^2§ÏAATSCIT. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  De WEST-INDISCHE ENGELSCHMAN In LONDON. B L IJ S F E L,   De/ in LONDON, B L IJ S P E L. van den heer C O L M A N. Uit het Engekch vertaald. Te UTRECHT, Bij G.T.v. PADDENBURG en ZOON, »7P4« ENGELSCHMAN WEST-INDfcetrE"  VERTOONE R(S. Stok wel, een Koopman. Belcour, in de IFestindien geboren en Zoon van Stokwel. Kapt ei n dudleij. Karel dudleij, zijn zoon. Majoor O - f l a ii e r t ij , een lerschman. Stuk ei. ij, Comfieir bediende van Stokwel. Fulmer, een Bockverkooper, die gefloreerde Kamers verhu ut t. V a s. l a n d , e en Advocaat. Een huisbediende van Stokwel. Mevrouw Ru sport, een oude Weduwe. Ciiarlotta rusport, haar Stiefdochter. Louisa, dochter van Kaptein Dudleij. Jufvriuw Fulmer, Vrouw van Fulmer. Lucia, Kamenier van Mevrouw Rusport. Een huishoudfter van Stokwel. Eenige Klerken van Stokwel, huisbedienden , Matroszen , Negers enz.  i> ë WEST -INDIESCHE ENGELSCHMAN IN L O N D O N. EERSTE B E D R T F, EERSTE TONEEL. Verbeeldende een Koopmans - Comptoir. Men ziet door de glaze deuren van eene binnenkamer verfcheide Comptoir bedienden bezig aan hunne lezenaren. Een fchrijftafel in de voorkamer. Stokwel bezig met het lezen van eert brief i Stukelij komt zachtkens uit de achterkamer , en blijft e enige oogenblikken op hem [laaren, alvoorens te [preken. ■jr *f stukelij. Xlij fchijnt ontftled : ik vrees dat die brief hem geen aangeriaame tijding aanbrengt. Hij heeft vïij wat waarde op zee: een fchip mee eene rijke lading naar Barcehna; een ander naar Lisbon beftemtj en andere fchepen nog rijker beladen , welken hij van Cadix vervvagt. Daar en boven weet ik dat hij deel in verfcheide buitenlandfche fchepen, en groote fommen geaccepteerd heeft. Bc wil hem aanfpreeken. Mijnheer ! Heer Stokwel! A stok  * De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. stokwel. Zo, Stukelij} wei, hebt gij de lakens afge- fcheept? s t u k e l IJ. Ja, Mijnheer; hier is het Cognosfement en ■ een copij van de inkoop-rekening: de fo; teeringen zijn alle naauwkeurig nagezien. De lieer Trafiek zal op de beurs u de Polis bezorgen, s t o k w e l. Zeer wel, leg deze papieren daar ze behooren; en laten wij nu voor een poos van geen handel meer fpreeken. Sluit de deur, Stukelij. Al lang heb ik blijken gezien van uwe vriendfcHajp en getrouwheid voor mij ; een zaak van de grootfte aangelegenheid legt mij op 't hartj en 't zal mij niet weinig lucht geven, mijn boezem voo; u te openen: op dit oogenbjik krijg ik berigt van de aankomst van den jongen IVest. Indiër, dien ik zoo lang verwagt heb; gij weet uien ik bedoel ? s t u k e l IJ. Ja, Mijnheer; den Heer Belcour, dien jongen lieer, die in Jamaika de groote nalatenfchap van den quden Belcour heeft geé'rft. stok w Et. Zacht, niet zoo luid; koom wat nader bij. Die Beicour is thans in Londen; een gedeelte van zijne bagaadje is reeds aangekomen en ik ver- wagt  EERSTE BEDRYF. Eerste toneel. 3 wagt hem ieder oogenbjik. Is het wel te verwonderen dat zijne aankomst mij zoo fterk ontfteld , wanneer ik u zegge, Stukelij, dat hij mija zoon is ? , s t u k e l IJ. Uw zoon! stokwel. Ja, mijn eenigen zoon. Vroeg in mijn jeugd vcrzelde ik, als klerk, zijn grootvader naar Jamaika; hij had eene eenige dochter, die iets ouder was dan ik, en moeder van dezen jongen Heer: mijn lot wilde, (gij moogt het goed of kwaad noemen) dat ik hare genegenheid won; en daar de geringheid van mijnen ftand het hoopeloos maakte haars vaders toeftemming te verwerven, vond hare liefde een middel uit; wij werden heimelijk gehuwt. De vrugt van deze geheime veibindtenis was, gelijk ik u gezegt heb, dezen Belcour. s t u k e l IJ. Die gebeurtenis moest, gewis, uwe verbindtenis aan den dag brengen. stokwel.. Gij zult verder hooren. Weinig dagen, na ons huwelijk, begaf de oude Belcour zich fcheep naar Engeland. t Gedurende zijn verblijf aldaar verloste mijn vrouw, met het grootfle geheim, van dezen zoon. Vruchtbaar in uitvindingen om A 2 ha-  4 De W. I. ENGELSCfÏMAN in LONDON. haren tdêftand te ontveinzen, zonder haar kind te laten varen, befchikte zij dat het zelve aan haar deur te vondeling gelegt en binnengenomen werd. Eenigen tijd daar na kwam haar vader te rug, die mij hier gelaten had. In één dier gunfiige oogenblikken , die het fortuin van voorfpoedige menfchen beflisfen, werd dat kind bij hem gebragt, en van dat tijdftip af aan handelde hij het als zijn eigen, noemde het naar zich en bragt het onder zijne familje op. s t u k e l ij. En openbaarde gij dat geheim nooit aan den ouden Belcour, noch aan uw zoon? stokwel. Nooit, stükel ij. Dat verwonderd mij; een Koopman van uwe uitmuntendheid en een lid van 't parlement van Engeland, mogt gewis, met eere, liaan naaide dochter van een planter: in dat geval zelfs moest eene natuurlijke liefde de ontdekking verhaast hebben. stok w E l. Uwe aanmerking is gegrond. Ik zou ook nooit bij dat pijnlijk zwijgen gebleven zijn, had ik niet willen voldoen.aan de beloften, welke de van mij zoo teêrbeminde vrouw op hare doodbedde van mij vorderde. De brief, welken gij mij xoo even  EERSTE BEDRTF. eerste toneel. 5 even zaagt lezen , hield dien last in ; zij fchreef den zeiven ih hare laatfle ziekte en bijna op 't punt van fterven; (gij zult mij wel verfchoonen dien te herlezen); in denzelven bezweert zij mij in de fterkfte en met de dierbaarfte uitdrukkingen, nimmer het geheim van ons huwelijk te openbaren of mijn zoon tot mij te nemen gedurende haars vaders leven. s t u k e l ij. Maar, op welke gronden kon uwe ongelukkige vrouw zulks van u vorderen? stokwel. Voornaamentlijk, geloof ik, uit bekommering voor mij, op dat niet de oude Belcour, van wien ik bij haar overlijden geheel en al afhing, mij zijne befcherming zoude onttrekken: gedeeltelijk met oogmerk voor zijne rust, dewijl zij wel wist dat de ontdekking hem geweldig zdu treffen , alzoo hij trots, heftig en onverzoenlijk was: en eindelijk uit belang voor haar kind, het welk hij met zoo veel liefde had aangenomen , en 't welk zij vreesde dat hij zijne gramfchap zou doen gevoelen, indien de zaak aan den dag kwame. En, waarlijk, alhoewel de verandering in mijnen toeftand mij billijkte om mij zeiven te ontdekken, begreep ik nogthans dat het voor mijn zoon veiliger zoude zijn, mij te verlaten op de gri'ligheid van deszelfs grootvader. De uitkomst heeft mijn oordeel gebillijkt, A 3 de  6 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. de oude Belcour is overleden , en heeft zijne ganfche nalntenfchap gemaakt aan hem, van wien wij fpreken. stukei, ij. Gij zijt derhalven nu niet langer genoodzaakt het geheim te bewaren. stokwel. Dat 's waar; maar alvoorens mij openlijk uit» telaten, zou ik geerne de inborst van mijn zoon toetzen, 't geen enkel kan gefchieden met hem te laten handelen naar zijn eigen verkiezing , zsndcr hem in iets te weerhouden: hier.door, meen ik, zal ik onderden tijtel van zijnen handelaar meer van zijn wezenlijk karakter gewaar worden, dan ik doen zou onder den naam van, zijn vader. TWEEDE TOONEEL. Een Matroos, die verfchcide zwarte knechts voord/luwt, dragende mantel - zakken , kojfers enz. stukelij, stokwel. 31atroo s. Zie zo, Mijnheer! ben ik hier bij Mijnheer Stohven stokwel. ft MA-  EERSTE BEDRTF. tweede toneel. 7 matroos. Zie hier, als 't u believe, een gedeelte van mijn 's Meefters bagaadie; de andere lading zal volgen en is niet ver achter ons; de kwartier mecfter komt met het ftomme vee. stokwel. Stom-vee, Vriend, wat meent gij daar mede? Heeft de Heer Bekeur eene verzameling van wilde dieren mede gebragt? matroos. Neen, toch niet, de Hemel behoede hem, hij is 'er de man niet na. Laat eens zien; daar zijn twee groene apen, een paar graauwe papegaijen , een zogge van Jamaica met haare biggen, een mandel-hond ... dat 's al. stokwel. Is dat het al? matroos. Ja, Mijnheer, als 't u believe. Ja dat's al; maar, God zegene hem! hij kon 't ganfche Eiland , als hij gewilt had , wel mede gebragt hebben, en 'er geen een droog oog in hebben laten blijven. stokwel. Is dat zoo? — Stukelij, wijs hen de plaats, waar die goederen te bergen. Beste maat, volg dien Heer. (Stukelij vertrekt met de knegts.} , A4 stok»  t De W. I. ENGELSCEIMAN in LONB.ON. stokwel. Indien de Mee (ter overeenftemt met deszelfs uitrusten, zal hij eene zonderlinge vertooning ?n deze plaats maken: hij heeft nogthans een vriend aan dien Varends- gast. 't Is geen kwaad voorteken van een mans hart als zijne fcheepsgezejlen wel van hem ipreken. DERDE TOONEEL Het Toneel veranderd (n een zaal. Een kiegt plaats eenige /loeien in orde. Een dienstmeid koiht naar hem toe. huishoudster. Wat al omflag maakt onzen goeden Heer on dezen West - indiaan. Ik bid u, zie eens de lijst, die hij mij gegeven heeft. Zeven en negen, niet één minder, en dat noeïnt hij nog een gemeenzaam Vrienden-maal/ Waarlijk, al verwagtte hij den Lord-Majoor, hij zou 'niet beter kunnen op'disfchen. lijfknegt. Ik wënschte dat gij eens gezien had, welk eene lading met koffers, valiezen, en mantelzakken hij hier heen gezonden heeft. Geen Ambasfadeurs bagaadje, met alle de fmokkelgoederen te famen, zou een grooter hoop hebben kunnen uijmaaken. ii uis-.  EERSTE BEDRIT, vierde toneel. 9 huishoud ster. Hij zal waarlijk het huis fraai overhoop maken; al waare hij de eigen zoon van onzen goeden Meefter en een Christen -Engelschman geweest, zou 'er geen meerder toeftel hebben kunnen gemaakt worden dan 'er nu gefchied om dien Creool, zoo als men hem noemt. lijfknegt. Dat kan niet fcheelen. Hij is zeer rijk, en zal misfchien alles vergoeden , men vertelt dat hij zoo veel fuikcr en rum van zijn eigen medebrengt als genoegzaam zijn zou om al het water van de theems tot punch te maken: maar daar komt onzen Meefter. VIERDE TOONEEL. stokwel gevo/gt van een huisbediende. Waar is de Heer Belcour? . . . Wie bragt dit briefje van hem hier? huisbediende. Een oppasfer uit het Londen's wijn huis, Mijnheer.' Hij zeide dat de jonge Heer daadlijk gekleed en hier zou zijn. stokwel. Laat hem binnen treden als hij komt. huisbediende. Zeer wel, Mijnheer . . . (ter zijde") maar al-  lo De W. I. ENGELSCHMAN in L0ND0N. alvorens zal ik dien vreemden fpreeuw eens ter deeg op nemen. De varends-gast zèide mij dat hij wondere kuuren onder ons zou aanvangen. STOtWE L. Gij behoeft niet te wagten, ga maar heen. De knegt gaat naar binnen. Laat eens zien. (Hij leest) mijnheer! „ Ik fchrijf u onder de handen van den kapper; zoo haast ik mij in orde zal gelteld en „ verfche kleederen aangefchoten hebben, zal ik de eer hebben mijn plicht bij u te ko„ men afleggen. Uw Dienaar belcour." Hij fchrijf: onbelcmmert. 't Is hem onbewust aan wien hij den brief zend; maar hoe fterk is 'er mijn hart van aangedaan; het hart eens Vaders! de ontmoeting zal teder zijn, als mijne oogcn een zoon zullen befchouwen, dien zij nooit :e voren zagen, waar haal ik ftandvastigheid van daan om dit uittehouden. Zoo hij naar zijn moeder gelijkt, ben ik weg. Alle de brieven, die ik van hem gehad heb, toonden dat hij een vluggen levcndigen geest heeft. Alle de geruchten, welke ik ooit van hem ontving, gaven mij cenen gunftigen indruk van zijn karakter, 't wélk misfchien wild cn woest zijn  EERSTE BEDRTF. vijfde tooneel. ii zijn zal naar de wijze van zijn land: maar, zoo ik vertrouw, niet ijlhoofdig of zonder goede gronbeginzels. VIJFDE TONEEL. een iiui3knegt. Mijnheer , de Buitcnlandfche Heer koomt daar aan. een ander huisbediende Daar is de Heer Belcour, Mijnheer. belcour treed in, stokwel. Mijnheer Belcour, ik ben verheugt u te zien. Zijt welkoom in Engeland! belcour- Ik bedank u hartelijk, goeden Heer Stokwel; gij en ik hebben een geruimen tijd op eenen afftahd met eikanderen verkeert , heden heb ik het genoegen u te zien, en 't vermaak, het welk deze ontmoeting mij verfchaft, vergoed rijkelijk alle de gevaren, welke ik daar voor geloopen heb. stouw e l. Welke gevaren, Mijnheer? Ik kan niet denken dat gij een flechte reis zoude gehad hebben in dezen tijd van 't jaar. belcour. De reis was niet Hecht; wij kwamen te post naar  12 De W. L ENGELSCHMAN in LONDON. fiaar uwe kusten op de vleugelen van de fnelfte koeltjes die ooit pliezen. 't Was 0p Engelfchen bodera, dat ik de moeilijkheden aantiof; 'r is over den tocht, welken ik van den rivier-kant eerwaards deed, dat ik klaage. stokwel. Hge zoo! welke hindernisfen Jcundt gij ontmoet hebben tusfehen de kaai en mijn huis? helcoüb. Ontelbare.' uw flad is zoo vol engtens en kromtena als het Eiland Korfika, en na*r ik bemerkte worden dezelven hardnekkig verdedigt, zoo veel gewoel, geraas, en verwarring op' uwe kaaijen; zoo veelc fuiker vaten, koflij balen , rijs tonnen, kruiwagens , flepers en wijkhecren op uwe ftraten, dat ten zij men eene goede artelerij aan 't hoofd hebbe, het meer dan Hercules werk is, zich cencn tamelijken weg door uwe Had te banen. stokwel. 't Spijt mij dat gij zoo veele moeilijkheden gehad hebt. belcour. Wel, waarlijk, 't was eenigzins mijn eigen fchuld: gewoon in een land van (laven te leven, en onverduldig wegens de menigte kommiefen, knevelaars, konvooiloopers, fchuitevoerders en waterfchouten, die mij aan alle kanten aan-  EERSTE BEDRTF. vijfde toneel. 13 aanvielen, erger dan een zwerm muskieten , ging ik misfchien wat ruw te werk met mijne rotting om mij van ben te ontilaan. De fchobbejakken namen zulks wat euvel op, en rottede famen, 't grauw voegde ziek aan weerszijde, en 'er ontftoud een hevig gevecht, waar in mijn perfoon en kleederen zoo veel leden, dat ik genoodzaakt was de eerfte herberg inteloopen om te kalfateren, ah/orens ik mij op eene betamelijke wijze bij u konde vervoegen. stokwel (Ter zijde). Uitwendig is alles zoo als ik het verlangde: weldadige natuur l voeg 'er het overige bij ert ik zal gelukkig zijn. Waarlijk, Heer Belcour, dit was een ruw Haaltje van den geest die mijne landslieden bezielt; ik vertrouw echter dat gij daar om over hen niet te erger zult denken. belcour. Geeuzins, geenzins, ik bemin 'er hen te beter om-, kwame ik hier enkel doorreizen, zou ik misfehien verlangen kunnen dat zij wat handelbarer waren; maar als eene mede onderdaan en een deelgenoot in hunne vrijheid, prijs ik hunnen moed, fchoon ik 'er de uitvverkzel» van gevoel in alle de fchoorbajken van mijn huid. stok-  14 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. s t o k w e l. Dat 's braaf, dat 's braaf. (Ter zijde') Hoe gaarne zou ik hem om den hals vallen en erkennen aan hem dat ik zijn Vader ben. belcour. Dus ben ik dan, Mijnheer Stokwel, voor de eerfte keer mijns levens, hier in Engeland; aan de hoofdbron der vermaken; in het land der fchoouheid , der konden en der fraaiheden. Mijn geluk-ftar heeft mij een goede beurs gegeven , en de fimengefpanne winden hebben mij henvaard gevoerd om 'er de ingewanden van te verteeren. stokwel. Om die behoorlijk te gebruiken, niet om die te verkwisten, zou ik hopen; om het goud te handelen, Mijnheer Belcour, niet als een vasfaal, over wien gij een onbepaalt en willekeurig gezag hebt, maar als een onderdaan, dien gij vei plicht zijt te regeeren met een gematigt en bedwongen vermogen. be lc ou r. Recht zoo, Mijnheer, gij drukt u zeer wel uit. Het mijne is flechts een gevolmagtigt gezach en geen aangeërft recht: ik ben de aftlammeling van behoefte en ieder kind van behoefte is mijn broeder; zoo lang ik handen heb «ai vast te houden, wil ik ze open houden voor  EERSTE BEDRIT, vijfde toneel. 15 voor 't Menschdom. Maar, mijn goede Heer Stokwel, mijne driften fpeelen veel-al de baas over mij, zij voeren mij waar heen zij willen en laten dikwijls aan mijne rede en aan mijne deugd niet over dan vergeeffche wenfehen en zuchten. stokwel. Koom, koom, de man die zijne gebreken verklaagt, legt zich toe om die te verbeteren. belcour. Dat 's een taak die ik moede ben, hoe gaarne wenschte ik een vriend te hebben, die dezelve zou willen overnemen. Gave de Hemel dat gij daar mede u wilde belasten! maar al dreef gij handel met de vier deelen der wereld zoudt gij in dezelveu zo veele moeilijkheden niet aantreiFen, als 't u kosten zou mij gedurig te moeten berispen. stokwel. Met dat alles zie ik 'er zoo veele zwarigheden niet in; de oprechtheid waar mede gij te werk gaat, verzekert mij dat ik geen laatdunkenheid zal te beflrijden hebben, dezelve behoort ten minflen niet onder uwe gebreken. belcour. Neen voorwaar, en indien ik ééa mensch in de wereld kende, die nederiger van mij dagt, dan ik van mij zeiven doe, zou ik zijn ge-  16 De W. ï. ENGELSCIÏMAN in LONDON. gevoelen aannemen en het mijne latch varen. stokwel. En indien ik een jongeling onder mijn opzicht moest hebben", zou ik 'er een' kiezen van uwe geaartheid: zoo gij derhalven wilt met mij gaan, zal ik mijne voorwaarden u voorleggen en terllond mijne lesfen met u beginnen. belcour. Van ganfcher harte. ZESDE TONEEL. Het Tooneïl verandeit in een vertrek in het huis van Mevrouw rusport. mevrouw rusport en charlotta. mev. rus port. Juffer Rusport, ik verzoek u niet te fpreken van Kaptein Dudleij en van zijne verarmde familie; geen enkele fchelling van mij zal immer in hunne handen overgaan. Hoe, om dat mijne zuster verkoos een bedelaar tot haren man te nemen, zou ik daarom verplicht zijn hem en zijn afitanimelingen te onderhouden? charlotta. Ik denk dat zulks plichtmatig zijn zoude. M r. v.  EERSTE BEDRIT, zesdb toneel* m e v. rusport. Indien gij dus denkt, wenschte ik dat gij da wet mij aanwees die zulks gebied. charlotta. Ik ben niet geleerd genoeg ora kapittel en text te noemen: maar naar mijn begrip is liefdadigheid het voornaamfte artijkcl in het wetboek van 't Christendom. m e v. rusport. Ja, waarlijk, liefdadigheid! En zijt gij verzekert dat het enkel liefdadigheid is, die u beweegt te pleiten voor Kaptein Dudleij? Vind gij onder al uw mededoogeji geene kruiderij van eehe tegen- geeftelijke gewaarwording, liefde geheten? Vergis u zelve niet; maar geloof me, kind, gij zijt geene heilige, en ik begrijp waarlijk dat de armoedige toeftand van den ouden Dudleij, met dien van zijne Dochter 'er bij, u nimmer aan 't harte zoude gaan, indien niet een jonge knaap van twee en twintig jaren daar bij kwame, die bij de gelukkige aanbevceling van een goed voorkomen en de fehitterendc uitrusting van een Vaandrig, u, zoo ik mij niet bedrieg, een fortuin zoekt te ontfutzelcn van twee maal twintig duizend ponden, zoo haast gij Hechts de jaaren zult bereiken om het aan hem overtedragen. ch arl o tt a. Een neef van uwe Ladijfchap kan nimmer B eeni-  18 De W. I ENGELSCHMAN in LONDON. eenige andere aanbeveeling bij mij behoeven; cn indien mijne partijdigheid voor Karei Dudleij door het overige van de wereld word goedgekeurt, hoop ik dat Mevrouw Rusport mij daar om nier zal veroordeplen. M E V. RUSPORT. Ik u veroordeelen! Ik dank den Hemel, Juffrouw Rusport, dat ik in geenen dcele verantwoordelijk ben voor uw gedrag; ook legt 'er mij weinig aangelegen hoe gij over uw zelve befchikt; gij zijt mijne dochter niet; en toen ik met uwen Vader, den armen Sir Stephen Rusport, huwde, bevond ik u een vrijpostig bedorven meisje, dat mijne lesfen ontwasfen was. CHARLOTTA. Misfclüen noemt uwe Ladijfchap dit al mede een les. M E V. RUSPORT. Gij zijt onbegrijplijk vrijmoedig; doch 't is geen wonder; men heeft mij wel vertelt dat uwe Moeder eene vrouw naar de wereld was, die u naar den tegenwoordigen trant van opvoeding heeft opgebragt. In mijnen jongen tijd ging het gansch anders toe; toen werd 'er nog eene b'etaameüjkheid en ondergefchiktbeid, zoo als de grote Locke het noemt, in acht genomen. $ 't Was een waarlijk (lichtelijk gezicht het ge- rc-  EERSTE BEDRTF. zesde toneel. 19 Ifegeld gedrag en de ordcnlijkc houding in onze farailje te zien , daar was geen geginflegap, geen buitens huis loopcn: mijn goede Vader, Sir Olivier Rondhoofd lachte nooit zelve, noch zou geduld hebben dat zijne kinderen liet deden. CHARLOTTA. Dat waren in de daad fraije tijden. m e v. RHSrOR T. Maar in deze vrijmoedige eeuw hebben wij de Coqucttes in den eijcrdop en de wijsgeeren in de wieg. Mei?jcs van vijftien jaren, dia nieuwe modes van kapfels en van denkwijze invoeren, die hare gevoelens zeggen en haare begrippen hebben en door niets beduidende zotten daar in aangemoedigt worden. Bij mijn gewisfe, ik verwonder mij menigmalen wat toch de mannen in zulke kleuters befpeuren konnen! charlotta. 't Is zoo, Mevrouw; maar daarom worden de rijper fchoonheden van uw Ladijfchaps-jaren niet over 't hoofd gezien, getuigen uw bewonderaar de Majoor Dennis Q-Flahertij, die is toch nog een voorbeeld van eenige kennis. Ik verklaar u, dat de Majoor in uwe tegenwoordigheid even zoo weinig acht op mij flaat als op het behangzel van'uwe kamer. B 2 m e v.  ao De W. I. ENGELSCHMAN in L0ND0N. hiev. rusport. De Majoor, kind, heeft in verfcheide landen en Staten gereist, en heeft verhevener begrippen van vrouwelijke verdiende dan een Engehchman die nooit buitenslands geweest heeft, hebben kan. In de meefte andere landen zou men een vrouwsperfoon beneden de veertig jaren, zoo als gij zijt, in een befchaafd gezelfc-hap niet eens noemen. charlotta. Recht zoo, Mevrouw: men heeft mij verhaalt dat men te ïVeenen Coquetten heeft, die op krakken gaan, en dat men 'er venusfen vind, die in Yiaar moordjaar zijn, een minnaar' prijst daar de rrnpels en niet de kuiltjes in het wezen zijner minnaresfe. De Majoor, naar 't mij voor ftaat, heeft in Keizerlijken dienst ge-* weest.' m e v. rusport. Voelt gij u geraakt, jonge Juffrouw? Had mijne zuster Louifa gehoor gegeven aan de aanzoekingen van iemand van des Majoors O - Flahertifs perfoon en voorkomen, dan zou zij nog iets ter haver verfchooning te zeggen hebben; maar weg te loopen , geüjk zij deedt, en dat in den ouderdom van zestien jaaren, met een man' van des ouden Du/lleijs zoort. char l o tt a. Was naar mijn begrip de vergeeflijkfïe over- tree-  EERSTE BEDRTF. zesde toneel. treeding, aan welke een'meisje van zestien jaaren zich ooit fcbuldig maakte. Van eene edele familje, van een innemend voorkomen, ftipe eerlijk, en van een gezond verftand, welke volkomenheid toch ontbrak 'er aan Kaptein Dudleij; dan die, daar de fpilzucht zijner voorouderen hem van beroofde? mev. rusport. Zij lieten hem juist zoo veel als hij verdiende; trekt de oude man niet de halve g:gie van Kaptein, cn is de zoon niet een Vaandrig? CHARLOTTA. Een Vaandrig! Helaas, arme Karei! gave 'de hemel dat hij wist wat mijn hart zijnent halve gevoelt en lijd! een Lijfknegt, (binnen komende.j De Vaandrig Dudleij laat zich bij uwe Ladijfchap aandienen. mev. rusport. Wie Dudleij ! wat kan hem naar de flad gebragt hebben? CHARLOTTA. Waarde Mevrouw, 't is Karei Dudleij, 't is uw neef. mev. rusport. Neef! ik erken hem-niet voor mijn neef: fir Olivier erkende hem niet voor zijn kleenzoon. B 3 Was  i>l De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. Was hij geen zoon van de oudfte dochter, de ecnige mannelijke afftammeling van Sir Oiivier, en zette hij hem niet af met een fchclling? Heeft de arme waarde man alles wat hij had niet nagelaten aan mij, uitgenomen een kleen jaargeld aan mijne ongehuwde zuster, die hare gezondheid krenkte met hem optepasfen? maak'er vast ftaat op, over geen penning van dien boedel zal anders befchikt worden, dan overeenkomftig den wil van den begiftiger, (£arel Dudleij treed binnen?) Zoo, joHgmau , van waar koomt gij, en wat voerde u naar de ftad? k a r e l. Indien ik, met naar de ftad te kómen, misdoe, is uwe Ladi'fchap 'er eenigzins voor verantwoordelijk, want ik kwam gedeeltelijk om haar van mijnen eerbied te verzekeren. mev. rusport. Ik hoop dat gij beter verfchooning hebt dan dit. KAUEL. Ik kan niet ontkennen, Mevrouw, dat 'er ook andere beweegredenen zijn; maar daar ik mijne moeite beloond reken door 't vermaak, het welk ik thans geniet, hoop ik niet dat mijne tante mijn bezoek minder zal achten om de waarde .die ik ftel in haar te bezoeken. MEV.  EERSTE SEDRTF. zesde toneel. 23 mev. rusport. Uils-kuiken! En waar is uw vader, kind, en uwe zuster? zijn ze mede in de ftad? k are l. Zij zijn. mev. rusport. Belachlijk! Ik weet niet wat lieden in T.ondon doen als zij geen geld hebben om het 'er te verteeren. charlotta. Waarde Mevrouw, fpreek vriendelijker tegen uw neef. Hoe is 't mogelijk dat gij een jongeling zoo laag kundt handelen, die zoo aandoenlijk is? mev. rusport. Jufvrouw Rusport, ikgebiede u naar uwe kamer te gaan; wanneer ik uwen raad noodig hebbe, zal ik u laten roepen. (Charlotta binnen?) Gij hebt dan, gelijk uw vader, al mede een rooden rok aangetrokken; 't is duidelijk te zien wat waarde gij hecht aan de goede lesfen, welke Sir Olivier gewoon was u te geven: hoe dikwijls heeft hij u gewaarfchuwt tegen den dienst? GARE L. Indien mijn grootvader mij in ftaat gefield had om zijne waarfehinvingen in acht te nemen, zou ik zulks gedaan hebben: maar git weet wel '.10e behoeftig ik ben; en men behoeve zich niet te B 4 ver-  24 De W. L ENGELSCIIMAN in LONDON. verwonderen dat ik den dienst van mijnen Koning verkieze boven dien van eenen anderen meester. MEV' RUSPORT» Goed, goed , vo'g uwen eigen zin ; 't gaat mij niet aan, gij hebt met mij niet geraadpleegt. IC AR E L. Ik heb menigmaaieh aan uwe Ladijichap gefchreven, zonder ooit antwoord te hebben kunnen verwerven , en fcderd het overlijden van mijnen grootvader, is dit de eerfte keer dat ik gelegenheid heb gehad om mijne opwagting bij u te komen maken. MEV. RUSPORT. Spreek toch, bid ik u, niet van het overlijden diens waarden goeden mam in mijne tegenwoordigheid , ik kan zonder de hevigfte ontroering daar niet van hooren. IC ARE L. Ik zal u gehoorzamen; maar vergun mij te zeggen, dat nademaal die gebeurtenis u overvloedige middelen verfchafte om goed te doen , de rampIpoeden mijner familjc u voorwerpen aanbieden waar aan die te belleden. , MEV. RUSPORT. De rampfpoeden van uwe familje, kind, komen voor het tegenwoordige niet te pas. Indien Sir  EERSTE BEDRTF. zesde toneel. *$ Sir Olivier had goedgevonden daar in te voorzien, zou ik zeer wel te vreden zijn geweest, maar hij heeft in zijn testament niet eens van u gerept, en dat testament moet en zal mijn wet zijn. Zeg aan uwen vader en aan uwe zustor dat ik hunne aankomst in de ftad geheel en al afkeure. karel. Moet ik zulks aan mijn vader zeggen, alvorens uwe Ladijfchap de beweegredenen wecto waaroin hij in de ftad kwam? Verlokt door een aanbod om zijne halve gagie te verwisfelen tegen een post op geheel traflement, maakt de oude krijgsman, na eenen dertig jaarigèn dienst zich gereed de noodlottige hitte van de Senegambia te beftrijden, doch hem ontbreekt eenen geringen qnderftand om zich tot dien tocht uitterusten. ljjfknegt, (binnen tredende?) De Majoor O-Flahertij komt zijne opwagting maken bij uwe Ladijfchap. de majoor (koomt binnen?) majoor. Spaar uwe gefprekken, jongman, meent gij niet dat haar Ladijfchap zich deswegens op mij zal verlaten. Ik hoop, Mevrouw, dat het blijk genoeg is van mijne tegenwoordigheid wanneer ik de eer heb zulks in perfoon aan u te zeg«en. m e v,  26 De W. I. ENGELSCIIMAN in LONDON. mev. rusport." Majoor O - Flakertij, ik ben verheugt u te zien. Neef Dudleij, gij ziet dat ik belet heb. kar e l. Ik zal mij niet aanmatigen het aangenamer onderhoud van uwe Ladijfchap te ftoorcu — naar ik bezef heb ik mijn antwoord weg. m e v. r u s* por t. Uw antwoord kind ! welk antwoord kunt gij met mogelijkheid verwagten; of hoe kan uwe romaneske vader vcronderitellen dat ik hem zou aanmoedigen in alie zijne onberaden en uitfpotjge ondernemingen? Koom, Majoor, laat ik u voorgaan naar mijne kleedkamer, 't is best dezen jongen gelukzoeker Overtelaten aan zijne bepeinzirigèn. (Zij vertrekt.') «i ajoor. Ik za! u volgen Mevrouw. — Uw dienaar jongen Heer! Bij miin ziei, een zoo mooijc knaap als ik immer verlangde te zien. Hij mogt nogthans mijne begroeting wel beantwoord hebben; maar laat dat" zoo, misfehien keert de fortuin den armen jongen den nek toe , zij is eene verdoemde grillige Dame en zeer geneigt om den gek te fchecren met ons arme knapen die kokardes op onze hoeden dragen. — Wie gij ook zijn moogt, vaarwel zoete. (binnen.) KA-  EERSTE BEBRTF. zesde toneel. af k a e e l. Dit zijn dan de deugden dier vrome puriteinen ! 't moet 'er uit, haar hart is een kei, en met dit alles zou die vrouw, die tante van mij, die niets braafs in haar ganfche geitel heeft, veel liever, ik wil 'er op zweeren, een huis bezoeken daar de pest in heerschte, dan haren voet zetten in een fchouwburg of comcdie. jufvrouw ru s)port, (kooiut naar hem toe.) Toef, toef een weinig, Karei, waar zoo haastig heen? ka rel. • Mevrouw; . . . Jufvrouw Rusport, welke zijn uwe beveelen ? charlotta. Waarom zoo ingetogen , wij plegen immers malkanderen niet anders te noemen dan Karei en Charlotta. ka re l. Wat deert u? Gij hebt ge weent. charlotta. Neen , neen ; of zoo ik het gedaan liebbc, uwe oogen zijn ook vol. Maar ik heb duizend dingen aan u te zeggen: eer gij weg gaat, zeg mij, ik bid 'er u om, waar gij u onthoud ? geef mij de plaats op waar gij thuis zijt. Daar, fchrijf ze achter op dit vizite kaartje, hebt gij een potlootje? ka-  s$ De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON ka rel. Ik heb 'cr een; maar waarom kunt gij verlangen te weten waar wij onze intrede genomen hebben? 't Is eene armelijke ongefchikte plaats, mijne zuster heeft 'er geene kamer daar zij u zou kunnen ontvangen. een lijfKNegt, (treed it:.) Mejufvrouw, Mevrouw verlangt oogenbüklijk «aar uw gezelfchap. charlotta. Ik kom terflond. — Wel , hebt gij het gefchreven? Geef het mij. o Karei! of gij Yerflaat mij niet, of gij wilt mij niet verftaan.' TIVEE-  TWEEDE BEDRTF. eerste toneël. TWEEDE BEDRTF. EERSTE T O O NE E L. Een vertrek in ,t huis van Fulmer.' fulmer eil vrouw fulmer. vrouw fulmer. ï~Temel , hoe bedrukt zit gij, gij doet niet anders dan zuchten, en ichijnt geheel moedeloos. Ik ben befchaamt o/er u, mijn Heer Fulmer. Is dit nu het land 't welk gij mij befchrecf als ware het een tweede Eldorado met flrooraen vol gouds en rotzen van diamant. Gij vond mij te Belogne (lil en afgezondert leven, buiten het gewoel en geraas der wereld, en zeer wel te vreden: 't is waar, gij waart altoos op de been, met eene hevige vervolging bedreigt^ maar gelijk een echte zoon van Loiiola had gij tienduizend vernuftige vindingen om uw fjrtuirï te herllellen, en dit land uwer geboorte was het' tooneel waar gij uw rol zoudt fpceten. Welk eene zottin ben ik geweest om mij door u te laten medeflepen : doch ik dank den hemel wij kunnen fcheiden. Geloovt zijn mijne Harren! ik. ben uwe getrouwde vrouw niet. Wat toch hebben  30 De W. I. EXGELSCIIMAN in L0ND0N. ben wij gewonnen, wie anders hebben wij bedrogen dan ons zeïven, welk van alle uwe ontwerpen is gelukt? Zelfs dit armzalige middel van een boekverkoopers winkel fchijnt niet te zuilen opnemen, want koomt 'er al iemand om iets te kooperi, wie is 'er, bid ik u, die hem aan 't benoodigdc kan helpen ? / fulmer. Gij weet, Martlia, dat ik niet ligt wanhoop. Er was voor dezen altoos een beftaan in dit land te vinden, de brave zoo wel als de flechte Icon 'er gemeenlijk te rcgt raken: ik heb alles beproeft én naar alle waarfchijnlijkheid zal ik eindelijk aan gebrek derven: niets is 'er dat door 't vernuft en de bekwaamheid van een tnensch kan uitgedagt worden, of ik heb 'er mij mede bezig gehouden, maar alles vruchteloos, ik word alle de llreekcn van 't kompas rond gevoert. vrouw fulmer. Helaas! alle uwe ondernemingen wilden zoo weinig zeggen: befta iets grootsch, Mijnheer Fulmer, indien gij in dit land ecnig figuur verlangt te maken. ' . fulmer. Maar op wat wijze, waar en waar mede. Ik heb gebulderd om onze oude voorrechten, ik heb gebulkt om de vrijheid, ik heb aangeboden mijn vaderland te dienen; ik heb mij verbonden het  TlVEF.DE BEDRTF. eerste toneel. 31 het zelve te verraden, ik heb verraderlijk gefproken, verraderlijk gebandelt, en indien eenmensch daar mede de kost niet kan verdienen, dan fchiet 'er niets meer voor hem over. Ik heb hier een boek-winkel opgezet en zoo 't fchijnt lezen de ménfchen niet meer. Indien ik een flachter wierd, ik geloof, bij mijn ziel, dat men zou ophouden vleesch te eten. kaptein dudleij, komt dwars over het teoneël. vrouw fulmer. Zie daar uw Haper, de oude Kaptein Dudleij, 7.00 als hij zich noemt. Er is geen keizei zonder vuur; mogelijk zoude 'er uit hem iets tc krijgen zijn, indien gij verftand genoeg had ora het wel aanteleggen. fulmer. De galg voor hem. Hij is een oude uitgedroogde vrek. Alzoo wel moogt gij openhartigheid bij een hoveling, onpartijdigheid bij een Recenfent verwagten. Hij kan mij van geen nut zijn; daarenboven, hij is arm en niet voor onsgefchikt. vrouw fulmer. Zoo veel te dwazer is hij. Arm te zijn en bezitter te wezen van zulk een wonderfluk. „> fulmer. Gij bedoelt, gewis, zijne dochter? — Zij is waarlijk ongemeen fchoon. vrouw*  ga De W. I. ENGELSCIIMAN in LONDON. vrouw fülue r. Schoon! Zij behoeft maar gezien te worden om den aanzienlijkflen man van 't rijk aan hare voeten te hebben. — Hoe gaarne zon ik 't Verhuren harer fchoonheid hebben, wat zouden onze jonge Nabobs niet willen geven? — FULMER. Zwijg! daar koomt de Kaptein; laat mij met hem alleen, ik moet eens beproeven wat ik van hem kan maken. — vrouw fulmer. Een fraaije Kaptein waarlijk ! geloof me , ware ik .in zijn plaats, en mogt ik zulk eene dochter bezitten , ik zou een regiment hebben eer ik drie . maanden ouder ware. TWEEDE TOONEEL. Kaptein Dudleij naar Fulmer toekomende* fulmer. Goeden morgen, Kaptein Dudleij! dudleij. Mijnheer Fulmer, ik heb een boek uit uwen winkel ter leen genomen, 't is het zesde deel van Tristram. Hij is een vleiend fchrijver voor ons arme foldaten, en.de uitmuntende gefchiedenis van le Fevre, welk een gedeelte van dit boek  TWEEDE BEDRIT, tweede toneel, 33 boek uitmaakt, doet, naar mijne gedagten, niet alleen eer aan den Schrijver maar aan de men. fcjjelijke natuur. FULMER. 't Is een Schrijver wiens werken ik in mijn winkel moet hebben, fchdon' ik nooit fmaak in zijne fchriften had, hij is veel te los en ongebonden. dudleij. Dat is wat ftreng beoordeeld; ik houde hem voor een zedenmeester in den edelften zin, 't is waar, hij fpeeit met de verbeelding en zomtijds misfchiên wat te dartel; maar daar hij op die wijze voorbedagtlijk zijnen voornaamften aanval vermomt, treft hij eensklaps het hart, rukt alle zelfachtige verfchansfingen weg en zet alle de Huizen van niededoogen en weldadigheid open. fulmer. Wij Roomfchcn hebben juist niet veel verplichting aan hem. Evenwel, Mijnheer, wil ik uw gevoelen niet tegenfpreken'; een Schrijver, dien wij beminnen, is als een begunfHgde minnares, en gelijk gij weet, Kaptein, niemand heefc graag dat men rede vordere van zijnen fmaak. I d u d l e ij. Op mijn woord, Mijnheer, ik weet niet wat een meriscb. in dat geval graag hebbe: die proef heb ik nog nooit genomen. C FUL-  34 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. VUL m e r. Spïeekt gij in ernst, Mijnheer? I dudleij. 't Is van weinig aanbelang of gij dus denkt. fulmer, (ter zijde') Welk een remaakten ouden onnoozelen hals is hij. Ik begrijp u, Mijnheer, gij fpreekt omzichtig, gij zijt gehuWt ? d u d l e ij. Ik ben het geweest. fulmer. En de jonge Juffrouw, die u verzclt? d u d l e ij. Gaat voor mijne dochter door. fulmer, (ter zijde.) Gaat voor zijne dochter door! he. he.— (Tegens Dudleij.) Zij is ongemeen fehoon, heeft zeer goede manieren, en eene betooverende geftalte en houding. o u d l e ij. Gij zijt veel te partijdig. Zij heeft het grootfte gebrek dat een vrouwsperfoon hebben kan. fulmer. Hoe zoo, bid ik u ? dudle ij. Zij heeft geene middelen. tUL-  TWEEDE BEDRTF. tweede toneel. 35 fulmer. Zeg liever dat gij 'er geene hebt, het welk in iemand van uwe jaren een fchroomelijk gebrek is. OrigetWijvelt hebt gij gedient, Kaptein Dudley? dudleij (ter zijde'). Vrijmoedig uilskuiken! maar ik wil hem te wille zijn. fulmer (ter zijdej. Een looze oude vos! maar ik zal hem wel uit zijn hol krijgen. dudleij, Ik heb meer dan dertig jaaren in dienst geweest, Mijnheer Fulmer. fulmer. Zoo giste ik, ten minden ik rekende niet minder, 't Moet een lastigen tijd voor u geweest zijn. 't Zijn leerjaren tot een beroep enkel voor Aartsvaders gefchikt; uwe bevordering, denk ik, zal evenwel fpoedig volgen, en misfchien zoudt gij op de jacht zoo ver niet achtergebleven hebben, had gij niet verdoolt geloopeu. Verfchoon mij, Kaptein Dudleij, maar ik begin te begrijpen, dnt gij in de weereld en niet door dezelve geleeft hebt. dudleij, 't Zou wel kunnen zijn, en misfchien dat gij mij raad zoudt kunnen geven. Ik beu thans hier om een gunst te bejagen; ik zou C 2 graag  3-5 De W. I. ENGELSCÏIMAN in LONDON. graag wisfeleli met eene compagnie, die op volle betaling flaat, meer verlang ik niet, en evenwel ontmoet ik duizende hinderpalen, i'ehoon ik zonder groot fpreken meen, dat de getnigcnisfen, welke ik wegens mijnen dienst mede gebragt heb, mij de zaak niet moeilijk behoorden te maken. fui.h e r. Getuigfchriften van bewezen dienst, zulks luid fraai , waarlijk ! maar wie toch laat zich aan bewezen dienst gelegen leggen. Zend een getuigfehrift in van uwe moije dochter , en neem haar aan de hand mede. dudl e ij. Hoe! wie! mijne dochter! mijne dochter mede nemen? wel nu, en wat dan? fulmer. Wel, als dan zal uw fortuin gemaakt zijn, zie daar de geheele zaak. dudleij (kern bedreigende). Ik verila u, en dit noemt gij wereldkennis? verachtelijke kennis ! .maar, fchurk, ik zal u leeren. fulmer. Help, is 'er niemand binnen? Zult gij mij bedreigen, Mijnheer? zult gij uwe hand opheffen tegen een man in zijn eigen huis? DtlD"  TWEEDE BEDRTF. derde toneel. 37 D u d l e ij. Ik zoude het in de kerk doen, indien hij de onbefchaamdheid had de armoede van een eerlijk man te hoonen. fulmer. Zie wel toe wat gij doet. Gedenk dat 'er bij 't gericht zoo iets is als aanval en beukerij; ja, en zulke geringe formulieren als aanklagt en gevangenneming. dudleij. Ga Mijnheer, gij zijt te laag om mij aan u te wreken ; dit behoed u, en geenzins het gericht. Maak u van hier ! fulmer (ter zijde.) Een oude, wanfehikkelijke, niet te verbeteren kwast. Ik zal hem dat betaald zetten. DERDE TOONEEL. de jonge dudleij naar hem toekoomende. kar el. Wat is 'er te doen, Mijnheer, immers hoorde ik bij 't inkomen van 't huis om hulp roepen. d u d l e ij. 't Is zeer waarfchijnlijk, onze waard en deszelfs wijf liggen altoos met eikanderen te harrewarren. _ Hebt gij uwe Tante Dudleij te huis gevonden! C 3 ka'  38 De W.T. ENGELSCIIMAN in LONDON. karel. Ik heb. V u d l e ij. En hoe werd gij van haar ontvangen? ka rel. Zoo koel als hare trotschheid onze armoede Ronde ontvangen. dudleij. Gij zeide haar, voorzeker, hoe dringend de nood was in welke ik mij bevond, om eenen kleenen onderftand te bekomen voor mijne uitrusting bij deze verwisfeling. — Heeft zij ons den bij (tand, ora welken ik haar verzogt, iagewilligt? karel. Helaas! Mijnheer, zij heeft dien volftrckt geweigerd. dudleij. Dat 's hard, waarlijk, dat's hard: ik verzogt Hechts om een geringe fom: gij zegt dat ze mij die weigerde. Het zij zo: laat ik niet 'dagen. Hebt gij ook met den Makelaar gefproken wegens de asfurantie op mijn leven? k A rel. Van dien kant heb ik al mede geen aangenaam berigt aan u te geven. Hij kan 'er geen geld op bc';omen, zoo flecht word die luchtfoeek gehouden. Helaas! dat mijn vader naar een  TWEEDE BEDRTF. vierde toneel. 39 een plaats moet gezonden worden, daar hij zijn graf zal vinden! VIERDE T O O N E E L. Juffer dudleij (komt fchielijk naar binnen kopen.) d u d l e ij. Wat 's 'er te doen Louifal gij fchijnt verfchrikt. l o ui sa. Dat ben ik, in de daad. Van Jufvrouw Rus-, port te rug komende, ontmoette ik in de flraat een jongen heer, die mij op de vrcemdfte wijze tegenhield. k are l. 't Is niet te dulden! gedroeg hij zich onbefcheiden jegens u? l0 u i s a. Ik kan juist niet zeggen, dat hij volftrekt onbefcheiden jegens mij was, maar hij orong fterk aan dat ik hem te fpraak zoude ftaan, en poogde eens of tweemalen mijn hoedje opteligten, hij volgde mij tot aan den hoek van de Itraat, en daar ontfnapte ik hem. dudle ij. Gij moet niet,weèr de ftad in gaan, kind, zonder mij of uwen broeder bij u te hebben. C 4 LOUl'  40 De W. I. ENGELSGIIMAN in LCNDON. louis a. Broeder Karei! de jonge Jufvrouw Rusport verlangt.ten fpocdigfte met u te fpreeken. Mevrouw Rusport is uit gegaan, en Charlotta hecfc iet bijzonders aan u te zeggen. karel? Hebt gij ook eenige bevelen aan mij te geven , Mijnheer? dudleij. •Neen, Zoon, maar begeef u daadlijk naar Jufvrouw Rusport. Koom, Louifa, ga naar uwe kamer en bedaar daar een weinig. V Ij F D E T O O N E E L. belcour, (na rloor a'e reet van de deur ingekeken ie hebben , treed in huis). belcour. Geene enkele ziel, zoo waar als ik leef: en welk een oud foort van een huis is dit! Die kleene feeks, zij is mij mooitjes ontfnapt. Dat drommclfche London. Ik zal 'er geen gelijk in "hebben: welk een gewoel en gedrang, en wélk een aantal winkels, en alle zoo gelijk aan den anderen, dat ik waarlijk niet weet of de meid Jiier of hier naast is ingeloopen, boven of beneden 't huis behoort; kortom ik ueet even zoo weinig waar ze gebleven is, als ware ik in het  TWEEDE BEDRTF. vijfde toneel. 41 het blaauwc gebergte. Maar waarom drommel liep ze heen? Indien elke mooije deern, die-ik in de Had ontmoet, mij zoo ter wilde ganzen jacht voert, ware het vrij beter voor mij geweest onder de verzengde luchtflr'eek te blijven; met zoo te jagen zou ik wel haast zoo fpigtig zijn als een linker - riet. — Maar wat nu gedaan? De jacht 'er aan geven? neen, dat zoude te lafhartig zijn J Zal ik, een echte zoon van Phebus, dulden, dat die fnel-loopende Dafm's mij ontfnappe. Dit verhoede de eer, dit verhoede de liefde! maar, ftil ! fiil! daar komt ze. 6 De drommel! welk een kakelbont ding is dit hier? jufvrouw fulmer (tiaar hem toe komende?) jufvrouw f u l m e r. Uw Dienares, Mijnheer. belcour. Uw zeer nederigen dienaar, Mevrouw. jufvrouw fulmer. Dat 's een fraije zomerfchen dag, Mijnheer. be l c o u r. Ja, Mevrouw, maar zoo koel, dat indien de Almanach het geen Julij heette, ik zweeren zou dat wij in Januarij waren. jufvrouw fulmer. Mijnheer! belcour. Mevrouw! C 5 Juf-  +2 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. jufvrouw f V l mer. Verlangt MijobecT te fprcken met den Heer Fulmer? belcour. De Keer Fulmer, Mevrouw? Ik heb de eer niet zoo iemand te kennen. jufvrouw fulmer. Niet, ik zou zulks ook wel hebben willen zweeren, gij zijt een te fraijen knaap, en hebt te veel van den lieer, om een fchrijver te kunnen wezen of iets te doen te hebben met zulken die liet zijn. Zoo ik mij niet vergis, wagt gij op den Kaptein. belcour. Ik zou veel eer denken op de vrouw van den Kaptein. jufvrouw fulmer.' De' Kaptein heeft geen vrouw. Mijnheer. 'belcour. Geen vrouw, dat fpijt mij hartelijk; want dan moet het zijne meestres zijn, en dat zou het ergfte van alle wezen. Mag ik u vragen, Mevrouw, of'er zoo even niet een Jufvrouw uw huis is komen intreden? met die zou ik gaarne willen fpreken. jufvrouw fulmer. Welk foort van een Jufvrouw, bid ik u? belcour. Eene van de beminnelijkfte foort, die ooit mij-  TWEEDE BEDRTF. vijfde toneel. 43 mijne oogen befcböuwelen, jong, rijzig, frisch, bevallig, kortom eene Godin. jufvrouw fulmer. Neen, nu bemerk ik duidelijk, mijn waarde Heer, dat gij een vieijer zijt; want ik zelve beu het, die zoo op dit oogenbiik den winkel inftapte. belcour. Gij, neen, neen, geloof me, op mijn woord, Mevrouw, gij waart het niet. jufvrouw fulmer. Maar waarom lacht gij? belcour. Waarlijk ik vraag u verfchooning , maar gij .waart het niet, geloof me, gij zijt het niet ge. weest. jufvrouw fulmer. Ik wil niet twisten, Mijnheer, over de eer van door u opgemerkt te zijn; ook hoop ik niet dat gij zoudt denken de eerfte man geweest te hebben, die op flraat zijn oog op mij liet vallen. Maar dit is evenwel zeker, dat geen vrouwsperfoon buiten mij dezen morgen de ftraatdeur £s ingekomen. belcour (yteggaandey. t Dan moet ik mij ,in het huis vergist hebben; want het is niet mogelijk dat ik mij, zoodanig zou hebben kunnen bedriegen in de Jufvrouw. juf-  44 De W. I. ENGELSCÜMAN in LONDOIV. jufvrouw fulmer (ter zijde). 'Jüs-kuiken! maar mm i . . . ; J1J-"ir wagt . . . daar valt mij iets in. . . . t Is zoo zeker nis iets, dat hij Jufvrouw Dudlcj zal gezien hebben. - Hoor eens hier, jongen Heer, laat mij nog een enkel woord tot u fpreeken. belcour. Wat is 'er van uw behagen? jufvrouw fulmer. Gij fchijnt ongemeen ingenomen met die jonge Jufvrouw. Zijt gij dan bekwaam om zoo maar op t eerfle gezicht te verlieven? belcour. o Ja, en ik zou op geene andere wijze kunnen verheft worden. Ieder een kan onverwagts 'n een puc vallen, maar niemand dan ecu dwaas Kan bij verkiezing zich 'er in nederftorten. juf vr o uw fulmer. Gij zijt, naar ik bemerk een vrij haastigen minnaar; maar hebt gij hans genoeg om een edelmoedig minnaar te zijn? Zij, die het oog willen behagen, moeten de beurs niet [pareu. belc our. Toets mij, fteJ mij op de proef; maak dat * met de lieve meid, die mijn ziel betoverd heeft, fprceke, en zie of ik een hart nebbe om erkentelijk te zijn. juf  TWEEDE BEDRTF. vijfde toneel. 45 jufvrouw fulmer. Maar ik bid u, boe zal ik met mooglijkheid de deern ontdekken op wie gij uw hart zoo fterk geftelt hebt? belcour. * Door de onbefchrijvelijke bevalligheid, welke in haar gelaat, houding en manieren uitfchittert. Daar kan maar zoo eene enkele vrouw in de wereld zijn, en geen mensch kau zich in die ééne bedriegen. jufvrouw fulmer. Wel nu, indien ik, in mijne wandelingen, over zulk eene Engelin mogt komen te ftruikelen, waar kan ik u dan vinden? Hoe is uw naam? belcour. Bij mijn ziel, ik kan u mijn naam niet zeggen. jufvrouw fulmer. Niet aan mij zeggen? en waarom niet? belcour. Om dat ik zelf dien nog niet ken; ik heb tot nog toe geen naam. jufvrouw fulmer. Geen naam? belcour. Geen, zeg ik u: een vriend, 't is waar, leende mij den zijnen, masï hij verbood mij denzei-  4<5 De W. I ENGELSCHMAN in LONDON. zelven te gebruiken bij eenige flechte gelegenheid. jufvrouw fulmer, Maar waar zijt gij te huis? B E tfi O U R. Ik heb geen te huis. Ik heb in al mijn levensdagen nog geen nacht in Enge/and geflapen. jufvrouw fulmer.. IIo, ho. ZESDE TOONEEL. fulmer, (treed binnen?) fulmer. Een fchoon geval, waarlijk, in een vrij land; de dingen zouden tot eene fraaije hoogte gekomen zijn, als een man in zijn eigen huis mogt aangevallen worden. jufvrouw fulmer. Wie heef: u, mijn waarde, aangevallen? fulmer. Wie? wel die Kaptein trekdegen, die oude Dudleij, mijn flaper; maar ik zal hem het huis doen ruimen, ik zal hem de haven doen uitlopen, dat verzeker ik hein. jufvrouw fulmer. Sus, fus, houd uw mond, man; verduw den hoon,  TWEEDE BEDRTF. zesde toneel. 4? hoon, en weest flil: ik heb een ontwerp in 't hoofd, het welk u voor honderd aanvallen zal betalen. Wel waarlijk, Mijnheer Fulmer, gij verbaast mij. Kaptein Dudleij u (laan? 't is niet mogelijk. fulm e h. Ik kan juist volftrekt niet zeggen dat hij mij aanviel, maar hij dreigde mij. jufvrouw fulmer. o! Is dat het al? Ik dagt wel dat het|weinig zoude te beduiden hebben, en welk een fchijn ook voor een man van zijn verplichtend en mcêwaarig karakter 1 neen, neen, hij heeft onaangenaamheden en rampen genoeg van zijn eigen te beftrijden dan dat hij de hand zou opheffen tegen andere lieden. Maak vreede met hem zo» ' haast gij kundt. Laat dezen jongen Heer uit; (kern in V oor fluisterende) volg hem naauwkeurig na, en koom mij zeggen waar hij te huis behoort en wie hij, is; pas wel op van hem niet uit het oog te verliezen. Ik heb intusfcheii wat anders te verrigtcn. belcour. Mag ik u bidden, Mijnheer, zoo zeg mij met welke onaangenaamheden en tegenfpoeden dien ouden Heer te kampen heeft, van wien gij daar fprak! ful.  48 De W. I, ENGELSCHMAN in LONDON. FULMER. Met armoede, te leurftelling en met alle de verlegenheden welke daar uit ontftaan ; een harde post voor de ziel ... ik giste al fpoedig uit zijn manier van leven dat de fondfen bij hem laag moesten wezen; maar 'tgeene ik dezen morgen beluisterde, overtuigde mij volkomen dat de zaak zoo was. BELCOUR. En welke ontdekking deed gij dan? FULMER. Wel, naar 't fcheen, zou hij geerne zich bij zijn régiment hebben willen voegen, ten dien einde had hij de ganfche ftad dporgeloopen om te zien of hij eenig geld koude bekomen op zijne gagie; maar ziet de luchtftreek, waar heen hij beftemd is, word voor zoo ongezond gehouden, dat hij niemand heeft kunnen aantreffen om hem eenig geld te fchieten. BELCOUR. Uwe ftad is dan eene verdoemde ftad, die nergens goed toe is, ik wenschte in dezelve nooit gekomen te zijn ! FULMER. Dat 's juist 't gene ik mede zeg, Mijnheer; de hartvochtigheid van fommigen is onverantwoordelijk. Daar is eene oude Mevrouw Rusport, een naaste bloedverwante van dien Heer, zij  TïVEEDE BEDRIT, zesde toneef,. 4 zij woond hier dicht bij tegen over den grooten handelaar Stok.vel; hij heeft 'er fineekendè heen gezonden, doch te Vergeefse!}, en fchoort zij zoo rijk is als een jood, wilde zij hem geen penning leerïen. belcour. Is de Kaptein te huis? fulmer. < Hij is boven , op zijn kamer. belcour. Zoudt gij u de moeite wel willen geven hem te verzoeken naar beneden te komen en hem te zeggen, dat ik geerne met hem wenschte te fpreken ? f ulmer. . Ik zal hem terftond naar beneden zenden: — (ter zijde) Ik weet niet wat ik "van dien jongman maken moet. Ik geloof echter dat ik ras ontdekken zal hoe 't met hem zit, of achter de reden komen waarom.... (Hij vertrekt.) belcour. Zoo 't fchijnt ben ik de deern kwijt, 't is maar al te klaar. . . Zij was het eerlte voorwerp mijner nafporing; doch het geval van dien armen Officier doet mij aan. Alles wel overdagt moet 'er toch meer geneuchte zijn in een medefehep?el uit deszelfs nood te redden, dan hem in ramD j>en  50 De W. L ENGELSCHMAN in L0ND0N. pen te dompelen. — Maar laat mij zien; in dit geval moet ik niet lomp te werk gaan. A propos daar is pen en inkt, ik bedenk daar iets dat zeer wel te pas koomt. (Hij fchrijft.) Ja, ja, dat 's juist de zaak. 't Was drommels gelukkig deze briefjes bij mij te hebben. Daar, daar, vaart wel, ik ben blijde van u ontdaan te zijn; cn 't geen ik 'er bij kan voegen is, dat gij gevaar liept van flimmer geplaatst te worden. (Hij fluit de briefjes in en zegelt het papier.) ZEVENDE TOONEEL. Fu-lmer brengt Dudleij in V vertrek. fulmer. Daar is de Heer Dudleij, Mijnheer. — (Ter zijde.) Ik zal de vrijheid" nemen eens tocteluisteren. dudleij. Heeft Mijnheer eenige bevelen voor mij? belc o u r. Uw naam is Dudleij, Mijnheer? d u d l È ij. Ja, Mijnheer. belcour. Zoo ik meen hebt gij liet bevel over eene compagnie. dud-  TIFEEDE BEDRIT, zevende toneel. u d l e ij. Zoodanig dan is uw naam en tijtel; zoudt -ij de goedheid nu wel willen hebben mij uwe boodichap te zeggen. majoor. Dan moet ik u zeggen, Kaptein, dat ik Mevrouw Rusport belooft hebbe, dat gij doen zult alles wat zij u in dien brief belast. dudleij. En waarlijk, hebt gij zoo veel op u genomen, Majoor, zonder te weten wat zii gebied of wat ik kan doen? majoor. Dat 's uwe zaak,, mijn waarde, niet de mijne; ik moet mijn woord houden, weet gij? dudleij. Of anders, vooronderftel ik, moet gij en ik tegen malkanderen den degen trekken. majo or. Bij mijn ziel, gij hebt het juist geraden. d u d l e ij. ^Zulks zou echter geen van ons beiden dienen; gij en ik hebben, waarfchijnlijk, voor dezen in ons leven genoeg gevochten. ma-  TWEEDE BEDRTF. agtste toneel. 57 majoor. Dit inoogt gij, bij geloof en waarheid , wel zeggen; 't is nu pas dertig jaren geleden, dat ik dat beroep gevolgt heb en in tamelijk veele landen. Laat zien — in op één na den laatften oorlog diende ik onder de Ierfche Brigade, ziet ge? Toen ik de Koning van Frankrijk daar gered had, verliet ik zijn dienst met een kogel in mijn lijf en dit lint in mijn knoopsgat. In den laatften oorlog volgde ik het fortuin van den Dtf.itfchcn Adelaar onder de Grenadiers, daar kreeg ik mijn buik vol van vechten en overvloed varf fchaarsheid aan al 't overige. Na zes en twintig gevechten, zoo groote als kleene, kreeg ik mijne demisfie met dezen houw in mijn hersfenpan, en een handkus aan de Keizerin koningin, die God behoede! voor mijne moeite. Sints den vreede, mijn waarde, deed ik] een tochtje naar Polen bij de geconfedereerden, maar zulk een ander foort vau flechthoofden kan ik u, bij Lord Hendrik, zweeren nergens ontmoet te hebben, en nooit heb ik konnen te weten komen waar over zij met eikanderen harrewarden. d u d l e ij. Wel, Majoor, ik wil geene andere aétie bij die lijst voegen, gij zult uw woord, aan Mevrouw Rusport gegeven, houden. Zij verzoekt mij London te verlaten; binnen weinige dagen meene ik te vertrekken. Doe met deze infchikD 5 . lijk  58 De W. I. ENGELSCIIMAN in LONDON. lijkheid zoo veel voordeel als u zal behagen. MAJOOR. Geef mij de hand, waarde broeder. Dit zal haar de mijne maken, en zoo haast die zaak geklonken is , zullen wij zwagers zijn, weet jes en haare middelen onder ons deelen. d u d l e ij. Neen, zoo niet, Majoor, de man die Mevrouw Rusport huwt, zal eene billijke aanfpraak hebben op haar ganfche fortuin , zonder verdeeling; ik hoop maar dat uwe verwagtingen, van te zullen flagen, op goede gronden .fieunen. majoor. Op de beste gronden der wereld, vooreerst meen ik dat zij hare toellemming zal geven, om reden dat zij eene vrouw is. Ten tweede, houde ik mij verzekert dat zij niet lang weêrfland zal bieden, om reden dat zij eene weduw is; en ten derde, maak ik vast ftaat op haar om dat ik vijf vrouwen getrouwt heb (en militaire Kaptein) zonder nog ooit tegenftand te ontmoeten, en voor zoo veel ik weet, zijn ze alle vijf in dit uur zelfs nog in leven en zeer vrolijk. dudleij. Ga zoo maar voort, Mijnheer, en leef voorfpocdig, indien gij Mevrouw Rusport maar de helft  TWEEDE BEDRTF. negende toneel, 591 helft van uwe liefderijkheid kundt inboezemen, zal ik denken dat gij alle hare middelen rijkelijk verdient: voor het tegenwoordige moet ik u verschoning vragen, en mijn affcheid van u neemen. (JHfj vertrekt.) majoor. Een goed verftandig man, waarlijk, die zeer veel van den krijgsman heeft, 't Zou mij niet fcheelen kunnen al had ik wat beter kennis aan hem: dan dit land is daar geheel niet voor gefchikt. De Engelfchen, naar ik befpeur,. zijn vrienden van nabij, maar kennisfen ver af. Naar ik bezef is de oude Mevrouw niet zeer edelmoedig geweest jegens den armen Dudleij. Ik zal haar een kleine fteek daar voor geven: bij mijn ziel! ik weet maar eene verfchooning, welke iemand hebben kan, die niets aflangt, nameutlijk niets te hebben om te geven, zoe als 't met mij gefield is. Hij vertrekt. NEGENDE TOONEEL. Het Tooneel verandert in een kleedkamer van Mevrouw Rusports huis. jufvrouw charlotta en lucia. charlotta. Wel, Lucia, hebt gij de oude Dame dan eindelijk doen verhuizen ? Naar mijne gedagten hebt'  £o De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. hebt gij een vrij lastigen tijd daar aan te zoek gemaakt. 1. ucia. Een vrij lastigen tijd, waarlijk; zij, die 't minst te misien hebben, verzinnen, naar mijne gcdagtcn, alles om 't mcefle weg te werpen; nooit had ik gemeent haar uit den huis te krijgen. charlotta, Zij is ook in alles wat tot hare kleeding behoort, zoo oplettende, als een afgezant zou kunnen _ zijn, in 't opmaken van de voorafgaande artijkcls van een verdrag- lucia. Een nieuwe hoed en halsdoek, opzettelijk geheel van Holborn-heuvel, bij die gelegenheid ontboden, vorderde niet minder tijd om die wel te fchikken.... c ii ar l o tt a. Dan misfchien vcreischt werd om ze te maken, en zij was zoo hoovaardig op dezelven als eene oude vrijiler op eenen jongen vrijer, lucia. Of als een jonge vrijer op zich zeiven. Daar en boven, Mejufvrouw, nademaal dit een zeer plechtig bezoek was bij een perzoon van aanzien, aan 't west einde van de ftad, zoo moest bij die gelegenheid de oude ftaatzie koets voor den  ftFEËDE BEbRTF. negende toneel. 6l den dag komen, met uitdrukkelijk bevel om den bok te bekleeden met den luipaards huid. charlotta. Ja, en om de valfché ftaartérï te hechten aan dé ftompen van de oude kruipende dieren. Nu, nu, de hemel geve maar dat deze oude kraak niet weder breke, ten miriftcn niet voor dat zij zich aan 't einde harer teize bevinde ! Maar waar is Charles Dudleij ? Loop rasch naar beneden, Meisje, en maak dat gij gereed zijt om hem in te laten als hij komt. Maar mij dunkt hij talmt zoo lang met komen als zij deed met heen gaan.' luci a. Wel, waarlijk, Mejuffrouw, gij fchijnt de vhigfle van hun beiden, dat moet ik u zeggen. charlotta. De drommel haal de Meid! nu ze mij dat denkbeeld in 't hoofd brengt. Ik ben jammerlijk bcvreeüt dat Dudleij geen zin in mij heeft: hoe zeer ik hem aanmoedigde om zich te verklaren'* kon ik nooit een enkel woord, in dat opzichte, uit hem krijgen. Dit moge eerbiedigheid zijn', maar ik houde het voor zeer tergende. Laat ik evenwel eens befchouwen hoe ik 'er van daag uitzie, ó Verbazend, affchuwelijk bleek, gelij'i een geest. Maar 't is ook de fpiegel van de oude Mevrouw, die 'er eenige van haare rimpels heeft in achtergelaten. Hoe verfchrikkelijk- Jeelijk heb'  Ci De W. I. ENGELSCIIMAN in LONDON. heb ik mijne muts gezet, jillcs fiaat fcheef en dwars, en mijn haair is zoo flordig opgemaakt, dat, alles te famen genomen, ik naar eene volkomenc moolijk gelijk. TIENDE TOONEEL. de vorigen. Karel, onbemerkt intredende* karel. Dat ontken ik. charlotta. Ah! , karel. Gij krakeelt met uwen fpiegel, nicht? Maak vrede! maak vrede en weest vrienden: het glas kan u geen grooter compliment maken, dan u te vertoonen zoo als gij zijt. charl ott a. Ik moet bekennen, mijn waarde Karei, dat dit onbegrijpelijk fraai van u gezegt is, en verdient dat ik eene nederige dienaresfe voor u make. Uwe vleijerij gelijkt naar eene rijke Diamant , welke niet alleen om haren fchoonen luifter maar tevens om hare ongemeene fchaarsheid, hoog gefchat word: voorwaar, het compliment , het welk gij mij daar maakte, is de eerfie ftreelende taal, die gij ooit in uw leven tot mij richtte. ka-  TWEEDE BEDRTF. tiende toneel. 63 karel. Eu ik behoorde uw gezond verftand verfchooll'ing te vragen over 't gene ik nu gezegr heb. charlotta. Neen, nu verbruidt gij alles weder. Weet gijy niet dat wanneer men wel (iaat bij een vrouw om 't prijzen van hare fchoonheid, zij nooit met u krakeelen zal over het geringe artijkel van gezond verftand? maar wat zal ik zeggen, men neemt alles te baat om een verdrietig vcrvcelend uur door te brengen bij eene laffe nicht; gij hebt fchitterender oogenblikken en vuriger gevoelens voor het beminde meisje van uw hart. karel. o Foei, nicht, fchaam u. charlotta. Gij bloost en hebt 'er waarfchijnlijk reden toe! Gij zijt in de huichelarij nog niet ervaren; maar geene geöeffendheid kan een bezoek uit welftaanshalven doen doorgaan voor een bezoek uit verkiezing. Liefde koomt altoos voor haar tijd; vriendfehap komt gemeenlijk wat langzamer achter aan: zeg mij, Karei, fpoedde gij u niet ongemeen in herwaards te komen ? kar el. Uit uwe vraag befpeur ik dat gij ,mij ontflaa.-; van de ongerijmdheid van verliefd te zijn. cii a r-  $4 De W. I. ENGELSCIIMAN in LONDON. charlotta. Waarom ongerijmdheid, waarom het ongerijmde" van vcrlieft ie zijn? Gij fchijnt eene bijzondere taal voor mij te hebben, en eene andere Voor de vrouw uwer toegenegenheid? e are l^ Gij vergist u, de vrouw van mijn hart zal nimmer eene andere taal van mij hooren, dan die, van welke ik mij bij u bedien. charlotta. Dan vrees ik dat gij u nimmer bij haar zult doen verdaan. karel. Dat 's ook niet noodig; ik behoef geene lief. de om mij ellendig te maaken; 't is rampzalig genoeg een bedelaar te zijn. charlotta. Noemt gij u zelve een bedelaar? o Karei, Karei,- gij, die zoo veele verdiende en begaafdheden bezit; naar wiens hand zoudt gij niet mogen dingen? En waarom zoo laag van onze fexe gedagt, van te beduiten, dat 'er niemand onder dezelve te vinden zou zijn, verdandig genoeg om uwe deugd te onderfcheiden eh edelmoedig genoeg om die te beloonen? karel. Gij maakt mij verlegen, nicht, ik bid u Iaat nrj niets meer daar van hoore.i.j c iiA R»  TWEEDE BEDRTF. tiende toneel. 65 ciarlottj. Wel nu ik kan wel zwijgen. —* (Ter zijde.) Cp deze wijze handelt hij altoos met mij wanneer ik op 't punt fla om mijn hart voor hem openteleggen. karel. Waarom verband gij- mij en mijne rampen niet voor altoos uit uwe gedagten? 'charlotta. Ja, waarom doe ik het niet, daar gij mij nooit eene p'aats in de uwe vergunde ? maar ja, Mijnheer, ga, ik heb geen recht om u optehouden^ ga waar uw hart u heen leid, ga naar de gelukkige, naar de door u uitgekozene fchoone. karel. Bij al wat goed is, gij verongelijkt mij: daar' is zulk eene fchoone niet om 'er mij heen te begeven, ook heb ik, buiten u, onder de fexe niet eene eemge kennis', die beantwoord aan 't gene gij vermoed. charlotta. Is dat wezenlijk zoo? k a r e l. Ja waarlijk: laten wij derhalven van dat onderwerp aftrappen. Smaak gij alle heil en genoegen ! fchoon ik het zelve nimmer fmaken kan. li CHAR-  66 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. CHARLOTTA. Geef mij uw hand, Karei: indien tk u beledigt hebbe, vraag ik u verfchooning: gij kent immers zedert langen mijne geaartheid, ook had gij altoos gedult met mijne zwakheden? KAREL. Laten wij derhalven, waarde Charlotta, onze bevrediging verzegelen {hij kust haare hand,') Gedult zegt gij met uwe zwakheden. Bij den hemel! ik weet in uw ganfche geitel geen enkel gebrek, uitgezonden eene te groote vooringenomenheid voor een onverdienltelijk fchepzel. CHARLOTTA. En nu flaat gij juist den weg in om dat gebrek te vermeerderen. Daar valt mij iets te binnen. Ik heb een verzoek aan u te doen, het welk gij volltrekt aan mij niet moet weigejen. Ik heb daadlij k twee honderd ponden noodig; gij weet mijn inkomften zijn gering 200 lang ik niet meerderjaarig ben: neem dat doosje, Xin net zelve zijn mijne oorringen en andere wisjewasjes van welken ik geen gebruik maak), breng het bij onzen Buurheer Stokwel, hier fchuins over; (ik weet niet bij wien anders mij te vervoegen) laat het zelve ten pande in zijne handen, en verzoek hem mij met gemelde Som te gerieven. ka-  TWEEDE BEDRTF. tiende toneel. 67 k a r e l. Waarde Ckarlofte, wat toch kan uw voornemen zijn , hoe is 't mogelijk dat gij twechonhonderd ponden kunt nodig hebben? charlotta. , Hoe ik het zonder dezelven kan (lellen, meent gij? heeft iedere jonge Juffer geen geld nodig? misfchien heb ik grof verloren bij de kaart, misfchien meen ik 'er zoo veel bij te winnen; misfchien heb ik dat geld nodig voor tweehonderd verfchillende dingen. k a re l. Dat wil altemaal bij mij niets zeggen: ik weet immers dat gij nooit fpeelt? charlotta. Gij bedriegt u, ik heb het hart niet alleen om dit bagatel, maar zelfs mijn ganfche fortuin in ééns te wagen; trek derhalven geen vies-gezicht, maar doe het gene ik van u verzoek. Gij zult aan den Heer Stokwel een zeer eerlijk man vinden. lucia treed binnen. lucia. Lieve Juffer, zoo waar als ik leef, daar komt de oude Mevrouw in een huurkoets te rug. ' charlotta. Dan heeft de oude koets haar voor de tweede maal laten rollen—(tegen Karei) voort, weg met E 2 u;  68 DeW. I.ENGELSCHMAN in LONDON. u, gij zult Wel weten uittekomen zonder haar te ontmoeten: neem het doosje en doe gelijk ik u verzogt. karel. Ik zal mij tegen uwen beveelen niet verzetten, vaarwel! ELF D E T O O N E E L. Mevrouw rusport leunende op den arm van den Majoor O f l a h e r t ij. majoor. Leun gerust toe op mijn arm, hij is fterk genoeg, en heeft 'harder dienften gedaan dan gij denzelven zult afvergen. l v c i a. Behoed ons, wat is 'er te doen mijn ganfche lichaam trilt van fchrik, heeft uwe Ladijfchap een ongeluk gehad ? mev. rusport. ö Lucia, het lcelijkfte in de natuur, ik zie geen kans om het te herllellen. majoor. Denk aan geen herflellen, Mevrouw, maak een nieuwe, 't was toch op zijn best maar een oude kraak. lucia. Zegen mij! is de oude koets weder met u gebroken? me-  TWEEDE BEDRTF. elfde toneel. 6> m ev. rusport. Gebroken, kind, ik weet niet wat 'er niet ai gebroken kon hebben, indien, bij groot geluk, deze gedienfHge Heer niet bij de hand had geweest om mij te helpen. lucia. Lieve Mevrouw, laat ik ichielijk wat van de hart fterkende droppeltjes halen. mev. rusport. Doe zoo Lucia. Helaas, Mijnheer, federt ik mijn man verloren heb, zijn mijn zenuwen in een zoo bedroefden zwakken ftaat — daar hangt zijne geliefde afbeelding: dat kostelijk gedenkftuk benevens een rijkelijke huwelijks-gift maakt ai de troost uit, welke mij van den besten der mannen overblijft. majoor. Laat ik eens zien. Wel wezenlijk hij zag 'er zoo onbillijk niet uit. Uit zijnen bonten overrok zou ik vcrouderftellen dat hij in Rusfijchen dienst moet geweest zijn, en uit den gouden keten om zijn hals moet ik opmaken, dat hij begunftigd is geweest met de orde van fante Ca~ tharina. mev. rusport. Neen, neen, hij had met geen jinte Cathrijnen te doen. Hij word daar verbeeld in het gewaad E 3 vavj  70 De W. I. ENGELSCMMAN in L0ND0N. van Majoor van London > doch helaas! hij is niet meer, en heeft ra mij eene arme, zwakke, eenzame weduwe nagelaten. majoor. Dan zou ik u vooral aanraden, cenfterk, bekwaam en hartelijk man te nemen om het verlies te vergoeden. Indien een zoo openhartig mensch als zekere Dennis O-FlaJiertij u zou konnen be. hagen, dan meen ik het te mogen wagen u te zeggen, zonder nogthans den lieer te verkleenen, die daar in den bonten rok hangt. — mev. rusport. Wat zoudt ge zeggen? kwetst toch mijne ooren niet met vergelijkingen te maken, bid ik u. majoor. Ik? neen bij mijn leven! ik geloof niet dat 'er in de zaak iets te vergelijken zij. m e v. rusport, (tegen Lucia.) Zoo, ben je daar? lang mij de druppels, alles is bij mij in beweging. majoor. Hoor eens hier, hartje lief, wat druppels zijn het? Is 'er nog iet van in de vies overgebleven? Ik zou ook wel eens een (lokje nemen kunnen. lucia. Hoor , Mijnheer, men noemt deze druppels hart verfterkende elixer, of ook de gulde druppels  TWEEDE BEDRTF. elfde toneel. 71 pels voor de zenuwen, zij zijn enkel voor de vrouwen dienflig. majoor. Goed zoo, mijne waarde, maar daar zijn Heeren zoo wel als Damens, die dezelfde gulde druppels noodig hebben, zij komen mij juist te pas. mev. rusport. Wel Majoor, hebt gij den ouden Dudleij mijnen brief overhandigt, en zal de dwaze man doen gelijk ik hem geboden heb, en aftrekken? m ajo o r. Gij zijt gehoorzaamt, hij is bereids op marsch. mev. rusport. Dat 'sgoed, gij hebt de zaak volmaakt wel behandelt. Ik had niet gedagt dat hij zich zoo gemakkelijk zou hebben laten gezeggen. m a j o ör. Op het eerfle woord, geen tegenftribbeling hoe genaamt: 't was juist het geene waar toe hij reeds befloteu had voor dat ik tot hem kwam, nooit heb ik een zoo verplichtend man aangetroffen. m ev. rus port. Dat kan niet fcheelen; als ik maar van hem en van zijnen behoeftigen Haat verlost ben. Zoudt gij het gelooven, Majoor O-Flahertij , nog dezen morgen zelve heeft hij bij mij om geld iaE 4 tetl  jra De W. I. ENGELSGHMAN m LONDON. ten bedelen, enkel om tot uitrusting te dienen voor den een of anderen wilde ganzet cht naar de kust van Afrika , en ik weet niet waar al heen. majoor. En ongetwijvelt zondt gij hem het benodigde? mev. rusport. Ik zondt hem juist het geen hij verdiende, eene weigering, glad af. m ajo o r. Gij weigerde het hem? mev. rusport. Zeer gewis. majoor. Gij zondt hem niets ? mev. rusport. Geen enkele fcheiling. majoor. Goeden morgen, Mevrouw. Ik ben uw dienaar. (weggaande.') mev. rusport. Hoe nu, wat deerd de man? waar heen? majoor. Het huis uit. Het dak mogt mij op 't hoofd vallen. Naar den armen Dudleij , om het geringe modicum, het geene ik van een dertig jarigen dienst  TWEEDE BEDRTF. elfde toneel. 73 dient heb overgehouden , met hem te deelen. Ik wenschte om zijnen wille, dat het meer ware. mev. rusport. Zeer wel, Mijnheer, ga uw 's weegs. Ik zal geen moeite doen om u te weerhouden: ik kan zulks zeer wel overleven, en 't zal geenzins mijn hart breken, al zie ik u nimmer weder. m a j 0 o r. Uw hart breken, neen op mijn gewisfe dat zal het niet. Gij predikt, gij bidt, gij flaat uwe oogcn naar om hoog, en met dat alles zijt gij zoo hartvogtig als een hijena. Een lyjena waarlijk. Bij mijn gewisfe, in de geheele wereld, is geen zoo wreed dier, als een menschlijk fchepzel, zonder mededoogen. mev. rusport. Een hijena! waarlijk! waar of de kerel aan dat woord komt. De drommel haal hem, om dat woord, en de moesjonkers die het verzonnen! E 5 DER-  74 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. DERDE BEDRTF. EERSTE TOONEEL. Een vertrek in 't huis van Stokwel. stokwel en belcour. 's t o k w e l. V \ oldoe mij m-iar zo ver, Mijnheer Beleeur, van u te vervoegen bij de jonge Juffer Rusport, breng haar de fom, die zij benodigt heeft, en aan de arme deern haar doosje met juweclen, door Dudleij mij in handen gelaren, te rug; gij weet beter dan ik doe, hoe u zeiven bij die gelegenheid jegens haar te uiten; ik laat ten minften dat gedeelte van de commisfie over aan uwe eige befcheldenheid, en gij kunt 'er zoo veele vriendelijke woorden bijvoegen als u zal goeddunken. belcour. Gij had nimmer een grooter knoeijer dan ik ben tot zulk eene boodfehap kunnen uitkiezen, al had g'j zelfs alle gezelfchappen in de ftad en het ganfche bof van Rnadsheeren daar benevens cm^fchommeld: ik wil evenwel een gedeelte van  DERDE BEDRTF. eerste toneel. 75 van de boodfclisp geerne verrigten , maar of ik het doen'zal op eene boerf-he of bevallige manier, zulks zal veel afhangen van mijne grilligheid in dat oogeablik, van de luim in welke ik de Juffer zal aantreffen , van de wijze onzer ontmoeting, en van duizend andere niet te bepalen kleene omflandigheden, welke niettemin in alle groote aangelegenheden van 't leven, veel invloed op onze handelingen hebben. stokwel. Ik ben bij mij zeiven overtuigd dat gij in Juffer Rusport een verflandig, waardig en lief meisje zult vinden. belcour. Dan is zij bij mij 'er te beter om als vrouwsperfoon; maar noem haar aan mij niet als vrouw. Neen, zoo ik immer in 't huwelijk trede, moet het zijn met eene bedaarde, deftige, bedagtzame vrijfter, die bloed in hare aderen heeft als dat van eene tortelduive, die zoo fijn van reuk is als een gier wanneer 'er wind aan de lucht is, omzichtig en fcherpziende als een havik wanneer 'er verraad word gefmeed; met zulk eene gezellinne aan mijne zijde, die mij gedurig in 't oor fluisterd: wagt u voor dien man hij is een bedrieger: voeg u niet te digt bij dat vrouwsperzoon, 't is een fmots. Boven uw hoofd is een fchavot, beneden uwe voeten is een diepe put. ö, mijn Heer, zoodanig e<_ne vrouw  7* De w. I, ÉNGELSCHMAN in LONDON. vrquw zou mij door deze groote ftad 0p en neder kunnen leiden, zonder moeilijkheid, zonder gevaar; maar met een Deern van Jufvrouw ■ lippens gcüartheid, bij hemel en aarde, mijn Weer, wij zouden binnen veertien dagen, bedorven, vernielt en berooit zijn. stokwel. Ha, ha, ha, gij zijt dan eensklap wonderbaarlijk omzichtig geworden, pUpü • waarlijk, indien gij eene zoo omzichtige vrijfter kundt vinden als gij daar befchreven hebt, zult si] mijne to.eftémrrring fchielijk verwerven. Geef echter wel acht in uwe keuze: befcheidenheid is.de heerfchendc hoedanigheid niet bij de nies van den tegenwoordige,! tijd, en mij dunkt dat ik ten opzichte van Jufvrouw Rusport u geen hechten raad heb gegeven. belcour. Zoo gij mij de jüweelen wilt te hand ftellen zal ik ondernemen dezeiven aan haar te bezor' gen; maar wat het geld-aanbelangt, ik wil met liet zelve niets te doen hebben; Dudleij zou in dat ftuk uwen besten afgezant kunnen zijn en zo ik mij niet bedriege, de aangenaamfte aan dé jonge JufFer. stokwel. Voor zoo veel ik kan gisfen zou 't «iet on- waar-  DERDE BEDRTF. eerste toneel. 77 waarschijnlijk zijn dat het Zelve beftcrnt ware om zijne zakken te vullen. Hij vertrekt. BELCOUR. Ga 'er dan vast op dat deze de eenige fnorren niet zijn, welke zij aan Kaptein Dudleij voornemens is op te dragen: wat mij aanbelangt, 't fchijnt dat Stokwel mij graag zou willen uithuwen, maar zoo lange ik die betoverende Deern, die incognita, niet uit mijn kop kan krijgen, is 't mij niet mogelijk aan een ander vrouwsperfoon te denken. Een knegt binnen komende, reikt aan Belcour een brief over. Hei, hoo? van wie, henker, kan ik bereids brieven ontvangen? welk een barbaarsch fchrift? ma-ar laat eens zien. — Martha Fulmer — wie drommel is Martha Fulmer? — Pfa. . . ik wil de moeite niet nemen om hare verdoemde hanepooten te ontcijfferen. — maar zacht, zacht, zacht, wat hebben wij hier? (hij leest.") „ Waarde heer! „ Ik heb de Juffer ontdekt, op welke gij zoo „ verzot fcheen, en ik ben in flaat u een gefprek „ met haar te bezorgen, indien gij u zoo ede!„ moedig kundt gedragen jegens een fraai meia„ je, als gij geweest zijt jegens een ouden „ lom-  78 De W. I ENGELSCHMAN in LONDON. „ lompen Kapitein* (hoe kon zij daar achter komen) behoeft gij geenzins te wanhopen, koom „ terflond ten onzent, de Juffer is thans in mijn „ huis en verwagt u. De uwe Martha fulmer." óGij waardig, beminnelijk en betoverend briefje, het welk ik op.'t punt ftond om in duizend ftukken te fcheuren: ik fmeek u démoedig om vergifnis, ik fcheen uwen inhoud -te verfmaden en dezelve is zo verrukkende; ik vloekte op uwe letters, en dezelve zijn godlijk! en al de boete, welke ik doen kan, is, blindelings uwe bevelen te gehoorzamen. stokwel, te rugkomende. Mi'n Keer Belcour, hier zijn de juweelen: in dezen brief zijn de briefjes voor 't geld en indien gij dit Hechts aan Jufvrouw Rusport gelieve ter hand te itellen, zult gij verder geen moeite deswegens hebben. belcour. Ach, Mijn Keer, de brief, dien ik daar zo even gelezen heb, fielt mij buiten ftatt den brief te overhandigen, dien gij zoo even gefchreven hebt: ik heb ander wild opgedaan, ik heb de liefile deern, daar mijne oogen zich ooit op vestigden in't gezicht, en de ganfche wereld, kan mij thans niet te rug houden van haar na te jagen. stok-  DERDE BÈDRTF. eerste toneel. 79 stokwel. Zoo fchieftjk verandert? bel co u r. Ja, om een vrouwsperfoon, dat alleen in ftaat is mij te doen wenden en keeren naar haren zin, en mij van mijne wankelende befluiten ta doen afzien, ö, Mijn Heer! indien gij dit in mij befchouwt als eene dwaasheid, zo fchimp op de natuur, kijf op de zon, die, bij mijne geboorte, toppuntig was, op mijne naaktheid nederzag en mij in den heetflen gloed van hare middag ftralen koesterde. stok w el. Wartaal, kindfche wartaal!'tgewone voorwendzei van ligtmisfen. 't Is waar, wij wierden door de natuur gewrocht, maar wij zijn de verantwoordelijke fchepzels van onze misdrijven en dwaasheden. belcour. Mijnheer! st 0 kwel. Slaaf van elke tronie die gij ontmoet, heeft het eene of andere vrouwsperfoon de eene of andere moije lichtekooi, (die bij menigte in deze ftad zijn) u in haare ftrikken verward. — Maar zijt wel op uw hoede, bedenk dat als gezondheid en middelen feilen, en gij uw flecht gedrag niet langer zult kunnen werpen op de natuur ,  8o De W. U ENGELSCIIMAN in LONDON. tuur, ■ misfchien behoefte uw vriend zal worden en gij u zeiven zult verbeteren. ' belcour. Gij zijt geftreng. stok w e l. 't Voegt mij zulk,- te zijn. — 't Is de plicht eens vaders — (Ter zijde.) Hoe licht kan men zich verfpreken, en hoe moeilijk is het onverfchilligheid natebootfchen en het hart te vermommen. Ik heb hem hard getroffen, hij geeft zich over. belcour. Gij hebt mij geraakt, doch zonder het woord Vader, 't welk gij u liet ontvallen, zou onze vriendfchap te kort van duur zijn geweest om mij te rug te houden. Ik eerbiedig uwe vergisfing. — Geef mij uw hand. — Alles is over. stok w e l. Edelmoedig jongeling. — Laat mij u omhelzen? Hoe zal ik mijne tranen verbergen? — Ik [)eil te befchuldigen. — Om dat ik u de genegenheid eens vaders toedroeg, bediende ik mij te voorbarig van het gezach eens vaders. — Ik vraag u verfchoning. — Vervolg uwen loop; ik heb geen recht om 'er mij tegen te verzetten. Blaar wat wilt gij dat ik met deze dingen doen zal? belcour. Zoo ik u raden moge, zoo breng terfton.ï het geld  DERDE BEDRTF. eerste toneel. 8, geld aan Jufvrouw Rusport, laat edelmoedigheid nimmer op hare middelen wagten. De zaak is dringend, — Geef mij de Juweelen: ik zal wel gelegenheid vinden om die in haare handen te leveren, misfchien dat uw bezoek mij den weg zal banen om wel ontvangen te worden. (Hij vertrekt.') s to k we l. Het zij zoo, goede morgen! vaarwel, raad! weg vliegt hij op vermaak uit. Hoe veele verfchillende aandoeningen verwekt hij in mij. Hij geeft mij zorg en vermaak, en terwijl ik van hem fchrik en hij mij beledigt, voel ik dat hij meer en meer op mijn hart wint. Zijne misftappeö zelve, zijne overtredingen en verzoeningen maken hem mij waarder. Ik denk fehier dat hij zoo volmaakt niet zou zijn, indien hij vrij ware van gebreken. Ik moet, hoe fraertelijk mij zulks valle, nog langer veinzen. Zelfs nu hij op de eene of andere ligtmisferij uit is; maar Mie weet welk ongeval hem thans bejegent! ó Natuur, wat zegt het niet al Vader te zijn ' — Ik was juist zulk eenen onbedagtzamen losbol, toen ik zijne moeder in mijne armen wist ovcrtehalen. F TWEE-  De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. TWEEDE TOONEEL Het Tomeel veranderd in 't huis van Fulmer fulmer en jufvrouw fulmer. fulmer. Ik zegge liet u, Martha, 't is zotheid het in de gedagten te nemen van hem en Jufvrouw Dudleij bij een te doen komen:'t zal alles bederven en uw gantfche ontwerp naar de maan helpen. jufvrouw fulmer. Wel waarlijk, mijn Heer Fulmer, waarom zou men mij niet toelaten een kuiken van mijn eigen broedzel optebrengen, zoo als men zegt? Wie anders dan ik kreeg dit in de gedagten ? Wie verzon het ganfche ftuk, wie ontwierp het fchrijven van den brief, wie anders dan ik, en ik alleen? f u l m e r. En wie volgde den Heer op 't fpoor tot aan zijn huis? Wie vorschte zijn naam, zijne middelen en zijne vrienden uit? Wie ontdekte dat hij in de West geboren, en maar even aangeland was? Dat hij een goede goud-beurs bij zich had, dat hii juist de meeuw was op welke wij loerden? -een vurige, driftige knaap, die in onze val zou komen gelijk een koom-air in een; gras - zoode. ju?-  DERDE BEDRTF. derde tomeel. 83 jufvrouw fulmer. Daar is hij — ik hoor hem: pak u weg, weg zeg ik u; laat mij flechts begaan. Fulmer (vertrekt.) DERDE TOONEEL. belcour en jufvrouw fulmer. belcour. o Gij waarde dienares van mijn geluk, dat ik u omhelzc! waarlijk gij zijt mijne poolflar, mijn gunftig geftarrite, bij 't welk, ik mijne dobberende hulk naar de haven van vermaak en geneuchte fluure. jufvrouw fulmer, o Gij mannen , welke oolijke fchepzels zijt gij! herinnert gij u nog, wreedaart, wat gij mij dezen morgen zeide? belcour. 't Was alles fpotternij, loutere fcherts; denk 'er niet meer aan. Laat het in vergetelheid begraven blijven. Gij, gij zijt geheel en al nectar en ambrofijn, parel poeder en rozen geur, gij bezit de jeugd van Hebe, de fchoonheid van Fenus, en de pen van Sappho — maar in den naam van alles wat beminnelijk is, waar is de Juffer? Ik verwachtte dat ik haar bij u zou vinden. F a JUF-  $4 De W. L ENGELSCHMAN in LONDON. jufvrouw fulmer. - Daar twijvel ik geenzins aan, en die taal der verrukking was zekerlijk voor haar gefchikt. — Maar zeg mij, waar hebt gij gelanterfant? De Juffer is weggegaan, gij koomt te laat. Meisjes van haar zoort dulden niet dat men haar laat wagten, gelijk men de negerflav.innen van uwe fuiker plantadien laat doen. — belcour. Ze. is weggegaan! en waar is zij heen? Zeg het mij , op dat ik haar volge. jufvrouw fui.mer. Zacht, zacht, zoo haastig niet, jongen Heer» de zaak is veel te kiesch: indien Kaptein Dudleij te weten kwame dat ik u bij zijne dochter inleidde! hij is een man die danig op zijn eer geflelt is. bel cour. Wat zegt gij daar; is zij de dochter van dien' ouden Heer, dien ik dezen morgen hier aantrof? jufvrouw7 fulmer. Dezelfde jegens wien gij zoo edelmoedig waart. belcour. Dan zie, ik 'er in eens van af. Neen , nimmer zal men zeggen kunnen dat ik mij van de behoeftigheid des vaders bediende om de dochter te verftrikken* (weggaande.) JUF-  DERDE BEDRTF. derde toneel. 85 jufvrouw fulmer (ter zijde^. Zie zoo, ik heb eene verkeerde rekening gemaakt, naar ik bemerk is hij een van die gemoedelijke zondaars; ik wil hem evenwel zoo niet los laten. — Ha, ha, ha. belcour. Waar lacht gij om? jufvrouw fulmer. Om uwe onervarenheid: hebt gij dan nog maar zoo kort in dit land gewoond van niet te weten dat tusfchen jonge lieden van gelijke jaren, de tijtel van zuster veelti.ds- een dekzel is voor dien van meestres? Deze jonge Juffer is, in dien zin van het woord, zuster van den jongen Dudleij en gevolglijk de dochter van mijnen ouden flaper, — belcour. Is dat indedaad zoo? zijt gij ernftig? jufvrouw fulmer. Kundt gij 'er aan twijvelen? Indien ik niet tamelijk zeker daar van ware geweest, zou ik u dan wel verzogt hebben herwaards te komen? belcour. Dat 's waar; zij kan geen eerlijk meisje wezen, en Dudleij is een gemoedelooze guit, die denken durft om een mooije deern te onderhouden van het geld het welk hij eene andere aftroggelt! F 3 Hij  W De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. Hij zal haar ook daarom afflaan. Zij is eene lieve, betoverende kleene , booze drommel daar hij volftrekt van moet afzien. jufvrouw fulmer. Zie zoo , dat 's weder eene andere gril van u. Van haar afzien, zeg ik; daar is kans toe, indedaad, en wel met een goeden uitflag. b e lc o ur. En welke ? jufvrouw fulmer. Met boven hem te bieden; maar droom nira. mer om 'er hem uittebuldercn, koop de huurcedel en laat het aan haar over om hem te doen verhuizen. belcour. Is zij zoo veil? vrees dan niets; als fchoonheid kan gekogt worden, ben ik weinig bezorgt wegens den prijs. jufvrouw fulmer. Alles zal dan gemakkelijk genoeg gaan. Laat eens zien; een kleen gefchenk van 't een of ander om mede te beginnen! Hebt gij niets bij u? zoek eens ! ik kan het met voordeel aan haar verëeren. Er valt geen tijd te verzuimen. belcour. 't Is helsch en duivelsch, de hagel fla, zeg ik! ik heb geene enkele guinea bij mij, deezen mor-  DERDE BEDRTF. derde toneel. 8? morgen gaf ik alles uit, wat ik in mijn beurs had, en ik ben niet eens bedagt geweest om die voor mij zelve weder te vullen. jufvrouw fulmer. Wonder wel! laat dan maar blijven; de zaak is afgedaan. Denk niet meer aan de Juffer. Dit 's alles wat ik te zeggen heb. belcour. Dat de booze niet wil! niet meer aan haar te denken! vergun mij Hechts naar huis te loopen om mij van geld te voorzien, fn een oogenblik ben ik weder bij u. jufvrouw fulmer. Poh! Poh! dat 's een ellendige uitvlucht. Hebt gij niets van waarde bij u? Geld is iets zoo i lomp en flaafsch en enkel gefchikt om Kiezers van een burgtvlek omtekoopen; daar zijn bevalliger middelen om de gunst van eene Juffer te verwerven; ringen, fnuisterijen, juweelen. belcour. Juweelen! bij mijn ziel, ik dagt'er niet aan. Ik heb een doos met juweelen bij me; maar die kunnen niet dienen, ik kan dezelve niet afftaan; neen , neen , ze hebben eenen eigenaar en be>hooren aan mij niet. jufvrouw fulmf.r, Geef op, laat ik ze eens zien? Nu, ja dit F 4 is  88 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. js iets dat bij zou komen: lieve fchepzeltjes hoe flonkeren ze. Deze konden de zaak wel doen gelukken. belcour. Indedaad ? jufvrouw fulmer. Ze zouden haar de uwe maken voor altoos. belc o u r. De drommel haal ze dan dat ze aan een a* der behooren! en evenwel zou ik mijn hart kunnen overhalen om ze aan de deern te geven immert zon ik zweeren kunnen dezelven verloren te hebben. Jufvrouw fulmer. ienJazi u°e Z0°' ZCg dat Ze u uit de ZEkeefl°- belcour. De g,,g ] necn ^ Iliet< Het zou cene onè>r_ hjkheid zijn; geef mij die fnorren te rug Ik zal u een briefje geven op mijn kasfier&voor uubbel de waarde. jufvrouw fulmer. Een briefje, neen, geen briefjes op kasfiers, met waarde ontvangen, drie dagen zicht, endosfementen, protesten en alle de formaliteiten van een kantoor. Ik wil 'er niet mede te doen hebben: laat mij de juweelen en geef voor de waar-  DERDE BÊDRTF. derde toneel. 8 De W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. kroonen en uwe fchoonheid beloonen konnen , op u nederdalen ! dat men u bewondere zonder u te benijden , dat men u liefhebbe zonder ijverzucht , dat gij eenen hoogen ouderdom bereike moge zonder kwalen, dat de man van uwe keuze en van uw harte u fland. vastig büjve beminnen, en dat gij nimmer eenen belediger moge aantreffen die minder berouw en minder erkentelijkheid betoone dan ik! ; Een knegt inkomende, overhandigt een brief aan charlotta. cha r l otta. [ 'Vereischt dezen brief zoo veel fpoed? knegt. Ik had bevel om denzelyeu u eigens ter hand te ftellen. c i-i a rl otta. Van Karei Dudleij, naar ik bemerk. Gij zult mij wel toe.laan, Mijnheer? ... Goeden Hemel, wat verneem ik .' - Gij zijt 'er in betrokken , Mijnheer Belcour, (Zij leest.) „ Waarde Charlot„ ta! In 't midden onzer wederwaardigheden heeft „ de Voorzienigheid op 't aileronverwagts ons „ eenen weldoener toegezonden : een jong Wests, indisch rijk Heer , met een hart zoo warm als i, de luchiflreek zijns geboortenlands, heeft mij„ ncn vader uit zijnen angftigen flaat gered, al„ le zijne aooden vervult , en hem in ftaat ge- „ flelt  DERDE BEDRTF. zevende toneel, tof „ fielt om van post te verwisfelen : als ik u de i, wijze verhaal , op welke zulks gefchiedde , ,, zult gij verrukt liaan : thans kan ik u enkel „ melden , dat wij toevallig zijn te weten ge,, komen dat zijn naam Belcour , en hij een „ vriend is van den Heer Stokwel. Ik heb „ gemeent geen oogenblik te moeten verzui„ men om u van deze gelukkige gebeurte„ nis kennis te geven , en wel om redenen , „ welke de kieschheid mij verplicht te zwijgen; „ indien gij het geld op uwe juweelen nog niet „ mogt ontvangen hebben , zult gij niet noodig „ vinden het thans te doen. Ik heb de eer te zijn. WAARDE JUF VR OUw! Uw getrouwflen Dienaar. KAREL DUDLEIJ. Is dit uw bedrijf , Mijnheer ? Geen edelmoedigheid wierd ooit zoo waardiglijk uitgeoefend. BELCOUR. Of zoo ver boven hare waarde betaald. ciurl OTT a. Na 't gene gij voor deze edele doch arme familje gedaan hebt , ben ik niet befchroomt mijn ganfche hart voor u open te leggen. Weet dan,Mijnheer, (mijne ongeveinsde rondborftigheid zal gewis mij niet bij u verlagen), dat mijne genegenheid voor den zoon van dezen waardigen krijg*  108 De W. I. ENCELSCHMAN in LONDON. krijgsman , dien gij gered hebt, zoodanig is , dat zoo haast ik meerderjarig geworden en in 't bezit van mijne middelen, zal geftelt zijn ƒ ik mij de gelukkigfte der vrouwen zoude acheen , dezelven te deelen met den jongen Dudleij. belcour. T Spreekt gij zoo , Mejufvrouw ? dan mag ik vergaan indien ik u niet betninne en eerbiedige boven alle vrouwen , en indien dit wezenlijk uw edelmoedig voornemen zij, zoo wagt uwe meerderjarigheid niet af; 't leven is te kort, 't vermaak te vluchtig , de ziel krimpt ieder uur meer en meer in. Koom aan ik zal u uitrusten om met hem te ontfnappen. Ik zal u geleiden naar den man van uw hart, en voort dan met hem naar den ecriten Dorp-Paap, die u huisvesting zal geven.. charlotta. Gezegend zij de verzengde luchtflreek voor altoos , die door een fnellen wasdom de natuur zjo vroeg met goedhartigheid bezielt! Onze breedtens zijn gemaakt voor Maatkunde en wijsbegeerte , vriendfehap fchiet geen wortel in onze gronden ! Dan , indien ik moeds genoeg hadde om uw aanbod aantenemen , 't welk niet aftekeuren is , zou het niet eene hartgrievende zaak voor eene liefhebbend meisje zijn, zich Zelve bedrogen te vinden , en naar huis te rug ge-  DERDE BEDRTF. agtste toneel- 109 gezonden te worden als een fchooifter; en evenwel zou zulks mijn lot wel kunnen zijn. belcour. Dan behoorde hij voor altoos uit de menfchelijke maatfchappij verbannen te worden. — Ja , ja, 't is de zoogenaamde zuster, die hem zoo onverfchillig maakt: 't zal een verdienftelijk werk zijn, die deern uit den weg te ruimen. AGTSTE TOONEELj een knegt, inkomende. de knegt. Jufvrouw Dudleij komt hare opwagting bij V maken. belcour. Wie ? de knegt. Jufvrouw Dudleij. charlotta. Wat fcheelt 'er aan , Mijnheer Belcour ? Schrikt gij op den naam van een lief meisje ? 't is de zuster van hem van wien wij zoo even fpraaken — vergun bid ik u , dat zij binnen kome ! belcour. De zuster , zoo, zoo; hij heeft haar almede bedrogen. — Dit is voorwaar een buitengewoon / be-  lid Ds W. I. ENGELSCHMAN in LONDON. bezoek. Bij mijn ziel , de onbefehaarndheid var» zommige lieden gaat ver! charlotta. Ik (la 'er op dat gij hier blijft; Lcuija Dudleij Zal u welbevallen. belcour. o Ja , ik ben grootelijks met haar vooringenomen. charlotta. Gij hebt haar dan gezien , hebt gij ? belcour. Ja, ja , ik heb haar gezien. charlotta. Wel nu, is zij niet een allerbekoorlijkst meisje? belcour. Zeer bekoorlijk. charlotta. Gij antwoord als of gij in een gerechtshof Waart. Ik geloof wezentlijk dat gij geknipt zijt: naar ik bemerk heeft zij u uw hart ontflolen. belcour, Mij mijn hart, en u uwe juweelen, want om n de waarheid te zeggen, zij is de perfoon aan wie ik dezelve gegeven heb. CHARLOTTA. Aan haar mijne juweelen ! hoe ! Louifa Dtidhij zou mijne juweelen hebben ? wonderbaarlijk. 6 de  DER.DE BEDRIT, agtste toneel, m 6 de olijke feeks ! maar zagt, daar komt ze. Ik weet niet hoe ik mij ftatig genoeg zal houden, (louis* treed binnen) mijne waarde Louifa, hoe verheugt ben ik u te zien; hoe vaart gij al ? mag ik verlof hebben om den Heer Belcour , een zeer waardig vriend van mij , aan u voortedraagen ; zoo ik het wel heb , L»ui/a 9 moet gij hem meer gezien hebben. l oui s a. Ik heb den Heer ontmoet. ... charlotta. Gij hebt den Heer ontmoet, en gij, Mijnheer, hebt de Jufvrouw ontmoet , en dus hebt gij malkanderen ontmoet ; maar waarom dan niet met eikanderen gefproken? ...Zie ze daar beiden eens ftaan , als ftaken , zonder tong. — Ha 9 ha , ha , zoo daadlijk zult gij nog in flaap vallen. xouisa. Schaam u Charlotta , foei fchaam u , 't iï waarlijk niet fraai. belcour, (ter zijde.) Bij mijn ziel! ik heb nooit meer naar een zotskop geleken dan ik thans doe. De vrijpostigheid van die Deern ploft mij geheel te neder. charlotta. Vind gij vermaak , Mijnheer Belcour , in niets te zeggen ? hoe, geen enkel woord te fpre-  fis De W. I. ÊNGELSCHMAN in LONDON. fpreken ? kom, Louifa, vrouwen verftand, zegt men , is nooit verlegen. Maar hoe , beide fprakeloos ! en nogthans even voor de komst van de Juffer , Mijnheer , waart gij tamelijk vrolijk. looisa. Het frrlert mij, Mijnheer, dat ik uw genoegen fchijn geftremt te hebben. belcour. Mejufvrouw ! chalotta (tegen Belcour). Mejufvrouw — is dat alles wat gij zeggen kundt ? —(Tegen Louifaj kom, kom, lieve meid, ik wil u niet tergen. A propos , ik moet u eens laten zien welk een frai gefchenk deze domme Heer mij gedaan heeft; zijn dit geene fraaije juweelen ? louis a. Ja , waarlijk, zij komen mij zeer fraai voor , fchoon ik 'er geen kennis van heb. charlotta. 6 Gij kleene ondeugende huichelaarfler ! gij zoudt van die dingen geene kennis hebben! Gij hebt dan geene juweelen, Louifa? l o u i s a. Gij weet zeer wel dat ik 'er geene hebbe , Jufvrouw Rusport: en 't moet u bekent wezen