• MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. , Geschenk van Tooneehtukken, 1841.  DON KARLOS.   D ON IA1L O S, KROONP1INS VAN SPANJE. DOOR FrSCHIILEl. UIT HET HOOGDUITSCÏÏ. TE AMSTEHDAM, Bij JO IIAN NES AILART, MBCCLXIXIX.   VOORBERICHT. De hoogduitfche Don Karlos heeft geene Voorreden, en heeft die ook niet nodig. Maar de nederduitfche vordert eene korte aanmerking vooraf, en zy is deze: om al de oorfprongelyke fchoonheden van Schiller s werken, ook van dezen zynen Don Karlos, in de vertaaling te behouden, moet men ook Schillers geest bezitten, en — dezen heb ik niet. Maar ik heb gevoel, om de voortrefFelykheid van dit ftuk, zoo ryk in waare dichterlyke kunst en fchoonheid, door Duitschland te recht opentlyk toegejuicht, in ftilte te bewonderen; ook gevielen my de verhevenheid der gedachten, het naïve der vindingen, de fynheid der trekken, het kragtvolle der taal, zoo zeer, dat ik een onweêrftaanelyken trek gevoelde, om mynen landgenooten dit Werk algemeener te doen kennen; en deeze trek ook alleen deed my de vertaaling van dit meefterftuk ondcrneemen. Het was my een aangenaam, maar een moeijelyk werk: vooral daar het vertaaien my geheel vreemd is; doch ik deed wat ik konde. Als nu myn lezer de helft van het genoegen geniete, welk my de vertaaling gaf, en mync pooging met zyne goedkeuring vereere, zoo zal dat vooruitzicht alléén my voor alle myne moeite dubbel bcloonen. ELIZABETH MARIA POS f,  'Er zyn by toeval eenige Drukfouten ingeflopen, waarvan deezen echter de voornaamften zyn. Elk kundig Leezer zou die , zelf zonder eenige aanwyzing, verbeteren. Bludz. 7 Reg< 9 v. b. flaat minne-ver- lees gelaat-verfpieders fpieders . 14 1 v. b. Akalia —- Alkala ____ üo 7 v. b. verzoenen — vcrgelyken 2g 2 v. b. — Christen — Christin 66 ' 5 v. b. — Christen — Christin —— ifio 8 v. b. —— dien — die ■ . 181 11 v.o. neem — noem , 200 ■—— 2 v. b. hare — deszelfs - Utf, 3 v. b. vermeld. — vermyd. ■ 214 —— 13 V. O. safel- — zak- . ihid. S v.o. deze tafel — dit blad. , 219 11 v. b. Armeé — Vloot —— 227 10 v, b. vertrouwt — vertoond  ■ DON KARLOS.  VERTOONERS. philip de tweede, Koning van Spanje. elisabeth van valois , zytie Gemalin. don karlos , de Kroon-Prins. alexander farnesk, Prins van Parma, Neef des Konings. infante klara eugenia, een Kind'van 3 jaaren. hertogin van olyvarez , Opper-Hofmeejieres. marquisin van mondekar, ") princes eboli, [Dames der Ko- gravin fuentes, j ,në,tt* warqüis rodrigo van poza, een Mahhefer Ridder. hertog van alba. graaf van lek ma , Over."} fle der Lyfwachten. hertog van feria, Ridder van het Vlies. y Gr and en van Spanje. hertog van medina sidonia j Admiraal. don raimond van taxis, Opperpostmeester. J Domingo , Biegtvader des Konings. De Groot Inquifiteur des Koningkryhs. De Prior van het Carthuizers Klooster. Een Page der Koningin. don ludwig markado, Lyfarts der Koningin. Meer Dames en Groeten t Pages, Officieren, de Lyfwachten en verfcheiden andere Perfoonen.  DON KARLOS, EERSTE BEDRYR EERSTE TOONEEL. don karlos, domingo. De Keningklyke Tuinen te Aranjuez. domingo. De fchoone dagen in Aranjuez zyn nu ten einde , Uw Koningklyke Hoogheid zal het niet vrolyker verlaten; wy zyn dan vergeefs hier geweest. karlos ziet ter aarde en zwygt. Breek af dit raadzelagtig zwygen. Open uw hart aan het vaderlyke hart , myn Prins! [Te duur kan de Monarch de rust van zynen zoon van zynen eenigen zoon, niet kopen. De arm der Koningen reikt ver. Is dit onmógeA a tyk?  4 DON KARLOS. lyk ? Is 'er nog één wensch overig die de hemel aan den liefften zyner zoonen weigeren zou! Ik ftond 'er by toen de fiere Karei in Toledo's muuren de huldiging ontfing: toen Vorften naar zynen handkus drongen , en in ééne ... ééne nederbuiging hem zes Koningkryken voor zyn voeten lagen. Ik ftond en zag het jonge edele bloed in zyne wangen opryzen, zynen boezem door Vorftelyke befluiten zwellen; ik zag zyn dronken oog door de vergadering vliegen, in verrukking breeken. Prins ! En dit oog zeide: „ Lk „ ben verzadigd." { Deze ftille en ftatige kommer, Prins ! die wy federt agt maanden reeds in uw gelaat lezen; dit raadzel voor het gantfche Hof, de angst des Koningkryks, heeft zyne Majefteit reeds menige rusteloozen nacht gekost, en reeds zeer veele traanen aan uwe Moeder. karlos, keert zich ras om. Moeder? domingo, ontzet. Prins! karlos. O Hemel ! geef dat ik hem vergeete, die haar tot myne Moeder maakte. d o-  EERSTE BEDRYF. 5 DOMINGO. Prins! karlos, bedenkt zich en flrykt met de hand over zyn voorhoofd. \ Hoogwaardig Heer, ik ben zeer ongelukkig in myne Moeders. Myn eerfte daad toen ik het licht der waereld zag, was een moedermoord. DOMINGO. Is het mogelyk, genadige Prins! Kan dit verwyt uw geweten drukken? KARLOS» En myne nieuwe Moeder heeft die my niet reeds de liefde van myn' Vader gekost? Myn Vader heeft my nauwelyks bemind. Myn geheele verdiende was nog, dat ik zyn eenige was; doch zy gaf hem een dochter. 6 Wie weet wat in den grond der toekomende tyden nog fluimert? DOMINGO. Gy fpot met my , Prins. Geheel Spanje vergood zyne Koningin. En gy zoud haar Hechts met de oogen van den haat befchouwenjgy alleen zoud by haaren aanblik naar de A 3 ^al  6 DON KARLOS. taal der wysheid hooren ? Hoe Prins ff de fchoonfte vrouw op deze waereld,j*by de*e'erfte blik een Monarchin , zonder kroon | nauwïyks twee-en-twintig lentetyden ontvlogen, en Koningin , en ecrtyds uwe bruid ? Dit is pnmogelyk, Prins! ongcloofelyk. [Nooit, daar alles haar bemint, kan Karei alleen haar haaten. Zo zeldzaam wederfpreekt zich Karlos njet.1 bewaar uzelven, Prins! dat zy nooit ervaart" hoe zeer zy haar-en zoon mishaagt. Dit bcrigr. zou haar zeer finerten. K A R L O S. Meent gy dat ? DOMINGO. Als Uw Hoogheid zich het laatlte worllclfpei te Saragosfa nog erinnert, toen onze Heer door een Lanfen-fplinter gewond wierd, terwyl de Koningin met haare Dames op de verbeven fchouwplaats van het paleis zat , en den ftryd aanzag. Op eenmaal riep men: de Koning bloed!" Men rent door elkander, een dof gemurmel brengt dit aan de ooren der Koningin, „ De Prins?" roept zy, en wil zich van de bovenfte leuning nederwerpen. „ Neen , de Koning zelf," geeft men tot antwoord. ,, Laat dan artfen halen! " herratte zy, tcrwyl zy adem fchepte. Na  EERSTE BEDRYF. 7 Na een wyl fiilzwygens. Gy Maat in gedachten! k a r l 0 s... > Be verwonder my over 's Konings lüstigen Biegtvader , die zo ervaren is in geestige vertelfels ; doch ... ernflig en donker. / ik heb altyd horen zeggen , dat minneverfpieders en nieuwsdragers meer kwaad op de waereld gedaan hebben dan vergift en dolken in de hand des moorders immer konden doen. Die moeite, Mynheer, kunt gy fparen; indien gy daarvoor dank verwacht, gaa dan naar den Koning. domingo. Gy doet zeer wel, myn Prins , voorzigtig te zyn met menfehen: maar handel hier in met onderfcheid , en floot , met den huichelaar , den vriend niet te rug. Bi meen het wel met u. karlos. Laat myn Vader dat niet merken , of gy verliest uw purper. A 4 do-  $ DON KARLOS. domingo, ontzet. Hoe dat? KARLOS. Nu ... Ja; beloofde hy u niet het eerfte purper dat Spanje begeven zal? domingo. Prins! gy fpot met my. karlos. Daar bewaare my God voor, dat ik den geduchten man befpotten zou, die myn' Vader zalig fpreken en verdoemen kan! domingo. Ik wil my niet vermeten, Prins! om in het eenvaardig geheimnis van uw' kommer in te dringen : maar ik bid Uwe Hoogheid in gedachten te houden , dat de kerk eene toevlugt voor het beangftigd geweten geopend heeft, waarvan Monarchen geen' fleutel hebben; waar zelfs misdaden onder het zegel des Sacraments bewaard liggen Gy weet wat ik bedoel, Trins! Ik heb genoeg gezegd. KAR-  EERSTE BEDRYF. 9 KARLOS. Neen ! Dat zal verre van my zyn dat ik den Zegelvoerder in verzoeking brengen zou. DOMINGO. Prins ! dit mistrouwen.... Gy miskent uwen getrouwften dienaar. K A R L o s, vat hem by de hand. Nu dan laat my liever aan myzelven over. Gy zyt een heilig man , dit weet de waereld; doch, vry uit gezegd , voor my zyt gy reeds te veel beladen. Uw weg, hoogwaardige Vader! is nog ver, eer gy op Petrus Stoel nederzit. Veel weeten mogt u bezwaren. Meld dit den Koning, die u hier gezonden heeft. DOMINGO. My gezonden ? KARLOS. Zo zeide ik. Te wel, veel te wel, weet ik , dat ik aan dit Hof verraden ben. Ik weet, dat honderd oogen bevel hebben om my te bewaken. Ik weet, dat Koning Philips zynen eenigen Zoon aan den minften zyner knechten verkogt heeft, en ieder van myne op- A 5 ge-  ïo DON KARLOS, gevangene woorden den agterklapper vorfielyker betaald word, dan hy nog ééne goede daad betaalde. Ik weet... maar ffil! Niets meer hiervan. Myn hart ftroomt over, en ik heb reeds te veel gezegd. domingo, De Koning heeft befloten voor den avond nog tc Madrid aan te komen : reeds verzamelt zich het Hof. Heb ik de genade , Prins!.... karlos. Zeer goed, ik zal volgen. Domingo gaat af na een wyl flilzwygens. Beweenenswaardigc Philips ! even beweenenswaardig als uw zoon! Reeds zie ik uw ziel van den giftigen beet des argwaans bloeden. Uwe ongelukkige nieuwsgierigheid overylt de vreesfelykOe ontdekking. fEn ~razcn zult gy, wanneer gy die gedaan hebt. Uw geld kan uitgeput worden, uwe vlooten door normen vergaan Zonder febrik ziet gy de golven der rebellie aan de trappen van uwen troon klotfen. Uw troon ftaat vast. Doch I TWEE-  EERSTE BEDRYF. u TWEEDE TOONEEL. DON KARLOS, MARQUIS VAN POSA. KARLOS. o Gy goede geesten! myn Rodrigo I MARQUIS. Myn Karlos! KARLOS. Is het mogelyk? Is het waar? Is het wezenlyk? Zyt gy het? ... o Ja , gy zyt liet. Ik druk u aan myn hart. Ik gevoel het uwe met een onweêrftaanbaar vermogen op het myne kloppen, o Nu is alles weder goed. In deeze omarming geneest myn kranke ziel. II lig aan den hals van mynen Rodrigo. MARQUIS. Uw krank, uw krank hart. En wat is weêr goed ? Wat is het, dat weêr goed wezen moest? Gy ontzet my, Prins! KARLOS. En wat brengt u zo onverhoopt uit Brusfel weder? Wien moet ik deze verrasfing danken ? Wien ? Ik vraag nog ? Verhevene Voor-  12 DON KARLOS. Voorzienigheid! vergeef den dronkenen van vreugde deze lastering ! Wie anders dan U Algoedigfte! Gy wist dat Karlos zonder Engel was; gy zond my dezen: en ik vraag nog! MARQUIS. Vergeef my, myn dierbaare Prins! dat ik deze onftuimige verrukking flechts met ontroering beantwoorde. Zo was het niet dat ik den zoon van Don Philips verwagtte. ' Zo vreeslyk begroette my Karei nog nooit. Een onnatuurlyk rood gloeit op uwe blceke wangen. Uwe lippen beeven als een koortfige. Wat moet ik geloven , dierbare Prins ?.... Dat is de leeuwenmoedige Jongeling niet, tot welken my een onderdrukt heldenvolk heenen zend: wantj thans lla ik hier niet als Rodrigo , als de fpeelgcnoot van den Jongeling Karlos ;/maar ik omarm u als afgevaardigde van de gantfche menschheid. Het zyn de Vlaamfche Provintiën die aan uwen hals weenen, en ernltig u om redding beltonnen. De tyd is daar; die fchrikkelyke tyd, die zonder hoop hunne vryheid eindigt. Don Philips woelt tirannisch in het hart van 't vrygeboren Brabant/ Het is gedaan met uw geliefd Land, als Alba, de ruwe beulknegt der dweepery, met Spaanfche wetten voor Brusfel rukt. Op Keizer Kareis gloriwaardigen kleinzoon rust de laatfte hoop van dit edele Land. Maar zy zinkt  EERSTE BEDRYF. 13 zinkt weg, zo zyn verheven hart vergeeten heeft voor de menschheid te kloppen. KARLOS* Zy zinke dan weg_.... Niet dan traanen kan ik haar geven,' en traanen heb ik zelf nodig ; verliet de hemel my, wat ligt my dan aan Natiën gelegen? MARQUIS. Hier kenne ik mynen Karei niet meer. Zo fpreekt de groote man? Welligt de eenige, die verfchoond bleef van de Geestziekte zyner tyd? Die by Europa's algemeene tuimel nog ftaan bleef, en den giftigen fcheerlinksdrank des Papendoms van welken reeds het tweede duizend jaar in zynen draaikolk zinkt, heldhaftig van den mond ftiet. Die tegen Priesterblikfem en listige Koningsheiligheid, en eens volks godsdienftige bedwelming , de rechten der neêrgedrukte menschheid gelden déd. KARLOS. Spreekt gy van my ? Gy dwaalt, goede mensch. Ook ik heb eens van eenen Karei gedroomd, wiens kaken gloeiden als men van vryheid fprak; doch die is lang begraven. Die , welken gy hier ziet , is die Karei niet meer,  i4 DON KARLOS. meer , die in Akalia van u affcheid nam; die Karei niet meer , die zich moedig genoeg gevoelde , om het Paradys zyn' Schepper af te zien , en 't eens als een onbepaald Vorst in Spanje te planten, o Die inval was kirideragtig; maar doch goddelyk fchoon! Die droomen zyn voorby! marquis. Droomen, Prins ? Het zyn dan niet dan droomen geweest? karlos. Laat my weenen, heete tranen aan uw hart weenen, gy eenige Vriend. Ik heb niemant... niemant op deze groote wyde aarde. Zo ver de Scepter van myn' Vader reikt ; zo ver de fcheepvaart onze vlaggen brengt , is geen plaatsje, geen "één dénig plaatsje , waar ik my van tranen ontlasten kan, dan dit. o By alles, Rodrigo! wat gy en ik eens van den Hemel hoopen , verjaag van ' deze plaats , van deze plaats , verjaag my niet. marquis, hy buigt zich voor hem in een fprakeloze ontroering. ka r-  EERSTE BEDRYF. 15 KARLOS. Herinner 11 , ik was een weeskind , dat gy raedelydend aan den troon opzogt. Jk weet niet wat Vader heet. Ik ben een Koningszoon, o Als het waar is wat myn hart my zegt ; als gy uit milioenen uitgekoren zyt om my te verflaan; als het waar is, dat de 1'cheppende natuur Rodrigo in Karlos herhaalde , en het zagte fnarenfpel van onze ziel in de morgen onzes levens gelyk fpande. Als een traan die my verligting geeft u dierbaarder is dan myns Vaders genade MARQUIS. 0 Dierbaarder dan de gantfche waereld. KARLOS. Zo diep ben ik gevallen , zo arm ben ik geworden dat ik u onze vroege kinderjaren herinneren moet ; dat ik u bidden moet , de langvergectene fchuld te voldoen, die gy nog in matrooze klederen maakte. Toen gy en ik twee wilde knaapjes waren die broederlyk filmen opwaschten; toen geen fmart my drukte dan door uw' geest de myne verdonkerd te zien ; en ik eindelyk vast befloot uw onbepaald te beminnen , terwyl my de moed ontzonk , u immer gelyk te worden ; toen ving ik aan met duizend tederheden u te kwel-  i6 DON KARLOS. kwellen ; doch uw trotsch hart gaf my die koel te rug. Dikwils ftond ik daar, en ... doch dit zaagt gy niet: heete, zwaare tranendroplen hingen aan myne oogen. My voorby ziende, drukte gy flechts kinderen der vazallen in uwe armen. Waarom flechts deze ? riep ik treurig uit. Ben ik u ook niet hartelyk goed ? Gy , nogtans , gy knielde koel en ernflig voor my neder ; dat, zeide gy, voegt voor een' Koningszoon. MARQUIS. o Stil, Prins ! van deze kindfche gebeurtenisfen , die my nu nog fchaamrood maken. KARLOS. Ik verdiende het niet aan u. Verlinaden, vcrfchcuren kost gy myn hart, doch het niet van u verwyderen. Driemaal wees gy den Vorst van u af,, en driemaal ftond hy weder als een bedelaar daar, om liefde te fmeeken, en u zyn liefde met geweld op te dringen. Een toeval deed eindelyk, 't geen Karlos niet konde doen. Eens gebeurde het by onze fpelen , dat uwen vederbal in het oog van myne Tante de Koningin van Bohemen vloog, zy geloofde dat het met voordagt gefchiede , en klaagde het met een tranend gezicht aan den Koning. De gantfche jeugd van het Paleis moest verfchynen om hem den fchuldigen te noe-  E E*& STE BE DRYF, H rioemen. De Koning zwoer die booze ftreek, al was het ook aan zyn eigen kind, op het fchrikkelykst te ftraflen. Toen zag ik u fidderend van verre liaan. Ik trad voor en wierp my voor des Konings voeten: „ Ik, ik deed het," riep ik uit: „ vervul uw wraak aan uwen Zoon." MARQUIS, I Ach ! wat ennnë'rt gy my, Prins! KARLOS. Zy wierd , voor het oog van het geheele Hofgezin , dat vol medelyden my omringd: , op Haven wys , aan uwen Karei uitgevoerd. Ik zag u , en weende niet. De fmart floeg myne tanden knersfend op elkander; ik weende niet. Myn Koningklyk bloed vloeide fchan- delyk onder onbarmhartige Hagen Ik zag op u , en weende niet. De Koning wierd verbitterd door myn' heldenmoed: hy dwong my, twaalf vreesfelyke uuren, dien te boeten in eenen doodfehen kerker. Zo hoog kwam my myn eigenzin te ftaan, dat ik van Rodrigo bemind wilde zyn. Gy kwaamt ; overluid weenende, zonkt gy voor myne voeten neder. Ja! ja , riept gy uit, myn hoogmoed is overwonnen. Ik wil betalen als gy Koning zyt. J '2 M A R-  i3 DON KARLOS. marquis, reikt hem de hand. Ik wil het, Karei! die kindfche belofte ver. nieuw ik u als man. Ik wil betalen; en veelligt flaat nu myn uur. karlos. Ja, thans! thans! ftel niet uit; thans heeft het geflagen. De tyd is daar, dat gy die vervullen kunt. Ik heb vriendfchap nodig. marquis. Vriendfchap , beste Karei , is het alleen . waarin Philips zoon my niet zal overtreffen. karlos. Een vreesfelyk geheim brand in mynen boezem; het moet, het moet 'er uit. In uwe bleeke trekken wil ik het oordeel myns doods lezen. Hoor aan, verflyf, maar antwoord my niets. Ik bemin myne Moeder. bi a r q u i s. Hemel! karlos. Neen , die verfchoning wil ik niet;, fpreek vry  EERSTE BEDRYF. g yry: uit; -fpreek , dat op dit. gantfche rond der aarde geen etende aan de myne gelyk is. Spreek ; want al wat gy my zeggen kunt , heb ik reeds geraden. De zoon bemint zyne moeder : wacrcldgcbruikeu , de orde der natuur en Romcs wetten doemen deze drift. Myn aanfpraak krenkt vreesfelyk myns Vaders regtcn; ik gevoel bet cn evenwel bemin ik ; deze weg voert flcgts tot dolzinnigheid of bloedige daden. Ik bemin zonder hoop, fchuldig, met doodsangst, met gevaar des tevens; dat zie ik, ja.... en nogtans bemin ik. M A R Q.VIS. Weet de Koningin van deze neiging? KARLOS. Kan ik my aan haar ontdekken? Zy is de Vrouw van Philips, Koningin, en het is hier Spaanfche grond ; van myn Vaders yverzugt bewaakt, door de Etiquette rondom ingefioten , hoe kan ik haar zonder getuigen naderen? Agt akelige maanden zyn het reeds dat de Koning my van het hooge School naar zyn Hof te rug riep, dat ik veroordeeld ben haar dagelyks aan te horen , aan te zien , en te zwygen als het graf. Agt akelige maanden, Rodrigo ! dat dit vuur in mynen boezem woed , dat duizendmaal die vreesfelyke verklaring op B 2 m>'"  ao DON KARLOS. myne lippen zweeft, doch fchuw en traag weêr te rug vlied naar myn harte, o Rodrigo, fchenk my maar weinig ogenblikken; maar zo veel tyd als menfchen nodig hebben om zig met God te verzoenen," niet meer fchenk my met haar alleen. marquis. Ach! uw Vader , Prins! k. a r l o s. Ongelukkige ! waarom- my hem erinnerd! fpreek my van alle fchrikken des geweetens, maar fpreek my niet van mynen Vader. Onheelbaar en voor eeuwig fcheuren tusfchen hem en my, de diamantflerke banden der natuur. marquis. Gy haat uwen Vader ! karlos. Neen, och neen, ik haat mynen Vader niet, maar huivering en de angst van eeuen misdadigen grypen my aan by dat vreesfelyke woord. Kan ik het helpen dat een flaaffche opvoeding reeds in mynen jongen boezem het tedere zaad der  EERSTE BEDRY F. ai der liefde vertrad? zes jaaren had ik geleefd toen my voor de eeiftemaul die geduchte voor de oogen kwam, welke gy zegt dat myn Vader is. Het was op eenen morgen toen hy ftaandevoets vier bloedvonnisfen ondertekende. Na dien tyd zag ik hem niet meer dan alleen, wanneer my ftraf voor eene misdaad wierd aangekondigd, o God! hier gevoel ik dat ik verbitterd worde ; weg , weg moet ik van deze plaats. MARQUIS. Neen gy moet thans uw geheele ziel openen. Door woorden , myn Prins, verligt zich de zwaarbeladen boezem. KARLOS. Dik wils heb ik met myzelven geworlleld, dikwils om middernacht als myne wagten (liepen my met heete traanen voor het beeld der hooggezegende neergeworpen , haar om een kinderlyk hart gefmeekt: doch zonder verhoring ftond ik weêr op. Ach Rodrigo ! ontdek my dit wonderbare raadfel der Voorzienigheid. Waarom van duizend vaderen , deze Vader, juist de myne? en waarom van duizend betere Zoonen ben ik juist de zyne? Twee onverdragelyker tegenftrydigheden vond de natuur in haren omtrek niet... Hoe kon zy de twee uiterftens van het menfchelyk gedacht, my en B 3 hem  s>a DON KARLOS. hem, door een zo heiligen band te famen dwingen ? Vreesfclyk lot! waarom moest dat gefchieden? Waarom moeten twee menfchen, die elkander eeuwig mydcn in éénen en de zelfde wensch, clkaèr zo fchrikkclyk ontmoeten ? Hier Rodrigo! ziet gy twee vyandelyke gefternten, die in den gantfehen loop der tyden een enkelde keer in hun lynregte baan elkander vernietigend fchokten, en dan voor eeuwig van elkander vlieden. m a r q V i s. ' Ik voorfpcl een ongelukkig oogenblik. k a r los. Ik zelf ook.... als furiën des afgronds, vervolgen my de vreesfelykfïe droomen. Wanhopig worftelt myn goede geest met affchuwlyke ontwerpen, door donkere doolhoven kruipt myn ongelukkig vernuft telkens voort, tot het voor den fteilen rand van een' afgrond te rug fchrikt... o Rodrigo! zo ik ooit den Vader in hem vergat.... Rodrigo! ik zie, uw doods bleek gelaat heeft my begrepen... zo ik den Vader in hem vergat, wat zou my de Koning zyn! marquis, na een wylftihwygens. Mag ik, mynen Karlos, cene bede wagen? Wat gy ook doen wilt, hoe hevig de drift u ook  EERSTE B E D R Y F. ^ ook dringen mogt, beloof my zonder uwen vriend niets te befluitcn: belooft gy my dit ? KARLOS. Alles, alles wat uwe vriendfchap my gebied: ik werp my in uwe armen. MARQUIS. Zo men zegt , wil de Monarch wéér Hadwaards keren; de tyd is kort: indien gy wenscht om de Koningin in 't geheim te fpreken, kan het nergens dan in Aranjuez gefchieden; de ftilte des oords, de mingedwongen zeden des Lands begunftlgen dit ontwerp. KARLOS. Dat was ook myne hoop; maar ach! zy was vergeefs! MARQUIS. Niet gantsch, ik ga my terftond aan haar voordellen, zo als ik ook zonder u zou gedaan hebben. Zy weet, en ook zy alleen maar, van het geheim van onze vriendfchap. Is zy in Spanje nog de zelfde die zy aan Hendriks hof was, dan vind ik openhartigheid. Ik begin van haren Zoon te fpreeken B 4 Heer-  £4 DON KARLOS. K A R L 0 S. Heeflyk! hecrlyk ! MARQUIS. Haar hart fpreekt uit hare oogen: kan ik in deze oogen hoop voor Karlos lezen; vind ik haar tot dit gefprek genegen; zyn haare Dames te vèrwyderen , dan KARLOS. De mecsten zyn my toegedaan, byzonder Mondekar : die heb ik door haren zoon , die my als page dient, gewonnen. MARQUIS. Zo veel te beter : blyf dan hier omflrceks , Prins! om ten eerften op myn gegeven teken te kunnen verfehyneh. KARLOS. Dat zal ik, dat zal ik, yl dan maar heen. MARQUIS. Maar welk teken? de affland is wat groot, en u nader te wagen is voor beider zekerheid niet raadzaam. KAR-  EERSTE BEDRYF. KARLOS na eenig bedenken. Welk? Als zich dat fchikken kon! ja, het moet, het moet. Zö aanftonds weet ik, is de tyd dat zy den tuin pleeg te bezoeken. Alle de bronnen in den geheelen tuin, hangen famen met de bron der Nereïden die gy voor het Lusthuis der Koningin ontdekken zult. Gelukkig Haan zy nu alle (til. Zo gy een middel wist die ééne Fontein te openen, dan fpringen alle Cascades in Aranjuez, en ik weet myn teken. MARQUIS. Gelukkige inval: rfu wil ik geen ogenblik meer verliezen, daar dan, Psins, tot wederziens. beiden gaan af, naar verfchillende zyden. B 5 DER-  %6 DON KARLOS. DERDE TOONEEL. De hofplaats der Koningin in Artnjuez , een eenvoudig Landeiyk Oord door een laan doorfneden en aan het einde het Landhuis der Koningin. pe koningin, de hertogin van olivarez, de princes van eboli , en de marquisin van mondekar, welke de laan afkomen. koningin. tegen de Marquifin. Ik wil u by my hebben , Mondekar. De vrolyke oogen der Princes kwellen my reeds den gcheelen morgen. Zie maar! nauwlyks kan zy haare vreugde verbergen , omdat zy affcheid van het Land neemt. eboli, Ik wil het niet ontkennen, myne Koningin! dat ik Madrid met vreugde weder zal zien. mondekar. En uwe Majefleit ook niet? Zoud gy zo ongaarn van Aranjuez aficiieiden? KO«  EERSTE B E D R Y F. KONINGIN. Van dit hcerlyk Oord ten minden; hier ben ik als in myne waereld. Dit plaatsje heb ik my lang ten lieveling verkoren. Hier groet my myne landelyke natuur , de boezemvriendin myner jonge jaren. Hier vind ik myne kinderlpelen weder. En myn Vrankryks luchtjes waaien hier. Duid het my niet kwalyk , wy allen zyn, geloof ik, voor het vaderland partydig. MONDEKAR. Is men dat in Vrankryk ook ? EBOLI. Hoe eenzaam, maar ook hoe doods en treurig is het hier! men verbeeld zig in la Trappe te zyn, KONINGIN. Veeleer het tegendeel. Doods vind ik het alleen in Madrid; doch wat zegt onze Hertogin hiervan ? OLIVAREZ. Ik ben van mening, uwe Majefteit! dat altyd het gebruik geweest is, dat men de eene maand hier, de andere in Pardo, en den winter  2S DON KARLOS. ter in de Hofïïad het verblyf hield, zo lang Spanje Koningen gehad heeft. KONINGIN. Ja Hertogin ! dit weet gy , met u heb ik, dikvvils verfchil gehad. MONDEKAR. En hoe levendig zal het binnen kort in Madrid zyn ! De plaza Major word reeds toebereid tot een Stiergevcgt ; en een Auto dafé heeft men ons ook beloofd. KONINGIN. Ons beloofd! hoor ik dat van myne zagtaartige Mondekar V MONDEKAR. Waarom niet? liet zyn maar Ketters die men ziet branden. KONINGIN. Ik hoop dat myne Eboli anders denkt V EBOLI. Ik? ik bidde uwe Majeftcït zeer, my voor geen llegter Christen te houden dan de Marquifin Mondekar. KO-  EERSTE BEDR-YF. ^ KONINGIN. Ach! ik vergeet waar ik ben!... Vin iets anders , wy fpraken van het Land, geloof iks Die maand is dunkt my verbazend fnël voorby gevlogen, ik had my zeer veel vreugde van dit verblyf beloofd, en ik heb niet gevonden wat ik hoopte. Gaat het zo met al het gehoopte? Ik kan den wensch niet vinden, die my mislukt is. OLIVAREZ. Princes Eboli, gy hebt ons nog niet gezegd of Gomez hopen durft? of wy u ras als zyne bruid begroeten zullen? KONINGIN. o Goed dat gy my dat erinnert , Hertogin. tegen de Princes. Men bid my by u een voorfpraak te wezen, maar hoe kan dit? de man dien ik met myne Eboli beloon, moet een waardig man zyn. OLIVAREZ. Dat is hy, uwe Majefteit! een zeer waardig man, een man, die onze genadige Monarch , zo als bekend is, met zyn koningklyke gunst vereert. EO'  3a ; DON KARLOS, koningin. Dat zal den man zeer gelukkig maken, doch wy willen wecten of hy beminnen, en ook liefde verdienen kan: Eboli dat vraag ik u ? eboli Staat ft om en verward met neergeflagen ogen; eindlyk valt zy de Ko* ningin te voet. Grootmoedige Koningin, ontferm u myner, laat my om 'shemels wil, laat my niet opgeofferd worden. koningin. Opgeofferd ? ik heb niets meer nodig ; flaa op, het is een hart lot opgeofferd, te worden. Ik geloof u; ftaa op. Is het reeds lang dat gy den Graaf affloegt? e p, o l i, op ft a ande. O reeds vecle maanden, Prins Karlos was nog-op de ho'ögê School. K O-  EERSTE BEDRYF. 31 koningin zwygt en ziet haar met navorfchende ogen aan. Hebt gy u ook beproefd om welke redenen? eboli, wat hevig. Nooit kan het gefchieden , myne Koningin! duizend redenen, nooit.... koningin, zeer ernflig. Meer als eene is te veel. Gy kunt hem niet achten. Dat is my genoeg. Niets meer tegen de andere Dames. Ik heb heden de Infante nog niet gezien. Marquifin, breng haar by my. olivarez, ziet op haar horoiogie. Het is nog het uur niet, uwe Majcdeit! KONINGIN. Nog het uur niet, daar ik haare moeder ben? Dat is toch liegt, vergeet toch niet my dit te erinneren als zy komt. Een  r DO N KARLOS. Een page treed op, en (preekt zagtj'es met de Opper-Hofmeefteres, welke zich daarop tot de Koningin wend. olivarez. De Marquis van Pofa; uwe Majefleit! koningin. Van Pofa! olivarez. Hy komt uit Vrankryk en de Nederlanden, en verzoekt de genade, u brieven van de Regentes uwe moeder te mogen overhandigen. koningin. ' En is dat geoorloofd? olivarez, zig bedenkende. Aan dit byzonder geval: wanneer ccnc der Kastiliaanfehe Grooten brieven van een vreemd Hof, aan de Koningin van Spanje, in haaren tuin overgeeft ; daaraan is in myn vborfchrift niet gedagt. koningin. Zo wil ik dan op myn gevaar het wagen. o li-  EERSTE BEDRY F. 33 OLIVAREZ. Ten minde verzoek ik van uwe Majefteit verlof, my zo lang van haar te mogen verwyderen. KONINGIN, Doe hier in zo als gy wilt, Hertogin. De Opperhofmeefleres ver» trekt, en de Koningin geeft den page eetf wenk, welke aanfttnds heen gaat. c VIER-  34 DON KARLOS. VIERDE TOONEEL. koningin, princes van eboli , marquisin van mondekar en marquis van posa. koningin. Welkom ! Ridder, op Spaanfchen bodem. marquis. Dien ik nog nooit, met zo veel gegronde 'grootheid, myn vaderland noemde als tegenwoordig. koningin, tegen de twee Dames. De Marquis van Pofa, die, in het Ridderfpel te Rheims , met mynen Vader eene lans brak en myne vaan driemaalen verwon ; de eerfte zyner natie die my den roem gevoelen deed Koningin der Spanjaarden te zyn. Zich tot den Marquis wendende. Toen wy in de Louvre elkaêr de laatfte keer zagen , Ridder! dacht gy wel niet dat gv myn' gast in Kastilie zoud zyn. marquis. Neen, groote Koningin, want toen dacht ik  EERSTE BEDRYF. 35 ik nog niet dat Vrankryk het eenige nog aan ons verliezen zou, 't welk wy het benyd hadden. koningin. Trotfche Spanjaard! het eenige? en dat aan een dogter van het huis van Valois? marquis. Ja, thans durf ik dit zeggen, uwe Majefteit! want thans zyt gy onzer. koningin. Uwe reis, hoor ik, heeft u ook door Vrankryk gevoerd: wat brengt gy van myne hooggeëerde moeder en myne lieve broeders mede? marquis, haar den brief overgeevende. De Regentesfe-moeder vond ik krank; van alle andere vreugde der waereld afgefcheiden, buiten deze: haare Koningklyke dogter gelukkig te weeten op den troon van Spanje. koningin. Moet zy dit niet zyn, by het dierbaar aandenken aan zulke tedere bloedverwanten? By de zoete erinnering van.... Gy hebt veele hoven bezogt in uwe reizen, Ridder? Het halve NoorC 2 den.  36 DON KARLOS. den, lees ik, doorgereisd; in Londen waart gy zeer lang. mondekar befchouwt den Marquis naauwkeurig* In Londen? eboli. In Londen! dan heeft de Ridder de Koningin der Ketters ook gezien? hoe zag zy 'er toch. wel uit ? marquis. Zo fchoon byna, als de Princes Eboli, op eenen troon. eboli. Schoon! Mondekar ? koningin. En nu zyt gy van voornemen in uw vaderland voor uzelven te leven ? Een grooter Vorst in uwe nille muuren dan Koning Philips op den troon, een vry man! een Philofooph!... ik twyfel zeer of het u in Madrid gevallen zal. Men is zeer ftil in Madrid. m a a-  EERSTE BEDRY F. 37 MARQUIS. Dat is meer dan zich het geheele overige Europa kan beroemen? KONINGIN. Zo hoor ik. Jk heb alle handelingen dezer aarde, tot byna de blote erinnering toe, verleerd. Dit had ik nimmer kunnen denken. Daar is niets ligter vind ik , niets gemakkelyker dan Koningin te zyn. MARQUIS. Voorzeker, als men daartoe geboren is! KONINGIN ziet den Marquis fterk aan. De waereld heeft u bedorven , Marquis. Nauwlyks erken ik den Philofóoph meer, die onbewimpeld en zonder menfchenvrees ook aan den troon de waarheid zegt. MARQUIS. Neen; veel meer is het de ftoutlte vrymoedigheid, daar waarheid te bevestigen waar, gewis geen_ vleier haar zou wagen. C 3 K0'  3S DON KARLOS. koningin, tegen de Princes Eboli. My dunkt, Princes Eboli, ik zie ginds een Hiacint bloeien: wilt gy my die brengen ? De Princes gaat naar die plaats, de Koningin wat zagter tegen den Marquis. Ridder, ik moet my zeer bedriegen, of uwe aankomst heeft een vrolyk mensch te meer aan dit hof gemaakt. marquis» Ik heb 'er eenen zeer treurigen gevonden dien maar een ding op deze waereld vrolyk.... De Princes komt met de bloem weêr. eboli. Daar de Ridder zo veele Landen gezien heeft zal hy ongetwyfeld veel merkwaardigs te vertellen hebben. marquis. Zeer zeker. En avonturen te zoeken is gewonelyk Ridderpligt: de heiligde van alle is, de Dames te befchermen. mo n-  EERSTE BEDRYF. 39 mondekar. Tegen Reuzen? thans zyn 'er geen Reuzen meer ? marquis. Geweld is voor den zwakken altyd een Reus. koningin. De Ridder heeft gelyk, 'er zyn nog Reuzen ; maar Ridders zyn 'er niet meer. marquis. Nog onlangs op myne terug reis van Napels was ik getuige van eene roerende gebeurtenis, die my het heilig legaat der vriendfchap tot myne eigene maakte.... indien ik niet vreesde uwe Majefteit door het verhaal te vermoeien.... koningin. Blyft my eene keus? De nieuwsgierigheid der Princes laat zich niets afllaan. Maar ter zake; ook ik ben een vriendin van gefchiedenisfen. marquis. Twee edele huizen in Mirandola, de yverC 4 m&  40 DON KARLOS. zugt der lange vyanfchap , die van de Gibellinen en de Guelfen, reeds eeuwen lang voortgeërfd was, moede, befloten door de zagte banden der verwantfchap , zich in eene eeuwige vrede te verddnigen. Fernando , de zusters zoon van den magtigften Pietro, en de goddelyke Mathilda, Colonna's dogter, waren uitgekoren, om dien fchoonen band der verddniging te knoopcn. Nooit had de natuur edeler harten voor elkaêr gefchapen. En nooit had de waereld eene keus zo gelukkig geroemd. De lievenswaardige bruid had nog Fernando llegts in zyn beeldtenis aangebeden; en Fernando fidderde om waaragtig te vinden, wat zyne vurigfte verwagtingen, by het aanzien der afbeelding nauwlyks geloven konden. In Padua, waar zyne Itudien hem bonden, verwagtte Fernando met ongeduld het vrolyk oogenblik, dat hem vergunnen zou, voor Mathildcs voeten, de eerfte huldiging der liefde uit te Itaamelen. De Koningin word opmerkzaam. De Marquis vaart na een kort Jiilzwygen weêr voort. Het verhaal zo ver het de tegenwoordigheid der Koningin toelaat, meer tot de Princes Eboli ge> rrgt. Ondertusfchen maakt de dood van zyne Echtge-  EERSTE BEDRYF. 4? genoot de hand van Pietro vry: met jeugdigen gloed verflind de gryzaart de ftem des geruchts dat in den roem van Mathilde zig uitftortte. Hy komt! hy ziet! hy bemint. De nieuwe neiging verflikt de ftem der natuur, de oom vraagt de bruid van zynen neef, en heiligt zyjien roof voor het altaar. KONINGIN. En wat befluit Fernando? MARQUIS. Op vleugelen der liefde, van de vreesfelyke verwisfeling onbewust, ylt hy naar Mirandola: by het licht der fterren bereikt zyri fnel ros de poorten. Een Bachantisch geraas van re'ien en pauken dondert hem uit het verlichte paleis tegen. Schuw en beevend klimt hy de trappen op, en ziet zich onerkend in de opentlyke bruiloftzaal, waar Pietro aan een' prachtigen maaltyd vol gasten, met een Engel aan zyne zyde zat. Een Engel die Fernando kent, die hem in dromen zelf zo glansryk niet verfchenen was.: een eenige blik zegt hem wat hy bezeten heeft, en wat hy voor eeuwig verloor. EBOLI. Ongelukkige Fernando! C 5 ko-  4i DON KARLOS. koningin. De gefchiedenis is immers ten einde, Ridder? zy moet ten einde zyn. marquis. Nog niet gantsch. koningin» Zeide gy niet dat Fernando uw vriend was? marquis. Dierbaarder heb ik niet. eboli. Vaar toch voort met uw verhaal, Ridder! marquis. Het word zeer treurig, en het aandenken vernieuwt myne fmart: laat my het Hot voor myzelven houden. Een algemeen fiilzwygen. koningin. Zich wendende tot Princes Eboli. Nu zal het my toch eindelyk vergund zyn, my-  EERSTE BEDRYF. 43 myne dogter te omhelzen. Princes, breng haar 1 by my. Zy verwydert zich, de Marquis wenkt een'' page die zich op de agtergrond vertoont, en aanftonds verdwynt. De Koningin breekt de brieven open die de Marquis haar gaf en fchynt verrast te worden; endertusfchen /preekt de Marquis geheim en belangryk met de Marquijin van Mondekar: de Koningin heeft de brieven gelezen en wend zich met een navorfchend oog naar den Marquis, Gy hebt ons van Mathilda niets gezegd: mogelyk weet zy niet hoeveel Fernando lyd? MARQUIS» Mathilda's hart heeft nog niemand doorgrond; doch groote zielen lyden ftfl. KONINGIN. Gy ziet rondom u; wie zoeken uwe oogen? MARQUIS. Ik erinner my juist hoe gelukkig thans een ze-  44 DON KARLOS. zeker perfoon, dien ik niet noemen durf, in myne plaats wezen zou. koningin. Wiens fchuld is het dat hy het niet is? marquis. fchielyk invallende. Hoe durf ik onderdaan dit uit te leggen zo als ik wil? Zou hy vergiffenis vinden als hy thans verfcheen? konin gin, verfchrikt. Thans! thans! wat meent gy daarmede? marquis. Zou hy mogen hopen, zou hy?... koningin, met toenemende verwarring. Gy ontdek my, Ridder! hy zal toch niet.... marquis. Hier is hy reeds. V Y F-  EERSTE BEDRYF. 45 VYFDE TOONEEL. de koningin, don karlos. De Marquis van Poza en de Marquifm van Mondekar wyken te rug naar den agtergrond. karlos. voor de Koningin neérgeworpen. Zo is eindelyk het oogenblik daar, en Karei durft deze tedere hand kusfen ! o Heldere (tip in mynen levensloop! Nu ben ik gelukkig. koningin. Onbezonnene! welk een (lap, welk een ftrafbaare dolle onderneming! ftaa op! wy zyn ontdekt. Myn hof is naby my. karlos. Ik da niet op, hier wil ik eeuwig knielen. Op deze plaats wil ik betoverd blyven. En in deze houding wil ik inwortelen. koningin. Razende! tot welk een ftoutheid vervoert u myne genade! Hoe ? weet gy dat bet de Koningin , dat het uw moeder is tot welke gy die ftou-  46 DON KARLOS. ftoute taal voert? Weet gy dat ik, ik zelf van dit voorval den Koning karlos. En dat ik fterven moet: men rukke my dan van hier op het fchavot: een oogenblik in bet paradys geleefd, word niet te duur met de dood geboet. koningin. En uwe Koningin? karlos. Ach hemel! ik ga... ik wil u dan verlaten. Moet ik niet, als gy het zo van my vordert? Moeder! Moeder! hoe fchrikkelyk fpeelt gy met my! Een wenk, eene halve blik, een toon uit uwen mond doet my tusfchen hel en hemel zweeven; gebied my te zyn, en te vergaan! wat wilt gy dat nog gefchieden zal ? wat is 'er onder de zon, dat ik niet aanftonds wil opofferen als gy het wenschtj koningin. Vlied dan van hier. karlos. o Hemel! k o-  EERSTE BEDRYF. 47 KONINGIN. Dit is het eenigfte, Karei! waarom ik u met tranen bezweere; vlied toch, eer myne dames, eer myne pages, myne bewaakers , u en my , in deze heftige beweeging vinden, en die groote tyding voor uws Vaders ooren bren;en... gy twyfelt nog? en ftaat befluiteloos, ongelukkige! welaan, blyf dan tot ons beider verderf. KARLOS. Bi wagt myn lot, het zy leven of dood. Heb ik vergeefs door ieder hindernis, door lederen doolhof der etiquette en door alle gedrogten my heenen gedrongen? Heb ik daarom alle myne hoop op dat eenige oogenblik, dat gy my eindelyk zonder getuigen fchenkt, gevestigd , opdat een valfche fchrik my aan het doel bedriegen zou ? Neen, Koningin! De waereld kan honderd duizendmaal om haaren as draaien eer het geval deze gunst vernieuwt. KONINGIN. Dat zal het in eeuwigheid niet meer. Ongelukkige! wat wilt gy van my? KARLOS. o Koningin! dat ik gewordeld heb, geworfteld zo als nog geen fterveling deed , daarvan  4» DON KARLOS. van is God getuige: vergeef, Koningin! weg is nu myn heldenmoed, ik ben bezweken* koningin. Niets meer hiervan, om myne rust. karlos. Neen; ik wil fpreken, myne regtmatige fraart Word door een woedende uitftorting ligter: gy waart de myne, in het aangezicht der gantfche waereld my toegezegd van twee groote troonen: my toegekend van den hemel en de natuur. En Philips, Philips heeft u aan my ontftolen! koningin. Het is uw Vader. karlos. En uw Gemaal. koningin. Die u het grootfte ryk der waereld doet erven. karlos. En u tot myne moeder maakt. koningin. o Hemel! gy raast. kar-  EERSTE B E D R Y F. 49 karlos. En kent hy zyn geluk ook? heeft hy een gevoelig hart om het uwe te fchatten? Ik wil niet klagen. Groote Voorzienigheid! ik wil het u niet wyten, ik wil vergeeten hoe onuitfpreekelyk gelukkig ik met haar geworden zou zyn?... als hy het dan maar is. Maar hy is het niet, hoor het, groote Voorzienigheid! zo boosaartig verfmaad hy uwe gaven: hy is het niet. Gy ontnaamt my mynen hemel flechts, om hem in de armen van Koning Philips te verdelgen. koningin. Affchuwlyke gedachten! karlos. Ik weet wie de ftichter van dit huwelyk was. Ik weet hoe Philips beminnen kan en hoe hy vryde: almagtige natuur! zulk een fchepfel als u in zo veel eeuwen niet gelukt is, als in veele eeuwen u niet weêr gelukken zal. En nu, nu fchaam u voor u zelve, natuur! tot een onderpand van een misdadig verdrag, fchandelyk voor een vrede opgeofferd, in het kabinet en by geflotene deuren, door een tafel van Raaden en Prelaaten, tot een ranggenoot voorgefteld, op Koopmans wys geveild, en dan den Kooper na geflotenen handel uitgeleverd. Zo beminnen Koningen. D ko-  5o DON KARLOS. KONINGIN. o Stil daarvan. KARLOS. Wie zyt gy dan in dit Ryk, laat my hooren? en hebt gy eenig deel in de regeering? Niets! hoe kan daar, waar gy Regentes zyt, Alba wurgen ? hoe kon Vlaandren voor het geloof bloeden ? Of zyt gy de vrouw van Philips ? Onmooglyk; ik kan het niet gelooven: een vrouw bezit het hart van haaren man, en wie heeft het zyne? Dwingt hy ook elke blyk van tederheid, die hem mooglyk in koortsgloed ontfnapt, niet af van zynen fcepter en zyne gryze hairen ? KONINGIN. Wie maakte u zo ftout dit te vooronderftelkn? wie zegt u dat aan de zyde van Philips, myn lot beweenenswaardig is? KARLOS. Myn hart, dat vuurig gevoelt hoe het aan myne zyde benydenswaardig ware geweest. KONINGIN. Verwaande Jongeling, zo myn hart my nu het tegendeel zeide? Zo de eerbiedige tederheid van  E ER S TE B E D R Y F. 5* van Philips en zyne ftotnme gebaardenfpraak my veel inniger roerde dan de Boute welfpreekenheid van zynen trotfchen zoon? Zo ik de bedaarde achting van eenen gryzaart.... KARLOS. Dat is wat anders, dan, ja dan vergeving.... Ik wist het niet, ik wist niet dat gy den Koning beminde. KONINGIN. Die trotfche glimlach verfta ik: neen. Bi bemin hem niet, maar hem te eeren is myn wensch en myn genoegen. KARLOS. Hebt gy nooit bemind? KONINGIN. Zeldzaame vraag! KARLOS. Hebt gy nooit bemind? KONINGIN. Ik bemin niet meer. D 2. KAR*  52 DON KARLOS. KARLOS. Omdat uw hart, of omdat uw eed het verbied ? KONINGIN. Verlaat my, Prins! en hervat zulk een gefprek nimmer weêr. KARLOS. Omdat uw eed ? of omdat uw hart het verbied ? KONINGIN. Omdat myn pligt.... Ongelukkige Jongeling ! waartoe die treurige ontleding van een lot waaraan gy en ik zich onderwerpen moeten? KARLOS. Onderwerpen moeten? KONINGIN. Wat wilt gy met dien ernftigen toon? KARLOS. Zo veel, dat Karlos niet van gedachten is te moeten, waar hy willen kan! Dat Karlos niet  EERSTE BEDRYF. 53 niet befloten heeft de ongelukkigfte in dit ryk te blyven, als het hem niet dan de omkeering der wetten kost om de allergelukkigfte te zyn. KONINGIN. Verfta ik u? gy hoopt dan nog? gy waagt nog te hopen, waar alles verloren is? KARLOS» Ik geef niets verloren dan de dooden. KONINGIN. Op my, op uwe Moeder hoopt gy?.... Zy ziet hem lang en doordringend aan , hierna met Waardigheid en ernst. Waarom niet? o de nieuwe gekoren Koning kan meer dan dit, hy kan de verordeningen der afgefcheidenen door vuur verdelgen, kan zyne beelden neêrwerpen, zyn' naam door een Edict by ftrop en zwaard verbieden, opbouwen wat de zalige nederwierp en flegten wat hy bouwde... hy kan ligt, want wie hindert hem?.... de mumie des dooden Karlos is in groote beweging. uit haar rustplaats in het Escuriaal, in het D 3 licht  54 DON KARLOS. licht der zonne hervoortrukken, zyn ontheiligd Bof in de vier winden Itrooiën, en dan ten laatften, om waardig te voleinden... KARLOS. Om 's hemels wil fpreek niet uit. KONINGIN. Ten laatften, zich nog met zyne moeder vereenigen. KARLOS. Vervloekte Zoon! Hy ziet een oogenblik ftyf en fpraakloos. Ja het is uit... Nu is het uit; ik gevoel klaar en helder wat my liever eeuwig donker zyn moest, gy zyt voor my weg; weg , voor eeuwig weg; het lot is beflist, en voor my zyt gy verloren: in dit gevoel ligt een hel, voor my! Een hel ligt in het andere, u te bezitten,.... wee my, ik vat het niet en myn zenuwen worden uit elkander gerukt. KONINGIN. Beklagenswaardige, dierbare Karei! ik gevoel, gentel gevoel ik de onnoeralyke pyn die thans  EERSTE BEDRYF. 55 thans in uwen boezem woed. Oneindig als uwe liefde, is uwe fmart. Maar oneindig als zy, is ook de roem haar te overwinnen. Verkryg dien, jonge held! De prys is deze verheven, die fterke ftryd waardig; is den Jongeling waardig door wiens hart de deugden van zo veele koningklykc Voorvaders rollen. Wees manlyk, edele Prins!.... De kleinzoon des grooten Kareis vangt moedig het worftelen aan, daar andere kinderen der menfchen het moedloos opgeven. KARLOS. Te laat, o Hemel! het is te laat! KONINGIN. Te laat om een man te zyn! o Karei! hoe groot is onze deugd, wanneer ons hart by haare oefening breekt; hoog Belde u de Voorzienigheid, hooger, Prins! dan milioenen uwer andere broeders. Partydig gaf zy haaren lieveling wat zy anderen ontnam, en waar milioenen om vragen: verdiende gy in den baarmoeder reeds meer dan andere ftervelingen te gelden? Op; doe recht aan des hemels billykheid! en verdien de waereld voor te gaan, en op te offeren wat nog niemand opofferde. KARLOS. Dat kan ik ook.... om voor u te ftryden, D 4 heb  5« DON KARLOS. heb ik reuzenkragt; maar om u te verliezen, geene. KONINGIN. Sta het toe, Karlos: trotsheid is het en bitterheid die uwe wenfehen naar uwe moeder zo hevig maaken: die liefde, dat hart, dat gy my zo verkwistend opoffert, behoort de waereld die gy hierna eens regeeren zult. De liefde is uw grootfte ampt: tot hier toe verdwaalde zy naar uwe moeder, breng haar, o breng haar over op uwe toekomftige Ryken, en gevoel in plaats van ge weeten sdolken, de wellust van groot te zyn. Elifabeth was uwe eerfie liefde. Uwe tweede zy Spanje: hoe gaarn, goede Karei! wil ik voor de betere geliefde wyken! KARLOS. Hy werpt zich, van gevoel overweldigd , voor haare voeten. Hoe groot zyt gy, o Hemelfche! ja alles wat gy verlangt wil ik doen!... ook fterven. Hy ftaat op. Hier fia ik in de handen der almagt, en zweere u, zweere eeuwig... o Hemel! neen! Hechts eeuwig verftommen, doch eeuwig vergeeten niet. K O-  EERSTE BEDRYF. S7 KONINGIN. Hoe zou ik van Karlos vorderen wat ik zelf niet willens ben te houden? MARQUIS ylt uii de laan. De Koning komt. KONINGIN. o Hemel! wat nu? MARQUIS. Ga weg, Prins! verdwyn uit dezen oord. KONINGIN. Zyn argwaan is vreesfelyk zo hy u verneemt. KARLOS. Ik blyve: wie heeft het regt te ftaan? Hy of ik? in deze luim wil ik hem dit vragen. KONINGIN. En wie zal dan het offer zyn? D 5 KAR.  53 DON KARLOS. karlos trekt den Marquis by den arm. Voort, voort, kom Rodrigo! Hy gaat en komt nog eens terug. Wat mag ik met my nemen? koningin. De vriendfchap van uwe moeder. karlos. Vriendfchap !... moeder!.... koningin. En deze traanen uit de Nederlanden. Zy geeft hem enige brieven. karlos. Ha', ik verfia het. Hy en de Marquis gaan heen. De Koningin ziet onrustig naar haare Dames om; die zy nergens ziet; terwyl zy naar de agtergrond te rug keert, verfchynt de Koning. ZES-  EERSTE BEDRYF. 59 ZESDE TOONEEL. koning, koningin, hertog alba , graaf lerma, domingo, eenige Dames en Grooten welke op een' afftand agter blyven. KONING. Hy ziet met bevreemding rondom zich en zwygt eenigen tyd» Zo alleen, Mevrouw? en zelf niet eene Dame tot geleide? Dat verwondert my: waar blyven uwe vrouwen? KONINGIN. Myn genadiglte Gemaal. KONING. En wat is dat? gy fchynt verward, Mevrouw! uw gezigt brand als vuur, het is niet zo als •het zyn moest.... waarom alleen? waar blyven uwe Dames? tegen zyn gevolg. Van dezen onvergeefelyken misftap zal men my de ftrengfte rekenfchap geven: wie heeft het hofampt by de Koningin? wie trof de rang haar heden te bedienen? KO»  6o DON KARLOS. KONINGIN. o Vertoorn u niet, myn Gemaal, ikzelve, ik ben de fchuldige: op myn bevel vervvyderde zich de Princes Eboli. KONING. Op uw bevel? KONINGIN. Om de Kamervrouw te roepen, wyl ik naar de Infante verlangende was. KONING. En daarom uwen hofftoet weggezonden ? waarlyk zeldzaam! in het toekomende, Mevrouw! verfchoon myn ryk van die blaam, dat Philips vrouw, omdat zy haar kind omarmen wil, het aldus moet afwagten. Kaffilien is, hoop ik, ryk genoeg aan menfchen, om de Koningin met vrouwen te voorzien. Doch dit ontfchuldigt maar die eerde Dame: waar is de tweede? MONDEKAR, Welke intusfchen terug gekomen is en zich onder de andere Dames gemengd had, treed voort. Uwe  EERSTE BEDRYF. 61 Uwe Majefteit, ik gevoele dat ik ftrafbaar ben. KONING. Daarom vergun ik u tien jaaren tyd, ver van Madrid, om daarover te denken. De Marquifin treed met weetiende oogen terug: 'er is een algemeen ftilzwygen, alle omftanders zien de Koningin ontroerd aan. KONINGIN. Marquifin, wie beweent gy? Tegen den Koning. Heb ik gefeild, myn genadigfte Gemaal, zo moest ten minfte de Konings kroone dezes ryks, naar welke ik niet gegrepen heb, my voor befchaaming befchermen. Is 'er eene wet in dit Koningkryk die de dogters van Monarchen voor het gerigt vordert? Bloote dwang bewaakt Spanjes dogters : befchermt één getuige haar meer dan haare deugd? en thans vergeving, myn Gemaal. Ik ben niet gewoon, hen, die my vrolyk dienden, in traanen te verlaaten. Mondekar... Zy  6z DON KARLOS. Zy neemt haaren gordel af en overreikt dien aan de Marquifin. Den Koning hebt gy vertoornd: my niet, daarom neem dit gedenkteeken myner genade; en van deezen ftond, vermyd het ryk, gy hebt in Spanje maar gezondigd; in myn Vrankryk wischt men zulke traanen met vreugde af.... o Moet dan alles my eeuwig daaraan doen denken Zy leunt op de Opperhofmeefieres en bedekt zich het gezicht. In myn Vrankryk was het toch anders! konin g, in eenige beweeging. Is het mogelyk? hoe Elifabeth! o Hemel moest het zo ver komen? konde een verwyt van myne liefde u bedroeven? kon een woord bedroeven dat de tederfte bekommering op myne lippen lag? Hy wend zich tot de Grandes, Hier ftaan de vazallen myns troons! zonk ooit een flaap op myne oogenleden of ik had aan den avond van ieder dag berekend hoe de har-  EERSTE BEDRYF. 63 harten van myne volkeren in myne verfte hemelftreeken flaan, en zou ik angftiger voor mynen troon, dan voor de Echtgenoot van myn hart beven! voor myne volken, kan myn zwaard my befchutten; en, Hertog Alba! dit oog flechts voor de liefde van myn vrouw. KONINGIN. Zo ik u beledigd heb, myn Gemaal.... KONING. Men noemt my de rykfle man in de Christen waereld. De zon gaat in myne Staaten niet onder. Doch dat alles bezat reeds een ander voor my, en zal na my nog menig ander bezitten. Maar dat is myn eigen: wat de Koning heeft, behoort het geluk; maar Elifabeth aan Philips. Hier is de plaats waar ik fterfelyk ben. KONINGIN. Sire! deze twyfel.... gy verfchrikt my.... gy vreest? KONING. Dit grauwe hair toch niet? toen ik eenmaal heb begonnen te vrezen heb' ik ook met vreezen opgehouden.... Ik telle de grooten van Tnyn  64 DON KARLOS. myn hof, de eerfte ontbreekt: waar is Don Karlos, myn Infant? Niemant antwoord. Die jongeling, Don Karlos, begint my gedugt te worden, hy vermyd myne tegenwoordigheid federt hy van Akala's hooge fchool kwam: zyn bloed is heet: waarom zyn oog zo koud? zyn gedrag zo afgemeeten, zo ftatig? Ik hoor geene klagten meer, hoe komt dat? Dit, Hertog Alba, dit is een Comeet die myn horizont fchriklyk nadert. Ik vrees zyne nabuurfchap: wees waakzaam , wees waakzaam, zeg ik nog eenmaal. . De erfgenaam van zo veel kroonen telt de aderflagen des vaders ongeduldig na; de glorie om God gelyk te worden, bragt duivelen voort. Wees waakzaam. Ik beveel het ulieden. ALBA. Ik ben het. Zo lang een hart aan deze pantfer flaat, mag Don Philips zich gerust te flapen leggen: als Gods cherub voor het paradys, ftaat Hertog Alba voor den troon. L E R M A. Durf ik het wagen den wyste.n der Koningen oot-  EERSTE BEDRYF. 65 ootmoedig te wederfpreeken ? Ik eer myns Konings Majefteit al te diep, om zynen zoon zo ftreng te veroordeelen. Ik vrees veel van het heet bloed van Karlos, doch niets van zyn hart. KONING. Graaf van Lerma! gy fpreekt heel goed om den vader gerust te ftellen. Maar de fteun des Konings zal de Hertog zyn. Doch morgen meer. hy wend zich tot zyn gevolg. Thans yl ik naar Madrid. Myn Koningklyk ampt roept my. De pest der Kettery fteekt myne volken aan, het oproer groeit in myne Nederlanden; het is hoog tyd. Een ontzachlyk voorbeeld zal die dwalende bekeeren. Den grooten eed die alle de koningkryken der Christenheid beloven , volbreng ik morgen. Dit bloedgerigt zal zonder voorbeeld wezen; myn gantfche hof is feestelyk genodigd. De Koningin zyn* arm toereikende. ) En gy zult my verzeilen. E K 0«  66 DON KARLOS. KON INOIN. Barmhartigheid! ik ben een vrouw... een weeke vrouw, een mensch. KONING. Ook een Christen, hoop ik: kom en geef 'er bewys van. Hy voert kaar weg: de overige volgen. ZE-  EERSTÊ'BEDRYF. 6? ZEVENDE TOONEEL, don karlos , met brieven in de hand. marquis van poza, komen van de andere zyde. karlos. Zeg my niets meer. Ik heb myn befluit genomen. Vlaanderen zal gered zyn. Zy wil het. Dit is my genoeg. marquis. Ook kunt gy geen ogenblik meer verliezen. Hertog Alba, zegt men, is in het kabinet reeds tot Gouverneur genoemd. karlos Genoemd doch nog niet vertrokken? dus morgen vraag ik gehoor by mynen Vader. Ik vorder dit ampt voor my. Het is de eerfte bede die ik aan hem wage: hy kan my die niet weigeren. Reeds lang ziet hy my ongaarne in Madrid. Welk een welkom voorwendzel om my verwyderd te houden, en zal ik het u belyden, Rodrigo? ik hoop meer; veelligt gelukt het my, van aangezigt tot aangezigt met hem, my weêr in zyne gunst te herltellen. Hy heeft nog nooit de ftem der natuur gehoord. Laat my beproeven, Rodrigo! wat zy op myne lippen vermag. E a MAR-  <38 DON KARLOS. MARQUIS. Nu hoor ik eindlyk mynen Karlos weder! Nu zyt gy weêr geheel u zelf. KARLOS. Ik voel in ieder ader aandoening: zo veel kon het aanfchouwen van myne Koningin doen. AGT-  EERSTE BEDRYF. 69 AGTSTE TOONEEL. graaf lerma, de VOrige. lerma, Zo even heeft de Monarch Aranjuez verlaten. Ik heb bevel.... karlos. Goed, Graaf Lerma; ik zal den Koning inhalen. marquis maakt fchyn van zich te verwyderen met eenige ceremonie. Uwe hoogheid heeft my anders niets meer op te dragen? karlos. Niets meer, Ridder. Ik wensch u geluk tot uwe aankomst in Madrid. Gy zult my nog meer van Vlaanderen vertellen. tegen Lerma die nog wagt. Ik volg op 't ogenblik. Graaf Lerma vertrekt. E 3 NE-  70 DON KARLOS. NEGENDE TOONEEL, DON KARLOS , DE MARQUIS. KARLOS. Ik heb u verdaan. Ik dank u, doch alleen-de tegenwoordigheid van eenen derden ontfchuldigt dezen dwang. Zyn wy niet broeders? Dit klugtfpel des rangs zy in het toekomende uit ons verbond verdooten. Stel u voor dat wy famen op een gemaskerd bal verfche'nen waren: uit fpel had gy u in flavenkleederen, en ik my in purper vermomd. Zo lange die gedaante duurt, vereeren wy om die rolle getrouw te fpeelen, de leugen met belagchelyken ernst en de zoete bedwelming der menigte word niet gefloord: doch door het masker heen, wenkt uw Karei u toe; gy drukt my in 't voorbygaan de hand, en wy verdaan elkander. MARQUIS. De droom is hemelsch. Maar zal hy niet vervliegen? Is myn Karei zichzelvcn zo zeker pm de vervoering der onbegrensde Majedeit te trotfen ? Een groote dag is nog toekomdig, een dag waarin deze heldenneiging een zwaarc proef zal moeten doorftaan. Ik wil ze u erinnéreÜ: Don Philips fterft. Karei erft het grootfte Ryk der Christenheid: een wyde kloof fcheurt hem van 't geflacht der ftervelingen -3 H los.  EERSTE BEDRYF. 71 los. Die gisteren een mensch was, is beden een God. Nu beeft hy geene zwakheden meer. De pligten der eeuwigheid verdommen hem. De menschheid, heden nog een groot woord in zyn oor, verkoopt zigzelve, en kruipt om haare afgoden. Zyn medegevoeligheid vcrdwynt met zyn lyden. Zyn deugd verzwakt in de wellusten. Voof alle zyne dwaasheden befcMkt Peru hem goud; voor zyne misdaden voed zyn hof hem duivelen op. In dezen hemel, die zyne flaaven listig rondom hem fcheppen, flaapt hy bedwelmd in.... Zo lang als zyn droom, duurt ook zyne godheid. En wéé den razenden, die hem uit medelyden wekte. En wat evenwel, wat zou Rodrigo doen? De vriendfchap is opregt en ondernemend. Maar de kranke Majedeit kan haaren vreesfelyken draal met verdraagen. Den hoogmoed des burgers zoud gy niet gedoogen; en ik ook niet den trots der Vorsten ? KARLOS. Waar, maar affchuwlyk is uw fchildery van Monarchen. Ja ik geloof u. Doch alleen de wellust ontfloot hunne harten voor de misdaad. Ik ben nog rein, en een drie-en-twintigjaar.ge Jongeling. Wat voor my duizenden, gewetenloos, in dronken omhelzingen verkwisteden mannekragt, de beste helft des geestes, dat heb ik voor den toekomdigen heerfcher bewaard. De pvl der wellust brak op dezen boezem, E 4 reeds  7* DON KARLOS. reeds lang eer nog Elifabeth hier heerschte. En zou ik dien nu nog vrezen? Zeg, wat zou u uit myn hart rukken, als vrouwen het niet doen kunnen? MARQUIS. Ik zelf, of zal ik u zo innig kunnen liefhebben, Karei, als ik u vrezen moet? KARLOS. Dat zal nooit gefchieden. Waarom zoud gy my immer vrezen? Hebt gy my nodig? Hebt gy driften, die den troon iets afbedelen? Vervoer^ u het goud? Gy zyt een rykcr onderdaan, dan ik een Koning zyn zal. Of zyt gy gierig naar eer? Reeds als jongeling hebt gy haare maat uitgeput, gy hebt die afgeflagen. Wie van ons zal dan de1 fchuldenaar , wie de fchuldeifcher zyn? Gy zwygt? Beeft gy voor de verzoeking? Zyt gy van u zelvcn niet meer verzekerd ? MARQUIS. Welaan! ik geef het op. Hier is myne hand. KARLOS. En de myne. M A R.  EERSTE BEDRYF. 73 MARQUIS. Voor eeuwig; en in de fterkfte betekenis van het woord. ^KARLOS. Zo trouw en warm als heden den Infant, ook eens den Koning toegedaan? MARQUIS. Dat zweer ik u. KARLOS. Dan ook als de worm der vleyery myn onbewaakt hart bekroop, als dit oog traanen verleerde die het anders weenen kon, als dit oor voor fmekingen zich toefloot. Wilt gy dan als een onverfchrokken befchermer myner deugd, my fterk vasthouden, en myn genius by zynen grooten naam roepen? MARQUIS. KARLOS. En nu nog eene bede, myn vriend, noem my gy. Altoos heb ik uws gelyken, om dit voorregt der vertrouwelykheid, dat fchoone gedenkteken der natuur, benyd. Dit broederlyk gy E 5 be"  74 DON KARLOS* bedriegt myn oor met zoete gevoelens van gelykheid: breng hier niets tegen in. Wat gy zeggen wilt, raad ik: voor u is het een kleinigheid; ik weet het, maar voor my, den Koningszoon, voor my is het veel: wilt gy myn broeder zyn? MARQUIS. Uw broeder! KARLOS. Nu naar den Koning. Ik vrees niets meer; arm in arm met u, zo daage ik, al wat met my leeft, ten ftryde. Zy gaan heen. TWEE-  TWEEDE BEDRYF. In het Koningklyk Palen in Madrid. EERSTE TOONEEL. koning piiilips, die onder eenen troonhemel nederzit, hertog van alba, op een' af/land van den Koning, met gedehen hoofde. don karlos, voor wien Lerma de Zaal opent. KARLOS, Buigt eene knie voor den Koning, ftaat dan op en treed een fchrede verder agterwaards. 'Er heerscht eenige oogenblikken een algemeen ftilzwygen. De Prins ziet met bevreemding, dan op den Hertog, dan op den Koning. Ik wagt , Welk gefchikter uur zyne Koningklyke° Majefteit voor myne bede beftemmen zal. PHILIPS. Gaat de bede van den Infant my of myne uu-  76 DON KARLOS. nuren aan?.... Myn Koningklyk befluit zal die uitwyzen; het is hem toegedaan die voor te dragen. KARLOS. Het Koningkryk gaat voor; zeer gaarne ftaat Karlos agter den Staatsdienaar: hy fpreekt voor Spanje, ik ben een zoon des huizes. hy treed met een tuiging agterwaards, PHILIPS. De Hertog blyft, en de Infant mag fpreken. KARLOS zich tot Alba wendende. Zo moet ik dan van uwe grootmoedigheid, Hertog! my den Koning als een gefchenk afbidden? Een kind, dit weet gy, kan veel aan zynen vader op het harte dragen , dat bezwaarlyk in tegenwoordigheid van een' derden gefchieden kan; de Koning zal ik u niet ontneemen. Ik wil den Vader maar voor weinig uuren. Alba ftaat een vragend oog op den Koning. PHILIPS. Hier ftaat zyn vriend. KAR.  TWEEDE BEDRYF. 77 K a r l o s, na een wyl zwygens. Heb ik ook verdiend de mynen in den Hertog te vermoeden? philips. Hebt gy het ooit kunnen verdienen? my gevallen die zoonen niet, die beter keuze maken dan hunne vaders. karlos. Kan de riddermoed van Hertog Alba dit tooneel aanhooren? Zo waar als ik ben, dien overlastigen die zich niet fchaamt de heilige geheimen der natuur tusfehen vader en zoon in te dringen, die zichzelven verwyst om in zyn ondoorboorlyk gevoel daar zo te ftaan , dien wilde ik, al gold het eene kroon, niet fpelen. philips. verlaat zynen zetel met een toornig oog op den Prins. Verwyder u, Hertog 1 Deze gaat naar de hoofddeur door welke Karlos ingekomen is, de Koning wenkt hem naar eene andere. Neen in het kabinet, tot ik u roepe. TWEE-  78 DON' KA RL O S. TWEEDE TOONEEL. PHILIPS, DON KARLOS. KARLOS. Gaat zo ras de Hertog uit dt Kamer is, naar den Koning; valt voor hem neêr, met het levendigste gevoel. Thans zyt gy myn Vader weêr: thans weêr voor my, en mynen besten dank voor deze genade:... Uwe hand, myn Vader, o Zoete dag! de verrukking van dezen kus was uw Kind in lange niet vergund. Waarom toch niet? Waarom niet? o Myn Koning! hoe veele wonden myner ziel begonnen te bloeden by deze erinnering!... Waarom my zo lang verftootcn van uw hart, myn Vader? wat heb ik toch gedaan ? I Onzalige argwaan, de eeuwige boezemworm der Koningen, die zelfs de vaste banden des heiligen inftinktst doorknaagt!... Is het mogclyk? Reeds drieëntwintig jaaren noemt my de waereld Philips Zoon: en hy alleen heeft het nog nooit ondervonden. PHILIPS. Infant! uw hart weet niets van deze kunsten: fpaar die; zy fmaaken my niet. KAR-  TWEEDE BEDR YF. 79 karlos, opftaande. Dat was het! daar hoor ik uwe hovelingen. Myn Vader, het is niet goed, waarlyk het is niet alles goed wat een Priester zegt; niet alles, wat des Priesters creaturen zeggen. Ik ben niet kwaad, myn Vader: heet bloed is myne boosheid : myne misdaden jongkheid, kwaad ben ik niet; waarlyk niet; fchoon ook onftuimige beweegingen myn hart verklagen; myn hart is goed. philips. Uw hart is rein, dit weet ik; zo rein als uw gebed. karlos. Zo ik huichele, dan mag de barmhartigheid des waereldverlosfers my als een bozen worm van zich flingeren: zeer ernftig en plegtig ben ik dit uur te moede, nimmer of nu, wy zyn alleen, de benauwde fcheidsmuur der etiquette, tusfehen vader en zoon is nu ingezonken. Nu of nooit, een zonneftraal der hoop glimt in my op; en een zoet voorgevoel vliegt door myn hart. De gantfche hemel buigt, roet vrolyke Engelenfchaaren, zich ncderwaards. En geroerd ziet den driemaal heiligen het fchooniïc tooneel aan: verzoening myn, Vader! hy valt hem te voet. phi-  8o DON KARLOS. PHILIPS. Laat my los, en fta op. KARLOS. Verzoening? PHILIPS. wil zich van hem losrukken. Dit klugtfpel word al te ftout. KARLOS. Te ftout! de liefde van uw Kind? PHILIPS. Vol van traanen? onwaardige aanblik! gaa uit myne oogen. KARLOS. Nimmer of nu, verzoening, Vader! PHILIPS. Weg uit myn oogen! kom , met roem bedekt, uit myne veldtogten weder, dan zal ik u met open armen ontfangen; maar in deze geftalte. verwerp ik u. Hy floot hem van zich. De  TWEEDE BEDRY F. 81. De vuige misdaad moet zich in zulke fmadelyke bronnen wasfchen: wie zich het berouw niet fchaamt zal ook het berouw niet voorkomen. karlos Ziet den Koning een tyd lang met eene vreesfelyke verjlomming aan. Wie is dat? door welk misverftand is deze vreemdeling tot de menfchen gedwaald? het eeuwige bewys, het teken der menschheid zyn immers traanen: zyn oog is droog: geen vrouw heeft hem gebaard. Dat geen wat wellust uit de fmerten perst, wat zelfs den angst benydenswaardig maakt, wat de mensch nog eens aan den hemel verbind, en engelen tot ftervelingen nederlokt, de zoete vreugde des weenens kent hy niet. o Leer deze nimmer bevogtigde oogen nog tydig traanen florten, anders mogt gy dezelve in benauwder uuren moeten fluiten. philips. Verbeeld gy u den gcgronden argwaan van uwen vader met fchoone woorden te doen wankelen ? karlos. Argwaan? Ik wil hem verdelgen, dezen argwaan; ik wil kleeven aan het vaderlyk hart; ik wil p het  Sz DON KARLOS. het fcheuren, met geweld wil ik het vaderlyk hart verfcheuren, totdat deze rotsharde fchors des twyfels van hetzelve nedervalt. Wie zyn zy die my uit myns Konings gunst verdryven? Wat bood de Monnik den Vader voor zynen Zoon? Wat zal hem Alba voor een kinderloos verfpild leven, tot vergoeding geven ? Gy begeert liefde?... Hier in dezen boezem ontfpringt een bron, van frisfcher vuuriger liefde, dan in de donkere mistige verblyven, die het geld van Philips eerst moet openen. PHILIPS. Verwaande! gaa niet voort; de mannen die gy onteert zyn de beproefde dienaars myner keus ; zyn de fteunen van mynen troon. Trotfche jongeling, gy zult hen eeren. KARLOS. Dit nooit; ik gevoel myne waarde : wat Alba u kan toebrengen , dat kan ook Karei: en Karei kan meer: wat geeft een huurling om een Koningkryk dat nooit het zyne worden zal? wat bekommert het hem als de grauwe hairen van Philips zich wit verwen ? Zyn Koning blyft, als Philips niet meer is: en daar als hier zal zyn munt gelden. Uw Karlos zoude u geliefd hebben.... My verfchrikt de gedachten eenig en alleen, op eenen troon alleen, te zyn. PH I-  TWEEDE B E D R Y F. 83 PHILIPS. van dit woord getroffen, ftaat nadenkend en in zichzelven gekeerd* Na een pauze. Ik ben alleen..» KARLOS. met levendigheid en vuur hem te gemoet gaande. Gy zyt het geweest; haat my niet meer, ik wil u kinderlyk, ik wil ü vtiürig lieven. Haat my maar niet meer; hoe zoet, hoe verrukkend is het ons in eene fchoone ziel verheerlykt te gevoelen : te weten dat onze vreugde andere wangen doet gloeien, dat onze angst den boezem eens anderen doet üdderen; dat ons lvden andere oogen doet weenen... Hoe fchoon, hoe heerlyk is het met eenen dierbaren geliefden zoon, hand in hand, op het rozenpad der deugd terug te ylen; des levensdroom nog eenmaal door te droomen! hoe groot en zoet is het, onfterfelyk door de deugd van zyn kind, onvergangkelyk voort te duuren; weldadig voor'volgende eeuwen te zyn... Hoe fchoon, hoe goddelyk groot in het gebied des zoons nog eens tot de nawaereld weer te keeren, de zon gelyk, die in den fpiegelfchyf der maane weêr oprvst! hoe zoet te planten wat een geF 2 lief-  DON KARLOS'. liefde zoon eens zal inöogsten, by een te zamelen, wat hy woekeren zal, en vooraf te gevoelen hoe hoog zyn dankbaarheid eens zal uitmunten... Myn Vader! van dit aardsch paradys zweegen zeer wysfelyk uwe Monniken. PHILIPS. niet zonder ontroering, o Myn zoon, myn zoon! gy breekt uzelven den ftaf; zeer aanminnig fchildert gy een geluk dat gy my nooit deed genieten. KARLOS. Dat richte de Alweetende! gy zelf, gy floot my tot heden, tot op dezen dag van het aandeel des fcepters, zo wel als van uw vaderlyk hart uit. Was dat goed , was dat billyk ? tot heden moet ik, de Erfprins van Spanje, in Spanje een vreemdeling zyn; gevangen op dezen grond, waar ik eens heer zyn zal. Was dat regtvaardig, was dat goed? o Hoe dikwils, hoe dikwils, myn Vader, zag ik fchaamrood voor my ncêr, als de gezanten van vreemde Vorftcn, als dagpapieren , my nieuws van het hof van Aranjuez verhaalden! met een bezwaard hart fchertstc ik dan: „ De Koning handelt „ daarom maar zo heimlyk met zyn ryk, om ,, eens des te heerlyker zynen onnozelen zoon „ op den dag zyner Krooning te verrasfen." P H I-  TWEEDE BEDRYF. 85 PHILIPS. een ernfiig oog op hem flaande. Karlos, gy fpreekt zeer veel van die tyden, wanneer uw Vader niet meer zyn zal. KARLOS. Neen waarlyk niet! van die flechts waarin ik een man zal mogen zyn. En wiens fchuld is het dat dit beide het zelfde is? PHILIPS. Het is een luisterryk ampt, myn zoon, dat gy by my bekleed, een nauwkeurige minutwyzer myner fterfelykheid te zyn; my, uwen Vader, die u het leven gaf, uit dankbaarheid geduurig aan den dood te herinneren! KARLOS. vuurig hem invallende. Geef my maar bezigheid, myn Vader, en uw fcepter moge duuren tot aan het waereldgerigt! PHILIPS. Geduld; het bloed bruischt nog hevig in uwe aderen, gy zoud maar verbreeken. F 3 KAR-  36 DON KARLOS. KARLOS. Geef my te verbreeken , Vader.... Heftig bruischt het in myne adren, reeds drieëntwintig jaaren de zoon van Koning Philips en nog niets gebouwd , nog ook niets verbroken on-. der deze maan. Ik ben ontwaakt, ik gevoel myzelven. Myn roeping tot den Koningstroon wekt my als een fchuldeifchcr uit mynen llaap op, en alle verloren uuren myner jeugd maanen my luid, als cerenfehulden: het is daar, dat groote fchoonc ogenblik dat eindelyK intrest van het groote capitaal van my vordert. My roepen de gefchicdenisfen der waereld, de roem der voorvaderen, en de donderende bazuin der faam; alles roept my, thans, nu is de tyd gekomen om my den glorieryken kring der eer te openen... Myn Koning, durf ik de bede u voordragen die my hier heen gevoerd heeft ? PHILIPS, Nog al een bede?... Spreek. KARLOS. Het oproer in Brabant groeit dreigend aan 5 de ftyfzinnighcid der rebellen vordert fterke, kloeke tegenweer: om de woede der dweepers te betoomen , zal de Hertog een heir naar Vlaanderen voeren met onbepaalde magt van den Koning uitgerust : hoe roemryk is dit ampt!  TWEEDE BEDRYF. 87 ampt! ,en hoe volkomen gefchikt om den zoon van Philips, den kleinzoon van den grooten Keizer Karei, by de waereld en 't nagedacht beroemd te maken! My, myn Koning! geef my dat heir: my beminnen de Nederlanders ; ik veritout my myn bloed voor haare trouwe te verpanden. PHILIPS. Gy fpreekt als een droomende: dit ampt vordert eenen man, niet eenen jongeling. KARLOS. Het vordert flechts een mensch, Vader! eri dat is het eenige, wat Alba nimmer was. PHILIPS. Neen; fchrik boeit den opftand, maar barmhartigheid is zotheid. Uw ziel is week, myn goon! de Hertog word gevreesd... Sta af van uwe bede. KARLOS. Zend my met dat heir naar Vlaanderen, waag het op myne weeke ziel. Reeds de naam van 'sKonings zoon, die myne vaandelen vooruit vliegen zal , overwint , waar Hertog Alba's beulen flechts onderdrukken. Op myne kniën F 4 bid  88 DON KARLOS. bid ik u daarom. Het is de eerfte bede myns levens, Vader! vertrouw my Vlaanderen.... PHILIPS. Na een lang Jïilzwygen , terwyl hy den Infant met een doordringend oog aanziet. En te gelyk myn beste Krygsheir aan uwe heerschzugt? het mes aan mynen moordenaar? KARLOS. getroffen en agterwaards tre€dende. o Hemel! ben ik nog niet verder? En is dat al de vrugt van dit zo lang afgebedene uur? Na eenig nadenken met verzagten ernst. Antwoord my zagter, laat my zo niet van u gaan. Met dit grievend antwoord wilde ik niet gaarn afgewezen zyn; niet gaarn met dit bezwaard hart afgewezen zyn. Antwoord my zagter, doe iets dat myne kinderlyke verpligting fcherpt; dat my als uwen fchuldenaar eeuwig bind; behandel my genadiger. Het is myn dringende behoefte , het is myn laatfte vertwyfelde proef. Slechts dankbaarheid kan myne deugd redden. P H I»  TWEEDE BEDRYF. 89 philips. zeer ftretig en op een' gebie~ denden toon hem invallende. Uwe deugd? karlos verfchrikt. o Hemel! wat zeide ik Vader! Ik was buiten myzelven. Ik kan het niet vatten, ik kan het niet ftandvastig dragen als een man, dat gy my alles, alles zo weigert... Nu laat gy my onverhoord van u : door duizend zoete voorgevoelens bedrogen, ga ik van uw aangezigt. Uw Alba en uw Domingo zullen zegenryk op een' troon zitten, waar uw kind in&het ftof weende. De fchaar der Hovelingen, het bevende Grandaat , en het koor der zondaarsblceke Monniken , was getuigen als gy my plegtig gehoor gaaft. Befchaam my niet zo doodelyk, myn Vader! Verwond my niet, met my den nydigen hoon des hofs zo bcfchimpend op te offeren.... Dat vreemden van uwe genade zwelgen, en uw Karlos niets verbidden kan; en tot een teeken dat gy my eeren wilt, zend my met een leger naar Vlaanderen. philips. Herhaal dit woord niet meer; by uws Konings toorn. F 5 KAR.  9o DON KARLOS. KARLOS. Ik waag myns Konings toorn, en bid voor de laatftemaal: vertrouw my Vlaanderen! Ik wil, ik moet uit Spanje, een kwaad daar niemand op denkt, woelt in my. Myn hierzyn is ademhalen onder beuls handen. Zwaar ligt de hemel van Madrid op my, zwaar als de bewustheid van een' moord. Slechts foelie verandering des luchts kan my hertellen: zo gy my redden wilt , zend my dan zonder dralen naar Vlaanderen. philips. Met gedwongene gelatenheid. Zulke kranken als gy, myn zom ? bebben gQe_ de oppasfing nodig en wonen beter onder het oog van eenen Arts. Gy blyft hier, en de Hertog gaat naar Vlaanderen. karlos, huiten zichzelven. o Nu, omringt my, goede geesten!... philips. Die eene fchrede terug treed. Wat willen deze gebaarden zeggen? kar.  TWEEDE BEDRYF. 91 KARLOS. Vader! het blyft dan onherroepelyk by die bepaling ? PHILIPS. Zy kwam van den Koning. KARLOS. Myn werk is afgedaan. Hy maakt eene buiging ea wil zich verwyderen. PHILIPS ziet hem een wyl ftyf en zwygend na, en roept hem te rug. Infant! dit Uil heenengaan is geen ootmoed. KARLOS. Neen. PHILIPS. Neen? KAR*  pa DON KARLOS. KARLOS. Want my dagt zo even zag ik het testament des Keizers uws vaders , op een fchavot roken... PHILIPS fchrikt, krimp in elkander. Hemel! wat zal dat? KARLOS. En deze was zulk een groot man, een volmaakt Keizer, en het infecT: wil klagen!... Ik ontfang maar, doch hy gaf, en hoe oneindig ver ben ik af van zulken zoon, als hy vader was..! Hy gaat heen. Philips bedekt zyn gezicht en /laat op zyn borst. Te zwaar, o Hemel! ligt uwe hand op my, myn zoon, myn zoon... DER-  TWEEDE BEDRYF. 93 DERDE T O Ö N E E L. Philips blyft eenigen tyd in een fomber nadenken verzenken ft aan. Eindelyk gaat hy eenige fchreden op en neder in de zaal. alba nadert verlegen. PHILIPS. Wees ieder uur vaardig op het bevel om naar Brusfel te trekken. ALBA. Alles ftaat gereed, myn Koning! PHILIPS. Uwe volmagt ligt reeds verzegeld in het kabinet. Vraag intusfchen uw verlof aan de Koningin, en vertoon u tot affcheid aan den Infant. ALBA. Met de gebaarden van eenen woedenden zag ik hem zo even de zaal verlateu; ook is uwe koningklyke Majefteit buiten ziehzelven en fchynt .diep, getroffen... Mogelyk de inhoud des gefpreks? P H I-  94 DON KARLOS. philips. Na enige reizen op- en neérgaans. De inhoud was Hertog Alba. Des Konings oog blyft op hem gevestigd. Wees gerust, Hertog, nooit zal myne eerfte mening van u wankelen. De Hertog word nadenkend. De Koning gaat voort hem fcherp waar te neemen. De Prins is uw vriend niet. a l b a. Ik ben 'er trotsch op in dén lot met den Koning te deelen. philips, donker. Ik wist niet wat ik met Hertog Alba te deelen had. Gaarne mag ik hooren dat Karlos myne Raaden haat; doch met verdriet bemerk ik dat hy hen veracht. p h i-  TWEEDE B E D RY F. 95 ALBA. verandert van gelaat en wil uitvaren. PHILIPS. Thans geen antwoord. Ik fia u toe den Prins te verzoenen. ALBA. Myn Monarch! ik ben Krygsman en Ridder. PHILIPS. De Infant is uws Konings zoon, en wie van u geregtigd is afbede van den anderen te doen dat kunt' gy zelf uitwyzen... Zeg wie was het die my voor de eerftemaal voor den zwarten aanflag van mynen zoon waarfchouwde? Toen hoorde ik u en niet ook hem. Ik wil die proef wagen, Hertog. In het toekomende ftaat Karlos nader aan mynen troon. Gaa. De Koning begeeft ziek in zyn kabinet. De Hertog vertrekt door een andere deur. VIER-  96 DON KARLOS. VIERDE TOONEEL. Een Voorzaal voor de Kamer der koningin. don karlos komt in gefprek met een page door de middeldeur. De hovelingen , welke zich in de Antichambre bevinden, verwyderen zich by \ zyne aankomst, in de naaste Vertrekken. karlos. Een brief aan my? waartoe dan die ileutel? en beide my zo heimlyk overhandigd, kom nader: waar ontfongt gy dat? page, fiih Zo als my de Dame merken liet, wilde zy liever geraden dan befchreven worden. karlos, terug tredende. De Dame? i Terwyl hy den Page nauwkeuriger waarneemt. Wat? hoe? wie zyt gy dan? p a-  TWEEDE BEDRYF. 97 PAGE. Een Page van haaré Majefteit de Koningin* KARLOS» verfchrikt naar hem toegaande en hem de hand op den mond drukkende. Zwyg, of gy zyt een kind des doods! Ik Weet genoeg. Hy rukt haastig het zegel los en treed aan het uiterfte einde der Zaal om den brief te Ie» zen; ondertusfchen komt Hertog Alba en gaat, zonder door den Prins bemerkt te worden, voor hem heen naar de kamer der Koningin. Karlos begint heftig ie beeven en word by afwisfeling rood en bleek. Na dat hy gelezen heeft, ftaat hy lang en fpraakhos, het oog ftyf op den brief geflagen. Eindelyk wend hy zich tot den Page, Zy gaf u zelve-den brief? PAGE. Met eigen handen, G KAR"  5,5 DON KARLOS. karlos. Zy gaf h zelve den brief... o Spot niet. Nog nooit heb ik iets van haare hand gelezen. Ik moet u geloven als gy zweeren kunt. Zo het een logen is, belyd het my dan openhartig, en dryf geenen fpot met my. page. Met wien? karlos. Ziet weder in den brief, en ziet den Page met twyfelagtige navorfchende gebaarden aan. Na dat hy de Zaal doorwandeld heeft. Gy hebt nog ouders? ja? uw vader dient den Koning? en is een kind des Lands? page. Hy viel by St. Quentin, was een Overffe der Ruitery des Hertogs van Savoye en heette Alonzo, graaf van Honarez. karlos. terwyl hy hem by de hand neemt, en de oogen vertrouwend op hem houd. De  TWEEDE BEDRY F. 99 De Koning gaf u den brief? p A G E. Genadige Prins, verdien ik dezen argwaan? KARLOS. Gy kunt weenen? o dan vergeef my. hy leest den brief. Deze Bentel opent de agterfte kamer in 'het Paviüioen der Koningin. Het bmtenfte van allen raakt zydwaards aan een Kabmet waar nog nimmer de voetBappen van eeig hoorder zieh vertoonden. Hier durft de hefde ' vry en opentlyk belyden wat zy zo lang flechts wenken aanvertrouwde. Verhoonng ,', wagt op den vreesagtigen, en fchoone loon „ op den befcheiden geduldigen." ^ Als uit een diep gepeins ontwakende. Ik droom niet, ik ben niet razend. Dat is myn regter arm, dat is myn zwaard, dat zyn gefchreven woorden. Het is waar en wezenlyk ik word bemind. Ik ben het, ja ik ben het, de gelukkigtte der gelukkigen, zoo verre de onmeetlykheid van burgers vol is. Ik word Als buiten zichzelven vervoerd, door de kamer rennende en de armen ten hemel opheffende. G t Al-  1O0 DON KARLOS. Almagtige ! waarom ben ik niet Heer van deze waereld om die in myne vreugde weg te fchenken ? page. Zo kom dan, myn Prins, ik zal u leiden. karlos. Laat my eerst tot myzelven komen: ildderen niet alle de fcbrikken van dit geluk nog in my ? Heb ik ooit zo ftout durven hoopen ? had ik zulk eenen droom my toevertrouwd? waar is de mensch, die zo ras gewennen kon God te worden? Wie was ik,... en wie ben ik nu?... Dat is een andere hemel, een andere zon dan voorheen. Dat is die waereld niet meer waar traanen vlieten moeten. Neen dat was ook een koortsdroom. Hy is voorby; ik ben ontwaakt. Zy bemint my, o laat my rondom het gantfche Madrid, het gantfche hof, het Koningkryk vertellen hoe gelukkig ik ben. Hy wil gaan. page. Waar heen Prins ? wien wilt gy 't vertellen ? gy vergeet.... karlos van een fchielyke verftyying aangegrepen. Den  TWEEDE BEDRY F. 101 Den Koning mynen Vader? hy laat de armen zinken, ziet fchuw rondom zich, begint zich wéér te herfiellen. o Dat is fchriklyk.... Gy hebt gelyk, myn vriend. Ik dank u, ik was zo even niet regt by myzelven; dat ik dit verzwygen moet, dat ik zo veel zaligheid in deze borst verzegelen moet, dat is fchriklyk. Doch onderaardsch goud, zegt men , word flechts onder doodfche ftilte opgegraaven. Daarom wil ik ook niet ademen. den Page by de hand grypende en ter zyde voerende. Hoor ! wat gy heden gezien hebt, en niet gezien , zy als in eene lykbus, in uwe borst, verzonken. Ga nu. Ik zal my daar bevinden. Ga: men moet ons hier niet aantreffen. Ga. de Page wil vertrekken. KAR L.O S, Wagt, hoor! De Page komt weêr te rug, Karlos legt hem eene hand op den fchouder en ziet hem ernftig in 't gezi'gt. G 3 Gy  101 DON K A R L O S. Gy neemt een vreesfelyk geheim met u, aan dat Merk vergif gelyk , dat de fchaal waarin het opgevangen word , doet fpringen. Draag het den troon niet te na, ook niet te na aan het valkenoog des tediggangers. Beheersch uwe houding goed. Laat uw hoofd nimmer weten wat uw boezem bewaart. Wees als een ziellooze fpraakpyp, die den toon ontfangt en wedergeeft en zelf niet hoort. Gy zyt een jongeling, blyf het voortaan, en vaar voort den vrolyken te fpeelen. Hoe goed verftond die fchrandere fchryfller een bode voor de liefde uit te kiezen! Hier zoekt de Koning zyne adders niet. PAG E.. En ik, myn Prins, ik zal daar tro\sch op zyn, een geheim meer te weeten dan de Koning. KA R L O S. Ydele jonge dwaas. Dat is het juist waar voor gy beven moest. Gebeurt het in 't vervolg dat wy elkander opcnlyk ontmoeten, nader my dan niet dan fchuw en met onderwerping; laat nooit de ydelheid u vervoeren, door wenken te toonen hoe genadig de Infant u is. Gy kunt niet zwaarder zondigen, myn zoon, dan wanneer gy my gevalt. Als gy my in het toekomende iets te brengen hebt, zo fpreek het nooit met woorden uit! Vertrouw het  TWEEDE BEDRYF. icg het nooit uwe lippen; uwe tyding betrede nooit den algemeenen weg der gedagten. Laat zy veel liever-, den nagejaagden moorder gelyk, door ongebaande woeftynen tot my kruipen, waar niemant haare fpooren zoekt: gy, fpreekt gy met uwe oogleden, met uw' wyzenden vinger. Ik luister naar u met myne oogen. De lucht, het licht rondom ons, is Philips werktuig; de doove muuren ftaan in zyne foldy. 'Er komt iemant. De hamer der Koningin opent zich en de Hertog van Alba treed daar uit. Gaa voort tot wederziens. page. Prins, vergis u toch niet in' de rcgte Kamer. Hy vertrekt. karlos. Het is de Hertog. Neen; neen. Nu goed; ik bevind my daar. G4 V Y F-  104 DON KARLOS. VYFDE TOONEEL. BON KARLOS, HERTOG VAN ALBA. alba, hem in den weg tredende. Twee woorden, genadige Prins! karlos. Zeer goed , een andermaal. Hy wil weg gaan. alba. Deze plaats fchynt zeker niet de gefchiktfie: mogelyk gevalt het uwe koningklyke Hoogheid beter my in uwe kamer gehoor te geven. karlos. Waarom? dat kan hier ook gefchieden, maar ras en kort.... alba. 't Geen my eigentÜyk hier veert is, om uwe: Hoogheid onderdaanig te bedanken voor de bewuste aanbevceling.., karlos. Dank? aan my dank?... en dat van Hertog Alba? A L*  TWEEDE EEDRYF. 105 ALBA. 'Nanwlyks had gy de kamer van den Monarch verlaten, of my wierd aangekondigd naar Brusfel te gaan. KARLOS. Brusfcl! zo! ALBA, Wien anders, myn Prins, dan uw genadige invloed by des konings MajetMt kan ik dit toefchryven ?... ■ KARLOS. My? aan my, in het minde niet. Neen, waarlyk my niet. Gy reist, nu goed; reis dan met God! ALBA. Anders niets? dat geeft my wonder: heeft nwe Hoogheid my verder niets naar Vlaanderen op te dragen ? KARLOS. Wat anders zou ik daar hebben? G 5 AL-  .io6 DON KARLOS. ' ALBA. Het fcheen toch nog onlangs als of het lot dezer Landen de tegenwoordigheid van Don Karlos zelfs vorderde. KARLOS. Hoe dat? doch ja... Gy hebt gelyk, dat was voorheen.... Dat is ook heel goed, zeer goed... Zo veel te beter... ALBA» Ik hoor met verwondering.... karlos, /pottende. Gy zyt een groot Generaal, wie weet dit niet? De nyd moet het toeltcmmen. Ik, ik ben een jongeling. Zo heeft het ook de Koning gemeend. De Koning heeft gelyk; hy doet regt. Ik zie het nu zelf in. Ik ben vergenoegd, en dus, genoeg hiervan. Geluk op uwen weg. Ik kan. thans zo als gy ziet... Ten winftc ik heb het nu wat volhandig... Het overige tot morgen, of wanneer gy wilt, ofa als gy van Brusfel te rug komt. ALBA. Hoe? na tien jaaren? KAR»  TWEEDE BEDRYF. 107 karlos. Nu, vaarwel dan! na eenig fliJzwygen daar hy ziet dat de Hertog nog blyft. Gy neemt een goed faizoen mede: de reis gaat over Mailand, Lotharingen, Bourgon liën en Duitschland. Duitschland? ja wel in Duitschland was het! daar kent men u! Wy hebben nu April, Mai, Ju'riy, en July , ja juist in July of op zyn laatst in het begin van Augustus, zyt gy in Brusfel. 0 Ik twyfel niet of men zal zeer ras van uwe overwinningen hooren: gy zult ons genadig vertrouwen weten te verdienen. a l 1? a, met beduiding. Zal ik dat in myn ondoorboorlyk gevoel? k a r l 0 s. na eenig ftilzwygen met waardigheid en hoogheid. Gy zyt geraakt, Hertog, en met regt; het was, ik moet liet bekennen, weinig verfchoonlyk van myne zyde, wapens tegen u te voeren die gy my niet kunt tegenftellen. a l-  igS don karlos. alba. Niet kunnen? kar los. lagchend'hem de hand reikende. Jammer dat het my nu juist aan tyd ontbreekt den vereerenden itryd met Alba uit te maken; een andermaal. alba. Prins, wy verrekenen ons op verfchillende wyze 5 gy •> by voorbeeld ziet uzelven een twintig jaaren laater, ik u even zo veel vroe* ger aan. karlos. Nu? alba. En daarby valt my in , hoe veel nachten de Monarch by zyne fchoone portugeefche Gemalin , uwe moeder, wel daarom gegeven had, om de kroon eenen arm als deze te koopen: hy mag wel geweten hebben hoe veel ligter zaak het is Monarchen voort te planten, dan Monarchiën ; hoe veel fnellcr men de waereld met eenen Koning kan voorzien, dan Koningen met eene waereld. kar-  TWEEDE BEDRYF. 109 KARLOS. Zeer waar, doch Hertog Alba? doch... ALBA. En hoe veel bloed , bloed huns volks vloeien moest eer twee droplen u tot Koning maken konden. KARLOS. Zeer waar, en nu in twee woorden alles byeen gedrongen, wat de hoogmoed der verdiende, den hoogmoed des geluks kan tegendellen, doch nu de toepasfmg ? maak die nu, Hertog Alba? ALBA. Wee het tedere wiegekind der Majefleit, dat met zyne minne den fpot dryft! hoe zagt mag het op het weeke peuluw onzer overwinning zigte flapen leggen! aan de kroone flonkeren flechts de'paerlen, en zeker niet de wonden met welken zy verkregen wierd. Dit zwaard fchreef vreemde Volken Spaanfche wetten voor, het blikfemde den gekruifigden vooraan, en tcekende de zaadkorlcn des geloofs op dit waerelddccl bloedige vooren voor. God richtte in den hemd, ik, op aarde! KAR-  na DON KARLOS, KARLOS. God, of duivel , dit is evenveel! gy waart zyn regterarm. Ik weet dat wel, en thans niets meer daarvan. Ik bid u. Ik wilde my gaaren voor zekere erinneringen wagten. Ik eer myns Vaders keus. Myn Vader heeft eenen Alba nodig; dat hy dezen nodig heeft, dat benyde ik hem niet. Gy zyt een groot man, ook dat mag zyn, ik geloof het vast. Ik vrees maar dat gy eenige eeuwen te vroeg kwaamt. Een Alba dunkt my was de man om aan het einde aller dagen te verfchynen. Dan, als de reuzen hoogmoed der boosheid de langmoedigheid des hemels vernietigd heeft; als de ryke oogst der misdaaden in volle halmen ftaat, en eenen maaijer zonder voorbeeld vordert. Dan zoud gy aan uwe plaats liaan... 0 God! myn paradys! myn Vlaanderen! doch ik moet daar nu niet aan denken. Zwygen wy daarvan. ALBA. Het menfchelyk gedacht menfehen op te offeren is grooter barmhartigheid, myn Prins, dan, op gevaar der menschheid, menfehen te beminnen. De hemel zelf gaf een voorbeeld: om de waereld te reinigen , ging eens eene waereld onder. De pest... K A R«  TWEEDE BEDRYF. *xi: karlos. De pest is uwe leuze, die kenne ik.... De grootfte Merkte van Alba's leven, en myns vaders Regiment is... Men zegt dat gy eenen voorraad bloedvonnisfen, vooraf ondertekend, mede neemt? die voorzigtigheid is lofwaardig, zo behoeft men voor geen listige uitvlugtcn te vreezen. o Myn Vader, hoe flecht verftond ik uwe mening! hardheid gaf ik de fchuld, wyl gy my een zaak weigerde, waar uw Alba fchitteren kan?... Het was de aanvang van uwe achting. alba. Prins, dit woord verdiende.... • karlos, opvliegende. Wat? alba. ' Doch daarvoor befchermt u des Konings Zoon. karlos. naar zyn zwaard grypende. Dat vordert bloed! Het zwaard getrokken. Hertog! al"  na DON KARLOS, a l e a koel. Tegen wien? karlos. heftig op hem indringende* Het zwaard getrokken, of ik doorfteek ü. alba trekt zyn geweer. Als liet dan zyh moet. zy vegten. ZESDE TOONEEL. DE KONINGIN, DON KARLOS, HERTOG VAN ALEA. koningin, welke verfchrikt uit haart kamer treed. Ontbloote zwaarden! tegen den Prins onvergenoegd en op een^ gebiedenden toon. Karlos!... KAR'  TWEEDE BEDRYF. 113 KARLOS. van het gezicht der Koningin buiten zichzelven gebragt, laat de armen zinken. Staat zonder beweeging en zinneloos. Bierrta ylt hy naar den Hertog tot en omhelst hem. Verzoening, Hertog, alles is vergeven, ALBA. die vol verwondering blyft ftaam Waarlyk, dat is zeldzaaml KONINGIN. ftaat eenige ogenblikken y:r« ontrust en twyfelagtig. Dan gaat zy langzaam naar haare kamer en draait zich om, De Hertog Volgt haar in haar kamer-  H4 DON KARLOS. ZEVENDE TOONEEL. Een Kabinet der princes van eboli. De Princes in een' Idealifchen fmaak, fchoon, maar eenvoudig gekleed; fpeelt op de luit en zingt. De Page der Koningin treed binnen. princes, fnel opfpringende. Komt hy? page, zeer vaardig. Zyt gy alleen? princes. Hy komt, ik hoor het aan den klank van uwe voetftappen. Ik hoor het aan den overwinnenden toon van uwen adem: fpreek regt uit! hy komt? page. Het verwondert my hem nog niet hier te vinden; doch op het ogenblik moet hy verfchynen. princes. Moet hy? nu dan wil hy ook: zo is het dan uitgewezen?  TWEEDE BE DRY F. ii$ P A Ö Ei Hy volgt my op de hielen, genadige Vorfiin! gy zyt geliefd, geliefd: geliefd, zo als gy, kan niemant geweest zyn: welk een vertooning heb ik gezien! PRINCES. trekt hem rol ongeduld naar zich toe. Toe; gezwind, fpreek uit... gy fpraakt met hem? wat fprak hy? hoe hield hy zich! wat waren zyne woorden? hy fcheen verlegen, fcheen ontfteld? Niet waar?... raadde hy ook de perfoort die hem den fleutel zond? toe fchielyk , antwoord. Of raadde hy haar niet? hy raadde haar wel niet? hy raadde eene valfche? gy antwoord my geen woord... foei fchaam u: zo fpraakloos, zo. ondraagelyk langzaam, zyt gy nooit geweest. PAGE. Kon ik tot woorden komen, genadigfte Vorftin!... I gaf hem billet en fleutel over, in de voorzaal by de Koningin: hy ontzette; hy zag my aan, toen my het woord ontfnapte dat een vrouw my gezonden had.  n6 DON KARLOS. princes. Hy ontzette! zeer goed; braaf! nu vaar voort: vertel verder. page. Ik wilde meer zeggen, doch hy verbleekte; rukte my den brief uit de hand, en zag my dreigend aan: hy zcide dat hy alles wist; den brief doorlas hy met ontroering, begon op eenmaal te beven. princes. Ily wist alles? Hy wist alles? zeide hy dat? page. Eu vroeg my drie, viermaal of zy zelve werklyk my den brief gegeven had? princes. Of ik zelve ... dan noemde hy mynen naam? page. ■ Uw naam, neen dien noemde hy niet ; 'er mogten fpionnen, zeide hy, in deze oord luideren, en het den Koning overbabbelen. princes, bevreemd. Zeide hy dat? pa-  TWEEDE BEDRYF. 117 page. Den Koning zeide hy lag verbazend veel, magtig veel daar aan gelegen, om kundigheid van dezen brief te krygen. princes. Den Koning? Hebt gy regt gehoord? Den Koning! was dat de uitdrukking die hy gebruikte ? page. Ja; en hy noemde het een gevaarlyk geheim: ïiy waarfchouwde my, met woorden en met wenken , zeer op myn hoede te zyn. Dat toch de Koning geen' argwaan mogt fcheppen. princes. na een wyl verwonderd nadenken. Alles Hemt overeen, het kan niet anders zyn; hy moet van de gebeurtenis weeten, onbegrypclyk! wie mag die wel verraaden hebben?... Wie, ik vraag nog, wie ziet zo fcherp, zo diep, wie meer dan het valkenoog der liefde? ... doch verhaal verder: hy las het billet. page. Het billet hield een geluk in, zeide hy, H 3 waar  ïi8 DON KARLOS. waar voor hy lidderen mopst, dat hy niet had durven droomen: en wat hy nog meer van den fleutel zeide, ongelukkig trad de Hertog in de zaal; die noodzaakte ons.... P R I W'c E s, geërgerd* Maar wat in de waereld had nu de Hertog daar te doen? De fleutel! wat zeide hy van den fleutel? ... niet zo haastig, wat omflandig goede Henarez! nooit waart ge zo ondragelyk haastig, hy zeide ... nu wat zeide hy dan? page. Dit was de fleutel tot het Paradys, PRINCES. Maar waar, waar blyft hy dan? wat houd hem op? waarom komt hy niet? Ziet gy hoe valsch men u berigt heeft? Hoe gelukkig was hy reeds in zo veel tyd geweest, als gy nodig hebt om my te vernaaien dat hy het wezen Wilde! page. De Hertog, vrees ik.... PRINCES. Weer^de Hertog! wat wil die hier? Wrt heeft  TWEEDE BEDRYF. 119 heeft de dappere man met myne ftillc zaligheid te doen? Den Hertog kon hy blaten ftaan of verder heen zenden : wanneer kan men dat niet? 0 Waarlyk , uw Prins verfhal zich zelfs op de liefde zo liegt als op vrouwen harten. Hy weet niet wat minuten zyn. page, geraakt, Princes, gy lastert eenen Engel. princes, met eer? vrolyken hlos hem op de wangen kloppende. Jonge leugenaar, wie heeft u dit van hem verteld ? page, met verrukking. Zo voortreffelyk en groot, en toch daarby goed! o jammer dat hy Koning worden moet. Hy moest eenen broeder worden. princes. wend zich weg en wischt haare oogen terwyl zy den Page vuurig de hand drukt. Na eene tmfchenpoozing. En gy erinnert my niet' eens dat ik mynen H 4  Mp DON KARLOS. lieven boode nog den beloofden bodenloon fchul$g ben? Zy neemt een met briljanten omzet Porte Epêe en reikt het den Page toe. Dit, goede jongeling, tot myn gedagtenis als gy uw eerde zwaard aangord. page. met neêrgeflagen ogen terug tredende. Zo beloont my eene gelukkige? beeft myne tyding niets beters verdiend ? o Schande! thans, thans in dit ogenblik, twee minuten van een herders uurtje, moet ik my met zulke vuige diamanten te vreden houden? op deze wangen moet ik den helderen glans der volle liefde zien, Ik moet het weten , wie deze fchatten volop genieten zal, en toch met zulke munt te vreden zyn? princes. Jk hoor iemant, ga nu heen, het is de Prins, page vertrekt fchielyk. princes. Weg weg, waar is myn Luit? hy moet my verrasfehen; myn gezang zal hem het teeken gecven. AGT-  TWEEDE BEDRYF. i2ï AGTSTE TOONEEL. de princes en ras hier na don karlos. De Princes heeft zich op eene Ottomane geworpen en vaart voort de ballade te fpeelen. karlos. rent in de kamer, ziet de Princes en ftaat als van den donder getroffen. Hemel! waar ben ik? princes. Laat de luit vallen en fnelt hem tegen. Ach, Prins Karlos? ja waaragtig! karlos. in vreesfelyke verwondering. Waar ben ik? razend bedrog! ik heb het regte Kabinet gemist. IJ 5 J.rin-  Isa DON KARLOS. PRINCES. met listige verwondering. Hoe wel verftaat Karei zich om kamers te bemerken waar Dames zonder getuigen zyn. karlos, ftamerende. Princes! vergeef my, Princes, ik, ik vond de Voorzaal open. princes, kortswylende, Hoe kan dat mogelyk zyn? My dunkt toch dat ik hem zelf toefloot. karlos. Dat dagt u flechts, dat dagt u; doch wees verzekerd gy dwaalt, gy vergist u... gy hebt ze willen fluiten... ja, dat geef ik toe, dat geloof ik, maar gefloten, was hy waarlyk niet. De grendel, de buitenfte grendel... of ik wil zeg, gen, de binnenfte... ja dit moet ik zelf betuigen , die was ook nauwkeurig toegemaakt. PRINCES. De binnenfle? en dog kwaamt gy 'er in? Nu waarlyk dat hebt gy verwonderlyk aangevangen, dat kunstftuk moe-t gy my leeren. KAR*  TWEEDE B E D R Y F. 193 karlos. Niets is natuurlyker, niets ligter; want by geluk,... by ongeluk meen ik, bad ik juist eenen fleutel by my, die net past... een toeval voerde my hier heen, ik hoorde iemant, op eene luit fpelen... was het niet eene luit? terwyl hy twyfehgtig omziet. Ja wel; daar ligt zy nog, en een luit, dat weet God, een luit bemin ik tot razerny. Ik ben dan geheel oor; ik weet niets van my zeiven , ik yl in het Kabinet der lieve kunstenares die my zo heimlyk aandeed... die my zo magtig betoverde, om haar in de fchoone oogen te zien. princes. Na dat zy vergeefs gezogt had zyne omzwervende oogen te ontmoeten. Een lievenswaardige nieuwsgierigheid die doch zeer ras geftild is, zo als ik bewyzen kan. Na een veelbeduidend ftilzwygen. Waarlyk, achten moet ik den befcheiden man die om eene vrouw befchaaming te befpaaren, zich in zulke logens verflrikt. karlos, trouwhartig. Ja, Princes, ik voel zelf dat ik het maar erger maak,  m DON KARLOS. maak , daar ik verbeteren wil. Ontfla my van een rol die ik nimmer uit kan voeren. Gy zogt op deze kamer een toevlugt voor de waereld. Hier wilde gy, van menfehen ongehoord , de dille wenfc'heri yati uw hart voldoen. Ik, zoon des ongeluks , vertoon my; en op een ogenblik is deze zoete droom geftöörd. Daar voor zal een allerfpoedigst vertrek.... Hy wij gaan. P R I N C E S. Verrast en getroffen doch aanfittnds wéér herfieldi Prins, o dat waare boos. KARLOS. Vorftin , ik verda wat deze wenk in dit Kabinet beduid; en deze deugdzame verlegenheid eerbiedig ik. Wee den man wien een vrouwelyke blos moedig maakt! Ik ben beichroomd, als vrouwen voor my beven. PRINCES. Is het mogclyk? een geweten zonder voorbeeld voor een' jongman , en een' Konings Zoon! ja, Prins, nu ten minde moet gy blyven , nu bid ik u zelve daarom: by zo veel deugd herdelf zich ieder meisjes angst. Dat zou  TWEEDE BEDPvY F. 125 zou van duizende niet een doen, als hy eenen fleutel die zo gelukkig past beproefde. Doch laat ons dat kluchtfpcl eindigen, waartoe de lieve fchoone ogenblikken die ons het torval, niet waar , myn Prins, aanwees, rnct woordfpeling te verfpillen? weet gy dat uwe plotfelyke verfchyning my by myn lieffle Aria vcrfchrikte? Zy voert hem naar haren Sopha en neemt de luit weêr op. Dit Aria, Prins Karlos, zal ik nog wel eens ipeelen moeten; uwe ftraf zal zyn my aan tc hooren. KARLOS. hy zet zich, niet zonder dwang, naast de Forftin. Eene ftraf zo wcnfchclyk als myne misdaad; en waarlyk de inhoud was my zo welkom , was zo hemelsch fchoon, dat ik die ten derdemaal zou kunnen aanhooren. PRINCES. Wat' zegt gy ? gy hebt alles dan gehoord"? dat is liegt van ui, Prins: de inhoud was, geloof ik, geheel over de liefde. KARLOS. En, vergis ik my niet, van eene gelukkige liefde,  m DON KARLOS. liefde , de fchoonde dof in dezen fchoonen mond, doch zeker niet alles zo waar gezegd, als fchoon. PRINCES. Niet? niet zo waar? gy twyfelt dan? karlos, ernftig. Ik twyfel zeker of Karlos, en de Vordin van Eboli, zich ooit verdaan kunnen, als 'er van liefde gehandeld word. De Princes word verlegen, Hy . - bemerkt het en vervolgt met een lugtige galanterie. Want wie zal uit deze roozenwangen geloven dat driften in dezen boezem woelen? Loopt een Vorftin Eboli gevaar vergeefs en onverhoord te zugten? Liefde kent hy alleen, die zonder hoop bemint. PRINCES. met haar gantfche vorige vrolykheid. o Stil! Dat luid vreesfelyk, en waarlyk fchynt dit lot u voor alle anderen en vooral heden op dit uur te vervolgen. Hem hy de hand nemende mei een vleiende belangneming, Gy  TWEEDE BEDRYF. 127 Gy zyt niet vrolyk., goede Prins! gy lyd waarlyk, gy lyd veel, Prins! by een luide roeping tot genot der waereld, by alle gaven deiverkwistende natuur en alle aanfpraak op de vreugde des levens; gy, de zoon eens grooten Konings, en meer, veel meer dan dat. Reeds in de Vorflenwieg met gaven uitgerust die den glans van uwen ra.ng geheel verdonkeren; gy, die in den gantfchen ftrengen raad der vrouwen niet dan gunftige Rigters hebt: Vrouwen die uitfluitend, zonder tegenfpraak, over mannenwaarde en mannenroem beflisfen. Die, als hy maar opmerkt, reeds verovert, die ontfteekt waar hy nog koel is. Die, wanneer hy gloeien wil, met paradyzen fpelen, en godengeluk wegfchenken, kan. Die man, wien de natuur tot geluk van duizenden, en weinige met gelyke gaven opfierden, die zou ongelukkig wezen? o Hemel! die hem alles gaf, waarom? waarom hem die oogen flechts onthouden waarmede hy zyne overwinning kon zien? KARLOS. die den gantfchen tyd in diepe ver' firooijing verzonken was, woral door het ftilzwygen der Prince s op eens tot zichzelven gebrag t en ryst op. Voortreffelyk; onvergelykelyk fchoon, Vorflinf Zing my deze woorden nog eens. PRIK-  DON KARLOS. PRINCES. ziet hem verwonderd flaan. ' Karlos, waar waart gy intusfchen? KARLOS fpringt Op. Ja waarlyk, gy erinnert my ter regter tyd, ik moet, ik moet voort, ik moet ylcnd voort. PRINCES. . houd hem te rug. Waar heen? KARLOS. in een vreesfelyke beangstheid. Daar heen... gy weet immers... doch neen, neen gy weet het niet... ik moet hier van daan en in de vrye lucht. Laat my los, Princes ! het is my als of de waereld agter my in vlammen rookt. PRINCES. houd hem met geweld tegen. Wat i'chcelt u? van waar dat vreemd onnat.uurlyk gedrag? Karlos blyft flaan en word naden* kend: zy neemt dit ogenblik waar om hem naast zich op de Sofa te trekken. Gy  TWEEDE BEDRYF. 129 Gy hebt rust nodig, lieve Karei! Uw bloed is thans in oproer; zet u by my neder, weg met die zwarte koórtsagtige pbantefiën, als gy uzelven openhartig vraagt: weet dit hoofd wat dit hart bezweert? en wanneer het1 dit ook wist, zou dan onder alle Ridders van dit hof niet een, onder alle Dames geen eene zyn, die om u te geneezen..., te verdaan, wil ik zeggen, genoeg verdiende bezat? karlos, fchielyk, zonder nadenken. Mogelyk de Vordin Eboli. princes, vrolyk, rau Waaragtig ? kar los. Geef my een fmeekfehrift, een aanbevelingsbrief aan mynen vader: men zegt in 't gemeen dat gy veel by hem vermoogt. princes» Wie zegt dat? 0 dan is het argwaan die vi zo ftom maakte? karlos. Waarfchynelyk is het geval al bekende Ik j heb  130 DON KARLOS. heb den fchielyken inval gekregen, om naar Brabant te gaan, om.... enkel, om myne fpooren te verdienen: dat wil myn vader niet toeftaan. De goede vader is bezorgd, dat wanneer ik een armée" commandeerde, myn zingen daar onder lyden kon. PRINCES. Karlos gy fpeelt valsch, gy wilt in deze kronkelende bogtèn my ontgaan. Maar hier gezien, huigchclaar, oogen in oogen. Hy die anders niet dan van Ridderdaaden droomt, zal die wel, dit Baat gy my toe, zal die wel zo diep zich vernederen, om lintjes die de Dames ontvallen zyn, begeerig weg te roven, en, vergeef my... terwyl zy met een ligte vinger, beweeging zyn hembtkraag wegfehuift en een flukje lint, dat daar verborgen was, wegneemt. die zo zorgvuldig bewaaren. KARLOS. met bevreemding terug tredende. Princes... neen dat gaat te ver... ik ben verraadén. U kan men niet bedriegen... gy houd verftand met geesten en duivelen. P R I N.  TWEEDE BE DRY F. 131 PRINCES. En gy zyt daarover verwonderd? daarover? waarom wilt gy wedden, Prins, dat ik gebeurtefcisien in uw hart te rug kan roepen, die zelfs in uwe droomen uitgeBorven zyn ? beproef het; vraag my uit: wanneer zelf het gochelfpcl der luimen; een geluid pas half in de lucht geademd; een lagchen fchielyk door ernst weder afgewisfeld; een fpel met decze vederen; een bloem gedagtenloos verfcheurd; een vlieg met een zagte hand barbarisch gewurgd; wanneer zelfs vcrfchyningen, gebaarden, dan reeds als uw ziel nog verre was, my niet ontgaan zyn; oordeel dan, of ik u ook verBond, daar gy verdaan wilde wezen? KARLOS, Nu dat is waarlyk Veel gewaagd. De weddenfehap zal gelden , Vordin. Gy belooft my ontdekkingen in myn eigen hart, die ik zelf nooit geweten heb. PRINCES. eenigzins gevoelig en emflig. Nooit Prins? bedenk u beter. Zie rondom u. Dit kabinet is geene van de kameren deiKoningin, daar men een weinigje vermomming altyd lofwaardig vind... gy ontzet! gy word I a en-  E32 DON KARLOS. enkel gloed, o Waarlyk wie zou wel zo fcherpzinnig, zo vermeten, zo vlytig zyn om Karlos te beluisteren , wanneer hy zich onbeluisterd verbeeld te zyn ? Wie zag by het laatfte hofbal dat hy zyne dame de Koningin, in het danfen liaan liet, en met geweld zich in het naaste paar indrong , om in plaats van zyne koningklyke danferes zyn hand aan de Vorlfin Eboli te reiken; een dwaling, Prins, die de Monarch, die juist even verfchenen was, aanflonds bemerkte ! karlos, met fpottend lagcken. Bemerkte hy die? waarlyk, goede Vorffin, voor hem byzonder was dat niet. princes. Zo min als die vertooning in de Slotcapel waarop Prins Karlos zelfs niet meer denken zal. Gy laagt voor de voeten der heilige maagd uwe gebeden uitftortende als plotfelyk... was dat uwe fchuld? de kleederen van een zekere Dame agter u ruischten. Daar begon de heldenmoedige zoon van Don Philips te beven, gelyk een ketter voor het heilig ampt. Het vergiftigd gebed ffierf op zyne bleeke lippen. In den tuimel der drift... het was een roerend klugtfpel Prins ! greept gy de hand, de koude heilige hand, der moeder gods aan, en vuurige kusfen regenden op het marmur. KAR.  TWEEDE BEDRYF. 133 KARLOS. Gy doet my onregt, Vorftin. Dat was aandagt. PRINCES. Nu dat is iets anders, Prins... Dan zeker was het toen ook maar vrees voor verlies, toen Karlos met de Koningin en my aan de fpeeltafel zat en met verwonderenswaardige handigheid my dezen handfchoen ontftal, Karlos fpringt ontzet op. dien hy kort daarna zoo geestig was om, in de plaats van eene kaart, weder uit te fpelen. KARLOS. o Hemel! wat heb ik daar gedaan! PRINCES. Niets dat gy herroepen wilt, hoop ik: hoe vrolyk verfchrikte ik, toen my onverwagt een briefje in de hand kwam, dat gy in dezen handfchoen wist te verfteeken. Het was de treffendfte romanze, Prins, die.... K A R L OS. haar ras in de reden vallende. "t Was poëzy! niets meer... myn herfengeI 3 ftd  1.54 DON KARLOS. del dry ft dikwils wonderbaare bellen uit, die zo ras berden als ze ontdaan zyn. Dat was het alles; laat ons daarvan zwygen. PRINCES. vol verwondering van hem weggaande en een tyd lang hem in de verte waarnemende. Neen, neen dat is te veel... neen waaragtig, dat is nog nooit gehoord fedcrt menfchengeheugcn. Myn zink-loot valt in het onafmeetelyke. Ik ben uitgeput, alle myne proeven glyden van dezen ilangengladdcn zonderling af. Zy zwygt eenige oogenblikken. Doch hoe? Als het eens ongehoorde mannentrotschheid was , die, om zich zo Veel te fchranderer te vergasten , de bloheid als een masker gebruikte? ja? Zy nadert den Prins wéér, en befchouwt hem twyfelagtig. Laat my eindelyk wys uit u worden , Prins! Ik da als voor eene toveragtig gedotene kast, waar my alle myne deutels bedriegen. KARLOS. Zo als ik voor u. tusfchenpQozing. P R I N»  TWEEDE BEDRYF. 135 PRINCES. Zy verlaat hem fchielyk, gaat fiilzwygende enige reizen op en neder in het Kabinet, en fchynt over iets wigtigs te denken. Eindelyk na eene groote pauze en ernjlig en plegtig. Het zy dan eindelyk... ik moet eenmaal befluiten tot Ipreeken. Ik kies u tot mynen Rigter: .V zyt een edel mensch, gy zyt een man, een Vorst, een Ridder; op uwen boezem werp ik mY Gy zult my redden, Prinsl en daar ik zonder redding verloren ben, deelnemend om my weenen. De Prins komt nader vol ver. wagting en deelnemende verwondering. Eell verwaande Gunsteling van den Monarch zoekt myne hand, Rui Gomez, Graaf van Silva De Koning wil het; men is den koop reeds eens, en ik ben aan liet fchepfel verkogt. karlos, hevig aangedaan. Verkol en weder verkogt? en wederom van den° beroemden handelaar in 't zuiden...; o Stil van dezen, weg hiermee... met verder. Dit is die zenuw waar ik jigt befpeure. ^  DON KARLOS. / princes. Neen, hoor eerst alles. Het is niet genoeg dat men my aan de ftaatkunde opoffert: ook myne onfchiild legt men lagen... Reeds lang vervol, gen my de fchuldige vlammen des grooten wellustelings. Daar! hier! dit blad kan dezen heiligen ontmaskeren. Karlos neemt het papier, en wagt vol ongeduld op haar verhaal , zonder tyd te nee-t men om het te lezen. Waa.r zal ik redding vinden , Prins ? tot nog toe was het myne groothartigheid, die myne deugd befchermde, doch eindclyk... KARLOS. Eindelyk vielt gy? gy vielt? neen,... neen om Godswille neen! p r I n c e s met edelen hoogmoed. Door wien? Armzalige uitvinding! hoe zwak voor zulke fterke geesten! vrouwengunst, en het geluk der liefde, met koopmans waaren, waarop geboden worden kan, gelyk te achtenJ Zy is het eenige op dit waereldrond , wat geenen kooper duld dan zichzelve. De liefde is der liefde prys. Zy is de onwaardeerbare diamant, dien ik wegfchenken of eeuwig ongenooten vertreedcn wil. Den grootften koopman  TWEEDE BEDRYF. 137 man gelyk, die door geen goud van Rialto aangedaan , tot fehimp der Koningen , zyne paarlen de vyke zee weörgaf, te trotsch om die onder haare waarde los te geven. KARLOS. by zichzelven. „ Waarlyk , die vrouw is fchoon!" P R I N C E S. Men noeme het grillen. Ydelheid. Het is my Evenveel. Ik verdeel myne vreugde met. Den man, den eenigen dien ik voor my verkoos, dien geef ik voor alles, ook alles. Ik fchenk flechts éénmaal, maar voor eeuwig. Eénen flechts zal myne liefde gelukkig maaken, doch dezen éénen, maakt zy tot eenen god. De verrukkende overeen Mem m in g der zielen, een kus, de dronkene vreugde van een gelukkig uur' de hooge , hemelfche toverkunst der fcho'onheid, zyn de zusterlyke fchakeeringen van éénen draal; zyn flechts bladeren van ééne bloem. Ik zou, ik onzinnige! ik zou een afgefcheurd blad uit de fchoone kelk van deze bloem wegfchenken? Ik zelf zou de edele majefteit eener vrouw, het grootfte meefterftuk der Godheid, benevelen, om den avond van eenen wellustigen te verzoeten 1 I 5 KAR-  133 DON.KARLOS. KARLOS. by zichzelven. 't Is ongelooflyk! Hoe? zulk een meisje had Madrid in zich befloten, en eerst nu word ik dit gewaar? PRINCES. Reeds lang had ik dit hof, en de gehcele waereld vcrlaatcn, en my binnen heilige muurcn begraven; doch een eenige band bl"et nog over , een band, die my aan de waereld allcrfterkst bind. Ach, misfchien een herfenfchim! doch voor my veel waard. Ik bemin, en worde niet weder geliefd. KARLOS. vol vuur naar haar toe tredende. Gy zyt het; zo waar, als 'er een God in den hemel woont, ik zweer het u: gy zyt het, en onuitfprekelyk. PRINCES. Gy? gy zweert het? o dat is de Item myns engels, ja waarlyk als gy het zweert, Karei, dan geloof ik het, dan ben ik bemind. KAR-  TWEEDE BEDRYF. 139 KARLOS. die haar vol tederheid in zyne armen fluit. Bevallig, teergevoelig meisje ! aanbiddelyk fchepfel! ik fta gantsch oor, gantsch 00.,, geheel verwondering , geheel verrukking... Wie heeft u gezien?... wie onder dezen hemel heeft u gezien?», en beroemde zich dat hy niet beminde? Doch hier aan het hof van Koning Philips, wat, fchoone Engel, wat zult gy hier doen ? by papen en papentugt: dat is geen hemelltreek voor zulke bloemen! mogten zy die breeken? mogten zy die... o Ik geloof het zy... Doch neen! Zo waar ik leveniidem, neen!... Ik flingere myne armen om u; op myne armen draag ik u door eene hel vol duivelen heen! ja laat my uw Engel zyn? PRINCES. met den vollen ooglonk der liefde, o Karlos, hoe weinig heb ik u gekend! hoe ryk, hoe onbepaald beloont uw fchoon hart de zwaare moeite om het te begrypen. Zy neemt zyne hand en wil die kusfsn. KAR-  i4o DON KARLOS, KARLOS. die haar terug trekt. Vorftin! waar zyt gy thans? PRINCES, met loosheid en bevallig, terwyl zy ftjf in zyne hand ziet. Hoe fchoon is deze hand, hoe ryk is zy!... Prins, deze hand heeft nog twee kostbaare gefchenken te vergeven, een kroon, en het hart van Karlos, en misfchicn beide aan ééne fterveling? aan eene? een groot goddelyk gefchenk! byna voor ééne fterveling te groot! Wat dunkt u, Prins ? wanneer gy tot een verdeeling befloot? de Koninginnen beminnen flecht, en een vrouw die beminnen kan, verftaat zich flecht op kroonen. Daarom een verdeeling is beter, Prins! en wel op dit ogenblik, nu op dit uur!... Op welk een wys? Of hebt gy mogelyk reeds?... hebt gy waarlyk? dan zo veel te beter! eu kenne ik die gelukkige? KARLOS. Gy zult haar kennen; aan u, dierbaar meisje, aan u ontdek ik my, aan de onfchuld, de zuivere, onontheiligde natuur, ontdek ik my. Aan dit hof zyt gy de waardigfte, de eenigfte, de eerlte, die myne ziele geheel verhaat. Nu dan ja, ik ontken het niet, ik bemin. PRIN.  TWEEDE BED RY F. 141 PRINCES. Gevaarlyk mensch! zo zwaar is u die bekentenis geworden: moest ik beweenenswaardig zyn, als gy my liefwaardig vinden zoud? karlos, ontzet. Wat? wat is dat? PRINCES. My zo uitgezogt te kwellen... 0 waarlyk, Prins! gy deed niet wel den fleutel te verlochenen. KARLOS, Sleutel! fleutel! na een fomber terug denken. Ja zo.... zo was het.... nu merk ik.,., o myn God! > Zyne kni'èn waggelen: hy houd . zich aan eeii ftoel, en bedekt zyn gezigt. p R I N C E S. eene ontzettende lange ftilte van beide zyden: de Forflin fchreit luit, en valt. Affchuwlyk! wat heb ik gedaan ? KAR-  ï4z DON KARLOS. KARLOS. zich oprigtende in een vreesfelyke vertoning van fmart. Zo diep neêrgeftort van alle myne hemelen! 0 dat is fchrikkelyk! PRINCES. haar befchaamd gezigt verbergende. Wat ontdek ik? o hemel! K A R L O S. voor haar neergeworpen. iK ben niet fchuldig, Vorftin... Hartstogt, een ongelukkig misverltandwaarlyk! ik ben niet fchuldig. PRINCES. floot hem van zich af. Weg uit myne oogen... om 's hemelswille verlaat my.... KARLOS. In deze ontzettende beroering u verlaaten? dit doe ik niet? P R I N-  TWEEDE BEDRÏF. J4S PRINCES. hem met geweld weg dringende. Uit grootmoedigheid, uit barmhartigheid, vertrek uit myne oogen... wilt gy my vermoorden? Ik haat uw gezigt. Karlos wil gaan. Geef my mynen brief en myn' fleutel weder: waar is die andere brief. KARLOS. De andere? welk een andere? PRINCES. Die van den Koning. KARLOS. van fchrik terug tredende. Van wien? PRINCES. Die ik u te voren gegeven heb. KARLOS. Van den Koning? en aan wie? aan u? P R I N-  144 DON KARLOS; PRINCES. o Hemel! hoe fchriklyk heb ik myverftrikt! den brief moet ik weêr hebben; geef hem my aanftondSi KARLOS. Van den Koning brieven aan u! PRINCES. In den naam van alle heiligen, geef my den brief. KARLOS. Dien brief, die my eene zekere perfoon ontmaskeren zal... dezen? PRINCES. Ik ben des doods, geef my dien... KARLOS. Waarin van fchuldige vlammen, des grootRen wellustelings gehandeld word ? die brief was dan.... PRINCES. in twyfeling de haftden wringende. Ach! wat heb ik onbezonnenc gewaagd? KAR-  TWEEDE BEDRYF. H5 k A R L O 9. Die brief kwam van den Kening?... Ja Princes, dat verandert zeker alles fchielyk... Dat is... den brief juichend emhoog heffende. Een onfcbatbaare, gewigtige, dierbaare brief; de kronen van Philips zyn te gering, te niets beduidend om dien in te koopen... Dien brief behoud ik. hy wil gaan. PRINCES. ftaat hem in den weg, o Hemel! waaragtig ik ben verloren, zo gy de laaghartige zyt... KARLOS. terug komende en de Vorftin by de hand nemende met bedaarden ernst en waardigheid. Zo ik de laaghartige ben , Princes! dan fta ik u toe, dan, en niet eerder, over het verlopene uur te blozen. hy gaat heen. & N E-  i4<5 DON KARLOS. NEGENDE TOONEEL. i)« p r i n c e s, alleen, zy ftaat nog bedwelmd buiten zich zelve: ylt hem na en wil hem te rug roepen. Prins, nog een woord. Prins, hoor my.... hy gaat... Ook dat nog: hy veracht my.... Daar fta ik in een vreesfelyke eenzaamheid... Verftoten, verworpen... zy zinkt op eenen ft oei 9 na eene ftilte. Neen! flechts verdrongen, flechts van een medeminnares verdrongen... hy bemint. Hier is geen twyfcl aan. Hy heeft het zelf bekend. Doch wie is deze gelukkige?,... Zo veel blykt klaar: hy bemint wat hy niet mag. Hy vreest de ontdekking. Voor den Koning verbergt zich zyne hartstogt... Waarom voor dezen die haar gaarne zag... Of is het de Vader niet dien hy in den Vader vreest? Toen hy de verliefde oogmerken van den Koning verraden had, juichte zyne houding en hy verblydde zich als een gelukkige.... Hoe kwam het, dat zyne ftre ng deugd hier zweeg? Hier... juist hier?.... Wat kan hy dan toch winnen wanneer de Koning de Koningin....  TWEEDE BEDRY F. Hf Zy houd eensklaps op , van eene gedagten overvallen, te gelyk rukt zy het lint dat Karlos haar gegeeven had van haaren boezem , befchouwt het fchielyk en herkent het. o Ik razende! nu eindelyk, nu.... Waar waren myne zinnen? eerst nu gaan my de oogen open . Zy beminden elkander, lang eer de Monarch haar huwde: my heeft de Prins nooit zonder haar gezien. Zy dus, zy wierd bedoeld daar, daar ik my,zo grenzenloos, zo hevig, zo opregt, aangebeden meende; een bedrog zonder voorbeeld! en myne zwakheid is verraden.... Zy zwygt. Doch dat hy zonder hoop beminnen zou, dat kan ik niet geloven... Hopeloze liefde beflaat niet in dezen ftryd volop te genieten, waar da glansrykfte Monarch der aarde verfmacht.... Waarlyk zulke offers brengt hopeloze liefde niet. Hoe vuurig was zyn kus! Hoe teder drukte hy my aan zyn kloppend hart!... En ook de proef was zeker te ftout voor de romaneske trouw die niet beantwoord zou worden... Hy neemt den fleutel aan, dien, zo als hy meende, de Koningin hem toefchikte.... Hy gelooft aan dezen reuzeftap der liefde... En komt, waarlyk hy komt... Zo vertrouwt hy de vrouw van Philips zulk een razend befluit K a t0e  148 DON KARLOS. toe... hoe kan hy dat, wanneer geen groote proeven hem aanmoedigen? Nu is het middagklaar, hy word verhoord. Zy bemint! waaragtig, deze heilige gevoelt! Hoe listig is zy?... Ik lidderde, ik zelf voor het verheven fchrikbeeld dezer deugd. Een hoger wezen was nevens my: in haaren glans verdoofde ik. Ik misgunde haare fchoonheid deze verheven rustvry van de bewcegingen aan de natuur des ftervclings eigen. En deeze rust was maar fehynzy heeft aan beide tafelen willen zwelgen. Zy wilde de gantfche glori der deugd genieten, en verlangde te gelyk al de heimelyke verrukkingen der ondeugd te fmaaken? Dat deed zy? Dat zou de huigchelaarfter ongewroken gelukken... gelukken omdat geen wreker zich aanmeld. Waarlyk ik aanbad haar.... Dat vordert wraak, de Koning moet het bedrog weten... De Koning? »a eenig nadenken^ Ja goed, dat is een weg tot zyn oor. Zy trekt de fchel. TIEN-  TWEEDE BEDRYF. 149 TIENDE TOONEEL. De princes, een page. princes, Hoe was het? is 'er asfemblé dezen avond? page. Ja, Princes! reeds verzamelt zich het Hof. princes. Zo gy den Capellaan ter zyde trekken kost. page. Den Capellaan Domingo? princes. Zo verzoek hem in de zykamer aan de linkerhand te wagten; hoort gy, tot ik my van het gedrang heb los gemaakt. Zeg hem dat,... dat een voorval van belang... Dat ik hem fpreken moet. Zeg hem dat. page. Zo met een. princes. In de zykamer, hoort gy? page. G°ed' rr 1. Hy vertrekt» K 3 ELF-  tjjb DON KARLOS. ELFDE TOONEEL. De princes, alken. nadat zy eenige ogenblikken tot zichzelve in gekeerd ■> op en neder gewandeld had. Ook ik ben nog niet gantsch verlaaten. Een geliefde blyft my nog altyd zeker; en welk een? waarlyk ik beu ondankbaar! wat gaf wel de rykfle bedclaarfler om den glans van myne veroordeeling te verkrygen? wat ontbreekt my dan? Hy kan niet beminnen. En verder niets? Is het dan waar dat liefde en flechts liefde alleen, gelukkig maken kan? Als nyd, als vleijery my ccnftemmig zulks verzekeren, zal ik dan ten laatften ook niet geloven dat ik gelukkig ben ?.. en het ook dadelyk zyn ? En is het dan juist liefde wat ik behoef? als myne eer gewond is, dan liefde? roept thans myn hoogmoed niet luider, niet fchrikkelyker dan de ftille wenfehen van myn hart? 't Geen een man my ontnam, kan flechts een Koning my vergoeden. De tuimeldrank der grootheid kan dezen flang alleen bedwelmen. zy gaat, doeh blyft plotslyk ftil flaan in diepe nagedachten. Deugd?... hy, dien ik ze bewaard had, voor wien zy alleen bloeide, wil haar niet... zy maakt hem  TWEEDE BEDRY F. 151 hem niet gelukkig... Of moet zy den hemel alleen maar voordeelig zyn? en ook niet voor myzelve? ook niet voorden man aan wien ik my gefchonken had? fpaart zy de fchoone bloem der onfchuld voor de andere waereld?... Als de deugd voor de liefde niet verzamelt, voor wien verzamelt zy dan? Is zy meer dan hoge woeker met de vreugden der liefde? Ik zal niet meer beminnen. Dus ontbind ik haar voor eeuwig van haar ampt. Dat zy de hoop toe yle. Ik zal niet meer beminnen. Zy vertrekt. TWAALFDE TOONEEL. AVOND. Een kamer in het koningkiyk Paleis, weinig verlicht. HERTOG ALBA 0» PATER DOMINGO ontmoeten elkander. DOMINGO. Gy zyt liet, Hertog? goeden avond. A t B A. Hou! wie roept my? K4 D0*  152 • DONKARLO S. domingo. Naar wien ziet gy 0m ? a l b a. Het is Domingo.... zo alleen?.... Gy zvt op eens uit het gezelfchap verdwenen. Ik zoek u overal. domingo. Laat de Monarch my haaien? alba. Neen; ik wilde met u (preken. Doch het beeft geen haast, gy wagt hier iemam? . ik weten? ö domingo. Wat wilt gy my zeggen ? alba. | Een gewigtige ontdekking die ik heden gedaan heb en waarover ik eene oplosfing hebben wilde. domingo. Wdke onrd^kking'? waar fpreckt gy van? alba. Prins Karlos en ik ontmoeteden elkander dezen mid-  TWEEDE BEDPvYF. 153 middag in het voorportaal der Koningin. Ik wierd beledigd. Wy wierden verhit. De ftryd wierd luidrugtig. Wy greepen naar onze zwaarden. Op dit geraas opent de Koningin haar kamer, werpt zich tusfchen ons in, en ziet met een oog vol beheerfchende vertrouweiykheid, den Prins aan,... Het was een eenige blik... Zyn arm vcrityft, hy vliegt om mynen hals, ik gevoel een' heeten kus, en hy is verdwenen. DOMINGO. na eenig Jlilzwygen. Dat is zeer verdagt, Hertog! gy erinnert my iets dergclyks... gelyke gedagten, ik beken het, ontftonden voorlang in dezen boezem. Ik ontvlugtte deze droomen, nog heb ik die aan niemant vertrouwd. 'Er zyn tweefnydende zwaarden, onbeftendige vrienden, dezen vreezeik. De menfehen zyn moejelyk te onderfcheiden, nog moejelyker te doorgronden. Ontfnapte woorden zyn beledigde vertrouwden. Daarom begroef ik myn geheim, tot de tyd het eens rypen zou. Wie is my ook borg dat ik wel gezien heb! Hoe ligt kunnen menfehen zich bedriegen! Ik ben een Priester, gewyd aan de vrede, en niet om tweedragt te verkonden , dat laat ik aan hem over wiens ampt dit meer is, aan andere dienaars, aan andere leden. Aan Hertog Alba kan de pjigt iets bevelen, dat my de pligt K 5 vcr"  154 DON KARLOS. verbied. Ik moet zwygen, al was ik ook eens zo zeker dan ik thans nog ben. ALBA. Zeker? zeker? waarvan? Bedenk u wat gy zegt: waarlyk ik weet niet hoe veel ik wel om de bloote waarfchynelykheid geven zou. DOMINGO, Wat helpt my overtuiging die ik niet wagen durf voor het gerigt te brengen? Zekere diensten aan Koningen toe te brengen, Hertog! is onaangenaam. Het is een gewaagde worp, die, als hy zyn doel niet treft, op den Averper terug fpringt. Ik zou al wat ik zeg, op een Hostie willen bezweren. Doch een ooggetuigen is een woord dat agterhaald word, een blad papier, valt zwaarder in de Weegfchaal, dan myn levendigst gevoel: het is verwenscht da» wy op Spaanfchen bodem Baan. ALBA. WTaarom op dezen niet? DOMINGO. Aan ieder ander hof kan hartstogt zich vergeeten. Hier word zy gewaarfchouwd door angftige wetten. De Spaanfche Koninginnen hebben moeite te zondigen... Ik geloof het... doch by on«  TWEEDE BEDRYF. 155 ongeluk flechts daar, juist daar maar, waar het ons het beste gelukken zou haar te overvallen. ALBA. Dit is zeker waar: juist daarom moest men... D O M I N C O. Van één ontwerp beloof ik my nog iets, gelukt my dit, dan.... Mag ik de Princes van Eboli iets van dit voorval zeggen? ALBA. Daarom verfcheen ik. Hoor eens, Capellaan, aan de ontdekking ligt my veel, ik wil het niet ontkennen, ligt my mogelyk meer gelegen, dan gy vermoed; alles ligt my daaraan, dat de Monarch daarvan weete. Heden gebeurde iets... Ik hoop toch, Capellaan, dat wy elkander kennen? DOMINGO. Wat ik op dit ftuk altyd dagt, dat weet gy, Toledo!... ALBA. Ik heb nooit in ernst gedagt, dat my gevaar van deezen kant dreigen kon. Nog geloof ik het niet : doch was 'er een menSch dien ik zou kunnen vreezen, dan zou het die jonge ZVn> p o-  156" DON KARLOS. DOMINGO. Hertog, hier roert gy een fnaar.... alba. Hoor my; 'er dreigt my het een of ander. De Monarch heeft my dezen morgen een woord gezegd, een woord... Capellaan , gy kent my. Ik pleeg toch voor geen woorden te fidderen. Doch dit woord had eenen zin, en een' moei' jelyken zin, zo ver ik dezen Philips kenne. Pveeds wankelt hy tuslchen ons en den Infant; eri dat is het werk van een uur. De verzoening tusfehen zoon en vader is naby, DOMINGO. Verzoening! dat verhoede God!.... alba. Hy wil hem nader aan zynen troon hebben. Iïy avü de proef met hem waagen. My beval hy hem vergiffenis te vragen, ten minfte zo luidde het, hem vergiffenis te vragen, dat ik my vermeeten had in zyns vaders gunst te ftaan. Domingo, onrustig. Hertog ! gy zegt my daar A 1.'  TWEEDE BEDRYF. ALBA. De audiëntie duurde een geheel uur. Hy bad om het opzigt over de Nederlanden; fterk en hevig bad hy, ik hoorde het in het Kabinet. Zyn oog was rood gefchreid, toen ik hem aan de deur ontmoette. Den middag daarop verfchynt hy met de houding eens overwinnaars. Hy is verrukt dat de Koning my de voorkeur gegeeven had. Hy dankt hem daarvoor. De zaaken ftaan anders en beter, zegt hy. Huigchelen kon hy nooit. Hoe zal ik deze tegenftrydigheden vereffenen? De Prins juicht agter aan gefield te zyn. En my bewyst de Koning eene genade , met al de teekenen zyns toorns! wat moet ik geloven ? waarlyk deeze nieuwe waardigheid gelykt meer naar eene ballingfchap dan naar eene genade. DOMINGO. Zo ver is het dan gekomen? zo ver? in een ogenblik is dan alles vernietigd, wat wy in zo veelc jaaren bouwden. En gy zyt zo rustig? zo gelaten?... Kent gy dezen jongeling? weet gy vooruit wat op ons wagt, als hy magtig word? gy hebt proeven dat hy u haat. ALBA. Dat vergeef ik hem. Heb ik hem ooit bemind? Doch dat hy my befchimpte, Domingo, dat zal ik niet ligt vergceten. Toen in het vorige jaar  158 DON KARLOS. jaar de Arragonfche Staaten hem huldigden, en my de reie trof, veifcheen ik wat laater,wyl myn ampt als Maarfchalk aan de veste, my had opgehouden: reeds driemaal had de Heraut geroepen eer ik den troon bereikte, toen verftiet my de Infant. Voor het oog van het gantfche Arragon, ontzeide hy my den handkus , alle oogen doorboorden my; voor de eerftemaal in myn leven was ik buiten myzclven. Op dien tyd beloofde ik den trotfchen jongeling volle en fchrikkelyke betaaling, en die belofte zal ik volbrengen. DOMINGO. Ik ben zyn vyand niet, andere zorgen knagen aan myne rust, zorgen voor den troon, voor God en zyne Kerk: de Infant, ik kenne hem, en doordring zyn geheele ziel, voed een fchrikkelyk ontwerp, Tolodo! het razend ontwerp om regent te zyn, en ons heilig geloof af te ftaan: hy houd van geen' godsdienst. ALBA. Hy houd zeer veel Van den godsdienst, vrees ik; maar my dunkt hy weet nog niet hoe men zich daarvan bedienen kan, DOMINGO. Zyn hart ontgloeit voor een nieuwe deugd, die,  TWEEDE BEDRYF. 159 die, ftout en zeker, en zichzelf genoeg, van geen geloof wil afhangen. De ondeugden verfchaffen milioenen aan de Kerk. Maar hy veragt haar vermogen, hy heeft het niet nodig: hy denkt zelf, zyn hoofd ontbrand voor een zeldzame fchim. Hy verëert de menfehen: denk, Hertog! of hy voor onzen Koning gefchikt is? ALBA. Schimmen! anders niet ? misfehien ook jeugdige hoogmoed die eens eene rol fpeelen mogt: maar wat zegt dit, blyft hem eene andere keus over ? dat zal wel over gaan, als de beurt om te regeeren aan hem komt. DOMINGO. Daar twyfel ik aan. Hy is trotsch op zyne vryheid, ongewoon aan den dwang, waardoor men gefchikt word om dwang te koopen: deugt hy dus wel voor onzen troon? Die ondernemende reuzengeest zal de lynen van onze Staatkunde doorfnyden. Vergeefs heb ik gepoogd door den wellust dezer tyden dien trotfchen moed af te matten; hy weêrftond de proef... Het geheim van zonde door verdraagzaamheid gemakkelyk te maken, en zielen door de zonde te verwoesten, mislukte by den Infant. Geducht is deze geest in dit ligchaam, en Philips word zestig jaar. A J>  i6o DON KARLOS. alba. Uwe oogen zien zeer ver. domingo. Hy en de Koningin zyn het eens; reeds kruipt, fchoon nog heimlyk, in beider borst het vergift der nieuwigheid; doch wel ras wint het veld, en het zal den troon aangrypen. Ik vreeze dien Valois. al ba, donker. Och! dat gy my daar nu aan doet denken, dat gy dezen worm in zyne fluimering moet ftooren! gaarne wou ik die erinnering verflikken. domingo. Welke? gy word Verhit, en uwe lippen beven! alba. De Koningin van Spanje gaf my een wond, een wond die... waaraan ik nog duizende van jaaren bloeden zal. Zy was het, eiudelyk hebben myne fpionnefl de oorzaak gevonden, zy alleen , die mynen aanflag verhinderde om den Prins van Bourbon uit Navarrc te ontvoeren; een aanflag die den Spaanfchen Monarch niets minder dan een kroon zou bezorgd hebben! Zy waar- fchouwde  TWEEDE BED RY F. 161 fchouwde Vrankryk; het plan wierd verlioord, en myn naam was ontëerd. DOMINGO. Ik weet van dit voorval, gy moogt daarom de volle wraak van deze ftillc vyandin vreezen, als de zwakheid van Philips die toelaat. Nog is het geluk ons gunstig. Komen wy hen vóór: laat hen beide in éénen ftrik vallen... Laat ons thans een' wenk hiervan aan den Koning geven; bewezen of niet bewezen, 'er is reeds veel gewonnen, zo de Koning wankelt. Wy twyfelen geen van beiden zelf: het is met moeilyk te overtuigen als men zelf overtuigd is; het kan niet feilen, wy zullen meer ontdekken, zo wy zeker zyn dat wy ontdekken moeten.' Ik heb, behalven dat, nog een fpoor.... Was het niet omtrent nieuwjaar toen onze Koningin van de Infante beviel? ja gewis, en in April des vorigen jaars ftond de Koning eerst op uit zyne boosaartige koorts... Hertog Alba?.... gy merkt wat ik meen?.... Dit kleine zaadkorreltje zal my eindclyk in den tyd der ry^ ping gedugt opfchieten, heb maar geduld.... ALBA. Doch nu de gewigtigfte van alle vragen: wie neemt het op zich om den Koning te onderrigten ? L D ®"  tos DON KARLOS. DOMINGO. Noch gy, noch ik: hoor wat ik, vol van groote plannen , reeds lang bedoeld heb. Nog ontbreekt de derde wigtigfte perfoon om ons verbond te volmaaken... De Koning bemint de Princes Eboli. Ik kweek die drift aan, die myne wenfchen bevordert, ik ben zyn afgezant... Die zal ik voor ons plan opkweken, in deze jonge Dame, gelukt myn werk, zal ons een bondgenoot, zal ons een Koningin bloeien. Zy zelf heeft my thans in de kamer geroepen. Ik hoop alles: een Spaansch meisje zal die lelie van Valois misfchien in éénen middernagt doen knikken. ALBA. Wat hoor ik? is het waarheid, wat gy my zegt? By den hemel! dat verrast my, ja die ftreek zal ons werk volmaken! Dominicaner! ik verwonder me over u. Nu hebben wy het gewonnen. DOMINGO. Stil! wie is daar? ALBA. Dat het zo ver komen moest!., ik ben in zyne oorlogen grys geworden. Dat ik bedelen moet van die wangen, dat, ik kan het niet ontkennen, dat verdriet my:... doch deeze fchaamte zal  TWEEDE BEDRYF. 163 zal die knaap my met zielsbenaauwdhcid betalen. DOMINGO. Ga heen; zy is het, zy zelf. ALBA. Ik ben in de naaste kamer, als men... DOMINGO. Heel goed, dan roep ik u. De Hertog tan Alba vertrekt. DERTIENDE TOONEEL. DE PRINCES, DOMINGO. DOMINGO. Ik ben tot uwe orders, genadige Vorftin. PRINCES. Den Hertog nieuwsgierig naziende. Zyn wy thans niet geheel alleen? gy hebt zo als ik zie, nog een getuigen by u. DOMINGO. Hoe dat? L 2 V R I N»  ifi4 DON KARLOS. PRINCES. Wie was het die zo even van u ging? DOMINGO, De Hertog van Albn, genadigfte Vorftin! die , na my, om de vryheid verzoekt, toegelaaten te worden. PRINCES. Hertog Alba? wat wil die? wat kan die willen? weet gy het my mpgelyk te zeggen? DOMINGO. Ik? en eer ik weet welk een voorval van ge~ wigt my het lang begeerde geluk verfchaft, de Vorttin van Eboli weêr te mogen naderen ? Stilte waarin hy haar antwoord wagt. Of zich eindelyk een omftandigheid heeft opgedaan die voor des Konings wenfchen (preekt? of ik met grond gehoopt heb , dat een betere overlegging u verzoenen zou met eene aanbieding, die enkel een eigenzinnige luim verwerpen kan? ik kom vol vervvagting... PRINCES. Bragt gy den Koning myn laatfte antwoord ? D O-  TWEEDE BED RY F. 165 DOMINGO. Ik heb tot nog toe vcrfeboven hen,.zo doodlyk te wonden. Nog, genadige Vorftin „og is het tyd. Het ftaat nog aan u, dit te verzagten. p R. I N C B S. Meld dan nu aan den Koning dat ik hem verwagt. DOMINGO. Durf ik dat voor waarheid nemen, fchoone Vorltin ? PRINCES. Zeker voor geen feherts; waarlyk gy maakt my anglhg; hoe! wat heb ik dan gedaan zo gy zelf, zo gy hierom verbleekt? DOMINGO. Princes, deze verrasüng, nauwelyks kan ik begrypen hoe... P R I N C B S. Ja, hoogwaardige Heer! dat zult gy ook niet; om alle goederen der waereld wilde ik niet gy de oorzaak begreept. Genoeg voor u dat het zo is: en befpaar u die moeite om na te vorfchen aan wiens welfprekendheid gy deze om- 3  16*6 DON KARLOS. wending te danken hebt; tot uwen troost voeg ik hier by: gy hebt geen deel aan deze zonde. Ook waarlyk de Kerk niet, offchoon gy my bewezen hebt dat 'er gevallen zyn, waar in de Kerk de ligchamen van haare jonge dogters tot hogers doeleindens gebruiken moest; ook deze niet; diergelyke vroome beginfelen, eerwaardige Heer! zyn my te hoog... DOMINGO. Zeer gaarne , Princes, neem ik die te rug wanneer zy overtollig worden. PRINCES; Bid van mynent wegen den Monarch my in deze handelwys doch niet te miskennen: wat ik geweest ben, ben ik nog. De geffeldheid der zake alleen heeft zich federt veranderd. Toen ik zyne aanbieding met toornigheid te rug filet, toen dagt ik dat hy in 't bezit der fchoonlle Koningin gelukkig was: ik achtte die trouwe Gemalin myn offer waardig. Dit dagt ik toen op dien tyd, doch tegenwoordig weet ik beter. DOMINGO. Verder, verder Vorflin, ik merk wy verflaan elkander. PRINCES. Genoeg, zy is betrapt. Ik verfchoon haar niet  TWEEDE BE DRY F. 167 niet langer: de listige fteelfter is betrapt. Den Koning, gantsch Spanje, en my, heeft zy bedrogen Zy bemint. Ik weet dat zy bemin . Ik heb bewyzen die u doen fidderen. De Koning is bedrogen, doch by God, by zal het niet ongewroken zyn. Het masker van verhevene , boven menfehelyke onthouding in navolging van de moeder Gods, dat masker, ruk iK haar' af, opdat de geheele waereld het aangezicht der zondares zien moge. Het kost my zeker eenen zeer grooten prys, doch dat verrukt my, dat is myn triumph. Maar haai zal het nog meerder kosten. domingo. Nu is alles ryp: fta my toe dat ik den Hert0S roePe- hy gaat uit. princes, verwonderd. Wat zal dat? VEERTIENDE TOONEEL. DE PRINCES, HERTOG ALBA, DOMINGO. DOMINGO. Die den Hertog binnen brengt. Ons bericht , Hertog Alba, komt hier te laat. L 4 De  l6i DON KARLOS. De Vorffin Eboli ontdekt ons een geheim, dat zy van ons ervaren zou hebben. ALBA. tot de Princes naderende. Myn bezoek zal u dan zo veel te minder be, vreemden. Ik betrouw myne oogen niet. Dergelyke ontdekkingen hebben vrouwen blikken nodig. PRINCES. Gy {preekt van ontdekkingen... DOMINGO. Wy verlangen, Vorffin, te mogen weeten welke plaats en welk een gefchikter uur gy.... r R I N C E s. Dat is goed. Ik wil u dan morgen middag afwagten. Ik heb redenen dit ftrafwaardig geheim niet langer te verbergen; het den Koning niet langer te onttrekken... ALBA, Dat is het juist u-at my hier heenvoerde. De Monarch moet het aanllonds weten, en door U, door u, Princes! moet hy het weten: wie zal hy liever geloven, dan de ftrenge, de waakzame fpeelgenoot van zyn vrouw?  TWEEDE BEDRYF. 169 DOMINGO. Zeker wie meer dan u, die zo ras zy wil, hem onbepaald beheerfchen kunt? ALBA. En daarby, ik ben een verklaarde vyand van den Prins. DOMINGO. Even dat is men gewoon van my te vooronderftellen. De Vorltin Eboli is vry. Waar wy verltommen moeten , dwingt haar pligt , de pligten van baar ampt, baar tot fpreken. De Koning zal ons niet ontvlieden ■ als haare wenken werken; en dan voleinden wy het werk. ALBA. Doch ras, hoe eer hoe liever moet dit gefchieden. De ogenblikken zyn kostbaar. Ieder uur kan men my het bevel tot aftnarsch brengen. DOMINGO. na eenig overleg, zich tot de Vorftin keerende* Als 'er brieven te vinden waren? brieven van den Infant aangevangen, die zouden hier zeker werking doen. Laat eens zien.... Gy llaapt, zo ik meen in de zelfde kamer met de Koningin, niet waar? L 5 P R I *N»  i7o D O ï\ KARLOS. princes. Daar naast aan: doch wat zal my dat? domingo. Wie zich goed op floten verftond.... Hebt gy ook gemerkt waar zy den fleutel van haar Casfette gewoonlyk bewaart? princes, nadenkende. Dat kon iets uitwerken.... Ja, de fleutel is , denk ik, te vinden... domingo. Brieven vorderen boden... Het gevolg der Koningin is groot... Wie hier op een fpoor geraken kon?... geld vermag zeer veel... alba. Heef*- niemant waargenomen of de Infant vertrouwden heeft? domingo. Niet éénen, in gantsch Madrid niet éénen- al a. Da; is zeldzaam. d o-  TWEEDE BEDRYF. 171 DOMINGO. Dat moogt gy vry geloven, hy veragt het gantfche hof, ik heb daar proeven van. ALBA. Maar wagt.... hier even vak my iets in, toen ik van het vertrek der Koningin uitgong, ftond de Infant met eenen van haare Pages, zy fpraken zeer heimelyk. PRINCES. ras invallende. Neen, dat niet, dat was iets anders. DOMINGO. Hoe kunnen wy dat weeten? neen, de omftandigheid is verdagt. tegen den Hertog. En kende gy den Page? PRINCES. Kinderpotfen! wat zouden het anders geweest zyn? genoeg ik weet dat.... wy zien elkaêr dan weder eer ik den Koning fpreek. Intusfchen ontdekt zich neg veel. D O-  DON KARLOS. DOMINGO. Haar op zyde voerende. En de Monarch mag hoopen? ik mag het hem aanzeggen? zeker? en ook welk gelukkig uur eindelyk zynen wensch vervullen zal? ook dat? PRINCES. Binnen eenige dagen word ik ziek; men zondert my van de perlbon der Koningin af. Dat is, zo als gy weet, gewoonte aan ons hof. Ik blyf dan in myn kamer. DOMINGO. Nu is het grootBe fpel gelukkig gewonnen, ten trots van alle Koninginnen. men hoort een fchel. PRINCES. Hoor, men fchelt my, de Koningin verlangt my , tot wederziens. Zy vertrekt. V Y F-  TWEEDE BEDRYF. 17a VYFTIENDE TOONEEL. alba, domingo. domingo. na eene fiilte, waarin hy de Princes met zyne oogen ge* volgd had. Hertog, deze roze, en uwe overwinninge... alba. En uw God.... Zo zal ik dan den blikfem afwagten, die ons neer zal ftorten! Zy vertrekken. In een Karthuizer Klooster. ZESTIENDE TOONEEL. don karlos, de prior. karlos. tegen den Prior by het intreden. Is hy reeds hier geweest? ... dit fpyt my. prior. ' Reeds driemaal, federt dezen morgen, voor een uur ging hy weg. kar-  17* DON KARLOS. KARLOS. Hy zal toch weerkomen? heeft hy dit niet gezegd ? PRIOR. Hy beloofde nog vóór den middag. KARLOS. aan een venfter in dit tord rond ziende. Uw Klooster ligt ver van den weg af... Daar ginds heen ziet men nog de torens van Madrid... ja wel... en hier vloeit de Manfanares... Dit landfchap is volmaakt naar myn' wensen. Alles is hier zo bil als een geheim. PRIOR. Als de intrede in het andere leven. KARLOS. Aan uwe redelykheid , goedhartige man ! heb ik myn' kostbaarden, myn' heiligden fchat aanvertrouwd. Geen frervcling mag weten of flechts vermoeden , wie ik hier in 't geheim gefproken heb. Ik heb zeer gewigtige redenen om voor de gantfche waereld den man dien ik hier verwagt, niet te kennen. Daarom verkoos ik dit Klooster. Voor verraders, voor overval zyn wy  TWEEDE BED RYJ. itf wy hier toch zeker? gy denkt nog wat gy my gezworen hebt? prior. Vertrouw u aan my, genadige Heer! De argwaan der Koningen zal geene graven doorzoeken. Het oor der nieuwsgierigheid ligt maar aan de deuren des geluks en der driften. De waereld houd op in deze muuren. karlos, Gy denkt mogelyk dat agter deze voorzigtigffeid en vreze, zich een fchuldig geweten verfchtult?... prior. Ik denk niets. karlos. Gy vergist u, vroome vader! gy vergist u, waarlyk. Myn geheim fiddert voor menfehen, maar niet voor God. prior. Myn zoon, dat bekommert ons zeer weinig, deze vryBad Baat de misdaad even als de onfchuld open; of het geen gy voorhad, goed of kwaad, braaf of ondeugd is , maak dit met uw eigen hart uit. kar-  t?6 DON KARLOS. karlos, met vuur. Wat wy verbergen kan uwen God niet onteeren. liet is zyn eigen fchoonfte werk... Aan u, u zoude ik het wel kunnen ontdekken. prior. Tot wat einde? ontfla my liever, Prins! de waereld en haare gefteldheid ligt reeds lang verzegeld voor my. Waarom op myn groote reis, een korte wyl voor myn affcheid, dat nog weêr opengebroken...? Het is zeer weinig wat men tot zaligheid behoeft, de klok tot het hora luid, ik moet gaan bidden. De Prior vertrekt. ZEVENTIENDE TOONEEL. don karlos , de marquis van poza treed binnen. karlos. Ach ! cindelyk , eindelyk zie ik u ! marquis. Welk een beproeving voor het ongeduld van eenen vriend? De zon ging tweemaal op, en tweemaal onder, federt het lot van mynen Karlos  TWEEDE BEDRYF. 17? los wierd uitgewezen! en thans eerst, thans zal ik het horen. Zeg kan dit vergeven worden? KARLOS. Aan my, aan my verwyt gy dit? Rodrigo! wat heeft my dit uur niet gekost? MARQUIS. Nu goed! Het is voorby: en nu voor alles, myn gelujswensch. Ik hoor gy zyt verzoend? KARLOS» „lixWejfewi mi mov èno vw nabal Kbéfed MARQUIS. Gy , en Koning Philips : en ook met Vlaanderen is het immers beflist? KARLOS, Dat de Hertog morgen daar heen reist, ja dat is beflist. MARQUIS. Dat kan niet zyn. Dat is zo niet. Zou gantsch Madrid belogen zyn? gy had geheime audiëntie, zegt men. En de Koning.... KARLOS. Bleef onbeweeglyk. Wy zyn gefcheiden voor altyd", en meer dan wy het immer waren. JVI M A R'  I7S DON KARLOS. MARQUIS. Gy gaat dan niet naar Vlaanderen? KARLOS. Neen! neen! neen! MARQUIS. Ach, al myne hoop!... KARLOS. Nu dat bezyden. o Rodrigo! wat heb ik beleefd federt wy ons voor het laatfte gezien hebben! van welke wonderen kan ik u onderhouden ! doch tegenwoordig voor alles, uwen raad! Ik moet haar fpreken. MARQUIS. Uwe moeder! neen!.... waartoe? KARLOS. Ik heb hoop... gy word bleek? wees gerust. Ik zal en moet gelukkig zyn. Doch daarvan een andermaal, tegenwoordig verfchaf maar raad hoe ik haar fpreken zal.... MARQUIS. Wat is dat? waarop is deze nieuwe koortsdroom gegrond? K A R-  TWEEDE BED RY F. 179 KARLOS. Geen droom ! by den wonderbaaren God, geen droom!.... Waarheid! waarheid. terwyl hy den brief des Konings aan de Vorftin Eboli zien laat. In dit gewigtig papier befloten! de Koningin is vry; voor de oogen der menfehen, als voor de oogen des hemels vry. Daar , lees, en gy zult u niet meer verwonderen. MARQUIS. den brief openende. Wat, wat zie ik eigenhandig van den Monarch ? na dat hy gelezen heeft. Aan wie is deze brief? KARLOS. Aan de Princes Eboli: voorgisteren bragt een Page der Koningin my een' brief en een' fleutel van eene onbekende hand: men beduidde my aan de linker vleugel van het paleis dat de Koningin bewoont, een kabinet waar eeu Dame my verwagtte, die ik lang bemind had. Ik volgde aanftonds dien wenk.... M 2, MAR-  i 8o DON KA KLOS. M A R Q U I S. Razende ! gy volgde ? KARLOS. Ik kende het handfchrift niet. Ik kende maar ééne zulke Dame: wie anders dan zy zou zich van Karlos aangebeden geloven? vol zoete begoogcheling, yj ik naar die plaats: ccn hemel-; gezang dat uit het binoenfte des kamers my tegen galmt, dient my tot geleide. Ik open het vertrek , en wie ontdek ik? verbeeld u mynen fchPlfc! H A R Q u I S. o! Ik rade alles.' KARLOS. Zender redding was ik verloren, Rodrigo! ware ik niet in de handen eens engels gevallen. Welkeen ongelukkig toeval! verraden door -de onvoorzigtige 1'praak van myne blikken, gaf zy zich over aan het zoet bedrog dat zy zelve de afgod dezer blikken was; geroerd door het ftille lyden van myne ziel, overreed zy haar gevoelig hart, met eene onbezonnen grootmoedigheid om myne liefde te beantwoorden, ficeerbied fcheen my 't zwygen te gebieden. Doch zy bad de koenheid het af te breeken. Zy fprak, en haarc fchoone ziel lag geheel voor my open. M A R-  TWEEDE BEÜRYF. 1S1 marquis. En dat verhaalt gy zo gerust... de Vorffin Eboli doorzag u. Geen tvyyfel daaraan: zy dróng in het innigfb geheim van uwe liefde, gy hebt haar zwaar beledigd, en zy beheerscht den Koning. karlos, vol goed vertrouwen. Zy is deugdzaam. marquis. Dat is zy uit eigenbelang der liefde: ik vreeze ftcrk, ik kcnne deze deugd, hoe laag blyft zy beneden dat fchoone ideaal, dat uit den mocderlyken bodem der ziel in fiere fchoone bevalligheid ukfpruit, en vrywillig zonder hulp des tuinmans overvloedige bloesfera vertoont! Het is een vreemde ltruik, met nagemaakte warmte in een ruwe hemelftreek kunstig opgekweekt. Opvoeding, regel, neem het zo als gy wilt. Het is verworvene onfchuld, die het verhitte bloed, door list , door mcnigen twyfelagtigen ftryd, door een kruipend verdrag is afgedwongen , welke by den hemel, die ze vordert, en beloont, naauwkeurig opgetekend is:... overweeg zelf, zou zy het ooit de Koningin vergeven kunnen, dat een man haar eigen zwaar bevogten deugd voorby ging, om zich voor de vrouw van Don Philips, in hopeloze vlammen te verteeren? M 3 KAR-  DON KARLOS. KARLOS. Kent gy de Vorftin zo nauwkeurig? MARQUIS. Neen zeker niet, nauwelyks heb ik haar driemaal gezien, doch laat my maar een woord zeggen: my kwam zy voor als iemant die het uiterlyke der ondeugd vermyd, en zeer goed van haare deugd bewust was. En vergeleek ik by haar de Koningin, o Karei! hoe anders was alles wat ik hier bemerkte! een aangeborene ftillc glori, even onbekend met zorgeloze ligtzinnigheid als met de fchoolmatige berekening der bevalligheid; even ver van verwaandheid als van de vrees, wandelt zy, met vaste heldenfchreden, den fmallen middelweg der betaamclykheid; onweetend dat zy aanbidding afdwingt daar zy nog niet eenmaal aan zelfsgevallen gedagt had. Herkent myn Karei hier in dezen fpiegel ook nu nog zyne Eboli ? de Vorftin bleef ftandvastig, terwyl zy beminde. Liefde was woordelyk by haare deugd bedongen. Gy hebt die niet beloond, en zy valt. KARLOS. wat hevig. Neen! neen! na dat hy fchielyk op en neder gong. Neen  TWEEDE BEDRYF. 183 Neen dit is zo niet; neen dit verzeker ik u, 0 wist Rodrigo hoe bevallig het hem ftaat zynen Karei de goddelykfte zaligheid, het gelooi aan menfehelyke voortrefFelykheid te ontfteelen! marquis. Verdien ik dat? neen , lieveling van myn hart, dat wil ik niet, by God in den hemel niet; o deze Eboli, zy zou een engel wezen, en, even eerbiedig als gy, Hortte ik voor haare glori neder, had zy uw geheim maar niet ervaren. karlos. Hoe ydel is uwe vrees! Heeft zy wel andere bewyzen dan die haar zelve befchamen zouden? zal zy het treurig vergenoegen der wraak met haare eere koopen? marquis. Om eene blozing terug te neemen, heeft zich menig een de fchande opgeofferd. karlos. met heftigheid opftaande. Neen dat is te hard, te gruwzaam. Zy is fier en edel; ik kenne haar, en vreeze niets. Vrugtteloos zoekt gy myne hoop te verfchrikken. Ik zal myne moeder fpreken. M 4 mar-  i84 DON KARLOS. M A R Q U I Si Nu? waartoe dan? KARLOS. Ik heb nu niets meer te ontzien, ik moet myn lot weten. Zorg gy maar hoe ik haar fpreek. M A R Q U I S. En dezen brief wilt gy haar tonen? wilt gy dat wezentlyk ? KARLOS. Vraag my daar niet na, befehik my nu het middel maar, het middel dat ik haar fpreek, MARQUIS. met nadruk. Zegt gy niet dat gy uwe moeder bemint? en gy zyt willens haar dezen brief te vertonen? Karlos, ziet ter aarde en zwygf. Karei, ik lees in uwe trekken iets dat my tot op dezen dag geheel nieuw, geheel vreemd is. Gy wend uwe oogen van my af: waarom wend gy de oogen van my? zo is het dan waar?.... Heb ik dan wel goed gelezen? Laat my nog eens zien... Karlos geeft hem den brief, de Marquis verfekeurt hem K A R-  TWEEDE BEDRYF. 185 karlos. Zyt gy razend? met gematigde gevoeligheid. Waarlyk , ik erken het; aan dezen brief lag my zeer veel. m a r q u i s. Zo fcheen het; daarom verfchcurde ik hem. Een doordringend oog van den Marquis rust op den Prins-, Deze ziet hem twyfehchtig aan. Een lange ftilte. Zeg my toch, wat hebben ontheiligingen van liet koningklyke bed met uwe liefde toch te doen? was Philips ü gevaarlyk? welke band kan de pligtèn des gemaals met uwe ondernemende hoop vereenigen? heeft hy gezondigd daar gy bemint? moet de gevoeligheid der echtgenoten uw hart bevredigen? Nu waarlyk, nu leer ik u eerst bcgrypen. Hoe Hecht heb ik tot nog toe uwe liefde verdaan! karlos, onrustig Wat, Rodrigo? wat gelooft gy? marquis. Nu gevoel ik waarvan ik my ontwennen M 5 moet.  186 DON KARLOS. moet. Ja eens, eens was alles geheel anders. Toen waart gy zo ryk, zo warm, zo ryk! een gantfche waereldkring had ruimte in uwen boezem. Dat alles is nu voorby; door ééne drift, door een klein eigenbelang is alles verHonden. Uw hart is uitgeflorven. Geen traanen vloeien om het wreede lot der Provintiën, geen eene traan meer. o Karei! hoe arm zyt gy, hoe bedelarm geworden, federt gy niemant bemint dan uzclven! KARLOS. Werpt zich in een' ftoel, na eene fiilte met moeijelyk ingehouden traanen. Ik weet dat gy my niet meer acht. MARQUIS. Hoort gy dan dat ik u vleije? Niet zo, Karel! oriet zo: ik kenne deze opbruifching. Zy was de verdvvaling van een lofwaardig gevoel. De Koningin was uw eigendom en is u van den Monarch omdolen. Doch tot nog toe mistrouwde gy befcheiden uw regt op haar. Philips was mogelyk haarer waardig. Gy waagde flechts maar m ftilte het oordeel volkomen uit te fprceken. Doch die brief befliste het. Gy waart de waardigde. Met hoogmoedige vreugde zaagt gy nu u door het lot de tiranny en roof  TWEEDE BEDRYF. 187 roof duidelyk bewezen. Gy juichte de beledigde te zyn. Want onregt te lyden vleit groote zielen. Doch hier verdwaalde uwe verbeelding, uw hoogmoed gevoelde voldoening, en uw hart beloofde zich hoop. Zie, ik wist het wel, gy hebt dikmaals uzelven niet wel begrepen. karlos, bewogen. Neen, Rodrigo, gy vergist u zeer. Zo edel dagt ik op verre na niet, als gy my wilt doen geloven. marquis. Ben ik hier dan zo weinig bekend ? Zie, Karel , als gy dwaalt, zoek ik altyd uit honderden ééne deugd te raden, waar ik den misftap aan wyten kan. En nu, nu wy elkander beter verftaan, zo als ik meen, nu onderfchryf ik uwen wensch. Gy zult de Koningin lpreeken, gy moet haar fpreeken. Ik zelf, ik geef u myn woord, ik zelf zal het bevorderen. karlos, hem om den hals vallende. Broeder myner ziel! aan uwe zyde moet ik bloozcn! marquis. Weet gy dan zo zeker of geen geheime wenfchen, of geen vrees, en veel meer of ti-  DON KAR L O S. eigenbelang, my bcfticrt ? Doch daarvan op zyn' tyd meer. Gy hebt myn woord. Laat nu al het andere aan my over. Een wilde, moedige , gelukkige gcdagten ftygt op in myne 'verbeelding. Gy zult die hobren, Karei, uit eenen fchoonen mond. Ik vervoeg my by de Koningin. Mogelyk is morgen de uitgang reeds bewezen. Vergeet tot dien tyd toe niet, Karei , dat een aanflag door hoger vernuft my ingcïtort , tot welks uitvoering het lyden der menschheid ons aanzet, fchoon tienduizcndmaal verydeld, niet moet opgegeeven worden. Hoort gy! erinnert u Vlaanderen. KARLOS, Alles, alles wat gy en verheven deugd my gebieden. MARQUIS. gaat naar het renfler. De tyd is om, ik hoor uw gevolg. zy omarmen elkaêr, KARLOS. Gy gaat aanftonds naar de ftad? MARQUIS, Ten eerftcn. K A R-  TWEEDE BEDRYF. 189 KARLOS. Wagt, nog één woord! dit had ik byna vergeten! en dit'bericht is u ten uiterflen gewigtig: brieven naar Brabant breekt de Koning op ; wees op uw hoede, de post des ryks heeft, ik weet dit zeker, geheime bevelen.... MARQUIS. Hoe wierd gy dit gewaar? KARLOS. Don Ilaimond van Taxis is myn goede vriend. MARQUIS. na eenig ftilzwygen. Is dit zo? zo neem dan den omweg over Duitschland. Zy vertrekken, door verfchil* lende deuren. D E Pv -  ï9o DON KARLOS. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Slaapkamer des konings. Een Alcove voor welke gordynen hangen, op de nachttafel twee brandende lichten. Op den achtergrond der kamer eenige Pages op hunne knieën ingeflapen. De Koning van boven af half aangekleed, fiaat voor de tafel, met eenen arm over den foei gebogen, in eene nadenkende houding; voor hem ligt een Medaillon en Papieren. KONING, In een' diepen droom verloren. Dat zy te vooren een dweepftcr was, wie kan dit ontkennen? Nooit kon ik haar liefde geven en doch fcheen zy nimmer ontbloot van gevoel. Zo is het bewezen... zy is valsch. Uier maakt hy een beweging die hem tot zichzelven brengt. Hy ziet met bevreemding op. Waar  DERDE B E D R Y F. 191 Waar was ik? waakc clan niemant dan de Koning? wat? de kaarfen reeds zo ver afgebrand? en nog geen dag? Hy laat een Orlogie repeteeren.. Het Jlaat vier. Het is gedaan met mynen flaap, neem hem voor ontfangen aan, natuur. Een Koning heeft geen' tyd verloren nachten in te halen: thans ben ik wakker, en het moet dag zyn. Hy bluscht de lichten uit, floot een venfler open, terwyl hy op en neder gaat, bemerkt hy de Jlapende jongelingen en blyft een' tyd lang zwygend voor hen flaan ; daarop trekt hy een fchel. Mogelyk flaapt in myne voorzaal ook alles? TWEEDE TOONEEL. DE KONING, GRAAF LERMA. LERMA. met ontzetting, daar hy den Koning bemerkt. Bevind uwe Majefteit zich niet wel? KO-  102 DON KARLOS. KONING. In het linker pavillioen was brand. Hoort gy het gerugt niet? » L E R M A. Neen , uwe Majcfteit! KONING. Neen? hoe droom ik dan flechts? dit is toch niet toevallig.... Slaapt in die vleugel de Koningin niet? LERMA. Ja , uwe Majcflcit! K O N I IS G. Die droom verfchrikt my, men moet de wagtcn in het toekomende daar verdubbelen, hoort gy, zo ras het avond word... Doch geheel in de flilte... ik wil niet hebben dat Gy beproeft my met uwe oogen. L E R M Aj Ik ontdek een brandend oog dat nog flaap vordert. Durf ik het wagen uwe Majefleit een dierbaar leven te crinncren , volken te erinneren, die de fpooren van doorgewaakte nachten met geduchte bevreemding in zulk een hou-  DERDE BEDRYF, 193 houding lezen zouden, flechts twee korte morgenuuren flaaps en.... KONING. met verftoorde Mikken. Ruk my dan de fchorpioenen van myn kusfen.... Slaap vind ik in het heiligdom der dooden. Zo lang de Koning flaapt, is zyne kroon in gevaar; en voor den man het hart van zyne vrouw weg, met... LERMA. Beveelt uwe Majefleit dat ik de Edellieden op zal wekken? KONING. Laat hen flaapen. Ik betrouw de menfehen gaarne wanneer zy flaapen. Deeze, hier, vergeet ten minfle zo lang hy flaapt, dat zyn vaders bloed door my op een fchavot gevloeid heeft.... Zo ben ik bediend: in alle myne Ryken is niemant om my te bewaaken. Niemant anders dan de zoon van eenen misdadigen dien ik ter dood liet brengen. LERMA. Het zyn nog kinderen, uwe Majefleit.... N K O-  j.94 DON KARLOS. koning. Neen! neen! het is lastering, was het niet een vrouw, een vrouw, die het my influisterde? de naam van een vrouw is lastering, de misdaad is my niet zeker tot dat een man my die bekragtigd heeft. tegen de Pages die, intusfchen wakker wierden. Zend om Toledo. de Pages gaan. Treed nader, Graaf!.... Is het waar?.... blyft vorfchende voor den Graaf flaan. O was ik maar zo lang alwcctcnd, maar zo lang als een polsflag duurt... Zweer my, is het waar? Ik ben immers bedrogen? ben ik niet? of is het waar ? l e r m a. Myn groote... myn beste Koning! koning, terug tredende. Koning! Koning flechts, en weder Koning,... hebt gy geen beter antwoord dan deze ledige holle weerklank? Ik fla op deze rots, ik begeer water,water voor myn' heeten koortsdorst, doch hy geeft niet dan gloeiend goud. i e r-  DERDE BEDRYF. ^95 lerma. Wat zou... waar zou myn Koning?... koning. Niets, niets, verlaat my, ga. De Graaf wil zich verwyderen, hy roept hem nog eens terug. Gy zyt getrouwd? gy zyt vader? ja? lerma. Ja, uwe Majefleit. koning. Getrouwd? en gy kunt het waagen éönen nacht by uwen Heer te waaken? uw hair is zilver grauw en gy bloost niet, terwyl gy aan de redelykheid van uwe vrouw gelooft? o ga naar uw huis, gy zult haar vinden in de bloedfchandige omarming van uwen zoon. Geloof uwen Koning, ga.... gy ftaat ontzet? Gy ziet my met beduiding aan ? .... omdat ik zelf reeds grauwe hairen draag ? ongelukkige, bezin u. Koninginnen bevlekken haare deugd niet. Gy zyt des doods zo gy twyfelt.... l e r m a, met hitte. Wie kan dat? wie in alle ftaaten myns KoN 2 nings  IQt* DON KARLOS. nings is boos genoeg met eene vergiftigde verdenking de engelreine deugd aan te ademen? de beste Koningin, zo diep.... KONING. De beste? en uwe beste dan ook? zy heeft zeer warme vrienden rondom my, vind ik; dit moet haar veel gekost hebben, meer dan my bekend is , dat zy geven kan. Gy zyt ontllagen, laat den Hertog komen. LERMA. Ik hoor hem reeds in de voorzaal. wil vertrekken. K O N I N C. met zagten toon. Graaf, wat gy ze even bemerkte moet wel waar zyn: myn hoofd gloeit van een' doorwaakten nacht. Vergeet wat ik half droomende tot u fprak. Hoort gy? Vergeet het, ik ben uwe genadige Koning. Ily reikt hem de hand om die te kus/en. LERMA, gaat en opent de deur voor Hertog Alba. D E R-  DERDE B E D RY F. 197 DERDE TOONEEL. Be koning en hertog alba. alba. Den Koning met een onzekere houding naderende. Een my zo overhaastend bevel, op dit buitengewoon uur? Hy houd op met ontzetting, terwyl hy den Koning nader beziet. En dit gelaat?.... koning. Heeft zich nedergezet en het medaillon op de tafel opgenomen. Hy ziet den Hertog een'' langen tyd ftilzwygend aan. Het is dan wezentlyk waar, ik heb géén trouwe dienaars. alba. ftaat befchroomd ftüh zichzelven. Hoe? N s k o-  lyS DON KARLOS. KONING. Ik ben op het doodelykst beledigd: men wist dit, en niemant die my waarfchouwt! ALBA. met een verwonderd oog. ■ Een belediging, die mynen Koning geld en die myn oog ontging? KONING. toont hem de brieven. Kent gy deze hand? 'A L E A. Het is de hand van Don Karlos. KONING. ftiite, waarin hy den Hertog fcherp waarneemt. Vermoed gy nog niets?... gy hebt voor zyne eergierigheid my gewaarfchouwd: was liet alleen zyne eergierigheid waarvoor ik fidderen moet ? ALBA. Eergierigheid is een groot... een ruim Avoord, waarin nog oneindig veel kan opgeflotcn liggen. K O"  DERDE B E D R Y F. KONING. , En wist gy niets byzonders my te ontdekken? ALBA. Na eenig ftilzwygen mei agterhoudende gebaarden. Uwe Majefleit vertrouwde uwe kroon aan myne waakzaamheid; myne geheimfle agterdogt heb ik aari de kroon verpand: wat ik buiten dat vermoede, denk, of weet, behoort myzelven toe: het zyn geheiligde bezittingen, die de verkogte Haaf, zo wel als de vasfal van den rykften Koning der aarde vryheid heeft te rug te houden.... Niet alles wat klaar voor myne ziele Baat, is ryp genoeg voor mynen Koning: wil hy bevredigd zyn, zo moet ik bidden niet als Heer te vragen. KONING. geeft hem de brieven. Lees. ALBA. leest en wend zich verfchrikt tot den Koning. Wie is de razende die dit ongelukkig blad in myns Konings handen gaf? N 4 k o-  200 DON KARLOS, KONING. Wat zegt gy? weet gy dan aan wie hare inhoud gerigt is ? De naam is, meen ik, vermeld. ALBA. getroffen te rug tredende. Ik was te fchielyk. KONING. Gy weet dan? ALBA. na eenig bedenken. Het moet 'er uit, myn lieer beveelt. Nu durf ik niet weêr te rug, ik lochen het niet, ik kenne de perfoon. KONING. opflaande in een fchrikkelyke beweeging. o De vreesfelyke God der wraak helpe my een nieuwe dood uitdenken! zo duidelyk, zo waereldkundig is dan die heimelyke vcrltandhouding, dat men, van de moeite des navorfchens ontllagen, reeds op den ecrlfen blik het raden kon. Neen dat is te veel, dat heb ik niet geweten! dat wist ik niet! ik ben dus de laatlle die het ontdekt, de laatfte in myn gantfche ryk ? A Lr  DERDE BEDRYF. 201 alba. werpt zich voor de voeten des Konings. Ja, ik bekenne my fchuldig, genadigffe Monarch, ik fchaam my een laffe voorzigtigheid , die my daar het zwygen raadde, waar myn Konings eere, geregtigheid, en waarheid, luid genoeg my het fpreken bevolen.... wyl doch alles verflomt, terwyl de betovering der fchoonheid alle mannen tongen bind, zo waag ik het te fpreken... al weet ik te gelyk dat een vleiende betuiging des zoons, dat de betoverende bevalligheid, en de tranen der gemalin.... k o n I n o, ras, hevig invallende. Sta op; gy hebt myn koningklyk woord, fta op; fpreek onverfchrokken. alba, opflaande. Uwe Majefleit herinnert zich dat voorval in de tuinen van Aranjuez. Gy vond de Koningin van alle haare dames verlaaten. Met een verwarde blik, alleen, in een afgelegen prieel? koning. Ha! wat zal ik hooren? .verder.... alba. De Marquifin van Mondekar wierd uit het n s Ryk  DON KARLOS. Ryk gebannen, wyl zy grootmoedigheid genoeg bezat zich Ihel voor haare Koningin te offeren. Thans zyn wy onderrigt. De Marquifin had niet meer gedaan dan haar bevolen was. De Prins was daar geweest. KONING. fchriklyk opvliegende. Daar geweest? doch nu, wat meer?.... A t I! A. Het fpoor van eenen man in het zand dat van den linker ingang van dit prieel zich verloor'in eene grot, waar nog de zakdoek lag, die de Infant vermiste , verwekte aanftonds verdenking. Een tuinman had den Prins daar ontmoet en dat was byna nauwkeurig uitgerekend , op het zelfde oogenblik dat uwe Majefleit zich in het prieel vertoonde. KONING. van een fomber nadenken te rug komende. En zy weende toen ik bevreemding merken liet; zy deed voor myn geheele hof my blozen! blozen voor. myzelven... waarlyk ik ftond als een misdadige voor haare deugd. Een lange diepe flilte, hy zet zich neder en bedekt zyn gezigt. Ja,  DERDE BEDRYF. 203 Ja, Hertog Alba, gy hebt regt, dat kon my tot een fchrikkelyke verdenking brengen.... Laat my eenige ogenblikken alleen. ALBA. ' Maar ook dat, myn Koning, bewyst niet alles. KONING. naar zyn papieren grypende. ' Ook dat niet? en dat? en dat ook niet? en deze luide overeenftemming van alle die bewyzcn?.... o het is klaarder dan het licht... Dit heb ik reeds lang vooruit gezien... De misdaad begon reeds toen ik in Madrid haar het allereerst van uwe handen ontfing. Nog zie ik haar bleek als een geest met een oog vol fchrik op myne grauwe haircn ftaaren... toen is reeds dat valfchc fpel begonnen. ALBA. Den Prins ftierf eene bruid in zyne moeder. Reeds hadden zy zich met wenfchen gevleid, in vuurige gevoelens elkander verftaan, die hen de nieuwe betrekking verbood. De vrees was reeds overwonnen, de vrees die fomtyds de eerfte verklaring verzelt, en de vervoering fprak fterker in vertrouwde beelden van geoorloofde te rug denking. Verbonden door harmonie van denkwys en jaaren; door gelyken dwang vertoornd ,  ao4 DON KARLOS. toornd, luifterden zy zo ftout naar de beweeging huinier driften. De ftaatkunde wilde hunne neigingen bellieren, doch is het geloofbaar, myn Monarch, dat zy den (laatsraad deze volmagt toekende, dat zy haare neiging bedwong om de keus van het kabinet te opmerkzamer te proeven? zy was gevat op liefde en ontfing een kroon. KONING. beledigd en met bitterheid. Gy-onderfcheid zeer, zeer wys, Hertog! ik verwonder my over uwe welfpreekenheid. Ik dank u. opflaande, koel en trotsch. Gy hebt regt: de Koningin heeft zeer gefeild my brieven van dezen inhoud te Verbergen, my de ftrafbare verfchyning van den Infant in den tuin te bedekken. Zy heeft uit valfche grootmoedigheid zeer misdreven. Ik zal haar weeten te llraffen. I/y trekt de fchcl. Wie is 'er nog meer in de voorzaal? U, Hertog Alba, heb ik niet meer nodig. Ga heen, ALBA. Zou ik ten tweedemaal door mynen yver uwe Majelleit mishaagd hebben? K O-  DERDE BEDRYF. 205 KONING. tegen een Page die intreet. Laat Domingo komen. de Page vertrekt. Ik vergeef het u dat gy my byna twee minuten lang voor een misdaad hebt laaten vrezen, die omtrent u begaan kan worden. VIERDE TOONEEL. DE KONINC, DOMINGO. K O N I N C. gaat eenige keeren heen en weder om tot zichzelven te komen. DOMINGO» komt eenige minuten na den Hertog in, nadert den Koning die hy een'' tyd lang met plegtige ftilte aanziet. Ik ben bly en verwonderd uwe Majefleit zo gelaaten, zo bedaard te vinden.... KONING. Verwondert gy u? D 0-  2o6 DON KARLOS. domingo. De voorzienigheid zy daarvoor gedankt, dat myne vrees dus ongegrond was; nu mag ik zo veel te meer hoopen. koning. Uwe vrees? wat is te vreezen? domingo. Uwe Majefleit, ik behoef u niet te verbergen, dat ik alreeds van een geheim weet, dat.... koning, donker. Heb ik dan reeds den wcnsch geüit, om dit met u te dcelen? wie kwam zo ongeroepen my voor ? zeer flout by myne cere ! DOMINGO. Myn Monarch, de plaats, de gelegenheid waarby , het zegel waaronder ik het ervaaren heb, lpreekt ten 'minste my vry van deze fchuld: in de biegtfloel is het my vertrouwd. Vertrouwd als misdaad die het gevoelig geweten der ontdekfler bezwaart, en genade by den hemel zoekt. Te laat beweent de Vorftin eens daad, van welke zy rede heeft de fchrikkelykfle gevolgen voor haare Koningin te voorzien. k o-  DERDE BEDRYF. 207 KONING. Waarlyk? die goede ziel... gy hebt volkomen regt vermoed, waarom ik u roepen liet. Gy zult my uit dezen donkeren doolhof voeren, waar in een blinde yver my geworpen heeft. Van u verwagt ik waarheid; fpreek openhartig metmy: wat moet ik gelooven? wat befiuiten? van uw ampt vorder ik waarheid. DOMINGO. Sire! wanneer ook de zagtaartigheid van mynen fland my den aangenaamen pligt der verfchooning niet opleide, dan nog zou ik uwe Majefleit bezweeren, en uwe rust bezweeren, by het ontdekte flil te houden, het vorfchen in een geheimnis dat zich nooit vrolyk ontwikkelen kan, eeuwig op te geven. Wat thans bekend is, kan vergeven worden. Een woord des Konings, en de Koningin heeft zich niet misgaan. De wil des Monarchs verleent de deugd als het geluk. En flechts de altoos gelykc rust des Konings, kan de gerugten die de kwaadfpreekenheid zich veroorlooft, magtig onderdrukken. KONING. Gerugten? van my, en onder het volk? DOMINGO. Logens , doemwaarde logens! ik beweer het.  208 DON KARLOS. het. Doch zeker zyn 'er gevallen, waar het geroep des volks, al was het nog zo onbewezen, zo veel beduidend als de waarheid is. KONING. Ja waaragtig! en hier juist was het... DOMINGO» Een goede naam is het kostbaarse, eenige goed, waarom een Koningin met de vrouw eens burgers om ftryd moet yveren. KONING. Voor welken doch , zo ik hoop, geen gevaar is. Hy rust met een' onzekeren blik op Domingo na eenig ftilzwygen. Capellaan, ik moet nog iets ergers van u hooren. Verberg het niet. Reeds lang lees ik het in dit ongeluk brengend gelaat: fpreek het uit! het zy wat het wil! laat my «iet langer op dezen pynbank beven. Wat gelooft het volk? DOMINGO. Nog eens, Sire! het volk kan dwaalen, en het dwaalt gewis; wat het vast ftelt behoeft den Koning niet te ontroeren. Maar... dat het zo ver zich waagen dorst om zulks te hellen... k o-  DERDE BEDRYF. 209 k o n 1 n c; Wat? moet ik u zo lang om een droppel vergif bidden? domingo. Het volk denkt nog aan die maand te rug die uwe koningklyke Majefleit zeer na aan den dood bragt... Dertig weeken na dezen, leest het van de gelukkige verlosfing der Koningin... De Koning trekt de fchel, Hertog Alba treed binnen. Domingo getroffen. Ik ben verwonderd, Sire.... koning. Den Hertog Alba te gemoet tredende. Toledo! gy zyt een man. Befcherm my voor dezen Priester. alba. Herftel u, myn Monarch! koning. befchouwt Alba nauwkeuriger, en verlaat hem. Wat doe ik? ben ik in zulke handen? by een' O kro-  aio DON KARLOS. krokodil wil ik een' flang ontlopen, buiten deze heb ik geene keus ? anders geen ? DOMINGO. Hy en Hertog Alba geven elkander verlegen oogwenken. Na eene poozing. Indien wy vooruit hadden konnen weeten dat deze riarigt aan den overbrenger zou gewroken worden.... KONING. Bastaart, zegt gy? Ik was van den dood nauwlyks verrezen , zegt gy, toen zy zich moeder gevoelde? Hoe is u dat nu zo vreemd geworden? en het was toch, als ik my niet bedrieg, op den zelfden tyd, toen gy den heiligen Dominicus , in alle kerken, voor het groote wonder dat hy aan my gewerkt had opentlyk dankte ? wat toen een wonder was, is het dat thans niet meer? dan hebt gy toen of heden my belogen, en wat verlangt gy dat ik geloven zal? o ik doorgrond u, was het complot toen reeds ryp geweest, dan zeker had de heilige zynen roem verloren. ALBA. Complot! DOMINGO. Complot! welk een hoonende verdenking? X. Of  DERDE BED11YF. aii KONING. Gy beide zoud thans met een Onvoorbeeldige* harmonie zonder eenige aflpraak zo volkomen van de zelfde meening zyn? dat wilt gy my wys maken? my? ik zou misfehien niet waargenomen hebben hoe verflindend, hoe gierig gy op uwen roof aanvliegt? Met welk een' wellust gy u aan myne fmart, en de bruifching van myn' toorn vergast? Ik zou niet merken hoe vol yver de Hertog brand om de gunst voor zich te verkrygen", die myn' zoon was toegödagt? en hoe gaarn de vrome man zyn' geringen haat met den reuzenarm myns toorns vcrweeren zou? Gy verbeeld u dat ik flechts de boog ben dien gy fpannen kunt naar welgevallen?... Maar nog heb ik ook mynen wil, en ten minden wanneer ik argwaan op zal vatten, laat my by u beginnen. ALBA. Deze misduiding had onze trouw niet ver-» wagt. KONING. Uw trouw? trouw waarfchouwt voor dreigende misdaden; maar de wraak fpreekt van dd gebeurde. Zeg op; wat win ik nu door uwe dienstvaardigheid? Is het geen gy voorgeeft waar? wat blyft my dan overig dan de wond der fcheiding, de treurige triumph der wraak? Doch neen, gy vreest flechts, gy geeft my wanO a ke-  2IÜ DON KARLOS. kelende vermoedens; en aan de fteilte van een' afgrond Iaat gy my ftaan, en ontvlied. DOMINGO. Zyn andere bewyzen mogelyk, als het oog zelf niet overtuigd worden kan ? KONING. na eene lange fiilte ernftig en plegtig zich tot Dominge wendende. Ik wil de grooten myns koningkryks verzamelen en zelfs het gerigt houden: treed voor uit, voor allen, zo gy moed hebt, en klaag haar als een overfpeelfter aan! zy zal den dood fterven, zonder redding, zy en de Infant zal fterven: doch verfta dit wel; kan zy zich van de aangewreven misdaad zuiveren,dan fterft gy. Wilt gy de waarheid nu door zulk een offer eeren? bedenk u... gy wilt niet? gy verftomt? gy wilt niet? uw yver is die eens leugenaars. ALBA. die fiilzwygend in de verte ftond, koel en rustig. Dat wil ik. K O.  DERDE BEDRYF. KONING. keert zich verwonderd om, en ziet een' tyd langden Hertog ftyf aan. Dat is moedig; doch my valt in dat gy in felle oorlogen uw leven aan iets veel geringers gewaagd hebt, het met de ligtzinnigheid van een' dobbelaar, voor den nietigen roem gewaagd hebt, en wat is u het leven? welke aantrekkelykheid kan het voor uws gelyken hebben die in ketens geboren worden? koningklyk bloed geef ik den razende niet tot prys, die niets re hoopen heeft dan een gering aanweezen verheven op te geven. Uw offer verwerp ik, gaat, gaat en wagt in de gehoorzaal myne verdere bevelen. Zy gaan vertrekken. VYFDE TOONEEL. De koning alleen. Geef my thans één' mensch, goede voorzienigheid! gy hebt my zo veel gegeeven. Schenk my nu nog maar één' mensch... Gy, gy zyt alleen, Want uwe oogen proeven het verborgene. Ik bid u om eenen vriend, want ik ben niet als gy alweetend. De hulpe die gy my toegeO 3 fchikt  ai4 DON KARLOS. fchikt hebt, gy weet wat zy zyn, wat zy ver» dienen, hebben zy my gegolden, hunne verborgen ondeugden door myne magt betoond, trekken mynen wagen; zo als de onweders der natuur pasien op uwe wenken. Waarheid heb ik nodig, doch haar dille bron onder de puinhopen der dwaling op te graven, is het lot der Koningen niet. Geef my den zeldzamen man, met een rein open hart, met een' verlichten geest, en onbedwelmde oogen, die my helpen kan in die te vinden. Ik fchud de loten om; laat onder duizenden die om de zonnefchyf der hoogheid fladderen, dien eenigen my vinden. Hy opent een koffertje, dat zeer flerk gefloten is, en neemt een tafelboek daar uit; na dat hy daar een' langen tyd in gebladerd heeft. Hier flaan flechts enkel namen, en niet eens melding van hunne verdienden, waaraan zy de plaats op deze tafel te danken hebben: en wat word ligter vergeeten dan dankbaarheid? doch hier, op deze andere tafel, vind ik ieder misgreep puntelyk by gefchreven. Hoe is dat? dat is niet goed: heeft de wraak nog die erinpering nodig? leest verder. Graaf Egmond? wat wil die hier? de zegen by  DERDE BEDRYF. 215 by St. Quentin is lang onder den voet geworpen , ik werp hem by de dooden. Hy wischt deze namen uit en fchryft die op de andere tafel, na dat hy verder gelezen heeft. Marquis van Pofa? Pofa? Pofa? nauwelyks kan ik my dien man bezinnen! en tweemaal aangehaald, een blyk dat ik hem tot groote oogmerken beftemde, en hoe is 't mogelyk? die man onttrok zich myne tegenwoordigheid tot hier toe? hy vermydde de oogen zyns koningklyken fchuldenaars... waarlyk dit is iets wonders in den gantfehen omtrek mynerStaaten, de eenige mensch die my niet nodig heeft! bezat hy hebzugt of eergierigheid, hy ware lang voor mynen troon verfchenen. Laat ik het wagen, met dezen zonderlingen? wie my niet nodig heeft, zal waarheid voor my over hebben. Hy vertrekt. O 4 ZES-  sï6" DON KARLOS. De Gehoorzaal. ZESDE TOONEEL. don karlos in gefprek met den prins van parma ; hertog alba , feria en medina sidonia, graaf lerma en nog andere Grooten met Schriften in de hand die op den Koning wagten. medina sidonia. van alle omflanders zigthaar ge* myd, wend zich tot Hertog Alba, die alleen in zichzelven ingekeerd, op en neder gaat. Gy hebt den Koning gefproken, Hertog, hoe vond gy hem gefield? alba. Zeer flecht voor u en uwe tyding. medina sidonia. Midden in het vuur van het Engelsch gefchut was het my gemakkelyker dan op dit marmor. Karlos , die met flille deelneming hem aanzag, nadert hem thans , . en drukt hem de hand. Hee-  DERDE BEDRYF. ttv$ Heete dank voor deze grootmoedige traan, Prins! gy ziet hoe alles my vlied. Nu is myn ondergang befloten. KARLOS. Hoop het beste, myn vriend, van myn vaders genade en van uwe onfchuld. MEDINA SIDONIA. Ik verloor een zyner vlooten, zo als 'er nog geen op zee verfcheen: wat is één kop als deze, tegen zeventig verzonkene gallioenen? maar Prins! vyf zoonen vol verwagting, zo als gy, dat breekt myn hart... ZEVENDE TOONEEL. De koning komt gekleed te voorfchyn. De vorigen. Alle nemen den hoed af en wyken aan beide zyden, terwyl zy een' halven kring om hem vormen, en ftilzwygen. KONING. Den gantfchen kring vlugtig doorziende. Dekt u. Don Karlos en Prins van Parma, naderen den Koning het eerst, en kusfen hem de hand. Hy wend zich met eenige vriendelykheid tot den laatften, zonder zynen Zoon te willen bemerken* O 5 Uw  118 DON KARLOS. Uw moeder is nieuwsgierig, neef! hoe men in Madrid met u te vreden is. PARMA. Dat moet zy niet eerder vragen, dan na het einde van myn eerde veldtogt. KONING. Wees te vreden, de beurt zal ook eens aart u komen, als deze dammen breeken. tegen den Hertog van Feria. Wat brengt gy my? F K R I A. Eene knie voor den Koning buigende. De groote Schatmeester der orde van Calatrava overleed dezen morgen: hier komt zyn Ridderkruis te rug. KONING. neemt die orden en ziet in den gantfehen cirkel rond. Wie zal die na hem het waardigde dragen? Hy wenkt Alba tot zich, welke zich voor hem op een knie nederlaat, en hangt hem die orde om. Her-  DERDE BEÜRYF. ai9 Hertog, gy zyt myn eerfte veldheer, wees nooit meer, dan zal myne genade u nooit ontgaan. Hy word den Hertog van Medina Sidonia gewaar. En zie hier myn' Admiraal! MEDINA SIDONIA. nadert bevend en knielt met een neergebogen hoofd voor den Koning. Dit, groote Koning! dit is alles wat ik van de Spaanfche jeugd en de geheele arméé u wederbreng. KONING. na lang ftilzwygen. God is tegen my, ik heb u tegen menfehen, niet tegen ftorm en klippen gezonden.... Wees Welkom in Madrid. Hy reikt hem de hand om die te kusfen. En heb dank dat gy my in uzelven een' waardigen dienaar bewaard hebt: voor deze myne grooten erken ik hem en wil hem erkend hebben. Hy geeft hem een' wenk op te flaan en zich te dekken. Daarna wend hy zich naar de anderen. Wat  220 DON KARLOS. Wat is 'er nog? tegen Don Karlos en den Prins van Parma. U dank ik, myne Prinfen ! deze vertrekken, de nog overige Grooten naderen en overrei* ken den Koning knielende hunne papieren, fly doorziet die vlugtig en geeft ze den Hertog van Alba. Leg deze in het kabinet my voor. Ben ik ten einde? niemant antwoord. Hoe komt het toch dat onder myne grooten zich nooit een Marquis van Pofa vertoont? Ik weet zeer wel dat deze Marquis van Pofa my met roem gediend heeft. Hy leeft mogelyk niet meer? waarom verfchynt hy niet? LERMA. De Ridder is eerst onlangs van zyne reizen die hy door geheel Europa ondernomen heeft, aangeland; hy is even in Madrid aangekomen en wagt maar op een' openlyken dag, om zich voor de voeten van zynen Opperheer te werpen. A L B A. Marquis van Pofa? ja wel, dat is de koene Mal-  DERDE BEDRYF. 221 Malthezer, uwe Majefleit! van welken de faam die geestdryvende daad vermeldde. Toen op het opöntbod des Ordenmeesters, zich de Ridders op hun eiland ftelden, dat Soliman belegeren liet, verdween op eenmaal de achtienjarige jongeling van Akala's hoogefchool: Ongeroepen ftond hy voor Lavalette. „ Men kogt my het ,, kruis, zeide hy, ik wil het thans verdie„ nen." Hy was een van de veertig Ridders, die tegen Piali, Ulucciali en Muftapha en Hasfem, het kafteel van St. Elmo in drie herhaalde ■ftormen op den helderen middag hielden. Toen het eindelyk beklommen wierd, en alle Ridders rondom hem fneuvelden, werpt hy zich in de zee; en komt alleen behouden by la Valette aan: twee maanden daarna verlaat de vyand het Eiland, en de Ridder keert te rug, om de aangevangen ftudie te volëinden. F E R I A. En deze Marquis van Pofa was het ook, die naderhand de vervloekte zamenzweering in Catalonien ontdekte, en alleen door zyne vaardigheid de gewjgt-igfte Provintie voor de kroon gered heeft. LERMA. Even de zelfde was het die een jaar daarop door zyn vaders dood geroepen tot het grandaat, erfgenaam van een millioen, met voorbeeldige mannelyke onthouding, in de volle lente  til DON KARLOS. lente zyns roems, uit den kring der eer trad, en thans nan dit hof'zichzewen heft, flechts daarom van zyn Konings genade voorbygegaan, wyl zyn befcheidenheid zich tot dit ogenblik voor beloning verborg. KONING. Ik beu verbaasd! wat is dat voor een mensch? die zo veel gedaan heeft; en onder drie die ik vraagc, geen eenen benyder heeft ? zeker die man bezit een ongewoon karakter, of geen: om zyn byzonderheid moet ik hem fpreken. tegen Hertog Alba» Breng hem, na dat de mis gehoord is, in myn kabinet. de Hertog vertrekt, de Koning roept Feria. En gy, neem gy myne plaats in den geheimen raad waar. hy vertrekt» FERIA. De Heer is heden zeer genadig. MEDINA SIDONIA. Zeg liever hy is een God! my is hy dat geweest.  DERDE BEDRYF. 223 F E R I A. Hoe zeer verdient gy uw geluk! ik neem het vuurigst aandeel daaraan, Admiraal. Een van de Grooten. Ook ik. Een tweede. Ik waarlyk ook. Een derde. Het hart lloeg my. Een generaal van zo veel verdienden! De eerfle. De Koning was tegen u niet genadig, maar regtvaardig. LERMA. in het vertrekken tegen Medina Sidonia. Hoe ryk zyt gy op eenmaal door twee woorden! Zy allen vertrekken. flet  as4 DON KARLOS. Het Kabinet des Konings. AGTSTE TOONEEL. MARQUIS VAN POSA, c« HERTOG VAN ALBA. marquis, in het binnentreden. Wil hy my hebben? my? dat kan niet zyn, gy vergist u in den naam... en wat wil hy dan van my? alba. Hy wil u leeren kennen; meer is my niet bekend. marquis. Ik ben hem niets. Ik waarlyk niets. Dat wist gy zeer wel; dat had gy te voren moeten zeggen, niemant heeft hier fchuld aan, dan gy. alba. Dan ik? dit luid belagchelyk: weet ik dan waartoe hy u beltemd heeft? marquis. Tot niets op de waereld, geloof dat vry. alba. En als het nu juist daarom was, dat hy u zien wilde? mar»  DERDE B E D R Y F. ft* MARQUIS. Uit enkele nieuwsgierigheid? o dan bejammer ik de verloren oogenblikken. Het leven is zo verbazend fchielyk weg. ALBA. Gy kent de waarde van uw geluk niet. MARQUIS. Even daarom, omdat ik 'er de waarde niet van kenne. ALBA. Daar zyn 'er milioenen die u deze plaats benyden. MARQUIS. Waarlyk dat doet my leed, en my doet hèt weinig nut. Waarom is dit zo? hy ziet om zich rond. Ik hier in deze kamer! hoe ongerymd! en zonder doel! wat ligt hem daar veel aangelegen of ik ben? gy ziet het kan niets uitwerken. ALBA. Waarlyk deze denkwys ftaat fchoon aan den Philofoof. Hy wil gaan. P MAR.  Êa6 DON KARLOS* MARQUIS. Waar heen zo fnel? ALBA. U aanmelden. MARQUIS. o Dat heeft geen haast; zeg my toch hoe lang kan het nog duuren ? ALBA. Ja dat hangt af, naardat gy den Koning be= valt. MARQUIS. Moet ik dat? dat is toch hard. Ik zal hem niet gevallen. ALBA. Indien gy niet wilt, neen. in het afgaan. Ik geef u over aan uw goed gelternte. De Koning is in uwe handen. Maak u dit oogenblik zo nuttig als gy kunt, en fchryf het uzelven toe, indien het verloren gaat. hy verwydert zich. N E-  DERDE BED R Y F. sa/ NEGENDE TOONEEL. De marquis alken. Wel gezegd , Hertog! men moet zich het oogenblik dat zich nu aanbied ten nutte maken. Waarlyk deze hoveling geeft my een goede les, al was niet in zyne mening goed, in de myne wel. eenige keeren op en neder gaande. Maar hoe kom ik toch hier?-., is het Hechts een luim van het eigenzinnig toeval, dat myne fchaduw in deze fpicgels vertrouwt? dat uit milioencn , juist my , den onwaarfchynelykften , aangreep, en in de hersfenen des Konings opwekte?.... Ken toeval flechts?... mogelyk ook toeer. En wat is toeval anders dan de ruwe fteen die onder de hand des beeldhouwers leven aanneemt? De Voorzienigheid geeft het toeval, de mensch moet het tot zyn doel vormen: wat de Koning met my ook voor heeft, dit is evenVeel ; ik weet wat ik, wat ik met den Koning wil: al kon ik flechts één zaadje waarheid in de ziel diens albeheerfchers werpen, hoe vrugtbaar zou dit kunnen worden in de hand der Voorzienigheid ! zo kon dat wat my eerst zo grillig toefcheen, zeer overlegd en vol doel zyn. Zyn of niet zyn , evenveel! in dit geloof wil ik handelen. Hy gaat heen en weèr door de kamer, en blyft eindelyk in een V a rus'  **8 DON KARLOS. rustige waarneming, voor een Schilder/luk ftaan. De Koning verfchynt in de aangrenzende kamer; waar hy nog eenige bevelen geeft. Hierna treed hy in; ftaat aan de deur ftil, en ziet een' tyd lang den Marquis aan, zonder van hem bemerkt te worden. TIENDE TOONEEL. De koning en marquis van posa. Deze gaat den Koning, zo ras hy hem gewaar word, te gemoet, en laat zich op eene knie voor hem neder, ftaat op, en blyft zonder teken van befchroomdheid voor hem ftaan. koning. ziet hem aan met een oog vol verwondering. Gy hebt my dan reeds gefproken? marquis. Neen. koning. wéér ftilzwygen. Gy hebt aan myne kroon groote dienften gedaan:  DERDE B E D R Y F. 229 daan: waarom onttrekt gy 11 aan mynen dank? veel menfehen drongen in myn geheugen in. Alomtegenwoordig is maar één. U had het gevoegd zich aan myn oog te vertoonen. Waarom deed gy dat niet? MARQUIS. Het zyn twee dagen nog maar geleden, Sire! dat ik in het Koningkryk te rug kwam. koning. Ik ben niet van gedagten myne onderdaanen fchuldig te zyn. Vraag voor u eene genade. marquis. Ik geniet de wetten. koning. Dit voorregt heeft ook de moordenaar. marquis. Zo veel te meer dan de goede burger! Sire, ik ben vergenoegd. koning, voor zich. Waarlyk veel ftoutmoedigheid! doch dat was wel te verwagten: zou de Turkfche maan wel gefidderd hebben zonder dezen? Stout wil ik V 3 den  53o DON KARLOS. den Spanjaard hebben. Ik mag het lyden, af fchuimde de beker ook over... gy zyt uit myn' dienst getreeden, hoor ik. MARQUIS. Om de plaats aan een' beteren in- te ruimen, heb ik my onttrokken. KONING. Dat doet my leed; hoe veel verlies voor mynen (laat, als zulke koppen rusten! Mogelyk Vréésde gy den kring niet te treffen, die uwen geest waardig is ? MARQUIS. o Neen, ik ben zeker dat de ervaren kenner der menfchelyke zielen zyne flof getoetst en by den eerlle blik zou bemerkt hebben, waarin ik hem van nut kon zyn en waarin niet; ik gevoel met ootmoed en dankbaarheid de genade die uw koningklyke Majefleit door deze grootfche mening op my hoopt, doch.... hy houd zich /», KONING. Gy bedenkt u? MARQUIS. Ik ben.... Ik moet u toeftaan, Sire... niet zo aan,-;  DERDE BEDRYF. 231 aanftonds gevat, om dat geen wat ik als een burger dezer waereld gedagt heb, in de woor. den uws onderdaans te kleeden... Want op dien tyd, Sire! toen ik my voor altoos van de kroon heb afgezonderd, geloofde ik my van de noodzaakelykheid ontbonden, haar redenen van dezen flap te moeten opgeven. KONING. Zyn die redenen zo zwak dat gy vreest daarby iets te zullen wagen? MARQUIS. Ik waag ten hoogden myn leven, Sire! wanneer gy my tyd geeft die te ontwikkelen. Doch als gy my deze gunst weigert, moet ik ook de waarheid fparen: tusfehen uwe ongenade, en verachting is my de keuze gelaten; en moet ik my verklaren, dan wil ik liever als een fchuldige, dan als een dwaas, uit uwe oogen gaan. KONING. in eene verwagtende houding. Nu. MARQUIS. Ik kan geen Vorftendienaar zyn. KONING. Wyl gy dan vreest flaaf te zyn? P 4 MAR-  23* DON KARLOS. MARQUIS. Neen, Sire! dat zal ik nimmer vreezen, doch niet gaarne wilde ik den Heer dien ik my toewyë tot den mynen vernederd zien. de Koning ziet hem met verwondering aan. Ik wil den koper niet bedriegen, Sire!.... wanneer gy my met een aanftelling verwaardigt, zo begeert gy flechts de voorgefchrevene daad van my; gy begeert flechts mynen arm , mynen moed in het veld en mynen geest in den raad. Wat ik toebreng behoort den troon. De fchoonheid myns werks , het zelfsgevoel , de wellust des uitvinders, vloeit in den koningklyken fchat. Van dezen word ik beloond met machinengeluk: en zo als machinen nodig hebben, onderhouden. Niet myne daden zelf, maar hoe zy aan den troon ontfangen worden, zal het doel myner daden zyn. En voor my nogthans, voor my heeft de deugd een eigene waarde. liet geluk dat de Monarch met myne handen plantte, dat fchiep ik zelf, en vreugde, en eigen keus zou my dat alles wezen, wat my flechts pligt zyn moest? Ik zou de innerlyke zelfsvoldoening, het recht des Konings volop genieten, myn ampt als een rebel overtreden, en verzadigd van de bewustheid myner daad, geheel het welgevallen van mynen Heer ontberen. Is dat nu uwe mening, Sire? Kunt gy in uwe febeppïng vreem-  DERDE BEDRYF. 233 vreemde fcheppers dulden? en evenwel zou ik my tot een beitel verlagen daar ik zelfs konftenaar zyn kon?.... Ik bemin de menschheid, en in Monarchiën mag ik niemant beminnen, dan myzelven. KONING. Uw vuur is lofwaardig. Gy wilt goed nichten. Hoe gy dat fticht is den patriot en den wyzen evenveel. Zoek in myn koningkryk naar dat ampt, dat u het meest beregtigt om deze edele drift te voldoen. MARQUIS. Ik vind 'er geen. KONING. Hoe dat? MARQUIS. Het geen uwe Majefleit door myne hand wil verbreiden, is dat ünenfchengeluk ? is dat het zelfde geluk dat myne reine liefde de menfehen gunt?... voor dat geluk zou de Majefleit beven. Neen de flaatkunde der kroone fchiep een nieuw, een gekrk tot welks uitdeeiing zy ryk genoeg is, en gaf het menfchelyk hart nieuwe driften die zich door dit geluk laten flillen. In haare munten laat zy waarheid flaan, maar flechts die waarheid die zy dulden kan. Alle flempels, die dezen niet gelyken, zyn verworpen. Zo wil het de flaatkunde der kroonen. En kan de kroon wel P 5 het  -54 DON KARLOS. het menfchengeluk bedoelen ? Doch wat de kroon nuttig is, is dit ook my genoeg? Kan myne broederliefde zich tot verkorting myns broeders leenen? Kan ik hem gelukkig achten, eer hy denken mag? De mensch, met wien ik het zo redelyk meen, zou zich onder den fcepter van Philips ongelukkig voelen : en zo zou ik willen dat hy was. Dit zou myn wensch wezen. Neen, Sire! Ik ben niet gefchikt, verkies my niet om gelukzaligheid van uwe munt uit te horten. Ik moet weigeren dezen (tempel uit te geven. Ik kan geen vorflendienaar zyn. KONING. met verwondering te rug trèedende. Wie brengt my dcczen mensch? By ziet hem lang twyfelagtig aan, na eenig bedenken. En met dit fpel des vernufts, met die kundige drogredenen denkt gy de pligtcn te verydelen die gy den Staat fchuldig zyt? MARQUIS. Die Stut wien ik haar fchuldig was, die is niet meer. Voortyds was 'er een Heer omdat wetten nodig waren. Nu zyn 'er wetten, om dat de Heer ze nodig heeft,. Wat ik toen myns  DERDE BEDRYF, 235 myns gelyken gaf, ben ik thans verpligt aan Koningen te geven.... (let vaderland?... waar is dat? ik weet van geen vaderland. Spanje gaat geen' Spanjaard meer aan. Het is het reuzen hulfel van eenen eenigen geest. In dit reuzen ligchaam , wik gy altegenw>ordig denken, werken, volop genieten, en kragtig worllelen op de baan des roems. In zynen voorfpoed groeit gy. Het geluk dat gy hem toereikt is kampvegters kost, om de leden en zenuwen te (Ierken. Menfehen zyn voor u bruikbaar, verder zyn zy niets. Zo min als ooren en oogen, zyn zy voor zichzelf voorhanden. Slechts voor de kroon vermenigvuldigen zy. In u ging haar wezens eigendom, hun ik, en het voorregt van hunnen eigen wil, verloren. De geest is tot een plant vernederd ; thans bloeien genie en deugd voor den troon, even als de halmen zich vergulden voor de zeis des maaijers. Hy bemerkt eenige beweeging by den Koning en houd op: deze blyft ftilzwygen. Ik vind myn gedacht niet meer: waar blyf ik met myne liefde? een nieuw foort, en nieuwe banden der natuur, vind ik van den gekroonden fterveling uitgevonden. Doch deze moest eerst met de vryheid worftelen eer hy haar boeide: drift met drift, gedachten met gedachten te koopen was zyne grootfte kunst. Doch niemant dan  S3Ó DON KARLOS. dan de alomtegenwoordigheid alleen kan zich dompelen in ieder menfchelyken boezem, en de nieuwgeboren vrugt der ziel in de ffille wieg der gedachten verrasfchen. Ook hy was een mensch, en mest zich even als wy, andere menfehen, door behulp van vergelykinge van het eene met het andere , zo veel vermogen op de zwakke zinnen bereiden , dat hy dien edelen vryheidstrek , die de natuur zo overvloedig in ieder menfchelyk hart gelegd heeft, het eenige dat zyne bedoelingen in den weg ftond, kon onderdrukken ; de ftaatkunde leerde hem een maat Uitvinden , waaraan alle geesten verpligt zyn zich te voegen. Uitvinden? o neen, uitgevonden was zy al lang. KONING. wat fchielyk. Gy zyt een proteftant? MARQUIS. na tenig bedenken. Uw geloof, Sire! is ook het myne. na een'' Jlilftand. Ik word kwalyk begrepen, dit was het waarvoor ik vreesde: gy ziet door myne hand de lluiër van de geheimen der Majellcit weggetogen ... wie verzekert u dat my dat geen nog hei-  DERDE BEDRYF. 137 heilig is, dat opgehouden heeft my te verfchrikken? Gy denkt dat ik gevaarlyk ben, vvyl ik zelf heb nagedagt.... Neen, myn Koning! dat ben ik niet. Want bier voor uwen troon verwelken alle myne wenfchen. de hand op de horst leggende. De belachgelyke drift der nieuwigheid, die flechts het gewigt der ketens verzwaart, die zy niet verbreken kan, zal nimmer myn bloed verhitten. Deze eeuw is voor myn ideaal niet ryp. Ik leef als een burger van die, welke komen zullen; kan een fchildery uwe rust verdonkeren?... Uwe adem kan het uitwisfchen. KONING. Ben ik de eerfte aan wien gy u van deze zyde vertoont? MARQUIS. Van deze... ja. KONING. Zo moet gy toch geweeten hebben of het te waagen was... En kende gy my zo goed. MARQUIS. Of het te wagen was zal ik thans eerst ervaaren, Sire!... Maar my betaamde het die kleine ver-  s38 DON KARLOS. verdienste by mynen Heer te vooronderftellen, wanneer ik om de grootere fmeekte. Die verdienden van waarheden aan te hooren, die ik ondernemen durf hem voor te dragen... KONING. ftaat op, doet een fchrede en blyft over den Marquis ftaan, by zichzelven. Nieuw, ten minde, is deze toon. De wierook der vleijcry en onderwerping moet toch eindelyk uitgeput wezen. Naar te bootfen, vernedert een' man van verftand... Waarom ook niet eens een proef van het tegendeel?... het vcrrasfehende maakt gelukkig... als gy het zo verflaat; gped, dan wil ik my op een nieuwe kroonbediening toeleggen... De fterke geest.... M A R f4 u is. Ik hoor, Sire! hoe klein, hoe laag gy over menfehenwaarde denkt , dat gy die domheid niet verwagt had, daaraan eriunerd te worden, ja zelf dat gy in de taal van een' vry man, flechts de kunstgreep van eenen vleier ziet. En my dunkt ik weet wie u daartoe beregtigt; de menfehen dwongen u daartoe : zy hebben vrywillig hunnen adel verlaten, vrywillig op den laagften trap zich neergezet: verfchrikt vlieden zy voor de fchim van hunne innerlyke gr >ot- heidj  DERDE BEDRYF. 239 Md; zy bevallen zichzelven in hunne armoede; fieren hunne ketens met laaghartige wysheid op; en die bevallig te dragen, noemt men deugd. Zo hebt gy de waereld gevonden; zo wierd zy uwen grooten vader overgeleverd. Hoe kost gy in deze treurige verminking menfehen eeren ? KONING. 'Er U veel waar in deze woorden. MARQUIS. Doch dit is jammer, toen gy de menfehen uit cles Scheppers hand, in het werk van uwe handen veranderde, en uzelven aan deze nieuwgegotene fchepfelen tot een' god gaaft, toen bedroogt gy u ook in iets: gy bleeft zelf nog mensch..., mensch uit des Scheppers hand. Gy bleeft als een fterveling lyden en begeeren. Doch de nieuwe planting kon u niets geven. Gy hebt medegevoel nodig , en eenen god kan men Hechts offeren, voor hem fidderen, en hem aanbidden: met hem te gevoelen-, dit waagt men niet: hoe luid, hoe dringend ook die lydende natuur uit dezen boezem roept, vergeefs. Het horologie flaat voort, zo als de kunftenaar het leerde. En meer leerde het de kunftenaar niet. De Koning ftaat op, doet een fchrede agterwaartt en zet zich weêr néér. De Marquis had opgehouden. Doch  24° DON KARLOS; Doch niet alleen in het lyden, zelfs in dé vreugde voelt gy gemis: de vreugde moest uit het oog des getuigen wederkaatfen, doch de vreugde die de oogen uwer knegten verheldert, is dat nog uwe vreugde? uwe vreugde grensde veel te na aan die van uwe knegten, om hen niet aanftonds eerst aan zichzelf te herinneren. Dat zyn de trouwe fpiegels niet die wedergeven zo rein als zy ontfingen: meer gelyken zy naar dorftige gewasfen , die al wat hunne wortelen inzuigen door een' fnellcn omloop, in nieuwe verfrischte kleur op de bladeren vertoonen. Als de Schepper zich gelukkig voelt, hoe veel ,verwagting voor de fchepfelen! waar vinden zy beter verblyf dan by hem te vertoeven? Kunnen zy het helpen dat hun noodlot van iedere beweging huns fcheppers afhangt?... betreurenswaardige verwisfeling! onzalige verdraajing der natuur!... En nu gy den mensch tot uw fnarenfpel vernederde, wie deelt nu met u de harmonie? KONING. By God, hy grypt in myne ziel! MARQUIS. Doch voor u beduid dit offer weinig. Daarvoor zyt gy ook eenig, en een foort op uzelven. Voor dezen prys zyt £y een God, en ontzaglykj ware dit zo niet, als gy voor dezen prys, voor  BERDE B E D R Y F. a i i voor het vertredene geluk van milioenen; voor de vermoorde vreugde van uw leven, niets gewonnen had; als gy minder gewonnen had, dan indien milioenen gebleven waren, wat zy eens waren : indien gy deze milioenen verarmd had, om u nog arm te laaten; indien, ... o dit ware fchriklyk! indien de vryheid, die gy nu vernietigt, het eenige was dat uwe wenfchen voldoen? dan... Ik bidde u, Sire! my te ontdaan, myn onderwerp vervoert my. Myn hart is vol. De aandrift is te derk, te magtig, daar ik nu voor den eenigen da, dien ik het openen mag. De Graaf van Lerma komt binnen, /preekt zagtjes eenige woorden met den Koning. Deze geeft hem een" wenk zich te verwyderen en blyft in zyne vorige houding zitten. KONING. tegen den Marquis, toen Lerma. vertrokken was. Spreek vry uit... M A R Q U ï S. na een weinig JlilzWygens. De edelmoedige Leeuw laat een Infecb in zyne maanen fpeelen. Ik gevoel, Sire! de gantfche waarde.... Ik ben van dankbaarheid.... Q KO«  s42 DON KARLOS. KONING. Hebt gy my nog 'meer te zeggen? verder dan. MARQUIS. Onlangs, uwe Majefleit! kwam ik van Vlaanderen en Brabant... Zo veel ryke bloeiende Provinciën! een kragtig, een groot volk; en ook een goed volk. Een vader van dit volk te wezen, dagt ik, dat moet godlyk zyn!... Daar Biet ik op verbrande menfehen beenderen.... Hier zwygt hy flil; zyn oogen rasten op den Koning, dien hy verlangt dat hem zal aanzien, doch die getroffen en verward ter aarde ziet. 't Is waar, gy moest. Doch dat gy kost doen, het geen gy dagt te moeten doen, dit heeft my met huiverende verwondering doordrongen. Het ideaal van een gerust verfland door het martelvuur wederBrevende, gevoelens in te drukken , hard ys in een heete hand te dragen, dat is meer dan de natuur ftervelingen leerde, o Jammer dat het in zyn bloed wentelend ofTer weinig gefchikt is om den geest des offeraars een loflied aan te heffen! Jammer dat flechts menfehen en niet wezens van hoger natuur, de waereldgefchiedenis fchryven!.... Gematipder eeuwen zullen de tyden van Philips verdringen; die brengen zagter wysheid: burgergeluk zal dan  DERDE BEDRYF. 243. dan verzoend met Vorftengrootheid wandelen. De karige ftaat met haare kinderen woekeren, en de noodwendigheid zal rnenfchelyk zyn. k o n i n G, Wanneer, denkt gy wel, zullen deze zagter eeuwen verfchynen? Heb ik voor den vloek der tegenwoordige gefidderd? Had ik dit kunnen denken, dat zagter regeringen de myne eens verwenfchen zouden? Zie rondom u in myn Spanje; hier bloeit het geluk des burgers in eene onbewolkte vrede; en deze rust gun ik ook de Vlaamingers. marquis, fnel. De ruste eens kerkhofs, ja... En gy hoopt dan te eindigen zo als gy begonnen hebt? Gy hoopt de geregelde verandering der Christenheid van haare algemeene lente, die de geftalte der waereld verjongt, af te houden? Gy wilt alleen in gantsch Europa, u tegen 't rad van het waereldlot, dat onophoudelyk in een' vollen loop voortrolt, inwerpen? met een' menfchelyken arm in zyne fpille vallen? Gy zult niet! neen waarlyk niet!... ik zweer u gy zult niet; de geestdrift ftelt zich kragtig en onuitputtelyk tegen den reuzenarm des onderdrukkers aan. Duizenden vlugten reeds in andere Eanden vrolyk en arm. De burgers die gy verloor om het geloof, waren de edclfte. Elifabeth ontfangt de vlugteude met Q 2 open  244 DON KARLOS. opene moederarmen, en vrugtbaar bloeit Brittanje door de kunsten van ons land. Grenada treurt, verlaaten van de vlyt der nieuwe Christenen, en juichend ziet geheel Europa zynen vyand aan zelfgeflagcne wonden bloeden. De Koning is bewogen, de Marquis bemerkt het , en treed eenige treden nader. Gy wilt planten voor de eeuwigheid en gy zaait dood? Een zo gedwongen werk zal den geest zyns fcheppers niet overduuren. De ondank hebt gy gebouwd, vergeefs den harden Bryd met de natuur gevogten, vergeefs een groot leven uitgeteerd, zo veele koningklyke deugden aan verdervende ontwerpen opgeölFerd. De mensch is meer dan gy hem houd. Hier dwaalde gy veelligt, en hier alleen: met een trotfche fpotlagch zal hy eens op de vernietigde ruïne treden van dat gebouw , dat hem tot een graf was toegedagt. By eenen Nero en Bufirjs werpt hy dan uwen naam... Dat fmart my, want gy waart goed. koning. Wie heeft u hiervan verzekerd? marquis, met vuur. Ja, by den Almagtigen! ja, ja, ik herhaal het. Geef  DERDE BEDRYF. =45 Geef wat gy ons afnaamt, ons weder! Laat, grootmoedig als een fterke, menfchengeluk uit uwen vollen horen ffcroomen. Laat geesten rypen in hunnen waereldbouw. Geef ons wat gy ons afnaamt, weder, en word de Koning van milioenen Koningen, Hy nadert hem Jlout, vat zyne hand, terwyl hy vaste en vuurige blikken op hem /laat. o Konde de welfpreckenheid van alle die duizenden, die belang hebben by dit gewigtig uur, op myne lippen zweeven, om de ftraal die ik in dit oog merk tot een vlam te doen ftygen! Geef die onnatuurlyke vergoding, die ons vernietigt, op: en word ons een beeld van den eeuwigen en waaren. Nimmer, nimmer bezat een fterveling zo veel, om het zo goddelyk te gebruiken, als gy. Alle Koningen van Europa huldigen den Spaanfchen naam. Ga gy Europa's Koningen vóór , flechts één vedertrek van deze hand, en de geheele aarde is herfchapen. Geef gedagten vryheid.... voor zyn voeten zich nederwerpende. KONING. verrast, het gezicht weg wendende, en dan weêr op den Marquis ge/lagen. Q 3 Zon-  246 DON KARLOS. Zonderlinge geestdryver! doch, fta op.... Ik.... MARQUIS. blyft in deze houding. Zie rondom u in uwe fierlyke natuur; op vryheid is zy gegrond, en hoe ryk is zy door vryheid! Hy, de groote Schepper laat eerst den worm in een dropje daauw, en nog daarna de verrotting en den willekeur zich in zyn doode ruimte vergasten. Maar uwe fchepping, hoe eng, hoe arm is zy! het ruifchen vaneen blad verfchrikt den heer der Christenheid! gy moet voor ieder deugd fidderen. Doch hy, om de verrukkende verfchyning der vryheid niet te ftooren, hy laat het fchrikkelyk heir der ondeugden in zyn waerelddal^ woelen ; hem , den kunstenaar , word men niet gewaar; befcheiden verbergt hy zich in eeuwige wetten; die wetten ziet de vrygeest doch hem niet, waartoe een god ? zegt hy; de waereld is zichzelf genoeg. En geen aandagt eens Christens heeft hem meer geprezen, dan deze lastering van den vrygeest. koning. En wilt gy het onderneemen dit verheven voorbeeld onder flervelingen in myne Staaten na tc beelden? MARQUIS. Gy5 gy kunt het, wie anders? Wyd flechts die  DERDE BEDRYF. 247 die regeeringskragt, die zo lang, ach! zo lang, flechts voor de grootheid des troons gewoekerd heeft, aan het geluk der natie; rigt de verloren adel des menschdoms weêr op. De burger zy weêr wat hy voorhenen was: het doel deikroon , geen pligt binde hem, dan de regten die zynen broeder even waardig zyn. De landman beroeme zich by zynen ploeg, en gunne den Koning, die geen landman is, die kroone. De kunstenaar verbeelde zich in zyne werkplaats, de vormer eener fchoone waereld te zyn. Geen grenzen verzwakken de vlugt des denkers, dan de bepaaling zyner eindige natuur. In den flillen kring der vaderzorge verfchyne nooit de gekroonde vreemdeling. Nooit veroorloove zy zich de heilige geheimen der liefde onedel te beloeren. De menschheid twyfele of hy aanwezend is. Beloond door eige goedkeuring, verberge zich de kunstenaar voor het aangenaam bedrogen werktuig. Wanneer nu de mensch aan zichzelven te rug gegeven, tot gevoel van zyne waarde opwaakt; als de verheven ftoute deugden der vryheid gedyen ; als het Romeinfche bloed door het harte ftröömt; het vaderland in ieder burger, natiehoogmoed indrukt, en als ieder burger voor het vaderland flerft , dan , Sire! wanneer gy uw eigen Koningkryk tot het gelukkigfte der geheele waereld gemaakt hebt, dan word uw groot plan eerst ryp. Dan moet gy, dan is het uw pligt de waereld te onderwerpen. Q 4 RO-  243 DON KARLOS. koning. na een lange ftilte. Ik heb u haten voleinden... Ik begryp wel, ds waereld is in uwe herfens anders dan in andere menfchenhoofden gefchilderd Ik wil u ook aan geen' vreemden meetdok onderwerpen. Gy hebt my verkoren voor alle anderen om in den grond van uwe ziel te leezen : dit geloof ik van u, wyl ik het weet.... om deze onthouding, die u zulke gedagten, met zo veel vuur gevoeld, verzwygen deed tot op dezen dag, om deze befeheidene wysheidwille, jonge man! wil ik vergeeten dat ik die ervaaren, en hoe ik die ervaaren heb: da op. Ik wil den jongeling, die zich overylde, als grysaart en niet als Koning wederleggen. Ik wil het, omdat ik het wil.., Na dat hy hem een' tyd lang heeft waargenomen. Vergif, merk ik, kan dus zelfs in goedaartige natuuren tot iets beters zich veredelen... Vlied myne inquifuie: het zou my leed doen... MARQUIS. valt hem met veel vuur in. Wwlyk? zou het dat? k o-  DERDE BEDRYF. «49 koning. hem verbysterd aanziende» Zulk een' mensch heb ik nog nooit gezien ... neen! neen Marquis! gy doet my zo veel... ik wil geen Nero zyn. Ik wil het niet zyn, wil het tegen u niet zyn. Alle gelukzaligheid zal onder my niet verdorren. Neen niet alle! gy zelf, gy moet, tot befchaaming, onder myne oogen voortvaren mensch te zyn. marquis, ras. En myne medeburgers, Sire ? o niet om my was het my te doen; niet myne zaak wilde ik bellieren. Uwe onderdaanen, Sire ! koning. En indien gy zo goed weet hoe de volgende tyd my beoordeelen zal, zo zeg hem weder hoe ik met een' mensch handelde toen ik 'er eenen vond. marquis. o De regtvaardigfix der Koningen zy niet het zelfde oogenblik de onregtvaardigfte. In uw Vlaanderen zyn duizend beteren dan ik. Maar gy, mag ik het vry uitzeggen? Groote Koning! Slechts gy ziet thans onder dit minzaam beeld, yoor het eerst de vryheid voor u. Q 5 * o-  iSo DON KARLOS. KONING. met gematigden ernst. Niets meer van dezen inhoud, jonge man!... Ik weet gy zoui anders denken, kende gy de menfehen zo als ik.... Doch ik zou niet gaarn u voor het laatst gezien hebben. Hoe vang ik het aan, om u te verpligten? Zegt gy het my zelf? voor het eerst kan ik hier niets met myne kroon uitrigten. MARQUIS. Sire! wat ik door dit eenige woord ontfang, is meer, oneindig meer dan uwe kroonen te fchenken hebben. Laat my zo als ik ben. Wat zou ik u zyn , Sire, zo gy ook my door gefchenken kost omkoopen? KONING. Dezen hoogmoed verdraag ik niet: van dit ogenblik zyt gy in mynen dienst: geene tegenwerping, ik wil het hebben. na een pauze. Maar hoe ? wat wil ik dan ? was het geen waarheid die ik begeerde? En hier vind ik nog iets meerder: gy hebt op mynen troon my doorzien... Ook niet in myn huis? terwyl de Marquis zich fchynt te bedenken. Ik  DERDE BEDRYF. 251 lk verfta u... doch... al was ik ook de ongelukkigfte van alle vaders, kan ik daarom als Gade niet gelukkig zyn? marquis. Wanneer een hopeloze zoon, als het bezit van een lievenswaardige Gemalin, een' fterveling een recht tot die namen geven, Sire; dan zyt gy de gehikkigfte door beide. koning, met een' donkeren trek. Neen! ik ben het niet! en dat ik het niet ben, heb ik nimmer dieper gevoeld dan thans. Met een weemoedige blik of den Marquis vertoevende, Hoe zou het uwen vader verheugd hebben, Marquis, had hy u met een Koningkryk mogen befchenkcn! De Marquis wend het gezicht af, en wist zyn oogen af, flilzwygeni. Voor zo veel troonen geenen dank! marquis. De Prins denkt groot. Nooit heb ik hem anders gevonden. koning. Maar ik vond hem anders... Gy kent dan elkander ? mar-  85* DON KARLOS. marquis. Ja, nog van de hogefchool. koning. Hy heeft my niet geacht, voor de waereld een fpot met mynen naam gedreven. Zyn hart is zeer flecht. marquis. Mag ik twee woorden.... koning, zeer fireng. Neen, als gy niet voor eeuwig myne achting verliezen wilt... wat hy my genomen heeft, kan geen kroon my verzetten, eene zo deugdzaame Koningin. marquis. Wie kan het waagen, Sire?.... koning. De waereld! de lastering! ik zelf!.... Hier liggen getuigenisfcn, die haar volkomen, onwederfprekelyk veroordeelen; 'er zyn nog andere voorhanden , die my het fchrikkelyklte doen vreezen... Doch, Marquis! het vak my moeielyr, zeer moeielyk, Hechts ééne te gelooven. Want wel ingezien, wie klaagt haar aan ? Kan ik geloven dat de Koningin bekwaam was, om zich zo  DERDE BEDRYF. 153 zo diep te ontëeren, en is het my dan niet meer geoorloofd te geloven dat eene Eboli lastert ? Haat de Priester mynen Zoon, en haar niet? En weet ik niet dat Alba wraak broed? Myn vrouw is meer waard, dan die allen. MARQUIS. En nog iets, Sire! leeft in de ziel der vrouw, dat boven allen fchyn en lastering verheven is: men heet het vrouwelyke deugd. K O N I N C. Niet waar? 0 Gy kent de menfehen beter, Marquis. Zulk een man heeft my reeds lang ontbroken: ja! dit zeg ik, ook zo diep te zinken, als men de Koningin befchuldigt, kost zeer veel; de fyne banden der eer fcheuren niet zo ligt, als men my wys maakt. Het bloed dat trotfeher vloeit in koningklyke aderen, verfmaad het gif der wellustige begeerten, dat flechts in flavenharten brand.... Gy zyt de man die my reeds lang ontbroken heeft. Gy, of niemant; gy zyt goed, en vrolyk, en kent ook menfehen, daarom heb ik u verkoren. MARQUIS, verrast en verfchrikt. My? Sire! K o.  2$4- DON KARLOS. koning. Gy ftond voor uwen Heer en hebt niets voor uzelven gevraagd... Niets! dat is my nieuw; gy zult regtvaardig zyn, driften zullen uw oog niet misleiden : dring gy tot den Prins in, onderzoek gy de Koningin, ft zelf wil u volmagt zenden haar te fpreeken: intusfchen zyt gy myn kamerheer, en thani kunt gy my verhaten. Hy trekt een fchtl. marquis. Kan ik het doen met eene vervulde hoop, dan is deze dag de fchoonfte mynes levens. koning, reikt hem de hand om die te kusfen. Hy is ook voor my niet verloren. De Marquis ftaat op, en gaat; de Koning volgt hem met de oogen, en roept hem nog eenmaal te rug. En kom ras weêr by my, hoort gy? Graaf Lerma treed binnen. Koning, tegen Lerma. De Malihezer moet in het vervolg maar onaangemeld worden binnen gelaaten. VIER-  VIERDE BEDRYP. EERSTE TOONEEL. Zaal by de Koningin. De koningin, de hertog olivarez, de princes van eboli, de gravin fuentes en nog andere Dames. KONINGIN. tegen de opperhofmeesteres, terwyl zy opftaat. De fleutel vind ik nergens, men zal my dan het kistje moeten opbreeken, en wel ten eer» tien.... Daar zy de Princes van Eboli gewaar word, welke haar nadert en haar de hand kust. Welkom, lieve Vorftin ! het verheugt my u weder herfteld te zien, evenwel nog heel bleek.... fuentes, een weinig fchertfende. Dat is de fehuld van die booze koorts, die verbazend de zenuwen aandoet , niet waar Princes ? koningin. Ik heb zeer gewenscht u te bezoeken, myne lieve, doch ik mogt dit niet doen. O l i-  256 DON KARLOS. olivarez» De Vorftin Eboli leed ten minfte niet door gebrek aan gezelfchap.... k0nin6in. Dit wil ik gareu geloven.... maar wat fcheelt u? gy beeft. eboli. Niets, niets in 't minfte, myne Koningin, ik bid Hechts om de vryheid heen te mogen gaan. koningin. Gy verbergt het ons, gy zyt kranker dan gy ons doet geloven. Het ftaan valt u bang. Help haar, Gravin, op dit taboeret zich nederzetten. e b 0 l i. In de ruime lucht zal ik beter worden. Zy gaat heen, koningin. Volg haar, Gravin, welke veranderingI Een Page treed binnen, /preekt met de Hertogin, die zich hierop naar de Koningin wend, 0 l i.  VIERDE B E D R Y F. 357 olivarez. De Marquis van Pofa, uwe Majefleit!... koningin, ontzet, olivarez. Hy komt van zyne Majefleit den Koning. koningin. Ik verwagt hem. De Page vertrekt en opem de deur voor den Marquis, TWEEDE TOONEEL. marquis van posa, de vorigen. Hy laat zich op eene knie voor de Koningin neder, welke hem een'' wenk geeft op te ftaan. . koningin. Wat is het bevel van mynen Heer? kan ik liet opentlyk?.... marquis. Myne boodfchap luid aan uwe Majefleit in 't byzonder. De Dames verwyderen zich, op een'' wenk der Koningin. R DER.-  lftS8 DON KARLOS. DERDE TOONEEL. DE KONINGIN, MARQUIS VAN POSA. koningin, vol verwondering. Zal ik myn oogen geloven, Marquis? u? u aan my gezonden, van den Koning? marquis. Dunkt dat uwe Majefleit zo zonderling ? in 't geheel niet. koningin. Dan is wel de waereld uit haare baan gewe6i KONINGIN. En dat is alles, Marquis! wat gy my van hem te zeggen had? MARQUIS. Alles ten minfte, wat my beregtigt hier to zyn. KONINGIN. Ik wil my gaarne laten welgevallen , Marquis, om dat geene niet te weten wat voor my misfchien een geheim blyven moet. MARQUIS. Dat moet het, myne Koningin! doch waart gy niet die gy zyt, ik zou my haasten om u van eenige dingen te onderrigten, om voor zekere menfehen u te waarfchouwen; doch dat is niet nodig by u. Het gevaar mag rondom u op- en ondergaan, gy zult het niet gewaar worden. Dit alles is niet waard den gulden flaap van de oogen eens engels te verjagen ; ook was het dat niet dat my hier heenen voerde. Prins Karlos.... KONINGIN. Hoe verliet gy hem? MARQUIS. Als de eenige wyze zyner tyd, dien het een R 3 «nis-  SÖ2 DON KARLOS. misdaad gerekend word de waarheid te aanbidden, en ook even zo moedig om voor zyne liefde, als deze, voor die misdaad te fterven... Ik brenge weinig woorden... Maar hier, hier is hy zelf. Hy geeft de Koningin een' brief. koningin. Nadat ze dien gelezen heeft* Hy moet my fpreeken, zegt hy. marquis. Dat zeg ik ook. koningin. Zal het hem gelukkig maaken, indien hy met zyne oogen ziet dat ik het ook niet ben? marquis. Neen, maar werkzaamer en befluitender zal het hem maaken. koningin, Hoe dat? Marquis. De Hertog Alba is naar Vlaanderen benoemd. koningin. Benoemd, zo hoor ik. wa**  VIERDE BEDRYF. 163 MARQUIS» Herroepen kan de Koning niet, wy kennen den Koning: zyn befluit ftaat als de wetten der natuur, onveranderlyk vast. Doch even zeker is het ook: hier moet de Prins met blyven, hier niet, geheel niet, en ook Vlaanderen moet niet opgeofferd worden. KONINOIN. Weet gy dit te verhinderen? MARQUIS. Ja... misfchien. Doch het middel is zeker zo erg als het gevaar; het is zo ftoutmoedig als de wanhoop. Doch ik weet geen ander. KONINGIN» Noem het my» MARQUIS» U, en ook u alleen maar, myne Koningin! waag ik 't, het te ontdekken, en van u kan Karlos het hooren, zonder affchuw hooren: dc naam zeker die het dragen zal klinkt wat ruw. KONINGIN. i Rebellie? MARQUIS. Hy moet den Koning ongehoorzaam worden, R 4 zich  1Ó4 DON KARLOS. zich heimelyk naar Brusfel begeven; waar VJaamingers hem. met opene armen verwagten zulle..: óp' zyn teken Baan alle Nederlanders op. De goede zaak word fterk door een' K0mngszoon; de Spaanfche troon zal voor zyne wapens fidderen. Wat hem de Vader in Madrid weigert, zal hy in Brusfel hem bewilligen. KONINGIN, Zou hy? dat hoopt gy zeker. MARQUIS. lïy zal het moeten doen, hoop ik. Dat de vereèmgde Itërkté der Nederlanders net tegen de raagt van Phifips zeer wel zal kunnen uithouden , is ligt ta berekenen. Maar neen, zo bloedig zal het niet worden. Europa zal tusfchen zoon en vader vrede bemiddelen; Karei fpreekt dan van onderwerping; en ootmoed aan het hoofd van een heir, moet wonderen doen: oc Koning heeft dan de keus, grootmoedig te vergeven, of wanhoopig te vegten. Hoe. kan hy hier aarfelen ? even dat zelfde mensch, dat een billyke bede affloeg, zal een misdaad overzien. KONINGIN. Gy hebt hem' heden gefproken, en houd dit Baande. li A R.  VIERDE BEDRYF. 26$ MARQUIS. -■-.'> Omdat ik hem heden fprak. • - KONINGIN. na eene flihe. Het plan dat gy my voorhoud, verfchrikt, en bevalt my tevens. Ik geloof dat gy geen onregt hebt; het ontwerp is ftout en daarom, geloof ik , bevalt het my. Ik wil het laten ryp worden... weet de Prins 'er van? MARQUIS. Hy moest voor 't eerst dit plan uit uwen mond hooren. KONINGIN. Ontegenzeglyk! het ontwerp is grootsch, als anders des Prinfen jeugd... MARQUIS. D:e kan niet fchtaden. Hy vind daar een' ig'morid , een' Oranje, de braaffle helden van Keizer Karei, zo fchranuer in het kabinet, als geducht in het veld. KONINGIN. met levendigheid. Neen, dat plan is grootsch en fchoon.... De Pruis moet zo handelen. Dit gevoel ik levendig. R 5 De  166 DON KARLOS. De rol die men hem hier in Madrid ziet fpelcn drukt my in zyne plaats neder... Vrankryk beloof ik hem ; Savoyen ook. Ik ben geheel van uwe mening, Marquis! zo moet hy handelen.... Doch dit plan vordert geld. m a r q u i 8. Ook dat ligt reeds gereed. koningin. En daartoe weet ik ook raad. marquis. Ik durf hem dan hoop tot een famenkoms: geven ? koningin. Maar hoe toch? hoe? marquis. Waar de natuurlyke hulpmiddelen ons verlaten, moet men tot buitenge vvoone... koningin. Ik weet 'er geen. marquis. By voorbeeld maar, de Souterrains? k 8-  VIERDE BE DRY F. *éf KONINGIN. Dat kan niet gaan. De Koning heeft 'er del» fleutel van. MARQUIS. Is 't anders niet? KONINGIN. Ik wil het overleggen. MARQUIS. Karlos dringt op antwoord , uwe Majefleit. ik heb hem beloofd niet ledig te rug te keren. Zyn fchryftablet aan de Koningin reikende. Twee regels zyn thans genoeg, om zyne verwagting te voldoen. KONINGIN. na dat zy gefchreven had. Zal ik u ras wederzien? MARQUIS. Zo dikwils gy het bCtyeelt. KONING IN. Zo dikwils? zo dikwils ik het beveel?... Marquis , hoe moet ik deze vryheid uitleggen ? MAR»  löfr. DON KARLOS. marquis. . Zo onfchuldig als u immer mogelyk is. Wy genieten haar vast. Dit is genoeg. Dat is voor myne Koningin genoeg. koningin, afbrekende. Hoe zal ik my verheugen, Marquis, zo voorde vryheid eindelyk nog deze toevlugt in Europa bleef! als zy het door u bleef... gy kunt altyd ftaat maaken op myne ftille deelnecming. marquis, met vuur. o Ik wist het wel, dat ik hier zou ver/laan worden. hertogin olivarez. vcrfchynt aan de deur. koningin. luid tegen den Marquis. Wat van nrynefl heere den Koning komt zal ik als eene wet veré'eren. Leg zyne Majefleit die eerbiedigde gehoorzaamheid van zyne Dienares voor zyne voeten. € De Marquis vertrekt. V I E R*  VIERDE BEDRYF. so> VI ERDE TO ONE EL. Galkry. \.\-> ' DON KARLOS , GRAAF LERMA. KARLOS. Hier zyn wy ongehoord: wat hebt gy my te ontdekken? L E R M A. Uwe hoogheid had eenen vriend aan dit hof. K A R L o s, ontzet. Dat wist ik niet. Hoe dat? wat meent gy daarmede? LERMA. Dan bid ik om vergeving , dat ik meer merkte dan ik merken moest, doch tot gerustfleiling van uwe hoogheid. Ik heb het ten minfte van eene trouwe hand, in 't kort, ik heb het van myzelven. K A R L O S. Van wien is dan het gefprek ? LERMA. Van den Marquis van Pofa. KARLOS. Nu? LER.  *7» DON KARLOS. LERMA. Als hem iets meer van uwe hoogheid bewust is, als iemant anders weten mag, zo als ik byna.... KARLOS* Hoe! gy vreest? LERMA. Hy.... Hy was by den Koning. KARLOS. Zo! LERMA. Twee volle uuren en in een zeer heimelyk gefprek. KARLOS. Waarachtig ? LERMA. Het gefprek was over geene kleinigheid. KARLOS. Dat geloof ik zeer wel. LERMA. Uw' naam, Prins, hoorde ik dikwils. KARLOS. Geen kwaad teken, heop ik? L IX-  VIERDE BEDRYF. 471 LERMA. Ook wierd heden morgen in het flaapvertrek van zyne Majefleit zeer raadfelagtig van de Koningin gefproken. KARLOS. treed ontzet te rug» Graaf Lerma? wat zegt gy? LERMA, Toen de Marquis weg was, kreeg ik beveï hem in het toekomende onaangemeld door te laaten. KARLOS. Dat is waarlyk veel. L E R M A. Geheel zonder voorbeeld, Prins , zo lang dunkt my als ik den Koning diene. K A & L O S. Veel! waarlyk veel! en hoe, zegt gy, hoe vrierd 'er van de Koningin gefproken? LERMA. treed te rug. Neen, Prins! neen! dat is tegen mynen pligt. KAR-  272 DON KARLOS. KARLOS. Hoe zonderling handelt gy ! het eene zegt gy my, en het andere verzwygt gy. LERMA. Het eerlte was ik u, het tweede aan den Monarch fchuldig. KARLOS» Gy hebt gelyk. LERMA. Ik heb toch altyd den Marquis als een' man Van eer gekend. KARLOS. Dan hebt gy hem regt gekend. LERMA. Ieder deugd is vry van vlekken tot op het ogenblik der beproeving. KARLOS. Ook wel fomtyds nog daar over. LERMA. En de gunst van eenen grooten Koning is, dunkt my, vraagenswaard: aan dezen vergulden angel heeft menige flerke deugd zich dood gebloed. kar-  VIERDE BEDRYF. 273 karlos. 0 Ja! lerma. Dikwils is het wysheid te ontdekken, wat niet Verborgen blyven kan. karlos. Ja! wysheid ; doch zo als gy zegt, hebt gy den Marquis als een man van eer gekend? lerma. Is hy het nog, dan doet myne twyfeling hem' geen nadeel; en gy, myn Prins, wint 'er dubbel by. hy wil gaan. karlos, volgt hem ontroerd en reikt hem de hand. Driedubbel win ik , edele waardige man ! ik zie my eenen vriend ryker, en het kost my dien niet, dien ik reeds bezat. l e r m a, vertrekt. S VYF^  *74 DON KARLOS. VYFDE TOONEEL. marquis van posa, komt door de Gallery. DON karlos. marquis. Karei! Karei! karlos. Wie roept my? ach! zyt gy het? o dat is goed! ik yl u voor naar het klooster. Hy wil voort. marquis. Blyf hier flechts twee minuten. karlos. Als men ons dan overviel... marquis. Dit heeft geen' nood, wy hebben fchielyk afgedaan. De Koningin... karlos. Gy zyt by mynen Vader geweest? marquis. Ja, hy liet my roepen. kar-  VIERDE BEDRYF. 275 karlos, volverwagting. Nu! en... marquis. Het is klaar, gy zult haar fpreeken. karlos. En de Koning? wat wil toch de Koning met u? marquis. Die? niet veel... Nieuwsgierigheid om te weeten wie ik ben... Dienstvaardigheid van niet verzogte vrienden: wat weet ik het? Hy bood my dienden aan. karlos. Die gy doch hebt afgeflagen, denk ik? marquis. Dit fpreekt vanzelven. karlos. En hoe kwaamt gy toch van elkander ? marquis. Tamelyk goed. karlos. Van my is dan wel niet gefproken? Sa mar-  *j6 DON KARLOS. MARQUIS. Van u? ja in 't algemeen. Hy krygt zyn fouvenir en geeft het den Prins, Hier by voorraad twee woorden van de Koningin, en morgen zal ik weeten waar en hoe..... KARLOS. Leest zeer verftrooid, Jleeht het blad weg en wil gaan. By den Prior vind gy my. MARQUIS. Wagt toch , hoe ylt gy zo ? 'er zal niemant komen. KARLOS. met een' gemattkten lach. Hebben wy dan waarlyk de rollen verwisfeld ? Gy zyt thans verwonderlyk gerust. MARQUIS. Thans? waarom thans? KARLOS. En wat fchryft my de Koningin ? MAR-  VIERDE BEDRYF. 477 MARQUIS, Hebt gy het dan niet op 't oogenblik gelezen ? KARLOS. Ik? ja zo. MARQUIS. Wat fcheelt u dan? wat wilt gy? KARLOS. Leest het gefchrevene neg eens, verrukt en vuurig. Engel des hemels ! ja ! ik wil het zyn Uwer wil ik waardig zyn. ... De liefde maakt groote zielen nog grooter. Het zy ook wat het zy , als gy my gebied gehoorzaam ik.... Zy fchryft dat ik my bereiden moet tot een wigtig befluit; wat kon zy daar mede meenen ? weet gy het niet? MARQUIS. Als ik het ook wist, Karei ... zyt gy dan heden ook gefchikt om het aan te hooren? KARLOS. Heb ik u beledigd? Ik was verftrooid: vergeef my, Rodrigo! S 3 MAR-  *?8 DON K ARLO Si MARQUIS. Vcrftrooid! waardoor? KARLOS. Door ... ik weet het zelf niet.... Dit fouvenir is dan nu 't myne. MARQUIS. Niet geheel : veelmeer ben ik gekomen om het uwe voor my te vragen. KARLOS. 't Myne] waartoe? M A R Q u I 3. En al de kleinigheden die gy doorgaans by u draagt, en niet garen in de hand eens derden zaagt: Brieven concepten verfcheurde .... met een woord uw gantfche brievetas. KARLOS. Maar waar toe toch? MARQUIS. In alle gevallen is dit goed: wie maakt u zeker voor verrasfing ? by my zal niemant die zoeken; geef ze my. KAR-  VIERDE BEDRYF. 579 karlos, onrustig. Dat is toch raar! vanwaar op eenmaal deze marquis. Wees gerust, Karei! ik wil hier niets mede aanduiden ; waarlyk niet. Het is behoedzaamheid voor het gevaar; zo heb ik het niet gemeend; zo waarlyk niet , dat gy verfchrikken zoud. karlos. Geeft hem zyn brieventas. Bewaar ze wel. marquis. Dat zal ik. karlos. Ziet hem met nadruk. Rodrigo ! ik gaf u veel. marquis. Evenwel nog lang zo veel niet als ik reeds van u heb. Daarna het overige , en nu — vaar wel, — vaar wel. Hy wil gaan. S 4 kar-  aSo DON KARLOS. KARLOS. Is in een' twyfelagiigen zelf, flryd: eindelyk roept hy hem te rug. Geef my de brieven toch eens weder , 'er is 'er een dien zy my fcfareef , toen ik in Alkala zo doodelyk krank lag, dien heb ik altyd op myn hart gedragen ... van dezen brief te fcheiden valt my moeilyk. Laat my dien brief. Slechts dien alleen .... al 't overige kunt gy houden, Hy neemt 'er dien uit en geeft hem de brieventas. MARQUIS. Karei, ik doe het ongaaren. Juist om dezen brief was het my te doen. KARLOS. Vaar wel. Hy gaat langzaam en ftil weg. Hy blyft een ogenblik aan de deur flaan , keert weêrom en brengt hem den brief. Daar hebt gy hem dan. Zyne hand beeft, tranen ontrollen zyne oogen i hy valt den.  VIERDE BEDRYF. aSi den Marquis om den hals en drukt zyn gezigt tegen zyn horst. Dat kan myn Vader niet ? niet waar , myn Rodrigo? Dat kan hy toch niet. Hy gaat fchielyk heen. ZESDE TOONEEL. fl^RQUIS VAN POSA. Ziet hem verwonderd na. Is het mogelyk? ... hoe kan het zyn? Ik heb hem dan niet regt , niet geheel gekend? V/as deze plooi in zyn hart my nog ontgaan? Mistrouwen tegen zynen vriend! hoe kan zulk een adem op deezen fpiegel duren ? Neen ! ik laster hem ! wat deed hy my, den zwak Ben der zwakken, dat ik hem verdenk? Dat geen waarvan ik hem befchuldig, zou ik zelf 't Bevreemd hem , dat geloof ik garen, en geen wonder; wanneer heeft hy ooit deze zeldzame achterhoudendheid by zynen vriend vernomen? Ook fmarten moet het hem ! Doch ik kan u die niet befpaaren , Karei! en nog langer moet ik uwe goede ziel kwellen. De Koning vertrouwde het vat, waar in hy zyn heilig geheim overgaf, en vertrouwen vordert dankbaarheid. Waartoe zou myn fpreeken dienen als myn Bilzwygen u geen lyden veroorzaakt, ja welligt u lyden beS 5 fpaart?  a8a BON KARLOS. fpaart ? waartoe aan den napenden een onweers wolk die boven zyn hoofd hangt getoond? Beter dat * haar ffil over u doe heenen drl ven en dat gy eenen helderen hemel ziet als gy wakker word. by Hy vertrekt. ZEVENDE TOONEEL. Kabinet des konings. Di K0N,NG °P naast hem de In- fante klasa eugenia. koning. Na een diep JWzwygen. Neen.' het is toch myne dochter. Hoe kan de natuur met zulke waarheid liegen? Dit blau we oog is het myne! vind ik in ieder dezer trek-" mvneTfr t\ ^ ? * * het kind myner hefiJe, ik druk u aan myn hart: gy zyt myn bloed. 6y y Hy bedenkt zich. Myn bloed! wat kan ik ergers vrcezen?.... Mvne trekken zyn dat ook niet de zyne? Hy had het Medaillon in de hand genomen en z-et by afivisfeling dan op het beeld, dan in een' tegen hem over hangenden fpie-  VIERDE BEDRYF. 283 gel; eindlyk werpt hy het op den grond, ftaat fchiclyh op, en ftoot de Infante van zich Weg! weg! in dezen afgrond verzink ik. AGÏSTE TOONEEL. Graaf leRüa, de koning. l e r m a. Zo even is haare Majefleit de Koningin in de voorzaal verfchenen. koning. Tegenwoordig? lerma. En zy bid om genadig gehoor. koning. Thans juist? Thans op dit ongewoone uur? Neen ; nu kan ik haar niet fpreeken ... nu niet» lerma. Hier is haare Majefleit reeds zelf. Hy vertrekt. NE-  *H DON KARLOS. NEGENDE TOONEEL. De koning. De koningin W binnen. d e infante. Z)e /««.yfc vliegt haar tegen en houd zich aan haar vast. Zy valt voor den Koning neder , welke fpraakloos en verward ftaat. koningin. Myn Heer en myn Gemaal ! ik moet ... ik ben genoodzaakt voor uwen troon geregtighei'd t« zoeken. koning. Geregtigheid.... koningin. Ik zie my in dit Hof onwaardig bejegend. Myne Casfette is opgebroken. koning. Wat zegt gy? koningin, En dingen van groote waarde zyn daar uit verdwenen koning. Van groote waarde voor u? ko-  VIERDE EEDRYF. 2S5 KONINGIN. Door de misduiding die een onkundige ftoutmoedigheid daar aan zou kunnen geeven.... K O N I N C. Stoutmoedigheid ... Misduiding.... Doch , fta op. KONINGIN, Niet eerder, myn Gemaal, voor dat gy u door een belofte verbind, de flerkte van uwen Koningklyken arm tot myne voldoening te gebruiken , en my den dader aan te wyzen. . . . of zo niet, my dan te bevryden van een hof dat mynen dief verbergt. KONING. Sta toch op.... In deze houding kan.... fta op. KONINGIN, ftaat op. Dat hy van rang moet wezen, weet ik; want in de Casfette lagen perlen en diamanten ver over de mihoen aan waarde. Doch hy vergenoegde zich met brieven.... K O N I N C. Die ik doch wel zien mag? KO-  286 DON KARLOS. KONINGIN. Zeer gaarne, myn Gemaal! het waren brieven en een Medaillon van den Infant. KONING. Van...? KONINGIN. Den Infant uwen Zoon, KONING. Aan u? KONINGIN. Aan my. KONING. Van den Infant, en dit zegt gy tegen my? KONINGIN. Waarom niet tegen u, myn Gemaal? KONING. Met dit vrymocdig gelaat? KONINGIN. Doe kan u dit zo bevreemden? Gy erinnert u denk ik nog de brieven die my Don Karlos, met bewilliging van beid: kroonen, naar SaintGermain gefehreven heeft. Of ook het afbeeldfel te zenden ,  V I E Pv D E BEDRYF. 287 den , in deze vryheid mede bedongen was , of dat zyne fnellende hoop hem uit zichzelven dien ftouten ftap veroorloofde, dat wil ik niet onderneemen te beflisfen. Was het overyling , dan was het de ligtst vergeefelyke : daar blyf ik hem borg voor. Want op dien tyd viel het hem wel niet in, dat het voor zyne moeder was. KONING. Die zich nauwelyks weêrhouden kan , by zichzelven, terwyl hy weg wil gaan. De (lang zal haar zaak wel goed maaken. . . Dat dagt ik wel. RONINGIN. Grypt zyne hand aan. Wat is dat? wat fcheelt u? INFANTE. Die intusfehen het Medaillon op den grond gevonden en daar mede gefpeeld had, brengt het aan de Koningin. Och! myne moeder! Zie, hoe fchoon. KONINGIN. Wat is dat? myn Zy  238 DON KARLOS. Zy herkent het Medaillon en blyft in fprakelooze verflyving flaan; zy zien elkaêr met onbeweegely- ke oogen aan, na een lang fliU zwygen... Waarlyk, Sire, het .is niet edel, niet koningklyk , het hart zyner Echtgenoote , door zulke middelen, te toetfen, .. . doch nog eene vraag zy my geoorloofd. KONING. Het vraagen ftaat aan my. KONINGIN. De onlchuld moet ten minfte door mynen argwaan niet lyden. Indien dus deze diefftal op uw bevel gefchied is KONING. Ja, dat is zy. KONINGIN. Dan heb ik niemant aan te klaagen, en niemant verder te beklaagen dan u ; die zulk een gemalin niet gekregen hebt, by welke zulke middelen hunnen loon vinden. KONING, Die taal ken ik ; doch ten tweedemaal , MeVrouw ! zal zy my niet bedriegen , zo als zy my  VIERDE BEDRYF. 289 my in Aranjues bedroog. Die Engelreine Koningin , die zich toen met zo veel waardigheid verdedigde, die ken ik thans beter. KONINGIN, Wat wil dat zeggen? KONING. Die haar gevolg flechts daarom vervvyderde , om zich met haar kind te vermaken. KONINGIN. Myn Koning! hoe moet ik dat verflaan ? KONING. Maar kort en zonder agterhoudenheid , Mevrouw ! is het waar, nog waar, dat gy daar met niemant gefproken hebt ? Met niemant! is dat wezentlyk waar? KONINGIN. Met den Infant heb ik gefproken. Ja. KONING. Ja? Nu dan is het aan den dag. liet is openbaar. Zo laag ! zo weinig verfchooning van myne eer! T Ko-  aoo DON KARLOS. KONINGIN. Ecre , Sire! Reeds langen tyd, eer Koning Philips my zyne Gemalin noemde , was ik reeds Hendriks dogter: als ik eere kwetfen zou, was 'er grooter te verfpelen dan my Kaftilien tot een morgengaaf bragt. KONING. Waarom ontkende gy 't my ? KONINGIN. Om dat ik niet gewoon ben , Sire ! op de wys van een misdadige in tegenwoordigheid der hovelingen my te laaten verhooren : waarheid zal ik nooit ontkennen, als zy my met eerbied en goedheid word afgevorderd. En was dat de toon wel dien uwe Majefleit in Aranjues my hooren deed ? of is de vergadering van het grandaat de Rigterifoel, voor welke Koninginnen rekenfchap van hunne ftille daaden moeten geeven ? Ik ftond den Prins die famenkomst toe, om welke hy dringend bad. ft deed dit, myn Gemaal ! om dat ik het wilde doen , om dat ik het gebruik niet tot een' Rigter wil ftellen over onfchukiige daaden. En u verborg ik het , wyl ik geen' lust had met uwe Maiefteit over deze vryheid voor myn holgezin te ftryden. KO-  VIERDE BEDRYF. KONING. Gy fpreekt Bout, Mevrouw! zeer Bout. KONINGIN. En ook daarom, voeg ik hier nog by, wyl de Infant zich bezwaarlyk verheugen kan die billykheid , of die toegevendheid , wil ik zeggen , welke hy nodig heeft , en die hy ook verdient, in het hart zynes Vaders te vinden. KONING. Die hy verdient? KONINGIN. Ja , die hy verdient : waarom zou ik het verbergen ? Sire! ik acht hem zeer hoog, en bemin hem als een' dierbaaren bloedverwant , die eens waardig gekeurd wierd om eenen naam te draagen die my nader betrof. Ik heb nog niet lecrcn inzien , dat hy my daarom juist vreemder zyn moet , dan alle andere menfehen , om dat hy voordezen my boven alle anderen dierbaar was. Als uw Baatkunst banden knoopt zo als gy goed vind , moet het haar doch wat mocilyker worden die los te maaken. Ik wil niet haatcn , wien ik moet haaten. En wyl men my eindelyk tot fpreeken gedwongen heeft, ik wil het niet. Ik wil myne keus niet langer gebonden zien. T 2 ■ Een  29^ DON KARLOS. Een dwingend verbod zal de waarde van myne vrienden by my doen ryzen ; zal my zelfs in verzoeking brengen tot tcgenftreving. ik wil niet altoos.... KONING. Elifabeth , gy hebt my nooit anders dan in zwakke ogenblikken gezien , deze erinnering maakt u zo Bout. De fpiegel waar voor wy ftaan , maakt u ftout. Gy betrouwt op een vermogen , dat gy dikwils genoeg aan myne flandvastigheid beproefd hebt. Doch vrees zo veel te meer ; het zelfde, dat my tot zwakheid gebragt heeft, kan my ook tot razerny vervoeren. KONINGIN. Wat heb ik dan gedaan? KONING. Hy neemt haart hand. Als het waar is, toch waar is ...en is het dan mets reeds? ... Als de volle opgehoopte maat van uwe ftrafwaardighcid nog maar de zwaarte van een adem ryst... Zo ik de bedrogene ben.... Hy laat haare hand los. Dan kan ik ook deze laatfte zwakheid overwinnen ; ik kan en wil het , en wee dan u en my , Elifabeth! K0«  VIERDE BEDRYF. 293 KONINGIN. Wat heb ik dan toch gedaan? KONING. Dan zal 'er mynent wege bloed vloeien.... KONINGIN. 0 God! moest het zo ver komen! KONING. De Christenheid vcrfchrikke dan op eene daad!... Ik ken myzelven niet meer. Ik eer geen zeden, geen Bern der natuur , en geen verdrag der natiën meer. KONINGIN. Hoe zeer beklaag ik uwe MajeBeit! KONING. buiten zichzelven. Beklagen ! het medelyden van een overfpeelfler. INFANTE. hangt verfchrikt aan haart moeder. De Koning is toornig en myne lieve moeder weent. ï 3 K0"  294 DON KARLOS. koning. Stoet het kind onzagt van de Koningin. Ca heen en klaag het uwen Vader. koningin. Met zagtmoedigheid en waardigheid, doch met een bevende ftem. Dit kind moet ik echter voor mishandeling bewaaren: kom met my, myne dogter. Zy neemt haar op den arm. Als de Konjng u niet meer wil kennen , zo moet ik van gene zyde der Pireneën borgen doen komen die onze zaak beftuuren. Zy wil gaan. koning, getroffen. Koningin ? koningin. Ik kan niet meer... dat is te veel. Zy wil de deur bereiken en valt met het kind op den drempel neder. ko-  VIERDE BEDRYF. 295 koning. met ontroering naar haar toeylende. O God! wat is dat! Elifabeth! infante, roept vol fchrik. Zy bloedt! ach myne moeder bloedt. Zy ylt naar buiten. Komt 'er dan niemant die my uit deze kamer brengen wil ? koning. angftig over haar bekommerd. Welk een vreesfelyk toeval! bloed!... verdien ik dat gy my zo hard Braft ? Sta op , her(fel u. Sta op , men komt , men overvalt ons ... Ba op. Zal zich myn geheele Hof aan dit fchouwfpel vermaken ? Moet ik u bidden op te ftaan? Zy rigt zich op, van den Ko. ning onderfieund. T 4 TIEN-  296 DON KARLOS. TIENDE TOONEEL. De voorigen j alba , feria , lerma en Domingo, treeden omfteld binnen. koning. Men brenge de Koningin naar huis; zy is niet wel. * De Koningin gaat heen, begeleid van Feria en Lerma. Alba en Domingo treden ongerust nader by. alba. De Koningin in traanen , en bloed op haar aangezicht. koning. Dat verwondert die duivel* , die my verleid nebben ? alba en domingo. Wy! koning. Die my genoeg zeiden om my tot razen te brengen; en tot overtuiging, nog niets. alba. Wy gaven wat wy hadden. ko.  VIERDE B E D R Y F. 29/ KONING. Dat danke u de hel ! Ik heb gedaan wat my berouwt... Was dat de taal van een fchuldig geweeten? Staat een zondares zo daar? MARQUIS VAN POSA. Nog half buiten het tooneel. Is de Monarch te fpreeken? ELFDE TOONEEL. marquis van pofiA, de vorigen. de koning. Bydeze ftem met levendigheid opflaande , en dm Marquis eenige fchreden te gemoet gaande. Ach! daar komt myn man! ... wees welkom, Marquis! U, Hertog , heb ik thans niet meer nodig: verlaat ons. Alba en Domingo zien elkander met ftomme verwondering aan. MARQUIS. Staat verward, een vragend oog op den Koning jlaande. Dat Baat myne gantfche hoop ter neder, want ik moet verklaaren , Sire ! by de zaak die my T 5 hier  •-9S DON KARLOS. hier heenen voerde , heb ik op deeze ftem «re kend. Met een verpllgtende buiging tegen den Hertog. koning. Zeer ernfiig tot beiden, Gy weet mynen wil; treed af. Alba en Domingo vertrekken, TWAALFDE TOONEEL. De koning en marquis van posa. Na dat zy alleen zyn. koning. Gy wilt verbeteren , Marquis , wat ik niet goed maakte: ik prys uw oogmerk. marquis. Sire! den ouden man die in twintig oorlogen den dood voor u te gemoet ging ... yalt het zeker hard door eenen jongeling zyn plaats vervangen te zien.... koning. U betaamt het zo te denken , en my zo te handelen als ik doe. Wat gy my in weinig hu«  VIERDE BEDRYF. 299 uuren waart, is hy my in geen menfehen leeftyd geweest. Ik wil myn welgevallen niet geheim houden. Biet zegel van myne Koningklyke gunst zal , helder en ver , op uw voorhoofd fchitteren. Den man , dien ik tot vriend verkoos, wil ik benyd zien. MARQUIS. Maar dan ook als het hulfel van nedrigheid hem alleen in Baat Belt dien naam te verdienen? KONING. Welke tyding brengt gy my ? M A R Q U I S. Toen ik de voorkamer doorging , hoorde ik een ontzettend gerugt , dat my ongeloofelyk fchynt ... een hevige woordenwisfeling . • • bloed... De Koningin... KONING. Cy komt daar van daan? MARQUIS. tiet zou my ontroeren zo het gerugt echt was ... indien 'er van uwe Majefleit in dien tusfehentyd iets gefchicd was... wigtige ontdekkingen , die ik gedaan heb, maaken een gebeele verandering in de zaak. KO.  3oo DON KARLOS. KONING. Nu; wat hebt gy dan? MARQUIS. Ik vond gelegenheid om het portefeuille va» den Prins met eenige papieren weg te neemen, die, zo als ik hoop, eenig licht vérlpreiden zullen. Hy geeft de brieventas van Karlos aan den Koning. KONING, doorzoekt hem begeerig. Een gefchrift van den Keizer mynen Vader: dat geeft my wonder. Ik herinner my niet daar ooit van gehoord te hebben ? Hy leest het fpoedig over, legt het ter zyde en opent de andere papieren. Het Plan tot een vesting ... afgebrokene ge. dachten uit den Tacitus ... en wat is' dit hier » cue hand zal ik toch kennen! Zy is van eene vrouw. Hy leest opmerkzaam , dan zagt, dan hard. „ Deze fleutel ... de agterffe kamer in het pa„ villoen der Koningin ... ha! wat zal dat? hier 5, mag  VIERDE BEDRYF. 301 „ mag de liefde vry ... verhoring ... fchoone '„ loon." Satanfche verradery! nu weet ik het, zy is het; het is haare hand. marquis. De hand der Koningin? dit is onmogelyk. koning. Neen; van de Princes Eboli ? marquis. Zo is het waar 't geen my onlangs de Page Henarez bekende , die den brief en fleutel heeft overgebragt. koning. Den Marquis by de hand vattende, in een hevige beweging. Marquis ! ik zie my in vreefelyke handen... dit wyf... Ik zal het u verhaalen , dit wyf brak de Casfette der Koningin open; de eerfle waarfchouwing kwam van haar : wie weet hoe veel deel de Monnik hier in heeft ! Ik ben door een gruwelyk fchelmftuk bedrogen. marquis. Dan is het toch nog gelukkig. ko-  3<» DON KARLOS. koning. Marquis ! Marquis ! ik begin te vreezen dat ik myne Gemalin te veel gedaan heb. marquis. Zo 'er tusfchen den Prins en de Koningin geheime verftandhoudingcn geweest zyn , zo waren zy zeker van vroeger tyd , en van een' geheel anderen aart , dan men u heeft aangeklaagd. Ik heb zeker narigt dat de wensch van den Prins om naar Vlaanderen te gaan in het hooid der Koningin gebooren werdt. koning. Ik geloof het ook. marquis. De Koningin is eergierig , behoef ik nog meer te zeggen ? Met gevoeligheid ziet zy zich in haare fiere hoop bedrogen j en van alle aandeel aan den Troon uitgefloten. De vlugge jeugd van den Prins bood zich aan haare verreziende ontwerpen aan. Haar hart... ik twyfel of zy beminnen kan. koning. Voor haare flaatkundige Plannen ben ik niet bevreesd. MAR-  VIERDE BEDRYF. 303 MARQUIS. Maar of zy bemind word? Of van den Infant niets ergers te vreezen is ? deze vraag fchynt my onderzoek waard. Hier , geloof ik, is eene ftrenge waakzaamheid nodig. KONING. Gy Baat my voor hem in... MARQUIS. tin eenig bedenken. Als uwe MajeBeit my bekwaam oordeelt, dit ampt waar te neemen , zo moet ik bidden dat gy dit onbepaald en geheel in myne hand overgeeft. KONING. Dat zal gefchieden. MARQUIS. Ten minften door geen hulp , welk eenen naam hy ook draagen rnogt, in ondernemingen die ik immer voor nodig zal oordeelen my te ftooren KONING. Door geene , ik beloof het u. Gy waart myn goede Engel. Hoe veel dank ben ik u voor dit nieuws fchuldig ! L KR-  304 DON KARLOS. LERMA. treed by de laatfle woorden in. KONING. Hoe verliet gy de Koningin? LERMA. Nog zeer afgemat van haar toeval. Hy ziet den Marquis met dubbelzinnige oogen aan. KONING. Zo flraks zal ik by haar komen , breng haar dit berigt. Lerma gaat heen, de Marquis volgt hem onrustig en nadenkend met zyne oogen. MARQUIS. na eene flilte. Nog eene voorzigtigheid fchynt my nodig. Den Infant vrees ik , kan gewaarfchouwd worden. Hy heeft veel goede vrienden. Mogelyk verbindingen in Gent met de Rebellen. De vrees zou hem tot vertvvyfelde befluiten voeren. Daarom zoude ik thans raaden in de voor-  VIERDE BEDRYF. 3^5 voorbaat te wezen , en dit geval door een fchielyk middel tegen te houden. koning. Gy hebt gelyk, maar hoe toch.... m a r q u ï S. Uwe Majefleit moest een geheim bevel van arrest in myne hand geven; waarvan ik my in het oogenblik des gevaars aanftohds bedienen kon, en.... koning, zich bedenkende» Die flap is wat ftout: ik twyfel, of.... marquis. Het moet voor eerst een flaatsgeheim blyven, tot.... k o n i n c. Naar zyn Schryftafel gaande, en het arrestbevel fchryrende. Het ryk is in gevaar, het dreigend onheil veroorlooft buitehgewoohe middelen. Hier, Marquis! daar is het... Ik behoef u toch geen omzichtigheid aan te bevelen. V mar-  3o6 DON KARLOS. marquis. ontfangt het arrestbevel. Het is op het uitérfte, myn Koning. koning. legt de hand op zynen fchouder. Ca! ga, lieve Marquis! breng rust in myn hart, en flaap in myne nagten weder. Zy vertrekken naar verfchillende zyden. Gaandery. DERTIENDE TOONEEL. don karlos verfchynt in de vreesfelykfle beangfiiging. graaf lerma komt hem tegen. karlos. U zoek ik juist. lerma. En ik u. karlos. Is het waar? och! zeg my om godswil, is het waar? l e r*  VIERDE. BEDRYF. S°7 LERMA. Wat dan? KARLOS. Dat hy den dolk op haar gemikt heeft? dat men haar bloedig uit zyne kamer droeg ? by alle heihgen! antwoord my toch? Wat moet ik gelooven? Wat is waar? LERMA. Zy viel in onmagt en wondde zich in het vallen; anders is het niets. KARLOS. Heeft het anders geen gevaar, geheel niet? by uwe eere, Graaf, anders niet? LERMA. Niet voor de Koningin, maar zo veel te meer voor u. KARLOS. Voor myne moeder niet! Nu God zy dank! Ik hoorde een vreesfelyk gerugt dat de Koning raasde tegen kind en moeder, en dat er een geheim ontdekt was. LERMA. Dat katfte kan ook wel waar zyR. V 2 K A R*  3d8 DON KARLOS. karlos. Waar zyn?... hoe dat? lerma. Prins, ik heb u éénen wenk gegeven, dien gy verwaarloosde: maak van den tweeden een beter gebruik. karlos. Hoe? l e r m a. Zo ik my niet vergis, Prins, zsg ik voor weinig dagen een portefeuille van hemelsblauw fluweel met goud doorwerkt in uwe hand. kar los, een weinig ontzet. Ja, zo een bezit ik. Nu?.... lerma. Een fchaduwbeeld met paarlen omzet, was meen ik, op de buiten zyde ingewerkt. karlos. Gy hebt gelyk. lerma. Toen ik zo even, onverwagt in het kabinet des Konings trad, heb ik hetzelve in zyne hand gezien; - de Marquis van Pofa ftond 'er by. k a r-  VIERDE B E D R Y F. 3°9 karlos. na een ■ kort verdommend ftilzwygen , hevig. Dat is niet waar. lerma, geraakt. Dan zeker ben ik een bedrieger. karlos ziet hem lang aan. Ja die zyt gy. l e r m a. Ach! ik vergeef het u. karlos, gaat in een vreesfelyke beweeging op en neder en blyft eindelyk voor hem flaan, Gy bedryft een vreesfelyk handwerk, mensch! waarmede heeft hy u dan beledigd? wat hebben die onfchuldige banden u gedaan die gy met een' helfchen wellust zoekt te fcheuren? lerma. Prins, ik eerbiedig de fmart die u onregtvaardig maakt. karlos. o God! behoed my voor argwaan! V 3 L E R'  3i° DON KARLOS. lerma. Ook erinner ik my des Konings eigene woo* den: „ hoe veel dank, zeide hy, toen ik binnen trad, ben ik u voor dit nieuws icmldig." karlos. o Stil, zwyg ftil. lerma. Hertog Alba is, zegt men gevallen, den Prins Ruy Gomes het groote zegel afgenomen, en aan den Marquis gegeven. karlos, in diepe [mart verloren. En my verzweeg hy dit... waarom verzweeg hy het voor my? lerma. Hy word van het geheele hof reeds als een5 alvermogenden Minister, als een' ombepaalden gunsteling geëerd. marquis. Hy heeft my lief gehad, zeer lief. Ik was Rem eens zo dierbaar als zyn eigen ziel! o dat weet ik, dit hebben duizend proeven my bevestigd. Maar zouden millioêhen? zou hem het vaderland niet dierbaarer zyn dan één? Zyn boe-  VIERDE B E D tl Y F. 3" boezem was voor éénen vriend te groot: en bet geluk van Karlos te klein voor zyne liefde. Hy offerde my aan zyne deugd op. Kan ik hem daarom veroördeclen... ? Ja het is gewis, nu is het zeker. Ik heb hem verloren! By gaat ter zyde en he* fielt zyn gezicht. LERMA. na eenig ftilzwygen. Myn beste Prins! wat kan ik voor u doen? karlos, zonder hem aan te zien. Tot den Koning gaan en my ook verraaden: ik heb niets te geven. LERMA. Wilt gy afwagten wat 'er van komen mag? karlos- rust tegen de leuning en ziet regt voor zich. Hem heb ik verloren , o nu ben ik zeer arm. L E R M A« nadert hem met een deelnemende roering. Prins! zult gy niet op uwe redding denken ? V 4 kar-  3" DON KARLOS. karlos. Op myne redding!... Myn goede mensch! lerma. Buiten dat hebt. gy voor niemant meer te beven. karlos, driftig, o God! wat ennnert gy mv.,.r myne moeder! den brief dien ik hem weder gaf dien ik hem eerst niet wilde geven, naderhand houden liet! Hy gaat onfluimig de handen wringende op en neder. Waarmede heeft zy dit dan aan hem verdiend? haar had hy toch moeten verfchonen. Lerma! had hy niet? ras bejluitende. ft moet by haar, moet haar waarfchouwen moet haar voorbereiden... Lerma! lieve Lerma' wien zend ik dan? is 'er dan geen middel? roep my haastig den Marquis... ichielyk... lerma. Wien zegt gy? n t ^ ,, KARL°S t/yft vitfiyfd ftaan. Ucn God! Lik  VIERDE BEDRYF. 3i3 lerma. En thans is ook de Koning by hem. ka r l 0 s verbyfterd in gedachten. Heb ik dan niemant meer? in 't geheel niemant?... doch ja, nog eene, God zy geloofd! no°- een vriendfchappelyk wezen, en hier is niets te verergeren. Hy vertrekt» lerma volgt hem en roept hem na. Prins, waar heen? Zy vertrekken. VEERTIENDE TOONEEL. Kabinet der princes van eboli. princes van eboli. domingo , Welke even binnen treed. domingo. Princes, hebt gy gehoord van.... eboli. Waarvan? gy zyt my thans geducht, Capellaan. V 5 do-  3r4 DON KARLOS. domingo. Van den nieuwen Minister dien wy hebben, e b o l i. Hoe die ongeloofelyke tyding die reeds het gehecle hof vervalt? is die dan waaragtig? domingo. Gy hebt ook uw deel daaraan. Ik wenfche * geluk, Monarehin van eenen zomernacht! VYFTIENDE TOONEEL. hertog van alba treed op. De vorige». alba, fegeh de princes. Doorffeek my het hart: ik zelfs ik bragt hem by den Koning. domingo. Wie had dat ook kunnen voorzien? a l b A. Zo veel te erger: de mensch die zich zo op bedrog verlïond, die u en my, in zulk een' naap zong, die kan nog meer. d o-  VIERDE BEDRYF. 3«S d o m i n c o. Men heeft ons niet meer nodig. Hertog! gy hebt het gehoord, denk ik. eboli. Hoe heeft zich dat toch toegedragen? zo fchielyk! ik begryp het niet ? alba in diepe gedagten. Hoe veel gaf ik nu wel, om een' vyand zo als de Mant was! domingo. Dat is wel waar! verfta ik u wel, dan laast gy in myn ziel, Toledo. alba. In den grond, zeg ik, is hy goed. domingo. Dat zeg ik ook. alba. En een beter lot waardig. domingo. Dat heb ik altyd gedagt. a l"  3i6 DON KARLOS. na een fchielyke gedachten. Capellaan, gy gaat mede? DOMINGO. Waarheen ? wat wilt gy doen ? ALBA. Myn eigen werk vernietigen en het liever ten tweedemaal baaren. Hy vertrekt. DOMINGO. En gy, Princes, gy zwygt ftil? E B O L L Doe gy, wat u goed en nodig dunkt, ik zal nooit zyne vriendin zyn. Domingo volgt den Hertog, Don Karlos komt door de andere deur. ZES-  VIERDE BEDRYf. 317 ZESTIENDE TOONEEL. PRINCES VAN EBOLI. DON KARLOS. karlos. Tegen de Princes, welke by zyne aankomst ontfteld en agter uit treed. Verfchrik niet, Vorftin. Ik wil zo zagt zyn als een kind. eboli. Prins! deze verrasfmg... karlos. Zyt gy nog beledigd? nog! eboli. Prins.... karlos, met aandrang. Zyt gy nog beledigd? ik bid u zeg het my. eboli. Wat zal dat? gy fchynt te vergeten, Prins.... wat zoekt gy by my? karlos, haare hand met he° vigheid vattende. Meisje, kunt gy eeuwig haaten ? vergeeft gekrenkte liefde dan nooit? e b O-  3i8 DON KARLOS. e n o l i wil zich los maken. Wat crinnert gy my, Prins? karlos. Uwe goedheid , en myne ondankbaarheid: ach! ik weet her wel, zwaar heb ik u beledigd lief meisje, ik heb uw zagt hart verlcheurd. Ik heb traanen geperst uit de oogen eens engels; en, ach! ook thans ben ik niet hier om my die te berouwen. eboli. Prins, verlaat my, ik.... karlos. Ik ben gekomen wyl gy een zagtaartig meisje zyt, wyl ik op uw goed hart vertrouw; want ziet ik heb geen vriendfchappelyk hart meer op de waereld dan het uwe, dan u alleen; eens waart gy my zo goed, gy zult niet eeuwig haaten, gy zult niet onvcrzoenelyk zyn. eboli. wend haare oogen weg. o Stil, niet meer, om godswille, Prins ! karlos. Laat my u die gulde tyden erinneren. Laat  VIERDE B E D R Y F. 319 Laat my ü uwe liefde erinneren , uwe liefde, aan welke ik my zo onwaardig gedroeg : laat my thans doen gelden wat ik u geweest ben, welk een waarde de droomen van uw hart my gaven; nog eenmaal, nog maar eens, hel mv zo voor uwe ziele als ik toen was, en offer deze fchaduw 't geen gy my voor eeuwig niet meer kunt offeren. EBOLI. 0 Karei ! hoe gruwzaam fpeelt gy met my ? KARLOS. Wees grooter dan uw geflacht. Vergeet beledigingen : doe wat vóór u geen vrouw gedaan heeft, wat na u geen vrouw moer doen zal. Iets ongewoons vorder ik van u. Laat my , op myne kniën bezweer ik u , laat my flechts twee woorden met myne moeder fpreeken. Hy werpt zich voor haar neder. Z E-  3*° DON KARLOS. ZEVENTIENDE TOONEEL. De voorigen. marquis van posa, {„ de kamer, agt er hem twee Officieren der Koningklyke lyfwagt. marquis. ademloos huiten zichzelven, daar tusfchen treedende. Wat heeft hy gezegd ? geloof hem niet. karlos. nog op zyn kniën met een harde ftem. r>y alles wat heilig is... marquis. valt hem in de reden. Hy is razend, hoor toch den razenden niet. karlos harder dringende. Het geldt dood of leven, breng my by haar. marquis. rukt de Princes met geweld van hem af. Ik vermoorde u, zo gy naar hem luistert. Te-  VIERDE B E D R Y F. 3ai Tegen een' van de Officie?-en. Graaf van Kordua. In den naam des Monarchs. hy toont hem 't hevel van arrest. De Prins is uw gevangene. Don Karlos /laat verflyfd , als vanden donder getroffen, hy [preekt van dit ogenblik geen woord meer. De Princes geeft een luide gil van fchrik en wil vlugten. De Officieren zien verwonderd. Eene lange diepe flilte; men ziet den Marquis hevig beven en met moeite zich houden. Tegen den Prins. Ik bid om uwen degen. VorBin Eboli, gy blyft; en... Tegen den Officiefi Gy moet zorgen dat., zyn-.Hoogheid niemant fpreeke, niemant, tegen uzelv' niet, by gevaar Van UW leven. Hy /preekt nog eenige woerden zagt/es tegen den Officier. Daarop wend hy zich tot de anderen. Ik ga my zo aanftonds voor de voeten van X den  322 DON KARLOS. den Monarch nederwerpen en hem rekeni'chap geven.... Tegen Karlos. En u ook, Prins vervvagt my binnen een uur. Karlos laat zich zonder teken van bewustheid weg voeren. Slechts in het voorbygaan laat hy een matte ftervende blik op den Marquis vallen; die zyn gezicht bedekt. De Princes beproeft nog eens om te ontvlugten. De Marquis voert haar by den arm te rug. AGTTIENDE TOONEEL. PRINCES VAN EBOLI. MARQUIS VAN POSA. EBOLI. Om 'shemels wil laat my deze plaats.... MARQUIS. feit zich recht voor haar met ten' geduchten ernst. Wat heeft hy u gezegd, ongelukkige ? EBOLI. Niets,... laat my,... niets. MAR-  VIERDE BEDRYF. 323 marquis. houd haar met geweld terug; met nog meerder ernst. Hoe veel hebt gy ervaaren! Hier is geen ontfnappen meer. Gy zult op deze waereld het niemant meer vertellen. e b o l i. ziet hem verfchrikt in V gezicht. Groote God! wat meent gy daar mede? gy zult my toch niet vermoorden? marquis trekt een pook. Inderdaad dat ben ik van gedachten: maak het kort. eboli' My? my? o eeuwige barmhartigheid! wat heb ik dan gedaan? marquis. opziende naar den hemel, den dolk op haar borst gezet. Nog is het tyd , nog kwam het vergift niet over uwe lippen. Ik vergruis het vat en alles blyft wat geweest is. Spanjes lot en het leven van een vrouw! En deze moord ben ik zeker X 1 dat  324 DON KARLOS. dat aan het waereldgcrigt my geen misdaad weezen zal. in deze houding blyft hy twyjel, agt!g flaan. eboli. « voor hem nedergezonken en ziet hem fierk in 't gezigt. _ Nu? wat draalt gy? ik vraag om geen verichoomng, neen, ik heb verdiend te fterven en ik wil liet doen. MARQUIS. laat zyne hand langzaam zin. ken, na een korte bedenking. Neen, dat was zo laag als wreed. Néert' neen! God zy geloofd! 'er zyn nog andere middelen. Hy laat de pook vallen, en ylt naar buiten. De Princes fnelt voort door een andere deur. Een  VIERDE BE DRY F. 3*5 Een Kamer der- Koningin. NEGENTIENDE TOONEÉL. De koningin tegen de gravin fuentes. Wat zegt die opfchudding in het paleis? Ieder eedruis, Gravin, doet my heden fchnkken. o Zie toch eens, en zeg my wat het beduid. De Gravin Fuentes vertrekt en de Princes Eboli loopt de kamer in. TWINTIGSTE TOONEEL. koningin. princes eboli. eboli ademloos, bleek en ontfteld voor de Koningin neergezonken. Koningin! help! help... hy is gevangen. KONINGIN. Wie ? EBOLI. De Marquis van Pofa nam hem op hevel des Konings gevangen. KONINGIN. Maar wie toch? wie? X 3 e b o-  $*i DON KARLOS. eboli. De Prins. KONIfrolN. Raast gy? eboli. Zo even voerden zy hem weg. koningin. En wie nam hem gevangen? e b o l i. De Marquis van Po la. koningin. . Nu> God € Sc'nofd dat het de Marquis was die hem gevangen nam ! e li o l I. Dat zegt gy zo rustig, zo koel, Koningin? o Hemel! gy voorziet dan niets, gy weet niet.... koningin. Waarom hy gevangen wierd ? wegens een' misftap , denk ik, die het hevig karakter des jongelings zeer natuurlyk is. eboli. Neen! neen! ik weet het beter, neen.' o Ko-  VIERDE BEDRYF. 3*7 Koningin... vervloekte duivelfche daad! voor hem is geene redding meer. Hy ftcrtt. KONINGIN. Hy fterft? EBOLI. En ik ben zyne moordenaarfter. KONINGIN. Hy flerft? ylhoordige, bedenk wat gy zegt. E B O L I. En waarom, waarom hy fterft! o had ik geweeten dat het zo ver komen zou! KONINGIN. r.ecmt haar goedig by de hand. Vofffin, gv zyt nog buiten uzelve : roep ^V g** te rug, dan kunt gy rustiger, en niet in zulke fchrikkclyke beelden , die myn geheele ziel doen huiveren , my de zaak vertellen... wat weet gy? wat is 'er geiclucd? E B O L I. o Neen , deze hcmclfche toegeeflykheid, die goedheid niet, Koningin! Als vlammen der helle flaan zy om myn brandend geweeten. Ik ben niet waardig myn onheilig oog tot uwe glorie X 4 °r  r-S DON KARLOS. op tc heffen. Vertreed liever de ellendig d=e zich, verknerst van berouw, fchaamtè m zelfverachting, voor uwe voeten kromt. koningin, Ongelukkige, wat hebt gy my te belyden? e n o l i. Engel des lichts! groote heilige! nog erkent n«É «-rd gy den duivel niet gewaar,°dien gy 20 Gefiferyk, zo vriëndelyk aanlacht... lecr dien heden kennen. Ik was de dief, die u belloleu heelt. koningin, Gy? e n o l i. En aan den Koning die brieven overleverde. koningin. Gy? e b o l I. Die zich verftout heeft u aan tc klagen. KONINGIN. gvj gy kost.... eboli. Wraak, liefde, razerny: ik beminde den Infant, en haatte u. k o-  VIERDE BEDRYF. 3*9 k o n i n o i N- Om dat gy hem beminde? e b o l i. Wyl ik bet hem bekend had, cu gccnc wederliefde vond. koningin, na eenig pJilzwygen. o Nu, nu word alles voor my ontraadfeld. Sta op; gy bemindet hem , ik heb het reeds vergeven, het is vergeeten, fta op. eboli. Neen, neen, een vreesfelyke bekentenis is nog over... niet eer, groote Koningin.... koningin opmerkzaam. Wat zal ik nog meer moeten hooren? fpreek dan?.... e b o l i. De Koning... verleiding... o Gy fait uw ogen neêr... Ik lees in uw aangezicht verwerping... De misdaad waar van ik u befchuldigde... begong ik zelve. Zy drukt haar gloeiend gezicht op den grond. De Koningin vertrekt. Groote ftilte, na eenige minuten komt de Hertogin van Olivarez X 5 uit  330 DON KARLOS. uit het Kabinet, in het welk de Koningin gegaan was, en vind de Vorftin nog in dezelfde houding leggen: zy nadert haar ft ilzwygende } op htt gedruis regt de laat. fte zich op en vliegt als een razende over einde daar zy de Koningin met meer gewaar word. EEN EN TWINTIGSTE TOONEEL. PRLNCES EBOLI. HERTOGIN VAN OLIVAREZ. EBOLI. God! zy heeft my verhaten! nu is het olivarez treed nader toe. Princes Eboli! eboli. .Ik.Weet wwom §y komt, Hertogin: de Ko»«*jn zend u naar my, om myn oordeel aan te kondigen... toe... fchiclyk. OLIVAREZ. Ik heb bevel van haare Majefleit uw Kruis en Sleutel m bewaring te nemen. E B O'  VIERDE BÉDRYF. 33ï K li O L I. neemt een gouden Ordenkrah van haare borst en geeft hei Hertogin. Het zy my tog nog eenmaal gegund de hand der beste Koningin te kuilen? OLIVAREZ. In het Maria Klooster zal men u zeggen wat over u befloten is. E B O L I. met uitbatjlende traanen. Ik zal dan de Koningin niet weder zien? OLIVAREZ. omarmt haar met een afgewend gelaat. Leef gelukkig! Zy vertrekt fnel, de Princes volgt haar tot aan de deur des Kabinets, welke aanftónds agt er de Hertogin word toegcfloten. Eenige minuten blyft zy ftom en beweegloos voor dezelve op de knt'en leggen: daarna beurt zy zich op, en vertrekt met een bedekt gezicht. TWEE  332 DON KARLOS. TWEE EN TWINTIGSTE TOONEEL. De koningin en de hertogin van olivarez komen uit het Kabinet. koningin. Is zy weg? olivarez. Als een vertel*- haar lot is verfchrikkclyk. koningin. treed onrustig aan het venfter. Waar of de Gravin Fuentes blyft? Zy zou my narigt brengen. Een Page treed binnen, en fpreekt eenige woorden met de Ópper-hofmeesteres, welke zich daarop tot de Koningin wend, olivarez. Hertog Alba en Domingo, uwe Majefleit. koningin ontzet. Domingo en Hertog Alba!.... Alba en Domingo ? olivarez. Zy verzoeken flechts een ogenblik genadie gehoor. s k o-  VIERDE B E D R Y F. 333 KONINGIN. na eenig overleg. Dat wil ik hun wel hooren : geleidt hen tot my. De Page vertrekt. De Opperhofmeesteres verwydert zich in het Kabinet. DRIE EN TWINTIGSTE TOONEEL. De KONINGIN. ALBA «» DOMINGO. ALBA. Als het ons vergund is, groote Koningin! KONINGIN, Wat is 'er van uwen dienst? DOMINGO. Eene redelyke bezorgdheid voor de verhevens perhxm van uwe koningklyke Majefteit laat ons niet toe werkeloos Bil te zwygen, by een voorval, dat uwe zekerheid dreigt. ALBA. Wy haastten ons, om door een tydige waarfchouwing, een complot dat tegen u zich famenipant, kragteloos te maaken. D O-  334 DON KARLOS. DOMINGO. En onzen yvcr, en onze dienden voor de voeren van uwe Majefleit ncêt tc leggen. KONINGIN. ziet hen verwonderd aan. Hoogwaardig Heer, en gy, myn edele Hertog , gy verrast my waarlyk . Zulk een dienstvaardigheid was ik van Domingo en Hertog Alba geheel niet vcrwagtcnde. Ik weet hoe ik die waardeeren moet; gy noemt my een complot dat my dreigen zou: mag ik weetcn, wie?... A L Ji A. Wy bidden ü, zich te wachten voor eenen Marquis van Pofa, die voor zyne Koningjyke Majefleit geheime zaken verrigt. KONINGIN. Ik hoor met genoegen dat de Monarch zo goed gekozen heelt. Den Marquis heeft men my reeds lang als een goed mensch , als een groot man geroemd. Nimmer wierd de hoogde gunst regtvaardiger uitgedeeld. DOMINGO. Regtvaardiger uitgedeeld j dit weten wy beter. A L  VIERDE [BEDRYF. 335 ALBA. Het is lang geen geheim meer waar toe zich die man laat gebruiken. KONINGIN. Hoe! wat is dat dan? gy trekt myn gehecle aandagt. DOMINGO. Is het reeds lang geleden dat uwe Majefleit voor de laatlte reis haar kistje heeft nagezien ? KONINGIN. Hoe dat? DOMINGO. En hebt gy geene kostbaarheden daar uit vermist? KONINGIN. Hoe dat? waarom? wat ik vermis, weet myn gantfche hof; doch de Marquis van Pofa, hoe komt de Marquis van Pofa hier mede in verband? ALBA. Zeer naauw , uwe Majefleit. Want ook de Prins mist zeer wigtige Papieren , die dezen morgen in des Konings handen gezien wierden, -oen de Ridder geheime audiëntie had. Zo even is  33ó DON K A Pv L O S. is zyne Hoogheid in verzekering genomen, en de Marquis van Pofa is Minister. KONINGIN. na eenig nadenken. Zeldzaam waarlyk... ten uiterfte zonderling. Ik vind hier eenen vyand, van welken ik niet gedroomd had; en vrienden, die ik my niet kan herinneren gehad te hebben; want waarlyk.. . terwyl zy op beiden een doordringend oog flaat. ik moet bekennen, ik was reeds in gevaar om den flechten dienst die my by mynen heer den Koning toegebragt is, aan u te vergeven, A L E A. Aan ons ? KONINGIN. Aan u beiden. DOMINGO. Hertog Alba.' aan ons! KONINGIN, nog /leeds de oogen op hen gevestigd. Hoe lief is het my dus myne overyling zo ras  VIERDE BEDRYF. 337 ras gewaar te worden: zonder dit had ik befloten zyne MajeBeit te bidden, mynen aanklager voor my te Bellen. Nu, zo veel te beter, nu 'kan ik my op het getuigenis van Hertog Alba beroepen. A L B A. Op my? dat wilt gy in ernst? KONINGIN. Waarom niet? DOMINGO. Om al den dienst kragtloos te maaken dien wy u in het verborgene toebrengen kunnen... KONINGIN. In 't verborgene? met ernst en fierheid. Ik wenscbte wel te weeten, Hertog Alba! wat de Gemaalin van uwen Koning met u, of met uwen Priester, te behandelen heeft, dat haar gemaal niet weten mogt. Ben ik onfchuldig of fchuldig? DOMINGO. Welk een vraag! ALBA. Doch zo de Koning eens niet zo rechtvaardig ware, ten minfte het thans niet ware? Y K O*  333 DON KARLOS. KONINGIN. Dan moet ik wachten tot hy dat worde.... Wél hem die te winnen heeft, als hy het gel' worden is! zy maakt hen een buiging. beiden vertrekken. VIER EN TWINTIGSTE TOONEEL. DE KONINGIN. MARQUIS VAN POSA. KONINGIN, Ach! eindclyk, Marquis! gelukkig dat gy komt. MARQUIS. bleek ah een doode, met een verward gezicht, een bevende fiem, en dit geheele Tooneel door in een hevige beweeging. Is uwe Majefleit alleen ? kan niemand in deze naaste kamer ons beluisteren? KONINGIN. Geen mensch... waarom? wat tydine brengt gy? terwyl zy hem nauwkeuriger aanziet en verfchrikt te rug treed. o Hoe  VIERDE BEDRYF. 339 o Hoe zo geheel veranderd! wat is dat? gy doet my beeven, Marquis, alle uwe trekken zyn ontfteld, gelyk een ftervende. MARQUIS. Gy weet vermoedelyk reeds... KONINGIN. Dat Karei gevangen is, en wel door u, voegt men hier by... Zo is dat dan waar? ik wilde het van geen' mensch dan van uzelven gelooven. MARQUIS. Het is waar. KONINGIN. Door u? MARQUIS. Door my. KONINGIN. ziet hem eenigen tyd twyfelagtig aan. Ik eer uw handelwys, ook dan als ik die niet be-rryp... Ditmaal evenwel, vergeef het de angftige vrouw. Ik vrees gy fpeelt een gewaagd fpel. MARQUIS. Ik heb het verloren. Y & K O-  34° DON KARLOS. KONINGIN. o.Goede hemel! MARQUIs. Wees geheel gerust, myne Koningin! voor hem is reeds gezorgd. Ik heb het voor my verloren. KONINGIN. o God! wat zal ik hooren! MARQUIS. Want wie, wie heette my op een' twyfelagtïgen worp alles te zetten ? alles ? zo verwaand met den hemel te fpeelcn ? Wie is de mensch, die zich vermeten wil het zwaare roer des toevals te regeren zonder de alweetende te zyn? o Het is billyk! maar waarom nu van myzelven gefproken? de ogenblikken zyn kostbaar, als het leven der menfehen: en wie weet of uit des rigters karige hand niet reeds de laatfte droppelen voor my vallen! KONINGIN. Uit des richters hand ? welk een plcgtigc toon! Ik vat niet wat die redenen bedoelendoch gy ontzet my. MARQUIS. Tiy is gered! doch voor welk een' prys? dit is even-  V I E R. D E BEDRYF. 341 evenveel!... toch flechts voor heden. Weinig ogenblikken zyn nog voor hem over; hy fpaare die. Zy komen my wat hoog te ftaan. Nog dezen nacht moet hy Madrid verlaaten. KONINGIN. Nog dezen nagt? MARQUIS. De toebereidfelen zyn gemaakt. In het zelve Karthuizer Klooster, dat reeds langen tyd de toevlugt onzer vriendfchap was, daar verwagt hem de post. Hier is aan wisfels alles wat het geluk my op deze waereld gaf: wat ontbreekt, leg gy dit hierby. Zeker had ik voor mynen Karei nog veel op het hart, nog veel dat hy weeten moet, doch het kon my welligt aan tyd ontbreeken , alles perfoonelyk met hem af te doen. Gy fpreekt hem dezen avond , daarom wend ik my tot u. KONINGIN. Verklaar u, om myner ruste wil, verklaar u nader, Marquis! .., Spreek niet zo raadzelagtig met my... wat is 'er gefchied? MARQUIS. Ik heb nog een wigtige bekentenis af te leggen: dit doe ik in uwe handen. Ik bezat een Y 3  342 DON KARLOS. geluk dat maar zeer weinig erlangen: ik beminde eenes Vorften zoon... myn hart, flechts één eenigen gewyd, omfloot de geheele waereld. In de ziel van mynen Karlos fchiep ik een paradys voor miUioenen. o Myne droomen waren fchoon! doch het behaagde der eeuwige wysheid my van myne fchoone planting af te roepen Ras heeft hy zynen Rodrigo niet meer. De' vriend houd op in den geliefden. Hier.! hier! hier op dezen heiligen altaar, in het hart zyner Koningin leg ik myn laatfle kostbaare nalatenfchap neder... hier vind hy het wanneer ik niet meer ben... hy wend zyn aangezicht af, en traanen verflikken zyne ftem. KONINGIN. Dat is de taal van eenen flervenden. N08 hoop ik dat het flechts de werking van uw bloed is... of Hgt 'er zin in deze woorden? MARQUIS. heeft zyn' moed hervat en vaart met een' vasten toon wéér voort. Zeg hem dat hy gcdagtig zyn moet aan de eeden, die wy in de vorige verrnkkelyke dagen onzer vriendfchap, aan het hooge altaar, dat hy kent, op de in tweën gebroken hostie bezworen. Den mynen heb ik gehouden, ik ben hem  VIERDE BEDRYF. 343 hem trouw gebleven tot aan 'den dood. Nu is , het zyn beurt ook den zynen te houden. KONINGIN. Tot den dood? MARQUIS. Hy maake, o zeg hem dat, het droombeeld waaragtig, dat Boute droombeeld van een nieuwen Baat, de goddelyke vrugt der vriendfchap. Hy kgge de eerfte hand aan dit ruwe marmor: of hy voleinde, of onderlegge dit moet hem een zyn: hy leg 'er de hand aan. Als nog eeuwen vervlogen zyn , zal de voorzienigheid eenen Vorften zoon als hy, op eenen troon als de zyne, plaatfen: uit de ruïnen zynen Torfo graven en haaren nieuwen lieveling met dezelfde aandrift bezielen. Zeg hem dat hy achting draagen moet voor de droomen van zyne jongkheid; wanneer hy een man zal zyn , dat hy m hart der tedere godenbloem niet openen moet voor het doodende infecT: van een geroemd en verbeterd vernuft; dat hy niet verdwaalen moet als aardfche wysheid de betoovering, die dochter des hemels, lastert. Ik heb hem dit te vooren gezegd. KONINGIN. Hoe verBa ik dit, Marquis? waar toe voert... y ^ MAR-  344 DON KARLOS. marquis zeer ern/ïig. En zeg hem dat ik het geluk van menfehen op zyn ziele leg: dat ik het flervend van hem vorder, van hem vorder, en daar toe geregtigd was. Het had aan my geftaan om eenen nieuwen morgen over dit Ryk uit te breiden. De Koning fchonk my zyn hart. Hy noemde my zynen zoon; ik voere zyne zegels en zyne Alba's zyn niet meer. Hy houd een ogenblik op, en ziet zwygend op de Koningin. Gy weent! o deze traanen ken ik, fchoone ziel! de vreugde doet hen vloeien. Doch dit is voorby, 't is voorby... Karei of ik. De keus was fclhelyk en fchrikkelyk , éc!n was zeker verloren; en ik wil deze eene zyn, ik liever... verlang niet meer te weeten. koningin. Nu, nu, eindelyk begin ik u te begrypen, ongelukkige! wat hebt gy gedaan? marquis. Twee korte avondflonden weggegeeven om een' hellen zomerdag te redden. Den Koning geef ik op... wat kan ik ook den Koning zyn ? In dezen harden grond zal geen myner rozen meer bloeien. Dat waren flechts gochelfpelen van het kindsch ver-  VIERDE BEDRYF. 345 vernuft, die de rype man fchaamrood herroept. En dan zou ik de naderende veel belovende lente verdelgen om een lauwe zonneBraal in het noorden te flreelen ? Ik zou, om de laatfle geesfelflagen van eenen afgematten tiran te verzagten , de groote vryheid van een geheele eeuw waagen? elendige roem! Ik begeer dien niet. Europa's lot rypt in mynen grooten vriend. Op hem verwys ik Spanje; tot dien tyd toe vloeide het bloed onder de hand van Philips. Doch wee! wee my, en hem, indien het my berouwen zou! indien ik het ergfte gekozen had! Zo ik den grooten wenk der voorzienigheid kwalyk verflaan had, die my, en niet hem, op dezen troon plaatfen wimV, wee my en hem, wanneer.... koningin. Spreek niet uit. 't Geen gy vreest, Ridder, zal niet gefchieden. Ik kenne uwen vriend; ik Ba u borg voor zyn hart. marquis. Dat was het dat my nog op het hart lag. Nooit, nooit zal het gefchieden... en myn borg, Koningin, zyt gy! na eenig fiilzwygen. Ik zag haar kiemen, deze liefde, ik zag de ongelukkigfle der driften in zyn hart wortel y 5 fchie-  346 DON KARLO S. fchieten... Toen ftond het in myne magt die uit té roeien, doch ik deed het niet. Ik voedde deze liefde, die my niet ongelukkig fcheen. De waereld kan anders oordeelen; het berouwt my niet. Myn hart klaagt my niet aan. Ik zag leven, waar zy dood vond. In deze hopelooze vlammen erkende ik vroeg de gulde draal der hoop. Ik wilde hem doen uitmunten in voortreffelykheid. De groei der trotfche koningklyke vrugt die een menfehen leeftyd langzaam kweekt, wilde ik door de fchielyke lente der wonderdaadige liefde verhaasten. Ik wilde zyn deugd door deze kragtige zonneblik doen typen... tot de hoogde fchoonheid wilde ik hem opvoeren. De fierfdykheid ontzeide my een beeld. De taal had geen woorden, toen wees ik hem op dit, en myne gantfche leiding was zyne liefde te verfynen. KONINGIN. Uw vriend, Marquis, vervulde u dan zo geheel dat gy my door hem vergat. Geloofde gy my in ernst van alle vrouwelyke zwakheid ontbonden , dat gy my tot zynen engel maakte, hem tot befchutting van zyne deugd gegeeven? Toen overleidet gy wel niet hoe veel voor ons hart te wagen is, als wy met zulk een' naam de hartstogten veredelen. MARQUIS. Voor alle vrouwen: maar voor ééne niet. Op ééne  VIERDE BEDRYF. 3-k ééne zou ik zweeren... Of zoud gy u de edelfte van alle begeertens fchaamen, de fchepfter van veele deugden te zyn? Wat gaat het Koning Philips aan ? Zal hy het gewaar worden, als zyne heerlykheid in het escuriaal den fehilder die voor hem Baat met eeuwigheid ontgloeit? of behoort de zoete harmonie , die in het fnarenfpel fluimert, den kooper toe die het met doove ooren bewaakt? Hy heeft het regt gekogt, ja om het te verbryzelen; doch de kunst om den zilvertoon hervoort te roepen, en in de verrukking van het lied weg te fmelten, deze kogt hy niet. De waarheid is voor den wyzen voorhanden: de fchoonheid voor een gevoelend hart. Zy beiden behooren by elkander. Geen laag vooroordeel zal my in dit geloof verBooren. Beloof my hem eeuwig te beminnen, door geen menfehen vrees, door geen' valfchen heldenmoed u te laaten verzoeken tot een nietige verlochening, maar hem onveranderlyk, en eeuwig te beminnen... belooft gy my dit? Koningin! belooft gy my dit in myne hand? KONINGIN. Myn hart, dit beloof ik u, zal alleen en eeuwig de richter myner liefde zyn. MARQUIS. trekt zyne hand te rug. Nu Berve ik rustig, myn werk is afgedaan. hy buigt zich voor de Koningin en wil gaan. K O-  348 DON KARLOS. KONINCIN. begeleid hem zwygende met haare oogen. Gy gaat, Marquis, zonder my te zeggen, of wy en wanneer wy elkander wederzien ? MARQUIS. komt nog eens te rug; het gezicht afgewend. Ja zeker, wy zien elkander weder. KONINGIN. ziet hem doordringend aan. Ik verdond u, Pofa, verdond u zeer goed... waarom hebt gy my dat gedaan ? MARQUIS. Hy of ik. KONINGIN. Neen! neen, gy wikkeldet u in deze daad in, die gy verheven noemt: lochen het niet, ik' kenne u, gy hebt lang daar naar gedorst. Al moesten duizend harten breeken, wat bekommert gy u daar over- als gy flechts uwen hoogmoed voldoed! o Thans, thans leer ik u beter verdaan: gy hebt flechts vermaardheid gezogt. MAR-  VIERDE B E D R Y F. 349 MARQUIS. getroffen, by zichzelven* Neen! daarop was ik niet voorbereid. KONINGIN. na een weinig zwygens. Marquis! is 'er geene redding mogelyk? MARQUIS. Geene. KONINGIN. Geene!... bedenk u wel! is 'er geene redding mogelyk? ook niet door my? MARQUIS. Ook niet door u. KONINGIN. Ook zelf door eene misdaad niet? gy kent my flechts half. Ik heb moed... MARQUIS. Dit weet ik. KONINGIN. En geene redding? MARQUIS. Geene. K O-  S5o DON KARLOS. KONINCIN. verlaat hem en bedekt haar gezicht. Ga weg, ik acht nu geenen man meer. MARQUIS. in de hevigfte beweeging voor haar neder geworpen. Koningin!... o God! het leven is toch fchoon. Hy fpringt op en loopt fchielyk voort. De Koningin in haar Kabinet. VYF EN TWINTIGSTE TOONEEL. Foorkamer des Konings. hertog alba tn Domingo gaan ftllzwygend en afgezonderd op en néér. graaf lerma komt uit het Kabinet des Konings , daarna don raimond van taxis , de Opperpostmeester. LERMA, Of zich de Marquis nog niet vertoont ? F E R I A. Nog niet. L E R-  VIERDE BEDRYF. 351 lerma wil weder binnen treden. t a x 1 s, treed op. Graaf Lerma , meld my aan. lerma. De Koning is voor niemand zigtbaar. taxi s. Zeg hem dat ik hem moet fpreeken; 'er is zyne MajeBeit zeer veel aan gelegen; yl voort, liet lyd geen uitftel. lerma gaat in V Kabinet. alba treed by den Opperpostmeester. Lieve Taxis, gewen u aan geduld, gy zult den Koning niet fpreeken. t a x i p. Niet? waarom niet? alba. Dan had gy de voorzigtigheid moeten hebben , om den Marquis van Pofa verlof te vragen , die zoon en vader tot gevangenen maakt. TAXIS.  352 DON KARLOS. t a x i s. Van Pofa? hoe? dat is dezelfde uit wiens hand ik dezen brief ontfang.... alba. Een' Brief? welken brief? t a x i s. Dien ik naar Brusfel bevorderen moest. alba opmerkzaam, Brusfel! t a x i s. Dien ik nu even aan den Koning brengen wilde, alba. Brusfel! hebt gy gehoord, Capellaan? naar Brusfel. domingo treed hier by. Dat is zeer verdagt. t a x i s. En hoe angftig , hoe verlegen is hy my aanbevolen geworden! domingo. Angftig? zo! a l-  VIERDE B E D R Y F. 353 alba. Aan wien is dan het opfchrift? t a x i s. Aan den Prins van Oranje ert Nasfau. alba. Aan Willem? Capellaan, dat is verraad. domingo. Wat kan het anders zyn ? Ja zeker, dézen brief' moet men ten eerBen aan den Koning overleveren. Welk eene verdiende voor u, waardige man! zo Breng te zyn in uws Konings dienst! t a x i s. Hoogwaardige Heer, ik deed flechts myn' phgt. alba. Gy deed zeer wel. lerma. komt uit het kabinet by den Opperpostmeester. De Koning wil u fpreekeri. Taxis treed binnen. Z l e r-  354 DON KARLOS. LERMA. Is de Marquis nog niet hier? DOMINGO. Men doet hem aan alle oorden zoeken, LERMA. Dat is toch zeer wonderlyk. ALBA. 't Is natuurlyk! zeer eigenaartig: de Prins is een Staatsgevangene en de Koning zelf nog onzeker: waarom? DOMINGO. Is hy niet eens hier geweest om hem rekenfchap te geeven? ALBA. Hoe nam de Koning het op? LERMA. De Koning fprak nog geen woord. gedruis in 't Kabinet. ALBA. Wat was dat? Stil! TAXIS.  VIERDE BEDRYF. 355 t a x i s. uit het Kabinet. Graaf Lerma ! beiden naar binnen. alba tegen domingo. Wat gebeurt hier? domingo. Met dezen toon der ontzetting ! Als deze onderfchepte brief.... Ik voorfpel niet goeds, Hertog! alba. Lerma laat hy roepen, en hy weet toch zeker dat gy en ik in de voorzaal.... domingo. Onze tyden zyn voorby. alba. Ben ik de zelfde dan niet meer, voor wien hier voormaals alle deuren openfprongen ? Hoe is alles om my heen veranderd, hoe vreemd! domingo. was zagtjes aan de deur van het Kabinet genaderd en blyft luisterend daar voor ftaan. Hoor! Z 2 al.  356 DON KARLOS. alba. na'eene flilte. Alles is doodftil, men hoort hen ademhaalen. domingo. Het dubbelde tapyt verdooft het geluid. alba. Ga heen, men komt. Domingo verlaat de deur. Het is my zo benaauwd, zo bang, even als of dit ogenblik een gewigtig lot beflisfen zou. ZES EN TWINTIGSTE TOONEEL. De prins van parma. De Hertogen van feria en medina sidonia met nog meer andere Grooten treden op. De vorigen. p a r m a. Is de Koning te fpreeken? a l e a. Neen. p a r m a. Neen? Wie is 'er dan by hem?  VIERDE BEDRYF. 357 F E R I A. Zonder twyfel de Marquis van Pofa. ALBA. Dien verwagt men zo aanftonds. p A R M A. Dit ogenblik zyn wy van Saragosfa aangekomen. Geheel Madrid is ontfteld... Is het dan waar? DOMINGO. Helaas! ja. F E R I A- Het is waar... hy is door den Malthezcr in arrest genomen? ALBA. Het is zo. I> A R M A. Waarom? wat is 'er dan gefchied? ALBA. Waarom , dat weet geen mensch dan zyne Majefleit en de Marquis van Pofa. p A R M A. Zonder toeflemming van de Grooten zyns Koningkryks? ^ F E.  358 DON KARLOS. F E R I A. Wee hem, die deel gehad heeft aan die S taatsbelediging! A L E A. Wee hem! zo roep ik ook. MEDINA SIDONIA. Ik ook. De overige Grooten. Wy allen. P A R M A. Wie volgt my in het Kabinet? ik werp my voor de voeten des Konings. L E R M A. ylt uit het Kabinet. Hertog Alba! DOMINGO. Eindelyk... God zy geloofd! Alba ylt naar binnen. L E R M A. ademloos in groote beweeging. Als de Malthezer komt... Zyne Majefleit is thans niet alleen; hy zal hem laten roepen. D O-  VIERDE BEDRYF. 359 d o m i n c o. Tegen Lerma, terwyl alle de overigen vol nieuwsgierige verwagting zich rondom hem fchaaren. Graaf, wat is 'er toch gefchied? gy zyt zo bleek als een lyk. l e e. m a wil voort ylen. Dat is duivelsch! parma en feria. Wat dan? wat dan? medina sidonia. Wat doet de Koning? domingo te gelyk, Duivelsch! wat dan ? lerma. De Koning heeft geweend. domingo. Geweend. allen te gelyk met ontzettende verwondering. De Koning heeft geweend! % 4 Jyjen  3ÖP DON KARLOS. Men hoort een fchel in hei Kabinet. Graaf Lerma yli naar binnen. domingo. hem na, wil hem te rug houden. Graaf! nog een woord.... vergeef my... Weg is hy! daar ftaan wy door ontzetting geketend. ZEVEN EN TWINTIGSTE TOONEEL. princes eboli. feria. medina sidonia. pakma. domingo. De vorige Grooten. eboli fchielyk buiten zichzelve. Waai; is de Koning? waar? Ik moet hem fpreeken. tegen fïrjfa Gy, Hertog! breng my by hem. feria- De Koning heeft wigtigc verhindering. Geen mensch word toegelaaten. eboli. Onderteekent hy het vreesfelykfte vonnis reeds ?  VIERDE BEDRYF. reeds? Hy is belogen... ik zal het hem bewyzen dat hy belogen is. Domingo geeft haar van verre een'' beduidenden wenk. Princes Eboli? E u o l i gaat naar hem toe. Zyt gy ook daar, Priester? dat is goed, u heb ik nodig... gy zult het my helpen bekragtigen. Zy grypt zyne hand en wil hem mede in het kabinet feepen, domingo, Ik? zyt gy niet by uw verhand, Vorftin? F E E. i A. Blyf nu te rug, de Koning zal u nu niet hooren. eboli. Hy moet my hooren... waarheid moet hy hooren , waarheid! al was hy tienmaal een god. domingo. Weg ! weg ! gy waagt alles; blyf toch te rug. Z 5 * B O-  362 DON KARLOS. EBOLI. Mensch! beef voor den toorn van uwen god: ik heb niets te wagen. Daar zy in het kabinet gaan wil, ontmoet haar Hertog ALBA. Zyne oogen gloeijen. Triumph is in. zynen gang; hy vliegt naar Domingo, en omarmt hem. Laat nu in alle kerken een Te Deum galmen. De zege is ons. DOMINGO. Ons ? ALBA. tegen Domingo en de overige Grooten. Nu tot zyne Majefleit. Van my zult gy verder hooren. V Y F-  VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Een Kamer in het koningklyk Paleis door een yzeren Hekdeur van een groot Fwrhof afgefcheiden, in het welke Wagten op- en neder gaan. don karlos aan een tafel z:ttende, met het hoofd voorover op de armen liggende, even of hy fluimerde. Aan het einde der kamer eenige Officieren, die met hem opgefloten zyn. De Marquis van Pofa treed linnen zonder van hem bemerkt te worden; en fpreekt zagtjes met de Officieren, welke zich aanftonds verwyderen. Hy zelf treed naby Karlos en neemt hem eenige ogenblikken zwygend en treurig waar', e'w delyk maakt hy eene beweeging, welke Karlos uit zyne bedwelming wekt. KARLOS. ziet op, word den Marquis gewaar en krimpt van fchrik in elkander. Dan ziet hy hem eeni'  34 DON KARLOS. eenigen tyd met groote ftyvt oogen aan, en flrykt met de hand over 'i voorhoofd, als of hy zich iets erinneren wilde, m a r q u i !, Ik ben het, Karei. karlos geeft hem de hand. Gy komt evenwel nog by my?... dat is neg goed van u. marquis. Ik verbeeldde my dat gy hier uwen vriend kost nodig hebben. karlos. Waarlyk ? meende gy dat ? Zie dat verheugt my nog; dat verheugt my onbefchryflyk. Ach! ik wist het wel, dat gy my goed gebleven waart. marquis. Dit heb ik ook aan u verdiend. karlos. Niet waar?., o wy verdaan elkander volkomen. Zo heb ik het gaarne. Deze verfchooning, die zagtheid, ftaat groote zielen, zo als gy en ik, wei,*  VYFDE BEDRYF. 365 wel; doch laat het eens zyn dat eene myner eifchen onbillyk geweest is; moest gy my dan ook de billyke'ontzeggen? De deugd kan ftreng, maar niet gruuwzaam, niet onmenfchelyk zyn. Ik kan het toch niet helpen dat uwe pligten myne vreugde beftryden. Gy weet het, wy kunnen daar niets tegen doen, doch my beweenen, dit kunt gy.... MARQUIS. Gy miskent my, Karei, ik ben nooit uwer onwaardig geweest. KARLOS. Maar ik uwer. MARQUIS. Laat my fpreeken, Karei, gy moet nog veel van my hooren , en onze ogenblikken zyn wei• nig. KARLOS. Nu, het is goed zo. Ik geloof u. Het heeft veel gekost! o ja, my dunkt ik weet zeer klaar hoe veel uw week hart gebloed heeft, toen gy uw olfer voor het altaar oplierdet. MARQUIS. Karlos, hoe meent gy dat? KARLOS. Gy zelf zult nu voleinden wat ik gedaan moest  366 DON KARLOS. moest hebben, en niet kost doen: gy zult aai? Spanje die gulde dagen fchenken, die het van my vergeefs gehoopt heeft. Met my is het nu uit. Voor eeuwig uit... Dat hebt gy ingezien... o die vreesfelyke liefde heeft alle de vroege bloesfem van myn' geest onwederbrengelyk weg geroofd. Ik ben voor uwe groote uitzichten geftorven. Voorzienigheid, of toeval, brengen u by den Koning. Het kost myn geheim en hy is dan geheel voor u. Gy kunt zyn engel worden. Voor my is geene redding meer... veelligt voor Spanje wel. Ach! hier is niets te veroordeelen, niets , niets dan myne razende verblinding dat ik tot dezen dag niet inzag, dat gy zo groot als teder zyt. MARQUIS. uit een diepe verwondering ontwakende. Neen! dat, dat heb ik niet vooruit gezien.... niet vooruit gezien dat de grootmoedigheid van eenen vriend vindingryker zyn zou dan myne philofophifehe zorgvuldigheid. Myn gebouw ftort in elkander... Ik vergat uw hart. KARLOS. Wanneer het u flechts mogelyk geweest ware haar dit lot te befpaaren, zie daarvoor had ik u onuitfpreekelyk dankbaar geweest: konde ik het dan  VYFDE BEDRYF. 367 dan alleen niet dragen? moest zy het tweede ofier zyn? Doch ftil daarvan. Ik wil u met geen verwyten beladen. Wat gaat de Koningin u aan? Bemint gy de Koningin ? Zal uwe ftrenge deugd de kleine zorgen myner liefde vraagen?... Vergeef my, ik was onregtvaardig. MARQUIS. Dat zyt gy, doch niet om dit vervvyt. Neen, verdiende ik 'er een, dan verdiende ik ze allen: en dan zou ik zo niet voor u ftaan. Hy krygt zyn portefeuille. Hier zyn eenige van de brieven weer die gy my in bewaring gaf. Neem die weêr terug. KARLOS. ziet met verwondering dan de brieven, dan den Marquis aan. Hoe? MARQUIS. Ik geef die aan u weder, wyl zy thans in uwe handen zekerder zyn dan in de myne. KARLOS. Wat is dat? de Koning heeft die dan niet gelezen? heeft ze geheel niet onder zyne oogen gehad? M A R-  363 DON KARLOS» marquis, Deze brieven ? karlos. Gy vertoonde ze hem niet allen? marquis. Wie zegt u dat ik 'er hem den' vertoonde? karlos ten uiterfte verwonderd, Is het mogelyk?... Graaf Lerma... marquis. Die heeft het u gezegd?... Ja nu word alles, alles openbaar! wie kon dat ook vooruitzien?... Lerma? Neen, die man heeft het liegen niet geleerd. Het is waar, die andere brieven liggen by den Koning. karlos. ziet hem lang met Jprakeloze ver/lemming aan. Maar om welke rdfdcn ben ik hier? marquis. Uit voorzigtigheid; opdat gy niet misfehien ten tweedemaal in verzoeking mogt komen om eene Eboli tot uwe vertrouwde te kiezen. kar-  V Y F D E BEDRYF. 3^9 karlos. als uit een" droom opwakende. Ha! nu begryp ik het, nu word alles licht. marquis. gaat naar de deur. Wie is daar? TWEEDE TOONEEL. hertog alba. De vorigen. alba. nadert eerbiedig tot den Prins, met zyn' rug naar den Marquis gekeerd, dit geheele Tooneel door. Prins, gy zyt vry; de Koning zend my af, om het u aan te kondigen. Karlos ziet den Marquis verwonderd aan. Zy zwygen allen ftil. marquis, tegen den Hertog. De Koning kan naar welgevallen ftraffen en genade geeven : doch het verwondert my den Prins vry te zien, eer men my gehoor gegeeven heeft. Aa AL'  379. DON KARLOS. alba. tegen den Prins zonder den Marquis aan te zien. En tevens fchat ik my zeer gelukkig, Prins, de eerlTe te mogen zyn, die de genade heeft.... karlos. ziet beiden met de uiterfie verwondering aan. Na eene Jlilte. Ik word gevangen genomen , en vry verklaard, en beiden zonder dat ik weet waarom. alba. Uit een misbegrip, Prins; zo ver ik weet, waar toe een bedrieger den Monarch vervoerd heeft. karlos. Het is dan toch op bevel des Konings dar ik my hier bevind ? a l b a. Ja, door een vergisfing zyner Majefleit. karlos. Dat doet my waarlyk leed: doch als de Koning zich vergist, is de Koning verplicht in eigen perfoon de feilen te verbeteren. Hy  VYFDE BEDRYF. m By zoekt de oogen van den Marquis en bemerkt een trotsch neérzien op den Bertog. Men noemt my hier den Zoon van Don Philips- de oogen der nieuwsgierigheid en der lastering rusten op my: wat zyne Majefleit uit plicht gedaan heeft, wil ik niet doen fchynen aan zyne genade te moeten danken, anders ben ik ook bereid voor het gerigt des Kortes my te Bellen. Mynen degen neem ik uit deze hand niet aan. ALBA. De Koliing zal geene zwarigheid maaken uwe hoogheid dit billyk verlangen toe te ftaan, wanneer gy vergunnen wilt dat ik u tot hem geleide. karlos. Ik blyf hier, tot de Koning zelf, of zyn Madrid my uit den kerker voert. Breng gy hem dit antwoord. Alba verwydert zich: men ziet hem nog eenigen tyd in den voorhof vertoeven en beveelen geeven. Aa 2 DER-  372 DON KARLOS. DERDE TOONEEL. karlos ett marquis van posa. karlos. na dat de Hertog vertrokken is, vol verwondering tegen den Marquis. Wat is dat nu? Verklaar het my toch? Zyt gy dan geen Minister? marquis. Ik ben het geweest, zo als gy ziet. naar hem toegaande met groote beweeging. o Karei! het heeft gewerkt. Het heeft... Het is gelukt. Nu is het gedaan, en de almagt zy geloofd, die het gelukken liet! karlos. Gelukken! wat? Ik vat uwe woorden niet. marquis grypt zyne hand. Gy zyt gered, Karei, gy zyt vry, en ik... hy houd op. karlos. En gy? mar.  V Y F D E B E D R Y F. 373 MARQUIS. En ik... Ik druk u aan myne borst voor de eerBe reis met volkomen regt; ik heb het met alles, alles wat my dierbaar is gekocht, o Karei! hoe zoet, hoe groot is dit ogenblik! Ik ben over my zeiven voldaan. KARLOS. Welke fchielyke verandering in uwe trekken? Zo heb ik u nog niet gezien. Moediger verheft zich uw borst, en uwe oogen fchitteren als een hoger wezen. MARQUIS. Vreugde der voleinding. Myn baan is afgelopen. Nu is de beurt aan u om de uwe te wandelen. Wy moeten affcheid nemen, Karei! verfchrik niet. 0 Neen! wees een man. Wat gy hooren mogt, beloof my om door geen buitenfpoorige fmart, groote zielen onwaardig, deze fcheiding my moeilyk te maaken... Gy verliest my, Karei!... voor veele jaaren... dwaazen noemen het eeuwig. Karlos trekt zyne hand te rug, ziet hem ftyf aan, en antwoord niets. Wees een man. Ik heb zeer op u gerekend: heb het daarom niet vermyd om dat bange uur met u uit te houden dat men fchrikkelyk het Aa 3 laat-  374 DON KARLOS. laatfte noemt... Ja, zal ik het u belyden, Karei! Ik heb my daarover verheugd... Kom, laat ons nederzitten. Ik gevoel my uitgeput en mat. Hy valt digt by Karlos neer, die nog op den duur in een dodelyke verftyving is, en zich onverfchillig van hem laat neder trekken. Waar zyt gy? Gy geeft my geen antwoord? Ik zal kort zyn. De dag na dat wy elkaêr het laatst in 't Karthuizer Klooster gezien hadden, liet de Koning my tot zich roepen. Het gevolg weet gy; weet geheel Madrid. Doch dit weet gy niet, dat uw geheim hem verraden was, dat brieven , in het kistje der Koningin gevonden , tegen u getuigden, dat ik dit uit zyn' eigen mond vernam... en dat ik zyn vertrouwde was. Hy houd op om het antwoord van Karlos te hooren: doch deze gaat voort met ftilzwygen. Ja, Karei! met myne lippen brak ik myne trouw, ik zelf beftierde het complot dat u den ondergang bereidde. De daad was te fprcekend : u vry te fpreeken, was te laat. My van zynê wraak te verzekeren , was alles wat my overig bleef, en zo was ik uw vyaud om uw kragtiger te dienen.... Gy hoort my niet ? KARLOS. Ik hoore!.,. verder, verder. MAR-  VYFDE BEDRYF. 375 MARQUIS. Tot hier toe ben ik zonder fcbuld. Doch ras wierd ik door de ongewoone Braaien der nieuwe koningklyke gunst verraden. De roep dringt tot uw oor, zo als ik wel voorzag. Doch ik, van niet wel beflierde tederheid omgekogt, door den hoogmoedigen waan verblind, om dit Bout gewaagde Buk zonder u te eindigen, verbergde voor de vriendfchap myn gevaarlyk gebeim. Dat was de grootfte overyling! Zwaar heb ik gedwaald. Ik weet het. Razerny was myn toevlugt. Vergeef my. Zy was op de^ eeuwigdurendheid van uwe vriendfchap gegrond. Hier zwygt hy weêr en Karlos gaat uit zyne verfteendheid in levendige beweegingen over. Wat ik vreesde, gefchiedt. Men doet u beven voor verdichte gevaaren... De Koningin in haar bloed... De fchrik van het weergalmend paleis. Lerma's ongelukkige dienstvaardigheid; en daar by myn onbegrypelyke Bilzwygenheid; alles beBormt uw overvallen hart... gy wankelt, geeft my verloren: doch, te edel om zelf aan de redelykheid van uwen vriend te twyfelen, verBert gy zynen afval met grootmoedigheid. Nu eerst waagt gy hem trouwloos te vooronderBellen , nu gy nog trouwloos hem verëcren kunt. Verbaten van den eenigen , werpt gy Aa 4 u  37Ü" DON KARLOS. u in de armen der vorftin Eboli... ongelukkig in de armen eens duivels, want zy was het die u verried. Karlos ftaat op. Ik zie u daarheen ylen: een kwaad voorgevoel vliegt door myn hart. Ik volg u te laat, gy ligt reeds voor haare voeten. De bekentenis vluchtte reeds over uwe lippen... voor u was geene redding meer... KARLOS. Neen, neen, zy was geroerd, gy vergist u. Zeker zy was geroerd. MARQUIS. Toen wierd het nacht voor myne zinnen. Ik zag nergens, nergens een' uitweg meer, geene hulpe: in den geheelen omtrek der natuur geene! Vertwyfèling maakt my tot een furie, tot een dier... ik zet den dolk op den boezem van eene vrouw... Doch op eens valt 'er een zonneftraal in myne ziel. Karei! eene gedachten, groot en ftout, tot uwe redding, door een wonder my toegezonden: „ Als ik den Koning „ misleidde... wanneer het my gelukte zelf den „ fchuldigcn te fchynen? Waarfchynlyk of niet. „ Voor hem genoeg : genoeg waarfchynlyk „ voor Koning Philips, wyl het Hecht is. Dit v doe ik, ik wil het waagen; veelligt zal een don-  VYFDE B Ë ü R Y F. 377 j, donder, die zo onverwagt hem treft, den tiran „ doen ontzetten. En wat wil ik meer ? Hy ,, overlegt en Karei heeft tyd gewonnen om naar „ Brabant te vlugten." KARLOS. En dat, dat hebt gy gedaan ? MARQUIS. Ik fchryf aan Willem van Oranje. Dat ik de Koningin beminde, dat het my gelukt is in de verdenking, die valfchelyk op u viel, des Konings argwaan te ontgaan. Dat ik door den Monarch zelf my een' weg gevonden had, de Koningin vry te naderen. Ik voeg 'er by, dat ik vreeze ontdekt te zyn. Dat gy, van myne hartstogt kundig , naar de Princes Eboli heen ylt, om door haar hand de Koningin te waarfchouwen. Dat ik u hier gevangen nam, en nu, wyl toch alles verloren was, willens ben my naar Brusfel te begeeven. Dezen brief... KARLOS. valt hem verfchrikt in de rede. Gy hebt toch den post niet vertrouwd? Gy weet dat alle brieven naar Brabant en Vlaanderen.... MARQUIS. Den Koning overgeleverd worden... ja dit Aa 5 weet  378 DON KARLOS. weet ik, en het blykt, Baardot de zaaken nu flaan, dat Taxis zynen plicht al gedaan heeft. karlos. o God! dan ben ik verloren. marquis. Gy? Waarom gy? karlos. Ongelukkige ! en gy zyt met my verloren. Dit ongehoord bedrog kan u myn vader niet vergeven. Neen dat vergeeft hy nooit. marquis. Bedrog? Zyt gy dwaas? Wie zegt hem dat het een bedrog was? karlos ziet hem flyf in 't gezicht. Wie, vraagt gy ? Wel, ik zelf. Hy wil weg gaan. marquis. Gy raast. Blyf toch hier. karlos. Ik moet weg. Weg moet ik. Om godswille houd my niet op, terwyl ik hier vertoeve, huurt hy reeds de moordenaars. m a r-  VYFDE BEDR.YF. 379 MARQUIS. Des te dierbaarder is de tyd: wy hebben malkander nog veel te zeggen. KARLOS. Wat? Eer hy nog alles.... Hy wil weêr voort. De Marquis houdt hem hy zyne armen en ziet hem beduidend aan. MARQUIS. Hoor eens, Karlos! was ik ook zo haastig, zo naauw van geweeten, toen gy voor my nog een jongske zynde, bloedde? KARLOS. blyft ontroerd en vol verwondering voor hem ftaan% o Goede voorzienigheid! „ MARQUIS. Red gy u naar Vlaanderen. Het Koningkryk is uw beroep, voor u te derven het myne. KARLOS. gaat naar hem toe en neemt hem vol innerlyk gevoel by de hand. Neen! neen,hy zal... hy kan niet tegenftaan... zo  3So DON KARLOS. zo veel verhevenheid zal hy niet weêrffaan!.... Ik wil u tot hem brengen , arm in arm willen wy tot hem gaan. Vader! wil ik zeggen, dat heeft een vriend voor zynen vriend gedaan. Dat zal hem roeren. Geloof my: hy is niet zonder menfehelykheid, myn Vader. Ja zeker , het zal hem roeren: zyne oogen zullen van warme traanen overvloeien; en u, en my, zal hy vergeven. *er gefchied een fchoot door de hekdeur. Karlos fpringt op. Ha! wien geld dat? MARQUIS. My geloof ik. Hy zinkt neder. KARLOS. valt met een" fmartelyken fchreeuw naast hem op den grond. o Hcmelfche barmhartigheid! MARQUIS. met eene hreekende Jlem. Hy is haastig, de Koning... ik hoopte langer,... denk op uwe redding,... hoort. gy?... Op uwe redding,... uwe moeder weet alles. Ik kan niet meer.... Karlos blyft als dood by het lyk liggen. Na eenigen tyd treed de Koning, van vee-  VYFDE BEDRYF. 381 veele Grooten vergezeld, binnen: en wykt by dit gezigt zeer ontzet te rug. Eene algemeene en diepe flilte; de Grooten plaatfen zich in eenen hcilven kring om deze beiden heen, en zien by afwisfeling op den Koning en zynen Zoon: deze ligt nog zonder eenig teeken van leven. De Koning neemt hem waar, met nadenkende flilte. VIERDE TOONEEL. De koning, don karlos. De Hertogen van alba, feria ê» medina sidonia. De prins van parma. graaf lerma. domingo en veele Grooten. KONING. met een" goedigen toon. Uw verzoek is aangenomen, myn Infant. Hier ben ik , ik zelf met alle de Grooten myns ryks om u de vryheid aan te kondigen. Karlos flaat zyne oogen op, en ziet rondom zich als een die uit den droom ontwaakt : zyne oogen hegten zich dan op den Koning, dan op den dooden. Hy antwoord niet. Ont-  DON KARLOS. Ontfang uw zwaard te rug : men is te fchielyk geweest. Hy nadert hem , hy geeft hem de hand en helpt hem oprichten. Myn zoon is hier niet op zyn plaats. Sta op, kom in de armen van uwen Vader. karlos. omvangt zonder bewustheid de armen des Konings, maar bedenkt zich fchielyk, houd zich in. en ziet hem nauwkeuriger aan. Uw reuk is moord. Ik kan u niet omarmen. Hy floot hem te rug, alle de Grooten komen in beweeging. Neen! Staat daar niet zo ontroerd, zo getroffen? Wat heb ik dan ongehoord gedaan? Des hemels gezalfden aangetast? Vreest niet , ik zal geene hand aan hem flaan. Ziet gy het brandmerk niet aan zyn voorhoofd? God heeft hem geteekend. koning breekt fnel af. Volgt my , myne Grooten! karlos. Waarheen? Niet van deze plaats, Sire! Hy  V Y F D E BEDRYF. 383 Hy houd hem geweldig met heide handen, en grypt met den eenen het zwaard aan dat de Koning hem had mede gehragt. Hy trekt het uit de fchede. KONING. Trekt gy het zwaard tegen uwen Vader! ALLE AANWEZENDE GROOTEN trekken de hunnen. Koningsmoord! KARLOS. Hen Koning vast aan de eene hand, het hloote zwaard in de andere. Steekt uwe zwaarden op. Wat wilt gy? Meent gy dat ik razend ben? Neen, ik ben niet razend. Was ik dat, zo deed gy niet goed my te erinneren dat zyn leven zweeft op de fpitfe van myii zwaard. Eene verdagte beweging daarmede op den Koning. Ik bidde u, houd u ftil, verwydert u... een toeftand als de myne, wil gevleid zyn: daarom blyft te rug. Wat ik met den Koning heb uit te maaken, gaa-t uwen leen-eed niet aan. Ziet maar hoe zyne handen bloeden! Ziet hem regt aan! Ziet gy? 0 Ziet ook hier heen! Dat heeft hy gedaan, de groote Kunstenaar. K O-  3S4 DON KARLOS. KONING. tegen, de Grooten, die bezorgd rondom hem dringen willen. Treed allen te rug,waarvoor fiddert gy? Zyn wy niet Zoon en Vader? Ik wil afwagten tot welke fchandelyke daad de natuur.... KA R L O S. Natuur?... ik ken haar niet meer. Moord is thans het teeken. De banden der menschheid zyn verbroken. Gy zelf' hebt die in uw ryk verbroken, Sire! Zal ik vereeren wat gy hoont!... o Zie hier heen!... 'Er is nog zulk een moord niet gefchied als heden... Is 'er geen God? En durven dan Koningen in zyne fchepping zo handelen? Ik vraage is 'er geen God? Zo lang als moeders gebaard hebben is 'er maar één éénige zo onverdiend geflorven , als deze. Weet gy ook wat gy gedaan hebt? Neen, hy weet het niet; hy weet niet dat hy een leven uit deze waereld geflolen heeft, dat gewigtiger en edeler en dierbaarder was, dan hy met zyne gantfche eeuw. Het is waarlyk een gemeene bedelaar die een heiligdom inbrak , en een parel daaruit flal om twee penningen te verdienen! Zo heilloos moest gy daar heenen gaan....! o Het is fchrikkelyk! KONING. met een" zagten toon. Indien ik al te fchielyk geweest ben , betaamt het  VYFDE B E D R Y F. 3«5 tiet u, om wiens wil ik het was, my tot verantwoording te eifchen? KARLOS. Hoe! Is het mogelyk? Gy raad nog niets... gy raad nog niet wie voor my deze doode was? Zo arm is dan het vernuft by een arm hart! de doode, 0 zeg gy het hem! help zyne alweetendheid dat zwaare raadje! ontknoopen... de doode was myn vriend. een algemeene ontfïeltenis. En w'lt gy weten, waarom hy ftierf? Voor my is hy geftorven. KONING. Ha! myn gisfing.... KARLOS. Gy bloedende! vergeef dat ik het voor zulke boren ontheilige! doch deze groote menfchenkenner zinke befchaamd daarheen, dat de fcherpzinnigheid eens jongelings zyne grauwe wysheid bedriegen kan. Ja, Sire! wy waren broeders door een edeler band dan de natuur vormt. Zyn fchoone levensloop was liefde. Liefde vdor my zyn groote fchoone dood. Myns was hy toen gy u op zyne achting verhieft, en toen zyn fchertfende wellprekendheid met uwen trotfehefl reuzengeest fpeelde. Gy waande hem te beheerfchen, en waart Hechts een volgzaam werktuig Bb van  38Ö DON KARLOS. van zyn hoger plan. Dat ik gevangen ben, was het doordagte werk van zyne vriendfchap» Om my te redden, fchreef hy aan Oranje dien brief, o God! het was de eerfte logen van zyn leven! om my te redden, ging hy den dood dien hy geleden heeft, te gemoet. Gy befchonkt hem met uwe koningklykc gunst, en hy ftierf voor my! uw hart, uw koningklyk vertrouwen, uwe vriendfchap drongt gy hem op • uw fcepter was het fpeelwerk zyner handen. Doch hy verwierp dat alles, en llierf voor my! De Koning ftaat zonder beweegingt het oog ftyfop den grond geftagen, alle Grooten zien ontzet en verfchrikt op hem. En, was het mogelyk? deze grove logen kost gy geloof geven? Hoe gering moest hy u geacht hebben, dat hy ondernam met dit lompe gochelfpel voor u te komen! Gy vryde om zyne vriendfchap, en hield deze laattte proef niet uit. o Neen, neen dat was niets voor u. Dat was geen mensch voor u. Dat wist hy zelf al te wel, toen hy u met alle uwe kroonen verhiet. Dit fyne fnarenfpel brak in uwe metaalen hand, Gy kunt niets dan hem vermoorden. ALBA. heeft den Koning niet uit zyn oog gehad en met zichtbaare onrust de beweegingen waargenomen, welke in zyn gezicht werken. Si-  VYFDE BEDRYF. 387 Sh-c! deze doodelyke flilte nkt! Zie rondom 41. Spreek met ons. KARLOS» Gv waart hem niet onverfcbUlig. Reeds lang nam hy deel * »• Mogelyk had hy « nog Skkig gemaakt. Zyn hart was ryk genoeg om u zelf van zynen overvloed te vergenoegen; een Kipje van zyn' geest had « tot eenen God gemaakt. Uzelven hebt gy beftolen.... o De ko ningklyke domheid, die zo veel godd lyhs ver ftoort wat zoud gy bieden om een zie als deze L in plaats te kunnen Hellen t En kost gy ook m eenmaal den bloeityd des levens terug roeZn ia kost gy de onverbiddelyke wet der tk^m &^ de 0UdhcidT de waereldgefchiedenisfen uwe kroon tot aan de groote opflanding dragen! Om niet! vergeefs! gy kunt geene gedachten, geen eene zo goed Sde mi van deze bloedende hersfens, kunt oy immer vormen. Dat fehept de natuur in haaSn langen gryzen ouderdom maar eens,... en hier' • met een fmartelyk geween. Heiland der waereld! daar ligt hy dood voor fcyUCVOet£n! een diepen: veele Groten wenden hunne oogen af, of bedekken het gezicht in hunne mantels, q Gy, die hier verzameld ftaat, en van ont.  388 DON KARLOS. zetting enl verwondering verfiomt, doemt den jongeling niet die deze taal tegen den vader en den Koning voert:... ziet hier heen! Voor mv is hy geftorven.... Hebt gy traanen? Vloeit 'er bloed en geen gloeiend erts in uwe aderen! ziet hier heen en veroordeelt my niet. Hy wend zich tot den Koning met meer bedaardheid en gelatenheid. Mogelyk wagt gy hoe deze onnatuurlyke gefchiedenis eindigen zal. Hier is myn zwaard Gyzyt myn Koning weêr, denkt gy dat ik ook voor uwe wraak fidder ? Neen, vermoord my ook 20 als gy den edelften vermoord hebt. Myn leven is verbeurd, dit weet ik, wat is my thans het leven? Hier ontzeg ik alles, wat my 0p deze waereld rerwagt; zoek gy n onder delingen eenen zoon; daar liggen myne ryken... hy zinkt op het lyk neder en neemt geen deel meer aan het volgende. Men hoort intusfchen een ver', ward geraas van Jlemmen en het luiden van klokken en een gedrang veeier menfehen; rondom den Koning h een diepe flilte, zyne oogen doorlopen den geheelen kring, maar niemant ontmoet zyne blikken. KONING. Nu? wil niemant antwoorden? Ieders oogen ter  V Y F D E B E D R Y F. 3»9 ter aarde geflagen! Ieders gezigt bedekt! myn oordeel is uitgeiproken. Ik lees het in deze ftomme gebaarden... myne onderdaanen hebben my gevonnisd.^ ^ ^ komt nader en word luider; door de omftaande Grooten loopt een gemurmel; zy geven elkander verlegen wenken. Graaf Lerma floot eindelyk den Hertog Alba zagtjes aan. lerma» Waarlyk dat is oproer? alba zagtjes. Dat vrees ik. k e r i a. Is dat geen oproer? meer grooten. fpreeken harder en ylen aan het ven/Ier. Storm! ftorm van alle Torens. lerma. Men dringt hier naar toe. Men komt. Bb5 VYF"  39c DON KARLOS. VYFDE TOONEEL. Een Officier van de Lyfwagt. De vorige^ off i c ier, dringende. Ppftand! waar is de Koning? Hy dringt door de menigte tof den Kaning. Gantsch Madrid is in de wapenen. By duizende verzamelen zich woedende Soldaaten, en het gemeen rondom het paleis. Men verbreid dat Prins Karei gevangen, en zyn leven in gevaar is. Het volk wil hem levendig zien of gantsch Madrid in vlamme zetten. alle grooten in beweeging. Red! red den Koning. ALBA. Tegen den Kening, die rustig en onbeweeglyk ftaat. Vlucht gy toch, Sire! 'er is gevaar, wy weeten nog niet wie het gemeen wapent.... LERMA. Onder door, door de Souterrains naar Aranjuez.  V YFDE B E DRYF. 391 Tegen den Kaning,die daar geen deel aan fchynt te neemen. Gy geeft ons niets tot antwoord, Sire! een «pftand, een ophand, gy zwygt? KONING. ontwaakt uit zyne bedwelming, richt zich op, en treed met Majefteit onder hen, Smt myn troon nog? Ben ik nog Koning dezes Lands? Neen, ik ben het niet meer Deze lafhartige weenen, van een' Jongling week gemaakt. Men wagt maar op het teeken om van my af te vallen. Ik ben verraden van rebellen. A L B A. Sire! welke vreesfelyke fchrikbeelden! KONING. Ginds heen , werpt ginds u neder! voor den bloeienden, den jongen Koning; werpt u daar neder: ik ben niets meer, dan een onmagtige grysaart. ALBA. Zo ver is het gekomen? wet een' beduidenden oogwenk tegen de anderen. Bb 4 S-?aI*  39* DON KARLOS. Spanjaards! allen dringen zich rondom den Koning en knielen met uitgetogene zwaarden voor hem neder. Karlos blyft alleen en van allen verlaten by het lyk. KONING. rukt zynen mantel af en werpt dien van zich. Bekleed hem met dit kon.'ngklyk fieraad eis , draagt hem op myn vertreden lyk. Hy blyft onmagtig in Alba's en Lerma's armen. I* E R M A. Help God! F E R I A„ o Hemel! welk een toeval! LERMA. Hy is van zichzelven thans! ALBA. Slechts een flaauwte... geen gerugt hiervan onder 't volk... by uw leven! ademt het niet verder. LERMA. Een ophand in het hart van zyne Hoofdffad. en liet ryk zonder Opperhoofd. A L-  V Y F D E B E D R Y F. 393 alba. richt zich trotsch op. Wie zegt dat ? By laat den Koning in Lerma's en Feria's handen. Brengt hem te bedde. Ondertusfchen geef ik de vrede aan Madrid. By vertrekt: de Koning word weggedragen en alle Grooten verzeilen hem. ZESDE TOONEEL. don karlos blyft alleen by het doode lighaam achter, eenige ogenblikken daarna ver fchynt LUDWiG mekkado , ziet fchuw rondom zich en ftaat een' tyd lang ftilzwygend achter den Prins, die hem niet bemerkt. me r k a d o nadert hem. karlos ziet om zich. m e r k a d o. Ik koome van haare Majefleit de Koningin. Karlos ziet weêr voor zich en geeft hem geen antwoord» Bb 5 Myn  394 DON KARLOS. Myn naam is Merkado. Ik ben Lyfarts by haare Majefleit. En hier is myn geloofsteeken. Hy vertoont den Prins een zegelring. Deze volhardt in zyn ftilzwygen. De Koningin wenscht zeer flerk u heden nog te fpreekcn; gewigtige bezigheden... karlos. . Wigtig is voor my niets meer op deze waereld. merkado. Een boodfchap, zeide zy, door den Marquis van Pofa achtergelaten. karlos ftaat fchielyk op. Wat zegt gy? Ik wil aanftonds komen. Hy wil met hem gaan. merkado, Neen! nu .niet, genadige Prins. Gy moet den nacht afwagten. Ieder toegang is bezet, en alle wagten zyn verdubbeld. Het is onmooglyk dezen vleugel van het paleis ongezien te betreeden. Gy zoud alles waagen. karlos. Maar.... '•• H e r?  VYFDE BEDRYF. 395 MERKADO. Slechts één middel is op zyn hoogst voorhanden, Prins! De Koningin heeft het uitgedacht. Zy helt het u vóór. Doch het is hout, zeldzaam, en gewaagd. K A R L Q S. En dat is...? MERKADO. Reeds lang gaat de fpraak, dit weet gy, dat de afgefcheiden geest van Keizer Karei om middernagt in de gewuifde gangen des koningklyken burgs, in monniksgellalte wandelt. Het gemeene volk gelooft aan dit gerugt. De wagten betrekken met huivering deze posten. Wanneer gy befloten hebt u van deze verkleeding te bedienen, kunt gy vry en onverhinderd, door alle wagten, het vertrek der Koningin bereiken, en deze fleutel zal u dat openen. De heilige geftalte zal u voor aanvallen befchutten; doch op het 'ogenblik, Prins! moet uw bclluit genomen zyn. Het nodig kleed, het masker zult gy in uw'kamer vinden. Ik moet my haasten, om antwoord aan haare Majefleit te brengen. KARLOS. Hoe laat is het?... MERKADO. Het is twaalf uuren- K A R-  3q6 DON KARLOS. KARLOS. na een korte overweeging. Zeg haar dat zy my verwagten kan. Merkado vertrekt, ZEVENDE TOONEEL. DON karlos. graaf lerma. LERMA. Red u toch, Prins! De Koning is woedend tegen u. Een aanflag op uwe vryheid, zo niet op uw leven... Vraag my niets verder. Ik ben even weggenopen om u te waarfchouwen. Vlied zonder uitftel. Nu is het nog tyd, ras kan het te laat zyn. KARLOS. Ik ben in de hand der Almagt. LERMA. Zo als de Koningin my zo even bemerken liet, zoud gy nog heden Madrid verlaten, en naar Brusfel vlugten; verfchuif het niet, geen ogenblik. Het oproer begunfligt uwe vlugt. Met dit uitzigt heeft de Koningin dat veroorzaakt. Thans zal men zich niet vcrftouten , geweld tegen u te gebruiken. In het Karthuizer Klooster zal de post u wagten, en hier zyn wapenen wanneer men u zou willen dwingen.... Hy geeft hem twee zakpiflooïen, KAR-  VYFDE B E D R Y F. 39? karlos. Ik ben uw dankbaare fchuldenaar, Graaf Lerma. lerma. Reis gelukkig; uwe tegenwoordige gefchiedenis heeft my zeer innerlyk geroerd. Zo bemint geen vriend meer! alle patriotten weenen om u. Meer durf ik nu niet zeggen. karlos. Graaf Lerma, deze afgeftorvene noemde u een edel man. lerma. Nog eens, reis gelukkig! 'er zullen beter tyden komen. Dan evenwel zal ik niet meer zyn: ontfang dus hier myne hulde. Hy laat zich op eene knie voor hem neder. karlos. wil hem te rug houden, is zeer bewogen. Niet alzo, niet zo... gy ontroert my. Ik wilde niet gaarne weekhartig worden. lerma kust zyne hand met gevoel. Koning van myne Kinderen! o myne Kinderen  39« DON KARLOS. ren zullen voor u mogen fterven. Ik mag het niet. Erinner u myner in myne Kinderen. Kont in vrede naar Spanje te rug. Wees een mensch op den troon van Koning Philips. Gy hebt ook lyden leeren kennen. Onderneem niets bloedigs tegen uwen Vader! Ja niets bloedigs , myn Prins! Philips de tweede dwong uwen Grootvader van den troon te ftygen. Deze Philips flddert heden voor zynen eigen Zoon! wees daar aan gcdagtig, Prins!... en dus geleide u de hemel! Hy gaat fchielyk heen. Karlos is van gedagten op een* anderen weg voort te gaan, doch keert zich fchielyk om en werpt zich nog eens op het lyk van den Marquis neder, dien hy andermaal in zyne armen fluit. Daarna trekt hy hem eenen ring van zynen vinger, ftaat op en ver» laat fchielyk de kamer. AGTSTÊ TOONEEL. Foorkamer des Konings. Een gedrang van veele Grooten. Het is avond, en de lichten worden aangeftoken. HERTOG ALBA en HERTOG FERIA komen in gefprek. A L E A. De Stad is in rust: hoe verliet gy dert Koning ? * E"  VYFDE BEDïLYF. 399 f e r i a. In een' vreesfelyken luim. Hy heeft zich op. gefloten. Wat 'er ook gebeuren mogt, geen' mensch wil hy by zich laten. Het verraad van den Marquis heeft op eens zyn geheele natuur veranderd. Wy kennen hem niet meer. alba. Ik moet by hem zyn, ik kan hem ditmaal niet verfchoonen. Een wigtige ontdekking, die zo even gedaan is.... f e r i a. Een nieuwe ontdekking? alba. Een Karthuizer Monnik, die heimelyk in des Prinfen kamer geflopen is , en met een verdagte nieuwsgierigheid de doodmaar van den Marquis van Pofa aanhoort , komt voor myne wagten: men houd hem aan. Men onderzoekt. De doodsangst perst hem een bekentenis af, dat hy papieren van groote waarde by zich had, die hem de afgeflorvene had aanbevolen in des Prinfen hand, indien hy zich voor zonnenondergang niet aan hem vertoonde , over te leveren.... f e r i a, Nu? a l«  40& DON KARLOS; ALBA. Deze brieven luiden dat Don Karlos tusfcherü middernacht en morgen Madrid verlaten moet. F E R I A. Wat? ALBA. Dat een Schip in Kadix zeilvaardig lag om hem naar Vlisfingen te brengen. Dat de Staaten der Nederlanden maar naar hem wagten, om de Spaanfche ketens af te werpen. F E R I A. Ha! wat is dat weêr! ALBA. Andere brieven melden dat eene Turkfche Vloot alreeds van Rhodus uitgelopen is, om den Monarch van Spanje, naar den inhoud van 't geflotene verbond, in de Middelandfche. Zee aan te vallen. F E R I A. Is liet mogelyk? ALBA. Deze brieven doen my begrypen waarom dè Malthezer onlangs gantsch Europa heeft doorgereisd. Die had geen ander doel dan <;m rdle de Noordfche Mogendheden voor de vryheid der Nederlanders te wapenen. F E«  VYFDE BEDRYF. 4°t F E R I A. Dat was zyn doel! ALBA. Eindelyk, in dezen brief volgt een uitvoerig plan van den gantfchen oorlog, die voor altyd de Nederlanden van de Spaanfche Monarchie zal affcheiden. Niets, niets is voorby gezien; kragt en tegenftarid zyn berekend; alle bronnen, al het vermogen des lands nauwkeurig opgegeven; alle (lelregelen, die gevolgd moesten worden, alle verbonden, die men fluiten moet. Het ontwerp is duivelsch, maar waarlyk,... goddelyk. F E R I A. Welk een ondoordringbare verrader! A L E A. Nog beroept men zich in dezen brief op een geheim gefprek, dat de Prins des avonds voor zyne vlucht met zyne moeder hebben zoude. F E R I A. Hoe? dat is dan heden. ALBA. Dezen middernacht: ook daaromtrent heb ik reeds bevelen gegeven. Gy ziet dat het dringend is: wy kunnen zelfs geen ogenblik verliezen. CC DO-  402 D0NKARL0 S. Domingo treed hierby. Waar is toch de Prins? Worden 'er geen toebereidfelen gemaakt om zich van hem te verzekeren ? f e r i a. ziet Alba aan. Hebt gy eenig?..,. alba. * Vt Ik? Neen. domingo. En is de Koning buiten gevaar, zo lang als deze razende, met zyne wapens by zich , vry mag omgaan ? alba. wil gaan. Ik dring in het kabinet. F E R i a. Dat is vergeefs, de deuren zyn gefloten. alba. Die zal ik openbreeken: het groeiend gevaar regtvaardigt deze belediging der majefleit. De Koning moet gered zyn. Zo ah hy voor de deur is, word zy geopend en de Koning treed te voorfchyn. N E-  VYFDE BEDRYF. 403 NEGENDE TOONEEL. koning tegen de vorigen. Allen verfchrikt over zyn gelaat, wykenzy te rug en laten hem eerbiedig tusfchen hen doorgaan. Hy komt in eenen wakenden droom als een nachtWandelaar; zyn gelaat en zyn geftalte vertoonen nog de wanorde waar in hem zyn toeval gebragt heeff met langzame fchreden gaat hy de aanwe>ende Grooten voorby. Ziet ieder ftyf aan zonder eenen eenigen waar te nemen; eindelyk blyft hy vol gedagten ftaan, de oogen ter aarde geftagen, tot zyne gemoedsbeweging allengskens merkbaarder word. koning. Geef my dezen dooden terug... ik moet hem weêr hebben. domingo. zagtjes tegen Hertog 'Alba. Spreek gy hem aan. koning, als boven. Hy dagt gering van my en ftierf. Ik moet hem weêr hebben. Hy moet anders van my denken. a l e a« nadert hem vreesagtig. Sire! C c 2 K °'  404 DON KARLOS. KONING. Wie fpreekt hier? Hy ziet lang in den ganu fchen kring rondtm zich. Heeft men vergeeten wie ik ben? Waarom niet voor my op de kniën, Schepfel ? Nog ben ik Koning: onderwerping wil ik zien. Ziet alles my met den rug aan, om dat één my veracht heeft? ALBA. Vergeet thans dezen nietswaardigen, Sire!... KONING. Nietswaardige! wie is die razende, die zich zulk een lastering veroorlooft? Nietswaardige! by myne onfterfelykheid! het was u ügter om zonder zonde te fterven, dan tot deze nietswaardigheid op te klimmen. ALBA. Vergun ons gehoor, myn genadige Gebieder! een nieuwe vyand van meer aanbelang dan deze ryst op in het hart van uw ryk. F E R I A. Prins Karlos... KONING. Hy had eenen vrjend, die voor hem geflorven is.  VYFDE BEDRYF. 4°5 is. Voor hem?... Met my had hy een koningkryk gedeeld!., o Schaamte! fchaamte! furie der knegten! uw befpottelyk rood bedekt ook de wangen der Koningen ! Voor een' jongling opgeofferd!... Midden in myn koningkryk verfmaad als een gemeen mensch, als een' overlastigen. Uit dit verbond geftooten.... Dat zyn menfehen voor my! alba. Kent gy ons niet meer , Sire? Kent gy uwe trouwe dienaars niet meer? koning. Zo als hy op my neder zag, zo trotsch ziet men van eenen troon niet neder;... was het niet zigtbaar? Hoewel hy zyne verovering bewust was... Wat hy verloor, was zigtbaar uit zyne fmart. Zo word om niets vergankelyks geweend, om geen herfenfehim... twee levens weggeflingerd, tweemaal myn kroon verfmaad... Hy wist wat hy verloor. Ik geloof hem; vergeef hem dat hy den moed verloor van dit lot op eenen troon te verbitteren. domingo. tegen Alba onrustig* Hertog , wy durven niet langer wagten. koning. Ik gaf een Indien daar voor, dat hy nog Cc 3 leef-  4oö DON KARLOS. leefde... Troosteloze almagt, die niet eens haaren arm tot in het graf uitftrekken, eene kleine overyling met een 's menfehen leven niet verbeteren kan. De dooden liaan niet meer op. Wie durft my zeggen dat ik gelukkig ben? Ziet nu hoe uwe logens my verlaagen ! Vult myn oor niet het klokkenfpel van uwe vleijery? Laat het machinewerk van uwe verwondering fpelen ; liegt my tot een' god en bid my aan. Weet ik niet lang hoe myne fpiegels wederkaatfen ? U heb ik. Gy zyt my zeker. In het graf woont 'er een , die myn achting onthield... wat gaan de levendigen my aan? Een geest... een vry man Hond op in deze gantfche eeuw:... één andere, één... en by veragt my en derft. A L B A. Zo leevcn wy vergeefs... Laat ons ten grave gaan, Spanjaarden! ook nog in den dood rooft dit mensch ons het hart van onzen Koning. KONING. Hy ziet neder, het hoofd op den arm fleunende. Was hy voor my zo geftorven!.., ik heb hen hef gehad, zeer lief. Hy was my dierbaar als een zoon. In dezen jongeling ging my een nieuwe fchoone morgen op. Wie weet wat ik hem bewaard had.' Hy Wus myne eeriïe liefde. Gantsch  V Y F1D E B E D R Y F. 4°7 Gantsch Europa vervloeke my!... Europa mag my vloeken. Van dezen heb ik dank verdiend. domingo. Door welk een betovering.... koning. En wien bragt hy dit offer? Den jongeling mynen Zoon? Neen nooit,... ik geloof het niet. Een Pofa fterft voor geen' jongeling... die arme vlam der vriendfchap vervult het hart van eenen Pofa niet. Dat floeg voor de geheele menschheid; zyne genegenheid was voor de waereld met 'alle haare toekomende gedachten: om die te vergenoegen vond hy een' troon... maar ging die voorby; dit hoog verraad aan zyne menschhevendheid zou Pofa zichzelven vergeven? Neen, ik kenne hem beter. Hy offert Philips niet aan Karlos op: maar flechts den ouden man offert hy aan den jongling zynen leerling op. Des Vaders ondergaande zon loont het nieuwe dagwerk met meer. Dat befpaart men den naderenden opgang zyns zoons, o Het is klaar en helder... Is het niet? 'Er word gewagt op myn heengaan. a l b a. Lees de verflerking van die gisting in deze brieven. koning flaat op. Doch hy kon zich misrekend hebben. Nog, C c 4 n°S  403 DON KARLOS. rog ben ik!... Heb dank, natuur!... Ik gevoel in myne zenuwen jongelingskragteji. in eene vervoering. Ik wil hem belagchelyk maaken. Zyne deugd was het herfenweeffel van een' droomer. Hy is geftorven als een dwaas. Zyn val verpletter zynen vriend, en zyne eeuw! Laat eens zien hoe men my misfen kan. De waereld is no«éénen avond myn. Dezen avond wil ik my nuttig maken, dat na my geen planter in tien menfehen leeftyden op deze brandplaats oogften zal. Hy gaat met groote fchreden op en neder. Hy bragt my aan de menschheid, zynen afgod, ten offer. De menschheid boete nu voor hem!..! en nu, met zyne pop zal ik beginnen.... tegen Hertog Alba. Wat was liet met den Infant? Herhaal het my: wat lecren my deze brieven? ALBA. De inhoud dezer brieven, Sire! is een nalatenfehap van den Marquis van Pofa, aan Prins Karei. KONING. doorloopt de papieren, waarby hy  VYFDE BEÜRYF. 409 hy van alle omftanders fcherp word waargenomen. Na dat hy een? tyd lang gelezen heeft, legt hy die weg en gaat ftilzwygend door de kamer. Men zende om den Kardinaal-Groot-inquifiteur. Ik laat hem bidden om my een uur te fchenken. Een van de Grooten gaat uit', verwagting is op elks gelaat. Alba en Domingo geven elkander beduidende wenken. De Koning neemt de papieren weder op, leest voort , en legt die andermaal weg. In dezen nacht nog? t a x i s. Op het klokflag van twee uuren zal de post voor het Karthuizer Klooster zyn. alba. En lieden, die ik uitgezonden heb, zagen veel reisbagage, aan het wapen der kroon kennelyk, naar het Klooster draagen. F e r 1 a. Ook zegt men dat 'er groote fommen op den Cc 5 naam  410 DON KARLOS. naam der Koningin by den Maurifchen Agent gefield zyn, om in Brusfel te ligten. KONING. Waar verliet men den Infant? ALBA. By het lyk van den Malthezer. DOMINGO. 't Welk hy thans zeker voor een dringender bezigheid zal verlaaten hebben. KONING. Is 'er nog licht in haar Pavillioen? ALBA. Daar is alles ftil. Ook heeft zy haare Kamerdames vroeger dan naar gewoonte van zich doen gaan. De Hertogin van Arkos, die de laatfte uit haar kamer ging , verliet haar reeds in eenen diepen flaap. Een Officier van deLyfwacht treed in, trekt den Hertog van Feria op zyde en /preekt zagtjes met hem. Deze wend zich verflagen tot den Hertog van Alba; anderen dringen hierby, en 'er onlftaat een gemurmel. F E-  VYFDE BEDRYF. 411 FERIA, TAXIS, DOMINGO tS gelyk, Dat is zonderbaar! KONING. Wat is het? FERIA. Een berigt, Sire, dat nauwlyks te geloven is. DOMINGO, Twee Zwitfers, die zo even van hunne posten komen, melden... Het is belagchelyk om het na te vertellen. KONING. Nu wat? ALBA. Dat in de linkervleugel van het Paleis de geest des Keizers zich vertoond heeft en met een' kloekmoedigen , plegtigen tred hen voorby ging. Even dit berigt verzekeren alle wagten die door dit Pavillioen verfpreid zyn, en voegen 'er by, dat die verfchyning in de kamer der Koningin verdwenen is. FERIA. Hier kan geen bedrog onder loopen. K O N I N G. En in welke geflalte verfcheen hy? O F-  4X2 DON KARLOS. OFFICIER. In het zelfde gewaad dat hy voor het laatst als Hieronymiter Monnik in Jufti gedragen heeft. KONING. Als Monnik? Dan hebben de wagten in zyn leven hem nog gekend? Want waar uit wisten zy anders dat het de Keizer was? OFFICIER. Dat het de Keizer moet zyn, bewees de Scepter, dien hy in zyne hand droeg. DOMINGO. Ook heeft men, zo als de fpraak gaat, hem dikwils in die gehalte gezien. KONING. Heeft hem niemant aangefproken? OFFICIER. Niemant durfde dit wagen : de Soldaten lazen haar gebed, en lieten hem eerbiedig midden doorgaan. KONING. En in het verblyf der Koningin verdween de verfchyning ? o F»  VYFDE BEDRYF. 413 officier. In het voorvertrek der Koningin. algemeen ftilzwygen. koning wend zich fchielyk om. Wat zegt gy? alba. Wy zyn ft om. koning. na eenig bezinnen tegen den Officier. Doe myne Gardes onder de wapens koomen, en eiken toegang tot dezen vleugel bezetten: ik heb lust met dezen geest een woord te fpreeken. De Officier vertrekt, aanfonds daarop komt een Page. page. De Groot-inquifiteur, Sire! koning tegen de aanwezenden. Verlaat ons. De Kardinaal, Groot-inquifteur, een grysaart van 90 jaaren en blind, op eenen ftaf leunende en door twee Dominikanen geleid', terwyl hy door hunne reien gaat, wer-  414 DON KARLOS. werpen zich alk Grooten voor hem neder, en raaken den zoom van zyn Kleed aan. Hy deelt zynen zegen onder hen uit. Allen verwyderen zich. De Koning volgt hen door twee kamers en grendelt alle deuren. TIENDE TOONEEL. De koning, en de groot-inquisiteur. een lang ftilzwygen. groot-inquisiteur. Sta ik voor den Koning? koning. groot-inquisiteur. Dit had ik niet weêr vermoed. koning. Ik vernieuw een tooneel van verlopene jaaren. Philips de Infant vraagt raad by zynen Lceraar. groot-inquisiteur. Raad behoefde myn voedherling Karei, uw groote vader, nooit. k o-  V Y F D E BEDRYF. 415 KONING. Zo veel te gelukkiger was hy. Ik heb u laaten vragen, om dat ik uwen byftand nodig heb. GROOT-INQUISITEUR. Dien der Kerk of den mynen? KONING. Den arm der Kerk, en uwen geest. na eene flilte. Ik heb gemoord, Kardinaal! en vind geen ruste.... GROOT-INQUISITEUR. Waarom hebt gy gemoord? KONING. Om een bedrog, dat zonder voorbeeld is... GROOT-INQUISITEUR. Ik weet het. KONING. Wat weet gy?... Door wien?... Sedert wanneer ?... GROOT-INQUISITEUR. Reeds federt jaren, 't geen gy na zonuenondergang.... K O-  416- DON KARLOS. KONING. met bevreemding. Gy hebt van dit mensch reeds geweeten? GROOT-INQUISITEUR. Zyn leven ligt aangevangen en befloteu in de heilige registers der Santa Cafa. KONING. En hy ging op vrye voeten? GROOT" INQUISITEUR. De lyn waar aan hy fladderde was lang, doch onverbreekelyk. KONING. Hy was reeds buiten de grenzen van myn ryk. CROOT-INQUISITEUR. Waar hy ook zyn mogt, was ik ook. KONING. gaat onvergenoegd heen en weder. Men wist in welke handen ik was... waarom verzuimde men my te waaifchouwen ? GROOT-INQUISITEUR. Deze vraag doe ik u weêr... Waarom onder- zogt  VYFDE BEDRYF. 417 zo°t gy niet? eer gy u in de armen van dit mensch wierpt. Gy kende hem,... één blik ontmaskerde u den ketter. Wie gaf u regt om dit offer aan het heilig ampt te ontnemen? Speelt men zo met ons? Wanneer de Majefleit zich tot verheelfler vernedert; als Koningen tweetongig zyn; agter onzen rug zich met onze ergfle vyanden verhaan; wat word het dan met ons? Als één genade vind, waarom worden driemaal honderd duizend dan opgeofferd? KONING. Hy is ook geofferd. GROOT" INQUISITEUR» Neen, hy is vermoord, zonder roem, laaghartig: dat bloed, dat voor ons gloriryk had moeten vlieten, heeft eens moorders hand vergooien. Dat mensch was onzer: wie geregtigt u de heilige goederen der orde aan te tasten? Om door ons te fterven, was hy aanwezig. God fchonk hem aan de nooddruft dezes tydloops, om in de plegtige onteering van zynen geest, de pralende reden voor ieders oogen ten toon te fpreiden. Hem hadden wy door lange zielenfoltering tot een misgeboorte verteerd... het huiverend gelach van zyn verachtelyk rot toegewezen. Dat was myn overlegd plan. Nu ligt "hy vernield, dien arbeid van veele jaaren! Wy zyn beftolen, en gy, gy hebt niets dan bloedige handen. Dd K 0-  4i8 DON KARLOS. KONING- Drift vervoerde my daar toe. Vergeef my. CROOT-INQ UISITEUR. Drift!... 'Antwoordt my Philips de Infant? Ben ik alleen een oud man geworden? Drift?... met onvergenoegdheid het hoofd fchuddende. Geef het geweten vry in uwe ryken als gy in uwe ketens gaat. KONING. Bi ben in deze dingen nog een nieuwling: heb geduld met my. GROOT-INQÜTSITEUR. Neen, ik ben niet met u te vreden... zo uw' gantfchen voorigen Regeeringsloop te bevlekken ! Waar was toen die Philips, wiens vaste ziel als een poolfter aan den hemel onveranderd ftaat, en alleen eeuwig om zyn eigen as wentelt?-Was al het voorledene toen agter u verzonken? Was in dat ogenblik toen gy hem de hand bood, de waereld niet meer de zelfde? Was gif geen gif meer ? Was tusfchen goed en kwaad, waaien valsch de fcheidsmuur gevallen? Wat is voornemen? Wat beftendigheid? Wat manne- trouw?  V Y F D E BEDRYF, $f$ trouw? Wanneer in een laauw minuut een zestigjaarige wet als een vrouwenhum vernietigd word! KONING. Ik zag in zyne oogen.... duid my deze te mg vaf in de iterfelykheid niet ten kwaade. De waereld heeft een' toegang minder tot u, uwe oogen zyn donker. GROOT" INQUISITEUR. Maar wat kon deze mensch u toch zyn? Wat kon hy u voor nieuws te zeggen hebben, waar op gy niet bereid waart? Kent gy dweepery en nieuwigheid zo weinig? De pratende taal van een' waereldverbeteraar klonk u dan zo vreemd in het oor; wanneer het gebouw van uwe overtuiging reeds door woorden valt.... Met welk een voorhoofd, moet ik vragen, fchrccft gy dan het bloedvonnis van die honderd duizend zwakke zielen, die den houtftapel voor niets ergers opklommen? KONING. Ik begeerde een' mensch. Deze Domingo, dien men valfchelyk my daar voor verkogt.... GROOT'INQUISITEUR. Waar toe menfehen? Menfehen zyn voor u hechts getallen, meer niets: moet ik de beginDd z f(;-  42o DON KARLOS. felen der Monarchenkunst met mynen graauwen Leerling ovcrhoorcn? Den god der aarde leeren te ontbeeren wat hem geweigerd kan worden? Wanneer gy om medegevoel reikhalst, dan kan de waereld in u haars gelyken vinden. En welk regt, mag ik weten, hebt gy dan om u boven uws gelyken te verheffen? KONING. werpt zich in een' J]oei. Ik ben een klein mensch, ik voel het: gy vordert van het fchcpfel, wat flechts de Schep, per doet. GROOT-INQUISITE Uil, Neen, Sire! my agterhaalt men niet. Gy zyt doorzien: ons wilde gy ontvlieden, des ordens zwaare ketens drukten u: gy wilt vry en eenig zyn. ö Hy houdt op , de Koning zwygt. Wy zyn gewroken. Dank de Kerk, die zich vergenoegt als moeder u te flraffen. De keus die men u blindelings treffen liet, was uwe' tugtiging. Nu zyt gy geleerd. Nu keert gy tot ons te rug. Stond ik heden niet voor u by den levendige» God! gy zoud morgen voor my geflaan hebben. K O-  V Y F D E BEDRYF. 4" KONING. Matig u, Priester, ik kan dat niet dulden, ik kan zo niet met my hooren fpreeken. GROOT-I NQUISIT EUR. Waarom roept gy de fchim van Samuel wéér op? Ik gaf aan twee Koningen denSpaanfchen troon, en hoopte myn dagwerk nu afgedaan. Vergeefs geleefd te hebben, is fmartelyk aan het einde van een eeuw. Vergeef my, Sire!... en thans, waartoe ben ik geroepen? Myn tyd is edel en de minut zelf ryst by negentigjaangen in prys. Wat zal ik hier doen? ïk ben met willens dit bezoek te herhaalen. KONING. Nog één werk, het laatfte nog. Dan laat ik u aan het magtig lot over. Vrede zy dan tusfchen u en my gefloten, het voorledene zy voorby,... wy zyn verzoend? GROOT- INQUISITEUR. reikt hem de hand, Als Philips zich in ootmoed buigt. KONING. na eenig ftilzwygen. Myn Zoon word verdagt van hoog verraad. TJd 3 GROOT'  422 DON KARLOS. GROOT» INQUISITEUR. Wat bcfluit gy? K O N I N G. Alles, of niets. GROOT-I N Q UI SITE U R. Wat heet hier alles? KONING, Ik laat hem vlugten, zo ik hem niet kan laten fterven. GROOT-INQUISITEUR. met een nieuwsgierig wezen. Nu? leiden zwygen een' tyd lang ftil. KONING. Kunt gy my een nieuw geloof uitdenken, dat den kindermoord op het bevalligst voorffclt? GROOT-INQUISITEUR. Om de eeuwige geregtigheid tc verzoenen, ifierf Gods Zoon aan een kruis. K C.  VYFDE BEDRYF. 4*3 KONING. Wilt Gy door gantsch Europa die denkwyze voordplanten? GROOT-INQUISITEUR. Zo ver als men het Kruis vereert. KONING. Ik ga in ftryd met de beledigde natuur. Ook dezen rigterftoel vermeent gy te befteeken? G ROOT-IN QUI SI T E UR. Voor het geloof geldt geen ftem der natuur. KONING. Ik leg myn Rigterampt in uwe handen.... Kan ik geheel te rug treden? GROOT-INQUISITEUR. Geef hem aan my. KONING. Hy is myn eenige Zoon.... Waar voor heb ik verzameld? Dd4 GROOT-  4H DON KARLOS. groot-inquisiteur met vuur, Voor het verderf, liever dan voor de vryheid. koning ftaat op. Wy zyn het eens; kom. groot-inquisiteur. Waarheen ? koning. Om uit myne hand het offer te ontfangen. Hy neemt hem by den arm en voert hem weg. LAAT.  VYFDE BEDRYF. 425 LAATSTE TOONEEL. Kamer der Koningin. bon karlos, de koningin, en op het laatst de koning en zyn Gevolg. karlos. In een Monniksgewaad, een mas* ker voor het gezicht dat hy nu afneemt, en onder zyn' arm een ontbloot zwaard. Het is gantsch donker. Hy nadert een deur, welke geopend word. De Koningin treed te voorfchyn, met een brandend licht dat zy op een gueridon nederzet. Karlos valt voor haar op de eene knie neder, Elifabeth! KONINGIN. met flille weemoed op zy» gezicht vertoevende. Wy zien elkaêr dan nog weder! karlos. Wy zien elkaêr weder ï Een weinig ftilzwygen, Dd 5 K °-  f»3 DON KARLOS. KONINGIN. zoekt zich te herjïellen. Sta op; wy moeten elkander niet weekhartig maken, Karei! de groote doode wil niet door magtelooze traanen gevierd worden. Traanen mogen vloeien voor geringer lyden! Hy heeft zich geofferd voor u ! Met zyn dierbaar leven heeft hy het uwe gekogt: gy gevoelt de waarde , die hy door dit offer op het uwe gelegd heeft... en dit bloed zou voor een herfenfehhn gevloeid hebben ? Karlos, ik zelve heb my tot borg voor u gefteld; op myne verzekering ging hy vrolyker van hier... Gy zult my immers totgeen logenaarfter maken? K a R l o s, met hoogmoed. Ik wil hem een Graffteen oprichten, zo als nog aan geen' Koning ten deel viel... Over zyn asch bloeie een paradys! koningin. Zo gevalt gy my! Dat was het groot oogmerk van zynen dood! My verkoos hy tot de uitvoerfter van zynen laatften wil. Ik zal u dien emmeren: ik zal op de vervulling van dezen eed by u aanhouden. eene ftiïte. En nog eene andere vermaaking lag de fter- vende  XeefgelukMg.Moedei-.Bitliier zij mijn laatfte Wdrog. Blailz.4-i6.   VYFDE BEDRYF. 4*7 vendein myne handen. Ik gaf hem myn woord,... en waarom zou ik het zwygen? Hy vertrouwde my zynen Karei. Ik trotfeer den fchyn. Ik wil voor menfehen niet meer beeven: gy ziet, Karei, ik ben niet anghig met u alleen te zyn in dit uur. Ik wil eenmaal ftoutmoedig zyn, als een vriend. Myn hart zal fpreeken. Onze liefde noemde hy deugd! Ik geloof hem en wil myn hart niet meer.... KARLOS. Spreek niet uit, Moeder!... Geen onwaarheid bcvlekke deze lippen! want gy hebt dien goddelyken gekend. Elifabeth, de vrouw, die ik aanbidden moet, zinkt niet tot my neder, daar zy dezen kende. Moeder, wy willen elkander niet bedriegen. Ik heb in een' langen zwaaren droom gelegen. Ik beminde. Nu ben ik ontwaakt. Ik vergeet het voorledene! Hier zyn uwe brieven te rug. Vernietig de myne. Vrees van my geene beweeging meer. Het is voorby. Een reiner vuur heeft myn weezen gezuiverd. Myne drift woont in de graven der dooden. Geene fterfelyke begeerte ftreelt dezen boezem meer. r.a eenig ftihwygen haare hand vattende. Ik kom om affcheid te neemen. TC O-  428 DON KARLOS. KONINGIN. met ftrydende gevoelens haare oogen weggewend en met een halve ftem. Karei!.... KARLOS. Verwonder u niet, Moeder. Het is geen offer het heeft my geenen ftryd gekost. Eindelyk zie ik in, 'er is een nog hooger, een nog begeerlyker goed, dan u te bezitten. Een korte nacht heeft den traagen loop van myne jaaren bevleugeld, en my vroegtydig tot een' man gerypt. Ik heb voor dit leven geen' arbeid meer "dan de erinnering aan hem! In éénen avond heb ik den voorraad van myn geheele aanwezigheid vooruit ontfangen en verteerd... alle myne oogfien zyn voorby. Hy nadert de Koningin, welke haar gezicht bedekt. Zegt gy my geheel niets, Moeder ? KONINGIN. Stoor u niet aan myne traanen, Karei! Ik kan niet anders, doch geloof my, ik verwonder my over u. KARLOS. Gy waart de eenige vertrouwde van ons verbond ;  VYFDE BEDRYF. 429 bond; onder dezen naam zult gy my de dierbaarfte op de geheele waereld blyven. Myne vriendfchap kan ik zoo min aan u, als ik nog gisteren myne liefde aan eene andere vrouw kon geeven. Doch heilig zal my de koningklyke Weduw wezen, zo de Voorzienigheid my op dezen troon voere. De Koning, begeleid van den Grootinquifiteur en zyne Grooten, verfchynt op den agtergrond zonder bemerkt te worden. Nu ga ik uit Spanje en zie mynen Vader niet weder... In dit leven niet weder. Ik acht hem niet meer. De natuur is in myn hart uitgeflorven. Wees gy hem weder Echtgenoot. Hy heeft eenen Zoon verloren. Treed gy in uwe pligten te rug. Ik yl om myn bedrukt volk te redden van de hand eens tyrans. Madrid ziet my als Koning, of nimmer weder; en nu voor een lang affcheid, Moeder! kus uwen Zoon. KONINGIN. o Karei! wat denkbeeld vormt gy u van my ? Ik kan, ik mag my niet tot deze mannengrootheid verheffen, doch begrypen en hoog achten kan ik u. KARLOS. Ben ik niet Berk , Elifabeth ? Ik houde u in myne armen en wankele niet. Van deze plaats zou-  43o DON KARLOS* zoude my gisteren de bazuin van het waereldgerigt niet Weggerukt hebben. hy verlaat haar. Dat is voorby. Nu trotfeer ik ieder noodlot der fterfelykheid... U hield ik in myne armen en wankelde niet... Stil! Wat is dat'?... KONINGIN. Hoe? Wat? KARLOS. Hoorde gy agter ons geen adem haaien?.... Hoor!.... Eene klok Jlaat. KONINGIN. Niets hoor ik, dan die vreesfelyke klok, die ons tot fchciding roept. KARLOS. Goeden nacht dan, Moeder; uit Gent ontfangt gy den eeriïxn brief van my, die het geheim van onzen omgang rugtbaar maken zal. Ik ga om thans met Don Philips een' opentlyken Hap te wagen: van nu aan zy niets geheims meer onder ons: gy behoeft voor de ontdekking  VYFDE BEDRYF. 431 king niet te vreezen. Leef gelukkig, Moeder! Dit hier zy myn laatfte bedrog. Hy wil naar zyn masker grypen: de Koning ftaat tusfchen hen, k 0 n 1 n c. Het is uw laatfte. He Koningin valt onmagtig neder. karlos. ylt naar haar toe en omvangt haar met zyne armen. Is zy dood? o Hemel en aarde! koning. koej en ftil tegen den Grootinquifiteur. Kardinaal! ik heb het myne gedaan: doe gy nu het uwe. Hy vertrekt. EINDE.