1124 F 94   Zingende Kramer, of Vermakelyke KRISPYN. K A M E R-S PEL.' Ondier de Zinfpreuk: Wat haat bet Reyzenl anders niet% Ah komi&efi zorg en zwaar verdriet. Of Anders: Die nooit en reijt, Weet weinig Wat De Waereld in zyn loop bevat. Door JACOB ROSSEAÜ* t'A M S T E L D A M, By S. en W. KOENE, Boekdrukjwis, op iü Lindegra^t, 178C  O P D R A G T AAN C. R O S S E A U. VErlof, Doorlugt! Broer, en Vrind Dat 'k u dees Kramer op mag dragen, Mits gy de Po'ézy bemind, In 't bloej'ènfl van u Jonge dagen; Gy fchynd door Pallas opgekweekt, Om voor myn kreuple Rym te kampen, Uw deugd door alle Nevels breekt Befchermd myn Kramer die veel rampen Geleeden heeft, eer hy, tot hier ls met zyn Mars, in 't Land gekomen, lk hoop het Jlrekt u tot pleizier Want wyl gy 't keft, wilt 'gy niet droómtn, Doordien Krifpyn, dat w<;et ik wel. De vaak uit uw gezigt zal houwen, 't Geen hy verkoopt, is uit de tel, Van rariteid, voor Mans en Vrouwen, Hy zingt, en fpringt, wyl hy verhaald Wat hy al heeft bezogt, voor dezen, En waar dat hy al heeft gedwaald, Dog zo 't niet naar uw zin mogt weezen, Roept vry : dat ik van 't Jpoor af ben, Met al dit mal gebrus te Jchryven, .Gy weet wel Broeder, dat ik ben Een Broddelaar die nooit geen Ssbryven . i. Geleerd heeft op het hooge School, Om vtelderhande taal te leeren: Ik zing maar zoo wat om' de koot, Voor die de Snakigbeid begeeren. \ J- ROSSSAü.  Op ROSSEAUS ZINGENDE KRAMER, HOe voeerligt nu de glans, aan 't T. Van RÖS S EAUwiens boertery De nege Zujïeren doed Juigen. Roem op van Rufting, 'en nog meer: Zy matte voor dees Snaakze veer, Als Onderdaane neder buigen. P. L, OP HET BOERTIG RYMEN VAN JACOBUS ROSSEAÜ. LOof Rofleau, die is op Pindus top geboore, Door Tbalia gevoed want hy diejleeds laat hoeren Ah Dond'rend zyne naam, door Famaas jchel Trompet t Een ieder Jlaat vaft door zyn Boertery verzet, Ja zelfs op Parnasberg, daar Febus 2.3n gtzinden, Zaam bezig zyn, voor hem een Lauwerkrans te hinden Mits hy het waardig is, voor al zyn Snakery. Leef lang 6 Jongeling! op dat uw Po'ê/y En naam braveer e mag, cp duizende van tongen, Ja dat u lof weergalmt, tn düaghks word gezongen Verzelt met zoet gelag, in juigera hand geklap. Hce meld ik duwe JSaam, myn pB En of ik wat verkope zal, dat weet ik niet, f>p»|§t Dat mogt de drommel van te voren rader. ©vS^s^e* Waar nuheteerft heen * na't Turf Schip? Kooperberg ? of nieuwe Fontein ? Kom ik mag eens «en veertjen opfchieten, en dat zal myn wegwyzer zyn, Want wat bruyd het my waar ik mVn goed verkoop, a! waar 't by de nikker op hellenbrugs haven. ZANG. Voys: Wat p het Boere leeven. Wat moft een Menfcb al draven En werken voor da kojl; Hoe lang zal ik nog jlaaven Eer dat ik word verlofl, Het is een zwaare po/l, Die niet heeft om te bikken. Maar hou! bier valt te likken, Dit zal van Bachus fcbooltje zyn ? Ja bier tapt men Bier en Wyn. Gants bloemherten! dat komt zeker fyn, Want ik zie, dit is een Herberg, en daarzittevecle Menfchen, Die moet ik eens met een vriendelyk gezigt goeden <-uond wenfehen , ó Wee! wat ben ik loof, door "t torszen en dragen van al die goed. A 3 ZANG. ZINGENDE KRAMER, KAMER-SPEL. Pag. 3  6 Di Zingende KRAMER, ZANG. Voys: Goeden avond al dat Zootje, óuvotre, Servitear', Koeragie; Goeden avond al den bras Dog hier komt geen Janpotagie, Nog geen Waaltje met zyn kas, Neen hier komt Krifpyn getreeden Die geen and're fonhje ken, Ah ik hedden\ Zal ontleden, Eer ik weer na kuis toe rtn t Als ik heden: Zal ontleeden. Hou myn ftoutigheid ten beften Hofpis, dat ik hier zo in kom valle met myn dwaaze reden ? En gy doorlugte winde, die liierzamea zyn vergaart, Ik bid ziet niet na myn Knevels, nog na myn Baard; Maar luiftert naar het geen ik heede zal vernaaien. ZANG. Voys: Hadie waereld met al u gyle luflai. Hy keopter niemand Krabben , of Garnalen Of Alykrnyken allt etvc vars. Ho, ho., ik zie bylo dat lykt geen van de Mesjeurs in baar Mars. En daarom wil ik eens wat .anders op gaan zingen, ZANG Voys: Ah boven. Wie wilder Koekjes of Krakelingen. Hoe, kykje lui van die reede ook zo drommels bang? Wel aan ik zing dan weer een aangenamer zang; Want ik heb liedjes ook te koop, dat moetje weten, Ja meer als die Vent die Pieter de Vos, of hlyn Jan werd geheeten, Dog ik geefze goet koaper, fchoon dat hy 'er mee langs Straat kruid, Zoo moetje hem altyd een oortje voor 'tftukgeven, en iK geef de Kunft en keur voor een duit, En dat iseok gezet Geld, dan valt'er niet af te dingen. 5£ANQ« Voys: Van het Meisje van Bsrgen, Dat 'j wie ml booren Zingen. Van  Ksmerfpel. 7 Van Vreugde een nieuw Lied. ik zwyg, want wie weet cf zulks is gefchiet, Kn om dan in deeze zaake niet logenagtig te wezen, Zo wil ik liever verhale, wat ik laaft ineenFilofoops Bock heb gelezen, (touw. Daar ftond van een wever die flapende zong op zyn GeZANG. Voys: V«n Kiekeboe In 't ronde, in 't ronde, alarm, dou, dou: In ,t ronde , in V ronde, in '| generaal, Ja dat waar aityd zyn deun al zat hy over 't maal, lïn ik zou het wel vordör zingen, maar het is my uit de kop gefchoottn, Dog ik heb al lang by me zeiven befloten, Om eens te zeggen, wat voor een lantsman dat ik ben, Ik ben geenSnyder, ik ben geen wever, óneen ik ken Niet anders, als zo wat avoes, ik breng jou Oomen , ZANG. Voys: 61 Dromer wilt niet langer dromen. 6! Droomer wilt niet langer droomen, Ontwaakt eens uit uw Jluymer bed: Maar ik zie, gy lagt al den bruy om myn portret, Dog ik word niec kwaad, al kom ik zulks te merken. ZANG. Voys: Pierd den Boer enz. Die te lui is om te werken, Gaat maar mee na Kaflrekom, Daar is '/ L'ef, gy lund voel merken IVat tk meen of benji dom P Dog die geen pekurtf'am heeft, keerd maar vry weer om Want daar woonen niet als dolkoppige Boeren, En de vrouwluy zitten met haar rokken op haar Kniejen, dat is te zeggen het zyn Hoeren, Die anders niet zoeken als jonge kwante met Geld, Kn ik draag een broek zonder zakken, zo dat myn geen Munt en kwelt. ZANG. Voys; Hoor eens vrinden met malkander. Hoord eens vrinden mei malkander, Hoe dat den gr ooien Alexander, Laaft vogt met een doode Rot, A 4 6!  8 -Da Zingende KRAMER, O! Die deun heeft meê maar weinig Hot, Ook zoo is het al oude kolt, daarom moeter wat anders klinkken Wat wille de Heere, een Vryagie? of een lied om te drinken: Ha, ha, ik zie gy knikt, en knikken is te zeggenjaf Een van de Heertn gaf hem een glas voyn. ZANG< Voys: Ben ik nu dronke\ of ben ik nu zat, Wellekom, wellekom, Wyntje la, la, Wellekom, wellekom, Wyntje, la, la, Wellekom wyntje, Al waar het een Pyntje, Wellekom, wellekom wyntje, ,ei ga, Hy Mesjeurs wie doet my dat zo na? ik ben een liefhebber van drinken dat moet gy werea En ik ben ook graag ter plaatze daar braaf wac vale te vreten. Dog wie hoorden ooit dat iemand die gezond was het eeten verdroot? ZANG. Voys: Ten Jlryd bereid. Breng brood, 't is noot, ' In dezen aanval groot, Agt, negen pond, Neem worjl tot lont, En Jlryd tot in der dood, Ja het heugd me nog, doen ik laaft eens in de noot Hier op den Amftel was, daar viel niet veel te bikkeq Ais zomtyds eens aan een boere Meid haar mond te. likken. ' ZANG Voys: 6 Zoete bregje van Zaandyk. ól Zitete Meisje zonder Gal, Hoe (laat bet mei jou muite , muize, mu'tzef $\ Zoete Meisje zonder Gaf Hoe /laaf het al met jou muizeval, Ik heb een muisje, Kleinder ah een luisje. Gunt hen een plakje afin u poezel buisje , ^Qët 4lg dejqr; is a( te ligt vaardig, zahsb ik wel èehoort, 'En  Kirqerrpel. g En daarom is 't betër die reden maar gefmoort, ZANG. Voys: Wy eeien de bon Potaqie. Haalt mikkcr ter dybel, en ik moet voort, Zo de min myn zinnen bekoort, Dog evenwel bon couragie, Dat hoorde ik fingen op de Botermark> Klaas klomp en Spring in 't Veld op hun Scellagie, Bfa des zoo {tel ik die gekke deun al mede aan een zy. Z A N G. Voys; Laaftmaal zag ik op een jjiek, Laaft zag ik eens in de uieit Een hiel iiefelyk gevlei. Al van een Harders knaapje, Die door ele min Zyn Herderin, Bekoorden: ó dat Aapje ƒ Hy riep fladig feboone Maagt, Die m uwe Voorhooft draagt, Twee volmaakte kykerljes, Ag! ag! myn hart, Is zeer verward, Door '/ ftraale van die pryksrtjes. En daar mee zag hy een eiade van zyn verdriet, Hoe, lagt gy Mesjeurs? of gelooft gy het niet? Dog zo hier iemand is die't niet gelooft ,* vraagt het aan myn besje die zalder niet oen liegen, Ja haar woorde gaan zo vaft als een hiud vol vliegen Dog dat 's tot daar aan toe, een logen op zyn pas, Is voor de ouwe Lui een Spinnewiel met vlas, En rao 'en zy zoracyds op de ltraat eens labbekakken Din gaanze m grasJuiae, dog om hier heel laag op te fnakken, Van de ouwe Lui, dit lykt zyn Hoogheid niet, Ik wil ma?.r bekend maken vrienden, die man dié gy hier ziet, Is altyd vrolyk van Geeft, wanneer hy met zyn Kramers winkel Komt in een Herreberg. A j ZANG.  io De Zingende KRAMER, ZANG. Voys: Jonkmans trekt uit ter muiten, 1 Jantje riep zy kinkel, dl Jou langefcharcminkel. Wat doet gy van hel bed. Kom nog eens in ,t Paarde wet. Blieft 'er ook iemand gedienc te weze ? met een Bril voor een fcheele Pagedet? Ik heb 'er nog twee met fchoone vergroot - glazen , Spreekt 'er niemand, wel wat ben je lui maffiabazen , Het is haalt niet de pyne waard dat ik hier kom met myn goed, ZANG. Vois: Fan de Parysze Lotery. Myn Grootvaar droeg een hooge Hoed, Twee Schoene zonder zooien, Hy heeft veel hemden keel en goed, Zo wit als doove kooien. Maar ik heb by me Kriek al flimmer moeten dooien , Doen ik voor vierjaare, by de Lappen in Vinlaod was verzeild, O Bloed! wat heb ik daar al-meenigmaal myn Kra- merytje uitgeveild, Dog niet een van die Ezels koppen wou wat van me koopen, Dan ging ik eens een dag of tien op den boer lopen En fpeelde, boer geefme een ft uk, of ik veegje dooide fmoel. Ik reisden na Luilekkerland, daar was een groot knejoel, Vermits een dood Paard, dat Duivels dol was, Met een Wafel • Kraam aan zyn maars die avond aan de hol was. Dog ik zette myn Marsje neer en greep hem by de toom ZANG. Voys: Ja/per draagt ttn mooije pruik, Daar voerder een Scheepje voor wind, en jlroom , Daar voerder een Scheepje voor wind, en jiroern, Het fielden zyn kcers na iTOverloom. Maar het fcheen me zo zeker wel een droom, Want  Kamerrpel. n Want het Schip had zeilen koer nog Maften, En waar voorzien met drollige Gallen , Een zonder armen, een zonder beene, een zonder kop En al wat ze zongen waar niet anders, als ó wet l' ons Geld is op. ó Mannen! riep ik weerom, vaardgy zonder fchy ven, Dan magje wel met dac Schip uit de Warelddryven, En daar op begon ik te lollen, ZANG. Vöy.<: Hoe kykt ons Neel zo zuur. Blaauw gaare, en koper draal, Myn Geld is op, ik weet geen raad. Hier over wierden dees voorgenoemde zo drommels • kwaad» Om dat ik zulk een deun op haar begon te zinge, Dat die venc zonder kop voort wou in 't water fpringe üog ik lagcen haar uit, en ging weer land waard in , En doen kreeg ik zulke verbruyde lufteu tot de Min Dat ik van bmnen verbrande ais een Bakkers Qmf. ZANG. Voys: Daar voere drie knaapjes uit braband. Wat Ga/len zyn daar booven, Vrouw reken, Vrouw reken, Vrouw rekait ons niet. En de Meid daar ik na uic vryen ging, was gènaamt fcheele Tiet, Zy had een ingeville Neus, en een pokkig Bikhuis, U.n haar ogen waren als de bril van Momus Kakhuis Maar zy vkigte voor myn liefde als Dafne voor Apol Zo dat ik fchfer myn Brein verloor,enliepgelvkeen zotte bol. Ja ik flagteFlip in 't Laz'rishuys, en had m«$ar twee van me zinnen. ZANG. Voys: Al wat men doet men kan, enz. Al wat men doet men kan geen Jufroutv winnen, 'f Scbynt dat de Liefde heel verbannen is. Dog Mesieurs, ik wierd wel haaft weer fris, Door zweet drankjes; purgaasjes, en zulke-grillen, Maar al dit b3bb'ien, en praten, zet me geen ver aan de billen, v , \yr|  12 De Zingende KRAMER, Wilder ook iemand kammen? Tohteldoosjes of een ftukje Lak? Potloots penrjen, Pypedooze, of een Almenak? Wie roept daar? gy borsje? wat is vanubegeeren? Een fpecie boekje, om het Munt der fcby ven te leren Dat koft een goeje Schelling, zie zo dat is een begin, Wie wil nog wat? hier heb ik Knoopjes van het fynfte Tin, Die je by me zole voor filver aan je broek kan dragen. ZANG. Voys: Lief xercierd gy u met de bloemen. En bet is al reeds aan H dagen, Kyk wat fchoone Motgcnftond; Ik ?ic boe voer Febus waagen , Trekt Dianaa's fwarte bond. Wat! het mogt een ftront, Febus is nog by Tetis, om Moflele te eeten, Dog het is een foutje van me gezigt, dat moet gy weeten; Ik word al goed ouwers, en omtrent zeftig Jaar. Wie wilder ? wie zeider ? Pennemefle, of een fyne Schaar; Scheertrtefle voor de fnotfehrapers om me te fchere. ZANG. Voys : Ik groetje myn lieve buurmeisje. Heer en. zeide zy Heer en, Hy wijl wei te veur, Dat de Kelder bad een febtur, Hy riep het was maar niet met al, Hy wijl dat hy 't wel floppen zal, Soet Kramer word niet mal, Laat de-Menfchen liever verftaan wat gy hebt ondervonden, En hoegy veertig jaar hebt gefworven voor a&honden, Gelyk de Mesjeurs al een weinig hebbe verftaan, En om datje Liefhebbers van wat nieuws bend, zal ik vorder verhalen gaan. ZANG. Voys: Van Pierelala. Een die zyn avontuur verteld, Bekaaid zowtyds-veel Lof, Sckoov.  . * Karaerfpel. 13 Schoon htm een maag're keuken kweld. Hou, als ik alles in order verhalen zal, moeteen! myn geboorte plaats vermeld; En om tot de zaak te komen, zoo weet, ik ben een Boere Soon, in Amfterveen gebooren, En ik quam zo dikmaals in dat Dorp te hooren, van vaaren na Janftindje, of na den Oorlog, ïk duwden op met nog een Buur-knegf van me, gc. naamt Jilles zonder bedrog, Een Perzoon die mee zeer genegen was voor 't Vaderland te fterven, Nou, wy gingen naar Amfterdam, daar waar men bezig om Volk te werven, Die met de eerfte Schepen na de Bataviafche Kermis zou we gaan, Myn Maat raakte ten eerden klaar, maar ik moed hoopeloos blyve ftaan, Want maakte ik eenige voortgang om binne te fcojtve So kwam de geweldiger met zyn rotting, en riep waar heene Oome? Ik dagt loop voor duifend nikkers, en ik liep by me beft, Van 't Ooftinjes Huis na 't Princen Hof, daar wier'd ook Volk gepreft, Want doe ik daar kwam ftondeby me keel wel twintig Sckryvers op de Plaats by die ronde Lantaren , En al wat men riep dat was. ZANG. Voys: Laat ons -witte kousjes dragen, M;ie wil mee ten Oolog vaaren P Op het Scheepje van Rtimut P Die moet hem terjtond verklaren. Eer dat men den Oorlog fluit, Aan boord, aan boord, aan boord. En ik had naauwelyks die reeden gehoord. Of ik ging dadelyk by die opgepronkce Kadetten , En 1'prak, maar bchry vers, wjid me mee voor Matroos op de Seel zetten*: Sy  i4 De Zingende, KRAMER, Sy keeke rny eens onder de ooge, en vroege hoe myn naam wasï ]k andwoorde ik heet Krisvyn , wel rïeper doen weer een benje geoeffent in het Kompas, Ja, riep ik weerom, ikwilje al' deftretkevandewind wel opnoeme, zonder daar in te dwaalen, Goed antwoorde my eene van deSchryvers, kom dan dadelyk u Goed maar haaien. ]k 1'prong driemaal an, want ik dagt het is beter een half ey als een leege dop, En daar mee ging ik aan 't zingen, en zetten de vreugde hoog in top. ZANG. Wat iffer beter keven ? AU te weezen een Matroos; Geen (iaat zoo boog verkeven, 't Zy van Pr ineen of Graven alluos, Wie verbeelden, deze •weelden, Ik kreeg e)f Gulden op hand, daar ik braaf mooy weer meê lpeelden, Dog geen twee dagen daar na, of de Trommel floeg en ik moeft na Boord, Maar zoo dra als wy op See kwanae, doen was het ZANG. Moord, moord, moord, Wy raakten voort aan 't Jlaanent Tegen die verbruide Haanen, Maar zy vlugten voort. Want wy hadden een Kapitein die was nooit bang voor zyn agterpoort, Maar riep toont datje Liefhebbers bent om voor 't Vaderland te ftryden, Dat is regt, riep al het volk waar gy ons wilt geleiden Daar waake wy voor u, met Argus fnel gezigt, (ligt, Twee dagen naar het gevegt,zaage wy 't nagts een groot Loevert van ons af: hei riep de Vent die aan 't Roer ftond te waken, Ik  Kamerfpcl. 15 Ik geloof dat me daar Trocye ziet verbranden, om dat verbruide fchaken, Van Heieen de fchoonfte die Paris oyt liefde bewees Wat riepikzoudatTrooye weeze? het rcogt een oude bullepees, Want Trooye heeft al neegen honderd Jaar inde Afch geleegen, En ik wil wel wedden, dat die vermaarde Griekze Held Achilles zyn detgen, Al door de roeit tot Pulfcr, en gruis is verteert, 6! Sprak de Vent, praat gy van Achil? die heeft by myn Beftevaar, de Kiygs • oeffening geleert; Dat waar een Man die kon op de kant van een Gulden fchieten. ZANG. f n hy hield ook veel van gieten, Bachus bad hem in de val. Nou, wy zeilden op het ligt aan, en het was by me keel een oude Paardeftal, Die in de brand waar, by Heyn de waard tot Sche- velingen; in de drie gekroonde Bulhonden, 't Waar Gloria, Victoria, zo lang tot dat de Stal was verflonden, Want niemand weerde fig veel tot redd'ring van den brand, Wy ftaake weer in Zee, en zongen, ZANG. Vois: Wat let de Jeugd. Weg met het Land, Gy Helden die de Baren, Met een goed ver/land, Stoutmoedig overvaaren. Blieft 'er ook iemand Broekveters, Kloskoort, offyn garen, Elikke verkykers? Halsbande, of eenige andere Snuvitery, J Ik loof gy Hede hoort liever van myn avontuur fpreken als van me Kramery? Is dat niet waar Mesjeurs ? nu ik zal al vorder vertellen. Z A-N G.  i6 De Zingende KRAMER, ZANG. Voyy.'Wltt zag ik van myn leven ooit &c* Ei Wilt my niet kwellen, Schoon ik 'er wat maal; Het zyn al geen jcllen, Dien ik hier verhaal 01 wilt my niet kwellen Het zyn al geen /'ellen. Wy kruiden nog een dag ofvyfom de Noord, en doen begon Ecól zo drommels de pype te (lellen, En duurde Borias op ons los, of aars gezeul de JNoor* de wind, . Dat wy al den bruy meende te vergaan, jaa ieder fchreide als een Kint, 't Was kapt de grote mad of wy rake alle om het leve Og! als ik nog om die Storm denk, daan ik te zidde- ren en te beeven, Dan bad jk eens aan Nuptunes om genade, en riep 6 lieve See-Godje! ik ben in doots gevaar, Dan dagt ik weer aan dat Lietje, »> S A N G. Voys: Liefhebbers die de Zee bemind. Alle uure verwagt gy daar, Dontier, Blixem, zuure buyen? Kermen , klagen, hoord gy naar, Svaaar Orkane, de doodklok luytn, Hemel hoog6- baai en flyf, '* Kryg ''er van een fchrik op "t lyf, *k Blyf liever t'huis by me Koop zoete koek, ' Manglc en Razyne, koop zoete koek. Want eer een Jaar ten einde was, had ik al een Jongen die moeit in de Broek, Doen waar 't holderdebolder,-om Luyers, en Pis- lappe te koopen. Ik liet Wyk op Zee myn krent.zien, en girp naa Haarlem loopen. B 3 ^aar  22 De Zingende KRAMER, Daar woonde een Nigt van me, daar kreeg ik tien daagen Logement, Wel üeden fprak zy tegen myn, gy bent nu een andere Vent, Als toen ik u voor neege Jaare zag, Neef Krifpyntfe, Dat 's waar Nigt, (antwoorde ik haar,) dog zy trok aan 't verkeerde Iyntje, Want zy meende dat ik daar van myn Ouders om een pleiziertje kwam, Kom zeize, wijje meê, het is Kermis te Sparendam ja antwoorde ik haar en wy ftonde niet lang te razen, iYiaar gingen naa de Kermis, en fprongt.-n met de Sparendammer bazen, Eens deftig in de bogt, en ik toonde dat Ik meê een aardige knevel waar, En zong. ZANG. Voys: Breng Brandcwyn. De Kermis raar, Die komt maar eens in '/ Jaar. Dog 's avonds, doen raakten ik in een üroot gevaar, Nu mogen de Heeren vragen, Hoe Krijjyn, wierd gy door je bakhuis gefneden? Neeu dat kunt gy wel beter zien, hoor ikzalua'lles ontleden, Het ging met myn, als met die Man, die wel een Kruiwagen van doen had, Of anders. ZANG. Voys: Kruyertje wil je me brengen t'huis, Ben ik nu dronken, of ben ik nu zat, Ben ik nu dronken. of ben ik nu zat, Ben ik nu dronken, Of ben ik befchonken Ben ik nu febief, of waggel ik wat. Want ik bruide zo plomp verlore van den Dyk , met myn gat Van boven neêr in 't Y, dog ik ging terftond aan 't fchreeuwen, Zo  Kamerfpel. 23 Zo dat de Boeren aan kwame lopen als jonge Leeu- wen, ,, En trekken myn by Armen en Beenen weer op het Land, ó! Ik moet 'er nog om lagchen; daar kwam een Besje die vroeg waar is de brand? Ag Moertje, 'antwoorden myn Nigt, daar is geen brand geroepen, Dat is goed riep de ouwe floof,en zy begon te poepen Dat ik meende dat Jupyn weer met de Reuzen in batalje was, Wy raakte in de Kroeg, en daar kreeg ik voort een glas Met van dat goed; eyi hoe zal ik het nu beduijen, Men zet het wel op lepelbladen, en opand'rekruijen Ja het was. ZANG. Voys: Wanneer men heeft gefebreeven, 61 Goede drank der dranken, Oebrouvien voer de Kr anken, Tut koeling van haar fyn. Het waar Spiritus Jinipri, ó neen, ik wil zegge, Brandewyn, En daar lapte ik voort een glas van in me darmen, Dat ging my weeder van het hoofd tot aandeteenen verwarmen, < Waar op dat ik zong. ZANG. Voys: Zouden wy met eens buffelen. Nu nxseer aan hu Kermis bonden y Die nog is voorzien van geld. Want de Boeren, tot kleine Jongens toe, yder'als een Held, En men danfle naar de Vedel, van al wat me daar kan bedenken, Van malle Symea, en van ik zal je eens wenken, De Bootermarkt, de Haarlemmerdyk, en van je zufter de dolle Hoer, Dorateetje, de Moflele, Wilhelmus, en de groene Boer, ' - B 4 Ook  H De Zingende KRAM Kil, Ook van 'c Juffertje, de Franfe Mty, de Krant, ook Klarinde, Ik danfte onder de Boere, als malle Jan onder de blinde D4ar zat 'er een, die had zyn Mes opgehangen, voor die geen die Sneijen wou, Daar zat 'cr weer een, die bragt Kalven te Mark zonder tou, Of anders gezeid, hy fpoog hem van het hoofd, tot de voeten, Daar lag 'er een op de vloer, met zyn Neus in de ftront te vroeten, Ja fchopten, en vloekten, als of hy een uitzinde waar JCnarlten op zyn tanden, en trok zig zelve by 't hair Waarom ik lagten, en zong: ZANG. Voys." Zou het Minne Jcbancle imeezen* Dronkaarts zyn gelyk de heeften, Ah men hier befchouwen kan. Ook vind men veel ktvade gceflcn, Ah de Wyn is in de Man. En zo, als ik dat gezongen had, gooiden een Boer met een Tinne Kan Myu na dekop; dat hy door de ruiten vloog in 't water Ik floeg een paar blikken op, en vroeg is dat op myn gemunt Confrater ? Dog hy zweeg ftil, en dat duurde tot Auroorhaar" gulde Poort ontftoot, Doen waar 'trepje, fcheerje; jaalles fcheen weldooJ, "Wy betaalden ook ons gelag en gingen na huis toe raazeo, Msar onderweeg hoorden ik nog ecnige van die Sparrendammer Bazen, ■ Die al vrolyk zongen. ;ZANG. Voys: Arent Fitter Gyzen. Doen ik laajl te Sparrendam, te Kennis had gewceft, Sn zou naar huis toe vaaren, ontmoete n>y een Geeft. fjy SQ dronken, hy zp dronkm, hy zo dronken , als een beeft ** dagt roaonea gy liegt, het mee, wantzy ware mee it ; ) - ■ i\:\t  Kamerfpel. 25 Alle zo vol wyn , als een Ey vol zuyvel kan wezen; Wel Krifpyn. vroeg me Nigje, neb je wel ooic van zoo een Kermis geleezen? Ik gaf haar tor antwoord; gut het ging 'er Tabak, Want vrienden regt uit gezeid, ik pillen die zoete floof maar wat in haar zak, En bleef nog twee dagen by haar om dankje te be wyzeo Én doe ging ik, Krifpyn, van Haarlem na Am. Iterdam toe ryzen, Fa daar op zong ik. ZANG. Voys: U Is waar myn lieve Grief. $ Dat gaat na Am fier dam, Dat eerft van Vijfchcrs kwam, Maar nu een Koopftad > Mn een loopjlad. Dog daar viel voor myn niet veel te koopen, want rr.yn beurs was drommels plat, En een die daar geen Geld heeft, weet zeer weinig te kreuken, ZANG. Voys: Revelje vws Leandormids. Revttje vuus', een \chraale keuken, Revelje vous, ik had geen /plint. Ik leefde by me keel wel vier dagen van de wind, ó! Dagt ik, het is beter te fteelen als te'branden, En liep by een Bakker, daar kreeg ik een regel Wittebrood in handen, Ik fpeelde broek hem , want het is voor een Man . Die een groote honger heeft ea geen duits bol bi.-' walen kan, Maar zy riepen voort houd den dief, en tot myn ongelukken, Daar kwamen tweeLuizevangers, twe oude krukken, Die liep ik in de Mond, zo dat ik, 6 wat fpyt! Gelyk de grootfte fchelm dadelyk wierq na de Boeijen geleid, Zo dat ik doe wel mogt ziDgea. ZANG  20 De Zingende KRAMER, ZANG. Voys: Laaft doe ik op Batavia kwam. 's Morgens vroeg als V ■ En  KamerlpeL 37 En weer andere die Jolde. ZANG. Voys: Laaft doe ik in de boeyen zat. Had ik myn Meisje gehouden Muis, i Ik had gedaan gelyk de vromen. Nu moet ik. zitten in 't Rafpbuis, Wie weet wanneer ik 'er uit zal komen? Nu moet ik zagen, Jfchier alle dagen, Van dat rooje Brafiïienhout, Om dat ik niet zal worden kout. Jk dage wel duizentmaal, ag! hy is ongelukkig getrouwe, Die hier zo een vyfeig jaar in dezekit moet plakken , Voor my, ik wou liever Pluymgraaf weezen, om den Groten Mogol zyn fchythuis te rakken; Dog dit overgeflagen, myn tyd raakten haaft om En jk trok na m\n Ouders, daar was ik drommels wellekom; " r Want zoo dra als myn Vaar me zag, zo ging hy na boven loopen, Daar lag van ouds een end touw met knoopen, Dat kreeg hy voor den dag, dog eer hy beneden was Zo had ik me al verdoken in myn Besjes Kleere kass En myn Moeder bad voor me, zo lang tot myn Vaar hem liet beweegen, Maar 's avonds hadden om mynent wil wel twintig Boeren groote rufie gekreegen, Want den een riep, ik wea Krifpyn is al weer t'huis, Dat zyn logens riep den aar en bruide eikander voor *t bakhuis, En dat liep zo hoo^;, door woorden, en weer woorden Datze op elkandre ichoten, en doen dat de Boeren aan de hand van Leiden hoorden, Die meende dat de Swe-ed, met de Deen, op het Leidze Meertje in Batalje waar, Ik ging voor de deur, en zag hoe de Boeren met elkaar V\ akker fchermurzeerden, waar op ik riep, joec Mannen zyc te vreedea, 'Maar  iS De Zingende KRAMER, Maar daar waaren by me Keel al zes Boeren door hnn bakbuys gefneeden, Zo dst ik aan 'c lollen ging. ZANG. Voys: Op een tyd niet lang geleen, Wellekom 'al uit den jlryd. "> Botre Jongens, trotse helden, Die elkander braaf befcheid. En door Neus en O&ren fneid. Maar ik had naauw'Iyks deeze reeden gezeid, -Of zy kwamen al den bruy in ons huis te vallen," En begonnen braaf met zyn Excellentie te mallen, En dat duurden, en weer duurden, tot omtrent middernagt, Want zo ajs de laatfte onze deur uitging, riep den Ratelwagt, Z A N G. Voys: Wat is ons al vreugt gcgteven. Meisje met je blanke Billen, Zout gy wd etn Ratelwagt willen, Een Ratelwagt met zyn dikke Jlok? Twaalf uur en /laat de Klok. Ik lag myn hoofii een weinig daar geen Wagens en reeden, Maar ik kon niet fla.apen , want dan dagt ik om *t geen ik in 't rafphuis had geleeden, Dan dagt ik weer, om inyia lieve Wyfje tot Wyk< op §ee, En dan weer hoe dat de eene Boer, den ander door zyn bakhuis fhee, Dan hoe dat ik in Luilekkerland een dood Paard " zag hollen, Dog 's morgens doen raakten ik aan 't- flapen en begon al drooment te lollen, ZANG. Voys: Doraihea boord myn zugten. Laat myn Wyk op Seeuvsfcbe Tryntje, Lu/lig fpeelen, dou, dou dyntje, Ik ben nu bier, En verviagt een aar plemer} Hoe-  Kamerfpel. lp Foewel ik bleef niet langer als een cbg of vier , Wanc myn Va&r die deed geftadig niet als knorren , Ik dugt laat de Vent voor Sunt Jutmus lopen mee al zyn morren, En daar meê trok ik van Amfterveen, na Aoifter- dam zo ras als ik kon, En daar verhuurde ik myn voor Knegt, in de ry- zende Soa, Op de Seedyk, ha, doen waar ik alle dagen by de vreugd en by de Mooije Meiden, Daar ik me by me keel welduizentmaalomverblyden En wat ik daar al zag, dat is de vrinde ligt wel bekent Het ging 'er als hec altyd op die plaatze gaat, zoene en zabbe zonder ent, D»n zag ik eens, hoe dat men de Jonkers van de huig ligten, Dan hoe dat men twee voor een fchreef, en dan hoe dat men Nigten, Als zo een zwerm Byën vloge, als 'er iemand in kwam Dan zag ik weêr, hoe Mars zyn Venus in de Armen nam, En dicklareerde elkander den Oorlog, of ik wil zeggen, Velje Piek op de Poort, dog dit alles uit te leggen; Is onnodig, want alles-paft juiffc niet gezeid, En in die verbruiden kit woonde ik wel drie Jaar tyd. Ja ik wierd een Knevel die hem wonder op zyn Mes dorft vertrouwen. Ook leerden ik vee! deunen, daar ik dit nog van heb onthouwen. JZAN-G." Voys: Zyt gy van zints te vare. Kom binnen myn Heer, Za zetje wat neer Zy roepen en uainhn, Wat lujl u te drinken? Men zal het u fchenken, 'Naar u begeer. , • Js  So De Zingende KRAMER, ja 'c was maar tap, ('chenkvol, zuip uit, hier is meer Dan een glaasje voor me Nigc, eu dan een voor de Mufikanten, Als ik 'er nog om denk, daar kwamen eens zes ligte KwaDten, Die meende een vlugge, zoet ik meen een Kreu- p'le Waart te flaan, Maar onze Hofpis kwamze voort agter 't gat met een, Walvis Kraan, En ik had een ftok, omtrent zo dik als me Armen, 't Waar rompomp, dedeuruit, oglaasje! ogharmen, Over hals over kop dadelyk in de hande van de Frank En zo naar de Kortegaart, vol getier; en gejank, Bloed! wat waar ik bars, doen al dat groote goed was gevangen, Ik wou dien tyd wel voor beul gefpeult hebben, om al die Ligtmifien op te hangen, En daar op zong ik. ZANG. Voys: Hoort myn lieve Sjdkclyn* Hy doid qualyk die by Nagty Gaat de dolle Pype flellen, Daar een dolle Ratelwagt, Loert op fnoo Gezellen. Want het is onmogelyk om zig tegen de Keutel Franken in 't geweer te ftellen, Dog dit overgeflaagen, doen ik daar drie jaar had gewoont, Had ik een fchoone ftuiver Geld te goed, maar ik wierd beloont Met twee nieten, in een bomelooze mand, of anders Vrinden, De Waard en de Waardin die waren niet te vinden, De Hel die was bankrot, en de Duivels opeen hond, Og! wat waar ik droevig, ja ik zou me zeiven haaft tot ftront, / Soet, ik meen tot "Water, eehuile hebben, om zulke dingen,  Kamerfpel. . 31 So dar 'er voor ruy niec was, als het Lièd van Snottolf te zingen, Of anders: ZANG. Voys. Van Pierlala. • Wy zynder Duivels meë gebruld, 6 Scldrcment! wat raad? Waar ik op 't Schip Sint Rynout uit, Dan mogt het nog geen quaat. Maar nu is met myn uit bylo, Ik fchieter voor in folio , Wat raad, 6 zeld'rement.' wat raat? Wie ziet hoe 't eind nog gaat; Ik trok na Bergen op Solder , en daar wierd ik Soldaat Om voor agtentwintig Huivers in de week myn Leeven te waagen; En ik had by me keel nog nooit een Mufquet op myn Schouwer gedraagen; Wel wat waar ik fors, en riep niet anders als van doodflaan, En dan zong ik. ZANG. Voys. De Kryg. Ik ben al naar den Kryg gegaan, 'k Hing den Degen al aan me zy. Eerft waar ik onder het voetvolk, en daar na or> der de Ruitery, En myn Kapitein was genaamt Waaghals, een vaa de dapperfte Helden, Maar ik was een van die Mannen, die me het voorften in 't loopen telden, Dog als wy beraamde om met elkander, hier o£ daar Den Boer ie plund'ren, dan was ik altyd klaar. Want daar iets te befchaaren is, moet men niet lui op weezen, Krygt men een paar blaauwe ooge, met een dikke Neus, daar moet Soldaatje niet voor vreezen, Maar fpeelen. ZANG,  <'.. Ging ik me eens vermeiden, Buiten Batavia, Niet veer van Jakketra! Tiaar vond ik, 6 wat vreugtl Een Mufticsje viel bcfneden. Dog zo als zy myn zag, zoo floot zy haare redee; En ik ging zoetjes verby en hiel me, als of ik mvü Maat niet en kon, J Want hy waar zeer veranderd en verbrand van de ZjOTJ , ?°£ Ïvt ^eg0?, deze deun °P mW Lier -te drayen. u U .y?y*: Hoe U?> ik bier W ita Ziende Hoe ruift 'er de Zee, hoe zal het nog nvayen, Yiva Viclory nu ben ik te vreen. Mits begon myn maat te fpreken en ik luifterden na zyn reen, En hoorden dat hy vroeg, hoe beginnen hier ook al Savoyare met lieren te loopen ? oopen°0rden °P ZyD Waa'S' 3 J'a' d3tte moeft wy Wel Waaltje riep hy doen weder, fpeel eens van 't Varken zonder Zog, ^bedro °?rdCn J0U believen is JiIIis zonder Hoe fprak hy wederom, Waal kent gy me naam, ik ' nep dat is zeker, " Ik,Se" ^SR1T?rIYrf» die te Amflerveen woonde inde vergulde Beeker. Hajoen was 't voort befte maat Krispyn, welkom hier,' ^yn ,a!d8r0eerfte vaag waar, hoe henker komjl aan die JLier f Hoe dat ik aan de Lier kom, fprak ik, die heb ik in Savoye laten maken, te rakenandCrS geen k^S zag om eerlvkaandekoit Wd  Kamerfpel. ^ Wel vroeg hy dan weeder: benje dan van Savoye tot hier aan Batavia over Land gegaan ? Ik antwoorden, ja in neegen daagen, dog ik heb weinig ftil geftaau, En daar meê zo nam hy zyn affcheid van die twee lieve Zusjes, Gut wat wierd ik groen, want het waar niet als kusjes, kusjes, Dat dit jonge goed op elkander gaf, En daar op zong ik, ZANG. Voys: 6\ Schoone maagd u lieve Lonken. Laat af, laat af. Dit dommintCTtn En jmetren, Brengt ons in *t naartn graf, Schoon gy do Min, pleegt na u zin , Gy zult het eind bezuur en, De Min, de Min, Beeft raare kuuren, flookt Vuurcn En flort veel rampen in. Zoo dat niet waar is Monfieurs, zeg vry dat ik een Logenaar bin, Want een die in Ooft-Inje te veel met de Vrouwlui in de bogt wil fpringeu, Die mag of zal wel dit Liedje zingen: ZANG. Voys: Van Piertlalai Jk heb myn Geldje door gebragt, Met Meisjes van Plaizier, Maar nu zo word ik uitgelagt, Dat komt al van de zwier. Ik en myn Maat dronken op elkanders gezondheid een Vies Zuiker Bier, Want Wyn mogt 'er by me zolen niet overfchieten! En v/ie zou zes Schellinge geeven voor een Botelje, die niet beeter waard is, als om in de Goot te gieten, En zo leefden ik op myn Maat? genaden, wel een wede of tien, C 3, Maar  sg De Zingende KRAMER, Maar doen mpeft jk arme Krispyn na een goedheen= komen zieu, ..'>■... V>'anc myn Maat ging pp een Togt om Noten, en Nag'len re haaien, ZANG Voys: fftduwvrouwtjes al te zaamen, ■ ■ yfg! doen raakten ik aan dwalen , Zonder Geld myn ryn Compas. Ja myn buik meenden altemet, dat myn keel gehangen was, Door dien ik veel honger leet, want myn Lier had ik gaan verkoopen, Aan een Schaap-Herder, die zou 'er mee agter zyn Scb-aapen loopen, Dog evenwel bon ; couragie, ik nam de Poft wagen } waar,: Dié van Ooft - Inje naMufcoviènreed, met Neteldoek " tot Daiïèn 'voor den Grooten Czaar, •■ Ook Sjts tot Nagt Japónnen, voor hem en al zyn ' Vrinden, Maar onder weeg waar .een Tol-Hek, daar waar de Drommel te binden, ■ Want-de Waagen reed door, én men hielde my vaft, Geef Geld, riep de Vent' zoo niet, ik legje deeze ! Stok Pmje hals en baft, Of ik 'ftuurje myn Bolhondop'tlyf en laatje vernielen Ik begon te fchryen, en ging in 't Wagen-Spoor", needer knielen, En riep, o! myn lieve Mannetje, ik heb geen ee1 neu Duit, Ja ik' fchudden ook voor zyn Opgen al myö zskkea uit:- >.,'/■ •■■ :■ ■"' Loop'dan heen, fprak de Vent, en'ik méénde de Wilgen weer te krygen, Maar die was al uit me gezigt, fchoon ik liep dac ik wel een' uur na> myn" aam ftond te heigen, Dog al neigende begon ik deeze Dreui;: *.* •> ' ' • • • ZANG  Eamerfpel. 39 ZANG. Voys: Ik voer laaft over de Zee. ' Of ik zugt of kreun. Het is om niet, Want de Waagen is op een hond, Rn de Voerman voor den Drommel, Snelder, Rebeldtr, Jirre, Jirre, fut, En de Voerman voor den Drommel. Jk dagt wel duizend-maal, ag! zat ik nog in 't Leeger en fpéelden op de Trommel, "Want ik waar heel droevig 1 gelyk een yder wél denken kan, Dog ik zag een hoogen Tooren, daar liep ik regelregt op an, Ja ik dogt dat zal gewis dien Kop'ren Toren wezen Daar Danaë van haar Vader opgefloten was voor deezen, Eg daar Jupyn als eengoude regen heel luftiginkwam 'Dan dagt ik weer dat het de Wefter Tooren was hier te Amfterdam, { Eu zoo liep ik al pynende; dat ik niet wift waar ik zou geraaken, J Maar 'savonds vond ik een hout Huisje, waar ia eene Vent, by een Lantaarentje, Klompen zat te maaken. I Goón! wat wierd ik bang; want ik meenden dat ik I aan het Tover - Hol van Circe waar : J Of voor 't minft dagt ik, hier kom ik by een oude j Moordenaar, I Vyant zyn Knevels groeide elk wel een fp2n verby zyn Ooren, j En zyn Baard geloof ik waar in geen vyftig Jaar geichooren, 1 Dog ik hield me zoo iloudmoedig als ik maar kon.' En begon te zingen: ZANG Voys: Hoord hoe aardig dat ik, voer, ■ Zat Diog^nes in een Tón, Ah een Munmk m zyn kluis<\ ' c | M*$H  4o De Zingende KRAMER, Maar zoo als ik dat gezongen had, kwam de oude uit zyn Huisje, En ligten met zyn Lantaarntje voor uit, want het was 'er heel donker en naar, En al wat hy riep, dat was anders niet, wie daar? wie daar? 3k trok myn ftoute Schoeoen aan en trad een weinig nader, En nep: ik ben eenmandie verdoold is, goeje Vader: Wel vroeg hy doen, waar leid de Reis na roe?' }k antwoorde daar 't geval my fluurd, al waar 't qa Boxcchoe. Loop dan regt uit riep de Paay en floot zyn Deur als or ik een Schavuit was: Zoo dat ik gelcof, dat die otyde Kneevel met de Kop gebruid was, WaDt hy moeft ten minflen gezeid hebben, als ik regt uit liep, waar dat ik dan te Landen kwam? Ik vloekten en fchold hem lullig, want ik waar drommels gram, Dog al rnyn tieren en razen kon zeer weinig baaten, Zoo dat ik heen ging en heb dien oude Klompemaker verlaaten, En daar op' zong ik: ZANG. Voys: LM Mars van Marlenbarg. O! Knorït pot, O' Gryze Zot, Die in dat Schot Uw Leven zoo verflyten ra/7, lk lag , ik lag om zulk een Grils Blyf vry alleen, Jk kuyer 'heen. Meuk Klompen, weeft te vrdn. Ik gooiden tegen zyn WobrMig'méè een greeteq Steen. On te hoeren of hy Sec tegen my zou frakken'I i • Jv, ' ' Maar  Kamerfpe]. 4r Maar hy hield hem lïil, zo dat ik zoetjes afging zakkea En liep wel twee Etmaal , eer ik Mens of Mens ge» lyken zag, En'de aldereerften die ik vond was een Boer, die op het Land te ilaapen lag, Ik waar niet luy, maar voelden of zyn zak wel gelardeerd was, Dog ik vond niet, als elf Duiten en een Neus-Doek die braaf met Snot befmeerd was, O! Dagt ik, laat dat den armen Duivel maar houden, hy heeft het wel van doen, En daar mee zo trapten jk hem eens heen en weer op zyn Smoel met de Pollevy van me Schoen, En 'ik begon te zingen, als een blinde Vink, zonder treuren, Want ik dogt van deeze Man zal my wis onderrigting gebeuren Waar ik ben, want al dat dwalen flont me veel te dier. ZANG. Voys: Als iemand tem wil gaan doorzien. Al heeft, een Ruyter groot plaizier, 'By Trommelen en Trompet, En draagd de öluyer na de zwier, Of Hoofd een Hellimet, Nog liever waar ik tenen Boer, En lag geruft op 't Land, yih fteeds te leeven in Rumoer, , By Rooven , Moord en Brand. $Ait ontwaakten hy en floeg twee blikken op als een Olyfant, En vroeg wat myn begeeren was? Ik antwoorden met beleefden Reeden, Dat ik graag weten wou, als ik Ooüwaard aanging^ waar ik dat na toe ging treeden? Ik kreeg tot andwoord, daar gaat gy na Conibt'tina. pojerj, daar den Grooten Turk zyn Hof is. Ik bedanten hem, want die Reeden maak:en my eea ' weinig fris, C 5 Ook  42 De Zingende KRAMER, Qok zoo had die zoete lieve Boer niet geloogen, Want ik liep otntrenteen uur, doen had ik die Plaats al voor myn oogen, Gut! wat waar ik bly, doen ik daar de Poort in trad En wat zag ik Venten, met Saabels op haar Gat. Van anderhalf el lang, en eens zoo breed als hier d^ Befchuit. Bakkers Meszen. ZANG. Vois: Pierd den Boer. Jln ik hoorden baar wel zwetzen, Maar ik kon het niet verftaan, Ik dagt, ó wee! boe zal 't met my nog gaan,, Zoo ik geen Chriüen Menfchen ontmoet die Duits konnen fpreeken; . Z ANG. Voys: Loop jou Nar na 'alle Narren. V Hy, wat valt hier meer te preeken, Ik, liep zonder Kruis of Munt, Dog 's avonds wierd my evenwel Herberg vergund By'een Rynegaard, dien ik al myn avontuur vertelden Die maakten my zyn Lyf Knegt, zoo dat ik hem overal verzelden. Maar na verloop van vier weeken, fpeelden ik een aardige Rol,, Want hy had .een jong Paard op Stal, daar ging ik 'meê aan de hol En bruiden van Conftantinopolen na Romen, als of me de Nikker agter 't gat waar, En daar veilden ik het Paard uit, door dien ik het • Reyen al zat waar, j Nou ik raakten 't nog al wel kwyt, want ik verkpgt het aan een Frans .Kapitein, Voor Honderd Hollandfche Guldens, en tweekanne Rinze Wyn, Ba, dóen was ik een Man, trots Crefus, trotsAlex~ * ander, Ik at, en dronk en zong, Z AM G. Vois: Op de Kolk hebje >-t V01W Ik Hollander ' ■ ' - . ' , ' . *" Trots ' )  Kamerfpel. 43 Trtts Brabander. "5 JSagts of fiiaat, Zeer laai. Jk leefden van die honderd Gulden, niet als een ge' difierteerden Soldaat, Maar als een Banjer Heer, dog het begon heel raste minderen, Want hier verteerden ik een Ducaat, daar een Ducaton, en fmulde ais de vrittebroods Kmd'ren, Hoewel ik beef niet lang te Romen, maar trok heel ras Na Parys, daar hoordün ik dat Koning Lodewyk Overleeden was? ö ! Riep ik wel dne°maal, is Koning Lodewyk Over» - leeden? . Dan zal hy niet meer met zyn Fulpe Muilen op het Geborduurde Tapyt treeden. Sn daar op zong ik de fpreuk van Solon: ZANG. Vois: Tallard hebben wy gevadn. Hys wat Menfch boe Ryk of Groot, Niemand gelukkig voor zyn Dood. Want men ichildert hot geluk, met zyn eene Been op een ronde kloot, En 't is ook v/el de waarheid, 'want een die needen 1 zit te praaien, Leid morgen neêr geveld, die hoog vliegd raast aan 't daalen, Gelyk lkarus, die met zyn vleugels zoo hoog Dorlt vliegen, dat Febus gram.wierd en hem wel Drommels bedroog, Vermits zyn vlerken los'gingen, en hy viel plomp 1 verlooren ' , Over hals over kop in Zee; Dog om niet in myn Reuen * te fmooren, „ Z A N'G. Voys: Hy wie wil nou een Grtl. < Maar ik. beef, maar ik beef', • Maar ik tscf, maar ik beef, ... . " ' "■ Nu 1  44 De Zingende KRAMER, Nu mogen de Heeren vragen, hoe Krifpyn beeft gy? ja Mesjeurs en 't heeft ook zyn reden, Mits ik niet zonder beven verhalen kan wat ik doen heb geleeden, Want voor eerft ging ik een Boflchagie door, van ruim twintig mylen iang, Daar dantten de Wolven, Tygers poot aan poot, dog elk op zyn rang, Wat verder zat een Leeuw, die knaude aan een Tak die van den Boom gewaaid was, Ja 't was 'er zo vol, of 't 'er met dieren gezaaid was, ■ Ook ontmoeten ik een Draak, die was van kleur als een Papegaay en keek als of hyme vreten wouw, En ik z«g een Slang, die wél zo lang waar, als van Ouwerkerk tot Abcouw, Dog, doen ik hallef wegen waar, fchoot me deze deun te bipnen ZANG. Voys: Aurora op haar parlemocre -wagenl Onlangs ge/een, ging ik bedroeft van zennen, Al door een bosje, üaar '/ zoo eenzaam -was. Ik bad meenigmaal aan diana de Jagt Godin om een vryen pas, En zo ftelden ik myn kours naar Engeland, maar 'k verviel in handen van de Schotfe Rebellen, Benje een van de Wigs, riep den Graaf van der Mat, dan zal ik je dryvend ter neder vellen, Neen, Heer Graaf and woorden ik heel beleeft, ik ben een Man, Die Jacob voor wettig Koning van Engeland, Schot» ' land en Ierland kan. Goed riep hy wederom, wilt dan met ons voor Jacob u leven, wagen, Ag dagt.ik 1 nu zien ik voor my een droeve Zon op daagen, Ook, vroegen zy, my nog wel hondertmaal of ik een Torris was, ik riep al Jis, Jis, Door dien ik wel wift , dat dit woord op zyn Engels ja gezeid is. Öik  Kameffpel. N4c Ook hoorden ik eea van deze drollige Knevels Gogen. ZANG. Voys: Ik boards dees dagen. Wy zullen hem dwingen, Met Snaphanen en klingen. Ja dagt ik gy bene 'er een vent na, want hy waar zo ü\f, dat hy pas over een ftrootje kon fpringen Dog de eerfte nagt de befte, nam ik myn gat in myn arm en bruyde voort, Als of ik gewed had, in een uur te loopen van de Wvb na Santpoort; En zo quam ik in Engeland en zag de Graven Kentmore en Derwentwater den Kop afbruyen; Ook zag ik den Pretendent zyn beeld op een Kruiwagen , door de Stad kruyen; Maar het ftond my daar weinig aan, door dien ik myn lyf niet zeker waar, Want alle avonden zatten de Wigze en de Torris elkander in 't haar, Den een die riep, lang leeft Koning George, denandes riep, lang moet Jacob leven, En dat klopte elUnder met Stokken en Knubbels, dat 'er al meenig dood bleven, En lagen op de ftraat half verzopen in het bloed, Zo dat- ik begon te zingen. ZANG. Voys: Jonge Meisjes kliftert toe. Karon hou maar goeij'e moet, Hier werd uwe vragt heel goed, Kyk, hoe dat men in het honden, Hakt en fteekt en kerft en ftaat. Ja, daar men zoo hout klooft, weet men dat het op eera (paander raapen gaat, En zo bleef ik daar tot van de Winter en zag al veel aardige Klugten fpeelen, Maar doen quam 'er een Noortze Boer met een Nati-a- flee vol Eske deelen, Dien hy daar vexkoft, dog wyl hy zyn gdd ontfing, Zo  ^(5 De Zingenie KRAME R, . Zo maakten ik de Nar los en rende, als of ik om* de Vroemoer ging, En bruide de Noort - Zee over, zonder dat ik bang . was om mee myn gat in.'t Ys te raaken, En ik kwam weer tot Scheveling, by Heyn de Waard ■ die zyn verbrande Stal weder op liet maken. Daar bleef ik twee dagen.en verplakten de Nar, maar , met het Paard berulten ik heen, Van Scheveningen'naar den Haag en daar van daan na , Leiden,.en van Leiden na Amfterveen, 0ut! wet keek myn Vaar, ja, hy iloeg twee blikken, Gelyk Prometus, wanneer den Arent bezig was om hem zyn Lever te pikken, Dog hy , onthaalden myn beter als doen ik de eerften reis t'huis quam; , En ik had ook geen luft om weer te reizen, want ik . waar al een weinig tam Geworden, door al de ongemakken dien ik had gelede ïk ging by me Buurman en verhaalden hem met rypa reeden, Als dat ik zyn zoon Jilles zonder bedrog in Ooftinje gefprooken had, Bloed.' daar^wierd ik 's avonds onthaald op een wilde Kat, . . Zoet, ik wil zeggen, op een gebraadea Haas m de Veenen gevangen, En den Man waar zeer verblyd, dat ik hem na veel verlangen, Deze aangerjamen tyding brogt., ZANG. Voys: Of sk klaag, of lag, of men, en?f. Maar ik zegt, E» ik kogt. Deeze Kramery. Óm eerlyk aan de Koft te geraken en daarom heb ik • van de Mey Bier een Huis gehuurt, daar de Hceren myn of me hond altyd Kannen, vinden» Maar  iKameffp;]. '47 Maar nu myn Kramery eens opgenoemt, zou dcc wel kwaat zw vrinden?' Ik geloof van neen, want wyl ik myn avontuur heb verhaalt: Zo heb ik met myn mars maar wat in 't hondere gemaal t, Zie daar nu begin ik en ftaak alle and're grillen. ZANG. Vois: Hadie noaereld met al u gyle lu'jleh, Hy, koopt V niemand Kriflalyne brillen , Voor blinde kippen die niet hmntn zién, Komt by me Kraam, Want de Faam, Heeft myn naam, Nog nimmer uitgeblazen na dat ik beraam. Balletjes om de baarde mee te vryven, Oly de Safemyn by Flesjes vol. Dok Gefpts trant. Rond, vierkant, Abondant. Haken, oogen en kurjeuze Kouffehand. Zantloopers om de tyd te obzerveereni Üurketrekkers van het fynfle ftaal, Snuifdoozcn fchrikt Tin en Blik» Even dik, ^Roeragie dan Liefhebbers, want ik viagt goet fchik. Pennen, die heel wel vtrfntden bennen, Poeifer al zo wit en jyn als poppe Jlrsnt, Ook naaifiers fchaar, Hy zie daar , Kyk het maar, Gejlipen van een Waal te Haarlem op bet Spaar. Ook heb ik Dompertjes en Kaarze fnuiters: Koopere Profytjes voor de zuinigheid, QoK Naalden goedt . „:.,. % t Qant i  43 De Zingende KRAMER, , 6 Gatits bloetl Als gy moet, V koujjen floppen lot verwarming van je voet, Ook heb ik Spiegels zoete lieve'■ Meiskens, Die gy kunt draagen in uw zak: Ook Muskeljaat, Dilltkaat, slis gy praat, Met u Beminde, dan ruikt gy als een Privaat* Ook heb ik balletjes voor witte muilen, En vlakballen om een duit het ftuk, Ook Potloot pen, Ik beken, Dat Jan Hen, Zal zeggen, dat ik een verbruids Kramer ben. A. B. Bortjes om verfland te krygen, Mallemoris boekjes voor een domme droes, Ook Pypedoos, Voor Matroos, Word gy boos ? Dan zal ik eens wat andja-s zingen voor een J>oos Blikke Verrckykets, om te zienen Van Amfterdam zo regt uit tot Japan, Ook Spelden fyn , Glat en ryn, Groot en klein, Pennemejfen, Veeters die met blik js-ejlagen zy». JSaaXdekookers, Houten en Ivooren, Tinne knoopjes naar de aldtrnieuwfie zwier, . 'k Heb ook Lynjas IS et van pas, Hy den bras, Specie boekjes die nooit eenig Koopman las. fluitjes, Trompetjes en houten Rammelaren. Hoede* Schuijertjcs van 't fynjle Tryp, Ook  Dok Grinxcn nét, , Van Puurt rtt, . ' r: Vrinden let. , . Ó/72 Kinderen bang ie maken, Ook van ZANG. Voys: Tryn kedaar hoe zal h nou wezen. Wat 'c een Koopman zonder Waren? Jis een Bakker zonder Meel. Wat 's een Speelman zonder /naren ? Ah een Zanger zonder keel Wal is een Harder zonder Schapen? Als een Vijfcr zonder Want Wat 's een Groen £oer zonder Rapen? Als een Huys Man zonder Land, D a Bloed'  é% De Zingende KRAMER, Bloed! wat word my de Keel droog, ja het is als men'er Vjótory brand: 1 pok 'rommelt my de Buyk van honger, als of 'er ' Bceren in Danflen en Springen: Maar, ik heb hier nog een Vermaakelyke Deun, die " moet ik eens voor de Heeren opzingen, i ren zeer plyzierig Vaars onder hst plengen van deq l Wyn,' • ' " » pak zullen de Monfieurs bekennen dat het wel wil op zulk een tyd gedongen zyn. Z ANG^Vbys; Maak een Dans om dt Krans. Wyn $n Bier, 4! fleizier, By een vette Difcb: SI Vermaak, voor een Snaak 2 Zoo als ik, Hei gezwind, tap een Pint, Want het /maakt zoo fris, Kyk, hoe eel, /meer de keel, Veeg tn Uk, Voor de man, voor. de man, voor de man., ;een Kan , vry een Kan, vry een Kari^ Vry een Kan, Kan, Kan, Kan, Voor de man. vry een Kan, ' Of een mingelens Kroes, Klink en drink, avoes, avoes. Dat is eerfl: een Deun, het moet zyn zeiven pryzeq Wie wil een logenagtige Na-Courant, of een Mercuur. van jan van 'xyzen; Pok heb ik een Catalogus van Boeken, die men Morgen zal yerkoopen op Katten6urg, in een Stal pok heb ik Dominees "Briefjes, nieuwe Winter-beurt • orhJte zien, wie die en die tyd Preeken zai; Pok heb ik het Rotten-Neft der Poëten,-of de Byeen- k'ömft van veel waanwyzeJJnaaken, ' " 'Y ' lw'• ••' •' "* , ' Die  Kamerfpel. e dagen by een Broek-binder komen -? Digcer zyn-t-iVerk te laaken; Ook heb ik een nette Befchryving van al myu Avontuur in Ryoi g$Ket; Ook hebikueBatalje, voor-gevallen buyten de Leidze Poort, in 't Paarde-wet, Van een Jonge water hond, die vos;t tegen twintieVliegen; & Ouk heb ik van Louw, die nooit de waarheid fprak maar was altyd geneegen om te liegen: Ha» uat is een Boekje dat by niemand te krycen is ais by myn; Ook heb ik van Julfus Puyft-Neus, die nooit me Moffelen liep als in de Maanefchyu ; ' Pok heb ik van, ZANG, Voys: Wilhelmus van Nafouwc. Wilhelmus zat op Zolder, Hy Luisde zynen broek, En vond1'er dl gants kolder, Wel vyftig in een hoek , "Met Krukken en met Hamers, Sloeg by ze alle dood. Hei alletkleinjle Luisj'e, 'li aar als een Tor zoo groot. Maar Meisjes ik krvg zulk een drommelsze Nood, Dat is te zeggen, Krifpyn die moet eens weezen' Daar de Prins te voec moet gaan, dog is iemaqd genera} om te Leezen 'Het Journal van myn Reis, die kome aan myn Pluis, -Jk woon op het Varkens Eyland, naaft de Gekroonde Plat-Luis; Boven myn Deur ftaat Daviden vegt tegen de Reus me? zyn barsze Koeevels; ;Ook is myia Huis vercierd met drie rncoye Gecvels. D 3 En  54 De Zingende. K R A M E R,' En!de Venfters vaa myn Kit ftaan altyd open, om e zien En, in myn Voor-Huis hangt de Fabel van Niobe, die verandert in een Stien ? Ook den Stryd van Cupido tegen de Maagden, Ook van dien grooten Konftenaar, die een Stuy ver op zyn kant aan neegen Hukken zaagden; , Ook hangt 'er een Schildery, daar Pallas en Ariachne Weeft, Ook hangt 'er de Val van Faëton, datApolIesgefchilderd heeft. .:. ZANG. Vois: Otje wilje my geheven? Ja is wonder wei te vinden , Al was iemand nog zoo dom. f?u Heeren, blieft 'er iemand nog iets ? want ik ga§ heen en kom niet wederom, Schoon dat je denken zou, dat is maar praat voor de Boeren, '6! Neen, ik gal, want ik moet in myn Huys nog Waterenbry rosren, En des zoo neem ik myn affcheid, met deeze Reên; ZANG. Voys: Foelyde Spanje. \ Hadie, alle Bazen, S! Drooge PaayKlazen, Weg bruyen, weg razen, Weg Kannen en Glazen ; Ci Cinken, Deus Aasen , Leeg Vaten, vul Blazen , Slad Ballen, maak Ca zen, Laat Schecten, vang Hazen, Span Paarden voor Chaazen, Weg Zotten, weg Dwazen; lk wenje/j u te vrein, Krifpyn,, die gaat been; . \ „ ... ■ . . ■ Want  Want ik zie gy Kookt en niemand is zoo beleefd dac hy my eens laat Stoppen; Dog 't is goed dat ik zelfs een Doos met Tabak heb', en een Tonteltje om vuur te kloppen. Nog eens Hadie, MonGeurs, de Wagt die roept van Tien: En toekomende Week zult gy Krifpyn hier wederom zien. ü Y T. By den Drukker deezes zyn gedrukt-, en te Bekoomen, deeze Navolgende Zoor ten van LIEDEBO EKEN. Het Vermaakelyke Haagfche Bos< De Nieuwe Muyder Poort. De Zingende Koddenaar. De Nieuwe Buyten Zingeh De Vermaakelyke Slaa- Tuyntjc. Het Gekroond Batavia. De Vermaakelyke Cupido, of verliefde Minnares. Het Orsüje Liedeboek. De Ooft-lndifche Roofeboom. Ds Schouwburg. De Beykorf. De Melk-meid of Turftnpfter. De Overtoomfche Markt - Schipper of Durkendammer Kraajner. De Overtoomfche Visboer. De Nieuwe en Ouwe Thee Boom. Ton vol Vrolykheid» De Ga-are Keuken. Het Volmaakte Schip. Het SpeelSchuytje met vroolyke Naay-'Mcisjês. Klyn-Jan. . De Santvoorder Speelwaagen. De Openhartige Minnaar. De Katwyker ChriftelyKe Zeevaart, De Harders Bruyloft. De Nieuwe Schiedammer Geneverftooker. Het Amou'reufe Lufthof, of Vervolg van Thirüs Minnewet. De Boeredans. Plet Dansfchool. De Abcouder Paardemaikt. De Gekroonde Snoek. De Opper Admiraal van Holland. Zoutmans Victorie. De Haagfe Taptoe, De Amerikaanfe Koopman. Da Drie Kemphaantjes. Het Vrouwen-Tuyntje, cn meep WdSjCg Zociten, te yeel om hier ts kunnen melden.  tyti iff Éezslve ie Bekoomen 'erhande Zo-orien van HISTORIE]V. Öürffón en Vajpntyn. Margriet van Limburg. Doe» ter Fautiési Ontzst van Leiden. De Vier Heemskinderen; Jan Mandevyl. Jan van Parys. Oude Waters Moord. De RUder met de'Svvaan. De Zee-Roover Klaas Compaan. Rampfpoedigd Ryzen vaö Willem Ysbritflds Bontekoe. Wonderlyke Ryzen gedaan door tie Staate Magaianes met vier Scheepen, door Qlivier van Noord. De Ridder met het Kruis. Helena. Floris en Blanchefleur. Diftruclie of Ondergang van Jerufalem, als ook: De Hiftoire van Fcrtcnatus öfSwenS. Hoet. De Zeven Wyzen van Romen. Eföphus. De Konft der Minnen. JJylehfpjege], Vader en Zoon. Regtspleeging gehouden met Henderina Wouters j. weegens twee Affchuwelyke Moorden door haar begaan, aan een Juffrouw en haar Meid, woona:tig geweefl: zynde op de Braak binnen Amfteldam, met haare volkomen Bekentenis, waar agter gevoegt is het Gebed voor haar gedaan, door Do» Elzevier de Zoon. De Verftandige Kok of zorgvuldige Huishriudfter j befchryvende Iioe men alderhande Zoor ten van Spyzen zal kooken, Stooven, Braadeu , Bakken en Bereiden, zynde zeer nuttig voor Koks en Keuke- Meider Ook hoe men veelderly Slag van Taarten feü Paftye toeüellen zal. Vermeerdert met de Hollandfe Slagcy en Verflandige Ceüfituurmaaker i onderWyfende ho men veelderhande Vrugten, Wortelen j Bloemen en Blaaden j &c, goede en nutte Confituuren zal kunnen toemaaken, en bewaaren. Ook Alderhande Zoorten van Boeken in Parkement te veel om hier te kunnen plaatzen-