1095 E 72  MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Cntal. bi. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E DWEEPSTER, N A A S P E L. te HAARLEM b ij A. L O O S J ES Pz. 1793.   Schoon 'er zeker in dit Tooneelflukje vrij wti moeilijks ter vertooning, uit hoofde van de geduurige verandering der too ■ neelen mag zamenloopen, egter is 'er zo veel bevalligs en natuurlijks in, dat ik niet twijfel, of, zo het ten tooneele gevoerd wordt, zal het de goedkeuring van allen wegdraagen, die vermaak fcheppen in eene natuurlijke voorjlelling van de werking der menschlijke hartstogten en de bijzondere neigingen der charaBers van dat zo alzins bijzonder weezen, dat ik niet getwijfeld lieb eenige afdrukken, ten gebruike der Liefhebbers, te doen vervaardigen» A a PER-  PERSOONEN. keichman, een Weduwnaar, Koopman te Danfzig, voorneemens om van zijnen handel af te flappen. kosalia, zijne oudfte Dochter. charlotte, zijne tweede Dochter. charitas, Boezemvriendin van rosalia. fsusT, Boekhouder bij reichman, en Minnaar van charlotte. Majoor von blum, Minnaar van rosalia, als Profesfor zoet. lotje, een arm Schoolmeisje, D E  < s > D E DWEEPSTER, N A A S P E L. EERSTE TOONEEL. charlotte, bezig aan een tafel met het een of ander bedrijf, reichman. reichman. Cjoedfn rnorgen, Heve dochter! nog zo vroeg, en gij reeds zo vlijtig aan het werk ? charlotte gaat hem, zoo ah hij inkomt, te gemoet, en kuscht. zijne hand. Dierbaare vader l gij geeft mij door uw vroeg opftaan, en door uwe onvermoeide vlijt het voorbeeld , daar uwe jaaren met recht aanfpraak op rust zouden hebben, en ik nog zo jong — reichman. Goed kind! geheel het evenbeeld van uwe zalige moeder! God zegenehaar ook daarom in eeuwigheid, omdat zij u aan mij gegeeven heeft. {Hij veegt zich de oogen af.) A 3 char.  < 6 > charlotte, (op eenen vleijenden toon>') Lieve vader! niet meer te weenen. REICHMAN. Gij' hebt gelijk, Charlotte! Ik dank u nog, dat gij mij gister avond met mijn geliefden kost verrascht hebt. Het fmaakte mij keurig en ik heb daarop heerlijk geflaapen. CHARLOTTE. God zegene aan u die fpijze; ö als gij eens wist, wat ik voele, wanneer ik u zo een klein genoegen maar kan toebrengen. REICHMAN. Neen, Charlotte'! gij brengt mij geen kleine genoegens : neen! neen! heele groote genoegens toe. Maar iunt gij het mij wel vergeeven ? CHARLOTTE. Vader lief! ik het u vergeeven ? Hoe kunt gij u kind met deeze woorden bedroeven ? REICHMAN. Ja vergeeven ! (hij neemt haare hatid.) Ik weet, dat het de piigt eens vaders is, zijne dochters ter rechter tijd te verzorgen. Ook gij ligt mij aan het harte, maar ik had tot dus ver de grillige opvatting, dat het daar meê naar den rij gaan moest, en uwe oudfle zuster begint mij door haare beflmteloosheid ongeduldig te maaken. CHARLOTTE. 6 Wordt gij het niet, lieve vader! ik kan de gedachten niet verdraagen, dat ik u verlaaten zou, en daar en boven een zuster bedroeven, die ik zo innerlijk Jief heb.  < 7 > reichman, driftig. Bemin ik Rofalia dan minder? (Jnj herfielt zich weder.") Maar zij' is toch een zóttin. Zij' wil geen koopman, eri heeft de lompheid, mij' te zeggen, dat het laag is zich van anderen tè verrijken. Zoldaaten zijn haar een gruwel, wijl zij in het geval kunnen komen, om bloed te vergieten. Van een Doctor heeft zij afkeer, om dat hij kranken bezoeken moet, en van rechtsgeleerden zeg» zij, dat zij de menfchen arm maaken. Waarachtig, zo' wij kloosters hadden, ik weet niet of ik niet charlotte. Vergeef het mijne zuster, vader 1 zij heeft alleen nog den man maar niet gevonden, die haar behaagen kan. TWEEDE TOONEEL. rosalia en de voorigen. rosalia, verfchijnt in een allerjlordigftc negligé, de hairen om het hoofd hangende, en een Lammetje met een roozenverwig lint om den hals, in haaren arm draagende. Rofalia kuscht haaren Vader met achteloosheid di hand. Goeden morgen vader! reichman, haaren kwijnenden toon nafpreekends. Goeden morgen dochter! nu reeds opgeftaan. rosalia, haar lammetje Jlreelende. Ach ik heb ook een Hechten nacht gehad. Ik droomA 4 d»  < 8 > . de dat ik in arkadia was. Hemel! hoe fchoon was dat oord. De vogels zongen op alle takken. Mijn lammetje fchoör naast mij de bloemrijken kruiden af. Mijn geheel hart weidde in weelde, als 'er eensklaps een leelijke wolf voor den dag kwam fpringen. Ik beefde voormijn lammetje, gaf een gil en onwaakte. Ik ben nog gantsch van mijnde! van dien hartontroerenden fchrik. Achl God! zo fchiept gij ook wolven in Arkadia. Vergeef het mij, Vader! ik moet gaan zitten. (Zij werpt zich als een zieke op den Jloel, en laat haar hoofd op haar lammetje zinken. reichman. In mijn land zijn de wolven wel deegelijk goed, want ik heb het hen te danken , dat mijne lieve dochter Rofalia niet nog een paar uitren in de veeren ligt. rosalia. Gij zijt een hard vader: kunt gij uw ziek kind rust misgunnen. reichman. Wat ziek? juist daarom dat gij die heilzaamemorgenuuren verfluitnert, kunt gij niet zoo gezond zijn, als andere menfchen, die op hun tijd gaanflaapen, en op hun tijd opftaan. Zie maar na uw zuster, die reeds over een uur aan haar werk zit, en zich voor den geheelen dag reeds aangekleed heeft. Zie daar tegen eens in den fpiegel, hoe gij opgefchikt zijt. rosalia, als haar zuster voor het eerst bemerkende. Goeden morgen zusje! gij hebt immers vader zo niet tegen mij opgemaakt? CHAR-  € 9 % charlotte. God vergeef u uwen vraag zo als ik die u vergeef. Maar kom, wil ik u uw hair een weinig opbinden. rosalia, laat zich \an haare zuster bedienen. Nu jaa! als het u en vader genoegen geeft, ó Hoe weinig bekommert zich een ziel als de mijne over lichaamlijken opfchik. charlotte. Ik dank u voor het compliment. Maar waar is uwhairlint toch? Och! gij hebt het het lammetje omgedaan. reichman, op een zagten toon. Rofalia ! ik ben in het geheel niet tegen u opgeftookt.' Ik wilde u flecbts een vaderlijke vermaaning geeven, en vergeet daar door uwe bizondere aandacht te mijwaards op te merken. Niet waar, loos ding, gij weet dat uw vader een liefhebber van een lamsboutje is, en komt mij dit vet dingetje nu prefent doen. Ei! ei! hoe rond is het. (Rozalia z;nkt in onmacht) charlotte, die het bemerkt. Vader! vader! wat hebt gij gedaan, mijn arme zuster derft, help help! {Bedienden Jchieten toe, brengen hofman en houden zich bezig op den agtergrond met de in fiaamvte gevallene te helpen-') reichman. Nu dat is God geklaagd! mijne arme dochter, wat lijdt gij niet aan die zenuwziekten. (Hij gaat met alle tekenen van vaderlijke aandoening heen.) A 5 j RO-  •C ió > rosalia, komt weder bij. Is hij weg, die barbaar ? (Zij kuscht haar lammetje) Neen! Neen! Wanneer hij' zijne dochter Dachten wil , dan kan hij ook uw bloed vergiéten. Beef niet hulpéloos en zagtaartlg fchepfeltjef ik, uwe befchermengel, leef nog , (tegen de Bedienden) breng rnij te bed. DERDE TÖÖNEEL; charlotte, die zich weder aan haar werk gezet > heeft, en kort daarnaa ernst. ernst, treurig. Bonjour, mademoifelle! Is uw heer vader niet bij u? charlotte. Neen! hij is zo even na het comptoir gegaan. WaarÉ gij daar niet? ernst. Ik heb een oogenblik bij den profesfor Zoet een bezoek afgelegd, die mij gisteren op de chocolade genodigd hadt. chab lotte. Als die maar niet zoeter was, als de tradtant; ander* zou zij ligt walgelijk kunnen zijn. e r n s t. Niet zo geheel en al, mejuffrouw! Een minnaar moet fomtijds een gedwongen rol fpeelen, om bij het hart y waarom hij zucht, ingang te vinden. char  < tl > charlotte. Als dat het geval van den profesfor is, heeft hij juist den weg ingeflaagen, die de deur van mijn hart voorbij gaat. Maar zo het veinzerij is, dan mag men zich ook wel degelijk voor hem wachten, want dan fpeelt hij zijne rol zeer natuurlijk. ernst. Vergeef het mij dat ik u dan vraag, welke rol men dan bij u zoa moeten fpeelen. charlotte, met een fchalkegtige buiging van het lichaam. Dat is een ge weeten s vraag, Ernst! waarop geen meisje antwoord fchuldig is. Om u cgter te toonen, dat ik geen wantrouwen in u heb , zo zal ik het u zeggen: Geene. Een eerlijk man vertoont zich zonder masqué,— (zij ziet op haar horologie.) Hoe reeds zo laat J ik most Ba de keuken. (zij vertrekt met een vriendelijk compliment.') VIERDE TOONEEL. ernst, alleen haar naziende. Voortreflijk meisje, beste fchat van uwe rijken vader,' dien gij toebehoordt. Rijk —verwenscht woord, als hij dat zo niet was, dan had ik hoop dit kleinood van hem { af te fmeeken. Nu is het onderfcheid te groot. — Een eerlijk man, zeide zij. —■ Dat ben ik, dat wil ik geheel zijn. Het was niet eerlijk zo ik door mij langer hier op te houden, in dit goed kind een vonkjen van mijnen  •( ü % nen hartstocht o/erftortte en zo misfchien den braaveri vader, wien ik alles te danken heb, zij dochter zou affteelen. —— Ik zal, ik zal de eerlijkheid dit offer brengen. Wat zal ik den goeden man voor een reden geeven , om hem om mijn affcheid te verzoeken. (Hij vertrekt.) VIJFDE TOONEEL. De kamer van Reichmtm. reiciiman zet zich aan een lesfenaar, Jlaat een groot boek toe , legt de pen in een lade, en gaat in gedachten vooraan op het Tooneel. Zo was ik dan eindelijk tot het punt gekomen, dat ik van mijne jeugd af gewenscht had. Ik kon mij van een bekoorlijk kapitaal heel gerust mijn rentegaan Iee. ven, met een gedeelte daar van mijne eene dochter, en met mijnen handel de andere uittrouwen. Maar die zottin, die zottinI wie anders dan een doorbrenger of een dwaas, zal haar nu van mij willen hebben. ZESDE TOONEEL. reichman en ernst. ernst, bij het inkomen. Stoor ik u niet heer Reichmanl r ei c h-  € 13 > reichman. In 't geheel niet, gij zijt mij dit oogenblik recht wel» kom. Ik heb uwen raad noodig. ernst. Dat ik u dien geeven konde. reichman. Gij weet, lieve vriend! dat mij God gezegend heelt. Veel heb ik daarvoor uwe hulp te danken, en ik wil u daarom, dat verzeker ik u, niet ondankbaar zyn. ernst. Gij befchaamt mij, heer Reichman. Wanneer gij vergeet, dat de fchuld der eeuwige dankbaarheid flechts van mijnen kant komt. Nooit zal het mij uit het geheugen gaan, hoe gij mij, als ongeluk en onbezonnenheid mij in de handen der wervers geleid hadt, louter door mijn voorkomen ingenoomen, en om mijne afkomst aangedaan , van den commisfaris los kogt, mij in uw huis opnaamt, mij uw vertrouwen fchonkt. ——• reichman, driftig. Zal ik het woord kunnen krijgen, (zich bedwingende) ik wil u mijn hart openbaaren, en gij onderhoudt mij over oude gefchiedenisfen, waaraan ik niet meêr denken wil. ernst, een veelbeduidend compliment zonder woorden. reichman. Dus tot het hoofd doel. Ik ben met goederen gezegend , maar ook met twee dochters, die mannen moeten hebben. Beide zijn zij hartlijk goede meisjes en  •C 14 > en ik heb ze beide lief. Maar de oudfte hebben verwenschte boeken van ó en ach, van bloemen en maanefchijn, van dwang en lijden, van zielen en fpheeren, en hoe die brabbeltaal al luiden mag, het hoofd van het Hel gebragt. Zij is altijd met haare verbeelding in eene andere dan in deeze alledaagfche weereld , gelijk zij ons al te zaamen verkiest te noemen, en daarom heeft zij, — ik fchaam het mij haast te zeggen niet geleerd, hoe het water 'er uit zien moet als het kookend is. Ook tot wederzijdfche hulpe, die ten muitten een man van zijn vrouw verwacht, heeft haare gevoeligheid haar geheel onbekwaam gemaakt. Laast bij voorbeeld, was, gelijk gij weet, mij eene koude ftof op de borst gaan zitten. Ik lag eenige dagen in groote benaauwdheid in mijn' ziekeftoel , en Rofalia was, zo lang afwezig, tot dat het beter met mij wierdt. Zij hadt mij, zeide zij, niet kunnen zien lijden : en heden viel zij daadelijkin onmagt, toen ik haarbeduidde, dat dat dier het geen zij op haar arm omfleept, zich beter tot eeten fchikken zoa, als dat zij daardoor haar kamer tot een fchaapenftal maakt. Daarenboven beginnen haare hoog vliegende idee'n op haare zenuwen te werken. Daagelijksch ftaat zij met een nieuwe ziekte van haar bed op. Tot heden toe zullen 'er veelen louter in de inbeelding beftaan,maar zij zullen ten langen leste van eene ernftige natuur worden, en uitteering moet eindelijk het lot van zulk een zuchtend fchepzel worden, Weetgijmij, waarde Heer! geen man voor Rofalia? .— Ik weet, gelijk git  ♦C 15 > gij aan mij hoort, zeer wel dat ik met haar geen hemel pp aarde den man geeven zal, en toch daar ik ze mijniet flechts kwijt, maar toch ook gelukkig maaken wil, heb ik ook nog al voorwaarden. - Het moet een ver. ftandig man zijn, omdat zij een zottin is; en hij moet, niet tegenftaande ik haar een rijkelijk uitzet denk te geeven, niet zonder middelen zijn,dewijl zij geenefchaduw van het huishouden verftaat, en hij dus daartoegetrouwe luiden houden moet, zo het huis niet te grond gaan zal. Verftaat gij mij, goede Ernst! zulk een man moet zij hebben, en de man moet zij kunnen beminnen. Hier ligt de knoop. — Wel nu? irnst, vrolijk. En juist ben ilc met een verzoek vereerd om van Rofalia te vraagen. reichman, driftig opfpringende. God zij geloofd, beste Ernst f (hij omhelst hem) Voor den dag met hem , voor den dag met hem. ernst. Gij hebt immers dien jongen vreemdeling wel gezien, die over eenige maanden hier in het logement woont, die op eene wandeling kennis met uwe dochter gemaakt heeft, en zedert dien tijd geene gefchikte gelegenheid laat vóorbij flippen om met haar in gezelfchap te weezen. r e i c h-  < i<5 > reichman wordt van den aanvang van dis gefprek af koel en Jlil, en zijne houding geduurig ftroev:r. Jaa wel die halve Kaerel met zijn bruinen overrok, met zwarte kraagen en opflagen. ERNST. Dezelfde, deeze heeft mij heden op de chokolade bij hem verzocht, en mij op het dringendfte gebeden u, in zijnen naam, mijn Heer, om uwe oudfte doclv* ter te verzoeken. reichman, met klimmende drift. Neen! God vergeeve het mij zo heb ik mij in geheel mijn leeven tegen niet een' eenig' menfche misdraagen. Jaa! mijn Heer! reeds zedert eenige weeken heb ik mij verwonderd, dat een verftandig man, waarvoor ik u houde met eenen zo vriendelijk omgaan kon, die in alle zijne redenen, in alle zijne gebaarden juist een suikerpopje als mijne Rofalia, en dus als een mansperfoon zijnde , nog onverdraaglijker is. Misfchien dacht ik, maakt die half geestlijke uniform hem bij mijnen Ernst verdraaglijk, daar hij ook de zoon van een predikant is. Had ik het om u niet gelaalen ik had hem verbooden over mijnen drempel te komen. Maar ik zie reeds, dat gij ook het weg hebt. Hemel * (fch-eijende') mijne Rofalia een reizende profesfor in de fchoone weetenfehappen. ERNST. Laat uw drift u niet verrukken, goede Heer! hij is in  < I? > fn het geheel niet dat wat hij lijkt, noch die waar. Voor hij zich uitgeeft. h eichmak. Des te fJimmer, zo is hij niet alleen een man van weinig betekenis maar een fchurk daarenboven. ernst, deftig. Heer Reichman! wanneer gij mij, zedert gij mij kent voor een reedelijk man gehouden, en een vriend en dienaar van u bevonden hebt te weezen, zo geloof mij, de vreemdeling, van welken wij fpreeken, is een man van verftand, rechtfcbapenbeid,en bezitter van zeker vermogen in landgoederen. Ik heb hem , zedert dat hij hier kwam, nagegaan, befpied , zijne eige bekentenis uit zijnen monde gehaald, na zijn vaderland gefcbreeven en de onloochenbaarfte bewijzen van het geen ik zegge, liggen in mijne lesfenaar. reichman, (heeft zich ftaande deeze verzeke. ring weder geheel herfteld.) En hij bemint mijne dochter? ernst. Onuitfpreeklijk. Hij heeft haare goede eigen fchappen door den fluijer haarer dweeperije waargenomen , en Hechts de hevigfte liefde heeft hem kunnen beweegen, zich hier tegenwoordig zo te gedraagön om haar weder, liefde te verwerven. reichman. En bemint zij hem weder?  < 18 > ernst. Dat verzekerde hij mij heden, toen hij mij de cottimisfie aan u opdroeg. Hij zou het zelfs aan u gedaan hebben, wanneer hij daartoe de toeftemming van uwe dochter hadt kunnen krijgen. Maar gelijk hij zegt, zo fpreekt zijne geliefde, wij! bij haar gij zult het mij ten beste duiden, dat ik zo vrijmoedig fpreeke , — alles eenen ongewoone gang gaan moet, van proef jaaren, van tederheid, van bewijzen, dat zijna liefde geheel geestlijk zij, en dergelijken, en hij vreest haare poëetifche delicatesfe te beleedigen, wanneer hij eene te groote overhaasting blijken laat, om den roman tot een einde te brengen. reichman. Zo na zijn dan liefde en dweeperij aan elkander verwand , en ik grijze dwaas dacht niet aan die oude waarheid! ernst. Op dit oogenblik heeft Rofalia weder een proef: en heeft hem in de lindelaan van uwen tuin befprooken. Mij dacht, gij moest dit paartje eens verraslchen, anders is zij in ftaat u te ontkennen, dat zij een oogen. blik bemind heeft. Ook dit behoort tot de eigenfchappen der nieuwe gevoeligheid, zich de liefde te fchaamen, wanneer die op het hevigst is. reichman. Onmogelijk kan dit zijn,heer Ernst!zij was nog over een half uur dood krank. ernst.  •C tp > ernst. Deeze onpaslijkheden, heef Reichman! zijn als ëëö morgennevel, zij gaan gaauw over. REICHMAN, driftig. Maar mijn dochter houdt immers die proef- entree niet alleen ? ernst. Hoe zou dat lief kind het welftandige zo ver kunnen vergeeten. Haare vriendin Charitas verlaat haar daar bij zo weinig als haare fchaduw. Doch eene andere omftandigheid deedt mij heden lachen. Zij vergat hem haar den fleutel tot de agter deur van den tuin te zenden. R E I C H M A Ni Hm ! dat zoii waarlijk eene onfe'lbaare proef dér geestlijke liefde zijn, als de minnaar door het fleutel gat kon kruipen. Maar hoe zal hij dat nu aanleggen? ernst. ó Mijn vriend is een man * dié zich weet te helpen. REICHMAN. Nu, laaten wij niaar gaan, laaten wij riiaar gaan. ernst. Nog één woordt voortreflijk man, dat mij raakt. . REICHMAN. Wat, wat! van u zullen wij op een ander tijd op' Ons gemak fpreeken {ongeduldig') kom, gaa met mij, Ernst! of ik gaa alleen. B 2 ernst'  KT 20 > ernst. Die haastige goede man! ik volge. (Zij gaan heen.) ZEVENDE TOONEEL. Een tuin met een -prieel, waarin rosalia en c h ar 1 t a s gearmd , en met bloemen bekransd , en met de verrukking in haare gebaareti heen en weder wandelen. rosalia. Ach! hoe balfemiek is hier de iugt! charitas. Ach! 't is of Zephijr door de bladeren ruischt! ros a li a. Is het wel Zephijrus, is hij het ook ? charitas, Wie? rosalia. Ongelukkig meisje, die niet weet dat 'er maar één hij voor mij in de waereld is. charitas. Ja wel ongelukkig, dat ik mijnen nog niét gevonden heb, gelijk gij den uwen. Maar ook zeker zit hij, dien de hemel voor mijn hart gefchikt heeft aan den rand van een beek te zuchten, fluimert in met traanen in de oogen, aanfchouwt mijn beeld in zijnen droom, en noemt mijnen nog nooit van hem gehoorden naam ! verhaast, goede Hemel , het oogenblik, waar op hij in  KT 21 > in mijne a?men vliegen en roepen zal : ja zij is het, zij is het die op den afftand van veele mijlen mijn geest toeiachte, die hij als de voor mij gefchapene erkende, en waarom ik zo lang kwijnende zuchtte. {zij weent.') ■ RO sali a. Laat ik die traanen van tederen weemoed van uwe wangen kusfchen. Gezegend zij het uur, waarin onze z > teder en zagt gelijk geftemde zielen elkander vonden. Niets, dan de dcod zal onze edele vriendfchap fcheiden. Hoe de dood ! zou die ons fcheiden kunnen? neenJ ook onze fchimmen wandelen eenzaam arm in arm door Elijfium. charitas. En de fchimmen der gelieven , die elkander hier wisten te beminnen, minnen elkander daar, zo als de Seraphs elkander beminnen. rosalia. Kusch, kusch mij, lief meisje! (Zij zinken kusfcliende in elkanders armen.') AGTSTE TOONEEL lotje, en de voorige. charitas. Gij hier Lotje? lotje. Ja! {zij haalt een briefje uit haar boezem) en hier heb ik iets voor mijn lieve mamaatje! Czij geeft aan Rofalia een brief.) B 3 ï.o-  < 22 > rosalia. Ik dank u arm goed kind! hier hebt gij wat, (Zij geeft liet meisje geld, dat haar den voorfchoot kuscht en vertrekt, terwijl zij Charitas voorbij gaat, vraagt haar dis in ftilte.) cii a r i t a s. Niets voor mij? lotje, mede in ftilte. Niets- charitas, wenkt haar te zwijgen en gaat weckt na Rofalia» NEGENDE TOONEEL. charitas, rosalia,. charitas. En van wien deeze. rosalia, met verrukking. Van hem, van hem! kom, vriendin, kom in de laan. (Zij werpen zich op een grasbank neder, Charitas fchijni yerftoord.) charitas. Laat uihs hooren, wat hij fchryff, rosalia, leest. „ Ziel mijner ziel!" hoe verheven „godüjkeRofalia!" (beide) ach! ach! „ Ei zeg toch eens dat ja! waarom ik zo, lang zuchtte." charitas , met aandoening. Ik geloof waarlijk vriendin, hij fchrijf in verfen, óik kan  ♦C 23 > kan op mijn moeder in het graf toornig worden, dat zij mij een naam gegeeven heeft , waar op zo weinig te rijmen valt: zo een harde naam, Charitas! rosolia. Haar beduidenis, mijn engel, is des te zagter. Denk Charitas betekent liefde ; (.Zij herhaalt.') „ Ei zeg toch eens dat ja! waarom ik zo langzuchte. Charitas fchudt daar over, zonder dat Rofalia het merkt, met een fpotachtige gebaarde het hoofd. „ Want toeft gij langer, ach ik duchte, „ Dan zal vriend Hein, naar allen fchijn, Zo weet gij noemt Claudius de dood, „ Mij, die u tot den dood zal eeien, ,, Gantsch in een traanenbron verkeeren." Hoe fchoon, ineen traanen bron geheel te veranderen. charitas. 6 Ik weet het, dat is uit de Openbaaringen. rosalia. De gedaanteverwisfelingen van Ovidius wilt gij zeggen. \ charitas. Ja dat is ook zo, maar het bevalt mij niet dat de geleerden overal hunne beleezenheid uitkraamen. rosalia. Vaart voort met leezen. . „• En uwe naam zal dan mijn laatfle zuchtje zijn." charitas. Dat flot dunkt mij zo wat flaauw. B 4 ro-  KT u > rosalia, met drift. Hoe godlijke vriendin I voelt gij niet zelfs hierin dat godlijk fijne van zijne zangodin. Het waare gevoel var» een ftervende kan dat fterker uitgedrukt worden. En zie, zie maar, mijn lieve zuster, om zijn naam heeft hij eea kransje van vergeet mij nietjes getekend. (.Zij kust den brief, terwijl Charitas minnenijd in haare gebaarden blijken laat.) charitas. En wat hebt gij dan beflooten ? rosalia. ö Daar ben ik nog in lang niet aan toe. Mannen zielen vereifchen , zo heb ik onlangs geleezen, eene fterke beproeving. Daar toe was de tijd, dat ik hem kenne, veel te kort. charitas, herfielt zich weder: 'Er wordt een praludium gemaakt. Wat hoor ik? rosalia. Harmonie der fpheeren, Charitas 1 of mijne. — TIEN-  < 25 > TIENDE TOONEEL blum, en de voorigen. bi.um fpeelt in het naderen, maar zonder gezien tt vorden, de melodie van de eene of andere Aria, als: Ach mijn Lotje is geftorven! of iets diergelijks. Bij den derden regel vallen de meisjes in, en zingen het gefpeeld wordende Aria mede. Als zij den laatften regel gezongen hebben , vliegt Blum de laan in, en ftort voor haar op zijne knieën. Beide de meisjes flaan haare armen om zijnen hals. rosalia. Zo zijt gij dan hier, zeldzaam jongeling, met uw kneedbaar week hart. Laaten wij ons in dit heilig donker bosch van het geluk der deugd en der vriendfchap onderhouden , en ons voorbereiden tot den ftaat van een andere planeet, wiens rein hemel licht geen waasfem van onedele eigenfehappen benevelt. charitas. Ach ja! beste vriend! hervormen wij door eene aangenaame vertelling van het geluk der gouden eeuw deeze laan in een ftil grot van het Paradijs. rosalia. Maar voor alle dingen zeg mij, hoe vondt gij den weg B 5 hier  •C 25 > hier na toe, daar ik onder de betoming des gevoels vergeeten hadt u den'fleutel te zenden. blum. Zou de genius der liefde vergeefsch vleugels hebben , en die mij niet over eenen tuinmuur kunnen heen heipen. CIlA RITA s. Zo over den muur en met uwe luit? ö laat ik die hemelfche luit met mijrthen en roozen bekranfen. blum, zuchtende. Ja wel, met cijpresfen. rosalia en charitas , te gelijk. Ach wat zegt gij ? blum. Dat ik mij van deeze bloemrijke velden, en wat nog meer is, van deeze olijmpifche zielen fcheiden moet, en flerven. rosalia en charitas, t: gelijk. Ach! blum. Zo is het geen duurzaam geluk blijft ons bij in den doolhof deezes leevens. Ik meende, als een onbekend vreemdeling, hier maar door te wandelen. Mijn oog vondt hier wat het aan andere oorden vergeefsch gezogt hadt; het vondt die, welke mijn hart voor eeuwig kluisteren zouden. Ik zocht die eedele waardig tezijn in alle deugdzaame eigenfehappen. En nu eischt eene hoogere roeping mij na de plaats mijner beftemming, welke ik troos-  < 27> troosteloos en ach - eenzaam volgen móet, Maar ras zult gij wreeden hooren, dat uw vriend in de zakge gewesten de rust gevonden heeft, die gij hem hier ontrooft> Ja! kom, geliefde dood, voor n»j hebt gij niets verfchrikkelijks. Vertoon u met alle uwe >js. lijkheden , en gij zult mij fchoon zijn , als een Seraph. Kom, vriend der lijdenden, laatfte hoop van de vermoeide zorg, fluit deeze oogen , «J hebben uitgeweend. rosalia. Zo moet gij ons dan verlaaten. charitas. Ik kan mij niet langer bedwingen. e l 15 m. Niet anders. charitas. En wie onzer zal u dan geleiden. blum, na een poos, waarin Mj den onbeflisten fpeelt. Rofalia! charitas, met zigtbaave gramfchap bij zich zelve. Die Gek. rosalia. Neen! fterven zult gij niet, edel jongejing! ik bemin u. Verzoek om mij aan mijnen vader, en ik volg u. blum, werpt zich met groote verrukking aan haare knien en kuscht haare hand. ■ charitas, bij zich zelve. ■ Nu zal ik eene andere rol gaan fpeelen. ~ RO-  *d 28 > rosalia. Wat zegt gij vriendin! immers neemt gij aandeel in ons geluk. charitas, met ingedwongen gramfchap. Het hartlijkst, het hartlijkst. blum. Mij te beminnen ? ben ik dat dan waardig? ó hoetreurig was mij de mogelijkheid van het tegendeel? doch ja! gij bemint mij eeuwig.» De natuur, de Godheid heb. ben met onuitfpreekelijke , voor het hart alleen voel. baare, fijmpathié'n ons gelieven verbonden. Wij beminnen voor eeuwig. rosalia. Eeuwig. ELFDE TOONEEL, Reichman en ernst komen in de.laan, de voorigen. reichman. Eeuwig! beminnen 1 eeuwig! en van dat alles behoort de vader niets te weeten. (Rofalia verfchrih.) blum tOt ernst. Gij hebt dan — reichman, valt hem in de reden. Alles gehoord.heer majoorfik verlaat mij hierin op mijnen goeden Ernst, en onder diens guarantie zijt gij mijn hooggeachte heer fchoonzoon. cha'  < «9 > charitas. Ach zo veel weelde kan ik niet verdraagen. Ik moet mij verwijderen, tot wederziens lieve zuster! Zij vertrekt. TWAALFDE TOONEEL. reichman en ernst. reichman. Lieve Ernst! mag ik u bidden, zeg gij aan Charlotte dat zij ijlings nog voor een paar Couverts meer zorgen moet; wij hebben een gast, en breng gij haar dan hier. (Ernst vertrekt.) DERTIENDE TOONEEL. rosalia, blum, reichman en charitas, rosalia, fiaat in de uiterfle verlegenheid en verbaasdheid. Wat zegt gij, vader! ma... joor ? blum. Ja, mijn lieve Rofalia! Jk ben majoor, in den dienst van den koning van Sardiniën. Mijne goederen lig. gen in de nabuurfchap van Geneve , en zijn van dien aart, dat wij 'er in het vervolg met ruimte van zullen kunnen leeven. Ik deed een reis, om een vrouw naar mijn finaak te zoeken. Ik zag u, ik beminde u, en uw vooroordeel tegen mijnen (tand noodzaakte mij, dien voor u te verbergen, om uw hart te winnen. {Hij werpt zijn overkleed af.} Jto>  < 3° > Rofalia geeft een fchreeuw, maar werpt toch een heimlijken blik van weigevallen op haaren minnaar, in den uniform. r eichmak. Wel dui.... haast had ik gevloekt —hier hebben wij de wolf in Arkadiën. blum. Kunt gij,mijn beste! dit bedrog der liefde vergeeven? (Rofalia befchaamd, doch met een gebaarde die vergiffenis doet bèfpeuren.~) reichman. Wilt gij dus met dezen man heen trekken? rosalia buigt zich. Maar mijne armen? r e i c n m a n. Voor die , die het verdienen, zal gezorgd worden 9 maar niet voor alten. Dat oude wijf, dat gij na u genomen hebt, is een beruchte koppelares. De invalide dient den fpeeiers tot een ('pion, om aan te brengen als 'er jonge reizigers in de herberg aankomen, die ze wat kunnen afrollen ; en het weesje , dat gij aannaamt, was goed op weg, om van u zelv' bedorven te worden, wijl gij haar tot brief bedelfter, buiten weeten van uwen vader, bezigde. Zij zal daarvoor van mif duchtig doorgedreeken worden , maar ik zal toch op mijne kosten haar eene opvoeding tot eene goede huis-» moeder doen genieten. rosalia. En mijn lammetje? * IiEICII-  < 31 > reichman» Dat kunt gij meêneemen , of als gij het, dat hein zeker best bekomen zal, onder mijne kudde wilt laaten loopen , zo wil Ik u wel behoorlijk borg ftaan , dat het geen onnatuurlijken dood fterven zal. rosalia. En — ach! mijn boezemvriendin! ó zeker kan haar teder hart de fcheiding van mij niet overleeven. Zij zal verwelken even als dit viooltje , voor de ftraalen van de middagzon. Rofalia ziet Blum aan ah of hij hem vrangen wil, of hij haar wil medeneemen. Deezs fchijnt verleegen. rosalia. Kunt gij mij mijne eerfte bede weigeren, mijne Charitas mede te neemen. Haare tegenwoordigheid zal mij op uwe goederen zo noodzaaklijk zijn , als de dienst u van mij fcheide, wanneer ik misfchien om de gevaaren, die uw leeven in den oorlog loopen, fidderê. blum ontrust. Vergeef mij, beste Rofalia! m rosalia weent. Hardvochtig man, de tweede ontdekking! e lum eindelijk met een volkomen befluit. Neen! ik kan bezwaarlijk dit geheim beftaanbaarmet de ftriktfte regelen van welvoeglijkheid ondekken. Maar ik moet — 0>ij haalt een brief uit zijn zak) kentgij deeze hand ? r o-  < 32 > rosalia verwonderd. Van Charitas ? blum. Ja, deezen kreeg ik heden van uw weesje. rosalia leest. y, Voortreflijk man ! tot op dit uur heb ik de geestelijke liefdesverklaringen met Rofalia gedeeld , wijl wij, zo als dat goede ding zegt, een hart en een ziele zijn. Maar ik begin deeze comoedie moê te worden. Dat gij mij en niet dat olijfkeurig mildzuchtig meisjen, dat ik uit medelijden dus lang vergezelfchapt heb, en waarmeê ik uit de grap in haare dweependen toon inftemde, gemeend hebt,zegt mij mijnfpiegel! daar en boven ben ik meesteres van mijne bezittingen, daar Rofalia nog geheel onder haaren vader, dien fmous, ftaat, wiens huis niet zo vast en goed zal zijn, als zijn getrouwe Ernst, die eenvoudige borst, de waereld gaarne wijs zou maaken. Kom 'er dus nu maar voor de vuist voor uit , of — heden avond na tien uure , zult gij mijn dienstmaagd bij de huis deur aantreffen, die u mijn kamer wijzen zal. Ik bemin ook wel de maa. nefchijn, maar niet onder den blootenhemel, waarmen zo ligt een verkoudheid krijgen kan. Schrijf mij met een enkele Ietter of gij heden komen kunt , dan of gy misfchien met uwe luit onder het balcon uwe gewaande Dulcinea befteld zijt. c H a r i t a s." r o-  < 33 > sos al ia, te mg Schrikkende en de handen zamenflaande. Die flang! reichman. Nu, zulk een brief bevalt mij, de Mijl is ten minften natuurlijk en eenvoudig als een vragtbrief: onder Gods geleide enz. Zo heeft mij ook ditmaal het gering denkbeeld, dat ik van piëtisterij een gevoeligheid hadt, niet bedroogen. Gaarne wil ik gelooven, dat onder beide goede en vroome perfoonen gevonden worden, maar dikwijls, zeer dikwijls dienen zij de fchurkerij of den lediggang tot een dekmantel. VEERTIENDE TOONEEL. charlotte, ernst en de voorigen. charlotte. 't Is alles befteld, lieve vader! (zij bemerkt met verwondering de vreemde officier ia de laan.) maar.... reichman. Hier (.hij neemt den majoor bij de hand, en voert hem Chélotte te gemoeO Hier, lief kind! maak uw' nieuwen heer zwager uw compliment, en maak uw fillicitatie compliment aan Rofalia, als de toekomende huisvrpuw van den majoor. charlotte omarmt ham zuster met zusterlijke hartlijkheid. Ik .weet niet, of ik droom, dan of ik waak. C REICH-  < 34 > reichman neemt nu Lotje lij de hand, brengt haar tot Ernst, en ziet haar zeer ernstig in 't gezigt, en vraagt haar: Lotjel op uw geweeten af! moogt gij hem lijden? charlotte, daar zij Ernst de hand geeft. Niemand zo veel, vader! reichman. Nu indedaad, dat hest mij zonder veinzerij behandelen. Uwe hand en mijnen handel geef ik aan Ernst', tot een belooning van zijn getrouwe dienften. Verzoet gij hem de moeite van den laatften, tot dat hij die ook eenmaal zijne kinders kan overgeeven. Ik wil mijne overige dagen voor God en mij zei ven leeven.en, als wij over het kostgeld kunnen overeenkoi»en» zal ik bij u inwoonen. charlotte met de uiterfle ontroering. Vader! ernst wil zich voor Reichman op de knie werpen en hem de hand kusfchen. Reichman wederhoudt hem daarin en kuscht hem c|> het voorhoofd. Vader', dubbel vader! mijn dank — — •— reichman. Grappen! Dank gij God, gelijk ik hem danke, in u een rechtfchapen zoon, en voor mijne braave kinderen twee zulke braave mannen gevonden te hebben. ernst  < 35 > ernst. Zo ftaa mijn ten minften voordaan toe, uwen naam te voeren. reichman. Ik heb ook deeze dwaasheid , als een koopmans trotschheid, befchouwd, als gij het v.an mij begeert en voor het crediet van den handel goed houdt, dan zij het zo. charlotte met een aangenaame en lieve houding. En ik, neen mijn heer! men moet de mannen in de bruidstijd reeds tegen fpreeken, dan zijn zij het gewoon tegen het huwelijk. De Handel — die mag van mijn part heeten zo als gij verkiest; maar ik moet naa den bruilofsdag juffrouw Ernst en niet juffrouw Reichman heeten ; want ik wil volftrekt geen vaderlijk ontzag voor mijn' man hebben. Hij zal zich met mijne liefde moeten vergenoegen. reichman. Bravo! dochter gij zijt wijzer als wij beiden. rosalia, tot haar vader. En mij wilt gij voordaan wel toeflaan u vlijtig te fchrijven. reichman. Zeer zeker. Alleen moeten uwe brieven voortaan in het ondermaanfche, en niet uit de eene of andere ftar gedateerd zijn. rosalia. ó Lieve vader! ik had al te diep kunnen vallen, om mij weder zo hoog te willen verheffen.