ar ■ * AAN DE BOEKERIJ Maatschappij der KederL&ndsche Letterkunde TE IiZEIXJEZtST in 18Öt/geschonken door k ■ ^  KORT BEGRIP DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS.   KORT BEGRIP OER ALGEMEENE GESCHIEDENIS, ▼ OOR JONiGE LIEDEN. DOOR J. M. S C H R Ö C K» UIT HET HOOGDUITSCH. MET PLAATEN. VERVOLG DER NIEUWE GESCHIEDENIS. ZESDE of LAATSTE DEE: te A M S T E R D A M-r-b-i} JOHANNES ALLART. MDCCXGIX.   VOORREDE VAN DEN VERTAALER. Dankbaar aan de Voorzienigheid, door •welke wij, in het midden van zoo veele msfelvallig- en bezigheden van verfchillefiden aan , deezen arbeid gelukkig mogteti ten einde brengen; — erkentlijk voor de flreelende aanmoediging van het kezend gedeelte der Natie , en verheugd, dat dit Werk, in een Nederduitsch gewaad, ook iets zal toebrengen , om onze Landgemoten de wereld en de menfchen juister te leer en beoordeel en , leggen wij thands de vertaaipen neder. Tevens verzoeken wij verfchooning voor eenige drukfeilen, welke aan den affland der drukpers voornaamlijk te * 3 wij-  vi VOORREDE van oen VERTAALER. wijten zijn , tn inzonderheid voor eene op bladzijde 400 , alwaar de leezer het einde van den eer ft en regel met deeze woorden gelieve aantevullen: China, en. Nog moeten wij hier aanmerken dat de Aucheur dee-> zes Werks eene zeer onevenredige verdeeling in de Plaaten gemaakt heeft • zoo dat men 'er binnen het beftek van dit laatfte Deel niet meer dan de vier, welke wij hier ook keveren, in het origineel vindt. Dan , wij hebben geoordeeld ook in deezen de fchikking van den Schrijver te moeten volgen. En nu wenfehen wij den Lezer en den Vader* lande allen voorfpoed. C. W. Westerbaen. Utrecht den iSden van Slachtmaand 1799. m TWEE-    TWEEDE HOOFDDEEL. NIEUWE GESCHIEDENIS, of GESCHIEDENIS NA DE GEBOORTE VAN CHRISTUS. ZESTIENDE BOEK. Geschiedenis der Russen. EERSTE T IJ DVAK. Van Rurik , of van de ftickting des Rus* fifchen Staats, tot deszeifs verdeeling, of tot den dood van Wladimir den grooten, den èerften Christelijker. Grootvorst. Van hec jaar 86a tot 1015 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent honderd en vijftig jaaren, t Eindelijk keert de nieuwe gefchiedenis, door Merk* het Noorden en Oosien van Eu opa en Afié, naar dat werelddeel terug, alwaar de^L^" VI. Deel. A ge-  fche gefchiedeni a II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. xvi boek. gefchiedenis en menfchen in het algemeen '"hun begin gehad hebben. Nog moet zij zich met eenige Volken bézig houden, welke, door hunne afkomst, woonplaats, inborst , zeden, daaden en lotgevallen, van alle tot hiertoe befchreevene Natiën vrij aanmerklijk verfchillen. Vooral hebben de Rasfen , nabuuren der Zweeden, wier gefchiedenis in het voorige Deel verhaald is , in alle deeze opzichten veel oorfpronglijks. Zij zijn het eerfte Volk van een' Slavoni* fchen ftam , dat , na zoo veele anderen , meestendeels van Duufche afkomst, welke in de gefchiedenis van laater tijden befchreeven zijn, tevens merkwaardig genoeg is, om eene plaats in dezelve te vervullen. Zij hebben niet flechts een Rijk gedicht, dat reeds omtrend duizend jaaren gedaan , maar ook onder alle Rijken , waarvan de gefchiedenis melding maakt, de grootfte uïtgeftrektheid verkreegen heefc. Doch deeze Natie, welke reeds terftond, na de grondvesting van haaren Staat, in veelerleije ; kundigheden en bekwaamheden icheen rijp te worden, is, echter, door misdagen en tegenfpoeden , in deezen wasdom en in dit gebruik haarer edeler vermogens zoo aanmerklijk en zoo veele eeuwen teruggezet, dat zij, vóór zestig of tagtig jaaren, nog naauwlijks nevens de overige befchaafde, verlichte en bloeijende Volken van Europa kon geplaatst worden. Doch, federt dien tijd, is het aanzien van dit Rijk onder de overigen van  Gefchiedenis der Rusfen. I Tijdvak. 3 van Europa zeer gezwind en hoog gcrce^ zen. U. Her Rujfifche Rijk bevat niet flechts een groot gedeelte van het Noorden van Europa, maar ook een veel grooter van Afi'ê, deszelfs geheele Noordlijke of derde deel naamlijk. Zijne grenzen zijn, ten Oosten de wereldzee en de zeeëngte , welke Afi'ê van America fchcidt ; ten Zuiden, China, Perfi'ê en Turkije, of, volgends natuurlijker bepaalingen , de Caspifche en de Zwarte zeeën, de Caucafus nevens andere gebergten ; ten Westen , Poolen , de Oostzee en Zweeden. doch ten Noorden, de Witte en de Tszeeën, Hetzelve is, ten minden, tweemaal zoo groot, als geheel Europa, en, wanneer men het Europifche gedeelte van dit Rijk niet mede rekent, nog veel grooter. Het eigenlijke Rusland, hei vaderland en de zétel der Natie, welke in dii verbaazend groote Rijk heerscht,- maaki flechts een gedeelte van deszelfs Europiesch gebied uit. Al het overige bedaat in veroverde Landen, waarin men eene ongemeene verfcheidenheid van Volken , taaien, Godsdienden en zeden vindt. Niet min onderfcheiden zijn ook in deeze talrijke en zeer verre van elkander verwijderde, fchoon in een famenhangende reeks van omtrent zes« tien-honderd Duitfche mijlen voordgaande, gewesten, de luctltreek, de vruchtbaarheid van den grond, en in het algemeen di geftelte« nis en voordbrengfels der natuur. In de Noordlijke en nabuurige dreeken vindt men A a de Befchrijving vm Rudand.  4 II hoofdb. Nieuwe Gefchieden. xvi boeS» de koude zeer vroegtijdig, langduurig err hévig; aldaar groeijen ook de veld- en boomvruchten weinig of in 't geheel niet; doch dit gemis wordt door een' rijkdom van wild en visfchen vergoed. De meer in het midden liggende en overige oorden genieten niet alleen een gemaatigde lucht; maar in de Zuidlijke is zij zelfs ongemeen heet. Van hier, dat het grootfte gedeelte des Rijks in alle foorten van gewasfen vruchtbaar is. In Astrachan en de Ukraine wordt zelfs goede wijn, en in in het laatfte Land ook veel tabak van een vrij goede foort geteelt , gelijk tevens de veeteelt aldaar in den voortrefiijkften toeftand is. Voords is wel het talrijke vee, dat men in het overige Rusland vindt, meestendeels klein; doch de voortreflijke huiden van zoo veelerleije dieren, gelijk van fabels, hermelijnen , vosfen en meer anderen, welken Rusland in een ongewoone meenigte bezit, fchenken hetzelve een voorrecht boven alle andere Landen van Europa. Deeze overvloed van pelterijen, de uitgebreide wouden des Rijks, hennip , vlas , visfchen en andere voordbrengfelen van hetzelve , voorzien tevens in de behoeften van andere Volken. Het ontbreekt dit Rijk ook niet aan zout, zilvermijnen , ijzer en koper. Slechts een foort van natuurlijken rijkdom mist Rusland: eene bevolking, evenredig met deszelfs verbaazende uitgeftrektheid. Hetzelve heeft-Hechts omtrent twintig milliöenen  Gefchiedenis der Rusfen. I Tijdvak. 5 inwooners , dus veel minder dan DuitschJ,and; en daarvan lévert nog de woeste Landftreek een aanmerklijk aantal op. III. Van de Rusfen en het eigenlijke Rusland kan men, tot in de negende eeuw na de geboorte van Christus, geene famenhafr gende gefchiedenis mededeelen. De Rusjen zelve hadden, vóór de elfde eeuw, geener gefchiedfchrijver, en, omtrent deszelfs einde, zijn eerst kunften en weetenfchappen tot hen doorgedrongen. Doch de Grieken, die vóó: de geboorte van Christus, en nog lang na derhand , de kennis van Volken en Lander alleenlijk door gefchriften uitbreidden, bevat teden het tegenwoordige Rusland onder dei algemeenen naam van Scifthië en Sarmatië welke Landen ten Noorden van hun lagen De meeste Volken, welke dezelven bewoon den, noemden zij ook Scijthen , of lie ver, zij kenden nóch derzelver afkomst ei toeftand, nóch woonplaats genoeg, om z< naauwkeuriger te kunnen befchrijven. Slecht dat gedeelte van het Zuiden van Rusland welk tusfchen den Dnieper of Dneper ei den Don ligt, (welke rivieren de Griekc, Borijfihenes en Tanaïs noemden,) kende zij veel naauwkeuriger. Hier, in de tegen woordige Ukraine, en in andere nabuurig Landen, reisde , omtrent vier honderd en vijf tig jaaren vóór den oorfprong des Christen doms, de oudfte aller Heidenfche gefchiedfcbrij vers, wier werken wij nog behouden hebben Herodqtus, rond, en vond deeze gewesten A 3 gelij. Vroegfte fpooren der RvJJifche gefcniedtnis. 1 1 » > l I l • >  6 II hcofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. gelijk zij nog heden zijn, ten uiteiften vruchtbaar, voor heerlijke veeweiden gefchikt, en inzonderheid op veele plaatfen met uitneemend hoog gras bedekt; doch derzelver inwooners deels van den landbouw leevende, deels als herders rondtrekkende; en, ectver, tevens groote woestenijen , door de bloeijendfte landftreeken afgewisfeld. Reeds dreeven de Grieken' op die oorden een' leevendigen koophandel ; bij den mond van den Borijfthenes hadden zij ook een Volkplanting, O/bia, gefticht, alwaar tevens de liefde voor de weetenfehappen, hun zoo eigen, haaren zétel had; doch de inwendige toeiïand van deeze Landen en derzelver bewooners bleef nog grootendeels duister. Tot de derde eeuw der Christelijke jaartelling, volgden verfcheidene Volken elkander in dit gedeelte van Rusland op, van welke naauwlijks de naamen bekend zijn ; fchoon men met veel waarfchijnlijkheid de Roxolanen de vóórvaders der Rusfen kan noemen. Sedert deezen tijd behoorden, echter, de reeds gemelde Landen ook tot dat magtige Rijk , welk de Gothen, gelijk wij in de gefchiedeBis der Duitje hers verhaald hebben , tot bij Ape's grenzen {lichteden. Doch dit zelfde Zuidlijk • Europiesch gedeelte van Rusland werd tevens, federt de laatere tijden der vierde eeuw, het eerst door dien gewei-, digen flag getroffen, welke toen de Westeriche Landen begon te fchokken, en weldra de zoogenaamde groote Volksverhuizing verhaast-  Gefchiedenis der Rusfen. I Tijdvak. j haastte. De Hunnen vielen, over den Don, in Europa in, en wierpen, reeds door den eerden aanval, het Gothiefche .Rijk omverre. Vergeefs poogden zich de Westergothen aan den Dnieper te handhaaven; in aller ijl moesten zij naar den Donau vertrekken , en hunne oude bezittingen aan de Hunnen ten prooi laten. IV. Nog verfchijnt de naam der Rusfen niet in de gefchiedenis. Doch, federt de vijfde eeuw , viel in deeze gewesten eene dergelijke verandering voor, als in het Oosten van Duitschland. Nadat de Duitfche Volken lieeds verder naar het Zuiden en Westen waren vertrokken , werd hunne plaats deels ingenomen door een' anderen ouden en zeer grooten Volksftam, den S'.avifchen , waaruit, nevens veele andere Volken, gelijk bij voorbeeld, de Serben, Chrobaden, Dalmatiërs, Bohemers, Wenden, Poolen, en meer dergelijken, ook de Rusfen oirfpronglijk zijn. De oudite bekende woonplaatfen der Slaven, ten minden in Europa, waren aan den Noordlijken oever van den Donau en de Zwarte zee. Aldaar ftonden zij, in de vierde eeuw, onder de heerfchappij der Gothen. Doch , van tijd tot tijd, weeken zij voor den aandrang en de gevechten van zoo veele Volken, welke óf het Romeinfche Rijk, óf elkander zelve woedend aanvielen, deels meer Noordwaards naar het tegenwoordige Rusland, Poolen en Duitschland. Een hunnei ftammen floeg zich bij den Dnieper neder, A 4 er Ruffifch* Slavoniërs bouwen Kiew en Nowgorod.  § II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, en bouwde aldaar Kiew, ook Kiow genaamd, welk nog heden de hoofdftad der Rusftjchè Ukraine is. Een andere (km legde verder opwaards aan de rivier Wotchow, bij Ilmenfee, den grond van de ftad Nowgorod, dat is, in hunne taal, Nemv/lad, welke naderhand , om haar van andere (leden van deezen naam te onderfcheiden, Nuwgorod-Welikï,.o? Groot' Nowgorod genaamd werd. Of dit nog in de vijfde eeuw, of iaater gefchied zij, kan niet bepaald worden. Genoeg, de (lichters deezer ftad waren Rusfifche Slaven , fchoon de naam van Rus/en niet vroeger , dari omtrent het begin der negende eeuw, in de gefchiedenis voorkomt. Beide deeze ftarrmien vervielen naderhand onder een vreemde heerfchappij. De Chazaren of Kozaren, een Afühiesch Volk, dat zich bij de Zwarte zee vestigde, verdrukten de Slaven ofSlavoniè'rsvan Kiew zoo geweldig, dat hun elk van derzelver' huisgezinnen een éénhoorn of een vos , in plaats van een mindere belasting, betaalen moest. Van den anderen kant drongen de Waragers, of War jagers, (dus noemde men in deeze gewesten de Volken aan de Oostzee, welke anders in het algemeen den naam van Normannen voeren,) diep in het tegenwoordige Rusland door, en onderwierpen zich de Nowgoroders. Deeze verdreeven wel, eenijien tijd daarna, hunne nieuwe buitenlandfche' óverheerfchers; doch wikkelden zichzelven weldra in zulke binnenlandfche onlusten, dat hun toeftand daardoor flechts te ongunftiger werd. ' V. lis  • Gefchiedenis der Ru sfeu. I Tijdvak. q V. In deeze verwarring, waarin nóch wetten , nóch gezag van braave mannen eenige • kracht hadden, raadde hun Gostomijsl, eeni wijs medeburger, om liever vreemdelingen, en zelfs hun, die tot hiertoe hunne vijanden waren, de regeering aantebieden, omdat zij zelve het daarover onderling niet ééns konden worden. ' De Nowgoroders namen dit voorftel aan, en riepen drie Normanfche helden en broeders, Rurik , Sjneus en Truwor, met zulk een aanbod, tot zich. Deeze kwamen ook, omtrent het midden der negende eeuw,' met een aantal hunner Landgenooten. Rurik verkoos Ladoga, een ftad bij Wolchow, tót zijnen zétel. Zij ligt niet verre Van een zee van gelijken naam, welke voor de grootfte en vischrijkfte in Europa gehouden wordt, bevat thands naauwlijks vijftig huizen meer, en heet, ter onderfcheiding van eene nieuwere ftad, welke den zelfden naam. draagt , Staraja Ladoga , of Oud-Ladoga. Zijne beide broeders bleeven te Belofero, welke ftad aan een zee ligt, ook Belofero , dat is, de Witte Zee geheeren, alsmede te Isborst, een kleine ftad in het tegenwoordige Landichap Pleskow. Bijna allen fchijnen zij een wantrouwen tegen de onrustige inwooners van Nowgorod gevoed te hebben, dewijl niemand van hun deeze ftad tot zijne woonplaats verkoos. Na twee jaaren eener gemeenfchaplij i; regeering, ftierven de beide jongfte broedt..k Nu verplaatfte Rurik den zétel zijnes Rijks naar Nowgorod, welke ftad hij niet alÊ 5 leen RüBIK :icht hit lujpfcbe Lijs. J. 862; J. 864.  ïo ïï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. vsruroot «3 maakt gtstochc. J. 832. leen verfraaide , maar ook vergrootte. Wodim, een koen burger van dezelve, waagde, wei is waar, een poging, om zich en zijne medeburgers weder onafhanglijk te maaken; doch Rurik dempte deezen opftand , door deszelfs doodftraf: Veele andere inwooners deezer ftad werden daardoor zoo bevreesd , dat zij naar Kiew vluchteden , alwaar andere Normanfche vorften regeerden , die reeds het Griekfcke keizerrijk te Conjiantinopolen aanvielen. Rurik bevestigde zijnen troon (leeds meer, en ftierf, na veele jaaren, als de ftichter des Rusfifchen Rijks , welk zijne nakomelingen , meer dan zeven eeuwen, beheerscht hebben. VI. Zijne eerfte zes opvolgers verhieven 7 deels door wijsheid, deels door krijgskunde en dapperheid, het nieuw gedichte Rijk, in deszelfs eerfte honderd en vijftig jaaren , tot een fteeds toeneemend aanzien Oleg , Ruriks neef, breidde hetzelve uit, door de verovering-van verfcheidene nabuurige Volken; dwong ook Kiew tot onderwerping, en nam deeze ftad tot zijnen zétel. Die Rijk, waartoe nu de Drewiers in het tegenwoordige Podolië , bij de bronnen van den Pog; de Seweriers, bij de rivieren Dezna en Sem , nabij Nowgorod; de Kriwitzen, bij Smolemk, dat reeds omtrent deezen tijd voorkomt, en nog meer andere Volken behoorden , werd , iedert het begin der regeering van dessen grootvorst, het Rusfifche Rijk genaamd, dewijl thands de Rusfen en Waragen flechts  Gefchiedenis der Rusfen. I Tijdvak, i r één Volk waren ; doch de eerften , als de talrijkften en de eigenlijke ftichters van den Staat, ook het meeste recht hadden , om dien naar hunnen naam te noemen. Oleg deed den keizer van Conftantinopolen de magt zijnes Rijks gevoelen. Kort na het begin der tiende eeuw , zeilde hij, met twee duizend kleine vaartuigen, waarin hij zijne krijgsmagt had ingefcheept, op de gemelde hoofdftad aan; doch liet zijne ruiterij te lande aanrukken. Toen de Grieken zijne vloot den doortogt uit de Zwarte zee poogden te fluiten , zette hij zijne foldaaten en fchepen op het land, voorzag de laatften van wielen, en reed dus met zijn heir tot voor Conftantinopolen. De Grieken, over deezen zonderlingen aanval verbaasd, kogten van Oleg den vreede, en beloofden hem een' jaarlijkfchen cijns in geld. Doch naderhand floot hij ook een handelverdrag met den Griekfchen keizer. Dit hoofde van deezen ongewoonen veldtogt, wiens gelukkig gevolg zij aan bovennatuurlijke krachten toefchreeven , noemden hem zijne onderdaanen den Toveraar. Hij zelf befpottede de waarzeggers: en daar voor meenden zijne ligtgelovige tijdgenooten , dat hij door den doodlijken beet van een flang geflraft was, welke uit den kop van zijn doode paard kroop. Vil. Na zijnen dood beklom , eindelijk, Ruriks zoon, Igor , den troon, welken Oleg , flechts voor eenigen tijd, als voogd had behooren te bezitten; doch die, geduu- ren- J- 9^7. St, in 't jaar 913. Het Christendom OHder di Rusfen 1ngcvocrd.  ï 2 H hoofdd. Nieuwe Gefchitden. xvi «ou Dood van Iooa In het jaar J. 995- rende deszelfs regeering , reeds bijna veertig jaaren oud was geworden. Gelijk zijn voorganger, wilde ook hij het Griekfche keizerrijk verzwakken, en zelfs Gjnjlar.tinopolen veroveren. Doch zijne vloot, welke, ten minden, uit tien duizend kleine fchepen be-> ftond, werd van de Grieken, door een kunstvuur, -dat onder het water brandde, en naar hen, als uitvinders van hetzelve, het Griekfche vuur genaamd werd, geheel vernield. Echter boden zij hem eenen zoo voordeeligen vreede aan, als ware hij overwinnaar geweest: en zijn Rijk behield deszelfs voorige vastheid; fchoon hem , eindelijk , de Drewiers, wier opdand hij gedempt, en welken hij daarom door deste zwaarer belastingen gedrukt had , uit dien hoofde dood floegcn. Zijne Weduwe, Olga , was een zeer wijze vordin. Niet Hechts geduurende de minderjaarigheid haares zoons, maar ook, nadat hij zelf de regeering aanvaard had , bewees zij het Rijk gewigtige dienden. Om het te beter te leeren kennen , reisde zij in hetzelve rond ; Het , tot gemak van den binnenlandfchen handel, bruggen (laan en fchuiten bouwen; dichtte Pleskow, in het S/aviescn eigenlijk Pfkow genaamd, eene nog heden bloeijende dad, en maakte nog meer roemrijke inrichtingen. Omtrent het midden der tiende eeuw, reisde zij naar Confantinopolen., liet zich aldaar doopei-i, heette federt dien tijd Helena , en werd naderhand zelfs eene heilige genaamd. Tot in haaren hoogen ouderdom w»3 zij  Gefchiedenis der Rusfen. I Tijdvak. i$ Zij nog eene verwonderenswaardige fchoonheid ; doch in deeze gefchiedenis zoude zij geene plaats bekleed hebben, ware zij niet zoo wijs, als fchoon geweest. VIII. Schoon veele Rusfen, naar het voorbeeld hunner grootvorfh'n , het Christendom aannamen, kon, echter, het grootfte gedeelte haarer onderdaanen, zelfs haar zoon Swatos. law , daartoe geenszins bewogen worden. Doch in krijgsmoed overtrof deeze nieuwe grootvorst zijne voorvaders. Hij verhardde zich tegen alle de ongemakken van een' veldtogt, plag zijn paarden- of rundvleesch zelf op kooien te braaden, en fliep onder den blooten hemel , met een zadel onder zijn hoofd, en een paardendek over zich heen gefpreid. Deste gewilliger onderwierpen zich zijne foldaaten een even gellrenge krijgstucht. Dus overwon hij verfcheidene Volken, onder anderen de Bulgaaren, wien hij Perejaslawl aan den Donau ontrukte, welk hij tot zijne hofplaats Wilde verheffen, omdat hetzelve voor den koophandel zijner onderdaanen met de Grieken en Hungaaren zeer gefchikt lag. In: het algemeen veroverde hij een meenigte Heden langs den Donau; doch was in zijne onderneemingen tegen het Griekfche Rijk niec gelukkig. Hij verloor Bulgarije weder, en werd, in zijn aftogt van deeze onderneeming, door de Petfchenegers of Patzinatziten, die in het tegenwoordige Zevetibergen en een gedeelte van het nabuurige Hungaarije woonden, bij de watervallen van den Dnieper, ver- Olga St; in 't jaar 968. Nieuwe uitbreiding des Ruijijcben Rijks.  24 II hoofdd. Niewve Gefchieden. xvi boer, j. 981. Wl.ADIMia PE GROOTE wordt, met zijne meeste onderdaa nen, cei Christen, en doet zijn Rijk kloeijtn. Hij reg. van 't jaar 981 tot 1015 verflagen en omgebragt. Hij had het Rijk onder zijne drie zoonen dus verdeeld, da: de oudfte , Jaropolk, grootvorst te Kiew werd; de tweede, Oleg, het Land der Drewiers , en Wladimir, de jongde, het gebied van Nowgorod verkreeg. Doch deeze broeders beoorloogden weldra elkander, en de een bragt den ander' ten val, tot dat Wladimir , ook Wolodimir genaamd, alleen in het leeven overbleef. IX. De weg , langs welken hij tot het bezit des gantfchen Rijks kwam, was dus niets minder, dan roemrijk; doch zijne vieren- dertigjaarige regeering, welke in de laatfte twintig jaaren der tiende, en in het " begin der elfde eeuw inviel, verwierf hem den naam van Wladimir den grooten. Reeds maakten hem zijne aanzienlijke verö> veringen beroemd en geducht. Een gedeelte der Poolen, der Petfchenegers , Balgaareii en Chazaren, welke laatften in en nabij het fchierëiland de Krim woonden, gevoelden de magt zijner wapenen, en moesten hem meestendeels hunne onderwerping door cijnfen betoonen. Hij veroverde die Poolfche. Landen, welke thands de koningrijken Ga* licië of Halich, en Ladomirië heeten. Het tegenwoordige Lithauen , tot aan de rivier Memel of Niemen, alsmede een gedeelte van Lijfland, erkenden ook zijne oppermagt. Daar hij jegens zijne krijgsmagt zeer milddaadig was, en onder dezelve nieuwlings gevvonne landerijen verdeelde, ter-  Gefchiedenis der Rusfen. I TipvAK» 15 ïerwijl hij zelfs uit een houten lepel at, bevorderde zij zijne belangen met allen ijver. Behalven .deeze daaden, welke van veele verwoestingen vergezeld gingen, verrichtte Wladimir nog andere welke zijne nagedachtenis veel eerwaardiger maakten. Hij fchonk zijn Rijk een geheel nieuwe gedaante , en was de eerfte, die onder de Rusfen zachter gezindheden en zeden invoerde. Indedaad verbeterde hij ook zich zeiven in dit opzicht zeer aanmerklijk, nadat hij in de Krim tot den Christelijken Godsdienst was overgegaan. Dit had hij grootendeels aan zijne Christelijke gemaalin, Anna , de zuster van eenen Griekfchen keizer, te danken. Weldra liet zich ook een groote meenigte Rusfen doopen; en daar Wladimir de afgodentempels , door hem zeiven gebouwd , omverhaalen, en, in derzelver plaats, Christelijke kerken liet bouwen, verviel het Heidendom, fchoon nog niet onder alle de Volken , welke hem onderworpen waren, echter onder de Rusfen, van tijd tot tijd, gantschlijk. Volgends de voorfchriften van het Christendom , gaf hij aan alle zijne gemaalinnen en bijzitten haar affcheid, om prinfes Anna alleen getrouw te blijven. Zijne voorige woeste wreedheid, welke hem , onder anderen , vorsten, die hem hunne dochters ten huwelijk weigerden, had doen aanvallen en ombrengen, werd thands in een uitneemende zachtmoedigheid veranderd. Gelijk tot andere Heidenfche Volken der J. m±  Omtrent het jaar 988. Toeftanc der Rusfe, omtrent het einde 16* II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. dér middeneeuwen dé weéténfchappèn als in het gevolg van het Christelijk geloof overkwamen : zoo had dit ook plaats bij de Rusfen. Veelligt waren zij reeds te vóóren met de fchrijfkunst eenigzins bekend; ten minden hadden de door hen meermaalen overwonnen Bulgaar en, die van de Wölga fteeds nader bij den Donau trokken , en reeds, omtrent het midden dér negende eeuw, Christenen werden, bijna gelijktijdig de Slavifche letters verkreegen, welke door den Griekfchea geestlijken, Cijrillus, uitgevonden waren, en naderhand ook door de Rusfen werden aangenomen. Doch onder de regeering van Wladimir, die voor deeze laatften, het eerst, fchoolen ftichtte , leerden zij zich eerst algemeen van dezelven bedienen. Zijne begeerte, om hün edeler kundigheden te verfchaffen , ging zoo verre, dat hij fommigën van hun naar Aegijpte en Babijlonië liet reizen , om hun vaderland met de wijsheid deezer Landen te verrijken. Ook bouwde hij veele lieden in zijn Rijk , onder andere Wladimir aan de Wolga , en misfehien ook Wladimir in Volhijniï. In hetzelve heeft mep hem vervolgends als een' heiligen vereerd, omdat hij 'er het Christendom met zoo veel ij vers bevorderd heeft ; doch met meer recht had men hem den verlichter zijner Natie mogen noemen. X. Wladimir liet haar en zijn Rijk in de 1 voordeeligfte vatbaarheid achter, van welker ontwikkeling men zich alles belooven kon. He:  Gefchiedenis der Rusfen. I Tijdvak, ij Het Rusfifche Rijk drekte zich reeds van de Oostzee tot den Don, en van deeze rivier 3 over den Dnieper, tot verre in het tegenwoordige Poolen uit. Hetzelve was volkrijk, bezat veele lieden, was meestendeels wél bebouwd, en zoo door de dapperheid zijner inwooneren, als door den moed Hunner vorden, voor alle nabuuren geducht. De heerfchende Natie in hetzelve had nu een tweevoudig nieuw licht ontvangen; het Christendom en de geleerdheid, welke anderen Volken ten Zuiden en Westen van Europa wel veel vroeger ten deel waren gevallen; doch, door hunne eigene fchuld, noch weinig voordeels hadden verfchaft. Met de Grieken , hunne nabuuren , die toen in leunden , weetenfehappen en befchaafder zeden alle andere Natiën overtroffen, waren de Rusfen, anders altijd hunne vijanden , thands naauwer verbonden. Hunne handel, welke reeds lans aanmerklijk was} werd fteeds verder, tot zelfj ïn Afië\ uitgebreid. Zij dreeven dien voornaamlijk van daar de Dnieper en Bog zich ir de Zwarte zee uitftorten, met een groote meenigte booten , waarmede zij den mond van den Donau weder inliepen, of op andere kusten van het Griekfche Rijk voeren. Voor pelterijen , honich , wasch , graanen . flaaven en andere waaren, verkreegen zij var de Grieken goud, wijn, vruchten, zijden er andere kostbaare doffen; van de Hungaaren zilver en paarden; van andere Volken d€ VI. Deel. B voord- van dit tijdvak. Koophaii* del der Rusfen.  i 8 U hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek» voordbrengfels hunner Landen. Nog fcheen het den Rusfen Hechts aan het beduur en de hulp van eenige wijze en niet te oorlogzucht tige, alsmede aan een genoegzaam aantal vrijdenkende en doorzigtige mannen te ontbreeken, om de voorrechten der Grieken allengskens te verkrijgen, of zelfs te overtreffen. TWEE.  Üefuhiede/iis der Rusfen. li Tijdvak. ip TWEEDE TIJDVAK. Van den dood van Wladimir den grooten, of van de eerfte verlichting der Rusfen door het Christendom en de geleerdheid, tot ' derzelver overheerfching door de Mogolleni Van het j'aar 1015 tot 1038 na de geboorte van Christus. Een tijdvak, iets langer, dan twee eetiweri; I. Doch deeze zelfde grootvorst, Wladimir, die zijn Rijk zulk een gelukkige gefteltenis gegeeven had, bragt het zelf weder in verwarring, door het onder zijne twaalf zoonen te verdeelén. Zijn eigene ondervinding van de rampen der broedertwisten konde hem van deezen dwaazen flap niet weerhouden. Dus had ook weleer keizer Lodewijk de vrgome, of liever de goedhartige, de verdeeling des Rijks onder zijne zoonen te meermaalen herhaald, naar maate hem dezelve meer onheilen baarde. Rusland werd4 door Wladimirs verdeélingen , niet Hechts ïn het algemeen verzwakt ; maar hij legde daardoor tevens den grond tot veele twisten, oorlogen en moorden tusfchen broeders en B a an> Verdee» ling van ;n twisten in Rusland.  éo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. Jaros- 1.aw heerscht over geheel Rusland. Sedert he jaar 1036 andere naauwe bloedverwanten; al het welk niet dan veele verliezen voor het Rijk en eenen treurigen ftilftand van den geest der Natie ten gevolge had. Dus ontftonden 'er, behalven het grootvorftendom Kiew, dat het aanzienlijkfte gedeelte van den Staat uitmaakte, nog bijzondere vorftendommen te Nowgorod, Wladimir aan de Wolga, Plosko of Polosk , Czernichow , Halitsch , en meer anderen; doch vielen in het vervolg in handen van buitenlandfche bezitters. II. Een van Wladimirs zoonen, Swatopolk , beklom den grootvorstlijken troon van Kiew, door drie zijner broederen te laten ombrengen, en zich van hun Landsgedeelte meester te maaken. Doch zijn vierde broeder, Jaroslaw, die te Nowgorod zijnen zétel hield, overviel hem met een groot krijgsheir , en noodzaakte hem, naar Poolen te vluchten. Swatopolk werd wel door zijnen ftiefvader, den koning van Poolen , in zijn grootvorftendom herfteld; doch de onmenschlijke broeder kon geen getrouw bondgenoot zijn. Hij behandelde deezen koning op eene verraaderlijke wijze, en moest, door hem verlaten, weldra weder zijn Land ontruimen. Jaroslaw had intusfchen nog met een' ander' van zijne broeders te oorloogen , wien hij een aanmerklijk gedeeelte van Rusland moest afftaan, : tot dat hij , door deszelfs dood, van den . gantfchen Staat meester werd. En indedaad verdiende hij dit te zijn. Gelijk zijn vader,  Gefchiedenis der Rusfen. II Tijdvak, bx ja nog voorfpoediger, zorgde hij voor d< uitbreiding des Christendoms en der weetenfchappen onder zijne onderdaanen. Hec eer' fte werd nu onder de Rusfen algemeen; zi; verkreegen hunnen eerften aartsbifchop var: Kiew, als mede* veele kerken, kloosters en kerklijke wetten; fchoon indedaad eeneri Godsdienst, welke niets minder, dan zuivet van bijgeloovige verdichtfels was. Deeze grootvorst ftichtte niet flechts een fchool te Nowgorod; maar onderhield ook geleerden , die verfcheidene Griekfche boeken in het Slawniesch moesten vertaaien: de affchriften deezer vertaalingen liet hij in zijn Rijk verdeden. Na dat hij Lijfland veroverd had, bouwde hij Dorp, of Jurjew, dat is, Ge* orge -Stad, dewijl hij , met zijnen doop, den naam van George had aangenomen. In deeze ftad moesten de belastingen door de inwooners des Lands betaald worden. Doch de ftad Nowgorod voorzag hij, het eerst, van gefchreevene wetten, of van het ftads-r recht, welk naderhand zoo beroemd is geworden. Naar maate van de denkwijze , zeden en behoeften deezer tijden, was hetzelve in alle opzichten zeer nuttig; doch men ziet ook daaruit, dat zich de Rusfen toen bijna in den zelfden toeftand bevonden, als de Germaanfche Volken in de vijfde en zesde eeuwen. Vóór de regeering van Jaroslaw had het Volk de magt, om eiken moordenaar terftond ter plaatfe, waar hij ten moord gedaan had, omtebre.ngen. Doch B 3 de i Het Stadsrecht van NoiU' gorod. J. ioio.  2: de $ V' ei P t£ V V Y d v 9. Dood b van [aros- y i.AW, in 't Jaar 1054. - Nieuwe verdeeling I en onlus- ^ ten. ^ i 'j J j i i St. in 't jaar 1078, 1 If. hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, ■ Nowgoredfche wetten bepaalden, da,t ichts de naaste bloedverwanten van den :rmoorden zijnen dood mogten wreeken; 1 , waren deeze niet voorhanden, dan oest de moordenaar zekere geldboete bealen. Voor een' uitgerukten baard moest ermaal meer , dan voor een' afgehouwen nger betaald worden ; en even veel , als Dor deeze verminking bepaald was, moest oor hem gegeeven worden, die op een reemd paard, zonder toefternming van den igenaar , gereeden had. Ware iemand ten loede toe geflagen, en konde hij zich niet rreeken: dan mogt hij daarvoor ook geld, n daarenboven een beloanipg eifchen voor en heelmeester. IIL Dpch ook Jaroslaw verdeelde het Lijk weder onder zijne zoonen. Isaslaw, e oudfte van hun, verkreeg het grootvortendom Kiew, en leefde eenigen tijd mee ijne broeders, die te Czemichow. en Pereaslawl hunnen zétel hadden , eensgezind, vlet hun verëenigd, fl0eg hij de Turken en °olowzers terug, die van den Don tot den Dnieper waren voordgeriikt. Doch nader^ ïand werd hij door zijnen neef, die te Plosko regeerde, en weldra andermaal door. ;en' zijner broederen, van den troon gefto;en, dien hij, echter, fteeds op nieuw vveier beklom. Grootmoediger , dan deeze rijne bloedverwanten, offerde hij, ten bijftand zijnes broeders, zijn leeven op: hij verfloeg le Polowzers , die hem uit Qzernicbm vei- dres-  Gefchiedenis der Rusfen. II Tijdvak. 23 dreeven hadden ; doch fheuvelde als overwinnaar. Wsewolod, de zelfde broeder van Isaslaw, voor wien hij gefneuveld was, ontnam , hoogst ondankbaar, deszelfs zoonen het grootvorftendom; doch behield hetzelve niet zonder veele binnenlandfche onlusten , en liet, fchoon men hem alte mild den lof eener uitneemende vroomheid gaf, in zijne laatfte jaaren, een algemeene wanorde in rechtszaaken, en pene fchandelijke ftrafloosheid van misdaaden onder zijne onderdaanen inkruipen. Nog Hechter was de volgende twintigjaarige regeering van Swatopolk den tweeden , een zoon van den grootvorst Isaslaw , omtrent het begin der twaalfde eeuw. Hij was gierig, vreesachtig, wantrouwend en wreed, gewoon door anderen geregeerd te worden, en deste laager in zijne maatregelen. Daarmede was zijn vlijtig Iezen van Godsdienftige boeken niet onbeltaanbaar; en het was indedaad een rampzalige roem , dien hij zich verwierf, door zich, alleenlijk ten gevalle van anderen, dronken te drinken» Onder zijne regeering begon men eerst vorftendagen of vergaderingen van alle de vorften te houden , die tot het gedacht behoorden, dat Rusland regeerde. Onder dezelven ontftonden fteeds meer nieuwe twisten , daar de grootvorften van Kiew den overigen wilden gebieden; doch deeze hunne onafhanglijkheid poogden te handhaaven , en de waare rechten van weerszijden nog. niet genoeg bepnaU waB 4 lea St. in 't jaar 10.03. St. in 't jaar 1114, Vorltendapen.Jaar1097 env..  Een korte tiid van f Irusi en welvaart voor Rut-' land. ï \ i 1 I ( 2 C t l ] i i Dood van ' Wladt- i mir H , in bet jaar XI2S* ' 24 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. %n boek. ren. Alle die vorsten verëenigden zich dus onderling in deeze vergaderingen tot hun algemeen welzijn. Doch dit goede voornoemen bleef, deels door hunne eigene fchuld, deels door het aanftooken van hun, die in derzelver twisten eenig bijzonder voordeel zochten, nimmer ftandvastig. IV. Roemrijker waren de volgende rederingen , omtrent het midden der twaalfde seuw, toen de Kiewers, die zich met een siflijk troonsbezit niet langer wilden vergenoegen , Wladimir den tweeden , Wsewolods zoon, tot grootvorst verkoozen, en deeze door zijnen waardiger' zoon , Mstislaw , werd opgevolgd. Wladimir was reeds zestig jaaren oud, klein van lichaam; doch groot van geest. Hij wist zijn gezag ioo wél te bewaaren, dat niemand der mindere vorften van zijn gedacht het Rijk vermtrustede. Ten teeken hunner onderlinge lelijkheid, fchonk hun de Griekfche keizer de eerbewijzen der keizerlijke waardigheid. Den Genueezen ontnam hij Caffa in de Krm '■> en de Poiowzers, de ouje vijanden des Rijks, waagden het niet, deszelfs vreede te verftooren. Toen zij dit, onder de regeering zijnes zoons, ondernamen, doeg hen deeze tot de Wolga terug. Ook overwon hij de Lithauërs, en noodzaakte de vorften van Polosko , die van tijd tot tijd onlusten veroorzaakten, om naar Conftantinopolen te vluchten. Daar hij niet min wijs, rechtvaardig én goedaartigj dan dapper tevens was, heeft mes  Gefchiedenis der Rusfen. JI Tijdvak. 25 jnen hem, misfchien niet onverdiend, den grooten Mstislaw genoemd. Dat hij een belofte, een-1 zijner bloedverwanten bij eede gedaan , verbrak , is de eenigfte vlek jn zijne gefchiedenis. Hiertoe werd hij, wel is waar, door een gantfche vergadering van geestlijken verleid ; doch hij zelf befchuldigde zich daarover tot zijnen dood: zoo piin js zelfs de braave man in ftaat, orn zijn geweeten, dat hij hoogstzelden bejeedigt, tot zwijgen te brengen. V. Deeze tijd van rust, welvaart en roem voor Rusland was, echter, flechts kort. Vijf volgende groorvorften regeerden dit Rijk niet dan onder duurzaame onlusten, en vooral de vijfde van hun, Isaslaw de tweede , een zoon van Mstislaw. Hoe dapper en rechtvaardig hij ook ware, werd hij, echter, door vorften, die zijne bloedverwanten waren , jammerlijk verontrust, en vooral door zijnen oom , George of Jurje Dolgorukoi, vorst van Susdal, eene Stad, naar welke nog heden een Landfchap in Europiesch Rusland genaamd wordt. Deeze gaf zich veel moeite, om zijne aanfpraaken op het grootvorftendom , door den bijftand der Polowzers, te doen gelden; terwijl, integendeel, Isaslaw de Hungaaren en Poolen tegen hem te hulp riep. Meermaalen moest de grootvorst Kiew aan zijnen oom afftaan. Doch daar zich deeze in deszelfs bezit niet wist te handhaaven, ftichtte hij te Susdal een nieuw en onafhanglijk gootvorB 5 ften- MsTrsLAW. St. itl 't jair 1132. Nieuw grootvorftendomte IVladi' mir. Sedert het jaar 1146.  Oirfprong Ier üad Moskou. J. 1147. I- "55- St. :n't iaar 1158 26 ïï hoofdd. Nieuw Gefchieden. xvi boek» ftendom. Terwijl hij het Land aldaar meer bebouwde, legde hij , bij gelegenheid van zekere vermaaken, den grond van de Stad Moskwa, welke naar een rivier van deezen naam dus genoemd werd; doch thands doorgaands Moskau heet. In den beginne waren het Hechts eenige hutten, waaruit naderhand een dorp , en vervolgends een ftad ontftond. Deeze had, langen tijd , Hechts houten huizen ; doch werd, eindelijk , de hootdftad des Rijks, en zelfs, in uitgebreidheid, de grootfte ftad van Europa; fchoon zij, in meenigte van inwooners, van welken zij thands een getal van omtrent viermaa] honderd duizend bezit, verre beneden Londen en Parijs bleef. George, haare ftichter, beklom, echter, nog in de laatfte jaaren zijnes leevens, den troon van Kiew, door zich de verwarring, aldaar na den dood van Isaslaw uitgebarsten, ten nutte te maaken. Uit zijne tot dusverre verhaalde onderneemingen zou men kunnen befluiten, dat hij een zeer werkzaam en dapper vorst is geweest; doch indedaad was hij meer heerschzuchtig, twistgierig en onrustig. De oorlogen, welken hij verwekte, liet hij meestendeels door anderen, voeren, en zijne wellustige vermaaken deeden hem zelfs zijne regeeringspligten vergeten. Vanhier, dat 'er een bijna algemeene famenz wering tegen hem ontftond, welke hij, echter, door zij; nen dood ontdook. Zijn zoon, Andreas, 8« die hem door zijne dapperheid onderfteund en  Gefchiedenis der Rusfen II Tijdvak, ajs en de buitenfpoorigheden zij'ns vaders verfoeid had , kon hem, echter, op den troon van Kiew niet opvolgen. Integendeel bevestigde hij zich in het nieuwe grootvorftendom van Susdal, welks zétel hij naar Wladimir aan de Wolga verplaatfte. VI. Sedert dezen tijd, fteeg het gemelde grootvorftendom in magt en aanzien fteeds hooger. Met hetzelve werd het gebied der vorften van Nowgorod verëenigd: en hetzelve maakte het aanmerklijkfte gedeelte van Groot - Rusland uit, welk men naderhand, ter onderfcheiding van Rood'Rusland, WitRusland noemde, welk drie Zuidelijke Landen van het tegenwoordige Rooien , welke den Rusfen toebehoorden, in zich bevattede. Van waar deeze kleurnaamen, als mede die van Zwart ■ Rusland in het tegenwooordige Lithauen , ontftaan zijn, is wel onbekend; doch, behalven dat zij enkel woonplaatfen en bezittingen der Rusfen, voor een gedeelte ten minften in vroegere tijden, te kennen geeven, vindc men ze ook nog in laatere boeken over de aardrijkskunde. Naar maate het grootvorftendom van Wladimir in krach; en aanzien rees, daalde dat van Kiew. AIlengskens begon men alleen de beheerfchers van het eerstgemelde voor grootvorften te houden , fchoon zij Hechts van een' jonger' tak des regeerenden geflachts afdamden: ei: zelfs noemden zich de vorften van HalitscL thands grootvorften. Doch tevens werd het geheele Pujka niet Hechts door deeze afdee- ljn- St. in \ jaar 1177.. De Mogollen onderwerpen,zich het' Rusjifche Rijk.  J.I235. J. 1*38. J. 124a. De Rusfen blijven in kundigheden te rug. £8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek» Jingen, maar ook door aanhoudende binnenlandfche oorlogen , zeer verzwakt. Van hier, dat hetzelve, eindelijk, den ramp niet ontgaan kon , van een roof eener vreemde Natie te worden. Sedert het begin der dertiende eeuw, werd Afië, door de veroveringen en verwoestingen der Mogollen , van het eene tot het andere einde gefchokt. Doch weldra drongen zij zelfs in Europa tot den Dnieper door , en behaalden een beflisfende overwinning op de Rusfen. Elf jaaren daarna, verfcheen des beroemden Dschingishkans kleinzoon,. Batu , Khan of vorst van Kaptfchack, dat is, van veele Landen van de Kaspifche zee tot aan de grenzen van Europa, met een krijgsheir van eenige honderd duizende mannen; veroverde Moskwa, en werd meester van de Landfchappen Wladimir , Pereslawl, Rostow, Susdal en meer anderen. De grootvorst van Wladimir, George , fneuvelde in een' veldflag tegen de Mogollen. Kiew werd mede ingenomen en verbrand ; en binnen vier jaaren , waren da Mogollen meester van het ganrfche Rijk, uitgezonderd alleen Groot-Nowgorod. VII. Alle deeze rampen van den Rusfi\jchen Staat, voornaamlijk door deszelfs ei•gene vorsten veroorzaakt, doen ons de Natie zelve bijna geheel uit het oog verliezen. Men ziet haar wel haare beheerfchers gewillig in den krijg volgen , met alle onverfchrokkenheid llrijden , zekere partijen begunfligen en weder verlaten , en dus in her alge-  ■ Gefchiedenis der Rusfen. II Tijdvak. 29 algemeen haaren moed, wél aangevoerd, uitmunten ; doch in befchaafder zeden, kunften, weetenfchappen en uitvindingen blijft zij nog fteeds zeer verre terug. Ten uiterften zelden vindt men nog, behalven de vorsten en veldheeren , onder hen eenig uitneemend merkwaardig man. Zelfs zijn de hulpmiddelen ter oefening hunner vermogens en uitbreiding hunner bekwaamheden nog fchaarsch en beperkt. In de kloosters, welke eenige • beginfelen van geleerdheid in zich befloten hielden, werden weder enkel munnikken of andere geestlijken gelokt. Omtrenc het begin der twaalfde eeuw , ftichtte Anna , de dochter van eenen grootvorst,_ te Kiew een nonnenklooster, waarin tevens jonge meisjes in het lezen , fchrijven , zingen en vrouwlijke bézigheden onderricht werden. Somtijds verwekte ook wel een geestlijke, door zijne kundigheden of welfprekendheid, of door zijnen ijver voor den Godsdienst, boven veele anderen verwondering; doch van dit alles had men nog denkbeelden , welke een aanmerklijke verbetering behoefden. Intusfchen heeft zich, echter, een derzelven , Nestor , een munnik in een klooster te Kiew, in de tweede helft der' elfde , en nog in het begin der twaalfdej eeuw, ten aanzien zijner Natie, der nako-{ melingfchap en der gefchiedenis eene ver-,1 dienste verworven , welke men eerst in de } nieuwfte tijden op den rechten prijs gefchat heeft. Hij werd de eerfte gefchiedfehrijver zijnes Nestor i de vader der Rus lifche gefchiedenis , St. na 'tjaar 1113.  %e> 11 hoofdd. Nieuwe G-ejthifsteil. Évl Soek. zijnes Volks en der Slaaven in het algemeen:; Daar anders de munnikken van deeze tijden hunne jaarboeken met den oirfprong der menfchen begonnen, en de vroeger eeuwen met verdiehtfelen vervulden , liep hij flechcs die door , welke hem best bekend Waren , daar hij de gefchiedenis des Rusfifcken Staats en Volks j van haar begin tot zijnen tijd, befchreef. Andere gefchiedkundige verzamelaars fchreeven in 't Latijn , in welke taal zij zich nog niet éénmaal zuiver en duidiijk genoeg wisten uittedrukken; doch Nestor bediende zich, veel zorgvuldiger en nuttiger, van zijne Landstaal. En daar zijne jaarboeken, van tijd tot tijd $ door verfcheidene geestlijken tot in de zeventiende eeuw vervolgd zijn * vindt men daarin, een zoo wél famenhangende en vollédige Rusfifche gefchiedenis , als waarop zich geene andere Natie beroemen kan , fchoon deeze gefchiedkundige fchatten niet allen de zelfde waarde bezitten. DER-  Gefchiedenis der Rusfen. III Tijdvak. 3* DERDE T IJ D V A K. Sedert den tijd, dat Rusland onder de heerfchappij der Mogollen . verviel, tot. den grootvorst Iwan WasilJewitsch , of tot de herftelde onafhanglijkheid des Rijks. Van het j'. 11238 tot 1462, na de geboorte van Christus. Een tijdvak, iets langer, dan twee eeuwen." t. D us was Rusland, omtrent het midden der dertiende eeuw , onder de heerfchappij der Mogollen vervallen. Hetzelve behield nog wel zijne groot- en andere mindere vorsten van kleinere deelen des Rijks. Doch deeze zelfde Regenten, die hetzelve, door hunne nog voortduurende twisten en heerschzucht, in verval hadden gebragt, leeden thands daardoor het meest. Zij waren van de Khans van Kaptfchack , of van de gouden horde, gelijk dezelve ook genoemd werden, af hanglijk; konden niet zonder derzelver goedkeuring regeeren ; moesten hun cijnfen betaalen, voor hunnen rechterftoel ftaan, en waren fteeds in gevaar, om door hen van hun Land, of zelfs van hun leeven beroofd te worden. Niettegenftaande hunne flaaffche Toeftand der Rusfen onder de heerfchappij der Mo* lollen.  Regeering van den giootYorst A- J.ex4kder Kewskoi. J. 1241. §2 ÏI koofdd. Nieuws Gefchieden. xvl boek* gehoorzaamheid, werd hun gebied forntijds loor de Mogollen verwoest, en in de Zuidvestlijke oorden verloor hetzelve een zeer lanmerklijke uitgebreidheid. Geduurende dit ijdvak van verdrukkingen door een buitenandfche magt, handhaafde zich de fhijdbaaré *eest der Rusfen, en maakten zij zelfs veroveringen vóór hunne vorsten; doch in alle mdere opzichten bleeven zij zoo middenmaatig, als zij reeds in het voorige tijdvak geweest waren; of liever, verlooren zij eenige reeds gewonne voordeden , behalven alleen in den handel. II. Jaroslaw de tweede," vorst van Nowgorod , was de eerfte, die het grootvorstendom Wladimir van den Khan Batü in leen ontving. Nog geduurende zijn leeven, maakte zich zijn zoon, Alexander, door dapperheid beroemd, daar hij de Zwaardbroeders , die een krijgshafte ridderorde uitmaakten, alsmede de Zweedfche vloot op de Newa, welke zich uit het meir Ladoga, door' Ingermanland, in de Finlandfche zeeboezem uitfiort, verfloeg. Daardoor verkreegen de Rusfen een' vasten voet in het gemelde Land: ook zoude hij zich Permië of Biafi maland, in den oord van het tegenwoordige Archangel, onderworpen hebben. Toen hij naderhand zelf grootvorst was geworden , maakte zich zijn zoon, DtMETRtus, van de dad Jurjew of Dorpt meester, welke de Zwaardbroeders den Rusfen ontrukt hadden. Kort vóór zijnea dood werd Alexander een munnik.  Gefchiedenis der Rusfen. III Tijdvak. 33 munnik. Naderhand heeft men hem onder de heiligen der Rusfifche kerk geplaatst , en, naar die beroemde overwinning op de Newa, den bijnaam van Newskoi of Newski gegeeven. Ter zijner eere heeft men, in de tegenwoordige eeuw, bij de Newa niet flechts een prachtig klooster gebouwd , dat zijnen naam voert, zijn gebeente bewaart, en werwaards nog jaarlijks talrijke bédevaarten gedaan worden , maar hem ook eene, naar hem genaamde, ridderorde toegewijd, welke nog heden bloeit. III. Alexanders broeder ert zöonen, die tot het begin der veertiende eeuw het groot- \ vorstendom Wladimir regeerden , oorloogden j nu eens met de Lijflanden en Zweden^ en hadden dan weder binnenlandfche twisten in hun Rijk en gedacht te dempen. Hunne opvolgers, tot in het midden der gemelde eeuw, hielden zich bijna op de zelfde wijze bézig; doch met dit onderfcheid, dat ook de Lithauers ' hunne vijanden werden , en meer dan één van hun , op bevel van den Khan , werd omgebragt. Moskau en Tweer hadden, eenigen tijd , hunne bijzon • dere vorsten. Eindelijk verkreeg een van de eerden deezer liniën, Iwan (of Johan nes) de eerste , het grootvorstendom : en federt zijnen tijd, bleef Moskau de zétel derJ: grootvorsten, waarvan zij ook hunnen naam ontleenden; fchoon Wladimir naderhand nog dikwijls de hoofdftad des Rijks werd genoemd. In de tweede helft der veertiende VI. Deel. C eeuw Groot* 'orften rari Mos- St. in'  34 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek.. Sedert he jaar 1362 St. in 't jaar 1425 J. 1447- St. in 't jaar. 1462 De Rusfen verliezen Kiew en meer andere Lauden. eeuw, begonnen de grootvorsten van Moskau zich weder tot een hooger magt te verheffen. Inzonderheid handhaafde zich Demetrius de derde , die meer Rusfifche vorstendom- : men aan zich onderwierp, in weerwil der Mogollen , op den troon; overwon hen in twee veldflagen , en werd, uit hoofde van een belangrijke overwinning bij den Don, de Donische (Donskoi) genaamd. Wasi- ' lei (dat is Basilius) de tweede , zijn zoon , deed mede de Mogollen en andere nabuurige Volken zijne dapperheid gevoelen. Echter kon men, onder deeze twee regeeringen, de heerschzuchtige invallen der Mogollen, die Moskau zelve plunderden en verbrandden, niet afweeren. Nog ongelukkiger was , omtrent het einde van dit tijdvak, de grootvorst Wasilei de derde, de zoon van den voorigen. Behalven, dat hij door de Mogollen verflagen werd , en eenigen tijd hun gevangen bleef, verdreeven hem ook zijn oom en neef meermaalen uit het bezie van het grootvorstendom ; zelfs liet hem de laatfte de oogen uitfteken. Echter werd hij, door de liefde en trouw der inwooneren van Moskau, en door den bijftand der overige Rusfifche vorsten, weder ten troon ver- ' heven. IV. Intusfchen verloor Ruland, van tijd tot tijd, zijne Zuidlijkfte enWestlijke Landen. Kiew en de omliggende landftreek waren, door de invallen der -Mogollen, omtrent hec midden der dertiende eeuw, geheel verwoest.  Gefchiedenis der Rusfen. III Tijdvak. 35 Woest. Echter regeerden naderhand aldaar weder Rusfifche vorsten van Ruriks aframmelingen, doch die door de Mogollen, willekeurig , aangefleld of onttroond werden. In de eerfte helft der veertiende eeuw, overwon, echr.er, Godimin , grootvorst van Lithauën , Stanislaw , den vorst van Kiew; maakte zich van deeze ftad meester, en onderwierp haar aan zijnen ftadhouder. Sedert dien tijd, bleef deeze voorige hoofdftad des Rusfifchen Rijks, meer dan drie eeuwen, van hetzelve gefcheiden , en verviel weldra onder de Poolfche magt. Een dergelijk lot trof ook die Rusfifche Landen, welke Rood-Rusland heeteden , en waarvan de vorftendommen Halitsch en Wladimir de voornaamften waren. In den beginne werden zij van de Hungaarfche koningen afhanglijk; doch, omtrent het midden der veertiende eeuw, veroverde Casimir , koning van Poolen, de tegenwoordige Rijken Galizie en Ladomerië: want allengskens waren de oude naamen, Halitsch en Wladimir, dus verbasterd. V. Terwijl de Rusfen van alle zijden door hunne nabuuren, de Mogollen, Zweeden, Lithauers, Poolen en Hungaaren, benaauwd werden, poogde hen een verwijderd vorst, die reeds verre het grootfte gedeelte van het overige Europa onder zijne heerfchappij had gebragt , in naam van den Godsdienst, tot zijne onderdaanen te maaken. In de dertiende eeuw, gaven zich de paufen veel C a moei- J-1340. Vergeef- Khepogla< gen der :>aufen, de Rwf'ii Roomuh* Oatkoiiek te maaken.  36 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. J. 1247. I. "55. moeite, deels om de Rusfifche kerk met de overige te verëenigen , deels om de Rusfen zelfs tot het aannemen van het RoomschCatholieke Geloof te bewegen. Onder anderen gaf DaniSl, een der Rusfifche vorften in de gemelde gewesten, hun daartoe mede eenige gelegenheid. Deeze vorst , die de fteden Kiew , Drohiczijn en Lublin, nevens de daarbij behoorende Landftreeken bezat, verlangde naar den koninglijken titel: en deeze werd, in die tijden, óf door een' der beide keizers, den Roomsch - Duitfchen en Griekfchen, óf door den paus verleend. Bij deezen laatften vervoegde zich DANiè'l, met aanbod , om tot de Roomsch - Catholieke kerk overtegaan, wanneer hem en zijnen onderdaanen Hechts eenige van de Roomfche kerk afwijkende plegtigheden vergund wierden. Toen de paus dit goedkeurde , liet zich DANiëL, door deszelfs gezant, in zijne hoofdllad Drohiczijn, tot koning der Rusfen krodnen. Doch weinige jaaren daarna, verklaarde hij zich tegen de Roomfche, of, gelijk zij toen ook genoemd werd, Latijnjche kerk. De paus maatigde zich toen de belagchelijke vrijheid aan , om het, nog met de Criekfche kerk verëenigde, Rusland aan den koning van Lithauen, die zich ook doopen liet, te fchenken. Hij gaf hem last, om dit Land, onder zijne heerfchappij en die des Roomfchen ftoelsj door de wapenen te dwingen. Zulk een onbezonnen fhrp verfterkte flechts den afkeer der Rusfen van alle kevklijke ge-  Gefchiedenis der Rusfen. III Tijdvak. 37 gemeenfchap met den paus. Zij onderhielden dezelve deste ijveriger met hunnen aartsbifchop te Kiew, die weder onder het algemeene kerklijke opperhoofd der Grieken, den Patriarch van Conftantinopolen, ftond. Integendeel werd in die Rusfifche Landen, welke onder de magt der- Poolen vervielen, de Godsdienstoefening der Griekfche kerk, van tijd tot tijd, onderdrukt. VI. Een ander gevolg der veranderingen, welke, federt het midden der veertiende eeuw , in het Zuiden van Rusland voorvielen , was de oirfprong der Kofakken, eene Natie, welke in de laatere oorlogen der Rusfen zoo beroemd is geworden. Zij fchijnen het eerst in de Ukraine , omtrent bij den uitvloed van den Dnieper, in de veertiende en het begin der vijftiende eeuw, ontdaan te zijn. Dat zij van Rusfifche» oirfprong zijn, bewijst niet alleen hunne taal, fchoon die in de uitfpraak iets van de Pooljche heeft aangenomen ; maar ook de ijver, waarmede zij den Griekfche» Godsdienst beftendiglijk beleeden hebben. Doch niet min onloochenbaar is hunne vermenging met Tartaarfche Volken. Toen de Lithauers, en naderhand de Poolen, zich in^ de gemelde oorden vestigden , fchijnen zij naar verre verwijderde en onbewoonde plaatfen vertrokken te zijn, en dien gantsch krijgshaften toeftand aangenomen te hebben, welke hun, eenigen tijd, tegen overrompelingen C 3 en Oirfprong der Kofakken.  38 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. Ncwgorod wordteen vrije en magtige fcoopftad. en aanvallen beveiligde. Van tijd tot tijd, breidden zij zich van, den Dnieper tot den Dog en Dniester uit, ftichtten Heden en dorpen, br.agr.en een groot gedeelte van hen jaar met ftrooperijen bij hunne nabuuren door, en vervielen, eindelijk, allen onder de heerfchappij der Poolen. Van hun Hammen de Saporogers, of de Kofakken van Klein* Rusland, gelijk men die Landftreek naderhand genoemd heeft, af. Andere Kofakken hebben zich nader bij den Don , en langs de rivieren, welke zich in denzelven ukftorten, en dus in het algemeen de Donifche heeten, gevormd. Zij zijn, eensgelijks, gebooren Rusfen; doch hebben de plaats der voorige Tartaarfche Kofakken aldaar vervuld. Volgends de Tartaarfche taal heet Kofak nu eens een ligt gewapend, óf een ftroopend, óf een gehuurd krijgsman, en dan weder een man met een gefchooren kruin. Alle deeze beteekenisfen kan men aan het Tartaarfche woord Kofak hechten; doch aan het Rusfifche alleen de eerfte. VII. Ten zelfden tijde , toen Rusland Landen verloor , en deszelfs grootvorften aan de Mogollen onderworpen waren, ver» hief zich ééne enkele Rusfifche ftad, Nowgorod, zelfs boven haare grootvorften, enhandhaafde , geduurende dit gantfche tijdvak, haare vrijheid. Nadat zij, eenigen tijd, haa?e bijzondere vorften gehad had, werden deeze, eindelijk, ook grootvorften van Wla- 4?  Gefchiedenis der Rusfen. III Tjjdvak. 39 dimir en Moskau. Nu lieten deeze Nowgorod wel door ftadhouders regeeren; doch de inwooners deezer ftad beperkten derzei ver gezag zoo aanmerklijk, dat zij zelve en de overheid, door hen gekoozen, op de algemeene belangen den meesten invloed verkreegen. Reeds federt het midden der twaalfde eeuw, gaven en namen zij, naar eigen goedvinden , hunnen vorften troonen en waardigheden. En fchoon zij, nog vóór het einde van dit tijdvak, door de grootvorften gedwongen werden , om derzelver hoog gezag te erkennen en hun cijnfen te betaalen, waren dit, echter, flechts voorbijgaande teekens van onderwerping. Vooral nadat het groote Duitfche Hanfeeverbond, in de laatfte helft der dertiende eeuw, eer zijner vier voornaamfte ftapelplaatfen te Nowgorod (of Naugard, gelijk de Duitfchers het noemden,) gefticht had, werd deeze ftad fteeds bloeijender en magtiger. Kort na het begin der vijftiende eeuw , had zij haar eigen munt, en nam het geld, dat te Moskau of Tweer geflagen was, niet aan. Zij onderhield fteeds grooter krijgsmagt, met welke zjj, allengskens, Ingermanland', Kareliê en een groot gedeelte der tegenwoordige ftadhouderfchappen van Nowgorod en Archangel, veroverde. Ten laatften ontleende men van deeze ftad het eigenlijk hoogmoedige fpreekwoord: Wie vermag tegen God en Nowgorod? Zoo veel maat verwierf zij, door de rijkdommen van - 6 C 4 den  40 II hoofdd. Nieuwe Gefch'eden. xvi boek»' den handel, welke door haar ook over het algemeen in Rusland verder werd uitgebreid; en zoo veel invloeds op haare grootheid had haare werkzaame vrijheidsliefde; fchoon deeze haar ook tot misbruiken en buitenfpoorigheden verleid heeft, VIERDE  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. 41 VIERDE TIJDVAK. Van Iwan Wasiljewitsch den eersten oe grooten, den herfieller en tweeden ftichter des Rusftfchen ftaats , tot Peter den grooten, of tot de gelukkiger befchaving der Rusfen zelve en het nieuwere aanzien hunnes Rijks. Van het jaar 1462 tot 1682. na de geboorte van Christus. Een tijdvak van twee honderd en twintig jaaren. I. Na een verdrukking en verwarring van meer dan twee eeuwen, heritelde, eindelijk, Iwan Wasiljewitsch , of Johannes , zoon van den blinden grootvorst Basilius , omtrent het midden der vijftiende eeuw, de onafhangiijkheid van den Rusftfchen Staat, verëenigde veelen van deszelfs afgezonderde deelen, vergrootte en bevestigde dien zoo aanmerklijk, dat hij de eer verdiende, van deszelfs tweeden ftichter te heeten. Hij was drie- en twintig jaaren oud, toen hij den troon van Moskau beklom , en bezat dien drie- en veertig jaaren. Zoo veel tijds voor belangrijke daaden, een verheven, onderneemende C 5 en Iwan Wasilje- WïTfCH herftalt de onaf. hanglijlch^id van den Rusfifclier.Staat. Re 2. van het jaar 1462 tüt I550-  42 II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xvi boek. Omtrent 't jaar 1447- en heerschzuchtige geest , een leevendige jeugd, een geftrenge en geharde leevenswijze en een uitneemende dapperheid ; doch, misfchien, niet min dan dit alles, de aanmoediging zijner voortreflijke tweede gemaalin, dé Griekfche prin(cs Scpi-iia , om zich en zijnen Staat te verheffen, fielden hem in ftaat tot heldhaftige en edele daaden. In alle ontwerpen, welken hij volvoerde, had hij het recht wel niet aan zijne zijde, en dikwijls handelde hij arglistig en wreed. Zijn' halven broeder, den vorst van Tweer, overviel hij plotslijk, verdreef hem uit zijn gebied , en verëenigde hetzelve met het grootvorftendom. Niet beter gedroeg hij zich jegens zijnen neef. Alexander , grootvorst van Lithauen, en naderhand koning van Poolen. Onder allerleije gezochte voorwendfels, ontrukte hij hem een groot gedeelte Lands, en verwoestte het overige te vuur en te zwaard. Doch dat hij, niet mitj listige middelen, dan openbaar geweld bézigde, om zich van de overheerfching der Khans van Kaptfchack te verlosfen , is wel te verdeedigen. Ook won hij een' beflisfenden veldfhg van hun; en dewijl, eenigen tijd daarna, omtrent het begin der zestiende eeuw , de zoogenaamde gulden horde, (in hunne taal Solotaja Orda geheecen,) welker Khans te Sar ai of Scherefarai, aan de Wolga, in het tegenwoordige ftadhouderfchap Astrachan , hunnen zétel gehad hadden, door de Nogaïfche Tartaar en geheel ten  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. 43 ten .gronde werd gebragt: had Rusland van deezen kant deste minder te vreezen. Ja Iwan Wasiljewitsch viel nu zeifs die Landen aan, welke tot dusverre het eigendom dier horde geweest waren, en bedwong een gedeelte van het Rijk Kafan. II. Voor den ftandvastigen moed van deezen grootvorst boogen zich niet alleen, van tijd tot tijd , Sewerié' en andere kleine vorftendommen in Rusland, maar ook het geduchte Gemeenebest van Groot -Nowgorod. Reeds was hetzelve voorneemens, zich van het Rusfifche grootvorftendom voor altijd losterukken , om zich, ter betere handhaaving zijner vrijheid , onder de befcherming van den koning van Poolen, als groothertog van Lithauen, te begeeven, daar toch de Nowgoroders reeds lang met de nabuurige Lühauers naauwer verbonden waren. Eene bedroefde weduwe van een' burgemeester , of Pofadnik, te Nowgorod, en daarom Marfa Pofddniza genaamd, had in de volvoering van dit ontwerp zeer veel deels. Doch Iwan Wasiljewitsch verfloeg het talrijke krijgsheir der Nowgoroders, dwong hen, eenen ftadhouder van hem te erkennen, veroverde, eindelijk, hunne ftad, dewijl in dezelve nog fteeds een partij van kwalijk gezinden overbleef, en ontnam hun alle hunne vrijheden. Deeze aanwinst verrijkte den grootvorst ongemeen, weshalven hij ook een meenigte van de voornaamfte kooplieden en overige inwooners van Nowgorod naar Mos- Groot- Nowgoroi onderwerpt zich aan hein. J. i4?ï. ' J. 1487.  De Lijflanden verzetten zich tegen hem voorfpoedig. Vroegere gefchiedenis van Lijfland. 14-11 hoofdd. Nieuws Oefchieden. xvi boek, kau en andere Rusfifche Heden verplaarfte, om zich in her bezit dier ftad tegen nieuwe onlusten te beveiligen. Sedert deezen lijd, daalde niet flechts de zoo uitgebreide handel vön Nowgorod zeer zigtbaar; maar ook de ftad zelve verviel in het algemeen jammerlijk. Verwoestende oorlogen in die gewesten, en twisten met de grootvorften, bevorderden , in de zestiende eeuw, den ondergang der Hanzeefche ftapelplaats in deeze ftad. De handel nam zijnen loop naar andere gewesten : en , eindelijk, heeft het groote Nowgorod niets van zijne voorige grootheid behouden , dan oude bouwvallige muuren en wallen , die wel een aanzienlijke uitgebreidheid omvatten •, doch welke min bewoond wordt, flechts met houten huizen bezet is , en deels zelfs in bouw- en weiland beftaat. III. Iwan Wasiljewitsch, die fteeds zoo gelukkig en zegerijk was geweest, ontmoetede, in zijne laatfte jaaren , bij gelegenheid van zijnen aanval op Lijfland, een' onverwinlijken tegenftand. Dit aanmerklijk groote en koornrijke Land , dar aan de Oostzee en den Finlandfchen zeeboezem, tusfehen Kurland, Rusland en "Poolen ligt, werd, in de oudfte bekende tijden, door Liyen , Esten en Letten bewoond. De beide eerste deezer Natiën behoorden tot Finlandfche Volksftammen: doch de laatfte, in zeker opzicht, tot Slavonifcke of Slaaffche. Naar de Liven wordt nog heden het Zuidlijk ge- deeli  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. 45 deelsé des Lands Lijfland geheeten, en naar de Est en het Noordlij ke Est Mand. De taaien en aframmelingen van deeze Volken zijn aldaar nog overgebleeven. Sedert het einde der twaalfde eeuw, werd het Chris* iendom in dit Land het eerst door Duitfche kooplieden , die een' munnik medebragten, uitgebreid , en weldra , door de verovering der Deenen, ook in Esthland ingevoerd. Nu werden wel de zeer ruuwe zeden der Heidenen, die tot hiertoe dit Land bewoond hadden, eenigzins befchaafd, en zag men onder hen fteden, kasteelen , kerken en kloosters ftichten ; doch daar hun tevens met het Christendom een vreemde overheerfching werd opgedrongen , verzetteden zij zich tegen deeze beide veranderingen deste hardnekkiger. Vanhier, dat zich reeds de eerfte bifchopen van wapenen bedienden, om Christenen en onderdaanen te maaken. Inzonderheid werd door den derden van hun, Albrecht , die, omtrent het begin der dertiende eeuw , Riga, de tegenwoordige hoofdftad van gantsch Lijfland en tevens een bloeijende koopftad, bouwde, omtrent gelijktijdig, ter fpoediger verovering des Lands en ter bevordering van den Christelijken Godsdienst, de orde der ridderfchap van Christus gefticht. Want daar men, volgends de toen heerfchende: denkwijze der Christenen, reeds lang, ter onderfteuning van hun Geloof, het zwaard gebruikt had, was men ook, reeds federt omtrent een eeuw, bézig geweest met het ftich- téfl J. 1201. De Zwaardridders.  46" II hoofdd. Nieuwe Gejchisden. xvi boek. J.1238. Wal- iiier va ten van bijzondere ridderordes van krijgshafte edellieden , die eigenlijk ter uitbreiding en befcherming der grenzen van de Christelijke kerk moesten ftrijden. Tot het zelfde einde dus, als de orde der Duitfche ridders, en meer andere, werd ook deeze Lijflandfche gedicht en door den paus bevestigd , en verkreeg zij van hem, ten ordesteeken , een zwaard en een kruis, dat deeze ridders op hun kleed droegen. Vanhier, dat zij vervolgends Zwaardridders of Zwaardbroeders genaamd zijn. Terwijl bifchop Alisrecht nu eens zelf de wapens tegen Lijflands inwooners voerde , dan weder in Duitschland hulp voor zijne veldtogten zocht , intusfchen kasteelen bouwde, en een verdrag van koophandel met zijne nabuuren floot, vormde zich deeze orde onder haare ordesmeesters , en' oorloogde gelukkig. Te zwak intusfchen, om zich op alle punten te kunnen handhaaven, verëenigde zij zich, omtrent het midden der dertiende eeuw, met de orde der Duitfche ridders, die ten zelfden tijde het nabuurige Pruisfen begonnen te veroveren: en naderhand heeteden de ridders van deeze beide ordes Kruisbroeders of Kruisheeren. Daar de voorige Zwaardridders thands in de Duitfche orde geheel .waren ingelijfd , regeerde deeze nu het veröverde Lijfland door eenen heirmeester, die van den hoogmeester der gemelde orde afhanglijk was. Boven alle deeze heirmeesNters muntte Walther van Plettenberg, om-  Gefchiedenis der Rusfen. IV. Tijdvak. 47 omtrent het einde der vijftiende, en nog meer dan dertig jaaren in de zestiende eeuw, zoo verre uit, dat men hem den bijnaam van den grooten gaf. Iwan Wasiljewitsch had de Lijftandfche ftad Narwa op een liooge rots, zoo nabij tegenover de Stad Iwangorod, (dat is Johannssburg,) welke ook Rusftesch-Narwa genoemd werd, laten bouwen, dat de Rusfen uit dezelve veele inwooners van Narwa konden doodfchieten. Zij verwoesteden indedaad Lijfland zelve allerwegen; doch werden door Plettenuerg tweemaal met eene flechts geringe krijgsmagt terug geflagen. Zijne overwinningen werden onder anderen daardoor niet weinig bevorderd, dat hij zich van het zwaare gefchut wél wist te bedienen; fchoon ook de Rusfen niet lang te vóoren door een' Italiaanfchen gefchutgieter met deszelfs gebruik bekend waren geworden. De grootvorst floot dus met Plettenberg een' vreede voor veele jaaren, en liet zich, bij deeze gelegenheid , een' ijzeren man, gelijk hij dien noemde, of een Kurasfier zenden, welke, voor de Rusfen vreemde, foldaaten hij in het Lijftandfche leger met verwondering befchouwd had. Nu bediende zich de dappere en wijze heirmeester van de herftelde rust zijnes Lands tot veele nuttige inrichtingen in hetzelve. Zich en zijne opvolgers maakte hij volkomen onafhanglijk van de hoogmeesters der Duitfche orde in Pruisfen, werd Duitfche Rijksvorst, en be- Pletten- BEKG. Van het jaar 1491. tot 153S. J. i5or. ïn 1502. Sedert iet jaar f479. J. 1520.  J- I5C2. IWAW DE TWEEDE vergroot Rusland ongeiineri, Van het faar 1533. rc.t 1584. 48 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. bevorderde nog, ten laatften, de invoering van den Euangelifchen Godsdienst in Lijfland. IV. Intusfchen was Wasilei of Basilius Iwanowitscïi zijnen vader Iwan op den Rusftfchen troon gevolgd. In zijne oorlogen met de Poolen en Tartaaren was hij wel niet zoo gelukkig, als deeze. Echter temde hij het onrustige Pleskow, dat zich tot een Gemeenebest wilde verheffen , volkomen , ontrukte den Poolen Smolensko, en breidde de grenzen van zijn gebied nog voorbij Archangel uit. Zijn zoon , Iwan Wasii.je•witsch de tweede, werd veel beroemder, en bouwde in het algemeen op den grond, door zijnen grootvader gelegd, met het beste gevolg, de grootheid van Rusland verder op. Toen zijn vader ftierf, was hij eerst drie jaaren oud: en, geduurende zijne minderjaarigheid, werd Rusland, door de twisten der grooten, vrij verward. Slechts de verëenigde dapperheid der Rusfen befchermde hetzelve nog tijdig genoeg tegen de aanvallen van vreemdelingen. Doch nadat Iwan, in zijn negentiende jaar, de regeering zelf aanvaard had , betoonde hij zoo veel wijsheid en vasten moed , dat zijn Rijk op nieuw begon te bloeijen. Deszelfs gevaarlijkfte nabuuren en vijanden waren thands de Tartaaren, die de koningrijken Kafan en Astrachan, alsmede hec fchierëiland de Krim , bezaten. Uit deezcvoorige bezittingen der gouden Horde dee- den  'Gefchiedenis der Rusfen IV Tijdvak. 40 den zij veele invallen in Rusland, en veroverden fomtijds Moskau zelve. Kafan had wel, reeds Iedere hec begin der zestiende eeuw, grootendeels de opperheerfchappij der Rusfifche grootvorften moeten erkennen. Doch daar de Ka/aners meermaalen tegen hen opftonden, onderwierp, eindelijk, Iwan de tweede , omtrent het midden der gemelde eeuw, hun gantfche Land, langs de IVulga, door geweld van wapenen , aan zijne magt. Inzonderheid werd het innemen der Had Kafan door een mijn verhaast, welke de Rusfen, om de Tartaaren te beter te kunnen overrompelen, lieten fpringen, en waarfchijnlijk een hunner eerfte mijn-proeven was. Twee jaaren daarna, maakte zich Iwan ook van het nabuurige koningrijk Astrachan, aan de Kaspifche zee , meester. Beide deeze groote Landen, welke nog fteeds tot het Rusfifche gebied in Afi'ê behooren , zijn ook door hunne heerlijke vruchtbaarheid en verfcheidenheid van natuurlijke fchatten belangrijk. Kafan vooral is rijk in allerleije graanen , vee , visfchen , ijzer , koper en meer dergelijke waaren; doch Astrachan in de fchoonfte boomvruchten , zout , wijn en andere voordbrengfels. Inzonderheid wegens deeze aanzienlijke aanwinst, nam Iwan de ; tweede , in plaats van den titel van grootvorst , door hem en zijne voorvaders tot hier* toe gevoerd, nog daarenboven den eernaam van Tzaar aan, welke in het Rusfiesch een* koning beteekent. Onder zijne regeering, VI. Deel. D be- ]• «SS*. J. 1554* Hlf noemt zich Tzaar.  Sedert het jaar 1581. Sedert het jaar 1558. J. J56i. Hij fticht verfcheidene verbeteringenin zijn Rijk. Vreemde kunftenaars in Rustend. 50 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, begon men ook het verbaazend- groote Siberië. te bedwingen. Doch Lijfland konde hij, niettegenstaande zijne hévige en langduurig voordgezette aanvallen tegen hetzelve, niet onderwerpen. Want fchoon hij Narwa nevens andere Heden en Landftreeken aldaar eenigen tijd behield, namen} echter, de koningen van Poolen , Zweeden , en andere vorften, zoo veel deel in het lot van dit Land, dat de Tzaar alleen tegen hen niet beftand was. Door deezen langduurigen oorlog bevorderde hij veeleer eene voornaame verandering in de opperheerfchappij van Lijfland. De Ordes-" meester der Duitfche ridders aldaar, Gothard Ketler, ftond zijn recht op hetzelve aan den koning van Poolen af; deeze had, federt dien tijd, het eigenlijke Lijfland in bezit; doch de Zweeden behielden Esthland. V. De veroveringen van Iwan den tweeden verfchaffen hem ook zoo veel roems niet, als de wijze en ijverige maatregelen , waardoor hij de ontelbaare gebreken , welke in zijn Rijk nog over waren gebleeven, trachtte te verbeteren. Kunftenaars en werklieden van allerleijen aart waren , toen hij de regeering aanvaardde, in Rusland nog vrij zeldzaam. Hij liet dus keizer Karei, den vijfden verzoeken , om hem een aantal bouwmeesters, handwerkers en zelfs geleerden te zenden. Dit vergunde hem de keizer: en meer dan drie honderd zulke Duitfchers reisden naar Rusland. Doch te Lubeck moesten zij, op bevel van den keizer  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. 51 zer zeiven , hunne reis ftaaken. Men meent, dat zoo wel de Liiflanders, als de Lubeckers , uit vrees, dat hunne zeer voordeelige handel op Rusland door deeze bekwaame en arbeidzaame lieden rriogt verminderd worden, dit verbod hebben weeten te verröozaaken. Doch fchoon Iwan deeze verzoeken ook bij Karels broeder, keizer Ferdinand den eersten, vergeefs herhaalde, lokte hij, echter, van tijd tot tijd, niet weinige Duitfche en andere vreemde kunftenaars en handwerkslieden in zijn Rijk. Daardoor breidde hij, ten minften voor eenigen tijd , allerleije kundigheden , bekwaamheden en werkzaamheden onder zijne onderdaanen uit. Doch deeze waren aan hunne oude inrichtingen zoo hardnekkig verkleefd, dat de veranderingen, welke de Tzaar in dezelve ondernam, de voorrang, dien hij vreemdelingen aan zijn hof gaf, en zijne vrijheidlievende gezindheden ten aanzien van andere Godsdienftige begrippen , een misnoegen onder hen baarden , welk een daadlijk oproer fcheen te dreigen. Iwan , die voorzichtig en kloekmoedig tevens wist te handelen , beproefde de neiging der Natie door een' hoogst gewaagden ftap. Hij deed openlijk afftand van de regeering, betuigende, dat hij zulk een trouwloos Volk niet langer beftuuren wilde, en begaf zich naar i een zijner kasteelen. Doch nu genoot hij het genoegen, van te zien, dat zeer veelen zijner onderdaanen dit befluit betreurden. Hij D a her-  Eerfte boekdruk, kerij in Rusland. jaar 1562. Het krijgswezen. Een nieuwe weg over zee naar At* changel ontdekt, jaar 1553. 52 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. hernam dus de regeering, ftichtte voor zijne veiligheid een lijfwacht , en ging met de begonnene verbeteringen voord. Op zijn bevel, was toen reeds de eerfte boekdrukkerij in Moskau gefticht. De aartsbisfchop of Metropoliet aldaar , Makarius , een man , geenszins ontbloot van verftand en kundigheden , die ook de oude geflachtboeken, of de, naar de volgreeks en den graad van bloedverwantfchap der grootvorften vervaardigde, Rusfifche gefchiedboeken tot zijnen tijd liet voordzetten, had het opzicht over deeze heilzaame inrichting. Door deezen vorst ■ verkreeg ook het krijgswezen een betere gedaante. Door hem ontftond die eerfte regelmaatige krijgsmagt in Rusland, welke men Strelzi , (dat is , befcherviers ,) of Strelüzen noemt. De voorfpoed, welken hij , door de kunstvlijt zijner onderdaanen aantemoedigen, den handel poogde toetebrengen , werd nog vermeerderd door een gelukkige uitvinding eeniger Engelfchen ten .aanzien zijner zeekusten. Zij vonden naamlijk uit hun vaderland den weg over zee naar Archangel, een ftad in het Noorden van Rusland, niet verre van de plaats, alwaar zich de rivier Dwina in de Witte Zee . uitftort, welke bij de Rusfen Bieloe More heet, en een zeeboezem van de Noordzee is. Deeze ftad , welke van een klooster, aan den aartsengel Michacl toegewijd, haaren naam ontleent, ligt wel in de nabijheid der Laplanders en Samojeden, twee half wilde Vol-  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. 51 bolken, van welke het laatfte nog Heidensch is; ook heeft zij zelve nóch bouw-, nóch weiland. Doch haare gunftige ligging voor den buitenlandfchen handel heeft haar weldra niet flechts tot de voornaamfte, en zelfs voor «enigen tijd bijna tot de eenigfte, Rusfifche koopftad vérheven, maar ook een overvloed van waaren en allerleije behoeften aldaar voordgebragt. Iwan fchonk den Engelfchen een uitfluitende vrijheid van handel op dit gewest. Zijn opvolger vergunde het zelfde ook aan andere Natiën: en fchoon Archangel , in de tegenwoordige eeuw, in zijnen handel zeer aanmerklijk geleeden heeft, wordt, echter , aldaar noch heden, met veel voordeels, jaarlijks een meenigte thee, traan, lijnzaat, talk, pelterijen, hout, koper, ijzer en andere voordbrengfels van Siberië, ja zelfs graanen, uitgevoerd. VI. Waarfchijnlijk zou Iwan de tweede in zijne pogingen, om Rusland fteeds meer naar het voorbeeld van andere bloeijende Europifhe Landen te vormen , gelukkiger en duurzaamer geflaagd zijn, had hij zelf zachter gezindheden en zeden gehad. Doch, vermoedlijk, heeft men hem, niet zonder reden, den bijnaam van den wreeden en geduchten gegeeven. In zijne woedende aanvallen van toorn , wraakzucht en andere hartstogten , liet hij zeer veel menfchenbloeds ftroomen, en behandelde dikwijls onderdaanen en vijanden met de zelfde afgrijslijke ongevoeligheid. Het gemis van mensenD 3 lijk- Zijne wreedheid.  54 H hoof&d. Nieuwe Gejchieden. xvi boe». lijkheid, in zijne oorlogen ?oo zichtbaar \ kan, wel is waar, ook aan andere Europijche veldheeren, zelfs van laatere tijden, met recht verweeten worden. Dus hebben ook, misfehien, zijne onderdaanen de onveranderlijke geftrengheid, waarmede hij hun nieuwigheden, welke zij daarenboven haateden, op> drong, als de wreedfte onrechtvaardigheid voorgefteld.« Echter ziet men maar al te duidelijk, dat Iwan even gemaklijk tot doodftraffen , als andere vorften tot de zachtfte ftraffen, overging,, en met het leeven van menfeben , als met een beuzeling , fpeelen kon. Tot zijn vermaak , liet hij éénmaal het talrijke Volk, dat voor zijn paleis ftond, door beeren aanvallen, die een gedeelte van hetzelve verflonden. Vervolgends deelden eenige hofdienaars onder de vaders en moeders der omgekomenen geld uit, en verzekerden, dat dit fchouwfpel den Tzaar en zijn hof zeer vermaakt had. Gewislijk denkt gij , mijne jonge lezers, dat dit geen vermaalt van menfehen, maar flechts van wilde dieren kon zijn. Doch waar zich een gantfche Natie naauwlijks eerst boven eene ruuwe, en aan daaden van geweld gewoone, denkwijze begint te verheffen, en waar ]• 1663.  68 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, Hunne scd.n tn ankunde. Tzaar Alexei. Sr in 't 1656. den , was de eerste , die het postwezen in Rusland invoerde. XIII. Niettegenstaande alle deeze toeneemende werkzaamheden der Rusfen , welken men in deeze eeuw nog Muskoviters noemde, bleeven zij, met de overige Volken van Europa vergeleeken, nog verre te rug. Zij wisten nog flechts een gering gedeelte van de ichatten hunnes vaderlands zoo te gebruiken, dat zij daarvan het rechte nut hadden. De weinige onder hen geftichte Fabrieken en handwerken waren in bezit van Duitfchers en andere vreemdelingen, en daarenboven zelden voorfpoedig. Van buitenlandfche geneugten, kunsten en uitvindingen , ja van vreemdelingen zelve, waren zij in het algemeen afkeerig. De lange baart, welken alle mansperfoonen, en dus ook de Tzaar zelf droeg, zekere meer Afiatifche kleeding, zeden en taal, en het zeer zeldzaam verfchijnen buiten hun vaderland, tenzij zij als gezanten naar vreemde hoven mogten gezonden zijn : dit alles hield de Rusfen op een' taamlijk verren afftand van alle andere Europifche Volken. Dus wilden zij zich even min naar derzelver gewoonten en inrichtingen voegen, als iets van hun leeren. Nog onder de volgende regeering, toen een Deensch gezant, die den nieuwen Tzaar i- geluk had gewenscht, in Rusland bleef vertoeven , liet deeze vorst aan het Deenfche hof onderzoeken , tot wat einde dit gefchiedde? Dus had ook , eenigen tijd te vooren, een Rusfiesch gezant bij den koning van Deene- mar*  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. <5q marken, toen deeze, uit hoofde van ziekte, hem op zijn bed gehoor wilde verleenen , geëischt, dat men ook voor hem een bed naast dat van den koning zou plaatfen, waarop hij zich, geheel gekleed, wilde nederleggèn, om het aanzien van zijnen meester niet in de waagfchaal te Hellen. Intusfchen waren de Rusfen daarom nog niet belagchelijk. Verfcheidene Oosterfche Volken wijken nog veel verder van de Europifche zeden af, zonder dat zij deswegen befpotting verdienen. Zij waren ook geenszins een ganrsch woeste Natie, fchoon grootendeels nog ruuw van gedrag, tot gewelddaadigheden geneigd, en zeer onkundig. Onder andere Volken van Europa was, in vroeger eeuwen, toen een meer verlicht verHand onder de grootfle zeldzaamheden behoorde , de geestlijkheid , ten minsten, niet geheel van alle geleerde kundigheden ontbloot geweest. Doch de meeste Rusfifche geestlijken van deezen tijd kenden niets, dan een weinig lezen, en hielden zich flechts met hunne kerkplegtigheden bézig, terwijl men de fchrijfkunst hoogst zelden bij iemand van hun vond. Eenige weinigen van hun hadden in de Ukraine wel een gering begin gemaakt met de geleerdheid; doch tevens beperkten zij den geest der Natie, welke hun als flaaven gehoorzaamde , binnen de zorgvuldigste waarneeming van een meenigte bijgeloovige kerkgebruiken, en poogden, vooral uit Godgeleerden haat, de overkomst van vreemdelingen , en het invoeren van vreemde inrichtingen in Rusland, E 3 tf De Rusfi feite geest lijkheid.  De Patriarch Ni KON. 70 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. te beletten. Ten deezen tijde vond men in gantsch Rusland flechts twee boekdrukkerijen, te Moskau en Kiew, alwaar, behalven de Rusfifche Bijbelvertaaling, veele Godgeleerde en geestlijke werken en het algemeerie wetboek, niets gedrukt werd. De weinige artfen en kruidmengers in dit uitgebreide Land waren meest allen Duitfchers. Den Euangeliesch-Lutherfchen deezer Natie, waarvan men onder het krijgsvolk, de kooplieden en handwerkers veelen vond, had men , op eenigen afïland van Moskau, drie kerken vergund ; terwijl ook de Hollandjche Hervormden de zelfde vrijheid van Godsdienst genooten ; doch deeze Christelijke vrijheid was alleen het werk van den Tzaar. Naast deezen kon indedaad de Patriarch de magtigfte man des Rijks heeten. In kerklijke zaaken had hij niet flechts een willekeurig i wetgevende magt , waaraan zelfs de Tzaar zich onderwerpen moest; maar hij verijdelde ook veele, door denzelven ontworpene, nuttige verbeteringen, en mengde zich vermetel in burgerlijke zaaken. Dit deed inzonderheid de Patriarch Nikon, onder de regeering van Alexei. Hij bezat eenige loflijke eigenfchappen, was uitneemend mild jegens de armen, verloste de onfchuldig veroordeelden uit de gevangenisfen, voerde het Griekfche kerkmufiek het eerst door geheel Rusland in., en maakte zich ook ten aanzien der Rusfifche gefchiedenis, waarvan hij een jaarboek fchreef, verdienstlijk ; doch zijn  Gefchiedenis der Rusfen, IV Tijdvak. 71 zijn eergierige en onrustige geest deed hem weidra de paaien van zijn ambt te buitengaan. Schoon hem de Tzaar, door een vergadering der geestlijkheid , van zijne waardigheid vervallen verklaaren, en tot den munnikkenlland liet vernéderen ; bleeven , echter, de Patriarchen fteeds voor hunne vonten geducht. XLV. In zulke omftandigheden liet Alexei zijnen zoon Feodor. het Rijk na, wel behoorlijk gevestigd, met een veelbeloovende gefchiktheid tot een' bloeijenden en zeer aanzienlijken Staat, en door een dappere en aan den wil haarer overheden gantschlijk onderworpene Natie onderfteund; doch waant! het belangrijkfte in alle opzichten nog fteeds te verrichten bleef. 'Alexei had meer pogingen gedaan, welke hem indedaad tot eet verilrekten, en veeleer den weg beginnen afteteekenen en te baanen, dan denzei ven geheel onverhinderd kunnen betreden. Onder anderen zag hij de noodzaaklijkheid der verbetering van het Rusfifche krijgswezen. Hij vormde dus eenige benden voetvolks naai het voorbeeld van andere Europifche krijgsmagten, en gaf haar buitenlandfche bevel hebbers. Een boek over de krijgskunde, ii Duitschland gedrukt, liet hij in ■ het Rusftesch vertaaien, en tevens ontbood hij eenl ge duizende Karabijnen, om zijne ruiterij t< wapenen, welke uit geringer edellieden be ftond, die geen foldij trokken, maar ziel en hunne knechten , geduurende -den oorlog E 4 zelv J. 1665. St. in 't jaar 1681. De Tzaar laat de dien-tlijsten des adels verbranden.Jaar 1682.  72 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. zelve moesten onderhouden. Doch de Strelitzen, deels de lijfwacht van den Tzaar en althands deszelfs voornaamfte Meun, die omtrent veertig duizend mannen fterk waren, niet min vrijheden genooten en even fpoedig beleedigd werden , als de Janitzaaren in het Turkfche Rijk, waren over deeze nieuwe inrichtingen misnoegd. Ook vreesden de Bojaren , of de grooten , daardoor hunne boeren te verliezen , die, volgends de oude inrichting, flechts in éénen veldtogt krijgsdienften behoefden te doen. De Tzaar Feodor, een zieklijk vorst van negentien jaaren, en die flechts zes jaaren regeerde, kon wel de ontwerpen zijnes vaders nog minder volvoeren ; doch had van deszelfs geest een taamlijk deel als overge'ërfd. ' Hij ijverde voor een zorgvuldiger handhaving des rechts, voor de befcherming der armen, de vermindering der duurte en de bevordering der geleerdheid. Een zijner daaden is inzonderheid merkwaardig. Tot zijnen tijd waren de onderlinge twisten der Rusjifch edellieden over den rang ontelbaar, vooral wanneer daarvan krijgs- of Staatsambten afhingen: en daardoor leed het algemeene welzijn zeer jammerlijk. Niemand van hun wilde onder de bevelen van een' ander' ftaan, die van een' min aanzienlijken of ouden ftam was, dan hij; of, waren zij beiden van de zelfde hooge afkomst, wanneer flechts één der voorouderen des bevelhebbers in den krijgsdienst aan een voorvader des anderen onderge- fchikt  Gefchiedenis der Rusfen. IV Tijdvak. 73 fchikc was geweest. Vanhier, dat dikwijls de booge adel van het oppergerecht, waaraan dezelve met allen, die in des Tzaars dienst waren, onderworpen was , uittrekfels begeerde uit de , bij hetzelve berustende, lijsten der ambten, door den adel bekleed, of uit de zoogenaamde dienstlijsten, en de aangebodene posten weigerde aantenemen, wanneer zij dezelve, volgends die uittreklels, met de hoogheid van hunnen rang min overèënkomftig waanden. Gelukkig had Tzaar Feodor een' zeer fchranderen en vaderlandlievenden Staatsdienaar, den Knees, of vorst Wasilei Golizin. Deeze raadde hem , alle dienstlijften te vernietigen , en voordaan de ambten enkel aan bekwaame en verdienstlijke mannen te geven. Indedaad liet de Tzaar, in een groote Raadsvergadering ten hove, alle dienstlijften , welke men kon niagtig worden, verbranden. De overige Volken van Europa, welke toen de Rus/en in kundigheden en befchaafde zeden zeer verre beneden zich achteden, vernamen niets van deeze wijze daad. Anders hadden zij zich moeten fchaamen, dat het vóóroordeel, volgends welk men lieden van hooger afkomst of aanzienlijker voorouderen, alleenlijk om die reden, en zonder eenigzins hunne eigene bekwaamheid en goed gedrag in aanmerking te nemen, de belangrijkfte ambten en voorrechten waardig keurde, bij hen nog in ftand bleef; doch onder de Rusfen reeds verval-! ten was. \ E 5 VIJF- Wasilei 30L1ZIN. Tziar 'EOI OR >t in 't ' aar 1682.  74 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. De oproeren en legeering van prinfesSoPHiA. V IJ F D E T IJ D V A K. Van Peter den grooten, tot Catharina de tweede; of van de gelukkiger bejcha* ving der Rusfen, en het laaier aanzien hunnes Rijks, tot de nieuwjle tijden. Van het jaar 1682 tot 1783 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van een eeuw. I. D e eerfte jaaren na Feodors dood beloofden zeer weinig voor Ruslands geluk. Doch toen weldra de hoogfte magt geheel in handen van een' vorst kwam , die, in een uitneemend hoogen graad, geest, moed en ftandvastigheid in zich verëenigde: toen werd de toeftand des Rijks en der Natie zelve bijna gantschlijk hervormd; en federt dien tijd zijn beide fteeds tot eene hoogte gefteegen, welke derzelver gefchiedenis nog belangrijker maakt. Feodor had zijnen broeder Iwan, die van ziel en ligchaam zwak was, van de troonsopvolging uitgefloten, en dezelve aan zijnen halven broeder , Peter , toegeweezen. Doch zijne zuster, Sophia , aan welke nóch fchoonheid, nóch veritand ontbrak, maar wel een goed hart en de kunst, om  Gefchiedenis der Rusfen V Tijdvak. 75 om haare eergierigheid te maatigen, meende zich gemaklij k van de opperheerfchappij te kunnen meester maaken, daar haar ouder broeder vreesachtig, en de ander eerst tien jaaren oud was. Zij verwekte dus een oproer onder de Strelitzen te Moskau. Deeze bragten, onder voorwendfel, dat men prins Iwan onrecht deed en zijn leven bedreigde, verfcheidene grooten, zelfs bloedverwanten van den Tzaar, die dé oogmerken der prinfes verhinderden, benevens veele andere menfchen, om het leeven, en riepen terftond daarna de beide prinfen voor Tzaaren uit; doch in wier naam Sophia regeeren moest. Dan daar zij éénmaal dit onrustig krijgsvolk had laten ondervinden, hoe magtig zij door hun aantal en wapenen waren, lieten zij zich weldra door hunnen aanvoer, der, die zelf naar den troon dong, tot een nieuw oproer verleiden. In een klooster , niet verre van Moskau, en voorzien van vestingwerken , moesten de beide Tzaaren hun leevensgevaar ontvluchten. Men lokte den bevelhebber der Strelitzen derwaards , en liet hem ten dood bengen. Nu drongen deeze wel gewapenderhand tot het klooster door; doch toen de landadel zijnen vorften te hulp ijlde, zonken zij plotslijk van de hévigfte woede tot de laagfte moedloosheid neder: een niet ongewoone overgang van allen, die zich meer door hartstogten, dan door verftand en overleg, laten regeeren. Omtrent vier duizend Strelitzen ver- J. 1682.  ?6 II. h'oofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. Wasilei golizin, haar Staatsdienaar. Petïr Alexie witsch begint zelf' te regee«en. verfcheenen met ftroppen om den hals, van hunne vrouwen en kinderen vergezeld, voor het klooster, wierpen zich op de aarde neder, en fmeekren om genade, welke zij ook verkreegen. Na deeze llormen , regeerde Sophia nog verfcheidene jaaien zonder eenigen tegenftand. Tot . haaren voomaamften Staatsdienaar en vertrouweling verkoos zij den zelfden vorst, Wasilei Gouzin , die reeds van haaren broeder, Feoijor , de-gelukkige raadsman geweest was. Thands gedroeg hij zich inzonderheid als een man van fchrander doorzigt, groote onderneemzucht, befchaafde zeden en veel werkzaamheid. Hij wist de Strelitzen in toom te houden, door hen in verfchillende oorden des Rijks te verdeelen; ook verëenigde hij Rusland met andere Europifcke Staaten tegen de Turken, fchoon hij zelf de Tartaaren van de Krim niet zeer voorfpoedig beftreed. II. Intusfchen gevoelde Tzaar Peter fteeds meer, dat zijne regeerkundige bekwaamheden eene langer voogdijfchap zijner zuster zeer wel konden misfen, Toen hij zijn zeventiende jaar bereikt had, begon hij een leevendiger en zelfs gebiedend deel te nemen in de Staatszaaken. Dit verbitterde de heerschzuchtige Sophia zoo zeer, dat zij met het hoofd der Strelitzen affprak, om deezen haaren broeder, zijne moeder, gemaalin en jonger zuster ,omtebrengen. Doch deeze afgrijslijke famenzwering werd Peter, nog tijdig genoeg, door eenigen van hun , die in  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 77 in dezelve betrokken waren, ontdekt: en daar hem 1 verre de meeste Strelitzen , gelijk zijne overige onderdaanen, getrouw waren gebleeven , wist hij haar weldra te dempen; doch zijne zuster ftrafte hij flechts, door haar te noodzaaken, een non te wórden. Sedert deezen tijd, was hij alleen meester van het Rusfifche Rijk. Tot dusverre had men hem wel, zoo veel mooglijk, onkundig gehouden, en Hechts aan zijne vermaaken overgelaten, opdat hij nóch lust, nóch bekwaamheid voor de regeering mogt verkrijgen. Doch dit kon een' zoo Herken en werkzaamen geest, als de zijne was, niet beletten, om zich een' eigen weg te baanen, en tot een ongemeen hoog doel over alle hindernisfen heen te ftreeven. III. Weldra had Peter de gebreken van hem en zijn Rijk ontdekt. De ontwerpen zijnes vaders bragten hem dezelven reeds eenigzins voor den geest; zeven jaaren van onrust en eene treurige afhanglijkheid, welken hij had moeten doorftaan, maakten hem veel daarvan nog merkbaarer: doch in het algemeen trok al, wat nieuw en nuttig was, zijne aandagt zoo lang tot zich , totdat hij zich daarvan nuttig bedienen kon. Nog onder de heerfchapjijj zijner zuster, bleek zijne ongemeene zucht voor de zeevaart en het zeewezen, welke hem een natuurlijke vrees voor het water overwinnen deed, die hem overviel, zoo dikwijls hij flechts een rivier overftak, en hem zelfs in onmagt deed neêr- zijgen. J. iö8$>. Hij poo^t de zee-en landmagten te verbeteren.  78 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, zijgen. Door een' Hollandfchen Scheepstimmerman , liet hij zich een Schip met zeilen en roeiriemen , zoo als men in Rusland nog nimmer gezien had, en weldra ook grooter Schepen bouwen , gebruikte dezelven op rivieren en meiren, en poogde die zelf als Stuurman te regeeren. Hiermede ging hij voord , ook na het aanvaarden der regeering, en was de eerlte Tzaar, die op de Witte Zee rondzeilde. Niet min. Spoedig dacht hij aan de verbetering van zijn krijgswezen, niet Slechts om geoefender foldaaten te bekomen, maar ook om de woestheid der Strelitzen te temmen. In zijn rijk was reeds een vrij aanmerklijke en regelmaatige krijgsmagt, welke, echter, meest uit vreemde foldaaten en bevelhebbers beftond. Peter wilde de Rusfen zelve daartoe vormen, en met die van het overige Europa gelijkstellen. Hierin werd hij inzonderheid door een' burger van Geneye, zekeren Le Fort , geholpen, die reeds in vreemden krijsdienst geweest was, en, federt eenigen tijd, met het zelfde oogmerk in Rusland gekomen was. Peter vond in hem een' man van veelerleije bekwaamheden, maakte hem tot zijnen vertrouweling en leeraar, en benoemde hem tot bevelhebber van een aanzienlijke bende krijgsvolks, welke hij geheel anders oefende, dan men tot hiertoe in Rusland gewoon was. Om zijnen Rusfen de noodige ondergefchiktheid en krijgstucht, op eene indedaad zinlijke wijze, aantebevelen, werd hij zelf, onder het bevel van  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 79 van Le Fort, eerst flechts tromflager, vervolgends foldaat, voords onderofficier en hooger bevelhebber. Deeze veldheer verkreeg ook het opperbevel over die kleine vloot van middenmaatige oorlogfchepen, welken de Tzaar door Hollanders en Venetiërs liet bouwen. IV. Weldra oogftede Peter , in zijnen eerften oorlóg met de Turken, reeds de vruchten in van deeze en dergelijke maatregelen. Hij viel hen en de Tartaaren, met hun verëenigd, omtrent ter dier plaatfe aan , waar zich de Don in de zee van Afow ontlast; doch wachtte zich wel, van zijn groot heir zelf aantevoeren. Hij bevond zich in hetzelve flechts als een vrijwilliger, die eerst den krijgsdienst leeren wil ; Pruisfen , Schotten en andere vreemdelingen waren de eigenlijke veldheereu. De keizer, de keurvorst van Brandenburg en de Verëenigde Nederlanders zonden hem, op zijn verzoek, lieden, die de vestingbouwkunde en de behandeling van het gefcbut 'kenden, als mede zeelieden. Dus veroverde hij de vesting Afow, en floeg met zijn kleine vloot de Turkfche terug. Een, voor de Rusfen zoo onverwachte, voorfpoed ter zee was een aanfpooring te meer voor den Tzaar, om van de giften des adels, der kooplieden en geestlijkheid nog meer en zwaarer oorlogfchepen te laten bouwen. Toen hij naderhand zijn zegepraalende intrede in Moskau deed, volgde hij achter alle de hoogere legerbevelhebbers, als iemand, die de eer van deezen Hij over> wint de Turken. J. 1696.  Hij reist mar vreemde Landen, om de regeerkunstte leeren. 80 II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. xvi boek. deezen voorSpoed zijner wapenen nog niet verdiende. Een nieuwe Samenzwering der Strelitzen, die door zijne trouwlooze, ichoon in een klooster opgeflotene , zuster Sophia weder daartoe opgeruid waren , werd vroeg genoeg ontdekt en voorgekomen, en kon hem dus in zijne belangrijke onderneemingen •geenszins verhinderen. V. Reeds Strekten zich dezelve veel verder , dan de volkomenheid van zijne landen zeemagten , tot zelfs in het groote en algemeene uit. Zijn Rijk en Volk , welke zoo lang beneden de andere Europifche Natiën gebleeven waren, wilde hij niet min bloeijend, magtig, verlicht en rijk in allerleije voorrechten maaken ; en dat hij daarin ook. zijn' eigen roem en grootheid zocht, was in een' vorst, die tevens daaglijks wijzer poogde te worden, onberisplijk. Hij had wel een aantal jonge Rusfen naar Venetië en Holland gezonden , om aldaar den fcheepsbouw en het zeewezen te leeren. Anderen liet hij in Duitfchen krijgsdienst gaan , om zich aan de, hun nog zoo vreemde, Duitfche krijgstucht te gewennen. Doch vóór alle anderen ijlde hij zelf, om zoo veele kundigheden te verkrijgen, als hem nog ontbraken, om befchaafder zeden, heilzaame wetten, uitvindingen, weetenfehappen, kunftenen nuttige handwerken van allerleijen aart , met eigene overtuiging van derzelver waarde, in Rusland intevoeren. Hij befloot dus, om eenige jaaren in het veel meer befchaafde gedeel-  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, 8ï deelte van Europa te reizen. Andere vorften hadden te dikwijls vreemde Landen bezocht , nu eens tot hun vermaak of uit nieuwsgierigheid, en dan weder om vewondering te verwekken , of zekere verbintenisfen te fluiten. Tzaar Peter was de eerfte, die de regeering eenigen tijd nederlegde, om, door andere vorften en Volken geleerd, haar met deste meer bekwaamheid te kunnen hervatten. Hij ondernam deeze reis Hechts onder het gevolg van een prachtig gezantfchap, dat hij naar verfcheidene Europifche hoven zond. Duüschland en Holland wenschte hij eerst te zien , omdat derzelver inwooners Rusland het eerst mei hunne kunften hadden beginnen bekend te maaken, welker taaien hij dus ook tijdig genoeg leerde. Hij befchouwde alles met eer ongemeen-leergierige opmerkzaamheid; doet inzonderheid verfchafte hem in Holland df voortreflijk ingerichte fcheepsbouwkunde, wel ke zoo veele menfehen bézig hield » en zoc geregeld en fpoedig flaagde, een ongewooi genoegen. In het gtoote en fraaije dort Saardam, waar men toen de meeste fche pen bouwde, leefde Peter zelf geheel onde de fcheepstimmerlieden, kleedde zich en bear beidde, even als zij, alle de deelen van eei fchip. Te Amfterdam oefende hij zich i de natuurkunde, de aardrijksbefchrijving, zelf in fommige deelen der geneeskunde, en or derzocht een meenigte kunften en har.dwe ken. Voords ftak hij naar Engeland over, a VI. Deel. F Wa In het jasr 1697. 1 1 l ' Tzaar?e. • ter leert . de fetx-epsbouvvliun»"de. ! 1 s Ltr  8 a II hoofdd. Nieuwe Gefckieden. xvi boek. J. 1698. Hij temt de Strelitzen en fticht een nieuw krijgsbeir. alwaar hij de fcheepsbouwkunde, vooral van de oorlogfchepen, nog volmaakter vond. Daarom plag hij te zeggen: ware ik niet tot een Tzaar gebooren, ik zou opperbevelhebber van de Engelfche vloot willen zijn. Hier hield hij zich , gelijk in Holland, fteeds bézig met het onderzoeken en zelfs oefenen van alle nuttige kunften, van de gefchutgieterij, touwflagerij en zeilmakerij, zoo wel als van de uurwerkmakerij. Uit deeze beide Landen nam hij veele kunftenaars, zeelieden, heelmeesters en andere bekwaame mannen naar zijn Rijk mede ; onder anderen zekeren Schotfchen wiskundigen , Ferguson, die het eerst in Rusland onze gewoone rékenkunde invoerde, alwaar men anders met kogeltjes, aan een draad gereegen, plag te tellen. Tevens verleende hij aan de Engelfcken den vrijen tabakshandel op Rusland, welke koopwaar de geestlijkheid aldaar tot hiertoe verboden had. Eindelijk keerde hij naar Duüschland weder, en was voorneemens, ook in Venetië de zeemagt en kunften te komen zien, toen hem een bericht van een nieuw oproer in zijn Rijk dwong, om zich ten fpoedigften derwaards te begeven. VI. Het was weder Sophia, welke, ongevoelig voor de tweemaal ondervondene grootmoedigheid haares broeders, omtrend agt duizend Strelitzen wist opteruijen, om hun krijgsleger te verlaten, terftond de hoofdftad aan te vallen, en de gantfche regeering te veranderen. De aanhang der prinfes, waar- on-  PETER DE GROOTS,leeart JictScliPcps-timinerwcris. .   Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 83 onder vooral geestlijken uitmunteden , bediende zich inzonderheid van de nieuwe inrichtingen, welke de Tzaar door vreemde* lingen begon intevoeren, om de gemoederen tegen hem vóófintenemen. Doch een Schotsch veldheer in zijnen dienst, Gordon, dempte het oproer nog vóór zijne wederkomst : en nu ontbond Peter dit geduchte heir van Strelitzen, waarvan zijne edele oog* merken altijd den meesten tegenftand te duchten hadden, gantschlijk. In deszelfs plaats ftichtte Peter, naar het voorbeeld der Duitfchers, een geheel nieuw krijgs* heir van zestig duizend mannen , welk nog vóór het einde van drie maanden te velde kon trekken. Zoo veele duizende gekochte knechten naamlijk, welken de adel en de vermogende Rusfen in het algemeen als een geflachtsëigendom bezaten, en meesal zeer ftreng behandelden, verklaarde hij onder die voorwaarde vrij, dat zij zich in krijgsdienst moesten begeven. Bij geheele hoopen fchaarden zij zich onder de verdeedigers van 't vaderland , en de buitenlandfche veldheeren oefenden hen met alle zorgvuldigheid. VII. Nu volgden de verbeteringen, welke Peter in de zeden en zelfs in de denkwij ze der Rusfen invoerde, elkander zeer gezwind. Hij gebood hun, in mondlijke of fchriftlijke voordragten aan hem, zich niet langer van het woord Gholop (of (laaf) te bedienen, en zich, op een min flaaffche wijze, F a fchoots Hij VerbStert de zeden der Rusfen,  84 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. i i Kleeding. j i < < l I 1 ; t 1 1 i 1 i Huwelij- 1 ken. t i i fchoon met gepasten eerbied, flechts Rab (of onderdaan) te noemen. Om hen te gemaklijker aan eene nuttige navolging der overige Europifche Volken te gewennen, vernietigde hij ook het onderfcheid van kleederdragt. In plaats van de lange en wijde rokken en pelfen, welke de aanzienlijken droegen, als mede van de kielen der burgers en boeren , gelastte hij, dat zich allen naar de Franjche, Duitfche of Engeljche wijze moesten kleeden, de landlieden, Kofakken en Tartaaren alleen uitgezonderd. Hij verbood ook de lange baarden; flechts den boeren en geestlijken vergunde hij dezelven nog; doch voor het overige werd 'er zekere belasting betaald door hen, die den baard en oude kleeding wilden behouden : en hem, die daartoe onwillig was, werd dezelve, zonder veel omflags , afgefheeden. Een gepaste verkeering tusfchen de beide gedachten, welke te vooren naauwlijks onder de naaste bloedverwanten geoorloofd was, werd thands niet flechts vergund, maar ook door openlijke vermaaken, gelijk fchouwfpelen en andere algemeene bijèenkomften , bevorderd. Doch inzonderheid werd de dwaaze gewoonte verboden, volgends welke een Rus, die in het huwelijk wilde treden, de keuze zijner echtgenoote enkel aan zijne ouders moest overlaten, en zijne bruid niet, dan na het voltrokken huwelijk, te zien kreeg: een gewoonte , waaruit zeer veele ongelukkige echtverbintenisfen ontftonden, en welke nog heden door  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 85 door veele Oosterfche Volken gevolgd wordt. Tot Peters tijden, was het den Rusfen, op leevensitraf, verboden geweest, naar vreemde Landen te reizen; hij', integendeel, gebood hun dit veelëer, ten einde hunne vóóröordeelen tegen vreemdelingen en derzei ver zeden te gemaklijker te kunnen afleggen. Jonge edellieden vooral verzond hij dikwijls, zelfs ten zijnen koste, jaaren achterëen , naar vreemde legers en vlooten , en bevorderde hen, na hunne wederkomst, boven anderen tot ambten; doch begon altijd eerst van de laagfte trappen. Naar het voorbeeld der overige Europce'êrs , liet hij in Rusland het jaar niet meer met Herfst-, maar met Louwmaand beginnen. In alle fteden en dorpen Helde hij overheden aan, om het voorige willekeurig geweld der ftadhouders en andere aanzienlijke bevelhebbers te verdeelen en te beperken. De vreemde kunftenaars en handwerkers, door hem in zijn Rijk gelokt, liet hij waaren toebereiden, welke daarin óf geheel onbekend, óf flechts ruuw voorhanden waren. / VIII. Bij deeze verandering der gewoonten , zeden , leevenswijze en bézigheden der Rusfen liet het Peter geenszins berusten; hij wilde ook de verlichting van hun verftand, zonder welke geene verbetering eener Natie wezenlijk en duurzaam kan heeten, eenigzins gemaklijk maaken. Men vond toen in zijn Rijk nog weinige fchoolen, fchoon zijn vader en broeder voor het onF 3 der Reizen. Tijdwij:en. Alsmede hunnen kerkliiken tocftand.  86 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. J. 1700. IR'in ongelukkigeaanval op l.\jfland. derwijs in de Griekfche en Latijnfche taaien, als mede voor de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid, te Moskau nieuwe gefiicht hadden. Deeze vermeerderde hij met eenige andere, en liet nuttige boeken , uit vreemde taaien overgezet, drukken. Daar vooral de Rusfifche geestlijken, door een bijgelovig-hard* nekkige gehechtheid aan de oude en inzonderheid aan die inrichtingen, door welke do vrijheid van denken meest belemmerd werd, zijne bedoelingen in den weg Honden, deed hen Peter, weldra gevoelen , dat hij ook hunnen vorst was, en ook hen voor den Staat nuttig wilde maaken. Na den dood van den Patriarch van dien tijd, deed hij deeze waardigheid van een opperhoofd der gezamentlijke geestlijkheid, dat voor den heer des Lands veel te magtig was geworden , voor altijd vervallen: en federt dien tijd zorgde hij zelf, met al het verëischte gezag , voor de welvaart der kerk zijnes Rijks. Om het nadeel eenigzins te verminderen, welk de bevolking door den talrijken munnikkenftand leed, verbood hij allen mannen, vóór hun dertigfte , en alle vrou^ wen, vóór haar twintiglte jaar in een klooster te gaan. IX. Midden onder zulk een moeijelijke onderneeming, welke, ten minften, een halve eeuw van meerder rust fcheen te verëilchen, dan hij geduurende al dien tijd genieten mogt, waarin hij zijn Volk en Rijk verbeterde, waagde hij, in het begin der tegen- woor-  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 87 woordige eeuw, een andere, een' hagchelijken oorlog naamlijk, welke hij alzins vreezen moest dat die edeler pogingen althands zou vertraagen. Doch Peter kon zich op zijnen veel bevattendeti en ftandvastigen geest verlaten, welke meer groote zaaken gelijktijdig volvoerde. Daarënboven had hij een hartstogtlijken ijver voor het zeewezen, doch flechts ééne enkele aanmerklijke zeeftad, Archangel, aan de Noordzee, en volftrekt geene aan de Oostzee, welke voor zijne zeemagt en de zeevaart zijner onderdaanen veel belangrijker was. Langs dezelve kon hij zich havens genoeg verfchaffen : eu nimmer bood zich daartoe voor Rusland zulk een gunftige gelegenheid aan, als toen, om zich van Zweedfche Landen aan de Oostzee, welke deels het gemelde Rijk weleer reeds toebehoord hadden, meester te maaken. De koningen van Deenemarken en Poolen hadden zich reeds met den Tzaar tot het aanvallen der Zweeden verbonden ; deeze werden door eenen agttienjaarigen koning, ontbloot van alle ondervinding in oorlogszaaken, geregeerd, en het gantfche overige Europa verwachtte een' onvermijdlijken krijg, welke in de Zuidlijke gewesten ftond uittebreken. Peter drong dus met zijn leger in Lijfland door, alwaar hij Narwa belegerde. Het was niet waarfchijnlijk, dat deeze ftad langen tegenftand zou bieden , of dat Karel de twaalfde, koning van Zweeden, in het begin van den winter, tijdig genoeg F 4 met J. 1700.  88 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. met een krijgsmagt uit zijn Rijk een onftuimige zee zou kunnen overfteken, om Narwa te ontzetten. Doch de misdagen, welken de Rusfen, door overijlling, begingen, vertraagden de belegering, welke door den Tzaar zeiven verlaten werd , om de reeds ontbrekende krijgsbehoeften en meer foldaaten aantevoeren. Geduurende zijne afwezigheid , viel Karei, , die een leger aan land gezet had, dechts met ééne bende van hetzelve, uit agt- of negen-duizend mannen beftaande, de voor Narwa verfchanste Rusfen, tusfchen de dertig- en veertig-duizend mannen fterk, zoo dapper aan, dat zij grootendeels gedood of gevangen genomen werden, en dechts weinigen ontkwamen. Hoe ongewoon deeze nederlaag der Rusfen, in weêrwil hunner groote overmagt, ook ware, zij was, echter, tevens, uit hoofde van den onverwachten aanval, van den dechten toeftand deezer meestal nieuwe en in den oorlog nog niet geoefende foldaaten, inzonderheid in vergelijking met zulk een voortreflijke krijgsmagt, als de Zweedfche was, en, eindelijk, uit hoofde van de onëensgezindheid der Rusfifche veldheeren, van welken de inlandfche de betere raaddagen der vreemden niet wilden volgen, zeer natuurlijk. De Tzaar herftelde zich weldra van de eerfte verdagenheid over dit verlies, en zeide; „ Ik weet wel, dat ons de Zweeden nog meermaalen verdaan zullen; doch, eindelijk, zulwij ook leeren hen overwinnen! " X- In-  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 89 X. Indedaad was het voor hem en de Rusfen in het algemeen gelukkig, dat de ko- j: ning van Zweeden, na een zoo belangrijke a overwinning aan de grenzen hunnes Rijks, k niet met de kern zijner magt in hetzelve7inviel. Peter kon hem wel gewapende,0 doch niet genoeg geoefende foldaaten tegenftellen. Nowgorod en Pleskow waren zijne eenigfte vestingen, en hij was dus in gevaar, om een aanmerklijke Lanftreek te verliezen. Doch Karel achtte de Rusfen zoo gering, dat hij agttien duizend krijgsgevangen, ontwapend, naar hun vaderland terugzond. En daar hij, in één jaar, reeds twee vorften, den koning van Deenemarken en den Tzaar, overwonnen had, keerde hij thands zijne wapenen tegen den derden zijner vijanden, den koning van Poolen, floeg ook deszelfs krijgsmagt terug, vervolgde die in haar eigen Rijk, en zettede den oorlog tegen hetzelve verfcheidene jaaren, en wel zoo lang voord, totdat deeze koning zijn kroon gantschlijk moest afftaan. Dit verfchafte den Tzaar zoo veel verademing, dat hij een' nieuwen aanval tegen de nabuurige Zweedjche Landen , welken Karel flechts taamlijk wél bezet had, kon onderneemen. Hij verfterkte zijn leger door een meenigte in den krijg geoefende vreemdelingen, welken hij, op voordeelige voorwaarden, in Rusland lokte. Weldra veroverde hij Ingcmanland en een gedeelte van Lijfland. Zijne Vaderlandfche veldheeren werden fteeds geoefender krijgsF 5 hel. Frrnn. en zijne Rusfut lecren allengskcns de Zweeden overwin» nen.  I. I7°4J 1709. po II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. xvi boek. helden ; zijne foldaaten gewenden zich aan het vuur der Zweeden, ontweeken hetzelve niet meer, en begonnen hen reeds uit het veld te flaan, wanneer zij dubbel zoo talrijk, waren, als hunne vijanden. Peter gaf zich alle moeite, om fteeds meer krijgstucht onder hen in te voeren. Toen zij Narwa ftormenderhand veroverd hadden, en zich aldaar de moedwilligfte wreedheden veroorloofden , reed hij zelf door alle ftraaten rond, ontrukte veele inwooners aan hunne moorddaadige handen, en bragt een aantal van zijn krijgsvolk, welks woede door zijne bedreigingen niet te temmen was , om het keven. Nu ging hij terftond naar het Raadhuis, om de aldaar vergaderde burgers gerust te ftellen, legde zijn' bebloeden degen op tafel, en zeide tegen hen: „Deeze degen is niet rood van het bloed uwer medeburgeren, maar van dat der Rusfen zelve, welken ik, om u te fpaaren, heb omgebragt." Eindelijk, na deezen oorlog, met afwisfelend geluk, doch niet zonder den zichtbaarden wasdom van zijn krijgswezen, omtrent negen jaaren gevoerd te hebben, overwon hij, in den veldflag bij Pultowa, een ftad in de Rusfifche Ukraine, het gantfche Zweedfchi krijgsheir zoo volkomen , dat Karel geen ] uitkomst zag, dan in de vlucht naar Turkije. De misdagen, welken deeze koning door vermételheid en hardnekkigheid beging, en waardoor hij zijn eigen vermogen grootendeels verfpilde, maakten Peter, wel is waar, de over*  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 91 overwinning gemaklijker. Doch deeze verftond ook de kunst, om zich van die misflagen uitneemend wél te bedienen: en toen hij in de gemelde ftad, voor de eerfte reize, het opperbevel op zich nam, zag men duidlijk , dat hij in krijgskunde met zijne, weleer zoo geduchte, vijanden gelijk ftond, doch in wijsheid hen zelfs overtrof. XI. Geduurende deeze negen jaaren, dat Peter nu in Lijfland en andere Landen aan de Oostzee, dan weder in Rooien en zijn eigen Rijk de Zweeden beoorloogde, vergat hij nimmer de daadlijke bevordering van zijn hoofddoel, de volledige verbetering van den toeftand zijner Landen. Midden in den oorlog volvoerde hij onderneemingen, welke anders gewoonlijk door denzei ven teruggezet, Of zelfs verijdeld worden. Karel de twaalfde zelf begunftigde wel deeze onderneemingen , door, veele jaaren achtereen, zijne magt grootendeels tegen Poolen te wenden; doch daar Peter, echter, ook geduurende al dien tijd, jaarlijks met nieuwe veldtogten en de zorg voor buitengewoone onkosten belast, en fteeds aan nieuwe onlusten, gevaaren, veelerleije verliezen en de altijd onzekere gevolgen van dit alles blootgefteld bleef, en daarenboven een aanmerklijk gedeelte van zijn leeven buiten zijn Rijk moest doorbrengen : is het alzins verwonderenswaardig, dat hij, in dien zelfden tijd, zoo veel voor deszelfs welzijn verricht heeft. Uit Poolen en Saxen ontbood hij herders en Hit fHcht Petersburg tot een hoofdftad zijnes Rijks.  J. 1707J- I7°3- 92 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. en fchaapen naar Moskau, alwaar men de» zeiven noodig had; iHchtte hier en daar werkplaatfen van lijnwaat en geweeren, papiermolens en goede inrichtingen voor kunftenaars, welken hij uit andere Staaten in den zijnen lokte; bevorderde den koophandel zijnes Rijks door kanaalen ; begon de mijnen van Siberië nuttig te gebruiken, en was, zoo veel mooglijk , overal zelf tegenwoordig, om op den voordgang zijner maatregelen te letten. In Moskau ftichtte hij een zeefchool, om de Rusfen zelve tot bekwaame zeelieden en fcheepsbevelhebbers te vormen. In het gewest van Afow liet hij groote fcheepen bouwen: op de meiren Peipus en Ladoga, van welken gene in Lijfland, doch met den Finlandjchen zeeboezem door een' gemeenfchaplijken uitvloed verëenigd is, en deeze tusfchen den gemelden zeeboezem en het meir Onega ligt, rustte hij een vloot van galeijen of roeifchepen uit, waarmede hij reeds overwinningen op de Zweeden behaalde. Doch na de verovering van Ingermanland, waardoor zijn gebied tot de Oostzee werd uitgebreid , kon hij zijn heerfchende neiging tot het zeewezen beter voldoen. Toen hij aldaar de fterke ftad Nijenjchans, aan de Newa, had ingenomen, vond hij de gelegenheid voor de zeevaart en koophandel op de Oostzee aldaar zoo gunftig, dat hij befloot, bij den uitvloed der Newa in den Fmlandfchen zeeboezem een ftad en vesting te bouwen. Daar^  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak* 93 Daarmede begon men terftond, en daar de Tzaar den naam van Apostel Petrus voerde , werd deeze Stad St. Petersburg genoemd. De grond, waarop zij gebouwd werd, was zeer moerasfig, onvruchtbaar en naauwlijks door eenige visfchershutten gedekt; doch werd door aarde en fteen verhoogd en verbeterd. Eigenlijk ontleende zij haar beftaan, omtrent gelijk Venetië, van verfcheidene visfchersëilanden, door de armen der Newa voordgebragt, en heeft dus, zoo min als de gemelde ftad , eenige poorten. In den beginne moest Petersburg flecht tot een wapenplaats dienen , welke alle de noodige krijgsbehoeften tegen de nabuurige Zweeden in Lijfland en Finland bevattede. Vanhier, dat deeze ftad, in de zes eerfte jaaren, flechts uit houten gebouwen en een flechten aarden wal beftond. Doch na den veldflag bij Pultowa, toen Peter, aan de eene zijde, Riga en het 1 overige Lijfland , doch aan de andere , Wijburg en Koxholm in Finland aan zich onderwierp , en nu alle hoop had, dat hij zijn nieuwe ftad zou kunnen behouden , liet hij haar van fteenen gebouwen voorzien en duurzaamer verfterken. Derwaards verplaatfte hij den Staatsraad en andere regee-e ringsvergaderingen ; beval den voornaamften Rusftfchen edellieden, aldaar hunne huizen te bouwen, en verhief dus, allengskens, deeze ftad tot een nieuwe hoofdftad van zijn Rijk. Moskau , dat tot hiertoe deezen rang genoten Sedert het wr 1710. j- 1714. nv.  94 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvr. boek:* Hijfticht een nieuwe zeemagt in de Oostzee. :en had, was wel, uit hoofde van deszelfs iigging omtrent het midden des Rijks, veel gelchikter tot een hoofdftad van hetzelve , dan St. Petersburg, dat omtrent deszelfs Westlijk einde lag. Doch deeze laatfte ftad fcheen, wegens de nabijheid der Oostzee en de gemaklijker verëeniging met de overige vorsten van Europa, dit voorrecht te verdienen. Peter verhief haar reeds tot een groote en prachtige ftad; na hem werd zij dit nog meer, en wordt thands, bijna een eeuw na haaren oirfprong , door veel meer dan honderd duizend inwooners bewoond. XII. Allengskens vestigde Petfr ook den zétel zijner zeemagt nabij St. Petersburg. Omtrent het begin van deeze eeuw, was zij nog zeer gering; en niet verre van den uitvloed des Dons, nabij Afow, gefticht. Doch hij verloor deeze vesting, nevens het omliggende gebied en alle de voordeden der nabuurige zee, door een ongelukkigen veldtogt tegen de Turken, die door den, nog onder hen leevenden, koning van Zweeden waren aangefpoord, om de wapens voor hem optevatten. Van deezen vorst en deszelfs veldheeren had Peter de krijgskunde wel zoo volkomen geleerd, dat hij, eerst na hem overwonnen te hebben, de waardigheid van Luitenand Generaal, tot welke hij langs alle de trappen van bevelhebberfchap, den laagften zelfs niet uitgezonderd, was opgeklommen, wilde aannemen; doch nu beging hij, in  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 95 in den oorlog met de Turken, de zelfde misflagen, waaraan Karel de twaalfde zijn' tegenfpoed voornaamlijk te wijten had. Hij drong diep in 's vijands Land door, zonder voor het onderhoud van zijn leger en deszelfs verëeniging met zijn overige krijgsmagt en Rijk genoeg gezorgd te hebben. Hij werd dus in Moldavië, bij de rivier Pruth, door een Turskch krijgsheir, veel fterker dan het zijne, derwijze ingeiloten, dat hij alle reden van blijdfchap had, toen hij deels voor gefchenken, deels voor het bovengemelde verlies, den vreede en zijnen veiligen aftogt van den vijandlijken veldheer kopen mogt. Een over het algemeen onverdiend vertrouwen op de voortreflijkheid zijner foldaaten, ontijdige geringfchatting der Turken, en zorgloosheid na eenlL ongemeenen voorfpoed, bragten hem in deeze onaangenaame omftandigheden. Doch in andere, voor hem belangrijker, oorden hernam hij weldra, 't geen hij in deeze meer verwijderde verloren had. Nu werd St. Petersburg deste meer de zétel zijner fcheepsbouwkunde en zeemagt. Eenige mijlen van daar had hij reeds, op het eiland Ritzkar, of Retufari, een haven, en, allengskens, ook een ftad gefticht, welke hij Kroonftad noemde. Hier had hij voor zijne vloot een zeer ruime, gemaklijke en door aanzienlijke vestingwerken befchutte ligplaats, fchoon indedaad het zoete water in deeze haven de fchepen rasch bederft. Aldaar liet hij een j. 1710.  J. I7IP' J- I7i8. De Zwee den ftaan hem Lijflanden an dtre Landen af. 96 II hooföd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. een der voortreflijkfte werken voor het zee» wezen Stichten: een zeer breed en diep fteenen kanaal, tot een berg- en herftelplaats voor oorlogfchepen gefchikt, welk, echter, eerst in onzen tijd volbouwd is. -Niet verre van deeze ftad , liet hij , midden in zee, cp een zandplaat een vesting bouwen, welke Kr ooiflot genaamd werd: en tu^fchen deeze beide plaatfen , als vóórmuuren van St. Petersburg, vaaren alle de fchepen door, welke deeze hoofdftad bezoeken. In. weinige jaaren verfterke Peter zijn vloot tot meer dan twintig linie- , of zulke groote oorlogfchepen , welke in de linie of flagörde van een zeeflag geplaatst kunnen worden, en door hem deels gekocht, deels op zijn bevel gebouwd waren. Daarenboven bezat hij een vrij groot aantal fregatten, of kleiner oorlogfchepen , en inzonderheid omtrent twee honderd galeijen in de haven van Petersburg. Deeze laatfte waren, vóór zijne» tijd, in de Oostzee nog nimmer gezien. XIII. Aan deeze, door hem zei ven gedichte zeemagt had Peter voornaamlijk te danken, dat hij de Landen aan de Oostzee, den Zweeden ontrukt , behouden kon. Schoon Karel de twaalfde verfcheidene jaaren in Turkije bleef, wilde hij. echter, ten minften, het verloren gedeelte zijner bezittingen gewapenderhand heroveren , en het nog overige geenszins door vreedzaame maatregelen behouden. De Tzaar hielp dus deszelfs vijanden, om hem zijne Duitfche Landen  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 97 den te ontrukken, veroverde zelf bijna geheel Finland, en behaalde flechts door zijne galeijen , een overwinning op de Zweedjche. Bij deeze gelegenheid diende hij, als een der mindere bevelhebbers zijner vloot , onder haar algemeen opperhoofd , Apraxin , en liet zich nu door hem tot Vice-Admiraal verheffen., Niets was hem aangenaamer, dan de zoo fchitterende voorfpoed zijner zeemagt. Toen dus, in dat zelfde jaar, een nieuw oorlogfchip te Petersburg van ftapel liep , dat is, van de plaats, alwaar het gebouwd was, in zee werd nedergelaten , fprak hij den voornaamen Rusfen, aldaar tegenwoordig, dus aan: „ Wie van u, „ mijne broeders, zou zich, vóór dertig „ jaaren , hebben kunnen verbeelden , dat „ gij hier, aan de Oostzee , met mij tim„ meren , en in Duitfche kleeding, in de „ Landen, door onzen moed en dapperheid „ veroverd, uwe wooningen bouwen, dat gij „ zulke dappere en zegerijke foldaaten en „ zeelieden van Rusftfchen bloede, zoo veele „ vreemde kunftenaars en handwerkers in ons gebied, en zoo veel hoogachting van „ buitenlandfche vorften voor ons en u zien „ en genieten zoudt ? De gefchiedfehrij„ vers plaatfen den ouden zétel van alle ,, weetenfehappen in GrJekenland waaruit „ zij, door de wisfelvalligheid der tijden, ver„ jaagd , voords in Italië uitgebreid, en na„ derhand door alle Landen van Europa „ verfpreid; doch door de woestheid onzer VI. Deel. G voor- J. 1714. Redevoering van Tzaar PeTeu over zijn zeewezen en ten alge. meenen voorfpoed zijner Natie.  9 8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, „ voorvaderen verhinderd zijn, verder dan „ in Poolen doorcedringen. Daar , echter, „ de Poolen, zoo wel als alle de Duitfchers, door een niet min dikke duisternis om„ ringd, dan ons tot hiertoe verblindde, „ door den eindeloozen arbeid hunner Re„ genten, eindelijk, de oogen voor het „ licht geopend , en zich in het bezit der „ voorige Griekfche kunften, weetenfchap„ pen en zeden gefteld hebben, zal het nu „ ook éénmaal onze beurt worden, wan„ neer gij mijn ernftig voorneemen onder„ fteunen , en , nevens een vollédige ge„ hoorzaamheid, u tot een vrijwillig onder„ zoek en kennis van het goede en kwaade „ wilt in ftaat ftellen. Ik vergelijk de om„ wentelingen der weetenfchappen met den „ omloop des bloeds in het menschlijk „ ligchaam , en voorfpel, dat zij éénmaal „ haare woonplaatfen in Engeland, Duitsch„ land en Frankrijk verlaten , eenige „ eeuwen onder ons vertoeven , en dan „ naar haar waare vaderland, naar Grieken„ land, zullen wederkeeren, Intusfchen „ vermaan ik u, het Latijnfche fpreekwoord: „ bid en werk! wel in acht te nemen, „ en u dan verzekerd te houden , dat gij, „ veelligt nog in onzen leeftijd, andere be„ fchaafde Landen befchaamen , en den „ roem van Rusland ten hoogften top zult J5 voeren! " De vorst, die dus fprak, en met zoo veel vertrouwen fpreken kon, deed indedaad bijna alles, om zijne Natie niet flechts  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 99 flechts de overige Volken van Europa ce doen evenaaren, maar zelfs boven hen te verheffen. In zeeflatren en landingen aan de zeekusten overtroffen thands die zelfde Rusfen, die vóór twintig jaaren nog geen oorlogfchip hadden, en hetzelve nóch bouwen , nóch beftuuren konden , de Zweeden volkomen. De dapperheid der laatften was wel niet verminderd; maar, door een' langen en, ten laatften, zeer ongelukkigen oorlog buiten hun vaderland, waren zij zoo verzwakt , dat zij hetzelve niet voorfpoedig genoeg meer konden verdeedigen. Toen dus de Zweeden, zelfs na den dood van hunnen koning Karel , een te nadeeligen vreede met Peter weigerden te fluiten, te meer, daar hun een Engelfche vloot te hulp kwam : liet hij, eenige jaaren achtereen, door zijne talrijke galeijen, in veele oorden van Zweeden, krijgsvolk aan land zetten , welk dit Rijk, door het plunderen en verbranden van een meenigte fteden , dorpen, koper- en ijzerwerken, zelf van gantfche bosfchen, jammerlijk verwoestede. Daardoor noodzaakte hij, eindelijk, de Zweeden, om hem, bij gelegenheid van den gefloten vreede te Nijflad (of Nieuwfiad,) Lijfland, Esthland, Ingertnanland, Wijburg en Kexholm , nevens de daarbij behoorende Landftreek in Finland, alsmede eenige nabuurige eilanden, afteftaan. XIV. Dit roemrijk einde van eenen éénen twintigjaarigen oorlog, als mede de kracht, welke Peter , geduurende denzelven , zijn G a Rijk j. 1718. Van het iaar 1719 tot 1721. Vreede te Mjftod. J. 1721. Peter neemt den titel van keizer aan.  loo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. Züne veroveringen in Perfie". J. J. 1723. Rijk had medegedeeld, fchonken hem nu dat zelfde aanzien in het Noorden van Europa, welk de Zweeden weleer in hetzelve genoten hadden. Vanhier, dat hij thands ook den titel van keizer aannam, dien hem de Rusfen, onder een algemeen vreugdegejuich, gaven, en dien de Tzaars, als mee deezen naam omtrent van gelijke beteekenis, reeds in de zestiendeen zeventiende eeuwen, van verfcheidene vorften en fteden ontvangen hadden. Echter hebben eenige hoven en Volken van Europa, eerst in de laatfte tijden , de opperhoofden van Rusland met deezen titel van keizer en alleen heerfc her van Rus/and , of aller Rusfen, genoemd. En indedaad bezat Peter ook een veel grooter en tevens beter veiëenigd gebied, dan immer door eenigen anderen vorst geregeerd is. Het was dus niet zoo zeer de begeerte, om deszelfs grenzen uittebreiden, (waardoor hij anders maar al te dikwijls gedreeven werd,) als de wensch, om zijne onderdaanen met den Perfifc/ien zijdehandel te verrijken, en de gewaande verplichting, om een aanmerklijk nadeel, hem door de Perfen toegebragt, te wreeken, welke hem, nog in zijne laatfte jaaren, bewoogen, om de laatften aantevallen. In dien zelfden tijd verviel Perfi'i tot die inwendige onëensgezindheid en verwarring, welke vervolgends zoo lang geduurd hebben. Deste ligter viel het Peter, om de vijf Landfchappen deezes Rijks aan de Kaspifche zee, Dagefan , Schir- wan,  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, ioi wan, Gilan, Mafenderan en Atterabad met Rusland te verëenigen. XV. Doch nog meer en langduuriger was hij , onder het gedruisch der wapenen, zoo wel als onder de i'chaduwen des vreedes, bedacht, om de begonnen groote verbeteringen van allerleijen aart niet flechts voordtezetten, maar ook met andere te vermeerderen. Hij gaf veele nieuwe, deels van andere Natiën ontleende, wetten, zorgde met allen ijver en naauwkeurigheid voor het handhaaven des rechts, en fchafte de gerechtskosten, welke voor de twistende partijen dikwijls zoo bezwaarlijk en fchadelijk zijn, grootendeels af. Door een goede burgerlijke orde, wilde hij de handhaaving der wetten gemaklijk maaken. Een bijzondere rechtbank in de hoofdftad onderfteunde dezelve door het geheele Rijk. Hij verbood alle bédelaarij, onmaatige kleederpracht en zoogenaamde hazardfpelen 5 bediende zich van de armengeftichten en weeshuizen niet flechts tot onderhoud van behoeftigen , maar ook om den naarftigen werk en brood te verfchaffen; liet de maaten en gewigten, in het geheele Rijk gelijk maaken , en gaf het muntwezen een veel betere inrichting. Nieuwe fteden en vestingen ontftonden 'er in geen gering aantal. Zijne inkomften bragt Peter op een' zoo goeden voet, dat een langduurige oorlog hem geene fchulden op den hals haalde. De buitenlandfche handel, welke, volgends zijnen wensch, deszelfs G 3 loop Zijne zorg voor de wetten jurgerliike' orde en koophui* del.  J. 17M ea 1717. 102 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. loop voomaamlijk naar Petersburg nam, wtid reeds uitneemend bloeijend: en den Rusftjchen handel op China gaf hij meer vastheid. Aan zijne herhaalde pogingen, om de kunstvlijt der vreemdelingen onder zijne onderdaanen intevoeren , had men hec alleen te danken , dat, omtrent het einde zijner regeering , fpiegel- , tapijt-, lijnwaaten zijdenwerken in Rusland zeer voorfpoedig flaagden, en dat hij reeds een gedeelte zijner krijgsmagc van ftoffen kon kleeden, welke in zijn eigen land vervaardigd waren. Een tweede reis, welke hij, nog vóór het einde van den Zweedfchen oorlog, door Duitschland en Holland naar Frankrijk ondernam , diende hem , behalven tot eenige Staatkundige onderhandelingen, welke hij op dezelve hield, tevens om werkgeftichten, kunften en weetenfchappen, welke hij uit vreemde Landen in het zijne wilde overvoeren, nog veel meenigvuldiger en naauwkeuriger te leeren kennen. Men verhaalt, dac hij, bij het praalgraf van den katdinaal Richelieu ongemeen getroffen , deszelfs ftandbeeld omarmd en uitgeroepen heeft : a, Groote man ! Ik zou u de eene helft mijner Staaten hebben willen geven, wanneer ph mij de andere hadt leeren regeeren ! " Tusfchen de denkwijze van deeze beiden was , echter, dit merkwaardig onderfcheid, welk den keizer niet onbekend kon zijn, dat deeze beroemde Staatsman zijnen koning zei ven van zich afhanglijk maakte, en door  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 103 door listige vermomming veel ter uitvoer bragt; terwijl Peter zijne magt met niemand plag te deelen, en fteeds, om zoo te fpreken, regt door zee ging. XVI. Daar hij de geleerdheid in het alge^ meen beminde, en zich eenige kennis van, de wiskundige weetenfchappen verworven! had , vestigde hij, op deeze reize, zijne aan- i dacht ook op dergelijke kundigheden. Ter, uitbreiding van dezelve onder zijne Landge-j nooten nam hij herhaalde en nadruklijke maatregelen. In den beginne bediende hij zich van den aartsbifchop van Rezau, Stephanus Jaworskij, om de onkunde der ^Rusfen, en inzonderheid van de geestlijken, van welken, als de eenigfte leeraars en , gelijk men meende , tevens geleerden, alles afhing, te verdrijven. Doch, in vervolg van tijd, onttrok hij hem zijn vertrouwen, omdat Jaworskij , gelijk veele anderen van zijnen ftand , de kerkhervorming poogde te beletten : en de keizer verbood den druk van deszelfs boek, dat vol van den geweidigften haat tegen andere Christelijke genootfchappen was. In plaats van deezen, ontdekte hij in een3 munnik te Kiew, Theophanes Procopowitsch, die zich op Italiaanfcht hooge fchoolen in de weetenfchappen geoefend had, veel gelukkiger gaaven en edelei gezindheden. Hij verhief hem tot abt, en. eindelijk, tot aartsbifchop van Nowgorod. waardoor deeze het hoogfte geestlijke amb in Rusland bekleedde. Door hem liet hi G 4 be Zijne maatregelen ten beste der geleerd,heid enter verbetering der .nmnnikLken. > s p ■> » 1 e k tr j :- Th. Pro. . copowitsch. eSt. in 't !-jaar 1736. r  J. 1724. 104 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. bekwaame leeraars voor nieuwlings gedichte fchoolen vormen. Inzonderheid bedi nde hij zich van deszelfs raad in zijne verandering van kerklijke inrichtingen. De alte groote rnagt van den voorigm Patriarch had Peter onder een genoodchap van geestlijken verdeeld, wier vergadering hec heiligde Sijnode genaamd werd, doch welke aan zijne bevelen onderworpen was. Onder de geestlijken in het algemeen ontdekte hij veele gebreken : en daar alle bilichopen uit de kloosters voordkwamen 3 gevoelde hij te meer de noodzaak lijk heid, om den zeer vervallen munnikkendand nuttiger te maaken. Men zal over dit onderwerp niet ligt iets fraaijers lezen, dan de kloosterwet, welke hij, een jaar vóór zijn' dood, algemeen bekend maakte. In dezelve liet hij Procopowit. ch zijne zuivere en verlichte dtnkbeJden in meenigte invlechten, en fprak veel meer als de vader en leeraar, dan als de wetgever zijner Natie. Hier werden de Rusfen het eerst uitvoerig onderricht, hoe het munnikkenieeven ontdaan was; dat hetzelve wel de Christenen op eenigen afïland van de overige menfehen verplaatst, doch tevens tot arbeidzaamheid verplicht had; en dat de luiheid, allengskens daarin ingeflopen, niet flechts met de grondbeginfe's van den Godsdienst ffreed, maar ook voor den Staat hoogst nadeelig was. Op dien grond bouwde de keizer zijn beyel, dat de Rusfifche munnikken , door traagheid geheel nutloos geworden, voordaan da vol-  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 105 volgende dienden zouden moeten doen. Zij, die zich uit een Godzaligen ijver in een klooster begaven, moesten aldaar den afgedankten foldaaten , die niet meer konden werken, en anderen waaren armen ten diende zijn ; of, wanneer zij allen daartoe niet verëischt werden, de kloosterslanderijen bearbeiden. Ook moesten eenige kloosters afgezonderd blijven, om alle weezen van de beide gedachten te ontvangen , de jongens tot hun zevende jaar te onderhouden , en dan in kloosterfchoolen, waarin geen munnikken meer zi,n, in den Godsdienst, de réken- en meetkunde te onderwijzen; doch de mtïsjens lezen, fpinnen, naaijen en fpeldenwerk te leeren. Dus moesten ook de nonnen voor de armen van hun gellacht nuttig worden. Zij, integendeel, die enkel in een klooster leefden, om éénmaal bisdommen te kunnen verkrijgen, moesten, onder een bijzonder opzicht, in letteroefeningen, prediken en deugdzaame zeden geoefend worden. Bij toeval, hielpen zelfs de vijanden van Peter het onderwijs en de vlijt in zijn Rijk bevorderen Want de Zweedfche bevelhebbers en foldaaten, door hem 'krijgsgevangen gemaakt, en in een groot aantal naar Siberië gezon en, begonnen aldaar, deels voor tijdverdrijf, deels tot hun onderhoud, allerleije, in die gewesten tot hiertoe onbekende, kunften en handwerken te oefenen, en zelfs fchoolen te ftichten , waarin mannen onderwijs gaven, die weleer groote gewapende G 5 ben- J. 170$  J. 1724 Sé laat ziinen oïit aarten aoon veroordtelenen ten dood bren gen. 106 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. xvi boek. benden tegen de Rusfen hadden aangevoerd. Nog ten laatften ftichtte Peter zelf, behalven andere inrichtingen ter bevordering der geleerdheid in zijn Rijk, een hooge fchool der weetenfchappen in St. Petersburg. Zij werd niet alleen, gelijk de koninglijke in Parijs, waarvan de keizer, vóór eenige jaaren , geduurende zijne tegenwoordigheid aldaar, lid was geworden, uit een genootfchap van geleerden famengefteld, die vooral de natuur- en wiskunde door hunne uitvindingen of naauwkeuriger bepaalingen fteeds meer moesten volmaaken; maar zij werd ook met een eigenlijk algemeene hooge fchool verëenigd, in welke men jongen Rusfen lesfen gaf in geleerde taaien en weetenfchappen. Zij heeft: wel, tot in de laatfte tijden, meer voornaarce buitenlandfche geleerden , inzonderheid Duitfchers} Zweeden en Fran* fchen, tot medeleden gehad, dan eigenlijke Rusjen ; doch de fteeds toeneemende bloei deezer Academie heeft ook den geest deezer laatften een hooger vlucht doen nemen, die, daarënboven, hun vaderland en deszelfs rijkdommen , in veele opzichten, beter hebben leeren kennen. XVII. In deeze onvermoeide werkzaamheid des keizers ten beste zijnes Rijks, was het voor hem allertreurigst, langen tijd achterëen te moeten vreezen , dat alle deeze zoo edele , zoo wél begonnen en grootendeels reeds " gelukkig volvoerde ontwerpen , zeer waarfchijnlijk, na zijnen dood geheel zouden vervallen.  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 107 vallen. Een zeer aahmerklijk gedeelte des Volks hield dezelven fteeds voor lastige nieuwigheden , welke. hunne eerwaardige oude zeden verdrongen, en hen van vreemdelingen afhanglijk maakten. Voornaamlijk behielden niet weinige geestlijken met hunne baarden tevens de hardnekkige neiging tot andere oude gewoonten, ftelden zelfs alle veranderingen daarin als gevaarlijk voor den Godsdienst voor, en verlterkten veele Rusfen in zulke dwaaze gezindheden. Doch deeze misnoegden konden Peter, die een onbepaalde magt bezat, en de hoop koesterde, dat hij haar zijnen opvolgeren zou kunnen nalaten, in het allerminst niet verontrusten. Daarenboven moest ook het weldaadige der regeering van een vorst, die alles, volgends zijn eigen en anderer doorzigt, poogde te verbeteren, zich van het aanbreken des dags aan de algemeene belangen wijdde, en, onbewistbaar, niet zoo zeer voor zijn eigen belang, als voor dat van zijn Volk arbeidde , op de meesten zijner onderdaanen een' gunftigen invloed hebben. Doch dat zijn zoon Alexei daarin met hem niet overeenftemde, verduisterde zijne vooruitzichten in het toekomende. De opvoeding van deezen prins was indedaad verwaarloosd, omdat Peter gemeend had, zich van zijne moeder te moeten affcheiden. Vanhier . dat hij in handen van geestlijke leeraars verviel, die hem een' afkeer van alle de nieuwe inrichtingen des keizers inboezemden. Deeze gaf zich wel veel moeite,  lo8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. J. 1718. J. 1722. te, om zijn' zoon, tot rijper jaaren gekomen , een verlichter denkwijze medetedeelen; doch veel te laat. Alexei verëenigde zich met onrustige en tot oproer geneigde onderdaanen; hield een traage, ongeregelde, en van alles, wat hem voor den troon kon gefchikt maaken, geheel vreemde leevenswijze; betuigde zijnen vader wel, dat hij een munnik wilde worden; doch bedroog hem, en vluchte naar de keizerlijke Landen. Zoo veele wandaaden deeden den keizer , hem voor een vergadering van omtrent honderd en vijftig Staatsmannen en veldheeren ter verantwoording roepen. Deeze veroordeelden hem wel ten dood, vooral omdat hij erkende, tegen zijnen vader ftrafbaare voorneemens gehad te hebben; doch de vergaderde geestlijkheid beval hem tevens, fchoon zij de rechtvaardigheid van het vonnis erkende, aan deszelfs genade en barmhartigheid. Als de opperfte rechter zijnes Rijks, vergat Peter, dat het zijn zoon was,die voor hem te recht Hond: hij zag in hem niet flechts een' misdaadiger, die den dood verdiend had; maar ook het toekomende ongeluk zijner Natie, de vernietiging van alles, wat hij, met zo veele en veeljaarige moeite, tot haar welzijn volvoerd had: en liet hem heimlijk onthoofden. Nog vol van het gevoel des nadeels , dat zijn Rijk zou geleeden hebben, wanneer zijn zoon indedaad keizer had moeten worden, maakte hij, eenige jaaren daarna, een wet, volgends welke ieder keizer hem tot zijnen troonopvolger  Gefchiedenis der Rusfen V Tijdvak. 109 ger kon benoemen, dien hij daartoe meest gefchikt zou achten. XVJ.1I. Echter dierf hij zelf, zonder zich van deeze wet bediend te hebben; waarfchijnlijk, omdat hem de dood, in zijn drie- en vijftigfle jaar, vroeger overviel, dan hij verwacht had. Mee hoe veele en belangrijke onderneemingen hij zich ook, tot zijn einde, bézig hield, volvoerde hij, echter, in verre na niet alle, welke zijn ongemeen werkzaame geest ontworpen had. Zijne onderdaanen gaver hem reeds den bijnaam van den grooten welke hem door zijne overige tijdgenooten. zoo min als door de nakomelingfchap, immer geweigerd is. Hij bezat zelfs eene. hem inzonderheid eigene , grootheid, welke naauwlijks eenigen anderen vorst in de ge> heele gefchiedenis kenmerkte. Want hij verhief zich niet flechts boven zijne Natie, door ongemeene bekwaamheden en werker van algemeen nuttigen aart; maar hij hervormde ook zich zeiven zoo vollédig, als de wijsheid en krachten van één' enkel' mensch, binnen een tijdsbeftek van dertig jaaren s flechts veroorloofden. Hebben andere groote vorften hun Rijk, in veele opzichten , beter ingericht en gelukkiger gemaakt: in het zijne heeft hij alles, om zoo te fpreken, oirfpronglijk voordgebragt, of, ten minden, zoo verre boven een ruuw begin verhéven, dat men hetzelve indedaad voor oirfpronglijk en nieuw kan houden. Voegt men hier nog bij de verbaazende moeite, welke hem dit ver- Petbh de £EBSTE Of DE GROOTE fterft, in 't jaar I72S.  iio II hoofdd. Nieuwe GefcMeden. xvi boeit. veroorzaakte ; den openlijken en den nog ongelukkiger' geheimen weêrftand. van milliöenen menfchen tegen zijr.e ontwerpen; zijne ftandvastigheid bij de herhaalde mislukkingen zijner maatregelen ; zijn alles bevattend oog , en zijn bi/na algemeen juist oordeel ; doch inzonderheid zijne zelfoverwinning , welke hem onbefchrijflijk veel moet gekost hebben : dan moet men zich over een' vorst verwonderen, die, als ware het, alles aan zich zei ven te danken had, en tegen wien zich alles buiten hem vergeefs verzettede. Een nuttige kunst of handwerk te kennen, achtte hij roemrijker., dan de hoogde magt in onbekwaame handen te hebben. Geen vorst was nog in dien graad, als hij, de leeraar en het voorbeeld zijner Natie in allerleije kundigheden geweest. Van hoogmoed en praalzucht bleef hij , echter, fteeds zoo afkeerig, dat hij in zijn eenvoudig gedrag en vertrouwlijke verkeering met lieden van den geringften ftand, niet zelden, de geftrenger welvoeglijkheid uit het oog verloor. In het algemeen behield hij nog een overblijffel van de ruuwer zeden zijner Natie, boven welke hij zich anders nevens haar met zoo veel moeite verhief. Men ontdekte dit, echter, flechts fomtijds in zijne neiging tot een min of meer onmaatigen dronk, en in verfcheidene daaden, welker hardheid hec wreede nabij fcheen te komen, fchoon eene, in andere Landen ongewoone, geftrengheid in het ftraffen voor het zijne, in die tijden, veelal  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, ui veeltijds misfchien noodzaaklijk was. Niet alle zijne groote en moeijelijke onderneemingen zijn even zoo algemeen gedaagd. De verlichting der Rusfen door de weetenfchappen is door hem dechts aangeweezen en beproefd, en nuttige fchoolen, waaraan het hun gantfchlijk ontbrak, zijn zeer zelden tot dand gekomen. De Rusfifche boeren zijn aan hunne oude en rampzalige davernij nog geenszins ontrukt. Niettegenftaande al het ge* brekkige in zijne, gelijk in alle menschlijke werken, benevens een reeks van misdagen of uitfpoorigheden, door hem begaan, moet men, echter, erkennen, dat hij veel meer verricht heeft, dan onder veele duizenden naauwlijks één mensch, zelfs door de gundigde omHandigheden aangemoedigd, ook op den best gebaanden weg, en door ontelbaare gelegenheden , om zich ten aanzien der wereld verdienstlijk te maaken, als geroepen, pleegt te volvoeren. XIX. Op zich zeiven was de grond, waarop Peter de gedenktekens zijner wijsheid en het nieuwe aanzien zijnes Rijks bouwde , vast en duurzaam. Doch gelukkiglijk hebben ook zijne troonopvolgers, omtrent tot onze tijden, op denzelven met goed overleg voordgebouwd, en dien zelfs nog verderkt. Het is vrij merkwaardig, dat dit vier keizerinnen gedaan hebben, terwijl , integendeel, de beide keizers, die na hem regeerden , dechts een rasch voorbijgaande vertooning maakten. Zijne twee. de De ontwerpenvan Petek den eersten worden door zi]ne opvolgers gelukkigvoordgezet.  J. 1710. J. I7"- 112 II hqofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boer* de gemaalin, Katharina de eerste, regeerde Rusland na zijnen dood: en daartoe had hij haar, door de ple^tige eerbewijzen, welken hij haar geven liet, reeds eeni^errcaate als aargeweezen. Zij was in het grootvorltendom Lithauen van zeer geringe ouders geboren , diende in de eerlte jaaren haarer jeugd , en huuwde vervolgends met een Zweedfcken Dragonder, doch die haar, in den oorlog van dien tijd, op den bruiloftsdag zeiven , in een gevecht ontrukt werd. Nu bragt men haar naar Rusland, alwaar PtTER haar zag , en weldra een ongemeene liefde voor haar verkreeg , welke niet flechts door haare bloeijende fchoonheid, maar ook vooral door haare zachte en bevallige zeden , (een voorrecht der vrouwen, dat veel duurzaamer en fchatbaarer is, dan de fraaifte leest en fijnfte gelaatstrekken ,) gevoed werd. Eindelijk nam hij haar openlijk tot echtgenoote, en zij betoonde zich daarvoor zoo dankbaar, als niet Hgtlijk een andere vorstin geweest is. Gelijk zij hem fteeds op zijne veldtogten pla£ te vergezellen , alle ongemakken en gevaaren derzelven met hem te deelen, en voor de zieke en gewonde foldaaten te zorgen, zoo was zij ook in het leger bij Prutk tegenwoordig, alwaar haar gemaal, gelijk wij reeds verhaald hebben, door de Tui ken en Tartaaren gantschlijk ingefloten werd. In deeze hooplooze- omftandighe-'en zag hij geen ander hulpmiudel, dan zich met zijn zwak  Gefchiedenis der Rusjen. V Tijdvak. 113 zwak leger door het alzins magtiger heir zijner vijanden heen te flaan. Doch Katharina vormde met de voornaamfte veldheeren en den Vicekanjelkr , Schaf)R,off , het ontwerp, om , door het aanbieden van een groote fomme gelds, waarbij zij nog haare kostbaarfte kleinoodiën voegde, den opperbevelhebber der Turken tot een' voordeeligen vreede te bewegen. Zij overreed le haaren gemaal, om daartoe zijne toeftemming te geven: en dit ontwerp gelukte haar. Sedert dién tijd, gertoot zij, als de redster des Riiks, den algemeenen eerbied en liefde. Peter zelf roemde openlijk haare bij deeze gelegerheid betoonde koenheid en wijsheid; hij ftelde fteeds meer vertrouwen in haar, en liet hnar, eei Len tijd vóór zijn' dood, met uitneetttende pruchL rot keizerin kroortn. De foldaaten tieur ten dus wel bij den dood des keizers; doch zeiden tekens: „ Wel nu! is onze vader dood, onze moeder, echter, leeft, Gode zij dank! rog." Door de nratre&elen van den Vorst cn veldmaaffchalk Menzikof , Werd Kathapika terllcnd .'oor de grooren < en wtHra door het gelude Rijk, voor keizerin erkend. Hij was, veele jaaren achteréén, Peters lieveling geweest; die hem uit den latigften fland ïöo hoog verheven had. Duch Ichoon hij deezen vorst en deszelfs grondregelen met zijn gantfche hart gunltig, werkzaam , dapper, ook jegens zijne minderen goedaartig, en een ijverig vriend was,Tiet hij zich, echter, door zijne onverVI. Deel. H zaadlij- j. 1725.  u4 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek; Dood van Ka- thapina I, in het jaar 1727. Zegepraal der Rus/et o v-er de Turken. Dood van Veter II. in het jaar 1730. zaadlijke geld- en eergierigheid, geduchte wraakzucht en wreedheid, tot een meenigte flechte daaden vervoeren. De keizer beftrafte hem daarover fomtijds in eigen perfoon: en zijne onveranderlijke genegenheid jegens hem was eigenlijk een zwakheid. Onder„ de regeering van Katiiarina, hield Menzikof het Staatsbewind met den hoogften roem in handen. Volgends het doel van haaren gemaal, poogde zij Ruslands magt door verbintenisfen met vreemde hoven nog te vermeerderen ; doch bezat den troon flechts twee jaaren. XX. Toen daarna Peter de tweede, kleinzoon van Peter den grooten, uit zijnen ongelukkigen zoon Alexei , volgends haare benoeming, in eenen ouderdom van naauwlijks twaalf jaaren, keizer werd, en zijn' zétel weder te Moskau nam, bleek het, hoe aangenaam dit den Rusfen van de oude denkwijze was. Hij rukte den vorst Menzikof, die zijn gedacht, door huwelijken met het keizerlijke, fteeds hooger tot den troon poogde te verheffen en onverdraaglijk trotsch werd, van deszelfs hoogheid af, en verwees hem tot ellende. Doch hij regeerde nog geen volkomen drie jaaren, dewijl hij, door onmaatig fterke ligchaamsöefeningen, zijn zeer jong ligchaam te vroegtijdig verzwakte. In veel rijper jaaren, volgde hem de jonger dochter van Iwan Alexiowitsch, weleer Tzaar en ouder broeder van Peter den grooten, Anna, weduwe van den hertog van Kour- land y  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 115 land-, als keizerinne op. Zij was bekwaam genoeg, om het voorbeeld van Peter den 1 grooten te volgen, wiens nieuwe hoofdftad zij ook weder de voorkeuze gaf: en haare tienjaarige regeering was dus in het algemeen roemrijk, gelukkig en vol blijken van de magt en het aanzien, door Rusland verkreegen. Zij gaf wel, gelijk reeds haar voorganger begonnen had, de Landen, weleer den Perfen ontnomen , aan hun weder. Want derzelver befcherming kostte haar meer, dan zij waardig waren; het weder veröoorzaakte aldaar onder de Rusfen veele doodiijke ziekten: en de keizerin bedong daarvoor aanmerklijke handelvoordeelen. Doch , daarentegen , vestigde zij den koning van Poolen, door haar krijgsvolk , op den troon; zond den Duitfchen keizer een dergelijke hulp toe, en voerde inzonderheid met de Turken een' zoo zege* rijken oorlog, dat zich Rusland daarvan een aanwinst van gantfche Landen kon belooven. J Haare legers veroverden de hoofdvestingen Afow, Oczakow en Chozim, floegen overal de Turken uit het veld, maakten zich van het gantfche fchierëiland, de Krim, nevens andere nabuurige Landen , meester, en onderwierpen zich, eindelijk, Moldavië volkomen. Doch daar de veldheeren des Duit* fchen keizers, die met keizerin Anna gemeenfchaplijk oorloogde, in hunne veldtogten ongelukkig waren , en , daarenboven , in hec fluiten van eenen afzonderlijken en nadeeiigen vreede te overijld handelden: zag zich H 2 Ah- Keizerin Anka, ƒ. *V' Van het jaar 1735 tot 1 ij o.  Önocl van Anna J. 1740 Verbetering van het Rus ftjche krijgswezen on> der kei/eriu Anna. 116 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi soek. Anna genoodzaakt, om alle de voordeden, welken zij reeds behaald had, weder overtegeven. XXL Toen zag men eerst, wat men met de Rusfen in den oorlog doen kon. Zij ftreeden niet flechts met de ftandvastigfte dapperheid tegen veel magtiger vijanden, en in omHandigheden, welke hunnen moed hadden kunnen neêrflaan ; maar verdroegen ook alle de tegenfpoeden van gebrek, onftuimig weder, langduurige togten en ongewoonen arbeid, met meer geduld, dan eenig ander Europiesch krijgsvolk. Sedert deeze tijd begon men hen voornaamlijk voor de temmers der Turken te houden, die derzelver verachtenden hoogmoed jegens de ChristenerT konden vernéderen. De Rusfen hadden wel nog fteeds buitenlandfche veldheeren noodig, zoo omdat hun krijgswezen nog merkbaare gebreken had, als omdat zij indedaad dikwijls in vreemdelingen meer vertrouwen ftelden, dan in hunne vaderlandfche bevelhebbers, onder welken, echter, reeds ten tijde van Peter den grooten, zeer bekwaame mannen, gelijk inzonderheid de vorst Galitzin en de oppervlootvoogd Apraxin, geweest waren. Intusfchen had, gelijktijdig, de veldmaarfchalk Ogilvie, een geboren Schot, het eerst orde en krijgstucht onder de Rusfifche krijgsmagt, vooral order het voetvolk, ingevoerd. Hij maatigde haare geltrengbeid , om de Rusfen eerst, van tijd tot tijd, daaraan te gewennen. Doch reeds onder Peter den eersten,  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, i 17 rem, en nog meer onder keizerin Anna , vond men het noodzaaklijk, in dit opzicht meer geftrengheid te bézigen , zouden niet gantfche krijgsheiren en hei. Rijk zelf, door het willekeurig of nalatig gedrag der bevelhebbers, ongelukkig worden. Ontzetting van rang, langduurige gevangenis en dooditraffen werden meermaalen gebezigd; zelfs plaatste men een' Lieutenant Generaal, tot ftraf voor het fchenden der krijgsörde, voor eenige jaaren, onder de gemeene Dragonders. De veldmaarfchalk graaf van Munnich, een Duitfcher , die, nevens eenige andere .buiten-} landfche veldheeren , gelijk de graaven van Lascij en Keith , 't meest tot den voorfpoed der Rusfifche wapenen had toegebragt, handhaafde voornaamlijk de krijgstucht volkomen. Hij verbeterde de Rusfifche ruiterij, ftichtte een kweekfchool van jonge krijgsbevelhebbers, en nam verfcheidene andere goede maatregels voor het krijgswezen. Daar Munnich verwonderlijk werkzaam was, en veelerleije kundigheden bezat, liet keizerin Anna , ond^r zijn opzicht, het kanaal bij het meir Ladoga, dat reeds door Peter den grooten, tot gemak van de binnen landfche fcheepvaart en koophandel des Rijks, en inzonderheid om St. Petersburg van allerleije behoeften te voorzien, begonnen was, voltooijen. Dit meir is aan zulke geweldige ftormen onderworpen, en zoo vol gevaarlijke plaatfen, dat veele vaartuigen op hetzelve vergingen. Daarom werd dit kanaal. H 3 langs De graaf nn Muk- 1ich. Het kanaal van Ladoga.  I- 1737- Reizen van Rusfen ter uitbreiding der aardrijkskunde. 11G II. hoofdd. Nieuwe Gefch'eden. xvi boek. langs hetzelve, van Sleutelburg af, alwaar het met de Newa gemeenfchap heeft, gagraven , en tot in de rivier JVokhow gevoerd, XXII. Een ander edel ontwerp , eensgelijks door Pf.ters grooten geest reeds beproefd , werd door Anna , met nog beter gevolg, voordgezet. Schoon Rusland het uitgebreidiie van alle Rijken was, werd hetzelve, echter, niet .flechts van de overige Eu* ropceërs het minst, maar ook van deszelfs eigene vorften en Volken in verre na niet genoeg gekend. Dit had inzonderheid plaats ten aanzien van Ruslands Afiatifche gedeelte, en 5 Ifs van zijne grenzen naar het uiterfte Oosten. Hier hadden zich de Rusfen, eerst omtrent het begin der agttiende eeuw, op het fchierëiland Kamfchatka gevestigd. Dit vrij groote en door zeer onbefchaafde Natiën bewoonde Land, dat verfcheidene vuurfpuuwende bergen heeft, kruiden, wortelen, vee, visfchen en een weinig koom tot menschlijk onderhoud oplevert; doch voornaamlijk een' rijkdom van wilde dieren., vosfen, fabels, hermelijnen, rendieren, en meer anderen, bezit, opende, als ware het, een' nieuwen weg tot het onderzoeken van Landen op de daarbij liggende Oostlijke wereldzee. Peter wilde dus laten onderzoeken, of SU berië met Noordliinerica verëenigd, dan wel van hetzelve door een zee gefcheiden was, welke ontdekking voor den Rüsfifchen handel van het grootfte belang was. Ten dien einde  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 119 de liet hij, kort vóór zijn dood, eenige geoefende mannen, van Kamfchatka Noordwaards, zeilen, die, echter, na een reis van vijf jaaren , niets beflisfends bekend hebben gemaakt. Echter maakte Bering , hun opperhoofd, het vermoeden zeer waarfchijnlijk, dat in die oorden Aftè van America flechts door een kanaal gefcheiden wordt, welk de Noordlijke of IJszee met de Zuidzee verbindt. Keizerin Anna liet een tweede reis naar Kamfchatka en de nabuurige gewesten doen. Deeze werd weder voornaamlijk aan buitenlanders toevertrouwd, fchoon zij Rusfen tot hunne hulp hadden: naamlijk aan den Fransman, De L'Isle, en de beide Duitfchers, Johan George Gmelin en Gerard Fredrik Muller, welke laatfte eerst onlangs als keizerlijk Staatsraad overleeden is. Deeze reis, welke, nog na het einde van Anna's regeering, werd voordgezet, is voor de aardrijkskunde in veele opzichten nuttig geweest, en in het algemeen hebben de beide gemelde Duitfchers, door fchrandere navorfchingen en voortreflijke gefchriften, de kennis der Rusfifche Landen en gefchiedenis meer opgehelderd, dan eenig gebooren Rus immer gedaan heefc. Van tijd tot tijd, echter, hebben zich ook verfcheidene Rusfen, op dergelijke wïjzen, ten aanzien van hun vaderland verdienstlijk gemaakt, gelijk Stephanus KrascHENiNNiKOW, door zijne befchrijving van Kamfchatka.^Door de zeetogten van eemgen hunner is, nog in de laatfte jaaren, ook de H 4 na van net jaar 173J tot 1743.  Staatveranderingen in Rusland, E. I. &tkon. \ er. rog van Üoèt,arid, j. 1740. ï2o ïï hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek: ïiabuurfchap der Noordamerikaanfche zeekusten bi] Kamfchatka, en de kennis van veele eilanden in deeze gewesten, fteeds zekerer geworden. XXlil. Anna regeerde de Rusfen zachtmoedig en goeda'artiglijk, fchoon zeer veelen van hun , zelfs van voornaamen rang, naar Siberië verbannen zijn , alwaar zij in treurige oorden hun Jeeven kommerlijk moesten doorbrengen. Deeze veelvuldige ftraf-. fen heeft men eigenlijk te wijten aan den gunfteling der keizerin, Ernst Joh,iN BiRon , een Kcerlander, wien zij tot her£og van Koerland had laten verkiezen , en ia het Rusfifche Staatsbewind een bijna onbepaalde magt verleende. Doch toen zij hem , op haar fterfbed, zelfs tot Regent van het Rijk, geduurende de minderjaarigheid van den door haar benosmden troonopvolger , prins Iwan , (of Johannes ,) die eerst negen weeken oud en een zoon was van Laare zusters dochter Anna , gemalin van den prins van Brunswijk-Wolfenbuttcl, ver* hief: toen volgde de eene gewigtige Staatsomwenteling weldra de andere. De moeder des jongen keizers liet den hertog, die nog naauwlijks drie weeken geregeerd had, gevangen nemen ; verwees hem , met zijne, aanhangers, naar Sberië, en nam zelve, in zijne plaats , de waardigheid van grootvorftin en Regentesfe aan. In dezelve handhaafde zij zich, echter, flechts één jaar. Want prrafes Eus.abeth , een dochter vap Peter den  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, ia! den Grooten , deed haar recht op den troon ] gelden, door keizer Iwan den derden en zij- ■ ne ouders gevangen te zetten, en zich zelve voor keizerin te doen erkennen. Munnich en andere grooten werden naar Siberië fezonden, werwaards, federt den dood van eter den eersten, in het algemeen meer dan twintig-duizend menfchen verbannen waren. " XXIV. Nog onder de regeering van de grootvorftin Anna, waren de Rusfen door de Zweeden aangevallen , die eenigen hunner verloorene Landen aan de Oostzee hoopten te heroveren. Keizerin Elizabeth zettede deezen oorlog nog bijna twee jaaren, door den veldmaarfchalk Lascij, ongemeen voorfpoedig voord. Geheel Finland, waarvan, twintig jaaren te vóóren, reeds een gedeelte aan de Rusfen was afgedaan, werd thands den Zweeden ontrukt: en, door het daarop gevolgde vreedesverbond, moesten zij ook het Landfchap Kijmmenogorod aldaar aan de keizerin overgeven. Tevens bragt zij het zoo verre , dat de Zweeden den , door haar voorgeftelden , hertog van Holfiein tot hunnen troonopvolger aannamen. Niet-lang daarna zond Elizabeth aan het keizerlijk Duitfche hof een aanzienlijke krijgsmagt tegen Frankrijk te hulp, en bevorderde daardoor ook van deezen kant den vreede. Eindelijk verëenigde zij zich met het gemelde hof tegen den koning van Pruisfen, en beoorloogde hem, in de vijf laatfte jaaren haares keil 5 vens< Keizerin ÏLIZAIETH.J- 1741. Oèiltreti dtr Rusjen tn et de Zweeden en titltn. ]• 1747]• I757-*  122. II moofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. Dood var Elizabeth, in het jaar Ï762, der 5 van Louwmaand. Andere Scaaatkun dise inlichtingenvan keizerin Eli ZABETH. vens. Het was voornaamlijk haare krijgsmagt, welke dien oorlog, voor eenigen tijd, een beflisfende wending gaf. Zij bezette het koningrijk Pruisfen ; verwierf veel roems ; doch leerde tevens van haare, in de krijgskunde geoefende, vijanden nog veel, dat haar ontbrak. XXV. Schoon Elizabeth midden in deezen oorlog ftierf, leed, echter, de binnenlandfche rust van haar Rijk, tot welks toeneemenden bloei zij veel opmerkzaamheid en moeite hefteed had, geen nadeel. Toen zij de regeering aanvaardde, had zij een gélofte gedaan, dat zij nimmer een' mensch ten dood zou laten brengen, welke zij ook fteeds gehouden heeft. Zulk een voorneemen kan wel niet altijd een uitwerkfel van wijze menfchenliefde geacht worden. Wanneer een vorst, die hetzelve genomen heeft, geen andere zeer krachtige middelen weet te gebruiken , om de wetten te doen eerbiedigen, kan het zeer ligt gebeuren, dat, door de vernietiging der vrees voor de doodftraffen, de zedenloosheid jammerlijk heerfchend worde. Doch 'er zijn nog ftraffen genoeg, welke den misdaadiger veel gevoeliger treffen, tot zijne verbetering veel dienstiger zijn, en tevens voor de overige menfehen tot veel nadruklijker waarfchouwing verftrekken, dan de wreede doodvonnisfen. Ook aan zulke duurzaamer ftraffen heeft het in Rusland minder, dan elders, ontbroken. Keizerin Elizabeth was, naar het voorbeeld van haaien groo-.  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, tij grooten vader, volftrekt voorneemens, om kunften , handwerken en . koophandel onder haare onderdaanen fteeds meer te doen bloeijen: en dit gelukte haar zeer wél. Den meesten voorfpoed genooten de lijnwaatweeverijen ; doch ook zijden-, wollen- en tapijtwerken, veele waaren van ijzer, ftaal en koper, touw, kabels en zeildoek, geweeren en gefchut, werden door hen zoo goed van foort en meenigvuldig vervaardigd, dat men reeds ten aanzien van een deezer waaren de buitenlanders begon te kunnen ontbeeren; doch van andere, inzonderheid van de algemeener aangekweekte en nuttiger gebruikte natuurlijke voordbrengfels van Rusland, gelijk van ijzer, koper, hennip, vlas, hout, en meer dergelijke fchatten, een' zeer grooten voorraad aan hun te verkopen. Behalven andere nieuwe proeven, is ook de eerfte fpiegelmakerij, op bevel van deeze keizerin, in Rusland gefticht. De pracht, welke zij in haar hof invoerde , bevorderde ook niet weinig de fraaije kunften. Zij vernieuwde, in zeker opzicht, de Academie der weetenfchappen te St. Petersburg, door de betere inrichting en vermeerdering van derzelver inkomften. Te Moskau ftichtte zij een Univerfiteit, de derde in haar uitgebreide Rijk, en welke, ten minften, zoo veel nuts gefticht heeft, als de beide oudere te Kiew en Petersburg. Drie jaaren daarna, bragt zij ook een Academie van teeken- en beeldhouwkunften tot ftand. Haar kamerheer, Iwan j- 1755.  124 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden.xn bossc St. m 't jaar 1744. De korte regeering en ontzetting van Peter 11en HERPEN. [wan Iwanowitsch Schuwalow, begunftigie vooral den voorfpoed der weetenfchappen :n des goeden fmaaks in zijn vaderland. Andere Rusjen kwamen als goede fchrijvers :e voorfchijn. De vorst Antiochius Kantemr , Rusfiesch gezant in Parijs, lchreef zulte leerrijk-fchertfende hékeldichten, dat zij selfs in andere taaien overgezet zijn. Een "cheikundige, MicHAëL Lamonossow, verzamelde het eerst een vrij goede gefchiedenis les Rusjifc'en Rijks. Daar de keizerin het .eeven en de groote daaden haares vaders, jaar waarde befchreeven, lezen wilde, bei/al zij dit eenen vreemdeling, den beroem» ien Franfchen dichter Voltaire, aan. Deeze vervaardigde een werk van dergelijken inhoud, dat wel uitneemend welfprekend, vernuftig en aangenaam gefchreeven is ; doch :evens veel meer optooifel, dan geflrenge waarheid, naauwkeurige juistheid en vollédigaeid bevat. Dat Elizabeth zelve het, door haaren vader gevestigde, aanzien des Rusfikhen Rijks nog beften .iiger en uitgebreider gemaakt heeft , blijkt uit haare geheele gefchiedenis. XXVI. Reeds in de eerfte jiaren van haare regeering, had zij Karel Peter Ulrich, regeerenden hertog van Holjiein Gotiurp , den zoon van haare zuster, gemalin van den hertog van Hol/lein, tot haaren troonopvolger en grootvorst van Rusland benoemd.. Met den Griekfcken Godsdienst nam hij ook den naam van Peter Feodorowitsch aan, en  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. iaS en huuwde met de prinfes van Anhalt ■ Zerbst, Sophia Augusta Frederika , welke, daar zij mede tot den gemelden Godsdienst overging, eensgelijks, haaren naam met dien van Katharina Alexiewna verwisfelde. Na den dood der keizerin, volgde haar dus de grootvorst in de regeering op, die nu doorgaands keizer Peter de derde heette. Terftond voegde hij zich, in den nog voordduurenden Duitfchen oorlog, aan de zijde des konings van Pruisfen, waardoor hij tot het fpoedig einde van deezen krijg zeer veel toebragt. Doch weldra begon hij ook veele gewigtige veranderingen in zijn Rijk te ondernemen. Het beftuur der bifchoplijke en kloostergoederen gaf hij alleen aan krijgsbevelhebbers, onder het opzicht van een genoodfchap van huishoudkunde; in het krijgswezen maakte hij allerleije nieuwe inrichtingen; den adel fchonk hij aanmerklijke vrijheden; ten voordeele des Rusftfchen handels maakte hij nieuwe fchikkingen, en veroorloofde inzonderheid den vrijen uitvoer van graanen, waarvan het Rijk, niettegenflaande veele woeste en vruchtbaare oorden, zeer veel voorraads had, welke op den laaglïen prijs bleef. Deeze en andere maatregelen des keizers veroorzaakten wezenlijke verbeteringen. Door de vernietiging der geheime kanfelarij, welke in 't geheim misdaaden navorschte , en dezelve niet min heimlijk, dikwijls zelfs ten koste der onfchuld, ftrafte, beloofde hij inzonderheid een zachte en wettige regeering Doch J. 170*  Den i© van hooimaand , 1762. j Overwinningen en veroveringen der Rusfen onder Ka- thabina ii. ïz6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek. Doch daar hij in 't algemeen zich zoo jammerlijk overijlde in het maaken van een meenigte veranderingen in het beduur der algemeene zaaken, nadat hij nog naauwlijks den troon beklommen had ; daar zich een aanzienlijk gedeelte zijner krijgsmagt in vreemde Landen bevond, en hij reeds weder voorneemens was, Deenemarken te beoorlogen; daar hij zich ten aanzien van den heerfchenden Godsdienst zijnes Rijks vrij onverfchillig gedroeg, tegen zijne gemalin, welke veel fchranderer was, dan hij, Hechte oogmerken blijken liet, en andere misdagen beging: maakte hij zich, door zoo veele onvoorzichtigheden, gehaat en ongelukkig. Dus ontdond 'er tegen hem een zamenzwering; zijne echtgenoote werd voor keizerin verklaard, en men dwong hem , van de regeering , welke hij omtrent zes maanden gevoerd had, aftezien : agt dagen daarna dierf hij in de gevangenis. XXVII. Sedert dien tijd, werd Rusland door Katharina de tweede geregeerd: en nimmer was dit Rijk zoo bloeijend, aanzienlijk en geducht, als onder deeze keizerin. Daar dit door alle haare tijdgenooten erkend wordt, is het niet min zigtbaar, dat haar groote en onderneemende geest meer .heeft toegebragt, dan de toeneemende magt haarer Natie en de inwendige gedeltenis haarer Landen. Zij bevorderde reeds terdond den vreede in Duuschland, en ontweek den oorlog, dien haar gemaal, uit hoofde van oude  Gefchiedenis der Rusfen V Tijdvak. 127 oude twisten van zijn gedacht over Holftein en Sleeswijk, met Deenemarken had willen voeren. Veelëer nam dezelve, na eenigen tijd, voor altijd een einde, door een vergelijk, volgends welk haar zoon, de grootvorst, Paul Petrowitsch , zijn hertogdom Holftein-Gottorp, voor de beide graaffchappen Oldenburg en Delmenhorst, aan Deenemarken afdond. Het was in de eerde jaaren haarer regeering, dat zij den graaf, Stanislaus Augustus Poniatowskij , door haar krijgsvolk onderdeund, den Poolfchen troon hielp beklimmen. Doch toen zij, niet lang daarna , de tot hiertoe zeer verdrukte Protestanten en Griekfche Geloofsgenooten in Poolen met nadruk befchermde, en in den toedand van dit Rijk ook in andere opzichten deel nam, verëenigden zich veele grooten van hetzelve gewapenderhand tegen de oogmerken der keizerin en van hunnen koning zeiven. Zij wisten ook het Turkfche hof te bewegen, om Rusland den oorlog te verklaaren. Doch de Rusfifche veldheeren, de vorst Gallitzin, en vooral de graaf Romanzow, door de onderbevelhebbers, Weisman en Bauer, gebooren Duitfchers, dapper bijgedaan, voerden deezen krijg uitneemend gelukkig. De Turken ontvingen verfcheidene neêrlaagen; men ontrukte hun Moldavië en het fchierëiland de Krim, nevens andere nabuurige Landftreeken; eindelijk drongen de Rusfen zegepraaiend in Bulgarije door, en naderden dus Conftantinopolen zelve. Ter zee was hunne voor- J. 1773. J. 1764. J. 17e* env. J. I76Ï.  J. 177©' 3. 1783. ïs8 ÏI hoofdd. Nieuwe Gefchiedèn. xvi boek. voorfpoed nog ongemeencr. Hunne oorlogsvloot, door Engeijche bevelhebbers en zeelieden verllerkt, zeilde bijna rondom geheel Europa; verfcheen voor de eerfte reize in den Archipel, of nabij die talrijke eilanden, welke tusfchen Europa en Afië liggen; verfloeg en verbrandde , onder het beval des graafs van Orlow, de Turk/'he vloot bij de Afiatifche kusten; maakte zich van verfcheidene eilanden en fteden in Griekenland meester, en verontrustte het Turkfche Rijk Overal , tot omtrent bij Conftantinopokn. De vreede, welken de keizerin met de Tinken floot, fcheen wel meer ten blijke van haare gemaatigdheid, dan van zoo veele behaalde voordeden , te verftrekken. Door denzelven verkreegen de Rusfen flechts de zeer lang gewenschte vrije vaart op de Zwarte Zee, en, ter beveiliging van dezelve, twee zeelieden in de Krim. Doch deeze vaste voet, welken zij daardoor in het fchierëiland bekwamen, maakte hun, na négen jaaren, deszelfs geheele verovering gemaklijk. De Khan van de Krim onderwierp zich aan de keizerin : en dit Land, dat de Rusfifche grootvorften weleer, tot in de dertiende eeuw, bezeten hadden , en waarin, reeds omtrent het einde der negende , Wladimir de groote den Christelijke» Godsdienst had aangenomen, werd nu weder aan de Rusfen onderworpen, dewijl de Turken den vreede ten aanzien van dit fchierëiland te dikwijs verbroken hadden. XXVIII.  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 129 XXVIII. Van een anderen kant breidde Katharina de tweede haar Rijk, nog vóór den vreede, welke van den Turkfchen oorlog een einde maakte, mede in die gewesten uit, welke weleer tot hetzelve behoord hadden. De Poolfche onlusten , welke haar den gemelden oorlog veroorzaakten, hielden haar krijgsvolk, verfcheidene jaaren achtereen , bézig. Nadat zij die gedempt had* befloot zij, zoo wel ter vergoeding van de onkosten ,■ daartoe bedeed, als uit hoofde van de oude rechten van Rusland op de Landftreek langs de Dwina, de Drusz en den Dnieper, dezelven aan haar gebied te hechten. Dit deed zij niet flechts met weinig moeite , en daaruit ontftonden de beide ftadhouderfchappen Pleskow en Mohilow , maar de keizerin nam ook, met overleg der beide overige magtige nabuuren van Poolen, zekere maatregels , om de zoo gewoone binnenlandfche onlusten in dit Rijk in het vervolg voortekomen. Weinige jaaren daarna, bediende zij zich van een andere gewigtige gelegenheid, om het aanzien, dat zij zich in Europa verkreegen had, op een roemrijke wijze te gebruiken. Haare tusfchenkomst was de voornaamfte oorzaak, dat de oorlog in Duitschland over de Beijerfche erfopvolging zoo fpoedig geëindigd werd Zelfs in den laatften Engehch Americaanfchen oorlog, gaf zij, door de gewapende onzijdigheid, welke zij voorftelde, of door een befcherming van den zeehandel door de oorlogfchepen VI. Deel. I van Een ge- teelte van ?0"len vergalt onder 3e Ruift, ehe heerschappij. ƒ• 1773. J- 1779. r j. 17S0.  Nieuwe ' verbetering van 1 Rusland. j Koophandel, 130 II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xvi boek, van vorften, die in deezen krijg niet gewikkeld waren, een voorbeeld, welk meer dergelijke vorften navolgden. Doch terwijl zij dus in de gewigtigfte belangen van andere Landen deel nam, zorgde zij vooral niet min aanhoudend voor den toeftand van haar eigen Rijk en Volk. Door het aanbieden van gunstbewijzen en voordeelen, lokte zij een meenigte vreemdelingen, inzonderheid Duitfchers, in haare Landen, om in dezelven, vooral langs de Wolga en in het ftadhouderfchap Astrachan, veele woeste plaatfen te bevolken en te bebouwen , welke zij indedaad in nieuwe Volkplantingen hervormden. Ten beste van den Landbouw en boerenftand in 't algemeen, ontftond in St. Petersburg een huishoudkundig genootfchap, welk door de keizerin bevestigd en zeer begunftigd werd. De voornaamften des Rijks werden leden van hetzelve, en de ftadhouders zonden daaraan berichten Over den toeftand der hun toevertrouwde Landen. De handel der Rusfen werd door deeze keizerin , op veelerleije wijzen, bevorderd. Zij fchonk aan de haven van Archangel de zelfde voorrechten, welken tot hiertoe die van Petersburg alleen genoten had; verleende aan verfcheidene takken van den binnen- en buitenlandfchen handel haarer onderdaanen een volkomene vrijheid, en moedigde het onderzoek , de aankweeking en verbetering van veele Rusfifche voordbrengfels ten fterkften aan- gelijk zij inzonderheid de tabaksteelt  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak, 13*. in de Ukraine door belooningen bevorderde. De handel der Rusfen met hunne vaderlandfche voordbrengfels, vooral met die, welke toe het bouwen van fchepen verëischt worden , fteeg, in den Engelfchen oorlog, toe een ukneemend voordeelige hoogte. Onder deeze regeerig zag men ook voor het eerst Rusfifche koopvaardijfchepen in Spaanfche en Italidanfche havens. De geleerde reizen, welke de keizerin, door eenige leden van de hooge fchool te Petersburg, naar de verst afgelegene gewesten van haar Rijk liet ondernemen , dienden, eensgelijks, door de ontelbaare en nuttige ontdekkingen, welke zij deeden en bekend maakten, onder anderen, tot een juister kennis en gebruik van Ruslands meenigvuldige natuurlijke voordbrengfels. In het algemeen behartigde zij het algemeen onderwijs en den wasdom der weetenfchappen en ftaaije kunften onder haar Volk met allen ijver. Zij bragt nieuwe opvoedingsgeftichten tot ftand, en verbeterde die, welke reeds beftonden ; zond , ten haaren eigen kóste , een aantal jonge Rusfen naar vreemde Landen , om zich in de geleerdheid te oetenen; liet voortreflijke boeken uit andere taaien in het Rusfiesch overzetten, en van de heerlijkste kunstdrukken der oudheid naauwkeurige afbeeldfels vervaardigen; dichtte een bijzonder genootfehap, of Academie ter befchaving der Rusfifche taal, en vergat vooral de zoo noodige verbetering der fchoolen in haar Rijk niet. In hec Staatsbeftuur zelve maakte zij I s al-  132 II hoofdü. NieuweGefchieden. xvi boek. Ontwerp van een rneuw Kus. Ji-sch wetboek. tllerleije voordeelige veranderingen. Nog nimmer zijn de ontwerpen van Peter den grooten zoo gelukkig voordgezet, en deels met meer wijsheid verbeterd , of tot zulk eea naauwlijks gehoopte volmaaktheid verheven, als door Katiiarina de tweede. XXIX. Doch voornaamlijk fchitterde haare regeering in haar ontwerp van een nieuw wetboek (*). Schoon hetzelve thands nog niet volvoerd is, blijft, echter, de fchcts, welke zij daarvan gemaakt heeft, een zoo fraai gedenkteeken van menfchenkennis, veelvuldige wijsheid , en liefde jegens onderdaanen , als men zelden in de gefchiedenis van vorsten vinden kan. De magt van Ruslands opperheerfchappij is wel eigenlijk onbeperkt, en was, in oude tijden, te dikwijls voor de vrijheid , de goederen en zelfs het leeven der onderdaanen, zeer nadeelig ; doch thands kan zij niet meer een volftrekt willekeurige en verdrukkende , of flechts van de grillige luimen der vorsten afhangende regeering genaamd worden. Want zij hebben fteeds meer erkend, dat de wetten niet flechts door hen gegeeven zijn; maar ook hen zeiven tot gehoorzaamheid verplichten: en dikwijls heb« ben aldaar de rechters het recht der onderdaanen tegen de aanfpraaken der regeering gehandhaafd. Sedert den tijd van Peter den groo- (*) Hiervan i? een Nederduitfche vertaalirg, Delft bij R.02l0fswaard 1794.- De Fenaakr*  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 133 grooten , die, nog in zijne laatste jaaren, onder bedreiging van doodftraf, het geduchte bevel gaf, dat niemand zich zou vermeten, om een voorbéde voor een ander te doen, is het fteeds gewooner geworden, in de keizerlijke bevelfchriften de redenen , waarom de wet ten algemeenen beste noodig was, zelve aantevoeren, en daarin een taal te fpreketr, welke naar vaderlijk onderrichtingen en vermaaningen zweemt. Katharina de tweede, welke zich deeze liefderijke wijze van fpreken tegen haare onderdaanen inzonderheid eigen gemaakt heeft, ondervond, dat het groot begin van Peter ter verbetering der wetten in het Rusfifche Rijk nog zeer veel ter volmaking voor haar overliet. Zij riep dus uit alle haare Landen gelastigden bijeen , om een nieuw wetboek te vervaardigen. Kort daarna gaf zij hun een voorfchrift , of Inflrutlie, naar welke zij hunne raadplegingen inrichten, en de wetten zelve moesten ontwerpen. In dit voortreflijk gefchrift vindt men de hoogst zeldzaame gaaven van eenen wetgever zoo ziutbaar, en de algemeene grondbeginfels, waarop het geluk eener Natie door de wetten gebouwd moet worden, zoo naauwkeurig en fcherpzinnig ontwikkeld, dat de vaderlanders onder zulke Natiën , welke met haare wetgeving te vreeden meenden te kunnen Zjjn> — fchoon men dit eigenlijk nog van niet één éénig Volk in Europa zeggen kan, — dezelve hoogst leerrijk, of veeleer yerwonderenswaardig moesten achten. Onder I 3 a*- j. 1750. j. 767.  134- H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvi boek, anderen leert de verhévene fchrijffter daarïn, dat eene onbepaalde regeering geenszins bedoelt , de menfchen van hunne natuurlijke vrijheid te berooven , maar hun gedrag tot het genot der algemeenste en hoogste gelukzaligheid te leiden; ——— dat de wetten van dien aart moeten zijn, dat de eene burger van een' Staat geen reden hebbe, om voor den ander' te vreezen, doch dat zij allen de ftraf der wet behooren te duchten; —— dat men liever het kwaad moet trachten voortekomen, dan te ftraffen, en dat het hardste gedeelte der ftraffen in de fchande beftaan moet, welke de ftraffen vergezelt; — dat het pijnigen van misdaadigers, om hun de bekentenis hunner euveldaaden te ontwringen, met de reden en menschlijkheid ftrijdt; — dat de doodftraf flechts dan nuttig en noodig is, wanneer eer» gevangen nog middelen en krachten genoeg heeft, om, door het opruien des Volks, onrust te verwekken ; en meer dergelijke gewigtige lesfen. Omtrent het einde haarer voorfchriften, drukt zich de keizerin nog inzonderheid liefderijk jegens haare onderdaanen en onnavolgbaar fraai voor een vorstin uit. „ Dit alles, fchrijft zij, kan, onmooglijk, aan „ vleijers behaagen, die daaglijks allen aard„ fchen Regenten voorhouden, dat derzelver „ Volken om hunnent wille gefchapen zijn. „ Doch wij oordeelen, en achten het ons „ een eer, dit te zeggen, dat wij ten beste „ van ons Volk gefchapen zijn. — Want „ God verhoede, dat, na het voleindigen s> dee-  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 135 deezer wetgeving, eenig Volk op aarde Laater : Saardigl, l dus bfoeijender A , het onze! Dan zou het oogmerk onzer ftfu wetten niet bereikt zijn : een ramp , wel„ ken ik niet wensch te beleeven! XXX. Na alle deeze gelukkige voorbereidfels sefchiktheden en aanmoedigingen, hangt het'nu van de Rusfen zelve af, met hunne krachten de zelfde proeven te nemen, als hunne vorsten , vooral in de laatfte tagtig jaaren, ten hunnen beste genomen hebben, lot hiertoe was hunne gefchiedenis meer die van hunne Regenten, dan van de Natie zelve. Niet , dat zij zich aan het geleide haarer overheden gantschlijk onttrokken, of dat het haar aan voortreflijke mannen in onderlcheidene vakken ontbroken hebbe. Reeds hebben zij groote Staatsmannen, veldheeren, na- sV tuurkenners, Godgeleerden, kunftenaars, en andere zeer bekwaame mannen, in geen gering aantal, onder zich gehad. Onder hen heeft men niet min verftand , vindingrijk vernuft, fchranderheid en ftandvastige werkzaamheid ontdekt, dan onder andere Volken, Doch het blijft nog noodig, dat deeze Natie, als ware het , eerst door een' algemeenen geest van leevendiger werkzaamheid bezield worde , ora zich indedaad over het geheel, en in alle bijzondere deelen tevens, geluk andere Volken van Europa, allengskens te verheffen 't Geen tot hunne verlichting en befchaving, door juister Godsdienftige en zedenlijke begrippen, door wetten, het mvoe-  ï 36 IIhoofdd. Nieuwe Gefthieien. xviboei? ren van befchaafder gewoonten, kunsten eg weetenfchappen, reeds gefchied is, verdien: allesrns, vooral ten aanzien van een zoo laat begin, veel en roemwaardig te heeten. Doch in alle deeze vakken is nog even vee!, en wel ligt nog meer, dan reeds verricht is, te doen. Het Christendom van verre ds meeste Rusfen beftaat nog grootendeels in uitwendige plegtigheden, dat is, in gebeden voor de afbeeldfels des Verlosfers en der heiligen, in het teeken des kruices natevolgen , veelvuldig vasten , en meer dergelijke gebruiken. Het grootfte gedeelte hunner Godsdienstige leeraars beeft zeer geringe kundigheden; doch zij genieten allen uitneemende eerbewijzen. Onder de geringer Volksmeenigte heerfchen nog veele ruuwe zeden, en vooi al is de dronkenfchap onder hen te jammerlijk algemeen. De boeren zijn nog lijfeigenen, die, gelijk andere goederen, verkocht of weggefchonken worden ; fchoon , in de iaatfle jaaren, de regeering zelve aangepreezen heeft, om, van tijd tot tijd, een aantal van haare bijzondere bezittingen te verdeden. Niettegenftaande de handel der Rusfen aanmerklijk is toegenomen, drijven zij, echter, zelve nog bijna geen'zeehandel, hoe veele gefchiktheid hun vaderland daarvoor, aan verfcheidene kanten, ook bczitte. Meestendeels wachten zij geduldig, dat de overige Natiën van Europa de Rusjtfcke waaren uit hunne eigene havens komen wegvoeren, en yoor andere verruilen.. Doch de onlangq ' ver-  Gefchiedenis der Rusfen. V Tijdvak. 137 verkreegene vrije zeevaar op de Zwarte zee fchijnt ook deeze werkzaamheid onder hen meer aantevuuren. Hoe aanmerküjk hun krijgswezen toegenomen zij, is een' ieder' bekend. Onder anderen, hebben zij het gefchut wél leeren gebruiken; en het vuur der vijanden kan men niet onverfchrokkener en onbeweeglijk -fhvndvastiger verduuren, dan de Rusfifche foldaaten gewoort zijn. Meer behendigheid in krijgswendingen is nog het eenigfte, dat kenners in hun mïsfen. In het algemeen kan men van dit Volk, na zulk een begin en voordgang , en na zulk een reeks van wijze vorsten, welke, hoogst waarfcbijnjjjjk, nog niet geëindigd is, alles verwachten. J0k I 5 ZE-  138 II hoofdd. Nieuw't Gefchiéden. xvii boek. ZEVENTIENDE BOEK. Geschiedenis der Poolen. De Pool- fcke en Rusfifche gefchiede- nisfen on^ derling vergelee- ken. EERSTE TIJDVAK. Van den eerften bekenden hertog van Poolen, tot den dood van den eerften Christelijken hertog; of van Piast , tot den dood van Mjesko. Omtrent van het jaar 840 tot 992 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent honderd en vijftig jaaren. I. Een zeer natuurlijke overgang voert ons uit de gefchiedenis der Rus/en in die der Poolen over, van welken deeze (leeds nabuuren van genen waren , en , eindelijk , zeer geduchte nabuuren geworden zijn. De gelijkheid, zoo wel als ongelijkheid van gezindheden, zeden, bedrijven en lotgevallen deezer beide Volken, kunnen een uitneemend nuttige vergelijking en befchouwing derzelven opléveren. De Poolen zijn, met de Rusfen, van Slavonlfchen oirfprong; zij hebben, gelijk deeze, omtrent het  Gefchiedenis der Poolen. I Tijdvak. 139 het midden der negende Christelijke eeuw, hun Rijk gefticht, en mede, gelijk de Rusfen, in de volgende eeuw, het Christendom aangenomen. Doch ten aanzien van taal, Godsdienst en burgerlijke toeftand, zijn deeze beide Natiën zeer aanmerklijk van elkander onderfcheiden. De Poolen hebben veel vroeger zekeren trap van befchaving en verlichting bereikt, dan de Rusfen; doch, in de laatfte tijden, boven deezen weinig uitgemunt. Dikwijls toonden zij zich ook zeer begeerig naar burgerlijke vrijheid, welke zij, echter, éénmaal verkreegen , zelden binnen de paaien der wet wisten te houden ; terwijl, integendeel, de Rusfen bijna altijd gaarne en gantschlijk aan den wil hunner vorsten onderworpen bleeven. Eindelijk heeft ook het Poolfche Rijk van zijne voorige uitgebreidheid en aanzien in Europa fteeds meer verlooren; doch het Rusfifche in deeze beide opzichten, van tijd tot tijd, aanmerklijk gewonnen. II. Vanhier, dat ook de grenzen van Poolen , allengskens , een aanmerklijke verandering ondergaan nebben. Thands bevat hetzelve dat Land, welk zich zich ten Oosten en Noorden tot Rusland, ten Noorden tot Pruisfen en de Oostzee, ten Westen tot Pommeren, het markgraaffchap Brandenburg en Silefiëy doch ten Zuiden tot Hangar ije9 Zevenbergen en het Turkfche gebied uitftrekt. Dit Land is bijna overal vlak: en de naam van Poolen zelve beteekent in de Landftaaï een* vlakken grond. Daar dus de fcherpe Noor- Befchrijving va» Poolen.  140 II hoofdd. Nieuwe Ge/cMeden. xvn boek. Vrpegfte gefchiedenis van Poolen, or. der den mam van Sarmatië. Noordenwinden door geene bergen afgeweerd worden, is hetzelve, van de Noordzijde, aan een gefixenge winterkoude blootgelteld; doch voor het overige geniet men aldaar een gemaatigde en in het algemeen gezbnde lucht. In vruchtbaarheid ftaan weinige Landen met Poolen gelijk. Hetzelve lévert zoo veel graanen op, dat men daarvan jaarlijks zeer veele fcheepsladingen over de Oostzee naar andere Volken kan uitvoeren. In de Zuidlijke gewesten van Poolen wasfen die zelfs zonder veel toebereiding en aankweeking. Het heerlijk weiland doet in dit Rijk de veeteelt uitneemend gelukken, en verfchaft tevens een' grooten voorraad voor vreemdelingen. Ook heeft de bijenteelt in Poolen een' voornaamen zétel; wasch en honich dus, gelijk de huiden van een talrijke meenigte vosfen, fabels , bevers , beeren , wolven , en andere dieren, alsmede hennip , vlas, lijnzaat, en veelerleije foorten van hout, zijn , nevens andere voordbrengfels der natuur, voor Poolen uitneemende fchatten, van welken hetzelve aan vreemdelingen een' aanmerklijken overvloed kan mededeelen. III. Toen de aardrijkskunde nog zeer naauw bepaald was, en fchier alleen door de Grieken in gefchriften werd uitgebreid, dat is, verfcheidene eeuwen vóór de geboorte van Christus, gaven zij aan alle Landen, welke ten Noorden van hun lagen, en dus ook aan het tegenwoordige Poolen , den algemeenen naam van Scijthië. Toen zij naderhand de Sau-  Gefchiedenis der Poolen. I.Tijdvak. 141 Sauromaten j een; Volk bij den uitvloed van de Tanaïs (of van den tegenwoordigen Do») in de Meötifche zee , welke thands de Ajo* wijche heet , en andere nabuurige Volken leerden kennen, noemden zij de Landen, door dezelven bewoond, naar hen, op onderfcheidene wijzen. Doch de Romeinen noemden, naar de gemelde Sauromaten, het gantfche Land tusfchen de Weisfel, (toen Vistuld), en de Afidtifche grenzen, en dus het tegenwoordige Poolen , nevens het Europiesch gedeelte van Rusland, Sarmatië. Deeze uitgebreide Landftreek werd, zoo wel door Germaanfche, als Sarmatifche Volken bewoond. Gene hadden hunnen zétel van de Weisfel, in het'tegenwoordige Groot- en Klein-Pooien , tot den uitvloed van den Dniepe", of, gelijk deeze rivier door de ouden genoemd werd, van den Borijsthenes. Doch de Sarmatifche Volken, welke, waarfchijnlijk, met de Slavonifche een' gemeenfchaplijken oirfprong hadden, werden, eensgelijks, bij de gemelde rivier, alsmede bij de Tijras, thands de Dniester geheeten, en tot bij de Tanaïs of T)on , het meest bekend. De Sarmaten wisten zoo weinig van beftendige wooningen , fteden of dorpen, dat zij veelëer fteeds met hunne kudden, waarvan zij alleenlijk leefden, van de eene plaats naar de andere trokken, en hunne vrouwen eh kinderen op overdekte wagens met zich rondvoerden. De geftrenger koude ontweeken zij in bergholen of onderaardfche fpelonken. Zelden kwa.  Vroegfte nalichten 42 II hoofdd. Nieuws Gsfchisden. xvii lOEi. wamen zij van hunne paarden , en zoete lelk, benevens de daarvan gemaakte kaas, raren hun voornaamfte voedfel. Hun dekfel eftond in dierenhuiden, en alle hunne kooplandel in het verruilen van Hechts weinige ehoeften; en van ftelen hadden zij zelfs ;een denkbeeld. Hunne geheel krijgshafte ;eest floeg zelfs tot wreedheid over, welke ten in ftaat ftelde, om het bloed van hunne ;efneuvelde vijanden te drinken. Niet flechts :ich zeiven, maar ook hunne paarden gevenden zij , om , een' aanmerklijken tijd , ïonger en dorst te lijden. Doorgaands voerlen zij in hunne veldtogten twee derzelven net zich , en bezaten een bijzondere vaarligheid, om van het eene op het andere te fpringen. Echter waren zij min voor lange sn regelmaatige krijgsönderneemingen , dan voor korte en verwoestende invallen in de Landen hunner nabuuren gefchikt. Door deeten waren zij den Romeinen, aan den kant yan den Donau, welke toen de Is ter heette, federt de geboorte van Christus , wel vier Eeuwen achterëen, dikwijls tot last. Nadat, eindelijk, de Sarmatifche Volken door de Romeinen, Gothen, Hunnen en Alanen meermaalen overwonnen, zeer verzwakt, en zelfs onder andere Natiën vermengd waren, is hun naam, van tijd tot tijd, na de vijfde eeuw, gantschlijk in de gefchiedenis verlooren geraakt. IV. In het, door zoo veele oorlogen, vijandlijke doortogtea en nederlaagen, van h>  Gefchiedenis der Poolen. I Tijdvak. 143 ïnwooners ontbloote Sarmatië floegen zich w< nu de Slawen als nieuwe veroveraars neder; |< en door hen is aldaar het Rusfifche, zoo wel ^ als het Poolfche, Rijk gedicht. Slawen is, gelijk wij reeds in de gefchiedenis der Rusfen gemeld hebben, de algemeene naam van een meenigte Volken, welke een' gemeenfchaplijken oirfprong en vrij gelijke taal en zeden hadden. In Sarmatië zelve, ten minden bij de Oostzee, vindt men die reeds van het begin der Christelijke jaartelling. Vier of vijf eeuwen daarna, werden zij in de Landen, van den uitvloed van den Donau tot omtrent de Adriatifche zee, magtig en geducht. Eindelijk drongen zij , omtrent de zesde eeuw, van daar dieper in het tegenwoordige Poolen door. Hunne onderfcheidene dammen , alsmede de gewesten, waarin zij zich neêrdoegen, gaven tot verfchillende naamen gelegenheid, onder welken men hen leerde kennen. Dus heeteden zij, die bij de Weisfel bleeven, Lechen, en anderen , naar de vlakten bij den Dnieper , Poolen. Men befchrijft deeze Slawen als niet min ruuw , krijgshaftig en wreed tegen hunne vijanden, dan de Sarmaten , onder wier overblijffelen zij zich vermengden. Doch boven deezen hadden zij het voorrecht, dat zij, nevens de veeteelt, het land vlijtig bebouwden , en , fchoon in den beginne onder dechte hutten woonende , echter, naderhand niet weinige fteden ftichtten. Bijzonderen roem verwierf hunne ongemeene gastvrijheid jegens vreemde¬ wegens de Poolfche Slawen of Slavoniêrs.  144 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvu boek. Pi ast wordt hertog van Jruden, Omtrent het jaar 840. delingen. Hunne onderlinge verkeering w?s oprecht en getrouw ; zij zorgden gewillig voor de armen , en verborgen niets van hunne bezittingen achter floten , daar zij geene dieven te vreezen hadden, V. Allengskens werd de naam van Poolen aan alle de inwooners van Slaaffchen oirfprong tusfchen de Weisfel en Dnieper, en, zelfs aan deeze Landen , deste algemeener gegeeven , naarmaate die meer gefchikt was voor de vlakke velden, waarop zij zich hadden necrgeflagen. Doch, tot omtrent hee midden der negende eeuw, is hunne gefchiedenis zeer duister en onzeker. Het is flechts waarfchijnlijk, dat zij door hertogen of vorften, welken zij zelve verkoozen en een bepaalde magt verleenden, doch fomtijds ook door een aantal Woivtoden , dat is, in hunne taal, veldheeren, geregeerd zijn. Omtrentden gemelden tijd, integendeel, vindt men den hertog Piast als hun opperhoofd, en toen eerst fchijnt hunne Staat een verëenigde kracht bekomen te hebben. Piast was een arme landman; doch door zijne braafheid en wijsheid eerwaardig. De Poolen , in onderlinge, zelfs bloedige twisten gewikkeld , verkozen hem te liever tot hunnen hertog. Of dit te Kruscfovitza, een ftad in het Poolfche Landfchap Cujaviè", welke nog heden beftaat, of te Gnefen, toen de zétel der regeering, en de tegenwoordige hoofdftad van Groot - Poolen, gefchied zij, is, gelijk andere nog belangrijker omftandigheden, onzeker. Ön~  Gefchiedenis der Poolen. I Tijdvak. 145 Oncwijffelbaaf, echter, is het, dat de afdammelingen van Piast, tot in de laater tijden der veertiende eeuw, Poolen geregeerd hebben, en men, nog drie eeuwen daarna, hertogen van Shefië van zijn gedacht vond. —» Ter eere van deezen hertog, wordt ieder gebooren Pool, dien men tot den troon zijnes vaderlands verheft, nog fteeds een Piast genoemd. VI. Dat de gefchiedenis der Poolen , omtrent negen eeuwen na de geboorte van Christus , en nog langer, zoo duister is, heeft men inzonderheid aan den toedand deezer Natie in die tijden te wijten Zij was nog Heidensch, onkundig en weinig befchaafd, fchoon niet geheel zonder orde. in de regeering en burgermaatfchappij. De Poolen kenden nog geen fchrijfkunst, veelmin weetenfchappen. Hunne eerde vaderlandfche gefchiedfchrijvers, of liever historifche verzamelaars, traden, niet vóór de dertiende eeuw, ten voorfchijn : en de vernaaien van deezen rusteden zeer dikwijls op fah lachtige overléveringen. Doch toen de Poolen , omtrens het midden der tiende eeuw, Christenen werden , en, door den oorlog, in zekere naauwer betrekking tot de Duitfchers donden, begonnen de fchrijvers der laatden aan derzelver gefchiedenis eerst eenig meerder licht en famenhang medetedeelen. Dit gefchiedde dus federt de tijden van hertog Mjesko, of Miezislaw , een' der opvolgeren van Piast. Daar onlangs ook Silefië onder de heerfchappij VI. Deel. K der de eerfte Christelijke hertog van Poolen.  Hij reg. kort na Bel jaar 060. Hij St. in 't jaar 992. J. 965. De Poolen worden Christenen. 146 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvll boek. der Poolen vervallen was , had deeze vorst een vrij fterke magt. Echter werd hij genoodzaakt, den Duitfchcn keizer, Otto den gr.00ten, en deszelfs beide opvolgers voor zijne leenmannen te erkennen, wien hij een' eed van trouw deed , welken hij tot zijnen dood hield. Doch 't geen hem vooral merkwaardig maakt, is de uitbreiding van den Christelijken Godsdienst onder zijne onderdaanen. Zijne gemalin was een Christelijke prinfes, dombrowka, de dochter eenes hertogs van Bohemen. Deeze overreedde hem, om niet flechts dat zelfde Geloof aantenemen, maar ook het Heidendom in zijne Staaten te vernietigen. Daar dit gantschlijk van der Poolen vrijwillige aanneeming des Christendoms afhing, had hij ten dien einde geene geringe zwaarigheden te overwinnen. Zeer veelen van hun waren bijna onveranderlijkijverige afgodendienaars. Men zond den Poolen wel Duitfche en andere vreemde Godsdienftige leeraars; doch die , derzelver taal niet magtig, ook weinig invloeds hadden. Het voorbeeld, echter, van den hertog, de door hem bevolene verwoesting der afgodsbeelden, en andere zijner wetten, welke deels dwangmiddelen en geweld dreigden, deels van een5 aanmoedigenden inhoud waren, veroorzaakten allengskens den overgang van het grootfte gedeelte zijner Natie tot het Christendom. Om de Poolen ook zeker uitwendig, dikwijls in het oogvallend, en met hunnen krijgsmoed overeenftemmend blijk van eerbied voor deezen Gods-  Gefchiedenis der Poolen. I Tijdvak. 147 Godsdienst te doen geven, beval Mjesko, dat zij, onder het voorlezen van het Euangeïie geduurende de Misfe , hunne fabel half uitgetrokken houden * en die niet vóór het begin van zeker gezang weder infteken moesten: ten openlijken blijke, dat zij bereid waren, om het Christelijk Geloof met de wapens, en zelfs met leevensgevaar, te verdeedi* gen. Schoon de Poolen van zijnen tijd flechts zeer weinig van het eigenlijke Christendom leerden, en nog minder begreepen; veele Godsdienftige plegtigheden, uit Christelijk en Heidensch bijgeloof oirfpronglijk, onder elkander vermengden; en hunne zeden door hunnen nieuwen Godsdienst nog niet terftond befchaafd wierden: legde, echter, dit zelfde onvolkomen begin den grond van hunne volgende verlichting en verbetering. é t « TWÉË-  148 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek, De bisdommen , pauslijke wagt en nieuwe heiligen in Poolen. ]. IOOO. TWEEDE T IJ D VA K, Van de invoering des Christendoms onder de Poolen, tot den tijd hunner meerdere be~ fchaving door wetten en zachter zeden; • of van Mjesko's dood, tot Casimir den grooten. Van het j. 902 tot 1333, na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent drie en een halve eeuw. I. Een van de eerfte gevolgen van de invoering des Christendoms onder de Poolen was de ftichting van bisdommen in hun Land, om dit Geloof te zorgvuldiger te handhaaven en verder uittebreiden. Nog onder de regeering van Mjesko , ftichtte keizer Otto de eerste te Pofen of Posnan, eene nog heden aanzienlijke ftad in Groot - Poolen, in welk gewest de Christelijke Godsdienst het eerst was ingevoerd, voor jordan, den voornaamften leeraar der Poolen , een bisdom. De kleinzoon van deezen keizer, Otto de derde, bragt niet flechts, omtrent het begin der elfde eeuw, te Gnefen een aartsbisdom, maar ook te Colberg in Pommeren , (werwaards zich de Poolfche heerfchappij mede uitftrek- t*0  Gefchiedenis der Poolen. II Tijdvak. 149 te,) te Krakau in Klein-P ooien, en te Breslau in Silefië, bisdommen tot ftand, welke hem onderworpen waren. Met alle deeze kerklijke inrichtingen werd tevens de opperheerfchappij van den paus over de nieuwlings bekeerde Poolen gevestigd : de nadeeligfte verandering, waartoe het belijden van den nieuwen Godsdienst aanleiding gaf. Niet voordeeliger voor hun was de verëering van nieuwe heiligen, waaraan men hen gewende. Adelbert , bifchop van Praag , had zich van het onderwijs der Poolen poogen te bedienen,- om ook hunne nabuuren, de Heidenfche Pruisfen, tot het Christelijk Geloof te brengen ; doch werd door deezen verflagen. Men begroef zijn lijk te Gnefen; weldra verhaalde men een meenigte wonderwerken, welken hij zou verricht hebben; en, gelijk zeer veelen, deed ook Otto de derde een bédevaart naar deszelfs graf. II. Zulke gezindheden eener gewaande Christelijke vroomheid breidden zich gezwind onder de Poolen uit ; veel langzaamer, of liever geduurende een aanmerklijk tijdsverloop bijna in 't geheel niet, verkreegen zij eenige liefde voor de geleerdheid , welke , echter, door de Christlijke geestlijkhcid, doch naauwlijks in de eerfte beginfelen, onder hen werd ingevoerd. Hunne oude krijgsmoed, integendeel , bleef fteeds de zelfde, en werd, omtrent deezen tijd, vooral door veele oorlogen gevoed. Hunne tweede Christelijke hertog, Boleslav de eerste, dien men in zijK 3 ne J. 997. Oorlogen En veroveringen der Pooien in Duitsch'and.  150 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. Van het jtar 1002 tot rei 8. Oirfprong der koninghikewaardig* Leid. Boleslav I. reg. van van het j. s92 tot ioas, ne moedertaal Chrobri , of den dapperen, genoemd heeft, meende een gefchikte gelegenheid, om in Duüschland veroveringen te maaken, gevonden te hebben. Hij drong door in het Lausmtfche, verwoestede een groot gedeelte van het Meisnitfche, en maakte zich van het hertogdom Bommen meeder. Daar hij een zeer krijgshaftig , onderneemend en fchrander vorst was, die een' overvloed van geld en goede foldaaten had, de Duüfchers in gezwindheid en werkzaamheid overtrof, en zelfs , door het omkopen rier grooten van het keizerlijke hof, zijne oogmerken- wist te bereiken: werd hem, eindelijk, na vier oorlogen met hem gevoerd te hebben, een aanmerklijk gedeelte van het Laumiijche afgedaan. Hij was ook de eerde koning van Poolen : 't zij hij daartoe door Otto den derden, nog vóór het einde der tiende eeuw, benoemd zij; 't zij hij wiliekeuriglijk, na de wapens tegen het Duitfche Rijk zoo gelukkig gevoerd te hebben , kort vóór zijnen dood deeze waardigheid zelf hebbe aangenomen. Hij verpiaatde den zétel zijnes Rijks van Gnejen naar Pofen, en , eindelijk , naar Krakati. Roemrijk waren zijne liefde voor de rechtvaardigheid en zijne opmerkzaamheid op de behoeften van alle zijne onderdaanen. Doch zijne zucht, om Landen te veroveren, en zijne arglistige gezindheden waren van zoo veel wreedheid vergezeld, dat de woestheid zijner Natie zelve daardoor, vooral in oorlogstijden, gevoed werd. III. Het  Gefchiedenis der Poolen. II Tijdvak. 151 III. Het is niet min blijkbaar, dat de Poolen, niet flechts in het overige gedeelte der elfde eeuw, maar ook in de beide volgende, nóch door hunne vorsten, nóch door andere bekwaame mannen uit hun midden , tot zachter zeden, bézigheden en kunsten des vreedes, of juister kennis van Godsdienst en weetenfchappen, geleid zijn. In zeer veele en langduurige oorlogen gewikkeld , welke allerieije buitenfpoorigheden en verwoestingen ten gevolge hadden, fcheenen zij enkel voor den wapenhandel gefchikt te zijn. De lesfen van den Godsdienst namen zij, zonder eenige pooging van nader onderzoek, van hunne geesdijken ligtgeloovig aan, en onderwierpen zich gewillig aan de plegtige gebruiken, oi boetbedrijven voor begaane zonden, hun dooi dezelven of den paus voorgefchreeven. Bo leslavs zoonen, Otto en Mjesko, betwis teden elkander de kroon hunnes vaders. Gene werd daarom vermoord, en deeze uit he Rijk verdreeven. Doch hij verkreeg hetzelvs weder in bezit, (lichtte nieuwe bisdommen en poogde het Christendom, door deeze on lusten bijna verdrukt, aldaar te herflellen Zijn dood veroorzaakte een nog grooter ver warring van veele jaaren. Want daar zijl eerfte gemaalin, uit misnoegen over hem, me haar' zoon, Casimir , Poolen verlaten had, et deeze in Frankrijk een munnik geworden was werd het Rijk,dat nu geen' vorst had, gantsch lijk onëensgezind; de verfchillende partijen be oorloogden elkander, en inwooners van gehee K 4 1 re oorlozen en yerwoesüngen van Poolen selvè. " MjËSKO 1II. St. ia «het jaar L I034.  15a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvii boek/ Casimir 1 reg van ' jaar 1041 tot 105S. Ji miJ. 1037. Ie Landftreeken gingen weder tot het Heidendom over. In zulke omftandigheden, viel het den Bohemers, die in Pooien invielen , niet moeijelijk, daarvan een groot gedeelte uitteplunderen. Eindelijk mogt Casimir, met 'toeftemming van den paus, uit het klooster ten troone ftijgen ; doch , gelijk men verhaalt, onder voorwaarde, dat de Poo'en, ter nagedachtenis van den munnikkenftand, zich het hoofd, gelijk de geestlijken, tot de 00ren moesten laten kaal fcheeren, en den heiligen Peter , of eigenlijk den paus, voordaats een'jaarlijkfchen cijnspenning betaalen, welke reeds vóór eenigen tijd was ingevoerd. Doch Casimir regeerde flechts als hertog van Poolen, door den bijlland van zijnen leenman, den keizer, zoo wijslijk , dat de noodige rust en orde in zijne Landen herffeld werden. Zijn zoon, Boleslav de tweede , integendeel , die zich weder tot koning kroonen liet, verkreeg wel, door zijne meenigvuldige dappere bedrijven tegen de Pommers, Hungaar en , Bohemers en Rus]en , wtlken laatlèen hij eenige Landfchappen ontrukte , den bijnaam van den koenen ; doch hij, zijne foldaaten en veelen zijner onderdaanen werden daardoor zoo losbandig, dat wetten, gehoorzaamheid en zedenlijkheid alle haare kracht verlooren. Toen, eindelijk, een bifchcp den koning over het mishandelen van zijn landvolk onderhield, en hem, omdat bij dit met fmaad beantwoordde, buiten de kerk'» lijke gemeenfchap floot, vermoordde hem Bo- les-  Gefchiedenis der Poolen. II Tijdvak. 153 Leslav in het midden der kerk. Tot ftraf voor deeze wandaad , werd niet alleen hij zelf, door den paus, in den ban gedaan, maar ook , in zijn gantfche Rijk, de openlijke Godsdienst verboden. Boleslav moest hetzelve veriaten , en ftierf in een vreemd Land. Nu werden de Pooien door hunne nabuuren in de engte gebragt, en konden hunne Rufifche veroveringen niet behouden. Onder Vladislav den eersten , Boleslavs broeder, die zich weder flechts hertog noemde , herftelden zich de Poolen eenigzins. Echter baarden hun nieuwe oorlogen weinig 1 voordeels, en hunne vorst was zoo afkeerig van het Staatsbewind in eigene handen te hebben, dat een zijner zoonen te gemaklij ker tegen hem kon opftaan. IV. Deeze toeftand der Poolen, alsmede een afwisfeling van oorlogen, veroveringen en bin- j nenlandfche onlusten , bleeven zelfs in de, twaalfde eeuw voordduuren: en hierbij kwam een nieuwe oorzaak, welke hun vaderland nog in verwarring bragt. In het begin deezer eeuw, beklom Vladislavs zoon, Boleslav de lerde, den hertoglijken troon van Poolen. Men heeft hem den bijnaam van Krzijwousti, of iSchi efsmoel , gcgeeven: waarfchijnlijk had hij dien aan het graauw te wijten, want verftandige mannen pleegen aan niemand, en vooral niet aan hunne vorsten, uit hoofde van eenig natuurlijk gebrek, een' fpotnaam te geven. Ook deeze hertog was een groot krijgsheld. Hij bedwong dat gedeelte van PommtK 5 ren , . VLABtS" :av [1 St. in het aar 1102. v~erdeelin>en van;n onlus:mïn-Poolen.  154 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. Deed van Boleslav UI. St. in het jaar 1138. Vroegfte ren, welk tusfchen den Oder, de Oostzee en Perfante ïigz, en dwong deszelfs inwooners, om het Christendom aantenemen , welk hun Otto , bifchop van Bamberg, niet zonder leevensgevaar predikte. Onder anderen voerde hij ook een' oorlog met den keizer, wien hij, echter, eindelijk, het oude teeken van leenroerigheid, een' jaarlijkfchen cijns, moest belooven. Doch door zijne Landen, op zijn fterf bed , onder zijne zoons te verdeelen , veroorzaakte hij veele ongelukkige twisten en oorlogen onder zijne opvolgers. Vladislav, zijn oudfte zoon, verkreeg, door deeze verdeeling, Krakau, nevens het daarbij behoorende gebied , waaraan , ten voordeele van de oudfte vorsten van het gantfche huis, de opperheerfchappij in Pooien , alsmede Sijra* dié', Lancicz en Sile/ië, fteeds gehecht moesten blijven. De tweede zoon verkreeg Ma~ fovië, de derde het overige gedeelte van Groot - Pooien, en de vierde Sendomir en Lublin. Terftond na den dood hunnes vaders, poogde de oudfte reeds de overigen van hun gedeelte te berooven; doch werd door hen gantschlijk uit Poolen verdreeven, en zijne zoons verkreegen eerst laat Silejië. Tusfchen de overige broeders en de van hun afdammende takken des hertoglijken geflachts ontftonden mede dergelijke twisten over Landen en regeeringsrechten, welke dikwijls door geweld van den een' op den ander' overgingen. V. Een deezer. opvolgers van Boleslav den  Gefchiedenis der Poolen, U Tijdvak. 155 den derden, Koenraad, hertog van Mafoyië, gaf, in de eerfte heifc der dertiende eeuw, gelegenheid tot het ftichten van een nieuwe en rnagtige regeering bij de grenzen van Poolen, welker bezittingen naderhand het Poolfche Rijk zelve vergroot hebben, Reeds federt een aanmerkliik tijdsverloop, hadden de Poolen langs de Oostzee veroveringen beginnen te maaken , en tevens het Christen* dom uittebreiden. De zeekusten aldaar noem? den zij in het algemeen Pommeren , omdat dit woord, in hunne taal, een Land beteekent, dat aan zee lig;.. Vanhier, dat nog dat gedeelte van het tegenwoordige Pruisfen, dat aan het tegenwoordige Pommeren grenst, Pommerellen, of Klein-Pommeren heet. Behalven , dat zich de Poolen het eigenlijke nieuwer Pommeren, waartoe ook niet weinig van het tegenwoordige markgraaffchap Brandenburg behoorde, meestendeels onderworpen hadden, poogden zij ook van de daarop volgende groote Landftreek aan de Oostzee, tot omtrent Memel, meester te worden. Deeze gewesten waren, reeds vóór de geboorte van Christus, bekend door den bamfteen, een* welriekenden en, op vcelerleije wijzen, nuttigen harst, welke nergens zoo talrijk en goed, als aan den oever dier zee, gevonden wordt. Duitfche Volken , inzonderheid Gothen , behooren onder derzelver eerfte bewooners, van weikan, echter, van tijd tot tijd, het grootfte gedeelte verre benedenwaards naar de Zwarte zee vertrok. Na nog meer ver- geCchiedenis van Ptuisfert.  156 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. De Duit. Jclie orde verovert Pruisfen, in de dertiendeeeuw. veranderingen onder de inwooners van die Land, verïcheenen aldaar, omtrent het einde der tiende eeuw, de Pruisfen of Pruzi. Hunne reeds lang uitgeftorvene taal, welke met de Lettifche of Lithaujche veele gelijkheid, doch ook een aanmerklijk aantal Slaaffche woorden heeft, maakt het vrij waarfchijnlijk, dat zij met die Volken een' gemeenfchaplijken oirfprong gehad hebben. Zij waren wel zeer krijgshaftig en met de kunsten en geneugten des leevens geheel onbekend ; doch tevens uitneemend gastvrij , en koesterden, niettegenftaande hunnen Heidenfchen Godsdienst, eene zekere verwachting van een leeven na den dood. Dat zij de eerfte leeraars van het Christendom, die tot hen kwamen, ombragten, was niet zoo zeer aan hunne woestheid of haat tegen deezen Godsdienst te wijten, als aan een achterdochtige vrees, dat de Poolen, die deeze leeraars onderfteunden en vergezelden, zich, onder dit voorwendfel, van hun Land mogten meester maaken. Indedaad kwam het ook zoo verre, dat Poolfche hertogen, vooral federt het midden der twaalfde eeuw, eenige veroveringen in Pruisfen maakten, of uit dit Land belastingen trokken. VI. Doch de Pruisfen handhaafden nu deste dapperer tegen dezelven hunne vrijheid. Daar Poolen door binnenlandfche verwarringen verzwakt was, ondernamen zij verwoestende invallen in hetzelve, en vernietigden in hun vaderland alle overblijffels van het Christendom, gelijk alles, wat flechts de nagedachtenis  Gefchiedenis der Poolen. II Tijdvak". 157 nis der Poolfche heerfchappij kon vernieuwen. Koenraad, hertog van Mafovië, wiens gantfche Land zij bijna in een woestenij veranderd hadden, zag zich dus, in de vroeger tijden der dertiende eeuw, genoodzaakt, om de Orde der Duitfche ridders tegen hen te hulp te roepen. Dit, enkel uit Duitfche ridders beftaande, genootfchap was eerst, omtrent het einde der voorige eeuw, in Palueftina, bij gelegenheid van de kruistogten in dien tijd, of van de oorlogen met de Muhammedaanfche Volken van Aftë, gefticht: deels om de zieke foldaaten op te pasfen, (want men kende toen nog geene geftichten tot derzelver onderhoud, gelijk de tegenwoordige Lazaretten zijn;) deels, om het beloofde en andere Landen, door de Christenen veroverd, tegen de ongeloovigen te verdeedigen. Door de geftrenge leevenswijze en uitneemende dapperheid, waarmede zij deeze oogmerken vervulden, hadden zij zich veel roems verkreegen. Inzonderheid had zich Hermanus van Salza, in dien tijd opperhoofd van deeze Orde, dien men den naam van meester, en naderhand van hoogmeester gaf, door zijne wijsheid, in een algemeen aanzien gebragt. Hij zond dus, op verzoek des hertogs van Mafövië, die aan de Orde de vesting Culm in Pruisfen, nevens de daarbij behoorende Landftreek, afftond, en alles, wat dezelve aldaar zou veroveren, beloofde te verdeedigen, meer dan honderd ridders derwaards, om de Pruisfen te beöor- loo-  158 II hoopdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek* J. 1230. j. t283 Thorn. Marienvoerder.J. 1233 loogen. Tevens moedigde de paus, door het aanbod van vergiffenis van de ftraffen der zor.den, Christenen van alle Natiën aan* om in deezen Godsdienstigen oorlog , gelijk men dien voorftelde, deel te nemen. Dit had ten gevolge, dat zeer veele vrijwilligers, Zelfs vorften met aanmerklijke legerbenden, uit Duitschland en andere Landen de magc der ridders kwamen verfterken. Deeze drongen fteeds dieper door in Pruisfen, en overmeesterden, eindelijk, het geheele Land, na eenen drie- en vijftigjaarigen oorlog, waarïrt zij niet flechts den hardnekkigen weêrftand der Pruisfen te overwinnen hadden, maar ook door de hertogen van Pommeren , die derzelver toeneemende grootheid met ijverzuchtige oogen zagen, werden aangevallen. Om hunne veroveringen te veiliger te bewaaren, {lichteden zij een aantal fterke fteden. Eerst bouwden zij een burg bij de Weisfel, welke weldra door een ftad omringd werd, enf daar zij hun als tot een poort of doorgang in Pruisfen verftrekte, den naam van Thorn (*) verkreeg. Kort daarna werd op een eiland, of, gelijk men hetzelve in het Hoogduitsch van dien tijd noemde, op een Werder, de ftad Mariënwerder gefticht. Volgends den raad eenes konings van Bohemen, die (*) Dit woord bcteekcnt in het Hoogduitsch eén poort of deur, Dl Vtrtaaltt,  Gefchiedenis der Poolen. H Tijdvak. 159 die den Duitfchen ridderen met een talrijk krijgsheir te hulp was gekomen > bouwden zij, op een' berg bij de Pr egel, een flot en een ftad, welke, ter zijner eere , Koningsberg genaamd werd. Duitfche uitgeweekenen bevolkten verfcheidene van deeze nieuwe fteden, en behielden ook dé vrijheid, om naar de rechten van Duitschland, en inzonderheid van Saxen, geregeerd te worden. Men zag, daarenboven , hier en daar bisdommen ftichten, om de Pruisfen, door gewapende magt tot het Christendom gedwongen, daarin fteeds meer te bevestigen. Eindelijk verplaatfte ook de hoogmeester zelf, die zich tot hiertoe in Duitschland had opgehouden, alwaar de Orde zeer veele goederen bezat, omtrent het begin der veertiende eeuw, zijnen zétel naar Pruisfen, in Marie'nburg naamlijk, dat niet lang te vóóren gebouwd was. Nu heerschten de Duitfche ridders over een uitgebreid en vruchtbaar Land, dat reeds van bijna honderd fteden voorzien was. Doch deeze zelfde welvaart en rijkdommen , welken zij genooten , hadden hunne , weleer geftrengdeugdzaame, zeden reeds verbasterd. Een hunner hoogmeesters, Gotfried van hohenlohe , kwam dus in Pruisfen, en ftelde, in een vergadering van ridders, ter hunner verbetering nieuwe wetten voor. Doch dewijl zij tot derzelver invoering hunne toeftemming volftrektlijk niet wilden geven, zeide hij in zijne kunstloos- eerlijke eenvoudigheid: „ Daar ik van uwe zielen rékenfchap » ge- berg. J. t&9- J. 130a;  ï 6a II hocxfdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. Poolen wordt door de Mogollen verwoest. J. 1*41? „ geven moec, heb ik u deeze wetten voorgefteld. Doch ben ik u tot uw' hoogmeester niet goed genoeg, welaan n ik ben uw hoogmeester niet meer." Hierop verliet hij terftond de vergadering, fteeg te paard, en ijlde naar Duitschland terug. VU. Terwijl de Duitfche ridders ., (ook, naar het zwarte kruis op hunnen witten mantel, dien zij over een' zwarten rok droegen, kruisheeren genaamd,) deeze gewigtige veranderingen in Pruisfen veroorzaakten, zag men ook andere niet min merkwaardige onder de Poolen invoeren. Ontrent het midden der dertiende eeuw, werd hun vaderland door de Mogollen, die toen onder den naam van Tartaaren bekend werden , wreedlijk verwoest. Deeze Afiatifche Natie , welke reeds zoo veele andere Landen, en nu ook het nabuurige Rusland overweldigd had, viel met een verbazend groote magt in Poolen in, roofde, vermoordde , verwoestte en verbrandde overal , waar zij kwam, vooral in de Zuidlijke gewesten van dit Land , en voerde veele duizende menfchen van de beide genachten als gevangene flaaven met zich. De Poolfche hertogen, onderling onëensgezind en zwak , konden deezen plotslijk doorbrekendcn ïtroom weinig weérftands bieden. Hendrik de vroome, hertog van Krakau, die hun met een krijgsheir bij Leigniz in Site* fiê wilde tegenftaan , verloor, nevens hetzelve , na een allerdapperst gevecht, het keven. Vanhier, dat de Mogollen hunne ver- woes-  Gefchiedenis der Poolen. II Tijdvak, ioi woestende invallen nog meermaalen herhaalden. De Poolfche hertogen ontvluchtten dezeiven in nabuurige Landen ; doch waren , zoodra die geëindigd waren, fteeds weder gereed, om* in weêrwil hunner bloedverwantfchap , elkander zelve te beöorloogen. Een van hun , Przemijsl of Premislaus , die GrootPoolen of Pumerellen bezat, wist zich , omtrent het einde der dertiende eeuw, een uitneemend aanzien te. verfchafferi, en liet zich tot koning van Pooien kroonen. Di'. koi hij te gemaklijker doen . daar de Duitfche keizers hunne oude rechten op de leen heerfchappij van Poolen reeds kng hadden afgedaan : en , eet ter , bad hij eerst den paus om zijne toeftemming. Vervolgends werd Wenzfslav, koning van Bohemen, die ook hertog van Klein - Poolen was, tot koning verkooren. Schoon hij in het Rijk niet tegenwoordig was* regeerde hij hetzelve, door zijne ftadhouders, met aieemeene goedkeuring. Tot gemak van den koophandel , Welke tot hiertoe aldaar flechts door ruiling, vooral van ruuw zilver en pelterijen , gedreeven was, Voerde hij ook de Boheemfche munt in Poolen in. Na eenige nieuwe onlusten, vereenigde, eindelijk, Vladislaus Loktek, dat is, de elshooge , (tot welken bijnaam zijne bijzonder kleine geftalte aanleiding gaf,) het tot dusverre zoo dikwijls gefcheide Groot- en Klein - Poolen voor altijd met elkander: en federt zijnen tijd hebben de Regenten van Poolen den koninglijken titel onveranderlijk VI. Deel. L be- j. i205- j. 1300. I. 13*0.  1Ó2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. J. 1307. ] env. ; 1 1 1 1 Danzig. , 1 ! Vladislat Lok- TEK. St. in het jaar 1333. Zeden en kundigheden der Poolen in dit tijdvak. jehouden. Pomer ellen,integendeel, verloor hij, ilwaar eenige grooten tegen hem opftonden , ;n zich aan den markgraaf van Brandenburg overgaven; doch van wien de Duitfche Orde dit Landfchap kocht , welke hetzelve leels gewapenderhand in bezit nam. Dit lot :rof, onder andere fteden aldaar, ook Danzig. Reeds omtrent het einde der tiende ;euw, vindt men deeze ftad in de gefchiedeu's, onder den naam van Gidanië, als een vrij aanmerklijke grensplaats van Poolen te;en Pruisfen. Daarom werd ook, eenigen :ijd daarna , aldaar een markgraaffchap, ter aefcherming der grenzen tegen de Pruisfen, gedicht, en de ftad zelve fteeds meer uitgebreid en verfterkt. VIII. Hoe weinig vorderingen de Poolen in befchaafder zeden en kundigheden, geduurende dit tijdvak, nog gemaakt hadden, kan men reeds eenigzins uit den ongeregelden, ;n door hunne eigene vorsten niet min, dan 3oor vreemdelingen, verwarden toeftand hunnes vaderlands befluiten. Het waren nog roornaamlijk oorlogsbedrijven, en gewelddaadige gezindheden of verrichtingen in het algemeen, waardoor zij zich, gelijk andere Natiën , welke in befchaving verre terug bleeven, bekend maakten. De wetten hadden onder hen nog weinig kracht; doch hunnen wettigen Regenten ongetrouw te worden , partijschappen en onlusten te ftichten, viel hun deste gemaklij ker. Zelfs werd het zoo noodzaaklijk, om, uit hoofde van veele binnen-  Gefchiedenis der Poolen, II Tijdvak. 163 sienlandfche oorlogen, een genoegzaam aantal verlterüte plaa.fen te ftichten, dat men, federc de dertiende eeuw, veele kerken en kloost::i & in ftaat van verdeediging begon te ftellen, en als vestingen te gebruiken: een ge* woonte, welke in Poolen lang gevolgd is. Van de nabuuren der Poolen waren alleen de Duitfchers deels befchaafder, in eenige kunften geoefend, en meer aan orde en werkzaamheid gewoon. Dit erkende inzonderheid de hertog van Krakau, Boleslav de schaamachtige, die, omtrent het midden der dertiende eeuw, regeerde, en daarom Duitfchers in zijn gebied lokte. Niet weinigen van hun kwamen, van tijd tot tijd, in Krakau, alwaar hij hun het verkiezen van een bij zonderen burggraaf, onder den naam van een Advocaat, het gebruik van het Saxifcht recht, en de vrijheid, om zich met hunne twisten naar den fcbeepensbank te Maagdeburg te begeven, vergunde. De volgende hertog van Krakau, Leszek of Lesko de Tweede, nam zelfs, ten bewijze zijner dankbaarheid voor de ongemeen ftand Va" het iaar 1241 tot 1279. Duitfchers in tooien. J. i»8s. De gseit üjken onder de :>oaien.  De eerfte gefchiedkundiweverzamelaars on-. der de fooien. DER- 164 II. hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. begrippen en plegtigheden voordteplanten 5 en inzonderheid hunne gewaande rechten en rijkdommen fteeds te blijven vermeerderen, achtten zij" het voor deeze oogmerken veel dienstiger, om het overige gedeelte des Volks geheel onkundig te houden, en gaven niet zelden een voorbeeld van muiterij en oorlogzucht. De geleerdheid deezer gewaande leeraars der Poolen ftrekte zich in geene weetenfchap verder, dan tot de eerfte beginfelen uit. Thands namen zij de eerfte proeven van eenige gefchiedkundige verzamelingen hunnes vaderlands, waarin, geduurende de eerfte helft van de dertiende eeuw, Vincent Radlubko of Radlubek, bifchop van Krakau, en Boguphal, bifchop van Pofen, eenigzins gelukkig geflaagd zijn. Omtrent het einde dier eeuw, fchreef wel Martin de Pool, een Dominikaaner munnik, die door den dood verhinderd werd, om het, hem aangeboden , aartsbisdom Gnefen te aanvaarden, een niet nutloos jaarboek der keizerlijke en pauslijke gefchiedenisfen; doch Troppau in Silefië was zijn eigenlijke vaderftad, en men noemde hem flechts daarom den Pool, omdat Silefië een der Landen van het Poolfche Rijk was. 0  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 165 DERDE TIJDVAK. Van de befchaving der Poolen door wetten en zachter zeden, tot den tijd, dat Poolen een volkomen kiesrijk werd, en hetzelve door buitenlandfche vorsten begon ge* regeerd te worden; of van Casimir den grooten tot den dood van SlEGMUND DEN TWEEDEN. Van het j'aar 1333 tot 1574 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent twee en een halve eeuw, I. er Poolen ruuwere zeden werden eerst, omtrent het midden der veertiende eeuw, door Casimir den tweeden , den zoon en troonopvolger van Vladislav den eersten , gelukkiglij k befchaafd. Geduurende zijne regeering van zeven- en dertig jaaren, had hij wel maar alte veele oorlogen te voeren, en liet hij zich geene gelegenheid ontglippen, om zijn Rijk uittebreiden ; doch deszelfs bloei en de welvaart zijner onderdaanen bleeven , echter, zijn hoofddoel: en 't geen hij ter bevordering daarvan gedaan heeft, veritrekt hem tot deste grooter eer, naarmaate hij meer door algemeene tegenfpoeden en LandL 3 plaa- Casimir DE GROOTE verëe* nigt Rooi' Rusland met Poelen.  J. 1340. Wv ftaat Silefië' aan dtn Konins; van liobamtn af. 166 II hoofdd. Nieuwe GefMeden, xm boek, plaagen belemmerd werd. Rood- Rusland, waarbij de tot hiertoe Rusfifche vorstendom, men Halitsch en Wladimir, tot omtrent de grenzen van Hungarife, mede gerekend werden, was weldra, na Casimiks troonbeklimming, in een geweldige verwarring geraakt. De Rusfifche inwooners des Lands hadden hunnen hertog, uit hoofde van zijn buitenfp.iorig gedrag, vermoord. Casimir, een bloedverwant van denzei ven, maakte zier terftond van de hoofdftad Bemberg , en weldra ook van het grootfte gedeelte des Lanls meester; het overige, dat LaoJimer en andere fteden bevattede, bleef nog een' korten tijd in de magt der groothertogen van Lithauen. In vervolg van tijd, hechtte hij niet flechts, door den vreede met de Duitfche Orde, Cujavië en andere Landftreeken weder aan Pooler.; maar vermeerderde ook zijne bezittingen met de ftad Trauenflad en haaren omtrek bij de Silefilche grenzen. 11. Geheel Silefië ftond hij , integendeel, aan den koning van Bohemen af. Dit Land was bijna altijd, zoo lang men een naauwkeuriger gefchiedenis van den Pvolfchen Staat gehad heeft, aan denzelven onderworpen geweest. Hetzelve had het Christendom , omtrent gelijktijdig met Poolen , in de tiende eeuw, ontvangen. Toen naderhand, in de twaalfde eeuw, de verdeeling der Poolfche Landen onder de zoonen van Bolislav pen dkrden veroorzaakte, dat de oudfte van hun, Vlaluslav , Silefië verkreeg, werd deeze de  Gefchiedenis der poolen. III TipvAK. 167 de ftamvader van alle de volgende hertogen van Silefië, die zich weder in verfcheidene liniën, van Breslau, Liegnitz, Schweidnitz, Glogau , Sagan, Oppeln, en nog andere, verdeelden. Doch deeze Silefifche hertogen fcheidden zich fteeds meer van Poolen af, fchoon zij van Poolfche afkomst waren. Daar zij op het hertogdom Krakau aanfpraak maakten , en door de Poolfche hertogen dikwijls beoorloogd werden , namen zij veele Duitfchers in hunnen krijgsdienst over. Naarmaatc derzelver aantal in Silefië merkbaarer toenam, nam dat der Poolen af; zelfs onderging hunne taal aldaar een aanmerklijke verandering, welke haar vervolgends voor de Duitfche deed wijken ; fchoon nog, in onze tijden, door de Poolen, van welken men vooral in Opper • Silefië onder de landlieden een groote meenigte vindt, ook een Poolfche taal gefproken wordt. De hertogen van Silefië hechteden zich niet flechts vaster aan de zijde der Duitfchers, wier zeden zij zelfs aan hunne hoven volgden , maar voegden zich reeds openlijk bij Vladislav den elshoogen , grootendeels onder het gebied des konings van Bohemen. Dus kon Casimir, in deeze omftandigheden, niets beter doen, dan Silefië, dat flechts gelegenheid kon geven tot een' beftendigen en voor hem zeer hagchelijken oorlog, aan deezen koning afteftaan, die voor hetzelve van zijne aanfpraaken op Poolen afzag. Niet lang daarna, werd Silejit een wezenlijk gedeelte van het L 4 k0' J. IJ39.  Zijne wetten en veele an dere verdienstenten a>n zien der tooien. J- Ï347- J. 13-56, 16B IIhoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvu som, koningrijk Bohemen ; doch is, in de tegenwoordige e-uw, wat deszelfs grootfte uitgebreidheid betreft, aan hetzelve ontrukt. UI. Veel merkwaardiger, dan Casimirs Staatkundige bedrijven, waren die, waarin hn zich als wetgever en weldoener zijner Natie vertoonde. In Pookn vond men nog geen gefchreeven wetboek, en dus hingen de ftraffen gantschlijk af van de willekeur der rechters. Daar beftond ook wel een oppeifte rechtbank, waarop men zich beroepen kon; doch deszelfs vonnisfen waren niet min willekeurig, en den min rijken onderdaanen viel het te kostbaar, zich derwaards te begeven In het algemeen waren zij aan veelerleije mishandelingen blootgefteld, welke zich rechtbanken en ambtenaaren, onder fchijn van recht, veröorlooden. Hiervan maakte Casimir, op een' Rijksdag wanneer hij zich van den raad der vergaderde Staaten bediende, een einde. Voords liet hij het eerfte wetboek ontwerpen, waarnaar men ver volgends recht moest doen. Deeze maatregelen veikreegen hunne volle kracht, dewijl de k< ning de rovers en andere booswichten, die weleer, waren zij flechts van een aanzienlijken rang, niet veel te vreezen hadden, met alle geftrengheid en onpartijdigheid ftrafte. Integendeel vernietigde hij het recht, tot hiertoe door zijne Duitfche onderdaanen genooten, volgends welk zij hunne onderlinge twisten door den fchepensbank te Maagdeburg lieten befüsfen. Deeze gewoonte was voor hun zeiven lastig, en voor zijne  Gefchiedenis der Poolen III Tijdvak. 16$ ne oppermagt als wetgever nadeelig. Echter liet hij hen het voorrecht, hun door zijne voorvaders vergund, om zich van het Saxifche recht, dat men in Poolen ook het Duitfche, Maagdeburgfche, alsmede het Sr zedenfifche (een verbastering van het woord Stadsrecht) noemde, te bedienen , hoofdzaaklijk behouden. Hij benoemde een' fchout en zeven fchepenen, die te Krakau voor de Duitfche inwooners deezer hoofdftad en eeniger nabuuurige fteden, volgends het gemelde recht, uitfpraak moesten doen. Doch behalven dat deeze koning, door de wetten, een zcdenlijke orde in zijn Rijk poogde intevoeren , toonde hij ook in veelerleije nuttige inrichtingen, hoe veel een vorst tot deszelfs welzijn verrichten kon. Pest en weldra ook hongersnood verwoesteden Poolen ten zijnen tijde. Doch daar hij, in vruchtbaare jaaren, veele graanen in zijne voorraadfchuuren had opgelegd, verkocht hij dezelven thands aan allen, die geld hadden, voor een' maatigen prijs. De armen, echter, moesten ze door den arbeid hunner handen verdienen. Door hen liet hij een groot aantal kasteelen en fteden bouwen of verfterken, en dijken en waterleidin gen vervaardigen. Vóór zijnen tijd, had Poolen bijna geene bemuurde ftad ; doch, toen hij ftierf, waren zij aldaar bijna alle van muuren voorzien. Inzonderheid was hij fteeds zorgvuldig bedacht, om het landvolk tegen de edellieden te befchermen, die hetzelve dikwijls zoo onmenschiijk mishandelden, als L 5 waren Hij bouwt en.verfterkt fteden en kasteden. Hij bcfchermtden boerenstand.  [70 II koofdd. Nieuwe Gefchieden. xvii boek. waren de boeren , uit hoofde der flavernij, onder welke zij zuchteden, indedaad met het vee gelijktefïeiien. Daarom noemde de Pool/che adel den koning, fpotswijze, een' boerenkoning, zonder te weten, dat zij daardoor deszelfs rechtvaardige en menschlievende gezindheden roemden: en het moet indedaad voor een wijs vorst veel aangenaamer zijn, braave, naarftïge en nuttige boeren te regeeren , dan trotfche, onkundige en luije edellieden , die flechts de vruchten van het zweet des landmans verbrasfen. Casimir heeft men dus met te mesr rechts den grooten genaamd; ten minften had hij een groote en verhévene denkwijze, welke ten algemeenen beste zeer werkzaam was. Hij zorgde zelfs voor de geleerdheid, daar hij reeds den grond eener hooge fchool te Krakau gelegd had, doch welker daadlijke ftichting door zijnen dood verhinderd werd. De gefchiedenis , welke niets mag verzwijgen, dat ter beöordeeling van beroemde mannen dienstig is, moet hier, echter, nog bijvoegen, dat Casimir zelf, fchoon hij de zeden zijner onderdaanen verbeterde, dikwijls niet onberisplijk, en vooral in een ongeoorloofde neiging tot het vrouwlij k geflacht zeer buitenfpoorig was. Het fchijnt een tegenftrijdigheid, doch zoo fterk is het gevoel van de waardij der deugd, zelfs in hun, die haare wetten overtreeden, dat Casimir mannen van een geheel andere ieevenswijze, dan de zijne was, meesi hoog-  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 171 hoogachtte en tot de gewigtigfte Staatsamb-^ ten boven anderen verhief. 1 IV. Tot zijnen nabuur had hij een' vorst,, van wien hij in Staat- en regeerkunde nog 1 meende te kunnen leeren. Deeze was de1; hoogmeester der Duitfche Orde in Pruisfen,} Winrich van Knipkode. Nog nimmer was. dit Land it een zoo wél geregelden toeftand | geweest, ais geduurende de dertig jaaren, dat hij hetzelve regeerde. Hij ftichtte nieuwe fteden, en bevorderde den bloei van die; reeds beftonden Onder deeze was thands Danzig de aanzienlijkfte in hér geheele Land, een ftad, welke niet flechts zeer Volkrijk was, maar ook door haaren uitgebreiden zeehandel welvoer. Zij behoorde onder de voornaamfte leden van het Duü/che Hanzeeverbond, welk den hoogmeesrer tot deszelfs opperhoofd zou gekoozen hebben, hadde hij dit niet door dringende verzoeken weten vóórrekomen. Echter zorgde hij voor den bloei des koophandels, door het ftichten van ftapelplaatfen te Koningsberg , Thorn en E'bng, alsmede door een goede munt, het bepaalen van de prijzen der leevensmiddelen, en het voorfchrijven van de kleederdragten. Hij onderzocht en verrichtte alles, zoo veel mooglijk, zelf, en alle ftanden waren even zeer over hem voldaan, omdat hij hun allen een o; partijdige achting bewees. Hij handhaafde wel den krijgshaften geest zijner Ordebro. ders , gelijk hij zelf over de JJthauërs, die Pruisfen aanvielen , dikwijls ze Casimirs dood, in bet jaar 1370. Gelukkige toeftand van Pruis* fen onder den hoogmeesterWimrich* , Van het jaar 1351 !tot 1382-  574 II hoofod. Nieuwe Gefchieden. xvjl boer. J. 136s. Litliauen wordt met Pookn ver«enigd. zegepraalde ; doch tevens poogde hij den Duit/chen ridderen hoogachting voor de geleerdheid, en eene, hun tot hiertoe onbekende, drift inteboezemen, om zich met dezelve bekend te maaken. Met dit oogmerk flichtte hij nieuwe fchoolen , behield voor zich het recht, om de leeiaars te onderzoeken en te benoemen, en riep geleerde mannen uit ItaJë en Duitschland naar Mariënburg, alwaar hij dikwijls met hun gemeenzaam verkeerde. Inuedaad bragt hij het zoo verre, dat zich in zijne Orde veele in de rechtsgeleeidheid bedreevene mannen bevonden , die de regeerings- en rechtszaaken roemrijk konden waarnemen. Ook in deezen tijd, had men zulke hooge denkbeelden van het doorzigt en de bekwaamheden der leden van deeze Orde , dat in Duitschland het fpreekwoord ontftond : „ Zijt gij „ flim , bedrieg dan de broeders in Pruis„ fen." Met alle deeze verdiensten verè'enigde WiNRicn eene, toen zeer zeldzaame , ftandvastigheid in het handhaaven zijner vorstlijke rechten tegen den paus en de overige geestlijkheid. De algemeene roem eener zoo gelukkige regeerïng bewoog koning Casimir , om naar Pruis/en te reizen, en inzonderheid op den bloeijenden toeftand der fteden aldaar te letten , ten einde ook zijne Poolfche fteden naar dit voorbeeld te kunnen inrichten. V. Na zijnen dood, beklom zijn zusterszoon , Lodewijk , koning van Hungarije, den poolfchen troon. Want Cas;mir had wel  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 1731 Wel kleinkinderen van zijne dochter; doch hij beminde zijne zuster meer , en de Poolfche Rijksftaaten fcheenen zich van een' koning, die niet altijd onder hen woonen kon, deste meer toegevendheid te belooven. Doch deeze keuze viel niet ten voordeele van hun vaderland uit. Lodewijk, die Hunganje verre boven zijn nieuwe Rijk den voorrang gaf, bleef zich ook aldaar meestentijds ophouden. Zijne moeder en anderen, door welken hij Poolen regeerde, voldeeden geenszins aan de Wenfchen en behoeften der Natie; ontelbaare belangen derzelve bleeven verwaarloosd ; en hij hechtte zelfs Rood -Rusland aan het Hungaarfche Rijk. Na zijren dood, werd zijre dochter, Hedwig, door de Poolen tot hunne koningin gekroond. Niet lang daarna , deed Jagello , groothertog van Lithauen, het aanbod, om, wanneer de Poolen hem voor hunnen koning wilden erkennen , en hem de koningin als haaren gemaal zou aannemen, met alle zijne onderdaanen tot den Christelijken Godsdienst over te gaan, zijn Land met het koningrijk Poolen te verëenigen , en ten voordeele van het laatfte nog meer te verrichten. Onder zulke aangenaame voorwaarden, voldeeden de Poolen weldra aan zijne begeerte. Jagello liet zich doopen, en heette, federt dien tijd, koning Vladislav de tweede. Zijn geflachr, dat met hem, omtrent het einde der veertiende eeuw, den troon beklom, bezat denlelven bijna twee eeuwen. Ook werd ter ftond Lodewijk reg. van het jaar 1370 tot 138a. ]- 1384- JiCfLLO; gtoother!OK van Lithauen, wordt ko'  ning van Fooien. J. 1386. Vroegere gefchiedenis der Lititauers. J. 1205 174 II hootdd. Nieuwe Gefchieden. xvir boze:» ftond de grond gelegd der verëeniging van Lithauen met Polen, fchoon dezelve eerst, in veel laater tijden, op een volitrekt onaffcheidlijke wijze, tot (tand is gekomen. VL Lithauen en het Volk , welk aldaar woonde, hebben tot hiertoe in de gefchieaenis een aanzienlijke phats bekleed. Het eigenlijke Lihauen , dat, in de Landstaal, Litwa heet, is een groot Land, zeer vruchtbaar in graanen, en voor de visfenerij, veeen honichteeJt uitneemerd gefchikt; doch waarvan men zich inverrena nog niet genoeg naar waarde bediend heeft. Wanneer men het TJthaufche Rusland en Samogitië, of, volgends den Pootfchen tongval, Schamaiten , dat, in de vroegfte tijden, fteeds bij hetzelve behoorde, mede rékent, dan ftrekt Lithauen zich uit tot de Oostzee, en wordt door het overige Poolen , alsmede door het Pruisftfche en Rusfifche gebied omringd. Op vrij waarfchijnlijke gronden, werden de Litkauers voor afftammelingen der Letten gehouden , die indedaad door hunne taal met de Slawen raauw verwant zijn. Tot het begin der dertiende eeuw , ftonden zij onder de heerfchappij der Rusfen. Een Rusfiesch vorst van Halitsch behandelde hen zoo verachtlijk, dat hij, in plaats van paarden en osfen, Lithauers voor zijn' wagen en ploeg liet fpannen. Doch, niet lang na zijn dood, begonnen zij zich in vrijheid te ftellen, en hunne groothertogen zelve te kiezen. Een van deezen, Menuog , werd, omtrent het midden der ge-  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 175 gemelde eeuw, een Christen ; de paus gaf hem zelfs den titel van koning; doch weldra keerde hij tot het Heidendom weder. Sedert deeze tijden, werden de Lithauers in veele oorlogen met de Rusfen , Poolen en Duitfche ridders in het nabuurige Pruisfen gewikkeld. Gelijk die der meeste Heidenfche Volken, zoo was ook hunne dapperheid met een woeste wreedheid vermengd. Van tijd tot tijd, onderwierpen zij zich Polosko en andere Rusfifche fteden. Doch inzonderheid maakte zich hunne groothertog , Godimin , omtrent het begin der veertiende eeuw, geducht. Hij overwon de Rusfifche vorften van Kiew, en veroverde deeze ftad, nevens het gebied, aan dezelve gehecht. Doch in Lithauen bouwde hij Wilna , werwaards hij zijnen zétel verplaatfte. Zijn kleinzoon was die zelfde groothertog Jagello , die, gelijk wij reeds verhaalden, koning van Poolen werd. In dien tijd, bevattede het groothertogdom Lithauen , behalven het eigenlijke Land van deezen naam en Samogitië, ook de Landfchappen Polefië, Podlachië, Witepsko, Polosko, Smolensko , Mjlislaw, Sewerië, Kiew, Vo.hijnië en een gedeelte van Podolië. VI. Weldra voldeed Vladislav de tweede aan zijne belofte, door de Lithauers Christenen te maaken. Hij zelf ftelde hun dit, op eenen Rijksdag te Wilna, voor. Doch daar dit vruchtloos was, beval hij , dat men het heilige vuur , welk zij aldaar brandend hielden , zou uitblusfchen, hunne af- j. i»5». Sedert het jaar 1316. De Lithauersworden Christenen,  J. 1387. Oorloge! wegens Lithauen. J. 1404. 176 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvn boek. afgodentempels omverre rukkea , hunne geheiligde bosfchen omhouwen, en de Hangen , welken zij als huisgoden verëerden , dooden. Vergeefs verwachteden zij, dat hunne goden zich hierover zouden wreeken. Die was voor hun een voornaame beweegreden, om het Christendom aantenemen. Doch op de boeren had het aanbod des konings den meesten invloed, om aan ieder, die zich zou laten doopen, een nieuw kleed te fehenkem Om hetzelve te verkrijgen, kwamen de Lithaufche landlieden, in zoo groote meenigte, famenvloeijen, dat men hen niet afzonderlijk, maar bij geheele benden tegelijk doopte, en aan iedere bende een algemeenen naam gaf» Daar de minden der Poolfche geestlijken de Lithaufche taal verftonden, was de koning zelf de voornaamfte leeraar der nieuwlings bekeerden ; doch zijn onderwijs ftrekte zich niet verder uit, dan tot het enkele vóórzeggen van de zoogenaamde Geloofsbelijdenis der , Apostelen en het Onze Vader. Niet terftond kon de koning Lithauen in burgerlijke rust en onderwerping aan Poolen bezitten. Nü eens was het een broeder , dan weder een neef van hem, die zich willekeurig tot groothertog van Lithauen poogde te verheffen. De Duitfche ridders onderfteunden hen tegen den koning, en maakten zich, bij deeze gelegenheid, meester van Samogitië. Doch dit Land werd , na weinige jaaren, weder door eenen Lithaufchen groothertog veroverd , waarin vervolgends mede het Christendom werd in- g@.  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 177 gevoerd. Daar niet flechts de groothert ogen van Lithauen de leenheerfchappij der Poolfche koningen erkenden , maar ook deeze eene wet maakten, volgends welke de Poolen en Lithauers de zelfde voorrechten en regeeringsvorm hebben moesten, en zij, wanneer de koning zonder erfgenaamen mogt fterven , gemeenfchaplijk een' anderen zouden verkiezen , werd Lithauen in het algemeen met Poolen fteeds naauwer. verëenigd. VUL Intusfchen was de regeering van Vladislav den tweeden voor Poolen niet ongelukkig. Hij bezat wel die kracht van geest niet, welke eenen vorst zoo noodig is. Te goedhartig en min doorzigtig, liet hij zich te ligt door anderen geleiden. Zijne gezindheden en voorneemens kon men te dikwijls veranderen, welke zwakheid zijne gemalinnen , bloedverwanten , Staatsdienaars, en zelfs nabuurige vorsten, niet zelden misbruikten. Echter was hij dapper, in het verduuren van alle moeijelijkheden gehard , en alzins geneigd, om goeden raad te volgen. Deezen gaf hem inzonderheid zijne eerfte gemalin , Hedwig. Haare vroomheid en gewaande wonderkracht verleenen haar wel een plaats onder de kerkheiligen ; doch veel zekerer is het, dat haare menfchenliefde en wijsheid voor het Rijk zeer heilzaam waren. Zij wist de twisten van haaren gemaal met andere vorsten, welke in een' oorlog dreigden uittebarsten, door een vergelijk te dempen. Toen de koning éénmaal den boeren , VI. Deel. M ge- Van het jaar 1401 tot 1413. Gefchiedenis der Fooien tot omtrent het midden der veertiende eeuw. Hkdwig. Sr in het jaar 1399.  ijS II hoofdd. Nieuwe G-efchieden. xvn boek. Iloo-je fchool te Krakau. J. 1400. J. I412. VLAnis- LAV IL reg. van het jaar 1386 tot X434- geheel onverdiend, hun vee had laten ontnemen, bewoog zij hem niet flechts, om hun hetzelve weder te geven, maar voegde ook daarbij deeze edele woorden: „ Wij hebben „ hun wel hun vee terug gegeeven ; doch „ wie zal hun hunne traanen vergoeden." Zij was het ook inzonderheid, die de ftichting der hooge fchool te Krakau, naar het voorbeeld der Praagfche, bevorderde. Haar gemaal, die, na haaren dood, niet zonder nadeel van de rechten der koningen van Poolen, aan Siegmund , den keizer en koning van Hungarije, gewigtige diensten deed, fchoot denzelven op zestien fteden van het graaffchap Zips in Hungarije een fom in Bohcemfche munt voor, welke, volgends de tegenwoordige waarde, meer dan zevenmaal honderd duizend keizer-guldens bedroeg: en hiervoor is dit, aan Poolen grenzende, gebied, meer dan drie en een halve eeuw, als een onderpand, in de magt van dat Rijk gebleeven. Voor het overige maakten de Poolen, onder de regeering van deezen koning, welke omtrent een halve eeuw voordduurde, geene zeer merkbaare vorderingen in weetenfchappen of kunsten. Zeer middenmaatige verzamelaars van de lotgevallen hunnes vaderlands, en vervaardigers van eenige Godsdienstige gefchriften, waren thands nog hunne gantfche rijkdom van fchrijvers. Den toeftand der rechtspleeging van Poolen in deezen tijd kan men uit de gefchiedenis van een* voornaam' man in dit Land leeren kennen. Hij  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 179 Hij had de koningin bij haaren gemaal van een grove buitenfpoorigheid befchuldigd , waarvan zij zich, dooreen eed, veröntfchuldigde. Nu moest hij óf zijne befchuldigmg herroepen, óf haare waarheid door een gerechtlijk geding bewijzen, welk twaalf ridders voor de koningin wilden overnemen. Toen hij dit weigerde, werd hem de ftrat opgelegd, om, in tegenwoordigheid van het gerecht , met handen en voeten over den bank te kruipen, gelijk een hond te blaffen, en te belijden, dat hij de koningin gelasterd had. IX. Omtrent deezen tijd, dat is, omtrent het midden der veertiende eeuw, fcheen Poolen met een der nabuurige Rijken, Hungarije of Bohemen, door een beftendige verëeniging onder één goeden koning , niet flechts magtieer maar ook een voormuur te zullen worden tegen de Turken , die fteeds dieper in Europa doordrongen. Vladislav den tweeden waren de Hungaarfcke en Boheemjche kroonen aangeboden; doch hij had ze beide, 't zij uit befcheidenheid , of omdat hem de regeering van Poolen reeds werks en onlusten genoeg veroorzaakte, afgeweezen. Zijn zoon, integendeel, Vladislav de derde, die eerst tien jaaren oud was, toen hij zijn' vader op den troon opvolgde , nam, zes jaaren daarna, het hem aangeboden koningrijk Hungarije aan. Ook de vorsten of Woimden var Moldavië' en Wallachije deeden hem, als hun nen leenheer, den eed vim getrouwheid, en be M a *°of Vladislav de DERDE, koning van Fooien en Hungarije, ïYieuvelt in een' oorlog met de Turken. j. 1440.  J. 1444- Onderlin- ge ijverzucht der Poolen en Lithauers, 180 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden.xm boek. loofden hem een' jaarlijkfchen cijns van o»fen, paarden, zijden doffen, en meer dergelijke waaren. Zijn broeder, Casimir, werd groothertog van Lithauen, en was door een gedeelte der Bohemers toe hunnen koning verkozen, zonder zich, echter, in deeze waardigheid te kunnen blijven handhaaven. Doch Vladislav voerde een' gelukkigen oorlog met de Turken, welke weldra door een' roemrijken vreede geëindigd werd. Echter liet hij zich door den pauslijken gezant overreeden, om deezen vreede , fchoon door een' eed geftaafd, nog in dat zelfde jaar alleenlijk daarom te verbreken, omdat hem toen de gelegenheid zeer gunstig fcheen, om de Turken gantschlijk uit Europa te verdrijven. De koning zelf viel hen, in den veldflag bij Warna, bij de zwarte zee in Bulgarije, met alle mooglijke dapperheid aan. Doch daar hij meer den ontijdigen moed eenes jongen helds, dan het wijs beleid van den bedachtzaamen veldöverften blijken liet, fneuvelde hij niet flechts, maar bekwam ook zijn leger een volkomene nederlaag. In het éénen- twintigffe jaar zijnes ouderdoms, toen hij ftierf, had hij reeds de uitrieemendfte verwachtingen van hem in het toekomende verwekt. X. Zijn broeder, Casimir de derde, beklom nu wel den Poolfchen troon , doch } fchoon hij reeds groothertog van Lithauen geweest was, bragt, echter, zijne regeering m de verëeniging van dit Land met Poolen meer  Gefchiedenis der Poolen: III Tijdvak. iSi meer na-, dan voordeels toe. De Poolen en •Lithauers waren onderling ijverzuchtig. De laatften begeerden Podolië en andere Landfchappen, welke welëer tot hun groothertogdom behoord hadden; zij wilden van de Poolen geheel onafhanglijk worden : en de koning fcheen hun zoo uitneemend te begunstigen , dat de Poolen hem deste minder lief hadden. Echter konden de Lithauers niet beletten, dat hun de Rusfen de aanzienlijke ftad Groot-Nowgorod en geheel Severië ontrukten. Terwijl Casimir de Poolen en Lithau-1 ers vergeefs tot eendragt poogde te brengen, werd de wijsheid van zijn gedrag door vreemdelingen te beter erkend en naar waarde gefchat. Inzonderheid kweekte hij, in weerwil van den paus en de geestlij kheid , met den koning van Bohemen, tegen wien zij hem in het harnas poogden te jagen , een naauwe vriendfchap aan. Als ter belooning hiervoor, verkreeg een van Casimirs zoonen , Vladislav , nog bij zijn leeven, de Boheemfche kroon, en, eenigen tijd daarna, ook de Hungaarfche. Mafuren of Mafovië, een aanmerklijk gedeelte van Groot-Poolen, had toen nog zijne eigene hertogen uit het geflacht van Piast; doch deeze waren leenmannen der koningen van Poolen, en bezaten onder anderen ook Warfchau, onder den naam van een hertogdom. Thands werd door Casimir, na den dood van twee dier hertogen, een gedeelte van Mafovië geheel met zijn Rijk verëenigd. XI. Doch een veel belangrijker aanwinst M 3 ver- J. 1478 :nv. J. 1469. J. 1490. J. H6i. Pruisfen  onderwerpt zier aan Poolen J. 1402. 18 2 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. xvn boek. verkreeg hetzelve, in zijnen tijd , door de westlijke helft van Pruisfen. De Duitjehe ■ridders hadden, gelijk wij reeds verhaalden, dit gantfche Land, federt de dertiende eeuw, veroverd. Lijfland en Koerland werden hun mede onderworpen, nadat, omtrent het midden dier eeuw, de Orde der zwaardbroeders, die dit Land overwonnen , met de Duitjehe Orde verëenigd .was. Deeze begonnen in Poolen en Lithauen reeds veroveringen te maaken, en kochten, in den beginne der vijftiende eeuw> Nieuw mark van Siegmund, den koning van Hungarije en keurvorst van Brandenburg. In dien tijd was Koenraad van Jungingen hoogmeester der Duitfche Orde, een man, krijgshaftig en vreedelievend, naar maate de eer en het belang der algemeene zaak dit verëischten. Hij weerhield de ridders van noodlooze oorlogen, en voerde niet weinige wetten in ten voordeele van den koophandel en goede zeden. Vanhier, dat de welvaart van Pruisfen, onder zijne regeering, ten hoogften top fteeg. Hij had vijf- envijftig flerke fteden en meer dan agtien-duizend dorpen. Een fterke bevolking, inzonderheid door Duitfchers veroorzaakt, een voortreflijke landbouw en veeteelt , koophandel en zeevaart , welke niet min voorspoedig waren , maakten dit Land tot een ier bloeijendfte. De ridderbroeders waren üdaar meer dan drieduizend in getal, zonler hen mede te rékenen, die geestlijke en weieldlijke ambten bekleedden, en hadden fteeds  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 183 fteeds de talrijkfte verfterkingen van krijgsman uit Duitschland te verwachten. Doen het geluk, de magt en rijkdommen der Duitfche ridders maakten hen flechts, van tijd tot tijd, vermételer en buitenfpooriger. Zij ereepen ieder voorwendfel aan, om de Landen hunner nabuuren aantevallen en te verwoesten! Zelfs waren zij overgegeeven aan de weelde, onderling onëensgezmd, en gehoorzaamden hunnen hoogmeester flechts zoo veel, als hun behaagde. Jegens den adel en de fteden van Pruisfen, (onder welke laatfte Culm, Thorn, Elbing en Danzig de rijkfte en magtigfte, doch Koningsberg bijna de voornaamfte waren,) gedroegen zij zich trotsch, gewelddaadig en onrechtvaardig. Voor befeedigingen , welke men van een ridder geleeden had, was, ten laatften, geene voldoening of ftraf meer te verwachten, üe vrijheden van de Staaten des Lands werden bijna vermetigd* en niet flechts de belastingen, maar ook de koophandel en andere bezigheden , zelfs veiligheid en leeven, hingen, eindelijk, bijna alleen van de willekeur der ridders af. Door zoo veele mishandelingen verbitterd, flooten de Staaten van Pruisfen onderling een verbond, om hunne rechten krachtdaadiger te handhaaven: en toen zij daarom door de Ofde nog verachtlijker en haathjker behandeld werden, gaven zij zich allen aan den koning van Pofflen over. , . . . XII. Daarüit ontftond een demenjaange oorlog.' Beide partijen, de ridders en de ö M 4 Staa¬ lt 1454. De Dirt' fchs ridders be-  184 II nooFDB. Nieuwe Gefchieden. xvn boek, houden tl chts he Oos üjk gedeelte van Pruis (en. ; ƒ■ 1466. 1 otaaten , welke laatfte den eerften terftond • lteden en kasteden ontrukten, en door den koning , die hunne onderwerping aannam, met . krijgsvolk onderfteund werden, poogden zich g wapenderhand tegen elkander te handhaaven. De ridders verkreegen uit Duitschland eenige hulp van geworvene foldaaten ; doch moesten Nieuwmark, dat hun mede toebehoorde, aan de keurvorsten van Brandenburg atftaan. Eenigen tijd bleef het krijgsgeluk aiwisfelen, totdat het zich, eindelijk, geheel tegen de _ ridders verklaarde. Dit ontftond , ech er , niet uit de ongemeene overmagt der PoolfAe krijgsmagt op zich zelve, want meestendeels was zij werkloos, langzaam in haare onderneemingen, en verwoestede Pruisfen deste meer. De grooter fteden van dit Land, integendeel, en boven allé andere Danzig, bragten, door haaren heldenmoed , ftandvastigheid en geld, dat den ridderen weldra ontbrak , deezen oorlog grootendeels beflisfend ten einde. Nadat dus Pruisfen zoo veel geleeden had, dat hetzelve bijna flechts drie duizend dorpen behield, zonder nu het veel belangrijker verlies van menfchen mede te rékenen, welk veele honderd duizenden bedroeg, werd ■h vreede tusfchen den koning van Poolen en Je Duitjehe ridderorde, onder de volgende voorwaarden, herfteld. Het Westlijk gedeele van Pruisfen, dat, federt dien tijd, Poolsck °rmsfen heette, en dus Danzig en' geheel ^ommer ellen, Culm, Thorn, Elbing, Malinburg en al het overige, wat men immer daar-  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 185 daaronder gerékend had, werd aan Poolen afgedaan. Doch de Orde bleef het gantfche Óostlijk gedeelte van Pruisfen behouden, waarin nu Koningsberg ten zétel des hoogmeesters verftrekte; onder dit beding, echter, dat hij dit alles van den koning en het Rijk der Poolen flechts in leen bezitten zou. Eigenlijk werden dus de beide hoofddeelen van Pruisferi, flechts op een verfchillende wijze, een gedeelte van den Poolfchen Staat. XIII. Doch deeze aanzienlijke uitbreidingvan de grenzen des Rijks had op deszelfs binnenlandfche welvaart geenen invloed. De beide broeders en opvolgers van Casimir den derden , Johannes Albrecht en Alexander, regeerden, omtrent het einde der vijftiende en in het begin der zestiende eeuw, niet gelukkig. Schoon hunne broeder, Vladislav, koning van Hungarije en Bohemen was, bevonden zich, echter, de Poolen zelve te min ten oorloge toegerust, om de plotshjke aanvallen van vijandige Volken zelfs aan de grenzen te kunnen weêrftaan. Vanhier, dat hun vaderland , onder de regeering van Johannes Albrecht , door de Turken en Tartaaren, zelf door de Moldaviërs , wier vorst, echter , eenigzins van Poolen af hanglijk was, wreedaartig verwoest werd. De adel wantrouwde den koning, en de zeer rijke geestlijkheid wilde ter befcherming des Rijks geen geld geven. Thands haalde men wel de banden van verëeniging tusfchen het koningrijk en groothertogdom Lithauen nog M 5 naau- ienis der Poolen omtrent het ïïnde der rsd* eeuw. j. m98 en 1500. ƒ. Albrecht.St. in 't j. 1501.  i86 11 uoofdd. Nieuwe Gefchiedett. xvu boek, Alexaw- dku. St- in 't j 1506. J- 1505. J. 1531. Dc gefchiedJchrijverDluglosz. St. in 'c j. 1480. Gelukkige naauwer toe: en beide zijn, federt Alexandeks tijden , niet weder van één gefcheiden. Doch zoo wel Poolen als Lithauen werden andermaal door de Tartaaren overheerd, wier gebied zich zeer verre uitbreidde, en bij welke gelegenheid, gelijk doorgaands, bijna honderd duizend inwooners als flaaven werden medegefleept. In deeze treurige tijden , zag men de Poolen nog fteeds in kundigheden en zeden merkbaar terug blijven. De regeeringsvorm des Rijks werd, onder de gemelde beide koningen, volkomen bepaald, en de toeftemming zoo wel van de Rijksraaden , als van de gelastigden des adels, noodzaaklijk verklaard tot het maaken van nieuwe wetten. In dien tijd, werd ook door Johannes Laski of van Lasco , kanfelier des Rijks , en , eindelijk, aartsbifchop van Gnefen , de eerfte verzameling van Poolfche wetten vervaardigd. Johannes Dluglosz , kanonnik te Krakau , een man, die zich, door het onderwijzen van den koninglijken prins Casimir, door gezantfchappen en een goede inrichting van de algemeene hooge fchool dier hoofdftad, zeer verdienstlijk gemaakt had, verwierf wel als een der eerfte nieuwere gefchiedfchrijvers van zijn vaderland veel roems ; doch, niettegenftaande zijn ijver voor hetzelve, en zijne Vlijt in het verzamelen van narichten , bezat hij zoo min de nog noodzaaklijker oordeelkunde, als de onpartijdigheid en andere verëischten van eenen gefchiedfehrijver. XIV. Doch het begin der zestiende eeuw beloofde  Gefchiedenis der Poolen. III Tijdvak. 187 loofde weldra den Poolen gelukkiger tijden, en r< toen begonnen zij die zelfs reeds te genieten, v Geduurende het grootfte gedeelte dier eeuw,* werden zij niet flechts door twee wijze vor-v ften geregeerd; maar drong ook het nieuwe 1 licht van vrijer en beter doorzigt in Gods-1 dienstige zaaken, dat zich toen over Europa verfpreidde, tot hen door. Casimirs jongfte zoon , Siegmund de eerste, die meer dan veertig jaaren koning was, had reeds te vóóren, als ftadhouder van zijnen broeder Vladislav, die koning van Bohemen was, over Silefië en het Lausnitfche, voortreflijke bekwaamheden in het Staatsbewind doen blijken. In het eerfte dier Landen herftelde hij de algemeene veiligheid, welke toen door de roofzucht vernietigd was, gaf heilzaame wetten, en was ten algemeenen beste milddaadig. In Poolen vond hij de fchatkist gantschlijk uitgeput, en de koninglijke- inkomften meestendeels verpand. Een fteeds op den been gehoudene en befoldigde krijgsmagt vond men aldaar, zoo min als in het overige Europa, nog bijna in 't geheel niet: en tot het werven van foldaaten, of het geldfchieten voor de behoeften des vaderlands, was de toeftemming des Poofchen adels dikwijls moeijelijk te verkrijgen. Siegmund kon dus hetzelve tegen de Turken en Tartaaren, die het Rijk aanvielen, niet altijd verdeedigen. Doch, van tijd tot tijd,verfterkte hij hetzelve aanmerklijk» en verwierf zich ook onder vreemde vorften een ongemeen aanzien. Hij gaf den Rusfen, die regeering van Sife 1 en en Silefië in dit Land door , en werden niet, dan na een' langduurigen oorlog, overwnnen. In de volgende eeuw, naderden dc Gothen, en weldra ook de IFun daalen. De Romeinen zagen zich , nog vóór het einde der gemelde eeuw, genoodzaakt , om hun geheel Dacië, dat is, Zevenbergen , Moldavië , Wallachije en dat gedeelte van Hungarije , welk zich tot de Thies uitftrekt, afteftaan. Omtrent gelijktijdig liet de keizer Probus , die zelf een gebooren Pannoniër, uit Sirmium, een zeer aanzienlijke ftad in het tegenwoordige Slavonië, was , in dit gewest door zijne foldaaten wijnbergen beplanten. Hij verzette R a zich J. 162. env. De Öbthen ;n ar; lere Ouitjchtrt, n Panna' liS. J. *73.  T- 335 env. Pannonië wordt door de Huv.nen veroverd. J. 376. &6o IIhöofdd. Niéuwe Gefchieden. xvni boèk. zich ook tegen de verdere uitbreiding der Duitfchers in zijn vaderland zeer gelukkiglij k. Doch, na zijnen tijd, kon men hun dit fteeds minder beletten: en, omtrent het midden der vierde eeuw, ftrekte zich het Rijk der Ooster-Gothen, onder hunnen koning HermanricHj van de Afiatifche grenzen tot diep in het tegenwoordige Hungarije én Poolen uit. Geduurende deezen tijd, werd de. Christelijke Godsdienst in Pannonië, zoo wel onder de Romeinfche, als overige inwooners, allerwegen voordgeplant. V. Terwijl de Romeinen en Gothen elkander dit Land betwisteden, drongen de Hunnen, in de laatere tijden der vierde eeuw, in hetzelve door, en ontrukten het, van tijd tot tijd, aan beiden. Dit Volk uit het Noorden van Afiè, van Tartaarfchen oirfprong, verwoestte het magtige Gothifche Rijk door eenen onverwachten aanval; de Gothen onderwierpen zich aan hetzelve, of vluchteden naar Rome; doch de Wand aal en vertrokken, kort na het begin der vijfde eeuw, uit Pannonië over den Rhijn naar Gallië. Niet ligtlijk kon een Natie van woester zeden en denkbeelden Landen overftroomen, welken men zich eerst onder veele oorlogen en verwoestingen had beginnen ten nutte te maaken, dan deeze zelfde Hunnen. Naauwlijks eerbiedigden zij eenige eigendommen, en hadden van den Godsdienst jammerlijk weinige, en van fchrift en weetenfchappen volftrekt geene begrippen. Gewoon, bijna altijd op hunne  Gefchiedenis der Hungaaren. i Tijdvak. 2ó"i hunne paarden te zitten, op dezelven te eten en zelfs te flapen, werden zij de vaardigde ruiters, welken men zich flechts verbeelden kan; en hunne woedende aanval, welke mee een vervaarlijk gefchreeuw gepaard ging , bragt zelfs de dapperfte vijanden in wanorde. Gelijk andere Tartaarfche Volken, lieten zij zich door geen verdrag weêrhouden, om , wanneer hun daartoe de lust beving, uit nabuurige Landen buit te ftroopen. Het vleesch , dat zij aten, lag onder hen op den rug des paards, alwaar het door de geduurige beweeging van hun ligchaam tot het genot werd toebereid. Doch weldra legde deeze Natie deels haare oude woestheid af, toen zij de kundigheden, kunsten en zeden der Gothen en Romeinen, wier gebied zij veroverde, eenigzins navolgde of zich ten nutte maakte. Hunne koning Attila , was, omtrent het midden der vijfde eeuw, de magrigfte vorst vanl Europa, daar hij door zijne veroveringen en' die zijner voorgangeren, Bulgarije, Moldavië, Wallachije, Zevenbergen, Servië en bijna de helft van Hungarije , tot omtrent het Kar~ pathifche gebergte, bezat; andere Landen ten Noorden, Oosten en Zuiden , tot naar den. kant van Aflë, deels mede aan zich onderwierp , deels door verwoestingen in vrees hield. Hij verëenigde praalzucht en eenvoudige zeden zonder dwang met elkander; had geen beter kleed en paardentuig, dan de geringde der Hunnen; at en dronk uit houten békexs en borden , terwijl, zijne gasten met R 3 zilver Attila , ;oning der 'Junnen, J- 444 env.  ftf5a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek. St. In hei Jaar 453- DeOo-fór Gothen, Longobarden en Awaren in Pamioniè. j. 493- env. J. S«8. zilver vaatwerk bediend werden , en genoot fomtijds zijn maaltijd, welke door eenige knechten op het hoofd gedragen werd, te paard zittende. Zijn Volk regeerde hij zeer zacht, hield zelf openlijk zijn' rechtbank, en eischte geene belastingen. Ja fchoon hij in een' hoogen graad eergierig, heerschzuchtig en driftig was, behandelde hij, echter , de toen hoogst verachtlijke Romeinen vrij be> fcheiden. Doch nadat hij ook Gallië en Italië veroverd had , flierf hij aan de gevolgen van oninaatigheid in het drinken: en terftond na zijnen dood, werd ook zijn groot Rijk verwoest. VI. Nu onderging Pannomë nog dikwijls verandering in lotgevallen, meesters en bewooners. Thands hadden de Gothen weder, voor eenigen tijd, in dit Land de meeste magt, en zelfs nadat zij, omtrent het einde der vijfde eeuw, aangevoerd door hunnen koning Tkeqdorich of Dietrich, Italië veroverd hadden, bleef dit Land nog een gedeelte hunner verre uitgeftrekte bezittingen. Nevens hen hadden zich nog verfcheidene andere Duitfche Volken in Pannonië gevestigd; en toen het Oost er-Gothijche Rijk in Italië, omtrent het midden der1 zestiende eeuw, tot zijnen ondergang neigde, waren de Jjingoiarden aldaar de magtigften. Doch ook deeze verlieten weldra Pannonië, om zich in Italië te vestigen. Duitfche, Slavonifche en Afiatifche Volken ftreeden lang onderling en met de Griekfche keizers over het dikwijls ge-  Gefchiedenis der Hungaaren. I Tijdvak, ads genoemde Land. Eindelijk behielden de Ayvaren, omtrent het einde der zesde eeuw, aldaar de overhand. Zij waren uit het Noorden van Afië in Europa doorgedrongen, en breidden zich, van tijd toe tijd , over het tegenwoordige Zevenbergen, Hungarije , een groot gedeelte van Poolen, over Moravië Bokemen, Slavonië, Bosnië en Dalmatië uit. Van alle deeze Landen hielden zij wel, in de zevende eeuw , flechts de beide eerften over, omdat in de overige de Slavoniërs hunne vrijheid hernamen. Doch zij drongen fteeds dieper in het tegenwoordige Oosten' rijk door. Nog aanzienlijker veroveringen beloofden zij zich in Duitschland, toen zij zich, omtrent het einde der agtfte eeuw, met den hertog van Beijeren tegsn den koning der Franken, Karel den grooten, verëenigden. Doch dit bevorderde flechts den val hunnes Rijks. Karel verfloeg hen uit hunne Duit' fche en Pannonifche bezittingen , en dwong hen, om zelfs tot de Thies te vluchten. De Awaren , die zich aan hem onderwierpen , moesten den Christelijken Godsdienst aannemen ; doch hunne voorige Landen werden door Beijerfche, Karintkijche en Slavonifche gedachten bevolkt, en door Frankifche graaven geregeerd. Echter gaf men nog deeds aan het Oostlijk gedeelte van het tegenwoordige Oostenrijk en Pannonië tot verre over den Donau den naam van Awarië. In vervolg van tijd werd dit Land onder het gebied des hertogdoms en koningrijks Beijeren gerékend, R 4 Nieuwe J. 788. 1. 791 tot 196.  a64 II hoofdd. Nïeuwe Gefchieden. xviiiboek. De Hm gacren nes men Pannonië in bezit. Nieuwe aanvaren verduurde hetzelve , in de negerde eeuw, van de vorsten van GrootMor avi'ê, tot dat, ten laatften, omtrent haar einde, de Hu gaar en zich van Pannonië' meester, en een einde maakten van zoo veele veldtogten, veroveringen en verdeelingen, als geen Land van Europa , geduurende zulk een reeks van eeuwen, en van zoo veelerleije Volken heeft moeten lijden. VII. Ook de Hungaaren zijn uit het Noorden van -Jfiê afkomftig. De oude fchrijvers geeven hun verfcheidene andere naamen, gelijk die van Uguren, 'Uniguren, Turken en meer dergelijken. Doch zij noemen zich zei ven , naar een hunner Hammen, Ma gij ar, (dat zij Madjar uitfpreeken ,) en in het meervoudige Magijarok. Deezen naam voeren zij ook onder Poolen, Turken en andere Oosterfche Volken. Het is vrij waarfchijnlijk, dat zij met de Turken den zelfden oirfprong hebben. De Hungaarfche taal heeft , ten minften, vrij veel overeenkomst met de lurkfche; zelf vindt men in dezelve Tartaarsch-Mogolfche en Hebreeuwfche woorden of woordvoegingen. Onder de Volken, welke thands in Europa woonen, hebben alleen de Finlanders en Laplanders een taal, welke met de Hungaarfche vrij wél .overëenftemt. Sedert de vijfde en zesde Christelijke eeuwen, werden de Hungaaren, van tijd tot tijd, door de fchrijvers van andere Landen , welken zij in hunne togten doortrokken, meer bekend. Zij kwamen van de Wolga en den Don in deN Lan-  Gefchiedenis der Hungaaren. I Tijdvak. 265 Landen bij de Zwarte Zee, waaruit zij weder , omtrent het einde der negende eeuw, in Pannonië invielen, dat weldra door hen bedwongen, en, naar hunnen naam, Hungarije genoemd werd. In dien tijd waren hunne zeden zoo ruuw , • als die der Hunnifche veroveraars vijf eeuwen vroeger. Zij voedden zich met raauw vleesch, en dronken fomtijds het bloed van menfchen , welken zij gedood hadden. Zonder merkbaare blijken te geven van eenig Godsdienstig gevoel, waren zij flechts bedacht op het bevreedigen hunner noodzaaklijkfte behoeften, begeerten en hartstogten. Zelden klommen zij van hunne paarden af, en oefenden hunne kinderen en knechten allerzorgvuldigst in het rijden en affchieten van werpfpietfen met boogen van horens. De jagt en visfcherij waren wel hun tijdverdrijf, bézigheid en onderhoud. Doch daar zij zeer onrustig van aart, en fteeds tot ftrijden en buitmaaken gereed waren, ontbrak het hun nimmer aan gelegenheid tot bloedige twisten onderling of met hunne nabuuren. Geen Europiesck krijgsheir zou hunnen geducht-hévigen aanval hebben kunnen doorftaan, wanneer die lang voordgezet ware geworden. Intusfchen was zelfs hunne vlucht, welke zij flechts veinsden, gevaarlijk , daar zij de vervolgende vijanden plotslijk weder overvielen , en een groote meenigte van hun, door de zoo zeker, ais gezwind afge'fchootene werpfpietfen, wisten neer te vellen. II 5 Naauw- J. 89Senv.  %66 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. xviii boek, Zij ver woesten Duitsch' land en Italië. j. 899- VIII. Naauwlijks hadden dus de Hungaaren Pannonië bezet, of zij begonnen de nabuurige Landen reeds te verwoesten. De Duitjehe koning van dien tijd, Arnulf, wees hun zelf, zeer onvoorzigtiglijk , den weg in zijn Rijk , door zich , in zijnen oorlog met de Moraviërs, van hun te bedienen. Na zijnen daarop terftond,gevolgden dood, viel het hun deste gemaklijker, hunne invallen voordtezetten. Zij plunderden , vermoordden en verbrandden, bijna de geheele dertig eerfte jaaren der negende eeuw, deels in Opper-Italië, deels in Duitschland, van den Donau tot den Rhijn, zelfs tot bij Thuringen en in het tegenwoordige Neder-Saxen. In verbaazende meenigte vielen zij, op hunne vluchtige paarden , gezwind in dit Land in , en trokken even fnel met buit beladen terug, tevens veele menfehen als flaaven met zich voerende. Zelden ontmoeteden zij op hunne togten bemuurde en fterke fteden , tot welker belegering zij veel minder gefchikt waren , dan tot gevechten in het open veld. Zij bekwamen van de Duitfchers wel dikwijls neêrlaagen ; doch het groot aantal hunner ftrijdbaare mannen, het fiechte krijgswezen van Duitschland, en de hulp , welke hun aldaar door de Slavonifche Volken in Moravië, Bohemen en het tegenwoordige Meisnitjche beweezen werd, fielden hen fteeds weder in ftaat, om dieper in dit Land doortedringen. Omtrent het midden der tiende eeuw, echter, werden zij het eerst door den Duit-  Gefchiedenis der Hungaaren. I Tijdvak. 267 Duit fchen koning, Hendrik, die zijne Natie in een' beteren ftaat van tegenweer had we« ten te brengen , bij Merfeburg, en twintig jaaren daarna door zijnen zoon, Otto den eersten , bij de Lech aan de Beijersch* Z-wabifche grenzen, zoo geheel verflagen, dat zij, na dien tijd, bijna geen' aanval op Duitschland meer waagden. Eenigen tijd daarna, verlooren zij ook Oostenrijk, dat zij reeds lang in bezit hadden. Verre het grootfte gedeelte van het tegenwoordige Hunga* rife en een deel van IVallachije waren nu flechts hun gebied. Zij ontrusteden, integendeel , de Bulgaar en en de Landen des Griekfchen keizerrijks deste langer. IX. In de tweede helft der tiende eeuw, ondergingen de Hungaaren in het algemeen veranderingen, welke niet flechts op hunne ftrooperijen en oorlogen, maar ook op hunne kundigheden en zeden grooten invloed hadden. Sedert eenigen tijd, leefden zij onder hertogen of algemeene opperhoofden, van welken Arpad , omtrent het begin der gemelde eeuw, de eerfte fchijnt geweest te zijn. Hunne magt was indedaad zeer bepaald ; de overige vorsten of grooten der Natie waren vrij onafhanglijk van hun, en trokken, zonder derzelver toeftemming te verzoeken, mee gewapende benden, welke zich onder hunne aanvoering begaven, naar nabuurige Landen. Twee deezer grooten lieten zich, omtrent het midden der tiende eeuw, te Confiantino- po- J- 934. J- 55 5- J. 980 env. Zij worden met het Christendom en zachter zeden bekend. J. 943--  • 68 II höofdb. Nieuwe Gefchieden. xvm boes. 1 < I i i » ] Geisa. St. in het jaar 997« >olen doopen; doch flechts een van beiden, JijLAS of Gijula, bleef een Christen, nam en' Griekfchen munnik ter bekeering zijner mderdaanen mede, verbood hun alle roofuchtige invallen, en fchonk aan veele gevanene Christenen de vrijheid weder. Doch op e Hungaaren had dit nog geen' invloed ten »este des Christendoms. Zijne dochter, Salolta, integendeel, welke hij mede in deeen Godsdienst had laten opvoeden, boezemIe ook haaren gemaal, den hertog Geisa. , en" afftammeling van Arpad , gunstige geandheden voor denzelven in. Zij was tevens dtneemend fchoon , en had een' manlijken, ;rijgshaften en hévigen geest, waardoor zij :eer veel deels nam in de reg'eering, doch rooral in de bevordering van het Christenlom en van eenen meer rustigen toeftand der Hungaaren. Geisa gewende het eerst zijne Natie, den oorlog niet meer voor de edelfte jézigheid te houden, waaraan zij zich konlen overgeven; maar veeleer met hunne nabuuren vriendfchaplijke verbintenisfen te tref* :en en handel te drijven. Met zijne toefemming, kwamen veele Duitfche geesdijken ,n Hungarije , en legden aldaar den grond ;ener aanmerklijke Christelijke gemeente, terwijl hij zelf, ten dien einde , ook Italiaanrche munnikken noodigde. Dit alles was, echter, nog flechts een gering begin; ja Gkisa had nog zulke gebrekkige begrippen, dat hij. de Christelijke Godsverëering en den af-  , Cefih'edem's der Hungaaren. 1 Tijdvak. 269 afgodendienst met elkander verëenigde, in den waan , gelijk hij tegen zekeren bifchop zeide, dat hij, die Rijk en rnagtig was, zulk een mengfel wel mogt invoeren. Intusfchen werd, door deeze langzaame verbeteringen, het gelukkiger tijdvak van Stephanus voorbereid. TWEE-  sj-o II HOorDfi. Nieuwe Gefclüeden. tvta bobkï STEfHA- »us dwingl zijne onderdaanentot ge. hoorzaamheid. TWEEDE TIJDVAK. Van den eerften koning der Hungaaren, Stephanus, en de invoering van het Christendom onder hen, tot de regeering van koning Matthias Corvinus, of tot den tijd, toen de weetenfchappen, fraaije kunsten en zeden onder de Hungaaren begonnen te bloeijen. Van het jaar 997 tot 1458 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent vier en een halve eeuw. t Stephanus was eerst veertien jaaren oud, toen hij den hertoglijken troon van Hungarije beklom. Doch zijne vermogens en doorzigt gingen reeds de gewoone grenzen van zijnen ouderdom te boven: en weldra begon hij zijne Natie in een meer geregelden, vreedzaamer en duurzaamer toeftand te brengen, op welken haare gantfche bloeijende wasdom rustede. In de eerfte jaaren Zijner regeering, moest hij flechts bedacht zijn, om dezelve te bevestigen. Veele Hungaaren zagen in hun vaderland met het grootfte misnoegen een aantal Duitfchers in aanzien» magt en rijk. . dom-  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 27 1 dommen uitmunten. Geisa had deeze dappere en voornaame vreemdelingen deels zelf derwaards gelokt, en met gunstbewijzen overladen , omdat zij hem ten fteun dienden tegen veelen zijner aan gehoorzaamheid ongewoone onderdaanen , en, daarenboven, hei Christendom hielpen uitbreiden. Ook deeze verandering vermeerderde het misnoegen dei Hungaaren, die nog grootendeels ijverige voorltanders van het Heidendom bleeven. Niel min ergerden zij zich , dat Stephanus , gelijk zijn vader, hun, in plaats van de voorige roofzuchtige togten, fmaak in een vreedzaam leeven, landbouw en allerleije handwerken wilde mededeelen. Een hunner grooten dus, die zelf naar de opperheerfchappij ftond, vattede met een meenigte Heidenfche Hungaaren de wapens tegen hem op; doch werd door Stephanus , die door deeze zelfde Duitjehe veldheeren geholpen werd, gantschlijk overwonnen. II. Het aanzien, welk zich Stephanus daardoor verwierf, en naderhand ten beste van zijne onderdaanen gebruikte , werd nog op een andere wijze verfterkt. Keizer Otto de derde , wiens bloedverwant hij was, fchonk hem de koninglijke waardigheid. De oude roem en reeds lang gedaalde grootheid der Romeinen werden in deezen tijd nog zoo eerbiedig vereerd, dat men meende, dat alleen een Romeinsch keizer eenen vorst de koningskroon kon geven. Toen was de Westerfche of Duitfche keizer de magtigfte : en Ste- J. 999- Hij wordt koning van Hungarije.  272 II hoofdd, Nieuwe Gefchieden. xvm boes. j. iooo. Hii voer het Christtndom in. Stephanus verbond zieh om hem hulp te betoonen in veldtogten , zonder van hem -eenigzins afhanglijk te worden. Volgends de denkwijze van zijnen tijd, moest hij de bevestiging van zijne koninglijke waardigheid van den Romeinfchen bifchop of paus verzoeken. Deeze vergunde hem dezelve niet flechts , maar liet hem ook een kroon op het hoofd zetten, welke eigenlijk van een' Grieksch- keizerlijken oirfprong was, en nog heden , na veelerleije lotgevallen, tot het kroonen der koningen van Hungarije, onder den naam van de heilige Apostolifche kroon van Hungarije, op het Hot te Presburg bewaard wordt III. Dus verëenigde zich de nieuwe koning naauw met de Roomfche kerk , tot welke weldra ook alle zijne Christelijke onderdaanen overhelden. Zijn ijver voor het voordplanten van deezen Godsdienst vond zeer veel te verrichten, en verkoos daartoe ook allerleije middelen. Ten ftrengften verbood hij in zijn Rijk den afgodendienst, zond een aantal leeraars van het Christendom naar zijne Hungaaren, en bekleedde fomtijds in eigen perfoon onder hen den post van zulk eenen leeraar. Uit verfcheidene nabuurige Landen, vooral uit Duitschland, liet hij ten dien einde munnikken en andere geestlijken komen. Daar deeze maatregelen het Christendom in Hungarije algemeen uitbreidden, beval Stephanus, dat, ten minnen , tien dorpen een kerk bouwen , en voor haar onderhoud en leer-  •Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 273 leeraars zorgen moesten. In zijne geboorteftad Gran , in het Hungaarsch Esztergom , en naar hetzelve in het Latijn Strigonium genaamd, een koninglijke vrijftad bij de rivier Gran, welke nog heden aanmerklijk is, ftichtte hij een aartsbisdom, dat ook thands het voornaamfte geestlij ke ambt der RoomschCatholieke kerken in Hungarije is: en, daarenboven , eenige bisdommen, gelijk Weszprim , Fijfkerken en Raab , behalven verfcheidene kloosters. In zijn Rijk vond men ook veele Christenen van de Griekfche kerkgemeente : en voor deezen zorgde hij niet min , dan voor de overigen. In Conftantinopolen , Jerufalem, Rome en Ravenna ftichtte hij gasthuizen , kloosters, herbergen en ftiften, deels om leeraars voor zijn Land te bekomen , deels om den reizenden Hungaaren bijteftaan. Inzonderheid ontving hij alle Christenen , die in bédevaart naar het beloofde Land gingen ? zoo minzaam en milddaadig, dat deeze pelgrims, die anders over zee reisden , nu meestendeels hunnen weg door Hungarije namen, en deste meer in aantal werden. Zoo veele verdiensten ten aanzien van het Christendom , de kerken en geestlijkheid, zelfs door eigen onderwijs, gaven deezen koning de naamen van Apostel der Hungaaren en Apostolifchen koning. Nog vóór het einde der elfde eeuw, in welker eerfte helft hij ftierf, werd ook hij door een' paus onder de heiligen zijner kerk geplaatst, en heet dus gewoonlijk de heilige StephaVI. Deel. S nus. Dood van den heiligen StephAmjs. J. 1038,  Zijne verdienstenten aanzien deizeden en wetten. t J. 1003. £74 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvin boek; nus. Groot en zuiver van bijgeloof was zijne kennis van den Godsdienst wel niet, doch zijne vroome gezindheden en maatregelen maakten hem, gelijk ook in andere opzigten, een zeer weldaadig vorst voor zijne Natie. IV. Hij verzachtte haare zeden reeds door het Christendom, dat op alle Heidenfche Volken deezen invloed zonder uitzondering gehad heeft. De meenigvuldige vreemdelingen, door hem in zijn Land geroepen, die deels aan zijn hof bleeven, of de Hungaaren in den Godsdienst onderweezen, of ook wel, bij gelegenheid van bédevaarten, onder hen bleeven woonen, maakten hen mede met hunne leevehswijze en kunsten bekend. Vanhier ook, dat Stephanus alle beleedigingen jegens vreemdelingen uitneemend geftreng ftrafte. In het algemeen was hij in het ftraffen van misdaaden geftreng, en waakzaam in het handhaaven eener goede burgerlijke orde; doch tevens vergeeflijk en grootmoedig jegens zijne overwonnene vijanden. Eigenlijk was vreedzaamheid zijne heerfchende zielsgeiteltenis, welke -voor de Hungaaren, die anders bijna alleen in de wapenen leefden, hoogst nuttig was. Doch toen zich een raagde vorst, die over het Land tusfchen den Donau en de Thies, alsmede over een gedeelte van het tegenwoordige Zevenbergen en Wallachije heerschte, tegen hem verzettede, beoorloogde hem Stephanus, nam hem gevangen, en verëenigde deszelfs gebied, welk het Zwarte Hungarije heette, met zijn Rijk. Doch  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 275 Doch veel meer roems behaalde hij , door de wetgever zijner Natie te zijn. Met toeftemming der voornaamlten van dezelve, vervaardigde hij het nog heden dus genoemde wetboek van den heiligen Stephanus. De kerklijke wetten in hetzelve zijn flechts herhaalingen van die, welke reeds, federt eenen aanmerklijken tijd , in de algemeene Frankiesch-Duitfche gevolgd werden. Echter is het zeker, dat de koning het hoofd der geheele geestlijkheid en inzonderheid der bifchopen was, dien hij, naar zijn goedvinden, aanftelde, ontzettede , ftrafte, uit hoofde van de hun verleende goederen tot krijgsdiensten riep, nieuwe kerklijke inrichtingen gaf, en door het oefenen van deeze rechten , welken de Christelijke vorsten federt de eerfte tijden bezeten hadden , totdat de paufen hen van dezelven beroofden, den koningen van Hungarije een veel grootere vrijheid van geestlijke magt verfchafte, dan andere Regenten, in deeze vroegere eeuwen, konden handhaaven. Zijne burgerlijke wetten waren meer naar den bijzonderen toeftand der Hungaaren. in dien tijd , dan naar de begrippen eener reeds geheel befchaafde Natie gefchikt. Zij veroorloofden het afkopen van de meeste wanbedrijven. Sléchts het famenzweren tegen het leeven des konings, het vluchten naar een vreemd Rijk, het verraaden des vaderlands aan de vijanden, het rooven van een vrij mensch, en het vermoorden met een zwaard, werden met verlies van goederen en S 2 Ie©" J. 1016.  Nieuwe Jnrich irtg van Hun. giftje. Tahtinaaten, ofGefimjcbappen. 176 II hoofdd. Nieuwe Gefchiedén. xvm boek.' leeven, of fomtijds met een ballingfchap voor het gantfche leeven geftraft. Voor eiken anderen doodilag , integendeel, welke zonder het zwaard volbragt was, moest flechts geld, of een aantal koeijen , eigenlijk ter vergoeding, aan de bloedverwanten van den verflagenen betaald worden. Ook van brandftichters werden flechts de vergoeding van het geen verbrand was en een boete van zestien koeijen gevorderd. Intusfchen moesten zulke ftraffen in dien tijd onder de Hungaaren , die hun leeven ligtlijk in de waagfchaal fielden, meer vee dan geld hadden, en, daarënboven, tevens door de geestlijkheid met buitengewoone vastendagen geftraft werden, goede gevolgen hebben. V. In het algemeen voerde Stephanus in zijn Rijk een nieuwe en meer met de oude Frankijche overeenkomende Staatsregeling in, welke nog heden grootendeels in ftand is. Hij verdeelde hetzelve in graaffchappen, of, gelijk zij doorgaands genoemd werden, in Ge/pan* fchappen\ want daar het hoofd van elk deezer gewesten een begeleider, of, volgends een oud Duitsch woord, een Gefpan der koningen op hunne kruistogten zijn moest: verkreeg hij den naam van Oppergefpan. Doch in het Hungaarsch heet een graaffchap, Varmagije, dat Warmedje wordt uitgefproken, dat is, het gebied van een kasteel, omdat ieder graaffchap zijnen naam van een aanzienlijk kasteel ontleend had. Een opperrechter, die Palsgraaf (of koninglijk hofrechter)  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 37? ter) 'heette, en daarom nog heden de Palatijn des Rijks genaamd wordt , werd naast den koning zeiven geplaatst, om hem in het handhaaven des rechts bijteftaan, en zelfs twisten tusfchen den koning en de Natie te beflisfen. Zijne Rijksraaden verkoozen Stephanus uit de oudften, verftandigften en voornaamften zijner onderdaanen , zonder acht te geven, of zij van Hungaar fchen, Slawnifhen, Duit fchen of anderen oirfprong waren. De Rijksftaaten , uit welken hij deezen raad verkoos, waren deels geestlijken , deels heeren van hoogen en laageren adel , die wel allen in koninglijken dienst waren, doch uitneemendfl rechten en vrijheden hadden. Doch de toeftand der lijfëigenen , of knechten en dienstmaag den, want van burgers en kunftenaar: wist men toen in Hungarije nog weinig ol niets 9 was deste jammerlijker. Wan fchoon de wetten ook hen eenigzins befchermden, bleeven zij, echter „aan de willekeurige onmenschlijkheid hunner heeren overgelaten over wien zij zelfs bij de overheden ziel niet durfden beklaagen. Ook vrije Hungaaren konden tot/deeze flavernij vervallen, wan' neer zij met dienstmaagden gehuuwd waren of een' vrijen mensch geftolen hadden , o: geen Christenen wilden wórden, of zich aat een veldtogt onttrokken, tot welken zij, doo het zenden van een bloedig Zwaard , war« opgeroepen. Behalven ontelbaare vreemde lingen, die door de voorige roofzuchtig ftxooperijen der Hungaaren als lijfëigenei S 3 wa Rüksftaa* ten. Lijfëigei r.en. t r 1 1  In'voo* ners. Steden1. «78 II hoofdd. Nieuws GefcHeden. xvihboïk; waren medegevoerd, werdt 'er nog fteeds met buitenlandfehe flaaven handel gedreeven, welke eerst, omtrent drie eeuwen na den dood van Stephanus,vernietigd werd. Dewijl nu,daarenboven, zoo veele Volken, in vroeger eeuwen , Hungarije waren doorgetrokken, of dit Land overmeesterd hadden , welke allen aldaar hunne afftammelingen hadden achtergelaten , moest 'er thands een ongemeen mengfel van inwooners plaats hebben, waarvan de fpooren nog in deezen tijd zigtbaar zijn. Onder dezelven ijverden inzonderheid de Duitfchers , om oude fteden te herftellen , en nieuwe te bouwen. Vanhier, dat nog heden de meeste Hungaarfche fteden, behalven haare Hungaarfche en Slavonifche naamen, ook eenen Duitfchen hebben. Dus voert Stuhlweisfenburg , welke ftad ten tijde van Stephanus de zétel, de kroonftad en de begraafplaats der koningen was, (voorrechten, welken zij omtrent vijf eeuwen genoten had,) behalven deezen Duitfchen naam, ook den Hungaarfchcn van Sikeschfejirwar, en den Slavonifchen van Bieligrad. De groote verfcheidenheid van taaien en tongvallen in Hungarije was de oorzaak, dat aldaar de Latijnfche taal doorgaands in Staatszaaken gebruikt werd. Zelfs veele ongeleerden oefenden dezelve als een algemeen middel, om elkander in de maatfehappij te gemaklijker te kunnen verftaan: en deeze taal is onder de Hungaaren fteeds in gewoon gebruik , fchoon niet in de grootfte zuiverheid, gebleeven. VI. Ni  Gèfchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. s79 VI Na den dood van Stephanus , welke,. omtrent het midden der elfde eeuw, plaats Zfcheenen zijne meenigvuldige nieuwe mSingen, eenigen tijd, zeer ^urzaarn re zul en zijn. Zijn eenigfte zoon, Emmerich,of HenX dien hij met uitneemende zorgvuld.gheid lil opgevoed, ftierf in den bloei zi,ner jaaSn,lg zoo hooglijk geroemd wegens zijne vroomheid, dat hij, gelijk zijn vadeionde het getal der heiligen geplaatst is. Daar nu de naaste bloedverwanten des konings nog Heidenen waren, benoemde Peter, den zoon zijner zuster, welke met een Fenetiaanfcken hertog gehuuwd was , «cj^nen troonopvolger. Doch deeze vorst regeerde ZeïïZk ^ buitenfpooriglijk, behan elde de inwooneïs met verachting, en fchonk in alle opzigten aan vreemdelingen den voorrang. Weldra 'ontzetteden hem dus de Rijksftaater van de regeering , welke zij een voornaam man van Arpadifchen gedachte , Samued ■ aanboden. Deeze fcheen zoo goedertieren e gens hen gezind te zijn, dat hem de Hun gaan* Aba, of vader noemden: een woord, dat in verfcheidene Oosterfche taaien de zeilde beteekenis heeft, doch in welks plaats dj nieuwere Hungaaren Atja gebruiken. Ooi deeze voldeed, echter, niet aan de verwach tins. Samuel maakte zich weldra door zij ne wreedheid gehaat, en Peter werd doo. den Duitfchen keizer, Hendrik den derden met een krijgsheir op den troon herfteld waarvoor hij zijn Rijk van denzelven mm S 4* * [nwendige anlusten ;n afwis reende lotrevallendes Christendoms in Hungarije. J.104I. , J. 1044. I  J. 1046 280 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xviiiboek. nam: doch de Hungaaren werden nu de beide koningen moede. Zij onderwierpen zich andermaal aan een prins uit hunnen ouden koninglijken ftam, aan Andrkas , en vervielen terftond daarna tot eene nieuwe verwarring. Want deeze koning liet zich door een faêmgezworene bende zijner onderdaanen de vrijheid afdwingen , om hunne oude zeden te vernieuwen, en den Christelijken Godsdienst nevens de vreemdelingen onder zich uitterooijen. Ontelbaare Hungaaren, die tot hiertoe uit dwang en vrees , of om het genot van zekere voorrechten, het Christendom in fchijn hadden beleeden, keerden nu tot het Heidendom weder. Zij fchooren hun hoofd kaal, uitgezonderd twee of drie , volgends hunne oude wijze nederhangende, hairvlechten, ter onderfcheiding van de Heidenjche Hungaaren in de, nu weder plaatshebbende, vervolgzuchtige woede tegen de Christenen. Door dezelve werden inzonderheid de Christelijke geestlijken , wien de Heidenen alle de voorige onheilen van hun Land toefchreeven , omgebragt, en hunne kerken en kloosters verbrand. Doch toen Andreas kort , daarna meer magt in zijn Rijk verkreegen had, beval hij op doodftraf en verbeurdverklaring van goederen , dat alle zijne onderdaanen het Christendom belijden, en de wetten van den heiligen STbPHANUs eerbiedigen moesten. Roemrijker , dan in deeze nieuwe zoogenaamde bekeering der Hungaaren, gebruikte bij de magt der wapenen , om de ona'fhanglijkheid van zijn  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 281 zijn Rijk tegen den keizer te handhaaven ; doch fneuvelde in een' oorlog, welken het oproerig gedrag van zijnen broeder Bela veroorzaakte. Ook deeze, die als over het lijk zijnes broeders ten troon fteeg, moest een herhaalde pooging zijner Heidensch-gezin.de onderdaanen, ter herftelling hunner oude Godsdienstige gebruiken en zeden, door het zwaard dempen. Zoo veele rampen baarden ook in Hungarije de welgemeende , ijver en fpoed, waarmede men den welëer Christelijken Godsdienst, op een gewelddaadige wijze, tot den algemeen-heerfehenden had willen verheffen. VIL In het algemeen werden de Hungaaren, tot in de laateje tijden der elfde eeuw, door hunne binnenlandfche twisten bijna aanhoudend ontrust: en niets bleef meer gewoon, dan dat de bloedverwanten van het koninglijk huis elkander de kroon betwisteden, beoorloogden, en uit het Land verdreeven. Van deeze zwakheid des Rijks poogde de heerschzuchtige paus van dien tijd , Gregorius de zevende, een voordeel te trekken. Hij verklaarde Hungarije voor zijn eigendom, welk hij, echter, den koning liever in leen "'wilde 1'chenken, dan hetzelve van den Duitfchen keizer afhanglijk maaken. Doch aldaar regeerden , omtrent het einde der elfde en in het begin der twaalfde eeuw, twee koningen , die te fchrander en te fier waren, om zich zoo gemakiijk aan een bifchop te onderwerpen. De eerde derzelven heet wel de Heilige Ladislaus 3 omdat hij niet flechts uit* S s hee- ƒ. iröo. , De paus poogt ver'eets mees. ter van Hungarije te worden. j- 1070. De heilige Ladis-  282 II hoofdd. Nieuwe Qefchieden. xviiiboek," laus. Van het jaar 1077 tot IC93. Hij begint Kroa ui en Dm matië' te veröverer J. 1088. Nieuw Wetboek. J. 1092. neemend vroom was, en veel ijvers voor den Godsdienst had, maar ook, na zijnen dood, voor een wonderdoener gehouden, en door den paus voor heilig verklaard werd. Vanhier, dat zijne beeltenis langen tijd op de Hungaarfche ducaaten gemunt werd, totdat men, in de nieuwere eeuwen, de heilige maagd Maria daarvoor verwisfeld heeft. Ladislaus was, echter, geen kruipend verëerer van den paus en de geestlijkheid, gelijk de meeste vorsten, dien men welëer heilig noemde. Hij befchermde een' Poolfchen hertog, die tot hem zijne toevlucht genomen had, tegen den pauslijken banvloek. Zijn Rijk vergrootte hij door de verovering van een aanzienlijk gedeelte van ■ Kroatië en Dalmatië, werwaards hij door de •inwooners zelve, nadat hunne koning zonder t erfgenaamen overleeden was, genodigd werd. In het tegenwoordige Slavonië, alwaar hij mede zijne heerfchappij uitbreidde, zorgde hij inzonderheid voor de volkomene invoering van het Christendom. Doch daar in Hungarije zelve de langduurige verwarring veelerleije wanordes had veroorzaakt , ontwierp Ladislaus met de Rijksftaaten een nieuw wetboek , fchoon volgends denkbeelden , welke niet altijd zuiver waren. Want fchoon daarïn de ftraffen van grove wandaaden en vooral van diefftal verzwaard werden, verkreeg, echter, ieder boosdoener vergiffenis, wanneer hij flechts in een kerk, of voor de voeten eenes bifchops, of in het hof des konings gevlucht was. Paarden en osfen mogten wel niet uit het  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 283 her. Land vervoerd worden; doch menfchen te verkopen, bleef nog fteeds geoorloofd: te meer , daar onrechtvaardige rechters en diefachtige vrouwsperfoonen tot flavernij veroordeeld werden. Men vernietigde tevens de ergerlijke overblijffels van het Heidendom, en dwong deszelfs voorftanders door harde ftraffen, om hunne offers natelaten, de Christelijke vastendagen te houden, en de lijken in de kerken te laten begraven: welk laatfte , echter, de Heidenfche Volken, met recht, als een ontreiniging van gebouwen , aan de Godsverëering geheiligd, befchouwden. De volgende koning, Koloman, een neef van den I heiligen Ladislaus , bezat, gelijk deeze , . wijsheid en dapperheid; was een vriend van £ het Christendom, zonder zich, onder voorwendfel van hetzelve, door de leeraars onder het juk te laten brengen; en werd, uit hoofde van zijne zucht voor de weetenfchappen, door de Hungaaren de boekendrager genoemd. Hij volbragt de verovering van Dalmatië, vooral van de zeekusten aldaar, welke tot hiertoe onder de befcherming der Venetiërs geweest waren. Toen men , in zijnen tijd, den eerften kruistogt naar het beloofde Land ondernam, beperkte hij gewapenderhand de buitenfpoorigheden der verbaazende meenigte, welke midden door Hungarije doortrok; doch wachtte zich wel, van in deeze onderneeming eenig deel te nemen. Vergeefs zocht hem de paus te dwingen , om allen Hungaarfchen geestlijken het huwelijk te ver- bie- KoLOMAtf. Van het jaar 1093 tot n 14. j. IOOJ er.Y.  284 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xviii boek. Btsniè en Servië worden door de Hungaaren veroverd. bieden. Deeze ontrukte den koning wel een zijner voorrechten boven de geestlijkheid; doch de belangrijkilen behield hij, en daarin handhaafden hem zelfs de Rijksftaaten. Ook Koloman verbeterde de wetten en regeerwijze des Rijks, verzachtte veele harde ftraffen, en 'ftichtte meer rechtbanken , opdat zijne onderdaanen te gemaklijker recht zouden kunnen bekomen. VII1. In de twaalfde eeuw, in welker veertiende jaar Koloman ftierf, ondergingen de Hungaaren geene gewigtige veranderingen. Van tijd tot tijd, maakten zij wel aanmerkiijke veroveringen. Het koningrijk Bosnië of Karna, gelijk hetzelve naar de beide rivieren Bosna en Ratna genoemd wordt, alsmede het koningrijk Servië, welk van de Servsn of Serben zijn' naam ontleende, vielen nu, gelijk welëer de andere, tusfchen den Donau en de Adriatifche zee door Slavonifche Volken geftichte, Rijken, Kroatië, Slavonië en Dal* matië, mede in de magt van Hungarije. Ook voerden de Hungaaren nog veele oorlogen, vooral met de nabuurige Griekfche keizers; werden onderling zelve onëensgezind , verdreeven hunne koningen, en riepen hen weder te rug. Doch hunne kundigheden en ze* den namen nog weinig toe, alleenlijk omdat zij behalven krijgshafte hoedanigheden nog geene andere wisten te fchatten. Zeer veelen van hun woonden nog in den zomer onder tenten, daar zij in de Hechte woonin- gen  Gefchiedenis der'Hungaaren. II Tijdvak. 285 gen hunner fteden en dorpen zeer weinige gemakken vonden. Zindelijkheid begon eerst onder hen algemeen te worden, en de landbouw was zeer verwaarloosd, doch aan kunften werd nog naauwlijks gedacht. Koning Geisa de tweede liet dus, omtrent het midden der twaalfde eeuw, veele Saxifche en andere Duitfche huisgezinnen in Hungarije komen, om op de wijnbergen en in de mijnen te arbeiden. Zij -verkreegen aanzienlijke voorrechten en vrijheden, eenen rechter uit hunne Natie, en verlof, om het recht der ftad Neuremberg voor hun wetboek te houden. Naderhand begaven zij zich naar Zevenbergen, alwaar zij de tegenwoordige hoofdftad van dac Land, Hermanftad, eerst door hen naar een kleine rivier Zibin genaamd, bouwden. Dit zoo even genoemde Land , dat zijnen naam waarfchijnlijk van zeven bergen of kasteelen in hetzelve ontleend heeft, was een gedeelte van het oude Dacië, dat zich tot de tkies uitftrekte. Deszelfs inwooners in dien tijd, de Pazinaziten of Petfchenegers, fchijnen zich eerst federt deezen tijd allengskens aan de koningen van Hungarije geheel onderworpen te hebben. De vruchtbaarheid en voordeelige mijnen van Zevenbergen , door bergen en wouden van Hungarije afgezonderd, maakten hetzelve een zeer nuttige aanwinst. Haar nuttig gebruik was deezen Duitfchen atftammelingen het beste toevertrouwd. Veelligt vonden zij aldaar nog overblijffels van andere Duitfche Volken, welke zich, vóór langen Duitfchers in Hungarije. J. "43.  hoofdd. Nieuws Ge/chieden. xviiï boek» Beperking der kouinglijkemagt en de vrijheid van een gedeelte Ser Natie, gen tijd, aldaar hadden neêrgeflagen. Genoeg, dat zij voornaamlijk de nog heden in dit Land woonende Saxifche Natie gedicht hebben. Behalven dit ontvangen van vreemdelingen , werden 'er fomtijds ook nog geftrenge wetten verëischt, om de Hungaaren de noodzaaklijkheid eener befchaafder ieevenswijze te leeren kennen. Dus herftelde Bela de derde, omtrent het einde deezer eeuw, de algemeene veiligheid en orde in zijn Rijk, welk door haar gemis lang en veel geleeden had: een grooter verdienste, dan wanneer hij het reeds veroverde Galizië, of het vorstendom Halitsch in Rood-Rusland had kunnen behouden. IX. Doch wel verre, dat de Hungaaren, in de volgende dertiende eeuw, meer en grooter vorderingen tot eenige volkomenheid zouden gemaakt hebben , was veeleer deeze eeuw voor hun de ongelukkigffe van alle^ welke zij nog in Europa beleefd hadden. Reeds de kruistogt, van koning Andreas den tweeden naar Jerufalem, van welken hij den naam van Hierofolijmitaner bekomen heeft, had voor zijn Rijk treurige gevolgen. Kort te vóóren was zijne heerschzuchtige gemaalin, aan welke hij de regeering grootendeels had overgelaten, door een famenzwering van eenige grooten vermoord. Echter verliet hij , uit hoofde van een overijlde geloften, een Land, waarin zijne tegenwoordigheid nog zoo noodig was. Zonder iets geduchts in die gewesten verricht te hebben , ijlde  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 287 ijlde hij wel naar Hungarije oerug ; doch vond hetzelve jammerlijk in verwarring. Overal werden de geringeren door de voornaamen beroofd en mishandeld; de algemeene fchar> kist was verfpild, en de koning liep leevensgevaar, toen hij deeze verwarringen poogde te fluiten. Zijn zoon zelf, dien hij in het Staatsbeüuur liet deelen , verëenigde zich met de talrijke misnoegden tegen hem. Eindelijk werd Andreas door deezen genoodzaakt, om zich met een veel meer beperkte koninglijke magt, dan hij tot hiertoe genoten had, te vergenoegen. Hij moest den geestlijken en wereldlijken grooten het recht verleenen, orr den koning tegentefpreken, en zich zelfs tegen hem te verzétten, wanneer hij hunm vrijheden wilde fchenden. Voordaan mogi geen edelman gevangen genomen of geftraf worden, vóórdat hij van zijne misdaad gerechdijk overtuigd was; de goederen dei geestlijken en edellieden moesten van alle belastingen vrij zijn; geene vreemdelingen mog ten, zonder toellemming der Rijksftaaten, be langrijke ambten bekomen, en meer dergelijke bepaalingen. Schoon Andreas, in zijne eerfte jaaren, Galizië en Ladomirië (0'. Wladimir') met zijn Rijk had verëenigd, konde hij zich, echter, in deeze bezittingen niet genoeg handhaaven. Zijne magt in Hungarije zelve nam ook fteeds meer af: en toen hij, gelijk ook zijn zoon en opvolger, Bela de vierde , de wereldlijke grooten weder zocht te vernederen, voedden zij flechts der- zei- J. 1222. Andreas U. St. in [ het jaar "35.  Uungariji wordt door de Mag/Men verwoest. j. 1241 env. Nieuwe bebouwing van Hungarijt 2SS II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek, zei ver misnoegen, welk ook onder de overige Natie vrij algemeen was. i X Terwijl deeze onlusten onder de Hungaar en heerschten , viel een buitenlandsch vijand in hun Land in , en bragt hetzelve bijna geheel ten gronde. De Mogollen, een Tartaarfche Natie ■ uit Afi'ê, drongen, na Rusland veroverd en Poolen verwoest te hebben , omtrent het midden der dertiende eeuw, met een heir van eenige honderd duizende mannen in Hungarije door. Veele duizende men fchen werden door hen omgebragt, ontelbaare anderen in flavernij medegevoerd, de uitgeplunderde fteden en vlekken verbrand , en de nabuurige, aan het Rijk onderworpene, Landen mede in een woestenij veranderd. Na deezen driejaarigen ramp , welke boven alle befchrijving jammerlijk was, doch dien zich de Hungaaren door hunne verkeerde maatregelen van verdeediging d els zelve op den. hals gehaald hadden , keerde Bela uit Dalmattë', werwaards hij gevlucht was, weder naar zijn Rijk. De weinige overgebleevene "Hungaaren verlieten nu de holen en wouden, waarin zij zich verfcholen hadden ; doch de honger en wolven verminderden nog hun reeds geringe aantal. De koning liet dus in andere Landen tam vee, waaraan het hun bijna geheel ontbrak, en graanen opkopen , om ze te verdeelen; nieuwe inwoners uit Kroa* 'tie, Bohemen, Moravië en Saxen komen; de fteden herbouwen; kasteelen op hooge bergen ftichten, omdat deeze voor de Mogollen on-  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 289 •nwinbaar gebleeven waren , en nam alle de noodige maatregelen , om den Staat als een nieuw leeven te fchenken. Van de Kumaners, een woeste Natie van Afi'ê, die Hungarije fteeds naderbij gekomen waren; was, reeds vóór den inval der Mogollen; een groot aantal in hetzelve toegelaten. Bela fchonk hun het Land tusfchen den Donau en de Thies ter wooning, welk ook den naam van Kumanië verkreeg, en federt deezen tijd werden zij de voornaamfte fteun der Hungaaren, met wien zij zich, allengskens, ver* mengden. Doch daar zij nog eenigen tijd; van hun afgezonderd, onder hunne tenten leefden, ook in andere opzigten bfunrter oude zeden getrouw bleeven, en hunne overgang tot het Christendom, volgends de gewoonte dier eeuwen, zeer vluchtig gefchied was, zig men hen , nog meer dan vijftig jaaren , in woestheid van zéden, ook wanneer zij zich in de Hungaarfche legers bevonden, de Mogollen evenaaren, en zelfs kinderen hunner vijanden verflinden. In het algemeen vond Bela , fchoon hij nog bijna dertig jaaren de . jammerlijke ellenden zijnes Rijks overleefde, werks genoeg, om hetzelve op nieuw in een gebruikbaaren toeftand, orde en rust te brengen. Voor een edeler befchaving en verlichting der Natie was de tijd nog geheel ongefchikt. Echter fchreef, in zijnen tijd, een zijner kanfelieren de oudfte nog voorhanden zijnde va-t derlandfche gefchiedenis der Hungaaren, wel-1 ke wel uit waare en valfche berichten famenVI. Deel. T ge- Bela IV; St. in het aar 1270; Omtrent et jaar 256;  j Ladis- LAl'S iv. wordt vermoord. j i2po. De Hungaaren verkrijgenbu i tenland fche koningen. »Qo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvmboek» refteld, doch nuttiger is, dan 't geen een Hungaarsch bifchop, Chartwitjus, eenigen :ijd te vóóren, over het leeven van den heiligen Stephanus verzameld had. Hungarije verviel weldra, na den dood van Bela, door zijnen kleinzoon Ladislaus den vierden , in een nieuwe verwarring. Deeze jonge vorst had wel doorzigts en moeds genoeg; doch was tevens ligtzinnig , fchandelijk - wellustig , en een vijand van werkzaamheid. Om eene laage reden, begunstigde hij den Kumaners, die nog grootendeels Heidenen en van de Hungaaren afkeerig waren, zoo zeer, dat hij zich, naar hunne wijze, het hair fnijden en den baard wasfen liet. Het misnoegen der Hungaaren hierover fteeg zoo hoog, dat zij hem, eenigen tijd, gevangen zetteden: en terftond daarna volgde een bloedige oorlog tusfchen deeze beide Volken, waarin de meeste Kumaners nedergehouwen werden. In de twisten van Ladislaus met het pauslijke hof verzette hij zich tegen deszelfs heerschzucht dapperlijk; doch konde alle vernedering niet ontduiken. De Hungaaren zelve befchuldigden hem bij den paus , ftonden tegen hem op: en, echter, waren het eenige, door groote beleedigingen aangehitfte, Kumaners, die hem vermoordden. XI. In het begin der veertiende eeuw, {Kerf de manlijke ftam van het Arpadifche huis, dat Hungarije, federt de tiende eeuw, van koningen voorzien had, gantschlijk uit, nadat ook de laatfte uit hetzelve, Andreas de  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 291 de derde , door de woelingen zijner mededingers naar het Rijk, een onrustige regeering gevoerd had, en van hartzeer over de ontrouw van zeer veelen zijner onderdaanen geftorven was. Thands werden de Hungaaren deste meer onëensgezind over de keuze eenes nieuwen konings, die van vorstinnen uit het verdorven geflacht moest afdammen. Nu was het dus een Boheemsch prins, dan weder een hertog van Beijeren , die zich een' korten tijd op den troon handhaafde. Eindelijk werd Karel Robert, uit het koninglijk huis van Sicilië, een kleinzoon van den Hungaarfchen 1 koning Stephanus den vijfden , uit zijne dochter Maria, onder den naam van Karel den eersten, algemeen voor koning erkend. De paus waagde een pooging, om de Hungaarfche Staaten te bewegen, ten einde denzei ven van hem aantenemen als een' leenroerigen vorst der Roomfche kerk. Doch zij verwierpen dit voordel met een roemrijke verontwaardiging ; flechts de bevestiging en krooning des door hen verkooren konings vergunden zij den paus,dien deezen, echter, zijne rechten in het vervullen der geestlijke ambten aanmerklijk wist te ontrukken. Indedaad was ook het gedrag der vorsten en Volken ten aanzien van den paus in dien tijd zeer ongelijkmaatig, en mee hunne waare belangen dikwijls niet overëenkomflig; terwijl deeze, integendeel,loos en flandvastig tevens, de zijne deeds meer uitbreidde. Dus. verfchafte Karel zijnen oudden zoon, door dreigende brieven van den paus, het recht T 2 tot j. 1301. Karel db IEBSTE. J. 1308.  St. In 't j. 29 a II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xviiiboek. tot de Hungaarfche troonopvolging. Doch zijne Staaten beklaagden zich over hom bij den paus, omtrent het einde zijner regeering, omdat hij zich, zonder eenigen eerbied voor hunne vrijheden, te willekeurig gedroeg; doch baden den paus tevens , daarover in zachte uitdrukkingen aan den koning te fchrijven, opdat hij hun zijnen toorn niet mogt doen gevoelen. Karel wees hunne klagten af, welke, echter, onder andere billijke verzoeken, de beperking van de magt en rijkdommen der hoogere geestlijkheid bedoelden. In het algemeen had hij veele loflijke hoedanigheden , en het Rijk herftelde zich toen vrij gelukkig van zijne langduurige verwarringen. Echter floeg hij fomtijds in het ftraffen zelfs van wandaaden tot wreede onrechtvaardigheden over. Doch misfehien waande hij , om eene min befchaafde Natie , gelijk de zijne nog was, van grove ondeugden aftefchrikken, onmaatig te moeten ftraffen. Een Hungaarsch edelman had óf uit wraakzucht, óf uit laatdunkendheid , de koningin poogen te vermoorden, doch haar flechts een gedeelte van de hand kunnen afhouwen. Nu werd hij zelf niet alleen ten dood gebragt, maar ook zijn eenigfte zoon en ééne zijner dochteren; een andere weri in het gezigt en de handen verminkt, en verfcheidene niet min onfchuldige bloedverwanten van hem verlooren het leeven. De zoo even gemelde gemaalin des konings, Elisabeth , een Pooljche prinfes, wordt doorgaands voor de uitvindfter van het bekende welriekende water  Gefchiedenis dér Hungaaren. II Tijdvak. 29; ter gehouden, welk men het Hungaarfch water noemt, en bij de Fran/chen het watei der koningin van Hungarije heet. XII. Lodewijk, Kakels zoon, die, om trent het midden der veertiende eeuw , dei troon beklom, en dien veertig jaaren behield bragt het Hungaarfche Rijk en deszelfs ko ningen tot een' ftaat van grootheid, magt ei aanzien, welken beide nóch vóór hem beza ten, nóch na hem immer weder bereikten Hij'was toen flechts zeventien jaaren oud Vanhier, dat hij, in de eerste tijden zijne regeering,misdagen van jeugdige överijlhng be ging. Doch zijne vuurige en onderneemendf geest was ook voor de loflijkfte daaden ge fchikt; en fchoon hij bijna aanhoudende ooilogen voerde, deed hij tevens veel ten beso zijner onderdaanen. Hij bedwong, van tij< tot tijd, Wallachije, Bulgarije en Sernë alsmede de Venetiaanfche zeelieden in Dal matië. Om den dood van zijnen broeder An dreas, koning van Napels, dien zijne ei gene gemaalin had laten ombrengen, te wree ken, vertrok hij naar dat Rijk, veroverd hetzelve, en dwong de koningin, om bij dei paus haare toevlucht te zoeken, die hem ver geefs in den kerklijken ban deed. In zijn afwezigheid verloor hij dit Rijk wel weder doch maakte zich daarvan op nieuw meester en was, eindelijk, grootmoedig genoeg, 01 hetzelve aan de onwaardige koningin, volgenc een uitfpraak van den paus, overtelaten. 1 deszelfs plaats erfde hij nog, in zijne laatei T 3 ia; ' LooswrjK . DE GROO- Ti:, de ' magtigfte • vorst van 1 zijnen tijd. i » 2 j-1347. 1 » n s n e J. 1370. t»  J. 1304. Lodewijk St. in he jaar 1382, Verdeeliug van* 294 II hoofdd. Nieuwe Gef&hieden. xvm boek. jaaren, het koningrijk Poolen, en was, eindelijk, de magtigfte Europifche vorst van zijnen tijd, daar zich van de Zwarte tot de Oostzee, en van deeze tot de 4driatifche zee zijn gebied ukftrekte. Deeze uitgebreide bezittingen , zijne krijgsbedrijven , de roem zijner wijsheid, en andere fchitterende hoedanigheden, verfchaften hem den bijnaam van den grooten. Men verwonderde zich ook over zijnen ijver in het voordplanten van den Christelijken Godsdienst, welke hem, echter, verleidde, om Pleidenfche onderdaanen met geweld te laten doopen , en de Jooden uit zijn Rijk te verdrijven. In de ftad Vijfkerken, een der oudfte en weleer der fraaifte en volkrijkfte fteden des Rijks , ftichtte hij de eerfte Hungaarfche hooge fchool, welke zeer veel toeloops had, doch reeds lang weder vervallen is. In weerwil zijner heerfchende oorlogzucht, regeerde hij zachtmoedig en goedaartiglijk; zijne menfchenliefde en vertrouwen op zijne onderdaanen zijn waare lofredenen voor hem. Éénmaal fprong hij, met het grootfte leevensgevaar, in de dradkolk van een rivier, om een' geringen dienaar te redden, die, op zijn bevel, haare diepte wilde afpeilen. In het beftormen van fteden, plag hij altijd de eerfte ftormladder te beklimmen, ten gaf hun, die hem voor het grootfte lijfsgevaar waarfchouwden, ten antwoord: onder de mijnen ben ik nimmer in gevaar. XIII. Daar Lodewijk geene zoonen naliet, werden zijne Rijken en Landen niet flechts wel-  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 295 weldra verdeeld, maar verviel ook Hungarije< in een nieuwe verwarring. Zijn tweede dochter, 1 Maria, beklom nu den Hungaarfchen troon,j en haar jonger zuster, HedwIg , den Poolfchen. Maria was wel aan den maarlchalk van Brandenburg , Siegmund , broeder van Wensel, in dien tijd keizer, verloofd; doch de Hungaarfche Staaten wilden deezen haaren bruidegom niet voor hunnen koning erkennen. Hij haastte zich dus ook niet, om zijn huwelijk met haar te voltrekken, en was eerst na verfcheidene jaaren in ftaat, om haar met een krijgsheir te onderfteunen. Hierbij kwam ook, dat de koningin nog eenigen tijd onder de voogdij fchap haarer moeder bleef: deeze vrouwelijke regeering had dus deste minder aanzien. De Hungaarfche bevelhebbers in Rood Rusland verkochten, kommerloos, de hut toevertrouwde kasteden en de ftad Kaminiei aan den groothertog van Lithauen. Toen zi daarvoor de doodltraf ondergingen, maaktej veele grooten een famenzwering tegen de bei de koninginnen, en boden heur Rijk den ko ning v; u Napels aan, die weldra van hetzelv bezit n\m. Hij werd wel terftond daarna doe de tegenpartij vermoord. Doch dit verfterkt flechts de woede van den binnenlandfche oorlog , in welken Maria zelve gevange werd, totdat Siegmund, die intusfchen m< haar gehuuwd was , de Hungaarfche kroc verkreeg, en zijne gemaalin door Hungaart en Venetiërs in vrijheid herfteld werd. 2 ftierf nog voor het einde der veertiende eeuv T 4 n verwar- ing in hst Hungaar'ét Rijk» t 5 t ï r 2 n n !t n « lij Maria. , St. in 't j. . 1392.  296 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek. konirg van Hungarjs,«ordt teversDuitsth keizer en koning van Bo!:emen. Eerfte cprlog der Ij uvgraten met de' Tutten. ]• 1396. in den bloei haarer jaaaren, en was een fchoone en wélgezinde, doch, buiten haare fchuld, ongelukkige vorstin. XIV. Siegmund , die nu alleen koning van Hungarije bleef, was, in de eerfte jaaren zijner regeering, nóch bemind, nóch gelukkig. Veele misnoegde edellieden begeerden een' anderen vorst; doch hij ftrafte hen, die hem oneerbiedig ontmoeteden, met zoo veel moeds, dat de overigen, eenigen tijd, hunne ongunftige gezindheden verborgen hielden. Daarenboven maakte een geduchte vijand, die de grenzen van Hungarije fteeds meer nabij kwam , de éénsgezindheid deste noodzaaklijken De Turken, die, in het begin der veertiende eeuw, hun nog heden llaande Rijk in Afië gefticht hadden, waren, vijftig jaaren daarna, ook in Europa doorgedrongen; beperkten, federt dien tijd, het Griekfche keizerrijk nog aanmerklijker; vielen reeds Wallachije en Moldavië aan, en noodzaakten Siegmund , om zich tegen hunnen verderen voordgang te verzetten. Hij bedoelde niets minder, dan de Turken uit rrheel Europa re verdrijven. Ten dien einde hield hij met de meeste vorsten van Europa onderhandelingen , en bragt een zeer talrijk krijgsheir van de 2;eöefendfte bevelhebbers en foldaaten bijeen. Doch toen hij, in Bulgarije bij den Donau, rijn heir tot een gewigtigen veldflag tegen le Turken aanvoerde, was de overijlde hitte Jer Franfchen, die zich in hetzelve bevon3en, de oorzaak van deszelfs volkomene neerlaag.  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 297 laag. Naauwlijks ontvluchtede de koning zelf over de Zwarte zee naar Conftantinopolen, en vandaar verder over zee naar Dalmatië. Door dit ongeluk werd de geest der misnoegdheid in Hungarije weder opgewekt; te meer, daar ook de vorsten van Moldavië en Wallackije zich aan Siegmunds opperheerfchappij hadden onttrokken. Zijne vijanden benoemden een' anderen koning, en namen hem zelfs gevangen. Nadat hij door zijne getrouwe onderdaanen in vrijheid herfteld was, en het Rijk hernomen had, bevestigde hij zich in hetzelve door die minzaamheid, goedhartigheid en verzoeniijkheid, welke hij in plaats zijner voorige gefirengheid aannam. Vervolgends werd hij ook Duitsch keizer en koning van Bohemen, zonder, ech-' ter, daardoor eenige aanmerklijke aanwinst van magt te bekomen. Want het aanzien en de inkomften des keizers waren toen, zoo wel in Duitschland als in Italië, reeds zeer verminderd. Doch om het koningrijk Bohemen daadlijk in bezit te nemen, moest Siegmund met de Husfiten aldaar, omtrent tot het einde van zijn leeven, een' langduurigen oorlog voeren. Zelfs hadden deeze zijne buitenlandfche bezittingen een' nadeeligen invloed op Hungarije. Niet flechts noodzaakten hem dezelve, om dikwijls en lang afwezig te blijven; maar de Husfiten vielen ook meermaalen in Hungarije in, en verwoesteden hetzelve, van de Moravifche grenzen tot de rivier de Gr au,. zeer wreedaartiglijk. In weerwil zijner dapT 5 per- J. 1401. J. 1410 :n 1419. SlEC WU,\D*S iood in iet j.1437- Van het aar 1430 ot 1433.  298 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek. Verpanding der lieden van het graafichap Zips. J. 1412. J. 1428. Heilzaame wetten voor de llungaaisn. J. I405. perheid, bezat Siegmund in het algemeen de gaaven van eenen veldheer niet. Te langzaam en nalatig in het volvoeren zijner ontwerpen, had hij ook meest altijd geldgebrek. Om dus de kosten tot eenen noodzaaklijken oorlog goed te maaken , verpandde hij, met toeftemming der Hungaarfche grooten, dertien fteden van het, bij Poolen liggende, graaffchap Zips voor een fom van Boheemfche munt , omtrent zeven-honderd- en vijftig duizend tegenwoordige keizerguldens waardig , aan het Poolfche Rijk. Hij werd wel meester van Belgrado, een belangrijke vesting alwaar de Sau en Donau famenvloeijen ; doch de Turken waren in de nabuurfchap reeds zeer magtig geworden , en verfloegen hem nog éénmaal met groot verlies. Gelukkiger ftreeden de Hungaaren met de Turken in zijne laatfte jaaren, vooral onder het bevel van zijnen fchoonzoon, den hertog Albrecht van Oostenrijk. XV. Meer, dan door zijne oorlogen, maakte zich Siegmund door wetten en maatregelen van vreede ten aanzien der Hungaaren verdienstlijk. Omtrent het begin der vijftiende eeuw, verbeterde hij inzonderheid veele gebreken in den toeftand hunnes vaderlands. Hij voerde een algemeene maat in ; verbeterde het burgerlijk bewind en de rechtbanken; bepaalde tegen alle bijzondere wraakoefeningen en gewelddaadigheden der meer vermogenden tegen de geringeren zwaare ftraffen ; gaf den boeren het recht, om van woonplaats te veranderen ; ontfloeg voor een geringe  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 299 ringe belasting de kooplieden van alle tollen; verbood het invoeren van vreemd zout, omdat 'er van het inlandfche genoegzaame voorraad was; voerde een beter gehalte van geld in; verbood de uitvoer van ongemunte metaalen, en onttrok den onderdaanen het te ligt misbruikte recht, om zelve te munten._ Van den anderen kant duldde hij ook geen invoer van pauslijke gunstbrieven en bevelen in het Rijk, zonder zijne toeftemming. Hij gaf den paufen geen vrijheid meer , om geestlijke ambten en adelbrieven in Hungarije te verdeden. Ieder edelman moest voordüan zijn' rang en erflijk wapen aan een' Hungaarfchen koning te danken hebben. Daar ook veele ongelukkige krijgsbedrijven de gebreken van het krijgswezen hadden leeren kennen, werd hetzelve, eensgelijks, verbeterd, en onder anderen vastgefteld, dat ieder edelman van elke dertig onderdaanen éénen, voor den krijgsdienst gefchikten en wél uitgerusten, man léveren moest. Doch daar , volgends deeze fchikking, te weinig krijgslieden in het veld kwamen, werd 'er, niet lang na Siegmunds dood, bepaald, dat, zonder eenige uitzondering, de twintigfte landman als ruiter dienen moest. Twintig beteekent in het Hungaarsch Husz. Vanhier, dat deeze ruiters den naam van Husfaaren verkreegen. Hunne uitrusting, vluchtige paarden, wijze van vechten, en zelfs hunne naam, zijn, in laatere tijden, door andere Europijche Volken ter verfterking van hunne ligtgewapende krijgsbenden overga Oirfprong van den naam Bus[aar, J.H4S-  3©o II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm eoek. Hooge fchool te Ofen. J. 1389. Koning Wladislav fneuvelt in den veldflag bij Warna. Koning Alis k echt. St. in het 1439. genomen. Siegmund , die zes taaien fprak, en eenige geleerde kundigheden had , wilde ook de weetenfchappen in Hungarije doen bloeijen, en ftichtte dus de hooge fchool te Ofen. Doch reeds in zijnen tijd, begon men de Rijksdagen niet meer in deeze hoofdftad des Rijks, maar te Presburg te houden, een zeer oude, aan de Oostenrijkfche grenzen en uitneemend aangenaam liggende ftad. XVI. Van Siegmund's fchoonzoon en opvolger , den hertog Albrecht van Oostenrijk, die, behalven de Hungaarfche, ook de keizerlijke en Boheemfche kroonen verkreeg, kon zich Hungarije een werkzaamer verdeediging tegen de Turken belooven. Ten dien einde nam hij reeds de beste maatregelen, en gaf wetten, welke zijne liefde voor de Hungaaren be* weezen; doch ftierf in het midden der beste verwachtingen , nadat hij nog naauwlijks twee jaaren geregeerd had. Zijne gemaalin Elizabeth oefende wel de volledige magt eener erflijke koningin, en bragt, weinige maanden na zijnen dood, een' prins, Ladislaus, ter wereld ; doch het gevaar van een nieuwen oorlog met de Turken bewoog de Hungaar' Jche grooten, om haar tot een huwelijk met den koning van Pooien, Wladislav den vijf« den, te overreeden. Deeze vorst nam het aanbod aan: en fchoon hetzelve kort daarna door veele Hungaarfche Staaten, uit medelijden met den jongen prins, die het naaste recht op den troon had, gelijk ook door zijne moeder, werd ingetrokken, ontftonden 'er toch  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 301 toch terftond twee partijen in het Rijk. Beide deeze vorsten werden gekroond , en vonden hunne voorftanders. Dit had eene burgeroorlog ten gevolge; doch Wladislav verkreeg weldra de overhand , vooral na den dood van Elizabeth. Omtrent deezen tijd, werd het tooneel des oorlogs, welken de Hungaaren met de Turken moesten voeren, voornaamlijk naar deezen kant overgebragt. Zij hadden toen een' grooten held, die deeze geduchte vijanden beter dan eenig ander veldheer (de dappere vorst van Epirus , Georoius Castriota, uitgezonderd,) wist te verdrijven en te overwinnen, Johannes van Hunijad, een' Wallachijer , gebooren in Zevenbergen , en 1 van een geringe afkomst; doch die door zij-1 ne voortreflijke hoedanigheden Woivtood of ftadhouder van Zevenbergen was geworden. Daar zich nu ook andere vorsten met den koning van Hungarije verëenigden, om de Turken van verfcheidene zijden tevens aantevallen, verlooren deeze weldra den moed, en flooten eenen voor de Hungaaren voordeeligen vreede. Naauwlijk was dezelve tot ftand gebragt, of dit berouwde den koning en zijnen Staaten, dewijl hunne bondgenooten hun daarover verwijten déeden, en het, daarenboven , niet onwaarfchijnlijk was, dat men bij eene gunstige gelegenheid, welke zich in dien zelfden tijd aanbood, de Turkfche magt geheel zou kunnen vernietigen. Zij lieten zich dus van de verpligting, om aan dit vreedesverbond getrouw te blijven, door den paus ontflaan , onder j 144a» fOHANNSS 'AN HU« ilJAD. J. 1444.  Veldflag >ij Wanna. J. 1444- 302 II hoofdd. Nieuwe Gefc/lieden. xvm êoek; onder voorwendfel, dat hetzelve niet zonder zijne toeftemming had mogen gefloten worden. Hierop volgde, nog in dat zelfde jaar, een beflisfende veldflag bij War na in Bulgarije, nabij de Zwarte zee. Het is reeds in de gefchiedenis der Turken (*) verhaald, hoe hunne fultan, Murad, zijne foldaaten, door het bezwooren en nu verbroken vreedesverdrag te vertoonen, tegen de Christenen aanvuurde. Hunijad had, echter, veel hoop opde overwinning; doch zijne bevelen werden flecht gehoorzaamd. De jonge', wel zeer moedige, doch onervaren koning had hem moeten belooven , zijn' post niet te zullen verlaten, vóórdat hij de vijanden zou verflagen hebben. Echter wierp hij zich, in den waan, dat hem door deeze belofte de gelegenheid tot het behaalen van krijgsroem ontnomen werd, midden onder de Turken. Hij werd weldra door hen gedood. Vergeefs vloog Hunijad, het gevaar des konings vernemende, hem te hulp. Zelfs zijn lijk kon hij hun niet ontweldigen. De Turken hieuwen hem het hoofd af, ftakên hetzelve op een lans, en vertoonden het den Hungaaren3 onder het geroep: „ ziet daar den kop uwes „ konings! " Nu werd het Hungaarfche krijgsheir door een algemeene verflagenheid overvallen; het ontvluchtte langs verfchillende wegen, zonder indedaad overwonnen te zijn. XVII. In (*) Deel II. Bladz. 450.  ' Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 303 XVII. In de verwarring des Rijks , het gevolg van deeze neerlaag , was het indedaad een groot geluk, dat Hunijad deszelfs fteuo bleef, en zich de verfchillende partijen ender de Hungaarfche Staaten weldra verëenigden, om den jongen Ladislaus. een' zoon van koning Albrecht, die na deszelfs dood eerst ter wereld kwam, voor hun nen koning te erkennen. Hij was wel eersi een kind van vijf jaaren, dien keizer Fredrib de derde, als deszelfs voogd en opvoeder, weigerde overtegeven. Doch Hunijad werd. ten minften, tot Regent van het Rijk in naan van den jongen koning aangefteld; hij be haalde een overwinning op de Turken, doo: welke hunne voorfpoed beperkt werd; verö verde Wallachije, en dwong deri keizer ge wapenderhand tot een verdrag. Intusfchen echter, kon Hungarije nog tot geen gerustei en beftendigen toeftand komen. De Turkfch oorlog werd nog fteeds met denzelfden voor fpoed gevoerd , en de ijverzucht van veel Hungaarfche grooten over Hunijads ma£ en roem verhinderde hem fomtijds in ht voordzetten zijner krijgsbedrijven. Eindelij deed hij van zijn ftadhouderfchap afftand, toe Ladislaus, nu dertien jaaren oud geworden de regeering van Hungarije zelf aanvaardde waarmede ook nog het koningrijk Bohème en een vrij aanmerklijk gedeelte van Oost et. rijk verbonden waren. In het zelfde jaar toen deeze verandering voorviel, werd Cot flantinopolen door de Turken veroverd, e voorc De daa^ den en dood van Joh. vast Hunijad. 1 y 1 » ;c t k n \ J. 1453n !- ■» [- n Is  J. I45Ö. 304 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvhiboek. voords tot een' zétel hunnes Rijks verhéven. Dit maakte hun hunne oogmerken ten aanzien van andere Europifche Landen, en vooral van Hungarije, welk hunne lultan , Muhamed de tweede, nu zeker hoopte te veroveren* gemaklijk. Reeds belegerde hij Belgrado, en dwong deeze grensvesting, welke hem den weg naar het Hungaarfche Rijk openen moest * bijna tot de overgave. Hunijad kon deszelfs verbaazend groot krijgsheir flechts omtrent tien duizend mannen, op zijne eigene kosten geworven , tegenftellen. De nabuurige vorsten , die ook door de Turkfche magt bedreigd werden , hielpen de Hungaaren niet, en koning Ladislaus zocht zijne veiligheid in Wenen. Terwijl Hunijad den Turken de verovering van Belgrado moeijelijk maakte, bragt een buitengewoon man j Johannes van Capistrano , een Italiaansch Franciskaaner - munnik , van den paus gevolmagtigd, door zijn prediken een groot heir kruisvaarders , dat is, Christenen, die uit ijver voor den Christelijken Godsdienst de Turken wilden beoorlogen, bijeen. Het was meestendeels een mengfel van boeren , geestlijken en ftudenten , dien Hunijad eerst in den wapenhandel moest oefenen. Echter floegen zij met een foort van dweepzuchtige woede , welke Capistrano aanvuurde, niet flechts de Turken terug, maar dwongen hen ook met de zelfde woeste dapperheid, zelfs in weerwil van het verbod van Hunijad, die in zulk een ongelijkheid der beide partijen allervoorzigtigst wilde gehandeld  Gefchiedenis der Hungaaren. II Tijdvak. 305 handeld hebben, na een zwaare neerlaag de belegering optebreken. Hunijad en Capistrano , deeze beide redders des Rijks, ftierven na weinige maanden. De laatfte werd onder de heiligen en wonderdoeners geplaatst; doch Hunijad was een meester in zijne kunst, terwijl zijn doordringend en juist oordeel hem boven de vroome geestdrift van dien munnik een, fchoon voor den grooten hoop onmerkbaar, overwigt fchonk. Hij liet twee zoonen na, Ladislaus en Mathias, wier geest en moed zulk een' vader waardig waren. Doch Ladislaus, die met andere Hungaarfche grooten een' onverzoenlijken vijand van zijn huis, fchoon tevens een' gunsteling des konings, uit overijlde wraakzucht had laten ombrengen, werd voords op deszelfs bevel, fchoon hij hem daarvoor als met een eed vergiffenis beloofd had ten dood gebragt, en zijn jonger broeder ge vanglij k naai: Bohemen vervoerd. Hunne ohge lukkige moeder en de vrienden van hun geflach bragten terftond krijgsvolk op den been, om ten minften, het lot van den nog overigei broeder te verzachten. Hieruit ontftond eei binnenlandfche oorlog : en in deeze nieuw verwarring des Rijks verloor Ladislaus, juis zeventien jaaren oud* het leeven. VI. Deel. V DEI HÜNTJAO. St. in het 1456. » " J.I457. > 1 t  306 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek. Gaaven en kundigheden van den vijftienjaarigen Mat thias van Hunijad. DERDE T IJ D V A K. Van koning Matthias Corvinus , of van , den tijd, toen de weetenfchappen, fraai* je kunsten en befchaafder zeden onder de Hungaaren begonnen te bloeijen, tot den dood van Lodewijk den tweeden , of tot de nieuwe verlichting der Hungaaren door Godsdienst en geleerdheid, en tot het begin der Oostenrijkfche heerfchappij over Hungarije. Van het jaar 1458 tot 1526 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent zeventig jaaren. I. Tn een' tijd, toen de Hungaaren in partijen verdeeld, fteeds voor een' nieuwen aanval der lurken blootgefteld, en in het algemeen in een' verwarden en wankelen toeftand waren, behoefden zij een' koning van uitneemende gaaven , en inzonderheid van veel wijsheid, krijgskunde en ftandvastigheid. Intusfchen, fchoon zij dit alles in den onlangs geftorven Ladislaus gemist hadden, plaatften zij weder een' vorst op den troon, die zijn vijftiende jaar nog niet volkomen bereikt had, Mat- thi-  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 307 thias van Hunijad, die, naar zekere bezitting zijnes huizes, tevens den bijnaam van Corvinus voerde. Zijn oom dwong wel met een magtig krijgsheir deszelfs verkiezing van de Rijksftaaten af, doch de vrijwilligfte keuze zelve had hen niet beter kunnen doen verkiezen. Reeds toen verwonderde men zich over zijn verftand en bekwaamheden, welke doorgaands niet, dan in veel laater jaaren, tot rijpheid koomen, en vooral in zijnen tijd onder de grootfle zeldzaamheden behoorden. Behalven het Hungaarsch, fprak hij ook Duitsch, Latijn en Slavoniesch, en verftond nog meer Europifche taaien: zoodat zich reeds zijn vader, die de Latijnfche niet kende, van hem als tolk bediende , om de belangrijkfte zaaken met den pauslijken gezant te volvoeren. Daarenboven fchreef hij fierlijker, dan de meeste kanfelieis van zijnen tijd in Hungarije, alwaar, nog omtrent het einde der vijftiende eeuw, de voornaamfte Staatsdienaars in openlijke oirkonden erkenden , dat zij niet konden fchrijven, en dus hunnen naam door anderen lieten onderteekenen. Hij had indedaad het geluk genoten, van zeer bekwaame leeraars te hebben, die zich deels in Italië door Romeinfche' en Griekfche voorbeelden van geleerdheid en vernuft vormden, en hem den zelfden fmaak mededeelden. Sedert zijne vroegfte jeugd las hij reeds een meenigte goede fchrijvers, doch inzonderheid hield hij zich met de oude gefchiedfchrijvers Livius en CuaTius bézig, door wien hij heldedaaden baV 2 fchree-  Hii wordt uit de gevangenistor koning van Hungarije verhéven. j. 1458. [08 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek.' fchreeven vond , welke grooten invloed op hem hadden. Hij oefende zich in verfcheidene weetenfchappen, zelfs in de Godgeleerdheid , voor zoo verre zij toen een weetenfchap heeten kon; alsmede in de bouw- en vestingbouwkunde; en bediende zich, daarenboven, van zijne ongemeene natuurlijke gaaven ter verkrijging eener leevendige, overreedende en vernuftige welfprekendheid. Daar hem zijn vader zoo vroeg eenigen fmaak voor Staatkundige bézigheden medegedeeld, en niet min tijdig aan de onderneemingen en moeijelijkheden van veldtogten gewend had, was hij van beide zijden voorbereid, om een Rijk te regeeren en te befchermen. II. Nadat zijn broeder ten dood was gebragt, deeden de vijanden van zijn huis hem bijna het zelfde lot ondergaan. Doch hij werd als een gevangen aan de bewaaring van Georgius Podiebrad , ftadhouder van Bohemen , toevertrouwd. Deeze Boheemfche edelman, die zelf een voortreflijk man was, zag weldra in de uitmuntende hoedanigheden van den jongen Hunijad deszelfs toekomende grootheid. Hij vergunde hem niet flechts veel vrijheid, maar ftichtte ook tusfchen hem en zijne dochter een huwelijksbelofte. Toen het bericht der verkiezing van Matthias in Praag was aangekomen, vroeg hem de ftadhouder onder de maaltijd, welk een belooning hij hem voor een onverwacht en vrolijk bericht wilde geven. Matthias , die ten aoogften Hechts vermoedde, dat hij in volko- mene  MATaiAS cohvinus vroTcLt vat 1463. verloor daarom den moed niet. Hij verè'enigè: zich met zijne getrouw gebleevene Staar ton, die verre de talrijkfte waren, nog naauwer; lokte de afvalligen deels door befcheidenheid en weldaadigheid weder tot zich ; bood aan alle zijden een' gewapenden tegenftand, en floot eerst met den keizer een beftand; doch, na.weinige jaaren, een' volkomen vreedesverbond. Door hetzelve verleen» den wel de Staaten aan deezen vorst den titel van koning van Hungarije, DaUnatië en Kroatië, alsmede het recht van troonopvolging , wanneer Matthias zonder echte aframmelingen mogt fterven. Integendeel deed de keker van alle andere aanfpraaken op het Rijk afftand ; gaf, tot een onbefchrijflijke vreugde der Hungaaren, de zoogenaamde heilige kroon weder, welke omtrent twintig jaaren in vreemde handen geweest was, en Matthias werd met dezelve gekroond. Desc§ gelukkiger kon nu deeze koning met de Turken oorloogen. Reeds te vóóren had bij V/allackijs ingenomen : thands maakten z.j zich wel van Bosnië meester; doch hij ontrukte hun hetzelve terftond weder. Moldavië hechtte hij mede op nieuw aan het Rijk, en bood deezen vijanden fteeds een' dapperen weêrftand. Intusfchen waren, echter, hunne wreede, verwoestende en ontvolkende invallen in zijne , aan het eigenlijke Hungarije grenzende, Landen, in de laatfèe jaaren zijner twee - en - dertigjaarige regeering, nog niet geëindigd. Andere oorlogen, in welken hij zich wik-  Gefchiedenis der Hungaaren. IIITijdvak. 3" wikkelde, verhinderden hem, om met de vereende krachten zijnes Rijks hen aante- VallV.' Hierbij kwam nog een nieuwe opftand in Hun*arije. Dikwijls handelde hij zoo wd* ÖenJgewelddaaJdig! zonder op e rechten der Rijksftaaten eenigzins te letten, en deed zoo veele geldëifchen, dat het getal der Soepen fteeds toenam. Eindeli k viel hij Thoofe geesthjkheid aan, welke hi, beweerde dat door haare onmaatige rijkdommen ondeugend, en tot onlusten geneigd was geworden. Hij ontrukte den bifchopen en bezitters van aanzienlijke geftichten hunne voordeelige landerijen , tienden en zoogenaamde gerechtigheden, doch inzonderheid den aartsbifchop van Gran, die het opperhoofd der geestigheid was , de tot dusverre bezetene tienden van de inkomften der kroon en Hungaarjche mijnen. Als een wijs Landsvade had hij een onbetwistbaar recht, om een zo< algemeen nuttige en zelfs noodige veranderinj r/maaken. Doch als koning van Hunganj had hij het recht niet, om haar, zonder toe ftemming der Rijksftaaten, te ondernemen Dewijl zich, daarenboven, de aartsbifchop doo fterke -kasteelen en krijgsvolk kon verdeed: gen, bood hij met andere grooten het Hun eaarfche Rijk eenen zoon des konings va Poolen aan, die zich terftond gereed maakte om hetzelve in bezit te nemen. Nu achti Matthias het noodig, de bezwaaren der btas ten tegen hem ten fpoedigften wegtenemei V 4 Hij poogt vergeefs de magt der geestli ikheid te verzwakken. » r y r 3 ■> J. 1471e L1. ij  Hij beoorloogt zijnen ouden weldoener Georgius Po- 31 2 II hoowd. Nieuws Qefchieden. xvm boek. Hij beloofde hun dus, geen' edelman meer gevangen te nemen ; de goederen, zonder hunne toeftemming ontnomen, aan derzelver vóórige bezitters wedertegeven ; niet te gedoogen, dat hunne twisten, in plaats vari die voor den gewoonen rechtbank te brengen, onmiddellijk naar Rome ter befiisiing getrokken wierden, en de geestlijkheid vrij van belastingen te zullen laten. Door deeze toegevendheid ftilde de koning indedaad den opftand. Hij moest wel den aartsbifchop magt en inkomften, gelijk weleer, toeftaan; doch ftrafte hem kort daarna door gevangenis en eenige beperking. V. In het algemeen was zelden een der regeeringsjaaren van deezen koning geheel vrij van onlusten of krijgshaftige onderneemingen, welke meestendeels met ongemeenen moed, de leevendigfte werkzaamheid, krijgskunde en zegerijken voorfpoed gepaard gingen. Doch 't geen men dikwijls grooten veldheeren en veroveraars met recht verweeten heeft , dat • zij, om hunne zucht naar oorlogen en veroveringen te voldoen , zich van ieder beuzelachtig voorwendfel bedienden, om het zwaard op nieuw aantegorden, dit was ook een gebrek van koning Matthias. Ongaarne verhaalt de gefchiedfehrijver, dat hij zijnen ouden vriend, weldoener en fchoonvader, Georgius Podiekrad, die hem, gelijk hij zelf erkennen moest, de Hungaarfche kroon had helpen fchenken , en niet lang daarna zelf de Boheemfche verkreegen had, zonder immer door bembe- lee-  üefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 313 leedigd te zijn, flechts door aanftooking van eenen vermételen bifchop, beoorloogd, en hem van zijn Rijk heeft poogen te berooven. Deeze koning van Bohemen befchermde niet flechts de Husfiten, of die talrijke partij zijner onderdaanen, die een aanmerklijke verbetering van den Godsdienst hadden aangenomen, in hun Geloof en Godsverëering; maar werd ook verdacht, van met hun de zelfde beginfelen te hebben. De paus deed hem dus in den ban; ontfloeg zijne onderdaanen van den eed van trouw, aan hem gedaan, en bood het koningrijk Bohemen, waarbij ook Moraviè', Silefië en het Lausnitfche behoorden , aan den koning van Hungarije aan. Matthias kon zich bij deeze gelegenheid den onverganglijken roem verwerven, van eenen vorst te verdeedigen, die zich jegens hem hoogst verdienstlijk gemaakt had, die onder de waardigflen van zijnen tijd uitmuntede, in een onrechtvaardige vervolging door bijna alle overige Regenten verlaten werd, en hun, echter, ten voorbeelde van een vrijer en juister denkwijze over Godsdienstige zaaken verftrekte. Daar hij zelf in den toeftand zijnes Rijks veel wilde verbeteren, en tegen de aanvallen der Turken fteeds op zijn hoede moest zijn, was dit een reden te meer, om hem eene, vooral niet gemaklijke, verovering van een Rijk te ontraaden, waarop hij geen recht ter wereld had. Doch Matthias nam den fchijn aan , van niet zoo zeer Bohemen te begeeren, als wel, volgends des paufén V 5 ver-  J. 1468. J-1471. Hij verkrijgt Morvuië, Sile fis en het Lausnit' Jche; 314 II hoofdd. Nieuws Gefchieden. xviiiboek» vermaaning, den aldaar bijna geheel verdrukten waaren Godsdienst te moeten befchermen. Georgius , die als veldheer voor hem in niets te wijken had, en hem in voorzigtigheid zelfs nog overtrof, ijlde hem terftond met een leger te gemoet. Zij hielden een gefprek, en Matthias kon de herinneringen en voordeelige aanbiedingen van zijn' ouden vriend zoo min weêrftaan, dat 'er tusfchen beiden een vergelijk gefloten werd. Doch, kort daarna verklaarde de Hungaarfche koning hetzelve onwettig, en drong andermaal in Bohemen door. Hier kwam hij in een groot bosch, welks boomen Georgius bijna had laten afzaagen, en nu, volgends zijne aanwijzing , door koolenbranders om verre gerukt werden. Dus bevond zich Matthias plotslijk van alle zijden door opééngehoopte boomen ingefloten, tevens vertoonde zich Ghorgius met zijn krijgsheir, en liet zijnen gevangen, flechts na eene gedaane belofte, dat hij van alle vijandlij kneden zou afzien , vrijelijk terug trekken. Doch ook deeze belofte en nog een ander verdrag verbrak Matthias , en vernieuwde den oorlog fteeds weder met afwisfelend geluk , totdat de dood van koning Georgius denzelven eindigde. Echter dwong Matthias ook deszelfs opvolger door de wapenen, om hem niet flechts den titel van koniftg van Bnhemen te laten voeren, maar hem ook Moraviè , Silefië en het Laumitfche afteftaan. Met den keizer kwam hij ook in nieuwe twisten en in een' oorlog, voor welken deeze, naauw-  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 315 naauwlijks in vreedestijd genoeg werkzaame, vorst volftrekt niet beftand was, en wiens ongelukkige gevolgen voor hem hij vooral door zijne geldgierigheid vermeerderde. Matthias verdreef hem uit Wenen, veroverde geheel Oostenrijk, en behield hetzelve tot zijnen dood. VI. Dus maakten zijne krijgsbedrijven hem voor alle zijne nabuuren geducht. Doch had de hij zich ten aanzien zijner Natie niet an ders verdienstlijk gemaakt, dan door haarer reeds zeer krijgshaften geest nog fteeds mee te voeden, en de grenzen des Rijks aanmerklijl uittebreiden, dan zou zij hem, ten hoogften hebben kunnen bewonderen, doch niet dank baar verëeren. Tot zijn eigen leedwezen ver toonden zich zelfs de rampzalige gevolgei eener regeering , welke bijna alleenlijk ii veldtogten beftond, reeds omtrent het einde vai dezelve. Door vreemde Landen te willei veroveren, had hij zijn vaderland laten ver wilderen. In hetzelve hadden de wetten biju geen krachten meer; vooral, daar de meest' rechters met hem te velde waren getrokker Nóch op de algemeene wegen, nóch in bijzonde re huizen, nóch zelfs onder zijne naaste bloed verwanten was men meer veilig. Daarön drongen de Rijksftaaten aan op het invoere van een nieuw wetboek. Matthias vervuld hunne wenfchen, daar hij van de wetten zij ner voorvaderen, vermeerderd en naauwkeu riger bepaald door de zijne van vroeger da gen, een verzameling liet maaken, welke he groot alsmede Oostenrijk. St. in hec jaar 1490. Zijne wetten en rechtvaardigheid. > l 1 1 l 1 1 1 J. I48S- t 9  Hij verbe tert her j£amfche krijgswezen der jtiungaaun. 31 ö Iïhoüfdd. Nkuwe Gefckieden. xvihboek. groote wetboek van koning Matthias genaamd werd. Door hetzelve weêrftond hij nogmaals, op eene krachtdaadige wijze, vooral de oproerige famenrottingen , bijzondere gevechten en andere geweldenaarijen; bepaalde de doodftraf tegen eiken opzetlijken moord; verkortte den langen duur der pleitgedingen, van weiken een zaakverzorger Hechts veertien mogt overnemen; verbood, eenige betwiste zaaken, waarin het van beide zijden aan bewijzen ontbrak, door een tweegevecht te beflisfen, en maakte veele andere nuttige verbeteringen. Zijne onpartijdige rechtvaardigheid zonder onderfcheid van ftanden was indedaad flechts door het gedruisch zijner oorlogen van haaren rechten weg verdwaald. Anders werd zij zoo algemeen erkend, dat de Hungaaren, na zijn overlijden, het fpreekwoord bézigden: koning Matthias is dood, en met hem is de rechtvaaardigheid geftorven. • Vil. Van zulk een' krijgshaften vorst, die tevens een fchrander opmerker van gebreken was, kon men met recht verwachten, dat hij het krijgswezen zijner Natie uitneemend zou verbeteren. Een muiterij in zijn krijgsheir , en een daarop gevolgde vlucht, waartoe hem zijn veldheer zelf noodzaakte, gaven hem deste tijdiger gelegenheid, om aan het invoeren van een nieuw krijgswezen en eener geftrenge krijgstucht te denken. Tot hiertoe hadden de Hungaaren eigenlijk flechts den zoogenaamden kleinen oorlog, of invallen en ftrooperijen in "svijands Land, overrompelingen en korte ge-  Gefchiedenis der Hungaaren. 111 Tijdvak; 317 gevechten, doch geene ontwerpen van gantfche veldtogten en uitgeftrekter onderneemingen , gekend, Zij hadden dus ook in het veld flechts ruiterij; doch het voetvolk lag in fterke fteden, welke door de burgers moesten verdeedigd worden. Bijzondere oorlogen en ftrijdbaare gelukzoekerijen hielden zij voor de beste oefeningen van toekomende krijgslieden. Ieder ridder had het bevel over zijn eigen bende van edelknechten en foldaaten, en was om die zelfde reden van andere bevelhebbers onafhanglijk. Koning Matthias, die zich in het krijgswezen der oude Romeinen door hunne gefchriften geoefend had, beweerde, dat men nog verre van deszelfs volkomenheid verwijderd was: en indedaad waren de Hungaarfche fchietgeweeren nog zeer gebrekkig, en het zeer duure buskruid werd nog weinig gebruikt. Hij erkende, 't geen men toen over het geheel in Europa leerde opmerken, dat de kracht van een krijgsheir voornaamlij'k in het voetvolk beftaat. Vanhier, dat hij, ia plaats van het voorige leger van ruiters, een ander van voetvolk ftichtte, dat, in weerwil der heerfchende gewoonte, ook in vreedestijd! in ftand bleef. De kern van hetzelve beftond in de zwarte lijfwacht, welke een harnas droeg. Deeze oefende hij zelf in den wapenhandel ; boezemde hun eerzucht in, en daar zij, ook in het dreigendfte leevensgevaar, hunne plaats niet mogten verlaten, beweezen zij het Rijk eenigen tijd de belangrijkde dienden, totdat hunne buitenfpoorigheden zoo onverdraaglijk wer-  Verande lingen in de zeden des hofs en der Natie. J.1476. 318 II hooföd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek. werden, dat men hen moest afdanken. Het geheele heir beloofde hij belooningen voor dappere daaden, beval geregelde wapenoefeningen en onderwierp den krijgsdienst aan goede wetten. Aan de ftrenge tucht, welke hij invoerde, onderwierp hij ook zich zeiven; vergenoegde zich in het veld met het voedfel van een' gemeen' foldaat; bezocht en zorgde voor de kranken; verbond dikwijls met eigene handen hen, die in een' veldflag gewond waren, en kon verre zijne meeste foldaaten bij hunne naamen noemen. Wanneer hij de plaatfing van een vijandlijk heir niet kende, diende hij dikwijls zelf als verfpieder, en verkocht als een Servifche boer gekleed, een' geheelen dag door, gerst voor de tent van den Turkfchen keizer. Den volgenden dag meldde hij dit aan deezen met alle de omftandigheden; 't geen ten gevolge had, dat de keizer het noodig oordeelde, zich van zulk een' koenen en alles doordringenden vijand te ontflaan. VIII. Doch dat de zeden der Hungaaren van zijnen tijd, en zelfs die van den koning, in veele opzigten verzacht, een befchaafder leevenswijze, meer praalzucht, betere zeden en geneugten van veelerleijen aart onder deeze' Natie zijn ingevoerd, heeft men aan zijne tweede gemaalin , Beatrix, een prinfes uit het Arragomch-Napelfche huis, voor een groot gedeelte te danken. Tot dien tijd leefden doorgaands de Hungaarfche koningen met hunne grooten en edellieden zeer gemeenzaam. Zij aten met hun aan veele tafels, tot dezelve had  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 319 had een ieder, gelijk op alle andere tijden, den toegang, en dus bevond men aldaar ook fteeds veele bédelaars, onder wien men eetwaren verdeelde. De koninglijke wooningen waaren flecht, en het huisraad en andere inrichtingen getuigden van fpaarzaamheid. De oorlogen alleen verflonden oneindig veel fchats , en bij openlijke plegtigheden ontbrak het niet aan pracht en milddaadigheid. In het huislijk leeven heerschte zelfs de behoorlijke zindlijkheid niet; doch op wapenen, paarden en wapenrustingen zag men goud, zilver en edel gefteente fchitteren. Nu voerde, integendeel, koningin Beatrix de Italiaanfche hofgebruiken , kunstfieraadiën, meer pligtpleegingen en onbekende geneugten in Hungarije in. Men zag heerlijke zaaien en vergulden kamers ftichten; aan de deuren werden wachters geplaatst, om te beletten, dat niet iedereen doordrong, en dus de koninglijke waardigheid door deeze verwijdering te beter te handhaaven. Bouwkundigen , fchilders, beeldhouwers, goudfmeden en andere kunftenaars werden met groote kosten uit Italië geroepen. Uit Duitschland en Frankrijk kwamen zangers voor den hofgodsdienst. De koning lokte Italiaanfche hoveniers en kenners van den landbouw in zijn Rijk, die onder anderen buitenlandfche kaazen moesten maaken; en, om de neiging der koningin te bevreedigen, kwamen aldaar ook talrijke tooneelisten en veele toonkunftenaars uit vreemde Landen. Over dit alles was een groot gedeelte der Hungaaren niet wél te vree- Vreemde kunftenaars in Hungarije.  Verdien- ften van Koning ISjatihia: ten aanzien van de geleerd heid in Hungarije PANHOUIUS. St. in he j«ar 1473 320 II hoofdd. Nieuwe Gefchiedsn. xvm boek; i/reeden. Zij noemden hetzelve nutlooze verkwisting, verwijfdheid en weelde; zij beklaagden zich, dat de vreemdelingen 's konings goedheid misbruikten, en zich van hun geld meester maakten. De koning, integendeel, berispte openlijk de min befchaafde en boerfche leevenswijze der Hungaaren ; wekte de aanzienlijken op, om fraaije huizen te bouwen; prees hun bevallige zeden aan , en maakte hen, allengskens, gemeenzaam met de vreemdelingen. Hij zelf liet kasteelen, landhuizen, ttandbeelden, hangende tuinen, diergaarden en dergelijke fieraadiën, met alles, wat de kunst bekoorlijks en kostbaars had, {lichten. IX. Doch 't geen in alle tijden den geest, inborst en zeden eener Natie, op de fpoedigfte en gelukkigfte wijze , hervormd heeft , gebruikte ook koning Matthias met een niet min zeker gevolg voor de zijne: de befchaving van 't verftand en vernuft door geleerdheid en fraaije kunften. Hier kunnen wij hem den zeldzaamen roem niet betwisten, dat hij, die een zoo groot Staatsman, wetgever en veldheer tevens was, niet min een uitneemend vriend en bevorderaar der weetenfchappen kon heeten. Reeds bij het aanvaarden zijner regeering, vond hij twee geleerde Hungaaren, deels zijne leeraars, die zich ook ten aanzien van hunne medeburgers verdienstlijk maakten, gelijk inzonderheid Johannes Cesinge , die onder den aangenomen naam van Janus Pannonius beroemd is. Deeze bifchop van Vijf1kerken had in zijn jeugd de Griekfche en Ro-  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 321 Romeinfche geleerdheid in Italië zeer wél leeren kennen, breidde hec eerst eenigen fmaak voor dezelve in zijn vaderland uit, en was inzonderheid een gelukkig Lcttijmch dichter. Omtrent het einde van zijn leeven, haalde hij zich de ongenade des konings op den hals, die aan zijn onderwijs niet weinig te danken had. Daarom wilden de domheeren van zijn bisdom zijn lijk niet openlijk begraven hebben, en hielden hetzelve eenigen tijd boven aarde. Doch Matthias toonde zich zeer misnoegd, dat men hem bekwaam achtte, om zelfs tegen de lijken te woeden, en beval terftond, deezen waardigen, man een praalgraf te (lichten. Ten zijnen koste , en niet zonder een juist doorzigt, ondernam hij zelf uitneemend veel, om weetenfchappen en verlichting in Hungarije uittebreiden. De hooge fchool , door koning Siegmund te Ofen gefticht, was reeds weder vervallen; een andere van laateren oirfprong te Vijf kerken was min nuttig, en die, welke in deezen rijd door Johannes Vitez, aartsbifchop van Gran, te Preiburg tot ftand was gebragt, werd ook niet zeer aanzienlijk. Veel uitgebreider werd nu de hooge fchool, door koning Matthias te Ofen vernieuwd. Zij was, als eene bijzondere en aan de geleerdheid toegewijde ftad, van groote marktplaatfen, gehoorzaalen , voorraadfchuuren van leevensmiddelen, en wooningen voor geleerden en handwerkers voorzien, en voor veertigduiVI, Deel. X zend Hooge School te Presburg (1467) en te Ofen (1465.)  js2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvni boek. \ Koninglijke boekerij te Ofen. De eerffr fterrenfchouwplaats en boekdruk' kerij. J. 1478. zend leerlingen gefchikt, die van het overig gedeelte der ftad geheel waren afgezonderd. X. Ten nutte van dezelven en tot zijn eigen gebruik, ftichtte hij in het kasteel aldaar de aanzienlijkste en voortreflijkste boekerij van zijnen tijd. Daar de boekdrukkunst eerst onlangs was uitgevonden, kon zij nog geenszins een genoegzaam aantal Werken voor een verzameling verfchaffen , welke, bij den dood des konings, vijf- en-vijftig duizend boeken groot was. Deeze fchat beftond in deste meer Griekfche, Latijnfche en Oosterfche handfchriften. Hij kocht dezelven van de vluchtende Griekfche geleerden, of liet ze in andere boekerijen affchrijven, prachtig befchilderen en binden. Drie-honderd oude ftandbeelden verfierden de zaal van deeze boekverzameling, en op het dak boven dezelve was de eerfte fterrenfchouwplaats, welke men nog : immer in Hungarije gezien had. Dus liet hij ook door een' Duitfcher, Andreas Hesz , de eerfte boekdrukkerij in dit Rijk, mede te Ofen, ftichten. Doch in dezelve werden flechts Latijnfche boeken gedrukt, omdat men zich van de Hungaarfche taal nóch in gefchriften, nóch in wetten en rechtszaaken bediende. Zoo veele nuttige inrichtingen hadden ook veele heilzaame gevolgen. De geleerdheid en geleerden, zoo vereerd door den koning, werden op éénmaal door de Natie bijna algemeen geacht. Omtrent in elke ftad en in ieder kasteel werden fchoolen gefticht. Binnen-  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 323 nenlandfche verftandige mannen fpanden nu alle hunne vermogens in tóe geleerde vlijt en het fchrijven van nuttige Werken. Dus was Johannes Ttjroczi de eerfte Hungaar , die een taamlijk goede gefchiedenis van zijn vaderland tot in de eerfte jaaren van koning Matthias vervaardigde. Doch deeze vorst riep, daarenboven, veele buitenlandfche geleerden in Hungarije, vooral uit Italië, dat toen van deeze zijde boven alle Landen van Europa uitmuntede. Het waren dichters, redenaars, taalkenners, fterrenkundigen, artfen, wiskundigen, rechtsgeleerden, en meer anderen. Onder dezelven was ook de Italiaan Antonius Bonfinius, die door zijne gefchiedenis der Hungaaren den naam van den Ltaliaanfchen Livius verkreegen heeft. In de vroegfte eeuwen deezer gefchiedenis, heeft hij wel met Ttjroczi en andere verzamelaars, wier berichten hij met een blind vertrouwen in zijn Werk had overgenomen, vrij veele misflagen begaan. Doch in de laatere tijden, en vooral in de gefchiedenis van koning Matthias, wiens deugden en gebreken hij taamlijk onzijdig verhaalt, is hij deste geloofwaardiger, en in dergelijke Werken overtreft hij alle zijne voorgangers in fraaiheid van Latijnfchen ftijL Nog onder deeze regeering , nam het aantal der geleerden in Hungarije en Zevenbergen zoo aanmerklijk toe, dat zij, naar het voorbeeld der Italiaanfchen, twee genootfchappen ftichteden,om ,gemeenfchaplijk, de weetenfchappen gelukkiger uittebreiden. X 2 XI. Mat- Toh. Tu- ioczi, jmtrent iet jaar [490. finiüs , omtrent het jaar 1500.  324 H hoofdd. Nieuwe Gejchieden. xvm boek. Nieuwe zwakheid en verwarring des HunpaarJcjien Rijks. i ] 3 i j i , i j Wladis- 1 LAV li, , < 3 I < XI. Matthias ftierf in Wenen, welke ftad lij ook had hesbonnen te verfraaijen. Zijne meenigvuldige loflijke boedanigheden en bedrijven kunnen ons zijne heerfchende veröveringzucht, Duitenfpoorige begeerte naar dejagt, geneigdïeid tot Jronkenlchap, en eenige andere zij» ïer zwakke zijden, gemaklijk doen vergeten. Vlet zijnen dood ging, gewislijk, de ongeneene luister, door hem aan het Hungaar' rche Rijk medegedeeld, grootendeels verlooen. De Hungaaren zelve gingen, onder zijne :erfte opvolgers, ook in verre na niet zoo merkaaar en ongehinderd voord in alle vakken /an volmaaktheid, als men van alle de hulpniddelen en aanmoedigingen, van hem af komlig, had kunnen verwachten. Hij liet flechts :énen zoon na, Johannes Corwinus, die in jnëcht geteeld was. Deezen, in gunstig voortomen, gaaven en bekwaamheden hem zeer relijken, en uitneemend veel beloovenden jongeling had hij openlijk tot zijnen troonopvolger gefchikt en voorbereid Doch zoo onloochenbaar deszelfs verdienden waren, zoo :eer belemmerde hem het vooroordeel wegens :ijne onëchte geboorte, en het overweegend lanzien zijner mededingeren. Onder deezen verkreeg Wladislav, koning van Bohemen , loch niet zonder oorlog met de overigen , [e overhand. Hij was een goedhartig, doch eer onbekwaam , traag en moedloos vorst. De Bohemers plagten hem den koning Dorbze ]dat is, in hunne taal, Goed ! _) te noemen, ïmdat hij dit woord zeer dikwijls gebruikte. Weldra  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 325 Weldra werd hij door de Hungaarfche grooten , die tot hiertoe onder een' zoo werkzaamen en geftrengen koning geleefd hadden, veracht. Dit baarde ook oproerige beweegingen. De klagten der Staaten over zijne achtloosheid in het handhaaven des rechts, over de verfpilling van 's Lands fchatten door zijne ontrouwe Staatsdienaars, en over de laage infchiklijkheid, volgends welke hij, in weerwil der wetten, den paus de aanzienlijklte geestlijke ambten in Hungarije met vreemdelingen liet vervullen , noodzaakten hem , betere wetten te geven. Een oorlog met de Turken, waarin de Hungaaren, in het begin der zestiende eeuw, gewikkeld werden, werd vooral door de dapperheid van Johannes Corwinus , die toen Ban of ftadhouder van ] Dalmatië, Kroatië en Siavonië was , doch' niet lang daarna ftierf, gelukkig ten einde gebragt. Doch dat de koning Moldavië aan Poolen afftond, verwekte nieuw misnoegen. Nog meer nadeels bragt hij het Rijk toe door zijn befiuitloos wankelen tusfchen de tegen elkander overgeftelde begrippen zijner Rijksftaaten wegens een oproeping van den paus tot een kruistogt tegen de Turken. Een der verftandigften onder de grooten ontraadde hem zulk een' oorlog, op de overtuigendfte gronden. De eerste prselaat des Rijks, de kardinaal en aartsbifchop van Gran, prees hem dien, integendeel, niet flechts aan; maar bediende zich ook van de aanhoudende befluidoosheid des konings, om weldra de pausX 3 lijke Pifsfls ft. n 't jaar Een mmtogt.  J. 1513- Kruisbroeders. J. 1514. Het eerfte vollédige Hungaarfchewetboek. 326 II hoofdd Nieuwe Qefchieden. xvin boek. lijke kruisbullen bekend te maaken. Dit had terftond ten gevolge, 't geen de gemelde wijze raadsman voorzegd had. Bijna alle boeren verlieten de akkers en wijnbergen , welken zij moesten bearbeiden; en daar de hoop op een' gemaklijken en grooten buit, alsmede op een werkloos en ongebonden leeven, zeer bekoorlijk was , voegden zich bij hen nog veele kwalijk beruchte lieden. Door geweld en ftraffen wilden de edellieden hunne boeren weerhouden, doch de kruisbroeders , dien men, door eene verbastering van het Latijnfche woord Cruciati, Kuruzot noemde, vielen nu de landerijen des adels woedend aan, plunderden, vermoordden en verbrandden op dezelve alles. Men moest hun een geregeld krijgsheir tegenftellen: en de gemelde wreedheden, nevens de korte oorlog, welken zij veroorzaakten , kosteden Hungarije meer dan zeventig-duizend menfchen. XII. Dit verfchriklijk ongeluk, alleenlijk door de ligtzinnige overijlling der Regeering veroorzaakt, maakte den koning zoo gehaat, dat men reeds over zijne ontzetting begon te fpreken. Doch hetzelve gaf tevens gelegenheid tot nieuwe inrichtingen in den boerenftand, welke zoo zeer bepaald en door berooving van vrijheden verzwakt werd , dat men van denzelven geen' opftand meer te duchten had. Te gelijk zorgden de koning en Rijksftaaten voor het bewaaren der kroongoederen , welke de Rijksfchat waren , en voor het afweeren van pauslijke aanvallen op  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 327 op de rechten der Hungaarfche kerk. Eindelijk lieten zij door den rechtsgeleerden, Stephanus Werbotz , het eerste vollédige wetboek verzamelen, dat nog heden, onder den naam van het Werk van drie Deelen, bekend is. Als eene verzameling in het algemeen befchouwd, werd hetzelve een nuttig Werk, dewijl men daarin de meeste rechten, rechterlijke gewoonten en wetten, welke in Hungarije gevolgd werden, bijeen vond. Doch dat de fchrijver vrij veel ovei het hoofd zag van 't geen daartoe behoorde. was nog zoo berisplijk niet, als de vermé telheid, door welke hij de oude rechten de: koningen van Hungarije in kerklijke zaaken zoo veel mooglijk, verduisterde, en de eerst< Hungaarfche rechtsgeleerde was, die den pau een geestlijk en wereldsch rechtsgebied in zijl vaderland toefchreef. Wladislav overleefd de invoering van dit wetboek, dat'hij bekrach tigde, nog twee jaaren. Wetten zorgvuldi te doen handhaaven, was, indedaad, van zijne zwakken geest niet te verwachten. Gee wonder dus, dat het Rijk veel nadeels leed omdat zoo veelen, willekeurig en ongeftrafi tegen deszelfs Staatsregeling handelden. D jammerlijke toeftand van zijne fchatkist noo< zaakte hem, de krijgsbenden te laten verva len, welke zijn voorvader gefticht had; fon tijds had> hij zelfs geen gelds genoeg, o voor zijn eigen tafel te kunnen zorgen. Oc verminderde hij de koninglijke boekerij X 4 Ofei J. I5H. Stephanus Wer- UOTZ. . > 8 t 1 r WLAOIS' \ LAV II ft. in 't jaar a ISIÓ. » e l- 1- n k te t,  Lodewijk II. komt roet ri in kriips heir.inden veldflan bij Mohati en, om het leeren. i i 1 < I i i c { Ti 3&8 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvihboek. Ofen , door veelen haarer zeldzaamfte hand» fchriften wegtefchenken. XIII. Slechts daardoor' zorgde Wladislav eenigzins voor de rust van zijn Rijk, dat hij voor zijnen zoon Lodewijk de troonopvolging verzekerde. Doch daar deeze koning eerst tien jaaren oud was, maakten zich, niettegenftaande zijne begeerte, om zich in alles te laten onderrichten, en zijne ongemeene vatbaarheden , belangzuchtige Staatsdienaars en hovelingen de onbedreevenheid zijner jeugd ten nutte. Zij verleidden hem tot verwijfdheid en verkwisting; doch van Staatkundige bézigheden verwijderden zij hem deste meer, onder voorwendfel, dat een koning anderen :ot zijnen dienst heeft, die deezen last moeien draden. Dus werd Lodewijk , die zich lechts aan vermaaken overgaf, nog armer, lan zijn Vader, en nog minder, dan deeze, loor den adel geacht. Alles verfmaadde de wetten fchaamteloos, en een' voornaam' heer ton men niet meer voor het gerecht roepen. 3p de Rijksdagen verfcheenen zeer weinigen; )uiten de grensvestigen werden naauwlijks ;enige foldaaten meer onderhouden; en daar ie geldverfpillingen der grooten en des hofs He paaien te buiten gingen, verminderden ij de gehalte van het geld, welk zelfs de rmen en boeren door muntvervalfching wel!ra navolgden. In deezen jammerlijken toeand des Rijks, hadden de Turken weinig loeite, om Belgrado, deszelfs voormuur, te ver-  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 329 veroveren. Omtrent gelijktijdig vond de Gods' dienst- en kerk-hervorming, onlangs in Duitschland begonnen, ook in Hungarije en Zevenbergen niet weinige vrienden, nadat eenige kooplieden van Hermanftad Luthers gefchriften uit Duitschland in hun vaderland hadden overgebragt. Doch weldra wisten de bifchopen den Rijksdag een befluit te doen nemen, volgends welk alle Luterjclicn , zonder nader onderzoek, aan een ieder, die hen magtig kon worden , ter verbranding werden prijs gegeeven. Nimmer had de bloedgierige Godsdienstijver, (of, eigenlijk,de maatregelen der hooge geestlijkheid , om van haare vorstlijke magt en rijkdommen door de Hervorming toch niets te verliezen ,) ontijdiger voor het Rijk kunnen woeden, de Turkfche fultan had hetzelve niet lang te vóóren den oorlog aangekondigd; en terftond daarna had een opftand tegen de gunftelingen en verleiders des konings , onder aanvoering van den bovengemelden Werhotz, de binnenlandfche twisten ten hoogften top doen ftijgen. Twee overwinningen over middenmaatigeZ)/^Jche 'legers boezemden den Hungaarfchen Staaten zoo veel vertrouwen op hunne krachten in, dat zij vreemde Natiën, welke hun met geld en foldaaten konden en wilden bijftaan, met verachting behandelden. Zelfs meldden zij, uit vreeze, dat de koning te magtig mogt worden, den Bohemers, Mor ariërs en Lausnitfers, van wien hij een magtig krijgsheir gevorderd had, dat het niet noodig was, X 5 hun J. 1521 env. J. 1525. J-I5H.  J. 1520- J. 1526, den 2 9 vai Oogstm. 330 II hoofdd. Nieuwe Gejchieden. xvirrfcOEK. hun zoo veele foldaaten te zenden, dewijl zij zelve reeds tegen den vijand befland wa ren. Doch toen de fultan uit Slavonië, langs den Donau, met tweemaal honderd - duizend mannen in Hungarije inviel, kon Lodewijk flechts een geringe krijgsmagt op den been brengen. Nog in deezen dringenden nood maakte de adel beuzelachtige zwaarigheden, 'r geen den jongen en moedigen koning, eindelijk , in toorn deed uitroepen : „ lk zie wel, dat men mij mijn leeven wil doen opofferen: het zal gefchieden!" Deeze vorst en eenige veldheeren bezaten beleids genoeg, om een' beflisfenden veldflag zoo lang te ontwijken, totdat zij de verfterkingen, welke van verfcheidene zijden naderden, zouden ontvangen hebben. Doch zij werden door den opperbevelhebber, den aartsbisfchop van Gran , en door de ontijdige begeerte van het grootfte gedeelte des krijgsvolks naar den ftrijd, gedwongen, om het zoo veel magtiger Turkfche heir bij Mohatsch, een ftad niet verre van den Donau, aan den kant der Slavonifche grenzen, een' veldflag te léveren. Dee1 ze was de ongelukkigfte van allen, welken de Hungaaren nog immer verlooren hadden. Bijna hun gantfche heir, en in hetzel. ve twee aartsbisfchopen, vijf bisfchopen, meer dan vijfhonderd van den hoogen en laageren adel , en boven de twintig-duizend foldaaten werden 'er neêrgehouwen. De beklagenswaardige koning, die dapper geftreeden had, doch, eindelijk, ook de vluchtelingen  Gefchiedenis der Hungaaren. III Tijdvak. 331 lingen volgen moest, verflikte in een moeras, waarin hij met zijn paard gevallen was. De vijanden overmeesterden de helft van Hungarije, veroverden en verbrandden de hoofdftad Ofen, uitgezonderd het koninglijk flot, en voerden omtrent driemaal honderdduizend menfchen als flaven met zich mede. VIERDE  JOHASNK van Zapo lija en d( aartshertog Feh- DINAND betwisten elkander het HungnarjchsRijK. 332 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek, VIERDE TIJDVAK. Van het begin der Oostenrijkfche heerfchappij over Hungarije, en van de nieuwe verlichting der Hungaaren door Godsdienst en Geleerdheid, tot onze tijden. Van het jaar 1526 tot 1784 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van omtrent twee en een halve eeuw. 1. ! tloe groot ook alle de rampen waren, ■ welken de neêrlaag bij Mohahch den Hun' gaar en veroorzaakte, behoefde, echter, derzelver fmartlijk gevoel geen' zeer langen tijd, om door eensgezindheid en een' wijzen vorst verzacht te worden; te meer, daar de Turken het Rijk terftond verlieten. Doch dit waren hulpmiddelen , , welken de Hungaaren , ongelukkiglijk, niet konden gebruiken. Reeds vóór veele jaaren, had een der magtige Hungaarfche grooten , Johannes van Zapoliia , erfgraaf van Zips en JVoiwood van Zevenbergen , een geduchte partij in het Rijk gefticht. Hij was fchrander en dapper tevens, en had zich door de wapenen  Gefchiedenis der Hun ga ar en.YV Tijdvak. 333 nen ten aanzien van zijn vaderland verdienstlijk gemaakt; doch zijne eerzucht verftrekte hetzelve ten nadeele. Onder de beide laatfte Regeeringen, dong hij reeds openlijk naar den troon; en thands viel het hem, in de algemeene verwarring van Hungarije , aan de ïpits van een groot krijgsheir, waarmede hij Lodewijk te langzaam te hulp trok, niet moeijelijk zich tot koning te doen verkiezen. Van den anderen kant was aan het aartshertoglijke huis van Ooitenrijk de troonopvolging, door een verdrag met de Hungaarjche Rijksftaaten , niet flechts afgeftaan ; maar ook de aartshertog Ferdinand, door zijn huwelijk met de zuster van Lodewijk den tweeden, in dat recht nog meer bevestigd. Vanhier, dat, nog in dit zelfde jaar, Ferdinand en zijn mededinger beiden als koningen werd uitgeroepen. In het volgende, bekwam de eerfte reeds volkomen de overhand. Nu zocht Johannes hulp bij den Turkfchen fultan, die hem met een aanzienlijk krijgsheir onderfteunde, en tot in Oostenrijk doordrong, alwaar hij, echter, Wenen vruchteloos belegerde. Nadat deeze oorlog nog veele jaaren, onder herhaalde verwoestende invallen der Turken, was voordgezet, flooten Ferdinand en Johannes eenen vreede onder deeze voorwaarden, dat de laatfte den titel van koning van Hungarije en Dalmatië, als mede Zevenbergen, en zoo veel van Hungarije, als hij reeds bezat, zou behouden ; doch dat het overige gedeelte van dat Land, nevens Siayonië, Kroatië en Talma- j. 15a*. j. 1528, j. 1529, j-1531,  Dood van Johannes in 't jaar 1540. FfiRDt- ttand en de Turken verdeelen Hungarije onderling. ïvlARTI- KUZjUU 334 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek; matiè'y in Ferdinands magt zouden blijven. Deeze Romeinfche, Hungaarfche en Bohecm* fche koning moest, eindelijk, na den dood van Johannes , alle deszelfs Landen erven. II. Doch toen koning Johannes geftorven was, bleeven zijne weduwe en voornaamfte raadsman, de bisfchop Georgius Martinuzzi van Waradein, dien hij tot voogd over zijnen ongebooren prins, Johanne-s Siegmund, had aangefteld, dit verdrag niet getrouw. Deeze bisfchop, die eigenlijk Uthij.senitsch heet, was een gebooren Da/ma-, tier, en liep verfcheidene Handen even gemaklijk door. Van een jong krijgsman werd hij munnik en bisfchop, van tijd tot tijd tevens fchatmeester, Staatsdienaar, veldheer en kardinaal. Hij nam, tot het einde zijnes leevens, alle deeze posten bij afwisfeling waar; fchikte zich wel naar alle; doch wikkelde zich ook in onberaadene onderneemingen, en kwam, eindelijk, gelijk meer dergelijke koene, eergierige en onrustige mannen, door zijne vijanden , op een gewelddaadige wijze, om het leeven. Volgends zijnen raad, werd Johannes Siegmund tot koning van Hungarije benoemd, en de Turkfche keizer verzocht, denzelven in zijne befcherming te nemen. Dus viel andermaal een talrijk Turksch krijgsheir in Hungarije in; doch weldra bleek het, dat de fultan niet zoo zeer den jongen prins op den Hungaarfchen troon wilde bevestigen, als wel dit rijk, zoo veel mooglijk, verzwakken, en nevens Zevenbergen voor zich be-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 335 behouden. Vergeefs floot nu Isabella, de moeder van Johannes Siegmund, een verdrag met Ferdinand. De Turken bleeven in het bezit van Ofen en veele andere oorden van Hungarije; en Ferdinand konde, door een ftilftand van wapenen met hun te fluiten, zijn Rijksaandeel flechts onder die voorwaarde behouden, dat hij hun een' aanzienlijken jaarlijkfchea cijns beloofde. Doch ook deeze rust was niet langduurig. Schoon Isabella haar Rijk indedaad aan Ferdinand afflond, verlokte, echter, dit zelfde de Turken, onder wier befcherming zij tot dusverre geweest waren, tot een' nieuwen inval in Hungarije. Andermaal werd Johannes Sieg* jmund , door een misnoegde partij in Zevenbergen , voor koning van Hungarije verklaard; zijne moeder aanvaardde, in zijne plaats, op nieuw de Regeering; ftierf weinige jaaren daarna, en weldra verloor haar zoon weder alles. Ferdinand, die intusfchen keizer was geworden, floot, eindelijk, met de Turken een' nieuw verdrag, volgends welk hij hun wel Ofen, Stuhlweisfenburg en veele andere fteden en gewesten in Hungarije afftaan, en eenig jaargeld belooven moest; doch, na bijna veertigjaarige onlusten, zijn Rijksaandeel in gerust bezit verkreeg. III. In deeze verwarde omftandigheden, waren 'er indedaad geene verbeteringen van den inwendigen toeftand des Rijks en der Natie te hoopen ; echter was Ferdinand met zijne Staaten ten dien einde fomtijds vverk- J- iS4?i J. i55i. J. i555i J- iSS». J. I5Ö2- St. in 't aar 1564. Voor- fpoed der Godsdien» ftige Hervorming in  Hungarije en Zeventergen. J. 1548. J- IS27. 336 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek. werkzaam. Dus werd op een' Landdag de grond gelegd van den hoogftcn rechtbank des Rijks, welke van zijne zeven bijzitters den naam ontleende van Septemviraal - tafel of tafel der zeven mannen; doch, in laater tijden, nog meer leden verkreeg. Op een anderen Landdag werd befloten, de kasteelen te fioopen, uit welken men tot hiertoe, onder begunftiging van binnenlandfche oorlogen, aanhoudend-bezoldigde roovers had gezonden, om de omliggende gewesten uitte, plunderen, en den buit met hun te deelen: een befluit, dat terftond ter uitvoer gebragt werd. Doch ten aanzien van een der belangrijkfte zaaken konden de koning en zijne Rijksftaaten óf niet eensgezind worden, óf namen zij maatregelen , welke geene goede gevolgen konden hebben. In weerwil van de doodstraffen, reeds zoo vroeg tegen de voorftanders van den Hervormden Godsdienst gedreigd, en fomtijds ook daadlijk gebézigd, was hun aantal ongemeen toegenomen. Zelfs het aanhoudende krijgsgewoel verfchafte hun meer vrijheid, om zich openlijker te vertoonen. De beide koningen , Ferdinand en Johannes , fpaarden niet zelden, uit Staatkunde , deeze zoo aanzienlijk geworden partij: en in het algemeen kon men, (gelijk toen bijna overal in Europa,) betere, doch lang verdrukte, kundigheden in Godsdienstige zaaken door geweld en vrees het doordringen niet meer beletten. Verfcheidene magtige grooten verklaarden zich weldra voor de Euangelifche leer. Kort daarna g*-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 337 gaven de vijf koninglijke vrijfteden in Op4 per - Hungarije, Kafchau, Leutfchau, Eperies, Zeilen en Bartfa, alsmede het geheele Scharofcher Palatinaatfchap , waarin de drie laatfte van deze fteden liggen, aan koning Ferdinand hunne geloofsbelijdenis over, welke met de Augsburfche geheel overè'enftemde. Een Woimod van Zevenbergen nam de Gereformeerde Geloofsgenooten in zijne befcherming, en liet hen te Patak, of Scharosch* Patak, een ftad in het laatstgemelde Palatinaatfchap, een kerk bouwen, welke hunne eerfte in Hungarije was. Twaalf jaaren daarna behoorden de Saxen of Duitfchers in Zevenbergen reeds bijna allen tot ééne der beide Proteftantfche gemeenten. Van hier, dat de Roomsch - Catholleken een nieuwe wet wisten te doen maaken, ter herftelling hunner Godsdienstoefening in zoo veele gewesten des Rijks, alwaar de kerkverbetering reeds gevestigd was. Doch eenige voornaame Protestanten, die hooge posten bekleedden, wisten koning Ferdinand te overreeden , om deeze wet niet te doen handhaaven. De Hun* gaarfche Rijksftaaten ijverden zoo dikwijls voor hunne burgerlijke vrijheden, en wilden, echter, elkander hunne Christelijke vrijheid van Godsdienst fteeds betwisten. IV. Thands verkreegen zij in koning Maximiliaan , Ferdinands zoon en opvolger, 1 ook als Duitsch keizer^ eenen vorst, die hun; veel beter, dan zijn vader, zulke goede ge-' zindheden ten aanzien van den Godsdienst] VI. Deel. Y kon J. 1532- ]• I54f* Toeftand Ier Hunjaaren onIer keizer viaximi.uan II.  J. 1563. 338 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek, kon inboezemen. Hij was door hen gekoozen, fchoon zij zijn geflacht het recht van opvolging in hun Rijk reeds gefchonken hadden. Te Presburg was hij gekroond : en aldaar ftichtte men nu ook den zoogenaamden Koningsberg, een' heuvel, op welken anders te Stuhlweisfenburg de nieuwgekroonde koningen te rijden, en een bloot zwaard naar alle vier de windftreeken plagten te zwaaijen. Dit zinnebeeld van moed, om het Rijk tegen alle zijne vijanden te verdeedigen, is tot de nieuwfte tijden in gebruik gebleeven. Maximiliaan was een zeer goedaartig en zagtzinnig Regent, zeer verdraagzaam jegens andere Christelijke genootfchappen, vreedelievend en met de weetenfchappen, vooral met verfcheidene taaien, wél bekend. Door dit alles kon hij zich, echter, onder de Hungaaren weinig bemind maaken. Sedert veele jaaren waren zij gewoon, van de eene tot de andere partij overtegaan: en daar de keizer het noodig vond, de Hungaarfche vestingen met Duitsch krijgsvolk en buitenlandfche veldheeren, waaöp hij het meeste vertrouwen kon (lellen , te bezetten , toonden zij zich daarover hoogst misnoegd. Vanhier ook, dat de Duitfche Rijksftaaten fteeds minder geneigd werden, om den Hungaaren in den oorlog tegen de Turken bijteftaan. Dewijl de eerften nu eens hun vaderland zelve wilden verdeedigen, en dan weder vreemde hulp zochten, welke zij, echter, weldra wantrouwden. Wij moeten hier ook nog bijvoegen,  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 339 gen, dar, veele Hungaaren nog fteeds liever een' vaderlandfchen koning wenscheen, en met de zeden der Duitfchers , zelfs met hunne meer doordachte wijze van oorlog voeren, niet overëenftemden. Maximiliaans twaalfjaarige regeering van Hungaarije werd door: herhaalde poogingen van zijnen voorigen koninglijken mededinger, Johannes Siegmund, om zich de Hungaaren te onderwerpen, en door eenen gelijktijdigen oorlog met de Turken ontrust. Doch Johannes Siegmund deed, eindelijk, afftand van de koninglijke waardigheid, en vergenoegde zich met den titel van PPoiwood, en met Zevenbergen en eenige nabuurige Paiatinaatfchappen van Hungaarije erflijk te behouden. Toen hij kort daarna ftierf, verkoozen de Zevenbergfche Staaten zijnen dapperen veldheer, Stephanus Bathorie , tot hunnen Woiwood, of vorst, die door den Duitfchen en den Turkfchen keizer bevestigd werd; doch na weinige jaaren den Poolfchen troon beklom. V. In de vier- en twintig laatfte jaaren der zestiende eeuw, en in de agt eerfte der zeventiende, onder de regeering van keizer Rudolf den tweeden, maximiliaans ZOOn, over Hungarije, werd dit Rijk door dezelfde onheilen gedrukt: oorlog met de Turken, twisten met de vorsten van Zevenbergen, en Godgeleerde vervolgzucht; doch deels met een ander gevolg. Daar de Turken als in het hart van Hungarije waren , dewijl zij Ofen zelf bezet hielden, bleeven de ftrooperijen Y 2 en St. in 't aar 1570. J. 157». J- ï$75. Een gekefte van Hungarije >lijftin dö nagt der Turken.  J. I593J. 1595- J. 1597 env. J. 1604 J. 1607 Gods- dienftige vrtede ii Hungan J. IÓ06 340 II hoofdd. Nieuwe Gcfchieden. xvm böek. en vijandlij kheden van beide zijden fteeds voordduuren, totdat men , eindelijk, een' geregelden oorlog ondernam, welke eerst na vier- en twintig jaaren geëindigd werd, dewijl ook de veranderingen in Zevenbergen denzelven duurzaamer maakten. SitGMUND Bathori, de vorst van dit Land, floot met den keizer een verbond tegen de Turken , en werd daarvoor door denzelven tot Duit' fchen Rijksvorst benoemd; Zevenbergen, echter , moest nog fteeds onder de oppermagt van het Hungaarfche Rijk, en des keizers erfrecht op hetzelve, wanneer de manlijke ftam der vorsten mogt uitfterven, voorbehouden blijven. Zelfs verkreeg Rudolf , door Siegmunds vrij willigen afftand, meermaalen Zevenbergen in bezit; doch verloor hetzelve fteeds weder. Zelfs verëenigde zich, in zijne laatfte jaaren, de nieuwe vorst van , Zevenbergen, Stephanus Botschkai, met de Turken tegen hem. Daardoor bekwam de oorlog met de Turken, welke nog bleef voordduuren, een deste nadeeliger wending; te meer, daar Rudolf , reeds federt verfcheidene jaaren, de Staatszaaken weinig ter harte nam, en 'er voor Hungarije dus flecht gezorgd was. Den Turken werden dus, door een vreedes- , verbond, Ofen , Gran en een aanmerklijk gedeelte van Neder-Hungarije afgeftaan, VI. De vreede, integendeel, welke kort te vódren in Weenen met den vorst van } Zevenbergen gefloten werd, was deste geluk- *' kiger voor de Hervormden in Hungarije, dewijl  Gsfchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 341 wijl hij hun een volkomene vrijheid van Godsdienst verfchafte. Tot hiertoe hadden zij van de gewoone vervolgzucht der Roomschr Catholieke geestlijkheid veel geleeden. In Zevenbergen zelve, alwaar zij het grootfte gedeelte der inwooners uitmaakten, waren zij, omtrent het einde der zestiende eeuw, uit het bezit van veelen hunner rechten verftooten : en naderhand gebruikte een keizerlijk veldheer tot dit zelfde oogmerk zelfs zijne foldaaten. Een gelijk lot trof hen in Hungaarije, fchoon aldaar de meeste Rijksftaaten hunne gevoelens omhelsden. Kerken en leeraars werden hun ontrukt, en zelfs werd hun verboden, hunne klagten hierover aan het keizerlijk hof te brengen. Doch de vorst Botschkai , die ook een Proteftant was, verijdelde het oogmerk, door den aartshertog Ferdinand zoo driftig doorgezet, om de Hervormde Godsdienstoefening gantschlijk uitterooijen. Hij floot met den broeder des keizers, den aartshertog Matthias, een verbond, volgends welk de Euangelifchen en Gereformeerden beiden een volkomene vrijheid van Godsdienst moesten genieten. Hij zelf werd tot de waardigheid van Duitfchen Rijksvorst verhéven, en ver* kreeg nog een gedeelte van het aan Zevenbergen grenzende Hungaarije. Weldra bediende zich Matthias van het heerfchende misnoegen tegen den keizer, om zich in het bezit te ftellen van het koningrijk Hungarije, alsmede van Morayië en Oostenrijk, In korY 3 ten J. 1604.. J. 1608.  342 II hoofdd.Nieuwe Gefchieden.xvm boek. J. réio. Zeden en geleerd, heid der Hungaaren in de zestiendeeeuw. ten tijd maakte hij zich ook van Bohemen meester: en, na den dood van zijnen broeder , werd hij ook tot keizer verkooren. Hij handhaafde de nieuwe Godsdienftige inrichting zoo oprecht, dat tweemaalen achtereen een Euangeliesch groote tot Palatijn of Rijkspalsgraaf benoemd werd. VII. Thands fcheen dus de tijd gekomen, dat de Hungaaren, in het bezit der zoo lang gewenschte rust, en onder eenen werkzaamen vorst, gelijk Matthias was, hunne krachten, geheel eensgezind, zouden kunnen verè'enigen, om hun vaderland éénmaal van de Turkfche heerfchappij niet flechts volkomen te verlosfen; maar ook zelve een' hoogeren trap van volksvolmaaktheid te bereiken. In dit opzigt was hun de zestiende eeuw niet zeer gunftig geweest. Want, fchoon hun in dezelve de Godsdienst- en kerkverbetering, alsmede de daaruit voordvloeijende heilzaame vrijheid van denken,en een nieuwe verftandsverlichting door de weetenfchappen, werden aangeboden, verhinderden zij elkander, echter, door onderlinge twisten, Godgeleerden haat, gewelddaadigheden en bijna onafgebrokene oorlogen, om zich zulke belanglijke voorrechten, waarvan ontelbaaren onder hen zich reeds begonnen te bedienen, algemeen en duurzaam ten nutte te maaken. Zelfs hunne zeden werden nog weinig befchaafd. De kracht der wetten, door welke zij geregeerd moesten worden, ging in zulke omftuimige tijden geheel irerlooren. Men kan zich, wel is waar, geen on-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 343 onverfchrokkener dapperheid verbeelden, dan de Hungaarfche foldaaten en bevelhebbers in dien tijd vertoonden. Vrouwen zelve vloogen, wanneer zij mede belegerd waren, een' onvermijdlijken dood te gemoet, en een veel geringer aantal Hungaaren, wel aangevoerd, verfloeg de fterkfte Turkfche legers Doch deeze zelfde duurzaame en bloedige, wapenoefening is, misfchien, de voornaame oorzaak geweest, dat zij nog een overhellen, de neiging tot wreedheid vertoonden: niet zoo zeer in oorlogen; veelligt daarin het minfte; maar in de doodftraffon van misdaadigers, en in het misbruik hunner magt tegen geringere, arme en weerlooze perfoonen. & NieTtegenftaande .de reeds; gemelde^beietfelen, waarmede zij te ftrnden hadden, verhief zich de geleerdheid onder hen eenigzins De opgewekte zucht naar onderzoek van Geloofszaaken , en niet min de hevige twisten over dezelve, beweezen, ter bevordering van Godsdienftige kennis, gewigtige diensten. Andreas Dudith, bifchop van Vijf kerken, een zeer geleerd, welfprekend, en Staatkundig man, die zich in halie en Frankrijk in den fmaak der Griekfche en Romeinlche oudheid geoefend had, muntte ook in betere kundigheden uit ten aanzien van Godsdienst en kerk. In de algemeene Roomsch-Catholieke kerkvergadering drong hij moedig aan op het verbeteren van eenige, voor dezelve zeer nadeelige, gebreken. Doch naderhand verliet hij zijn bisdom, en Y 4 leS' A. DunTH. St. n 't jaar :589.  JOHANBES SAM(BUCUS. St in 't jaar 1584. Nic, ÏSCKTWAMfl ». hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvni boek* legde zich gantschlijk toe op de weetenfchappen en het Godsdienftig onderzoek. Schoon hij zich , van tijd tot tijd , den Proteftanten niet ongenegen getoond had, bleef hij, echter, eenigen tijd, gelijk dit in eerlijke en vrije onderzoekers der waarheid niets vreemds is, veranderlijk in zijne gezindheden ten aanzien van de verfchillende kerklijke genootfchappen der Christenen; doch was thands een der eerden, die jegens dwaaling en bijgeloof meer zachtmoedige toegeeflijkheid aanprees , dan tot hiertoe doorgaands plaats hadden: hij ftierf, eindelijk, in de gemeente der Euangelifchen te Breslau. Een~ander Hungaar, Johannes Sambucus (eigenlijk Sambokij) verwierf zich nog algemeener lof. Gelijk Dudith, had ook hij, doch op nog langer reizen in vreemde landen, zich met de juiste geleerdheid der oude wereld zeer wél bekend gemaakt. Door verzamelingen, eerfte uitgaven, vertaalingen en ophelderingen van gefchriften uit dat tijdvak, werd hij een haarer voornaamfte bevorderaars. Daarenboven verëenigde hij met de geneeskunde , welke hij gelukkig oefende, veele gefchiedkundige bekwaamheden, en was een aangenaam Latijnsck dichter en redenaar. Onder andere Hungaaren, die in deeze eeuw als geleerden en fchrijvers hun Vaderland tot fieraad verftrekten, verdient ook Nicolaas Ischtawnfi een' voornaamen rang. Ook deeze legde in de Italiaanfche hooge fchool te Bologna den grond eener nuttige geleerdheid. Ai-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 345 Aldaar was Sambucus eenigen tijd zijn leer. aar. Ook elders maakte hij zich mee de meeste Europifche taaien bekend. Dikwijls gaf hij in den oorlog, enkel als vrijwilliger, blijken van zijne dapperheid; doch nog meei en aanhoudender behandelde hij de gewigtigfte Staatsbelangen niet min bekwaam, dar getrouw, en ileeg dus tot de waardigheic van Palatijn. De gefchiedenis van zijn va derland, welke hij, van den dood van Mat thias Corwinus tot de eerfte jaaren der ze ventiende eeuw, befchreef, prijst zich aat door een' fierlijken Latijnfchen flijl, fchooi de fchrijver niet altijd onpartijdig en gemaa^ tigd genoeg was. Doch zij is eerst na zij nen dood, en, misfehien, niet onvervalsch in het licht gegeeven. VIII. De krijgsbedrijven der Hungaaren welke hen zulke gefchiedfehrijvers waardig maakten, namen, in de zeventiende eeuw uit hoofde van de zeer dikwijls voorkomen, de gelegenheden tot dezelve, wel ongemeer toe. Echter tevens ontbrak het hun it deeze eeuw weder aan binnenlandfche rus en eensgezindheid, zonder welke een Natie enmooglijk, in eenige wezenlijke voortref lijkheid kan toenemen. Dit was voornaam, lijk aan hunne verfchillen over de Godge leerdheid te wijten , in welke zij zelfs d< Christelijke verdraagzaamheid nog niet kon den oefenen, niettegenftaande hunne Gods dienftige vreede op dezelve rusten moest Tot hun ongeluk, werd elke twist door ver Y 5 fchej omtrent in het jaar 1615, I t 1 1 Nieuwe ; poogin, gen. om ' de Proteftanten in Hungarije 1 te verdruk .ken.  346 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvnr boek. Ferw- HAND II. In 't jaar 1619' BtheemJche oorlog J. iói8 env. P. Paz- mani J ft. in 't jaar 1637. fcheidene famenlopende omftandigheden ea perfoonen. meer dan éénmaal aangevuurd. Den keizer en koning Matthias , een dapper en rechtvaardig vorst, die, zonder te oorlogen, de Turken genoodzaakt had, om hem omtrent drie honderd dorpen in Hungaarije wedertegeven, werd op den Hungaar/eken troon opgevolgd door zijnen neef, den aartshertog Ferdinand, die terftond daarna ook keizer werd. Hoe veele bekwaamheden deeze ook voor de Regeering bezat, zij verlooren , echter, grootendeels haare algemeennuttige waardij door zijnen bitteren haat tegen de Proteftanten, wier Godsdienftige vrijheid hij in alle zijne erflanden wilde onderdrukken. Reeds onder keizer Matthias , barftede in Bohemen, uit hoofde van herhaalde verkortingen der kerklijke rechten, welke den Euangelifchen aldaar door de keizers verleend waren, een oorlog uit. Deeze werd thands algemeener; de Boheemfche , meest Proteftantfche, Staaten wilden volftrektlijk Ferdinand niet voor hunnen koning erkennen; zij verëenigden zich tegen hem met hunne Geloofsgenooten in de overige Oostenrijkfche erflanden, en poogden ook in Hungarije hunne partij te verfterken. Hier hield zich in dien tijd Peter Pazmanij, eerst een Jefuit, vervolgends aartsbifchop van Gran, en dus tevens opperhoofd der Roomsch-Catholieke geestlijkheid in Hungaarije , en, eindelijk, kardinaal, niet min ijverig, dan fchrander, bézig, om de Proteftanten in zijn va-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 347 vaderland, door allerleij'e middelen, uitterooijen. Hij bezat geleerdheid, doch welke, voornaamlijk flechts in een zeer geoefende vaardigheid beftond, om over de leerftukken zijner kerk te twisten. Doch zijne aangenaame welfprekendheid, inneemende verkeering, Staatkunde, en inzonderheid zijne bekwaamheid, om zachte en gewelddaadige middelen bij afwisfeling te bézigen, begunftigden het meest zijn oogmerk. In zeker opzigt verloste hij in Hungarije den Roomsch-Catholieken Godsdienst van het fteeds meer dreigend gevaar eener geheele vernietiging, verfchafte denzelven ten dien einde, in weêrwil van het verbod der Rijkswetten, vaste goederen, fchoolen en een uitneemend aanzien in het Rijk , en ftichtte tevens de hooge fchool te Tijrnau, welke die geheel werd overgegeeven. Tegen de gewoonte der Roomsch - Catholieke geestlijkheid , liet hij kanfelredevoeringen, gebedenboeken en Godgeleerde gefchriften in het Hungaarsch drukken, omdat de Proteftanten door dergelijke boeken in de gemelde Landstaal zoo veel ïnvloeds verkreegen hadden. Deezen, integendeel, ontnam hij kerken, en wist het met den Paiatijn zoo verre te brengen, dar zij, toen zij zich op den Rijksdag over deeze en andere onrechtvaardigheden beklaagden, een dreigend antwoord ontvingen. De Protefiantfche grooten beflooten dus deels, hunne rechten door de wapenen te verdeedigen, en riepen den Gereformeerden vorst van Zevenbergen , Gabricl Bethlen , of, volgends de J. 1635-  348 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvin boek. i 1 J. röio. Binnenlandfcheoorlogen en Godgeleerdetwisten in Hungarije. Dood van Bethlen, in 't jaar J629. j Feedi- jsand UI. Sedert 't jaar 1637. ! l 1 1 ie Hungaarfche taal , Bethlen Gabor, net wien zich ook de nieuwe koning van Bohemen, de mededinger van Ferdinand , /erëenigd had, te hulp. IX. Bethlen drong dus met een krij'gs» tieir in Hungarije door, verfchafte den Prote/ianten weder volkomen de overhand, wetd zelfs door de Staaten van alle kerkgenootfchappen tot koning van Hungarije verkooren , en ontruste den keizer, die tevens in Duitschland oorlog voerde, verfcheidene \azren achteréén, dewijl de verbintenisfen, tusfchen hen beiden gefloten, óf niet naauwkeurig vervuld werden, óf nog veel wantrouwen achterlieten. Bij deeze gelegenheid waren de bezwaaren over den Godsdienst wel uit den weg geruimd; doch weldra ontbonden 'er nieuwe. Allengskens zocht men 3e Proteftantfche grooten en edellieden, door huwelijken met Roomsch • Catholieke vrouwen, en andere zachte middelen , naar ieeze kerk te lokken. Bij niet weinigen ge^ lukte dit ontwerp; en de zoogenaamde nieuw bekeerden ontrukten terftond hunnen ProteHantfchen onderdaanen kerken en leeraars. In de eerfte jaaren van den nieuwen keizer en koning van Hungarije , Ferdinand den derden , hadden de Protejianten aldaar •eeds meer dan drie-honderd kerken ten slatten lande verlooren, Deeze en andere verdrukkingen , welke zij leeden, verfchafen den vorst van Zevenbergen in dien tijd, jeorgius Rakotzi, een der meenigvuldige roorwendfels, waarom hij zich, in den toen nog  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 349 nog voordduurenden dercigjaarigen oorlog , niet den geduchtften vijand des keizers, met de Zweeden verëenigde, en in Hungarije ge'wapend inviel. Deeze oorlog werd wel reeds in het volgende jaar geëindigd, dewijl de keizer de oude rechten der Proteftanten bevestigde; doch hij ondervond daarin veel tegenftands van de zijde der bifchopen; en fchoon hij aan dat Godsdienftig genootfehap een aantal kerken liet teruggeven , duurde het, echter, niet lang, of zij werden op nieuw van andere beroofd, en zeer dikwijls moedwillig mishandeld. Dit had inzonderheic plaats onder de Regeering van den volgender koning, keizer Leopold, wiens goedheid er rechtvaardigheid den Proteftanten niets baater kon, daar hij zich geheel door zijne hofgeestlijken en gunstlingen liet geleiden. X. Bij deeze bezwaaren kwamen nog an dere, welke de Roomsch-Cathoiieke Staatei van Hungarije, zoo wel als de Proteftanten verdrukten. De keizer fcheen zich in di Rijk een onbepaalde heerfchappij aantemaati gen, en deszelfs ouden regeeringsvorm t< willen vernietigen. In hetzelve werd een le ger van buitenlandfche bevelhebbers en fol daaten op den been gehouden. Daar de laat fte ongeregeld bezoldigd werden, veroorloof den zij zich allerleije buitenfpoorigheden, wel ke zelfs een' opftand in fommige gewestei ten gevolge hadden. De Hungaarfche ade beklaagde zich, dat zij in het vervullen de belangrijkfte ambten voorbijgegaan werden e: ]. 1644. i Leopold. Sedert het jaar 1657. • Oproer [ van veele grooten, ' en névige : vervolging der , Proteftan* ' ten. I l c j I  J. 1664. J. 1670. J. 1671 tot 1681 350 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xviiiboek. en voor Duitfchers te recht moesten Haan. Het misnoegen werd nog algemeener en openlijker, toen de keizer, na een belangrijke overwinning, welke zijn veldheer MontecdV culi in den Turk fchen oorlog, welke intusfchen ontftaan was, op de Hungaaren behaald had, terftond een hoogst overijlden vreede floot, door welken Nieuwheufel en andere plaatfen, door de Turken veroverd, hun afgeftaan, en zij dus in ftaat gefteld werden , om even gemaklijk Opper ■ Hungarije tot de grenzen van Duitschtand te verwoesten, als zij tot hiertoe ten aanzien van Neder - Hungarije gedaan hadden. Verfcheidene grooten en edellieden ftichteden dus een geheim onderling verbond, en ftelden zich, als daartoe door een oude Rijkswet gevolmagtigd, in ftaat, om hunne zinkende vrijheid , des noods, ook met de wapenen te onderfteunen. Doch hunne famenzwering werd ontdekt, op het eigen oogenblik haarer uitbarsting. De keizer verijdelde door zijne krijgsmagt alle haare maatregelen, en liet de voornaamfte hoofden ten dood brengen. Nu ondernam hij willekeurige veranderingen in de Regeering van Hungarije, welks aanzienlijkfte Staatsambten vernietigd werden, terwijl hij, integendeel, den grooten zeiven belastingen oplegde. De Hungaarfche aartsbifchopen en bifchopen bedienden zich gretig van deeze gunftige gelegenheid, om de Godsdienstoefening hunner Protefantfche medeburgers, waar zij flechts konden, te vernietigen.  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 351 gen. Dewijl eenigen van derzelver predikers met de veroordeelde grooten in verbintenis hadden gedaan, werden zij als oproermaakers voorgefteld. Men ontrukte hun kerken en fchoolen, verdreef alle hunne leeraars, wierp veelen deezer laatften in de gevangenis, terwijl men hen óf, op veelerleije wijzen, martelde , óf als galeislaaven verkocht. De overige Proteftanten werden grootendeels even gewelddaadig van hunne Godsdienftige vrijheid en andere, tot hiertoe genotene, rechten beroofd. XI. Dus verlooren de Hungaaren aan alle zijden veel van hunne vrijheden, en Hechts dec Roomsch -Cathoüeke geestlijkheid mogt van de kerklijke goederen, den Proteftanten ontrukt, welvaren. Doch de Natie was te fier, om zich terftond te onderwerpen. Twaalfduizend misnoegden, wien men Malcontenten noemde, namen voor, hunne zaak door het zwaard te beflisfen. Apafi, de vorst van Zevenbergen, de Turken, zelfs de Franfchen, die, daarenboven, met den keizer in Duitschland oorloogden , onderfteunden hen. Weldra verkreegen zij den graaf Emmerik Tokoli , wel een' zeer jongen, doch niet min Staat-l dan krijgskundigen vorst, tot hunnen aanvoerder. Hij maakte aanmerklijke veroveringen, en het Rijk werd door de beide partijen wreedaartiglijk verwoest. Na zeven jaaren, gaf wel de keizer zijne toeftemming tot de herftelling van den wettigen Hungaarfchen regeeringsvorm en eener taamlijk vrije Godsdienst- Burgerorlog. h 1674. E. Toko r. f. 1681.  352 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xviiiboeic. j*. I6Ï2. turkfche oorlog. J. 1683. j. 1688. De Tur hen wor« dienstöefening der Proteftanten. Doch Tokoli was daarmede niet te vreeden. Hij wilde de vrijheid van zijn vaderland op de onderfleuning van den Turkfchen keizer bouwen; liet zich door denzelven tot vorst van Hungarije verheffen , en lokte daardoor in die Rijk een Turksch krijgsheir van meer dan tweemaal honderd duizend mannen, dat met zeer weinig moeite tot Wenen doordrong. Nu fcheen Hungarije onfeilbaar en voor altijd onder de oppermagt te zullen komen van de Turken , die reeds zulk een aanzienlijk gedeelte van hetzelve in bezit hadden. Niet weinige Hungaaren ontvingen hen als hunne verlosfers; de keizer kon hun naauw* lijks veertig • duizend mannen tegenftellen; en vijf jaaren na het begin van deezen oorlog * werd hij ook door Frankrijk , den ouden bondgenoot der Ottomannen , aangevallen» Doch het vermérel vertrouwen der laatften op hunne krachten, welk hun , zoo onbedreeven in de krijgskunde en in den geheelen toeftand van Europa , ten laatften, toch ten ver* derve moest verftrekken, alsmede de nadruklijke bijftand, welke den keizer door Duitfche en andere vorften verleend werd, en, eindelijk, eenige voortreflijke veldheeren, die zijne krijgsmagt aanvoerden, vooral de hertog van Lotharingen, de markgraaf, van Baden en prins Eugenius van Sayoijen: dit alles bragt de overwinning aan de zijde des kei, zers. Een oorlog, welke hem Hungarije moest doen verliezen, kostte, na zestien jaaren woe- dens *-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. &53 dens, den Turken zeer veele fteden en gewesten in Hungarije , onder andere de hoofdftad Ofen , welke zij federt honderden zestig jaaren in hunne magt hadden. Temesclnvaar alleen met deszelfs gebied, of het zoogenaamde Banaat, bleeven zij in het gemelde Rijk nog behouden. XII. Intusfchen onderging de toeftand van Hungarije en Zevenbergen, omtrent het einde der zeventiende eeuw, nog meer veranderingen, welke mede gevolgen van den gelukkigen voordgang van deezen oorlog konden heeren. De misnoegden werden allengskens genoodzaakt , hunne wapenen neerteleggen. Hunne aanvoerder , de graaf Tokoli , vond zijn laatfte toevlucht in het Turkfche gebied, alwaar hij, kort na het begin der tegenwoordige eeuw, nog fteeds bézig met zijne onderliggende partij aantemoedigen , ftierf. Doch deeze was, reeds lang te vóóren , ook door de doodftraffen, welke haare aanhangers ondergaan moesten, volkomen magtloos geworden. Deste gemaklijker wist nu de keizer , op een Rijksdag te Presburg, Hungarije voor een erfrijk van het huis van Oostenrijk te doen verklaaren, welk, echter, nadat alle de manlijke leden van het laatfte zouden uitgeftorven zijn, zijn kiesrecht zou hernemen. Tevens werden alle de voorrechten der Hungaarfche Natie bevestigd, behalven alleen de oude vrijheid der Rijksftaaten, om zich zelve tegen hunnen koning recht te verfchaffen, welke vernietigd werd. Ook werd den Pro* VI. Deel. Z H* 3en Uit Hungarij* /erdree- |. 1685. Vreede inn Karlowitz,in het jaar r>9° Hungarije wordt een Oosten rijksch erfrijk- j. 1705. j. ï687-  354 H hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xviiiboek. Zevenbergen wordt ann de Hungaar, jein heerfchappijvo! lomen onderworpen. J. K>97. De R'.ïzen in Hungarije. j. 1690 env. tejla&fen een vrije Godsdienstoefening in Huw garije, doch niec zoo zeer volgends hunne oude rechten, als wel door de keizerlijke genade , vergund. De krijgshaftige onderneemingen deezer tijden begunstigden ook het lang gemaakte ontwerp der keizers, om zich Zevenbergen volkomen te onderwerpen. De vorften van dit Land waren zoo dikwijls als hulpen bondgenooten der Turken voor het Hungaarfche Rijk zeer gevaarlijk geweest, en het Land zelf kon , behalven zijne voordeelige voordbrengfels, ook tot een voormuur der Hungaaren tegen de Turken dienen. Daar nu de fultan door herhaalde verloorene veldflagen te zwak was geworden, om den jongen vorst van Zevenbergen, Michael Apafi, in deszelfs bezit te handhaaven, ftond deeze zijn vorftendom voor een jaargeld aan den keizer af, en nu werd hetzelve weder met Hungarije verëenigd, van welk Rijk het, federt de vroeger tijden der zestiende eeuw, was afgefcheiden geweest. Niet lang te vóóren waren ook veele Illijriè'rs ,• of Raïzen , gelijk men hen nog heden, naar hunnen eigenlijken naam Rasciërs, noemt, uit Wallachije, Bulgarije, Servië en andere Turkfche Landen, in Hungarije en Slavoniê' ontvangen, om zeer veele woeste plaatfen aldaar te bebouwen. Deeze verkreegene vrijheid, om hunnen Griekjehen Godsdienst openlijk, en als een bijzonder kerkgenootfehap, te oefenen. Naderhand heeft men veel moeite gedaan, en fomtijds zelfs geweld gebézigd, om deeze Griekfche inwoo- ners  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 355 ners met de Roomsch - Catholieke kerk te vereenigen. Slechts een gedeelte van hun heeft zich onder dc opperhccrfchappij van den paus gebogen; doch het grootfte blijft, onder den naam van oudgeloovigen , aan de Griekfche kerk gehecht. XIII. Intusfchen was, echter, het zaad van misnoegen meer voor eenigen tijd door de overmagt der keizerlijke wapenen onderdrukt, dan wel geheel verflikt. Nieuwe gelegenheden ftichteden nieuwe , of liever vermeerderden de oude ontevreedenheid van veelen. Toen de voorftanders van Tokoli door de overheid fnet het zwaard vervolgd werden, misbruikten de rechters, daartoe buitengewoon aangefteld, hunne magt ten verderve van veele min fchub digen, of, ten minften, niet genoeg overtuigden. De naderhand geêischte ftrenge afhanglijkheid des Hungaarfchen Rijks en zijnet grooten van het keizerlijke hof, mishaagde niet min een groot gedeelte Hungaaren , die indedaad gevoelden, dat alle hunne vrijheder van de willekeur van buitenlandfche bevelhebbers en foldaaten afhingen. Naauwlijks was ook de vreede herfteld, of de aartsbifchoper èn bifchopen in Hungarije, fteeds door hunnen onverzoenlijken haat tegen de Proteftanten gedreeven , begonnen hen willekeurig tc verdrukken, derzelver predikers in de gevangenis te werpen, hen zeiven uit geheele fle den te verdrijven en tot het aannemen var hun Geloof te dwingen: gewelddaadigheden welke ook Roomsch-Catholieke grooten na Z 2 volg Nieuwe opftaud in Hungarije, onder aanvoeringvan den vorst Ra* kotzij. [  35<5 II hoofdd.Nieuwe Gefchieden. xvhiboek. 1.1703- I-1705. St. in het jaar 1735. volgden. Geen wonder dus, dat Frans Leopold Rakotzij , fchoonzoon van den graaf Tokolij, een magtig, moedig en ondemeemend vorst, wiens grootvader vorst van Zevenbergen geweest was, een aanhang van verfcheidene duizenden, zoo wel onder de edellieden als het landvolk, en meestendeels Protejïanten vond, toen hij zich , in het begin der tegenwoordige eeuw, tot redder van Hungarije opwierp. Die tijd begunstigde zijn oogmerk deste meer , daar de keizer toen, uir. hoofde van den oorlog over de Spaanfche erfopvolging, waarin hij zoo veel deels nam, bijna al het Duitfche krijgsvolk uit Hungarije elders gebruikte, Daartoe werd hij ook door Frankrijk aangemoedigd , en fomtijds, doch flechts flaauwlijk, onderfteund. Hierük ontftond een binnenlandfche oorlog van agt jaaren in Hungarije. Rakotzij veroverde veeJe Hungaarj'che fteden, werd tot vorst van Zevenbergen verkooren, en naderde zelfs Wenen met zijne krijgsmagt, omtrent ten zelfden tijde, toen keizer Joseph zijnen vader Leopold op den Hungaarfchen troon opvolgde. Doch daar hij nóch bedreevene bevelhebbers, nóch aan krijgstucht gewende foldaaten had, en de keizer weldra in ftaat was, hem een genoegzaam heir tegenteftellen , verloor hij weder alles; zijne aanhangers fiooten een verdrag met den keizer, en hij ontvluchtte her. Rijk. Weldra werd Hungarije, door nieuwe wetten en eene bevestiging van de oude voorrechten des Volks op eenen Rijksdag, nog  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 357 nog meer tot rust gebragt. Ook de Prote* ftanten werden wel van hunne vrije Godsdienstoefening verzekerd; doch met dit brjvoegfel, welk deeze verzekering zoo aanmerklijk verzwakte, dat zij hunne bezwaaren niet gemeenfchaplijk aan den keizer mogten voordragen. , XIV. Toen was Karel de zesde, reeds federt drie jaaren, zijnen overleeden broeder, Joseph, als keizer en koning van Hungarije, opgevolgd. Doch, in plaats van den binnenlandfchen naauwlijks geëindigden oorlog, zag hij zich weldra genoodzaakt, eenen nieuwen met de Turken op de grenzen van Hungarije te voeren, welke, echter, door de fchitterende overwinningen van den grooten veldheer, prins Eugenius van Savoijen, aanmerklijk verkort werd. Nadat hij inzonderheid Belgrado, dien belangrijken voormuur van Hungarije , had veroverd, fchoon hij, toen hij om hetzelve een beleg had geflagen, zelf door eenj veel grooter Turksch heir in zijn eigen leger was belegerd geweest, moesten de Turken deeze vesting, nevens het grootfte gedeelte van Servië, hei Banaat van Temeschwaar, alsmede aanzienlijke deelen van Wallachije en Bosnië, aan den keizer afftaan. Doch, omtrent twintig jaaren daarna, gaf hem zijne verbintenis meilluslana gelegenheid , om de Turken andermaal, ir gemeenfchap met dit Rijk , te beoorlogen, Nimmer kon men zulk een gegronde hoop koesteren, dat de Hungaaren deeze geduchte vijanden voor altijd verre van hunne grenzer Z 3 zou j. 1714- Belgrado, Temesch' waar en indere Turkfche bezittingen worden met Hungarijs verëenigd. j.I7I7, J. 1718. ƒ• 1737.  Verlies van deeze veroveringen. j- 1730- J. 1722. Karel VI. St. in het jaar 1749. De Hungaaren verdeedigen 358 II hoofdd. Nieuwe Gcfchieden. xvm boek, zouden verwijderen , als in deezen oorlog , waarïn de beide Christen -keizerlijke hoven hunne raagt hadden verëenigd, en het Rusfifche krijgsheir fteeds overwinnend was. Echter, hadden de onëensgezindheid en misflagen der veldhecren van den Oosiamjkfchen keizer, en waarfchijnlijk ook de kwalijk beraamde maatregelen van hun hof, ten gevolge , dat , door het daarop gevolgde vreedesverbond, Belgrado en alle de andere veroveringen van den laatften oorlog, flechts het Banaat van Temeschwaar uitgezonderd , weder in de magt der Turken kwamen. Gelukkiger was de keizer daarin, dat hem de Hungaarfche Rijksftaaten , daar hij geen' zoon had , ook voor zijne dochters en andere vrouwlijke afftammelingen de troonopvolging vergunden. Geduurende de regeering van deezen laatften koning van Hungarije uit den manlijken ftam van het huis van Oostenrijk, werd de Staatsregeling des Rijks ook eenigzins verbeterd. In plaats van de oude algemeene, doch zeer zelden vergaderde, rechtbanken, werden er in verfcheidene fteden meer dan één gedichtvoor weiken men dikwijls, en minder kostbaar , twistgedingen behandelen kon. Daarenboven , beperkte men de harde flavernij van den landman, die van veelen zijner meesters door aanhoudende heerendiensten ten gronde gebragt werd. XV. Doch, omtrent in de laatfte veertig jaaren federt den dood van Karel den zesi en, nebben Hungarije cn de Hungaarfche Natie nog  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 359 nog veel meer en gewigtiger veranderingen ondergaan , welke deels nu reeds de merkwaardigfte gevolgen hebben, deels in hec toekomende nog heilzaamer belooven. Karels oudfte dochter , Maria Theresia , beklom wel den Hungaarfchen troon; doch bevond zicb weldra in gevaar, om van haare erfünder door verfcheiden tegen haar verëenigde ei magtige vorsten beroofd te worden. Reed; naderden de vijandlijke krijgsmagten Wenei zelve ; doch Hungarije was in een' flechter krijgstoeftand. In deezen dringenden nood keerde zich de koningin , gelijk wij reed verhaald hebben , inzonderheid tot de Hun «aaren, en werd door hen met ongemeene: ijver onderfteund. Hunne koningin, een zee fchoone vorstin van vier- en- twintig jaaren verre boven haaren ouderdom Staatkundig moedig en welfprekend, doch tevens zeer or gelukkig , met haaren zoon van zes maar den op den arm, in het midden der Hui, gaarfchc Rijksftaaten te zien, en te hooren dat zij bij hen alleen haare toevlucht zocht dit moest indedaad het medelijden, de trom en dapperheid eener Natie , welke aan ee hartlijke vriendfchap alles pleegt opteöfferen gantschlijk opwekken. Terftond bood de Pi ia fijn des Rijks deszelfs magt der koninginr ten dienfte. Het gantfche Volk toonde zie bereidvaardig, om de wapens voor haar opc< vatten ; de adel bood haar goud en zilvi vaatwerk aan, om, des noods, in de krijg kosten te voorzien; een talrijk heir ftond we Z 4 è hunne koningin ', Maria Therüsia, in verfcheideneoorlogen gelukkiglijk. L l 5 Deel III. .BI. 555- 1 t' 3 » » v 11 ï :■ j. 1741. e h ;r 1- ra  J-1744. J. 1764. Verbetering van het Bunganrjckekrijgswezen» 360 11 aoomr>. Nieuwe GefehiedcK. xviiiboeü; dra te velde, en zeer veelen, die onder hetzelve wilden dienen , moesten, tot hunne fmart, afgeweezen worden. Deeze Hungaarfche Injurgenten , gelijk zij, naar hunne bereidvaardigheid tot den krijgsdienst, genoemd werden, deeden niet flechts door hunne koene ftrooperijen aan de vijanden der koningin zeer veel nadeels; maar hielpen haar niet min vijandlijke Landen veroveren, en andere onder■> neemingen volvoeren. Het was voornaamlijk een haarer veldheeren, de graaf Nadaschdi , die het koninglijk heir over den Rhijn en in het Franfche gebied hielp doordringen. Ook in laatere oorlogen, van welken Mauia The* resia tot in haare laatfte jaaren verfcheiden gevoerd heeft, munteden de Hungaaren zeer pit. Zij beloonde dus en moedigde hunnen krijgsmoed door allerleije voorrechten aan ; onder anderen door de ridderorde van den heiligen Stephanus , welke zij enkel voor dappere Hungaaren ftichtte, XVI. In het midden hunner krijgsbedrijven was het, echter, niet zeiden zeer zigtbaar, dat zij, niettegenftaande alle hunne onverfchrokkenheid, in den oorlog nog een bijzonder geleide behoefden. Met gemis van krijgstucht en flipte orde, zoo wel onder de fol* daaten, als ten aanzien van veele bevelhebbers zelve, had op hunne krijgsmagt een' nadeeligen invloed, en ftelde hen buiten ftaat, om haar in vcldflagen en andere krijgshafte onderneemingen, waarin alles van de regelmaaïigfte nauwkeurigheid afhangt} met volko-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 361 men vertrouwen te bezigen. Doch nadat de inrichting van het Duitjehe krijgswezen ook door hen was aangenomen, leerden zij eerst duidlijk zien , hoe noodig het fomtijds zij, eene ongebondene vrijheid afteftaan. In het algemeen werd het Hungaarfche Rijk, door de zorgvuldigheid van de keizerin - koningin Maria Theresia, (want haar gemaal en mederegent in Hungarije, Frans Stephanus , groothertog van Florence, was tot Duitfchen keizer verkooren ,) vooral ten aanzien der Turkfche grenzen, in den besten ftaat van verdeediging gefteld. Daarom waagden de Turken hunne gewoone invallen in Hungarije niet meer , en bewaarden, integendeel, nu reeds langer dan veertig jaaren, met hetzelve eenen beftendigen vreede. Onder deeze Regeering werd dit Land deels zelfs vergroot, deels door een foort van nieuwe voormuuren verfterkt. De fteden van het graaffchap Zips, welke reeds federt de vijftiende eeuw aan Poolen verpand waren, werden weder met Hungarije verëenigd. Doch daar eenige nabuurige Poolfche Landen welëer tot dit Rijk behoord hadden , nam de keizerin» koningin dezelven , onder den naam van de Rijken Ladominë en Gallizië, (anders Wladimir en Halitsch genaamd,) weder in bezit. Dus noodzaakte zij ook het Turkfche hof, om haar de Bukowina, een boschrijk gewest bij Moldavië, dat welëer een gedeelte van Zevenbergen geweest was, afteftaan. ZevenberZ 5 gen J, 1747. J. 174Ï- De verpande ltc$ den van het graaffchap Zips komen weder in de nngt der Hungaaren. - J 1772. Bezitneeming van • Gallizië en Ladomirië. j- 1773. J. I777«  J. irös- Maria Theresia vtrzacht de zeden der Hungjaren. 36*2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek.. gen zelf had zij, eenigen tijd te vóóren, tot een grootvorstendom verhéven. XVII. Behalven deeze maatregelen, waardoor Maria Theresia het Hungaarfche Rijk een nieuw aanzien fchonk , poogde zij ook de Natie zelve te verbeteren. Nog fteeds vertoonden zich de meeste Hungaaren afkeerig van de Duitfchers, en in het algemeen van'buitenlandfche zeden en inrichtingen, van een werkzaamer infpanning hunnes geestes , van kunften, weetenfchappen, koophandel en andere algemeen nuttige bezigheden. Vrij, doch onveranderlijk volgends hunne oude gewoonten , te leeven ; prachtig, vaardig in ligchaamsöefeningen, tot oorlog en jagt fteeds gereed te zijn: ziet daar de heerfchende gezindheid van het edeler en voornaamer gedeelte deezer Natie. Maria Theresia wist met de haar inzonderheid eigene fchranderheid de Hungaaren," van tijd tot tijd, geheel als te herfcheppen. Daar tot hiertoe de koningen uit het Oostenrijkfche huis flechts zelden, en zelfs naauwiijks nu en dan op Rijks- of Landsdagen , de Hungaaren door hunne tegenwoordigheid , hoe hartlijk ook gewenscht , verheugd hadden, vertoefde zij, integendeel , dikwijls in eenige der aanzienlijkfte fteden van Hungarije; bewees der Natie in 't algemeen een uitneemende achting; liet haaren aartshertog Joseph volgends de Hungaarfche wijze kleeden , de Hungaarfche taal leeren , en door eenen Hungaarfchcn grooten opvoe-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 363 den ; fchonk veele heeren van den Hungaarfche» adel ambten aan het hof, welke hun verblijf te Wenen verëischten, en hen aan een meer befchaafde leevenswijze gewenden; doch gedroeg zich tevens, niettegenftaande alle haare goedhartigheid en minzaame infchiklijkheid j"egens de Hungaaren, niet min ftandvastig, wanneer haar gezag, haare rechten en de algemeene belangen dit verëischten. Een meenigte Duitjehe Volkplantelingen, ter bevolking van Hungarije aldaar overgekomen , bragt ook iets toe ter befchaaving der Hungaarfche zeden. XVIII. Inzonderheid zorgde zij voor de goede opvoeding der jeugd en den bloei der weetenfchappen in Hungarije. Ten dien einde liet zij een algemeen ontwerp voor het openlijk fchoolönderwijs in dit Rijk invoeren, en Normaal- of voorbeeld-fchoolen dichten, volgends welke de overige moesten ingericht worden. Daartoe bedeedde zij koninglijke fchatten , welke door veele goede gevolgen eenigzins vergoed werden, fchoon de nieuwe leerwijze, welke zij bevolen had te volgen, nog voor groote verbeteringen vatbaar was. Veele hooge en laagere fchoolen werden door haar gedicht, en voor den jongen adel fchikte zij eenige bijzondere opvoedinsgeftichten. De hooge fchool te Tijrnau verplaatdc zij naar Ofen, fchonk haar een voortreflijke boekerij, en voorzag haar van zeer bekwaame leeraars. Van den anderen kant gaf zich deeze keizerinkoningin ook alle moeite, om den koophandel Haare iiver voor de opvoeding der jeugd en de geleerdheid ; h 1777. J-1777. alsmede voor den koophan-.  364 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xviiiboex. del der Hungaaren. J-I747. J. 1752. Eindeüii woidt ook de Gojsdiens! ige Verdraagzaamheiddoor JoStl'H II. in Hungarije ingevoerd, I. 1758. del van Hungarije en de kunstvlijt der Natie eenigzins te verheffen. Tot dusverre had men aldaar veele voordbrengfels des Lands aan Turkfche kooplieden, die in het Rijk kwamen, doch andere aan andere vreemdelingen afgeftaan, zonder dat de Hungaaren zelve in deezen handel veel onmiddelijk deel hadden genomen. Thands werd, ter hunner aanmoediging, de vrije uitvoer van leevensmiddelen vergund, een tweevoudige handelmaatschappij geftichc, en veel ten dien einde beproefd of verbeterd; doch dit alles had, uithoofde van zekere belemmeringen in den toeftand des Lands zelve, in alle opzigten de gewenschte gevolgen niet. XIX. Slechts nog ééne zaak ontbrak Hungarije onder deeze Regeering tot een' uitneemend bloeijenden toeftand: de Godsdienstige verdraagzaamheid onder de inwooners, welke bijna onverwinlijke hindernisfen ontmoette. Nóch Maria Theresia , nóch haar waardige vader waren vervolgzuchtig. Beide lieten veeleer de Proteftanten in Hungarije, bij verfcheidene gelegenheden , veele burgerlijke en Christelijke rechten behouden. De wijze dochter van Karel den zesden erkende, in weerwil van allen ijver voor haaren Godsdienst, zelfs meer dan haare laatfte voorgangers, haare rechten in kerklijke zaaken ; liet zich, om dezelven door eenen ouden en eerwaardige» naam te bevestigen, door den paus den titel van Apostolifche koningin van Hungarije geven , en nam ten aanzien van de Roomsch- Ca*  Gefchiedenis der Hungaaren.lV Tijdvak. 365 Catholieke geestlijkheid van dit Rijk verfcheidene maatregelen naar haar goedvinden. Echter leeden de Proteftanten aldaar , geduurende de veertig jaaren, dat zij op den troon zat, en reeds in de twintig laatstvoorige, onbefchrijflijk veele verdrukkingen. De meesten derzelve bleeven haar en Karel onbekend; andere Helde men hun in een valsch licht voor: de magtige Hungaarfche geestlijkheid handelde eok hierin fomtijds tegen den uitdruklijken wil haarer vórsten. Geen list, of liever geen laage kunstgreepen fpaarde men, om den Proteftanten fteeds meer kerken en fchoolen te ontrooven; hen uit alle overheids- en andere posten uittefluiten ; hun de Godsdienstoefening , het verkrijgen van nieuwe leeraars en het genot van andere wettige rechten moeijelijk te maaken, en hen , daarenboven , toi den Roomsch - Catholieken Godsdienst te dwingen , waartoe zich deeze vervolgens dikwijl: van geweld bedienden. Nog vóór twintig o: dertig jaaren, vond men , 't geen de nakome lingfehap naauwlijks zal kunnen gelooven, ir Hungarije zulke bloeddorftige bifchopen er andere voornaame Roomsch-Catholieke geestlijken, dat zij in eenige gefchriften beweerden , dat men de Proteftanten als ketters ten dood moest brengen. Eindelijk kwam Joseph de tweede, en voerde, behalven andere aanmoedigingen der Hungaaren, ook een volko» mene Godsdienstige verdraagzaamheid onder hen in. Daardoor bewees hij niet flechts den zoo lang verdrukten Proteftanten, maar eigenlijk St. in net iaar 1780. 1 J. I7S-.  Geleerdheid en nieuwfte toeftand der Hun. gaarm. *66 II hoofdd. Nieuwe Gejchieden. xvni boek. lijk ook der geheele Natie een ongemeene weldaad. XX. Want inderdaad leert ons de gefchiedenis der Hungaaren tot onzen tijd, dat de voornaame reden, waarom zij met andere Volken van Europa geene gelijke vorderingen gemaakt hebben in allerleije vakken van kennis , belangrijke uitvindingen , kunften , handwerken en meer dergelijke voortreflijke zaaken, voornaamlijk deeze is , omdat zij zelve , in de laatfte twee honderd en vijtig jaaren, door hunne onverdraagzaame gezindheden ten aanzien van den Godsdienst zich daarin belemmerden. Deeze gingen onaffcheidbaar gepaard met een domme hardnekkigheid, welke zich onder een pligtmaatigen ijver voor het waare Geloof verborg; met een ftugge gehechtheid aan het oude, al ware het ook het flechtfte ; met een volkomen gemis van vrijheid van denken, leeren en fchrijven , en dus met een daadlijke onmooglijkheid, om zich het goede van andere Volken ten nutte te maaken. Vanhier, dat ook de geleerdheid , in de beide laatfte eeuwen , onder de Hungaaren, om dus te fpreeken, flechts angstvallige fchreden deed. In verfcheidene weetenfchappen verfcheenen wel eenige middenmaatige of zulke gefchriften , welke flechts blijken van vlijt opleverden ; doch voortreflijke, doordenkend-onderzoekende en waarheidlievende mannen moesten wel zorgen, van toch niets nieuws, dat met de gewoone begrippen ftreed , voortedragen. Dikwijls zoch-  Gefchiedenis der Hungaaren. IV Tijdvak. 36?. zochten de Proteftanten een gelukkiger vrijheid in vreemde Landen , ten minften toe het in het licht geven hunner gefchriften. Alleen de Hungaarfche , deels ook de Zevenbergjche gefchiedkunde en aardrijksbefchrijving , bereikten een grooter volkomenheid. Johannes en Wolfgang , graaven van Bethlen, befchreeven, in de vóórige eeuw, de gefchiedenis van Zevenbergen geloofwaardig en naauwkeurig. Timon , Kazij, Peterffij, en anderen , beweezen , in de tegenwoordige , aan de Hungaarfche gefchiedenis eenige nuttige diensten. De meesten der arbeidzaame Hungaarfche gefchiedfehrijvers waren, tot de nieuwfte tijden , Jefuiten : eene orde , welke onder haare Geloofsgenooten in Hungarije zich het best met de geleerdheid bézig hield; doch ook de voornaamfte en onvermoeidfte vervolgers der Proteftanten, de eigenlijke fteunfèls van Geloofs- en gewetensdwang aldaar opleverde. Een Euangeliesch prediker te Presburg, Matthias Bel , begon het fraaifte en vollédigfle Werk over de his-j torifche aardrijkskunde van Hungarije in het Latijn uittegeven. Doch daar hem , eindelijk , de hoogere onderfteuning onttrokken werd, zonder welke een zoo zwaare en kostbaare onderneeming niet was voordtezetten, gaf hij flechts de helft van hetzelve in druk uit. Een ander zeer geleerd en vrijmoedig Hungaar, Adam Frans Kollar, die eerst1 vóór weinige jaaren als opzigter over de keizerlijke boekerij te Wenen ftierf, verdee-j digde IM. Beu St. in het iar 1749. l. F. Kol- ar. 3t. na het iar 1770.  gf58 II iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xvm boek; digde inzonderheid de rechten der koningen van Hungarije in kerklijke zaaken met juistheid en fchranderheid. Thands is voor de Hungaaren de tijd gebooren, om, wanneer zij flechts met het weldaadig oogmerk van hunnen vorst willen medewerken, een nieuwe en hoogere vlucht te nemen niet flechts in de weetenfchappen , maar ook in elk ander edel gebruik hunner krachten, en zich hun vaderland zelve, hunne taal en hunne bijzondere neigingen veel roemrijker ten nutte te maaken, dan immer te vóóren. Een Volk , zoo werkzaam en fier, zoo vol vaderlandsen vrijheidsliefde, zoo grootmoedig, zoo begeerig naar den roem van koene daaden, kan niet langer onder eenig juk van vooröordeelen, veel min deszelfs geest door een gedeelte hunner medeburgers gekluisterd blijven. EER-  'Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. 360 NEGENTIENDE BOEK. Geschiedenis der Chineezen. EERSTE T IJ D V A K. Van CoNFUcius, den fkichter van den Godsdienst , welke nog heden onder de Chineezen heerscht, tot keizer Ta tsong den eersten , een der grootfte weldoeners zijner Natie, en tot de invoering des Christendoms in China. Van het jaar 500 vóór-, tot 626 na de geboorte van Christus. Een tijdvak van meer dan elf eeuwen. i. Thands, mijne waardften, verhaten wij Europa en de Christelijke Volken gantfchlijk, om ons nog met de gefchiedenis eener Natie bekend te maaken, welke het afgelegenfte Oosten van Aftë bewoont, en van alle de tot hiertoe befchreevene zeer merkbaar onderfcheiden is. De Chineezen, — want zi zijn deeze Natie, — hebben een taal, heerfehenden Godsdienst en zeden, welke mer overal elders vergeefs zoekt. Onder alle no£ VI. Deel. Aa he Bijzondere merkwaardigheid van de gefchiedenis der QW.èezen. 1 I  Befchrij'. ving van China. 370 II hoofdd. Nieuwe Gefchicdcn. xix boek: heden beftaande Rijken is het hunne het oudfte , dewijl deszelfs aanëengefchakelde en geloofwaardige gefchiedenis twee duizend jaaren lang is. Dit zelfde Rijk is ook van alle de niet Christelijken het grootfte, en , veelligt, is deszelfs uitgebreidheid niet minder, dan die van het Rusfifche. Geen ander Rijk in Afi'ê is zoo befchaafd en bevolkt, als dit. Doch geene Natie heeft ook haare vroegfte kundigheden en zeden zoo onveranderlijk behouden , zonder haar, geduurende een lange reeks van eeuwen, eenigzins uittebreiden of te verbeteren , als de Chineezen. Geene is ook, in de nieuwfte tijden , zoo buitenfpoorig geroemd , en kort daarna zoo onverdiend veracht, als deeze zelfde. Doch, in weerwil van alles , wat haar van de Europceërs onderfcheidt, is de overgang van de Hungaaren, die ons zoo nabij zijn , tot de , voor Europa nog zoo vreemde, Chineezen niet onnatuurlijk , dewijl de Hungaaren zelve uit het Noorden van Afië afftammen , en óf hunne voorvaders, óf met hun verwante "Volken, welëer in de nabuurfchap der Chineezen gewoond hebben. II. China is niet die naam van dit groote Rijk, waarmede de Natie zelve, welke daarin woont, het pleegt te noemen. Hij is flechts uit de naamen Sin of Tfin ontftaan , welken de Volken van Zuid - Afi'ê aan dit Rijk gegeeven hebben , en volgends welken men deszelfs inwooners Sineèzen zou moeten noemen. Zij zelve hebben hun Rijk, óf naar het al-  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak, gjrt aldaar regeerende geflacht, óf met eenen algemeenen en nog duurzaamen naam, gelijk bij voorbeeld Tfchong-kue, dat is, de kroon van het midden, genaamd, omdat zij meenen, dat hetzelve in het midden der wereld ligt. Ten Noorden grenst het aan Afmtiefch Tartarije; ten Oosten aan de Oosterfche of Chineefche zee ; ten Zuiden aan Oostïndie , en ten Westen aan Tibet. Deeze zijn, echter, flechts de grenzen van het eigenlijke China. Voegt men hierbij nog de Landen , welke, in laatere tijden , door veroveringen en cijnsbaare onderwerping aan hetzelve gehecht zijn , dan ftrekt het zich verre in Tartarije uit , tot de Perftfche grenzen, en zelfs naar Oostïndie'. Het groote fchierëiland Corea en andere eilanden zijn mede aan het Chineefche Rijk onderworpen. Het beflaat dus omtrent een derde gedeelte van Afië. Op zich zelve is China, ten minften, zesmaal , doch volgends eenige fchrijvers, wel twaalfmaal grooter, dan Duitjchland; het bevat meer dan zestig milliöenen inwooners, en, de Landen , tot hetzelve behoorende , medegerékend , omtrent honderd milliöenen. Deeze meenigte menfchen, het groot aantal rivieren , kanaalen en zeeën , en de rauwere toeftand van veele gewesten van China , zijn de oorzaak , dat veele duizerhuisgezinnen in fchepen woonen , en als vlottende fteden. of dorpen verbeelden. Schoon men in dit uitgebreide Land vrij veele fteile en onvruchtbaare bergen en andere woeste en niet wel bouwbaare oorden vindt , is Aa 2 het-  37a II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek; Theekoom. hetzelve , echter, over het geheel een der bekoorlijkfte en vruchtbaarfte Landen , welk grootendeels een gemaatigde luchtftreek en een ligtlijk te bearbeiden grond heeft. Behalven veelerleije foorten van graan, lévert het inzonderheid een' ongemeenen voorraad van rijst, het gewoonde voedfel der Chineezen, op. Men vindt aldaar niet flechts de meeste Europifche boomvruchten en gewasfen; maar ook veele bijzondere boomen en planten. Dus wordt China voor het vaderland der Oranje- of Citroen - boomen gehouden. Ook de theeboom, of liever de ltruik , aan welken de bladeren van deezen naam wasfen , voorziet de Europceërs jaarlijks van ontelbaare milliöenen ponden van deeze plant , welke zij tot een , federt meer dan een eeuw onder hen algemeen geworden , drank noodig hebben, en in welker plaats zij andere , in hun werelddeel groeijende, planten even nuttig , doch met oneindig minder onkosten, konden gebruiken. Allerleije fpecerijen , alsmede een foort van fuikerriet; rhabarber, de Chinawortel en andere geneesmiddelen ; eene groote verfcheidenheid van nuttige boomen; bijna allerleije metaalen, van welken, echter, de edelsten , goud en zilver, in de mijnen aldaar nog weinig uitgegraven worden ; een overvloed van wilde en tamme dieren, vogelen en visfchen , van welke weder veele niet ligtlijk elders gevonden worden : dit alles heeft men rog bij de voorrechten der Chineezen te voegen. AiIer-  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. 372 lerminsc mogen wij in derzelver opgave den z;jdeworm vergeten. China en Lndic lcnijnen de eerfte Landen geweest te zijn , waar* in men de zijde geteeld heeft. Vanhier, dat, daar de ouden, naar allen fchijn, onder Seres Chineezen verftonden, de zijde Sencum genaamd is. III. Dit Land, zoo rijk begaafd met natuurlijke voordbrengfels, is, waarfchijnhjk, daarom zeer vroeg bevolkt geweest. Wanneer men de oude overléveringen en verhaalen der Chineezen gelooven wil, dan zouden niet Hechts de eerfte menfchen in hun vaderland gebooren zijn; maar in hetzelve ook, veele milliöenen jaaren vóór den ons zeker bekenden tijd ✓der Schepping, vorsten geregeerd hebben , wier naamen , uitvindingen , wetten en daaden zij deels vermelden. Zulke ongelooflijke narichten kunnen uit verfcheidene oorzaaken onder hen ontdaan en geloofd zijn, Indedaad zijn zij een der oudfte Volken dei wereld ; ook is het zeer waarfchijnlijk, dat, reeds twee duizend jaaren vóór de geboorte van Christus , kleine Kijken en Staaten m China beftaan hebben. Doch 't geen men daarvan in de vroegfte eeuwen weet, is deels niet wél famenhangend, en van zeer verdachte omftandigheden vergezeld, deels zonder eeaige zekere en naauwkeurige tijdrékemng. In het algemeen is het zeer merkbaar , dat de Chineezen, volgends de gewoonte van andere zeer oude Natiën, zich ongemeen bevlijtigd hebben, om hunne laatere inrichtingen, Aa % ^un" Vroegfte gi fchiedenis der Chineezen.  374 H iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek. See-ma-i sit'n, de eerlre gefchiedfchiiiverder Cbiriei Ztll. Voor* lik d« kunften en gefchiedenis in de vroegfte tijden te verplaacfen,en hunne eerfte vorften als zeer verwonderenswaardig en zelfs als bovenmenschlijk wijs aftefchetfen. Doch allermeest verliest hunne vroegfte gefchiedenis van haare geloofwaardigheid, omdat hunne eigenlijke gefchiedboeken eerst eenigen tijd vóór den oirfprong des Christendoms beginnen. Slechts zeven-en negentig jaaren vóór deeze groote verandering in den toeftand des menfehlijken ■gefkichts, leefde See-matsien, hunne eerfte gefchiedfehrijver , die de regeeringsjaaren der vorsten naauwkeurig aanwijst ; fchoon ook deeze nog niet vrij van fabelachtige verhaalen 'is. Zijne gefchiedenis gaat intusfchen niet verder, dan omtrent agt-honderd-en-vijftig jaaren na de tijden van Christus. Sedert hem, integendeel, is.de Chineefche gefchiedenis fteeds onafgebroken , uitvoerig , meestendeels naauwkeurig , en onder het opzigt van de Regeering zelve, tot de nieuwfte tijden voordgezet. Doch tevens blijkt het uit een zorgvuldig onderzoek van alle deeze narichten, dat het tegenwoordige Chineefche Rijk twee - honderd - negen - en veertig jaaren vóór Christus ontftaan is, nadat alvoorens een meenigte geringer Rijken in dit Land gebloeid had , welker afhanglijkheid van één algemeen opperhoofd of keizer flechts onbeftendig was. IV. Het is dus voor ons nóch raadzaam , nóch nuttig , bijzondere min geloofbaare vertelen, van vorsten , die % duisend, vijftien- hon-  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. 375 honderd en meer jaaren vóór de geboorte van Christus, China zouden geregeerd hebben te verzamelen. Want naauwhjks zeven-honderd of zeven-honderd en vijftig ]»™«™ de dikwijls gemelde gewigtige fbeunerw, vindt men eerst in deeze gefchiedenis eenige naauwkeuriger tijdrekening. Maakten deeze gebreken en andere twijfelingen haar niet zeer onzeker, men zou veele narichten m dezelve fchoon wegens koningen van flechts middenmaatige Staaten, vrij5leerrijk kunnen heeten Onder hen vindt men eenen wetgeever , die aan ieder zijner onderdaanen veroorloofde, om op een openlijk voorgehangene lijst vrijelijl aanteteekenen , wat hem in zijne regeenn mishaagde ; eenen koning , wiens gemaahr zelve andere perfoonen van haare fekfe onder richtte, hoe zij betere zijden ftoffen, d* tot hiertoe, konden vervaardigen-, een ande ren, die nog zeer jong was, doch, -de.nood zaaklijkheid van vreemde hulp gevoelende, e jren zijnen eerften Staatsdienaar, dien hij, u foofdi zijner ongemeene fchranderheid u den sëringften ftaat verkoozen had, zeide „ Behandel mij als een fpiegel, welke noj niet gepolijst is, en door u vo tooid moe " worden; of als een menfch, die langs ee " fteilen oever heên en weer waggelt , e " dien gii geleiden moet ; of als een dor e " onvruchtbaar Land, welk door u bebouw moet worden. Vlei mij niet! verfchoo mii niet, wanneer ik dwaale! opdat ik, doe " uwe herinneringen en die mijner oven£ Aa 4 >» vroegfte Chineefcht gefchiedenis. t l t C t 5 t 1 1 n i a t ;e s-  S"6 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xixboek. De wijs geer Coi X'UCIUS verheft zich tot ]eeraar der Chinet zen. Geb. in "t J- SSi vóór de G. v. C. Gert. in 't ƒ. 573. „ Staatsdienaaren, de verhevene deugden van „ mijnen voorganger leere bereiken, en, in „ deeze ongelukkige tijden, de gemaatigdheid, „ rechtvaardigheid en zachtheid zijner Regee„ ring vernieuwe." De wenfch van deezen vorst werd geheel vervuld: en hij werd zoo algemeen geroemd, dat zich verre afgelegene Natiën vrijwillig aan hem onderwierpen. — Wanneer deeze en andere voorbeelden uit de duistere tijden des^ Chineefchtn Rijks al niet uit dien zelfden tijd ontleend zijn , noch met zulke omftandigheden gepaard gegaan hebben, als men verhaalt, zijn zij, ten minnen , voor de nakomelingfchap leerrijk geacht. V. Juist vijf honderd en vijftig jaaren, vóór • de komst van Jè'sus Christus, werd 'er in China een man gebooren, die ter befchaaving zijner Natie niet minder fchijnt toegebragt te hebben , dan de besten der voorige vorsten. Hij heet • Congfutsee , welken naam de Europeen in Confucius veranderd hebben. Van zijne jeugd af, oefende hij zich inzonderheid in de kennis van eenen zuiver - wijsgeerigen Godsdiensc, en eener edele en algemeen-nuttige zedekunde, doch vooral in de Regeer- en Staatkunde. Over deeze kundigheden, in welke hij ongernëerie vorderingen maakte, gaf hij niet flechts onderwijs in verfcheidene oorden van zijn vaderland, maar prees haar ook aan veele duizenden door zijne zeden aan, welke daarmede zeer wél overëenftemden. Vanhier, dat hem de koning van Lu, wieus gebooren onderdaan hij was, eindelijk, het eerfte Staatsbewind naast zich zeiven aanbood. In weinige maanden, ver-  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. 377 verbeterde Confucius den toeftand deezes Rijks zoo aanmerklijk, dat de goede en wettige orde in hetzelve, en de gelijktijdig toeneemende magt des konings, de ijverzucht der nabuurige vorften opwekten. Eenen derzelven, die den koningen zijnen grooten door uitgezochte verleidingen eene heerfchende neiging tot wellustige vermaaken inboezemde, gelukte het, het werk van den wijzen Staatsdienaar te verijdelen. Confucius, die nu geen gehoor meer vond, legde zijn ambt neder, en befteedde zijn overige leeven, niet zonder veele moeijelijkheden en gevaaren, fomtijds zelfs door behoeftigheid gedrukt, tot het nemen van nieuwe proeven, om onder zijne medeburgers meer kennis en deugd te verfpreiden. Zijne leerlingen gingen op deezen zelfden weg ijverig voord. Hij liet ook gefchriften r.a: en fchoon niet allen, welke thands onder zijnen naam voor handen zijn, onbetwistbaar door hem zijn vervaardigd, bevatten zij', echter , zijne getrouw-bewaarde grondbeginfelen. Hij fpreekt wel dikwijls duister en raadfelachtig ,• doch zijn tijdgenoot onder de Grieken , Pijthagoras , bediende zich nog meer van deeze zelfde leerwijze: waarfchijnlijk, omdat zij beiden dit noodig achteden, om voor Volken, welke niet zeer veel belang ftelden sn verhevener wijsheid , dezelve eerwaardig te maaken. Genoeg, het aanzien van Confucius nam fteeds meer toe, en nog heden wordt hij, als de grootfte en verdienstlijkfte leeraar der Chineezen, door derzelver beAa 5 fchaaf-  378 II hoofdd, Nieuwe Gefchieden. xix boek. Hij fticbt tien Gods. dienst, welke nog beden in Qiina hetrscht. fchaafder gedeelte vereerd. Inzonderheid vergaderen de geleerden deezer Natie, op zekere tijden , in een zaal, waarin, op een' tafel, zijn naam met gouden letters gefchreeven ftaat. Voor denzelven buigen zij zich ter aarde neder, zingen zijnen lof, en brengen hem een foort van offer toe: alles flechts, om den diepften en dankbaarften eerbied voor hem te doen blijken. VI. Confucius werd de ftichter van den nog heden in China heerfchenden Godsdienst, welken de keizer, alle de grooten , overheidspersonen en geleerden belijden. Deeze is het waare gedenkteeken, waardoor hij zijnen roem onveranderlijk gevstigd heeft. Niet, dat hij deezen Godsdienst geheel heeft uitgevonden: want dezelve is grootendeels de Natuurlijke, welke den mensch, in zekeren zin, met zijne geboorte gefchonken is; maar hij heeft dien in zijn vaderland, alwaar dezelve in de vroegfte tijden bloeide, herfteld. Hij verwierp alle Godlijke eer aan fchepfelen, en herftelde, in haare plaats, de aanbidding van het Eenigfte en Hoogfte Wezen, dat door de Chineezen Tien, dat is eigenlijk de Hemel , of ook Schangti , dat is de Opperheer, genaamd wordt. Het denkbeeld, welk zij van Deezen koesteren, verëenigt in zich alle de hoedanigheden der Volkomenfte Magt, Wijsheid, Goedheid en anlere Volmaaktheden , welke Gode waardig sijn. Zij befchouwen den keizer als zijnen (tadhouder, en alle huisvaders als perfoonen, die  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. 379 die Gods plaats op Aarde bekleeden, ea dus deste meer hoogachting en gehoorzaamheid kunnen eifchen. Gebeden, vastendagen, offers, een zuiver hart en een deugdzaam leeven achten zij Godsverëering. Deeze Godsdienst heeft zeer weinige plegtigheden. De keizer zelf, en alleen, offert op zekere tijden van het jaar aan Tien , dieren en veldvruchten , welke hij zelf gekweekt heeft, openlijk in den tempel voor de vergaderde Volksmeenigte. Hunne gebeden zijn ook vol edele gevoelens; echter belooven zij, door buitengewoone natuurverfchijnfels verfchrikt, den. toorn van Tien, van welken zij dezelve als geduchte gevolgen befchouwen, door het verbeteren hunner gebreken te verzachten. Vooral bevat de zedenleer, hun door Confucius nagelaten , veele juiste regels tot een wijs en vroom gedrag. Eigenlijke leeraars van deezen Godsdienst vindt men wel niet; doch de Mandarijnen, of de hooge en laagere Staatsdienaars en overheden, moeten het Volk, van tijd tot tijd, in deszelfs pligten onderwijzen; gelijk hiertoe de keizer zelf, ten aanzien zijner hovelingen en grooten , fomtijds verpligt is. Uit dit alles ziet men, dat de Godsdienst van Confucius vrij eenvoudig , met de Staatsgefteltenis en Regeering des Rijks naauw verëenigd, en boven den afgodendienst verre verhéven is. Doch dezelve heeft ook, gelijk andere Godsdienften, welke, na de ontaarting van het menschlijk geflacht, flechts van menschlijken oirfprong zijn, zij-  3§o II hoofdd. Nieuwe Gefchieien. xix eozk. SciIIHOANGTI, dc eerfte eipenliikekeizer van China. J. 249 vóór de Geb. van OiBlilUS. Hijfticht dtn groottn muur. zijne zeer zwakke zijden; onder anderen een ongeaoegzaame kennis van Gods werken en bedoelingen ten aanzien der menfchen; als mede deszelfs onzekérheid wegens den toeftand cnzer zielen na den dood. Vil. Na de tijden van Confucius, bleef de regeerende magt nog lange, gelijk tot hiertoe, onder veele koningen verdeeld. Doch, twee- honderd- en- vijftig jaaren vóór de geboorte van Christus , werden bijna alle deze kleine vorsten door den keizerTsciiingwang overwonnen, die zich daaróm den titel van Schihoangti, dat is, van den verhévenen of voortKfhjken keizer gaf, onder welken naam hij zeer beroemd is geworden. Na zulk een aanzienlijk Rijk in het grootfte gedeelte van het tegenwoordige China gevestigd te hebben, zorgde hij ook voor deszelfs veiligheid. Welëer waren de Tartaaren uit het Noorden dikwijls in hetzelve doorgedrongen , en eenigen zijner voorgangers hadden reeds, ter verdecdiging tegen dezelven, muuren laten bouwen, welke, door foldaaten bezet, den doortogt beletteden. Deezen liet Schilfioangti verëenigen., uitbreiden, en tot éénen enkelen maaken, welke nog heden de groote muur van" China genaamd wordt. Want deeze is, na twee-duizend jaaren gebouwd te zijn geweest, nog heden overgebleeven, en kan, in alle opzigten, een verwonderenswaardig werk heeten. Dezelve werd 3eels van gebakken fteenen, deels van aarde gebouwd, en langs den geheelen Noordkant des  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. 381 des Rijks, over bergen, dalen en rivieren, als een grensketen getrokken. Deeze muur is zoo breed, dat op denzelven zes of zeven ruiters gemaklijk naast elkander kunnen rijden, en tevens, hier en daar, van bijzondere vestingwerken voorzien, in welken hij bezettingen legde. Doch hoe zeer ook China daardoor van die zijde, alwaar het van zijne nabuuren het meest te vreezen had, een onoverwinlijke vesting fcheen, onderging, echter, dit Land het zelfde lot, dat veele fterke fteden trof, welker inwooners zich zoo gerust op de krachten hunner bolwerken verlieten, dat zij daardoor zorgloos en onèensgezind werden. China is aan die zelfde zijde ^van den grooten muur door een vreemde Natie veroverd; terwijl, integendeel, de wetgever der Spartaanen, in vertrouwen op hunne eensgezindheid, hun, met veel beter gevolg, verbood, hunne ftad met eenigen muur te dekken. Doch Schihoangti maakte in het algemeen veele gewigtige veranderingen in den toeftand van China. Hij • verdeelde het geheele Rijk in zekere gewesten; maakte andere wetten, in plaats van de oude, welke voor deszelfs nieuwe inrichting niet meer gefchikt waren ; nam eene, zijner Natie nog onbekende, pracht aan, waarin hij door de heerlijkfte en kostbaarfte kunstwerken praalde, met welken hij zijne paleizen in de hoofdftad Siganfu verfierde. Deeze nieuwigheden werden doorveelen zijner onderdaanen te meer berispt , daar gij van de opgelegde heerendienften zoo Hij ra lakt log "meer gerande' :ingen.  382 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden, xix boek. Hij laat bijna alle oude boeken verbranden. Hij ft. it 't j. 210. vóór de G. v. C. Uitbreiding en andere lot gevallen van het Chineejcbe Kijk, tot het jaar €00 na d G. v. C. zoo veel te lijden hadden; doch inzonderheid door de geleerden, die daarmede de vroegere vorften vergeleeken, wier zeden, volgends de gefchiedboeken der Natie, zoo eenvoudig waren geweest. Om dit verwijt krachtloos te maaken, liet de keizer alle oude geichriften, behalven alleen die, welke over landbouw, geneeskunde en bouwkunst handelden, verbranden, onder voorwendfel , dat men zich daarüit Hechts oproeriglijk leerde verzetten tegen alles, wat met de oude, fchoon Hechter, inrichtingen niet overëenftemde. Zijn bevel, dat met alle geftrengheid volvoerd werd, veroorzaakte het verlies van zeer veele onwaardeerbaare narichten en gedenkteekens der . oudheid. Schoon hij het recht had, om hen in toom te houden en te ftraffen, die zich tegen zijne verbeteringen dwaashjk verzetteden, verkoos hij, echter, een middel, om hen te doen zwijgen, dat hem de nakomelingfchap naauwlijks kan vergeven. VIII. Na den dood van Schihoangti, verviel wel zijn groot Rijk, door de onbekwaame Regeering van zijnen wellustigen zoon, gantschlijk, en alle de kleine koningrijken, welëer met zoo veel moeite en fchranderheid verdelgd, ontlooken, als ware het,op »nieuw; doch weldra werden zij door Liupang, die, bij opklimming, ftraatroover, foldaat, veldheer en keizer werd, allen onder zijne magt herëenigd. Hij paarde dapperheid met minzaamheid en een voorzigtig gedrag. Toen hij éénmaal op een gastmaal zijnen krijgs- be-  Gefchiedenis der Chineezen. I Tijdvak. .383 bevelhebberen vroeg : aan welke oorzaaken zij wel dachten, dat hij 'zijne verheffing tot den troon te danken had? en zij voords de eene zijner loflijke hoedanigheden öa de andere opnoemden, zeide hij eindelijk: „Gij dwaalt; ik heb daaraan mijn geluk te danken, dat ik de gaaven en bekwaamheden mijner vertrouwelingen wél heb leeren kennen , en ieder van hun tot die zaaken gebruikt, waartoe hij meest bekwaam was." Met hem kwam het geflacht van Han op den keizerlijken troon, waarop hetzelve zich niet flechts twee- honderd- en zeven jaaren vóór-, maar ook nog twee- honderd- en twintig jaaren na de geboorte van Christus, heeft gehandhaafd. Dit is tevens de tijd, waarin zich over de gefchiedenis der Chineezen^ meer lichts begint te verfpreiden, hun Rijk vergroot werd, met andere Staaten verbonden floot, en men, eindelijk, meerdere vorderingen deezer Natie in de kunften ontdekt. Reeds vóór eenigen tijd, waren de Indiaanfche Rijken, Tunkin en Rochinchina, aan het Chineefche onderworpen; alsmede een gedeelte van klein Bukarije door Tartaaren omtrent de tegenwoordige Mogolfche grenzen bewoond. De keizers kwamen met de Indiaanen , Partkers, Tartaaren, zelfs met de Romeinen, in kennis en onderhandelingen. Doch, eindelijk, was ook dit keizerlijk geflacht, door een flecht Staatsbewind, oorzaak, dat het Rijk , federt de tweede Christelijke eeuw, op nieuw verdeeld werd. Om-  Vorderingen der Chineezen in kunften , weetenfchappen en andere voorlechten. 384 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek Omtrend het midden der derde eeuw, werd hetzelve wel weder onder één opperhoofd verëenigd; doch 'er volgden weder nieuwe yerdeelingen, welke het Noordlijke en Zuidlijke China, tot verre in de zesde eeuw, van elkander fcheidden. Zeer meenigvuldig waren in dit tijdvak de afwisfelingen van nieuwe regeerende gedachten , van loflijke en onwaardige keizers, van rust, opdanden en oorlogen. Echter onderfcheidden zich fommige keizers' zeer loflijk, door goede wetten en inrichtingen. Dus beval een van hun, die kort vóór de geboorte van Christus regeerde, dat in eenen onvruchtbaaren tijd de armen door de rijken moesten gevoed worden. Weldra herdelde een ander dien Staatsdienaar, die verpligt was, den keizer te herïnnereiH wanneer hij misdagen begaan had, en ter verbetering van zijn gedrag te vermaanen: een oud ambt, doch dat de vóórige keizers hadden laten vervallen. De wet, volgends welke men niemand vóór zijn veertigde jaar eenigen overheidspost mogt toevertrouwen, tenzij hij een man van ongewoone verdienden ware, verdient ook wei eenige opmerking. IX. In dit tijdvak, dat zich tot in de vroegere tijden der zevende Christelijke eeuw uitdrekt, ziet men wel de eerde fchreden niet, welke de Chineezen in het zinrijk gebruik van hun verdand, vernuft en vlijt gedaan hadden; — want deeze zou men , ten minden, duizend, en meer jaaren vóór de  Gefchiedenis der Chineezen, I Tijdvak. 385 geboorte van Christus moeten zoeken; —doch men ziet flechts duidlijker, hoe verre zij hierin reeds gevorderd waren. Waarfchijnlijk zijn verfcheidene ontdekkingen in de weetenfchappen en kunften, welke hunne laatere fchrijvers in de allervroegfte tijden der Natie als haar eigendom verplaatften, alleenlijk door hunne verbintenisfen met de, ten Westen van hun liggende , Afi'dtifche Volken tot hen gekomen , of door hen flechts meer volmaakt. Intusfchen waren ook zij zelve vrij werkzaarrl. Tot omtrent twee eeuwen vóór Christus , fchreeven de Chineezen flechts op boomfchorfen en bladeren met ijzeren ftiften. Doch toen leerden zij van de meer inwendige fchors van het bambousriet papier maaken. Dit riet, ook in Indië zeer algemeen , dat eenigzins naar een boom gelijkt, kan, uit hoofde van deszelfs veelfoortig en nuttig gebruik, met den /Egijptifchen papierftruik, van welken het eigenlijke papier gemaakt werd, vergeleeken worden. Men kan daarvan kleine fchuitjes, balken en allerleije huisraad vervaardigen ; deszelfs wortel diende tot fpijs. en de fap tot een geneesmiddel. Nog heden wordt het papier van bambousriet ondei de Chineezen zeer algemeen gebruikt; fchoor zij ook andere lborten van hetzelve, gelijh bij voorbeeld, een, dat van oude zijde, hennip, ongefponnen boomwol, alsmede var de poppen der zijden wormen vervaardigd is, en meer dergelijke bézigen. Op hun zeei fijn papier fchilderen zij de fchrijfletters me VI. Deel. Bb eei Papier van boni boustitti  386 II iioofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek. een penfeel, en plaatfen dezelven , den een fteeds onder den ander, tot het einde der bladzijde, waarna zij een andere dus boven elkander ftaande reeks van letters naast de eerfte beginnen. Voor den tijd, binnen welken hier de gefchiedenis der Chineezen^vervat is, hadden zij de meeste weetenfchappen reeds geheel in boeken bearbeid. In dezelve hadden zij nog wel geene uitneemend groote vorderingen gemaakt. Tot het middenmaatige, echter, waren zij, ten minften, gevorderd, en, veelligt, in het een en ander nog eenigzins verder gekomen. Dus verëenigden zij de fterrenkunde met de fterrenwichlaarij; zevenhonderd- twee en twintig jaaren vóór de geboorte van Christus, begonnen zij hunne aanmerkingen over de zonsverduisteringen in een onafgebrokene orde opteteekenen; doch andere natuurverfchijnfels van ongewoonen aart wisten zij flechts aan het Godlijk misnoegen toetefchrijven. Schoon het ongelukkig verbranden der boeken veele geleerde fchatten verwoestede , werd , echter , een aantal derzelven verborgen, of herfteld. De uitneemende achting voor de weetenfchappen bleef fteeds voordduuren, en , omtrent het einde van dit tijdvak, werd 'er een wet gegeeven , welke nog heden in kracht is, dat alle Staatsdienaars Do&oren (*) moesten zijn. (*) Eene waardigheid, welke men, bij het verladen der hooge fchoolen, verkrijgt, wanneer het blijkt, dat men in eenig vak van geleerdheid uitneemende vorderingen gemaakt heeft. Dt Vsrtaaler.  Gefchiedenis der Chineezen. ï Tijdvak. 387 Zijn. Met den landbouw, de zijdenwerken, bouw- en fchilderkunften waren de Chineezen nog het meest bekend. Koophandel dreeven zij in veele en verre Landen. Onder anderen werd op een der Japanfche eilanden een Volkplanting van Chineezen gefticht; TWEE*  388 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek; De gefchiedenisder Cbinet zen blijft, veele eeuwen ach terëen, te. gen verwachting,min belangrijk. TWEEDE TIJDVAK* Van keizer Ta-tsong den eersten, ces' der weldaadigfte vorften der Chineezen, en van de invoering des Christendoms onder hen, tot de verovering hunnes Rijks door Mantschu. 'Van het jaar 626 tot 1644 na de geboorte van Christus. • Een tijdvak van meer dan duizend jaaren. I H et eerfte tijdvak deezer gefchiedenis bevattede in zich elf eeuwen; dit tweede is bij"na even lang; en, echter, kunnen de merkwaardigheden van beiden zeer gemaklijk over-zien worden. Dit moet men niet flechts 1 daaraan toefchrijven, omdat de Regenten en Staatsveranderingen van het Chineefche Rijk op de overige volken , en inzonderheid op die van Europa, weinig', of geenen invloed hadden; maar ook, omdat zekere gebeurtenisfenen daaden aldaar zoo dikwijls vernieuwd werden, dat zij de aandacht fteeds minder konden bézig houden. Eene hoofdoorzaak, waarom de gefchiedenis der Chineezen, veele eeuwen achtereen, min belangrijk, en in uitmuntende daaden arm blijft, is deeze, omdat de Natie eigenlijk ftilftond, geene aanmerk- lij-  Gefchiedenis der Chineezen. II Tijdvak. 389 Iijke vorderingen maakte, en, met andere Volken vergeïeeken, welke fteeds volkomener waren geworden , zelfs terugging._ Met het geen de Chineezen, omtrent den tijd der geboorte van Christus, of zes-honderd paren daarna, wisten, uitgevonden hadden, oï plagten te doen, hadden zij nog wel duizend jaar op den zelfden voet kunnen blijven voord* gaan, want alle aanwinst of veranderingen in hunne oude denkwijze en zeden waren zeer min belangrijk. Vergeefs zoekt men onder hen groote geesten, vindingrijke vernuften en algemeene leidslieden der Natie, die haar een nieuw licht ontrtaken, of tot een edeler werkzaamheid en infpanning opwekten. Goede, zelfs voortreflijke keizers, wijze Staatsdienaars, eerwaardige zedenleeraars hadden zij wel van tijd tot tijd ; doch in het algemeen heerschten in den Chinee/chen inT borst zekere traagheid en moedloosheid, II. Terftond na het begin der zevende eeuw , beklom het geflacht der Tanc-'s den troon van China , maakte een einde van alle verdeelingen en onlusten des Rijks, en regeerde hetzelve bijna driehonderd jaaren. Dit huis was eenigen tijd zeer magtig en ook buitenslands aanzienlijk. De meeste Ajiatifche Volken zochten de vriendfehap van deszelfs vorsten; zelfs zonden bun de geduchte Kalifs der Arabieren, die, tot de Chineefche grenzen toe, alles voor zich henen om verre wierpen, gezanten. Inzonderheid dienden zij, in de agtfte eeuw, verfcheiden vorJ Bb 3 ften Het geflacht der Ta 1x0'i regeert China. Van het j. 6r7 tot J 907 na de geb. van C,  Ta-tsokc J; van het j. 626 tot 5oo II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek. ften en Volken ter befcherming tegen de foelie veroveringen der Arabieren. Doch de buitenfpoorigheden en misflagen van eenige keizers, de onbeperkte magt, welke zij aan heerschzuchtige en ontrouwe Staatsdienaars fchonken, opftanden en binnenlandfche oorlogen , bragten ook dit keizerlijke geflacht ten gronde. De tweede Regent uit hetzelve, ïa-tsong de eerste, was de roemwaardigfle van allen. Hij voerde niet flechts veele wijze zedenlesfen in den mond, maar volgde die ook in zijn gedrag. Daar de geleerdheid eenigzins vervallen was, liet hij de beste gefchriften uit alle oorden verzamelen, en ftichtte in zijn eigen paleis een uitneemend talrijk genootfchap van weetenfchappen, waarïn ook vreemde prinfen onderweezen werden. Dus ftichtte hij ook een krijgsfchool, en was zelf bij de oefeningen der jonge leerlingen in het behandelen van den boog tegenwoordig. Toen men hem voorhield, dat dit voor hem gevaarlijk zou kunnen worden, antwoordde hij: „In mijn Rijk befchouw ik mij zeiven als een' vader in zijn huisgezin ; alle mijne onderdaanen draag ik op mijn' fchoot, als waren zij mijne kinderen; waarvoor zou ik dan vreezen?" Bij een andere gelegenheid berispte hij, integendeel, het ipreekwoord der Chineezen: „ De keizer wordt door ieder een gevreesd, en vreest zelf niemand." „ Ik leef, zeide hij, [leeds in vrees, zoo wel voor de Voorzienigheid des Hemelfchen Keizers , voor wien niets  Gefchiedenis der Chineezen. II Tijdvak. 391 niets verborgen is, als voor de oogen mijner onderdaanen, welke aanhoudend op mij gevestigd blijven. Daarom ben ik fteeds waakzaam op mij zeiven, om niets te doen, dat deezen of genen zou kunnen mishaagen. Voor het geluk van zijn Volk kon men niet tederer zorgen, dan hij. Werd het Land door een] hongersnood overvallen, dan noodigde hij zijne onderdaanen door een bevel uit, om hem de gebreken aantewijzen , door welken hij Gods toorn tegen zich had opgewekt, ten einde dezelven te kunnen afleggen. „ Alleen van de welvaart des Volks, plag hij te zeggen, hangt de welvaart des Rijks af. Een keizer, die zijne onderdaanen uitput, om zich zeiven te verrijken, gelijkt naar een mensch, die het vleesch van zijn eigen ligchaam affnijdt, om zijn maag daarmede te vervullen. Hij vult zijn maag wel ; doch ten koste van zijn ligchaam." Aan alle overheden verbood hij, op ftraffe des doods , eenige gefchenken aantenemen. Zeker krijgsdienaar nam éénmaal een zijden kleed aan, dat hem gefchonken werd. Nu zond hem de keizer een groote meenigte zijden ftoffen t'huis, en zeide tegen zijne hovelingen, die dit meer voor een belooning, dan voor een ftraf hielden: „ Het aanfchouwen deezer ftoffen zal den belangzuchtigen man tot een onophoudlijk verwijt verftrekken" — Toen zijn getrouwe eerfte Staatsdienaar, tot zijne grievende fmart, overleeden was, ontwierp hij zelf een korte lofreden op denzelven, en Bb 4 liet  Het Chris \r,nd(,m in 39 2 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek, liet haar op deszelfs graf plaatfen. Daarop zeide hij tegen de hovelingen, die rondom hem ftondtn: „ Wij hebben drie foorten van fpiegels. Vooreerst de ftaalen, van welken zich de vrouwen bedienen , om haare hoofdfieraadiën te fchikken. (Deeze ftaalen fpiegels waren de oudften van allen.) Voords de oude gefghrifcen, in welken men den oirfprong , wasdom en het verval des Rijks befchouwt. En, eindelijk, de menfchen zeiven, wier daaden ons leeren, wat men doen of laten moet. Tot zulk een fpiegel veritrekte mij mijn Staatsdienaar. Ik heb hem verlooren, en weet niet, of ik hem zal wedervinden." — De opvoeding zijner kinderen nam hij zelf met ijver ter harte, en boezemde hun, bij elke gelegenheid, nuttige lesfen in. Wanneer hij met hun rijst at, dan Helde hij hun voor oogen, hoe veel arbeids en zweets her den armen landman gekost had, eer dezelve tot rijpheid gekomen was. En toen hij éénmaal met hun langs een rivier ging wandelen, zeide hij: „ Ziet daar: dit water kan een fchip draagen, maar ook doen verzinken. Vergeet nu niet, dat de onderdaanen het water, en de keizer het fchip verbeelden." •— Onder de regeering van dee¬zen vorst, werd ook, ten minften volgends geloofwaardige berichten, omtrent het midden der zevende eeuw, het Christendom-het eerst in China ingevoerd: want, naar gisiing, kon hetzelve, wel eenige eeuwen vroeger, in dit Rijk zijn doorgedrongen. Deeze Godsdienst vond  Gefchiedenis der Chineezen. II Tijdvak. 393 vond veele voorftanders, die denzelven daadlijk in kerkgebouwen oefenden; doch had ook, nu eens door de gunst, en dan weder door de vervolgzucht der keizers, afwisfelende lotgevallen. Nevens de Christenen en de belijders der leer van Confucius, mogten ook zeer veele afgodendienaars , benevens een aantal Jooden en Muhammedaatien, God naar hun doorzigt verëeren. III. Nu volgden, federt het begin der tiende eeuw, nieuwe keizerlijke gedachten elkander fpoedig op. Doch buitenlanders bezetteden reeds den troon, of verwoesteden het Rijk, en veele gewesten van hetzelve maakten zich van de keizers onafhanglijk. Omtreni het midden der gemelde eeuw, begon wel het geflacht van Song te regeeren, en handhaafde zich meer dan drie ecuwen; doch ir verrena had hetzelve het gantfche Rijk , noch zelfs een gedeelte daarvan, in on geftoord bezit., Tot de elfde eeuw, wa de magt der keizers nog vrij aanzienlijk fchoon zich de Kitanifche Tartaaren in he Noorden van China reeds gevestigd hadden Deeze vorsten telden alleen omtrent twee en- twintig milliöenen landlieden onder ds bewooners van hun Rijk, en regeerden wij en menschlievend. Doch een van hun, doo onbezonnen- en moedloosheid vervoerd, be taalde, reeds in het eerfte begin der elfdi eeuw, aan de Kitaners een' jaarlijkfchen cijns Dus werden deeze Tartaaren in China fteed geduchter, en het Rijk zelf werd , nag Bb 5 hen De keizers uit het geflacht van Song moeten China met TartaarfcheVolken deelen. Van het jaar 9C0. 'tot 1279. t ; j. iodo. r »  j. lias- t)e Mo gplttn ver bveren China. 394 II hoofdd. Nieuwe Gefchieden. xix boek, hen, eenigen tijd, buitenslands Kitajct of Kataja genoemd. Toen zich, eindelijk, de keizers, in de twaalfde eeuw, aan de afhanglijkheid van deeze vreemdelingen poogden te onttrekken, verkoozen zij daartoe, een middel, dat hen nog ongelukkiger maakte. Zij verëenigden zich ten dien einde met een andere zoogenaamde Tartaarfche Natie, met de Nudfchers, die zelve aan de Kitancrs cijnsbaar waren, doch dezelven nu tot onwerping dwongen. Daarmede nog niet te vreeden, maakten zij zich van het geheele Noordlijke China meester, lieten de keizers uit het geflacht van Song zelfs niet in het vreedzaam bezit van het Zuidlijke, en legden ook hun een jaarlijkfche fchatting op." Dus hebben de Nudfchers, tot omtrent het midden der dertiende eeuw, meer dan de helft van China beheerscht. IV. Toen het Chineefche Rijk deeze na' deelige veranderingen onderging , bleek het fteeds duidlijker, dat het Volk en de keizers voor- zulke ftrijdbaare nabuuren niet krijgshaftig genoeg waren. De Chineezen ftreeden wel fomtijds dapper en gelukkig; doch een aanhoudende gefchiktheid tot zulke daaden verkreeg hunne geest niet. In de kunften des vreedes hadden zij ook flechts naauwlijks eenige middenmaatige vorderingen gemaakt. Dat zij , bij voorbeeld , in de twaalfde eeuw , of, volgends hun voorgeven, veel meer dan duizend jaaren vroeger, een foort van boekdrukkunst uitvonden, was  Gefchiedenis der Chineezen. II Tijdvak. 395 was eigenlijk geen gewin voor den toeftand hunner geleerdheid. Want zij beftond flechts in den langzaamen arbeid, om de trekken van hun fchrift in houten tafels te fnijden, en van dezelve aftedrukken. Eindelijk deeden hunne keizers op nieuw, in de dertiende eeuw, den fchadelijken ftap, welke hun in de vóórige reeds zoo veel gekost had. Zij riepen de Mogollen , die toen in een groot gedeelte van Afïè door de wapenen de overhand verkreegen, tegen de Nudfchers te hulp. Deeze moesten wel voor den gemeenfchaplijken aanval der Chineezen en Mogollen wijken ; doch de laatften behielden niet flechts het Noorden van China voor zich zeiven, maar overweldigden ook hunne bondgenooten gantschlijk. juist toen werd de troon van China door vreedzaame of wellustige keizers bezeten, en dit maakte den Mogollen hunne verovering gemaklijk. Toen Zij naderden, nam een heir van meer dan honderd duizend Chineezen de vlucht. Hunne vloot werd door de vijandlijke verflagen, en terftond daarna fprong de eerfte Staatsdienaar met den eerst agtjaarigen keizer en veele grooten in zee. Nog poogde een Chineesch bevelhebber, met het kleine overblijffel der vlooi hier of daar aan een' oever te landen; docti daar hij overal door tegenwinden werd teruggedreeven, moest hij zich " aan een woedenden ftorm waagen, welke hem met eer meenigte zijner medeburgers in den afgrond der zee deed verzinken. Dus kwam geheel Clii- De boekdrukkunstin China. Van hef  3 ftand der Chineezen.  414 Hhoo?dd. Nieuwe Gefchieden. xix boek* hoofd moesten laaten 1'cheeren. Doch veele duizende Chineezen verlooren liever hun hoofd, dan hun hair; en een meenigte van hun ontvluchtte deezen ramp op de eilanden in de Oostïndijche zee, welke toen aan de Hollanders en Spanjaarden toebehoorden. De fchrijfwijze der Chineezen fchijnt ook den gelukkiger' voordgang der geleerdheid onder hen Verhinderd te hebben. Ons zoo gemaklijk letterfchrift kennen zij niet; ieder denkbeeld en elk woord hebben onder hen hunne bijzondere fchrijfteekens, waarvan zij een verzameling van omtrent tagtig duizend bezitten. Deeze zijn wel uit flechts omtrent twee honderd oirfpronglijke famengefteld; echter is het leeren kennen en vormen van dezelven een zoo moeijelijke, als inzonderheid voor bet Volk in \ algemeen affchrikkende bézigheid. Hierbij komt nog de regeerwijze der Chineezen. Eigenlijk is dezelve op de allervroeglfe en beminnenswaardigfte grondregels van burgerlijke verëeniging en op de betrekking tusfchen een huisvader en het overige huisgezin, gebouwd. Sedert de vroegfte tijden reeds , hebben de Chineezen fteeds aan hunne keizers de zelfde gehoorzaamheid en eerbied beweezen, welke kinderen hunnen vader fchuldig zijn. Intusfchen , echter , is uit deeze onderwerping, van tijd tot tijd , de onbepaalde magt der keizers gebooren over alle de daaden, zelfs over de denkwijze en het leeven der Chineezen. Hierdoor wordt hunne geest, natuurlijker wijze, verdrukt: en de keizers zouden 1 hunne  Gefchiedenis der Chineezen. III Tijdvak. 415 hunne magt in het Rijk waanen te verminderen, wanneer zij hunnen onderdaanen meer veroorloofden. De Chineezen draagen dit harde juk met onveranderlijk geduld, en beminnen daarom hunne vorsten niets minder. Men befchrijft hen als een werkaam en zeer maatig Volk, dat altijd zekere gelijkmoedigheid behoudt, en zich voor alle uitbarstingen van hartstogten zeer in acht neemt. Hunne beleefdheid is wel beroemd; doch liever zou men die eenen zeer in het oog vallenden, onnatuurlijken, vermoeijenden en ftijven hofdwang moeten noemen. Niet flechts bij plegtige gelegenheden, maar ook in alle gezelfchappen en vriendenmaaltijden, volgt men, fomtijds fchier naar de regelmaat der krijgskunde, zulk een afgemeetene reeks van zoogenaamde pligtpleegingen , dat daardoor de geneugten der gezellige verkeering zeer verminderd moeten worden. Doorgaands klaagen de Europceers, die met de Chineezen handel drijven, dat zij zeer win, belangzuchtig en bedrieglijk zijn. Ook fchijnt het verwijt, dat zij een verwijfde, onkrijgshafte en lafhartige Natie zijn, over het algemeen niet ongegrond. Hunne meeste veroveringen zijn door Europiesch gefchut en overmagt van zulke Volken verkreegen, welke nog veel minder kennis .hadden van de krijgskunde, dan zij zelve. De zelfsmoord, welken zij fteeds als een gewoon middel bézigden, om zich uit den hoogften nood te redden, is bij eene Natie, onder welke dezelve heerscht, zoo wel als bij de  416 li hoofdd. Nieuwe Cefchieien. xix boek, de meeste bijzondere menfchen , geenszins een bewijs, dat men den dood moedig veracht; maar veelëer een vernéderend teeken van bekrompene kleinmoedigheid in het ongeluk, welke hen het infpannen hunner nog overige krachten, hunne pligten en zelfs hunnen God doet vergeten. Echter blijft een nog geloofwaardiger en vollédiger befchrijving van de Chineefche zeden en gewoonten voor de Europteërs nog fteeds een wenfchenswaardige zaak. Veele derzelve wijken in alle opzigten zeer verre van de onze af. Dus treuren de Chineezen doorgaands in witte kleederen, terwijl zij de zwarte, gelijk de bonte kleuren , in vrolijke omftarJigheden gebruiken. Ongemeen kleine voeten, lange nagels aan roodgeverwde vingers, een bleek aangezigt, ingetogenheid en de hoogfte graad van zédigheid in kléeding, houding en geheel gedrag , zijn de onderfcheidende kenmerken hunner aanzienlijke vrouwen. Dat de adel onder hen niet erflijk is , maar alleen uk hoofde van hooger bekwaamheden en edele daaden verleend wordt, wordt hun door den verflandigen bcöordeelaar hunner zeden tot eer gereekend. Ook de onveranderlijke, in het langfte leeven en de verhévenfte waardigheid ftandvastige eerbied, der kinderen voor hunne ouders is , eene hun bijzonder eigene deugd. De Europceers beginnen , federt eenigen tijd, de Chineezen even verwaand en onbepaald te verachten , als zij welëer door hen veracht zijn geworden. Dit althans is  Gefchiedenis der Chineezen. III Tijdvak. 417 is geen vrucht onzer meerdere wijsheid : want deeze moest ons herinneren, dat wij hen zelfs nog niet genoeg kennen, om hen, op eenen befiisfenden toon , te veröordeelen; dat wij, in dezelfde omftandigheden, waarfchijnlijk, niet wijzer, dan zij, zouden geworden zijn; en dat men zeer ligtlijk den misflag begaan kan, van het goede en roemrijke Natie over het hoofd te zien, welke bijna in alles van ons verfchilt. Wanneer wij, bij het einde van deeze lesfen , dit alleen geleerd hadden: ook dan nog zouden wij (leeds, ten aanzien van de ons zoo noodige befcheidenheid en voorzigtigheid in hec oordeelen, veel hebben gewonnen. VI. Deel. Dd TIJD-  TJJDREEKENKUNDIGE T A F E L VOOR DE RUSSISCHE, POOLSCHE, HUNGAARSCHE EN CHINEESCHE GESCHIEDENISSEN. j.v.d. G. v. C. 551 Geboorte van Confucius. 478 Dood van Confucius. 249 Schihoangti, de eerfte keizer van China, 210 Dood van Schihoangti. 97 Seematsien , de eerfte gefchiedfchrijver der Chineezen. j. n. d. G. v. C. 10 Pannonië vervalt onder de Romeinfche heer» fchappij. 376 De Hunnen veroveren Pannonië. 444 Attila, koning der Hunnen. 453 Dood van Attila. 600 De Awaren in Pannonië. 606 Ta-tsong I, keizer van China. 635 Het Christendom in China. 796" De Jwaren worden uit Pannonië verdreeven* «40 Piast , hertog van Poolen. \\6i Rurik, ftichter van het Rusfifche Rijk. 879 Dood van Rurik* 1 Kiew  Tijdreekenkundige Tafel. 419 T. N. D. G. v. C. 882 Kiew wordt de zétel van het Rusfifche Rijk. 896 De Hungaaren in Pannonië. 913 Dood van den grootvorst Oleg. 955 De grootvorstin Oloa wordt gedoopt. 965 Het Christendom in Poolen. 981 Wladimir de groote, grootvorst van Rusland. 987 Wladimir wordt een Christen. 988 De eerde fchoolen in Rusland. 092 Dood van Mjesko, eerften Christelijken hertog van Poolen. 997 Dood van Geisa , hertog der Hungaaren. 1000 De Heilige Stephanus, eerfte koning van Hungarije. Oirlprotig van de koninglijke waardig eid in Poolen. Het aartsbisdom Gnefen. China wordt aan de Kitaners cijnsbaar; 1015 Dood van Wladimir den grooten. 1016 Wetboek van den 1!. Stephanus. 1019 Het Stadsrecht van Nowgorod. 103(5 Jaroslaw, grootvorst van Rusland: 1038 Dood van den H. Stephanus. 1041 Casimir I, hertog van Poolen. 1046 Anüreas, konin? van Hungarije. Afwisfeüng van het Heidendom en Christendom aldaar. 1077 Boleslav de koene , koning van Poolen. D2 H. Ladislaus , koning van Hungarije, aanvaardt de regeering. 1078 Isaslaw , grootvorst van Kiew , verliest zijn leeven in den dienst van zijnen broeder. 1093 Köloman de boekendrager , koniiig van! Hungarije. 1097 Vorfte dagen in Rusland. 1100 Nestor, de vader der Rusfifche gefchiedenis; H2j China komt onder de hecfchappij der Nudfchers. 1143 Een Volkplanting van Duitfchers in Hungarije; 1146 Isaslaw H, ftichter van net grootvorftendom Susdal, welk naderhand Wladimir genoemi is. 1147 Oirfprong der ftad Moskau.' d d 2 * Dé  4s o Tijdnekenkundige Taf et. j. n« d. G. v C. 1200 De eerfte Poolfche gefchied- verzamelaar. 1201 De Zwaardridders in Lijfland. 1205 De eerfte groothertogen in Lithauen. 1230 De Duitfche ridders vertrekken naar Pruisfen. 1231 Stichting van Thorn in Pruisfen. 1240 De Mogollen onderwerpen Rusland aan hunne magt. Alexander Newski , grootvorst van Wladimir. 1241 Hungarije wordt door de Mogollen verwoest. De Duitfchers komen in meenigte naar Poolen. J2S5 Oirfproug van de ftad Koningsberg in Pruisjen. 1256 Eerfte vaderlandfclie getchied - verzamelaar in Hungarije. 1276 De Mogollen veroveren geheel China. Marco Polo. 1283 Pruisfen wordt door de Duitfche ridders volkomen bemagtigd. 1302 Gotfried van Hohenlohe , hoogmeester der Duitfche orde. 1308 Büitenlandfche koningen beginnen de Hungaaren te regeeren. 1316 Godimin, groothertog van Lithauen. 1320 De titel van koning van Poolen blijft onverander- lijk. De Lithauers ontrukken Kiew aan de Rusfen. 1328 Moskau wordt de beftendige zétel der Rusfifche grootvorsten. 1333 Befchaving der Poolen door Casimir den grooten. 1339 Silefië vervalt van Poolen in de magt der Bohemers. 1340 Casimir ontrukt den Rusfen Halitsch en Wla¬ dimir. 1342 Lodewijk de groote, koning van Hungarije. 1347 Het eerde wetboek der Poolen door Casimir dek grooten. 1350 Oirfprong der Kofakken , omtrent deezen tijd. Magt der ftad Nowgorod. 1351 Regeering van ,Winrich van Kniprq.de in Pruisfen.  Tijdreekenkundige Tafel. 42.1 j. n.d. G.V.C. ,. . 1362 Demetrius Donskoi, grootvorst van Moskau. 1364. Oirfprong der hooge fchool te Krakau. Eerfte Hungaarfche Univerfiteit te Vijf kerken. 1368 Tschu verdrijft de Mogollen uit het Chineefche Rijk. 1370 Dood van Casimir den grooten. 1382 Dood van Lodewijk den grooten, koning van Hungarije en Poolen. Maria , koningin van Hungarije. 1386 [agello, grootvorst vati Lithauen, wordt ko¬ ningvan Poolen, en heet, na zijne belijdenis van het Christendom, Wladislav de tweede. 1387 De Lithauers worden Christenen. 1389 Hooge fchool te Ofen. 1392 Dood van Maria , koningin van Hungarije. Siegmund, koning van Hungarije. 1396 Ongelukkige Veldflag der Hungaaren tegen de Turken. 1398 Dood van Tschu, keizer van China. 1-390 Dood van Hedwig, koningin van Poolen. 1400 Vollédige {lichting der hooge fcbool te Krakau. 1412 Verpanding van het graaffchap Zips aan Poolen. 1434 Dood van Wladislav II, koning van Poolen. 143? Dood van Siegmund, Duitjehen keizer en koning van Hungarije en Bofiemen. 1439 Dood van Albrecht, keizer en tevens koning van Hungarije en Bohemen. 1444 Johannes van Hunijad, Veldflag bij Warna. Dood van Wladislav , koning van Hungarije en Poolen. 1445 Oirfprong van den naam Husfaar. 1454 De Staaten van Pruisfen geevea zich aan den koning van Poolen over. 1456 Neêrlaag der Turken voor Belgrado. Hunijad en Capistrano. Dood van Johannes van Hunijad. 1458 Matthias Corvinus, wordt koning van HunDd3 Dc  422. Tijdreekenkundige Tafel. j. n. d. G. v. C. 1462 De grootvorst Iwan Wasiljewitsch verlost Rusland van de heerfchappij der Mogollen. 1465 Hooge fchool te Ofen. 1466 De Duitfche orde behoudt flechts Oost-Pruisfen. 1472 Eerlte Ih iren-fchouwplaats en boekdrukkerij in, Hungarije. 1473 Dood van Janus Pannonius. 1475 Het gefchut in Rusland. 1476 Beatrix, koningin van Hungarije, verandert aidaar de zeden. 1478 Groot - Nowgorod onderwerpt zich aan den groot; vorst Iwan Wasiljewitsch. j 1480 Dood van den gefchiedfehrijver Dlugosz. 14&j De groote wet van Matthias , koning van Hungarije. j 1490 Dood van koning Matthias Corviiws. Johannes Türoczi, een Eungaarsch gefchiedfehrijver. I 1492 Waltiier van Plettenberg , heirmeester in j Lijfland. 1500 Antonius Bonfinius , gefchiedfehrijver van Hungarije. ] 1504 Dood van Johannes Corvinus. | 1505 Dood van Iwan Wasiljewitsch. ijo6 Dood van Alexander , koning van Poolen. Eerlte verzameling van Poolfche wetten, onder zijne regeering. Siegmund I., koning v, waarheden, .ir env. Pligten. 36 env. Plegtigheden. 21 env. Voortreflijkheid, 26. Lotgevallen. 50 env. Verdere uitbreiding. 57- Beladen met kostbaare plegtigheden. 77. Verbastering. 84. 105 env. Hervorming in de zestiende eeuw. 13c env. Vruchtlooze aanvallen tegen denzelven in de laatfte tijden. 183. Ingevoerd in Oostfrankenland. III. 162. In Rusland. VI. 14. In Poolen. '146. Christenen, vervolgd door de He\denen. II. 53. Vervolgen elkander. 120. Hunne eerfte zeden. 66 env. Hunne leeraars ontaartenin meesters. 111 env. Hunne gebreken in laatere tijden. 169. Christiaan I, koning van Deenemarken. V. 316. Christiaan II, laatfte koning van het Noorden. V. 3i8envj 403 env. Christiaan III, koning van Deenemarken. V. 324 env. Christiaan IV , koning vau Deenemaiken. V. 334 Christina, koningin van Zwee* den. V. 437. Zij legt de regeering neder , en worde Roomsch-Catholiek. 444. Chrijsostomüs. Schets van denzelven. II. 97. Cicero verlost zijn vaderland. I. 421. Zijne geleerdheid en welfprekend. 424 env. Cimbers. Hunne togt tegen de Romeinen. III. 20 env. Cimon. Gefchiedenis van deezen Athener. I 233 en 234. Cincinnatus , een edel Romein. I. 371- Cineas , een wijs Staatsman. I- 384- Clarendon. V. 212. Cochenille. Befchrijving van deezen worm. IV. 392. Codrus fterlt voor zijn vaderland. I. 2có. Colbert, een voortreflijk Fransch Staatsman. IV. 248 env. Colignij , een groot Fransch veldheer. IV. 198 env. CoLONiëN. Zie Volkplantingen. Columbus ontdekt de nieuwe wereld. IV. 345. Wordt daarvoor Hecht beloond. 351 env. Comines, een Fransch gefchiedfehrijver. IV. 186. Compas, door de Italiaanen of Arabieren uitgevonden, IV. 19 en 128. Confucius. Gefchiedenis van deezen wijsgeer en wetgever der Chineezen. VI. 376. ConradiJiY , in zijn vaderlijk Rijk onthoofd. III. 296. Con.»  Conring, een Duitsch geleerde. II. 463 en 464. Ce-NSTANTiiNOpoLF.n, de nieuwe zétel der Roomfche keizers. II. 352 en 353. Wordt door de kruisvaarders veroverd. 398. Door de Turken. 399- Constantinus, de eerlte Christelijke keizer der Romeinen. II. 350. Consuls der Romeinen. De aart van deezen post. L 357 Cook , een beroemd wereldömzeiler. V. 260. Copernicus leert het waare wereldftelfel. Ui 431- Coriolanus overwint de Romeinen. I. 367 Wordt door .zijne Moeder overwonnen. 369- Corneille , een Fransch dichter. IV. 267- Correggio gevoelt zijne waarde als fchilder. IV. 30. Cortes verovert Mexico. IV. .379- Corvirus (Joh.), zoon van K. Matthias. VI. 32S« Cosmos de Meuicis , het opperhoofd der Florenzers. IV. I03- Cranmer, een Engelsch aartsbifchop. Zijne ftandvastigheid in deq dood. V. 117. Croesus, koning van Lijdië. I. 112 en 213. Cromer , een Poolsch gefchiedfehrijver. VI. 197. Cromwel, een Engelsch veldheer en Staatsman. V. 174. Hij wordt befchermer van het Engelsch Gemeenebest. 179. Is zeer ongelukkig in het REGISTER. 437 midden van zijnen fchijnbaaren voorfpoed. 183. Cujacius, een Fransch rechtsgeleerde. IV. 206. CijR-us , koning van Perfië. I. 108. Zijn gedrag aan de tafel zijnes grootvaders. 111. Zijn dood. 112. D. Daalders, eerfte, in Duitschland. III. 395. D-edalus , een Grieksch kunftenaar. I. 19c Dam , in het midden der zee aangelegd. IV. 228. Dante , een haliaansch dichter. IV. 16. Danzig. Narichten van deeze ftad. VI. 162, 183 en 184. Dapperheid , valfche , door * Gustaaf Adolf geftraft. V. 432 env. En door Karel XII aan den dag gelegd. 460 env. Darius Codomannus , koning van Perfië. I. 117, 3°1 en 315. David. Zijne gefchiedenis. !• Deenen vallen in Engeland in. V. 17. Hunne gefchiedenis. 270 env. Vroegfte toeftand en Godsdienst. 274. Het Christendom onder hen. 276. Hunne oorlogen met de Duitfchers. 281. Neemen langzaam toe in kundigheden en zeden. 288. Hunne veroveringen in Duitschland. 290. Verliezen dezelve weder. 294. Geheel verval van hnn Rijk. 295. Herftelling van hetzelve. E e 3 299.  REGISTER, 299. De Heivorming verfpieidt zich onder hen. 320. Wordt onder hen volkomen ingevoerd. 324. Hunne vorderingen in de geleerdheid. 328, Hunne ongelukkige oorlogen. 337. Zij bieden hunnen koning een onbepaalde magt aan. 342. Gevolgen daarvan. 34S Toeneemende bloei van hunnen handel. 353 en 361. Zij worden de voornaamfte handeldrijvende Natie van het Noorden. 303. Hunne geleerdheid. 364. Inborst en zeden. 367. Deenemarken. Befchrijving van dit Land. V. 271. Demetrius. Voorgewende Demetrius in Rusland. V. 58. Demosthenes , de grootlte redenaar der Grieken. I. 300. Dertigjaaiuüe oorlog in Duitschland. III. 114. Descartes , een Fransch wijsgeer. IV. 232. DtucALioNSgefchiedenis. I.179. Dichtkunst. Haare natuur en invloed. I. 187. Bloeit onder de Grhken. 253 env. Onder de Romeinen. II. 298 env, Gedicht van Horatius over dezelve. 311. Frankiesch-Sivatijche. III. 219 en 220. Duitfche begint te bloeijen. 318, 465 en 510. Franfche. IV. 164 en 267 env. Diwo'- gefchiedtnis. I. 155. Dien't lijsten van den RusfiJchen adel worden verbrand. VI 71 I)ieren , door de Aegijptenaars yeiëurd. 1. 136. DiETi»icn, koning der Oostergo* then. III. 118 env. Diocletianus verkiest zijn tuin boven het keizerbewind. II, 296. Diogenes , een Grieksch wijsgeer. 1. 305. Dionijsius. Twee Siciliaanfche koningen van dien naam. I, 327- Dionijsius de rechvtaardige t koning van Portugal. IV. 449. Dissidesten in Poolen. VI, 201. Veranderde beteekenis van deezen naam. 213. Worden door hunne medeburgers vervolgd. 239. Herkrijgen hunne oude rschten. 246". Dithmarsen , door de Deenen overwonnen. V. 329. Ditmar , bifchop van Merfeburg. III. 258. Dlccosz , een Poolsch gefchiedfcbrijver. VI. 186. Dobbelspel uitgevonden. I. rpS. Domikgo. Oiudekking van dit eiland. IV. 349. Domitianus. Gefchiedenis van deezen keizer. I. 261 env. Dood en leeven onderling vergeleeken. V. 147, Dooden. Rechtspleeging over dezelven. I. 152. Behoorden niet binnen de fteden begraven te worden. 375. Doop, Christelijke. II. 22. Doopsgezinden. II. 179. Dorïa, de ftichter der vrijheid van Genua. IV. 88 env. Draco, een Grieksch wetgever. I. 207. Draku, een Engelsch zeeheld^ V. 140. Djjqn-  REGISTER. 439 ©ronsenschap. Geneigdheid der oude Duitfchers tot dezelve. III. 79. Wetten tegen dezelve. 450. Neemt in Duitschland eenigzins af. 472. Drusus. Zijne veroveringen in Duitschland. III. 40. Drijden > een Engelsch dichter. V. 2:6. Dschimgiskhan fticht een zeer groot Rijk. II. 478. Dudith , een Hungaarsch geleerde. VI. 343- Üuitschers. Waarom en hoe men hunne gefchiedenis moet leeren kennen ? III 1 env. Inhoud derzelve. 4. Haare verdeeling. 6. Tijdvakken. 16. Oorlogen met de Romeinen. 22, 27, 45 en 49. Hunne toeftand en zeden vóór C. geboorte. 34» 35 en 36. Ontrukken zich aan de Romeinfche heerfchappij. 47, 50 en 55Hunne toeltand honderd jaaren na C. geboorte. 57 env. Hunne Godsdienst. 74. Deugden en ondeugden. 76 env. Beginnen CLristemn te worden. 97. Verwoesten het Westeriche keizerrijk der Romeinen. X14. Hunne zeden in dien tijd. 124. Hunne taal. 127. Oorzaaken van hunnen, afkeer voor de geleerdheid. 130 env. Hunne wetten. 136. IJver van Karel den grooten voor hunne taal. 202. Stichting van hun groot Rijk, dat nog heden ftaat. 215. Zij verwisfelen fteeds meer het land met fteden. 229. Hunne pogingen, om meer Christelij¬ ke vrijheid te verkrijgen. 359. Zij ftichten de Hervorming. 386 env. Hunne taal, dichtkunsten vveifprekendheid gaan langzaam voord. 409. Deeze neemen meer toe. 419 env. Zij volgen de Franfche zeden na. 469 env. Hunne taal wordt door de Franfche verdrongen. 473. Hunne laatfte wasdom in geleerdheid en goeden fmaak. 493 env. Wat hun nog ter verrichting overig zij. 512. Duitsche ridderorde. Haare gefchiedenis. VI. 156 env. Zij verö-ert Pruisfen. 156. Verliest de ééne helft daarvan. 183 env. Ook de andere helft. 188. Duitschland in de vroegfte tijden befchreeven. III. 63 env. Durer (Albr.) , een groot Duitsch fchilder. III. 446. E. Echt. Zie Huwelijk. •Euuard III, koning van Engeland. Zijne regeeringsgefchiedenis. V. 79. EnuARD VI, koning van Engeland. V. 110. Eensgezindheid der Christenen. Waaruit dezelve ontfta ? II. 66. in not. Egbrrt wordt meester' van Engeland. V. 16. Ecede, een leeraar der Heidenen in Groenland. V. 356 env. Elizabeth . koningin van Engeland. Haare gefchiedenis. V. Ee 4 121  4.er. I. 289. Hesiodus , een leerrijk Grieksch dichter. I. 257, Herderdichten. Derzei ver oirfprong. 1. 329 en 330. Hervorminb. Zie Godsdienstverbeteking. Hieroglijphiesch Schrift. I. 143- Biitocrates , de grootfte Griekfche arts. I. 291. Hiram , koning van Tijrus. I. 96. Hobbes , een Engelsch wijsgeer. V. 217. Hofsoldaaten des konings van Deenemarken. V. 287. Hogarth , een Engelsch fchilder. V. 265. Hohenlohe (G. van) , hoogmeester der Duitjehe 01de. VI. 159. ÏIolbein , een Duitsch fchilder. III. 446. Holberg verbetert den fmaak in Deenemarken. V 366. Hollanders. Zie Nederlanders. Holstein. Dit gantfche hertogdom wordt Deensch. V. 362. Homerus, de grootfte dichter en leeraat der Gneiten. 1.253. Het nuttige in izijne gedichten. 255. Hooge schoolen in Duitschland. 111. 347 env. Eerfte in Parijs. IV. 167. In Engeland. V. 84- HoRATiëRS. Hunne merkwaardige ftrijd met de Curiatiërs. I. 346. Horatius , een Romeinsch dichter. II. 307. Horatius Cocles. Zijne hel* dendaad. I. 361. HosprTAL, kardelier van Frankrijk. IV. 205. Hovelingen miskennen een groot man onder een ouderwetsch kleed. IV. 230 en 231. Hungaaren. Hunne verwoestende invallen in Duitschland. III. 231 en 234. Hunne gefchiedenis. VI. 254 Befchrijving van hun vaderland. 255. Neemen Pannonië in bezit. 264. Verwoesten Duitschland en Italië. 266. Verbetering hunner zeden door het Christendom. 267. Hunne toeftand en Godsdienst in de elfde eeuw. 279 env. Hunne veröringen. 282 env. Duitfchers onder. de Hungaaren. 285. Hun Rijk wordt door de Mo* gollen verwoest. 288 Hunne buitenlandfche koningen. 290 env. Hunne eerfte oorlog met de Turken. 296. Hunne zeden ondergaan verandering. 318. Zij kon en deels onder Turkfche heerfchappij. 334. Voordgang der Hervorming onder hen. 315. Hunne onlusten en burgeroorlogen. 346. Hun Rijk  445 E. E G I S ï E R. Jansenisten in Frankrijk. IV. 257- Janus Pannonius. VI. 320. Jaroslaw, grootvorst van Rus. land. VI. 20. Ierland's gefchiedenis. V. 53. Jerusalem's verovering en verwoesting door de Romeinen. II. 200. Jesuit^n. IV. 471. fEsus leeven en Godsdienst. II. 7 t-nv. Hoe door de Joodtn ontvangen. 193 env. Ilias. Schets van dit heldendicht. I. 253 en 254. Ilidschutsai , een Mogolsch Staatsman. II. 483. Indiö's vroegfte gefchiedenis en befchrijving. II. 492. Zie ook OosTÏNDrë. Inquisitie. Haare oirfprong. II. 122. In Spanje. IV. 344, In Portugal. 466, 470 en 485. Johannes , koning van Frankrijk. IV. 174. Johannes Fredrik de grootmoedige , keurvorst van Saxen. III. 577. Johantes goedergedachten rs, koning van Portugal. IV. 451 env. Johannes III, koning van Portugal. IV. 467. Johannes IV, koning van Portugal. IV. 480. Johannes V, koning van Portugal. IV. 483. Johannes zonder land , koning van Engeland. V. 63. Johannes Casimir, koning van Poolen, VI. 219. Johannes Sobieskij , koning van Poolen, VI. 226. Rijk wordt een Oostenrijksch erfrijk. 353- Hunne zeden worden befchiafder. 362. Zij leeren de Godsdienstige verdraagzaamheid kennen. 364. Nieuwfte toeftand der Hungaaren. 366" env. Hunga/irsch water uitgevonden Vi. 292 en 293. Hugonotten. Oirfprong van deezen naam. IV. 197. Hume, een Engelsch gefchiedfehrijver. V. 262. Hunnen veiöveren Pannonië. Vi. 260. Hunijad (Johannes vanj , een Hungaarsch held. VI. 303. Huss Joh.). Zijne gefchiedenis en dood. II. 122. Hussaar. Oirfprong van deezen naam. VI. ^299. Huwelijk wordt de» Duitfchen leeraaren in de elfde eeuw verboden III. 277. Huwelijken onder de Rusfen verbeterd. VI. 84. ]. A. van Jablonowskij, een vorst VI. 252. Jacobus 1 , koning van Giootttrutanje. V. iói. Jacobus li ondermijnt de En* geljche vrijheid. V. 219. Verliest zijn Rijk. 222. Jagello, groothertog van Lithauen , wordt koning van Fiolen. VI. 173. Zijn huis fterfi uit. 195. Jamaica , door de Engelfchen vt: cwerd. V. 182. Janitsaarfn Derzelver oirfprong. il. 448.  REGISTER. 447- JoftANHAj koningin van Engeland. V. 112. Johannes Scotus. V. 27 en . 156. Jooden. Hunne gefchiedenis federt Chb. Geboorte. II. 190. Staan tegen de Romeinen op. 19S env. Worden in alle Landen verftrooid. 209. Hunne nieuwe opftaud. 213. Verzamelen hunne Godsdienstige wetten en rechten. 215, Worden door de Christenen vervolgd. 218. Hunne geleerdheid. 222. Poogingen , om hen tot het Christendom te brengen. 226, Worden in Spanje vervolgd. IV. 344. Hun lot in Portugal. 466 en 470. Joseph's gefchiedenis. I. 56. JosErn de rerste. Gefchiedenis van deezen keizer. III. 487. Joseph de tweede. Zijne edele ontwerpen. lil. 493 en 557, Inzonderheid ten aanzien van Hungarije. VI. 3C4. Joseph , koning van Portugal. IV. 490. Jodng , een Engelsch dichter. V. 263. Isaak's gefchiedenis. I. 54. Isabella, koningin van Spanje. IV. 340. Israëlieten. Hunne gefchiedenis. I. 47. Verdrukt doof de yJegijptenaars. 57. Reizen door Arabië. 59. Verkrijgen een wet. 61. Hun Rijk en deszelfs ondergang. 66 env. Verfpreid onder de Heidenen. 15. Keeren naar hun vaderland weder. 76. Wordendoor de Maccahceèrs verlost. 77, Nuttigheid hunner gefchiedenis. 79. Zie ook Jooden. IsTvVanfi, een Hungiarscb ge> fchiedfchrij«er. VI. 344. Italiaan en. Hunne algemeene gefchiedenis. IV. 1. Haare merkwaardigheid. 2. Haare tijdvakken. 4. Verfcheidene Italiaanfche Volken en derzeiver Charattsrs. 53. iTALië's oudfte inwooners en Rijken. I. 336. Komt in de magt van Dui schland. III. 238. Veranderingen aldaar. 285. Julianus. Gefchiedenis van deezen keizer. II. 355. Justinianus. Gefchiedenis van deezen keizer. II. 378. Juvenalis. Schets van deezen dichter. II. 316. Iwan wasiljewitsch I maakt de Rusjen onafhanglijk van de Mogollen. VI. 41. Iwan de tweede vergroot Rusland. VI. 48. Iwan de veroveraar, koning van Zweeden en Deenemarken, V. 374. K. Kakauboom. Naricht van denzelven. IV. 392. Kalifs , Arabifche vorsten. II, 425. Hun Rijk wordt verwoest. 436 env. Kalkoenen. Wanneer zijn dezelve in Europa ingevoerd ? IV. 460. Kamschatm , een Afxatiesch Jchieiëiiafld. VI. zi8, JUïre<  448 REGISTER. Kanghi, de loflijkfte keizer van China. VJ. 404. Karel de groote, koning der Franken. 111.179. Zijne veroveringen. 180. Wordt Roomsch keizer. 189- Zijne wetten. 192. Eenvoudige zeden. 204. Karel IV , Duitsch keizer en koning van Bohemen. III. 335. Karel V. Zijne regeeringsge • fchiedenis. III. 39(5. Legt de xegeering neder. 406. Zijne regeering in Spanje. IV. 371. Karel , hertog van Brunswijk. III. 624. Karel de kaale. Zijne gefchiedenis. IV. 138. Karel III, koning van Spanje. IV. 427. Karel I, koning van Engeland. V. 167. Wordt ten dood gebragt. 175- Karel II, koning van Engeland. V. 197. Karel Gustaaf , koning van Zweeden. V. 450. Trekt met * zijn heir over de bevrozene zee. 452. Karel XI, koning van Zvjeeden, verkrijgt een onbepaalde magt. V. 453* Karel XII. Zijne groote krijgsbedrijven. V. 456. Zijne misflagen en ongeluk. 458. Karel f, koning van Hungarije. VI. 291. Karel VI, keizer en koning van Hunganje. VI. 357. Katharina I, keizerin van Rusland. VI. 112, Haar dood. 114. Katharina II. Haare iösmrijke regeeiing over Rusland, VI, 126. Keizerrijk. Het Romeinfché wordt met het Duitfche verëenigd. III. 238. Keizers. Leerrijke voorbeelden van Chineefche. VI. 380 env. KE-inrEN (Thom. van) , eerï Christelijk leeraar. II. 126. Keiler , een groot Duitsch fterrenkundige. III. 433. Kerken. Oiifprpng van het begraven der lijken in dezelve. II. 88. Kersenboom wordt uit Afiê naar Rome overgebragt. I. 415. Kettler , eerfte hertog van Koerland, VI. 194. Keurverdrag , het eerfte. HL 397- Keurvorsten* Derzelver oirfprong. III. 303. Hun eerfte verbond. 332. Kien long , keizer van China. VI. 410. Kiew gebouwd. VI. 8. Vervalt in de magt der Lithauers. 36^ KlLIAAN de HEILIGE. III. I63. Kinderen. Voorbeeld van hunnen eerbied voor de ouders; I. 369. V. 48'. Van de liefde der ouderen voor hun. III. 210. Worden, op bevel van hunnen vader, ten dood ge« bragt. 1. 359 en VI. 106. Voorfchriften voor hun. 1.273* Derzelver opvoeding. 118 en 225. Een voorbeeld der Christenen. II. 21. Waarom zij op Jesus geboortefeest gefchenken ontfangen. 83. Buitenfpoorige goedheid der ouderen jegens hen maakt de eerften ongelukkig. V. 55. Kleuren. Derzelver oirfprong hel  REGISTER. 449 het eerst door Newton aangetoond. V. 238. Klodwis, koning der Franken , wordteen Christen. III. iiöè Sticht het Frankifche Rijk in Gallil IV. 134. Knechten in Hungarije. VI. 277. Knox, een Schotsch Ieeraar. V. . 158. Koerland. Oirfprong van dit hertogdom. VI. 194. Kollar (Ad. Fr.) , een Hun- gaarsch geleerde. VI. 367. KOLOMAN de roeken drager , koning van Hungarije. VI. . 283. Komeeten. Zie Staartsterren. Koningen. Derzelver leevens- wijze in JEgypte. I. 139. Koningsberg gebouwd. VI. 159. Koophandel der Phaniciêrs. I. 103 JEgyptenaaren. 133. Car- thagers. 157 en 173 Grieken. 319. Verlaat de Grieken. II. 388. Der Arabieren. 434. Duitfchers. III. 275 en 305. Vtrënigde Nederlanders. 543. Venetiërs. IV. 67 en 78. Ge- nueezen. 85 en 94. Fkrenzers. 109. 'Franjchen 248 en 293. Spanjaarden. 420 Portugeezen. 451 env. Enge'fcJien. V. 108, 140, 141, 142, 163 en 234. Deenen. 326 , 334 en 353. Zweeden. 401 en 434. KoOPHANDELVERBlNTENISSENVan Duitjehe fteden. III. 309. Koortsbast in America ontdekt. IV. 393. Eoppenhagen's oirfprong. V. 293. Hooge fchool, 317. VI. Uz&L. Kosakken. Derzelver oirfprong. VI. 37. Onderwerpen zich aan Rusland. 63 en 215. Kosroes II, koning van Perjië. II. 475- Krakau. Hooge fchool aldaar. VI» 178. Kreitsen. Derzelver tiental in Duitschland. III. 392. Krim. Dit fchierëiland komt irt de magt der Rusfen. VI. 128. Kroatiö valt den Hungaaren ia handen. VI. 282. Kruis van Christus vereerd. II. 87. Kruistogt in Hungarije onder« nomen. VI. 325. Kruistogten befchreeven. II. 3»,4 De Duitfchers neemen deel in dezelven. III. 28r. OntftaaninFra?ifcn/&. IV. 156. Kijgshafte hoedanigheden der Spartaanen. 1. 227. der oude Duitfchers. III. 69. Krijgskunde door Gustaaf Adolf verbeterd. V. 429. Krijgstugt. Gustaaf Adolf's ijver voor dezelve. V. 430. Krijgswezen der Franfchen in Duitschland nagevolgd. III. 456 en 457. Kuli - khan , koning van Perfiei . Ü. 471. . Kunst aN. Derzelver eerfte oirfprong. I.44. Der Babyloniërs. 90 env. Der Pkaniciërs. icöi Der JEgyptenaaren. 128 env. 146 env. Der Grieken 185 env. 292 env. Der Romeinen. 400 env. Der Duitfchers. III. 506. Der ïtaliaanen. IV. 28Der Franfchen. 274 en 298. Der Engelfchen. V. 108 en 193. 'f ftijtó-  450 REGISTEH. Kjjmrew. Naricht van dezelven. V. 4 en 5. L. Labyrinth. t ïftf LACEDiEMouiëRs. Zie SpARTAA- ken. Ladislaus de heilige, koning van Hungarije. VI. 290. Ladoga. Kanaal bij dit meir. VI. 117. Lambebt van asschaffenburg. III. 276. Landbouw. Vroegfte gefchiedenis van denzelven. 1. 127. LANDëDELEN in een hoofdftad. V. 165 en 166. Landleeven, fraai gefchilderd door Virgilius II. 301 env. Landsknechten in Duitschland. Ui. 393. Landsvreede , in Duitschland ingevoerd. UI. 381- Lapland komt onder Zweedfche heerfchappij. V. 387- Lasco (Joh. van) be ordert de Hei vorming in Poolen. VI. 191 en k;2. Lat imeu's ftandvastighcid in het fttrven. V. 117. Latijnscue taal. Uit dezelve ontftaan nieuwe taaien. II. 370 en 3?i- Laurens de medicis, een weldoener der Florenzers. IV. 103. Leenstelsel Deszelfs oirfprong onder de Duitfchers. III 147. LeerSars van den Christ. Godsdienst in deszelfs oirfprong. II. 23 en 58 env. Overheerfchen de Christenen. iu. Worden tot hunne tf.t» fpronglijke befteihming terug» gebragt. 14Ö. Leerwijze van socrates. 1. 270. Leeven en dood onderling ver= geleeken. V. 147. Leibnitz, een groote geest in Duitschland. III. 494. Leipsig. Hoege fchool aldaar. III. 358. Leon Gefchiedenis van dit koningrijk. IV. 324. Leonidas gefchiedenis. I. 232. Leopold. Gefchiedenis van deezen keizer. III. 451. Zijne regeering als koning van Hun* garije. VI. 356. Lezen van goede boeken. Deszelfs nuttigheid aangeweezen. IV. 252. Liederen , geestlijke , onder de Duitfche Proteftanten. III. 468. Linnjeus, een groot Zweedse!, Natuurkenner. V. 476. Lithauen wordt met Poolen verëenigd. VI. 172. Vroegfte gefchiedenis van dit Land. 174. Het Christendom in hetzelve. 175. Liupang , keizer van China. VI. 382. Livius , een Romemsch gefchiedfehrijver. II. 333 LoCke, een Engelsch wijsgeer. V. 241. Lodewijk de vroome Deszelfs gefchiedenis 111. 207. Lodewijk , eerfte koning van Duitschland. Deszelfs gefchiedenis. UI. 216. Lodewijk de bïijer. III. 329. Lo-  REGISTER. 45I Lodewijk de heilige, koning van Fr inkrijk. IV. 157. Lodewijk XI. Zijne laffe vrees voor den dood. IV. 182. Lodewijk XII, een vader des Volks. IV. 184. Lodewijk XIV. Gefchiedenis van deezen koning van Frankrijk. IV. 239 env. Zijne veeïerleije oorlogen en veroveringen. 240. Hij plaatst zijn' kleinzoon op den Spaanfchen troon. 244. Verbetert den toeftand van Frankrijk ongemeen. 246 env. Vervolgt en verdrijft veele duizenden zijner onderdaanen uit het Rijk. 281. Eigenlijke waarde zijner regeering. 284 Lodewijk XV. Zijne regeering. IV. 286 env. Lodewijk de groote , koning van Hungarije. VI. 293. Lodewijk II, koning van Hungarije, fneuvelt in den veldflag bij Mohatsch VI. 328 Loncobabden. Hun Rijk in Italië. III. 120. Wordt veroverd door Karel den grooten. 189- Lucfitgeever uitgevonden. V. 260. Luchtpompen uitgevonden. III. 458. Lucianus , een wijsgeer en vernuftig fchertfer. II. 345. Lucullus, een Romeinsch veldheer I. 415. Lultprand, een gefchiedfehrijver. III. 257. Luther (M.) herftelt het Christendom. II. 132 env. Geeft den Cfyistenm de H. S. in handen. f?9. Zijne veelerleije verdiensten 150. Zijn dood. 155. Veranderingen , door hem in Duischland veroorzaakt. III. 386 env Zijne verdiensten ten aanzien der geleerdheid. 421. Lycurgus. Zijne wetten. I. 220. LijfSigene boeren in Deenemarken afgefchaft. V. 354. Lijfland's oudfte gefchiedenis. VI. 44. Komt in de magt der Poolen- 193. Lijken. De kunst om dezelven te balfemen. I. 145 Lijkstaatsie van Karel V bij leevenden lijve. III. 408. M. Maagd van Orleans helpt Frankrijk verlosfen. IV. 177. Maanden. Haare Duitjehe naa- men. III. 203. MAccABtfëRs. Hunne gefchiede» nis. I. 77. Madera ontdekt en bebouwd. IV 453 en 454. MjEcenas gefchetst. II. 238. Magellaansche ftraat ontdekt. IV. 382 en 467. Magneetnaald. Zie Compas. Magnu9 Schuurslot , koning van Zweeden. V. jgj. Mahlschatz. Oirfprong en be> teekenis van deezen naam. III. 173. Maliierbe , de eerfte Franfche dichter. IV. 223. MANTscHuëRS veroveren China. VI. 400. Marbod , een Duitseh koning. UI. 44. Ff 2. Mar»  452 11 E G I S T E R. Marcus Aurelius gefchetst. II. 275 env. Verkoopt alle zijne kostbaarheden voor het Vaderland. 281. Zijne fchriftiijke befchouwingen van zich zeiven, 284- Margaretha verëenigt alle drie de koningrijken van het Noorden met elkander. V. 310 en 395- Maria Theresia, keizerin en koningin van Hungarije. Haare gefchiedenis. UI. 555. VI. 35°- . * . , Maria, koningin van Engeland. V. 115. Maria, koningin van Schotland, wordt onthoofd. V. 131. Mariana , een Spaanich gefchiedfehrijver. IV. 423. Marius gefchetst. 1. 410. Markomannf.n. Hunne oorlogen met de Romeinen. III. 90. Mari.borol'ch , een groot Engelsch veldheer. V. 232. Marot, een geestig Franschman. IV. 195- Martialis. Zijne puntdichten beoordeeld. II. 318- Marunuzzi , bisfchop en ftaatsdienaar in Hungarije. VI. 334- Mathatias. Zijne koene daad. 1. 78. Matthias Corvinus , koning van Hungarije. VI. 306. Beklimt uit de gevangenis den troon. 308 Zijne oorlogen. 310 env. Zijne verdiensten ten aanzien der geleerdheid in Hungarije. 320. Mauren. Zie Mooren. Mazimiliaan I. Gefchiedenis van deezen Duitfchen keizere III. 381. Maximiliaan II, keizer en: " koning van Hungarije. VI. 337- Mazarijn . een groot Staatsman in Frankrijk. IV. 239. Meden Derzelver Rijk. I. 87. Medicis. Dit geflacht wordt meester van het Flortntijnjllie Gemeenebest. IV. 102. Zij worden hertogen en gioo;hertogen van Florence. 105. Dit huis fterft uit. 107. Meesterzangers in Duitschland. III. 371 en 372. Meetkunst der JEgyptenaaren. 1. 148. Meettafel , door een' Duitjeher uitgevonden. III. 433. Meissen. Gefchiedenis van dit Land. III. 569. Deszelfs markgraaven worden keurvorsten van Saxen. 570 env, Mëlanchton (Phil.) gefch'wist. III. 423. Mennoniten. Zie Doopsgezinden Mensch. Beftemming van derzelver deelen, en leevenstijden van dezelve. I. n env. Zijne leevenswijzen en Randen. 18. Schepping en vroegfte toeftand. 38 Zijn verval 41. Menschen , in de wereld verfprtid. L 48. M enschengeslacht , het eerfte!, befchreeven. I. 39. Wordt bijna geheel verdelgd 45, Ménschenhandel. Zie Slaavenhandel. Menschenöffer der Carthageren. I. 169 en 170. M.£*  REGISTER. 453 %iezico. Ontdekking en verovering van dit koningrijk door de Spanjaarden. IV 376. MlCHAËL FeDROWITSCH , Rus- Jiesch Tzaar. VI. 61. Miciiacl ,• koning van Poolen. VI. 224. Miesko, eerfte Christelijke hertog der Poolen. VI. 145. Miltiades, een Atheenschveldheer. 1. 233. Milton , een groot Engelsch dichter. V. 194. Minnedichters onder de Duitfchers. UI. 320. Modes der Franfchen door andere Volken nagevolgd. IV. 279. De Franfchen beheerfchen door dezelve Europa. 310. Mogollen. Hunne gefchiedenis. II. 477. Zij veroveren Rusland. VI. 27. Verwoesten Poolen. 160. En Hungarije. 2)38. Veiöveren en verliezen China. 394 en 396. Molière verbetert het blijfpel. IV. 269 Montagne , een Fransch wijsgeer. IV. 207. Montbzuma, de laatfte keizer van Mexico IV. 380. Mooren. Hunne vervolging in Spanje. IV. 401 en 402. Worden uit dit Rijk verdreeven. 413- Morus (F). Leeven en dood van deezen Engelfchen kanfe- lier. V. 106. Mosaïsche kunst. Zie Müsi- vi: cue kunst. Moses. Zijne gefchiedenis. I. 58 env. Mosheim. Zijne verdiensten ten aanzien der welfprekendheid van de Duitfchers. III. 509. Moskau Oirfprong van deezen ftad. VI. 26. Wordt de zetel van de Rusfifche grootvorsten. 33. Mueius, een heldhaftig Romein. I. 361. , . „ Muhamf.d's gefchiedenis _ 11. 413 env. Schets van zijnen Godsdienst. 415 en 4>8- Aanprijzing en uitbreiding van denzelven. 420 env. Mummies. Derzelver befchrijving. I. 147. Munnich. Zijne verdiensten ten aanzien der Rusfen. VL 117. munnikkenleeven. DeSZelfS oirfprong, voordgang en gevolgen. II. 90 env. Muratori, een haliaansch geleerde. IV. 40 en 42. Museum te Alexandriè'. I. 318. JMusivische kunst. IV. 43. Muur. De groote muur der Chineezen VI. 380. Muziek. Zie Toonkunst. N. Naarstigheid , door wetten bevorderd. L 211 env. Haar nut. 258. Nadaschdi , een Hungasrsch veldheer. VI. 360. Natuurkunde. Haare befcha- ving in Duitschland. III, 503. Navara. Gefchiedenis van dit koningrijk. IV. 332. Neapolitaanen. Schets hunner gefchiedenis. IV. 111. rf3 Ne-  454- REGISTER, Nebsissa (Ant. V.) , een geleerd Spanjaard. IV. 408. Nebucadnezar , koning van Babijlon. I 87. Nederlanders. Hunne vroege en laatere gefchiedenis. III. 529 env. IV. 399 en 400. Negehs, door de Spanjaa>den in America ingevoerd. IV. 395. Nerva's regeerirg. 11. 264. JNestor , de vader der Rusjïjche gefchiedenis. VI. 29. Neurenburgers. Hunne uitvindingen. III. 379- )Newton , een groot Engelsch Natuur- en Wiskundige. V. 237- Nieuw - engeland. Stichting deezer Engeljche Volkplanting. V. 186. 'Nieuw - groenland ontdekt. V. 357- Nieuw-jork , een Engeljche Volkplanting. V. 202. Nikon, Patriarch van Rusland. VI. 70. Nimrod's gefchiedenis. I. 83. Noord-america. Deszelfs verëenigde Staaten. V. 250 env. Noorden van Europa wordt aan de overige wereld eerst laat bekend. V. 271. Noord-saxen. Deszelfs markgraaven. III. 5-0 env. N''Orwi:gen wordt met Deenemarken verëenigd. V. 301. Vroegfte gefchiedenis van dit Land.. 302. Het Christendom aldaar. 304. Normandije. Hertogen van dit Land. V. 36. Nohmannln. Hunne veroveringen in Neder - Italië. IV. 114. Veiöveren Engeland. V. 34. Verwoesten een groot deel van Europa. 273. Nowg'jrod Weliki. Stichting van deeze ftad. VI. 7. Wordt de zétel des Rusjifchen Rijks. 9. Haar ftadsrechr. 21 Wordt een vrije en magtige koopftad. 38. Onderwerpt zich aan den grootvorst Iwan Wasiljewitsch. 43. ISuma. Gefchiedenis van deezen Romeinfcl.en koning. 1.344. Mijl. Deszelfs vruchtbaarmakeude overftrooming. 1.125. O. Obelisken befchreeven. I. 130. Octavius verkrijgt de oj?permagt over de Romeinen. I. 442. Zie Augustus. Odoïker brengt het Westerfcha keizerrijk der Romeinen ten val. HL 114. Oedipus , een der ongelukkigfte menfcben. I. 183. Ofen. Hooge fchool aldaar. VI 300 en 321. Koninglijke boekerij aldaar. 327 en 328. Olaf de schootkoning , koning van Zweeden. V. 377. Oldenburgsche huis beklimt den Demfcjien troon. V. 316. Oleg, grootvorst van Rusland. Zijne veroveringen. VI. 10. Olga , grootvorstin van Rusland, wordt gedoopt. VI. 12. Oi.ijflesjen met heilige olij in Frankrijk. IV. 135. Ondankbaarheid , door een wet verboden. I. 119. Gefprek van Socrates over dezelve. 273 env. On-  REGISTER. 455 Oncensoezindheid. Zie Twee- dragt. Ongeloof onder de Christenen. Deszelfs oirfprong. V. 217 env. Onthuld. Gewaande proeven , om haar te bewijzen. III. 142 env. Onsterflijkheid der zielen door Socrates erkend. I. 280. Ontleedkunde onder de Duif fchers. III. 434. Oorlogen. Derzelver oirfprong. I. 17. Nuttigheid hunner gefchiedenis. 160. Der Carthageren met de Romeinen. 161. ;en 388. Trojaanfche. 194. Der Grieken met de Per/en. 23L Der Giieken onderling. 238. Van Alexander met de PerJen. W3. Der Romeinen. 381 en 391. De dertigjaarige in Duitschland. III. 414. Der Duitfchers met Frankrijk. 454. Over de. Oostenrijkjche erfopvolging 490. De laatfte zevenj iarige. 491. Oostenrijk's vroege en laatere gefchiedenis. III. 547 - 555 Het Oostenrijkjche geflacht fterft op den Spaanfchen troon uit. IV. 458. Oostenrijkers beginnen vrijer te denken. III. 557. Oostergothen. Hun Rijk in Italië III. 118. ÖosTïNDië. De handel der Nederlanderen aldaar. III. 536. Alsmede der Veneiiërs. IV. 67 en 71: De Portugeezen ontdekken een' nieuwen weg over zee naar dit Land. 460. Koophandel der Engelfchen aldaar. V. 143. Alsinede der Deenen. 334 env. Opïra. Oirfprong derzelve. IV. 39- Opitz , herfteller der Duitfche dichtkunst III. 443. OrvoEuiNG der Perjijche jeugd. I. 118. Der Spartaa'fche. 225. Der oude Duitfchers. III. 67. Der kinderen van Karei, den grooten. 205. Orestes. Zijne gefchiedenis. I. 198. Origenes. Naricht van deezen Christelijken leeraar. II. 61. Orleans. De maagd van Orleans. IV. 177' env. Orpheus , een leeraar der Grieken. I. 185 env. Osiris leert de Mgyptenaars den landbouw. I 1^6 env. Osorio , de Portugeejche Cicero. iv. 472. Otfried , een Duitfche munnik in de negende eeuw. ill.ai8. Othman, ftichter van bet nieuwe Turkfche Rijk. II. 447. Otho. Grootmoedige dood van deezen keizer. D, 249. Otto de groote. Zijne gefchiedenis. III. 232. Waaiö.n hij zoo veele vijanden had. 235. Characterfcheis van hem. 249 en 250. Ouders. Gefprek over de piigten jegens dezelven. I. 273. Ovidius , een dichter van ongemeen vernuft. II. 311 env. Oxenstierna , een groot Zvoeedsch ftaacsman. V. 436. Ff 4 Fa-  456 R E G I & T E R. P. Palatinaaten (Gespanschappen) in Hungarije. VI. 276. Palmörle. III. 444. Palz aan den Shijn, benevens de Palsgraaven. III. 558 env. Worden meesters van Beijeren. 562 env. PANWomë. Gefchiedenis van dit Land. VI. 257 env. Papierstruik in /Egypte. I.125. Paracelsus (Theopkr.) , een Duitsch arts. III. 435. Paris veroorzaakt den ondergang van Troje. I. 195. Parlement (Vollédige fchets van het Engeljche). V. 72. Parrhasius , een groot Grieksch fchilder. It 296. Partjs. Eerfte hooge fchoo! aldaar. IV. 167. Parlement aldaar. 171. Patriarchen in Rusland afge- fchaft. VI. 86. Pausen, door Otto den grooten vernéderd. UI. 240. Zij mishandelen de keizers. 263. env. Onderwerpen Rome geheel aan hunne magt. 289. Heerfchen in Duitschland. 314. env. Werpen zich tot leen— heeren van Sicilië op IV. 115 Schenken Landen weg, welke hun niet toebehooren. 358 env. Hunne gewelddaadigbeden in Engeland. V. 65. 71. Jaarlijkfche belastingen aan dezelven aldaar. 46. Hunne heerfchappij wordt in Engeland vernietigd. 102. Zij trekken jaarlijkfche cijnfen uit Inueeden. 380. Zij poogen de Rusfen Rcomsch- Catholiek <@ maaken. VI. 35. Kn trachten meesters van Hungarije te worden. 281. Pauslijk Rijk geflicht. II. 115 env. Pazmanij, kardinaal en aartsbisfchop van Gran. VI. 346. Pelaoius , ftichter van een nieuw Rijk in Spanje IV. 322. Pelasgen. Hunne gefchiedenis. !. 178 en 179. Pendules. Zie Hangüurwer- ken. Penn (Will.), een wijs wetgever. V. 206 env. Pensijlvanic , een Engeljche Volkplanting. V. 205 env. Pergament. Oirfprong van deezen naam. I. 319. Pericles, een Atheensch Staatsman. I, 239 env. Persen. Hunne gefchiedenis. I. 106 env. Hunne opvoeding , wetten en zeden. 118 env. Gefchiedenis van hun tweede, alsmede van hun laatfte of derde Rijk. II, 426 en 461 env. Hunne inborst en laatere toeftand. 472 env. PERSië befchreeven. I. 107. Peru door de Spanjaarden veroverd. IV. 384 env. 'eruaanek. Hunne zeden. IV. 389. 'eter Alexiewitsch , Tsaar van Rusland. VI. 76. Verbetert het zee- en krijgswezen. 77. Overwint de Turken.79. Reist naar vreemde Landen om de regeerkunst te leeren. 80. Werkt als fcheepstimmerman. 81. Verbetert de zeden der  REGISTER, 43? der Rusfen. 83. Alsmede bunnen kerklijken toeftand. 85- Zijn ongelukkige oorlog in Lijfland. 86. Hij leert de Zweeden overwinnen. 89. Sticht St. Petersburg. 91. Zijne zeemagt. 94. Veröverin. gen 96 en 100. Hij neemt den titel van keizer aan. 99. IVJaakt veele verbeteringen, ior. Veroordeelt zijnen zoon ten dood. 106. Zijn dood. 109. Peter II, keizer van Rushnd. VI. m4. Peter III. Zijne Regeering over Rusland. VI. 124. Peter de strenge , koning van Portugal. IV. 450. Petrarca, een Italiaanjch dichter. IV. 17. Ph.üdeus. Zijne fabelen. II. 318. Phil/eni. Grootmoedige daad deezer twee broederen. I. 171 en 172. Philippus, koning van Macedonië'. I. 298 env. Philippus de schoons, koning van Frankrjk. IV. 169 env. Philippus II, Zijne regeering. IV. 398 env. Philippus V, koning van Spanje. IV. 428 env. Philopcömenes , de laatfte Griek. I. 322. Piiilosophie. Zie Wijsbe» geerte. Phocion, een Atheensch Staatsman I. 302. PKCeNiciëRs. Hunne gefchiedenis. I, 94. Piast, hertog van Poolen. VI. 144. Pifin van Herstal, een Fraiu kiesch vorst. III. 153 env. Pipin de kleine beklimt den Frankifchen troon. III. 1515 env. Pisa. Gefchiedenis van deeze Stad. IV. 100 en ior. Pisistratüs. Zijne gefchiedenis. I. 219 env. Pizarro verovert Peru. IV. 384 env. Plaatsnij-kunst in koper uie» gevonden. IV. 28. Planten. Befchouwing en verzameling van dezelve IV. 260. Plette'nberg , heirmeester in Lijfland. VI. 46 env. Plinius de oude, een Natuurkenner. II. 335 en 336. Sterft onder het befchouwen der Natuur. 337 env. Plinius de jonge. Naricht van hem. II. 331 env. Plutarchus , een Grieksch Wijs* geer en gefchiedfehrijver. II. 342 env. Podiebrad, koning van Roliemen. VI. 308 en 312. Pombal , een Portugeesch Staatsman. IV. 488. Pompejus , een groot Romeinsch veldheer. I. 416". Pontoppidan, een Deensch Godgeleerde en gefchiedfehrijver. V. 365. Poolen. Hunne opperheerfchappij in Rusland. VI. 60. Hun Rijk verliest gantfche Landen. 129 en 247. Hunne gefchiedenis. 138 env. Befchrijving van hun vaderland. 139. Hunne vroegfte voorouders aldaar. 140. Zij wor- Ff 5 / den  «3 REGISTER. den Christenen. 145 env. Hun. ne veroveringen in Duitschland. 149. Duitfchers onder hen. 163. De Hervorming ond r hen ingevoerd. 190 env. De geleerdheid in Pooien. 196. Hun Rijk wordt een kiesrijk. 199 en aoo. Zij winnen en verliezen Landen. 206 en 207. Hunne nieuwfte toeftand. 249 env. Pope, een Engelsch dichter. V. 263. Portugal , door de Spanjaarden ingenomen. IV. 401 env. Gefteltenis van dit Land. 442. Oirfprong van deszelfs naam. 445. Wordt een graaffchap. 446. En een koningrijk. 447. Komt onder Spaanfche heerfchappij en daardoor in verval. 474 env- Herneemt zijne vrijheid. 477. Porti gpezen. Hunne gefchiedenis. IV 440 env. Hunne ontdekkingen van vreemae Landen. 45* > 454»456,458, 4/50 env. Hun nieuwfte toeftand. 490- Postwezen in Duitschland. III. 392. Der Perjen. I. 121. Praag. Vertrek der Duitfche geleerden uit deeze Stad. III. 357. Prins (een koninglijk) wordt, op bevel eenes rechters gevangen gezet. V. 88. Piuksi'NROOk (Saxfche). III. 573 env. Pbobus. Gefchiedenis van deezen keizer. II. 294 env. Procopowitsch , aartsbifchop vzn Nowgorod. VI. 103 env. Prometheus. Zijne gefchiedenis. I. 180. Protestanten. Oirfprong van deezen naam. II 165. Hunne laai ere toeftand. .167 env. Dertig duuend van hun verhaten om den Godsdienst hun vaderland. UI. 488. Worden in Frankrijk vervolgd. IV. 200 env. In Engeland. V. 221. Bloedbad derzelven in Ierland. 170 en 171. Protestantendom. Waarin het befta. III. 140. in nota. Pruissen komt in de magt van het huis van Brandenburg. III. 601. Worde een koningrijk. 609 env. Vroegfte gefchiedenis van dit Land. VI. 154 en 155. Wordt door de DuitJche orde veroverd. 156 env. Geeft zich over aan Poolen. 188. Oost-Pruisfen blijft een eigendom der Duitfche orde. 188. Wordt een hertogdom. 191. Psalmen van David. Derzelver hooge waardij. I. 09 en 70. Psammitichus. Zijne regeering. L 133. Puffendorf , een Duitsch geleerde. III. 462, Pukpekverwerij onder de Plioinieters uitgevonden. 1. 100 en 101. Pijramiden befchreeven. 1.130 en 131. Pijrkhus, gefchiedenis van deezen koning. 1. 383 env. Pijthagoras , een Grieksch wijsgeer. I. 264. Q.  REGISTER. 459 Quakers. Korte fchets van bunne gemeente. II. igoen i8r. Vestigen zich in America. V. 206 env. In Engeland. 226 en 227. Qu:nctilianiïs , een fchrander leeia ir der welfprekendheid. 11. 33o. R. Raban, een aartsbifchop van Ments. [II. 220. Raïzek in Hungarije. VI. 354. Rakotzij (F. L), veroorzaakt een binnenlandfchen oorlog in Hungarije. VI. 356. Ranzow, een geleerd Deensch edelman, veldheer en ltaatsman. V. 331 env. Rapkaël, een groot Italiaanse!) kunttenaar. IV. 29. Rechten in Duitschland. 111. 315 env. Rechtsgeleerdheid der Duitfchers. lil. 502. Der Italiaanen. IV. 33. Der Franfchen. 297. Reformatie. Zie Godsdienst» vehbeterin'g. Regeerwijzen. Haare oirfpiong. 1. 16, 17 en 89. Regulus, gefchiedenis van deezen Romein. I. 389. Reizen wordt den Rusfen veroorloofd. VI. 85. Religie. Zie Godsdienst. Rendieren befchreeven. V. 387 en 388. Reuchlin, een Duitsch geleer. de. III. 419. Ricci breidt het Christendom in China uit. VI, 4c0. Richard Leeuwenhabt , ko¬ ning van Engeland. V. 57 env. 64 env. Richardson , een voortrefiijk Engelsch Romanfchrijver. V. 264. Richelieü, een groot Staatsman in Frankrijk. IV. 225 env. Riddergeschiedenissen der Spanjaarden. IV. 408 en 409. Ridderstand. Deszelfs "oirfprong. IV. 162. Roni rt de Vroome , koning van Frankrijk. IV 148 Roelandsbeelden befchreeven, HL 187. Rocer II, eerfte koning van Sicilië. IV. 118. Romans. Hunne oorfprong. IV. 163. Engeljche. V. 264. Romanow. Dit geflacht beklimt den Rusfifchen troon. VI. 61. Rome gebouwd. I. 338. Veroverd en verbrand door de Galliërs. 379 en 380. Geplunderd door de Gothen. II 364 env. III. 115, De Grieifche keizers verliezen deeze hoofdftad. II. 365. De paufen maaken zich geheel van dezelve meester. III 289. Kakel V. laat haar geheel uitplunderen. 400. Romeinen. Hunne gefchiedenis. I. 334 env. Uitbreiding van hun Rijk. 342. Vernietigen de koninglijke regeering in hunnen Staat. 351. Oirfprong van hun Gemecnebest. 356. Hunne wetten. 372 env. Oorlogzucht. 38 r. Ontaarting. 397 en 4C9. Geleerdheid. 400. Hun Gemeenehest gaat ten gronde. 434. Hun-  4öe R E G I S T E R. Hunne gefchiedenis onder de keizers. II, 229 env. Onwaardige vorsten onder dezelven. 242 env. Toeneemend« zedenloosheid. 24f3. Verval hunnes Rijks. 291. Hunne grootfte dichters. 2 98 env. Val van hun Westersch keizerrijk 367. Gefchiedenis van hun Oosrersch keizerrijk. 373 env. Deszelfs val. 383 env. 401. Het Westerfcbe -wordt vernieuwd. III. 189 env. Romulus. Zijne gefchiedenis. I. 340 env. Roomsch-Catholieke Christenen. Hunne laatere toeftand. H. 173. Rosner. Rampzalig lot van deezen Patriot. VI. 240. Roswithe , een Duitfche non. III. 256 en 257. Rousseau (Jan Jacob) , een Fransch wijsgeer. IV. 299. Rousseau (Jan Baptist), een Fransch dichter. IV. 27 r. Rudolf van Habsburg. Gefchiedenis van deezen keizer. III. 323. env. Zijne vroomheid. 549 env. Rurik, ftichter van het Rusfifche Rijk. IV. 9. Russen. Hunne gefchiedenis. VI. 1 env. Befchrijving van hun vaderland. 3. Stichting van hun Rijk. 9. Hunne eerfte grootvorsten. 10. Het Christendom onder hen ingevoerd. 11 en 12. Hunne vroegfte koophandel. 17. Komen onder de heerfchappij der Mogollen. 27. Wasdom van hunnen koophandel. 66en 130, Hunne vroegere zeden. G8. En geestlijkheid. 69. Hunne zeden worden befchaafder. 83 en 84. Hunne gelukkige oorlogen met de Turken. 79,114 en 126. Verbetering van hun krijgswezen. 77, 83 en 116. Hunne reizen, om de aardrijkskunde uittebreiden. 118 env. Hunne gefchie lenis worde bearbeid. 119, 124. Nieuwfte voorfpoed van hunnen handel. 130. Hunne laatere toeftand. 135. Rijkskamer gerecht. Oirfprong daarvan. III. 382. Rijksstaaten [Duitfche), verkrijgen het hoogde aanzien. 111. 300. S. Sachse (Hans) , een meester zanger. III. 442 en 443. Sacramenten (zeven). Derzelver oirfprong. II. 109. Salisburij (Joh. v.), een Engelsch geleerden. V. 62. Salomo. Zijne gefchiedenis. I. 70. Sambucus, een Hungaarsch geleerde. VI. 344. Sarbievius, een Latijnsch dichter in Poolen. VI. 2ioen2ii. Sardanapaluj. Zijne gefchiedenis. I. 85 en 86. Sardinië. Oirfprong van dit koningrijk. IV. 50 env. SakmatiS. Gefchiedenis van dit Land en deszelfs inwooners. VI. 140 env. Sarpi, een Italiaan van grooten geest. IV. 36 en 80. Saul'ï  R E G I S T" E• ft. 46i Saul's gefchiedenis. I. 66. Savoijen (hertogen van). Derzelver oirfprong. IV. 21 env. Hunne toeneemende magt. 45. Worden koningen van Sardinië. 50. Saxen, een Duitsch Volk. III. 93. Neemen hritanje in bezit. H2. V. 8. Worden door Karel den grooten overwonnen. HL 180 en 181. Schets hunner gefchiedenis. '567. Stichten de Kerkhervorming. 575« Hunne bloei in laater tijden. 582. Saxen (de maarfchalk van) een groot veldheer. IV. 288. Saxische recht. Djszelfs aanzien. III. 317. Saxo Grammaticus. V. 293. .schafteseurij. V. 214. Scheepvaart. Zie Zeevaart. Schlfping der wereld. I. 38. Schihoangti. eerfte eigenlijke keizer der Chineezen, VI. 380 env. Schilderkunst bloeit onder de Grieken. I. 292, Wedftrijdt van deeze met de beeldhouwkunst, 297. Komt onder de Duitfchers in aanzien. III. 445 en scö. Onder de Italiaanen. IV. 25 env. Schipbruggen in Duitschland. III. 326. Schoolsche Wijsbegeerte en Godgeleerdheid. IV. 166. Schotland wordt met Engeland verëenigd. V. 152 en 153. Vroegfte gefchiedenis van dit Land. 154. Godsdienst, zeden en geleerdheid in hetzelve. 155 env. Wordt met En¬ geland volkomen één Rijk* 235 env. Schrift der JEgyptenaaren. I. 143- Schriften (Heilige) der Chris* tenen. II. 40. Schrijfkunst onder de Phteni* ciërs uitgevonden. I. 98. Schwarz vindt het buskruid ütt<* III. 341. Schwerin , een groot veldheer, III. 615. Scipio de Africaner. I. 407. Seematsien, de oudfte gefchiedfehrijver der Chineezen. VI. 374- Semiramis. Gefchiedenis deezer vorstin. I. 84. Seneca voert een nieuwe welfprekendheid in, onder de Romeinen. II 322 en 323. Servius Tullius. Zijne gei febiedenis. I. 350 tn 351. Sesostris. Zijne gefchiedenis. I. 128. Shakespear , een Engelsch dichter. V. 140 env. SiBERiè" komt onder Rusfifche heerfchappij. VI. 55. SiciLië. Stichting van dit ko* ningrijk, IV. 118. Deszelfs lotgevallen. 12c env. SiDONiëRs. Hunne gefchiedenis. 1. 95 env. Siegmund. Regeering van deezen keizer. III. 359. ln Hunganjë. VI. 296. Siegmund,koning van Zweeden, verliest zijn Rijk. V. 419. Siegmund I, koning van Poolen. VI. 187. Siegmund II. Zijne regeerïng in Poolen. VI. 191,  4ó2 REGISTER* Siegmund III, koning van Poolen en Zweeden, VI. 205. SiLssië wordt van Poolen aan Bohemen afgedaan. VI. 166. Slaavenhandel der Europceers in Africa. IV. 395 env. Slaven of SLAVoNiëRS in Rus* tont. VI. 7. In Poolen. 143. Slkeswijk. Dit hertogdom wordt met Deenemarken verëenigd, V. 352. Sleidanus, een D«!JSf/;gefchiedfchiijvtr III. 439 Smai.''  464 REGISTER. Tillotson, een Engelsch aartsbisfchop. V. 213. Timür of Tamerlan , een Mogolsch veroveraar. II. 487. Titus poogt Jerujalem en deszelfs tempel te fpaaren. II. 203. Gefchiedenis van zijne regeering. 355. Zijne weldaadigheid. 259. Vroege dood. 260. Tobolsk. de hoofdftad van Siberië VI. 58. Tokoli , aanvoerder der misnoegden in Hungarije. VI. 3Si en 353. Tolerantie-Acte in Engeland. V. 226. Toneelspel. ' Deszelfs oirfprong en oogmerk. I. 259 env. Onder de Romeinen, 401. Onder de Duitfchers. IIL 512. Onder de Franfchen. IV. 267 envj Toonkunst der Grieken. I. i8SHaare invloed op de menfchen. 18?' Joskana. Deszelfs markgraaven. IV. 97 env; Tournefort , een Fransch plantkundige. IV. 261. Tournooispellen in Duitschland. lil. 312. In Frankrijk IV. 161 en 162. Toverkunst (natuurlijke). I. Trajanus. Gefchiedenis van deezen keizer II. 266. JTrankebaab. Euangeliesch gezantfchap derwaards. V.355. Trojaansche oorlog. I. 194 env. Troubadours. IV. 165. Tschu vernietigt de heerfchappij der Mogollen in China. VI. 397 env. Turenne , een groot Fransen veldheer. IV. 241. Turken. Hunne gefchiedenis. IL 44". Zij veroveren Confiaitinopolen. 451. Hunne krijgsroem en zeden. 454envi Geleerdheid en handel. 458 . en 459. Turoczi . een Hungaarsch gefchiedfehrijver. VI. 323. Tweedragt in een' Staat. Fabel daarover. I. 365 env. Tweegevechten. De oudften. I. 201 en 383. Gerechtlijken der oude Duitfchers. 111. 141. Oirfprong der laatere in Europa. 143. Tijdreekenicunde. Haare -noodzaaklijkheid en gebraken. I; 22 en 23. Tijdvakken der oude en nieuwe gefchiedenis L 24 env. Tijrnau. Hooge fchool aldaar. VI. 347. Zij wordt naar Ofen verplaatst. 363. Tijrus. Gefchiedenis van deeze Stad. 1. 95 env. Tzaar* Deeze eernaam door den Grootvorsten van Rusland aangenomen, VI. 49. U. Ukraine vervalt aan Rusland. VI. 219 Ulphilas,bisfchop der Gothen, vindt voor hun een foort van letterfchrift uit. III. 99 env. Universiteiten. Zie Hooge Schoolen. Uf>-  REGISTER. 4che Rijk. III. 109. WiST; ranken , dtx eigenlijke voorvaders der Franfchen. IV. 143 env. WtsTÏNoië. Oitfprongvan dee' zen naam. IV. 350. Wesi ihaalsche vreede. III. ".17. Wet der Jooden, door God geeeeven. I. 61. Wetbjek der Romeinen van Jjst'kïaaus, II. 378 env. Der Dee,en. V. 349 Ontwerp van eell nieuw wetboek voor de Rusfen. Vi. 132. Van den H. Sieiha^us. 275. Wettex der Mgyptenaaren. I. 133.  REGISTER. a$k I38. Der Atheneren. 207 en 209. Der Spartaanen. 220. Der Romeinen. 372. Der oude Duitfchers Hl. 136. Der Franfchen. IV. 250. Der Rusfen. VI. 11, 83 env. ï32env. Der Poolen. 168 env. Volledige verzameling der Hungaarfche wetten. 326. Wiklef poosjt een Hervorming van den Godsdienst in Engeland tot ftand te brengen. V. 8:. Willem, hertog van Nornvmdije, wordt koning van Enueland. V. 38. Zijne maatregelen aldaar. 39. Wordt, na zijnen dood, door een' zijner Onderdaanen voor Gods rech- . terftoel gedaagd. 50. Willem III, koning van Grootbrittanje en Stadhouder der - Verëenigde Nederlanden. V. 222 env. Winr.ch van Kniprode, hoopm-ietister der Duitfche ridderorde. VI 17l Winslof , een Deensch arts. V. 3<55- Wiskunde onder de Grieken. I. 330. Onder de Duitfchers. III. 5^3- Wisselbrieven, door de Jooden uitgevonden. II. 221. Of - door de Florenzers. IV. 109. Witterind , heirvoerdsr der Saxen. III. 184. Wittenbebg. Hooge School aldaar. III. 425. Wladimir de groots, groot■ vorst van Rusland, voert het i Christendom in zijn R'jk in. • VI, 14 env. Zijne verdeeling van Rusland heeft rampfpoe-, dige gevolgen. 19 env. Wladimir, een groot vorstendom, van deezen naam. VI. 25. Wlad--law II, koning van Hwgirije en Bohemen. VI. 324 env. Wllf, een Duit ch Wijsgeer. III. 494- WcLLtN HiN'werken dei Engeljchen V 80. Wolset. Gefchiedenis van deezen ftaatsnian. V. ioo. WREN,ten Engelsch bouwmeester. V. 2 6. Wijnbergen aan den Rhijn. II. 295- Wijsbegeerte. Haare toeftand onder de Grieken I. 262. Haare aart en uitgeftrektheid. 267. Door de Duitje.ers veredeld III. 493 en v. Wijzen (zeven) van Griekenland, h 215 env. X. Xedxgs. Zijn ve'dtogt tegefl ds Grieken. I. 115. Xime.'jes, een ftaatsrean, veldheer en geestlijke in Sp.uije. IV. 365 env. ijIJsland. Gefchiedenis van dit eiland, V. 307. Z. Zaagen uitgevonden. I. 191 erï . 132. Zai.-jski. . Beroemde mannen uir dit geflacht. VI. 252. Gg 2 Za-  468 REGISTER. ZAMOijfKi (A.) vervaardiger van een nieuw wetboek. VI. 251. Zamoijski (J). Schets van deezen Poolfchen kanfelier en groot veldheer. VI. UI< Zafolijn (J.v.) maakt aanfpraak op het Hungaarfche Rijk. VI. 332- Zeden der /Egyptenaar en. 1.151. Der Carthageren. 170. Grieken. 200. Spartaanen. 223. Romeinen. 369 en 397. Oudlle Duitfchers. III. 36 en 67. Franfchen. IV. 204. £nge//e/,-n. V. 266. Deenen. 367. En Rusfen. VI. 83 en 135. Zedenkunde onder de Grieken ingevoerd. I. 266. Door Sekeca uitmuntend voorgefteld. II. 3-6. Zeden rechters. I. 376. Zedenspreuken , welke meest merkwaardig zijn. 1.217,258, 259, 263, 271. II. 257 en 286. Zeevaart der Phceniciërs. 1.102. Der JEgyptenaaren. 133. Der Carthagers. 157. Der Grieken. 192. Der Ardbiertn. II. 434. Der Duitfchers III 306 en 351. Der Engelfchen V. 140. ZEtvAARTacTE der Engelfchen. V. 187. Zeilen. Derzelver uitvinding geelt aanleiding tot een fabel. I. 192. Zelfsmoorders. Hunne dwaasheid. I. 436 env. Zevenbergen. Narichten van dit Land. VI. 333.339.340» 34i» 354. 36i en 362. Zilvergeld in Duitschland. lil. *55 Zips. Verpanding der fteden van dit graaffchap. VI. 298. Zij worden weder met Hungarije verëenigd. 361. Zondag. Deszelfs eerfte invoering. II. 48 env. Geftrenger gevierd. 80. Zondt. Heerfchappij der Deenen over deeze zeeëngte. V. 330. Zonnevlekken , door Duitfchers opgemerkt. III. 433. Zopyrus. Zijne ongemeene getrouwheid voor zijnen kuning. I 115- Zoroasteb, een Perfiesch leeraar. I. 120 env. Zuidzee ontdekt. IV. 382 env. Zwaakdridders in Lijfland. VI. 45 env. Zwarte Kunst , een fcheldnaam der munniken aan de nieuwlings uitgevonden boekdrukkunst gegeeven. 111. 377. Zwarte prins. V. 77 env Zweeden. Hunne gefchiedenis. V. 370. Befchrijving van hun vaderland. 371. Hunne vroegfte toeftand. 372 Het Christendom wordt onder hen bekend. 375. En geheel ingevoerd. 377. Hun misnoegen over de Calmarfche verëeniging. 396. Zij neemen de Hervorming aan. 409. Hunne toeftand wordt aanmerklijk verbeterd. 434. Hunne gelukkige oorlogen. 424 en 439. Hunne toeneemende geleerdheid. 443, 467 en 475. Zij be-  REGISTER. 460 beperken de koninglijke magt. 465. Misbruiken hunne vrijheid. 468 env. En leeren zich van haar beter bedienen. 472 env. Zwinglius, een Zwitfersch Hervormer. II. 158 env. Sterft voor zijn vaderland. 161. Zwitsers. Hunne gefchiedenis. III. 517. Befchrijving van hun vaderland. 518. Hetzelve ver¬ valt aan het Duitfche Rijk. 519. Hun eedverbond. 520 env. Zij fcheiden zich van het Duitfche Rijk gantfchelijk af. 524. Zij neemen deels de Hervorming aan. 525 env. Laatere gefchiedenis. 527. Zijdeteelt uit Ajiè' naar Europa overgebragt.II. 380. la China. VI. 387. Einde van het Zesde en laatfte Deel* BERICHT VOOR DEI* BINDER. Plaat (r) Peter de croote leert het Scheepstimmer- werk, . . . tegen over bladz. 8a - (2) Johannes Sobieskij, de overwinnaar der Turken. ... . zit —— (3) Corvihus uit de gevangenis tot den throon verheven. .... 30? « (4) Geleerdheid in China ingevoerd. . , 49$