1092 1 24]  ■ MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  CAPELLENtotden POLL.   CAPELLEN tot den POLL * TREURSPEL, DOOR. A- L O O S J E S, PZ, TE H A E R L E M, » % A. L O O s J E S, Pz. 1785. letterkJ   VOORBERICHT. De Herflelling van den Baron vandercapellen tot den poll maakt het onderwerp uit van dit Treur/pel, draagendexzo wij altham vertrouwen, het zelve dien naam niet geheel ten onrechte. Méér aanmerkingen zullen 'er zeker, zo over het onderwerp, ah deszelfs behandeling te maaken zijn; en fchoon wij geenszins voor hebben , in dit Voorbericht, breedvoerig te wezen, zullen wij egt er het een en ander, dat ons noodzaak lijk toefchijnt, aantekenen. Niemand, dan een aterling, het licht der zonne onwaardig, kan den onjlervelijken ca pellen den eernaam van eenen getrouwen Volks- vriend, en een'regtfehapen Regent weigeren. Zijn voorbeeld is zo uitjleekend, zijn bedrijf zo heerlijk, dat alle bewijs hier overtollig zou gerekend worden. Hoe zwaar zijn verlies den Landzaat gegriefd hebbe, getuigen zo veele welmenende Lijkzangen , ter zijner eer, door groot en klein aangeheven. Alle kunsten zijn als in de weer, om zo voortreffelijk een perfoonaadje te vereeuwigen. Alléén heeft zijne beroemde Deugd tot nog toe het Tooneel, dat Leerfchool der Helden, niet beklommen, en wij hoopen dat dit onsfukje, zijnde maar eene proeve, hoe verre wij het in dit opzigt brengen konden , hem niet in allen decle onwaardig wezlü zal. A 3 Ons  vi VOORBERICHT. Ons beving reeds een jfaar geleeden lust tot zulk eene onderneeming — maar verfcheide zwaarigheden kwaï men hier tegen op. De moeilijkheid der /toffe, de nabijheid des tijds , de netelige Staatsomftandigheden, en hij dat alles zekere naauwgezetheid, die ons vleijerij en belcedigingen , even fterk doet fchuwen. Wij meenden dit alles uit den weg te ruimen, door, op het voetfpoor van zeer aanzienlijke mannen, onder het dekkleedvan een' Held der Oudheid de deugd van capellen ten Tooneele te voeren , doch geen Held boodt ons de Gefchiedcnis aan , of de afwijking was te groot, dan dat de leezer of aanfchouwer de toefpeling op capellen gemakkelijk genoeg zou hebben kunnen ontdekken. Toen meenden wij met een Held van vercierden naam den rechten weg gevonden te hebben , doch dit faagde gnntsch niet, naar ons genoegen, en wij ft aakten onzen arbeid geheel. Bij de uitgaaf van het laatfte ftuk van capellen regent bekroop ons de oude lust weder, en bij de leezing van het edel gedrag van capellen bij zijn Herflel, ontwierpen wij een plan, volgens welk het Treur/pel, V geen wij thans aanbieden ,grootendeels is opgemaakt. De moeilijkheid der ftojfe , ontftaande uit d- Staalkundige Voorftellen, die gantsch niet gemakkelijk zich naar den zin der Dichtkunst fchikken, hebben wij vooral in het tweede Bedrijf vijfde Tooneel ten flerkften ondervonden , cu wij durven de aanfchouwers  VOORBERICHT. vïi of leezers die niet zeer bekend zijn met de gefchiedenis der lleadmisiïe van van der capellen, de leezing van het Naabericht agter het laatfle jïuk van capellen regent ten verftande biervan wel aanraaden. De ft erf gevallen van de Weduwe mvan der. capellen, en van zijnen boezemvriend d up u y bragten te weeg, dat de nabijheid des tijds minder fchaaden kon , want een openlijk Verkondiger van gods woord , ftaande iijn leeven, ten Tooneele te voeren, voelt elk, dat iets ongerijmds bevat. V Is waar, wij hebben omtrent twee, zo wij'meenen, nog leevendeperfoonen, dit gewaagd, maar hoe aanzienlijk derzelver Charatter zij, hetzelve is niet aan die kiefche aanmerkingen van het algemeen onderworpen, en wij verheelden omtrent hun Eds. ons zodanig te hebben uitgedrukt, dat hun Eds. onze pooging niet geheel zullen aj keuren , als ftrekkende, om, door hun ten Tooneel te voeren met een der grootfte Staats - mannen , zoveel ons vermogen toelaat , de handhaaving van den wettigen Regeeringsvorm en der zo duurgekogte Vnjheid deezer Landen te bevorderen. Wat de netelige Staatsomftandigheden betreft, hier zagen wij meerder lichts in, dan voorheen; althans deezen waren niet genoegzaam , om ons van ons oogmerk te doen afzien; en wij hoopen , dat onze haat tegen vleierij, en affchuw om perfoonlijk te beleedigen, uit dit Stuk op nieuw zullen blijken. Wij hebben , V is waar, in 's Lauds verfchillen onze partij gekoozen , en zo wij hooA 4 pen  vin VOORBERICHT. pen , met een'tge reden en bezadigdheid,jaa vertrouwen , dat' zelfs een beftrijder onzer Patriotfche gevoelens ons de vlek van doldriftige ongemaatigheid niet zal kunnen aanwrijven, indien hij ons anders recht laat weêrvaaren. In dit Spel hee ft zeer veel vordering plaats, en immers geene Treurfpelen kunnen het zonder dezelve fielten. Ons Stuk kan geheel den toets der Gefchiedenis piet doorftaan, dan alleen zover het de Herftelling en het Chara&er van capellen, en de andere voornaamfte Perfoonaadjen betreft. Waarom wij den Burger in het eerfte en het viertal Burgers in het derde "Bedrijf hebben ingevoerd, zal ieder , die een bedachtzaam oog op capellens Character , en de tegenwoordige emfiandigheden flaat, gemak/ijk ontdekken : En wie durven wij veronderfiellen, dat omtrent den Landman eenige opheldering zou behoeven. IVij hebben den verheven ft ijl voor dit ons Spelgekoozen, daar wij geloofden dezelfde Vrijheid te hebben omtrent de Helden deezer Eeuw, als die van twee Eeuwen verder. ,, Blaar de menfehen van deeze Eeuw /preeken niet, zo ais men hun ten tooneele voert.'''' Die van vroegere Eeuwen even min. Het Treurfpel althans , dat hetJrpoor da- Ouden volgt, fielt eer halve goden , dan menfehen voor oogen, den mensch te f diilderen , gelijk hij is , dunkt ons dez^ak van het Drama. Het is onzeker, of dit ft uk ooit op eenigen Schouwburg zal vertoond worden. Of ha Staatkundig ftelzel hetze!-  VOORBERICHT. ix zelve ooit op een openhaar Tooneeï zal gedoogen, weeten. wij niet, maar zou dit, offoortgelijke ft ukken , van den tegenwoordigen tijd ontleend, hij gelegenheid van Va~ derlandfche maaltijden en vermaaklijkheden , geeneverpoozing verfchajfen, ten min ft en de aandacht van braave en bedaarde Patriotten niet geheel onwaardig ? Wij hoopen , dat niemand zich zal ftooten aan het begin van het derde Bedrijf, om dat, daar ter plaatze , capellen, met het Heilig Woord voor hem liggende , vertoond wordt. Is niet de Godsdienst hetfchoonst , acraad van eeneriFaderlandfchen Regent? Is 'er iets cdelcrs , is 'er iets meer de aandacht van den Meiisch , van den Christen waardig, en is het niet meer aan de verbastering der oorfpronglijke gefchiktheid van het Tooneel, dan aan de kiefchere zeden deezer Eeuw. toe te fchrijven, dat de Godsdienst den Schouwburg bijkans geheel heeft moeten ruimen? Bock geil >eg hiervan. Onze klagt, hoe billijk , zal toch niets baaien. Dit Voorbericht reeds genoeg uitgedijd zijnde, fluiten wij met het nederig verzoek van verfchooning voor alle fouten, in het zelve begaan, hoopende dat ons Vaderlandsch en Vrijheidminnend hart die feilen grootetideels zal bedekken. Eindelijk, wij hebben het groot OBavo formaat voer dit Spelgekoozen, op dat het te beter bij de twee llui.dels, ter Ecre van dien Onftervelijken Staatsman uitgtgecven, zou kunnen gevoegd worden. A 5 PER-  P E R S O O N A A D J E N. capellen tot den poll. hillegosda anna eentinck tot we rokeren, dcSZClfs Huisvrouw. pallant tot z uit hem. pENTiNCK tot wekkeren, Zv/aager van van den Capellen tot den Poli d u p u y. een landman. de afgevaardigde der staATEN, drie kinderen, waarvan het éudfie tusfchen de 13 cn 14 jaaren veronderfield wordt. Vier Burgers. Een Knecht. Het Spel fpeclt in het huis van bentinck tot werckeren, d.C Kamer W**T Ut het derde Bedrijf gcfpeeld wordt,moet met de Pourtraitten van H. de Groot, 01dcnbarncvcld , de Witten en van der Marck vercurd zijn.  CAPELLEN tot den POLL9 TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL. CAPELLEN, HILLEGONDA. HILLEGONDA. jVlijn dierbaar Echtgenoot, die 't zuchtend Nederland Ten koste van uw' rang, en hoogen leevensftand, Grootmoedig bijftand biedt, en 't oog der dwinglandije Doet fcheemren op de gunst, die 't puik der Burgerije Aan uw doorluchte deugd in 't openbaar bewijst, Schoon thans uw gloriezon, al hoog en hooger, rijst, Uw lichaam is te zwak, om zulk een' last te draagen; 7.o ras gij d'eerften gloor der uchtendzon ziet daagen, Verlaat gij 't ledikant, en (laat de hand aan 't werk, Daar gij de meetpaal naakt van 't glansrijkst eereperk ; En  ia CAPELLEN tot den POLL, En lang reeds heeft de zon vermoeid het hoofd geborgen * Eer 't zagte dons uw hoold de rust verleent voor zorgen. capellen. 'cis zo, mijn wederhelft! maar 't Nederlandsch gewest Moet door veel zorgs hervormd. Dit vrij gemeenebett Stondt op den veegen rand van 't grootst verderf te wanken , De grondzuil van 't gebouw der Vrijheid zag ik fchranken „ Ik fchouwde 't beevend aan, terwijl mijn fidderuig In vaderlandfchen moed en grootheid overging. En, door de hulp van God, is de eernaam der Bataaven Niet in net peilloos diep der dwinglandij begraaven. Het Volk van Nederland verdient mijn vlijt en zorg. De traan van dit geflacht Haat voor de erkentnis borg, Die 't laatfte naakroost b:j mijn grafftëe zal gevoelen, En welk een eedier wit kan ooit een hart bedoelen? Den laatst verloopen nacht bleef mij zelf in den droom De zorg voor Neerland bij. 'k Zag in een' wijden droom Een' jongen Batavier, met leeuwen k rag ten, zwemmen, In 't eerste fekcen zijn vlijt te baaten noch te klemmen, Doch moedig houdt hij aan, tot hij aan de overzij Met vreugde de oever wint, en uitroept „ Ik ben vrij. „ Ik was gantscb wapenloos, den kerker zag ikgaapen, „ Daar ik niet kruipen kon: de vlucht was 't eenig wape», Waarin mi;n redding fchool. Mijn keten was ilt warrch" Ik nader — beef— en zie .... Capellen tot dm Marsch. Toen week mijn fmimering, en in de zie! bewoogen Zweeft mij die wondre droom geduurig nog vooroogen. Zou  TREURSPEL. 13 Eou ik... neen! dierbre gaê! wat ook uw zorg bedoel, Mijn zorg werkt rusteloos-Nooit fluimen het gevoel, Dat mfj voor 't vaderland in zulk een drift doet branden. Gezondheid, leeven, roem en goed zijn offerhanden, Die ieder braaf Regent, dreigt nood het ftaatsgebouw, Moet oftren op 't altaar vau zijn bezwooren trouw. HILLEGONDA. 'k ,Voel mijn' geflonken moed door uwe grootheid zwellen. De Hemel zij uw hulp, mijn edele Capellen! Vaar voort, voltooi uw' roem , wij uwe rust en vreugd Uw' dankbren Landzaat toe.God kroone uw moed'.uw deugd. TWEE-  Ï4 CAPELLEN tot den POLL, TWEEDE TOONEEL. capellen, hillegonda etl DUPUÏ. d u p u y. Dus mag de blijde zon ten langen leste klimmen, Die , eer zij nederzinkt in 't donker rijk der fchimmen, Ten'ware ik mij bedroog door 't fcheraerlicht der hoop, Uw deugd herfteld zal zien voor de oogen van Euroop. capellen. Eerwaardige Dupuy! Een berg van zwarigheden Is door der Steden voet manmoedig plat ge:reeden; Doch'k zie oneffenhêen, waarop de deur nog fluit* Eer mij de Ridderfchap de raadzaal weer pntflait: lk heb met taai geduld mijn leed zins lang gedraagen, En zie met dankbre vreugd deez' hooprijk'uchtend daagen, Maar 'k weet, en even min is dit u onbekend, Hoe wonder zich het rad der fouKsbefluiten wendt. dupuy. Maar 't volk gutst, voor het recht van hun getrouwe vaders Aan't hoofd van 't (tadsbefluur, het vrije bloed door de aders, Jaa elk gevoelt deez' ftond 't gewigt van uwen hoon. En eifcht zelfs uw herftel op een' Bataaficben toon. Alom  TREURSPEL. i$ Alom zien wij 's volks oog door heete traanen zwellen, Herdenken zij uw lot, jaa, op uw' naam, Capellen! Zie dees gefchriften in aan muur en boom gehegt, Of onder 't volk geftrooid; het ziedend bloed eifcht recht» capellen, de papieren inziende. Hoe? wraak! foei burgerbloed! welk dreigen? welke naamenf ó God! laat Neêrlands volk zich deezer laagheidfchaamen. Weg met dit vuidig tuig Bij fcheurt de papieren aan Hukken. Het baart mijn hart verdriet. Dit 's 't zaad van muiterij. — Men kent Capellen niet. hillego nda. Grootmoedig Echtgenoot! capellen Ik handel Hechts rechtvaardig; «k Was anderszins uw liefde en ons genacht onwaardig. Hij, die zich aan zulk aas der drift vergaapen kan, Verbeurt den zelfden ftond zijne eer ais Edelman. d u p u y. Mijn Heen ik doem met u 's volks opgertooven driften, Doch zo gehoond, getrapt, het waar van 'tvalfch te fchiften, Terwijl  tfiT CAPELLENtotdenPOLL, Terwijl de gunst des volks u fchemert in 't gezigtj Verrukt geheel mijn hart. capellen. 't Is niets meer, dan mijn pligt. Kon mij 's volks heftigheid, om mijn herftel behaagen, Een eeuwig naaberouw zou deez en boezem kuaagen. DERDE  TREURSPEL. 17 DERDE TOONEEL CAfEtLEN, düpcy, hillegonda en eentinck. b e n t 1 n c k tegen Capellen. Een burger deezer Stad verzoekt in aller ijl, Een oogenblik gehoor. Zijn zaak duldt geen verwij!. Ik zag zijn aangezigt nu bloozen dan verbleeken, Hij fprak: het gaa, hoe 't wil, ik moet Capellen fpreekcn. En, daar ge u op zijn deugd gerust vertrouwen kunt, Heb ik, zelf zonder u , den toegang hem vergund; Hij komt reeds! « VIERDE  r8 CAPELLEN tot den POLL, VIERDE TOONEEL. capellen,hillegonda, dupüy, bentin c k. en de burger.* burger. Ei verfchoon, aanzienlijk Heer 1'sVolks Vader! Dat ik zo onbeichroomd u in deez' wooning nader. capellen. Bedaar,mijn Vriend ! en meldt, wat u toch herwaards jaagt. burger. 't Herftet van uwen roem, zo fchandelijk belaagd. Gij, die den troifchen Brit, door broedermoord gedreeven , Door uwe weigering deedt met zijn' aanhang beeven, Gij, die door 't heiligst vuur , voor 't recht der menschlijkheid, Door Drostendienst verkragt, kloekmoedig hebt gepleit, En, om dat grootsch beftaan ter raadzaal uitgeflooten, Een zegen werdt voor't Volk ,een gruwel voorde Grooten ; Gij; die ons hebt geleerd, hoe aan de wapening De val of zegepraal van Neêrlands vrijheid hing, Verdient het eerst bewijs van onze Vrijheids liefde: De wond, waarmee de haat uw' eedlen boezem griefde, Zij deezen dag herfteld, of onze Vrijheidsmin Voert u,den wrok ten fpijt, met magt ter Raadzaal in. Gij hebt ons op den rand des ondergangs beveiligd, Des is ons bloed ,ons goed uw' zegepraal geheiligd. Dit  TREURSPEL. i9 Dit is 't befluit van mij, en honderden met mij. Verfmaad het wraakzwaard niet der Zwolfche Burgerij. CAPELLEN. Ik liet reeds veel te lanj: u in uw drift vervolgen. Zijt kalm van geest. Gij dwaalt, en oordeelt gantsch verbolgen. Ik fidder voor uw drift; waar wil dit woeden heen? Noemt gij dit vrijheidsmin? Neen! moedig Burger! neen! Met deez' geduchte'.: (lap, door u beraamd , te waagen, Zoudt gij op 't fchandelijkst uzelf en mij verlaagen. Want de uitfpraak van dit groot en lastig Sttatfgedlng, Iiangt gantsch niet aan de punt van 'sBurgers vrije kling. Dan was 'trampzaligheid het Staatsgebouw te fchraagen. 't Is moeilijk thans het juk van 't Volksbeftuur te draagen, 't Drukt met een dubblen last de fchoudcrs in een' tijd, Als tweespalts gruwlijk zwaard der Burgren harten rijt. Bezef de dwaasheid zelf der buitenfpoorigheden: Door plasfen edel bloed zou ik na d'eerftoel treeden. • Het denkbeeld zelf verfclieurtme, óhartdooigrondend God! Eer rol dit fchuldloos hoofd op Barneveids fchavat, Eer zij mijn lot het lot der edele de Witten , Dan ik met bloed beipat in 't hoog geftoek zal zitten. Gruw, driftig Burger! gruw voor 't denkbeeld zelf dier wraak. BURGER. Maar Neêrlands volk befchouwt uw zaak als hunne zaak. Uit uw herftel ontwelt de Vrijheid dcezer landen, Door uw vernedering zucht Neèrlandi volk in banden. B 2 ca-  ao CAPELLEN tot den POLL, ca pellen. 't Is moogüjk, dat uw drift haar eerfle flap gelukt, En dat losbandigheid , ter raadzaal ingerukt, Een weerelooze fchaar zal flachten in haar woede; Maar God eischt zeker ftraf: — 'k zie't wanken zijner roede, Om een doldriftig volk, een ongeftuirn gemeen, Dat wroet in 't ingewand van achtbaare OverheSn. Dan rukte eens Dwingland* wenk zijn benden bij elkander, Eu plantte op deezen muur tot ftraf zijn wreeden ftander; En gij, die, driest en woest, mijn recht verdeedigd hadt, Vielt, zelf door mij gehaat, bij 't vallen uwer ftad. 't Is waar, een Burgerij heeft zijn geduchte rechten, Een volk. op 't felst geprangd, moet voor zijn vrijheid vechten, Maar eer men handen flaat aan zulk een vreeslijk pleit, Betreede men den weg van pligt, van menschlijkheid. Of anders is het uit met wetten en met orden , En alles moet wel ras een woeste baaijerd worden. burger. Ik zie, 'k beken 'tmet fchaamte, uw grootheid, edelZcon Der Vrijheid! Mijn ontwerp is zelf uw deugd ten hoon. Vergeef't mij. — Welk geluk! dat uw bedaarde wijsheid M jn drift getemperd heeft,ligt waar hetbloed der grijsheid Door deezc hand gep'engd — een volksftocthadbarbaarsch Zich met den naam gedoopt van Vadermoordenaars. Terwijl de wraak vast gloeide en groeide in'svolks gem^ciren. Ik zal door uwe taal 't hart mijner medebroedren Be-  TREURSPEL. n Betoomcn, en, indien 'er al geweld gefchied , Wijt zulks dan aan de drift van deezen burger niet. De 1'pringvloed van 'svolks drift, dien 'k nu met fchrik zie zwellen, Moet daalen tot het peil der driften van Capellen. Maar 'k hoop, dat door Gods kragt,doorluchtigfterveling! Voor u de Raadzaaldeur deez' dag nog openlpring. » | < V IJ F  i% CAPELLENtotdenPOLL, VIJFDE TOONEEL. ca pellen, dupuy, hillegonda eiï 'bent in ck. capellen. Mijn vrienden! hoe vcifchrikt befchouwik deezeontroering. Die in 'svolks boezem wroet.— God! keer de drifts vervoering, Demp,demp een hevig vuur, dat zelf met Vrijheids val, 't Begin haars nieuwen throons tot asch verteeren zal. Waar mag mijn boezemvriend de braave Pallant toeven, Hoe zou zijne eedle ziel die drift des volks bedroeven, Dr.ar zij::e ervaarenis, reeds grijs in 't Staatsbeltuur, De vonken heeft gezien van Vrijheids martelvuur, 't Geen 't woelziek Neêrlands volk, verhit in vroeger dagen„„ Dan zagt.daar komt mijn vriend. de Grijsaart ichijntver- flaagen. Een traan blinkt in zijn oog< ZESDE  - TREURSPEL. 23 ZESDE TOONEEL. CAPELLEN, HILLEGONDA, BENTIN CK, DUPUY en P A L L A N T. CAPELLEN. Wees' welkom, grijze vrind, En hechte fteunpiiaar van Neêrlands Staatsbewind ! P A L L A N T. Mijn eedle boezemvriend! het oogenblik komt nader, Dat u herkennen zal voor den getrouwften Vader Van Overijsfels volk. Een zeekre treurigheid Blijft zelf dit oogenblik in mijne ziel verfpreid. Een heimelijke vrees fluipt nog mijn' boezem binnen. 'k Ducht fomtijds, dat uw deugd nog niet zal overwinnen, De wrevel fchildert u met zwarte kleuren af, En'k vrees dier wreeden haat zal duuren tot uw graf. Men doemt u als een' man, die om het welbehaagen Van een verblind gemeen , aan uw gareel geflaagen , Den roem der Ridderfchap en Overijsfels Raad Balddaadig hebt gehoond, jaa zelf den gantfehen Staat, Door uwen trorfchen waan en drift zoekt om te keeren. B 4 CA-  *4 CAPELLEN tot den POLL, capellen. Mijn rein mijn fchuldloos hart kan zulk een hoon niet deeren, ïlij, die de rechten ftijft van Staat en Burgerij, Stoort zich niet aan 't gebas der laage Dvvinglandij. p a l l A n t. Nog meér.mijn boezem vriendlhoorde ik uw grootheid lastren» Hoe kan, dus was de taal, een zoon zo ver verbastren, Dat hij zelf d'adeldom zijns vaders niet gevoelt. 't Is, of't gemeende bloed door hart en aders fpoelt. Capellen kreunt zich niet aan naam noch Ridderteken, 't Is vreemd , dat de ouders zich niet van zulk naakroost wieeken, En dat het aadlijk graf om zulk een laagen hoon Geen vloeken braakt op 't hoofd van dien outaarten zoon. capellen. Tot welk een diepte kan de trotschheid nederzinken. De naam van adeldom moge als iet heerlijks klinken In 't oor des ftouten hclds, die, door zijn eedle kling, Dien tijtel ten bewijs van deugd en moed ontving, Doch op een enklen naam en aangeërfde grootheid Moedwillig trotsch te zijn is laag, is dwaaze fnoodheid. Dat u die lLoon,mijn vriend! geen oogenblik bedroef. Breng met mij de adeldom dier grooten op de proef. Wie  TREURSPEL. 25 Wie hunner heeft met moed voor't recht des volks geftreeden ? Wie heeft een watcrloot der dwangzucht afgefneeden? Wie hunner was het volk een bron van zaligheid? Gij zwijgt wat anders is 't,dat de eedlen onderfcheidt Van 't iaag gefchatte volk. Of is 't een aadlijk wapen, Waaraan de dwaas alleen zich zinloos kan vergaapen, Terwijl;het volk zijn oog niets meer,dan wormen, fchijnt: Doch als dat aadlijk hoofd in 't fomber graf' verdwijnt, Niet met de Zon gehuld van edele bedrijven, Wat heldendaèn zal 't kroest op zijnen grafzerk fchrijven. Wat anders, dan het geen de fchamelfte arnbagtsman Met recht op 't praalloos graf zijns vaders fchrijven kan. De zwellende Edelman verzelle mijne fchrederi, In 't dille hof des doods, daar ligt de roem vertreedeu Van tijtels, van geflacht, van fehoonheid en van jeugd, En blinkt alleen de glans van eigen roem en ceugd. Wie zal daar 't onderfcheid van rang,van (lam verdeelen. Hij zoeke een vorstenhoofd uit beedlaars bekkeneelen, P A L L A N T. Op zulk een taal mijn vriend vloekt zich de heersen Kucht (lom. Bij mij is ook de Deugd, niets anders, de Adeldom. Maar 't valt mijn grijsheid hard uw deugd te zien outeeren.— 'k Zal met der Steden hulp uw' roem deez' dag verweerea, uiLLEGONDA tegen Pallavt. 't Is Nederland bekend , hoe gij voor de onfehuid pieïr: B 5 Wij  zó CAPELLEN tot den POLL» Wij wachten deezen dag van uw kloekmoedigheid Met grond de fterkfte proef. Uw bijfland doet onshoopen. Dat deez' vernedering nu ras ten eind zalloopen, Maar liever blijf de deur der Raadzaal eeuwig digt Voor mijnen Echtgenoot, dan dat hij ooit zijn pligt, Als volksverdeecliger, den hoogfien rcem vergeete, ' En hij zich zelf verlaag om d'ouden wrok en veeteTe delgen uit het hart van mannen zulks onwaard. p a l L a n t. Mevrouw! het hoogst geluk, dat deeze treurige aard', Want haar gelaat verliest, bij d'eiudpaal van het leeven , Het aangebeden fchoon, mij voor mijn' dood kan geeven* Is , dat ik mijnen vriend, gehoond, vertrapt, gehaat, Op 't kusfen zie herfteld van Overijsfels Staat. Kom,Bentinck!'t wordtreeds tijd,dat wij terRaadzaal tEeede». Vaarwel, vaarwel, mijn vriend! op al uw tegenheden Behaalt gij binnen kort, in'stands vergaderzaal, Terwijl de heerschzucht zwicht, de fchoonfte zegepraal. capellen. Vaartwel, maar denkt, dat ik mij nimmer zal verlangen, Al kon één voetval mij de grootfre kroon doen draagen. d u p u Y. 6 God! wien zoveel moeds en grootheid ftrekt tot vreugd, Redt door dier braaven hulp de hagelblanke deugd. ZE-  TREURSPEL. 27 ZEVENDE TOONEEL. CAPELLEN, HILLEGONDA dl DUPUY. CAPELLEN. Eerwaardig Godsgezant, gewoon de orakelblaêren, Van 't Heilig Bijbelwoord, den volke te verklaaren , Wiens oog de juiste grens der reine deugd ontdekt, En ziet, hoe ver 't gebied der zonde en ondeugd ftrekt. Mij ligt ten deezen ftond een zwarigheid op 't harte, En 'k wacht door uwen raad verligting in mijn finarte. Gij weet, hoe dankbaarheid de ruwfte ziel zelf roert, Ten zij aan 't zelfbelang onfcheidbaar vast gefnoerd. De Landliên van dit oord verwachtend' hunne handen Welras verlost te zien uit de afgekogte banden. Bcfehouwen zich ten ftefkfte aan mijne hulp verpligt, En immers,'k heb niets méér, dan't geen ik moest, verricht. Maar't volk vindt hun vermaak in doemen of vergoden. Hoe dikwerf heeft men mij gefchenken aangeboodcn, Die 'k altoos weigerde. Zelf drong men eenmaal aan, En 't hadt veel arbeids in mij van hun drift te ontflaan, Dat ik tot een gefchenk acht uitgeleezen paarden, En eene koets van eer zou uit hun hand aanvaarden. Ik wees dat vricndiijk af, maar 'tvolk ging rnompleni hcên, En zuchtte tot mi n ftnart: „ De gift was ligt tekïcèn." Ik  £$' CAPELLEN tot den POLL, Ik kon van 't tegendeel hun naanwlijks overtuigen. Gij weet hóe moeilijk 't valt, het hoofd des volks te buigen. Op gisteren heeft men mij een brief ter hand gefield, Waarbij mijn teder hart in dankbre traan en fmelt. Men looft,men dankt, men wenscht,jaa fmeekt zelfs't Alvermogen , Dat door Zijn' geest het hart der Staaten word bewoogen, Om mij gelijk voorheen te zetten in den Raad, Op dat de deugd zich wreeke op laster, trotsch en haat. Dus fluit de dankbre briefen dit verwekt mij zorgen. „ Wij trekken thans na Zwol en zullen daar op morgen, „ Getuigen , hoe uw deugd herfleld wordt of gehoond. „ 't Zij Overijsfels Raad uw ijver doemt of loont, „ Wij zullen u op 't klaarst van liefde blijken geeven, „ 't Gefeheiik is reeds bereid, waarvoor de haat zal beeven. Eerwaardige Dupuy! wat zal, wat moet ik doen.? Wat zou de argdenkenheid, ligt van mijn eer vermeen , Indien . . . d u p u y. Kreunt zich uw moed, ver boven lastertongen, Aan 't zeiflen van den nijd- een deugd , zo wreed belprongen, Verfmaade 'r eerloon niet der gulle dankbaarheid, 1)0 '"Threif^ '* kwij"end des br^ven Landman» Daar hij, met zijn gefchenk tot in de ziel verlegen, Uit uwe wo.ouing keert., moet d'argwaaa, overweegen. Neem  TREURSPEL. sj> Noem uit erkentüjkbeid de gift der dankbre hand, Terwijl de nijd en wrok onmagtig knarsfetandt. Gods Wijsheid laat de deugd door de ondeugd wel bèftrijden, Doch geeft bemoediging en milden troost in 't lijden. Wijs,wijs deez' troostnietaf, verfmaad den Landman niet; Die met een dankbre ziel een kleene gift u biedt. 'CAPELLEN. Kent gij mij recht? Dupuy! voor loutre pligtbetrachting Een loon uit zweet en bloed te ontvangen . . . "s Volki verachting Rust met het hoogfte recht op zulker Grootenhoofd, Wier woekerzucht hun huis de vrucht der vlijt ontrooft, Doch welk een klein verfchil.... DUPUY. Hoe kan uw geest dusdwaalen? Hou op, mijn edel vriend! de nedrigheid kent paaien. Staat aan uw edel hart de zucht voor roindren fchoon, Geef hen gelegenheid van dankbaar pligtbetoon. Doof, doof een vonk niet, in zijn oorfprong edelaartig, Keurt gij hun zelf den naam van uwe kindren waardig, Dr:t om uw dierbaar kroost die kiefche zorg verdwijn, Laat hun 't heelal doen zien, dat zij uw kinders zija. Wel ver, dat een gefchenk , uw rust, uw vreugd moet hind'ren: Een braave vader kuscht de handen zijner kindren, Dia  30 CAPELLEN tot den POLL, Die met een klein gefchenk hem naad'ren, gui van hart. capellen. Dupuy, getrouwe vriend! uw taal verdryft mijn finart. Ik gruw op 't denkbeeld van mijn mindren te verachten,, Laat ons in 't zijvertrek de braave Landiiên wachten, Daar kunnen wij ook best den Burger gadeflaan , En zo de drift ontwaakt, den oorfprong wederftaan. Einde van het Eer/Ie Bedrijf, TWEEDE  TREURSPEL. 31 TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TOONEEL. capellen, hillegonda, dupuy dl de knecht. capellen tegen den Knecht. Laat vrij de Grijsaart met de kinders binnentreeden. Tegen Hiilegsnda en Dupu-j. Hoe is mijn'aart verrukt, wanneer de boerfebe zeden, En onbevlekte deugd in 't ongetooid gewaad, Ons de eerde keem doen zien der grootheid vaneen'Staat, Toen fpade en ploeg dan zagt,de Grijsaart komt reeds nader. TWEE-  32 CAPELLEN tot df.s FOLL, TWEEDE T O O N E E L. CAPELLEN, HILLEGONDA, DÜP'IÏ, DELAND» MAN dl DRIE KINDEREN. CAPELLEN. Wees welkom in dit oord; kom, zat u, Bestevader.' En dek uw' grijzen kruin. C A N D M A Ni Grootmoedig Edelman! Aan wïen ik nimmer, dan met blijdfchap denken kan. Ik voel mijn leevens kfagt van dag tot dag vennindren, Veel arbeids koste 't mij, cm met dit drietal kindren, Te reizen na deez' Stad, maar was de moeite groot, Dit loon verzoet het al. U moest ik, voor mijn' dood, Aan dit mijn naageflncbt, kindskindren mijner Zoonen, Zins lang in 't graf gerukt, als 't leerzaamst voorbeeld toon en, Dewijl het Landvolk mij, als de oudlte, heefr benoemd, Om u, wiens eedlc deugd gantsch Neerland dankt enroemt,' 'Een blijk van dankbaarheid gulhartig aan te bieden, 'k Zag tachtig jaaren tijds gelijk een fchaduw vlieden, Mijn hoofd is wit als fneeuw, en flaa mijn handen gae, Zij beeven, als een blad. Mijn voeten (leep ik naa, Doch dit verfterkt mijn hoop , dat gij uit deeze handen 't Erkentlijk eerbewijs der boeren deezer Landen Gereed ontvangen zult. Bij  TREURSPEL. 33 Hij haalt een dooje met een Medaille uit zijn zak , en , naa het zelve opcngefchrocfd te hebben, vervolgt hij. Deez' penning, fraai gemunt, Waarop gij 't dankbaar hart des Landzaats leezen kunt, Biedt u een grijsaart aan, die u, zo lang zal fmeeken, Al bleef hem zelf de (tem in d'ouden gorgel fteeken, Tot dat gij dit gefchenk van 't Boerenvolk aanvaardt. CAPELLEN. Ge ontroert mijn teder hart. 'k Heb méérmaal reeds verklaard, Dat ik geen loon begeer, 's Volks liefde ftreel; mijn zinnen. Het is mijn hoogde loon, dat braaven mij beminnen. DE LANDMAN Opftaailde. Komt ,kinders! onderdeunt me ; ik moet dan, op mijnkniên; Schoon dram door d'ouderdom CAPELLEN. Hoe? Zou mijn oog dat zien? IXTeen! braave grijsaart! ik aanvaard deeze eerbelooning, C Die  3+ CAPELLEN tot den PO LLj Die méér mijn' boezem ftreelt, dan ooit den grcoiflen Koning De fchoonde lauwertak der zege heeft verrukt. DE LANDMAN. V ó Hemel! U zij dank, mijn pooging is gelukt. 'k Ben uit een braaven dam van Burgers voortgefprooten:' Maar door het góed geluk van kiridschbeen af verflooten, Daalde ik allengskens tot den laagen boerenftand, Daar zegende Gods gunst mijn moedelooze hand, En nimmer heeft de man, dien gij, met weenende oogen, Ten voetval zaagt gereed, een knie ter aard geboogen Voor eenig fterflijk menfch : uw deugd, uw deugd alleen . Was 't, die mij hier op aard dien eerbied waardig feheetf. CAPELLEN. 6 Grijsaart! (taakt die taal... Den grooten Albehoeder Komt Hechts die hulde toe. —'k Druk u de hand, als broeder. Dees kinders zijn mijn kroost, 'k Omhels hun. DE LANDMAN. Goede God! Ach! waarom derf ik niet in zulk een heilgenot ? Kom dierbaar overfchot van mijn gedacht! kom nader. Befchouw, befchouw in d'arm van uwen bedevader, Den grootdeu fterveling, dieu 'k immer heb ontmoet. HIÏ!" ivuiui uevuu uig i.uiuc iuc. — k. u; uk u ue nana , ais uroeuer  TREURSPEL. hillegonda, Bedaar, bedaar. de landman. Mevrouw! Deez' traanen zijn te zoet, d u p u y. De ontroering is te fterk en boven uw vermogen. Kom, grijsaart! laat uw kroost uw dankbre traanen df oogen; de landman tegen Capellen. Ik wensch, en fterf gerust, mag deeze wensch gefchiên, U in den ouden rang der Ridderfchap te zien : Ons Landvolk ftaat vol drift den uitflag af te wachten. De hoop en vrees beheerfcht en flingert hun gedachten. capellen. 6 Grijsaart! 'k heb voorwaar met fchrik hun komst verdaan, 'k Bid, laat hun zucht voor mij niet roekeloos overflaan Tot wraak en dolle drift. Verklaar uw' landgenooten, Dat ik ontzag verzoek voor Overijsfels Grooten , En dat, daar'k toch bij hun zo hoog geëerbiedigd fchijn, Elk, die 's Lands Vaders hoont, bij mij veracht zal zijn. Cs' b e  :,C CAPELLEN tot den POLL, de landman. Mijn kinders 1 fpoeden we ons. - Ik zal het hun verklaaren. Mijn Heer! op uwen wenk, zal al hun drif: bednaren. Beminlijk, deugdzaam paar! vaarwel. Vaarwel,mijn Heer, Die zulk een vriend bezit. Ik keer hier nimmer wéér, En fterf gerust, als ik maar de onfchuld zie herftellen. — Mijn kinders! als gij bidt, bidt dan ook voor Capellen. DEÏl-  TREURSPEL. 37 DERDE TOONEEL. capellen, hillegonda en dupuy. hillegonda tegen Capellen, Maar zeldzaam zag ik u zo lievig aangedaan. düpuy tegen Hillegonda. Zaagt ge eerbied voor de deugd ooit tot die hoogte gaan? capellen. 'k Ben aan mij zelf ontvoerd. Nu kan mijn hart bezeffen, Hoe hoog de gunst des volks een' fterflingkan verheffen. Bewaar, bewaar me, o God! dat ik , met ftof bekleed , Door dwaazen waan verblind, U, noch mij zelf vergeet. dupuy. Dus kampt de reinfte deugd op aarde met verzoeking. Een ftruikeling verdient beklag en geen vervloeking. C 3 U blinkt  £8 CAPELLEN tot den POLL, U blinkt, mijn boezemvriend! liet lokaas (leeds in 't oog, Dat menig edel hart tot zijn verderf bedroog. Zich aangebeên te zien van laage en flaafsche zielen Streelt flechts een laf gemoed, doch vrijliên te zien knielen Ontzet, verrukt een' geest, vergeefsch door goudbelonkt. En {treek hem, zo het vuur der eerzucht flechts ontvonkt. ' VIER-  TREURSPEL. 3p VIERDE TOONEEL. CAPELLEN, HILLEGONDA, DUPUY en DE KNECHT. DE KNECHT. Mijn Heer! Een achtbaar man uit Overijsfels Staaten, Verzoekt, dat gij terftond hem bij u toe zult laaten. CAPELLEN. Hij kome. HILLEGONDA. Ons bijzijn was u ligt tot hindernii. DUPUY. Wie weet, hoe heuchelijk 't befluit der Staaten is.. CAPELLEN. In.lien 't geoorloofd is en u tot vreugd kanftrekken, Toef ik geen oogenblik met u mijn heil te ontdekken. C 4 VIJF-  Ifp CAPELLEN tot den POLL, VIJFDE TOONEEL. capellen en de afgevaardigde uit de staaten. de afgevaardigde. Uit naam der Ridderfchap, Mijn Heer! die met verdriet De fcheuring tusfchen haar en u volduuren ziet, Breng ik u thans bericht, dat ze, op den eisch der Steden, Geneigd is om met u in een verdrag te treeden. capellen. Ik ftem in geen verdrag. Ik oefen flechts geduld. Mijn onfchuld zegevier' , of'k wacht mijn ftraf opfchuld. 'k Verlaag mij nimmer om een' eerftoel te beklimmen , Waar nijd, waar lasterzucht, en boosheid mij begrimmen. Dit fmaake aan 't rustloos hart, dat ijdle glorie mint, Nooit aan de reine ziel van eenen Burgervrind. de afgevaardigde. Een kleine flap van u baart heel den Raad genoegen. capellen. Een fchan-üelijke ftap kan nooit aan de onfchalri voecen, Maar draag uw' last mij voor. — Dit is flechts tijd verfpild. af-  TREURSPEL. 41 DE AFGEVAARDIGDE. Zo gij alleen uw woord van gister ftaaven wilt. . . CAPELLEN. Wanneer heb ik mijn woord gefehonden of gebroken? 'k Heb gistren, als voorheen, oprecht en vrij gefproken. DE AFGEVAARDIGDE. Welaan! Een deel alleen van die oprechte taal 1 Baant u in eens den weg tot 's Lands vergaderzaal. CAPELLEN. Nooit zal mijn vrije taai mijn moedig hart berouwen, DE AFGEVAARDIGDE. Betuig, als gistren , dan volkomen uw vertrouwen, Dat heel de Ridderjchap bij nader overleg Voljlrekt g< 'ooven zat, dat, wat ook de argwaan zegg', J,Jw oogmerk nimmer wai haare eer of naam te b erken. CAPELLEN. Mijn Heer! hoe kunftig kan 't vernuft mijn woorden zwenken. Was gister dit mijn taal? neen ! fchoon ik dit gemoed Vrij ken van baat en wrok, en nooit zo R eeij gloed Vaa gramfchap in dit hart ontglo id fs , of gere zen, p.at ik de Riddufchap een fclv d lek wreef ia't wezen, C s 'k Sp£k  4» CAPELLEN tot den POLL, *k Sprak gistren geenzins van de Ridders van deez' tijd Wie heeft zijn woord gefiaafd, als men zijn reden rik? Wiens taal was dan toch vrij van buitenfpoorigheden ? Dit was, 't is uw bewust, in zamenhang mijn reden: '/{■ Hei op de Ridderfchap, aie eertijds, naar 's Lands wet-, In Overijfels Raad de voeten heeft gezet, JJ aar in ik door mijd echt voorvaders mag aanfehouwen, Zo veel betrekking, dat ik durf volmaakt vertrouwen, Dat heel de Ridderjchap, bij nader overleg, Voljlrekt gelooven zal, dat, wat ook de argwaan zcgg\ Mijn oogmerk nimmer was haai e eer of naam te kre/ ken. Erken nu 't onderfeheid; wat moest de Landzaat denkeo, Indien ik zulks betuigde aan deeze Ridderfchap. Zie, was met recht de taal der vondrijke Agterklap, 7.o hcerscht de zucht tot rang zelfs in de fierlte zinnen. Zie, hoe Capellen,om zijn eerftand te herwinnen, De Staaten heeft gevleid, geboogen naar hun' wil. Neen! eeuwig , duur' veeleer dit Lastig Sttatsgefcbll „ Dan ik mij door een' fiap zo fchandlijk zou verhagen, En voor mijn moedbetoon vergiffenis zal vraagen. Verg zulk een laagheid van geen' eedlen Batavier, Die zijne waarde kent; het hart flaat hem te fier. de afgevaardigde. Gij oordeelt hier te fijn. Stap deeze kieschheid oven Betuig..... capellen. Geen Edelman misdreef'er immer grover, Ten koste vin zijne eer, dan ik in dat geyal. 'k Stond  TREURSPEL. 43 *k Stond als een (levige Eik voor 't woên der ftormen pa!. Dit kan 't Gelchiednisblad aan ieders oog getuigen , Nooit zag men mij het hoofd door vrees of wanhoop buigen. En eïndiijk voor deez' zwaai in 't hachlijkst tijdsgewricht, Te bukken, neen! ó neen! de Raadzaal blijve digt Voor mij, die huiver op het denkbeeld van te bukken. Uw pooging wel beraamd zou andren ligt verrukken, Aan minder leeds en hoons, dan ik zins lang gewoon. De doornekroon van leed flaat altoos de onfchuld ichoon, En de eerpalm zal hiernaa deez' kleine fmarten boeten. Maar liever had ik (leeds gekroopen aan de voeten Van eenen dwingeland, dan dat ik eens met moed Gepleit had voor het recht van 't vrijgebooren bloed, En naderhand zo laag beneên dat eerpeil daalde, Dat ik der Grooten dank door vleijerij behaalde. Dit is een gruwel voor een edeldenkend hart. DE AFGEVAARDIGDE. Maar ondergaa getroost de kieine boezemfmart, Die zulk een (lap u baart, om, door uw' rang verheven, Den Nederlandfchen Staat een (leunfel te hergeeven, Op dat uw fchranderheid niet langer nutloos zij, Maar duizend vruchten baar' tot nut der maatfehappij. CAPELLEN Die reednen klinken fchoon, doch wil den bodem peilen. Op welk een blinde klip zou 't fchip van Staat verzeilen, Wanneer dit dwaas begrip geftadig zat aan 't roer. Neen! daar mijn hand en hart den volke hulde zwoer, Troost  4-f CAPELLEN tot den POLL, Troost ik mij eer, gebukt door ketens, 't licht te derven, Dan door een laag bedrijf mijn" eerrang te verwerven. Ik zoek de Vrijheid niet, uit fchandlijk zelfsbelang. Ik ken 't vergift te wel van eer en hoogen ring. Een Staatsman , luisterend na de infpraak van'tgeweeten, Heeft luttel rust en heil. In d'achtbren kring gezeten, Wordt hij gefchokt,vervoerd, bij 't weiden van de fchaal, R.eikt fchuideloos fomtijds de palm der zegepraal Der flimme boosheid toe, daar deonfchuld, kromgeboogen, Met (hraeler.de tong en necrgeflagen oogen, Door hem verweezen wordt, naar wet van Stad en Land: En fmaakt hij weinig zoets, waar't recht de vierfchaarfpant * Welk een verwarde doet van Staatsbedommeringen, Ziet hij zelf tegen dank zijn huisdeur binnen dringen. De onkunde waage een dap, door deugd en eer gelaakt. De booswicht, die zijn deugd bij d'eerften eed verzaakt, Stappe op dien dinkfehen weg om d'ecrdoel tebekleeden, Mijn hart fmaakt meerder kalmte in deeze tegenheden, Dan 'k ooit naa vleijeiij op 't kuilen fmaaken kan. Dring dan tot zulk een' dap geen' eerlijk' edelman , Die flechts befluiten zou zijn eerampt weer te aanvaarden, Op dal de fchande en blaam , die lang zijn'naam bezwaarden, Verdooven , als een rook, voor 't oog van gantsch Euroop , Daar hem de tovertaal der aangenaame hoop Voorfp'eb, dat zijne dem, bekroond met 's Hemels zeeën, Dc 'chaal der Vrijheidszaak hier zou doen overweegeu. afgevaardigde. Niets, heeft 'er bij u klem , dan Vrijheid en 's Volks r*chtv C A-  TREURSPEL. 45 CAPELLEN» De grondflag mijner keus is eeuwig vrst gelegd: Men wrikt vergeefsch'eraan ,al ftort'sLands Vrijheid neder, Die grondzuil wankelt niet. Welaan ! Mijn heer! keer weder Na 'sLands vergaderzaal, en meldt den agtbren kring Mijn antwoord ongekreukt; 'k Wacht zonder fiddering, Den uitflag van mijn lot; 'k getroost mij alle ellenden, VoorVrijheid en voorRecht; hoe zich mijn lot moog wenden, ó Vrijheid! nooit verbeure ik d'eernaam van uw' zoon} Jaa ! Om uw zegepraal was mij 't fchavot een throon. AFGEVAARDIGDE. Ik zal uw fier befluit 'sLands Vadren mededeelen» ó Hemel! wil de wond van hun verwijdring heelen, Z E &  45 CAPELLEN tot den POLL', ZESDE TOONEEL. capellen» Dus beeft mijn moed, wat heil! op nieuw gezegepraald» 't Is of een Engel Gods onzigtbaar nederdaalt, Wanneer de noodftorm brult, en , in die oogenblikkeu, Als een verhaaste dap de voeten zou verftrikken, Of zwakheid onverwacht den moed in boeijen flaan. Ik moet mijne Echtgenoot mijn uoodiot doen verdaan. Thans is mijn hart gefterkt,'t gruwt meêr dan ooit voor boeijen, Een droom van Vrijheidsvuur fchijnt door dit hart te vloeijen. De roem van Held en Vorst, veréenigd met elkaér Haak niets bij d'eernaam van een' Vrijheids-martelaar, Einde van het Tweede Bedrijf, DER-  TREURSPEL. DERDE B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. capellen zit met een Bijbel veer zich, en, naa eenige «ogenblikkenpeinzen; , rijst hij op. O nfchatbaar Troost-kleinood! uw Liedren, Godlijk Dichter! Door nood zo vaak geprangd, getuigen : God is Richter. En op die zelfde hand, waarop gij hebt vertrouwd, Heeft ook mij n zwak gemoed haar hoop, haar troost gebouwd. De Godsdienst,hoebefchimpt,verguisd door trotfcheGrooten, Heeft mij den rijkften fchat van heul en heil ontflooten; En elk rechtfchapen man , die groot en edel denkt, Dankt Hem,wiens milde gunst ons nog datlleilwoordfchenkt. Daarop fteunt ook de maagd der Vrijheid deezer Landen„ En hoedt, gerust van geest, haar dier bezwooren panden.' ó Helden! die mijn oog in beeldtenis aanfchouwt, Wier fchaduw mij de kragt van uwen geest ontvouwt, Doorluchte en edle rij van Vaderlandfche Mannen! Om uwe Vrijheidsmin vervolgd, gevloekt, verbannen, Geltorveii op 't fchavot of door 't gemeen gedacht, De Godsdienst gaf uw ziel alleen dien moed, die krsgt, Waarop de pijnbank zelf haar folteringen fpilde, Terwijl des Rechters hart van weedom kromp en trilde, De Croot! die 't Wetboek fchreeft, dat nog Europe leert, Die  4S CAPELLEN tot den POLL, Die 't heilig vrijheidsrecht in kluisters hebt verweerd^ De Godsdienst was uw fteun In uw langduurig lijden, En voor het heilgeloof dorst gij gekerkerd (trijden. ó Grijze Barneveld! met welk een huivering, Zie ik u kniel h voor de fneê der wreedfte kling: Maar wat blijft u ten troost in zoveel tegenheden, Door fnoode ondankbaarheid op 't achtbaar hoofdgetreeden^ En fchandelijk gefleurd na 't aakelig fchavot? Wat anders, dan 't geloof in een rechtvaardig God! Doorluchtig Broederpaar! 'k fchrik bij uw beeldtenisfen. Zelfde Eeuwigheid kan't bloed van uwen moord niet wisfchen Uit Neörlands aangeZigt. Tot uwen laatften Hond ó Vrijheidmartelaars! was Godsdienst de ankergrond, Die in den felften nood uw veege hulk behoedde. Gods Woord verflerkte uw ziel bij 't barnen van de woeden Mijn eedle van der Marck! uw beeld befluit deez' rij; Uw hagelblanke deugd pleit u van flinkschheid vrij. V/at is uw groote ziel ten heul in 't leed gebleeven , Dan met een heilig hart den Godsdienst aan te kleeven. Hij knielti Grondvester van 't Heelal, ó Toevlugt in den nood! Ik kniel voor U , mijn God, die de onfchuldnooit verfloof. Recht mijn gerechte zaak, ó Richter deezer aarde! Gij weet, wat mij dien haat, wat mijn' vernedring baarde. Voer mij, zo mijn herftel tot Neêrlan Is welvaar', flrekk', Weer door uw' magtig' arm in 't achtt-na-- Raadsvertrek. En laat ik als voorheen de Rechten der Bataaven, Door  TREURSPEL, 49 Door vrede en vrees veroud , en in het (lof begraaven , Opdelven uit hunne asch , daar Gij 's volks geest bezield, Waarin Gij nog een vonk der Vrijheid g!o trend hieldt; Maar zou mij ooiteen lonk derd winirlandij doen zwichten, Mijn hand een eertrophee op 't puin der Vrijheid (lichten. Voorkom dan door Uw magt dat gruwlijk wanbedrijf, En dat de Raadzaal-deur voor mij gegrendeld blijf, 't Zij dat mijne eerzon rijze of laager nog verdwijne, Ik kusch, ó God! Uw hand. — Uw wil is (leeds de mijne. j> TWEE-  5o CAPELLEN tot den POLL, TWEEDE TOONEEL. capellen, dupuy etl hillegonda. dupuy eil hillegonda komen reeds op het Toooneel, ah Capclkn de twee laatfte regels van het vocrig Tooneel uit [preekt, doch houden zich aan de deur. tot dat Capellen oprijst. dupuy. Verheven (terveüng! hoe wordt mijn geest verrukt, Nog zie ik u voor God demoedig neêrgebukt, Hoe kalm beveelt ge uw lot den opperden Behoeder. óEuglen! daalt op aarde, omhelst, omhelst uw'broeder. hillegonda. Mijn dierbaar Echtgenoot! hoe is mijn hart ontroerd. Uw ziel fcheen, vlot van de aard, de darren ingevoerd; Schoon Vrijheidsmin uw hart met heilige aandrift griefde, En gij door Burgertrouw deelt in der Burgren liefde, Uw Godsdienst kroont uw deugd. capellen. Wat toch mijn Echtvriendin Vertroost den menschop aard, dan deugd en Godsdiensrmi'i. Mijn  TREURSPEL. ,; Mijn geest is thans verderkt en heeft vernieuwde kragten'. Ik ben geheel getroost mijn noodlot af te wachten. ïlet zij ik zegepraale, of dieper nedervall', Mijn moed deunt op Gods wil en daat onwrikbaar pal. Het toeven baart alleen mijn ziel een zeekre kwelling. HILLEGONDA. Het volk,vol drift en vuur, wacht niets dan uw berdelling, CAPELLEN. Ik bid, dat zo de fchaal der demmen overdaat, Waardoor 'k gebannen blijf uit Overijflels Raad , 's Volks hooggereezen hoop, die banden kent noch paaien, Niet tot het heilloos peil der wanhoop af zal daalen. Meri 'nadert ons, D 2 DER-  ja CAPELLEN tot den POLL, DERDE TOONEEL. capellen, hillegonda, dupuy, dl DE AFgevaardigde. de afgevaardigde, in het opkomen tegen Iliilegonda en Dupuy, die zich gereed maaken om te vertrekken. Blijft vrij, 'k breng geen geheim. Tegen Capellen. Mijn Heer! Op laste van den Raad keer ik met blijfchap weer. Ontvang uit mijne hand dit affchrif't der Befluiten. Hij geeft Capellen een papier over. Niets mooge uw eedle deugd voorts in haar loopbaan (luiten. Geluk met uw herftel, beklim met vreugd den trap Van eer in d'aehtbren kring der eedle Ridderfchap. hillegonda. Wat heil mijn Echtgenoot! dupuy. Mijn boezemvriend ; wat blijheid Doortintelt thans mijn hart. c a-  TREURSPEL. 53 CATELLEN. De zegepraal der Vrijheid Verrukt mijn dankbre ziel; mijn oog zwelt door een traan, ó God! neem deezen zucht voor mijne erkentnis aan. Schoon ik met taai geduld de fchande heb verdraagen, 'k Zag met verdriet den dwang het vrijheids recht belaagen, En op dit oogenblik gevoelt mijn dankbaar hart Eensflags zich zelf verlost van zeekre boezemfmart,. Die, naa geleeden hoon, geduurig 't hart blijft kwellen. DE AFGEVAARDIGDE. De Staatsvergadering verlangt, dat zich Capellen Terflond in haaren kring voor 't oog des volks begeef. CAPELLEN. Verfchoon mij, dat ik hier der Staaten wensch weêrflreef. De Landdag is ditmaal bijkans ten eind geloopen. Eene eerzucht zonder vrucht zoullechts mijn boezem noopen, Indien ik thans voldeed aan 't heusch verzoek des Raads. Gij weet, mijn Heer! hoe diep de wortel fchoot deshaats. Het is mij eer genoeg, dat ik mag zegepraalen; Mijn vijand moet het hoofd thans fchaamrood onderhaalcn Dien ingekropten fpijt te aanfchouwen en den voet Als cp den nek des haats te zetten fmaake zoet Aan 't hart, op wraak belust, maar wroeging zou mij knaagen, Indien ik tot dat peil mij zeiven kon verlaagen. Wanneer de Landdag weèr de breede vierfchaar fpant, D 3 Ea  54 CAPELLEN tot den POLL, En God mij 't leeven fpaart, dan hoop,ik zal deez' hand, Den grondflag van 't Gebouw der eedle Vrijheid fchraageu , Dan kan geen Ridder zich der terging ooit beklaagen, Door trotfehe wraak beflaan. Breng dit bericht den Raad , En zeg, dat mijne ziel, om 't oirbaar van den Staat, Is 't mooglijk 't denkbeeld zelf der fchande zal verdelgen, Die 'k mij genoodzaakt vond drie jaaren te verzwelgen , Doch dat ik pleiten zal voor 't recht, voor 's volks geluk,, En voor 't verbreeken van het haatlijk Drostenjuk. VIERDE  TREURSPEL. gj} VIERDE TOONEEL. CAPELLEN, HILLEGONDA en DUPUY. HILLEGONDA. Zou 't in n fch and lijk zijn uw haaters te befchaamen, Hoe fpanden zij, helaas! tot uwen val te zamen. Capellen, fchoon dit hart geen mannenmoed bezielt, En 'k moog ijk voor den (lag uws noodlots had geknield, Zou ik deez' zegepraal, dat doelwit mijmer hoope, Genieten, voor het oog van Neerland en Europe. 'k Moest die verneedring zien, op 't halfverbleekt gezigc. CAPELLEN. 'k Bemerk, dat thans uw hart voor de eer der zege zwicht-, Dat pal ftondt, als een rots, in 't barnen der gevaaren. Wat nut zou toch mijn komst in 'sLands vcrgadringbaarea.. Elk mijner haateren Ichreef mij, vergramd te moê , Een trotsch een ij-del hart en zeekre wraakzucht toe, En zag men in mijn oog het vuur der zege fchutren, Hoe zou één blik het hart des ouden haats verbatten.. D'-ipuy, gij zwijgt, mijn vriend! DUPUY. Volding vrij zelf uw plets. D 4 r'e'  gó" CAPELLEN tot den POLL, De glans, die thans uw deugd in zegepraal verfpreidt, Biinkt mij te fterk in't oog.—Ik moet, hoe warsch van prezen * De deugd op zulk een' trap mijn dankbren lof bewijzen. Grootmoedig tterveling! capellen. Houd op, ik duld het niet. dupuy. Mijn oog blinkt door een traan , daar'top uw grootheid ziet., capellen. Waar toe toch vleijerij ? dupuy. Nooit liet ik mijne lippen, Dien adem desverderfs, hoe aangenaam, ontglippens Doch 't prijzen van een deugd, die bijkans godlijk is, Dunkt mij flechts 't fchuldbewijs van mijne erkentenis, En zou, daar de ondeugd zelf vaak lauwren mag verwerven.* De reine en zuivre deugd haare eerbelooning derven. Neen ! dat dit billijkheid in 't oog der ftrengheid fchijn, 't Zou in den grond befchouwd voor't minst ondankbaar zijn. De zuchtvoor'trecht,uw deugd—zie daar twee zuivre bronnen» Capellen! jaa! gij hebt uw haaters overwonnen, Maar  TREURSPEL. 57 Maar zelf behaalt uw moed dit uur ten tweedemaal, Op uw verrukte ziel de fchooniïe zegepraal. CA TELLEN. Dupuy! indien gij poogt de vriendfehap af te breeken, Vaar dan vrij vleijend voort tot mijnen lof te fpreefcenj Een man, die zijnen vriend door vletjt.rï] verblindt, Verbeurt dat oogenblik met recht den naam yan vrind. DUPUY. Gewillig zwijg ik dan , daar ik u durt voorfpellen, Dat Neerland recht zal doen aan d'edelen eapelLn. Dan zagt wie nadert ons... HILLEGONDA. Het fchijnt des Landmans kroost, D 5 VIJP-  SÉ CAPELLEN tot den POLL, VIJFDE TOONEEL. capellen, hillegonda, dupuy en de drie kinderen. het oudste kind. Vergeef het ons, Mevrouw! wij zoeken oizen troost Bij u in deezen nood. — Grootvader is geftorven, capellen. Die braave Grijsaart.... het oudste kind. Jaa! Hij, heeft zijn wenfch verworven-, Want naauwüjkfch hadt hem een van 't bijflasnd volk gemeld : „ De Vrijheid zegepraalt. Cappellen is herfteld! " Of met een dankbre vreugd vouwt hij zijn bleeke handen Al beevende te zaam. „ Komt hier, mijn dierbre Panden! Zo fprak hij, zie de vreugd, die thans mijn hart bevangt, „ Capellen is herfteld. Al 't geen ik heb verbngd , „ Dat ik aanfehouwen zou, heeft mij Gods gunst gegeeven, „ Mijn kinders! ik verlaat met vreugd het lastig leeven. „ Ik zag voor mijnen dood den grootlten vrijheidsheld, ,, Die voor uw recht nog pleit, in zijnen rang herfteld „ Ik derf gerust, mijn kroost! geen juk zalju verdrukken^ „ Noch Drojtendwinglandü uw' vrijen hals doen bukken.. Zo,  TREURSPEL. $9 'Zo blies hij d'adein uit, en liet ons dus alleen. Nu fpoeden we ons bedrukt na deeze wooning heen. Men wederhieldt ons nog, doch, daar ik zag, hoe teder Gij bestevader mint, keer ik vrijmoedig weder En fmeek uw wijsheid raad in deez' verlegenheid. Gij ziet, hoe ik nog beef, hoe mijne zuster fchreit, En hoe mijn broeder fnikt om beftevaders fterven. Waar wenden we ons best heen?—eüdoet ons troost verwerven. CAPELLEN. Bedaart, en heb geen zorg: wacht van mijn hulp uw troost. HET OUDSTE KIND. >6 Goede Godl heb dank! HILLEGONDA. Kom hier, beminlijk kroost, Uit zulk een braaven (lam van Landliên voortgefprooten! 'k Neem u tot Kinders aan. Gij moet het heil vergrooten, 't Geen ik deez' dag geniet, bedwing uw' rouw en druk, En wacht van ons, naast God, uw welvaart en geluk. ZES.  CAPELLEN tot den POLL, ZESDE TOONEEL. capellen,hillegonda,dupuy, pallant, bentinck «1 drie kinderen p a l l a n t vut drift tegen Capelkn.. Hoe bh , mijn boezemvriend! wat drift beheerfcht uw zinnes.^ Wij zien u in het eind op 't roemrijkst overwinnen. En daar uw fchedel pronkt met de eer der zegepraal, Onttrekt gij thans uw' voet aan 's Lands Vergaderzaal. V/ij wachtten u verrukt van blijdfchap in onze armen, Om nevens ons het recht des Landszaats te befchermen. Hoe fpoedig vloTdt mijn vreugde en ziels verrukkingheen, Toen door uw taal uw deugd in onzen kring verfcheen, Maar gij nog weigerdet de Raadzaal in te treeden. „ Wordt, riep ik met de drift eens jonglings, dit geleeden? Neen! eedie Ridderfchap en achtbre Steden kring! „ Capellen! tree deez' dag in 's Lands vergadering. „ Een deugd, zo lang het doel van afgunst, fpijt en kwelling, „ Verwerve deezer uur volkomen haar herftelling. „ Dus toont men weetenfchap , wat loon der braafheid past.'' Zo fprak ik, en terflond ontvangen wij den last, Om uit den achtbren naam van Overijsfels Staaten, Zelfbij u aan te liaan, dat gij, thans toegelaaten In uw voorleeden rang, niet méér den haat ten doel, Dit uur nog zitting neemt in d'ouden eerefloeL Gij zwijgt. ca-  TREURSPEL. 6i capellen. Mijn edel vriend! jaa 't kan mijn' boezem ilreelert, Dat ik op nieuw in de eer van 't Staatsbewind magdeeien; Waarin ik ais voorheen zal zorgen tot 'sLands best, Maar toon mij toch ,welk heil voor'tNederlandsch gewest Uit deeze zitting, bij 's Lands Staaten zij te hoopen. Is niet de Landdag, fchier geheel, ten eind geloopen? Dus immers was mijn komst in 's Lands Vergaderzaal Deez' ftond niets anders, dan een ijdle zegepraal. bentinck. Mijn waarde Broeder! 'k bid, laat Pallant ubeweegen, En ftaa in dit verzoek der Staaten wensch niet tegen. pallant. Is dan de reine deugd, zo Godlijk fchoon, verplïgt, Zich, als zij zegepraalt, te dekken voor het licht. Eerwaardige Dupuy! betoon thans uw vermoogen Gp mijnen boezemvriend. Verfterk, verfterk ons poogen. dupuy tegen Pallant. Mijn Heer! een deugd zo kiesch, als die Capellen voedt, Benam mij, ik beken 't, reeds menigmaal den moed. Tegen Capellen. 'k Vind mij verpligt mijn' wensch bij aller wensch te voegen. Schenk,  02 CAPELLEN tot den POLL, Schenk, fchenk deez' blijden dag üw vrienden 't zielsgenoegen , Dat zij uw zegepraal voor 't oog der waereld zien. Is 't pligt het toveraas van ijdlen trotsch te ontvliên, Laat egter vriendfchapspligt ook op uw boezem klemmen. Zij, zij vereenigt zich met aller Burgren (temmen, Jaa Neêrlands juichend volk barst uit in deeze taal? Capellen is herfteld. — Capellen zegepraal!  TREURSPEL. 63 ZEVENDE TOONEEL. capellen, hillegonda, pal la nt, BENtinck, dupuy, de drie kinderen eU de knecht. de knecht tegen Capellen. Mijn Heer! een burgerfchaar wenscht u terftond te fpreeten. capellen. Zij kome. hillegonda. Wederhelft! zou ik ook vruchtloos fmeekeri. Zijt gij niet openlijk verbannen uit den Raad, Uw zege in 'c openbaar verftoram', verpleu' den haat... ACT  04 CAPELLEN tot den POLL. AGTSTE TOONEEL. CAPELLEN, HILLEGONDA, PALLANT, BEN' TIN CK, DUPUY, DR1F. KINDEREN en VIER BURGERS. BURGER. Godlof! Gij zijt herfteld, ten fpijt der dwinglandije, Hoor in mijn dankbre taal de ftem der Burgerije, We aanfchouweu u , verrukt door dankbaarheid en vreugd. Is 't wonder, dat uw eer der burgren hart verheugt, Daar 't gantfche vrijheidspleit van haar heeft afgehangen. Voldoe nu, edel Heeri der burgren hoogst verlangen, Zo neemt uw eer herltel met luister zijn begin, Zo voert men juichende u der Staaten kamer in, Dit Viertal is gereed, op 't fpoor der Batavieren, Wier lauwren nog den kruin van Neérlands Burgers eieren, U op een Vrijheid-fchild te tillen na om hoog, Op dat gij zegepraalt voor aller Burgren oog. Hoe ligt, hoe aangenaam zal zulk een last ons drukken, Hoe zal dat eerbetoon het hart des volks verrukken, Dus torfchen wij u voort bij 't juichend dankgeluid, Tot dat zich voor ons oog de Raadzaaldeur ontfluit. bentinck tegen Capellen. Zie daar! De ftem des volks. . . ca-  TREURSPEL. 6'5 capellen. Mijn vrienden! 'k ben bewogen. Zou ik! ó Burgerfchaar! dat eerbetoon gedoogen. Ik beef op 't denkbeeld zelf. burger. Kunt ge onzen wensch weêrfhan. capellen. Gij kent mijn inborst niet. - Voor wien ziet gij mij aan? De zucht, die gij mij draagt, en ik met fchrik zieblsaken, Zou waarlijk op een' wenk van vrijliên flaaven maaken. Leer tusfchen flaaffchen dienst en eerbied onderfcheid. Beeft Burgers! Burgers', beeft. Het juk is u bereid, En al hetNeèrlands volk, indien men kruipt voor Groo:en. Van wie zij, flechts een wijl, geringe gunst genooten. Gelooft mij door die drift helt ras een Staat ten val. Ik zie helaas de klip , waar Vrijheid ltranden zal; Ten zij ze wonderbaar dien maalftroom worde onttoogen.— Gij kent's volks blindheid; God! verlicht verfterk hunne oogen. 6 Burgers! meld aan elk; die Vrijheid dus miskent, Dat ik vergeeffch mijn vlijt tot nu heb aangewend, Om 't juk der flaavernij kloekmoedig te verbreeken, Daar 'k u gereed zie, om een ander juk te fmeeken. De val der Vrijheid grenst vaak aan haar zegepraal. burger. Wij gaan dan, edel Heer, en fuldren op uw taal, Maar dankbaarheid voor u moet eeuwig ons verzeilen.» Zij juicht verrukt van geest, lang leef, lang leef Cappelien? E NE-  66 CAPELLEN tot den POLL. NEGENDE TOONEEL. CA pellen, hillegonda, pallant,ben* TINCK,dupuy dl de drie kinderen. p a l l a n t. Gij Buk met recht die drift, maar vriendfchap , huwlijks min .... capellen. Op haar vereend verzoek, treed ik de Raadzaal in» dupuy. Dïen inyed zegene de gunst van d'Albchoeder. capellen. Vaartwel, mijn Gade! en Vriend ! Komt laat ons gaan, mija. Broeder En grijze Boezemvrind! langs een geheimen weg, Qp dat men dus het volk geheel zijn' eisch ontzeg, En ik, door met gejuich de Raadzaal in te treeden, Geen Ichandlijk voedfel geef aan nieuwe oneenigheden. dupuy. v->a heen, doorluchtig vriend! verfterk den Eendragtsband, Zo ftaat de Vrijheid vast van 't lieve Vaderland. Eit:de VOO hst Derde en Laatfle Bedrijf.