MAATSCH. DER NEDER!, tETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken 1841  C U E N N A, TREURSPEL.   C U E N N A, TREURSPEL. DOOR A. LOOSJES Pz. TE HAERLEM, By A. LOOS J É S Vz. M D C C X C I.   VOORBERICHT. Uit een verhaal, in het Eerfte deel van de Vaderlandfche Bibliotheek voorkomende, heb ik niet alleen het onderwerp van dit Tonneelfiuk genomen, maar zelfs in het Derde Bedrijf de saamenfpraak tusfchen Cuenna en de Ruiter, en ook een goed gedeelte van het v'jfde Bedrijf, behalven eenige kleine bijzonderheden, genoegzaam van woord tot woord gevolgd. Omtrent de éénheid der plaats heb ik mij in dit ftuk eenige vrijheden aangemaatigd, die aan fommigen misfchien, wat te verregaande, zullen toefchijnen, egter dacht mij het onderwerp te treffend, om het, uit hoof de van die noodzaaklijke vrijheden, niet te bewerken, 't Is ook waar, dat de geachteSchrijver van het Leeven van M. A. de Ruiter, Gerard Brand, Vivonne C bl. 971) van de vloot te rug doet komen , uit hoofde van het gemor des volks te Mesfina, maar, daar Vivonne waarlijk een held was, heb ik geen zwaarigheid gevonden, om in deezen van de letter der Gefchiedenis af te wijken, en het boven aangehaald verhaal te volgen.  PERSOONEN. cu en na. v i v o n n e , Onderkoning van Sicilië. du que s w e , Admiraal der Franfche Vloot. j e r o n i m o, Vader van Citenna. ANDRé, Een Franfch Officier. c e p h i z e , Vriendin van Cuenna. don francisco, pereiea, freira de la cerua, Viceadmiraal Generaal van de Spaanfche vloot. de ruiter, Luitenant Admiraal der Hollandjche vloot. berkhout, Kapitein op de Hollandfckt vloot. J kamerdienaar. maagden van hessin a. Z W IJ G E N D E. Soldaaten en Matroozen van de Hollandfche vloot. Soldaaten der Franfche Bezetting. Burgers van Mesjina. Het 'jluk fpeelt in, en op eenen kleinen affland van Mesjina.  C U E N N A. TREURSPEL. EERSTE B E D R IJ F j Het Tooneel verbeeldt een vertrek in de wooning van Cuenna. EERSTE TOONEEL. cuenna, vivonne. cuenna. (met Vivonne op dezelfde kanapé zittende , met haar aangezigt op den borst van Vivonne leunende.} Neen! Vivonne! Zo, zo gelukkig kan uwe Zuster niet zijn in de armen van den grooten Lodewijk. . . . (Zij beurt zich op.) Staatkunde en Liefde! eeuwige afflandcn! A v Jt-  S C U E N W A. vivonne. ( zeer teder.) Gij bemint mij dan boven alle anderen, Cuenna! cuennj, Kunt gij twijfelen? — Ziet gij niet door deeze oogen de vonken van mijn verliefd hart; of ducht gij misfchien, dat zich'ook flaatkunde met mijne Liefde vermengt. Neen! Die eerzucht ken ik niet, maar ééne eerzucht heb ik, en die is u te beminnen... u eeuwig te beminnen. Niet den Onderkoning van Mesfina bemin ik, neen , Vivonne — Vivonne; en fchoon gij fchaapen op het Siciliaansch gebergte weidde, ik zou u evenzeer beminnen .... en misfchien (met een' diepen zucht) had ik dan minder te vreezen. vivonne. Gij vreest... Hemel! Cuenna! Wat vreest gij ? cuenna. Ach, hoe veele fchitterende fchoonheden begluuren u van rondsomme, eu benijden mij  EERSTE BEDRIJF, I ToOtl. J uwe tederheid. Zij fpannen u misfchien dc ftrikken reeds.... vivonne (haar de handen drukkende, en op eenen gerust/tellenden toon fpreekende.) Zo ik in die ftrikken viel, zou ik ophouden Vivonne te weezen, of ik moest Cuenna nimmer gezien hebben. Hoe? Uwe handen beeven, Cuenna?... Vreest gij nog? Bij mijne intrede in Mesfina heb ik den blik gezien, dien gij van uw balkon op mij wierpt; heb ik dien gezien, en zou ik kunnen ophouden u te beminnen; zou ik kunnen verflaauwen in u te beminnen? Ik ontveinsde het u niet, Cuenna, eer ik u gezien had, was mijne zucht voor de Sexe onbepaald en vlottende. Iedere fchoonheid trof mij. —. Ik aanbad heden deeze en morgen geene. — Maar in u, in u vond ik de vereeniging van alle fchconheden.— Kan ik dan wel au ders dan ftandvastig zijn ? Zulk een' kunftelooze fchoonheid naar lichaam, zulk eene edele verhevenheid van ziel, zulk een GodA 2 de  4 C U È N N Ai delijke liefde.... Ach Cuenna! uwe vrees is mij een hoon. Vergeef , vergeef het mij ten minde, dat ik, eer ik u zag, mindere fchoonheden gezien, bemind, en aangebeden heb. Vergeeten zijn ze, Cuenna, gelijk een droom.. cuenna. Vergeeten? Zij? die gij bemind, die gij aan- gebeden hebt- Gruuwzaam denkbeeld! Ik, ik misfchien zal ook eens van u vergeeten worden. Van Vivonne vergeeten te worden ... (zij barst uit in traanen ) Ach ! dat ik dit oogenblik in uwe omhelzing ftierf, dan zoudt gij mij ten minrten niet vergeeten ... dan in het graf. v i v o n n ë. Gij bedroeft mij, Cuenna! tot in het bin- nenfte van mijn hart. Ach! dat ik u de gevoelens mijner ziele kon doen leezen: maar moet zich dan uwe tederheid geduurig met traanen vermengen , och! ieder traan valt als een gloeijende druppel op mijn hart. —■ cuenna. En in het midden van die traanen ben ik ge-  EERSTE BEDRIJF, I ToOM. 5 gelukkig ik bemin, ik aanbid u en ik zie, dat gij mij nog bemint Maar Vivonne! brandend,eeuwig brandend is mijn hart voor u, als het hart van den Etna... maar zonder verdoving. Weet dan... zo gij mij trouwloos wierdt. Ach! kan die gedachte in mijn hart oprijzen, en leef ik nog? Zins den eerften dag, dat ik u beminde, dat gij betuigde mij te beminnen — droeg ik aan dit hart.... vivonne. Wat .... cuenna (een' dolk te voorfchijn brengende) Deezen dolk. vivonne. Hemel! Cuenna! Voor wien? cuenna. Voor u, — jaa voor u, Vivonne! indien 'er in dien borst, dien ik reeds zo dikwerf met gloeijende lippen gekuscht, en aan deeA 3 zen  6 CUENNA. zen van liefde hijgenden boezem gedrukt heb, indien 'er in dien borst eene andere vlam dan voor mij opblaakt... Ach, fchoon ik duizend leevens voor u zou kunnen, zou willen opofferen, dan, dan deeze dolk in dien borst. vivonne (geheel ontzetting.) Verfchriklijk maar beminlijk in bet midden van uwe verfchriklijkheid! Berg, berg dat afgrijslijk wapentuig. cuenna (den dolk weder in haart kleederen verbergende.) Gaarne, gaarne, want immers nog hebt gij mij lief? vivonne. Nog.... Nog Neen! Eeuwig, eeuwig. Ach, ik zweer «... welke eeden zal ik u duizendwerven herhaalen .... Ik zweer u bij uwe Liefde, die mij heiliger is dan het altaar, dat mijne dagen verdriet, dat mijne nachten'ellenden zijn.... dat zelfs de Eeuwigheid .... cu-  EERSTE BEDRIJF, 2 ToOfl. $ CDEHN A. Neen! mijn Vivonne! Zwijg, zwijg.... Eeuwig... eeuwig moet gij gelukkig zijn... Lang nog ver van het graf... in deeze deeze armen aan deezen boezem.... (Zij omhelst hem, en, middelerwijl, wordt 'er aan de deur geklopt. Zij fpringen uit de omhelzing op, en Cuenna opent de deur.) TWEEDE TOONEEL. CUENNA, VIVONNE, EEN KAMERDIENAAR. DE KAMERDIENAAR Mijn Heer! Een oud fransch Admiraal drong mij hem zonder eenig vertoeven bij u aan te melden. De oorzaak, die hem hier heen jaagt, fchijnt geen oogenblik verwijls te dulden. VIVONNE. Een oud Admiraal ? Wie mag dat zijn ï A 4 cu-  $ CUENNA. cuenna. Dat hij hier kome. vivonne» Jaa! Hij kome. ( De Kamerdinaar binnen.) cuenna. Zal ik blijven?... vivonne. Voor mijne Cuenna heb ik geene geheimen. Hemel! 't is du Quesne! DERDE TOONEEL. cuenna, du quesne, vivonne. vivonne ( hem omhelzende.) Welkom, welkom, mijn oude Vriend' du quesne. j Ik verheug mij, dat ik u vindc , Mijn Heer!  EERSTE BEDRIJF. 3 Toon. '9 Heer! — Ik breng u zeer gewigtige tijdingen- De Spanjaarden zijn met de Hollanden jn verbond getreeden, en de onverwii» nelijke de Ruiter zal met zijne Vloot de geweezen vijanden van het Gemeenebe.-.t onderfteunen. Reeds is de Ruiter voor de fcusten van Sicilië geankerd. vivonne. De Ruiter voor deeze kust, en gij, mijn Heer! gij hier, zo onverwacht. . . . du q_uesne. Naauwlijksch was ons Hof onderricht van deeze vreemde, deeze onnatuurlijke verbindtenis, of ik ontving bevelen om de Ruiter aan te tasten, waar ik hem mogt ontmoeten. Ik ijlde herwaards, en lig nu met mijne vloot voor de haven van Mesiina. vivonne. Franfche de Ruiter!... Wie kon het Hof beter tot zulk eene onderneeming uitkiezen, dan u? — De twee grootfte Zeehelden hunner Eeuw zullen dan.... A 5 B«  10 CUENNA. du quesne. Dit is nog niet al, Mijn Heer! Deeze brief van eene bekende hand is mij ten duurften aanbevolen, om u terftond, bij mijne aankomst aan deeze ree, met eige handen, over te geeven. vivonne ( breekt den brief open — leest denzelven met blijkbaare ontroering ; en zegt met eene hevige drift tegen du Qjiesne. ) Jaa! met u,met u zal ik na de vloot vliegen. De Item der eer zal ik geboorzaa- men, du Quesne! Uit de armen van deeze aanbiddelijke zal ik na het ftrijdperk ijlen. Neen! neen! De Liefde is niet altijd het graf der Heldeneer. cuenna. Hemel! Vivonne! — Hoe? Gij, gij na de vlootï Uit mijne armen. . . . vivonne (Cuenna op den brief wijzende, haar met de grootjle tederheid aanziende.) Ach! Gij  EERSTE UEDRIJF, 3 ToOIl. Iï DU QUESNE. Gij aarzelt? Mijn Heer! VIVONNE. Neen! du Quesne! Geen oogenblik. . Maar deeze Godlijke moet ik den afi'cheidkusch geeven; en dan geen oogenblik. D U QUESNE, Ik zal mij dan verwijderen, en vertrouw dat gij mij zult volgen. In de haven ligt onze Hoep. vi v oN N E. Jaa daar, zal ik u volgen, maar verder u voorgaan. Eéne zegepraal over de Ruiter is genoeg voor mijne onfterflijkheid, DU QUESNE. Vaar dan wel. VIER-  I» CUENNA. VIERDE TOONEEL, cuenna, vivonne. ( Zij z ien elkander, eenige oogenblikken, zwijgen' de aan.) vivonne. Mijne Cuenna! cuenna. Vivonne! vivonne. Ik moet.... ik moet Eene eeuwige fchande of eene eeuwige eer 1 i cuenna. Gij moet Haatlijk bevel.... Gij moet dan, Vivonne! v i v on ne. Niet alleen,om mijne, maar ook om uwe eer, Cuenna.... cu-  EERSTE EEDRtJF, 4 Toon. 13 cuenna. Draagt uwe arm niet blijken genoeg van uwe dapperheid. Om mijne eer.... Neen! mijn waarde! voor mij, voor mij hebt gij eer genoeg behaald. Zoud gij mij dierbaarer zijn, om dat uwe kleederen rooken van menfchenbloed. Ik bemin, ik aanbid uwen moed maar mijne eer. . . . Neen! neen! Vivonne! Uwe eer.... De eer van uwen Koning , die gelden boven mijne.... Liefde. vivonne (geeft haar den brief over.) Het geldt uwe eer, mijne waardfte! Het geldt onze Liefde! Zo gij mijne woorden niet gelooft, lees dan en oordeel. —— Cuenna (leest met groote aandacht en nadruk.) Mijn Broeder1. Indien gij nog dien naam waardig zijt. Nog, nog volhardt gij dan in uwe fchandelijke, in uwe laa-  14 CUENNA. laags liefde voor de Florentijnfche. . . . Nog heb ik uwe ongetrouwe werkloosheid voor den Koning verzweegen. In den arm van de dartele Cuenna vergeet gij mij, uw Vaderland, den Koning,u zeiven. — Ruk los, ruk los de banden, die u aan die onwaardige verbinden. Scheur u uit haare omhelzingen , vergiftig voor uwe Eer en die van uw gejlacht. Wisch uwe lafhartigheid uit in het bloed van den Hollandfchen, Zeeheld. — Of wilt gij in uwe fchandelijke liefde volharden; Draa vervange dan een ander uwe plaats in Mesjina. De Liefde is ook het graf uwer Eer. Offer uwe onJierfHjkheid op aan eene.... ( Zij werpt den brief weg , en jlort in de kanapé neder. ) VIVONNE, Gij drongt mij tot het leezen van den haatelijken brief, mijne Cuenna! CUENNA. D'e onmcnschlijke — die uwe Zuster? —■ Zweeft dat zelfde bloed door uwe aderen ? — Weg  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtl. 15 Weg — weg uit mijne oogen, Broeder van zulk eene Zuster. — Zij, zij de minnaares van uwen Koning Lodewijk — die gevoellooze. VIVONNE. Cuenna!.... ik fmeek u — zag zij flegts, één oogenblik, uwe voortreflijkheden, Ach! Zij rechtvaardigde haaren Broeder, — zij zou u aan den hals vliegen, u met kufchen bedekken. CUENNA. Kan een hart, dat bemint, zo denken, zo fchrijvenover de Liefde vaneenen Broeder. VIVONNE. 't Is, gelijk ik u zeide, Cuenna! Haare liefde is ftaatkundig. CUE N NA. Vervloekte Staatkunde! — (Naa eenige 00genblikken.) Vervloekte Liefde ! — —. VIVONNE. Ach ! Mijne dierbaarfte! Moet ik niet om uwe, om mijne Eer. —— cv-  J<5 C U E N N A. cujïnna. ( op een' toornigen toon.) I Jaa vlieg heen, vlieg ijllings heen , zelfs zonder eenen affcheidskusch, en draag dan mijn' vloek mede in het hart der Zee. vivonne. ( haar tederlijk omhelzende. ) Kunt gij mij dan haatcn? cuenna. Haat gij mij niet, indien gij allen boven mij lief hebt. De waterbel der Eer, — de gunst van eenen koning, laag genoeg om zich te verheugen in de armen van de wreedhartigc Motcspan. Maar koele Broeder van die gevoellooze, ik heb nog eenen troost, Ik heb mijnen dolk nog. v'vokne, Laat toe dat ik, fidderende, aan uwe voeten u om het behoud uws ieevens fmeeke. — Ik, wien duizend kogels niet doen beeven, en die den dood lachend in het aangezigt gezien heb... Cuenna, ik wil u in het ftof ge-  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOH. Vf geknield —— Cuenna! hoor mij voor het minst. cuenna (met fchijnlaare koelheid.) Ik hoor. — vivonne. Dat ik nog éénmaal, nog éénmaal aan de ftem der Eer voldoe, om voortaan tot mijn graf de ftem der Liefde te volgen. Dan zal ik alleen luisteren na 'de ftem der Liefde... cuenna (met eene droefgeestige fpottemij.) Jaa der Franfche Liefde! vivonne. Gij doorboort mijn hart. — Neen, Cuenna! — Gij — gij alleen zijt het voorwerp mijner tederheid — mijner Liefde. Als mijne Gemaalin zal ik, in fpijt van mijne Zuster, u dan ten hove voeren, maar zal ik dat doen — dan — moet ik eerst een' de Ruiter overwinnen, (naa een korte tusfchenB l»os.)  18 CUENNA. pos.) Of wilt gij, dat ik zal blijven. —> Cuenna! dan Hechts eene gunst, ja dat zal mij eene gunst zijn van uwe handen. — ( Hij knielt. ) De dood — de dood van uwen dolk — of vrijheid, dat ik mijne eer, mij dierbaarer dan mijn leeven, herwinne in het glorierijkst gevecht, waarin een roemrijke nederlaag eene gewoone zegepraal za! overtreffen. — Ik bid u ... . cuenna. (vertederd.) Gij bidt, Vivonne. — Rijs op. Rijs op. -— Den dood kan ik u niet geevcn, en uwe eer mag ik u niet ontrukken.... Gij hebt mij dan lief. vivonne. Voor eeuwig. cuenna. En wat is daarvan het onderpand? vivonne. Die eer, die ik niet bevlekken kan. cv-  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOfl. 19 cuenna. Eeuwig zegt gij ? vivonne. Ja! cuenna (omhelst hem.) Vaarwel dan. —— Gaa nu heen. —<• vivonne. Zo koel, zo koel. cuenna. Neen niet koel — met de hevigftc liefde die ooit een' vrouwelijken boezem zwellen deedt. •*— Vaarwel — maar de Liefde onderdrukt alle mijne andere bartstogten. « Vivonne! Gaa heen; Zegepraal; maar hoe groot uwe Zegepraal zij, de Zegepraal van dit oogenblik kost mij veel — misfchien alles. — vivonne. ( haar omhelzende.) Ik moet — Vaarwel — ( Te rug kmnende.) Misfchien voor Eeuwig. B 2 V IJ F»  3.0 CUENNA. VIJFDE TOONEEL. cuenna (Jlaat eenige oogenblikken in eene vertwijfelde houding, ■ en valt daarnaa plotslings in de kanapé neder.) Jaa! hier zat Vivonne — hier zat hij nog voor weinige oogenblikken. — Hier lag hij in mijne armen; — aan mijnen boezem. — En hij is weg. (Haare armen geopend uittrekkende.) Weder hier, weder hier, Vivonne! in deeze armen, aan deezen boezem. , Ha! die Wreede! — Wreed geilacht! Montespan! — Haatelijkfte Zuster van den beminnelijkften Broeder — Maar ... Is ook Vivonne niet een Franschman ? — is hij ookniet van die wufte Natie, die een eed aan een vrouw fpel acht. Thans, thans belacht hij misfchien met een valsch gelaat mijne tedere zwakheid reeds .... Indien hij... maar wat bekommer ik mij? —• Hij was immers Liefde — geheel Liefde bij zijn affcheid. — Neen! Neen! Zo kuscht de valschheid niet. ZES-  EERSTE BEDRIJF, 6 ToOtl. 2X ZESDE TOONEEL. JERONIMO, CUENNA. JERONIMO. Is het waar, mijne Dochter! Is Vivonne na de Vloot vertrokken? CUENNA, Ja, mijn Vader! Hij vloodtuit mijne armen. JERONIMO. Die ondankbaare... Vergeet hij dan uwe liefde? CUENNA. Kan hij zijne eer vergeeten? Mijn Vader! JERONIMO. Ach, mijn Kind! Gedenk, dat hij een Franschman is. Roept die Natie niet eeuwig wraak over de Siciliaanfche Vespers. Eeuwig, eeuwig zoeken zij het bloed hunner voorouderen te wreeken. Wij zijn ook van een Siciliaansch genacht. — Ach, Cuenna! B 3 vrees,  *i CUENNA. vrees, vrees; de ftreeken van die Natie zijn oneindig. CUENNA. Zou dan met den edelften Held de beproefdfte Vlootvoogd der Franfchen zamenfpannen, om mij, om mij, een rampzalig meisje, te misleiden... Want rampzalig ben ik zonder Vivonne, de beminne- lijkfte aller mannen (In gepeins.") Maar Hemel! zo hij fneuvelde.... en mij agter- liet was 'er dan eene ellendiger, dan ik? JERONIMO. Laat ik u mogen herbaaien, mijne Dochter! 't geen ik u zo dikwerf reeds gebeden heb. Laaten wij dit eiland verlaaten, dat wij wederkecrennaons gelukkig Florence. CUENNA. Ha! Ons gelukkig Florence... waar geen Vivonne is, is geen geluk. —> Ik merk uw doel, mijn Vader! — Gij zoekt mij af te trekken van eene liefde, die mijn alles uitmaakt. JE-  EERSTE BEDRIJF, 6 Tot)tl. 23 JERONIMO. Van eene liefde, die u in het graf zal Horten.—> Laaten wij deezen heilloozen oord ontvlieden —. eu dan , zo Vivonne u bemint, naar zijn woord, dan, dan zal hij u immers navolgen aan welk een oord der waereld gij u bevinden moogt, maar ik ducht, dat deeze afreize... CUENNA. Hemel! mijn Vader... ik zou de fpot worden aller Siciliaanfchen... ik, die korts het voorwerp van aller nijd was... Neen! mijn Vader! iets anders befluit ik — geheel iets anders. Mijn Vivonne! — met u te derven of met u te Iecven is mijn befluit. Welaan, mijn Vader! hier kan ik niet blijven.... Ik zal mijnen Vivonne naijlen — hem vergezellen, op de Vloot — inet hem fterven of zegepraalen. — Wat vertoef ik? JERONIMO. Blijf, blijf, mijne lieve Dochter! — Zie de traanen van eenen beevenden Grijsaar: ~B t, hoor  &4 CUENNA. hoor zelf zijne gebeden tusfchen zijne lippen beeven.— Gehoorzaam mij flechts eenmaal.—» CUENNA. En dan, dan als het niets minder geldt, dan mij voor eeuwig af te fcheuren van mijn' tederbemindften, van Vivonne. Laat mij los, mijn Vader! — Ik zal hem vergezellen op de Vlo< t — ik zal met hem zijnen dood of zijne glorie deelen. 2 E«  EERSTE BEDRIJF, 7 ToOH. ZEVENDE TOONEEL. JERONIMO. Ongelukkig Vader! De teugels dergehoorzaamheid door eene dwaaze liefde mij zo vroegtijdig ontrukt... en ach! die onbezonnene, in haare hollende drift, vertrapt zij de lesfen en gebeden der Vaderlijke tederheid. — 0 Mijne lieve Lucreze! hoe fchreide gij bij uw fterven , toen gij Cuenna, als een driejaarig meisje agterliet. Van u, van u kan ik fcheiden, was uw laatfte woord, maar van haar... gij omhelsde Cuenna, en ftierft. —• Ach! ware zij met u in die omhelzing geftorven. ('t Gordijn valt. ) BS TWEE-  2.6 CUENNA. TWEEDE BEDRIJF, Het Tooneel is het zelfde als in het voorig Bedrijf. EERSTE TOONEEL. jeronimo, a n d r é. jeronimo ( opkomende met a n d r é. ) Het is mij nog ongelooflijk, mijn Heeïj a n d r é. En ik verzeker het u egter. Vivonne is de wispeltuurigheid zelve. Laaten zijne betuigingen van liefde aan uwe Dochter zo hevig zijn, als ooit eenig minnaar uitboezemde, ik zweer u, op de Vloot bevindt zich een Siciliaanscb Meisje, om zelfs daar aan zijne dartele neigingen te believen. Zo ongetrouw, zo onfiandvastig is zijn charafter — Ik ken ook haar, 't is eene van die verachtelijk en haarer kunne , die , onder een  TWEEDE BEDRIJF, I Toon. 3? een masker van welmeenendheid en gulhartigheid, haare arglistigheid en verraaderij bedekken. Ik heb haar gezien even voor dat Vivonne na de Vloot vertrok. jeronimo. Hoe gezien , even voor het vertrek van Vivonne? Zij is dan voor hem na de Vloot vertrokken.., a n d r i. Haare beftemming was na het Admiraalfchip. jeronimo. Die verachtelijke Bedrieger... Kan ik anders dan mijne voorouders rechtvaardigen , dat zij bij de Siciliaanfche Vespers hunne handen in het bloed uwer valschhartige landgenooten gewasfehen hebben... Zulk een helsch bedrog... En mijne arme Cuenna is hem naageijld , om hem op de Vloot te vergezellen. — Hemel ! welk een ftorm van ellenden bedreigt haar hoofd. AN-  »8 CUENNA. ANDlté. Ach! en welk eene vernielende te Ieurftelling zal haar daar treffen. jeronimo. Ik ducht, dat eene toomelooze woede haar zal aangrijpen. Ik ken haaren aart .... Zou het niet mogelijk zijn, André! dat ik haar nog liet agterhaalen ? A n d Ré. Misfchien dat een fnelroeijende boot... jeronimo. Welaan! Ik zal haar de fnelstroeijende floep naa zenden met een' bode, die haar eenigzins van haar noodlot onderricht, haar bidden om te rug te keeren. — Vertoef hiér eenige oogenblikken, mijn Heer! Meer dan ooit, heb ik uwe onderfteuning noodig. TWEE-  TWEEDE BED'rIJF, 2 Toon. 20 TWEEDE TOONEEL. A N D R é. Het is ons gelukt Montespan! • Jaa op uwe aanblaazingen, en op aanflooking van mijn minnenijdig hart heb ik, naa lang zoekens, 'er eene gevonden, die door haare toverijen het hart van Vivonne begochelen zal. Lauretta zal , in Cuenna's afzijn, Cuenna aan Vivonne doen vergeeten , zij heeft bij mij ook dikwerf de plaats van Cuenna bekleed. Behalven haare leevendige bruine oogen, en fchoonen boezem, behalven duizend aantreklijkheden, heeft zij eene fchijnbaare eenvoudigheid van zéden en dienstvaardige vriendlijkheid, die eene onwederftaanbaare kragt op het manlijk hart, en vooral op dat van eenen Vivonne, oefenen. Ik verpligt door mijn vlijtbeteon Montespan, die Frankrijk regeert — welk een vleijendvooruitzigt! — Zij zal mij beloonen, of mijne proef gelukt of niet. Cuenna zal aich zeker uit wanhoop in mijne armen wer-  3° CUENNA. werpen. Waarlijk, Montespan kon geen beter werktuig haarer oogmerken, dan mij, hebben uitgevonden. — Vivonne zal weder held worden, — Cuenna zal ophouden hem te beminnen, -»- en dan is zij de mijne.. „ maar zagt ik zie haarcn Vader. DERDE TOONEEL. jeronimo, ANDRé. jeronimo. Ach , mijn Heer! wat heb ik gezien ? Mijne Dochter wordt half bezwijmd t'huis gebragt. —- Misfchien hebben haare oogen ... gezien. Mijne voorzorgen zijn vergeefsch. and r é. Wees gerust, wees gerust. — Zij kan de Vloot niet bereikt hebben... jeronimo. Ach! hoe ongelukkig is de Vader van zulk eene Dochter. Ach! daar is zij — haare kragten zijn uitgeput. VIER-  TWEEDE BEDRIJF, 4 Toon. 31 VIERDE TOONEEL. CUENNA, jeronimo, AND Ré. cuenna (tot aan de deur door twee Maagden onderjleund.) Verlaat mii — verlaat mij. Ik zegudank.—■ ik heb hier uwe hulp niet meêr noodig. ('Zij valt op een' jïoel neder, zonder Jeronimo of Andrè te bemerken.') Weg reeds, weg reeds was hij.»— Ach! zijne Sloep, maar een klein flipje aan het einde der haven... Onmogelijk was het die in te haaien. Hemel! en met welk eene fnelheid, Mijn hart vloog hem naa. En niet een, niet een der Visfchers, die mij de genade wilde bewijzen, om hem naa te {hellen. Ach! hoe vermoeid ben ik — maar die vermoeijing is niets — zij is voor mijnen Vivonne — voor den man van mijn hart — voor hem is mijn geheel leeven. Dat ik hem flechts weder zag — mijne Vivonne! mijne Vivonne! Ach! ik ongelukkige! JE-  32 CUENNA. jeronimo ( haar langzaam naderende. ) Lieve Cuenna! —• Wat bekommert gij U zo over eenen wufïen, eenen wispeltuurigen bedrieger. cuenna. Wie? — Welk een helfche lasteraar fpreekt in dit vertrek ? Welk een booze geest fluistert mij deeze woorden in.—■ jeronimo. Uwe Vader is 't, Cuenna. cuenna. Die mij zegt, dat Vivonne een bedrieger is, duuwt mij een dolk in het hart —• en dat immers kan mijn Vader niet.... jeronimo. 't Is uwe Vader, Cuenna! die u uit de ftrikken des verderfs, die u gefpannen zijn, nog wil redden. Vivonne bemint u niet meër. Reeds heeft hij het oog op een ander gevestigd. Zie hier den man, die u van alles nader kan onderrichten. cu-  TWEEDE BEDRIJF, 4 Tootl. 33 cuenna. Wie? jeronimo. Wie anders, dan hij, die u voorheen tot aanbiddens toe beminde, doch dien gij verftiet. cuenna André? André? de haatlijkfte aller Mannen. Aangeblaazen door den verfoeilijkften minnenijd", heeft hij dit oogenblik waargenomen, om zich te bedienen van de afweezenheid van Vivonne. 't Is de gewoonte van eenen fnooden bloodaart de afweezige deugd te belasteren. a n d r é. Mevrouw 1 ik bid... cuenna. Ha, hoor ik daar die haatlijke ftem. En gij onwaardige! gij befchuldigt den bemin, iielijkften jongeling. c  34 CUENNA. A H D li é. Alleen om u te behouden ben ik herwaards gefneld cuenna. Spreek op dan, Lasteraar! Hoe weet gij, dat Vivonne een ander dan mij bemint? a n d r é. Ik zelf heb haar gezien, die hem op de vloot vergezellen zou. Lauretta, die u onmogelijk onbekend kan weczen .bevindt zich reeds op de vloot. cuenna. IJslijk verdichtzcl! a n d r é. Ik heb haar, vergezeld door den Luitenant Lalande, in den boot gezien, gefchikt om haar na het Admiraalfchip te roeijën. Ik verheug mij, dat het u onmooglijk geweest is, den fnooden te volgen , anders zoudt gij getuige geweest zijn van het toppunt een er  TWEEDE BEDRIJF, 4 ToOfl- 35 eener trouwloosheid, die u misfchien het leeven zou gekost hebben cuenna. Niet het mijne alleen, maar drie leevens te gelijk... Ach zo het waarheid zijn kan, waarom, waarom ben ik hem niet nagevolgd maar neen; ik kan u niet geloo- ven. Gij moest een Vivonne, en Vivonne een André zijn, en dan, dan zou ik het gelooven. — Ach mijn Vader! verlos mij van het bijzijn van deezen booswicht,mij altoos ondraageüjk... maar thans is hij onuitfpreek» lijk verfoeilijk in mijne oogen. jeronimo. Ik bid u mijne Dochter, geef gehoor aan een' man, die bijkans een ooggetuigen geweest is van de gruwzaamfte trouwloosheid. cuenna (tegen André) Nog één woord — hoe weet gij, dat die Lauretta... Hemel! kan ik het uitfpreeken. C X AR.  3 nen. cephize. Ik zal dan zorgen dat onze klcederen gereed zijn. cu-  44 CUENNA. CUENNA. Ik brand reeds van verlangen, Cephize. CEPHIZE- Vaarwel. ZEVENDE TOONEEL. CUENNA. Hjmel' de kleederen van de laatlte rcasquerade —Ach toen, toen kende ik alleen in het gewaad eener herderin mijnen Vivonne in de gedaante van eenen Arkadifchen herder — Beminnelijk jongeling! -— Hemel geef,dat ik hem zo getrouw bcvinde ,als hij beminnelijk is. — ó Dan, dan is 'er geen Vorflin op aarde zo gelukkig, als Cuenna. — Maar laat ik nog eenige oogenblikken bij mijnen grijzen Vader doorbrengen, dat ik hem, fchoon het hart door angften van één gereeten wordt, met een kalm gelaat ontmoete, opdat ik mijn vertrek na de vloot voor hein bedekke. —- Ach Vivonne! Vivonne! zo gij mij getrouw zijt — hoe aangenaam zal u dan mijne komst verasfen. DER-  DERDE BEDRIJF, I ToOfi. 45 DERDE B E D R IJ F. Het Tooneel verbeeldt eene rotzige kust van Sicilië, wordende de Zee, waar in een floep van de Hollandfche vloot ligt, gedeeltelijk gezien. EERSTE TOONEEL. DE RUITER, DON FRAN CISCO, eenige Soldaaten en Matroozen. DON FRANCISCO. Gij keurt dan ons ontwerp af.de Ruiter! DE RUITER. Alleen, om dat het onuitvoerbaar is. De plaats is gefchikt tot eene landing maar als wij introkken, zou Jen wij zeker worden afgefneeden, en 't zou te veel menfchenbloed kosten , naar maate van de overwinning Schoon de oorlog een bloedige zaak is, blijft het egter de pligt van een braaf opperhoofd, mm-  40 C U E N N A. nimmer dan met vooruitzigt van eenig nuttig gevolg zijne Soldaaten en Matroozen, voor welker zielen hij rekenfehap zal afgevorderd worden, te waagen. DON FRANCISCO. Maar eene landing aan deeze kust zou de aanvoerders met eene onfterflijke eer bekroonen. DE RUITER. Wat mij betreft, mijn Heer! De eer is mij altijd meer naagevolgd, dan dat ik haar gevolgd heb — Indien het waar is, dat Vivonne zelf het bewind zal voeren over den Zceflag, onderfteund door den beroemden du Quesne, wiens krijgsdeugd niet te betwisten is . in waarheid dan zal het geene geringe glorie voor ons weezen, indien wij de Franfche vloot zodanig havenen, dat zij gedwongen worde in de haven van Mesfina te wijken. En laaten wij dan, blijft ons de Hemel in onzen aanflag begunftigen, de vloot zelfs in die haven agtervolgen... Nog eens, mijn Heer! Hier is het landen on-  BERDE BEDRIJF, I ToOH. 4? geraaden en het volk, zo ras het deeze fteilte over is, zigtbaar; zelfs het vertoeven aan deeze kust is niet zonder gevaar, indien de Siciliaanen eenigzins op hunne hoede zijn. DOK FRANCISCO. Wij hebben immers wachten genoeg uitgezet, en in een oogenblik zijn wij weder aan de vloot. TWEEDE TOONEEL BERKHOUT, DE RUITER, DON FRANCISCO. BERKHOUT. Mijn Heer! Niet ver van deezen oord zie ik op het gebergte twee Siciliaanfchen vrouwen. __ Zij fchijnen haare aandacht bijzonder op de Hollandfche vloot te vestigen. DE RUITER. Het zal dus niet lang aanloopen, mijn Heer,  48 CUENNA. Heer, of ons verblijf aan deezen afhoek za) bekend weezen. Laaten wij ons dus ten fpoedigften van hier verwijderen. e e r k h o ut. Behalven deeze vrouwen ontdek ik egter geene beweeging. don francisco. Laaten wij ons van haar verzekeren.,. de ruiter. Neen , mijn Heer ! Laaten wij door ons vertrek van deeze kust liever het gevolg haarer ontdekkingen verijdelen ... maar ik zie zij naderen ons reeds. DER-  DERDE BEDRIJF, 3 ToOH. é& DERDE TOONEEL. BERKHOUT, CEPHIZE, CUENNA, DE RUITER, DON FRANCISCO. CUENNA. Waarlijk, waarlijk, Cephize! Het gelukt yolgt de ftouten, niet te vergeefsch hebben wij aan het ftrand rondgezworven, hier zijn zij. — Zij zullen ons behulpzaam zijn in ons oogmerk. Mijne Heeren! behoort gij tot de vloot der Hollanders, de vloot van den onverwinnelijken de Ruiter? DE RUITER. Jaa Mevrouw, wij zijn grootendeels Hollanders cn behooren tot de vloot van de Ruiter. CUENNA. Zou het onmogelijk zijn ons met u na de vloot te voeren. DE RUITER. Een vreemd voorftel, Mevrouw! D cu-  $0 CUENNA. cuenna. Ik wenschte alléén voor eenige oogenblikken den voortreflijken zeeheld, den groeten de Ruiter te fpreeken. [de ruiter. Indien het uw verlangen is, om de Ruiter te fpreeken, dat verlangen kan fpoedig voldaan worden... cuenna. Ik bid u, Mijn Heer! Voldoe dan aan dat verlangen. — 't Is mijn eenig. — 't Is mijn hoogst. —. 't Is mijn laatst verlangen. de ruiter. Onbegrijpelijk — in de daad onbegrijpelijk. cuenna. Gij aarzelt... Ik bid u, voer mij na de vloot, op dat ik den zeeheld, op dat ik de Ruiter fpreeke. d e  DERDE BEDRIJF, 3 Tooit. §t DE RUITER» 't Zou overtollig zijn, u daarom na de vloot te voeren... Gij fpreekt met hem. CUENNA. Gij, gij de Ruiter... Gij die onverwinnelijke. DE RUITER. De Ruiter ben ik. Die bijnaam voegt mij niet; het zal misfchien zeer fboedig blijken, dat niets dan eene te ver getrokken achting mijn dien naam gegeeven heeft, en zeker zou het de onverfchoonlijkfte troschheid weezen mij die aan te maatigen. CUENNA. Eén bede Hechts — voortreflijk man! —• Een mondgefprek van eenige oogenblikken... Gij ziet mij met veel aandacht aan.. Ducht gij iets van mij. Welaan ! Mijne vriendin — mij dierbaarer dan mij zeiven, ftelle zich in de magt van uw gevolg. D 2 »E  52 CUENNA. DE RUITER. Welaan! eenige oogenblikken dan. Mag ik u met de mijnen verzoeken (tegen DonFtancisco ) een weinig op zijde te gaan ... maar blijf ons egter in het oog houden. VIERDE TOONEEL. CUENNA, DE RUITER. CUENNA. Schoon gij den toenaam van Onverwinnelijke uit nederigheid weigert —is egter thans uw oogmerk de Franfchen te overwinnen. DE RUITER. Nog heden hoop ik, — en ik zal weder een mijner wenfchen voldaan achten, indien ik daar in ilaage. CUENNA. In deeze, deeze handen, mijn Heer! is het werktuig uwer zegepraal. DE  DERDE BEDRIJF, 4 Toott. 53 DE RUITER. Hoe in uwe handen ? Mevrouw! Ik verftaa u niet — hoe is dit mogelijk ? CUENNA. Kent gij Vivonne! DE RUITER. Nog weinig. Maar ik verlang 'er zeer na. Eens zag ik hem bij ons in den Haag.— Hij fcheen mij toe een braaf man te zijn. CUENNA. De Broeder van Montespan...van Montespan, die verfoeilijke. DE RUITER. Zij moge zijn, wie ze zij, maar ik hoop in hem een vijand te vinden, zo dapper en ervaaren als Tromp — en dan zal mijne zegepraal groot, zeer groot, zijn. Ik hoop, dat het oogenblik nabij mag zijn, waarin ■wij elkander zullen leeren kennen, D 3 CO-  54 CUENNA. CUENNA. 6! Dat ik hem nooit gekend had. Beminnenswaardiger man, maar tevens grooter booswicht leeft 'er niet. DE KUITER. Beminnenswaardig? 6 Jaa! zo is hij mij altijd afgefchilderd. Maar een booswicht, neen, Mevrouw ! Hij is altoos gepreezen , als een man van eer, braafheid en moed. CUENNA. Men heeft hem met reden gepreezen. DE BUITER. Ook moet hij een voorbeeld zijn van ftandvastigen ijver voor den roem van zijn Vaderland en Koning. CUENNA. Maar een trouwlooze in de Liefde, die de plegtigfte eeden een fpel acht. — Ach! mijn Heer, kende gij de wandaaden van dien fnoodeu. D E  DERDE BEDRIJF. 4 Tooit. 55 DE RUITER. Ik verftaa u niet, Mevrouw! . . Vreemd klinken mij zulke uitdrukkingen. Ik heb weinig kennis aan uwen landaart in het geheel, maar bovenal ken ik de vrouwen van dit land weinig. De meeste kusten der aarde heb ik bezocht en ik heb ondervonden, dat, even als de Hemelstreeken verfchillen , de begrippen van geluk en ongeluk verfchilen en de menfchen veranderen. De leevenswijze der Hollanders en Zeeuwen is zeer eenvoudig. Onze Vrouwen vinden bezigheden genoeg in haare huizen. Zij zoogen haare kinderen, beminnen ons hartelijk en bezorgen haare keuken. Indien wij haarverlaaten, weenen zij, doch zetten ook weldraa die droefheid paaien, daar zij weeten, dat wij na vreemde kusten ftevenen, om de rechten van het lieve Vaderland tegen deszelfs vijanden te vcrdeedigen, CUENNA. Jaa wel, braave Zeeheld! Nu begrijp ik D 4 dui-  5$ CUENNA. duidelijk, dat gij mij niet verftaat. Bepaalen zich de vrouwen van uw land geheel tot zulke bezigheden. Hoe zal ik nu woorden vinden, om u mijn gevoel , mijn ramp voor te ftellen ? Ik beminde jaa ik bemin dien verfoeijelijken Vivonne ... ik beminde hem en mijne zwakheid (met een' veranderden toon) wat zwakheid ? neen ! fterkte van mijnen hartstogt deedt mij zo diep daa- Ien. Niet in mijzelve, neen! Neen! in hem alleen leefde ik: en de ondankbaarfte trouwloosheid was mijn loon. ■ Ik verdacht hem ... naadat hij mij verlaaten en zich aan boord begeeven hadt. Ik ijl hem naa, en vind hem aan boord en heb ik dat oogenblik kunnen overleevcn ... ik vond bij hem een Siciliaansch meisje, de dartele Lauretta. ... Ik las uit beider oogen den wellust • en zij fcheenen nog door den omhelzingen te gloeijen... Ik zag hem aan . . . mijn ziel verfoeide hem, ik zweeg. — Die vervloekten, dat zij beide fterven ... zwoer mijn hart. D E  DERDE BEDRIJF, 4 Toon. 57 DE RUITER. Mevrouw! Ik kan berekenen, dat eene gruwzaame fmart uw hart moest verfcheuren, maar volkomen begrijp ik ze niet. Doch wat vervoegt gij u nu tot mij? wat kan ik voor u doen? CUEKKA. Gij, mijn Heer! gij alles kunt gij voor mij doen. Gij kunt mij wreeken. DE RUITER. Wreeken? Zulk een wraak, Mevrouw! is voor mij een vreemd denkbeeld. CUENNA. De liefde egter niet, mijn Heer! DE RUITER. De liefde tot mijn'pligt, de liefde voor mijn vaderland, jaa die ken ik. Maar die andere liefde, die uit eene dartele ledigheid gebooren wordt, die eene gewigtige bezigheid is voor allen, die anders geen bezigheid D s heb.  C U E N N A. hebben, beheerschte nooit mijn hart. De plaats, die zij hadt kunnen inneemen, was overlang en beter bezet. CUENNA. Maar zijt gij dan niet gehuwd ? DE RUITER. Reeds voor de derde maal. Mijne twee eerfte vrouwen waren beide zeer wel over mij te vreden, en de derde, die nog leeft, verzekert mij hetzelfde. Ik heb altijd die pligten vervuld, die ftrekten om haar het leeven aangenaam te maaken. Nooit twistte ik met haar, als ik bij haar was, en zorgde altijd voor haar beftaan, wanneer ik haar moest verhaten. Met vergenoegen heb ik haar bij elke t' huiskomst aanfchouwd en omhelsd, doch ook zonder fmart verlaaten, dewijl het zo weezen moet. In niets hebben zij mij eenige onaangenaamheid gedaan, dan alleen in de traanen, die zij gewoonlijk bij elke fcheiding ftortten. c u-  DERDE BEDRIJF, 4 ToOll. $') CUENNA» Hoe? En gij, gij hebt dan nooit die verfcheuring van uw hart, die naamlooze fmart gevoeld, welke zelfs in het midden der folteringen eene aandoenlijke verrukking vergezelt. Gij hebt dan nooit die fmart gevoelt, waain men voor de laatfte reis den affcheidskusch op geliefde lippen drukt, waarmede men zich tienmaalen losrukt en even zoveel maaien wederkeert. DE RUITER. ö Neen! Mijn pligt geboodt mij te vertrekken, en ik vertrok CUENNA. Maar uwe kinderen, Mijn Heer? DE RUITER. Ik heb 'er verfchcidene, Mevrouw. De Dochters liet ik bij haare Moeder f huis om haar over mijn afzijn te troosten en op dat zij ook eenmaal braave Hollandfche vrouwen zouden worden. Mijne Zoonen nam ik me-  ©O CUENNA. mede na boord, zo draa zij begonnen op te wasfen, om hun ondermijn oog te toonen, hoe men van den rang van Matroos tot dien van Admiraal opklimt. Twee hunner heb ik nu bij mij aan boord, en ik hoop, dat zij weldraa ook aan Vivonne kennis zullen krijgen. CUENNA. Hoop niet te fterk, mijn Heer! Die veriaader is niet zo ligt te overwinnen. DE RUITER. Zoveel te roemrijker is de zegepraal. C UE NN A. Gij vergeet dus het onfeilbaar, het gemakkelijk middel om te overwinnen, dat ik u aanbied. DE RUITER. Ik weet nog niet waar het in beftaat. CUENNA. Jn het vermoorden van Vivonne. — Hier, Mijn  DERDE BEER IJ F», 4 Toon. 6l Mijn Heer! (eenen dolk te voorfchijn brengende) hier met deezen fcherpgefleepen dolk, en hij weet, dat die voor hem gefleepen is. In een der zaligfte oogenblikken mijns leevens heb ik hem dien vertoond, als de verfchriklijke belooning van zijne gevreesde trouwloosheid. DE RUITER. Onbegrijpelijke liefde . . . liefde met een' dolk gewapend. (Eenige van zijn volk treeden nader) Terug, mijne Vrienden, de dolk is niet voor mij. CUENNA. Maar nu, nu is het oogenblik.dat ik mijne belofte zal geftand doen. Ik had hem bijkans zijne ftraf doen ontvangen, maar eerst moest ik u hier van onderrichten. DE RUITER. Mij, Mevrouw ? CUENNA. Jaa u, Mijn Heer! Ik wil Vivonne niet flechts  02 CUENNA. Hechts eenvoudig, neen; ik wil Vivonne tweevoudig dooden ! ■ Niet alleen wil ik dien verraader, maar te gelijk met hem zijn verraaderlijk volk flachten. En daartoe, daartoe heb ik uwen bijftand noodig. de ruiter ( half toornig.) Mijnen bijftand? cuenna (op eenen zeer leeyendigen toon.) Uwen bijftand, braave de Ruiter! Zet de zeilen bij, en begeef u digt bij Mesfina: daar, daar ligt de vloot van dien verraader. Als ik dan met deezen dolk, rookende van Vivonnes trouwloos bloed, na u ftreeve, of zo het gerucht van zijnen dood mij nog voorbij fnclt, breek dan met uwe Zeemagt op die der Franfchen in. Door den fchrik aangegreepen, van hun opperhoofd beroofd, door den val van hunnen Afgod verbijfterd, zullen zij u niet kunnen wederftaan. Gij zult zegepraal en. Gij zult hun vernietigen. De trouwlooze Vivonne zal  DERDE BEDRIJF, 4 ToOM. 63 zal in zijnen dood zelf dubbel overwonnen, en dubbel zijn naam in de gefchiedenis met verachting vereeuwigd worden. de rurter. En ik zou u in dat alles bijftand bieden? cuenna. Ja! Gij! Gij! de ruiter. ó Dat mijne ziel zelf voor de gedachte van zulk eenen handel bewaard blijve. Ne» gen en zestig jaaren, Mevrouw,ben ik oud, en fchoon mij veele gebreken der Menfchelijke natuur aankleefden, rechtvaardigheid was altoos het richtfnoer van mijn leeven. Nimmer heeft zulk eene boosheid, nimmer heeft het verraad mijn geweeten bevlekt. — De deugd en moed zijn de fchatten mijner ziel. Bijna alle zeeën heb ik doorgereisd, tegen bijna alle volken van Europa vijandlijk moeten ftrijden, en ik heb mij jegens elk hunner zodanig gedraagen, als elks waar-  64 CUENNA. waarde verdiende en mijn lot medebragt. Tegen de Britten geftreng, trotsch tegen den Spanjaard, thans onze getrouwe bondgenoot, openhartig tegen den Franschman , grootmoedig tegen de Zweeden, heb ik overal gezegepraald en de achting der overwonnenen verworven. De rechten der Menschheid heb ik zelf omtrent deZeeroovers niet vergeeten. Ook nu, nu wil ik het zelfde doen. Het verraaderlijk gebruik van den dolk is in Holland onbekend. Met het zwaard en het van vooren doodend gefchut verdeedigt de eerlijke Hollander ziin leeven en zijne vrijheden. Van agteren doodt alleen de Bandiet; CUENNA. Dat is dan uw onverwrikbaar belluit. DE RUITER. Onverwrikbaar al3 deze rotzen Mevrouw! en ook u bezweer ik bij alles, wat eerlijk is, laat uwen eerloozen aanflag vaaren. Uw verfchriklijk ontwerp jaagt eene huivering door mijne geheele ziel, en ben ik niet een krijgs-  DERDE BEDRJJF, 4 ToOtl. 6$ krijgsman, ongewoon te beeven, en in gevaaren grijs geworden. En dat ontwerp wordt gekoesterd in een' vrouwelijken boezem. Anders is de zagtmoedigheid de grootfte bekoorlijkheid uwer fexe, en de zekerfte fteun uwer heerfchappij. Laat die moed behoorlijk werken, en zie af van dit verfchriklijk oogmerk. CUENNA. Te recht heeft men mij verhaald, dat in de Duitfche Zeeën dikwerf de geheele Na • tuur door vorst verkleumt, en de zielen voor alle aandoeningen onvatbaar worden, maar zulk eene koelbloedigheid had ik mij nimmer voorgefteld. Vaarwel, onver- fchrokken man, die op de gedachte van eenen dolk fiddert. Vaarwel, man zo vroom als een kloosterbroeder, en egter de verdeediger van eenen booswicht,die mij meer dan twintigmaalen doodde. Ha! nu ontdek ik het, zelfs als vijanden fpannen de mannen zamen, als het de onderdrukking onzer fexe geldt. Ons te verleiE den  66 CUENNA. den, ons te bedriegen, ons te vermoorden is hunne gezamenlijke toeleg. ( Zij vertrekt in woede.) VIJFDE TOONEEL. DON FRANCISCO, DE RUITER, BERKHOUT. BERKHOUT. Verfcbriklijk mengzel van haat en liefde van moed en fnoodheid Gruuwzaame onderneeming, zo ftout als trouweloos.... DON FRANCISCO. Hemel! Mijn Heer! in een ijslijke woede is die Mesfineefche te rug gekeerd — u en ons allen vervloekende, en zich in de armen haarer vriendin werpende, zeide zij... Ach hevige hartstogten lijden geene zamenfpanning. Alleen in zich zelve, in zich zelve moeten zij hulp en wapenen zoeken.. En zij vertrok. DE  DERDE BEDRIJF, 5 ToDtt. Cf DE RUITER. Mijne vrienden! Een raazende minijver, in haar' borst tegen Vivonne aan het blaaken, voerde haar herwaards. Zij floeg mij een ontwerp van verraad voor, maar ik heb het afgeflaagen." Een eerlijke zaak moet door eerlijke middelen gehandhaafd. Maar... Vivonne heeft reeds Mesfina verlaaten en bevindt zich op de vloot, die op de hoogte van Mesfina kruist, dit heb ik uit haar verdaan. Laaten wij hier niet langer tijd aan dit ftrand verfpillen, dat wij na de vloot ijlen —— en onze zeilen bijzetten, om den moedigen vijand dapper onder de oogen te zien, Gaan wij, Mijne Heeren ! — Misfchien zal het de laatfte flag zijn dien ik lever, maar dat hij dan voor het minst roemrijk zij. De Soldaaten en Matroozen naderen. (Het Gordijn valt.) E 2 VIER-  68 CUENNA. VIERDE BEDRIJF. Het Tooneel, als in liet tweede Bedrijf. EERSTE TOONEEL. cuenna ( zittende.) Het gebulder van het kanon heeft opgehouden. Het lot der vlooten het lot van Vivonne van de Ruiter zal beflist zijn. — Ik brand van verlangen, en ik fid- der voor de zekere tijding. De zege- praal van Vivonne . . . maar neen . . . zou hij den onverwinnelijken de Ruiter overwinnen. Misfchien , misfchien ligt die trouwlooze reeds gewond, door het vijandelijk lood, roerloos uitgeftrekt op het dek van zijn fchip Neen, neen! gekwetst, dood- lijk gekwetst, floot hij Lauretta, als eene vervloekte, van zich, en derft met den naam van Cuenna op zijne lippen. Ach! dan zou ik hem nog beminnen ... neen ik haat, ik vervloek hem. —— TWEE-  VIERDE BEDRIJF, 2 ToOH. 6p TWEEDE TOONEEL. JERONIMO, CUENNA. CUENNA. Ha, mijn Vader! Hebt gij eenige tijding Tan de vlooten. JER ONIMO. Jaa! zo het gerucht waarheid meldt, is de Franfche door de Hollanders op de vlucht gedreeven, maar alle de berichten zijn los en onzeker. CUENNA. En Vivonne? JERONIMO. Van hem is mij niets gebleeken Twee der Franfche fchepen zouden gezonken zijn. CUENNA. In het hart der zee, in het hart der zee, zijt gij dan gezonken, die een hart hadt als E 3 de  70 CUENNA. de zee. Zeker is het het fchip van Vivonne. Zou de begunftigde Lauretta haare armen niet om zijn' hals geflagen gehouden — Zou dezelfde golf hun niet verfmoord hebben*—■ en dat, dat zelf misgun ik haar. Ach zo hij mij hadt blijven beminnen, was het zaligheid voor mij geweest,in zijnen arm, met hem te iterven... JERONIMO. Mijne Dochter, beteugel uwe verfchriklijke driften; bedenk C U E N N A. Neen! Nu, nu haat ik hem met een' eeuwigen haat, dien gij mij zolang bevoelen hebt te haaten .... ik verfoei hem .... zelfs in het graf. JERONIMO. Hadt gij mijn raad gevolgd, hadt gij nimmer het oor geleend aan de valfche vleitaal van eenen bedriegelijken hoveling. . . .  VIERDE BEDRIJF, £ Toifl. 71 CUENNA. Als ik uwen raad, mijn Vader! gevelgd hadt, dan moet ik mij als eene Kloosterzuster hebben opgeflooten. Neen! mijn Vader .... ik ben gelukkig geweest door Vivonne — en nu, nu ben ik rampzalig door hem. — Mijne rampzaligheid alleen kan verminderen, als hij met eene eeuwige fchande, voor eeuwig in het hart der zee begraaven is. — Dit is de eenige, dit is de laatfte troost mij overig in dit gehaat leeven ... en dan de dood. JERONIMO. Ach mij! Rampzalig Vader tan nog rampzaliger dochter! I E 4 DER-  74 CUENNA» DERDE TOONEEL. jeronimo, cuenna, and Ré. and r é. De kans is gekeerd, mijn Vriend! — Het eerlle gerucht van de Vloot blijkt geheel onwaar te zijn. — De Franfchen hebben de zegepraal. cuenna. De Franfchen — Vivonne. . . . Hemel! .. a n d r é. Jaa, Mevrouw! cuenna. Zijt gij zeker onderricht? and Ré. Zeer zeker. . . Ik heb zelf een' matroos uit den flag gefproken. cu-  VIERDE BEDRIJF, 3 Toen. 73 cuenna. Ver van mij — boodfchapper van ongelukkige waarheden! — Zou dan de Hemel toelaaten, dat een zo trouwlooze, dat een meineedige zegepraalde — zegepraalde als in de armen van de dartele Lauretta. — jeronimo. Laster den Hemel niet, mijn kind! —> 't Lot der volken wordt dikwerf beflist door de werktuigen der boosheid. —■ Laat af. cuenna (tegen André.) Maar weet gij dan zeker, dat Vivonne behouden is. and Ré. 't Zou immers, indien aan den Onderkoning van Sicilien,aan het opperhoofd der . vloot een ramp bejegend ware, reeds bekend zijn, Mevrouw! cuenna. Jaa zeker... zeker is Lüj behouden.— Gij fpreekt weder waarheid. «— Maar dat Vivonne, dat de meineedige beeve. . . E 5 VIER-  74 CUENNA. VIERDE TOONEEL. CEPHIZE, JERONIMO, CUENNA» A N D R é. CUENNA. Gij komt — mijne waardfte ! — Gij komt Ik lees in uwe oogen de verfchriklijke tijding. CEPHIZE. Jaa verfchriklijk voor u, Cuenna! — maar de heuchlijkfte voor geheel Mesfina. CUENNA. Vivonne zegepraalt . . . CEPHIZE. En nooit was 'er eene zegepraal grooter. CUENNA. Meld mij alles. — Ik ben voorbereid, om de grootfte ijslijkheid te hooren. —• CE-  VIERDE BEDRIJF, 4 Toon. 75 CEPHIZE. Niet alleen heeft Vivonne de Hollanders Uit zee gedreeven maar . . . CUENNA. Vaarvoort. CEPHIZE. De Ruiter — de groote de Ruiter is gevallen. CUENNA. 6Nu,nu— Hemelfche Magten! — Ach! gij hebt ten vollen de wenfchen bekroond van den meineedigen booswicht — wat zeg ik? — meer — meêr. — Een overmaat van heil hebt gij zijn wenfchen toegevoegd — zegepraal op zegepraal geilapeld. — De Hollanders te overwinnen was de hoogfte wensch van dien onwaardigen, — en een de Ruiter valt, daar hij de Vloot aanvoert. Waar verberg ik mij?— Ach dat de Etna op mij ftorte — of mij in zijne brandende keel verzwolg. — Waarom, waarom Üeepte de draaikolk onzen boot niet weg, waar-  76 CUENNA. waarom verzink ik niet voor eeuwig in den afgrond . . . Maar gelukkig! nu,nu hebben mijne rampen den hoogden top bereikt. Nu rampzaliger te worden, is eene onmogelijkheid. CEPHIZE. Ach mijne Vriendin ... Ik moet u nog iets melden, om u voor te bereiden. CUENNA. Aarzelt gij nog? . . . Ach dat de tijding, die gij mij nu brengt mij verpletterde, als een brok van een rots bij eene aardbeeving den doodsbenaauwden herder. CEPHIZE. Geheel, geheel Mesfina is reeds in optogt. Alles is in beweging. Alles juicht. Hoor zelf het gejuich langs deftraaten. Rondom de haven en de markt is alles met gebloemtebeftrooid.— Al de jeugd van Mesfina maakt zich op. — Reeds maakt men een' zegewaagen gereed, om morgen den Onderkoning door de ftraaten van Mesfina om te voeren. cu-  VIERDE BEDRIJF, 4 Toott. 77 CUENNA. Ha! Wreede! nu verfcheurt gij mijn hart. Voeg 'er flechts bij om hein om te voeren even eens, als toen hij zijne intrede deedt, toen gij dwaaze van het balkon hem den eerftert lonk toewierpt. — IJszelijke herinnering . . . maar Maagden van Meslina! Maakt 11 op — werpt om ftrijd uwe tederfte lonken toe aan den zegepraalenden Vivonne, — Misfchien, dat hij dan Lauretta vergeete . . . even eens als hij mij vergeet ... En dat ik mij dan met Lauretta vereenige — dat wij elk met een' dolk gewapend , als helsche raazernijen op hem aanvliegen —en het ongetrouwst het meineedigst hart — langzaam — doorftooten. ( Zij peinst eenige oogenblikken.) M aar neen! Lauretta zal hein wel in de boeijen van haar wellustige omhelzingen geketend houden ... Neen! Zij heeft hem ook misfchien niet fterk genoeg bemind, om hem zo te haaten.. als ik dien verfoeilijken, dien beminlijken haat . . . André! André ! AN-  73 CUENNA. AND Ré. Mevrouw! CUENNA. U, u moet ik alleen fpreeken , . . Ik bid u gaa heen, mijn Cephize! —gaa heen miin Vader . . . Laat ik met André alleen fpreeken, JERONIMO. Ik zal, fidderende, aan uwen wensch voldoen, maar ik bid u, laaten uwe hollende driften u niet tot verdere buitenfpoorigheden voortrukken. — Ach Cuenna! bedenk dat een Vader, een liefhebbend Vader u dit bidt. , VIJFDE TOONEEL. CUENNA. A N D R é. CUENNA. Hebt gij moed, Mijn Heer? A fff-  VIERDE BEDRIJF, 5 Toott. 79 a n D r é. Welk een vraag, Mevrouw! aan een Fransch Officier. cuenna. Hebt gij mij lief? Mijn Heer! a n d r é ( aan haare voeten neerflirtende.) Hemel! welk een vraag aan mij? Mevrouw! cuenna ( hem oprichtende.) Dan zult gij met mij uw leeven willen waagen. a n D r é. Hoe? Mevrouw! cuenna. Gij aarzelt. . . van hier . .. van hier... 'Er is ten minften een tijd,een oogenblik, geweest, dat Vivonne mij beminde ... dat hij op een wenk van mij zich in het midden van honderd zwaarden zou geworpen hebben. — Lafhartige. . . Neen! zelfs niet in  8o CUENNA. in ftaat om uwen medeminnaar neêr te vellen .. . om mij te vergezellen. Welk een liefde moet het zijn, die niet gereed is zich op te offeren. — Ik verlaat u — onwaardige — dien ik meer haaten zou, dan Vivonne, zo ik iemand meer haaten kon. a n n r é. Ach Mevrouw! mijne aarzeling . .. cuenna. Spruit voort uit uwe lafhartigheid. Schandelijker eigenfehap, dan die van lafhartigheid, ken ik niet in eenen man. Gij zijt te zwak, te moedeloos, om met eene vrouw aan te fpannen. Vaarwel. Droom voort in uwe zoKgelooze rust. Weldraa zal Mesfina van mijnen moed gewaagen , die zelfs den zegepraalenden booswicht de palm der overwinning in zijne handen zal doen beiterven. ZES-  VIERDE BEDRIJF, $ ToOft. tl VIJFDE TOONEEL. A N D R é. Ik haatelijker bij haar dan Vivonne —— tegen wien zij eenen doodelijken aanflag in het hoofd heeft. . . Neen Vivonne!... Bij de blaakende gunst der volks, zou ik tegen u zamenfpannen . . . tegen u . . ? Neen ik zal u redden, — den verlosfer van Mesfina zal ik verlosfen, en in uwe redding de ondankbaarfte aller vrouwen ftraffen. ('t Gordijn valt.) F V IJ F-  82 CUENNA. V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Taoneel verbeeldt een Marktveld in Mesfina. Bij het openen van het Tooneel wordt dt volgende Zang door eenige Mesfineefcht Maagden gezongen in tegenwoordigheid van veele Mesfineezen. — Vivonne, geleia door Du Quesne en eenige andere Franfche Zee - officieren Soldaaten en Matroozen, komt onderwijl op. — Twee Meisjes Jïrooijen Roozen ■ en Palmbladen voor zijnt voeten, waarnaa hij het Tooneel verlaat. — Onder 't gejuich desvolks, naa zijn vertrek , wordt de laatjle Zangfnede herhaald. ZANG. Deedt Vivonne Bato's Neeven, Aan den boord des Rhijnfhrooms, beeven, Voor zijn' onverwrikbren moed, Bij liet ftorten van zijn bloed. Bato! Dat uw kroost weör beeve. Ruiter vail' I Vivonne le«ve I - De  VIJFDE BEDRIJF, t ToOfl. 8j y De Eer van Hollands Admiraalen» „ Grijs en rijk in 't zegepraalen; Juicht de trotfche Castiljaan: „ Voert zijn Zeekasteelen aan. „ 6 Mesfine! uw vesting beeve. „ Frankrijk beef 1 de Ruiter leevel De Etna zwijgt — Nu V Waterwondet „ Door de ftem van d'Oorlogsdondet « De Echo's, aan den grijzen voet „ Van den Vuurberg, fiddren doet. „ 6 Mesfine! uw vesting beeve. », Ruiter ftrijdt. Caftilje leevel * Schoon in wolken van gevaaren Schrik en dood de vloot doorwaaren, Wendt der Franfchen Oorlogs-God D' omzwaai van 't balftuurig lot. Bato ! dat uw naakroost beeve. Ruiter valt — Vivonne leeve f F 2 Hui,  tj, CUENNA. Ruiter fneeft. — Zijn' zegewimpeli Hangen flap in duizend riinpih Treurig langs de zeilen neêr. Ruiter fneeft, der Belgen eer. Bato/ dat uw naakroost beeve, ftuiter fneeft — Vivonne leevet Maagdenrei, ftrooi laauwerbladen — Roozen op Vivonne's paden, Hef uw zegeliedren aan, Doet Itaaljes kust verftaan: Arragon en Holland beeve! Ruiter fneeft ■— Vivonne leevel TWEE-  VIJFDE BEDRIJF, 2 ToOlt. 85 TWEEDE TOONEEL. cuenna, cephize. de Mesjïneezen, cephize. Keer met mij te rug, lieve Vriendin! Wat anders dan ellenden, dan de grootfte jammeren kunnen zich aan ons oog vertoonen. —> Laat ons te rug gaan. cuenna. ' Neen! hier immers hoorden wij het gezang van de Mesfineefche Maagden ter eere van den grootften der Booswichten, van den roemrijkften Overwinnaar, die de diepfte fchande aan mij verdiend hadt Hier, hier treeden wij op de roozen en eerepalmen geftrooid voor dien onwaardigen ... Hier op heeftdat Monster der fchepping zijne heillooze voeten gezet. (Zij grijpt een' roos op) . Korts nog was ik u gelijk. (Zij fcheurt die roos uit elkander.) En nu ben ik zo —, Neen! dat ik, zo, dat ik zo —t dat ik vernietigd war?. F 3 Een»  55 CUENNA. Eene der Maagden tegen cephize; Hemel! wat deert de beroemde Florentijnsche? —- welk eene raazernij heeft haar bevangen. Immers ha?re dicrbaare Vivonne zegepraalt . . . Misfchien kwam zij te laat om de zegettatie van haaren beminden Vivonne te zien. ( Tegen de overige Maagden. ) Heft nog eens het laatst gedeelte van ons lied aan; dan misfchien . . . (Cephize geeft alle tekenen , dat zij zwijgen zullen.) ( De Mesfineefche Maagden heffen aan. ) Maagdenrei! ftrooi Laauwerbladen Roozen op Vivonncs Paden. cuenna (geeft duidelijk llijken van afkeer , waarop zij zwijgen en Cuenna aan vangt.) Lauwerbladen en Roozen op de paden van den meineedigcn booswicht. — Ha! ik zie dien grijpvogel, die op de onnozelen loert. Met opengefperde klaauwen, en met de oogen vol van den vuuriglten wellust, zweeft hij  VIJFDE BEDRIJF, S Tom. 8? hij rondom u. Ziet gij hem niet? Als een weerlooze duif zal de wreedaart 'er een weglleepen: en als hij dezelve door zijne liefde duizendmaal ellendiger dan de dood gemaakt heeft,zal hij haar aan haar noodlot overlaaten —f die vervloekte. Ach dat de Hemel uwe handen met blikzems gewapend hadt, ha, dan, dan moest gij ze voor de voeten van dien helfchen booswicht hebben uitgeftort. . . . Maar ach! die ook, die zou zijn moed, die een de Ruiter heeft doen zwigten, als roozebladen vertreeden. — CEPHIZE. Waarlijk, mijn waarde Vriendin! — Laaten wij dit marktveld verlaaten. Gij ftelt U ten toon. — Gij waagt te veel.,. CUENNA. Wien, wien (lel ik ten toon, dan den ondankbaarden, den boostcn aller mannen? —« en wie verdient'er meer ten toon gefield? —• Wat kan zij waagen, die alles vcrlooren heeft, Wat fchiet mij over, dan eene laa,tfte pooF 4 ging  18 C U E N N A. ging en die tot verderf van den trouwloosten der mannen.,. (tegen de Maagden en andere omjlanders. ) Maagden van Mesfina r Gij Siciliaanen! Wie gij zijt — welk eene raazende geestdrift heeft u voor de Franfchen ingenomen... Florence heeft mij zien gebooren worden, maar Sicilië was het vaderland mijner voorouders. ■ Mij ftroomt Siciliaansch bloed door de aderen. — Dat bloed is vervuld met den haat tegen de Franfchen... De Siciliaanfche Vesper is bij u vergeeten. — Verblinden, vergeeten hebt gij alle de vijandlijkheden, alle de overhecrfchingen der Franfchen. De verwoestingen van Dorpen en Steden — de beeken voorvaderlijk bloed door hun vergooten zijn door u vergeeten. •— Vergeeten alle de gruwelen aan uwe zusters aan uwe vrouwen, aan uwe dochters in hunne beestachtigen, xvellust gepleegd. — óGeen volk, geen volk der gantfche aarde was u vijandiger —- dan dit ligtzinnig dan dit vergiftig gebroed, alleen bevallig van gelaat om uwe rust te verdelgen — om de naauwfte banden te ver- fchcu-  VIJFDJS BEDRIJF, 2. ToOU. ?9 fcheuren om de heiligfte plaatzen te bevlekken. — Wat is hun te fchandelijk , wat te boos, zo het Hechts hunnen wellust voeden kan -r> en die Franfche omhelst gij als uwe broeders, en dient hun als uwe meesters. (Zij zwijgt hier op eenige oogenblikken , en in de omjlanders moet men duidelijk den in» vloed van haare reden kunnen be~ /peuren.) cuenna ( met verheffing van Jlem en een medelijden verwekkenden toon. ) Befluiteloos ftaart gij mij aan. — Meent gij misfchien, dat de Franfchen tegenwoordig niet meer zijn, het geen zij voortijds waren. Helaas! Helaas! In mij, in mij ziet gij het bewijs van het tegendeel. Ik ben Cuenna, de zo lang gelukkige, maar thans zo rampzalige Cuenna , aan u allen , helaas zo bekend. — Ik anders zo benijdenswaardig. — Toen ik het geluk, de wellust van mijnen Vader uitmaakte, toen mijn eer nog onbevlekt en mijn gevoelig hart nog F 5 niet  90 CUENNA. niet verleid was door een uit die va'sch- hartige Natie. • Toen! Toen! wierd mij- ne fchoonheid gepreezen toen wierdt mijn verftand geroemd. . . . Dat, dat alles en nog meer heeft mij die trouwlooze Vivonne, door u als een God gepreezen, ont« roofd. Hij heeft mij gevleid, tot dat hij hij mijne liefde verwierf. — Met de duurde eedcn, die de fterkfte zouden hebben doen wankelen, heeft hij mij zijne liefde gezwooren, en egter — beeft Siciliaanen! —. En egter mij verlaaten. — Die eeden en mij opgeofferd aan den wellust van eene dartele Lauretta. — Mij, mij heeft hij daaraan opgeofferd. Mannen van Sicilië , wie uwer vrouwen , wie uwer dochteren is veilig tegen zulk een booswicht — de aanvoerder van een heir booswichten, allen hem in fnoodbeid gelijk. — (Zij zwijgt weder een poos en een luid geruisch van afkeuring en de beginzels van een' t ophanden zijnden opfland ver- toonen zich. j cu-  VIJFDE BEDRIJF, 1 ToOfl. 91 cuenna (op een zeer Jlerkcn en inneemenden toon.) Ha! Niet tot gevoellooze iteenen, maar tot menfchen tot mijne vrienden tot Siciliaanen, wier voorouders tegen de Franfchen uitblonken in dapperheid , heb ik gefpro- ken. Mijn ongeluk roert uwe harten maar wat baat mij uw hulpeloos medelijden. — Uwe wraak, uwe wraak eisch ik. Vervloekt zij Vivonne vervloekt elk zijner Landslieden. — Wat hij mij was, dat zullen zijne medegezellen uwe vrouwen, uwe dochters zijn. Niet zo hebben onze voorige Beheerfchers, niet zo heeft het edel volkvan Arragon met ons gehandeld. — Schoon hunne fchattingen ons drukten — de dierbaarHe rechten der menschheid bleeven hun heilig. Hunne ftaatlijke, hunne ftrenge deugd hadt een' afkeer van alle buitenfpoorighcid. Nu, nu zij onze kragten kennen, zullen zij, als wij weder onder de fchaduw van hunnen throon fchuilen willen, hunne voorige gebreken afleggen , en ons zo minzaam ais recht-  92 CUENNA. rechtvaardig handelen. Laaten wij onze ge« breken inzien, en ons daarvan eene verdiende maaken waartoe ons anders welhaast de noodzaaklijkheid dringen zal. Heerscht niet Spanje nog te Palermo —. behoort hem niet nog het voorgebergte van dit eiland? Onderiteunt hem niet Napels —het verbond der Nederlanders — en de Vriendfchap van den Keizer. —■ Zo lang de Ruiter ftreedt moest immers Vivonne vluchten. — Alleen naa zijnen val trotzeert hij alles. Holland heeft meer de Ruiters. —Zoonen, Zoonen leeven 'er — weldra zullen zij verfchijnen -— de fchim van hunnen Vader wreeken — en wij zullen overwonnen en verlaaten zijn. Op,mijne vrienden! Op! verbindt u met mij roept: Spanje lee- ve: wreekt mij en laaten wij op onze beurt het bloedig fchouwfpel der Siciliaanfche Vespers vernieuen. ALLE DE OMSTANDERS. Spanje leeve! Vivonne Iterve! ■> c u«  VIJFDE BEDRIJF, 2 Toon. 9$ cuenna haalt een' dolk te voorfchijn. Nu, nu zie ik dat gij Siciliaanen zijt — welaan dan, deeze dolk zal u den weg wijzen. — Laaten wij den fnoodaart in zijn paleis opzoeken, — en kunnen wij den booswicht niet in handen krijgen, dat wij dan zijn hof aan de vlam opofferen , dat hij daarin tot asch verteere. — Maar «er wij gaan, zweert mij allen trouw. allen. Wij zweeren. DER-  £4 CUENNA. DERDE TOONEEL. cuenna, vivonne, a n d r é , MesJI- neezen en eenige Franfche Soldaaten. a n d r 6 tegen Vivonne. Ziedaar, mijn Heer! al het volk fpant reeds met haar zaamen, uwe tegenwoordigheid is noodzaaklijk. (cuenna vliegt, zoras zij André ziet, toe en kwetst hem met haaren dolk.) a n d r é ( nederfiortende in de armen van een' der Soldaaten.') Wraak, wraak, Vivonne! (vivonne fchiet toe, ontwapent Cuenna, en houdt haare handen vast.) vivonne. Piemel, Cuenna! — vind ik uw dus weder ? — Ach ik bid u—. zo ik u immer een  VIJFDE BEDRIJF, 2 ToOfJ. een oogenblik behaagd heb. — Spreek. Ik bid u bij de liefde, die gij zo heilig gehouden hebt — als ik ze baldaadig heb gefchonden, ik bid u bij de traanen, die den dag mijner zegepraal tot den dag van den diepflen rouw maaken. Wat is uw voorneemen ? (Ondertusfchen begint het Volk, tot den opftand gereed, aan te dringen. ——) cuenna. Laat dan deezen arm los en gij zult het zien. vivonne ( ziet haar met de uiterjie tederheid aan en laat haar los.) Kan ik iets dan aan uwe beden voldoen? cuenna. Ha ondankbaar verraader ! — Kent gij, kent gij nog uw vermoogen over mij ■ en waant gij u veilig, om dat gij mij één» dolk  g6 CUENNA. dolk ontwrongen hebt. — Zo arm is Cuenna niet. Het ftaal in uwe handen was alleen voor uwe medgezellen. — Dat voor u draag ik nabij aan mijn hart. — Reeds had ik u daarmede kunnen ftraffen. — Maar... (Zj haalt een dolk ten voorfchijn grieft zich en valt in de armen van Cephize, die haar op eene Jleenen bank laat nederzijgen.) VIER-  DERDE BEDRIJF, 4 Toon. O? VIERDE TOONEEL. jeronimo, cuenna, cephize, vivonne, Franfche Soldaaten, MesJineezen. jeronimo. Mijn dochter! Mijn dochter.... welk een raazernij heeft u vervoerd? cuenna. Ach de ftem van mijn' Vader.... jeronimo. Hemel! wat zie ik? ... cuenna. Ach mijn Vader! ik fterf — gegriefd door den dolk, beftemd voor het hart van dien booswicht. — (Het volk dringt aan op Vivonne. Cuenna dit ziende vervolgt.) Laat af! -— Laat af! Ik ben genoeg G ge-  98 CUENNA. gewroken. — Leest uit de oogen — van Vivonne de knaagingen van zijn geweeten —— en dat hij die medefleepe tot zijn graf. Ach mijn Vader geef mij uw' hand, dat ik die kufche, eer ik fterf— zegen mij jeronimo. Verfchriklijke gevolgen van uwe teuggellooze hartstogten.. kan —mag ik u zegenen?.. vivonne knielt — grijpt haar hand. — Vergiffenis. Vergiffenis, Cuenna, van uwe ftervende lippen. . . . Vergiffenis cuenna (trekt haare hand terug ) Weg verraader weg, na Lauretta, na Lauretta — weg, — neen — blijf beminlijke . . . . ach .... dat ik het u kon vergeeven. Dit, dit flervend hart zal voor u — voor u — Trouwlooze! den laatften llag Haan. (Zij Jierft.) vi-  DERDE BEDRIJF, 4 T09!J. 99 VIVONNE. Hemel! Zij is geweest. Edele Sici- liaanen — die op mij, uwen redder, aandringt. ——» U , u geef ik mij over, — maar 't is een klein gefchenk — het leeven van een man , wien de dood dierbaarer is, dan het leeven. —■ Eéne gunst fiechts, fiechts ééne. — Ik wacht den dood van u — maar geef mij dien op het fiachtoffer van mijne trouwlooze ondankbaarheid. — (Hij ftort op het lijk van Cuenna) Cuenna! — dan — dan — dan zal ons bloed nog vereenigd ftroomen. —— (De Siciliaanen treeden onder betoon van ontzetting te mg.) (Het Gordijn valt.)