1095 E 66  _ MAATSCH. DER NEDERL. LEÏ1ERK. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneel'stukken , 1841.  DOOD van L O D E W IJ K XVI. KONING VAN FRANKRIJK EN NAVARRE. TREURSPEL. IN DRIE BEDRIJVEN. Te BEKOME N, Te Amfteldam, bij Schalekamp, Keizer, v. d. Burg en Zoon, en G. Bom; Haarlem, F. Bohu, en v. d. Aa; Leijden, Herding, Meerburg, en v. TiiTelen ; Stift, de Groot; Dordrecht , BIusK, de Haas, en v. Braam; Rotterdam, v, d. Dries, Bal, D.Vis, v. Santen , J. Pols, en Meijer; 's Hage, Klis en Zoon, Thiérij en Menfing, Bouvink, G. Btakhuljien'; Utrecht, Paddenburg en Zoon, Vischen de Waal , Zwol, Clement; Harderwijk , Kasteel; Leeuwaarden, Caliais en v. Slich ; Groningen, Spoormaker, Hoving en Oomlcens; Alkmaar, Ilartetnink; Hoern, Vermande en Breebaart; Deventer, G. Bouwer; Middelburg, W. en J. Abrahams, Keel en Wettcrs enz. en voorts in alle do boekwinkels dezer Republiek.  PERSOONEN. l odewijk xvi, Koning van Frankrijk en JNavarre. mauia antoinïtta, zijne Gerrtóalin. ka rel l ode wijk, zijn Zoon, de Dauphin. therese, zijne Dochter. Madams elisabeth, 'sKonings Zuster. philippb, Hertog van Orleans , bijgenoemd Egalité. tellet, de st. faro., i Leden van ilANUEL, l dfi Conv> male sherbes, Advocaat des Konings. sant er re, Geniaal, en Commandant van Parijs. cl er ij, Kamerdienaar des Konings. een biegtvader. saloont, J lijfwaSt.cn des Konings. beulen. Twee commissarissen, die bij den ■ Koning de wagt houden. Twee secretarissen. Soldaaten. De JVagi.  DE DOOD VAN L O D E W JJ K X VI. TREURSPEL. EERSTE B E D R Y F. liet Tooneel verbeeldt het Voorportaal van de Nationaale Vergadering, op den %o!teu Januarij 1793. ■ EERSTE TOONEEL. MAN U EL. MALE SJH E R B E S. M AN U£L, ^Eerwaardig Grijsaart! ach, kondet gij in mijn hart leezen , gij zoudt 'er het tedere, en gevoelige belang in zien, dat gij mij inboezemt, en hoe veel deels ik in uwen toeftand neeme , zo wel als in dien van uwen ongelukkigen Koning. . . Mijn traanen zeggen u genoeg! A MA-  2 Ds DOOD van LODEWIjK XVL M A L E s Hl R BES. Had ffc nior gedagt, dat ik dien ongelukkiger) Vorst zoude hebben kunnen redden, nooit zoude ik zine verdeediging ondernoomen hebben. Reeds zag ik de verdrukte onnozelheid zegepraalen , reeds gaf mijn hart zich over aan de vreugde: maar, helaas! hoe «rfeedelijk ben ik misleid! M A N u E i. Gij hebt u geen verwijt te doen , de zaak , die gij ondernoomen h.-bt , is en zal zonder voorbeeld blijven. Maar, hela.).'! gij ziet het; Frankrijk is thands niets meer dan een tooneel van misdaaden. Het wordt door een' fïroom weggevoerd, het hjort en ziet niets anders dan die fchrikkelijke fchim eener haatlijke vrijheid. Het ftort van den eenen afgrond in den anderen Des zelfs oor is geheel geflootèn voor de liefelijke ftem van menfchelijkheid; moord en bloedvergieting zijn eene hebbelijkheid van den inwooner geworden, en deszelfs grootfte wellust befiaat in het bloed van zijn evenmensen te doen ftroomen. maleshekbes. Ik hoopte, dat ik mijn' Koning flegts alleen tegen meni'chen zou hebben te verdeedigen, doch mij ontmoetten niet dan dan tijgersj ik hoopte dat ik alleen met on-  Treurspel. s qnkrenkbaare eti menfchelijke Rechters te doen zoude geHad hebben, en ik heb niet dan bloeddorftige beulen , niet dan moordenaars gevonden. Helaas! het getal der goeden was veel te gering; de Item der rechtvaerdigeh werdt niet gehoord, en ik heb voor die van (chelmen moeten bukken. M A N O E L. Gij weet, dat het van mij niet afhing, dat zijn doodvonnis niet vernietigd wierde. Maar, helaas! onnutte moeite! die wreedaarts, zij willen zijnen dood, zij hebben dien gezwooren. God is mijn getuige , dat ik noch Lodewijk, noch den zijnen gehaat heb. Maar het was onmogelijk dien ongelukkigen Vorst re redden. Malesherbes, de eerwaardige Malasherbes, ' i.eeft zijn verdeediging op zich genoomen, die onderneeming alleen geeft hem recht op de agting en eerbied van alle menfchcn. MALKSHE KEES. Ach! Mijnheer! zijne onfchuld behoorde zijn beste voorfpraak te zijn! Deze alleen maakt hem onfterffelijk ; zonder haar vermogt ik niets; zij was zijne eeni'zfle verdeedigfler; men heeft ook haar verworpen. Ach! waarom fleepen die wreedaarts mij niet tevens met hem naar de ftrafplaats! A 2 Wat  4 Db DOOD van LODEWIJK XVI. Wat is mij het leven waardig zonder mijn* Koning ? MANÜEI» O Frankrijk! Frankrijk! wat zal 'er van n worden ? Eene haatelijke dwecpzugt heeft ti van heiligfchennis tot heiligfchennis gevoerd. Gij hebt alle menfchelijke en goddelijke wetten onder den voet getreeden gij kent de fiem des Godsdiensts niet meer.' "Van dat hemellicht beroofd, zult gij van* afgrond tot afgrond nederflorten. MALESHERBES. Helaas! wat bekoorlijkheid kan dat licht hebben voor fchelmen, die alleen den fakkel der tweedragt en ongodsdienftigheid Waardeeren. MANOEt. Eens, en misfchien is die dag niet verre, zal de wraak des Hemels zwaar zijn over Frankrijk en de iiverigfre voorfianders van het atheismus in eenen donkeren nagt nederflorten. MALESHERBES. En hoe toch zoude die verkeerde Natie varbaar z''jn voor medelijden jegens heuren Koning. Zij, die het Opperwezen zei ven verloochent ; zij, die den Heer van alles dagelijks hoont, en zo min aan de beloofde beiooningen, als aan de gedugte helle/ïraf- fen  TREURSPEL. $ fen geloof flaat. o Haateüjk, al mijn veragting waardig, Rijk ! Wreed en ondankbaar Vaderland! ik verlaat u, zonder eenig leedweezen. MANUBL. God alleen is borg voor het beflm't, dat ik vastftel , van nooit meer in die goddelooze Vergadering zitting te neemen. ik fchiame mij thands onder beure haateli'ke leden geteld te zijn geweest. Gij zelf, hebt gij u niet te laag voor hen vemeederd ! MALESHBHBES. Ach! om mijn' Koning te redden, kwam niets mij te verneederend voor. MANUBL, Die barbaaren ! zij zijn onverbiddelijk, zij beandwoorden de zugten der menl'chen, der menschheid en rechtvaardigheid nie.. dan door een moordgefchrei. MALESHERBES. Hoe zouden harten met bloed gemest, in misdaaden verhard, en doof voor de (tem van den gebiedenden Godsdienst, met aandoening kunnen luisteren naar de finanelijke en vericheurende Sera van een' droevigen en ongelukkigen Grijsaart! Ach ! welk een donderlhg voor die ongelukkige Familie, die alleen hijgt naar ae verlosfing van den ongelukkigen Koning. A 3 MA-  $ De DOOD van LODEWIJK XVI. MANDEI,. God is mijn getuige, dat 'er niets in de waereld is , dat ik niet zoude onderneemen om hem te redden , mogt flegts de Hemel mij de middelen daartoe ingeeven l maleshsrbes. Neen! 'er is geen hoop meer! mijn Koning moet fterven. Ik zal dan alleen daarom zeventig jaareri geleefd hebben, om zo ver te komen van mijn aa:: weezen te moeten vervloeken ! o God ! waarom kan ik u dat leen, 't welk gij mij Ichonkt, niet ia een' vloed van traanen terug geeven, {Hij vertrekt.") TWEEDE TOONEEL. mandel, alleen. Beklagenswaardig Grijsaart ! hoe zeer treft gij mij! en gij, ongelukkige I.odedewijk! welk een magt hebt gij niet op mijne ziel weeten te verkrijgen; fchoon ik nooit uw vriend ware, ik ben ten minden niet fchuldig aan uw' dood ; ik zal ten minden mijne handen niet bevlekken mee uw ocfchuldl? bloed. Hoe zeer verlaagt zich mijn volk niet in mijn oogen, door buiteofpeurige wreedheid! Jk heb zelf de mast niet gehad, om opfchorting van zijn von-  TREURSPEL. 1 vonnis te kunnen verkrijgen. Is deze dan die zo zeer geroemde vrijheid ! weg met dezelve ! het wreedfte Despotismus , een ijzeren fcpter, zoude nog boven die bloed, dorftige vrijheid te fchatten zijn. DERDE TOONEEL. manuel. orleans. 08 leans. Ha! ik vind u nog hier Manuel! Al mijn wenfchen zijn vervuld! maar , terwijl wij hier nog alleen zi/n, zeg mij toch eens. wat bewoog u om de verdediging van Lodewijk, met zo veel vuurs, op u te neemen ? manui:!" De voornaamfte deugden, die gij nooit ge'.end hebt! orlean s. Wees zo goed van mijn leermeester te willen zijn. Jk brand van verlangen om uw leerling te worden, en van u te verneemen, welke het dan toch voor deugden mogen zijn, waarmede ge zo veel vertooning maakt. manuel. De Godsdienst en het Medelijden , die A 4 een  8 De DOOD van LODEWIJK XVI. een en dezelfde zijn. Heeft de ongelukkige Vorst dan niet genoeg geleeden? hebt gij hem, tot op dezen noodlottigcn dag, het fchoonfte gedeelte van zijn aamveezen niet ontroofd; en wilt gij hem hetzelve thands niet geheel ontrukken? Gij weet, dat niemand de vrijheid meer bemint , dan ik. Maar ik bemin de waare vrijheid , deze gevestigd te zien op wetten, op zeekere en vaste beginfelen, is al wat ik wensch ; maar dezelve te verkrijgen door bloed , moord en wreedheid: dat doet mij ijzen! or leans. Zo lang Lodewijk in leven is , kunnen wij niet vrij zijn. De throon is omgeworpen en verlaagd; die dien bezat moe: tevens met denze/ven vernietigd worden. Morgen, vandaag, op het oogenblik, kan alles veranderen, een vreemde hulp kan ons de vrugt van zo veel zorg en arbeid ontrooven: indien hij in het leven blijft, kan ook de koningüjke waardigheid met hem weder opftaan. m a n u e l. En zonder twijffel zoudt gij mij in zulk eene vervloekte famenzweering de hand willen zien Jeenen ? Ik zoude het menfcbelijk hart zeer weinig moeten kennen, om zelfs, reeds in den eerflen opflag, geen regt  TREURSPEL. $ regt denkbeeld te hebben van uwe trouwelooze inzichten. Gij vervloekt, zegt gij, de Koninglijke waardigheid, en ondertusfchen brandt gij van begeerte om den throon te beklimmen. En gij durft de Koningen veroordeelen , dan zelf, wanneer gij wilt regeeren. Gij laat u fterk uit tegen de Dwingelanden, en gij -bezit alle de ondeugden , die den Dwingeland uitmaaken , in den "hoogden trap. o r l e a n s. Manuel, gij kent mij kwalijk. . . gij beledigt mij! manuel. Trouwlooze! gij wildet wel, dat ik u miskende, en ik hoop en wensch, dat gij de waarheeden, die ik u daar zeg, voor een' hoon opneemt. . . Ja, gij zijt het, die het eerst het haatelijk voorneemen vormde, om l.odewijk van den throon te flooten; om dien naaderhand zelf te beklimmen. De beroerten, die gij verwekter , ftrekten flegts voor een' uiterlijken (luier, om dat famenweeffel te bedekken. Dat gij u, als een der ijverigfte zendelingen der vrijheid vertoondet, was flegts om dezelve, vervolgends, met meer gewe!ds, onder uwe voeten te treeden. Gij' waart de eerfte, die cene misdaadige en godvergeeA 5 ten  iö De DOOD van LODEWIJK XVI. ten flem verhief, om Lodewijk tot den dood te veroordeelen ; in uwe laat/ie oogenMikken zuilen die wreede woorden: LodeU>lj* moet fterven, u nog in de ooi en dreunen , en u de eenige en vleiende hoop ontrukken, die hoop, die ons moet vertroosten, in al de moeite en zorg van dit or.dermaanfche — de hoop op de zaligheid. Gij zijt de cerfle geweest, d;e het doodvonnis van dien ongeiukkigen Vorst onderteekendet, om door zijnen dood een' flap nader tot den throon te doen. Gij wildet het juk, waar onder Frankrijk zugtte, niet breekén, dan om dit Rijk naaderhand in ijzeren boeien te kluisteren ! ziedaar Orleans! ziedaar, wat mij de waarheid dwingt te zeggen; ziedaar het gevoelen, dat ik van u opgevat heb. o rlea n s. Dwaas daar gij zijt! indien ik zo heerschzugtig ware, als gij u verbeeldt, indien ik de vrijheid niet boven alles fchatte, en noch meer die gelijkheid, die ons alle tot Broeders maakt, zoude ik immers den tijtel van Hertog geweigerd hebben, waarmede men mij vereeren wil ? manuel. Maar wat toch is de tijtel van Hertog, bij dien van Koning? OR-  TREURSPEL. ïi orl eans. Manuel, geheel Frankrijk heeft, bij celuk, een beter gevoelen van mij, dan gij! manuel. Het is niet mogelijk dat het beste deel der Natie zo verbasterd tzoude zijn, dat het zich langen tijd omtrent u zoude misleiden; niet dan fchurken, gelijk gij zijt, kunnen u voor een' eerlijk man houden. orlean s. De tijd zal leeren, wie van ons beiden de algemeene agting zal verdienen. . . manuel. De tijd ? . . . die heeft u reeds te veel weeten te ontmaskeren. . . In de oogen der menfchelijkheid moet een fchurk, gelijk gij, het uitvaagfel en de verfoeijing der natuur zijn het eerst een bloedfiem tegens zijn' Koning zijn' Bloedverwant te verheffen, reeds vóór den wil van het gemeen, voor zijn' dood te Hemmen, Ach! dit is het toppunt van akelige kwaadaartigheid. Met vreugde verlaat ik eene -Vergadering, alwaar moordenaars, verpest door uw heillooze inblaazing, niet dan bloed en flagting beveelen. o r l e a n s i [pottende. De Conventie is waarlijk wel te beklaa- gen,  t2 De DOOD van LODEW1JK XVI. gen, van zulk een vereerenswaardig man te verliezen. manuel. Ik beklaag, helaas! vee! eer, dc Maatfchappij, die zulk een munftcr als gij zijt, in heuren boezem bevat. o H eans, fieeds /pottende. Waarlijk. . . een zo voorzichtige raad. . . zulk een teder Ree' ter. manuel. Weg ! weg ! Sedert dat de beulen het gezag naar zich genoomen hebben, is alle raad te vergeef'sch. (Hij vertrekt.") VIERDE TOONEEL. orleans, alleen. Ga bloodaart ! ledert lang waart ge een apostel van de waarheid; federt lang reeds heb ik u vervloekt. Gij gaaft u eené ongelounelijke moeite, om mijn ziel tot in heur binnenfte te pijlen; om mijne inzichten te doorgronden; doch net is te vergeefsch. Indien ijder mij zo wel kende, als gij, zoude mijn dood weldra op dien van Lode'. wijk vo.'fjen maar het zij zo fchoon gij u niet onthoudt, om ongunftig over mij te oordeelen, fchoon gij mijn-hart ver- oor-  TREURSPEL. 13 oordeeldet, het is toch goed... Mijn G 0 d 1 wat is Frankrijk blind! V IJ F D E TOONEEL. ORLEANS. PELLETIER. P e L LET I E R. Wel, Philip! wat is de uitflag geweest van uw onderhandeling met Manuel ? Hebt gij hem tot de waare begïnfelen terug gebrast ? hem eindelijk uit zijne dwaaling geholpen ? ÓRLEA NS. Een zonderlinge vraag! even of gij dien hardnekkigen niet kendet. Ik wil Jiever, ik weet niet wat onderneemen , dan dien ouden zondaar van zijn gevoelen aftebrengen. P * LLETIER. Met dat alles ware het voor ons te wenfchen geweest, dat hij voor den dood des Konings geftemd hadde; die man is da afgod van geheel Parijs geworden. ORLEANS. Hebben wi.i de altaa-en kunnen omwerpen en ver^ruiz?n wij kunnen evenzeer de afgoden dienaars tot ftof vermorsfelen. PELI ETIER. Hij verl et ons, gelijk gij weet, met de woede in het hart. uk-  14 De DOOD van LO DE WIJK XVI, ok leans. Hij raaze zo veel hij wil; 'er ligt ons weinig aan gelegen ; de wet heeft Lodemjk ter dood gedoemd, en dat vonnis is onherroepelijk p e llet t e R. En niet anders dan rechtvaardig. orleans. Deze dag zal altoos gedenkwaardig zijn — groote droppels zweet liepen over mijn voorhoofd geduurende die zitting; ik was ongerust en als gepijnigd, en toen de Prefident de ftemtnen op kwam haaien floeg mijn hart als dat van een' misdaadigen, die, in de ketens, het uur van zijn doodftraf afWagt. p e l l e t i f. R. 6, Welk een kleinmoedigheid ! Ik wist te vooren wel, dat de meerderneid van ftemmen voor ons zou zijn. Met goud komt men alles te boven. orleans, hem de hand drukken. de en glimlagchende. prlleti e r. Het is gemeenelijk aan de list, dat men de fchoonfte zegepraal verfchuldigd is, door die groote daad van ftrengheid, trekt men het oog van de geheele waereld op ons. Wij moeten dezelve in eene verwondering brengen,  TREURSPEL. gen . waar uit niets in flaat is om haar te trekken. Maar zo lang Lodewijk leeft, zullen zijn vrienden nog een' glimp van hoop behouden. ORLEANS. Ket lot is geworpen ; hij moet derven ; laaien wij met zijn bloed i en Vrijheidsboom befprengen, dan zal die nog eens zO fchoone vrugten draagen. PELL ETTER. En is ook dia pragtige boom niet luifterrijker , dan die enkele fchijn ? Om ons geluk ten hoogden top van grootheid te brengen, ontbreekt ons flegts de dood van Lodewijk. Maar hadden wij den raad van onze vijanden gevolgd, indien men hem van zijne veroordeeling op het volk hadde laaten beroepen , zouden wij nooit, het betooverend tooneel van morgen gehad hebben. ORLEANS. 6 ! Wat za! het verbaasd Europa ons bewonderen, ö! Wat al wenfchen zal het niet doen, het haakt reeds, om, gelijk wij, die beminnelijke vrijheid te genieten , die ons de kragt en de middelen aan de hand gaf, om den haatelijken fchake! van onze onwaardige flavernij te verbreeken. PEL LETIER. 'Er was maar eene natie, zo floutmoedig als m  16 De DOOD van LODEWrjK XVI. a's onze , die een voorneemen konde vormen en uitvoeren , het welk geene andere ooit heeft durven beftaan. orleans. Om onzen zege te volmaaken is ons krijgsvolk alom overwinnend. De glorie en de dapperheid verlieten nooit onze banieren ; wij zijn de gunftelingen der fortuin: met talrijke laurieren, heeft zij den boom onzer vrijheid bekranst en de ziedende moed onzer troepen, deedt geheei Europa verbaast ftaan. PELL ETl BR, Welk een nieuwe aanwasch van glorie voor deze vrijheid, die Frankrijk bekomen heeft, wanneer de geheele waereld hoort, dat het zijn' Koning, even als een' gemeen' misdaadiger, naar het fchavot floept. orleans. Met welk een vermaak zoude ik ooggetuige zijn van de houding van Lodewijk, als men hem zijn vonnis zal aankondigen! p b ll e ti er. Hij zal dat nieuws flegts zeer onverwagt hooren , en hij zal niet denken , dat zijn dood zo nabij is. orleans. En Antoinette! die heerschzugtige Vrouw, ongetwijfeld zal de Duitfche trotsch- heid  TREURSPEL. i? heid wel een weinig daalen , wanneer de Doodsbode in den Tempel koomt. Wie zal hem dat nieuws brengen ? PELLET IER. De Commandant Sar.terre, verzeld van den Maire der Stad, en de Prefident van de uitvoerende Magt, t; Brun, Minister der buitenlandfehe zaaken. ORLEANS. Goed ! Heerlijk! AI deze drie zijn .gezwooren vijanden van Lodewijk. Zij waren dc eerfle die bet vonnis, dat hem veroordeelde, toejuichten. Het is niet meer dan billijk , dat zij het genoegen genieten, van hem zijn lot aan te kondigen. PE LLETIEB. Manuel en Rob.-spierre, hebben de zorg tot den toefte! der uitvoering van het vonnis op zich genoomen. Ctuthon zal Manuel niet uit het oog verliezen, hij zal over alle zijne daaden waaken , en alle zijne beweegingen gadedaan. ORLEANS. Verzniaux en Pethion, zijn bij mij verdacht , beide wilden dat Lodewijk vrijgefprok'n wierd , en ziende dat zij eich. niet tegen het doodvonnis konden verzetten , dat tegens hem uitgeiproken was, wat zij. ook deeden , éischten zij hardnekB kig  iS De DOOD van LOOEWifK XVi. kig , dat men zijn veroordeeiing zoude op', fehorten. PEtLETIER. De Dccreeten tot hunne gevange'ineeming zin ook reeds in gereedheid; bij de eerfre verdagte beweeging , worden zij gevat , op last van de Conventie. OEtEiN?; Ik keur die voorzorg goed; gelijk aan den flang , die, in het riet verborgen , alleen het oogenblik afwagt om zijn' prooi te verflinden , even zo zijn 'er een groot getal verraaders , die naar het oogenblik uitzien om hun doodelijk venijn onder het ligtgeloovig volk te firooijen , en men kan geen' re gcftrenge middelen gebruiken , om deze gevaarlijke befmetting in heure geboorte te fmooren. ZESDE TOONEEL. ORLEANS, f'E LLETIER, SANTERRE.' ORLEANS. Wel, Generaal] is alles itil in Parys? s sntesre, 'Er heerscht eene algemeene ftilte, zo ver zelf , dat de Burgers niet aan den dag van morgen durven denken , veel minder 'er van fpreeken. pel.  T R E U R S P E E. t? PE L L B TI E R. Heeft men het vonnis van Lodiwijk reeds bekend gemaakt ? SANTERRE. De geheale Stad weet hot —— zo als ik van u afging, liet ik het guarnizocn met den trommel (lag doen verzamelen , en het de er-de v-an den Marsen , geljk ook wat hen morgen te doen Haat , bekend maaken. Soldaaten en Burgers waren verbaasd, en wisten in het eerst niet , wat dat zeggen wilde? Ik nam die gelegenheid waar, om den trom op nieuw te doen flaan , en het volk, dat, in een ongelooflijke menigte, fa men kwam, te vereenigen. Toen las men het vonnis van Lodewijk, door de Nationaale Conventie geflaagen. PR LLETIEE. En wat was het uitwerkfel V3n die leezing op hen? SANTERRE. Sommigen verbleekten , anderen floegen , mei fmart de oogenneêr, anderen eindelijk lieten eene gadelooze vreugde blijken. Terftond brak een herhaald' gefc-hreeuw-, lang- /e««f A Republiek! dit akelig ftilzwfjgen,. dat wijken moest voor bet nieuw vröugde gejuich van het Volk, 'twelk, ten teken van goedkeuring , de hoedeit in de lugt wierp,. Bn ife die B 2 ner-  so De DOOD van LODEWIJK XVI. nergens meer door tegengehouden werd , fpoede mij ijlings herwaards , om u dit gelukkig gevolg te berigten: die eerile fcbok, de fcforikkelijklte van allen , is zonder oproer voorbij, nu hebben wij niets meer te vreezen. orleans. Ik zoude nooit gedagt hebben, dat dit tooneel zo gerust zoude afloopen. pel leti er. 'Er is nu geen gevaar meer; het grooter of kleiner gevaar hangt meer af van het eerile oogenblik. orleans, zich naar den Generaal wend. nde. En wat ging 'er bij den Tempel om ? sa nterre. Men ziet 'er geen voetfiap van eenig mensen , ieder ontwijkt die Ilraat , als eencn helfchen afgrond : over het algemeen heerscht 'er eene volmaakte rust in de Stad. orleans. Geloof mij. laaten wij geen'Haat maaken, op die fombre gerustheid ; want te groote ftilte is m est altoos een voorbode van een aanftaand onweer. santerre. 6! Wat betreft' deze reis, vriend! ik ben nergens voor bevreesd , ik maak zo veel Haat  TREURSPEL. flaat op de Officieren als Soldaden, ik ken hunne manier van denken , ik da 'er voor in , en wat kunnen dan de Burgers doen ? ORLEANS. Hoe fier moet een Stad zijn, die Sant erre ten bevelhebber heeft ! SANTERRE. :Er is niets dat ik niet gereed ben te ondcrnecmen , en geen middelen , waar van ik mij niet wil bedienen , om mij de agting en het vertrouwen der Natie waardig te maaken. Adieu, mijn vriend ! ik zal nog ecnige gcwïgtige bevelen gaan geeven , dan kom ik weder bij u. ZEVENDE TOONEEL. ORLEANS. PEIiLETIER. ORLEANS. Indien alle de Parijfenaars dagten als de braave Santen , dan zoude de dood van Lêdóvijk algemeen goedgekeurd, en de ongerustheid niet ontwaakt zijn. PELL ETIER. Men m0et ook zeggen , dat de geheel? Stad hem vreest; zijn woede gedrengheid is de beste deun der Wetten , en hoe zeer vervloekt hij Lodemjk ! Hoe zeer bemint bi] U 3 de  22 De DOOD van LODEWIJK XVI. de'Vrijheid ! Getuige zij het voordel dat hij gedaan heeft . om het lijk van Lodewijk in vierentachtig Hukken te kappen , om 'er in ieder Departement een van te zenden. orleans. Ten dien opzichte ben ik van bet zelfde gevoelen met hem geweest. p l l l e ti e r. Het was ook het mijne ; maar 'er is be■flooten . dat men het lijk in een kalk hoop. zoude werpen , om des te fchielijker verteerd te zijn. orleans. Dat is ook in de daad heter. Het gering, fle dce'tjen van dien Koning, moet aan de naakomehngfchap ontrukt worden , die "er niets van moet behouden. p e L L e ti er. Dus zal zijn gedachtenis allengskens tevens uitgebl'jscht worden. orleans. Zijn naam aal alleenlijk in de Jaarboeken der fchande eeuwig duuren. pelleti er. Welk een donderdag voor alle de Voriten, wanneer de faam hen melden zal dat Lodewijk, op een fchavot: geftorven is. orleans. Ach [ konde het lot van die fchaamte- loo-  TREURSPEL. n looze Koningin gelijk aan het zijne weezen ! Men hadde haar het zelfde lot van Lodewijk mocen doen ondergaan. PELL F. TIE R. Deze dag zoude daardoor des te glorierijker, niet dan te blïjder, voor Frankrijk zijn geweest. Maar wat is 'er aan verbeurd , de eene naa den anderen, dan is de vreugde gedeeld , en ons vermaak zal van zo veel te langer duur zijn , en voor het overige , zij zal zo wel bewaard blijven , dat men van heure zijde niets te vreezen heeft. ORLEANS. Men kan niet te voorzichtig zijn en nooit komt de zeekerheid te onpas. Een doode wolf kan niet bijten ! ACHTSTE TOONEEL. ORLEANS. PELLETIER. SANTERRE. SANTERRE. Men ziet thands geen' mensch meer op ftraat; de Huizen zijn geflooten; 'er gaan iïerke Patrouilles door de geheele Stad. Geheel Parijs is ter rust en in een' diepen flaap. De Soldaaten alleen waaken, en zijn bezig met hunne wapens fehoo.n te maaken. Geen vijandelijke famenzweering kan 'er uitbreeB 4 ken.  24 Ds DOOD van LODEWIJK XVI. ken. Niets kan de waakzaame werkzaamheid van de fchildwagten, dien ik overal geplaatst, heb ontfnappen. Nu nog het vonnis tegen Lodewijk geflagen en dan is ïmjn dag ten einde. orleans. Dappere Santerre ! de Natie is gelukkig, die zulke Mannen, als gij, onder "zich tellen kan.' santerre. Met het aanbreeken van den dag zal de koets van den Maire, Lodewijk uit den Tempel af haaien. Het geheel e Garnifoen , zal het rijdtuig gewapend verzeilen, tot aan de Gerechtsplaats. Alle huizen zullen eerst doorzogt en alle poorten geüoten worden. Straks naa de uitvoering van het vonnis , zal het lichaam in een lange mand gelegd worden, die aan den voet van het fchavot zal flaan, en van daar naar het Kerkhof van het Magdalena Kloofter gebragt en in het graf geworpen worden. pelletter. Mids dat het volk , dat altoos naar nieuvvigheeden haakt , niet. ... santé rre. Daar heb ik ook reeds om gedagt, en mijne voorzorg deswegen genomen. Agt Hukken gefchut, ftaan aan den ingang van het Kerk-  TREURSPEL. =5 Kerkhof, dat door honderd Soldaaten bezet , en door zestig Dragonders omringd rs, en verder heb ik order gegeeven , van den eerden , die zich in den omtrek bevindt, te vatten. ORLEANS. Dat is wonderlijk wel overlegd, Generaal. Niets het minfte is aan uw doorzichtig verfland ontfnapt. Het voornaamfte* was, de Parijfenaars daar heen te brengen , om over het lot van Lodcwyk eene uitfpraak te doen ; die uittevoeren is Uegts een beuzeling. PELLETIER. Wilt gij nu de moeite neemen , van bij den Minister der Juftitie te gaan, het vonnis is gereed, ik zal u vergezellen. SANTERRE. Ja , gij hebt gelijk, het is tijd. Ik kan mij aan de blijdfchap overgeeven, en tot belooning van alle mijne moeite, den armen fCapeO die «oostelijke tijding brengen. ORLEANS. Als de dag van morgen voor bij is , kan men, met reden, zeggen, dat de Franfchea de lievelingen eer fortuin zijn. SANTEÜRE. Wanneer de throon eens aan het fchudrj 5 den  sS De DOOD van LODEWIJK XVI, den is , door de aanvallen der kragtige vrijheid, zal hij eindelijk, onder zijn eigen puinhoopen, vermot slelu worden. (Hij vertrekt met Peiletier ) NEGENDE TOONEEL. orleans, alleen. Nu is alles beflist, bet lot is geworpen, en ik zegepraal. Jk oogst nu eindelijk de vrucht van zo veel jaaren arbeids, Lodewijk! Lodewijk! uw rijk is ten einde. De Engel des doods zweeft over uw hoofd en mijn overwinning is volledig. Nog eenige (lappen , en ik heb gelukkig den berg beklommen. De gewoonelijke onftandvastigheid der menfchen is mijn fteun, en ik kan niet mis*"en of ik zoude mij fterk hebben moeten bedriegen, omtrent het denkbeeld, dat ik mij van het Character der Pranfchen gevormd fob , of Ach — Q.-leans ! - gij zü\t Koning zijn ! (Hij vertrekt.) TIVEE-  TREURSPEL, --7 TWEEDE B E D RY F. Het Tooncel verbeeldt het vertrek des Koning^,. in den toren van den Tempel. EERSTE TOONEEL. LODEWIJK. DE DAUPHIN. LO DE W IJ K. Het is reeds laat, mijn lieve Zoon! Wilt gij niet ter rust gaan ? DE DAUPHIN. Och! waarde Vader! laat ik nog eenige oogenblikken bij u blijven. LOUIS. Maar gij zult in (kap vallen, Knaapjen! En de wagt zal mooglijk misnoegd zijn, over uw lang uitblijven. DE DAUPHIN. Vrees niet, mijn waarde Vader! Ik heb verlof gekreegej. om hier den geheelen nagt  33 De DOOD van LODEWJJK XVI. |e WÖven Behalven dat zoude ik toch niet kunnen ilaapen. Jk ben geduurig ongerust in mijn bed; ik doe niet, dan mij van de eene op de andere zijde te wenden, en ik geraak naauwlijks in flaap, of verfehrikkeiijke droomen maaken mij fchieJijk, met een' fprong, wakker, en ftorten mij in doodeüjke angften. Ik ben niet gerust voor dat ik den dag zie. Ach! Iaat mij hier bij u blijven, en u gezelfchap houden. lodewijk. Maar uwe Moeder en uwe Tante zullen naar u vraagen, en zo dikwijls gij zo Iaat bij hen koomt , floort gij hen in heuren flaap. de dauphin. Die flaapen even zo min; zij zijn altoos wakker; wanneer wij bij elkander zijn, kan niemand van ons rusten ; wij ichreijè'n en klaagcn tot dat de dag begint aantebreeken. LODEWIJK. Geef u niet te vee! aan het verdriet over, mijne Vrienden! gij zult eindelijk ziek worden. de dauphin. Zoude uw lot ons niet aandoen , daar Wij neeten, dat gij altoos alleen zijt. LO-  TREURSPEL. 89 . LODEWIJK. Ik ben nooit alleen, mijn lieve Kind! De eerlijke Malesherbes , en mijn getrouwe CUrij, houden mij altoos trouw gezellchap, en wanneer die niet bij mij zijn, onderhoude ik mij met mijn' God. in wiens ichoot ik wel haast hoop te rusten. DE DAUPHIN. Op dat oogenblik althands hebt gij niemand bij u; en wanneer gij alleen bleett, zoudt gij al te bedroefd worden. MW Moeder en mijne Tante hebben ten mmften nog gezelfchap aan elkander. Zij kunnen elkander nog onderhouden ; maar gij, mijn lieve Papa, maar gij Jk W1' u» van dit oogenblik af, niet meer verlaaten. Ik wil alle nagten bij u doorbrengen , en dan ben ik verzeekerd , dat gij zo bedroefd niet meer zija zult. LOUIS. Ach' mijn lief Kind! van den dageraad van uw leven af, reeds geboogen onder het gewiin der ellenden! drukt hem tederüjk in zij» armen.) Ach! Ik zoude zonder eenig misnoegen, mijnongeluk draagen!.... maar anderen te zien lijden , . . . maar alleen de onfchuldige oorzaak van hun lijden te zijn.... Ach' die gedagte is drukkende. . . Zij verfcheurt mij .... (Hij wendt zich, em zijn trèanen te verbergen.')  Zo De DOOD van LODEWIJK XVI. DE DAUPHIN. Ach! waarde p3pa; wges n;et bédroefd> Twjjffel er niet aan,. God zal medelijden met ons hebben , en ons lot veranderen. LODEWïJ k. Kind! gij zoekt mij te troosten, terwijl gij zelf troost noodig hebt! Ongelukkige Vrienden! welke toch is uwe misdaad ? Waarom wil men u die kostelijke vrijheid, de eerde gaaf der Natuur, ontrooven? Waarom, ten uwen opzichte, zo vee! geflrengheids gebruikt om mijnent wil, waarom u behandeld als misdadigers ? D£! DAUPHIN. Mijn lieve Papa! hier of elders te woolien is ons het zelfde. LODEWIJ k. Ach! ware ik alleen , ik zoude niet wcnfchen er ooit uit te koomen. Deze kluiflers dit gevangen huis, zijn mij waardiger, dan het fchoonde Paleis, dan alle de praal die mij, voorheen, omringde. Niemand za'l mij zulk een lot benijden. De troon, met ai zijnen luider, is mij minder dierbaar, dan mijne ketens; voor dezen te draagen fêhrikt ijder, en het andere te bezitten, is ieders vuurigde wensen. In mijn oogen is beo eenvoudig kleed van een' flaaf, verkies fo^k boven het fchitterend purper; mijn lor, hoe ake-  TREURSPEL. 31 akelig het ook zij, zoude mij draagelijker fchijnen, indien gij het niet met mij deeldet ? d k da uphin. Indien men ons flegts die genade wilde bewijzen , van ons nooit te fcheiden, ik zoude met vermaak hier mijn leven doorbrengen. lodewijk. Dat is een genoegen, dat men tl niet zal toefban. Jn vrede, (lil met mijn Huisgezin, te leeven , zoude eene te groots gunst voor mij zijn. Dat is een genoegen, waar van de Conventie den ongeluk-kigen Lodewijk berooven zal. Zij haat hem te zeer, om heure wraak niet tot het uiterlte einde te brengen. de dauphin'. Hoe kan het zijn , dat Kinderen- r die zulk een1 tederen , zulk een' menschlieven.den , zulk een' gcvoeligen Vader hebben , zich onder elkander geduurig bsroeien cn kwellen ? l odewijk-. 6 Mijn Zoon! Frankrijk is tegonswoordig in zulk een' Maat van beroerte , dat de meeste Inwooners, beroofd'van alle gevoelen van eer en menfclielijkheid, opftnan tegen den algcmeenen Vader van alle Menie hen ,  3i De DOOD van LODEWIJK XVI. felien. De heilige band van den Godsdienst, die hen aan he:n verbondt, is, ongelukkiglijk, verbroóken. Geen Goddelijke noch Menfchelijke wétten , noch dien alles beheerfchenden toom, die hen aan hunne pligten verbondr, meer kennende, hebben zij het beeld van den Schepper met voeten getreeden. Almagtig God: in welk een' afgrond van rampen iiorten zich d,e Sehepfelen , uw l'choonfie werk ! Reeds zijn de Kerken gellooten; welhaast liggen zij ten gronde ! Slegts hier alleen eerbiedigt men u nog. TWEEDE TOONEEL. lodewijk. de dauphin. c l e r ij. c l e rij. Ach! mijn waarde Vorst! op het oogenblik zijn de Commisfarisfen van het gerecht beneden aangekomen. De Commandant verzelt hen, met een Secretaris. — Zij vraagen om u te fpreeken. Ik vrees dat hunne komst niet dan de voorloper van een' akeligen rouw voor ons is. i. O d e w ij k. Ga, goeóeCleiïjJ laat hen inkomen. (Clerij vertrekt; en gij, mijn Kind! ga weder naar uwe Moeder. de  TREURSPE E> i 5 DE DAUPHIN. ö Papa, maak dat ik u haast wederzie! (Hij omhelst zijnen Vader cn gaat kegn» alleen door de wagt g volgd. DERDE T O O N E E L, lodewijk alleen (het oog ten hemel Jiaa .de. Eeuwige bron van ücht en goedheid ! Vader der Menfcben , cn mijn Vader! Sinds mijn teder Ae kindschheid beminde ik en aanbad ik u! Gij onderfteundet mij in mijne zorgen, zo wel als in mijnen arbeid, gij niaaktet mij den last van mijn beftaan ligtcr! de zuivere en heilige fakkel van den Godsdienst lichte mij altoos voor, en dekte mij met zijn hemelfche finalen , verlaat mij niet in dit akelig tijdftip, geef mij de kragt om , zonder te verbleekcn , mijn vonnis te hooren. . . . Een heimelijk voorgevoel verzeekert mij dat ik wel haast deze aardfche waereld, zal verlaaten, om het verblijf der gelukzaligen té gaan betrekken, c vÏer-  34 De DÜOD van LODEWIJK XVI. VIERDE TOONEEL. lodewijk- santerre. twee secretarissen-, wagten. een secretaris, leest, ,, Lodewijk Capet wij brengen u de acta „ N° j6. 17. 18. en 19. i». Gij zijt verklaard „ te zijn een Verraader van uw Vaderland. 20. De Natie heeft uw appel verwor„ pen. . . . 3°. Gij zijt ter dood verwee„ zen en men heeft goed gevonden, dat „ uw vonnis binnen vierentwintig uuren zal ter uitvoer gebragt worden." h O d e w Ij k, zag tjens. Almagtig God ! zonder tegenfpreckcn onderwerp ik mij aan uwe raads befluiten. Geef mij kragten om mijn vonnis te ondergaan. (Hij gaat naar de tafel en neemt eenige papieren.') SANTERRE. Indien gij nog eenige vraagen aan de Conventie te doen hebt, flaat 11 geen oogenblik te verliezen; door een overblijffel van medelijden heeft zij het uur van uwe Recbtspleeging verhaast. l o d e w ij k. Dit papier behelst mijne laatfte verzoeken aan de Conventie. san-  r R E U R S P E U 3"5 S A N ï ER RE. De Commisfarïsfen van het öereCht Zijn beneden , ik zal het hun overgeeven. LODEWIJK. Wees zo goed van het eerst te leezën, cn wanneer gij den inhoud weet; zult gij misfchien mij kunnen zeggen , wat ik er van te hoopen heb (Sanierrè geeft kei Papier aan den Secreta: is. ) DE SECRETARIS ( leest. ) ,, lk verzoek de Natie mij een uitfiel van „ drie dagen te vergunnen, om tijd te hebben , ,, om aan het heil van mijn ziel te denken, ,, om mij in Haat te (lellen om waardiglijk voor God te verfchijnen. lk verzoek ,, verlost te zijn van de wagt der Muni« ,, cipaliteit, en zonder getuigen afi'cheid van „ mijn familie te moogen neemen. lk beveel dezelve aan de Natie , gelijk ook allen „ die in mijn' dienst geweest zijn, voelen „ hadden niets om van te leeven , dan het , weinig geld dat hun overblijfc : de anderen zijn oud en hebben volftrekt geen brood. Lodewijk. SANT E R R E. ïk zal uwe vraagen aan de Commisfarisfen van de Conventie mededee'en , en zo dra het befluit genoomen is, u zelf het antwoord komen brengen. C 2 LO-  35 De DOOD van- LODEWIJK XVI. i. ode w ij k. Ik verzoek ook om den Biegtvader wiens naam in het Papier ftaat. santerre. Hebt gij geen andere vraagen te doen ? lodewijk. Neen , Mijnheer de Generaal ! Sant ene veit, ekt met de Sec; efarisfen. VJJFDE TOONEEL. lodewijk, alleen. Ongelukkig* Lodewijk! uw lot is dan eindelijk bepaald ! was het niet genoeg , dat Frankrijk u van den throon rukte , om u in eene fchrikkelijke gevangenis te fleepen , moet gij nog om haar te behangen uw bloed Horten ? Groote God! ik dagt niet , dat ik zo haast voor uwen throon zou moeten verfchij- nen op het zelfde oogenblik uit den fchoot van mijne familie gefcheurd, en naar het fchavot gelleept . . . Ach! dit denkbeeld is verfchrikkelijk ? Dit ellendig leven, legt hen nog te zwaar op 't hart, dit moeten zij mij ook ontrooven. ... De wrecdaarts . . . laat de feisfen des doods , mijn dagen afmaaijen , ik Hem dat toe , maar die verfchrikkelijke flag is de flag des doods voor alle de mijnen. ... 'Er is noch rust, noch ge-  TREURSPEL. Z? geluk meer voor hen. . . . Eene eeuwige fmert en rouw zullen hun deel zijn. Ach, indien de banden van hec bloed , mij niet aan deze waereld hechteden , ik eindigde met vreugde dit mijn rampzalig leven. • lk had flegts een flaauwe draal van hoop^meer, maar nu is alles yerdweenen. . . . ö Gij , Beulen van uw' Koning , zult gij ooit zonder fiddering u zeiven rekenfchap kunnen geeven van die barbaarschheid! Ach hoe veelen worden door mijn dood ongelukkig! gij berooft cene Vrouw van heur' Echtgenoot , eene Zuster van heuren Broeder . . . en twee onnozele Kinderen van hunn' Vader. ZESDE TOONEEL. LODEWIJK SANTERRE. SANTERRE. De drie dagen, die gij verzogt hebt, zijn u geweigerd , Lodewijk, een uur is genoeg om uwe ziel te bereiden. LODEWIJ K. Wat zoude ik ongelukkig zijn , indien ik in geen' beteren ftaat van genade ware , dan gij denkt ! Mijn lot zoude, zo wel als Mensch en als Koning, even zeer te beklaagen zijn.... C 3 Is  38 De DOOD van LODEWIJK XVI. Is hot mij ook geweigerd affcheid van mijn familie te ncemen ' s a n t e r re. Neen! Lodewijk ! dat verzoek is u toegedaan. Gij kunt met hen zonder getuigen fpreeken, tot dat het luiden der kl.ok u het toeken van fckeiden geeft , en die twee Heeren weder in het vertrek komen. ( Wijzende op twee Leden der Municipalite';:.) lodewij k. Hebben mijne Vrouw en mijne Zuster"reeds kennis van het doodvonnis dat tegens mij gellagen is ? santerre. Ja, Lodewijk ! zij zijn 'er van onderricht ! l o o e \v jj k. 6 God ! ik d tnk u , • de eerflc flag is dus reeds voorbii. Ach ! waarom is het oogenblik van onze fcheiding ook niet voor bij ... dc natuur tot zo ver te hoonen , aile de heilige banden van hét bloed te fcheuren ! Ach ! de kragten begceven mij, om diergelijk een' flag door te ftaan: Ach, mijn kinderen ! mijn kinderen ! . . . Uw Vader lier ft dotr Beu fs handen ! . . . Ach God! (Lodewijk Brengt zijn handen aan zijn voorhoofd en bedekt zijn Jangezicht.) S A N-  TREURSPEL. 39 Weest gerust Lodelïjk Gij zult hen welhaast zien. — En gij, Mijnheeren ! weest . z0 goed van ondertusfchen met mij in een ander vertrek te gaan. (Hij vertrekt pet de twee Leden der JVLunicipalüett en de want.) ZEVENDE TOONEEL. l o de wij k alleen. Heere '. uw wil gefchiede. ... Gij biedt mij den bitteren Beker der fmerte aan, geef mij o;k den moed van een' Christen, om dien te drinken. ... De loopbaan, die gij mij oopent, is duifter , en moeijelijk om door te loopen , maar ik ben welhaast aan het einde. Mijn God ! daar komen zij. . . . ACHTSTE TOONEEL. lodewijk. de koningin. MevrOUW elisabeth. de dauphin. de prinses. Allen te gelijk. de koningin. Mijn Man ! C 4 DE  4o De DOOD van LODEWIJK XVI. de dauphin. Ach, Papa ! Mevrouw e li sab e th, Mijn Broeder! Dfi prinses. Mijn lieve, Waarde Vader! Allen omhelzen zij hem. Lodewijk wil fp.eeke/i, maar kan niet. DE koningin. Ach Lodewijk.' gij gaat dan ter dood! wat z.al 'er van mij worden ? wat van qns allen ! Ti.evrouw elisabetii. , Regtvaardige Hemel! Verfchrikkelijkedag , gij zult ons dan ontrukt worden. Gij. Mijn Broeder ! de prinses. Ach Vader ! Vader! verlaat ons niet.' DE DAUPHIN. Och, Vader ! C Loden ijk bedek t zijn aangezic ',t.) DE prinses. Als gij fteryen moet, ach Vader! neem dan met uw leven , dat van uw Dochter ! DE DAUPHIN. En ook het mijne, lieve Vader! ook het mijne, Helaas! hoe zal ik uw verlies draagen, zonder u is mij ieder oogenblik eene eeuwigheid. Een ongelukkige wees van mijn :! ' ge-  TREURSPEL. 4* geboorte af, wat zal & helaas in deze waereld doen. lodewijk, «ntti* zich te herftellen , »«« een oogenblik ftilzwijgcns. Och vrienden droogt uwe traanen , eri houdt die klagten en zugten te rug. Zij verlcbeuren mijn hart. . . . Mijn uuren zijn geteld, vergiftigt de weinige oogenblikken niet die mij nog overig zijn om te loeven , zoekt die te verzachten , in plaats van die mij zuur te doen zijn. de koningin. Mijn lieve Man! wat eischt gij van ons ? Gij ftaat ons ontrukt te worden, eene wreede dood zal ons fcheiden, en gij wildet nog een perk aan onze fmerten {teilen. Mevrouw elisabeth. Wij zullen u verliezen . . . u. . . . Mijn Broeder , zeg mij , is 'er , ik bid u , een om. Handigheid gelijk aan onze. . . . En gij wilt, het verdriet, dat ons doodt, doen zwijgen. de koningin. Groote God ! wat misdaad hebben wij begaan , om zulk een akelig lot te verdienen. Ach! mijn God eindig ons lijden of ruk ons uit het leven ! de prinses. Een doodelijke fmert heeft ons bevangen, zij moet eeuwig zijn ,. verdriet en wanhoop C 5 heb'  42 De DOOD van LODEWIJK XVI. hebben ons overweldigd. . . . Mijn Vader . mijn Vader. ... de dauphin. Almagtig God! iaat ons mijn' Vader, of neem het leven dat gij ons fchonkt. . . . Hij is zo goed. ... L o d e w ij k. Mijn kind . . . mijn lieve kind . . . wees gerust. . . . God verlost mij van alle de ellenden aan ons ongelukkig leven gehecht. Hij neemt mij uit eene waereld weg, in welke de boosaartigheid der menfchen dag aan dag, grooter wordt. de koningin. Maar wij! wij ! tODE w IJK. Lieve Vrouw... waarde Zuster! bezadigt u... en bedaart uwe fmerten ! Het is dan voor de laatde maal dat wij elkander zien . . laaten wij van den tijd die ons overig is ge"bruik maaken. . . . ]der oogenblik is kostelijk ... Denkt aan mijn kinderen. . . . Waakt over hen. . . • Hun Vader is hun ontrukt. . . . Ach ! zouden zij eok met het verlies van hunne Moeder en Tante gedreigd worden ? de prins es. Hemel! waarom mogen wij niet allen te fttnen derven ? Voor ieder der onzen is het  TREURSPEL. 4?, het leven een fmart, en de waereld een Hel. de koningin. Hemelfche Goedheid, fla een gunftig oog op onfchuldige fchepfelen cn erbarm u onzer ! wat zullen wij toch alleen op deze misdaadige waereld doen ? Mevrouw elisabeth. ö Ja, mijn God! Erbarm u, eroarm u over ons , neem ons op in uwen fchoot. Eindig in één ogenblik en onze fmerten en ons lijden. de koningin. De akeligfte Kerker , de zwaarfïe ketenen , alles is ons dierbaar , als gij ons Lodewijk laat behouden ! de dauphin. Ja Vader ! wij zullen u omringen , wij zullen uwe voeten door onze omhelzing tegenhouden. Wij zullen bidden , weenen , en u niet verlaaten, voor dat wij u door onze traanen, het leven hebben doen behouden. lodewijk. Dat is te Vergeefsch, vrienden ! Het is te vergeefsch dat gij mij een leven wilt doen behouden, dat ik met veel vermaak verlaat, en dat ik nog met meer vermaak verlaaten zoude indien deszelfs verlies u lieden zo  44 De DOOD van LODEWIJK XVI. z;er niet aandeede. Mijn lieve Vrouwe wees getroost , cn laat mij het aangenaame genoegen van te denken , dat ik de vergiflems mede neem van alle de moeite, aie ik heb kunnen vcroorzaaken , zo wel als die van het lijden , dat gij, om mijnent wille, ondergingt. Ach ! waarde Vorstin , door welk noodlot moest gij uw lot met da: van den ongelukkigen Lodewijk vereenigen ! db koningin. ^ Waarde Man ! gij vraagt om vergeeving i gij die uwe oufchuld ter waarborg van uwe zuivere oogmerken hebt. Mevrouw elisabeth. Waarde Broeder, hebt gij niet altoos het geluk der Natie op het oog gehad ? Was heur welzijn uwe eenige zorg niet ? nooit was uwe goedheid afgemat ... en van daag . . . van daag . . . vermoort men u ! Zie daar het loon van het teder bslang, dat gij in uwe onderdaanen neemt, en van de tedere liefde, die gij uwe kinderen toedraagt ! lodewijk. En ook gij mijn Zuster , en ook gij ! hebt om mijnent wil geleeden! Gevoelige ziell nog een laatfte bewijs van uwe liefde voor mij ; volbreng uw werk, en vervul om-  TREURSPEL. 43 omtrent mijne kinderen de plaats van hunn* Vader. de dauphin. Och neen! neen ! gij kunt, gij durft ons niet verlaaten , dat zal de Hemel nooit toedaan ! de prinses. Neen , neen ! de Almagtige God zal dat niet gedoogen. Hij ziet onze traanen aan. Hij kent onze liefde voor u , en weet dat wij * zonder u,eeuwig ongelukkig zijn zouden. — Neen de wreedaarts zullen u niet uit mijne armen fcheuren , zij moogen drijgen zo veel zij willen, de fchrikkelijkde pijnigingen kunnen mij niet doen beeven. l o d e w ij K. Kinderen! Kinderen! gij verfchcurt mijn ziel, verbergt, verbergt uwe traanen voor mijn oog of de moed verlaat mij . . . ziet uw Moeder, en uwe Tante, zij beirrinnen u even zo veel, als uw Vader. Ik kcnne hunne tederheid voor u, (aan de Koningin, die in droefheid verzonken is. ) Lieve Vrouw ! waar toe die dille droefheid ? Waarom geeft gij U zo zeer over aan uw verdriet? de koningin. Ach konden beiden het einde van mijne ongelukkige dagen verhaasten. LO-  46 Ds DOOD van LODEWIJK XVI. lodewij k. Ik bidde u , bedaar! waarde Vrouw , gij Zijt zelve uw wreedfte Beul. de koningin, met de woede van de uiterfte fmerte. God van Bermhartigheid ! zult gij toelaaten dat zulk eene gruweldaad volvoerd worde? l o d e w ij k , op zijne kinderen wijzende. En wat zal 'er van die onfchuldige en ongelukkige fchepfelen worden ! de koningin. Van hunnen Vader beroofd, wat zal hunne bedroefde Moeder hun voor troost kunnen verfchafTen! hoe zou ik hen kunnen vertroosten, wanneer ik zelf dien troost noodig heb, dien ik nergens zal vinden. lodewijk. Verban die droevige denkbeelden uit uwe gedagten , denk dat het leven flegts een droom is, een beproeving voor een gelukkiger tijd. Denk aan die gelukkige dagen, wanneer wij in den Hemel zullen vereenigd zijn. Daar zal eene eeuwige lente voor ons bloeien. Daar zullen alle menfchen, gelijk voor het oog des Scheppers, zich zonder uitzondering durven beminnen, en zich eeuwig liefhebben. Och! wat moet het Rijk der zaligen fchoon zijn! Men ftort daar nooit bloed; men ziet 'er den blikfem van het ftaal  TREURSPEL. '47 ftaa'1 nooit fchitteren ; nooit heeft daar fchciding plaats. Ach! wat zijn eenige agtereenvolgende droevige dagen , die wij in dit ongelukkige leven doorbrengen, in vergelijking van de ontallijke vermaaken der eeuwigheid. DE KONTNC-rN. Ach! konden die ongelukkige en droevige dagen, ten minften voor ons beiden tevens eindigen ! Indien wij alle te famen flierven: dan zouden wij gelukkig zijn. Deze waereld is vervuld van fmarte en verdriet. Maar hoe flegt zij ook is, zoude zij mij nog aangenaam voorkomen, indien ik 'er met u Ieeven mogt. LODEWIJK. Schep moed, Vriendin ! Ik voel het noodlottig uur naderen, in het welke wij fcheiden moeten. Draag zorg voor uw leven , en laat ik altoos in uwe gedagten loeven. Maar vooral vergeet den flag, die mijden dooddoet. Lieve Vrouw!... lieve Zuster!... ik beveel u mijne kinderen, ik weet dat die aanbeveeüng ennoodig is, en dat zij in u eenen tweeden Vader zullen vinden; wijst hen het pad der Deugd. Reeds hebben zij het ongeluk leeren kennen, het Tot van hunnen Vader is voor hun een fchrikkelijk voorbeeld van het ontland-  48 De DOOD van LODEWIJK XVL fiandvastige der menfchelijke zaaken geworden. (Traanen fluiten zijn w»orden , hij is een oogenblik /lil, cn gaat dan voort.') Mijn lieve Tiierefe! getrouw afbeeldfel van uw Moeder vergeet nooit liet Jijden, dat uw Vader heeft kunnen ondergaan. (Aan den Dauphin.) En gij, mijn Zoon... mijn waarde Zoon! mijn Lodewijk indien God bet vuurige gebed niet verboord, dat ik hem dagelijks toegezonden heb , zoo gij ooit ongelukkig genoeg zijt , om den throon te beklimmen , vergeef.. . . vergeef uwe en mijne vijanden. de koningin. Ach! waarom kan ik mij in den eeuwigen nagt niet begraaven, nooit het daglicht weder aanfehouwen! lodewijk (drukt hdar in zijn armen ) Mijn lieve Vrouw! wees getroost, toon in dit noodlottig uur, dat gij de Dogter van de groote Maria Therefla zijt. de koningin. Zoude ik, om dat ik gevoelig ben, minder heur groot hart bezitten? l o d e w ij k. Neen, mijn Vriendin! neen, de gevoeligheid is het edelfte der groote zielen. . . Maar  TREURSPEL. 49 Maar gij ziet het. . . God wil het zo. . . rneri moét zich aan zijne raadsbefluiten onderwerpen. . . Welhaast is zijn laatfte Welbehaagen volbragt. . . Morgen, op dit uur, dekt het doodkleed den ongelukkigen Lodewijk. De klok wordt geluid. Een doodelijke fchrik verjpreidt zig op aller aanzichten. Lodewijk keert zich om , en verbergt zijn aangezicht met zijn zakdoek. De Generaal koomt binnen met de wagt. d e prinses. Ach! mijn Vader! . . t mijn arme Vader. NEGENDE TOONEEL. r.odewijk, de koningin, fflevr. Ktii. sabetii. de dauphin. santerre. de wagt. allen te gelijk. de koningin. Mijn waarde Lodewijk ! mijn Egtgenoöte ! Groote God, eindig onze fmarten. Mevrouw elisabeth. Mijn Broeder! Gij wilt ons dan verlaaten? de dauphin. Ach! Vader! mijn lieve Vader! D to-  50 De DOOD van LODEWIJK XVI. lodewijk. Groote God! uwe bezoekingen zijn te geftreng voor mij! Voor mij is dit oogenblik verCchrikkelijker dan de dood zelf. (Hij ziet de Prinfes uitgejirekt op den grond liggen.) Mijn Dogter! {Hij werpt zich op haar) Lieve Therefe! Mijn Dogter. . . God almagtig! zij is dood! (Hij verbergt zijn aangezicht.) santeree. Zij ligt flegts in flaauwte, en zal welhaast Weder bijkoomen. {Aan de IFagt") I3raag zorg voor baar ! . . . Lodewijk uw familie moet zich naar hunne vertrekken begeeven. lodewijk. Gaat, Vrienden! gaat heenen, ik bid het u, uw bijzijn vermeerdert mijne fmerten. de koningin. Ontmenschten ! Barbaaren ! waarom fleept gij mij niet met hem ter ltrafie? Meyrouw elisabeth. Ongelukkige Broeder!... 'er is dan geen vermaak noch rust voor ons meer te hoopen... de d A u WH 11» (buiten zich zeiven.) Ach! Vader! Vader! (hij hangt hem aan 't lijf.) Neen! neen! gij zult niet derven. (Tegen een der Ifagten). Och! mijn lieve Mijnheer! gij zijt groot en ftcrk — neem mij  T R E U R S P Ê L. e w ij k , (ontwaakende.-) Goede morgen Clcrij , ik was daar in eencn zagten flaap ... Hoe laat is her, mijn Vriend? cl er ij. Welhaast zeven utu en, mijn waarde Vorst j L O d E w rj k. Reeds zo laat. . . kom, mijn Vriend. Dan is het tijd om mij te bereiden . . Ik kan mijzelven wel bij een fchip vergeli;ken . . . bij een l'chip, dat geduurig geflingerd, door woedende golven, vier jaaren ten prooiè' was aan de vervolgingen van mijne vijanden. Gop dank, de ftorm gaat  TREURSPEL. SS liggen, en ik zal, hoop ik, gelukkig in dlThaven koomen. Mijn ziel is gerust, ik heb niets te vreezen. Maar gij fchreidt, Clerij ? .. . waarom , mijn Vriend ? Neen ... Jn .. . fchep moed, mijn Ueve Vriend I fcbep moed. cl er ij. Zonder te ijzen en koelbloedig aan deze fcheiding te denken. . . Neen, Sire! neen. De mensch is te zwak om dat denkbeeld te draagen met denzelfden moed, dien hij in. gevaaren heeft. lodewijk, Wij moeten alle nerven, mijn Vriend! moeten wij niet eens deze waereld verlaaten? het zij dan een dag vroeger, of een dag laater, moeten wij toch niet fterven ? Kom, Clerij / '.- .; maak gij voor de laatfte reis het hair van uw' Meester op, het valt te veel op mijn' hals, maak het op mijn hoofd vast, op dat het niet hindcre! clerij, (terwijl hij het hair opbindt ) Ach, Sire! wie zoude mij ooit gezegd hebben, dat ik verpligt zoude zijn u zuik een' droevigen dienst te doen. lodewijk, ('er na voelende.) Goed zo. . . Nu is min hals vrij, en zonder hinder. Ik kan nu den gelukkigen flag. . . Clerij, gij fchreidt, droog uwe D 4i traa-  $5 De DQOD van LODEWIJK; XVI. traanen, wat voordeel kunnen wij 'er uit hebben, zo min de eene als de andere . . . Kom , kom. . . mijn Vriend. . . Toon dat gij een man zijt. . . ]k heb u nog veel te zeggen, nog veel aan te vertrouwen. . '. en de tijd is te kort. cl er ij. Ach, Sire! waar zal ik zoveele kragten vinden, om dat tooneel met moed aan te zien? Mijn Koning... mijn waarde Vorst... l o de wij k. Verzoek mijne familie mij te vergeeven, dat ik op nieuw geen affcheid van hun genoomen. heb. Zeg hen, dat mijn ftaat het mij niet toeliet. . . zeg hen, dat onze fa-, menkomst van gisteren mij zo ontroerd heeft, dat ik hun en mij liefst het ijsfelijke van een laatst vaarwel wilde fpaaren. Zeg hen, einde-, lijk, dat ik hen ook bidde, dat zij mij het lijden vergeeven, dat zij om mijnent wille geleeden hebben. . . Ziedaar een'fchat, dien ik toevertrouwe, een' fchat, dien ik tot dezen dag toe bewaard hebbe. (Hij haalt een papier uit zijn' zak.) Neem dat pakjen, het bevat hairlokken van mijne Vrouw, van. mijne Zuster, en van mijn Kinderen; het zijn die lokken, die ik hen afvroeg bij gelegenheid van onze fcheiding, bij die on. gslukkige vlugt. Ik heb dezelve, tot he• .1 . den  TREURSPEL. S£ den toe, op mijn hart gedraagen. (Hij houdt dezehen een oogenblik) Geef ze aan mijne Vrouw. (Hij kuscht het papier, en geeft het aan Clerij') Geef haar ook dezen ring, die ik van haar op trouw ontfangen nebbe; zeg haar, dat ik 'er mij met fmart van ontdoe. . . Schrei dan toch niet! mijn lieve Vriend, fchrei toch niet. . . o Gooi daar is mijn dierbaare Vriend, de waardige Malesherbes! . . . Nog dit vaarwel! . . . Ach, mijn hart fcheurt als ik hem zie. Vaarwel , trouwe Clerij ! vaarwel ! (Hij biedt hem zijne hand aan.) clerij, (Jlerk fnikkende.) Ach, mijn Koning! . . . vergun mij de gunst van die dierbaare hand nog eens te kusfehen. . . die hand, die zo dikwijls deongelukkige verligtte. . . die hand, die de weduwe en den wees befchermde, en den zwakken tegen den Herken onderfteunde. . . laat ik die befproeiën met mijn traanen. Ach , mijn Vorst ! nooit vergeet ik . . . Eeuwig zal ik . . . (Zijne traanen ver. flikken hem, en beletten hem verder te fpreeken. Hij valt aan de knieën van Lodewijk, die'hem opheft, en hem tederlijk in zijne armen drukt.) (Clerij vertrekt,) D