JHAAiSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  D E ZWAARHOOFD, B L IJ S P E L,   D E ZWAARHOOFD, BL IJ SP EL, DOOR. A. h O O S J E S Pz. TE H A E R L E M, By A. L O O S J E S Pz. M D C C X C. f iiiP^   VOORBERICHT. Alleen over den Titel van dit Spel heb ik dit weinige te zeggen, dat ik in beraad ge Jiaan heb, of ik het den naam van Zwaarhoofd dan dien van Zwaaitüler, welke laatjle naar mijne gedachten het charaüer ruim zo goed uitdrukte, geevcn zou, doch daar mij de naam van Zwaartiller tenigzins gemaakt toeJcheen, ben ik eindelijk tot den naam van Zwaarhoofd overgegaan.  PlïRSOONEN. ie1dihand van z e l t e n. wilhelmisa, HuiSVtOtlW*] wii.lem, Zoon charlotte, Dochter >vtm ferdintmd. flip, Lijflnecht jMicHiELj Tuinman J van giosc heHBU s9, etn Oud Zee - Kapitein. barend 3randheim, DtóZof, jbederik van linzen. drevershoef, Chirurgijn. drie tuinknechts.  D E ZWAAR HOOFD. B L IJ S P E L. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel moet een modern gemeubileerd Vertrek van eene Hofjiedt verbeelden. Aan de tafel, die ter rechter zijde van het Tooneel geplaatst is, zitten Ferdinand en Wilhelmina, en op dezelve Jlaat het cntbijt gereed, bevens een Apothekers flesje, Ferdinand heeft een boek in de hand, en zit in eene kezende houding. A EER-  » DE ZWAAR HOOFD, EERSTE TOONEEL. WILHELMINA, FERDINAND, F L i F, ter linkerzijde ogter op het Tooneel. WILHELMINA. Ik bid u, mijn Ferdinand! leg dat boek toch eens neder. Houd éénmaal op met u zeiven te kwellen. Ik wenfeh, dat doftor Brandheim in plaats van die Geneeskundige Boeken u aan te prijzen, eens op de gedachte mag vallen, om u zulk eene fcha«lelijke Lectuur ten ftrengfte te verbieden. FERDINAND. Stel u genist, mijne Waarde! Tegenwoordig lees ik niet over mijne kwaaien; al heb ik een Geneeskundig Mengelwerk, op aanprijzing van mijn' kundigen' vriend, onder handen. Thans lees ik over de Hondsr dolheid. ( Hij leest voort. ) FLIP. „ Zeker een plaificrige Hof!" WIL-  EERSTE BEDRIJF, I ToM. g wilhelmina. Hoe kunt gij 'er toe komen, om in den aangenaamften morgenftond, Jie de Hemel ons op ons Buitengoed ichenken kan, uw' geest te vermoeijen met het aakeligfte onderwerp , dat uit te denken is. Waarlijk ik bedroef 'er mij ovea ferdinand eenigzins gemelijk zijn boek nederleggende. Moet men dan juist een zelfskweller wezen, omdat men kundigheden nuttig voor zich zeiven en de Maatfchappij zoekt te verkrijgen. {Hij leest weder voort.) wilhelmina. Ach! 'Er fchijnt dan niets tegen te baaien. ferdinand het boek weder nederleggende. De kenmerken van hondsdolheid zijn dan hangende ooren; flaaperigheid ; de Haart tusfchende paoten; en watervrees, Flip! A 2 rur.  4 DB ZWAARHOOFD» FLIP. Wat blieft, Mijn Heer? rïEDI NAND. Waar is onze Poedel ? FLIP. In de (lal, Mij'n Heer! FERDINAND. "Zie dan, dat gij hem voorzigtig in een touw met een' ftrik vangt, en maak hem maar hoe eer hoe beter weg. FLIP. Maar... Mijn Heer!... FERDINAND. Vast en zeker is de hond niet goed. Ik zoek noch u, noch mijzelven, noch iemand van deeze plaats aan hem te waagen. WI LHEL M INA. f Gisteren nog fprong het dier zo kevendig en vriendelijk tegen mij op... FERDINAND» Die hond? (een minigie van haar affchui vsnde  EERSTE BEDRIJF, I ToOH. * «/ vende met zijn' Jloel) Ik wenfchte wel om een lief ding, dat het niet waar was. WILHELMINA. Geloof mij, 't zijn uwe zwaarmoedige denkbeelden. Poedel is zo gezond, als een vifch. FERDINAND. Kangen hem dan de ooren niet bij het hoofd neer? WILHELMINA:. Gij weet immers, dat is een eigenfehap van die foort van honden. FEKDINAND. Mij dunkt zij hongen hem gisteren anders, dan naar gewoonte; en daarbij lag hij gister' onder mijn ftoel in den falon te flaapen. Dat hebt gij immers zelfs gezien, Flip! F L IP. Mijn Heer! als ik het mag zeggen, de zon fcheen daar zo lekker, dat een menfeh zou 'er trek tot flaapen gekreegen hebben. A 3 F E R'  6 de zwaarhoofd, FERDINAND. Jaa maar juist die hette... daarenboven nog zijn ftaart, daar meê was het ook gantfch niet in orde. FLIP. Neem niet kwaalijk, Mijn Heer! dat ik Ongevraagd hier over wat zegg'.. 't Is uw geheugen zeker ontgaan, dat gij mij voorleeden jaar hem zijn' ftaart hebt laaten afkappen; omdat gij bezorgd waart, dat hij met dien ruigen ftaart vonken uit de keuken na den Turfzolder over de groote Binnenplaats zou draagcn. FERDINAND. Jaa! Jaa! — 't Was mij geheel uit mijn geheugen gegaan, FLIP. „ Mij niet: mij dunkt, ik hoor hein nog janken —■ 't arme beest." FERDINAND. Nu als hij den ftaart nog hadt, zou hij hem zeker tusfehen de beenen hangen, giste  EERSTE BEDRIJF, 2. ToOll, 7 teren heb ik hem in het geheel niet zien drinken. Zodat hij moet... maar daar komt ons lieve Lotje... flip. „ Och! lieve Poedel! mogt dat tot uw behoud . dienen! " TWEEDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte, ferdinand. flii' ter linkerzijde. ■ charlotte haare Ouders omhelzende. Goeden morgen, Papa! Goeden morgen, Mama! (Z<7 zet zich aan de tafel, tusfchen Ferdinand en Wilhelmina, en is dit en het volgend Tooneel bezig met haare ouders van het ontbijt te bedienen, waarvan zij zelve meds gebruikt. ) A 4 TER-  8 DE ZWAAR HOOFD, ferdinand. Reeds zo vroeg gekleed, mijn kind? charlotte. Noemt gij het nu vroeg, Papa? Ik heb reeds een halfuur in het parterre gewandeld, ó het was zo aangenaam! (ferdinand fchudt zeer bedenkelijk het hoofd.) charlotte. Wat is het, Tapa? Ik hoop immers niet, dat het tegen uw' zin is. ferdinand. Ziet gij daardoor zo betrokken? charlotte. Hoe ik? — Mama! waardoor toch?... wilhelmina. Och uw Papa is heden morgen weder zeer zwaarmoedig. ferdinand. Wat zwaarmoedig? ó de morgenlugt, de mot-  EERSTE BEDRIJF, 3 TöOtl. Q morgenlugt is zo naJeelig op het nuchtere hart. CHARLOTTE. Papa! Eer ik uitging, had ik reeds iets gebruikt. Maar dat ik zo betrokken zie, dat kan ik nog niet vergeeten. FERD IN AND. Nu de zwaarigheid is zo heel groot niet. Doftor Brandheim heeft mij gister beloofd mij even naa het ontbijt te zullen komen bezoeken. En (op de Pendule ziende) 'c is reeds over half tien, zodat hij zal wel haast hier weezen. Jaa; al was onze Charlotte, zo gezond, als een menfeh wcezeu kan, ik geloof zij zou toch niets hebben tegen eene vifite van dien Doftor. Wat denkt gij 'er van, Mama ? WILHELMINA. Och! Wat zou ik 'er al veel van denken?... maar mij dunkt, wij zouden Flip bij het ontbijt wel kunnen misfen. CHARLOTTE. Jaa! dan is alles veel huizelijker, Mama! As. FEÏ.  10 DE ZWAARHO0FD, ferdinand. Flip! Gij kunt na de keuken gaan. Zeg daar, dat Doélor Brandheim deezen ochtend zijne weeklijkfche vifito zal komen doen, maar vooraf moet gij zorgen, dat Poedel van kant is, anders heb ik geen gerust oogeublik. chaelotte tegen Wilhelmina. Hoe onze Poedel? (Wilhelmina haalt haare fchouders op, en geeft Charlotte een' wenk, om te zwijgen.) flip. Och! 'er is dan geen bidden voor. Ik heb het beest zo lief, als mijn broer. ferdinand. Ik zeg u, dat hij weg moet. flip heengaande door de linkerzijdeur. Als dat zo voortgaat, zal ik 'cr misfchien morgen aan moeten. DER-  EERSTE BEDRIJF, 3 Tootl, l\ DERDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte, ferdinand. wilhelmina. Ilc heb mijne bijzondere reden, om heden liefst zonder knecht te ontbijten. charlotte. Gij maakt mij nieuwsgierig, Mama! wilhelmina. En 't is wel bijzonder om u, mijn lief kind! waarover ik wenfchte te fpreéken. ferdinand tusfchen beide het boek inziende. Wel nu; Iaat hooren. wilhelmina. Lieve man! Laat dat boek, zo ik 11 bidden mag, een oogenblikje liggen, en luister na uwe vrouw, zo gij Lotje lief hebt. ferdinand het boek met eenige drift toeflaande. Nooit heb ik reden gegecven, om daaraan  12 DE ZWAARHOOFtr, aan te twijfelen. CHARLOTTE. Mama noch ik twijfelen 'er aan, lieve Papa! WILHELMINA. Ik moet dan ons Lotje maar eens' ronduit vraagcn, of zij genegenheid heeft voor doctor Brandheim. FERDINAND. Is dat vraagens waardig? Onlangs kwam ik het koetshuis door. De palfrenier was bezig met een' wagen fchoon te maaken en met den koetfïer aan het praaten. Zij merkten mij in het eerst niet, en ik verftond zeer duidelijk. ,, Nu, wat zegt gij van Doftor Brandheim en onze juffrouw Lotje. Laatst in den Engelfchen tuin... CHARLOTTE. Papa! FERDINAND. Lotje! het fpeet mij, dat de goeden lieden mij toen gewaar wierden. WIL-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOft. 15 wilhelmina. Nu daar wij nader zijn dan onze dienstLooden, Lotje! dacht het mij nood2aaklijk u over deeze zaak, eer zij meer publiek wordt te onderhouden. Ik heb altijd van u verwacht, dat gij in geen' minnehandel hoegenaamd u zoudt inlaaten, zonder kennis en goedkeuring uwer ouders. charlotte. Waarlijk, mama! de toon, waarop gij fpreekt, is zo ernstig.... Ik heb doctor Brandheim in het geheel niet lief. wilhelmina zith verwonderd houdende. Wat zegt gij ? ferdinand. Meisjeskuuren! meisjeskuuren! Is 't * al vergecten (tegen Wilhelmina) hoe gij bij uw' Vader van mij fpraakt. Zij zou op dien verftandigen, dien geestigen jongen....(tegen Charlotte) Nu mijn kind! wordt maar niet bleeker als gij zijt. WIL-  14 BE ZWAAR HOOFD j' wilhelmina. Ik heb toch wel gehoord dat bloozen in dat geval gunstiger teken is, dan bleek worden. terdinand. Dat hangt maar af van de onderfcheiden' geltellen. (charlotte haalt haar' zakdoek uit. ) wilhelmina. 'Wat is het, Lotje? Kom, kindlief, drink eens. Gij fchijnt ontlUId. charlotte. Een weinigje. (Naa haare oogen afgedroogd tt hebben) maar... dien doélor Brandheim kan ik niet beminnen. wilhelmina tegen Ferdinand. Nu begin ik het te gelooven. ferdinand. Ik in het geheel niet. Mijn vriend van Grofchenburg, die braave kaerel, heeft mij wel  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOfJ. 15 wel anders verzekerd. Hij heeft .... Nu Lotje, kleur maar niet, uwe ouders zijn ook jong geweest. Hij heeft u met den doctor onlangs in het ftarrcbofch zien wandelen.,. Gij zult verder best weeten... CHARLOTTE. Papa! Die Heer van Grofchenburg, laat ik dit ten minste van uwen vriend mogen zeggen, verkijkt zich wel eens meer Immers zag hij op de hofftedé Duin en Beek onlangs een goudrifchkommetje voor een karpervijver aan... en hoe fchrikkelijk zwoer de man daarop. — Hij heeft ook zeker in het ftarrebofchje zich verkeeken. Ik heb fteeds eenzaame wandelingen met Brandheim vermijd, opdat hij zich vooral niet verbeelden zou, dat ik hem gaarne lijeten mogt. Waarlijk; zo ik gevoelde, dat ik hem zou kunnen beminnen, zou ik 'er voor mijne oliders geen geheim van maaken. Mama! Gij gelooft immers niet langer, dat ik hem bemin, WILHïLMIWA. Neen! Lotje. C H A R-  IÖ DE 2 WAAR HOOFD,CHARLOTTE. Ei! ik bid u, Papa! Geloof mij toch ook. FERDINAND. Moet dit dan nu ook nog bij al mijn verdriet komen? Wat heeft het mij veele nachten flaapens gekost, om alle de zwaarigheden, die 'er in een huwelijk tusfchen doctor Brandheim en mijn Lotje zouden kunnen plaats hebben, voor mij zeiven op te losfen, en dat is mij naauwlijks gelukt, of, ziedaar, mijne dochter verklaart zich volkomen tegen een' man, die haar en haare moeder zelfs, als ik het hoofd nederleg, zou kunnen gelukkig maaken, want ach! ik geloof niet, dat ik mijn Willem ooit weder zal zien. ó Die Engelfche reis, die Engelfche reis... Zulk een' zoon, en dan zulk een' fchoonzoon als 't ware te gelijk te verliezen ... maar zou mijn van Grofchenburg zo hebben misgezien. CHARLOTTE. Het doet mijn leed Papa! dat ik u bedroeven moet, maar hij heeft zeker mis En  EERSTE BEDRIT F, 3 ToOU. IJ En om u geheel uit uwe dwaaling te helpen wil ik u wel verklaaren, dat ik een' tegenzin in doftor Brandheim heb. FERDINAND. Hoe een' tegenzin ? CHARLOTTE. Jaa Papa! zo ik om den eerbied aan a verfchuldigd mij niet bedwongen had, zou ik mij fterker hebben uitgedrukt. FERDINAND. Had ik dit immer van u verwacht. Het gehoorzaamtle kind in een zo gewigtig ftuk, als het huwelijk, zo verfchillende van het gevoelen haarer ouders, dat is mij een nagel aan mijn doodkist. WILHELMINA. Verfchoon mij, Ferdinand, dat ik u hier moet tegenvallen. Lotje verfchilt niet van mijn gevoelen; want was ik in haare plaats ik zou in den Doftor mede geen zin heb« ben, Hadt zij fmaak in hem gehad: ik zou haar in ftilte beklaagd, maar het huwelijk B nier  ï8 DE ZWAARHOOFD, niet verhinderd hebben. Wat mij betreft, ik zag den Doftor liever maar ééns op een jaar in plaats van dagelijkfch tweemaalen aan mijn huis. ferdinand. Gaat maar zo voort. Gaat maar zo voort met u beide. charlotte. Ach! dat gij wist, Papa, hoe zeer gij mij bedroeft; maar ik kan het immers niet helpen, dat ik doftor Brandheim niet bemin. ferdinand. Jaa! jaa! ik heb het al begreepen. 'Er zal een ander weezen, die dochter en moeder beter bevalt, een nieuwmodifche zwierbol; (och jaa! dat verdriet is nog voor mij befpaard.) Een knaap, die van niets dan van Bals, Concerten, Operaas en Comedien weet te fnappen, die als een fpringkhaan in een oogenblik al de vertrekken van mijn huis doorhuppelt, die even als Poedel mijn Botanifchen tuin doorvliegt, dat ik om mijn kostelijke gewasfen ftaat te beeven als een riet,  ■ F. ER S TE BEDRIJF, 3 TöOfJ. 19 riet, die de Monadelphia en de Polyadel. Phia niet van elkander weet te onderfcheiden. WILHELMINA. Nu al wist bij het Iaatfïe zo naauwkeuniet, daarom zou hij toch een braaf man, en een goede echtgenoot voor mijne dochter kunnen zijn. FERDINAND. _ Och wat zou bij? Doftor Brandheim dat " Cen Senie' N*t ^Jeen heeft hij de bul*». die tot zijne edele ftudie behooren in het hoofd, maar 'er groeit geene foort van mos op de duinen, het mag 70 fICin weeze".^ hetwü, of hij kent het b.j naame. Hoe voortreflijk weet hij van zijne Botanifche kundigheden in zijne medicamenten gebruik te maaken. Dat laatfte decoBtm bij voorbeeld... Jaa daar van fproken. Het laatlle kopje nam ik vijf minuuten voor negen uuren in, e„ -t is nu zes minuuten voor tien uuren. (Op de PenduU ziende) Lotje! Schielijk, fchielijk een B 2 kop-  SO DB ZWAARHOOFD, kopje... (Naadat Charlotte het heeft ingeschonken drinkt hij het met haast uit.) Dat zou bijkans verzuimd geworden zijn. ö Een oogenblik meêr of min zegt zoveel in de medicijnen. Laatst heeft mijn vriend Brandheim mij nog een geval verhaalt, dat waarlijk wel verdient... WILHELMINA. Houd toch op geduurig van dien walgelijken man te fpreeken. FERDINAND. Hoe noemt gij mijn vriend een walgelijk man? WILHELMINA. Jaa! En, zo gij het verkiest, zal ik het hem in zijne tegenwoordigheid.... FERDINAND. Bedenk toch dat hij uw doctor is; maar ziedaar. VIER-  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtt. II VIERDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte, ferdinand, brandheim. Dr. Brandheim komt met drift de linkerzijdeur in en Ferdinand loopt hem te gemoet. charlotte tegen Wilhelmina. Daar komt dat onverdraaglijk fchepzel. brandheim met diepe buigingen. Mevrouw van Zeiten! ik heb de eer UwEdele goede morgen te heeten ; Mejuffer van Zeiten! ik vond mij verpligt bij UwEdele de nederigfte complimenten af te leggen in de vuurige hoop, dat uw welftand niet minder dan die van gisteren weezen zal. Mijn Heer! ik wenfch, dat uwe zwakheden Uw-Edele ten minste eenige verkwikkingen van de buitenlugt op den middag zullen permitteeren. ferdinand. Neem plaats, heer Doctor! neem plaat*. B 3 BRAND-  aa PK ZWAARHOOKD, ( Brandheim plaatst zich op den ff oei, die hem door Ferdinand wordt aangebooden. Ferdinand verwijdert den Jloel, waarop hij zelve gezeten heeft eenigzins van de tafel, en Brandheim zit dus naast Charlotte. ) JKAKDHKI M. Misfchien vinden het de Dames in een perfoon van mijne opvoedinge een weinigje onbefcheiden, dat bij, zo zonder zich alvoorens behoorlijk te hebben doen aandienen , aan het dejeuné verfchijnt. FERDINAND. In 't minst niet, in 't minst niet, mijn vriend! gij zijt immers een Doflor. BRANDHEIM. Dat is waarheid: maar met dat alles zou het in de bijzondere betrekkingen, waarin ik ftaa en hoop te zullen ftaan, ten minste eenigzins wan voege! ijk in mijn geval hebben kunnen geoordeeld worden. Een zeer bijrondere rencontre heeft dan gelegenheid ge- gee»  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtt. 43 geeven tot mijne verhaaste komst aan deezo plaats. Eene vervolging van eenen zeer bijzonderen aart, waarvan ik waarlijk een weinigje ontfteld ben... WILHELMI NA. Gelieft, mijn Heer, voor de onftelteni« ietsje gebruiken. BRANDHEIM. Zeer verpligt, Mevrouw, zeer verpligt. Wij geleerden zijn zodanig aan allerhande vervolgingen gewoon, dat de onfteltenisfen, welke ons bij den aanval van eene nieuwe vervolging mogten verrasfen, binnen weini. ge oogenblikken verdwijnen: maar om u dan mijne rencontre te vernaaien FERDINAND. Zeg mij toch, eer gij voortgaat met uw verhaal, waar is de Heer van Grofchcnburg? Misfchien is de verkoudheid van dien waardigen man in een volkomen Rheumatismus veranderd. Ik had 'er gisteren al flechten moed op. ^ 4 BRAND-  24- DE ZWAARHOOFD, BRANDHEIM. Om u dan eerst op dit fujet te dienen. Gisteravond oordeelde ik hem ook wel half verlooren, inaar tegenwoordig is hij geheel ontvaaren. Weet dan. Jk ordoneerde gisteren buiten zijn wceten voor hem een clisma, met permisfie: maar toen de Apothceker verfcheen geraakte onze vriend van Grofchenburg over het al of niet appliceeren van het lavament met hem in verfchil, zo dat men van woorden tot daaden kwam, en alle de kostelijke ingrediënten van mijnen clis na over den rok kamizool en broek van d-n Pharmacopola geraakten. Van Grofchenburg reeds aan het evaporeeren door het gevecht, barste op het gezigt van den apotheeker in zulk een hevigen lach uit, dat ik waarlijk voor zijn leeven bezorgd was, maar deezen nacht heeft hem de evaporatie gered: en reeds voor achten was hij aan mijn huis. Onder den weg is hij ingefprek geraakt met den Kastelein in het witte Hert, en disputeerde hevig over de Ruiling van Beijercn.  EERSTE BEDRIJF, 4 Tom. 3$ FERDINAND. Nu ik verheug mij, dat mijn vriend gezond is, als het maar van duur mag weezen. Hij waagt zich zo vroeg. Maar nu verlang ik na de rencontre, die u bejegend is. BRANDHEIM. Volgens de loflijke inrigting van uw huis kwam ik heden om mijne weeklijkfche vifite bij alle uwe domestiquen te doen; ik trad de keuken in. Daar vond ik een tooneel van droefheid en verilagenheid. Eerst viel mij Flip in het oog. Met een geboogen hoofd en de armen over elkander geflaagen, zat hij beweegingloos aan het einde van de tafel, waarop het ontbijt onaangeroerd ftondt .... Ik hoorde nog de woorden ... Dood moet hij, en, dat zo gezond... maar toe men mijne perfoon in het oog kreeg heerfchte 'er een zeer diep ftilzwijgen. Alleen de keukeineid zat te huilen, dat zij fnikte. Lonnc fchudde het hoofd, terwijl zij aan Poedel haar boterham gaf. Joost de Palfrenier liep met een wild gezigt de keuken B s op  SÓ DE ZWAARHOOFD, op en neêr, en de koetfier keek ftip in het vuur. FERDINAND. „ Ik vrees, iR vrees 'er zal 'er een van den hond gebeeten weezen." BRANDHEIM. Ik ftond verftomd op dit gezigt. en greep na de hand van de keukenmeid, om haar den pols te voelen, maar zij gaf eenen vervaarelijken gil, en 'er ging een algemcene kreet tegen mij in de keuken op. De koetfier greep de tang en beet mij zeer vinniglijk toe. ,, Doftor! als gij u niet fpoedig Uit de keuken pakt, ik voel het aan mijn bloed, ik zou mij niet langer kunnen bedwingen , moordenaar van het trouwfte beest, van het plaifier van de keuken." Jaa, riep toen Joost, door zijn verd... e aanftookingen komt het, dat onze Poedel verzoopen moet... Toen vloog de keukenmeid op, en een halfbrandend hout uit het vuur gekreegen hebbende zette zij her als een helfche Furie op mij aan, terwijl de anderen Poe.  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtt. a7 Poedel tegen mij aanhitften, toen oordeelde ik het best, wilde ik mijn perfoon niet verder gecompromitteerd zien, de keuken in alle.ijl te verlaaten. Ik fpoedde mij na dit vertrek, mij onder de vleugelen uwer vriendfchap veiligheid voor mijn perfoon en mijne faculteit beloovende. Ook trok mij de Liefde als met een magneetifch vermogen na deeze kamer. cha 11 lotte tegen Wilhelmina. Zou ik die zeilfteen geweest zijn: maar dan heeft hij niet iterk getrokken. ferdinand. Waar zal bet nog heen, Doftor! Iemand van uwe waardigheid van uwe verdiensten zo te mishandelen, ó De waereld keert mei harde flappen tot haare voorige barbaarfch heid weder. brandheim. Maar 't is nog een Nodus Gordianus voor mij, waaraan die rencontre moet geattribueerd worden. Ik ftel hemelfch vast, dat alle uwe dienstbooden door zekere kwaade hu-  a3 DE ZWAARHOOFD, humeuren befmetzijn, of dat'er iets plaats heeft, gelijk bij de Amfterdanfche weeskinderen Anno 1566. maar ik weet daar wel raad tegen. Purgantia, Purgantia, en dan eene generaale laating. Die keukenmeid moet ten minste in eens twintig oneen bloed afgetapt worden. Zegt niet de groote Boerhaven. Si..fi..fi.. WILHELMINA. Wij gelooven het wel Heer Do&or! FERDINAND. Lieve vrouw! ik hoor zo gaarne den Doctor Latijn fpreeken. BRANDHEIM. Zo ik u hiermede plaifier kan doen. Si furor... fi furor... 't Is waarlijk of die fchuiflade van mijn geheugen niet open wil. Laat ons liever ter zaake treeden. (Met zeer gemaakte gebaarden voelt hij Ferdinand den pols.) Het gaat wel, zeer wel, uitfteekend wel: maar pas toch op het gebruik mijner medicijnen, en hou op het naauwkeurigfte u aan het dieet, dat ik u heb  EERSTE BEDRIJF. 4 ToO». neb voorgefchreeven, en ik heb groote zeer groote hoop, dat gij het 'er door zult baaien. (Hij Jchrijft een recept.) 't Is maar een itereturtje met een klein additament. (zich tot Wilhelmina wendende.) En Mevrouw! WILHELMINA. Ik ben u zeer verpligt, Mijn Heer! wanneer ik gezond ben, heb ik gelijk gij weet, een zekeren afkeer van de Doftoren. Jaa al ben ik ziek, als 'er een Doftor voor mijn bed verfchijnt, is 'er altoos zo een denkbeeld aan een kwakzalver... ik weet niet, hoe ik mij beter zal uitdrukken. BEANDHEIM. Maar, Mevrouw! maar Mevrouw! WILHELMINA. Maar Mijn Heer de Doftor! maar Mijn Heer de Doftor! BRANDHEIM. Nu ik ltel vast, dat Mejuffer Charlotte junstiger over de faculteit denkt. CHAR-  |0 DE ZWAARHOOFD, CHARLOTTE. Excufeer mij, Mijn Heer! Ik verfchil hier in niets van mijne Mama. FERDINAND. Och, mijn vriend! Zo moeder zo dochterIk voor mij heb den diepften eerbied voor de faculteit. CHARLOTTE. Als 't mij geoorlofd is te zeggen, Papa! Ik heb voor de faculteit als faculteit ook zeer groote achting, maar dezelve verfchilt veel zeer veel uitfteekcnd veel van de perfoonen, niet waar ? Heer Brandheim, die... FERDINAND. Wat minder fteekeligheid, Lotje! BRANDHEIM. ó Neen! Mijn Heer! Laat de Juffer voortgaan, 't is mij zeer aangenaam, dat de juffrouw zich wat ten mijnen koste amufeert. (In eene galante houding Charlotte naderende. ) Maar, Mejuffrouw, mag geene achting voor de faculteit in het algemeen hebben, zo ik mij-  EERSTE BEDRIJF, 4 Toon. & mijne faculteit in het bijzonder eens bij ü appliceerde. ferdinand tegen Wilhelmina. Nu wat zegt gij 'er van, weet doctor Brandheim ook niet wat geestigheid is. wilhelmina. Als de geestigheid in dubbelzinnigheden beftaat, dan is de Heer Brandheim op weg, om een uitmuntend Genie te worden, 't Bevalt Lotje zeker ongemeen. charlotte. 't Zou mijn fmaak veel eer aandoen, Mama! (Tegen Brandheim, die voortgaat met het maaken van verliefde gebaarden.) Gaa toch heen, mijn Heer! gij 2ijt een lastig man. Denkt gij nu dat gij u zo geweerd hebt' met dat gezegde. Arme bloed! Kraam uwe lompe dubbelzinnigheden vrij aanftonds in bij een meisje, dat zodanig eene vijandin van de doublés entcndres is, dat zij die in den geestigften man, voor dwaasheid en een hoon, der fexe aangedaant houdt. WIL-  3» DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. 't Is mij aangenaam, Lotje, dat gij hierin zo veel verfchilt van de hedendaagfche dames, die om niets met meer hartelijkheid kunnen lachen; en den groottien lompen, met eenige verfleetcn loopjes van dien aart, meer gehoor geeven, dan een braaf man, die boven die zotheden verheven is... Ik zou het evenwel Doctor Brandheim maar vergeeven. charlotte. ó! Ik vergeef zo gaarne iemand een zwakheid van het verltand. brandheim. Met reden, met reden, Mejuffrouw! want Nemo mortalium omnibus horis fapit. Zegt de Syntaxis, die groote Autor Clasficus. ferdinand. Wat rolde dat heerlijk! charlotte tegen Brandheim. Wat geliefde, mijn Heer! daar te zeggen? BRAND-  EERSTE BEDR IJ F, 4 ToOtt. 33 brandheim. Dat niemand der ftervelingen ter aller uure wijs is. charlotte. Jaa,- mijn Heer! dat is wel waar: en 'er zijn fommige menfehen, die maar zeer weinige uuren in hun geheel leeven wijs zijn. ferdinand. Al hoog genoeg, Lotie! al hoog genoeg. — Ik beveel u, dat gij door Doétor Brandheim uw' pols zult laaten voelen, want die bleeke kleur, die bleeke kleur voldoet mij niet. charlotte haare hand aan Brandheim geevende. Om mijn Papa dan te gehoorzaamen. Brandheim voelt zeer lang den pols, zodat Charlotte haare hand met drift terug trekt. ferdinand. Wel nu. Heer Doctor! brandheim. Ik had het wel gedacht; ik had het wel C ge-  34 DE ZWAARHOOFD, gedacht, eer dat ik den pols voelde. ferdinand. Wat is het? Heer Doftor! Gij ontftelt mij. Wat is het? brandheim. Och! 't Is anders niet, dan eene zekere tedere verliefdheid: en dan heldert zich die bleekheid ook van zelve op. 't Is immers bekend, dat Hippocrates zegt Pallidus omnis amans. ferdinand. Eene tedere verliefdheid? zegt gij. wilhelmina. En voor wien toch? mijn Heer! charlotte op een' fchertzenden toon. Mama! Dat is immers eene zaak, die van zelve fpreekt. Ik wil wedden, dat Doctor 'er niet eens over twijfelt, en 't zou voor uw dochter wat te zeggen zijn een zo beminnelijk perfoon, als den Doétor te zien, en niet op hem te verlieven, dan moest ik , een  EERSTE BEDRIJF, 4 Toon. 35 een ander 003 of minder fmaak hebben. '"Dm a N n fchudt het hoofd. Lotje! Lotje! ( Tegen Brandheim.) Verliefdheid, zegt gij. Verliefdheid? Ei, ei. Maar ik heb wel eens van de fchadelijke uitwerkzcls der verliefdheid geleczcn. Die ziekte kan immers zeer nadeelige gevolgen hebben. BRAND HEI M. Zeker, Mijn Heer, zeer zeker, zeer nadeelige en wel de fchrikkelijkfte gevolgen. Indien men bij tijds de rechte middelen daar tegen niet gebruikt, dan kan de verliefdheid veranderen in een Furor Hyftcricus. WILHELMINA. Ik heb geen vrees, Mijn Heer! dat de verliefdheid van mijne dochter nog zo fpoedig ontaarten zal: althans.... „ maar daar komt Nommer twee..." C 2 VIJF-  36 Dl ZWAAR HOOFD, V IJ F D E TOONEEL. wilhelmina, charlotte, brandheim, van grosc henburg, ferdinand. van groschenbukg door de Portebrifé opkomende met een Courant in -zijne hand. Ik dacht, dat hier het huishouden uit geftorven was. Ik heb tweemaal aan het hek van de Hoffteê gefcheld, maar 'er kwam geen fchepzel voor den dag, toen heb ik het hek maar geopend, en zonder eenig menfch in voorportaal of gang te verneemen, ben ik maar doorgeloopen. Goeden morgen Dames, goeden morgen Heeren! Ha, ha! de jongelui al zo vroeg naast malkander, dat mag ik zien, dat begint 'er na te lijken. Kijk ik zal ook recht in mijn nopjes weezen, als ik mijn' vriend Brandheim getrouwd zie. Hij verlangt 'er na, als een vifch na het water, en ik denk, dat Juf. frouw Lotje niet minder verlangt, zie ik zeg  EERSTE BEDRIJF, 5 Tooit. $? zeg het maar zo als ik 'er over denk. (Hij neemt een' jioel op aanbitding van Ferdinand. ) FERDINAND. Is 'er wat nieuws in de Courant. VAN GROSC HENBURG. Och wat goed nieuws kan 'er tegenwoordig in de Couranten ftaau. Daar ftaat zelfs geen nieuws in, die fat . . . kinders van Courantiers fchrijven malkaèr in eeuwigheid uit. Eén Courant voor geheel Europa zou overgenoeg zijn. Waarachtig al het esfentieele van de Couranten kan makkelijk in de Amfterdamfche vrouwenkrant geplaatst worden. Naa dat de Zuidhollandfche, de twee Nederlandfche (ha! dat waren nog kranten, dat waren nog kranten, daar kon men zijn lever eens bij fchudden) en de Vaderlandfche Couranten geremoveerd zijn, lees ik de Amfterdamfche, de Haarlemfche, de Rotterdamfche, de Leidfche, de Delffche, als hij uitkomt, de Utrechtfche, de Haagfche, en de Brielfche Couranten. En in den tijd C 3 van  38 DE ZWAAR HOOFD, van één quartier heb ik al het nieuws binnen, ó Die Courantiers, die Courantiers! FERDINAND. Gij leest ook de Engelfche Papieren, is 'er ook wat nieuws in. van GRoscHENBURG met eene bedenkelijke houding. Weinig of niets. F E R D IN A N D. Mij dunkt, gij fchijnt toch iets te weeten. Zedert het vertrek van mijnen zoon, ben ik in eene geduurige ongerustheid. Is 'er ook het een of ander gewigtigs voorge vallei]. VAN G I! O S C II E N B U R C. Men kan alle dingen zo niet zeggen. F ER Dl N A N D. Gij maakt mij doodclijk benaauwd. Zeg mij toe!), mijn vriend van Grofchenburg, wat weet gij? VAN CROSCB E SUR G. Alles en niets. f e r-  EERSTE BED R IJ F, 5 ToOtl. 39 FERDINA ND. Ik bid u bij onze vriendfcbap: verklaar u tocb. V O GROSCHENRURG. Als gij het dan par force weeten wil. Hoor dan: ik kreeg heden de laatfte London - Chronicle in handen, en daarin heb ik letterlijk geleezen, dat een jong vreemdeling, naar uiterlijken fchijn van zeer goeden huize, den voorigen dag te Tybum opgehangen was, uit hoofde, dat hij de hand geleend hadt aan het munten van valfch geld; maar van zijne familie hadt hij niets willen ontdekken. FERDINAND. Och mijn zoon! mijn zoon! De laatfte wisfel zal mtsgeloopen zijn, en, ongelukkig jongeling! om aan geld te geraaken Och! ik ben doodlijk, doodlijk ontfteld. Doctor, voel mij toch den pols eens. BRANDHEIM. Naar de hoogfte maate van waarfchijnlijkC 4 heid  4° DE Z W A A R H O O F D, heid zou u eene aderlaating van zeer veel nuts zijn. ferdtnand, gefcheld hebbende, tegen Wilhelmina. ïlad ik ru ge.ne reden, om over mijn' zoon ongerust te zijn. Gij lacht... (tegen Flip, die even naa het jchellen door de linkerzijdeur binnen komt.) Laat Stoffel op het oogenblik het bruin paard voor de cbais fpannen, en den naasten Chirurgijn den besten, mits dat hij een bekwaam man zij, haaien, om mij zo fpoedig mogelijk te laaten. n.ir de linkerzijdeur weder ingaande. ,, Ik had waarentig ook wel eene laating noodig, als ik den Doclor maar aankijk." ferdinand tegen Wilhelmina. Is het mogelijk, dat gij lacht, mijne waarde! Bedenk het ongelukkig lot van uw'ecnigen zoon. Hebt gij dan niet gehoord, hoe de Heer van GrOfchenburg zelf in de Londoo • Chronicle gelcezcn heeft... WIL'  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOIU 41 WILHELMINA. Jaa; kind! Ik heb alles gehoord, maar hoe is het mogelijk, dat iemand, die niet volkomen van zijn verftand beroofd is, eene zo onwaarschijnlijke gisfing, als eene zekere waarheid gelooven kan. VAN GROSC HENBURG. Wis en waarachtig het (laat in de LondonChronicle, Mevrouw! WILHELMINA. Wel al ftondt het in de alle Chronicles van de geheele waercld, ik zon 'er geene de minde zwaarigheid in vinden, en niet aan mijn' zoon denken. Onze Willem een valfche munter... Ha! ha! Bedenk toch mijn lieve man, hoeveel honderden van vreemdelingen bevinden zich in London. FERDINAND. Och! wat gij ook moogt zeggen. Ik voel wel aan mijn hart, dat het onze Willem wcezen zal: ö! Ik ben zo benaauwd. C 5 WIL-  4a DE ZWAAR HOOFD, wilhelmina. Eu ik ben zo gerust: ik voel aan mijn hart, dat het niet zo zijn zal. van oeoscheksüe o". Mevrouw, waarom vleit gij uw' man. Ik (lel hemelfch vast, dat de (lag hem treffen zal. wilhelmina op een fpottcnden toon ■ Hebt gij dan eene bijzondere tijding, Mijn Heer? hebt gij ook een brief van mijn' zoon zei ven? — van ckosc henburg. Daar gij met mij railleert, Mevrouw, zal ik niet zeggen, wat ik weet. ferdinand. Och! 't Is of mijn hart toegefchroefd wordt. wilhelmina tegen Ferdinand. Ontrust u niet over het voorgeeven van den Heer van Grofchenburg, want een man van zijn charaéïer zwijgt zelden iets van het geen hij weet. van  EERSTE BEDRIJF, 5 Toott. 45 VAN GR0SCHENBURG. 't Is waarlijk vreemd, Mevrouw, dat wij niet beter met elkander overéénkomen, daar 'er zulk een naauwe band van vriendfchap tusfchen uw' man en mij plaats heeft. Kom, Ferdinand, laaten wij eens in de Hoffteê gaan wandelen. Wij kunnen toch met huilen en zuchten de doodcn niet leevendig maaken. — Ik houd het met de leevendigen. FERDINAND. Doctor! zou eene wandeling voor de laating het bloed ook te ftcrk in beweeging brengen. Is het ook nog te fchraal in de lugt. .. maar mijn zoon is toch dood, wat bekommer ik mij over mijn leeven. BRANDHEIM. De wandeling is alleszins nuttig voor de conttiaitie van uw lichaam. (Hij ziet op zijn horologie. ) Een half quartier over half elf, volgens mijne waarneemingen, kan de buitenlugt bij zonnefchijn geene fchade in dit faizoen. Ik hoop, intusfcben zal mijn gezeltchap de Dames niet lastig weezen. C H A R«  44 DE ZWAARHOOTD, CHARLOTTE. Indien Doftor het volgens zijne waarneemingen een klein quartier over half elf uure voor mij niet fchadelijk vondt in dit vertrek met mijne Moeder eenige oogenblikken alleen te fpreeken, zou ik het gezelfchap van zijn weledele zeer wel zonder eenige fmert kunnen misfen. je r din and langzaam opftaande. Laat ons maar gaan, mijne vrienden I Laat de moeder en dochter maar fpottcn met het droevig lot van mij en mijnen lieven zoon. Ach Wilhelmina, onzen Willem... WILHELMINA. Verwacht ik, ondanks al de betuigingen van den Heer van Giofchcnburg, binnen weinige dagen, in onze armen. Brandheim mankt verfcheiden' pedante pligtpleegingen, van Grofchenburg maakt een norfch compliment, en Ferdinand vertrekt met eenen diepen zucht uitboezemende : Ach mijn zoon, mijn zoon! 7Jj gaan door de Portebrijé. ZES-  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. 45 ZESDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte. wilhelmina. Lieve Lotje! wat heb ik een zuiver medelijden met uwen ongelukkigen vader. Een man, van zo braaf een hart, dagelijkfch door allerhande befpottelijke zwaargeestig. heden gefolterd te zien, en daar bij nog verder in zijne dwaalingen verfterkt door twee misfelijke vrienden. charlotte. Hoe kan zich vader aan het gcfchreeuw van een' blaaskaak als van Grofchenburg ftooren. En dan die Doctor, zou 'er mishaageHjker fchepzel op aarde gevonden worden. Ach! lieve Mama! wilhelmina op een eenigzins fchertzenden toon. Lieve Lotje! charlotte. Och; Papa is niet vrolijk, maar ik ben het juist ook niet. WIL-  46 DE ZW AARHOOFD, wilhelmina. Dat merk ik. charlotte. Gij weet... Mama! wilhelmina. Tot nog toe niets, Lotje! charlotte. Als ik 'er van fpreeken wil, Mama... wilhelmina. Waarvan wilt gij fpreeken ? charlotte. Moet ik het dan juist zeggen ? wilhelmina. Kan ik raaden, wat gij zeggen wilt. charlotte haare hand vattende. Ei lieve, Mama!... wilhelmina. Als ik dan raaden moet. Mogelijk wilt gij met mij fpreeken over zekeren Fredrik ,.. Gij bloost. Nu Lotje! nu heb ik u toon ge-  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. 47 gegeevcn, 't is nu verder uw' zaak. charlotte. Jaa Fredrik van Linzen.... wilhelmina op een' zeer vriendelijken toon. Gaa maar voort. — Vertrouw uw geheim liever aan uw' moeder als aan uwe kamenier. charlotte. Mama! Gij waart bij mij op het laatst Concert van voorleeden winter, toen ik hem voor de eerftemaal gefproken heb. Daar behandelde hij mij reeds met eene meêr dan gewoone oplettendheid. Waar ik tegenwoordig kom, overal vind ik hem. Zijne goede, zijne vrolijke inborst, daarbij zijne bekwaamheden , zijne bijzondere attentie voor mij hebben ... wilhelmina. Eenigen invloed op uw hartje. v charlotte. Vooral, indien ik hem vergelijk met dien wal-  48 DE ZWAARHOOFD, walgelijken Doctor Brandheim, op wiens huwelijk Papa zo zeer geileld is. Indien Papa.... wilhelmina. Wees gerust, gij hebt aan mij ook eene moeder, maar gaa voort... charlotte. Mama! toen ik Frcdrik voor het laatst gefproken heb, en ik mij vrij afkeerig gedroeg, zag ik, dat hem detraanen in de oogen fchooten; hij greep mijne hand met eene hevige drift, zwoer mij met een' kusch zijne liefde, en met één betuigde hij, dat hij vast beflooten hadt, om mijne ouders eerstdaags kennis van zijne liefde te geeven. Ach, Mama! ik wil het u niet verbergen, de traanen in zijne anders zo vrolijke oogen deeden mijn hart aan. wilhelmina. De Heer van Linzen heeft dan reeds aan u eene liefdesverklaring gedaan. Mij dunkt hij is zeer voortvaarende. Een jong Heer mag naar mijn inzien eene Juffrouw wel vrien-  EERSTE B E D R IJ F , 6 ToOti. 49 vriendelijk behandelen, op welke hij met eene bijzondere attentie zijn oog flaat, maar als zij minderjaarig is, of ouders heeft, handelt hij onvoorzigtig, althans voor het bemind voorwerp gevaarlijk, met haar daadeIijk zijne liefde te verklaaren, zonder de ouders vooraf gefproken te hebben. charlotte. Maar Mama! hoeveel waagt een jong Heer met onmiddelijk zich tot de ouders te vervoegen, eer hij eenigen grond heeft, om te hoopen, dat het meisje althans zijn aanzoek niet geheel verwerpelijk voorkomt. wilhelmina. Ik wil niet bewaren, dat het doorgaands de flechtfte huwelijken zijn, waaromtrent het de Jongelui eerst te zamen ééns zijn,maar ik houd toch ftaande, dat men zeer onvoorzigtig handelt. Doch ter zaak. Lotje! Wat zoudt gij nu van mij wenfeheh. charlotte een briefje uit haar fouvenir haaiende. Heden morgen, Mama! heb ik dit briefje D van  50 BE ZWAAR HOOFD, van hem ontvangen. WILHELMINA. Een briefje van een jong Heer... 't Is wat fterk, Lotje... CHARLOTTE. 't Is het eerste, Mama! WILHELMINA. Gij hebt de Clarisfa met te weinig aandacht geleezen. Hoe flecht bekwam Cla risfa haare bricfwisfeling met Lovelace. CHARLOTTE. Fredrik, hoe vrolijk , is geen Lovelace, Mama! en ik heb nimmer een Ietter aan hem gefchreeven. Lonne gaf mij onder het aankleeden dit billet over, het geen ik openbrak zonder bepaald te weeten, van wien het kwam. — (Aan Wilhelmina het briefjt evergeevende) Ei Mama, heb zelve de goedheid van het te leezen. WIL-  EERSTE B E D R IJ F , 6 ToOH. 51 WILHELMINA leest. WAAKDSTE LOTJl! Zij houdt op met leezen en zegt. Een zeer gemeenzaam begin, Lotje, voor een eerst briefje. CHARLOTTE. Geloof mij, lieve Mama! In waarheid, het is toch het eerste. WILHELMINA. Nu dan (Zij leest.) WAARDS TE LOTJE! Zo kan ik niet blijven leeven Al mijne vrolijkheid verdwijnt. Deezen nacht van het bal van Mevrouw Stullenberg komende heb ik de zwaarmoedigjïe oogenblikken van mijn leeven doorgebragt. Ach '. mijne Liefde! Ik heb traanen geftort... uit angst, of gij misfehien uwe hand aan een' ander zoudt geeven... Een mijner vrienden beet mij gister in het oor. Zo gij het oog hebt op Lotje van Zeiten, pas dan op. Dotïor Brandheim... Toen was het, of ik door den grond zonk ... Och mijn Engel . . . Over D 2 drie  5* DE ZWAAR. HOOFD, drie uuren, zal ik mij op Veld en Burg laaten vinden... Maak dan toch dat uwe ouders iets weeten van mijne komst. Maar Jclioon gij mij moogt verwerpen, in 's Hemels naam, trouw Doctor Brandheim niet. Nu vaarwel, mijn lieve! Ik ben Uw getrouwfte en liefhehbendfie vriend F R E D E R I K VAN LINZEN. CHARLOTTE. Mama, zedert dat ik dat briefje ontvangen heb, ben ik zo ongerust. Papa zeide, dat ik bleek zag, en misfchien, heeft de goede man juist zo geheel geen ongelijk. Ik heb onder het gefprek over mijn huwelijk met Doctor Brandheim wat uitgeftaan, en toen ik hem zag, was het of de fpijt mijne ongerustheid verdreef... maar nu de tijd der komst van Fredrik nadert... komt mijne benaauwheid weder... Wat raad nu? WILHELMINA. Wat raad nu? dat vraagt gij met recht. Ik zou voor Papa het billet maar verborgen  EERSTE BEDRIJF, 6 ToOfJ. 53 gen houden, anders rijzen 'er maar weder nieuwe bergen van zwaarigheden op. Kom, Lotje! laaten wij een kleine wandeling in bet ftarrebofchje doen, en eens recht vertrouwelijk praaten. ( Onder het heengaan door de Porte brifé.) Hoe vrolijk ik van aart ben, ik houd een vrijerij voor niets minder, dan een grap. Einde van het Eerfte Bedrijf. D 3 TWEE-  54 DE ZWAAR HOOFD TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel moet een gedeelte van eene Hofftede verbeelden. Ter rechterzijde van het 2'ooneel jlaat een tuinbank. Vooraan moeten eenige zwaare bomen flaan. Michiel is, bij het opgaan van het gordijn, ter Linkerzijde van het Tooneel een ■weinig na agteren, bezig met harken. EERSTE TOONEEL. FLIP, MICHIEL. Flip komt met een' zak onder zijn' arm, waarin van tijd tot tijd eenige beweeging befpeurd moet worden, in groote drift op het tooneel, maar wordt tegengehouden door Michiel. MICHIEL. Waarheen? Flip! waarheen? FLIP. Raak mij niet aan. M i-  TWEEDE BEDRIJF, 1 ToOH. 55 MICHIEL. Wat henker, Flip! ben jij bet wel? FLIP. Raak me niet aan. Ik moet voort. Ik wou, dat ik 'er al was. MICHIEL. Benje betoverd? FLIP. Och! was ik dat maar. MICHIEL. Je ziet zo wild, als of je een moord gaat doen. F L IP. Jaa een moord, ter degen een moord. MICHIEL. Een moord, zegje, evel dan zal ik je an je flippen vasthouden. Je bent wel wat haastig, maar op wie benje nou zo nijdig, dat je hem vermoorden zelt. F LI P. Nijdig. — Och, ik ben op geen menfch D 4 nij-  S0* DE ZWAAR HOOFD, nijdig, a's op dien verd doftor Brandheim. Jaa die wou ik wel met mijn tanden van malkaêr fcheuren, maar die is buiten mijn bereik, 't Is een ander, die ik vermoorden moet. micbikl. Nog raarder. Gaaje dan iemand vermoorden , daar je niet kwaad op bent. — Benje dan beul geworden? FLIP. Jaa en neen! maar ik moet het doen.... en dat op order van mijn lieer. m ic h i e l. Op order van mijn Heer, die braave man, een moord ? — Neen! neen! Je loopt met molentjes. Wie moet je dan vermoorden? flip. Iemand, die ik zo lief heb als me zelven. Mi c h i e l beweeging in de zak ontdekkende. Maar de drommel! 'Er lijkt wel leeven in die zak. FLIP. Och jaa! daar zit hij in, die 'er an moet. M I-  TWEEDE BEDRIJF, I Toon. 57 MICHIEL. Daarin?... Wie dan?... FLIP. Och de goeije getrouwe poedel. MICHIEL. Poedel ? FLIP. Jaa, jaa, poedel. MICHII L. Hoe komt dat? FLIP. Door de grillen van dien vermaledijden doftor Brandheim. Die helpt het hoofd van onzen Heer' geheel op hol. MICHIEL. Maar Poedel... Is hij dan ook dol? FLIP. Zo min als jij of ik. MICHIEL. St. daar zie ik Mijn Heer komen. (Michiel harkt.) D 5 TWEE.  58 DE ZWAAR HOOFD, TWEEDE TOONEEL. ferdinand, michiel, flip. Flip gcekt ziek op de komst van Ferdinand weg te maaken. ferdinand. Flip! Is Poedel al weg? flip. Zo ditect Mijn Heer, zo direct... (terug komende ) maar zo 'er nog iets... ferdinand. Ik zeg u. Hij moet geen vijf minuutc-n langer leeven.... flip zeer mistroostig. Ik gaa dan. ( onder het heengaan.) „ Ik „ weet niet, of ik ook mij zeiven met poe„ del maar niet te gelijk wil verdrinken. D E R-  TWEEDE BEDRIJF. 3 ToOfl. 59 DERDE TOONEEL. ierdinakd, michiel. ferdinand. Michiel! michiel ophoudende met harken en zijn' hoed afneemende. Wat blieft, Mijn Heer? ferdinand. Zet uw' hoed weder op. Doftor Brandheim zegt, dat de hitte zeer naadeelig is voor de harslens. (Michiel zet zijn' hoed op.) Schoon mij tegenwoordig de bitterde onaangenaamheden bejegenen, en denkelijk... jaa ik mag zeggen zeker, mijn zoon niet méér leeft... miciiie l. Wat zegje, mijn Heer, onze jonge Heer dood, wel daar beef ik van. ferdinand. Jaa, wij verwachten nog 'maar de nadere tij  ÓO DE Z W A A R II O 0 F O , tijding. Maar ik ben zo veel te meêr nog verpligt, om voor de gezondheid van mijzei ven om mijne vrouw en dochter te zorgen. michiel. Maar ik kan het nog niet uitftaan. Onze jonge lieer dood.... ferdinand. Ik heb mij wel toegelegd, toen hij van mij affcheid nam, dat ik hem nooit weder zou zien. Maar, om nu tot de zaak te komen, waar ik u over wenfchte te fpreeken. Indien eens een Heer van een Buitenplaats , als deeze bij voorbeeld, goed vondt, om al het geboomte, dat hooger, dan vier voet was, uit te rooijen, en van het geheeie bofch door den tijd weiland te maaken, wat zoudt gij daar van zeggen. michiel zijn' hoed afneemende. Ik zou zeggen... ferdinand. Hoe is het mogelijk, dat gij zo weinig voor  TWEEDE EEDRIJF, 3 Toon. 61 voor uw' gezondheid bezorgd zijt; daarneemje je hoed weder af. michiel. Och, dat heb ik zo van mijn' vader goeijer gedachten geleerd, die heeft jaaren lang op de Buitenplaats van een Burgemeester als tuinman geweest, eer hij bij nw' Papa kwam. Hij hadt altoos het oog gehad op het een of ander veer, en men leert dan bij zulke lieden beleefd weezen. ferdinand. Hoe hij was immers een boer van ouders tot ouders; en zou hij dan aan de fchipperij gegaan zijn. mic iiie l. Was die Heer maar zo vroeg niet geftorven, hij hadt de eerste plaats de beste, die 'er openviel, gehad. En hij zou wel kennis van de fchipperij gekreegen hebben. ferdinand. Ach! Wie durft zich gerust in een' trekfchuit vertrouwen, als de ampten zo worden  6l de zwaar hoofd, den begeeven. Jammerlijk Policie! het naageflacht zal de gevolgen nog bewéenen van zulke naadeelige befchikkingen. Een tuinman ik beef.... maar wat zoudt gij van het plan, het geen ik je daar zo even zeide, denken. MICHIEL. Als ik u net zeggen zal, Mijn Heer, zo als ik 'er over denk. Ik zou 'er voor weezen, om iemand, die zulk een plan in zijn' harsfens kreeg, maar zo gaauw als, als het kon, tusfehen vier muuren voor water en vuur in bevaaring te brengen. Immers, mijn Heer: een Hoffteê zonder geboomte is een kat zonder ooren, althans in mijn' zin. FERDINAND. Nu, Michiel, die man, waarover gij zo genadig vonnist, ben ik, en dan zal mijn' Hoftteê haast een kat zonder ooren gelijken. michiel verwonderd en verfchrikt.Maar, Mijn Heer! FE It-  TWEEDE BEDRIJF, 3 ToOH, 6*3 FERDINAND. En ik beveel u nu, dat alle de boomen van deeze buitenplaats boven de vier voeten hoog ten eerste gerooid moeten worden. Ook het hakhout, maar vooral die Linden-boomen, die aan de zuidzijde van het huis ftaan. MICHIEL. Ik ben 'er waarlijk van ontfteld, Mijn Heer! Toen ik een jongen van zes jaar was, heb ik ze mijn vader helpen planten , die goeije man was net vijf en vijftig jaar, als de laatfte boom gezet wierdt, en toen zei hij, "t is of ik het de man nog hoor zeggen. „ Michiel, ik denk niet, dat jij het beleeven zult, dat die boomen uitgerooid worden, want als jij zo oud bent als ik nu, dan zullen ze in de fleur van 'er tijd zii'n. En nu ben ik de laatfte kersdag twee en veertig jaar geworden, en zouden die kostelijke boomen... waarvan ik mijn Jaapje zo dikwijls al gezeid heb: „ Jongen, jaaren na men dood zei jij nog kuijeren, met jou kinderen onder de boomen,  64 DE ZWAARHOOFD, men, die ik met je grootvader geplant heb, en nu... Zie mijn Heer mijn gemoed fchiet 'er vol van. FERDINAND. Michiel! Ik doe het om best wil. De boomen bederven mijne gezondheid. Doctor Brandheim, die daar zo even bij mij geweest is, heeft mij dat zo duidelijk, als de dag beweezen. ó De boomen, de boomen maaken een' hofftede zo ongezond. MICHIEL. Ongezond... ongezond... wel mijn Heer! als ik het zeggen mag. Als ik die Linden uitrooi, zal het in het huis niet te houën zijn van de hitte... En zouden de boomen zo ongezond weezen. Mi in grootmoeder was uit een land, daar heele zwaare bosfchen Honden, en het fpookte 'er afgrijfelijk in, zo als ze mijn vertelde, maar de menfchen wierden 'er ongelijk ouder als hier. FERDINAND. Maar, Michiel, dat zal in Moffenland geweest zijn. M I-  TWEEDE BEDRIJF, 3 ToOft. 65 MICHIEL. Hoor, Mijn Heer! Moffenland of geen Moffenland . . . mijn grootvader en grootmoeder waren heele gezonde fterke mcnfchen, en hebben ook heele fterke kinderen geteeld. Ik ben ook nog heel fterk... maar mijn kinderen (och dat ik een fteêmeisje getrouwd heb, 't is alle dagen krukken en kraaken) mijn' kinderen zijn niet zo frifch, als ik ze wenfchte. 'Er monden zien, met verlof, van binnen percies, als vooze raapen, en 'er tanden zo zwart, als de ftam van de fchoorfteen. FERDINAND.' Wel nu, merk jij immers zelf de ongezondheid van deeze plaats. 6 Die Eoomen, die Boomen, wat ben ik dien Doctor Brandheim niet fchuldig voor dien raad. MICHIEL. Jaa mogt ik eens zeggen, wat ik docht. FERDINAND. Wel Michiel, gij kent mij immers wel E voor  66 DE ZWAAR HOOFD» voor een ongelukkig, maar niet voor een onvriendelijk Heer. michiel zijn' hoed afnemende, doch terftond op een teken van Ferdinand weder opzettende. Ik geloof, Mijn Heer! en dat geloof ik 20 vast, als ik weet, dat daar mijn hark flaat, dat de Dotters heel veel kwaad an de menfchcn doen; en wel bijzonder zulke Doéters, als Docter Brandheim. Ik heb hem daarom ook al verbooden een' voet over mijn' drempel te zetten. Ik heb geen kennis an Dotters als an Docter Brandheim, maar als zij al te maal zo zijn, dan wou ik ze wel tot mist op mijn broeibakken gebruiken. Kijk een menfeh wordt ook wel eens boos, en zeidt, dan meêr als hij gedocht hadt te zeggen. ferdinand. En als ik u nu ordoneer, dat Doctor Brandheim weeklijks eene vifite bij u, uwe vrouw en kinderen moet doen. Wat zult gij dan... Jaa,  TWEEDE BEDRIJF, 3 ToOtt. 6? MICHIEL. Jaa, kijk Mijn Heer! ik ben maar een tuinman, maar zover ik weet een eerlijk man. Ik hou mij nooit op met het verkoopen van druiven en perfikken en allerhande fijne vruchten uit de bakken, gelijk de mees.te tuinlui gewoon zijn, en daartoe bennen die fchriklijk groote broeijerijen- noodig. Mijn vader heeft dertig jaar op deeze plaats gediend, en ik en mijn vrouw bennen door Mijn Heer en Mevrouw altijd heel vriende. lijk behandeld, zodat ik wel zeggen wil, dat ik al heele groote liefde tot deeze plek gronds gekreegen heb; maar ik hoop als een eerlijk man te leeven en te fterven, en ik weet heel wel, wat ik mijn'lieve vrouw en kinderen verpligt ben. Kijk, mijn Heer, mijn tong is nou los, maar, als jij me mogt dringen, om die Docter Brandheim weder op mijn vloer toe te laaten, jaa wel, Mijrt Heer! dan zei ik je moeten bedanken. Ik wil mijn' vrouw en kinderen niet bedorven hebben door een' verloopen ftoddend. Je most meester Dreevershoef eens over hem 15 2 hoo-  68 PE ZWAA RHOOKDj hooren praaten.... die weetje itukjes vaa hem te vernaaien.... FERDINAND. Zwijg, Michiel! ik verftaa daarover geen woord meêr. Doctor Brandheim is een man, waarvoor ik al heel veel achting heb.... Een man van geleerdheid, die meer dan mijne achting, die mijne liefde verdient... Ik zal maakcn, dat de lastermond van dieu Dreevershoef, waarvan mij Brandheim ook Haaltjes verhaald heeft, gefnoerd wordt. — Michiel aanftonds moet 'er een begin gemaakt worden, met het uitrooijen der boomen. MICHIEL. Maar Doctor Brandheim nu... FE RD INAND. Geen woord meèr hier over. Ik zeg u, vertrek, en maak met uw twee knechts een begin van het vellen der boomen. VIER.  TWEEDE BEDRIJF, 4 ToSlt. 69 VIERDE TOONEEL. rERDINA ND. Ieder een heeft toch een kwaad oog op Doctor Brandheim... Och! als het eens waar was, dat Michiel daarvan hem zegt. Hoe ongelukkig zou ik dan mijn' dochter maaken... Mijn zoon verlooren en mijn dochter ongelukkig... Och! wanneer zal ik tot mijn rust Romen, 't Zal mij toch wat opr luchten, als ik hoor, dat poedel verdronken is, en als 'er een aanvang gemaakt worde met het omhakken der boomen.... Waar blijft toch die Chirurgijn, wat laaten zich de mcnfchen weinig aan mij gelegen leggen. — Ik zal mij op deeze bank wat nederzetten, want ik voel' wel dat ik reeds vermoeid ben door het kleine wandelingje. (Hij zet zich op de Ixmk) Het fpijt mij, dat Doctor, om zijne vifites, mij zo fchielijk verlaaten moest, en mijn vriend van Grofchcnburg! Gij zoudt eens gaan zien, of 'er ook Engelfche brieven gekomen waren. Och! als ik u, mijne getrouwe vrienE 3 den.  7° DE ZWAARHOOFD, den, niet had, dan zou mijn leeven nog veel onaangenaainer zijn. Gij beklaagt mij nog in mijn' toeiïand. (Hij befchouwt zijne beenen.) Als ik mijne beenen zo bezie, dan heb ik toch vast het water. — Als men zo eens die boomen recht befchouwt, hoe jgemaklijk kan 'er dan een tak op iemands hoofd vallen. Bij voorbeeld, daar zit een tak, als die immers een menfeh op het hoofd viel... en daarenboven zijn de boomen conductors van den blikzem. VIJFDE TOONEEL. ferdinand, fredekik. Hendrik zegt agter de fchermen. Deezen notweg maar langs, dan komt gij llraks voor het huis. Goed fortuin! fredeuik nog binnen. Nu zorg voor alles, zo als ik je gezegd heb. Ik zal misfchlen heden hier mijnen tijd  TWEEDE BEDRIJF, 5 Tooit. ft tijd doorbrengen, en daarom zullen wij deeze nacht maar in het Witte Hert pasfeeren. ferdinand zit geduurende dit agter deJchermen gefproken wordt, in eene zeer heangfte houding, en fchudt het hoofd: Hij zegt ten einde van het gefprek tusfchen Frederik en zijn' knecht. 't Is hier niet pluis. Wat is het platte land toch onveilig. frederik aan de linkerzijde van het Tooneel opkomende. „ Zagt daar lijkt de oude Heer van Zeloten te zitten." f erd i n and. „ Die jonge fnaak heeft een flecht oog. ,, Och het zal de Capitein van de bende „ weezen. Zijn plunje is wel zwierig, maar „ 'er zijn zoveele Landloopers met goud „ op de kleêren. Ik heb 'er maar geheel „ geen zin in. Ik zou de alarmklok wel „ kunnen laaten trekken." E 4 f R3f-  72 »E Z ff A AR;HO O FD) freberik met zeer veele buigingen eenigzins befchroomd naderende. Mijn Heer! ferdinand, ii Ik zal maar wat vriendelijk tegen hem „weezen." Zijt gedekt, Mijn Heer, zijt gedekt. f red er ik. Mijn boodfehap, Mijn Heer, is van dis natuur, dat het mij zeer kwalijk zou voc. gen, indien ik mij in uwe tegenwoordigheid dekte. ferdinand. „ Zeer zeker een bedelaar." Kort af, welke is uw boodfehap? frederik. Mijn' boodfehap... Jaa Mijn Heer! ferdinand. Dat ftaamclen en die vrees, vriendlief, zijn kuuren: zeg maar recht op, wat komt gij hier doen ? f re-  TWEEDE BEDRIJF, 5 TüOtl. 73 FREDERIK. Mijn Heer! Gij dringt mij, dat ik mij zo op eens verklaar... F E R D I N A K D. Maar geene omwegen... FREDERIK. Mijn Heer! ik verzoek... ik verzoek... FERDINAND. „ Vast een bedelaar." Ik weet uw verzoek reeds, Mijn Heer! Gij zijt een welgekleede bedelaar. FREDERIK. Hoe Mijn Heer! een bedelaar? (van een' ernstigen in een' eenigzins boertigen toon overgaande) Nu jaa! als gij zo wilt een bedelaar en wel een zeer ffoute, als gij dit zo verkiest te noemen. „ Die oude man is recht grappig." FERDINAND. Gij febijnt u uw ambacht niet te fchaamcn. FREDERIK. In waarheid ik verilaa u niet, Mijn Heer! E 5 maar  74 DE 2 WAAR HOOFD, maar daar gij mijn verzoek zegt te weeten... Ach laat ik mij dan voor u mogen neder werpen, om die gunst u af te fmecken. FERDINAND. „ Nu vermoed ik iets anders, ,,'t Is mogelijk iemand, die] het in het hoofd fcheelt. „ Ik zal hem overal maar in ten wille zijn. „ Waarom worden de dolhuizen niet beter ,,bezorgd ? FREDERIK. Gij v/eet mijn verzoek, en zwijgt. He» mei, Mijn Heer! Gij ziet in mij den oprechtften den dankbaarden, maar thans ongelqkkigften jongeling. Ach! laat ik zo gelukkig zijn u mijn voordel, mijn verzoek.... FERDINAND. Ik weet immers uw voordel, ik weet uw verzoek... ,,'t Is toch een bedelaar." F R E,U E R I K. En hoe gelukkig zou ik weezen, indien mij dat verzoek werdt toegedaan, ach Mijn Heer!... , I F £ R-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOll. 75 ferdinand opflaande en na zijn» zak voelende, om Frederik iets te geeven. Zeer gaarne, zeer gaarne , alles. frederik Ferdinand om den hals vallende. Hemel! Hemel! welk geluk! Mijn toeko-, mende Papa. ferdinand. Help! Help! ik word vermoord. ZESDE TOONEEL. ferdinand, wilhelmina, charlotte, frederik. Wilhelmina en Charlotte komen in groote verbaasdheid op. wilhelmina. Charlotte! uw vader... frederik den mam van Charlotte hoorende laat Ferdinand los, fnelt na Charlotte en zegt: Lotje! Lotje! welk een geluk!... wil-  ?6 DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. Wat is hier toch gebeurd ?... ferdinand. Onderftcun mij', mijn lieve vrouw Ik ben op het punt van bezwijken. wilhelmina tegen Frederik. Wat wil dit? wat is hier gebeurd? Zeg het mij. frederik. Alles wat gelukkig is. Nooit had ik durven verwachten, dat mijn aanzoek zo begunstigd zou worden. FÏRDINANDj Welk een aanzoek? frederik. Och! mijn Heer! Gij weet immers alles van uwe dochter... De reden van mijne komst... charlotte. Papa! ferdinand. Wat zegje, Laudlooper ? C H A K-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOZ, 1f charlotte. Papa! Hij is de zoon van een' Koopman te Amfterdam. ferdinand. Hebt gij zelf mij niet gezegd, dat gij een bedelaar zijt. frederik. Ik dacht, dat Mijn Heer met mij verkoos te badinceren. ferdinand. Ik val zo badinant niet, Mijn Heer! Ik dacht, dat gij op zijn best een bedelaar in een zwierig kleed waart, of mogelijk iemand dien het in de harsfens geflaagen wae. frederik. Kent gij mij dan waarlijk niet, Mijn Keer? charlotte. Och Papa! frederik. Zeker heeft Mejuffrouw uwe dochter..... iets.... c HA.r-  ?8 DE ZWAARUOOÏD, cha li lotte tegen Frederik. Neen! Mijn Heer! ik heb mijn' Papa nog niets bericht. ferdinand. Wie zijt gij toch, mijn Heer! Ik merk helaas, dat mijne dochter u zeer bijzonder kent. frederik. Mijn Heer! Ik heet Frederik van Linzen, en beu de zoon van Eduard van Linzen. ferdinand. En welk was uw verzoek of boodfehap hier? frederik. Mijn Fleer! Ik moet het u dan nu maar in ééns ronduit zeggen. De Liefde, die ik voor Mejuffrouw uwe dochter... ferdinand. Gij zijt dan een minnaar ach ik ongelukkig man! Zo zullen alle mijne oogmerken in rox)k en damp verdwijnen... Charlotte! gij kent dien Heer? c ii a r-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOtl. CHARLOTTE. Jaa, Papa! Ik heb hem op het concert bij Mevrouw van Dijk leeren kennen. FERDINAND. Daar hebt gij nu dat heerlijk gevolg van dat geflenter na concerten bals en comedi8n. Wilhelmina! Daar doet men zulke kennisfen op. Een meisje zo piep jong... FREDERIK. Ik zou mijn verzoek nog eenigen tijd hebben uitgcfteld, maar ik hoorde, dat zeker landlooper, Doctor Brandheim arnours maakte bij uwe dochter, op wier wederliefde ik al mijn' hoop gevestigd hebbe, en die ik mij ook waardig wcnfch te maaken. Maar die Brandheim... FERDINAND. Mijn Heer, die hoon, dien gij den geleerden Heer Brandheim aandoet, reken ik mij aangedaan. Ik ben zijn boezemvriend, en hij is de mijne. W I Ir  80 DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. Lieve Ferdinand! (hem eenigzins na de linkerzijde van het tooneel leidende) hoor eens. ferdinand. Neen! Neen! ik gaa niet onder dien boom, 2iet gij dien losfen tak niet. WILHELMINA. ó Die zal ons niet befchadigen al viel hij. Het belang onzer dochter Fredrik ondertusfchen zijne brieventafch uit den zak gehaald hebbende, geeft aan Charlotte eene Aria over, en zingt zagt drie of vier woorden van dezelve. ferdinand tegen Wilhelmina. Jaa, zo een' zingenden fpringenden fchoonzoon zou u lijken. — Mijn Heer! ik kan geheel tegen geen gezang. Ik ben 'er zelfs een vijand van, en daar mij dunkt, dat gij de tecring van uwe Liefde niet zetten zult,' zal ik u maar kort mijn bciluit melden Ik moet een fchoonzoon hebben, die ernstig is, en... f re-  Tweede uedrijf, 6 Toon. 81 frederik. Och, Mijn Heer! ik ben ook wel ernstig... Ik bid u. Ik had uwe dochter die aria beloofd. Ik moest dan treurig weezen bij het lief meisje, dat ik bemin, dat ik aanbid. Moest ik dan een knijzend minnaar zijn, die door een bleek gelaat en traanen zijne beminde verveelde. Ik kan niet ontkennen, dat ik misfehien van een te vrolijk te openhartig humeur ben... maar mijn Gouverneur heeft daar de fchuld dan van. Die heeft mij geleerd de waereld altijd van haare heldere zijde te bezien. Mij in een tegenwoordig geluk te verheugen, en voor een afweezend onheil niet te duchten. Doordrongen van vreugde, daar ik haar ontmoet, die de wellust van mijn leeven is... ferdinand. Houd toch op met uw geraaskal. De waereld is een traanendal, en gij, loshoofdig jongeling!... Hemel! Welk een verfchil tusfchen den deftigen Brandheim en zulk een' losfen kwant. F wil-  8a DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. Bedaar wat, bedaar wat, mijn lieve Ferdinand ! zeg den Heer uw gevoelen, zonder hem te taxeeren... frederik. Ik zal mij zeer gaarne naar de denkbeelden van Mijn' Heer fchikken ferdinand. Dat zal niet gaan, man! Bij ieder' ftap, danst gij haast, en ik denk, dat gij onder de uwen zingt in plaats van fpreekt. Wij lijken elkander niet met al. Nog eens ik moet een door en door geleerd bedaard en groot man tot een' fchoonzoon hebben, en geen' losfen zwierbol. frederik. Ik bid u, Mijn Heer!... 'Er valt een klein takje uit één der boomen voor op het tooneel. ferdinand met Jchrik agteruit fpringende. Goede Hemel! mijn Vrouw; Lotje, daar hebt  TWEEDE BEDRIJF, 7 ToOK. 83 hebt gij 't nu. Laaten wij ons hiervan daan fpoeden, eer die dikke tak nederkomt. Mij dunkt ik hoor hem al kraaken. FREDERIK. Maar een enkel woord, mijn Heer! 't zij mij geoorloofd. FERDINAND. Niets is u geoorloofd (Onder het heengaan met Wilhelmina en Charlotte.) Vertrek zo ras gij kunt, Mijn Heer!... FREDERIK. Ach mijn Lotje! ZEVENDE TOONEEL. FREDERIK. Waarachtig de zwaargeeetigheid is hier befmettelijk. Ik ben geheel van mijn' ftreek. Lieve Lotje, lieve Lotje... Ach ik voel in mijn hart, dat ik u bemin. Ik zou zelfs zo even hebben kunnen fchreijen als een kind Maar ik heb toch van daag dat lief meisje al weêr gezien en toegefproF 2 kon,  g4 DE ZWAARHOOFD, ken, zij heeft de Aria toch van mij aangenomen en nooit immers zal Lotje dien zotten Brandheim tot een man willen s hebben... Dan zagt... daar komt een knecht, die het, als ik, heel drok met zich ze!ven heeft- 't Lijkt de leverij van den Heer van Zeiten. ACHTSTE TOONEEL. frederik, flip, met een zak. flip. ,i Bravo, Flip, bravo! 'er leeft toch geen beter kaarel, als die Hendrik." (Frederik bemerkende) Ha! Mijn Heer! uw dienaar. frederik. Hoe benje zo blij, jongman? flip. Jaa, Mijn Heer! Ik heb 'er wel reden toe. frederik. Wel ik wil die gaarne weeten, want ik ben wat zwaargeestig. flip.  TWEEDE BEDRIJF, 8 ToOtt. 85 FLIP. Och, Mijn Heer! Jij zelt 'er me om uitlachen, maar ik zou uit puure blijdfchap wel kunnen huilen. FREDERIK. Gij maakt mij nieuwsgierig. Wat is u dan bejegend? FLIP. Hoor, mijn Fleer ! Mijn beste vrind leeft nog... Uw Hendrik, die goede kaarel heeft hem gered. Ik moet na de keuken, om daar fpoedig dat nieuws te vertellen, FREDERIK, Wie is die beste vrind? Zeg mij iets meêr. FLIP. Och Poedel, poedel, dat trouwe beest. Ik was uitgeftuurd, om hem te verdrinken, daar mijn Heer meende, dat hij dol zou worden: en het dier was zo gezond en fpringleevendig als een vifch. Zie, Mijn Heer, daar kwam ik aan den kant van den F 3 dijkr  80 DE ZWAAIUIOOFI), dijksloot. Ik haalde poedel uit deeze zak, want ik kon hein niet zo maar recht af in ééns verzuipen. Ik moest hem eerst nog eens zien. Toen hij 'er uitkwam, zag hij mij zo vriendelijk aan, en begon mij te likken. Mijne oogen fchooten 'er .door vol traanen: en het was kiek, of het itomme beest tot mijn zeggen wou: Voor het laatst nog zal ik jou mijne vriendfchap bewijzen. Ik greep zijn' voorfle pooten toen, en zei: Leeven zelje, poedel! of ik zei me met jou verdrinken... en op dat moment kwam Hendrik net aanrijden met uw rijpaard bij hem. Ik bad hem om logement voor mijn poedel... en dat beloofde mij die goeje kaard in ééns. Ik zette poedel op uw paard, (want kijk, Mijn Heer! poedel is een heele beste'rijder) en, daar reedt hij in plaats van verzoopen te worden, als een Heer weg. Ik verbecdde mij, dat hij aan den hoek van de Tolbrug nog eens na mijn omkeek en mijn toeknikte. FREDERIK. Trouwe kaarel!... denkt gij zo over een' hond,  TWEEDE BEDRIJF, 9 7*00». 87 hend, hoe moet gij niet over een' menfch denken... Luister eens... FLIP. Ik heb geen tijd, Mijn Heer! ik moet vliegens na de keuken, om 'er dat blijde nieuws te brengen. NEGENDE TOONEEL. FBEDERIK, DREVERSHOEF. Zo als Flip ter rechter zijde het tooneel verlaat, komt Drevershoef ter linkerzijde op. FREDERIK. Men zou waarachtig zeggen, hoe vindt men malkaêr. Zijt gij het waarlijk, Drevershoef ? DREVERSHOEF. Jaa ik ben het, Mijn Heer van Linzen! FREDERIK. Wat kom jij hier doen. F 4 D R E"  88 DE ZWAAR HOOFD, D R E V E R S H O E F. Ik ben gebaald, om den Heer van Zeken ader te laatcn. FREDERIK. Wel ik heb den man daar zo even gefproken... Dat vind ik al raar. D R E V E R S H O E F. Och het zal weer zo ccuc of" andere gril wcezen, en ik hoor dat Barend Brandheim 'cr thans praclizeert. FREDERIK. Die zotte vent, denk eens aan, is mijn medeminnaar. DREVERSIIOEF. Jaa man! de Gekken krijgen de kaart.... Barend Brandheim durft dan vrijen na Lotje van Zeiten. FREDERIK. En de oude Heer heeft verbaasd veel met hem op. DREVERSIIOEF. Dat is de reden, dat ik ook hier in haat  TWEEDE BEDRIJF, 9 Toon. 89 haat geraakt ben... Brandheim zal 'er iets tegen gehad hebben, dat ik, hier als Chirurgijn gebruikt wordt. De knecht heeft mij uit nood zeker gehaald, doch daar ik een gevaarlijke patiënt niet ver van hier in de buurt heb, flapte ik daar reeds van de chais af, want de Heer van Zeken kan gemakkelijk wat wachten, en die arme vrouw niet. Ik heb den knecht maar vooruitgeftuurd, en laaten weeten, dat ik 'er binnen het halfuur weezen zou. FREDERIK. M^ar geef mij toch raad, hoe moet ik me in dit geval gcdraagen ... die Brandheim... DREVERSIIOEF. Net als of dat maar zo vlug ging. Alle goede zaaken komen langzaam, van Linzen! .. maar vergeef mij dat ik u zo familjaar bejegen. FREDERIK. Voor welk een' nar houdt gij mij? waarom zou ik zedert onze academiekennis veranderd zijn. F 5 D R E-  90 DE ZWAAR HOOFD, DREVERSHOEF. Waarom? Wel om dezelfde reden, waarom mij zoveelen mijner voorige kennisfen, mijner medeftudenten met hunn' hoed op het hoofd voorbij loopen en naauwelijks, Goeden dag meester! zeggen. Immers was mijn vader blijven leeven, of zijn boedel beter uitgekomen, ik was binnen den tijd van een jaar Doctor Drevershoef geweest, en nu ben ik maar een Dorpchirurgijn, om dat ik voor de Grooten geen laagheden kan of wil doen.... FREDERIK. ' TJan noemt gij nog altijd zwart zwart en wit wit. DREVERSHOEF. Och! Jaa! Een geruimen tijd geleeden was de Heer van Zeiten in den waan, dat hij getrepaneerd moest worden, om dat 'er, naar zijn duidelijk gevoel, een groote masfa fpaanfche fnuif in zijne harfens was. Nota bene. Hij had in geen dertig jaar een neepje fnuif gebruikt, en had altoos een zeer maatig fnui-  TWEEDE BEDRIJF, 9 ToOfl. 91 fnuiver geweest. Zeker had ik met den man kwanswijs te trepaneeren veel grooter genoegen gegeeven, dan nu ik hem tot boos wordens toe beweerde, dat het fchehnenwerk van mij weezen zou, indien ik eenige kunstbewerking aan hem verrichtte. frederik. Gij zijt nog de oude Drevershoef, maar met alle uwe kunstbewerkingen, leer mij nu toch de kunst, om mijn Lotje uit de handen van Doctor Brandheim in de mijne te krijgen. Ziet gij daar geen' kans toe. drevershoef. Och neen! mijn vriend, maar het wordt tijd, dat ik gaa... f re d ri k. Nog een verzoek.... mijn oude vriend zoudt gij mij niet eenigen toegang, bij voorbeeld : als uw knecht in het huis van den Heer van Zeiten kunnen bezorgen ... drevershoef. Langs zulk een' weg niet, mijn vriend Met  D V. Z W V\ AR HOOFD, Met dat flag van zaaken heb ik mij nimmer opgehouden, en ik zoek het nu ook niet te doen. Het voegt' aan een eerlijk' man niet geheime zaamcnkomsten tusfchen gelieven te begunstigen, vooral wanneer het meisje nog beide haarer ouders of één der. zelve in het leeven heeft. Was mijn omgang met den Heer van Zeiten nog als voorheen, ik zou alles voor u aanwenden, en kan ik nog gelegenheid vinden, om u tegen over Doétor Brandheim in een voordeelig licht te plaatzen, ik beloof u, ik zal het doen. frederik. Och doe dat, doe dat. Ik zal mij zo weinig mogelijk van deeze plaats verwijderen, en uwe terug komst verwachten. drevershoef. Maar ik kan u niets belooven.... Vaarwel ! frederik terwijl Drevershoef naa de rechterzijde van het Tooneel vertrekt. Dat is een verdienstelijk man.... altoos ver-  TWEEDE li E D R IJ F , 10 Toen. 93 vergenoegd, fchoon ongelukkig. Hoe nederig is de waare grootheid... maar zagt... TIENDE TOONEEL. frederik,' michiel, en twee tuinknechts. Alle drie met bijlen. Zij kernen aan de linkerzijde op. een der knechts. 't Is toch recht jammer, baas, van die fchoone boomen. m 1 c iii e l. jaa, jongens het moet 'er zo meê door. Mijn Heer wil het zo. frederik. Goeden dag baas, goeden dag mannen! hoe allen zo gewapend. Het is immers tegenwoordig geen tijd van boomen hakken. michiel. Jaa, Mijn Heer! en nog van daag moeten deeze frisfche fchoone boomen omvergehakt. f re-  94 DE ZWAARHOOFD, frederik. Op wiens order toch? michiel. Wel op wie zijn orders anders als van de Heer van deeze plaats. frederik. Wel dan bederft hij zijne gehecle hoffteê, hoe komt hem dat in het hoofd? michiel. Och, Mijn Heer! hij begrijpt dat alle geboomte op deeze plaats fchadelijk voor zijne gezondheid is. frederik. En wie maakt hem dat wijs? michiel. Och diezelfde Docter Brandheim, die mijn vrouw en kinderen door poeijers en confer» ven bederft Gelukkig, dat hij zo graag druiven,', perfikken en ananasfen lust, anders zou de broeijerij ook wel aan een kant moeten. f R e-  TWEEDE BEDRIJF, Io ToOtl. 95 frederik. Ik merk, dat gij de tuinman van deeze plaats zijt... Een woordje in vrijheid, als 't 11 blieft. michiel tegen de tuinknechts. Jongens begint onderwijl het hakhout, dat ter zijde van de laan ftaat, en dat toch in het najaar vallen moet, maar te vellen, ik kom aanftonds bij je. (De Tuinknechts gaan ter rechterzijde af.) frederik. Hoe heetjc! michiel. Michiel, Mijn Heer! frederik. Michiel dan, zoudt gij mij voor eenige uuren van daag in uw huis willen logeeren. michiel. Ik ken u niet, Mijn Heer! frederik. Ik wenfehte den Chirurgijn Drevershoef, als  OÖ DE ZWAARHOOFD, als hij van deeze plaats vertrekt, nog eens te kunnen fpreeken. Maak geene zvvaarigheid over mijn perfoon. Gij kunt deeze goudbeurs tot een prefent krijgen, 'er zitten ten minsten dertig ducaaten in. MICHIEL. Wel Mijn Heer! Gij zegt daar zo wat. — „ Maar als mijn Heer 'er agter kwam. Hij ,, zou vast denken, dat ik een moordenaar ,, of een dief verfehoolen had." FREDERIK. Wat prevelje, Michiel? Beraadje kort en goed. MICHIEL. Och, mijn Heer! dat blinkende goud, dat blinkende goud heeft zulk een kragt op een' menfeh. Gij moet al heel veel belang ftellen in die Chirurgijn Drevershoef. Jaa, 't is ook een best man. F R E D E R I K. Ik ftel zeer veel belang in hem... maar wat befluitje nu? Talm niet. M I-  tweede bedrijf, io Toon. 97 michiel. Om.... maar ik durf niet... frederik. Waarom toch niet? michiel. Och, als mijn Heer merkte frederik. Wel uw vrouw zei mij wel zo lang een fchuilplaats weeten aan te wijzen. michiel. Nu ik zal het dan maar doen, Mijn Heer! frederik hem de beurs overgeevende. Veel fortuin 'er meê, baas! maar waar is t uwe wooning? michiel. Hartelijk dankbaar voor uwe goedheid, Hijn Heer! — Ik zelje den weg zelf wijzen , dan loopen wij het groote huis mis. Frederik en Michiel gaan ter linkerzijde van het Tooneel. Einde van het Tv/eed» Bedrijf. G DER-  J)8 DE ZWAARHOOFD, DERDE B E D R IJ F. Het Tooneel verbeeldt dezelfde kamer, als in het Eerjle Bedrijf, Op de tafel fiaat een kom, eenige windfels liggen bij dezelve. EERSTE TOONEEL. CHARLOTTE, DREVERSHOEF, FERDINAND, WILHELMINA. Zij zijn in gcfprek bij het opgaan van 't gordijn. FERDINAND. Die tijding, Meester, viel als een donderflag op mijn hart, en wat mijn vrouw' ook zegt, hij is dood. Nooit zie ik mijn Willem weder. Tot behoud van mijn leeven moet ik gelaaten worden. Ik weet niet welke redenen u wederhouden.... DREVERSHOEF. Ik handel immers tegen mijn belang, Mijn Heer! Ik maak 'cr in consciëntie zwaarig_ beid  derde eed r ij F ? i Toon. 99 heid van om u een nder te openen. (Hij fleekt z