten op het vaste land, als ware het, de leden verbeeldden. Doch naderhand werd het eene gewoonte, om de twee hoofddeelen, waaruit dit Rijk beftond, de beide Siciliën, of ook wel Sicilië en Napels te noemen. Daar de paufen zich als leenheeren van, alle deeze Landen befchouwden, waren zij over deeze willekeurige uitbreiding van Rogers gebied niet zeer voldaan, vóór hij hun den leenè'ed afgelegd, en hun, zoo voor zich als zijne erfgenaamen, in 't vervolg een jaarlijkfche geldlöm , ten teeken van afhanglijkheid, beloofd had. De bezitters van dit koningrijk lieten dus den paus jaarlijks een wit paard met een beurs van omtrent twaalf duizend Romeinfche fpeciedaalders aanbieden, fchoon zij reeds lang betuigd hadden, dat zulks flechts een gefchenk, doch geen leencijns was. Doch federt kort hebben zij deeze vernéderende plégtigheid geëindigd. Roger werd wel in het vervolg door een' anderen paus en door keizer Lothar uit veele zijner bezittingen verdreeven ; doch heroverde alles, en nam den paus, die hem als veldheer had aangevallen , gevangen. Eenigen tijd daarna overviel hij de Arabieren, die oude vijanden der Christenen in Afrika, met eenen oorlog , en noodzaakte aldaar den koning van Tripolis, hem een jaarlijks befchermgeld te betaalen. Door eenen Griekfchen keizer beH 4 lee-  iso II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix bobk. St in't jaai 1154. Het SM- li&anfcle Rijk komi in de magt van het keizerlijkSwabijchehuis; J. J2?4- leedigd, liet hij de zeekusten van het vaste land van Griekenland verwoesten. Bij deeze gelegenheid bragt zijn bevelhebber ter zee, behalven veel' anderen buit, ook Griekjche kunftenaars in het Sicilidan/che Rijk, die zijdene ftoffen wisten te bereiden, aan welke kunst her tot hiertoe niet flechts in Italië, maar Ook in het gantfche westlijke Europa, ontbroken had. Na alie deeze bedrijvea ftierf Roger, omtrent het midden der twaalfde eeuw. Schoon hij vrij bcgeerig naar de uitbreiding van zijn gebied, en in den krijg, zoo -wel als tegen oproerige onderdaanen, tot wreedheid toe geftreng was, behodrc hem , echter, de lof van een' zeer wijzen wetgeever, grooten veldheer, en van een* vorst , die allerleije verdienstlijke mannen opfpoorde, hoogfchatte en mild beloonde. VI. Hij werd wel nog door vier koningen van zijn gedacht in het bezit des Sicilidanfche Rijks opgevolgd; doch reeds, omtrent het einde der twaalfde eeuw, was dit Normannifche gedacht uitgeftorven, en deszelfs Rijk, door het huwelijk van Constantm, eene princes uit hetzelve, met een' zoon van keizer Fredrik den eersten, naderhand onder den naam van keizer Hendrik den zesden bekend, aan het Swabifche huis der Hohenstauffen vervallen. Onder de vorsten van dit gedacht was keizer Fredrik de tweede de merkwaardigfte. Daar deeze inzonderheid te Napels een hooge fchool ftichtede , en zich, vermits hij het opperfte gerechtshof van dk  IV.Afd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 121 dit Land derwaards verplaatst had, aldaar dikwijls ophield, begon, van tijd tot tijd, deeze ftad boven alle de overige deezes Kijks uittemunten. Eindelijk werd zij deszelfs hoofdftad, en het Rijk zelf ontleende van haar den naam van Napels. Doch de paufen zagen de , nabuurfchap van dit magtige huis zoo ongaarne, dat zij niet rusteden, voor zij hetzelve aan het Sicilidan/'che Rijk ontrukt, ja het, eindelijk, zelfs uitgerooid hadden. Hiervan is reeds in de gefchiedenis der Duitfchers melding gemaakt. De paufen dus, Sicilië en Napels als hun Rijk en leengoed befchouwende, wisten hetzelve aan Karel van Anjou, graaf van Proyence, een' broeder des konings van Frankrijk , te fchenken. Doch deeze vorst,die den Africaanfchen koning van Tunis aan zich cijnsbaar maakte , en den titel van koning van Jerujalem aannam, verloor weder, na eenigen tijd, de helft van ,zijn nieuw Rijk. De harde en wreede regeering der Franfchen in Sicilië, had eene algemeene verbittering der inwooners van dit eiland tegen hen verwekt. Men overviel hen dus allen bijna gelijktijdig , en vermoordde aldaar veele duizenden van hun. Daar dit bloedbad in de \iQoï£&&&\Palerma, ten tijde van den namiddags - Godsdienst, de Vesper genaamd, op den tweeden paaschdag begon , heet hetzelve in de gefchiedenis de Sicilïqanjche Vesper. Pieter, koning van Arragonië, die met een princes uit het voorige Swabifche huis gehuuwd was , bediende zich van dit oproer H 5 zoo Vervolgend s in die van liet Spaan. rche huis Anjou; J. 1266. ]. 12S2. en voor de helft in die van Arra* gon.  \ i s2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek; Nieuwe verëeniging van Sicilië en Napels. St.in'tjaai 3343- In het jaar Ï442. Alfonsus, koning van Arragon, Sicilië en Nafels. zoo gelukkig, dat hij Sicilië in bezit kreeg, en Karel flechts hec Napeljcke behouden kon, waardoor Napels nu deste meer een hoofdftad werd. VII. Zijne nakomelingen uit den huize Anjou behielden dus ook flechts het nu alleen alzo genoemde Napelfche Rijk , > tot omtrent het midden der vijftiende eeuw. Onder deeze Franfche koningen van Napels is Robert de beroemdfte en achtenswaardigfte. Hij was niet min fchrander dan dapper, minzaam, liefderijk, en in de handhaaving der algemeene rust en rechtvaardig, heid voor zijne onderdaanen zoo bekwaam, dat zijn Rijk in dit opzicht nog nooic zoo wél geregeerd was. Doch na zijnen dood werd hetzelve, door onëenigheden in hec koninglijk geflacht, woelingen der grooten en ongelukkige oorlogen, dikwijls verontrust. Eindelijk moest Renatus, de laatfte koning van deezen huize, dat bijna honderd en tachtig jaaren over Napels geheerscht had, hec Rijk ontvluchten. Alfonsus de vijfde , koning van A ragon en Sicilië , maakte zich van hetzelve meefter, uit hoofde van het recht, hem daarop door de koningin Johanna de tweede verleend, en verëenigde dus weder de zoo lang gefcheidene Rijken. Alfonsus muntte zeer verre uit boven de vorsten van zijnen tijd, en mee alle rechc gaf men hem den toenaam van den Wijzen. Behalven de reeds genoemde Rijken, waren hem ook Valentia en Catalonië, Ronsfillon, en de m-  IV. Afd. Gefchiede?üs der Neapolitaanen. 123 eilanden Major ca, Corfica en Sardinië on derworpen. Doch hij gaf den voorrang aar Napels, zelfs boven zijne aangeërfde Rijken, verplaatfte derwaards zijn' hofftoet, en de hoofdftad van deezen naam had nog nimmei zoo gebloeid. Hij noemde zich koning dei heide Steilten', welken naam zijne opvolgen in de regeering fteeds hebben behouden Indedaad fchijnen Sicilië en het Napelfcht in de allervroegfte tijden één Land geweesi te zijn, doch dat misfehien, door aardbee vingen en geweldige zeegolven, van één gefcheiden is. In dit Rijk hield Alfonsus dt beste orde, verbeterde de gerechtshoven ftichtte een' belangrijken nieuwen rechtbank begunftigde zijne onderdaanen met veele vrij heden, en fcheen flechts door eene buiten fpoorige mildheid, ten aanzien van fommiget hunner, een' misdag te begaan. Ook was hi een ongemeen beminnaar der weetenfehappet en geleerden, lokte veelen van hun, Grie ken zoo wel als Italidanen, in zijn' dienst, en verzamelde voor zich zeiven uit de voör treflijkfte gefchiedfehrijvers, vooral der oud' heid, wijze lesfen. Toen men hem , kranl zijnde, éénmaal met Alexanders leeven door Curtius befchreeven , bekend maakte, hielp het genoegen, dat hem hec lezen van dit boek verfchafte, zijne gezond heid herftellen. ,, Weg met den arts! riep hij, dank zij Curtius, die mij alleen herfteld heeft." Een man van veel verftanc heeft over deeze merkwaardige geneezing ge ! i l ' Hij wordt door hst lezen van CüRTUJS gezond.  i«4 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. Sein 't jaar 1458. Het Ski. liamfehe Rijk komt onder de heerfchappij der Spanjaarden. Inhetjaaj 3504. Nadeeligi gevolgen daarvan. geoordeeld, dat Alfonsus bij het lezen deezer gefchiedenis deste aangenaamer aandoeningen moet gevoeld hebben, daar hij, niectegenftaande de uitneemende dapperheid, waarin hij < Alexander navolgde , echter, niet, gelijk deeze, door toorn en dronkenfchap overwonnen was. Men bezit nog heden eene gantfche verzameling van zijne zoo zinrijke als wijze fpreuken, en geestige invallen. Doch nog meer roem verwierf hij zich, door niet flechts geestig te fpreken, maar ook zeer wijs en weldaadig te handelen.. Zijne gelukkige regeering duurde flechts zestien jaaren, wier einde ook de welvaart van dit Rijk voor een' langen tijd deed ophouden. VIII. Want onder zijne naaste opvolgers ontftond, door de aanfpraaken van vreemde vorsten op dit Rijk, meer dan één rampza-i lige oorlog, ten nadeele der rechuuaatige koningen. JNiet minder werden zij door famenzweeringen der grooten tegen hen, en ver»r woestènde invallen der Turken in hun Rijk, verontrust. Eindelijk behielden de Spanjaarden , die met de Franfchen om het bezit deezer Landen ftreeden, over de laatften de overhand: en Ferdinand de Catholieke, of Regtzinnige, die geheel Spanje onder zijne magt had verëenigd, werd,,in het begin der zestiende eeuw, tevens van Napels en Sicilië meefter.. Deeze groote verandering had in het gemelde Rijk veele andere :ten gevolge. Daar in hetzelve de koningen tot hiertoe hunnen vasten zétel gehouden, es  AXFONSTJS wordt door het ieezen van CTJHTT0S grezoncl.   ÏV.Ajd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. ia$ en, door hunne tegenwoordigheid, voor vei. Mgheid en overvloed gezorgd hadden, werd hec van deezen tijd af, twee eeuwen lang, door ftadhouders, of plaatsvervangers der koningen béftuurd, en dus als een wingewest des Spdanjchen Rijks behandeld. In alle, deels langduurige, en meestal ongelukkige oorlogen, door de Spanjaarden, in de zestiende en zeventiende eeuwen, bijna altijd buiten Italië gevoerd, werd hetzelve gewikkeld. Vanhier, dat het koningrijk der beide Siciliën, als het rijkfte en vruchtbaarfte Land der Spanjaarden, zoo groote geldfommen en zoo veele foldaaten moest léveren, dat hetzelve, omtrent het midden der laatst verloopenc eeuw , allerjamnierlijkst uitgeput was. Deeze drukkende belastingen en andere bezwaaren verwekten zelfs, omtrent den gemelden tijd, te Napels een' opftand, door welken Spanje in gevaar kwam, om van dit Rijk een gedeelte te verliezen. Daar tevens de Spaanfche alleenheerfching in de zeventiende eeuw fteeds zwakker werd, had ook het Sicilidanfche Rijk van deeze magtloosheid in oorlogs- en vreedestijden eene zeer onaangenaame ondervinding. Met heczelve werd wel, reeds in de zestiende eeuw, de zoogenaamde bezetting-Staac, dat is, een aantal zeelieden en vestingen in het Toskaanfche, verëenigd; doch deeze vergrooting gaf , flechts aanleiding tot nieuwe verfpilling van geld en manfchappen, om dezelve te behouden. IX. Ein-  Hetzelve verkrijgt weder ee. Tiige koningen uit iet koJiinglij'kSpaan/die huis. J. 1707. J. 1734. J. 1759. 126 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. IX. Eindelijk ftierf het regeerende Spaanfche huis, juist in het begin der tegenwoorge eeuw, met koning Karel den tweeden, volkomen uit. Nu Melden de Franfchen een* hunner koninglijke prinfen, den hertog Philippus van Anjou , dien zij, onder den naam van Philippus den vijfden , voor koning van Spanje erkenden, tevens in het bezit van het koningrijk der beide Siciliën. Doch na weinige jaaren veroverde een keizerlijk krijgsheir het. koningrijk Napels voor den broeder des keizers, Karel den derden , koning van Spanje. Dus werd hetzelve een wingewest van het Duitfcke Oostenrijkjche huis, waaraan, dertien jaaren laater, ook het eigenlijke koningrijk Sicilië werd afgedaan. Doch Karel, naderhand, als keizer, onder den naam van Karel den zesden bekend, verloor binnen kort Napels en Sicilië weder. Met weinig moeite maakten zich de Spanjaarden van hetzelve meefter, en hun koninglijke prins Karel , een zoon van Philippus den vjfden, werd koning der beide Siciliën. Dus verkreeg dit Rijk zijne eigene koningen weder, die midden in hetzelve hun hof hielden. Nadat hetzelve door Karel veelen jaaren geregeerd was, beklom hij den troon van Spanje, en benoemde zijnen derden zoon , prins Ferdinand , tot zijn' opvolger in het Sicilidanfche Rijk, welk hij nog gelukkig beftuurt. Doch tevens werdbeflist, dat dit Rijk nimmer weder met het Spaanfche verë'enigd zou worden. X. On-  IV. Afd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 127 X. Onder alle deeze afwisfelingen van dit Rijk en zijne meefters, moeten wij geenszins de Natie, welke hetzelve bewoont, uit het oog verliezen. Zij is eigenlijk een mengfel van verfcheidene Volken, dewijl de Grieken, Romeinen , Arabieren , Longobarden , Normannen en andere Duitfckers, benevens de Franfchen en Spanjaarden, in dit Land niet flechts eenigen tijd vertoefden , maar ook veele nakomelingen agterlieten. Doch daar de Grieken den eerften grond legden tot de kefchaaving deezes Volks, en de Romeinen hen daarin navolgden, is het geenszins te verwonderen , dat de Siciliërs en Neapelitaanen beiden , inzonderheid aangemoedigd door de ongemeene natuurlijke fraaiheden van hun vaderland, fteeds als leevendig van geest, vernuftig, voor kunften en weetenfchappen dus uitneemend gefchikt, en tevens als vrijheidlievend en krijgshaftig befchouwd worden. De Italidanjche dichtkunst had haar begin in Sicilië, en deszelfs vaerzenmaakers waren zoo geliefd, dat men, tot de veertiende eeuw, alle geleerde werken, en zelfs de algemeene taal der Italidanen, Sicilidansch noemde. De wijsbegeerte, geneeskunde en rechtsgeleerdheid hebben, federt de elfde eeuw, in het Napelfcke weder taamlijken opgang gemaakt, nadat in de vóórige onrustige eeuwen de geleerdheid aldaar zeer vervallen was. Inzonderheid verwierf zich de geneeskundige fchool te Salerno, vaa welker leeraaren men nog een aantal gezond • heid- Verande» ringen, door de tS'eapolitaanen en Ski. liërs onder» gaan.  I28 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix boek. heidregelen in Latijnfche vaerzen bezie, door eene meer geleerde bearbeiding haarer' kunst, dan men toen in het overige Westlijke Europa gewoon was, lints deezen tijd een' uitgebreiden roem. Indien al het algemeen gevoelen onbewijsbaar is, dat een burger te Amalfi in het Napel/che, in de veertiende eeuw , het eerst een Cömpas of magneetnaald ten beste der zeevaart zou gebruikt hebben; gelooft men, echter, vrij waarfchijnlijk, dat men in deeze zelfde oorden zich van de gemelde belangrijke, doch reeds vroeger ontdekte, uitvinding , eerder dan in andere Christelijke Landen, heeft bediend. Het ontbrak ook deeze gewesten geenszins aan beroemde fchrijvers en wijze Staatsmannen , waaronder de opperfchrijver van keizer Fredrik. den tweeden, in de dertiende eeuw, Petrus de Vineis , eene voornaame plaats bekleedt. In de vijftiende en zestiende eeuwen, ontftond ook daar,door de herftelling der waare geleerdheid en vrijheid van denken en onderzoeken, een nieuwe en edele ijver voor de weetenfchappen. De beide voorteflijke dichters, Sannazario en Tasso, waren Neapolitaanen , terwijl de fchatbaare gefchiedfchrijver Fazello in Sicilië optrad. Ook de fchilder-, bouw- en andere, daarmede verbondene, kunften bereikten thands in dee'ze Landen eene aanmerklijke volmaaktheid. Reeds fcheenen de Neapolitaanen uit de algemeene verbetering des Christendoms , in de zestiende eeuw ondernomen, belangrijk  Üt Afd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 129 rijke voordeelen voor hun verftand, Godsdienst, geleerdheid en zeden te zullen trekken. Want veelen der aanzienlijkften onder hen namen deeze verbetering, reeds in den beginne van haaren oorfprong, greetig en dankbaar aan. Doch haare voordgang werd weldra, zoo door de ttrengfle wetten en bedreigingen der Landsvorften, als door de vervolgingen der paufen, en de hun fteeds getrouwe geestlijken, geftuit. De Neapolitaanen hebben wel een kleine fchaduw van Godsdienftige vrijheid behouden, door zich, in de laatfte twee en ééne halve eeuwen, altijd zeer moedig te verzetten , zoo dikwijls de geestlijkheid het ketter- en bloedgerecht der Roómfche kerk, of de Inquifitie, in hun Rijk wilde invoeren, als waardoor de veiligheid en het leeven van alle menfchen bedreigd werd, die zich aan de voorfchriften van dien ftand niet in alles wilden onderwerpen : doch voor het overige zijn de Neapolitaanen en Siciliërs iri de verlichting en het onbeperkte gebruik van hunnen geest, zoo wel ten aanzien van den Godsdienst, als van veele weetenfchappen, immers grootendeels veel verder agtergebleeven, dan de overige Volken van Italië. Zeer afhanglijk van hunne buitenfpoorig talrijke geestlijkheid, aan welke Zij, van tijd tot tijd, »it bijgeloovige milddaadigheid, het bezit en de inkomften van meer dan de helft hunnes vaderlands afftonden, zijn zij wel zeer ijverig in het waarnemen van uiterlijke GodsdienIV Deel. I ftige  130 IÏhoofdd. Nieuwe Gefchieden. ix" boek. dige plegtigheden ; doch in wezenlijke kennis zeer weinig gevorderd. Wanneer nog in laatere tijden , fchrandere en vrijmoedige geleerden onder hen , gelijk Giannone en Genovesi, hun de oogen poogden te openen voor veele grove misbruiken en vóóroordeelen, hebben dezelve óf voor hunne waarheidliefde een jammerlijk lot ondergaan, óf, ten minden, weinig indruk gemaakt. Echter heeft de tegenwoordige koning, Ferdinand de vierde, de fchaadelijke magt der paufen en geestlijkheid met een goed gevolg begonnen te beperken. Ook in andere opzichten zijn deeze Volken niet zoo hoog gedeegen, als verfcheidene Natiën van Europa in de laatere eeuwen. De landbouw worde door hen maar alte zeer verwaarloosd: en, daar Sicilië' anders de koornfehuur eenes grooten deels van Italië was, liggen thands in hetzelve geheele landdreeken woest, fchoon men dit, echter, ook eenigermaate aan herhaalde en verwoedende aardbeevingen moet toefchrijven. De koophandel is ook in deeze Landen in verre na niet zoo algemeen en leevendig, als hij wel zijn konde. Men voert 'er wel, nevens veelerleije vruchten, eene meenigte ruuwe zijde en zijdene doffen naar vreemde Landen uit; doch een aanmerklijk aantal kundige handwerken, welken de inwooners zelve konden vervaardigen, ontbieden zij uit andere gewesten; zelfs die welke van zijde worden toebereid, waarvan zij, echter, zuik een' grooten overvloed hebben. Demee- nig-  IV. Afd. Gefchiedenis der Neapolitaanen. 131 nigte en geringe prijs der leevensrniddeJen, hunne heerichende neiging toe vermaaken, benevens het gemis van fterker aanmoediging , zijn hier voor de vlijt zeer hinderlijk. Dertig duizend kaailopers, Lazaroni genoemd, lieden zonder eenig vermogen, en zelfs meeflendeels zonder eenige wooning, doorkruisfen daaglijks de ftraaten van Napels, en vinden het niet min gemaklijk dan aangenaam, zich, door een' zeer korten, of ook wel geheel geenen arbeid, het noodige onderhoud te verfchaffen, en alle hunne overige uuren als luiaarts doortebrengen. I 2 TIEN-  Verbanc tusfchen de Italiaan Jche en Franfche gefcbiedenisfen., 13a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xböer» TIENDE BOEK. Geschiedenis der Franschen. EEPvSTE TIJDVAK. Van de /lichting des Frankifchen Rijks in Gallië, tot de volkomene afzondering » tusfchen Westfrankenland, of het el' genlijke Frankrijk en Oostfrankenland, of het eigenlijke Duitfche Rijk. Van het jaar 486 tot 887 na de geboorte van Christus. r. Van de gefchiedenis der Italidanen is de overgang tot die der Franfchen zeer natuurlijk. Beide Volken grenzen aan elkander; de laatften hebben dikwijls in Italië geoorloogd , en hunne aanfpraak op fommigen van deszelfs Landen, fchoon min gelukkig, gehandhaafd.. Niet weinig hebben zij van de Italidanen geleerd , en hen in fommige bijzonderheden nagevolgd, in andere overtroffen. Doch tusfchen de inborst van deeze beide Volken was altijd een merkbaar verfchil. II. De Franfchen ftammen eigenlijk van de Franken af, dat is, van dat Duitfcht Volk,  Gefchiedenis der Franfchen. I Tijdvak. 133 Volk, dat, federt de derde eeuw der Christelijke jaartelling, in de gefchiedenis bekend werd, toen hetzelve langs den Nederhijn, in het tegenwoordige IFestphaalen, en tot in de, thands zoo genoemde, Krëenigde Nederlanden woonde. Vandaar veröntrusteden zij Gallië dikwijls door hunne ftrooperijen. Dit Land bevattede toen veelmeer in zich dan het tegenwoordige Frankrijk. Daaronder werden alle Landen gereekend, welke tusfchen den Rhij'u , den grooten Oceaan, de Middenlanafche zee, de Pijrencem fche bergen en de Alpen liggen; en dus, behalven het tegenwoordige Franrijk , ook het groocfte deel der Nederlanden, benevens een" aanzienlijk ftuk van Duitschland en Zwitferland. Ja de Romeinen noemden zelfs boven - Italië het Deeszijdfche, of aan deeze zijde der Alpen liggende, Gallië, omdat die gewesten door Galli/che Volken bewoond werden. Inzonderheid vielen de Franken dikwijls in Belgiesch Gallië , dat is, in die Landen , welke tusfchen den Rhij'n aan den eenen, en de Seine en Marne aan den anderen kant, aan de Maas, Moefel en Schelde, en dus deels in de tegenwoordige Nederlanden, deels in hec aangrenzende Frankrijk lagen. Hier floeg zich reeds, omtrenc hec midden der vierde eeuw, een vrij groot aantal van hun neder. Doch, in de eerfte helft der vijfde, maakte zich Chlodio, of Klodio, koning van een der Frankifche ftammen , van de ftad Cameraeum, thands Kamerijk , meefter , en zette 1 3 zij"  134 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Na het j. 430. Childemicn. St.in'tjaar 481. Klodwig fticht het Frankijche Rijk in . Gallië. 3. 468. zijne veroveringen voord tot de Somme, in bet tegenwoordige Picardije. Een zijner opvolgers, Childerich, breidde zijn gebied uit tot de Loire. Terwijl tevens in dien tijd het algemeen verval des Romeinfcken Rijks in het Westen, waar hetzelve van zoo veele Duitfc/ie Volken beftormd werd, den voorfpoed der Frankifche wapenen in Gallië zeer bevorderde. III. Childerichs zoon, koning Klodwig, of Chlodowich, bragt, eindelijk, de Romeinfche heerfchappij in Gallië, welke reeds door de Bourgondiërs en Westergothen zeer beperkt was, geheel ten val. Hij overwon den Romeinfchen veldheer in dit Land , en liet hem ten dood brengen. Ook de Alemannen en andere Duitfcke Volken, deels in Gallië', deels in deszelfs nabuurfchap, dwong hij, óf om zich aan hem te onderwerpen, óf om hem een ftuk Lands afteftaan. En daar hij eigenlijk flechts van den Salifcken ftam der Franken koning was, wist hij de vorsten der overige (lammen, ten einde ook hunne Landen zich toeteëigenen , door list en wreedheid uit den weg te ruimen. Hij nam wel den Christelijken Godsdienst aan , betoonde zich fteeds voor denzelven uitwendig zeer ijverig , en gaf daardoor aanleiding, dat eene meenigte zijner onderdaanen zich , eensgelijks , doopen liet; doch eene inwendige verbetering van hart, was bij hem niet voorafgegaan. Echter gaven hem de Romeinfche bisfchoppen den eernaam van den Aller- chris-  Gefchiedenis der Franfchen. I Tijdvak. 135 christelijkften koning, welken de koningen van Frankrijk fteeds hebben blijven voeren, en die, ten zijnen aanzien, alleenlijk beteekende, dat hij de eerfte der koningen van Duitfcke Volken was, die het Christelijk geloof, zonder het gewoone bijgeloof van dien tijd, had aangenomen. Nog een ander overblijffel van Klodwigs, of't geen hec zelfde is, van Lodewijks gefchiedenis, zou nog heden te Rkeims het flesje met heilige olie zijn, welk, bij gelegenheid zijner zalving tot koning, een duif uit den hemel zou medegebragt hebben, en waarüit men vervolgends altijd eenige olie toe hec zalven der koningen van Frankrijk gebruikte. Bij zulke verhaalen van wonderbaare gebeurtenisfen komt altijd de vraag te pas: hoe veele onpartijdige aanfehouwers van allerleien aart hebben dezelve gezien, naauwr keurig onderzocht, en zijn van haare waarheid volkomen overtuigd geworden ? Doch hier weet men volftrekc niets van éénen enkelen dergelijken getuige : en de eerfte, die van deeze vermeende heilige olie melding maakte , leefde meer dan drie eeuwen, nadat zulks zou gebeurd zijn. IV. Klodwig liet dus bij zijnen dood, welke in den beginne der zesde eeuw plaats had, het, van hem geftichte, Frankijche Rijk vrij uitgebreid en aanzienlijk agter. Hetzelve ftrekte zich reeds uit over het grootfte deel van hec tegenwoordige Frankrijk, als mede in Duitschland en de Nederlanden, toe den Rkijn en Maijn, en werd wel in twee I 4 Rijken 5t.in 't jaar su- Gefchieüenis van het Frankifche Ryk tor. den oorfptong van het e. genlyke Frankrijk,  ï 36" II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek." Rijken verdeeld : in Auflrafiê of Oostfrankenland , welk niet alleen de Landen aan de gemelde beide rivieren, maar ook die,welke aan de Moe/el en Maas liggen, benevens een groot deel van het tegenwoordige Frankrijk, bevattede, en Mets ten hoofdftad had ; — en in Neuftrïê , of Westfrankenland, waaronder alle de overige naar het Westen, en tot aan de Wereldzee, liggende Landen van het Frankifche Rijk gereekend werden. Ook verdeelden Klodwigs vier zoonen zijn Rijk onderling op deeze wijze, dat de oudfte geheel Aitftrafiê, of Oostenrijk bekwam ; doch de drie jongeren even zoo veele bijzondere Rijken in Neuftrië luchteden, welker beftuurders te Orleans, Parijs en Soisjons, (gelijk deeze fteden thands heeten,) doch welke toen nog de Romeinfche naamen Aurelianum, Lutetia Parifiorum en Augusta Suesfionum voerden, hunnen zetel vestigden. Doch eigenlijk bleef het flechts één Rijk. De koningen deezer bijzondere linièn maakten met alleen veroveringen , welke ten voordeele van het Rijk in het algemeen verftrekten; gelijk, inde zesde eeuw , hec Thuringijche en Bourgondifche Rijk , als mede verfcheidene Landen in Duitschlanden Zwitferland', welke den Beijerfchen en Altmannen werden ontnomen ; maar ook werd het geheele Rijk meer dan éénmaal, inde zesde en zevende eeuwen, onder de heerfchappij van éénen enkelen vorst uit Klodwigs nakomelingen op nieuw verëenigd. En, fchoon deeze zelfde koningen die Rijk, dooi: hnnne  Gefchiedenis dtr Franfchen. I. Tijdvak. 137 hunne flechte regeerïng, allengskens, zeer verzwakten , werd hetzelve , echter, toen het reeds aanmerklijk begon' te zinken, door zekere hof- en Staatsdienaars, die oorfpronglijk opperöpzichters van het koninglijk hof, of, gelijk men ze toen noemde, Major es domus waren, deste gelukkiger onderfteund. Doch dit had ten gevolge, dat juist deeze Staatsdienaars , federt het einde der zevende eeuw, magtiger dan de koningen zelve werden, en dat, eindelijk, een hunner zich, in plaats van deeze, zich op den Frankifchen troon plaatfle. Dus werd het Rijk wel gered; doch het, tot dus verre regeerende, konfnglijke genacht, dat, naar een' der laatfte voorouders van Klodwig , den koning Meroveus , het Merovingifche heet, geraakte daardoor geheel in verval. Nu kwam met koning Pipin het Karolinifche huis, gelijk hetzelve, naar zijnen grooten zoon , Karel , genoemd werd , in het bezit des Frankifchen Rijks. Dit Rijk klom , omtrent het begin der negende eeuw, tot eene grootheid en kracht, welke het weleer nimmer bereikt had. Thands bevatte hetzelve reeds het geheele tegenwoordige Frankrijk, en een aanmerklijk deel van het nabuurige Spanje, alle de Nederlanden, Duitschland, voor zoo verre hetzelve niet van' de Slavoniërs was ingenomen, een vrij groote ftreek van het Land, naderhand Hungaarije genoemd, en het grootfte gedeelte van Italië'. Doch alle deeze veranderingen , de gefchiedenis der voornaamfte Frankifche vorllen en I 5 van Jaar 75S, Sr. in'tjaat. m. Ka HEL de groots 5t. in'tjaat 314.  138 II hoofdd. Nieuw't Gejckieden. x boek. D. III. fel. 148 tol 211. Karel ;de Kaalb flicht het koningrijk Frankrijk. laar 843. van de Franken zelve, zijn in de algemeene gefchiedenis der Duitjchers, van welke de Frankijche ■', omtrent deeze tijden , als ten grondflage verltrekt, reeds breedvoerig genoeg befchreeven. Hier moesten zij flechts, om de famenhangs en gevolgen, welke zij gehad hebben, kortlijk rierhaald worden. V. Door Karel den grooten was het Frankifche Rijk, waarmede hij ook het Westerfche keizerrijk der Romeinen verëenigd had, ten hoogften top geklommen; doch door zijnen zoon, keizer Lodewijk den vroomen , of den goedhartigen , begon het reeds weder merkbaar te vervallen. Nog meer werd hetzelve gefchokt door de oneensgezindheid der drie zoonen des laatften, welke zelfs in een' oorlog van de twee jongften , Lodewijk. en Karel, met den oudften, Lothar, uitbarstte. Hierop volgde, omtrent het midden der negende eeuw, tusfchen deeze drie broeders een verbond, welk te Verdun geflooten werd. Uit hoofde van hetzelve werd het groote Frankt/che Rijk in drie kleinere, doch nog fteeds zeer aanzienlijke, Rijken verdeeld: in Lotharingen, of Lothars Rijk; in Oostfrankenland , of het, nog heden dus genoemde, Duitfcke Rijk, welk Lodewijk verkreeg; en in Westfrankenland. Dit laatfte is de grond van het tegenwoordige Franfche Rijk. Kakel, naderhand de kaale genoemd, verkreeg door deeze verdeeling een groot gedeelte van het tegenwoordige Frankrijk. Eigenlijk waren het die Landen, welke tusfchen de Rkone, Saonet  Gefchiedenis der Franfchen. I. Tijdvak, i 39 Saone, Maas en Schelde, tot aan de Noordzee j lagen, en dus, behalven verfcheidene thands zoo genoemde Franfche , ook bijna die gewesten, welken men m laater tijden de Franfche en Oostenrijkfche Nederlanden noemde. Hij wist zich naderhand, door min loflijkc middelen, ook het Roömfche keizerrijk en het koningrijk Italië te verfchaffen. Voor het overige moedigde deeze ftichter van het koningrijk Frankrijk wel de geleerdheid in het zelve aan; doch was niet dapper genoeg, om het te befchermen, en deszelfs aanzien te handhaaven, fchoon hij , vol ijdelen hoogmoed , met verachting der Frankiesch - Duitfcke hofgebruiken, de pracht der Griekfche keizers begon natevolgen. Niet lang na hem had zijn neef, Karel de kaale, het geluk, van, behalven het. Romeinfche keizerrijk , de koningrijken Italië, Oost- en Westfrankenland, en in het algemeen bijna alle die Landen weder alleen te bezitten, welke Karel den grooten onderworpen waren geweest. Doch hij verloor ze ook weder allen, daar hij zijne Landen aan de verwoestingen der Normannen en andere vreemde Volken, allerfchandelijkst, overliet. In alle zijne Rijken werd hij gelijktijdig afgezet. Elk derzelven verkoos zich een' anderen koning; en Westfrankenland inzonderheid is naderhand nimmer weder met het Oostfrankifche .Rijk verëenigd. VI. Tot hiertoe maakt de gefchiedenis noch van Franfchen, noch van een Fransck Rijk .eenig gewag. Het waren Franken, en in alh hunn< St. in 't jaar 877- Jaar 887- Nog re-s geeren de Franken, l  en geens2ins de Franjcjien. Oorfprong der Fran jche taai, i 140 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. hunne bijzondere hoedanigheden Duitfckers t die in elk gedeelte des Frankifchen Rijks het gros des Volks uitmaakten. Men zou zich zeer vergisfen, wanneer men meende, dat Karel de groote en andere Frankifche vorsr ten van dit tijdvak Franfchen waren , daar hunne taaien , zeden , neigingen en naamen zelve zoo blijkbaar Duitsch zijn geweest. In laatere eeuwen van dit tijdvak echter begon reeds de, naderhand dus genoemde, Franjehe taai in Westfrankenland gevormd te worden. In dit gedeelte van het vóórige Gallië, dat meer dan vijf eeuwen aan de Romeinen had toebehoord, verviel, van üjd tot tiji, met hunne heerfchappij ook hunne taal. De Galliërs en Romeinen zelve onder hen, door Westergothen, Bourgondiërs en Franken gedrongen en veroverd, met hun vermengd, en fteeds meer aan derzelver klanken gewoon, weeken van de zuiverheid, juistheid en goede uitfpraak der Latijnfche taal, welke daarenboven reeds» fints eenigen tijd in dit alles veel geleeden had, thands deste algemeener en fneller af. Hieruit ontftond een tocgval, waarin woorden , klank en beteekenis nog grootendeels oud- Romeinsch , maar tevens veele nieuwe woorden, vreemde uitgangen en in het algemeen tallooze verbasteringen waren. Daarom noemde men dit mengfel in len beginne boeren-Latijn, daar hetzelve /oornaamlijk bij den gemeenen hoop, die leeds de taaien het eerst verbastert, meest n gebruik was. Vanhier , dat hetzelve weldra  Gefchiedenis der Franfchen. I Tijdvak. 141 dra in West frankenland algemeen werd, fchoon de Duitfche tongval der Franken daarin nog lang merkbaar bleef. Toen dus, gelijk reeds elders door ons verhaald is, de beide broeders en koningen, Lodewijk. en Karei, de kaale , zich, in het aanzien hunner krijgsheiren , met een' eed verbonden , om elkandei onafgebroken te blijven bijdaan tegen hunner oudden broeder, bediende zich Lodewijk, orr zich van Karels foldaaten te beter te doen verdaan , van het boeren - Latijn , welk mer ten onrechte de Romeinfche taal noemde; ge lijk zich Karel met het zelfde oogmerk voor Lodewijks leger, van de Frankifche taa bediende. Het is wel der moeite waardig, de proeve van Karels Frankifche woorden, welke wij op de aangeweezene plaats mede< deelden, met eene van die taal te vergelij ken, welke Lodewijk toen fprak, en daarïr de eerde ruuwe beginfels van het tegenwoor dige Fransch optemerken. Lodewijk drukt< zich dan dus uit: Pro Don amur et pro Chridian poblo et nodro commun falvament did di en avant in quant Deus favir et potir me dunat ü falvarai eo eest meon fradro Carlo (*_). Ge (*) In Gods liefde, én voor het Christenvolk, én ter onzer gemeenfchaplijke behoudenis, van deezen dag af tot in het toekomende, zoo lang God mij kennis en vermogen febenkt, ho'uds ik dit (mijn woord) aan mijnen broeder Kaeii D. III. bl. 210. i ! 1  142 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Gemaklijk ziet men , hoe uit het Latijnfche pro naderhand het Franfche pour, uit pople peuple , uit fayir en potir, fayoir en pouyoir, uit meon, in plaats van meum, mon, uic fradro, frere , ontftaan zijn. Doch niet dan na verloop van veele eeuwen, en na nog veel meer inmengfelen van andere taaien te hebben aangenomen, verkreeg de Franjche haare tegenwoordige welluidendheid. Genoeg, noch de beide koninglijke broeders, noch hunne Franken hielden deezen verbasterden Latijnfchen tongval voor hunne natuurlijke taal , fchoon zij haar verftonden en fpraken. Dus zijn de Franfchen aan Duitschland, waarvan hunne voorvaders herkomstig waren, en aan de Duitfche taal, waarvan deeze zich zoo langen tijd bediend hebben , deste meer achting fchuldig. TWEE-  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 143 TWEEDE TIJDVAK. Van de volkomene afzondering tusfchen West frankenland, of Frankryk, en Oostfrankenland, of het Duitfcke Rijk, tot den dood van den heiligen Lodewijk. Van het j'aar 887 tot 1270 na de geboort van Christus, Een tijdvak van bijna vier eeuwen. £ In dit tijdvak eerst zijn de West]ranken die oorfpronglijk Duitfckers waren, een vai de overige Duitfckers taamlijk onderfcheidei Volk geworden. Vanhier, dat zij nu eers onder den naam van Franfchen voorkomen en, fchoon hun Rijk nog fteeds in zijnei naam van Frankrijk, of het Rijk der Fran ken, een kenmerk van Duitfcke afkoms: droeg , werd hetzelve, echter, tevens me het Volk, het Franfche genoemd, en al lengskens van andere Duitfcke Rijken zee onderfcheiden. Deeze verandering der West franken ontftond uit de volgende oorzaaken Hunne volkomene afzondering van de Oost franken, met welkë zij nimmer weder onde] de zelfde vorsten ftonden, voedde de ijver zucht, welke , fints eenigen tijd , tusfchei dee i > De Wem. I franken , worden _ Franfchen.'  144 II hoofdd; Nieuws Gefchisden. x boek* deeze beide verwandte en aan elkander grenzende Volken ontftaan was ; deeze baarde tusfchen hen veelerleije aanfpraaken ,[ twisten en oorlogen: geen wonder dus, dat zij, van tijd tot tijd, hunnen gemeenfchaplijken oorfprong vergaten. Daar voords de Westfranken een Land in bezit hamen, door Galliërs, Romeinen, Westergothen, Bourgondiërs en vluchtende Britten, deels fints veele eeuwen, gemeenfchaplijk bewoond, waarbij ïn het vervolg ook de Normannen kwamen, befchouwden zij wel dezelven als hunne overwonnelingen en onderdaanen; doch vermengden zich weldra met hun, en namen, gelijk meestal de overwinnaars, niet weinig van hunne zeden over. Ook dit is gemaklijk optehelderen, inzonderheid uit den toëftanfi van Gallië en deszelfs inwooners, toen de Franken daarin doordrongen. Reeds vóór de geboorte van Christus was dit Land veel beter bebouwd, vruchtbaarer en aangenaamer, dan die door Duitfche Volken bewoond werden. Daarenboven hadden niet alleen de Romeinen , federt zij, door Julius C^sar aangevoerd, Gallië veroverden, in hetzelve befchaafder zeden, kunften en weetenfchappen ingevoerd, en fteeds meer doen bloeijen; maar ook aan de Grieken hadden de Galliërs ten deezen aanzien eenige verplichting. Want, lang vóór de Romeinen, hadden deeze in het Zuidlijk Gallië, aan de Middenlandfchs zee, hunne Volkplanting Maszilia gefticht. Zij was een zeer aanzienlijke koop- en zee- Ikd  I Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 145 ftad geworden. De geestige leevenswij'ze der Grieken en hunne liefde voor de geleerdheid verbreidden zich vandaar onder de Galliërs, die zelfs, reeds omtrent den tijd der geboorte van Christus , zich in hunne koopbrieven en andere Staatsftukken van de Griekfche taal begonnen te bedienen; en de Romeinen zelve reisden naar deeze ftad, om zich in de weetenfchappen te oefenen. Uit haar is het tegenwoordige Marfeille ontftaan, dat door zijnen handel nog zoo beroemd is. Nu begrijpt men ligtlijk, hoe de Westfranken in een Land, en onder inwooners, die reeds zoo veele voorrechten van natuur, vlijt en kunst bezaten , zich fpoediger en eenigermaate zelfs gelukkiger hebben befchaafd, dan de Oostfranken, die in Duitschland een nog veel onbefchaafder, minder bebouwd,door weetenfchappen en kunsten nog flechts weinig verlicht, en van andere Volken tot hiertoe fchaarsch bezocht, Land bewoonden. Dat de Romein' fche Galliërs , fchoon onder de heerfchappij der Franken vervallen, echter, zelfs de taal der laatften, allengskens, verdrongen, en met hun verbasterd Latijn verwisfeld hebben, bewijst alleen den grooten invloed der overwonnelingen op de overwinnaars. II. Nog ééne eeuw na de volkomene afzondering van Frankrijk en het Oostfrankifche of Duitfche Rijk, werd het eerfte door de opvolgers van Karel den grooten beheerscht. Doch zij waren bijna allen óf zoo onbekwaam, óf zoo ongelukkig , als de IV. Dzel. K laatst. \ Karolingi' fclie koningen van Frankrijk.  In het jaar 912. i < 1 1 t St. in 't jaar gig. j ] In het A jaar 0S7. c 1 1x6 II hoofdd. Nieuxe Gefchieden. x boek:. katstgemelden. Een derzelven, Karel de eenvoudige , zag zich zelfs genoodzaakt, om aan een' hoop Normannen, welke Natie Frankrijk , federt hec midden der negende eeuw, zonder eenigen belangrijken tegenftand, verwoest had, een zeer aanmerklijke ftreek Lands afceftaan. Voor dit Land, in het vervolg de hertogdommen Normandije en Bretagne genaamd, werd, wel is waar, de veldheer der Normannen , Rollo , een leenman des konings ; ook ging hij tot hec Christendom over, en heette federt hertog Robert; doch juist deeze te magtige leenmannen der koningen van Frankrijk verminierden ongemeen derzelver aanzien. De her:ogen van Frankrijk, of van het Land tus.chen de Seine -en Loire, van Aqititamë, Bourgondtë en Normandije, de graaven van Vlaanderen en Vermandois, en andere dergeijke grooten , die hunne ftadhouderfchappen :n andere [leengoederen erflijk hadden weten e maaken, gehoorzaamden thands den konin;en niet meer, dan zij zelve goedvonden, 'erzetceden zich dikwijls cegen hen gewapenlerhand, en oefenden zelfs de opperde magt 1 hunne Landen. Karfl werd indedaad oor een' derzelven gevangen genomen, veroor zijn kroon, en ftierf in de gevangenis. )e Regeeringen der naascvolgende koningen raren niec min onrustig en verachtlijk. Einelijk wilden de grooten het uititerven van et Carolingifche huis zelfs niet afwachten,n na den dood van Lodewijk den vijfdfn , ver-  Gefchiedenis der Franfchen. II. Tijdvak. 147 verhief zich een vorst uit een ander geflachi ten troon. III. Deeze was Hugo Capet , hertog van Frankrijk of Is ie de France , graai van Parijs en Orleans, met wien de derde koningrijke linie, die der Capetten, begonnen was. Schoon hem de gemelde bezittingen al eene vrij aanzienlijke magt gaven, en zijner fchranderheid en dapperheid gelegenheid verfchafcen, om zijne waardigheid met roem te handhaaven , ondervond hij, echter, eensgelijks, de overmagt zijner groote leenmannen. Een graaf van Perigord belegerde Tours: die ftad, welke nog heden bekend is door de fterke zijdene ftoffen, welke aldaar vervaardigd worden, en dus Gros de Tours heeten. Toen Hugo hem beval het beleg optebreken, en hem tevens vragen liet, wie hem toch graaf gemaakt had ? gaf de graaf aan 's konings zendeling ten antwoord : ,, die zelfde magt , welke uwen heer koning heeft gemaakt." Hugo koos Parijs tot de hoofdftad van zijn Rijk , verfterkte deszelfs zeekusten , tegen verdere aanvallen der Normannen , en nam niet flechts zijn' zoon Robert tot mede-regent aan, maar ontdeed zich ook, om hem meer gezags te verfchaffen, van de koninglijke eereteekens, dooi zich enkel als esrften' Staatsdienaar en zijnes zoons medehelper te gedragen. Deeze Hugo Capet, dat is,Groothoofd of Breedhoofd, want Capet is eigenlijk het Latijnfche Capito, was de eerfte van zijn geflacht, die den Franfchen K 2 troofl Eerfte ■ koniDg uit het geflacnt des Cafüt. ten.  143 II HOOFDb. Nieuwe Gefchieden. x boek.' Hugo CartT St. Ir 't jaar 996 Robert de vro0- hl St. in'l jaar 1031. troon beklom, en de ftamvader van alle volgende koningen van Frankrijk, fchoon zij, die na de veertiende eeuw regeerden, niet in 'een regte, maar flechts zijdelingfche linie van hem afflamden. Zijn zoon en opvolger, Robert, werd dooreen nog geduchter magt, dan die der grooten zijnes Rijks, belemmerd en verontrust. Omtrent deezen tijd hadden zich de Franfchen , gelijk de meeste overige Christenen van Europa, onder de bevelen van den nieuwlings ontftaanen geestlijken regent, den bisfchop van Rome, of den paus, vernederd, daar zij zoo wel door hunne vorsten en leeraars, vooral federt de negende eeuw, als door hun eigen bijgeloof en onkunde in Godsdienftige zaaken, misleid waren. Toen dus Robert eene echtgenoote gehuuwd had, welke hem, min of meer, in bloedverwandfchap beftond, en hij het bevel van den paus, die deeze echt onwettig verklaarde, niet wilde gehoorzaamen , deed hem deeze in den kerklijken ban. Dit had in die rampzalige tijden zoo veel invloeds op Roberts onderdaanen , dat zij hem allen, twee tafeldienaars alleen uitgezonderd, verlieten, en zelfs deeze wierpen de fchotels, waarin hem de gerechten waren opgedragen, in het vuur, omdat zij van iemand, die door de geestlijkheid uit de kerkiijke gemeenfchap verbannen was, waren aangeraakt. Men heeft deezen koning den vroomen en den wijzen genoemd : en hij bezat indedaad niet weinig tan deeze beide voortreflijkheden. Doch daar hij  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak, i 49 hij nog veel meer goedhartig, meestendeels befluitloos was, en zelden zijne godsdienftigheid met juiste begrippen verëenigde , werd zijne goedheid dikwijls misbruik, en veel van 't geen hij voor deugd hield , was enkele zwakheid. De bédelaars beftoolen hem zelfs in zijn kamer , en hij wilde hen niet geftraft hebben, al fneeden zij hem Hukken van zijne kleederen af. Éénmaal ontdekte men twaalf famengezwoorenen, die hem naar het leeven Honden. Na eene bijzondere voorbereiding, liet hen Robert het Heilig Avondmaal houden, bragt hen aan zijn tafel, fchonk hun vergiffenis , en liet den rechters, die hen wilden veröordeelen, melden , dat hij niet van zich verkrijgen kon , om zich aan hun te wreeken, welken zijn Heer aan zijnen disch had toegelaten. IV. Niet lang na Roberts dood, omtrent het midden der elfde eeuw, werd de magt j der Franfche koningen nog meer verkort, toen een hunner grootfïe leenmannen, Willem , * hertog van Normandije, het koningrijk Engeland veroverde. Hij en zijne opvolgers erkenden wel fteeds, uit hoofde van het gemelde hertogdom , de koningen van Frankrijk voor hunne leenheeren, wien zij getrouw blijven, en in den krijg moesten bijftaan,- doch deeze hertogen van Normandije, die nu tevens koningen van Engeland waren, werden juist daardoor magtiger, dan de koningen van Frankrijk zelve, regeerden hun Fransch gebied meestendeels van dezelve K 3 on- Geringe na^t der toningen ?an Frank■ijk. [aar 1066,  150 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. De Fran Jchsn voelen onder linge oor logen. onafhanglijk, en verwierven zich, omtrent het midden der twaalfde eeuw, zelfs het bezit van verfcheidene aanzienlijke Landen in Frankrijk , gelijk van Anjou, Poitou , Touraine, Guienne, en meer andere. De overige magtige leenmannen , of vafallen der koningen, gelijk de hertogen van Bourgondië, de graaven van Vlaanderen , Champagne en Toulouze , beheerschten, eensgelijks, groote Landen , welke zij flechts in naam ter leen hadden. Zij heetteden in het algemeen, gelijk ook eenigen der voornaamffe Franfche bifchoppen, die hertogdommen en graaffchappen bezaten, Pairs de Francs, of oorfpronglijk in het Latijn, Pares Francia, naamlijk, die grooten van Frankrijk, die, onderling van gelijken rang, niemand dan den koning boven zich , en het voorrecht hadden , van alleen door elkander te recht gefteld te worden. En daar het Lotharingfche Rijk reeds zeer lang met het Duitfcke verëenigd was, ©ok het Bourgondifche omtrent deezen tijd aan hetzelve verviel, en dus alle de Landen tusfchen de Rkone, Saone, Maas, Schelde en den Rhijn, inzonderheid Provence, Daupkinee, Lijon met zijn gebied, het graaffchap Bourgondië, en anderen, geen deel van het Franfche Rijk uitmaakten, was deszelfs omtrek niet zeer uitgebreid. - V. In deezen toeftand van Frankrijk waren bijzondere gevechten en burgeroorlogen 'volftrekt onvermijdlijk. De koningen hadden geen gezags genoeg, om de onderlinge vij-  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 151 vijandlijke aanvallen hunner onderdaanen ta verbieden, of te ftraffen. De grooten, die zoo dikwijls onëensgezind waren, de geringere edellieden, de bifchopen en abten zelve, die niet zelden krijgsbenden aanvoerden, vielen elkander bijna onophoudelijk met de wapens aan. De geestlijkheid zocht wel deezen ramp eenigzins te fluiten, door hen met den kerklijken ban te dreigen, die op zekere dagen der week iemand vijandlijk aanvielen : mén noemde dit den ftilftand Gods, omdat een geestlijke ftraf dat geen moest volvoeren, waartoe de wetten krachtloos waren; doch ook dit middel hielp flechts weinig. Echter, eenigen tijd daarna, omtrent het einde der elfde eeuw, keerde zich der Franfchen heerfchende zucht tot ftrijden plotsling tegen zeer verre verwijderde Natiën, waardoor hun vaderland van binnen eenige rust verkreeg. • De paus naamlijk wekte, in 't jaaï door eene redevoering te Ciermont in Frank-1095. rijk, den ijver der Franfchen ter befcherming van hunnen Godsdienst zoo fterk op, dat verfcheidene honderd duizenden van hun terftond beflooten , om het beloofde Land met de zoogenaamde heilige plaatfen in hetzelve aan haare ongeloovige bezitters te ontrukken. Een Fransch kluizenaar, Petrus, die onlangs zijne hulde aan het gewaands graf van Cbristus te Jerufalem had bewee^, zen, wist reeds, door beklaaglijke voorflellingen van den toeftand der Christenen aldaar , zijne Landgenooten tot deeze onderneeK 4 ming  15 a II hoofdd. Nieuwe-GefcMeden* xboefc. rr h h g l \ I c V r I c i i t 1 i j < » ] ] i ïij onderBeemenden eerften kruistogt, in 't jaar 3066. ing vóórrebereiden. Doch toen de paus un, op eene aandoenlijke wijze, toonde, oe zij hunne, tot dusverre tegen elkander ekeerde, zwaarden tegen de vijanden van ex Christendom fcherpen, hunne dapperheid eel loflijker befteeden, zich daardoor, volends zijn voorgeven althands, vergiffenis er zonden van God verwerven, en met reinig moeite veel buit en veroveringen laaken konden, toen riepen, alle de toeoorders eenftemming: dit is Gods wil! In eezen valfchen waan, namen veele Rijksbooten, zelfs de broeder van den toen reeerenden koning, de hertog van Norman'ije, de graaven van Toulouze en Vlaande* en, nevens meer anderen, eene ontelbaare neenigte edellieden , handwerkers , boeren , nunnikken en andere geestlijken, benevens :en aantal gelukzoekers, landloopers en anler flecht volk, een kruis op den rechter chouder, ten blijke, dat zij, ter eere van iet kruis van Christus, de wapenen tegen ie Arabieren en Turken gingen aangrijpen. In deezen eerften kruistogt, gelijk men denzelven om die reden noemde, hadden, behalven de Franfchen, geene anderen bijna senig deel. Echter verëenigde zich een der yrootfte Vafallen des Duitfchen Rijks, Gottfried van Bouillon , hertog in Neier - Lotharingen, aan de fpits van een talrijk krijgsheir, met deeze kruisvaarders, die deels, een' zeer ongeoefenden , woesten en Becht gewapenden hoop uitmaakten. Nadat,  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 153 dat, eindelijk, het grootfte gedeelte deezer verbaazende magt in Afië doorgedrongen ■was, en in Sijrië, Pakejtina ja zelfs in Jerufalem veele veroveringen gemaakt had, werd deeze zelfde hertog Gottfried, die in dapperheid en fchranderheid boven veele andere veldheeren uitmuntte, tot koning van Jerufalem gekroond. VI. Indedaad was deeze heldenmoed der Franfchen , welke zoo veelen van hun het leeven kostte, kwalijk hefteed. Ook geloofden in den beginne de Franfche koningen geenszins, dat zij , om zulke gewaand God zalige oogmerken , hun Rijk moesten verlaten, waar hunne tegenwoordigheid noodzaaklijk was. Veeleer was Lodewijk 'de Dikke , die in het begin der twaalfde eeuw regeerde, niet ongelukkig werkzaam, om het koninglijk gezag, door het vernéderen zijner te magtige en onrustige leenmannen , te verheffen. In dien tijd kwamen de koninglijke rechtbanken weder in aanzien; veele lijfeigenen werden in vrijheid herlleld ; en door nog meer dergelijke maatregelen werd de grond gelegd voor den burgerlland , welke tot dusverre in Frankrijk zoo min beduidend was geweest, dat de geestlijkheid en adel aldaar alles alleen waren. Lodewijk bediende zich met nut van den raad des beroemden Sugers, Deeze abt van St. Denijs, of van hetklooster van den heiligen Dionijsius bij Parijs, (dien men , onder allerleije fabelachtige vertelfels, tot befchermheiligen van FrankK 5 rijl J. 109?. SUAEtt, een abt, held, Staatsman en regent iran Frankrijk. St.in't jaar "37. De burgerftandin Frankrijk.  J. "46. 154 II hoopdd. Nieuws Gefchieden. x boek. rijk gemaakt had,) was een' tijdlang geestlijke, oorlogsman en bevelhebber van vestingen tevens geweest. Naderhand wijdde hij zich weder geheel aan de pligten van zijnen oorfpronglijken ftand, zonder, echter , te kunnen1 beletten, dat hij als Staatsman gebruikt, en door Lodewijks zoon , Lodewijk den zevenden , geduurende deszelfs afwezigheid , tot regent van Frankrijk werd aangefteld. Vergeefs ontraadde deeze wijze man den evengemelden koning de onderneeming van een' kruistogt. De paus en de zoogenaamde heilige Bernard, abt van Ciazrvaux, een , voor zijnen tijd , zeer welfprekend en vroom geestlij ke, doch die dikwijls meer verhitten ijver, dan bedaard overleg vertoonde , overreedde den koning te gemaklijker tot een' heiligen oorlog, gelijk men dien toen noemde, daar hij met zijne tijdgenooten in den armzaligen waan ftond , dat hij daardoor eene groote wandaad bij God boeten zou, naamlijk het geheel verbranden eener veroverde ftad met veele duizende inwooners , waartoe hij in woedenden toorn bevel had gegeeven. Bernard predikte het kruis veor eene ontelbaare meenigte toehoorders uit alle ftanden , in eene breede vlakte vergaderd, van eenen heuvel. De koning wierp zich het eerst voor hem neder , ontving üit zijn hand het kruis , hechtte zich hetzelve aan, beklom nu zelf het redenaarsgeftoelte, en wist, door zijne aanmoedigingen, het vergaderde Volk zodanig in vuur te zetten, dat  Gefchiedenis der Franfchen. IITijdvak. 155 dat allen, die tegenwoordig waren, het kruis namen. Zelfs de koningin verzocht daartoe de vrijheid ; haare hotgezellinnen en zeer veele andere vrouwen volgden haar voorbeeld , verdeelden zich gewapend in afgeperkte benden, en zonden aan haare jonge bekenden , die het kruis nog niet genomer hadden, fyotswijze , een' fpinrok en fpil : zoodat deeze, door het zwakkere genacht befchaamd, weldra het zelfde deeden. Suger alleen was over deezen ijlhoofdigen togt misnoegd: en de uitkomst rechtvaardigde zijne bekommernis. De koning \'erloor het grootlte deel zijnes ongemeen talrijken heirs, en de gantfche veldtogt was zoo fchaadelijk als vruchtloos. Suger integendeel, fchoon twee Handen in zich verëenigd hebbende , welke , volgends het vooroordeel van zijnen tijd niet wel gepaard konden gaan, liet, bij zijnen dood , den roem na van eenen wijzen en braaven, in het hoogfte aanzien befcheiden , jegens zich zeiven zoo geftrengen , als ten aanzien van anderen toegeevenden en weldaadigen man, wien zijn koning zelf vader des vaderlands noemde. VII. Intusfchen baarde de grootere magt der koningen van Engeland in Frankrijk tusfchen hen en de Franfche koningen ijverzucht , twisten en oorlogen. Philippus Au©ustus , koning van Frankrijk, omtrent het einde der twaalfde eeuw, ondernam wel, in gemeenfchap met den koning van Engeland, een' kruistogt naar het beloofde Land°; doch deed, St. in't jaar 1152- Philippus Augustus veraroor de kopinglijke magt.  156 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. x boek. d a f I f i x £ c 1 I c \ i J. IJ09. ! \ Philippus ! Augustus. ■ Si.in 'tjaar ( 1223. , Ongelukkige kruis- < togten van ] Lodewijk IX. eed , na zijne terugkomst, een' vijandlij'ken anval op het Engekch gebied in zijn Rijk, :hoon hij het tegendeel bij eede beloofd lad, en vermeerde zijne bezittingen met een ;root gedeelte van hetzelve, inzonderheid met Normandije, wrartoe hij zich van een zwak oorwendfel bediende. Ook begon hij zijne rtooten te vernéderen , en fteeds foldaaten te mderhouden, daar anders de koningen die van mnne leenmannen moesten eifchen. Bijna had lij zelfs Engeland aan zich onderworpen; Ie paus maatigde zich de vrijheid aan , om lem hetzelve te fchenken, en zijn zoon was er reeds met een krijgsheir binnen getrok;en. Mij was een listig, werkzaam, ten aan;ien zijns Rijks en zijner nakomelingen zeer 'erdienstlijk en gelukkig vorst, doch juist liet naauwgezet van geweeten. Dat hij den >aus vrijheid gaf, om een' kruistogt tegen :en gedeelte zijner onderdaanen te prediken, vaardoor niet flechts veele duizende verneende ketters, (of vijanden van den toen verbasterden Godsdiensc en geestlijkheid,) naar ook eene meenigte andere Franjeken loor hunne medeburgers, op bevel dier jeestlijke opperheeren, in het Land des ;raafs van Toulouze , in het Zuiden vaa Frankrijk , om het leeven werden gebrast: iit behoort onder de fchandvlekken zijner ■egeering en der Christelijke gefchiedenis. VIII. Beminnenswaardiger dan Philippus, loch niet zoo gelukkig was zijn kleinzoon, „odewijk de negende, dien de Franfche® door-  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 157 * doorgaands den heiligen Lodewijk noemen. Daar zijne moeder Bianche of Blanca, geduurende zijne minderjaarigheid, veele agterëenvolgende jaaren de Scaatszaaken waarnam, was hij, ook nadat hij zelf de regeering aanvaard had, gewoon geworden, om haar van dezelve een zoo groot gedeelte overtelaten, dat hij, ten haaren aanzien, meer zoon dan koning bleef. Haare fchranderheid fcheen zulks te verdienen , fchoon haare heerschzucht vooral niet minder was. 'c Geen Lodewijk zelf voor zijne onderdaanen, zijn Rijk en gedacht deed, droeg meeftendeels kenmerken van wijsheid, moed en goedheid. Hij liet een wetboek vervaardigen, verflandiger en gebruikbaarer, dan de verzamelingen van wetten, welke men tot hiertoe in Frankrijk gehad had. Grove misdaaden ftrafte hij geftrenglijk, zelfs in zijne Rijksgrooten, welken hij in het algemeen meer aan de koninglijke magt onderwierp. Hij vergrootte zijn gebied niet dan door geöorlofde middelen, gelijk hij , onder anderen , het zeer aanzienlijk graaffchap Toulouze, of het grootfïe deel_ van het tegenwoordige Languedoc, aan zijn kroon hechtte. In plaats van die zeer verkeerde Staatkunde te volgen, welke fteeds twisten onder en tusfchen haare vermogende nabuuren handhaaft , dempte hij dezelve veel liever: en zulks dikwijls op hun eigen verzoek; want het algemeen gevoelen omtrent de gemaatigdheid van zijnen geest achtte hem daartoe bij-  158 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. bijzonder gefchikt. Om vooral den zoo lang geitoorden vreede met de Engelfchen te heritellen., Hond hij hun het geringe deel van Gascogne af, dat zij nog bezaten, en waaruit hij ze met weinig moeite had kunnen verdrijven; waarvoor zij , van hunnen kant, van hunne aanipraaken op de overige aanmerklijke Landen, welëer door hen in Frankrijk bezeten, afzagen. Zelfs weêrftond hij fomtijds het onrechtvaardig geweld en de fchandlijke geldgierigheid der paufen. Doch van deezen kant had Lodewijk eene zwakheid, welke nevens hem een zeer groot aantal zijner onderdaanen ongelukkig maakte. In allerleije bijgeloof opgevoed, en door de geestlijkheid fteeds daarin bevestigd, hield hij hetzelve voor waare Christelijke vroomheid, waarvoor hij alles, zelfs zijn leeven, wilde waagen. Vanhier, dat hij, gevaarlijk ziek zijnde, Gode een gelofte deed, om, wanneer hij mogt herfteld zijn, een' kruistogt ter verlosfing van het beloofde Land uit de magt der ongeloovigen te ondernemen; —> als of het eene, Gode behaaglijke, dankbaarheid kon heeten, wanneer een vorst zijn Land en de pligtmaatige zorg voor hetzelve aan anderen overlaat, om veele honderde mijlen daarbuiten een' oorlog te voeren , welke door niets, dan door valfche begrippen van Godsdienst te veröntfchuldigen was. Nevens veele andere menfchen, liet zich Lodewijk , noch door den raad zijner moeder, noch door die zijner verftandigfte Staatsdie- naa-  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 159 naaren, van het vervullen eener onbezonnene gelofte terug houden. Men moest hem in de kerk den pelgrimsuaf en reiszak geven, dien men bij het ondernemen van een kruistogt plagt te ontvangen. Nu viel hij den fultan van Algijfte , die ook Palaftina bezat , in het eerfte deezer Landen , met een talrijke vloot en magtig leger aan. In den beginne flaagde hij hierïn zeer voorfpoedig; doch deels zijne eigene misflagen in deezen veldtogt, deels vooral de woeste hitte zijnes broeders , waren oorzaak , dat de grootfte helft van zijn krijgsheir door het zwaard, gebrek en ziekten verfmolc , en hij zelf met zijn overfchot der Arabieren krijgsgevangen werd. In deeze droevige omftandigheden , zelfs in het midden der meest dreigende leevensgevaaren , betoonde hij wel zulk eene verwonderlijke dapperheid, ftandvastigheid en grootmoedigheid , dat hij zijnen wreeden vijanden zeiven eerwaardig fcheen; doch zulks kon zijn onnoemlijk verlies van menfchen en fchatten niet boeten. Echter ondernam hij, twintig jaaren laater, in den waan van zijne gelofte nog niet vervuld te hebben, een' nieuwen kruistogt naar het Africaanfche koningrijk Tunis, welks koning eenige hoop gegeeven had , dat hij een Christen wilde worden. Doch naauwlijks was hij daar aangeland , of zijne krijgsmagt werd door eene befmetlijke ziekte, welke ook hem in hec graf fleepte, zeer verminderd. Niet lang daarna werd deeze goedhartige, maar eenigzins J. Iï48. J. 127»;  16o II hoofdd. Nieuwe Gcfchieden. x boek:. Gevolgen der kruistogt en voor de Franfcl.en. De Trantentaal. zins zwaarmoedige en tc min verlichte kening, door een' paus, onder de heiligen der Roómfche kerk geplaatst, opdat zich de geloovigen aan zijne voorbede bij God mogteu aanbevelen. Zijn feest werd nog jaarlijks in Frankrijk, op den vijf- en twintigften van Oogstmaand , gevierd. Ook ter zijner eere is aldaar, voor verdienstlijke helden , de orde van den Heiligen Lodewijk gefticht, welke eene nog roemrijker belooning zou zijn, ware zij niec fomtijds voor geld verkrijgbaar gemaakt. IX. Na een zoo rampzalig einde van Lodrwijks kruistogten , verging den Franfchen, gelijk den overigen Westerfchen Europceërs, alle moed, om dezelve op nieuw te waagen. Intusfchen lieten de Franfchen van deeze oorlogen in bet Oosten een fpoor agter, welk nog heden merkbaar is. Daar zij naamlijk de eerften waren, die , met het kruis geteekend, aldaar zoo veel opziens verwekten, en naderhand nog zoo dikwijls door hoop op veroveringen derwaards gelokt werden : heefc men , federt dien tijd, in deeze gewesten , i'ooral in het Turkfche gebied, alle Europifche Christenen Franken genoemd. Zelfs hebben deeze zonderlinge togten aanleiding gegeeven tot het ontftaan van een nieuwen tongval , welke nog heden in die Landen de Fr ankentaai heet. Noch de Europacrs, noch de Afiërs hadden eene gemeenfchaplijke taal, om zich voor elkander verftaanbaar uittedrukken. Daarom vormden zij zich  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak, ifji zich nog eene andere van woorden, welken zij dikwijls van elkander gehoord hadden , en waarük een verbasterd mengfel van veele Franfche , Italidqnfche , Arabifcke en TurkJche woorden ontftond. Doch nog andere merkwaardige gevolgen hebben de kruistogren voor de Franfchen opgeleverd. Door dezelven leerden zij veele Landen, waaren en kunsten kennen. Hunne koophandel en zeevaart werden 'er dus door uitgebreid, fchoon in een' veel geringer' graad, dan die der Italiaanfche Gemeenebesten , Venetië, Genua, en Pifa; daar zij inzonderheid aan de Venetiërs verbaazende fommen voor overvaart van krijgsvolk en toevoer van leevensmiddelen, neg ten tijde van den heiligen Lodewijk, betaalen moesten. Ook de zeden der Fran/chen werden op deeze togten, door de ' verkeering met de Grieken, wier befchaafde leevenswijze zoo beroemd was, nog meer verzacht. Echter hadden zij reeds vroeger den roem van eene geestige leevenswijze, welke uit hunne boven gemelde voorrechten gemaklijk te verklaaren is. De reeds genoemde hertog Gottfried van Bouillon hield wel de Duitfcke ridders voor de dapperften van allen; doch prees hun, ter verzachting hunner woestheid, de verkeering met de Franfchen aan; gelijk hij dan ook, de taaien dier beide Volken verftaande, hunnen bijna natuurlijken afkeer van elkander eenigzins maatigde. X. Niet lang vóór het begin der 'kruis- T IV Deel. L tog-fP Zeden der 'ranjchen. ournooi-' elen.  162 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Ridderftand. togten, hadden de Franfchen de tournooiof ridderfpelen ingevoerd, welke van hec Franfche woord tournet , dat is , zich wenden , hunnen naam ontleenden, omdat het in dezelven voornaamlijk van de juistheid en vaardigheid der wendingen afhing, om den fteek van een lans te ontwijken, dien aan een ander toetebrengen, en in andere ligchaamsöefeningen uittemunten. Deeze fpelen, welke tot het voeren van den oorlog moesten vóórbereiden, hielden tevens den ridderfland leevendig werkzaam. De edellieden van deezen tijd waren allen gewoon, in den krijg niet dan te paard te dienen. Doch ridders (in het Framch Chevaliers) heeteden en werden alleen die genen onder hen, die, na veelen proeven van ligchaamlijke vaardigheden en den onverfchrokkenften moed, van hunne eerfte jeugd af, zich vooral door edele en dappere daaden waardig hadden gemaakt,' om met zekere plegtigheden in deezen rang te worden aangenomen. In denzelven waren zij inzonderheid verpligt, niet Hechts alle gevaaren des oorlogs met de hoogst mooglijke onvertfaagdheid te tarten, maar ook bij andere gelegenheden de koenfte onderneemingen te waagen, ten einde als de grootmoedigfte befchermers van lijdenden en verdrukten uittemunten. De eer en fieraadiën der ridderorde te verkrijgen , was het toppunt der wenfchen van den Europifckn en inzonderheid Franfchen adel, als min bekend met dien roem, welke  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak, i 6\ alleen door vernuft en weetenfchappen i bekomen is. XI. De algemeene eerbied voor den ridder ftand werd ook door de romans gevoed, welke men in deeze eeuw zoo ongemeer gaarne las. Eigenlijk zijn de gefchriften thands met deezen naam beftempeld, of lie ver, de verdichte, doch waarfchijnlijke ver haaien van zonderlinge menschlijke gebeur tenisfen, en vooral van buitengewoone uit werkfels der menschlijke hartstogten , vai een' veel vroegeren oorfprong. Inzonderheii hebben de Grieken verfcheidene dergelijk» werken van zinrijk vernuft, nog heden bij on bekend, gefchreeven. Doch t geen men ir deeze middeneeuwen romans noemde, wa voornaamlijk van Franfchen oorfprong federtd< negende en tiende eeuwen. Het waren vee lerleije gedichten en verhaalen, welke var de Romeinfche y of van de, allengskens meei Fransch en reeds vrij onkenbaar geworden, oud-Romeinfche taal, waarin zij gefchreever werden, hunnen naam ontleenden. Niet flechts de onkunde en ligtgeloovigheid van dien tijd, waardoor men zeer gemaklijk waare gebeurtenisfen met fabelen en iprookjes verwarde, gaven daartoe aanleiding, maar vooral het genoegen, dat de menfchen fteeds vonden in de afwisfelingen van hunnen toeftand en leevensloop vernuftig en aandoenlijk gefchetst te zien. Het daaglijks gewoone oi'. ten minften, dikwijls herhaalde behaagt hun in verre na zoo wel niet, hoe waar en L 2 leer i i ■ Romans, i l I S l [  1Ó4II iiooFDD. Nieuwe Gift/lieden, x boek» Dichtkunst en geleerdheid onde de hanJcben. leerrijk Het ook zij, als het vreemde, zonderlinge, vernuftig opgefierde , 't geen de verbeeldingkracht aangenaam bézig houdt y onverwacht treft , en verbaazing verwekt, wannneer het flechts een fchaduw van waarfchijnlijkheid heeft. Vanhier, dat de romans in deeze tijden, vooral daar zij ook getrouwe afbeeldfels van de zeden en denkwijze der Volken waren, zoo veel opgang maakten, en fteeds talrijker werden. Inzonderheid werd thands zeker foort van dezelven, de ridder-romans, hooggefchat. Want deeze roemden de heldendaaden der ridders, welke door de kruistogten een nieuw voedfel verkreegen, met zoo veel vuurs, dat de zucht om dezelve natevolgenj van dag tot dag moest toenemen. XII. In het algemeen waren de Franfchen in dit tijdvak eenigzins in de dichtkunst en geleerdheid zelve gevorderd. In den beginne, r toen zij zich in Gallië gevestigd^ hadden, bearbeidden zij hunne taal even min als andere Duitfche Volken : en het waren alleen hunne geestlijken, die in het Latijn middenmaatige werken verzamelden. Doch nadat zij gewoon waren geworden aan het verbasterd Latijn van de overige inwooners deezes Lands, welk, ten minfte^nog fierlijker, welluidender en rijker in uitdrukking van denkbeelden fcheen , dan de Frankifche tongval , werden zij door deeze nieuwe taal te eerder aangefpoord tot proeven, welke weleer de Romeinen in Gallië zoo dikwijls met de hunne ge-  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 105 waagd hadden. Hec eigenlijk kunscmaatige der Franfche dichtkunsc begon eersc in hec midden der cwaalfde eeuw, fchoon men haare eerfte fpooren reeds in de elfde ontdekc. Doch in dien tijd verhieven zich eenige fchrandere mannen in Provence (een Land, dac eigenlijk onder de hoogheid des Duitfchen Rijks behoorc,) die, op eene niec onaangenaame wijze, gedachten en beelden van onderfcheidene waarde, uit den Godsdienst, de zeden en gezindheden hunner tijden ontleend, berijmden. Ook de kruistogten, en nieuwe kundigheden, door dezelve verworven, boden hun daartoe veel ftof aan. Men noemde hen troubadours , of trouverres , dac is , uitvinders, van het Franfche woord trouver, vinden: en indedaad is de vinding het eerfte en voornaamfte, wac men in een' dichter zoekt. Zij werden ook de dichters van Provence genaamd, en weldra door onze Swabifche minnedichters nagevolgd, welken zij, echter, in het ongedwongen nabootfen der natuur overtroffen. — Omtrent gelijktijdig begon zich de geest der Franfchen ook van andere zijden eenigzins te verheffen. Bijgeloof en onkunde hadden dien , in de tiende eeuw , onderdrukt ; doch , na derzelver midden, maakce zich Gerbert onder hen zeer beroemd. Zijn weetlusc, welke hij in Frankrijk niec genoeg kon bevreedigen, dreef hem naar de Arabieren in Spanje, waar hij van de wijsbegeerte, natuur- en wiskunde eene, onder de Westerfche Christenen toen nog gantsch L 3 on-* TtQubam dows. Gehbïet,  j «56 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. J. 1003. Berenga- kius. St.in'tjaar 1088. Abjelar- dus. St.in 'tjaar 114a. Schoolfche wijsbegeertecn Godgeleerdheid. ongewoone , kennis verkreeg. Hij vervaardigde orgels, welke door het water geluid gaven, en andere kunstwerken , om welken men hem, bij zijn leeven, en nog lang daarna, voor een toveraar hield. Intusfchen wekte hij, als leeraar in de bifchoplijke fchool te Rkeims, de zucht voor geleerdheid in zijn vaderland gelukkiglijk op, en ftierf, nadat hij, onder den naam van Sijlvester den tweeden , paus was geworden, in het begin der elfde eeuw. Niet lang daarna verhief zich een ander Fransch geestlijke, Berenger , of Berengarius , die met wijsgeerige fcbranderheid zelfs de Godsdienftige begrippen zijner tijdgenooten zocht te verbeteren , fchoon ook hij daarom vervolgd werd. In dien tijd fcheenen de Franfchen, door een' meer vrij en wijsgeerig onderzoek, de, in het Westen vervallene , geleerdheid te willen herftellen. Petrus Abeillard, of Ab^elardus , was een dier doorzigtige mannen, welken zij, omtrent het begin der twaalfde eeuw, hadden. Doch daar hij vrijmoedig genoeg was, om heerfchende begrippen te onderzoeken en te beltrijden ? werd hij van zjjne magtige vijanden zeer verdrukt. Intusfchen ontftonden , echter , uit deeze bemoeijenisfen in Frankrijk het eerst de zoogenaamde fchoolfche wijsbegeerte en Godgeleerdheid: eene verandering in de weetenfchappen , welke wel niet zoo gelukkig in de gevolgen was, als men van den opgewekten pnderzoeklust haarer veröorzaakers had  Gefchiedenis der Franfchen. II Tijdvak. 167 had mogen verwachten. Want, in plaats van onbekende waarheden te ontdekken, of reeds bekende meer te bevestigen , en algemeen nuttiger te maaken, vervielen zij tot ontelbaare fpitsvondigheden en ijdele twisten. Echter vond men ook voortreflijke mannen onder hen, die hunne medeburgers meer verlichteden. De oorfprong der hooge fchoolen in Frankrijk , in den beginne der dertiende eeuw, ware ook uitneemend gefchikt geweest ter bevordering der geleerdheid, had het flechts haaren leeraaren niet aan de noodige vrijheid van denken, leeren en fchrijven ontbroken. Parijs , waar een der oudlle fchoolen was, werd de eerfte Univer/iteit, of algemeene leerplaats van allerleije weetenfchappen en kunften : naar deeze zijn de overige hooge fchoolen in andere Landen gevormd. Een nog belangrijker verbetering van de kundigheden en gezindheden der Franfchen beloofden , in laater tijden der twaalfde eeuw, de Waldenzen. Dit talrijk genootfchap, in het Zuiden van Frankrijk, wilde den Godsdienst, de ppenlijke Godsverëering, en de Christelijke leeraars van een meenigte dwaalingen en misbruiken zuiveren , waardoor dezelve , federt lang reeds onkenbaar, en deels zelfs voor de Christenen fchaadelijk waren geworden. Doch ook dit groot ontwerp mislukte door de geduchte magt van hun, die, in plaats van in de kerk te leeren, over dezelve heerschten. Zij vervolgden de WalL 4 ' den- Eerde 'Jniverfieit te Pa'ijs. De Wallenzen.  i68 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek, denzen, onder voorwendfel van ketterij, met eene wreede bitterheid. Duizenden van hun kwamen om het leeven; vooral, nadat, in den beginne der dertiende eeuw, in het tegenwoordige Languedoc de Inquifitie , of het ketter- en bloedgerecht, ter hunner onderdrukking geftichc werd , en weldra de reeds boven gemelde ketterkrijg tegen een foort van dezelven, de Albigenfers, ondernomen was. De overige aanhangers van deeze ongelukkige partij moesten zich fchuil houden, en deels naar Italië vluchten. Dus konden de Franfchen van geene deezer veelvuldige gelegenheden tot eene meer algemeene verftandsverlichting het gewenschte nut trekken. En zelfs de kruistogten, waaraan zij zich, onder aanvoering hunner koningen, tot het einde van dit tijdvak, met eene bijgeloovig - woeste dapperheid overgaven, waren een der hoofdöorzaaken, dat zij in vernuft, verftand, weetenfchappen, goede wetten, Christendom, en andere foorten van menschlijke voörtreflijkheid, nog zeer terug bleevep, DER.  Gefchiedenis der Franfchen. III Tijdvak, i 69 DERDE TIJDVAK. Van den dood des Heiligen Lodewijks, of van het einde der Franfche kruistogten tot Frans den eerften, of tot de invoering der waare geleerdheid in Frankrijk. * Van hec jaar 1270 coc 1515 na de geboorw van Christus. Een tijdvak bijna twee, en ééue halve eeuw. I ■ Een gantsch andere en veel beloovende geest fcheen, in den beginne van dit tijdvak, de Franfchen te bezielen. Philippus de schoone , kleinzoon van den heiligen Lodewijk , een hunner eerfte koningen , bewees tegen de paufen een' uitneemend zeldzaamen moed ; hij wees allen Westerfchen vorsten en Christenen in het algemeen de middelen aan , om zich aan deeze kerkiijke heerfchappij te ontrukken, Daar de paus, in weêrwil des konings, in Frankrijk veel befchikte, hem in het handhaaven zijner rechten verhinderde, en uitL 5 druk* Philuïus 1)E SCHOONE vernedert de paufen.  J. 1303- 170 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. druklijk verzekerde, dat hem alle vorsten in wereldlijke, zoo wel als geestlijke, belangen onderworpen waren: verzette Philippus zich tegen hem met zeer veel ftandvastigheid. Hij gedroeg zich als Landsheer van zijn Rijk, verachte de ftraffen, welke de paus hetzelve nevens hem dreigde, ontzeide hem zelfs alle gehoorzaamheid, en tuchtigde hem, eindelijk, in eigen perfoon, door hem van een' zijner Staatsdienaaren te laten ^ gevangen nemen. Deeze zelfde koning wist, door listige middelen , te bewerken , dat een der naastvolgende paufen te Avignon zijn' zetel vestigde, waarin hem anderen, zeventig jaaren agterëen, navolgden. Daardoor gewon Philippus voor zich en zijne opvolgers het voordeel, dat de paufen, die dus wel niet in het Franfche gebied, doch in eene plaats, welke van hetzelve taamlijk omringd was, hun hof hielden, zich zeer minzaam jegens deeze koningen gedragen moesten. Intusfchen bleef Philippus reeds halverweg ftilftaan: door zijn voorbeeld toonde hij, hoede weg ter herftelling der oxxdsChristelijke vrijheid moest gebaand worden; doch verëenigde zich weldra op nieuw met haare verdrukkers, de paufen, opdat zij hem tot andere oogmerken behulpzaam zouden zijn. Dus rooide hij met dezelven de orde der tempelheeren , die hem beleedigd hadden, uit, onder voorwendfel van verfoeijelijke wandaaden, welke zij zouden bedreeven hebben : een genootfchap van ridders, welk, in den beginne der kruistogten^ te  Gefchiedenis der Franje li en. III Tijdvak. 171 te Jerufalem, in de nabijheid van den vóórigen tempel aldaar, gefticht was, om het beloofde Land tegen de ongeloovigen te befchermen. De aanzienlijke ftad Lijun , met haar gebied, hechtte hij aan zijne overige bezittingen. Den burgerftand verleende hij het eerst een plaats onder de Rijksltaaten , opdat dezelve , dcor deeze eer aangemoedigd , de drukkende belastingen te gewilliger zou opbrengen. Ook verkreeg eerst onder zijne regeering het Parlement' van Parijs een' beftendigen zétel in deeze hoofdftad. Tot hiertoe had dit aanzienljk gerechtshof de koningen overal gevolgd, waar zij zich ophielden. Slechts de Pairs waren onveranderlijke leden van hetzelve, terwijl de plaatfen der overigen door de koningen zeer dikwijls met andere perfoonen vervuld werden. In den beginne had ook de geringer adel eenig! deel aan hetzelve. Doch toen het Parlement te talrijk in leden werd, verloor hetzelve, allengskens, ook het edel voorrecht, van het recht' te handhaaven onder zijne medeburgers. Voor het overige was Philippus een zeer*ijverig, eer-1 zuchtig, Staatkundig en dapper vorst; maar 1 tevens hard, onverbidlijk, wraakzuchtig, en, niettegenftaande alle zijne geldzucht , verkwistend, II. Weinige jaaren na hem was het geflacht der Gapetten met zijne drie zoons uitge- 1 ftorven; en nu beklom het huis Valois, of t het Valeftfche , met Philippus den zesden b den Ff et Parement van 'Junp. leg. van 't ?85 tot 3iS. Het huis 'alois belimt den ranjchen oon j- 1328,  Oorlog s«et Enge^ land. J.I346- Groot moedigheid eer ger burg ren van Calais. J. 172 IIhoofdd. Nieuwe Gefckicden. x boek. den troon. Doch deeze koning wikkelde zich juist daarom in een' oorlog met Eduard den derden , koning van Engeland, die op de Franfche kroon een nader recht meende te hebben. Philippus was in deezen krijg zeer • ongelukkig; doch grootendeels door zijn eigen fchuld. De woeste hitte, waardoor zich de Franfchen onder de wapens zoo dikwijls lieten vervoeren, verleidde ook hem tot een' overijlden aanval op het Engelfche heir, dat in zijn Rijk was doorgedrongen, maar zich reeds tot den, terugtogc genoodzaakt zag. In vertrouwen op het driemaal fterker aantal zijner foldaaten , gaf hij te weinig acht op de voordeelige plaatfing en wanhoopige dapperheid zijner vijanden , die hem bij Crocij een volkomene neerlaag deeden lijden. Nu kon hij niet beletten, dat Calais, een zijner fterkfte zeelieden, door welke vooral de Engelfcheu een' nabuurigen en altijd open doortogt naar Frankrijk wilden verkrijgen, in hunne handen viel. Toen de inwooners jdeezer ftad, door Eduards leger van alle zijden ingellooten , reeds den uiterften hongersnood leeden, en de overgaave der ftad aanbooden, wilde deeze vorst hun geen vergelijk toeftaan, ma^ar eischte , dat zes hunner voornaamfte medeburgers, met ftrikken om den hals, hem te voet vallen, en zich aan zijne willekeur zouden overgeven. Eustach van st. Pierre '\' was de eerfte, die zich aanbood, om zich voor e" zijn vaderland opteöneren, en weldra volgden vijf anderen dit edelmoedig voorbeeld, Zij ver»  Gr o otmo c diorlaeicl den BUI GEJi S van CAL AIS. o   Gefchiedenis dei-Franfchen. III Tijdvak. 173 verfcheenen gezamenlijk voor de koning , in blooce hembden, en op de voorgefchreevene ootmoedige wijze; doch , in plaats van daardoor getroffen te worden, gaf hij veelëer last, om hen ter dood te brengen. Hij befchouwde hen als oproermaakers, die zich tegen hem, den rechtmaatigen koning van Frankrijk, verzet hadden. Vergeefs baden hem zijne grooten, en zelfs zijn zoon, om genade voor deeze ongelukkigen; doch, eindelijk, kon hij de voorbéde zijner gemaalin, welke zoo veel inoeds als menfchenliefde bezat, niec afwijzen, en fchonk hun het leeven. Philippus beloonde de trouw der inwooners van Calais, die gezamenlijk hunne ftad moesten verlaten, met de belofte van alle die plaatfen, welke, ter zijner of zijner zoonen vervulling, zouden verlaten worden. Doch, fchoon hem de Engelfchen een aanmerklijk ftuk Lands ontnomen hadden, won hij, echter, deste meer aan den anderen kant. Hij trok niet alleen de graaffchappen Champagne en Brie, en het gebied van Montpeillier aan zich; maar fchonk ook aan den Dauphin en graaf van Viennois gantsch Dauphinee. Dit Land behoorde eigenlijk tot het Bourgondische Rijk, dat den Duit/chen keizeren onderworpen was. Doch deszelfs laatfte bezitter, Humkert, ftondhetzelve, nadat zijn éénigfte zoontje , met wien hij fpeelde, in de nabuurige rivier was gevallen , aan den koning van Frankrijk af: en de keizer van dien tijd, Karel de vierde, ftond zulks toe; echter bleef hetzelve nog laag Aanwas van het Franfche Rijk, J-1349-  1/4 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek, FHir/rrus St.in't jaar" i3so' Koning Joh*nn< s wordt een gevangen der Engelfchen. J. 1356- J. 1360.. lang een leengoed van het Duitfcke Rijk. Sedert werd de oudfte prins en kroonérfge* naam des konings van Frankrijk altijd Daabhin genaamd. Ook vaardigen deeze koningen in het gemelde Land fteeds hunne bevelen uit, onder den naam van Dauphin van Viennois. III. Doch de zoon van Philippus , koning Johannes, was in den vernieuwden oorlog mee de Engeljchen nog veel ongelukkiger. Hij werd, daar hij juist de zelfde misdag van zijnen vader bij Crecij beging , aldaar van Eduards prinfen in een' velddag overwonnen en gevangen genomen. Nadat hij eenige jaaren in Engeland gevangen was geweest, zag hij zich genoodzaakt, den koning van Engeland een onaf hanglijke heerfchappij over Poitou en veele andere Landen, van de Loire af, langs de Noordzee , tot het Pijreneesck gebergte, inzonderheid het groote hertogdom Guienne, of Aquitanië, benevens Calais met het omliggende Land , afceftaan , en voor de vrijheid zijnes jongften zoons en zijner gevangene grooten, nog een zeer aanzienlijke fom te betaalen. Deeze koning wilde, na zijne terugkomst in Frankrijk , aan het gedooten verbond getrouwlijk voldoen: daar anders de vorsten doorgaands in gelijke omftandigheden veelmeer uitvluchten te^en dergelijke gedwongene beloften zoeken. Vanhier, dat men hem, om zijne oprechtheid en grootmoedigheid, Johannes den goeden genoemd, heeft. Zelfs begaf hij zich nog éénmaal naar Engeland, toen hij  Gefchiedenis der Franfchen. III Tijdvak. 175 hij zwaarigheden in de voorwaarden van het getroffen verdrag ontinoetede, en is daar geftorven. 't Geen hem door de EngelJchen ontnomen was, werd hun weder bijna geheel door zijn' zoon, Karel den vijfden , ontrukt; doch niet langs den openen en regten weg, dien zijn vader plag te gaan. Men gaf hem den bijnaam van den Wijzen. En indedaad was hij een fchrander vorst, en een uitneemend begunftiger der geleerdheid. Doch eigenlijk bediende hij zich van listige ftreeken en fchijnbaare voorwendfels, om zijn hoofddoel te bereiken. Hij onderfteunde den opftand der Franfche onderdaanen tegen de Engelfchen zoo nadruk!ijk, dat deeze daardoor hunne meelfe Landen in Frankrijk velooren. Karel voerde wel zelf geen kreigsheir aan; doch beltuurde alles door zijne ontwerpen, welken zijn grootfte veldheer, du Guesclin, uitvoerde, wien hij dus ook, ter vereeuwiging zijner nagedachtenis , na zijnen dood in de begraafplaats der koningen liet bijzetten. IV. Deeze zoo voordeelige verandering in den algemeenen toeftand van Frankrijk werd, onder de regeering van zijnen zoon, Karel den zesden, weder door eene zeer treurige gevolgd. Deeze vorst was in den beginne zoo verltandig en beminnenswaardig , als hem zijne onderdaanen konden wenfchen; in een' ouderdom van nog geen twintig jaaren belluurde hij reeds zelf de Staatszaaken met het beste doorzigt. Zoo wei- St.in'tjiat 1364. Frankrijk vervalt bijna geheel in handen der Engeh fcheru  176" II hoofdd. Nieuwe Gefchieden: x BOiïFtv weinig kende hij hec wantrouwen, dac hij, toen men hem verhaalde, dat iemand kwaad van hem gefproken had, antwoordde : „ dac is niet mooglijk, want ik heb hem weldaaden beweezen." Doch weldra-verviel hij in eene ziekte, welke ook zijn' geesc verbijsterde: hij werd krankzinnig, en bleef zulks bijna dertig jaaren , tot zijnen dood. Somtijds had hij wel tusfchenpoozen, waarin hij zijnes verftands weder eenigzins magtig was; doch zij waren flechts kort, en baatten hem en zijn Rijk weinig. Daar men op alles bedacht was, wat zijn' geest kon vervrolijken, bediende men zich daartoe ook van de, kortlings óf in Duitschland, óf in Frankrijk uitgevondene , fpeelkaarten, welke omtrent deezen tijd een heerfchend vermaak der Franfchen werden. In deezen toeftand des konings werd zijn Rijk te ligter door partij fchappen en inwendige twisten verontrust. Tot hiertoe was zulks wel zeer dikwijls door deszelfs groote leenmannen, den koning van Navarra, den hertog van Bretagne, en meer anderen, gefchied ; doch thands betwisceden zeifs cwee prinfen van hec koninglijke huis, de hertog van Orleans, 'skonings broeder, en de hertog van Bourgondiè'3 zijn oom, elkander hec hoogfte gezag in de regeering. Geheel Frankrijk werd met hun verdeeld; doch de Bourgondifche partij verkreeg, van tijd tot tijd, in den beginne der vijftiende eeuw, door de magt haarer aanvoerders, door wreede geweldenaarijen, en vooral door  Gefchiedenis der Franfchen . III Tijdvak. i?f door haare verëeniging met de Engelfchen i de overhand. De laatften maakten zich deeze verwarringen in Frankrijk ten nutte* alwaar zij met een krijgsheir inrukten, hen koninglijke vernoegen, en, veele veroveringen maakten. Zelfs de gemaalin van Karel verëenigde zich, eindelijk, tegen hem enden Dauphin, met de vijanden des Rijks. Zij en de hertog van Bourgondië flooten een verbond met Hendrik den vijfden, koning van Engeland i waardoor deeze vorst, na Karels dood, den Franfchen troon zou moeten beklimmen. Doch Hendrik ftLrf nog eenige weeken vóór Karel. Nu handhaafde de Dauphin zijn recht op de kroon van Frankrijk, onder den naam van Karel den zevenden, met ftandvastigen moed. Hij bezat nog een aanzienlijk gedeelte van Frankrijk, vooral in het Zuiden; ook kwam hem de afkeer van verre de meefte Franfchen regen de Engelfche regeering uitneemend te pas; Echter fcheen althans het grootfte deel van Frankrijk onder de heerfchappij der Engelfchen te zullen blijven. V. Doch een zeer onverwachte gebeurtenis vervulde op éénmaal de Franfchen met een zoo ongemeen vertrouwen * dat zij weldra eene belliste overmagt op de Engelfchen verkreegen. Terwijl deezen Orlcans > een der voornaamfte fteden, welke Karel getrouw waren gebleeven, in de hoop eener aanftaande verovering belegerden, daagde voor hun eene ongewoone hulp op. Een boeIV Deel. M reü- j. 1420. j. 1422; Dë maagd van Orleans helpt Frankrijk redden.  J. 1429. 178 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. renmeisje van omtrent agttien jaaren , te Domremij in Champagne gebooren, Johanna van Arc, fterk, leevendig van aart, en voor manlijke bedrijven gefchikt, gevoelde eene zoo on weder ftandiijke begeerte om haar vaderland tegen de Engelfchen te verdeedigen, dat zij zich verbeeldde, dat God haar inzonderheid wilde bézigen om Orleans te ontzetten. Zij gaf hiervan aan Karels veldheeren en hem zeiven bericht. Men verzuimde niet, haar in dit denkbeeld te verfterken, daar een zoo nieuwe en zonderlinge vertooning den fterkften invloed op de foldaaten moest hebben. Nadat men haar als een man gekleed, en met veele plegtigheden van een paard en volkomene wapenrusting voorzien had, werd zij met een bende krijgsvolks gezonden, om toevoer van lee vensmiddel en naar het belegerde Orleans te brengen. Dit volvoerde zij gelukkig. Met een vaandel in de eene, en een zwaard in de andere hand , moedigde zij haare foldaaten aan, drong door het Engelfche leger in de ftad, verdreef de vijanden uit een zeer fterken post, en noodzaakte hen het beleg optebreken. Meest alle de Franfchen befchouwden haar dus als eene van God gezondene redfter; terwijl integendeel de Engelfchen, volgends het bijgeloof van dien tijd, meenden, dat zij dit alles door de hulp van een' boozen geest verrichtte, en dus deste meer moeds verboren. Johanna , welke men nu de maagd van Orleans begon te noemen, eed  Be MAAGD van OJRIJËANS.   Gefchiedenis der Franfchen. III Tijdvak.' 179 deed nog veele dappere daaden; doch viel, eindelijk, den Engelfchen in handen, die haar, onder befchuldiging van toverij en andere wandaaden, doch eigenlijk uit wraakzucht, lieten verbranden. Ten bewijze zijner dankbaarheid, verhief Karel haare ouders en naastbeftaanden tot den adelftand. Doch verfcheidene jaaren agtereen léverden, als ware het, een aaneengefchakeld tooneel van overwinningen op, welke zijne veldheeren op de Engelfchen bevochten, nadat deeze heldin den weg des geluks , om zoo te fpreken, gebaand, en veele, voor zijne vijanden nadeelige, omftandigheden zulks gema-klijk hadden gemaakt. In den beginne gaf hij zich, in het midden zijner tegenfpoeden, zoo geheel aan zijne vermaaken over, dat een zijner veldheeren hem in het aangezicht zeide: „ men kan zijn Rijk niet vrolijker verliezen , dan gij." Doch eindelijk herftelde hij zich, viel zelf de Engelfchen aan de fpits zijner krijgsmagt aan, en dreef hen derwijze in de engte, dat zij van alle hunne bezittingen in Frankrijk niets overhielden, dan Calais en eene nabuurige Landftreek. Nu begon hij den, hem gegeeven, eernaam van den Zeeghaftigen eenigzins te verdienen. Zoodra zijne regeering gevestigd was, en zijn Rijk meer rust genoot, maakte hij in hetzelve fteeds meer wijze inrichtingen. Hij fchafte door eene wet verfcheidene misbruiken der pauslijke magt af, waardoor tot hiertoe de Franfche geestlijkheid jammerlijk M 3 ge- J. 1431.  i go II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek; Kakel VII St in'tjaar 1461. Lodewijk XI. regeert met een bijoaonbepaald gezag. gedrukt was. Ook was hij de eerfte koning in Frankrijk, die een wél geoefend en beftendig krijgsheir, zelfs in vreedestijd, onderhield, en, zonder toeftetnming der Staaten , nieuwe belastingen uitfchreef. Schoon hij de koninglijke magt zeer uitbreidde, wist hij dit, echter, door zijn goedaartig gedrag min merkbaar te maaken. Op zijne beurt werd hij fteeds door gunftelingen van beide de geflachten beheerscht: eene zwakheid , welke hem verhinderde, zijnen geest genoegzaam te verheffen. VI. Zijn zoon en opvolger, Lodewijk de elfde , was hem zeer gelijk. Hij beklom reeds met een kwaad gerucht den troon , daar hij zijnen vader fteeds met euvelmoed bejegend, zich gantschlijk van hem verwijderd, en waarschijnlijk deszelfs dood verhaast had. Indedaad kende hij de regeerkunst zeer wél, wanneer men daardoor niet flechts ver(taat de bekwaamheid van een' vorst om zijn gezag tebewaaren, zijn Rijk uittebreiden, en in hetzelve de veiligheid door goede orde te bevestigen; maar daaronder ook de vaardigheid reekent, om zich zelfs van de ondeugendfte middelen ter bereiking zijner oogmerken te bedienen. Hij had een achterhoudende, argwaanende en wreede gemoedsgefteltenis, gantsch niet afkeerig van veinzerij en omkopingen. Doch hierdoor, zoo wel als door zijne ongemeene heerschzucht, legde hij den grond tot eene onbeperkte regeering der Franfche koningen. Hij vernederde  Gefchiedenis der Franfchen. III Tijdvak, i 8 i de de grooten zijnes Rijks, onder welken de hertogen van Bourgondië en Bretagne nog de geduchtfte waren. Echter bleef de eerfte, die Karel de koene heette, zoo lang hij leefde, magtiger, dan Lodewijk zelf. Behalven het hertogdom Bourgondië, het graaffchap van gelijken naam, een deel van Picardije, en andere Landftreeken, bezat deeze hertog bijna alle de Nederlanden, welke hem de leenheerfchappij der Duitfcke keizers deeden erkennen. Zelfs hield hij éénmaal den koning op een flot zoo goed als gevangen, en bedreigde zelfs zijn lee* ven, omdat Lodewijk ten zelfden tijde, toen hij met alle fchijnbaare oprechtheid den hertog een bezoek gaf, in de nabuurfchap een oproer tegen hem verwekt had, dat terftond uitbarftede. Doch toen Karel, onverzaadlijk in zijne veröveringzucht, met eenen veldflag ook het leeven verlooren had, ging Lodewijk zich terftond van het hertogdom Bourgondië, het graaffchap Artois, en de Bourgondifcke bezitttingen in Picardije meefier maaken. Hij befteedde ook veele moeite en kunstgreepen om de Nederlanden aan zijn huis te trekken. Doch deeze vervielen , gelijk reeds elders in dit werk verhaald is, aan de aartshertogen van Oostenrijk : en vandaar zulk een beftendige afkeer, en zoo veele oorlogen tusfchen deeze beide huizen, in de volgende twee honderd en vijftig jaaren. Lodewijk hechtte daarenboven Proyence, anders een deel des BourM 3 gom J- 1477- D.m.bt 521.  i§a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. J. i4ö4. Zijne ongewoonevrees voor den dood. gondifchen Rijks, aan zijne kroon. Hij vermeerderde de koninglijke inkomften verre boven 't geen zij tot zijnen tijd hadden bedragen. Schoon hij ten uiterften geftreng was, ftrekte hem, echter, zijne liefde voor rechtvaardigheid en goede orde tot eere. Hij ftichtte het postwezen in zijn Rijk, welk men naderhand in andere Landen navolgde; doch in den beginne voornaamlijk ten gebruike der koningen diende. Omtrent het einde zijnes leevens overviel hem een zoo geweldige vrees voor den dood, dat hii daardoor ongelukkiger werd, dan de ellendigfte zijner onderdaanen. Hij floot zich in een zijner kasteelen, als in een vrijwillige gevangenis, op , liet het wél verfterken, door een aanmerklijk aantal foldaaten bewaaken, en galgen en keetens bij hetzelve plaatfen. Om alle kwalijk gezinden van een' aanval op hem aftefchrikken, fcheidde hij zich niet flechts van alle verkeering geheel af, maar verbood zelfs zijnen kinderen zonder zijn bevel in het flot te komen; vernederde zich bijgeloovig en laag voor hun , die hij meende dat zijne gezondheid konden herftellen; doch gelastte zijnen dienaaren, den dood in zijne tegenwoordigheid nimmer te noemen, Veelen deezer maatregelen ontfton» den wel uit dat rampzalig wantrouwen, welk hem fteeds bezield had, en thands te fterker in hem werkte, naarmaate hij tneer gehaat, en zijne vrees gegronder was, dat men zich van zijne toeneemende zwakheid  Gefchiedenis der Franfchen. III Tijdvak. 183 heid tot zijn nadeel bedienen moge. Doch dat hij voor den dood, ja voor deszelfs naam zoo bevreesd was, dit moet een gevolg geweest zijn, óf van zijnen angftigen kommer voor eene, weldra te wachten, moeijelijke verantwoording van zijne vóórige ondeugden, óf van eene onmiatige liefde voor het tegenwoordige leeven, en van eene te geringe kennis der voorrechten van het toekomende. Vil. Onder Lodewijks beide opvolgers, die tot het einde van dit tijdvak regeerden, werden de Franfchen wel in buitenlandfche, juist niet zeer gelukkige oorlogen dikwijls ingewikkeld; doch hadden zij meer reden van tevreedenheid over hunne koningen. Karel de agtste , Lodewijks zoon, was wel Hecht opgevoed, welk hem, bij zijne komst tot de regeering, zijn gebrek aan kundigheden deed gevoelen; doch was een uitneemend goedaartig vorst. Daarom liet zich deeze jonge man te eerder door zijne vleijende gunftelingen overreeden, om naar verre veroveringen te Maan. Vanhier, dat hij met een krijgsheir naar Italië vertrok, zich het koningrijk Napels onderwierp, en hetzelve even fpoedig weder verloor. Daarentegen gelukte het hem, het hertogdom Bretagne, fchoon niet zonder bedrog en geweld , voor altijd aan de kroon van Frankrijk te hechten, waarvoor hij het graaffchap Bourgondië en Artois aan het huis van Oostenrijk afftond. Hij ftierf midden onder begonnene heilzaame M 4 ver- St.in'tjaar 1483. Bretagne wordt met Frankrijk , verêenigd. J. 1498.  I otewijk XII. de va. der des Volks. i I ( 184 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. verbeteringen van zijn hof en Rijk, en bad Lodewijk den twaalfden, die tot hiertoe hertog van Orleans heette, een' kleinzoon van Karel den vijfden, tot opvolger. Ook deeze vorst zocht zijne aanfpraaken op verfcheidene Landen van Italië te handhaaven, en bragt het hertogdom Milaan, Genua, en de helft des koninrijks Napels , onder zijn gebied. Doch fchoon hij in het groote verbond tegen Venetië, in den beginne der zestiende eeuw, meest werkzaam was, verloor hij, echter, niettegenltaande alle zijne zegepraalen, weldra weder alle zijne Italiaanfche veroveringen. Deste weldaadiger was hij voor zijne onderdaanen. Hij had zulk een' onveranderlijken afkeer van hen met belastingen te drukken, dat hij fomtijds in het tegenövergeitelde uiterlle, wanbetaaling uit geldgebrek, vervallen moest. Men berpottede zijne fpaarzaamheid; doch hij :eide : „ het is mij liever, dat men laaröver lagche , dan over mijne verkwis:ing treure." Hij ligt de wetten handhaven, fchoon hij zich fomtijds door woesten tn aanhoudenden aandrang verleiden liet , Dm iets, met dezelve flxijdig, te befchikken. In het algemeen eerbiedigde men zijne liefde voor zijne onderdaanen zoo zeer, dat men hem den eernaam van vader des Volks ^af. Hoe edel hij ook in andere opzichten, dacht , blijkt uit het antwoord, dat hij aan ?en' hoveling gaf, die hem den Franfchen veldheer herinnerde, van wien hij weleer, toen  Gefchiedenis der Franfchen. III Tijdvak. 185 toen hij nog hertog van Orleans was, in een treffen gevangen was genomen. „ Het past geen' koning van Frankrijk, zeide hij, beleedigingen te wreeken, eenen hertog van Orleans aangedaan." VII. In de tweehonderd en vijftig jaaren dus, welke dit tijdvak omtrent uitmaaken, en waarin het Franfche' Rijk zijne laatere grensfcheiding bijna verkreeg, ondergingen de Franfchen veelerleije veranderingen, deels van vorsten, deels van regeerwijze. Doch zij zelve deeden nog geene wijde fchreden tot een grootere volkomenheid van den geest, fchoon zij reeds krijgshaftig, befchaafd, en eenigzins vernuftig waren. De fHchting van de maatfchappij der fraaije kunsten te Toulouze, en het vertoonen van ftukken, uit den Godsdienst en Bijbelfche Gefchiedenis ontleend, op tooneelen, beiden federt het begin der veertiende eeuw, bewijzen meer welmeenenden ijver, dan juisten fmaak. Zij verkreegen wel nog meer hooge fchoolen; doch meestendeels heerschten op dezelve onvruchtbaare ipitsvondigheden en beuzelachtige twisten. Zelden vond men onder hen nuttige, of zelfs vrijer denkende geleerden. Zulk een man was , omtrent het midden der veertiende eeuw , de Francitcaaner munnik, Nicolaas de Lijra, die onder zoo veelen Franfche geestlijken bijna alleen een juister kennis had van de uitlegkunde der Heilige Schriftuur. Nog beroemder maakte zich, in het begin der vijfM 5 tien- SuVtjaas 1515. Toeftand van den Godsdienst,weetenfchappenen kunften. Lijm; St. ïn'tjaut [340.  Gebson St.in'tjaai Ï429. . COMINEi St.in't jaa 1509. 1S6 II hoofdd. Nieuwe Oefchieden. x boek. tiende eeuw, de opper-fchrijver van de hooge fchool te Parijs, Johannes Gerson : een man, die veele wangebruiken van zijnen tijd ten aanzien van Godsdienst, geestlijkheid en zeden vrijmoedig en welfprekend aantastte, en zelfs bewees, dat de kerk de paus wel misfen kon; doch, om zijn'roemrijken ijver, veele onaangenaamheden en gevaaren te lijden had. Men vond omtrent deezen tijd nog meer Franfche leeraars, die zeer nadruklijk op eene kerkhervorming aandrongen; en, echter, bleef het Hechts bij klagten en voorflagen, dewijl de Franfchen, fchoon eenigzins vrijer over den paus denkende dan de meeite overige Volken, aan hem, echter, niet min onderworpen bleeven, dan aan het bijgeloof, waarop zijn troon rustte. Somtijds fcheenen de koningen zich van dit dubbele juk te willen verlosfen; gelijk inzonderheid Lodewijk. de twaalfde , die den paus boöorloogde, en met den val zijner opperheerfchappij bedreigde. Doch dit gefchiedde alleen, omdat de paus zich tegen de veroveringzuchtige oogmerken van den koning in Italië' verzette: en daarenboven werden zijne bedreigingen door geene ftandvastigheid ■ onderfteund. Naauwlijks hadden de Franfchen nog hunne krachten beproefd in eenige zinrijke kunst of weetenfchap. Hun eerde goede gefchiedfchrijver omtrent dee1 zen tijd, Philippus van Comines , een Vlaamsch edelman in dienst van Lo- db-  Gefchiedenis der Franfchen. III. Tijdvak. 187 dewijk den .elfden, fchreef, niettegenftaande alle die waarheidliefde en fchrandere oordeelkunde , welke zijne vernaaien aanprijzen, echter, met eene zeer beperkte vrijheid, en in een' Hoorenden, onaangenaamen, en in onze dagen deels onverftaanbaaren ftijl. VIER-;  Nieuwe en groote uitzichten voor de Franfchen. 188 IIhoopdd. Nieuwa Gefchieden. x boek; VIERDE T IJ D V A K. Van Frans den eerften, of van de invoering der waare geleerdheid onder de Franfchen, tot Hendrik den Groo. ten, of tot de volkomene rust en nieuwe kracht van Frankryk. Van het jaar 1515 tot 1559 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van bijna tagtig jaaren. I. Thands was voor de Franfchen , gelijk voor alle Volken van Europa, de tijd gekomen der leevendigfte aanmoediging en belangrijkfte gelegenheid, om de krachten van hunnen geest vrij en edel te gebruiken. Sedert eenigen tijd verhief zich de betere geleerdheid in Italië, en begon ook, min of meer, in Frankrijk intedringen. Hierbij kwam de, op éénmaal in Duitschland hertelde , vrijheid om zelve den Godsdienst te onderzoeken, en tot zijnen oorfpronglijken toeftand terugtebrengen; eene vrijheid, onder welker befcherming ook de weetenfchappen zeer veel moesten gewinnen. Frans de eerste , die thands de franfchen regeerde,  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak» x 85» de, een neef van Lodewijk den twaalfden van vaderszijde, fcheen juist gefchikt, om den Franfchen het genot deezer tweevouwdige groote voorrechten allezins gemakiijk te maaken. Hij bezat zelf geleerde kundigheden en eenigen dichtgeest, was een zeer vrolijk, werkzaam en Staatkundig vorst, en verwierf zich, door zijne openhartigheid en minzaamheid, de liefde zijner onderdaanen. II. Ook Frans geloofde, gelijk zijne voorvaders, het naaste recht te hebben op het hertogdom Milaan en het koningrijk Napels ; doch was nog ongelukkiger, dan zij, in zijne poogingen om deeze Landen te veroveren. Nadat hij het Milaneefche reeds meer dan éénmaal in bezit had genomen, werd hij, deels door de overmagt zijner vijanden, of de grootere bekwaamheid hunner veldheeren, deels door de misflagen van hem of zijne legerhoofden , fteeds weder genoodzaakt hetzelve te verlaten. Hij ftreed zelf in veldflagen met de dapperheid van een' gemeen' foldaat, of liever met ongewoone koenheid, zonder, echter, te kunnen verhinderen, dat hij in een' derzelven gevar gen werd genomen. Toen fchreef de koning aan zijne moeder: „ Mevrouw, wij hebben alles verlooren, doch onze eer niet." Karel de vijfde , keizer en koning van Spanje, die hem in zijne magt had gekreegen, dwong hem wel zeer harde vreedesvóórwaarden af; doch, nadat Frans weder in vrijheid gefield was, liet hij dezelve door zij- Oorlogen' en overige regeering van Frans DEN EEK.» STEN. j. i525«  i$o II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. St.in'tjaar '547- Hij bevordert de weetenfchappenen kunften •ngemsen. zijne Rijksftaaten onwettig verklaaren: een hulpmiddel der gewaande Staatkunde, dat indedaad maar alte veel kunst verraadde. Tusfchen deeze beide vorsten werden vier oorlogen gevoerd; meermaalen verwoesteden Karels krijgsheiren Frankrijk zelve; en, echter , verloor Frans , niettegenftaande de zeer groote overmagt van deezen vijand, niets van zijn Rijk: zulke goede maatregelen wist hij met eenigen zijner veldheeren te nemen. Onder deezen was inzonderheid Baijard beroemd, dien men een ridder zonder vrees en zonder vlek plag te noemen, door wien zich de koning zelf, na een' gewonnen veldflag, tot ridder liet flaan. Schoon de bijna onöphoudlijke oorlogen van Frans zijnen onderdaanen verdrukkingen veroorzaakten , ftreeden zij, echter , uit hoofde van zijn weldaadig gedrag, voor hem met ongemeenen moed. Hij zou dus nog grootere zaaken hebben uitgevoerd, hadde hij meer vastheid van geest gehad, en zich niet zoo Ügtlijk van anderen laten zwenken. Intusfchen zorgde hij voor het naauwkeuriger handhaaven des rechts, maakte een einde van de, tot dusverre gebruiklijke, Latijnfche uitvaardiging van rechtzakken, en bragc zijn geldwezen in goede orde. III. Doch bijna het voornaamfte van 't geen Frans ten beste van zijn Rijk deed, was de begunftiging der waare geleerdhied. Daarom noemden hem de Franjchen den va*  Gefchiedenis der Franjchtn. IV Tijdvak. 19] vader der weetenfchappen. En dit verftreki hem te meer tot eer, daar zijn ijver vooi dezelve niet flechts uit eigen doorzigt er liefde voortvloeide, maar ook zijne mild' daadigheid zelfs onder bijna beftendige oorlogen , welke zijne inkomften uitputte den , bézig hield. Hij liet zich, ook toer hij reeds koning was, in verfcheiden vakker der geleerdheid onderwijzen; ftichtte verfcheidene leerftoelen op de hooge fchool t< Parijs, om het gemis van openlijk onder wijs in fommige taaien en weetenfchapper te vervullen; verrijkte de , tot dusverre nog fchraale , koninglijke boekverzameling ; verhief de waare geleerden, en bediende zich van hunnen raad; terwijl hij tevens verdiense lijke vreemdelingen, en inzonderheid voortreflijke Italiaanfche kunftenaars, in zijn Rijk lokte. Deeze en andere aanmoedigingen waren van zeer goed gevolg: fchoon anders vatbaare en leergierige menfchen, ook zonder dergelijke aanmoedigingen , zich gantschlijk overgeven aan het onbelchrijflijk genoegen van daaglijks in wijsheid en kennis toetenemen. Ten voorbedde van verwonderenswaardige arbeidzaamheid verflrekke ons hier Willem Budé of Budaus , de grootfle geleerde onder de Franfchen ten zijnen tijde, die ook den koning, die hem een aanzienlijk ambt ten hove gaf, ter bevordering der kunften en weetenfchappen allernadruküjkst bijftond. Hij was meeftendeels zijn eigen leeraar, en werd boven veele anderen de her' ftel- BUD«Ü3' St.in 't jaar 1540.  1 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek* VaTABLU! St in 't jaai 3J4Ö. feunel St.in 't jaaj 35 J8. Rob. Stepha- St.in 'tjaa 3559. Heller der waare geleerdheid in Frankrijk genoemd, dewijl hij haar naar het voorbeeld der oude Grieken en Romeinen aankweekte; doch inzonderheid voerde hij aldaar de Griekfche taalkunde, met toepasfing op de beste fchrijvers deezer Natie zelve, de waare verklaaring der Romeinfche rechten, en de kennis der oudheden in. Frans Vatablus, een leeraar op de hooge fchool 'te Parijs, bragt de Hebreeuw fche taalkennis, en met haar de geleerde uitlegkunde van een deel des Bijbels, weder in aanzien. Ook aldaar verwierf zich Johannes Fernel, die de oude Griekfche artfen met zijne eigene fchrandere navorfchingen zeer wél wist te verrijken en te gebruiken, in het verbeteren en zorgvuldig beoefenen der geneeskunde veele verdienden. In het algemeen had de geleerheid aan Robert Etienne , in het Latijn Ro. bertus Stephanus, een' zeer geleerd' boekdrukker in de gemelde hoofddad, meer te danken, dan aan de meede geleerden * die toen in Frankrijk vrij talrijk waren. Gelukkig voor de weetenfchappen, waren in deezen tijd, en nog lang daarna, de kundige fchrijvers, boekhandelaars en boekdrukkers dikwijls in één perfoon verëenigd. Een der beroemdden van deeze foort was Stephanus. Zijne uitgaaven van voornaame werken in verfchillende vakken van geleerdheid, en zijna eigene nuttige gefchriften worden, om derzelver uitneemend fraaije en juiste uitvoering, nog heden gezocht. Allerlangzaamst waren de  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak; 193 de vorderingen in hec befchaaveh der Franfche taal , en haare toepasfing op zinrijke kunsten. Nog vrij lang bleef zij ruuw en onwelluidend; men fprak de woorden letterlijk uit, gelijk zij gefchreeven Honden, en de edeler fmaak kon tot de welfprekendheid en dichtkunst nog niet doordringen, welke men daarënboven liever in het Latijn, dat inzonderheid hiervan zulke heerlijke voorbeelden bezat, dan in het Fransch, oefende. Wel genoot Frans Rabelais , een arts^ en naderhand een geestlijke , door zijn vernufc, en zekeren Roman, met geestige fcherts over de dwaasheden zijner tijden vervuld , zeer veel toejuiching; doch zijne aartigheden zijn dik-wijls zoo onbefchaafd, als zijn taal zelve. IV. Hoe veel deel intusfchen Frans dé eerste in deezen gewenschteri voordgang, of liever in dit nieuw leeven der weetenfchappen en fraaije kunsten in zijn Rijk ook hebben mogt; aan den anderen kant, echter ^ verhinderde hij zelf weder haaren verderen wasdom, en verdient dus flechts half de eer* van haar vader te héeteri. Hij begreep niet, dat de Godgeleerdheid, gelijk zij tot dieri tijd toe geleerd was * vooral geen mindere verbetering behoefde, dan andere vakken van geleerdheid; en dat deeze vruchtloos zouden beginnen te bloeijen, wanneer gene nog onder eene flaaffche denkwijze , onkunde ent bijgeloof begraven lag; omdat, door deeze vijanden van hec menschlijk verfland, het vrijmoediger onderzoek en de uitbreiding der ge- IV Deel. £*ï leerd- IlAfirïMti St. in 't jaar 1553. Doch vérhindertden voóffpoed der kerkhervorming."  194 H HoOFDDi Nieuwe Gefchieden. x boer. Jaar 1522 leerdheid in het algemeen weldra moesten onderdrukt worden. Toen dus de kerkhervorming, even na het aanvaarden zijner regeering , uit Duitschland ook naar Frankrijk overlloeg, en aldaar veele vrienden won, zocht de koning zijnen onderdaanen juist het fchatbaarlle recht, dat zij, als Christenen , bezaten , hec recht om den heerfchenden Godsdienst aan de leer van diens ilichter zeiven te toetfen, en alleen deszelfs gezag in geloofszaaken te eerbiedigen, met geweld te ontrukken. Tegen hen, die zich van deeze vrijheid wilden bedienen, werden wetten uitgevaardigd , onderfleund door de ftrengfte bedreigingen, pijnigingen en doodftraffen. Zijn bloedgierige ijver, zeer zigtbaar door de geestlijkheid aangevuurd, wederfprak ook min of meer zich zeiven. Terwijl hij zijne onderdaanen, die der Hervorming gunstig waren, liet verbranden , onderfteunde hij de Eudngelifche vorsten in Duitschland, om den keizer, zoo veel mooglijk, nieuwe vijanden te berokkenen : en hij, die het eerst van alle Christelijke vorsten met de Turken een verbond floot tegen den keizer, om tegen deszelfs overmagt te beter beftand te zijn , en hen midden in Europa bragt, om hetzelve te verwoesten , liet Christenen alleen daarom ten dood brengen, omdat zij hunnen Godsdienst van menschlijke bijvoegfels zuiverden. Tot zijne fchande, befchermde zijne zuster, Margaretha, koningin van Navarra, de Franfchen, die deeze vervolgingen in haar klein Rijk  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak. 195 Rijk ontvluchtedem Daar men in Frankrijk, gelijk overal, onder de voorftanders der kerkhervorming veelen der geleerdfte mannenvond , werden ook zij door deeze verdrukkingen in hunne algemeen nuttige werkzaamheid verhinderd en fchroomvallig gemaakt. Een der allerèerften, die eene betere Godgeleerdheid voordroeg, Jacob Faber, de reeds gemelde Robert Etienne, benevens de fchrandere en geleerde Johannes Chauvin, die onder zijn' LatijnJ'chen naam , Calvinus , als bevorderaar der Hervorming zoo beroemd is: deeze zijn eenige weinigen van hun, die door den wreeden Godgeleerden haat van Frans den eersten uit hun vaderland werden verdreeven. Zelfs zijn kamerdienaar, Clement Marot, een geestig man , die de rauwheid der Franfchen taal het eerst eenigzins verzachtede, en in dezelve min of meer draaglijk dichtede ; wiens vertaaling veeier pfalmen van David in Franfche verzen, de Hervorming niet weinig bevorderde, ja zelfs, om derzelver aangenaame zangwijzen, ook var hun, die over den Godsdienst niet nadaclr ten, de goedkeuring wegdroeg; zelfs deeze moest zich met de vlucht uit Frankrijk redden. Door geene doodftraffen, echter, kon Frans de toeneemende Hervorming in zijn Rijk fluiten: bij zijnen dood, maakten haare voorftanders een aanmerklijke meenigte uit. welke alle gevaaren moedig trotfeerde. V. Hendrik de tweede , de zoon en op. volger van Frans den eersten, beoorloog N 2 d< Jacob Faber St. in 'c jaar 2537. Marot Sr. in 't jaar 1544. 1 Een deel ■ van , Duiiscbr  land, bene veris Cala; vervallen san Ftanl tijk. Jaar 1552 Jaar 1558 TÏENDMB ].' St. in 't I 106* Iï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek; - de wel de Spanjaarden even onvoorfpoedig, als zijn vader; doch was in andere opzichten -gelukkiger. Hij mengde zich in de toen plaats hebbende onlusten van Duitschland; hielp door een' inval, dien hij met zijn krijgsheir in dat Land waagde, de Eudngelifchen, tegen zijne bedoeling, hunne Godsdienstige • vrijheid bevestigen, en maakte zich tevens meester van de drie bisdommen Mets, Tulle en Verdun , welke vervolgends altijd in de magt van Frankrijk gebleeven zijn. Ook ontnam hij den Engelfchen Calais en het omliggend gewest; zoodat zij niets meer in zijn Rijk bezaten. Daarentegen werd hij, nog meer dan zijn vader, door gunftelingen van beide de geflachten geregeerd. Ook hij ging voord, met de Hervormden in zijn Rijk te vervolgen, en was zelfs, met een onmenschJijk genoegen, ooggetuigen der verbranding van eenigen derzelven. Doch deeze gebreken van Hendrik baarden de jammerlijkfte onheilen voor zijne opvolgers en de Franfchen in hec algemeen. Nog in zijn leeven ontftondcn 'er twee partijen onder de Franjchen grooten , welke beide naar het Staatsbefluur flonden. Nog veel buitenfpooriger ; werd deeze heerschzucht , toen zijne minderjaarige zoons, Frans de tweede en Karel, de negende , hem op den troon volgden. Jn hunnen naam regeerden de prinfen uit den hertoglijken huize Lotharingen. Deeze vervolgden de Proteftanten niet alle hitte, en ontrukten dus, uit gewaan-  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak. 197 waanden ijver voor den Roomsch-Catholieken Godsdienst, aan het huis Bourbon, dat aan het koninglijke naauw vermaagfchapt was, doch de zijde der Proteftanten gekoozen had, deszelfs deel in de hoogde magt. Dit laatde baarde den grootden twist tusfchen deeze beide partijen , fchoon onder voorwendfel van den Godsdienst. De Franfche Proteftanten, die in den beginne, veele jaaren achtereen, Lutherfchen heeteden; doch, van tijd tot tijd, van Luthers hervorming tot de nabuurige Zmtferfclie neigden, verkreegen, omtrent deezen tijd, den fchimpnaam van Hugenoten, dien zij naderhand deeds gevoerd hebben. Deezen naam ontleende men van den vóórigen Koning, Hugo, van wien de inwooners van Tours (waar de Hervormden, veiligheidhalve , Godsdiendige nachtvergaderingen buiten de dad hielden ,) verhaalden, dat hij nog deeds bij nacht in die oorden rond reed, en ieder' een', die hem ontmoette, zeer kwalijk behandelde. Zij hadden nu reeds bijna veertig jaaren allerleije verdrukkingen , zonder den geringden tegendand, verduurd. Thands , daar hun lijden nog fteeds het zelfde bleef, en prinfen uit den huize Bourbon zich als hunne aanvoerders aanboden , was hun geduld ten einde; zij greepen de wapens aan, deels om zich te verdeedigen , deels om het gemelde huis, welk door vreemde prinfen uic het S taatsbeduur verdrongen was', in zijne rechten te herdellen. V{. In dien tijd werd Frankrijk door N 3 Ka- Htiginnten. Omtrent het jaar 15Ó0. Oorfprong der bargei oorlogen. Jaar 1561. De vloot, voogd DE  198 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Colickïj onder- fteunthet huis liour. Ion en de Prote/lan- ttn. Karel, den negenden, die naauwlijks twaalf jaaren oud was, in naam geregeerd. Zijne moeder , Catharina de Medicis , had, na haares mans dood, fteeds naar de oppermagt des Rijks gedaan , weshalven zij geene der beide partijen te zeer wilde begunftigen. Doch de Lotharing fche, waarmede zich alle Gatholieke grooten, en overige Franfchen van deezen Godsdienst, verëenigden , werd dus weldra de derkde, te meer, daar zij onder koninglijk gezag handelde. De Proteftantfche partij van den huize Bourbon fcheen dus in deeze oorlogen, welken men ten onrechte Godsdienftige genoemd heeft, omdat dezelve voornaamliik de aanfpraak op de regeering ten doel hadden, weldra te kort te fchieten. Doch, behalven in de krijgsmagt en overige hulp der Proteftanten in Duitschland en Engeland, had zij inzonderheid in den Admiraal, of opperden bevelhebber der Franfche oorlogfchepen, Casper de Colignij, een' voor treflij ken befchermer. Hij was een der grootfte veldheeren van zijn' tijd, en had Frankrijk, vóór het uitharden deezer oorlogen, met de wapens reeds voortredijke dienften beweezen. Tevens was hij een zeer braaf man, wiens veilige Staatkunde alle dinkfche wegen ter bereiking zijner oogmerken verfoeide: den proteftantfchen Godsdienst, welken hij uit nadenken en overtuiging had aangenomen, zijnen koning en vaderland zeer oprechdijk geneegen, en juist daarom zeer afkeerig van  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak. 199 het zwaard te trekken tegen een deel zijner medeburgers, die inzonderheid onder befcherming van het koninglijk bevel ftreeden; doch, eindelijk, genoodzaakt, om zich de bijna onderdrukte zaak van het huis Bourbon en zijner geloofsgenooten met de wapens in de vuist aantetrekken. Aan den 1 anderen kant was hij ook ongemeen bereidwillig, om den krijg terftond te eindigen, zoodra hij flechts een' fchijn van eerlijken vreede befpeurde. Want een wettige verzekering van het duurzaam genot der onbetwistbaare Christelijke en burgerlijke vrijheden, was alles wat hij begeerde. Schoon de prinfen van fcet Bourbonfche geflacht de opperhoofden der partij waren, voor welke hij ftreed, was hij, echter, als de ziel derzelve. Zijne raadflagen en onderneemingen bragten haar meer voordeel toe, dan ali' het overige; hij herftelde de misdagen van andere veldheeren, deed met kleine'legers groote zaaken, redde deeze partij meermaalen, na het lijden van groote verliezen en ongelukken, en maakte zich voor de koninglij ke, of eigenlijk Lotharingfche, geducht. Daar ook deeze oorlogen met woede en wreedheid, gevoerd werden, omdat de Catholieke partij den zoogenaamden ketteren geene pligcen van menschlijkheid meende fchuldig te zijn, zocht Colignij, op allerleije wijze, zoo veel de verbittering en krijgshitte der zijnen het flechts toelieten, te verhoeden, dat de onmenschlijkheid niet grooser noch algemeener wierd. N 4 VII. Meer  aoo II hoofdd. Nieuwe Gefchëden. x boek; Moord der Frouftanten op de Farijfche bloedsrui. joft, in 't jaar 1570, ] 1 I / VII. Meer dan éénmaal ftond dus de ko» ninglijke partij aan de Proteftantfche, die wel fteeds zwakker werd, doch zulk' een'1 groot man tot haar aanvoerder behield, den vreede toe, welke, echter, door gene weldra weder verbroken werd. Het laatfte deezer vreedesverbonden, welk voor de Protejïanten zeer voordeelig was, fcheen ook het duurzaamfte te zullen zijn. Karel de negende fcheen hetzelve zorgvuldig te willen houden , overlaadde den vlootvoogd met lief koozingen , eerbewijzen en belooningen, nam hem tot zijnen meest vertrouwden raadsman, en alles verkreeg den fchijn van eene gelukkiglijk herftelde eensgezindheid en rust. Doch onder dit gedrag des konings iagen de fchandelijkfte listen verborgen. Deeze twintigjaarige vorst, die zich dus in pen' leeftijd bevond, welke vooral den roera in. openhartigheid draagt, had de lesfen djner onwaardige moeder en fnoode hovelingen maar alte wél leeren beoefenen , om naamlijk eene partij, door wapenen onverwinbaar , door valfche trouwloosheid in laap te wiegen, ten einde ze. daarna deste remakhjker ten val te kunnen brengen. Coïonij had daarin niet het minfte wantrouwen: want dit vindt men in den braafften nan allerzeldzaamst; en als men hem waarcbouwde, werd hij zelfs misuoegd, dat men fijnen koning zulke ondeugende oogmerken aefchreef. Doch deeze fpande den Proter 'anten nog meer. valftrikken. Hij huuwde 4\-  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak. 20 i zijne zuster uit aan den koning van Navarra, hun opperhoofd; bij welke gelegenheid* zich de voornaamfte Proteftantfche adel in Parijs bevond. IVu gaf hij eenige dagen daarna geheime bevelen, om alle Proteftan~ ten, die in de hoofdftad waren, in het mid-? den van den nacht te vermoorden. Op een door een klok gegeeven teeken, vielen dus, na middennacht van Bartholom/eusdag , de grooten van het hof, foldaaten , burgers en andere Catholieken, hunne ftiapende, of naauvvlijks ontwaakte medeburgers , overal aan, en bragten hen bij duizenden om het leeven. De eerwaardige Coligmj was het eerfte flachtöffer der woede van een aantal moordenaars: hij bereidde zich daartoe, zoodra hem het gedruisch van den aanval opwekte , door het gebed, beval zijnen tegenwoordigen vrienden en dienaaren zich met de vlucht te redden, en wachtte nu ftandvastig zijn' dood. Veele beroemde helden van deeze partij werden omgebragt, zonder bijna de hand ter hunner verdeediging te hebben kunnen opheffen. Eenige Proteftanten werden zelfs in het paleis des ko« nings neêrgefabeld: en hij zelf fchoot uit zijne vengfters op de voorbij vluchtenden. Gelijktijdig werden de Proteftanten, op zijn bevel , ook in andere fteden vermoord. Slechts weinige bevelhebbers dachten edel en moedig genoeg, om den koning te fchrijven, dat zij zijnen wil in alles gaarne wilden volvoeren; maar zich niet tot verraadN 5 lij- In het jaar 1572.  sos II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Karei, IX. Stïn'tjaar Ï574- Hethcilige herbond tegen Hendrik III. lijke moordenaars lieten gebruiken. Men noemt deeze ontzettende gebeurtenis de Parijjcke bloedbruilofc , of den BartholoMjEtjsnacht. Zij is ongetwijfeld de verfoeilijkfle in de geheele gefchiedenis van hec Christendom. Een Christelijk koning ging met het eene gedeelte zijner onderdaanen een famenzweering aan, ten verderve van het andere, waaraan hij vreede en veiligheid gezworen had: en zulks alleen, omdat hetzelve niet in alle Godsdienftige begrippen met hem van één gevoelen was. Echter werd het doel van dit verraad niet bereikt. Het vermoorden van omtrent dertig duizend Proteftanten joeg flechts de overigen in het harnas, om zich met een foort van vertwijffeHng tegen hunne mijneedige medeburgers te verdeedigen: de oorlog ontvlamde op nieuw allehévigst, en Karël liec, bij zijnen weldra daarop gevolgden dood, zijn Rijk in de uiterfle verwarring agter. VIII. Daar zijn broeder en naaste erfgenaam, Hendrik, koning van Poolen was geworden , bevond deeze zich toen niet in Parijs. Doch terftond ijlde hij derwaards, en nam, onder den naam van Hendrik den derden, bezit van den troon. Niet lang na het aanvaarden zijner regeering , fcheenen , eindelijk, de Franfchen, na zoo langduurige binnenlandfche onrusten, elkander omtrent hunHe gemeenfchaplijke rechten en vrijheden beter te zullen verftaan. Hendrik verleende den Proteflanten, of zoo genaamden Huge-  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak. 203 ■noten , wier partij fteeds toenam., eene bijna onbepaalde Godsdienstoefening, nevens hunne verkiesbaarheid tot alle ambten. Doch juist dit dreef de hitte van den kwalijk geplaatften Godsdienstijver der RoomschCatholleken , vooral hunner geestlijken en heerschzuchtige grooten, tot de hoogftc woede van geestdrijverij. Terftond iloocer zij onderling een verbond, dat openlijk tegen hunnen koning was ingericht, omdat hi hunne Protejlantfche medeburgers begunftig de. En dit verbond vermeeteden zij zicf het heilige te noemen: alsöf de Godgeleerd* haat den tegenftand tegen eene rechtvaardige overheid, en de vervolging van mede?Chris tenen heiligen kon. Dit ongeluk werd no£ grooter door Hendriks inborst. Hij wa; noch fchrander, noch ftandvastig; verklaard* zich nu voor deeze, dan voor gene partij: doch was niet in ftaat, om tegen eene der zelve zijn gezag te handhaaven; liet ziel van gunilelingen en andere perfoonen over heerfchen, en zocht, 't geen een voornaam* reden zijner zwakheid was, zich heimlijl flechts aan buitenfpoorige weelde en traagheii overtegeven, terwijl hij in het openbaar niet dan bijgeloovige vroomheid, dapperheid ei werkzaamheid wilde fchijnen. Eindelijk toen het heilige verbond hem te fterk wa geworden, en hem zelfs uit Parijs verjaag' had, moest hij tot den koning van Nayar ra, het opperhoofd der Proteftanten, di ook nu de rechtmaatige erfgenaam der Fran I ' ' fih Jaar 157S. ; I  Hij wordt vermoord, in het jaar i589- Zeden en geleerdheid der Franfchen. I 1 1 i i 204 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. x boek. fche kroon was, doch dien hij lang verdrukt en dikwijls beleedigd had, zijne toevlucht nemen, wilde hij niet geheel van den troon gebonsd worden. De koning van Nayarra bewees hem terftond allen bijftand: ten blijke, dat de partij, door de koningen van Frankrijk vervolgd, het getrouwfte gedeelte hunner onderdaanen uitmaakte. Doch de oproerige bondgenooten ftonden hem zelfs naar het leeven: en een munnik van die partij vermoorde hem. Met hem ftierf het huis Valois op den Franfchen troon gantschlijk uit. IX. Nimmer waren de Franfchen nog zoo ontaart geweest, als in de laatfte dertig jaaren van dit tijdvak. Zelfs in vroeger eeuwen, toen zij meest altijd door onkunde, bijgeloof en voorbeelden eener woest krijgshaftige dapperheid gedreeven werden, hadden zoo veele ondeugden zich niet zoo fchaamteloos onder hen vertoond. Onmenschlijke wreedheid onderling, zelfs tegen weerloozen, en buiten den oorlog; alle foorten /an trouwloosheid , gifmengerijen , oproerjucht, en de fchandelijkfte wellusten, waren laarvan de voornaamfte. En, echter, had len thands de geleerdheid veel meer vericht, dan zestig of zeventig jaaren vroeger: feelen van hun zuiverden den Godsdienst /an die wanftakige misbruiken , waardoor lezelve tot hiertoe voor de menfchen fchaalelijk was geworden ; eene gemaadgder lenkwijze begon reeds, federt de tijden van Frans  Gefchiedenis der Frdnjchn. IV Tijdvak. 205 Frans den eersten, hier en daar, onder de Franfchen te heerfchen; en men had dus ook fteeds zachtere zeden van hun mogen verwachten. Doch dat deeze veeleer fteeds verfoeijelijker werden, ontftond niet flechts uit de bijna dertigjaarige oorlogen, welken zij onderling, en deels in den dwaazen waan voerden, dat men dwaalende Christenen op alle , zelfs anders ongeoorloofde, wijzen ten val mag brengen; fchoon deeze oorlogen indedaad zeer veel tot hunne verwildering hebben toegebragt. Maar ook de ontembaare heerschzucht veeier grooten, vooral van de koninginne weduwe, achtte niets ongeoorloofd , 't geen flechts ter haarer bevreediging kon verftrekken. Het gedrag des hofs, dat toen het wellustigfte en bedorvenfte van geheel Europa was, had op een groot gedeelte der Natie den ongelukkigften invloed eener fchaamtelooze navolging. Hierbij kwam ook, eindelijk, de nog nadeeliger invloed van eenen verbasterden Godsdienst, wiens leeraars ah", wat mooglijk was, in het werk ftelden, om met denzei ven hunne gantfche heerfchappij niet te zien vervallen. Zij predikten oproer en verraadlijken moord tegen hunnen koning, omdat hij zich jegens de Proteftanten rechtvaardig wilde betoonen. Intusfchen vond men ook nog fteeds wijze en goede mannen onder de beide partijen. Dus muntte de eerwaardige opperfchrijver van Frankrijk, Michael de l'Hospital, in een' tijd, toen de Staatkunde des hofs alleen Mrc. d: l'Hospital. St. i; 't jaar IS73-  zp6 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden* x boek. j Eeza. St. in 't jaar 1605. H. Stephanus.Stin 't jaar I5S>8. Castelj.10. St.in't jaar 1564- J. CüJACI- vi. St. in 't jfiar 1590. een uit listen en wanbedrijven beflond, ioor zijn dieper doorzigt, braafheid en /reedelievendheid , boven alle de hovelingen uit ; doch werd juist daarom van zijne waardigheid ontzet, en leefde voordaan nutloos voor zijn vaderland. Het zelfde loc ondergingen toen ook veele voortreflijke geleerden in Frankrijk, die betere tijden waardig waren, en deels hnn vaderland moesten verlaten, om niet, uk hoofde van hunne zuiyerer Godsdienftige begrippen , hunne vrijheid of hun leeven te verliezen. Theodorus Beza, de grootfte hervormde Godgeleerde omtrent het einde deezer eeuw; Hendrik Etienne, of Stephanus, de geleerdlïe boekdrukker, die immer 'bekend was, zoon van den boven gemelden Robert Etienne ; Sebastiaan Castellio , of Chateillon, de fierlijke vertaaler van den Bijbel in het Latijn, en over het geheel in een nieuwer taal, ondervonden met veele anderen hec loc, van in Zwitferland een fchuilplaats te moeten zoeken. In deezen tijd was de rechtsgeleerdheid in Frankrijk zoo in bloei, dat andere Volken vandaar voorbeelden ontleenden van de edelfte oefening deezer weetenfehap. Inzonderheid muntede Jacob Cujacius, in zijne moedertaal Cujas genaamd, als de fcherpzinnigfte verklaarer en leeraar van het Romeinfche, en bijna alle andere rechten, op verfcheidene hooge fchoolen in Frankrijk uit. riem kwamen Pieter Pithou, of Bithoeus, een  Gefchiedenis der Franfchen. IV Tijdvak. 207 een man van zeer uitgebreide geleerdheid; Barnabas Brisson , opperhoofd van het Parlement van Parijs, wien eenige raazende medeleden van het heilige verbond, uk hoofde van zijne gemaatigdheid , ombragten ; Frans Hotman , die, den hervormden Godsdienst toegedaan, naauwlijks den moordnacht van Parijs, waar hij hoogleeraar in de rechten was, ontvluchten kon, nevens eenige anderen, meest nabij. Willem Baillon, of Ballonius, verëenigde reeds in zich de meefte hoedanigheden van eenen doorzigtigen arts. Een edelman, Michael le Montagne, zocht zijne uitneemende menfchenkennis en vaardigheid in wijsgeerige opmerkingen ter verbetering zijner medeburgeren te gebruiken. In zijne gefchriften heerscht een kunstlooze, openhartige, leevendige, fterke en vrij zuivere uitdrukking; zoo dat hem de Franfche taal en welfprekendheid niet weinig te danken hebben. Deeze werden ook door Jacob Amiot met meer vertaalingen van oude Griekfche fchrijvers, wel niet zeer getrouw, doch vrij aangenaam, verrijkt. Ook beproefde Pieter Ronsard zijne krachten in veelerleije en vooral in die foort van de verhévenfte gedichten , welken men Odes noemt, met zeer veel toejuiching. Doch een zachte en befchaafde taal, zuiverer fmaak en bevalliger vernuft waren in de eigenlijke Franfche werken van deezen tijd nog zeldzaamheden. VIJF- montag> ke.St.in't jaar 1591. Ronsabd; St.in 't jaai 1585.  208 II hoofdd. Nieuwe Gefthieden. x boekj Hendeik IV. eerfte koning van Frankrijk uit den huize Bourbon, V IJ F D E TIJDVAK. Van Hendrik den Grooten, of van de volkomene rust en nieuwe kracht van Frankrijk; tot Lodewijk den veertienden, of tot dien tijd, toen de . Franfchen de befchahfdfte en aanzienlijkfle Natie van Europa werden. Van hec jaar 1589 tot 1643 na de geboorre van Christus. Een tijdvak van iets meer dan vijftig jaaren I. Toen met Hendrik den derden het geflachc van Valais, dat meer dan twee eri een halve eeuw over Frankrijk geheerschc had, Was uitgeftorven, verviel de troon bij opvolging aan Hendrik van Bourbon, koning vart Navarra, die van een' jongeren zoon van Lodewijk. den negenden afdamde, en dus de naaste bloedverwant van het uitgeftorven koninglijk huis was. Zijn vader, Antonius, had, door een huwelijk met eene princes van Navarra, dit zeer kleine koningrijk , of liever alleen deszelfs kleiner gedeelte, dat aan de Franfche zijde der Pijrencefche bergen ligt, of Neder - Navarra * aan zich getrokken, terwijl zich de Span- jaar-  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak: 209 jaarden met geweld van wapenen van Op' per - Navarra hadden meester gemaakt. Dcch hij bezat ook Bern en eenige andere nabuurige vorftendommen: en , omdat zijn middenmaatige ftaat tusfchen Frankrijk enSpanjehgi werd dezelve eenigzins aanmerklijk. Weinige vorften hebben door, zoo lange wederwaardigheden, en als in de fchool des tegenfpoedsv leeren regeeren, al^ Hendrik de vierde. Zijne moeder had hem, na den vroegen dood zijnes vaders, in den hervormden Godsdienst laten opvoeden ; en in een' ouderdom van zestien jaaren werd hij reeds het opperhoofd zijner geloofsgenooten in Frankrijk, die toen ter hunner verdeediging de wapens hadderi moeten opvatten. Weldra zag men dat hij van natuure gefchikt was, om een groot veldheer te worden : daartoe vormde hij zich onder de aanvoering van den grooten ColTgny,' en deelde met hem in allerleije gevaaren, moeijelijkheden en rampen. Zijn huwelijk met dë zuster van Karee den negenden maakte, gelijk wij reeds gemeld hebben, de verfoeijelijke Parijfche bloedbruiloft gemaklijk; Naauwlijks ontkwam hij dit gevaar. De vrees voor den dood, waarmede men hem dreigde, perste hem wel eene uitwendige belijdenis af van den Catkolieken Godsdienst ; doch zijn hare bleef den Protestantfchen toegedaan , voor' welken hij zich ook weldra weder verklaarde ,> nadat hij, eenige jaaren laatc-r, door het hof te ontvluchten, zijne vrijheid hernomen had; Hoe nader hij intusfchen tot den Franfchen IV. Deel. O troon!  J. 1589. Hij verö verf, zijn Kijk , en wordt RoomschCatholiek. 210 II uoüï'üo. Nieuwe Gefchieden. x boek. troon kwam, daar het regeerende huis ongemeen veele leden verloor, deste meer zochten hem de oproerige bondgenooten, uit haat tegen zijnen Godsdienst, daarvan te verwijderen. Hij werd genoodzaakt, voor zich en zijne geloofsgenooten, op nieuw het zwaard te trekken , waarmede hij niet min dapper dan zegevierend ftreed. Eindelijk werd hij, na den moord van Hendrik den derden , Koning van Frankrijk, onder den naam van Hendrik den vierden. f II. Doch eer hij zijn Rijk kon regeeren, moest hij hetzelve grootendeels veroveren. Het zoogenaamde heilige verbond wilde hem niec voor koning erkennen, onder voorwendfel, dat hij een ketter was: en bij deeze gelegenheid zochten zich verfcheidene grooten aanzienlijke voorrechten en Landen te verwerven. Deeze tegenftand onderfteunden de Spanjaarden door heirlegers, welken zij naar Frankrijk zonden ; doch Hendrik, overwon dezelven van tijd tot tijd, fchoon het hem aan geld, krijgsvolk, en zelfs aan getrouwe veldheeren ontbrak, niet min door zijne fchran*. derheid en grootmoedigheid, dan door dappere daaden en ftandvastigheid. Wanneer hij fommigen zijner vijandige onderdaanen met de wapens in de hand gevangen nam, behandelde hij hen niet als oproerlingen, maar als verleide kinderen met goedheid en verfchooning. Hij konde Parijs üormenderhand innemen , en zijne foldaaten vlamden reeds op den rijken buit, welke hen daar wachtte ; doch Hendrik  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak, air drik wilde de hoofdflrad van zijn Rijk niec voor zijne oogen verwoesc, noch duizenden haarer inwooneren zien omkomen. De toeneemende hongersnood ce Parijs, dac hij van alle zijden ingefloten hield , gaf hem daarna nieuwe hoop op de overgave dier ftad. Doch daar men zijne gunstige toegeevendheid ken-> de , werden de Parijzenaars uit zijn leger dikwijls genoeg voor een' hoogen prijs van leevensmiddelen voorzien. Zulks had hij wel op leevensftraf verboden , en men was dus, éénmaal voorneemens, twee boeren optehangen, die een paar karren met brood naar Parijs voerden, en door den koning betrapt werden : doch hij fchonk hun terftond het leeven , daar zij hem voorftelden, dat zij door dit middel alleen hetzelve konden onderhouden; en liet hen daarënboven het geld , dat zij bij. zich hadden, behouden, met deeze woorden: ,j Gaat gerust heen ! de Berner (dus noem„ den hem fpotswijze zijne oproerige onder-' ,, daanen) is arm ; had hij meer, hij zou „ meer geven". Door zulke gezindheden en daaden poogde Hendrik de harten zijner on-, derdaanen voor zich intenemen. Bij veelen, van hun gelukte hem dit wel; dojrjh de hoofden van hec oproerig verbond, de ijverige geestlijken, de Spanjaarden en paufen weerhielden een groote meenigte Franfchen, om zich aan hunnen rechtmaatigen koning overtegeven ', omdat hij van hun geloof afweek. Veele der aanzienlijkfte fteden en gantfche gewesten bleeven hem gehoorzaamO 2 heid  J-1593- ïi2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xBOfiK. heid weigeren. Dit alles deed hem vreezen, dat hij zijn Rijk nimmer volkomen en veilig bezitten; nimmer het gewenschte geluk genieten, om hetzelve uit de jammerlijkfte wanorde en overheerfching te redden; geduurende zijn geheele leeven met zijne onderdaanen oorloogen, en, in plaats van rust en genoegen te genieten, fteeds kommer en gevaaren zou moeten verduuren. Deeze vrees vooral bragt hem waarfchijnlijk tot het befluit, om den hervormden Godsdienst, dien hij zoo veel jaaren met alle blijken van de oprechtfte toegenegenheid beleeden had, met den Roomsch- Catholieken te verwisfelen. Ten minsten is het blijkbaar, dat hij deezen ftap alleen uit Staatkunde deed, fchoon de fchertfende woorden, welken bij zich bij die gelegenheid liet ontvallen : „ Parijs is nog wel „ een mis waardig!" geenszins van alle ligtzinnigheid zijn vrijtepleiten. Doeh, om niet te zeggen, dat Hendrik altijd zeer ernftig over Godsdienstige belangen plag te denken , durft men ook de oorzaaken van dergelijke veranderingen niet dan met de uiterfte behoedzaamheid beöordeelen, omdat de meeste diep in het, voor ons ondoordringbaare, hart verborgen liggen. Veelligt geloofde hij wel een middel gevonden te hebben , om den Roomsch - Catholieken Godsdienst, zoo rijk in plegtigheden, met den Protestantfchen , veel meer voor den menschlijken geest gefchikt te verëenigen. Genoeg, het grootfte deel zijner wederlpannige onderdaanen begon zich nu bereidwilliger aan hem te onderwerpen,  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 213 III. 'Er verliepen wel nog eenige j'aaren, eer hij alle trotfche grooten bedwingen, of door geld en andere onverdiende voordeden op zijne zijde kon lokken; doch hij betoonde ook veel meer toegeevendheid, dan men zelfs van den goedaartigflen vorst zou kunnen verwachten. Allen fchonk hij vergiffenis: onder zijne grooten ftrafte hij den genen, die hem het meest en aanhoudendst benadeeld had, flechts daarmede, dac hij hem, fchoon zeer dik en zwaarlijvig, tot een lange en fnelle wandeling noodzaakte, welke hem geheel buiten adem bragt. Ook den oorlog met de Spanjaarden eindigde hij met een' voordeeligen vreede. Uit toegeevendheid voor de vooröordeelen van veelen zijner onderdaanen, moest hij zich, door gezanten van den paus , de vrijfpraak van de pauslijke kerkflraffen , welke hij door zijne vóórige ongehoorzaamheid zou verdiend hebben , met vernéderende plegtigheden laten fchenken. Niet dan langzaamerhand konden alle de Roomsch-Catholieke geestlijken in Frankrijk van zich verkrijgen , om hem ir hunne openlijke kerkgebeden Gode aantebevelen. Schoon hij reeds eene andere geloofsbelijdenis gedaan had, wapende, echter, nog de oude woede der Godgeleerde verbittering een' verraadlijken moordenaar tegen hem, docü die hem flechts een wond aan de lippen toebragt. UAubignee , een der voornaamftc gunstelingen en vertrouwden des konings, eer ijverig Protestant, en, eciter, zijnen koning onveranderlijk getrouw, een held in vreede er O 3 oor Hij hertelt de 'USt. 1  Het bevel van Nantes in het jaar 1598. 214 II hoofdd. Nieuw Gefchiedsn. x boek. oorlog beiden, wiens edele en vrije geest nog in zijne gefchriften allerwegen doorftraalt, zeide hem bij deeze gelegenheid: „Tot hier. „ toe heeft uwe majefteit God nog flechts „ met den monde verloochend: daarom heeft „ Hij u flechts aan den mond laten kwet,,.fen. Doeh wanneer gij Hem in uw hart „ zult verloochend hebben, dan zal Hij ook dit „ trouwlooze hart laten doorhooren." Hendrik wilde vooi al de tweedragt, welke tot dusverre zijne onderdaanen bedorf, met wortel en tak uitrooijen. Hij verklaarde zich befchermer der beide Godgeleerde partijen, De Roomsch-Catholieke kerk behield wel, als de heerfchende, veelerleije voorrechten; doch hij fchonk zijnen ouden geloofsgenooten, den hervormden , eenen Godsdienstige vreede, waardoor zij niet flechts zeer aanmerklijke vrijheden en rechten, maar ook het, weleer reeds toegeftaane, verlof wederkreegen, om, ter hunner beveiliging, eenige vestingen met hunne foldaaten, doch onder het opperbevel van den koning, te bezetten. Deeze werden dus vrijplaatfen genoemd, waarvan Rochelle, een zeer wélgelegene koopftad met een haven aan de Noordzee, de voornaamfle was. Daar dit bevel te Nantes, een andere belangrijke eeeflad in Bretagne, werd uitgevaardigd, kreeg hetzelve den naam van het Edikt of bevel van Nantes. Doch ook deeze wet, of liever de pooging, om met haar de Christelijke gewetensvrijheid intevoeren , en van de burgeroorlogen, waarvan men den Godsdienst ten  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 215 ten voorwendfel genomen had, voor altijd een einde te maaken, kostte deezen goeden vorst nog zeer veel moeite, naardien de gerechtshoven en oproerpredikers zijnen oogmerken tegenwerkten. IV. Op deezen gelegden grond van algemeene rust en éénsgezindheid kon Hendrik, als ware het, het gebouw der algemeene gelukzaligheid van zijn Volk, welke hetzelve fints omtrent veertig jaaren onbekend was, voltooijen, entevens het, daaraan onafïcheidbaar verbonden, gezag der koningen herfteb len. Daar de voorrechten van den foldaatenftand door een' zoo langduurigen oorlog in duldlooze onbefchoftheid en geweldenaarijen ontaarc waren, dankte hij het overtollige krijgsvolk af, noodzaakte de afgedankte foldaaten om onbebouwde landen vruchtbaar te maaken, verbood ieder' een' het dragen van fchietgeweer, ontnam den grooten hunne lijfwachten , en zuiverde de algemeene wegen van roovers. De landlieden ontfloeg hij van een groote fom achterftallige belastingen, welke zij niet konden betaalen. Nog heden herinneren zich de Franfche boeren de liefderijke woorden, welken hij ten hunnen aanzien bézigde : „ Ik wenschte, dat zij iederen „ zondag een hoen in hunnen pot mogter „ hebben." Den edellieden gaf hij te kennen, dat het hem zeer aangenaam zijn zou. wanneer zij, in plaats van ten hove kostbaai te leeven, zich naar hunne landgoederen be eaven, en het veld lieten bebouwen. Zelf! S O 4 ü Zijne wijze ei) gelukkigeregeering. l  si 6 II boofbd. Nieuwe Gefckieden. x boek. in zijne hofhouding, kleeding en. andere uitgaaven, was hij een voorbeeld der verflandigfle huishoudkunde, welke toen voor hem en zijn, gantfche uitgeputte Rijk zoo noodig was. Een grijze rok met een kamifool van iatijn of taf, waren zijn gantfche opfchik : en altijd belagchte hij hen, die, gelijk hij zich uit-, drukte, hunne molens en bosfchen op hunnen rug droegen. Hij verbood niec flechts hec goud en zilver op de kleederen; maar onderwierp ook zich zei ven aan deeze wet. Behalven dat hij de koninglijke inkomften, waarvan tot hiertoe naauwlijk het wijfde deel in zijn fchatkist gekomen was, in eene goede orde en ondereen goed beduur bragt, opende hij ook zijnen onderdaanen nieuwe bronnen van rijkdom. Tot dusverre hadden zij van de Italimnen en andere Volken de zijdene waaren duur gekocht. Hendrik liet dus het eersc moerbeziënboomen in zijn Rijk planten, zijdenwormen kweeken , en lieden in derzei ver verzorging, benevens het vervaardigen van zijden ftoifen, onderrichten. Overal bevorderde hij den koophandel, poogde rivieren bevaarbaar, en de wegen gemaklijk te maaken. Onder zijne befcherming werden ook verfcheidene werkplaatfen van kanten, doek, Ijjnwaat en fpiegels aangelegd. Dikwijls ging hij verkleed onder het gemeene Volk rond, om te hooien hoe men over hem oordeelde, en ïlraf-c de onrechtmaatige berispingen flechts door zachte verwijting. In het algemeen plag PSft zijne onderdaanen, op een zeer liefderijke en,  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 217 en zelfs vertrouwelijke wijze te fpreken, zonder, echter , de oefening eener geftrenge rechtvaardigheid te vergeten. „ Ik heb, zeide „ hij éénmaal, flechts twee oogen en twee „ voeten: waarin ben ik dus anders van mij„ ne onderdaanen onderfcheiden, dan dat ik „ de kracht der rechtvaardigheid in handen „ heb?'' Toen hem dus veele grooten vergiffenis verzochten voor een jong mensch, die zijne zuster vermoord had, gaf hij een' van hun ten antwoord: „ Al ware ik de va,, der van deezen ellendeling,nog zou ik geen „ genade voor hem bidden." En tegen een ander zeide hij: ,, Ik fchenk u zijne asch, „ nadat men hem behoorlijk zal geflrafc heb„ ben." Waar hij integendeel loflijke hoedanigheden vond, verzachtte hij de geftrengheid van het recht weldra door goedheid. Een zijner voortreflijkfte krijgslieden, La Noue, beklaagde zich bij hem, dat men, op aanklagt zijner fchuldëilchers, zijn huisraad in beflag genomen had , en bad den koning om een bevel tot deszelfs opheffing. „ La Noue, ' „ antwoordde Hendrik , men moet zijne „ fchulden betaalen; ik betaal de mijne ook." Doch kort daarna trok hij hem ter zijde, en gaf hein een edel gefteente, tot een pand voor zijne fchuldëifchers, tot dat hij hun zou betaald hebben: want de koning zelf had toen flechts weinig geld. Jegens andere vorsten en Volken gedroeg hij zich met zoo. veel waardigheid, en zij voedden van zijne Staatkunde en d.e inwendige kracht zijner regee0 5^ rin^  Sullij, Hendriks grootfte Staatsdienaar. 218 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. ring zulke hooge gedachten, dat Frankrijk, federt het begin der zeventiende eeuw, den voornaamften rang onder de kroonen van Europa begon te bekleeden. Meer dan éénmaal was Hendrik een nadruklijk fcheidsman tusfchen vorsten en Staaten , en noodzaakte zelfs den hertog van Savoijen, om hem, in plaats van het Land, dat hij geduurende de burgerlijke onrusten van zijn Rijk had afgefcheurd, eenige , voor Frankrijk nog beter gelegene , Landen , waaronder BresJ'e , afteftaan. V. Schoon Hendrik in alle deeze maatregelen en onderneemingen zijn eigen doorzigt volgde, vermeerderde en verbeterde hij, echter, hetzelve fteeds door den bijftand van eenen voortreflijken Staatsdienaar, dien hij tot zijnen voornaamilen raadsman en vertrouweling gekoozen had. Deeze was de hertog van Sullij , die met een ongemeene braafheid , belangloosheid en trouw voor zijnen vorst, eenen doordringenden en fteeds rustigen geest , voor alle Staatsbelangen bekwaam , en eenen ftandvastigen moed verëenigde, welke hem vooral in ftaat ftelde, om Hendrik den wijsten raad te geven, en deszelfs dikwijls opvliegende hitte te bedaaren. Door hem werden inzonderheid de koninglijke inkomften uit een onbefdhrijflijke wanorde in de beste orde gebragt. Hij bleef der belofte, welke hij den koning gedaan had, om van niemand een gefchenk of belooning aantenemen, ftandvasrig getrouw: en zelfs de ge-  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. £19 gefchenken, welken de koning hem gaf, zoowel als alle andere verwijzingen naar de fchatkamer, liet hij zich fchriftlijk geven. Hendrik ging ook wel met andere Staatsdie. naars te raade ; doch met Sullij , die zijn eigenlijke vriend was, overlegde hij de moei, jelijkfte en geheimfte Staatszaaken. Deeze Staatsdienaar bleef tot zijn einde den Profestantfchen Godsdienst zeer hartlijk geneegen, en, echter, toonde hij fteeds meer liefde voor koning en vaderland, dan partijzucht voor zijne geloofsgenooten. De nijd der hovelingen vervolgde hem met allerleije listen,de koning zelf vertoonde zich fomtijds jegens hem koelzinnig, of ook wel misnoegd, omdat Sullij hem altijd vrijmoedig tegenfprak , en nuttige herinneringen mededeelde , zoodra hij bemerkte, dat Hendrik tot nadeelige befluiten overhelde, of zich reeds had laten verleiden. Doch deeze deed hem alsdan weldra weder recht , en begeerde dat hij met zijne openhartige voordragt fteeds zou voordgaan. Eenmaal had de koning , ten gevalle van een vrouw , welke hij lief had, doch zijner liefde onwaardig was, een fchriftlijke trouwbelofte vervaardigd , toonde dezelve aan Sullij, en vroeg hem daarover zijne gedachten. In plaats van eenig antwoord , fcheurde hij voor 's konings oogen het papier in ftukken. „ Ik geloof, dat gij een gek zijt", zeide de koning. „ Dat ben ik", antwoordde de Staatsdienaar, „ gave God, dat ik de eenigfte in Frankrijk ware!" Hier- Hij fielt den koning; deszelfs gebrekenvrijmoedig voor oogen. \  s i d 2 £ e ii li d d d d É i i l t 1 < 1 Hendrik IV. wordt vermoord. 20 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. lierbij voegde hij nog eenige redenen: en e koning nam hem zijne vrijmoedigheid 00 min kwalijk , dac hij hem na eenige daen tot zijnen opperden veldtuigmeester, of ïrlfen opzichter over het gefchut aandelde, 1 welken post hij zich op nieuw verdienscjk maakte. Andermaal rees de toorn des onings over de nadruklijke voordellen, hem oor Sullij over eenen begaanen misdag geaan, zoo hoog, dat hij hem mee deeze wooren verliec: „ dac is een mensch, dien ik niec mger dulden kan : hij doet niec anders, an mij cegenfpreken. Doch ik zal mij van em wel doen gehoorzaamen; ik wil hem in een veertien dagen wederzien." Echter eeds des morgens van den volgenden dag ;af hem de koning een bezoek , bevond lat Sullij reeds drie uuren voor 'skonings >elangen bézig was geweest , toonde hem laaröver zijne verwondering en liefde , en noedigde hem aan, om zijn tot hiertoe geïouden gedrag te blijven voordzetten. VI. Hendrik de vierde was een der ^rootde veldheeren; en voerde, echter, niec 3an gedwongen , om zich en zijne eer te rerdeedigen, den oorlog: te meer, daar zijn Rijk meer dan ooit' den vreede behoefde. Doch nadat zich hetzelve, door zijne zachte en rustige regeering, eenigzins herdeld had, bekwam hij een niauwe gelegenheid, om de wapenen, ter befcherming zijner bondgenooten in Duitschland, en tot bedwang van bet, voor Frankrijk zoo geduchte , huis van  ILENDBIK BK VI EK DE eii STDXJLY,,   Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak, aat van Oostenrijk , optevatten. Reeds was hij voorneemens, mee een zeer geoefend en talrijk krijgsheir naar Duitscliland optebreken, toen hij te Parijs in zijn koets door een' booswicht vermoord werd. Met fchrik en verbaasdheid tevens leest men, dat twee Franfche koningen achteréén, waarvan de een de onwaardigfte en de ander een der loflijkften was, die immer eenigen troon bezaten, beiden door een' hunner onderdaanen, verraadlijk vermoord zijn. Doch men kan deeze woede geenszins den Franfchen in het algemeen toefchrijven. Zij was de vrucht van den uitzinnigften Godgeleerden haat van het fchuim dpr Natie. Zelfs na zijne verwisfeling van Godsdienftige belijdenis , werd Hendrik de vierde door veelen deezer ellendelingen nog voor geen waar Catholiek gehouden , omdat hij de Hervormden, in plaats van hen te vervolgen, veeleer befchermde ; en daar hij voorneemens was, om Protestantfehen vorften in Duitscliland ter hulpe te trekken , werd ook deeze bijzonderheid , fchoon dezelve alleen Staatsbelangen bedoelde , door vermogende geestlijke en wereldfche grooten misbruikt, om hem gehaat te maaken. Men noemt hem zoo dikwijls Hendrik den grooten , als den vierden : en indedaad was hij de grootfte koning, dien Frankrijk immer gehad heeft. Hij werd , 'c geen hij , volgends zijne eigene woorden, wenschte te worden: de redder en herfteller van zijn vaderland. Hij verëenigde in zich mee J. IÖÏO. Zijne grootheid,'  £22 II hoofdd. Nieuwe Gefchitaen. x Boek, en zijne gebrekeni met uitneemencl geluk veel van dat geen, wat de meeste roenfehen volftrekt piet elkander niec weeten te veré'enigen : S.aatkunde met de openhartigfte braafheid; de kueniie dapperheid met - ongemeene menfcüenliefde ; en de verhévenfte gezindheden met zeer. eenvouwdige zeden. De gebreken, welke ook hem, zoo wel als allen anderen grooten mannen , eigen waren , erkende hij zelf, en poogde ze te verbeteren. Daartoe, behoorde zijne geneigdheid tot het lpel, welk hem dikwijls groote geldibmmen, ten nadeele van nuttiger ontwerpen, deed verliezen. Doch inzonderheid kon hjj een buitengewoon hévige liefde voor de vrouwen nimmer overwinnen, waardoor hij niec nectus cte geheiligde trouw zijner huwelijksverbintenislèn brak ;. maar ook zijner Natie een verleidend voorbeeld gaf. Door een andere onvoorzigtigheid bragt hij haar ook niet weinig nadeels toe. Daar 'de tweegevechten, uit een kwalijk begreepene eergierigheid, onder dit Volk zoo fterk waren toegenomen, dat daardoor bijna jaarlijks een paar honderd edellieden om het leeven kwamen, werden dezelve wel, op doodflraf en verbeurdverklaring van goederen, door Hendrik verboden ; zelfs beval hij, dat zij, die in een tweegevecht omkwamen, gerechtlijk vervolgd moesten worden; .doch daar hij den overtreder deezer wet, wanneer hij flechts zijne dapperheid had doen blijken, ligtiijk genade bewees, werden de tweegevechten weldra weder zoo meenigvuldig , als ooit te vóóren. VII.  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 22c VII. Onder zijne beroemde regeering leefde de eerfte en eenigfte groote gefchiedfchrijver, dien Frankrijk , fchoon in een vreemde taal, gehad heeft: Jacobus Augustus Thuanus , of de Thou, een der voorzitters van het Parlement- van Parijs. Hij bewees den koning en zijn vaderland in veele Staatsbelangen gewigtige dienften, en befchreef de gefchiedenis zijner en der kortlings voorleedene tijden in de zestiende eeuw, tot in het begin der zeventiende. Geftrenge waarheidliefde en naauwkeurigheid, eene zeldzaame gemaatigdheid in alles, wat de onderfcheidene Godsdienstige partijen betreft, in het algemeen eene fchrandere beöordeeling, en een edele Latijnfche ftijl: ziet daar de voornaamftc hoedanigheden, welke zijn werk nog fteeds zoo geacht doen zijn. Nevens den , reeds boven gemelden, gunsteling van Hendrik, d'Abignee, die zijne eigene gefchiedenis zoo oprecht en getrouw befchreeven heeft, kan men een' ander' hervormd' edelman , Philippus Mornaij du Plessis, plaatfen,die zich,als veldheer, Staatsman, geleerde en fchrijver voor zijn Godsdienst, zeer beroemd heeft gemaakt. Twee groote Franfche geleerden van deezen tijd, mede van den hervormden Godsdienst, ftierven , na den loon hunner verdiensten in vreemde Landen gevonden te hebben : Josephus Justus Scaliger in Holland, en Isaak Casaubonus in Engeland. De eerfte eigenlijke Franfche dichter, Frans Malherbe , wiens verzen eene tot hiertoe onge- woo- Thuanus, de grootfte Franfche gefchiedfchrijver. St. in 't j. 1617. Andere merkwaardige fchrijvers. Malhek» be. St. in t j. I6z8.  224 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x bösfè Nieuwe Verwarring in Frankrijk. woone welluidendheid hadden, werd door Hendriks gunstbewijzen deste meer aangemoedigd. Malherbe zelf fcheen zijne kunsc te verachten , omdat zij j gelijk hij zeide , voor den Staat nutloos was. Doch, zo al dit oordeel niet enkel uic befcheidenheid voordgevloeid zij , en het genoegen, dat zulk eene algemeene behoefte is, en door de dichtkunst op eene zoo ftreelende wijze voldaan wordt, van geen belang ware, dan nog bleeven de veelerleije aangenaame leeringen en nuttige aandoeningen over, welke door deeze kunst kunnen verwekt worden. VIII. Hendriks dood was voor zijn Rijk en Volk een onherftelUuu verlies, en baarde een gegronde vrees, dat beiden voor een gedeelte op nieuw in de zelfde verwarring zouden geftort worden, welke hij met moeite ontkomen was. Nog naauwlijks twaalf jaaren hadden zij een volkomene rust genooten; doch 'er werd een niet min groote geest, dan die van Hendrik, verëiicht, om dezelve , onder zoo veele overblijffelen der oude wanorde , welke zich nog maar alte dikwijls vertoonde, te blijven handhaaven* Hendrik liet een' negenjaarigen zoon , Lodewijk , achter, in wiens plaats zijne moeder eenigen tijd regeerde. Zij had daartoe eerzucht genoeg; maar te weinig bekwaamheden, en was dus geheel afhanglijk van haare haliüanfche gunftelingen en ande* re raadslieden; ook nam zij in het Staatsbe- ftuur  'Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 225 {tuur zulke maatregelen, welke met die van Hendrik gantschlijk ftreeden. De Rijksgrooten, door hem taamlijk tot Onderwerping gedwongen , begonnen nu op nieuw de koninglijke magt, in zulke zwakke handen $ te verachten ; temeer, daar zij misnoegd waren over de regeering in het algemeen, en het geringe aanzien, dat hun ten hove vergund werd. Daaruit ontftonden partijfchappen $ onlusten, en zelfs korte oorlogen. De koning* nog naauwlijk veertien jaaren oud , aanvaarde wel, onder den naam van Lodewijk den dertienden, de regeering,- doch, voor dezelve volftrekt ongefchikt, gaf hij zé met zijn onbepaald vertrouwen gantschlijk over aan ccn jong edelman, die geene bekwaamheden bezat, dan om den koning kleine vermaaken te verfchaffen. Dit had ten gevolge $ dat zelfs Lodewijks moeder van het hot verdreeven werd. Hij moest met een' zijner grooten, als met een' vorst die hem gelijk Was, vreede fluiten. Daar hij ook de Hervormden hard behandelde, greepen zij de wapens aan: en fchoon hij hen vrij laag vernederde, kon, echter, de koning een hunner voornaamfte vestingen niet in zijne magt krijgen- ' IX. Eindelijk werd , omtrent tien jaaren na Hendriks dood, een Franfch bifchop, die naderhand tot hertog en Kardinaal vefhéven werd , Richelieu, het hoofd Van den koninglijken Staatsraad. Nu werd de regeèring terftond meer vast én aanzienlijk, daar zij - IV. Deel. P wij- Het fchrandëf Staatsbewind van RiCBELi. EU,  226 IIhoofdd. Nieuwe Gefckieden. x boek» wijze maatregels nam, en die ftandvastig handhaafde. Doch het was niet meer de regeering van Lodewijk den dertienden , maar van zijn' nieuwen Staatsdienaar. Lodewijk wilde wel geheel alleen regeeren, waartoe het hem niec geheel aan doorzigt, moed en dapperheid ontbrak , doch daartoe gevoelde hij zich te zwak. Indedaad was zijne opvoeding zeer flechr. geweest. Mij kende alle zijne jagthonden bij naam en, werd een goed ruiter, en was op de :valkenjagt voortreflijk afgericht; doch menfchenkennis had hij deste minder, en deeze is , echter, vooral noodzaaklijk om hen te regeeren. Hoe ijverzuchtig hij ook ware ten aanzien van de hoogfle magt, Welke RlCHELIEU bijna geheel aan zich trok, kon hij, echter, nimmer tot het befluit komen , om hem uit zijnen dienst te 'ontzetten, omdat hij vreesde, niet ligtlijk iemand te zullen vinden, die zijne belangen beter ter harte nam. Aan den anderen kant was Richelieu een man van ongemeene menfchenen wereldkennis , die Fr ankrijks S taatsbehoeften en 'skonings welzijn uitneemend verflond, en niet flechts belangrijke ontwerpen maakte, maar ze ook met ftandvastigen moed volvoerde; doch de weg , dien hij daartoe infloeg, was niet altijd die der oprechte braafheid., welken Sully nimmer verliet. Veinzerij en arglistigheid waren dikwijls dienftbaar aan zijne wraakgierige wreedheid. Verwonderenswaardig , echter, is zijn groote geest, die hoe gehaat .ook van de mag-  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 227 tnagtigde Franfchen, en hoe bedreigd door veelvuldige famenzweeringen en andere gevaaren, van zijn' koning niet bemind, maar gevreesd, fchoon hij voor deszelfs grootheid niet min dan voor zijne eigene werkzaam was, echter agttien jaaren achtereen, tot aan zijn' dood toe, de moeijelijkfte onderneemingen derwijze voordzettede, als had hij daartoe alle rust en aanmoediging genootem X. Richelieu had zich, blijkends zijné daadcn, twee hoofdbedoelingen voorgedeld. laamd. En indedaad gaf hij veele blijken ran zijne zucht voor de handhaaving des •echts; maar niet min van zijne hardheid ?n ongezelligheid, en eigenlijk volbragt hij Hechts den wil van zijnen, hem noodzaaklijk geworden, Staatsdienaar. Zelfs de moeder en broeder des konings moesten, daar zij cïch tegen de magt des Kardinaals verzet aadden, Frankrijk verlaten. De koninglijke moeder ftierf één jaar vóór haaren zoon, in de uiterfte armoede, als eene banneling in de Rijkftad Keulen, tot zijn eeuwige fchande. Eén jaar te vóóren was ook Sullij overleeden. Deeze waardige dienaar en vertrouweling van Hendrik den vierden Werd terftond na deszelfs dood door het hof verachtlijk behandeld. Men ontzette hem van zijne posten, en nog meer dan dertig jaaren leefde hij op zijne goederen, zonder dat men eenig gebruik van zijnen raad maakte, door welken de koning veelligt niet zoo magtig en geducht, doch gewislijk meer geliefd voor zijne onderdaanen zou geworden zijn. Eéne enkele reize flechts werd hij over eene zaak, waarvan hij alleen narichc kon geven, ten hove geroepen. Toen hij hier in de zelfde kleederen voor den koning verfcheen, welke hij in vroeger jaaren plag te dragen, befpotteden hem de rondom ftaande jonge hovelingen door gebaarden en ftille sefprekken; immers was het natuurlijk, dat  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 231 zij in de nieuwfte manieren van opfchik en uiterlijke geestigheid meer belang ftelden, dan in verftand en deugd. Sullij, dit bemerkende, zeide met zijne oude vrijmoedigheid tegen den koning: „Sire, wanneer uwer koninglijke majefteit heer vader, roemrijker gedachtenis, mij bij zich liet komen, om mij over Staatszaaken te (preken , liet hij eerst de hofnarren en poetfenmaakers vertrekken; en dan eerst fprak hij met mij over dergelijke belangen." De koning gevoelde, dat Sullijs aanmerking gepast was; hij wenkte dus, met een glimlach, de hovelingen, en zeide: „gaat flechts heen, gaat!" XII. In deeze drie- en dertigjaarige regeering van Lodewijk den dertienden bloeiden wel eenige vakken van geleerdheid onder de Franfchen, gelijk inzonderheid de Griekfche en Romeinfche oudheidkennis, gefchiedkunde en rechtsgeleerdheid. Doch een vrijer onderzoek en denkwijze over de Godgelëerdheid, of over eerfle gronden der menfchhjke kundigheden in het algemeen, welke tot de wijsbegeerte behooren , durfden zich nog niet dan met huivering in mondlijke voordragten , of gefchriften vertoonen. Reeds in de tweede helft der zestiende eeuw waagde een leera'ar op de hooge fchool te Parijs, Petrus Ramus, eigenlijk de la Ramee, een vrijer en nuttiger onderzoek der wijsbegeerte, dan zijne overige Landgenooten. Doch dit baarde hem harde vervolgingen , en, eindeP 4 Weetenfchappenen kunften onder de FranJ'clwi.  Pescas- St. in 't J. 1650. 232 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boer, lijk, in den Parijs/eken bloednacht den dood. Thands verhief zich een Fransch edelman, Renee Descartes, in het Latijn Renatus Cartesius, die zeer fchrander leerde denken , ■ navorfchen en oordeelen ; doch daar hij zijn vaderland tot een koene voordrage van onbekende waarheden nog niet verdraagzaam genoeg achtte, verwjsfelde hij hetzelve met een wijsgeerige afzondering in Holland, werd ook daar om zijne leeringen beftreeden en verketterd, en flierf, eindelijk, in Zweeden als leeraar der koningin Christina. Onder zijne voorfchriften ter opfcherping van den geest, is dit een der beroemdften en merkwaardigften: Men moet aan alles twijfelen. Had Descartes hiermede bedoeld, dat men nimmer in eenige zaak of leer tot eene zekere overtuiging kan komen, dan zou hij iets, dat niet min valsch dan fchaadelijk |s, hebben voorgeltaan. Doch hij wilde te kennen geven, dac men zich, zoo dra men begint natedenken , op een onderzoekend en geleerd twijfelen, ter verkrijging van eene zekere waarheid, moet toeleggen. Dit is indedaad een vaste grond, om daarop wijsheid te bouwen. Hij alleen, die zijne toeftemming zoo lang terug houdt, tot dat hij daartoe genoegzaame bewijzen heeft gevonden, kan zich op eene eigenlijke weetenfehap en wijsheid beroemen. Doch hij, die alles , wat hij hoort of leest, zonder nadenken als waarheid aanneemt, $n zich reeds, van zijne jeugd af  Gefchiedenis der Franfchen. VTijdvak. 233 af gewend heeft, om over ontelbaare zaaken beflisfende uitfpraaken te doen, blijft doorgaands in zijn gantfche leeven vol vóóröordeelen en dwaalingen. Nog minder gelukkig was Edmono Richer , een voortreflijk leeraar te Parijs, toen hij de verbetering van het kerklijk recht, en met hetzelve deels ook van de ^Godgeleerdheid zijner kerk ondernam. Hij werd van zijn ambt ontzet, op veelerleije wijze verdrukt en mishandeld, omdat hij zijne medeburgers onwederleglijk bewees, dat zij, gelijk alle de overige Christenen , recht hadden, om zich aan de heerfchappij en dwangmiddelen van den paus te ontrukken. In deezen tijd verbrande men in Frankrijk nog toveraars, of liever om andere oorzaaken gehaate perfoonen, welken men door deeze enkele befchuldiging te zekerer om het leeven wilde brengen. Een Italiaanfche vrouw, welke dit zelfde treurige lot onderging, en door een' der rechters gevraagd werd: door wat middel zij het gemoed van de koninginne weduwe, welker onbepaalde gunst zij weleer genoot, had betoverd, antwoordde veel verftandiger, dan men haar vroeg: Door die magt, welke een grooter geest over een' kleinen heeft. Doch de Kardinaal Richelieu zelf begunfligde de tovervonnisfen. Zoo veel doorzigt hij in Staatszaaken had, zoo middenmaatig waren zijne overige begrippen, fchoon hij voor een geleerd en fchrander man wilde gehouP 5 den Rrcnra St in 't ƒ. 1631-  De Frai feite Academie. Ji bet J. 1635. 4 t.34 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. - den worden. Iutusfchen, echter, ftichtede hij, , onder befcherming en aanmoediging des konings, een maatfehappij , welke voor de taal, welfprekendheid en dichtkunst der Franfchen zeer nuttig is geworden. Zij heet de Franfche Academie, is naderhand nog voordeeliger ingericht, en beftond uit veertig leden, Deeze werden uit de beste, aangenaamfte en zinrijkfie fchrijvers in de Franfche taal gekoozen. Naar de voorbeelden hunner gefchriften vormde zich fteeds de overige Natie, en hunne aanftelling als leden van dit genoodfehap is altijd voor het roemrijkst eerbewijs gehouden, terwijl in het algemeen deeze maatfehappij , door haar woordenboek der Franfche taal, en haare aanmerkingen over dezelve , zich zeer verdienftlijk heeft gemaakt. Reeds omtrent het einde deezes tijdvaks bekwam het Franfche tooneel zijnen eerften voortreflijken dichter in Peter Corneille; doch dien de kwalijk befteede ijverzucht van Richelieu nog fteeds onderdrukte. Ook verhieven zich reeds andere fchrandere mannen , deels van goeden fmaak, en die uitneemend kiesch en fier lijk hunne taal begonnen te fchrijven; gelijk Balzac die den briefftijl verbeterde, fchoon zijn gebrek eigenlijk in te veel kunst beftond \ gelijk Vaugelas, die de Franfche taal met zulke fraaije onderzoekingen verrijkte en met zijnen tijdgenoot d'Ablancourt , de eerfte fraai. I . je  Gefchiedenis der Franfchen. V Tijdvak. 235 je en welluidende, fchoon niet geheel getrouwe, vertaalingen der oude Romeinfche fchrijvers vervaardigde; nevens meer anderen. Doch eigenlijk was het eerst voor het volgende tijdvak bewaard, alle dergelijke poogingen zeer gelukkig te zien flaageir, ZES-  i.%6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xboek: Frankrijks belang door den WeitphaalJchm vreede bevorderd. ZESDE T IJ D V A K. Van Lodewijk den veertienden, of van den tijd, dat de Franfchen het befchaafdfle en aanzienlijkfte Volk van Europa werden, tot onze tijden. Van het jaar 1643 tot l7%9 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van bijna anderhalve eeuw. I. T^Tiét min onrustig, dan het begin van het voorige tijdvak, werden ook weldra de eerfte jaaren van dit nieuwe: en zulks uit bijna gelijke oorzaaken. De oudfle zoon van Lodewijk den dertienden , die nu Lodewijk de veertiende heette, was eerst vijf jaaren oud. Zijne moeder aanvaarde wel in zijne plaats de regeering; doch fchonk in dezelve al haar vertrouwen aan een vreemdeling, den Italidanfclien kardinaal Mazarini , door de Franfchen Mazarin genaamd, die zich onder het geleide van Richelieu in de Staatkunde geoefend had. Daardoor werden de, aan het koninglijk huis vermaagfchapte, prinfen en andere grooten in het harnas gejaagd, en men begon zich andermaal in partijen te deelen. In den beginne werden wel de Franfchen, door de beide voordduurende oor* lo-  Gefchiedenis der Franfchen'. VI Tijdvak. 237 logen in Duitschland en met Spanje, nog bezig gehouden. In dezelve verwonderde men zich met recht over den hertog van An-«' guien, naderhand de prins van Condee, of de groote Condee geheeten, daar hij' in een* ouderdom van naauwlijks twee- en twintig jaaren, als de ervarende veldheer, zegepraal op zegepraal bevocht. Aan hem en den maarfchalk van Turenne, alsmede aan de dapperheid en het geluk hunner Zweedfche bondgenooten in Duitschland, hadden de Franfchen het voor hun voordeelig einde van hunnen oorlog aldaar, door den IVestphaalfchen vreede, te danken. Bij denzei ven werden de drie bisdommen Mets, Tutte en Verdun, benevens het landgraaffchap Elzas, door het Duitfche Rijk aan Frankrijk afgedaan. Tevens had het Franfche hof het aanzien van Oostenrijk in Duitschland helpen verzwakken, en zich onder de Duitfche Rijksvorften meer vrienden verworven. II. Doch het einde van deezen oorlog was het begin van een' nieuwen, dien de Franfchen tegen elkander voerden. Misnoegd j over verfcheidene geweldaadige en harde ] maatregelen van het hof, inzonderheid over 1 den vreemden heerfchenden Staatsdienaar, dond Parijs tegen den koning op, die deeze hoofddad moest ontvluchten. Het parlement, aldaar, fchoon thands het eerde onder de groote Franfche gerechtshoven, en boven de overigen het voorrecht genietende, van 's kcnings bevelen op zijne lijsten aanteteeke- * nen, l rurgeröor>' og ontusc. J. Ió"4&  J. Ï652- I. i659. 538 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek* nen, om denzelven door het gantfche Rijk kracht van wet te geven, zocht zelf de regeering te verbeteren. De grooten volgden deels deeze, deels de koninglijke partij, en gingen, gelijk inzonderheid-de bovengenoemde veldheeren, fomtijds ook wel tot eene andere over. Wanorde, verachting van het koninglijk gezag, veelerleije vijandlijkheden en gevechten, werden in Frankrijk fteeds algemeener. Om den bijna algemeenen haat te ontwijken, moest Mazarin dit Rijk verlaten. Doch nadat deeze onlusten omtrent vijf jaaren geduurd hadden, keerde hij, magtiger dan voorheen, ten hove weder. Eenigen der grooten, die in deezen burgeroorlog zich tot meefters van den Staat verhieven, werden fpotswijze de kleine meefters (les fetits maitres) genoemd. Vandaar de gewoonte, om deezen zelfden naam te geven aan zulke jonge lieden, die zich gaarne een grooter aanzien zouden verfchaften, en daar hun de bekwaamheid ontbreekt om iets wezenlijks te verrichten, ten minften door eene gemaakte en veel beduidende houding, door beflisfende oordeelvellingen over alles, wat zij niet verftaan, en door zoo dikwijls mooglijk te veranderen van kleederfieraadiè'n , trachten uittemunten. Door de hulp, welke de Engelfchen aan de Franfchen beweezen, werd Mazarin in ftaat gefteld, om, eindelijk, ook met de Spanjaarden een' roemrijken vreede te fluiten, welke de Pijrenet' fche heet, omdat dezelve op het eiland der Pha-  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 239 Phafanen, in hec Pijreneefche gebergte ge flooten is. Het graaffchap Rousfillon, bijna gantsch Artois, en eenige andere Nederland fche fteden, werden bij denzelven aan Franh rijk afgeftaan. Weldra daarna ftierf MazA' rin, met den roem van een' Staatsman, dit wel in verre na den verhéven geest var eenen Richelieu niet had, en van deszelfi woeste hitte en wreede maatregelen vri was; doch, door wijze gemaatigdheid er ftandvastigheid ,, Frankrijk aanmerklijk hielt vergrooten , hetzelve tot rust bragt, en de koninglijke magt herftelde. Zijn gezag handhaafde hij door gepaste, toegeevendheid ec geheime voorzorgen. Daarentegen was hij in een' hoogen graad trotsch en eigenzinnig Hij liet een vorstlijk vermogen na; doch de fchatkamer van zijnen koning was bijna gantsch geldloos. III. Voor Lodewijk den veertienden was het intusfchen hoogst nuttig, tot in zijn drie- en twintigfte jaar de regeerkunde van deezen kardinaal geleerd, en niet in zijne vroeger jeugd de hoogfte magt te hebben overgenomen. Een gevolg hiervan was, dat hij thands befloot, onafhanglijk van gun. delingen en Staatsdienaars, fchoon niet zonder den raad der laatften, zelf te regeeren. Hij vond wel zijne opperheerfchappij gevestigd, en zijn Rijk uitgebreid, doch tevens zijne inkomften vrij verward, zijn zeewezen geheel in verval, den koophandel zijner onderdaanen zeer middenmaatig en beperkt , en in ■ Mazabiit. > St.in 'tjaat ( t i »>XXt ï' Lodewijk XIV begint zelf te regeeren.  J. 1662, Zijne Veelvuldi ge oorlj gen en ve overinge S14.0 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boekï in de handhaaving des rechts en de algemeene orde en rusc veele misbruiken, welke een fpoedige voorziening vorderden. Dit alles werd hem voornaamhjk aangeweezen door een' man van groote gaaven, Johannes Baptista Colbert, dien hij het oppertoezigt over zijne inkomften toevertrouwde. Deeze keuze had het gelukkig gevolg, dac de koning kort daarna veele achterftallige fchulden betaalen, en nog daarënboven Duinkerken, die belangrijke zeellad in Vlaanderen, van den verkwistenden koning van Engeland kopen kon, welke plaats, in handen der Franfchen, den Engelfchen veel nadeels heefc toegebragt. In het algemeen ontwikkelden zich zeer fpoedig Lodewijks heerfchende neigingen; de onverzaadlijkfte eergierigheid, roem- en veröveringzucht; het ftreeven naar een onbeperkte magt; prachtliefde, en verëeniging van werkzaamheid met allerleije vermaaken. Hij vernederde den paus, aan wiens hof zijn gezant befpot was; wilde geen' anderen koning in Europa den voorrang geven; kwam met zijn krijgsmagt, welke hij aanzienlijk vermeerderde, veelen vorsten en Staaten ter hulpe, en dwong reeds zwakken nabuuren, midden in den vreede, fommige fteden af. . IV. Vanhier, dat hij, onder het eerfte • naauwlijks fchijnbaare voorwendfel, dat zich aanbood , de Spanjaarden aanviel. Eerst j" onlangs had hij een' langduurigen oorlog mee ' hun geëindigd, en een Spaanfche princes  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 241 gehuuwd; doch hij' vertrouwde op de zwakheid deezes Rijks in dien tijd. Indedaad ontrukte hij hetzelve Vlaanderen en het graaffchap Bourgondië met weinig moeite. Doch het verbond, door eenige Staaten ter beperking zijner veroveringen geflooten, noodzaakte hem tot de teruggaave van Bourgondië. Dewijl ook het Gemeenebest der Verëenigde Nederlanden, uit hoofde van deszelfs dreigend gevaar, zich bij deeze Staaten gevoegd had, viel Lodewijk , in verbintenis met andere vorsten, hetzelve, uit loutere wraakzucht, na eenige jaaren , met zulk een overmagt aan , dat hij daarvan terftond een aanmerklijk gedeelte veroverde. Schoon Duitschland en Spanje dit Gemeenebest zoo gelukkig verdeedigden, dat hetzelve niets van zijn gebied verloor, ontrukte, echter, Lodewijk by deeze gelegenheid den Spanjaarden zeiven nog meer fteden in de Nederlanden en op nieuw het graaffchap Bourgondië. In deezen zevenjaarigen oorlog dienden hem de beide reeds genoemde groote veldheeren, Condee en Turenne, voor het laatst. De eerfte zocht, om zijne zieklijke ligchaams-1 gefteltenis, de rust; doch de ander werd ,' juist voorneemens zijnde een Duitsch krijgsheir aantevallen, doorfchooten. Deeze zelfde vijandlijke kanonskogel, welke den maarfchalk van Turenne doodde, nam tevens eenen anderen Franfchen veldheer, Saint Hilaire, die naast hem te paard reed, den rechter arm weg. Toen zijn zoon daarover IV Deel. be- J. 167a. TüRENKE it. in 't J. <575-  242 II hoofdd. Nieuws Gsfchiedcn. x boer» Hij oorloogt gelukkig met meer dan de helft van Europa. J. I63i. J. 1688. begon te we enen en te klaagen, zeide de edelmoedige vader, wijzende óp het lijk van Turenne : „ Ween niet om mij, mijn zoortj maar om deezen grooten man! gij verliest: wel waarfchijnlijk uwen vader; doch uw/ vaderland vindt nimmer zulk' een' veldheer weder " V. Met deeze vermeerdering van Landen vergenoegde zich Lodewijk zoo weinig „ dac hij weldra, na den geflooten vreede, meer lieden en Landftreken, zoo wel in Duitschland als in de Spaanfchs Nederlanden ? onder allerleije gezochte voorwendfels, met geweld verövetde. De [ Rijksftad Straatsburg inzonderheid, welke tot hiertoe nog ee# Vóórmuur voor Duitschland tegen zijne invallen geweest was, werd plotflijk door zijn krijgsvolk belegerd eii ingenomen; vervolgends is zij een der voornaamfte grensvestingen van Frankrijk geworden. Hij brak hec vreedes verbond zoo willekeurig , omdat Duitschland onderling onëensgezind , en Spanje te zwak was, om zich tegen hem te verzetten. Alle min magtige vorften en Staaten, die hem tot misnoegen aanleiding gaven, onder anderen hec Gemeenebest van Genua en de paus, werden door hem allerverachtlijkst behandeld en getuchtigd. Deeze aanhoudend werkzaame veröveringzucht gaf hem altijd genoegzaame voorwendfels tot nieuwe oorlogen, om zijne geduchte grootheid nog hooger te verheffen. Hij liet dus andermaal een krijgsheir in Duitschland dringen, omdat men  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 243 men daar een' bifchop van zijne Landen niei voor aartsbifchop van Keulen erkennen, noch zekere zeer buitenfpoorige aanfpraaken van Lodewijk, in naam eener princes van zijn huis, op Duitfche Landen, naar zijn genoegen had willen doen gelden. Terftond daarna Viel hij de Engelfchen en de Verëenigde Nederlanders aan , omdat zij zijnen vriend, der koning van Groot - Brittanje, die alle burger lijke en kerkiijke rechten zijner onderdaanen wilde fchenden, van den troon ftieteden, Daar Lodewijk. in deezen oorlog Duitschlana onverwacht aanviel, bediende hij zich van dit voordeel indedaad met wreedheid. Ondei voorwendfel, dat hij den Duitfchen krijgsheiren, die aan dén Rhijn bijeen zouden komen, alle leevensmiddelen in die gewesten moest affnijden , liet hij door zijne veldheeren niet flechts allen voorraad van behoeften aldaar vernielen, (want dit kon het krijgsgebruik rechtvaardigen,-) maar ook alle fteden en vlekken van den beneden- Palsz, Heidelberg, Manheim, en zoo veele andere, door zijne foldaaten verbranden. Derzelver onfchuldige en ongewapende inwooners moesten midden in den winter de vlammen ontvluchten, welke alle hunne eigendommen verteerden: en de ellende, waarin zij omzworven, kostte veelen het leeven. Wanneer, gelijk men meent, in deeze afgrijslijke verwoesting Lodewijks bevelen buiten zijn weten overtreden zijn, dan nog verftrekt dit tot geene veröntfchuldiging voor een' koQ 2 ning, J. 1689.  244 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek.1 j. 1697. Hij plaast een' zijnet kleinzoon; op den Spaanfchen troon. ning, die zelf regeerde, en door zijne onderdaanen zonder tegenfpraak werd gehoorzaamd. Negen jaaren duurde deeze .oorlog, dien hij, behalven met de reeds genoemde vijanden , ook met Spanje en Savoijen voerde. Eindelijk maakte hem wel de zwakheid, waarin hij zijn Rijk had doen vervallen , den vreede noodzaaklijk. Ook bereikte hij in Engeland geenszins zijne oogmerken , en gaf veele reeds veroverde fteden terug. Doch voor zoo veele rampen, door hem in vreemde Landen gefticht, gaf hij geen de minfle vergoeding, bleef magtiger dan zijne verbondene vijanden, en behield dus indedaad de overhand. Ook reekende hij het zich tot een ongemeene eer, meer dan de helfc van Europa zulk een' tegenftand geboden, eneen' koning gered te hebben, die bij hem toevlucht zocht. VI. Reeds koeflerde hij het grootfïe en geliefdfte zijner ontwerpen, naamlijk de toeëigening van het geheele Spaanjche Rijk aan zijn geflacht. Met het begin deezer tegenwoordige eeuw, bood zich daartoe een gunflige gelegenheid aan, toen de koning van Spanje kinderloos ftierf. Lodewijk wist het zoo verre te brengen, dat dezelve een' zijner kleinzoonen , den hertog Philippus van Anjou, tot erfgenaam van alle zijne Landen benoemde. Deeze nam ook terftond bezit van dezelven; doch hij en zijn grootvader werden daarover weldra met het huis van Oostenrijk , dat zijne veel nadere verwandfchap met  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 245 met den koning van Spanje tegen deszelfs uiterften wil poogde te handhaaven, en met welk huis zich het grootfte deel der Rijksvorften, benevens Holland, Engeland, Portugal en Savoijen verbonden , in een' langduurigen oorlog gewikkeld. Van alle de oorlogen van Lodewijk was deeze de rechvaardigfte , en, echter, veele agterëenvolgende jaaren alleen ongelukkig. Dit oncftond voornaamlijk hierüic, omdat hij niet meer zulke voortreflijke Staatsdienaars en groote veldheeren bezat, als in vroeger jaaren, en zich niet meer zelf aan de fpits zijner heirlegers vertoonde, alsmede omdat zich thands onder zijne vijanden mannen van ongemeene krijgskundige gaaven bevonden. Een derzelven was prins Eugenius van Savoijen , die wel uit den hertoglijken huize van Savoijen afftamde, doch in Frankrijk gebooren was, en in geest en geluk alle veldheeren des keizers overtrof. Na veelerleije geleedene nadeelen in verfcheidene Landen, en daar Lodewijks vijanden reeds in Frankrijk vielen , zag hij zich genoodzaakt, hen om vreede te bidden; doch werd van hun afgeweezen, omdat hij zijn' kleinzoon , wiens magt in Spanjt eenigzins gevestigd werd, uit hetzelve met de wapens niet wilde verdrijven. Deeze vernédering was een gevolg van de gebiedende trotschheid, welke hij zoo veele andere vorften langen tijd had doen gevoelen. Ten laatften, echter, bereikte hij, door ichrandere onderhandelingen, zijn hoofddoel. Zijn 9 3 klein- Sedert het jaar 1701. J. I?I3-  246 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Zijne on beperkte mast en verbeterifig pan het krijgswezen. kleinzoon bleef koning van Spanje , fchoon de Europifche wingeweften van dit Rijk anderen ten deel vielen, en Frankrijk daardoor jammerlijk werd uitgeput. VU. Om zoo veele belangrijke onderneemingen meer dan vijftig jaaren aanhoudend te kunnen voordzetten en voleindigen, had Lodewijk. indedaad alle de krachten der koninglijke magt en zijnes Rijks ingefpannen. Somtijds zelfs regeerde hij gantsch willekeurig. De grooten, de Rijksflaaten en Parlementen, of hoogfle gerechtshoven , hadden geen' invloed meer op de Staatszaaken, federt hij dezelve beftuurde. Zijn wil werd een onwederfpreeklijk bevel; en daar hij dus geld, foldaaten en all' het overige bekomen kon, zoo dikwijls hij flechts wilde, genoot hij hierin boven andere vorsten, die over dit alles niet zoo gemaklij k gebieden kunnen, een groot voorrecht. Deeze magt in zijn Rijk werd door eene verbaazende vermeerdering van zijn krijgsvolk zeer bevestigd; gelijk hem dezelve ook in ftaat ftelde, om, zoo dikwijls hij flechts wilde, zijne min toegeruste nabuuren te overvallen. Weldra had hij omtrent tweemaal honderd-, en in oorlogstijd veel meer dan driemaal honderd duizend foldaaten. Daardoor noodzaakte hij de overige vorften van Europa, ook in vreedestijd talrijke legers te onderhouden: een nog voordduurende inrichting, welke wel fomtijds oorlogen verhoedt, doch meermaalen ten aanlokfel van vijandlijke aanval. lea  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 247 len verftrekt, en daarenboven onbefchrijflijk kostbaar is. Lodewijk zelf was geen veldheer; doch zijne veelvuldige bijwooning van veldtogten ontvonkte den moed zijner foldaaten , en onderhield de éénsgezindheid en werkzaamheid onder de bevelhebbers. Eigenlijk volvoerden zijne groote veldheeren, Condee, Turenne, Luxembourg, Catinat en Villars, de groote krijgsbedrijven, welken men hem toefchreef.> Deeze vormden ook « anderen, die hun nabijkwamen , en deeden zijne foldaaten den besten van Europa evenaaren. Louvois, zijn Staatsdienaar voor het krijgswezen, bragt hetzelve in een ongemee ■ ne en naauwkeurige orde, terwijl zijne ftrengheid vooral de krijgstuchc onveranderlijk bewaarde. De kunst om fteden te verderken, werd door den maarfchalk van Vauban tot een hooge volkomenheid gebragt, en Lodewijks gebied inzonderheid aan de grenzen, door een meenigte vestingen van een nieuwe en fterker bouworde, beveiligd. Hij zelf gaf aan deeze middelen ter uitbreiding zijner magt de eerfte beweeging, en maakte, door zulke mannen bijgedaan, allerleije merkwaardige inrichtingen. Nu eerst verkreegen de krijgsbenden een geheel gelijkvormige kleeding, of Uniformen. Hij voerde de Grenadiers in, die van het werpen der Grenaaten hunnen naam ontleenen. De Bajonnet, ofroerfpies, welke naar de Franfche ftad Bajonne, waar zij werd uitgevonden, genoemd werd, liet hii aan de tromp van het fchietgeweer hechi Q 4 ten:  Zeeoorlog. 1 Koophan* del en y handwer- , ken der , Franfchen. * t i .48 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek? en: en de gantfche behandeling van het zeeluit verkreeg onder hem eene geheel verjeterde inrichting , terwijl men voorraadhui:e van allerleije krijgsbehoeften in vreedesijd gereed maakte. Toen hij den troon be:lom, had hij naauwlijks eenige weinige >orIogfchepen. Doch tien jaaren laater, oen zijne onderdaanen den fcheepsbouw en iet overige zeeweezen van de Engelfchen n Hollanders beter hadden leeren kennen, )ezat hij reeds een aanzienlijke oorlogsvloot. }e haven te Brat aan de Noord, en te ^oalon aan de Midaenlandfche zee , werden ot het bergen der groocfle vlooten gefchikt, ■ti de ftad en haven van Rochefort tot aan» touw van dezelve ingericht. Nu munteden Ie Franfchen boven de zoo even gemelde bolken , welke tot hiertoe ter zee meest ;educht waren, zoo verre uit, dat zij niet lelden zegepraalen op dezelven bevochten, ien van hun, Renaud , vond de Bombar'cergalfooten uit, of een foort van fchepen ener bijzondere bouworde, waaruit men Ie bomhen even naauwkeurig op een betaald punt kan werpen, als men tot dusverre iit mortieren, op den vasten grond geplaatst, ;edaan had. V1U. Het was eigenlijk Colbert , die 'oortreflijke Staatsdienaar, welke, van het begin an Lodewijks regeering af, zeewezen, kooplandel, handwerken, inkomften des konings, n den welftand des Volks in het algemeen uitneelend uitbreidde en bloeijen deed. Hij vulde 's konings.  Gefchiedenis der Frarfchen. VI Tijdvak. a4o nings fchatkamer, zoo veel mooglijk, door enkel gepaste, en voor de onderdaanen min drukkende middelen. Hunne vlijt, kunftigen arbeid en toeneeming van denzelven, befchouwde hij als de voornaamfte rijkdommen van den Staat, en moedigde dus het een en ander aanhoudend aan. De Franfche zeehandel is door hem voornaamlijk gedicht. De handel van Turksch Afië, of de zoogenaamde Levantfche handel, nam zijnen loop naar Marfeille, en de Noordfche naar Duinkerken. Daar anders de Hollanders den Franfchen uit andere werelddeelen een meenigte waaren toevoerden, werden thands door de laatften een Westïndifche en een Oostïndifche maatfehappij gedicht ; en Lodewijk nam reeds vroeg maatregelen tegen het oude rampzalige vooroordeel, dat de handel den edelman niet betaamde. De Franfche Volkplantingen in andere werelddeelen, gelijk Pondicherij in Oost'indië, Canada in Noordamerica, Martinique en andere eilanden in Westïndië, begonnen nu aanmerklijker en voor het moederland voordeeliger te worden. Niet dechts maakte men thands beter gebruik, dan weleer , van Frankrijks natuurlijke fchatten; maar men wist het zelfs, door een meenigte werken van kunst en vernuft, zoo verre te brengen, dat de vreemdelingen die voor zeer veel gelds uit Frankrijk vervoerden. De zijdene handwerken werden door verfcheidenheid en fraaiheid volkomener, dan zelfs in Italië. Mea ftichtte da voortreflijke fcharla Q 5 ken Colbert. Stin'c jaar 1683-  250 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Toeftnn der wette en burgei lijke ordt J. 1667. kenverwerij te Parijs; men vervaardigde zeer fijn doekwerk, castoorhoeden, geweevene koufen, doch inzonderheid heerlijke tapijten, kanten, goud- en zilverwerk, en meer dergelijke waaren. Weleer kochten de Franfchen alle hunne fpiegels van de Venetiërs; doch thands maakten zij nog grooter fpiegelglazen, dan deeze, die het glas plagten te blazen; terwijl integendeel de Franfchen de kunst uitvonden, om hetzelve te gieten, en de fpiegels tot een hoogte van honderd en vijf duimen bragten, daar de' Venetiërs niet meer dan vijftig duimen konden bereiken. Het kanaal van Languedoc, door Paul Riquet uitgevonden, waarmede hij, van Lodewijk onderfteund, de Noord- met de Middenlandfche zee verëenigde, diende tevens tot gemak van den binnenlandfchen handel in Frankrijk. Doch dit zoo rijk en in het oog vallend gewin van koophandel en handwerken, deed de Franfchen den landbouw eenigzins verwaarloozen, die, echter, voor ieder Land veel gewigtiger en noodzaaklijker is, dan onmeetlijke geldftapels. \ IX. Zij werden Onder Lodewijk den v veertienden niet flechts krijgshaftiger, ar"beidzaamer en rijker;maar ook befchaafder,en " ten aanzien van verfland en geestigheid een der merkwaardigfte Volken. Hij liet door mannen, in de rechten en derzelver toepasfing zeer ervaren, den kancelier Seguier, den voorzitter van het Parlement van Parijs Lamoigno», en meer anderen, een beter wetboek vervaar.  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 251 vaardigen: en ook daartoe had Colbert aanleidig gegeeven. De ontelbaare rechterlijke gebruiken, welke het eene Franfche gewest van het andere onderfcheidden, werden wel niet opgehéven; doch over het geheel werd daardoor veel goeds gedicht, Men verrijkte dezelven met nieuwe, grootendeels heilzaame wetten. Om de woede dei tweegevechten te beperken, had de kardinaal Richelieu hen, die zich daaraan fchuldig maakten, met den dood laten ftraffen. Lodewijk de veertiende verbood ze zoo gedreng , dat de tweegevechten Ir Frankrijk naderhand veel zeldzaamer werden. fchoon deeze zijne wetten in laater tijden fteeds minder gehandhaafd zijn. Dus werd ook allen gerechtshoven verboden , geene befchuldigingen van toverij meer aantenemen, waarvan tot hiertoe zoo veele fchuldlooze menfcben de ilachtöffers waren geweest. Algemeene veiligheid en goede orde hadden de Franfchen nog nimmer in zulk een' graad genoten, als onder Lodewijks regeering. X. Doch hij bragt ook veel toe tot eene meerdere verlichting van hunnen geest, en tot een nuttiger gebruik van alle deszelfs krachten, waardoor de zeden der Natie nog meer werden verbeterd, dan door de wijde wetten. Hij zelf was juist geen kenner, noch hoogachter der geleerdheid; zelfs was hij niet gezind, zich door het lezen van goede boeken te onderrichten. Toen hij dus een' j. 1572. Aanmoediging der geleerdheid door I ODEWIJK XIV.  452 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. een' zijner hovelingen, dien deeze waardige bezigheid deste meer behaagde,'met zekere verwondering vroeg: „ Waartoe toch att' dat lezen?" gaf hem deeze dit wel verftaanbaar, doch voor een vorst, die niejt min door verftand' dan door magt zijne onderdaanen regeeren moet, eenigzins befchaamend antwoord: „ De boeken dienen mijnen geest tot het zelfde oogmerk, waartoe de patrijzen en andere goede fpijzen, welke ik aan uwer majefteit tafel eet, voor mijn iigchaam verftrekken : hij wordt door dezelven gevoed en verfterkt." Echter befchermde en beloonde Lodewijk de geleerden , deels met eene ongewoone mildheid; doch voornaamlijk flechts om van hun gepreezen te worden. Op den voorflag van Colbert, die ook wel geen geleerde was, doch de weetenfchappen, om haar uitneemend nut, hoogachtte, en tevens den roem zijnes konings wilde bevorderen, fchonk deeze, reeds in den beginne zijner regeering, aan veele beroemde geleerden, zelfs in Engeland, Duitschland en Italië', jaarwedden , welke hem een' algefneenen lof verwierven. Onder de Franfchen werden zij daarmede meest begunftigd, die hem op de zinrijkfte wijze roemden. Zelfs deed hij zich op zijne veldtogte» van gefchiedfchrijvers vergezellen, die zijne daaden van nabij moesten gadeflaan, om ze deste geloofwaardiger voor de nakomelingfchap te kunnen befchrijven: zonder te bemerken, dat hij dus Hechts bezoldigde  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 253 de vleijers onderhield. Doch niettegenftaande deeze ijdelheid, werd Lodewijk. zelfs voor de geleerdheid in zijn Rijk een zeer weldadig vorst. Men legt zich gaarne en met naijver op zulke bézigheden toe, welke van den vorst begunftigd en beloond werden, al bedoelt hij ook daarmede fomtijds zich zeiven. Lodewijk, door bekwaame raadslieden geleid, maakte ook voor den wasdom der geleerdheid en fraaije kunften zeer nuttige inrichtingen. Hij ftichtte de koninglijke Academie der weetenfchappen te Parijs, dat is, . eene geleerde maatfehappij, vooral van natuur- en wiskundigen, die zoo wel door hunne inkomften, als voortreflijke werktuigen, een fterrentoren, en andere hulpmiddelen, in ftaat werden gefteld, om in deeze weetenfchappen, door herhaalde proeven en aandagtig navorfchen, belangrijke ontdekkingen te doen. Een andere maatfehappij van geleerden , die , toen hij nog naauwlijks de regeering aanvaard had, reeds pronkpenningen moesten ontwerpen, om zijne daaden te vereeuwigen , vormde hij tot de Academie der ] opfchriften en fraaije weetenfchappen, welker leden gelast werden, de gantfche geleerde oudheid te onderzoeken, en haare voorrechten met de nieuwere geleerdheid en kunften te verëenigen. Beide genootfehappen hebben ook, tot onze tijden toe, een lange reeks van geleerde werken uitgegeeven. Lodewijk lokte voords vreemde geleerden van uitneemende verdienden in zijn Rijk, en vermeer- der- \. l666i f. 1663.'  Sedert he jaar 170c Uitneemendevorderingen der Franfchen in de wee tenfchappen. Wijsbegeerte. 254 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x eoek. derde de koninglij ke boekerij en muntverzameling zeer aanzienlijk; terwijl ook de koninglij ke plantentuin te Parijs , een der volledigfte van geheel Europa , door zijne onderfteuning zich aanmerklijk verhief. Om zijn Rijk met de zeldzaamheden van andere Landen en werelddeelen te verfieren, liet hij kundige navorfchers door dezelven reizen. tDus trok To urnefort door Griekenland, ' een gedeelte van Afië en Africa, en verrijkte den koninglijken hof met een meenigte vreemde gewasfen. Andere geleerden werden naar Europifcke en Afidti/che Landen gezonden, om allerleije oudheden te verzamelen» ja zelfs naar America, om de natuur beter te leeren kennen. XI. Aan zulke middelen heeft men voornaamlijk de uitneemende vorderingen der Franfchen in] alle weetenfchappen, onder de regeering van Lodewijk den veertienden, toerefchrijven. Zij zouden het daarin zelfs tot zekere volkomenheid gebragt "hebben ware hun de vrijheid van denken , leéren en fchrijven, welke zij toen meer dan weleer genooten , niet te»dikwijls beperkt, ja in fommige onderzoekingen bijna gantschlijk benomen geweest. Niet lang te vóóren hadden Descartes en de nog geleerder en tevens nog befcheidener en bedachtzaa* mer , Petrus Gassendi, of Gassendus, de Franfchen leeren twijfelen en fcherpzinnig onderzoeken, om hen tot een vrijer en edeler wijsbegeerte voortebereiden. Thands be-  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 255 begonnen zij in het algemeen deezen weg te betreeden, en hunne eigene krachten te beproeven. Een geestlijke , Nicolaas Malebranche, toonde niet ongelukkig, hoe zich het menfchelijk verlknd in het onderzoeken der waarheid voor de dwaalingen der zinnen en verbeeldingkracht hebbe te hoeden. Nog leerrijker ontwikkelde Antoniüs Arnaöd, met eenigen zijner vrienden, de kunst om wél te denken ; en onder hen inzonderheid Pieter Nicole de grondregels der zedenkunde. Dafl niet flechts dit gezelfchap van wijsgeeren behoorde onder de vervolgde Proteflanten\ maar ook die Franschman, welke , door de hulp der wijsbegeerte, bijgeloof, vervolgzucht en veele andere vóóröordeelen het moedigst beftreed, Petrus Bayle, durfde zulks niet dan buiten zijn vaderland, in Holland naamlijk , f ondernemen. Ook daar maakte hij zich uit dien hoofde wel gehaat, te meer, omdat hij Godsdienst en wijsbegeerte, beide gefchenken van den hoogften oorfprong aller wijsheid, in een' otfnatuurlijken twist met elkander fcheen te willen brengen; echter hebben zelfs zijne te koene twijfelingen den wijsgeerigen geest van onderzoek, ten minften buiten Frankrijk, tot wezenlijk voordeel voor meer dan eene weetenfchap, opgewekt. XII. In de Godgeleerdheid, welke van de wijsbegeerte zoo veel lichts ontleent, kon men, in het begin deezes tijdvaks , van de Franfchen , uit hoofde van verfcheidene nit- nee- Bayle St. in 't jaar 170& Toeftanrf der Godgeleerdheid onder de Franfchen.  256 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. neemend gunftige omftandigheden, zeer veel voortreflijks verwachten. En, indedaad, van alle Volken, onder welken het geloof der Roomfche kerk heerfchende gebleeven is, hebben zij zich ten aanzien der Godgeleerdheid meest verdienstlijk gemaakt, fchoon zij haare verbetering Hechts begonnen hebben. Roomsch- Catholieken en Proteflanten (of Hugenotten , gelijk men nog fteeds fprak,) waren toen in Frankrijk, op een heilzaame wijze, onder elkander vermengd: beide even rustig en onderworpen, de laatften in hec genot hunner Godsdienstoefening, en mee de eerften wel fteeds in Godgeleerde twisten leevende, doch welke thands enkel op eene geleerde wijze gevoerd werden. Deeze partijen dienden elkander bij afwisfeling ter opfcherping van het nadenken en beproeven van menschlijke begrippen in zaaken van Godsdienst. En daar de Proteflanten hierin thands flechts weinig belemmerd waren, verfpreidden hunne leeraars en, fchrijvers, van welke Johannes Daillé of DalLjEUs , Johannes Claude , en Samuel Bochart eenigen der voornaamften waren, over de geheele Godgeleerdheid een uitneemend licht, met eene vrijmoedigheid, welke hunnen Roomsch - Catholieken medeburgeren ontbrak , en , echter , onontbeerlijk was. Doch met weinig moeite wist de geestlijkheid der laatflen vóórtekomen , dat deeze vrijheid in hunne gemeente de overhand kreeg, en floeg, met de koninglij-  éütfchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 257 ïijke magt gewapend, eindelijk , de Hervormden met geweld ter neder. Het zelfde had plaats ten aanzien van andere voorrechten j welke de Roomsch - Catholieke Franfche zelve genooten. ?Er ontftond onder hen eeri partij, de Janfenistifche, welke eigenlijk de verbetering van het leerftelfel , en tevens den wasdom der Godgeleerdheid haarei kerk ten doel had. De twee reeds genoemde fchrandere eu welfprekende mannen, Arnaud, de aanvoerder van die partij, en Ntcole , alsmede Sacij , Quesnel , en meei anderen, fchreeven indedaad vrijer en juiste] over de verpligting van alle Christenen on de Heilige Schriftuur te lezen, over ver fcheidene Hukken der Christelijke zedenleer. over de Christelijke onafhangelijkheid des geestes van menschlijke bevelen, en ovei andere belangrijke onderwerpen, dan men tot hiertoe in het Roomsch - Catholiekt Frankrijk gewoon was. Doch ook zij werden door de magtiger geestlijkheid verdrukt, en deels uit het Rijk verdreeven. Nog een andere aanmoediging voor de Roomsch-Catholieke Franfchen tot eene juister bearbeiding hunner Godgeleerdheid beftond hierin, dat zij niet flechts, van oude tijden af, zekere vrijheden der Franfche kerk tegen de aangemaatigde heerfchappij der paufen behielden; maar dat ook Lodewijk de veertiende, ge* duurende zijne veelvuldige en hévige twisten met deeze geestlij ke vorften, zijne onderdaanen met nadruk aanmoedigde, om zich tegen IV Deel. R der- Janfinu* ten. 1  25 dt z€ c €1 h tc e: k n g l Ti I r t i t t i ï 3 i i Oudheid- gefchiedwiskundeen andere weeten fchappen. 8 II hoofdd» Nieuwe Gefchieden. XBOEK>" rzelver heerschzuchtige aanfpraaken te ver-' tten , en zonder dwang de rechten van hec hrittendom te oefenen. La&noi, Du Pin, i andere Parijfcke leeraars, hebben, tot mne wezenlijke eer, dit zelfde gedaan, en vens allerleije bijgeloovige, fabelachtige i flaaffche begrippen in Godsdienstige en srklijke zaaken beftreeden. Doch hun koing bleef niet ftandvastig genoeg bij zijne oede gezindheden; de vrijheid van denken reid hun weldra weder betwist, ja, omtrent et einde zijnes leevens, eischte hij van zije onderdaanen eene onbepaalde gehoorzaameid aan een zeer onbillijke wet van den aus, welke , naar haar eerfte woord, de ulle Vnigenitus heet, en waarin zeer duidjke leeringen der Heilige Schriftuur en erfte kerkleeraaren verdoemd werden. Intussen, fchoon de Franfche Godgeleerden al liet veel meer dan de helft hunner loop>aan bereikten, beweezen, echter, de besen van hun , gelijk Mabillon , Simon , vIontfaucon en Huet, of Huetius, aan de Godgeleerde weetenfchappen zeer groote lienften. XIII. Deeze en andere geleerde Franfche Godgeleerden verwierven zich inzonderheid sen groot voorrecht boven de overige leeraars hunner kerk, door de oude Grieken en Romeinen tot hunne leidslieden in zuiveren fmaak, uitlegkunde, en veele andere kundigheden , of oefeningen , te kiezen. Deeze zelfde wél onderhoudene en gebruik-  Gefchiedenis dér Franfchen. VI Tijdvak. bruikte kennis der ouden , welke in een meenigte navorfchingen, vertaalingen en naVolgingen hunner gefchrifcen zoo zigtbaar was, werd in hec algemeen een fteunfel der waare geleerdheid voor de Franfchen van dien tijd. Du Fresne , Vaillant , Menage en veele andere dergelijke geleerden , leerden zulks door hun voorbeeld. Deeze kennis en navolging had echter wel niet overal een geheel gewenscht gevolg. Dus was Thuanus den Franfchen, reeds vóór eenigen tijd, in de gefchiedbefchrijving als een voortrenijk voorbeeld voorgegaan: wel in de Ldtijnjche taal; doch in een tijd, toen de Franfche nog veel te ruuw voor den zuiverer finaak der gefchiedenis was. Thands, nu zij derzeive meer waardig was geworden, evenaarde nog geen Franschman volkomen dien grooten man in fchrandere beöordeeling, onpartijdige gemaatigdheid en edelen hiscorifchen ftijl, Desniettegenftaande, echter, bewees die Volk aan de gefchiedkunde belangrijke dienden. Baijle fchonk haar, door zijne twijfelingen en navorfchingen, een vaster fterkte. Zeer geleerde verzamelingen en ophelderingen over dezelve werden door Saumaise, of Salmasius, Sirmond, Valois, of Valesius , Pagi , Tillemont , en veele anderen, bekend gemaakt, en de gefchiedenis van den Christelijken Godsdienst door Launoi, Du pui,' en fommigen hunner navolgers, van fabelen en ander onreinheden eenigzins gezuiverd. Voor de geleerde gefchiedenis zorgde Sallo, door R 2 hec  26o II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xboek. hec eerfte dagboek over de werken der geleerden , dac zoo veel goedkeuring verwierf. Mabillon ftichtte hec eerfte uitvoerige leerftelfel der oirkonden-kennis. Onder de talrijke proeven der Franfchen, om de gefchiedenis leerrijk en aangenaam te befchrijven, zijn die van Fleury, Du Bos, Rapin en Lenfant, die beide om den Proteftantfchen Godsdienst hun vaderland moesten verlaten, alsmede die van Mezeray en DaniSl ten aanzien der Franfchen gefchiedenis, inzonderheid merkwaardig. Men vond ook reeds eenigen onder hen, die, niec te vreeden met een' kunstloos fraaijen gefchiedkundigen ftijl, denzelven met veel welfprekendheid en vernufc wilden opfieren. Door zulk een voordragt der gefchiedenis behaalde de bifchop Bossuet een' uitneemenden roem, fchoon hij haar zeer kunftig en listig, ter bereiking zijner bijzondere oogmerken, zekere wendingen gaf. Doch twee andere Franfchen, Variixas en Maimbourg, gingen hierin, omtrent het einde der zeventiende eeuw, nog veel verder. Zij vonden een midden uit tusfchen de waare gefchiedenis en den Roman; dat is, zij waren min vlijtig in hec naauwkeurig onderzoeken der narichcen; verhaalden veele zaaken, meer gelijk zij konden gefchieden, dan gelijk zij indedaad waren voorgevallen ; vermengden dezelve mee hunne invallende en zinrijke gedachten ; poogden ' vooral hunne leezers te vermaaken, en te verbaazen; doch alles in den luchtigften en bevalligften ftijl. Echter, daar de meefte leezers meer ver-  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. a6t vermaak, dan wel onderwijs zoeken, heeft, om dus te fpreken, dit blanketzel der gefchiedenis onder de Franfchen tot heden toe veel opgang gemaakt. — Ook hebben zij allezins, tot dézen tijd toe, den bondigen ernst in de weetenfchappen zeer wél gehandhaafd. L'Hopital, La Hire, en anderen, bearbeidden verfcheidene deelen der wiskunde met veel fcherpzinnigheid. Een fraaij gedenkteeken van den bloeijenden toeftand der Herren» kunde werd de bepaaling van een middagslijn door gantsch Frankrijk , van de Noordlijke gewesten af, tot de Sfaanfche grenzen van RousfiUon. Dus noemt men eene, door de aspunten getrokken, lijn, of kring, welke van het Noorder tot het Zuider - aspunt, of pool, rondom de aarde loopt, omdat het juist dan twaalf uuren op den middag is, wanneer zich de zon in deezen kring bevindt, en omdat alle plaatfen, welke onder den zelfden middagslijn liggen, ook gelijktijdig middag hebben. Weleer hadden de Franfchen deeze lijn door het Canarifche eiland Ferro gerrokken; thands werd zij, door Lodewijks aanmoediging, in Frankrijk zelve bepaald. De kruidkunde verkreeg, door den reeds genoemden Tqtjrnefort, een geheel nieuw leeven. Hij vormde van dezelve een vast leerftelfel, en toonde inzonderheid, hoe men de bijzondere hoedanigheden en kenmerken der planten, wier kennis hij zoo aanmerklijk vermeerderd had, naauwkeurig moet bepaalen, Ook maakten, van R 3 dee-  Bffchaa ving der Frahjclie taal. ■z6z II hoopdo. Nieuwe Gefchieden. x boes?. deezen tijd af, de geheele overige natuurbefcbrijving, de geneesr, en vooral de heelkunde, zjgtbaare vorderingen. XIV. Doch vooral bereikten in dit tijdvak de taal , welfprekendheid en dichtkunst der Franfchen een hooger volmaaktheid. Naatiwlijks had men kunnen verwachten , dat een taal, gelijk de Franfche, famengefteld uit verbasterd Latijn, oud - GalIffche, F>a/ch 't geen men in het vóórige tijdvak ter verbetering van deeze taal begonnen had, werd thands ongemeen gelukkig, en deels door nieuwe middelen, yooi deezer. De mcenigvuldige onderzoekingen over de btftanddeekn en regels der Fya.j(.he taal, cn de verzamelingen van alle fiatire woorder.fcharten , bevorderden uitneerri rd haare zuiverheid % juistheid en gelukkig gebruik. Nu werden alle belangrijke gefchrrhen der oudtn door de Franfhen in hunne taal overgezet. Dikwijls viel dit indedaad rrner aargenaam dan getrouw uit; of het orrbrak deeze vertaalingen, niettegenstaande alle naauwkeurigheid en zoetvloeiende gernal liikheid, aan uitdrukking der dichterlijke fraaiheden, gelijks men zulks inzon- der«  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 263 derheid opmerkt in die van Dacier, de 'geleerdfte vrouw van deezen, en veelligt in het algemeen van laateren tijd. Intusfchen verkreeg de taal door dit middel een' nieuwen rijkdom van fpreekwijzen en denkbeelden. Nog meer had zij aan het groot aantal en de verfcheidenheid van voortreflijke fchrijvers te danken, die, allezins aangemoedigd, en onderling door een' edelen naijver bezield, haar tot een juist, gepast en fierlijk kleed voor alle weetenfchappen en kunften maakten. Behalven de ouden, volgden zij ook de lieflijkheid der Italiaanfche taal met een goed gevolg na. De koning en zijn hof, werwaards de fchrijvers, die ter eere der Natie verftrekten, deels gelokt werden; de aangenaame en zeer gezellige zeden der Franfchen ; het belang, dat hunne vrouwen in alles, ook in de gefchriften van verfchillenden aart, ftelden: deeze en nog meer bijzonderheden bragten, eensgelijks, veel toe tot de befchaaving en toeneemende bevalligheid der Franfche taal. XV. vanhier, dat zij ongemeen voorfpoedig waren in alle foorten van welfprekendheid ; in de eenvoudigfte, zoo wel als in de verhévenfte. De briefltijl, door Balzac, Voiture , den graaf van Bussij , en anderen, vrij gelukkig gevoerd, fchoon fomtijds met alte veel gezocht vernuft, verkreeg inzonderheid van mevrouw van Sevignee all' die losfe bevalligheid, dien vertrouwelijken en behaaglijken verhaaltoon, en die geestige R 4 fchensj Welfprekendheidder Fran* Jchen.  264 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. fcherts, waarvoor dezelve vatbaar is. Hoe verre het de Franfche» tot deezen tijd in de gefchiedbefchrijving gebragt hadden, is reeds boven aangeweezen. Doch wij moeten hier nog bijvoegen, dat zij vooral veele gemaklijke en vermaaklijke verhaalen , en onder dezelve die nieuwere foort van Romans vlijtig fchreeven, welke de verbeeldingkracht en hartstogten wel dikwijls te hevig opwekken, en inzonderheid jonge leezers of leezeresfen van den regten zedenlijken weg des leevens tot eene begeerte naar het toevallige, hooggefpannene en zonderlinge vervoeren; doch, ten minnen, ten aanzien van taal en kunst merkwaardig zijn. Hiervan moet men, echter, den Telemachus van den aartsbifchop Fenelon uitzonderen, welke deugdzaame fchrijver in dit, uit waare gefchiedenis en fabel famengeftelde, werk niet flechts tot een nuttig leidsman der jeugd, maar zelfs den vorften ten leeraar verftrekt. Een ander vak van welfprekendheid, den Franfchen boven de meefte overige Volken van Europa bijzonder eigen, de gerechtlijke, verfchafte hun, vooral federt dit tijdvak, niet geringen roem. Hunne fchrandere rechtsgeleerden, Patru, Talon, De Sacy, Daguesseau, en meer anderen, vergenoegden zich niet meer, met alle de twistgedingen, welken zij voor de hooge rechtbanken, vooral voor het Parlement van Parijs, voerden , geleerd en fchrander te behandelen. Zij wisten ook aan hunne mondlijke voordragten over de inge- wik-  Gefchiedenis der Franjeken. VI Tijdvak. 265 wikkeldfte recheszaaken zoo veel orde, licht, en kracht, als zuiverheid en uitneemendheid van taal, bijtezetten, waardoor hunne pleitgedingen de beste navolgingen waren van die der oude Grieken en Romeinen. In het algameen fchreeven thands de Franfchen over deeze weetenfehap in hunne taal op eene bevallige wijze:, indedaad in navolging van fommigen der ouden, fchoon dikwijls, min of meer, ten koste der geftrenger waarheid en juistheid. De hertog De La Reciuïfoucault fchreef, onder den naam , van Maximes, een aantal korter aanmerkingen over de menfehen, en lesfen voor dezelve, .waaronder veele zeer belangrijk en voortrefiijk voorgefteld, doch andere meer vernuftig en puntig zijn afgekort. Pascal gaf in fijne fcherts, in het behandelen van geleerde twisten, en het onderzoeken van belangrijker leerftelimgen der wijsbegeerte en Godgeleerdheid, hec eerfte voorbeeld eener meer verhévene welfprekendheid. In de ckara&ers, of fchetfen van der menfehen neigingen en zeden, vooral van zijn' tijd en onder zijn Volk, vertoonde zich La Bruijere een' uitmuntenden leerling van den Griekfcken Theophrastus. Fontenelle , die eerst vóór twee en dertig jaaren in een' bijna honderdjaarigen ouderdom overleed , bezat mede de gaaf, om wijsgeerige waarheden in de leevendigfte bevalligheid voorteftellen, gelijk uit zijn boek over de veelheid der werelden, en anderen zijner gefchriften, duidelijk blijkt. Doch van alle R 5 foor-  %66 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek; BOSSÜET. St.in'tjaar 1704. BotJRDA Ï.OUE. St in 't jaar j7q4. foorten der welfprekendheid muntte die het meest uit, welke de Franfchen op den kanJel invoerden. De bifchop Bossuet was een der eerften, die de waarheden van den Godsdienst voor een vergaderde gemeente, niet flechts met waardigheid en nadruk, maar tevens zinrijk, fierlijk, en in een medefleepende taal, wist voortedragen, en door gepaste uitfpraak, houding en gebaarden te bezielen. Inzonderheid juichte men zijne lijkredenen toe, waarin hij den lof van aanzienlijke overleedenen zoo meesterlijk verhief, en hun verlies aan zijne toehoorders zoo aandoenlijk . vobjftelde. Terftond na hem verhief zich , de Jefuit Bourdaloue, die, als prediker, nog edeler' roem verwierf. Hij zocht niet zoo zeer door de kunften der welfprekendheid te behaagen, als wel door waare en verhévene denkbeelden te onderrichten, en door een krachtige wijze van uitdrukken tot vroome befluiten te bewegen. Nabij deeze beide beroemde redenaars kwam de bifchop Flechier : en beide werden nog , volgends der Franfchen oordeel, door den bifchop Massillon, die eerst in onze tijden geftorven is, overtroffen, als die een voortrefiijk kenner der wereld en heerfchende zeden, en zeer gelukkig in zijne vernuftige en welfprekende fchetïen van dezelve was. Doch niettegenftaande alle loflijke eigenfchappen, welke men deezen Franfchen predikers niet kan betwisten, kunnen wij niet nalaten aantemerken, dat zij zeer dikwijls dan kanfól voo?  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 26? voor iets hebben gehouden, dat dezelve indedaad niet is : voor een fchouwplaats van prachtige en bloemrijke welfprekendheid. Daardoor hebben zij zich grootendeels wel veel verwonderaars verfchaft; doch het algeméén bevatlijk onderwijs en die eenvoudig krachtige aanmoediging, welke een leer'aar van den Godsdienst aan de grooter meenigte fchuldig is, treft men zelden bij hen aan. Onder de Hervormde F> anfchen, die hun geloof niet dan buiten hun vaderland openlijk durfden leeren, bevonden zich niet min voortreflijke mannen, die, boven de reeds gemelde Roomsch - Catholieken , het voorrecht hadden van een eenvoudige voordragt van het Christendom in hunne kanfelredevoeringen; en daarmede,echrer, een gedeelte der hoogcre wélfprekendheid gelukkig verëenigden ; gelijk inzorderheid Jacob Saurin in Holland. XVI. Gelijk bij andere Volken, verhief zich ook bij de Franjckn de dichtkunst te gelijk met de welfprekendheid; of liever verkreeg deeze laatfte kunst, door eenige voorafgaande proeven in de eerfte, de voordeeligfte wending. Pieter Corneille had reeds meefterftukken voor het Franfche tooneel begonnen uittegeven, zonder daarin een' vóórganger te hebben , en eer men nog allezins wél gefchreevene Franfche boeken in onrijm kende ; fchoon deeze naderhand in grooter meenigte verfcheenen, dan de veel moeijelijker voorbeelden der dichtkunst. Het treurfpel w^rd door Corneille het eerst in "tin 'tjaaf 1730 Hunne ;roote reurfpellichters. P. OORMtlLLE. it-in 'tjaa/; [684.  i \ 1 c' l c < z J. Racine. z St.in't jaar j 1669,' J i e l 2 J I . I ,68 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek." ;ijne waare grootheid vertoond. Hij veriond in hetzelve de verhévenfte gezindheden net de kunst, om die hartstogten, voor irelke het meest gefehikt is, gelijk verwonering, medelijden en fchrik, ter bereiking an de edelfle bedoelingen in beweeging te rengen. Doch zijne in het algemeen waarige uitdrukking is dikwijls te woordenrijk )f te achtloos; en voor het overige is hij ich ook niet altijd gelijk in de waarheid ijner fchetfen. Zijne voetflappen drukte ohannes Racine ongemeen gelukkig: een rooter kenner der ouden, dan Corneille, n wiens treurfpelen ook veel regelmaatiger, eter uitgewerkt, lierlijker en welluidender ijn. Men ontdekt wel bij hem geenszins Ie verhevenheid van gedachten en bedrijen des eerften ; doch deste meer van het edere en inncemende. Beide dichters kooen zich voornaamlijk helden uit de oude n vreemde gefchiedenis: niet zonder goede edenen, en met een gelukkige keuze. Doch laar de Franfchen gelijktijdig ook het blijpel op hun tooneel ongemeen verbeterden , noesten zij uit de zeden, buitenfpoorighelen en dwaasheden, onder hunne Natie zelve ïeerfchende, voorbeelden kiezen , om der;elver laagheid, ongerijmdheid en haatlijkheid :en toon te Hellen. Zulks deed Molière men ilgemeene toejuiching. Hij was dichter en ;ooneelfpeeler tevens, zelfs niet onbekend net de oude, en vooral met de Romeinfche lichters, welken hij vlijtig navolgde; hij be- fchouw-  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 26; fchouwde de menfehen, inzonderheid zijne Natie, zeer naauwkeurig, en fchetile derzeb ver bijzondere hoedanigheden niet min leevendig dan juist. Niet flechts als dichtei verdient hij zeer veel achting; maar ook als een man, die den Franfchen wél leerde denken en handelen. Door zijne kunst geholpen , verbande, of verminderde hij, ten minflen, in de blijfpelen zekere laagheden, welke in dezelve heerschten: gelijk onder anderen de toeneemende zucht om den koning of de aanzienlijken in manieren en ipreekwijzen, door het aannemen van een belangrijke houding , natevolgen , alsmede het gedwongen gedrag van verfcheidene vrouwen , welke , om te behaagen , zich zeldzaame gebaarden en uitdrukkingen eigen maakten, doch daardoor flechts te onverdraaglijker werden. Dus werd Molière een leeraar van welvoeglijkheid en goede zeden. Ook de grovere ondeugden Helde hij in een zeer befpotlijk licht; gelijk den gierigaart, die indedaad niet flechts befpot, maar zelfs geftraft moest worden. De dwaaze zwakheid van den ingebeelden zieken , en de onbezonnenheden van gantfche ftanden en leevenswijzen, zijn door hem zeer getrouw gefchetst. Doch als wijsgeer en koene zedenrechter verhief hij- zich nog hooger. In zijnen Mifanthrofe, of menfehenhaater, fchilderde hij een' man, die, hoe billijke redenen hij ook had, om over het gedrag der menfehen MOLIEHE vormt het blijfpel tot een leerrijk vermaak.  i i 4 i j i Moueiu . St.in 'f jaar FtanfcU II hoopod. Nieuwe Gefchieden. x tonti chen misnoegd te zijn, en zich van' hum iftezonderen , de menfchenliefde, echcer , liet gantschlijk afitond : en in zijn blij— pel Tartuffe waagde hij het, zelfs den "chijnh iligen bedrieger, die zijne fchanddaa3en onder het kleed van vroomheid oefent, tan de openlijke en verachtlijkste befpottingen jlootteftellen. Deste ongelukkiger is het, Jat zich een man van zulk een' geest, ten gevalle van het talrijker en Hechter gedeelte rijner aanfchouweren , tot beuzelachtige dugren vernéderde, en zelfs ten koste van waarheid en deugd gelagch verwekte, [n eenigen zijner blijfpelen beftaat de hoofdzaak daarin, dat de fchrandere booswicht den eerlijken , doch eenvoudigeren man mishandelt; dat de zoon zijn' vadery ie dienaar zijn' heer, de vrouw haar' man listig bedriegt. Dit zijn wel geene zeldzaame voorvallen in de wereld; doch wanneer zij op het tooneel op nieuw als naar her leeven, en door hec vernuft des dichters, in een vrolijk lichc worden voor» gefteld, daar zij van eene geltrenge tucht behoorden vergezeld te zijn: dan mag men zulks in een' hoogen graad verleidlijk noemen. Gelijk Co(NEille en Racine, had ook Molière in de roemrijke oefening zijner kunst bekwaame navolgers, waaronder in deezen rijd Regnard inzonderheid uitmuntede, die de rampzalige fpeelzucht zoo juist en geducht heefc afgebeeld, XVII. In andere vakken der dichtkunst  MOIiSBE, de Verbeteraar van liet Blijijpel.   Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 271 waren de Franfchen niet min gelukkig.1 In Johannes de la Fontaine hadden zij eenen, tot nogtoe onder hen onnavolgbaar gebleeven, man in het /Efopifche fabeldicht. Hij verhaalt met zulk een ongedwongene bevalligheid, en vermengt zijne fabels met zoo veele vrolijke beelden en invallen, in eene wel min kiefche, doch voor een Volksdichter van deeze foort gepaste taal, dat hij in fommige opzichten, echter niet in bondige kortheid en edele uitdrukking, zelfs PhjEDRus overtreft. Thands verfcheenen inzonderheid veele aangenaame lier- en zinnedichters, die voor een zoo vrolijke Natie, als de Franfche, deste aangenaamer waren. Doch flechts een van hun, Johannes Baptista Rousseau, bragt het in de Odes tot zekere volkomenheid, daar hij de koenheid en kracht, het vuur en den geestdrift, waarmede in zulk een gedicht het verhéven gevoel zonder eenige afmatting moet uitgedrukt worden, in zijne magt had. Allergelukkigst in die navolging der fraaiheden en vermaaken van het landleeven, welke men het herderdicht noemt, was Segrais. Hierin kwam hem de eclitgenoote van Deshoulieres nabij; en men vond thands meer vrouwen, welke zich door gedichten en andere zinrijke gefchriften roem verwierven. Doch daar het nemen van dichterlijke proeven den Franfchen , na zoo veele heerlijke voorbeelden in hunne volkomen gevormde taal, nu zoo ge. 'abel-, ode* :n leerdichters. De f.A fontaineJ St.in'tja» IÓ9S- J.B.Ross- SEAC. St. in 'c jaar I74L  BOÏLEAU. Stin'tjaar 272 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek.' gemaklijk viel, kwamen niec weinigen, die Hechts middenmaatige vaerzenmaakers en rijmers waren, in verzoeking, om zich zeiven voor dichters te houden. Tot eene heilzaame waarfchouwing voor hun, verhief zich Boileau , een fcherpzinnig en geftreng kunstrechter , dichter en leeraar der dichtkunst. Met den geesfel zijner hékeldichten iloeg hij de valschlijk genaamde dichters en andere flechte fchrijvers ter aarde. Doch ook andere dwaasheden en vóóröordeelen verfchoonde hij daarin niet, gelijk, bij voorbeeld, de rampzalige trotse b heid van hun , die zich verbaasd veel lieten voorflaan op den, van hunne voórvaders geërfden , adel, zonder zelve iets edels of algemeen-nuttigs verricht , en zonder zelfs hun verftand gelukkig befchaafd te hebben; alsmede de verbeelding , welke bijna iederen mensch zich zeiven voor wijs doet houden. Hij werd de voornaamfte hékeldichter der Franfchen, en is het fteeds gebleeven. Want zijne fpotternij vale niec de zeden van bijzondere perfoonen, maar flechts de dwaalingen en gebreken des verftands aan : en hij deed zulks zoo vernuftig, als gelukkig. In hec algemeen is hij de fchatbaarfte leerdichter van zijne Natie, en in zeker opzicht de leerrijkfte van alle hunne dichters. Zijne voortreflijke dichterlijke brieven, en voornaamlijk zijn leerdicht over de dichtkunst, het volmaakfte werk van deezen aart, fchoon op  ■GefcMedenü der Franfchen. VI Tijdvak. ay.Q op dac van Horatius over de dichtkunst gegrond, bewijzen zulks meer dan genoegzaam. Overal vertoont zijn ftijl den zuiverften en fijnften -fmaak in zeer wél bearbeide en welluidende vaerzen, nevens een* rijkdom van denkbeelden, wefke de ronde konheid zijner uitdrukking nog meer aanprijst. Vanhier, dat men gaarne veele plaatfen uit zijne gedichten in het geheugen prent, als zoo veele onveranderlijke voorfchriften van denken, gevoelen en beöordeelen van gefchriften. Om 't geen •hij zelf in een derzelven zegt: „ Niets is „ fraai, dan het waare; het waare is alleen ?, beminnelijk," opteheldercn en„ aanteprijzen, fchijnt hij zich in zijne leerdichten gantschlijk te hebben toegelegd. Doch deeze zelfde dichter, die het laage enr buitenlpoorige van allerleijen aart zoo ligtlijk bemerkte, en zoo natuurlijk fchetfte, was 5n het vleijen van zijnen koning, die van deeze gebreken op verre na niet vrij was, deste milder. Intusfchen kocht hij zich daardoor, als ware het, de vrijheid, om zijne medeburgers vrijmoedig te berispen ; en zeide, echter, zijnen vorst, midden onder de buitenfpoorigfte loffpraaken, verfcheidene nuttige en ongewoone waarheden. Dus bewees hij in een' dichterlijken brief aan hem, dat een vorst in vreede niet min groot zijn, en veel edeler' roem behaalen kan, dan door alle de zegepraalen des oorlogs. XVIII. Lodewijk de veertiende beloon- De fchfr IV Deel. S de  «ter-en alle andere kunften bloeijen onder de Franfchen. £74 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek; de ook deezen dichter, gelijk andere voor. trefiijke fchrijvers, rijklijk, fchoon hij De la Fontaine , die zich niet aan deszelfs hof vervoegde, ongemerkt in een' behoeftigen toeftand liet fterven. De kunftenaars, die zijner praalzucht ten diende konden verftrekken, werden niet minder aangemoedigd. Vóór zijnen tijd hadden de fchilder-, bouw-, beeldhouw- en andere daarmede verbondene kunften, onder de Franfchen nog weinige vorderingen gemaakt. Voor hun, gelijk voor de overige _ Europeeën, verftrekten de Italidanen in dien tijd tot voorbeelden en meefters in dezelve. Echter verdiende onder Lodewijk den veertienden Poussin, die zijne kunst in Rome geleerd had, den naam van den eerften grooten Franfchen fchilder. Thands verfchaften Lodewijk en Colbert aan hun, die zich in deeze kunften wilden volmaaken, nieuwe gelegenheden en aanmoedigingen. Immers deeze Staatsdienaar merkte zeer wel op, dat de Franfchen, door zulke kunftenaars, allengskens, in ftaat zouden gefield worden, om de buitenlandfche en derzelver kostbaare werken grootendeels te misfen, en dat, aan den anderen kant, hunne eigene kunstwerken voor den handel zeer voordeelig moesten worden. Vanhier , dat men weldra Academiën van bouw- en fctólderkunst, dat is, door den koning onderfteunde gedichten tot openlijk onderwijs en oefening; in deeze kunften, tot ftand bragt. fa Zelfs  Gefchiedenis der Franfchen VI Tijdvak. 275 Zelfs te Rome werd zulk een Academie voor jonge Franfche fchilders gefticht, opdat zij in deezen zétel van oude gedenk teekens der kunst deste bekwamer mogten worden. De koning en grooten hielden de kunftenaars vlijtig bezig, overlaadden hen met eer en milde gefchenken, en bevorderden met den naijver tevens den fnellen wasdom der kunften. In de meeften derzelve evenaarden de Franfchen , nog vóór het einde der zeventiende eeuw, de Italidanen. Schoori de laatften in de voortreflijke fchilderijen van Poussin, le Sueur, le Brun, Lorraitje , en meer anderen, niet dat manlijke\ krachtige en ftoute vonden, welk dë Italiaanfche meefterftukken der zestiende eeuw kenmerkt, verwonderden zij zich, echter,, in dezelve over een zachter en fijner manier; welke zij ook begonnen natevolgën. Eri niet flechts werden de fchilderflukken der Franfchen in Italië, die oude fchilderfchool; greetig gekocht; maar zij, verkochten ook weldra aan de Italidanen derzelver eigene heerlijke fchilderijen van eenen Raphael, Michael Angelo , en zoo veele anderen l door de graveerkunst, zo niet verfraaid, reri minften op de aangenaamfte wijze gemaklijk gemaakt en vermeenigvuidigd, daar zij thands zelfs de Italidanen in deeze kunst, welke hun tot hiertoe vóornaamlijk eigen «iras geweest, door eenen Nanteuil, Audran, en anderen , .Overtroffen. Lodewijk de veertiende lokte wel den. ridder BernIni , die s 3 iii  ti-jG II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek: in dien tijd den roem van den grootften beeldhouwer en bouwmeefter in Italië had, naar Frankrijk, en befchonk hem koninglijk, ten einde hij prachtige gebouwen voor hern zou ftichten; doch Bernini vervaardigde niets dan fchetfen van dezelven, waarvan men geen gebruik maakte; zelfs ontdekte hij in Fratikrijk , tot zijne verbaazing , in Frans Mensard en Claudius Perrault bouwmeesters , die voor hem niet behoefden te wijken. De koninglijke paleizen, waterwerken en andere gebouwen, ftrekten thands den vreemdelingen ter verwondering, fchoon Lodewijk ter verfraaijing zijner hoofdftad op verre na zoo veel niet gedaan had , als voor zijne lusthuizen. Na den dood van deezen Bernini, moesten zelfs de Italidanen den Franfchen in de beeldhouwkunst den voorrang geven, waarin vooral Girardon voortreflijke ftukken naliet. De fraaije teekening , en alleszins meefterlijke arbeiding , zetteden aan het werk van verfcheidene Franfche goudfmeden , alsmede aan de zijden en andere ftoffen, in Frankrijk vervaardigd, een ongemeene waarde bij. De horologiemaakerij, de kunst om in edel gefteente te fnijden, alsmede om pronkpenningen te munten , zijn daar allen volkomener geworden. Ook houdt men de Franfchen voor de eerfte Europeeën, die, omtrent deezen tijd, porcellein maakten. Hun Le Notre verhief de aangenaamheden der tuinbouwkunst, en La Quintinie haare nuttigheid  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 277 heid hooger, dan men ze immer gekend had. Daarënbov n hebben zij' de danskunst, vooral ten gebruike van het cooneel, nog beter bearbeid, dan de Italidanen. Slechts in de toonkunst hebben zij dit Volk niet kunnen evenaaren. Het was de Italiaan Lollij, die hen, omtrent deezen tijd, het eerst met het fijnere en de verhevener bekoorlijkheden deezer kunst bekend maakte ; doch fchoon hij zeer toegejuicht en gelukkig gevolgd werd, heeft men, echter, onder de Franjchen nog geene groote toonkunftenaars gezien. XIX. Alle deze voorrechten , welken de Franfchen, van tijd tot tijd, in zich verëenigden, verfchaften hun, in het vervolg der zeventiende eeuw, den roem van eene der befchaafdfte, geestiglïe en vernuftigfte Natiën van Europa. Men vond onder dezelve fommigen, welke de weetenfchappen en kunften niet minder deeden bloeijen, en welker taal, gelijk de Italiaanfche, nog welluidender was, dan de Franfche. Doch geen Volk heeft, behalven tot de vermeeriigvuldiging van de behoeften des leevens, zoo veel tot deszelfs veraangenaaming en genoegen toegebragt; geen Volk was zoo vindingrijk, niet zoo zeer in groote ontdekkingen der natuurkunde en andere weetenfchappen, als wel voornaamlijk in de kunst, om allerleije fraaiheden te genieten, en de zinnen te bevreedigen, als de Franfchen. Zij werden niet Hechts een zeer gezellige Natie; maar voerden ook in de verkeering zoo veelerleije S 3 aan- De zeden der Franfchen worden volkomen befchaafd.  s/8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x bosk. aangenaamheden in, dat zij ten voorbeelde. veritrekten, hoe in dit opzicht ook kleinigheden eene groote waarde kunnen verkrijgen. Sedert Frans den eersten waren de vrouwen het eerst in grooter meenigte ten hove toegelaten. Van tijd tot tijd, en meest onder Lodewijk den veertienden, werden zij aan hetzelve zeer geacht; verkreegen zij vrijheden , welke zij welëer naauwlijks zouden begeerd, hebben ; fpeelden zij in de gezelfchappen de hoofdrollen; hielpen zij de taal en zeden, vormen, en eene nieuwe hoflijkheid invoeren , welke men in een' vloed van bevallige uiidrukkingen, in ligtgeloofde verzekeringen, gemaklijke buigingen, des ligchaams , en der-" gelijke bekwaamheden gelegen achtte. Daar het behaagen fteeds der vrouwen hoofddoel was, hebben de Franfchen, die nu gezalïurtlijk, als ware het, haare leerlingen waren, haare ijverige poogingen ten dien einde allezhs begunftigd. De bevalligfte zeden , van een, meenigte welluidende, doch juist niet altijd veel beduidende fpreekwijzen, welke men pligtpleegingen (complimenten) noemt, vergezeld, vervulden thands, tot ie Iers vermaak, de gezelfchaplijke kringen. Men "1 ;ide en fprak elkander tegen, zonder den fchijn van tegenfpraak; bragt vernuftige invallen ter baan, en zocht den tijd op de vrolijkfte wijze doortebrengen. De Fran'ch taal zelve werd naar deeze zeden g<..vormd, met. een meenigte geestige nietig-, Jieden , of kleinigheden , gelijk men ze te, 'vrecht , ) V . J.{  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 2/< recht noemde, verrijkt, en tot een gemakliji onderhoud van gezelfchappen allergefchikst, Uit dit alles kan men reeds gemaklijk verklaaren , waarom deeze taal, omtrent deezen tijd, bij zoo veele Volken ingang vond, en inzonderheid de taal der hoven werd. Zoo veele wél gefchreevene boeken in dezelve preezen haar niet min den vreemdelingen aan. De bevallige manieren der Fran-, fchen namen de harten voor haar in, terwijl hunne inneemende koopwaaren tot vermaak en fieraad tevens dienden. Overal volgde men hen greetig na; en daar zij, om deste meer te behaagen, in de veranderingen van kleederdragt en fieraadiën, welke men modes heette, oniütputüjk. waren; geloofden zeer veele vreemdelingen, dat de zekerde weg, om zich, eensgelijks, aangenaam te maaken, geen andere was, dan zich te bedienen van de nieuwlings uitgevondene kapfels , hairhulfels , lubbens, hairzakken en ontelbaare andere verbeteringen of verfraaijingen van het uitwendig voorkomen, welke zulks indedaad flechts zelden , of niet dan in de Ieevendige verbeelding der Franfchen waren. Dat de taal, zeden en modes van dit Volk zich in deezen tijd zoo gezwind door geheel Europa verfpreidden, heeft men ook grootendeels aan de gantfche regeerwijze van Lodewijk den veertienden toetefchrijven. In magt en rijkdommen, in geluk en zegepraalen, in oppermagtige en overal werkzaame grootS 4 heid, i Zij worden van andere Volken nagevolgd.  a8o II hqofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek„' heid , kon hij met geen' vorst van zijnen tijd vergeleeken worden. Zijn. hof was allerprachtigst, on werd, allengskens, voor de overigen een voorbeeld. Uit- alle gewesten reisde men naar Frankrijk, om hem en de zoo algemeen geroemde uitmuntendheid van zijn Rijk °èn Volk van. nabij te befchouwen ' Vanhier , dat veele zijner inrichtingen, waaraan men het goed gevolg zijner onderneemingen toefchreef, deste navolgenswaardiger fcheenen. Zelfs zijne oorlogen en veroveringen maakten dezelve meer bekend en geacht. Daar, eindelijk, veele duizenden zijner onderdaanen, vooral om de Godsdienstige vrijheid, welke hij hun betwistte, zich in vréémde Landen vestigden, werd het nieuwe, aangenaame en bevallige, dat zij medebragren, en waaronder ook zoo veel goeds en nuttigs was, hier en daar zonder onderfcheid aangenomen , fchoon fomtijds min gefchikt voor de denkwijze en overigen bijzonderen toeHand dier Volken, onder welken zij woonder?.. Ja de Franfchen, dus door Lodewijk den veertienden voor een' tijdlang de aanzier.lijklte Natie van Europa geworden, begonnen zich, om hunne gaaven en verdienden , als het voornaamfte van alle Volken te befchouwen, 't geen zij, echter, indedaad niec waren. Die gaven zij in hunne gefchriuen aan andere Natièh , welke, $f haare eigene krachten" niet génoeg ken-' den, óf dezelve op- eene zdö fchitterende wij?e  'Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 281 wijze niet gebruikten, in vervolg van tijd dikwijls genoeg te kennen: en zulks niet altijd op dien aangenaamen trant , waarop zij anders ook onaangenaame dingen pleegen te zeggen. XX. Doch deeze zelfde koning, aan wiens aanmoediging en inrichtingen dit Volk zoo ongemeen veel te danken had, heefc aan den anderen kant, vooral in zijne laatere jaaren , deszelfs welvaart merkbaar verminderd. 'Dit tegenffrijdig gedrag ontftond voornaameiijk uit valfche roemzucht, welke hem dikwijls noodzaakte, om tegen de beste beginfels, welke hem niet onbekend waren, te handelen. lNadac hij veele jaaren achtereen zijn Pvijk in rust, orde en overvloed bewaard, de vlijt zijner onderdaanen krachlig aangemoedigd, en hun aantal zelfs met veele vreemdelingen, dien Frankrijk boven alle andere Landen behaagde, verrijkt had, overviel hij een millioen derzelven op het onverwachtst, en verdrukte en mishandelde hen met het onrechtvaardigst geweld. Deeze waren zijne Proteflantfche onderdaanen, die hem , niet min dan de overigen, getrouw en nuttig ten dienfte Honden, en, op zijne koninglij ke verzekeringen gerust, God naar hun geweeten vereerden. Doch de geestlijkheid zijner kerk, vooral zijne hofgeestlijken , alsmede eenige Staatsdienaars, raadden hem, deels uit Godgeleerelen haat, deels met andere niet min laage oogmerken, hen door geweld tot Roomsch- Cathoiieke Christenen te maaken. Volgends hunS 5 ns Lodewijk XIV vervolgt en verdriift vtele luizen den zijner onderdaanen uit het Rijk.  »8c II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. Sedert het jaar 1681. ne wijze van voorftellen, hield Lodewijk het voor een uitneemende eer, die vermeende ketters tot de waare kerk terugtebrengen. Hij was daarenboven niet gewoon , in zijn Rijk eenigen tegenftand te ontmoeten , en thands floeg hij van een wellustig leeven tot een' bijgeloovigen Godsdienstijver over. Hij ontrukte dus zijnen Proteflantjchen onderdaanen, van tijd tot tijd, hunne meerte burgerlijke rechten en ambten ; liet veelen hunner kinderen wegvoeren, om ze in zijnen Godsdienst te laten opvoeden, en kocht zelfs de geloofsverandering der meer behoeftigen of hebzuchtigen onder hen voor geld. Toen veele Protejiantjche huisgezinnen uit dien hoofde hun vaderland verlieten, om in vreemde Landen hun recht van Christelijke vrijheid te genieten, bepaalde de koning tegen deeze verhuizingen zwaare ftraffen. Zelfs zond hij een aantal Dragonders naar die fteden en vestingen in het Zuiden van Frankrijk, waar de meefte en aanzienlijkfte Protftanten. woonden: en deeze foldaaten waren zoo moedwillig en gewelddaadig, dat de ongelukkigen , in wier wooningen men hen gehuisd had, óf hunnen. Godsdienst afzweren , óf de wreedfte mishandelingen moesten verduuren, en veelen daardoor zelfs het leeven verlooren. En dit alles durfden Lodewijk. en zijne dienaars middelen noemen ter bekeering tot het geloof zijner kerk, welke hij', zoo wel als zich zei-  QefcMedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 283 zei ven , daardoor bij een zeer groot aantal zijner onderdaanen Hechts gehaat maakte. Bij veelen bereikte hij wel, naar den uiterlijken fchijn, zijn oogmerk; doch zij werden grootendeels niet dan gedwongene huigchelaars. Veel meer inwooners van zijn Rijk reddeden zich, niet zonder het uiterfte gevaar , met de vlucht over deszelfs, door foldaaten bezette, grenzen. Dus vertrokken omtrent vijfmaal honderd duizend Franfche Proiejlanten naar de Landen hunner geloofsgenooten: naar Zwitferland, Duihchland, Holland en Engeland, waar zij minzaam ontvangen en befchermd werden, en hunne afftammelingen nog fteeds , onder den naam van Franfche vluchtelingen, leeven. Schoon Frankrijk toen reeds meer dan twintig milliöenen inwooners had, werd, echter, dit verlies van menfehen op veel lerleije wijzen gevoeld. Inzonderheid voerden zij, behalven aanzienlijke geldfommen, hunne vlijt en kunst naar vreemde Landen mede, maakten in dezelven verfcheidene kunstwerken óf het eerst bekend, óf veel algemeener en volkomener, gelijk hoeden maak erijen zijden waaren, en meer dergelijke kostbaarheden. Daardoor verlooren de Franfchen niet flechts veele bronnen van hunnen handel en rijkdom, benevens een meenigte dappere foldaaten, bekwaame veldöverften en voortreflijke geleerden; maar ook vatteden duizeHden van deeze hunne vluchtende medeburgers, in dienst van andere vorften, vol  284 II hoofdd^ Nieuwe Gefchieden. x boek; In het jaar i685. Eigenlijke waarde van Lodewijks regeering. vol verbittering, de wapens tegen hunnen vóórigen koning op. Deeze trok, eindelijk , ook de verordening Van Nantes, of van den Godsdienftigen vreede, door zijnen grootvader aan de Hervormden in Frank-ijk verleend , en door hem zei ven bevestigd, gantschlijk in. Eindelijk werd hij der vervolging , waartoe hij het eene deel zijner onderdaanen tegen het andere gewapend had, moede. 'Er bleeven nog meer dan driemaal honderd duizend Protefianten in zijn Rijk , die, van de vrijheid hunnes geweeters beroofd , naauwliiks geduld - werden , en fteeds aan nieuwe verdrukkingen bloot ftond. XXI. Lodewijks herhaalde en bloedige oorlogen ontvolkten daarenboven zijne Landen zoo jammerlijk, dat hij te onftaatkundiger handelde , door zulk een groot aantal zijner onderdaanen tot de vlucht te noodzaaken. Doch zijne oorlog-, veröveringzucht en verkwistende pracht baarden nog meer nadeelen. Midden onder zijne zegepraaien leeden zijne onderdaanen meer dan éénmaal gebrek aan leevensmiddelen. De koophandel kwam weder in verval, en zijne zeemagt viel van de hoogte, tot welke hij haar gevoerd had, gantschlijk neder. Hoe wél geordend in den beginne zijne inkomften ook waren, hoe aanmerklijk en aanhoudend zij ook toenamen,- hoe veele buitengewoone middelen om geld te verkrijgen hij vervolgends ook bézigde , waartoe zelfs hec  'Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 285 het verkopen van aangebodene adelbrieven behoorde; zij' geraakten , echter , in zijne laatere j'aaren in een onbefchrijflijke verwarring, en hij liet verbaazende fchulden achter. Bij zijnen dood was Frankrijk deerlijk uitgeput: en toen was zijn Volk op verre na niet meer, gelijk in vroeger tijden zijner regeering, het aanzienlijkfte van Europa. Intusfchen verllrekte het hem ter eere, dat hij een deel deezer gebreken op zijn doodbed erkende, en zijne opvolgers voor dezelven waarfchouwde. Naauwkeurig befchouwd, was hij geen groot vorst , fchoon men hem reeds bij zijn leeven , om hec groote geluk en aanzien, welke hem verzelden, gewoonlijk dus noemde. Want zeer dikwijls handelde hij meer naar hartstogten, dan naar recht en wijsheid; was, zonder den bijftand van groote Staatsdienaars en veldheeren , bijna altijd ongelukkig, en wierp naderhand veel weder om verre , van 't geen hij met hunne hulp tot ftand gebragt had. Doch de billijkheid eischt, dat men een' vorst voornaamlijk naar het goede beöordeele, dat hij gefticht heeft. En wanneer men dit zeer veelvuldig vindt; wanneer zijn Volk daarvan nog lang na hem eene aangenaame ondervinding heeft: dan verdient hij een roemrijke en dankbaare nagedachtenis, 'c zij hij de algemeen nuttigile ontwerpen zelf gevormd, 't zij hij alle edele voorflagen, uitvindingen en poogingen van anderen gaarne en mee nadruk onderlteund hebbe. En  Eerfte re geeiinginaren van Lodewijk XV. aS(5 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden'. x boek. En noch hec een, noch het ander kan men Lodewijk den veertienden becwisten. XXII. Na zijnen dood koscce hec wel eenigtn tijd vrij wat moeite, eer de wanorde en verzwakking van hec koninglijk geldwezen en Rijk eenigzins herfteld waren. Die fcheen deste moeijehjker, daar de nieuwe koning, Lodewijk de vijftiende , zijn neef, flechts een kind van vijf jaaren was, en men dus de verwarringen eener minderjaarige regeering te vreezen had. Doch de koningüjke magt was reeds zoo wél gevestigd, dat de binnenlandfche onlusten flechts zwakke poogingen bleeven. De eerfte Staatsdienaar en naafte bloedverwant des konings, Philippus, hertog van Orleans, wist dezelve door ftandvasrigen moed en voorzigtig beleid te verijdelen, en gaf den Franfc/ien in Godsdienftige en geweetenszaaken, waarin de vóórige koning den paus te veel toegegeeven had, in den beginne alle vrijheid; doch leerde hen weldra Weder den koninglijken wil eerbiedigen. Hij ontlastte tevens den Staat van deszelfs drukkende fchulden; doch op eene onrechtvaardige en den onderdaanen hoogst nadeélige Wijze. Want nadat zij bijna al hun baar geld, in de hoop op onmeetlijke winflen, in 's Lands fchatkist geftort hadden, en eenige weinigen daardoor zeer rijk waren geworden , ondervond men, dat deeze fchulden met enkel rietsbeduidend papier betaald werden. Intusfchen herftelde zich weldra een  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 28; een Volk, zoo rijk in voordbrengfels var natuur, vlijt en kunst, als de Franfchen, weldra ook van deeze rampen. De koning aanvaarde zelf de regeering: en niet lang daarna liet hij aan zijnen vddrigen leermeeiier, den bifchop Fleurij, die naderhand Kardinaal werd, all' het beftuur dei Staatszaaken over. Deeze beftuurde dezelve zeventien jaaren niet zonder roem, bediende zich vrij gemaatigd van het hem toevertrouwde gezag, hield het Rijk, zoo lang mooglijk, in vreede, en verfchafte hetzelve, als een vrucht van den oorlog, tegen den keizer ondernomen, de zekere hoop, dat, na eenigen tijd, het hertogdom Lotharingen voor altijd met Frankrijk zou verëenigd worden. Echter vervolgde hij de Franfchen, die hunne oude kerkiijke rechten tegen den paus wilden doen gelden; was fomtijds, uit ontijdige vreedelievendheid, in het voordzetten van een' begonnen oorlog te flap; liet het Franfche zeewezen te zeer vervallen, en verfcheen doorgaans als een geestlij ke, niet zelden aan het hoofd der regeering, als in een vreemd Land. XXIII. In weerwil van zich zeiven had hij zich door eenige hovelingen laten vervoeren, om aan den oorlog over de Oostenrijkfche erfopvolging deel te nemen, welke) aan Frankrijk een allezins gunflige gelegenheid aanbood, om het huis van Oostenrijk te verzwakken. Doch niet lang na hec begin van deezen oorlog ftierf hij. Se- derc In het jaar In het jaar 1726. J. I73&< De Kardinaal FleüRiJ St. in 'e jaar 1743. Zijne oor> ogen , leéïl.igen :n veröveingen.  J. 1744. De maar' fchalk van Saxen. St nrtjaai 1750- 288 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x isoek,' dert regeerde Lodewijk de vijftiende wel even min met eigen doorzigc en kracht, als te vóóren; doch zijne tegenwoordigheid in de veldtogten van dien tijd, moedigden zijne krijgsheiren gelukkiglijk aan. Toen hij éénmaal op reis naar een derzelven, dat aan den Rhijn ftond, plotslijk van een ziekte overvallen werd, gaven hem zijne onderdaanen zoo veele blijken van liefde en tedcrfte bezorgdheid voor zijn leeven, door in de kerken voor hem te bidden, door hunne zigtbaare onrust en traanen, dat men hem naderhand met recht Lodewijk den veelgeliefden noemde. Doch in zijne laatere jaaren verloor hij ongemeen veel van den waaren zin deezes bijnaams, den eerwaardigften, welke aan een vorst kan gegeeven worden. Dat hij den eerstgemelden oorlog te lande bijzonder gelukkig voerde, had hij vooral aan den maarfchalk graaf van Saxen, een' onëchten zoon van Augustus den tweeden, koning van Poolen en keurvorst van Saxen, te danken. Deeze vreemdeling verduisterde den roem der Franfche veldheeren van dien tijd, door zijn fchrander doorzigt in het uitvinden en bezigen van a'le middelen zijner kunst, door het voortrefiijk inrichten van belangrijke ontwerpen, door het behendig en ftandvastig uitvoeren van dezelven, en door zijne uitneemende bekwaamheid zoo in zwaarigheden te overwinnen , als zich zijner vijanden misHagen ten nutte te maaken. Lodewijk genoot  ftsfchiedertis der Franfchen. VI Tijdvak. 28^ floot intusfchen van deszelfs overwihningei geen ander voordeel, dan dat hij door dei vreede te Aken zijn uitgeput Rijk de noo dige rust verfchafce. Zeven .jaaren laate: werd hij weder in een' oorlog met d< Engelfchen gewikkeld, die zich beklaagden dat de Franfchen zich van hun gebied it het Noordlijke America meefter zochten t( maaken; terwijl deeze, op hunne beurt, der Engelfchen het tegenövergeftelde verwij deeden. Sints eenige eeuwen hadden 'éi Franfchen geenen oorlog zoo ongelukkig gevoerd, als juist deezen. Niet , omdai het hun aan dapperheid, of goede veldheeren ontbrak; maar omdat dikwijls min bekwaame aan deezen voorgetrokken wer> den,- omdat deeze krijg met de geduchtdc zeemagt, zonder genoegzaame oorlogsvlooten, en in een' zeer verwarden ttaat dei koningrijke inkomften, gevoerd werd;'en omdat de Franfchen , terwijl zij aan deezen kant alle hunne krachten moesten infpannen , tevens in een' oorlog op het vaste land, doch met deste geringer nadruk, deel namen: om nu van andere, door hen begaane, misdagen, geene melding te maaken. De Franfche Staatsdienaar, de hertog van Choiseul , vond wel een middel uit, dat, ware het eenige jaaren vroeger gebézigd , Frankrijk , ten minden , in evenwigt met Engeland zou gehouden hebben. Het beilond in een verbond, welk hij tusfchen de verfcheidene takken van den IV Deel. T dam \ 1 1 J. 1748. 1 1 J. 1701.  J. I7<53- J. 1769. J. 1166. 200 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek.' ftam der Bourbons, die in Frankrijk , Spanje, Napels en Parma regeerden, ftichtte , en waardoor hij alle de leden van dit gedacht tot eene gemeenfchaplijke verdeediging verëenigde. Doch niettegenftaande de hulp, welke thands de Spanjaarden den Franfchen te laat verfchaften , moest Lodewijk te Verfailles een' zeer nadeeligen vreede met de Engelfchen duiten. Hij dond hun gantsch Canada, een deel van Louifiana , en meer Americaanfche eilanden af. Zijne zeemagt was geheel ten gronde gebragt; en dewijl hij terdond daarna den Spanjaarden het overige van Louifiana af« ftond, hadden de Franfchen in Noor damerica geene bezittingen meer. Een geringe vergoeding voor dit groot Verlies wist zich Lodewijk, eenige jaaren laater, te verfchaffen, daar hij het eiland Corfica, deels door onderhandeling met de .Genueezen, in dien tijd deszelfs meefters, deels door de overmagt van zijn krijgsvolk op de , voor hunne vrijheid reeds lang gewapende, Corficaanen, veroverde. Eenige jaaren geleeden , was ook Lotharingen, gelijk reeds lang bedist was, volkomen met het Franfche gebied verëenigd. Doch voor het overige fteeg de wanorde van 'skonings inkomften, en derzelver reeds lang kwalijk ingericht beftuur, tot zijnen dood toe fteeds hooger. Want fchoon hij een onbepaalde magt behield, en een reeks van drukkende belastingen invoerde, waren dezelve, echter, nog  CefcMsdsnis der Franfchen. VI Tijdvak. 291 nog niet genoegzaam, om de kosten var een' zoo nadeeligen oorlog te vinden. Daarenboven was Lodewijk de vijftiende wel een goedhartig vorst , die aan wijzen en goede raad gehoor gaf, en fomtijds een werkzaam leeven leidde ; doch meeften deels, vooral in zijne laatere jaaren , zijn vermaak boven zijn' pligt Helde, en aan lievelingen of vertrouwelingen van de beide geflachten de Staatsbelangen , ten minften zijne, of de hem toevertrouwde fchatten van zijn Volk, tot een willekeurig en verkwistend gebruik overliet, XXIV. Deste loflijker poogde zijn kleinzoon, de na hem regeerende koning, Lodewijk de Zestiende, zijne uicgaaven te verminderen, ten aanzien zijner inkomflen allerleije verbeteringen intevoeren, en juist daardoor zijnen onderdaanen meer nadruk te geven. Dit had eenige jaaren achtereen een vrij gunftig gevolg. Inzonderheid heeft hij de gelegenheid, om het verlies * welk zijn grootvader door de Engelfchen geleeden had, te wreeken, gelukkig aangegrepen , door derzelver Volkplantingen in Noorddmerica, welke met de wapens tegen haar moederland in opftand waren, te onderfteunen $ de onafhanglijkheid te helpen verkrijgen, en dezelve het eerst van alle Europifchè vorften te erkennen* ln den oorlog,, wel^ ken hij daarover met de Engelfchen voerde, bediende hij zich voortrefiijk van hunne veelvuldige en grove müflagen tot zijn T s voor- LódeWtts xv. St in 't jaar 1774. Regeering yan LöuewijicXVIé Sedert net Jaar 1778.  spa II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek,; J. 1783. J. 1787* voordeel, ontnam hun verfcheidene Ameri:aanfche eilanden , en bragt de Franfche zeemagt tot een hoogte, welke zij in deeze eeuw rog niet bereikt had. Tevens heeft hij .door eene naauwere verè'eniging met Spanje en Holland bewerkt, dat ook deeze zeemogendheden de verheffing en overmagt van Frankrijk boven Engeland leevendig bevorderden. Daardoor bereikte hij in den tweeden Parijfchen vreede zijn hoofddoel, de erkentenis van het nieuwe Noorddmericaanfche Gemeenebest; en verwierf zich tevens in alle vreemde werelddeelen nieuwe bezittingen en handelsvoordeelen. Doch daar hij deezen oorlog meeltendeels met geleend geld gevoerd had, vervielen zijne, reeds daarenboven liegt beftuurde, Staatsïnkomlten tot nog grooter wanorde. Nadat hij inzonderheid zijnen bekwaamen Staatsdienaar Vergennes verlooren had, bleek van alle zijden de zwakheid zijner regeering. Hij was niet in fiaat zijn gezag te handhaaven tegen1» dat van Engeland, welk hij merkbaar had willen verzwakken , en verloor allen heerfchenden invloed op het Gemeenebest der Verëenigde Nederlanden. In zijn" Rijk zelf ontftonden, wegens de dikwijls herhaalde en drukkende belastingen, haare ongelijke yerdeeling en verkeerd gebruik, alsmede om andere misbruiken, algemeene onlusten. Om deeze te dempen, nam hij verfcheidene goede maatregelen, zelfs ten koste zijner koninglijke magt; riep de Staaten van zijn Rijk  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 293 Rijk tot zijnen raad bijeen: iets, dat reeds lang ongewoon was; liet door een' vreemden Proteftant, Necker , dien hij onder zijne Staatsdienaars plaatfte, het algemeen vertrouwen verzekeren, en de geldmiddelen Van den Staat op een' beteren voet brengen; doch kon daarmede de rust van zijn Rijk niet herflellen. XXV. In het algemeen hebben de Franfchen , onder de regeering hunner beide laatfte koningen, hunne, welëer reeds verworvene, voorrechten grootendeels bewaard. Schoon hun uitgebreide handel door oorlogen, en door de bedreevenheid van andere Volken, eenigzins bepaald werd, ontleende dezelve, echter, van hunne kunstwerken , vernuftige uitvindingen, en overal werkzaamen geest, van tijd tot tijd, een nieuw leeven. Daar het voeren van oorlogen ter uitbreiding of befcherming van hunnen koophandel, onder de laatere Volken van Europa niets vreemds was, bedoelden ook de Franfchen, met den laatst genoemden oorlog, vaornaamlijk het behoud der nieuwe eh ongemeen voordeelige bron van koophandel, welke zij met de Noordamericaanfche Engelfchen hadden geopend. Doch, na den geflooten vreede , is de groote hóóp, welke zij daarop vestigden, grootendeels vervallen. Gelijk Lijon een hunner voornaamfte kooplieden met het vaste land is , zoo is zulks Marfeille ten aanzien van den Aftdtiesch-Turkfchen handel, waarin T 3 zü Koophandel, zeevnait,landbouw :n krijgswezen der Franfchen, ander LodewijkXV en XVI.  11 hoofdd. Nieuws Oef bieden, x boes?,' l \ i ( i l i < ' 3 ] « ) i i Toeftand iet ■ ce tcnlchp ( pe-n onder hen, ' 1 < lij thands boven andere Natiën uitmunten; 'jourdeaux van den Amsricaanfchtn; Nartes en Port ÏOrient van den Omt'indifchen. Daarentegen hebben zij in de volkomenheid fan den landbouw, het allerëerlte en noodzaakijkfte verëischte van een bloeijenden Staat, iog zoo veele vorderingen niet gemaakt, als verfcheidene andere Volken. Frankrijk, dat soo wel een' overvloed van graanen kon jpléveren , zelfs ter voeding van andere uanden, als hetzelve een meenigte van lourgonje, Champagne, en veele andere tangenaame wijnen en vruchten verzendt, leeft daaraan nog in de nieuwere tijden, ra en dan , gebrek en hongersnood geleelen. Dit heeft men voornaamlijk aan den Irukkenden toeftand te wijten, welke den noed der Franfche landlieden kwijnen deed; ilsmede aan het bevorderen der handwerken , ten koste van den landbouw, gelijk ook tan meer andere beletfels, welken men fints ;enigen tijd heeft begonnen wegteruimen. n de krijgskunde hebben zij hunnen ouden roem leeds weten te handhaaven . ja te overtreffen; rooral in eeuige deelen derzelve, gelijk in iet gefchutwezen, de vestingbouwkunde en ie belegeringen. XXVI. In het algemeen is deeze kennis, veike de Fi anfchen, federt het midden >nzer eeuw, van de vorderingen van andee Volken in kunften en weetenfchappen Mïtieenden , hun nuttig geweest. Nevens len, onder Lodewijk den veertienden ver-  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 29$ verworven, rijkdom van voortreflijke fchrijvers en zulke boeken, waarin dezelve hec nuttige met het aangenaame nog gelukkiger verëenigden dan de Italidanen, die hun ten voorbedde gediend hadden, namen zij zekere zelfstevreedenheid aan, welke eene geringfchatting van het verftand en vernuft van vreemdelingen ten gevolge had. Zelfs verzekerden zeer veelen onder hen, dat hunne Natie de oude Grieken en Romeinen in voordbrengfels van den geest verre overtrof, en deeze gidfen thands zeer wel ontbeeren kon. Doch fchoon in dien tijd de beste Franfche fchrijvers erkenden, dac zij flechts gelukkige navolgers der ouden waren, en tevens eenen duurzaamen en zorgvuldigen ernst in het verder beoefenen der weetenfchappen aanpreezen, ontflond, echter, in de tegenwoordige eeuw, onder hun Volk over het algemeen een meer gemaklijke en vluchtige wijze van derzelver bearbeiding. Moedig op het geen zij daarin reeds verricht hadden, geloofden zij, dat zij flechrs zeer weinig meer te doen hadden. In plaats van dieper en naauwkeuriger onderzoekingen, welke hen tot een hooger volkomenheid zouden gebragt hebben, leerden de Franfchen zich fteeds meer met een oppervlakkige kennis van zaaken vergenoegen; overal met vernuftige en ziarijke gedachten fchitteren, ook daar, waar een eenvoudige, doch deste juister voordragt der waarheid genoegzaam en zelfs T 4 noo»  aofS II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek: • Vorderin gen der franfchen in dezelve. coodig is; en de waardij van een boek \oornaamiijk naar den fraaijen, geestigen en inneemenden ftijl afineten. Hieraan heeft men het voornaarhlijk toetefchrijven, dat daFranfchen meer aangenaam en onderhoudend gefebreevene boeken in hunne taal bezitten, dan eenige andere Natie. Deeze boeken zijn dus ook in andere Landen zeer vlijtig geleezen, vertaald en nagevolgd; fchoon wij aan derzelver einde dikwijls ondervinden, dat ze ons meer een aangenaam tijdverdrijf, dan een genoegzaam onderwijs verfchaften. Intusfchen hadden de Franfchen in deeze tegenwoordige eeuw -riet zoo veele uitmuntede geleerden in verfcheidene weetenfchappen , als ten tijde van Lodewijk den veertienden, en zijn zij over het algemeen in de geleerdheid niet zoo verre gevorderd, als men van een zoo veel beloos/end begin had mogen verwachten. XXVlI. Echter bleeven zij in dezelve niet volllrektlijk ftilftaan, maar deeden verfcheidene fraaije proeven. ■ Maupertuis , Condamine, en andere Franfche geleerden, hebben , door hunne, op kosten van Lodewijk den vijftienden ondernomene, reizen naar de beide poolen, de waare, wel eigenlijk ronde, doch omtrent de aspunten eenigzins facmgedrukte, gedaante der aarde volkomen bevestigd , 't geen reeds door natuurkenners in Engeland was opgemerkt, Reaumur, Mairan, en anderen, helderden 4§ natuarbelchrijving ukneem^nd op. In de heel*  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 297 heelkunde hebben de; Franfchen zich fteeds zeer wél geoefend, en zelfs door nieuwe uitvindingen beroemd gemaakt. Over de wetgeeving, haaren invloed rop de ftichting en welvaart van Staaten, benevens derzelver hervorming, heeft Montesquieu , door de gefchiedkunde, of fomtijds alleenlijk door zijn eigen vernuft geleid, met zeer veel goedkeuring wijsgeerig gefchreeven. In de nieuwfte tijden nebben de Franfchen niet flechts eene zoo vruchtbare verzameling hunner oudfle gefchiedfchrijvers gemaakt, dat naauwlijks eenig ander Volk, op zulk een volkomen werk roemen kan; maar ook den besten gefchiedfchrijver hunnes vaderlands in* hunne taal, Vellij , opgeléverd , en over de oudheid- en aardrijkskunde veel nieuw Jicht verfpreid. Eenigen van hun, .gelijk Calmet , Hoübigeant , en anderen , beweezen ook aan de Godgeleerdheid nuttige dienften. ' Doch in deeze weetenfchap, zoo wel als in de wijsbegeerte, hebben de Franfchen, zelfs in onze dagen , die vorderingen niet gemaakt, waartoe zij anders door hunne fchranderheid gefchikc waren. Met eene te bepaalde vrijheid van denken , navorfchen, leeren en fchrijven , volgden zij niec dan langzaam en fchroomvallig de voetftappen hunner vrijmoediger Godsdienftige leeraars der vóórige eeuw. Vanhier , dat een gedeelte der RoomschCatholieke Duitjchers, echter eerst in de laatfte twintig jaaren, in de verbetering van T 5 het  Toeftanc der fraaije kunften onder de Franfchen. 098 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek. het kerklijk recht meer vorderingen gemaakt heeft , dan de Franfchen, naar wier edeler grondregels reeds vóór meer dan ééne eeuw deswegen voorgedragen , zich de eerften gevormd hebben. Dit Volk, anders zoo geleerd en verlicht, heeft het zelfs nog zoo verre niet gebragt, dat eenige honderd duizenden hunner medeburgers en medechristenen, doch volgends de Proteftam.che beginfels, hunne vóórige, of liex'er natuurlijke rechten, vrijelijk hebben kunnen oefenen, 't geen toch tot een gemeenfchaplijk onderzoek der waarheid zoo dienftig zou zijn. Ja, onder deeze Natie van zulke zachte zeden , zijn, nog in de laatfte veertig of vijftig jaaren, Proteftanten, om hunnen Godsdienst, ten dood gebragt. De laatfte Franfche koning, echter, fchonk hun, eindelijk, niet lang geleeden, eene , fchoon nog zeer bepaalde, Godsdienllige vrijheid. XXVIII. Deste ijveriger hebben zich de ' Franfchen, tot onze tijden toe, op allerleije fraaije en aangenaame kunften toegelegd. De vaardigheid van zuiver, vloeijend, fierlijk en geestig te fchrijven , is bijna nergens zoo algemeen, als onder hen , geworden. In hunne taal hebben zij, wel is waar, wat te veel kunst gebézigd, en in dezelve wendingen en fpreekwijzen aangenomen, welke, hoe nieuw en zonderling ook, echter gedwongen zijn. Ook kan men niet loochenen, dat'de beste Franfche fchrijvers ïiunne bloeijende welfprekendheid dikwijls ter  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 599 ter onrechter plaatfe aanvoeren, overal met volle handen bloemen ltrooijen, ook waai men enkel rijpe vruchten verlangt, of, 'i geen het zelfde is, dat zij in zulke boeker en plaatfen, waarin zij alleenlijk verhaalen. onderwijzen en wél doordachte aanmerkingen moesten invlechten, zich maar alte dikwijl: op een zinrijke, hoogdravende en zelfi dichterlijke wijze uitdrukken. Doch deez« misflag , ontftaan uit zucht om , zoo vee; mooglijk, te behaagen en te vermaaken, heefi niet flechts onder hen zoo veel goedkeuring verworven, maar is ook door bekwaame fchrijvers onder andere Natiën reeds zoc dikwijls nagevolgd, dat men dien voor eer fraaiheid heeft begonnen te houden. In di welfprekendheid der Franfche taal verwieri zich, boven een meenigte anderen, Jan Jacou Rousseau, eigenlijk een gebooren Zwitfer, eenen uitneemenden roem. Zijn man lijke, krachtige en overtuigende welfprekend heid immers was tevens vol nieuwe, ftoutc en edele gedachten. Terwijl hij een groo aantal heerfchende begrippen en gewoonrer beftreed, over de opvoeding, zedenkunde, en andere belangrijke onderwerpen, met vee. doorzigt en kragt fchreef, en zelfs aar zijne Romans een wijsgeerige gedaante poogde te geven, wekte hij een' bijna algemeenen lust tot onderzoek op, verfpreidde over veele zaaken een helderer licht, deed zelfs nieuwe ontdekkingen, en trof de harten fijner leezeren niet min, dan hun verftand. Doch ! T. J. Rous- ■SEAU. St in't jaar 1778, i  300 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x boek.' Doch zijn onweêrftaanbaare zucht tot het vreemde en zonderlinge veroorzaakte niet zelden, dat hij, daar hij alleen misbruiken had moeten verwerpen, ook de waarheid zelve mede verwierp, welke door dezelven min of meer geleeden had; dat hij voorhagen deed, welke in onze wereld en tegenwoordigen toeftand, flechts aangenaame droomen zijn, en zich zeiven maar alte dikwijls tegenfprak. Hij wilde de menfehen verlichten en verbeteren; doch rprafc over hun met zoo veel menfehenhaat en bitterheid , even als waren juist in zijnen tijd dwaasheid en boosheid ten hoogden top geklommen. Omdat veele geleerden , door het aanhoudend lezen, onderzoeken en onderwijzen, met de natuur, zich zeiven en andere menfehen indedaad onbekend blijven , en zeer ligtlijk ftuursch en twistgierig worden, beweerde Rousseau, dat de weetenfchappen en boeken der menfehen zeden bedorven hebben. Overal zaaide hij zijne twijfelingen, en ondermijnde den grond der algerfteen nuttigde waarheden. Dus roemde hij^ wel is waar , de Christelijke zedenkunde met warmen ijver en verwondering; doch over het eigenlijk geloof, waarop zij rust, en over de Heilige Schriftuur zelve, dacht en fchreef hij men minachting. Hij is dus een fchrijver, van wien' men wel veel kan leeren, al ware het Hechts de oefening in het nadenken ; doch tegen wien men ook zeer op zijn hoede- moet zijn. ——- Ook ontbrak het den  Gefchiedenis der Franfchen, VI Tijdvak. 3©* Franfchen in dit tijdvak geenszins aan een talrijke reeks van zeer bevallige en onderhoudende dichters, fchoon de meeften derzelven alleenlijk in gemaklijker foorten van gedichten uitmunteden. Daartoe behooren De la Motte, Gresset, en anderen, die, gelijk Fontenrlle, deels reeds in de laatfte jaaren van Lodewijk den veertienden beroemd werden, inzonderheid arbeidden zeer veelen voor het tooneel, welk in Frankrijk zoo geliefd is, dat perfoonen van bijna alle ftanden hetzelve in hunne huizen navolgen; doch waaronder de loontrekkende en openlijke tooneelfpeelers, uit hoofde van een oud kerklijk vooroordeel in dit zelfde Land, van de eerlijke begrafenis der andere Roomsch-Catholieken zijn uitgeflooten. Onder deeze dichters heeft Destouches hec geestige, vrolijke en lagchverwekkende mee het leerrijk inneemende zeer voortreflijlc verè'enigd. Zijne blijfpelen: de jongeling, die de proef doorftaat, en de zwetfer, ftrek- ken daarvan ten voorbeelde. Van de overige kunften hebben de fchilder-, plaatfnij- en beeldhouwkunst onder de Franfchen voortreflijke mannen gehad, waarvan verfcheiden nog heden in leeven zijn. XXIX. Doch boven alle de fchrijvers zijnes Volks heeft inzonderheid Voltaire, een Franschman, in de tegenwoordige eeuw, zulk' een' uitneemenden en algemeenen roem verworven, en zo° vee^ invloeds op de denk- en handelwijze zijner tijdgenooten gehad, VoltaU re . de . EntrkwaarJigfte van ïlk'laarere Franfche fchrijvers, [tierf in 't jaar 1778.  gos ïï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. X wv£ had, dat hij hier eene bijzondere plaats en opmerking verdient. Zijne geleerdheid was flechts middenmaatig, en deels zelfs niet zeer n^auwkeuig; echter bezat niemand zulk een bekwaamheid, ais hij, om zich 't geen hij wist, en de fchatren eener ongemeene beleezenheid, met zoo veel voordeel ten nutte te maaken. Zonder zelf iets belangrijks te hebben uitgevonden , heeft hij ontelbaare bekende of min bekende zaaken den fchijnt van nieuwheid gegeeven, en alles, waarover hij fchreef, als bezield en vruchtbaarer gemaakt. Als een man van een fchrandere opmerkzaamheid, onüitputlijk vernuft en benijdenswaardig gemaklijken en bekoorlijken fchrijfftijl, en die tevens in een' hoogen graad de gaaf bezat van zinrijk te fchertfen, moest hij wel de toejuiching van verre de meefte foorten van leezers verwerven. Hij genoot daarenboven de zeldzaame eer, van in dichtkunst en onrijm tevens, den Franfchen fchrijveren van zijnen tijd ten leeraar en voorbedde te verftrekken. Ook behaagde hij door de meenigvuldigheid zijner gefchriften en der, deels van elkander taamlijk orderfcheidene, kunften en weetenfchappen, waarover hij fchreef. Godsdienst, wijsbegeerte, natuur-, wis , gefchied-, Staatkunde, welfprekendheid , dichtkunst, en nog veele andere onderwerpen, fcheen hij even gemaklijk te behandelen. Over verfcheiden derzelven fchreef hij met eene , hem bijzonderlijk eigene, kracht. Hij was een der groots  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 303 grootfte Franfche dichters, vooral in het treurfpel. Inzonderheid voerde hij over het geheel op het Franfche tooneel, door de Engel] che dichters bezield, niet flechts meer leevendige werkzaamheid, in plaats van veel woordenpraal; maar ook zelfs meer vrijheid in. Voltaire verftoutte zich het eerst, in zijne treuripelen, den Franfchen gevoelens van afkeer inteboezemen tegen de willekeurige heerschzucht en hardheid der vorsten, alsmede tegen de geestdrijverij en vervolgzucht onder den naam van Godsdienst. Doch in het algemeen wekte hij in deeze gedichten, op eene aandoenlijke wijze, het hart tot de edelfle neigingen op , met eene kunst, welke den eenvoudigen weg der natuur betrad. Ook was hij de eerfte en eenigfte Franschman, die in het heldendicht gelukkig geflaagd ïs. Zijn Henriade evenaart wel in verre na den /Eneas van Virgilius niet. Dit gedicht heeft meenige zwakke plaats, en is meer een verzameling van veele bekoorlijke fchilderijen, dan een groot geheel; doch in hetzelve wordt de beminnenswaardigfle der Franfche helden, Hendrik de vierde, nevens andere voortreflijke mannen, die hem nabij kwamen, op een zeer waardige en leerrijke wijze, gefchetst. Ook de blijfpelen van Voltaire zijn getrouwe en naar het leeven gefchetfte afbeeldfels van der menfehen zeden, en onder zijne kleiner gedichten vindt men 'er verfcheiden, welke vermaak en onderwijs in zich verê'enigen. —• Mij  304 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. x Soek; Hij befchreef de algemeene gefchiedenis, en het leeven van fommige beroemde vorsten, met het overal zigtbaar wijsgeerig doel, om de menfehen zelve met elkander meer bekend té maaken. Vanhier, dat hij uit een meenigte gebeurtenisfen flechts die verkoos, welke aantoonen, wat de menfehen door wijsheid, vrijheid en deugd gewonnen ,• of hoe jammerlijk zij door onkunde, boosheid, bijgeloof en flaaffche denkwijze hebben geleeden. Daar hij deeze gewigtige veranderingen van hunnen toeftand, geheel naar het leeven gefchetst, door koene aanmerkingen, of door fcherts en fpotternij, kenbaar poogde te maaken, is de graagte, waarmede men zijne gefchiedkundige gefchriften als verflonden heeft, gemaklijk te begrijpen. — Voltaire hield zich ook niet zelden in zijne gefchriften met Godsdienftige belangen ijverig bézig. Hij poogde te toonen, dat het Christendom, door veele menschlijke bijvoegfels verbasterd, zeer dikwijls ter vermomming van laage oogmerken misbruikt, en dat het loflijker en nuttiger is, in deugdzaams gezindheden, dan in alle geloofszaaken overëenteftemmen. Doch inzonderheid beweerde hij, dat noch de natuurlijke, noch de geopenbaarde Godsdienst zoo barbaarsch is, van menfehenhaat, vervolging en zelfs het vermoorden van dwaalende Christenen te gebieden. Zijn boek over de Godsdienftige verdraagzaamheid is grootendeels het welfprekendfte en nadruklijkfte, dat immer over dit onderwerp ge* fchree"  Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 305 jfchreeven is: en met een geestdrift, welke hem meer lof verwerft, dan zijne vernuftigfte en geestigfte werken, heeft hij zich de belangen dier ongelukkigen aangetrokken, die onder wreede Godgeleerde vervolgingen zuchteden. Voegt men hier nog bij, dac Voltaire de eerfte was, die zijn Volk de groote ontdekkingen van Newton in de natuur- en wiskunde, en andere belangrijke waarheden, welke het eerst in Engeland bekend waren geworden, bevatlijk voorftelde, en inneemend aanprees; dat hij een meenigte misbruiken in den toeftand en de zeden zijner Natie ftout, doch bijna altijd met een' lagchenden mond beftrafte, en zelfs midden onder de ernftigfte voorftellen nog wist te vermaaken: dan kan men zich eenig denkbeeld vormen van den verre uicgebreiden en duurzaamen invloed zijner zoo geduchte penne Onder de geduurig afwisfelende bevalligheden , waarin hij zijne gefchriften inkleedde, deelde hij aan de vorsten en andere magtige of rijke perfoonen, bijna geheel Europa door, die meestal flechts uit tijdverdrijf leezen, verfcheidene heilzaam© waarheden mede; doch verminderde ook in andere ftanden, vooral in zijn vaderland, het bijgeloof en de flaaffche afhanglijkheid van de heerschzuchtige geestlijkheid, boezemde ontelbaaren leden der Roomsch - Catholieke kerk een minzaame Godsdienftige verdraagzaamheid in, en gaf aanleiding tot zoo yeelerleije vrijmoediger onderzoekingen, dat IV Deel. V roet»  ben gegeeven, om het goede en uitneemende van andere Volken, zelfs niet hunnen algemeenen toeftand, opmerkzaam waartenemen : is het geen wonder, dat zij de waardij hunner eigene ichranderheid, verdienften en daaden dikwijls te partijdig fchatteden. Eene Natie, welke zelfs in de afwisfelingen van hoofd- en kleederfieraadiën den meeften befchaafden Eurojpaërs een voorbeeld werd, kan ligtlijk in het denkbeeld vallen, van zulks ook in die zaaken te zijn, welke wat meer beteekenen. Zelfs de Engelfchen, die een bijna natuurlijken afkeer van de Franfchen hebben, volgden deels derzelver Modes: en midden in den laatften zevenjaarigen oorlog tusfchen beide deeze Volken, was dat fchip, welk eenige reizen in het jaar de zoogenaamde groote pop (of een vrouwlijke gedaante , welke, van tijd tot tijd, met alle nieuwe uitvindingen der ligchaamsilerfels werd opgetooid,) van Frankrijk naar Engeland overvoerde, van een veiligheidspas voorzien. Deeze, yplgzucht, waarover de Franfchen juichten.  jfïeerfeiapjpij der Franlclie modes over Europa.   Gefchiedenis der Franfchen. VI Tijdvak. 311 ten, floeg meenigmaal tot een zigtbaare on« bezonnenheid over. De Franfche vrouwen, fchoon zoo algemeen verzot op de onnatuurlijke vervalfching van het aangezigt door blanketfel, gelooven toch niet, dat de nieuwe manieren, door haare hairkappers, modekraamfters en kleêrmaakers uitgevonden, voor alle perfoonen van haare fekfe een wet zijn. Zij vinden zelve uit, veranderen en verbeteren haare gebruiklijke fieraadiën naar eigen goedvinden, ter verfraaijing van haare geftalte. Veele vrouwen, integendeel, onder andere Volken, onderzoeken niet eerst, of de nieuwe Franfche Modes iets tot haar gemak of verfraaijing toebrengen; of dezelve al, dan, niet met haare gelaatftrekken, leest, jaaren, zeden en leevenswijze overëenftemmen ; genoeg is het haar, dat het nieuwe Modes zijn, ora zich van dezelve te bedienen. Hieruit ontftaan de zeldzaamfte en belagchelijkfte gedaanten: hoofden, welke op andere ligchaamen pasfen; moeders, welke zich als haare dochters kleeden; een opfchik, welke mismaakt, en een fchitterwerk, de vrucht van veele uuren, dat men naauwlijks op een tponeel kan dulden. Men kan het den Franfchen, van welken veele andere en betere zaaken te leeren zijn, niet zoo zeer ten kwaade duiden, dat zij zich op deeze mislukte nabootfingen van hun vindingrijk vernuft wat veel laaten voorftaan, ten miniten daarover lagchen. V 4 ELF-  31 a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek; Merkwaar* digheid van de gefchiedenisder Sponjaatdtn. ELFDE BOEK. Geschiedenis der Spanjaarden. EERSTE TIJDVAK. Van den inval der Duitfchers in Spanje, en de daarop gevolgde /lichting van het Rijk aer ÏFestergothen aldaar, tot de verwoesting van dit Rijk aoor de Arabieren. Van het j'aar 409 tot 711 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van drie eeuwen. I. D e Spanjaarden worden van de Franfchen door het Bijtenceïfcht gebergte gefcheiden, dat niet flechts een' zeer hoogen en breeden fcheidsmuur van de Middenlandfche tot de Noordzee uitmaakt; maar zich ook, als in drie lange armen, door geheel Spanje uitftrekt. Doch nog meer worden deeze beide Volken door hunnen verfchillenden aart van elkander afgezonderd, in welken een weleer zeer fterke, en nog fteeds merkbaare, afkeer van elkander, als ware het, geweeven is. In vroeger tijden, vooral van hua-  Gefchiedenis der Spctnjaardtn. I Tijdvak. 313 hunne eerfte befchaaving, hadden deeze Vol ken veel gemeenfchaplijks. Gelijk de Fran fchen, zijn ook de Spanjaarden uit eet mengfel van Duitfckers en vóórige inwoo ners en bezitters hunnes Lands ontllaan Ook hunne taal ontleende haaren oorlpronj van een verbasterd Latijn en veele vreem de bijvoegfels. In laater eeuwen ftichtedei zij het magtigfte Rijk in Europa. Echte is hetzelve van dien zelfden tijd, dat he Franfche zich tot een geduchte hoogheic verhief, allengskens in evenredigheid gedaald De Spanjaarden waren de eerfte Europae'rs die America in bezit namen, verwoesteden, zich ten nutte maakten, en Europa, met der fchat deezer nieuwe wereld verrijkten. Reed; lang waren zij beroemd wegens hunne voortreflijke krijgsheiren en veldheeren. Meermaa< len vonden de weetenfchappen en kunften bij hen befcherming en voorfpoed. Doch, fchoon zij in de laatfte tijden eenige ftoure flappen deeden tot eenen volftrekc bloeijenden toeftand, kan zich, echter, deeze Natie meer op veelvuldigen ouden, dan nieuwverworven lof beroemen. II. Haar vaderland was, lang vóór de geboorte van Christus , niet flechts bekend onder den naam van Hispania of Spania, welk men van het Phoenicifche woord Saphan, een konijntje, afleidt, omdat dit Land van een ongewoon aantal zulker dieren geplaagd werd; maar men noemde hetzelve ook Iberia, naar deszelfs beroemde rivier, den Iber, V 5 vvel- Spanjet vroeglte toeftand en inwoo ners.  5 w w 4 ei V è i « v; d b v fï c p a fi e t c < < 1 1 J i 14 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xr boek: elke thands £^ro heet; alsmede Hesperia; elke Griekfche naam een Land beteekent, tt, volgends de wereldkennis der Grieken \ Romeinen, aan de uiterfte einden van hec festen ligt. Gemeenlijk reekende men on;r hetzelve ook het tegenwoordige Portuü, dat bijna het oude Lufitanie' uicmaaki: en dus was die Land, welk, behalven m hec Pijrenaïfche gebergte, aan alle zij;n van de zee omringd is, het grootfte ekende fchierëiland. Uit hoofde van zijne ruchtbaarheid in de fchatbaarfte voordbreng:ls van allerleijen aart, was hetzelve bij de uden bijzonderlijk beroemd. De Spaanfche aarden werden toen rqeds zoo hoog gefchat, Is tegenwoordig. Uit de bergen werd een roote meenigte ijzer, lood, zilver, goud a andere metaalen gegraven, zoo dat Spanje ierin alle andere Landen van Europa over•of. Gelijk hec nabuurige Gallië, was ook K Land van Celten bevolkt, die zich we[er in verfcheidene Natiën verdeelden. Onler deezen waren da Celtiberiërs de voorlaamften: een krijgshaftig Volk, dat inzonlerheid de kunst verftond, om het ftaal, of uiverfte ijzer voor hunne wapens derwijze te iarden, dat geen fchild of helm daartegen aftand was. Doch de gefchiedenis der oudIe bewooners van Spanje is zoo lang duiter of hoogst gebrekkig, tot dat beroemler en in allerleije kunften veel geoefender Volken zich onder hen begonnen neêrtezetten. III. Daartoe werden deeze Natiën juist door  Gefchiedenis der Spanjaarden. I Tijdvak. 315 door de meenigte voortreflijke natuurlijke voordbrengfels van Spanje, en de zeer gunftige ligging van dit Land voor de zeevaart, aangemoedigd. De Phoeniciërs begaven zich, als de eerfte en grootfte zeevarende JNacie der oudheid, veele eeuwen vóór Christus, derwaards. Men verhaalt, dat een groote brand, in de wouden, welke het Pijrenctïfclie gebergte bedekten, ontftaan, het zilver, dat zich in hetzelve rijklijk bevond, deed ónelten, en in beeken naar de vlakte heeft afgeleid, door welk naricht de Phoenicifche kooplieden het eerst zouden aangefpoord zijn, om Spanje te bezoeken. Genoeg, dat de Phoeniciërs , gelijk reeds in hunne gefchiedenis breeder verhaald is, een onbefchrijflijk voordeeligen handel in dit Land gedreeven, en daar zelfs Volkplantingen en ftapelplaatfen gefticht hebben; onder anderen op een eiland aan de Spaanfche zeekust, de ftad Gadir, door de Romeinen Gades, en naderhand» Cadix genoemd. Onder de PJjoeniciërs waren het inzonderheid de Tijriërs, die zich hier vestigden. Doch intusfchen werden andere afftammelingen der Phoeniciërs, de Carthagers, zoo magtig, en bevonden zich zoo. nabij Spanje, als daarvan alleen door een deel der Middenlandfche zee gefcheiden, dat het hun, die tevens hunnen handel uitbreiden, en hun gebied wilden vergrooten, niet moeijelijk viel, aldaar een aanmerklijke ftreek Lands te veroveren. Toen zij, in vervolg van nen worden meesters van Spanje.. D.I.bladï, 103 env.  D.I.bladz. 161, 164, 388, env. Ileer- 316 II hoofde. Nieuwe Gefchieden. xïboekï van tijd, met de Romeinen oorlogen voerden, had de tweede derzelven zulk een ongelukkig einde, dat zij geheel uit Spanje, werden verdreeven. Ook dit is reeds in de gefchiedenisfen deezer beide Volken breedvoeriger befchreeven. Doch fchoon de Romeinen dus, omtrent twee eeuwen vóór de tijden van Christus, zich het grootfte gedeelte van Spanje onderwierpen, ontbrak 'er, echter, nog veel aan deszelfs daadlijke en volkomene overweldiging. Zij vonden daar nog lang een' dapperen tegenrtand; en eerst onder de regeering van Augustus, deeden zij zich van alle de Spanjaarden gehoorzaamcn. Met de heerfchappij der Romeinen, werden ook in deeze gewesten hunne taal en zeden in het algemeen ingevoerd. Slechts in enkele Spaanjbhe Landen, gelijk in hec tegenwoordige Navarra en Biscaija , heeft zich de oude Landstaal, een der oudfte van de Europfche, tot onze tijden gehandhaafd. De Romeinen trokken, wel is'Waar, in edele metaalen onmeetlijke fchatten uit Spanje, en verdrukten in het algemeen de vrijheid van deszelfs inwooners; doch daartegen verfpreidden zij onder hen nieuwe rijkdommen van geleerdheid en zinrijke kunften. Indedaad waren eenigen der beroemdfte fchrijvers onder de Romeinen, gelijk Pomponius Mela, Lucanus, de beide Senecaas, en Martialis, Spanjaarden van geboorte. IV. Nadat de Spanjaarden in bet algemeen  Gefchiedenis der Spanjaarden. I Tijdvak. 317 meen meer dan vier eeuwen onder de heer- f( fchappij der Romeinen hadden geftaan, on- d dergingen de laatften het zelfde lot met hun-1 11e medeönderdaanen in het Westen. Van de veelvuldige Germaanfcke Volken, die in dien tijd het Romeinfche Rijk aanvielen, drongen de Sueven, Wandaalen en Alaanen ïn Spanje door, welk Land zij weldra onder zich verdeelden. Doch, weinige jaaren daarna, rukte een groot heir Westergotken, onder hunnen koning Ataulf , of Adolf , tegen hen aan, en maakte zich van de Spaanfche Landftreek meefter, van het Pijrenceïfche gebergte tot Barcelona. Een hunner nabuu- S rigfte koningen, Wallia, vestigde de heer-Ji fchappij der West ergot hen in Spanje nog vaster. Hij verëenigde zich met de Romeinen tegen de overige Duitfckers in Spanje, verkreeg aldaar het tegenwoordige Catalonië, doch aan den anderen kant van het gebergte in Gallië nog veel aanzienlijker Landen. Vanhier, dat de hoofdftad der West er got kifcke koningen bijna negentig jaaren in dit Land, te Touloufe, bleef. Doch, federt het begin der zestiende eeuw, werden den Westergo» hen hunn Gallijche bezittingen, van tijd tot tijd, door de Franken ontrukt. In Spanje, echter, breidden zij hun gebied deste meer uit. De Alemannen hadden overal voor hun moeten zwichten; de Wandaalen waren naar Africa vertrokken; en, eindelijk, werd ook aldaar hec Rijk. der Seuven, of Swaahen, welk happfj ix IVesiernhen over 'lanje. J. 4ï2. edert het ar 419.  J. 535. 318 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xï boek»' welk nog hec groocfte deel van hec tegenwoordige Portugal, Gallicië, een ftuk van udfturië en Leon in zich bevactede, omtrent hec einde der gemelde eeuw, door de Wes» tergothen bedwongen. * Deeze regeerden vervolgends alleen over geheel Spanje. Omtrent deezen zelfden tijd verëenigden zij zich het eerst met de zoogenaamde Catholie~ ke of regtzinnige kerk: en nu verkreeg de geestlijkheid onder hen meer deel in de regeeringzaaken, en vooral in de wetgeeving, welke hun door de koningen zelve werd opgedragen. Thands werden ook de Jooden , die toe dusverre in meenigte gerust in Spanje gewoond hadden, om hunnen Godsdienst, geweldig vervolgd. Men oncroofde hun hunne kinderen, om ze in het Christelijk geloof optevoeden, en huuwde dezelven naderhand aan geboorene Christenen uit: en dus werden de Westergothen en overige Christelijke inwooners van Spanje zeer mee de Jooden vermengd. Voor hec overige waren de Westergothen een arbeidzaam en dapper Volk, waaronder hec geenszins aan eoede wetten en wijze koningen ontbroken heeft. Ten aanzien van den Godsdienst waren zij wel niet meer verlicht, dan andere Christenen van deezen tijd, en lieten mede de geleerdheid voor hunne geestlijkheid over; doch de voordeden van hun voortrefiijk Land wisten zij zich vrij wél ten nutte te maaken. Echter werd hun de heer-  Gefchiedenis der Spanjaarden. I Tijdvake 319 heerfchappij over hetzelve, nadat zij zich daarin omtrent drie eeuwen hadden gehandhaafd, onverwacht door de Arabieren, een Afidtiesch Volk, ontrukt, welk eerst federt zestig of zeventig jaaren het, tegen over hen liggende, Africa grootendeëls had verö? verd. TWEE.  gao II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xi boekJ / De Aralieren veroverenSpanje. TWEEDE TIJDVAK. Van de verwoesting des Westergothifchen Rijks in Spanje door de Arabieren, en hunne opperheerjchappij over dit Land% tot den tijd, dat geheel Spanje door een Christelijk' vorst geregeerd ■werd. Van het jaar 711 tot 149» na de geboorte van Christus. f Een tijdvak van bijna agt eeuwen. L De Westergothen hadden, behalven Spanje, ook in Africa een deel van Mauritanië, (of bijna het tegenwoordige Morokko') onder hunne heerfchappij gebragt. Dus waren zij aldaar nabuuren van de, in dit werelddeel veel magiiger, Arabieren, of Saraceenen, die met een' moed en veröveringzucht, door hunnen Godsdienst ontvlamd, in zoo korten tijd een groot Rijk in twee werelddeelen gefticht hadden, en fteeds gereed waren, om hetzelve, ten koste van zwakker Rijken, uittebreiden. Daartoe gaven hun ook de bezittingen der Westergothen in Africa gelegenheid, welke zij, echter, nog gunftiger vonden in derzelver toeftand in b 0 Span-  Gefchiedenis der Spanjaarden. II Tijdvak. 3 h Spanje, omtrent het begin der agtfte eeuw. Witiza, een koning, die aldaar regeerde, en een edele en vrije denkwijze fchijnt gehad te hebben, liet wel twee zoons na; doch geen van beiden, maar een ander van hun huis, Roderich, beklom den troon. Zij verwekten dus een partij tegen hem, welke van eenige grooten onderfteund werd, en zich bij de Arabieren vervoegde, om, door hen geholpen, de afftammelingen van Witiza in het bezit des Rijks te nellen. Deeze uitnoodiging werd door de Arabieren met geheel andere oogmerken aangenomen, dan de misnoegden daarmede bedoelden. Ongelukkig voor de Westergothen, hadden zij den misflag begaan, om op geene vlooc ter befcherming van hun Rijk, dat, echter, van zoo veele zijden voor een' aanval ter zee blooc lag, bedacht te zijn; deste voortreflijker integendeel was de zeemagt der Arabieren. Met weinig moeite dus landden de laatften in Spanje: en het is reeds in hunne gefchiedenis verhaald, dat de plaats, waar zij aan land traden, naar hunnen veldheer Tarik, den naam van de rotfen yan Tarik , of eigenlijk, in het Arabieseh, Gebelat Tarik, verkreeg; waarvan men vervolgends Gibraltar gemaakt heeft. Indedaad was deeze oord den Arabieren best gefchikt voor de overtogt, omdat aldaar de Spaanfche zeekust zoo nabij de Africaanfche ligt, dat men daaglijks in korten tijd van de eene naar de andere kan overfteken. Een fmalle uithoek IV Deel. X ftrekc D. II. bl 4.27 euv-  32a II hoofdd. Nieuw Gefchieden. xi boek* J. 7». J. 7«. Pelagiu fticht aldaar een nieuw g thiesch Rijk. ftrekt zich van Spanje in de Middenlandfchi zee uit, en fchijnt aan het tegenover liggende Africa welëer vast gehecht geweest te zijn. Op denzelven verheft zich een hooge berg, welke aan den kant van Spanje zeer {teil en ontoeganglijk is; doch aan zijn' voet, naar de zijde van de kromte, welke de zee daar vormt, is naderhand de ftad Gibraltar met haare haven gefticht: en het is deeze haare ligging, door de vestingbouwkunde verfterkt, welke haar bijna onwinbaar maakt. Daar de Arabieren, die hier hun krijgsheir aan land zetteden, in Spanje zelf zulke magdge aanhangers vonden, wonnen zij weldra een' beflisfenden veldflag van de Spanjaarden. Roderich, van een deel der zijnen verlaten, fneuvelde in denzelven; en met hem viel het Rijk der Westergothen in Spanje. s II. Binnen 'twee jaaren dus onderwierpen zich de Arabieren het allergrootfte deel in ^Spanje, benevens het tegenwoordige Portugal. Doch niettegenftaande dit ongeluk der Westergothen, verloor een prins van hun koninglijk gedacht, Pelagtus , nog geenszins de hoop, om zich met een aantal dappere mannen zijner Natie onafhanglijk te maaken van haare overwinnaars. Hij trok met omtrent duizend ruiters naar het gebergte van Afturië, waar hun een breede diepte ter legerplaats diende; floeg een groot krijgsheir der Arabieren op de vlucht; maakte zich meefter van een fterke zeeftad met haare omliggende landftreek, en legde dus  GefchiedenisderSpanjaarden. II Tijdvak. 323 den grond voor een Westergothiesch Rij'k in Jaar 718* Spanje, als op de puinhoopen van het verwoeste. Pelagius, dien de Spanjaarden Pelaijo noemen, werd door zijne onderdaanen als koning van Afturië uitgeroepen, en maakte zijn klein Rijk, na een bijna twintigjaarige regeering, vrij magtig. Zijnen voorfpoed en dien van andere Christelijke vor» ften tegen de Arabieren in Spanje, hadden zij vooral aan de onëenigheden te danken, welke onder de laatften reeds vroeg ontftonden , en fteeds meer toenamen. Hun ftadhouder aldaar maakte zich, allengskens, van het opperhoofd des Arabijchen Rijks, of den Kalif, onafhanglijk, en noemde zich koning van Cordova; doch geraakte met andere Arabifche grooten en bevelhebbers in Spanje zoo dikwijls in twist, dat deeze zich, eengelijks, in het eigendomlij k bezit van aanzienlijke Landftreeken aldaar ftelden. De Gothen en andere oude inwooners hadden wel over de heerlchappij der Arabieren toen niet zeer te klaagen. In het oefenen van den Christelijken Godsdienst genooten zij alle vrijheid; werden raar hunne eigene rechten en gewoonten gevonnisd; en huuwden wederkeerig met hunne overwinnaars, wier taal zij begonnen te fpreken, en die hen Mostarabiërs, of Mozdrabiërs, dat is, vermengde Arabieren noemden. Intusfchen, echter, was die gedrag deezer Muhamedaanfche overheden jegens hunne Christelijke onderdaanen, geensX s zins  324 H HoofDD. Nieuwe Gefchieden. XI boer.1 Gefchii denis vai het koningrijkLeön. Al.fons de groc te, kon i van Lei van het 866 tot 912. zins beftendig, en fomtijds drukkend. Doch in het algemeen wilde zich liever de Christelijke Spanjaarden veeleer aan het gebied van vorsten onderwerpen, die hunne geloofs- en Landgenooten waren, en met zoo veel ftandvastigheid tegen de ingedrongene vreemdelingen ftreeden, dan aan de willekeur van deezen overgelaten zijn. > III. Hierdoor had het weinigbeduidend 1 begin van Pelagius, om zijn vaderland vrij te maaken, zulke groote en fnelle gevolgen; vooral, daar zich de Arabieren in Spanje in de nabuurige Franken, omtrent deezen tijd, geduchte vijanden op den hals haalden. Zijn fchoonzoon , koning Alfonsus , vestigde zich , omtrent het midden der agt11e eeuw, in Gallicië, en veroverde van het aangrenzende tegenwoordige Portugal de Landilreek tot aan den Douro, benevens veele plaatfen in Leön en Caftilië. Nadat Oviedo in Afturië gebouwd, en tot een' zétel des Rijks verhéven was, ontleenden deeze vorilen een' tijdlang van daar den koninglijken titel, tot dat zij, in den beginne der tiende eeuw, Leön tot hunne hoofdftad maakten, en vervolgends koningen van Leön heeteden. us Alfonsus de groote, ook de geleerde ge'" noemd, bragt inzonderheid veel toe ter uitf breiding en verfterking deezes Rijks. Hij j'. was een wijs vorst, dapper oorlogsman en een goed vader, die zijnen, fchoon oproerigen, zoon het grootfte gedeelte zijner Landen  Gefchiedenis der Spanjaarden. II Tijdvak. 325 den, inzonderheid Caftilië, of eigenlijk hec tegenwoordige Oudcaftilië, overliet, en zelf der geleerdheid was toegedaan. IV. Twintig jaaren na hem maakten zich de graaven van Caftilië of 'Burgos, gelijk zij in den beginne genoemd zijn, van de koningen van Leön onafhanglijk. Die graaffchap verviel, in de elfde eeuw, aan hec koningrijk Navarra: en een' van deszelfs prinfen , Ferdinand , gelukce hec niec flechts den titel van koning van Caftilië te voeren ; maar ook, door zijn huwelijk met een princes van Leön, dit Rijk met het andere nieuwe te verëenigen, waarvan het geluk zijner wapenen tegen den laatften afftammeling van den beroemden Pelagius den uitflag befliste. Uit hoofde van de verëeniging der beide Rijken werd hij de groote genaamd, waarvan hij zich zoo 'wél wist te bedienen, dat hij zijne veroveringen tot midden in het tegenwoordige Portugal, bij de rivier Montego, voordzette, zich Eftrumadura grootendeels onderwierp, en twee Arabifche koningen in Spanje, en onder dezelven den magtigften van allen, den koning van Toledo, noodzaakte, om hem jaarlijks eenig geld te betaalen. Alfonsus de zesde, zijn zoon, maakte zich ook van het koningrijk Toledo, of Nieuwcaftilië meefter, nam Cordova in, dwong den Arabifchen koning van Sevil/a tot cijnsbaarheid; doch ftond dat gedeelte van het tegenwoordige Portugal, welk hem toebehoorde, aan zijn fchoonzoon, den Bourgondifchen X 3 prins Verëenf?ing van de Rijken Leön en Cajlilil. Fjskdin and, eerfte koning van Caftilië. J. I03S- St. in het ] iaar 1065.  Sedert het jaar 1230. Alfonsus de Wijze J. 1257- 306 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek; prins Hendrik, af. De koningrijken Leöit en Caftilië werden wel nog meer dan éénmaal door vaderlijke verdeelingen van één gefcheiden; doch federt het begin der dertiende eeuw, toen Ferdinand de derde dezelven weder met elkander verëenigde, zijn zij niet weder afzonderlijk beftuurd. Zulks verbood ook deeze vorst door een bijzondere grondwet des Rijks, en was uitneemend gelukkig tegen de nog overige Arabifche koningen in Spanje. De koningen van Murcia en Granada moesten hem voor hunnen befchermheer erkennen; doch den Staat van Sevilla en de beroemde ftad Cadix hechtede hij volkomen aan zijn gebied. V. Zijn zoon, Alfonsus de tiende, veroverde het koningrijk Murcia geheel, en werd zelfs door eenige Duitfche Rijksvorften tot hunnen keizer gekoozen. Doch zijn verre afftand van Duitschland, de toeneemende onlusten in zijn Rijk, en zijne oorlogen met de Arabieren, ftelden hem zoo geheel buiten ftaat tot het handhaaven van deeze waardigheid, dat hij veeleer, door den kostbaaren en langduurigen arbeid, waartoe hem deeze tegen fpoeden noodzaakten, zijne belangen zelfs in Spanje benadeelde. Voor het overige droeg hij den bijnaam van den Wijzen niet onverdiend. Hij bevorderde den bloei der weetenfchappen en kunften in zijn ge-; bied, niet flechts door weldaadige geftichten, maar ook door zijn voorbeeld. Op zijne iosteo werd eene verzameling van fterrenkun- dl"?  Gefchiedenis der Spanjaarden. II Tijdvak .327 dige ontdekkingen en bereekeningen vervaardigd, welke men nog heden de Alfonfifche Tafelen heet. 'Er zij'n ook nog gedichten van hem in de Gallicifcht en Caftiliaanfche taaien. Hij' liet eene algemeene gefchiedenis van Spanje fchrijven, welke mede nog deels voor handen is, en liet, ter uitbreiding van de vaderlandfche taal, alle Staatsnukken in dezelve vervaardigen. Het algemeene Landsrecht van Spanje is, eensgelijks, door zijne befchikking tot één geheel gebragt. VI. De opvolgers van Alfonsus in de beide Rijken Caftilië en Leön, hadden het geringe overblijffel der Arahifche magt in Spanje, van tijd tot tijd, gemaklijk kunnen verflaan; vooral, daar zij hierin door de nabuurige Christelijke koningen van Aragoniè en Portugal, tot derzelver eigen voordeel, werden bijgedaan. Doch zij werden veelè'ei met deeze koningen, en zelfs met hunne bloedverwanten , in veele oorlogen gewikkeld, en veroorzaakten ook in andere opzichten door hun flecht gedrag in hun Rijk veele onlusten: ziet daar den voornaamen inhoud hunner gefchiedenis federt het midden der veertiende eeuw tot over de helft dei vijftiende. In dit tijdsverloop werd ook dooi een Rijkswet vastgefteld, dat voordaan elke troonopvolger in de beide verëenigde Rijken den titel van prins van Afturië zou voeren: een maatregel, welke nog heden gevolgd wordt, en eene zoo wél verdiende, als verëerende nagedachtenis van dat Land te weegX 4 brengt; St in'tiaar 1284» Verè'eniging van de Riiken Caftilië en Leön met Aragoniè', J. 1388.  1 •; j : 3 j 1 i |a8 ÏI hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek; jrengt, waar de .eerfte grond van hec nieuwere koningrijk Spanje gelegd is. Daar de toningen, eindelijk, zich en hun. Rijk, ten ïadeele hunner onderdaanen, alleen door runne gunftelingen lieten regeeren, werd sen van dezelven , Hendrik de vierde . Joor zijne Rijksftaaten van zijne waardigheid antzet. Naderhand kwam hij wel weder toe 3e regeering; doch moest zijne zuster, Isaïella, tot troonöpvolgfter aannemen. Zij muwde met Ferdinand, erfprins van Aralonië, en werd- dus, na den dood haares broeders, niet flechts koningin van Caftilië ;n Leön; maar vermits ook haar gemaal, na ien dood van zijnen vader, het koningrijk di-agonie' erfde, werden nu alle deeze Rijten met elkander verëenigd. Het Caftilüiaii' rche verduisterde reeds lang, door zijne uitgesreidheid, bloei en veroverde bezittingen,, aet daarmede verbondene koningrijk Leön 500 zeer, dac van het laatfte de gefchiedenis Jechts zelden eenig bijzonder gewag meer naakte. De beide Caftiliën, Leön, Afturië, ïallicië, Èstremadura, Andalufië, Murcia, Biscaja, b< nevens eenige kleiner nabuurige Landfchappen, en dus het grootfte deel van Spanje, behoorden reeds tot het Caftiliaanfche Rijk, toen hetzelve, in het vervolg der, /ijftiende eeuw, met het Aragonifche verê'eligd werd. Ook hadden de Caftilidanen reeds [de Canarifche eilanden , welke in den Oadan omtrent de Africaanjche zeekusten liggen, bezet, nadat dezelve, in de veertiende  Gefchiedenis der Spanjaarden. II Tijdvak. 329 de eeuw, door zeelieden hunner Natie mee Portugeefche en Aragonijche verëenigd, ontdekt waren. Op deeze eilanden vond men een zoo zuivere cn malfche lucht, zulke heerlijke boomvruchten, zoo veel fuiker, en inzonderheid dïen voortreflijkften wijn, welke nog heden de Canarifche of Palmwijn heet, dat men dezelven in den beginne de gelukkige eilanden noemde. VII. Hec koningrijk Aragonië, het cweede voornaame Christelijke Rijk in Spanje, welk nu mee hec Caftilidanfche verëenigd werd, was eersc flechts een middenmaatig graaffchap, waarvan de tijd, wanneer hetzelve onrfraan is, mee geene zekerheid kan bepaald worden. Omtrent het einde der agtfle eeuw, deed de Frankifche koning, Karel de groote, in het naderhand dus genoemde Aragonië een' vijandlijken inval, en ontrukte hetzelve den Arabieren, van het Pijrenceïfche gebergte tot aan den Ebro. Hieruit, gelijk mede uit eenige andere Landftreeken, ontftond de Spaanfche Mark, gelijk de Franken het noemden, of hunne grensbezittingen in Spanje. Doch, niet lang na zijnen dood, begonnen de graaven, met de regeering van dit Land belast, zich te gedragen, als waren zij onafhanglijk van de Frankifche koningen. Deeze verlooren aldaar, allengskens, hunne heerfchappij: en, omtrent het midden der tiende eeuw, verviel hec graaffchap Aragonië, dac nog flechts een gering gedeelte van hec tegenwoordige Land van deezen naam in X 5 zich Gefchiedenis van het köningrijjj Aragonië. J- 777J- 1035.  33o II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek; 2 i £ < < k i 2 \ < 1 1 J.IH8. 1 3 i 1 Cataloniè'i wordt met i hetzelve veiGenigd. ich bevattede , door een huwelijk aan de labuurige koningen van Navarra. Onder lezelven fchonk Sanctius of Sanceio degroo:e hetzelve, omtrent het midden der elfde :euw, aan zijnen onëchten zoon, Ramiko, Is een klein koningrijk. Deeze hechtte laaraan ook de Landen Soprarbe en Riba■prza. Zijn kleinzoon , Pieter , veroverde iOg het voritendom Huesca, en deszelfs oon, koning Alfonsus, die, om zijne veelaildige zegepraalen, de Veldslagwinnaar, >f in het Spaanseh El Batallador geloemd werd, breidde zijn gebied hec verfte lit. Inzonderheid maakte hij zich meefter 'an Saragosfa, werwaards hij zijne hoofdftad ?erplaatfte; doch Hechtte haare vestingwerken, opdat de inwooners, gelijk welëer de Spartaanen, hunne veiligheid aan hunne dapaerheid alleen zouden te danken hebben. Dus verd het koningrijk Aragonië, volgends zijie tegenwoordige uitgebreidheid, in den beginne der twaalfde eeuw gevormd. Doch, >mtrent haar midden, verkreeg hetzelve, door le aanwinst van het graaffchap Barcelona, af het tegenwoordige vorltendom Catalonië, sen aanmerklijk aanzien. Omtrent het einde der agtfte eeuw, had Karel de groote, koning der Franken, ook den Arabifchen vorst deezes Lands onder zijne leenheerfchappij gebragt : en federt dien tijd maakte hetzelve, eensgeÜjks, een deel van het bovengenoemde Spaanjche markgraaffchap uit. Bijna één eeuw onder dé heerfchappij der Franken ge-  Gefchiedenis der Spanjaarden. II Tijd vak. 331 geftaan hebbende, werd die Land eene erflijke bezitting der graaven, die het in derzelver naam regeerden. Een van hun huuwde met de erfgenaame der kroon van Aragonië'. en dus werd dit graaffchap; een deel van het laatst gemelde Rijk. VIII, Deeze kracht van het koningrijk Aragonië, en deszelfs voordeelige ligging u aan de zee, waar Barcehna nog fteeds een ^ belangrijke haven voor den handel is, baan-,. den den -weg tot nieuwe vergrootingen, j Want, behalven dat deeze koningen, door «rfenisfen en huwelijken, van het graaffchap Rovsfdlon en Monipellier in hec tegenwoordige Frankrijk meefter werden ; onderwierp zich Jacob de eerste, de Veroveraar bijgenaamd , hec eiland Malkrca , gewoonlijk Majorca geheeten, en weldra ook eene nog belangrijker bezitting der Arabieren, het ko- r tiingrijk Valentia. Omtrent het einde der * dertiende eeuw, in welke Aragonië zoo magtig was geworden, bediende zich ook deszelfs koning, Pieter, die met een Siciliaan' fche princes gehuuwd was, van het daardoor ▼erkreegen recht op Sicilië, en het misnoegen van deszelfs inwooners over de Franfche xegeering, zoo behendig en dapper, dat hij, door de Siciliaanfche vesper en zijne zeemagt, dit voortreflijke eiland in zijne magt kreeg. Ook werden Minorca, hica, en andere kleiner eilanden, in het algemeen alle de Balearifche, welke niet verre van de Spaanfche zeekusten liggen, en naar de geöe- fen: j. "37- Verdere uitbreiding van hetlioniogn'jkAragosiii. Ia de Inren 1229 en 1238. J. ia3ï,  33» II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek: J. 1442. 1 BI. 122 1 env. St.in't jaar 1458- Hetzelve wordt met Cafiüië verëenigd. J- 1472. Gefchiedenis van het koningrijkNavarra. fende flingeraars op dezelven dus genoemd rijn, alsmede de Pithuftfche, den Arabieren mtrukt. Deeze uitneemende veroveringen ter ;ee hadden wel voor Aragonië het nadeelig gevolg, dat dezelve door jongere prinfen uit iiet koninglijk huis, als koningen van Sicilië, jf van de Balearifche, eilanden afgezonderd iran het overige Rijk, geregeerd werden ; Joch, in het begin der vijftiende eeuw, wer3en zij weder met het Rijk zelve verëenigd. [ntusfchen verplaatfte, niet lang daarna, Alfonsus de vijfde, koning van Aragonië en Sicilië, nadat hij ook het koningrijk Napels ander zijne heerfchappij had gebragt, den ïétel zijner regeering naar Napels: vermoedijk, om dit en het nabuurige, nu daarmede gantschlijk verbondene, Siciliaanfche Rijk leste beter te kunnen beveiligen. Wij hebben dus ook reeds boven, in de NapelschSiciliaanfche gefchiedenis, van deezen wijzen en dapperen vorst breeder gewag gemaakt. Zijn neef, Ferdinand, heeft, gelijk mede reeds in de gefchiedenis van Caftilië gemeld is, door zijn huwelijk met de Caftiliaanfche princes Isa&ella, de onderlinge verëeniging ier beide Rijken, Aragonië en Caftilië, tot [land gebragt. IX- Nog beftond aan beide zijden van het VijrencëifcJie gebergte, een Christelijk koningrij k, Navarra, dat wel nimmer zulk een aanzien langen tijd genoot, als een van die, welken wij tot hiertoe befchreeven hebben; doch ten aanzien van den famenhang met de ove-.  Gefchiedenis der Spanjaarden. IITtjdvak. 333 overige Spaanjche en Franfche gefchiedenisfen vrij merkwaardig is. In de bergachtige ftreeken, waar hetzelve geftichc is, viel hec den inwooneren, even gelijk Pelagius in hec Afturifche gebergte, niec moeijelijk, zich tegen het indringen der Arabieren te handhaaven. Ook hier heeft de Frankifche koning, Karel de groote, omtrent het einde der agtfte eeuw, zijn gebied met een deel van het, naderhand dus genoemde, Spaanfche markgraaffchap vergroot. Doch onder de regeering van zijnen zoon, Lodewijk den vroomen, zochten zich de Frankifche graaven aldaar het eerst onafhanglijk te maaken. Omtrent het midden der negende eeuw, werd Garsias, een Gasconsch groote, de eerfte koning van Navarra. Een zijner opvolgers in de elfde eeuw, Sancho of Sanctius de groote, onderwierp zelfs Caftilië en andere Landen aan zijne magt. Doch na veelerleije uitbreidingen, bleef Navarra weder alleen in handen van deszelfs bezitters; de oude koningftam ging 'er, in hec midden der veertiende eeuw , ten gronde: en federt is die Rijk door verfcheidene andere, meestendeels Franfche, geflachten beheerscht. Inzonderheid had hetzelve koningen uic den huize Foix, tot dac uic hec verëenigde Caftilië en Aragonië een magtig Rijk ontftond. X. Onder alle deeze burgerlijke veranderingen, federt het begin der agtfte toe omtrent het einde der vijftiende eeuw in Spanje voorgevallen, werden de Spaanfche zeden , wet- J- 8S7< l I47J? env. Taal, ze< den en andere bijzonderhe-;den der Spanjaar-  dent omtrent het i einde van ^ dit tijdvak-' i i l i < i t j 334 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi BOEK •en, taal en bézigheden op eene wijze, hun jijzonderlijk eigen, gevormd. Dit Volk ontbond, wel is waar, uit een mengfel van de >udfte inwooners, Romeinen, Westergothen :n andere Duitfckers, benevens Arabie» 'en en Jooden. Doch de Westergothen werJen de hoofdftam der nieuwere Spanjaarden. Want, fchoon zij van de Arabieren waren werwonnen, bleeven zij, echter, moedig en alrijk genoeg, om, van tijd tot tijd, hunne averwinnaars ook te kunnen overwinnen, ren aanzien van hunne taal ging dit eenigüins anders toe. Sedert veele eeuwen was iet Latijn in Spanje algemeen geworden. IToen dus de Westergothen dit Land bezettelen, konden zij, zoo min als de Franken ri het nabuurige Gallië, verhinderen, dat le, fchoon aanmerklijk verbasterde, taal der Romeinen , die hen Godsdienst, fchrijfleters, kunften en weetenfchappen leerden, bleef rieerfchen. Echter onderging zij in de uitpraak, verbuigingen en uitgangen, alsmede 3oor het vormen van nieuwe woorden enfpreekivijzen, groote veranderingen. Hierbij kwamen veele Westergotkifche en andere Duitfche,]a,allengskens,een aantal Arabifche woorden en taaleigenfchappen. Niettegenftaande dit mengfel, is de Romeinfche oorfprong der Spaanfche taal zoo zigtbaar, dat zij, naast de Italiaanfche, onder alle de nieuwere taaien, naar haare algemeene moeder, de Latijnjche, meest gelijkt, waarom zij ook in den beginne door de Spanjaarden Romance*  Gefchiedenis derSpanjaarden. II Tijdvak. 335 ce, of de Romeinfche, genoemd werd. Geheele regels kan men met de zelfde woorden en woordvoegingen in het Spaansch en Latijn tevens fchrijven. Wanneer, bij voorbeeld, de Spanjaard zegt: Es mas negro que la pez, hij is zwarter dan pek, luidt zulks dus in het Latijn: Eft magis niger, quam illa pix. Eensgelijks vindt men in de geliefde vergelijking der Spanjaarden: Venga tan cargada de buenas nuevas, como el abeja viene d la colmena, en tiempa de macho flor, ik koom zoo beladen met goed nieuws, als een honigbij in de bijenkorf, ten tijde van veele bloemen; bijna enkel Latijnfche woorden : Venio tam gravatus de bonis noyis, quomodo illa apis venit ad illum alveum in tempore de multis floribus. De ooripronglijk Hoog-Duitfche woorden in deeze taal, gelijk blanco, weisz ; espada, fpaten, (degen) en meer anderen, zijn indedaad geringer in aantal. Is het Italidansch zachter en welluidender; het Spaansch integendeel heeft zulk een' ernfti. gen, langzaamen en deftigen gang, als de zeden van dit Volk, van tijd tot tijd, hebben aangenomen. XI. Deeze taal werd intusfchen éérst Iaat tot het fchrijven van boeken, en inzonderheid tot werken van vernuft gebézigd. Gelijk andere laatere Europifche taaien, moest ook zij langen tijd voor de eigenlijk Latijnfche wij: ken, welke van de< geestlijken , voor zoo verre zij haar magtig waren, dat is, zeer verbasterd, tot het vervaardigen hunner ge- fchrif- Krijgshafte peest en GodsdienstderSpanjaarden.  II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. fchriften gebruikt werd. De algemeene toeftand van Spanje was, van de agtfte tot in de vijftiende eeuw, grootendeels meer gefchikt ter begunftiging der krijgshafte dapperheid, dan der geleerdheid. Een tijd lang verdeedigden zij zich naauwlijks tegen de woeste aanvallen der Arabieren: en naderhand moesten zij met dezelven bijna onafgebrokene oorlogen voeren. Deeze gaven hun gelegenheid, om hunnen moed op een ongewoone wijze te toonen, welke met een gunftig gevolg bekroond werd: en nu werd de gantfche Natie door haaren krijgshaften geest beroemd. Niet flechts deeze ioort van werkzaamheid, en eene, daarvan onaffcheidlijke, wantrouwige waakzaamheid tegen hunne nabuurige en beftendige vijanden; maar ook de vollédige bekendheid met deezen, onder en nevens welke zij zoo lang leefden: dit alles deed de Spanjaarden een deftig- ernftig en zeer bedachtzaam Volk worden. De aart van hunnen Godsdienst en kerklijk beftuur in dit tijdvak, vertraagde vooral de volmaaking van hunnen geest. Want hun Christendom was zoo vol bijgeloof, als dat van eenige andere Natie; en in alles, wat den Godsdienst en eene meenigte bedrijven betrof, waarop dezelve eenigen merkbaaren invloed kan hebben, ftonden zij onder de bevelen hunner geestlijkheid. Indedaad toonden zij zich, en vooral de Caftilidanen en /Jragoniërs, zeer ijverig voor de vrijheid, en beperkten de magt hunner koningen door veele rechten, wel-  GefchiedenisderSpanjaarden. II Tijdvak. 33,* welken zij zich voorbehouden hadden. De Aiagonijche Staaten huldigden éénmaal hunnen nieuw gekoozen koning in deezervoegen: „ Wij, die zoo veel gezags hebben „ als gij, verheffen u tot onzen koning en „ heer, om onze wetten en vrijheden te handhaaven, en onder geene andere voor„ waarde.J' Tot in de elfde eeuw was ook het gezag der paufen onder de Spanjaarden nog gering ; doch federt dien tijd bukten zij mede onder de heerfchappij dier geestlijke vorften, fchoon Grkgorius de zevende zijn oogmerk niet bereikte, om Spanje tot een leengoed der Roomfche .kerk te maakem De gemelde onderwerping had in deeze zelfde eeuw nog dit gevolg, dat de Spanjaarden hunne oude Gothifche inrichting van den Godsdienst met die moesten verwisfelen, welke in de Roomfche kerk in gebruik waSi Zij lieten het, Wel is waar, volgends de bij geloovige denkwijze dier tijden, aan de befliïfing van God zeiven over, welke van beide inrichtingen de beste ware, en bedienden zich ten dien einde van een tweegevecht en vuurproef. Twee ridders ftreeden met elkander : de een voor de Gothifche, de ander voor de Roomfche kerkorde; en de eerfte behaalde de overwinning. Ook werden de beide ordes in het vuur geworpen; doch de eerfte alleen, zeide men, onbefchaadigd uic hetzelve getogen. De Spanjaarden beflooten dus, dat God zich hierdoor voor de, hun zoo geliefde, orde verklaard had. Schoon IV Deel. Y die  338 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. Hunne geleerdheid en fchrijvers. die eene loutere inbeelding was, diende het, echter, om de grootheid der pauslljke magt in Spanje te zigtbaarer te maaken, daar de Spanjaarden desniettegenltaande gedwongen werden , om de Roomfche kerkorde aantenemen. XII. Het was dus voornaamlijk de Spaan* fche geestlijkheid, welke zich in dit tijdvak op weetenfchappen toelegde, en fchrijvers opleverde, flechts weinigen uit andere Handen , waaronder de beide beroemde koningen Alfonsus, in de dertiende en vijftiende eeuwen, uitgezonderd. Dat de Arabieren in Spanje, vooral federt de negende eeuw, de geleerdheid zoo vlijtig en gelukkig bearbeidden, heeft zeer blijkbaar ook hunne Christelijke onderdaanen en Landgenooten aldaar, fchoon zij reeds van de tijden der Romeinen af hun verfland plagten te befchaaven , tot een nieuwen ijver daartoe , voor zoo verre die zich durfde verheffen, aangefpoord. De fterren-, natuur- en geneeskunde maakten hierdoor bij die Christenen eenige vorderingen. Daar ook de talrijke Jooden in Spanje , van de elfde eeuw af, zich door geleerde kundigheden en werken beroemd maakten, vorderde zelfs het belang van den Godsdienst, dat de Christelijke geestlijken aldaar, zich tegen hen met gelijke wapenen toerusteden. Zij leerden dus de Ooster/che taaien, inzonderheid het Hebreeuwsch en Arabiesch, om een Arabieren en - Jooden het Christendom te beter te kunnen aanprijzen. Raijmond van Pegnafort, het opperhoofd van \ '  Gefchiedenis der Spanjaarden, ïl Tijdvak.' 335 van de Dominicaanerörde, in de dertiende £euw, maakte daartoe de eerfte fchikkingen: en een ander Spanjaard van deeze zelfde orde, Raijmond Martini, bediende zieh ge>> lijktijdig van deeze kundigheden niet ongelukkig in zijne gefchriften. Voor de gefchiedenis hunnes vaderlands werd door eenige Spaanfche fchrijvers, gelijk vooral door den aartsbifchop van Toledo, PvOderich Ximenez, id de zoo even gemelde eeuw vrij wél gezorgd. Hij was tevens als Staatsman den koningen van Caftilië nuttig, en gaf aanleiding tot het ftichten eener hooge fchool te Valeneia* welke vervolgends naar Salamanca verplaatst $ en daar veel beroemder werdi Roderich: had zelfs de edele koenheid, van een verdichtfel, welk toen in Spanje algemeen geloof vond, openlijk tegen te fpreken, dat naamlijk de oude Apostel Jacodus in die Land het Eudngelie gepredikt had, en zijn ligchaam nog te Compojlella in Gallicië bewaard werd, waar hij veele wonderen zoü verrichten. Echter kon hij nidc beletten j dac deeze fabel in zijn vaderland de overhand behield, dat toe heden toe de gemelde Apostel als deszelfs befchermheilige vereerd worde, en veele duizenden nog tegenwoordig naar zijne vermeende grafplaats béde vaarten doen. Daar de Spanjaarden in deeze eeuwen in deh krijg zoo veele heldendaaden bedreeven $ en de ridderftand ook onder hen zich vooral onderfcheidde , door fteeds gevaaren en zonderlinge omflandigheden te zoeken, ten einde in deY s zei*  FerdiKand en Lsabella beheerichcn bijna geheel ispahje. }• H79- 340 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi BOElS selve de onverfchrokkenfte dapperheid te ver* toonen, werd deeze heerfchende neiging ook door veelvuldige gefchriften gevoed. Men zag een menigte riddergefchiedenisfen of Romans ten voorfchijn komen, waartoe niet flechts de nabuurige Franfchen, gelijk in hunne gefchiedenis gemeld is, maar ook de Arabitren zelve in Spanje, voorbeelden léverden. Inzonderheid dichteden de Spanjaarden gaarne veele Romances, of liederen, waarin zij deels hunne veroveringen op de Arabieren bezongen , deels andere aangenaame, Godsdienftig aandoenlijke, of half-treurige gewaarwordingen uitdrukten. XIII. Dus was de toeftand der Spanjaarden omtrent het einde der vijftiende eeuw, toen Ferdinand, erfprins van Aragonië, en Isauella, troonöpvolgfter van Caftilië, met elkander huuwden, en daardoor de verëeniniging deezer beide Rijken veroorzaakten , vooral na den dood van den vader des eerften. Ferdinand verkreeg wel in het Staatsbewind van Caftilië de eerfte plaats; doch tevens befiisten de Rijksftaaten, dat hunne erfkoningin , Isabella , gemeenfchaplijk met hem moest regeeren, alle Staatsverördeningen met beider naamen geteekend, en zelfs aan de koningin zekere voorrechten in dit Rijk zouden afgeftaan worden. Sedert dien tijd heetteden zij de beide koningen, en vervolgends de Catholieke koningen. Waren deeze bepaalingen onaangenaam voor Ferdinand, zij werden hem, echter, meer dan draag-  Gefchiedenis der Spanjaarden. II Tijdvak. 341 draaglijk door de uitneemende fchranderheid zijner gemaalin, welke een van die zeldzaame perfoonen haarer fekfe was, die kracht van geest genoeg bezaten, om Rijken te regeeren. Alle Christelijke Rijken in Spanje waren nu onder ééne heerfchappij gebragt, uitgenomen het min magtige Navarra, waarvan de helft aan de Franfche zijde - van het Pijrenaïfche gebergte lag. In Spanje zelve had zich het Arahifche Rijk van Granada nog gehandhaafd: en hetzelve zou mede reeds onder de heerfchappij der Caflilidanfche koningen vervallen zijn, hadden deeze niet door hunne grooten, die, trotsch op hunne vestingen en rijkdommen, geene koninglijke bevelen achteden , onderlinge oorlogen voerden , en het Rijk verwoesteden , hun aanzien grootendeels verlooren. XIV. Doch Ferdinand en Isaiiella, wier magt door de verèeniging van Aragonië met Caftilië reeds aanmerklijk was toegenomen, wisten hunnen onruscigen adel zoo wél in toom te houden, en de algemeene orde zoo vast te vestigen, dat zij weldra bedacht konden zijn op de vernietiging van dit overblijffel der Arahifche heerfchappij in hun vaderland. Zij wachteden ook niet op een volkomen rechtvaardig voorwendfel of grond, om de nog overige Arabieren in Spanje aantevallen; maar bedienden zich tegen hen van derzelver buitengewoone zwakheid in dien tijd. Want de koning van Granada was de «rgfte vijand van zijnen eigen zoon, die door Y 3 een Zij verwoestende heerfchappijder Arabieren in Spanje. J. 1481.  342 II uoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiboekV J. 1492- Vervolging der Arahleren en Joodei ja Spanje. een gedeelte zijner onderdaanen voor koning verklaard was: en deeze leefde weder, na den dood zijnes vaders, in de grootfte onmin met zijnen oom , en floot, eindelijk, een verbond met de Christenen, om zich. tegen deszelfs aanfpraak op den troon te kunnen handhaaven. Ferdinand en Isabella — want; deeze vorflin deed zeer veel ter bevordering van het krijgswezen, en was meermaalen in het leger tegenwoordig — overweldigden eerst den oom, eh vervolgends zijnen neef, Ab*j- Abdallah , den kleinen , eh tevens den laatften koning van Granada, die nu zijne hoofdftad alleen nog over had. Na tien jaaren oorlogs, moest hij haar en zich zei ven aan de beide koningen overgeven. Dus liep deeze heerfchappij der Arabieren in Spanje, nadat zij zevenhonderd en tagtig jaaren geduurd had, ten einde. Schoon zij voor het Christendom aldaar nadeelig waren geweest, hadden zij , echter , aan het Land zelve veel nuts toegebragt , hetzelve zeer vlijtig bebouwd , en 'er daarenboven veele gedenkteekens van hunne kunst, pracht en vindingrijke bekwaamheid gefticht, van welke thands de meefte verloeren zijn, of onder puinhoopen liggen. XV. Thands hing het van de wijsheid der overwinnaaren af, zoo veele honderd duizende Arabieren in hun Rijk, welken men 1 Man ren of Moor en plag te noemen, tot nuttige onderdaanen te vormen, ei\ met de Christenen tot één zelfde doel, het algemeene  Gifchiedenis derSpanjaarden. II Tijdvak. 343 ne welzijn, vrijelijk te laten arbeiden. Hiermede fcheenen , wel is waar, de mgewor, telde Godgeleerde haat in de gemoederen van beide partijen, en de verbittering, uit oorlogen van zoo veele eeuwen ontftaan , gantschlijk te ftrijden. Doch van beide zij* den vond men edeldenkende en grootmoedige mannen genoeg wier gedrag beide de Volken vrij wat nader aan elkander bragt. Het o - erige konden en moesten de vorfteti doen. In den beginne bewilligden zij, met dit oogmerk in een verdrag, waarbij Granada overging, dat de Muhamedaanen hunne vrije Godsdienstoefening behouden, rechters uit hun eigen Volk hebben, en drie jaaren lang van belastingen vrij zouden zijn. Ook verkreegen zij vrijheid, om met hunne bezittingen tot hunne geloofsgenooten naar Africa overtefteken. Doch de Christenen helden zich niet getrouw aan dit verbond Hier en daar dwongen zij de Moor en, om het Cnristendom aantenemen: en daar men weldra zag, dat deeze gedwongene bekeenngen niet oprecht waren, vervolgde men hen deste onbarmhartiger. Op fommige plaatfen veraeedigden zij zich gewapenderhand: een nieuw voorwendfel, om hen als oproerlingen te behandelen. Eindelijk ontnam men hun alle Godsdienftige vrijheid, en noodzaakte hen te meer door kerkers en andere dwangmiddelen, om zich te laten doopen. Jegens de Jooden, wier aantal in Spanje op agtmaal honderd duizend gereekend werd, gedroeg men y ^ zien  344 II hoof0d. Nieuwe Gefchieden. xi boek; laas 1495. Jaar 1495 1 zich met zachtmoediger. Reeds in vroeger jaa|en hunner regeering, hadden de beide koningen de hquijiiie, of het bloed en kettergerechc der Roomfche kerk, in hun Rijk ingevoeld; voornaamlijk om die genen van de nieuw bekeerden, welke hunnen voórigen Godsdienst, den Joodfchen of Muhameiiaaijchen, nog b leeven toegedaan, te doen 1'trafren. Zeer veelen van hun verlooren daardoor dus hunne vrijheid, goederen of leeven. Hiermede nog piet te vreeden, beveelden de koningen, weinige maanden na de verovering van Granada, dat alle Jooden hun gebied binnen kort verlaaten, of Christenen moesten vaoïden. Bijna allen verkoozen het eerfte; doch fchoon men hun vrijheid gaf, om hunne goederen te verkopen, mogten zij, echter, noch goud, noch zilver, noch edel gefteente mede nemen. Om alle deeze blijken van eenen valschlijk gepreezen ijver voor den waaren Godsdienst, gaf de paus, eenige jaaren daarna, aan Ferdinand den eernaam van den Catholieken of rechtzinnigen koning, welken alle de volgende koningen van Spanje voerden. Isabella fchrijft men een voornaam aandeel aan deeze vervolgingen toe» Du is zeker, dat, fchoon zij en haar gemaal in ar. ere gevallen het recht in haar Rijk zorgvuldig handhaafden , en de koninglijke magt wijslijk verfterkten, dit gedrag, echter, jegens haare niet Christelijke onderdaanen zoo wreed als onrechtvaardig was , en, allengsJtens, voor Spanje treurige gevolgen had. DER-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 345 DERDE TIJDVAK. Van den tijd, dat geheel Spanje door eenen Christelijken vorst beheersent werd, of van> de ontdekking der nieuwe wereld voor de Spanjaarden, en van de nieuwe magt hunnes Rijks, tot den val van het daarin regeerende Qostenrijkfche huis. Van het jaar 1492 tot 1700 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van iets meer dan twee eeuwen. I. A Hes, wat Ferdinand en Isabella tot hiertoe ondernomen hadden , was óf ter uitbreiding en inwendige verfterking van het SpaanJcne Rijk en hunne eigene magt voorfpoedig uitgevallen; óf moest, ten minsten, naar hunne meening, tot deeze oogmerken dienen. Schoon zij, door het verdrukken en verjaagen var een zeer groot gedeelte hunner onderdaanen. een' gantsch verkeerden weg daartoe infloegen , waren zij, echter , zoo gelukkig , dal juist gelijktijdig een der belangrijkrte ontdek' king voor hun gedaan werd , waardoor dc Spanjaarden in het algemeen, wanneer zi zich van dezelve wél hadden weeten te be V 5 die. De haliian Co- LUMBO ontdekt voor de . Spanjaarden een nieuwe weield» I  34.5 II Hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. Boven bktdz. 95, Zijne gaa ven, en df zwaarighe den, wel ke hij te boven kwam. dienen , de rijkfte en magtigfte Natie van Europa hadden kunnen worden. Christophorus Coltjmbo , een Genuees, dien de Spanjaarden Colon, en de gefchiedfchrijvers, en met hun de overige Europaërs, met een' Latijn/eken uitgang Columbus noemen, vond en bezette voor hun een nieuw werelddeel. In de gefchiedenis van zijn vaderland hebben wij wel reeds van deezen grooten man eenige melding gemaakt; doch daar hij, van de Spanjaarden onderfteund, met hun en tot hun voordeel, fchoon bijna in weerwil van hun, zulke gewigtige ontdekkingen deed, moet ook zijne gefchiedenis van de hunne haar voornaamfte licht ontleenen. . II. Columbus had federt zijn veertiende jaar, onder het geleide van ervarene zeelieden, verfcheidene zeeën bevaren: nu eens, om koophandel te drijven en de wereld te leeren kennen; dan weder, om die Volken te beftrijden, welke den zeehandel zijner medeburgeren belemmerden. Hij betoonde zeer veel gefchiktheid en een aanhoudende zucht voor deeze leevenswijze; doch, om in dezelven verder te komen dan een gemeen matroos, had hij ook de herren-, aardrijksmeetkunde < en teekenkunst geleerd. Nadat hij zich te Lisfabon in Portugal neêrgezet, en zoo met de ontdekkingen, door de Portugeezen federt eenigen tijd gedaan, als met hunne bezittingen, deels ten Westen van den Oceaan, deels aan de kusten van Africa, door fchriftlijke narichten en reizen bekend gemaakt  COITJMBTJS ontdekt de mieiiwe "Waereld.   Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 347 had, was hij volkomen overtuigd geworden, dac 'er nog groote Landen moesten zijn, welken men vinden zou, wanneer men die zee flechts aanhoudend genoeg ten Westen opzeilde. Om deeze Landen te vinden, bood hij zich eerst zijnen Landgenooten, den Genueezen, vervolgends den koning van Portugal, doch beiden vergeefs aan. Men hield zijne ontwerpen en verzekeringen voor herfenfchimmen: en daar hij zich nu met het zelfde oogmerk tot de Catholieke koningen wend' de, gelukte bet hem, na agt jaaren arbeids, nog naauwlijks, van Isabella drie kleine fchepen tot deeze belangrijke onderneeming te verkrijgen. Met dezelven ftak hij, omtrent een half jaar na de verovering van Granada, uit een haven van Andaluftë in zee; doch werd weldra en bij herhaaling door het oproerig gedrag zijner fchepelingen , die hem wilden dwingen om naar Spanje weder te keeren, dewijl zij nog geen land ontdekten, in de uiterfte verlégenheid gebragt. Toen bewees Columbus, dat hij niet flechts all' dien moed en onverfchrokkene ftandvastigheid bezat, welke tot het uitvoeren van moeijelijke en vreemde, doch wél beraamde, ontwerpen verëischc worden ; maar ook de menfehen zeer behendig wisc in te nemen en te leiden. Eindelijk zag hij met zijne reisgenooten land; en nu wierpen zij zich voor zijne voeten, om hem hun berouw en diepften eerbied tevens te betoonen. 111. Vermoedlijk werden deeze Landen thands In het Jaar 1492, den 3 van Oogstm. Den ri van Wijnmaand. Eerfte  348 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boe*: ontdekkingen van Columbus in de nieuwe wereld. thands voor het eerst van Europceè'rs bezocht: vanhier, dat zij 'er alles zoo verbaazend vreemd vonden, als zij zelve in de oogen van de inwooners waren. Columbus landde met zijne Spanjaarden aan een eiland, dat nog heden, onder den naam van GuanapHnt, tot de Lukaifche of Bahama - eilanden in America behoort. Deszelfs bewooners hadden een donkere koperkleur, waren geheel naakt, met allerleije verwen befchilderd, en zoo zacht als goedaartig van gedrag. Deste meer verwonderden zij zich over de blanke menfehen, derzelver kleederen en wapens, alsmede over de groote werktuigen, waarmede zij over het water fcheenen te vliegen; terwijl zij integendeel flechts met fchuitjes, uit den ftam van éénen enkelen boom vervaardigd, hun eiland rond roeiden. Allermeest werden zij verfchrikt door de kanonnen en fnaphaanen der Spanjaarden, om welken zij hen voor hemelfche wezens hielden, die den blikfem en donder in hunne hand voerden, en nedergedaald waren om de aarde te bezoeken. Hierdoor als verpletterd, vielen zij voor hen neder, en kuschten hun de voeten. De Spanjaarden van hunnen kant, fchoon voor hunne nieuwsgierigheid veel onderhoud vindende, zochten zich veel liever te verrijken: en Columbus had flechts daarom van het Spaanfche hof eenige onderfleuning verzocht, omdat hij met zeer veel waarfchijnlijkheid hoopte, voor hetzelve Landen, vol van de kostbaarfte fchatten, te ontdekken. Daar  Gefchiedenis der Spanjaarden, 111 Tijdvak. 345* Daar men dus de inwooners kleine goudplaatjes tot fieraad in hunnen neus zag dragen, vroeg men hen, vanwaar zij dit metaal hadden-, en ijlde, volgends hunne aanwijzing, naar andere gewesten. Columbus zeilde met zijne reisgenooten verfcheidene eilanden, zelfs hec grootfte, fraaifte en vruchtbaarfte van allen, welken de Spanjaarden nog heden in America bezitten, Cuba naamlijk, voorbij, zonder aan een landing aldaar te denken, omdat hij van een nabuurig Land hoorde, waar het goud ongemeen overvloedig moest zijn. Dit bereikte hij, eindelijk, in het niet min groot en vruchtbaar eiland Hispaniola, of Espagnola, gelijk hij hetzelve noemde; doch welk thands meestendeels naar de Spaanfche. hoofdftad Domingo genaamd wordt, en deelss ook den Franfchen toebehoort. Hier weri dus de eerfte Spaanfche Volkplanting gefticht: en de inwooners van dit eiland hielpen zelve de Spanjaarden een kleine vesting bouwen. Bij zijne terugkomst in Spanje ontving Columbus van de beide koningen ongemeene eerbewijzen, en werd, gelijk men hem beloofd had, tot hunnen onderkoning in de nieuwlings ontdekte Landen, met veele inkomften, benoemd. Iedereen was verbaasd over de zonderlinge menfehen, vruchten, kunstwerken en andere zeldzaamheden, welke hij uit die vreemde gewesten medebragt. Men hield deezen met hem voor een deel dier Landen van Afië, welke door de ouden lndië genoemd, en nog fteeds, om hunnen rijk-  Zijne verdere ontdekkingen. 3« 1493. 350 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden* xiboesl rijkdom van goud, fpecerijen en veele ande* re kostbaarheden, zoo beroemd zijn gebleeven. Vanhier, dat men thands de onlangs bekend gewordene menfehen Indidanen noemde, welken naam zij behielden, fchoon men naderhand zijne dwaaling ten aanzien der gemelde meening duidlijk ontdekte. Echter heeft men in laateren tijd de wereld, door Columbus gevonden, Westïndië genoemd, teronderfcheiding van het eigenlijk dus genoemde Oostïndiëi en, eindelijk, hebben alleen de Americaanfche eilanden den naam van Westïndië behouden. IV. Voor een' geest, als die van Columbus, was een zoo groot en gelukkig begin van ontdekkingen flechts eene aanmoediging tot nieuwe proeven. De Spanjaarden, die anders nimmer zulke onderneemingen gewaagd hadden, ijlden thands in meenigte, om hem te vergezellen. Op deeze tweede reis vond hij de Carïbifche eilanden, Defirada, Dominica , Guadaloupe , Antigua , Porto Rico , en meer anderen, welke nog heden onder verfcheidene Volken van Europa verdeeld zijn, bewoond van een krijgshaftig Volk , de Cariben, die de krijgsgevangenen, in den ftrijd met hunne vijanden bekomen, plagten op te eten. Tevens ontdekte hij het eiland Jamaika, thands de voornaamfte bezitting der Engelfchen in die gewesten. Doch, geduurende zijne afwezigheid, hadden de Spanjaarden op Iiispaniola, door een ailerfchandelijkst gedrag, hunnen volflagen ondergang veroorzaakt. Toen nu Columbus aldaar een nieu-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 351 nieuwe Volkplanting wilde nichten, bleek het, dat zijne medegevoerde Spanjaarden zich wel met allen fpoed zochten te verrijken; doch zonder arbeid, vlijt en orde. Slechts middenmaatig bearbeid, léverden reeds de velden Veele voedende vruchten op ; bijna in elke rivier of beek vond men goudzand en goudkorrels, en nog veel meer van dit metaal beloofden de nabuurige bergen, waaruit hetzelve in deeze rivieren vloeide. Dit alles wilden de Spanjaarden alleen op kosten en door de handen der inwooneren genieten. Zij mishandelden dit goedhartige en vreedzaame Volk zoo jammerlijk, dat hetzelve de wapéhs opvatte, en Columbus, anders een zeer goedaarttig man , zich genoodzaakt zag, menfehen , die hem en de zijnen zoo wél ontvangen, nimmer beleedigd en hun zelfs onderhoud verfchaft hadden , te beoorlogen. Daar hij weinig meer dan twee honderd Spanjaarden veelen duizenden Indidanen kon tegenftellen, viel hij — en hier moeten wij onze Oogen van hec fchandelijkfte tooneel afwenden — hen ook met twintig groote honden aan. Deeze ongelukkigen, die hun vaderland en leeven tegen gewelddaadige vreemdelingen verdeedigden, werden overwonnen, deels gedood, en de overigen gedwongen, om den Spanjaarden, op be* paalde tijden, eene voorgefchreevene harde belasting in goud of boomwol te léveren. V. Daar intusfchen Columbus deeze maatregelen,anders met zijne menschlievende denkwijze zoo Hü wordt vervolgd.  ï. 1408. 352 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi aoiK zoo ftrijdig, moest nemen, doch voor het ovc« ïige, zoo veel mooglijk, een geftrenge tucht onder zijne Spanjaarden liet houden, wekten zij, die van hem geftraft, of niet fpoedig genoeg door hem rijk waren geworden, ert in het algemeen de talrijke benijders van een* zoo gelukkigen en aanzienlijken vreemdeling, het wantrouwen zijner vorsten tegen hem op. Hij rechtvaardigde zich tegen hetzelve wel genoegzaam, en ondernam weldra een derde reis, om zijne ontdekkingen voord te zetten. Deeze bragten hem thands tot op het vaste land van America, in die Zuidlij ke gewesten, welke naderhand Paria en Cumatia genoemd zijn. Doch terwijl hij onvermoeid voordging met goede maatregels te nemen en misbruiken aftefchjfFen, verkreegen zijne vijanden, eindelijk, aan het hof de overhand. Men zond eenen gevolmagtigden tot onderzoek van zijn gedrag naar Hispaniolat en deeze liet Columbus , onverhoord, mee kétenen beladen, naar Spanje voeren. De bevelhebber van het fchip, dat hem moest overbrengen, vol eerbieds voor een zoo voortrefiijk man, wilde hem daarvan ontlasten; doch Columbus wilde hem, gelijk hij zeide, in gehoorzaamheid aan de bevelen zijner overheden niets toegeven: van deeze alleen wachtte hij zijne verlosfing. Zij volgde ook zoodra hij in Spanje was aangeland. De beide koningen fchaamden zich, een' man als een' misdadiger te laten behandelen, die hun meer Landen verworven had, dan zij in Euro-  Qejhkiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 35^ Europa bezaten, en zich in zoo veele andere opzichten voor de Spanjaarden; ja voor de menfehen in 't algemeen, zoo verdienstlijk had gemaakt. Schoon zij zijne onfchuld erkenden, verhieven zij hem, echter, niet weder tot onderkoning: zoo verre lieten zij zich door argwaan vervoeren. Alles, wat hij^ na twee jaaren arbeids, verkrijgen kon; was de vrijheid tot een nieuwe reis, Om voor hun, eindelijk, een' weg ten Westen naar het rijke Qostïndïê te zoeken, j Doch deeze laatfte proef viel zeer ongelukkig uit. , Schoon Columbus nog meer van het vaste land ontdekte, verhinderde hem; echter, de losbandigheid zijner Spanjaarden, om aldaar eert nieuwe Volkplanting te ftichten; hij leed fehipbreuk; de nieuwe ftadhouder van ffispaniola liet hem, een jaar lang; in ellende zuchten j en bijna omkomen , eer hij hem te hulp kwam ; zijne manfehap floeg aan 't muiten, en de Indidanen^ die hem en den zijnen van onderhoud voorzagen; weigerden hem reeds verder leevensmiddelen te brengen. In alle deeze tegenfpoeden blonken zijn ftandvastige moed en tegenwoordigheid van. geest fteeds helder uit: Om inzonderheid . de Indidanen weder op zijne zijde te krijgen, voorzeide hij. hun een aanftaande maansverduistering , als een teeken des. Godlijken toorns over hen, omdat zij de dienaars van den Grooten God , de Spanjaarden, niet langer wilden onderhouden. Toen deeze voorzegging vervuld werd j kwamen zij hem terftond IV Deel; Z angst-"  354 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. Zijn dood in het jaar 150Ó. De door hem ontdekte wereld,wordtnaar een' ander' genoemd. Geftelte nis van ingstvallig en verflagen, leevensmiddelen brengen , en baden hem om zijne voorbéde bij den Allerhoogften. Weldra moest Columbus naar Spanje terugkeeren, waar hij vergeefs om de toegezegde belooning zijner dienften aanhield. Eindelijk werd hij van zoo veel moeite en leed verlost, en ftierf als een der grootfte mannen, die de ondankbaarheid zijner tijdgenooten rijklijk ondervond. Ter gedachtenis daarvan, voerde hij de kétens, waarmede hij welëer gekluisterd was, overal met zich, en belastte, dat men ze hem in zijn graf zoude medegeven. In zekeren zin verkort men nog heden zijnen roem. Naar zijnen naam, had men de wereld, door hem ontdekt, Columbia behooren te noemen. Doch in Spanje kon men dulden, dat zekere Americo Vespucci, een Florentijnsch edelman, die zijne voetftappen eerst zeven jaaren na hem gevolgd was, zich den valfchen roem durfde aanmaatigen, van het vaste land der nieuwe wereld het eerst gevonden te hebben. Op dit voorwendfel, uit argwaan en afgunst tegen Columbus greetig aangenomen, noemde men de wereld, door zijne fchranderheid en gevaaren ontdekt, naar deezen Florentijn, die dezelve eerst in gefchriften begon te befchrijven, America: en daar de overige Europeters zich op de narichten der Spanjaarden moesten verlaten, hebben zij deezen naam blijven gebruiken. . VI. Reeds bij het leeven van Columbus werd hij door eenige Spanjaarden in derge-  GefcMedènis der Spanjaarden. III Tijdvak. 3 55 lijke ontdekkingsproeven ijverig nagevolgd : en geduurende de overige regeering van Ferdinand , of in de eerfte zestien jaaren van de zestiende eeuw —- want Isabella ftierf twaalf jaaren vroeger — werden zij niet ongelukkig herhaald. Onder anderen werd dë landengte, welke Noord- en Zuid- America verè'enigt, tot aan de Zuidzee bekend, en in deeze beide hoofddeelen werden uitgebreide ontdekkingen gedaan , vooral in het Noordlijke Florida, dat van den Palmzondag, toen de Spanjaarden hetzelve voor de eerfte reis zagen, in hunne taal zijnen naam ontleende. Het reeds ontdekte was zoo merkwaardig als belangrijk, fchoon flechts een gering gedeelte van dat gantfche werelddeel uitmaakende, dat men naderhand, ten minften, zoo groot als Afië, misfchien zelfs grooter, gevonden heeft. Men ontmoette daar een geheel nieuwe foorc van menfehen, ten aanzien van kleur taal, lichaamszwakheid en bekrompene kennis, die van de overige wereld volftrektlijk niets wisten. Het ontbrak hun aan veelen der nuttigfte kundigheden en gerieflijkheden des leevens. Zij kenden geen fchrijfkunst, of eigenlijk letterfchrift, fchoon zij zich van zeker beeldfchrift of teekens bedienden; geen weefgetouw, geen ploeg, ijzer, paerden of koeijen: zelfs konden zij in het tellen flechts weinige fchreden voordgaah. Zij warert üitneemend wél gemaakt, en leefden op de eilanden zeer' vreedzaam; doch hadden zich hun rijklijk vruchtbaar Land nog weinig ten nutte geZ 2 maakt. America en deszelfs inwooners.  356 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xibork, maakt. Daar zij zoo maatig waren, dat een Spanjaard zes- ja agtmaal meer op een' dag beboetde, dan een Americaan, vergenoegden zij zich met het geringfte voordbrengfel hunner, mee weinig moeite naauwlijks half bebouwde, velden, of met van zelv' wasfende vruchten. Men vond onder hen veele, anders nimmer geziene, dieren en gewasfen; doch zulke dieren, welken zij met andere werelddeelen gemeen hadden, waren doorgaands kleiner. In het vervolg bemerkte men, integendeel, dat de bergen in America veel hooger, en de rivieren veel breeder waren, dan in eenig ander werelddeel. Schoon men, van tijd tot tijd, in deeze verbaazend groote landftreek, van het eene tot het andere aspunt, alle verfcheidenheden van koude, warmte en van het weder ondervond, waren, echter, de zachte of heete lucht, benevens de voortreflijke grond, welken men aldaar doorgaands vindt, voor bijna alle voordbrengfels van andere Landen gunftig. Reeds in het begin der zestiende eeuw, bragt men het fuikerriet van de Canarijche eilanden naar Hipaniola, waar het zoo wél groeide, en men uit hetzelve, door middel van zekere werktuigen, zoo veel fuiker bereidde, dat de inwooners van het gemelde eiland van den zoo voordeeligen fuikerhandel hun hoofdwerk maakten. Behalven het goud en de catoen, welke men reeds m de eerfte iaaren der ontdekking aldaar zoo meemgvuldie aantrof, vond men ook gelegenheid tot een parelvisfcherij van groote waarde. De r noo*  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 357 nootenmuscaatboom , welke een foort van nieuwe fpecerij' aanbood, en andere natuurgefchenken van die werelddeel, baarden niec flechts nieuwsgierigheid en winzuchc, maar ook hec genoegen eenes aangenaamen genots. Vil. Alle deeze voordeden der nieuwlings ontdekte wereld konden de Spanjaarden , meer dan eenig ander Volk in Europa, tot de gelukkigfte uitbreiding van hunnen handel, zeevaart, flapelplaatfen en wereldkennis, bézigen. Uitgezonderd de Portugeezen , was geen ander Volk daartoe zoo nabij gelegen: en ook deezen waren zij reeds verre vooruit Doch America beloofde reeds bij het eerfl* overzigt zoo veel onmeetlijken fchats, en wé voor zoo ongemeen weinig moeite, dat de Spanjaarden , in plaats van denzelven, allengskens, door vlijt en handel te verzamelen veelëer op éénmaal daarvan meester wildei worden. In hunne onbefchaafde en arm< eenvoudigheid gaven hun de Indiaanet, voor de verachtlijkfte beuzelingen van Euro> pa, voor klokjes, glaskoraalen, fpelden et dergelijke nietigheden, goud en andere kost baarheden , van welke zij naauwlijks eenij gebruik tot hun fieraad. wisten te maaken. On de Indidanen aan zich te onderwerpen, be hoefden de Spanjaarden bijna geen geweh te gebruiken. Want behalven hunne reed: boven befchreevene, of liever onbefchrijflijkf vrees voor het geweer der Spanjaarden, waa 2ij flechts pijlen van riet, door vuurfteenei en vischgraaten gepunt, houten zwaarden Z 3 CJ De Span.' jmrilen maaken al» daar een onrechtvaardig gebruik van hunne overmagt. I l r 1 t [ l | 1  Sj8 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. siBOEK.1 en in het vuur geharde werpfpiefen en knuppels konden tegenftellen , werden hun de Spanjaarden ook door hunne paerden onwederftandlijk , welke de Indidanen in den beginne meenden dat met de Europa'e'rs flechts één ligchaam uitmaakten. Onder zulke verleidlijke omftandigheden, ter uitbreiding van hun gebied, namen de Spanjaarden overal, waar z,ij eenigen tijd wilden vertoeven, het Land voor hunnen koning in bezit. Doch om aan deeze onrechtvaardige hebzucht een* fchijn van rechtvaardigheid te geven, vervoegden zich hunne koningen terftond bij den paus, dien hec befpotlijk vooroordeel van dien tijd het recht toekende, om, in den jpaam des Verlosfers, Landen weg te fchenken, waartoe hij geene de minfte betrekking had. De paus van dien tijd fchonk dus den Spanjaarden alle die Landen der nieuwe wereld, welken zij, honderd zeemijlen van de Azorifche eilanden af gereekend, verder ten Westen zouden ontdekken; doch 't geen ten Oosten gevonden zou worden, moest den Portugeezen toebehooren. Sedert dien tijd meenden dus de Spanjaarden recht te hebben, om de Indidanen als hunne onderdaanen , of eigenlijk als fchepfels te behandelen , die met andere menfehen geene gelijke natuur- en menfchênrechten hadden. Hunne verovering- en goudzucht kleedden zij in een vroom gewaad, voorgevende, dac Zij voornaamlijk de uitbreiding van het Christendom onder deeze Heidenjche Volken bedoel-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 359 doelden. Nu met geweld, dan door list en bedrog, onderwierpen zij" zich deeze ongelukkigen, welken zij in alle opzichten zoo verre te magtig waren, en die dus veelëer hun medelijden verdienden. Wanneer deeze hec waagden, hunne vrijheid tegen hunne verdrukkers te verdeedigen, werden zij als oproerlingen behandeld, en ten dood gebragt. VIII. Deeze denkwijze der Spanjaarden had ten gevolge, dat zij de Indidanen als lastdieren, bij geheele hoopen, onder zich verdeelden, om hen voor hnnne meefters het veld te doen bebouwen, en in de mijnen werken. Deezen, die zulk een infpanning hunner krachten, vooral onder de drukkende knevelaarijen der Spanjaarden, gantsch onge* woon waren, en nog veel ander leed te lijden hadden, ftierven daardoor in meenigte. Het hof, dien ramp gevoelende, liet hen voor deszelfs vrije onderdaanen verklaaren, doch, na weinige jaaren, vervielen zij wedei tot de zelfde dienstbaarheid, welke Ferdinand, eindelijk, plegtiglijk wettigde, ondei voorwendfel, dat de Indidanen, niet wel tol de kennis van den Christelijken Godsdienst konden gebragt worden, zoo lang zij van de Spanjaarden onafhanglijk bleeven. Dus werd een milliöen inwooners, door Columbus bij zijne eerfte oncdekking op Hispaniola gevonden , binnen vijftien jaaren tot op zestigduizend verfmolten: en weinig jaaren laater was daarvan de helft niet meer overig. Men vond intusfchen nog Spanjaarden genoeg, die alk 2 4 deeze Gevolgen daarvan, en ongenoegzame middelen daartegen. J. TSI3-  göo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek: deeze wreede dwangmiddelen verfoeiden, en de koninglij ke magt om derzelver affchaffing fmeekten. Door deeze menschlievende poogingen maakten zich inzonderheid eenige geestlijken beroemd, en onder dezelven vooral Bartholormus las Casas. Hij herftelde grootmoedig alle de Indidanen in vrijheid, die door de algemeene verdeeling hem waren toegevallen ; reisde zelf naar Spanje terug, om des wegen den koning voordellen te doen, en maakte door dezelven zulk een' indruk op Ferdinand, dat hij veel goeds konde hoopen, ware deeze vorst flechts niet kort daaiv na geftorven. Ook had de bekeering der Americaanen in verre na dien gewenschten voordgang niet, waarop de Spanjaarden roemden. Zij maakten bijna enkel gedwongene Christenen, of liever, het Christendom gehaat, dat zij deezen verdrukten met geweldenaarijen en doodftraff'en predikten. Toen de Spanjaarden éénmaal een' kleinen vorst op het eiland Cuba, die zijn recht en vrijheid tegen hen met de wapens verdeedigd had, doch hun krijgsgevangen was geworden, daarom als een' ge waanden oproerling ten vuure. doemden, zocht een Franciscaan hem, fchoon reeds aan den paai gebonden, nog te bekeeren; gelijk men zulks, niet zonder een fchandelijk misbruik van dit woord, noemde. Hij beloofde hem het genot eener heerlijke zaligheid, wanneer hij. nog een. Christen wilde worden. De vorst vroeg, „ of 'er ook 5 e 's n e •> » > n n n £ 'e r 11 » r  368 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xr boèkï i?ijn ijvei voor poasdienst en geleerdheid. XII. Ximenes, die zich, als onderkoning + Staatsman en veldheer zoo waardig gedroeg* vergat, achter, nimmer, dat hij, als geestlijke, voor Godsdienst en geleerdheid niet minder te zorgen had. Ook hierdoor maakte hij zich zeer verdienstlijk, fchoon hij aan deezen kant de groffte misflagen beging. Het aartsbisdom Toledo, dat hem vorstlijke bezittingen en rechten gaf, had hij niet dan gedwongen aangenomen. Doch nadat zulks gefchied was, bleef hij mét een' ftandvastigen, ijver werkzaam ter herftelling van de kerkiijke tucht en goede zeden onder de geestlijken , die van hem afhingen. , Vergeefs we-» derftonden hem langen tijd in dergelijke poogingen ter verbetering de Spaanfche Franciscaaner munnikken, tot wier orde hij behoorde; lchoon zij den paus op hunne zijde lokten, moesten zij, eindelijk, voor zijnen ftandvastigen moed zwichten. Om de zucht voor weetenfchappen, vooral onder de geestlijken, aantemoedigen, ftichtte hij te Alcala de Henares, een ftad van zijn aartsbifchoplijk gebied, een hooge fchool , welke hij met zoo veele geleerde mannen, heilzaame inrichtingen en prachtige gebouwen verfierde, dat zij de voornaamfte van Spanje werd. Hier, waar hij zich dikwijls door de verkeering met geleerden vermaakte, liet hij in zijne laatfte jaaren, behalven andere algemeen nuttige boeken, een belangrijk werk ten gebruike der geleerden, en ter verklaaring der Heilige Schriftuur, drukken: derzelver Hei  'Gefchiedenis der Spanjaarden. ÜI Tijdvak. %ëg> fpebr eeuw fche en Griekfche oor/pronglijké boeken naamlijk, met eenige van hunne oudfte en beste vertaalingen. Dit werk,- dat men de Polijglotte (of den Bijbel in verfcheidene taaien) van Alcala of Completum ('t geen 'de Latijnfche naam van Alcala is) , pleegc te noemen , en welks druk den kardinaal Ximenes meer dan vijftig duizend ducaaten kostte , was het eerfte van deezen aart, en ïs naderhand meermaalen , en wel volkome-* ner, nagevolgd. Zijn ijver, om de Jooden en Mooren in Spanje tot het Christendom te brengen, veritrekt hem wel in het algemeen tot eer; doch ook hij voedde de ongelukkige dwaaling van zijnen tijd, dat het loflijk was, daartoe geweld en vervolging te bézi • gen. Hij onderfteunde dus het kettergerecht, of de inquifitie, ter onderdrukking van deeze Volken ; verdreef een meenigte van dezelven uit Spanje; beval inzonderheid den Mooren op leevensftraf, zich te laten doopen; maakte dus zeer veelen van hen tot Christen* huichelaars , en liet zelfs, om hunne gehechtheid aan de Muhamedaanfchen Godsdienst te verzwakken , eenige duizendé Arahifche handfchriften , vooral van den Koran , ver-» branden. Hoe min deeze man van een$ anders zoo fchrander , doorzigtj met de waardij van een indedaad Christelijk Godsdienstig onderwijs bekend was, daarvan gaf hij nog een treffend bewijs. Eert ander aartsbifchop, die met hem deeze zoogenaamde bckeering der Mooren doordreef, liet Voor" IV Deel, Aa hun  370 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi BOEK- hun hec Nieuwe Verbond, en de orde der Godsdienstige plegtigheden in het Arahiesch vertaaien. Dit werd door Ximenes afgekeurd , omdat voor het Volk, naar zijn oordeel, in Godsdienftige zaaken meer geloof, dan eigen onderzoek te pas kwam; eene reden, welke indedaad hierop neerkomt: de Christenen behooren alles, zonder eenig onderzoek, aantenemen, 't geen hunne leeraars tot den Godsdiensc betreklijk maaken, opdat het gezag der laatften flechts geen nadeel lijde. Men onttrok dus den Mooren, wien hec Christendom werd opgedrongen, de Heilige Schriftuur juist ten zelfden tijde, toen zij die meest noodig hadden: en wat kon nu hun Godsdienst anders worden, dan een naklappen van voorgefchreevene leerftellingen, of navolgen van Godsdienftige gebruiken? Doch fchoon Ximenes in zijne meening dwaalde, dat zich in geweetenszaaken of verftandlijke befchouwingen tegen hem even min iemand mogt verzetten , als in Staatsbelangen en krijgsbeheer — een gevolg van de zoo aanmerklijk van elkander verfchillende ftanden, waaiïn hij zich wikkelen liet; — bleef hij, echter, midden in deze dwaaling, verwonderenswaardig. Hij had juist zijne laatfte krachten befteed, om den nieuwen koning, Karel, een wél ingericht Rijk' te kunnen overgeven. Deeze kwam uit de Nederlanden naar Spanje; vol vertrouwen op zijne verdienften, ijlde Ximenes hem te gemoet; doch de zeventienjaarige koning liet zich door zijne ijver-  Gefekiedems .der Spanjaarden. III Tijdvak. 3?% ijverzuchtige Nederlandfch Staatsraaden overhaalen , om hem uit zijnen dienst te ontflaan , zonder hem gezien te hebben. Zoo veel minachting en ondankbaarheid kon de hoogmoed van Ximenes niet verdragen, en zijn dood. werd daardoor verhaast. XIII. Weldra ondervond Karel de eerste, die nu de regeering van Spanje aanvaardde, Ferdinands kleinzoon van moeders zijde , en van die des vaders een kleinzoon van Maximiliaan den eersten, hoe veel hij in Ximenes had verlooren. In plaats van zich door hem ia den toeftand en de beste regeerwijze des Spaanfchen Rijks te laten onderrichten , liet hij zijne Nederland fche Staatsdienaars zijne onervarenheid misbruiken Deeze vreemdelingen zochten zich voornaamlijk ten koste der Spanjaarden te verrijken, en zich van de gewigtigfte ambten in het Rijk meefter te maaken. Vanhier ontftond aldaar een zigtbaar misnoegen; vooral onder de Caflilidanen en Aragoniërs, die zeer veele oude rechten en vrijheden bezaten Naauw* lijks was hetzelve uitgeborften, toen Karel, in plaats van zijn' overleéden grootvader, tot Duitsck keizer gekoozen werd. Daar hij zich weldra gereed maakte, om van deeze waardigheid bezit te nemen, werden de Spanjaarden hierdoor nog meer verbitterd, voortik ziende, dat hun koning nu meermaalen van hun afwezig zijn, en ook in andere opzigten zijn nieuw Rijk boven het hunne den voor» rang zou geven. Hij Zelf was nu magtiger en Aa 2 aan* St in't jaar [517. Karel I. toning 7an Spanje^ vordr keiser Karel V. 1' istp»  I 1 3 ] I t j < j i < « 3 i 3 1 , i 1 4 I > ' ] Opftand der Spanjaarden. i i \jn II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek; anzienlijker, dan eenig ander vorst in Europa. (Vant fchoon hij met de keizerlijke waardigïeid flechts eene bepaalde magt verkreeg, ring het, echter, van hem af, het vermogen les Duitfchen Rijks verflandig te leiden en e gebruiken. Door den dood van Maximi,iaan was hij eigenaar geworden van de ïostenrijkfche erflanden in Duitschland; de Nederlanden bezat hij reeds te vóóren; doch n America werden weldra de Spaanfche ontlekkingen en veroveringen zeer veel grooter n uitgebreider, dan zij ten tijde van Ferdijand geweest waren. Karels Landen lagen vel vrij verre van elkander verfpreid; ook :on hij in geen derzelven willekeurig heerchen, noch de inkomften naar eigen goed'inden gebruiken; doch, federt zijne regeering, >egon de invloed der Spaanfche overmagt op len toeftand van het overige Europa zich :eer merkbaar te vertoonen. Karel , die hands, als keizer, in de gefchiedenis Ka*el de vijfde heet, liet zich, vol gevoel na zijne nieuwe grootheid, in plaats van ien ouden titel der Europifche koningen , me hoogheid, van zijne onderdaanen uwe ma'efleit noemen, waarin hem de overige koringen, allengbkens, zijn nagevolgd. XIV. Zijne reis naar Duitschland bragt 3en opftand, waartoe de Spanjaarden reeds neer dan geneigd waren, volkomen tot rijpïeid; te meer, daar hij hun eenen Nederander, den Kardinaal Adriaan, anders een' nan , om zijne braafheid en gemaatigdheid  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 373 indedaad eerwaardig, tot Rijksbelluurder had achtergelaten. De Caftiliaanfche fteden flooten niec flechts een verbond met elkander; maar vatteden ook de wapens op tegen de regeering, en eischten, nevens het wegruimen hunner bezvvaaren, nog veele belangrijke rechten , door welken zij der koninglijke magc paal en perk wilden ftellen. Doch daar zij tevens de voorrechten des adels aanvielen, verëenigde zich deeze, fchoon niec min geneigd om zijne vrijheden tegen den koning te doen gelden, met de regeering. Hec krijgsheir der opftandlingen werd verflagen, en Karel dempte den opftand, welke zich reeds verre in Spanje had uitgebreid, te gemaklijker, daar hij weldra naar dit Rijk terug keerde, en derzelver meeften aanvoerderen grootmoedig vergiffenis fchonk. Toen hem éénmaal een hoveling de plaats wilde aanwijzen , waar zich een der veroordeelde opftandlingen verborgen hield, antwoordde hem Karel , niet min vriendlijk dan fchertfend: „ Ik heb van deezen man niets meer te „ vreezen; doch hij heeft reden, om zich „ van mij te verwijderen. Zeg hem liever, „ dat ik hier ben, dan mij zijne fchuilplaats „ bekend te maaken." De oorlog, waarin Karel toen met den koning van Frankrijk, Frans den eersten, uic hoofde van beider aanfpraaken op- en twisten over- eenige Italiaanfche Landen, alsmede over de helft van Navarra, gewikkeld werd, maakte hem de inwendige rust van Spanje coc eene noodA a 3 zaak- Oorlog met de Franfchen. j. 15 m.  374 n hoofdd. Nieuwe 'Gefchieden. Xi boek. Krifcsbedrijvender Spanjaarden onder Kakil h zaaklijke behoefte. In deezen oorlog, welke voornaamlijk in Italië gevoerd werd, maakten zich de Spanjaarden zeer beroemd. Zij waren zoo gelukkig, van den koning van Frankrijk zei ven gevangen te nemen, en vervolgends naar Madrid te vervoeren. Karet, begaf zich mede derwaards, om zijne zege te genieten; doch bevond tevens, dat de Spaanjche grooten hunne gezindheden, welke zij edel noemden, ftoutmoedig boven zijnen wil deeden gei-den. Onder zijne voortreflijkfte veldheeren had hij een' bloedverwant des gevangen konings, den Connetable (of opperbevelhebber van al het krijgsvolk des Rijks) Bourbon , die , door denzelven beleedigd , tot Karel was overgelopen, en tegen zijnen koning geftreeden had. Bij de komst van Bourbon in Spanje, verzocht de keizer zekeren aanzienlijken man, dat hij zijn paleis voor denzelven zou inruimen. De Spanjaard kon zulks zijnen koning niet weigeren; doch voegde 'er bij, dat hij zijn huis oogenbliklijk, nadat het van Bourbon zou verlaten zijn, verbranden zou, omdat geen eerlijk man langer blijven kon, waar zich een verraader had opgehouden. XV. Nog viermaal werden de Spanjaarden , onder Karels regeering, in even zoo veele oorlogen met Frankrijk , tweemaal tegen de Turk fche zeeroovers in Africa, en éénmaal in Duitschland tegen de vorften, die zich aldaar ter handhaaving hunner Godsdienftige vrijheid verbonden hadden, in het veld  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 375 veld gebragt. In alle deeze gelegenheden verwierven zij zich, door dapperen moed, ftandvastigheid en krijgstucht, zooveel roems, dat men weinige Europifche krijgsmagten van dien tijd met hun gelijk, en geene althands boven hen kon ftellen. Hunne veldheeren, gelijk Pescara, de hertog van Alva, en meer anderen, werden inzonderheid voor meesters in krijgskunde gehouden. Wanneer de Spanjaarden in deeze veldtogten al niet immer belangrijke voordeelen voo/ hun vaderland bevochten, verwierven zij toch veel roems voor zich zeiven, en meer magt voor hunnen koning. Met een aantal Duitfckers en Italidanen hielpen zij Rome veroveren en plunderen. Met recht verwonderde men zich, dat de Spanjaarden, die in eerbied voor den paus geen ander Volk iets toegaven, zich in de hoofdftad van deezen hunnen geestlijken Regent, door het wreedaartig martelen der inwooneren , die hun ongeduldig buicbejag niet genoegzaam voldeeden, veel meer gehaat maakten, dan de Duitfckers , die hem deels de gehoorzaamheid hadden opgezegd. In Africa dwongen zij den, door hem herftelden , koning van Tunis , het gezag der Spaanfche koningen eenen tijd lang te erkennen ; beveiligden eenigzins hunne zeevaart tegen de Africaanjche zeerovers, en verlosten veele duizende Christenen, door dezelven gevangen genomen, uit de ondraaglijkfte flaavernij. Door hunne wapenen werd het^ hertogdom Milaan met de Spaanfche Aa 4 kroon ]. IS27.  §76 l\ hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek; \ i j < i I Hij wordt i ju Spanje j 1 < J < 1 1 I 1 3 < I ] 3 < i De Span-, jaar den 'ontdekken ' het keizer- i riily . Ui ' roon verëenigd, en behield hun koning, in /eérwil van al het nadruklijk poogen der?ranfchen, in Ztafö" de overhand, alwaar nogaarënboven het koningrijk der beide Siciliëm lem onderworpen was. Intusfchen behaagden leeze buirenlandfche oorlogen den Spanjaarden doorgaands niet, daar hun koning die neestal Hechts voor zijne bijzondere belanden voerde, en in 't midden derzelven in ipanje fteeds magtiger werd. Indedaad verninderde hij het eerst de buitenfpoorigo 'oorrechten en vrijheden der Spaanfche grooen, of der zoogenaamde Grandes. Nog heden mderfcheiden zij zich van den overigen Spaanchen adel, zoo door den ouderdom hunner ;e(lachten, uitgeftrekte landerijen, waardighelen en rechten , als inzonderheid door het roorrecht , van hunnen koning met gedekten loofde aantefpreken, of hetzelve, ten minsen, voor een gedeelte te mogen bedekken, vanneer zij tegen hem gefproken hebben. Kaiel verminderde hun getal, en voorbehield len koningen het recht, om deezen rang ïaar goedvinden te verleenen, waardoor die in iet vervolg ook aan vreemdelingen gefchonten is. Ook de magt der Staaten van Cas-> ilie wist hij zoo te beperken, dat voordaan lerzelver wederftand tegen de eifchen der kolingen niet veel zou kunnen betekenen. XVI, Nog veel magtiger, zoo ten aanzien nrx het beftuur zijnes Rijks, als van zijnen nvloed op het overige Europa, zou Karel ^worden zijn , wanneer hij reeds hec volkomen  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. fsr| men genot had gehad der ongemeen belangrijke ontdekkingen en veroveringen, welke ten zijnen tijde voor hem, en de Spanjaarden in 't algemeen, in America gemaakt werden. Tot hiertoe hadden de Spaanfche zeelieden en bevelhebbers in dit werelddeel bijna flechts op twee, uitneemend groote en in de voortreflijkfte voordbrengfels rijke, eilanden , op Hispaniola, of Domingo , en op Cuba', Volkplantingen gefticht. Doch dair zij langs de kusten van de fmalle landftreek, welke het Noordlijke met het Zuidlijke America verëenigt, in het eerste een zeer groot, heerlijk, en, uit hoofde van deszelfs rijkdom voor hun zeer bekoorlijk, Land ontdekten , beflooten zij weldra hetzelve te veroveren. Dit was het keizerrijk Mexico, het eerfte aanzienlijke en wél ingerichte Rijk, dat zij in America vonden. Hetzelve had toen wel nog geen twee eeuwen gedaan; doch de Mexicaanen zelve, die het gedicht hadden, waren reeds lang te vóóren in burgerlijke orde en kunsten verder gevorderd, dan eenige andere Natie in America, fchoon zij nog deeds, in vergelijking met de Volken der oude wereld, zeer achterlijk waren gebleeven. Zij hadden groote en kleiner fteden , tempels, paleizen, verfcheidenheid van ilanden , welke men bij de overige Americaanen nergens vond , eenen magtigen en zeer geduchten keizer, goede wetten, eenigen landbouw, waterleidingen, tuighuizen, en andere nuttige inrichtingen, Doch, in plaats Aa 5 van  37§ II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. van letters , bedienden zij zich, gelijk de vroegfte menfehen, flechts van beeldfchrift. Zij teekenden en lchilderden 'tgeen zij anderen wilden te kennen geven, vonden allerleije zinnebeeldige voorftellingen van denkbeelden en gebeurtenisfen uit, en hadden dus de gefchiedenis hunnes Rijks door beelden bewaard , welke op huiden, catoen of boomfchorfen gefchilderd waren. In andere kunften hadden zij ook wel vindingrijke vlijt aan den dag gelegd; doch het niec veel verder dan tot een ruuw begin gebragt. Dus hadden zij veelerleije bonte vederen vrij kunstmaatig famengevoegd, om daardoor allerleije voorwerpen aftebeelden. Hun Godsdienst beftond niet flechts in de groffte afgoderij; maar zij flachteden zelfs , eer eere van hunne Goden , welken zij in ontzetlijke gedaanten van dieren afbeelden , zeer veele menfehen , inzonderheid alle hunne krijgsgevangenen. Door deeze hunne gewoone, en , als ware het, geheiligde wreedheid, waren hunne zeden veel meer verwilderd, dan men van hunnen anders befchaafden toeftand zou verwachten. Goud en zilver bézigden zij alleen tot fieraad van tempels, en tot kunstwerken voor hunne vorsten en grooren. Het goud vonden zij in meenigte, vooral op de beddingen der rivieren, en ftroomde, door de ftortregens, met zand vermengd van de bergen af. In plaats van geld, of een algemeene maatftaf van de waardij der daaglijkfche behoeften, hadden zij de kakouboonen ingevoerd. Want, daar  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 37^ daar de Chocolade doorgaands hun geliefdfte drank was, en dus de kakouboonen , waarvan dezelve bereid wordt, voor een ieder onontbeerlijk waren , nam men . dezelve op hunne markten gaarne in ruiling aan voor waaren van geringeren prijs. Doch , allengskens , fchatteden zij alles in hunnen handel naar het aantal der kakounooten of boonen, welke zij daarvoor ontvingen. XVII. Dit aanzienlijke Rijk, dat veele milliöenen menfehen bevatte, werd door een' Spaan (chen bevelhebber, Fernando Cortez, met omtrent vijfhonderd foldaaten aangevalled , waarvan flechts dertien met fchietgeweer waren gewapend. Daarentegen hadden zij zestien paarden en eenig gefchut; doch de hooge en wonderbaarlijke gedachten wegens de Europeers, en de vrees voor hunne wijze van oorloogen, gingen als voor hun heenen^ Tevens was Cortez een man van zeldzaame onderneemzucht, ongemeene tegenwoordigheid van geest en onbuigzaame ftandvastigheid, die, in weerwil van zijnen opperbevelhebber, midden onder famenzweeringen en oproeren der Spanjaarden , deels zelfs door de hulp der onderdaanen van dit Rijk, hetzelve wist te bedwingen. Zulke groote gaaven, als hij in het overwinnen van ontelbaare zwaarigheden, en in de zoo vindingrijke als koene keuze zijner middelen vertoonde, zouden hem een' onverganglijken roem hebben verworven, waren zijne daaden flechts even rechtvaardig als gewigtig geweest, eh hadde hij de- en veroveren hetzelve. I  j. 1519. I. is2i. 380 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiboek? dezelve niet, daarenboven, door trouwloosheid en wreedheid bevlekt. Hij werd met zijne Spanjaarden door Montezuma , toen keizer van Mexico, met eerbied ontvangen, en niet minder prachtig dan gastvrij onthaald. Doch toen deeze vorst, tot veiligheid van zich en zijn Rijk, een oproerige Natie, welke door de Span/aarden onderfteund werd , met de wapens tot onderwerping poogde te brengen, liet Cortez de veldheeren, weiken de keizer daartoe gebruikt had , in Mexico zelve ten dood brengen, nam hem gevangen, en wierp zich nu , zonder verdere vermomming, tot beheerfcher des Rijks op ; doch gaf daardoor tevens aanleiding tot een' algemeenen opftand der Mexicaanen, ter verdeediging hunner vrijheid , in welken zij hunnen ongelukkigen keizer, Montezuma , die hen tot bedaaren poogde te brengen , doodlijke wonden toebragten. Na veel ellende en bloedvergietens, dat vooral de Mexicaanen bij duizenden trof, werden zij , eindelijk, door de Spanjaarden overweldigd, hun nieuwe keizer gevangen, en hun gantfche Rijk veroverd. Doch geduurende deezen verwoestenden oorlog waren zoo veele fchatten vervoerd of vernield, dat de overwinnaars, die, in de hoop op onmeetlijken buit, alle ongemak hadden doorgedaan , over derzelver geringheid hoogst te onvreeden werden. Tot zijne fehande, gaf Cortez hun misnoegen in zoo verre toe, dat hij den gevangen keizer, en nevens hem deszelfs gunsteling, martelen liet, opdat zij de  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak." 381 de verborgene rijkdommen zouden aanwijzen. De gunsteling lag onder de fmarten der pijniging , en barstte in een jammerlijk geween uit; doch zijn vorst, die niet minder te lijden had, vroeg hem met een' vasten moed r „ Rust ik dan op een bed van roozen?" Getroffen over dit verwijt, klaagde de gunfteling over geen leed meer, en gaf weldra den geest. Cortez redde nog wel voor deeze reis den vorst; doch daar de Mexicaanen niet lang daarna nieuwe mislukte poogingen deeden, om zich van de onderdrukking der, enkel op roof bedachte, vreemdelingen te verlosfen, liet hij hem met eenigen van de voornaamften zijnes vóórigen Rijks ophangen. Onder den naam van Nieuw Spanje, werd Mexico geheel onder het Spaanfche gebied gebragt. Na eenigen tijd ontdekte men daar de goud-en zilvermijnen,, welke de oude inwooners deels niet gekend, deels niec geacht hadden. 'T geen van hun overig bleef, nog omtrent twee milliöenen Indidanen, moest voor de overwinnaars het land bouwen, en men drong hun, op veeier leije wijzen , den Christelijken Godsdienst op. Cortez zelf bevreedigde wel, door de verovering van dit groote Rijk, zijne brandende begeerte naar roem , magt en goud voor eenigen tijd, en won voor zijnen koning rijker bezittingen, dan deeze in Europa had; doch daar hij zich in het bezit van het, hem verleende, ltadhouderfchap van Nieuw Spanje zeker waande, en zijn werk- zaame  S"82 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xt boek» Cortez St. in 't J, 2 54 7- Ontdekking van de MageU laanjche Zeeëngte, van de Zuidzee, en van een nieuwen weg naar Oostïndii. j. 1521. zaame geest, reeds nieuwe ontdekkingen uic deeze gewesten naar Oostïndië voornam , werden Karel en zijne Staatsdienaars wantrouwig jegens de magt, welke Cortez in Nieuw Spanje bezat. Hij verloor zijne beVelhebbersplaats : en fchoon zijn werkzaame ijver hem nog geenszins verliet, daar hij, niet zonder groote gevaaren , het fchierëiland Californië ontdekte , vergat men , echter , reeds bij zijn leeven zijne belangrijke dienften, zoo dat hij zijne laatfle jaaren vergeefs toe het verkrijgen eener waardige belooning befteedde. XVIII. Terwijl Cortez het geliefkoosd ontwerp van Columbus poogde te volvoeren, om van de nieuwe wereld een' korter' weg naar Oostindië te vinden, dan de Portugeezen om den Zuidhoek van Africa ontdekt hadden , was hij, buiten zijn weten, door een' Poriugeesch' edelman in Spaanfchen dienst , Ferdinand Magellan, hierin reeds voorgekomen. Deeze was met een klein fmaldeel, dat koning Karel voor hem liet uitrusten , omtrent gelijktijdig uit Spanje gezeild , toen Cortez het Mexicaanfche Rijk aanviel. Na veele maanden Zuid waards, langs de Americaanfche kusten , heêngeftuurd, en reeds met een oproer zijner zeelieden te hebben moeten kampen , kwam hij, eindelijk, 'in een kromme itraat, of kanaal, waaraan hij zijn' eigen naam gaf, en welke daarom nog heden de Magellaanfche Straat of Zeeëngte heet. Dus zeilde hij om den Zuidhoek  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 383 hoek van America , tusfchen Patagonië en het Vuurland. Uit deeze engte kwam hij in een groote zee, in welke hij meer dan drie en een halve maand altijd Noordwestwaards opzeilde , zonder eenig land te zien. Doch weêr en wind waren hem zoo gunftig. dat hij deeze zee den naam van den flillen Oceaan gaf, fchoon men deeze Zuidzee, gelijk zij ook genoemd wordt, naderhand dikwijls ftormachtig genoeg gevonden heeft. Intusfchen was de voorraad van leevensmiddelen op Magellans fchepen bijna gantsch verteerd; zijn water begon te Hinken, er zijn volk ziek te worden ; tot dat hij, eindelijk, een aantal eilanden aantrof, welker hij de Dieven - ëilanden , of Los Ladrones . noemde, omdat derzelver inwooners zijn fcheepsbehoeften deels- weghalen. Voords landde hij aan de , naderhand dusgenoemde, Philippijnfche eilanden ; doch hier fneuvelde deeze voortreflijke zeeheld in een gevecht met de inwooners. De overige bevelhebbers zetteden, echter, deeze koene zeereis voord, en kwamen, vervolgends, .bij de Molukfche of fpecerij-eilanden: tot geene geringe verbaazing der Portugeezen , dat de Spanjaarden, uit het Westen komende, deeze zelfde oorden hadden gevonden, tot welken hun vóór eenigen tijd uit hec Oosten de toegang geopend was. De Spanjaarden laadden hunne fchepen met fpecerijen van de gemelde eilanden , en keerden om hec voorgebergte , oi' de Kaab, de Goede Hoop, naar hun vaderland we- ■ Magil» LAKS dood. In 't J. 1521.  Eerfte •zeereis om de wereld. Van het J. 1519 tot 1522. J. 1529. De Spanjaardenveroveren het goudrijk Peru. 384 II hóofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek, weder. Dus eindigde de eerfte zeereis, wel-* ke rondom de wereld ondernomen is, in bijna drie jaaren. Door haar verkreegen de Span* javrden tevens een deel van den allerbelangrijkilen handel, dien naamlijk van fpecerijen. Doch oorlogen en Staatsbelangen, welke voor koning Karel in dien tijd nog gewigtiger waren , alsmede vermoedlijke twisten , waarin hij met de Portugeezen over deeze nieuwe bezitneeming ftond gewikkeld te worden, bewoogen hem, zijne aanfpraak op de Molukfche eilanden, eenigen tijd daarna , voor een aanmerklijke fomme gelds, welke hij noodig had, aan dit Volk afteftaan. Hij voorbehield zich wel zijn recht op deeze eilanden ; doch de Spanjaarden hebben zich daarin nooit weder kunnen vestigen. XIX. Kon intusfchen zoo verbaazend veel fchats van goud en zilver , als men tot op deezen tijd in geen Land bijeen had gevonden, dén Spanjaarden het verlies van ongemeen voordeelige koopwaaren en handel ver< goeden ; dan gefchiedde zulks rijklijk door het veroveren van Peru en Chili, zelfs nog onder Kakels regeering. Zij hadden van een buitengewoon goudrijk Land , naar het Zuiden heên, naricht bekomen , en rusteden niet, vóór zij hetzelve vonden. Frans Pizarro, een Spaansch bevelhebber, die, als jongeling , zwijnen gehoed , doch naderhand 'zoo veel moeds , ftandvastigheid en menfchenkennis betoond had , dat hij voor de moeijelijkfte taak bekwaam werd geoordeeld, verbond  Gefchiedenis dèr Spanjaarden. III Tijdvak. 385 bond zich ten dien einde met twee andere Spanjaarden. Eenige jaaren verliepen met het nemen van proeven, welke kwalijk uitvielen. Doch daar zij, echter, het Perudanfche koningrijk , of hec Rijk der Incas (dus heetten deszelfs vorften) ontdekten , en in hetzelve eenen verbaazenden voorraad van goud en zilver, waarvan zelfs het gemeenfte huisraad vervaardigd was, aantroïFen, wérd hun ijver, zoo wel als de begeerte van anderen, die zülks hoorden, deste Merker aangefpoord. Eindelijk waren zij in ftaat, dit groote Rijk mee bijna cwee honderd foldaacen mtertifc-ken. Juisc op dien tijd werd heczelve door twee broeders uic het koninglijk geilacht aart elkander met de wapens betwist, en dus de verovering voor de Spanjaarden te gemaklij* ker gemaakt. Deeze werden door den eensn der beide vorften , Atahualpa , zeer minzaam en gastvrij ontvangen^ Doch bij het befchouwen van deszelfs onmeetlijke rijkdommén , nam Pjzarro hec verraadlijk befluic , om hem gevangen te nemen : want nimmer heeft de rampzalige geldhonger zoo veel trouwloosheid en wreedheid onder de Christenen in Europa veroorzaakt, als in dien tijd onder de Spanjaarden. Ook nu bekleedden zij daarenboven , hun fchandelijk ontwerp als met hec eerwaardig kleed van den Godsdienst. Toen de Inca Pizarro en zijne Spanjaarden bezocht, werd hij van dertig duizend zijner onderdaanen, prachtig uitgedost en toegerust, vergezeld. Hij zelf za£ IV Debl. Bb op  386 II hgofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek op een troon, bijna gantsch bedekt van gouden zilverwerk : alles om den vreemdelingen , welken hij zich tot bondgenooten wenschte, zijne heerlijkheid te verwonen. Bij zijne aannadering iprak hem een Spaansch geestlij ke door een' tolk aan , verklaarde hem de voornaamlte leeringen des Christendoms , en de gewaande magt van den paus; waarna hij hem met geduchte bedreigingen vermaande , het Christelijk geloof aanteneemen , en zich aan den paus en den koning van Spanje te onderwerpen. De vorst , wien deeze woeste eisch zeer zonderling en zelfs onverftaanbaar voorkwam , gaf ten antwoord , dat hij zijne onaf hanglijkheid, zoo wel als zijnen Godsdienst, wenschte te behouden. Verbaasd over de ongewoone leeringen , welke men hem voordroeg , vroeg hij tevens den geestlijken : vanwaar hij dezelve had ? Deeze reikte hem zijn Brevet of gebedenboek toe, zeggende , dat zij daarin Honden. Doch de Inca , die , gelijk andere Americaanen , niets van de fchrijfkunst wist, geloofde, dat het boek fpreken kon , hield hetzelve aan zijn oor, en wierp het met verachting ter aarde, terwijl hij verzekerde, dat het hem niets zeide. Oogenbliklijk riep de munnik, dat dit eene ontheiliging van Gods woord was, welke men met de wapenen wreken moest. De Spanjaarden , die flechts een teeken wachteden, om de onfchuldige Perudanen te kunnen aanvallen en plunderen, greepen hen woedend aan, en fchoo-  Gefchiedenis der Spanjaarden, M Tijdvak. 3S7 fchooten of hieuwen meer dan vierduizend van dezelven neder. Pizarro zelf verlaagde zich tot een' gemeenen roover, rukte den Inca , dien veelen zijner edelen met verlies van hun leeven zochten te befchermen , van zijnen troon, en zette hem gevangen. Wans neer men dit leest, gelooft men eene ge fchiedenis van wilde dieren te lezen . welke andere dieren of menfehen verfeheuren, flechts met dit onderfcheid, dat zij zulks niet dar aangehitst of uit honger doen; daar integendeel de Spanjaarden het deeden, zonder k hec allerminfte beleedigd te zijn , en zelfs terwijl zij den Americaanen eenen Godsdiénsi voordroegen , welke de liefderijkfle van ah len is. XX. Na zulke afgrijslijke geweldenaarijen 3 konden de Spanjaarden gemaklijk een Rijk veroveren ■, welks vorst zij gevangen hielden Vergeefs liet deeze , om zijne vrijheid weder te bekomen, uit veele oorden des Lands ontelbaar goud vaatwerk en andere fchatten in verbaazende meenigte bijeen brengen Veelëer beflooten zij, zich door zijnen dood van hem te ontdaan , omdat het hun lastig viel, hem langer te bewaaken. De ongelukkige Inca verhaaste zelf zijnen dood op eene wijze, welke hem nog medelijdenswaardiger maakte. Onder alle de kunflen der Èuropaêrs verwonderde hij zich meest over1 het lezen en fchrijven ; doch twijfelde eenigen tijd , of zij hun aangebooren Waren < dan of zij ze eerst leeren moesten. Om hierB b 2 v»* ïn (licfcr-maand des jaars 1533. Zij gèraaken onderling iri twist oveï de veröve* ringen.  388 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek." van zeker te worden, liet hij zich van een der foldaaten, die hem bewaakten , den naam van God op den nagel van zijn' duim fchrijven. Ieder Spanjaard, dien hij vroeg, wat dit heette, antwoordde hem terftond , gelijk de voorige. Doch Pizarro , de trotfche en verwaaten veroveraar, kon zelfs niet lezen, en was dus niet in ftaat, de vraag van den vorst te beantwoorden. Verbitterd en wraakgierig over de verachting , welke hij zich daardoor van denzelven op den hals haalde, ftemde hij te eerder toe , 'dat hij ten dood wierd gebragt, nadat hij te vóóren neg den ellendigen fchijn van rechtvaardigheid had aangenomen , door zijnen gevangen gerechtlijk te laten onderzoeken cn veröordeelen. Een munnik verftoutte zich mede het doodvonnis te onderfchrijven, en haalde den vorst over, om , ten einde niet, volgends zijne verwijzing, verbrand, maar flechts geworgd te worden, zich alvóórens nog te laten doopen. Voor alle deeze wreede moedwilligheden ftraften zich weldra de Spanjaarden deels zelve. Pizarro bragt wel de nieuwe Spaanfche regeering over Peru in goede orde, en legde den grond voor een nieuwe en beter gelegene hoofdftad van dit Rijk, welke door hem Cindad de los Reijes, dat is, de ftad der koningen, genoemd, vervolgends meer onder den naam van Lima bekend, en vóór een halve eeuw door een aardbeeving grootendeels verwoest werd: doch hij geraakte met een' ander' bevelhebber, die nu ook  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 389 ook het nabuurige groote Land, Chili, bc gon te bedwingen , door heersch- en ijvei zucht in twist; zelfs kwam het tusfchen hei tot een' oorlog, waarin Pizarro overwon en zijnen vijand met den dood ftraffen liet Doch weinige jaaren laater, werd hij, daa hem zijne onrechtvaardigheid en wreedheii veele vijanden hadden veroorzaakt, als ftad houder van Peru vermoord. Een zijne broeders , die zich gaarne tot vorst van Pen wilde opwerpen , werd in den oorlog teget zijnen koning gevangen, en ten dood gebragt Door deeze twisten kwamen ook veele an dere Spanjaarden om het leeven : en met zag hen over het geheel flechts naar tegen woordig, fnel en groot gewin ftreeven, zon' der veel belang te ftellen in wetten, orde er rust. De Perudanen waren niet wijs genoeg , of oordeelden zich te zwak, om zich van deeze tweedragt hunner, niet zeer talrijke, overwinnaaren ter herftelling hunneï vrijheid te bedienen. XXI. Indedaad waren de Perudanen onder alle de Volken van America minst krijgshaftig ; wel nevens de Mexicaanen alleen befchaafd , en bedreeven in eenige kunften ; doch in eene merkbaare verfcheidenheid van dezelven. In den landbouw waren zij verder dan deezen , fchoon zij den ploeg niet kenden , en den grond met een houweel van hard hout omgroeven. Slechts zeer laage gebouwen zonder vengfters wisten zij te ttichten ;. doch daar zij ijzer , kalk, noch B b 3 kunsc- 1 i J-1541. Zeden e» toeftand der te. mannen.  3 oo II hoof-dd. Nieuwe Gefchieden. XI BOEK. kunstwerktuigen kenden, moet men zich te» meer verwonderen over de vastheid, waarmede zij bouwden, alsmede over hunne algemeene wegen en bruggen, welken zij over fnelvlietende ftroomen flechts van teenen , touwen , mest en aarde vervaardigden. De Perudanen waren de eenigfte Americaanen , die de koenheid hadden, van op hunne flechts middenmaatig groote fchepen een' mast te zetten, en aan denzelven een zeil te fpannen. Ook munteden zij uit in de kunst, om het zilver , waarvan hunne bergen zoo vol waren , door vuur te fmelten, fchoon zij volftrekt niets wisten van de uitvinding der Europaërs, om mijnen midden door de bergen te graven. Van de fchrijfkunst ontdekte men niets bij hen. Zij bedienden zich wel van knoopen, aan ftioeren van onderfcheidene kleuren gehecht, welken zij Qiripos noemden \ doch dit vervulde flechts het gemis der rékenkunde, daar de kleuren verfchillende zaaken, en ieder knoop een bepaald getal, aanweezen. Tot de kunften waren zij in het algemeen gantsch niet ongefchikt. Van harde , blinkende en zeer gepolijste fteenen maakten zij. fpiegels van verlchillende grootte, alsmede van vuurfteenen en koper , dat zij bijna als ijzer wisten te harden, bijlen en andere werktuigen voor den oorlog en land-1 bouw. Hunne, van verfcheidene bonte vedelen famengevlochte, kleederfieraadiën heeft men door eea foort van zijden ftof, naar )>en Pejimenne genaamd, nagevolgd. Hunne Gods-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 391 Godsdienst was , fchoon afgodiesch , echter vrij eenvoudig en zacht. Zij vereerden voornaamlijk de zon, waaraan zij die zeilde vruchten, welke zij aan haare weldaadig ftoovende warmte te danken hadden, benevens eenige dieren en kunstwerken , doch nimmer menfehen offerden. Hunne vorften, of Incas, hielden zij voor kinderen der zon , en beweezen hun dus eene onbeperkte gehoorzaamheid: en wanneer deeze of andere voornaame mannen onder hen overleeden, bragten zij een groot aantal van derzelver dienaaren om het leeven; de eenigfte trek van wreedheid, welke men in hunne zeden ontdekt. . XXII. Een zoo goedaartige INatie kon, door de Europeers verlicht, in zeden, wetten , Godsdienst , kunften en weetenfchappen, binnen kort zeer toenemen. Voor de Spanjaarden fcheen én het geluk, én de eer gefpaard, om de voordeelen der oude en nieuwe werelden met elkander te _ verenigen , om de Americaanen te onderrichten, om wederkeerig van hun of hun vaderlanc te leeren, en met weinig moeite magtiger , wijzer en nuttiger te worden. Behalven de beide groote Rijken, Mexico en Peru, maakten zij zich, ook nog meestendeels ondei Karels regeering, of in de eerfte helft dei zestiende eeuw , van het aanmerklijkfte dee van Zuid- America, en een aanzienlijk flut van het Noordlijke, meester. Hunne aan winst van magt, uitgebreide bezittingen , er Bb 4 der Voordbrengfelsen waaren van Amt■ ica. Pr/.  Mijnen. i I i < i fyidlgQ. 1 1 < % J %nkau, ( ? 392 Hhoofdd. Nieuwe Gefchieden xïboek, dergelijke rijkdommen, welke van de Euro^ fceërs het hoogst gefchat werden, was op, zich zelve reeds ongemeen belangrijk. Vijftig jaaren na de ontdekking van dit werelddeel, hadden zij reeds Landen aan zich getrokken, grooter dan geheel Europa. De mijnen van Mexico, en vooral de zilvermijnen van Potofi in Peru, hebben, nevens veele andere gewesten, rijk in de edelfle metaalen, den Spanjaarden zulke verbaazende fchatten opgeleverd, dat men derzelver fora tot onze tijden toe, ten minden op tien-, zo niet op twaalfduizend milliöerien rijksdaalders berekend heeft. Poch andere natuurlijke voordbrengfèls van dmerica. waren niet minder fchatbaar. Nieuw Spanje léverde de Cochenille op: een wurm, waarvan een voortreflijke purper- en ïchariakenverw van gelijken naam wordt toebereid; ?n wel in. zoo groote meenigte, dat, niette2,enftaande 'er, ten minlten, zeventig duizend fan zulke kerfdiertjes verëischc worden om rechts één pond Cochenille te léveren, daarin, echter, in Jaater tijden, jaarlijks meer lan agtmaal honderd duizend ponden naar Eu•opa. \verden verzonden; Een andere fraaije ilaauwe verw leerde men uit de Indigo-yltmt ^reiden, die wel reeds in vroeger tijden uic )ostïndi'ê gehaald werd; doch veel volkomeer in verfcheidene oorden en eilanden van Imerica, vooral in het Mexicaanfche gewest ruatimala , geteeld is. De Kakau- boom, ?elke, behalven in andere Landen van Ameica-s vooral in de vlakten van hec Zuidlijk  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 39$ gewest Carracas voortrefiijk gekweekt wordt, Helde de Spanjaarden in flaat, om Chocolade te bereiden: een drank, welke zij en de overige Europceërs zoo fmaaklijk en voedzaam hebben bevonden. Hij beftaat uit een deeg van de noot of amandel des genoemden booms, vermengd met fuiker, fpecerijen en Vanille, dat is, de fchil van een andere Americaanjche vrucht. Behalven andere nuttige planten en vruchten van dit werelddeel, hebben de Europceërs aan hetzelve inzonderheid de Kinabast, of Otnnquina, te danken, wiens voortreflijke kracht ter verfterking of^ geneezing van het menschlijk ligchaam eerst in de laatfte tijden naar waarde gefchat is. Daar deeze boom in Peru wast, noemt men deszelfs bast den Peruviaanfchen; en omdat men deszelfs kracht in den beginne enkel in wisfelkoortfen ontdekte, gaf men dien ook den naam van koortsbast. Nog naauwlijks honderd en vijftig jaaren, echter, zijn de Spanjaarden met de eigenfchappen van deezen bast bekend geweest. Nevens de bijzondere gewasfen van America, zijn ook de. natuurlijke fchatten van andere werelddeelen aldaar, van tijd tot tijd, zeer gelukkig aangekweekt; gelijk, bij voorbeeld, het fuikerriet van de Canarifche eilanden; de koffijboom uit Arabië; de paarden van Spanje. Zelfs zijn de laatften in Chili zoo voortrefiijk geworden, dat zij nog boven de beroemde Andalufifche teelt voorgetrokken worden. Hec tamme vee van Europa , vooral het hoornB b 5 vee, Koorts ist.  Gevolgen daarvan voor de Europaèrs in het algemeen. 394 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. vee, is binnen een' korten tijd in America zoo fterk toegenomen, dat 'er, eindelijk, kudden van veele duizenden ontftonden, welke men in de vette weiden, die aldaar uitgebreide landftreeken uitmaaken, in het wilde en vrij liet rondgraazen. Sedert ilachtte men hetzelve flechts om de huiden, waarvan een onbefchrijflijk groot aantal naar Europa vervoerd wordt, terwijl men, integendeel, de ligchaamen laat liggen, welke van taltijke troepen wilde honden en gieren worden verflonden. XXIII. Schoon alle deeze voordeden in den beginne bijna alleen in handen der Spanjaarden waren, vertoonden zich, echter, de gevolgen deezer nieuwe aanwinften en derzelver nuttig gebruik allengskens, en deels vrij fpoedig, in den algemeenen toeftand der Volken van Europa. De verbaazende meenigte gouds en zilvers, welke uit America in ons werelddeel kwam, deed weldra alle waaren, arbeidsloonen en zelfs de leevensmiddelen in prijs rijzen. Sedert dien tijd zijn de Europceërs in het algemeen wel veel rijker geworden, dan hunne voorouders ; doch , ongelukkig , hebben zij ook veel meer geld noodig: en deeze overvloed is voor eene ontelbaare meenigte onder hen niet ligt verkrijgbaar. Daarentegen is ook, door de ontdekking van America, de zeevaart en koophandel der Europceërs zoo verre uitgebreid, dat zij zich van den handel dér geheele wereld meefter gemaakt, en dien tot heden hebben gehandhaafd. De fchatten der Americaanfche mijnen  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 395 nen dienden hun, om de kostbaare OostïndiJche waaren gemaklijker te betaalen. Nieuwe löorten van fmaak en pracht zijn, federt dien tijd, onder hen ingevoerd. Doch een rampzaliger gevolg hunner kennis van de nieuwe wereld was dit, dat hunne oorlogen zich zeer dikwijls over alle vier de werelddeelen uitbreidden, en zelfs uit America oirfpronglijk waren. XXIV. De Spanjaarden poogden wel op allerleije wijzen te verhoeden , dat andere Volken van Europa geen onmiddelijk deel in de, nieuwlings door hen ontdekte, Landen en rijkdommen verkreegen. Doch hunne te driftige begeerte, om zich alléén, en op éénmaal, van alles meefter te maaken, vervoerde hen tot veele verkeerde maatregelen. Van tijd tot tijd gaven zij zelve aanleiding, dat een groot deel Europceërs van deeze hunne ontdekkingen zoo veel, en bijna nog meer, voordeel trok, dan zij zelve; daar zij intusfchen de nieuwe wereld meer plunderden et ontvolkten, dan nuttig bézigden. In omtren vijftig jaaren hadden zij veel grooter Landen, dan geheel Europa, doorgereisd en ingeno> men. Zij konden dezelven niet geheel, nocr. zoo fterk met nieuwe inwooners bezetten dat zij overal meefter konden blijven. Doel in plaats van zich nevens elkander neêrte flaan, en aanmerklijke ftukken lands vlijtig te bebouwen, buiten welken zij zich fteed verder rondom konden uitbreiden, verdeeldei zij deze onaieetlijke gewesten terftond ii ftad Ontvolking van America , en invoering van negers aldaar. i 1  Sedert het jaar 1517. 39CJ II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiboek. fladhouderfchappen. De vruchten van land. en tuinbouw fcheenen hun der moeite niet waardig. Allen ftreefden zij naar goud en zilver, verfpreidden zich dus zonder genoegzaame orde en verëeniging, en noodzaakten de inboorlingen , om deeze metaalen voor hun te zoeken, zoo onbarmhartig, dat veele duizenden van hun daardoor het leeven verboren. Nog andere geheel ongewoone en gedwongene dienstbetooningen der Americaanen , benevens de oorlogen, mes hun gevoerd, en de veelvuldige wreedheden, waarmede de Span/aarden hun fchatten afperfien, vernietigden bijna gantfche Natiën. Het aantal Americaanen, door de fchuld der Spanjaarden tot omtrent het midden der zestiende eeuw omgekomen, wordt, flechts maatig bereekend, op tien milliöenen gefchat. Vooral op de eilanden, doch ook op het vaste land, werden de oirfpronglijke inwooners, juist toen de Spanjaarden hen meest noodig hadden, grootendeels uitgerooid. Eindelijk zag men de noodzaaklijkheid, om vóórtekomen, dat niet alle de Americaanen- uitflierven. Doch de bifchop Las Casas, die derzelver jammerklagten voor den koninglijken troon bragt, deed, uit welgemeende overijling, ter verzachting van hun leed een voorftel, dac voor andere Volken deste nadeeliger was. Volgends->zijnen raad, kocht men een aantal Africaanfcke negers of zwarten, en voerde hen naar America, waar zij voor het mijnwerk, den bouw dei Indigo en andere plant- ge-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 39? gewasfen, wegens hunne ligchaamskrachten , veel gefchikter waren, dan de Americaanen. Vervolgends is deeze neger- of menfchenhandel, de fchande der Europceërs, op de zeekusten van Afried fteeds voordgezet, en door andere Volken nog fterker gedreeven, dan door de Spanjaarden. De Europceërs, die in America bezittingen hebben, haaien jaarlijks, ten minften zestig-, fomtijds zelfs bijna honderd-duizend van deeze ongelukkige bewooners der kusten van Guinea, welken zij voor wollen of katoenen handwerken , brandewijn , ijzei -erk , buskruit, en meer derge'iike waaren, den man op tagtig tot omtreiK negentig daalders berékend, koopen, en alsdan, m ->ftendeels gebonden, op hunne fchepen, als flaaven, naar de nieuwe wereld fleepen. Aldaar komt bet grootfte deel, door harden arbeid, veele andere ongemakken , welke hunne onmenschlijke heeren hun, alslastdieren , opleggen, en door hunne wanhoop, binnen kort bm het leeven. Intusfchen genieten wij inwooners van Europa zorgloos de koffij, 'fuiker en andere Americaanfche voordbrengfels, wier aankweeking deezen onzen medemenfehen allerleije foorten van ellende gekost,.en hunnen dood verhaast heeft. Schoon deeze inrichting het lot der Americaanen, of Indidanen, gelijk zij nog fteeds genoemd worden, wel verzacht heeft, te meer, daar zij van Karel den eersten vrij verklaard, of van hunne vóórige flavernij verlost zijn; bleeven zij, echter, nog dienst- baa-  Philifpus II. regeert Spaije. J. 1556. 398 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi BOErc. baare onderdaanen der Spanjaarden, wier ver* drukkingen zij federt nog dikwijls in een' hoogen graad ondervonden. Het Christendom , welk hun is opgedrongen, heeft hunnen toeftand weinig verbeterd. Zoodra zij daartoe Hechts eenige neiging vertoonden, doopte men hen wel met alle gezwindheid bij duizenden :evens ; doch naderhand beklaagde men zich , 3ac zij zelfs geen denkbeeld van deezen Godsdienst konden bevatten : en hunne overhelling :ot het Heidendom is nog in onze tijden dgtbaar. XXV. Karel de eerste , koning van Spanje, onder wiens regeering de groote dmericaanfche ontdekkingen en veroveringen serst haar volle beflag verkreegen, had, echter, nog weinig genot van de rijkdommen, welke daaruit voordvloeiden. Deeze nieuwe bezittingen der Spanjaarden, waarin hunne bevelhebbers meer op hun bijzonder belang, dan op dat des konings bedacht waren, en allerleije wanorden, zelfs burgeroorlogen, veroorzaakten, verkreegen eerst, van tijd tot tijd, eene goede en duurzaame inrichting. Doch , nadat Karel de Spaanfche kroon , nevens de Nederlanden, de Landen van Italië, en de daartoe behoorende bezittingen in andere werelddeelen, aan zijnen zoon, Philippus den tweeden, had afgeftaan, om zijne overige dagen in een Spaansch kloofter ter zijner vóórbereiding tot de andere wereld te befteeden, toen gevoelden eerst de overige Volken van Europa, hoe rijk de koningen van  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 399 van Spanje waren geworden. Philippus was met de koningin van Engeland, Maria, gehuuwd, en dus fcheen ook dit Rijk éénmaal met het Spaanfche gebied te zullen verëenigd worden. ^Doch de fpoedige dood zijner gemaalin verijdelde deeze hoop. Daarentegen' was hij reeds bij het aanvaarden zijner regeering in den oorlog met Frankrijk deste gelukkiger: en deeze eerfte voorfpoed zijner wapenen deelde aan de onrustige, heerschzuchtige en gewelddaadige gezindheden, welke hem bezielden, moed en nadruk mede. Zijne meer dan veertigjaarige regeering was een famenhang van krijgshaftige onderneemingen, welke, echter, zeer onderfcheidene gevolgen hadden. XXVI. De Nederlanden, eerst door zijnen grootvader, Philippus , onder de Spaanfche heerfchappij gebragt, hadden veele bijzondere rechten en vrijheden, welke ter handhaaving van den, aldaar uitneemend bloeijenden, handel en kunstwerken geenszins nutloos waren. Karel de eerste zocht wel reeds deeze voorrechten, ter uitbreiding zijner magt in deeze Landen , te verminderen; doch zijn zoon , die niet min begeerig naar eene onbeperkte magt, maar noch zoo fchrander, noch zoo gemaatigd was, wilde dezelven gantschlijk vernietigen, en veroorzaakte dus zelf het verlies van een deel deezer Landen. Dewijl hij, daarenboven, de Proteftantfche leer, welke, onder de befcherming dier vrijheid, in de Nederlanden zeer algemeen was geworden, tot In het *ar 1558» Hij noodzaakt een ieel der Nederlanien, om lem de gehoorzaamieid opteleggen.  In het jaar 1566, 3- J507. 40 a H koofdd. Nieuwe Gefchieden. xï boe&v tot eene bloedige vervolging toe haatede ; wenschte hij te meer, aldaar gantsch willekeurig te kunnen heerfchen. Hij maakte dus verfcheide nieuwe inrichtingen, deels met devrijheden der Nederlanderen ftrijdig, deels tegen hunnen wil ingevoerd. De Nederlandfche adel verëenigde zich toen in een verbond , om het opheffen hunner bezwaaren met nadruk te verzoeken. Doch Philippus bejegende hen met verachting: en toen het reeds zoo verre gekomen was, dat naauwlijks eenige weinige grooten in de Nederlanden iets meer ter handhaaving van de Godsdienftige en andere vrijheden hunues vaderlands durfden voorftellen, zond hij, echter, naar dit Land, dat van ouds het recht genoot, om zich alleen door ingebooren krijgsvolk te befchermen, een leger van bijna tienduizend Spaanfche foldaaten. Zijn beroemde veldheer, de hertog van Aha, (of Alba, gelijk men deezen naam gemeenlijk fchrijft,) gehoorzaamde met dit krijgsheir aan de bevelen zijnes meefters getrouwlijk. Hij verdrukte alle de vrijheden der Nederlanderen, en liet veele duizenden van hun, als gewaande ketters of oproermaakers, ten dood brengen. Een groot aantal derzelven vluchtte naar vreemde Landen, terwijl anderen zich tegen dit wreed geweld gewapenderhand verdeedigden. In de, daaruit ontftaane, oorlogen hadden de Spanjaarden te lande wel een aanmerklijke overmaat, en ontbrak het hun geenszins aan voortreflijke veldheeren en dappere foldaaten; doch  t^tfchiedenis der Spanjaarden, lil Tijdvak. 4.0 i doch de onverfchrökkén ijver der Nederïanderlanders voor hunne vrijheid, en de onderfteuning, welke, zij uic andere Landen verkreegen, Helde hen in ftaat, om fteeds meer velds van de Spanjaarden te winnen. Nog meer nadeels bragten zij deezen toe door hunne pas geftichte zeemagt. Zij vernietigden den zeehandel der Spanjaarden, ontnamen hun de fchepen met de fchatten der nieuwe wereld, welken zij tot het voeren van den oorlog zoo noodig hadden , en veroverden veele Spaanfche oorlogfchepen. De magtige en rijke Philippus zag zich fomtijds ^genoodzaakt, den Nederlanderen, fchoon hij hen als oproerlingen beoorloogde, echter, den koopi handel met zijne onderdaanen , opdat deeze geen gebrek aan de noodzaaklijkfte leevensmiddelen mogten lijden, met ftilzwijgende oogluiking toeteftaan. Van tijd tot tijd, ontzeiden hem zeven Nederlandfche gewesten alle gehoorzaamheid, en legden^den grond tot eenen onaf hanglijken en vrijen Staat, l Hij ftierf, na dertig jaaren agtereen, onnoemlijke fchatten verfpild te hebben, om de misdagen van zijn min doorzigtig verftand en ongevoelig hart in dit Land te herftellen. ' XXVII. In andere oorden der wereld was Philippus gelukkiger, ten minden in het be-• reiken zijner oogmerken, fchoon niet altijd ten beste zijner onderdaanen en nabuuren. De Arabieren óf Mooren , die ih Spanje Mauriscers genoemd werden, waren nog zed talrijk, dat zij in het koningrijk Granada alIV DuELi Cc leeri Sederttiéf I; 1579- Hij maakt liefct njees,er Van hét (oningrijk  j. 1568. '40 a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiboek.1 leen vijftig duizend ftrijdbaare mannen in \ veld konden brengen. Men had hen grootendeels gedwongen tot eene uitwendige belijdenis van het Christendom; doch deeze gewelddaadige verandering van Godsdienst kon geene gewenschte gevolgen hebben. Om het Christelijk geloof nog meer onder hen uittebreiden, en zich van hunne trouw , tegen welke men argwaan had opgevat, nog meer te verzekeren , gaf men bevel, dat zij alle hunne kinderen in de Christelijke fchoolen moesten laten onderwijzen, en zich van hunne moedertaal en bijzondere kleeding voordaan niet meer mogten bedienen. Deeze nieuwe dwangmiddelen wekten de reeds verbitterde Mooren of Mauren tot eenen opftand. Zelfs kwam het tot een' oorlog , welke tot in het derde jaar met eene, ongewoone woede gevoerd werd , en voor de Spanjaarden zeer gevaarlijk kon worden, wanneer de nabuurige Africaanen hunnen Lands- en geloofsgenooten nadruklijk bijftonden. Doch, eindelijk, moesten zich de Mauren aan den koning onderwerpen, die meer binnenwaards in zijn Rijk , verre van de zee, zijnen zétel koös , opdat zij niet zo ügtlijk , gelijk men fteeds vreesde, met de Muhamedaanfche Volken een verbond mogten aangaan. —— Daar een derzelven, de Turken, omtrent gelijktijdig, op de Middenlandfche zee zoo magtig begon te worden , dat de Spanjaarden en andere Natiën, aan dezelve woonende , gevaar liepen van alle veiligheid voor hunnen zeehandel en fcheepvaart te verliezen, bood!  Gefchiedenisder■Spanjaarden. III Tijdvak. 403 bood Philippus hun tegenftand. Zij'n zwager, Johan*es van Oostenrijk , een beroemd e Krijgsheld , behaalde , mee een vloot van Spaanfche en andere oorlogfchepen van Christelijke vorften of Staaten, eene belangrijke overwinning op de Turken-. Hij maakte zich, ook meester van Tunis in Africa ; doch deeze en andere fteden aldaar, welke de Spanjaarden bezaten, werden hun naderhand, behalven Oran en Mafalquivir, weder ontnomen. — Kort daarna, juist toen Zich zeven Nederlandfche gewesten geheel aan de gehoorzaamheid van Philippus ontrukten, verwierf hij zich, met weinig moeite, een aanzienlijk koningrijk. De koning van Portugal was in een' veldflag tegen de Africaanfché. Mooren gefneuveld , en zijn' troonsöpvolger ftierf kort daarna. Nu ontitonden 'er twisten over de rechemaatige bezitters deezer kroon* Philippus maakte, uit hoofde zijner verwantfchap met het geflacht, ddt tot hiertoe Portugal geregeerd had, op dezelve aanfpraak» Men vond wel anderen, die daarop een meer gegrond recht hadden; doch daar hij van alle de mededingers de magtigfte was, en weldra over de grenzen een krijgsheir in Portugal liet inrukken, welk het leger, dat zich tegert hem verzette, op de vlucht floeg, werd hij meester van het gantfche Rijk. Ook de groote en rijke bezittingen der Portugeezen in andere werelddeelen , gelijk Brafilie' in America , de fpecerijeilanden, eert deel vart lieE vaste land in Oostïndiè', de Canarifche éri Ge ia aü- F- 1571w. [. I5S1.  Zijne óogmerken op En geland tn Frankrijk mislukken 404 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boeiö andere eilanden, benevens aanmerklijke landftreeken in Africa, vielen terftond in de magt van Philippus. XXVIII. DocK twee andere koningrijken, Engeland en f rankrijk, ontduikten zijner hebzucht. Nadat hij, door den dood van zijne eerfte gemaalin, Maria, koningin van Engeland, de hoop had verboren, om haar Kijk met Spanje te verëenigen, vond hij weldra allerleije voorwendfels, om haare halve zuster en troonöpvolgfter, Elisabeth , aantevallen. Zijn huwelijksvoorflag wees zij van de hand, en onderfteunde veeleer de Nederlanders, die hunne vrijheid tegen hem met de wapens verdeedigden. Philippus , die zich daarover wilde wreeken, werd daartoe te meer aangefpoord door zijnen haat tegen den Protestantfchen Godsdienst, welke nu in Engeland werd ingevoerd; om niet te melden,dat de paus zich de vrijheid,welke in dien tijd nog niet zo algemeen belachelijk was, had aangemaatigd, om de koningin wegens dit haar geloof in den ban te doen, en haar koningrijk eenen Catholieken vorst te fchenken. Nog nimmer had men in Europa een zoo groote en geduchte oorlogsvloot gezien, als Philippus uitrustte om Engeland te veroveren, weshalven men haar de onverwinlijke noemde. Een talrijk heir van foldaaten moest gelijktijdig tegen dit Rijk een landing waagen : en de Engelfchen waren op verre na zoo magtigniet, als de Spanjaarden. Doch daar de laatften in het zeewezen op verre na, zoo wél niet geoefend waren, als hunne vijan;  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 405 Vijanden, bragten deeze hun veelerleije nadee- \ len toe. Het verlies, dat de Spanjaarden leden, werd nog vergroot door hunne misdagen, waarbij, eindelijk , nog hévige dormen kwamen, welke deeze prachtige vloot grootendeels vernielden. Zij verlooren, ten minden , tien duizend mannen , en vijftig, of nog meer, groote oorlogfchepen; ja zelden zag men eene bijna zekere hoop zoo geheel als in rook verdwijnen. Intusfchen wapende zich" Pm'uppus met een' zeer dandvastïgen moed, toen hij van het ongeluk zijner vloot bericht kreeg. „ lk heb haar niet tegen de dorrnwinden gezonden", zeide hij met een fchijnbaare onverfchilligheid. Omtrent gelijktijdig, en nog lang naderhand, gaf hij zich veel moeite, om de wanorde in Frankrijk, waar burgeroorlogen en oproeren ontdaan waren , te voeden en te vermeerderen. Den oproerlingen aldaar dond hij met geld en krijgsvolk bij, om, allengskens, het verzwakte Frankrijk aan zijn huis te onderwerpen. Doch de wijsheid en dapperheid van Hendrik, den vierden verhinderden zulks.. XXIX. In het algemeen was Philippus rustloos bézig met ontwerpen ter uitbreiding van zijn magt en gebied te maaken, of uictevoeren. Zijn onrustig heerschzuchtige geest maakte hem dus gehaat bij alle nader bij hem liggende Volken, tegen wien zij zich altijd moesten verdeedigen. Doch hij was bij zijne krijgshafte onderneemingen niet zelf tegenwoordig, gelijk zijn vader, Karel, zoo Cc 3 dik- . 1588. Sp*-:je begint on Jer Philippus ii. te zinker».  St in'tjcar 3598. l 406 II1-100fdd. Nieuwe Gefchieden, xi boek. dikwijls geweest was, en waardoor hij meer leeven en gezwindheid in dezelve had veroorzaakt. Fhilippus verwijderde zich niet ligclijk uit Madrid, naar welke ftad hij het eerst den zétel der koningen van Spanje verplaatfte. Schoon hij wegens zijne wijsheid en ftandvastigheid beroemd was, en onmeetlijke fchatten, talrijke krijgsheiren en voortreflijke veldheeren ter bereiking zijner oogmerken bezigde, begon, echter, onder zijne regeering het Spaanfche Rijk te vervallen, dac tot hiertoe boven alle anderen in Europa had uitgemunt. In vertrouwen op zijne rijkdommen en legers, ondernam hij gelijktijdig verfcheidene kostbaare en grootendeels ongelukkige oorlogen. Daardoor ontblootte hij zijn Land van Volk en geld , en ftierf, toen twee'deezer oorlogen nog niet waren geëindigd. Mij was een dier vorften, die den fchijn aannamen, van alles uit ijver voor den Godsdienst te doen, ja tot deszelfs welzijn de wapenen optevatten. Doch zoo veele onrechtvaardige, wreede, of uit enkele heerschen veröveringzuchc voordgevloeide daaden, als hij bedreevcn heeft, toonen duidlijk aan, dat hij den fchijn der vroomheid dikwijls flechts als een middel bezigde, om den grooten hoop te gemaklijker te kunnen leiden. Ter bevordering der weetenfchappen en kunften heeft hij iets gedaan ; doch van zijne prachtliefde, welke hij met Godsdienftige gezindheden vermengde, is het heerlijke Escuridal J,og heden het voornaarnfte gedenkteeken: een  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 407 een kloofter op eenigen afftand van Madrid, waaraan hij tevens een kerk, rijke boekzaal, begraafplaats en wooning voor het koninglijk geilacht gehecht heeft. Kunst, fraaiheid en kostbaarheid van meer dan twintig milliöenen ducaaten verdienen wel in dit gebouw volftrektlijk onze verwondering; doch op een plaats , waar eenzaam leevende munnikken de wereld vergeeten, of waar lijken moeten verrotten, is toch het meefte van deeze fraaiheden zeer kwalijk te pasfe gebragt. XXX. Philippus de tweede ftierf omtrent ééne eeuw na de ontdekking van America'. en dit zelfde tijdvak was voor de Spaanfche koningen, hun Rijk en Volk, zöo bloeijen de , als men hen nimmer weer gezien heeft. Hiertoe behooren niet enkel de aanwinst van Landen, magt, rijkdommen, algemeen^ aanzien in Europa en groote krijgsbedrijven , fchoon de Spanjaarden der zestiende eeuw in alle deeze opzichten uitmunteden. Nog veel ichatbaarer, dan dit alles, was de nieuwe werkzaamheid van den geest, welke zich onder hen verhief, en waarvan zij zich deels vermeerdering, deels verbetering van allerleije kundigheden konden belooven. Door de ontdekking van America hadden zij reeds onbefchrijflijk veel belangrijk nieuws geleerfj. Doch dat zij hetzelve niet terftond tot de edelfte oogmerken wisten te bézigen, en zelfs misbruikten , hebben wij boven reeds gezien. Daarentegen waren, bijna gelijktijdig, federt het begin der zestiende eeuw, eenige doorCe 4 z'S Toeftand der weetenfchappen en kunften onder de Sparjaaf' den in de 16 eeuw.  4P8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boei^ .AKTOKIUS VAN NE- St in 't laar Joh. Lor- VlVES. • St.in'cjaar 1540. Arias MointaKÉis. St. in 't Jaar' A. Aücxj- St.in 'cjaar ^580, " zigtigc en vrijer denkende Spanjaarden werk^ zaam, om, 't geen Ximenes ten beste der geleerdheid beproefd had, veel algemeencr en volkomener te maaken. Antonius van Nebrissa , naderhand Lebrija genoemd, en Jon. Lod. Vives , waren de eerfte en voor-? naamfte Spanjaarden, die den wanfmaak in de weetenfchappen, of liever de verwaatene onkunde en duldelooze halfgeleerdheid hunner Landgenooten , niet Hechts ftoutmoedig beilreeden, maar ook met een betere manier van ktteröefenen, denken en fchrijven leerden verwisfelen. Niet lang daarna zag men ook andere Spanjaarden zich , naar deeze voor-? beelden, ten aanzien der weetenfchappen wezenlijke verdienden verwerven. Dus kan men den Benedictijner munnik, Arias Montanüs , onder de eerften en geieerdfien in dit Land rékenen, die zich in het verklaaren der Heilige Schriftuur hebben beroemd gemaakt. De rechtsgeleerdheid en nuttige oudheidkennis hadden aan den bifchop Antonius Augustinus aldaar veel te danken. Nu begon ook een fijner en leerrijker vernuft de gelchriften der Spanjaarden te bezielen, en zelfs hunne zeden te befchaaven. Onder hunne edellieden was, federt langen tijd, zekere zonderlinge dapperheid, of een heerfchende neiging doorgedrongen, om op twisten en gevechten uit> tegaan, noodlooze gevaaren te zoeken, zich daardoor een' zoogenaamden roem te, verwerven, cn in hec algemeen met eenen krijgshaften moed allerwegen en onöphoudlijk te praa-  gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak 40$ praaien, welke flechts nu en dan in den dienstdes vaderlands verëischt wordt, en boven welken zij andere nog noodiger pligten te hetrachten hadden. Zulke bruifchende heethoofden , die zich verbaazend veel op hunne bereidvaardigheid om ieder' oogenblik den degen te trekken, lieten voorftaan, en door deeze dwaasheid hunnen medeburgeren geweldig lastig vielen, werden dooiende ridders genaamd. Ook bij andere Volken vond men dezelven in meenigte; ja nog heden ziet men ze dikwijls, fchoon niet onder deezen naam, in die onbezonne lieden, die met een lédig hoofd, en afkeerig om hetzelve met nuttige kundigheden te verrijken, alT hunnen roem in de vaardigheid ftellen, om zich door lig» chaamskrachten of behendigheid te doen gelden. Deeze buitenfpoorige gezindheden werden inzonderheid door een meenigte Spaanfche riddergefchiedenisfen gevoed, waarin de zucht voor vreemde gelukzoekerijen als de weg tot den hoogften roem werd afgebeeld. MicHAëL Cervantes bragt deeze valfche begrippen van dapperheid en eer in een Ro-' man, welken hij de Daaden yan Don Quichot de la Mancha noemde, en door zinrijke fcherts belagchelijk maakte. De ridder, dien hij daarin voorftelt, ziet in zijne vuurige begeerte tot vechten een windmolen voor een' reus, en een kudde fchaapen voor een krijgsheir aan. Hij is niet flechts het verachtlijk - vrolijk oorfpronglijke van veele andere zulke helden, die door dit af beeldfel in Cc 5 Span- CervanrES. St. in t jaar [616.  £io IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiboeTK De hervormingvan den Godsdienstwordt in Spanje ooor doodftraffen verhinderd. ] : Spanje aanmerklijk afnamen; maar zijne gefchiedenis dient ook ter befchaaming van veele andere zwetfers, wier vuurige verbeeldingskragt hen fteeds het ongewoone en zeldzaame vergeefs doet navolgen, in plaats van hunne gaaven langs den gewoonen weg met andere menfehen bedachtzaam te gebruiken. — Voor het overige was de zestiende eeuw in het algemeen het bloeijende tijdvak der Spaanfche welfprekendheid en dichtkunst , welke nu in veelerleije; vakken fchitterden. XXXI. Zulk een gelukkige keer, als de weetenfchappen en fraaije kunften onder de Spanjaarden namen, kon de heilrijkfte gevolgen, ter verlichting van het gantfche Volk en ter vernietiging van ontelbaare dwaalingen en misbruiken, veröorzaaken, wanneer hier Hechts bijkwam de edele vrijheid van geest in denken en navorfchen, en het juk des bijgeloofs wierd afgeworpen, waaronder deeze Natie met zoo veele andere zuchtte. Ook hiertoe werd haar gelijktijdig een gunftige gelegenheid aangeboden. De Godsdienftige ;n kerkiijke verbetering, welke de Duitfckers n de zestiende eeuw (lichteden, drong, nog fóór haar midden, door gefchriften en mondijk onderwijs in Spanje door. Zelfs geleerde Spaanfche geestlijken, door koning Karf.l laar Duitschland ontboden, om den voordgang dier hervorming door hunne geleerde wederleggingen te verhinderen, keerden in lun vaderland weder, geheel ingenomen met ie grondftellingen deezer verbetering, of, *c geen  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 411 geen het zelfde is, deezer herftelling van het oorfpronglijke Christendom. Zij breidden dezelve aldaar met zoo veel goedkeuring uit, dat verre de meefte Spanjaarden zich van dit nieuwe licht greetig fcheenen te zullen bedienen. Doch nu ijlden ook de Inquifiteurs of ketcerrechters naar Spanje, om, nevens alle de geestlijken aldaar, die meer belang ftelden in het behouden hunner heer* fchappij over de Christenen, dan in een' zuiveren Godsdienst, hen allen onverbidlijk te vervolgen , die zich voor den laatften verklaarden. Een groot aantal van hun, waaronder aanzienlijke geestlijken, munnikken, andere geleerden en lieden van allerleije ftanden, zelfs vrouwen waren , werd, op last der ketterrechters, leevend verbrand. Hunne hoofdmisdaad was, de Heilige Schriftuur, of boeken der Proteftanten geleezen , en daarüit zuiverer Godsdienftige begrippen gefchept te hebben. Koning Philippus, die mede in den ellendigen waan was, dat de ijver voor den geërfden Godsdienst bloedgierig moest zijn, billijkte en begunftigde deeze geweldenaarijen. Dus gelukte het wel den woedenden geestlijken , door het vermoorden hunner mede-Christenen, de eerfte leeraars en belijders eenes, met Christelijke vrijheid beproefden, geloofs uic den weg te ruimen ; ontelbaare anderen, die hetzelve genegen waren , door vrees in bedwang te houden, en hunne magt op nieuw. te bevestigen ; doch voor de Spanjaarden ging daardoor de gewensqhte gelegenheid, om den Omtrent bet jaar 1550 env. »  '412 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden'. xr boekv Degunitelingen der koningen regeeren Spanje. den toeftand van hunnen Godsdienst geheel vrij te onderzoeken , eene weldaadige verdraagzaamheid onder zich intevoeren, en zeer veele andere, daaraan gehechte, voordeden te genieten, verlooren:' en naderhand is zij nimmer wedergekeerd. XXXII. Doch fchoon de Spanjaarden onder Philippus den tweeden op verre na zoo veele vorderingen niec maakten in hec befchaaven hunner zielsvermogens, als zij, naar de günftige gelegenheden van deezen tijd, hadden kunnen doen; was, echter, hunne voordgang in weetenfchappen, kunften, handwerken en zeevaart grooter, dan immer te vóóren. Door de aanhoudende en ongelukkige oorlogen van deezen vorst leeden zij wel niet weinig- nadeels; doch daar hij zelf met zorgvuldige oplettendheid het Staatsbeftuur in handen hield, kon de inwendige toeftand van zijn Rijk niet zeer ongunftig worden, en waren veele gebreken ligter te herftellen. Geheel anders, integendeel, gedroegen zich zijne drie opvolgers in de eerst volgende honderd jaaren. Te zwak en te traag om zelf fe regeeren, gaven zij zich met hunne bezigheden , Landen en onderdaanen, aan hunne Staatsdienaaren en gunftelingen over, die voor de regeering niet genoegzaam gefchikt waren, en daarenboven hunne magt en bijzondere belangen boven all' het overige bedoelden. De Hechte opvoeding deezer koningen was de voornaamfte oorzaak van hun zoo onwaardig gedrag. Want de geestlijkheid ge-  'Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak! 415 gewende hen in hunne jeugd Hechts aan eene vroomheid, welke voornaamlijk beftond in bijgeloovige plegtigheden: van menfchenkennis en Staatsbelangen werden zij geheel verwijderd; daarentegen vonden zij fteeds den eenen; of anderen hunner hovelingen gereed, om alle hunne grilligheden volkomen intewilligen, en hun tot allerleije, zelfs geheime, vermaaken, eene ongeoorloofde hulp te verkenen. En deezen vertrouwden zij , toen zij den troon beklommen, de gantfche oefening hunner magt, wél te vreeden, dat men hen van de moeilijke zorgen voor het welzijn des Lands ontlastte. XXXIII. Dus was Philippus de derde , zoon en opvolger van Philippus den tweeden , twee- en twintig jaaren agtereen, koning in naam. Doch eigenlijk beftuurde de hertog, naderhand de Kardinaal van Lerma , om* trent twintig jaaren, alles naar eigen goedvinden. Hij verdeelde de gewigtigfte Staatsamb. ten en verbaazend groote jnkomften onder zich en zijne vrienden. Doch gelijktijdig, echter, ontbrak het den veldheeren des konings , die den oorlog met de Verëenigde Nederlanden voerden, dikwijls aan geld, om den foldaaten hunne foldij te kunnen betaalen. Deeze floegen hierover in meenigte aan 't muiten, en verëenigden zich met den vijand. Doch in het algemeen nam de oorlog een' zoo ongelukkigen keer, dat het Spaanfche hof, om zich van zijn verlies en verfpillitigen eenigzins te herftellen, genoodzaakt was, een De Mooren worden uit Spanje verjaagd.  J. 1609. J. 1609. 414 ïl hoofd»." Nieuwe Gefchieden. xieobe» een twaalfjaarig beftand met de Verëenigde Nederlanders re treffen, waardoor zij reeds als een onafhanglijk Volk werden behandeld , en in ftaat gefield, om hunne volkomene Vrijheid te gemaklijker te handhaaven, Deeze oorlog, en welëer anderen met Engeland en Frankrijk* welke zoo lang geduurd hadden , waren reeds voor de bevolking van Spanje hoogst nadeelig geworden. Doch doof het verhuizen van veele duizende Spanjaarden naar America, werwaards de goudhonger hen wegfleepte, had hun vaderland mede een meenigte menfehen verlooren, en verloor ze nog daaglijks meer, daar de Spaanfche bezittingen ïn dit werelddeel een groot aantal bevelhebbers, foldaaten en andere inwooners noodig had. In Spanje zelf was de geestlijkheid zoo verbaazend talrijk, en bezat zij zoo veele landerijen, dat ook van deezen kant de bevolking meer af-, dan toenemen moest. Een nieuwe toevloed van vreemdelingen was hier ook niet te verwachten, dewijl de Spaanfche aart voor vreemdelingen niet zeer uitlokkende is, en inzonderheid een ieder aan de vervolgingen der geestlijkheid blootflond, die flechts min of meer van afwijking van den heerfchenden Godsdienst verdacht werd. De hertog van Lerma, evenwel, beroofde Spanje, dac fteeds armer van inwooners werd, moedwillig van bijna een milliöen menfehen. Hij haalde den koning over, om fchier alle de Mooren, of zoogenaamde Mor is eers, uit zijn Rijk te verdrijven. Deeze nadeelige raad was voornaam-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 415 saamlijk door de geestlijkheid onder voorwendtel gegeeven, dat de Mooren ontrouwe en fteeds tot oproer geneigde onderdaanen waren, in hun hart den Godsdienst van Muhamed nog fteeds bleeven toegedaan, en die» zelfs heimlijk oefenden, fchoon zij zich openlijk als Christenen gedroegen. Doch al waren ook deeze befchuldigingen, vooral de laatfte, eenigzins gegrond geweest, dan nog moese daarvan de fchuld aan de Christelijke geestlijken worden toegefchreeven, die deeze Nade gedwongen hadden, hunnen Godsdienst aantenemen. Dus werden de Mooren, door veelerleije verdrukkingen, grootendeels genoodzaakt , Spanje te verlaten, en voornaamlijk naar Africa te verhuizen. Dit kostte niet weinigen van hun het leeven, en mea hield, tegen hunnen wil, een meenigte hunner kinderen achter, welken men in het Christendom liet opvoeden. Vruchtloos waren zelfs de vertoogen van de Staaten des landfchaps Valentia, en van eenige grooten, tegen deezen onbezonnen ijver. Nu genooten wel de meefte Spanjaarden het gewaande genoegen, van hun vaderland van ongeloovigen gezuiverd te zien; doch deszelfs merkbaare ontvolking, en het verlies van zoo veele arbeid-, zaame inwooners voor den landbouw en vee-' lerleije handwerken, zijn gevolgen van deeze verdrijving, welken men in Spanje nog fteeds blijft gevoelen. XXXIV. De hechte regeering van Philippus den derden diende zijnen zoon, Phi- ' lip- Prnxirotrs ÏL St. va, t jaar [621. Spanje rerliest de rerètnigde  416* II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi SQ&rj Nederlanden, Portu gal, en an' dere bezittingen. lippus den vierden , zoo min ter waarfchou* ■ wing, dat hij veeiëer door de zelfde misila' gen zijn huis en Rijk nog meer rampen berokkende. Daar hij in een ouderdom van zestien jaaren koning werd, en het vermaak verre boven alle werkzaamheid beminde, wise zijn lieveling, de graaf van Olivares, weldra het gantfche Staatsbeftuur aan zich te trekken. Om zijnen vorst te meer aftefchrikken van een meer onmiddellijk aandeel aan hetzelve, verfcheën hij in de uuren* welke tot het onderfchrijven der koninglijke bevelen gefchikt waren, gantschlijk beladen met fmeekfchriften en andere papieren, waarvan hij niet flechts een meenigte in beide handen droegj maar ook zijn boezem, dégen-draagband en hoed rijklijk voorzien waren. Dit sriende, beefde Philippus terug van zulk een' last van werkzaamheden , en gaf zich deste ongebondener aan vermaaken over, waaraan liet zijn Staatsdienaar hem nimmer ontbreken liet. Nadat hij twee- en twintig jaaren Olivares, in zijne plaats, had laten regeeren * .zag hij zich, eindelijk* genoodzaakt, hem zijn affcheid te geven, dewijl geduurende dien lijd, de toeftand van Rijk en Volk fteeds erger, en het misnoegen der onderdaanen alge-, meen was geworden. Doch het nadeel, federt meer dan een halve eeuw geleeden, was onherftelbaar groot; vooral, daar Spanje in verfcheidene in- en uitwendige oorlogen tevens gewikkeld was. De koning deed een zwakke pooging, om de Staatsbelangen zelf waar-  Gefchiedenis dei-'Spanjaarden. lil Tijdvak. 417 waartenemen, en de Staatsdienaar, Don Lödewjik van Haro, dien hij dezelven weldra overgaf, kon ze met alle zijne fchranderheid niet weder doen bloeijen. Dus bleef de vier-en-veertigjaarige regcering van Philippus, van het begin tot het einde, ongelukkig. De Oorlog met de Verëenigde Nederlanders, op nieuw hervat, en nog meer dan twintig jaaren gevoerd, liep zoo vruchtloos af, dat de Span/aarden hen , eindelijk, voor een vrij Volk moesten verklaaren. Een vijf - en - twintigjaarige oorlog met Frankrijk, eindigden zij met het verlies van het graaffchap Rousfillon, en een aanmerklijk ftuk der Nederlanden. Aldaar ontnamen de Engelfchen den Spanjaarden de belangrijke zeeftad Duinkerken, en in America het aanzienlijke eiland Jamaica, dat, wegens deszelfs nabijheid aan eenige der voornaamfte Spaanjche bezittingen , in handen hunner vijanden zoo nadeelig voor hun werd. De Portugeezen, die federt zestig jaaren onder Spaanfche heerfchappij waren vervallen, en daarvan zeer veel hadden geleeden, ontrukten zich aan dezelve plotslijk. Zij koozen zich een' vreemden prins tot koning, zonder dat de Spanjaarden hen door eenen meer dan twintigjaarigen krijg hadden kunnen onderwerpen. Ook in de oude Spaanfche wingewesten ontftonden veelvuldige opftanden, daar de inwooners over drukkendé belastingen en verwaarloosde rechten klaagden. Dus gaf zich inzonderheid Catalonië IV Deel. D d aart Jaat iïSiêi Jaar iè*bs Jaar Ï64öi  4i8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek." Philippus IV flerft in 't jaar 3665- Met Kakel II. eindigt de rieerfchsp. pij van het huis van Oostenrijk over Span- I 3 1 2 I C c d l ê i h 2 t ï 2 C 11 | aan Frankrijk over, en kon eerst, na veele jaaren, naauwlijks tot de vóórige gehoorzaamheid weder gebragt worden. XXXV. Thands, toen Karel de tweede zijnen vader , Philippus den vierden, op den :roon volgde , gevoelde zich Spanje ongemeen verzwakt. Ongelukkig was hij flechts vijf jaaren oud; zijne moeder maakte zich 2eer gehaat bij de Rijksftaaten, door de groote magt, welke zij aan een 'Duitsch Jefuit in de regeering aiftond; en de heerschaichtige, magtige, doch tevens zeer werk:aame nabuur van Spanje, de Franfche koling Lodewijk de veertiende , bediende zich ran deezen toeftand des Rijks tot deszelfs ladeel. Hij deed tegen hetzelve van verfcheilene zijden herhaalde aanvallen, waardoor een eel der Nederlanden en het graaffchap Bourondië indedaad verlooren gingen. Doch dat en Spanjaarden niet alle de Nederlanden eerden ontrukt, hadden zij aan den bijftand er Engeljchen en Verëenigde Nederlanders ï danken. Toen Karel het roer der reeeringzelf in handen poogde te nemen, ontonden daarover in zijn eigen hof jammerjke onlasten. Uit kinderlijken eerbied voor ijne moeder, welke haare magt niet wilde vergeven, bleef hij befluitloos. Een gewaend verbond der grooten tegen haar, noodaakte haar wel tot afftand van de regeering; och zij maakte zich weder van dezelve meeer, en behield op haaren zoon, tot weinige laren vóór zijnen dood toe, een' werkzaamen  Üefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 41$ invloed. Van de hulp zijns halven broeders $ Don Jan, of prins Joannes, een' Staatkundig' en dapper' vorst, durfde hij zich niet* gelijk hij wel wenschte, in het Rijksbeftuur bedienen. 1 Karel was van- ligchaam en geest zwak. Daar hij geene kinderen had* hebben de overige vorften van Europa, bij het naderen van zijnen dood, lang beraadflaagd, wie Zijn opvolger zijn zou. Doch hij zelf benoemde , nog kort vóór zijn fterven , den kleinzoon van Lodewijk den veertienden* Philippus hertog van Anjou , tot volgenden koning van Spanje. Met hem eindigde de reeks van Oostenrijkfche vorften, die dit Rijk twee eeuwen achtereen beheerscht hadden. XXXVÏ. Indedaad was hetzelve van zijne vóórige hoogte zeer diep vervallen, en van den rijkften Staat tot den zwakften en verachtlijkften vernéderd, ten bewijze, dat noch de grootfte fchat van goud en zilver, noch de grootfte uitgebreidheid van Landen, op zich zelve, kracht noch gelukzaligheid kunnen verfchaffen, wanneer geene wijze regeering daarvan een algemeen nuttig gebruik te maaken, en de onderdaanen ten dien einde wél te leiden weet. Zij hadderi , wel is waar, de loflijke hoedanigheden , waardoor zich da Spanjaarden weleer zoo veel aanziens verwierven , niet gantsch verlooren, doch het burgerlijk verval van den Staat had, gelijli altijd, ook bij hen zekere verzwakkingen eene bijna volflagene verdooving der belangrijkfie gaaven en bekwaamheden ten gevolge D è % . Schöör Kakel li. St in't jaap 1700. Toeftand der Spam jaarden itl de 17de eeuw; I  Krijgswe zen. Koophandel. / 4«o II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. ■ Schoon zij hunnen ouden roem eener dappere en krijgshafte Natie bleeven handhaaven, en hun voetvolk inzonderheid, welks Spaanfche naam Infant er ia, allengskens, algemeen werd, tot omtrent het midden der zeventiende eeuw, onder het beste van Europa behoorde, genooten zij, echter, geene aanmoediging meer, om in den wapenhandel uittemunten. Hunne koningen voerden hen niet meer zelf tegen den vijand aan; zelfs werd hunne foldij niet behoorlijk betaald; hunne voortreflijke veldheeren vonden in het hof geene onderfteuning; derzelver aantal werd fteeds minder, en de nieuwe verbeteringen der krijgskunde werden langzaam, of geheel niet, onder hen ingevoerd. Tot koophandel en zeevaart hadden de Spanjaarden, vooral federt de verovering van America, eene bijna onwederftandlijke aanmoediging in zoo veele natuurlijke voordeelen hunnes vaderlands. Vanhier, dat zij, omtrent het begin der zestiende eeuw, over de duizend, en dus meer koopvaardijfchepen bezaten, dan eenig ander Volk in die tijden. Ook had het hof middelen beraamd, waardoor zij alleen, zonder dat andere Europceërs daarin het gcringfte deel konden hebben, den gantfehen handel en al het voordeel hunner Americaanfche Volkplantingen moeiten genieten. Deeze koophandel werd op ééne enkele haven , op S&yilla naamlijk, of, om juifler te fpreken , (daar deeze ftad vrij verre van de zee, aan de rivier Guadalqumr ligt,) op de haven San Lucar bij den mond deezer rivier, gedree- ven,  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 421 ven. Hier liepen de Galjoenen, of de groote gewapende fchepen, mee de goederen van America binnen, om verder langs de rivier naar Sevilla gevoerd te worden. Doch deeze en andere beperkingen van den handel, verrijkten flechts een klein aantal Spanjaarden, en verhinderden eene overvloedige en billijke verdeeling der waaren van de beide werelddeelen. In de ongelukkige oorlogen, van het einde der zestiende eeuw af, werd de Spaanfche handel, vooral ter zee, bijna ten gronde gebragt. De vijanden van dit Volk ontnamen hun geheele zilvervlooten, welke uit America kwamen, en verwoesteden of veroverden aldaar Spaanfche Landen. Dewijl de Spanjaarden van deezen kant fteeds moed- en werkloozer werden, zich buiten ftaat bevonden, om hunne verbaazende groote Landen in dit werelddeel van Europifche voordbrcngfels en kunst.* werken te voorzien, en door hun hof weinig werden aangemoedigd om hunne werkzaamheid , gelijk zeer wél had kunnen gefchieden, zoo hoog te drijven: vergenoegden zij zich wel grootendeels, de waaren van andere Europifche Volken naar America te vervoeren, en denzelven voor een maatige belooning hun meefte goud, zilver en andere voornaame voordeelen des handels overtelaten : echter bleef dit Volk fteeds zeer rijk ; doch deeze zelfde rijkdom van edele metaalen verleidde hen ook, om de, nog veel belangrijker, fchatten van landbouw en handwerken D d 3 te  4^ a H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. Godsdienst,v/eetenichappenen kun- te verwaarloozen „ waardoor zij indedaad arm werden. XXXVII. Andere fchatten, meer gefchikc voor den menschlijken geest, werden door de Spanjaarden in de zestiende eeuw nog minder verzameld. Nadat het allesbeloovende tijdvak van de herftelling der weetenfchappen en kerkhervorming, den Spanjaarden door hunne geestlijkheid bijna nutloos was geworden, viel het gebouw, dat zij in de zestiende eeuw door geleerd en vrijmoediger onderzoek hadden begonnen te nichten, in de zeventiende bijna geheel weder in duigen. Zij gehoorzaamden hunner geestlijke overheden met niet minder vrees en onderwerping, dan eene eeuw te vóóren, toen men nog aan geene herftelling der Christelijke vrijheid dacht. De Inquifitie, of het kettergerecht, wist wel te verhoeden, dat de Spaanfche geleerden zich niet verftouteden, in het geringfte anders te denken, te leeren of te fchrijven, dan hun was voorgefchreeven. Zij ftichtte nu en dan een zoogenaamd Auto da Fe', of een geloofsbedrijf, tot eene wezenlijke befchimping des^ Christelijke/2 geloofs dus door haar genoemd! Dat is, zij liet openlijk, met een fghijnbaar Godsdienftig feestgebaar, een aantal ongelukkigen, op wier rok van graauw lijnwaat duivels, vlammen en brandhouten, met hun hoofd in het midden, gefchilderd waren , als van ketterij befchuldigd, of omdat zij het Christendom zouden verzaakt heb.-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 423 hebben, of als toveraars, ter geduchte waarfchouwing voor anderen , verbranden. De macht van dit affchuwelijk gerecht was eigenlijk minder bepaald, dan die des konings, die he:zelve in het vervolgen zijner onderdaanen niet verhinderen ,. maar enkel deszelfs vonnisfen bevestigen kon , ja , - de zoogenaamde geloofsbedrijven grootendeels moest bijwoonen. Men vond dus wel geleerden genoeg in Spanje , en onder dezelven ook eenige fchrandsre en nuttige fchrijvers; doch niet m zulke weetenfchappen, welker edele bearbeiding het bijgeloof verdelgen, de menfehen met hunne waardigde rechten meer bekend maaken, en hunne Godsdienftige begrippen zuiveren kan: gelijk in de wijsbegeerte en Godgeleerdheid." De Spaanfche wijsgeeren en Godgeleerden hadden den naam, dat zij onder allen in hunne kerk de fpitsvondigften, of onüicputlijk in zulke onderzoekingen en vraagen waren, welke wel moeijelijk, doch min leerrijk zijn, en, ten hoogden, flechts dit gevolg hebben, dat oude leerftellingen en begrippen daardoor onveranderlijk de zelfde blijven. In de gefebiedkunde verwierf zich de Spaanfche Jefuit Marianna eenigen roem Ook in andere vakken van geleerdheid ondernam men moeijelijke navorfchingen; doch overal ontbrak die vrije, vindingrijke moed welke zich boven alle vóóiöordeelen verheft en in dien tijd onder de meede andere Vol ken van Europa zoo veele voortreflijke"mannet D d 4. be Ma bunna. St. in 't jaar 1624. t  Vesa. Sc.in'tjanr 3635» » 1 « 4?4 II mom, Nieuwe Gefchieden. xi boek, bezielde Allermeest fcheefien de fraaije kunjtepw deeze eeuw onder de Spanjaarden te bioeijen. Inzonderheid hadden zij een groo» meenigte gedichten bijna van allerleijen aart, waaronder niet weinigen door gelukkige vinding, zinrijke gedrchten, veelerleije leevenoige beelden , eene bekoorlijke ichildering van menschlijke hartstogten en zeden, benevens andere fraaiheden , niet flechts in hun vaderland behaagden , maar ook deels zelfs door vreemdelingen werden nagevolgd. Doch deeze zelfde Spaanfile dichters gaven zich al te dikwijls over aan eene buitenfpoorige verbeeldingskracht, en poogden vergeefs, in plaats van die wijze regels te volgen, waardoor zij beftuurd moest worden, door allerleije zeldzaams, fchicterende en verblindende fleraadiè'n , door eene te kunstige en hoogdravende uitdrukking, hoe verre ook van waarheid en natuur verwijderd, echter de natuur zelve te overtreffen. Zelfs de dichter, wien ie Spanjaarden meest beminden, Lopez de Vega, beging deezen misflag. Meer met oogmerk om veel, dan om wél te fchrijven, werd hij indedaad de vruchtbaarfte dichter die immer geleefd heeft. Hij liet agttien honderd, behalven nog vierhonderd geesthjke , toneelftukken na, waarin de Spanaarden nog heden Bijbelfche gefchiedenisfen :n Godsdienftige onderwerpen in het algeneen pleegcn voorteftellen , benevens nog :ene memgte andere gedichten. Doch zoo dik-  Gefchiedenis der Spanjaarden. III Tijdvak. 425 dikwijls hij den fijnen fmaak trof, beleedigde hij dien ook: en met recht beklaagt men zich, dat een man, die zulke groote dichterlijke gaaven bezat, zich te veel overijlde, om leezers van middenmaatige vatbaarheden met weinig moeite te vermaaken. D d 5 VIER-  426 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. XI boek; VIERDE TIJDVAK. Van het uitfterven van het huis van Oostenrijk op den Spaanfchen troon , de regeering van het huis Bourbon, en bet begin van den herleevenden bloeiftaat van Spanje, tot onze tijden. 1 Van het jaar 1701 tot 1789 na de geboorte van Christus. De oorlog over de Spaanjche erfopvolging tusfchen Finuppus en Kakel. Een tijdvak van bijna een eeuw. h D ie tak van het Oostenrijkfche geflacht, welke federt Philippus den tweeden den Spaanfchen troon had beklommen, was wel met Karel den tweeden , terftond in het begin der tegenwoordige eeuw, uitgeftorven; doch een andere tak van dit huis, dat even lang den Duitfchen keizerlijken troon bezat, en vruchtbaar in prinfen was, kon nu op het het Spaanfche Rijk zeer gegronde aanfpraak maaken. Karel, echter, 't zij uic afkeer, 't zij door fchrandere voorftellen daartoe overgehaald, ging, in zijnen uiterften wil, deeze zijne laatfte bloedverwanten voorbij. Liever benoemde hij Philippus, hertog van Anjou, een' kleinzoon zijner zuster, welke met den Franfchen koning, Lodewijk den  Gefchiedenis der Spanjaarden. IV Tijdvak. 427 den veertienden was gehuuwd geweest, toe zijnen opvolger. Deeze nam terftond het hem aangeboden geluk, onder den naam van Philippus den vijfden, aan, en zijn grootvader onderfteunde hem met zoo veel nadruk, dat hij de regeering des Spaanfchen Rijks gerust kon aanvaarden. Doch weldra werd hij door keizer Leopold , het opperhoofd van van het huis van Oostenrijk, in Italië aangevallen. Met denzelven verëenigden zich, van tijd tot tijd, tegen Philippus en zijnen grootvader Lodewijk verre de meefte Duitj'che Rijksftaaten, Engeland, de Verëenigde Nederlanden, Portugal en Savoijen. Deeze Spaanfche Succesfie-oorlog, gelijk men dien noemt, werd, behalven in Italië, ook in Duitschland, de Nederlanden , Spanje ter zee, tot zelfs in de andere werelddeelen, gevoerd. De jonger zoon des keizers, die zich Karel den derden, koning van Spanje, noemde, vertrok zelf met een vloot der gemelde zeemogendheden naar Spanje, en zijne partij verkreeg, verfcheidene jaaren achteréén, bijna allerwegen de overhand. Doch de ftandvastigheid van Philippus en zijne gemaalin; de getrouwe toegenegenheid der meefte Spanjaarden jegens hem; hunne afkeer van zoo . veel vreemd krijgsvolk, dat in hun vaderland voor Karel ftreed: deeze en andere oorzaaken handhaafden Philippus nog fteeds op den wankelen troon. Toen , eindelijk , Karel keizer was geworden, vonden zijne voornaamfte bondgenooten, vooral de Engelfchen, J. 1701. j. n\u  428 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi boek. Philippus V.behoudt de Spaanfche kroon. J-i7'3* i fchen, het niet raadzaam, dat hij met deeze waardigheid, en alle de erflanden der Duitfche linie van het Oostenrijkfche huis, ook nog alle de Landen der Spaanfche alleenheerfching verëenigde, en daardoor een geweldige overmagt boven alle de vorften van Europa verkreeg; daar hij, integendeel, zo zijn ouder broeder , keizer Joseph , langer geleefd had, volgends hun oogmerk, zich enkel met de gemelde alleenheerfching zou hebben moeten vergenoegen. II. Zij flooten dus een vreedesverbond te Utrecht in de Verëenigde Nederlanden, waardoor Philippus op den Spaanfchen troon bevestigd , doch tevens genoodzaakc werd van alle rechten aftezien , welken hij, als een prins uit den huize Bourbon, op het Franfche Rijk had. Schoon dus het gemelde huis nu zoo wel de Franfchen, als de Spanjaarden beheerschte, wilde men , echter , verhoeden, dat beide Rijken nimmer onder de magt van éénen vorst kwamen. Indedaad waren beide deeze Natiën daartoe ook niet zeer gefchikt. De oude afkeer tusfchen de Franfchen en Sp>anjaarden, welke niet flechts uit derzelver veelvuldige oorlogen onderling, maar ook uit de groote verfcheidenheid van hunnen lart ontftaan , en daardoor gevoed is, was ivel, federt een Fransch prins den Spaanfchen troon had beklommen, eenigzins verminderd; ——- en Lodewijk de veertiende zeide iaarom tegen zijn' kleinzoon, toen hij affcheid ,ran hem nam: „ Nu zijn 'er geen Pijrenaën „ meer!"  Gefchiedenis der Spanjaarden. IV Tijdvak. 42$ „ meer ! " dat is, geen fcheidsmuuren tus* fchen de beide Natiën, — echter is dezelve in verre na nog niet gantschlijk vernietigd. Philippus behield ook het gebied des Spaanfchen Rijks niet in die uitgeftrektheid, welke hij tot hiertoe bezat. In Spanje zelve moest hij de belangrijke zeeftad Gibraltar, en, niet verre van de Spaanfche zeekust, het eiland Minorca aan de Engelfchen; doch de Spaanfche bezittingen in de Nederlanden en Italië, gelijk het hertogdom Milaan en het koningrijk Napels, alsmede het eiland Sardinië, aan het huis van Oostenrijk, en Sicilië aan den hertog van Savoijen aiftaan, die het laatfte eiland, in vervolg van tijd, voor het eerfte verruilde, en koning van Sardinië werd. Na eenige jaaren poogde Philippus de vijfde deeze afgeftaane Landen weder in Spanjes magt te brengen. Zijne tweede gemaalin , Elizabeth, princes van Parma, en voornaamlijk zijn Staatsdienaar , de Kardinaal Alberoni , een gebooren Italiaan, waren het eigenlijk, die toen zeer groote ontwerpen vormden, om bijna den géheelen toeftand van Europa, ten beste van Spanje, te veranderen. Doch alles mislukte , en Alberoni , een groote en koene geest, die een' vrij vasten grond voor den nieuwen bloei van zeewezen , krijgsmagt, handel en landbouw in Spanje gelegd had, werd daarom buiten het Rijk verweezen. III. Intusfchen voer Spanje voord, zich in verfcheidene deelen van deszelfs in- wen- J. 1717.' Hij legt de regeering nedcT  Iï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi böèe. en aanvaard ze weder. J. 1724. Philippü! V. St. in '1 jaar 1746. J- I73iJ- 17341' I73S- £en wendigen toeftand te verbeteren. Nevens eenige bekwaame Staatsdienaars, werd zulks door de wijsheid en moed der koningin het rneefte bevorderd, en vooral de grond gelegd tot het nieuw verworven aanzien, welk dit Rijk onder de overigen in Europa verkreeg. De koning zelf had zoo weinig deel in de regeering, dat hij veeleer, uit verdriet wegens een zieklijk ligchaam, en tevens om zijner bijgeloovige vroomheid bot te vieren, dezelve nederlegde, fchoon hij eerst een- en veertig jaaren oud was. Nu werd zijn zoon, Lodewijk, in eenen ouderdom van zeventien jaaren, in zijne plaats, koning, van wien het Volk de gunfligfle verwachtingen koeflerde. Doch daar hij, na verloop van zes maanden, reeds ftierf, aanvaardde Philippus op nieuw, flechts in naam , het "Staatsbeftuur. Want indedaad was hetzelve * ook geduurende de volgende twee- en- twintig jaaren zijnes leevens, fchoon gantsch niet nutnoch roemloos, meefrendeels in handen zijner gemaalin en der Staatsdienaaren, die in haare gunst Honden. De koningin, welke zich ten hoofddoel gefield had, de magt van Spanje in Italië, haar vaderland, te herftellen, bragt het in den beginne zoo verre, dat haar prins Karel, of in het Spaansch Don Carlos genaamd, de beide hertogdommen Parma en Placenza in bezit verkreeg. Weldra bood zich een gunftige gelegenheid aan, om den keizer het koningrijk der 'beide Siciliën te ontrukken. Karel werd van zijnen vader tot deszelfs koning benoemd, bij het fluiten van dm  Gefchiedenis der Spanjaarden. IV Tijdvak. 431 den vreede algemeen daarvoor erkend, en gaf ■ integendeel den keizer de gemelde beide her- j togdommen terug. 'Er werd wel tevens be-, flisc, dat het koningrijk Sicilië nimmer weder aan de Spaanfche alleenheerfching zou vervallen doch daar hetzelve weder aan een Spaansch prins toebehoorde, kon het doel van deeze beflisfing niet geheel bereikt worpen. Na den dood van keizer Karel den zesden, nam Philippus de vijfde in den oorlog over de Oostenrijkfche erfopvolging in Italië vooral daarom deel, om den prins, of Don Philippus, zijn' jongeren zoon uit het tweede huwelijk, aldaar een onafhanglijk gebied te verlchaffen. Doch hij ftierf midden in deezen en eenen anderen oorlog met de Engelfchen, waarin hij, uit hoofde van twisten over koophandel en zeevaart in America, gewikkeld was. IV. Zijn tweede zoon uit het eerfte huwelijk , Ferdinand de zesde , of eigenlijk, wanneer men enkel de bezitters van het geheele Spaanfche Rijk , van Ferdinand den Catholieken af, rékent, de tweededie nu den troon beklom, bereikte indedaad het reeds gemelde oogmerk in de plaats van zijnen ftiefbroeder. In den vreede te Aken, waardoor deeze oorlog geëindigd werd, werden de hertogdommen Parma en Placenza, benevens het hertogdom Guafiella, aan den Infant of prins Philippus gefchonken, wiens zoon, hertog Ferdinand, dezelven nog heden bezit. In zijne overige leeyensjaaren na het: ïpaansch >rins vordt koling van Napels en Sicilië-. j. Een ander Spaansch prins verkrijgt Pat. \m en Pia\ :enz3. j. 1748- Regeering 'anFeitDr- VaND f)EK IliSDEH,  St.in'tjaai 'Karel ni debde, 'ftoning van Spanje 432 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xi Böèk. het fluiten van den vreede, bevlijtigde zich deeze koning, met een vrij gelukkig gevolg, orii den toeftand Zijnes Rijks te verbeteren. Niettegenftaande zijne voorgenomene vreedesgëzindheid bragt hij zijne krijgsmagt in een' aanzienlijken ftaat, liet den fcheepsbouw, tot hiertoe verwaarloosd, door vreemde werklieden leevendiger Voordzetten; moedigde zijne onderdaanen tot kunften en Weetenfchappen aan; beperkte de overtollige Staatsüitgaaven, en vermeerderde zijne inkomften zeer aanmerklijk , zonder drukkende belastingen. Hierin werd hij door fchrandere Staatsdienaaren met wél doordachte ontwerpen bijgedaan, fchoon zij niet allen uitvoerlijk waren. Eindelijk deed hem de dood zijner gemaalin, welké hij onbefchrijflijk lief had, tot eene onherftelbaare zwaarmoedigheid vervallen, welke na eenige jaaren zijn leeven verkortede. V. Karel , die, gelijk zoo evert gemeld is, reeds federt veele jaaren koning der beid: Siciliën was, de oudfte zoon uit het tweede huwelijk van Philippus den vijfden, beklom nu den Spaanfchen troon, onder den naam van Karel den derden. Hij verklaarde zijnen oudften, thands reeds overleeden* zoon* wegens deszelfs zwak verftand, Voor de regeering onbekwaam; den tweeden, prins Karel , benoemde hij tot prins van Asturië, of tot zijnen opvolger in het Spaanfche Rijk; en den derden, prins Ferdinand, ftond hij de kroon van Sicilië af. Toen zijn ftiefbroeder ftierf, was het Franfche hof in een* on-  Gefchiedenis der Spanjaarden. IV Tijdvak. 433 ongelukkigen oorlog gewikkeld met Enge\ land, en gaf zich dus alle moeite, om zich het Spaanfche tot bondgenoot en hulp te verkrijgern Hierin ilaagde hetzelve, eindelijk, door het. geflaehts - verbond van den huize Bourbon, welk alleenlijk ontworpen werd* em alle de takken, van deezen ftamboom, Frankrijk , Spanje en Sicilië, voor altijd te verëenigen, en elkander te doen verdeedigen. Karel , die in hetzelve deel nam * liet zich te eerder overreeden, om, verëenigd met dé Franfchen , de . Engelfchen te beöorlooge«: Doch daar hij deezen Hap voor zijne en zijner bondgenooten belangen te fpade deed, toen naamlijk Frankrijks zeémagt reeds door de Engelfchen vernield was, deed hem de overmagt der laatften terftond een groot verlies lijden. Zij ontnamen hem het eiland. Havana of Cuba, (een der belangrijkfte Spaanjché bezittingen in America, uit hoofde van haarë grootte, vruchtbaarheid, ligging in hét midden der overige, en gefchikcheid ter verzameling der Spaanfche ziivervlooten, welke naar Europa zeilen,) en tevens een gantfche vloot oorlogfchepen in de haven vart deszelfs hoofdftad. Hij moest terftond daarna, bij deri Parijfchen vreede, om dit eiland weder in zijne magt te krijgen , den Engelfchen het gantfche landlchap Florida, in Noord-America afftaan. Bij deeze gelegenheid had hij ook Portugal trachten te noodzaaken, om de wapenen tegen Engeland optêvatten. Doch, fchoon zijn krijgsvolk een deel van dit Rijk IV Deel, Ê e irï- Ziineoóf logen. J. 1701. j. i7ö.i. J- I7Ö3.  j. i779- J. I783- J. 1788. TegenwoordigeHaat der ispaijanrdsntn hunnes Uijks. 434 II iiooFDD. Nieuwe Gefchieden. xi boek; innam , bereikte hij , echter, geenszins dit oogmerk. Toen, integendeel, de Engelfchen reeds verfcheidene jaaren in eenen ongel ukkigen oorlog met hunne afgevallene Volkplantingen in Noord - America, en met dè Franfchen, die dezelve onderfteunden, gewikkeld waren , geloofde Karel zich het gemaklijkst over het verlies te kunnen wree* ken, dat zij hem welëer hadden doen ondergaan. Vooral door Frankrijks dringende overreedingen gewonnen, kondigde hij den Engelfchen den oorlog aan. In denzelven hebben wel zijne veldheeren en foldaaten weinig uitgemunt, en zelfs Gibraltar, dat zoo verre van Engeland lag, na eene driejaarige belegering, niet kunnen veroveren; doch daar de Engelfchen hunne, door den opftand der Noord-Americaanen verzwakte, magt fteeds meer moesten verdeelen, kostte het den Spanjaarden niet zeer veel moeite, hun West 'Florida en Minor ca te ontrukken. Dit eiland en gantsch Florida werden dus bij den tweeden Parijfchen vreede aan Spanje afgedaan. Sedert dien tijd nam of wettigde Karel verfcheidene nuttige maatregelen voor den landbouw, de handwerken en den koophandel zijnes Rijks. Na zijnen dood werd hij door zijtien zoon, Karel den vierden, op den troon gevolgd. VI. Door zijne jongfte veroveringen fchijnt Spanje grooter, en magtiger geworden te zijn; doch dit fchijnt alleenlijk dus. De toetreding tot het Buurbonfche familie-verbond heefs  Cefchïedenis dit Spanjaarden. IV Tijdvak. 433 heeft die Land eenigzins afhanglijk van Frank» rijk gemaakr, waardoor hetzelve eigenlijk deezen veel magtigeren bondgenoot dient, orri deszelfs hoofddoel, de verzwakking van Engeland-, té helpen bereiken. Wel verre* dat de koningen van Spanje meer Landen zouden noódig hebben, om meer aanzien Onder de vorften van Europa te verkrijgen, ontbreekt liet veelëejc den ontneetlijken Landen, welken zij bezitten, aan een wijs gebruik , en zoö veelen milliöenen hunner onderdaanen aan eene hoogere verlichting en werkzaamheid. Sedert Spanje door- vorften uic den huize Bourbon geregeerd is , hebben zij het een en ander Wel reeds veel verbeterd; doch 'er is niet minder nog ter verrichting overgebleevem Na dien tijd hebben de Spanjaarden de gëfteltenis, natuurlijke fchatten en veelerleije behoeften van hun vaderland en hunner Volkplantingen veel naauwkeüriger onderzocht, en zelfs vrijer befchreeven , dart welëer. Dé meenigte voortreflijke wol, welke Spanje oplévert , de fijnfte, welke men in Èuropd Vindt, gaf aanleiding, dat men, om dezelvë vlijtiger te gebruiken, meer laken- én andëré Weeverijen zag ftichten ; gelijk mede aldaar' handwerken van zijdene en anderen waaren* ontftondeni Ter uitbreiding van den * voor de Natie zoo belangrijken* Americaanfchen handel, volgden zeer voordeelige veranderingen. Nadat dezelve, tot onZe tijden, alleen tot de ftad Cadix, welke in het jaar 17^0 de plaats van Seyilië vervong, was bepaald geweest, E e 2 xHï*  43^ II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. sa boek; J.176S. veroorloofde Karel de dsrde hec eerst aan alle zijne onderdaanen een' vrijen handel op Cuba, en eenige andere Americaanfche eilanden; en weldra ook aan eenigen zijner wingewesten in die werelddeel eene gelijke weerkerige vrijheid. In Spanje zelve verminderde hij de drukkende belastingen op uitgevoerde waaren, ftichtte genootfehappen ter bevordering van den landbouw, maakte den graanhandel vrij, en liet, door een' man van veel beleid en werkzaamheid, Olavides, in de woefte oorden van Siërra Modena , welke door een reeks van bergen Andalufië van Nieuw • Caftilië fcheiden , een Volkplanting van vreemdelingen , vooral van Duitfckers, ftichten, welke zeer voorfpoedig was. Ook verminderde hij de magt der ketterrechters, verdreef de Jefuiten (*) uic zijn Kijk, en deed dus de hoop ontftaan, dat de Spanjaarden, eindelijk, het juk des bijgeloofs zouden verbreken, hun door hunne geestlijkheid federt zoo langen tijd opgelegd. Doch alle deeze maatregelen der koningen uit den huize Bourbon hebben tot nogtoe weinig goeds gebaard. Een groot deel van Spanje is nog heden flecht bebouwd: en fchoon hetzelve vijftien en meer milliöenen menfehen kon voeden, bevat het, echter, naauwlijks negen of (*) Daar wij in dit werk geen uitvoerig bericht van de dichting en den aart der "jefuitenöidi aantreffen , kunnen wij onzen leezer niet beter verwijzen, dan naar RoüüErvrscN, Hist. van Karei V. D. IV. bi. 354 env.  Gefchiedenis der Spanjaarden. IV Tijdvak. 437 of tien milliöenen. De landbouw is daar zoo verwaarloosd, dat vreemde Volken dit Land bij' aanhoudendheid van graanen voorzien moeten. Eensgelijks koopt hetzelve een meenigte waaren van vreemdelingen, welke uit zij"n eigene wol, zij'de en andere voordbrengfels konden bereid worden. Het goud en zilver, welk de Spanjaarden uic America trekken, komt nog grootendeels in handen van de Franfchen, Italidanen, Hollanders en andere Europijche Volken, ter betaaling hunner handwerken, welke naar dit werelddeel verzonden worden. Karel de derde, die den vervolgzuchtigen geesc van hec kettergerechc veele jaaren tegenhield, verleende daaraan, eindelijk , weder een gedeelte van deszelfs oude magc: en hiervan bediende zich deeze zoo. genaamde rechtbank terftond, om Olavides, die voor het vaderland zoo nuttig was, te verdrukken. Reeds begint men in Spanje weder gewaande hekfen te verbranden. Deeze Natie beperkt zich nog grootendeels binnen de grenzen, haar door haare geestlijkheid, en eene dwaaslijk dus genoemde vroomheid, afgeteekend. Vanhier, dat zij, niettegenftaande een aanmerklijk aantal hooge fchoo? len en andere geleerde hulpmiddelen, tot nogtoe flechts een zeer gering begin heeft gemaakt mee dezelven nadruklijk te bezigen. Verfcheidene geleerde, fchrandere, en zelfs naar een edele vrijheid ftreevende mannen en fchrijvers, die zich in deeze eeuw onder de Spanjaarden verhieven , gelijk Ustaris , Ee 3 Cam-  3.33 H koofdb. Nieuwe Gefchieden. xi boes?. Taborst der Span Caivjpgmanes , Ulloa , Maijans , Pejoo * 'Flóres, Isla, en anderen, hebbendeels veel tegenftands ontmoet, en zelfs verdrukkingen moeten lijden ; deels , echter , geen algemeen licht over den geest hunner medeburgeren kunnen verfp-eiden. VIL Aan den inborst der Spanjaarden heeft men het eenigzins te wijten, dat zij, midden onder zoo veele andere Europifche Volken, welke hunne gaaven en krachten gelukkig weeten te gebruiken, hierin nog geene zeer merk^ baare vorderingen hebben gemaakt, en met hun heerlijk Land eenigzins onbekend zijn gebleeven. Meestal befchrijft men hen, als zoo, traag, dat zij, flechts de noodwendigfte leevensbehoefcen bezittende, allen arbeid fchuuwen. Men voegt hierbij, dat zulks voornaamlijk een gevolg is van hunne trotschheid, daar de hooge verbeelding, welke zij van de voorrechten hunner Natie, en van den roem hunner voorouderen koesteren, hun niet veroorlooft, zich dikwijls, en aanhoudend tot ligch.-'amlijken arbeid te verriéderen. Hunne , daarmede verbondene, gehechtheid aan oude zeden en gebruiken, alsmede hunne langzaame en hoogst behoedzaame handelwijzen, fchijnen tevens zoo veele ingewortelde hindernisièn, waaraan men het toefchrijven moet, dat hun geest zich in de laatfte eeuwen niet veel hooger heeft kunnen verheffen. Doch alleen de bijzondere inborst van een Volk, welke daarenboven meestendeels te algemeen en partijdig aan hetzelve wordt toege^ .  Gefchiedenis der Spanjaarden. IV Tijdvak. 439 gefchreeven, kan hen niet zoo aanmerk'ijk te rughouden, wanneer .hun Hechts talrijke mlpmiddelen eener fijner befchaaving ten dienste Haan. Meermaalen , in vroeger en laater tijden, hebben de Spanjaarden zich in meer dan één vak werkzaam, fchoon niet aanhoudend genoeg, betoond. Daarenboven is het niet te loochenen, dat zij in het algemeen eerzuchtig , braaf, getrouw , grootmoedig , ftandvastig en dapper zijn: enkel hoedanigheden, waaruit men voor een Volk zeer veel groots en algemeen nuttigs te verwachten heeft. Tevens is het niet min blijkbaar, dat Hechts zekere wijze richtingen der Spaanfche regeering, een vrije verkeering der Spanjaarden met vreemdelingen op reizen, een onbeperkt navorfchen van hunne burgerlijke en Godsdienftige belangen, vergeleeken met die van andere Natiën; doch vooral de opheffing van den beklaaglijken dwang hunner vermogende en talrijke geestlijkheid, volftrektlijk verëischt worden, om hen tot een verlichte, bloeijende en aanzienlijke Natie te maaken, Ee4 TWAALF-  44° lï koofdd. Nieuwe Qefcnieden. xn boek* Samenhans van de Partuetefcht me de Sjiaan fche geichiadsnis TWAALFDE BOER. Geschiedenis der Portugeezen. EERSTE TIJDVAK. Van de fticfoing des Portugeefcken Rijks, tot deszelfs verovering door de Spanjaarden. Van het jaar 1139 tot 1580 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van bijna vier en een halve eeuw. I Op het zelfde fchierëiland, welk grootendeels door Spanje beflagen wordt, ligt ook . Portugal, dat op verre na het derde gedeelte lvan deszelfs uitgeftrektheid niet heeft. De nabuurige ligging deezer Landen heeft ze • dikwijls beidein het zelfde lot doen deelen, vooral ten aanzien der opperheerfchappij. Ook de Volken , die dezelven bewoonen, Zijn elkander in afkomst, taal, Godsdienst, zeden, en andere omftandigheden, vrij gelijk. Echter heerscht 'er tusfchen de Portugeezen en Spanjaarden een bijna aangeboorene, of, ten minften, zeer diep gewortelde en algemeene  'Gefcmêdenis der Portugeezen. I Tijdvak. 44 v meene afkeer. Deeze ontftond voora"! vóór twee eeuwen, toen de Portugeezen on derde heerfchappij der Spanjaarden vervielen, en van hun, meer dan een halve eeuw, zeer mishandeld werden. Van de zijde der Portugeezen is dus deeze haat het hévigst. Schoon dit Volk naauwlijks twee milliöenen menfehen uitmaakt, en, ook uit hoofde van, zijne overrnagtige nabuuren, de Spanjaarden, niet gefchikt fchijnt, om een uitneemend aanzien onder de Volken te handhaaven, heeft hetzelve, echter, in zijne vóórige werkzaamheid eene gelukkige gelegenheid tot het verkrijgen van eene niet geringe fterkte en magt gevonden, De Portugeezen hebben de laatere Europceërs hec eerst op ontdekkingen van onbekende Landen ter zee opmerkzaam gemaakt. Zij hebben zelve dergelijke ontdekkingen gedaan, en den weg naar de nieuwe wereld gebaand. Ten ongemeenen nutte van den koophandel, is de veiligfte vaart op Oostïndie' door hen gevonden. Door zeer uitgebreide en voordeelige bezittingen in andere werelddeelen, door ongemeenen fchatten, bloeijenden handel en een aanzienlijke zeeman, hebben zij reeds eenigen tijd boven andere Natiën begonnen uittemunten. Doch ook daarin hebben zij de Spanjaarden nagevolgd, dat zij onder het genot van hunnen voorfpoed, als ware het, infiuimerden, hunne werkzaamheid lieten zinken, en daardoor tot een verval kwamen, waarüic zij zich in de laatfte tijden eenigzins weder zoeken te verheffen. E e 5 11. Het  442 II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xii boek; Natuurlij. te gcftclteiis en vru 2;fte gelcueder.is van II. Het tegenwoordige Portugal, dat onder alle Eurupifche Rijken verst ten Westen ligt, en ten Oosten en Noorden van Spanje, doch ten Zuiden en Westen van den Oceaan omringd wordt, is omtrent tagtig Duitfche mijlen lang, en niet overal dertig breed. De fterke hitte van dit Land wordt door de dikwijls waaijende Westewinden gemaatigd. Hetzelve is ongemeen vruchtbaar, daar het niet flechts veel meer graanen kan opleveren , dan de inwooners behoeven ; maar ook de fraaifte en aangenaamfle boomvruchten, voornaamlijk citroenen, oranje- en chinaasappelen, welken men uit China naar Portugal verplant heeft, gelijk ook vijgen en olijven, in zeer groote meenigte voordbrengt. Dit Land is tevens rijk in edele metaalen; de Portugeefclie fchaapen draagen een wol, welke der Spaanfche nabijkomt ; de fnelheid der paarden aldaar is reeds door de ouden geroemd j/ en een ongemeen groote voorraad van zeezout, dat 'er bereid wordt, dient tevens ter verzorging van veele vreemdelingen. 'T geen wij thands Portugal noemen, maakt het grootfte gedeelte van het oude Lufttaniii uit, welks grenzen zich ten Noorden en Zuiden tot de rivieren Durius en Anas, (thands Douro en Guadiana genaamd,) uieftrekten; doch waaronder ten Oostrn een ftuk van hec tegenwoordigen Spaanfche LamKctiap Estre» madura gerekend werd. De uitgebreide zee-, handel der Phcenici'êrs en hunner afftammelingen, de Carthagers, ïokre hen uit het na-  CefclkSenis der Portugeezen. T Tijdvak. 443 nabuurige Spanje ook naar dit Land. De laat' ften maakten zich van hetzelve meester; doet moesten het, omtrent twee eeuwen vóór de geboorte van Christus aan de Romeinen afftaan. Doch deezen veroverden", niet zondei dapperen tegenftand der Lufitaniërs, derzelver vaderland, welk inzonderheid door Viïuathus, die van jager en vrijbuiter veldheer, werd , veertien jaaren agterëen zoo gelukkig tegen da Romeinen verdeedigd werd, dat hun bevelhebber hem niet anders meende te kunnen overwinnen , dan door hem van verraaderlijke moordenaars te laten ombrengen. III. Van deezen tijd af, omtrent honderd en vijftig jaaren vóór den oorfprong des Christen doms, bleef Lufitanië, als een deel van Spanje befehouwd, onder de heerfchappij der Romeinen. Sedert de tweede eeuw vond het Christendom aldaar niet weinige aanhangers. Doch in de vijfde, toen de Alaanen, Sneven en Wandaalen uit Gallië in Spanje waren gedrongen , werd, door de verdeeling van dit Land onder elkander, Lufaanië den Alaaneu toegeweezen. Doch deezen moesten zich weldra aan de Wandaalen onderwerpen; vervolgends werd een deel van Lupitanië door de Sneven of Swaaben beheerscht; en ook hun Rijk werd, omtrent hec einde der zesde eeuw, door de Westergothen verwoest, die dus Lufitanië nevens Spanje meer dan honderd jaaren alleen bezaten. In hec begin der agtfte eeuw werden deeze Landen andermaal dcor een vreemd Volk, door 1 Heeï' fchappij d r Hornet, nen, Duitfdiers en Arabieren aldaar. J. 409 env. I- sss: J.712 env,  Da Pat- tugevzsr.. Hunne caal. 444 II hoofdd- Nieuws Gefchieden. xii boek,' door de Arabieren, die uic Africa kwamen, veroverd. Zoo veele veranderingen, ten aanzien van de beheerfchers en bewooners van Lupanië, deeden aldaar, allengskens, een nieuw Volk, de Portugeezen, gebooren worden. Zij ontftonden uic een mengfel der oude Lufitaniër , die vermoedlijk van Celtifchen oorfprong waren , en der Romeinen, Sneven, Westergothen en Arabieren of Mooren , en zelfs der Jooden , gelijk men verVölgènds zien zal. Schier op gelijke wijze werd, vooral federc den inval der Duitfche Volken in Lufitanië, de tegenwoordige Pormgeejche taal gevormd. Door de langduurige overheerfching der Romeinen ging de oude Lufilanifche geheel verlooren; doch ook hec Latijn werd aldaar, gelijk in hec nabuurig Spanje, fteeds meer verbasterd. Intusfchen bleeven, echter, ook daar deszelfs gronden in wezen: verre de meefie Portugeejbhe woorden zijn van Latijnjchen oorfprong; alleen hunne buigingen en uitgangen, fomtijds ook hnnne beteekenisfen zijn veranderd, en hunne gantfche gedaante heeft tevens veel geleeden. Dus zijn, bij voorbeeld, de Portugeejbhe woorden: muit o alt o e muito esclarecido Principe, bijna geheel gelijk aan de Latijnfche: multam altus & multum clarus Princeps, en geeven een' hoogen en zeer beroemden Vorsc te kennen. 'T geen de Portugeefche taal van een Duitfchen tongval heeft overgenomen , is bijna onmerkbaar; doch meer fpooren ontdekt men in dezelve van het Arahiesch. In hec al,  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak." 445. algemeen gelijkt zij veel naar het Spaansch, waaruit veele woorden en fpreekwijzen in hec Partugeesch zijn overgegaan. Echter is hec onderfcheid rusfchen deeze beide taaien nog zoo aanmerklijk, dat men uit de eene in de andere boeken vertaalt. IV. Intusfchen begonnen de Christelijke Westergothen in Spanje, weldra na de verovering hunnes Rijks door de Arabieren , nieuwe Rijken, van dezelven onafhanglijk, te ftichten. Zulks gefchiedde hec eersc, en wel reeds in de agtfte eeuw, in Afturië en Gallicië, en binnen kort mede in Leön en Caftilië. Daardoor verkreegen de vorften deezer Landen gelegenheid, om de Arabieren ook in het tegenwoordige Portugal aantevallen. Inzonderheid veroverde Alfonsus de eerste, koning van Afturië, de thands dus genoemde Landfchappen Entre Douro e Min* ho, (dat is, het Land, tusfchen de rivieren Douro en Minho liggende,) en Trazos Montes (of het Land aan gene zijde der bergen). Deeze Landftreek werd in het algemeen, naar de haven bij Cale (Portus Cale, of Porto Calej) Portucalia genoemd: en vanhier is de algemeene naam van het naderhand veel verder uitgebreide Land en Rijk, Portugal, ontftaan. De gemelde haven, en daarbij liggende ftad aan de rivier Douro, zijn nog heden onder den naam van Porto of Oporto bekend; doch vooral door den voortreflijken Portovnjn, welke vandaar wordt uitgevoerd, beroemd. De 'Christelijke vcrfrxn " . van Veröva* ringen dei Christenen in Portugal. Oorfprong van deezen naam.  |. I04S. Her graaf fchnp en kohingrijl Portugal. J. 1109. Hrndrh graaf van Portug'l. St.in 'tja; 1112. 446" II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xii boej& van Spanje zetteden hunne Veroveringen op de Arabieren in Portugal fteeds verder voord. Ferdinand de groote, koning van L.öa en Caftilië * maakte zich ook meefter van die Landftreek, welke zich tot de rivier Mondego uitftrekt, waardoor hij tevens Coïmbra in zijne magt kreeg. Deeze Landfchappen , welke omtrent de helft van het tegenwoordige Portugal uitmaakten, lieten de gemelde koningen door graaven of ftadhouders regeeren. V. Zulk een post bekleedde ook Hendrik:, een prins uit den hertoglijk- Bourgondifchen huize, en bloedverwant van het, toen in Frankrijk regeerende, geflacht der Capetten. Alfonsus de zesde, zoon en opvolger van den evengemelden koning Ferdinand , die mede Hendriks bloedverwant was, verhief hem tot graaf van Portugal. Daarenboven gaf hij hem zijne dochter, Theresia, ten hu-, welijk, eh fchonk hem* bij uiterften Wille, Portugal ten eigendom en erfdeel, gelijk hij hem de vrijheid verleend had, om dit zijn gebied door nieuwe, den Mooren ontrukte, Landen te vergrooten. Hendrikv, die zich door zeer veele bewijzen van dapperheid deeze gunst waardig maakte, legde indedaad den grond van het koningrijk Portugal. Doch zijn zoon , Alfonsus de eerste , verwierf r zich de volkomene waardigheid en naam van koning* Nadat hij het Rijk tegen zijnen ftiefvader, en anderen zijner naaste bloedverwanten , die hem hetzelve in zijne eerfte jeugd  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 44^ Jeugd poogden te ontrukken , gelukkig verdeedigd had, breidde hij hetzelve ongemeen verre uit ten koste der Mooren* Over hun krijgheir van meer dan tweemaal honderd duizend mannen behaalde hij, met niet meer dan dertien duizend zijner foldaaten, eene volkomene overwinning in de vlakte van Orique, niet verre van Beja, omtrent de grenzen van Algarbië, en werd terftond door de zijnen voor koning verklaard. Niec lang daarna liet hij, op den Rijksdag te Lamego, door zijne Staaten een wetboek vervaardigen, welk nog heden in Portugal gevolgd wordt. Hij bezat nu wel het grootfte gedeelte van het tegenwoordige koningrijk Portugal, doch Lisfahon was nog in de magt der Mooren. Deeze ftad, welke in de vroegfte tijden Olifippo, en van de Romeinen Ulijftppo genoemd werd, verkreeg van de Gothen den naam Olifipona , en van de Arabieren den, nog meer veranderden, Al Oschbunah; waaruit, eindelijk, Lisfabon, of eigenlijk bij de Portugeezen Lisboa, ontftaan is. Zij ligt waar zich de Tejo (of de Tagus der Romeinen) in zee uitftort, in de gedaante van een half rond tooneel, voor zeevaart en koophandel ongemeen gefchikt. Alfonsus ontmoette in het belegeren deezer ftad een' zeer dapperen tegenftand. Doch toen bijna gelijktijdig een vloot, welke met Duitfckers, Vlaamingen en Engelfchen bemand, en tot een' kruistogt tegen de ongelovigen uitgezeild was, in deeze ftreek landde, werd Lisfabon genoodzaakt, Alfonsus i. eerfte koning van Pottu* gal. j. u3s». J. 1143*  J- «47- Dood van Alfonsus I. in'tjaar 3i8S- Wasdom en inwendige toeftand des nieuwen Rijfcs. Van het jaar 1185 tot 1383. 448 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xu ëOjüK< zaakt , zich. aan den koning overtegevenj Deeze ftichter van het Rijk Portugal, dié niet .min dapper dan wijs , zeven- èn vijftig jaaren lang, eerst als graaf, naderhand als koning regeerda, moest zich, echter, aan de vooröordeelen van zijnen tijd onderwerpen , en de bevestiging zijner koninglijke waardigheid jaarlijks voor een zekere fomme gouds van den paus kopen; te meer, daar hem dezelve door de koningen van Caftilië' en Led» betwist werd. VI. Zijne opvolgers op den troon werden in hunne pogingen om het Rijk te vestigen en te doen bloeijen, zelfs ook wel te vergrooten, eenigen tijd door de onrustige geest* lijkheid verhinderd , omdat, zij dezelve aan zich wilden onderwerpen, en noodzaaken, om van haare onmaatige rijkdommen iets tot de algemeene behoeften des vaderlands optebren* gen. Om hun gezag en voordeel te handhaaven, befchermden de paufen deeze heerschzuchtige leeraars des vreedes; deeden hunne koningen in den ban, ja ontzetteden eenen derzelven van de regeering. Doch fchoon de Portugeezen, gelijk in dien tijd alle de overige Volken van Europa, zoo jammerlijk door bijgeloof verblind waren, dat zij ook de onrechtvaardigile eifchen hunner geestlijke dwingelanden ootmoedig vereerden , verzetteden zich, echter, hunne koningen vrij lang tegen deeze overheerfching, tot dat ook zij, eindelijk, zich aan dezelve moesten onderwerpen. In de eerst volgende twee honderd jaa-  Gefchiedenis dér Portugeezen. I Tijdvak. 44c jaaren na den ftiehter hunnes Rijks hebber deeze vorften veel merkwaardig goeds verricht. Zijn zoon j Sancho , of Sanctius 3 verkreeg den eerwaardigen bijnaam van El Poblador, dac is, de Bevolker, omdat hij hei aantal zijner onderdaanen, door hongersnood en ziekten zeer verminderd, door gepaste maatregelen wist te vermeerderen. Alfonsus de derde hechtte Algarve of Algarhië, waarvan zijne voorgangers reeds .een gedeelte hadden veroverd, geheel aan zijne kroon; er federt dien tijd is hetzelve fteeds als eer bijzonder koningrijk, doch aan het Portugeefche onaffcheidbaar verbonden, aangemerkt? daar hetzelve weleer een veel grootere uitgeftrektheid, zoo wel in het nabuurige Spanje, als in het tegenover liggende Africa had, Van deezen tijd af is ook Portugal fteeds binnen zijne thands bekomene grenzen gebleeven, VII. Doch deeze veroveraar werd door zijnen zoon , Dionijsius , overtroffen , wiens wijze regeering hem de naamen van den rechtvaardigen, den aanbouwer, van zijr Land naamlijk* en van den vader des vaderlands , billijk verwierf. Zijne onderdaanen bezigden naderhand van hem hec fpreekwoord: Dionijsius konde, wat hij wilde. Hei fpreekt van zeifs, dat men dit niet dan onder deeze noodige bepaaling verftaan kan, dat naamlijk een wijs man flechts dac gene wil, wac nuttig of noodzaaklijk, doch tevens iri zekere omflandigheden raadzaam en mooglijk is. Dus zeiden zij ook in 'c vervolg toe zijIV Deel, Ff oei Sanchö^ de Bevolker. Sfcin 't jaar titu J. 1*4& DlON.'j. SIUS DE rechtVaaRdige*van het js 1279 tot  •^45° II iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xiiboek. J. 1290. J. 1486. PlETER DE Rechtvaardige.St. in 't j' Ï357- nen roem, van iemands weldadigheid fpreekende : Hij is zoo mild, als Dionijsius. Hij verzamelde naamlijk door zijne fpaarzaame leevenswijze aanzienlijke fchatten; doch niec ter bewaaring, maar ten weldaadige gebruike. Ook moedigde hij den landbouw met nadruk aan, zorgde voor de naauwkeurigfle handhaaving der gerechtigdheid, en deed dus ook het recht der armlten, zelfs in de geringfte bijzonderheden , gelden. Inzonderheid was hij meer dan een der vóórige koningen bedacht, om alle de voordeden van zijn Land nuttig te bézigen. Daar hetzelve voor zeevaart en handel zoo voortrefiijk gefchikt is, boezemde hij zijnen onderdaanen daartoe eene uitneemende geneigdheid in, en onderhield een aanmerklijke oorlogsvloot, om hunnen] zeehandel te beveiligen. Men begon weder goud uit hec zand van den Tagus te wasfchen, welke deswegen bij de ouden reeds beroernd was. Ook beminde Dionijsius de weetenfchappen , en was zelf een goed dichter, voor zoo verre men zulks in dien tijd zijn kon. Vanhier, dac hij te Lisfabon een hooge fchool ftichtte, welke hij, echter, vervolgends naar Coimbra verplaatfte. Omtrent dertig jaaren na hem regeerde zijn kleinzoon , Pieter , dien men den gestrengen, Ook den wreeden, doch veel naauwkeuriger den rechtvaardigen genoemd heeft. Want hij ftrafte de misdaad zonder aanzien van perfoonen: en veelen hielden het voor wreedheid, dat de aanzienlijke en magtige de zelfde ftraffen zijner euveldaa- den  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 451» den ondergaan moest, als de armfte en geringde. Zeker domheer had een' fchoenmaaker vermoord. In plaats van eenige ftraf, werd hem flechts door den kerklijken rechtbank verboden, binnen een jaar in het choor zijn ambt waartenemen. Toen de zoon van den vermoorden, door deeze partijdigheid der geestlijken voor hunnen medebroeder verbitterd, hem, om zijne wraaklust te boeten, zelf om het leeven bragt, en zij den koning de geduchtfte ftraf van den jongen fchoenmaaker verzochten , velde hij dit vonnis : — dat de misdaadige, tot zijne ftraf, binnen een jaar geen fchoenen mogt maaken. Piet er s zoon, koning Ferdinand , was deste zachtmoediger. Bij hem kon men door gebeden en traanen gemaklijk de verdiende ftraf ontduiken. Zoo werkzaam, geftreng, fpaarzaam , en over 'sLands fchatkist zelf waakzaam zijn vader was, zoo traag en wellustig integendeel was hij, en zoo geneigd om ieder zijn' zin te geven, en alle grooten in de regeering, ja in de fchatten des Rijks te doen deelen. Doch daardoor maakte zich Ferdinand ook veracht, en bragt hij het' Rijk in verwarring. VIII. Om dezelve te herftellen, verkoozen de Portugeefche Rijksftaaten, na zijnen dood,; liever eenen onëchten zoon van Pieter, Johannes naamlijk, die dus geen recht op den troon had, tot hunnen koning, dan eenen rechtmatigen afftammeling van het koninglijk huis, dewijl zij hem voor den bekwaamften hielFf 2 den, Fiïnnr- AND. st.in 't jaar 1383- De Portugezenjpenen den weg :otde ontdehkingder nieuwe wereld.  J. 1412. Pïins Hendrik, zoon van Johannes ï, een we. reldöncdekker. 45a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xn boek» den, om de algemeene welvaart te doen bloei» jen. Aan deeze verwachting voldeed hij zoo gelukkig, dat zijne onderdaanen hem Johannes goeder gedachtenisse noemden. Door hem werd het Rijk tegen de overmagc der koningen van Caftilië, die daarop aanfpraak maakten, mee ongemeene bekwaamheid verdeedigd. Hij voerde in hetzelve wetten, orde en rust in , daar hij het door partijen en twisten gantschlijk verwoest had gevonden; regeerde, door de hulp van wijze raadslieden, zonder trotschheid of hebzucht; en was de eerfte, die Lisfabon ten beftendigen zétel der koningen van Portugal verhief. Ook ontnam hij den Mooren in Africa de ftad Centa , om zijn Rijk tegen deeze vóórige meefters van hetzelve te beter te kunnen befchermen. Doch de uitneemende vorderingen zijner Natie in de zeevaart ftrekten nog meer tot deszelfs voordeel. Onder zijne vijf dappere en werkzaame zoonen, was inzonderheid prins Hendrik, hertog van Vüco, een vorst van een' onderneemenden geest. Behalven dat hij zich in den oorlog beroemd had gemaakt, legde hij zich ook op de aardrijks-, wis- en zeevaartkunde met zulk eenen ijver toe, dat hij weldra op het fpoor kwam van op nieuw te ontdekkene Landen ten Westen. Hoe nabij ook Africa aan zijn vaderland lag, hadden zich, echter, de Portugeezen met dit werelddeel nog weinig bekend gemaakt. Zij hadden den moed niet, om verder dan de voorkust Non, aan de grenzen van het koningrijk Ma- rok*.  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 453 rokkg te zeilen: en, gelijk de ouden , had men ook nog heden een geducht denkbeeld van den zoogenaamden heeten aardgordel, ot Zona torrida , daar men meende, dat in deeze gewesten , waar de zonneftraalen oodregt neervielen en alles verzengden, volftrektlijk niemand woonen \on. Omtrent het midden der veertiende eeuw, hadden wel de Spanjaarden reeds de Canarifche eilanden, ook de gelukkige genoemd, als bij toeval, ontdekt; dVh noch zij, noch de Portugeezen, waren op deezen, nu geöpenden weg, verder voordeegaan. Hendrik, integendeel, die met opzet naar het voorgebergte van den heiligen Vincentius vertrokken was, om een bettendig■uitziet over den Oceaan te hebben, en daardoor zijne ontwernen van nieuwe ontdekkingen aan deezen kant'te beter voordtezetten; die bekwaame vreemde en Portugeefche zeelieden « zijnen dienst nam; en die zich ook door zijne minzaamheid en braafheid veele vrienden verwierf, durfde meer waagen, en wel met het beste "-evolg. De zeelieden, door hem uitgezonden , werden eerst door een windvlaag feeën een onbekend eiland geflagen , welk zij, omdat hetzelve hun ter redding diende, Puerto Santo, of de heilige haven noemden. In het volgende jaar landden zij aan een ander onbewoond eiland, niet verre van daar gelegen, welk zij, omdat zij hetzelve zeer houtrijk vonden, den naam van Madera gaven. De prins bevolkte deeze eilanden terftond met een aantal Portugeezen. Tevens F f 3 ver- J.I4J8, J. 1419.  Voordzettingen uitbreidingder Peru. geefche omdekkin gen. 454 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xn boek, verfchafte hij hun wijngaardranken van het eiland Cijfrus, welks voortreflijke wijn toen zoo geliefd was, en planten van her fuikerriet uit Sicilië, waar hetzelve niet lang geleeden eerst geteeld was. Het een en ander flaagde zoo voorfpoedig, dat de wijn en fuiker van Madera weldra zeer voordeelige koopwaaren voor de Portugeezen werden. IX. Dit gewenschte begin moedigde de Portugeezen aan tot nieuwe proeven. In hec jaar 1433, toen koning Johannes de eerste ftierf, zeilden zij het voorgebergte Be ■jador, niec ver van de Canarifche eilanden, om, 'c geen zij tot hiertoe zoo gevaarlijk oordeelden, en ontdekten een groot gedeelte van het vaste Land van Africa. Weldra drongen zij tot hec groene voorgebergte, (Cabo ver de,) door, en ftonden niet weinig verbaasd, in plaats van blanke inwooners, welken zij tot hiertoe op de Africaanfche zeekusten gevonden hadden, en waartoe ook de Mooren grootendeels behoorden, menfehen te ontmoeten, geheel zwart van huid, met kort kroes hair, platten neus, dikke lippen, en andere kenteekens der zoogenaamde negers, of zwarten van Africa. Reeds vond men eenige Portugeefche grooten, die deeze onderneemingen als deste nadeeliger voorftelden, omdat men den nadeeligen invloed der duldloos heete luchtftreek fteeds meer on. dervinden moest, en daardoor het vaderland beroofde van mannen, die hetzelve, in plaats van aan onzekere vooruitzichten gewaagd te wor-  .Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 455 worden, vlijtig konden bebouwen. Doch de ftandvastigheid van prins Hendrik evenaarde zijn doorzigt. Om zich eenen nieuwen, of liever den allergelukkigften voorfpoed, welken de Europifche Christenen toen konden wenfchen, te verfchaffen, bad hij den paus , de ontdekkingen der Portugeezen te bevestigen, en anderen Christelijken Volken te verbieden, hen in derzelver genot te verhinderen. De paus verhoorde deeze béde, mede in verwachting, dat de Portugeezen in de nieuw ontdekte Landen het Christendom zouden voordplanten, en, gewoon om goederen en rechten weg te fchenken, welke hem niet toebehoorden, gaf hij hun zelfs alle de Landen van het voorgebergte Non tot het vaste Land van Indië. Genoeg, de prins verkreeg daardoor de eerwaardigfte aanprijzing van zijne verder te onderneemene zeereizen. In dezelve deelden zeer veelen, vooral van die Volken, welke toen in de zeevaart meest geoefend waren, de Venetiërs naamelijk en de Genueezen. De Portugeezen, die nu tèn dien einde genootfchappen begonnen te nichten , ontdekten weldra de Azorifche of Rankseilanden, fchoon een gedeelte derzelven reeds vroeger door Vlaamingen bezet was; alsmede de eilanden van het groene voorgebergte. Nadat prins Hendrik deeze nieuwe werkzaamheid zijner Natie omtrent vijftig jaaren had aangemoedigd, ftierf hij, eindelijk, met den eerwaardigften naroem, van de eerfte geweest te zijn, die niet flechts de PortugeeFf 4 set. [. 144*. IV. J. 1448 env. Prins Hendrik. St. in't jaa , 1463-  De Port geszen be 2etten de Geudkust en ontdef fct-n het vóórgebergte de Goede Hoop. Jokakne! h. Van het j 1481 tot i 456 II hoofdd.. iVwowtf Gefchieden. wi boek,1 ge», maar ook de zeevarende Europceërs in het algemeen tot die groote ontdekkingen geleid had, welke niet lang na hem gedaan zijn. (. X. Na zijnen dood verkoelde, voor een" • korten tijd, deeze heete ontdekkingzucht der Portugeezen , dewijl hun koning, Aleonsus . de vijfde , in zijne laatere jaaren naar veroveringen in Africa, en zelfs naar de Caftiliaanjche kroon ftond. In het gemelde werelddeel ontnam hij den Mooren verfcheidene plaatfen, en liet zich daarom koning der beide Algarbiën, aan deezen en genen kant der zee, noemen. Doch zijn zoon, Johannes de tweede, bezielde op nieuw de, reeds zoo verre uitgebreide, navorfchingen, welke voor de koninglijke inkomften en den koophandel belangrijk waren geworden. Hij liet de kusten van Guinea, reeds door zijnen vader ontdekt, en waarvan een gedeelte de Goudkust heen, omdat zij zoo rijk in dit metaal is, door eene aldaar gedichte vesting in bezit nemen. Gom, elefantstanden, of zoogenaamd elpenbeen, en andere voortreflijke waaren, kwamen nu den Portugeezen in handen. Zij zeilden over de Linie, welke ook de &quat.or genoemd wordt, of over dien ingebeeiden cirkel, door welken men de geheele jajd ' - -e halfronden, het Noordlijke en ZuiüiijU . !d heeft. Steeds verder naar iet Zuiden aan de Africaanfche kusten voord, :eiiende, ontdekten zij het koningrijk Conwejks koning een Christelijken Godsdienst aam  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 45? aannam, en waar zich tevens een aantal van hun nederzette. Doch 's koning voornaamfte wensch was, dat men een' weg van het Westen naar het Oosten vond, langs welken men rondom Africa, regt op Oostïndiëaan zeilen, en dus gemaklijker in den uitneemend voordeeligen handel van dit Land deelen kon. Dat men deezen weg vinden zou, was te waarfchijnlijker, daar men wist, dat de Phoeniciërs reeds geheel Africa rond hadden gezeild. Tot hiertoe waren de fpecerijen, en andere waaren, uit China, Indië en de nabuurige eilanden voor Europa gefchikt, met Indifche fchepen in de haven van Aden, een koopftad aan den Zuidhoek van Arabië, gebragt. Aldaar werden de fchepen ontladen, en derzelver waaren met Arahifche fchepen in de haven van Seuz, dac in den Arabifchen zeeboezem ligt, doch uit dezelve op kameelen en wagens naar Alexandrië in ALgijpte, en dus daar de Nijl zich in de Middenlandfche zee uitftort, overgevoerd. Hier werden dezelve afgehaald door de Venetiërs, die ze voords onder de overige Europceërs verfpreidden, en dus alleen derzelver prijs bepaalden. Koning Johannes liet ook deeze gewesten naauwkeuriger onderzoeken. Twee zijner onderdaanen , door hem % naar Aigijpte gezonden , bevestigden hem. nog meer in zijne onderneeming, daar de een uit den Arabijchen zeeboezem of de roode zee in Mijsfinië, de ander zelfs in Indi'è aanlandde. Geduurende deeze proeve, kwam de koning aan den anderen kant van Ff 5 Africa  De Por- iugeezcn misfen de ontdekking van America. ] 458 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiiboek. Africa fteeds nader aan de vervulling zijner wenfehen. Bartholom^us Diaz bereikte indedaad het uiterfte einde van het Zuidlijke Africa; doch moest zich vergenoegen, met aldaar een hoog voorgebergte ontdekt te hebben , daar hem niet alleen hévige ftormen en hongersnood , maar ook zijne oproerige manfehappen dwongen , om naar Portugal weder te keeren. Hij noemde daarom dit voorgebergte het flormachtige (Cabo di Tormentoï). De koning, integendeel, wiens hoop door deeze ontdekking ten hoogften geklommen was, wilde hetzelve liever liet voorgebergte der goede Hoop (Cabo de Buena Esperanza) genoemd hebben: en deezen naam draagt hetzelve nog heden. XI. Midden onder deeze veel beloovende uitzichten, werden de koning noch andere , en wel van eene zijde vertoond, waaraan hij noch zijne Portugeezen immer gedacht hadden. Zij poogden flechts van het Westen naar het Oosten ontdekkingen te doen, om dus, eindelijk, naar Indië te komen. Doch dat m§n dezelve mede doen kon , wanneer men fteeds verder ten Westen zeilde, was hun naauwlijks ingevallen. Een Genuees, Christophorus Columbus , die zich federc lang in der Portugeezen zeedienst bevond , de van hun ontdekte eilanden en vaste Landen van Africa dikwijls over zee bezocht, en daardoor eene uitneemende kennis van dezeevaart, aardrijks- en wiskunde verkreegen ïad, maakte het eerst dit ontwerp. Hij twij-  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 459 twijfelde niet, of men moest, den Atlantifchen Oceaan regtuit Westwaards opzeilende, eindelijk, het vaste Land van Indi'è bereiken, en bood koning Johannes, terftond na deszelf komst tot de regeering, daartoe zijnen diensc aan. Doch dezelve werd niet aangenomen, dewijl men den Oostlijken weg veiliger achtte, dan den eerst voorgeftelden ten Westen. Eenige jaaren laater had de koning alle reden van berouw over deeze weigering, toen Colombo of Columbus, gelijk hij doorgaands genoemd wordt, van de ontdekking eener nieuwe wereld terugkwam , en door tegenwinden genoodzaakt werd, de haven van Lisfabon binnen te lopen. Deeze gebeurtenis , in de gefchiedenis der Spanjaarden breedvoerig befchreeven, deed .indedaad den koning van Portugal vreezen, dat nu de fcheepvaart en verdere zeereizen zijner Natie door de Spanjaarden zouden geftremd worden. Men begon daarover reeds te twisten : doch eer verdrag, door bemiddeling van den paus tusfchen de beide partijen gefticht, gaf, ali ware het, aan iedere Natie eene eigen en be paalden zeeweg. 'Er werd naamiijk bepaald dat alles, wat, naar eene denkbeeldig ge trokkene linie, welke drie honderd en zestij mijlen ten Westen van de Azorijche eilander en die van het groene voorgebergte verwij derd was, verder Westwaards lag, den Span jaarden zou toebehooren. Doch 't geen van deeze linie af gereekend, verder Oost waard ■ Jaar 1493* Jaar 1494. > 1 i I  Vasco m Gama vindt een nieuwen weg ter zee naar Ooitiniü. J. 1498- 460 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. m boek.1 waards gevonden wierd, daaröp zouden de Portugeezen een uitfluitend recht hebben. XII. Eindelijk gelukte het Koning Emanuel , opvolger van Johannes den tweeden , 't geen deeze zelf zoo ijverig, doch vergeefs , gezocht had : rondom Africa regtüit naar Oostindijè te zeilen. Deeze groote onderneeming werd zes jaaren na de ontdekking van America volvoerd. Emanuel zond een' Portugcefchen edelman , Vasco de Gama , met enige fchepen derwaards : en deeze landde, nadat hij langs de Oostkust van Africa , en vervolgends de Indifche zee overgezeild was, te Kalecut, aan de Malabaarfche zeekust van Indië. Onder alle de Indijche fteden- bloeide deeze in dien tijd het meest door den handel in fpecerijen , vooral in kaneel , angelieren , peper en gember, alsmede in edele gefteenten , zijden, catoenen en veele andere kostbaarheden. Men vond ook in dit Land veele onbekende dieren en planten ; onder anderen zijn de Ka» lecutifche, ook kalkoenfche haanen genoemd, uit dit gewest naar Europa vervoerd. Terftond bevlijtigden zich de Portugeezen, om van den Koning van Kalecut, en van dien van het nabuurige Kochin , vrijheid tot het drijven van handel en ftichten van Volkplantingen in derzelver Landen te bekomen. Zij vonden , wel is waar , tegenftanders in de Arabieren , die tot hiertoe den Indijchen handel met zoo veel voordeel hadden gedreeyen \ doch de Portugeezen wisten hun dien weldra  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 461 weldra grootendeels te ontrukken. In Europa had zulks nog belangrijker gevolgen. De Venetiërs verlooren thands dien handel, in wiens bezit zij zoo lang geweest, en waardoor zij zoo rijk waren geworden. Daar de Portugeezen nu . een' korter' weg naar Oostindië hadden gevonden, en van daar alle waaren onmiddellijk haaien konden, waren zij ook in ftaat, om dezelve aan andere Europceërs beter koop te verkopen. Zij wonnen meer fchatten, en zelfs fpoediger , dan de Spanjaarden uit het nieuwlings ontdekte America trokken. Met evenredige fnelheid nam hunne zeemagt toe: en een der kleinfte en niet zeer bevolkte Rijken verkreeg eenen ongewoonen invloed op het overige Europa. XIII. Doch deeze nieuwe aanwinst wikkelde de Portugeezen in oorlogen. Naauw- \ lijk was Gama uit Indië te rug gekomen, of t koning Emanuel zond naar die Land een. aanzienlijke vloot, van foldaaten en krijgsbe-: hoeften voorzien , waarmede zich de Portu-} geezen , indien men hen in hetzelve niet vriendlijk ontving , met geweld wilden vestigen. Deeze gewoonte der Europceërs in de laatere eeuwen , om zich in de nieuwlings ontdekte Landen van vreemde werelddeelen gewapenderhand van zeeplaatfen of zelfs groote Landftreeken meester te maaken, is wel, allengskens, door hen befchouwd als een recht, dat hun toebehoorde ; doch eigenlijk is hetzelve flechts gegrond op hunne zucht naar veroveringen en handelgewin, welke in de overmagt hunner krijgskunden boven de in- Vaove^ ingen ea foikplaningen der ^ortugee. ;e)f*in A. 'rica en éfti.  4&2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xii boek. inwooners van andere werelddeelen eene gè* maklijke bevreediging vond. Dus maakten zich ook de Portugeezen in Indië, welk men, ter onderfcheiding van America, of Westïndië , Oostïndië genaamd heeft, niet flechts meester van de handelvoordeelen , in wier genot zij, zoo min mooglijk, andere Volken nevens zich wilden dulden ; maar ook van Landftreeken en eilanden : nu eens bij verdrag met de vorsten aldaar, dan weder door list of openlijk geweld. Op een klein eiland aan den Malabaarfche zeekust flichtten zij de * hoofdftad , en, als ware het, het bolwerk hunner bezittingen aldaar, Goa naamlijk , en in vervolg van tijd, op een ander eiland, de vesting Diu. Behalven andere Indifche fteden, namen zij ook Malaaca, aan de Zuidlijke fpits van het fchierëiland aan gene zijde van den Ganges liggende, in bezit; bezetteden de Molukfche of Specerij - eilanden, welke zoo vruchtbaar zijn in nagelen en nootemuscaat, alsmede Ceijlon, of Ceijlan, waar de beste kaneel wast, nevens de Maldivifche eilanden, en baanden zich den weg tot den handel op China. Om zich van de gantfche vaart van Europa naar Oostïndië te meer te verzekeren, den Afidtifchen of Africaanfchen zeehandel nog algemeener tot zich te trekken, en hunne fchepen op reis van allerleije ververfchingen te kunnen voorzien, eigenden zij zich nog meer vreemd gebied toe. Zij veroverden Ormuz, een ftad op een eiland van den Perffchen zeeboezem, welke, uit  Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 463 uit hoofde van haare voortreflijke ligging, bijna de voornaamrte koopftad der Oosterfche Landen, en de verzamelplaats van veele Volken werd. Doch aan de Oostkust van Africa kreegen zij Mozambique, Meiinde, en andere plaatfen, in hunne magt, waar zij tevens ftofgoud, elpenbeen, flaaven , en meer dergelijke Africaanfche waaren, tegen Europifche van veel minder waarde verruilden. Daarover werden zij met de vóórige bezitters in veele oorlogen gewikkeld. Ook de Sultan van Algijpte, of van Cairo, (eigenlijk Kahira, dat zijne hoofdftad was,) viel hen met aanmerklijke krijgsheiren en vlooten aan, omdat zij de bronnen van den handel zijnes Rijks begonnen te verftoppen. Doch de Portugeezen verdeedigden zich met orrgewoone dapperheid, en overwonnen, fchoon flechts kleine benden uitmaakende, hunne vijanden gantschlijk. Hun grootfte held en Ichranderfte bevelhebber in Oostïndië was Alfonsus van Albuquerque. Nog in zijne laatfte oogenblikken werd hij door den ondank , waarmede men zijne verdienden vergold , daar zijne vijanden , hem aan het hof hadden gelasterd , fmartlijk getroffen ; doch, in de bewustheid van alles, wat hij aldaar als een getrouw onderdaan verricht had, vergenoegde hij zich nog met een beevende hand aan den koning te fchrijven: „ wat de „ zaaken van Indië betreft, deeze zullen „ voor zich en voor mij fpreken." Zoo verwonderenswaardig intusfchen de moed was, waar- Alfokso* VAN ALSU' QUEPQUE. St. in 't j» ISI5.  De Portu geezen ontdekken , en neemen Btojïlig in, J. 1500. 464 Hhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiiBOEKii waarmede de Portugeezen in deeze gewesten ftreeden, zoo min kan men, echter, loochenen , dat zij tevens aldaar veele onrechtvaardige en wreede daaden bedreeven; doch welke , gelijk doorgaands , door den glans der verovering bedekt werden. XIV. Intusfchen was het geluk der Portugeezen zo groot , dat zij ten zelfden tijde, toen hunne oogen, om zoo te fpreiten, flechts op Oostïndië gevestigd waren , tegen hunne bedoeling, in IVestïndië een der belangrijkfte ontdekkingen deeden. Cabral , een hunner zeebeveihebbers, landde op zijne reis naar Oostïndië , daar hij de Africaanjche zeekusten poogde tè ontwijken , Westwaards aan een groot Land in Zuid» America , waarvan hij terftond bezit nam , en 't geen de Portugeezen naderhand Brafilië noemden. Zij vonden'hetzelve zoo aangenaam, vruchtbaar en rijk in veelerleije natuurlijke fchatten , dat het, allengskens, hunne belangrijkste en voordeeligfte bezitting buiten Europa is geworden. Aldaar hebben zij veel fuiker en voortreflijke tabak geteeld. Het Braziliehout, dat hier in meenigte groeit, is een donkerrood , deels geelbruin, zwaar en hard hout , waarvan het beste uit het Landfchap Fernambuko , of eigenlijk Pamambuko , aldaar afkomftig is. Hetzelve is niet alleen voor draaijerswerk gefchikt; maar lévert tevens een fraaije en hoogroode verfftof, of hc: zoogenaamde onëchte karmozijn op. Daaruit worc tevens zeker vloeibaar lak voor klein  'GèfcMedenls der Portugeezen; I Tijdvak. 465 klein fchilderwerk , en het röodé krijt, 't geen men Rofette noemt, 'vervaardigd. Behalven deeze voordbrengfels , veele fpecerijen en geneesmiddelen , hebben de Portugeezen in laater' tijd ook overvloedig goud en diamanten in Brafilië gevonden; De talrijke rivieren maaken dit Land allergefchiktsc voor den handel, en Voor de Oostïndië'- Vaarden is hetzelve tevens de best geleegene rustplaats. XV. Alle deeze ontdekkingen, nieuwlings verkreegene Landen , rijkdommen, en uitbreidingen van den koophandel der Porugeèzen, vielen bijna gelijktijdig voor irt het begin dei zestiende eeuw. Doch het waren niet enkel gelukkige toevallen, welke tot alle deeze voordeeleh aanleiding gaven; Emanuel, die toen Portugal regeerde * bouwde me Veel wijsheid voord op den grond, dien zijnt Voorgangers gelegd hadden; onderfleunde, be vestigde, vermeerderde en bezigde alles, wa flechts eenigen fchijn van welvaart vertoon de; Noch vóór, noch na hem ^ was de toé ftand van Portugal zoö bloeijende, weshalvêt men zijne regeering den gouden tijd heef genoemd. Dit zelfde wijze gebruik Van d( krachten zijner onderdaanen, eh dé vermeer dering zijner magt én inkomsten, Verwiervei hem onder alle vorsten van Europa een uit neemend gezag. In zijne Oorlogen met d Africaanfche Mooren genoot hij wel flecht een afwisfelend geluk-, doch verfterkte aldaa gijn gebied, tot meerder veiligheid zijne IV* Deel. Gg Rijks De góüden tijd der Portugeezen. onder koning Em*Nukl. Van hec jaar 1493 tot 15211 i l s i  De Jooden in frortu gal. i [66 II koofdd. Nieuwe Gefchieden. xii boek; Rijks. Een foort zijner onderdaanen, de Jooden, had met de overigen geen volkomen gelijk genot van de algemeene befcherming. Johannes de tweede had van dezelven, toen zij uit Spanje verdreeven werden, meer dan tagtig duizend, tegen betaaling van zekere fomme gelds, in Portugal toegelaten, met belofte van hen naar Africa te zullen overvoeren. Doch weldra werden zij genoodzaakt , óf zich te laten doopen , óf flaaven ie worden. Veele duizenden van hun koozen het eerfte, en bleeven, echter, in hun hart den vaderlijken Godsdienst geneegen. Emanuel liet in den beginne dien Jooden, welke Christenen weigerden te worden, hunne kinderen ontrukken, om dezelven in zijn geloof te laten opvoeden, terwijl hunne ouders tot flaavernij werden gedoemd. Dit voerde de wanhoop der overige Jooden tot zulk een hoogte, dat zij deels zich en hunne kinderen om het leeven bragten. Nu keerde de koning :ot zijne gewoone betere Staatkunde te rug, terwijl hij den Jooden nog een uitflel van :wintig jaaren verleende, binnen welke zij het Christendom aannemen, of na verloop van dezelven het Land moesten ruimen. Nu iverden indedaad de meeste Jooden Christenen; doch doorgaands volgends de oude wijze. Zij namen flechts den uiterlijken fchijn iran deezen Godsdienst aan, verwierven, alengskens , veele rijkdommen , en verbonden ïich met de aanzienlijkfte geflachten in hec lijk. De ijverige geestlijkheid meende dikwijls  GeJcBèdenis der Portugeezen. ï Tijdvak. 467 wij Is te befpeureridat zij nog heimlijk^ Jooden waren, 'c geen tot veele vervolgingen.» en zelfs doodftraffen , aanleiding gaf. Van liier, dat men naderhand een groot aantal Portugeezen , onder deeze verdenking liggende , door den naam van nieuwe Christenen >, fpotswijze, van de overigen cnderfcheidde; tot dat, eindelijk, de regeering in de laatfte tijden dit onderfcheid geheel heeft weggenomen. XVI. Met den dood van Emanuel verviel de bloeijende toeftand zijnes Rijks nog niet. Zijn zoonJohannes de derde, bezat veel Van zijn wijsheid en ftandvastigheid. Inzonderheid was hij een zoo onpartijdig vriend der rechtvaardigheidj dat hij, bij gelegenheid van eene aanzienlijke geldfomme j welke hij van een' zijner onderdaanen vorderde, den rechter, die den koning zijnen eisch ontzeide , daar voor bedankte, en vermaande , om ook in hec toekomende, niet flechts het belang van zijnen vorst, maar ook het recht iri het oog te houden. Hij kwam indedaad iri gevaar van de Molukfchë of fpecerij - eilandente verliezen. Want zijn beroemde en zeer vcrdienstlijke onderdaan, Ferdinand Magellan, (eigenlijk Magellhaens ,) wiens naarri iiog heden door de, van hem ontdektes zeeengte aan de Zuidlijke fpits van America gevoerd wordt, meende door den koning verachtlijk behandeld te zijn, toen hem dezelve" eene kleine vermeerdering van jaarwedde weigerde. Daarom ging hij in dienst van oeti Gg 3 Spaan1 Einde Vftft Portugal's bloei. Jd- 1ÏA SWES III. Van bet jaar I52I tot 15575  4(J8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xn boek; Spaanfchen koning , Karel den eersten , over. Deezen overreedde hij, om van de gemelde eilanden bezit te nemen, onder voorwendfel, dat zij tot de Westlijke helft van den aardkloot behoorden, welke, volgends de reeds gemelde overeenkomst der Spanjaarden met de Portugeezen, door de eerften ter voordzetting hunner ontdekkingen bedongen was. Doch Johannes de derde eindigde deezen twist, door driemaal-honderd-en-vijftig-duizend ducaaten aan den koning van Spanje voor zijne aanfpraak te betaalen. Ook handhaafden zich de Portugeezen, onder zijne regeering, niet flechts dapper in Oostïndië en Africa; maar verwierven zelfs aldaar ook nog nieuwe bezittingen. Met de regeering van zijnen kleinzoon, Sebastiaan , begon echter het Rijk te vervallen. Daar deeze nieuwe koning flechts drie jaaren oud was, werd het Staatsbeituur aan Kardinaal Hendrik , den broeder zijnes grootvaders, opgedragen. Den koning zeiven voedde men op in den diepften eerbied voor den paus, en boezemde hem inzonderheid een lterke begeerte in, om de ongeloovigen in Africa te beöorloogen , 't geen men hem als een' onvermijdlijken pligt jegens den Godsdienst voorftelde. Tot zulk' een' veldtogt maakte hij dus alle toebereidfels, nadat hij zelf de regeering aanvaard had. Vergeefs zochten hem zijne moeder en andere wijze raadslieden hiervan te rug te houden. Het vuur zijner jeugd was zoo groot, als zijn gebrek aan ondervinding: en hij  'Gefchiedenis der Portugeezen. I Tijdvak. 469 hij verbeeldde zich wonder veel van het ontwerp, om den afgezetten koning van Marokko op den troon te herftellen, en hem weldra van zich afhanglijk te maaken. Doch deeze onderneeming viel allerongelukkigst uit. Na met eenen moed geftreeden te hebben, welke het gevolg van een rijper beraad verdiende te zijn , verloor Sebastiaan, nevens veele duizenden zijner foldaaten , met den veldflag het leeven. Door een zoo gevoelig nadeel, als het gantfche Rijk in een ander werelddeel leed, werd hetzelve jammerlijk gefchokt. De Kardinaal Hendrik, die reeds bijna zeventig jaaren oud was, toen hij den troon beklom, was niet in ftaat, de rust en het vertrouwen te herftellen. Hij ftierf anderhalf jaar daarna, en liet Portugal in des te grooter verwarring achter, daar het nog geenszins beüistwas, wie hem, als den laatften manlijken afftammeling van het koninglijk gedacht, op den troon zou opvolgen : eene beflisfing, welke hij uic vreesachtige beftuitloosheid verwaarloosd had. XVII. Zoo beroemd zich de Portugeezen in de laatfte honderd en vijftig jaaren van dit tijdvak, als koene en werkzaame wereldontdekkers, als ervarene zee- en kooplieden, doch inzonderheid als dappere oorlogshelden, gemaakt hadden: zoo weinig beduidend was in zoo veele eeuwen hunne voordgang in weetenfchappen en kunsten. Doch tot die gebruik hunner vermogens hadden zij ook veel minder aanmoediging genooten, dan tot het anGg 3 dere Dood van koning Sebastiaan, J. 1573. Dood van koning Hemdsiic , J. 158a Toeftand van den Godsdienst ea der geleerdheidonder de Portugezen.  4 ' o 11 hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xn boekJ dere, Langen rijd deelden zij met de overige Volken van ons wereldeel het zelfde lot dat hunne geestlijkheid alleen zich op de geleerdheid toelegde: en zulks naar onveran->. derlijk aangenomene grondregels, en met belangzuchtige oogmerken ter bevestiging van haar gezag. De overige Portugeezen geloofden flechts , en herhaalden, *t geen zij van hunne Godsdienftige leeraars gehoord had-, den. Het Christendom vertoonde zich bij hen voornaamlijk in de zorgvuldigfte navolging van plegtige gebruiken, en in eenen brandenden ijver tegen de óngeloovigen, of zoogenaamde ketters. De hervorming, in de. zestiende eeuw door de Duitfchers veroorzaakt , kon in Portugal niet doordringen. De magt der geestlijkheid was aldaar geducht genoeg, om dezelve van eene Natie te verwijderen, welke de noodzaaklijkheid en vrijheid van eigen, navorfchen niet kende, en toen aan zeevaart en koophandel gantschlijk was overgegeeven. Hierbij kwam nog de ongelukkigfte inrichting, welke men kan uitdenken, om het denkvermogen der Portugeezen, als ware het, te boeijen. Johannes de derde voerde naamlijk de Inquifitie in zijn Rijk, tot zelfs in zijne Oostïndifche Landen in, omdat de menigte heimlijke Jooden, die zijne onderdaanen waren , eene geftrenge waakzaamheid, ten beste van het Christelijk geloof, fcheen te vorderen. Doch naauwlijkt, heeft in eenig ander Land, behalven in Spanje , dk keuergerecht tegen Christenen, en  Gefchiedenis der Portugezen. I Tijdvak. 471 en Jooden zoo hevig gewoed, als in Portugal. Elk verdacht gedrag in Godsdienftige zaaken, ieder vrijmoediger gefprek, en elke pooging tegen de geestlijke magc, werden door hetzelve, willekeurig, en zonder dat zelfs de koning zulks mogt onderzoeken, met veeljaarige gevangenis, verlies van goederen, aller-. leije vernéderingen, en dikwijls met den dood geftraft. Daardoor is dit Volk in zulk een vrees gehouden, dat hetzelve nimmer gewaagd heeft, van den voorgefchreeven weg in denken en leeren aftewijken. De zelfde koning was tevens de eerfte onder alle de Roomsch-Catholieke vorften, die de .Je]'uiten, eerst kortlings ontftaan, in zijne Landen toeliet. Zij moesten het Christelijk geloof uitbreiden onder zoo veele duizende Heidenen , die zich thands in het Portugeefche gebied van Afië en Africa , en in nabuurige gewesten bevonden , 't geen zij uitneemend vlijtig deeden. Hun genootfchap léverde ook een aantal fchrandere en nog meer fpitsvondige mannen, die zich door twistgedingen roem verwierven. Doende waare, en op vrije onderzoekingen gegronde, geleerdheid bevorderden zij niet, fchoon de hooge fchool te Coimbra , nevens het geheele onderwijs der Portugeefche jeugd, in hunne magt was. Veeleer beperkten zij hunne Natie nog meer in het gebruik haarer verftandlijke vermogens, door haar een onbepaalde gehoorzaamheid aan den wil van den paus inteboezemen. In deeze omftandigheden beweezen wel de PortugeeG g 4 fc/lS Jefuitin,  ÏIïEïl.. Ojorio St.in 'tjaar ssSo." '" I.o.d Ga: : St.in 'tjaar 1579. 1 1 i 1 i I 473 II noo.rpq. Nieuwe Gefchieden. xn boeK> fche geleerden aan verfcheidene weetenfchappen zoo veele dienflen, als men van vlijt, naauwkeurige behandeling van algemeen geachte waarheden en goede fchrijfwijze kon verwachten ; doch belangrijke uitvindingen, Verbeteringen en hooger volmaaktheid deelden zij aan niet eene enkele mede, en allerminst aan de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Een van hun, die pok buitenslands verdient bekend te zijn, is de bifchop van Siives in Algarhe, Hieronijmus Osorio, die omtrenthet einde van dit tijdvak leefde. Hij fchreef pver veelerleije onderwerpen, onder anderen ■ oyer de gefchiedenis van den beroemden koning Emanuel, met zoo veel doorzigt, in een' zoo fraaijen en aangenaamen Latijnfchcii flïj'i, dat men hem den Porcugeefc/ien Cicero. genoemd heeft. Zeer dikwijls verhieven zich dichters onder hen, die, fchoon zij, meeftendeels flechts gemaklijke en bevallige vaerzenmaakers waren, en van hunne Natie te veel werden toegejuicht, echter, hunne taal verwachteden, en hunnen leezcren genoegen verfchaften. Dus hebben' zij Lodewijk Camoens, uic hoofde zijner Lufiade, een heldendicht, waarin hij de ontdekking en verövering van Oostïndië door zijne Landgenooten. bezong, den Portugeefchen Virgilius genaamd. Niettegenflaande zijne voortreflijke dichterlijke gaaven, ftierf hij in een gasthuis. Wanneer men in alle tijden , en onder alle Vpjken geleerde en fchrandere mannen vindt, iie in behoeften en ellenden hun leeven eindig-  $ Gefchiedenis der Portugeezen. I TijdvakT 473 digden, heeft men daarom nog geene reden, om teriïon d over den" ondank der wereld jegens, achtenswaardige menfehen te klaagen. Camoens haalde zich zijn leed , door buitenfpoorige zeden, bittere fpotsfehriften en onbuigzaams trotschheid, zelf op den hals. De meefte behoeftige geleerden hebhen zich óf van hunne weetenfehap niet algemeen nuttig weten te bedienen; óf door hun gedrag hun verlicht verftand weinig eer aangedaan, Gg 5 TWEE-  474 H hoofdd . Nieuwe Gefchieden. xir boek; TWEEDE TIJDVAK. tijd, toen de Spanjaarden meester van Portugal werden, tot de herftcl. de ondjhanglijkheid des Portugeefchsn Rijks. Van het jaar 1580 tot 1640 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van zestig jaaren. Philippus II, koning van Sparje , wordt meefter van PortU' I. Nadat de Portugeezen twee hunner koningen zoo fpoedig na elkander, en op eene zoo gevoelig-ongelukkige wijze , hadden verboren, verviel dit Volk, door twiften over het vervullen van den lédigen troon, daar 'er geene manlijke afftammelingen van Koning Alfonsus meer overig waren, in de uiterfte onrust. De hertogen van Braganza in Portugal, en van Parma in Italië, hadden daarop wel het naaste recht, daar hunne gemaalinnen dochters van den jongden zoon van koning Emanuel waren , en inzonderheid had het inlandfche huis Braganza den vóórrang. Doch Philippus II, koning van Spanje, wiens moeder een dochter van den eerstgemelden koning van Portugal was, beweerde daarom de rechtmaacige ert- -aawT ";\i3y g^  'Gefchiedenis der Portugeezen. ÏITipvAK. 475 genaam der kroon te zijn. Daar hij dë inagtigfte vorst van zijnen tijd, en de nabuur» van Portugal was, veele aanzienlijke Portugeezen door geld gewon, anderen door bedreigingen op zijne zijde lokte , moest hij weldra alle zijne mededingers overtreffen. Vergeefs verklaarde een deel der Portugeezen , die in het algemeen de Spanjaarden haateden, Don Antonio, een' Prior van de Maltheferörde, die zich, met vrij veel fchijn van waarheid , als een' kleinzoon van ' koning Emanuel, uic het wettig huwelijk van een' zijner prinfen , wilde doen voorkomen, voor hunnen koning. Het krijgsheir, dat Philippus , onder de bevelen van zijnen grooten veldheer, den hertog van Aha , in Portugal liet inrukken, overwon weldra het zwakkere en flechte Portugeefche. Voor Antonio bleef , na herhaalde eh moedige proeven , om ook met hulp van andere volken , het Rijk te veroveren, niets overig, dan zijn toevlucht te zoeken in Frankrijk. II. Met deeze bezetting des Portugeefchen Rijks door de Spanjaarden, die ook weldra van alle deszelf Landen buiten Europa meefter werden, begon ter ftond dit Ruk, en zelfs de Natie , te vervallen. De Spaanfche koningen behandelden Portugal bijna als een veroverd Land , waarvan men zich flechts op de best mooglijke wijze tracht te bedienen, en de Portugeezen met openjfjke verachting, hardheid en wantron wen, J. 153». Nadeden dei Pottu* geezen on« der de Spaan fche regeering.'  I J.I605ï- 1636- 476 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xn boek; wen. Hun vaderland moest zijne krachten uitputten, om Spanje te helpen, en werd in alle de oorlogen zijner overwinnaaren gewikkeld ; doch van derzelver onheilen leed Portugal het meest, en ondervond weinig voorzorg voor zijn belang. Reeds onder de regeering van Philippus den tweeden (of onder de Portugeefche koningen den eersten ,) reisden de Verëenigde Nederlanders, wien hij den handel in zijne zeehavens niet meer wilde vergunnen, langs den weg, docr de. Portugeezen ontdekt, tot derzelver groot nadeel, naar Oostïndië, en haalden zelve van daar die waaren, welke zij in. Portugal niet meer konden bekomen. Het zeÏÏde. deeden ook de Engelfchen; doch onder den volgen-den koning, Philippus den derden, maakten zich de Nederlanders, die nu een Oostindifche handelmaatschappij, hadden gefticht, van de onfchatbaare Molukfche of fpecerijeilanden meefter. Philippus de vierde zette den oorlog met hun, welk eenigen tijd geftaakt was geweest, weder voord; en deszelfs ongelukkige uitflag baarde den Portugeezen andermaal veele en z waare rampen* De Hollanders, gelijk men de Verëenigde Nederlanders ook pleegt te noemen, ontrukten hun de helft van Brafilië door hunnen dapperen veldheer, prins Maurits van Nasfau, die in dit fraaije Land, als deszelfs ftadhouder, niet flechts veele goede inrichtingen maakte; maar ook aanjeiding gaf, dat deszelfs natuurlijke gefteltenis door goede be-. fchrij-  Cefdiedenis der Portugeezen. H Tijbvak. 47? fchrijvingen meer bekend werd. In Africa verlooren de Portugeezen door die zelfde Volk hunne voornaamfte vefting aan de goudkust, 5/. George del Mina. Uit Japan* waar zij een' uitneemend voordeeligen handel dreeven, werden zij, mede door den invloed der Hollanderen, verdreeven; gelijk zij ook op het Indifche fchierëiland, Ma» lacea aan hun moesten afftaan. Ormuz, die rijke ftapelplaats van hunnen Oofterfchen handel ontnam hun de koning van Perfië door. de hulp der Engeljchen , omdat de Perfifche en andere Afidtifcke kooplieden door de Por» tugeezen aldaar werden gedwongen, tot derzelver voordeel te dienen. III. Behalven deeze veelvuldige en belangrijke verliezen, door de Portugeezen daarom voornaamlijk in vreemde werelddeelen geleeden, omdat zij Spaanfclie onderdaanen waren, werden zij in hun vaderland verdrukt en mishandeld. Hun geld, door bezwaarende belastingen afgeperst, ging in oroote menigte naar Spanje. Hunne fchepen, hun gefchut, en de inkomften van hunnen arbeid in het algemeen, werden, eensgelijks, derwaards getrokken, en de Natie zag zich, allengskens, uitgeput; doch daardoor te minder in ftaat, om zich aan deeze flavernij te ontrukken. Vreemdelingen verkreegen in Portugal de aanzienüjkfte bedieningen ; andere ambten werden verkocht; men dwong den adel en andere Portugeezen tot krijgsdienflen in afgelegene Landen; en, uit minachting hunne» Zij ontrukkeniich aan de Spaanfche heerfchap. pij, en kiezen den hertog van Jiraganza, tot koning.  478 II hoofod. Nieuwe Gefchieden. 4K boek. hunner vernietigde krachten, behandelde mert hen met veel hardheid. Eindelijk verbonden zich bijna vijftig Portugeefche grooten en fchier tweehonderd burgers van Lisfabon onderling, om het ondraaglijke Spaanfche juk aftewerpen, en den hertog van Braganza, die het naafte rechc op den troon had, op denzelven te plaatfen. Deeze famenzwering, welke een zoo gevaarlijke onderneeming ten doel had, bereikte haar oogmerk in een* halven dag. Slechts drie menfehen verlooren daardoor het leeven; de hertog van Braganza werd, onder den naam van Johannes den vierden, als koning uitgeroepen, en weldra werd hij daarvoor, ook door alle de overige Portugeefche bezittingen buiten het eigenlijke Rijk, erkend, Centa alleen uitgezonderd, dat in Spaanfche magt bleef. De heerfchappij der Spanjaarden over de Portugeezen had zestig jaaren geduurd. DER.-  Gefchiedenis der Portugeezen. III Tijdvak. 479 DERDE T IJ D V A K. Van den tijd, toen de Portugeezen "hun Kijk weder onafhanglijk maakten, tot onze tijden. Van het jaar 1640 tot 1789 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent honderd en vijftig jaaren. L H et fcheen ïndedaad een zeer vermetele en gewaagde onderneeming, dat de Portugeezen , federt meer dan een halve eeuw zeer verzwakt, aan de geduchte Spaanfche magt de gehoorzaamheid opzeiden. Daarenboven deed de graaf van Olivares, in dien tijd eerfte Staatsdienaar van Spanje, die in naam van Philippus den vierden de regeering voerde, denzelven deeze Staatsverandering, als een verachtlijk oproer voorkomen. Hij wenschte den koning geluk, dat de hertog van Braganza, door den inval, om zich tot koning optewerpen , alle zijne groote landerijen aan hem verbeurd had. Doch Spanje was toen, door zijne langduurige en moeijelijke oorlogen, welke nog rjiet geëindigd waren, en door do De Por». geezen heroveren Brafilië, ca verliezea Ceijlon,  '4$© II üoofdd. Nieuwe Gefchieden. xh boek. Zij verwaarloozen de gelegenheid, om zich van den paus onafhanglijk tenna Een. de zorgloosheid zijner koningen , zeer verzwakt. De opftand der Cataloniërs midden in dit Rijk, welke korc vóór de Portugeefche Staatsomwenteling voorviel , is een nieuw bewijs van deszelfs zwakheid. Daardoor verhief zieh de moed der Portugeezen: en indedaad werden zij, in de eerfte twintig jaaren hunner herftelde onafhanglijkheid, door de Spanjaarden weinig, of flechts flaauwlijk aangetast. Johannes de vierde regeerde met taamlijke waakzaamheid en ftandvastigheid. Hij vernietigde eene famenzwering, welke de ■Spanjaarden met de grooten, die hun nog bleeven begunftigen , in Portugal tegen hem hadden aangegaan. Doch de paufen 9 die voor het Spaanjche hof vreesden, kort hij niet overreeden, om hem uitdruklijk voor den wettigen koning van Portugal te erkenden, en de bisdommen zijnes Rijks in bezit te nemen, of die geeftlijken daarin te beveiligen, wien dezelve gefchonken werden. Dit was voor de Portugeezen een uftneemend gefchikte gelegenheid, om zich aan de heerfchappij van nog eenen anderen Regent, die hen fints veele eeuwen onder het juk hield, te ontrukken. Zulk een vrijheid ware hun nog belangrijker ge. weest, dan de pas verkregene, als welke huft het vrije gebruik van hun verftand zou verfchaft hebben. Doch daar de Itiquifitie, waaraan zij zich onderworpen hadden, eh hun geestlijk opperhoofd , 'net pauslijk gezag, ter handhaaving van het zijne, vólftrektlijk noa«  Gefchiedenis der Portugeezen. III Tijdvak. 4 Ö i niet konden misfen , hebben de geduldige Portugeezen vijf- en twintig jaaren lang gewacht, tot het den paus behaagde, hun Rijk, op eene geregelde wijze, van bifchopen te voorzien. Meer fier was hun gedrag in den oorlog met de Hollanders. In denzelven bedienden zij zich meefterlijk van derzelver ongepaste koopman sfpaarzaamheid in Brajiliè\ en hechteden hetzelve weder geheel aan ihun Rijk. Échter konden zij niet verhinderen, dat hun de Hollanders, in het fterfjaar van Johannes den vierden, het eiland Ceijlon ontnamen, waardoor hun gebied , Weleer aldaar vrij uitgebreid , thands nog flechts tot een middenmaadge ftreek vast Land, doch ïn het vervolg bijna tot Goa alleen bepaald bleef. II. Intusfchen hadden de Spanjaarden hüh genomen befluit, om Portugal, als een oproerig Rijk, weder te bedwingen, nog niet laten varen, fchoon zij door hunne aanhoudende oorlogen verhinderd werden, om hetzelve met kracht doortezetten. Doch nadac zij met de Hollanders en Franfchen vreedë hadden gemaakt, vielen zij de Portugeezen met eene magt aan, tegen welke zij niet beftand waren. Gelukkig voor de laatften, zond hun Engeland openlijk veele hulptroepen , en ftond hun Frankrijk , welks koning eerst onlangs met een Spaanfche princes gehuuwd was, echter op gelijke wijze., fchoon .meer heimlijk, bij. Het was vooral de graaf vAté Schomberg, een uitneemend bekwaam Fransck IV Deel. H h hé* Tot h«* aar ióèö, Zijnoocb iaaki n de Spanjiar. ien, om, fan derzei'er aanpraak ofV Portugal iftezieü;  J. 16(53 en 1665. J. iö68, De Port geezen on zetten hunnen koning, i\LFONSt VI, van de regeeting. 482. II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xii soek; bevelhebber, die met den Portugeefchen veldheer van Marialva de Spanjaarden in twee beflisfende veldflagen overwon. De Portugeezen hernamen toen wel hunne oude dapperheid ; doch deeze overwinningen hadden zij grootendeels aan vreemdelingen te danken. Eindelijk moest Spanje Portugal vrij verklaaren, en hield van alles, wat hetzelve welëer van dit Rijk bezeten had, thands alleen nog de ftad Centa in Africa overig. Voords was het gevolg van dit alles een hévige afkeer tusfchen deeze beide Natiën , welke bij de -Portugeezen tot een wrok tegen de Spanjaarden is overgeflagen, die hen welëer zoo veel hadden doen lijden. ,.. III. Nu was dus Portugal ten aanzien zïjt-ner buitenlandfche vijanden in rust; doch ook door inwendige onlusten had hetzelve niec weinig geleeden. Alfonsus de zesde , die s zijn' vader, Johannes , op den troon volgde , maakte zich door zijne uitfpoorigheden verachtlijk. Zijne flechte opvoeding en ongefteld ligchaam droegen hiertoe indedaad niet weinig bij. Zijne moeder, welke ook na zijne meerderjaarigheid bleef regeeren, liet hem wel openlijk door de vergadering der Rijksftaaten eene berisping over zijne ongepaste leevenswijze voorlezen; doch de koning werd daardoor flechts vernéderd en verbitterd, en niec verbeterd. Hij nam de hoogfte magt zelf in handen: en, fchoon hij haar niet wél wist te gebruiken, kon men zich, echter, met de wijsheid van zijnen eerften Staatsdienaar, den graaf  Gefchiedenis der Portugeezen. III Tijdvak. 483 graaf van Castell Meliior , vergenoegen, Slechts de gemaalin des konings, eène Franfche prinees, en zijn broeder, prins Piet er,, deeden zulks niet, omdat zij zelve wilden heerfchen. Zij verbonden zich dus onderling tegen den koning, en bragten het, door rechtuitfpoorige, en deels ook onbewijsbaare befchuldigingen tegen hem , doch nog meer door een' magtigen aanhang, welken zij zich wisten te verfchaffen, zoo verre, dat Alfonsus zijn kroon moest nederleggen. Men liet hem den koninglijken titel behouden * en hij leefde nog veertien jaaren als een gevangen. Zijne gemaalin, welke zich van hem liet fcheiden^ huuwde toen met zijnen broeder, die, onder den naam van Pieter den tweeden, den troon beklom. Deeze vorst, die thands Regent, doch na zijnes broeders dood eerst koning heette, was het, die den reeds 'gemelden vreede met Spanje floot; Hij regeerde niet zonder beleid en moed, arbeidde voor den bloei zijnes Rijks, en nam, als. een bondgenoot van het huis van Oostenrijk, 1 weinige jaaren vóór zijnen dood j nog deel * in den oorlog over de Spaanfche erfopvolging. Doch zijne veldheeren beweezen aan de algemeene zaak geene bijzondere dienften. IV. Toen hij;, in het begin deezer eeuw5 ; ftierf, had zich het Portugeefche Rijk van > zijne veelerleije rampen reeds eenigzins her- c fteld. De koophandel en zeevaart begonnenÉ Weder te bloeijen, en de tijd van nieuwen 'y welftand en aanzien fcheen voor deeze Natie 1 H h 3 gij- Ji icö3- J. iéös. 'lÉTürt 1t. tin 'tjaar 706. 'öhahneS r. regeert e Portugezen. , Van het. at 1707 3t 175°'*  4.84 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xii boek. gekomen. Johannes de vijfde , zoon van Pieter , die Portugal drie- en veertig jaaren regeerde, had eenige gaaven, en deed ook hec een en ander , wac haar toi die edel doel kon opleiden. Hij handhaafde de achting en rechten, welke zijner koninglijke waardigheid toebehoorden , met alle ftandvastigheid, zelfs tegen de magtigfte vorften van Europa. Daarin werd hij van de Engelfchen onderfteund, en hun had hij het te danken, dat hij, bij het einde van den Spaanfchen Succes» fcöorlog, voordeelige voorwaarden voor zijne Americaanfche bezittingen kon bediagen, fchoon zijne foldaaten in denzelven weinig hadden uitgemunt. Inzonderheid was zijn gedrag jegens de paufen fierer en ftandvastiger, dan zij van de Portugeefche koningen gewoon waren. Hij noodzaakte hen, na een' tegenftand van veele jaaren, eindelijk, zijne begeerte te vervullen, wilden zij alle inkomften uit zijn Rijk niet verliezen. Dus moesten zij hem een foort van • kleinen paus in den Patriarch van Lisfabon, en het recht om een' Kardinaal te benoemen, vergunnen. Ook beminde hij de rechtvaardigheid, welke hij geftreng, en zonder onderfcheid van ftanden, liet handhaaven. Ter aanmoediging der geleerdheid in zijn Rijk, ftichtte hij een ko- * ninglijke Academie, of genootfehap van ge» ichiedenisfen, vooral van die van Portugal. Vanhier verkreegen de Portugeezen federt dien tijd fteeds meer gefchiedfehrijvers. Doch deeze koning had ook zwakheden en gebreken,  Gefchiedenis der Portugeezen. III Tijdvak. 485 ken, welke op den toeftand van zijn Rijk ers Volk den nadeeligften invloed hadden. Vol bijgeloovigen ijver voor alle vroome en gr-estlijke plegtigheden, en voor de geestlijkheid, zelfs in den grond voor den paufen allen eerbied koesterende, verhinderde hij daardoor elke pooging der vrijheid en edeler verlichting zijner onderdaanen. Hij liet zich door den paus den eernaam van den aller- geloovigsten of rechtzinnigsten koning geven, en zijn Rijk een' nieuwen befchermheiligen aanwijzen. De magt der Inqüifitje, welke hij in den beginne fcheen te willen verminderen , verfterkte hij naderhand zelf door zijne tegenwoordigheid bij haare moordtooneelen, of Auto da Fes. Hij befteedde veele milliöenen rijksdaalders tot het bouwen van een klooster te Mafra, voor twee honderd Kapucijners, en van een kerk en koninglijk paleis omringd: alles zoo prachtig, dat de heerlijkheid van het Spaanfche Ëscoridal naar Portugal fcheen overgevoerd. Daarentegen was zijne zeemagt in zulk een verval, dat hij naauwlijks de Africaanfche zeeroovers kon afweeren. Zijne landmagt was de Hecht» fte en verachtfre, welke eenig vorst van Europa bezat. Veele tegenftrijdigheden, en eene veranderlijke eigenzinnigheid in zijn gedrag, gaven in het algemeen aanleiding, dat hij geen weldaadiger koning voor zijne Natie werd. In zijne laatfte zes of agc jaaren, welken hij in een zieklijken toeftand doorHh 3 bragta  Verbeteringen des Rijk? oncif' koning Ioseph , • van het j-tar 176c tot 1777 ln het jaar 1755. den 1 van ilacht paaid. I 4^6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xh boek, bragt, gaf hij het Staatsbeftuur aan zekeren Kapucijn over, dien hij beftendig nevens zich wilde hebben: en in zulke handen was daarvan onmooglijk iets goeds te verwachten. V. Vanhier, dat zijn zoon en opvolger, koning Joseph,, het Rijk zoo zvak vond, dat hij hetzelve alzins moe.m herftellen. De nocdzaaklijüheid daarvan bleek in verfcheidene tegenfpoeden en aki vallen, welke deels hem zei ven, deels gantsch Portugal betroffen. Eene geweldige aardbeeving deed in weinige oogenblikken een groot gedeelte zijner hootdÜad Lisjabon inftorten; het daarmede vergezeld gaande vuur legde ontelbaare gebouwen in de asch: en vijftien- tot twintig duizend menfehen verlooren daardoor het leeven, Te gelijk had de rivier Tajo haare oevers over-; ftroomd, en velden en hoven verwoest; hongersnood en pest volgden daarop, en eenige maanden agtereen was de ellende deezer gewellen allerjammerlijkst. Schoon de Engelfchen, deels ook de Spanjaarden, den portugeezen toen minzaam bijftonden, ondervonden toen, echter, de laatften, hoe arm zij met ali' hunnen rijkdom ten aanzien van de noodzaaklijkfte behoeften waren. Onder anderen, waren door het vuur en water fchier alle buitenlandfcbe ftoffen, waarmede zich anders het hof en de vermoogende Portugeezen plagten te kleeden , te Lüfabon bedorven. Uit nood bedienden zij zich dus ïfeands van eene grove ftof,, in hun vaderland  Qefidfcdenisder Portugeezen. III Tijdvak. 48? land bereid, en zagen met genoegen, hoe veel zij daardoor toebragten ter aanmoediging der vaderlandfche vlijt, welke tot dusverre zoo geheel verdrukt was. —- Drie jaaren daarna werd de koning door een verraadlijken kogel des nachts in zijn koets bijna om het leeven gebragt. Behalven eenige Portugeefche grooten, die deeze wandaad hadden veroorzaakt, werden ook de JeJuiten daarvan befchuldigd. Toen deeze eenigen tijd te vóóren in Zuid-America de verruiling var eenige geweften, welke de Spanjaarden er Portugeezen onderling hadden voorgenomen, door oproerige beweegingen belemmerden welke zij onder de, van hun gedoopte, In didanen hadden veroorzaakt, werden zij doo den koning geheel uit zijn gebied verdreeven Hierover geraakte hij wel in langduurige on min met hec pauslijk hof; doch daarvan be diende hij zich, om de koninglijke rechte in kerkiijke zaaken te hernemen: en de pau moest, eindelijk, toegeven, wilde hij nie te veel van zijne aangemaatigde rechten i Portugal verliezen. — Nog duurden deez twisten, toen Spanje en Frankrijk om de Engelfchen, wien zij beoorloogden, eene nuttigen bondgenoot te ontrukken, konin Joseph poogden te dwingen, om gemeer fchaplijk met hun de wapens tegen dezelve optevatten. Zijne weigering had een' invi in zijn Rijk ten gevolge. Doch de bi Hand der Engelfchen Helde hem in naa Hh 4 o- j. 1758. } s c \ e a n l J. i?<52. El A i- n  488iHHOorr>d. Nieuwe .Gefchieden. xn bokje» Het Staars.be,ftuur van den Vlar mts van em zich daartegen gelukkig te verdeedigen» Met hun krijgsvolk kwam, onder anderen, een voortrefiijk Duinen veldheer, graaf Willem vak Lippe - Buc^eburg, in Portugal, en gaf aan het jammerlijke krijgswezen deeseer Natie eene nieuwe, alleen gebruikbaare inrichting. Reeds in het volgende jaar werd de vreede herfteld; en de koning bleef fteeds voordgaan met den toeftand zijner Landen door hfüzaame maatregelen te verbeteren. — VI. Doch hij genoot ook het geluk, van eenen uitneemend wijzen raadsman te vinden, wiens voorflagen hij met den besten wil volgde. Sebastiaan Joseph van Carvalho, naderhand graaf van Oeijras , en, eindelijk, Marquis van Pombal, was een van die zeldzaame mannen, die doorzicht, moed en ftandvaftigheid genoeg bezitten , om een gantsch Volk, als ware hec, te herfmelten, en van eene kruipende laagte een verhévene vlucht te doen nemen. Hij zag, dat de Portugeezen, door traagheid, bijgeloof, onkunde en blinde onderwerping aan de geestlijkheid, verhinderd werden, om te zijn , 't geen zij zijn konden; dat de krachen des Rijks te min gekend en gebézigd , en dat in zonderheid de voordeden van den handel meeftendeels door de Engelfchen werden genoten. Op dit alles was dus Pombal voornaamlijk bedacht. Daar Portugal overvloed van wijnbergen en gebrek aan brood had, liet hij op veele piaatfen de wijngaardranken  'Gefchiedenis der PorMgeezen.IllTjpvAK. 48,9 ken uitrooijen, en , in derzelver plaats, koorn zaaijen. Men zag hem wollen- en zijden - werkplaatfen en glasblazerijen ftichten, veele beperkingen van den handel wegnemen, en de vlijt der Natie, zoo veel mooglijk, aanmoedigen. Door hem werden de koninglijke inkomften niet flechts in een beter orde gebragt; maar ook aanzienlijk vermeerderd. Men zag de - zee - en landmagten, als ware het , herleeven, en de belangrijke Volkplanting Brafilië van veelerleije misbruiken zuiveren. Hij vernederde de trotfche geeftlijkheid ; verbood aan de Inquifttie eenig vonnis te voltrekken , dat niet te vóóren door den koninglijken Raad onderzocht en bevestigd was; en gaf, door hec verdrijven van de orde der Jefuiten, aan de overige Roomsh-Catho/ieke Landen het eerfte voorbeeld, om zich van dit, te overmagtig geworden geeftlijk genootfehap te ontdaan. In het algemeen maakte hij een begin, met het verbaazend groote aantal luije en welluftige munniliken in zijn vaderland te verminderen. Hij toonde het pauslijk hof, dat de Portugeezen wél in ftaat waren, de Christenkerk in haaren oorfpronglijken toeftand te herftellen, dezelve nevens haare bifchopen van die van Rome ona'fhanglijk te maaken, aan de wereldlijke magt te onderwerpen , en meer dergelijke noodzaaklijke verbeteringen intevoeren. Door zijne bemoeijingen werd de hooge fchool te Coimbra, Hh 5 welke  4 VI V b fl t 1 i < < 1 i i loSEPH I. St. in 't jaar 1777- Nieu«'üe toeftand der Portu- po II hoofdo. Nieuwe Gefchieden. xn boek. elke alierjammerlijkst vervallen was, eerst eder gebruikbaar. Men fchreef aldaar een etere wijze van letteroefening voor; en niet echts de aanftelling van bekwaamer leeraaren, ïaar ook de ftichting van nieuwe fchoolen, iidden het Volk nog te meer op deezen ongevoonen weg. — Tot dit alles kon Pombal» rel flechts den grond leggen ; doch wanleer men de duiftere begrippen, flaaffche lenkwijze en traagheid van het grootfte geleelte zijner medeburgeren in aanmerking leemt, moet men zich zeer verwonderen >ver zijne gemaakte vorderingen. De verjittcring der geestlijken en veeier grooten egen hem, die hen zoo dikwijls had vernéierd; de geftrenge en harde middelen, welken nij vaak voor zulk eene Natie, als de zijne, neende te moeten bézigen; alsmede een ;rotsch en heerschzuchtig gedrag , waarvan men hem befchuldigde, wederhielden daarenboven de meefte Portugeezen, om hem voor hunnen weldoener te erkennen. Hij werd gehaat, terwijl hij hun weldeed; doch het volkomen vertrouwen van zijnen vorst behield hij tot deszelfs dood VII. Nu beklom Josephs oudfte dochter, Maria Francisca Isabella , tot hiertoe princes van Brafilië genaamd, den troon; eh haar gemaal Pieter Clemens, die tevens haar oom is, verkreeg ook wel den koninglijken titel, doch geen aandeel in de regee.ring. Deeze koningin, welke nog heden Por*  Gefchiedenis der Porfu geezen. III Tijdvak. 49: Portugal regeert, betoonde den Marquis van Pombal niet zoo veel achting, als haarvader, Hij verloor zijne waardigheden; veele zijnei inrichtingen werden vernietigd, en veele perfoonen, welken hij had kten veröordeelen. onfchuldig verklaard. De openlijke beichuldigingen tegen hem waren zoo zwaar, als meenigvuldig; en, echter, konden zijne tal rijke en geduchte vijanden, die nu de heer fchende partij waren geworden, en naar zij nen volkomen ondergang ftonden, hunnt wraakzucht flechts gedeeltelijk bevreedigen Eindelijk ftierf hij in een' ouderdom van twee en tagtig jaaren, wel is waar, zonder eenig aanzien, en hévig vervolgd; doch eenen natuurlijken, en , naar het fcheen , tevens gerusten dood. Sedert zijnen val hebben zier de Portugeezen weder vrijwillig aan die fla vernij onderworpen, waarvan hij hen hac begonnen te verlosfen. De pauslijke magi heeft zich met de Inquifitie en haare geza menlijke geestlijkheid onder dit Volk op nieuw verhéven. Men ziet niet, dat hetzelve in de laatfte jaaren in eenige kunst of weetenfehar merkbaare vorderingen gemaakt heeft. Slechts hunne zeehandel heeft, door het onzijdig gedrag der koningin in den laatften Americaanfchen oorlog, taamlijk veel gewonnen. Daarënteger verloor Portugal vóór eenigen tijd den prins van5m7?//ë,oudften zoon en benoemden troonopvolger der koningin, die veel hoop gaf, dat hij een wijs Regent zou worden. 'T zij men 1 , PoMBALS dood. ; j. 1782. I [ 1 J.I7W  492 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xn boek. men lette op 't geen deeze Natie reeds geweest is, 't zij op den rang, tot welken zij zich onder de overige Europceërs kan verheffen : zeker is het, dat zij daartoe een" tweeden Pombal noodig heeft. TIJD-  TIJDREEKENKUNDIGE TAFEL VOOR DE ITALIAANSCHE , FRANSCHE } SPAANSCHE en PORTUGEESCHE GESCHIEDENISSEN. j. n. d. &.V.C. | 400 ALARtcH , koning der Westergothen, doet een inval in Italië. 407 De Wandaalen, Alaanen en Sneven vallen ia Gallië. 409 Hunne inval in Spanje. 4x0 Rome wordt door Alarich geplunderd. 412 Westergothen in Gallië. 414 Bourgondiërs in Ga/ite'. 416 Wallia, koning der Westergothen in Gfl/Kè" en env. Spanje. De Sueven in Spanje en Lujïtanië. 452 Nadere aanleiding tot den oorlprong van ^ï» I 476 Odoüker , koning der Herulers en andere Duit» ' fchers, brengt het Romeirfche Rijk in üta/iè* | ten val. I 481 Dood van Childerich, koning der Franken. | 486 Klodwig, koning der Franken, vernietigt de | Romeinfche heerfchappij in Gallië. I 493 Thodorich, koning der Oostergothen, brengt I de heerfchappij van Odoüker in Italië ten val. i Klod-  494 Tijdriekenkündige Tafel voor de Itali'danfchè^ j. n. d. G.v.C. 511 Klodwigs dood. Verdeeling van het Frankifche Rijk in Auftrafië, of Oostenrijk, en ive«. Jtri'ê, of Westfrankenland. Frankifche koningen te Orleans, Parijs en Soisfms. 526 Theodorich, koning der Oostergothen, flerfti 53a Het Bourgondifche Rijk in Westfrankenland wordt van de Franken overweldigd. 553 Verwoesting des Oostergothifchen Rijks in Ita-> liè' door de Romeinen uit Conjtantinopolen. 568 Alboin trekt met de Longobarden naar Italië'. 585 Ondergang van het Suevifche Rijk in LufitaniS en eenige Spaanfche gewesten. 595 Gregorius , bifchop van Tours, oudPte gefchiedfchrijver der Franken, fterft, 604 Dood van den Romeinfche» bifchop, Gregorius dek eersten of den grooten. 6S7 Pipin van Herstall overmeestert de Franki» fche Alleenheerfchiug. 697 Ëerfte Doge, of hertog van Venetig. 712 Val van het Westergothifche Rijk in Spanje onder koning Roderich. ' De Arabieren veroveren Spanje en Lujitanië. 714 Dood van Pipin. Karel Martel regeert de Franken. 718 Pelagius legt den grond voor een nieuw Westergolhiesch Rijk in Spanje. Het koningrijk Afturië. 736 üe Arabieren worden bij Tours door Karel Martel verflagen* 741 Karel Martels dood. 752 Pipin de kleine maakt zich meester van den Frankifchen troon en het Rijk , door het Me- rovingifche gedacht te verdringen. De Romeinfche bifchopen worden wereldfclie vorften. 768 Dood van Pipin den kleinen. Karel de groote. 774 Het Lovgobardifche Rijk wordt van Karel den l grooten verwoest. Al-  'Franfche, Spaanf. en Pörtug. Gefchiedenisfen. 495 G N C ( '780 ' Alcuin in het Frankifche Rijk. Paulus Warnkfrieu, een geleerd Longobard. 800 Herftelling van het Westerfche keizerrijk det Romeinen door Kakel den grooten. 804 Dood van Alcuin. 8oó Het eiland Corfica wordt door de Genueezen veroverd. 8C9 Verëeniging van veele eilanden met Rialto, 01 de oorfprong van Venetië. 814 Dood van Kakel den grooten. Lodewijk de vroome, keizer en koning der Franken. 840 Dood van Lodewijk den vroomen. 843 Verdrag van Verdun tusfchen de zoons van LöDEWI|k den vroomen. Lothar de eerste , keizer en koning van Italië. Karel de kaale , koning der Westfrankm. Oorfprong van het naderhand dus genoemde koningrijk Frankrijk. 855 Lothar. 1. legt de regeering neder. Lode* wijk II. keizer en koning van Italië. Lothar II. koning van Lotharingen. 857 Garsias , eerfte koning van Navarra. 866 Alfonsus de groote, ook de geleerde, koning van Leön. 875 Dood van keizer Lodewijk den tweeden. Karel de kaale wordt keizer en koning van Italië. 877 Dood van Karel den kaalen. 878 Karelman, zoon van Karel den kaalen, maakt zich meester van Rome en het koningrijk Italië. 879 Het Bourgondifche Rijk in Westfrankenland. 880 Dood van Karelman. Karel de dikke, jongfte zoon van Lodewijk den duitscüer , wórdt keizer en koning van Italië, Oostfranken- of Duitschland, en West frankenland. » Ka»  496 Tijdrekenkundige Tafel voor de Italiaanfche £ IJ- N d.l G.v.C. 8s7 Karel de dikke wordt in alle zijne Riikeri van de regeering ontzer. ' Met IVestfrankifche of Franfche Rük wordt voor altijd van bet Duitfche gefchciden. Arnulf , Karelmans zoon, wordt koning van Lotharingen. 888 Gujdo , Berengaar, en andere koningen Van env. Italië 0 900 De Romeinfche bifchopen heeten nu alieenliik paulen. Het Bourgondifche Rijk in Zwitferland. ) 91* Karei, de eenvoudige , koning der Westfranken, laat zich door den Norman fchen ; veldheer* Rollo , een ftuk zijnes Rijks ontnemen. j Hertogdommen Normandië en Bretagne \ 923 Berengaar I., koning van Italië, wordt ver* moord. 929 Karel de eenvoudige fterft als een gevan¬ gen van een' zijner lee.imannen. 930 De beide Bourgondifche Rijken worden, onder den naam van het Arelatenjifche, door Ru^ dolf 11. verëenigd. Hugo, graaf van Prelate, koning van Italië. j: 94? Lothar, zoon van Hugo, wordt koning van Italië. 950 Dood van koning Lothar. Berengaar II. en zijn zoon Adelbert , koningen van Italië. 95a Berengaar II. wordt van den Duitfchen koning Utto onafhanglijk. 962 Het Romeinfche keizerrijk en koningrijk Italië worden door den Duitfchen koning Otto voor altijd met het Duitfche Rijk verëenigd. Luitprand, bifchop te Cremona. 974 Dood van keizer Otto den grooten. Otto II. zijn opvolger. 983 Dood van Otto LI. Ld-  Franfche, Spaanf. en Portug. Qefchiedenisfen. 497 |d.têl 987 Lodewijk V., laatfte koning van Frankrijk uit , het Carolinifche huis. Hugo Capet, hertog van Frankrijk, en graaf van Parijs en Orleans, wordt koning van Frankrijk. 996 Dood van Hugo Capet. 999 Gerbèrt, een Franschman, wordt paus, onder den naam van Silvester II. 1002 Otto III., keizer en koning van Italië, fterft. 1016 Eerfte krij'gsbedrij'ven der Normannen in Beneem, den - Italië. 1031 Robert de vroome, koning van Frankrijk* fterft. 1033 Het Bourgondifche Rijk wordt met het Duitfche verëenigd. 1035 Ferdinand, eerfte koning van Castilië. Het koningrijk Aragonië. 1043 Willem met den ijzeren arm, graaf van Apulië. 1046 Drie paufen worden door keizer Hendrik III. van hunne waardigheid ontzet. 1059 Robert Guiscard, eerfte hertog van Apulië en Calabrië, een leenman der paufen. 1066 Willem, hertog van Normandië, verovert Engeland. 1073 Gregorius VII. wordt paus. 1085 Dood van Robert Guiscard en Gregq» rius VIL 1088 Berengaar, een Fransch geestlijke, fterft. 1095 Hendrik, een Bourgondiesch prins, graaf van Portugal. 1096 Eerfte kruistogt der Franfchen. hoi Rogek-, graaf van Sicilië, Iterft. 1109 Hendrik, graaf en Landsheer van Portugal. 1115 Dood van de markgravin Mathildis. 1129 Roger II. fticht het koningrijk der beide Si' ciliën. 1137 Het graaffchap Catalonië vervalt aan het koningrijk Aragonië. IV. Deel. Ii Al-  49 8 Tijdrèekenkundige Tafel voor de Italiaanfche , t.n.d. G.v.C. 1139 Alfonsus, eerfte koning van Portugal. 1142 Piëteu Abeillard ftertt. Troubadours, franfche dichters. ■ 1152 Slgjlr, abt van St. Denijs, fterft. 1153 Dood van Bernhar.0 , apt van Clairyaiix. Schoolfche Wijsbegeene'en'Godgeleerdheid ini Frankrijk. 1154 Dood van Roger, koning van Sicilië. Pieter van Lombardije, bifchop van Pa»' rijs, fterft. 1173 Beperking der magt van den Doge van Venetië* . door toegevoegde" raadslieden. 1177 Vreede tusfchen den keizer en paus te Venetië. 1180 Philippus Augustus, koning van Frankrijk*. aanvaardt de regeering.' 1103 Het koningrijk Sicilië vervalt aan het keizerlijk-. Swabifche huis. 1198 Met prmces Constantia fterft het koningrijk, geflacht der Normanfche vorften in Sicilië1 uit. j 1200 Hooge fchool ie Parijs. I- ■ pion 1 -I .., ,. ufi-: •■ ,:j . ., I l env. I 1204 Franfchen en Venetiërs veroveren Conftantino* 3 polen. 1209 Kruistogt tegen de Albigenfers in Frankrijk. 1223 Dood van Philippus Augustus. 1224 Hooge fchool te Napels. 1230 De koningrijken Leon en Castilië worden door Ferdinand III. voor altijd met elkander verëenigd. 1248 Lodewijk IX., koning van Frankrijk, is ongelukkig in zijnen veldtogt in Mgijpt.e. 1257 Alfonsus de wijze, koning van Castilië en Leon, wornt tot Duitsch' keizer gekoozen. 1266 Het koningrijk Sicilië vervalt aan Karel van Anjou , graaf van Provence. 1270 Lodewijk IX. llerft voor Tunis. 1274 Thomas van Aqüjno, een beroemd Godge, i leerde uit het Napelfche, iterft. j Dio-  Franfche, Spaanf. en Portug. Gefchiedenisfen. 499 j. n. d. G. v.C. 1279 Dionijsius de rechtvaardige, koning van Portugal. .1282 De Franfchen verliezen Sicilië door den Sici» liaanfchen Vesper. 1285 Philippus de schoone, koning van Fr ankrijk. jlmr De adel te Venetië ontrukt den burgeren alle ' rechten. 1302 Het Parlement van Parijs verkrijgt zijn' vasten zetel in die hoofdftad. 1303 Paus Bonifacius VIII. wordt door koning Phi» ' lippus den schoonen vernéderd. T305 Paufen te Avignon. 1311 Philippus de schoone en de paus vernietigen de orde der tempelheeren of tempelieren. 1315 Dood van Philippus den schoonen. 1321 Dood van den dichter Dante Alighieri. 1325 Dood van Dionijsius den rechtvaardigen, koning van Portugal. 1328 Het huis Valois komt met Philippus VI. op den Franfchen troon. 1340 Nicolaas de Lijra fterft. 1343 Dood van Robert , koning van Napels. 134Ö Veldflag bij Crecij. 1347 Eustach van St. Pierre , en andere burgers van Calais. 1349 De Dauphin en graaf van Viennois, Humbert, ftaat zijn Land aan de koningen van Frankrijk af. 1356 Johannes, koning van Frankrijk, wordt door de Engelfchen in een' veldflag gevangen. 1360 Vreede van Bretignij tusfchen de Engelfchen en Franfchen. 1364 Karel de wijze, koning van Frankrijk. Hij brengt de Franfche Landen, door de EngeU fchen veroverd, weder onder de magt van Frankrijk. 1374 Dood van Frans Petrarca. 1375 Johannes Boccaccio fterft. 1376 De paufen keeren van Avignon naar Rome terug. Ii a De  500 Tijdreekenkuirdige Tafel voor de Italiaanfche, , j.n.u.i 1 'iVso |Dc Venetiërs neerrren de gantfche Genueefchezeeen landmagt bij het eiland Chiozza gevangen. 1381 Vreede te Chiozza. „ . 1383 Johannes goeder, gedachtenisse , koning van Portugal. iq8S Oorfprong van den titel, prins van Asturie. iooc Tohannes Galeazzo Visconti wordt door kei" ztr Wensel tot hertog van Milaan verhéven. 1 ;c,6 Genua geeft zich aan den koning van Frankrijk 1407 De° hertog van Orleans wordt, door aanhitfmg van den hertog van Bourgondië, vermoord. 1409 De Genueezen ontrukken zich op nieuw aan de Franfche heerfchappij. 1415 Veldllag bij Azincourt. Prins Hendrik, de zeeman. 341Ó Amadeus wordt door keizer Siegmund tot hertog van Savoijen benoemd. 1419 Ontdekking van Madera door de Portugeezen. 1420 Verdrag van Troijes, waarbij Hendrik V., ko- ning van Engeland, tot Franfchen troonopvolger benoemd wordt. 11422 Karel du zesde , koning van Frankrijk, fterft krankzinnig. . Zijn zoon, Karel VII., regeert een klein gedeelte des Rijks. Ï429 De maagd van Orleans. Dood van den Kanjëlier Johannes Gerson. * 1442 Renatus , de laatfte koning van Napels uit 'l den huize Anjou, moet zich door de vlucht S redden. . Alfonsus V., ook de wijze , koning van Ara\ gonië en Sicilië, verëenigt Napels weder met ' i Sicilië. . . ... . i 1444 Portugeefche ontdekkingen in en bij Africa. I env> T 14^7 Dood van Louwrens Valla. ' ias8 Dood van Alfonsus den vijfden. j Pius H., weleer Aeneas Sijlvius , wordt paus.  Franfche, Spaanf. en Portug. Gefchiedenisfen. 501 .J.n.d. J 146.1' Karel VII., koning van Frankrijk, fterft. Lodewijk XL zijn opvolger. 1463 Prins Hendrik , de zeeman , fterft. 1464 Dood van Cosmus de Medicis en Pius II, Stichting van het postwezen in Frankrijk. 1477 Karel de koene , hertog van Bourgondië, fneuvelt. in een' veldflag. Het hertogdom Bourgondië, en andere Landen, vervallen aan Frankrijk. . 1479 De koningrijken Castilië en Aragonië worden onderling verëenigd. De koningen Ferdinand en Isabella. 1481 Dood van LWtiiol. Platina , fchrijver van de gefchiedenis der paufen. 1483 Dood van Lodewijk XI. Karel VIII., zijn zoon, wordt koning. 1486 Diaz ontdekt de Caab de Goede Hoop. 1492 Columbus, een Genuees, ontdekt voor de Spanjaarden een nieuwe wereld. Ferdinand en Isabella brengen het Ardbi- fche Rijk van Granada in Spanje ten val. Verdrijving der Jooden uit Spanje. 1493 Dood van Lourens de medicis en Hermol. Bar bar u's. Ferdinand, koning van Spanje, verkrijgt den eernaam van Katholieken koning. 1495 Emanuel , koning van Portugal, aanvaardt de regeering. 1498 De Portugees, Vasco de Gama, zeilt langs een' nieuwen weg naar Oostïndië. Karel VIII. verëenigt Bretagne met Frankrijk. Hij fterft. Lodewijk XII. koning van Frankrijk. Hieron. Savonarola wordt verbrand. - 1499 Americus Vespucius een Florentijn , zeilt naar de nieuwe wereld, welke naar hem America heet. 1500 Cabral ontdekt Brajüië voor de Portugee¬ zen. Ii 3 Fre-  502 Tijdreekenkundige Tafel voor de Italiaanfche, t.n.d. G.v.C. 1501 Fredrik , koning der beide Siciliën. wordt door Frankrijk en Spanje van zijn Rijk beroofd. 1504 Isabella, koningin van Caftilië, fterft. 1505 Het koningrijk der beide Siciliën wordt geheel aan Ferdinand den Catholieken afgeftaan. 1506 Philippus, koning van Castilië, Columbus en Sabellicus fterven. 1508 De koningen van Frankrijk en Spanje verëeni- gen zich met andere vorften te Kamerrijk tegen Venetië. 1509 Spaanfche veroveringen in Africa. Dood van den gelchiedfchrijver Philippus van Comines. 1512 Ferdinand, koning van Spanje, ontrukt den koning van Navarra, Johannes van Al- bret, de helft zijnes Rijks. I5!3 Tulius II. fterft, en wordt opgevolgd door Leo X. . 1515 Lodewijk XII., koning van Frankrijk, fterft. Frans i. wordt koning. 1516 Dood van koning Ferdinand. Zijn klein* zoon, Karel I., wordt koning van Spanje. 1517 Dood van den Kardinaal Ximenes. 1519 Karel I., koning van Spanje, wordt keizer, onder den naam van Karel V. 1520 Dood van Leonard da Vinci en RAPiiAëL. 1521 Emanuel, koning van Portugal, en Leo X. fterven. De Spanjaarden veroveren het keizerrijk Mexico. Magellan ontdekt de zeeëngte , welke naar hem genaamd wordt. ] 1522 De hervorming dringt in Frankrijk door. 1525 Frans I. wordt in den veldflag bij Pavia ge¬ vangen genomen. 1526 Vreede te Madrid tusfchen Karel V. en Frans I. i Home-  Franfche, Spaanj.ea Portag. Gefchiedenisfen. 503 j. n.d. (■ G v.C. 1527 Rome wordt door Duitfckers, Italidanen en Spanjaarden veroverd en geplunderd. 1528 Andreas Doria verlost zijn vaderltad Genua. 1531 Alexander de Medicis , eerfte hertog van Florence. 1533 Het Rijk der Incas in Peru wordt door de Spanjaarden overweldigd. , Dood van den dichter Lod. Ariosto. 1534 Dooi van Correggio. 1536 Dood van Jon. Calvjjn of Chauvin. 1*537 Cosmus de Medicis wordt hertog van Florence. Dood van Jacob Faber van Etaples. 1540 Dood van Juh. Lod. Vives , Will. Bud^us en Franc Guicciardini. 1544 Dood van Clem. Marot. 1545 Pet. Alex. Farnese wordt door paus Pau- lus lil., zijnen vader, tot hertog van Parma en Placema verhéven. 1546 Dood van Franc. Vatap.lus. 1547 Dood van Frans I. Hendrik II., zijn zoon en opvolger. 1550 Pet. Bembo, Jac. Sadoleto en Andr. Alciatus fterven. 1552 Hendr. II. ontneemt het Duitfche Rijk de bisdommen Mets, Tulle en Verdun. 1553 Emanuel Philibert, hertog van Savoijen. Dood van Frans Rabelais. 1556 Karel V. ftaat zijnen zoon, Philippus II. J de Spaanfche Alleenheerfching af. 1558 Calais, de eenigfte bezitting der Engelfchen in Frankrijk, wordt hun ontrukt. Dood van Karel V. en Joh. Feunel. 1559 Hendrik 11., koning van Frankrijk, verliest in een tournooi- of wedfpel zijn leeven. Dood van Robert Stephanus of Etienne. 1560 Oorfprong van den naam Bugonotten in Frank¬ rijk. Dood van Melchior Canüs. I ' li 4 Be-  564 Tijdrekenkundige Tafel voor de Italiaanfche, l.n. d. G.v.C. 1562 Begin der burgeroorlogen in Frankrijk. Dood van Gabr. Fallopius. 1564 Dood van Mich. Angelo en Seb. Castelli» of CHATEILL N. 1570 Andr. Palladio, een voortrefiijk Italiaansck bouwmeester. 1571 De Venetiers verliezen het eiland Cijprus door de Turken. 1572 De Bartholomceus- of moordnacht in Frankrijk. De Admiraal Colignij en Petrus Ramus worden vermoord. 1573 Dood van den kanfelier Michacl van Hos- pital. Hendrik , hertog van Anjou, en broeder van Karel IX., wordt koning van Polen. 1574 Dood van Karel IX. Zijn broeder, Hendrik III. , wordt zijn opvolger , en verlaat de Poolfche kroon. 1576 Keizer Maximiliaan II. verheft het hertogdom Florence tot een groothertogdom. Het Heilige Verbond der Franfchen tegen huti' nen koning. Dood van Titiaan. 1578 Sebastiaan , koning van Portugal, verliest zijn leeven in eenen veldflag tegen de Moo» ren in Africa. 1579 Dood van Lodewijk Camoens. 1580 Met Hendrik, koning van Portugal, fterft de manlijke tak van den koninglijken ftam uit. Philippus II., koning van Spanje, verovert Portugal. Dood van Hier. Osorio. 1585 Pet. Ronsaud , M. Ant. Muretus en Pet. Victgrius fterven. Sixtus V. wordt paus. 1586 Dood van Ant. Augustinus. ij88 De zoogenaamde onverwinlijke vloot van Philippus II. wordt vernield. 1589 Hendrik III. wordt vermoord. Het gedacht f Valois fterft uit. Heü-  Franfche, Spaanf. en Por mg, Gefchiedenisfen. 5 ©5 j. n. d. G. v. C. 1589 Hendrik IV., tot hiertoe koning van Navarra, wordt koning van Frankrijk. Met hem beklimt het gedacht der Bourbons den troon. 1590 Dood van Sixtus V. en Jacobus Cujacius. ' 1592 Dood van Michael van Montagne. 1593 Hendrik IV. wordt lid van de Roomsch-Catho* lieke kerk. 1595 Dood van Torquato Tasso. 1598 Dood van Philippus II., koning van Spanje. Philippus III., zijn opvolger. Edict van Nantes , door Hendrik IV., ten voordeele der Protestanten in zijn Rijk, gegeeven. 1605 Twist van het Venelïdanfche Gemeenbest met den paus Paulus V , Paolo , of Paulus Sakpi. Dood van Theod. Beza en den Kardinaal Ba» ronius. De Hollanders ontrukken den Portugeezen de fpecerijeilanden. 1609 Philippus III. treft een twaalfjaarig beöand met de Verëenigde Nederlanders. Hij verdrijft de Mooren, Mauren of Moranen uit zijn Rijk. Dood van Jqsephus Justus Scaliger. 1610 Hendrik iV. wordt vermoord. Lodewijk XIII. zijn zoon en opvolger. 16*11 Benedict. Arias Montanus fterft. 1614 Dood van Isaak Casaubonus. 1616 Mich. Cervantes , fchrijver van den Dors Quixot, fterft. 1617 Jan Aug. de Thou, of Thuanus, fterft. 1621 Dood van Philippus Hf. Zijn zoon , Philip¬ pus IV., wordt zijn opvolger op den troon. Hervatting van den Spaanfch- Nederlandfchen oorlog. 1622 De Portugeezen verliezen Ortnuz. 1623 Dood van Paul Sarpi en Philippus Mor- naij Du Plessis. Ii 5 Ri'  506 Tijdreekenkundige Tafel voor de Italiaanfche> J. N. D. G. v. C. 1624 Richelieu begint zich van de geheele regee- ring van Frankrijk meefter te maaken. 1628 Verovering van Rochelle. Dood van Frans Malherbe. 1631 Dood van Edmond Richer. 1635 De Franfchen neemen onmiddellijk deel in den dertigjaarigen oorlog in Duitschland. Lope ,.of Lopez de Vega Iterit. Stichting der Franfche Academie. Dood van Santor. Santori. 1638 Geboorte van Lodewijk XIV., naderhand koning van Frankrijk. 1640 Catalonië ITaat tegen het Spaanfche hof op. Portugal ontrukt zich aan de zesjaarige Spaanfche heerfchappij. Jon., de vierde , koning van Portugal uit den huize Braganza. J 1641 Dood-van den hertog van Sullij. 11642 Maria de Medicis , moeder van Lodewijk XIII., fterft te Keulen in eenen behoeftigen toeftand. Dood van den Kardinaal Richelieu en Galil. GaLLILjEI. 1643 Lodewijk XIII. fterft. Lodewijk XIV. De Kardinaal Mazarini of Mazarijn regeert Frankrijk. 11647 Dood van Evangelista Torricelli. 1648 Spanje verklaart de Verëenigde Nederlanders , bij den Munfterfchen vreede, onafhanglijk. Frankrijk verkrijgt door den zelfden vreede den Eizas. 1650 Dood van Ren. Cartesius en Vaugelas. 1653 Dood van Claudius Salmasius. 1655 Dood van Petrus Gassendus. 1659 Pijrenctïfche vreede tusfchen Frankrijk en Spanje. 1661 Dood van den Kardinaal Mazarijn. 1662 Dood van Blas. Pascal. I16Ó3 Stichting der Academie des Infcriptions £ƒ des Belles Lettres. 1665 Dood van Philippus IV. Karel. II. zijn opvolger. Stieh-  Ftanfehe, Spaanf. en Portvg. Gefchiedenisfen. 507 j. n. d; G.v.C. , „ , . , 1666 Stichting der komnglijke Academie der weeten* lchappen te Parijs. 1667 Lodewijk. XIV tast de Spaanfche Nederlanden en het graaffchap Bourgondië aan. Dood van Sam. Bochart. 1668 Vreede te Aken. Alfonsus IV., koning van Portugal, wordt van zijne waardigheid ontzet. Vreede tusfchen Portugal en Spanje. i,6<59 De Turken ontrukken den Venetiërs het eiland Candia of Creta. 1670 Dood van Joh. Dall^eus of Daillee. 1672 Lodewijk XiV. oorlogt met de Verëenigde Ne, derlanders. 1673 Dood van Molière. 1675 Dood van den Maarfchalk van Turenne. 1677 Dood van Joh. Launoi. 1678 Vreede te Nijmegen tusfchen Lodewijk XIV. en den keizer nevens zijne bonagenooten. 1679 Joh. Alf. Borelli fterft. 1681 Franfche vreederectiters. Lodewijk XIV. maakt zich, midden in den vreede, van de Rijksltad St raatsburg ■meefter. 1683 De Staatsdienaars Johannes Baptista Col- bert en F. E. van Mezeratj (terven. 1684 Genua wordt door de Franfchen met bomben befehooten. Dood van Pet. Corneille. 1685 Lodewijk XIV. vernietigt het EdiSt van Nantes* 1687 Dood van Joh. Claude of Claudius. 1688 Lodewijk XIV. oorlögt met het Duitfche Rijk. Dood van Karel Du Fresne. 1689 Lodewijk XIV. oorlogt met de Engelfchen ea Verëenigde Nederlanders. 1694 Dood van Anton. Arnaud en Marcel. Malpighi. 1695 Dood van johannes de la Fontaine. 1696 Dood van Johannes de la Bruijere, Rijs-  508 Tijdreekenkundige Taf tl voor. de Italiaanfche , J. n. d.l G.v.C. 1697 Rijswijkfche vreede tusfchen Frankrijk en den keizer nevens zijne bondgenooten. 1698 Dood van Tillemont. 1699 Dood van Joh. Racine en Ant. Pa'gl, 1700 Dood van Karel 11. , koning van Spanje. Met hem fterft hetOojffiKry/t/c/zehuisopden^aaK-, fchen troon uit. 1 ourneforts plantkundige reizen. 1701 Philippus, hertog van Anjou, fielt zich in't bezit der Spaanfche Alleenheerfching. Spaanfche Succesfieöorlog. 1704 Veldü'ag bij Hoehjiad. De Engelfchen veroveren Gibraltar. Dood van Jac Benign. Bossuet en Lod, Bourdaloue. 1706 Pet. II., koning van Portugal, fterft. Johan¬ nes V. zijn opvolger. Dood van Pet. Baijle. 1707 lien keizerlijk krijgsheir verovert het koningrijk Napels. De Maarfchalk van Vauban en Joh. Mabjllon fterven. 1708 De Engelfchen veroveren Minorca. 1711 Dood van Nicol. Boileau Despreaux. 1712 Dood van Rich. Simon en Joh. Dojviinicus Cassini. 1713 Utreehtfche vreede. Philippus V. wordt alge¬ meen voor koning van Spanje erkend. Sicilië' komt in de magt der hertogen van Savoijen , en Sardinië' in die van het huis van Oox- tenrijk. De bulle Unigenitus. 1714 Vreede te Baden tusfchen Lodewijk XIV. er* Karel VI. 171J Dood van Lodewijk XIV. Lodewijk XV. Philippus, hertog van Orleans, Regent van Frankrijk. 1718 Philippus de la Hire fterft. 1719 Dood van L. E. Du Pin. Vic '  Franfche, Sfaanf. en Poriug. Gefchiedenisfen. 50$ j.n.d.j j.v.C. 1720 Victor Amadeus, hertog van Savoijen, wordt koning van Sardinië. Sicilië komt in de magt van Oostenrijk. 1721 Dood van Pet. Dan. Huetius. 1724 Philippus V. doet afltand van de regeering , en hervat dezelve, na den dood van zijnen zoon, Lodewijk I. 1726 De bifchop en naderhand Kardinaal Fletjrij neemt het Staatsbeftuur van Frankrijk over. 1728 Dood van Gabr. Daniël. 1730 Victor Amadeus, koning van Sardinië, geeft de regeering over aan zijnen zoon Karel Emanuel. Dood van Jac Saurin. 1731 Antonius, laatfte hertog van Parma en Pla¬ cenza uit den huize Farnefe, fterft. 1733 Lodewijk XV oorlogt met Karel VI. 1734 Een Spaansch k-rijgsheir verovert het koningrijk der beide Siciliën. T73J D°N Carlos wordt koning der beide Siciliën. Parma en Placenza vervallen aan Oostenrijk. 1737 Johannes Gasto, laatfte groothertog van Flo¬ rence uit den huize de Medicis, fterft. 1738 Franc Stephanus, hertog van Lotharingen, wordt groothertog van Florence of Toskana. Lotharingen wordt aan Stanislaus , koning vari Polen, afgeftaan. 1740 Benedictius XIV. wordt paus. 1741 Frankrijk en Spanje neemen deel in den Oosten- rijkfchen Succesfieöorlog. Dood van Joh. Bapt. Rousseau en Bern. de Montfaucon. 1743 Dood van den Kardinaal Fleurij. 1741. Lodewijk XV doet Engeland en Oostenrijk den oorlog aan. 1746 Dood van Philippus V. Ferdinand VI. zij'n zoon en opvolger. 1748 Vreede te Aken. Parma en Placenza worden aan den Spaanfchen prins , DeN Philippus , gefc honken. De  io Tljdreekenkandige Tafel voor de Italiaanfche, T n. d. g.v.C. De koning van Portugal verkrijgt den titel vftn den rechtzinnigsten. Dood van Peï. Giannone. 1749 Dood van Lod. Ant. Muratori. 1750 Dood van Johannes V., koning van Portugah Joseph 1. zijn zoon en opvolger. Dood van den Maarfchalk van Saxen. 1754 Staatsbeftuur van den graaf van Oeijras , na- derband marquis van Pombal. 1755 Aardbeeving te Lisfabon. Oorlog van Frankrijk met Engeland. Dood van den Kardinaal Querïni en Marciiese Maffei. 1757 Dood van Fontenelle, de Reaumur en Au¬ gustijn Calmet. 1758 Samenzwering tegen den koning van Portugal. Dood van Benedictius XIV. 1759 Dood" van Ferdinand VI. Karel III. , tot hiertoe koning van de beide Siciliën , wordt koning van Spanje, en zijn zoon, Ferdinand, der beide Siciliën Verdrijving der Jefuiten uit Portugal. 1761 Bourbonfche geflachtsverbond. Joh. Baptista Morgagni. ■1762 Oorlog van Spanje met Engeland en Portugal. 1763 Vreede te Verfaïlles. Frankrijk verliest Granada en andere bezittingen. Spanje doet afftand van- Florida aan Engeland. 1765 De aartshertog van Oostenrijk , Pieter Leo- pold , wordt groothertog van Florence. 1765 Frankrijk krijgt Lotharingen in bezit. 1769 Lodewijk. XV. maakt zich van het eiland Corfica meefter. 1 Clemens XIV wordt paus. 1771 Dood van de Mairan. 1773 Karel Emanuel, koning van Sardinië, fterft. Victor Amadeus II. beklimt den troon. 1774 Dood van Lodewijk XV. Lodewijk XVI. ziin kleinzoon en opvolger. kL \ Dood  Franjche, Spaanf. en Portug. Gefchiedenisfen. 5 ï ï t.n.d. 17*77' Dood van Joseph I. Zijne dochter, Maria' Francisca Isabella, wordt koningin. 1778 Oorlog van Frankrijk met Engeland. Dood van Voltaire en Jan Jac. Rousseau, 1779 Oorlog van Spanje met Engeland. Begin der influiting van Gibraltar. 1782 Zeeflag bij Dominica. Dood van den marquis van Pombal en den dichter Metastasio. I7$n Tweede Parijfche vreede. Spanje verkrijgt Mi' nor ca en Florida ; Frankrijk bekomt voordeelen en bezittingen in vreemde werelddeelen. 1787 Dood van Vergennes. Inwendige! onlusten in Frankrijk. 1788 Dood van Karel III., koning van Spanje. Zyn 1 zoon, Ka&el IV., wórdt koning. Einde van het Vierde Deel.