^ AAN DE BOEKERIJ Maatschappij der lederlandsche L.etterkunda in ,180y geschonken door k 4  KORT BEGRIP PER ALGEMEENE GESCHIEDENIS.   KORT BEGRIP DER. ALGEMEENE GESCHIEDENIS, VOOR JONGE LIEDEN. DOOR J. M. S C H R Ö C K. UIT HET HOOGDÜITSCH. MET PLAATEN. VERVOLG DER NIEUWE GESCHIEDENIS. VIJFDE DEEL. te AMSTERDAM, e ij JO HANNES ALLART. M D C C X C V I I I.   BERICHT VOOR DEN BINDER, P/.aat I. De wijze regeering van Alfred , tegen over Bladz. 26 II. Hendrik de vierde, koning van Engeland, beklaagt zich op zijn fterfbed , dat zi;n zoon hem de kroon ontroofde. . . 90 III. Koningin Elizabrth ftort traanen, bij het onderfebrijven van een doodvonnis. 136 IV. De omloop van het bloed, door Harvett ontdekt. ... . 103 V. Nuwton verklaart het eerst den oorfprong der kleuren. . . . 238 VI. Cakut de gsoote, toont zijnen hovelingen de nietigheid van de magt der vorken. . . . . 2g3 VII.  BERICHT voos den BINDER; Vil Vrijwillige opdrajt der evflijlce oppermagt aan den koning van Dsenemarken. . 3^ VIII. Gustaaf Adolf beftrafc de valfche dapper- heid bij tweegevechten. . . 43^ IX. Karel de twaalfde verdeedigt het huis, waarin hij bezet is, tegen een gehed Turksch leger. . . . 460 TWEE-  TWEEDE HOOFDDEEL. NIEUWE GESCHIEDENIS, OF GESCHIEDENIS NA DE GEBOORTE VAN CHRISTUS. DERTIENDE BOEK. Geschiedenis der Engelschen. EERSTE *T IJ D V A K, Van de komst der Anglen en Saxen in Bri> tanje, tot Alfred den grooten. Van het jaar 449 tot 87a na de geboorte van Christus. Een tijdvak, iets langer, dan vier eeuwen, I U it de Zuidlijke, deels ook Westlijke (treeken van Europa, waar de Duitfche Volken welëer hqt Romeinjcfo Rijk den eerften doodfteek gaven, en op welks bodem zij een eigen Rijk vestigden, wendt zich thands" de gefchiedenis der Europifche Volken, door de Westlijke eilanden van ons werelddeel, V. Deel. A naar Overgang tot de gefchiedenisiet EngsU 'ciien.  s IIhoofdd. Nieuwe Gefclneden. xiiiboek; Naamen en natuurlijke geftctanisvan Engeland. naar deszelfs Noordlij k en Oostlijk gedeelte Doch ook hier zijn het meestal Duitfckers, wier daaden en geftichte veranderingen den weg afteekenen, langs welken de gefchiedenis voordgaat. Nu eens zijn het Duitfche Rijken, welke, fints meer dan duizend jaaren, nog in onze tijden bloeijen; dan weder zeden, wetten, Godsdienst, kunften en weetenfchappen, welke de Duitfchers onder andere Volken invoerden; en, eindelijk, Duitfche vorften, die eenen troon bezitten, welke door Volken van eene andere afkomst gefticht werd. Daarentegen is het onderfcheid tusfchen de nieuwere Volken, wier gefchiedenis wij reeds mededeelden, en die, welke wij nog moeten befchrijven, zeer aanmerk» lijk; 't zij men hunne bijzondere denk- en handelwijze in 't algemeen, 't zij in het bij» zonder hunnen Godsdienst, Staatkunde, geleerdheid, kunften en koophandel befchouwe. Wanneer men, bij voorbeeld, van de Portugeezen, wier gefchiedenis het voorige Deel vervat, tot de Engelfchen, hunne oude bonflgenooten , overgaat, gelooft men op éénmaal eenige eeuwen overtefpringen, dewijl de vorderingen en voorrechten der laatlien boven die der eerften zoo uitneemend, als veelvuldig zijn. II. Dat eiland, welks Zuidlijke helft de Engelfchen bewoonen, is het grootfte van allen in Europa. In de laatfte eeuwen heet hetzelve Grootbritanje; doch door" de oude Grieken en Romeinen werd dit Land hec groo-  Gefchiedenis der Engeljchen. I Tijdvak» 3 grootere onder de Britatmifche eilanden , waarónder zij ook Ierlanden meer kleene nabuurige eilanden telden , alsmede enkel Britanje of Albion genoemd. Waarfehijnlijk was hetzelve in de vroegfte eeuwen met hee tegenwoordige, Frankrijk nabij Cal ais verëenigd, waar deeze beide Landen hechts door een fmalle zeeëngte van een gefcheiden worden. De Zuidlijke helft van het gemelde eiland, of het tegenwoordige Engeland is bijna tweemaal Zoo groot, als de Noordlijke, welke onder den naam van Schotland bekend is, en heeft veel gemaatigder luchtftreek , zachter winters en meor vruchtbaarheid. Van de vroegfte tijden af, dat men Engeland in de ge* fchiedenis ontmoet, was hetzelve beroemd wegens zijnen bloeijenden landbouw en voor* ireflijke veeteelt. De wol der Engelfche fchaapen wordt alleenlijk door de Spaanjche overtroffen. De fraaiheid en fnelheid dei* paarden , de kracht en moed der honden, welke in Engeland geteeld worden, hebben ook weinig wedergae. Schoon men aldaar bijna geen goud of zilver uitgraaft, is, echter , dit Land deste rijker in koper en tin van ongemeene waardij. Het gemis van brandhout wordt 'er, door de, in zekeren zin onüitputlijke, groeven van fteenkoolen vervuld. Behalven zijne natuurlijk -gemaklijke ligging voor de zeevaart, welke aldaar doof rveele veilige en ruime havens bevorderd wordt, heeft dit Land ook zeer vischrijke kusten, langs welke inzonderheid onbeA 2 fchfijt-.  4 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm bobk; Oudfte gefchiedenisder Brit' ten. fchrijflijk veel haring en oesters wordt gevangen. III. De vroegfte blijken, dat deeze eilanden en derzelver voordbrengfels van taamlijk verre verwijderde Natiën gekend en gebézigd zijn , fchijnt men in de gefchiedenis der Phoeniciërs te vinden: dat Volk, welk, van vroege eeuwen tot omtrent driehonderd en vijftig jaaren vóór de geboorte van Christus , den uitgebreidften handel, vooral ter zee, dreef. Men verhaalt, dat zij van de Casfiteridifche , dat is, in het Grieksch , van de tinëilanden, het tin haalden; en het is zeer waarfchijnlijk, dat onder dezelven Britanje en de nabuurige kleine eilanden, voornaamlijk de Sorling/che of Scillijche, gelijk men ze thands noemt , begreepen werden. Doch naauwkeuriger berichten van deeze eilanden en derzelver bewooners verkrijgt men flechts omtrent vijftig jaaren vóór den oorfprong des Christendons, toen de Romeine* de eerfte proef waagden om die te veroveren. Men ziet daaruit, dat her. vermoedlijk een Celtiesch Volk, de Galliërs of Gallen, waren, die deeze eilanden het eerst bewoond hebben; doch dat zij uit derzelver Zuidlijk gedeelte door de Kijmren verdrongen zijn, die uit de Landen tusfchen den Rhijn en de Seine kwamen. Hunne afftanimelingen in het vorftendom Wallis noemen zich nog heden Kijmri, en fpreeken de taal hunner voorvaders. Het waren deeze zelfde Kijmren-, die door de Romeinen en Grieken Bri- tan*  Gefchiedenis der Engelfchën. I Tijdvak. 5 tannie'rs genoemd werden. Vermoedtijk hadden kooplieden uic het tegenover liggende Gallië hun deezen naam gegeeven, en dien ontleend van het woord Britk, 't geen in de taal der Kijmren zekere blaauwe verwftof beteekent, waarmede zij hunne naakte ligchaamen en fchilden befineerden. Omtrenc dien tijd waren zij nog een zeer onbefchaafd , fchoon krijgshaftig en vrijheidlievend Volk, dat in het veehoeden en jaagen zijn werk en onderhoud vond, met dierenhuiden en tin een' geringen handel dreef, meeltendeels onder Hechte hutten woonde , en aan verfcheidene min magtige vorften gehoorzaamde. Niet flechts hunne afgodifche Godsdienst en deszelfs plegtigheden, maar ook hunne wetten en ftraffen hingen grootendeels af van de Druïden, hunne priesters. Zij hadden deezen met andere Celtifche Volken gemeen; doch de gantfche inrichting van die eerwaardige perfoonen werd van Britj'chen oorfprong geacht. IV. Na de verovering dus van een aanmerklijk gedeelte van Gallis, ftak C&sar van den oord, waar het tegenwoordige Galais of Bourgonje ligt, m^^Bmtanje over, om ook deeze eilandg^i^ult welke de Galliërs nu en dan £i$ptroepen ontvangen hadden, te veröverejÉM Doch fchoon hij aldaar tweemaal met Jpdaaten landde, de Britten, r Hanze.  J- 41. na de gtb. van Cijkjs- > IIhoofdd. Nieuwe Gefthieden. xm boek. in verre na niet beroemen, dat zij deeze eilanden in veilig bezit hadden. Keizer Claudius bragt eerst een gedeelte derzelven onder zijne magt. Ten tijde zijner opvolgers drongen de Romeinen lteeds verder door ; tot dat, eindelijk, hunne voortreflijke veldheer, Agricola, dit geheele eiland als overwinnaar doortrok, en inzonderheid van de Zuidlijke helft, tot de beide zeeboezems van JLainburg en Dunbritton , gelijk men ze thands noemt, een wingewest des Romeinfchen Rijks maakte. Van deezen tijd af noemden de Romeinen het onbedwongen gedeelte des eilands het Barbaarsck Britanje , of ook wel, naar den naam van deszelfs inwooners, Caledoniè', Doch fchoon de overwonne Britten hunne vrijheid verlooren, gewonnen zij, echter, aan eenen anderen kant. Zij leerden van de Romeinen de geneugten eenes meer gezelligen leevens, befchaafder zeden, goede wetten , kuniten en weetenfehappen kennen. Onder de Volkplantingen, welke hunne overwinnaars onder hen ftichteden, was ook Londinium, de éerfte aanleg van het tegenwoordige London. Deeze zelfde Romeinen wierpen ook aan de grenzen van dit hun wingewest een' aarden wal-Kop, van torens en graften voorzien, en bezetteden dien met foldaar.en, om de invallen der Caleêmiërs te keeren. Desniettegenitaande drongenTde Noordlijke inwooners des eilands dikwijls in het Ro+ fneinsch Britanje door; vooral federt de vierde €euw onder den naam van Violen en Scoten, V, Zoo  Gefchiedenis der Engelfcheiu I Tijdvak. 7 V. Zoo lang de Romeinen fterke bezettingen van krijgsvolk in Britanje onderhielden, en zelfs verfcheiden hunner keizers zich -j\, daar ophielden, werden de verwoestende aanvallen dier Noordlijke nabuuren altijd fpoedig afgeilagen. Doch federt het begin der vijfde eeuw, toen zij, van zoo veele Buitfche Volken in het Westen aangevallen, zelfs hunne nabuuriger wingewesten niet meer konden verdeedigen, verlieten weldra hunne foldaaten Britanje, als een der verst geleegene bezittingen. De Britten, nu geheel aan zich zeiven overgelaten, gevoelden, zich buiten ftaat, om de herhaalde aanvallen der Pi&en en Scoten genoegzaam te weêrftaan. De kern hunner jonge en weêrbaare manfchap was, van tijd tot tijd, door de Romeinen tot den krijgsdienst naar andere Landen vervoerd. Hoe meer de Britten, met veelerleije kunften bekend, en in een wél bebouwd Land, den vreede beminden, doch de verdeediging hunnes vaderlands den Romeinen overlieten; deste moediger en Jigter waagden het hunne onbefchaafde en arme nabuuren, bewooners van een bergachtig en onvruchtbaar Land , hen, van tijd tot tijd, uitteplunderen. Vergeefs verkoozen zij Vortigern tot koning en aanvoerder tegen hunne vijanden. Hunne onëensgezindheid maakte hunnen toefland nog gevaarlijker: en, eindelijk, beilooten zij, de Saxen om hulp te fmeeken. Dit Duitfche Volk, dat uit het tegenwoordige Holjiein verder naar de Elve en We/er, doch, van A 4 tijd De Rnmeiien verlaa:en Britan'e geheel. J. 4'6. De Brüt'n roepen de Saxen te hulp. ]■ 44 S-  $ II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. t i 2 < 1 i 1 1 1 De Saxen «n Analen overheerfchtn de ijd tot tijd, naar den Rhijn en de 5c eldi 1 de tegenwoordige Nederlanden was afgeakt, hadden de Britten, reeds fedcrt her, ;inde der derde eeuw, tot hun nadeel leeen kennen. Want in dien tijd begonnea lè Saxen aan de zeekusten van Britanjt e landen, en keerden met den geroofden >uit naar hunne fchepen terug. De Britten )eloofden zich dus van hun, als vrienden, eenen liet min dapperen bijirand, dan tot hiertoe le koene en plotslijke aanvallen der Saxen yoor hunne vijanden geducht waren geweest. VI. Indedaad kwamen terftond vijftien honderd Saxen , aangevoerd door twee hunner vorften, Hengist en Horst of Horsa, (beide naamen, welke in het Saxiesch paarden beteekenen,) naar Britanje. Voorfpoedig beweezen zij den inwooneren aldaar tegen de pieten en Scoten de begeerde hulp. Doch weldra vonden zij dit eiland veel yruchtbaarer en aangenaamer, dan hun nog weinig bebouwde vaderland. Daar zij ook in de Britten een zoo onkrijgshaftig Volk befchouwden, waarvan zij in het uitbreiden hunner magt Hechts eenen geringen weêrftand hadden te vreezen, namen zij het beduit, om zich in Britanje te vestigen. Zij verkerkten zich dus door verfcheidene duizende Saxen, Anglen en Jutten, die volgends hunne begeerte , tot hen overftaken. De beide laatfte Natiën hadden deels den zelfden Volks oorfprong, als de Saxen, en waren deels hunne nabuuren. Weldra kwamen zij  Gefchiedenis der Engclfchen. I Tijdvak. 9 in een' oorlog met de Britten, die, zich in gevaar ziende om van hunne eigene bondgenooten overweldigd te worden , nu met zoo veel woede en verbittering tegen hen vochten, als zij welëer nimmer betoond hadden. Doch de Saxen en overige Duitfchers hadden éénmaal zoo veele voordeden op hen behaald, vooral door hunne zwaarden in tegenöverilelling van de werppijlen der Britten; zij verkreegen fteeds zoo veel verfchen onderftand uit hun vaderland, en maakten zich door hunne wreede verwoestingen van menfchen en fteden zoo geducht, dat de Britten allengskens bezweeken. Zeer veelen van hun vluchteden naar het tegenover liggende Galliesch gewest Armorica, waar zij onder inwooners, met hun van gelijken oorfprong en taal, gerust leefden. Dus verkreeg dit Land vervolgends, naar hen, den naam van Bretagne, dien hetzelve nog heden voert. Integendeel handhaafden zich de Britten in het bergachtig en min toeganglijk gedeelte hunnes- eilands, welk thands het vorftendom Wallis heet, waar niet flechts in zeker opzigt hunne aframmelingen, fchoon onder andere Volken vermengd, woonen ; maar zelfs de oude Gallifche of Celtifche taal der Britten nog heden in wezen is. Het geringer aantal Britten , die zich aan de Duitfchers onderwierpen , verloor met de vrijheid ook all' het overige, wat zij van de Romeinen ontleend, of oorfpronglijk zelve gehad hadden. Inzonderheid verdrukten de A 5 Sajcea  Hunne ïeven kleine Rijken in Britanje. Van het j. 455 tot $34. 10 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xïll boek. Saxen en andere Heidenjche overwinnaars de oefening van het Christendom gantschlijk in her. veroverde Land, waarin hetzelve reeds federt de tweede eeuw was ingevoerd. VII. Geen der Duitfche Volken, welke bet Westerfche Rijk der Romeinen ten gronde gebragt hadden, overheerschten zoo geheel de gewesten, waar zij zich nederfloegen, als de Saxen en hunne medehelpers. Doch geen derzelven had ook een' zoo langduurigen en hardnekkinge^ tegenftand gevonden, welke tot verre in de zesde eeuw duurde. Van tijd tot tijd verdeelden zij hunne verovering derwijze onderling, dat zij zeven kleine Rijken ftichteden: naamlijk Kent, waar de Jutten heerschten; Susfex, Wesfex en Es/ex, of de Rijken der Zuidlijke, Westlijke en Oostlijke Saxen; eindelijk Noordhumberland, Oostdnglen en Mercia, eerst Middendnglen genoemd, welke Rijken de Anglen tot ftichters hadden. Het laatfte derzelven is eerst omtrent het einde der zesde eeuw tot ffand gekomen. Met eenen algemeenen . naam noemde men die de Anglo - Saxifche Heptarchie, of zevenvoudige heerfchappij. Onder deeze Volken waren de Jutten minst talrijk en aanzienlijk, en hunne naam ging in deeze gewesten uit de gefchiedenis weldra verloeren. Doch de Saxen en Anglen, die het grootfte deel des Lands in bezit namen, werden allengskens te famen Anglo - Saxen genoemd. Echter waren de koningen der Anglen de magtigflenen vanhiej:, dat nadir-  Gefchiedenis der Engclfchen. I Tijdvak, i i derhand het geheele gebied deezer Buitfche Volken in hec voorige Britanje den naam van Engeland verkreeg. VIII. Naauwlijks hadden zich deeze zeven kleine Rijken gevormd, toen, nog vóór het einde der zesde eeuw, de Christelijke Godsdienst tot dezelven doordrong. Ethelisert, koning van Kent, was met een Christelijke princes, Bertha , dochter van den Frankifchen koning van Parijs, gebuuwd. De ijver,, welken zij voor haar geloof betoonde, bevorderde niet weinig de poogin^en van een aantal munnikken, die door don Romeinfchcn bifchop van dien tijd, Grh.gorius, ter bekeering der Anglo - Saxen waren gezonden. De koning wilde hun, wel is waar, niet dan onder den blooten hemel gehoor verleenen, dewijl hem de toverijen, welke hij van hun duchtte, volgends het Heidensch vooroordeel, in een huis nadeel zouden kunnen toebrengen. Doch toen hij het verzoek van het hoofd deezer munnikken , Augustinus, gehoord had, beloofde hij hun , ten minlten, voor hun onderhoud te zullen zorgen, daar zij een zoo verre reis hadden gedaan, om hem iets aantebieden, 't geen zij voor waar en goed hielden; ook gaf hij hun vrijheid, om in zijn Rijk het Christendom te prediken. Weldra omhelsde hij zelf deezen Godsdienst , waarin hem zijne onderdaanen bij geheele benden navolgden. Het zelfde deeden de vorften «n inwooners der overige Rijken in d@ zeven-. De Anglo* Saxen worden Christenen. j. 59?.  ïa II hoofdd. Nieuws GefcMeden. xni boek; vende eeuw. Ook die noemde men bekeeringen tot het Christelijk geloof. Doch onderwijs en overtuiging waren daarin Hechts zeldzaam en gering : men gebruikte allerleije kunstgreepen, en liet fomtijds eenen nieuwen Christen zijne Heidenfche plegtigheden, gelijk, bij voorbeeld, de offers, met Hechts weinige Christelijke bijvoegfels behouden. Intusfchen ontnam het Christendom den An» glo- Saxen niet min dan zoo veelen anderen Volken, het onbefchaafde en. woede in neigingen en zeden; zelfs begonnen zij, door dit middel van aanpryzing, behaagen te fcheppen In kunften en weetenfehappen. Verfcheidene bisdommen en kloosters , wier bezitters zich daarmede vlijtig bezig hielden , zag men onder de Anglo-Saxen ftichten. Ja, reeds omtrent het einde der zevende eeuw, en nog meer in het begin der agtfte, kwamen Anglo-Saxifche munnikken eïi andere geestlijken, waaronder Winfried of Bonifacius de beroemfte werd, in de tegenwoordige Nederlanden en Duitschland, als leeraars van het Christendom , onder de aldaar woonende Heidenfche Volken. Eenigen tijd bleeven de Christelijk geworden Anglo, Saxen vrij van buitenlandfche kerkheerfchappij, gelijk in het algemeen de Christenen in de eerfte eeuwen geweest waren. Doch daar de Romeinfche bifchopen aanleiding tot hunne bekeering gegeeven hadden , welke daarenboven meeftendeels door derzelver verëerers voltooid was, begonnen sij reeds in de zevende en agtfte eeuwen, zich  Gefchiedenis der Engelfchen. I Tijdvak. 13 zich naar de gewoonten der Romeinjcht kerk te voegen, dewijl zij in hunne bijgeloovige eenvoudigheid waanden, dat zij zich daardoor den Apostel Petrus, die voor den eerften Romeinfche bifchop en deurwachter des Hemels gehouden werd, tot vriend maakten. Zij, en zelfs hunne koningen, deeden Gods' dienftige reizen, of bédevaarten naar Rome, Een van hun maakte zelfs een wet, dai ieder huisgezin in zijn Rijk jaarlijks zekere fomme gelds tos onderhoud eener fchool, vooi jonge Engelfchen of Anglo-Saxen te Rom< gefticht, moest léveren. Dit geld, dat na derhand door geheel Engeland meer dar zeven eeuwen betaald is, werd de Peterspenning , of, dewijl de Roomfche bifchopen dien als een fchuldige belasting van de onderdaanen befchouwden, de Roomfche fchat ting genoemd. IX. Onder een Volk, waar dergelijke be> grippen heerschten, grootendeels onkundig er krijgshaftig, zeer onbefchaafd van zeden, er enkel in eenen Godsdienst onderweezen . welke in milddaadigheid jegens kerken d( hoogfte vroomheid ftelde, en alle ondeugder met geld, uitwendige Godsdienstoefeningen ei ootmoedige onderwerping deed boeten, kon hei verftand zich onmooglijk verheffen. Daarën boven had onder de Anglo ■ Saxen het zelfde plaats, als bij de overige Volken van Europc in dien tijd, dat hunne geestlijkheid alleen. met uitfiuiting van alle andere medeburgers eenige vlijt ter beoefening der weetenfehap pei i ■ Taal en geleerdheid der Anglo « Saxen. I l l  ï4 lï iioofdd. Nieuwe GefcMeden. xni boes; Beda. Sün'cjas 735. pen befteedde, welke, echter , hierin naauwlijks middcnmaatige vorderingen maakte. Dit heeft men voornaamlijk aan den Hechten toeltand van den Godsdienst diens tijds te wijten. Want, daar dezelve bijna enkel in bijgeloof en ftrenge oefening van voorgefchreevene gebruiken beftond, achteden deszelfs leeraars voor zich, en nog veel min voor anderen eenig vrijmoedig onderzoek noodzaaklijk. De eerfte Anglo - Sax , die zich door geleerdheid en nuttige gefchriften beroemd maakte, was Beda, wien men, uit eerbied voor zijne veelerleije kundigheden en vroome zeden, dbn eerwaardigen genoemd heeft, een munnik en priester in de eerfte r helft der agtfte eeuw. Hij had zeer veel geleezen en verzameld, en droeg hetzelve in een reeks van gefchriften voor. De gefchiedenis van zijn Volk en Vaderland, zelfs de Algemeene Wereldgefchiedenis, helderde hij op in bijzondere werken; hij was een der allerëerfte fchrijvers , die de gebeurtenisfen, naar de tijdreekening van Christus geboorte af, rartgfehikte. Ook poogde hij het lezen en verklaaren der Heilige Schriftuur onder de geestlijkheid, en zelfs onder zijne overige medeburgers te bevorderen. Hij verhaalde, wel is waar, dikwijls zeer ligtgeloovig aangenomene en wonderbaare voorvallen, en in het algemeen gaat zijne geleerdheid zelden de middenmaat te boven; doch in een tijdvak , gelijk het zijne, waarin het ongemeen moeijelijk viel, Hechts eenige juiste kennis te ver-  Gefckiedenis det Engeïfchen. I TïJbvAK. 15 krijgen, verdient een man, die zoo veel aan de infpanning van zijn' eigen geest te danken had, geene geringe hoogachting. —— Zijne voetftappen volgde terftond Flaccus Alcui-^ nus, eigenlijk Alchwin, een ander E?igehch* geestlijke, wiens invloed op zijfie en de * naastvolgende tijden nog grooter en heilzaamer was, dan die van Beda. Hij overtrof deezen in algemeen nuttige geleerdheid en fchranderheid, en was minder bijgeloovig, daar hij de beelden der heiligen niet Godsdienftig wilde vereerd hebben. Daarom werd hij door Karel den grooten , koning der Franken, in zijn Rijk geroepen, waarin hij door voortreflijke raadflagen, mondlijk onderwijs, gefchriften, het ftichten van fchoolen, verbeteren van kloofters, en andere middelen, zoo veel goeds bewerkte, dat de Frankifcha Landen nog lang na hem daarvan de vruchten genooten. Doch fchoon dus uit Enge¬ land de zucht voor de weetenfchappen naar andere Landen van Europa verfpreid werd, bleeven, echcer, de Anglo - Saxei: zelve grootendeels arm in kundigheden, daar de boeken meestal Hechts in het Latijn, en niet in hunne taal werden gefchreeven. De AngloSaxijche tongval, waaruit allengskens de tegenwoordige Engelfche taal ontftond, is eene zuster van andere Duitfche tongvallen. Beda was de eerfte, die de Eudngelifcïie gefchiedenis van Johannes in denzei ven begon te vertaaien. Den ouditen toeftand deezer taal, kan men uit de volgende eerfte re- ■ LLCCTÜ03. t.in'tjaaj 04.  16' II hoofdd. Nieuws Gefdiedefu xm bobkj i Egbert overlees tert alle de * zeven Saxijche Rijken.J. 827. reis van het Onze Vader eenigzins beöordeeen: Thu ure fader,, the eart on heofenum! 1 thin noman gehalgod! Gume thin rike! Si thin willa on eorthan fwa on heofenum! X. Dus leefden de Anglo - Saxen, zonder senige uitneemende vorderingen te maaken in zielsvermogens of belangrijke onderneemin*en. Ja, zelf de dappere moed, waardoor zij rich weleer beroemd hadden gemaakt, verzonk allengskens onder de heerfchappij der munniken-vroomheid, toen Egbert, in den beginne der negende eeuw, eene merkwaardige verandering onder hen veroorzaakte. Deeze prins, de eenigfte nog overige afftammeling van de oudfte Saxijche veroveraars van Britanje, was een dreigend gevaar van zijn vaderland in het Rijk van Karel den grooten komen ontwijken, alwaar hij zoo in den wapenhandel, als in eenige kunften en befchaafder zeden toenam. De Anglo'Saxifche grooten riepen hem, eindelijk, in zijn vaderland terug; en hier bragt hij, van tijd tot tijd, de zeven kleinere Rijken, deels door dapper krijgsbedrijf, deels door Staatkundige maatregelen, geheel onder zijne heerfchappij. Dus werd bijna het tegenwoordige Engeland , welks naam nu fteeds meer in gebruik kwam, met uitzondering van Wallis of Wales, omtrent vier eeuwen na de landing der Anglo-Saxen aldaar, onder één' koning verëenigd. Daardoor namen de binnenlandfche twisten, waardoor de voorige kleinere Rijken zoo dikwijls verdeeld waren, een einde. Het Rn".  Gefchiedenis der Engelfchen. I Tijdvak. \? Engel/che Rijk was thands aanzienlijk gc noeg;, om zich tegen vreemdelingen te ver deedigen, en de nu volkomen verèenig de Natie konde onder eene goede regee ring, gelijk die van Egbert was, fteeds ge ruster, verlichter en bloeijender worden Doch onverwachte vijanden uit het Noordei van Europa, de Normannen, en onder de zeiven vooral de Deenen, verhinderden dt Engelfchen nog langen tijd dit geluk te ge nieten. Deeze laatften hadden tot hiertoe, uit hoofde hunner binnenlandfche twisten, het ftichten eener genoegzaame zeemagt tei befcherming van hun eiland verzuimd. Vanhier. dat de Deenen, nog na het einde der agtfte eeuw, met een aantal fchepen nu deeze, dar gene zeekusten vaa Engeland bij herhaaling kwamen plunderen en verwoesten, en, zoodra zij werden aangevallen, met den geroof den buit weder naar hunne fchepen keerden, Dus bleef Engeland, na den dood van Egbert, meer dan dertig jaaren in beftendige onrust. Van tijd tot tijd vestigden zich deeze vreemdelingen op nabuurige eilanden, en, eindelijk, in eenige fterke plaatfen van het Rijk zelve, uit welke zij een groot gedeelte van hetzelve overheerschten. Ja de Engelfchen , die nog fteeds aan geen oorlogsvloot dachten, zelfs onderling niet altijd eensgezind, maar veeleer door flaafsch bijgeloof vernéderd waren , en koningen hadden, die, in plaats van hun Land te regeeren en in orde V. Deel. B te • Hij flierf . in het jaat 838. t i Invallen der Deenen in Engeland. i  ï8 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. xm boek. te brengen, fomtijds bédevaarten naar Rome ondernamen, fcheenen weldra geheel voor de heerfchappij dier vreemdelingen te zuilera moeten bukken. TWEE-  Gefchiedenis der Engelfchen. II Tijdvak, i 9 TWEEDE TIJDVAK. Van Alfred den grooten tot Willem den Veroveraar ; of van de eerfte grond' legging van den bloeijenden toeftand der Engelfchen tot de verovering hunnes Rijks door de Normannen. Van het jaar 872 tot 1066 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van bijna twee eeuwen. L In deezen algemeenen nood van Enge' land beklom Alfred , een prins van tweeen twintig jaaren, den koninglijken troon, en redde hetzelve. Zijn vader, koning Ethelwolf , had hem wel in zijn zesde jaar naar Rome medegenomen, om in zijne vroome oefeningen aldaar te deelen; doch deszelfs eigenlijke opvoeding had hij zoo jammerlijk verwaarloosd, dat Alfred, fchoon reeds twaalf jaaren oud , van de eerfte beginfelen der weetenfchappen nog niets geleerd had. Eenige Anglo-Saxijche gedichten , waarin de koningin, zijne moeder 3 vermaak vond, boezemden hem de eerfte edeler gezindheden in. Om derzelver wil, leerde hij te fpoediger lezen; en weldra maakte B a hij Gefchiedenis van Alfbeds jeugd.  §o lï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. hi w d k S li \ l Hij verlost Er.gelawi: \ vaa de ; 1 < i j zich ook met de Latijnfche taal bekend, aarïn fchrijvers van verhévener' geest ook jn zijnen verhieven. Zijne ouder broeders wamen? van tijd tot tijd, tot de regeering. choon een van hun hem van een aanzienjk erfgoed, door hunnen gemeenfchaplijken ader Alfred nagelaten, beroofde , vergaf ij, echter, het ongelijk , hem aangedaan , rootmoedig, en diende zijnen broeder, of .ever zijn vaderland, in den Deenfcken oorpg met eene dapperheid, welke hem in levensgevaar bragt. Na zijnes broeders ood moest hij hem wel opvolgen ; doch iet dan met moeite ontrukte hij zich aan e weetenfchappen * welke hem zeer aange* aam bézig hielden, 11. Naauwlijks was Alfred koning ge» vorden, of de verwoestingen der Deenen , ti zijn Rijk gevestigd, en (leeds door nieuve hulptroepen hunner Landgenooten verterkt wordende, noodzaakten hem tot den bijd. Hij poogde hen , wel is waar, door iet fluiten van verbintenisfen te verwijderen; loch verfloeg hen ook dikwijls in het veld, :n behaalde op hen in één jaar agt overwinïingen. Doch toen zijne onderdaanen hem reeds verfcheidene jaaren met al hun vermogen underfteund hadden, en nu op éénmaal werler een versch leger van Deenen zagen landen, die de rooverijen van zoo veele jaaren roordzetteden, werden zij geheel moedloos, Vergeefs wekte hen Alfred op, om nog »ejB kans voor hunne veiligheid te waagen.  &efchledems der Engèlfchên. II TljövAtf, %% Na zoo langduurige ellenden doorgedaan, eri zoo veele dappere daaden vruchtloos verrichc te hebben, lieten zij alle hoop varen. Terwijl zich het eene gedeelte van hun aan de Deenen onderwierp, ontvluchtede het andere hun vaderland De koning, van allen verlaten, legde dus de uitwendige teekens zijner waardigheid af, en hield zich in boeren kleederen voor zijne vijanden ichuil. Dus leefde hij eenigen tijd bij eenen herder, wien eeni* gen zijner runderen waren toevertrouwd* Hier moest hij het zich laten welgeval* len, dat hem de vrouw des herders één* maal den last gaf, om voor haare koeken» welke boven het vuur hingen, zorg te dragen» en, daar hij die door zijne onachtzaamheid liet verbranden, hem verweet, dat hij wel gaarne haare koeken at, doch zich daarvoor geene de minde moeite wilde getroosten» Indedaad waren alle de denkbeelden van Alfred ter berèiking zijner hoogere bedoelingen werkzaam. Weldra vertrok hij dus met eenigen zijner getrouwe Engelfchen naar eenen, door moerasfen omringden en ontoeganglijken, oord, waaruit hij de Deenen dikwijls aanviel, en van den buit, dien hij hun ontnam, leefde. Toen hij, eindelijk, uit een koen krijgsbedrijf van een' zijner bevelhebbersbemerkte, dat zijne onderdaanen, die doof de Deenen ombarmhartig verdrukt Werden, weder moed begonnen te fcheppen, befloot hij, zich daarvan te bedienen. Eerst befpiedde hij den toedand van den gemeenea B 3 , vij*  sa II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; v I v \ I ] ] ! ] J. 878. Hij ftelt Engeland initaatvar verdeedigmg, en flicht een ' zeemagt. ijand, door zich, in het kleed van een arpfpeeler, in het leger der Deenen te /aagen, wien hij door zijne toonkunst en roÜjkheid zoo behaagde, dat hij eenige da'en vrijelijk onder hen kon rondwandelen, lier ontdekte hij hunne gerustheid, zorgoosheid, verachting der Engelfchen en de refteltenis hunnes legers. Nu bepaalde hij ïeimlijk voor zijne getrouwde onderdaanen ;ene zekere verzamelplaats, en tastte met hun 3e Deenen, die volftrektlijk niet konden gelooven, dat een heir van Engelfchen weder 2en' aanval tegen hen zou durven ondernemen, zoo onverwacht als moedig aan. Die niet werden neêrgefabeld, moesten zich met hunnen vorst gevangen geven. Volgends de denkwijze van dien tijd, en om zich van hunne trouw te meer te verzekeren, dwong Alfred hen allen, om het Christelijk geloof aantenemen. Vervolgends verdeelde hij ze in zijn Rijk, waarvan hij nu weder meester was geworden. III. Terllond bevlijtigde hij zich met allen ijver, om hetzelve niet Hechts in goeden Haat van verdeediging te Hellen , maar ook over het algemeen de beste orde intevoeren. Daar hij, behalven de overwonnelingen, nog een meenigte andere Deenen in zijn Rijk had, die reeds lang in hetzelve woonden , fchonk hij hun eene volkomene gelijkheid van rechten met de Engelfchen, opdat beide Natiën, verëenigd, ook Hechts één vaderland fcebben, beminnen en verdeedigen zouden. In zeker  Gefchiedenis der Engelfchen. II Tijdvak. 2g geker opzicht vormde hij" alle zijne onderdaanen tot foldaaten, dewijl het Rijk nog fteeds nieuwe aanvallen te duchten had, en, echter, zeer verzwakt was. Doch niemand diende met de wapens, dan op zijne, door den koning bepaalde, beurt. Een deel van hun bezette de vestingen; anderen waren op den eerften wapenkreet gereed, om zich «er aangeweezener plaatfe gewapend te laten vinden ; terwijl , integendeel, nog anderen ïntusfchen het land bebouwden. Vanhier» dat de Deenen naauwlijks hier of daar geland waren, of zij vonden 'er reeds een genoegzaam aantal krijgsvolk bijeen , om hun het hoofd te bieden. Nog krachtiger waren Alfred s toerustingen ter zee. Hij vermeerderde niet Hechts zijne oorlogsvloot onge* meen , welke tot hiertoe ter befcherming van Engeland gebruikt was; maar liet oók grooter en fterker oorlogfchepen bouwen, en oefende zijne onderdaanen zoo in hee gezwinde zeilen, als over het algemeen in den zeekrijg. Van deezen tijd af leerden d@ Engelfchen eerst duidlijk zien, dat de natuurlij kfte bolwerken van hun eiland veele wél uitgeruste fchepen zijn. Vervolgends hebben zij 'er dus ook fteeds de nadeeligfte gevolgen van ondervonden, wanneer zij in oorlogen met buitenlandfche vijanden hunne fterkte niet in hunne zeemagt gefield hadden. Alfred had, wel is waar , bijna tot het einde zijner agt- en- twintigjaarige regeering dikwijls met de Deenen te ftrijden, die deels B 4 Uk  »4 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek'ï i i I Zijne wetten en burgerlijke inrichtingen. i i i I i j i _] üc hun vaderland met talrijke vlooten, welke èdert langen tijd in deeze zeeönderneemingen geoefend waren, Engeland aanvielen, deels in iit Rijk zelve tegen hem opftonden. Doch zijle krijgskunde en dapperheid verijdelden door ^oede maatregelen alle hunne poogingen. Hij iiet zijn Rijk in rust, de oproerige onderdaanen in onderwerping achter, en regeerde met veel meer aanzien geheel Engeland, nevens een gedeelte van Wallis, dan iemand zijner voorvaderen. IV. Alfred , echter , verwierf zich ten lanzien zijner Natie veel meer en edeler veriienften, dan door zijne krijgsbedrijven. Bij liet aanvaarden der regeering, vond hij haar in eenen hoogst verwarden toeftand. Bijna Dverül zag men fpooren van de verwoestingen Ier Deenen; en de Engelfchen zelve hadden sich, onder derzelver geweldenaarijen, aan :ene ongeregelde leevenswijze, aan moorden :n plunderen gewend, waardoor overheden en wetten geheel in verachting kwamen. Doch Alfred maakte van de herftelling der rechtbanken en betere zeden zijn hoofdwerk, tiij verdeelde Engeland in graaffchappen, en leezen weder in kleiner fmaldeelen. In een ierzelven moest men aangeteekend liaan , vilde men de befcherming der wetten genieen. Ieder huisvader was voor het gedrag ran zijn gezin, zelfs van zijne gasten, wanleer zij meer dan drie dagen bij hem vcroefden, aanfpraaklijk. Dus moesten ook ale de medeleden eenes tientals, of eener ver- za-  Gefchiedenis der Engelfchen. II Tijdvak. a$ aameling van tien huisgezinnen, in zeker opzigt borg blijven voor het gedrag van allen, die daartoe behoorden, en voor derzelver bereidwilligheid, om zich voor den rechter te ftellen, die hen mogt roepen: een middel, dat onder een verwilderd Volk veel goeds te weegbragt. Alfred liet dikwijls rechtdagen houden, en voerde de gezworenen in, die nog heden in Engeland rechterlijke vonnisfen vellen. Hij Helde, naamlijk, voor eiken burger een aantal andere burgers van gelijken ftaat tot rechters aan ; deeze zwoeren, het recht onpartijdig te zullen handhaven: en de aangeklaagde hadden geen onrecht van hun te duchten, wier rechters zij op hunne beurt ook konden worden. De wetten, welke deeze vorst óf gaf, óf vernieuwde en verbeterde, werden wel Hechts in weinige gevallen door leevensftraffen onderfteund, en de misdaadiger kon zich meestal, gelijk bij andere oude Duitfche Natiën, door een geldboete, zelfs van den dood, vrijkopen. Doch daarëntegen werden ook de gedreigde ftraffen fpoedig en naauwkeurig volvoerd. Het geld immers was onder de Engelfchen nog zeldzaam , en kon dus Hechts weinigen redden. Inzonderheid betoonde hij zich onverbidlijk geftreng tegen rechters, die onrecht gedaan, of hunne magt misbruikt hadden, en veroordeelde niet weinigen van hun ten dood. Deeze geftrenge handhsavirg des rechts veroorzaakte in Engeland een algemeene veiligheid. Alfred liet éénmaal aan een' boom langs den algemeenen B 5 weg A'gemee- ie veiligheid.  aö II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. ! \ y 1 1 i i Hij moedigt de En- ] gelfchen aan tot ge-1 leerdheid en kunften. ]OHA^NES veg heimlijk gouden armbanden ophangen; loch niemand veritoutte zich dezelven te fteeen; fchoon men 'er weleer niet ongewapend ïad durven reizen, uit vrees voor de rooiers. Ook herbouwde hij de verwoeste of rervallene Heden, waaronder ook London jehoorde, dat reeds ten tijde der Romeinfche ïeerfchappij, onder den naam van Londinium, ils een aanzienlijke Romeinfche Volkplanting jekend was, en ftichtte daarenboven nog ïieuwe deden. V. Op deeze gronden van algemeene veiigheid en orde poogde Alfred door Godsiienst en geleerdheid de gelukzaligheid zijner onderdaanen te bouwen. Toen hij den troon beklom, leefden zij in de diepfte onkunde. Zelfs onder de Engelfche geestlijken vond men toen zeer weinigen, die zoo veel Latij» verflonden, dat zij ter verklaaring der Heilige Schriftuur, volgends haare oude Latijnjche vertaaling, welke alleen geleezen werd, iets draaglijks zouden hebben kunnen voordbrengen. Onder de overigen , die niet tot deezen Hand behoorden, was zelfs lezen en fchrijven iets zeldzaams. Alfred bedeedde aanmerklijke kosten tot het itichten van veele fchoolen, onder anderen te Oxford, alwaar na verfcheidene eeuwen uit dezelve de tegenwoordige hooge fchool ontdaan is. Daar het in zijn Rijk aan geleerden ontbrak , om als leeraars in de fchoolen te dienen, riep hij hen uit andere Landen. De voornaamde derzelven was Joiiannes Skotus Erigena, een  Be Vijze regreering" van am" heb.   ■Gefchiedenis der Engelfchen. II Tijdvak. *; een Schot, dift reeds in het Westfrankifch Rijk, uit hoofde zijner toen zeldzaame ge leerdheid in de Romeinfche en Griekfche taal kunde, Wijsbegeerte en Godgeleerdheid, vei wondering verwekt had. Alfred verhief her tot leeraar te Oxford, alwaar reeds in dien tij veele hoogere weetenfchappen werden ondei weezen, dan in gemeene fchoolen. De konin zelf bediende zich van het onderwijs en d leerrijke verkeering met hem en andere ge leerde mannen, en was tevens bedacht o de verlichting en befchaaving zijner ondei daanen. Toen hij éénmaal in een' jongen die zwijnen hoedde, uitneemende zielsvermc gens ontdekte, bevorderde, hij deszelfs onde; wijs, en liet hem een waardiger opvoedin geven , waardoor hij , eindelijk , bifcho werd. Dikwijls lettede hij zelf op de leeraa en leerlingen in de fchoolen. Onder zijr regeering kon niemand een overheids- < ander aanzienlijk ambt verkrijgen, tenzij I zich eenige geleerdheid verworven had; ( hij maakte een wet, volgends welke al ouders van eenig toereikend vermogen hum kinderen een behoorlijk onderwijs volflrektli moesten verfchaffen. De Godsdienftige g voelens zijner Natie kon hij wel niet zc aanmerklijk verbeteren, als hij wel wenscht dewijl 'er uitneemend groote en lang bepro* de kundigheden, welke men onder de leera: zelve zou moeten zoeken, verëischt werde om een zoo ingeworteld verderf uitterooijt Echter deed hij ten dien einde, als vor i t ? Skoto* Erioena,1 omtrent " het jaar ■877. 1 I r 2 ? y \- s ? •s e >f ï| n ie ie ik e10;» :frs s» tl. *» {8-  Zijne geleerdheid. &B 11 hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm bóer? genoeg, daar hij minder bijgeloovig was, dan zijn voorganger; onder zijne onderdaanen hieromtrent de nuttigde kennis zocht te verfpreiden, en de geestlijkheid van zijn Land geleerder maakte, dan zij anders im. mer geweest was. Ten algemeenen beste hield hij de Engelfchen alzins bezig. Ten dien einde lokte hij vlijtige vreemdelingen en kunftenaars in zijn Land, voerde, in hetzelve allerleije nuttige handwerken in, en beloonde hen, die als derzelver uitvinders of verbeteraars uitmunteden. Ook moedigde hij de zeevaart en koophandel in verwijderde Landen met een zoo gelukkig gevolg aan, dat men waaren uit de Middenlandfche zee, en zelfs uit In die, in Engeland zag. VI. Doch meer dan alle wetten en maatregelen moest Alfreds eigen voorbeeld voor zijne onderdaanen nuttig zijn. Deeze krijgsheld, die zes- en- vijftig zee- en veldflagen had bijgewoond; deeze koning, die onvermoeid op alle de deelen van het Rijksbeftuur met eigene oogen lettede, bleef zich ook op den troon, en midden onder het gedruisch der wapenen, aan de weetenfchappen overgeven, en werd een der voornaamde en tevens nuttigde geleerden en fchrijvers van zijnen tijd in Engeland. Om zijn Volk op een' aangenaamen trant te onderwijzen, vertaalde hij niet weinige ouder gefchiedkundige, wijsgeerige en andere gefchriften, waaronder ook Davids Pfalmen en de fabelen waren , welke men aan ^Esopus toefchrijft, in het An- s'/ö- O ■ '  'Gefchiedenis der Engelfchen. II Tijdvak. 29 glo - Saxiesch; maakte fraaije en nuttige gedichten, zedenfpreuken, gelijkenisfen en meer foortgelijke voordbrengfels van het verltand, welke in die taal reeds voor handen waren, meer bekend, en vond zelf veel van dien aart uit. Dat Alfred zoo veelerleij bézigheden, welke naacwlijks met elkander te verè'enigen zijn, kon waarnemen, heeft men inzonderheid aan de wijze verdeeling van zijnen tijd toetefchrijven. Hij deelde dien in drie geliike deelen af. Het eerfte wijdde hij aan God \ den openlijken Godsdienst, het lezen der Heilige en andere leerrijke boeken, het nadenken en fchrijven. In het tweede hield hij zich met de regeeringzaaken bézig. Doch het derde was voor de rust, ligchaamlijke behoeften, uitfpanningen en vermaaken ge1'chikt, waaronder ook verkeering met geleerde mannen behoorde. Om zijnen tijd volkomen naauwkeurig te kunnen afmeten, liet hij, daar men nog geene uurwerken in Engeland had, zes waschkaarfen van gelijke lengte en zwaarte vervaardigen , waardoor men het verloop der uuren bemerkte. Hij behoedde dezelve tegen den flerker' wind in lantaarnen van doorzigtbaar hoorn; want ook glazen waren toen in Engeland nog onbektnd. Alfred , die zoo veel verricht en volvoerd heeft, bereikte, echter, Hechts eenen ouderdom van vijftig jaaren. Met het hoogfte recht noemde men hem den grooten, daar hij, in weerwil van zoo veele hindernisfen , en meestal door zich zeiven ; Zijne wijze tvjds» vt-rdeeling. Zijn dcod in het jaar 900.  3 i [ /  Willem , hertog van Notmandtje, wordt koning van Engeland. 0 38 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xin boek. II, Onder deeze hertogen uit Roberts geflacht werd, omtrent het midden der elfde eeuw, Willem de beroemdfle en magtigfte. Zijn vader liet hem, uit kwalijk begreepene vroomheid, met het voorneemen om een bédevaart te doen naar het beloofde Land, als een knaapje in zulk' een' toeftand achter, dat hij zijne vaderlijke bezittingen bijna verloor. Doch zoodra Willem een' rijperen ouderdom bereikt had, verzette hij zich tegen_ zijnen oproerigen adel en buitenJandlche vijanden, waaronder zich ook de koning van Frankrijk bevond, met een onverfchrokkenheid en beleid, welke zijne magt en roem bevestigden. Allengskens werd hij op de verovering van het Engel]che Rijk bedacht. Een taamlijk verre bloedverwantfchjp tusfchen hem en het aldaar regeerende geflacht, en de zucht van koning Eduard voor zijne welvaart, dienden hem ten voorwendfel van dit eergierig doel. Doch het vertrouwen op zijne krijgsmagt, en de bévige diift van eenen koenen en veröverzuchtigeo geest, vervoerden hem voornaamlijk tot deeze onderneeming. Eene bende 'Normannen uit zijn hertogdom had, omtrent deezen zelfden tijd, den grond gelegd voor belangrijke veroveringen in. beneden - Italië : dit moest voor een' veldheer van zijnen hoogen geest, een aanfpooring te meer zijn ter volvoering van een zeer gevaarlijk ontwerp met de wapenen. De paus, dien zoo veele Christenen voor den eerwaardigften fcheidsman in be-  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 39 langrijke twisten hielden, en die zich meer magt over de Engelfchen beloofde, wanneer Willem hunnen koning werd, verklaarde openlijk, dat alleen deeze recht op de Engelfche kroon had. Verfcheidene vorsten ftonden hem bij, en van veele zijden kwamen bevelhebbers en foldaaten zijn heir vergrooten: want de gevaarlijkfte gelukzoekerijen werden in dit tijdvak met de meefte hitte gezocht. Willem landde dus in Engeland met een der grootfte en beste krijgsmagten; doch zond, opdat dezelve, van alle toevlucht verfteeken , te dapperer ftrijden zou , terftond zijne vloot naar Normandije te rug. Eén enkele veldflag, welken de Engelfche koning Harald te overijld waagde, maakte den hertog meester van deszelfs gantfche Rijk. Want daar de koning met zijnen broeder in deezen veldflag gefneuveld was, en onder de overwonne Engelfchen enkel verwarring'en twisten heerschten, werd hij door hen allen voor hunnen koning erkend, fchoon zij, wanneer zij hunne krachten onder eenen moedigen aanvoerder hadden verëenigd, hem nog veel te magtig waren. Van deeze verbaazend fnelle verovering voert hij in de gefchiedenis den naam van Willem den Veroveraar. III. Deeze onderwerping der Engelfchen onder de heerfchappij van eenen vreemden vorst bragt ongemeen groote veranderingen in hunnen toeftand te weeg. In den beginne behandelde Willem hen bijna op de C 4 zelfde In het jaar tc6ó- Opftand en onderdrukkingder Engelfchen,  40 II hoofdd. Nieuwe Gefchleden. xni boek. zelfde wijze, als zijne Normannen. Hij zocht beide deeze Volken door huwelijken en onderlinge minzaamheid mee elkander te verëenigen. Van zijn zegepraalend krijgsheir ontving niemand ongeltraft eenige beleediging. Echter gaf hij alleen zijnen Normannen, dewijl hij in hen het meeste vertrouw wen ftelde, de hoogde magt en het legerbevel in het veroverde Rijk in handen. Doch dit zelfde verleidde veele Normanmfcke grooten en bevelhebbers, om de Engeljckm met verachting , trotsch en wreed te behandelen. De koning, wiens gezag eu rechtvaardigheid deeze buitenfpoorigheden zouden verhoed hebben, was weldra, na ;djne kroo-. ning, naar Normandije weder gekeerd. Vanhier, dat de Engelfchen, die daarenboven, meer dooi- den piotslijken aanval van een* vreemden vorst overvallen , dan na een' behoorlijken wederiïand overwonnen waren, met deste meer verbittering tegen de Normannen opdonden. Vijandlijkheden van alt lerleijen aart zag men de beide Natiën wederkeerig pleegen, en bijna waren alle de Normannen op éénmaal door een famenzwering omgebragt. Willem dempte wel deezen eerden opdand; doch dezelve werd in het vervolg meermaalen met veel moeds her-r haald. Eindelijk bragt hij het, door .zijne magt en fchranderheid, door de uiterde geftrengheid in het ftraffen der opdanders, en zelfs door de verwoesting van groote Landitreeken, wier bewooners zich hardnekkigsc ver-  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 41 verdeedigden, zoo verre, dat hij eene onbepaalde heerfchappij verkreeg over de Engelfchen. Hij befchouwde hen fteeds meer als zijne vijanden, welken hij , op allerleije wijzen, vernéderen en beperken moest. Hunne aanzienlijkfte gedachten kwamen in een diep verval, en de Natie over het geheel ir verachting en armoede. Zij was zoo on derworpen aan de Normannen, dat de naam van een Engelsman een' langen tijd niei veel meer, dan een febimpnaam was. IV. Hunne toeftand was deste ongelukki' ger , daar zij welëer, onder hunne oor fpronglijk Saxiefche regeering, grootendeeh zoo veel vrijheid hadden genoten , als de Duitfche Volken, van de vroegfte tijden af, onder zich plagten te handhaaven. In dier tijd was de koninglijke waardigheid niet gantsch erflijk; maar werd óf door de keuze, óf door de goedkeurende gunst der Natie jegens een' bloedverwant des overleedenen, gefchonken. Een Volksraad, dien men de Wittendgemot, of de vergadering der wijzen, noem» de, en welke niet dechts uic de hoogere geestlijkheid, maar ook uit verfcheidene andere ftanden bedond, moest eerst zijne volkomene toedemming geven , zou een bevel kracht van wet hebben, of eenige andere belangrijke inrichting gemaakt worden. In die tijden waren het, echter, voornaamlijk de geestlijkheid en adel, welke vrijheid en aanzien genoten. De overige medeleden des Volks gaven zich meestendeels óf aan de C 5 be- Zij verkrijgen een nieuwe Staatsregeling.  4 a IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiii boek. Verande ïin?,en in 2eden, weeten fchippen en wettel befcherming dier Handen over, óf waren volftrektlijk lijfeigenen. Desniettegendaande leefde de groote meenigte in eene woeste teugelloosheid, zonder aanmerklijke achting voor de wetten. Thands werd het gantfche Volk op éénmaal aan eene willekeurige regeering onderworpen, onder welke volflrekt geene vrijheid plaats vond. Willem voerde in Engeland het leenrecht in, welk in Normandije en veele andere Landen van Europa reeds lang heerschte. Hij verdeelde naamlijk, behalven een meenigte goederen en landerijen, welke hij zich toegeëigend had, de overige, onder voorwaarde van zekere dienflen en belastingen, welke hem van derzelvers bezitters moesten beweezen en betaald worden , onder zijne Normanifche grooten , die, op hunne beurt, een klein gedeelte daarvan aan eenige Engelfchen in leen gaven. De laatften verkreegen geene aanzienlijke bedieningen of waardigheden; zelfs de Engelfche bifchopen verlooren hunne ambten , welken de koning aan vreemdelingen gaf. Ook de goederen der rijke geestlijkheid bragt hij onder de zelfde leenroerigheid, als de overigen, zoo dat zij hem inzonderheid daarvoor een aantal krijgsvolk moesten léveren. V. Intusfchen hadden deeze veranderingen niet enkel onheilen voor de Engelfchen ten gevolge. Zij verlooren deels eene vrijheid,'welke zij dikwijls, tot hun groot nadeel, misbruikt '•hadden, en bukten onder eene hoogst geftren- g2  Gefchiedenis der Engelfchen. UI Tijdvak. 43 ge regeering, welke, echter, de wetten zeer wél wist te handhaaven. Het nog zoo onkundige en min befchaafde Volk leerde dus, door het een en ander , zeer veel van de Normannen. Onder anderen werd Lanfrank, een abt uit Norman dïje, doch eigenlijk een gebooren Italiaan, door den koning tot aartsbifchop van Canterburij , en dus tot opperhoofd der Engelfche kerk benoemd. Deeze, en zijn opvolger in de zelfde geestlijke waardigheid, Anselm, mede een Italiaan , doch die ook in Normandije voor de kerk en weetenfchappen geijverd had, waren beiden fchrandere , en voor hun tijdvak taamlijk geleerde mannen. Zij behooren onder de allerëerfle Cristelijke leeraars in deeze eeuwen van flaaffche navolging zonder eigen nadenken, die gelukkige proeven ter beoefening der wijsbegeerte waagden, oi liever, tot den eigenlijken grond en het binnenfte der menschlijke begrippen en kundigheden van de belangrijkfte waarheden poogden doortedringen. Zij befteedden hun wijsgeerig onderzoek ook niet zonder eenig gelukkig gevolg voor verlichting en Godsdienst. Zulke voorbeelden verflxekten der Engelfchen weldra ter aanmoediging, om zich door eigen nadenken in de geleerdheid te oefenen, fchoon dit Hechts tot de geestlijkheid alleen bepaald bleef. Hoe hard ook veele wetten van Willem mogten fchijnen, dienden zij, echter , ter bewaaring van de algeraeene rust en veiligheid. Dus verbood hij, Lak- f8.akk. St.in't jaar 1089. Anselm. St.in 'tjaar 1109.  Verandering der Engelfche taal. i 44 II hoofdd. Nieuwe Gefchiedcn. xm boek." hii, gelijk weleer in Normandije , onder bedreiging van zwaare ftraf, dat geen Engelsman des avonds na agt uuren vuur of licht mogt hebben:, en daarom liet hij omtrent die uur een klok luiden. Ook ichafte Willem de. bijgelovige proeven van onfchuld af, welke nog voor de rechtbanken golden. Men geloofde naamlijk, dat de aangeklaagde, die over gloeijende ploegijzers blootsvoets en onbezeerd gewandeld had, of in het water, waarin men hem, aan handen en voeten gebonden, geworpen had , niet' ondergezonken was, of in een tweegevecht met zijnen befchuldiger de overwinning had behaald; als on.fchuldig moest vrijgefproken worden: en deeze proeven noemdè men, zeer vermétel , — oordeelen Gods. van onfchuld. In plaats van dezelven , bevestigde de koningde oude Engelfche. en Normannijche. gewoonte, om iedere aanklagt door twaalf gezworenen i van bijna gelijken rang met den befchuldigden, te doen beilisfen. VI. Zelfs onderging de Engelfche taaidoor Willems tongval eene aanmerklijke verandering, en verloor voor langen tijd bij de Natie haare algemeene achting. Gelijk ie Romeinen welëer ten aanzien der Volken, door hen overwonnen , handelden , zoo poogde ook Willem de taal der Engelfchen ülengskens te onderdrukken. Hij liet in alle 'choolen het onderwijs geven in den Nornannifchen tongval, welke uit het Deensch ;n Fransch I was famengefleld , en naar, d© laat-  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 45 Jaatfte taal reeds zeer veel geleek. In denzelven gaf hij zijne wetten; aan zijn hof werd niet anders gefproken; men behandelde de rechtsgedingen, en ontwierp niet zelden daarin de vonnisfen. Dus werden de Engelfchen , van tijd tot tijd, zoo gewoon aan de Normanniesch - Franfche, dat zij hunne moedertaal min achteden. Eenige eeuwen agterëen werd deeze bijna door het gemeene Volk alleen gefproken, waardoor zij deste ruuwer en onbefchaafder bleef. Hierbij kwam nog, dat de Engelfche geleerden meest alle hunne gefchriften in het Latijn vervaardigden, en de meefte Staatsftukken in hetzelve, tot de nieuwfle tijden toe, werden opgefteld. Door dit alles is wel de Engelfche taal niet geheel in onbruik geraakt, doch met zeer vreele Franfche woorden vermengd; gelijk weleer reeds haare eigenlijk - Anglo Saxifche oorfprong met een meenigte Britfche , Deenfche, en nog meer Latijnfche woorden, (waarvan de laatften deels van de voorige Romeinfche heerfchappij over Britanje, deels van het Christendom en de geestlijkheid afftamden,) verrijkt was. Men vindt nog andere overblijffels van het welëer heerfchend gebruik der Normanniesch-Franfche taal onder de Engelfchen, zelfs in hunne Nationaale vergadering, welke het Parlement heet. Ja de goedkeuring des konings van de wetten, door hetzelve ontworpen, wordt nog heden in de Franfche taal gegeeven; gelijk, bij voorbeeld, van een wet, welke de algemeene be-  WILLEMS moedig gedrag teg'-n den paus. *3ij oorjogt met zijnen zoon. 46 II hoofdd. Nteuwe Gejchieden. xni boek. belangen betreft, met deeze woorden : Le Roi le veut, de koning wil zulks. VIL Willem, die de Engel/den, en in zekeren zin ook de Normannen, met zulk een ongemeen gezag regeerde, handhaafde hetzelve ook tegen den paus. Hij was de eenigfle van alle de Westerfche vorsten van deezen tijd, die zich tegen Gregorius den zevenden , den tegenwoordige geestlijken opperheer der Europijche Christenen, en wel den heerschzuchtigften en vermetelften van alle de paufen, die 'er tot hiertoe geweest waren, moedig en gelukkig tevens verzettede, toen deeze van hem eischte, dat hij, om zijnes Rijks wille, den paus huldigen zoui Hij floeg deezen eisch met verachting af, en gaf zijnen bifchoppen geene vrijheid, om de kerkvergadering, door den paus befchreeven, te Rome bijtewoonen. Geen pauslijk bevel, door hem niet bevestigd, had in zijn Rijk eenige kracht, en in hetzelve moesten de geestlijken hem zeer gehoorzaam zijn. Echter liet hij den paus den, voor lang reeds toegeftaanen, Peterspenning uit Engeland zenden, en vergunde hem, om aan de geestlijken aldaar den ongehuuwden ftaat te gebieden, doch waaraan zij niet volkomen gehoorzaamden. Deeze zoo geduchte koning werd, evenwel , nog in zijne laatere jaaren door een' treurigen geflachtsöorlog zeer verontrust. Zijn oudfte zoon, Robert, bezat veel vuurs, eerzucht en dapperheid; doch tevens de ongetoomde woestheid en de on- be-  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 47 beraaden driftige neiging tot eene geheel onafhanglijke vrijheid, tot heerfchen en bevelen, welke der jeugd zoo dikwijls eigen zijn. Daar zijn vader hem het ftadhouderfchap van het, hem ten deel gevallene, Franfche Landichap Maine, alsmede het hertogdom Normandije beloofd had, drong Robert op de vervulling van deeze belofte aan. Doch Willem ,. die goede redenen had, om zich hierin niet te overijlen, vooral uit hoofde van zijnes zoons bekenden inborst, weigerde hem zulks, en wees hem met een oud fpreekwoord af: „ Ik wil „ mijne kleederen niet uittrekken, vóór ik „ naar bed ga;" 't geen in duidlijker woorden beteekent : zoo lang ik leef, achte ik het niet raadzaam, mijnen zoon, door hem aanmerklijke Landen afteftaan, van mij onafhanglijk te maaken. Dit, gepaard met de ijverzucht van Robert tegen zijne broeders, die door zijnen vader boven hem bemind werden, maakte hem zoo boosaartig, dat hij de gemelde Landen gewapenderhand poogde te veroveren, waarin hem veele Normannifche en Franfche grooten bijftonden. Willem dwong hem voornaamlijk door Engelsch krijgsvolk tot gehoorzaamheid. Toen Robert in het flot, waarin hij zijn laatfte toevlucht gezocht» had, door zijnen vader belegerd werd3 geraakte hij, bij gelegenheid van een' uitval, met denzelven in een hévig tweegevecht, zonder dat zij eikanderen, uit hoofde van de wapenrusting, waarmede zij van  Zijtic hoe. danigheden. 48 II hoofdd. Nieuwe Gefc/deden. xnr boek. van 't hoofd tot de voeten bedekt waren , herkend hadden. Reeds was Robert voorneemens, zijnen gewonden en van het paard gevallen vader den dooditeek te geven, toen h'ij deszelfs item, waarmede deeze om hulp riep, herkende. Terftond fprong hij van 'c paard, hielp hem van den grond oprichten, wierp zich op denzelven voor hem neder, en bad hem om vergiffenis zijner buitenfpoorigheden, met belofte van de volkomenfte gehoorzaamheid in het toekomende. Willem vergaf hem ook weldra zijne wanbedrijven, en had voordaan in hem eenen eerbiedig onderworpen zoon. VIII. Na deeze een- en twintigjaarige regeering over de Engelfchen, overleed Willem. De wijsheid, waarmede hij dezelve gevoerd heeft, blijkt daarüit, dat hij haar in goeden ltaat voor zijne afftammelingen heeft nagelaten: en deeze zitten nog heden op den Enge fchen troon. Hij werd , echter, van zijne onderdaanen meer gevreesd, dan bemind, zelfs van veelen hunner gehaat: het gewoone lot van eergierige veroveraars, die geweld, in plaats van recht, niet flechts in het verkrijgen, maar ook in het behouden hunner bezittingen, boven alles doen gelden. Zijn groot verftand bevorderde voornaamlijk den goeden uitflag zijner onderneemingen, en deed hem tevens van veele zachte middelen gebruik maaken. Doch meestendeels was hij geitreng en wraakgierig tot wreedheid toe. Ook fchijnt bij met veele andere vor- ften  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 4 e a it  $6 II hoofdd. Nieuwe Gefchiedtn. xin boek." v piet weinig nuts dienden, was Hendrik de eerfte, die zich liever door hen zekere geldfom liet betaalen, om zelf foldaaten te werven, Ook was hij een zeer liefderijk vader, die reeds in het midden zijner regeering zijn geheel gebied onder zijne vier zoonen verdeelde, opdat ieder van hun, na zij» nen dood, een aanzienlijk Land mogt bezitten. Desriettegenftaande kon hij nóch door zijne magt, nóch door zijne voortreflijke gaven , voorkomen, dat hij in zijnen laateren leeftijd door zijne eigene kinderen tot een der ongekkkigfte vorften gemaakt werd. Zij begeerden terilond in het bezit des hun toegedeeld den Lands geplaatst te worden, en de oudfte dong hem zelfs naar de kroon. IJverzuchtig jegens Hendriks grootheid, fpoorde de koning van Frankrijk deeze prinfen aan, en onderfteunde hen tegen hunnen vader: en zelfs vcelen van Hendriks grooten koozen hunne partij. Deeze koning moest zelfs bij herhaaiing de wapens tegen zijne zoonen opvatten/en hun een verdrag aanbieden. Toen hem, eindelijk, de oudfte zijner overgebleevcne zoonen, Righard, tot zeer vernédcrende voorwaarden gedwongen had, en Hendrik ontdekte, dat ook zijn tweede zoon, Johannes., dien hij fteeds allerhartelijkst bemind had, zich in een geheime famenzwering tegen hem had ingelaten, toen kon hij zich «iet meer maatigen. In de hévigheid zijner droefheid vervloekte hij zijnen zoon, zonder naderhand dien vloek te wüien intrekken, en wel-  'Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 57 weldra teerden zijne leevenskrachten uit. Richard kwam in de kerk, waar zijns vaders lijk ten toon gelleld was. In dat zelfde oogenblik ftroomde het doode ligchaam ten neus en monde bloed uit. Schoon dit rneermaalen gebeurt, en uit natuurlijke oorzaaken OEtihat, trof het, echter, Richard ongemeen. Hij riep openlijk uit: „ lk heb „ mijnen vader vermoord!" Xü. Nog eenigen tijd bleef de nieuwe koning dit leevendig gevoel van berouw behouden. Hen , die hem tegen zijnen vader aangehitst en bijgeftaan hadden, behandelde hij, in plaats 'van de belooning, welke zij verwachteden, met verachting. De getrouwe dienaars zijns vaders bevestigde hij, integendeel, in hunne ambten, als mannen, die alleen vertrouwen verdienden. Doch eigenlijk verbeterde hij zijne woeste oorlogszucht, door welke hij reeds zoo veele rampen veroorzaakt had, niet. Deeze deed hem de pligten van een' vorst jegens zijne onderdaanen vergeten, en niet anders handelen , als zat hij alleenlijk op den troon, om zich door zijne dapperheid verwondering te verwerven. Naauwlijks had hij dus de regeering aanvaard, of hij bereidde zich tot een' kruistogt. Hij ondernam dien met Philippus Augustus, koning van Frankrijk; deed in PaUeftina groote krijgsbedrijven, en heriïelde daardoor eenigzins de belangen der Europifche Christenen in dit Land. Doch reeds op den weg naar hetzelve was hij met Philippus in D 5 twist Kering RlCHARO Verwi 'ft zich den roem van oi.gtmeene dipperheid. 1 In het jaar naai  In het jaar «93. 58 IIhoofdd. Nieuwe Gefckieden. xin boek; twist geraakt. In Palajlina zelve fteeg die nog hooger; 't geen meest door Philips ijverzucht tegen Richard, en veele driftige overijlingen van den laatften , werd veroorzaakt. De koning van Frankrijk reisde weldra weder naar zijn Rijk. Hij had zich wel bij eede verbonden, om Richards gebied, geduurende zijne afwezigheid, niet te zullen aanvallen; doch vond een voorwendfel uit, oin zulks te doen. Zelfs Richards broeder, Jomannes, wien hij een overmaat van magt en rijkdommen verleend had, verëenigde zich tegen hem met Philippus. Nog andere onlusten verhieven zich in Engeland door de vermetelheid van een' der beide bifchopen , wien Richard het Staatsbeftuur had toevertrouwd. Hij befloot dus, eindelijk, naar zijn Rijk weder te keeren. Doch op den weg derwaards liet hem de hertog van Oostenrijk, die mede door hem beleedigd was, nabij Wenen gevangen nemen; verkocht hem voords aan keizer Hendrik den zesden , en deeze fchonk hem eerst een jaar naderhand, voor een groot losgeld , de vrijheid weder. Zelfs hadden Philippus en Johannes den keizer meer dan één belangrijk aanbod gedaan, om hem den koning nog langer in deeze onrechtvaardige gevangenis te doen houden. Richard was naauwlijks wéder in Engeland, of hij flak met een krijgsmagr. naar Frankrijk over, om zijn gebied aldaar te befchermen, en dat gedeelte van hetzelve, 't geen hem door Philippus ontrukt was, te her-  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 55) heroveren. Beide deeze vorften beoorloogden vervolgends elkander meermaalen, zonder dat de een den anderen volkomen overwon: en , eindelijk , fneuvelde Richard in eenen kleinen oorlog mee een' zijner grooten. Alle zijne merkwaardige bedrijven beftonden dus enkel in oorlogen, welken hij noodloos ondernam. Daar hij hoogst onverfchrokken was, en alle de verëischten van een' voortreflijken veldheer bezat, gaf men hem den bijnaam van Leeuwenhart. Hierin alleen zocht hij roem en eer; doch veel roemrijker zou hij geweest zijn, hadden hem zijne onderdaanen een vaderhart voor hun toegefchreeven. Hij was, gelijk zij allen, die niets meer dan groote oorlogshelden willen worden, veelëer hevig, trotsch en gewelddaadig. Van de tien jaaren, welken hij koning was, bragt hij flechts vier maanden in Engeland door. Om het noodige geld voor zijne veldtogten te bekomen , perste hij hetzelve den Engelfchen door veelerleije verdrukkingen af, en verkocht zelfs de gewigtigfte ambten in het Rijk. Ook herftelde hij de onbillijke vorflenrechten in volle kracht. IXiettegenftaande alle de woestheid van zijnen geest, beeft hij, wel is waar , nu en dan ook braaf en openhartig gehandeld, en evenredige maaten en gewigten in zijn Rijk ingevoerd; doch over het geheel was den Engeljckn het voorrecht, dat hunne koning de grootfle krijgsheld van zijnen tijd was, zeer nadeelig. 1 XIII. Zij J. 1109. Hij'is deste nutloozer voor zijne onderdaanen.  tfo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden'. xm boek.1 Zeden, geleerdheid en leeraars der Enge, Jchen tot het einde der twaal: de eeuw. XIII. Zij zelve fchijnen dit niet wél te hebben begreepen. Gelijk altijd, doch vooral in deeze middenëeuwen , de ongemeen dappere , al verkwistte hij ook nog zoo veel bloeds en fchatten uit ijdele roemzucht, meer . gepreezen en geëerbiedigd werd, dan de ver" ftandigfte en weldaadiglte vorst, of ambtlooze burger , zoo werd ook Richard door de Engelfchen buitengewoon vereerd. Doch daarom bleeven zij ook in de befchaaving hunner zeden zeer verre terug, en waren , nog omtrent het einde der twaalfde eeuw , even geneigd tot geweldenaarijen , als bun koning zelf. Vanhier, dat de algemeene veiligheid zeer dikwijls gefloord werd. Midden onder de plegtigheden van Richards krooning, viel het graauw de Jooden aan, plunderde en vermoordde nevens hen veele rijke Christenen in London en meer lieden. Veelen van den landadel , die den Jooden iets fchuldig waren, hepen in de kerk, waar hunne fchuldbrieven bewaard werden, en verbrandden dezelven voor het altaar. Doch zoo rampzalig waren ook de vooröordeelen deezer tijden , dat men door Godgeleerden haat alle fnoodheid meende te kunnen rechtvaardigen, vooral tegen eene Natie, welker rijkdommen , door geldhandel en vlijt verkree • gen , men met een zeer afgunitig oog bëbefchouwde. Onder dit zelfde voorwendfel van Godsdienst, ftichtte de geestlijkheid niet zelden langduurige onlusten. Zij wenscht« duidlijk genoeg, van de wetten en den ko-  Gefchiedenis der Engelfchen. III Tijdvak. 6t koning onafhanglijk te zijn, en flechts eenen vreemden geestlijken vorst, doch die in de uitbreiding van hun gezag zeer veel belang ftelde, den paus naamlijk, tot opperhoofd te hebben. Dus handelde een aartsbifchop van Canterburij, Thomas Becket , toen Hendrik de tweede, ter vestiging van zijn gezag, en indedaad ook ten algemeenen beste, de heer der geestlijken werd, hunne misdaaden, niet min dan die zijner overige onderdaanen, wilde geftraft, de onmaatige giften aan hün beperkt, en van hun groot aantal goederen eenig voordeel voor de Staatsbehoeften wilde getrokken hebben. Na veele twisten met deezen trotfchen aartsbifchop, moest de koning hem toegeven, en zich door hem zien trötfeeren. Vol van het bitterfte verdriet, zeide Hendrik in tegenwoordigheid zijner hovelingen, dat hij van deezen onwaardigen toch éénmaal wenschte verlost te worden. Eenigen van hun, die valschlijk waanden , dat men den wensch van eenen vorst ook door ongeoorloofde middelen moest uitvoeren , verbonden zich terflond met elkander , en bragten den aartsbifchop voor het altaar zijner kerk om het leeven. Nu werd deeze zelfde hardnekkige vijand zijnes konings als een wonderdaadig -heilige vereerd. Jaarlijks zag men veele duizende bédevaarten uit de meeste Landen van Europa naar zijn graf doen ; en federt dien tijd nam de magt van den paus en de geestlijkheid in Engeland nog meer toe. Hierüit ziet j. h7<«  johannes vanSalisjjuaij.St.in 'tjaar ji8o. VIER- €2 II hoofdd. Nieuwe Gefihicden. tÈL boek. ziec men reeds, dat het verftand der Enzelfchen toen nog zeer weinig moet verlicht zijn geweest. De geestlijken alleen hadden eenigen fchijn van geleerdheid , en betoonden dien óf in fpitsvondige Godgeleerde en Wijsgeerige twistvraagen, óf in middenmaatige gefchiedkundige verzamelingen. Een enkel man, Johannes van Salisburij, muntede boven de Engelfchen van deezen tijd roemrijk uit. Hij had zich een zeldzaame en veelvuldige geleerdheid, voornaamlijk door zijn in Frankrijk genoten onderwijs, waar hij als bifchop te Chartres flierf, doch tevens door eigene oefeningen infpanning, verworven. Zijne bedrévenheid in de Romeinfche welfprekendheid en dichtkunst, zijn vernuft en fchranderheid, de vrijmoedigheid , waarmede hij de buitenfpoorigheden der grooten in den geestlijken en wereldlijken ftand berispt , en zoo veel ander leerrijks, als men in zijne gefchriften ontmoet: dit alles dwingt derzelver leezer den wensen af: ach! hadd' deez' man in beter en waardiger tijden geleefd!  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 63 VIERDE TIJDVAK. Van Johannes zonder Land , tot koningin Elizabeth ; of van den grooten vrijbrief der Engelfchen, tot de invoering van den hervormden Godsdienst in hun va* derland, en tot de grondlegging van den duurzaamen welftand en magt deezer Natie. Van het jaar 1215 tot 1558 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van bijna drie en een halve eeuw. I. Richard Leeuwenhart, die op het einde der twaalfde eeuw geflorven j was, had wel meer voor zijnen krijgsroem, dan voor het welzijn zijnes Rijks gezorgd; doch was gewoon, altijd oprecht en dikwijls grootmoedig te handelen. Nog in zijne laatfte oogenblikken gelastte hij, dat de foldaar, die hem de doodwond had toegebragt, en die hem in het aangezicht zijne wreedheid ftoutmoedig verweet , met een gefchenk , geheel ftrafloos, zou vrij gelaten worden; fchoon zijn veldheer deezen on gelukkigen, echter, eenen frnartlijken dood deed fterven. Zijn broeder Jo- han- Koning Johannes verliest zijne Franfche bezit« tingen. 100 xusq  Inhetjaai ïioo. Hij wordi door den paus ontzet, en onderwerpt zich aan hem nevens zijn Rijk. 64 II Hoofoo. Nieuwe Gefchiedeti. xm aogfc hannes integendeel, die nu den troon beklom , had een' geheel cegenövergeftelden inborst. De uitneernende liefde zijns vaders voor hem vergold hij meer dan éénmaal met verraaderlijke treeken. Tegen zijnen broeder Richard, van wien hij ongewoone wel. daaden ontvangen had, fmeedde hij deste trouwloozer aanflagen. Richard nam hem wel, op de voorbede zijner moeder, in genade aan; doch met bijvoeging van deeze woorden: „ lk fchenk hem vergiffenis, in de hoop, dat ik zijne beleedigingen even „ fpoedig zal vergeten, als hij mijne gunst." In plaats van hierdoor verbeterd te worden, werd het gedrag van Johannes indedaad fteeds laager en fnooder. Zelfs bragt hij den nagelaten zoon van een' zijner ouder broeders om het leeven, uit vrees, dat die zijn recht op de Engelfche kroon éénmaal mogt willen doen gelden. Philippus Augustus, die' fteeds op eene gelegenheid loerde, om de Engelfche bezittingen in Frankrijk meester te worden, overviel dezelve, onder voorwendfel van deezen moord, oogenbliklijk, en veroverde ze alle, uitgezonderd Guienne. II. Johannes bezat nóch moed, nóch bekwaamheid genoeg, om de verloorene Landen te herüveren; fchoon zich zijne onderdaanen in dezelven, vol vertrouwen op zijne hulp, deels dapper verweerden. Hij 'werd dus in zijn Rijk, van dag tot dag, meer veracht en- gehaat. De geestlijkheid, echter, in hetzelve wilde hij zijne heerl'chap' m  Gefchiedenis der Engelfchen-.' IV TijdvAk. 6$ pij doen gevoelen: dien Hand , aan welken zich veel aanzienlijker en wijzer vorsten in deeze eeuwen, op eene verachtlijke wijze, moesten onderwerpen. Dezelve werd, volgends gewoonte, door den paus onderfteund; en, toen de koning deszelfs voorfchriften niet wilde gehoorzaamen, verbood de paus in geheel Engeland de openlijke Godsdienstöefeningen. Deeze kerklijke tucht maakte in die tijden een' onbefchrijflijken indruk op geheele Volken, welke zien daardoor van alle middelen ter zaligheid beroofd waanden; en, echter, beitonden die flechts in een rampzalig fchitterwerk, dat geheel geene gevolgen zou hebben kunnen voordbrengen j hadde de geestlijkheid den paus niet meer gehoorzaamd j dan hunnen wettigen vorsten* Johannes, die dit zelfde ondervond, verzette zich vergeefs daartegen* De paus fprak den kerklijken ban over hem uit, ontfloeg zijne onderdaanen van den eed van trouw, dien zij hem gezworen hadden, verklaarde zijne kroon vervallen, en bood dezelve den koning van Frankrijk aan. Nog bleeven zijne meeste wereldlijke onderdaanen hunnen koning getrouw , waardoor hij in flaat was, een groot krijgsheir op den been te brengen , om den aanval der Franfchen afteweeren. Doch toen een pauslijk afgezant in Engeland kwam , erkende de kleinmoedige Johannes , die den paus meer vreesde, dan hij voor het verlies van zijner onderdaanen liefde beducht was geweest, denzelven voor zijnen rechter. Hij V. Deee. E Viel J. 1208  Hij moet zijnen Riiksftaaten den vrijbrief verkenen. 56 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; viel openlijk deezen gezant te voet; verklaarde, dat hij, ter boete van zijne zonden, aan den paus en de Roomfche kerk zijn Rijk overgaf; zwoer, hetzelve flechts in leen van den paus te willen bezitten , hem en zijnen opvolgers, als zijnen meesters, getrouw te zullen zijn, en hun daarvoor jaarlijks zekere geldfom te zullen betaalen. Eenige dagen daarna gaf hem eerst de gezmt kroon en fchepter weder, zonder, echter, de kerklijke ftraffen opteheffen, welke hij den koning had opgelegd. 111. Doch deeze fchandelijke vernédering had gantsch andere gevolgen, dan zich Johannes daarvan beloofd had. Hij hoopte nu, onder 's paufen befcherming, willekeurig te regeeren. Doch zijne geestlijke, zoo wel als wereldfche Rïjksftaaten, welke laarften de baronnen of vrijheeren van Engeland heeteden, verachtten eenen vorst, die zich en hen, zoo laaghartig aan eenen vreemden meester had overgegeeven , nog veel meer, dan immer te vóóren. Daar zij zich tevens den vrijbrief herinnerden, welken Hendrik de eerste reeds vóór een eeuw aan hunne voorvaders toegedaan, en waarin hij hun veele rechten ten aanzien hunner goederen en gedachten gefchonken had, welke, echter, nog niet waren geëerbiedigd: eischten zij thands de zelfde en nog grooter vrijheden van den koning, die ze hun reeds beloofd had. Toen hij deezen ïisch, op allerleije wijzen zocht te ontduiken ,  Gefchiedenis der Ëfïgeïfcheh. IV TijdvAk-. 6f ken, dwongen zij hém, tén laatfteh* rhef een krijgsheir, om hun den zöogenaamden grooten vrijheidsbrief te fchenken * welke nog fteeds als het bolwerk van de wettige vrijheid der Engelfchen befchouwd wordt. Het is* wel is waar, een zeer bedenklijke* gevaarlijke, en flechts in zekere ofigewooné gevallen te rechtvaardigen onderneeming , wanneer onderdaanen* met de waperts in dd hand, hunnen vorst gunftige voorwaarden' Voor zich afperfen. Doch een deezer zeld^ zaame gevallen had toen onder de Engel-1 fchen plaats. Nadat zij van verfeheiden hunner koningen fchandelijk verdrukt waren* moesten zij nü aan de willekeur van hem onderworpen zijn, die zijne eer en die vanf zijn Rijk, op de onverantwoordelijkfte wijze* in het ftof had laten vertreden; wiens ondeugden reeds lang algemeen verfoeid werden, en, fchoon hij niets ten besté dér Engelfchen deed, hen, echter, als zijne flaaven mishandelde. Ook waren hunne eifchen grootendeels zoo billijk, en zoo zigtbaar op hunnen vroegeren toeftand gegrond, dat eert rechtvaardig en goed koning dezelven gaarne zou willen bevredigen. IV. Behalven voor de onmaatige rechten en bezittingen der geestlijken , waarin zij, volgends de denkwijze deezer tijden, zelfs nevens hunne afhanglijkheid van den paüs ïrl rechtszaaken * moesten bevestigd worden * werd door deezen vrijheidsbrief inzonderheid gezorgd voor den hoogen en laageren adel* E a vaat J. iïiji Deszelfs inhoud.  68 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; voor de kooplieden en andere burgers. De koning beloofde, geene willekeurige, maar enkel bepaalde belastingen te heffen. Zelfs in de groote Nationaale vergadering, waartoe de hoogere geestlijkheid en de geheele adel moesten genodigd worden, mogt flechts bij fommige belangrijke en plegtige gelegenheden een nieuwe belasting worden voorgefteld. Geen adelijk goed mogt door den koning verbeurd verklaard worden, zoo lang deszelfs bezitter vermogen genoeg had, om zijn fchuld te voldoen; om nu van geene andere aanmerklijke voorrechten des adels te fpreken. In het gantfche Rijk moesten de zelfde maaten en gewigten gebruikt worden, en de kooplieden in hunnen handel vrij zijn van alle belemmeringen. Zij moesten met alle andere vrije lieden het koningrijk, naar hun goedvinden , kunnen uit- en inreizen. Elk vrijman moest, naar welgevallen, over zijn eigen goed kunnen befchikken; en ftierf hij zonder uiterften wil, dan verviel hetzelve aan zijne natuurlijke erfgenaamen. Geen ambtenaar des konings mogt één of meer paarden, wagens, of hout, zonder toeftemming van den eigenaar, wegnemen, 'sKonings rechtbanken moesten op zekere bepaalde plaatfen gehouden worden, en hem niet meer overal navolgen ; zij zouden voordaan voor iedereen openflaan, en het recht mogt niet langer door dezelven verkocht, geweigerd, of vertraagd worden. Niemand mogt op een bloot ^gerucht of vermoe-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 6$ moeden, maar alleenlijk naar de ukfpraak van rechrmaatige getuigen, gevonnisd worden. Geen vrijman mogt gevangen genomen, van zijne goederen beroofd, of op eenigerhande wijze kwalijk behandeld worden , tenzij volgends een wettig oordeel van anderen zijnes gelijken, of der Landswetten. Naar evenredigheid van zijn vermogen mogt hem een geldboete worden opgelegd, doch niet zoo onmaatig, dat hij daardoor gantschlijk ten gronde wierd gebragt. Voor den land' man werd in deezen vrijheidsbrief dit alleen bepaald, dat hij door geene geldboete van zijn ploeg, of andere werktuigen van den landbouw beroofd mogt worden. Want indedaad werd dit zoo talrijk gedeelte des Volks nog voor een deel des eigendoms gehouden, dat tot een landgoed behoorde, en met hetzelve kon verkocht worden. V. Schoon alle deeze vrijheden den koning waren afgedwongen, rustte, echter, op derzelver heilige nakoming de goede verftandhouding tusfchen hem en zijne onderdaanen , ja de gelukzaligheid van beiden. Doch Johannes , die in eene wetlooze vrijheid zijn geluk zocht, poogde den vrijbrief terHond weder te vernietigen. Door een krijgsheir van vreemdelingen verhief hij zich boven de wetten, werd de onafhanglijke opperheer zijnes Rijks, en liet de foldaaten in hetzelve de wreedfte verwoestingen aanrichten , om zijne vrijheidlievende Landsftaaten te ftraffen. Deeze riepen, eindelijk, in den E 3 uiter- Gevolgen van deezen vrijbrief.  Tn het jaar 1210 De Engel fthen wor den, door «Jen paus, van hun-, Een fo II hoofdd. Nieuwe GefcMeden. xm boek. uiterften nood, den koning van Frankrijk tp hulp, en gaven zich aan zijnen prins over , die met een groot leger naar Engeland overftak. In het midden van deezen binnenlandfchen oorlog ftierf Johannes. Hij • droeg den bijnaam zonder Land , omdat hij van zijn' vader in 't geheel geen Land had geërfd, en naderhand, als koning, zijn geheele gebied verloor. Zijn naam zou in de gefchiedenis volilrekt geen plaats verdienen , hadden zijne dwaasheden geen aanleiding gegeeven tot de grondlegging der Engeljche vrijheid. De reeds dikwijls gemelde vrijbrief , welken hij moest bekrachtigen , voerde eigenlijk geen' nieuwen regeeringsvorm in, door denzelven werd die, welke reeds beftond, Hechts verrijkt met meer orde en rechtvaardigheid, en ieder burger tegen de ontelbaare geweldenaarijen en geldafperfingen der koningen befchermd, 't geen niet flechts ten beste des adels, maar ook van den, tot hiertoe min geachten, burger verftrekte. Nu eerst verkreegen de Engelfchen vrijheid en veiligheid van perfoonen en bezittingen , en men behoefde niet meer, gelijk weleer zoo, dikwijls geëischt was, den koning een rechtvaardig vonnis, of flechts de vrijheid o.m te mogen klaagen, met geld aftekopen. VI. Echter verliep 'er nog een geruime tijd, eer de groote vrijbrief een duurzaam gunftig gevolg had. Hendrik de derde , de zoon van Johannes, werd nu wel door de Engelfche grooten ten troon verheven a  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 71 en had niets van zijnes vaders harden en beleedigenden inborst; doch was, integendeel , met alle zijne zachte en goedhartige neigingen, onbekwaam om zelf te regeeren, traag, beiluit- en moedloos, fteeds gereed, om zich door zijne Staatsdienaars of gunllelingen naar hun goedvinden te laten leiden, wanneer zij hem daarvan Hechts eenig fchijnbaar voordeel beloofden. Zulk een vorst ftichtte dikwijls door zijne zwakheid, welke zich zorgloos aan anderen toevertrouwde, niet min onheils en verwarring, dan de wreedfte en gewelddaadigfte. Hendrik dus, die van alle de Engelfche koningen het langst geregeerd heeft, is meer door de meenigvuldige onlusten des' Rijks, en door de verachting, welke hij, geduurende zijne zes- en- vijftig, jaarige regeering ondervond, dan door zijne roemrijke daaden berucht geworden. Zijne poogingen, om de verlorene Landen in Frankrijk te heroveren, waren zoo kwalijk beraamd, dat hij zich, in plaats van dezelven, met eenig geld moest vergenoegen. Hij lokte een meenigte Franfche vreemdelingen in zijn Rijk, en fchonk hun de belangrijkfte voorrechten, omdat men hem in den waan gebragt had, dat hij zich op hun, meer dan op de Engelfchen, kon verlaten, 'sVolks vrijbrief werd, op veelerleije wijzen, gefchonden, vooral toen zich' de koning door den paus tot een werktuig liet gebruiken, om Engelands geld uitteputten. Hendrik had, gelijk zijn vader, de rampzalige dwaaling E 4 oor ning geholpen , uitgeplim» derd» Van het jaar 121Ö. tot 1272»  0 11 Voltooiing ,7;|n phet Engel- & fche tarle. z' went.. vi z! al \M w zi ni dc ft] 'z II itoof.dd. JV&ww Gefchieden. tm boek; piheb*, dat hij 'spaufen befcherming voltrekthjk noodig had, om vrijer te regeren f "£? ^an §eId te voorzien. Vanhier' ,,..fhy;de verbaazende en aanhoudende ;eldalperfingen der paufen onderfteunde , tot onbetwistbaar en groot nadeel van hem zeiven :n zijn Rijk. Zij trokken in één jaar meer geld ut Engetand, dan de koninglijke inkomflen >edroegen; vervulden aldaar bijna alle beangnjke geestlijke ambten met Itahdanen, >i op andere willekeurige wijzen; en leenden, (pllErvDRjKs naam, verbaazende fommen pelds. \f /e$[S ,de, wereldlPe grooten, maar elis de Engelfche geestlijkheid, welke anders oo onbepaald het belang van den paus behar[gde, begonnen zich nu tegen hem te verettèO, De koning alleen fcheen gevoelloos oor den hoon, waarin hij lafhartig toeemde. VII. Een algemeen misnoegen wegens zijn 2drag maakte zijnen toeftand allengskens :er gevaarlijk; doch had, gelijk ten tijde in zijnen vader, voor 's Volks rechten heil:ame gevolgen. Nadat hij eenige jaaren ;tereen het gant-fche Staatsbeftuur aan een ntal zijner grooten had moeten toevertrouen , werd hij in een' oorlog met hun geikkeld. In denzelven werden Hendrik, ;n broeder, de Roomfche en Duit fche kotig Richard, en zijn zoon prins Eduard, >or de oproerige grooten gevangen geno:n. En fchoon Eduard, zoo werkzaam, ïrander en dapper, als zijn vader niets van die  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 73 dit alles was, deszelfs gezag in zijn Rijt volkomen herftelde, vond men, echter, mid< den in deeze onlusten, een middel uit, om de vrijheden der Engelfchen, door den ko ning zoo onverantwoordelijk vertreden, nog meer te verzekeren. De groote Nationaalt vergadering had toe hiertoe flechts uit At aanzienlijke geestlijken en vrijheeren beilaan, die in de altiemeene belangen des Rijks mei den koning voorzagen. Doch thands werden daartoe niet Hechts twee ridders uit iedet graaiïchap, of Engelsch gewest; maar ook afgevaardigden der lieden en dorpen befchreeven. Deeze deelneeming des burgerftands ir de wetgeevende magt bragt nog meer toe ter befcherming der algemeene Volksvrijheid, dan de groote vrijbrief zelve. Want nu verkreegen de geringer ftanden , welke welè'ei door de geestlijkheid en adel min geacht en zelfs verdrukt werden, fteeds meer gezag, om de magt des konings in iedere billijke en wettige daad met nadruk te onderfteunen; zoo dat, eindelijk, alle de ftanden des Volks onderling zeker evenwigt verkreegen; terwij] tot dusverre de magtiger edellieden zich als kleine vorften, en dikwijls als dwingelanden hunner min vermogende medeburgers, gedroegen. Dus zag men het eerfte ontwerp van het nog heden zoogenaamde Lagerhuis, of Huis der Gemeenten, in het Parlement. De naam van Parlement was. federt eenigen tijd uit Frankrijk naar Engeland overgevoerd. In de oude Franfche taal beteekende die E 5 een In het jaar 120s  Het vorflendoinWallis wordt met Engeland verëenigd. 74 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. xm boek.' een famenfpraak, en inzonderheid een gemeen fchaplijke beraadflaging der Rijksflaaten met den koning. Uit het Franfche Parlement, dat welëer in Staatszaaken veel in* vloeds had, ontftonden allengskens verfcheidene oppergerechtshoven, welke nog heden onder den naam van Parlementen van Parijs, Èourdeaux , en andere groote lieden in Frankrijk, bekend zijn; doch, integendeel, eenige plegtige gewoonten uitgezonderd, in het Staatsbelïuur geen' invloed meer hebben. Het Engafche Parlement, (of Parliament , gelijk de Engelfchen fchrijven,) behield, daarentegen, .niet flechts zijn recht, om, als de vergadering van de afgevaardigden der Natie, haaren koningen met zijnen raad bijteflaan, en wetten te ontwerpen; maar breidde ook, van tijd tot tijd, zijn recht tot ce nabijheid des troons uit. VIII. Reeds onder Eduard den eersten, die zijn' vader in de regeering opvolgde , namen deeze wettige vrijheden der Engelf hen merkbaar toe. Zijne oorlogen mee Frankrijk en Schotland bevorderden zulks niet weinig. Dikwijls had hij geld noodig; doch de hoogere geestlijkheid en groote adel onttrokken zich aan de belastingen, waartoe zij door hunne meenigte voordeelige leengoederen verpligt waren, op allerleije wijzen: en de geringer adel, welke in het Parlement de graaffchappen vertegenwoordigde , kon hem daarin geen' genoegzaamen bijftand verleenen. Om dus te fpoediger van den  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak, 75 den burgerftand, welke fteeds in welvaart was toegenomen, onderfteuning te kunnen bekomen, riep Eduard de afgevaardigden van alle Heden en dorpen in het Parlement, openlijk verklaarende, dat het billijk was, 't geen allen betrof, ook door allen te doen wettigen , en het algemeen gevaar met verëenigde krachten afteweeren. Zij gaven hunne toeftemming aan de begeerde onderfteuning in geld, en ontwierpen, van tijd tot tijd, ook wetten; eindelijk werden zij met den geringeren adel verëenigd: en de vergadering der bifchopen, en van den hoo^ gen adel in het Parlement, verkreeg, tei onderfcheiding van hun, den naam van hei Hogerhuis, of het huis der Lords, dat is. der heeren. Het was ook Eduard, die hei vorftendom Wallis, dat tot hiertoe nog fteeds zijn' eigen vorst had, fchoon hetzelve reeds lang door de koningen van Enge land in zekere afhanglijkheid gehouden was, geheel veroverde, en zoo naauw mei zijn Rijk verëenigde, dat de oude onderlinge haat der Engelfchen en Wallisfers weldr; vernietigd werd. Sedert dien tijd werd d« oudfte zoon des konings van Engeland altijc de prins van Wallis genaamd. Op Schotland, welk mede door Eduard overwonnen werd. had hij veel minder gegronde aanfpraak. Hi; pleegde wel fomtijds wreedheden, vooral ir den oorlog; doch voor het overige noemd< men hem, niet ten onrechte, den Engelfche} JysTiNiANus, Want hij verbeterde' en bepaal ê In het jaar 1295. J. 1284; t [ i t l jjkv.£'. 3  ?6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xni boek; Eduari I zorgt voor de handhaaving des rechts. Hij' reg van het ƒ aar 127 tot 1307, De Engelfchenveroveren een gedeelte vai Frankrijk. en verliezen bet ze! ve weder. 1 de de wetten naauwkeuriger,»' en was de eerfte der Normannifche koningen, die het recht onpartijdig liet' handhaven, daar anders de misdaadige grooten zeer toegeevend behandeld, en lieden van geringer' ftand deste zwaarer geftraft werden. Eduard liet zelfs 1 zijnen zoon, uit hoofde van eenige buitenfpoorigheden, in een algemeene gevangenis werpen. De geldafperfingen en andere misbruiken van het pauflijk gezag beperkte hij zeer aanmerklijk door zijne flandvastigheid. En toen de geestlijken van zijn Rijk éénmaal weigerden, hem van hunne groote goederen eenige belasting voor de oorlogskosten te betaalen, voorwendende, dat zij dit zonder verlof van den paus niet doen mogten, en daarenboven van den koning niets meer, dan tijdlijke veiligheid begeerden, daar zij, integendeel, van den paus de eeuwige zaligheid ontvingen: ftrafte hij terftondt deeze vermételheid. Hij ontzegde hun alle befcherming; verbood, hunne klagten aantenemen ; en liet ,hen over aan de roofzucht, welke hen ongeftraft mogt uitplunderen. Nu gevoelden zij, dat zij hunnen koning hadden beleedigd, en onderwierpen zich. IX. Na nieuwe krijgsönlusten, door den zwakken en traagen geest des volgenden konings in Engeland veroorzaakt, en welke 1 niet vóór zijne onttrooning en gewelddaadigen dood eindigden, beklom Eduard de derde, .kleinzoon van Eduard den Eersten, den troon ,  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak; 77 troon, en bezat dien vijftig jaaren met uitneemenden roem. Toen het regeerende ge-; flacht in Frankrijk was uitgeflorven, maakte hij , uit hoofde zijner verwantfchap met hetzelve, aanfpraak op dit Rijk. Hij werd genoodzaakt, dit zijn recht met de wapens te handhaaven, en behaalde twee belangrijke veroveringen op de Franfchen in hun vaderland. Toen, gelijk naderhand zeer dikwijls, bleek het onderfcheid tusfchen deeze beide Volken in den oorlog zeer merkbaar. De Franfchen, die thands veel talrijker waren dan de Engelfchen, vielen, vol vertrouwen op hunne meenigte, hen aan met een woeste en ongeregelde hitte, waardoor zij zelve hunne nederlaag veroorzaakten. De Engelfchen , integendeel, vergoedden hunne zwakheid door een voordeelige plaatfing, en namen met een koelbloedig overleg zulke maatregelen, welke hun, nevens hunne dapperheid, de overwinning verfchaften. In den eerften deezer veldflagen, bij Crecij, maakte zich Eduard , de prins van Wallis, die wegens zijne zwarte wapenrusting de zwarte prins genoemd is, in eenen ouderdom van zeventien jaaren, door ongemeene dapperheid beroemd. Een der veldheeren, die onder hem dienden, zond naar den koning om hulptroepen. Doch toen deeze hoorde , dat zijn zoon nog leefde, antwoordde hij : „ Zeg „ hem, dat ik den roem van deezen dag ., voor hem wil fpaaren. Hij zal zich ge„ wislijk als ridder gedragen , waarvoor ik , „ hem Van bet aar 1327. ot 1377» In het ja»* I34<ï. Bedrijven van den zwarten priaf. |  j. 1356. }. i3«o. Deel IV pladz. 172. j. 1376. 78 II hoofdd. Nieuwe Gefcaïedegi xm boëk. ,* hern onlangs verklaard heb j en zonder ,5 mijne hulp den vijand verdrijven." Die had al het bedoelde gevolg. De tweede dier overwinningen Werd onder het opperbevel van deezen prins zeiven bij Poniers bevochten. Toen men den koning van Frank' rijk , die zich gevangen had moeten geven 9 Voor hem bragt, vergat de edelmoedige prins terftond * dat hij overwinnaar was ; behandelde hem met den eerbied eenes onderdaans; onthaalde hem fteeds aan zijn tafel, en t daar hij hem naderhand te London met koninglijke pracht zijn intrede liet doen, reed hij zelf in eene nedrige houding naast hem rond. Door den vreede, welke weldra gefloten werd, verkreegen de Engelfchen * behalven Guienne, dat zij reeds lang bezaten, Poitou en verfcheidene andere groote landfchappen in Frankrijk, alsmede Calais^ dat met zoo veel dapperheid tegen Eduard was verdeedigd, (gelijk in de gefchiedenis der Franfchen gemeld is,) nevens de omliggende Landftreek. Doch negen jaaren daarna bediende zich de koning van Frankrijk van een' opfland, welke in het Franfche gebied der Engelfchen ontftond, zoo listig, dat hij hun hetzelve, uitgezonderd eenige lieden*, waaronder ook Calais , geheel weder ontrukte. De Prins van Wallis, wien een uitteerende ziekte langzaam ten grave fleepte , was niet meer in Haat, deeze Landen te befchermen, en ftierf één jaar vóór zijnen vader. Zijne krijgshaftige deugden , welke hem  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak, jnj hem zoo veele verwonderaars verfchaften* maakten flechts het geringde deel van zijnen roem uit, welke voornaamlijk op mentenenliefde, grootmoedigheid en edele gemaatigdheid rustede. X. Ook zijnen vader, Eduard den derden, gaven de veroveringen en zegepraalen over de Franfchen en Schotten het minfte recht op s'Volks liefde en achting. Want de ongemeene verfpillingen van geld en menfchenbloed, als mede de vernietiging dei algemeene veiligheid, welke daarmede noodzaaklijk gepaard gingen, werden door geene dappere daaden vergoed. Doch EduaRds inwendige regeering had voor de Engelfchen een veel hoogere waarde. Schoon hij veele buitenlandfche oorlogen voerde, handhaafde hij, echter, den vreede in Engeland zelve duurzaamer, dan lang vóór en na hem gefchiedde. Hij verkreeg de gunst der grooten, welke hij aan zijn vriendlijk gedrag . grootmoedigheid en milddaadigheid grootendeels' had toetefchrijven , fchoon hij hunne buitenfpoorigheden aanmerklijk bepaalde. Over alle belangrijke zaaken vroeg hij het Parlement om raad, waarin nu het Laagerhuis een bijzonder aanzien verkreeg, en Zelfs Staatsdienaars ter verantwoording werden geroepen. Zijne oorlogen gaven hem wel dikwijls gelegenheid, om zijn eigen willekeur te volgen; doch destemeer bevestigde hij tevens de vrijheden zijnes Volks, en bepaalde de wetten, welke tegen hetzelve misbruikt Toeftaftf der Engel, fchen ondei Eduasus III. nfnnen* landfehc vreede. Rechteii des Volte»;  So ü hoofdd; Nieuwe Gefchieden. xirr boek.' Atïchatfing der belasting aan de paufen. Wollenhandwerken en koophandel. bruikt konden worden, naauwkeuriger. Aangemoedigd door het befluit des Parlements, dat een koning van Engeland zijn Kijk, niet zonder tbeftemming der onderdaanen , aan een vreemde raagt kon onderwerpen, hield Eduard de belasting geheel terug, welke de koningen federt Johannes fteeds aan de paufen betaald hadden. Hij poogde de wollen handwerken in zijn Rijk intevoeren, ten einde de vreemde weevers te weeren, en gaf een wet, dat men geen andere ftof, dan van Engelsch maakfel , dragen mogt. De wol behoorde reeds federt langen tijd tot de voornaamfte natuurlijke rijkdommen van Engeland. Daar dezelve zeer greetig door vreemdelingen gekocht werd, gaf het Parlement den koning niet zelden twintig- of dertig duizend zakken wol, in plaats van baar geld. Doch daarin begingen de Engelfchen een grooten misilag , dat zij hunne voortreflijke wol aan vreemdelingen, en inzonderheid aan de Nederlanders overgaven , die daarüit kleederftoffen en andere waaren vervaardigden, welke naderhand door de Engelfchen zelve weder gekocht werden. Eduard gaf zich veel moeite, om dit nadeel eenigzins te herftellen; doch met weinig vrucht. Behalven de wol, waren leder, tin en lood de voornaamfte waaren, welke de Engelfchen met voordeel verkochten: en van dezelve ftichte de koning te Galais een ftapelplaats voor vreemde kooplieden. Doch in het algemeen kon de koophandel in En- SP-  ■Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 8l geland reeds daarom niet zeer bloeijen, omdat aldaar de algemeene veiligheid nog geenszins wél gevestigd was. Zelfs in vreedestijden veroorloofden zich de Engelfchen zeerooverijen. In Engeland zelve hoorde men dikwijls van diefftaüen, moorden en vrouwenroof. Trotsch op gewaande voorrechten boven zijne medeburgers, onderfteunde de adel deeze gewelddaadigheden; en uit toegevendheid jegens denzelven, bewees de koning genade aan dieven: zoo dat men wetten moest maaken, welke den koning dit recht ontzeiden. Voor de Engelfche taal was zijne regeering gunftiger. Tot hiertoe was- de Franfche in alle gerechtszaaken en koopbrieven meest gebezigd; doch thands had zulks een einde. Men legde dit gedenkr.eeken van de verovering der Normannen niet af, vóór dat de Franfchen, door Eduards oorlogen, den Engelfchen gehaat waren geworden. Echter is de Engelfche taal niet vóór de volgende vijftiende eeuw gantschlijk algemeen geworden. XI. Doch van alle de veranderingen, welke in dien tijd onder de Engelfchen ontfton-1 den, kon die de belangrijkfte worden, welke Johannes Wiklif , gemeenlijk Wiklef genaamd, een leeraar der Godgeleerdheid op de hooge fchool te Oxford ■> naderhand prediker te Lutterworth , omtrent het einde der regeering van Edüard den derden, (lichtte. Hij was de eerfte in Engeland, die het waagde, openlijk op een verbetering van den V. Deel. F Gods- Rurgerlijke wanorde. Engelfcbi taal. WlKLEFS >oogingen> )m een Godsdienftige hervorminge veróor-1 saaken.  8 2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek: Hij ft. in het jaar 3387- Godsdienst en kerklijken toeftand aantedringen. Met eene vrijmoedigheid, in dien tijd zeer gevaarlijk, beweerde hij, dat het Christendom , welk federt veele eeuwen jammerlijk verbasterd was, door de Heilige Schriftuur in zijne oorfpronglijke zuiverheid moest herfteld worden. Hij vertaalde dus de gefchriften van het Oude en Nieuwe Verbond in het Engelsch, opdat alle zijne medeburgers mogten zien , dat hun Geloof niet meer overëenftemde met 't geen Jesus geleerd had. Door deezen gids geleid,. verwierp Wiklef verfcheidene hoofdftellingen der Roomfche kerk. Doch inzonderheid ijverde hij zeer fterk tegen de onbepaalde heerfchappij van den paus over alle Christenentegen de onmeetlijke rijkdommen der geestlijkheid, tegen de onbefchaamde luiheid der bédelmunniken, tegen het bijgeloovig vertrouwen der Christenen op de uitwendige plegtigheden van den Godsdienst, tegen de verëering der heiligen , den ongehuuwden ftaat der geestlijken, en andere grove misbruiken of verbasteringen van den Godsdienst. De paus en Engelfche geestlijkheid vervolgden hem wegens deeze leeringen zoo geweldig, dat hij de doodftraf niet zou ontdoken zijn, hadde hem niet een der zoons van Eduard den derden in zijne befcherming genomen. Dus kon Wiklef in zijnen pligt, als leeraar, eenen geru^ dood fterven. Doch de wraak der geestlijkheid woedde nog dertig jaaren na zijnen dood tegen zijn kil gebeente.  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. Sc te, welk zij openlijk liet verbranden. Intusfchen hadden de kracht der waarheid, welke hij verdeedigde, zijn welfprekende mondlij ke voordragt, en een meenigte zijner gefchriften, hem veele aanhangers verworven , welke men Wiklef ten noemde. De bifchopen en munnikken 'verkreegen, van tijd tot tijd, van het hof meer vrijheid, om tegen deeze zoogenaamde ketters, doch die hen eigenlijk in bel'cheidene en vroome Christelijke leeraars wilden hervormen, met vuur en zwaard te woeden. Vanhier, dat, in den beginne der vijftiende eeuw, een van Wiklefs vrienden, Lord Cobham, een voornaam man van een' verhéven geest, die zich door zijne Staat- en oorlogskunde, zoo wel als door zijne geleerdheid en beter doorzigt in den Godsdienst, zeer beroemd had gemaakt, opgehangen en verbrand werd. XII. Dat deeze zoo noodzaaklijké en heilzaame verbeteringen van den Godsdienst en deszelfs leeraaren, door Wirlef en zijne vrienden voorgefteld, geen algemeen gunftig onthaal in Engeland vonden, dit heeft men •deels aan de geduchte magt van den paus en de geestlijkheid , deels aan het gemis eener vrije en verlichte denkwijze onder de Engelfchen te wijten. Waare geleerdheid, vrije navorfching des verilands, en onbelemmerde mededeeling van verworven betet doorzigt, waren onder dit Volk nog fteeds groote zeldzaamheden, 't Geen zich van het «en of ander fomtijds vertoonde, bepaalde F s ziet I heid onder' de Engelfeiten. \  Hooge fchoolen. Mat- THMUS Paris. St.:n,'t Jaai 1255. 84 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm hoefc. zich enkel tot de geestlijkheid , en kon bij haar geene bijzondere vorderingen maaken, daar zij zich zelve, als ware het, zekere paaien tegen het denken geiteld had, welken zij niet wilde overtreden. De hooge fchoolen te Oxford en Cambridge, welke, gelijk de Franfche,. eerst federt de dertiende eeuw tot Hand kwamen, bevorderden, niet meer dan deeze, onder het Volk in het algemeen eene juister denkwijze. Want fchoon zij gefchikt waren, om de weetenfehappen en fraaije kunften meer en meer uittebreiden, ftonden zij, echter, onder het beftuur der geestlijkheid, welke zich ook fchier alleen dezelve ten nutte maakte. Onder den naam van de fchoolfche, heerschten, in de dertiende en veertiende eeuwen vooral, onder de Engelfchen eene fpitsvondige, voor de ontdekking der waarheid nutlooze, doch deste twistgieriger Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. Nu en dan, echter, blonk onder de groote meenigte geestlijken , die zich aan deeze valschlijk genaamde wijsheid toewijdden , de een en ander door edeler denkbeelden en gezindheden uit. Dus leefde, omtrent het midden der dertiende eeuw, een Benedictijner munnik , Matthveus Paris, die in zijne Latijnjche gefchiedenis van Engeland de waar-, heid zoo onbewimpeld en koen voorftelde, niettegenftaande zij de magtigften van Europa betrof, en dus ook de buitenfpoorigheden der paufen, die zijn vaderland ten zijnen tijde bijna ten val bragten, zoo openhartig af-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. affchilderde, dat men hem, uit dien hoofd eenige zwakke, en, 't zij uit ligtgeloovi heid, 't zij uit bijgeloof voordgevloeide, plas fen zeer wél kan vergeven. XIII. Veel verhévener geest bezat zi tijdgenoot, de Franciskaaner munnik R< ger Bacon. Zijne fchranderheid drong b; na in alle weetenfchappen door, welke 1 naauwkeuriger en algemeen nuttiger poogi te maaken. Voornaamlijk verrijkte hij < natuur- en wiskunde met nuttige uitvindi: gen. Hij kende reeds de vérrekijkers, ve groot- en brandglazen, leerde verwonderen waardige werktuigen vervaardigen , welkf zonder uitwendige hulp, langen tijd in b weeging bleeven, en was in de fterrenkum zoo wél bedreeven, dat hij mede een gelu kige verbetering van den tijdwijzer ontwier In de fcheikunde geoefend, toonde hij o der anderen, dat men van falpeter, m andere bijvoegfels vermengd, een donderei kruid kon bereiden, dat op een' aanmerkl ken afftand zou branden. Men kan hem- dus i dedaad den uitvinder van het buskruid noeme Bacon verftond, 't geen bijna allen geestlijk< van zijnen tijd vreemd was, de Hebreeawfch Griekfche en Latijnfche taaien tevens, en b weerde de toen nog onbekende waarheid, dat ( taalkunde de grond der gantfche geleerdheid i Doch hij hield deeze laatfte zoo min vo< een bloot geheugenwerk , of ijdele woo denpraal, welke toen zoo algemeen behaa: de, dat hij veeleer de onderlinge verè'enigir F 3 v! 35 -» T« D t- U RoGER. ) Bacon, : een her■!. vormer D der gantle fche gele Ieerdheid, ftierf na " het jaar t- 1290. S- :» 2- ie 5- 31- et id j- 13.:n ■» ie 5. >r r- r. 7 g in  ClJAUCEB de vader der Engel Jche dicht kunst. St.in 'tjaai S4C0, $6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. jan boïk. van verfcheidene taaien en weetenfchappen aanprees, om den roem van een' geleerd' man te behaalen. Hij wenschte de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid van verfcheidene gebreken gezuiverd te zien, en bearbeidde zelfs de geneeskunde gelukkig. Met één woord, deeze groote man was een licht voor de geleerdheid in 't algemeen, dat, als in de fchemenng van een naauwlijks half geleerd en bijgeloovig tijdvak, begon te fchijnen. Doch het waren zijne onkundige tijdgenooten zelve, die hem verhinderden , zijn vaderland te verlichten. Men vervolgde hem als eenen dwaalleeraar en tovenaar; hij moest verfcheidene jaaren in de gevangenis zuchten, en werd eerst kort vóór zijnen dood uic dezelve verlost. Zijne voortreflijke uitvindingen en kundigheden waren lang voor de wereld verlooren. Niet dan na eenige eeuwen „ vol valfche verklaringen en gillingen, vond men eerst weder, 't geen hij reeds grootendeels geweten hadt: en eigenlijk heeft men eerst, fints ruim vijftig jaaren, door de uitgaven van Bacons voornaamften letterarbeid hem naar waarde leeren fchatten. XIV. Doch terwijl zich deeze en andere Engelfche fchrijvers meest allen van de La. tijnfche^ taal bedienden , en de Engelfche ■naauwlijks met traage fchreden in rechtszaaken en Staatkundige gefchriften hunner Natie de overhand verkreeg, werd Galfried Chaucer, in de tweede helft der veertiende «euw, de vader der Engelfche dichtkunst, Eeni»*  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 87 Eenigen tijd leefde hij aan het koninglijk hof, en bekleedde aanzienlijke ambten; doch, eindelijk, wijdde hij zich geheel toe aan de eenzaamheid. Met eene veelvuldige geleerdheid en groote belezenheid in de oude en nieuwere buitenlandfche gefchriften, wier fraaiheden hij in de zijnen overbragt, en dikwijls vermeerderde, verëenigde hij tevens veel fchranderheid en menfchenkennis, en dus eene uitneemende bekwaamheid, om de zeden van zijnen tijd voortreflijk afcefchetfen. In verfcheidene foorten van dichtkunst bereikte hij derzelver eigenaartigheden gelukkig, en ging met de bevalligfte losheid van fcherts tot wijsgeerigen ernst over. Doch, als een beminnaar van Wiklefs leerftellingen, had hij zich ook beter doorzigt in den Godsdienst en den toeftand der kerke verworven. Door hetzelve openlijk bekend te maaken, haalde hij zich eenige gevaaren op den hals; ook vindt men in zijne gedichten veele plaatfen, waarin hij de onbekwaamheid en luiheid der meeste geestlijken befpot. Cmaucer was de eerfte, die de Engelfche taal befchaafde, en haar meer buigzaamheid voor de dichtkunst gaf. Schoon men hem verweet, dat hij haar met een aanmerklijk aantal Franfche woorden vermengd heeft, fchijnt hij toch hierin den besten weg te hebben ingeflagen. Want zijne moedertaal was, daarënboven, nog flechts een onbefchaafd mengfel van Saxieschy Normanniesch en Fransch- De laarF 4 fte  Een prins van Wallis wordt, op Jast van zijnen rechter, gevangen gezet. : » S8 II hoofdd. Met/we Gcfchieden. xm boek, fte taal , vooral de tongval van Provence „ had reeds zekere bevalligheid en fierüjkheid; en dus kon Chaucer de zijne zeer gevoeglijk met dezelve verrijken en verfieren. Zij, ne vaerzen zijn wel nog vrij ruinv, en zelfs dikwijls van ongelijke voetmaat ; doch het waare, zinrijke en hartroerende behoudt, gelijk de ongefleepen diamant, ook in een fjecht bekleedfel , zijnen onveranderlijken glans. XV. In het begin der vijftiende eeuw, toen Chaucer ilierf, werd tevens de vóórige koning van Engeland, Richard de tweede, een zoon van den zwarten prins, in de gevangenis- omgebragt , nadat hij door onvoorzigtige daaden zijne onderdaanen misnoegd gemaakt, en zijnen grooten, zelfs zijnen naaftea bloedverwanten, den opftand gemaklijk gemaakt had. Zijn neef, die hem van den troon ftiet, en nu, onder den naam van Hendrik den vierden, regeerde, dempte de onlusten, welke zich weder tegen hem in zijn Rijk verhieven, deste gelukkiger. Hij vergoedde eenigzins het geweld, dat hij ter verkrijging der" kroone gepleegd had, door een mild en weldaadig gedrag jegens het Volk, en door zijne rechtvaardigheid. Alle de fchuldbrieven, welke zijn voorganger feelen Landfchappen had afgeperst, liet hij spenlijk verbranden. Toen hem het Lagerïuis in het Parlement éénmaal zekeren on. lerfland in geld toeftond, zorgde hij, dat letzelve fchatmeefters, voor zijne rékening, aan-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak, 89 aanftelde, om toetezien, dat 'het toegeftaane geld tot het bedoelde einde belieed wierd. Omtrent het einde zijnes leevens , baarde hem zijn oudfte zoon, door een zeer woesc gedrag, eenen knagenden kommer. Toen een van de metgezellen zijner losbandige buitenfpoorigheden door den opper-rechter ter ltraffe gedoemd werd, floeg de prins in zijnen toorn den rechter openlijk. Doch deeze, overtuigd, dat ook .de koningen de wet moeten eerbiedigen, liet hem, zonder dat hij eenigen weêrftand bood, gevangen zetten. 'Toen men hem hiervan bericht gaf, riep de koning, vol vreugde, uit: „ Ge„ lukkig is de koning, wiens rechters moeds s, genoeg hebben, om de wetten, ook tegen zulk eenen misdaadiger , te handhaaven ! „ En nog gelukkiger is de vader, die een* zoon heeft, welke zich aan zulk een ftraf „ gewillig onderwerpt!" Intusfchen behield Hendrik fteeds tegen deezen zijnen zoon een wantrouwen. Toen de koning op fterven lag, nam de prins de kroon, op zijns vaders hoofdkusfen liggende, weg, in den waan, dat hij reeds overleeden was. Doch deeze \ kwam weder tot zich zeiven, miste terftond de kroon, en beklaagde zich weemoedig, dat zijn zoon hem , nog bij zijn leeven, van dezelve berooven wilde. In deezen oogenblik trad de prins met de kroon de kamer: ïn, en legde haar weder op de voorige plaats neer. Voords gaf hij zijnen vader zulke oprechte verzekeringen van de getrouwF 5 fte 5ijn vader beklaagt ïich ovei ïem op ;ijn doodied. Hendmk: V. ftie'rf n 'tjaar [413.  90 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; Hii wordt koning otkL-r den iwatn "an Hemohir V. en verovert Frankrijk. Zit Deel II. Bladz. 304. j ite liefde en gehoorzaamheid, dat hem deeze, op eene aandoenlijke wijze, zijnen laatften zegen gaf. - XVI. Deeze zelfde prins van Wallis nu, die tot hiertoe zulk een beminnaar was van wijn en geweldenaarijen , werd thands, onder den naam van Hendrik den vijfden, koning. Van deezen tijd af, verbeterde hij zijn gantsch gedrag, en vermeerderde, gelijk welëer Titus, het klein aantal vorlïen, die het kwaad gerucht, waarin zij vóór het beklimmen van den troon Honden, door een edele en alzins moeijelijke zelfsbeheerfching, na het aanvaarden der regeering wederlegden. Hendrik riep zijne voorige losbandige metgezellen bijeen , meldde hun zijn voorneemen ter verbetering van zijn gedrag, en moedigde hen mede daartoe aan; doch gebood hun, niet voor hem te verfchijnen , zonder genoegzaame blijken hunner verbetering gegeeven te hebben, en liet hen met gefchenken van zich gaan. Voords beval hij den rechter, die hem welëer gevangen had laten nemen, het recht onpartijdig te blijven handhaaven, en bewees in het algemeen de zelfde grootmoedigheid en weldaadigheid aan de onderfcheidene partijen in zijn Rijk. Zijn ftervende vader had hem geraaden, de Engelfcken nu en dan in buitenlandfche oorlogen te oefenen, opdat zij niet geneigd mogten worden, om in hun eigen vaderland onlusten te Hichten. Deeze raad ftemde volmaakt overëen met Hendriks dapperen aart: en Frank- rijks  H2&NDBIKDE VIEHBE Koning- vanEngelautlJieHaagt zich op jrijjiiil'ei'fbcdi tlat zijn ZooïjlIirih «Ie troon onn'oof9e.   Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 91 rijks toeftand in dien tijd kon, als ware het, een uitnodiging voor hem heeten, om aldaar zijn geluk in het maaken van veroveringen te beproeven. Immers de Franfche koning was meest altijd krankzinnig, terwijl intusfchen twee prinfen van zijn huis elkander, door geweldige middelen, de oppermagt betwisteden. Hendrik eischte dus van Frankrijk alle de verloorene Engelfche Landen in dat Rijk, nevens andere voordeden, terug 5 en daar hem flechts een gering gedeelte daarvan werd toegedaan , viel hij hetzelve met een krijgsheir aan. In de zelfde omftandigheden, als Eduard de derde en zijn zoon in de voorige eeuw, behaalde hij op de Franfchen eene overwinning met een magt, viermaal kleiner dan de hunne, doch welke met zoo veel tegenwoordigheid van geest, voorzigtigheid en ftandvastigheid gebruikt werd, als van hunnen kant een overijlde aanval, met een vermétel vertrouwen op hunne groote overmaat, dwaaslijk ondernomen was. Hendriks geluk nam in deezen oorlog fteeds toe, vooral federt de hertog van Bourgondi'ê zich met hem verëenigd had. Eindelijk werd door een verdrag bepaald, dat hij, na den dood van den toen regeerenden koning van Frankrijk, hem op den troon zou opvolgen : en daarenboven was reeds een aanzienlijk deel des Rijks in zijne magt. Doch twee jaaren daarna ftierf hij midden in den bloei zijner jaaren, en in de J fchjtterendfte veroveringen , welke een x ka J, 142a; Hendrik '. St. ia et jaar 122*  De Engel fchen verliezen hun ne veröve ringen in Frankrijk. In het jaar 1429. «>a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek: koning van Engeland nog immer gemaakt had. XVII. Schoon zijn nagelaten zoon, Hendrik, de zesde, Hechts een kind van negen maanden was, fcheen hij, echter, verfcheidene jaaren agterè'en , in het bezit der Franfche kroon te zullen blijven. Want zijn oom, de hertog van Bedford, voerde, in zijnen naam, de regeering der Franfche Landen met zulk een ongemeene fchranderheid, dat de bedrijven zijner veldheeren deste gezwinderen voorfpced konden hebben. Doch plotflijk verfcheen een boerenmeisje, de beroemde maagd van Orleans, als een mansperfoon gekleed en gewapend, onder de Franfche foldaaten, welke voorgaf van God gezonden te zijn, om de Franfchen van de heerfchappij der Engelfchen te verlosfen, en haaren koning, een' zoon van den voorigen, in het bezit van zijns vaders Rijk te vestigen. Dit geloofden de foldaaten. Door haar aangevoerd, werden zij bezield met een' nieuwen dweeperachtigen moed, en vernoegen de Engelfchen, die, van hunnen kant, onzeker, of zij deeze ongewoone vrouw voor eene Godlijke afgezante, of veeleer voor een werktuig van een' boozen geest houden moeiten, daardoor, ten minden, tot verbaasdheid en verwarring overfloegen. Hunne veldheeren, in wier handen zij, eenigen tijd daarna, verviel , lieten haar wel, onder voorwendfel, dat zij een heks was, verbranden; doch het nadeel, door haar veroorzaakt, was niette her-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 93 herftellen. Het veelvuldig verlies, dat de Engelfchen vervolgends in Frankrijk leeden, werd door den hertog van Bourgondie', die hunne partij verliet, en zich met den koning van Frankrijk verëenigde, door den dood des hertogs van Bedford, door de werkzaamheid des konings van Frankrijk, die de wapenfchorfing, met de Engelfchen geflooten, verbrak, zoodra hij Normandije met een magtig leger kon aanvallen, door de binnenlandfche Onlusten in Engeland, en de weinige regeerkundige bekwaamheden van Hendrik den zesden, zoo aanmerklijk bevorderd en verhaast, dat zij, omtrent het midden der vijftiende eeuw, behalven Calais, in Frankrijk niets meer bezaten. Dit fcheen een zeer belangrijk verlies, ten minften voor de magt der koningen van Engeland; doch voor de Engelfchen zelve mogt men het indedaad voordeelig noemen. Want waren de koningen van Engeland in het bezit van Frankrijk gebleeven, hun vaderland zou, naar allen fchijn, van dit Rijk afhanglijk zijn geworden. Om deszelfs wil zouden zij, ongetwijfeld, veele oorlogen hebben moeten voeren: en door deeze buitenlandfche verovering zou Engeland altijd in zijnen bloei zeer verhinderd zijn geworden. Voor het overige hebben de Engelfche koningen, ter nagedachtenis van dezelve en van de rechten, waarop zij hunne aanfpraaken op Frankrijk vestigden, den titel en het wapen der Franfche koningen fteeds blijven voeren. Dooh \ ]' 145*  Zij beoorlogenzich zelve onderling dertig jaa xen lang. 04 IlHOOFDft'.Nieuwe Gefchieden. Xiiiboer Doch tusfchen de Engelfchen en Franfchen is, vooral federt deezen tijd, een ingewortelde haat gereezen, welke nog niet heeft kunnen verzwakt worden, en vooral in de eerden tegen de laatften zigtbaar is. Want fchoon deeze onderlinge afkeer in het aanmerklijk verfchil van inborst en zeden deezer beide Natiën zeer veel voedfel vindt, is dezelve, echter, inzonderheid federt haare dikwijls herhaalde onderlinge oorlogen , en de kunstgreepen, waardoor de Engelfchen meermaalen uit Frankrijk verdreeven zijn, onverzoenlijk geworden. XVIII. Een dertigjaarige burgeroorlog, waarin de Engelfchen terdond daarna werden gewikkeld, verhinderde hen te meer, aan de ! herovering hunner voorige Franfche bezittingen te denken. De prinfen van het koninglijke huis, vooral de beide van Eduard den derden afdammende takken, de hertogen van Jork en Lancaster, betwisteden elkander de troonsopvolging met de wapenen. Om dat de een een witte, doch de ander een roode roos in zijn wapen voerde, noemde men deezen oorlog dien der beide roozen. De onbekwaamheid van Hendrik den zesden voor het Rijksbeduur boezemde beide deeze partijen, welke hem verachteden, nog meer moeds in. In deezen ongelukkigen oorlog werden twaalf veldflagen geléverd, waarin tagtig prinfen van koninglijken bloede, en bijna honderd duizend andere Engelfchen fneuvelden, en de oude Engelfche adel omtrent geheel ver-  Gefchiedenis der Engelfchen. IVTipVAK. p£ vernield werd. Deeze Natie handhaafde etl vermeerderde nu wel haaren krijgsroem; doch niet flechts ten koste van haar vaderland , maar ook van haare zeden, welke fteeds meer verwilderden, en haar gewenden aan allerleije verraaderijen en bloedvergietingen, zelfs van de naafte bloedverwanten. De grooten, die den dood in den veldflag ontkwamen, werden na denzelven, op bevel des overwinnaars, door beuls handen van het leeven beroofd. Zelfs koningen werden gevangen, van de regeering ontzet, of omgebragt, en zeer zelden zag men een grootmoedige of menschlievende daad bedrijven. Een koningin, welke, ftandvastiger en dapperer, dan haar gemaal, krijgsvolk voor hem wierf en aanvoerde, vluchtte, na het verliezen van eenen veldflag, met haaren kleinen prins in een woud, doch werd des nachts aldaar door roovers geplunderd. Terwijl deeze elkander den buit betwisteden, ontvluchtte zij in het dichtfte gedeelte des wouds, waar zij een' anderen roover met ontblooten zwaarde ontmoette. Terftond nam zij het befluit, om zich zijner trouwe en befcherminge aantebevelen, vloog naar hem toe, hield hem haaren prins voor oogen, en zeide : „ Hier, mijn vriend, beveel ik „ aan uwe zorg de veiligheid van den zoon „ uwes konings!" Deeze onverwachte béde wekte in den roover edeler gezindheden op, en trof hem tot vervoerens toe. Hij verborg de beide koninglijke perfoonen eenigen tijd  Hendri VII; be- fchaaft de Engelfchen , en maakt hei meer geneigd tot dekunftet des vreedes. Van he jaar 1485 tot 1509. 96* II aooFDD. Nieuwe Gefchieden. xni boek. tijd in het bosch, en hielp hen voords het Rijk ontvluchten. - z XIX. Terwijl de Engelfchen dus tegen elkander woededen, maakten zij nog minder vorderingen in eenige kunst of weetenfchap, dan geduurende hunne voorige oorlogen met 1 Frankrijk. De vijftiende eeuw was derhalven voor de toeneemende befchaaving deezer 1 Natie grootendeels verlooren. Doch, omtrent het einde derzelve, verëenigde Hendrik de zevende, door zijn huwelijk, de beide : zoogenaamde roozen , en fchonk zijn Volk op nieuw den lang ontbeerden vreede. Tegen hem verhieven zich wel weder gevaarlijke onlusten, welke zijnen troon fchokten; doch hij wist dezelve, door zoo veel fchran* derheid als onwrikbaaren moed, te dempen. Deste geflrenger werd nu zijne regeering , naarmaate zulks noodzaaklijker was, om den Engelfchen den heerfchenden lust om partijfchappen te ftichten, en tegen elkander de wapens te voeren, afteleeren. Hij regeerde zoo onbepaald, dat hunne rechten bij hem zeidén in aanmerking kwamen. Doch zij waren der langduurige binnenlandfche onlusten zoo moede, dat zij liever eenige verdrukkingen wilden doorftaan, dan die ellenden nog éénmaal ondervinden. Hendrik wilde indedaad meer gevreesd, dan bemind zijn. Ook was hij zeer geldzuchtig en gierig, en zijne Staatsdienaars bevreedigden deeze neiging door zwaare belastingen. Doch hij was ook de eerfte, die de Engelfchen inde- daad  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 9? daad befchaafde, en tot gehoorzaamheid en rust bragc. Meer dan iemand zijner voorgangers , deed hij den koophandel en zeevaart zijnes Volks bloeijen , en liet in zijn eigen Land oorlogfchepen bouwen, fchoon de koningen die anders van de kooplieden plagten te huuren. Somtijds leende hij den laatrten, wanneer zij tot hunne onderneemingen niet rijk genoeg waren, geld zonder eenige in•komlten daarvoor te genieten, niettegenitaande men van den waaren loop des koophandels nog weinig begrip had. Onder zijné regeering ontdekte de Engelsman , Sebastiaan Cabot, omtrent gelijktijdig met Columbus, en, gelijk veelen zijner* Landgenooten meenen, nog vroeger, het vaste Land van Noord - America, zonder, echter, aldaar Volkplantingen te ftichten. Burgers en in het algemeen lieden van minderen rang kwamen thands meer in aanzien, daar welëer de geestlijkheid en adel alleen, ten nadeele van het algemeene belang, all' het gezag onder zich verdeeld hadden. Kunften en handwerken begonnen eenigzins te bloeijen, en men zag meer en meer pracht in de leevenswijze. Deezen koning heeft men den Wijzen, als mede den Engelschen Salomo genoemd. Hij was, ten minften, al bezat hij ook zulk' een' verheven geest niet, en fchoon hij wat te veel voor zijn bijzonder belang zorgde, voor zijne Natie een der nuttigde vorsten. XX. Zijn zoon, Hendrik de agtstè , volgde hem onder zulke gunftige en aan- V Deel. G moe- VIII. ver-  9 vult zeer r weinig van ^ de verwachtin- ( gen zijner 1 gunftige tijdsöm- "J ftandig- ' heden. 1 j 1 ] i i ] 4 1 1 i l i Ü ] I 1 8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek.1 ïoedigende omflandigheden in het Rijksbe:uur op; hij vond zoo veele gelegenheden, if liever aanfpooringen, om de grootfle en teilzaamfte onderneemingen voor de Engelehen te volvoeren, als nog immer een tuinier koningen mogt genieten. Een gerust lijk en wél voorziene fchatkist had hij van lijn' vader geërfd. Hij zelf was agttien aaren oud, werkzaam, mild, en zeer bemind mn zijne onderdaanen. Door eene geleerdheid, welke in dien tijd nog eenen geestijken eer zou hebben verfchafc, was zijn 2;eest eenigzins verlicht. Doch tevens verïief zich ook zelfs in Engeland een beter maak in de» weetenfchappen en fraaije kunien, welke een krachtige onderlteuning beïoefde. Ook, daar was al lints eenigen tijd, de Irukkunst ingevoerd. Het nieuwlings ontdek» e America inzonderheid fcheen de Engelfchen ïit te lokken, om hunner natuurlijke gefchiktïeid voor de zee ook in die gewesten botteieren; te meer, daar hunne zeevaart en :eehandel nog eerst begonnen te bloeijen. 5oo veele belangrijke Staatszaaken, als'er ten ijde van Hendrik in Europa plaats hadden, en n welke de magtiglte vorsten hem op hunne :ijde poogden te lokken , weezen hem even :oo veele nieuwe bronnen van roem aan. Doch boven alles opende hem de hervorning van kerk en Godsdienst, welke ten :ijnen tijde in. Duitschland en Zwhferland jefticht werd, en weldra ook in Engeland ;ocht doortedringen, de fraaule voorüitzigten, zoo  Gefchiedenis der Èngeïfchen. IV TijDVAk; Qt> zoo voor de gelukzaligheid zijner onderdaa hen , als voor den roem en de onaf hanglijk heid zijnes Rijks. Gij moet dus wel zeé verlangen te weten, mijne waardften, ho< zich Hendrik, van zoo veelerleije gunftigi omftandigheden, met zulk een rijke maa van krachten en hulpmiddelen, in eene bijn agt- en dertigjaarige regeering, bediend heb be ? Doch wanneer men leest, dat hij flecht een gering gedeelte van alle deeze gunftig verwachtingen vervuld, en inzonderheid zijl aanzien, belang en genoegen boven de alge meene belangen des Volks heeft bevorderd dan valt het tevens niet moeijelijk , daarvai de oorzaaken natefpooren. Behalven dat hi van zijnen vader in 't geheel geen onderwij in de Staatkunde ontving, waarvoor hem oo; zijn ouderdom min gcichikt fcheen te rrjaa ken, bragt hij ook inzonderheid dat rampza lig-vermetel en vroegtijdig vertrouwen o] zijne eigene bekwaamheden en doorzigt waarvoor men de jeugd niet genoeg kaï waarfchouwen, met zich op den troon. Om dat hij eenige geleerde kundigheden bezat waande hij tevens der Staatkunde geheel mag tig te zijn; doch werd zoo door zich zeiven als door zijne Staatsdienaars, maar alte dik wijls op dwaalwegen vervoerd. Eindelijl hechtte hij zich aan het niet min fchadelijl vooroordeel, dat zijne onderdaanen, hun geli en hun leeven bijna alleenlijk om zijnentwil dat is, om zijne lusten en begeerte te vol doen, voor handen waren* G 2 XXL Hen f t t Van het jaar ijpcj. ■ tot 1547. 9 l > l I r i 1 I l f  Zijne regeering en oorlO' gen. .WOLSEIJ ïoo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm BOElfJ XXI. Hendrik verviel reeds terftond tot den nrisflag, van welken zijn vader juist den tegenövergeftelden begaan had. Hij verkwistte door pracht en vermaaken deszelfs opëengeftapelde fchatten. Wanneer hij vervolgends tot belangrijke onderneemingen geldgebrek had, perste hij hetzelve, ook door wreede bedreigingen, van zijne onderdaanen af. Meer dan éénmaal beoorloogde hij wel den koning van Frankrijk , uit hoofde zijner aanfpraaken op dat Rijk, zelfs in verbintenis met keizer Karel den vijfden. Doch fchoon hij dapper genoeg was, ontbraken hem, echter, de gaaven van eenen veldheer, en de niet min noodige Staatkunde. Deeze kostbaare veldtogten hadden voor hem geen ander nuttig gevolg, dan verbintenisfen, welke men niet nakwam; en, ten laatllen, behield hij de veroverde ftad Bouhgne flechts ten onderpand voor de geldfommen, welke hem de koning van Frankrijk fchuldig was. Van tijd tot tijd fchonk hij zijn geheel vertrouwen, en liet het gantfche Staatsbeltuur over aan den Kardinaal Wolseij. Deeze listige geestlijke, wien Hendrik, behalven het aartsbisdom Jork , nog andere bisdommen en kerklijke waardigheden fchonk, dien de paus tot zijnen gelastigden , dat is, eenigermaate tot zijnen plaatsvervanger in Engeland benoemd had, die eenen vorstlijken hofftoet onderhield, en zich een bijna onbepaald gezag verwierf, wist den heerschzuchtigen en op zijn eigen doorzigt verwaaten koning zoo, on-  Gefchiedenis der Engelfchen. IVTijdvak, ioi onmerkbaar te regeeren, dat deeze zich fteeds verbeeldde, dat de Kardinaal flechts zijne bevelen volvoerde. Deeze deelde in de vermaaken van den vorst, ontlastte hem van zijne werkzaamheden, en raadde hem meesc overëenkomftig met zijne neigingen: loutere kunstgreepen, door welke men jonge perfoonen, die op vermaaken verzot zijn, leiden kan , waar men flechts wil. Indedaad leidde Wolseij den koning, bijna alle twee of drie jaaren, naar eene andere zijde; nu eens naar de keizerlijk- Spaanfche, en dan wéder naar de Franfche; naar maate hem van een deezer hoven meer eerbewijzen, belangrijker beloften, of grooter gefchenken verleend werden. Eindelijk onttrok Hendrik hem zijne gunst: niet, gelijk hij verdiende , uit hoofde zijner vermételheid en veele flechte raadgevingen; maar omdat hij zekere hartstogt des koning niet zoo voilédig en fpoedig bevreedigde , als deeze wel wenscbte. Wolseij ftierf vervolgends in de gevangenis. In zijne laatfte oogenblikken 1 gaf hij van den koning en zich zeiven een merkwaardig getuigenis: „ Hij heeft een vorstlijk hart, zeide hij, en eer hij zou „ dulden, dat in het een of ander opzicht „ zijn wil niet volbragt wierd, zou hij de „ helft van zijn koningrijk in gevaar bren„ gen." Deeze woorden waren overblijffels zijner oude vleijerijen van den koning: want eigenlijk verftrekte denzelven zulk eene onbuigzaame eigenzinnigheid gantschlijk niet tot G 3 eer. [nhetjnar S3Q.  In Engeland wordt de heerfchappijvan den paus vernietigd. In he: jaar" 1521. 1 Ï02 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek, eer. Deste oprechter en aandoenlijker voegde de Kardinaal hierbij: „ hadd' ik Gode „ zoo zorgvuldig gediend, als den koning, s, hij zoude mij met deeze mijne grijze hairen „ niet verlaten hebben F' XXII. Omtrent deezen tijd was de Godsdienftige hervorming, waarvoor men in DuitspA* land federt verfcheidene jaaren arbeidde, ook onder de Engelfchen bekend geworden, en door veelen van hun aangenomen. Een der eerden, en weldra de voornaamfte en verdienstlijkfte van allen, die haar in hun vaderland bevorderden, was Thomas Cranmer, leeraar der Godgeleerdheid op de hooge fchool te Capbriager Doch eenen tijd lang kon zij, uit hoofde des geweldigen afkeers, welken Hendrik de agtste van haar had, in zijn Rijk geen openlijken opgang maaken. Hoe veel belang ook alle vorsten hadden, orn deeze groote verandering in de gezindheden hunner onderdaanen te bevorderen , hield hij zich, echter, als een geleerd kenner van het leerftelfel zijner kerk, niet flechts van deszelfs waarheid overtuigd, maar o,ok verpligt, om hetzelve in gefchriften te verieedigen. Hij liet een boek tegen Lüther drukken, waarin hij de leer van de zeven Sacramenten met allen ijver poogde te handwaven. Ter belooning hiervan, fchonk hem ie paus den. eernaam van beschermer des JEfcOOFS, dien de koningen van Engeland iog heden voeren. Doch, zes jaaren daarna, geraakte hij me_: den paus in een' twist, welke  Gefchiedenis der Engelfchen, IV Tijdvak. 103 welke zeer onverwachte gevolgen had. Hendrik wilde door hem van zijne gemaalm, met welke hij wel reeds agttien jaaren gehuuwd was, doch die tevens zijnes overzeeden broeders echtgenoote was geweest, gefcheiden worden. Uit hoofde van deeze omftandigheid, verklaarde de koning thands deezen echt ongeoorloofd; fchoon men wél wist, dat hij dien om andere redenen wilde vernietigd hebben. Doch daar de paus de vervulling deezer begeerte van tijd tot tiju verfchoof, Het de koning, op Cranmers raad, de meefte hooge fchoolen vut Europa over de wettigheid van dit zijn huwelijK raadpleegen: en derzelver grootfte gedeelte verklaarde hetzelve onrechtmatig. Wu bewerkte de koning zelf zijne echtfcheidmg, en huuwde terftond met een andere vrouw. De paus bevestigde wel, met bedreigingen, 's koning eerften echt; doch hierdoor werd deeze flechts aangefpoord, om, in navolging van 't geen in Duitschland en andere Landen plaats had, de oude en reeds lang verloorene rechten der vorften enCAmtenen in het algemeen te herflellen. Hij het dooi het Parkmem de magt van den paus ovei Engeland, en dus tevens de belasting, welke tot hiertoe, onder den naam van PeterspenWinS door dit Rijk aan denzelven _ betaalt was°, gantschlijk opheffen; doch, daarentegen zich zeiven voor opperhoofd der Engelfck kerk verklaaren. . XXIII. Dus fcheen de Hervorming nu 00! G 4 1 In het jaar 1532- Tn het , jaar I534« [ : Hendrik ïi »  VIII. belemmertde hervor ming door wreeds Slraffen, In het j i ï©4 IIhoopdd. Nieuwe Gefchleden. xniboêk, in Engeland van zelve te zullen voordgaan, nadat haare geduchtfte hinderpaal, de pauslijke magt, uit den weg geruimd was, en andere gebeurtenisfen en gebézigde hulpmiddelen hiertoe alle hoop verfchaften Cranmer, die 'skonings echtfcheiding niet Hechts ter vermindering van het pauslijk gezag , maar ook omdat hij dezelve rechtvaardig achtte, bevorderd had, deelde nu, door zijne braafheid, gemaatigde denkwijze en fchranderheid, fteeds meer in deszelfs vertrouwen. Hij werd tot aartsbifchop van Canterburij benoemd, en bevorderde de Hervorming door veele zachte en behoedzaame maatregelen. Onder anderen had hij een gedeelte der Engelfche geestlijken zoo verre weten te brengen, dar^ zij den koning baden , dat de Bijbel in het Enge/seh mogt vertaald worden. En daar Willem Tindal, een leeraar van den Godsdienst te Oxford , de eerfte onder de vrienden der Hervorming in Engeland was, die , als ware het, haare bronnen weder 0Pe"<|e voor alle zijne Landgenooten, toen bij zijne Engelfche vertaaling van het Nieuwe Verbond in de Nederlanden drukken liet, werwaards de vervolgzucht hem genoodzaakt bad te vluchten: zoo beloofde men zich ook hiervan deste meer nuts, daar de koning de verzochte vrijheid tot eene Bij bel vertaaling ndedaad verleende. Hendrik zelf vernietigde fteeds meer de fteunfels, welke de paus; ijke heerfchappij over Engeland tot hiertoe jefchraagd hadden. Daar de paus inzonderheid  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 105 heid onbezonnen genoeg was, om hem in den ban te doen, zijne onderdaanen van den eed van trouw, aan hem gedaan, te ontflaan, en hem andere kerklijke ilraffen opteleggen: vernietigde de koning, op zijne beurt, alle kloosters-in zijn Rijk, verkocht of fchonk alle derzelver goederen en gebouwen weg, ftichtte daarvan ten deele bisdommen, en dwong de munnikken en nonnen , wilden zij langer geduid en onderhouden worden, hem voor het opperhoofd der kerk te erkennen. Niettegenftaande deeze moedige onderneemingen, bleef Hendrik de geftrengfte vijand der eigenlijke Goüsdienlh'ge Hervorming. Meer uit wraakzucht, dan uit hoofde van verbeterd en juister doorzigt, had hij' den paus de gehoorzaamheid opgezegd. Vol waans van zijne geleerde kundigheden, was hij te minder geneigd, om de Godsdienftige plegtigheden, welke hij in vroeger jaaren openlijk verdeedigd had, te zien affchaffen. Daar dus een geleerd en tevens waarheidlievend vorst zieh van deeze gunftige gelegenheid zou bediend hebben, om zijne onderdaanen een vrijer en den Christen meer waardig onderzoek van hunnen Godsdienst gemaklij k te maaken, liet hij veeleer hen allen met den dood ftraffen, die zich tegen de misfe, oorbiegt, en andere leerftellingen der RoomschCatholieke kerk met mond of pen zouden durven verklaaren. Vanhier, dat, geduurende zijne regeering , een meenigte Proteftanten , wegens hunneq Godsdienst, verbrand werden, G 5 Die In het jaar 1535. j. 1539.  Het keven en iterven van Thomas Mo- rus. I ïo5 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boeit. Die geen geestlijke was, mogt de Heilige Schriftuur in zijne moedertaal niet lezen. Integendeel liet de koning leerboeken des Geloofs vervaardigen, welker inhoud geenszins met elkander overèenftemde. Wel verre dus, dat de Engelfchen door deeze veranderingen in den toeftand van hunnen Godsdienst veel zouden gewonnen hebben, dreigden hun dezelve met grooter gevaar en verdrukking. Hunne koning had de plaats van den paus ingenomen, bepaalde hunnen Godsdienst naar eigen willekeur, en deed hen naar den houtftapel fleepen, die zijne invallen niet goedkeurden. Beurtlings liet hij de zoogenaamde ketters en zelfs ijverige Roomsch-Catkolieken ten dood brengen, omdat deeze in zijne ongehoorzaamheid aan den paus geen deel wilden nemen. XXIV. Onder deeze laatften verdiende Thomas More, doorgaands Morus genaamd, meer medelijden en hoogachting , dan de overigen. Meer, dan eenig ander Engelsman van zijnen tijd, had hij zich met de gefchriften der geleerde oudheid bekend gemaakt, en zich daardoor een' fijnen fmaak in denken en fchrijven verkreegen, waardoor hij ongemeen veel tot de herftelling der waare geleerdheid in zijn vaderland toebragt. Hij fchreef en dichtte niet flechts zeer aangenaam in het Latijn; maar was ook een der eerften, die het Engelsch eenigzins welluidender maakten. Ook was hij een man van een* verheven geest, zeer braaf, een ijverig voor- ftan-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 107 ftander van rechtvaardigheid, onverfchillig ten aanzien van rijkdommen en eerambten, befcheiden, maatig en zoo min trotsch in voorfpoed, als laag in tegenfpoed. Zulke gezindheden richteden zijne wenfchen flechts naar een gerust genot van edeler vrijheid, welke hij tot de uitbreiding zijner kundigheden, het onderwijs van anderen, en de opvoeding zijner kinderen wilde befteeden. Ongaarne liet hij zich dus tot aanzienlijke ambten en gezantfchappen gebruiken. Eindelijk werd hij tot groockanfelier van Engeland benoemd. Doch toen hij Hendriks echtfcheiding en onrechtvaardig geweld in kerkJijke zaaken niet billijken kon, legde hij zijne hooge,. waardigheid vrijwillig af. In zijne vroegere jaaren had Morus, met eeir doorzigt en vrijmoedigheid, in dien tijd nog zeldzaam, over de gebreken en misbruiken, welke in de kerk , en vooral onder de leeraars, heerschten, gefchreeven, en vernuftig gefchertst. Doch, van tijd tot tijd, veranderde hij zoo zeer van denkwijze , dat hij een ijverig vijand der kerkhervorming werd : veelligt ook, omdat hij van de gewelddaadige en onderling tegenftrijdige nieuwigheden des konings veel nadeels duchtte. Genoeg, men moet ook hem, gelijk iederen anderen braaven en geleerden man, naar zijne eigene overtuiging, en dus zachtmoedig beöordeelen. Voor den koning intusfchen was het genoeg, dat hij zijne bevelen tegenfprak, om hem, als eenen verraader, ten dood te veröordee. len.  In het jaar 1533. Geleerdheid, kunften en koophandel der£«gelfchen. ïo8 II hoofdd; Nieuwe Gefchieden. xni boek; Ien. Morus , die in alle omftandigheden zijns leevens eenen helderen en fchertfenden geest behouden had, kon dien ook in zijne laatde oogenblikken niet verloochenen. Toen hij den doodlijken flag des bijls zou ontvangen , .verzocht hij den fcherprechter nog een oogenblik uitdels, tot dat hij zijn' baart ter zijde zou gelegd hebben ; „ want, zeide hij, deeze is niet fchuldig aan verraad." Sommigen hielden deezen vrolijken moed voor een ongepaste ligtzinnigheid bij de overgang van den tijd in de eeuwigheid. Doch anderen veröntfchuldigden hem, en veelligt met recht, beweerende, dat hij flechts een blijk had willen geven, dat de nabijheid des doods zijnen wél getroosten moed, welke op een goed geweten rustte, niet konde nederflaan. XXV. Deeze eerwaardige man, zijn vriend, de groote Erasmus, die zich eenigen tijd in Engeland ophield, de aartsbifchop Cranmer , Johannes Colet, Thomas Linacer, Richard Crocus, en eenige anderen, verfpreidden in dien tijd de zaaden eener betere geleerdheid in dit Rijk , voor zoo verre Hendrik de agtste vrijheid genoeg verleende , om dezeiven tot rijpheid te brengen. Want fchoon deeze koning de weetenfchappen beminde, degeleerden hoogachtte, en voor hun zelfs nuttige inrichtingen (lichtte, onttrok hij hun, echter, de vrijheid tot het onderzoeken en leeren der belangrijkde waarheden. Intusfchen begon toen de Engelfche adel, ten minden, in de weetenfchappen finaak te vinden. Ook wer-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak. 109 werden de Engelfchen, omtrent deezen tijd, met volmaakter voorbeelden der teekenende kunften bekend, daar de beroemde Zwitjerfche fchilder, Holbein de Jonge, onder hen leefde, wien Hendrik zeer veel achting bewees. In vergelijking met andere Volken, en met de voordeden, welken zij boven hen bezaten, bleeven de Engelfchen, onder Hendriks regeering, in den koophandel nog verre terug. Deeze was nog grootendeels in de magt van vreemdelingen. De fchepen der Hanfeefteden, de Nederlandfche en Italiaanfche, voerden den Engelfchen de waaren van hunne en andere Landen toe, en namen, integendeel, de natuurlijke voordbrengfels, doch zeer weinige handwerken, der Engelfchen met zich mede. De geringe buitenkndfche handel, dien deeze laatften dreeven, bepaalde zich flechts tot de Nederlanden, De vreemde kunftenaars overtroffen de Engelfchen over het geheel in bekwaamheid, vlijt en fpaarzaamheid. Zelfs de, voor Engeland zoo belangrijke, weeverijen vond men in de Nederlanden veel volmaakter. Eene meenigte derzelve had zich ook in Engeland gevestigd; doch Hendrik verdreef éénmaal vijftien-honderd Nederlandfche kunftenaars en handwerkslieden uit London. En fchoon de Engelfchen veel ijverzucht en nijd tegen de vreemde kooplieden en kunftenaars in hun vaderland betoonden, konden zij dezelven, echter, niet misfen. Hendrik, die hen in den handel zoo min, als in andere bézigheden  lïo IIhoofdd. NiemvcGefchieden. Xltt boek. De Hervormingvan den Gods dienst wordt, onder EtUARD Vl,mZt geland in gevoerd. en oefeningen van hunnen geest of vlijt, niet volkomen op den regten weg bragt, en wiens eigenzinnigheid en wreedheid hun zooveel nadeels veroorzaakten, behield, echter, fteeds de genegenheid van een deel zijner Natie, omdat pracht, milddaadigheid , en andere blijken van grootheid en magt, ontelbaaren menfchen in eenen vorst veel meer behaagen, dan all' het overige. Hij was de eerfte, die zich koning van Ierland noemde. XXVI. Van het voornaamfte en bijna eenigfte goed, dat Hendrik de agtste den En* gelfchen verfchafte , de verlosling naamlijk van de pauslijke heerfchappij , konden zij zich eerst onder de regeering van zijnen zoon, Eduard den zesden, met waare vrij. heid bedienen. Deeze vorst was wel naauw-lijks negen jaaren oud, toen hij den troon beklom; doch , geduurende zijne minderjaarigheid, werd de regeering door eenige grooten gevoerd , van welke de aanzienlij kften de Godsdienftige Hervorming zeer beguniligden. Een van hun, de aartsbifchop Cranmer , had tot hiertoe deeze verandering, met geen minder gevaar, dan beleid, poogen te bevorderen. Thands werd zij, naar zijnen raad, volkomen in Engeland ingevoerd: en hierin was inzonderheid de gemaatigdheid van zijnen geest opmerkenswaardig. T Daar omtrent de helft der Engelfchen, zelfs hifchopen en andere geleerden, zich voor de Hervorming gunftig verklaarden, liet men, van tijd tot tijd, de aanftootlijkfte Godsdienftige plegtig-  Gefchiedenis der Engelfchen. IVTipvAK: Hï heden, en, eindelijk, ook de voornaamfte leerftelfels der Roomsck - Catholieke kerk affchaffen. De kerklijke" ambten werden aan Hervormden gefchonken, en men beriep geleerde en vreedzaame mannen uit Duitschland, om de Godgeleerdheid in de Engelfche hooge fchoolen te onderwijzen. Een aantal korter leerftellingen, waarin men het Hervormde Geloof bijeen voegde, diende tot een algemeene Geloofsbelijdenis, welke duidlijk, zonder fpitsvondigheden, wel met aanduiding der voorige afwijkingen van het oude Christendom, doch, zoo veel mooglijk, met vermijding van veele twisten, was vervaardigd. In alle deeze maatregels was niet gewelddaadigs te vinden, en flechts zelden ontdekte men in de voorftanders der Hervorming eenig overblijffel van de vervolgzucht der kerke , welke zij verlaten hadden. Daarenboven werden alle deeze fchikkingen niet flechts in naam des konings, maar ook met deszelfs hartlijkfte goedkeuring gemaakt. Eduard betoonde reeds in zeer jonge jaaren voortreflijke gaaven en vroege kundigheden. Hij maakte ongeWoone vorderingen in weetenfchappen en fraaije kunften; doch inzonderheid genoot hij zeer gaarne het onderwijs in den Godsdienst der Heilige Schriftuur. Zijn ijver voor denzelven ging zoo verre, dat hem de Staatsraad niet dan met moeite' kon overreeden , om zijne halve zuster, welke ouder was dan hij , • den Roomsch - Catholieken Godsdienst ongeftoord te laten oefenen; ten minften beween:  Aanmoediging der Engelfchen, om eigen handel te drijven. In het jaar 1552. Koningin Johanna regeert negen dagen. In het jaar 15 53- ju 2 IIhoofdd. Nieuwe Gefchicden. xiaaosaï weende hij haare verblinding. Terwijl men dus de kerkhervorming op een' taamlijk vasten voet bragt, begon men tevens den koophandel der Engelfchen door krachtige middelen te bevorderen. De voordeeligfte handel van Engeland werd toen door de Hanfee- en Nederlandfche zeelieden, inzonderheid door Hamburg en Antwerpen gedreeven. Haare kooplieden hadden reeds vóórlang veele vrijheden bekomen, werden van de zwaare belastingen, welke andere vreemdelingen drukten, uitgezonderd, en waren, daarenboven, in een bijzondere maatfchappij verè'enigd. Daar zij zich tevens van hunne eigene fchepen bedienden, bleef ook de Engelfche zeevaart grootendeels onaanmerklijk. Deeze maatfchappij voerde in één jaar vier- en- veertigduizend Hukken Engelfche kleederftoffen uit; terwijl, integendeel, alle de Engelfche kooplieden te famen niet meer dan elf honderd Hukken hadden uitgevoerd. Men onderdrukte nu deeze maatfchappij, waardoor zich onder de Engelfchen deste meer eigene werkzaamheid in den handel begon te verheiTen. XXVII. Doch in het midden der ftreelendfte verwachtingen, welke men van de regeering van Eduard den nZesden koefterde, ilierf .deeze vorst in zijn zestiende jaar. Zijne zuster, prinfes Maria, had wel naast hem het meelte recht op den troon. Doch daar zij een driftige vijandin der kerkhervorming was, wist men het zoo verre te brengen, dat de koning eene kleindochter van de jong-  Xi'èfchiédlnh der Engelfchen. IV f lp Vak; iij jongde zuster zijnes vaders, Johanna Graij; tot troonöpvolglter benoemde. Deeze vorftirt had met den koning zei ven veel gemeens, en overtrof hem nog in veele opzichten. Zij was eerst zestien jaaren oud; doch zoo geleerd, wijs en vroom, dat men haar voor een wonder van haaren tijd hield. Haare fraaiheid èn bekwaamheid in vrouwlijke bezigheden werden minder opgemerkt. Haare uitmuntende zielsvermogens en voortreflijk hart alleen fcheenen haar bevoegd te maaken , om dui2ende menfchen te regeeren. Zij twijfelde zelve niet, of Maria had veel gegronder aanfpraak op de koninglijke waardigheid; en daarom weigerde zij," met veele traanen en ernftige tegenverklaaringen, dezelve aantenemen. Doch uit liefde en gehoorzaamheid jegens haaren vader, Hemde zij, eindelijk, daarin toe; en het berouwde haar nog in haare laatfte oogenblikken, dat zij niet nog meer achting voor de wettige regeering betoond had. Indedaad werd Maria, reeds in liet begin der tweede week* overal als koningin erkend. Nu veroordeelde zij de ongelukkige Johanna, welker vader de koningin door een' opftand, waarïn hij zelf deel nam, verbitterde, met hem en haaren gemaal ten dood. De gelatenheid en ftandvastigheid, met welke zij dien te gemoet gingen j' troffen ieder menschlijk hart. Tegeri den welfprekenden Roomsch-Catholieken geestlijken, die haar in de gevangenis poogde te bewegen ^ om haar Geloof te verzaaken s V, Deel. H ver-  114 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek:. verdeedigde zij hetzelve met eene, hem onverwachte, leevendigheid van geest, en zeide hem nog op de ftrafplaats, werwaards hij haar vergezelde : „ God zal u uwe goedheid , „ mij beweezen, rijklijk vergelden ; fchoon „ mij uwe gefprekken meer verontrust b.eb„ ben , dan de vrees voor mijnen aanftaan„ den dood!" Toen haar gemaal, Lord Guilford, een beminnenswaardig en deugdzaam man, hartlijk wenschte, haar, nog vóór zijne terechtftelling, het laatfte vaarwel te mogen zeggen, raadde zij hem veeleer 'het tegendeel. Zij verzekerde hem, „ dat zulk „ een famenkomst haar veeleer fmart, dan die v rust zou baaren , waarmede zij beide reeds „ hunne zielen tegen den naderenden dood „ hadden gewapend; en dat hij dus wél zou „ doen , wanneer hij zich dit genoegen „ tot eene betere wereld befpaarde , waar „ vrienden gewislijk gelukkig , en ver„ bintenisfen onaffcheidbaar waren." Alles , wat zij ten zijnen gevalle doen kon , was dit, dat zij uit een vengiler affcheid van hem nam, terwijl hij voorbij hetzelve ten dood gevoerd werd. Na dit treurig oogenblik, fchreef Johanna nog drie korte be1'chouwingen in het Griekse-h, Latijn en Engelsch op haar fchrijftafel, van welke de Engelfche dus luidde: „ was mijn gedrag „ ftrafwaardig, dan verdienden, ten minften, „ mijne jeugd en onvoorzigtigheid verönt„ fchuldiging. God en de nakomelingfchap M zullen mij recht doen." Een korte poos daar-  Gefchiedenis-der Engelfchen. IV Tijdvak. \\$ daarna werd zij, omtrent zeventien jaaren oud, en onder altoos gelijke teekens van eenen helderen moed en wél gevestigde Godsvrucht, onthoofd. XXVIII. Zoodra Maria gerust op haaren troon zat, was zij tevens bedacht, om de Godsdienftige en kerkhervorming in Engeland met alle haare magt te onderdrukken. Zij boog zich zelve met haar Volk op nieuw onder het juk, dat haar vader met zoo veel moeds van zich had afgefchud, daar zij zich terltond aan den paus onderwierp, en hem bad, de kerklijke ftraffen te willen opheffen, welke hij haar geflacht en Volk had opgelegd. Een pauslijk gezant, de Kardinaat Rkginald Pole of Polus , kwam ten dier einde in Engeland. Hij was een bloedver' want der koningin; een geleerd, verftandüi en vroom man; wel een' ijverig voorftandei van de belangen zijnes meesters, doch tol middelen van geweld in zaaken van Godsdienst ongeneigd. Hij hield dus der konim ginne voor, „ dat zij, door het vervolger „ haarer Hervormde onderdaanen, hen Hecht: „ huichelaars in het Geloof zou maaken; er „ dat het een veel veiliger middel zou zijn „ om hen tot haare kerk weder te brengen „ wanneer zij de zeden der Roomsck-Catho „ lieke geestlijken verbeterde, daar toch hur „ ondeugend leeven aan veelen de eerlh „ aanleiding gegeeven had, om derzelve „ kerklijke gemeenfchap te verlaten." Doel deeze gemaatigde en wijze raad behaagd' H a nóc! In grasmaand des jaarsiS54. Koningin MAiiiAbe. lemmertde Hervorming doot doodftraf* fen. i ( i t i l I  In het jaar 1555. 116 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; nóch den onbuigzaamen inborst der koningin, nóch fommigen Roomseh-Catholieken bifchopen, die, na het hernemen van hun voorig gezag, zich door het bloed hunner medeburgers wraak wilden verfchaffen. Men vergenoegde zich dus niet, met de Protcftantfche Godsdienstoefening door wetten en ftraffen geheel te verhinderen; maar men bézigde ook weldra doodftraffen, om, door vrees voor dezelve, gewaande bekeeringen aftedwingen. Eenige bifchopen, verfcheidene Protefiantfche geestlijken, en perfoonen van andere, zelfs van de laagfte ftanden, die hunne geneigdheid voor deezen Godsdienst betuigden, zelfs veele vrouwen en eenige kinderen, te famen omtrent drie - duizend menfehen , werden, op bevel van deeze koningin, verbrand, of wel door een langzaam vuur allengskens verteerd. De woedende Godgeleerde haat ging zoo verre, dat men, eindelijk, bevel gaf, om hen , die bevonden werden ketterfche boeken te bezitten, op de plaats zelve omtebrengen; gelijk welëer den adel gelast was, bij de doodftraffen der Proteflanten tegenwoordig te zijn. Doch de verwachting der vervolgers mislukte gantschlijk. De Proteflanten ftierven even blijmoedig, en voor de zelfde goede zaak, als de eerfte Christenen, en verfterkten dus, door hun voorbeeld, hunne overgebleevene Geloofsgenooten in de zelfde gezindheden. Twee der eerwaardigfte mannen, die toen van kant werden gemaakt, waren RiDLEij en Latimer, bifchopen te Ionden  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak, i 17 don en Worcester. Beide hadden zij' zich door geleerdheid, fchranderheid en vroomheid beroemd gemaakt; doch Latimer inzonderheid door eene geitrenge eenvoudigheid van zeden; zoodat alle grooten zijne openhartige berispingen duchteden. Deeze tagtigjaarige Pmlaat, die te gelijk met zijnen vriend Ridleij verbrand werd, troostte hem met deeze woorden: ,, Zijt getroost, broeder! „ heden zullen wij een fakkel in Engeland „ aanueken, welke ik God bidde, dat nim„ mer zal uitgebluscht worden!" Een ander geestlijke, dien men, gelijk meermaalen gebeurde , genade aanbood , wanneer hij zijn Geloof wilde verloochenen, omarmde liever den paal, aan welken hij gebonden moest worden, en riep uit: „ Welkom, kruis van Christus! Welkom, eeuwig leeven !" Een arme oude visfeher, die zijn zoon het lezen had doen leeren, opdat hij hem fomtijds iets uit den Bijbel zou kunnen voorlezen, eindigde daarom, eensgelijks, zijn leeven op een' brandftapel. XXIX. Doch van allen, die tot hiertoe de Hervorming in Engeland onderfteund hadden, was het de aartsbifchop Cranmer, dien de koningin met een' onüitfpreeklijken haat vervolgde: en zulks niet flechts uit hoofde van zijnen Godsdienst; maar inzonderheid, omdat hij vooral de echtfeheiding haarer moeder bevorderd, en haar, fchoon niet dan na langduurigen tegenltand , van den troon verwijderd had. Hij werd van zijne H 3 waar» Ckan- MEKS ftandvasvaptigheidin het derven. J. ISS&  Ii8 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xni boek. waardigheid beroofd , in de gevangenis geworpen, en, als een ketter, ten dood veroordeeld. Nadat hij drie jaaren in den kerker gezeten had, werd de oude man, door de listige redenen van fommige lieden, door de liefde vöor het. leeven, en door zijne toeneemende zwakheid , zoo verre vervoerd , dat hij een gefchrift onderfchrcef, waardoor hij de opperheerfchappij van den paus en de leerftellingen, door denzelven voorgefchreeven, als billijk en waarachtig erkende. Echter gaf de koningin bevel, om hem te verbranden. Men voerde hein dus naar een kerk te Oxford, opdat hij tevens mondiijk, voor eene talrijke vergadering , verklaaren zou, dat hij zich van de dwaaling tot den waaren Godsdienst bekeerd had. Doch in.tusfehen had Cranmer zijn inwendig gevoel der waarheid te hulp geroepen, en zijnen moed, zelfs.door deeze Godlooze mishandeling zijner vijanden , op nieuw aangevuurd. Hij beleed, dat hij, uit vrees voor den dood, het Geloof had verloochend, van welks Godlijken oorfprong hij overtuigd was; herriep plegtiglijk het, door hem onderteekende gefchrift, en voegde 'er bij, dat, daar zijn hand zijn hart had verraaden, deeze. vooral daarvoor moest geurafc worden. Toen hij dus terftond daarna aan de woede der vlammen was pyergegeeven , ftak hij de rechterhand, waarmede hij zijne afgedwongene Geloofsbelijdenis onderteekend had, zoo lang m dezelve,, toe dat zij geheel verteerd was, ■ - ** | ter-  Gefchiedenis der Engelfchen. IV Tijdvak, i f*jJ terwijl hij intusfchen dikwijls uitriep: „ Dee„ ze onwaardige hand heeft gezondigd!" Van berouw over zijnen misflag vervuld, fcheen hij de fmarten zijnes ligchaams niet te gevoelen , en ftierf den marteldood met de roemrijklte ftandvastigheid. XXX. Zoo min koningin Maria, door deeze onmenschlijke wreedheid en andere, verdrukkingen, haar eigenlijk oogmerk tegen de Engelfche Proteflanten bereikte: zoo onvoorfpoedig waren ook haare overige maatregelen voor de welvaart des Rijks. Zij huuwde met Philippus, den zoon van keizer Kakel den vijfden, die niet lang naderhand, door zijnes vaders vrij willigen allland van de regeer.bg, koning van Spanje werd, onder den naam van Philippus den tweeden. Van dit huwelijk beloofde zij zich een verbaazende aanwinst van magt tegen Frankrijk , en zelfs ter onderdrukking der Hervorming iii Engeland; ook moesten de kinderen, die uil deezen echt zouden gebooren worden, eer gedeelte der Spaanfche Landen erven. Doel Philippus behandelde zijne gemaalin ficcht: koelzinnig ; haar echt 'Was kinderloos en der Engelfchen in het algemeen onaangenaam Daardoor werden zij zelfs in een' oorlog met Frankrijk gewikkeld, welke hun hc verlies van Galais veroorzaakte, de eeniglh ftad, welke zij nog in dit Rijk bezaten, ei hun fteeds een' open toegang in hetzelve ver fchafte. Dit hadden zij voornaamlijk te wij ten aan Maria's achtloos Rijksbeftuur. Sedei II 4 dk De Engelfchen verliezenCalais. In het jaar 155+- 1 .' j L \ In het :jaar I5S8:> L n  i2o II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boes; dien tijd hebben de Engelfchen van alle hunne voonge Franfche hechtingen flechts nog ^êbeho dnden Wj ^ ÏT* van Nor mal aije behouden, waarvan 9>r/?v n r ■■ r]p «m^nonma • ^ en Guemeleij. de voornaamften 21Jn, welke hun in den vreede tot den fluikhandel met de doch in oorlogstijden nog meer dienen ter verontrusting van den FÏanfchen zeehandel Dteze ,ampen verhaasteden den dood der koningm m haar drie en veertje jaar. He; Ioo1CSdar-C^ inzo"d«heid grLe haa *>o,dat zij zeide: „ Wanneer men mijn " S Ta -°Pen-e' Z°U men den naa'° dee„ zer «ad m mijn nart vinden." Haare regeering was in alle opzichten ongelukkie en veracht ijk Veele Engelfchen omlchfeden Onder dezelve hun vaderland, alwaar het eene gedeelte des Volks het andere, op bevel van deszelfs vorstin, ombragt; en de koopna de welke z.ch nog naauwlijks begon te verheffen verviel weder gantschiijk. jjW Ij^f^ ramPza1!i'g bijgeloof en on- verft k J ';r'/VOJgZUChC' h3are reSee>-kunde als verflikt, zij zoude , mettegenftaande all' den eerbied voor haaren Godsdienst, een wijze tn foede koningin hebben kunnen zijn ' VIJF,  Gefchiedenis- der Engelfchen. V Tijdvak. l%l V IJ F D E T IJ D V A K. Van koningin Elizabeth tot Willem de>» derden; of van de invoering van den verbeterden Godsdienst onder de Engelfchen, en van de grondlegging des. duurzaamen welftands deezer Natie, tot de groote Staatsverandering., . Van het jaar 1558 tot 1688 na de geboorte yan Christus.. Een tijdvak van honderd en dertig jaaren. L ISTa eene dertigjaarige onzekerheid, waarin zich de Engelfchen ten aanzien van hunnen Godsdienftigen toeftand hadden bevonden , kwam, eindelijk, de tijd, dat dezelve een duurzaamer en gelukkiger inrichting verkreeg. Tevens maakten zij in het verwerven van nieuwe en betere kundigheden, in het edeler gebruik van de natuurlijke voordeden hunnes Lands en hunner zielsvermogens, in de uitbreiding van hunnen handel en zeevaart; in de handhaaving en verfterking van hun gezag en magt tegen andere Volken van Europa % veel meer vorderingen, dan immer H 5 te Euza- beth wordt ko« ningin. In het jaar 1558,  122 IIhoofdd. Nieuwe GefcMeden. xm boek. te vóoren. Hunne nieuwe gefchiedenis, wel dikwijls niet min onrustig, dan de oude: doch roemrijker voor de Natie, en in welke men terftond eene duurzaame grondlegging ziet van haare bloeijende welvaart, begin! met de regeering van koningin Elizabeth. Uecze vorstin was, omtrent op gelijke wijze, als haar groote tijdgenoot in Frankrijk, Hendrik de vierde, die naderhand koning werd, door veeljaarige rampen en gevaaren in haare jeugd, tot wijsheid, en vooral tot de regeerkunde gevormd. Zij was de dochter van Anna van Bolejjn, welke Hendrik de agtste, na de verftooting zijner eerfte gemaaün, ten huwelijk genomen , doch na eenige jaaren, omdat hij haare huwelijkstrouw verdacht hield, had laten onthoofden. Op last van haare ftervende moeder, was zij in den Proteftantfchen Godsdienst opgevoed , en had zich vervolgends, door eigen nadenken ,' fteeds meer in denzelven bevestigd. Haar vader verklaarde haar, in den beginne, onbevoegd om den troon "te beklimmen ; naderhand,' echter, fchonk hij haar dit recht; doch haar toeftand bleef fteeds zeer twijfelachtig. Haare ouder halve zuster, de koningin Maria, betoonde haar louter ijverzucht en haat: en zulks uit hoofde haarer meerdere bekwaamheden, haarer merk baare geneigdheid tot de Hervorming, en der aanfpraaken, welke zij éénmaal op de Engelfehe kroon zou kunnen maaken. Maria liet haar reeds gevangen nemen, en loerde Hechts op een fchijnbaar voor-  Gefchiedenis der Engelfchen. VTijdvak. 123 voorwendfel, ,om haar tot den dood te kunnen vervolgen, zoodat zich Philippus zelf haare belangen tegen zijne gemaalin aantrok. In deezen dringenden nood gedroeg^ zich Elizabeth uitneemend voorzigtig. Zij nam zelfs het minfte deel niet in Staatszaaken, en gaf zich, integendeel, aan de weetenfchappen en geleerde taaien over. Haare eigenlijke gedachten over den .Godsdienst gaf zij, niet dan zeer behoedzaam, te kennen; doch was jegens ieder een zoo minzaam, als de ftuurfche hoogmoed, en het onmenschlijk gedrag haarer zuster algemeen mishaagden. Vanhier, dat ;zij, na derzelver dood, onder buitengewoone toejuichingen en vreugdebedrijven haares Volks, van den troon bezit nam. Zij was toen vijf- en- twintig jaaren oud, vrij bevallig, en van een edele gedaante, en vermeerderde zelfs de minzaamheid van haar gedrag, waardoor zij zich reeds de algemeene liefde verworven had. 11. Haare eerfte zorg befteedde zij ter verbetering' van den Godsdienftigen toeftand haares Rijks. De Engelfchen waren toen, door de doodftraffen en andere geweldenaa. rijen der voorige regeering tegen de Protefi'anten , als bedwelmd. De Roomsch-Catholieke. Godsdienst fcheen nu voor altijd in hun vaderland verhéven; doch heimlijk had de Hervorming in hunne harren vrij veel indruks gemaakt : en haagje vijanden zelve, vooral de bifchopen en andere geestlijken, bevorderden dien het meest door hunne Zij vestigt ie Hervormingin Enge* land.  Oorfptoug dei '124 II hoofdd. Nieuwe Gefck'eden. xm boek; ne wreedheid, welke hen dikwijls den marteldood der Hervormden deed bijwoonen, en de fmarcen der ftervenden door hoonènde fmaadredenen. vermeerderen. Eene nieuwe begunftiging der hervorming van de zijde des troons zelve moest dus veele duizenden aanmoedigen, om zich voor dezelve te verklaaren. Elizabeth deed zulks; doch vrij gemaatigd en zachtmoedig. Zij ging hiermede allengskens voord; deed eerst alle verdrukkingen wegens den Godsdienst eindigen , vervolgends de openlijke Godsdienstoefeningen grootendeels in de Engelfche taal houden, zich voords door het Parlement de hoogfte magt in kerklijke zaaken toefchrijven, en, eindelijk, door deeze zelfde Nationaale vergadering den toeftand van den Godsdienst en der kerk herftellen, gelijk die onder haaren broeder Eduard bepaald was. Van omtrent negen duizend en vijfhonderd geestlijken in Engeland waren 'er flechts veertien bifchopen en bijna honderd anderen , die liever van hunne ambten afftand wilden doen, dan de Godsdienftige en kerklijke verbeteringaannemen. De meeste bifchopen werden wel, omdat zij zich tegen de maatregels van het Parlement verzetteden , gevangen genomen; doch weldra weder ontflagen: en de koningin onttrok ook die genen, die welëer de bloeddorftigfte woede tegen de Proteftanten hadden geoefend, aan den algemeenen wensch, dat zij geftraft mogten worden. III. Doch fchoon de toeftand van dea Gods»  ^efdiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, iag Godsdienst onder de regeering van Eduard den zesden ten voorbeelde deezer nieuwe gefield werd, bleef die, echter, niet geheel zonder veranderingen, welke voornaamlijk uit de gezindheden van den voorigen leeraar en tegenwoordigen voornaamflen raadsman der koningin in kerklijke zaaken, MatthjEUs Parker , ontflonden. Deeze geleerde en vroome man, die eerst, na eene langduurige en befcheidene weigering, het aartsbisdom van Canterburij aanvaardde, had eene befcheidene en vreedelievende denkwijze. Elizabeth dacht op gelijke wijze; zij wilde de haatlij ke naamen van Paaps ch en Kettersch volftrektlijk niet meer gebruikt hebben. Opdat alle haare onderdaanen elkander in den Godsdienst te naderbij zouden komen, en het onderfcheid der beide, in Duitschland en Zwitferland ontftaane, Proteftqntfche gemeenten eenigzins mogt verminderd worden, vond zij in veele zaaken een' middenweg van gemaatigde toegevendheid uit. Men behield verfcheidene oude kerklijke fieraadiën; de bifchoplijke regeering der kerk bleef dezelfde, onder zekere bepalingen, welke met het oogmerk van het Christelijk leeraarambt best overéénkwamen; doch Geloofsleeringen, waarover men meest twistte, werden in de Geloofsbelijdenis der Engelfche kerk met zulke woorden voorgefleld, dat óf verfcheidene Godgeleerde partijen zich daarmede konden verëenigen, óf, ten minften, zij alle deste meer naar de Heilige Schriftuur zelve werden verweezen. Men bereikte l)ifchopi ijke kerk n Enge; land.  Puriteinen. i£ó" II hoofdd. Nieuwe Gefck'eden. xin boek. reikte, echter, nog in langen tijd in Engelanddien hoogen graad van Godsdienftige verdraagzaamheid of vrijheid niet, welke uit zulke vreedzaame inrichtingen fcheen te zullen voordvloeijen. De Protejlanten, die de vervolgzucht van koningin Maria buiten hun vaderland ontvlucht waren, keerden nu in Engeland weder; doch waren met den pas geftichten kerklijken toeftand in hetzelve zeer kwalijk te vreeden. Zij berispten het gezag en de rijkdommen der bifchopen, die nog hunne voorige plaatfen onder de Rijksftaaten bleeven behouden; doch voornaamlijk derzelver aangemaatigden roem, dat hunne ftand eene Godlijke inftelling was, welke dus boven alle andere Godsdienftige leeraars den voorrang moest hebben. Zij verklaarden zich daarenboven tegen veele kerkplegtigheden , feestdagen, voorgefchreevene gebéden, kerkgezang , en andere bijzonderheden , welke geenszins noodzaaklijk , van eenen zeer vroegen oorfprong, of voor geene misbruiken vatbaar konden geacht worden; doch in welker keuze en gebruik elke Christelijke gemeente volkomen vrij is. Deeze ijveraars intusfehen, die zich veel zuiverer van overdreevene en bijgeloovige leerftelfels of plegtigheden waanden, dan hunne medebroeders, en daarom den naam van Puriteinen verkreegen, gaven aanleiding tot groote en langduurige onlusten. De twist was hévig, en de leeraars der zoogenaamde bifchoplijke kerk verdrukten en mishandelden de anderen op vee:  .Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, i 27 yeelerleije wijzen, temeer, daar de koningin en het Parlement de gelijkvormigheid in de openlijke Godsdienstoefeningen aller Proteftanten in Engeland door een wet hadden geboden. Zoo fpoedig vergat men, dat men den dwang en de vervolgzucht in Godsdienftige belangen eerst onlangs in een ander Godsdienftig genootfchap met recht verfoeid had. IV. Doch onlusten en oorlogen van een' veel gevaarlijker' aart hielden de Engelfchen ' en haare koningin, geduurende het grootfte ' gedeelte haarer vier- en veertigjaarige regee-, ring, bezig. De moed en wijsheid van Eli- ] zabeth blonken in dezelven te meer uit,1 daar zij en haar Volk door deeze rampen niet1 verhinderd werden, om in kundigheden, magt, rijkdom en andere voordeden fteeds toeteneemen. Philippus de tweede, koning van Spanje , en de paus, waren eigenlijk haare gevaarlijkfte vijanden. De eerfte had haar vergeefs een huwelijk met hem aangeboden. Daarom betoonde hij zich weldra > bij alle gelegenheden, haaren bitteren vijand; begunftigde famenzweringen in Engeland, en oproeren tegen haar in Ierland, en befloot, eindelijk, Engeland te veroveren. Daar de koningin, van haare zijde, de Nederlanders, die de wapens tegen Philippus hadden opgevat, van tijd tot tijd met meer nadruks onderfteunde, en hij op derzelver bedwang niet hoopen kon, vóór dat hij Engeland in zijne magt had: rees zijne vijandfchap tegen Eli- ZA- Engelanè rordt ioor Pki.irpus II. :n den >aus rerönt« ust.  t28 ÏI hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiii boeKï De Enge fchen verfinan de onverwir lilkevloo der Spanjaarden.J. 1588. Zabeth tot een' gloeijenden haat tegen de, in dit Rijk ingevoerde, verbetering van Godsdienst, in welker verdelging hij zijnen voornaamften roem Helde. Aan den anderen kant werd koningin Elizareth door de paufen met eene gebiedende trotschheid behandeld, welke zij wel verachtte, doch zeer onaangenaame gevolgen voor haar had. Zij verklaarden haar voor eene onwettige koningin, welke haar Rijk, dat een leengoed van den Roomfchen ftoel was, niet in bezit mogt nemen, vóór dat zij zich aan denzelven onderworpen had; doch, eindelijk, ontfloegen zij ook haare onderdaanen van den , haar gezwooren , eed van trouw. Onder deeze laatlten waren zeer veele Roomsch-Catholieken, die wel over haar geen reden van klaagen hadden, doch zich, in een vrij groot aantal, door het pauslijk vonnis en door de geestlijken hunner kerke, lieten overhaalen, om in famenzweringen tegen de regeering hunner koninginne, en zelfs tegen haar leeven, deel te nemen. Schoon deeze poogingen gelukkig ontdekt werden, noodzaakten zij, echter, de koningin en het Parlement tot meer geftrengheid tegen het gemelde Godsdienftige genootfcbap, en inzonderheid tegen deszelfs onrustige leeraars. V. De voornaamfte aanval, waarmede thands de Engelfchen door de Spanjaarden -bedreigd werden, was de geduchtfte, welke : nog immer tegen hen bedoeld was. De magtigfte vloot, welke men nog ooit in Eu:  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 12$ Europa zag verzamelen, en uit omtrent honderd en dertig grooter en kleiner oorlogfchepen beftond, konden de Engelfchen naauwlijks zestig of zeventig fchepen van middenmaatige fterkte (want de grootften derzelven geleeken flechts naar onze tegenwoordige fregatten^) tegenftellen. De Spaanfche vloot, door veelen de onverwinlijke genoemd, bedoelde een landing in Engeland met een krijgsheir van meer dan vijftig duizend Spaanfche foldaaten, die onder de besten van Europa behoorden, en door de voortreflijkfte veldheeren werden aangevoerd. Behalven deeze ongemeen e overmagt der Spanjaarden *, werd het gevaar der Engelfchen nog door andere omftandigheden vermeerderd. Geene der nabuürige Natiën was toen, uit hoofde van eigene ongelegenheden, in ftaat, om hun eenige aanmerklijke hulp te bewijzen. Schotland , de helft van hun eüand, ftond nog onder het gebied van eenen bijzonderen ko* ning, en deeze was over Elizabeth misnoegd ; Ierland was, na eenen gedempten opftand, naauwlijks weder in rust; en aldaar, gelijk zelfs in Engeland , kon men een meenigte Roomsch-Catkolieken volftrektlijk niet vertrouwen. Doch te midden deezer zeer ongunftige omftandigheden , bleef de koningin onverfchrokken, en moedigde haare onderdaanen aan tot 'eenen dapperen tegenftand. Zij verfcheen zelve te paard in het leger haarer krijgsmagt, alwaar zij den verdeedigers des vaderlands toeriep: „ dat zij hun V. Deel. I „ ten  j 3© II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xin boek; i Emza» B«TH „ ten veldheer en rechter wilde dienen, om „ hunne dappere daaden te beter te kunnen 3, beloonen." Zij liet wel eenigen haarer verdachte Roomsen - Catholieke onderdaanen in eene draaglijke bewaaring nemen; doch verwierp den haar gegeeven raad, om de voornaamlten van hun van kant te helpen, of ten Lande uittebannen. In het algemeen betoonde zij een zoo openhartig en moedig vertrouwen , dat zij van haare onderdaanen van beide de Godsdienftige partijen vrijwillig en met ijver onderfteund werd. Ook had zij eenigen der grootfte zeehelden van deezen tijd, gelijk Howard , Drake , en anderen , in haaren dienst. Deeze vielen met hunne wel kleiner , doch deste beter bezeilde , fchepen de grooten der Spanjaarden overal aan , waar zulks hun eenig voordeel beloofde; bragten de gantfche Spaanjche vloot door een aantal fchepen, met aangeftokene brandftoffen beladen, welken zij op dezelve afzonden, in wanorde; veroverden een 'gedeelte derzelve, en, eindelijk, werd zij door een' der hévigfte ftormen derwijze verftrooid en verzwakt, dat de helft der Spaanfche fchepen niet in Spanje terugkwam. Sedert dien tijd gingen de Engeljchen, geduurende het vervolg van deeze regeering, voorfpoedig voord, met de Spanjaarden ter zee te beoorlogen, wier aanzienlijke zeeftad Cadix zij, onder andere, neven3 alle de fchepen , welke aldaar lagen , verbrandden. VI. Niet min fchaade bragt Elizabeth den  Gefchiedenis der EngelTchen. V Tijdvak. 13! den Spanjaarden van eene andere zijde toe. Zij ftond den Verëenigdtn Nederlanderen , veele jaaren agterëen, 200 nadruklijk bij, dat zij de bevestiging van hun pas ontftaane Gemeenebest aan haar voornaamlijk te danken hadden. Haaren Geloofsgenooten in Frank* rijk, en den grooten koning van dit' Rijk, Hendrik den vierden, zond zij ook, eenigen tijd, hulp toe. Doch voornaamlijk narrj Zij in de gebeurtenisfen van het Noordlijk gedeelte haares eilands, of van Schotland, een langduurig en zeer onrustig aandeeh Haare bloedverwante, Maria, een kleindochter der oudfte zuster van Hendrik den agtsten, regeerde dit Rijk nog vóór dat Elizabeth den Engelfchen troon had beklommen. In haare vroege jeugd was zij met Frans den tweeden , koning van Frankrijk, doch flechts twee jaaren, gehuuwd geweest* Na zijnen dood, welke Schotland van het gevaar verloste, om een Fn/nsch wingewest te worden, keerde zij naar dit Rijk weder; en omtrent deezen zelfden tijd begonnen haare onè'enigheden met de koningin van Engeland, welke zij nimmer zag eindigen. Maria weigerde den titel en het wapen der koningrijken Engeland en Ierland afteftaan , welken zij tot dus verre, uit hoofde van haar onbetwistbaar recht van etflijke opvolging op dezelven, gevoerd had. Doch dit deed Elizabeth , welke voor de handhaaving haa*er magt met eene hoogst wantrouwende waakzaamheid zorgde, vreezen, dat Maria* I 3 laat de kóningin van Schotland, Maria. onthoofden,  welke bij haar befcherminggezocht had. J. I5Ö8. i 32, II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; 3p grond van dit recht, onlusten in Engeland /eröorzaaken mogt. Hierbij kwam nog een perfoonlijke ijverzucht, welke dikwijls tusfchen vrouwen de bitterite vijandfehappen (licht. De Schotfche koningin overtrof de Engelfche zoo verre in bloeijende fchoonheid, als deeze haar in Staatkunde en fchranderheid. Echter was het van koningin Elizabeth eene voornaame zwakheid, dat zij nog in haaren hoogen ouderdom, door haare ligchaamlijke bevalligheden , verwondering wilde verwekken. Weldra vond zij gelegenheid, om zich in Schotland zelve eene partij te verfchaffen, door naamlijk de talrijke Protefi'anten aldaar, die van hunne Catholieke koningin afkeerig waren, tegen haar te on-; derfteunen. Daarenboven maakte zich Maria ook daardoor zeer gehaat bij haare onderdaanen, dat zij den moord van haaren tweeden gemaal bevorderde, en terilond daarna met deszelfs moordenaar huuwde. Weldra noodzaakte men haar, de regeering nederteleggen. Zij poogde zich wel met de wapenen te handhaaven; doch werd overwonnen, en nam nu haare toevlucht naar Engeland. Hier had Elizabeth gelegenheid, om een roemrijk bewijs van grootmoedigheid te geven, door eene zoo bekoorlijke, haar zoo onaangenaame, doch thands ongelukkige vorstin, welke haare befcherming alïmeekte , op den troon te herftellen. Doch die Staatkunde, welke niet altijd even kiesch is in het bézigen van middelen ter handhaaving van eigene rust, magc en  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 133 en eer, verkreeg ook bij haar de overhand. Elizabeth liet over de misdrijven eener ningin, welke geenszins haar onderdaan was, een vierfchaar fpannen, en haar gevangen zetten. Engelfche grooten, en andere vrienden der Schotfche koningin , inzonderheid Roomsch ■ Catholieken , beproefden wel verfcheidene famenzweringen , om. haar te verlosfen; doch welke alle mislukten, en derzelver voornaamft.cn ftichteren het leeven kosteden. Eindelijk waande Elizabeth, dat de dood deezer vorstin, te meer, daar zij. zulke heimlijke aanflagen begunftigde , voor haare veiligheid noodig was. Maria werd dus , in haar vijf- en veertigfte jaar, en in het zestiende van haare gevangenis, onthoofd. Zij ftierf zeer gelaten en moedig, en gaf veele blijken van Godsdienftige aandacht. Het rnisnoegen over haare buitenfpoorigheden had reeds zeer lang voor, het medelijden .met haare langduurige ellenden plaats gemaakt. Haare voortreflijke vermogens werden zelden gelukkig genoeg gebézigd, omdat zij haaren verhéven en vuurigen geest niet door verftand beftuuren, maar door hartstogten vervoeren liet. Niettegenftaande alle de bevalligheden van haar perfoon en gezellige, verkeering , werd zij eerst ten tijde haarer tegenfpoeden indedaad beminnenswaardig. VIL Met meerder recht en grooteren roem, ftrafte Elizabeth de misdaaden van haaren gunfteling , den graaf van Essex. Reeds had zij een' ander' voornaam' Engels* I 3 man, In het aar 1587. Euza- bsth onderfchrijfchet doodvonnis van haaren  gunflelinp, der graaf va; Ï34 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xihboek» man, boven hem, met haare hoogde gunst ^ vereerd, doch die dezelve onwaardig was. Essex was veel achtenswaardiger. Hij had zeer veel verftand, welfprekendheid, vernuft, bevallige zeden, openhartigheid, en grootmoedigheid, benevens eene uitmuntede werkzaamheid en dapperheid; en hierbij kwamen nog zijne jeugd ,eu inneemende gedaante. Alle deeze hoedanigheden, met zijnen vroegeren krijgsroem verëenigd, hadden hem ds liefde der Engelfchen in het algemeen verworven. Doch dit zelfde, dat hij reeds in die jaaren, waarin men de ondervinding pleegt te misfen , de lieveling zijner koningin werd, en tot een buitengemeen aanzien rees, verhinderde hem, die wijsheid te bereiken, welke hem rog ontbrak; veeleer werd hij fteeds trotfeher, woester en vermételer. Toen hij éénmaal met de koningin over zekere zaak in woordentwist was, vergat hij den, haar fchuldigen, eerbied in zoo verre, dat hij haar met verachting den rug toekeerde. Elizabeth , welke fpoedig in toorn ontbranden kon, gaf hem voor deeze beleediging een' flag om- het hoofd, en tevens een fchandnaam, op zijn gedrag pasfende. Doch Essex weêrilond haar nog langer, floeg zijn hand aan zijn' degen , zwoer, dat hij zulk een beleediging zelfs van Hendrik den agtsten niet dulden zou, en verliet terftond het hof, Hij wilde voiflrekt geen fchuld belijden , noch zich voor zijne koningin vernéderen. ?, Daar zij mij op de laagfte wijze behandeld „ heeft,  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, i 35 „ heeft, zeide hij, ben ik door haar zelve „ buicen Haat gefteld, om haar verder te dienen." Echter was haare genegenheid jegens hem oorzaak, dat zij zelve hem toe-, gaf, en alle voorige gunst wederfchonk. Zulk een gevolg van den tegenftand aan zijne vorstin moest zijn vertrouwen op zich zeiven doen rijzen, en hem tot meer onbezonne daaden verleiden. Op zijne dringende begeerte, zond hem Elizabeth met een zeer aanzienlijke krijgsmagt\naar Ierland, om den, aldaar op nieuw uitgebarsten en thands gevaarlijk geworden, opftand te dempen. Wel verre, dat Essex aan deeze verwachting beantwoordde, beging hij veelëer verfcheidene misdagen, en zelfs zulke, welken hij in anderen berispt had; verloor het grdotfte gedeelte zijnes legers', zonder iets belangrijks verricht te hebben; floot een min roemrijk verdrag met het opperhoofd der muitelingen, en keerde, echter, in weêrwil van het bevel der koningin, naar Engeland weder, in den waan, dat hij bij haar flechts tegenwoordig behoefde te zijn , om all' haar misnoegen over zijn gedrag te verwijderen. Doch nu zag Elizabeth de noodzaaklijkheid, om hem met meer geftrengheid te behandelen. Hij werd gevangen , befchuldigd , en door het vonnis, over hem geveld , van zijne meeste ambten beroofd. Tntusfchen bleek hem op nieuw de gunst der koninginne. Zijne onderwerping, door eene gelijke maate van vleijerij onderfteund, deed hem reeds op de I 4 vol' In het jaar 1599.  i$6 ïï hoofbd. Nieuwe Qefchieden. xin boek,' volkomene herinnering haarer gunfte hoopen. Doch toen zij hem zekere inkomften ont-. trok, en zeide: „ Een losbandig dier moet. „ men het voeder verminderen:" toen barstte zijn beleedigde hoogmoed, dien hij tot hiertoe met moeite weerhouden had, als met verdub» belde hitte los. Hij fpande alle krachten in, om zich onder den adel, de krijgsmagc en het Volk een aanhang te verwerven; floot zelfs een verbond met den koning van Schot-, land; fiiet tegen de koningin beleedigende redenen uit, en poogde, eindelijk, met eene, gewapende meenigte, onderfleund, door een oproer der burgeren van 'London, welk hij tot zijn voordeel verwachtte, de koningin te noodzaaken, om haare regeering naar zijnen wil te veranderen. Doch nu mislukte hem alles, en Elizabeth liet hem, naar verdienften, ftraffen. Zulks deed zij, indedaad, niet dan na een hévigen tweellrijd met zich zelve, of met haare diep ingewortelde genegenheid jegens den ondankbaaren. Zij onderfchreef zijn doodvonnis, herriep zulks , en wisfelde nog meermaalen af, naar maate óf haar verftand- óf haar hart in deezen gevaarlijken tweeftrijd beurtlings de overwinning behaalde. Zelfs toen zou zij hem nog gena-r de beweezen hebben, hadd' zij flechts den ring, welken zij hem welëer tot een onderpand van onveranderlijke gunst had gefchon-; ken, volgends affpraak, van hem terug ontfangen. \ lij zond haar dien indedaad ; doch heid te leeren kennen en navolgen * bijna algemeen was geworden. De heldhaftige en reeds boven gemelde zeeman, Walter Raieich, en een geestlijke, Richard Hooker, waren twee der eerfte Engelfche fchrijvers, dia de rauwheid hunner taal gelukkiglijk befchaafden. De Engelfche dichtkunst maakte nog meer vorderingen, dan de welfprekendheid in onrijm. Edmund Spencer volgde Chaucer na, en overtrof hem verre. Hij werd de, lierlijkfte Engelfche fchrijver zijner eeuvv; zoo' V. Deel. K zacht Jn het jaar ijig Edmunu jrEKCIÏfl. it.in t jaar :S9S,  146 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiiieoek.' Willem Shake- SPEAKE. Sr in 'tjaar 1617. zacht en welluidend vloeijen zijne vaerzen , zoo fijn en rijk is zijne verbeelding, en zoo gemaklijk zijne uitdrukking. Doch hij was tevens de eerfte verhéven dichter zijner Natie. Echter heeft hij thands veel van zijne voorige toejuiching verlooren, daar de zeden van dien tijd en de dwaasheden der oude ridderfchap, welke hij afgefchecst heeft, alsmede zijne langwijlige zinfpeelingen, den leezer van laatere dagen niet meer zoo inneemend kunnen behaagen. Hij ftierf, gelijk zoo veele andere voortreflijke dichters , jammerlijk armoedig. Niets toch is algemeener, dan de waan, dat all' het nut, wat ons deeze foort van fchrijvers verfchaffen kan, louter vermaak is, en dat men hen dus als de bloemen behandelt, welken men wegwerpt, nadat men zich, eenige oogenblikken, aan haaren reuk vergast heeft. XII. Zijn tijdgenoot, Willem Shakesfeare, was, veelligt, de zondcrlingfte dichter , die immer onder eenig Volk geleeft heeft. De verwonderensvvaardige en ontelbaare fraaiheden van zijne tooneelpoëzij wisfelen met niet min allerzeldzaamfte gebreken af. Misfchien heeft geen ander dichter de menschiijke natuur zoo diep doorzien, en zoo voortrefiijk afgefchetst, als hij. Zijn dichtgeest fchijnt indedaad te bezielen: zeer dikwijls verovert hij den geest zijnes leezers met een onweêrftaanbaar geweld; hij fleept hem met zich mede, of bedwelmt hem, als door een' onverwachten flag. Eene groote mee- üig-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 147 higte fchetfen van menschlijke geaarthsdenhartstogten, leevensftanden, treurig aandoenlijke, of fchert'fende en vrolijke gedichten, tooneelen en bedrijven, zijn hem weergaêloos gelukt. Doch boven alles daagde hij in de verè'enjging zoo van bet befchaafde lagchverwekkende, als van de fcherts en het luimige , , met het verhévenfle en ernsthaftigfte in de zedenleer en gantfche menfchenkennis zeer vöorfpoedig. Geen wonder dus , dat zoo veele plaatfen in zijne tooneelfpelen zoo ongemeen behaagen, dat men zich niet kan weerhouden, om ze in zijn geheugen te prenten. Eene der beroemdde van dezelve is die voortredijke alleenfpraak van prins Hamlet in het treurlpel van gelijken naam, waarin hij het leeven en den dood met elkander vergelijkt: „ Te zijn , of niet te zijn ? Dat is dé vraag! Of't eed'ler zij, in 'thart, de kwellingen en fteeken van 't verbolgen Lot te dragen; dan — tegen d'aanval van de zorgen zich te wapenen, en, inet dien weêrftand, haar teniet te doen ? — Te (terven — flechts te flapen , —^ meer nie;s! — Te zeggen, dat wy, door een' ïlaap,- een einde maaken aan de pijn van 't hart en aan de duizend fchokken der natuur, die 's Iigchauns erfdeel zijn ! 't Is een voltooiing, den hoogden wi.nsch van ons geflacht welwaard. Te ftervcn, — ja! te flaapen , __hoe? — te flapen? misfehien te droomen? — Ai! daar ligt de knoop! Die drcomen toch, welke in den doodflaap zweeven,  148 11 hoofdd. Nieuwe GefcMeden. xm boek:. als eens dit hind'rend vlecsch is afgelegd, die doen ons ftilitaan. Hun befchouwing maakt, dat nog het ongeluk zoo lange leeft. Wie toch verdroeg de Itriem, den fpot der tijden, des onderdiukkers wrok, des trotfchen fchimp, gekrenkte liefdes pijn, 't getalm der wet, den moedwil der beambten, en de voet-fchop , die van onwaardigen Verdienfte dulden moet, — wie toch, — die aan zich zelv' 't oncflag kan geven flechts met een hair-naald? — zou lasten torfchen, opdat hij fteene en zweete in 't moede leven; zo niet de vrees voor iets nog, na den dood, (dat onbekende landfchap, van wiens grenzen geen reiziger ooit wederkeert,) den wil verbijsterde, en het reeds bekende kwaad veel liever ons verdraagen deed, dan vluchten naar *t onbekende V O ! Zoo lafhartig maakt ons 't geweten vaak! — d'Oorfprongelijke blos van 't kloek befluit bedekt zich met de kleur, de bleeke kleur, van 't zieklijk overleg, en onderneemingen van waarde en kracht verdraaijen zoo hun vrijen loop verliezen, hun naam, hun aanzijn!" (*) Doch midden onder zulke en dergelijke plaat- (*) Wy hebben deeze nieuwe vertaaling, in vijfvoetfge Jamben, naar het oprfprongliike van Siiakespeshe, verkoozen boven die iïederditiifche, welke ons onder het oog zijn gekomen, en ons toefcheenen de meening vqn den grooten man,, welke zeer diep ligt en verre reikt, hier en daar gemist, althands flaauwlijk uitgedrukt te hebben. Di Fe> taaier.  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 149 plaatfen vindt men maar alte dikwijls andere, waarin de dichter zijne gantfche waardigheid vergeet. In één' oogenblik gaat hij van het edele tot het gemeene, en zelfs tot het laage, van het treurige tot het vrolijke, en zelfs klugtige, over. Iedere inval is hem welkom , wanneer die flechts afwisfeling in zijne tooneelfpelen veroorzaakt, hoe onvoegzaam ook deszelfs plaats, en hoe zonderling zijne gedaante ook zij. De leevendigheid van bedrijf ontaart op zijn tooneel niet zelden in een woest geraas, dat meer verbaazing en fchrik, dan zachter aandoening teweegbrengt: en nog meer mist men in zijne tooneelftukken alle waarfchijnlijkheid der voorftelling, welke toch tot eene aangenaame misleiding der aanfchouweren het meeste moet toebrengen: zoo veele bewijzen, dat Shakespeare geen genoegzaam fcherp oordeel, noch fijnen fmaak,, en nog veel minder kunde bezat van de regels des tooneelfpels ; en niet flechts van zulke regels, welke door geleerde, doch min gevoelige mannen zijn voorgefchreeven, maar ook van die, welke uit het oogmerk van het tooneel zelve voordvloeijen. Intusfchen vinden deeze gebreken in den onbefchaafden toeftand van zijnen tijd eenige veröntfchuldiging, en, desniettegenftaande, blijft hij een der grootfte dichterlijke vernuften, doch wien men meer aandachtig beoefenen, dan blindlings navolgen moet. XIII. In de eigenlijke geleerdheid munteden de Engelfchen thands nog wel niet zeer K 3 dik- Fbans Baco  150 II hoofdd. Nieii'.ve Gefchieden. xm boek. teekent de menscblij ken geest een nieu we loopbaanc af. n dikwijls, of van verfcheidene zijden uit. De Godgeleerdheid bearbeidden zij vrij gelukkig, en in de gefchiedenis en oudheidkunde betoonde Willem Camdes uitneeraende en algemeen nuttig toegepaste bekwaamheden. Doch een groot man, Frans Baco VerulaMius, overzag het geheele gebied der weetenlchappen met fcherpzigtiger oogen , dan alle zijne medeburgers, en de meeite geleerden van Europa in dien tijd. Door de gefchriften van het oude Griekenland en Rome uit het ftof te verheffen, doch inzonderheid door eene toeneèmende zucht naar vrijer en naauwkeuriger onderzoek-, welke door da Hervorming van den Godsdienst begunftitrd werd, was men wel in verfcheidene Landen gelukkig genoeg geweest, om veele weetenfchappen op juister gronden te vestigen, haar yan vóóröordeelen en dwalingen te zuiveren , en zelfs met nieuwe waarheden te verrijken. Doch van andere vakken der geleerdheid bad men nog naauwlijks een onbeduidend begin gemaakt. Men waagde daarin niet dan hoogst behoedzaame fchreden, omdat mén, als wave het den grond nog weinig kende, dien men betrad, en daarenboven niet wist, welken gids men volgen, dan of men zelf nieuwe wegen baanen zou. Om deeze hindernisfen wegteruirnen , teekende Baco het eerst, den gantfehen omtrek van het Rijk der weetenfehappen en fraaije kunften, en van deszelfe onderfcheiden Landen af. Hij toonde, in welke oorden van hetzelve het ge-  GefcMedenis der Engel/eken. V Tijdvak. \Q Ceheugen , waar de verbeelding, en waar , eindelijk, het verftand, oordeel en nadenken, hec eerst en langst Uüg moeten zijn; fchoon hij alle deeze gaaven tot de kennis en hec gebruik van het waare, nuttige en fraaije m ieder vak wilde verëenigd hebben. Doch voornaamlijk leerde hij, hoe veel^ er nog m de meeste weetenfehappen te verrichten was, waarom men in dezelve gedwaald had, oi niet verder gevorderd was; en hoe men zien daarin gelukkiger vorderingen belooven kon. Zulks deed hij met de meefte nauwkeurigheid en fchranderheid ten aanzien der Wijsbegeerte, en van een haarer hoofddeelen, de Natuurkunde. Hij bewees , dat deeze weetenfehap nimmer eenige volkomenheid en nuttigheid kon bereiken, zoo lang men haar flechts naar de voorfchriften van zekere wijsgeerige partij oefende, fpitsvondigheden en diepzinnige vraagen of twisten als kenmerken van een wijsgeerig verftand befchouwden, en de Wijsbegeerte niet tot algemeene Wijsheid, verlichting en bevestiging der gamfche geleerdheid verftrekken deed. Dus herinnerde hij ook de vrienden der Natuurkunde , dat alle die ophelderingen van natuurlijke veranderingen , welke enkel fteunden op gisfingen of waarfchijnlijkheden , gantschlijk ongenoegzaam waren, om de Natuur te kennen, en baare werken te beöordeeien; maar dat men ten dien einde, door naauwkeunge en herhaalde proeven, haar zelve moest raadpleegen, Baco was, wel is waar, zelf met * & K 4 eenlSe  $52 lï hoopdd. Nieuwe Gefcldedcn. xin boek.' St. hl kt aai ï6l6 Schallend .vordt mei ï-.gtlsnd eenige weetenfehappen, ook met de wiskunde, flechts weinig bekend. Hij fchreef den geleerden een nieuwe loopbaan voor, welke Galil/ei ten zijnen tijde reeds in Italië deels infloeg, toen hij de belangrijkfte ontdekkingen deed. Echter hebben zijne diep doordachte voorfiagen ter verbetering, in zijne yoortreflijke boeken over de waardij en wasdom der weetenfehappen, en over de on-dervinding, als een nieuw werktuig der Natuurkunde , hem den roem verworven van eenen algemeenen leeraar in het Rijk der geleerdheid , van wien men nog fteeds leeren kan. Hij was ftaatsman, rechtsgeleerde, wijsgeer en redenaar tevens. Na ruim veertig jaaren onder koningin Elizabeth geleefd te hebben, werd hij, onder de regeering van haaren opvolger, Gmoikanfelier van Engeland. Doch, niettegenftaande alle de grootheid van zijnen geest in de weetenfehappen, was dezelve niet even ftandvastig in zijne pligten en werkzaamheden. Ten gevalle der koningin , vergat hij de dankbaarheid , welke hij eenen zijner voornaamfte weldoenderen fchuldig was, en bezweek naderhand ook voor de verleidingen der geldgierigheid. Dit veroorzaakte hem, weinige jaaren vóór zijnen dood, het vernéderend verlies zijner waardigheid: ten blijke der menschiijke zwakheid, welke dikwijls met wezenlijke grootheid van ziel verëenigd is. XIV. Baco ftierf eerst onder den tweep den opvolger van koningin Elizabeth. De eerfte  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 153 eerfte was Jacob de zesde , koning van Schotland, de zoon van de zelfde koninginMaria, welke, op last van Elizabeth, onthoofd was. Hij was een afftamrneling van den Schotjehen huize Stuart, dat, door een huwelijk met de dochter van Hendrik den zevenden, koning van Engeland, een recht op dit Rijk verkreegen had. Nadat hij, uit hoofde van dit recht, den EngelJ'chen troon beklommen had, heette hij in de volgreeks der Engelfche koningen Jacob de eerste. Sedert dien tijd werden Engeland en Schotland fteeds door éénen koning geregeerd, en voerden dus tot heden te famen den naam van Groot - Brittanje. De afzondering deezer Rijken en Volken, welke hun eiland onderling verdeeld hadden, was voor beiden langen tijd nadeelig geweest, daar hunner verfchillende Staatsbelangen en ontwerpen van verovering , in weerwil hunner nabuurfchap, flechts ijverzucht en twisten tusfehen hen hadden aangekweekt. Schotland is wel bijna de helft kleiner dan Engeland, ook kouder, deels zeer bergachtig, en in het algemeen minder vruchtbaar. Dan dit Noordlijk gedeelte des eilands waartoe nog omtrend drie honderd meestendeels kleine eilanden behooren, heeft, echter, boven Engeland het voorrecht van aanzienlijker bosfehen, bezit voor den landbouw en veeteelt alle natuurlijke gefchiktheid, en langs zijne kusten zeer aanmerklijke visfeherijen. De bewooners van dit gedeelte des eilands K 5 waren ander éé:ien ko. ning verenigd.In het . aar. 1603.  154 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. sin boek. Vroegfte ïefchiedelis van itbotland. waren fteeds wegens hunne dapperheid beroemd. Zulks gevoelden hunne nabuuren,. en ftonden dus deste ijveriger naar derzelver overheerfching. XV. Bij gelegenheid der verovering van hec Zuidlijk gedeelte des eilands Brittanje, omtrent hec einde der eerfte Christelijke eeuw, door de Romeinen, werd ook deszelfs Noordlijk gedeelte eerst bekend. Zij noemden hetzelve het Barbaarsch Brictanje, alsmede Caledonië. Deezen laatften naam ontleenden zij van de Galen of Galliërs , die de eerfte bewooners van dit gmtfche eiland fchijnen geweest te zijn, doch naderhand naar deszeifs Noordlijk gedeelte verdrongen waren. Eigenlijk hadden de Romeinen dit eiland tot de beide zeeboezems van Edinburg en Dunbritton , gelijk zij thands genoemd worden, veroverd. Doch weldra ftonden zij aan de Caledoniën, die dikwijls op derzelver gebied aldaar invielen, een aanmerklijke ftreek Lands af, terwijl zij flechts, ter befcherming hunner grenzen, van het tegenwoordige Carlile tot Newcastle, tegen dezelven eenen grooten aarden wal opwierpen. Echter moeften zij fteeds tegen die Volk, ook toen hetzelve, na de vierde eeuw, onder den naam van Pikten en Scoten bekend werd, oorlogen voeren. De jagt, krijg en eenige veeteelt waren alle de bézigheden deezer oude bewooners van Schotland. Gelijk andere Celtifche en Germanifche Volken, hadden ook zij hunne Bar-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, i 55 Barden, dat is, dichters, die de dappere bedrijven der helden bezongen. Een dei beroemdften in het Noordlijkst gedeelte des eilands, 01 in de zoogenaamde Hooglanden, was Ossian in de vierde eeuw. Men ftond met recht verbaasd, toen in onze dagen zijne, in de oud- Galijche taal, welke nog heden aldaar gefproken wordt, vervaardigde gedichten in het licht gebragt en vertaald werden, daar men in dezelven zoo veel verhé vens, zulke voortreflijke fchetfen van de Natuur, menschiijke hanstogten en krijgsbedrijven verëenigd vond met de duidlijkfte fpooren van hoogst eenvoudige zeden, en zulks in eene daarmede overèenftemmende ruuwe kortheid. Hoe, eindelijk de Britten, door de verwoeftende invallen der Pikten en Scoten in het naauw gebragt, en van de Romeinen verlaten, in de vijfde eeuw genoodzaakt werden, om de Anglen eh Saxen te hulp te roepen , dit hebben wij reeds in hec begin deezer Engelfche gefchiedenis verhaald. Doch, ten laatften, beoorloogden de Scoten en Pikten zelve eikanderen. Omtrent het midden der negende eeuw werden de Pikten overwonnen, en federt dien tijd heeft dit gedeelte des eilands van de voords alleen heerfchende Nacie den naam van Scot» land of Schotland ontleend. XVI. Reeds in de vroegfte eeuwen was het Christendom in Schotland doorgedrongen. De Schotfche munnikken hielpen zelfs de bevestiging van deezen Godsdienst onder de Ossian. Omtrent het jaar 838. Godsdienst,seden, geleerdbreid, oot-  1 logen en ^ Ilervor- ^ ming der Sdnsstn. t i i ( \ < 1 < 3 j 1 JoHANNTS1 Scotus. EalOENA. | 56 II hoc7dd. Nieuwe Gefchieden. xm boe*.-' inglo ■ Saxen in hec Zuidlijk Brittanje niet reinig bevorderen. Nu eerst werden wel e Schotten in het algemeen Christenen; och, uitgezonderd eenige verzachting huner zeden, genooten zij daarvan geen zeer ierkbaar voordeel. Hun Christendom, gelijk ;ac der overige pas bekeerde Volken van luropa, beftond weldra in de enkele oefening ■an voorfchreevene bijgeloovige plegtighelen. Schoon de geestlijken eenige geleerdïeid onder hen invoerden, hielden zij dezelve, echter, nog meestendeels in eigene hanlen. Ook kon het Volk door dezelve deste ninder verlicht worden, daar zij nog flechts n middenmaatige of liever zeer bepaalde wundigheden beftond. Geduurende zoo veele ;euwen, was het alleen Johannes Scotus Euigena, die, na het midden der negende ;euw, als een uitmuntend geleerd' en fchranier man onder de Schotten beroemd werd; 3och ook deeze leefde buiten zijn vaderland, in Engeland en Frankrijk. De Schotfche geestlijkheid was integendeel deste rijker en magtiger geworden. Zelfs de gewigtigfte ambten des Rijks en de rechtbanken werden met perfoonen van haaren ftand vervuld. De adel deezes Lands, welke niet talrijk was, doch zeer uitgebreide Landen bezat, fteeg daardoor tot een aanzien, dat langen tijd hec koninglijke nabij kwam. De koningen van Schotland verminderden hetzelve wel van tijd tot tijd; doch fteeds bleef het geducht: en hun zeiven werd door de Engelfche koningen be-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 15/ betwist de onüfhanglijkheid. Deeze laatften poogden reeds, in de twaalfde eeuw, de opperheerfchappij over Schotland te verkrijgen. Omtrent het einde der dertiende bekwamen zij dezelve indedaad; doch flechts voor een' korten tijd. Uit deeze aanfpraaken, en andere bronnen van ijverzucht tusfchen de beide Rijken, ontftonden, in de veertiende en twee volgende eeuwen , niet alleen zeer veele oorlogen , waarin de Schotten, fchoon zij in dapperheid voor de Engelfchen niet behoefden te wijken, meestal, uit hoofde hunner geringe oefening in de regelmaatige krijgskunde , de neêrlaag bekwamen; doch dit zelfde gaf tevens aanleiding tot een naauwer verëeniging tusfchen de Schotten en Franfchen: en daar de Engelfchen langen tijd ftreeden, om ook in Frankrijk veroveringen te maaken , onderfteunden die beide Natiën elkander beurtlings. Intusfchen beklom het geflacht der Stuarts, omtrent het einde der | veertiende eeuw, den Schotfchen troon. Bijna, alle de koningen uic hetzelve waren ongeluk-' kig , daar zij deels in den oorlog met de Engelfchen, deels door hunne onderdaanen zelve om het leeven kwamen. Hunne manlijke ftam ftierf met Jacob den vijfden uit, omtrent het midden der zestiende eeuw. Deeze j liet een dochter na van flechts agt dagen, Maria naamlijk , de ongelukkigfle van haar geheele geflacht , doch meestal door haar eigene fchuld. Haare regeering, ontzetting, gevangenis en terechcftellkig hebben wij reeds i Het ko' unglijk mis >XUAEX. In het aar 154a; 'an de re^ jeericg  ontzet, i in het ja; 15Ö7. Joh an3STES Kno St. in 't jaar 157 i Ï58 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiiiboek. n reeds in de gefchiedenis der Engelfchen bcr fchreeven. Intusfchen had de Hervorming reeds ten tijde haares vaders in Schotland eenige vorderingen gemaakt; doch nog veel verder breidde die zich uit, geduurende haare minderjaarigheid en regeering. Deels werd dezelve door den adel onderfteund ; het Volk nam haar in meenigte aan ; en het hof, dat haare aanhangers, om Staatkundige redenen , nu eens onderdrukte, en dan weder begunftigde, kon niet beletten, dat zich deeze, eindelijk , door de wapens handhaafden. Inzonderheid bevorderde Johannes Knox haaren voorfpoed in zijn vaderland. l Deeze geestlij'ke bezat kunde , ijver , onverfchrokken moed en belangloosheid in een' hoogen graad, en daarenboven die overredende welfprekendheid, welke de gemoederen in vuur en vlammen kan zetten. Hij was geftreng jegens zichzelven, en daarom niet toegeeflijk ten aanzien der zwakheden van anderen. Veeleer viel hij dezelve met een bijtend fcherp, en eene woestheid aan, welke meer verbitterde, dan verbeterde : zelfs koningin Maria berispte hij openlijk, op de onëerbiedigfte wijze. Echter ilelde hem zijne ongewoone geilrengheid in ftaat, om de kerkhervorming onder een ruuw Volk deste meer geliefd te maaken , en alle gevaaren ftoutmoedig te tarten. Een der grooten, dien hij voornaamlijk en dikwijls berispt had, zeide daarom bij zijn graf: „ Hier ligt hij , die nimmer voor eenige menschlijke gedaante vreesde l *  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 159 vreesde!" Met de Geloofsverbetering' kwam ook de befchaafder geleerdheid het eerst in Schotland. Het een en ander verbond vooral Geörgius Buchananus onderling: een fchrander en zinrijk man , een voortrefhjk Latijnsch dichter, een gefchiedfchrijver en Staatsman tevens. XVII. Jacob de eerste koning van Groot - Brittanje, die deszelfs onderwijs genoten had, was in den Proteftantfchen Godsdienst opgevoed, welke nu in zijn vaderland, Schotland, vrij algemeen was. Doch met dezelve was aldaar tevens de gelijkheid van alle Godsdienftige leeraars, of het zoogenaamde Presbijteriaanfche kerkbeftuur, ingevoerd: en dit mishaagde den koning. Hij meende, dat de vrijere en meer geftrenge denkwijze deezer leeraars aan de koninglijke magt nadeel zou doen, daar hem dezelve, integendeel in den Bifchoplijken kerkftaat, welke in Engeland heerschte, een, zoo veiligen fteun fcheen te hebben, dat hij plag te zeggen: „ Geen bifchop, geen koning! Eigenlijk had een wijs vorst deeze beide Godsdienftige partijen ter bevordering van het algemeene welzijn kunnen en behooren te verëenigen en te befchermen. Jacob verklaarde, echter, openlijk, dat menfchen nimmer voor hunne begrippen, maar wel voor hunne daaden itrafbaar konden zijn. Desniettegenftaande betoonde hij weldra een' he'vigen afkeer van de Presbijteriaanen., en wilde hen niet flechts in Engeland, maar zelfs GiöRor- US BuCHANANUï. St. in het jaar 1582." De buskruidfanienzwe»ring in Engeland. In het jaar i<505.  4ü0 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. sin b'oetè# zelfs in Schotland, waar zij de talrijkflen waren, noodaaaken, om zich ook in beuzelingen naar de Bifchoplijke kerk te fchikken. Van den anderen kant vervolgde hij wel zijne Roomsch • Catholieke onderdaanen niet ^ doch vergunde hun flechts die naauw beperkte Godsdienftige vrijheid, welke zij tot dus verre genoten hadden, en duldde niet éénen van die gevaarlijke foort hunner geestlijken in het Rijk, die den paus eenig gezag over de vorften toefchreeven. Sommige ijveraars onder de Roomsch-Catholieke Engelfchen , die van den koning veeleer nieuwe voorrechten ter volmaking hunner Godsdienstoefeningen verwacht hadden, werden dóór deeze maatregelen deste meer verbitterd. Vanhier, dat zij, door hunne geestlijken daartoe aangemoedigd , met elkander famenzwoeren, om den koning en zijne prinfen , tevens met de geheele Parlementsvergadering, waarin zij zich bevinden zouden, door «en groote meenigte buskruid, dat in de gewelven van het gebouw des Parlements zou aangeftoken worden, in de lucht te doen fpringen. Van de algemeene verwarring, welke een zoo geduchte flag moest veröorzaaken, wilden zij zich voords bedienen, om s'konings dochter ten troone te verheffen, en door haar hunnen Godsdienst weder boven anderen te doen heerfchen. Reeds was alles tot deeze onmenschlijke onderneeming voorbereid, toen de famenzwering ontdekt en verijdeld werd. Een van haare deelgenooten, die een' zijner vrien-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 161 vrienden, in hec Parlement zitting hebben de, wenschte te redden, en hem dus waar fchouwde van zich niet derwaards te bege ven, gaf tot die ontdekking aanleiding. It deeze omftandigheid gaf de koning een lof lijk bewijs van zijne gemaatigdheid, daar hi in zijne aanfpraak aan het Parlement een zoc affchuwelijke onderneeming geenszins aan ót Catholieken in hec algemeen, maar flechts aan een aantal woedende geestdrijvers er flaaven van den paus wilde toegefchreeven hebben. Ook die Godsdienftig, genootfehap bleef nog fteeds, onder billijke voorwaarden, zekere vrijheid van Godsdienstoefening in Engeland genieten. XVIII. Behaiven dit gevaar, werd Jacobs twee- en twintigjaarige regeering binnen zijn Rijk niet verontrust. Daar hem Elizabeth hetzelve zoo magtig en bloeijend achterliet , had hij ook zijn aanzien onder andere vorsten , en den welftand zijner onderdaanen , deste gemaklijker kunnen uitbreiden, wanneer hem tevens de wijsheid deezer koninginne ware medegedeeld. Doch eigenlijk had hij flechts een' kleinmoedigen en zwakken geest. In zijnen meestendeels goede oogmerken zag hij dikwijls de beste middelen over het hoofd, en liet, nevens veele onaangenaame hoedanigheden in het ambtlooze leeven, zeer weinig verhéven doorzigt en vorstlijken moed blijken. Hij ftond wel ijverig naar een onbeperkt gezag; doch zoo gelukkig Elizabeth hierin geflaagd V. Deel. L was, 1 i Vreedzaa» me, doen zwakke regeering van Ja'co bus 1.  ió"a Khoofdd. Nieuwe üefchieden. xni boek.1 was, omdat men haar hetzelve waardig achtte, zoo ongezind was de Natie , om eenen koning , dien zij niet hoogfchatte , zulks toeteftaan, en dus werd zij voordaan deste ijverguchtiger ten aanzien van de aanflagen der koningen tegen haare vrijheid. Jacob, hoe heerschzuchtig ook, maakte zich, echter, zelf van zijne gunstelingen afhanglijk. Tot aijne groote fchande, waren het enkel jonge lieden, die hem, door hunne fraaije geftalte , geestige zeden en behendige ligchaamsoefeningen, zonder eenige bekwaamheid in belangrijke zaaken, derwijze innamen, dat hij hunnen wil niet weêrflaan kon, om, ten hunnen gevalle, zijne inkomften en eerejposten te verkwisten. Eene voornaame verandering in den toeftand van Duitschland, doch welke ook hem zeiven van nabij betrof, bood hem de fchoonfte gelegenheid aan, om zijne Staatkunde te doen werken. Zijn behuuwd zoon, de keurvorst van de Palts, had zich tot koning van Bohemen laten kroonen : doch was door den keizer overwonnen, uit dit Rijk verdreeven, en zelfs van zijne keurvorstlijke waardigheid nevens alle zijne Landen beroofd. Iederëen verwachtte, dat Jacob deszelfs belangen me: nadruk ter harte zou nemen. In den toeftand van Europa ten dien tijde werd daartoe wel terftond geen wezenlijke oorlog vereischt, fchoon de Engelfchen zich tot denzelven zeer geneigd betoonden. Moedige en ftandvastige gezindheden en voorftellen , «Ut  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, i 63 ernflige en dreigende krijgstoerustingen, en andere koene maatregelen, konden den vorst, die , eindelijk , Duitschland ontvlucht was , van zeer goeden dienst zijn. Doch Jacob meende hem door louter zachte voorHellen , door geene moedige flappen onderfteund , weder op den troon te helpen. Zelfs onderhield hij, veele jaaren, eene onderhandeling over een huwelijk van zijnen zoon met een prinfes uit dat zelfde SpaanschOostenrijkfche geflacht , dat zijn' behuuwd zoon ten val bragt. En men rekte deeze onderhandeling, welke vruchtloos afliep, deste langer, om tijd te winnen ter volkomene bereiking van het gemelde doel. Toen hij, eindelijk , nog de wapens opvattede, waren zijne maatregels zoo overijld en flecht, dat hij zich befpotting en verlies tevens op den hals haalde. Deeze koning hoopte zich wel door vreedzaamheid, rechtvaardigheid en gemaatigdheid bij andere vorften bemind en eerwaardig te maaken; doch, nadat hij vrij lang en van veele zijden bedrogen was, ondervond hij te laat, dat 'er nog andere hoedanigheden en deugden verëischt worden, Om op algemeene Staatsbelangen eenen roemrijken invloed te hebben. XIX. Dus maakte Jacob zich en zijne Natie veracht; doch zijne regeering bleef daarom voor haar niet geheel zonder nut en Verdienden. Daar hij dezelve in langduurige iust voerde, bouwden de Engelfchen thands óp die gronden voord, welken zij onder de L s voö- Zeevaart; Koophandel en Volkplantingen dei EngeifcbttSi  VirginiJche tabalt 164 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xin boeit. voorige regeering gelegd hadden. Zij munteden vooral in het bouwen van fchepen en gieten van metaal gefchut boven andere Natien uit. Den landbouw verbeterden zij wel aanmerklijk ; doch haalden nog zeer veel koorn uit de haven der Baltifche zee. Hunne handel nam fteeds toe , en dezelve beftond nog bijna geheel in wollen waaren. De uitvoer van wol werd wel in Engeland verboden; doch de meeste ftoffen werden ruuw uitgevoerd , en voords door de Hollanders geverfd en toebereid. Om de zijden handwerken te doen bloeijen, beval Jacob moerbeziënboomen te planten en zijdenwormen te kweeken. Ook verwaarloosde hij geenszins de zeemagt ; doch het grootfte oorlogfchip, dat bij liet bouwen , voerde flechts vier- en zestig ftukken gefchuts. De Qostïndifche handel der Engelfchen begon zich nu eerst te verheffen. Ook de Engelfche Volkplantingen in Noord - America , vooral in Virginië, werden eigenlijk eerst onder Jacobs regeering duurzaam gevestigd. In deeze vreedzaame tijden voeren fteeds meer Engelfchen naar deeze gewesten , welke wel gantschlijk woest waren gelaten , doch onder een gemaatigde luchtftreek lagen, door voortreflijke rivieren bevochtigd werden , en eenen vruchtbaaren grond hadden. Behoeftige, doch arbeidzaame menfchen verkreegen aldaar weldra een goed beftaan, en bouwden fteeds meer landen. Jacob , die hun met nadruk bijftond , zag in den beginne niet gaarne , dat  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 165 dat zij aldaar een zoo flecht gewas, als de tabak , plauteden ; doch naderhand gaf hij hun vrijheid, om dezelve in Engeland meevoeren , verbood aldaar de Spaanfche tabak: en een ieder weet, hoe uitneemend voordeelig dit voordbrengfel naderhand voor Virginië geworden is. Men vond ook toen reeds Engelfchen , die bekommerd waren , dat hunne Landgenooten , die zich met geheele fchaaren in een ander werelddeel ves. tigden , hun vaderland van inwooners mogten ontblooten, en zich, eindelijk, aandeszeils opperheerfchappij onttrekken. Anderen integendeel oordeelden juister , dat noch het een noch het ander zonder de grootfte misdagen hunner regeering kon plaats hebben. XX. Daar dus de koophandel der Engelfchen naauwlijks eerst ecnigzins aanmerklijk e begon te worden , waren ook , in de eerfte ^ vijf- en twintig jaaren der zeventiende eeuw, ƒ groote rijkdommen onder hen nog zeldzaam, en de meeste ftanden nog weinig vermengd. Vanhier , dat zich de grooten nog niet ligtlijk vernederden tot gemeenzaamheid 'met perfoonen van den burgerftaat, en dat men krijgsbedieningen hooger fchattede , dan burgerlijke ambten. De woede van het tweegevecht bereikte thands in dit Land een* hooger' graad , dan immer te vóóren. De zeden waren nog vrij van buitenlandfche vermenging, en daar heerschte integendeel ook veel ftijve hoflijkheid in de verkeering. Doch de wasdom van de kunften der geneugten en L 3 ces Zeden en eleerdeid der ',ngel;htn.  ï 66 lï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. De w-lle keurige regeering des gezelligen leevens verwekte thands allengskens eene liefde voor het fraaijer en zwieriger ftadsleeven. Jacob poogde niet ten onrechte deeze neiging van den landadel om in de hoofdflad te woonen, zoo veel mooglijk , te onderdrukken. Hij waarfchouwde hun : „ Gij heeren, te London zijt gij als „ fchepen in zee, welke niets fchijnen; doch „ in uwe dorpen zijt gij als fchepen op een „ rivier, welke iets groots vertoonen." Deeze zelfde vorst overtrof alle zijne voorgangers, op den troon in geleerdheid. Zijne Latijnfche gefchriften bewijzen, dat hij de Godgeleerde twisten vrij wél wist te voeren, en in de regeerkunde geen flecht doorzigt had. In zijne moedertaal was hij een bekwaam redenaar. Doch, om niet aantemerken, dat meer werkzaamheid, met minder kundigheden vereenigd, hem veel nuttiger zou geweest zijn: zoo had hij ook weinig' fmaak en befchaafde denkwijze. Zijn voorbeeld veroorzaakte dus geene uitneemend gunftige verandering in den toeftand der geleerdheid. Eenige voortreflijke fchrijvers, die onder zijne regeering leefden, hadden reeds het tijdvak van Elizabeth verfierd. De Engelfche taal, fchoon door verfcheidene dichters bearbeid, doch die haar, zelfs Shakespeare niet uitgezonderd , niet zuiver en naauwkeurig genoeg fchreeven, werd in onrijm nog onnaauwkeuriger en bijna zonder eenige bevalligheid gebézigd. XXI. Intusfchen was, onder Jacobs regeering, de aandacht der Engelfchen op de g-ootr.  Gefchiedenis dér Engelfchen. V Tijdvak, i 67 groote vraagen gevallen: hoe verre zich de koninglijke magt, en de rechten des Parlement* , of des Volks, uitftrekten ? Dit gevaarlijk onderzoek, waartoe hij zelf, door zijn ijverig en onvoorzigtig najagen van een onbepaald gezag , de Natie had opgewekt, had, onder zijnen zoon , Kakel, den eersten , de allergeduchttte gevolgen. Deeze vorst had ten deezen aanzien de gezindheder zijnes vaders aangenomen, door wiens laatften gunfteling ook hij zich regeeren liet. Hei viel hem lastig, de geldmiddelen, welken hij noodig had, eerst door eene toeftemming var het Parlement, en , wanneer hetzelve ovei hem kwalijk te vreeden was, ófte laat, óf nie genoegzaam, te moeten bekomen. Indedaad lie zich Karel door zijnen lieveling, bijna gelijk tijdig , tot een1 oorlog met Spanje en eenei anderen met Frankrijk verleiden, welke deel: noodloos waren, deels met fchande' gevoerc werden. Om dus alle verwijten en moeije lijkheden vóórtekomen, dreef hij een wille keurige geldheffing door ; fchreef, zonde toeftemming van het Parlement, belastingei uit; ftrafte hen, zelfs leden der gemelde Na tionaale vergadering,, die hem daarin tegen ftonden; en fcheen,, van tijd tot tijd, mee geheel onafhanglijk van dezelve te willen re geeren, Karel meende volkomen recht ti hebben, om geene beperkingen van het ko ninglijk gezag te willen dulden,: fchoon hi zich fomtijds in deszelfs oefening eenigzin maatigde, wanneer hem de tegenftand te ge L 4 w«i vanKABEJa I maakt zime onderdaanenmisnoegd. 1 \ t i \ 3,  Ï68 II hoofdd. Nieuwe Oefchieden. xm boek. wcldig werd. Hec Volk, integendeel, was grootendeels niec min zeker overtuigd , dat hij hunne oude rechten, waarvan zekere invloed op de regeering hec voornaamfte was, daaglijks meer fchond. Ongelukkiglijk bedreef hij de eene onvoorzigtigheid na de andere : en zijne vertrouwde Staatsdienaars, die hem, na den dood van den gunfteling, die den Engelfchen zoo gehaat was, met hunnen raad bijftonden, de graaf van Strafford en de aartsbifchop Laud , verfterkten hem in deeze denkwijze. Beide waren eigenlijk geene ondeugende mannen, maar veeleer s'konings belangen, op gelijke gronden als hijzelf, onveranderlijk getrouw, naauwkeurig en geftreng in hun gedrag, voords van onbefprokene zeden, doch volgends den toeftand hunner Natie ten dien tijde, te mindoorzigtig, en deste hardnekkiger in alles, wat met hunne begrippen en wenfchen ftrookte. De koning zette zijne willekeurige rechtsplegingen , ftraffen en andere maatregelen voord. Inzonderheid werden de Puriteinen, als lieden, die over de koninglijke magt vrijer dachten , wreedhjk verdrukt. ' Daarentegen drong Laud den Engelfchen Proteftanlen een aantal Godsdienstplegtigheden , kerkfieraadiën , en meer dergelijke beuzelingen, met geweld op, welke het oogmerk fcbeenen te verraaden , om den Roomsch - Catholieken Godsdienst , wien de koningin zelve , eene Franfche prinfes, beleed, weder in het Rijk te vestigen. Van den anderen kant wilde de koning de Schotten  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, ipp ten noodzaaken , orn de geheele kerklijke inrichting der Engelfchen aancenemen ; doch zij ftonden tegen hem op, en handhaafden de hunne met de wapenen. XXII. Na zoo veele gewelddaadige veranderingen , door welke Karel zijne onderdaanen verbitterd had, moest hij toch, eindelijk, een Parlement bijeenroepen. Doch in plaats van daardoor, gelijk hij hoopte, tegen de Schotten onderfteund te worden, drong hetzelve veeleer op de belangen des Volks met eenen moed aan, welke door de lang onderdrukte gelegenheid om uittebarsten, en door de koenheid der Schotten, flechts deste meer was toegenomen. Het Lagerhuis befchuldigde den graaf van Strafford, dien hetzelve als de hoofdoorzaak van alle onwettige uitbreidingen der koninglijke magt befchouwde, voor het Hogerhuis Strafford had zich wel door zijn trotsch en gebiedend gedrag gehaat gemaakt; doch bezat tevens groote bekwaambeden en voortreflijke hoedanigheden. Terwijl hij ftadhouder van Ierland was geweest, had hij onder de nog vrij ruuwe inwooners aldaar vlijt en kunften bevorderd, de zeevaart ongemeen doen toenemen, de tollen driemaal vergroot, de handwerken en den landbouw verbeterd, en den hervormden Godsdienst , welke nimmer in dit Land volkomen was aangenomen, meer uitgebreid, zonder den Roomsen Catkolieken aldaar te vervolgen, 't Geen hem ten aanzien van het Engelfche Staatsbeftuur ten laste gelegd werd, was flechts in zoo verre gegrond, L 5 dac De graal van Strafford, ten dood gebmgt.j. i64r.  'i?o II hoofdö. Nieuwe GefcMeden. xni boes* d: v» n b a; 2 f] fi g / e n n V z tl c ï 2 c S i « ) < « Jsrkndsch bloedbad. J. 1641. 1: hij de uitbreiding der koninglijke magtj elke reeds lang vóór zijnen tijd begonnen as, en welker grenzen daarënboven nog iet naauwkeurig bepaald waren, ijverig had gvorderd. Hij verdeedigde zich met eene mdoenlijke en krachtige weliprekendheid. ijne kinderen ftonden nevens hem, toen hij >rak: en hij verzekerde, dat hem niets zoo nartte, dan dat ook deeze door zijne misllaen moesten lijden. Doch de wraakzucht des 'arkmeras had éénmaal zijnen val befioten, n hij werd ten dood veroordeeld. De koing, die hem hartüjk liefhad, deed aft', wat looglijk was, om hem te redden; doch ruchtloos. Strafford bad hem, eindelijk, ;lt in eenen brief, om zijn doodvonnis : onderfchrijven, opdat zijn leeven ten fier mogt verftrekken der verzoening van den oning met zijne .onderdaanen. Karel was wak genoeg om dit te doen, fchoon het hem ok gevaarlijk fcheen zulks te weigeren. Nietteenftaande Strafford zelf dit verzocht hadr tond hij, echter, verbaasd, toen hij vernam, lat de koning zijnen dood toeftemde, en riep rit: „ Verlaat u op geene vorsten, noch men, fchenkinderen, want bij hen is geen hulpe!" ntusfchen boog hij zijn hoofd gelaten onder len bijl; doch Karel verweet zich zeiven in ajn volgende leeven, en nog in zijne laatfte jogenblikken, met droefheid en berouw zijne toeftemming. XXIII. Indedaad had deeze ontijdige toegevendheid des konings veele ongelukkige  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 171 gevolgen. In hec algemeen maakte zich wel het Parlement ten aanzien der Natie zeer verdienstiijk , om dat hetzelve haare rot hiertoe onderdrukte rechten en vrijheden herftelde, en alle te vóóren gemeide bezwaaren uit den weg ruimde. Doch toen hetzelve éénmaal in de driftigfte beweeging geraakt was, overtrad het alle perken , begunftigde elke openlijke verguizing van het koninglijk gezag, en Wierp, van tijd tot tijd, de gantfche Staatsgefteltenis om verre Een affchuwelijk voorval , dat omtrent deezen zelfden tijd in Ierland plaats had, fpoorde deeze gevolmagtigden des Volks nog te meer aan tot overijlde en geweldige maatregelen. De Ieren hadden lang de heerfchappij der Engelfchen niet dan mee weerzin verdragen. Doch een vreede van omtrent veertig jaaren , welke op hunnen opftand gevolgd was, en een aantal Engelfche Proteftanten, die zich onder hen hadden gevesr tigd, fcheenen den ouden afkeer deezer beide Volken vrij gelukkig verzwakt te hebben ; temeer, daar men veel vlijt befteedde, om de Ieren van hunne traage en ruuwe leevenswijze tot alle de kunften eener befchaafde Natie opteleiden. Doch de Engelfche Protefianten in Ierland, die nog het zasde deel des Volks niet uitmaakten, werkten even onbedachtzaam ter verzwakking der koninglijke magt op dit eiland, als hunne landgenooten in Engeland. Ook was Karel door het Parlement gedwongen, om het lerfche krijgs- heir  171 II hoofdd. Nieuwe Gefchiêden. xm boek. heir aftecknken. Deeze omflandigheden, en vooral de binnenlandfche twisten, welke toen in alle drie de Britfcke Rijken tusfchen den koning en het Volk waren uitgebarften, gaven den Ieren moed, om het Engeljche juk geheel van hunne fchouders te werpen. Zij waren grootendeels ijverige Roomsch-Catholieken: en ook dit verfterkte hun in hun voorneemen, daar hunne Godsdienstoefening en geestlijken in veele opzichten beperkt waren geworden. De Roomsch • Catholieke Ieren vormden dus een heimlijke famenzwering tegen de Engelfchen, die in hun vaderland overal onder hen vermengd waren ; overvielen hen onverwacht, en vermoordden ze zonder onderfcheid van geflacht, ftand en ouderdom. Bloedverwanten en zij, die tot hiertoe vrienden waren, ftieteden elkander zonder aarzelen het ftaal door het hart. Zelfs zag men alle martelingen eener voorbedachte wreedheid tegen de Engelfchen oefenen, waarvan , ten minflen, veertig duizend hec leeven verlooren. Schoon zij, als meesters van dit eiland, nu en dan, al eenige trotschheid of hardheid jegens de Ieren mogten betoond hebben, hadden hun deeze, echter, ook veel goeds te danken. Doch hunne onmenschlijkheid was voornaamlijk het werk dier Roomsch-Catholieke geestlijken , die het voor eene daad, Gode hoogst aangenaam , verklaarden , wanneer men de wereld van ketters zuiverde. Alleen de hoofdftad des Rijks, Du-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 173; Dublin , werd aan de woede des algemeenen oproers onttrokken , en handhaafde in hetzelve de Engelfche heerfchappij. XXIV. Daar deeze geestdrijvers ondeugend voorwendden, dat zij het bevel hunnes konings volbragten , verërgerde ook dit zijnen toeftand in de beide overige Rijken. Nu ontrukte hem het Engelfche Parlement, onder voorwendfel van een dringend gevaar, nog rneer van zijne rechten, tot dat daarvan bijna niets meer overbleef, dan het opperbevel over het leger. Eindelijk werd hem ook dit betwist; doch nu befloot Karel , zich door de wapenen in zijne bijna verloorene waardigheid te herftellen. Het Parlement, welks zijde het grootfte gedeelte der Natie gekoozen had , rustte zich mede ten oorloge'uit , en nu zag men het begin van een' burgerkrijg. De Schotten, die zich eensgelijks tegen den koning verklaarden , zonden ook een leger naar Engeland. Drie jaaren lang vergooten beide partijen hec bloed hunner medeburgeren, zonder eenig beflisfend voordeel voor eene derzelve. Doch, eindelijk, werd de koninglijke gantschlijk verflagen. In het gevaar, dat Karel dreig, de, om zijnen bittërften vijanden in handen te vallen, gaf hij zich liever vrijwillig aan het Schotfche leger over, omdat hij reden had, om van hetzelve eene betere handel-' wijze te verwachten. Doch dit léverde hem veelëer voor zekere geldfommen, welke de Engelfchen hem fchuldig waren , aan . het krijgs- Ooriog van Karel h mee een gedeelte zijner onder» daanen. J. 1642. Hij wordt hun krijgsgevangen.In het . 1646.  174 ïï hoofdd. Nieuwe öefchieden. xm boèk, wordt mee (Ier van hu leger, Parlement en koning. krijgsheir van het Parlement uit, en vertrok , na dit fchandeiijk bedrijf, weder naar Schot, and. XXV. Thands gevoelden wel veelen vatl die Engelfchen zelve , die tot hiertoe de zaak van het Parlement tegen den koning met de wapens verdeedigd hadden, omdat zij deeze vergadering als eene fchutsvrouw hunner vrijheden en rechten befchouwden, hoe ongelukkig zij daardoor waren geworden. De koninglijke magt, welke hun zoo* geducht voorkwam, was nu wel neergeveld; doch in haare plaats nog geene waare en wettige vrijheid herfteld. Onëensgezindheid , verachting der wetten en nieuwe gewelddaadigheden bardeden flechts te fchaamteloozer los, en de Engelfchen vervielen onder den dwang van de eene oproerige en heerschzuchtige vergadering hunn'er medeburgeren na de andere. De koning had niet flechts de billijke eifchen van het Parlement, maar ook de onbillijkfte, eindelijk; toegeftemd, en nog geduurende den oorlog bood hij de hand van verzoening aan. Doch de gemelde vergadering werkte enkel ter vernietiging der koninglijke magt, en ter invoering eener onafhanglijkheid, welke met zoo weinig recht, en zoo veel teugellooze woestheid verkreegen werd, dat zij van geen' langen duur kon zijn. Dat zelfde krijgsheir, waarvan zich het Parlement als van een werktuig bediend had, maakte zich, terflond na liet einde van den oorlog, van de oppermagt meefter. Eigenlijk deeden dit eenige bevelhebbers vaö  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijüvar. i?$ van hetzelve, die nu door deszelfs hulp begonne! te regeeren : en onder deezen muntede Olivier Cromwel boven alle de overigen uit. Vóór zijn veertigfte jaar had hij geene krijgsdienften gedaan; doch wel in het zooge»aamde lange Parlement, welk de gantfche Engelfche regeering omverrewierp , zijnen werkzaamen ijver getoond. Op éénmaal bleek hij een der bekwaamfte bevelhebbers van foldaaten te zijn ; zijne geftrenge krijgstucht en voortreflijk voorbeeld maakten .hen bijna onverwinlijk, en in weinige jaaren verhief hij zich van hopman tot een' der voornaamfte veldheeren. Eigenlijk leidde hij reeds het krijgsheir naar zijn willekeur ; liet door hetzelve den koning uit de vesting , waarin hij op last van het Parlement bewaakt werd, vervoeren; bezette London met zijne foldaaten; floeg de Schotten terug, die thands den koning te -hulp kwamen; en joeg, eindelijk, het Lagerhuis des Parlements , dat te laat voorneemens was , om met deezen ongelukkigen vorst een vergelijk te treffen , gantschlijk uit een. XXVI. Van deezen tijd af deed Cromwel, met nog eenige andere veldheeren, alle moeite , om 'skonings volkomen val te verhaasten. Zij hadden het krijgsheir, behalven eene teugellooze vrijheidsliefde, tevens met eene geestdrijverij bezield, welke hetzelve in den waan bragt, van te ftrijden voor de zaak van God en den waaren - Godsdienst. Uit kevelhebbers van hetzelve, en burgers, die eens* t In het jaar 104S, ' Karel t wordt verhoord,veroordeeld en onthoofd7. j. 1649,  \ f 6 II hoofdd. Niéuwe Gefckieden. xin boek» eensgelijks zijne belangen begunftigden, had Cromwel een nieuw Lagerhuis gelucht, dat, volgends zijn doel, een' rechtbank over den koning benoemde. Cromwel zelf, en andere krijgsbevelhebbers, een gedeelte van het Lagerhuis, en eenige burgers van London, waren leden van hetzelve. Na zoo langduurige tegenfpoeden en gevangenis, door Karel geleeden , vertoonden wel zijne grijze hairen , zijn aangezicht, en gantfche gedaante, loutere kenmerken van den kommer, waaronder hij gebukt ging; doch zijne koninglijke ziel had nog niets van haaren moed in 't lijden verlooren. Toen hij dus voor dien rechtbank, welke in alle opzichten zoo onwettig was, ter zijner verantwoording tegen de, hem voorgeleezene, befchuldigingen gedaagd was, weigerde hij wel deszelfs wettigheid te erkennen; doch verdeedigde zijn ^gedrag, en vooral den oorlog, waartoe hij genoodzaakt was, met de edele fierheid van eenen vorst, en met de bewustheid van eenen braaven man, die wel niet ontkende, misflagen begaan te hebben; doch reeds voor dezelven genoeg geftraft, en gereed te zijn, om die volkomen te verbeteren. Zijne vijanden, echter, die zijnen dood befloeren hadden, veroordeelden hem tot eene openlijke doodfiraf. De grootmoedige pooging, welke vier aanzienlijke en getrouwe vrienden des konings tot zijne redding waagden, door zich zeiven als zijne raadslieden aanteklaagen , die eigenlijk geftraft moesten worden, wanneer zijn gedrag zulks verdiende, ge-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 177 gelukte hun niet. Karel bragt de drie dagen, welke hem vóór zijnen dood nog overig waren, met bidden en lezen door. Daar het hem vergund werd, zijne kinderen, voor zoo verre zij nog in Engeland waren, naamlijk de prinfes Elizabeth van tien jaaren, en den hertog van Glocester, die eenige jaaren jonger was, nog éénmaal te fpreken, gaf hij aan de prinfes, na veele troostredenen en vermaningen, den last, om aan de koningin, haare moeder, te zeggen , dat hij in zijn gantfche leeven de huwelijkstrouw , haar fchuldig, niet ééne enkele reize, zelfs niet in zijne^ gedachten, gefchonden had. Voords nam hij zijn' zoon op zijn' fchoot, en zeide tegen hem: „ Hoor, mijn kind, wat ik u „ zeg: zij .zullen mij het hoofd afflaan, en u „ veelligt koning willen maaken. Doch hoor „ flechts, 't geen ik u zeg: gij moet geen „ koning zijn, zoo lang uwe broeders, Ka„ rel en Jacob, leeven. Zij zullen ook „ uwen broeders het hoofd afflaan, wanneer „ zij hen flechts verrasfchen kunnen , en , „ eindelijk, zouden zij ook u het hoofd af„ flaan. Daarom vermaan ik u: laat u door „ hen nooit koning maaken!" De j^jge prins antwoordde met een zucht : „ Eer „ wil ik mij in nukken laten fcheuren!" Zulk eene ftoute verzekering van een kind perste den vader vreugdetraanen ten oogen uit. Doch hij zelf vergoot 'er geene, toen hij" de ftrafplaats betrad. Ook daar betuigde hij nogmaals zijne onfchuld aan den laatften V Deel. M oor-  tyB II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xmiboeïI? oorlog; fchonk aan alle zijne vijanden ver* giffenis; vermaande het Volk, zich aan zijnen zoon, hunnen wettigen koning, te onderwerpen; en erkende, dat een onwettig doodvonnis,' welks voltrekking hij welëer gedoogd had, thands door eene onwettige doodftraf aan hem gewroken werd. Nog in zijne, laatfte oogenblikken herinnerde hij den geestlijken, die hem bijflond, dat hij zijnen zoon vergiffenis jegens zijne moordenaars moest inprenten. In zulke gezindheden werd Karel de eerste , nog geen veertig jaaren oud, onthoofd. Hij ftierf, en leed kort vóór zijnen dood, indedaad met meer grootheid van geest, dan hij geregeerd had. In het algemeen kan men hem noch onmeedogend, noch onrechtvaardig noemen; doch hij had deste meer zwakheden, welke hem, nevens zijne geringe kennis van de ligtvasrdige- denkwijze zijner Natie, tot veele misflagen vervoerden, en haar, eindelijk, niets meer, dan medelijden met hem konden doen gevoelen. Voords heeft men zijnen, onder den fchijn van een gerechtlijk onderzoek gepleegden , moord geenszins aan het Engelfche Volk te wijten. Het was een hoop woedende geestdrijvers, die, daartoe door eenige heerschzuchtige veldheeren gekoozen, hem ten doode veroordeelden. Agt duizend der wildfle foldaaten, ten dien einde door hen uit het leger geligt, lagen in de nabijheid, en werden, op hunnen last, door veelvuldige Godsdienstplegtigheden derwijze in eenen dweeperigen ijver ontvlamd, dat  Gefchiedenis der Èngelfchen. V Tijdvak. 175 $at zij het leeven des konings, als een noodsaaklijk offer ter handhaaving van het waare geloof, eischten. Een vrij Parlement beïlond 'er niet meer. Reeds lang waren de bifchopen, als fteünfels van het koninglijk gezag, uit het Hobgcrhüis verdreeven: en de • hooge adel, Welke den koning grootendeels ■ getrouw was gebleeven, Wfrd veracht en onHerdrukt. Vanhier, dat het beter en grootile gedeelte der Natie, welke nü van haare dwaalingen terug kwam, waarin zij door hen Parlement was medegefltept, den dood des konings beweende, en deszelfs veröorzaakers verfoeide; doch, onder hec juk der krijgsmagt, vruchtloos. XXVII, Een Gemeenebesc Verving nu de plaats dei' gantschlijk vernietigde koninglijke regeering: en een Laagerhuis vart omtrent itagtig perfoonen, doch door bijna tagtig duizend foldaaten önderfleund , fcheen de oppermagc in handen ce hebben. Doch eigenlijk was zij reeds in die van Cromwel , die mee zijne ijverigfle aanhangers den Staatsraad uitmaakte. Van de genegenheid zijnes krijgsheirs verzekerd, deed hij thands fteeds fneller fchreden, om dezelve openlijk te verkrijgen. De oudfte zoon van den vermoorde,» koning werd wel ^ onder den naam van Karel den tweeden , door dë Schotten, tot koning gekroond; doch Cromwel bragt hun leger eerst in Schotland, eri vervolgends., nadat Karel met hetzelve in 'Engeland was ingevallen , ook aldaar een Ma' hè- CromweL wordt tbc Befchermer van het nieuwe Engelfche Gemeenebescbenoemd. J. Ï650.  180 II hoofdd. Nieuwe Gefckeden. xm eöek. 1 J. 1653- Hij herftelt het verlooren aanzien jefiisfende neêrlaag toe. De koninglijke regee■ing werd nu ook in Schotland vernietigd, £B dit rijk met Engeland weder naauwer verëenigd. Ook in Ierland bedwong Cromwel de koninglijke partij met niet minder gezwindheid en bekwaamheid. Intusfchen zocht de koning, na den laatften ongelukkigen veldflag, middelen en wegen, om, als een vermomd vluchteling, de woede zijner vijanden te ontduiken. Nu eens hakte hij hout, in. de gedaante van een' boer ; dan weder was hij als een knecht gekleed; en éénmaal verborg hij zich, met eenen overften van zijne aanhangers , eenen geheeien dag, onder de dikke takken van eenen uitgebreiden eik: tot dat hij, eindelijk, na meer dan ééne maand in de uiterfte gevaaren geweest te zijn, naar Frankrijk ontvluchtte. Cromwel , integendeel, befteeg, fchoon niet uitdruklijk in naam, doch indedaad deszelfs troon. Daar hij nu alles tot zijn groot ontwerp had voorbereid , joeg' hij het Parlement, of deszelfs nog overige Laagerhuis, door foldaaten uit een; ftichtte een nieuw, doch dat uit zulke ellendige menfchen beftond , dat hetzelve weldra moest vervallen; en liet zich terftond daarna>, door zijne krijgsbevelhebbers,Protector (of Befchermer) van het Engelfche Gemeenebest verklaaren. XXVIII. Zoo veele langduurige verwarringen, als onder de Engeljlhen plaats hadden, verëisten te meer eenen man van groot gezag, en geene mindere wijsheid en moed, om  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. i8i om de oppermagt, in naam van het nieuwe Gemeenebest, te voeren. Want het aantal der kerklijke en Staatkundige partijen, welkt elkander haateden en bedreigden, was zoc jammerlijk toegenomen, dat men fteeds vooi nieuwe bloedige twisten en oorlogen beduchi moest zijn. En ware Cromwel niet, door der moord van zijnen vorst te veroorzaken, toi deeze waardigheid gereezen , men zou_ vooi het overige in gantsch Engeland niet ligtliji iemand gevonden hebben, wiens bekwaamheden en bedrijven zulks meer verdiend had den. Daardoor werd nu wel het pas geftich te Gemeenebest weder eenigzins gevestigd : doch de geheele toeftand der Engelfchei moest hun de belijdenis, afperfen , dat d< vernietiging der koninglijke magt de brot van alle de verwarringen hunnes vaderland was. Zij werden thands genoodzaakt, diei zelfden hunner medeburgers , die voornaam lijk deeze magt vernietigd had, voor hunner opperheer te erkennen; en moesten ziel verheugen, wanneer hij zijne magt nie tot veel verderflijker gewelddaadigheden mis bruikte, dan. zij hunnen koning hadder kunnen verwijten. Hierin konden hem d< beperkingen, binnen welke hij regeeret moest, en inzonderheid het vrije Parlement dat hij verpligt was alle drie jaaren bijeei te roepen, niet hinderlijk zijn, daar men té vens befloot, dertig duizend gewapende man nen, die zijne belangen volkomen gunfti^ waren, ook in vreedestijd te onderhouden M 3 In des Engel* fchenK7 o\ks buiten1 slands. i  hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xitibokk»' Intusfchep regeerde ( kom wel vrij gemaatigd, en bevorderde dr>:,rd oor, naast zijn bij-" zonar voprdëelj ook het algemeene welzijn. Rust,orde tn rechtvaardigheid werder, herfteïd. Het fpaarzaaire gebruik van 'sLands fchatten verf'cüait hem fteeds de noodige geld nidoelen; en zijn waakzaame, werkzaame en moedige geest was altijd gereed, met nadruk te handelen. liet krijgsheir, dat reeds zeer geoefend was, en de vloot hield hij in tenen vooimflijken toeftand. Daardoor maakte hij zich en zijne Natie, weke onder de beide voorige koningen zeer veel van haare achting onder de vreemdelingen verlooren had, buitenslands niet flechts aanzienlijk, maar zelfs geducht. Eenigen der voornaamfte vorsten van Europa boden hem eene verbintenis aan. Door zulk een verbond met Frankrijk tegen de Spanjaarden verwierf hij voor de Engel* fchen de Nederlandjche zeeftad Duinkerken , welke hun, uit hoofde van haare nabijheid, als een open toegang tot het vaste land r en als een ftapelplaats voor een groot gedeelte van hunnen koophandel, zoo belangrijk kon worden. In America ontnam hij den Spanjaarden het eiland J-amaica, dat door deszelfs grootte, voordbrengfels, en ligging midden tusfehen de Spaanfche bezitliegen, het aanmerk iijkfte van alle de Engelfche eilanden in W-nïnctië. geworden is. Hetzelve verrijkt dit Volk voornaamlijk met een meerigte boomwol, gember;Pimento, (of peper van Jamaica,) fuiker en koffij, welke  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 183 aldaar geteeld worden. Cromwjll bragt de? Hollanders tot eenen , voor zijne Natie roemrijken en nuttigen, vreede. Hij noodzaakte, door het Franfche hof, den hertog van Sawijen, de wreede vervolgingen tegen zijne Proteflantfche onderdaanen te ftaaken. Toen de broeder van den Portugeefchen gezant aan zijn hof een' moord deed, liet hij denzelven onthoofden, en zijne medepligtigen ophangen. XXIX. Echter befchermden Cromwels groote gaaven, inzonderheid zijne ongemeene menfchenkennis, ftandvastigheid en list, hem geenszins voor de rampzalige gevolgen, welke zoo dikwijls den magtigften vorst troffen, nadat hij, door onrechtvaardigheid, arglistige kunstgreepen en wreedheid, zijne heerschzuchtige oogmerken bereikt had. Van tijd tot tijd ontdekte hij', dat hij door alk zijne onderdaanen gehaat werd. De vrijheidsvrienden befchouwden hem als hunnen onderdrukker: en het baatte hem weinig, dit hij een Parlement, waarin zij hunne denkwijze met luider ftemmen openbaarden, uit één joeg. De talrijke koningsgezinder verwekten 'een' opftand tegen hem. Hi dempte dien wel in deszelfs eerfte pooginger ter uitbarfting, daar hij, door zijne verfpie ders, meest alle de geheimen der koninglijke partij ontdekte. Doch fchoon hij haar federt dien tijd , door nieuwe verdrukkingen , fteeds meer poogde te verzwakken, waagd< zij, echter, nieuwe famenzweringen, en werc M 4 fteed Hij is hoogst on= lukkig te midden van zijn fchijnbaar groot ge« luk. 1 I l j t  Staat in 't jaar 1658. 184 IIhoofdd. Nieuwe Gefcheden. xhiboek. fteeds fterker. Zijne eigene dochters waren koningsgezind, behalven de oudfte, welke de Volksvrijheid deste hartlijker wenschte. Eene der overige, welk hij meest liefhad, verweer hem, nog kort vóór haaren dood, alle zijne heerschzuchtige en bloeddorstige daaden. Onder het krijgsvolk vertoonde zich een neiging tot opftand, nadat hij hetzelve, door de Staatsveranderingen, welke hij ftichtte, en de geestdrijvende Godsdienstoefeningen , waaraan hij het gewende , eene onrustige begeerte naar nieuwigheden had ingeboezemd. Ook had hij niet éénen getrouwen vriend, voor wien hij zijn haft bloot leggen, en van wien hij troost ontvangen kon. Daar zich Cromwel dus, van alle zijden door vijanden omringd, fteeds in eene geduurige vrees voor aanvallen op zijn leeven of regeering bevond, verried hij, eindelijk, ook door zijn gedrag den angst, welke zijne ziel kwelde. Hij deed geen' ftap meer zonder een fterke lijfwacht; droeg altijd onder zijne kleederen een harnas, en daarenboven een doodlijk geweer bij zich; keerde nimmer van eenige plaats langs den gewoonen weg terug; reisde met den grootften fpoed ; fliep zelden drie nachten achterëen in de zelfde kamer, en liet niemand te vóóren weten, waar hij flapen zou ; doch iederen onbekenden befchouwde hij altijd met den hoogften argwaan. In eenen ouderdom van negen - en vijftig jaaren verloste hem de dood van deezen medelijdenswaardigften toe-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 18, toeftand. Men heeft hem eenen dapperei booswicht genoemd; doch eigenlijk niet zee naauwkeurig. Want hij bezat nog veele an dere, deels grootere hoedanigheden, dan d dapperheid: en fchoon hij de bekwaamheid om, als een huichelaar, den Godsdienst aai zijne bijzondere oogmerken dienstbaar t< maaken , in zulk een hooge maate bezat als flechts weinige menfchen, fcheen hij, echter, langen tijd door de rechtmaatigheic dier zaake, welke hij in den beginne ver deedigde , zoo wel als door de gronden er gevoelens van den Godsdienst bezield te zijn. Het is, tevens verwonderenswaardig , dat eer man, die meer verward en onaangenaam, dan naauwkeurig , edel en inneemend fprak , in een Land, alwaar de Staatkundige wel fprekendheid den wnpenen , als ware het. de overwinning betwist, zulk een gezag wist te verkrijgen. Zijne regeering was, in fchijn, zoo wél gevestigd, dat zijn zoon, Richard Cromwel, hem in de waardigheid van Protc&or der drie Volken gerust opvolgden. Doch Richard, een man van geringe werkzaamheid, zacht, vreedzaam , en niet heerschzuchtig of eergierig, behaagde daarom het krijgsheir niet. Vanhier, dat hetzelve door de bevelhebbers tot oproer tegen hem werd aangefpoord. Men raadde hem, de onrustigften van hun ten. dood te laten brengen ; doch hij wilde , gelijk hij zeide, voor zulke middelen geene heerfchappij kopen. Liever deed hij, door het geweld bedreigd, M 5 * af- i r è > l I I , CHOMWÜL,  ï. 1659. Oorfprong der Volkplanting Engeland, In het jaar 1630. tgö II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiii boek» afftand van de regeering, welke hij nog geen jaar gevoerd had, en leefde op zijn vaderlijk goed, nog meer dan vijftig jaaren, geheel gerust, daar hij nimmer iemand beleedigd had, en veel gelukkiger, dan zijn vader, dien flechts de naam van koning ontbrak. XXX. Geduurende deeze onrustige tijden onder Karel den eersten en Cromwel , welke omtrent het tweede vierendeel der zeventiende eeuw uitmaaken, waren het geene Staatsveranderingen en oorlogen alleen, welke de Engelfchen bézig hielden. Hunne Volkplantingen in Noord-America , hunne zeevaart en koophandel, namen niet flechts midden onder deeze onlusten, maar ook deels door dezelve bègunftigd, toe. Daar de Puriteinen in Engeland vervolgd werden , weeken zij met geheele hoopen naar dat werelddeel: en zulks deeden ook. veele misnoegde ijveraars voor de vrijheid. Zij floegen «zich nog meer Noord waards neder ,. dan Virginïc geftichr, was. Hunne Volkplantingen werden aldaar weldra zoo talrijk en aanzienlijk, dat zij eene hoofdftad derzelve , Boston, bouwden; de vier Volkplantingen aldaar, onder den naam van Nieuw - Engeland, verëenigden; en van daar op West-. indie' en Engeland, voornaamlijk met hout en visfchen, handel begonnen te drijven. Doch fchoon de ftichters deezer Volkplanring de gezochte Godsdienftige en burgerlijke vrijheid indedaad hadden gevonden, begingen zij, echter, weldra eene tegenftrijdig- heidj  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, i 8*7 heid, welke onder menfchen maar alte gewoon Is, dewijl zij de leden van andere Godsdienftige genootfchappen, die zich onder hen vertoonden, hévig vervolgden. De Volkplanting Marijland, in de nabuurfchap van Virginië, werd bijna gelijktijdig, doch met meer vrijheid van geweeten voor allerleije Christenen, gedicht: en dit Land heeft den E'.gelfchen niet min voortreflij ke tabak, dan F'rginië, in overvloed opgeléverd. In Virginië werden eenigen tijd, toen Karel de eerste reeds ten val neijde, zijne getrouwe onderdaanen in veiligheid ontfat rn, en in hec algemeen verhieven zich de eerfte Volkplantingen der Engelfchen in het Noorden van America, als Gemeenebesten, boven de verdrukkingen, waaronder zij in hun vaderland zuchteden. XXXI. Deeze Volkplantingen, de verovering van Jamaica , nevens het bebouwen van de Westïndifche eilanden Barbados, St. Christophorus, en meer anderen, onder Carels regeering, vermeerderden reeds den handel en zeevaart der Engelfchen aanmerklijk. Doch een wet, welke, eenigen tijd na i'konings onthoofding, door het Engelfche Parlement gemaakt, en onder den naam van Zeevaart- of Navigatie-Acte beroemd werd, bevorderde het een en ander nog veel meer. Door dezelve werd bepaald, dat in alle die Landen' buiten Europa , welke Engeland toebehoorden, volftrektlijk geene waaien mogten in- of uit-gevoerd, noch zelfs naar Eu- Irj het iaar Engelfcht Ze eva ar tAfte. In het jaar iöji.  3 88 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiii boek. Engeland gebragt worden, dan alleenlijk met Engelfche fchepen. Onder deeze wet waren in het algemeen alle waaren en voordbrengfels dier vreemde werelddeelen, zelfs de visfcherijen en de wederkeerige binnenlandfche handel op de Engelfche en Ierfche havens, vervat. Doch door Engelfche fchepen bedoelde het Parlement de zulken, welke óf in Engeland gebouwd waren, óf, ten minften, eenen inboorling of burger van Engeland toebehoorden, en wier bevelhebbers, zoo wel als drie vierde deelen der manfchappen, Engelfchen waren. In het algemeen moesten alle koopwaaren, welke in Engeland mogten ingevoerd worden, óf met Engelfche fchepen derwaards worden gebragt, óf, wanneer dit met vreemde gefchiedde, alleenlijk met zulke, welke den inwooneren dier Landen toebehoorden, in welke deeze waaren geteeld of vervaardigd waren. Ook moesten zich de Engelfchen alle vreemde goederen, welken zij noodig hadden, uit de eerfte hand verfchaffen. Doch alle koopwaaren en voordbrengfels hunner Volkplantingen moesten eerst naar Engeland overgevoerd worden, vóór dat zij verder verkocht mogten worden : en ook derwaards mogt niets, dan uit Engelfche havens en met Engelfche fchepen, worden gezonden. Deeze wet ontrukte het eers: den Hollanderen den koophandel op Engeland en deszelfs Volkplantingen, welken zij tot hiertoe bijna alleen in handen hadden. Integendeel verhief dezelve den bijzonderen zeehandel der Engelfchen zoo fpoe-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 189 fpoedig toe eene aanmerklijke hoogte, dat zij, die onder Carel den eersten, behalven eenige honderden kleine koopvaardijfchepen, naauwlijks drie hadden, welker lading driehonderd tonnen bedroeg , twintig of dertig jaaren na deeze wet , reeds ruim vierhonderd fchepen van drie honderd tonnen bezaten. Thands werd vooral hunne handel op Oostïndic en Guinea aanzienlijk. Ook nam der Engelfchen oorlogsmagt tei zee in deeze tijden zeer aanmerklijk toe. Zij bouwden niet flechts meer en grooter oorlogfehepen, maar munteden ook dikwijls uit in zeedagen. Blake, hunne beroemdfte zeeheld , die tot eenen ouderdom van ruim vijftig jaaren enkel te lande gediend had. maakte zijne Natie ter zee veel aanzienlijker, dan zij immer geweest was. Hij floeg de Hollandfche vlooten (*), vernederde de Portugeezen en Spanjaarden, temde de zeerovers in het Africaansch Earbarije , er bragt het eerst weder een vloot in de Mid denlandfche zee, werwaards federt de kruistogten geene gezeild was. Hij was de eerfte, die met zijne fchepen kasteelen op het vaste land wegnam, en zijne zeelieden tot dergelijke koene daaden aanfpoorde. Tevens gedroeg hij zich als een edelmoedig vriend zijnes vaderlands. Schoon - hij in deszelfs vrij- (*) En werd ook door dezelve geflagen. Zie G. Bjandt, Lttven van M. ds Rui jee. 61. 32 40. De Verneder. Oorlogs» vlooten. Blaki.  fÏARVElj 'ontdekt den omloop des ï)loeds in het menschlij] Jjgchaam. ïfa II hoofd.o. Nieuwe Qefchieden. xni BöEEi vrijheid zeer veel belang (lelde, diende hij, echter j onder Cromwels bevelen. „ Hec blijft , zeide hij tegen zijne onderhoorige manfchappen, altijd onze pligt, voor ons vaderland te ftrijden , in welke, handen deszelfs regeering ook vallen mag." XXXII. Van eenen anderen kant muntte in dit tijdvak een Engdsck arts, Willem Harveij, door eene der fraaifte en. nuttigde ontdekkingen uit. Andere geleerden waren ^ reeds lang vóór hem op het fpoor geweest, "om den waaren aart van den afloop des bloeds van het hart, en van deszelfs terugkeerenden toevloed derwaards, uittevinden. Doch Harveij wees dien zoo duidelijk, volkomen én overtuigend aan, dat alle volgende Natuur- en Geneeskundigen zijn Onderwijs aangenomen en bevestigd hebben. Hij toondè liaamlijk, dat de flagaderen, welke ook, naar haare, bij afwisfeling famentrekkende en uitzettende, beweeging, of naar den pols, de polsflagaders genoemd worden , het bloed van het hart naar alle de deelen des ligchaams voeren; dat twee derzelve de voornaamfte zijn: vooreerst de longflagader, welke in de rechter holligheid van 't hart zijn' öorfprong heeft, en het bloed in ontelbaare kleine takken naar de longen voert; en ten anderen de groote flagader, welke uit de linker holligheid van 't hart ontflaat, en zich, eensgelijks, in onëindig kleine takken door het gantfche ligchaam verdeelt; doch dat aan de opening deezer twee groote aderen klepjes  De omloop van liet bloed door HARVEIJ ontdekt..   UefcMedenis der Êngelfchen. V Tijdvak. 19Ï jes of fchotdeurtjes, halvemaansgewijze, ge? hecht zijn, welke het terugkeeren des bloeds naar het hart aan deezen kant onmooglijk maaken; terwijl, integendeel, de aderen hec bloed uit alle de deelen des ligchaams weder naar het hart voeren. De holle ader inzonderheid leidt het bloed, uit het geheele ligchaam verzameld, naar het voorde of rechcer oor van 'c hart; en de longader voert hec bloed uit de longen terug naar het linker of achterfte oor van 't hart. Deezen kringloop , of omloop des bloeds kan men ook in veele dieren, en vooral op de zigtbaarfle wijze in de visfchen, door een vergrootglas ontdekken , wanneer men flechts het onderfcheid niet vergeet, dat 'er tusfchen de longen in hec ligchaam der menfchen en der visfchen plaats heeft. Harveij's ontdekking, welke hij dertig jaaren vóór zijnen dood in gefchrifte bekend maakte, ontmoette lang een' hévigen tegenftand; doch allengskens dankte men hem voor dezelve. Daardoor immers verkreeg men niet flechts eene geheel nieuwe kennis van 's menfchen inwendige gefteltenis; maar won ook de geneeskunde zeer veel* daar het leeven, de voeding, alsmede de gezondheid en ziekte van het ligchaam , zoo afhanglijk zijn van de natuur en beweeging des bloeds: en daardoor werd ook de heelkunde veel volkomener. Deeze zelfde Harveij, een man van veelvuldige geleerdheid en zoo onvermoeide als fchrandere opmerkzaamheid, deelde ook over de voordceeling der j. i62»; j. 1657*  Vorderingen der Mngeljchen in de weetenfehappen. Omtrent het jaar J645. ]. l6öo. 192 II hoopdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. dieren uit eijeren zoo veele nieuwe ondervindingen, of liever zoo veel nieuw lichts mede, dat men, van tijd tot tijd, de oude dwalingen wegens den oorfprong der dieren uit vuilnis, en andere dergelijke oorzaaken, begon te verwerpen. XXXIII. In het algemeen zag men thands onder de Engelfchen de vruchten van de herinneringen des Kanfeliers Baco wegens het raadpleegen der Natuur zelve door veele en naauwkeurige proeven , alsmede van het voorbeeld van Galil-ei en andere buitenlandfche Natuur- en wiskundigen, in eene niet min ijverige , dan gelukkige navolging. Toen de rampzalige oorlog tusfehen den koning en het Parlement hun vaderland in volle vlammen gezet, en de geleerde oefeningen der beide hooge fchoolen , te Oxford en Cambridge, bijna afgebroken had, verèenigden zich eenige geleerde en navorfchende mannen, om weeklijks op eenen bepaalden dag te London famen te komen, ten einde hunne weetenfehappen gemeenfchaplijk te bevorderen. Zij onderzochten de Natuur-, ontleed-, meet-, fterren-, werktuig-, fcheikunde en zeevaart, volgends de reeds bekende grondregels , ontdekkingen, proeven en werktuigen; doch bevlijtigden zich tevens, om dezelven te verbeteren en te verrijken. Dit genootfehap, dat zich het Wijsgeerige noemde, en zich, in vervolg van tijd, naar Oxford begaf, legde, na vijftien jaaren, den grond van de koninglijke maatfchappij der weetenfehappen te  'Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 193 re London i welke zich ten aanzien der ge> melde en andere weetenfehappen zoo verdienstlijk gemaakt, en door haare gefchriften zoo veel roems verworven heeft. In andere vakken . der geleerdheid, in de gefchied- en oudheidkunde, benevens de rechtsgeleerdheid en andere daarmede verbondene weetenfehappen , muntede, ook door zijne wijsgeerige iehranderheid, en vrijmoedige, doch gemaatigde , vaderlandsliefde , Johannes Selden voor; treflijk uit; fehoon zijne meening, in een door hem gefchreeven boek aangedrongen, dat alle de zeeën, welke rondom Groot-Brittanje en Ierland ftroomen, aan da heerfchappij der Engelfchen onderworpen waren , door buitenlanders met recht werd beftreeden. Jacob •Usser, Brian Walton, en veele andere Engelfchen deezer tijden , bearbeidden de Godgeleerdheid met de beste hulpmiddelen en. veel doorzigt. XXXIV. Doch in dit zelfde tijdvak, toen de Engelfche Natie door allerleije ongetemde woestheid en geweldenaarijen zoo jammerlijk ontrust werd, verkreeg, echter, haaré taal meer befchaafdheid en kracht, gelijk tevens de welfprekendheid en dichtkunst gelukkiger fchitterden. Dat zij in deze taal edeler, manlijker en krachtiger, dan welëer, begonnen te fchrijven, was een ontwijfelbaar gevolg van de verhevene vlucht der vrijheidsliefde. Want fchoon deeze alle paaien en perken der wet te buiten ging, ontbrak het, echter, niet aan wijze mannen, die bin- V Deel. N het* # Seldejt. Sün'tjajr. IÓS4'. Taal, welfprekendheid en dichtkunst der Engelfchen.  MlLTON. Sein 't jaar 1674, 194 Iïhoofdd. Nieuwe GefcMiden. xiiiboek. nen dezelve flaan bleeven : en in hec algemeen deelde zij der ziel zeker vuur mede, en verhief haar toe veele voortreflijke gezindheden, redevoeringen en bedrijven. Onder de voortreflijklte fchrijvers, die hunne taal tot den toon eener ftoute denkwijze over de gewigtigfte belangen van den Godsdienst, Staat- en Zedenkunde wisten te verheffen, behoort vooral Johannes Milton , de grootfte geesc van zijnen tijd. Hij was geheimfchrijver van Cromwel en het Parlement^ doch in zijnen hoogen ouderdom vervolgden hem 'blindheid , armoede en gevaaren. Zijn ïlijl in onrijm is wel niet altijd aangenaam, en dikwijls moeten de waarheid en ftoutheid zijner denkbeelden die gebrek vergoeden; doch als de verhévenfte dichter zijner Natie is hij deste beroemder geworden. Zijn heldendicht , het verhoren Paradijs , is reeds daarom verwonderenswaardig, dewijl hij hetzelve fchreef in eenen zestigjaarigen ouderdom, en onder de reeds gemelde ongunstige omflandigheden. Zulk een verhéven onderwerp was nog nimmer voor een heldendicht gekoozen. De droevige ontiiarting der eerfte menfchen, en het verlies hunner oorfpronglijke gelukzaligheid , welke Milton bezong, eene gebeurtenis, welke met alles, wat de Godsdienst eerwaardigs heeft, in een zoo naauw verband ftaat, was toch niet min eene dichterlijke behandeling waardig, dan God en de gevoelens van Godsvrucht, welke de dichters en zangers der Heilige Schriftuur indedaad dich02 IIhoofdd. Nieuws Gefclneden. xin ec-ek. Engelfchen andere redenen tot misnoegen, Dee^e verklaarde openlijk, een ij veraar voor le Roomsch-Catholieke kerk te zijn; gaf daar-, loor aan de eene partij aanleiding tot verhitte joogingen, om hem van den troon uittefluien, ea aan de andere tot nog misdaadiger niddelen, om hem deste eerder tot denzellen te verheffen ; ook boezemde hij zijnen aroeder, den koning, fteeds geftrenger, en net 'sVolks vrijheid ftrijdiger, maatregelen n. Deeze twisten en onlusten kosteden veeen, op eene gerechtlijke wijze, en, echter, Jeels onfchuldig, het leeven. Men zag de Seide partijen der Torijs en Whigs, of die van het hof en van het Land, ontftaan, van welke de laatfte zich als handhaaffter van 'sVolks rechten gedroeg: en beide zijn tot heden in wezen gebleeven. Karel regeerde, eindelijk, geheel zonder eenig Parlement, fteeds willekeuriger, en fomtijds zelfs wreed. Toen hij , na eene regeering van vijf- en twintig jaaren, ftierf, was hij bijna terftond vergeten. Eigenlijk had hij flechts voor zich zeiven, niet voor de Natie, geleefd , welke hij regeeren moest. XXXVIII. Als bij toeval intusfehen , en omdat zich Karel van veele voorftellen tor het gebruik der gunftige gelegenheden, of van de werkzaamheid zijner onderdaanen in het algemeen, gelukkig bediende , ten minften dezelve niet belemmerde, waren zijne tijden vruchtbaar in all' het goede, dat de Engelfchen zelve, ook zonder eenen koning, teï ver-  Gefchiedenis der Engelfchen. v Tijdvak, ao j verbetering van hunnen toeftand eer uitvoer zouden gebragt hebben. Met zeewezen alleen , waarvan zich Karel meer kennis verworven had, dan doorgaands de vorsten bezitten, trok meest altijd zijne zorgvuldige aandacht tot zich. Hij vond wel de Engelfche zeemagt reeds in eenen taamlijk bloeijenden ftaat; doch verfterkte haar nog aanzienlijk ; en fchoon hij in zijne beide oorlogen met de Hollanders flechts bij afwisfeiing gelukkig was ? munteden, echter, de Engelfchen in deze!ven zoo roemrijk uit door bekwaamheid en dapperheid ter zee , dat in dien tijd deeze twee Natiën alleen gefchikt waren, om elkander zeedagen te léveren. Men ftichtte ook in Engeland verfcheidene nieuwe handwerken van ijzer, koper, zijde, hoeden, glas, en meer dergelijke waaren. De kunst, om wol te verwen , werd uit de Nederlanden derwaards overgevoerd. Thands bebouwde men ook de reeds voorhanden zijnde Engelfche Volkplantingen beter, dan immer te vóóren. Barbados alleen onderhield vierhonderd fchepen , en voedde honderd duizend menfchen, zoo op het eiland zelve, als in Engeland. Doch men ftichtte in Noord- America nog meer Volkplantingen. In het, tot hiertoe dus genoemde, Zuidlijke Virginië vestigde zich, met Karels toeftemming, een aantal voornaame Engelfchen. Ter zijner eere verkreeg dit groote en vruchtbaare Land den naam van Corolina, gelijk hetzelve reeds te vóóren door eenige Franfchen. die zich aldaar voor een' In het [aar 1663  In het jaar 1664 £04 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xni bosjes een' korten tijd nederfloegen, genoemd was. Dewijl men in dit gewest eene volkomene Godsdienftige vrijheid invoerde, werd hetzelve zeer fpoedig Volkrijk; doch weldra werd de welvaart deezer Volkplanting door inwendige onlusten geftoord. Eerst federt ruim vijftig jaaren herftelde zij zich, en zulks in eene zeer vergroote maate. Omtrent deezen tijd verdeelde men het Land in Noord- en Zuid-Carolina, van welk laatfte Charles toyvn, een der aangenaamfte fteden in Engelsch America, de hoofdftad was. Tarw, rijst, Indigo , eene uitgebreide veeteelt , alsmede de bereiding van teer en tarpentijn, verfchaften aan deeze Volkplanting niet flechts den overvloedigften voorraad van voedfèl, maar ook een meenigte waaren voor den koophandel. — Een ander Land in dit werelddeel , verder Noordwaards naar Nieuw - Engeland, werd, fchoon reeds vroeg door de Engelfchen bebouwd, naderhand door eene groote meenigte Hollanders in bezit genomen , en door hen Nova - Belgia, of Nieuw - Nederland genoemd. Doch thands werden zij door eene krijgsmagt genoodzaakt , óm zich aan de Engelfche regeering te onderwerpen. Se, dert dien tijd verkreegen dit Land en deszelfs hoofdftad, welke te vóóren NieuwAmfleldam geheeten had, naar 'skonings broeder, den naam van Nieuw-Jork. Deeze ftad, op een eiland, bij den mond van de uitneemend groote en het Land doorftroomende rivier Hudfm , liggende , werd, van tijd  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak.' ao£ tijd tot tijd, een der voordeeligiïe en rijkfte Engelfche kooplieden in America. Behalven de Hollanders, de eigenlijke {lichters deezer Volkplanting, die aldaar hunne gewoone orde en huishoudkunde invoerden , begaven zich niet weinige Palifers en andere Duitfchers , om de vervolgingen wegens den Godsdienst in hun vaderland te ontwijken» derwaards, en bragten eene , niet min eenvoudige en maatige, leevenswijze mede. De Engelfchen gewenden zich aldaar vrij wel aan de zelfde zeden. Deeze geest van ipaarzaamheid en werkzaamheid, de goede gefteltenis des Lands, en de groote verfcheidenheid van deszelfs voordbrengfels, verhieven vooral Nieuw-Jork tot eene uitneemend welvaarende Volkplanting. Baare bont- of pelshandel, waarin haar de lndidanfchs Volken behulpzaam waren , graanen , tabak * hennip , vlas , de vee-, en inzonderheid dé paarden - teelt, hebben haar vooral verrijkt* Dat gedeelte deezer Volkplanting, welk men, onder den naam van Nieuw- Jerfeij, van dezelve heeft afgezonderd, is mede allengskens in ilaat geworden, om veelerleije leevensmiddelen , hennip , timmer- en nootenboomcn-hout uittevoeren. XXXIX. Doch onder de Engelfche Volk- , plantingen, in het Noorden van America ten dien tijde geflicht, verdient Penfijlvanie de meeste verwondering. Dit uitgebreide Land, tusfchen Nieuw-Jork, Nieuw-Jerfeij, Virginië en Marijland liggende , waarvan wel- in Penfijl; taniè*.  jaar 1681. WiLliam (*) Bladz. 180 en i8x. to6 ïï hoofdd. Nieuws Gefchieden. nn boek» welëer een gedeelte tot Nieuw - Nederland behoord had , was nog bijna gantsch onbebouwd, toen Karel de tweede hetzelve aan den zoon van eerten zijner dapperlte Admi. fantin, of vlootvoogden, aan William Penn , ten eigendom fchonk. Daar hetzelve grooten deels uit bosfchen beilond, werd , het Penfijhanië , of Penn's woud , genoemd. Reeds in zijne vroege jeugd was Penn tot de Quakers overgegaan , of tot dat nieuw Godsdienstig genootfchap , welk geduurende den burgeroorlog in Engeland ontdaan was, ën , gelijk reeds ih het tweede deel (*) van dit werk breedvoeriger befchreeven is, zich door het verwerpen van de openlijke Godsdienstoefeningen en van het Christelijke leeraarambt van de overige Christenen onderfcheidde. Want, daar hunne medeburgers, onder anderen ook uit hoofde hunner algemeene Godsverëeringen en daartoe behoorende inrichtingen, elkander als de woedendde vijanden mishandelden, geloofden zij, dat het beter ware, zonder eenïge uiterlijke plegtigheden, het Opperwezen met hun haft en leeven alleen te eerbiedigen. Toen Penï* naar het gemelde Land, dat hem de koning voor zekere geldfom, welke hij deszelfs va* der fchuldig was, gefchonken had, heen zeilde1, vergezelden hem twee duizend zijner medeburgeren, alle Quakers, wien hij aldaar een  QefcUeaenis der Engelfchen. V Tijdvak. 20*» een fchuilplaats .tegen de vervolgingen aanwees, welke zij in Engeland te lijden hadden. Naauwlijks was hij 'er aangeland, of hij befloot tot eene edele daad van rechtvaardigheid, aan welke de Europifche bezitneemers van Americaanjcke Landen tot hiertoe nog nimmer gedacht hadden. Niet te vreeden, dat hem de koning dit Land had gefchonken, kocht hij hetzelve van de inwooners, wien het toch eigenlijk toebehoorde, en verkreeg daardoor op hetzelve niet flechts het volmaaktfte recht, maar tevens de liefde en het vertrouwen van de Indiaanen aldaar. Voords ontwierp hij zeer wijze wetten voor hun, die in zijn gebied wilden woonen. Hij beloofde aan allen, die eenen AImagtigen God eerbiedigden en gerustlijk leefden, eene volkomene vrijheid; doch hun, die daarenboven belijdenis deeden van het geloof in Jesus, tevens eenig aandeel in de regeering. De landerijen van Penfijlyani'ê verkocht hij onder de bülijkfle voorwaarden"; en hun, die 'er geene kopen konden, fchonk hij dezelve voor een zeer geringe jaarlijkfche erfpacht. Elks gepaste vrijheid en veiligheid van bezittingen poogde hij inzonderheid te handhaaven. Opdat de rechtbanken , door hem gefticht, deste meer nuts mogten "doen , verbood hij allen, die het recht handhaafden, eenige belooning aentenemen, en liet fcheidsmannen verkiezen , die hunne vlijt moesten befteedén, om gefchillen bij te leggen, eer zij voor het gerecht kwamen.  *©8 H hoofdd; Nieuw* Gefchieden. xni bdeik men. Ieder kind, boven de twaalf jaaren oud, en van welken ftahd dak, moest een handwerk leeren. Door zulke maarregelen èn wetten, is Penfjlva/aë binnen tagtig jaaren een der Volkrijkfte , vruchtbaarfte en fraaisc ingerichte gewesten van Noord- AmerlCa geworden. In den beginne vonden de Engelfche,', aldaar niets , dan hout en ijzermijnen. Doch weldra bebouwden zij het land met allerleije foorten van graan, inzonderheid met rogge en tarwe, alsmede met hennip, vias en eene meenigte vruchten , en bedekten hetzelve mee óntelbaare kudden , zoodat zij van dit alles Zeer veele waaren voor den koophandel verkreegen. Vooral bevorderde de broederlijke eensgezindheid, in welke allerleije Godsdienftige genootfehappen en Volken, Engelfchen, Duitjchers, Franfchen, Hollanders ën Zweelden, aldaar onderling leefden, de welvaart deezer Volkplanting. Nog niet lang geleeden, hebben de Quakers, dié fteeds de talrijkfte en voornaamfte bezitters van dit Land zijn gebleeven, aan alle Negers of Africaanfche flaaven, die, omtrent dertig duizend in getal, hun dienden , de vrijheid gefchonSt. in het ken (*). Penn , die nog bijna veertig jaajaar i78i.ren na de ftichting zijner Volkplanting leefde, was fteeds werkzaam ter bevordering van haaren bloei. Inzonderheid ftichtte hij haa- (*) Zie B. J. F. Feossard, de zaak der Neger/lm. Hen en der inwoeneren van Guinea* D. I, Bladz. 30 env.  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 209 haare hoofdflad Philadelphia, tusfchen twee rivieren, welke niet verre van daar in de zee uitloopen , volgends een zoo wél beraamd ontwerp, dat zij eene der fraaifte en voor den handel meest gefchikte fleden in dit werelddeel werd. Als een Quaker, lprak hij ook meermaalen in de vergaderingen zijner geloofsgenooten, wanneer hij daartoe eene inwendige aanfpooring gevoelde; en zulks met eene aandoenlijke welfprekendheid, welke ook in zijne gefchriften ter bevordering der Godzaligheid heilzaame gevolgen had. Nog heden vereert hem de nakomelingfchap, als een' der braaffle mannen ten aanzien van denk- en handelwijze , doch vooral als een' der wijfie en menschlievendfte wetgevers. XL. De vorderingen der Engelfchen in de weetenfehappen, onder de regeering van Karel den tweeden, had men mede niet zoo zeer aan zijne onderfteuning te danken. Schoon hij aan dat geleerde genootfehap, 1 welk zich federt eenigen tijd ter bearbeiding ' der Natuur- en Wiskunde verbonden had, j den naam en rang van eene koninglijke maatfchappij fchonk, was zij, echter, voor het overige niets aan hem verplicht. Doch deste j roemrijker heeft zij, tot onze dagen, de uitbreiding van de gemelde en andere deelen der geleerdheid, door proeven, ontdekkingen en leerrijke gefchriften, bevorderd. Een der eerflen en voortrefiijkften haarer leden was Robert Boijle, een voornaam en rijk man, V. Deel. O diei Wasdom ter Naamkunde:n andere veeten'chapperi;nder de ïngel'chen.. In het aar 1663, Robsrt ojjle.  aio II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. St. in het die wel bijna alle eerambten en waardighejaar i6pi.den van de hand wees; doch enkel met oogmerk, om zich geheel aan de befchouwing en navorfching der Natuur te kunnen wijden, en fteeds, ook zonder bepaalde ambtsbézigheden , voor zijne medemenfchen nuttig te zijn. Zijne ligchaamsgefteltenis was ongemeen zwak en teder. Echter bereikte hij, door de geftrengfte maatigheid, eenen ouderdom van vijf- en zestig jaaren; hij arbeidde, befchouwde, ondervond en fchreef zoo veel, als weinige anderen met het fterkfte ligchaam. Voornaamlijk heeft hij zich ten aanzien der Natuurkunde, Natuurbefchrijving, fchei-, genees-, en wiskunde ongemeen verdienstlijk gemaakt. Onder anderen deelde hij aan de , in Duitschland uitgevonde , luchtpomp meerdere volmaaktheid mede. Doch, op deezen zelfden weg van het onvermoeidst en gelukkigst onderzoek der Natuur, vormde hij zich tevens tot eenen fchranderen wijsgeer in het algemeen, en ijverigen verëerer van den Christelijken Godsdienst. Gelijk hij iedere heilzaame onderneeming gaarne onderfteunde, zoo befteedde hij inzonderheid een gedeelte van zijn vermogen ter uitbreiding van het Christendom onder de wilden in America, Oostïndië en Ierland, door leeraars en boeken. Ook loofde hij van zijne eigene geldmiddelen eene belooning uit voor die Engelfche geestlijken, die jaarlijks agt leerredenen ter verdeediging van het Christelijk Geloof tegen de  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 21 j de ongeloovigen doen zouden: en deeze Boijlifche ftichting, geJijk men ze noemt, welke reeds veel nuts heeft opgeléverd, blijft nog fteeds in wezen. Uit diepen eerbied voor God, noemde Boijle nimmer deszelfs naam, zonder zijn hoofd te ontblooten: een voorbeeld, dat ons, ten minften, over het zoo gewoone en ligtzinnige misbruik van dien grooten naam kan doen bloozen. — Johannes Wallis, die mede onder de allereerfte en beroemdfte leden dier geleerde maatfchap pij behoorde, verwierf zich onder de fchran- • dere kenners der Wiskunde eenen hoogenJ rang. Tevens was hij een der eerften, die de taal en haare werktuigen wijsgeerig onderzocht, en zelfs fchrandere proeven deed, om ftommen te leeren fpreken. In de kunst, om geheime gefchriften, of met allerleije ongewoone trekken gefchreevene opftellen te lezen en te verklaaren, bragt hij het tot eene verwonderenswaardige vaardigheid. —— Nog een uitneemend fieraad van deeze tijden was Thomas Sijdenham , de grootfte arts , dien Engeland heeft opgeléverd. Hij maakte S niet flechts een nuttig gebruik van de reeds h gedaane ontdekkingen in de Natuur- en Ge- 1 neeskunde, maar voegde daarbij ook veele doordachte en fchrandere aanmerkingen van hem zeiven, meer over teekens en veranderingen , welke alleen voor Wijsgeeren opmerkbaar zijn, dan óver zulke bijzonderheden, welke fpoedig in het oog vallen. Met hem rees een helder licht over de Geneeskunde of over O 2 de * Johannes Wallis. St. in het aar 1703. Thomas IJDEN- am. St. in et jaar 589-  a i a II noöFDD. Nieuwe Gefchiéden. xhi boek. Hunne vorderingen in de «efchiedkurde en welfprekendheid ClaeeknoN. St. ir het jaar 1674. In het jaar 1667 de kennis, beöordeeling en behandeling der krankheden, alsmede over de Heelkunde. Het nieuwe doorzigt en de belangrijke verbeteringen, welke hij aanwees, maakten hem tot een1 algemeenen leeraar van de Europifche artfen. XLI. In alle vakken der geleerdheid vond men thands onder de Engelfchen niet flechts bekwaame, maar zelf voortreflijke leeraars en fchrijvers. In de edeler Godgeleerdheid muntte vooral de bifchop, Johannes Pearson , uit.Door eene uitneemende en wél befteede kennis der Oosterfche geleerdheid werden Eduard Pocok en Thomas Hijde beroemd. De gefchiedkunde, waarvoor de Engelfchen reeds goede bouwftofïen genoeg geléverd hadden , werd het eerst in hunne taal , op eene waardige wijze, door den Kanfelier Clarendon behandeld. Deeze Staatsdienaar van Karel den tweeden was"" zoo deugdzaam , ais zijn koning fchaamteloos wellustig. Hij poogde hem wel op den weg van nuttige bézigheden terug te brengen; doch daar hij zulks met den ernst eenes leeraars ondernam, Haagde hij hierin deste minder. Eindelijk gaf de koning zelf, die hem meer vereerde dan beminde, hem aan s'Volks haat over. Want toen het Parlement, over Ka« rels regeering misnoegd, den Kanfelier, die hem, echter, fteeds wijzeren raad had gegeeven, deswegen ter verantwoording riep, ontzette hem de koning, in plaats van hem ,ie befchermen, van zijne waardigheid. Cla- ren-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 213 rendon , die nog Hechter gevolgen vreezer moest, redde zich door de vlucht naai Frankrijk, waar hij zijne overige dager doorbragt. Hier fchreef hij zijne Gefchiedenh van den burgeroorlog, welke, niettegenflaande alle zijne gehechtheid aan de zaak des konings, in de hoofdzaak onpartijdig is, en door die blijkbaar vroome braafheid niei min behaagt, welke ook in zijne leevenswijze zoo beminlijk was. Over het gehee verkreeg thands de Engelfche welfprekend 'heid haaren vasten gang, en werd op aller leije voorwerpen met fmaak en goedkeuring toegepast. De aartsbifchop , Johanmes Tillotson, een zeer eerwaardig man, die ir armoede ftierf, waartoe hij door zijne mild' daadigheid en grootmoedigheid gebragt was deed zulks in zijne mondlijke voordragt vat Godsdienftige waarheden met zoo veel be kwaamheid, dat hij den roem van alle voo rige predikers verduisterde, en zijne leerre denen, .als voorbeelden van eenen zuiveren duidlijken , doch tevens manlijk fraaijen ei krachtigen ftijl, werden aangepreezen (*). He onderwijs, dat hij daarin geeft, is grooten deels onverbeterlijk, fchoon zijne leerrede nen , gelijk die der meefte predikers vanj d< Engelfche bifchoplijke kerk, meer doorwrocht* verhandelingen zijn over belangrijke waarhe den van * den Godsdienst, dan aandoenlijk* toe (*) Zie H. Blair, Les/en over de redekunst en fraai je weetenfehappen. D. L Bladz. 292. O 3 Jon. Til- LOTfOS. St. in het jaar 1694. I 1 i  ilsmedr? in de dichten andere kunftün. Shaftesburij. St. in het jaar 1682. ] 1 ] 1 1 t < \ V 214 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. toepasfingen van dezelve op het hart, en van de eigenlijke fieraadiè'n der welfprekendheid niets bezitten. XLll. Doch deeze bloeijende fchrijfwijze, vol fchitterend vernuft, welke Tillotson verachtte, en ook eigenlijk niet, ten miniten niet dan zeer zelden, en dan nog met veele behoedzaamheid, op den kanfel behoort gebezigd te worden, had Antonius Aschleij Cooper, graaf van Shaftesuurij , deste meer in zijne magt. Dikwijls verheft zij zich bij hem tot het dichterlijke : en indedaad was hij met alle zinrijke en fraaije kunften gemeenzaam, en een man van fijnen fmaak, leevendige verbeelding en groote menfchenkennis. Hij bezat wel tevens het fchrander doorzigt /an eenen Staatsman; doch allermeest waarleerden hem de Engelfchen als een' hunner ierlijkfteenaangenaamfte fchrijvers, die dikwijls e gelijk zeer leerrijk was. Zijn voornaamte werk, de Giara&ers genaamd, bevat eene neenigte zinrijke befchouvvingen over menschijke denkwijzen, zeden, hartstogten, kunften, :n meer dergelijke zaaken. Doch de ongeukkige neiging tot fpotternij, waarin ShafrESBURij uitneemend vaardig was, vervoerde ïem niet zelden tot het belagchelijk voorttelen van verhevene en hoogst belangrijke vaarheden: een misflag, ten zijnen aanzien e minder onnatuurlijk, daar zijn leeven als en keeten van weelderige buitenfpoorigheden /as. Hierin volgden hem verfcheidene hoelingen van Karel den tweeden fchande- lijk  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 215 lijk na. Daar zij hem vooral wilden behaa» gen, en hunne wellustige neigingen tevens bevreedigen, vermaakten, zij zich ook met de dichtkunst: en vanhier, dat eenigen van hun , gelijk de hertog van Bukingham en de graaf van Rochester , als vernuftige, geestige en fomtijds verleidlijke dichters beroemd zijn geworden. Voords genooten indedaad de fraaije weetenfehappen van den koning geene nadruklijke aanmoediging, dan dat hij zich door dezelve vermaak verfchafte. Samuel Butler heeft in zijn geestig heldendicht , Hudibras , de buitenfpoorigheden der geestdrijverij van een aanmerklijk gedeelte der Natie, onder de voorige burgerlijke onlusten, weergaêloos vernuftig befpot. Karel las dit gedicht met het uiterfle genoegen , prentte daarvan veel in zijn geheugen, doch bekommerde zich zoo min over deszelfs maaker, dat deeze bijna van honger verging. In laater tijden ftichtte men ter eere van Butler een aanzienlijk gedenkteeken in de Westrnunfter - abtdij te London , alwaar , nabij het gebeente der koningin, de groot' fte veldheeren, geleerden, dichters, en ande. re voortreflijke Engelfchen begraven liggen. Doch deeze belooning was wat te fpade , gelijk men in een zindicht zeide : „ Dé „ arme dichter bad om brood ; en men „ geeft hem een fteen." Karels regeering was zelfs in zeker opzicht voor de Engelfchi dichtkunst zeer nadeelig. In dien tijd ftonc men, na eene lange onthonding, met meei O 4 drif Butler. St. in hec jaar 1680.  Deijdên. St. in hei jaar 1701. Wkbn. St. in het jtar 1718. m 6 II hoofd». Nieuwe Gefchieden. xiiiboek, drift dan fmaak, naar het tooneel vermaak , waarin het onregelmaatigst vernuft ingevoerd was, en alles, wat buitenfpoorig was, verwonderlijk behaagde; te meer, daar de onbefchofcfte uitgelatenheid van het koninglijk hof alles lcheen te rechtvaardigen. Dus fchreef Johannes Drijden, een waar dichterlijk vernuft, voor het tooneel. De talrijke en inneemende fraaiheden zijner werken wisfelen met veele beleedigingen van den goeden fmaak en deugdzaame zeden af. Zijne Ode: Alexanders feest, of het vermogen der toonkunst, is een zijner betere ftukken. Onder de overige fraaije kunften, welke de Engelfchen in deezen tijd met bijzonderen roem bearbeidden, muntte vooral de bouwkunst uit. Zulks had men wel eenigzins aan 'skonings praalzucht en prachtliefde te danken; doch veel meer aan den grootften bouwmeefter, dien Engeland immer had , aan Christophorus Wren. Hij was tevens een voortreflijk wiskundige, en zijne veelvuldige uitvindingen in deeze weetenfchap begon hij reeds' lang vóór zijn twintigfte jaar. De Paulskerk te London, welke naast de Pieterskerk te Rome onder de heerlijke kerken der Christenen de tweede plaats bekleedt, is het voornaam gedenkteeken zijner kunst, dat hem onvergeeflijk maakt. Doch daarenboven bouwde hij nog een groot aantal andere kerken, paleizen, fchouwplaatfen, boekerijen , gasthuizen en andere algemeene geftichten, naar den edelen fmaak, dien hij wel  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak, ai? wel in Frankrijk het eerst geoefend, doch daarna nog verbeterd heeft. De verfchriklijke brand, welke, in het jaar zestien honderd zes- en zestig, honderd kerken en ruim zestienduizend huizen te London vernielde, gaf hem gelegenheid, om deeze hoofdftad bijna geheel te herbouwen. Met zijn klein en zwak ligchaam bereikte hij, door eene maatige leevens wijze en fteeds bedaarde zielsrust, eenen ouderdom van een- en negentig jaaren. XLIII. Doch van alle de veranderingen, welke de toeftand der Engelfche Natie, ten v tijde van Karel den tweeden , onderging ,v was geene rampzaliger, dan de onbelemmerd de wasdom van het ongeloof, of de openlijke aanvallen tegen het Christendom. Dezelve werden door de gezindheden van deezen vorst ongemeen bevorderd. Onder zijnen grootvader en vader had wel Eduard Herbert, baron van Cherburij, het eerst onder r de Engelfchen in gefchriften durven leeren ,h dat de natuurlijke denkbeelden van den Gods-1 dienst, welken God den mensch door het verftand mededeelt, zoo volkomen en genoegzaam zijn, dat met hec Christendom zeer wél misfen kan. Doch deeze magtfpreuk maakte nog weinig indruks, daar men duidelijk zag, dat het verftand zich geenszins op eene volledige en zekere kennis van Godsdienftige zaaken heeft kunnen beroemen, vóór dat hetzelve door den Christelijken Godsdienst verlicht was. Weldra wierp zich ook Thomas Hobbes als een nog ijveriger < ° S vij-ja; Vrijer oordgang an het oncloof in 'ngelantl. Cherju- [J. St. in :t jaar 548. Hobbes. t. in liet r t679*  ai8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. vijand van deezen Godsdienst op, en kon dien, echter, mede geen duurzaam nadeel doen. Want daar hij het alleen van den wil der vorften fcheen te willen doen afhangen, wat hunne onderdaanen als Godsdienst aannemen en oefenen zouden, verfoeide men zijne grondregels, welke ook voor de burgerlijke vrijheid zeer gevaarlijk waren, weldra deste eenftemmiger. Geheel andere gevolgen zag men, toen Karel de tweede en zijn hof zich met het befpotten van den Godsdienst, welke hunner buitenfpoorige zeden in den weg ftond, vermaakten, en inzonderheid Shaftesburij ook in gefchriften zijne fcherts tegen denzelven wendde. Befpotting brengt de meefte menfchen in verlegenheid en verwarring; zij gelooven te ras, dat't geen men belagchelijk maakt, ook daarom onwaar en verachtlijk is. Het wordt hun, daarentegen, moeijelijk te bevatten, dat hoonende en bijtende fcherts, welke daarënboven flechts eene geringe gaaf is , waarop een verftandig man zich niets laat voorftaan , eigenlijk alleen tegen zulke dwaasheden moet gebézigd worden , welke geene ernftige wederlegging waardig zijn; doch dat het hoogst vermétel is, daarmede zulke groote, ernftige en gewigtige belangen te willen beflisfen, als de leeringen en pligten zijn van den Godsdienst, of het gezag der Heilige Schriftuur. Intusfchen gewende men zich in Engeland aan het lezen van boeken, waarin allerleije fchertfende invallen over den Godsdienst verfpreid wa-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. aro waren. Binnen kort volgden wel nog meer hévige vijanden des Christendomst doch die eene meer wijsgeerige gedaance aannamen. Daar men éénmaal de vrijheid gebruikt had, om den algemeenen Godsdienst openlijk en zonder vrees te beproeven, (eene vrijheid, welke, daarenboven, op eene gepaste wijze en met zuivere waarheidsliefde gebézigd, met de grondregels der Protejlanten geenszins ftreed,) kon dezelve ook in geen Land minder onderdrukt worden, dan in Engeland. Vanhier, dat onder de Engelfchen een langduuriger en héviger twist ontftond over de voornaame leeringen van- en bewijzen voor- de waarheid des Christendoms , welke , vooral van het einde der voorige eeuw tot omtrent het midden der tegenwoordige, in zeer veele gefchriften gevoerd is. 't Geen onder andere Volken heimlijk over het Christendom getwijfeld , gefproken, en fomtijds ook wel gedrukt is , werd door de Engelfchen onbelemmerd in het licht gegeeven. Hierüit ontftond, fchoon 'er veel onbeduidends en onbedachts onder was, echter, eindelijk, een zeer belangrijk nut. De openlijke verdeedigfchriften van het Christendom fielden het fteeds meer buiten twijfel, dat deeze Godsdienst, enkel uit de duidlijke lesfen zijnes Stichters geleerd , en van alle menschlijke oijvoegfels gezuiverd, de zekerfte, edelfte en beste van allen is. XLIV. Ook onder den nieuwen koning, Jacobus Jacob den tweeden, den broeder van Ka-11, p°°st reldeg°ds- ■  Sao II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek,, dienftige en burger lijke vrijheid der Engeljehen te fchen. den. rel den tweeden , bleek het, dat de onverfchilligheid en fpotzucht, waarmede men tot hiertoe aan het hof den Godsdienst behandeld had, onder het Volk over het geheel nog niet na gevolgd werden. De welëer woedende haat tegen andere Godsdienftige genootfchappen was wel zeer verminderd ; echter waren de Engelfchen voorneemens, om hunne Godsdienftige, zoo wel als burgerlijke vrijheid te verdeedigen: en hiercoe noodzaakte hen Karel zelf weldra. In zijne vroeger jaaren had zich deeze vorst door dapperheid in velden zeedagen hoogachting verworven. In het zeewezen in het algemeen was hij zeer kundig, en de uitvinder der zeefeinen, dat is, dier afgefprokene teekens, welken men van de hoogfte plaatfen der fchepen geeft, om, 'c zij berichten, 't zij bevelen, aan bevelhebbers van andere fchepen gezwind medetedeelen. Jacob was ook veel werkzaamer, dan zijn broeder, en meer geneigd, om het Staatsbewind zelf te voeren; doch had minder verftand. Vanhier dat hij zich geheel door anderen liet leiden, die éénmaal zijn vertrouwen wisten te winnen, zonder eenige voorftellen daartegen te willen aannemen. Zijne bijna tot wreedheid toe ongevoelige aart, en bijgeloovige ijver voor den RoomschCatholieken Godsdienst, hadden hem reeds, onder de regeering zijnes broeders , gehaat gemaakt; zoodat zelfs eene magtige partij poogingen deed, om hem van het recht der troonsopvolging uittefluiten. Doch deeze te-  Gefchiedenis der Engelfchen. V Tijdvak. 221 tegenftand verhitte hem nog te meer, en verfterkte hem en zijne raadslieden in het voorneemen, om zijn hoofddoel zelfs met geweld te bereiken. Hetzelve beftond in eene willekeurige regeering, en in de heerfchappij van den Roomsch-Catholleken Gods* dienst in Engeland. Naauwlijks had hij dus den troon beklommen, of hij was ten dien einde reeds werkzaam; doch met alle mooglijke overijlling en onvoorzigtigheid. Hij gaf wetten, ftichtte gerechtshoven, en nam andere maatregelen, welke deels met de wetten ftreeden, deels door hem , zonder toeftemming van het Parlement, volftrektlijk niet mogten genomen worden: en hiermede ging hij te meer voord, naarmaate hetzelve hem met meer nadruk tegenfprak. De heerfchappij van zijnen Godsdienst poogde hij zoo onbezonnen en gewelddaadig te bevorderen, dat zelfs de paus, die toen regeerde, Innocentius de elfde, zich daarover misnoegd toonde; fchoon Jacob hem dooreenen bijzonderen gezant zijne • onderdanigheid bewees, en eenen pauslijken gezant zijne openlijke intrede in London liet doen. Hij fchonk veele aanzienlijke ambten aan het hof, in het leger, in de Engelfche kerk, en op de hooge fchoolen, aan Roomsch- Catholieken, verleende hun willekeuriglijk de ongebondenfte Godsdienstoefening, lokte munnikken naar Engeland, nam eenen Je/uit in zijnen geheimen raad, en zette, integendeel, verfcheidene Engelfche bifchopen gevangen, die zijne on-  < Hü wordt ontzet, en ^ Willem, ' prins van Or mje, in * zijne J plaais ko- t Hing. J. 1688 J env, £ c c c \ i c r t r c 2 a h z ti d li e d c e * iê2 II hcufdd. Nieuwe Gefchieden. xin boëic» )nrechtvaardige en voor hunnen Godsdienst naieeiige bevelen niec wilden ter uitvoer brengen. XLV. Omtrent drie jaaren verdroegen de ïngel/chen, fchoon niet zonder veele blijken t hem; en, eindelijk, rustte hij, ten koste er Verëenigde Nederlanders, wier ftadhouder ij was, een vloot uit, waarin hij tevens en krijgsheir infcheepte, om de uitnodiging er Engelfchen met nadruk te volgen. Jaob was een der laatften, die zulks vernam, n, nadat hij het vernomen had, geloofde, lij nam dus den bijftand van krijgsvolk niec aan,  Gefchiedenis der. Engelfchen. V Tijdvak. 22; aan, hem door zijnen bondgenoot, Lodewiji den veertienden, van wien hij, gelijk zijl broeder, eene jaarwedde ontving, aangeboden Willem landde met zijn leger in Engeland Van alle zijden kwamen hem de luide dank' toonen en juichende vreugdeblijken te gemoet, als ware hij de onbaatzuchtigfte verlos, fer der Natie. Jacob , integendeel, werd bijna van elk verlaten. Zelfs zijne geliefdfte dochter. prinfes Anna , vluchtte met haaren gemaal naai den prins van Oranje: indedaad het hardftc en eigenlijk minst verdiende lot van den on' gelukkigen koning, dat hem in traanen deed uitbarsten en roepen : „ God zij mij gena„ dig! mijne eige kinderen hebben mij ver laten !" Thands achtte hij zich zoo gantsch lijk verlooren, dat hij heimlijk naar Frank' rijk week. Weldra verklaarde hem het Parlement van den troon vervallen, en den prins van Oranje, nevens zijne gemaalin, koning en koningin van Engeland ; doch ondei voorwaarde, dat hij alleen regeeren zou, Schoon Jacob dit alles aan zich zeiven te wijten had, fmartte het hem, echter, dai zijn fchoonzoon hem deezen trek gefpeeld had. ZES- I l ; In het jaar i<588» In het jaar 1689.  224 II hogfdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. ZESDE T IJ D V A K. Van de groote Staatsverandering in Engeland , tot de volkomene afzondering der Engelfche Volkplantingen in NoordAmerica van Engeland, of tot de openlijk verklaarde onafhanglijk' held der Verëenigde Staat en in America. Van het jaar 1688 tot 1783 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent honderd jaaren. L Vestiging der Engelfche Staatsgelteltenis. Het Engelfche Volk en deszelfs regeering hadden wel reeds in vroeger tijden veele veranderingen ondergaan; doch deeze laatst gemelde, de onttrooning van Jacob den tweeden en verheffing van Willem den derden op den troon van Engeland, werd, uit hoofde van haare gevolgen, de belangrijkfte van alle. Daarom wordt zij door de Engelfchen, met één woord, de Omwenteling, of de Staatsverandering, genoemd. Want nu eerst gebeurde , 't geen reeds vóór langen tijd had behooren te gefchieden: men bepaalde de rechten des konings en der Natie naauw-  C-efckiedeats der Engelfchen. VI Tijdvak. 225 naauwkeurigcr, en de gantCche Engelfche Staatsgerteltenis werd gevestigd. Dit alles kwam wel niet rerftond met het begin van Willems regeering volkomen tot ftand; doch de duurzaame grondlegging daarvan reekent men van deezen tij'd af. Het Voik, dat deezen prins vrij'willig ten troon verhéven had, zorgde tevens , door een plegtige verklaaring, voor deszelfs veiligheid in het toekomende tegen alle onwettige aanmaacigingen, welke de koningen uit den huize Stuart tot hiertoe zoo verre hadden getrokken. Hetzelve maakte, door zijne gevolmagtigden in het Parlement, een onschendbaar voorfchrift, dat geen koning wetten geven, noch zulke, welke door hec Parlement, voorgerteld en door hem bekrachtigd waren , intrekken , of buitengewoorie rechtbanken ftichten mogt; — dat hij, zonder toeftemming van het Parlement, geene gelden voor zich heffen, noch in vreedestijd een krijgsmagc kon onderhouden; — dat de onderdaanen recht hadden , om hem hunne bezwaaren in verzoeklchriften overtereiken; — dat het Parleme7it dikwijls vergaderen , de verkiezing van leden voor het Lagerhuis geheel vrij, en de vrijheid in het Parlement zelve gantschlijk ongeftoord moest zijn;—en dat men over alles, wat men daarin zeide of deed, alleenlijk voor deeze Nationaale Vergadering zelve aangeklaagd , of ter verantwoording geroepen mogt worden. Dus voorbehield zich hetVolk ook zekere vrijheden ten aanzien van rechtszaaken, vonnisfen, geldboeten V Deel. P en J. 168».  2a6 II hookdd. Nieuwe Gefchieden. xm boes; Godsdienftige Vrijheid.J. 1689- sn lijfdraffen. Na dien tijd kon 'er eigenlijk geen twist meer ontdaan over de uitgedrcktheid van 's konings magt. Hij vervult alle ambten, voert oorlog, duit verbintenisfen en maakt vreede, naar zijn goedvinden; hij bezigt alleen die magt, welke hem de wetten verkenen; hij kan, gelijk de Engelfchen zeggen , geen kwaad doen, en behoeft dus niet :er verantwoording van zijn gedrag geroepen te worden. Doch het Volk, dat zich zeiven wetten geeft, welker bekrachtiging de koning niet dan uit hoofde van de belangrijkite tegenbedenkingen kan weigeren, dat zoo wel de gewoone, als buitengewoone belastingen ter voorziening in de behoeften van den Staat self ontwerpt, heeft tevens het recht, om het gedrag van hun, door welken de koning Staatszaaken laat waarnemen, zeer naauwkeurig gadetedaan, en, wanneer zij de eer of het welzijn der Natie hebben verwaarloosd , hunne ontzetting en draf te eifchen. II. Eene der merkwaardigde verbeteringen der Engelfche Staatsgedeltenis was de beroemde Tolerantie - Acle , of de wet over de Godsdiendige verdraagzaamheid , welke mede in het eerde jaar van Willems regeering gemaakt werd. Daar welëer die Godsdiendige genootfehappen in Engeland, welke met de bifchoplijke kerk niet overëendemden, aan draffc-n onderworpen waren , verkreegen zij thands hunnen vrijen Godsdierst. Ook de Quakers, die zelfs geene eigenlijk openlijke Godsdienstoefeningen hiel* den,  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 227 den, deelden ook in deeze verdraagzaamheid. Als geruste, braave en arbeidzaame lieden , werden zij niet flechts gelijk gefield met hunne overige medeburgers maar men gaf hun ook vrijheid, om, in plaats van den eed, dien zij ongeoorloofd achten , eene plegcige verzekering te geven,- 'c geen indedaad hunner goede trouw tot eer verflrekt. Dit Godsdienltig genootfchap kon nu zijne eenvoudige zeden vrijelijk blijven volgen; en nog heden noemt hetzelve den koning, gelijk alle andere menfchen, Gij. Men had wel reeds vroeger in de Verëenigde Nederlanden de Godsdienftige verdraagzaamheid ingevoerd; doch de Engelfchen hebben haar het eerst in zekere volkomenheid gekend. Intusfchen werd 'er, zonder haar te fchenden, door eene bijzondere wet bepaald ,j dat, na het uitfterven van het koninglijk! huis, alleen een Proteftantsch bloedverwant 1 van hetzelve den troon van Groot-Brittan je zou nrogen beklimmen. III. Dus was Willem de derde de herfteller van de wettige vrijheid der Engel- 1 fcken , welke hij voor altijd vestigde. De door hem vernieuwde, deels zelfs verbeterde Staatsgefteltenis is voor hun, in de tegenwoordige eeuw, een bron van welvaart en fteeds toeneemende grootheid geworden. Deeze vorst had zich, omtrent zestien jaaren te vóóren, bijna even verdienstlijk gemaakt ten'aanzien van de allerjammerüjkst gekrenkte vrijheid der Hollanden of Verëenigde Nederlander*, Pa eo De Prott. lantfche roonsöprolgins>epaald. J. 1701. Charafter'chets van willem II. job , sta  «a8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xni boek. Zijne werkzsarae, doch onrustige ïegecring. m zich daardoor zoo veel liefde, dankbaarheid en vertrouwen van hun verworven, dan hij in dit Gemeenebest een grootere magt had , dan in zijn nieuw koningrijk. Onder alle de vorsten van Europa was hij toen de senigfte, die de onbegrensde heerfchappij en veröveringzucht van Lodewijk den veertienden beperkte. Hij was, niettegenftaande zijne groote bedreevenheid in den oorlog, wel niet zeer gelukkig in zijne veldtogten tegen den gemelden koning, omdat deeze te veele voordeden aan zijne zijde had. Doch Willem vergoedde het verlies van eenen veldflag ?oo gezwind , als zich anderen naauwlijks lunne overwinningen ten nutte konden maaken. Nog werkzaamer was zijne Staatkunde; door diep doordachte ontwerpen, vermomming; belangrijke verbintenisfen, en andere middelen, wist hij doorgaands zijn hoofddoel te bereiken. Enkel door eergierigheid en roemrucht gedreeven, was hij ten aanzien, van alle andere zaaken, vooral van pracht en geneugten, onverfchillig; fteeds koel, behalven in eenen veldflag, en zich altijd zoo gelijk, dat zijn geest niet, dan met veel moeite, ontroerd kon Wörden. • IV. Niettegenftaande zoo veele gaaven en verdienften, voerde deeze koning geene geruste, noch voor hem inzonderheid gelukkige regeering. In alle drie de Rijken bleef de onttroonde koning zijne aanhangers behouden, onder welken alle de Roomsch-Catholieken in Ierland (en deeze waren het groot- fte  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 229 fte gedeelte der inwooners van dit eiland) in ijver voor zijne belangen uicmunteden. Lodewijk. de veertiende onderfteunde hen met geld, fchepen en foldaaten zoo nadruklijk , dat hij aldaar aanlanden, en zich meer dan twee jaaren, met vrij wat waarfchijnlijkheid van eenen goeden uitflag, kon handhaaven. Eindelijk werd Willem ook van Ierland meester. Hij en zijne veldheeren, onder welken ook de beroemde Duitfcher, de maarfchalk van Schomberg , was, kenden niet flechts de krijgskunde veel beter, ,dan Jacob en de zijnen; maar ook .had het verfchillend gedrag deezer beide vorften eenen onderfcheiden invloed op hunne belangen. Jacob behandelde de Proteftanten in Ierland, die zich tegen hem verzetteden, met veel hardheid, en liet zelfs veelen van hun ten dood brengen ; Willem , integendeel, nadat hij aldaar eene beflisfende overwinning behaald had, bood zijnen vijanden eene algemeene vergiffenis aan. Meer dan veertienduizend Ieren, die voor koning Jacob de wapens gevoerd hadden, begaven zich nu naar Frankrijk: en federt dien tijd vooral zijn onder de Franfche krijgsmagt fteeds geheele benden van Ieren geweest. Jacob zelf leefde in dit Rijk nog verfcheine jaaren; doch zijn vreesachtige en bijgeloovige aart maakte hem ook daar min geacht. Willem was meer dan éénmaal, door famenzweringen tegen zijn leeven, welke met overleg van Jacob beraamd werden , in groot gevaar. Ook werd bij in eenen P 3 lang- J. 1(591. St'. in het jaar 1701.  Tot het jaar 1697 St. in het jaar ijoa. S30 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. langduurigcn oorlog met Lodewijk den veertienden gewikkeld, die zich vergeefs uitputte, om den ontzetten koning weder ten troone te helpen. Zelfs in Engeland en Schotland ontftonden onlusten. Eenige derzelven werden door Jacobs vrienden , welken men Jacobieten noemde , verwekt; andere ontftonden uit oude partijfchappen, welke zich weder onder de Engelfchen verhieven. Schoon zij Willems magt reeds zeemaauw beperkt hadden, betoonden zij, echter, fteeds eene wantrouwende vrees, dat zij weder verder mogt uitgebreid worden. Hij liet zich indedaad de, voor hem alleronaangenaamfte, behoedmiddelen, welken zij ter bewaaring hunner vrijheid noodig oordeelden, welgevallen, en poogde nimmer de eene partij boven de andere te verheffen, maar ze alle tot het algemeene welzijn te verè'enigen. En, echter, kon hij de liefde van een groot gedeelte zijner onderdaanen nimmer verwerven. Voor de Engelfchen was hij te koel en te ongezellig. Zij meenden, daarenboven, dat bij den Hollanders meer, dan hun, geneegen was: en indedaad kon hij zich op de liefde der eerften veel meer verlaten. Intusfchen bragt hij, nog kort vóór zijn' dood, een verbond tusfehen Engeland, de Verëenigde Nederlanden en het huis van Oostenrijk tot ftand , om voorcekomea , dat de Spaanfche kroon den kleinzoon van Lodewijk den veertienden niet ten deel mogt vallen , die daarvan reeds daadlijk bezit had genomen. V. Daar  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 231 V. Daar zijne echtgenoote reeds vóór hem kinderloos overleeden was, werd hij op den Engelfchen troon opgevolgd door Anna , de ; tweede dochter van Jacob den tweeden. Zij bevorderde Willems iaatfte maatregelen deste bereidvaardiger, daar Lodewijk beiden \ gevoelig beleedigd had, door den achtergelaten zoon van Jacob den tweeden voor koning van Engeland te erkennen. Daarenboven fcheen het voor Engelands aanzien noodzaaklijk, dat de geduchtfte uitbreiding van zijn huis, welke Lodewijk ook daardoor bedoelde, beperkt, en, integendeel, de aanfpraaken van het huis van Oostenrijk op het Spaanfche Rijk met kracht onderfteund werden. Het gemelde verbond werd, van tijd tot tijd, door den bijval van het grootfte gedeelte des Duitfchen Rijks, van den koning van Portugal en den hertog van Savoijen verfterkt. Ten dien einde deelden de Engelfchen veele onderftandgelden uit, befoldigden krijgsvolk, en bragten zelve een talrijk leger in het veld. Hunne vlooten waren niet minder magtig; zij voerden den aartshertog van Oostenrijk , Karel, naar Spanje; hielpen hem een gedeelte van dat Rijk veroveren; en bragten, nevens de Hollanders, in de Nederlanden , Duitschland 3 Italië, en zelfs in vreemde werelddeelen, het meefte toe tot de, voor de bondgenooten fteeds gelukkiger, gevolgen van den Spaanfchen Succesjieöorlog , (gelijk men dien noemde.) Doch van alle de veldheeren onder de Engelfchen had P 4 nie- \ Verove•in^en der Engelfchen n den oorog over le Spaanehe erföp. 'olging. j. 1701. :nv.  232 II hoofd-d. Nieuwe Gefchieden. xm boek, De hertog van !\>akl- eobquoh. i i ( ] | 1 j 1 St in het 2 aar 1721. niemand aan deeze fchitterende overwinningen meer deel, dan de hertog van Marlborough. Hij had de krijgskunst geleerd onder den beroemden Franfchen veldheer, den maarfchalk van Turenne, en overtrof dien nog in geluk en roem. Zijne eerlte verbetering van het Engelfche leger beftond hierïn, dat hij de onderbevelhebbers niet meer naar het aantal jaaren van hunnen krijgsdienst , maar enkel naar hunne bekwaamheden, tot hoogere rangen verhief. Negen jaaren voerde hij den oorlog in de Nederlanden en Duitschland, deels gemeenfchaplijk mer eenen anderen grooten keizerlijken veldheer, prins Eugenius van Savoijen. Marlborough verloor nimmer eenen veldilag, en /eröverde alle fteden, welker belegering hij 3nde/nam. In Staatsönderhandelingen was lij niet min geoefend en gelukkig', waarin lem zijne voortreflijke welfprekendheid ge* rvigtige dienften bewees. Het eenigfte groote jebrek , dat men hem verwijten kon , was :ene buitenfpoorige geldgierigheid ; fchoon uj ook van heerschzucht niet vrij was. Midlen in den loop zijner overwinningen, werd lij , daar zijne tegenpartij aan het hof de iverhand verkrcegen had, van zijne ambten mtzet, en zoo ondankbaar en geweldig ver'olgd , dat hij voor eenigen tijd zijn vaderand verlaten moest. Doch weldra keerde hij n hetzelve weder, en genoot de algemcele achting, tot eenen ouderdom van drie- en eventig jaaren. Dccze groote held, die dc vrees,  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 233 vrees, als ware het, nimmer gekend had, werd, niet lang vóór zijnen dood, weder zoo vreesachtig, als een kind : ten treurigen blijke der menschlijke zwakheid, in welke zich toch, eindelijk, alle menschlijke grootheid , meer of min merkbaar, pleegt optelosfen. VI. Zijne overwinningen, alsmede die van Eugenius, fcheenen Engeland en den overigen, tegen Frankrijk verëenigden, Staaten en vorften een ongemeen voordeelig vreedesverbond te belooven. Doch daar intusfchen Karel, dien zij voor koning van Spanje wilden erkennen, tevens keizer was geworden, oordeelde het Engelfche hof, dac deeze uitbreiding der magt van het Oostenrijkfcke huis niet min-gevaarlijk was, dan die, welke men den koning van Frankrijk had poogen te betwisten. Hierbij kwamen nog andere fchijnbaare gronden, welke koningin Anna bewoogen,- om haare meefte bondgenooten, op eene vrij onaangenaame en gevoelige wijze, te verlaten, en, integendeel, te Utrecht eenen afzonderlijken vreede te fluiten met Lodewijk den veertienden en deszelfs kleinzoon, Philippus, die voor koning van Spanje erkend werd; waarbij zich ook de Hollanders, half gedwongen, voegden. De Spanjaarden ftonden in dit vreedesverbond Gibraltar en het eiland Minorca, welke beide den Engel-, fchen ontrukt waren, aan hun af. Frankrijk beloofde, de vestingwerken der haven van Duinkerken, welke voor hun in oorlogstijP 5 den Gibraltar en and_re veröverin. gen worden, door hec Ucrechtfchevreedesverbond,ian de En. zelfchèn af. gedaan. In het aar 1713.  234 II iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek, Engelfche zeemagt en Koophandel. den zoo gevaarlijk waren, te flecluen, en gaf hun het fchitrëiland Akadië, of NieuwSckotland, de eilanden St. Christophorus en Terreneuve, alsmede de Pladfónsbaai in NoordAmerica, over. Sedert langen tijd hadden de Engelfchen ter zee, noch te lande zoo veele overwinningen behaald, als in deezen toen geëindigden oorlog. Ook was dit vreedesverbond geene onwaardige beiooning hunner krijgsbedrijven ; ware hetzelve flechts door eene min partijdige overijlling en minder verachtlijke behandeling der bondgenooten toe ftand gekomen. Vil. In het algemeen behaalde de Engelfcht zeemagt, onder de regeering van deeze koningin en haaren voorganger, eenen hoogeren roem, dan immer te vóóren. Daar het . gedrag van Karel den tweeden en zijnen broeder ten aanzien der Franfchen en Hollanders de eerften fteeds meer in ftaat had gefteld, om hun zeewezen te verfterken, en, eindelijk , zelfs de verëenigde Engelfche en Hollandfcke vlooten met een gelukkig gevolg aantevallen; werd nu, integendeel, federt de groote Staatsverandering, hierin meer op de waare belangen der Engelfchen gelet. Russel, Rooke , Shovel, en anderen hunner zeehelden, toonden , wat deeze Natie op zee , het bijzonder tooneel haarer dapperheid , vermag , en vernielden grootendeels de Franfche zeemagt. Haare koophandel verkreeg mede een nieuwe en zeer aanzienlijke aanwinst. Gibraltar verftrekte hun in den oor-  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 23 oorlog als tot een neutel voor de Middenlang fche zee, en Minorca in dezelve tot een fteu van hunnen handel op Italië, en zelfs op de Levant. Door Akadië en Terreneuve vei kreegen zij een voornaam deel in de zo voordeelige visfeherijen deezer gewesten door de Hudfonsbaai in den kostbaaren pe terij - handeJ; en door St. Christophorus i Westïndië eene vermeerdering van hunne fuikerbouw. De bank, welke nog vóór hc einde der zeventiende eeuw te London gcfticht werd , diende niet flechts den koop del, door den gemaklijkeren omloop van geld maar ook den Staat, door het voorfchiete van de noodige penningen, ten nutte. Omtrer deezen zelfden tijd beloofde het Parlemen zekere belooning (of zoogenaamde Prcemie voor het uitvoeren van graanen. Daardoor i de landbouw zoo zeer aangemoedigd, dat men omtrent het midden der tegenwoordige eeuw meermaalen in één jaar, voor bijna anderhal milliöenen ponden fterlings graanen uit En geland naar andere Volken zond. Thands wei den de Franfche waaren in Engeland verbo den, en,integendeel, veele niéuwe handwerke; van zijden ftoffen, hoeden , glas, fpiegels koper, metaal, ijzer, en meer dergelijke waa ren , ondernomen ; 't geen mede door he groot aantal Franfche Proteftanten , die , ui Frankrijk verdreeven, zich in Engeland ne derzetteden, niet weinig werd bevorderd. VIII. Nog eene der belangrijkfle gebeur tenisfen, welke ook op den koophandel haa rer 5 1 n •> 1 n t - In het jaar 1694. h a ' x t ) s » f 1 * c c ■ Engeland en Schtt- 1  z%6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek.1 Uni worden één Rijk. J. 1707- ren invloed had, was de naauwfle verëeniging van Engeland en Schotland. Sedert meer dan een eeuw, dat deeze beide Rijken flechts éénen koning hadden , was dezelve dikwijls beproefd; doch de wederkeerige afgunst der Engelfchen en Schotten , nevens andere omftandigheden , verhinderden haar. Daar thands beide de Natiën, met haare regeering vergenoegd, gemeenfchaplijk eenen gelukkigen krijg voerden, en zich daarvan allerleije heilrijke gevolgen beloofden, werd deeze verëeniging dus tot ftand gebragt: Engeland en Schotland werden nu volkomen één Rijk, onder den naam van Groot - Brittanje. Deszelfs onderdaanen zouden de zelfde wetten , rechten en vrijheden hebben. Inzonderheid moest, in plaats van twee Parlementen, gelijk men tot hiertoe in Engeland en Schotland had, 'er voordaan flechts één te London zijn, waarin Schotland' door zestien heeren uit den hoogen adel, of Lords , en door vijf- en veertig burgers, of gevolmagtigden, door het overige gedeelte deezer Natie te kiezen, zou vertegenwoordigd worden. Onbetwistbaar hebben beide deeze Volken door hunne verëeniging gewonnen ; doch , naar allen fchijn, de Engelfchen het meest, dewijl Schotland daardoor van hun, als verre het grooter gedeelte der Natie uitmaakende, nog afhanglijker is geworden. Ook heeft men zeker hoofddoel, waartoe deeze nieuwe Staatsvorm dienen moest , tot heden nog niet zeer gelukkig bereikt. Men wilde, naamlijk, den ou-  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 237 ouden, dikwijls tot haat overgeflagen, afkeer en ijverzucht der Engelfchen en Schotten onderling allengskens vernietigen. Doch dezelve hadden hunnen grond in veel vroeger gebeurtenisfen, en vonden in den verfchillenden aart dier beide Natiën, en in de, dikwijls op eenen gebiedenden toon gebézigde, overmagt der Engelfchen fteeds een nieuw voedfel. Eindelijk heeft ook,in deeze1 eeuw, de meenigte Jacobiëten, in Schotland overgebleeven, tot meer dan éénen opftand tegen de regeering aanleiding gegeeven ; zoo dat de Prcetendent <— mét deezen naam eenes mededingers naar de kroon noemde men den zoon, en nadehand den kleinzoon van Jacob den tweeden — door de Schotten onderfteund, vóór omtrent veertig jaaren, een' inval kon doen in Engeland. Schoon de Schotten , federt hun Rijk met Engeland verëenigd is, in handwerken, koophandel, weetenfehappen, kunften, en befchaafder zeden, zigtbaar zijn toegenomen, was, echter, een gedeelte van hun, de Hooglanders, of Bergfchotten, die in het bergachtig- of Noordlijk Schotland woonen, misnoegd, omdat zij hunne ruuwere leevenswijze, Romeinfche kleederdragt, en zekeren geest van onaf hanglijkheid, moesten verzaaken. Nog in de laatfte tijden kostte het veel moeice, hen daarvan iets aftewennen. IX. De beide regeeringen na de groote Newïon Staatsverandering léverden ook veele voortref- de groot-' lijke mannen in de weetenfehappen en fraaije de Natuur- kun-en Wis'  kundige van laate tijden. Hij toon het eerst den oorfpron;< de kleuren. 238 II iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xrn boek. kunften op, Nimmer hebben Enge/and, en rEuropa in het algemeen, een' grooter' Natuur- en Wiskundigen gehad, dan dit Rijk toen bezat-in Isaak Newton, opper-muntmeefter en voorzitter in de koninglijke maatfchappij der weetenfehappen. Naauwlijks twintig jaaren oud, begon hij reeds de heerlijkfte ontdekkingen te doen, welke hij langen tijd. voordzette en vermeerderde; en ook in andere fcherpzinnige onderzoekingen had hij 'zoo veei ■ oorfpronglijks , dat de Engelfchen de verzameling van alle zijne leeringen de Newtonïdanfche Wijsbegeerte pleegen te noemen, welke zij inzonderheid hoogfehatten. Newton was de eerlte, die, behalven een nieuw gevoelen over de natuur van het licht, inzonderheid uit hetzelve den oorfpronnt.der kleuren verklaarde. Hij bewees, naarn^ lijk, dat elke lichtftraal, welke van de zon .tot ons komt, zeven enkelvoudige lichtftraalen in zich bevat; doch welke onderfcheïdenlijk gebroken worden. Toen hij een zonneltraal door een kleine opening in een duillere kamer, en door een driekantig gefleepen glas, welk men een prisma noemt, vallen liet, vertoonden zich op een wit papier, dat hij daarachter hield, zeven itraalen, van verfchillende kleuren, waarvan zich die , welke minst gebroken werd, rood; de volgende, iets meer gebroken, oranjegeel; en de overige, fteeds meer gebrokene, bleekgeel, groen, bcmelsblaauw, purper-en violetkleurig vertoonden. Deeze zelfde verheven geest vond  NEWTON verMaart,]biet eerfte, den oorj&rong' dei0 Meun r en „   Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 239 vond ook eene fchrandere verklaaring uit van die beweegingen der hemelfche ligchaamen, en van meer dergelijke natuurlijke veranderingen, welke onder den naam van aantrekkens- of van algemeene zwaarte-kracht be* kend zijn. Over de fterren inzonderheid j over de baan, welke de ftaartfterren afloopen j over de zekerfte wijze, om haare verfchijning te vóórweten, en meer dergelijke ge wigtige zaaken , leerde hij mede veel nieuws. Zijne bijzondere gemeenzaamheid met de geheeie Natuur ftelde hem in ftaat, om de waare gedaante van onzen aardbol zoo eenvoudig als naauwkeurig aantewijzen. Hij toonde naamlijk, dat de Aarde geen volkomen ronds kloot, maar omtrent de beide poolen (du: noemt men de twee punten, om welke zi zich binnen vier- en twintig uuren ronddraait ,j eenigzins plat gedrukt moest zijn: en deeze waarneeming is, niet lang na zijnen dood. door eenige Franfhe geleerden, die bij de ■Noord- en Zuidpoolen Natuurkundige proever gedaan hebben, volkomen bevestigd. ' Newton verhief ook de hoogere rékenkunde. welke de grootheden door letters of andere teekens voorftelt, en inzonderheid dat gedeelte derzelve, welk de grootheden in betrekking tot haare onëindig kleine deeler befchouwt , tot eene nieuwe hoogte. Hij beminde vooral de wijsgeerige rust, welke het verftand, vrij van alle uitwendige hindernisfen , tot in het binnenfte heiligdom dei waarheid laat doordringen. Doch deeze ver- wou- St. in het jaar 1726.  Andere Engelfche wijsgeeren. ( 1 i I I 1 £40 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; wonderenswaardige man zonk, in zijnen meer dan tagdgjaarigen ouderdom, zoo verre beneden zijne voorige hoogheid, dat hij de diep, doordachte en naauwkeurig berékende Natuur- en Wiskundige lesfen in zijne vroegere gefchriften niet meer verrtond; en men verhaalt, dat hij over deeze tweede zwakheid zijnes leevens geweend heeft. Van alle zijne lofredenaars heeft hem niemand met weinige woorden zoo edel gefchetst, als een der grootlle Hoogduitfhe dichters in de volgende plaats: , Een NEWToxftreefcomhocg: zijn Geest erkent geen „ perken, , DcfpiedtNatuur, beveelt, en helpt defchepping werken ; i» Hij weegt de fjjnfte' kracht , die Iigchaamen beroert, „ Het' ééne zrhken doet, en 't and're in kringen voert; » En fiaat de tafels op der eeuwig-wijze Wetten i, Die God eens gaf, om nooit haar loop een paal ce „ zetten." (*) X. Nevens of na den grooten Newton hand- (*) Deeze regels zijn ontleend uit een gedicht, loor den voortrefiijken Hallef., in het jaar .1720 ;emaakt, waarvan het opfchrift is; Gedanken über'vernmfi , aberglauben und unglauben. De dichter heeft letzelve, in zijne laatlte uitpaave, nnar zijne gewoone, ftreng en waar beoordeeld, en da.rbij eenige 'eranderingen gevoegd, welke ook in deeze 2 s reiels nog al van belang zijn, en waarvan' in deeze ertaaling gebruik gemaakt ie. De Fertaaier.  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 241 handhaafden ook andere wijsgeeren, of kenners der algemeene en der menschlijke natuur, hunnen rang mee roem. Zijn waardiglle leerling was Samuel Clarkb, een Godsdienftig leerbar te London , die niet flechts in de zelfde weetenfehappen als zijn meester, maar ook als uitlegger der Heilige Gefchriften, als verdeediger van den Natuurlijken en Christelijken Godsdienst, en, eindelijk, zelfs door zijne voortreflijke bedreevenheid in de geleerdheid der Grieken en Romeinen, uitheemenden lof verwierf. Onder de overigen munteden inzonderheid uit de fterrenkundige Edmund Halleij , de wijsgeer Thomas Wollaston, en, vooral op een algemeen nuttige wijze , Johannes Locke. Aan hem heeft men de eerfte bijzonder leerrijke en Vollédige aanwijzing tot eene goede opvoeding der jeugd te danken. Zijn werk over Aet mensclüijk v erfland toont deszelfs verfchillende vermogens met zoo veel naauwkeurigheid en befcheidenheid aan, en leert deszelfs gebruik in het navorfchen en beöordeelen der waarheid zoo voortreflijk, dat men hetzelve bijna als het voornaamfte werk over de moeijelijke en noodzaaklijke kunst, om geregeld te denken, kan befchouwen. In zijne verhandeling over de Godsdienftige verdraagzaamheid $ in zijn bewijs , dat het Christendom niet Jtrijdt met de menschlijke reden, en in zijne verklaaringen van fommige brieven der Apostelen, herkent men overal den fchranderen, geleerden en zachtmoedigen fchrijver. V Deel. Q XI. Thands Samuel Clarke. St. in het jaar 1729. Johannes l.ocke. St. in het jaar 1704.  De ge- ichiecU fchrijver Busket. St. in het jaar 1715. \ 94a Iï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xni boem? XI. Thands zag men onder de Engelfchen de wijsbegeerte fteeds meer ten nutte van den Godsdienst en de overige weetenfehappen bézigen. Zij verftrekte ook den bifchop van Salishurij, Gilbert Bürnet , ten nutte , toen hij de belangrijkfte kerklijke en Staatkundige veranderingen van zijn vaderland in de laatere eeuwen befchreef. Deeze eerwaardige man, een gebooren Schot, maakte zich als leeraar van den Godsdienst, Staatsman , en gefchiedfehrijver , ongemeen beroemd. Zijn ijver voor het Christendom was verlicht, vrij van vervolgzucht, zeer werkzaam ten algemeenen beste, en ging van zeden vergezeld, welke daarmede alzins overëenftemden. Een der vernuftigfte, doch tevens ondeugendfte vijanden van den Godsdienst onder de hovelingen van Karel den tweeden , de beroemde graaf van Rochester g werd door hem, nog in zijne laatfte dagen, tot betere begrippen en gezindheden gebragt. Burnet had ook een beflisfend aandeel in de groote Staatsveranderingen, welke Willem den derden op den troon plaatHen; doch wel verre van zich van de ongewoone gunst dezes, konings jegens hem, ter vermeerdering van zijn uitwendig geluk, te bedienen, verzocht hij veeleer gunstbewijzen voor anderen. De gefchiedenis der Hervorming in Engeland, welke hij gefchreeveni heeft, is onder alle de werken van dergelijken inhoud, welke onder Proteftantfchs Volken in het licht zijn gekomen, in alle, op-  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 243. opzigten het fraaifte. Doch daarenbovenheeft hij zich door de gefchiedenis van zijnen tijd, dat is voornaamlijk. van Engeland, federt het midden der voorige eeuw, eene zeer roemrijke nagedachtenis gedicht. Zelden vond men iemand onder zijne Landgenooten, zoo bekwaam om dezelve te fchrijven, als hij, die zulk eenen opmerkzaamen en fijnen geest van befchouwing bezat, en zelf zoo veel deel had in de gewigtigfie voorvallen. Doch daar hij de gefchiedenii met de vrijmoedigfte waarheidsliefde behandelde , wilde hij , dat zij eerst na zijnen dood zou gedrukt worden. Zij is mede wel niet geheel vrij van gebreken, vooral ten aanzien van naauwkeurigheid en oordeelkunde; doch een der leezenswaardigfte gefchiedboeken deezer eeuw. Xll. Omtrent gelijktijdig met alle deeze voortreflijke mannen, werd door anderen, die nevens hen verdienden te {taan, de fmaak in verfcheidene foorten van dichtkunst en welfprekendheid fteeds meer verëdeld. Zulks deed inzonderheid Joseph Addison, die zich tot de waardigheid van geheimfchrijver van Staat verhief. Hij fchreef gemeenfchaplijk met zijnen vernufcigen vriend , Richard Steele , het eerfte weekblad , waarvan deeze de uitvinder was: den Snapper, en den zoo beroemden Befchouwer. Addisons vertoogen waren daarin doorgaands de belangrijkfte. Men verwondert zich in dezelven over de zoo onderhoudende lesfen over de zeden , Q 3 VÓÓr- De Welfprekendheid en dichtkunst worden verëdeld, Addison.' St. in hec jaar 1719,  ö44 11 hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek; vóóröordeelen , leevenswijzen , vermaaken, kunften en weetenfehappen, met één woord, over de onderfcheidene neigingen, bézigheden en behoeften der Natie, of liever der menfchen in het algemeen, welke niet in de taal eenes leeraars, maar in den aangenaamen gezelfchapstoon werden voorgefteld. Deeze weekbladen maakten dus een' buitengewoonen opgang, en zijn naderhand in Duitschland, fomtijds zeer wel , doch meeflendeels vrij flecht, nagevolgd. Addison was tevens een zeer fierlijk, dikwijls zelfs vuurig dichter , en zocht de Engelfchen meer aan zekere kunstregels te gewennen , zonder daardoor hunnen dicht - geest te kluisteren. Zijn treurfpel, de dood van Cato , werd voor een leevend beeld van den wijsten held en ftandvastigften Patriot gehouden. Zijn lofdicht op den hertog van Marlborough achtte men vqor deezen grooten veldheer een waardiger belooning, dan het prachtige paleis, dat hem zijne koningin , ten gedenkteeken van eene zijner fchitterendfte overwinningen, liet bouwen. Onder andere gedichten van Addison is dat lied, welk in onze taal dus begint: „ Almagtige! mijn geest verftomt, „ Als hij die goedheid denkt, „ Met weke Gij, mijn'God en Heer, „ Mij onverdiend befchenkt" alzins waardig en gefchikt, om het Godsdienftig gevoel van waare Christenen optewek- ken.  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 245 ken. Doch deeze vroome gezindheden fchitterden niet flechts in zijne gedichten; zij vervulden zijne geheele ziel. Toen hij dus zijnen dood voelde naderen, liet hij een' zijner jonger bloedverwanten bij zich komen ^ Addison drukte hem de hand, en zeide: „ Zie, hoe gerust een Christen iterven kan! " En weinige oogenblikken daarna ontiliep hij. Onder zijne tijdgenooten waren nog andere zeer fchatbaare dichters. Bij voorbeeld , ,Wii.liam Congreve , wiens tooneelfpelen zeer behaagden, en wiens Odey de Overcenftemming, Drjjdens gedicht over hetzelfde onderwerp den voorrang betwistede; Matth^us Prior , beroemd door zijn gedicht, Salomo, en over de fdJheidy, benevens meer anderen, die inzonderheid, het tooneel met. hunne werken verrijkten. XIII. Nadat koningin Anna, in de eerfte veertien jaaren der tegenwoordige eeuw, de regeering uitneemend gelukkig en roemrijk gevoerd had, fchoon haare bekwaamheden, niettegenftaande veele bemialijke hoedanigheden in bet ambtlooze leeven, voor eene vorstin flechts middenmaatig, en altijd aan den raad haarer Staatsdienaaren ondergefchikt waren, ftierven met haar de afftammelingen van den gedachte Stuart op den troon van Groot - Brittanje uit. Deszelfs Roomsch-Cathlieke afftammeling was, door de wetten , van de opvolging uitgefloten, welke nu geopend werd voor den keurvorst van Brunswijk - Lunehurg , of Hanover, als eenen kleinzoon van Jacob den eersten , Q 3 ge- Met GeorgeI. beklimt hec gedicht der Bruns* wijk- Litnéburgj'chekeurvorften den troon van. Groot-Brit^tanje. J- I7I*W  2.46 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xihboek; St. in het izar 1727, gefproten uit het huwelijk van deszelfs dochter Elizabeth met den keurvorst van de Palts'. Deeze nieuwe koning , George de eerste, was reeds"vier- en vijftig jaaren oud, doch bezat ook deste meer kunde van Eurofa\ Staatsbelangen , en niet min ondervinding en vlijt in Staatszaaken. Niettegenftaande alle zijne vreedzaamheid, handhaafde hij het aanzien zijner kroon zoo. nadruklijk en ftandvastig, dat zelfs herhaalde zegepraalen Kaar niet meer hadden kunnen bevestigen. Ook de Engelfche zeemagt hield hij in eene voortreflijke orde. Zijn grondregel was, gelijk hij zelf zeide, zijne vrienden nimmer te verlaten, iederëen recht te doen, en niemand te vreezen. Terftond na het aanvaarden zij» ner regeering, ontftonden in Engeland en Schotland wel binnenlandfche onlusten , dewijl de partij der Jacobieten, welke in de laatfle jaaren van koningin Anna allen invloed op het Staatsbefluur had, thands voor de tegenövergeftelde wijken moest, door dezelve vervolgd werd, en eenen inval van den Pretendent in het Rijk begunftigde. Doch deeze onlusten werden weldra gedempt, George de eerste verwierf zich allengskens bet vertrouwen zijner Natie in eenen graad, «reiken naauwlijks iemand zijner voorgangers bereikt had. Indedaad was hij zeer nedrig ên minzaam, en kende, 't geen de vorften soo zelden kennen, de geneugten van hec imbtlooze leeven, en de waardij der vriendschap ook op den troon. Hij was bijna de «I-  Gefchiedenis der Engelfchen. \7I Tijdvak. s4? algemeene bevreediger van alle deEuropifche Stlaten , en poogde reeds ontftaane oorlogen door verbintenisfen te eindigen, of de, Sken men duchtte, daardoor vóortekomen. Schoon geen groot vorst, was hi , echter , een der nuttigften en achtenswaar- dlêXIV. Na zijné dertienjaarige regeering, verkreegen de Engelfchen in zijnen zoon, Geor-, ge den tweeden, eenen koning, die wel zoo veel doorzigt niet had, als zijn vader; doch niet min braaf, rechtvaardig, fpaarzaam, weidaadig, en een dankbaar befchermer zijner getrouwe dienaaren was. Ook hij poogde Sorlogen te verhoeden, of te dempen ; doch tevens den nadruk eener aanzienlijke zeemagt in zijne hand te houden. Dus verliepen de twaalf eerfte jaaren zijner regeering. Geduurende dien tijd werd de Volkplanting Georgië in Noord-Amerïca gefticht. Van een groote ftreek lands, naamlijk, aan de Zuidlijke grenzen van Carolïna, welke woest lag, werc een biizonder gewest gemaakt, ter eere des konings Georgië genaamd, en honderd perfoo „en werden tot deszelfs bebouwing gefchikt Weldra bouwden zij aldaar de hoofdftad Sa vannah, en werden door nieuwe aankome lin-en 'verfterkt, onder anderen door eene eljaauwvangst bij Terreneuve. onderfleunt; —Ismede Granada, St. Vincent, en andere itlandèn in Westïndië, welke in fuiker, kofIj , kakau, boomwol, en meer dergelijke roordbreng'fels, vruchtbaar zijn; — eindelijk, tan de Westkust van Africa, Senegal,, vanvaar zij gom , • ijvoir , en andere waaren , monden ontvangen. Doch de Spanjaarden noesten hun gantsch Florida afflaan, welk ian Georgië grenst, en zich tot den Mexiaanfehen zeeboezem uitftrekt: een Land , iat de Engelfchen bijna woest verkreegen ^ loch waarin zij weldra rijst, boomwol en Indigo voorfpoedig aankweekten. XVI. Dus hebben de Engelfchen, ten tijde ran den Parijfchen vreede, het toppunt hunïer magt, grootheid en welvaart bereikt, funne zeemagt was ■ niét alleen tegen de Crëenigde Franfche en Spaanfche beftand, tiaar zelfs magtiger. In alle vverelddeelen dree-  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 25 r dreeven zij een' bloeijenden handel; en eene hunner handelmaatfchappijen, de Oostïndifche, maakte zich allengskens meester van de aanzienlijke Indifche koningrijken, Bengalen en Bahar. Het grootfte gedeelte van NoordAmerica was nu in hunne magt, en indedaad lcheen de tijd aanilaande, dat zij deszelfs Spaan,che gedeelte, of zelfs het geheele overige Ameiica, in hunne magt zouden krijgen Door kostbaare en langciuurige oorlogen, waren, wel is - waar, hunne Staatsfchulden, federt het begin der tegenwoordige eeuw, tot verre boven de honderd milliöenen ponden fterlings, of over de zevenhonderd milliöenen Rijksdaalders , toegenomen» Doch daar de Staat dit geld grootendeels aan zijne eigene onderdaanen fchuldig was, en deeze iteeds rijker waren geworden, fcheen deeze last, welke ook in vreedestijd kon verminderd worden, voor denzeiven niet zeer drukkend te zullen zijn. Doch door zijne Volkplantingen in Noord-America , welker oorfprong wij u reeds verhaald hebben, fcheenen de Engelfchen nu in eene verlegenheid van ongewoonen aart te zullen gebragt worden. In laateren tijd waren deeze Volkplantingen voor hun een voornaame bron van rijkdommen geworden. Welëer mogten dezelve hunne meenigvuldige en kostbaare voordbrengfels alleenlijk met Engelfche fchepen uitvoeren, en niet dan uit Engeland aan andere Volken verkopen; gelijk haar ook flechts uit dit Rijk haare behoeften mogten toegevoerd  sg2 ÏI hoofdö. Nieuwe Gefchieden. xin boek." voerd worden. Om den bloei der Engelfche handwerken te bevorderen, mogten zij ook geene dergelijke ondernemen, en moesten alle hunne waaren van dier aart uit Engeland ontbieden. Deeze geftrengheid was wel, vooral ïn de tegenwoordige eeuw, eenigzins verr zacht. Het Parlement van Groot- Brittunje gaf aan de Volkplantingen vrijheid, om de handwerken, tot haare kleeding verëischt , zelve te ftichten; doch verbood haar den , voor - Engeland nadeeligen , handel met wol en wollen ftoffen deste geftrenger. Hetzelve vergunde haar, wijn van Madera en de Azori/che eilanden, ook het noodige zout voor haare visfcherijen , met eigene fchepen te haaien; alsmede graanen, rijst, zouten visch, timmerhout, en andere waaren, zelfs naar de Zuidlijke Landen van Europa te vervoeren , en deels met dezelve naar de Franfche eilanden in Westïndië te zeilen. Doch niettegenftaande deeze vergunningen, bleeven de vlijt en handel der Volkplantingen nog maar alte zeer beperkt. Haare fchulden aan Engeland werden fteeds grooter, daar zij te weinig koopwaaren met hetzelve konden verruilen; en aan baar geld moest het hun deste meer ontbreken. Eindelijk werden zij, op meer dan ééne wijze , opgewekt, om dit juk van zich aftewerpen. ïn den laatst befchreeven oorlog hadden, zij haare eigene krachten eerst recht leeren kennen, toen zij een aanzienlijk krijgsheir ter onderlleuning der Engelfche veroveringen in America leV / ver-  ■Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 253 verden. Terftond na het fluiten van den vreeden, verbood de Engelfche regeering allen fluikhandel der Volkplantingen op de Westïndifche eilanden der Franfchen en andere Volken , waardoor zij , echter, bijna zoo veel wonnen, als zij in haar moederland verlooren. Daarenboven begon het Engelfche Parlement de Volkplantingen belastingen en fchattingen opteleggen, welke de ongunftige toeftand der algemeene fchatkist verëischte. De Volkplantingen, integendeel, weigerden , eene belasting te betaalen, waarin zij niet, gelijk de Engelfchen in Groot - Brit tan je , door haare gevolmagtjgden in het Parlement, hadden toegeftemd. Veeleer begeerden zij meerdere vrijheid in haaren handel, en gebruikten die reeds op eigen gezag, daar zij, ïn weêrwil van de plaats hebbende en tot hiertoe geëerbiedigde wetten, handwerken flichteden. Tevens weigerden zij openlijk het Parlement voor haaren rechtbank te erkennen. XVII. In deezen gevaarlijken twist was het geftrengere recht aan de zijde van Engeland. Gelijk ieder ander moederland, had ook hetzelve recht, om zijne Volkplantingen , voor welke het groote fchatten en krijgsheiren had opgeofferd, eenigzins afhanglijk van zich te houden. Dit had men hetzelve, zoo min als het recht, om van de Volkplantin gen eenige belastingen te eifchen, nimmer te vóóren betwist. Doch thands vorderden billijkheid en Staatkunde eenige toegeeflijkheid. Zij oorlogen met hunne Volkplantingen , alsmede met Frank, rijk en Spanje.  I i J J. 1775- 554 H hoofdd. Nieuwê Gefchjeden. sin boek, aeid. Hec was reeds lang met gemakte voorzien geweest, dat twee en een half milliöen menehen, die eene onmeedijke landitreek in :en vreemd werelddeel bewoonden, waar zi} log zesmaal meer plaats' en onderhoud kon, len vinden , en door hunne werkzaamheid :eeds magtig en onderneemend waren geworJen, niet altijd geduldig de keetens zouden Iragen, waardoor zij van eenen veel bloei* jender' toeftand met geweld wee'-houden werden.- Indedaad zocht ook het Parlement een middenweg, om zich van de Volkplantingen weder te doen gehoorzaamen. Hetzelve fchafte ééne voor haar haatlijke belasting af, en bevestigde weldra zijne wetgéevende magt Dver haar door eene andere. Doch intusfchen bragt haare éénmaal opgewekte neiging' tot onafhanglijkheid,tegenftand en vijandlijkheden voord, welke,eindelijk, in eenen volflageri oorlog tusfchen Engeland en de Volkplantingen uitbarsteden. In deeze ongelukkige nood* zaaklijkheid, om de wapens tegen een ge? deelte hunner medeburgers optevatten , was het voor de Engelfchen van het hoogfte belang, dat geen ander Vojk deezen burgerkrijg nog meer aanvuurde. Zulks deeden , echter, de Franfchen terftond, die zich van zulk eene gunftige gelegenheid bedienden , om zich te wreeken over het laatfte, voor hun zoo nadeelige, vreedesverbond, en Engelands magt, door de Volkplantingen van dit Rijk aftefcheuren, eenen geduchten llag toetebrengen. De eerwaardige naam van vrijheid j wel»  Gefchiedenis der Engelfchen. VÏTijDVAfc. 253 welke veelligt nimmer zoo fchandelijk misbruikt Ss, als in deezen oorlog, moest tot een voorwendfel dienen, om de Amerhaanfche En' gelfchen tegen hun vaderland te onderfteunen. Schoon Engeland deswegen de Fra?ifchen zelve terftond had" moeten aanvallen, duurde zulks, echter, zoo lang, tot dat zich de Volkplantingen, die zich weldra voor eenen onafhanglijken Staat verklaarden, met hun naauwer verëenigd hadden, de Franfche zeemagt zeer aanzienlijk was geworden, en Frankrijk de Engelfchen als tot eenen oorlog uitdaagde. En toen nog volgden deeze het zoo fchadelijk als eene verachtiijke zwakheid verraadend ontwerp, om meest altijd verdeedigenderwijze te handelen. De Engelfche zeemagt, van welke de beflisfende uirflag afhing, werd zoo achtloos en langzaam verfterkt, dat de Engelfchen allengskens aanmerklijke eilanden en landftreeken in America en Europa verlooren; vooral, daar zich ook de Spanjaarden door de Franfchen lieten overreeden, om zich van de verwarring , waarin zich de Engelfchen bevonden , tot derzelver nadeel te bedienen. De oneensgezindheid der laatften, die, in partijen verdeeld, elkander dikwijls vehinderden, iets belangrijks te volvoeren, bleef deezen gantfchen oorlog voorddüuren. Somtijds toonden zij wel door roemrijke daaden, wat zij zelfs tegen eene overmagt vermogten, wanneer zij waare vaderlanders aan het hoofd hadden , en behoorlijk onderfteund werden ; fchoon die  y.i782. Zij erken. li en de onafhanglijk»heid hunner Volkplantingen, door den tweeden Parijfchen vree. de. 1.1783- a56* II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xnr boe£* iie overmagc flechts fchijnbaar was • of enkel aan hunne eigene fchuld was toetefchrijven. Doch maar alte dikwijls maakten zij ook van de gewigtigfte voordeden, door hen behaald, weinig of geen gebruik , bij voorbeeld van den grootften zeeflag, welke in deeze eeuw geléverd is; want agt maanden daarna bemerkte men nog niet, dat Rodneij overwinnaar was geweest. XVIII. Zoo veele misflagen der Engelfchen in deezen oorlog, en aan den anderen kant de fchrandere werkzaamheid der Franfchen, doch vooral de ftandvastige moed der NoordAmericaanfche Engelfchen , bevestigden de laatften lleeds meer in de reeds vroeg bedoelde onafhanglijkheid. Echter was het ongelukkig, dat deeze groot en flerk geworden zoons eener wat te geftrenge moeder haar, door de hulp van haaren ouden vijand, het allergevoeligfte nadeel toebragten. Engeland erkende dus, door den tweeden Parijfchen vreede, zijne voorige dertien Volkplantingen, van Nieuw - Engeland af, welks vier Landfchappen afzonderlijk gerekend werden, tot Georgië toe, voor vrije verëenigde Staaten, en deed affcand van alle zijne rechten op dezelven. Dus vormde zich hec eerfle Gemeenebest in de nieuwe wereld, en wel op zulke goede gronden , dat hetzelve, wanneer zijne deelen anders wel verëenigd blijven , door veelerleije iborten van landbouw, door eene meenigte handwerken, door binnenlandfchen handel, welke uic hoofde van een aan-  'Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 257 tal meiren en rivieren met het grootfte gemak kan gedreeven worden , alsmede door een zeer uitgebreide en voordeelige zeevaart en koophandel, waartoe het overige America en de andere werelddeelen hetzelve als uit. nodigen, ook door de uitneemende Volkrijkheid , welke de vrijheid van geweeten, de goedkoope leevenswijze en de groote voorraad van onbebouwd land aldaar belooven, binnen twee of drie menschlijke leeftijden , niet flechts tot een hoogen trap van welvaart en aanzien Hijgen, maar ook den zeehandel en de handwerken der Europaërs , vooral der Engelfchen , zeer aanmerklijk kan doen daalen. De Engelfchen ftonden aan NoordAmerica tevens een gedeelte van Canada af, en met hetzelve een . niet gering aandeel in den bont- en pelterij handel van dit Land. JZij verkreegen wel, door dit zelfde vreedesverbond, hunne verloorene IVesündifche eilanden , behalven Tabago, weder; doch daarvoor moesten zij ook Goree in Africa, en een vrij groote Landftreek in Oostïndië aan de Franjchen , alsmede geheel Florida en het eiland Minorca aan de Spanjaarden overgeven. Schoon zij de bergvesting Gibraltar in Spanje, welke hunne veldheer, Elliot , met eene verwonderenswaardige dapperheid had • verdeedigd, behielden , hadden zij zich,-echter, van haar belangrijk nut int den oorlog zoo min bediend j dat hunne vlooten flechts nu en dan tot haar ontzet verfcheenen, en hunne gantfche handel in de Mvk V Deel. R een-  Nieuwft onjdekkir gen envoi deringen der Enge. fehen in d weetenfehappen. 358 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boek. denlandfche zee, en door dezelve, alleenlijk van andere Volken gedreeven kon worden. Doch in vreedestijd lévert zij hun dit enkele nut op, dat zij nu, na het verlies van Mnor ca , ten minften , ééne eigene haven aan den mond der gemelde zee bezitten. Al dit verlies, het grootile, dat zij immer leeden, ging met eene verbaazende en meestal vruchtlooze geldverfpilling gepaard, welke hunne Staatsfchulden tot omtrent twee honderd en vijftig milliöenen ponden fterlings, of tot bijna veertienhonderd milliöenen Rijksdaalders , vermeerderde: een last, welke hun den vreede noodzaaklijk maakte; fchoon anders hunne voornaame fterkte, de zeemagt, in dien zelfden tijd aanzienlijker was , "dan geduurende den geheelen oorlog, of toen zij dezelve allernoodigst hadden, ï XIX. In deezen ongelukkigen oorlog on" dervonden de Engelfchen meer dan ooit, voor hoe veele nadeelige gevolgen en misbruiken -hunne, anders in het algemeen, en vooral in s vreedestijd, voortreflijke Staatsregeling, welke de wederkeerige rechten van den vorst en het Volk zoo uitneemend wél met elkander verëenigde, echter in oorlogstijden vatbaar was. Hun gemis van eensgezindheid, van gezwinde werkzaamheid en onveranderlijke ftandvastigheid in het volgen van wél beraamde ontwerpen, van overëenflemming in onderlinge maatregelen, alsmede van eene eenpaa-ig- geftrenge krijgstucht, en zelfs van de verëischte gehoorzaamheid der bevelhebbers aan  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 259 aan de hoogfte magt, is hun nimmer zoo duur te Haan gekomen. Hec is aangenaam en aanloklijk, fteeds vrij te mogen fpreken en handelen; doch dikwijls is deeze vrijheid hoogsc verderflijk voor het vaderland, wanneer zij met heerschzucht, wraakgierigheid en andere vernielende hartstogten gepaard gaat. De •thands regeerende koning, George de derde , wiens zachtmoedige en vroome gezindheden, en zucht moor de weetenfehappen en fraaije kunften, zoo algemeen bekend zijn, die •met. de beste oogmerken voor het welzijn des Volks, doch tevens voor de eer en .rechten zijner kroon, deezen oorlog heefc moeten voeren, heeft de haatlijke partijfchappen tnsfehen zijne onderdaanen zoo min kunnen dempen , als iemand zijner voorgangers. Echter is het oude voorwendfel, als poogden de Staatsdienaars., waarvan zich het Bewind .bedient , de koninglijke magt buiten haare grenzen uiteebreiden , reeds lang vervallen. Even min kan het de ijver voor het algemee.ne belang alleen zijn, welke de Engelfchenverdeeld houdt, dewijl elke partij dien in den mond voert. In alle opzichten blijfc deeze Natie nog fteeds eene der verlichtfte, rijkfte en magtigfte; en, echter, zal 'er vrij] wat tijd en wijsheid noodig zijn, om haar verlies eenigzin te herltellen. Geduurende ruim zeventig jaaren, welken het gellacht der Hanoverfche keurvorften den troon bezeten heeft, ia zij in doorzigt, ontdekkingen, geleerdheid, kunften , en over het geheel in aantal van R » al-  Van het jaar .709 tot 1744. 1 1779. In het ^aar 1741 aöo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xm boeit; allerleije voortreflijke mannen, aanhoudend toegenomen. Verfcheidene Engelfchen hebben de wereld naauwkeuriger bekend gemaakt, gelijk inzonderheid hunne beroemde zeeheld, George Anson, die haar, met zeer veele en langduurige moeijelijkheden en gevaaren, rondzeilde ; en nog meer, in de laatfte tijden, een der koenfte zeelieden en grootfte wereldbezoekers, Jacob Cook, die haare Zuidlijkfte Landen het eerst gezien, eene meenigte andere aardrijkskundige ontdekkingen gedaan, en, eindelijk, in die gewes-, ten, waar Afië en America nader bij elkander liggen, zijnen dood gevonden heeft. — Niet flechts de aardrijks-, maar ook de fterrenkunde en zeevaart, hebben zeer veel te danken aan Johannes Harrison , die een uurwerk uitvond, waardoor men de lengte eener plaats op zee, dat is, den afftand van haaren middagcirkel van den eerften middagcirkel, zeer naauwkeurig kan bepaalen'. Steven Hales verrijkte de Natuurkunde met veele nieuwe en leerrijke proeven. Onder anderen vond hij ook het zeer nuttig werktuig, den luchtgeever (Ventilator) uit, Waa'r. door men gevangenisfen, hospitaaien, 'fchepen en andere plaatfen, waar de lucht, tot groot nadeel der gezondheid, ligtlijk bedorven kan worden, van verfche lucht voorzien kan. —Benjamin Franklin, een ander Natuuronderzoeker, gebooren te Boston in NieuwEngeland, die, niet lang geleeden, als gezant der verëenigde Staaten van America aan het  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 261 het Franfche hof, zoo beroemd is geworden , was zulks reeds lang te vóóren niei mi, der door bet nieuwe licht, dat hij over de leer der Elektrifiteit verfpreidde. Daar hij inzonderheid haare overeenkomst mee den bliklëm buiten twijfel Helde, als welke niets anders dan de natuurlijke Elektrifiteit der wolken is , leerde hij den blikfem afleiden door metaalen fpirfen, welke dien, gelijk alle andere Elektrieke ftoffen, tot zich trekken , en daardoor van andere ligchaamen verwijderen. Hieruit ontftonden de afleiders van der blikfem, welken men vervolgends aan veele gebouwen, tot derzelver veiligheid, gehechi heeft. De fchrandere Engelfche artfen, Johannes Freind, Richard Mead, Johannes Sloane, en meer anderen, waren tevens fcherpzinnige Natuurkenners en Wijsgee- ren. Met het onderzoeken en navolgen van de geleerdheid der Grieken en Romeinen gingen de Engelfchen fteeds gelukkig voord. Niemand van hun muntte hierin zoo» roemrijk uit, als Richard Bentleij, die deeze en andere kundigheden, welke hij bezat, tevens zeer gelukkig bezigde ter verdeediging van dea Christelijken Godsdienst teger deszelfs vijanden in zijn vaderland. — Deeze laatften, waaronder men ook befcheidene twijfelaars vond, hebben den Engelfchen Godgeleerden, in de tegenwoordige eeuw, bijna onafgebrokene gelegenheid gegeeven, om niet flechts het Godgeleerde leerftelfel, onder hen ingevoerd, te verdeedigen, maar voornaamR 3 Afleiders van <1ea blikfem-  Gefehiedkunde,welfprekendheid , dicht- en andere kunften. IIume. Tostêr. SwifT. ïÖ2 II hoofdd* Nieuwe Gefchieden. xm boek, [ijk, en hiervan hangt alles af, om de Heilige Schriftuur en haare waare leeringen te befchermen, en inzonderheid het Christen' dom , van menschlijke invallen gezuiverd, fteeds algemeen nuttiger te maaken. Hierdoor verwierven zich Humphreij Ditton , Johannes Leland , Thomas Sherlok , Joseph Butler, Samuel Squire, en veele anderen nevens hen, eenen eeuwigen roem. XX. In hunne en anderen der best gefchrcevene Engel]che werken van de laatfte tijden ziet men de taal , het vernuft en den fmaak des Volks, benevens de welfprekendheid en dichtkunsr , fteeds in befchaafdheid roenemen. De edele en dikwijls vernuftig fraaije ftijl , waarin David Hi'me , een Schot, de Engelfche en Groot-Britlanni]che gefchiedenisfen ichreef, heeft zijn werk ongemeen aangepreezen ; fchoon hij zich voornaamlijk op eene wijsgeerig-vrijmoedige en Staatkundige beöordee- ling der gebeurtenisfen toelegde. De hoogere kanfelwelfprekendheid, welke anders , gelijk wij reeds hebben opgemerkt, door de Engelfche veel minder, dan door de Franfche predikers, gefchat werd , vindt men, echter, in de leerredenen van James Foster, eenen leeraar der Doopsgezinde Christenen. —— In de gefchriften van Jonathan Swift leest men de zinrijkfte, doch tevens zeer leerrijke fcherts over de geleerde, geestlij ke en „andere menschlijke dwaasheden. — Zijn vriend} Alexander PorE, bereikte onder  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvail 20'; der alle de Engelfche dichters den hoogfter trap van welluidendheid en fierlijkheid; hi wist het leerrijke met het aangenaame mees tendeels uitneemeud wél te verëenigen. In zonderheid is zijne Proeve over den menscl beroemd, waarin hij met zoo veel kunst ah waarheid toont, dat, niettegeuftaande de on' telbaare rampen , welken fommige menfcher te lijden hebben, echter, de inrichting vat het geheel in deeze wereld zeer goed is. — De bevallige fabeldichter, Johannes Gaij de voortreflijke fchilder der Natuur, Jamki Thomson, en andere laatere Engelfche dich ters, verfchaffen den denkenden leezer geei minder genoegen Doch de verhévenfte^ n; Milton was Eduard Joung, een geestlijke die over Godsdienst, deugd, lijden, dood eeuwigheid, en andere hoogst belangrijke on derwerpen, met alP het vuur der geestdrift en met een' rijkdom van fieraadiën zijnei kunst, dichtte. Van zijne Nachtgedachten een plegtig - zwaarmoedig gedicht, welk mer aan zijne eerfte gewaarwordingen over den tt fpoedig op elkander gevolgden dood van zijne huisvrouw, dochter en fchoonzoon te dankei heeft, bezitten wij eene zeer goede vertaa ling, fchoon in onrijm. Hij was een vat die zeldzaame dichters en Godsdienftige leer aars , die door de belangrijke waarheden welke zij voordraagen , niet flechts tot ir hun binnenfte getroffen fchijnen, maar ooi ïndedaad zijn. Toen hij dus éénmaal ir een kerk te London predikte, en alle zijm R 4 poe 1 1 Pope.' : St. in het 'jaar 1744. '■ > l 1 t l Jouno. ' St. in het 'jaar 1765. i 1 1 t |  2 64 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xin boek; JOHAKNE: RlCHAUDiON. poogingen vergeefsch waren, om zijne toehoorders aandachtig te maaken, verkreegen , eindelijk, zijn medelijden en droefheid over hunne dwaasheid en onverfchilligheid ten aanzien van die hoogst gewigtige belangen, welken hij hun voorftelde, de overhand; hij zweeg; zette zich in zijn' predikftoel neder; en vergoot een' itroom van traanen. Onder andere foorten van uitneemende Enge/fchs dichters en fchrijvers van Jaateren tijd, Hoegen hunne vervaardigers van Romans, in zeker opzigt , eenen nieuwen weg in. Daar de Franfchen in dergelijke werken flechts bedacht waren geweest, om zinrijke lotgevalJen, alles overftroomend vernuft, verleidlijke fchilderijen van menschlijke hartstogten, en kunstmiddelen tot derzelver bevreediging, bijeen te votgen ; léverden, integendeel, eenige Engelfchen in hunne Romans de getrouwfte fchetfen van der menfchen denkwijzen , neigingen en zeden, in eene natuurlijke en inneemende taal, en enkel met het waare en meest gepaste vernuft, doch doorgaands met het zigtbaar doel, om braafheid van hart en het algemeen nuttigde leeven aanteprijzen. :Dus verwierf zich boven anderen Johannes Richardson, een boekhandelaar te London, door zijnen Guandison, en meer dergelijke' gefchriften , eene algemecne goedkeuring. Sommigen oordeelden het berisplijk, dat hij de helden zijner gefchiedenis bijna geheel vlekloos voorftelde. Doch het is een voorrecht van de dichters, gelijk van de ichil- ders  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tip vak. 2tS£ ders en andere fraaije kunftenaars , hunne krachten aan de volmaaktfte voorwerpen te mogen beproeven; om niet aantemerken, dat men menfchen, die naar de volmaaktheid ftreeven, volmaakte voorbeelden moet voorhouden, te meer, daar zij toch maar alte zeer geneigd zijn, om zich met hunne eigene zwakheid en de gebreken van anderen te verontfchuldigen. ■— Eindelijk hebben ook, inde tegenwoordige eeuw, de teeken- en beeldhouw- , en inzonderheid de fchilder- en plaatfnij-kunften , onder de Engelfchen uitmuntende vorderingen gemaakt. De verzamelingen der heerlijkfte kunstwerken, welke zij uit Italië en andere Landen naar hun vaderland voerden, hebben daartoe de meefte hulp verfchaft. Ten aanzien van teekening, famenftelling en kleurmengfel heeft Engeland grooter fchilders gehad, dan Hogarth was; doch! als een aandoenlijk fchilder der zeden was, hij de eenigfte van die foort in Europa.J Daar hij de leevenswijzen, dwaasheden en buitenfpoorigheden zijner Natie, altijd naar waarheid , en op eene bijtende en onderrichtende wijze, in fchilderijen voorftelde, welke dikwijls eene geheele famenhangende reeks uitmaakten, werden dezelve, als ware het, een boek, waarin zelfs de onkundigfte tot zijne verbetering lezen, of een zinlijk onderwijs vinden kon. Hogarth heeft, bij voorbeeld, een' jong' mensch in de verfchillende bedrijven en rampen, welken hij zich door een buicenfpoorig leeven op den hals haalde, R 5 van / lOGARTH.' St. in het, aar 1764,  266 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xin boek. Inborst en zeden der Engelfehen. van zijne vroege jeugd tot zijne openlijke doodftraf, uicneemend aandoenlijk gefchilderd. Door hem is ook een prent nagelaten, in koper gefneeden, waarin hij de on» derfcheidene martelingen, waardoor men in Engeland de dieren kwelt, zeer leerrijk ten toon fielt. Zeker voerman floeg eens zijne paarden, op de uitzinnigfte wijze. Een braaf man, die voorbij ging, en met deeze arme dieren medelijden had, riep hem toe: „ O booswicht! gij hebt zekerlijk nooit de pkac van Hogarth gezien !" XXI. Na dit alles, wat wij, fchoon indedaad flechts met eene fpaarzaame hand, uis de zoo rijke gefchiedenis der Engelfchen verzameld hebben, kan het den leezer niee moeijelijk vallen, eenig denkbeeld te vormen van den inborst en de zeden deezer Natie. Hierop hebben haare liefde voor- en het gelot van-de vrijheid, haare bijzondere Staatsrefleltenis , en haare afzondering van het >verige Europa, den voortreflijkfien invloed gehad. Daar alle de burgers van een Land gelijke rechten hebben, gaat een ieder dien fcveg, welken hij verkiest, zoo lang hij flechts door de wetten niet weerhouden wordt. Vanhier , dat zich de verfchillende fhnden in Engeland veel gemaklijker onder eikander wermengen, dan in fommige andere Landen. De vóóröordeelen der geringeren 'er zijn zeldzaamer, en zelfs onder de laagften is hec gezond verftand vrij algemeen. De aanzien» Sijke wordt aldaar niet, op eene flaaffche wij-  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak. 26^ wijze, maar enkel naar de maate zijner vermogens en verdienden , vereerd ; ■ doch eea verachrlijk mensch wordt 'er ook openlijk veracht, al ware hij ook de groorite en rijklte, en zijne wandaaden kumen nier zwaarer geftraft worden, dan die van het grauuw. Nergens heeft een bekwaam man, fchoon van de minst aanzienlijke afkomst, minder moeite, om zich, door zijne verdienden alleen, toe de hoogde waardigheden te verheffen, welke onder veele andere Volken flechts voor den man van eene voornaame geboorte, fchoon dikwijls van de middenmaariglte hoedanigheden, fchijnen voorbehouden. Nergens gaac men ook zoo gemaklijk van den eenen tot den anderen, bijna geheel tegenövergeftelden, ftand , ten minden voor een' langen tijd, met een gelukkig gevolg over. Dus is de Engelfche koopman dikwijls Staatsman, Afgezanc, en fomtijds Veldheer geworden, en tot zijnen eerden dand wedergekeerd, welke ook in geen ander Land meer geacht wordt, dan in het zijne. Het een en ander is voornaamlijk daaraan toetefchrijven, dat bijna ieder Engelsman zich reeds vroeg met den toedand en de behoeften van zijn vaderland, dat hij ongemeen liefheefc, bekend maakt, en zich daardoor te meer in daat dek, om hetzelve , op veelerleije wijzen, te dienen. Doch het genot der vrijheid" vervoert hem ook tot veele zonderlinge bedrijven. De wantrouwende vrees voor haar verlies of fchennis maakte hem niec zelden onrustig,. par-  fifjg II hoofdd. Nieuwe. Gefchieden. xm boeit» partij zuchtig en twisgierig'. Eigenlijk gehoorzaamt hij geen' anderen heer, dan de wetten; doch dit heeft hij met andere Volken gemeen , dat duizenden zijner Natie niet weeten , wat waare vrijheid is, en hoe zij die moeten gebruiken. Deeze zelfde vrijheid heeft den geest der Engelfchen in de weetenfehappen, kuriften, en andere edeIe werkzaamheden, zulk een hooge vlucht doen nemen , dat hen geen ander Volk in meenigte van groote en voortreflijke mannen in allerleije vakken, die meestal zonder de aanmoediging hunner vorften groot zijn geworden, overtreft. De bewustheid hunner voorrechten verwekt wel onder hen eenigen hoogmoed en onmaatig zelfsvertrouwen, welk hun vooral in den oorlog nadeel toebrengt; alsmede zekere geringfehatting van andere Volken, welken zij in het algemeen niet genoeg kennen. Hunne trotschheid is, gelijk hunne eigene fchrijvers opmerken, zelfs de bron hunner meeste loflijke en ilechte hoedanigheden. Zij zijn veel ernftiger en bedachtzaamer, dan de Franfchen , van welke zij eenen bijna natuurlijken afkeer hebben , en tevens minder gezellig en openhartig jegens vreemdelingen, dan deeze. Doch men roemt hen, van den anderen kant, omdat hunne vriendfehap, welke niet zoo overijld' wordt aangeboden , deste duurzaamer is. Schoon zij den krijgsdienst niet boven den burgerftaat waardeeren , zijn zij, echter , zulke koene en dappere helden, als eenige tn-  Gefchiedenis der Engelfchen. VI Tijdvak, sój* andere Europceërs. Hunne grootmoedigheid en belanglooze, bereidvaardigheid, om hec algerneene welzijn te bevorderen; hunne oprechtheid en weldaadigheid; doch vooral hunne onbezuisde hévigheid, en de zwaarmoedigheid, waarin zij zoo ligtlijk vervallen, zijn genoeg bekend. Echter moet men hier, zoo min als ten aanzien van andere Volken, geene in het oog vallende hoedanigheden van veelen aan allen toefchrijven. De bloedige dierengevechten, wier befchouwing den Engflfchen zoo veel vermaaks verfchaft, worden doorgaands ten bewijze van zekere woestheid in hunne zeden aangevoerd; doch het zijn flechts overblijflëls van vroeger vermaaken, waarin het 'gemeene volk overal, en het befchaafder gedeelte der Natie fteeds minder finaak vindt. Met meer recht kan men beweeren, dat zij hunnen gelukkkigen toeftand niet verdragen, of zich niet behoorlijk ten nutte kunnen maaken. Een hunner eigene dichters erkent, 'c geen Voltaire reeds zeide, dat zij noch voor de flavernij, noch voor eene volkomene vrijheid gefchikt zijn: en dit bevestigt hunne gefchiedenis tot den- tegenwoordigen tijd. VEER,  II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. Overman: van de Et gelfche tc de Dtenfche gefchiedenii VEERTIENDE BOEK. Geschiedenis der Deenen. EERSTE T I J D V A K. , Van de eerfte verwoestends , zeetogten der ■ Normannen tot Canut den grooten, of tot de invoering van liet Christendom onder de Deenen. Van het jaar 800 tot 1014 na de geboorte van Christus. "• "i< •' i'ïd ïi3 tlüi »yo >.'!ov snoi -V.. Een tijdvak van ruim twee eeuwen. h >Van de Engelfche tot de Deen fche gefchie•denis is de overgang zeer natuurlijk. Schoon cde Noordzee beide deeze Volken van één fcheidt, hebben, echter, de Deenen, in vroe.ger tijden, door hunne vlooten vrij dikwijls de Engelfche zeekusten verontrust, en, eindelijk, zelfs Engeland veroverd. Beide deeze Natiën hebben federt langen tijd op zee inzonderheid uitgemunt. Doch beider Staatsregeling is bijna geheel met elkander ftrijdig, daar de Engelfchen de hoogst mooglijke Volksvrijheid met de koninglijke regeering verëenigden, en de Deenen, integendeel, alle hunne rech-  Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak, «jï rechten in het maaken van wetten en andere Staatsbelangen vrijwillig aan hunnen koning afftonden. II. Deenemarken, of het Land der Deenen, is flechts ten Zuiden met het vaste Land van Europa, met Duitschland naamlijk, verëenigd. Ten Oosten ligt hetzelve aan de Oost-, ten Westen aan de Noordzee, en ten Noorden aan den zeeboezem Codanus , dat is, aan een' boezem der Noordzee , welke ook het Kattengat heet. Dit Land beftaat uit het hertogdom Sleeswijk, het fchierëiland Jutland, de eilanden Zeeland en Finland, en nog .meer kleinere. Behalven deszelfs ongemeen voordeelige ligging voor de zeevaart en zeehandel, bezit het tevens het voordeel zoo van eenen groottmdeels zeer vruchtbaaren, en inzonderheid voorde veeteelt uitneemend gefchikten grond, alsvan een zeer gemaatigde luchtftreek. Op zich zelve befchouwd, is dit wel een derkleinfle Rijken van Europa, 't geen ook niet veel meer, dan een milliöen menfchen bevat; doch deszelfs aanzienlijke bijgevoegde Landen, inzonderheid het koningrijk Noorwegen en het herlogdom HoJftein, en vooral de vlijt en bekwaamheid der inwooners, fchenken aan hetzelve en de Natie, welke het bewoont, een' aanzienlijken rang onder de overigen van Europa. III. Vóór de negende eeuw der Christelijke jaartelling was dit Land , gelijk het r gantfche Noordlijk gedeelte van Europa, i zelfs in dit werelddeel weinig bekend. Dev Gr ie-e instel Befchrij. zing van Oeenemati ïrn. Iet Noor- en van '.uropa 'ordt :rst Iaat  S7a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. fcekend aan de overige "Wereld. .70..".' té Grieken en Romeinen hadden wel, lang vóór de geboorte van Christus, eenige kennis van een eiland Thule bij het uiterlte Noorden; doch, naar allen fchijn, was dit een dier Schotfche eilanden, welke tusfchen Schotland en Noorwegen liggen, en thands tot hec eerfte deezer Landen behooren, Niet lang vóór ■ de .Christelijke tijden, leerden de gemelde (Volken den Codaanjbhen zeeboezem kennen, : waarin zij een meenigte eilanden en fchierëi: landen vonden , uit welken de Cimbers en Teutonen,omtrent een eeuw vóór Christus, Jhet Romeinfche Rijk waren komen aanvallen. In de eerfte Christelijke eeuw verkreegen zij wel meer kennis van hec Noorden van Europa; doch flechts eene zeer duistere en gebrekkige. Zij breidden de grenzen van Gerfnanië tot in het tegenwoordige Deenemarken en Zweeden, uit; doch bevatteden een aanmerklijk gedeelte van deeze Landen, en van het tegenwoordige Noorwegen, onder den naam van een zeer uitgebreid eiland, Skanditiavië. Dit hadden zij reeds zeer wél opgemerkt , dac alle Volken, welke in de laatsc gemelde Landen woonden, van eenen Germaanfchen oorfprong waren: wanc zulks werd, in volgende cijden, door derzelver caal, zeden en Godsdienst, buiten allen twijfel gefteld. Indedaad kwam een gedeelte dier Duitjche Volken, welke het Romeinfche Rijk federt de tweede r en derde eeuw zoo jammerlijk fchokcen, doch federt het begin der vijfde geheel verwoesteden, uit deeze Noordlijke ge-  Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak. 273 gewesten , gelijk inzonderheid de Gothen , die zich bij" de Oostzee neêrfloegen. Doch ook na de zoogenaamde groote Volksverhuizing, toen zich het Oosten en Noorden van Europa over de Zuidlijke en Westerfche Landen van dit werelddeel onöphoudlijk als uitftorteden, bleeven deszelfs Noordlijkfte Landen nog fteeds de onbekendfte. Die heefc men voornaamlijk daaraan toetefchrijven, dat de Christelijke Godsdienst, eerst omtrent duizend jaaren na zijnen oorfprong , in deeze gewesten een'vasten zétel verkreeg, waardoor, gelijk zulks overal het gevolg was, de Volken onderling naauwer verè'enigd werden, en deszelfs leeraars gelegenheid verkreegen, om de fchrijfkunst , weetenfehappen en fraaije kunften algemeener te maaken. De Volken van het oude Skandinaviè', welke allengskens den algemeenen naam van Normannen , of Nordmannen , verkreegen , ftichteden wel , doch alleen voor zich zeiven, gedenkteekens hunner gefchiedenis. Zij vervaardigden gefchiedkundige liederen en heldenzangen; ook groeven zij, met allerleije ftreepen, trekken en letters, korte narichten in fteenen, vooral in graflleenen, welken men Ruïnen noemt, en waarvan de oudfte overgebleevene nog van de negende eeuw zijn. Doch, niet vóór de twaalfde, vertoonden zich onder deeze Volken fchrijvers, die, echter , in den beginne mede flechts oude mondlijke overleveringen , met veele fabelen vermengd , van V. Deel. S de  Vroegsl gefchiede nis en Godsdienst dei Deenen. &74 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xivboek? de gefchiedenis hunner voorvaderen verzamelden. e IV. Dus heeft men zich te minder te verwonderen, dat men inzonderheid in de gefchiedenis der Deenen, tot omtrent de negende eeuw, nu eens genoegzaame zekerheid, dan weder famenhang, volledigheid en zelfs belangrijke gebeurtenisfen mist. De naam der Deenen werd, reeds in de zesde eeuw, in gefchriften van vreemdelingen gevonden. In de derde of vierde , werden zij en andere Noordfche Volken , volgends een hunner oudfte en overëenftemmende verhaalen, geregeerd door den grooten held Othin of Odin, die een dapper veroveraar, wijs wetgever, en in zekeren zin de ftichter van den Godsdienst van het Noorden tevens was. Gelijk zoo veele anderen,die heteerst met nadruk ter befchaaving eener Natie arbeidden , werd ook hij, onderden naam van Woden of Wodan, vergood. Aan zijne bloedverwanten, de deelgenooten zijner daaden, zijne gemaalin Freija, en anderen zijner tijdgenooten , werd de zelfde eer beweezen. Alle deeze goden en godinnen, waarvan Othin het hoofd was, gaven intusfehen aan de vroegere dwaalingen van den Heiden/eken Godsdienst van het Noorden flechts eene andere gedaante, en vermengden die, op eene wijze , welke den Volken aldaar aangenaam was, met hunne gefchiedenis en Zeden. Deeze Godsdienst, welke zich ook ïn het Noorden van Duitschland vestigde, was »  Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak. 275 V/as, gelijk de denk - en leevenswijze der Volken, die denzeiven beleeden, om zoo te fpreken, geheel krijgshaftig. Volgends zijne voorfchriften, was dapperheid de hoogste deugd, welke ook nog in een ander leeven zou beloond worden ,• gelijk , integendeel, vreesachtigheid de grootüe ondeugd was. Dö verachting des doods, welke den Volken van het Noorden door hunnen Godsdienst werd ingeboezemd , werd ook door hunne dichters, de Skalden, aangemoedigd. Van Othtns zoon, Skiold, af, kent men wel een reeks van koningen uit dit gedacht, die tot de zevende of agtfte eeuw de Deenen zouden geregeerd hebben, en daarom den naam van Skiolders voeren. En, echter, zijn hunne gefchiedenis en tijdrékening in verre na niec volledig. In het algemeen zijn het veele koene en krijgshafte onderneemingen , dikwijls met zekere woestheid gepaard, welke in hen en de heiden van hunnen tijd geroemd werden. Vanhier j dat verfcheiden deezer koningen, op eene gewelddaadige wijze, het leeven verlooren. Een derzelven, Regner Lodbrog, in de agtste eeuw, vond het grootst vermaak, wanneer hij op zee rondzwierf, en viel nu eens fchepen van andere Volken, en dan weder zeekusten aan. Toen hij, eindelijk, in zulk een' aanval op Engeland, na den dapperften weêrftand, ge« vangen was genomen, werd hij, op last van zijnen overwinnaar, die hem niet kende, ia een gat, vol flangen, geworpen3die hem langS 2 zaairt jaar 7301 :nv.  jyö II iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek; HetCTm tendom wordt on der de Dee nen bekend. ]. 810. zaam verteerden. Deezen allerfmartlijkften dood verduurde hij uitneemend ftandvastig, en vertroostte zich, met luider ftemme, door de- herinnering zijner bedrijven, en der zinlijke vreugde, welke hij in het paleis van den grooten Othin verwachtte, alsmede door het voorüitzigt der wraak, welke zijne zoons over zijnen dood zouden oefenen. Hierdoor werd hij bekend aan de wachters, die zulks aan den Engelfchen koning meldden , op wiens bevel hij terftond moest verlost worden. Doch te laat; Regner had reeds, met een lagchend gelaat, den geest gegeeven. Nog is zijn fterflied in wezen, 't welk door een' der beste Hoogduitfche lierdichters deels in vaerzen vertaald is. En al ware ook dit lied flechts door eenen laateren Skald vervaardigd, blijft hetzelve, echter, inzonderheid ook als het oudfte gedenkftuk der Deenjche dichtkunst, fteeds belangrijk. V. Eenigen tijd regeerden deeze Deenfche koningen ook Zweeden en andere Landen aan de Oostzee; doch, omtrent het einde der agtfte eeuw, waren zij zelfs van geheel Deenemarken geen meester meer. De van hun afftammende en afhanglijke koningen van Jutland waren toen zoo magtig geworden, dat zij met Karel den grooten , koning der Franken, toen deeze de Saxen, hunne nabuuren, poogde te overwinnen, krijg voerden. Een deezer koningen, Gotfried, liet de Friefche zeekusten, door een vloot van tweehonderd fchepen, verwoesten. Van dee. zen  Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak. 277 zen tijd af, maaken de Frankifche en andere fchrijvers van jaarboeken fteeds meer van de Deenen gewag, onder den algemeenen naam van Normannen. De gemelde oorlog werd geëindigd door een vergelijk, welk de rivier de Eider tot eene grensfcheiding maakte tusfchen Deenemarken en het Duit fche Rijk, welke zij tot onze tijden gebleeven is. Niet lang, daarna, nam de koning van Jutland, Harald, die door zijne mededingers uit het Rijk was verdreeven, zijne toevlucht toz Karels zoon, keizer Lodewijk den vroomem, om van hem op den troon herfteld te worden. Zulks gefchtedde; doch men overreedde hem tevens, om zijne verbintenis met den keizer te bevestigen, door een Christen te worden. Hij werd dus, met zijn geflacht , en veelen zijner onderdaanen, aan hec keizerlijk hof te Ingelheim gedoopt. Met zijne" toeftemming zond men ook twee munnikken uit het kloofter Corveij naar zijn Rijk, om aldaar hec Christendom- ce prediken, 'c geen 'er, uitgezonderd een klein eiland, dat Christelijk was geworden, nog onbekend was. Van deeze 'leeraars maakte zich Ansgar of Anschar , door zijnen langduurigen en moeijelijken arbeid in Sleeswijk , Jutland en Zweeden , waardoor hij zich niet min bekwaam betoonde om menfchen te beftuuren , dan ijverig om hen gelukkig te maaken, zoo beroemd, dat' men hem den Apostel van het Noorden genoemd heefc, aan wiens opzigt, als eerften S 3 bi- I, 8*6Anscbak»  378 n hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek^ DcBecnei met ander Normannen, verwoestenhet Westen van Europa. bifchop van Hamburg, dus ook alle de meuwlings geftichte Christelijke gemeenten van het Noorden werden toevertrouwd. Het Christendom van veele Deenen beftond wel in het enkele teelten van het kruis en andere uitwendige plegtigheden; terwijl zich ook fommigen alleenlijk lieten doopen, om, volgends de gewoonte dier tijden, een nieuw kleed te ontvangen ; doch weldra verkreegen zij betere denkbeelden, en leerden de Deenen, ten minften, voor een gedeelte, dat het moorden, plunderen, en andere geweldenaarijen of buitenfpoorigheden, welke met hunne ruuwe zeden tot hiertoe zoo naauw verbonden waren, ja zelfs onder hen roemrijk geacht, werden, met het Geloof van een' Christen niet konden verëenigd worden, f, VI. Intusfchen breidde zich, echter, deeeze Godsdienst nog geenszins over geheel Deenemarken uit. Weldra werd dit Rijk weder door Heidenfche vorften geregeerd; en in de zeerooverijen en verwoestingen, waardoor zich de Normannen , federt het midden der negende tot in de eerfte tijden der tiende eeuw, langs de Saxifche, Friesfche, Nederlandfche, Engeljche en Franfche kusten, ja zelfs voor het vaste Land aldaar , zoo geducht maakten, hadden de Deenen een voornaam aandeel. Men zag hen met hunne wel kleine, doch fterk bevolkte en gewapende fchepen, welke dikwijls vlooten van verfcheidene honderden uitmaakten, op £ee rond zwerven; de monden, der  Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak. 279* der groote rivieren, van deElve, de Wezer,, den Rhijn, de Seine, en meer andere, inlopen ; op dezelve in de Landen, welken zij doorftroomen, diep doordringen ; aldaar aan land gaan, en allerwegen in den omtrek plunderen en verbranden; krijgsmagten welke hun tegenfland booden, befirijden; en, eindelijk, met hunnen ingefcheepten buit weder voordzeilen. De gewesten van Hamburg en het tegenwoordige Luneburg, van Maastricht en Nijmegen, tot Trier en Keu~ len, een groot gedeelce van het tegenwoordige Frankrijk, tot Parijs, dat zij belegerden, en veele andere Landflreeken, werden, door hunne geduurig herhaalde aanvallen, ten gronde gebragt. Allengskens begon men hen zoo te duchten, dat men bij de openlijke gebeden deeze uitdrukking voegde: „ Behoed ons, Lieve Heer God! voor de woede der Normannen /" Doch ook dit, anders zoo waardig en Christelijk redmiddel, dac ons in dringende gevaaren tot God onze toevlucht doet nemen, was toen een bewijs, dat deeze Volken, die zich van hetzelve bedienden, onder eene flechte regeering, en in eenen alzius ongunftigen toeftand leefden. Want God had hun nimmer beloofd, dat hij hunne Noordfche vijanden door een wonderwerk zou verdrijven; maar gewislijk zou Hij hunnen ijver gezegend hebben , hadden zij verftandige maatregels genomen, vooral hunne zeekusten door oorlogsvlooten gedekt, en zich tevens binnen hunne Landen waakzaaS 4 gier  zBo Iïiioofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek.' mer en ftandvastiger gedragen. Hoe zich voords de Deenen en overige Normannen, langer dan een eeuw , inzonderheid door hunne zeerooverijen. den Wesrerfchen Euro■pceërs beiend en geducht hebben gemaakt, kan men reeds uit den gemelden geringen tegenftand, dien zij daarin ontmoeteden, en waardoor zij fteeds werden aangelokt , om hunne bezoeken te herhaalen, gemaklijk befluiten. Ook waren de Landen, welken zij uitplunderden, veel beter bebouwd, en al2Ïns rijker, dan hun vaderland. Gelijk alle Volken van woeste zeden, hadden ook zij een onweérftaanbaare begeerte, om, ten koste hunner nabuuren, van hunne dapperheid blijken re geven, en door de goederen, denzeiven ontrukt, onder hunne eigene Landgenooten roem te behaalen. Daarënboven noodzaakten de twisten en burgeroorlogen , welke dikwijls onder hen ontltonden, veele prinfen en andere aanzienlijke en dappere mannen, om, wilden zij niet door hunne tegenpartij overheerd worden , zich buitenflands, door dappere daaden, onderhoud en bezittingen te verfchaffen. Daar zij over het geheel aan de zee en in Landen woonden , welke al het noodige tot den fcheepsbouw in overvloed opleverden, werden zij, natuurlijker wijze , als uitgelokt, om van deezen kant uittemunten; en, zoo lang het Heidendom onder hen heerschte, werden zij ook hierdoor tot zulk een woeste leevenswijze aangemoedigd. Dus veroverden zij , eindelijk „ fe*  'Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak. 281 federt het begin der tiende eeuw, geheele Landen in het Westen van Europa. Vil. Omtrent deezen zelfden tijd wen Jutland door koning Gorm weder met he óverige Deenemarken verëenigd. Doch dee ze vorst, dien dit gewapenderhand geluk was, overwon nu ook de Saxen in het te genwoordige Holfteinfche, en de Wenden to bij de Trave; trok, met eenen koning de: Wenden verëenigd, de Elve over, roeide over al, door wreede vervolgingen, het Christendon. uit, en fcheen zelfs het hertogdom Saxei te willen veroveren. Vanhier, dat hem d< Duitfche koning, Hendrik de eerste, die ooi het gemelde hertogdom bezat, zoo nadruklijk aanviel, dat Gokm hem geheel Sleewijk moest afflaan. Dit Land maakte Hendrik tot een markgraaffchap, of tot een voormuur der grenzen van het Duitfche Rijk tegen het Deenfche, gaf hetzelve ter verdeediging aan eenen bevelhebber, of markgraaf, en voerde derwaards ook Saxifche inwooners. De Deenjche koning ftond wel weder de prediking der Christelijke leer in zijn Rijk toe; doch verhinderde haare verdere uitbreiding. Zijne zoons , integendeel, Canut Danaast , (dat is, de liefde der Deenen ,) en Harald, bijgenaamd Blantand, of Blaauwtand , namen zelve het Christendom aan. De eerfte, wien hij nog vóór zijnen dood Zeeland ter beheerfching had overgegeeven • fchafte aldaar , in de koninglijke hoofdftad 'Lethra, het groote offerfeest af, dat to S 5 hier I Oorlogen _ der Deenen ■ met de - Duitfchers, 1 In het jaar B31. Het mark'graaffchapSleeswijk.  Harald wordt een Cliriiten, cn erkent let leeniccht des JDuit/chen ktizers, J. 943 tav. a8a H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv ®om; hiertoe, na verloop van ieder negental jaaren, door het flachten van negen- en negentig menfchen, en een gelijk getal paarden en haanen, gevierd was. Doch Harald, die zijnen broeder vermoordde, en daardoor zijnes vaders dood verhaastte, regeerde weder geheel Deenemarken. Hij bewees den Normannen tegen den koning van Frankrijk, die hun Normandi/e weder poogde te ontrukken , eenen gelukkigen bijftand, en dwong de rijke en magrige koop- en zeeftad Julia, of Wineta in Pommeren, niet verre van het eiland UJedom, tot onderwerping. Hier ftichtte hij een haven voor zijne vlooten, om van daar de omliggende gewesten weldra uitteplunderen , en aan zijn gebied te hechten: en uit deezen Staat van krijgshafte vrijbuiters, zee- en kooplieden waren alle vrouwen uirgeflooten. VIII. Doch zijne heerfchappij nam aldaar weldra een einde, toen hij voor de grootere krijgskunde van den Duitfchen keizer, Otto den grooten, wijken moest. Hij had deezen vorst allergevoeligst beleedigd, door het markgraaffchap Sleeswijk in bezit te nemen, en deszelfs Saxijche inwooners, den markgraaf zei ven, en de gezanten, hem door den keizer gezonden, om het leeven te brengen. Op zijne beurt drong Otto met zijn krijgsheir in Jutland, verwoestte dit fchierëi* land grootendeels, en wierp, ten teeken zijner opperheerfchappij, zijn lans in de Lijmfurt, een zeeboezem, welke van dit bedrijf den naam  Gefchiedenis der Deenen. I Tijdvak. 2S3 naam van Ottozondt ontleende. Harald, die hem den aftogt wilde betwisten , werd verflagen, en moest nu belooven, dat hij', met zijn geflacht en onderdaanen, het Christendom zou aannemen; ook werd het markgraaffchap Sleeswijk herfteld. De bisdommen, welken men, omtrent deezen tijd, in Sleeswijk, .Rijpen en Arhuus ftichtte, konden niet flechts in Jutland, maar ook in andere Landen, het Christelijk Geloof voordplanten. Want deeze drie Steden, benevens de overige Landen en eilanden aan de Oostzee, dreeven op de Slavonifche kusten van DuitschJand, en over de Noordzee op Saxen, Fries* land en Engeland, eenen zeer bloeijendea handel. Doch Harald moest tevens den Duitfchen keizer als leenheer, ten minften, van een gedeelte zijnes Rijks erkennen. Otto de tweede en de derde handhaafden nog het leenrecht over de Deenfehe koningen, tot omtrent het einde der tiende eeuw; doch, federt dien tijd, verviel hetzelve allengskens. Suend of Sueno , Haralds zoon, ontrukte hem, eindelijk, het Rijk, en was, gelijk zijne meeste onderdaanen,. weder een ijverig Heiden. Deeze koning veroverde niet flechts een gedeelte van Noorwegen, maar ook geheel Engeland. In dit laatfte Rijk hadden zich de Deenen, reeds na het midden der agtfte eeuw, beginnen te vestigen. Men moest hun Northumherland inruimen: en in het vervolg werden 2ij wel onderdaanen der Engelfche koningen, dogb J- 02$; Sueno worde meester van Engt land, in het jaai 1014.  < i ] < i i f. I0O2. , St. in het {aai 1014. TWEE- $4 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boe::, loch min getrouw en oprecht, daar veelen fm hun met hunne Landgenooten geheime /erbintenisfen onderhielden, en derzelver lanlingen onderfteunden. Dus deed ook Sueno, edert het einde der tiende eeuw, bijna jaarijks invallen in Engeland, en dwong allaar, door zijne verwoestingen, meermaalen ien zoogenaamd Deenengeld af, waarvoor nen zijnen aftogt kopen moest. Veergeefs liet :en Engekck koning de meeste Deenen in zijn lijk vermoorden. Sueno- wreekte hunnen Jood, door herhaalde invallen, en maakteïich, eindelijk, van het Engelfche Rijk meesfer, ■ waarin hij, weinige maanden daarna , fticrf.  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 485* TWEEDE TIJDVAK, Van Canut den grooten, of van de vot- komene invoering des Christendoms onder de Deenen, tot koningin Margaretha , of tot de verëeniging der drie Noordfche Rijken te Calmar. Van het jaar 1014 tot 1397 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van bijna vier eeuwen. I. Na zoo veele afwisfelingen, als de Christelijke Godsdienst tot hiertoe onder de Deenen' ondergaan had, verkreeg dezelve nu , eindelijk, in den beginne der elfde eeuw , onder hen eenen beftendigen zétel. Knut, of Canut, wien door zijnen vader, Sueno, Engeland, gelijk Deenemarken zijnen ouderen broeder , Harald , was nagelaten , moest het Rijk , hem ten deele gevallen, eerst gewapenderhand veroveren. Om • de gunst zijner nieuwe onderdaanen te winnen, huuwde hij vervolgends met eene Engelfche prinfes, welke hem eene groote genegenheid voor het Christendom inboezemde , 't geen hem ook door zijnen ftervenden vader, was aanbevolen. Nadat hij, door den dood zijr nes CANUT Dl GROOTE maakt het Christendom onder de Deenen algemeen. j. 1014.  J. 1627. % 1035- Zijne wij. ze regeering." sScj" II hootdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boekv nes broeders, ook van Deenemarken bezitter was geworden, ftichtte hij nieuwe bisdommen in de Landen van dit Rijk , en zond uic Engeland leeraaren der waards, gelijk mede naar Zweeden en Noorwegen. Dus werden allengskens alle de Deenen Christenen. Canut verftrekte hun ten voorbeelde van eenen vroomen ijver, welke, uit hoofde van de denkwijze zijner tijdèn , zeer veel eerbieds voor hem verwekte; hij bouwde kloofters, én befchonk ze rijklijk; muntte uk in het verëeren der heiligen ; en ondernam, zelfs in de kleeding en met den bédelzak eenes pelgrims, een bédevaart naar de heilige plaat* fen te Rome. De vriendfchap, welke hij in die ftad met keizer Koenraad den derden ftichtte , baarde hem, na eenigen tijd , dit voordeel, dat deeze hem het markgraafschap Sleeswijk afftond. Welëer had hij reeds Noorwegen en een aanmerklijk gedeelte van Zweeden veroverd ; fchoon zijn zoon, nog bij het leeven zijnes vaders, het eerfte deezer Rijken weder verloor. II. Zulk een aanzienlijke aanwas van magt, met geluk, wijsheid en roem verëenigd, deed Canut den bijnaam van den grooten erlangen. En al had men hem dien ook, gelijk zoo dikwijls plaats had , ake gunstig gegeeven: dan nog verdient hij, ten minften, een wijs en dapper vorst te heeten. Hij gaf den Deenen geene voorrechten boven zijne overige menigvuldige onderdaanen , maar begunftigde hun allen enkel naar maate van  'Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak7 287 van hunne verdienften. Doch daar de Deenen hunne oude leevenswijze, het vrijbuiten, nog niet zoo gemaklijk konden ontwennen , of zij beftonden dit zelfs tegen de Engelfche zeekusten: ftrafte hij deeze buitenfpoorigheid niet flechts allergeftrengst; maar poogde ook hunne zeden, door goede wetten, te verzachten. ^ Hij verkoos naamlijk uit de meenigte krijgshaftige gelukzoekers, die hem omringden , de zulken, wier betere opvoeding en grooter vermogen hem minder geneigdheid tot laage bedrijven, en vooral toe rooverijen, van hen deeden vermoeden. Hij wilde, dat zij alleen tot zijne zoogenaamde hoffoldaaten zouden aangenomen worden, die zich, op eigene kosten, van een vergulden hellebaard en gouden dégengevest konden voorzien. Derzelver aantal fteeg allengskens tot zesduizend. Des zomers dienden zij op de fchepen ; doch des winters hielden zij zich in 'skonings hof op. Zij zelve waren niet flechts aan een fcrenge krijgstucht onderworpen ; maar ook de koning had jegens hen zekere pligten te betrachten, welken hij niet ftrafloos kon overtreden. Toen Canut éénmaal een' deezer foldaaten had omgebragt, liet hij het zich welgevallen, dat hij, midden in de vergadering der overigen, op een kist ging liggen, om zijn vonnis te wachten. Zij Spraken hem wel terftond vrij van fcraf, en richteden hem op; doch maakten tevens een wet, dat elke opzetlijke moord, tegen iemancj van hun gepleegd, met den dood, eerloosheid  Hij toont siinen hovelingende zwakheid der vorstlijke grootheid. St. in he Jaar 1030 Langzaame vorderingen de: Deenen in kundigheden en ze den. 'ï68 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. siVoBTJEB» heid, of ballingfchap zou geftraft worden: ere de koning zelf legde zich zeiven voorditmaal een zeer hooge geldboete op. Op een nog vrij ruuw Volk moesten dergelijke maatregelen meer invloeds hebben, dan onderwijs en vermaaningen. Deeze zelfde vorst, de magtigfte van zijne en der Christelijke tijden, was tevens zeer befcheiden. Zijne hovelingen vleiden hem éénmaal zo fchaam teloos, dat zij hem wilden overreeden , dat. niets hem weêrltaan kon. Nu liet hij zich, op zijn' ftoel, naar het ftrand zeer nabij de zee brengen , welke zich, door de ebbe, eenigzins van het land had verwijderd. Weldra keerde dezelve met den vloed terug: en fchoon Canut, op een' hoogen toon, het water beval, niet nader bij hem te koomen, kwam hij, echter, ieder' oogenblik in grooter gevaar, van overltroomd te worden. „ Nu ziet gij, zeide hij tegen zijne hovelin; gen , hoe magtloos zelfs de grootfte vorst is, en dat 'er flechts ééne Magt is, welke der zee kan gebieden: tot hiertoe, en niec verder! " III. Na den dood van Canut verviel .ook, voor een langen tijd, de grootheid der Deenfche koningen. Engeland en andere veroveringen verlooren zij weder; doch Dee' nemarken zelf werd, eenige jaaren achtereen, door eenen koning van Noorwegen geregeerd. De Deenen, fchoon nu meestendeels Christenen geworden, maakten, in de eerstvolgende honderd jaaren, of tot omtrent het  ^ANTJX 1)35 GROOTE toomt zijne hoveling-en de nietigheid van de magt der Vorsten.   Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. zSp het midden der twaalfde eeuw, in befchaafder zeden, kunften en andere voorrechten , nog bijna geene vorderingen. Door veele binnenlandfche onlusten en oorlogen, werden zij veeleer op nieuw verwilderd. Geduurende dezelven , bragten zij' , binnen den tijd van bijna vijftig jaaren , drie koningen om het leeven. De merkwaardigfte derzelven was Canut de vierde, of de Heilige , dewijl men hem naderhand, als of men den moord, tegen hem gepleegd, wilde vergoeden, on» der de heiligen geplaatsc heeft. Met een goed en vroom oogmerk, maar weinig verftand, wilde hij niet alleen zich zeiven, door geesfelen , geftreng vasten, en andere gewaand Godzalige bedrijven, ten voorbedde ftellen van zoogenaamde boete voor bedroevene zon« den, en van verhévene Christelijke deugd; maar ook alle hecrfchende ondeugden zijner onderdaanen op éénmaal uitiooijen. Hij ftrafte dezelve terftond met eene onverbidlijke geftrengheid, in plaats van zich eerst te be. vbjtigen , om eene nog onbefchaafde Natie de ondeugd te leeren verfoeijen, en dus de misdaaden onder haar zeldzaam te maaken. Zijne wetten waren dus wel over het geheel rechtvaardig en nuttig, doch door geene wijsheid gemaatigd, uitgezonderd eenige weinige, gelijk, bij voorbeeld, deeze maatregel ter bevordering der algemeene veiligheid : dat de waardij van een uit de weide geftolen paard, of van iets, welk uiteen open ftaande huis geroofd was, uit 'skonings fchatkisc V Deel. T ver-  êOo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. J. 1086. Verüvc ringen da JJeenenin Duits chianti en lan^s de Oostzee. Waldeiiar I. re geert van het jaar 1157 tot 1182. vergoed, en dus de dief, op 'skonings kosten, nagevorscht en geftraft moest worden. De geftrengheid der ftraffen van Canut, en de drukkende zwaarte zijner belastingen , baarden, eindelijk, een' opftand zijner onderdaanen, die hem in een kerk om het leeven bragten. Een ander deezer koningen ftierf, terwijl hij een bédevaart naar jerufalem deed; en nog een ander in een munniks-cel, welke hij zich had laten ftichten, om waardiger voor God te verfchijnen. De DeenfcAe geestlijkheid, welke geen minder gezag in den Staat, dan in kerklijke zaaken. had, was, echter, weinig meer verlicht, dan het overige VolkEen munnik deezer Landen, doch die een gebooren Engelsman was, verzamelde, in de eerfte helft der twaalfde eeuw, het eerst een Gefchiedkundig Werk in de Latijnfche taal. IV. Doch, federt het midden dier eeuw , deed Waldemar de eerste zijn Rijk een nieuwe kracht verkrijgen. Allengskens werden ook de zeden der Deenen eenigzins befchaafd. Nadat deeze vorst de inwendige rust van Deenemarken bevestigd had, keerde . hij zijne wapenen tegen de Wenden aan de Oostzee, vooriil in het tegenwoordige Meeltlenhurgfche en Pommeren , die tot hiertoe voor de zeevaart en zeekusten der Deenen, door hunne rooverijen , geducht waren geweest. Waldemar noodzaakte verfcheidene Wendifche vorsten, om zijne heerfchappij se erkennen, veroverde het eiland Rugen, nevens  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 2pi vens andere Landftreeken, en nam dus den titel van koning der Slavonis'rs of Wenden aan. In deeze onderneemingen bewees hem de beroemde hertog van Saxen en Beijeren", Hendrik de Leeuw, eenen belangrijken bijftand. Doch daar Waldemar, door de onderfteuning van den Duilfchen keizer, Fredrik den eersten, éénmaal bezitter hoopte te worden van alle de Slavonifche of Wendifche Landen aan de Oostzee, erkende hij denzeiven, uit hoofde dit weldra te nichten Rijk, voor zijnen leenheer. Hij was hec geluk zijner wapenen voornaamlijk aan zijnen vertrouweling en getrouwen raadsman Absalon (of Axel) vcrfchuldigd. Schoon deeze eerst het bisdom Rofchdd, oorfpronglijk1 Roeski/de, in Zeeland, vervolgends het aarts-1 bisdom Lund in het tegenwoordige Zweed' fche, doch toen het Deenfche Landfchap Schonen, dat federt eenigen tijd het voor-i naamfte geestlijke opzichtersambt voor de drie Noordfche Rijken was geworden, bekleedde; had hij, echter, als veldheer en Staats- ' man nog meer bekwaamheden. Door zijn beftendig kruifen met gewapende fchepen, zuiverde hij de zee van Wendifche zeeroovers, overwon deeze Volken als vlootvoogd, terwijl tevens op het vaste land het Heidendom voor hem zwichtte, en hij, in deszelfs plaats, Christelijke leeraars aanftelde, deels een zijnen kosce kerken ftichtte, en de eer van den paus, benevens hec welzijn van den geesclijken ftand in Deenemarken niec minder, T a dan De aarts* "ifchqg USALCN. St in het L3I 1201.  Cakut VI. J. 1185. Canut VI. St. in het jaar 3202. Verandeïing van zeden en ïnrichtin gen ondei de Deenen, 19 a IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. dan het belang zijnes konings behartigde. Intusfchen bewees hij ook Wald::mars zoon en opvolger, Canut den zesden, niet min belangrijke dienften in deszelfs voordgezette oorlogen met de Wenden. Deeze koning, die zich tegen de aanfpraaken des keizers op de leenheerfchappij over Deenemarken ltandvasrig verzettede, dwong veeleer de Pommerfc/ie en Mecklenburgfchc vorden, om hunne Landen van hem in leen te nemen, onderwierp aan zich Noord- Albingië, of het Noordlijk gedeelte van het oude Land der Saxen, aan gene zijde der Elve, in het tegenwoordige Rolfleinfche; het Land der Ditmarfchen; Polabergau, of omtrent het tegenwoordige Lauenburgfche; Lubeck met de nabuurige vesting Travemonde , en andere Landftreeken. V. Onder de regeering van Waldemar , en vooral van Canut, begonnen de kundigheden , zeden en werkzaamheden der Deenen het eerst eenige aanmerklijke verbetering te ondergaan. Hunne naauwere verëeniging met de Duitfckers in dien tijd gaf daartoe zeer veel aanleiding. In plaats van de oude fcheepsdragt, welke tot hiertoe bij hen in gebruik bleef, namen zij nu de kleeding, wapens en andere inrichtingen van de gemelde Natie aan. De Deenfche grooten en edellieden zonden hunne kinderen dikwijls naar buitenlandfche aanzienlijke fchoolen, en zelfs naar de Parijsjche. De aartsbifchop Absalon moedigde de geestlijken nadruklijk aan,  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 29; aan, om in de geleerdheid uit.temunr.en. Of zijne aanfpooring, fchreef Saxo, een proost te Rofchild, de Deen fche gefchiedenis tot zijnen tijd, dat is, tot omtrent het begin der dertiende eeuw, in zulk een fierlijk Latijn, als men toen naauwlijks van eenigen Europijchen geleerden konde verwachten. Hij vermengt wel de gefchiedenis der vroegere eeuwen met vrij wat fabelen, en fomtijds ook met waare gebeurtenisfen, welke flechts, van tijd tót tijd, verminkt waren; doch hoe nader bij zijn tijdvak, hoe nuttiger zijne gefchiedenis wordt, welke meer dan eene bloote verzameling van historifche berichten is. Naderhand heeft men hem Grammaticus bijgenaamd, of den zeer geleerden en naauw- keurigen fchrijver. Door de Wendifche en Duitfche fteden, aan de Oostzee of naar den kant der Elve liggende , welke nu den Deenen in handen waren gevallen, en grooten deels reeds lang eenen voordeeligen handel dreeven, moest deeze ook voor hun zeer rijke vruchten dragen. Koppenhagen , eigenlijk eerst Kiobmanshaven, dat is, Koopmanshaven genoemd, was wel nog flechts een vlek, door Absalon gefticht, en in goeden ftaat van verdeediging tegen de zeeroovers gefteld; doch deszelfs haven, voor den handel uitneemend gefchikt, en van welke deeze ftad haaren naam ontleent, voorfpelde toen reeds haare toekomende grootheid ; fchoon het nabuurige Rofchild, nog omtrent drie eeuwen, de hofplaats der koningen bleef. T 3 VI. Mid- ï Saxo Grammaticus.St. in het jaar 1204. Koophan» iel  294 Hhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boeïc. "De Dienen.verliezen bil na alle hunne veroveringen. "Vv'AtDS- JU!( II. gevangen. J. i"3- VI. Midden in deezen voorfpoed des DeenfcJ/en Rijks ten aanzien van buitenlandfehe veroveringen , werd hetzelve andermaal, door een zeer onverwacht voorval , binnen zijne oude grenzen terug gebragt, en verviel het weldra in een langduurige verwarring. Waldemar de tweede , die zijnen broeder Canut op den troon opvolgde, breidde, eenigen tijd, deszelfs veroveringen zoo voorfpoedig uit, en regeerde met zoo veel wijsheid, dat men hem nu eens den Overwinnaar , en dan weder den Wetgever noemde. Inzonderheid maakte hij zich van Hamburg meester, en ook in Pommeren, Pommcrellen en Liefland, waren zijne wapenen niet min gelukkig. Toen hij in het laatfre deezer Landen eenen beflisfenden veldflag won , verloor hij daarin wel zijn hoofdvaandel; doch men verhaalde en geloofde terftond, dat, in deszelfs plaats, een ander rood vaandel, met een wit kruis, uit den hemel was gevallen. Dit beroemde Daneb):ogsvaandel is tot de zestiende eeuw , toen hetzelve verlooren werd, in de oorlogen der Deenen gebruikt: en deszelfs nagedachtenis wordt nog heden, door de aanzienlijke ridderorde van Dmefrrogen , bewaard. Doch , na alle zijne overwinningen , werd Waldemar, op een klein eiland bij Finland, waar hij, van de jagt vermoeid, zonder eenige lijfwacht, met zijnen zoon onder ccn tent fliep, door zekeren graaf van Schwerin, dien hij beleedigd had, overvallen, en gevangen naar Duitschland gevoerd. Door  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 295- zijne veroveringen, had hij zoo veel ijverzucht tegen zich verwekt, dat niemand bedacht was, om hem te verlosien. Ja de Deenen zelve vergaten hunnen pligt jegens hunnen ongelukkigen koning zoo fchandelijk dat een groot aantal hunner dapperfte krijgslieden , door eenen bifchop aangevoerd , geduurende zijne gevangenis, naar Palaftina vertrok, om aldaar den Christenen tegen de Muhammedaanen bijteftaan. Intusfchen wierpen de Duitfclie en Wendifclie vorften en, tteden het juk der Deenfcke 0verheerfching weder van zich af: en Waldemar zag .zich, toen hij na drie jaaren zijne vrijheid herkreeg, genoodzaakt, van alle zijne buitenlandfehe bezittingen, uitgezonderd de leenmagt over Rugen, benevens eenige fteden in het Meckkn burg fche, aftezien. Herhaalde poogingen, -om het veloorene weder in zijne magt te krijgen, vielen zeer kwalijk uit. Doch weldaadiger, dan wanneer hij hierin gelukkig geflaagd ware, zorgde hij nu voor zijne onderdaanen. Want, omtrent het einde zijnes leevens, vervaardigde hij, door eenige geleerde|; geestlijken geholpen, het Waldemarfclie of jutfehe Wetboek, (in het Deensch Lowbog genaamd,) dat nog heden in Sleeswijk gezag heeft. , VII. Na den dood van Waldemar den tweeden werd het Deenfche Rijk, bijna \ honderd jaaren achterëen, zoo geweldig ge* ^ fchokt, dat, eindelijk, deszelfs volflagen val nabij fcheen. Hij had dit Rijk onder zijne T 4 vies St. in hek' .ar 124,3. GeheeJ erval des leenfchsa Lijks.  J« 1250J. 1252. J. I256. J. 1268. 296 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. yier zoonen verdeeld. De oudfte, Erich , werd koning, en de, tweede, Abel, verkreeg hec hertogdom Sleeswijk, dac ook, ten tijde zij ■ ner opvolgeren, een leengoed der Deenfche kroon bleef. Doch deeze zelfde hertog, die zich zelfs de geringde afhanglijkheid van zijnen broeder tot fchande rédende, (fchoon hij het alleen aan een overmaat van goedheid zijnes vaders te danken had, dat hij njsi geheel aan deszelfs bevelen onderworpen was,)beoorloogde hem,liet hem vermoorden, en beklom, in deszelfs plaats , den troon.. Doch ook hij werd weldra in eenen oorlog omgebiagt. De derde broeder, Christophorus, werd met de trotfche geestlijkheid zijnes Rijks, welke haare magt boven de koninglijke wilde verheffen, en dus ook met den paus, in ongelukkige twisten gewikkeld, nevens alle zijne onderdaanen door hem in den ban gedaan, en, eindelijk, van eenen geestlijken door vergif omgebragt. De zoon van deezen koning, Erich de vijfde, werd, na dergelijke en andere binneniandfche onlusten , mede door een' zijner onderdaanen, dien hij, terwijl dezelve in den krijg zijn leeven voor hem waagde, op de iaagfte wijze befpottede , vermoord. Om deezen moord te wreeken, fpande wel zijn zoon, Erich dé zesde, alle zijne krachten in; doch zijne woestheid was zoo ongevoelig, dat hij zelfs vrouwen noch kinderen der medepligtigen fpaarde. Daardoor wikkelde hij zich in eenen langduurigen oorlog, voerde een' anderen min gelukkig-  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 29; kig, terwijl hij de voorige bezittingen zijnei voorvaders in Duitschland wilde hernemen . verpande daarom het aanmerklijkfte gedeelte zijner kroongoederen , en haalde zich . door meenigvuldige belastingen, verfcheidene opftanden zijner onderdaanen op den hals. Echter verbeterde hij ook de wetten des Rijks, liet alle de oirkonden, gefchiedboeken, en andere bouwfloffen voor de Deenfche gefchiedenis en Staatkunde, verzamelen, en bevorderde de geleerdheid, door beminnaars van dezelve op vreemde hooge fchoolen te onderhouden. Intusfchen liet hij-, echter, zijnen zoon, Christophorus den tweeden , een verzwakt Rijk na, welk deeze nog meer in verwarring bragt. Want daar hem zijne Rijksltaaten zulke harde voorwaarden, (welke men in dien tijd een handvest, of eene onderteekende belofte noemde ,) hadden voorgefchreeven , dat hij niet veel meer, dan den naam van koning behield, poogde hij zich weldra van deeze banden te verlosfen. Doch hierin ontmoette hij den fterkften tegenifand, vooral daar hij zich ook Sleeswijk wilde onderwerpen. Naauwlijks behield hij tot zijnen dood den koninglijken titel: zijn gantfche Rijk werd gefmaldeeld, inzonderheid door twee graaven van Holftein, die hetzelve bijna onder elkander verdeelden. Deenemarken had indedaad , zeven jaaren lang, vohtrektlijk geen' koning. • VIII. Alle deeze langduurige en gevaarlijke wanorden des Rijks hadden ook voor de ze' T 5 den r Erich IV. St. in't Har 1319. Tot het jaar 1340. Hetzelve komt bijna geheel in  vreemde handen. ülqS ïï hoofdd. Nieuws Gefchieden. xivisoErc, den en algemeehen toeftand der Deenen verderfiijke gevolgen. Geduurende herhaalde burgeroorlogen, (loop onder hen eene woeste onbefchaamdheid in, welke door Godsdienst noch wetten beteugeld kon worden. Inzonderheid pleegden de aanzienlijken onbelemmerd allerleije geweldenaarijen , omdat men niet in ffaat was. hen daarvoor te ftraften. Als tegen de aanvallen van eenen buitenlandfchen vijand, moest men zich tegen hen ira ftaat van tegenweer ftellen. De geringeren volgden deeze ongebondene leevenswijze na, zoo veel zij flechts konden: en de geestlijkheid zelve was zoo zedenloos, dat men haare beftraffingen verachtte; fchoon voor het overige haare zeer hoog gereezene magt nog de eenigfte was, welke den laageren ftand. tegen de verdrukkingen der grooten eenigzins befchermde. Door het verval des koninglijken gezags in deeze tijdén, verkreegen de Rijksftaaten deste meer invloeds op het Staatsbeftuur: en de fteden, of de burgerftand, namen thands voor het eerst onder dezelven, nevens den adel en de geestlijkheid, zitting. Doch geduurende deeze binnenlandfche verwarringen des Deenfcken Rijks, vormde zich, deels onder begunftiging van deszelfs toeneemende zwakheid, eene geheele nieuwe magt bij- en op- de Oostzee, welke voor dit Rijk, omtrent twee en een halve eeuw, zeer geducht en fchadelijk werd. Deeze was het groote Han fee verbond, dat, federt het midden der dertiende eeuw, doo? vee- ,  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 290, veele van die Duitfche en Wendifche fteden welke welëer den Deenen onderworpen ws ren, gelijk, door Lubcck, Hamburg, Roi tack,, en meer andere, gefticht werd. Zeil was de onveiligheid der zeevaart, welke eei gevolg was van de burgeroorlogen der Det pm't eene der eerde aanleidingen, voor Lu beek en Hamburg, om zich , ter onderling verdeediging van hunnen handel, te verëeniger Het naauwlijks gedichte Hanfeeverbond nar deel in deeze oorlogen: en de Lubeckfch vloot verwoestede niet flechts de Deen/cli zeekusten , maar vernielde ook de ftad e het flot Koppenhagen. Ingevolge hierva: Vergunden, wel is waar, de koningen aa: de Hanfèefteden weldra belangrijke voordee len in den handel^ flooten een verbond vai verdeediging met Lubeck; en verkoos deez ftad een' van hun, voor eenigen tijd, to: haaren befchermheer , waarvoor zij hem eei jaarwedde gaf. Doch andere vermogend vijanden en nabuuren fcheurden, van tijd to tijd, zulke groote ftukken van het D.eenfch Rijk voor zich af, dat Waldemar de der ee , toen hij, omtrent het midden der veer tiende eeuw, koning werd, niet veel meer dan eenige erfgoederen op het eiland Laa land, of Loliandi en in Est Mand, bezat. IX. Doch nadat de graaf van Holftein 'Geriiard df. groote, die bijna meester wa van het geheele Deen fche Rijk, door eenei koenen Deen gedood, en Waldemar dooi de zigtbaarfte liefdeblijken zijner., onderdaa ner. > s 1 1 e s 1 1 l 1 ]i I J f ■ J- 1340' , Walde- ; MAR III. herftek het Deen'fche Rijk.  ïjoo II hoofdo. Nieuwe Gefchieden. xiv boer*.' Van het jaar 1340 tot 1375. J. 1374- J. 13C0. nen aangemoedigd was, om zekere verpande ftad weder te losfen , waartoe hem , onder anderen , vrouwen en meisjes hun goud en fieraadiën vrijwillig kwamen aanbieden , wist hij het wankele en gefcheurde Rijk grootendeels weder tot beftendigheid en éénheid te brengen. Zijn recht op het hertogdom Esthland verkocht hij, wel is waar, aan de kruisheeren, een genoötfchap van ridders, die in deeze gewesten aanzienlijke veroveringen maakten; doch alleen met het fchrander doel, om voor het geld, dat zij hem daarvoor betaalden , nabuuriger kroonlanden te losfen. Integendeel verëenigde hij Schonen, Bleckingen en Holland, welke gewesten aan Zweeden verpand waren, op nieuw met zijn Rijk. Onder veele vijanden, waarmede hij te oorlogen had, waren voor hem de Hanfèefteden, vooral Lnbeck, Rostock , Wismar, Straalfond, Kolberg, en andere aan de Oostzee liggende, meest geducht, en veroverden indedaad veele Deenjche fteden en eilanden. Dus moest hij haar zelfs bij den vreede bijna geheel Schonen afftaan; doch onder deeze voorwaarde, dat dit, na verloop van vijftien jaaren, weder een eigendom van Deenemarken zou worden. In het algemeen had Waldemar veel wijsheid en ftandvascigheid noodig, om koning van zijn Rijk te worden. Na zoo langduurige misbruiken, poogde hij weder zijnen geestlijken en wereldfchen grooten het aanmaatigen van koninglijke rechten aftewennen, en te beletten, dat zij niet, ter on-  'Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak.' 301 onderfteuning hunner geweldenaarijen, wedei vreemde vorsten in het Land riepen. Rechtvaardigheid zonder onderfcheid van ftandeE te oefenen, zijne onderdaanen werkzaam te houden, het vuistrecht te beperken, den oorlogftaat te verbeteren: ziet daar eenige zijner hoofdbedoelingen, welke hem grootendeel: gelukten. Omtrent het einde zijner regeering werd het buskruid het eerst in Deenemarken bekend en gebézigd. Waldemar wilde ook den handel zijnes Rijks doen bloeijen; doch de Hanfeefteden, welke zich van denzeiven geheel meester hadden gemaakt, beletteden hem dit. Echter legde hij eenigen grond tot den voorfpoed der Deenfche kooplieden, inzonderheid van Kopper/hagen, dat hij van den bifchop van Rofchild overnam. Zelfs de geleerdheid bevorderde hij eenigermaate uit zucht voor- en kennis van- dezelve. Als een zeer werkzaam vorst, nam hij ook veel deel in de belangen van vreemde vorften en Volken , en verwierf zich daardoor groot gezag. Dat hij zich niet zelden tegen zijne onderdaanen en vreemdelingen geweld en onrecht veroorloofde, maakte hem in zijnen tijd vrij gehaat ; fchoon zulks deels uit noodzaalijkheid voordvloeide. Doch zijn zekerfle roem zal fteeds deeze zijn, dat hij de herfteller zijnes Rijks was. X. Met Waldemar den derden ftierf te vens de manlijke linie van den tot hiertoe regeerenden koninglijken ftam uit. Nu koozen de Deenen zijnen kleinzoon , Olaf , uit het Noorwegen "ordt mét Deenemirken veptenigd.  J. 1380. Befchrijving van Noorwegen* Vroegere 30a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. het huwelijk van zijne dochter Margaretha met den koning van Noorwegen-, coc hunnen koning. Deeze tienjaarige prins erfde, vier jaaren daarna, van zijnen vader ook hec koningrijk Noorwegen, welk voords altijd met het Deenjchs Rijk verëenigd gebleeven is. Noorwegen, dat ten Oosten aan het Rusfifche Lapland en Zweeden grenst, ten Noorden door de Noorder- of JJszee, ten Zuiden en Westen , eindelijk, door de Noordzee befpoeld wordt, is wel bijna zesmaal grooter, dan Deenemarken. Doch daar hetzelve vol bergen, klippen, rotfen en moerasfen is , en dus over het geheel min gefchikt voor den landbouw , bezit dit Land, vooral uit hoofde zijner onguniliger luchtftreek, veel minder inwooners, dan zich in het kleiner Deenemarken bevinden. Intusfchén heeft hetzelve , echter, niet overal gebrek aan vruchten van den landbouw, moeskruiden en gewasfen van allerleijen aart. Daarenboven bezit het veele'voortreflijke weiden, en dus een aanmerklijke veeteelt, ook een overvloed van verfcheidene metaalen, vooral van fraai marmer. Doch de voornaamfle natuurlijke rijkdom van Noorwegen beflaat in een groote meenigte hout, en belangrijke visfeherijen. Hec een en ander verfchafc den bewooneren van Noorwegen voornaamlijk hun onderhoud, en tevens den leevendigften handel, waardoor zij zich veele andere behoeften kunnen verfchaffen. XL Van dit Land vindc men door de Romein* Jche  Gefchiedenis der Deenen. II TijdvakC 305 fche fchrijvers, niet lang na de tijden van Christus , het eerst gewag gemaakt, onder den naam van Nerigon, eigenlijk Nor eg, waarvan het tegenwoordige Noorwegen ontleend is. Dat deszelfs bewooners, gelijk de Deenen en Zweeden, van Germaanjchen oorfprong zijn, is buiten twijfel; nog heden is hunne taal bijna de zelfde, als de Zweedfche. Hunne gefchiedenis, zoo wel als die hunner koningen, bevat, langen tijd agterëen, flechts onzekere verhaalen , en niet min fabelen uit de Noordfche godenhistorie , totdat derzelver plaats door narichten van oorlogen en zeerooverijen • der verfcheidene van elkander onafhanglijke vorften, die Noorwegen onder zich verdeeld hadden, vervangen wordt. Het was ook voornaamlijk Noorwegen , waaruit de Normannen , zoo beroemd door hunne zeetogten , kwamen. Eindelijk onderwierp zich Harald , bijgenaamd Haarfagre , dat is, Schoonhaar , een prins uit het geflacht der Zweedfche koningen, in de tweede helft der negende eeuw, alle de kleinere Noor•weegfche Staaten. Tot deeze onderneeming werd hij aangemoedigd door zijne bruït, een prinfes van eenen trotfchen geest, welke verklaard had ,-flechts van eenen koning van geheel Noorwegen de gemaalin te willen zijn. Veele Noorwegers, die van Haralds heerfchappij een afkeer hadden, verhuisden wel naar nabuurige of verder afgelegene eilanden , waaruit zij hunne zeerooverijen pleegden. Doch dit zelfde gaf hem aanleiding, om zich gefchiedenis van Noorwt* J. 875.  HAHALT) SCHOOKIIAAR St. na 'c jaar 53o. Het Chrit tendom en meer veranderingen in Noorvoe* gen. j-1000. In het jaa 1021 of 1030. 304 ÏI hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv hom. zich van de Orcadifche en Scketlandfche eiJanden, tegen over Schotland liggende, en bij welke laatften de Hollanders, in laater tijden, een belangrijke haringvangst gedicht hebben, ja zelfs van het eiland" Man tusfchen Engeland en Ierland, meester te maaken. - XII. Terftond na den dood van Harald, deed men eenige poogingen, om het Christendom in Noorwegen intevoeren; doch niet vóór de regeering van Olaf den eersten, omtrent het begin der elfde eeuw , kon deeze Godsdienst aldaar eenigzins algemeen worden: indedaad grootendeels door dwang en doodftraffen, waarvan zich deeze koning bediende. Eindelijk moest hij zijn Rijk aan de Deenen, en deels aan de Zweeden afflaan. Een zijner bloedverwanten, Olaf de dikke, werd wel weder meester van Noorwegen', doch daar hij zijne koninglijke magt, in weerwil eener Natie , welke , daarenboven, ongaarne gehoorzaamde, wat te onvoorzigtig t uitbreidde, weshalven veelen zijner onderdaanen tegen hem opltonden, die door den Deenjchen koning, Canut den Grooten, onderileund werden , kwam hij in eenen veldflag om het leeven, terwijl zijn Rijk den gemelden koning in handen viel. Nu hadden Olafs onderdaanen berouw, dat zij zich tegen hem verzet hadden. Wegens zijnen ijver voor het Christendom , waaraan hij in Noorwegen eene befliste meerderheid verfchaft had, werd hij , door de geestlijkheid, on-  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 305' voor een heilige verklaard, Veele eeuwen achterëen in de meeste Christelijke Landen als zoodanig vereerd, en zelfs geheel Zweeden betaalde, gelijk Noorwegen, voor ieder ftuk vee een penning, in plaats vari een cijns, voor zijn graf. Zulk een rampzalig bijgeloof, verëenigd met de onbeperkte magt van den paus en de geestlijkheid, was in Noorwegen, zoo wel als in Deenemarken, allengskens voordgevloeid uit eenen Godsdienst , dien men enkel op het gezag der leeraaren geloofde en oefende. Magnus * zoon van den heiligen Olaf , beklom intusfchen weldra den vaderlijken troon, en bleef, bijna zijn gantfche leeven, het Deenfcke Rijk bezitten: en van zijnen tijd af, federt het midden der elfde eeuw, volgden zijne aftem melingen in het weder vrij ge. worden Noorwegen eikanderen, omtrent twee eeuwen, onafgebroken op in de regeering; Doch het onafhanglijk geworden Rijk werd dikwijls door partijfchappen en binnenlandfcbe oorlogen zeer verontrust. De voortreflijkfte van de Noorweegfche koningen was Suerrir, die, in de onaanzienlijkfte omftandigheden gebooren , na het doorworftelen van de uiterfle moeijelijkheden en gevaaren met ongewoonen moed en ftandvastigheid, den troon beklom, zelfs op deezen een meenigte zwaarigheden en tegenfpoeden gelukkig overwon, daarin grootmoedigheid en andere zeldzaame deugden blijken liet, en zelfs ter verbetering van de zeden zijner onderdaanen V Deel. Y werk* 4 . ]. 1035* SUESErff; St.in'tjaat [202.  %o6 IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek» ï- 13x9. Toeftand 3er Noorwegers. < l 1 werkzaam was. Dronkenfchap was een Nationaal gebrek der Noorwegen, gelijk van zoo veele andere Noordfche en Duitfche Volken. Toen daaruit moorden ontftonden, verbood Suerrir niet flechts» den Duitfchen wijnhandelaaren, zich te Eergen optehouden, maar hield ook zelf, op de markt deezer ftad, een redevoering tegen de dronkenfchap. —. Nadat, eindelijk, de manlijke afftammelingen van koning Magnus waren uitgeftorven, werden zij, in de eerfte helft der veertiende eeuw, door den zoon eener koningijke prinfes van Noorwegen, Magnus, koning van* Zweeden, op dien troon opgevolgd: en zijn kleinzoon, Olaf de vijfde, was de zelfde koning, die, gelijk wij reeds verhaald hebben, omtrent het einde der gemelde eeuw, de Deenfche en Noorweegjche [croonen met elkander verëenigde. XIII. In zoo veele eeuwen , waarin de Noorwegers , onder één opperhoofd verëeïigd, Christelijk en befchaafder waren gevorden, hadden zij, echter ,. in andere opsigten nog geene bijzondere voorrechten /erkreegen. Den koenen krijgsmoed, en beIreevenheid in de zeevaart hadden zij met neer nabuurige Volken gemeen. Sedert den aeiligen Olaf waren hunne zeden, door toeneemenden rijkdom en naauwere verkeering met vreemdelingen, aanmerklijk veranderd. Met hunne natuurlijke voordbrengfels Ireeven zij wel koophandel, doch zonder ienige eigene kunstvlijt, en waren dus, gelijk  Gefchiedenis der Deenen-. II TijdvAk. 30^ lijk de Deenen en Zweeden -, van hec Duitfche Hanzeeverbond ten aanzien van veele behoeften afhanglijk. "Toen deszelfs fteden aan de Oostzee, omtrent het einde der dertiende eeuw, door den koning van Noorwegen beleeaigd, haaren inwooneren den invoer van bier, brood of koorn in zijn Land ver-, booden, ontftond in hetzelve een hongersnood, waardoor zich deeze vorst genoodzaakt vond, om met de Hanfeefteden eenen* voor haar zeer voordeeligen, vreede te fluiten. De weinige geleerde kundigheden, onder de Noorwegers verfpreid , 1 bepaalden .zich enkel tot de geestlijkheid.. Een munïiik aldaar fchreef, omtrent..bet midden der twaalfde eeuw, het eerfte jaarboek van de gefchiedenis zijnes vaderlands in de Latijn? fche taal, XIV. Intusfcben hadden de Noorwegers twee eilanden in de Ailantifclie zee ontdekt en bebouwd, wier gefchiedenis mede eene. korte befchrijdng verdient. Het eerfte derzelven, dat zij, omtrent het midden .der. negende eeuw, vonden, noemden zij, naar het meenigvuldig drijfijs , welk zich aldaar op één pakt, Tsland. Misnoegd over de regeering van Harald Schoönhair , begaven/zich veele Noo", wegers eerwaards, en vestigden zich aldaar met voorfpoed. Want, fchoon dit groote eiland meestendeels uit hooge en onvruchtbaare bergen beftaat, van welken de, meesten altijd met fneeuw en ijs bedekt zijn* en fommigen zelfs vuur hebben beginnen te V 2 fpua- I Gefchiedenis van Tsland en Grcenlandi j. 8öi tnZé j. 874-  ]. 1260. j. 1007. 308 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boèk. fpuuwen, onder welken de Hekla de beroemdlle is; vindt men, echter, aldaar ook gewesten, waar de landbouw gelukkig flaagt. Het fraaije weiland, dar, 'er niet zeldzaam is, deed de veeteelt bloeijen; en de rijke visfcherij verfchafte nog een ander foort van onderhoud en koophandel inzonderheid van zekere ftoffen, welke van de aldaar gegroeide wol bereid wordt. Meer dan drie eeuwen, regeerden de Tslanders zich zeiven door overheden , welke zij Lagtnati, of handhaavers der wetten noemden. Doch daar zij, van tijd tot tijd, door binnenenlandfche twisten zeer 'verontrust werden , onderwierpen zij zich, omtrent het midden der dertiende eeuw, vrijwillig, doch met voorbehouding van belangrijke rechten en vrijheden , aan. den koning van Noorwegen. Nog vóór het einde der tiende eeuw, werd hun het Christendom , niet zonder hunne goedkeuring, uit Noorwegen bekend gemaakt; en, in het begin der elfde eeuw, namen zij deezen Godsdienst eenpaariglijk aan. Deszelfs vrienden hadden ten dien einde,, in den beginne, vergeefs geweld gebézigd ; doch naderhand dienden voorzigtigér middelen, voornaamlijk de vrijheid, om paardenvleesch te blijven eten, om kinderen,' welken men niet wilde opvoeden, te. vondeling te leggen, en ommeer dergelijke Heidenjche gewoonten te volgen , veel beter \tot dit oogmerk. Doch 't geen dit eiland in de gefchiedenis der middeneeuwen meest merkwaardig maakt, is dit, dat  Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 30 dat hetzelve den eerften gefchiedfchrijver vai het geheele Noorden, en wel den bekwaam ften van allen, die hem gevold zijn, dei Lagman Snorro Sturleson, heeft voordge bragt. Hpndert jaaren vóór hem had d< Yslander Are, bijgenaamd Frode, (of d< kundige ,) reeds fchatbaare ftoffen voor ds Noordfche gefchiedenis beginnen te léveren Nevens dezelve kwam nog een ander foor van Historifche gefchriften onder de Tslan ders te voorfchijn, welke der waarheid t< meer nadeel' deeden, naar maate zij aange naamer bekleed waren. Want, bij gelegen heid der veelvuldige reizen naar de Zuidlij ke Landen van Europa, welke zij ter oor zaake van den handel, de geleerdheid en det 'krijgsdienst ondernamen, vonden zij zoo vee fmaak in de vernuftig verdichte verhaalen welke aldaar zeer geliefd waren, dat zij d< Noordfche gefchiedenis in een dergelijk Ro mannen - kleed, onder den naam van verhaa len, voordroegen, waarvan nog veelen overie zijn. — Groenland, het tweede der gemelde eilanden, werd door de Tslanders, omtrent he einde der tiende eeuw, ontdekt en bevolkt Men noemde hetzelve Greenland of hét groene Land, omdat men aldaar voortreflijk( weiden vond; gelijk ook de visfcherij er groote bosfchen veelen derwaards lokten. Hei is niet onwaarfchijnlijk, dat dit eiland, en andere zeekusten, welke men toen vond. tot Noord-America behooren. Ten minsten bewijst de taal dier Natie, welke zich V 3 nader™ ) l Snohrq _Sturleson worJt 1 vermoord, ■ in het jaar .1240. I I i ' j 933.  ï.ioo Kor/int Mabgaf ttha vet* nigt alle drie de 3SToordfche Rij ken. Olaf V Sc. in'r. laar 138 3ïo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. naderhand in Groenland vestigde , en van welke de tegenwoordige inwooners afftaramen, dat zij van Americaanfchen ooriprong zijn. Dus kan men in zekeren zin beweeren, dat de Noorwegers het eerst op het fpoor der ontdekking van America geweest zijn. Genoeg, in Groenland werd het Christendom, reeds in het begin der elfde eeuw over het algemeen vrijwillig aangenomen: en niet lang daarna erkenden de Groenlanden den koning van Noorwegen voor hunnen heer. Doch toen, na het midden der veertiendeeeuw, de pest, of zoogenaamde zwarte dood, een groot gedeelte van het Noorden, waaronder ook Groenland behoorde, ontvolkte namen de verëeniging en koophandel tusfchen die eiland en Noorwegen allengskens een einde, en, in de vijftiende eeuw, werd het een in en ander door de Noorwegers geheel vergeten. e- XV. Met Olaf den vijfden was dus de ;e-nog fteeds voordduurende verëeniging der beide Rijken, Deenemarken en Noorwegen begonnen ; doch , weinige jaaren daarna, - ftierf hjj, in zijne vroege jeugd. Zijne moeder , Margaretha , welke reeds, in zijne plaats, geregeerd had, verkreeg nu de beide 7. Kijken m bezit, en verëenigde alle drie de Noordfche met elkander. Deeze wijze vorftin, welke zich door haar zachtzinnig Staatsbeftuur bemind maakte, bediende zich niet flechts van de rechten haares zoons op Zweeden vermits hij uit het koninglijk geflacht aldaar aiftamde; maar ook van dep verwarde  i Gefchiedenis der Deenen. II Tijdvak. 311 den toeftand, waarin zich dit Rijk toen bevond. Albrecht , koning van Zweeden , had zich bij zijne onderdaanen gehaat gemaakt. Derzelver aanzienlijker gedeelte verliet hem, en voegde zich bij Margaretha, welke dit misnoegen listig wist te voeden. Echter poogde hij gewapenderhand eenige, welëer Zweedfche, Landen aan de koningin te ontrukken. Doch hij werd niet flechts in eenen veldflag overwonnen, maar ook haar krijgsgevangen. Hierdoor viel haar ook Zweeden in handen: en nu was zij voornaamlijk bedacht, om alle drie de Rijken, verëenigd aan den kleinzoon harer oudfte zuster, Erich, hertog van Pommeren , dien zij in Deenemarken en Noorwegen reeds als koning had laten huldigen, in handen te ftellen. Dit gebeurde ook, nog vóór liet einde der veertiende eeuw, in de Zweedjche ftad Calmar, naar welke deeze verëeniging de Calmarfche Unie heet. Aldaar werd Erich als koning van Deenemarken, Zweeden en Noorwegen, en dus van het geheele Noorden, gekroond. Tevens werd 'er bepaald, dat zijne manlijke en vrouwhjke alftammelingen hem in de regeering opvolgen, en, na hun uitfterven, de Staaten van alle drie de Rijken vrijelijk eenen nieuwen koning zouden verkiezen. Elk deezer Rijken moesi wel zijne eigene rechten en wetten behou den ; doch ook alle voorige twisten met df overigen vergeten, hun alle hulp verleenen en met hun gemeenfchaplijke belangen hebben V 4 WLÜ j. 13»! j. 120?. >  Mar ga.. fcETIIA bevestigt de CalmarJche verè'enigint; van bet Noorden, i ] ] i 312 Hhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv BGE^ DERDE TIJDVAK. Tan koningin Margaretha, of van de Calmarfche verëeniging der drie NoordJche Rijken, tot den tijd, toen de koningen van Deenemarken eene geheele onbepaalde magt in de regeering verkreegen. Yan het jaar 1307 tot 1660 na de geboorte van Christus. Een tijdvak, iets langer, dan twee en een halve eeuw. I. STi^626 verëeniKinS der drie Noordkhe Rnken tot ééne alleenheerfehing, heeft Margaretha een der roemrijklre ondernee" "gfte kon worden. Sedert veele eeuwen waren de bewooners deezer* Rijken Jet Hechts ijverzuchtig en vijandig tegen elbnder gezmd, maar ook in veele onlerlin- L ï T /ewikkdd' Daardoor h dJen zij elkander in het beter bebouwen runner Landen, en het volkomener gebru unner krachten , te ^ verffid rhands vervielen de vooriVe ,w7Ji  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 315 belangen onderling zoo naauw verbonden waren. Schoon ook alle verfchil van inborst en oogmerken onder deeze verëenigde Natiën niet geheel werd vernietigd, fcheen, echter, thands de tijd gekomen , dat hunne aan elkander grenzende Landen, zoo rijk in natuurlijke voordbrengfels van verfchillenden aart, en welke het gantfche Noorden in zich bevatten , hunne , als ware het, natuurlijke bedoeling allergemaklijkst konden bereiken, door naamlijk één magtig en bloeijend Rijk te worden , 't geen zij , verdeeld , ten aanzien van andere Europijche Staaten veel nwijelijker konden worden. Koningin Margaretha bevestigde de verëeniging , door haar geftichc, nog veele jaaren. achteréén, Wint, daar zij veel meer zucht en bekwaamheid voor de regeering had, dan de eerfte vijftienjaarige Erich , verkreeg hij, zoo lang zij leefde, in dezelve flechts een gering aandeel. Ook in haar volgende bewind betoonde zij geen minder doorzigt , ftand vastigheid en moed, dan welëer: en vanhier, dat men deeze ftichteresfe van eene nieuwe en groote alleenheerfching Noordens Semiramis genoemd heeft. Ter bereiking haarer oogmerken, koos zij wel niet altijd den regtften en èpenlijkften weg; dus maakte zij zich onder anderen van een gedeelte van het hertogdom Sleeswijk meester. Ook jegens de Zweeden betoonde zij zich niet zoo goed en rechtvaardig, als jegens de Deenen en Noorwegers. Echter kon zij zich ten aanzien van hec laatfte V 5 eenig- MargaJ RETIIA St. in 't jaar, 1412.  Deeze verëeniging begint onhe fiendig te .warden. ] "gi 4 Iïhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv bossc* eenigzins verömfchuldigen , dewijl zij van den kant der Zweeden voor oproeren beducht was. Haar vader plag van haar te zeggen, beperkt, aan alle koninglijke ,en geestlijke ambtenaaren de handel verbooden, en de landman genoodzaakt werd, om zijn vee en alle de vruchten van Zijnen arbeid alleen aan Deenfche kooplieden te 1 verkopen. Door deeze en dergelijke maatregelen nam, echter, de handel der Deenen nóg niet zeer merkbaar toe, dewijl het magtig Hanfeeverbond ter zee als nog te geducht was. Deeze zelfde koning ftichtte, omtrent het einde zijner regeering, de hooge fchool te Koppenhagen. Haare eerfte aanzienlijke leeraars waren Duitfchers, Nederlanders en Schotten. Christiaan , dien het aan geld ontbrak, konde niet alles ter onderfteuning deezer hooge fchoole doen, wat hij anders wel wenschte. De bifchopen en andere rijke geestlijken fchonken haar niets van hunnen overvloed; en daai zich deeze weldra geheel van dezelve mees- tei Hooge! fchool te KoppeldagenJ. 1478.  31,8. II hcofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv bohc* De Cal- 'marfche verëeniging van het Noor den wordt geheel vernietigd. j. 15CO. ChristiAan 11. de laatfte koning van het Noorden. ter maakten, heeft zij, in haare eerde veertig jaaren, de liefde voor- en de kennis van de weetenfehappen onder andere ftanden niet aanmerklijk uitgebreid , en nog veel minder de edele vrijheid in het denken en onderzoeken der waarheid kunnen bevorderen . IV. Chuistiaans zoon en opvolger, koning Johannes, kon zich mede flechts weinige jaaren in het bezit van het koningrijk Zweeaen handhaaven , welk hij gewaapenderhand had. veroverd. De Zweeden onttrokken zich aan zijne heerfchappij deste gemaklijker, daar hij in eenen oorlog met de Dickmarfen den bloem zijnes krijgsvolks verloor. Want deeze Natie, welke °een kleine Landftreek van het tegenwoordige Holfteinfche, tusfehen de Elve en Eider, naar den kant der Noordzee, bewoonde, en flechts omtrent zes duizend ftrijdbaare mannen kon opléveren, handhaafde haare vrijheid tegen de graaven en naderhand hertogen van Holftein geduurende eenen geruimen tijd, met ongemeenen moed, verfloeg grootendeels een der fraaifte en talrijkfte Deenjcke krijgsheiren, dat te onvoorzigtig in het overftroomde Land der Diihmarfen was doorgedrongen, en verdeedigde voords nog een halve eeuw haare onafhanglijkheid. Eindelijk verhaastte Christiaan de tweede, die zijnen vader, Johannes, op den Deenfchen en Noorweegfchen troon opvolgde, het volkomen verval der Caimarfche verëeniging, welke daarënboven nimmer beftendig, en altijd van bloedige twisten vergezeld was geweest*  Gefchiedenis der Deenen. III TrpvAK. 315 weest. Hij maakte zich, wel is waar, reeds daardoor gehaat, dat hij den raad eener vrouwvan geringen ftand, in de regeering, volgde. Doch daar de wijsheid aan geen geflacht of ftand verbonden is, en zijne maatregels hec algemeene welzijn indedaad bedoelden , was hem deeze zwakheid, nog wel te vergeven; Immers was het eene zonderlinge zwakheid, daar hij in zijnen Raad gewislijk mannen van het zelfde , of nog meer doorzigt had. Intusfchen ontbrak het ook hem zeiven geenszins aan kunde; inzonderheid poogde hij de zeevaart en den handel zijner onderdaanen te onderfteunen. Ten dien einde , en om den geestlijken 'ftand te verbeteren, gaf hij heilzaame wetten. Onder anderen vernietigd» hij het barbaarfche ftrandrecht , waardoor men zich tot hiertoe van de goederen dier ongelukkigen, die op de Deenfche zeekusten fchipbreuk leeden, zonder uitzondering meester maakte, en waarvan zich de bifchoppen met den meesten ijver bedienden, om zich te verrijken. , Door een magtig heir, dat hij deels in veele gewesten van Europa geworven had , onderwierp hij ook Zweeden aan zijne magt. Doch fchoon hij nu de drie Noordfche Rijken in rust en met roem kon beheerfchen, verloor hij ze, echter, allen, daar hij de kunstgreepen van eenen woedenden jvreedaart, niet van eenen vorst , waagde , om zich op den troon te vestigen. Verbitterd over den hardnakkigen weêrftand, hem en anderen Deenfchen koningen door de. Zweeden gebqoden, èn voordaan hun Rijk willekeurig wen-  % 1520. De Kelkhervorming. '32a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv BOöc. wenfchende te regeeren, liet hij veelen vari de voornaamften deezes Volks, die bij gelei genhèid van de plegtigheden en vreugdebedrijven zijner krooning te Stokholm bij elkander waren, zonder den minften fchijn van rechtj gevangen nemen en ten döod brengen, alleenlijü opdat 'er geen aanzienlijke magt in Zweeaen zijn, of zich verfhouten mogt, om de vrijheden en rechten des Rijks te verdeedigen. Vergeefs heeft men deeze afgrijslijke daad willen verfchoonen, door haar aan eenen ondeugenden raadsman des konings toetefchrijven. Een vorst, die geen kind meer is, en volkomen weet, wat hem zijne magt niet flechts, maar ook wijsheid, rechtvaardigheid en goedheid veröorlooven, verdient zelfs de geringde verfchooning niet , wanneer hij den raad van een' vleijenden booswicht volgt. Door dit bloedbad te Stokholm, legde Christiaan de tweede zelf den grond, tot zijn verderf, en de onaf hanglijkheid der Deenen en Zweeden. Weldra weigerden deeze hem alle gehoorzaamheid; de Deenen, mede over zijne gewelddaadige' regeering misnoegd, volgden binnen kort grootendeels dit voorbeeld. Hierdoor geheel verflagen, ontvluchtte hij het Rijk; en gelijk hij naderhand nimmer weder eenen troon beklom , zoo werden de Noordfche Rijken nooit weder door éénen gemeenfchaplijken koning geregeerd. V. In het algemeen was thands voor de Deenen de tijd gekomen, om , zonder te heer-  Qejihiedehis der Deenen. III Tijdvak. 321 heerfchen over hunne nabuuren, eene geluk kige, door Godsdienst, geleerdheid en koop handel befchaafde Natie te worden. D Godsdienftige hervorming, welke zich toe: in Duitschland zoo gezwind uitbreidde, wa uit dit Land weldra in Dcenemarken doorge drongen; en Christiaan de tweede hai reeds vroeg een ontwerp gemaakt, om doo haar de alte vermogende en vermétele geestlijk heid van zijn Rijk te vernéderen. Met zui verer oogmerken , dat is, uic waare . liefd' voor de Hervorming , onderfteunde haar d nieuwe koning , dien zich de Deenen e; Hoorwegers koozen, Fredrik de eerste gebooren hertog van Sleewijk-Holftein, e oom van Christiaan. Hij zag zich wel bij hec aanvaarden der regeering, genoodzaakt om den adel in Deenemarken zoo veel voorrechten toeteftaan, dac ieder landbezicce eene bijna koninglijke magc over zijne on derdaanen verkreeg , waardoor tevens di geestlijken, als landheeren, nog meer mag verkreegen. De laatften , echter, begonnet nu hunne, tot hiertoe onbepaalde, heerfchap pij over het verftand en geloof der Deenei te verliezen , daar zij den voordgang de Hervorming onder dezelven, noch door ge weid, noch door list, konden verhinderen Johannes Tausen, een hunner Landgenoo ten , die Luthers mondlijk onderwijs ge nooten had , was een der allerëerften ei ijverigften, die hen hunne Godsdienftige kun digheden weder uic de Heilige Schriftuu V Deel. X kei - wordt on_ der de Deenen ' uitgebreidi l s 1 r 1 i Fredrik t* l i t 1 J J. IS2I. f  c I l f e 1 c g z J.1527. 0 o CflKISTT. .AAN III. d koning fc van Dtene~ marken en z Noorwe- zi £*n. v d t( g n ei aa II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. eerde fcheppen. De opzigter zijnes klooster* iam hem, wel is waar, daarom gevangen; och Tausen predikte zelfs uit de vengfters ens kerkers het Hervormd Geloof. Weldra indcrfteunde hem de koning door zijn geag en befcherming; volgends de begeerte an veelen zijner onderdaanen, deed hij meer eeraars van hec Euangelie in zijn Rijk konen, en zijn zoon, Christiaan, nam deeze elangrijke verbetering met bijzonderen naruk ter harte. Zelfs Roomsch - Catholieke eestlijken namen dezelve aan; kloosters weren vrijwillig veriaten , en in Eudngelijcht :hoolen veranderd; en men maakte fpoedig en begin met de Heilige Schriftuur in hec ~)eensch te vertaaien. Door zulke gunftige mftandigheden, en zonder eenig middel van eweld ten beste der Hervormde leer te bcgen, bragt Fredrik het zoo verre, dat zij, p eenen Rijksdag, volkomene vrijheid van penlijke oefening verkreeg. VI. Ter haarer begunftiging had Fredrik 2ste meer behoedzaamheid noodig, daar de ifchoppen en andere Roomsch - Catholieken in jne Rijken niet flechts nog een zeer aanenlijke partij uitmaakten, maar ook gezind aren, om den ontzetten koning weder op sn troon te helpen. Door hunne en buiinlandfche hulp, nam dezelve indedaad bijna eheel Noorwegen weder in. Doch zeer ioedig verliet hem het geluk, waardoor hij oedloos werd, zich aan Fredrik overgaf, 1 zes- en twintig jaaren achtereen, tot zijnen  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 323 nen dood, in Deenemarken gevangen bleef, nadat hij, reeds lang te vóóren, den Euangelifchen Godsdienst zoo oprecht had aangenomen, dat hem den keizer en anderen zijner Roomsch-Catholieke vrienden daarom verlieten. Echter vond Fredriks zoon, Christiaan de derde , na zijnes vaders dood, nog veel meer moeite, dan deeze, om van de beide Rijken het daadlijk bezit te verkrijgen. Uit hoofde van zijnen ijver voor de Eudngelifche leer, wjlden hem de bifchoppen niet voor hunnen koning erkennen, terwijl anderen onder de edellieden, burgers en boeren , 't zij om de zelfde reden, 'c zij om de vreemde zeden, welke hij, int Duitschland opgevoed, aldaar had aangenomen , niet minder van hem afkeerig waren* Van deeze binnenlandfche twisten bediende zich Luheck, dat nog fteeds het hoofd der Hanfeefteden bleef, om een proef te nemen, ten einde de voorige uitfluitende zeevaart ën koophandel op Deenemarken voor zich en andere fteden van dit bondgenootfchap te hernemen. Eerst boden de Lubeckers, met dit oogmerk, den koning van Engeland aan, om hem het Deenfche Rijk in handen te ftellen, die hun daarvoor geld fchoot. Doch weldra verëenigden zij zich met Koppenhagen en andere Deenfche fteden, onder voorwendfel, van den gevangen Christiaan den tweeden op den troon te wiilen herftellen, en veroverden, onder hunnen veldheer Christophorus, graaf van Oldenburg, bijna geX z heel Chrjst.i- aan ii. wordt gevangen genomen.In het jaar tS33- FüEDRIK i. St in het jaar 1533-  Christi aan III. J. 1534- Volko. mene invoeringder Her vorming ii Deenemarken, J. iS3ö. 3ü'4 II hoofdd. Nt'euwe Gefchieden. xiv boek: heel Deenemarken. Doch deeze zelfde ongelukkige verwarring des Rijks , dat, door verfcheidene partijfchappen verdeeld, in gevaar was, om door vreemdelingen verwoest te worden, noodzaakte een aanmerklijk gedeelte der Deenfche Rijksftaaten deste dringender, om Christiaan, hertog van Slees. wijk en Holftein, voor hunnen koning te erkennen. Nadat hij deezen oorlog nog twee jaaren voordgezet had, werd hij, door zijne dapperheid en fchranderheid, alsmede door den bijftand zijner onderdaanen, en niet min van den Zweedfchen koning Gustavus, volkomen meester van zijn 1 Rijk. Noorwegen , alwaar de aartsbifchop mede een oproer verwekt had, werd, eensgelijk, bedwongen, en op nieuw met Deenemarken verëenigd. VII. Nadat Christiaan de derde zijne beide Rijken aan zich onderworpen had, ondernam hij in dezelven de belangrijkfte verandei ringen. De bifchoppen hadden de algemeene verwarring, en den weêrftand tegen den koning en de kerkverbetering, maar alte nadruklijk onderfteund ; hunne magt en rijkdommen waren niet Hechts voor den koning,.maar ook voor het gantfche Volk , hoogst nadeelig geworden. De koning nam dus met de wereldfche Rijksftaaten een befluit, dat voordaan de bifchoppen, noch over wereldfche, noch kerklijke belangen, eenig bewind zouden voeren. Voords werden zij gevangen genomen, en van hunne waardigheden ontzet; doch , na eenigen tijd, grootendeels weder vrij ge-  Gefchiedenis der Deerien. III Tijdvak. 325 gelaten, en van het noodig onderhoud voorzien; fchoon hunne vorstlijke goederen ten voordeele van den Staat in beflag werden genomen. Met de zelfde toeftemming der Rijksftaaten , als zij tot deeze vernietiging der geestlijke heerfchappij verleend hadden , werd nu ook de Hervormde Godsdienst, welke reeds door verre het grootfte gedeelte der Deenen in alle ftanden was aangenomen, in Deenemarken volkomen ingevoerd. Echter liet men den Roomsch - Catholieken, die het Proteftantfche Geloof niet vrijwillig konden aannemen, hunne geweetens-vrijheid ongefchonden. De kloofters werden deels in gasthuizen veranderd, en in plaats van éénen Roomsch-Catholieken aartsbifchop en zes bifchoppen, zes Euangelifche opzigters over de kerken en haare leeraaren aangefteld. Eindelijk vermijdde men den haatlijken naam van bifchoppen , en gaf hun den naam van Supertntendenten, welke het zelfde beteekent. Doch, in vervolg van tijd, heereden zij weder bifchoppen, in dien zin, welken dit woord in de allerëerfte Christelijke kerk gehad heeft. Ook in Noorwegen verkreeg de kerkhervorming , welke reeds veele vorderingen gemaakt < had, door het hoogfte gezag weldra de over- J; hand. In Tsland was dit niet mooglijk, dan na het dempen van een oproer, door de-bifchoppen aldaar verwekt. V1LI. Na deeze gebeurtenisfen in de eerfte regeeringsjaaren van Ceiristiaan den^ derden, was zijn bewind meestendeels rus-} X 3 tig»J Chrtstiam HL t. in 't lar 1559. Verdeeng van leeswijk' loijiein. ■ 1544*  326 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boekJ Het mue wezen. De koo] handel. tig, gelukkig, en, ook uit hoofde van andere inrichtingen, merkwaardig. Hij verdeelde tusfchen zich en zijne broeders hec hertogdom Sleeswijk - Holftmn, zoo dat hij zelf hec Sonderborgfche, hertog Johannes het Haderslebifche, en hertog Adolf het Gottorpfche gedeelte verkreeg. De tweede deezer broeders ftierf kinderloos, en nu bleeven alleenlijk de koninglijke, en Gottorpfche of vorstlijke liniën over, welke beide niet flechts tot heden befttan, maar ook veele twisten met elkander gevoerd hebben. Christiaan de derde was ook de eerfte Deenfche koning, die het muntwezen op t.een' beteren voet bragt. Vóór heni hadden de Deenfche bifchoppen en fteden het beftuur daarvan tot een middel doen dienen, om zich te verrijken, en dus veel gelds van flechte gehalte laten munten. Doch thands deed de ontzetting der bifchoppen ook hunne rijke inkomften vervallen ; terwijl, integendeel , de fteden, aan welke de koning de gehalte der gemunte gelden voorfchreef, weldra zelve het munten ftaakten. Thands begonnen de Deenen eenigen eigen handel, |-vooral ter zee, te drijven. Lubeck en Hamburg, als de magtigfte fteden van het nog beftaande Hanzeeverbond, poogden wel haare welëer befliste alieenheerfching in den handel aldaar nog langer te handhaaven ; doch, federt hec begin der regeering van Cristiaan den derden, verviel dezelve allengskens gantschlijk. Een haarer voornaamfte fta-  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 327 ftapelplaatfen en rékenkamers, te Bergen in Noorwegen, ging nu ten gronde. Vergeefs beriepen zij zich op haare oude vrijheden, en, echter, dwongen nog de H imburgers alle de Holfieinfche fteden, welke beneden hunne ftad aan de Elve lagen, om haare graanen bij hen te koop te brengen. Christiaan de tweede had reeds de visfcherijen en inlandfchen handel zijner onderdaanen, met uitfluiting der Duitfchers, beginnen te begunftigen. De Deenen leerden toen eerst deels hunne natuurlijke voordbrengfels gelukkiger aankweeken, en zich ten nutte maaken. De gemaalin van den eerstgenoemden koning, Isabella, een zuster van keizer Karel den vijfden, welke in de Nederlanden , alwaar zij opgevoed was, eenen beteren landbouw had leeren kennen, ontbood, ter bevordering van denzeiven, een aantal huisgezinnen , voornaamlijk uit Waterland in Noordholland, welken men een dorp op het eiland Amack ter bewooning gaf. Deeze voorzagen het hof van betere melk, boter en kaas, dan men 'er immer gehad had, voerden aldaar moeskruiden en wilde ganzenjagt in, en moedigden in het algemeen de traage en onkundige Zeelandfche boeren aan , om hen natevolgen. Ter hunner gedachtenis wordt nog heden, in Deenemarken en Holflein, elke landhoeve (of meijerij) een Hollanderij genoemd. Hunne afftammelingen zijn nog fteeds in kleeding, zeden, en zelfs grootenieels in taal, X 4 Hol- J.  Vorderin gen der Deenen in de geleerd heid. $2.0 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek,' Hollanders gebleeven ; gelijk Amaclz, door hen voornaamlijk, de rijke voorraadfchuur van Koppenhagen, met welke hoofdftad die eiland door bruggen verëenigd blijfc, geworden is. Naderhand hebben zich nog andere Nederlanders op nabuurige Deenfche eilanden , met de zelfde oogmerken , gevestigd. IX, De groote veranderingen welke de Deenen onder de loflijke regeering van Chris^ _ tiaan den derden ondergingen, hadden weldra haare belangrijke gevolgen. Dit Volk, thands vrij van de dwingelandij der geestlijkheid, geweetensdwang en andere beperkingen des verftands, werd verlichter in den Godsdienst, terwijl ook de weetenfehappen onder hetzelve algemeener werden. De gemelde koning verzamelde niet flechts de , federt eenigen tijd verfpreide, deelen der hooge fchool te Koppenhagen ; maar voorzag haar ook van meer leeraars en geldmiddelen, en ftelde haar over het algemeen eerst recht in ftaat, om zich, vrij van alle tot hiertoe onverwinlijke zwaarigheden, in alle vakken van geleerdheid, door belangrijke vorderingen, verdienstlijk te maaken. In de zestiende eeuw was het wel flechts voornaamlijk de Godgeleerdheid, waarin de Deenen poogden uittemunten. Door ongemeene infpanning van krachten, moesten zij den ongelukkigen toeftand van kerk en Godsdienst,. welke tot hiertoe plaats had, te boven komen, terwijl Godgeleerde twisten de geleerden aanhoudend bezig hielden. De ijver hunner ko- nin-  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 329 pingen voor den Eudngelifchen Godsdienst vuurde ook den hunnen aan. Willekeurige veranderingen in dit Geloof werden zoo min geduid, dat Nicolaas Hemming , in die eeuw de beroemdfte leeraar der Godgeleerdheid te Koppenhagen, fchoon als de algemeene leeraar van zijnen tijd en als de Noordfche Melanchthon veiëerd, echter, van zijne waardigheid ontzet werd , omdat hij het leerftelzei der Gereformeer. en zeer begunfligde. X. Van den anderen kant ijverden de koningen van Deenemarken, na dat zij, door de vernédering hunner geestlijke grooten, hun gezag in het Rijk niet weinig verilerkt hadden, om ook buiten hetzelve hunne magt uittebreiden. Eerst werden de Dithmarjen, eene Natie, zoo dapper als vrijheidlievend, welke als in een' hoek van Holflein woonden, doch als oproerige onderdaanen befchouwd werden, door koning Fredrik den tweeden , een' zoon van Chritiaan den derden , met andere vorsten van zijn geflacht verëenigd, overwonnen : en deeze verdeelden nu dit Land onder elkander. Niet zoo gelukkig was Frediuk in het handhaaven der oude rechten van Deenemarken op Lijfland, dewijl hij zich met het enkele eiland Oef el aldaar moest vergenoegen. Daarëntegen verkreeg hij van den keizer de belofte der beide graaffchappen Oldenburg en Delmenhorst. Door hem werden ook de wederkeerige eifchen van Zweeden en DeeneX 5 war- De Dith % rlen ivorden ivor de üeerisn overwonnen.  Deenfche heerfchappij over de Zendt. I Ï574- i ] P. OXE. St. in 't i jaar 1575.1 J 1 330 II hoofdd. Nieuvse Gefchieden. xiv boek. marken, nadat daarover een hevige oorlog ontdaan was, door een vreedesverbond geëindigd. In zijn Rijk maakte hij veele belangrijke fchikkingen ten beste van zich en zijne onderdaanen; doch niet zonder bekwaame raadslieden en medehelpers. Hij vestigde de heerfchappij der Deenen over de Zondt, of Oerezondt, volkomen. Om uit de Oostin de Noord-zee , of uit deeze in gene te komen, zijn 'er drie doorvaarten of zeeëngten: de Kleine Belt, tusfchen het eiland Finland en Jutland; de Groote Belt, tusfchen Finland en Zeeland; en de Zondt, tusfchen Zeeland en het Zweedfche Landfchap Schonen. Deeze zijn alle in de magt der Deenen; doch de derde is de veiligfte en meest gewoone, weshalven zij ook de meeste tolgelden van doorvaarende fchepen opléirert, welke jaarlijks tusfchen de vijf- en zesluizend beloopen. De tol wordt te Helfingoor setaald, alwaar de Zondt flechts een halve mijl breed is. Ter haarer befcherming, liet Fredrik , nabij de gemelde ftad, het flot en le vesting Kroonburg of Kroonenburg bouven. Na dien tijd hebben de zeevaarende Volken en fteden aan de Oostzee deste )rompter de tollen betaald, welke door een verdrag bepaald waren. Petrus Oxe, wien le koning het beftuur over zijne inkomften oevertrouwde , verbeterde dezelve zeer tanmerklijk, en liet voorda'an bij de Zondt ;een tol meer voor de fchepen, maar voor lerzelver waaren becaaïen. Hij bevorderde den  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 331 den landbouw , voerde hec eerst karpers, kreeften en andere visfchen, alsmede verfcheidene vruchten, welke in het Noorden nog onbekend waren, in Deenemarken in, en onderhield verfcheidene jonge letteroefenaars. Fredrik de tweede, die zich ook door zijn nieuw zee- en hofrecht ten aanzien van het Rijk verdiensdijk had gemaakt, onderfteunde, eensgelijks, da beminnaars der weetenfehappen met eene koninglijke mildaadigheid, gaf hun leeiaarsampten, en befchonk, gelijk zijn vader, zelfs vreemde geleerden met jaarwedden. Zijn bouwkundige fmaak, en de vreemde kunftenaars , welken hij, om denzeiven te voeden, naar Deenemarken lokte, leerden ook zijne onderdaanen deeze kunst hooger waardeeren. Onder zijne regeering werd ook de Deenfche fchouwburg gefticht, welke, echter, met dezelve weder voor langen tijd verviel. XI. Toen eerst begon zich de Deenfche . adel, door geleerde kundigheden en derzei ver edele bevordering onder hunne medeburgers, eenen roem te verwerven, welke dien van hunne aanzienlijke geboorte verre overtrof. Inzonderheid munteden daarin uit twee mannen van voortreflijke bekwaamheden : Hendrik van Ranzow en Tijcho Brahee. De eerfte , een Holfteinsch edelman , eindelijk ftadhouder van Sleeswijk, Holftein en Dithmarjen, was tevens een uitneemend veldheer, Staatsman en ,geleerde. Behalven de aanzienlijke fchatten, welken hij ter bevordering Kunften. FREDItlfC II. St. in ■t jaar 1588. Hendeik VftN Raniow en Tijcho Brauïe.  332 IIhoofdd." Nieuwe Gefchieden. xiv boek.' St. in 't jaar 1598 t 1560. ring der weetenfehappen befteedde, bereikte hij ook dit oogmerk door veele gefchriften, welken hij óf zelf fchreef, óf het eerst in hec licht liet geven. Nog een groote geest, over het geheel de grootile, dien Deenemarken immer voordbragt, was Tijcho Brahee, een neef van den zeer verdienstlijken Rijksraad Oxe , die hem liet eerst leerde, dat eene ijverige oefening in de weetenfehappen zijnen adel in geenen deele vernéderde. Ia zijn veertiende jaar, verkreeg hij op de hooge fchool te Koppenhagen, waar hij onderweezen werd, bij gelegenheid eener waargenotnene zonsverduistering, die uitneemende zuchc voor de fterrenkunde, welke hem geduurende zijn gantfche leeven bijbleef, en, eindelijk, tot eenen algemeenen leeraar . in dezelve verhief. Te Leipfig moest hij zich, volgends de begeerte zijnes vaders, tot de Staatkunde voorbereiden. Doch, als zijn hofmeester fliep, ging hij heimlijk den fterrenhemel befchouwen: en, in zijn vaderland wedergekeerd, legde hij zich met allen ijver op de fterren- en fcheikunde toe. Hierom werd hij door zijne voornaame bloedverwanten veracht ; doch daar hij zich, door do ontdekking eener' onbekende fter , op éénmaal beroemd maakte , moedigde heiA de koning zelf door aanzienlijke belooningen aan, om zijne uitneemende bekwaamheden nog verder uictebreiden, en door openlijk onderwijs algemeen nuttiger te maaken. Hij ftond hem onder anderen het eiland Hween UK  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 333 in de Zondt af, 't geen thands Zweeden toebehoort. Hier bouwde Brahee, op s'konings kosten, het flot Uraniënburg, (ook het hemelsflot genoemd ,) omdat hetKlve zeer gefchikte en prachtige toebereidfels, om de fterren gadeteflaan , in zich bevattede. Aldaar bragt hij', omtrent twintig jaaren achtereen, de fterrenkunde tot een ongemeene volkomenheid, zoo wel door nieuwe ontdek* kingen, als door de kostbaarfte werktuigen, welken hij ten haaren nutte uitvond. Ook in andere kunften oefende hij zich met de beste gevolgen. Zijn nieuw leerftelfel over de beweeging en orde der hemelfche ligchaamen, dat, naar hem, het Tijchonifche genoemd wordt, heeft, wel is waar, voor dat van Copernicus , of voor het juister denkbeeld over het wereldgebouw, moeten wijken. Doch daardoor heeft de nagedachtenis zijner verhévene verdienden niets geleeden. Tijcho Brahee meende naamlijk met veele andere . geleerden zijner tijden, en nog lang na hem , dat het leerftelfel van Copernicus over. -de beweeging der Aarde rondom de zon met de Heilige Schriftuur ftrijdig was. Daarom poogde hij te bewijzen, dat de Aarde in het midden van het wereldgebouw onbeweeglijk ftond, en dat zich rondom dezelve de maan, doch op verderen afftand de zon bewoog, welke laatfte hij dacht, dat door de loopbaanen der vijf andere hoofdplaneeten omringd werd. Deeze zelfde voortreflijke man was, gelijk dit een heer-  334 11 hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek; i S y I 1 i * l i c i i \ c 1 t c 1 I i J. 1599- i < St. in 't j jaar 1601. Stichting der zeemagt en . van den 1 Oostïndi- ( Jcken nan- ( del der Diensn. jeerfchénd gebrek van zijn tijdvak was, een ^root ijveraar voor de fterrenwigchelaarij, en roorzeide, als door haare hulp, toekomende ;ebourtenisfen, welke door een gelukkig toeal volgends zijne voorzegging uitvielen, ntusfehen had deeze, op zich zelve ijdele unst, deeze nuttigheid, dat de grooten en ijken de fterrenkunde , van welke zij een eer verleidlijk misbruik was, deste meer ielpen bevorderen. Eindelijk bezweek Tirho Brahee voor den nijd en laster zijner nagtige vijanden. Men vervolgde hem met alfche befchuldigingen; de volgende koning nttrok hem zijne befcherming; en, om iechts gerust te kunnen leeven, moest hij ijn vaderland verlaten. De heerlijke gebouven en werktuigen, welken hij tot blijvenie gedenkteekens zijner uimeemende kundigteden vervaardigd had, gingen allengskens en gronde, of werden veripreid. Nadat hij enigen tijd, op kosten van Hendrik van Lanzow , zijnen fterren-en fcheikundigen areid bij denzeiven had voordgezet, ging hij i den dienst van keizer Rudolf den tweeien over, van wien hij alle gewenschte mderfteuning genoot. Hij ftierf te Praag , ti het begin der zeventiende eeuw, aan de ;evolgen eener ontijdige fchaamte. XII. Christiaan de vierde , een zoon an Fredrik den tweeden , die toen nog i zijne eerfte jeugd was , en dus, door enigen zijner grooten bedroogen, te ligter luidde , dat Deenemarken van een fieraad bi-  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 33$ beroofd werd, waarop toen geen ander Land in Europa roemen kon , muntte weldra in uitneemende Staatkundige bekwaamheden uit. Behalven zeer veele geleerde kundigheden * kende hij het zeewezen, de bouwkunst, alles , wat tot het gefcbut behoort, zelfs de werktuigen en handgreepen der voornaamfte handwerken, zoo wél, dat hij in dit alles onderwijs kon geven. Reeds vroeg was hij op de wetten en overigen toeftand zijnes1 Rijks opmerkzaam, en fteeds bézig, om óf deszelfs, óf zijn eigen gezag te bevestigen. Nog geduurende zijne minderjaarigheid, toen hij naauwlijks veertien jaaren oud was, bemerkte hij, in eene vergadering van Deenfche grooten, de onrechtvaardige partijdigheid eeniger Rijksraaden voor drie edellieden en broeders, die een' anderen weerloozen edelman overvallen, gewond en van zijn rechterhand beroofd hadden. De koning vroeg, of hieromtrent door geene wet iets bepaald werd ? Men antwoordde hem, dat in Schonen, hij, die een' knecht de beide handen heeft afgehouwen , daarvoor drie mark betaalen, en den heer des knechts de fchaade vergoeden moet, of anders eerloos geacht wordt; doch dat deeze wet op het tegenwoordige geval niet toepaslijk was. „Hoe?" riep de koning driftig, „ moet dan een knecht in Schonen meer recht hebben , dan een edelman in Jutland ? Wordt niet door zulk een wandaad een edelman zijne eer onwaardig ? Zij zullen eerloos zijn , en , daarën- bo-  I. 1621. 33^ II hoopbd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek* boven, nog drie 7»<2T$ betaalen!" Nadat hij de regeering volkomen aanvaard had, ondernam hij veelvuldige reizen, om alle de gewesten zijnes Rijks naauwkeurig te befchouwen, en verzamelde wegens den toeftand van vreemde Landen zoo veele nuttige berichten, dat hij te meer eigen doorzigt in hec Staatsbeftuur verkreeg , en Deenemarken voorzien kon van 't geen aldaar nog ontbrak. Hem komt ook de eer toe van de Deenfche zeemagt geftichc ce hebben. Mee de Icheepsbouwkunde wél bekend, ontwierp hij zelf voorbeelden van de fraaifte oorlogfchepen, waarvan hij een aanmerklijk aantal liet bouwen. Bij Koppenhagen inzonderheid maakte hij de beste inrichtingen, om zijn zeewezen fteeds in goeden ftaat te houden. Niet min gelukkig zorgde hij voor den handel, en moedigde de nijvere kunstvlijt zijner onderdaanen aan. De handwerken van kanten en zijden-waaren, welken hij deels ftichtte, deels begunftigde, werden zoo algemeen, dat hij ook den burgerftand het dragen van zijden kleederen vergunde, dewijl zij niet kostbaarer waren , dan die van wol , en hij alleen het fluweel en fatijn den adel voorbehield. Door het milddaadig beloonen der kunst lokce hij voortreflijke kunftenaars uit Vlaanderen en Holland naar Deenemarken , die tapijtwerken en wiskundige werktuigen leerden vervaardigen. De binnenlandfche brouwerijen flaagden zoo wél, dat alle vreemde bieren konden verboden worden. Met het Noot-  Gefchiedenis der Deenen. ÏII Tijdvak. 337 Noorweegfcke timmerhout werd inzonderheid op Spanje een zeer voordeelige handel gedreeven. Den koophandel op Tsland-, welke tot hiertoe in de magt van Lubeck, Hamburg en andere Duitfche zeelieden geweest was, fchonk de koning aan een genootfchap van Deenfche fteden. Tot gemak der kooplieden, voerde hij in zijn Rijk het postwezen in. " Doch vooral legde hij den 'grond voor den Oostïndifchen handel der Deenen. Met dit oogmerk llichtte hij, in het begin der zeventiende eeuw, een maatfchappij van kooplieden. Vier jaaren daarna kocht men van den koning van Tanfckaur, bij de kust Van Keromandel, de ftad Tarangembadi ; (welke men in Europa Trankenbaar noemt,) nevens een aantal tot dezelve behoorende vlekken en dorpen. Zij werd door een vesting verfterkt, en tot een zétel van den Oostïndijchen handel gemaakt. De gemelde maatfchappij verviel wel* na flechts veertien jaaren , weder gantschlijk; doch haare toekomende herleeving was reeds genoegzaam voorbereid. XIII. Andere ontwerpen van koophandel mislukten Christiaan den vierden wel reeds 1 terftond; doch verftrekten zijner werkzaam- 1 heid ter eere. Op den bloei der weetenfehap- , pen en fraaije kunften was hij niet minder 1 bedacht. De ridderfchool, welke hij te So- ■ roe', op het eiland Zeeland, lot eene bijzon-' dere en doelmaatige opvoeding des adels ftichtte, was de allerëerfte van deeze foort. V Deel. Y Eene J. 1624. J. iöi6. Den Deelen worlen Lanlen en ilanden lóor de Cwieden >ritntkt, J. 1623.  J. 1623. J. I6II tot 1ó13. 338 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek. Eene aanzienlijke fchool te Odenfee was mede zijn werk, en door hem kwam de eerste koperen - plaatfnijder in Deenemarken. Onder zijne regeering léverde niet flechts de kanfelier Huitfeld zeer nuttige bouwftoften voor de Deenfche gefchiedenis; maar de koning zelf fpoorde ook verfcheidene geleerden aan, om de gefchiedenis zijnes Rijks en zijner voorva'deren te befchrijven, waardoor zich Inzonderheid Krag en Pontanus , alsmede Meursius, een Hollander, verdienstlijk maakten. Zoo veelerleije algemeen nuttige en lofwaardige uitgaaven vergoedde Christiaan door een wijs beftuur én gepaste vermeerdering zijner inkomften, welke inzonderheid aanmerklijk toenamen door de ontdekking der belangrijke zilvermijn bij Koningsbergen in Noorwegen. Deeze koning onderhield ook zijn krijgswezen in eenen voortreflijken toeftand. Hij had het eerfte ftaande krijgsheir, dat federt Kanut den grooten in Deenemarken, gefticht was; vermeerderde hetzelve aanzienlijk, ook door aanwerving in vreemde Rijken ; verfterkte veele fteden; voorzag zich van geoefende veldheeren , en voerde zelf, niet min dapper dan bekwaam, zoo ter zee als te lande, zijne krijgsmagt tegen de vijanden aan. In den eerften zijner oorlogen met het toen nog zwakke Zweedfche Rijk, genoot hij het geluk van eenige veroveringen te maaken, waarvoor hem deszelfs koning, Gustaaf Adolf, een groote fomme gelds betaalde. Doch toen hij, in het begin  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 335 gin van den dertigjaarigen oorlog in Duitschland, in denzeiven deel nam, en ter verdee diging van de burgerlijke en Godsdienftige vrijheid der Duit/che Rijksftaaten^ als 0 verft* öf veldheer van den Neder -Saxifchen kreits de wapens tegen den keizer opvattede, leec hij een uitneemend zwaar verlies. Dit hac Christiaan te wijten aan het overwigc de: keizerlijke magt, inzonderheid aan de voor trcfiijke krijgskunde van de bevelhebbers deezer partij, alsmede aan eenige misdagen vai hem zelven en zijne bevelhebbers. Deez< koning werd niet flechts uit Neder-Saxei teruggeflagen; maar ook Holftein, Sleeswijt «n Jutland vielen den keizer in handen Doch door zijnen ftandvastigen moed en gun ftiger omftandigheden, vooral door den vree de te Lubeck , verkreeg hij zijne Landei weder in bezit. Veel ongelukkiger was he einde van zijnen tweeden oorlog met de Zwee den. Christiaan , die den uitneemendei voorfpoed der Zweeden in den Duit/chei oorlog voor zich en zijn Rijk riadeelij achtte, zich daarom fteeds meer aan de zijd« des keizers voegde, en den Zweeden noj meer redenen tot misnoegen gaf, werd, noji midden in den dertigjaarigen oorlog, piotslij 1 door hen aangevallen. Tegen deezen on verwachten aanval was hij zoo min voorbe reid; het ontbrak den Deenen in het alge meen toen zoo zeer aan bekwaame veldhee ten en krijgskunde; en de Zweeden, in tegen deel, waren zoo krijgshaftig en magtig ge Y a wor 1 [ Sedert het [jaar 1025; t f i J. ièi9i t ■ 1 t i r- > i >  34° II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boer"5 ] j.i645Chbisti- JlAN IV. St. in het jaar 1648. Beperking der koninglijkemagt. vorden, dat deeze weldra de overhand vertreegen. Toen zich, daarenboven de Verêeligde Nederlanders, door een fterke vloot, :egen de Deenen verklaarden, vonden zich ie laatften genoodzaakt, om den Zweeden de Landfchappen Iempteland en Herjedaleu, alsmede de eilanden Gothland en Oef el, voor iltijd, doch Halland, als een pand, voor dertig jaaren afteftaan. Drie jaaren na dit vreedesverbond, eindigde de dood de zestigjaarige regeering van Christiaan den vierden, die, niettegenftaande zijne laatfte misdagen en rampen, van den anderen kant, echter, het Rijk en koninglijk gezag voordeel heeft toegebragt. XIV. Integendeel moest zich zijn zoon, Fredrik de derde, dewijl hij eerst na den dood zijnes vaders tot koning verkoozen werd , een deste • onaangenaamer beperking der koninglijke magt door de Rijksftaaten , voornaamlijk door den Deenfchen adel, getroosten. De Rijksraaden deelden nu niet flechts de regeering met den koning, maar hadden eigenlijk in dezelve veel meer gezag, dan hij zelf. Alle beftuur over krijgszaaken werd hem gantschlijk ontrukt; zelfs mogt hij, zonder toeftemming van den Rijksraad, zich niet buiten het Rijk begeven. Doch de adel verkreeg deste meer voorrechten: en, 'c geen men onder de voorige regeering reeds bepaald had, dat geen edelman , tenzij hij op een moord betrapt wierd, of een onloochenbaar verraad pleegde, wegens eenige misdaad moge  Gefchiedenis der Deenen, III Tijdvak. 341 moge gevangen genomen worden , van wel ke hij niec vooraf gerechtlijk overtuigt was, werd thands zelfs tot hunne vrouwet en dochters uitgebreid. Dus kon Fredrii in den beginne niets belangrijks onderne men, te meer, daar hem de Pvijksftaaten in zonderheid het vergrooten der krijgsmag verbooden. Echter moedigde hij de Deene, aan tot den zeehandel op vreemde werelddee len, en genoot het genoegen, van te zien dat zij-1 zich op de Karaïbifche eilanden i Westïndi'ê., alsmede op de goudkust va Guinea, vestigden , vanwaar zij zoo ve< gouds medebragten , dat hij van hetzelv pronkpenningen kon laten munten. Doe een nieuwe oorlog met de Zweeden ha voor het Deenfche Rijk nog veel belangrijke gevolgen. Fredrik, en met hem het groo 11e gedeelte van den Rijksraad en adel, j bijna alle de Deenen , befchouwden de oorlog, waarin zich Karel Gustaaf , konir van Zweeden, met de Poolen gewikkeld hac als de gunitigfte gelegenheid voor Deenema; ken, om het van krijgsvolk ontbloote Zwe den tot de teruggave van de bezittingen hun onlangs ontrukt, te noodzaaken. Doe dit ontwerp werd met alte veel overijlin ondernomen, daar zij zulk een' grooten vele heer, als Karel Gustaaf was, benevet zijne zoo krijgshaftig geworden Natie, zot der genoegzaame toerusting , zelfs zondt den bijftand hunner bondgenooten afcewacl ten , aanvielen, Vanhier , dac de konir Y Q V5 i t c 3 Koophans . del op JVeslïadiê * en Afnca» 1 JIÓ53. H env. \ e b d r a n § , Sedert tot •. jaar 1655. » h g 1- * a  J. 1(558. Nieuwe afftand van Linden aan de Zweeden. I 1660. Zij verkenenhunnen koning ee- 342 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek.; van Zweeden binnen kort bij'na het gantfche Deenfche Rijk veroverde , nadat hij over de bevrozene Baltifche zee in Finland, en weldra ook in Zeeland, tot Koppenhagen was doorgedrongen. Een fpoedig getroffen vreedesverbond fcheen wel Deenemarken, door het afflaan van eenige Landen, voor eene vreemde heerfchappij te beveiligen; doch Karel Gustaaf overviel rerftond daarna, uit wantrouwen tegen her gedrag der Deenen, Koppenhagen zelf, met het ernftig doel, om nu het Deenfche Rijk, dat zoo aanmerklijk verzwakt was, voor altijd met Zweeden te verëenigen. Fredriks- ftandvastigheid alleen redde zijne hoofdftad, en in rekcren zin hec 'gehëele Rijk. Hij bleef in het belegerde Koppenhagen, en moedigde deszelfs burgers zoo nadruklijk aan ter verdeediging , dat perfoonen van alle ftanden het gemis van foldaaten gelukkig vervulden. Een vloot, door de Verëenigde Nederlanders tot ontzet deezer ftad gezonden, en de weldra daarop gevolgde dood van Karel Gustaaf, beloofden den Deenen een gelukkig einde van deezen oorlog. Echter noodzaakten hen eenige voor de Zweeden gunftige gebeurtenisfen, om de reeds' afgeftaane Landen, Schonen, Halland, Bleek in gen, en Babus, door den vreede te Koppenhagen, andermaal geheel in derzelver magc te laten. XV. Dit verlies trof de Deenen deste gevoeliger, daar de Zweeden, voor hun reeds te vóóren zulke geduchte nabuuren, waarme-  Gefchiedenis der Deenen. III Tijdvak. 343 mede zij federt langen tijd , óf in openlijke vijandfchap, óf, ten minften, in ijverzucht en wederkeerigen argwaan leeiden , door zulk een aanzienlijke aanwinst van Landen tevens zoo veel te magtiger werden. Dit zelfde ongeluk had, echter, voor het Deenfche Rijk dit gelukkig gevolg, dat hetzelve, door de herftelling van het oppergezag des konings, meer inwendige vastheid verkreeg. Reeds* lang waren de laagere Rijksftaaten, de geestlijkheid en burgerftand, over den eerften Rijksftaat, den adel, hoogst misnoegd. Want deeze had niet flechts hec gezag der koningen zeer vernederd, en hec zijne deste meer verhoogd, maar wilde ook tot de algemeene behoeften des Rijks weinig toebrengen, en handelde tevens de overige Rijksftaaten op eene gebiedende en verachtlijke wijze. Dat, het Rijk, in den laatften oorlog, op den rand des verderfs geweest was, had men voornaamlijk te wijten aan deszelfs ongeregeld krijgswezen, 't geen dooi den adel was verwaarloosd. Doch thands, nu men het verzwakte en van zijnen voormuur beroofde Rijk met fterker tegenwééi te hulp moesc komen, betoonde de adel wei' nig' lust, om van zijnen overvloed iets op< teöfferen, maar wilde liever de kroongoederen en laagere ftanden nog zwaarer belasten. Vanhier, dat de laatften, op den Rijksdag te Koppenhagen, het befluit namen, om lievei den koning, wien zij reeds zoo veel te danken hadden, de uitgebreidfte magt te geven. Y 4 da; ie onbepaaldenagc. I  J. 1660, den 17 van Wijn maand. * VIER- 344 II hqofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek; dan langer onder zoo veele heeren te ftaan die, echter, niet meer dan hunne medeönderdaanen waren. De koningin , Sophia Amalia, een zeer onderneemende en fchrandere vorstin, bevorderde het uitbarsten deezer gevoelens met zeer veel beleid. Eindelijk booden de geestlijkheid en burgerftand den koning de erflijke regeering en onbeperkte magt vrijwillig aan, ia weerwil van den adel, welke zich, echter, weldra met hun verëenigen moest: en de Rijksftaaten van Noorwegen volgden fpoedig dit voorbeeld»  Vrijwillige opdragt der erfli|ke apperinagt aaxn den Koning van Beixeniarfeexiu   Gefchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 34$ VIERDE TIJDVAK. yan den tijd der gdntsch onbepaalde mag van de koningen van Deenemarken , tot den onzen, of tot Christiaan den zevenden. Van het jaar 1660 tot 1783 na de gebooro van Christus. Een tijdvak, iets langer, dan honderd en twintig jaaren. h Deeze Staatsomwenteling , welke omtren het midden der zeventiende eeuw onder d< Deenen en Noorwegers tot ftand kwam, wai eene der allerzeldzaamfte van laatere tij den. In dezelve zag men wel vorsten d perken der wet, of der te magtige onderdaa nen, die de oefening van het koninglijk ge zag bepaalden, op veelerleije wijzen overtre den; doch dat een zeer aanmerklijk gedeelti eener Natie , welke op het beftuur haare vaderlands eenen uitneemenden invloed had denzeiven geheel vrijwillig afftond, en haa ren vorst eene gantsch willekeurige mag verleende, hiervan vindt men in de gefchie denis der Europifche Staaten geen ander vooi beeld. En, echter, ftraalde in deeze har Y 5 de! : Gevolgen ; der onbe, pardde ko. ' ninglijke " regeering, > t  54^ Hhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xïveoex; del wijze der Deenen veel meer wijsheid door, dan hun de verhitte ij veraars voo.r dej op zich zelve zoo eerwaardige en onfchatbaare, maar tevens zoo dikwijls kwalijk begreepene , en ten verderve des Volks misbruikte vrijheid hebben toegefchreeven. Het vlijtigfte en nuttigfte gedeelte hunnes Volks was flechts fchijnbaar vrij, en in plaats van de befcherming der wetten en gelijke burgerlijke rechten met de rijken en aanzienlijken hunnes vaderlands te genieten, moesje hetzelve voor der Jaatflen heerschzucht bukken. Is het, in andere omflandigheden, een hagchelijke flap, den koning eene volftrekc onbepaalde regeering te verleenen : in den tegenwoordigen toeftand des Decnfchen Rijks was dezelve dringend noodzaaklijk. Ook kon men zeer waarfchijnlijk verwachten , dat Christelijke vorften, wier voorvaders langen tijd rechtvaardig en-weldaadig geregeerd hadden, zelfs uit dankbaarheid voor het ongemeen vertrouwen, dat men in hun ftelde, de grenzenlooze magt, hun in handen gegeeven, nimmer tot de geduchte willekeur van eenen Oosterfchen koning zouden uitbreiden, die de vrijheid, goederen en het leeven zijner onderdaanen als nietswaardige beuzelingen befchouwt, en alle wetten, ja de menschlijkheid zelve, met voeten treedt. Indedaad is aan deeze verwachting der Deenen gelukkiglijk beantwoord. Zij hebben nog geen berouw gehad over de grenzenlooze magt, aan hunne koningen gefchonken, daar deeze na dien tijd,  , Gefchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 34? tijd, langer dan een eeuw, zulk een willekeurig groote magc geenszins ter loutere bevreediging hunner invallen en hartstogten misbruikt hebben. Veeleer zijn de wetten, dan de koning zelf, de meesters der Deenen geworden en gebleeven: en met de gehoorzaamheid aan wijze wetten is de edele vrijheid zeer naauw ve^onden. Inzonderheid is het zeer merkwaardig, dat deeze alleenheerfchers, wier wil geen tegenfpraak duldt , hunne onderdaanen veel zeldzaamer, dan andere vorsten van gelijke magt, in oorlogen gewikkeld, en hun, zelfs in de laatfte tijden , eenen zestigjaarigen vreede verleend hebben: een voorrecht, waarop ^een ander Rijk in Europa roemen kan. . Dewijl, daarenboven, de werkzaamheid deezer koningen, door de onbepaalde magt , wdke zij genooren, uitneemend verfterkc was , hebben zij ook het krijgswezen, de zeemagt, fcheepvaart, kunften en den handel hunner Rijken veel meer doen bloeijen, gelukkiger oorlogen gevoerd, en zoo wel zich zeiven, als hunner Natie, meer aanzien in Europa verfchaft. Fredrik de derde bevestigde voor altijd, door zijne koninglijke wet, de erflijkheid des troons voor alle zijne afftam> melingen der beide gedachten, alsmede de volkomene magt van het opperbewind. II. Doch fchoon deeze nieuwlings uitgebreide magt der Deenfche koningen voor j hunne onderdaanen niet drukkende was, maar \ Veeleer de belastingen en andere voorzienin- m geni Christi lAN v. iaat naai ieu eröverinen.  Christiaan V. regeert van het jaar 1070 tot 1699. J- 1671 en 1676. J. 1675 en 1684. J. 168S. J. 1679 1 en 1686. 1 ] ] J. 1671. f 1 348 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden, xiv boek. gen in de behoeften des Rijks gelijker en billijker verdeelde, leeden, echter, hierdoor de nabuuren deezer vorsten , eenigen tijd, aanmerklijk. Inzonderheid poogde Christiaan de vijfde, zoon en opvolger van Fredrik den derden, zijn aanzien en gebied fteeds verder in de nabuurige Landen uittebreiden. Het gelukte hem, de goederen van zijn geflacht, de graaffchappen Oldenburg en Deimenkorst, uit hoofde van een verdrag en naderhand gevolgde uitfpraak van den keizerlijken en Rijkshofraad, weder met zijne kroon te verëenigen. Zijnen behuuwdbroeder, den hertog van Holftein - Gottorp, ontrukte hij het hertogdom Sleeswijk, door hem eerst, bij gelegenheid eener vriendlijke bijeenkomst, ge-, vangen te laten nemen, hem vervolgends een verdrag van afhanglijkheid aftedwingen-, en hem, eindelijk, met geweld het bezit van dat Land te ontrukken. Doch,.in vervolg van tijd, kon hij het nadruklijk aandringen van verfcheidene magtige vorsten, om den hertog zijn Land weder te geven, niet weerhaan. Onder anderen ijverde hij meermaaen, om de Rijksftad Hamburg, uic hoofde pan oude aanfpraaken, welke de koningen /an Deenemarken op haare onderwerping, naakten, in zijne magt te verkrijgen. Deeze Dorlog- en heerschzuchtige koning, die in iet midden zijner toerustingen tot eenen lieuwen oorlog ftierf, ftichtte het eerst graafchappen en vrije heerlijkheden in zijn Rijk. ■lierdoor verkreeg de Deenfche adel, welke, doos \ \  Gefchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 349 door het invoeren der onbepaalde koninglijke magt, de hunne ongemeen zag afnemen, eenen nieuwen luister; niettegenftaande federt dien tijd in Deenemarken de gewoonte plaats vond, welke iedere wijze regeering volgt, van naamlijk enkel mannen van uitmuntende bekwaamheden tot de belangrijkfte en aanzienlij kfte ambten te verheffen, 't zij die van eene adelijke, 't zij van eene burgerlijke afkomst zijn. De waare roem van Christiaan den vijfden beftond over het geheel geenszins daarin, dat hij zich voor de nabuurige vorsten geducht, maar voor zijne onderdaanen nuttige inrichtingen maakte. Hiertoe behoort voornaamlijk zijn nieuw wetboek, of de Deenfche wet, in het Deensch Danske Lov genaamd, waaraan zijn vader reeds werken liet, doch dat hij, na een langduurig en naauwkeurig onderzoek van veele verftandige mannen, gelukkiglijk tot ftand bragt. Zoodra hetzelve ingevoerd werd, verlooren alle vóórige Deenfche wetten haare kracht; flechts in Zuid-Jutland, of Sleeswijk, heeft nog de oude Jutfche wet haar gezag behouden. Doch dit nieuwe wetboek, dat naderhand Hechts weinige verandering ondergaan heeft, is zoo algemeen geacht wegens deszelfs duidelijkheid, rechtvaardigheid en kortheid, dat niet ligtlijk eenige andere Natie zich op zulk eene verzameling van wetten beroemen kan. Ook voor Noorwegen liet deeze koning een nieuw wetboek vervaardigen. Hij herftelde de reeds lang vervallene Oostïndifche handelmaatfchappij, en ftichtte, daarenboven, eene Zijn wet' boek. J. J683.' J. 1670. J.1Ó71.  35o II hoofdd. Nieuwé Gefchieden. xiv hoek* Bloeijen de toeftand der geneeskunde en andere weetenfehappenonder de Deenen. Casp. Baf THOLtNI Sr. in he jaar 1625J O. Wo»m St. in 't I*. 1654. Thoma Bartho- eene Weiiindijche; te meer, daar de koophandel der Deenen in deeze gewesten, door het eiland St. Thomas, welk hun door de Engeljchen was afgedaan , en waarbij nog andere kleiner eilanden behooren, eenen vasten zétel verkreeg. • II l. Onder deeze regeering van Christiaan den vijfden, of in de laaste dertig jaaren der zeventiende eeuw, hadden de Deenen eenige voortreflijke geleerden, en inzonderheid groote artfen. Naast de fterrenkunde, hadden zij tot hiertoe in geene weetenfehap zulke uitneemend roemrijke vorderingen gemaakt, als in de geneeskunde. Nadat zij dezelve, in de zestiende eeuw, het eerst onder zich in aanzien gebragt hadden, maakte zich, omtrent het begin der zeventiende, . Casparus Bartholijn , een man van uitgebreide geleerdheid , eerst leeriiar in de geneeskunde en vervolgends in de Godgeleerdheid te Koppenhagen, ten aanzien der ont. leedkunde verdienstlijk. Olatjs Worm, die op de zelfde hooge fchool in de geneeskunde en andere weetenfehappen onderwijs gaf, en voords koninglijk lijarts werd, ontdekte zekere driehoekige beentjes in het hoofd» welke nog heden, naar hem, de Wormbeentjes heeten. Hij was tevens in de gefchiedenis en oudheden van zijn vaderland ervaren, en kende de zeldzaamfte merkwaardigheden der Natuur. Grooter, dan deeze i beiden, was Thomas Bartholijn , Caspars zoon, ook leeraar in de geneeskunde te Kop-  Gefchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 35* Koppenhagen, en lijfarts van Christiaan ; den vijfden. Naauwlijks heeft eenig ander js arts van zijnen tijd, door veelvuldige geleerdheid, belangrijke ontdekkingen in de geneeskunde, doordringende fchranderheid, en meenigte van bekwaame leerlingen, eenen meer algemeenen roem verworven. Hij was de eerfte, die de zoogenaamde Lijmphatifche vaaten in het menschlijke en andere dierlijke ligchaamen duidlijk vertoonde, en onder andere onbekende waarheden, in weerwil van de tegenövergeftelde dwaaling, bewees, dat het bloed niet in de lever, maar in het hart wordt toebereid. Een zijner waardigfte leerlingen, Nicolaas Steno , die mede eeni- m gen tijd leeraar in geneeskunde te, Koppen- _ i hagen was, naderhand tot de Roomsch- Ca-Ja tholieke kerk overging, en een geestlijke, ja bijna een heilige van dezelve werd, ontdekte in het menschlijk ligchaam eenen fpeekfelvloed, welke daarom nog heden de Stemnifclie heet,"als mede verfcheidene vaten bij de tong, het verhémelte, den neus, en meer andere leden. Eindelijk muntte, onder meer Deenfche artfen deezer eeuw, inzonderheid Olaus Borrich, omtrent haar einde, ( uit. Deeze leeraar in de geneeskunde te ei Koppenhagen , en koninglijke lijfarts , was,.5 eensgelijks, een leerling van Thomas BAR-ja' tholijn, en bezat, behalven eene uitneemende kennis van de geleerdheid der oude Grieken en Romeinen, inzonderheid eene zeldzaame bcdrévenheid in de fcheikunst; doch werd >t. in hei ar 1680. . Steno." !t. in het at x686, ). Bos- CR. t in het ir 1690.  Thoe- To^f^us St. in he jaar 1712 Het hertogdomSleeswijk wordt me de Deenfche kroo vereenigc Fredri; IV. regeert van het jaar 1699 tot J73°- 85a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xit tièMi werd tevens , door zijne ontleedkundige en andere aanmerkingen , eert zeer nuttig fchrijver. 't Geen de Deenen, in deeze zelfde eeuw, ten voordeele van de Wiskunde, van de kennis der oude taal in het Zuiden en Noorden, van de gefchiedenis en haare oudheden, alsmede ter bevordering hunner vaderlandfche dichtkunst, gedaan hebben, is niet min aanmerklijk. Een Tslander, Thormond Torf^us, koninglijk gefchiedfehrijver [en vertolker in de taal van zijn eiland, beiir.beidde de Deenfche, en in het algemeen de Noordfche gefchiedenis met zulk een rijpe oordeelkunde, als flechts zeer weinigen zijner tijdgenooten vertoonden. IV. Eyen vóór het begin der tegenwoordige eeuw, beklom Fredrik de vierde j t zoon van Ci-iristiaan den vijfden , den Deenfchen troon; en niet lang daarna ondernam hij, met Rusland en Poolen; den oor*log tegen de Zweeden, dien zijn vader reeds beflooten had. De oude vijatfdfehap tusfchen het geflacht der koningen van Dememarketi en der hertogen van Holftein bleef niet flechts voordduuren, maar werd ook daardoor nog meer aangevuurd, dat deeze hertogen, op de onderfteuning van Zweeden vertrouwende,, zich tegen Deenemarken in ftaat van verdeediging (telden. Om hen van deeze hulp te berooven, fchéen thands de gelegenheid allergunftigst, daar de jonge koning van Zweeden door drie magtige vorsten te gelijk itond aangevallen te worden, en zich de Deenen te-  "Gefchiedenis der Deenen. ÏV Tijdvak. 353 tevens met de hoop kónden fïreeien, Om 'de Landen, hun welëer-. door de Zweeden ontrukt, weder in bézit'te Verkrijgen. Doch hoe fnel ook Fredrik de vierde den hertog van Molftein - Gottorp , Zweedens bondgenoot , van zijn Land beroofde; niet min gezwind werd hij zelf, na weinige maanden, door den Zweedfchen koning, Karel DEür twaalfden, met wieh zich ook vlooten van 'Engelfche en Jiollandfche oorlógfchepen vereenigden, door een aanval op Koppenhagen zelve genoodzaakt , om den hertog zijn Land terug te geven. Doch toen Karel, negen jaaren daarna, eene volkomene nederlaag bekwam, vatte Christiaan weder de wapens op , en maakte zich meestér van het hertogdom Sleeswijk. Eindelijk verëenigde hij hetzelve met zijn overige Rijk, nadat hij in deszelfs bezit door een vreedesverbond was bevestigd, V. Doch oök deeze koning is niet zoo zeer merkwaardig uit hoofde der aanwinst van een Land , welks' bezit deszelfs voorigen vorsten maar alte veel leeds baarde, als wel voornaamlijk 'wegens de daadlijke verbetering van den toeftand zijnes Rijks en zijner on* derdaanen. De aanmoediging van Christiaan den vijfden had de Deenen reeds meer eigene koopvaardij fchepen doen gebruiken, en onder dezelven ook zulken doen bouwen , welken men, des noods, ook als oorlógfchepen bézigen kon , en daarom verdeediging' fchepen genoemd werden. Doch Fredrik V. Deel. Z de j. 170* j. 170$. j.1720. De handel der Deenen wordt vol» komener.  J. 1710 J. 1726. Vernieti ging der flavernii. 354 IIhöofdd. Nieuwe'Gefchieden. xivboek.' de vierde maakte zich ten aanzien van den Deenjchen handel verdienstlijker , dan alle zijne voorgangers. Daar hij den laatften oorlog eindigde, welke door de Deenfche koningen in laater tijden gevoerd is, wist hij tevens den handel , welke door denzeiven jammerlijk kwijnde , door nieuwe middelen te herftellen. De fteden aan de Oostzee hadden tot hiertoe de vreemde waaren, welke de Deenen behoefden, voornaamlijk wijn, brandewijn, zout en tabak , welke men de vier fpecies noemde, in de kleine fteden des Rijks bijna tolvrij ingevoerd, waardoor de koophandel van Koppenhagen zeer verminderd was. Fredrik de vierde maakte dus van deeze ftad een ftapelplaats voor de gemelde waaren, van welker voorraad aldaar de overige fteden zich voorzien moesten. Echter ftond het ieder' een' vrij, om deeze koopwaaren uit de eerfte hand , naamlijk uit Frankrijk of Spanje, met eigene fchepen aftehaalen. Deeze zelfde koning breidde de Oostïndifche handelmaatfchappij uit, en ftichtte, ten algemeenen voordeele van den koophandel, een genootfchap van zoogenaamde Asjuradeurs , of verzekeraars. Het muntwezen en de koninglijke in. komften bragt hij in veel beter orde. Doch eene bijzondere weldaad bewees deeze vorst aan het lijdende gedeelte zijner onderdaanen, door de flavernij te vernietigen, welke nog veele boeren in Deenemarken verdrukte. Dit was reecis, federt twee eeuwen, door meer dan  txtfchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 355 'dan éénen koning gewaagd; doch, door den ïlerken tegenftand veeier edelen, die door zulke lijfeigene landlieden hunne landgoederen lieten bebouwen, mislukt. Deste meer roem verfchafte het aan eene onbepaalde regeering, van welke men anders zoo weinig begunftiging der algemeene vrijheid verwachtte , dat dezelve aan eene meenigce ongelukkigen, met eene meerdere vrijheid, tevens meer Just tot den arbeid, en meer moeds fchonk» om het vaderland, naar hunne verkiezing, op veelerleije wijzen nuttig te zijn. Intusfchen, echter, was dit flechst een begin van de vernietiging der flavernij in Deenemarken, alwaar dezelve , in laatere tijden, langzaamerhand weder is ingedoopen. VL Nog twee andere nieuwe inrichtingen, waartoe deels door onverwachte ontdekkingen aanleiding gegeeven was, zijn mede achtenswaardige gedenkteekens der regeering Van Fredrik den vierden. In het Deenfche gebied van Trankebaar , of Tranquebaar , vond men, ten minften, dertig duizend Heitienen, ter wier bekeering tot het Christendom men, vóór het begin der tegenwoordige eeuw, nog geene moeite befteed had. Frans Julius Lutkens, een Duitjeher, deed, als hofprediker des konings, hem deswegen hart' iijke voordellen , welke weldra-ten gevolge hadden, dat men een Eu'dngeliesch gezant' fchap naar de gemelde ftad zond. Door der ijver, de ongemeene werkzaamheid en uit neernende bekwaamheden van een' der al Z 2 Ier Euange* liesch gezanefchapder Deenen naar Tran* ksbaar.  EüEDE 355 II höofdd. "Nieuws GefcMeden. xiv boèKj' lerëerfte predikers van het Christelijk geloof in die gewesten, Bartholomeus ZiegenbalGj die mede een Duitfcher was, en door anderen gelukkiglijk nagevolgd werd, had deeze onderneeming , niettegenftaande zeer groote zwaarighe^en, het beste gevolg/ Allengskens ontftond aldaar een gemeente van verfcheidene duizende nieuwlings bekeerde Christenen. Zelfs in het nabuurige koningrijk Tanfchaur, in het Engelfche en Hollandfche gebied op de kusten van Koromandel, breidde zich dit gezantfchap uit. Door de milddaadigheid der koningen van Deenemarken, en door gefchenken uit veele Proteftantfche Landen, is hetzelve niet Hechts tot onze tijden in wezen gebleeven, maar ook fteeds vaster gevestigd, en zelfs ter uitbreiding zoo van de kennis des Lands, als van de algemeener bebouwing van het Deenfche gebied aldaar , nuttig geworden. Schoon de leeraars van dit bekeeringsgerticht tot hiertoe Duitfchers geweest zijn, heeft hetzelve, echter, ook van de Deenen, uit allerleije Manden, onderfteuning ger.ooten ; gelijk ook het opzigt over hetzelve aan een zeer aanzienlijke koninglijke maatfcbappij te Koppenhagen is toevertrouwd. De leerwijze van dit gezantfchap beftond fteeds in een bevatlijk, zachtmoedig, wel leevendig en doordringend, doch tevens bedachtzaam en overtuigend onderwijs in de leeringen des Christendoms, en vormde dus deste oprechter Christenen. VIL Terwijl deeze poogingen in hec Zuiden  Gtfchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 35^ den van Afïè de gewenschte gevolgen had- < den, bood zich den Deenen in hen Noorden J van Europa of America eene dergelijke gelegenheid aan, om het Christelijk Geloof uittebreiden. Reeds, federt langen tijd, hadden zij van den zeehandel op Groenland afgezien , omdat de toegang tot dit, weleer zoo wél bebouwd, eiland, door de verbaazende meenigte ijs, welke zich aldaar op één hoopt, altijd moeijelijk, en fomtijds onmooglijk was. Na herhaalde vergeeffche poogingen, vergenoegden zij zich dus, met de ze© aldaar, niec dan om de walvischvangst-, te be« zoeken. Op éénmaal deed een prediker in Noorwegen, Hans Egede , in den beginne der tegenwoordige eeuw, het voordel, om de vaart op Groenland weder te ondernemen; en hij zelf wilde zich derwaards begeven, om liet Christendom, dat aldaar, naar allen fchijn, geheel vervallen was, te herftellen. Men hield dit ontwerp eenigen tijci voor een herfenfehim; doch Egede volhardde daarin met die uandvastigheid , welke reeds meermaalen den man kenmerkte, die op het fpoor eener belangrijke ontdekkingwas. Vol vast vertrouwen op het wél flaa^ gen zijner onderneeming, deed hij afihnd van zijn leeraarambt; en, na drie jaaren, gelukte het hem, eindelijk, te Bergen inNoorwegen een handelmaatfchappij te helpen ftichten, welke drie fchepen naar Groenlandzond. Twee derzelven landden aldaar met Egïde indedaad. aan, ten' minften, geloofde. Z/3 men,. mtdekt Vieuvtijroenland, J. 171S- j  35 8 ÏÏhoofdd. Nieuwe Gefchieden.xiv boejc, men, die weleer zoo bekende eiland wedet betreden te hebben. Doch, in plaats van dit anders zeer vruchtbaare, vond men een vrij flecht Land, door ijs- en fneeuwbergen overdekt, geene graanen, maar Hechts eenige andere eetbaare gewasfen, doch, integen-, deel, eene onbefchrijfiijke meenigte van allerleije vogels en visfehen. Men fchijnt dus aan het ongunftigfïe gedeelte van dit eiland, ot misfehien fchierëiland, geland te zijn , tenzij heuelve een weleer onbekend Land geweest zij. Lenigen tijd waren ook de Volkplantingen en koophandel van de nieuwe maatfehappij aldaar min gelukkig , totdat zij, van de koningen onderfteund, door voordeeiige visfeherijen begonnen te bloeijen. In de tegenfpoeden der eerfte jaaren bleef niemand moediger, dan Egede. Hij ichikte zich naar de ruuwe leevenswijze der Groentanders, welken hij arm, onkundig, doch vreedzaam , fchoon zonder overheid, en Hechts met de jagt' of visfeherij bézig vond; leerde hunne taal, en plantte het Christendom zoo gelukkig onder hen voord, dat men allengskens eene gemeente van deszelfs belijders onder hen verzamelen kon. Want de voorige Noerweegfche en Christelijke bewooners des eilands waren reeds vóór langen tijd, dooreen nabuurig Americaansch Volk van ''Heidenen, verdelgd. Na eenen aanhoudenden en hoogst moeijelijken arbeid van vijftien jaaren , keerde Egede naar zijn vaderland W#der ? en zorgde aldaar nog voor het onder-.  Gefchiedenis der Deenen. IV Tijdvak. 359 derwïjs der Groenlanden in den Christelijken Godsdienst. VIII. Alle deeze aanmoedigingen tot werkzaamheid, welke de Deenen, in de eerde dertig jaaren deezer eeuw, genooten, werden in de zestien volgende, onder de regeering van CiiaisTiAAN den zesden,, deels uitgebreid en bevestigd, deels met nieuwe vermeerderd. De duurzaame vreede en vroome gezindheden van deezen vorst, welke tevens door wijsheid belluurd werden, bevorderden dit niet weinig. Thands bemerkte men, dat de Deenjche handel, niettegendaande alles, wat tot hiertoe ten zijnen nutte verricht: was, nog fteeds meer verzwakt werd, omd.it andere Europifche Volken de voordbrengfels van Deenemarken grootendeels met hunne eigene fchepen haalden, en daarvoor hunne waaren medebragten; terwijl zich, van den anderen kant , Hechts weinige en onbeduidende handwerken in het Rijk bevonden. Vanhier, dat men aldaar inzonderheid bedacht werd op het {lichten van een algemeen - huishoudlijke en handelmaatfchappij, waaraan het onderzoeken en volmaaken van alle dergelijke zaaken werd aanbevolen. Door haar werd het dichten van handwerken in geheel Deenemarken aangepreezen, terwijl men te> vens het invoeren van zulke vreemde waaren verbood, welke in het Rijk zelve konden vervaardigd worden. Nu ontftonden aldaar linnen-, "wollen- en zijden-handwerken, en mer maakte allerleije ijzerwaaren , tapijtwerken Z 4 Pa Egede.' St. in het iaar 1758. De werk'eftichten2n handwerkenworden in DeenemaX' ken talrijker en bloeijend«r. J- 1735» I-1737- 1 >  11739. < ( J-1741- j 1 < J-1732. 1 u d 3- 1736. b h v li k' d( J. 1733. dt aa 35o II hoofdd. Nieuws Gefchiedert. xiv. bo?;:; papier, vitriool, falpeter, handfchoenen, nevens ander léderwerk en meer dergelijke Waaren zeer voortreflijk. Tevens bezigde men thands de ruuwe bouwftoffen der beide Kijken beter, dan weiëer, en liet inzonderheid, ijzer, daal en koper in het Land zelve beameiden Ten dien einde werd onder anderen de Noorweegfche, of, gelijk zij, naar de waaren, waarop zij zich voornaamlijk toelegde, genoemd werd, de Zwarte handelmaatfchappy gedicht. Hiertoe behoorden teer, pek, harst, zwartfel,' buskruid, pot-' isch, glazen en meer dergelijke waaren. [Iet voortreflijke Noonveegfche marmer, ne'ens andere fïeenen aldaar, werden thands jcrst met voordeel gebezigd. Men bevorderde den fcheepsbouw zoo nadruklijk, dat de Jecnen, federt dcezen tijd niet flechts hun-' ien handel met eigene fchepen drijven, maar »ok door dezelven veele vrachtloonen van reemdehngen konden verdienen. De nieuwe Jfidtijche handelmaatfchappij, welke, bii itfluiting, den handel van het voorgebergte >. Goede Hoop tot bij China verkreeg; de mk je koppenhagen gedicht; alsmede de mdelverbmtenisfen , welke met vreemde arsten en Volken werden geflooten: dit al's, nevens de vermeerderde zeemagt, waren )o veele nieuwe deunfeis van den Deenfchen hophandel Deeze verkreeg, daarenboven, >or' het fFestmdifcte eiland St.Croix, welk ! ■va™» van de Franjeken kochten een tunerkhjke aanwinst van fuikerplantfo'enea, wel-  Gefcliedenis der Deenen. IV Tijdvak. welke hun zeer veel voordeel hebben opgeléverd. IX. Hoe weldaadig ook de regeering var Christiaan den zesde** voor zijne onderdaanen geweest zij, die van zijnen zoon . Fredrik den vijfden , overtrof dezelve, echter , nog in volkomenheid van verfcheidene gepaster maatregelen. Hij had het geluk en de wijsheid van voortreflijke raadslieden ir het Staatsbeftuur te bézigen: en hun, den graaven van Holflein, Thott , Reventlau . en meer anderen, alsmede inzonderheid twee gebooren Duitfchers, den graaven van Berm dorf en Lijnar, had Deenemarken, ten zij; nen tijde, veel van deszelfs bloeijenden toeHand en het aanzien te danken, dat zij. zonder oorlog te voeren , onder de overige Rijken en Staaten van Europa wisten te handhaaven. De koning zelf doorreisde zijne beide Rijken , om hunne behoeften nader te leeren kennen. Derzelver natuurlijke voor. rechten werden naauwkeuriger onderzocht, er beter ten nutte gemaakt: en inzonderheid werd de landbouw aanmerklijk verbeterd, als mede de kunsten van allerleijen aart, de handwerken en, koophandel. Om voor de belangen van den laatsten over het geheel te zorgen , werd 'er een algemeene handelmaatfchappij gefticht. Alle onderdaanen des konings verkreegen eenen vrijen handel op de Westïndifche eilanden en Guinea: in Oost\ndië nam men bezit van de Nikobarifche eilanden , en een genootfchap van den LeZ 5 vant- Nieuws wasdom van den 1 handel, eu andere verbeteringen in Deenemat'. ken.  J. 1745. J. 1747. Fehdrh v. Sein' jaar 1766 Het gant' fcbe hertogdomliolftein wordt eer Tkernch ei gendom. $6* II hoofbd. Nieuwe GefcUcM. xrv mml •jantfehen handel begon dien op de Turkjche havens ijveriger te drijven. Ook de geleerdheid werd door den koning niet vergeeten. Een koninglijke maatfehappij van weetenfehappen was reeds door zijnen vader gedicht, welker leden aan de algemeene verwachting in verfcheidene vakken van geleerdheid rijklijk voldeeden. Hierbij voegde Fredrijc de vijfde nog een hooge fc .ooi voor de ridderfchap te Soroe-r hij liet een gezelfchap van geleerden naar Arabiè' reizen, om de Aardrijks-, Natuurkunde , zeden , en andere merkwaardige bijzonderheden van dit Land, in een nieuw licht : te plaatfen. Dat men de gunstige verande: ringen van dit tijdvak in Deenemarken, voor geen gering gedeelte, aan een aantal vreemdelingen te danken heeft , die zich aldaar vestigden, is zelfs door verdienstlijke mannen, in alle vakken van kunsten en weetenfehappen , die ook onder de Deenen in meenigte uitmunteden, gereedlijk erkend. X. In deezen toeftand eener alzins nuttig werkzaame, en door haare wel onbepaalde, doch niet min zachte regeering, bezielde Natie, zijn de Deenen ook onder den tegenwoordigen koning, Christiaan den zevenden , die zijnen vader, Fredrik den vijfden , op den troon is opgevolgd, gebleeven , of liever bevestigd. De vreede van het Rijk bleef te duurzaamer, nadat hetzelve zijne oude twisten, door wijze verbintenisfen, gelukkiglijk vereffend had. Dus is inzonderheid de kngduurige vijandfehap tusfehen de Deenfchc ko-  Gefchiedems der Deenen. IV Tijdvak. 36*3 koningen en hunne bloedverwanten, de hertogen van Holftem - Gottorp, door een vergelijk geëindigd, volgends welk de laatsten, ter vergoeding van hun aandeel in het hertogdom Holftein, welk zij geheel aan Deenemarken afftonden, de graaffchappen Oldenburg en Delmenkorst, tot een hertogdom verhéven, magtig werden. De onzijdigheid, welke de Deenen in den onlangs geëindigder oorlog der Engelfchen met America handhaafden , was voor hunne zeevaart en handel ongemeen voordeelig. Daar allengskens alle andere Natiën, welke in Westïndië be zittingen hebben, in deezen oorlog werder gewikkeld, hebben de Deenen aldaar en ir Noord- America een groot gedeelte van der handel gedreeven. Daardoor heeft hun ei' land St. Thomas het meest gewonnen ter aanzien van inwooners en handelbedrijf. Doel ook in Europa hadden zij den handel eeni ger oorlogende Natiën, in de Middenland fche, Oost-en Noord-zeeën, deels in hunne magt. Thands zijn zij in het algemeen he voornaamlte handeldrijvende Volk van he Noorden. Zij hebben wel nog geen' over vloed van allerleije werkgeilichten , deel: omdat hun vaderland niet overal genoeg be volkt is, en zij zich liefst op landbouw, vis fcherijen en veeteelt toeleggen, waardoor zi met zeer weinig moeite hun onderhoud vin den; deels ook, omdat zij, uit hoofde hun «er geringe vrachtloonen , in den beginn de vreemde handwerken veel beterkoo koi j. 1773» De Deenen worden de voornaamfte handeldrijvendeNatie van het Noorden, l t t 1 , j P 1-  j ] ' 'Laatere foeftand j der ^e- . leerdheid , onder de 1 lisman, \ ■ I t t g É $64 II hooedo. Nieuwe GefcMeden. xiv böe^,' konden verkrijgen , dan zelve vervaardigen. Echter zijn hunne werkgeilichten reeds genoegzaam, om in de behoeften van een aanmerk lijk gedeelte hunnes Lands te voorzien. Daarentegen bezitten zij zoo veele voortrcflijke voordbrengfels der Natuur, dat het hunr.en buitenlandfchen handel nimmer aan kostbaare waan n ontbreeken kan. Hiertoe behoorde inzonderheid hunne paarden- en rundvee teelt in Deenemarken en Hofftein , doch in Noorwegen hun hout, visch en koper. Ook moet men hier de waaren nie: vergeten, welke zij uit hunne Oost-, Westindifehs en Africaanjche bezittingen ontvangen. De algemeene handelmaatfchappij is wei vervallen; doch , in haare plaats, zijn meer Jergelijke genootfehappen gelticht, of andere nuttige inrichtingen voor den handel genaakt. Onder die van den laatften tijd be» ïoort vooral de Holfieinfche doorvaart, welce, tot meer gemak van de Deenjche zeeram en koophandel, de Oost- en Noord:eeën met elkander verëenigt. XI. Eene nieuwe en zeer krachtige aannoediging , om in weetenfehappen en kunten uittemunten, genooten de Deenen vooral n eene wet van den tegenwoordigen ko=. 11'ng over het inboorlingsrecht, of over de >ijzondere voorrechten van hun, die in Dee'.emarken gebooren zijn. Want deeze alleen, n Hechts zulke vreemdelingen , die wegens, anzienlijke bezittingen in het Rijk, of weens diensten, door hen aan hetzelve be=. wee-  Gëfskiedenïs der Déeneü: IV Tijdvak. 365 weezen; als inboorlingen kunnert geacht worden, zij'n , volgends die wet, tot ambtert en waardigheden verkiesbaar Dit koninglijk bevel fchijnt ten gepaster tijde gegeeven te zijn ,. daar de tegenwoordige eeuw in alle weetenfchappen en kunsten, onder de gebooren Deenen, Noorwegers en Holfteiners, niet flechts veele beminnaars én vrienden , maar ook beproefde kenners opléverde. Dus was, om flechts eenigen van hun te noemen ,Johannes Gram, koninglijk Staatsraad en gefchiedfchrijver, in de Griekfche en Romeinfche geleerdheid , en naauwkeuriger gefchiedkundige onderzoekingen , zeer geoefend. Jacob Benignus Winslof , doch die de geneeskunde in Frankrijk geleerd had , befchreef met uitneemende vlijt de ligging en onderlingen famenhang der deelen van het menfchelijke ligchaam , en droeg daarover veele oorfpronglijke en nieuwe aanmerkingen mede, zoodat zijn werk over de ontleedkunde , bijna een halve eeuw, onontbeerlijk bleef. In den bifchop van Zeeland , en leeraar der Godgeleerdheid te Koppenhagen , Pieter Hersleb ^ ontdekte men met verwondering eene gelijke welfprekendheid in het Deensch en Hoogduüsch, met veel doorzigt en wélberaaden Godsdienstijver verëenigd; Een ander van deezen ftand, Erich Pontoppidaan , oppergeheimfchrijver en eerfte hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Koppenhagen , maakte zich, zoo ten aanzien der aardrijkskunde en gefehiedbelchrijving van Des- ne¬ st, in hel jaar 174& Omtrent het j. 17324 St. in hst jaar 1757- St. in het jaar 17044  $6ó ïï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xiv boek* St. in he jaar 1764 St. in het jaar 17S4. nemarken, als door de uitbreiding van het Christendom, zeer verdienstlijk. Pieter Horrebow, die aldaar gelijktijdig in de Natuuren Wiskunde onderweezen heefc, is vooral over de eerfte deezer weetenfchappen een; fchatbaar fchrijver geworden. Doch eenen uitneemenden roem verwierf zich Lodewijk vrijheer van Holberg, te Bergen in Noorwegen gebooren, die als leeraar der gefchieden aardrijkskunde te Koppenhagen overleeden is, door veelerleije kundigheden , en eene bijzondere bekwaamheid, om dezelve ongemeen nuttig te maaken. Op zijne reizen naar Holland, Engeland en Frankrijk vormde hij zich inzonderheid naar den beteren fmaak, en deels vrijere denkwijze, welke in die Landen heerschten. Voords bevlijtigde hij zich, om zijnen Landgenooten een meenigte nuttige, fchoon niet altijd even aangenaame waarheden, zonder eenige achterhoudendheid, en meestendeels onder het kleed van geestige fcherts, voortefteilen. Schoon zijn vernuft niet altijd van de fijnfte foort is, wordt dit, echter, doorgaands vergoed door eene meer treffende voordragt , want Holberg was met de menschlijke vóóröordeelen , hartstogten en zeden zeer wél bekend, en ftelde het befpotlijke in dezelve vrij-moedig ten toon. Vanhier, dat zijne blijfpelen Klims onderaardfche reis, en anderen zijner fchertfende of hékelfchriften, niet flechts met veel genoegen werden geleezen, maar ook veel nuts baarden. Hij verbeterde den fmaak en  CêfdMems för Deenen. IV Tijdvak. 36? en de zeden der Deenen, en leerde hen vooral de beginfels der vrijheid In denken en fchrijven. Zijne gefchiedkundige gefchriften zijn ook vol blijken van vrijmoedigheid, goede keuze en juiste oordeelkunde. De welfprekendheid en dichtkunst waren wel in Deenemarken, reeds lang vóór hem, niet ongelukkig bearbeid; doch, federt zijnen tijd, hebben mannen van nog zuiverer fmaak en vernuft dezelve tot hooger volmaaktheid verhéven. Inzonderheid heeft de dichter, Johannes Ewald , die vóór weinige jaaren 1 ftierf, een roemrijke nagedachtenis achtergelaten. De fchilder-, plaatfnij- en andere dergelijke kunften hebben mede, in de laatfte tijden , onder de Deenen gebloeid , en zelfs rijpe vruchten gedragen, vooral nadat Frebrik de vijfde ten dien einde eene bijzondere fchool had göfticht. XII. Alle deeze veranderingen , door de 1 Deenen ondergaan, en deels zelfs veröor-1 zaakt, kunnen den leezer reeds een vrij* duidlijk denkbeeld mededeelen van het bij-1 zondere , dat hen van andere Natiën onderfcheidt. Van de vroegste eeuwen hunner gefchiedenis , komt den Deenen de Jof toe van uitneemende dapperheid : en fchoon zij dien met andere Noordfche Volken deeien , is, echter, geen derzelven bijna altijd ter zee zoo geducht en overwinnend geweest , als zij. In de laatste honderd en vijftig jaaren, waren hunne oorlogen op het vaste land . vo»ril mtt de Zwseden , deste on- ïwald, J- I7S4? ijzondewj ekwaameden en eden der. kenen.  rg68 II hoofdd; Nieuwe GefcMeden. xiv boêr, ongelukkiger. Dit öntftond geenszins, omdat zij thands zoo • dapper niet waren, als weleer ; maar omdat zij niet, gelijk deeze hunne nabuuren, in bijna onafgebrokene oorlogen geoefend, en door zulk een reeks van voortreflijke veldheeren werden aangevoerd. Men voege hierbij , dat de Deenen, federt langen tijd, het gemak en de geneugten des leevensmeer beminnen, dan de in alle ongemakken geharde Zweeden. In het algemeen fchijnen zij wat te langzaam en fchroomvallig in hunne befluiten te zijn; doch tot derzelver volvoering moeds en ftandvastigheid genoeg te bezitten. Tot onlusten en gewelddaadigheden zijn zij niet geneigd; den Eu'dngelifchen Godsdienst hartlij k gunstig , zonder vervolgzucht tegen andere Godsdienstige genootfchappen; en hunnen koning uitneemend getrouw, die hen , niettegenflaande zijne onbepaalde magt, zeer wél behandelt. Behalven hunne braafheid en vreedzaamheid, roemt men ook hunne beleefde ^ befcheidene, gastvrije , en vooral zeer milddaadige gezindheden, waarvan zij doorgaands blijken geeven. Sommigen hunner medeburgers hebben hun een heerfchende neiging tot pracht, gemak , buitenfpoorige volgzucht van vreemde zeden, en verfcheidene zwakheden der eergierige rangzuclat toegefchreeven ; doch dit alles hebben zij met veele andere Natiën gemeen. Slechts een gering aantal groote geesten verhief zich, wel is waar, onder de Deenen, of maakte zich , ten minsten, buiten hun va-  Gefch'edem's der Deenen. IV Tijdvak." 3ó> vaderland beroemd ; doch zelfs deeze weinigen , of liever de meenigte achtenswaardige en algemeen nuttige mannen, welken zij in bijna alle ftanden en werkkringen gehad hebben, kan men voor een bewijs houden, dat deeze Natie voor alles gefchikt is. V. Deel. Aa VYF-  37° H koofdd. Nieuwe Gefchieden. 2v boer. Overgang van de ■JJeenjclie tot de Zweedfche gefcliiede- VIJFTIENDE BOEK. Geschiedenis der Zweedem. EERSTE TIJDVAK. Van- de vroegste , zekere en merkwaardige fpooren van de gefchiedenis der Zweeaen en hunnes Rijks , tot de invoering van het Christendom onder hen; of van Iwar den veroveraar , toe Olaf den ScHOOTKONING. Van het begin der agtste tot dat der elfde eeuw der Christelijke jaartelling. Een tijdvak van omtrent drie eeuwen. I. Schoon van den zelfden Germaanfchen oorfprong , als de De enen en Noorwegers\ i'choon aan derzelver vaderland grenzende, en dikwijls met hun onder de regeering van éénen koning verëenigd, hebben, echter, de Zweeden met deeze beide Natiën nimmer zeer eendragtig geleefd. Meest altijd bleef 'er, vooral tusfehen hen en de Deenen, door ijverzucht, vijandfehap, twisten, wederkeerige poogingen om elkander te verzwakken , en talrijke oorlogen, een aanmerklijke afüand, welken men ook aan zeker verfchil van  Gefchiedenis der Zweeden. I Tijdvak. 371- van inborst en neigingen der beide Natiën, moet toefchrijven. 't Geen de Deenen , in vroeger eeuwen, ter zee verricht hebben, toen zij een gedeelte van Europa, door hunne krijgstogten en veroveringen, verwoesteden , is door de Zweeden, in laater tijden, inzonderheid in landoorlogen, nagevolgd ; fchoon zij', eindelijk, gelijk deeze hunne nabuuren , voor de tocneemende overmagt van andere Europifche Volken aan deezen kant moesten zwichten. Een onderneemende geest en ijverige vrijheidsliefde, welke, echter, te dikwijls een bron van birmenlandlche onlusten werd, veelvuldige Staatsveranderingen, groote oorlogen, en gelukkige Natuur - onderzoekers, munten veomaamlijk in de gefchiedenis der Zwcedtn uit. II. Sederd omtrent honderd en twintig jaaren, bevat Zweeden alle die Landen,v welke tusfchen Deenemarken , Noorwegen,' Rusland en de Oostzee liggen : fchoon ook eenige eilanden in de Oostzee, en bij dezelve een kleine ftreek Lands in Duitschland, aan dit IIijk toebehooren. Deszelfs omtrek is bijna zoo groot als Frankrijk ; doch het is in verre na zoo vruchtbaar en bevolkt niet. Zweeden heeft naauwlijks twee en een half milliöen inwooners , die , daarenboven, nog zoo veel graancn niet bouwen , als zij tot hun onderhoud noodig hebben, daar dezelven alleenlijk in de Zuidlijke gewesten wasfen. De Noordlijke, integendeel, welke ook weinige en deels volftrektlijk geene vrucb.tAa % boa» Befchrifing van tweeden.  3*72 II iioofdd. Nieuwe Gefchiedcn. xv boek; b« bi B W dl S W d is f< n w v' ir v d 2 g v h v v d ë d c Vroegfte gefchiede-, g nis der Zweeden. , i ( 5 )omen kweeken, zijn, uit hoofde van deri ü-gachtigen of moerasfigen grond, daartoe :heel ongefchikt. Doch dit natuurlijk gebrek ordt van den anderen kant, eensgelijks, door : Natuur, of liever haaren Wijzen en Goeden :hepper, vergoed. Dit Land, alwaar in den inter een zeer ftrenge koude heerscht, jch tevens de lucht zeer helder en gezond , heeft ook bergen , zeeën en bos:hen , verfchaft zijnen inwooneren alle gelakken voor een uitgebreide veeteelt, veel ild, en in alle de meiren, rivieren en de zee ;el meer visfchen, dan zij behoeven. Doch, zonderheid is hetzelve zoo overvloedig 3orzien van veelerleije metaalen , dat men :zelven den voornaamsten rijkdom der weeden kan noemen, voor welken zij zeer emaklijk veele andere behoeften kunnen irkrijgen. Onder anderen graaven zij uit unne mijnen ijzer en koper van uitneemende Dortreflijkheid in groote meenigte: fchatten , elke den Zweeden eigenlijk nuttiger zijn, m wanneer zij den zelfden voorraad van oud en zilver in hunne vaderlandfche gronen vonden , waardoor hunne werkzaamheid intwijfelbaar jammerlijk zou veiflaauwen. III. Omtrent even lang, als de Deenen, n om de zelfde redenen, bleeven de Zwee'en, zoo wel als de Landen, welken zij ewoonden, in de gefchiedenis bijna onbeend. De Romeinen hadden wel, reeds in e eerfte eeuw na de geboorte van Ciiris•us, eenige kennis van de Svionen in deeze 8^  Gefehiedenis der Zweeden. I Tijdvak. 373 gewesten. Zij telden hen onder de Germaanfche Volken: en deeze afkomst der Zweeden wordt onder anderen ook door hunne taal, welke met de Deenfche en Noorweegfche zelfs met andere Duit fche taaien, zeer b lijkbaar van den zelfden oorfprong is, volkomen bevestigd. Doch het vaderland der Svionen was den Romeinen nog geheel onbekend. Zij meenden, dat hetzelve tot Mandie of Skandinavië behoorde, waardoor zij het gantfche Noorden van Europa verltonden, 't welk zij ook den nog onbepaalderen naam van Scijt/uë gaven. De Zweeden zelve waren, veele eeuwen achtereen, nabuuren van die Volken , welke, gelijk zij , eerst laat de fchrijfkunst, en nog laater eemge geleerdheid oefenden. Vanhier, dat het hun en hunnen nabuuren, in den beginne, aan middelen ontbrak, om hunne lotgevallen en daaden aan de overige wereld, met welke zij, daarënboven, flechts weinig gemeenlchap hadden, duurzaam bekend te maaken. üoch ook toen zij met het Christendom fchnjvers van eenige kunde onder hunne geestlijken hadden verkreegen, ftelden deeze zeer weinig belang in de gefchiedenis hunnes vaderlands. Deszelfs eerfte eigenlijke gefchiedfchriiver leefde eerst in de vijttiende eeuw. \ Geen andere Noordfche, en vooral islandfche narichten wegens de Zweeden tot de agt-, fte eeuw vermeldden, fchijnt wel hoofdzaakink op eenigèn waaren grond te rusten; doch word:, door eene vergroote en verwarde, wijze van, Aa 3 voor?..  p.t'AR Dl BAAK , kO )iin^ v;;n Zue-din en Deent' marken. 374 II HOorr>d. 2V/£«m? Gefchiedcn. xv boek. voordellen , en door verwaarloosde tijdrékening, verdacht, en dus onbruikbaar. IV, Hoe oud dan de Natie en het Rijk der Zweeden ook zijn mogen, heeft men, echter, van beiden weinig zekere en famenhangende kennis, in de eerfte eeuwen van hec Christendom; temeer, daar de vroegfte vaderlandfche gefchiedenis ook van dit Volk naderhand een dichterlijk kleed van Goden, meer dan menschlijke helden, verwonderlijke zeldzaamheden, en meer dergelijke fabelen, verkreegen heeft. Zelfs zijn de grenzen van het Zweedfche Rijk , in deeze vroegere tijden, niet genoegzaam bekend. Ook onder de Zweeden, gelijk in de gantfche Noordfebe gefehiederis, is Otiiin , ook Odin, of Wodan genaamd, die in het Noorden een zeer groot Rijk gefticht, en zich zeiven tot een voorwerp van Godlijke aanbidding zou opgeworpen hebben , zeer beroemd. " Zijnen leeftijd kan men niet, dan bij gisfing, in de derde of vierde eeuw na de geboorte van Christus plaatfen; doch zijne togten en daaden zijn nog veel twijfelachtiger. Men verhaalt, dat zijn zoon , IJngue , door de verdeeling des vaderlijken Rijks, Zweeden verkreeg, en dat zijne aframmelingen, die aldaar regeerden , de Tnglingers genoemd werden. Met meer zekerheid weet men, dat, omtrent de agtfte eeuw, in Gothland een dier erfvorsten, die nevens de koningen ran Zweeden in verfcheidene gewesten van ierzelver Rijk heerschten, Iwar genaamd, al-  Gefchiedenis der Zweeden I Tijdvak. 375 allengskens de beide koningrijker] , Zweeden en Deenemarken, ten minlten een zeer aanmetklijk gedeelte derzelven, onder zijne heerfchappij bragt. Men noemde hem daarom Widfamne, of den Veroveraar. De vereeniging der beide Rijken eindigde mei Regner LooBROii,. die, gelijk reeds in óc Deenjche gefchiedenis vernaald is, eenen allerfmar dijk tien dood, met ongewoonen moed verduurde. Voords verkreeg Zweeden in zijnen zoon Björn Jarnsida, (dat is, IJzürzijue,) zijnen bijzonderen koning, vutten de beide hoofddeelen des Rijks, Svea, of het eigenlijke Zweeden , en Gota,oï Gothland, on derworpen waren. Doch omtrent deezen'zelfden tijd, in het midden der negende eeuw. drong het Christendom voor het eerst tot ót Zweeden door. Toen begonnen zij zich ira het algemeen, door de zeerooverijen der Normannen, waaronder ook zij behoorden, den Christelijken Volken in het overige Eu topa meer bekend te maaken. Dewijl dude Zweedfche gezanten bij keizer LoDEWijt den vroomen hoopten , dat de Cliristelijki Godsdienst in hun vaderland een goed onthaal mogt vinden , zond deeze vorst twe« Duitfche munnikken uit het klooster Cor yeij, van welken Anschar of Ansgar , die daarom de Apostel van het Noorden heette, in Deenemarken reeds vrij gelukkige poo gingen ten beste van het Christendom gedaat had, met het zelfde oogmerk naar Zweeden Ook daar werd hij zoo wél ontvangenda Aa 4 Zelf Het Chrif* . tendam wordt on,der de Zweeden bekend., ! J. 829.  $]6 II hoofdd. Nieuwe Gefehieden. xv boeit; zelfs te Birka, dat een gedeelte der koninglijke hoofdflad Sigtuna was, de eerfte Christelijke kerk gebouwd werd. De Natie (temde op eenen Landdag toe, dat deeze Godsdienst in het gantfche Rijk vrijelijk zou geleerd worden. Toen had onder de Deenen het zelfde plaats, 't geen onder andere ruuwe Heidenfche Volken even min zeldzaam was , dat zij daarom vooral den God der Christenen den voorrang gaven , omdat zij zich verbeeldden , dat zij van Hem meer hulp in hunne oorlogen te wachten hadden. Intusfchen waren de vorderingen des Chrisiendotns onder hen flechts langzaam; en inzonderheid bleeven hunne koningen nog ijverige Heidenen , tot den dood van Erich , St. in het die den bijnaam van Overwinnaar voerde, jaar (,94. en zejfs Deenemarken veroverde. TWEE-  'Gefchkdenis der Zweeden. II Tijdvak. 37? TWEEDE TIJDVAK. Van Olaf den Schootkoning , of van de ' invoering van den Chrhtelijken Godsdienst in Zweeden, tot de Calmarfche verëeniging van Zweeden , Deenemarken en Noorwegen tot éène alleenheerfching. Van het jaar iooi tot 1367 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent vier eeuwen. % Eindelijk nam Erichs zoon , Olof , den Christelijken Godsdienst aan, dien hij in zijn Rijk, in zekeren zin, algemeen maakte. Men gaf hem den bijnaam van Schootkoning, omdat hij , toen zijn vader ltierf, nog zoo jong was , dat hij in den fchoot gedragen werd; en hij vertoonde zijnen moedigen geest reeds in zeer vroege jaaren. Schoon hij, door het huwelijk zijner moeder met den koning van Deenemarken , dit Rijk verloor; behield hij , echter , nog eenigen tijd zijne veroveringen in Noorwegen. Toen de Noorweegfche prins, met wien hij , na deszelfs vader overwonnen te hebben, deezen oorlog voordzettede, met zijne fchepén zelfs in het groote , midden in Zweeden liggende , meic Aa 5 de Olaf x» Schootkoningvoert he Christendom in Zweeden in.  ÏOOI. f78 II hoofdb. Nieuwe Gefchieden, xv bó2.&; de Malar , welke toen Logarn heette, inliep , het vaste land aan beide zijden verwoestede , en zelfs de hoofditad Sigtti; a verBrandde , liet hem Olaf , door ingeheide paaien , de terugvaart naar de Oostzee, aan de westzijde, verfloppen. Doch de prins liet nachts , in allerijl, een vasrt graven , door welke zijn vloot weder ongehinderd in de Oostzee kwam. De zeeëngte, welke thands in Stokholm den Malar met de Oostzee verëenigt, gaf naderhand aanleiding tot het Slichten dier Stad , welke , echter , tot omwent het midden der dertiende eeuw, flechts gen klein vlek bleef. Olaf herbouwde Sigtuna ; doch legde den titel van koning van Upfala af, welken zijne voorvaders van deeze oude ftad, de hoogste gerechtsplaats , en den voornaamsten zétel van den Heldenfeiten Godsdienst, ontleend en gedragen hadden , en was de eerfte, die zich liever koning van Zweeden, in zijne taal S>ea of Sverige, noemde. Ter uitbreiding van het Christendom, welk hij zelf had aangenomen, lokte hij leeraars van hetzelve uit Engeland, 't geen de Noordfche Volken , door hunne herhaalde landingen, inzonderheid hadden leeren kennen. Siegfrieo, een En gelach geestlijke, kwam dus naar Zweeden over, doopte den koning zei ven , deed veelen zijner onderdaanen het Christendom aannemen, voorzag de nieuwe gemeenten van leeraaren, en werd zelf bifchop van Wexio, doch in het algemeen de eigenlijke Apostel der Zweeden. Hcc  Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 379 Het Heidendom, echter, werd toen, omtrent het begin der elfde eeuw , in verre na in Zweeden nog niet vernietigd. Olafs ijver tegen hetzelve , en nog meer zijne minachting jegens de Rijkswetten , welke op eenen Landdag gemaakt waren, hadden, eindelijk, ten gevolge, dat zijne onderdaanen hem noodzaakten, om zijnen zoon met hem in het bewind te doen deelen, en zijne gewelddaadige voordplanting van het Christendom te ftaaken. II. Omtrent deezen tijd kan men dus ook -den bijzonderen inborst der Zweeden uit de gefchicuenis eerst duidlijker leeren kennen. Zij vertoont hen vrijheidlievend , dapper, doch tevens onrustig, en nog niet zeei vatbaar voor eenige befchaaving van verftand of zeden. Olafs zoon, Amund Jacob, die mede nevens zijnen vader het Rijksbewind gevoerd had, meende de losbandigheid zijner onderdaanen , die daaglijks nieuwe wam daaden pleegden, door eene wet te kunnen beteugelen, volgends welke zelfs voor de .geringde overtreding het huis van den fchuldigen, ten minden voor een gedeelte, moesi verbrand worden. Doch daar men deeze wet alte hard vond, gaf hij, in haare plaats, een andere , dat een ieder, die, volgends de zoo algemeene gewoonte deezer tijden, iemand in zijn huis opfluiten en hetzelve alsdan in brand zou deken , niet meer, gelijk tot hiertoe plaats had, een enkele geldboete be< taaien, maar, wanneer hij met het vuur in de hand Olaf. St. omtrent het jaar 1026. Zeden ea gezindheden der /.weeden in deezsa tijd.  Zij betaalèn een jaarlijkfche belastfng aan dtnpaus. 3S0 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boeïcJ hand mogt gegreepen zijn, zelf in het vuur moest geworpen worden. Doch de koningen zelve hielden den zeeroof voor eene oefening der dapperheid , welke mee hunne waardigheid alleszins overeenkwam. Zij vielen dus jaarlijks de Landen aan de Oostzee, de Engeljche, Franfeke en andere zeekusten aan: hunne jongere broeders verwierven' zich inzonderheid door deeze onderneemingen veel roems en gelds: eene verleiding temeer voor het overige gedeelte der Natie, om daarin met hun te de'elen. 111. Geduurende de uitbreiding van het Christendom in hun vaderland , betoonden zich de Zweeden inzonderheid hoogst afkeerig van allen dwang. De leeraars van deezen Godsdienst, die grootendeels vreemdelingen waren , verwoesteden de tieidehfeké tempels, vernielden de afgodenbeelden, en werden hierin zelfs van fommige koningen door gewelddaadige maatregelen onderfteund. Deeze buicenfpoorigheden moesten verfcheidene Christelijke leeraars met hun leeven boeten; en meer dan één koning werd, uit hoofde van zijnen ijver tegen den ouden Godsdienst, uit hét Rijk verdreeven. Eerst omtrent het midden der twaalfde eeuw, werd het Christendom in Zweeden volkomen algemeen. Toen waren reeds de Christelijke geestlijken, en vooral de munnikken, talrijk, geëerd en rijk, terwijl men fteeds meer kerken en kloosters zag ftichterj, en met aan-, zienlijke inkomften befchenken. Tevens ver-  'Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 3?i vielen de Zweeden, 't geen in deeze eeuwen een onvermijdlijk gevolg dier verandering was, onder de geestlijke magt van den paus. Een gezant, hun door hem gezonden, en die naderhand zelf paus werd, fchreef hun een reeks van wetten en inrichtingen voor, welke, fchoon met hunne vrijheid en 'skonings gezag ftrijdende, echter, omdat hij dezelve als pligten van het Christendom aanbeval, welke ter zaligheid noodig waren, algemeen werden aangenomen. Over het geheel bragt hij het zoo verre, dat de Zweeden, federt dien tijd, een' zoogenaamden Peterspenning aan Rome betaalden; of dat ieder Zweed, die, behalven zijne kleederen en wapenen, nog een kleine geldfom bezat, jaarlijks een' penning aan zijnen bifchop moest geven, die denzelven naar Rome zond, opdat de Natie de befcherming van Apostel Petrus genieten mogt. IV. Intusfchen was , omtrent het midden der elfde eeuw, het gedacht van Iwar den Veroveraar op den Zweedfchen troon uitgeftorven. Verfcheidene anderen volgden hetzelve , in de twee eerstkomende eeuwen , in de regeering op. Geduurende dit tijdvak verëenigden zich allengskens de Zweeden en Gothen , die tot hiertoe door wederkeerige ijverzucht van elkander afgezonderd waren , en meermaalen hunne bijzondere koningen hadden , veel naauwer. Vanhier, dat Karel de 7f.vende , in de twaalfde eeuw, de ejrile was, die zich koning der Zweeden en J.us-ö De Zwec* den veroveren eeri gedeelte van Fin-, land. Sedert het jaar uói.  \ ËtUCHDE Heilige. 3S2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek; . en Gothcn, in zijne moedertaal Sveriges ock Gotes Konung noemde. Zijn laatfte voorganger, Erich de negende, doorgaands de Heilige genaamd, had veele hoedanigheden van eenen goeden vorst. Hij deed ieder' een' recht, betoonde zich jegens de armen milddaadig, befchermde den zwakken tegen den magtigen, en wilde het aandeel in de geldboeten niet aannemen, dat hem wettig toekwam. Dat men hem den Heiligen bijgenaamd, en, na zijnen dood, als zoodanig, in Zweeden vooral, vereerd heeft , was een gevolg van de onthouding en geftrengheid, waardoor hij, uit eene welmeenende, doch bijgeloovige vroomheid , zijn ligchaam mishandelde. Ook zijn ijver voor de uitbreiding van het Christendom, fchoon hij daarin meer onderwerping aan de pauslijke bevelen, dan liefde voor de oorfpronglijke zuiverheid van deezen Godsdienst blijken liet , maakte hem eerwaardig. Daarom eischte hij gewapenderhand van de Fin/anders, die de Zweedfche kusten door hunne zeerooverijen dikwijls veröntrusteden, dat ze zich niet flechts aan hem onderwerpen , maar ook het Christelijk geloof zouden aannemen. Toen zij dit weigerden, overwon hen Erich in eenen veldilag, en maakte zich van een groot gedeelte van Finland meester. Hier ftichtte hij de ftad Abo, (volgends den Zweedjchen tongval Obo,) en tevens, door den ijver van Hendrik , den eersten bifchop van Upfal, die hem voorïiaamlijk tot deeze foorc van gewaand heilige oor-  'Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 38$ oorlogen had aangefpoord, veele Christelijke gemeenten en kerken. Doch daar Hendius: weldra vermoord werd , verviel het Christendom weder in Finland" en, na verloop van negentig jaaren, kwam dit Land eersc volkomen onder de heerlchappij der Zweeden» Erich zelf viel, door een' ongelukkigen veldflag, eenen Deenfchen prins in handen, die hem liet onthoofden. Zulk een treurig einde maakte hem voor de Zweeden deste dierfoaarer: eenige eeuwen achteréén aanbaden zij hem als den voornaamften befchermheiligea van hun vaderland. V. In het algemeen waren deeze rijden der twaalfde en dertiende eeuwen voor dec Zwcedtn zeer onrustig. Eenigcn hunner aan- c zienlijkfte gellachten betwisteden elkander met t geweld den troon , en zelfs Deenjche prin- ? fën maakten aanfpraak op denzei ven; terwijl * in het Rijk zelve de Jarls, die eigenlijk de aanzienlijkile bevelhebbers naast den koning moesten zijn, fints eenige eeuwen z©9 veel magt hadden verkreegen, dat zij bijna deszelfs medebefluurders waren geworden. Vanhier, dat verfcheidene koningen, door binhenlandfche oproeren en oorlogen, hun Rijk of leeven verlooren. Dus werd wel de krijgsmoed der Zweeden fteeds onderhouden en verfterkt; doch tevens alle befchaaving van verftand en zeden onmooglijk gemaakt. Veeleer werden zij fteeds meer vernéderd onder de magt- van den paus, die, het, nog omtrent het midden der dertiende eeuw, zoo veri.e wist te brengen, dat geen Zweedsck geest» J. is&a» De nés-' ienftea an Bjebr ]nsas ;n aantal der1 '.useèuh,  384 II hoofdd. Nieuwe GefcMeden. xv nc£iü geestlijke meer in het huwelijk treden , of zijne echtgenoote behouden mogt. Omtrent deezen zelfden tijd, toen het gedacht van Erich den Heiligen met Erich den Stajvieraar was uitgeflorven, Werd de troon door het, intusfchen zeer magtig geworden, gedacht der Folkingers beklommen. Birgkr, de laatfte der zoo geduchte Jarls, en Erichs behuuwdbroeder , was toen deszelfs opperhoofd: en daar men zijnen tienjaarigen zoon, Waldemar, tot koning verkoos, werd hij zulks indedaad zelf, fchoon hij flechts de waardigheid van Rijksvoorflander en hertog bekleedde. Birger Jarls, gelijk hij doorgaands heet, bevreedigde, wel is waar, zijne heerschzucht, zelfs door fchandelijk trouwlooze en wreede middelen. Echter was hij een vorst van ongemeene bekwaamheden , die zich ten aanzien der Zweeden zeer verdienstlijk maakte. Inzonderheid verbeterde hij den toelïand hunnes Lands en rechtspleeging. Hem hadden zij de groote Landwegen , de herbergen tot gemak der reizigers, de bevestiging van den viervoudigen, naamlijk van den huislijken, vrouwlijken , kerklijken en rechterlijken vreede , alsmede de beperking der flavernij, te danken. Aan het vrouwlijke gedacht fchonk hij , in het grootfte gedeelte zijnes Rijks, het erfrecht, waarvan zij tot hiertoe beroofd waren. Voor de vierfchaar gaf hij zoo wel den gedaagden, als den aanklaager, vrijheid, om van de twaalf onderzoekers, naar wier uitfpraak de  Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 385 de rechter vonnisde, (gelijk dit in het algemeen bij meer Duitfche Volken de gewoonte was-, of nog heden is,) eenigen te Weigeren, wanneer hij daarvoor goede reden had. Behalven andere nieuwe fteden en vestingen , welke hij dichtte, om Zweeden tegen de aanvallen zijner vijanden te dekken, verhief hij ook Stokholm van een klein vlek tot een aanmerklijke ftad , welke inzonderheid gefchikt was, om den Rusfen en Esthlanderen het inlopen in den Maler te beletten. Weldra werd zij de hoofdftad des Rijks, en bloeide door nieuwlings aan haar verleende vrijheden, alsmede door de zeevaart en koophandel ; temeer, daar Birger met Lubeck en andere Hanlèelleden handelverbintenisfen floot. VI. Zijn zoon, Waldemar , integendeel, die van zijnes vaders Staat- en krijgskunde niets bezat, begon reeds, niet lang na deszelfs dood, op den troon te wankelen. De meenigvuldige misdagen, welken hij beging, en inzonderheid zijn gedrag jegens zijnen broeder , Magnus , gaven aan deezen aanleiding, om de wapens tegen hem optevatten; hij werc1 verdagen, gevangen genomen, en moest zijnen broeder eerst de eene , en naderhand ook de andere helft zijnes Rijks afftaan. Nu noemde zich Magnus der Zweeden en Gothen Koning, welken titel alle zijne opvolgers hebben behouden. Om te veiliger te kunnen regeeren , fchonk hij aan de geest lijkheid zulke uitgebreide en belangrijke V Deel. Bb rech BrROEi Jarls. St. in het jaar 1266. Dalofliike regeering van zijnen zoon, Magnus ScHUUlislot. J. 127(5 env.  Hij onderwerptzich etn 386 II hoofdd. Nieuwe GefcMeden. xv boek? rechten, dat zij van den koning en de wereldlijke overheid fteeds onaf hanglijker , en tevens rijker en geduchter werd. Integendeel verdeelde hij de buitenfpoorige magt der Jarls onder twee Rijksambtenaars; vernéderde het onrustige genacht der Folkingers , die, fchoon hij zelf van hun afdamde, zich tegen zijne maatregelen met geweld verzetteden; vermeerderde de koninglijke inkomften, met toeftemming zijner onderdaanen, die het goed gebruik derzelve zagen ; en lokte veele vreemdelingen, vooral Duitjekers en Deenen, in zijn Rijk : zoo om door hen tegen misnoegde partijen verdeedigd te worden, als inzonderheid, om zijne onderdaanen door de vreemdelingen , die hen in allerleije kundigheden en befchaafder zeden nog verre overtroffen, te doen onderrichten. Magnus bevestigde en breidde zelfs veele heilzaame inrichtingen zijnes vaders nog verder uit. Inzonderheid handhaafde hij de algemeene veiligheid zoo nadruklijk, dat mem hem daarom den bijnaam van Ladulos gaf, 't geen in het Zweedsck Schuurslot beteekent, dewijl de geringfte boer, onder befcherming des konings, in zijn huis zoo weinig te vreezen' had, dat hij geen ander flot voor zijne fchuuren noodig had, en men ten dien einde flechts houtjes, in plaats van floten, bezigde. VII. Deeze zelfde koning legde teven den grond ter verovering van Lapland. Dit grooteLand, ten Noorden van het eigenlijke Zwee-  Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 387 Zweeden, tusfchen Rusland en Noorwegen groot geliggende , is , in veele opzigten , van alle ^eae,,ten()*ai andere bekende Landen der wereld onderfcheiden. Hetzelve is vol uitneemend hooge bergen , welke fteeds met ijs en fneeuw overdekt zijn, en flechts weinige ftreeken zijn aldaar voor den landbouw gefchikt. Doch voor het veeteelt verfchaft het deste meer voordeden, en is rijk in veelerleije dieren, vooral in zulke, welke voortreflijke pelterijen tegen de doordringende koude van dit Land opléveren, als mede in vogelen, visfchen en hout. ; Deszelfs zeer Noordlijke ligging veroorzaakt wel, dat aldaar de dag, in fommige tijden van het jaar, naauwlijksf eenige uuren duurt, terwijl, integendeel, de lange nachten door de maan en fterren, door een heerlijk zoogenaamd Noorder- licht * en door de fneeuw, welke zeer lang blijft liggen , worden opgeheldert: en in den zomertijd geniet men aldaar, geduurende den gantfchen nacht, de zon. De Laplanders, die met de Finlanders, Hungaaren, en meer andere Noordfche Volken , van den zelfden oorfprong zijn, leeven wel voornaamlijk van de veeteelt; doch bezitten in de meenigre van rendieren, wier eigenlijk vaderland onder hen is, eenen ongewoonen fchat. Dit dier, dat veel naar een hart gelijkt , ontleent zijnen naam van zijn' ongemeen gezwinden loop. Men vindt geen dier, dat zoo goedkoop te onderhouden, en tevens zoo nuttig is. De rendieren houden 6b 2 zich  388 II hoofdd. Nieuwe Geschieden, xv boek. zich in groote hoopen bij elkander, en voeden zich , des zomers vooral, mee jonge boomknoppen en bladeren ; doch, in den winter, met zeker mosch, dat zij van onder de fneeuw opkrabben. Behalven , dat zij den Laplanderen tot paarden voor hunne fleden dienen, verfchaffen zij hun ook fmaaklijke melk, goed vleesch, vet, dat zij in plaats van boter gebruiken , en andere voedfels. De huid der rendieren lévert hun winterkleederen en dékens; van derzelver gedroogde en gefpleetene fpieren vervaardigen zij garen, van de darmen koorden, en van de beenen mesfen, lepels en andere werktuigen. In dit Land zwierven de Laplanders, ten tijde van koning Magnus, of omtrent het einde der dertiende eeuw, nop- wild en woest rond, zönder eenige andere regeering te kennen, dan de oudfte van alle, die van huisvaders naamlijk, welke tevens rechters waren. De gemelde koning wenschte hen onder zijn gebied te hebben ; doch wilde hen niet zelf door de wapenen veroveren^ Hij maakte dus openlijk bekend, dat zij, die hen tot onderwerping zouden brengen, derzelver landerijen erflijk bezitten, en de daarbij behoorende Laplanders als lijfeigene boeren zouden behouden. De Birke-Kerl, dat is, de kooplieden, die zich bij de Westerbothnifche haven hadden neergezet, eer aldaar nog fteden gedicht werden, en door hunnen handel magtig waren geworden, volvoerden dit wel, en vonden daarin  Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 389 daarin geene geringe voordeelen. Doch zij bedroogen de Laplanders, waarmede zij, echter, zelve handei moesten drijven, door valfche verbintenisfen, en bragten een aantal derzei ven in een hinderlaag om het leeven. Daar thands dit volk onder de heerfchappij der Zweeden kwam, won hetzelve, ten min-, ften, iets, door eenige weinige zaaden van het \ Christendom, welke, federt dien tijd, onder1 hen verfpreid werden. VIII. Niet zoo gelukkig, en meestendeels minder wijs, was de regeering der overige konin-' gen van dit tijdvak, van het einde der dertiende { tot dat der veertiende eeuw. Onder Biuger, < den zoon van Magnus , werd, wel is waar, < door zijnen Rijksbefluurder en voogd, Thorkel Knutson , Karelië, dat een gedeelte van Finland uitmaakt, veroverd, en tevens aanleiding gegeeven tot eene verbeterde verzameling van wetten. Doch Birger was laag genoeg ,om te dulden, dat zijn braave en wijze Staatsdienaar, door den haat der geestlijkheid en eeniger grooten, ten dood werd gebragt. Toen hij naderhand door zijne broeders genoodzaakt werd, om het Rijk met hun te deelen, lokte hij hen wel in zijne magt, en liet ze in eene gevangenis verhongeren; doch wel verre, dat hem deeze onmenschlijkheid in het volkomen bezit des Rijks ftelde, verloor hij veelëer hetzelve door een' algemeenen opltand: en nu vergaten ook de Rijksftaaten, door hunne verbittering tegen Bb 3 dee- Magnus. t in 'c aar 1290. De Zwe»- ten Haan 'etfeheilene Lanleh aan de ')seiisn af.  1316. i i i : » 390 11 hoofdd. Nieuws Gefchieden. xv boek. deezen koning, de algemeenfte grondregels van rechtvaardigheid, daar zij, ter vvraake van deeze broedermoord, zijnen onfchuldigen zoon lieten onthoofden. Thands werd Magnus, een neef van Birger, naderhand Smek, dat is, de verkleener des Rijks, bijgenaamd, ten troon verhéven. Van den eenen kant was hij wel een der magdgfte Zweedfche koningen. Want van zijnen 'grootvader erfde hij het gantfche Noorweeg fche Rijk: en door geld werden tevens verfcheidene verpande Deenfche Landen aan het Rijk gehecht. Doch van de andere zijde hadden de Rijksftaaten in Zweeden hunne magt allengskens ongemeen vergroot; daarenboven haalde zich Magnus den haat der Zweeden in het algemeen, der geestlijkheid en van den paus op den hals: dus moest hij, eindelijk, ongelukkig worden. Geduurende zijne minderjaarigheid was de lijf eigen fchap gantschlijk vernietigd. Toen hij de regeering aanvaard had , beperkte hij het eerst de geld[pilling in eten, drinken, kleederen , en alle mdere foorten van weelde ; doch hij zelf ;af zich daaraan zoo geheel over , dat hij ;ot drukkende belastingen zijne toevlucht noest nemen. Een ongelukkige oorlog met le Rusfen vermeerderde dezelve met zijne aehoeften. Den paus beleedigde hij, door ïem den Peterspenning, welken de Zweelen aan Rome betaalden , als leen , te mthoudeii, en niet weder te vergoeden, co zeer, dat hij door hem in de ban werd' ge-  Gefchiedenis der Zweeden. II Tijdvak. 391 gedaan. Men vond toen in Zweeden eene foogenaamde groote heilige, Birgitta ot Brtgitta, die, uit hoofde van de Godhjke verfchijningen en openbaringen , waarop zij zich beroemde, als mede om haare bijgeloof seftrenge Godzaligheid, algemeen verëerd, doch na haaren dood, als eene gewaande wonderwerkfter, indedaad onder de heiligen geplaatst werd, aan wier voorbede zich de Zweeden moesten aanbevelen. IV agNus, die hierover verftandiger oordeelde, dan over zijne eigene belangen, noemde de gezigten en Godfpraaken, welke zij voorgaf van den Hemel ontvangen te hebben, droomen en fprookjes. Doch du gat den geestlijken en anderen zijner vijanden gelegenheid, om hem, als een' verachter van den Godsdienst, aan den algemeenen haat bloot te nellen. Nu werd hij in zijn Rijk overal vervolgd. Men dwong hem, om aan zijne beide zoonen de regeering van Zweeden en Noorwegen afteftaan, fchoon hij zich dezelve deels weder toeëigende. Lindelijk meende hij, dat, na zoo veele onbezonne en gewelddaadige bedrijven , de konmg van Deenemarken hem, op de nadrukhjkfte wijze, tegen den algemeenen haat zijner onderdaanen kon befchermen. Om hem daartoe te meer te verbinden, ftond hij hem weder die zelfde, welëer Deenfche, Landen, Schone??, Halland en Bleckingen, af, welke eerst in zijnen tijd aan de kroon van ZweeBb 4 den  J. 1363. 1 • 1 i 1 i 1 t C ii i d v k Til ir W 392 II hoofdd. 2V7e Kauei VUL St. n 't j. 147e. Johannes yan de re. geering ontzet, in het j. 1501. Toeftand van den handel en de geleerdheid onder de Zweeden, tot het einde der vijftiendeeeuw.  4oa II hoüydd. Nieuwe Gefckieden. xv boek. Zweeden werd toen voor het rijkfte der drie Noordfche Rijken gehouden ; doch zij bleeven reeds in den beginne ftilftaan : en de Hanfeefteden, welke reeds, federt de dertiende eeuw, zoo bloeijende en magtig waren, vooral aan de Oostzee, gelijk Lubeck, Roftock, Danzig , en meer andere , vonden in haaren handel op Zweeden een ongemeen gewin. Daar het in dit Land nog bijna geheel aan kunften en handwerken ontbrak, werd hetzelve, door deeze kooplieden, van ontelbaare waaren, behoeften en geneugten des leevens voorzien. Integendeel voerden zij de ruuwe voordbrengfels van Zweeden, gelijk ijzer en koper, in groote meenigte uit, en bragten de werktuigen of gereedfehappen , daarvan vervaardigd, weder derwaards te koop. De lieden van het Hanfeeverbond flooten niet flechts met de koningen van Zweeden verfcheidene verbintenisfen ter bevestiging van haarenihandel in hun Rijk, maar veröntrusteden, en deeden ook hetzelve fomtijds waggelen door de magt haarer vlooten, welke niet Zelden zeerooverijen op de Oostzee pleegden , ja fomtijds krijgsvolk in Zweeden aan land zetteden. Niet voorfpoediger was, in deeze tijden , de geleerdheid onder de Zweeden. Eigenlijk hadden zij dit met de Europifche Volken gemeen, dat zich de geestlijkheid alleen in weetenfehappen en fraaije kunften oefende, en, echter, nog naauwlijks de middenmaat in dezelve bereikte. Doch het te langzaam wijkende overblijffel der oude ruuw-  Gefchiedenis der Zweeden. III Tijdvak. 403 ruuwheid van zeden, zeer veele binnenlandfche onlusten, en te min verëeniging met de Zuidlijke Volken, of liever zekere volflagen afkeer van vreemdelingen : dit alles fchijnt veroorzaakt te hebben, dat zich de Zweeden, nog laater dan hunne nabuuren , de Deenen, met eenigen gelukkigen ijver op de geleerdheid toelegden. Sedert de regeering van koning Magnus Ladolos , omtrent het einde der dertiende eeuw, die hen door vreemdelingen tot een fterker infpanning van hunnen geest poogde optewekken, begonnen zij de Franjche hooge fchoolen te bezoeken. Echter was de onkunde onder de Zweedfche geestlij kheid , ,in het begin der vijftiende eeuw, zoo jammerlijk toegenomen, dat men, federt dien tijd, op het nichten eener hooge fchool in dit Rijk begon aantedringen. Eindelijk werd- zij , nog in laater tijden dier eeuw, te Upfal, of Upfala, gefticht. Een haarer eerfte leeraars was de oudfte gefchiedfchrijver der Zweeden, Erich Olafson of Olai. Doch, in haare eerfte vijftig jaaren, bewees zij aan de weetenfchappen flechts zeer geringe dienften , dewijl, in plaats van die vrijheid m geleerde onderzoekingen, welke zij zoo zeer behoefde om waarlijk nuttig te zijn, flechts heerschzucht en dwang der geestlijkheid bepaalden, wat men aldaar onderwijzen mogt. VI. In de eerfte twintig jaaren der zestiende eeuw, werd de toeftand der Zweeden in het algemeen nog geenszins beftendig; Cc a veel- J» H7?. CheiS- TIAAN ü verliest Zwaden,  door het Stokholmfche bloed bad. Sten Sture, St. in 't j 1563. 404 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. veeleer nam deszelfs verwarring zoo jammerlijk toe, dat zij , omtrent het einde van dit • tijdvak , een' hoogen trap van ellenden bereikte. Reeds lang befchouwden de meeste Zweeden de verëeniging van hun Rijk met het Deenfche als een bron van verdrukkingen en veele andere rampen. Deste liever gehoorzaamden zij den Rijksvoorfianderen uit hunne eigene Natie. Deeze waardigheid bekleedde Sten Sture , een Zweed, meermaalen, zelfs na de onttrooning van koning Johannes. Zijrte nedrige minzaamheid zelfs jegens jde geringiten zijner medeburgers veroorzaakte , dat men hem boven eenen koning beminde ; doch zijne wijsheid weerhield hem van het aanvaarden der koninglijke waardigheid , welke hem de Zweedfche grooten , wegens zijne verdienden ten aanzien van het vaderland, aanboden. Sommigen zijner bloedverwanten volgden hem op in zijnen post. Echter vonden zij onder de geestlijkheid en adel in Zweeden , daar deeze beide in de Deenfche Landen aanzienlijke goederen bezaten , nog een fterke Deenfche partij , van welke de aartsbifchop van Upfal het hoofd werd. Verfcheidene jaaren , verdeedigden zich de Rijksvoorftanders, met het vrijheidlievende gedeelte der Natie, gelukkiglijk tegen de koningen van Deenemarken en derzelver aanhangers in Zweeden. Ook werden zij, door magtige oorlogsvlooten der Hanfeefteden, Lubeck, Whmar, Rjofiock , Straalfond en andere , nadruklijk onderfteund. Doch toen deeze  Gefchiedenis der Zweeden. III Tijdvak. 405 deeze met Christiaan den tweeden , koning van Deenemarken en Noorwegen een verbond hadden geflooten, viel hij de Zweeden met een magtig heir aan. De waardige Rijksvoorftander, Sten Sture de jonge , werd in een gevecht doodlijk gewond; naauwlijks vond men een waardig opperhoofd, om zijne plaats te kunnen vervullen; de onderlinge onëensgezindheid der Zweeden, alsmede de woelingen der Deensch - gezinden onder hen : alles begunftigde Christiaans oogmerken , die algemeen voor koning van Zweeden erkend werd. Doch in plaats van zich, als een wijs en edelmoedig vorst, van deezen voorfpoed te bedienen , dat is, in plaats van de Zweeden, die zich grootendeels met zoo veel weerzin aan eenen Deenfchen koning onderwierpen, door een zacht, goedaartig en rechtvaardig gedrag, daaraan te gewennen , befloot kij veelëer, hen zoo te verzwakken, dat zij zich nimmer weder tegen de Deenfche heerfchappij konden verheffen. Wraakzucht over hunnen hardnekkigen weêrftand; een oude geneigdheid tot wreede maatregelen , hem van zijne vroege jeugd nog bijgebleeven; fchandelijke raadslieden ; en het voorwendfel, dat hij het bevel van den paus gehoorzaamen moest, die, naar den wensch van hem en zijne partij, alle die Zweeden , die hem niet gunftig waren, met den ban bezwaarde , en hem de uitvoering daarvan had toevertrouwd: dit alles vervoerde den koning tot een der gruwelijkfte daaCc 3 den. J. 1520.  Den agtften van flagt- maand des jaarsi52c. VIER, 406' II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. den. Midden onder de feesten en vermaaken zijner krooning te Stokkolm, waartoe hij alle groote en aanzienlijke lieden des Rijks had laten nodigen , nadat hij zich alvóórens bij duuren eede verbonden had, om alF het gebeurde te vergeten, de Zweeden zachtmoedig, lijk te regeeren, en in alle hunne rechten en bezittingen te handhaaven, liet hij bijna honderd der voornaamften , bifchopen, Rijksraaden , Raadsheeren van Stokkolm , en meer anderen , ten dood brengen. Omtrent vijfhonderd andere perfoonen werden weldra, in andere oorden van het Rijk , op veelerleije wijzen, om het leeven gebragt. Doch deeze wreedaarc had geen ongefchikter middel ter bereiking van zijn oogmerk kunnen verkiezen. Hij wilde de Deenfche regeering over Zweeden, door het verwijderen van alle onderneemende mannen, in dit Rijk vestigen • En wierp haar veeleer, door het Stokkolmfche bloedbad, omverre, zonder immer eenige hoop op haar herftel te kunnen koesteren,  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 407 VIERDE TIJDVAK. Van Gustaaf den grooten , of van het volkomen verval der verëeniging van Zweeden met Deenemarken en Noorwegen , alsmede van de invoering der kerkhervorming in Zweeden , tot Gustaaf Adolf , of tot dat de Zweeden een der aanzienlijkfte Volken van Europa werden. Van het jaar 1523 tot 161Ó na de geboorte van Christus. ' Een tijdvak van omtrent negentig jaaren. I. Christiaan de tweede had in Zweeden geen' aanzienlijk' man willen overlaten, die zich aldaar tegen zijne willekeurige heerfchappij zou kunnen verzetten; doch liet dien voornaamen Zweed leeven, die hem weldra dit Rijk ontrukte. Gustaaf Erichson, uit den huize Wasa, een bloedverwant van den voorigen Rijksvoorftander Sture , en door den zelfden geest, als deeze, bezield, was de bedoelde verlosfer zijnes vaderlands, Door krijgsmoed had hij zich reeds vroeg bekend en geducht gemaakt. Daarom verzond koning Christiaan hem , listiglijk , als een Cc 4 SU gustavds Wasa wordt kontog ran Zweeden.  j. 152 408 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boes gijzelaar voor zijne Landgenooten, naar Det nemarken. Doch hij ontkwam uit deeze ge vangenis, en vluchtte, door eenige osfer handelaars verzeld, en als een van hun va Weed naar Lubeck , alwaar men hem nif Hechts befcherming, maar tevens gelegenhei verfchafte, om heimlijk naar zijn vaderhui weder te keeren. Hier ftelde hij zich bloc voor nieuwe gevaaren, door zijne Landge nooten aantemoedigen, om hunne vrijheid h gen den koning te handhaaven. In het Stoh holmfche bloedbad verlooren zijn vader, naast beltaanden en vrienden het leeven; doch h had zich in deeze hoofdftad niet willen was gen. Thands riep hij, met deste heete; ijver, de Dahkemcn, (0f DalkerlenJ da gedeelte der Natie, welks dapperheid en liei de voor vrijheid en oude vaderlandfche ze den fteeds bij uitneemendheid beroemd wa ren, tegen den koning te wapen. Twee honderd begaven zich terftond onder zijne aanvoering, en weldra had hij een heir var eenige duizenden uit alle oorden, veroverde de eene ftad na de andere, en werd, reeds zes maanden na het begin zijner groote onderneeming door den vergaderden Rijksraad, tot voorftander en veldheer des Rijks be'* "fmd;T DreReekers, DanzigersVen andere Hanfeefche bondgenooten , beweezen hem daarin door hunne oorlogfchepen, zeer wezenlijke dienften Zijn moed en fhmdvasngheid verfchaften hem zulke gelukkige vorderingen, dat hem de Rijksftaaten, twee jaa- 408 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boee;, gijzelaar voor zijne Landgenooten, naar Deenemarken. Doch hij ontkwam uit deeze gevangenis, en vluchtte, door eenige osfenhandelaars verzeld, en als een van hun verweed naar Lubeck, alwaar men hem niet Hechts befcherming, maar tevens gelegenheid verfchafte om heimlijk naar zijn vaderland weder te keeren. Hier ftelde hij zich bloot voor nieuwe gevaaren, door zijne Landgenooten aantemoedigen, om hunne vrijheid "tegen den koning te handhaaven. In het Stokholmfche bloedbad verlooren zijn vader, naastbeftaanden en vrienden het leeven; doch hij had zich in deeze hoofdftad niet willen waagen. 1 hands riep hij, met deste heeter' ijver, de Dahkerncn, (oï Dalkerlen,) dat gedeelte der Natie, welks dapperheid en liefde voor vrijheid en oude vaderlandfche zeden fteeds bij uitneemendheid beroemd waren, tegen den koning te wapen. Tweehonderd begaven zich terftond onder zijne aanvoering, en weldra had hij een heir van eenige duizenden uit alle oorden, veroverde de eene ftad na de andere, en werd, reeds zes maanden na het begin zijner groote onderneeming door den vergaderden Rijksraad, tot voorftander en veldheer des Rijks be'* "fmd;T Dre^ekers, Danzigers en andere Hanfeefche bondgenooten , beweezen hem daarm door hunne oorlogfchepen, zeer wezenlijke dienften Zijn moed en fhmdvasngheid verfchaften hem zulke gelukkige vordenngen, dat hem de Rijksftaaten, twee jaaren d d 't 'j c 1  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 409 ren daarna, uit eene dankbaarheid , welke zich niet langer weêrhouden liet, tot hunnen koning verkoozen. Stokholm en andere Zweed fche vestingen, welke de Deenen nog in bezit hadden, werden weldra veroverd. Terwijl intusfchen Christiaan de tweede ook var den Deenfchen troon ontzet werd, en Fre drik de eerste dien beklom, verbond ziet Gustavus met deezen nieuwen koning teger hunnen gemeenfchaplijken vijand. II. Dus werd de Calmarfche verëeniging door de Zweeden gantschlijk vernietigd, hun Rijk in zijne oude onafhanglijkheid, en daardoor tevens in nieuwe kracht en vastheid herfteld. Want uit deeze groote Staatsverandering , welke Gustavus ftichtte, vloeiden weldra gevolgen in kerk en burgerhaat voord, welke het Land, der Natie, en zelfs het koninglijke gezag, eene tot hiertoe vreemde gedaante gaven. De algemeene Godsdieniïige en kerkverbetering was, omtrent dien zelfden tijd, in Duitschland begonnen, toen hij zijn vaderland van flaaffche verdrukking en burgerlijke verwarring begon te verlosfen. Doch de Godsdienst, kerk en geestlijkheid hadden in Zweeden niet min wezenlijke veranderingen noodig, dan in alle de Landen der Westerfche Christenen. De paufen beheerschten ook dit Rijk met een onweêrftaanbaar geweld, en de geestlijken, vooral de bifchopen in hetzelve , op wier getrouwen ijver voor hunne belangen zij zich volkomen konden verlaten, waren aldaar nog magtiger, C c 5 dan J' 15*3. Hij voert de kerk. hervorming in Zweeden in.  410 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. d è v t e v c O ï' h d g e li d d k b o d v ij h v Drie Hervormers in e Zweeden. /( tl O d C r | an elders. Want, inzonderheid geduurende e Calmarfche verëeniging,5 hadden zij zich an veele floten, lieden en andere bezittinen meester gemaakt, en in de regeering en aamerklijk deel genomen; terwijl zij teens hoofden van heerfchende partijfchappen pléverden, door welke de toeftand des Rijks mgekeerd, en koningen gekroond of veragd werden. Reeds dit maakte eene kerkervorming, ter merkbaare vemindering van e onbepaalde magt en rijkdommen der hooe geestlijkheid , voor het Zweedfche Rijk, 1 de koningen inzonderheid, hoogst wenselijk , of liever noodzaaklijk. Konde nog, larè'nboven, de Godsdienst zelf, welke me- 2 onder de Zweeden grootendeels in pauslije voorfchriften en bijgeloovige gewoonten eftond, meer naar het voorbeeld van het orfpronglijke Christendom hervormd woren, dan gewon deeze Natie daardoor nog 2el meer, en op ontelbaare wijzen: aan den ver en befcherming van Gustavus Wasa id zij indedaad deeze beide onfehatbaare eldaaden te danken. III. In Zweeden had men vroeg genoeg snige kennis van de Hervorming in Duitschmd bekomen; doch drie mannen van vooreflijke bekwaamheden, Laurens Anderson , f Laurentius AndrejE, en de beide broeers, Olof en Laurens Peterson, anders >laus en Laurentius Petri genoemd, wa;n de eerfte Zweden, die haar gelukkiglijk ï hun vaderland voordplanteden. De beide  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 411 Petersons hadden Luthers mondlij k onderwijs genooten, en na hunne terugkomst. deelden zij de waarheid, van hem geleerd, met onverfchrokkene vrijmoedigheid aan anderen mede. Onder deezen was Anderson. Archidiaconus te Strengnees, de voornaamfte. Hij nam hunne denkbeelden aan : er daar hem Gustavus, niet lang daarna, toi zijnen Kanfelier benoemde, boezemde hi die ook deezen koning in. Door denzei ver aangemoedigd, bewees hij aan de hervorming, door zijne gelukkige vertaaling van den Bij bel in het Zweedsck, welke hij weldra ir het licht gaf, eenen ongemeenen dienst. Zijne uitneemende bekwaamheden fielden hen ïn haat, om tevens de Staatszaaken zeer wé te blijven beftuuren; doch, in zijne laaten jaaren, verduisterde hij den roem zijner on gewoone verdiensten, op de treurigfte wijze door deel te nemen in een famenzwering te gen zijnen koning, die hem, echter, deeze ondankbaarheid, na hem flechts weinig geftraft te hebben, edelmoediglijk vergaf. Vat den anderen kant bleeven ook de beide Pe tersons ten beste der Hervorming, met he gelukkigfte gevolg, werkzaam; vooral, nada Olof tot prediker in de hoofdftad Stokkolm. en Laurens tot hoogleeraar in de Godge leerdheid op de hooge fchool te Upfal doch naderhand tot eerste Eudngelifche aarts bifchop te Upfal, benoemd waren. Gusta vus zelf bevorderde den voorfpoed der Euan gelifcke leer in Zweeden, met niet min zeld zaa Sedtrt het jaar 1519. J-1523- Sedert het laar 1526. i L. And;u- . son. St. in het jaar 1552- ■ O.Peter- , son. St. in het ' jaar 1552. ' L.PüT£a- ■ son. . St. in het . jaar 1574=  4ia II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. Verdien ften van Gustavus ten aan» zien der Zweeden. zaame fchranderheid, dan nadruk. Hij befchermde niet flechts haare belijders, en fchonk hun fteeds meer vrijheden, maar verbood en verhoedde ook alle gewelddaadige voordplanting derzeive; ftelde wel zelf, bij gefchikte gelegenheden, het Volk de noodzaaklijkheid eener verftandiger Godsdienstoefening voor oogen, doch vernéderde tevens allengskens de trotfche en oproerige bifchopen. Toen het landvolk van zeker gewest bleef aandringen op de handhaaving van het oude Geloof, en inzonderheid van de LaUjnfche misfe, liet hen de koning door een' zijner hovelingen in het Latijn aanfpreken, en antwoordde op hunne verzekering, dat zij geen Latijn verftonden, dat dit zelfde de Latijnfche Godsdienstoefening voor hun nutloos maakte. De aartsbifchop van Upfal plaatfte zich, bij gelegenheid , dat hij den koning bij zich onthaalde, op eenen troon, even hoog , als die des konings; liet zich nog heerlijker bedienen, dan hem; en dronk hem de volgende woorden toe: „ Onze ge„ nade brengt het uwer genade ter goeder „ uure!" Doch de koning antwoordde met een' grimlagch: „ Onze genade en uwe genade kunnen niet onder één dak huisvesten." IV. Eindelijk kwam Gustavus met zijn zeer lang overdacht ontwerp, op den Rijksdag te Westeroï, in het jaar vijftien-honderd zeven- en twintig, geheel onverwacht ten voorfchijn. Hij drong aldaar aan, dat de bifchopen hunne fterke kasteelen en andere over-  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 413 overvloedige bezittingen en rijkdommen, welken zij van de koningen verkreegen hadden, moesten teruggeven, ten einde het krachtlooze Rijk weder in ftaat van verdeediging te (lellen, en de geestlijkheid te beletten, haare overmagt tot deszelfs nadeel te blijven misbruiken. Voords begeerde hij, dat 'er nog meer veranderingen ten hunnen aanzien zouden gemaakt worden, om hun het leeraarambt tot meer nut van den Godsdienst te doen bekleeden. Daar zich de geestlijkheid tegen deeze voorftellen hévig verzettede, betuigde de koning, de regeering oogenbliklijk nederteleggen, en, zoo dra men hem zijne goederen in Zweeden, als mede de kosten, door hem ter verlosfing van het Rijk belleed, zou betaald hebben, zijn vaderland terftond, en voor altijd, te willen verlaten. Indedaad verliet hij" den Rijksdag gantschlijk. Doch deeze moedige ftandvastigheid, en de herinnering aan alles, wat men hem te danken had, veroorzaakten, dat men zijner begeerte inwilligde. De vóórige kroongoederen vervielen weder van de kerk tot den ftaat; de geestlijkheid verkreeg flechts het noodig onderhoud, en werd geheel aan de regeering des konings onderworpen; terwijl tevens de invoering van den Hervormden Godsdienst goedgekeurd werd, welke reeds door ontelbaare Zweeden en geheele fteden was aangenomen. In deeze belangrijke onderneeming liet zich de koning niet min door zijne Staatkunde beftuuren, dan door zijnen oprechten ijver voor  Kunflen en weeterifchappen. 414 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boes. voor de Eu'dngelifche leer aanfpooren. Nadat hij dus den toeftand des Rijks veranderd, en inzonderheid deszelfs geduchtften ftand binnen deszelfs oude grenzen terug gebragt, of op nieuw tot een ftand van leeraars gemaakt had, nam zijn eigene magt ongemeen toe. Integendeel zorgde hij te meer voor de rechten der overige ftanden, voornaamlijk van den burger en landman, die tot hiertoe, in vergelijking van de geestlijkheid en adel, in het Staatsbeftuur bijna geenen invloed hadden. Hij dempte verfcheidene oproeren, en vernietigde famenzweringen, welke deels door de afhanglijkheid van veelen zijner onderdaanen aan den welëer heerfchenden Godsdienst en geestlijkheid, deels door den nijd van veelen zijner grooten over zijn fteeds toeneemend aanzien, werden veroorzaakt. Aan het krijgswezen en de verdeediging des Rijks gaf hij een veel betere inrichting, 't Geen zijnen onderdaanen in bekwaamheid of kunst ontbrak, poogde hij, eenigen tijd, door vreemdelingen te vergoeden. Dus ontbood hij uit Venetië bouwmeesters, die de eerste galeijen in deeze oorden voor hem bouwden, om de aanvallen der Rusfen afteweeren ; en weldra leerden de Finlanders dergelijke roeifchepen zelve vervaardigen. Uit de Verëenigde Nederlanden liet Gustaaf fchilders, beeldhouwers en andere kunftenaars komen. Hij bragt veel toe tot de herftelling der hooge fchool te Upfal, welke, fints langen tijd, in verval was gekomen, of lie-  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 415 liever thands, door de kerkverbetering, eerst uit haare oude werkloosheid kon opgewekt worden: en door hem werden tevens vreemde geleerden naar Zweeden gelokt. Hij was ook de eerste, die zijnen onderdaanen meer vrijheid en aanmoediging in den koophandel verfchafte. Lubeck, en andere Hanfeefteden bij de Oostzee, konden dien niet meer geheel van zich afhanglijk doen blijven, gelijk zoo lang had plaats gehad. De Zweeden begonnen zelve fchepen te bouwen, hun ijzer en hout te bearbeiden, met deeze en andere voordbrengfels hunnes vaderlands naar vreemde Landen te varen, en van daar hunne behoeften zelve te haaien. Voor zoo veele verdienften jegens zijn Rijk fchonken deszelfs Staaten de erflijke troonsopvolging aan hem en zijne manlijke afnam melingen, op dien zelfden Rijksdag, toen zij de heerfchappij van den Euangelifchen Godsdienst in hun vaderland op éénmaal vestigden. Nimmer heeft de nakomelingfchap getwijfeld , of Gustaaf was een groot vorst, dat is, verhéven in zijne ontwerpen, en verwonderens» waardig in derzelver volvoering, niettegenftaande zoo meenigvuldige feindernisfen. Wanneer hem al fomtijds eenige hardheid en hebzucht, met recht, fchijnt te kunnen verweten worden, dan veröntïchuldigt men hem nog gaarne, wanneer men zijn oog flaat op den toeftand,|waarin hij Zweeden vond, en tevens op dien, waarin hij hetzelve, na eene! regeering van zeven- en dertig jaaren achterliet.1 V. Nog Koophandel. J. 1544- Gustaaf !t. in 'c aar 1560,  416 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. Vf boek. Eeich XIV. wordt door zijne broeders van de kroon en vrijheid beroofd. V. Nog in zijne laatfte jaaren , echter , werd Gustaafs geluk door het onbezonnen gedrag van zijnen zoon, Erich, zeer verbitterd. Hij liet hem wel het koningrijk na, en verhief hem tot leenheer zijner overige broederen; doch ook deezen gaf hij aanzienlijke Landen en rechten. Den tweeden, Johannes, maakte hij hertog van Finland; den derden, Magnus, van Oostgothland, en den jongften, Karel, van Sudermanland. Veelligt bedoelde de vader, door deeze ver* deelde magt, den oudften broeder, wien hij allerminst vertrouwde, in deszelfs buitenfpoorige onderneemingen tot nadeel des Rijks te verhinderen. Doch dit baarde zeer heillooze gevolgen. Erich de veertiende, gelijk hij als koning heet, voedde fteeds een wantrouwen tegen zijne broeders , die hij oordeelde, dat, ten nadeele van hem en het Rijk, door zijnen vader te zeer verrijkt en te hoog verhéven waren. Zelfs had hij zich, door ijdele voofpellingen der fterrenwigchelaars, laten overreeden, dat hij van hun alles te vreezen had. Schoon hij reeds hunne magt zeer had beperkt, werd hij, echter, door het overijlde huwelijk, welk hertog Johannes met de dochter des konings van Poolen op dien zelfden tijd voltrok , toen Erich, die tot hetzelve reeds zijne toeftemming gegeeven had, met deezen koning in oorlog kwam, derwijze verbitterd, dat hij hem , nevens zijne gemaalin , liet gevangen nemen. Doch Erich vertrouwde, van tijd tot  Gefchiedenis derZweeden. IV Tijdvak. 417 tot tijd, niemand meer in zijn Rijk. Verfcheidene fiecht beraamde ontwerpen mislukten hem; twee partijen onder de grooten vielen hem fteeds lastig met weederkeerige aanklagten; zijn gunfteling vermeerderde het: wantrouwen des konings, om zich destemeer van zijne gunst te verzekeren: en bij alle deeze voedfels zijner wantrouwende vrees kwam nog eene wanorde in zijn ligchaam-1 lijk geftel. Dus werd hij geheel ijlhoofdige In deezen beklaaglijken toeftand liet hij een aantal onfchuldige, doch door hem verdachte perfoonen ombrengen, vermoordde anderen met eigene handen, verwijderde zich van de verkeering met menfchen,en bleef, echter, den troon nog bezitten. Nu verkreeg hij wel zijne gezondheid en verftand weder, en verzoende zich met zijnen broeder, dien hij, midden in den angst zijner verwarring van herfenen, in vrijheid gefteld had. Doch toen hij het verbond, met denzei ven geflooten , niet getrouwlijk wilde vervullen , bedienden zich zijne beide broeders, Johannes en Karel, van het algemeene misnoegen over dé regeering des konings, om hem door een krijgsheir van het Rijk te ontzetten. Hij ftierf tien jaaren daarna als hun gevangen. Echter heeft hij niet geheel nutloos voor de Zweeden den troon bezeten. Dat hij Reval en Esthland aan zijn Rijk hechtte, was voor hunnen zeehandel, inzonderheid voor de »"oevoer van het hun ncodige koorn, bevorderlijk. De invoering der graaflijke en vrijV Deel. Dd heer- J. 1568.  4-18 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. Vergee fche poo gingen va JoiiA KN£ lil, om den JRoomschCaiholiekeiGodsdienst in zijn Rijk intevoeren. ]. 1570. heerlijke waardigheden in Zweeden verfchafte wel meer fchijnbaare, dan wezenlijke voorrechten en belooningen ; doch de inrichting van Eiuchs hof, volgends welke de Rijksraaden verpligt waren, den koning in de regeering bijteïtaan , alsmede zijn ijver, om , ter bevordering der kunften en handwerken, allerleije bekwaame vreemdelingen in zijn Land te lokken, waren ontwijfelbaar loflijke maatregelen zijner vroegere jaaren. VI. Johannes , die hem van de regeering beroofd had, hield geenszins zijne belofte aan 1 zijnen broeder, Karel, om hem in het gemeenfchaplijk Rijksbefluur aantenemen. Vanhier, dat hij, bewust, hem beleedigd te hebben , eensgelijks, een behendig wantrouwen 1 tegen hem koesterde, welk, ook om andere redenen, weldra in loutere twisten tusfehen deeze beide broeders uitbarstte. In zeker opzigt was deeze koning nog ongelukkiger, dan Erich. Hij liet wel deezen zijnen gevangen broeder, onder voorwendfel, dat men veele poogingen waagde, om hem te verlosfen , door vergif uit den weg ruimen ; doch terwijl hij zich aan deezen kant van zorgen ontlastte, leed zijn hart nog veel meer door andere rustlooze kwellingen des geweetens over een zoo onnatuurlijk wanbedrijf, welke hem, nog in zijne laatlte oogenblikken, vervolgden. Den oorlog met Deenemarken, door zijnen broeder begonnen, kon hij niet anders ten einde brengen, dan door den afftand van Jempteiand en Herjedalen aan die Rijk.  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 419 Rijk. In eenen oorlog met de Rusfen maakten zijne veldheeren veroveringen, welke zij weder verlooren. Johannes bragt zijn Rijk in een langduurige verwarring , door zijne poogingen, om den Roomsch- Cat holleken Godsdienst in hetzelve weder te doen heerfchen. Dóór zijne gemaalin, een Poolfche prinfes, welke dien Godsdienst beleed, en door heimlijke leeraars van denzelven overreed, nam ook hij- dien aan; liet zijn' zoon, Siegmund, daarin opvoeden; gaf eene kerklijke wet, welke ter herftelling van dit Geloof in Zweeden zeer bevorderlijk was, en bragt aldaar niet weinige geestlijken , door bedreigingen, ftraffen en belooningen, zoo verre , dat zij aan dezelve gehoorzaamden. Doch veelen zijner onderdaanen waren daarover deste misnoegden Zijn broeder , Karel , die den Eudngelifchen Godsdienst onveranderd in zijn hertogdom in ftand wilde gehouden hebben , befchermde te meer des* zelfs ijverige voorftanders , daar hem de koning een gedeelte zijner rechten onttrok. Zelfs de verkiezing van den koninglijken prins , Siegmund , tot koning van Poolen , baarde zijnen vader geene geringe bekommernis , en werd indedaad een bron van; nieuwe onlusten. , VII. Want toen Siegmund , na den dood zijnes vaders, den Zweedfchen troon beklom , werd zijn oom , hertog Kakel , tot Rijksvoorftander geduurende zijne afwezigheid benoemd : en deeze nam terftond de nadrukDdi lijkfte T- 1575- :nv. J. 153 7' fOHANNES. >t. in 't . 1592. SlEGTOND, kO« iing van tweeden ;n Poolen i /erliest  het eerfte deezer Rijken. J. 1598. J. 1604. 420 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek; lijkfte maatregelen , om den Euangelifcheh Godsdienst in het Rijk te handhaaven. Vergeefs kwam Siegmund met een pauslijk gezant in Zweeden. De ijver , dien hij aldaar in het voordplanten van zijnen Godsdienst deed blijken, maakte niet flechts veelen zijner onderdaanen misnoegd , maar gaf ook zijnen oom, Karel , gelegenheid, om eene aanzienlijke partij tegen den koning te verwekken. Toen deeze ,- bij zijn vertrek , hem de waardigheid van Rijksvoorftander van Zweeden niet wilde laten behouden , handhaafde zich Karel in derzelver bezit op eigen gezag; riep , in weêrwil des konings , een' Rijksdag bijëen , en breidde zijne magt fteeds verder uit. Siegmund voerde wel een krijgsheir van vreemde foldaaten naar Zweeden ; doch werd door zijnen oom verflagen, en verliet het Rijk weder geheel in wanorde. Eindelijk weigerden hem de Rijksftaaten , daar hij, volgends de voorwaarden , door hen gemaakt, noch zelf regeeren, noch zijnen prins onder hen in den Eudngelifchen Godsdienst wilde laten opvoeden, alle gehoorzaamheid , en verkoozen hertog Karel tot hunnen koning. Indedaad had reeds de beheerfching van twee verre van elkander verwijderde Rijken door éénen koning op zich zelve veele bezwaarlijkheden. Ook verfchilden de Zweeden en Poolen in Godsdienst en zeden van elkander vrij aanmerklijk; zelfs maakten de laatften aanfpraak op veroveringen der eerften. Niet minder zeker is het, dat Karei*  ..Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 421 Karel de Staatsgeftekenis en Godsdienst, door zijnen vader ingevoerd, heriteld en bevestigd had. Doch , niettegenftaande dit alles, zou Siegmund het koningrijk Zweeden niet ligt verlooren hebben, hadde niet zijn oom met den ijver voor den Euangelifchen Godsdienst , en voor zijne hem betwiste rechten , tevens een ongemeene heerschzucht verbonden. Daarënboven was hij zoo onderneemend en werkzaam met ziel en ligchaam, als Siegmund in beide opzigcen traag, en in de keu/.e zijner maatregelen zwak en onbekwaam was. Doch ook de nieuwe^ koning, Karel de negende, genoot, in zijne korte regeering, weinig rust en geluk. Hij ontrukte wel den Rus/en, die toen door binnenlandfche twisten gefchokt werden, Karelie' en de ftad Groot - Nowogorod; doch zijn oorlog met Poolen daagde niet voorfpoedig, en eindelijk ontnamen hem de Deenen , door eenen onverwachten aanval, waartoe^ hen de zwakheid van zijnen ouderdom en zijne verdeelde krachten aanmoedigden, twee voornaame vestingen. Hoe min hij ook zijne gebreken, inzonderheid de vuurigfte eergierigheid , benevens veel hévigheid en hardheid, kon verbergen, heeft hij, echter, behalven de reeds gemelde verdienden jegens zijn vaderland , ook door krijgskunde , wijze wetten , en in het algemeen door eenen verre vooruit zienden en zeer werkzaamen geest, welke zich ook in Godgeleerde' twistfchrifcen vertoonde , uitgemunt. Dd 3 VII!. Kakel IX. St in 't j. 1511.  Toefland der veeten fcbappen en kunften oneer de Ztki- eden, tot het bei gin der ze ventiende eeuw. 422 II hoofdd. Nieuwe Gejthieden. xv boek. VIII. -In deeze onrustige tijden dus der regeeringen van de zoons van Gustaaf den grooten , van het midden der zestiende toe het begin der zeventiende eeuw, moesten de Zweeden , vergeleeken met andere Volken, welke, gelijk zij, de vrijheid van denken , den verbeterden Godsdienst, en met denzelven eene nieuwe werkzaamheid van den geest ., gantschlijk hernomen hadden, in dit alles nog vrij verre achterlijk bleven. Zij twisteden wel onderling, zonder einde , over Godgeleerde gefchillen ; doch met de verbittering van twee partijen, van welke de een de andere poogt te onderdrukken , en dus met weinig nut voor waarheid en verlichting. Het ontbrak hun geenszins aan geleerde, doch wel aan die voortreflijke mannen, die geheele weetenfehappen tot hooger volkomenheid te brengen , of de bekwaimheden van een groot gedeelte der Natie wisten optewekken. Zij waren rijker in wijze Staatsmannen en uitneemend geoefende veldheeren. Van tijd tot tijd ondernam men wel iets ter bevordering van den handel , de handwerken en eere meerdere bebouwing van Zweeden; doch Karel de negende liet als Rijksvooritander, en ais koning, verfcheidene kooplieden aan den Bothnifchcn zeeboezem ftichten, en inzonderheid poogde hij, door het bouwen van Gothenburg op het eiland Hiftngen, de vaart door de Zondt den Zweeden eenigzins ontbeer lijk te maa'ken, en, echter, hunnen zeehandel met vreemdelingen te bevorderen. In deeze.  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 423 deeze Stad (lichtte hij een handelmaatfchappij: zij kwam weldra in aanzien , en is, tot onze tijden , naast Stokkolm, de voornaamlle Zweedfche koopllad gebleeven. Ook heeft Erich de veertiende het eerst een geweermakerij , alsmede een falpeterbereiderij , ter vervaardiging van buskruid , in zijn Rijk laten (lichten. Doch deeze en dergelijke onderneemingen , waren nog flechts in den beginne. De Natie moest eerst eensgezinder en geruster zijn , en nog éénmaal door een' groot' koning beftuurd worden , eer zij koener en belangrijker flappen kon doen. Dd 4 VIJF-  424 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boer^ V IJ F D E T IJ D V A K. Van Gustaaf Adolf , of van den iijd% toen de Zweeden een der aanzienlijkjle Valken van Europa werden, tot den dood van Karel den twaalfden, of tot het uiterfle verval hunnes Rijks, en tot eene nieuwe regeerwijze van hetzelve. Van het jaar 16.11 tot 1718. Een tijdvak, iets langer, dan een eeuw. I. J Vijftig jaaren na den dood van den groo. ten Gustavus Wasa, werd de Zweedfchetroon indedaad beklommen door een' anderen grooten vorst, zijnen kleinzoon, den zoon van Karel,den negenden, door Gustaaf Adolf, die zijne Natie eene merkbaar hooge vlucht deed nemen. Hij was eerst zeventien jaaren oud: zijn vader had daarom Rijksbeftuurders geduurende zijne minderjaarigheid aangefteld; doch de Rijksftaaten verklaarden hem meerderjaarig, én weldra beantwoordde hij aan de goede verwachting, welke zij van zijne Staatkundige bekwaamheden hadden. Eenigen tijd te vóóren had hij reeds tegen de Deenen yjtneemende dapperheid betoond, gelijk hij te: Gust aa Adolf brengt dri geé'.-fde oorlogen tot zijn voordeel ten einde.  Gefchiedenis der Zweeden. IV Tijdvak. 425 tevens, door zij'ne opvoeding, tegen alle de Ongemakken van het krijgsleeven gehard was. Thands , koning geworden , erfde hij, als ware het, van zijnen vader drie oorlogen: den Deenfchen, Rusfifchen en Poolfchen. Onder deezen was de eerfte de nadeeligfte voor hem, daar hij den Deenen nog geene genoegzaame zeemagt kon tegenftdlen. Dus eindigde hij dien weldra door een vreedesverbond, dat hem, voor een aanmerklijke fomme gelds, de verloorene vestingen weder in handen ftelde. Eenige jaaren daarna, floot hij een' veel voordeeliger vreede met de Rusjen, die hem twee Landfchappen Kexholm en Ingermanïand afftonden, waardoor zijne Landen langs de Oostzee een volkomen famenhangend geheel, en de Rusfen, zijne gevaarlijke vijanden , integendeel , van dezelve verwijderd werden. Deste langer was hij genoodzaakt den Poolfchen krijg te voeren, dewijl zijn neef, koning Sikgmund , zijne aanfpraaken op het Zweedfche Rijk fteeds vernieuwde, en de Zweeden hunne veroveringen in Lijfland niet wilde laten behouden. Doch Gustaaf veroverde aldaar nog meer; en eindelijk moest hem de koning van Poolen, door een' zesjaarigen ftilftand van wapenen, ganrsch Lijfland, tot bij de Duna, afftaan. Daarenboven bleeven veele Pruisfifche fteden en landerijen in zijne magt. II. Een der redenen, waarom zich Gustaaf van deezen oorlog, ten minften voorjl ecpigen tijd, fpoedig wilde ontlasten, bellend D d 5 in j. 1613. j. 1617. j. 1629. Hij' oor)ogt niet en kei-  Zer in Duüsehland. 4^5 Iï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. in eene brandende begeerte, om in den Duitfchen oorlog, welke toen gevoerd werd, en onder den naam van den dertigjaarigen zoo beroemd is, deel te nemen. Ware deeze zijne begeerte uit enkele oorlogzucht ontftaan, men zou weinig achting kunnen hebben voor een' vorst, die, na zijn Volk van drie, deels langduurige, oorlogen naauwlijks verlost te hebben, in plaats van nu voor hunne welvaart, welke zoo ongemeen veel verbetering behoefde, te zorgen, hetzelve terftond in eenen nieuwen buitenlandfchen oorlog fleept, alleenlijk om door zijne dapperheid en overwinningen nieuwen roem en magt te bejaagen. Doch Gustaaf had indedaad, reeds federt hij de regeering aanvaardde en in verfcheidene vreedzaame tusfchenvakken zijner eerfte oorlogen, in zijn Rijk meer dan ééne allerheilzaamfte fchikking gemaakt. Om thands tegen den keizer zijne wapenen te wenden, had hij veele en dringende redenen. Deeze vorst was in den gemelden oorlog, door de overwinningen zijner veldheer'en, allengskens zoo magtig geworden, dat hij reeds onbepaald begon te heerfchen, en de rechten der Proteflcmten en der LXuitfche Rijksftaaten in het algemeen willekeurigiijk te verminderen, of liever te fchenden. Gustaaf , die met veelen deezer laatften door de zelfde banden van Godsdienst, bloedverwantfchap en vriendfchap verbonden was , konde alleenlijk door hun gevaar, deels ook door hunne verzoeken, zich laten bewegen, ora  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 427 om hun bijteflaan. De keizer had hem, daarenboven , bij verfcheidene gelegenheden, openlijk vijandig behandeld, inzonderheid den koning van Pooien hulptroepen tegen hem gezonden , en dreigde nu door de Duitfche Landen aan de Oostzee in bezit te nemen, over welke hij reeds een' zijner veldheeren tot bevelhebber der aldaar uiuerusten vloot benoemd had , niet flechts de zeemagt en zeevaart der Zweeden binnen zeer enge perken terug te drijven, maar ook het Rijk zelve aantevallen. Dat Gustaaf toen de eenigfte onder alle de vorsten van Europa was, van wien hij eenen nadruklijken tegenfland in zijne koene flappen tot de geduchtfte grootheid vreesde, werd in dien tijd door niemand in twijfel getrokken. III. Door dit alles, en inzonderheid door de zorg voor de veiligheid van zich en het' Rijk, aangefpoord, landde Gustaaf, omtrent, het midden des jaars 1630, met een zeen klein leger aan de zeekusten van Pommeren. i Hij maakte hetzelve weldra meer dan twintig j duizend mannen fterk; doch de keizerlijke krijgsmagt , welke door geheel Duitschland verdeeld lag , en een meenigte fterke (leden bezet hield, was, ten minflen, driemaal, ja misfehien viermaal talrijker, dan de zijne. Echter wist Gustaaf , nog in dat zelfde jaar, deeze geduchte tegenpartij uit Pommeren en Meckïenburg, en, in de eerste maanden des volgenden jaars, ook uit het mark- eraaf- Hij' fneuvel t, na ongemeen pe^winde veröverin. gen, in etn' veldfiag.  '458 II hoofbd. Nieuwe Gefchieden. xv boek; Den 17 van Hsrfstm, fles jairs 1621. ' Hen 6 var Sragtm.des jaars 1632. Zijne groothei' als veld; heer. markgraaffc hap Brandenburg te verjagen. Nu trok hij den keurvorst van Saxen, die eerst onlangs zijn bondgenoot was geworden , te hulp, en bragt het keizerlijke heir, dat bijna onverwinlijk geacht werd, in de vlakten bij Letpzig, zulk een beflislènde neerlaag toe, dat alle de vruchten van deszelfs tienjaarige overwinningen verlooren gingen. Van de Oostzee tot den RAijn, en van deeze rivier tot den Donau, en over denzelven, zelfs in een gedeelte van de Oostenrijkfche erflanden, viel nu bijna alles in de magt van Gustaaf en zijnen bondgenoot. Doch toen hij , in het volgende jaar, den Saxifchen Landen nog-' maals tegen een keizerlijk krijgsheir te hulp ijlde, werd hij , naauwlijks agt- en dertig jaaren oud, in een' veldflag bij Lutzen door-' fchooten. Zelfs in zijnen dood bleef hij overwinnaar, daar het Zweedfche leger, fchoon van eenen aanvoerder beroofd, in wien het een ongemeen vertrouwen flelde, op het vijandlijke , dat nog onder het flrijden verfterkt was, zoo wél door deszelfs dapperheid en de bekwaamheid der Zweedfche veldheeren, als voornaamlijk door de wél genomene maatregelen van den gefneuvelden koning te blijven volvoeren, eene volkomene overwinning behaalde. IV. Hij was de grootfte veldheer zijner tijden. Dit bewees hij reeds in een' ouderdom, waarïn de meesce krijgslieden nog naauwlijks een begin hebben gemaakt met zich uitneemende kundigheden en geoefende bekwaam-  Gefchiedenis der Zweeden V Tijdvak. 429 kwaamheden in hunne post te verfchaften. Zijne groote krijgsöntwerpen volvoerde hij nu eens met verwonderlijke gezwindheid, dan weder, naar eisch der omftandigheden, met eene voorbedachte langzaamheid In moed en dapperheid overtrof hem niemand; doch hij bezat niet min ftandvastigheid, doorzigt en tegenwoordigheid van geest, om de beste hulpmiddelen terftond uittedenken en voordeeligst te gebruiken. Niet zelden verëenigde hij in eenen veldtogt de pligten van bevelhebber, foldaat, opzigter over de leevensmiddelen, en fchatbewaarder tevens. Zijn voorbeeld herinnerde een' ieder' zijnen pligt, en onderhield een algemeene waakzaamheid in het leger. Door zijne . veelvuldige verbeteringen en uitvindingen, verkreeg de geheele krijgskunde een nieuwe gedaante. Hij verwisfelde de geheele harnasfen of Kurasfen der ruiterij, welke zich toen van het hoofd tot de voeten uitftrekten, met ftormhoeden en borstpantfieren; verbeterde de pieken en de vuurfloten der fchietgeweeren; verftrekte in het legeren en verfchanfen , in het wél kleeden, onderhouden en beloonen zijner krijgsmagt anderen veldheeren ten voorbedde. De Dragonders zijn door hem uitgevonden: door dezelven bedoelde hij, de gezwindheid der ruiterij met den ftevigen indruk van het voetvolk te verëenigen. In plaats van bandelieren, voerde hij de patroontasfchen in, en verruilde de zwaare musketten voor kleiner en ligter fchiergeweer. Hij mengde het eerst Zijne verbeteringensn uitvindingen in de kriigs-, kunst.  43° II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. 7.ijn ijv foor de tucht. eerst in de veldflageu benden van voetvolk onder de ruiterij, waardoor hij den geduchten aanval der geheel in het harnas gekleede ruiters verijdelde. Ook vond hij een foort van leder gefchut uit, welk men gemaklijk vervoeren, en waaruit zeer gezwind kon gevuurd worden. Eene nieuwe kruisvormige plaatfing van het voetvolk in een' veldflag, waardoor hetzelve veel gefchikrer wordt, om door den vijand heên te breken, is ter eere van hem, als uitvinder van dezelve, Gustaafs Colonne genoemd. Alle zijne krijgskundige inrichtingen zijn wel niet onder de Volken van Europa in gebruik gebleeven; doch den lof der waare kenners hebben zij alle behouden : en fommigen van hun hebben boven de pieken, door hem veranderd , aan de laater uitgevondene bajonetten of roerfpiefen de voorkeuze gegeeven. sr V. Gustaaf vond zijne Zweeden wel reeds zeer krijgshaftig. Zij hadden door een lange reeks van veldtogten veel ondervinding verkreegen; waren, gelijk alle Noordfche Volken, ltrijdbaar en tegen allerleije ongegemakken gehard, maatig, fpaarzaam, en gewoon, hunnen veldheeren te gehoorzaamen. Ook ontbrak het hem geenszins aan bekwaame bevelhebbers. Hij zelf erkende, aan Jacos de la Gardie, wiens vader, Pontus de la Gardie, etn gebooren Franschman, in de laatfte Zweedfche oorlogen zeer had uitgemunt, ongemeen veel van zijne krijgskunde verfchuldigd te zijn. Doch eigenlijk werden  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 431 den door Gustaaf , zoo wel zijne foldaaten als hunne bevelhebbers, eerst behoorlijk gevormd. In de laatere eeuwen had men nog geen voorbeeld eener zoo geflrenge krijgstucht gezien, als in zijn leger gehandhaafd werd. Andere Volken befchouwden doorgaands den oorlog als een' tijd, waarin men veelerleije buitenfpoorigheden der foldaaten begunftigt, om hen deste gewilliger te doen ftrijden. Doch in Gustaafs leger waren zwelgerij, toomlooze woestheid en wreedheid tegen vijandige onderdaanen geheel onbekende zaaken ; en toen zijne foldaaten in den Duitfchen oorlog zich, door het bezetten van rijke Landen, deels daartoe lieten vervoeren , verzette hij zich met alle zijne magt daartegen. Zelfs in het plunderen van Heden, welke zij ftormenderhand hadden veroverd, moesten zij zekere maat houden. Want zeer zelden vond men een' groot' held en veroveraar, die zijnen vijand zoo veele blijken van menfchenliefde en grootmoedigheid gaf, als Gustaaf. Hij was bijna de eerfte vorst van laater tijden, die den oorlog met meer menschlijkheid en gemaatigdheid leerde voeren. Van tijd tot tijd verkreeg hij, in zijnen laatften oorlog , zeer veele vreemdelingen, Duitfchers, Engelfchen , Schotten, en anderen, onder zijn krijgsvolk, weiken hij allen met zijne Zweeden zeer eensgezind, en in zoo goede orde als dienstvaardig wist te houden. Hij was bij hunne wapenoefeningen tegenwoordig, kende de dap-  43^ II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek* Zijn haat tegen de val fche dapperheid. dapperften bij naame, en was jegens allen minzaam en nédrig. Inzonderheid hield hij zich overtuigd, dat het veelvermogend Godsdienllig gevoel in de foldaaten, op allerleije wijzen, moest onderhouden en gevoed worden. Daaglijks werd 'er in zijn legér tweemaal een algemeen gebed gedaan. Door het gebed bereidde hij zich en zijne foldaaten voor fiormen en veldflagen, en dankte God met hun gemeenfchaplijk voor elke behaalde overwinning. Dit laariïe deed hij alleen en knielende; onder het oog zijner foldaaten, toen hij het eerst aan de Duitfche zeekust geland was , en zeide hun voords: „ Een goed Christen kan nimmer een Hecht foldaat zijn. Die zijn gebed gedaan heeft, heeft zijn daaglijksch werk reeds half verricht." VI. Doch, in zekeren zin, was Gustaaf geltrenger jegens zijne bevelhebbers, dan jegens de gemeene foldaaten. Zelden liet hij een' der laatften aan den lijve ftraffen , omdat hij geloofde, dat een dapper man eerder een doodvonnis van een' krijgsraad, dan de fchande van flugen vergeten kan. Hij wilde hen liever, op eene plegtige wijze, in rang doen daalen of afdanken. Van hunne veldheeren, integendeel, waarvan hij met recht veel meer vorderen kon, liet hij zelfs geringe verzuimenisfen niet ongeltraft: en grove misdagen werden ook in den voornaamften gewroken. Hij was een .vijand van het tweegevecht , dat hij voor eene valfche dapperheid hield,welke in eene moedwillige verachting  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 433 tïng van wetten en overheden eindigde: en hij', een der allerdapperfte en naar waaren roem £eer begeerige mannen, had een onbetwistbaar recht, om dus te óordeelen. Daar, echter , het tweegevecht , geduurende de Pooljche veldtogten, in zijn leger fteeds toenam , bepaalde hij tegen hetzelve de doodftraf. Eenigen tijd daarna, kwamen twee zijner veldheeren in twist ; zij baden dus den koning, om dien gewapenderhand te mogen beflisfen. Gustaaf ontveinsde den toorn, dien hunne onbefchaamdheid in hem verwekte ; bewees hun wel, dat zij de waare eer niet recht kenden; doch prees hunnen moed, en betuigde, wel getuigen te willen zijn vart hunne ongemeene dapperheid. Ten bepaalden tijde liet zich de koning op de plaats van het tweegevecht vinden , vergezeld van een kleine bende foldaaten, van welke hij ëen kring rondom de ftrijders vormde. Nu beval hij deezen , zoo lang te vechten, tot dat een van beiden op de plaats zou blijven liggen. Doch tevens ontbood hij den fcherprechter, en gelastte hem: „ Zoodra een van deezen dood is, moet gij den anderen onthoofden !" De beide veldheeren , verbaasd over 's konings ftandvastigheid in het handhaaven zijner wetten, vielen, na een kort beraad , voor hem neder, en baden hem om Vergiffenis. Hij fchonk hun dezelve, en verzoende hen onderling , met dit gevolg, dat zij altijd vrienden bleeven. VII. Doch deeze vorst, die als held zoo ZiineverV. Deel. Ee groot beteringen  van den inwendigen toeftand van Zweeden, Regeering. Zeewezen Handwer ken en koophandel. 4.34 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. groot en roemwaardig was, vervulde niet minder de overige pligten eener wijze regeering. Aan den inwendigen toeftand van zijn Rijk gaf hij, in alle opzigten , meer vastheid, en leidde de Zweeden op meer dan éénen, door hen nog fchaars betreeden weg. Om voor de algemeene belangen te beter te zorgen, ftichtte hij vijf regeeringsvergaderingen en rechtbanken: het hofgerecht, den krijgsraad, de Admiraliteit of den Raad van het zeewezen, de kanfelaarij , en de réken- of fchatkamer. De vijf groote ambtenaars van Staat, de Rijksdrost , of opperrechter van Zweeden, de Rijksmaarfchalk, de Rijksvlootvoogd , de Rijkskanfelier, en de Rijksfchatmeester, werden voorzitters dier vergaderingen , daar zij te vóóren deeze werkzaamheden bijna alleen , en met een gezag waarnamen , dat het koninglij ke te nabij kwam. Verfcheidene fteden werden door Gustaaf óf gefticht, óf in een' bloeijenden ftaat gefteld. Hij was de eigenlijke ftichter van de zeemagt der Zweeden, welke tot hiertoe te zeer verwaarloosd was, doch onder zijne regeering reeds tot vijftig oorlogfchepen van twiatig tot veertig ftukken gefchuts, en tot zesduizend zeelieden fteeg. . Inzonderheid bevorderde hij de mijnwerken, en wilde , dat zich de Zweeden , door het bearbeiden van hun ijzer en koper , alle de noodige wapenen liever zelve verfchaften, dan van elders haaien zouden. Omtrent het begin der zeventiende eeuw, hadden zich wel de  OTSTAAF AM OK.PH Ibeltralt «Ie validie cJLjyeradd tij \wg gelukkig ten einde; G. HoaH. T. Ra»- . KEK. t l ; L, Torstenson. ■> l ■>  To»; het j. 1C4S. J- iö3S- alsmede eent-n Deenfchen krijg ]■ 1643env. Zij winrtn Duitfche en Deenfche Landen.' I IÖ45- 440 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv bobkj hetzelve zeer gelukkig veranderde, omdat de vijand, .terwijl hij zulks overbragt, eene andere wendig nam. Door deeze, en meer dergelijke veldheeren, gelijk Wrangel, Koningsmark , en anderen , werd de Duitfche oorlog , fchoon niet zonder afwïsfeling van geluk, over het geheel met een goed gevolg, nog zestien jaaren, voordgezet; te meer, daar ook een leger van Franfchen ter onderfteuning der Zweeden in Duitschland was ingerukt. Torstenson viel, zelfs in het midden van deezen oorlog , ook de Deenen aan,.uit hoofde hunner verbintenis met den keizer, en veroverde een aanmerklijk gedeelte hunnes Rijks. 1 XI. Iotusfchen :had Christina , in eenen ouderdom van agttien jaaren , de regeering aanvaard. Oxenstjerna zelf, die naar Zweeden was wedergekeerd,' onderwees haar, federt haar tiende jaar, in de Staat- en regeerkunde. Hierin, gelijk in de weetenfchappen , werd zij zoo vroeg bedreeven , dat men haar, federt haar zestiende jaar, in den Rijksraad, zitting gaf, welke nu niets meer deed zonder haare toefiemming. Reeds toen wilde men haar meerderjaarig verklaaren; doch zij floeg dit bcleefdlijk af, uit hoofde haarer jeugd. De vredesonderhandelingen met Deenemarken gaven haar de eerste gelegenheid, om in de gewigrigfle Rijksbelangen een zeer fchrander oordeel te verwonen : en derzelver gevolg was, dat Zweeden de Deenfche Landfchappen. Ietnftcland en flerfedalen, neven?  'Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak.' 441 yens de eilanden Gothland en Oefel voor altijd, doch Halland voor dertig jaaren behield, na wier verloop voor-hetzelve eeri ander Landfchap moest afgedaan worden. Nog roemrijker waren de voorwaarden, op welke Zweeden , door den IVestphaalfehen vreede, zijnen Duitfchen oorlog eindigde. Hierdoor immers verkreeg dit Rijk geheel Voorpommeren, nevens het eiland Rugen, en van Achterpemmeren nog Stettin en andere plaatfen; behalven de ftad en haven Wismar in het hertogdom Mecklenburg; het aartsbisdom Breinen, en het bisdom Ferden, beiden onder den naam van een hertogdom, nevens de rechten van een' Duitfchen Rijksftaat, als mede' aanzienlijke geldfommen. Inzonderheid had de koningin de eer, om door dit vreedesverbond, dat voornaamlijk haar werk was, behaken de. veiligheid haares Rijks, tévens de vrijheid en rechten der Duitfche Rijksftaaten, voor welke ook haar vader geftreeden had, te herftellen, ongemeen te bevestigen, en door nieuwe voorrechten uittebreiden. . jij 91 XII. Sedert deezen tijd , na het voeren van zulke zegerijke oorlogen, en het fluiten ! van een vreedesverbond, het belangrijkfte • voor -Europa in het algemeen in laatere tij- j den, werden de Zweeden een der aanzien-J lijkfte Volken van dit werelddeel. Daar' zij zich tevens naauwer met de Franfchen hadden verëenigd , die toen , eensgelijks , zeer magtig begonnen te worden, behielden E e 5 zij j. 1648, Christi- ja's redering fe« lett den Vestphaal'dien vreeIe.  442. II hoopdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. zij voordaan, met hun, zeer veel invloeds op de groote Staatsbelangen van Europa. In de vreedzaame jaaren, welke nu voor Zweeden volgden, bleef Christina even werken waakzaam voor het algemeene welzijn, als in de vroegere van oorlog en onrust. Men verwonderde zich fteeds meer over veele haarer.hoedanigheden, welke haare jaaren en gedacht verre overtroffen; over de uitneemende kundigheden, het juiste oordeel, de fpoedige, fchoon wél beraade befluiten, den werkzaamen geest en de voortreflijke waardigheid, welke zij in Staats en regeerzaaken betoonde; over haare verhévene gezindheden, welfprekendheid en ernst, dien zij met het leevendigde gedrag wist te paaren. Zij regeerde, zoo veel de toedand van haar Rijk flechts gedoogde, alleen. Haare maatregelen ter bevordering eener gedrengere en in het algemeen gelijke handhaaving des rechts, ter verbetering der rechtspleeging zelve, en ter beperking der weelde en pracht vah den adel, behooren onder haare voortreflijkde wetten. Inzonderheid poogde zij in het toevertrouwen van ambten, zelfs van de hoogde, enkel op bekwaamheden, en geenszins op voornaame afkomst, te letten. Toen éénmaal in een algemeen bevelfchrift eene uitdrukking ingefloopen was, volgends welke de vijf voornaamfte Rijksambten aan geenen Vanbijrding, dat is, in het Zweedse h, aan geen laaggeboorenen mogten gegeeven worden, en zoo wel de gedachten van den nieuwen adel, als  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 443 als andere Zweeden zich door dit woord beleedigd achteden: gaf zij' van hetzelve , in een bijzonder bevelfchrift , deeze opheldering: „ Laaggebooren moet hij alleen 'ge„ acht worden , die zijner eerlijke gehoor„ te , door luiheid en andere ondeugden, „ fchande aandoet; doch die deugdzaam is. en zijn vaderland wél dient, hij zij dar ,, van den adel, geestlijkheid, burger- of boe„ tenlland afkomftig, moet tot alle eerepos „ ten in het Rijk verkiesbaar zijn." XIII. Niettegenfiaande de infpanning van krachten, welke Christina aan het Staatsbewind wijdde, had zij nog tijds genoeg over , om haaren onderdaanen de weetenfchappen en fraaije kunnen met allen ijver aanteprijzen. Zij zelve ging voord met het lezen, niet Hechts van de voornaamfte Heidenfck en Christelijke oude fchrijvers , maar ook van de beste nieuwere, waardoor zij ziet in de algemeen nuttigfte deelen der geleerdheid en fraaije kunsten oefende. Haar weet iust was zoo onverzaadlijk, dat haar gezondheid door haare vlijt nadeel begon te lijden. In haar Rijk vond men vrij veel geleerden ; doch hierïn kon hetzelve mei fommige andere Volken nog niet vergeleekerj worden. Christina vormde onder de Zwee' den in het algemeen een' fijneren fmaak in de weetenfehappen. Zij ftichtte de hooge fchool te Obo in Finland, alsmede andere geringer fchoolen, en een maatfehappij dei fraaije weetenfehappen in Stokkolm. Daarenboven Nieuw middel ter aanmoediging der geleerdheid onder de Zweeden. J. 1640.  r444 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boès^ Chiusti ka legt di leaeering neder, ei gaat tot di JRoomschCatlioliekeIserk ovei boven fchonk zij jaargelden aan jonge Zwee* den, om zich in- of buiten hun vaderland int de geleerdheid te oefenen; zelfs liet zij naar Arabie' reizen ondernemen, om de kennis van dit Land en der Oosterfche taaien te bevorderen. Veelen der beroemdfte geleerden van haaren tijd, in Frankrijk, Dttitsóhïand en de Verëenigde Nederlanden, waarmede zij meestendeels briefwisfeling hield , noodigde zij naar Zweeden; deed zich hunne verkeering tot onderwijs verftrekken; fchonk hun ambten, of bewees hun koninglijke milddaadigheid, ook dan , wanneer zij haar Rijk weder verlieten. Zulke voorbeelden, vooral van de koningin zelve, de geleerdfle aller vorstinnen, van welke de gefchiedenis meldt,' moesten wel veel naarijvers onder de Zweeden veröorzaaken. Deels door de hulp deezer geleerden, bragt zij een talrijke en uitneemend kostbaare verzameling van boeken, handfchriften , kunstwerken en heerlijke gedenkteekens der oudheid bijeen, zoo als men ze in Zweeden nog nimmer gekend had. XIV. Doch , van tijd tot tijd , fcheen ■ Christina haare grootheid en roem, welke boven dien van alle vorsten deezes tijds uit- : muntte, als ware het, minder te kunnen verdragen. Niettegenftaande alle vastheid van geest, waarin zij het reeds verre gebragt had , " ontbraken aan haare jeugd nog die rijpe menfchenkennis en ondervinding , welke alleen het vluchtige van deezen leeftijd kunnen bedaaren. Het waren deeze zélfde zoo vroeg  'Üefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 445 verkreegene en meenigvuldige kundigheden, welke haar, gelijk dit ongeluk veele andere jonge lieden van uitmuntende gaaven en bekwaamheden trof, deeden gelooven, dat zij, zonder eenigen raad van anderen, zich zelve kon beltuuren, en volftrekt geen tegenfpraak dulden moest. In den beginne beloonde zij < wel den grootkanfelier Oxenstierna, wiern zij en haar Rijk zoo veel te danken hadden, en die haar nog verder ten fteun, kon blijven dienen , met de graaflijke waardigheid en een aanzienlijk landgoed; zelfs fcheen zij zich over zijne onderrichtingen te verheugen ; doch weldra betoonde zij hem , uit hoofde van het gezag en de algemeene achting, welke hij zich in het Rijk verworven had, niets dan wantrouwen; verwierp zijnen raad, en zocht hem te vernéderen. De vleijendfte lofredenen, waarmede men haar overlaadde , waren haar ook nadeelig. Hierbij kwamen nog gunftelingen, die haare gunst en onbepaald vertrouwen onwaardig waren, deels Zweeden , deels vreemdelingen. Meenig een geestig vernuft, door haar ook als geleerd hooggefchat, boezemde haar tevens zekere onverfchilligheid jegens den Godsdienst in. Nog merkbaarer was haare navolging der Franfche zeden in haare leevenswijze den Zweeden onaangenaam. Dewijl zij, daarenboven , jegens allen, wien zij bijzonderlijk gunftig was , tevens uicneemend milddaadig plag te zijn, ontftond daaruit weldra eene verkwisting , waarin zij den; toeftand haa- Stin 'tjas* 1654.  J. I654- ■Oorzaaken en g< volgen dcezer verandering in Cheistinas volgende \a ven. 44Ö II hoofdd. Nieuwe Gefc/iieden. xv boék. haares Rijks, door een' langduurigen oorlog maar alce zeer uitgeput, niet in aanmerking nam. Eindelijk legde zij, agt- en twintig jaaren oud, de regeering neder, verliet Zweeden , en nam terftond daarna openlijk den Roomsch-Catholieken Godsdienst aan. XV. Christina verliet op dien zelfden tijd ' den Zweedfchen troon , toen haar geluk en roem, niettegenftaande eenige door haar begaane misfiagen, ten hoogden top waren geklommen , en zij alle aanmoediging genoot, om dien te blijven bezitten. Zij bevond zich • noch in de kracht en bloei haarer jeugd, leerde de behoeften haares Rijks fteeds beter kennen , en kon dus all' het goede, door haar reeds aan hetzelve beweezen , met nog ontelbaare andere verdienden , geduurende eenen geheelen menschlijken leeftijd , vermeerderen ; vooral, daar het de vruchten des vreedes eerst recht begon te genieten. Doch dat zij, echter, zonder eenige dringende reden, tegen den raad der wijste mannen, zelfs in weerwil van de nadruklijkfte vertoogen en wenfchen haarer onderdaanen, van de regeering afzag, ontftond gewislijk uit zekere ligtzinnigheid , waardoor zij zichzelve misleidde. Zij was deels der zorgen en werkzaamheden van de regeering moede geworden, waarvan de meeste voor haaren leevendigen geest te droog waren; deels werd zij, door dé neiging tot eene gantsch ongebondene leevenswijze , waarin zij zich aan de weetenfehappen en fraaije kunften , alsmede aan  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 447 aan allerleije bézigheden en vermaaken geheel onbelemmerd kon overgeven, tegen de* zelve ingenomen. Ook fchij'nt indedaad haare heerfchende roemzucht in dit befluit een voornaam deel gehad te hebben. Door een zoo buitengewoon gedrag, door alles naamlijk, wat groot en fchitterend in de wereld is , en dus door duizenden met de hartlijkfte begeerte gezocht, of met nijdige 00gen befchouwd wordt, zoo gemaklij k en onverfchillig als de geringfte beuzeling te verlaten , zocht zij verwondering en eerbied te verwekken. Veelen Honden indedaad hierover verbaasd , en achteden eene zoo grootmoedige denkwijze boven allen lof verhéven. Doch mannen van rijper oordeel en dieper menfchenkennis meenden veelëer, dat het flechts fchijnbaar grootmoedig was, den troon te verlaten, om zich vrijelijk aan letteroefeningen en andere vermaaken overtegeven; dat dit eigenlijk zeer wél zucht tot gemak en weelde, alsmede afkeer van allen dwang eener gezette werkzaamheid kon zijn; en' dat iedereen verpligt is, zijne geliefdfte wenfchen , bézigheden en geuoegen aan de pligten van zijnen ftand opteöfFeren , dewijl hij anders gevaar loopt, voor de menschlijke maatfchappij, zo niet geheel nutloos, ten minften oneindig minder nuttig te worden, dan hij anders zou hebben kunnen en moeten zijn. De juistheid van dit oordeel heeft Christina , als tegen haaren wil , door haar volgende leeven bevestigd. Na het afleggen van de kroon, leefde  St. in het jaar iogo. hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv hèzkl leefde zij nu eens te Rome, dan weder iri Frankrijk^, Duitschland en Zweeden : en fchoon zij zich in Rome het langst en liefst ophield, mishaagde haar, echter, deeze ftad, eindelijk , zoo zeer, dat zij , nog omtrent het einde haares leevens, op een andere bedacht was. Bij afwisfeling werd zij met alle vorsten en Staaten, wien zij de hartlijkftë vriendfchap betoond had , met den koning van Frankrijk , met den paus , zelfs met Zweedfche grooten, en meer anderen, in twisten gewikkeld. Niet min onbeftendig was zij in haare ontwerpen en onderneemingen. In haar volgende leeven , dat nog omtrent vijf- en dertig jaaren duurde, ftichtte zij wel mede veel goeds ; moedigde geleerden en kunftenaars, door haare milddaadigheid, aan; was in het algemeen weldaadig, en breidde haare kundigheden en vernuft uit, waarvan zij in eenige gefchriften proeven heeft achtergelaaten. Desniettegenftaande wilde zij in de ftille leevenswijze, welke zij zich gekoozen had, nog veel van haare voorige grootheid behouden, of zich wel vergeefs van dezelve weder geheel meester maaken. Zij liet zich nog fteeds koningin noemen; maatigde zich over de magtigfte vorsten een bijzonder gezag aan; gaf zich moeite, om koningin van Poolen te worden; verraadde haare begeerte naar den Zweedfchen troon, en gaf in het algemeen vrij veele blijken, dat het haar reeds vroeg berouwde, de hoogfte magt uit haare handen gegeeven te hebben. In plaatsvan  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak.' 449 van haare blijkbaare gefchikthcid, om de regeering van Zweeden, met eer en nut, tot haaren dood te blijven voeren, ftandvastig te bézigen , dwaalde zij veeleer, om zoo té fpreken, van den weg, haar door de Godlijke voorzienigheid aangeweezen, met onzekere febreden rond. — Met het zelfde recht fchijnt men te kunnen beweeren, dat ook haare verandering van Godsdienst niet genoeg beraaden , en mede een dier meenigvuklige blijken haarer veranderlijkheid in denk- en handelwijze was. Nadat zij, tot in haar negen en . twintig fte jaar, met een doorzigt, dat zij boven zeer veele andere menfehen bezat , en met allen uitwendigen ijver , den Eudngelifchen Godsdienst beleeden had, ging zij plotslijk tot den Roomsch - Catkolieken over. Doch federt deezen zelfden tijd, betoonde zij een ongewoone koelheid in zaaken van Godsdienst: en naauwlijks had zij dienhoogst gewigtigen en ernftigen ftap gedaan, of zij gaf zich aan een lange reeks van allerleijc vermaaken over. Voords vond zij ook geen genoegen in de meenigvuldige Godsdienstplegtigheden der kerk, van welke zij een lid was geworden, en werd tegen derzelver opperhoofd, den paus, zoo misnoegd, dat zij van hem, op de verachdijkfte wijze, fprak. Op andere tijden , integendeel, en vooral in haare laatere jaaren, was zij, in fchijn, zoo verhit door Roomfchen kerk- en Godsdienstijver, dat zij daarvan nieuwe voorftanders poogde te winnen. In veele bijzonV Deel. Ff der>  Oorloge der 'Zwc uen ondi de regee rin^ van Kakel (jUSTAAt 450 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek, derheden was dus Christina wel groot, doch in meer en veel langduuriger omftandigheden was zij dit Hechts zelden, en te dikwijls in weerwil van zich zelve. Een vrije, onafhanjlijke denkwijze,verhevenheid van geest,edele roemzucht, minzaame vertrouwlijkheid , openhartige en weldaadige gezindheden, wisfeiden in haar te dikwijls af met trotschhtid, heerschzucht, onbegrensde eergierigheid, kwalijk geplaatfie ijdelheid, hardheid, bittere fpotternijen, en fomtijds zelfs met valfche kunstgreepen. Aan den anderen kant waren haar vernuft, groote geleerdheid, menfchenkennis, fchranderheid en wijsheid niet fterk genoeg, om haar voor veele overijlde daaden, zucht voor Herrenwigchelaarij , naauwgezetheid in nietsbeduidende pligtpleegingen en andere gebruiken, zonderlinge ontwerpen en wezenlijke buitenfpoorigheden te hoeden In haare eigene begonne leevensbefchrijving zeide zij wel, dat vrouwen nimmer behoorden te regeeren ; doch haare gebreken ontftonden niet zoo zeer, omdat zij eenigen tijd een' troon bezat, als wel voornaamlijk, omdat zij dien onbezonnen verliet, n XVI. Vanhier, dat zij ook aan zich zelve de -oorlogen te wijten had, waarin de Zweeden 1 terliond daarna, naauwlijks zeven jaaren na den herftelden vreede, noodloos werden gewikkeld. Op haaren raad, hadden de llijks• ftaaten haaren neef, Karel Gustaaf, palsgraaf van rFweeb,uggen, een' zusterszoon van Gustaaf Adolf, tot haaren opvolger gekoo-  Gefc&iedenis der Zweeden. V Tijdvak. 451 zen. Deeze nieuwe koning, die voords Kared de tiende heette, was, nog vóór het einde yan den dertigjaarigen oorlog , als Zweedsch veldheer in Duitschland beroemd geworden. Voor de regeering was hij ook gantsch niet ongefchikt; doch zijne oorlogzucht overwon alle andere neigingen. Om dezelve te bevreedigen, greep hij dus het eerste voorwendfel aan, dat hem voorkwam. Onder de voorige regeering was 'er een zesen twintigjaarig beltand met Poolen geflooten, en door hetzelve waren de Zweedfche veroveringen in Pruisfen terug gegeeven. Doch daar thands de koning van Poolen zijn gewaande recht op de kroon van Zweeden lcheen te willen handhaaven, viel hem Karel Gustaaf terftond aan, en veroverde, nog in het eerste jaar van deezen oorlog, bijna het gantfche Poolfche Rijk. Zijn hoop, om hetzelve met Zweeden te kunnen verëenigen, was te fterker, daar zich veele Poolfche grooten aan hem onderwierpen, en zijn heir met hun krijgsvolk verfterkt hadden. Doch behalven dat zij hem weldra weder verlieten, verbonden zich ook, van tijd tot tijd, de keizer, de koning van Deenemarken, de grootvorst van Rusland, de keurvorst van Brandenburg, en het Gemeenebest der Verlenigde Nederlanden, met den koning van Poolen tegen de Zweeden. De zoo fpoedig geducht geworden magt der laatften verwekte hun alle deeze vijanden; men wilde hun beletten , hunne krachten in den oorlog te F f 2 dik- J. 16-35, ]. 16SS.  '452 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek»' J-I6S7- J 1 Hii trekt ' irietziin i irijgsheir , over de be-. vrozene ' zee. ; j. 1653. < 1 hkwijls, ten koste hunner nabuuren, te oefelen. Karel Gustaaf wendde zich nu het:erst tegen den koning van Deenemarken, he zich, te min toegerust, in deezen oorlog gewaagd had. Hij overviel deezen zoo onverwacht in deszelfs eigen Land , dat hij, net alle gezwindheid , het Deenfche Holletn , Sleeswijk en Jutland veroverde. Om lem te eerder, tot den vreede te dwingen, rok Karel, midden in het guurfte van den vinter, langs eenen nog nimmer beproefden veg, met zijn krijgsheir en gefchut, over de jevrozene zee, eerst van Jutland naar Fuhien, en na de verovering van dit eiland, /an het eene naar het andere, zelfs naar het :iland Zeeland , den zétel des Deenfchen liiks. Op zekere plaats brak wel het ijs, :n een zijner ruiterbenden verdronk; ook had lij, deeze gewaagde onderneeming verfcheilene dagen achtereen voordzettende , dit :elfde gevaar voor zich en zijne overige follaaten te duchten. Doch aan den anderen sant won hij daardoor het beflisfende voordeel, lat hij gantsch onverwacht voor Koppenhagen /erfcheen, en den koning van Deenemarken, lie zich in deeze hoofdftad bevond, tot ee. ;sen voor hem zeer nadeeligen vreede dwong. Maauwlijks had Karel denzelven gefloo:en, of hij verbrak dien weder. Ilij beweerde, dat de Deenen niet oprechtlijk gednd waren, om de bedongene voorwaarden ft vervullen; deed andermaal een landing in Zeeland; belegerde Koppenhagen, en was nu voor»..  'Ïxefc-Medenis ér Zweeden. V Tijdvak. 453 voorneemens, het gantfche 'Deenfche Rijk aan zich te onderwerpen. Doch een aanzienlijke Hüllandfche vloot, welke den Deenen te hu'p kwam, belettede hem dit. Het geluk zijner wapenen verliet hem, en fchoon zich andere vorsten bevlijtigden, om hem verdeedigde zich , met omtrent zestig perfoonen van zijnen hofftaat, in een huis, eenige uuren lang, tegen een heir van verfcheidene duizende Turken , die van ftukken gefchuts voorzien waren. Toen hij, echter, gevaar liep , om met het huis te verbranden, deedt hij met de zijnen een' uitval, en werd door de Turken gevangen genomen, doch ter-  CIAjkjEXi mk tw^XFBK. verdedigt Jtiet huis waar iirtliijjliiezet is, tegen een gelieel Tieiscli leger.   Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak; 46*1 terftond weder met eerbied behandeld. Naderhand noemden zij dit zeldzaam gevecht KaJabalik , of den Volksoploop, en den koning zeiven Demireas , of het IJzerhoofd. Eerst na verloop vari agttien maanden, keerde hij naar zijn Rijk terug, zettede, in weerwil van deszelfs uitgepmcen toeftand , den oorlog voord , en werd , eindelijk , onder het belegeren van de Noorwcegfche, vesting Fredrikshal doorfchoten. XXII. Naar alle deeze daaden beoordeeld, was Karel de twaalrde indedaad meer ge- ( ducht, hard en zonderling , dan beminlijk, en weldaadig. Deeze voortreflijke veldheer dreef de onverfchrokkenheid dikwijls tot de uiterfte vermetelheid ; en daar hem , federt langen tijd, alle zijne onderneemingen , zelfs de meest gewaagde, gelukt waren , waande • hij, fteeds minder voorzigtigheid en wijsheid te behoeven. Vanhier, dat hij volftrekt geen* raad, zelfs van de verftandigfte mannen , volgde, waartoe onder zijne bevelhebbers, inzonderheid de veldmaarfchalk Reinschild behoorde. Daar hij reeds in een zoo vroege jeugd aan zich zei ven, met het beste gevolg, ten minften wat zijne wenfchen betrof, was overgelaten, is het geenszins te verwonderen, dat dit vooroordeel met zijne jaaren toenam. In het algemeen had hij zeer hooge denkbeelden van zijne koninglijke magt, wilde , bijna op de grenzen van Afi'è', zijn Rijk, dat hij federt zoo veele jaaren verlaten had , fteeds willekeuriger regeeren , en zeide dus, toen j. i7Hi j-171$. Zijne lofijke hoelanighelen.  462 ïl hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. toen hem iemand zijne zorg re kennen gaf, dat de Zweeden, die dikwijls in veele maanden niets van hem hoorden, allengskens zichzelven mogten beginnen te beftuuren : „ Ai keerde ik flechts met een' ftok in de hand naar Zweeden terug, ik zou mij wel van ieder'een" doen gehoorzaamen." Het leeven zijner onderdaanen achtte hij zeer gering, en fcheen hen niet dan tot vechten te kunnen bézigen. Echter had Karel ook zachte hoedanigheden , waardoor hij zich waare hoogachting en genegenheid verwierf. Hij dacht grootmoediger, dan de meeste veroveraars, daar hij van de veroverde Landen niets voor zich eischte. De ftrenge krijgstucht, welke hij in zijn leger liet handhaaven , en deszelfs harding in het verduuren van alle ongemakken, waren zoo merkwaardig niet, als zijne onbefchrijflijke geftrengheid jegens zich zeiven , en dat hij gebrek en alle oorlogsrampen zoo gemaklijk verdroeg, als de geringde foldaat. Hij was gewoon , zijne zegepraalen, met openlijke blijken van dankbaarheid, Gode toetefchrijven. Schoon ook hij zijne heerfchende hartstogten had, was hij , echter, een ijverig voorftander van den Godsdienst : en, in weerwil van alle zijne roemzucht , bleef hij befcheiden , eenvoudig in aijne leevenswijze, en een vijand van pracht. Toen hij met zijn leger in Duitschland was ingevallen, op een' tijd, dat hij den keizer, met een' der zwaarfte oorlogen bezig, de allerhardfte voorwaarden had kunnen afperfen» ver;  Gefchiedenis der Zweeden. V Tijdvak. 463 vergenoegde zich Karel , met flechts voor zijne verdrukte Geloofsgenooten, de belijders van den Euangelifchen Godsdienst in Siiefie'y de teruggaave der hun ontrukte kerken te bedingen. Hadd' hij alle de vermogens, van zijnen geest, inzonderheid zijne onverwinlijke ftandvastigheid en werkzaamheid, aan voorwerpen wiilen befteeden , welke voor de Zweeden veel belangrijker waren, dan agttienjaarige oorlogen en nutlooze heldendaadtn: hij zoude, ongetwijfeld, den roem van een' groot' vorst hebben verworven. XXIII. Doch, toen hij ftierf, was veeleer zijn Rijk jammerlijk uitgeput en verzwakt.: Den bloem zijner flrijdbaare mannen, al zijn zilvergeld, verfcheiden zijner beste Landen , zijne meeste werkgefhehten, zijnen zeehandel, zijn aanzien en veiligheid had hetzelve verlooren : alles, omdat de koning zoo lang een valfche grootheid en harfenfehimmige eer bejaagd had. Men had hem met verwondering beichouwd: ziet daar de bron van der Zweeden ellenden. Alle hunne voorrechten of kenmerken van een bloeijende Natie waren onder hen wel nog niet geheel vervallen; doch dewijl zij daarin weinig aangemoedigd, of liever zeer belemmerd werden, konden zij geene merkbaare vorderingen maaken, dan alleen in de krijgskunde. Echter beweezen zij, geduurende dit tijdvak , aan de weetenfehappen en fraaije kunften eenige nuttige diensten. Inzonderheid de Godgeleerdheid, de oude taalkunde, de Zweedfche en in het algemeen de Vervallene toeftand van het Zweedfche Rijk bij zijnen dood. Toeftand der wee. tenfehappen onder de Zweeden in dee» ; zen tijd.  St. m 't }. 1Ó70. St. in 't j. 1720. St. in 't L 1702. ZES- 454 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden". xv boek: de Noordfche gefchiedenisfen ert oudheden „' de geneeskunde en vaderlandfche dichtkunst bearbeidden zij vlijtiglijk. De bifchop Johannes Matthle , leeraar van de koningin Christina, was de eerlte onder de Eu'dngelifche leeraars van dit Rijk, die een voorftel waagde ter herëeniging van de onderfcheidene Godsdienftige genootfchappen der Christenen. Johannes van Peringskteld , opzigter over de oudheden der koninglijke kanfelaarij , en Olaf Rudbek , leeraar der geneeskunde te Upfal, ondernamen veele geleerde en naguwkeurige gefchiedkundige onderzoekingen; doch veroorloofden zich in dezelve meer ftoute gis* fingen , vernuftige vergelijkingen en onzekere verhaalen, dan de gefchiedkundige geloofwaardigheid gedoogt. Gelukkig was de arbeid van Rudbek in het uitbreiden der geneeskunde , welke hij met verfcheidene ontleedkundige ontdekkingen verrijkte. Intusfchen beantwoordden het doorzigt, de vlijt en gefchriften van deeze en andere' Zweeden, tot in de eerfte jaaren der tegenwoordige eeuw, nog geenszins aan de verwachting , welke men van deeze Natie, federt het midden der voorige eeuw, in de weetenfehappen gevoed had.  Gefchiedenis der Zweeden. VI Tijdvak. 465 ZESDE TIJDVAK. Van het diepfle verval des Zweedfchen Rijks, en eene nieuwe regeerwijze van hetzelve, tot Gustaaf den ' derden , of tot dat de Zweeden op nieuw in welvaart en aanzien begonnen te rijzen. Van her. jaar 1718 toe 1783 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van vijf- en zestig jaaren* L De dood van Karel den twaalfden wai tevens het einde van de onbeperkte magt derkoningen van Zweeden. Hij had dezelve ter bevreediging zijner oorlogzucht zoo fchandelijk misbruikt, dat zelfs een veel meer bevolkt er rijker Land, dan Zweeden, daardoor zou zijr uitgeput. Toen dus Karels zuster, Ulric; Eleonora , in zijne plaats , ten troon werc verhéven , werd deeze gehaate magt door de Zweeden gantschlijk ingetrokken. De Natie verkreeg weder haar volkomené vrijheid ir het kiezen van eenen koning , en de Rijks raaden hernamen niet flechts hun oude gezaj in het Staatsbeftuur , maar bekwamen zelf een veel grooter, dan zij immer gehad had den. Sedert dien tijd erkenden zij de Rijks V Deel. Gg ftas ; Gewigtige - beperking der koninglijkeraagt, onl der Fre- | DUIK I. I t r > »  4 66 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv boek. J. 1720. J. 1719, j720, 17213 env. ftaaten alleen voor hunne rechters: en de koningin had van de regeering niets, dan den naam en de eerbewijzen, dewijl alle zaaken van eenig belang door de Staaten, of, wanneer deeze niet vergaderd waren , door den Rijksraad volvoerd werden. Ulrica Eleonora gaf weldra, met foeftemming.der Rijksftaaten , deeze zoo bepaalde regeering aan haaren gemaal, den erfprins ,, en naderhand Landgraaf van Hesfen ■ Casfel , Fredrik , over. Reeds in den beginne deezer Staatsverandering was men ook bedacht geweest, om den ongelukkigen oorlog met zoo veele vijanden te eindigen. Doch de vreede, welke allengskens met dezelven geflooten werd, kon niet, dan door den afftand van bijna alle de voorige Zweedfche Landen aan de overzijde der Oostzee en in Duitschland, gekocht worden. Geheel LijflandI, Ingermanland, een gedeelte van Karelie' 1 en Wijburgsleen in Finland, werden aan den Czaar van Rusland ; Stettin en een aanmerklijke Landftreek van Pommeren, tot bij de rivier Peene, aan den koning van Pruisfen; en de hertogdommen Breemeti en Ver den aan den keurvorst van Brunswijk - Luneburg , die tevens koning van Groutbrütanje was , afgeftaan» Tot eenige fchaê vergoeding verkreeg Zweeden van ieder' deezer vorsten zekere fomme gelds; doch gevoelde, eindelijk, eerst recht, toen hetzelve den oorlog met Rusland alleen bleef voordzetten, hoe zwak en fchier weerloos het geworden was. II. -  ■Gefchiedenis'der Zweeden. VI Tijdvak. ag> - II. Met deste meer infpanning van krachten werd 'er nu gearbeid, om in het nu weder bevreedigde, doch deels verwoeste of ontvolkte Rijk , den overvloed en allerleije loflijke werkzaamheid te herdellen, of liever te veroorzaaken. Voornaamlijk werden de landbouwers en tabaksplanters aangemoedigd : voor den binnen en buitenlandfchen handel droeg men veel. zorg, en beloofde dus aan ieder, die eenig handwerkshuis wilde nichten, veele voordeden. Men zag een Oosttndifche maatfchappij oprichten, welke aan gene zijde van het voorgebergte de Goede Hoop, met eer gewenscht gevolg, handel begon te drijven, ja de Zweedfche koophandel breidde ziel zelfs in Turkije, en tot in America uit. De meeste en belangrijklle voordbrengfels var Zweeden , ijzer en koper naamlijk , wer den fteeds algemeener en nuttiger gebruikt Dat men deeze en andere natuurlijke fchat ten des Rijks fteeds beter leerde kennen, ver meerderen en bézigen, had men grooten deels te danken aan de leden der koninglijk Academie der weetenfehappen, te Stokbok gedicht. Hunne onderzoekingen, ontdekkin gen en voordellen bevorderden niet weinii de mijnwerken , landbouw, zeevaart en an dere foorten van kunden en nuttige werkzaam heden , en inzonderheid veele vakken de geleerdheid. Ter uitbreidingen verrijking de Natuurkennis in Zweeden zelve , ondername -zij reizen naar Palaftina, ZEgijpten en Ami rica, waarvan de gevolgen algemeen; be Gg 2 ken Vorderingen van den Koop. handel , kun tien en weetenfchappen. In het j- 1731. 1 l ? J- 1739.  4Ö8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv eöék; ] J- 1735- ' I Oneens gezindheid en een noodlooze oor-; log ver , üooren de welvaart 1 v*n Zwee-' den. ; » i 1 ] i 1 1 1 ( r 1 Sedert het( j. 1726. t ï 1 tend werden gemaakt ; terwijl men daarenboven nog den grond legde voor een beeldhouwer- en fcbilder - Academie. III. Doch dit veelbelovend begin verijdel3en de Zweeden zelve , door twee misdagen /an zeer treurige gevolgen : door onëensgeandheid en door een' overijlden oorlog. Veel :e gering was het gezag des konings, om onler de Rijksdaaten eensgezindheid in het )eduur der algemeene belangen te veroorzaken; ja dit was zelfs het gebrekkigde geleelte der tegenwoordige Staatsregeling, dat nen de koninglijke magt, door haar zoo veel nooglijk te verzwakken , volkomen nutloos ïad gemaakt. De koning bezat noch wetgevende, noch uitvoerende magt; hij kon dus iet evenwigt tusfchen de burgers des Rijks liet bewaaren, noch beletten , dat op de Rijksdagen de onduimigde twisten ontdonien, en, geduurende den overigen tijd, weilige grooten in. den Rijksraad gemeenfchapijk naar eigen willekeur regeerden. Hierüic mtdonden die partijfchappen onder de Zwee» kn, welke hun Rijk, bijna vijftig jaaren, efchokt hebben. Nu eens waren zij verSeeld in voor- en tegendanders van den koing, dan weder wegens verbintenisfen met ?r ankrijk , Engeland en Rusland, en fomijds over oorlog en vreede , zoo dat zich nderfcheidene danden tegen éénen verbonen. De eene partij wierp bij afwisfeling, ie andere omverre ; alle waren zoo verhit oor het najaagen van bijzondere oogmerken, dac  'Gefchiedenis der Zweeden. VI Tijdvak. 469 dat daardoor het algemeerie welzijn fteeds lijden moest; en het fchandelijkfte van dit alles beftond nog hierin , dat deeze mannen , die zich verbeeldden vrij te zijn, en hunnen koning fteeds meer vernéderden, zich door vreemde vorften lieten omkopen , om tot werktuigen van derzelver bedoelingen te dienen. Dus wist, bij voorbeeld omtrent het midden der tegenwoordige eeuw , de Franfche partij, welke de overhand had behouden, door te drijven, dat Rusland volftrektlijk beoorloogd moest worden : alleenlijk , omdat Frankrijk het toen voor zijne ftaatkundige belangen nuttig achtte, dat de Rus/en van deeze zijde bézig wierden gehouden. Deeze oorlog was niet flechts voor de Zweeden zelve geheel noodloos , fchoon zij door eenige bezwaaren tegen Rmland,. en door de hoop op veroveringen, daartoe werden aangemoedigd; maar zij hadden zich ook voor zulk een onderneeming niet genoeg toegerust Vanhier, dat zij in dien oorlog geheel Finland, en aldaar hunne gantfche krijgsmagt verlooren. Bij het fluiten van den vreede, verkreegen zij wel dit Land grootendeels weder in hunne magt; doch alleenlijk, omdat zij den hertog van Holfiein , Adolf' Fredrik , een' afftammeling van Karel den negenden , op aanbeveling der keizerin van Rusland, tot troonsöpvolger benoemden vanl hunnen koning, Fredrik den eersten , die £ geene erfgenaamen had. IV. Fredrik ftierf agt jaaren daarna, deti Gg 3 roem j.I74Lj-1743- 'P.ErjRIKl, t. in 'c Deeze elfde ;n«-  flnpen blij. ven ondei Ai OLF Ff'EDRIK voordduij ien. 470 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv bóekï roem achterlatende van een' wijzen en weldaadigen vorst , wiens goede gezindheden , echter , flechts zelden gelegenheid tot openlijke werkzaamheid vonden. Zijn opvolger^, Adolf Freorik , was een vorst van een' zeer zachten inborst, door wiens regeering de Natie in fommige opzichten toenam. De landbouw maakte nog meer vorderingen. De fchaapenteelt bereikte, door de Engelfche en Spaanfche fchaapen, een aanmerklijken trap van volmaaktheid. In den fcheepsbouw en zeevaart, in de visfcherij en zeehandel, bragten de Zweeden bet verder, dan immer te vóóren. Hunne wollen en zijden handwerken werden nu eerst recht uitgebreid; en in het algemeen hadden zij thands, in veele kunnen en weetenfehappen, hunnen meest bloeijenden tijd. Doch zij begingen weder de zelfde misdagen, waardoor zij, in de vóórige^ vijf- en twintig jaaren, zich zelve verhinderd hadden , andermaal een Volk te worden, zoo aanzienlijk, als rijk in voortrefÜjke inrichtingen. Op de Rijksdagen vervolgden elkaêr de partijen met onverzoenlijke hevigheid : en naauwlijks had de een de andere overwonnen , of zij wierp ook de inrichtingen der tegenpartij omverre. Dus heerschte 'er loutere onbedendigheid in de maatregelen van het Staatsbeduur ; doch tevens baarde dit gedrag verwarringen en toomloos woeste daaden in meenigte. Daar men intusfehen dit alles met den misbruikten naam van vrijheid verbloemde, en de doorzigtigde en  Gefchiedenis der Zweden. VI Tijdvak. 471 en braaffte mannen, ter haarer handhaaving, noodig oordeelden , aanvoerders of aanhangers van een partij te zijn : werd de koninglij ke magt fteeds dieper vernéderd. Eindelijk werden wel, door eenige voornaame Zwee- ■ den , poogingen gewaagd, om de koninglijke magt, als het eenigfte redmiddel uit zulke langduurige verwarringen , weder te verheffen ; doch hun voorneemen werd ontdekt , en met hunnen dood geftraft. _ Terftond daarna voegden-zich de Zweeden in den e toen .uitgebarrten Duitfchen oorlog, bij de vijanden des konings van Pruis [en, en vielen zijn aandeel van Pommeren aan. Doch deeze onderneeming was bijna even overijld , als hun laatfte Kusftfcké oorlog. De zwakkere , fchoon ook talrijke, partij keurde dezelve af: en dit baarde twisten en werkloosheid onder de Zweedfche bevelhebbers. Na vijf jaaren, flooten zij dus weder den vreede: niet flechts zonder het geringde duurzaame voordeel behaald te hebben , maar ook met aanmerklijke vermeerdering hunner Staatschulden, en onder wederkeerige verwijten van de vijandige partijen , waarvan die , welke tot hiertoe regeerde , weldra weder tuimelde. Vergeefs bleef men nog, op de Rijksdagen, veele goede maatregelen nemen in verfcheidene deelen van het Staatsbewind: de voordduurende twisten der Natie, welke niet zoo zeer met eigene, als wel voornaamlijk ter bereiking der vreemde oogmerken van andere hoven ftreed, en zich van-één fcheurde, geGg 4 doog- j. 1750. j.1757. j. 1762.  Adolf Fe mihiic St. in 't j. 1771. G stüa; III. her. fttlt het wettig ge z*ji der koningtn. De craaf Tessin St. in 't j. 1770. 1 472 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xv mm; doogden niet, dat zij zelfs van de wijste beiluiten eenig langduurig 0f wezenlijk genot had. V. In deeze toeftand des Rijks , volgde Gustaaf de derde zijnen vader , Adolf Fredrik , op den troon. Van zijne vroegfle 'jeugd af, was hij , vooral door den graaf Karel Gustaaf Tessin , tot een edelgezind mensch, doch tevens tot een wijs en goed koning gevormd. Niet zonder uitneemend genoegen en deelneemende aandoening kan men , in de Brieven van een oud man aan een jong prins, (welke de zelfde brieven zijn , die deeze eerwaardige Staatsman, men^ fchenkenner en menfchenvriend aan Gustaaf, federt het vijfde tot het negende jaar van deszelfs ouderdom , gefchreeven heefc,) lezen, hoe bevatlijk, aangenaam en nadruklijk hij deezen prins nuttige lesfen geeft, gevoelens van Godsdienst en deugd inboezemt geleerde kundigheden , wijsheid en bevallige welleevendheid leert, en zelfs de verëischte begrippen van de regeerkunde toen reeds wist medetedeelcn. Hij was vijf- en twintig jaaren oud, toen hij koning werd; doch men sende reeds lang te vóóren zijne buitengewoone gaaven en kundigheden, zijne hoogst beminnenswaardige en inneemende zeden , en '.eer bevallige welfprekendheid, flechts nog liet dien onderneemenden geest, die hem in:or.derheid in ftaat . ftelde, om den koning, iet Rijk en het Volk hunne oude en welige waardigheid c*p nieuw te verfchaften. Meer  Gefchiedenis der tweeden. VI Tijdvak. 473 Meer dan een jaar, befchouwde hij, met geduld, de vijandige hitte der partijen op den Rjksdag, om elkander te verderven; de verbittering der burgerlijke (tanden tegen den adel, hunne nieuwe poogingen , om ook het geringe overblijffel des koninglijken gezags te vernietigen , met één woord , het jammerlijkfte verval des Rijks, welks herftelling thands noodzaaklijk was geworden. Eindelijk,, nadat hij de verëischte toebereidfels gemaakt had, nam'hij den Rijksraad gevangen, vernietigde deszelfs hooggeffeegene magt, en legde den Rijksftaaten een nieuwe Staatsregeling voor, waarin hunne rechten, zoo wel als die des konings, volgens juister grondregels bepaald waren, en tevens de woede der partijfchappen gantschlijk verfmoord werd. Deeze werd door hen, en door het gantfche Rijk, terftond aangenomen. VI. Door deeze nieuwe Staatsregeling verkreeg de koning het recht, om het Rijksbeftuur zelf te voeren , fchoon hij de toeftemming van den Rijksraad nog bleef eerbiedigen; om alle aanzienlijke ambten naar zijn goedvinden te vervullen'; om het hoogfte gezag over de zee- en landmagt te oefenen ; om een' Rijksdag bijeen te roepen, wanneer hij het noodig oordeelde , en dien te doen raadpleegen over 't geen hij hun zou voordellen; en om, des noods, nieuwe belastingen te heffen. Doch daarentegen bepaalde de Staatsregeling, dat 'er noch nieuwe wetten ingevoerd, noch oude mogten verworpen, noch Qg 5 eea Den i$> van Oogstmaand des i. 1772- Inhoud en gevolgen der nieuwe Staatsregeling.  474 hootob. Nieuwe Gefchieden. xv boek.' een aanvallende oorlog ondernomen worden, dan mee algemeene toeftemming van den koning en de Rijksftaaten. < Zeer gemaklijk zou zich de koning een geheel onbeperkte magt in de regeering hebben kunnen aanmaatigen ; doch zijne lofliike befcheidenheid onthield zich van dezelve zoo verre, als eene gepaste vrijheid der Natie fcheen te vorderen. Deeze groote Staatsverandering, welke van zoo veel tcgenftands en gevaaren vergezeld -was, werd, echter, zonder eenig bloedvergieten , door zeer weinige en korte geweldmiddelen, zelfs niet zonder de menschlievendfte edelmoedigheid des konings jegens zijne voornaamfte vijanden, volvoerd. Niet min grootmoedig en roemrijk was het gebruik, dat hij naderhand daarvan gemaakt heeft. De Zweeden bemerkten deeze verandering niet, dan tot hun voordeel. Door haar naamlijk genieten zij de wettige befcherming van eenen wezenlijken en waardigen koning, behoeven zij zich niet langer te onderwei pen aan een aantal regeerende medeburgers buiten den Rijksdag, kunnen zij zich op denzelven niet meer van de rampzalige vrijheid bedienen, om, in partijen verdeeld, elkander aantevallen en te vervolgen, en is hun Rijk van vreemde vorsten onaf hanglijker geworden. Zelfs heeft Gustaaf hunne vrijheid der drukpers, flechts met weinige bepaalingen, erkend. De voordeelige gevolgen deezer nieuwe Staatsregeling hebben zich wel niet zoo fpoedig in hunne gantfche uitge- ftrekt-  Gefchiedenis der Zweeden. VI Tijdvak. 47 S ftrektheid kunnen vertoonen, dewijl de' voorige zoo nutloos en nadeelig voor de algemeene welvaart geweest was. Doch ^ in de eerste tien jaaren federt haare invoering, was het reeds zigtbaar, dat daardoor het geheele Staatsbewind een nieuw leeven verkreeg, de binnenlandfche rust en eensgezindheid gehandhaafd, de eer der wetten bevestigd, kunften en koophandel verfterkt, de zee- en hndmagten op een' goeden voet gebragt waren, en men reeds een aanmerklijk begin gemaakt had, om Zweedens aanzien onder de overige vorsten en Staaten van Europa te herltellen. Vil. Sedert deezen tijd verwagt men dus deste meer van eene Natie , zoo ernflig, arbeidzaam , ftandvastig en dapper, als de Zweeden zich in hunne gefchiedenis vertoonden, doch die ook, eerst in onze dagen, de waardij der waare vrijheid onder een' goeden vorst hebben leeren kennen en fchatten. Gelijk zij welëer in krijgsdeugden roemrijk uitmunteden, zoo is, in de tegenwoordige eeuw, hun geest voornaamlijk in weetenfehappen er kunften, niet Hechts op een nuttige, maai zelfs dikwijls zoo diep doordringende en vindingrijke wijze, werkzaam geworden, dai oók andere, door geleerdheid beroemde, Vol ken, uit de gefchriften hunner natuur-, mijnwerk-, fchei , huishoud , genees-, wis-kundigen, en andere fchrijvers, veele nieuwe ophelderingen ontleend hebben. De naamer van eenen Klingenstierna, Kalm, Wallerius, Bergman, Rosen, van Rösenstein, zijn Nieuwe vorderingen der Zweeden in de weetenfehagpen.  476 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden, xv bcebï JLlNNffiUS. ] St.in'tjaar ( 1773. zijn uit deeze talrijke reeks flechts weinige.. Dalin, Ihue en Thunman hebben de Zweedfche, en de Noordfche gefchiedenis in het algemeen, als mede de vroegere taalkennis, en andere oudheden derzei ve, zeer wél bearbeid. De Oosterfche taalkunde hebben Olaf Celsius en Peter. Forskal, ten nutte der Natuur- en vooral der plantkunde, voortreflijk gebézigd. Ook hunne eigene taal, welke door kenners als welluidend en krachtig geroemd wordt, hebben de Zweeien, in de laatere tijden, door welfprekendheid en dichtkunst deels verfraaid , deels en werktuig van een edeler genoegen verhéren. Onder de voorbeelden van fraai vermft behooren de dichters Noordknflijcht,» Dalin, Celsius, en meer anderen, zelf Gustaaf de derde. Doch eene bijzondere plaats verdient hier, ter eere der Zweeden,, sen groot man in het Rijk der weet. mchappen, de ridder Kakel van Liene, gewoonr lijk LinnjEUS genaamd. Met een verwonderenswaardige kunde en naauwkeurige fchranderheid heeft hij, zoo veel flechts de krachten van één enkel mensch gedoogden , het gantfche onafmeetlijke Rijk der Natuur overzien, ten leerrijken gebruike gefchikt, van alle dieren, planten en onderaardfche fchatten de afzonderlijke foorten en plaatfen langeweezen, hunne kenmerken naauwkeurig befchreeven, dezelven met een raeenigce ontdekkingen , vooral in de plantkunde , verrijkt, en. ook. als arts een' uitneemenden roen\  '&ejck'edenis der Zwee den. VI Tijdvak. 477 roem verworven. Door hem is de gelukkige oefening der Natuurbefchrijving en daarmede verbondene weetenfehappen in zijn vaderland gevestigd, en tevens is hij in dezelve de algemeene leeraar der Europifche geleerden geworden. njDï  TIJD REEKENK UNDIGE T A F E L VOOR DE ENGELSCHE, DEENSCHE EN ZWEEDSCHE GESCHIEDENISSEN. r J-N.D.I G.v.C.I omtrent 300 env. Othin, of Odin, een groot veroveraar in het Noorden van Europa. 449 De Anglen en Saxen trekken den Britten te hulp. 455env. Sedert deezen tijd ontdaan 'er zeven AnghSaxifche koningrijken in Brittanje. 582 Stichting van het koningrijk Mercia, het laatfte der zeven Anglo-Saxifche. 598 Ethelbert , koning van Kent , wordt een Christen. 7ooenv. Iwar de veroveraar, koning van Zweeden en Deenemarken. 73oenv. Regner Lodisrog, koning der Deenen en Zweeden. Bjoun Jernsida , koning der Zweeden. 735 Dood van Beda den eerwaardigen. 804 Alcuins dood. 810 Gotfried , koning van Jutland, verwoest de kusten van Friesland. I Ds  Tijdrekenkundige Tafel. 479 I j.-n.d. G.v.C. , • 826 Dejutfche koning, Harald, wordt gedoopt.1 Anschar, de Apostel van het Noorden, begeeft zich naar Jutland. 827 Egbert wordt meester van alle de zeven Sa»* fche Rijken. 829 Anschar begeeft zich naar Zweeden. K38 ëgberts dood. 84©env. Verwoestingen der Normannen in Engeland £ Duitschland, Frankrijk en de Nederlanden. 861 env. Tüand wordt door de Noorwegers ontdekt. ' < 8"?2 ALfred beklimt den Engelfcnen troon. Island wordt door de Noor wegers bevolkt. 875 Omtrent deezen tijd onderwierp zich Haral» Schoonhair alle de kleiner Noorweegfcht Staaten. 878 Alfred verlost Engeland van de heerfchappïf der Deenen. Johannes Scotus. 900 Dood van Alfred den grooten. Via JRollo , naderhand Hobbert , eerfte hertog vaa Normandije. 917 Dood van Robbert , eerfte hertog van Normandije. 930 Dood van Harald Schoonhair, niet lang na dit jaar. 948 Harald , koning van Deenemarken, wordt eea Christen , en erkent de leenheerfchappij des Duitfchen keizers. 983 Groenland wordt ontdekt. 1000 Het Christendom wordt in Noorwegen algemeen.' ! env. Hetzelve wordt in Tsland en Groenland aangenomen. 1001 Olaf 'de Schootkoning , koning van Zwes« den, neemt het Christendom- aan. 100a De Deenen worden in 'Engeland vermoord. 1014 Sueno , koning van Deenemarken, wordt meester van 'Engeland. Zijn dood.  j8o Tifdreekenkundige Tafel. T. n. d. G.v.C. 1014 Kanut , zijn zoon , maakt het Christendom onder de Deenen algemeen. 1017 Kanut verëenigt Deenemarken met Engeland. 1026 Olaf, koning van Zweeden, fterft omtrent deezen tijd. 1030 Nor wegen komt in de magt van den Deenfchen koning, Kanut. 1035 Kanut , koning van Engeland en Deenemarken , verkrijgt van den keizer het tóarkgraaffchap Sleeswijk. Magnus Helt zich weder in het bezit van zijn vaderlijk Rijk, Noorwegen. 1036 Dood van Kanut den grooten. 1042 Eduard , een Anglo-Saxiesch vorst, Wordt koning van Engeland. 1066 Harald, koning van Engeland, verliest zijn leeven en eenen veldflag tegen Willem, hertog van Normandije. Willem wor it koning van Engeland. 1080 Kanut IV, of de heilige, koning van Deenemarken , fterft. 1087 Dood van Willem den Veroveraar. 1089 Dood van Lais frank. iioo Dood van Willem II, koning van Engeland. 1109 Dood van Anselmus , aartsbifchop Van Cmterburij. 1135 Dood van HfndrikI, koning van Engeland* 1152 De Zweeden beginnen een Peterspenning aan den paus te betaalen. 1154 Hendrik II, koning van Engeland, verkrijgt een groot gedeelte van Frankrijk. 1155 Erich de heilige , koning van Zweeden, verenv. overt Finland. 1157 Waldemar i, koning van Deenemarken, maakt env. veroveringen langs de Oostzee , en noemt zich koning der Wenden. 1170 De aartsbisfchop , Thomas Becket , wordt vermoord. 1171 Hendrik II onderwerpt Ierland aan zijne I magt. Dood  Tijênekenlundige Tafel. 4^1 } T.N. D. G.V.C. 1180 Dood van Johannes van Salisburtj. 1182 Dood van Waldemar I. 11S9 Riciiard Leeuwenhart, koning van Engeland. H90 Zijn veldtogt naar Palcejtina. 1193 Richarü wordt door den hertog van Oostenrijk gevangen genomen. 1199 Dood van Richard Leeuwenhart. 1201 Dood van Absalon, aartsbifchop van Lund. 1202 Canut de zesde, koning van Deenemarken i fterft.; alsmede Suervir, koning van Noorwegen. 1204 Dood van Saxo Grammaticus. 1208 Johannes, koning van Engeland, wordt dooi dén paus van zijn Rijk beroofd. 1213 Johannes verkrijgt Engeland van den paus iii leen. ; 1215 Groote vrijheidsbrief der Engelfchen. 1216 Johannes zonder Land , koning van Engeland, fterft. 1219 Oorfprong van het Danebrogsvaandel. 1223 Waldemar II , koning van Deénemarken + ; wordt door den graaf van Schwerin gevan¬ gen genomen. De Deinen verliezen hunne veroveringen langs de Oostzee. ; 1240 Snorro Sturleson wordt vermoord. 1241 Dood van Waldemar II. 1250 Erich IV , koning van Deenemarken , wordt door zijnen broeder vermoord. 1259 Dood van Matth^us Paris. 1260 De Tslanders onderwerpen zich aan den koning van Noorwegen. 1264 Hendrik lil, koning van Engeland, wordt door zijne oproerige grooten verflagen en gevangen genomen. 1265 Vorming van het Engelfche Parlement, door' het bijgevoegde Laagerhuis. 1266 Birger Jarls dood. V deel. Hh Mag*  4Si Tijdrtek&nkundige Tafel. t.n.d./ G.v.C 1276 Magnus Ladulos, koning van Zweeden'. hij env. onderwerpt zich een groot gedeelte van Lapland. 1184 Eduard I. verovert het vorftendom Wallis. 129a Dood van Magnus Ladulos,koning vanZwee* den. Roger Baron, een Engehch Francis- laaner. 1507 Dood van Eduard I, koning van Engeland. 1319 Dood van Erich VI, koning van Deenemarken, 1320 Magnus Smek , koning van Zweeden. 1327 Begin der regeering van Eduard III , koning van Engeland. 1333 Het Deenfche Rijk wordt gefchokt, en blijft, zeven jaaren lang, zonder koning. 1340 Waldemar III, koning van Deenemarken, her- Helt het Rijk. 1346 Veldflag bij Crecij. 1349 Eduard III, fticht de orde van den blaauwert koufeband. 1356 De zwarte prins neemt, in den veldflag bij Poitiers, Johannes, koning van Frankrijk, gevangen. 1360 Vreede van Bretignij, tusfchen Engeland en Frankrijk. Waldemar UI, hecht Schonen, Bleckingen en Halland aan Deenemarken. 1363 Albrecht, hertog van Mecklenburg , wordt koning van Zweeden. 1375 Dood van Waldemar III. 1376 Dood van den zwarten prins. 1377 Pood van Eduard III. 1380 Noorwegen wordt , door Olaf den vijfden , met Deenemarken verëenigd. 1387 Dood van Olaf V. Margaretha wordt koningin van Deenemar- ken. (Dood van Johannes Wiklef. 1388 Margaretha wordt koningin van Noorwegen. Albrecht , koning van Zweeden wordt door haar  Tïjdreelcevkundïge Tafel. 483 I j. n.d. G. v. C. haar overwonnen en gevangen genomen. Zij beheerscht alle drie de Noordfche Rijken. 1397 Calmarfehe verëeniging van alle drie de Noordlche Rijken. Erich de eerfte alleenheerfcher van het Noorden. 1400 Dood van Chaucer, den vader der Engelfcht dichtkunst. 1412 Dood van Margaretha , koningin van het Noorden. Erich XIV7 haar opvolger. 1413 Dood van Hendrik IV, koning van Engeland. Hendrik V, zijn zoon en opvolger. Erich oorloogt met den graaf van Holjtein over Sleeswijk. 1415 Veldflag bij stzineourt tusfchen de Engelfehen en Franfchen. 1420 Verdrag van Troijes , waardoor Hendrik V koning van Frankrijk werd. 1422' Dood van Hendrik V. 1429 De Engelfehen worden genoodzaakt j om het beleg van Orleans optebreken. De maagd van Orleans. 1433 Encelbrecht Engelbrechtszoon , eert Zweedjche boer van een' verhéven geest. 1439 Erich wordt in alle drie de Rilken van de re¬ geering ontzet. 1440 Christopiiorus van Beijeren wordt koning van het Noorden. 1448 Dood van koning Christophorus. Met Christiaan fc beklimt het Oldenburgrche gellacht den Deenfchen troon. Karel Knutson, koning van Zweeden. 1453 De Engelfehen behouden van alle hunne veroveringen in Frankrijk niets, dan Calais. öorlog der beide Roozen in Engeland. 1457 Christiaan 1, wordt koning van Zweeden. 1464 Zweeden verlaat Christiaan 1, en erkent andermaal Karel Knutson voor koning. 1470 Dood van Karel Knutso.m, of Hendrik VIII; J Hh 2 De  484 Tijdretkenkundige Taf tl. T. n. d. G.v. C. 1474 De graaffchappen Holfieitl en Stormarn worden door den keizer tot een hertogdom verhé* ven. i4"7 Stichting der hooge fchool te Upfal. 1478 Oorlprong der hooge fchool te Koppenhagen. 1481 Doud van Christiaan I, koning van Deenemarken. Johannes , zijn zoon en opvolger, alsmede ko« ning van Zweeden en Noorwegen. 1485 Hendrik VII beklimt den Engelfehen troon, en verëenigt de beide Roozen. 1500 De Dithmarfen handhaaven hunne vrijheid te¬ gen een Ueensch krijgsheir. 1501 Johannes I wordt in Zweeden onttroond. 1509 Dood van Hendrik Vil. Hendrik VIII, zijn zoon en opvolger. 1513 Christiaan II, wordt koning van Dememarken en Noorwegen. 1516 Hollandfche Volkplanting in Deenemarken. 1519 O. en L. Petri, eerfte Hervormers van Zwee¬ den. 1520 Christiaan II, verovert Zweeden. Het Stokholmfche bloedbad. 1521 Gustavus VVaüa wordt Rijksvoorftander van Zweeden. Johannes Tausen breidt de Hervorming in Deenemarken uit. Hendrik VIII verkrijgt van den paus den titel van Befchermer des Geloofs. 1523 De Zweeden kiezen Gustavus Wasa tot hunnen koning. De Jutten ftaan tegen Christiaan II op. Hij verliest weldra Deenemarken en Noorwegen^ van welke Rijken Fredrik I koning wordt. Vernietiging der Calmarfche verëeniging. Laurens Andre^e, Gustaafs kanfelier, een voornaam bevorderaar der Hervorming. 1526 VV. Tindal , een uitneemend voordplanter der J Hervorming in Engeland. \ I In-  Tijdreëkenkundige Tafel. 485 t. n. d. j.v. C. . !. 1527 Invoering van de Hervorming m Zweeden. Godsdienftige vrijheid in Dee-tmarken. 1530 Dood van de»i Kardinaal Wolseij 1531 Hendrik V1!I fcheidt zich af van zijne eerfte gemaalin. 1533 Dood vai. Fredrik L Christiaan II, weleer alleenheerfcber van het Noorden , wordt Fredriks gevangen. 1534 Hend .ik. vÏII, vernietigt de magt van den paus in EngelandChristiaan 111, hertog van Sleeswijk en HolJtein , v. ordt koning van Deenemarken ert Noor wegen. 1535 Thomas Morus wordt onthoofd 1536 Volkomene inv ering der Hervorming in Dee¬ nemarken. Vtrnktiging der kloosters in Engeland. 1544 Verdeeling der hertogdommen Sleeswijk en Hol(tem. 1547 Dood van Hendrik VIII. Eduard VI, zij" zoon en opvolger. 1552 Dood van L. Andre^e en O. Petkï, 1^3 Dood van Eduard VI. Johanna Graij regeert negen dagen. Maria wordt koningin. 1554 Koningin Johanna wordt onthoofd. i;>55 De bisl'choppen Ridleij en Latimer worden om hun Protestant*ch Geloof verbrand. 1556 Oood van den aartsbifchop Cranmer. 1558 De Engelfehen verliezen Caluis. Dood van koningin Maria. Zy wordt door Elizabeth opgevolgd. Grondflag van de Hervorming in Engeland. MATTHiBÉrë Parker. 1559 Dood van Chiustiaan III. Zijn zoon, Fredrik II, volgt hem op in de regeering. 1560 Dcod van Gustaaf I, koning van Zweeden. Erich XIV, zijn zoon en opvolger. Hu 3 Eerfte  48ó Tijdreëkenkundige Tafel, j. n. D. G.v C. i < 60 Eerfte graaven en vrijbeeren in Zweeden. 1568 Erich XIV wordt van de regeering ontzet. Johannes III, zijn broeder, word koning van Zweeden. Maria, koningin van Schotland, vlucht naar Engeland. 1572 Johannes Knox, de Hervormer van Schotland, fterft. 1574 Dood van L. Petri of Peter son. Stichting van de vesting Kroonenburg, en der Deerfche heerfchappij over de 'Londt. r575 Dood van P. Oxe. 1577 Frans Drake zeilt rondom den aardbol. 1579 Dood van Thomas Guesham. 1582 Dood van George Buchaaaan. 1583 Raleich legt den grond van de Volkplanting Virgmïèn. 1585 Joh. Da vis, ontdekt de naar hem genoemde zeeëngte. 3587 Maria, koningin van Schotland, wordt onthoofd. De Zweedfche prins Sjecmund , wordt koning van Poolen. ] 1588 De Evgelfchen verdaan de onverwinlijke vloot der Spanjaarden. Howaro. Fredrik li lterl't. Christiaan IV. 1591 Stichting der hooge fchool te Dublin. 1592 Dood van Johannes 111. 1598 Dood van Hendrik van Ranzovv en Edmunjb Spencer. 1600 De graaf Essex wordt ten dood gebragt. Oustïndifche handelmaatfchappij der Engel' fchen. 1601 Dood van Tijcho Brahee. 1603 Dood van de koningin Eeisabeth. Haare . Staatsdienaars Cecie , Walsingham , ende> beide Bacons. Jacob VI, koning van Schotland, wordt koning 1 . vau Engeland. 'I 1 De  iTijdreckcnhmdige Tafel. G. v C. I 1603 De beide verëenigde Rijken worden Grcotbrit- tanje genaamd. 1604 Siegmund wordt in Zweeden onttroond. Karel IX, zijn bn .eder, wordt koning. 1605 Êngeifche buskruid famenzwering. i6n Dood van Karel IX. Gustaaf Ad .lf, zijn zoon en opvolger. 1613 Zijn vreede met Deenemarken. 1616 ÜOiiÏKdifchc hundelwaati'chappij der DeetieQ. 16x7 Voordeeiige vreede van Gustaaf Adolf mat Èuslanfa 1623 Ontdekking van de zilvermijn Koningsberg i» Noorwegen. 1624 'Het postwezen in Deenemarken. 1625 Dood van Jacob I. Karel I. 1 Christiaan IV. Oorlog in Duitschland. 1626 : Frans Baco fterft. 1628 'Harveij ontkekt den omloop des bloeds. 1629 Christiaan IV fluit te Lubeck met den keizer een' vreede. Zesjaarige ltilfland van wapenen tusfehen Gustaaf Adolf en Poolem Dood van Caspar Bartholini. 1Ö30 Gustaaf Adoi f landt in Duitschland aan. ■ Stichting van Boston. 1631 Iv.eldflag bij Leipfïg tusfehen Gustaaf Adols j en de keizerlijken. 1632 iOorfprong van de Volkplanting Markland. sGustaaf Adolf fneuveltroemrijk in een'veld» Dag bij Lutzen. Christina, zijn dochter, wordt koningin. Het ltaatsbefluur van den groot kanfelier Oxex- stierna. 16-54 Horn, Banner , Torstenson en ander^ env. Zweedfc'ie veldheeren. 163Ó Het poscwezen in Zweeden. • rójy Oorlog tusfehen Karel I en een gedeelte z']* htï onderdaanen. 1640 Het lange Parlement in Engeland. 1 HI14 m  '48 S Tijdreekenkundige Tafel. j. n. d.' G. v. C. 1641 De graaf van Strafford ten dood gebragt. Jerlancfche bloedbad. 1643 Oorlog tusfehen Zweeden en Deenemarken. , 1644 Chris hna begint te regeeren. 1645 Vreede te Bromfebro tusfehen Zweeden en Dee- nemarken. 1646 Karel I wordt een gevangen der Schotten, en ■ weidra der Engelfehen. 1648 Dood van Christiaan IV-. Fredrik Ut. Christina gewint, door den Westphaafchen vreede, Duitfche Landen, j Dood van Cherburij. Ï049 Karel 1 wordt onthoofd. i6ji Engelfche zecvaartiifte. 1653 Cromwel wordt Befchermer van het Engelfche Gemeenehest. 1654 Christina legt de kroon af, en wordt Roomsch- Catholiek. Karel Gustaaf wordt koning van Zweeden. De graaf van Oxenstierna en Johannus Selden nerven. 165J 'De Engelfehen veroveren Duinkerken en Jamaica. IKa rel Gustaaf verovert bijna geheel Poolen. 1657 Dood van Harveij. 1658 Karel Gustaaf trekt over de bevrozene zee, en noodzaakt Deenemarken tot den vreede te Rqfchild. Cromwei s dood. 1659 Nieuwe oorlog tusfehen Zweeden en Deenemar- ktn. 1660 Dood van Karel Gustaaf , of Karel X. Ka- i rel XI. Vreede te Oliva, tusfehen Zweeden en Poolen^ | alsmede re Koppenhagen, tusfehen Zweeden en Detnemarken. Karel II beklimt zijnen vaderlijken troon van Engeland. Koninglijke maatfehappij der weetenfehappen te Londen. ' Fre-  Tijdreekenkundige Tafel. 48^ t.n.d. G v C '1660 * Fredrik III verkrijgt van zijne Rijksftaaten een onbeperkte magt. 1662 Karel II. verkoopt Duinkerken aan Frankrijk. 1663 Oorfprong der Volkplanting Carolina in Noord- dmerica. Inigo Jones. 1664 Oorfprong der Engelfche Volkplanting Nieuw york. 1668 Verbond tusfehen Engeland, Zweeden, en Ht3- land. Hooge fchool te Lund. 1Ö70 Dood van Frpdrik III, Christiaan V. Dood van Johannes Matthi^e. 1671 Graaffchappen en vrij heerlijkheden in Deens- marken. 1672 Oorlog van Kakel II met Holland. 1074 Oorlog van Karel XI in Duitschland. Dood van Clarendon. 1679 Dood van Hobbes. 1680 Karel XI verwerft zich een onbepaalde magj in de regeering. Dood van Thomas Bartholini en Butler, 1681 De Volkplanting Penfijlvanië. 1682 Dood van Schaftksburij. 1685 Dood van Karei. II. Jacob II. 168Ó Dood van R. Steno. 1688 Willem III, prins van Oranje, landt in Enge¬ land aan. Jacob II wordt van zijne onderdaanen verlaten* en vlucht naar Frankrijk. 1689 WiliemIII, koning van Grootbrittanje. Zijn oorlog met Frankrijk. Engelfche verdraagzaamheidsücte. Dood van koningin Christina en Sijdenham. 1690 Dood van Ol. Borrich. 1691 Willem II l bedwingt Ierland. Dood van R. Boijle. 1694 Dood van Joh. Tillotson. Stichting van ds i bank te London. \ Dood  Tijdreekenkundige Tafet. J. N.D.t G.v.C. 1697 Dood van KareL XI. Karel XII, zijn zoon en opvolger. 1699 Dood van Christiaan V. Fredrik IV. 1700 Oorlog van Karel Xll met Deer.smarkm, Poo¬ len en Rusland. Travendaalfche vreede tusfehen Zweeden en Dee- nemarken. Veldllag bij Narwa. Js. Newton. 1701 Jacob II, weleer koning van Engeland, en Drijden fterven. 1703 Dood van Willem III. De koningin Anna. De Engelfehen neemen deel in den oorlog over de Spaüvfche erfopvolging. Marlborouch. Dood van Olaus Rudbek. 1704 Dood van Joh. Locke. 170J Stichting der Engelfche bezending naar Oost'vidie. 1706 Karel Xil valt met een leger in Saxen. Al- tranjtadfche vreede. I7°7 Engeland en Schotland worden tot één Rijk verëe- nigd. i7°8 De Engelfehen veroveren Gibraltar in Spanje. 1709 Veldllag bij Pultowa. Karel Xll ontvlucht in het Turkfche gebied. - 171a Dood van Thorm. Torf/eus. 1713 Anna fluit den Utrechifchen vrede. Ralaba• luk te Warnitza. 1714 Dood van koningin Anna. George I, koning van Grootbrittanje. Aankomst van Karel XII uit Turkije en Straalfond. 1715 Dood van Gileert Burnet. 1718 Karel XII fneuvelt voor Fredrikshal. Ulrica Eleonora, koningin van Zweeden. Vernietiging der onbeperkte koninglijke magt in Zweeden, en deszelfs nieuwe regeerings- vorm. Hans  Tijdreekenkundige Tafet ^x j.n.d. G. v. C. 1718 Hans Egedè is bedacht om Groenland op nieuw te ontdekken. 1719 Dood van Joseph Abdisson. R. Sïeele, W. Congreve en M. Priar. Zweeden fluit een vreedesverbond met het keurvorftendom Brunswijk , en met Pruis/en. 1720 Fredrik I , koning van Zweeden. Hij fluit een* vreede met Deenemarken, welk Sleeswijk ver*krijgt. 1721 Vreede te Nijjlad tusfehen Zweeden en Rusland* 1722 Dood van den hertog van Marlborough. R. Bentluij. 1726 Dood van Js. Newton. 1727 Dood van George I. George II. 1729 Dood van Sam. Clarke. 1730 Dood van Fredrik IV. i7j2 Stichting der Volkplanting Georgië in Noord* America. 1739 Engelands oorlog met Spanje. 1740 George Anson reist rondom de wereld, env. i ■ J741 Oorlog der Zweeden met de Rus/en. Steph. Hales de uitvinder der luchtgeevers* 1743 Vrede te Abo tusfehen Rusland en Zweeden. 1744 Engelands oorlog met Frankrijk.. Alex. Pope. Jonath. Swift. 1746 Dood van Christiaan VI. Fredrik V. 1747 Ridderacademie te Soroe. 1748 George II fluit den vreede te Aken met Frankrijk» Dood van Joh. Gram. 1750 Johannes Richardson. 1751 Dood van Fredrik I. Adolf Fredrik. James Forster. 1754 Dood van Lodewitk, vrijheer van Holberg* J755 Oorlog tusfehen Engeland en Frankryk. B'jscawen. Hawke. 1756 Dood van Olaus Celsius. 1757 De Zweeden neemen deel in den Duitfchen oorlo», Dood van Pet. Hërsleb. ö 1758 Dood van Hans Egede. Dood  '49* Tifdreekenkundige Tafel. J. n. D. G. v. C. 1760 Dood van George II. Zijn kleinzoon Georgè III, is zijn opvolger op den troon. Geleerde réizen naar Arabit, ten koste des konings van Deenemarken. P. Fokskal. 1761 De Zweeden fluiten een' vreede met Pruis/en. 1763 Eerfte Parijfche vreede tusfehen Engeland, Frank' rijk en Spanje. Dood van Olof van Dalin en der dichteresfe van Noordenflijcht. Dood van Hogarth, Erich Pontoppidaan • ' en Pet. Horrebow. 1765 Dood van Ed. Joung. 17ÖÓ Dood van Fredrik V. Christiaan VII. David Hume. 1770 Dood van den graaf Tessin. , 1771 Dood van Adolf Fredrik. Gustaaf III. 1772 Nieuwe Zweedfche regeeringsvorm. 1773 Het gantfche hertogdom Holjtein wordt Deensch. I77J Oorlog der Engelfehen met hunne Volkplantin* gen in Noord - America. 1776 De Engelfche Volkplantingen in Noord -Amen* ca verklaaren zich onafhanglijk. Joh. Ewald. 1778 Engelands oorlog met Frankrijk. Dood van Linw/eus. 1779 Oorlog der Eugelfchen met de Spanjaarden. Begin der belegering van Gibraltar. Dood van Cooke , den reiziger rondom de wereld. 1780 Engeland verklaart Holland den oorlog. 1782 Zeeflag bij Dominica tusfehen de Engelfehen en Fraxfchen. De Engelfehen verliezen Minorca. 11783 Tweede Parijfche 1 reede. jDe Noord-Ameracaanen worden algemeen als onafhanglijk erkend. Einde van hel Vijfde Deel.