MAATSCH. DER NEDERL. IETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. beschenk van Tooneelstukken . 1S4f.  D E HOLLANDER OP HET EINDE DER. ACHTTIENDE EEÜW. ZEDENSPEL.   D E HOLLANDERS OP HET EINDE DER ACHTTIENDE EEUW, ZEDENSPEL. DOOR A. L 0 0 S J E S Vz. # TE II A E R L E M. By A. L O O S J E S Vz. MDCCLXCI.   VOORBERICHT. Nog, mijne Landgenooten! zijn 'er oude echte Hollanders, zelfs te midden van de zo natuurlijke verbasteringen onzer Natie, die uit zovceverfchillende oorj'prongen , als noodzaakchjk, voortvloeijen. Veelen onder de Hollanders hebben nu, en dit hadden zij reeds voor eeuw.n, veel op met vreemdelingen, jai meer dan met hunne landgenooten. Niet weinigen ftellen nu , en fielden reeds voor eeuwen de uitheemfche gebru 'ken, de uitheemfche waaren boven de inlandjche. Die Hollanders , men het niet aan doorzigt hapert, onverder dan hunnen beursgang en omber/pel denken, zien wel, dat de Engelfchen in dat opzigt beter regel volgen dan wij.— Vandaar egter zove'ele plannen van tijd tot tijd ter verbetering nu in dit dan in dat (luk — vandaar fommige Genootfchappenten dien einde. Mijn oogmerk dan, in deezen , is geweest, om aan •mijne Landgenooten een Stuk voor te ftellen, waarin zij eenen deftigen, weldaadigen, en eenigzins ouderwetfchen Hollander aantroffen, die ook wat op den penning gejicld is, dat toch maar zeker eencharactertrek , van onze Natie is; daarenboven ingenomen tegen het buitenlandfche. Ik heb daarbij als in het vsrfchiet, een' zoon trachten tefchetzsn amt * zij-  •1 VOORBERICHT. zijnen Vader gelijk, en diens fpoor drukkende — een (lil werkzaam jongeling. — Deezen heb ik geen hijzonder figuur doen maaken, uit hoofde van zijne overeenkomst met zijnen Vader. Voorts heb ik een Hollandfch Meisje willen afbeelden, dat, naar den fmaak van fommigen, wat overhelt na het geen men thans gewoonlijk Sentimenteel noemt, maar met dat alles een Hollandsch meisje. Ik heb haar ook een Hollandfchen Jongen tot minnaar gegeeven. Het Character van een Hollandfche vrouw aan htt Buitenlandfche geheel ovetgegeeven — en dat van een' Zoon, die het hoofd vol heeft van uit heemfche grillen, en ongebondenheden begaat, heb ik 'er bij moeten voegen , omdat deeze geene zeld~ zaamlieden zijn. Wat de twee vreemdelingen, die ik ingevoerd heb, betreft, men zou een geheel verkeerd denkbeeld van mij hebben, indien men daaruit zaamengenomen met het geen 'er in voorkomt nopens de vreemdelingen , wilde opmaaken, dat ik de Duitfchen Franfchen en Engelfchen veracht. — De Duitfchers hebben in deeze Eeuw in het Rijk der (Veetenfchüppen vorderingen gemaakt, dis tot eene eeuwige eer voor Europa zullen Jlrekken, De Franfchen fpeelen thans een rol in het flaatkundige, waardoor zij het oog van alle Natiën na zich , trekken, en alle harten winnen, dieeenen afkeer hebben van het gedrocht der overheerfching. Èn zou ik de Britten niet hoogachten ; in mijne eogen, een der oorfpronglijkjlc, en groctjie volken der aarde, dat zelfs zijn Vaderland tot het buitenJ'poorige toe bemint, daar ik zo dikwerf, wanneer ik mijne Landgenooten, mijns achtens, beneden hunne waarde, althans zeer tnvadet landsch, handelen zie, wensci>  VOORBERICHT. 3 wenschte een gebooren Engelschman te zijn. Doch moet ik daarom het uitfchot dier Natiën, die onze jongeliedentot medgezellen en vrienden verftrekken, cf hun tot Gouverneurs gegeeven worden, en die liet alleen te doen is, om hunne beurs te vullen, hoogachten. Dit mij te vergen was een onredelijkheid, dit ik van geen mijner Landgenooten durf te verwachten, zonder hem te hoonen, althans geen verftandig Buitenlander zou dit van mij eifchen. — Dat ik mijn Jhik de Hollanders en niet de Nederlanders genoemd heb, is gefchied, emdat zich ook de inwooners van nog tien gewesten buiten de onze Nederlanders noemen, en ik deezen niet bedoel: {Zeker zouden die een gansch ander Tooneel opleveren. ) terwijl ook Hollanders de algemeens Volksnaam bij Buitenlanders is. — Zedenfpel heb ik het ftuk genoemd, om dat het fluk mij meer dien titel, dan dien van Blijfpel Jcheen te verdienen. PER-  PERSOONEN. i. odewijk. ilizabith, Huisvrouw van Lodewijk. k a r e L. ~) 1 (. Zoonen \ L van Lodewik en jaques.j r Elizabeth. c ii ristin a. Dochter] willem van ii e u s i> e n. le duc, Vriend van Jaques. schönfeld, Gouverneur van Jaques. een landman. het kind van den landman. hendrik de Knecht. Het Stuk fpeelt te Jmjlcrdam.  t> E HOLLA NDERS OP HET EINDE DER ACHTTIENDE EEUW. ZEDENSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt eene Eetzaal in het huis van Lodewijk. EERSTE TOONEEL. SCHÖNFELD, HENDRIK. HENDRIK. Goeden dag, Heer Schönfeld, gij fchijnt in eene zeer goede luim. SCHÖNFELD. Jaa, Hendrik! die kon flimmer. — Ik beleef veel genoegen aan den jongen Heer JaA queg.  a DE HOLLANDERS. ques. Hij fchikt zich ongemeen naar alles, het geen ik hem leer. In alles moet hij zijn' meester navolgen. HENDRIK. 6 Wij Hollanders zijn over het algemeen zeer volgzaam, dat verzeker ik u. SCHÖNFELD. Daar zegt gij de waarheid, vriend! en al wat vreemd en uitheemsch is, behaagt den Hollander. Ik heb nu voor onzen jongen Heer deeze tabakspijp uit Saxen moeten laaten komen, alleen, omdat hij mij uit zulk een pijp heeft zien rooken. HENDRIK. Jaa de jonge lieer J aques aart na zijne Mama. In dit pakje zijn een heele partij zilveren lepels en vorken, die waarlijk nog zo goed als fplinter nieuw zijn, maar Mevrouw heeft mij belast.dat ik zorg zal hebben te draagen, dat zij niet weder op tafel verfchijnen. Zij moet lepels en vorken heb»  EERSTE BEDRIJF, I ToOtt. $ hebben van platei met zulke omgebogen fteelen, ik gaa na Fergufon om ze te verruilen. SCHÖNFELD. Ik moet dikwerf lachen, Hendrik, als Ik de Hollanders zo dwaas zie, dat zij hunne eige goede oude meubelen enz. voor veel minder waardige verruilen, maar zouden zij het hunne lepels vorken en mesfen niet doen, daar zij zelfs zo met hunne taal en zeden omfpringen. HENDRIK. Dat redeneert te philofopisch voor een lijfknecht, Heer Gouverneur! Ik en mijns gelijken vaaren 'er ondertusfchen wel bij, — en ik verzoek, dat gij die predikatie bij den ouden Heer niet voortzet, want gij zoudt 'er door in zijn gratie komen Want ó die Duitfchers, die Duitfchers zij kunnen zich in alle bogten wringen. Jaa zie mij maar barsch aan, Heer Gouverneur! een Duitfcher kan zich gemakkelijk voor zijn' Heer neêrwerpen, en hem het ftof A 2 van  4 DE HOLLANDERS. van de fchoenen likken, terwijl hij in zijn hart reeds op den nek van zijns gelijken en minderen trapt. Maar de oude Heer is een ilimme knevel,Heer Schönfeld! Gij ' zoudt u ligt met hem kunnen vergisfen. Nu vaarwel, Heer Gouverneur! ik heb geen tijd meer, en ik zie ook van verre den jongen Heer Jaques komen. TWEEDE TOONEEL. JAQUES, SCHÖNFELD. SCHÖNFELD. Uw onderdaanige dienaar, mijn Heer! Hebt gij wel geflaapen? JAQUES. Och wat zou ik? — die Pons, die Pons... Juffrouw Lotje maakt ze waarachtig te kras, ik heb nog een pijn in 't hoofd, dat ik naauwlijks uit mijne oogen zien kan. S C H Ö N-  EERSTE BEDRIJF, ft ToO». $ schönfeld. Dat doet mij zeer leed mijn Heer! Hebt gij u gisteren anders wel gediverteerd. jaques. Excellent, Excellent. ó Charlotte is een meisje als een Juweel. — Die Le Duc is een man h merveilk — geestigheden , ion mots, zonder ophouden — en dan daarbij mijn andere vriend Summers —■ nobele jongens, nobele jongens! — schönfeld. Hebt gij gisteren vrij gelukkig gefpeeld? 't Was van den nacht wat te laat.oin dat te vraagen. jaques. Och wat zou ik ? Ik ben te los. — Ik heb waarachtig in één omzien vijftig ducaaten verlooren, of het niet met al was, maar de goede Summsrs heeft mij, toen het wat ver. der liep , honderd ducaaten geleend , en dan nog van Le Duc vijftig ducaaten. . . A 3 schok.  6 6Ï HOLLANDERS. SCHÖNFELD. Nu, toen zult gij toch door dien bijtland u wel wat gerevengeerd hebben. —• j A QUES. Neen! goeijen Heer! Ik was en ik bleef Ongelukkig. Hoe kon ik ook met Lotje fpeelen, en van die betoverende meid iets winnen. Maar ik bid u, hoe zal ik nu aan geld komen, 't Is maar drie dagen geleeden, toen heb ik nog bij Mama aangeklopt — toen waarfchouwde ze mij zo ernftig, dat ik in geen veertien daagen weêr moest komen, want dat zij zo dikwijls Papa niet lastig durfde te vallen, en dat haar kas uitgeput was. SCHÖNFELD. Mijn Heer! Ik weet toch geen beter kantoor, dan dat van uv/e Mama, — of gij moest het ditmaal eens bij uw Papa durven waagen. JA'  EERSTE BEDRIJF. 2 ToOtt. J J A QU E S. Geen railterie, mijn Heer de Gouverneur.' heugt het u niet, hoe ik u onlangs met de karwats zulke narrepotzen verleerde? SCHÖNFELD. ó Mijn Heer! Gij weet, ik ben niet haatdraagend j — maar ik meen deezen raad in ernst. —— JA QUE S. In ernst? — ha! ha! Wel nu verbeeld u dan, dat ik eens bij den ouden grommer op het kantoor kwam, en zeide: „Papa! ik wou gaarne wat geld hebben." Wat denkje, dat het gevolg zou weezen. Zonder zijn pijp uit den mond te neemen, zou hij mij heel fchotsch en misfelijk toeduwen. Loop na je moeder, jongen! (zo het niet erger was) met die ben jij het toch eens. Je kost me geld genoeg in een jaar. En als ik dan wat aanhield, zou hij mij misfehien, om mij maar weg te krijgen vier of vijf drieguldens na het hoofd werA 4 pen..  8 DE HOLLANDERS. pen. — Karei mag zich geneeren met een gulden tien twaalf in een week. — Zijn hoogfte verteering is ook, dat hij 's morgens in de Paradijsvogel een kommetje koffij, of, is hij in een heele ruime bui, een kop chokolade drinkt; fomtijds gaat hij in de Schouwburg, maar eeuwig ftaat hij in het parterre. Eergister zat ik in een balkon met twee Dames, en mijn Heer mijn broeder itond beneden in het parterre nevens het balkon. — Onder het Treurfpel redeneerde ik met de Dames, over het kapzelvan Juffrouw Wattier, want ik was alleen om het ballet 'er gekomen, wie toch kan die degoutabele Hollandfche Treurfpelen hooren opzaagen—■ wij lachten zo wat, comme il faut — en mijn Heer Karei gebruikte de vrijheid , om mij eens heel barsch aan te zien, en, toen dat niet baatte, vroeg hij overluid, of wij ons in dat balkon niet (lil wilden houden. Ik boog mij toen met veel respect, en zeide: votre ferviteur, mon frere! Toen moest gij het gelach van de Dames gehoord hebben. —. Maar  EERSTE BEDRIJF, 2 ToOft. 9 Maar om tot ons haatlijk fujet weder te keeren. Zeg mij, waar krijg ik toch penningen van daan ? schönfeld. Mijn Heer! Ik zou u zeer gaarne dienen, maar ik heb tegenwoordig niet meer als tien gulden in de waereld, want behalven.dat ik altijd fchraal ben,'heb ik voor u, mijn Heer! de pijp, uit Saxen ontbooden, ontvangen. ... Ik heb haar reeds betaald — hier is zij. —■ ( Hij geeft hem de pijp over.) jaques. Loop met de pijp na Saxen, als gij mij geen geld weet te bezorgen .... maar laat ik ze toch reis kijken... Morbleul —'t Is wat moois. — Waarachtig mijn naam! met gellingerde Letters op de ketel. —■ Dat moeten onze HoIIardertjes reis pro- beeren. . . . Welk een aangenaame verras- fing, gij hebt hem reeds gedopt — Toe fchielijk, fchielijk zwam. As s c h ö n-  ÏO DE HOLLANDERS. schönfeld (maakt de zwam met groote gedienstigheid gereed.) Daar, mijn Heeri't is allerbeste zwam. j a Q u e s (Jleekt den tabak aan. ) ó Welk een aangenaame finaak. — Honderdmaal fmaakelijker als uit een Hollandfche pijp. scnÖNFELD (ender het aanfieeken van zijn' pijp) Waarlijk, mijn Heer! gij rookt als een gebooren Duitfcher.— Maar zagt...ik zie uw Papa en Mama komen, zoudt gij niet nog eens bij uwe Mama aanhouden. DER-  KERSTE BEDRIJF, 3 Tootl. II DERDE TOONEEL. l ode wijk, elizabeth, jaques, schönfeld. lo de wijk. Zeker een heerlijk onHerwijs mijn vrouw van den jongen Heer. — Ziet gij hem daar niet ftaan met zijn koufen op zijn hielen? en ziet hij 'er niet uit, als of hij in geen drie nachten na zijn bed geweest is? jaques. Uw onderdaanige dienaar, Mama'. Papa! elizabeth. Goeden morgen, Jaques! hoe vaarje, mijn fchatje! l o d e w 1 j k. Zie hem maar in zijn bleek en ongedaan gezigt, dan kunt gij wel zien hoe flecht hij vaart. — Maar welk een nieuwe gril is 1» nu weêr in de harfens gekomen. Gij en uw Gou-  IS DE HOLLANDERS. Gouverneur ieder met een Duitfche pijp in den mond. Waart gij mijn zoon niet — ik zou het uitproesten van lachen. Het een oogenbhk een* Duitfcher, het ander een Franschman en het derde een Engelschman, en nooit een Hollander, — Maar hoor jij eens hier, mijn heer de Gouverneur! Ik heb reeds lang niet over u voldaan geweest ■— en daar ik nu bemerk, dat heden uw voornaamfle les beftaat in mijn zoon uit etn Duitfche pijp te Ieeren rooken,zo heb ik u eenvoudig aan te zeggen, dat gij ftaat moet maakcn, als dit half jaar om is, te verhuizen. SCHÖNFELD. Genadige Heer' L O D E W IJ K. Gaat gij dan na uw genadige Heeren; ik ben geen genadige Heer, mij dunkt, dat gij dat anders ondervindt, 't Is alles behalven genadig, daar ik u zeg, dat gij hoe eer hoe beter verkasfen moet. ELI-  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. 13 ELIZABETH. Maar, mijn Lodewijk, bedenk, dat de Heer Schönfeld zich zo heerlijk verftaat op de Algebra, op de Taflik, op de Metaphysik, op de LODEWIJK. AI verftondt hij zich op de zwarte kunst.— Ik wil en ik zal hem niet langer in mijn huis hebben, want Jaques is nog niet in ftaat om behoorlijk een brief re copieeren, of om een kolom uit het Grootboek optetellen.. Wat heeft hij dan met de Algebra te doen ? ELIZABETH. Maar Papa! Wat is dat ook ennuyant voor een Genie. LODEWIJK. Een Genie. . . Een Genie. . . Hij ziet 'er al heel genieachtig uit. — Jongen! ik geloof niet, dat gij recht goed leezen kunt. — Gouverneur! haal eens van de onderfte plank uit mijn boekekas de werken van Cats in folio — dat is nog al een duidelijke letter. JA-  14 DE HOLLANDERS. jaques. Ik verzoek excuus, Papa! als ik iets lees, lees ik altoos fransen, hoogduitsch of engelsen en dan die abomimble hollandfche rijmen. elizabeth. Nu,kind! wat zegje,. Is hij nieteenGenie? lodewijk. Ik zeg, dat ik mij over hem dood fchaam. — Blijf hier maar, Gouverneur! — Hier zal wel een fransch boek liggen zwerven. — Jaa ! daar heb ik al iets: Contes de Bocace. — Kom jongman, toon nu uw proefftuk. jaques leest eenige regels zeer gebrekkig. lodewijk. Toen ik als een jongen aan den iloel van mijn ouden Monfieur ftond te leezen, had ik zeker een klap aan de ooren gekreegen, als ik het fransch zo had geradbraakt. — De taal  EERSTE BEERIJF, 3 ToOtl. 15 taal is te fraai, om door zulke halfbakken vlaschbaarden gemommeld te worden. schönfeld. Maar mijn Heer! Uw Heer zoon leest thans misfchien wat veel engelsch, om het fransch dialect zuiver te bewaaren. LODEWIJK. Maar mijn Heer de Gouverneur'. — Mijn Heer mijn zoon verftaat geen taal op den ganfchen aardbodem. — En alles, wat hij nog kent, kent hij als een Papagaai , want van de zaaken vat hij niets. — Doch om nader te komen. Ik heb met leedweezen. vernomen , Jaques , dat gij den voorleeden nacht of niet t'huis zijt geweest, of eerst tegen den morgenftond t'huis gekomen zijt, en ik kom u daarom nu aanzeggen, dat gij heden noch morgen een' voet buiten de deur zult hebben te zetten. Deeze wijs zal ik 'cr nu maar op Hellen. J a-  l6 DE HOLLANDER* Sa JAQUES. Maar Papa! hoe zal ik het dan nu ftellen ? ik heb tegen heden middag partij gemaakt met mijn Heer Le Duc en mijn Heer Summers — en de Gouverneur zou meerijden. l o d e w ij k. Ik verbied het u, en dat zij u genoeg. — En verder heb ik u niet te zeggen , dan dat gij uit mijne oogen gaat — en zo de Gouverneur nog iets nuttigs u wil leeren, laat hij u dan een lesje geeven uit de Méthode Fa» miliere van Marin. elizabeth. Ik bid u, mijn lieve man!... lodewijk. Ik verzoek u, mijn vrouw, dat gij mij heden Iaat begaan, het wordt hoog tijd, dat de mannen in hun huis weder baas worden. . . Gaa heen zeg ik, jongen! en mijn Heer de Gouverneur! gaa mee en volg het geen ik gezegd heb. VIER-  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtt. 17 Vierde tooneel. lodewijk, elizabeth. lodewijk. 1 Neem plaats, Betje! ik heb u waarlijk iets te zeggen, dat wij zo ter loops niet kunnen afdoen. elizabeth. Wel dan rencronteeren wij elkander zeer gelukkig. Ik zou u ook gaarne een moment over iets onderhouden; doch ik ben van mijn' Hollandschen man niet gewoon, dat hij zoveel égards voor zijne beminde heeft. l o n e w ij k. Om egter malkander dan niet te lang op te houden, daar ik fpoedig na het kantoor moet, om iets voor beurstijd in orde te hebben , zal ik maar eerst beginnen, als 't u blieft. Gij moet dan weeten, kind! dat ik gister avond op mijn gewoon Cgllegie geB weest  i8 DE HOLLANDERS. weest ben en daar een zeker papier getekend heb. ELIZABETH. 't Is immers geen nieuwe Aüe van Qiialificatie Veel menfchen weeten wel , dat Zij die van het jaar 87 getekend hebben. LODEWIJK. Neen! mijn Kind! geheel iets anders. — Maar iets, daar gij, zo wel als ik, wat meê hebt te (lellen. Luister eens, ik zal het u voorleezen zo gij gedull hebt, en het is waarlijk niet heel lang. QHij haalt een papier uit den zak, en leest.) „ De ondergetekenden, alle gehooren in een der zeven vereenigde Provinciën, neemen aan, „ bij deeze hunne handtekening, die bij hun t zooveel zegt, als de Jlerkjie belofte, onder , eede voor eenigen Rechten der aarde gepas„feerd, dat zij, uit hoofde van het droevig „ verval der Vaderlandfche Fabrieken en Hand- „ wer'  EERSTE BEDRIJF, 4 Toêtt. X$ M werken, als mede van de goede oude Nederland„ fche zeden en gebruiken, ter voorkooming van „ den volkomen ondergang en het verderf van j, het een en ander, zich voortaan geheel zullen ,, reeden en kleeden van binnenlandfche gefa„ briceerde Jloffen, zich bedienen van in dit „ land of deszelfs colonien gemaakte huiscieraa' den en noodwendigheden, en eene fomme s'jaar„ lijks bij een brengen ten ondersteuning van „ noodlijdende, en ter gemoetkoming van be„ hoeftige Nederlandfche handwerkslieden tn kunjlenaars. Alverder zullen de onder- f, getekenden zorge draagen, dat hunne vrouwen kinderen en huisbedienden zich mede kleeden, „ (evenwel omtrent de laatfte zoveel zij in ,, dit fluk van hun afhangeljik zijn) met in„ landfche ftoffen. Ook zullen zij bijzonder daar op letten, dat hunne kinderen vooral •„ niet onder het opzigt van buitenlanders wor„ den opgevoed — en in alle opzigten zullen „ zij zich trachten te gedraagen als braave „ gebooren Nederlanders in zeden m mattieren s, past,.,. Voorts... B Z ELI-  40 DE HOLLANDERS. ELIZABETH. H"u maar op, hou maar op met uw grillen. Ik heb moit ahominabeler brabbeltaal gehoon); — dat hebt gij immers niet ondertekend. Hoe ver uwe vaderlandlievende kuuren ook gaan, zo ver zal uwe raazern'5 niet gekoomen weezen. LOOEWIJIt. Niet alleen, mijn vrouw, heb ik het ftuk getekend, maar ik heb het voorgeftcld, en het is van mijn opftel. ELIZABETH. Nog al doller, maar gij zult evenwel gaarne gelooven, dat dat maar zo niet door zal gaan. LODEWIJK. Ik heb nog al vrij wat moed op het tegendeel, vooral, als de mannen wat corclaat zijn, en met alle redelijkheid hunne vrouwen weeten te leiden. Ik had u dan te zeggen , Betje, dat ik u verzoek u voort aan  EERSTE BEDRIJF, 4 Toott. tl aan te kleeden met in dit Land gefabriceerde Stoffen, dat gij u opfclukt met hier ter Land gefabriceerde Linten, dat gij zult heb'ien te zorgen, dat uw' dochter Knsje geene andere kleederen , dan inlandfche draagt Voor de kleederen van Karei en Jaques zal ik zorge draagen. ELIZABETH. Ha! ha! ha! ha! Ik vind uwe badinage recht charmant. L O D E W IJ K. Ik fpot 'er niet meê, mijn kind! dan zoudt gii u deerlijk bedriegen. — 't Is alles ernst, volkomen ernst, dat verzeker ik n. ELIZABETH. Kom aan dan maar, in de kas vol Engelsch aardewerk met een' Economifchen ftok rondgemaaid. LODEWIJK. Zagt wat. — Zagt wat. — Wij zullen B 3 * wel  J2 DE HOLLANDERS. wel door de breekbaare waar raaken, zonder dat wij 'er met een' nok in rondmaaijen. — Doch, mijn waarde,gij weet nu waarnaar gij u in het vervolg hebt te gcdraage.n. en anders ELIZABETH. Wat anders? — Spreek recht uit. — Wat anders ? LODEWIJK. Wat anders? Och ik hoop dat gij U fchikken zult naav mijn wensen, zonder dat gij dat anders zelfs behoeft te hooren. ELIZABETH. Neen, neen, rafel maar uit, wat hebt gij anders voor mij, misfehien met uw rotting.. LO D E W IJ K. Verfchoon mij, mijn vrouw. Ik ben geen Duitfcher. — Ik zal u zeggen, waarin dan dat anders beftaat. Eenvoudig zal ik a geen geld geeven, en zorge draagen, dat nie-  EERSTE BEDRIJF, 4 TcOH. 23 niemand u crediteert, zonder mijne hand' tekening. ÏLIZABET. Een nobele Propofitie. . . Nu wij zullen zien, wij zullen zien, of uwe Hollandfche Impolitesfe zich zoverre zal uitltrekken. Maar ik had u over eene gansch andere zaak te onderhouden. Ik heb gisteren befpeurd, dar. de jonge Heer Le Duc groote inclinatie heeft voor Krisje, —- maar zij is zo wat ltijf van manieren... Enfin 't is, ik fchaam mij dat ik het van mijn kind zeggen moet, een Hollandfche meid! Zij moet eerst wat gepolijst worden, en daarom had ik gadacht haar nog een paar jaaren op het Franfche fchool van Madame Beaumont te doen. Dan raakt 'er die Hollandfche boliïer zo wat af, en dan komt zij ook eens onder vreemde oogen en leert de conver- fatie. Ik heb reeds zo vrij geweest van Madame Beaumont bij provifie daarover eens te confuleerer, — Haar advijs was, dat het haar fpect, dat zij haar niet liever op haar B 4 veer-  34 DE HOLLANDERS* veertiende, dan op haar achttiende of negentiende jaar zou krijgen, want dat het dan reeds wat moeilijk viel, om 'er dat Hol. landfche Air en die execrable ftijve minen uit te krijgen. Vooral daar zij verltondt, dat zij volop het linnen en wollen naaijen geleerd hadt, en dat zij een groot liefhebfter van het huishouden was. Men heeft, zeide zij onder anderen, met zulke nufjes veel te ftellen: zij zijn de heele waereld te wijs en zien op onze handwerkjes met verachting neder. — Dat wollennaaijen vooral maakt de hand zo plomp — maar ik zal ze wel dresfeeren — ik heb nog hoop enz. Enfin, als zij dan van het Franfche fchool komt, dunkt mij,is zij een recht gefchiktc vrouw voor den Heer Le Duc. Zij zal nog een week of anderhalf dienen 't huis te blijven, en men zou ondertusfchen de desfc-inen van den Heer Le Duc kunnen favorizeeren; zij zou daardoor wat in politesfen avanceeren en niet op ieder vrij woord, dat een jong Heer tegen haar fpreekt, tot haar hals toe rood worden, want, lieve man , gaat zij zo voort, als zij nu zins eenigen tijd begonnen heeft,  EERSTE BEDRIjr, 4 ToOfi. 2$ heeft, dan zal zij welhaast tot den degou. fabelen dragt van kornetjes overgaan, en dan zou ik mij dood ergeren. Maar dat zal ik keeren met alle de kragten, die ik bezit, en met al de magt, die mij zedeit onze echtverbindtenis, helaas! is overgebleeven. Nu fpreek dan. LODEWIJK. Ik moet u betuigen, Betje,dat ik nimmer iets zo onaangenaams, iets zo dwaas van uwe lippen gehoord heb, als ik helaas! op dit oogenblik verftaa. Wilt gij dan mijn lieve Krisje,de lust van mijn leeven, wegfinijten, en toewerpen aan eene verlepten en niets betekenenden franschman, naadat gij haar eerst onder het opziet van Madame Beaumont van haar Hollandfche zeden en goed hart beroofd hebt. Zie maar op de aangezigten van de Meisjes, die fchoolliggen, als 'er het fardeerfel af is, hoe het met het hart gefield is. Ik wenschte wel eens te weeten, mijn vrouw,welk een vreemde geest u toch beheerscht. Ik weet wel, gij zijt half uit Hollandsch, half uit Duitsch bloed gebocB s ren,  «6 DE HOLLANDERS, ren, maar evenwel in dit land hebt gij eerst het licht gezien, in dit land hebt gij genoegens en zaligheden gefmaakt van uwe vroegtte kindsheid af, die onaffcheidelijk eigen zijn aan ons gemenebest boven andere landen en volkeren der aaide, maar laat ik over dit onderwerp niet verder met u handelen, ik bid u, dat gij met uw verderflijk plan omtrent Krisje aflaat. Zo gij niet voorhebt om mijn ongeluk te voltooijen, maar ziedaar.' komt het lief meisje zelf. . . . — V IJ F D E T O O N E E L. elizabeth, lodewijk, ch ristin A. christin A. Goeden morgen Vader! Goeden morgen Moeder! l o d e w ijk. Goeden morgen dochter! Reeds zo vroeg in de noppen, Mij dunkt gij ziet 'er uit als of gij gereed ftondt om uit te gaan. chris-  JSERSTE BEDRIJF, $ ToOfl. 1"J CH RISTIN A. Jaa Vader! Juffrouw Sandberg had mij gezegd, dat heden morgen in de Oude kerk de jongfte predikant cattcbizeeren zou , zij hadt mij gevraagd, of ik niet mede wilde gaan. Ik heb haar mijn woord gegeeven, en kwam u vrijheid verzoeken, om daar heen te gaan. ELTZABETH. Ha! ha! Voor een Dame van fatzoen in de week na de Kerk te gaan — Weinige weeken maar, en zij is in een fijn zusje getransformeerd. CHRISTIN A. Ik heb immers geen bijzonder werk, moeder! zo gij iets hebt, ben ik geneegen thuis te blijven. Ik ben geen dwecpfter, moeder! ELIZABETH. Het fcheelt de helft niet. LO-  28 DE HOLEANDERS. LODEWIJK. Krisj'e! Gij behoeft inij tot zulke zaaken geenc vrijheid te verzoeken. Gij doet zeer wel ; dat gij daartoe lust betoont. — Godsdienitigheid plagt ook een van de kenmerken van onze Hollandfche Natie te zijn, maar deeze raakt ook al mêer en meer uit de mode. Onze Natie vliegt fpoorllags na het verderf. Hriaie braaveen kuifche zeden verdwijnen. Wulpschheid en ongebondenheid grijpen plaats, en de gebeele Natie is van die pestfmet aangeftoken. ELIZABETH, Zagt wat, men cheri, dat ik evenwel hieromtrent ook een woordje tusfchen moge voegen. Laatst op uw Biblioteek in die Hollandfche vodden zo wat rondfnuffelende, vond ik daar onder Hollandfche Klugten; ik ilocg ze op, maar ze waren vol van de moifigite taal en de flordiglte uitdrukkingen, die zich evenwel geen welleevend man dcezer zo fnoode Eeuw veroorlooven zal  EERSTE BEDRIJF, 5 Tson. 20 sal — dat waren dan die Godsdienftige zedige voorvaders , die kuifche, braave Hollanders! LODEWIJK. Behalven dat een enkel oud komiek Dichter de zeden van de geheele Natie niet volkomen kan aantoonen, zal ik u in dit Opzigt alleen met uwen anders zo geliefden Voltaire, die ook duizendmaal meer wist dan al de Deistifche Petitmaitres van Londen en Parij's en derzelver Amfterdamfche Naaklappertjes zamen, dat die boeken gefchreeven zijn in dien tijd, toen de kuischheid nog in het hart en niet op de lippen woonde. — Maar , Krisje, ik wil u niet ophouden , ik geloof, dat het reeds over tienen is. ELI2ABETH. En ik zeg u, Krisje, dat gij heden morzult hebben t' huis te blijven; de Heer Le Duc zal heden ochtend bij ti een vifite komen maaken. CHRIS-  JO DE HOLLANDERS. CHRISTIN A> Mijn Heer Le Duc. .. Och ik bid u, iti 's Hemels naam, moeder, verfchoon mij toch , van dien ondeugenden karei te zien. — Heeft hij mij laatst niet genoeg geaffronteerd, toen hij mij zo onbefchaamd dat ondeugendefranfche bock in de hand ftak. ELIZABETH. Hoe pieus, hoe pieus.... Waarlijk 't is jammer dat gij niet Roomsch zijt — gij zoudt een heerlijk begijntje uitmaaken. L OD E W IJ K. En hoe heette dat boek, Krisje? CHRIS JE. Och ik weet het niet Vader'. — Aan het gezicht van een der fchandlijke plaatjes had ik genoeg — ik fmeet het zo ver weg, als het vliegen kon, en ik ftïet den Heer Le Duc in gramfchap van mij. ELI-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOft. 3.1 ELTZABETH. Och het was maar de The... LODEWIJK. Ik wil den naam van dat boek niet weeten, 't zal beestachtig genoeg geweest zijn, als het uit de handen van Le Duc kwam, en kunt gij nog een kaerel voorfpreeken, die zo onbefcbaamd onwelleevend is, dat hij een fchaamtloos boek een eerlijk meisje in de hand durft fteeken. — Zoo de drukpers in banden behoort gehouden te worden, dan zekerlijk moet alles wat de goede zeden kwetst, fcherplijk verbooden en de uitgave geftraft worden, en egter dat alleen de Nieuwspapieren van de fchande. lijke Titels getuigen... —- maar genoeg hier van. —• Mijne dochter ! heeft van mij niet alleen volkomen vrijheid om haar loflijk oogmerk te volbrengen, maar zij wordt 'er mij te waardiger om. ELI-  Jl DE HOLLANDERS. ELIZABETH. En, ik verbied het u, Krisje! op poene van mijn hoogde ongenade. —• Gij zult, heden morgen , den Heer Le Duc opwachten. CHRISTIN A. Ik bid u, Mama! ik bid u met traanen, laat ik bevrijd zijn (Zij haalt haar zak' doek uit en met één valt 'er een boek uit haar Zak) van het bezoek van dien Le Duc. ELIZABETH. Ha! ha ! welke favoriet fchrijver van mijn aimable dochter, a ! de Julia van Feyth. . . . wel zo. . . . dat zedige hartje is dan niet ongevoelig evenwel. ... El ei. . . . met zo een Hollandsen minnedichtertje in de zak na de kerk dat is het waare. . . . Wat zegt Papa daarvan . . . . maar ziedaar nog iets fraaijer. . . Een gefchreeven versje 'er voor. C IIK I S-  EERSTE BEDRIJF, 5 Toon. 33 CHRISTIN A. Och ik bid u, moeder!... Geef mij weder.... Ach mijn vader! ELIZABETH. Ja maar, lief dochtertje, daar ftaat toch iets in dat boekje, dat uw Papa die u zo bartlijk lief heeft en u voor een fantin houdt wel leezen mag. Luister eens, oude Heer—. deeze vier regeltjes ftaan gefchreeven voor den Titel: Christine! ontvang dit werk van Feyths beroemde Fe der 1 Ontvang 't van uwen vriend; denkfoms aan zijne /mart; En zijn mijn woorden vaak min uitgezocht, min teder, In mijnen boezem klopt voor u het tederst hart. WILLEM VAN HEUSDEN. Bravo — bravo. — Wat zegt Papa nu van zijn nonnetje. —— C h o-  34 DE HOLLANDERS. LODEWIJK. Dat het mij van haar verwondert. —* CHRISTIN A< Och, mijn vader! — Ik bid u oin verfchooning, ik bid u, hoor mij..,. Ik zal u alles openbaaien. Waarlijk dt kennis tusfchen mij en van Heusden is nog niet zeer groot — maar het onderfcheid...' LODEWIJK. Gij weet toch wel, dat van Heusden iemand is die geen duit in de waereld heeft. Krisje! en dat het zeer onvoorzigtig is, daar gij heden met u drieën zijt, en zich uwe ouders voor niet meer dan braave burgerlieden rekenen kunnen , met zodanig een man u een;gzints in te laaien ik zal mij nu nog over het onvoegelijke, dat een meisje zich zonder kennis r.aarer ouders cenigzins in een licfdehandeling wikkelt, niet eens inlaaten. ELIZABETH. Luister hier eens, mijn waarde Lode. wijk  EERSTE BEDRIJF, 5 TOftt. 35 wijk — ik wenschte u wel eens apart te fpreeken, ik heb een admirabel plan. Daar lievertje, (werpt haar het boek toe) daar is uw Feyth op dezelfde wijze te rug, als gij mijn Heer Le Duc onlangs het Franfche boekje toefmeet. lodewijk in het heengaan. Schoon ik niet veel van uw plan ver* wacht, laat ons in den tuin gaan. Krisje, ik verzoek u nu, dat gij heden t' huis blijft» christin A. Zeer gaarne Vader. C a ZESt  $6 DE HOLLANDERS. ZESDE TOONEEL. Chrtsttna (het Boek opraapende, zoras Lod'-wijk en Elizabeth vertrokken zijn.) Hemel! welk eene onverhoedfefoe ontdekking Ach mijn dierbaare vriend! hoe flaat mijn hart om u; hoe angftig om mi; zelve ... maar wees gerust; Nooit — Nooit — Kal ik mij door wanhoop in de armen van eenen fnooden Le Duc werpen.. daar voor is mijn goede vader mij borg; —» en mijn hart is 'er u borg voor. — Ach! moest dat "icekie, dat gij mij met de harlijkfte tederheid overreikte, door de landen miiner moeder als iets zo onwaardigs worden weggeworpen -t Is mij meer waardig, dan min kostelijkfte He! juweelen, omdat het uit uwe handen komt en die vier regels van uwe hand honderdemaa'en heb  eerste bedrijf, 6 Toon. 37 heb ik die geleezen en hjrleezen en altijd blijven ze mij zo dierbaar. — hoe dikwerf heb ik ze gekufcht ? Maar laat ik moed fcheppen : Harten voor elkiêr gefchapen Scheidt de God der Liefde niet. — ('t Gordijn valt.) C 3 TWEE-  38 DE HOLLANDERS. TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel, gelijk in het voorig Bedrijf. EERSTE TOONEEL. KAREL, WILLEM. KAKEL. Gij doet 'er zeer onvoorzigtig aan , mijn Vriend! met u hier in huis te waagen; gij weet immers, dat gij, buiten mijne zuster en mij, hier geen vrinden hebt. Mijn Vader, gelijk ik u meermaalen verklaard heb, heeft niet veel met u op, omdat gij onbemiddeld zijt, en uit hoofde van de fchade, die wij aan het kantoor van uw' Vader geleeden hebben. Wat mijn Moeder cn Broeder betreft; die haaten u als de pest. WILLEM. En fchoon ik dat alles weet, mijn waarde  TWEEDE BEDRIJF, I ToOH. 39 de Karei! kan ik toch niet betluiten om uwe Zuster ten prooi te iaaten aan eenen Le Duc. SABEL. Maar hoe loopt gij vooruit in uwe gedachten ? Trouwens dat is meestal het geval van verliefden Ik verzeicer u, dat fchoon gij geen' witten voet hebt bij vader, Le Duc, war meer is, door hem gehaat wordt naar verdienden , zodat het juist zo gemakkelijk niet glijen zal, om Krisje aan Le Duc te verbinden. WILLEM. Ik heb hem egter, gister avond in het koffijhuis openlijk en op de onhefchaamdfte wijze hooren pochen, op de gunden niet alleen, die hij in dit huis genoot, maar ook op uwe vriendfchap, jaa op de lief» de van Krisje, ka rel. Hoe kunt gij zo dol weezen? Hoe kunt gij u ooit verbeelden, dat hij immer of C 4 Kiis-  4© DE HOLLANDERS. Krisje, of mij zou kunnen fmaaken, maar om kort te gaan, wat is dan nu uw ontwerp, waarvan gij zo opgeeft. willem. Mijn befluit is genomen, Karei! — ik zal mij tot uwen Vader in deezen wenden, hem in eens ronduit mijne meening verklaaren en mislukt dat ontwerp, dan zal ik met het eerfte fchip na Oostindien vertrekken. De Heer van Streefkerk heeft mij een plaats van onderkoopman beloofd. k a r e l. De Hemel bewaar mij voor verliefdheid, als zij mijn hoofd zo ver op hol bragt. Laat ik u eens hartig 'er om uitlachen. Wie zag ooit doller plannetje. willem. Lach vrij, maar het is mij ernst. ka rel. Nu dan ook in ernst, mijn vriend het zou  TWEEDE BEDRIJF, I Toon. 41 zou veel beter zijn, dat gij u hier ten fpoedigfte van daan begaaft, uw wild ontwerp uitftelde en den tijd afwachtte, ik verzeker 11, Krisje, heeft niet de mïnfte neiging voor Le Duc... en geloof mij, dat haar moeder op haar hart geen' invloed heeft. TWEEDE TOONEEL. X a r e l , christin a, willem, christin a (zonder Willem te zien, aan de deur.) Zijt gij hier Karei? — Vader zou u gaarn fpreeken, 'er is een Surinaamsch Kapitein bij hem. — willem (toeschietende) Hemel, mijn Krisje! ( hij omhelst haar) kakel. Nog eens, Willem, ik raad u heen te gaan; faa ik bid het u als een vriend..,. C 5 wil-  41 DE HOLLANDERS. WILLEM. Och! maar weinige oogenblikken, wetnj. ge van die zalige oogenblikken.... KAKEL. Alles dan voor uwe rekening, Vriend! (tegen Christina) En voor de uwe. — Krisje! Ik bid u, dat gij toch maakt, dat Willem, hoe eer hoe beter door het onderhuis vertrekt. Wees gewaarfchuwd. DERDE TOONEEL. CHRISTINA, WILLEM. CHRISTIN A. Hoe komt gij hier? Foei! Gij hebt mij doodelijk ontfteld! WILLEM. Kan ik leeven zonder u te zien ? Ach Krisje! zeg mij is het waarheid maakt Le Duc aanfpraak op uw hart. CHRIS-  TWEEDE BEDRIJF, 3 ToQK. 43 CHRISTIN A. Op mijn hand ten minden... Willem! WILLEM. En gij CH R I s TI N A. Heb ik u niet reeds menigmaal, en laatst nog op het concert in Felix ingeluisterd, dat ik geen zin in dien jongen heb, ik kan — ik mag — ik duif als een eerlijk meisje u niet meêr zeggen. Wacht toch iets \an den tijd. maar ik bid u, gaa toch heen .... indien immers... WILLEM. Neen, met dat oogmerk ben ik hier niet gekomen Ik moet uwen Vader fpreeken, mijn dierbaarfte, ik zal u van zijne handen bidden, ik zal die handen met heete traanen bevochtigen. — Ach Krisje! zult gij hem niet met mij bidden? CHRIS-  44 DE HOLLANDERS. CHRISTIN A. Uwe hevigheid is veel ie groot. — Welk een grond toch hei-> ik u gegeeven, om... Ik bid u, gaa heen, mijn Heer .. Willem ( verdrietig ) Ach opwelk een'atïtand ? — Mijn Heer?.— Heengaan kan ik niet. CH RISTIN A. Ga heen toch, Willem — Zo gij mij lief hebt, moet gij heen gaan Indien gij wist, indien gij wist, welk een ontdekking 'er heden gedaan is. Ik geloof, gij zoudt, om miin hart gerust te dellen, op het oogenblik vertrekken. Ach dat ik zo onvoorzichtig geweest ben met de Jdlia van u aan te neemen. ach het versje, dat gij 'er voor In gefchreeven hadr, las mijne Moeder, en juist niet op de vriendelijkfte wijs. Hadt gij toen mijns Vaders gramfchap gezien.... Op het hooren van uwen naam...- WIL-  TWEEDE BEDRIJF, 3 Tootl. 45 WILLEM. Ach! Ik heb dan alles te vreezen maai hij, die op het punt ftaat om alles, dat hem dierbaar is, voor altijd te verliezen, is gefcbikt om het uiterfte, om het Wanhoopigfte te waagen. en RISTIN A. Dikwerf hebt gij mij reeds zo ernftig verzekerd, dat gij mij lief hebt..— is dat zo? WILLEM. Welk een vraag. Krisje! — moet ik het u andermaal zweeren ... CHRISTIN A. Neen! mijn Willem! geen nieuwe eeden, tnaar indien gij mij dan zo lief hebt, als gij betuigt, zult gij toch wel iets mijnenthalven willen doen. WILLEM. Alles... alles.... Achl dat ik n fchatten kon  46 DE HOLLANDERS* );on aanbieden, maar ik heb niets dan mijn leeven en mijne liefde. CHRISTIN A. Welaan! mijn Vriend! ik vat u bij uw woord Gaa dan heen en verlaat op het oogenblik het huis van mijn' Vader. willem. Lieve, dierbaare Krisje moet ik? Ik zal dan gaan, maar ach waarom trekt gij die hand te rug — eer ik dan gna, beloof dan mij, nooit die lieve hand aan den verfoeilijken Le Duc te zullen geeven— christina (met veel nadruh ) Dat beloof ik u. willem. Welaan! maar hoe kan ik u verlaaten, daar zo weinige oogenblikken... hoe ook kan ik nu heengaan, daar ik mijn befluit zo vast genomen had. . . . Ach! Krisje , (hij kuscht haar) Krisje — en geen enkel woord  TWEEDE BEDRIJF, 3 Toott. 47 woord ter verzekering van uwe zijde...— Hebt gij mij lief? CHRISTI NA. Kunt gij dan aan mijne oogen niet zien, hoe mijn hart over u denkt, al mag mijne mond niet fpreeken. Gaa dan nu heen — maar wij zijn niet voor elkander.... WILLEM. Gij maakt mij raadeloos. — Voor wie dan?... Wie zou u uit deeze armen rukken kunnen ? (Hij omhelst haar.) VIER-  48 DE HOLLANDERS» VIERDE TOONEEL. elizabeth, le duc, christina? willem. elizabeth (tegen Le Duc in liet opkoomen.) Zij is wel zo wat Hollandsen fchuw, mijn Heerl — mon Dieul wat zie ik. le duc. Ha! ha! Schuw zegt ge Mevrouw! elizabeth (Cbrittina met drift aangrijpende.) Ha, kuifche Lukretia! moet ik u zo betrappen — en dat in de armen van een' roturier. willem. Mevrouw! ik verzoek, dat gij aan uwe Dochter van het geen hier gebeurd is, geen fchuld geeft. Zij is 'er geheel vrij van. Ik ben fchuldig,fchoon 'er niets dan.. e i ï-  TWEEDE EEDRIJF, 4 ToOÜ. 49 elizabeth. Zwijg, als het u blieft, mijn Heer! l e duc. ( zich tot Christina wendende.) Ma Chere! Ik hoop nu dat uw hart wat gunftiger over mij denkt. Schoon ik betuig dat ... . willem. Hemel! Krisje! Ik kan niet zwijgen. — Moet ik voor mijne oogen zien, dat een zo onwaardige . . . le duc. Geen affronten, mannetje! Geen brutaliteiten. Gij ziet, ik draag een' degen; niet dat ik met u zou willen duelleeren, maar ik zou dien kunnen gebruiken, om u op eene zeer onaangenaame wijs den rug mede te carcsfeeren willem. Krisje, 't is mij hier onverdraaglijk — D ik  50 DE HOLLANDERS. ik vlieg na uw' Vader en zal mij voor hem op ii.ijne knieën wei pen. V IJ F D E IOONEEL ELIZABETH, LE DUC, LODEWIJK, CHEISTUA, WILLE M. L O D E W IJ K. Dat zal niet noodig zijn, mijn Heer! maar welk een onvoegzaam leeven maakt men hier in liet huis van een Burgerman... ELIZABETH. Is het wonder, mijn Heer! Ik heb daar uw zedig Kristijntje in de armen gevonden van den Heer van Heusden : hoe vindt gij het? Ik kwam met de Heer Le Duc, wij hadden reeds het huis geheel doorgezogt, toen wij haar in die actie vonden — wat zegt ge van die pasfagie?... 't Begijntje is zeker amoureus genoeg. LO  TWEEDE BEDRIJF, 5 ToOll. $1 LODEWIJK. Krisje.' moet ik zulke zaaken van u hooren? — en gij, mijn Heer! Welk eene verre gaande ftoutheid, in eens andermans huis niet alleen in te lluipen, maar zelfs zijne Dochter te verleiden. Dit weet gij, dat tegen alle goede manieren ftrijdt. WILLEM. Ik beken, mijn Heer', dat ik het voorkomen heb van eenen fchuldigen, fchoon mij niets dan de zuiverde oogmerken herwaards heen gedreeven hebben, en mij een toeval uwe waarde Dochter heeft doen ontmoeten. Mijn hart is barstens vol. Ik bemin uwe Dochter uit de eerlijkite beginzels, en, daar ik gisteren,op een publieke plaats.de Heer Le Duc zich had hooren beroemen op zijn kort aanftaand huwelijk met haar, die ik boven mijn leeven bemin, vloog ik na dit huis, orn, ware het mogelijk, uw hart ten mijnen voordeele te beweegen. Uw Zoon Karei,die, langen tijd, mijn Vriend geweest D 2 is,  52 DE HOLLANDERS. is, kan van dit alles de zekerde getuigenis geeven. — Ik bid u, mijn Heer, indien.... LODEWIJK. 't Is hier noch tijd noch plaats om over zodanig een verzoek te fpreeken, maar om u egter niet op te houden, mijn Heer! en u met ijdele hoop te vleijen, moet ik u deeze twee zaakcn zeggen, dat, naamelijk, mijne Dochter, mijns achtens, nog te jong is voor het huwelijk. — Onze Landaart, mijn Heer! plagt laater in het huwelijk te treeden , en de Kinderen , in die verbintenisfen verwekt, waren rustiger en nuttiger Leden der Maatfenappij, dan over het algemeen, de hedcndaagfche . . . maar daar en boven, mijn Heer, en dat doet alles af... Gij zijt, zo ver ik u ken, wel een eerlijk en onbefproken Jongman, wat uw perfoon betreft, maar het doet mij leed, dat ik het u zeggen moet, de naam van uw Vader is door het bankroet, waar aan ik zelf nog veel geleeden heb, zodanig in minachting, ik mag wel zeggen, in de dieplte verachting geraakt,en bo.  TWEEDE BEDRIJF, 5 ToOH. 53 bovendien zijt gij daardoor buiten ftaat om mijne Dochter op die manier te onderhouden, als zij bij haare ouders gewoon is. — Dus laat ik u het befluit opmaaken. — Omtrent u, mijn Heer! febiet mij niets over dan dat ik u beklaag, dat gij ongelukkig het oog op mijne Dochter hebt laaten vallen. le duc. (Tegen Christina, die fchreit.) Schrei niet, Madame, één Franschman kan alleen tegen tien zulke Hollandfche Jongens opwecgen. WILLEM. Mijn Heer! Uwe woorden grieven mijn' ziel door en door... Ik ben eerlijk, en onfchuldig aan iets, het geen mijn Vader bedreef, toen ik nog een jongen van veertien jaaren was... Uit uw taal en den toon uwer ftem begrijp ik, dat gij het vblftrekt meent, en dat gij niet terug zult treeden. D 3 lo-  54 DE HOLLANDERS. LODEWIJK. Gij doet mij recht, mijn Heer! Ik heb u gezegd waar het op ftaat; zijt daar zeker van. WILLEM. Hoor dan mijn belluit.dat ik, deezen verloopen nacht, naa veel peinzens met traanen genomen heb, indien mijn verzoek dien ongelukkigen uitflag hadt, dien ik mij voorftelde. Vergun, dat ik dat u openbaar, zo het de aandoeningen van mijn hart toelaaten. Ik ben jong en heb door mijne opvoeding eenige bekwaamheden, die mij misfchien in den Oost zullen kunnen voorthelpen — misfchien zal ik daar mijn fortuin maaken — en geeft de Hemel . . . maar dat zal mijn lot niet zijn Genoeg mijn befluit is genomen. Ik heb een bewindhebber tot mijn' vriend , die mij goede recommandatie - brieven bezorgen zal. Eene bede Hechts mijn Heer — ééne bede. Laat m[\ioi , dat ik, in uw bijzijn, af' fcheid neeme van uwe beminnelijke Dochter  TWEEDE BEDRIJF, $ Tootl. 55 ter ... Naa dit oogenblik moeten wij elkan> der niet weder zien. lodewijk. „ Waarlijk een hupfche en gerefolveer,, de knaap" — Kom, dan maar wat kort en goed — bet Meisje is ook ontftcld. — Dat komt van dat in ftilte vrijen. christin a. Ach mijn Vader.' Bedroef mij niet met eenig verwijt. Ik bid u, mijn Vader! ach... l o 0 e w ij k. Neen! mijne Dochter, hoe teder ik u bemin, ik kan 11 niet ongelukkig maaken door mijne liefde. CHRÏSTINA. Gaa dan in Godsnaam, Willem! — willem. Krisje! Lieve Krisje.' Gij ziet —- ik moet, ©m dat ik arm ben.u verlaaten — AchünD 4 dien  56 DE HOLLANDERS. dien ik u wedervond, wanneer ik weder in het Vaderland kwam — Maar — dierbaarfle.' zo gij iemand met uwe hand gelukkig maakt, dat hij u dan voor 't minst zo lief hebbe, als ik. — Vaarwel, mijn Waardfle! ch ristin a, ( bitter fchreijende.) Vaarwel... Willem, (willende heengaan, keert nog eens te rug.) i Ach! Ik kan niet fcheiden zonder dat gij mij zegt, of gij mij niet lief hebt. chri stina. Ach mijn lieve.' deeze traanen ...— vaarwel, mijn beste — God zij met u — en mijne gebeden zullen dagelijksch voor u zijn. (Christina zet zich achteloos op een' ftoel neder ■— en Lodewijk droogt zijne traanen af.) ZES-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOK. 57 ZESDE TOONEEL. ELIZABETH, LE DUC, LODEWIJK, CHKISTINA, L E DUC. Sur mon Parol, une charmante Scène! ( in Zijn handen klappende.) Bravo , Bravo voor ten Hollander, hij verdient bijna mijn rival te zijn, ik geloof, dat hij in het Wapen gefpeeld heeft van zijn leeven. Maar, ma chere (tegen Christina) Gij moet u niet te zeer over deeze Hiltoriette alarmeeren. Ik beklaag met u zijnen toeftand tot in het binnenfte van mijn hart, maar enfin —. 't is zo. — En ik hoop, dat ik mij niet vergecfsch geflatteerd heb, ik heb wel zoveel indruk op uw lief hartje CHRISTINA. Bedroef mij niet mcêr, mijn Heer.' door uwe zotte en gemaakte vooiftellen...— Mijn D 5 hart-  58 DE HOLLANDERS. hartje, als het dan hartje weezen moet, is zo wispeltuurig niet, dat ik in een oogenblik het denkbeeld van een waardig maar ongeluk, kig Jongeling daar uit kan fcheuren, om daar in plaats te geeven, aan dat van een man, die geen waardij heeft, dan die in zijne kleederen en eenige asfurante manieren beftaat. LODEWIJ K. Ik kan niet ontkennen, Krisje! of ik ben aangedaan over het gedrag van van Heusden...maar ik heb gehandeld, zo als een eerlijk man en een braaf Vader betaamde; doch ik zal u ook wel ontflaan van dit lastig voorwerp, heb daar geen zorg voor. Mijn Heer Le Duc... LE DUC. Monjïeur, je vous prie... LODEWIJK. Toevallig hebt gij gezien, hoe ik den Heer van Heusdcn de verkeering bij mijne Dochter geweigerd heb. Ik merk, dat gij niettegen- ftaan-  TWEEDE BEDRIJF, 6 Toon. 59 ftaande de verklaaring omtrent den ouderdom van Christina, terttond met uwe walgelijke galanterijen hier ten ontijde voortvaart. Ik verklaar ti dan, dat ik niets met meêr ongenoegen zou beleeven, dan dat de man, die mijnen Zoon gedeeltlijk bedorven heeft, ook mijne Dochter zou ongelukkig maaken. LE DUC. Een fraai compliment, waarlijk aan een man van fatzoen, maar ik zal het infehikken, mijn Heer! L O D E W IJ K. Om u dan voor verdere complimenten te behoeden en van u geen infchiklijkheid te vergen zal ik van hier gaan. Kom Krisje, gaa met mij; Gij zijt ongefchikt voor het overblijvend gezelfchap. Z E-  60 DE HOLLANDERS. ZEVENDE TOONEEL elizabeth. l e duc. elizabet. Excusez moi, mijn lieve vriend, de lompheid van dien Roturier is onverdraagelijk. 't Was geheel een Tooneeltje a la Hollandois. Ik had niet gedacht, dat gij uw rival zo gemakkelijk zoudt kwijt geraakt zijn en vertrouw, op mijn woord, ik geef het u, mijne dochter zal eerst twee jaaren na het Franfche fchool, en dan zullen haare zeden wel zoveel gereleveerd zijn, dat zij in uw perfoon, naar uwe merites, bchaagen fcheppcn zal. i.e duc. Uwe vriendfchap vleit mij zeer, dat kan ik niet ontkennen , maar mij dunkt mijn Heer uw man is zeer onverzettelijk. Ik vrees, ik vrees, of wij hem wel meester zullen worden. eli- ft  TWEEDE BEDRIJF, 7 Toon. 6l ELIZABETH. Vreest gij, mijn Heer! dat is anders uwe gewoonte juist niet. Mij dunkt gij ziet 'er ook wat betrokken uit. L E DUC. Jaa, men heeft fomtijds van die kleine verdrietelijkheden, die men zelfs zijne intimjle vrienden niet kan openbaaren.... ELIZABETH. Nu zal de Hemel wel opldaaren, daar komt mijn lieve Jaques. Comme tin ange, — ik zie hem niet liever, als dat hij d la cavalisre gekleed is. ACHT.  02 DE HOLLANDERS. ACHTSTE T O O N E E L. elizabeth. jaques. leduc. schönfeld. j 4 qu e s (Le Duc tegenvliegende. ) Ah', men cher anti! Hebt gij het geboord? Onze waarde vriend Summers is om een presfante zaak na Londen vertrokken Ik heb aan zijn logement gezonden, en daar door dit biljet van zijne hand tijding bekomen. l e duc. Ei, ei, na Londen wel dat is onverwacht. jaques. Nu wij kunnen daarom evengoed ons toursje doen. l e duc. Dat kunnen wij ook. jaques. Maar 't is of gij eenige zwaarigheid maakt. l S  TWEEDE BEDRIJF, 8 ToOll. 63 LE DUC. Wij fpreeken hier onder elkander vrij uit, als goede vrienden. Summers hadt mij tegen heden twee honderd ducaaten beloofd — en als ik die heden niet heb, dutf ik morgen niet buiten deur komen; ik vrees nu reeds, dat 'er op mij gepast wordt. »— Zeker moet aan Summers de een of andere coup mislukt zijn. Indien Mevrouw! eenigen raad wist, om mij die penningen te bezorgen. ELIZABETH. Och ik kan het tegenwoordig niet doen. Ik heb niet boven de tweehonderd gulden, en ik heb zelf twee dozijnen zilveren vorken en lepels laaten verruilen voor pleted in hoop, dat 'er nog wat meer zou overfchieten, maar dat goed kost zoveel van fatzoen, 't Geen ik gekreegenhebis niet veel. Ik ben zelf ten einde raad, en ik vrees, dat 'er in het vervolg bij mijn man niet veel te haaien zal zijn. Mijne juweelen zijn lang verpand, en ik heb reeds een geruimen tijd valfche gedraa- gen.  <6"4 DE HOLLANDERS. gen. Zodat, mijne Heeren, ik kan U in deeze tedieufe affaire niet helpen. JAQUES. Ik bid u, Mama, help ons toch. Ei zie in welk eene angstige omftandigheid, Mijn vriend le Duc is. ELIZABETH. Ik ben zelf in eene desperaaten toeftand, maar, ziedaar, enfin , alles wat ik u kan belooven. Ik zal mijn man heden over tafel in een goede luim zoeken te brengen, en zien van hem dan ten minden eenige ducaaten te krijgen. Dit is alles wat ik u belooven kan. Ondertusfchen wensch ik de Heeren een plaifierig tourtje. Jaques, gij moet wat bedekt uitgaan, want gij weet het is geheel tegen den zin van uwen Papa en ik hoop, dat gij wat bij tijds t'huis zult weezen Monfieur Le Duc , 't blijft volgens affpraak heden avond ten half zes na de franfche Coinedie. L E DUC. A votre fervice! Mevrouw. N E-  TWEEDE BEDRIJF, 9 Tom. 6$ NEGENDE TOONEEL. JAQUES, LE DUC, SCHÖNFELD. JAQUES. Wel, mijn goede vriend! ik heb zulk een medelijden met u . . . . L E DUC. Taa, uw medelijden baat ons wat... Weet de Heer Schönfeld geen raad. Hij heeft ons wel meêr uit eene en andere zwaarigheid geholpen. SCHÖNFELD. Mijn Heeren!Dit is een zeer groote zwaarigheid, dit raakt geldfpecie mijn Heeren! Om een dienstmeisje, dat de jonge Heer wat te na geweest was de deur uit te moffelen, en te zorgen, dat'er voorts niemand hinder bij het fchreeuwen van het kleintje hadt, dit is een kunstje dat gemakkelijker gaat; maar laat eens hooren, hoe groot is de nette fom, E waar-  66 DE HOLLANDERS. waarmede het de Heer Le Duc zou kunnen Hellen. JAQUES. Maar, mijn Heer! Gij bedenkt wel, dat mijn kas mede zo ellendig gefield is. LE DUC Met honderd vijftig ducaaten zou ik het kunnen ftellen. SCHÖNFELD. Nu, mijn Heeren , ik heb een middel, om u in eens op de been te helpen, maar gij moet zorgen, dat 'er niemand agter komt, of wij zijn alle verlooren. Mijn paspoort ligt getekend, en dan zoudt gij kunnen zeggen, dat ik 'er het minfle belang bij had, maar, al was het, alleen om den ouden eens ter deeg te foppen wil ik alles onderflaan. Gij, Mijn Heer (tegen Jaques) moet dan een briefje van vier of vijf duizend gulden afgeeven op uws Vaders kasfier, om aan mij of aan den Heer Le Duc te betaalen, of liever maak 'er twee een netto het beloop van de fchuld  TWEEDE BEDRIJF, 9 T08K. 6? fchuld van den Heer Le Duc, en Iaat het andere aan mij luiden.... JAQUES. Maar de handtekening. SCHÖNFELD. Jaa, mijn Heer! deeze zoudt gij moeten doen, want anders kan de pot niet gedekt blijven, immers uw Papa, al is hij fomtijds wat gramftoorig, zal u niet laaten ophangen.... maar mijn plan ftrekte zich nog verder uit, om dan met elkander dit Land, voor een poos te verlaaten, en een reisje na Frankrijk te doen; tegen dat gij dan weder komt, zal de ergfle ftorm wel overgewaaid zijn. LE DUC. Waarlijk de raad van den Heer Schönfeld behaagt mij. JAQUES. Maar lieve vrienden, zie 't is evenwel confcientiewerk... E 2 SCHÖN-  62 DE HOLLANDERS. S C H Ö N FE LD. Ha! ha! wat confcientie? wat confcien- tie? Gij gebruikt immers, maar door eene kleine behendigheid het geld, dat u wat vroeger, of laater toch in de handen vallen moet. JAQUES. Neen! mijn Heeren , daar toe kan ik niet verdaan. Ik ben evenwel de zoon van een gerenomeerd koopman, en altoos is mijns Vaders en Grootvaders huis in zulk een achting geweest, neen; Mijn Heer! SCHÖNFELD. Ha! ha! de Hollander, de Amderdammer, de Koopman. L E DUC. Gij zijt een ongetrouw vriend, Mijn Heer Jaques, dat hadt ik nooit van u vermoed, dat gij ons zo in den nood zoudt laaten. En~ fin... ik zal mij dan nog buiten waagen maar gij (tegen Jaques) hebt ook nog fchulden aan mij, dit weet gij wel. JA"  TWEEDE BEDRIJF, 9 Tootl. 6$. jaques. Maar, mijn Heer! wij zijn te goede vrienden! Gij zult 'er mij niet lastig om vallen. — Kom Iaaten wij door een tourtje de kwaade humeuren maar verzetten, 't Zal zo erg niet afloopen, als gij denkt. l e duc. Nu waarbeen dan, Mijn Heer? jaques. Mij dunkt de Buitenkant om, de Plantagie door, en dan onder Diemeu eens gekolft. schönfeld. Mijn Heer! uw dienaar gaat ons voor. l e duc (tegen Schó'nfeld. ) „Nu zal hij 'er voor bloeden... dat hij ons „ geweigerd heeft uit den nood te redden. " jaques. Ik zal even zien, of 'er ook iemand in het benedenhuis van 's Vaders wegen ons beE 3 fpied„  70 DE HOLLANDER». fpied, want hij heeft mij het uitgaan op hals en keel verbooden. Als ik niet terug kom, moet gij mij maar op ftaande voet volgen. ( Hij vertrekt.) SCHÖNFELD. 'Er is geen redmiddel meêr overig, Mijn Heer! dan het geen ik u laatst heb aan de hand gegeeven. Sophia zal ik maaken bij de hand te hebben. Als wij den aap beet hebben, dan kunnen wij den weg van Summers gemaklijk vinden. En de oude knorrepot zal de Quitantie, met of tegen wil getekend, honoreeren, om de eer van zijn huis op te houden. Ik hoop maar dat Sophia het hem in vriendlijkheid zal Kunnen afpraaten, want geweldige middelen ... doch wat raakt het ons', als wij het geld hebben, kunnen wij het buitenlandsch verteeren, Doch 't is tiid dat wij hem volgen — hij mogt anders vermoeden krijgen, dat wij elkander veiftonden. LVE R-  DERDE BEDRIJF, I ToO». 71 DERDE BEDRIJF. Het Tooneel als in 't voorig Bedrijf. EERSTE TOONEEL. LODEWIJK, ELIZABETH, C II RISTIN A, KAREL, HENDRIK. ( Het Naagerecht wordt afgenomen.) LODEWIJK. Ik zeg u immers duidelijk, ik fpreek niet meêr over die lepels en vorken, fchoon hef. mij leed doet, dat het goede en innerlijk waarde bezittende voor overgeblaazen koper van een nieuw fatzoen, wordt weggegooid, — maar ik fpreek van mijn Zoon ik fpreek van onzen jaques en van hem fpreek ik met traanen in mijne oogen en met een beklemd hart.... Zijn dat nu manieren van een' jongman, dat hij, tegen het uitdruklijk verbod van zijn vader aan, met zijnen Gouverneur uit rijden gaat, en dan nog de ombefchaamde domheid heeft, E 4 vas  72 DE HOLLANDERS. van zo laat t' huis te komen, dat de overige1 familie reeds lang met den maaltijd gedaan heeft, 't Is al lang over half vijf. CHRIS TIN A. Vader! Schoon ik broeder Jaques niet wil voorfpreeken, ik kan mij niet verbeelden, dat hij zo ftout zou zijn. Waarlijk, ik begin ongerust over hem te worden. Zou de Heer Le Duc weder van de partij zijn.... Ik heb het niet op hem. Zijn uitzigt is dat niet van een eerlijk man. ELIZABETH. Dat van den Heer van Heusden is eerlijker niet waar? Kristijntje! CHRISTIN A. Ik bid u, moede*! ELIZABETH. Altijd, dat haatlijke moeder! Kunt gij niet onthouden, om Mama te zeggen. CHRIS-  DERDE BEDRIJF, I ToOtl: 7$ chbistina. Nu dan Mama! mag ik u bidden, verfcheur mijn hart niet door aanmerkingen te maaken op een' man, die alle mijne hoogachting verdient. elizabeth. Mag ik u bidden, mijn dochter, gebruik dan wat minder vrijheden , omtrent een' man, die ik mij niet fchaam een intiem vriend te noemen, omdat hij juist geen (lijve Hollandfche klik is. — Maar mijn Heer (tegen Lodewijk) — ik denk niet, dat gij toch de dolheid hebben zult van uw raazend plan omtrent onze kleeding meublement en omtrent den Gouverneur te cxecuteeren. IOPEWIJ K. Dat is iets, waarover niet te praaten valt. elizabeth (op haar horologie ziende.) Enfin, wij zullen zien — 't ontfehiet mij E s dat  74 DE HOLLANDERS. dat de Heer Le Duc nog niet hier is, om met mij na de Franfche Comedie te rijden. hendrik. Mevrouw de koets... elizabeth. Laat hij wachten .... l o d e w ij k. Zijt gij dan waarlijk voorneemens om uit te gaan, niet tegengaande dat uw zoon nog niet t' huis is. elizabeth. Ik wenschte maar, dat de Heer Le Duc hier was. Wat Jaques betreft, hij is oud en wijs genoeg, om op zich zeiven te pasfen. lodewijk. Was het Iaatfte waarheid, dan was ik het volkomen met u eens. elizabeth, Maar eilieve, doe mij het plaifier, doe mij  DERDE BEDRIJF , I TcOfl 75 mij de eer, mijn Heer, gaa gij eens met mij in de Comedie. Gij zult van uw Schoolfiansch misfchien nog wel zoveel onthouden hebben. . . . LODEWIJK. Dat ik de Crutus van Voltaire en alle zijne fraaije Hukken beter verftaa, dan gij. — Maar ik verkies de plaats van den Heer Le Duc niet te bekleeden. HENDRIK. Mijn Heer! 'er Haat een arm man met een kind in het voorhuis,die u gaarne wenschte te fpreeken. L O D E W IJ K , tegen K A R E L. Karei, gaa eens zien,of het een gemeene bedelaar dan, of het een behoeftig man is — en is het laatile waar, laat hem dan binnen komen. ( Karei binnen.) ELIZABETH. ó 1 Moet het hier weêr een Lazaret worden, dan  76 DB HOLLANDERS. dan zal ik mij zo lang retireeren; tot dat Le Duc komt, of tot dat die gcmeene lugt weder uit mijn vertrek is. TWEEDE TOONEEL. LODEWIJK, CHRISTIN A. L O D E W IJK. Ons gezelfchap kort op, Krisje! Hebt gij ook geen' lust om te vertrekken. CH RISTIN A. Neen! Vader! Ongelukkigen zijn niet bang voor ongelukkigen. LODEWIJK. Lieve Krisje! Geloof mij; alles wat uw Vader omtrent u verricht, doet hij uit waare en beredeneerde liefde voor uw belang. CH RISTI NA. Ach! Ik begrijp u, mijn Vader! maar het valt mijn hart zo moeilijk zich te onderwerpen... doch daar is Karei te rug. DER-  DERDE BEDRIJF, 3 ToOtt. 77 DERDE TOONEEL. kakel] een landman, lodewijk, ch ristin a. k a r e l. Mijn Vader! ik maak geen oogenblik zwaarigheid om deezen man binnen te leiden. Hij is een ongelukkige, die door eene Dijkbreuk van zekeren Veenpolder, in onheil gedompeld is. lodewjjk, tegen den Landman. Hebt gij bewijzen der waarheid ? de landman^ een brief overgeevende.) Jaa, mijn Heer! Ziedaar een brief door onzen Ambachtsheer getekend. Ik ben, zult gij daar uit zien, geheel bedorven. — Ik heb niet alleen mijn hoornvee verlooren, en ik had een ftal met twintig beesten —. maar mijn Vrouw, die van haar tweede kind in de kraam lag, is met haar kind verdronken.  78 DE HOLLANDERS. ken. Alle poogingen, door mij aangewend om haar te behouden , waren vergeefsch. — Mijn oudfle kind een jongetje van vier jaaren heb ik alleen behouden... Gij kunt de w.narheid van mijn ongelukkig geval beweezen zien. Ik plagt van het mijne aan de armen van ons dorp rijkelijk mede te deelen, en zie, nu ben ik zelf in dien ilaat, dat ik om bijftand moet verzoeken. Niet dat ik nu met bedelen door de waereld denk te komen, dan wenschte ik liever met mijne thans zalige vrouw in het water omgekomen te zijn; maar hoe ik 'er door zal koomcn weet ik niet. Ik wenschte maar drie duizend Gulden, tegen 4 perCt. op intrest te hebben, maar 't is overal: Neen man! ik kan mijn geld beter beleggen... En als 'er evenwel... ' L O D E W IJK. Zet u, eerlijk en ongelukkig man! Karei! gaa na mijn Comptoir en fchrijf een briefje van drie duizend Gulden op onzen Kasfier.. (Karei vertrekt en Lodewijk vervolgt.) Het geld is tot uw' dienst (Hij geeft hem het papier terug) ik  DERDE BEDRIJF, 3 Toon. 79 ik ken uwen Ambashtsheer. De twee duizend Gulden fchenk ik u, en de duizend Gulden geef ik u tegen twee en een half op intrest. (Karei komt te rug met het briefje) Daar is een briefje op mijn Kasfier... Ik zal u iemand mede geeven, omdat gij 'er misfchien niet meê te recht zoudt kunnen raaken. LANDMAN. Is het waarheid, mijn Heer! Goede Hemel ! Woonen 'er nng zulke menfchen in ons Land? 6 God! mijn Heer! wat zal ik u vergelden. Laat ik mijn kind, dat in het voorhuis Haat , hier baaien, om met mij op zijne knieën te vallen en uwe han. den met traanen van dankbaarheid te befproeijen. (Hij vliegt heen. ) CH RISTIN A. Och mijn Vadet'. Zijt gij zo goed omtrent deezen ongelukkigen Landman, en omtrent uwe Dochter zo geftreng. VIER-  80 DE HOLLANDERS. VIERDE TOONEEL. KAREL, DE LANDMAN, ZIJN KIND, LODEWIJK, CHRISTIN A. LANDMAN. Hier — hier mijn kind — bij deezcn Heer — omhels met mij de knieën van dien Heer — Kusch gij voor mij zijne handen. ( Hij knielt.) L O D E W IJ K. Niet daarom heb ik u deeze weldaad beweezen, — opdat gij tot uitbundige Loftuigingen , of onvoegelijke vernederingen zoudt overflaan. —■ Rijst, rijst op — en gaat met mijn' zoon in het comptoir, om de onderhandfche obligatie voor die duizend gulden te pasfeerén. De Hemel zegent mij in veelc opzigten — en ik ben maar rentmeester zijner gaven, om daar door ongelukkigen wel te doen. LAND-  BERDE BEDRIJF, 4 ToOH. 8l landman. Ik- zal u gehoorzaamcn, mijn Heer, omdat ik aan uwe Hem merk, dat het uw ernst is. kabel. Gaa met mij, Vriend! In een oogenblik zullen wij alles in orde hebben. christin a. Laat die lieve kleine zo lang bij mij blijven. — (Zij gaan binnen. Christina neemt het Kind op haar fchoot.) Lief kind! Gij hebt dan alles verlooren. — Gij zijt ook ongelukkig. l o d e w ij ic. Krisje! Gij bedroeft mij bij ieder woord, waardoor ik uwe droefheid verftaa. Ik heb immers gehandeld, als uw Vader, Krisje! christina. Welaan! Ik wil u belooven, mijn Vader, dat ik in het vervolg over het onderwerp, F dat  82 DE HOLLANDERS. dat mij zo aandoet niet fpreeken zal; —dat ik 'er niet over zal fchreijen, kan ik u niet belooven, — indien gij mij in iets behulpzaam zijt. Ik wil voor u, mijn Vader, niet zwijgen, dat ik den Heer van Heusden heb lief gehad, dat ik hemjiog hartelijk lief heb. Heb ik zedigcr en ingetogener geleefd, dan dc meeste meisjes van deezen tijd, heb ik ook zuiniger, dan zij, geweest, veel daarvan, mijn Vader, was ik zeker aan u verpligt, maar het vooruitzigt, waar ik mij meê vleide, om eenmaal van Heusden door mijne hand gelukkig te maaken, hadt mij al overlang doen befluiten, om mij bij voorraad te fchikken na den minderen ftand, waarin ik waarfchijnlijk leeven zou. Zuinig heb ik al, wat ik heb, bijéén vergaderd, om hem, als die gelukkige dag éénmaal gekomen waie, zoveel ruimte te geeven, als mogelijk was, of althans, cm hem vooreerst om gcene vrouwlijke beuzelingen lastig te vallen. Daartoe heb ik deeze beurs van tijd tot tijd vergaderd. En daar hij nu het beiluit genomen heeft het Vaderland te Yer-  DERDE BEDRIJF, 4 Toott. 83 verlaaten, wenschte ik hem, ten minden, dat geld, met zoveel liefde voor hem, en uit zulke goede beginzelen vergaderd, ter hand te doen komen.,.. Hoe gaarne zou ik het hem zelf geeven, maar daartoe ben ik te zwak. Mijn Vader! zo gij kunt beiluiten, om het hem te doen in handen komen, beloof ik u voortaan van hem te zullen zwijgen, en u niet te bedroeven... LODEWIJK. Edel meisje — gij roert mij het hart... Behoud uw geld, zeg mij, hoeveel het zij, en ik zal den Jongeling de dubbele fom doen ter hand komen. CHRISTIN A. Ach, neen! Bezorg hem dit, dit Hechts-. Waartoe zou ik het nu nodig hebben? Laat hij dit zelfde ontvangen, wie weet, of hij daarmeê niet gelukkiger is. LODEWIJK. Geef hier dan, lieve Dweepfter! F 2 CHRIS*  84 DE HOLLANDERS. CHRISTIN A. ó Nu moet ik van blijdfchap fcbreijen. 'T KIND. Och lieve Juffrouw! gij moest niet huilen. VIJFDE TOONEEL. KAREL, DE LANI5MAN, ZIJN KIND, ELIZABETH, LODEWIJK, CHRISTIN A. ELIZABETH. Ha! ha! Weder een van de zeven Werken van Barmhartigheid, — en Krisje met het bedelaarskind op haar' fchoot. Het ftaat fchoon. L O D E W IJ K. Ik verzoek u,Betje,maar hoe eer hoe liever , met uw' vriend Le Duc La de Comedie te rijden ,• Maar zeg mij, is Jaques neg niet 't huis ? ELI- \  DERDE BEDRIJF, 5 Tootl. 8$ elizabeth. Neen! Neen! doch ik heb geen zorg voor hem, kwam maar Le Duc, ik verlies mijn geduld. de landman (Naa aan Lodewijk de Obligatie te hebben overgegeeven. ) Kom, kind! Laaten wij nu heen gaan; bedank dien braaven Heer. Mijn Heer! wees verzekerd, dat het eerfte vat boter, dat ik op mijne nieuwe boerderij maaken zal, voor niemand anders, dan u zal weezen : maar ik vrees, dat het zo goed niet zal zijn, omdat het niet door de lieve handen van mijn Neeltje gaan zal. lodewijk. De Hemel zegen u, —- Zoek, zo ras gij kunt, weder een hupfche vrouw. — 't kind (naadat het Christina, een kusch gegeeven heeft, na Elizabeth kopende.) Moet ik die Juffrouw ook een zoen geeven, Vader! F 3 ELI#  86 DE HOLLANDERS. ELIZABETH. Neen! Neen! Kind! dat hoeft niet. Gij zoudt mijn nieuwe Polonaife maar bennetten, ik ben vies van dat boerengebroedzel. lodewijk (tegen den Landman.) De vrouw, die daar fpreekt, man, is mijne vrouw! Stoor u niet aan haar. Zij is vergeeten dat mijn grootvader een boer in den Beemlter was. ( De Landman en 'f Kind vertrekken. ) ELIZABETH. Wat zotheid hebt gij nu weêr met dien boer aan de hand gehad. Hij zal u, wil ik wedden, eenige rijders uit uw beurs geklopt hebben. 6 Die malle barmhartigheid haat ik als de pest. Men is te gierig, om aan zijn vrouw en zoon, die wat naar den ton leeven, eene behoorlijke fom toe te leggen, en een boer, die wild vreemd is — wie weet hoe veel hij u afgepold heeft —- wie weet hoe veel? LO-  DERDE BEDRIJF, 5 Toon. 87 LODEWIJK. Als gij daar nieuwsgierig na zijt, zal ik het u zeggen,eer ik nog na mijn comutoirte rug gaa. Ik heb hem twee duizend gulden gefchonkcn, en éénduizend gulden a depofito gegeeven. Nu weet gij net, hoe het gegaan is. ELI2ABETH. En gij weet, dat ik honderd ducaaten fchulden d' honneur heb, en gij wilt 'er geen duit mij toe geeven. Zou 'er onbarmhartiger en onbefchaafder man op de waereld leeven. LODEWIJK. Krisje! zo ras mijn Zoon Jaques t' huis komt moet gij mij doen roepen; kam, Karei! gaan wij na het comptoir. F 4 V IJ F-  88 DE HOLLANDERS. ZESDE TOONEEL, K A R e l , elizabeth, jaques, LODEWIJK, christin A. Lodewijk (ontmoet juist zo, als hij heen gaat Jaques, die in een zeer verwilderde houding binnen komt.) Zo.... zijt gij daar eindelijk, j'onker zwierbol? elizabeth. Lieve Jaques, waar is mijn Heer Le Duc? jaques. Vraag mij niet na dien fchelm. elizabeth. Waar is uw Gouverneur Schönfeld? ja ques. Ik hoop, dat hij en Le Duc beide hun hals gebroken hebben, of dat het nog eens gebeuren zal. KA-  DERDE BEDRIJF, 6 ToOfl. 8j> k a r 2 l. Wat is u overgekomen ? Jaques I jaques. Te veel, om het u te vertellen. elizabeth. Hemel! gij maakt mij ongerust. chhistina. Zie hoe zijn overhemd gefcheurd is: ftaan die oogen wild. lodewijk (tegen Jaques. ) Welk eene boosheid hebt gij bij uwe andere fnoodheden gevoegd? Spreek op, hebt gij gevochten ? — jaques. Neen, Papa! elizabeth. Zijt gij ook gekwetst? jaques. Ik weet het niet. F 5 j.o-  90 DE HOLLANDERS. LODEWIJK. Waar zijn Le Duc, waar Schönfeld gebleeven ? JAQUES. Die fchelmen zijn mij ontkomen. LODEWIJK. Ik eisch van u, dat gij mij alles van het begin tot het einde vernaaien zult, Jaques! JAQUES. Dat kan ik niet, Papa... maar de Heer van Heusden is bij het geval tegenwoordig geweest — en aan hem ben ik mijn leeven, en mijne vrijheid verfchuldigd. — Hij heeft mij t'huis gebragt en is hier thans in de zijdkamer. — Hij verkoos niet binnen te treeden, om zeer goede redenen, zo hij zeide, of hij moest ontbooden worden. — Hij is een braave jongen. —— L ODEWIJ K. Karei, verzoek den Heer van Heusden binnen te komen. CHRIS-  DERDE BEDRIJF, 6 Toott. Jï christin a. Is het mij dan geoorloofd, Vader! om hem zo wel als mij nieuwe aandoeningen te befpaaren, dat ik vertrek ? — Zult gij om de goudbeurs denken ? LODIWIJK, Gij zoudt mij grooter plaifier doen met te blijven, Krisje! christin a. Ik zal u gehoorzaamen , mijn Vader I lodewijk (tegen Elizabeth.) Ziedaar nu de heerlijke conyerfatie met uwe vreemde Bedriegers. Z E-  Qa DE HOLLANDERS. ZEVENDE ÏOONEEL. SAREL, WILLEM, LODEWIJK, ELIZABETH, JAQUES, CHRISTIN A. L O D E W IJ K. Mijn Heer! Ik heb u verzocht hier te komen, omdat ik uit de verwarde berichten van mijnen zoon begrijp, dat gij eenig deel gehad hebt aan de gebeurtenis welk nog een geheim voor mij is. WILLEM. Uw zoon, mijn Heer! heeft mij genoodzaakt met hem te rijden; anders zou ik mij wel gewacht hebben uit het geen in deeze zelfde kamer heden morgen voorgevallen is, ooit mijn' voet weder over uwen drempel te zetten, voor dat ik mijn oogmerk bereikt had. — Uw Zoon verkiest, begrijp ik, dat ik u dan alles verhaalen zal, het geen 'er gebeurd is , en fchoon hij 'er juist niet de flechtste vertooning in maakt, kan ik  DERDE BEDRIJF, 7 ToOft. 9% ik mij wel voordellen, dat hij tegen het verhaal opziet. — Naadat ik van hier gegaan was,en den Heer, die mij, zins lang een voordeelige plaats in de Indië hadt toegezegd, naa de verzekerende herhaaling van die toezegging, had verlaaten, ging ik, in diepe zwaarmoedigheid, rondwandelen, en kwam in dat Logement, waar ik nu vier jaaren geleeden u, benevens uwe Dochter, voor het eerst aantrof. Ik hoopte daar in eenzaamheid nog eens, al ware het dan ook voor het laatst, de aangenaamfte oogenblik. ken van mijn lecven te herdenken. Maar hier in bedroog ik mij zeer. — Ik vond daar uw Zoon met twee Heeren en eene Dame zittende onder hun diné. Ik had dit niet gezien of ik verliet hun vertrek, en plaatfte mij voor de deur van het Logement. Niet lang had ik daar gezeten, of ik hoor onverwacht, een hevig gefchreeuw van Moord! moord! — Dit deedt mij uit mijn zwaarmoedig gepeins ontwaaken, en ik vloog met de grootfte fnelheid na de kamer, waar ik uw' Zoon zo even gezien had. — Aan de deur  94 DE HOLLANDERS. deur komende vond ik die geilooten, dodh met een vrij hevigen ftoot fprong hij open Toen zag ik uw Zoon door de twee Heeren vastgehouden meteen papier voor hem, terwijl de Dame zijne hand, waarin een pen vast was, beftuurde. Zo ras hij mij zag fchreeuwde hij Help mij, van Heusden! — Schelmen! zeide ik, wat doet gij een braaf mans zoon ? — Zij willen mij dwingen tot het tekenen van een handfchrift van vier duizend Gulden, was het antwoord, om zich uit hunne fchulden te redden. — Gij begriipt, dat mijne verfchijning op de kamer eenige ontzetting gaf. Ik bediende mij van dit oogenblik en daar ik naderhand zag, dat elk van die heeren een piflool in de hand hadt , ontwrong ik den eenen het geweer, daar zijn an> dere hand met het vasthouden van uw zoon belemmerd was. Ik nam ijllings het papier weg —- hetgeen ik u hier bij aanbied. ■ De Heeren waren inij niet onbekend : zij waren Schönfeld en Le Duc. Zij fchooven toen, zij mij met het piftool ge-  DERDE BEDRIJF, 7 ToOH. 95 gewapend zagen, de raamen open en fprongen 'er zo vierkant uit. —> Het Dametje was met de gefchiedenis zeer belemmerd, gaf mij goede woorden, en terwijl ik uw' Zoon, door fchrik half bezweeken, bijbragt, vond zij gelegenheid om te ontkomen. Misfchien zal uw Zoon haar nader kennen. Om hem tegen de aanvallen van die twee booswichten te befchermen heeft hij mij verzocht, dat ik hem zou geleiden; ik ben met hem herwaards gcreeden. Ziedaar mijn Heer! al wat ik van de Hiftorie weet • ik heb dus afgedaan.... LODEWIJ K. Mogelijk wij zo geheel niet, Mijn Heer; als gij u verbeeld, — maar ftaa mij toe, dat ik dit gefchrift leeze. (Hij leest het papier en inmiddels treedt Willem na Christina. ) ,, De ondergetekende bekent bij deezen aan Mt' „ juffrouw Sophia van Letting voor geleendepew «ra-  96 DE HOLLANDERS. „ ningen fchuldig te zijn de fomma van vierdui„ zend Guldens en dezelve op vertooning te „ voldoen " Kent gij die Sophia, Jaques? jaques. Papa! ik bid u, vergeef mij. — De Heer Le Duc, de Heer Summers, de Heer Schönfeld hebben mij haar leeren kennen... Maar de fchuldbekentenis was valsch.... Ik bea haar nooit iets fchuldig gebleeven. loDEWijk. (hem vanzich flootende ) Schandvlek van mijn gedacht. Ziedaar nu, Vrouw .' — de vrucht van uwe verheven converfatie... Jongen.' Indien ik wist, dat gij nog te redden waart — ik zou u weder aanneemen in mijn huisgezin. elizabeth. Injupportdbel waarlijk infupportabel, zulk een moralist tot een man te hebben. L O-  DERDE BED R IJ F, ? ToOH. 97 lodewij k. De moraal van Schönfeld of Le Duc deugt zeker niet. jaques. Och mijn Vader! Ik bid u verfchoon mijne zwakheden, ik zal voortaan uw voorbeeld en dat van broeder Karei volgen ik bid u... (Hij wil op zijne knieën vallen.) lodewijk. Geen tooneelgesten hier. — Moet 'er geknield worden, kniel dan in eenzaamheid voor God — en fmeek dien om vergiffenis. — Ik vergeef het u als Vader, mits beterfchap en Hollandfche zeden. jaques. Dat beloof ik u, mijn Vader! — Mag ik u nog iets verzoeken, niet voor mij zeiven, mijn Vader, maar voor den Heer van Heusden... l o d e w ij k. Ik wil mij door u niet herinnerd zijn, wat G mijn  t)S DE HOLLANDERS. mijn pligt is.— Mijn Heer! (tegen Willem.) Schoon gij uw reis'na den Oost zo vast gepaald hebt, zoudt gij misfchien 'er nog af te brengen zijn. — Heden morgen mijn Heer! hield ik u wel voor een braaf man, ik was met uw lot begaan, het koste mij traanen, maar toen waart gij nog de redder niet van een mijner kinderen. — Die zijt gij thans. — En ik lig dus onder eene zeer groo- te vétpligting aan u. Ik geloof, dat gij mijn Dochter waardig zijn zult. — Indien... WILLEM. Ach, mijn Heer! Indien dat geluk voor mij bewaard was. . Ach Krisje... LODEWIJK. Kom hier, bcminlijk paar, Iaat ik u beide omhelzen De Hemel geef dat uw huw- lijk gelukkiger zij, dan het mijne. ELIZABETH. Ik kan hier wel gemist worden. ■— En daar nu de koets vergeefsch na den Heer Le Duc  DERDE BEDRIJF, 7 ToOll. £0 Duc toch wachten zal, zal ik maar alleen na de Comedie rijden. —— Bon foir, Compagnie bourgeoife'. ( Zij vertrekt.) LODEWIJK. Kom Krisje! zet voor uw' Vader en Broeders en uwen vriend van Heusden een kopje thee. Ach ! Dat ik mij in uw' kring, eens als in dien van echte en onverbasterde Hollanders, verheugen mogt, en de fmarten dan verzagt werden, die mij de modezucht en verachting voor deezen eerlijken Landaart, die uwe Moeder beheerfchcn, mij dagelijksch veroorzaaken. (Het Gordijn valt.) Einde van het derde en laatfte Bedrijf.