2£ JL JB J W M T VAN MODE E N SMAAK. met gekoleu11de plaaten» Te ü A A k L È Mi u ij A. L O OSJES Pz>   VOOR.BÉM.IGH Té Stelen, welke, te recht, de weelde als gevaarlijk en m deelig aanmerken, voor een land, bijzonder als hd onze, dat dooreene goede (economie, industrieën koophandel-, gegrondvest op zuinigheid en naarjligheid, bloeien moet, en waat alle oprechte beminnaars des Vaderlands de welmeenende Jlen verJieffen, tegen de uitfpattende pracht en weelde, ™ welen dezer -, zeg ik, zal het zeer bevreemden; dat men in ons land een werk in 't licht geeft, als dit, waarin men onze Natie nog meer voed/el verfchaft ter navolging van Mode's en dus, ter uitbreiding van weelde. Wij willen gaam bekennen , dat deze bedenkingen ons mede voor den geest gekomen zijn, bij den aanvang van onsen arbeid; echter meenden wij voor ons én anderen, deze zwarigheden, tegen ons plan ingericht * genoeg te kunnen wederleggen, om niet met een vernieuwden lust hier in onze pogingen voord te zetten, daar de nuttigheden verre weg het Jchadelijke kunnen opweegen. Hadden wij eene uitgebreide kennis der mode's en dragten der voorige eeuwen in ons vaderland, welk eene groote fchreede zouden wij gedaan hebben in het vak der historie-kunde, der fchilder- en beeldhouwkunst : welke duistere en ■raadjelachtige voorvallen zouden wij niet fpoedig kunnen ontwarren, die nu, bij gebrek dier kennis, met een donkeren nevel omtoogen zijn. De gefchiedenis des ntenscMoms krijgt, door de opgave dier kennis, gewigtige bijdragen : —~ elke eeuw leven hagttn bij zonderen fmaak op, geregeld naar de heerfchende volksgenie van lederen tijdkring, en waar uit kan men de waart gehalte van dien bij zonderen fmaak beter uit opmaaken, dan uit de voordbrengfelen der weelde in de mode's en dragten:j A'2 ïy»  - KT 4 > wij keveren dus niet alleen het tegenwoordig, maar tevens1 het toekomend gejlzchte, een onbedrieglijk tafreel van den wezenlijken toejland der nu heerjchende volks-genie — uit vergelijking van welke met die de voorige eeuwen men gemaklijk zal kunnen opmaaken, hoe verre wij van onze voorige zeden verbasterd zijn , of in hoe verre wij dezelve hebben blijven aankleeven. Niet alleen dit; maar 'er is mooglijk geen land, als het onze, waar men in een zo kort bejlek, meer Charaüer-maatige onderfcheidingen vindt tusfclien de onderjcheiden bewoo- ners der verfchillende landsftreeken: gewigtig zeker is deze kennis, daar zij eene rijke bron oplevert van kundigheden , welke in veelvuldige omjlandigheden zeer te Jlacde komen: ook dit wordt, zoo wij ons niet bedriegen, het best opgehelderd door eene getrouwe opgave der mode's, draqten en leefwijze der onderfcheiden inwooners van ons gewest. Dan, fchoon men van dezen kant, de opgaave der mode's en dragten , als eene nuttige, ja noodige bijdrage tot de gefchiedenis des menschdoms kan aanmerken, zouden wij, ten anderen, 'er dit nog kunnen bijvoegen: het misbruik eener zaak maakt de zaak zelve niet haatlijk , noch verderflijk; leefde het menschdom in een Jlaat van hoogstmoogltjke eenvoudigheid, mooglijk was het gelukkiger', dan in den tegenwoordigen toejland, waar in wij leeven, zou de verbanning van alle produéten der weelde zeer zeker ellende en armoede ten gevolge hebben; men denke eens de handwerken en kunsten -na, welke, bij derzelver verval, duizenden het noodig onderhoud zouden ontzeggen: — en zoo zeker als het is, dat voor. elk individu eene losbandige weelde hoogstverderflijk is, zoo zeker is het ook aan den anderen kant, dat het uitwendig fatfoen van kledij niets toebrengt tot de zedelijke hoedanigheid van een volk, niets tot deszelfs bijzonderen toejland \— zoo ze-  < 5 > zéker is het ook, dat de zucht naar verandering , lij elk mensch, volgens wijzefchikking, plaats hebbende, niets anders, dan geduurige verandering in dragten en mode's kan teweegbrengen, eene verandering, die, wanneer zij de paaien van welvoeglijkheid niet overfchrijdt, eene ruime bron oplevert van rijkdom en volks-welvaard. Wij fchroomen dus niet, om ons Kabinet van Mode en Smaak voor het oog onzer natie te ontjluiten, en een zeker Joon van aanfpraak te maaken , op derzelver genegenheid; zullende onze arbeid de proef zijn, in hoe verre wij dezelve verdienen. Wij hebben ons dus voor gefield, maandelijks, een Stukjen met dezelfde letter en op het zelfde papier als dit No. gedrukt, van 4 a 5 bladen te leveren, bevattende : 1. Opgaave van alle zulke zaaken, welke de luxe, mode, ceconomie , vermaaken, enz. van andere natiën be' treffen. 2. Befchrijving der modes en dragten der vroegere Inwooners onzes Vaderlands. 3. Befchrijving der verfchillende dragten onzer tegenwoordige Landsgenooten. 4. Tegenwoordig mode-nieuws uit Frankrijk, Duitschland en andere Landen, 5. Befchrijving van onderfcheiden meubilaire Kunstwerken , nieuw uitgevonden StofFagiè'n tot kleeding of Jieraad, enz. die bij onze Natie worden uitgevonden. Ter vervulling van welk artikel wij allen Kunstenaars y Fabrikanten en Trafikanten uitnodigen, om ons, onder adres van den Uitgeever , deswegen nauwkeurige befchrijvingen toe te zenden , zullende wij niet ontzien, des neodig, van deze Stukken, ten onzenkoste, behoorlijk gekoleurde plaaten te kevzren. A 3 6. Toq*  < 6 > 6. Tooneelnieuws. 7. 2a/ /«f /aat/2 arirte/ behelzen, eene verzameling van, Stukken van fmaak; Fabelen, Gedichten, Vernaaien,, of al zulke jlukken , welke ons, in den loop van onzen arbeid , gefchikt voorkomen , of door kundigen vriendelijk worden toegezonden. Elk Stukjen eindelijk zal met de noodige afgezette plaaten, en nu en dan. met een Muziekjlukjen, voorzien zijn: en daar het niet wel mooglijk is , om in elk jiukjen iets, van elk der bovengemelde artikelen te plaatfen, is ons oogmerk , om in dezen ons te fchikken , naar de waardij en uitgebreidheid der onder handen zijnde Jlukken, zo echter, dat men van het 1,4 en 6 Artikel altijd iets verwagten kan, terwijl het 2, 3 en 5 om het ander Stukjen zoo veel mooglijk zal vervolgd worden. Schoon onze taak , die wij ons voorgefleld hebben, zeker, geenzints de gemaklijkjle is , vleien wij ons echter met de gunstige goedkeuring onzer Landgenooten , als de beste aanfpooring op onzen aangevangen loopbaan. HET  I. HET ROOMSCHE CARNEVAL. Bij liet onderneemen eener befchrijving des roornichen Carnevals, valt zeker ons aanftonds die zwarigheid onder het oog: dat, naamlijk, zoodanig een vreugde-bedrijf eigenlijk niet befchreeven kan worden. Eene zoo groote, levendige troep van zinnelijke voorwerpen, welke zich onmiddelbaar voor het oog beweegen, dienen elk op zich zelf gezien en gekend te worden. De zwaarigheid wordt des te gewigfiger, door onze noodzaaklijke bekentenis, dat het roomfche Carneval een vreemden aanfchouwer, die het voor deeerfte maal ziet en alleen zien wil en kan, noch een volkomen,noch een vrolijken indruk geeft, noch het oog bijzonder veraangenaamt, noch het hart bevredigt. De lange en fmalle ftraaten, in welken zich eene ontelbaare meenigte menfchen heen en weder beweegt, zijn niet te overzien. Naatrwlijks kan men iets onderscheiden A 4 in  < 8 > in den omtrek, welken het oog af kan loopen. De beweging is eenvormig, het gewoel bedwelmend, het einde van den dag onbevredigend. Dan alle die zwarigheden zijn wel dra opgeheeven, wanneer wij ons'nader verklaaren; en voornaamlijk zal de vraag zijn; of de befchrijving ons zeiven rechtvaardigt? Het roomfcbe Carneval is een feest, dat aan het volk eigenlijk niet gegeeven wordt, maar dat het volk zich zelf geeft; de ftaaf maakt weinige toebereidfelen daar toe; de kring van vreugde beweegt zich zelve, en de politie regeert haar alleen met eene toegeevende hand. Men heeft geen feest, dat, gelijk de veelvuldige godsdienstige feesten,de oogen der aanfchouwerenverblindt; men ziet er geen vuurwerk, dat van het kasteel Santt Angelo een eenig verrasfend- oogenblik verwekt; men ziet 'er geene illuminatie der St. Pieters kerk en dèizelver koepel, welke zoo veele vreemdelingen uit alle landen lokt en bevredigt; 'er vindt geene glansrijke profesfie plaats, bij welker aannadering het volk bidden en verbaazen moet; neen, 'er wordt veeleer alleen een teken gegeeven, dat elk zoo dwaas en do! zijn mag, als hijzelf wil, en dat, buiten ilagen en mesfenfteken, alles geoorloofd is. Het onderfcheid, tusfen hooger en laager fchijnt eenigen tijd opgeheeven, alles nadert eikanderen onderling; ieder neemt dat geen, het welk hem anders zoude beledigen, gemaklijkop, en de afwisfelende lompheid en vrijheid worden door eene algemeene goede luim in evenvv;gt gehouden. Wij zullen ons beijveren, om de vreugde en het bedwelmend gewoel dezer dagen voor de verbeelding onzer Leezers te brengen, bij beginnen dus met De  ' De Corso. * Het roomfche Carneval verzamelt zich in de Corfo; deze ftraat omvangt en beftemt de vreugde-bedrijven van dezen dag: zij voert haaren naam, gelijk meer andere lange ftraaten der Italiaanfche fleden, naar den ■wetloop der paarden, waarmede te Rome elke Carnevalsayond eindigt, en waarmede op andere plaatfen andere vreugde-feesten, als het feest eens befchermheiligs, een feest der kerk - inwijing, e. d. g. geëindigd worden. De ftraat gaat, van de Piazza del Popoio li]mcet voord, tot aan het venetiaansch Paleis. Zij is omtrend vierdehalf duizend fchreeden lang en met hooge, meestal prachtige, gebouwen vervuld. Derzelver brcete is, ten aanziene der hoogte van de gebouwen, niet evenredig. Ter wederzijden neemen de aanhoogfeis voor de voetgangers omtrend zes of agt voeten weg,- in het midden blijft voor de wagens op de meeste plaatfen flechts eene ruimte van twaalf of veertien fchreeden overig, en men ziet dus, dat zich, ten hoogften, drie voertuigen nevens elkander in de breette beweegen kunnen. De Obelifk op de Piazza del Popoio is, in het Carneval, de onderfte grenspaal dezer ftraat, het venetiaansch Paleis de bovenfte. Speelvaart in i>e Corso. Alle zon- en feest-dagen is de roomfche Corfo zeer levendig. De voornaamfte en rijkfte inwooners rijden hier één of anderhalf uur voor den nacht in eene talrijke meenigfe. De wagens komen van het venetiaansch Paleis naar beneden, houden zich aan de linke zijde, rijA 5 den,  < 10 > den, wanneer het fchoon weder is, den obelisk voorbij, ter poort uit en op den Flaminifchen weg, dikwijls tot Fonte malle. De vroeger of laater terug keerende, houden zich aan de andere zijde, en dus trekken de beide rijen wagens, in de beste orde, elkander voorbij. De Gezanten hebben het recht, tusfchen beide rijen op en neder te rijden; den Pretendent, welke zich, onder den naam van Hertog van Albaniën, in Rome ophiel dt, was het zelfde toegeftaan. Zoo dra de nacht daar is, houdt deze orde ook op, ieder keert en wendt, waar het hem lust, en zoekt den naasten weg, niet zelden tot zeer groote ongelegenheid voor veele andere Equipagiën, welke in deze enge ruimte daar door verhinderd en opgehouden worden. De avond-fpeelvaart, welke in alle groote Italiaanfche fleden brillant is ,en in elke kleine ftad, al waarehet met eenige koetfen nageaapt wordt, lokt veele voetgangers naar de Corfo, ieder komt, om te zien en gezien teworden. Het Carneval is, gelijk wij zien zullen, alleen eene voordzetting, of liever, de hoogde trap der gewoons zon- en feest-daagfche vrolijkheden, het is niets nieuws, niets vreemds, niets eenfoortigs, maar het past zeeï wel en natuurlijk bij de roomfche leefwijze. Klimaat. Geestlijke kleding. Even weinig zal het ons vreemd fchijnen, wanneer wij weldra eene meenigte Maskert in de open lucht zien, daar men hier zoo meenig foortgelijk tooneel des levens het ganfche jaar door, onder den helderen, blijden hemel gewoon is te zien. Bij  < II > Bij elk feest herfcheppen de uitgehangen tapijten, ga. ftrooide bloemen en uitgefpannen zeilen, de ftraaten tot groote zaaien en galerijen. Geen lijk wordt zonder vermomde geleiding der broederfchappen ten grave gebragt; de veelvuldige monnikskledingen gewennen het oog aan vreemde en zonderlinge geftalten; het geheele jaar door fchijnt het Carneval te zijn, en de Abbés in zwarte kleding fchijnen» onder de overige geestelijken, demaske?i der edeler Tabbaros voor te Heller* Eerste T ij d. Reeds van het nieuw jaar af, zijn de tooneelhuizen geopend en het Carneval heeft zijnen aanvang genomen. Men ziet hier en daar eene fchoone in de Loges, welke als officier gekleed, haare Epaulettes, met alle tekenen van zelfstevredenheid, aan het volk toont. De fpeelvaart in de Corfo wordt talrijker; dan, de algemeene verwagting vestigt zich op de laatfte agt dagen. Voorbereidselen voor de laatste dagen. Menigvuldige toebereidfelen verkondigen vooraf het publiek deze uuren van verrukking. ■— De Corfo, eene der weinige ftraaten, welke in Rome, het ganfche jaar door, fchoon gehouden wordt, ziet men nu zorgvuldig opruimen en reinigen. Men doet zijn best, om de fchoone, uit kleine, vierkant gehouwen en taamlijk gelijke bazaltftukken, faamgeftelde ftraat, overal, waar zij eenig-  < 12 > eenïgflnts fchijnt af te wijken, aan te hoogen, en met t nieuwe bafalt ■ ftukken in orde te maaken. Buiten dit, zijn 'er ook levendige voorboden. Elke Carnevals - avonds eindigt, gelijk wij reeds zeiden, met ï een wetloop van paarden. De paarden, tot dit oogmerk onderhouden,zijn meestal klein, en worden, wijl I de besten onder hun van buiten aankomen, Barberi genaamd. Zulk een paardjen wordt, met een dek van wit lijnwaad, het welk aan den kop, hals en het lijf naauwkeun'g fluit, en op de naaden met bonte banden bezet is, voor de obelisk op de plaats gebragt, waar het vei volgens zal uitloopen. Men gewent het, om, met den kop naar de Corfo gericht, een tijd lang ftil teliaan, voert het vervolgens zagt de ilraat in, en geeft hem boven, bij het venetiaansch Paleis een weinig ha'• ver, ten einde het belang krijge, om zijn baan des te gezwinder te doorloopen. Daar deze oefening met de meeste paarden, welke doorgaands vijftien of twintig in getal zijn, herhaald en zulk eene promenade altijd door een aantal vrolijk fchreeuwende knaapen begeleid wordt, zoo geeft zulks reeds een voorfmaak van het groot jubel en gewoel, dat weldra volgen zal. Voormaals hielden de eerile roomfche huizen foortgelijke paarden na; men rekende het zich eene eer, wanneer een dezer den prijs behaalen konde. Men ging iveddenfchappen aan, en de zege werd met een gastmaal beflooten. Deze liefhebberij is in de laatlte tijden zeer afgenomen, en de wensch, om door zijne paarden roem te bchaalen , is tot  < 13 > tot de middenfle, ja_onderfte klasfe des volks afgedaald. Van deze tijden mag men de gewoonte afleiden, dat de troep ruiters, van trompetten begeleid, in deze dagen den behaalden prijs door gansch Rome omvoert, in de huizen der voornaamften inrijdt, en na een geblaazen trompetten-muziek, eenig drinkgeld ontvangt. Dc prijs baftaat in een Huk goud- of zilver -ftof, derdehalf el lang, en niet volkomen eene el breed, het geen aan een bonte ftang, als een vlag, afwappert, en aan welks ondereinde het beeld van een rennend paard is ingewerkt. Deze prijs wordt Palia genaamd, en zoo veele dagen het Carneval duurt, zoo veele quaft- (landaarden worden 'er door de ftraaten van Rome heen gevoerd. Intusfchen begint de Corfo zijne gedaante te veranderen; de obelisk wordt nu de grenspaal der ftraat; voor dezelve wordt eene ftellagie van veele rijën zitplaatfen, ( boven elkander, opgeflagen, welke regelrecht door de | Corfo heen ziet. Voor dit gevaarte worden de affchutfels geplaatst, tusfchen welken men de paarden, ten wetloop gefchikt, brengen zal. Aan beide zijden worden verder groote ftellagiën gebouwd, welke tegen de eerfte huizen der Corfo aanfluiten, en op deze wijze de ftraat benedenwaards verlangen. Aan beide zijden der bovengedachte affchutfels Haan kleine, verheven en bedekte boogen voor die perfoonen, welke de afrit der paarden regelen moeten. Door de Corfo heen, ziet men voords verfcheiden ftellagiën opgericht. De plaats van Sanü Carlo en de antoninifche zuil worden door affchutfels van de ftraat afgezonderd, en alles toont genoeg aan, dat deganfchs vro-  < 14 > Vrolijkheid zich in de lange en fmalle Corfo zal bekaaien. Eindelijk wordt de ftraat, in het midden met Puzzohne beftrooid, ten einde de rennende paarden op het gladde plaveifel niet zoo ligt zouden uitglijden. Teken der volkomen Carnevalsv r ij h e i d. Dusdanig wordt, eiken dag, de verwagting aangevuurd en levendig gehouden, tot eindelijk eene klok van het Capitool weldra na den middag liet teken geeft, dat het geoorloofd zij, onder den vrijen Hemel dwaas te weezen. In dit oogenblik legt de ernsthaftige Romijn, welke Eich, het geheel jaar door, voor alle mispasfen zorgvuldig hoedde, zijnen ernst, zijne bedachtzaamheid op eenmaal af. De ftraatmaakers, welke tot aan den laatften oogenblik bezig waren, pakken hun werktuig bijeen, en maaken met den arbeid, fchertfend, een einde. Alle Balcons, alle vengfters, worden, de een na de andera met tapijten behangen; op de geplaveide hoogten, ter wederzijde der ftraat, worden ftoelen uitgezet; de geringde huisbewooners, alle kinderen zijn op de ftraat, die nu ophoudt — eene ftraat te zijn; zij fchijnt veel eer eene groote feestzaal, eene bovenmaatig opgeiierde gallerij. Dan, even als alle vengfters met tapijten behangen zijn, zoo zijn ook alle ftellagiën met oude gewerkte tapijten beflaagen; de meenigte van ftoelen vermeerdert het denkbeeld eenerzaal, en de zagteHemelerinnert zelden, dat men zonder dak is. Dus  < *5 > ï)us fchijnt de ftraat immer, meer en meer, woonbaarer: — wanneer men uit het huis treedt, gelooft men niet in de open lucht en onder vreemden, maar in eene zaal, onder bekenden te zijn. Wacht. Intusfchen, terwijl de Corfo immer levendiger wordt, en 'er onder de wandelende perfoonen, in hunne gewoone kleding, hier en daar zich een Pulcinell vertoont, verzamelt zich de militie voor de Porta del popoio, trekt, door den generaal der paarden aangevoerd, in goede orde en nieuwe monteering, met klinkend muziek naar de Corfo, en bezet te gelijk alle de ingangen in dezelve, betrekt een paar wachten op de hoofdplaatfen,en neemt de zorg voor de orde der ganfche aanftalte. De verhuurers der ftoelen en ftellagiën, roepen nu onophoudelijk den voorbijgangers: Luogkil LuogH Patroni! Luoghi! M a s K E N. Nu beginnen de Masken te vermeerderen, jonge manman, in feest-gewaaduitgedoscht, vrouwen uit de laagfle klasfe, met ontblooten boezem,en eene onbefchaamde zelfs, tevredenheid op het gelaatjaaten zich doorgaands het eerfte zien. Zij liefkoozen de tegenkomende mannen, handelen gemeenzaam en vertrouwd met de vrouwen, als met haars gelijken, en richten alles uit, wat luim, inval of gekheid hun ingeeven. Wij erinneren ons, onder anderen, een jong mensch, welke de rol eener hartstochtelijke, warzuchtige, en op geene wijze gerust te ftellen vreuw voortrefiijk Jjpeel*  < i6 > fpeelde, en dus de ganfche Corfo door weende, ieder aanhing, terwijl de geleider zich alle moeite fcheen te geevén, om haar te bevredigen. fe Hier komt een Pulcinell aangeloopen , die een hoorn aan bonte fnoeren, om de heupen haspelt; door eene geringe beweging, terwijl hij zich met de Vrouwen bezig houdt, bootst hij de geftalte des ouden Gods der hoven, in het heilig Rome, geklijk na, en zijne ligtvaardigheid verwekt meer gelach, dan gemor. Hier komc een ander zijnes gelijken, die befcheidener en te vredener, zijne fchoone wederhelft met zich brengt. Daar de vrouwen even veel lust hebben, zich in mans klederen te verkleeden, als de mannen, om vrou. wen klederen aan te trekken, zoo verzuimen zij niet, de geliefde dragt der Pukinells zich aan te pasfen, en men moet bekennen, dat het hun gelukt, in deze geftalte zich uitneemend voor te doen. Gindsch dringt met fnelle fchreeden , en declamécrerid, even als voor het gericht, een adjjokaat door de meenigte, fchreeuwt tegen alle vengfters op, pakt gemat* ; kerde en ongemaskerde voetgangers aan, drijgt elk met een proces, verhaalt elk dezer eene lange gefchiedenis van belachelijke bedriegerijen, die dezelve zou gepleegd hebben, een ander, eene naauwe opgaave zijner fchulden. De vrouwen verwijt hij haare Cicisbeen, de meisjens baare minnaars; hij beroept zich op een boek, dat hij bij zich draagt, produceert documenten, en dit alles met eene doordringende ftem en gladde tong. Hij zoekt ieder, mensch te befchaamen en verleegen te maaken. Wanneer men denkt, dat hij ophoudt, begint hij eerst regt; wanneer hij weg fchijnt te gaan, keert hij weder,' op den eenen gaat hij regt toe regt aan, en fpreekt niet te-  < ij > tegen heiii, maar pakt een ander aan, die reeds voorbij is; komt hij een medebroeder van hem tegen, dan ftijgt de dolheid tot den hoogftèn graad. Lang echter, kunnen zij de opmerkzaamheid des gemeens niet op zich gevestigd houden; den volften indruk wordt weldra door veelheid en verfcheidenheid verzwolgen. / Bijzonder inaaken de Quacqueri, fchoori zoo veel geweld niet, echter zoo veel opziens, als de advokaaten; de hoofdvëreischte dezer Maskert zijn: dat de kleding, wel is waar, oud frankisch is, maar echter 'er wel uitzie en van edele ftof zij. Mén ziet ze zelden anders, dan met fatijn of zijde bekleed; zij dragen rijke geflikt» vesten, en naar den aart, moet de Qimcquero zwaarlijvig zijn; zijne gezichts-maskö is vol met puisten en met kléine bogen voorzién; zijné paruik hééft wonderlijke krullen, zijn hoed is klein én doorgaands geborduurde Men ziet, dat deze figuur zeer nabij den Buffo carrU cato der komieque Opera's komt, en gelijk deze veelal éen mallen , verliefden , bedroogen dwaas verbeeldt, zoo vertoonen zich ook deze in dien fmaak. Zij huppelen met groote vaardigheid j op de teenen heen en wedér, hebben grooté zwarte ringen , zonder glas, in plaats van kijkglaasjens, waarmede zij in alle wagens inkijkén, naar alle vengfters opzien. Zij maaken doorgaands eene ftijve bochelaehtige buiging, en geeven, bijzonder, wanneer zij elkander tegenkomen, hunne vreugde te kennen j door met béide voeten te gelijk herhaald in de hoogte te fpringen, en een helder, doordringend, ongeartikuleerd geluid van zkh te geeven, dat met de medeklinkers brr, naast overeen komt. Dikwijls gee. ¥«m zij, door dezen toon, het teken en de naaste herB haaif  4 i8 > haalt het fignaai, zoo dat in korten tijd dit krijfchend gegil de ganfche Corfo heen en weder vliegt. Moedwillige knaapen blaazen intusfchen in groote gekronkelde hoorens, en beledigen het oor met onverdraaglijke toonen. Men ziet dra, dit, bij de enge ruimte, bij degelijkheid van zoo veele Masken-kledingen, (dan, 'er zullen immer eenige honderd Pukinellen, en omtrend honderd Quacqueri in de Corfo op en neder loopen) Weinigen het oogmerk hebben kunnen, om opzien te verwekken, ot bemerkt te worden, ook moeten deze vroeg genoeg m de Corfo verfchijnen. Veel meer gaat elk uit, om zich te vermaaken, zijne fpoorloosheid bot te vieren, en de vrijheid dezer dagen zoo veel mooglijk te genieten. Bijzonder zoeken de meisjens en vrouwen zich naar haaren aart in dezen tijd vrolijk te maaken. Elk zoekt maar uit het huis te komen, zich, oP welk eene wijze het zij, te vermommen, en daar de minfte in het geval zijn, om veel geld te kunnen befteeden , zoo zijn zij vernuftig genoeg, allerlei wijzen uittedenken, om zich meer te verbergen, dan te verfieren. Men moet de meeste Masken uit dit oogpunt befchouwen. Zeer gemaklijk kan men zich de Masken van Bedelaars en Bedelaresfen aanfchafFen ; fchoone hairen worden voornaamlijk daar toe gevorderd, vervolgends een geheel witte gezichts-maske , een aarden testjen of een flesjen aan eengekoleurden band, een ftaf en een hoed in de hand. Zij treeden met eene demoedige hou. ding onder de vengfters en voorbij een ieder, en ontvangen, in plaats van aalmoezen, zuikergoed, nooten eu alles, wat men hun van aartige dingen geeven wil. An*  < ip > Anderen maaken het nog beter, en wikkelen zich ifl pelzen, of verfchij'nen in eene aartige hufskledij en enkel met gezichts-masken. Doorgaands gaan zij zonder mannen , en voeren * als of - en defénfive wapens, kleine , fraaie bezems, waar mede zij gedeeltelijk dé lastigen afweeren , gedeeltelijk ook, moedwillig genoeg, bekenden en onbekenden, die haar zonder masken tegen komen, in het aanzicht vaarén. Wanneer een, op welken men het gemunt hééft, tusfchén vièr of vijf zulke meisjens inkomt, weet hij zich niet té redden. Het gedrang verhindert hem het vlugtén, en waar hij zich heen wendt, voelt hij de bezems onder den neus. Zich met ernst tegen deze of foortgelijké gekheden te verzetten, zoude zeer gevaarlijk zijn, wijl de Masken gevrijwaard zijn, en elke wacht hen bij moet flaan. Even zoo moeten dé gewoone kledtngën van alle Handen tot Masken dienen. Stalknegten, met hunne groötë bezems, komen elk, wen het hun gelust, den rug afboenen, Vecurinen bieden hunnen dienst met hunne gewoone inneemenheid aan. Sierlijker zijn de masken der Lahdmeisjens, Fraskatanerinnen, visfchers, Neapolu | taanfche fchippers, Neapolitaanfche Sbinen, Grieken - of van éenen in den franfchen fmaak opgefierden Griek. Meenigmaal wordt een maske van het Theater nagévolgt, gelijk als de castiliaanfche kleding. Eenige vinden goed, om zich in tapijten of linnen doeken, te wikkelen, die zij boven het hoofd te faam binden. Een witte geftalte poogt ginder een ander in den weg te treeden, en hem voor uit te huppelen, meenende op ■deze wijze een fpookfel aftebeelden. Eenige zonderen zien door misiijke te famenftellingen uit, en de tajbbeko B 2 ' wordt  KC 20 > wordt immer voor de edelfte maske gehouden, wijl zij geheel niet uitfteekt. Vernuftige en fatijrike masken zijn 'er zelden , wijl deeze het oogmerk hebben, om gemerkt te zijn. Echter zag men een Pulcinell als een hoorndrager, de hoorens waren beweegbaar, en hij kon dezelve, als een Bak, uit en inhaalen. Dus kwam hij onder een vengfter voor nieuwgetrouwden , en liet de eene hooren Hechts een weinig zien > of ftrekte voor een anderen de beide hoorens lang uit, terwijl hij met aan de boveneinde vastgemaakte fchellen lustig ombengelde; 'erontftond oogenbliklijk eene algemeene opmerkzaamheid, en dikwerf een groot gelach. Een Toveraar mengt zich onder de meenigte, laat het volk een boek met getallen zien, en errinnert het aan zijne heerfchende neiging voor het Lotto-fpel. Hier fteekt 'er een, met twee gezichten , zich onder den hoop, en men weet niet, welk zijn voor, wat zijn agterdeel is, of hij komt, dan of hij gaat. Vreemdelingen moeten het zich laaten welgevallen, wanneer zij in deze dagen befpot worden. De lange klederen der Noordlanders , de groote knoopen , de wonderlijke ronde hoeden vormen zij dien einde tot een maske. Wijl de vreemde fchilders , bijzonder welke Landfchappen en gebouwen beftuderen, in Rome overal en. openbaar zitten en tekenen, zoo worden deze ook onder de meenigte des Carnevals nagebootst, onderfcheidende zich door groote portefeuillen, lange furtouts en colosfifche tekenpennen. De duitfche Bakkersknegten zien 'er in Rome dikwijls zeer bezoopen uit, cn zij worden, uit dien hoofde, met een  < 21 > een fles wijn, in hunne eigenlijke of eenigiints verfierde dracht overgefteld. • Ik errinner mij een eenige fpottende maske. 'Er zoude eene Obelisk voor de Kerk Trinüa del Monte opgericht worden; het gemeen was daar mede niet zeer te vreden, deels, wijl de plaats eng is, deels, wijl men om de kleine obelisk tot eene zekere hoogte te brengen, dezelve op eene zeer hooge Piedeftal plaatfen moest! Dit gaf aanleiding, dat een in het hoofd kreeg, om een groote witte Piedeftal, voor eene muts te draagen, op welke van boven eene zeer kleine obelisk geplaatst was. Op de Piedeftal ftonden groote Letters, welker meening mooglijk weinigen verftonden, Koetsen. Midlerwijl de masken vermeerderen, rijden de Koetfen van tijd tot tijd de Corfo in, in die orde, zoo als wij boven omfchreeven hebben, daar wij van het zon- en feestdaagfche fpeelevaaren gewaagden; alleen met dit onderfcheid, dat tegenwoordig de rijtuigen, welke van het Venetiaanfche Paleis, aan de linkerzijde benedenwaards rijden, daar, waar de Corfo eindigt, wenden en dus aan de andere zijde weder naar boven oprijden. Wij hebben reeds gezegd, dat de ftraat, wanneer men de aanhoogfels voor de voetgangers 'er afrekent, op da meeste plaatfen weinig meer dan drie wagens breedte heeft. De zijdelingfche aanhoogfels zijn alle met ftellagiën en ftoelen bezet, en veele toekijkers hebben hunne plaatfen ingenomen. Bij de ftellagiën en ftoelen gaat, zeer digt aan, eene rij koetfen naar beneden, en aan de andere zijde op: de voetgangers zijn in eene breedte B 3 Tan  < 22 > yan ten hoogden agt voeten tusfchen de beide rijön rageflooten, ieder dringt 'er uit en in, zoogoed hij kan en uit de vengfters en balkons ziet weder eene faamgc. drongen meenigte op dit gedrang neder. In de eerfte dagen ziet men doorgaands flegts de gewoone equipagiën, dewijl elk alles tot de volgende dagen bewaart, wat hij fierlijks of prachtigs heeft. Tegen het pinde des Carnevals komen 'er meer open wagens ten , voorfchijn, van welken fommigen zes zitplaatzen heb-. '. ben; twee dames zitten verheven tegen elkander over, zoo dat men derzelver geheele geftalte zien kan; vier heeren neemen de overige zitplaatfen in; de koetfier en bedienden zijn gemaskerd; de paarden met gaas en bloemen opgefierd. Niet zelden ftaat 'er een fraaije, witte of graauvre, met roozenkoleurige ftrikken epgefierde Poedel, tusfchen de beenen des koetliers; aan het tuig hangen bellen, en deze toeftel trekt de aandacht van het gemeen eenige oogenblikken tot zich. Men kan zeer ligt begrijpen, dat fchoone vrouwen alleen het waagen, om zich, zoo verheeven , aan het volk te vertoonen . en dat de fchoonfte zich alleen zonder Masken zien laaten. Waar zulk een wagen ook nadert, welke doorgaands langzaam genoeg rijden moet, zijn alle oogen op de fchoone gericht, en zij heeft het genoegen , van verfcheiden zijden te hooren: O quanto e bella. Voormaals zouden deze ftatiewagens veelvuldiger en kostbaarer, en tevens doormijthologifche en allegoiïfche afbeeldfels, belangrijker geweest zijn ; naderhand echter fchijnen de voornaamen, om welke redenen ook, veel liever verkooze» tc hebben, om het genoegen, bij dit vreugdebedrijf plaats hebbende, meer te genieten» dan  < »3 > dan zich, ten genoegen van anderen, zoo uit te moa» fleren. Hoe langer het Carneval voordduurt, des te aartiger worden de equipagiën. Zelfs veroorlooven de deftige lieden, welke ongemaskerd op den wagen zitten, aan hunne koetfiers' en bedienden zich te maskéren. De koetfiers verkiezen grootendeels de vrouwendragt, en in de laatfte dagen fchijnen de vrouwen alleen depaarden te regeeren : dikwijls zijn zij zeer wijdsch en fchoon gekleed; daartegen maakt niet zelden een groeve, lompe, haatlijke kaerel,in volle nieuwmodifchekledij , met eene hoogeFrizuur en vederen, zulk een groot canicatuur, dat hem het tegendeel der fchoone Dames overkomt, en men hem onder den neus treedt, en toeroept: 6 fratelle mio, che pratta puttana fei'. niet zelden bewijst de koetfier een of ander paar zijner vriendinnen den dienst, van haar, wanneer hij ze in 't gedrang aantreft» op den bok te tillen. Deze zitten daar in mans-gewaad aan zijne zijde, en dikwijls wapperen dan de benijdenswaardige pulcinell-beentjens, met kleine voeten eh hooge hieltjens, de voorbijgaanden om het hoofd. Even zoo maaken het de bedienden, en neemen hunne vrienden én vriendinnen met zich agter op den wagen, en 'er ontbreekt niets meer aan, dan dat zij dezelve, even als bij de engelfche Landkoetfen, boven op de kap zetten. De Heeren zelve fchijnen gaarn te zien , dat hunne tijtuigen recht vol gepakt zijn, alles is in deze dagen geoorloofd en welkom. (Hst vtrvdg in No. 2.) B 4 OTEft  •C 24 > 11. 'over het BLIJ- en KLUCHTSPEL, ■c—-i -iy. A ddison zegt: de mensch is het vrolijkft dier dergeheele fchepping. Deze helling is zeker betrekkelijk waar; de zedenlijke vermogens, met welken de mensch boven de redenlooze dieren begaaft is, maaken hem ook vatbaar voor gewaarwordingen, waar voor de laatstgenoemde nimmer berekend zijn: —- de gemelijkheid, droefheid, fmart en haat tegen alle opgeruimde vreug. de vloeien veelal, ja grootdeels voord, uit de verbasterde denkbeelden van den mensch, en de ingefiopen gebreken der famenlëving. Veele zwartgallige zedenmeesters hebben bet menschdom poogen te beduiden, dat vrolijkheid, en met haar, alle haare fpeelgenooten , vernuftige boert en fcherts, onbegaanbaar waren met den Godsdienst; zij fchilderden dus alles, wat derwaards henen helde, als donker en godloos af: een gefronsd voorhoofd , ingevallen wangen , op welken nimmer een fchaduw van lach zweefde; eene houding, welke in alle deelen met dc treurige kleding overéénfiemde, waren bij hun de uiterlijke zekere en onontbeerelijke bewijzen en noodwendigheden van een godsdienftig hart. Anderen weder befchouwden de vreugde en fcherts ró een wi/'sgeerigen hoek, en beweerden, dat het voor d?n.  4 25 > den verheven wijsgeer te laag ware. ——- Het deftig ingezonken oog zag fchamper en verachtend neder op den vrolijken, die, met den glans der gulle vreugde op het wezen, roozen uit de doornen las, en alles om zich heen, verheugde. Een derde foort verachtede de vreugde en fcherts, H»et zoo zeer uit een beginfel van godsdienftige dweperijof wijsgeerfgen hoogmoed, maar uit eene ('t zij ons vergund, dit woord te bezigen) uit eenefemimenteele dweperij .- daar aan deze de waereld als eene woestenij voorkwam, opgevuld met barre rotfen en kerkhoven omtogen met een eeuwig kwijnend maanlicht of woesté fiormige duisternis, was het niet te verwonderen, dat pp zulk een angstwekkend tooneel nimmer vreugde en fcherts verfcheenen. En eindelijk zijn 'er een ganfche zwerm, die, door het misbruik diergaaven, welkende weldaadige natuur hun zoo liefderijk verleende, zich zeiven ellende op den hals haaien, waar door hunne vreugde weldra wegkan, kert: denken wij fiecbts aan den gierigaart, den wellusteling, den afgunfïigen , en wij zullen den haat voor vreugde in hun eigen wanbedrijf gevestigd vinden. Vooral komen die genen hier in aanmerking, welken door een misbruik der middelen tot vreugde hun hart en tijdelijk welzijn bederven. De invloed, dien alle deze foorten van wezens, welken wij optelden, op de famenleeving hebben; de eigenbaatige belangen , die een verbaazend getal menfchen daarin voor zich bejaagen, zijn niet minder kankers voor de vreugde: verpeste Staatszucht, burger¬ twist, oorlogen, partijdige vervolgingen, nationaale B s weel-  < 2ë > fis ver gedreeven weelde en verkwisting, algemeenewerkeloosheid of verkeerde werkzaamheid, doen de bronnen de? vreugde uitdroogen, en van daar het heir van onheilen, die, als uit de doos van Pandora ontfprongen, eene algemeene ellende op het menschdom doen nederdaalen % en duizenden tot de treungfte ellendelingen maaken. Maar wanneer alle deze onheilen der famenleeving, te gelijk met de godsdienftige en fentimenteele dwepers» met de hoogmoedige wij'sgeeren en misbruikers der weldaaden, naar het land hunner geboorte konden verzonden worden, om daar te treuren, te weenen, het hoofd, te- krommen, tc zuchten , donker te kijken, en eeuwig; onvergenoegd te zijn, dan zeker zouden de doornen verfferven, en de gulle vreugde zoude, met een krans van roozen om het hoofd, onfchuldig onder de meenigte ten voorkhijn treeden. Men denke echter niet, dat ik Je menfehen altijd wil' doen lachen en opfpringen ; het wisfelvailig leven verwekt buiten toedoen van ons zeiven of der famenle-. ving , verfchillende omftandigheden , daar de traanen lechtmaatig, daar de diepe ernst edel, daar de treurige aandoeningen goddelijk zijn; maar ik poogde alleen aan te toonen, dat eene bedaarde befchouwing van onzen «oeftan d , vergeleeken met onze onvermengde, onbevooroordeelde beginfelen, den mensch meer tot gepasteonfchuldige vreugde, dan tot zuchten en traanen verordend heeft, daar de laatften grootdeels door's menfehen eigen toedoen en wanbedrijf, of door de ellende, die wij op heï hoofd onzes naasten uitilorten, veroorzaakt worden, en ik maake daaruit dit gevolg , dat de zucht Eiar vreugde ons aangebooien, dus natuurlijk, geoorloofd l  < 27 > loofd, ja naodig is, ik zwijge van de bronnen van vreug-i de en genoegen, welke de natuurlijke waereld, buiten ons, den menfchen allerwege aanbiedt. Is de vreugde, de aankweeking van het genoegen billijk, betaamlijk en nuttig, dan ook zeker zijn die middelen geoorloofd, welke deze genoegens doen aanwakkeren, en onder deze bekleedt de fcherts de eerlïe plaats, daar zij zoo algemeen is, dat alle volken fpoo- ren daar van opleveren: allen hebben hun werk gemaakt, en maaken het nog, om langs gepaste meer of min ruuwe wegen , de vreugde en gelach te doen ontdaan ; daar nu vreugde en gelach zinnelijk zijn , moesten ook derzelver oorzaaken zinnelijk weezen, dus waren boert, fatiren , en vooral vertooningen , zonder handeling en bijzonder oogmerk, of eene handeling, op eene fhaakfche wijze voorltel lende , zeer natuurlijk , zelfs in de vroegfte tijden en bij onbefchaafde zoo wel, als befchaafde volken, de prikkels tot vreugde en gelach. Voornaamlijk waren fnaakfche en contrasteerende vertooningen wel de algemeenfte wijzen, op welken men eene ganfclie meenigte tot vreugde en gelach aanzettede , en deze waren het ook , die vvijsgeeren en dichters gaande maakten,- om deze vertooningen te regelen, van gebreken en ruuwheid te zuiveren, en nuttig te doen zijn voor hunne- natie. Uit deze werkzaamheden der dichters en wijsgeeren,' omtrend eene zoo algemeene en natuurlijke neiging des volks,ontfproot het5/!)'-en KlucJttfpei, en verfpreidezich zoo algemeen over de waereld, dat men bij alle vol« keren fpooren daar van aantreft. De neiging voornaamlijk tot het grotesk komifche, of tot  '<[ 28 > tot de komifche Carricatuur, (*) is veel ouder, dan al de andere foorten van komiek; immers, eer de mensch nog zoo zeer verfijnd van zeden en fmaak was, dat hij het hooge komifche gevoelen kon, of fmaak daarin had, helde veel eer zijne zucht tot het overgedreeven over : • wij zien dit onderfcheid nog in de fmalle gemeente, in vergelijking van edeler klasfe; — dit onderfcheid treft men ook aan, bij meer of minder befchaaf- de volkeren: hoe onbefchaafder een volk is, hoe meer het tot het overgedreeven komifche overgaat. - Wij zullen kortelijkden toeftand van het komifche, met betrekking tot ons onderwerp, doorleopen, en beida de waarheden bevestigd zien: dat, naamlijk, de komifche fpelen algemeen , en den mensch als natuurlijk zijn, en ten anderen, dat zij tot Carricatuur overhellen, hoe minder befchaafd een volk zij. In China hebben de fchouwfpelen een verbaazenderi ouderdom, en bleeven bij een volk, zoozeer zich zelf altoos gelijk, tot op den huidigen dag in denzelfden toefiand: reeds in de befchrijving van een oud gezandfehap wordt aan de Chineefchfi Comedie gedacht; men zag hier eene bende Muzikanten, en wonderbaar gekleede Jongelingen , die allerhande makerijen aanrichteden ■ men hielde ook 't gezandfehap bezig met een Blij- fpel, (*) Carricatura in 't Fransch Charges de tetss, is van de fchilderkunst ontleend, betekenende eigenlijkiets, dat gecarrlgeerd, vergroot of overgedreeven is ; als aangezichten of geheele beefden , welker trekken , en ke.nnelij'kfte deelen vergroot of uitgezet zijn, zoo dat echter de gelijkenis blij'kt, maar de voornaamfte partijen in 't hartstochtelijke, boertige of verfchrikkelijke, fterker uitgedrukt zijn, dan zich dezelve natuurlijk vesrooiien.  < 29 > fpel, waarin de fpelers masques voorhadden, welke dierkoppen verbeelden; nog lieden ten dage laten da Mandarijns en andere aanzienlijken, bij hunne feesten komedianten fpeelen: hunne Comediën zijn mee gezangen vermengd, en in verfcheiden kleine bedrijven afgedeeld. Pater t a c h a r d zag in Siam eene diergelijke Comedie fpeelen, verfcheiden ftoute en zeldzaame postuuren, en verbaazende fprongen dienden voor tusfenfpelen; - . daar deChineezen aan de eene zijde de Comedie fpeelden, weezen de Laos, een volk, aan het noorden van Omgrenzende, het gezandfehap een Indiaansch Marionettenspel dat vrij veel overeenkomst met het onze had: tusfchen de Chineezen en Laos bevonden zich een hoop» Siammers van beiderlei gedacht, die op de wonderbaarÜjkfte wijze dansten, naamüjk met handen en voeten te gelijk; eenige (temmen van mansperfoonen en vrouwen, die iets door den neus zongen, gepaard met het geruis, dat zij met de handen maakte, vormde de maat. Ferdinand mentez pinto, was in de Vesting Qsqui in Japan, bij eene Comedie tegenwoordig, welke eene Princes, met haare gefpelen , in tegenwoordigheid haares vaders, den'koning, voor de vuist fpeelde, en waarin voornaamlijk de zeden der hollandfche kooplieden belachlijk voorgelleld werden. K e m p f e r prijst de gefchiktheid der Japanners voor het fchouwfpel zeer: * zij zijn , gelijk de onzen, in bedrijven en tooneelen afgedeeld, ook met een voorreden voorzien , welke het beloop des ganfehen ftuks bevat: de verfieringen des rooneels zijn fchoon en naar het onderwerp des ftuks gefchikt: kempeer geeft deswegens eene uitvoerige befchrijving. In  In het koningrijk- Jaccatra, op het Eiland Java, hebben de Indiaanen een foort van Schouwfpel, Toping genaamd; waarin de bedrijven uit hunne oude gefcbiedénisfen, en bijzonder hunner koningen door vermomde perfoonen uitgevoerd word. In Turksch Aziën zwerven van tijd tot tijd benden van Joden om, welke ook Comedie fpeelen: foortgelijke eene zag the ven ot te Aleppo; een groote tuin diende voor het theater — en de voornaamlle inhoud beftond uit allerlei foort van gekkernijè'n, welke veelal in het geile en onbefchaamde vielen : n i e is u h r trof dergelijken zwervende troep uit Turken, Christenen en Jooden aan, te Kahira in Egijpten; deze gingen voor een geringe belooning in de huizen. Toen de Spanjaards eerst in America kwamen , trof men ook bij de Peruaanen en Mexikaanen de ecrfte kiemen der fchouwtooneelkunst aan : zij hadden vermomming, dans, muziek en het opzeggen van eenige vaerzen ingevoerd : bij den Mexikaanfchen dans , Metotis genaamd, vermomden zich voornaamen en geringen , danften in afgezonderde Choorenv zongen, en maakten allerlei gebaarden. Cook en Clerke zagen, op hunne reizen naar de Zuidzee, een Schouwfpel op Otakeite: zoo dra het eeten voorbij was, werden wij in een theater gebragt, zegt hij, alwaar een gezelfchap van fpeelers eene dramatisch (luk voorltelden: het fpel was ordenlijk in drie bedrijven afbedeeld; het eerfle beftond uit Pantomlmifche dansfen; het tweede uit een Blijfpel, het geen voor hen, die de fpraak verftonden, zeer vermaakend was; het laatllewas een Muziekftuk, in welk zich niemand, dan de jonge Princes hooren liet; tusfen de bedrijven toonde een paar  < 31 > paar vegters hunne handigheid in de wapenen —«■ de ganfche voorftelling, welke omtrend vier uuren duurde, was zeer onderhoudend, in den dans vergezelden zij de vlugheid hunner voeten met gezichts-verdraaijingen en beweegingen der fpieren, die onnavolgbaar waren , en trotsch onzen ernst, ons gelach gaande maakten. In Kamfchatka hebben ook Comediè'n plaats , welke voornaamlijk in Satirike befpottingen van vreemde zeden en gebruiken beftaan. Ook de IJslanden hebben onder hunneuitfpanningen een foort van fchouwfpel: men fielt in dezelve eene zekere zaak voor, waarin altoos dezelfde vertooningen , als een hart , met lichten gaflerd, een Ridder, die een paard berijdt, een optocht van Amazonen enz. plaats hebben ; tusfchen de bedrijven zingt men een vike vaka, dat is, een gezang van gepaarde mannen en vrouwen, die elkaêr bij de handen vasthouden , en liederen op onderfcheiden melodiè'n , op dezen of genen , of op hunnen eigen toeftand betrekking hebbende, zingen. In Siberiën fpeelt men noch omftreeks Paasfchen. Te Tobolsk werdt, bij voorbeeld, in 1733 het volgend ftiik uitgevoerd ; vooraf werd gezongen, daar na kwam een knaap, die elk met het paaschfeest geluk wenschte, daarop volgde 'er een, geheel in 't zwart, verbeeldende den duivel, een ouden grijsaard voor zich heendrijvende , welke jammerlijk fteendc, en de gewoone gebreken des ouderdoms nabootste; — deze was de oude Adam —- de Duivel maakte allerlei gekke grimmasfen om hem heen, en hing hem een nagebootste Hang, met een appel in den bek, om den hals, waardoor de oude Adam dooi tsr aarde viel; — daarop kwam de  € 32 > de dood met zijn feisfen, en wilde den dooden weg haaien, waar tegen de duivel zich , met allerlei grim* masfen verzette: eindelijk kwam Christus , in de gedaante van een hatelijken Jongeling , met een kruis in den arm en een kroon in de andere hand: bij deszelfs aankomst fidderde de duivel, en zich nergens kunnende verbergen, vlugtte hij van het tooneel: de kracht van het kruis gaf den ouden Adam het leveii weder, en Christus kroonde hem, hadat hij hem bevolen had, op te ftaan, met den gouden kroon: de oude Adam betoonde allerlei vreugde en dankbetuigiu* gen, daar Christus hem ten hemel voerde, waarna het Schouwfpel geëindigd wierdt. Wij zullen in 't vervolg zien, dat de Schouwfpeleii in hunnen eerften oorfprong wezenlijk dcelen van den godsdienst, bij de öudfte volken waren. Wij brengen alleen dit voorbeeld, hoe afzichtig in zichzelf, bij, om de algemeenheid der Schouwfpelen aan te toonen, en hoe zij, ook met een ernftig oogmerk aangevoerds altoos met Komifche Carricatuur vergezeld gingen. Samuel rheen, verhaalt van den Lappen, dat deze ook gaarn hun, die zij bij den neus kunnen krijgen, uitlachen, befpotten , en ook de zulken, welke van de oude zeden afwijken, en iets van die der andere volken overneemen, fatiricq voorftellen. De Groenlanders zelfs zijn groote beminnaars van fpotternijën, daartoe komen zij bij elkander, om onderling den een na den anderen befpottelijk te maaken. ,Wij zien dus, dat het komifche bij alle volkeren genoegzaam plaats heeft, en dat men zeggen zoude, dac de zucht naar fpot en fcherts eer een voordbrengfel der Matuur dan kunst is , daar de ruuwftc volken, verre vee-  KT 33 > vervreemd van eenige kunst, reeds deze zucht algemeen bezitten, fchoon zij, a!s >t ware, zeer na aarj vouw.ge natuur en taal grenzen,- de kunst heeft de natuur van al de overgedreeven bijhangfels meer en meer ontdaan, naar maate de waereld befchaafder werd, werd ook het Blij-en Kluchtfpel befchaafder, en eindelijk zoodanig, als wij hetzelve nu bezitten. Zeer zeker zijn 'er, en waren 'er voorheen nog meer ongeregeldheden, enfchandelijke, zedenbedervende vertooningen bij, die der menschheid oneer aandoen, en het Klucht- en Blijfpel van deszelfs waare oogmerk verwijderen: maar even zoo wel, als de voortelling des Laplandfchen fchouwfpels flegt was , en afgrijzen verdient, fchoon de grond, waar uit het afgeleid werd, verëerenswaardig en heilig is, zoo doen ook de ilordigé omhangfels niets tot de onwaarde van hetBlij-en Kluchtfpel. Wanneer het, volgends goede regelen, alleen de befchimping van flegte, fchadelijke of dwaaze zeden ten doel heeft, kan het nuttig zijn, en op de onderhoudendste Wijze, ook den onkundigen , welke voor afgetrokken redeneeringen onvatbaar zijn , de dwaasheden onder het oog brengen, en tevens, door een onfchuldig en leerzaam vermaak, een aangenaam onderhoud verfchafTen. Dit alleen zou bet oog des wijsgeers tot eene naauwkeurige befchouwing van het Blij- en Kluchtfpel beweegen, dan hierbij komt nog, dat 'er geene zaak is, welke zoo zeer het eigen nationaale van een volk ons leert, welke zoo zeer een volk bij dit nationaale kan bewaaren, dan het Blij- en Kluchtfpel: en is 'er elk volk, voor deszelfs welzijn, ten hoogde aan geleegen, dat het. het eigen nationaale bewaare , en zijne zeden en leerC wij-  < 34 > Wijze niet verbastere en vermenge met die van anderer voiken, den ook zal, uit dit oogpunt befchouwd, het Blij- en Kluchtfpel gewigtig worden , in het oog des waaren wijsgeers. (Dit onderwerp zal van tijd tot tijd vervolgd worden.) V Aj    < 35 > iii VADERLANDSCHE DRAGTEN. i. De zuidbeevelandjche Boerin. (Zie pl. II.) Deze zuidbeevelandfche Boerin is gekleed in een Zomer-zondagspak, beftaande uit een rokke-Iijf (keurslijf,) een chitfcbe baik, (*) door een blaauw gekruischt lind ftrak benedenwaards gehouden wordende, en voorzien met mouwen, van dezelfde ftof, met blaauw lind omboord. Een engelfche ftroohoed bedekt haar hoofd, dat onmiddelijk gedekt wordt met een trekmuts, waar aan de kant ("♦) De Beuken, nu genoegzaam in Holland\n onbruik, waren voorheen algemeener in zwang; zij beftonden uit eene langwer. pig vierkante chitfe of ander-foortige lap, welke eene opening in het midden had, waar het hoofd even door konde, zoo dat het den boezem bedekte, en ten dien einde, voor en agter over het keurslijf werd vastgefpeld, of met banden vastgeftrikt: zij kwamen echter niet verder, dan even over den rand van het keursJijF, terwijl men de opening, met kant omzet, door een koordetien om den hals veniaa'.uvde. C 2  < 36 > kant een vierde el breed is: — wijders draagt zij een gouden naald op het voorhoofd; een gouden hoofdijzer, met gouden fpelden, en even op de kant van de muts, bij de" ooien, fpelden met paerlen knoppen: . om den hals van agter, draagt zodanig eene boerin mede een gouden plaat, en daar bij vier a vijf fnoeren bloedkoraalen, welk een en ander door het blaauwe lind van den hoed, zoo wel, als de (tand van het beeld, bedekt is. Zij heeft wijders eene gelireepte fchabbe (rok) aan, eene blaauwe dobbeldeene of taerlingfche fchort of boezelaar, door een zilveren punthaak benedenwaards gehouden wordende. Op zijde draagt zij een zilveren beugeltas, met een zilveren tuig daar aan, bedaande in eene gepuntte fchede met mes en vork voorzien, aan eene ketting afhangende ; eene fchaar, mede aan eene ketting hangende, en eindelijk eene ketting voor een fpeldenkusfen. Menzietdus, dat de kleding dezer Boerinnen, fchoon eigenlijk gezegd, niet prachtig, echter kostbaar is, en eene goede fom tot den eerden aankoop vereischt. M O-  < 37 > IV. MOD E-N I E U W S. Uit Frankrijk. D e «fe Fantaifie is en blijft hier nog denieuwfie mode. Zeker een uitgebreid veld voor onze Dames en Aftós-fchepfters van fmaak en vernuft, om haare Genie te doen uitblinken; immers bij de Robe de Fantaifie is elke vorm en keuze en famenftel van ftof en koleur, goed en geoorloofd, zoo alles maar met fmaak zij. Dus kan men 'er, bij voorbeeld, van deze foort zien, welke dwars en overlangs geftreept, met een weerfchijn van alle koleuren, en met de fchreeuwendfte en bizarfle garneerzels e. d. g. bezet zijn; zeker, onder dezen vindt men er meenigen, welk veeleer uit de Carnevals-pakken van alle de vijf waerelddeelen fchijnen faamgelteld te zijn. In één woord, de Robes de Fantaifie zijn als de vlinders, duizendvoudig in verw, vorm en gedaante, en geene is aan de andere gelijk; dit is alles, wat ik u van deze Bizarrerie kan zeggen, die waarschijnlijk niet lang zal duuren, doch die het bijna onmooglijk maakt, om een afbeeldfel eener overwigtige mode te geeven, wijl deze'er eigenlijk niet is. Men zal dit nader kunnen zien, uit de volgende opgaave van Winterkledingen voor Dames, te vinden bij de beroemde Madame Teillard , Autheur des Robes de Fantaifie, in het Palais Roijal. C 3 Ro.  < 3S > i?ote a la Sébille. (*) Cette forme est extrêmement jolie et convenable pour le froid; elle prend depuis le bant du col jufqu'a ras tcrre, couvrant Ia poitrine, revers et colet a la Hongroife; elle prend parfaitement la taille, fermant debiais fur le cötë; il ne faut point de jupon. En Robes a la Sebille. (*) Deze kleding ftaat uitneemcnd fraai, en is zeer gefchikt fcen de koude. Zij hangt boven van den hals af, tot beneden op den grond , bedekkende den boezem ; de revers en colet zijn op zijn horgaarsch ; deze Robe drukt de taille volmaaktuit, door. in de zijden zeer naauw te fluiten, en dus dezelve fchuin te doen toeloopen; men behoeft 'er geen rok onder te hebben. Robes a la Jardiniere. Deze vorm levert , naar verkiezing, twee foorten van halve kledingen , of demi parures op , zijnde met veel fmaak gevormd , vormende een Caraco a l'Espcgnol en een Fourreati a la Sabine , opgedrikt a ia Jardlniere. Caraco a VOffickre. De taille, het om/lag, de kraag of pollet, en zakken zijn in een losfen Engelfchen fmaak , met eene ronde rok. De zelve ftaat zeer fraai en zindelijk. Men gebruikt haar op het land en te paard. Caraco a la Junon. Dir foort van kleding is zeer ondtrfclieidend , voorzien met een gordel; de jfupe met een geborduurden fleep. Robes Econom'.qucs. Zij vormt , naar verkiezen , op het zelfde oogenblik drie foorten van kleding, parure, demi-parure en negligé ajuflc'. Ro.  < 39 > En Tabarin 54. Liv. En Gragrame 6b Liv. Floren ce doublee ouatee. 66 Liv. Marcanne. f36 Liv. Pekini doublee ouaté. 78 Liv. Pekin fatine. 84 Liv. Sa tin doublé. 84 Liv. Roles a la Jardiniere. Cette coupe fait a volonté deux genres de >demi-:parure pleines de graces, faifant le caraco a 1'Efpagnol et Ie Fourreau a la Sabine, relevé a la Jardinidre. Cette fonne cft le mème prix que ci deflus. Ca- Unie ii l'Infants. Voor een groote parure, van een uitneemende fraaiheid; zij geert eene zeer nette taille; de voorpanden zijn aan de tegenzijde met laken gevoerd, vormende een garnituur vaneen geheel nieuw foort ; de plooien zijn in dien fmaak , dat zij de uille benedenwaards zeer doen uitkomen , gevende dus .buiging en netheid. Fourreaux h tlailame Roijale. Deze kleding is zeer fchoon voor een parure; de flecp is zeer konftig beneden aan de lenden opgeftrikt , in den fmaak van een gordel; hebbende eene uitneemencle uitwerking. Cliemifes a la Sultane. Zij vormt, naar verkiezing,, de caraco h la guimari, deze negligé is zeer fraai voor een huiskleding. Capotes è la Carmclitc Met driedubbel floret zijde gevoerd, zeer goed voor rijzenden en zieken. Zij gaat over alles heen, zonder esn tok onder de zelve te veteisfeben. C 4  •C 4° > Caraco a l'Qfficiere. Degageant la taille, revers, colets et poches a 1'Angloife, jupe ronde; il eft auifi lefte qu'élégant: il convient pour Ia campagne et pour monter a cheval. En Tabarin. 48 Liv. Gragrame. 54 Liv. Marcanne. 60 Liv. Velours de coton. 66 Liv. Drap de coton Anglois. 66 Liv. Caraco a la Junon. Ce genre eft trés diftinguè, portant ceinture, jupe a queue ornée de broderie. En Florence doublé ouaté. 60 Liv. Pekini doublé ouaté. 66 Liv. Pekin fatiné. 72 Liv. Satin doublé. 78 Liv. Brodé. 102 Liv. Roles Economlqxies. Elle compofe a volonté, dans Ie même moment, trois fortes de vêtemens, parure, demi-parure et negligé ajufté. En Florence doublé ouaté. 72 Liv. Pekini fatiné doublé. 78 Liv. Pekin fatiné. 84 Liv. Satin doublé ouaté. 30 Liv. Robes a l''Infante.. Pour grande parure, de Ia tournure Ia plus diftinguè; elle diminue la taille, les devants font a revers drapés, formant une garniture d" un genre neuf; Ia manièredont les plis font formés en bas de Ia taille bouffe beaucoup, donne du cambre et de I'élégance. Jupe et Robe en fatin doublé. 120 Liv. En velours de foie et jupe de fatin brodé. 168 Liv. Pekin etjupe 120 Liv. Florence doublé et jupe. 06 Liv. Pekini dou. blé. 102 Liv. Four  < 41 > Fourreaux a Madame Roijale. Ce genre eft également beau pour la parure, Ia queue relevée artiftement fe termine furla croupeen ceintureil fait un fuperbe effet. En Florence doublé. 78 Liv. Pekine fatine. 84 Liv. Satin doublé. 96 Liv. Pekin fatiné. 00 Liv. Velours de foie. 126 Liv. Chemifes a la Sultane. Elle forme a volonté le caraco a la Guimard: ce negligé eft charmant pour 1'appartement. En Florence doublé. 66 Liv. Pekini fatiné doublé. 72 Liv. MoulTeline rayée. 60 Liv. Bazin anglois 66 Liv. Linon uni ou rayée. 60 Liv. Capotes a la Carmelite. Ouatees en triple ouates, bonnes pour les voyages et les malades; elle fe met pardelTus tout, il ne faut pas de jupons. En Florence. 66 Liv. En Pekini. 72 Liv. En Satin. 84 Liv. En Tabarin. 96 Liv. De bollen der Dames-hoeden zijn nog aanhoudend van zwart of gekoleurd Atlas of zwart petit fatin, en voor waards naar het aangezicht geboogen, bovenwaards zich vernaauwende, geürneerd met drie.roozenroode pluimen en foortgelijketoaWe van lint ,geevende dus de Dames geen edel, gracelijk aanzien, maar veel eer een Air dAttaque. De hand der graciën fchept zeer weinig; de zucht om nieuw te zijn, valt nu veel meer in het zonderlinge. c 5 On-  < 4^ > Onze Dames draagen aan den rand der hoeden thans aangehechte fluiërs van wit of zwartgaas, zoolang, dat zij' op de fchouders afhangen ; flaan dezelve vervolgends voor, over het aangezicht, op, en drapeeren dezelve in verfcheiden vormen. De halsdoeken zijn van wit gaas, met een roos-koleurige fmalle rand, op.de hoogte der maag los faamgeknoopt , terwijl de punten agterwaards geflaagen worden. De zoogenaamde Coureurs of Caraco 's van violet Jatin, en eene zeer fmalle taille zijn thans algemeen, waarover .men een zwarte bandelier,met rqode ornamenten draagt, en onder .dezelve een wit-fatijne rok, van onderen met een breed rood bordnurfel op een zwarten grond. De handfchoenen zijn rooskoleurig; de fcboenen vio- Vijf rijen boucels vormen de Coëffure. Nacara is nu weder de nieuwfte mode-koleur, welke ter garneering voor alle Dames en ook voor .onze Pelit maitres dient; echter fchijnt de fcarlaaken-koleur het mcara of hoogrood, bij de Dames, te zullen verdringen.— In deze maand begint het in .de mode te komen,; .hier en daar ziet men eene lévite van deze koleur, met tweehalskraagen of Collets, welker eene hemelsblaauw, en deonderfte de koleur der.lévite heeft, waarvan in onze volgende nader bericht te wagten is. Onze Peiit maitres draagen thans over 't algemeen eene ligtgraauwe Frak met kleine vergulde gladde mctaalen knoopen, en hooggroene opftaande kraagen; Gilets van wit Basfm met ftaalen knoopjens, zwarte kafimir broeken , zeer lang onder de knie afloopende, met zes Haaien knoopen en witte zijde itousfen met Nacara klinken fchocnen met zwarte Linten-roozen , en bontgeftrecptehandfchoenen, als groen enrofa, vidlet en paille,geel en bruin. (Zie pl. I.) ; TOO-    < 43 > v. T O O N E E L-N 1EUWS, « * De zoo beroemde, als bekwaame Tooneclfpeeler c, passó, aan wien bet Amfteldamsch ïooneel finds een geruimen tijd zoo'veel verpligting had, is dezer dagen overleeden. In deze Maand zijn op den Amfteldamfchen Schouwburg gefpecld; elisabet wodeville, Treur/pel. de jonge indiaan e. azemia, of de wilden, Tooneelfpel, met zang, naar het Fransch gevolgd. pedro de weeede, TrCUrfpel. De snijder en zijn zoon, Blij/pel. Azemia is den 10 dezer Maand voor het eerst vertoond,- en vervolgends herhaald. Edwin op een eiland geraakt , met zijne dochter Azemia, kieeg bij toeval een zoontjen van eenen Milor.d Akifon, Prosper genaamd, met zich in gezelfchap; het eerfte Tooneel begint met den dans van eenige wilden, verdreeven wordende door een fnaphaanfehoot van Edwin, die op 't Tooneel komt,- hij ontdekt Prosper de gelegenheid, waar door hij op dit eiland gekomen is, en raadt hem fterk af, om zich nimmer met vrouwen in- telaa-  < 44 > teïaatea, fchetfende deze als hoogst gevaarlijk enhaatlijk af,- dit doet Edwin uit voorzorg, ten einde Prosper op Azemia, die de eerfte als zijn broeder aanziet, niet verlieve. Azemia beluistert htm, ontdekt naderhand aan Proper', dat zij vrouw is, en buiten weeten van Edwin grijpt tusfchen deze beiden liefde iland. Alvar, een jongSpaansch Zeekapitein, op het eiland aangeland, met zijn bootsman Fabricio, ontdekt Azemia, verwondert zich over haare fcboonheid, en zoekt haar tebeweegen, om met hem te gaan: Prosperwordtnaijverig, en krijgt hevig ongenoegen met Alvar, midlerwijl verfchijnt Edwin, welke Alvar verzoekt hun drieën te redden; het geen echter delaatffie wijgert, omtrend Prosper; dan dit drietal wil zich nietlaaten fcheiden, en Alvar vertrekt. In het tweede Bedrijf is het avond en maanefchijn; hier verfchijnt Milord Akinjon Prospers vader, en Smit/,, een Engelsen Kapitein, door fiorm op dit eiland gefmeeten : Fabricio, en eenige SpaanfcheMatroozen komen om Azemia op te Ügten. Akinjon zulks gewaar wordende, vervolgt hun; vervolgens verfchijnen Edwin en Prosper, welke laatfte door Edwin beloofd wordt, van met Azemia, naar verloop van een jaar, te zullen trouwen Azemia'en Prosper, bijeengekomen, verblijden zich in dit vooruitzicht ,• midlerwijl wordt het donker ; Akinjon, in den nacht verdwaald, hoort Prosper , deze wijst hem den weg naar zijn grot, dit door Spaanfche Matroozen gehoord wordende, maaken deze daar van gebruik, om Azemia te fchaaken. . L Midlerwijl worden, door het bijkomen van Edwin,Prosper en Akinfon, aan elkander bekend. Smit/i, fchie- lijk opkomende, ontdekt het vervoeren van Azemia, en na een vrij lang gezang, waarin ze befluiten, om Azemia te redden, vertrekken zij. Het derde Bedrijf begint met  < 45 > met het aanbrecken van den dag; Alvar ziet verheugd zijne prooi te gemoet daar in verfterkt wordende, door Fabricio, die, alleen gelaaten , door een troep Wilden overvallen, en, aan een boom gebonden wordt deze echter worden door een fnaphaanfchoot weder verdreeven, wordende Fabricio door Alvar verlost. Hierop verfchijnt Azemia; haare fchakers, door de Wilden overvallen, waren gevlugt, en hadden haar alleen gelaaten, en zij zelve komt nu haarenfchakerhulp fmeeken; de eenvouwige onnozelheid vertedert Alvar , hij verandert van denkbeeld ,• Edwin, Akinjon, Prosper en Smith vinden Azemia bij den vertederden Alvar, alles eindigt gelukkig; de vereeniging van Prosper en Azemia wordt bevestigd, en Alvar belooft hun allen naar Europa overtevoeren. Men ziet uit deze opgaave, dat dit ff.uk in dengewoo. nen trant der avontuurlijke Opera's is, meer gefchikt om te behaagen, dan nuttig te zijn. Veel zulke ftuk- ken zullen den fmaak en vooral de nationaale zeden niet verbeteren ; fpaarzaam gebruikt, kunnen zulke fhikken echter, voor het Tooneel, van nut zijn. Op den Berlijnjchen Schouwburg is in Oc'tober, voorliet eerst vertoond; das ehrenwort , een Blijjpel, in 4 Bedrijven, van den Heer spiesz. Dit ftuk valt in het laag komieke , deszelfs einde is, ten aanzien van het voorgaande, al te treffend; het heeft dus flechts eene gedeeltelijke goedkeurig weg gedraagen. Aldaar is ook voor de eerflemaal gefpeeld: das her 8 if.  < 4 herrnrecht, Opera, in 3 Bedrijven, met muziek van mar tin o; het heeft echter niet zeer bevallen. Te Frankfort aan den Maijn vertoonde men onlangs: oberon, Koning der Elfen, een Zangfpel, naar wieiand'i oberon, door wranitzkij, met eenige nieuw daar iu vervaardigde Gezangen van schmieder, op muziek gebragt door stegmancn walter. Op het Casfelfche Tooneel vertoonde men in Oclober, de eulalia meinau, een Treurfpel, in 4 Bedrijven, door zie cl er, zijnde een vervolg van kotzeiue'i, menschenhaat en berouw. De Auteur, reeds als Drama-fchrijver bekend, poogde in ditrervolg de ongelukkige gevolgen eenes verzoenden Echtbreuks tefchetfen, en zulks is hem zeer wel gelukt. Of het echter noodzaaklijk zij, dat eene zodanige verzoening onge. lukkigegevolgen moet hebben, zou kotzebue zeker het best kunnen beflisfchen, indien hij, in een vervolg, zelf de mooglijkheid van een gelukkigen uitflag fchilderJe. Het Publicq nam wijders het itukzeergunltigop. BIJ-  < 47 > VL BIJZONDERHEDEN. i. uitzet van eene adelijke bruid, in het voorst der xvi. eeuw. Mijne dochter jutta, heb ik, hans van sciiieel in, voor haaren trouwdag het volgende gegeeven : Een damaste rok. Een rok van fluweel, zwart met paerlen verfierd. Een gebedenboek van blaauw fluweel, met gouden floten. Twee gouden ringen met heerlijke fteenen , welke haare moeder zaliger gehad heeft. Een gouden hartjen. Een paar gouden armringen. Een fnoer groote witte paerlen om den hals, enfcho- ne roode koraalen om den arm, welke mede haare moeder zaliger gedragen heeft. Gezaamlijk al het zuiver en fterk lijnwaat van mijne vrouw zaliger, gelijk ook haar fchoone fijne duure kanten. Den Bruidegom heb ik vereerd: Een fnoer gekromde goudguldens. Twee  < 43 > Twee fchoone fchellen-banden om den arm. Een gordel met voorplaaten van zilver en deenen. Een gewoone gouden ring. Een gouden ring met een crucifix. Een gouden ring met edele geileen ten. Een fchoon gouden kruis. Een bont gedreept zijden kleed, onder met vilt voorzien.Een van damast. Een doorfchijnend kleed van neteldoek. Een paar fchoone fmalpuntige camoefden fchoenen, om te danfen. Een paar pantofFelen, met zilver geflikt. Een zeer fchoon genaaide neusdoek. Verder heèft jutta van haaren zwager, voor bruiloftsgefchenk gekreegen: Een groot zilveren drinkvat. Een zeer fchoon fpinnewiel, kundig bewerkt. Een wieg, die wel 50 gulden of meer gekost heeft, heerlijk om te aanfchouwen. Een groot fijn tafellaken. Niet te gedenken, veele andere en kostelijke gefchen. ken, van haare bevriende en vreemde bruiloftsgasten — daar waren 'er honderd in getal, en hebben zes dagen lang gebanketteerd, gegastereerd , gedanst, kondige vuurwerken afgedooken , en vreugdefchooten gedaan. Jk heb bij dit eeremaal niets gefpaard , maar op den eerden dag wel honderderlei eeten opgefchaft, zonderde verfnaperingen, en het was kostelijk en fraai aangericht: ook mijn ganfehen voorraad van rijnfehen wijn heb ik gegeeven, onder geduurig pauken-en trompetten-gefchal. ook  < 49 > öok zangers en rijmers en£iloknarren nagehouden, en het is mij' alles ckiur te Haan gekomen. Het gefchiedde alles , mij'ne eenige dochter ter eere, en heb röuw noch beklag. Op Sebilla's dag is zij met haaren echten man heen gereisd, God geeve, ter goeder uurl 2. Een zeker tooneelfpeeler vervulde, in eene Opera, do tol van Majoors-knegt, doch kon, volgens gewoonte, deze rol niet. Hij verhaalde dus, dat hij eens met zijn Heer tegen den vijand getoogen was, met een klein Corps van Hechts 200 Man. Dit klein hoopjen volks had zich echter, niet tegenftaande de groote overmagt der vijanden, zoo dapper gedraagen , dat het overwinnend, en met een klein verlies van 45000 man, terug gekomen was. - De drie laatfte nullen waren 'er ongelukkig te veel. 3- Een reizende troep fpeelde, in eene kleine ftad,mack> £ëTh. Den anderen dag beval de hoogwijze ftadsraad den fpeelers, om de lïad te ruimen, wijl zij door het gegseven ftuk het oud bijgeloof aan hekferij zeer ligt levendig konden gemaakt hebben; iets, dat in deze verlichte tijden niet te dulden was. 4- Een jong koopman , die, wegens zijne affaire, op reis was, fchreef aan zijn vader, hoe hij in eene zwaars krankte had geleegen, en dat hij, ingevalle hij niet fterk geweest ware, zeker 'er aan geftorven zou zijn. De vader andwoordde: „ Geloof mij, mijn zoon! indien gij mij met uwen dood bedroefd had, zoude ik in mijn ganfche leven geen woord tegen u gefprooken hebben." D Een  < 5 > 5- Een beroemd kluchtfpeler ar mand, welke voor dertig jaaren veel geruchts in Parijs maakte, was op het fransch tooneel in Casfel, alwaar hij een pennoen van 1600 daalers had; daar hij echter zeer flordig leefde, werd hem niet zelden een gedeelte dezer fom ingehouden, en dus ook, op één keer, 300 daalers. Op denzelfden avond fpeelde hij voor vader, en zeide dus tegen zijne dochter, in het tooneel, waar hij haar uithuwde: Tot uw uitzet gteve ik u de 300 daalers, welke de Landgraaf mij heden gtksrt heeft. Deze trek werd hem echter niet vriendelijk opgenoomen. 6. Eene zekere Actrice werd een compliment gemaakt, wegens haar zeldzaam fpeelen, hoe zeer men haar ook op het tooneel verlangde : zij lachte vriendelijk, en, een fnedig andwoord willende geeven, zeide zij: 6 mij 11 Heer! ik fpeel alleen agter de fchermen. 7- In eene zekere Opera moest het onweder vertoond worden. Een der acteurs, begrijpende, dat veele Dames bang voor den donder waren, riep van agter de fchermen: Schrikt niet, Dames! fchrikt niet, het is maar zo» wat nagemaakt. MEN-  C5i > MENGELWERK. < r ■ ■ ' ■ 1 » PINGRENON. Eene oosterfehe vertelling* i. de gastvrij^. Te Babijlon woonde een rijk Koopman, met naamë radab: alle avonden ging hij aan de ftads poortenp en wanneer hij een vreemdeling zag j zeide hij: fl! mogt orosmade zijne, weldaadigd hand over u openen! geef mij het genoegen en vernacht bij mij. Hij Voerde hem in zijn paleis, at met hem, en deed hem alle gemak aan. Des morgens gaf hij hem een borstkleed en twee gouditukken , omarmde hem, en zeider bebt gif hier gemak en genoegen gefmaakt, keer dan, wanneer het u lust, weder het Haat u vrij. Zijn naam was beroemd, door geheel het oosten, en men noemde hem den Gastvrijen. Tot weldaaden gebruikte hij de onnoemlijke fchatten, welke hij bezat. Hij wa$ jeugdig en fchoon , maar bezat geene vrouw; dad, de wijze mirsuf had hem voorfpeld, dat zijn zoon een D 2 mon-  < 52 > ' monfter zijn zoude. Ra dab befloot hier om, het fchoone geflacht te ontvlieden. Hij' vleide zich, het ongeluk, dat hem dreigde, te ontwijken, en fmeekte den groote orosmade, hem tegen dit kwaad te hoeden. 2. de slavih. In den avond wederkeerende, zonder iemand met zich te brengen, zag hij een Koopman aankomen, welke onder zijn gevolg vijf kemels had: onder de veele vrouwen, welke bij den vreemdeling waren, ontdekte hij 'er eene, in diepe treurigheid en weenende. Radab, zoo edel van hart, werd ontroerd; zuchtend zeide hij: hoe zeer beklaag ik deze vreemdelinge, indien zij haare vrijheid beweent. Hij vervorderde zijn weg, alsdeperfoon, welke zijn medelijden bemerkt had, hem naijlde en zich voor zijne voeten nederwierp • erbarm u, riep zij, over eene rampzalige, die het noodlot, dat haar drijgt, meer dan den dood vreest. Koop mij, en ik zal deze gunst, is 't noodig, met mijn bloed betaalen. Was radab bedacht geweest, hij zou zeker onderzoek naar dezeperfoongedaan hebben, welke hij onder den dikken fluier niet aanfchouwen kon: overrompeld door teder medelijden, dacht hij de gevolgen niet door; hij roept den Koopman tot zich, houdt dringend bij hem aan en koopt de flavin voor duuren prijs; volg mij, zeide radab, volg mij, ongelukkige vreemdelinge, en zeg mij, waar, mede ik u helpen kan. zir-  < 53 > 3- Radab, te huis gekomen, beval een prachtigen maaltijd. Hij gaf de fchoone bedroefde de hand , voerde haar in de zaal, en liet haar op eene Sopha neder zitten. Haaren fiuier had zij nog niet opgeheeven , toen hij haar vroeg, wie zij was, welke hij de vrijheid had wedergegeeven: zij gehoorzaamde, terwijl zij de oogen nederfloeg, en de traanen afdroogde, die haar , tegen wil, langs de wangen rolden. ,, Mijn naam is zirza, mijn vader is uitEgijpten, maar hij woonde reeds langen tijd te Perfepolis. Hij wilde mij in zijn vaderland voeren, waar onze bloedverwanten naar mij reikhalsden; maar ach! waarom hoorde hij den raad mijner moeder niet! Drie dagen gereisd hebbende, rusteden wij in een klein boschjen uit, toen wij door eene bende Arabieren overvallen werden ik zag mijn vader , en zeven flaaven, welken zich verdedigden, jammerlijk vermoorden. Vergeefsch greep ik naar een dolk; men hield mij terug; men bond mij op een kemel, en ik werd, nog op den eigen dag, aan den Koopman verkocht, van wien gij mij gekocht hebt." Terwijl zij fprak, dwaalden de oogen van radab in haare fchoonheid om, en nimmer had hij iets zoo volkomens , iets edelers gezien , als deze vreemde. Schoone- z i r z a ! zeide hij , droog uwe traanen af ■ wees vrij, en denk aan niets, dan aan het overwinnen uwer droefheid. Ik zal gelukkig zijn, wanneer ik uwe wenfchen vervullen kan. Men melde hem , dat de fpijze gereed ware, en zij beiden gingen in de eetzaal. D 3 lief'  < 54 > 4- liefde. Toen zirza haare fmarte geleenigd had , dacht zi? aan niets, dan om haaren redder te dienen, welken zij zoo beminlijk vond. Zij bepijnsde haare lotverwisfeling na, die haar eerst zoo ongelukkig en nu zoo gelukkig gemaakt had, daar zij zegening fmaakte uit de handen dezes deugdzaamen. Terwijl zij dus haar geluk berekende , ftrced radab met de liefde. Haare helder glinfterende oogen, haare vrijmoedigheid en openhartige éleugd, zoo zeer toen ter tijd aldaar zeldzaam, ontroerden en ketenden den Babijloniër. De voorzegging des Wijzen fchrikte hem wel een weinig af, maar hij vleide zich echter met de hoop, dat dezelve niet zoude vervuld worden; hij geloofde, dat mirzuf zich kon bedroogen hebben , en de fchoonheid van zirza overmeesterde eindelijk zijne ziele; hij viel aan de voeten der fchoone , en zeide , ó verrukking mijner oogen! licht mijner ziele! ik zal fterven, indien ik moet ophouden u te beminnen! ik bezit een onüitfpreeklijkén rïjk- èom ; ö befluit en deel dit geluk met mij. Z i r- za werd getroffen, zij antwoorde mèt traanen, welke liefde en vreugde haar verwekten, en radab was gélukkig. 5- FtESTDAO. Spoedig werd het bekend, dat radab de fchoona iTavin huwen zoude; de Dames van Babijlen kwamen, om haar te zien, en fluisterde elkander heiire gebrekëri in.  < 55 > in. Radab hnwde haar met veel pracht, echter verminderde de tederheid voor zijne gemalinne geenfints zijne edele gastvrijheid , en hij zag met vergenoegen, dat zij deswegen dacht, zoo als hij. De Hemel fchonk hem een zoon, radab zag hem, en beefde, ridderend, terug. Hij werd , helaas! te zeer overtuigd , dat de wijze mirzuf hem niet bedroogen had: ——indedaad, het kind was een monlter. Het had twee kleine groene oogen, eene neus maar ach! welkeen? een verfchriklijken mond, een gefpleeten kin, een gefpitst en gebult voorhoofd, eene fcheeve borst, een buitenfpoorig dik lijf, kleine dijè'n en kromme beenen; dé eene arm korter dan de andere, eene kwaakende item; inéén woord, het was een volkomen haatlijk fchepfèi. Radab zuchtte, onderwierp zich aan 's Hemels raadsbefluit, troostte zijne beminde zirza, en verzekerde haar, dat het hart en verfiand zijnes zoons aan zijn lichaam niet gelijk zouden weezen. 6. PINGRENON. Selim, was de naam , welken radab het kind, grooter geworden zijnde, gaf. Haatlijk was hij, maar wanneer men hem eenmaal gezien had, vergat men, bij de voortref!ijkheid zijns verftands , bij de edelheid van zijn hart, fpoedig zijne affchuwlijkheid. Het grootst gedeelte der BabijloniSrs, gewoon de menfchen naar hunne gedaante te beöordeelen, haateden hem, en hielden hem tot het voorwerp hunner befpotting. Selim ging dus niet uit; want zoo dra hij zich zien liet, verfchrikten de kinderen en vlooden voor hem, mennoemD 4 do  ' haar gemaal fchilderde het onheil zijnes "zoons den Fakir met treurige trekken af. Welaan ! zeide hij, troost u : selim zal eens zeer fchoon worden, indien eene jonge maagd , even fchoon , als hij afzichtlijk is, zich zijner liefde niet fchaamt. Z i k z a geloofde de voorzegging niet, en zij zoude haar ongeloof bijna overluid gezegd hebben; radab geloofde dezelve, wijl zij zijne wenfchen ftreelde, en hij zijn vertrouwen den Fakir niet weigeren kon. Des morgens gaf hij zijn gewoon gefchenk, en de heilige man reisde af, 8. wonderbaare omstandigheid. Selim ging dikwijls bij eene Babijlonifche Dame, met naame z arek. Hij konde wegens haare nicht, da beminnelijke ast aree , niet onverfchillig zijn. Zif was bijna zoo oud, als hij. Haare geftalte was uitneemend , met haare fchoonheid verbond zij een edelen Seest, en een rechtvaardig hart verhoogde haare beminlijkheid. De zoon des eerften ministers orgugal, overfte der Ruiterij, was op haar verliefd; alleen, hij was een harfenloos, opgeblaazen, flegt mensch, even als zijn vader. Zijn medeminnaar verachtte hij in den hoogften graad, en bejegende hem vaak met den bitterften fchimpnaam. Selim beandwoorde daar tegen hein met even zoo veel befcheidenheid als vernuft. Zijne jeugdige minnares had zich, van tijd tot tijd , aan zijne haatlijke geftalte gewend, en vond eindelijk meer fmaak in zijn gezelfchap, dan in dat der overige Babijloniërs. Eiken dag ontdekte zij nieuwe, goede eigenfchappen int hem. Selim bad haar om vergiffenis, dat hij zoo D $ af.  < 58 > afzichtig ware, 'en dat'een mismaakte, zöo als hij, zich durfde vermeeten, haar zijnen dienst aan te bieden. P« orosmade. Eindelijk wilde orosmade de deugd van radab beloonen. Alles, wat fchoon in de ftad heette , vergaderde bij den gouverneur mïmno». Zarek, mo. gula, fa time, en verfcheiden andere Dames, waren daar bijeen. A sta ree, fchooner als ooit, zat nevens haare Tante zarek, en de tedere ongelukkige selim poogde fidderend den indruk te doen merken, welke zijne goddelijke meestres op hem maakte. —— Ik betreur u, zeide asta ree , geloof, dat ik alle hoogachting voor ti hebbe, die gij verdient wees verzekerd, dat ik alles zal doen, om u te kunnen beminnen. De zoon van radab gevoelde nu, dat de hoop flaauw, althans zeer verre was. Onbcfchrijflijk was zijne fmart, hij ware zielloos door droefheid, voor haare voeten nedergeflort, indien orosmade zijne fchutsgeesten niet in de zaal van memkon gezonden had. De zoon van orgugal zag het kortegefprek met selim en astaree; zijn fpotlust werd gaande . de bitterfte fchimp rolde van zijne lippen; selim verfmolt in weedom ; de Dames glimlachten, anderen fchaterden uit van lachen en de onbarmhartigheid woedde op den ellendigen los.- astaree floeg een blik van diepe verontwaardiging op den losbandigen fpotter, deze merkte het, zijn fpot werd kwaadaartigheid ha! riep hij, de fchoone astaree bemint selim! nu begon een algemeen  < 59 > meen gefchater. Astaree bloosde, dekte met de eene hand haare fchoone oogen; de geleigeest van s el i m beefde angftig -— eindelijk, door haare hartstocht verwonnen, riep zij: ja, ik bemin selim! lachend vloog nu de fchuts-engel des ongelukkigen tegen de zon op ■ een vreeslijke donder liet zich hooren; een wolk bedekte selim en astaree ■■ » alles beefde in de zaal van memnon - langzaam verhief de wolk zich, en toonde aan het verbaasd gezel fchap , eenen edelen, alles overtrefFenden, en boven alle verbeelding fchoónen jongeling, verrukt van vreugde, aan den boezem zijner minnaresfe. - De vloek was geheeven, de deugd beloond, en astaree beminde den fchoone selim zóö hevig, als zij voorheen den Pingremn gedaan had. HEN-  < 6c > HENRIK en LIDA. H eneik en lida zaten nog vertrouwlijk in aangenaarae gefprekken voor de deur hunner ftulp, toen de zon nog even haare laatfte draaien liet flonkeren , in den gloênden rand, welke op het zagt-bewoogen water rustte, Lida flingerde haaren arm om h e n r i k's hals, en lag heur hoofd op zijne borst, juist tot het avondrood verflaauwde, en de laatfte draaien langzaam in de kimmen dooken; ö mijn n e n r i k ! zeide zij teder , de lichtdraalen verdwijnen; wanneer eens zóó ons leven verdwijnt, en, hier zag zij hem dijf, en met traanende oogen aan, . de nacht des doods ons nadert! Henrik kuschtte de traanen van heure wangen , drukte haar aan zijne borst, en zeide : en, wanneer ons leven zoo zagt heen drijft, gelijk het gindfche avondrood; wanneer onze ziel zoo zuiver is, als de gindfche horifon ; wanneer wij den loop onzer bedemming zoo juist volbragt hebben, als de zon; wanneer geen wolkjen van zelfverwijt onze errinnering bedroeft, . 6 mijne lida ! hoe weinig kan ons dan de dood verfchrikken? zoo zagt als wij, na het volbragte werk des daags, op onze legerdede influimeren, zoo zagt zal ook de flaap des doods op ons nederdaalen ■ hoe gaarne zinken wij op ons leger, in de armen der rust; hoe vro-  <[ 61 > iTolijk door derzelver balzem verkwikt, bieden Wij dan, bij het ontwaaken, elkaêr den eerden morgengroet. Wij gaan hand aan hand naar onze rustplaats, hervatte lida, maar dan? ■ in uwe armen, henkik, hoe gaarn verwagtte ik dan den fluimer des doods, maar Ontwaaken wij niet weder, mijne lida? wanneer de eerde lichtdraalen den morgen aankondigen , dan ontwaakt, of gij, of ik, het eerst — hoe kort is die tusfchentijd! ook dan zal het zóó zijn; na eene kortftondige fcheiding zien wij elkander, bij het luisterrijkst morgenrood weder, en, Hemel! hoe verrukkend zal dan onze eerde morgengroet zijn! HET  < 62 > HET VIOOLTJE N< ilde mij een tuiltjen ftrenglen, 'k Zou het menglen, Van gebloemte en geurig kruid; 'k Zocht voor mij de beste bloemen, 't Meest te roemen , Voor den fchoonen ruiker uit. Spoedig had ik de eêlfte roozen Uitgekoozen; Trosnarfisjens, violier, Anjeliertjens, zagt van geuren, Lief van kleuren, Booden mij hun geur en zwier. 'k Zag van verre, in 't groen gedcoken, 't Pas ontiooken Veldviooltjen eenzaam ftaan, 't Spoedde voord; doch onder 't bukken, Om 't te plukken, Sprak mij 't lief viooltjen aan: Lieve  € $i > Lieve Plukfter! laat mij groeien, Vrolijk bloeien, Ver van andre bloemen-pracht, 'k Zal u dan mijn geurtjens deelen; ö Dan itreelen Ze u gewis nog eens zoo zagt! * 'k Wendde fchaamrood toen mijne oogen , En 't meêdoogen Overmeesterde mijn' ziel, 'k Liet het ftaan, tot al zijn luister, In het duister * Van het gras en klaver viel. * Echter trof doen deze leere Lieve Iezeresfen! mij: Dat, bij 't Jlrijden voor enze eere, Toch ons hart befcheiden zij. D E  < 6-4 > DE HERFST. o Damon! zie, wat fpartelt hier — In deze haag? een teder dier, Een lijstertjen gevangen.' Het zag, dat hier een bézie hing, Hij pikte en ach! dat arme ing Werd, zonder recht, gehangen. * Wat groot geluk, een mensch te zijn'. Gindsch hangen béziën vol wijn, Kom, laat ons derwaards ftreeven, Wij rooven haar, en fterven niet; Wij keldren haar, en fterven niet; Wij drinken wijn en keven!  I. HET ROOMSCHE CARNEVAL. (Vervolg van BI. 23.) I —ssa» HET GEDRANG. M en laate nu het oog door de lange en fmalle ftraat gaan, waar in van alle balcons, en uit alle vengfters, de opeengedrongen toefchouwers, over lange afhangen, de en gebloemde tapijten , op de met toekijkers digt gevulde ftellagiën, en op de lange rijen gevulde ftoelen, ter wederzijde der ftraat, nederzien. Twee rijen koetfen beweegen zich langzaam in het midden-ruim, en de overige plaats, welke anders voor eene derde rij koetfen zou gefchikt zijn, is met menfchen aangevuld , welke niet heen en weder gaan, maar elkander heen en weder fchuiven. Daar de koetfen, zoo lang het mooglijk is, zich altijd een weinig van elkander afhouden, ten einde niet, bij de minfte belemmering, op elkaêr te rijden, E zoo  ' < 66 > zoo waagen het verfcheiden voetgangers, ten einde een weinig luchtte fcheppen, om tusfchen de wielen der voorde en de paardenkoppen der volgende koets voörd te wandelen , en hoe gevaarlijker en moeilijker het den voetgangers wordt, des te meer fchijnt hun luim en koenheid te klimmen. Daar de meeste voetgangers, welke tusfchen de beide koets-rijen zich beweegen, de wielen zorgvuldig vermijden, teneinde zich niet te befmetten, zoo laaten zij door■ gaands tusfchen zich en de koetfen meer plaats open, als noodig is; hij, die dus den langzaamen voordgang niet langer kan verduuren, en moed heeft, om tusfchen da asfen der koetfen en de voetgangers door te fluipen, kan in een korten tijd een goed einde wegs afleggen, tot hij door eene nieuwe hindernis opgehouden wordt. Reeds fchijnt ons verhaal de grenzen der waarfchijnlijkheid te overfchreiden, en wij zouden het naauwlijks waagen, daarmede voord te gaan, indien niet veeleooggetuigeu, welke het Carneval bijgewoond hebben , de waarheid onzes verhaals konden verzekeren, en indien het geen feest ware, dat jaarlijks herhaald en dus bij deze befchrijving onmiddelijk kan vergeleeken worden; immers, wat zullen onze leezers zeggen, indien wij hun verzekeren , dat het tot hier toe verhaalde flechts de eerfte trap desgedrangs, des gewoels, der drukte enuitgelaatenheid is? togt des GOUVERNEURS en SENATORS. Doordien de koetfen langzïam voordrijden, en bij de minde dremming dil houden, worden de voetgangers op onderfcheiden wijzen geplaagd.  < 6? > Nu en dan rijdt de garde van den Paus door liet ge/ drang heen en weder, om de toevallige wanorde en verwarring der koetfen en wagens te regt te helpen , en, terwijl 'er een de koetspaarden poogt te ontwijken' voelt hij, eer hij zulks weet, den kop eenes ruiter-paards in den nek. Dan 'er volgt dra eene grootere onaangenaamheid. De Gouverneur rijdt in een grooten ftaatswagen, vlfT! meerder rijtuigen gevolgd, door het midden der beide | I rijen koetfen. De garde van den Paus en de vooruitgaande bedienden fchreeuwen en dreigen , om plaats te maaken , terwijl deze trein de ganfche breette, korts voor de voetgangers nog overig, inneemt. Deze laatfte dringen dan, zoo goed zij kunnen, tusfchen de overige koetfen in, of redden zich ter zijde op de best mooglijke wijze, en, even als het water voor het fchip een i oogenbük wijkt, en agter het roer weder te famen ftort, zoo ook ftroomt de vloed van masken, en der ovenge voetgangers, in eens achter dezen trein te faamen • dan, niet lang daar na ftoort eene nieuwe beweeging het faamgedrongen gezelfchap. De Senator rukt meteen foortgelijken trein aan; zijn groote ftaatswagen en die van zijn gevolg drijven, als 't ware, op de hoofden der te hoop gedrongen menigte, en hoe zeer inwooners en vreemdelingen door het beminnelijk character des tegenwoordigen Senators , den Prins rezzonico, ingenoomen is, zijn 'er waarfchijnlijk in dezen oogenblik eene groote meenigte, die ( zich gelukkig achten, wanneer hij heen is. De gezanten, welke hetzelfde recht hebben, bedienen zich zeer fpaarzaam, en met de uiterfte discretie van deze vrijheid. E 2 DE  < 68 > DE SCHOONE WAERELD AAN HET PALEIS RUSPOLI. Maar dit is de eenige belemmering niet, welke den ftroom in de Corfo verhindert,- bij en omtrend het Paleis Ruspoli, alwaar de ftraat niets breeder is, zijn de aanhoogfels ter wederzijden nog meer verheeven ; aldaar neemt de fchoone waereld plaats, en alle ftoelen zijn 'er welhaast bezet of befproken. De fchoonfte vrouwen der middenfte klasfe, uitmuntend gemaskerd, van haare vriendinnen omgeeven, trekken aldaar het nieuwsgierig oog des voorbijgangers. Elk , welke aan deze hoogte komt, blijft ftaan , om deze bekoorlijke rijè'n dóór en dóór te zien; elk is begeerig, om, onder de veelvuldige mannelijke gedaanten, welke daar fchijnen te zitten, de vrouwelijken uit te zoeken, en in een uitneemend officiers kleed het voorwerp zijner liefde te herkennen. Aan deze plaats ftremt de beweeging het eerst, wijl de koetfen hier, zoo lang zij kunnen, ftil houden. CONFETTI. Plet zal zonderling voorkomen , indien wij verhaalen, dat dit verwonderlijk vreugde-feest door een foort van kleinen, meest fchertfenden, vaak echter al te ernftigen ftrijd in beweeging gebragt wordt. Waarfchijnlijk heeft voorheen eene fchoone haaren voorbijgaanden goeden vriend, om zich onder de meenigte der masken aan hem kenbaar te maaken, met zuikerkorrels geworpen , terwijl 'er niets natuurlijker is, dan dat de getroffene zich omkeere, en deze looze vriendin ontdekke. Dit nu is een algemeen gebruik geworden j  KT > den, en niet zelden ziet men, na een zodanigen worp' twee vriendelijke gezichten elkander toelachen. Dan, men is gedeeltelijk al te oeconmisch , om wezenlijk zuikerwerk te veriinijten , gedeeltelijk heeft het misbruik een te grooten en overvloedigen voorraad noodzaaklijk gemaakt. Het is dus eene bijzondere bezigheid geworden, Drageen van gips, in groote korven, ter verkoop onder de meenigte om te draagen. Niemand is voor een aanval zeker, ieder is in ftaat van verdeediging, en dus ontftaat uit moedwil of noodzaaklijkheid , nu hier, dan daar, een tweegevegt, fchermutfeling of ilag. Voetgangers, koetsrijders, toefchouwers uit vengfters, van alle ftellagiën of ftoelen, grijpen beurtelings elkander aan of verdeedigen zich. De Dames 'hebben vergulde of verzilverde korfjens, vol van deze fchijnbaare Drageen, en worden door haare begeleiders dapper verdeedigd. Met nedergelaaten koetsglaazen verwagt men den aanval, men fchertst met zijne vrienden, en verweerd zich hartnekkig tegen onbekenden. Nergens echter wordt deze ftrijd ernftiger en algemeener, als in den omtrek van het Paleis Ruspoli. Alle masken , welke zich daar geplaatst hebben , zijn met korfjens, zakjens of geknoopte neusdoeken voorzien. Veelvuldiger vallen zij aan, dan zij aangegreepen worden , geene koets vaart 'er ongeftraft voorbij, geen voetganger is 'er zeker, vooral, wanneer een Abt in het zwart zich zien laat, dan fmijt men van alle kanten op hem, en daar gips en krijt ligt afgeeven, duurt het niet lang, of zulk een is met duizenden witte flippen bezaaid. Dikwijls echter wordt dit bedrijf zeer ernftig en algeE 3 meen,  < 7° > meen, en men ziet met verbaazing aan naijver en perfoonlijken haat den vrijen teugel vieren. Ongemerkt fluipt hier eene vermomde figuur aan, en treft met Confetti eene der eerfte fchoonheden zoo hevig en zoo gewis, dat de gezichts-maske klettert, en haaren fchoonen hals bezoedeld wordt: haare geleiders, hevig aangedaan, grijpen in de korfjens enzakjens, en ftormen met een vreeslijk geweld op den aanvaller los; deze echter is zoogoed vermomd, en te rtcrkgeharnast, dan dat hij de herhaalde worpen gevoelen zoude. Hoe zekerer hij is, des te heviger zet hij zijn aanval voord; de verdedigers bedekken hunne Dames met de Tabbaro's, en daar de aanvaller, in de hevigheid des ftrijds, ook de naastzittenden treft, en door zijne ruwheid en onftuimigheid dezen of geenen beledigd, zoo neemen deze - laatften ook deel aan den ftrijd, fpaaren hunne Confetti niet, en hebben doorgaands, bij zulke gelegenheden eenige zwaarer ammunitie, omtrend aan gezuikerde amandelen evenaarende, ter referve, waarmede de aanvaller eindelijk zoo toegedekt en overvallen wordt, dat hem niets, dan de retraite overig blijft, vooral, wanneer al zijn gips-hagel verfchooten is. Gewoonlijk heeft hij, die op zulk een avontuur uitgaat, een feconde bij zich, welke hem de ammunitie toereikt, terwijl intusfchen de kooplieden in deze gips-confetti, geduurende den ftrijd, met hunne korven in de weer zijn, om elk zoo veel ponden, als hij verkiest, ten fpoedigflen toe te weegen. Wij hebben zelfs zulk een ftrijd van nabij befchouwd, waar bij eindelijk de ftrijdenden, uit gebrek aan ammunitie, elkaêr de vergulde korfjens naar het hoofd wierpen , en, zelfs door het drijgen der wachts, welke mede duchtig wat ontvingen, niet aflieten. Ze-  < 7i > Zeker zoude zulk een bedrijf met het mes eindigen, indien de justitie-dienaars elk, te midden in de vreugde, niet telkens erinnerden, dat het in deze oogenblikken hoogstgevaarlijk is, zich van gevaarlijker wapens te bedienen. Deze gevegten zijn ontelbaar, en doorgaands meer uit fpot, dan ernst: dus, bij voorbeeld, komt 'er een open wagen vol Pulcinellen tegen over Ruspoli, welke voorneemen , om in den voorbijvaart, alle de daarzittenden, den een naden anderen, te treffen-, dan, ongelukkig wordt het gedrang zoo groot, dat de wagen halte moet houden ,■ op eens vormt het geheel gezelfchap één befluit, en van alle zijden ftormt het op den wagen los; de Pulcinellen verfchieten al hunne ammunitie, en blijven een geruimen tijd aan het vereenigd vuur bloot gelteld; de ganfche wagen wordt als met fneeuw bedekt, tot dezelve zich onder een algemeen hoonend gelach langzaam verwijdert. DIALOGE AAN HET EOVEN-EINDE DER CORSO. Terwijl in het middenpunt der Corfo, deze levendige en heftige fpelen een grootdeel der fchoone waereld bezig houden, vindt een ander deel des volks aan het boven-einde een ander foort van onderhoud. Niet verre van de franfche Academie treedt onverwagt, van eene flellagie, opgevuld met toekijkende masken, een zoogenaamde Capitano des Italiaanfchen tooneels ten voorfchijn, in fpaanfche dragt, met een gepluimden hoed, degen en groote handfchoenen, en begint zijne groote daaden te land en te water in een brommenden toon te vernaaien; het duurt niet lang, of 'er verheft zich, tegen hem over, een Pulcinell, welke hem twijfelingen CU tegenbedenkingen inbrengt, en, daar hij hem alles E 4 fchijnt  < 72 > fchijnt tos te geeven, maakt hij de zwetfcrij des Helds, door woordfp.elingen en ingemengde plompheden, belachlijk. ' Hier blijven dus ook alle voorbijgangers ftaan, om den kluchtigen woordenftrijd aantehooren. PUL CINELLEN-KONI N G. Een nieuwe opftand vermeerdert dra het gedrang. Een duizend Pulcinellen fchoolen tefamen, kiezen zich een Koning, kroonen hem, geeven hem een fcepter in de hand, vergezellen hem met muziek, en voeren hem, onder een luid gefchreeuw, in een verfierd wagentjen de Corfo op. Alle Pulcinellen fpringen 'er bij, terwijl de trein voorwaards gaat, vermeerderen het gefchreeuw, en maaken, met het gezwaai der hoeden, ruimte. Maar dan ook bemerkt men eerst, hoe elk deze Maske een onder- fcheiden vorm poogt te doen erlangen. Deze draagt een paruik , een ander een vrouwen-hulfel bij het zwart aangezicht, een derde heeft, in plaats van eene muts, een kevie op den kop, in welke een paar vogeltjens, als een Abt en eene Dame gekleed, op hunftokjen heen en weder fpringen. BIJSTRAATEN. c Het ontzettend gedrang, 't geen wij onzen lezers zoo veel mooglijk denkbeeldig poogden te maaken, dringt natuurlijker wijze veele masken uit de Corfo in de bijgeleegen ftraaten. Aldaar gaan verliefde paaren rustiger en vertrouwder met eikanderen om; aldaar vinden vrolijke knaapen meer ruimte, om allerlei dollefchouwfpelen uit te voeren. Een gezelfchap van mannen, in de zondagsdragt des ge*  < 73 > gemeenen volks, met korte met goud opgelegde karhi > zooien daar onder, de hairen in een lang nederwaards hangend net gebonden, gaan met jonge lieden , als vrouwen gekleed, heen en weder wandelen. Eene dezer vrouwen fchijnt hoog zwanger te zijn, rustig gaan zijop en neder. Op eenmaal verdeden zich de mannen , 'er ontftaat een vuurige woordenftrijd, de vrouwen mengen 'er zich in, en het geweld wordt heviger; eindelijk trekken de ftrijdenden groote mesfen van verzilverd papier , en vallen elkander aan. De vrouwen houden hun met een vreeslijk misbaar, uit één; men rukt den eenen hier, den anderen daar; de omftanders neemen 'er deel aan, als of het ernst ware, en zoekende beide partijen te bevredigen. Intusfchen bevindt de hoog zwangere vrouw door het fchrikken, zich zeer ontfteld; men brengt een ftoel, de overige vrouwen fchaaren 'er zich omheen, terwijl de gewaande vrouw verfchriküjke gebaarden maakt, en onverwagt, tot groot vermaak der omftan» ders, een mislijk wanfchepfd ter waereld brengt. Het ftuk is uit en de troep trekt voord, om op eene andere plaats dit of foortgelijk ftuk op nieuw aan te vangen. AVOND. Het wordt avond, en alles dringt meer en meer de Corfo in. ,De beweeging der koetfen wordt langs hoe meer belemmerd, ja het gebeurt niet zelden, dat reeds twee uuren voor den nacht geene koets van haar plaats kan. De pausfelijke Garde en de wachten te voet zijn nu druk bezig, om alle wagens uit het midden, en zoo veel mooglijk in eene rechte lijn te brengen, en dus verE s wekt  < 74 > wekt dit bij deze groote meenigte veel wanorde en ver« driet. Hier wordt voordgezet, agterwaards gefchooven, opgeheeven en alles, wat agter aan is, moet te rug wijken, tot'er eindelijk een zóó in de klem komt, dat hij met zijne paarden naar het midden moet wenden; maar dan ook verheft zich het fchelden der Garde, het vloeken en drijgen der wachten. Het is te vergeefsch , of de ongelukkige koetfier de onmooglijkheid aantoont, hij wordt aanhoudend gefcholden en gedreigd, en hij moet zich in de rij voegen, of in een bijftraat rijden, welke doorgaands allen ook met koetfen vol zijn, welke, te Iaat gekomen, door het gedrang niet verder komen konden. VOORBEREIDING TOT DEN WETLOOP. De oogenblik des wetloops nadert meer en meer, en het belang van zoo veele duizenden geraakt in eene nieuwsgierige beweeging. De verhuurers van ftoelen en ftellagiën vermeerderen hun geroep: Luoghi! Luoghi avanti'. Luoghi nobili'. LuoghiPadroni! het is daarom te doen, opdat in deze laatfte oogenblikken , al warehet voor klein geld, alleplaatfen bezet worden. En gelukkig hij, die hier of daar nog plaats vindt; dan, de generaal rijdt nu met een deel der Garde, door de rijen der koetfen, de Corfo af, en verdringt de voetgangers uit de eenige ruimte, welke hun nog overig bleef; elk zoekt dus een ftoel, een plaats op eene ftellagie, op eene koets, tusfchen de wagens, of bij bekenden aan een vengiler te vinden, welke dan van toefchouwers als overltroomd zijn. In-  < 75 > Intusfchen is de plaats voor de Obelisk geheel van volk gezuiverd , en levert mooglijk een der fchoonfletooneelen der waereld op. —— De drie, met tapijten behangen Fajaden der reeds befchreeven ftellagiën, fluiten rondom de plaats in; duizenden hoofden liggen als op elkander, voorover, en geeven een denkbeeld eenes ouden Amphitheaters of Circus. Agter de middenfte ftellagie Hijgt de Obelisk in haare ganfche hoogte, in de lucht, daar de ftellagie alleen haar piedeftal bedekt, en men bemerkt nu eerst heure ontzettende hoogte, daar zij de maatftaf eener zoo verbaazende masja van menfchen wordt. Het oog geniet in deze vrije plaats een weinig rust, en men ziet de ledige fteilen met de voorgefpannen zeilen , vol verwagting aan. Nu komt de Generaal de Corfo af, ten teken, dat dezelve gezuiverd is, en agter hem veroorlooft niemand der wachts aan een eenigen van tusfchen de rijën der koetfen uit te komen. De Generaal neemt in een der Loges plaats. AFRIT. Nu worden de paarden, volgens looting, naar orde, aangevoerd. Zij hebben geen tuig, noch eenige bedekking op het lijf. De meesten zijn wild en onge- duurig, en de ruiter heeft alle moeite noodig, om dezelve te rug te houden, door begeerte naar den loop en de fchuwheid voor zoo veele menfchen. De Halknegts zijn hoogst-oplettend, wijl het loslaaten bij den afrit zeer veel tot een gelukkigen wetloop af— of toebrengt. Eindelijk valt het zeil , en de paarden rennen los. Op de vrije plaats zoeken zij elkander den voor-  < 76 > roomt aftewinnen , dan, wanneer zij eens in de enge ruimte gekomen zijn, wordt deze pooging onmooglijk. Een paar zijn 'er doorgaands vooruit, welke allekragten aanfpannen; ongeacht te Puzzolane, vliegt het vuur uit de ftraat: fpoedig is deze vertooning aan het oog ontrukt, en het volk dringt weder in de verlaaten loopbaan te hoop. Reeds wagten 'er andere ftalknegten aan het venetiaansch paleis de aankomst der paarden af; men weet dezelve m een ingeflooten affchutfel gefchikt te vangen en vast te houden ; terwijl den verwinnaar de prijs toe' geweezen wordt. Dus eindigt dit vreugde - bedrijf met een geweldigen, blikfem-fnellen,oogenblikhj'ken indruk, ophetwelkzoo veele duizenden rijkhalzende te gemoet zagen, en zeer weinigen kunnen zich ze!ven andwoorden, waarom zij zoozeer dezen oogenblik verlangden, en waarom zij zich daar aan vergaapen. Men ziet uit deze befchrijving , hoe gevaarlijk dit fpel van menfchen en dieren is ,• hoe gemaklijk zulk een paard tegen deze of geene uitfteekende koets kan aanftor- ten. Veel erger is het, indien de paarden bij het venetiaansch paleis niet gevangen worden , want dan keeren zij woest te rug, en rennen weder hun loopbaan, nu met menfchen opgevuld, in, en veroorzaaken meenig onheil, dat men bij dit gewoel noch hoort, noch acht. GEeiNDIGDE ORDE. Doorgaands loopen de paarden eerst met den aanbreekenden nacht af. Zoodra zij boven bij het gemeld paleis, aangeland zijn, lost men een klein gefchut, dit teken wordt  < 77 > wordt in het midden der Corfo herhaald, en bij de Obelisk voor het laatst beandwoord. In dezen oogenblik verlaaten de wachten hunnen post; de koetfen houden de orde niet meer. — Wij zeiden reeds, dat de aanbreekende nacht de gewoone zon-en feestdaagfche fpeelvaart doet eindigen, terwijl het eene algemeene overeenkomst is, om , zoodra het Ave Maria geluid wordt, zich het recht aan te maatigen, van te wenden en te keeren, werwaards men wil; wanneer men dit in aanmerking neemt, en dan op de Corfo te rug ziet, welke nu weder, als 't ware, met menfchen overftroomd is, fchijnt het billijk te zijn, dat elke equipage de naaste ftraat de beste infla en afrijde; dan, op het gegeeven teken, wenden en keeren de wagens herwaards en derwaards, belemmeren en verwarren het voetvolk, en terwijl het dezen belieft op-, den anderen af-terijden, fchuiven zij zoo vast in één, dat ook de verftandiglte, welke op zijn plaats ftaan bleef, onwrikbaar vastgedrongen wordt. Indien nu een terugkeerend paard zulk een vastgefohoovenhoop aantreft, klimmen het verdriet, gevaar en onheil aan alle zijden, en men denke dan dit gewoel en allarm na. Ondertusfchen ontwikkelt deze verwarring, fchoon fpade, echter doorgaands vrij gelukkig. De nacht is daar, en elk wenscht zich met den oogenblik van rust — geluk. TOONEEL. Alle gezichts-masken worden in dezen oogenblik afgelegd, en een groot gedeelte des volks fpoedt zich naar i het tooneel. Alleen in de Loges ziet men nog Tabbaro's '' en gemaskerde^ Dames; de ganfche Parterre is in burger- dragc.  € 73 > dragt. De Theaters Alberti en Argentina geeven Opera's mee baletten: Valk en Capranica, Treur-en Blijfpelen, en komifche Opera's tot tusfchenfpelen; Face aapt deze, fchoon gebrekkig , na, en dus vindt men 'er allerlei fchouwfpelen-, tot marionetten toe. Het groot Theater Tordenone , dat eerst afbrandde, en, na het herbouwd was, weder op eens inftortte, onderhoudt, eilaas! het volk niet meer met zijne hoofd- en itaats-bedrijven en andere zonderlinge voorftellingen. De zucht der Romers voor het tooneel is groot, en in den Carnevals-tijd nog heviger, wijl dezelve nu, op alle mooglijke wijzen kan bevredigd worden. Echter ftaat tegenwoordig, ten minften één Schouwburg, ook in den zomer en het najaar open, en het gemeen kan dus zijne neiging, hetganfche jaar door, eenigermaate verzadigen. F E S T IJ N E N. Wij dienen hier ook van de zoogenaamde Festijnen te gewaagen; deze zijn niets anders, dan groote gemaskerde Rails, welke in het fraai verlicht theater Alberti eenige maaien gegeeven worden. Ook hier houdt men de Tabbaro's voor de uitneemendfte maske , en de ganfche zaal is met zwarte gedaanten gevuld , onder welken zich hier en daar eenige weinige CharaSter-masken mengen. Des te grooter is hier de nieuwsgierigheid, indien 'er zich eenige edele geftalten vertoonen, die, fchoon zeldzaam , uit de onderfcheiden kunstgewrochten hunne masken ontleenen , en verfcheiden Statuin, welke zich in Rome bevinden, meesterlijk nabootfen. Dus vertoonen zich hier Egijptifche Godinnen, priesteresfen, Bat- chus  < 79 > chus en Ariadne, de zangnimf des treurfpels, die der gefchiedenisfen; vestaalfche maagden, een Conful, meer of min goed, en aan de Costume beandwoordende. DANS. De danfen bij deze feesten worden doorgaands in langen rijen, op de engelfche wijze gedansd, alleen met dit onderfcbeid, dat zij, in derzelver weinige toeren, doorgaands iets charaüeristicqs, iets pantomimisch uitdrukken; dus, bij voorbeeld, verwijderen zich twee gelieven en verzoenen weder, zij fcheiden vanéén, en vinden elkander weder. De Romers zijn , door hunne pamomimifche balletten, aan fterk-fpreekende gebaarden gewoon , zij beminnen dus, in hunne gezelfchappen , zulke danfen, die eene uitdrukking hebben, welke ons te gemaakt en overgedreeven zoude voorkomen. Niemand zal het ligt waagen te danfen, ten zij hij het kunstmaatig geleerd hebbe, bijzonder wordt de menuet van weinig paaren gedanst. Zulk een paar wordt dan van het overig gezelfchap in een kring geflooten, bewonderd, en aan het einde geapplaudifeerd. MORGEN. Wanneer de galante waereld op dusdaanig eene wijze, tot aan den morgen, zich verlustigd heeft, is men in de Corfo ijverig bezig, dezelve te reinigen, en in orde te brengen; bijzonder zorgt men, dat de Fuzzolane in het midden der ftraat zuiver, en gelijk uitgefpreid zij. Niet lang daar na brengen de ftalknegten den harddraver, welke zich gisteren het flegtst gehouden heeft, voor  < 8o > voor de Obelisk: men zet een kleinen knaap 'er op , en een ander ruiter drijft met een zweep hem voor zich heen, zoo dat hij alle kragten infpant, om zijn renbaan zoo fpoedig mooglijk af te loopen. Omftreeks twee uuren na den middag, nahetgegeeven teken door klokkengelui, begint eiken dag debefchreven kring der vreugde zich te beweegen. De voetgan. gers daagen op; de wachten verfchijnen; balkons, vengfters en ftellagiën worden met tapijten behangen ; de Masken vermeerderen haar getal en haare dwaasheid; de koetfen rijden op en neder, en de ftraat bevat een meer of minder gedrang, naar maate het weder of andere omftandigheden zulks gedoogen. Tegen het einde des Carnevals vermeerderen natuurlijker wijze zich de Masken, de toefchouwers, de rijtuigen , de opfchik en het gewoel; niets echter haalt bij het gedrang, en de uitbundige dolheid van den laatften dag en avond. LAATSTE DAG. Doorgaands houden de rijen koetfen reeds twee uuren voor den nacht ftil, wanneer 'er geen rijtuig meer van zijne plaats komen, noch een eenige uit de zijftraaten inrijden kan. De ftellagiè'n en "ftoelen zijn veel vroeger bezet, fchoon de plaatfen hooger in prijs zijn ; elk zoekt maar, op het ijverigst, zich te plaatfen, en men verwagt, met meerder drift, dan ooit, den afrit der paarden. Eindelijk vliegt ook deze oogenblik voorbij; het teken wordt gegeeven, dat het feest geëindigd zij; dan noch rijtuigen, noch masken, noch aanfchouwers wijken een hairbreed uit hunne plaats. Alles is rustig, alles ftil» terwijl de avondfchemeringen langzaam toeneemen. MOC-  < 8i > M O C C O L I. NaauwHjks wordt het in de enge en hooge ftraat duister, of men ziet hier en daar lichten verfchijnen, zich aan de vengfters en ftellagiën beweegen , en in korten tijd de werking des vuurs vermeerderen, zoo, I dat eindelijk de ganfche ftraat door waschkaarsfen verlicht is. De balcons zijn met doorfchijnende papieren lantarens verfierd , elk houdt zijne kaars ten vengfter uit, alle ftellagiën zijn verlicht; ook zijn de koetfen aartig met krijstallen armlichten voorzien , welke, in de voering des rijtuigs vastgemaakt, het inzijnde gezelfchap verlichten, terwijl, op de open wagens, de dames met gekoleurde kaarsfen in de hand, elk ter befchouwing hunner fchoonheid fchijnen uittenoodigen. De koetfiers hechten mede kaarsfen op den bovenrand der koetfen ; de open wagens vertoonen zich met gekoleurde papieren lantarens; onder de voetgangers verfchijnen 'er ettelijke, met licht-pijramidenop het hoofd; anderen hebben tot eene aanmerkelijke hoogte, hunne kaarsfen op faamgebonden rietftokken, en nu wordt elk verpligt, eene brandende kaars in de hand te draagen, en de begunftigde vloekwensch der Romers Sia amazzato! hoort men van alle hoeken en kanten weergalmen. Siaamazzato, chi non porta moccoli! vermoord worde hij, i die geen licht draagt: roept de een den anderen toe, terwijl men elkanders licht poogt uitteblaazen. Aanfteeken en uitblaazen en het losbandig gefchreeuw van Sia amazzato brengt weldra leven en beweging en af- wisfelend belang onder deze verfchrikkelijke meenigie. Zonder onderfcheid zoekt men, bij' bekenden en onF be-  < 82 > bekenden immer het naast-bijzijnde licht uitteblaazen, of het zijne aantefteeken , en bij die gelegenheid het licht des aanfteekenden te dooven, en hoe flerker het gebrul van Si» amazzato heromklinkt, des te meer verliest het woord zijne vreeslijke meening, des te meer vergeet men in Rome te zijn, waar deze vloekwensch, om eene beuzeling, binnen kort bij den een of anderen kan vervuld worden. Het wordt nu echter eene leuze, een vreugde-geroep, het middel voor fcherts, aartigheid en complimenten: men hoort dus, fpottenderwijze: Sia amazzato il fignore abbate chefa l'amore! of tegen een voorbijgaanden goeden vriend: Sia amazzato, Fignore filippe, of tegen eene Dame: Sia amazzato la bella Principes/a! fta amazzata la fignore Angelica, laprima pittrice del fecolo! Dit geroep is hevig en gezwind , terwijl het uitblaazen en aanfteeken voordduurt, het zij men iemand in huis, op den trap, ingezeifchap, uit eennabuurigvengfter ontmoet of ziet, overal poogt men elkaêr den loef aftewinnen, en het licht uitteblaazen. Alle ftanden en rangen loopen op elkander aan, men beklimt de rijtuigen; geen armlicht, zelfs de lantarens zijn naauwlijks zeker; de zoon blaast het licht zijns vaders uit, onder het aanhoudend geroep: Sia amazzato il fignor Padre! Te vergeefsch verwijt de vader den zoon zijne losbandigheid, de vrijheid van dezen avond doet hem zijn vader zoo veel te erger verwenfchen. Hoe meer nu het gewoel aan de beide einden der Corfo vermindert , des te losbandiger loopt het in het midden te faam, en aldaar ontftaat dus een gedrang, dat alle denkbeeld te boven gaat, ja dat de fterkfte verbeeldingskragt zich onmooglijk erinneren kan. Niemand kan zich, op de plaats, waar hij zit of Haat, ver"  < 83 > verroeren; de warmte van zoo veele menfchen en lichten; de damp van zoo veele uitgeblaazen kaarsfen, het gefchreeuw van zoo veele keelen, die zoo veel te heviger brullen, hoe minder zij zich verroeren kunnen , verwarren eindelijk ook de gezondfte harsfens; het fchijnt onmooglijk, dat niet meenig ongeluk voorvalle; dat de koetspaarden niet wild, meenigen niet gekwetst, platgedrukt of op eene.andere wijze befchadigd worden; en echter, naar maate deze en geene aftrekt, en de ftraaten, die hij bekomen kan, inilaat, om vrije lucht te fcheppen, lost zich eindelijk dezeMengelklomp op» fmelt van de einden naar het midden toe, en dit feest van algemeene vrijheid en losbandigheid eindigt in eene algemeene bedwelming. Het volk fpoedt nu, om aan den welvoorzienen disch zich met het weldra verbooden vleesch, tot den middennacht, te vergasten; de befchaafder waereld begeeft zich in de fchouwburgen, om aldaar van de zeer ingekorte theater-Rakken affcheid te neemen , en ook aan deze vreugde maakt de middennacht een einde. A S C H D A O. Zoo is dan dit uitbundig feest, als een droom, als een fprookjen, voorbij, en den dee'genooten van het zelve blijft veel minder in de ziel terug, dan onzen Iezeren, voor welker verbeelding wij het geheel eenigermaate denkbeeldig poogden te maaken. Wanneer, geduurende den loop dezer dwaasheden , een ruwe Pulcinell ons op eene onbetaamlijke wijze aan de vreugden der liefde errinnert, waaraan wij ' ons aanzijn te danken hebben; wanneer een Baubo op F 2 eene  < 84 > eene openlijke plaats, het geheim der geboorte ontheiligt , wanneer zoo veele aangefiooken kaarsfen ons de laatfte plcgtigheid erinneren, dan zeker worden wij, te midden in de dwaasheid op de gewigtigfte tooneelen onzes levens opmerkzaam gemaakt, Dan wij poogen niemand onzer iezers met eene Aschdags overdenking treurig te maaken ,• veelmeer wenfchen wij, dat elk met ons, (terwijl het leven in zijn geheel, even als het Roomfche Carneval, onafzienbaar, verward en in alles niet te genieten is,) door dit tooneel, het gewigt van elk oogenbliklijk, vaak geringfchijnend genot des levens immer duidelijk befeffen moge. D E  < 85 > I L DE SPAANSCHE STIER-GEVEGTEN. Eerjle Brief. G ï verlangt van mij eenige bericht, mijn Heer! aangaande de Stier-gevegten , welke door de Spanjaarden zoo zeer gezocht worden. Zie hier een vrij, onopgefmukt verflag van dat geen, het welk ik deswegens gezien en gehoord heb. Het is waar , dit fchouwfpel heeft iet barbaarsch ; dan hetzelve is tot vermaak van ruwer volken, ten tijde der Barbaaren uitgevonden; echter verwekt het moeden irrijdbaarheid, terwijl men overal volksvermaaken aantreft, die even zoo barbaarsch zijn, zonder dit voordeel met zich te brengen. 'Er is heden (1785,) werklijk een beroemd Torreador of Stier-bevegter te Madrid, een Neger , met naame. Ramonde Rozas Hernandez. Dit mensch, zoo waaghalzig als koen, heeft in de laatfte Stier-gevegten de Hout. heid gehad, om een der woedendfte itieren te beftijgen, en zich van dezelven , even als van een paard te bedienen , om de anderen te vervolgen. Dit heeft hij meermaalen, met hetzelfde verwonderingwaardig gevolg, herhaald. Een der Spaanfche fchoone geesten achttezich F 3 ver-  < 86 > terpligt, deze dapperheid en vaardigheid in eenige vaarzen te verheffen, derzei ver zin kwam hierop uit: „Belkrophon zij niet zoo trotsch, wijl hij eenmonfler gebonden en gedood heeft: dit monfler was, bij het daglicht befchouwd, niets, dan een harsfenfpook. Men roeme de groote daaden der thebaanfche helden niet; zij zijn flechts fprookjens en kleinigheden. Men kome hier en leere , en bewondere, in dit flrijden, een Afrikaan, die verre achter zich Alcides en Bellerophon ziet." Deze beroemde Neger doode eindelijk met zijn dolk dezen Stier, welken hij eerst onder zich had afgemat. Op den laatflen dag had men een zesjaarigen woedend wilden Stier uitgekoozen; vier Tomadors, gewoon, om te voet te flrijden, beproefden het, om dezelven te paard te bevegten. Deze vier verbeeldden don quixotte, op zijne Rofmante zittende; dulcinee van tobos o, op haare ezelin ;sancho p a n s a , op zijn graamv tien, en een fchildknaap. Dulcinee, sancho en de knaap, hitften den Stier aan, en de Ridder van de droevige figuur poogde hem den doodfleek te geeven. De Stier-gevegten worden doorgaands voor de Alcalaifche poort gehouden. Jaarlijks worden 'er zestien gegeeven; de laatfte kostte 233 paarden, en 325 ftieren het leven. De zestien feesten des jaars 1784, bragten een fom op van één millioen 267,920 Reaalen, en 21 Maravedis; de onkosten waren 780,565 Realen, 16 Maravedis; dus was het zuiver overfchot, ten voordeeleder koningüjke hospitaalen 487,355 Realen en 5 Maravedis. Wanneer men in Spanjen een Stiergevegt geeven zal, richt men, in eene vierkante, behoorlijk ruime plaats, 4 of 5 rijën pilaaren op, met balcons voorzien. De gallerij voor het hof is zeer ruim en prachtig vcrfïerd ; in  fa dezelve worden de grooten van ftaat, de Ministers, de leden van het hooge gerechtshof en de medeleden van de Academie der Spaanfche taal en der gefchiedenisfen toegelaaten. De overige balcons zijn door eene ontelbaare meenigte van beiderlei genacht , en van alle ftanden vervuld. De plaats, voor de ftrijdenden gefchikt, is met zand bedekt, en van het een tot het ander einde volkomen gelijk gemaakt. Voor de ftrijd begint, mag elk daar in omwandelen: op een gegeeven teken verwijdert men zich en de ftrijders komen 'er in. Deze zijn luchtig gekleed; derzelver ganfche habiet beflaat uit een paar broeken en een kort zijden vest, met een foortgelijken gordel. Edel« lieden is het geoor.oofd, binnen de ftaketfels te komen; zij zitten echter op zeer fchoone, rijk verfierdepaarden, en hebben eene meenigte bedienden te voet agter zich, welke hen te hulp moeten komen, wanneer hunne paarden afgemat of door den ftier gewond worden; de kleding dezer edelen is prachtig, doch in den gewoonen trant, de hoed is met hooge, zeer prachtige pluimen vcrfierd. Hun eenigst geweer beflaat in een korte lans, met een fcherp ijzer: het is hun eene groote eer, daarmede den ftier te dooden , het zij zij denzelven in den hals ftooten of het hart doorbooren. Men legt 'er zich op toe, om de wildfte ftieren tot dit bedrijf uittezoeken. Zij worden in de wouden aangekweekt , waar zij zelden menfchen zien, en om te verhinderen, dat zij aan geene menfchelijke gedaante gewennen, gebruikt men de voorzichtigheid, om dezelve niet, dan bij den nacht, te laaten reizen. Wanneer zij aangekomen zijn , fluit men dezelve in een Y 4 iooti  foort van. hol, tot den oogenblik , waar in de ftrijd aanvangt, en ook dan beijvert men zich, om dezelve door prikkels tot meerer woede aantezetten. De opzichter der affchutfels of ftaketfels opent, op het teken, 't welk de koning geeft, en dat door trompetten en fluiten aangekondigd wordt, de opening des hols, verbergt zich ijlings, en de ftier ftort zich fchuimend in het zand. De Ridder wagt hem af, met een ftrak gezicht, doch een weinig ter zijde de linie, welke het dier begint te loopen, en waar van hij zich nimmer verwijdert. De Ridder wagt het gunftigst tijdftip af, om hem met de lans eene wonde toe te brengen, welke doorgaands doodlijk is. Nu en dan echter waagt hij het, met dit woedend dier te fpeelen, en dus; den oogenblik zijnes doods te vertraagen. Somwijlen neemt hij ook de behoorlijke richting, ten aanzienedes diers, niet nauwkeurig in acht, verwijdert zich niet genoeg van de linie en zulk eene misgreep is altijd voor hem van een treurig gevolg: men heeft voorbeelden, dat op deze wijze de ftier het paard en den ruiter nederwierp, wondde en zomtijds zelfs doodde. De ftrijders te voet zijn alleen met een ftok gewapend, van omtrend eene halve el lang, aan welks einde een ijzeren haak is. Zij beijveren zich, om dezehaaken ergens in den kop des ftiers te flaan, en dus zijne woede te verdubbelen. Hij herhaalt den aanval en de kampioen neemt het gunftig tijdftip waar, om hem een flikt in den kop of het hart te ftooten. 'Er zijn knaapen, die met vasten voet in het midden der ruimte den ftier afwagten, welke als een blikfem op hen afkomt: wanneer de ftier bukt, om hem aan te grijpen, maaken zij zich deze richting ten nutte, zetten de linker voet tus-  < 89 > tusfchen zijne hoorens , booren hem den met ijzerbeflaagen ftok, waar mede zij gewapend zijn, in het oog of eenig ander deel des kops, en fpringen dan gezwind over het dier heen. Men ziet andere ftrijders, welke denwoedendften Hier fpits bieden en niet, dan een kleinen zijden mantel in de handen hebben, welken zij, genoegzaam in deszelfs geheele langte , uitfpannen. Zij houden dien, tegen den aanval des ftiers vast, en verbergen zich agter denzelven. Het dier ftormt onftuïmig op denzelven los, herhaalt den aanval, put zich, door deze vrugtelooze pogingen uit, en valt kragteloos in het zand, wanneer de ftrijder op hem fpringt en met een ftoot van het flikt afmaakt. Bereikt men echter, in den tijd van een vierde uurs, op deze wijze, dit oogmerk niet, dan wordt het teken gegeeven , om hem met een grooten degen, daartoe gereed, neder te ftooten. Een der ftrijdgenooten te voet vat hem aan, neemt eene voordeelige richting en mist zelden den ftoot. Men laat na elkander meer ftieren los, tegen welken men zich, op alle de onderfcheiden wijzen, oefent. Na dat de ftrijd omtrend een uur aangehouden heeft, worden allen, welken in de koning, lijke gallerij zich bevinden , met verfrisfchingen van allerlei foort bediend , en wel in zulk een overvloed, dat elk in de nabuurige loges daar van kan medegedeeld worden. F 5 Twee-  < 90 > Tweede Brief. Ik moet mij zeer bedriegen, indien de opfteller des voorigen briefs geen kenner van deze foort van fchouwfpelen worden kan; hij fchijnt een fcherp oog en veel opmerkzaamheid te bezitten; ik ben, uit dien hoofde, verpligt , eenige verkeerde gezegden in denzelven aan te roeren. In de eerfte plaats dwaalt hij, door te zeggen , dat deze oefening ten tijden der barbaaren, om een ruw volk te verlustigen, is uitgevonden. Indien de fchrijver, zoo wel onze fchrijvers, als onze gevegten, nagezien, en, bij voorbeeld, de verhandeling van don louis moeadin, over den oorfprong, voordgang en tegenwoordigen toeftand onzer ftiergevegten geleez'en had , dan zoude hij kunnen ontdekken, door welk een fchat van geleerdheid het hem gelukt is, te bewijzen, hoe veele groote mannen , zoo wel grieken als romijnen, deze fpelen ter verlustiging uitkoozen en dat julius cjesar zelf te voet en te paard ftieren bevogt. Men heeft in Spanjen vaste plaatfen voor deze gevegten ; van de twee, welke 'er te Madrid zijn, is de grootfte omtrend 400 voeten lang, en meer als 300 voeten breed. Eene andere dwaling is deze: hij fchrijft, dat het den edellieden geoorloofd is , het ftrijdperk te betreden; ach! wilde dit de Hemel! wij zouden nog een Koninglijk Schouwfpel hebben. Ik fpruit uit een genacht, waar in de fmaak voor de ftiergevegten, federt de eerfte moorfche koningen erflljk is. Mijn vaders Grootvader, welke voornaamlijken»»'* bewoonde, beoefende zich 40 jaaren lang, om de wildfte ftieren van dien oord te beftrijden, en alom, waar hij ook verfcheen, hoorde men den roem jiijnes naams weêr-  ♦d 91 > weergalmen in de liederen , welke nog heden in den mond der herders van laMancha zijn. Mijn grootvader was één van de drie Edelen, welke op de plaats Majoor te Madrid, in het bijzijn van ka rel II, met over elkander geflaagen armen rustig faamen fchertfende, enkel door hunne blikken.de ftieren, welke loeiend op hen losftormden, te rug hielden, zonder uit den kleinen firkel te wijken, welken zij om zich heen getrokken hadden. De onfterflijke candido beroemde zich, het onderwijs mijnes vaders genooten te hebben, en de beroemde licenciado de falcez, deze bedaarde vegter, welke door een ftier vervolgd, zeer langzaam voor den'zelven vlugtende, tot zijn vergenoegen hem met de voeten tusfchen de hoorens ftiet, was mijn Oncle. Oordeel, of ik, bij zulke voorvaderen, ook het ftrijdperk niet zouden betreeden hebben , indien de oude zeden niet door nieuwe verdrongen waren. De brieffchrijver ontziet zich niette zeggen, dat onze Cavaliers de ftieren niet vlak in het gezicht aangrijpen; men moet de eer eens mans niet te na komen. En wat de gedachte Stilets betreft, van welken hij zegt, dat onze Torreadors te voet zich bedienen, om het dier te ftooten ( maar niet in het oog ■ ditgefchiedt nimmer bij ons, wij verachten den vijand, welke niet meer zien kan ■ maar in den hals) het zij mij vergund te zeggen, dat men den naam Stilet niet wel geeven kan, aan verfchriklijke groote flagzwaarden, welke mooglijk de eenigfte van dien aart in Europa zijn, van welke zich koning art hu r en zijne ftrijdbaare Ridders bedienden; de eenigfte , welke het zwaard van den onfterflijken karel den grooten, dat men in de bewaarplaats  < 92 > plaats van St. Denijs niet genoeg bewonderen kan evenaaren. Ik zoude kunnen aanvoeren en bewijzen, dat de eerfte, welken het in Spanjen gewaagd heeft, een ftier te beteugelen en te beftijgen, geenfints de Neger Ramon de Rofas is, maar de dappere marianno van Buenos jiijrts, welken rousseau w aardig keurde te noemen , hij, welke niet elk een noemde &c. don fe r nando-hil arion-ruiz, Bravo de Bara Larga. VA-    < 93 > 111. VADERLANDSCHE DRAGTEN. 2. Een Petit maitre van de vroegjle helft van 1600. (Zie pl. IV.) De liggende kraag, of bef is van kamerijksdoek, met kant omzet, (b) dus ook de lubben. Het wambais is van geel fatijn , (c) met korte mouwtjens, het bovenfte van den arm bedekkende, (d) De mouw des hembdroks (e) en de broek, welke zeer ruim en boven de knie toegehaald is, zijn van gri/s laken, met blaauw fatijnen banden, met goud doorweeven. (O De Cb) Deze foort van liggende kraagen fchijnt meer bepaald , toen ter tijde, de dragt van jonge, ongehuwde lieden geweest te zijn ; de tijtelplaat voor het Houwlijk van Cats , van 1625, fchijnt dit te bevestigen, waar dit onderfcheid van kraagen is in acht genomen. ■ Wij zullen naderhand gelegenheid heb¬ ben , om over de kraagen breeder te fpreeken. (c) Dus vindt men in hoofds /lijve Piet: een fchijtfatijne wambais: ondertusfehen waren dezelve ook wel van wit, zwart, rood of andere koleuren; echter fchijnt deze koleur toen zeer geliefd geweest te zijn , bljkens de fchilderfhikken van dien tijd, waarin zulke gekoleurde wambaizen veel voorkomen. (jT) Deze wambais-mouwtjens waren zeer kort, blijkens de afbeelding , terwijl onder dezelve zich een fatijnen of linnen hebdroks mouw vertoonde, welke, eng en ftrak zijnde, tot aan de hand toe liep. O) Wij hebben de hembdroks mouw dezelfde koleur als de broek gegeeven; de koleuren waren hier in veiletlei, naar den fmaak des dragers en zijne verbeelding van fchoonheid ; althands ik heb op oude fchildeiftukken zulks in dien fmaak gevonden, en het daarom te vrijer gevolgd. (f) Hier in heb ik een fchilderftuk gevolgd van den fchilder palamedes palamedes z, eenman, in't vak der kleding van veel gezag, daar bij 'er zich bijzonder op toelag, om de beelden in zijne gezelfchappen, uit zijnen tijd te neemen; hij volgde dus naauwkeurig de Costume die hij, en wel in den hoogften zwier zag, daar hij te Delft en dus dicht bij den Haag woonde.  < 95 > De mantel isvanzwartgebloemdfatijn, met gallon, (g) De hoozen of kousfenzijn hoogrood; (h) . de hoo- fj-) Dat men zwarte Mantels van zwart gebloemd fatijn droeg, blijkt, niet alleen bit heemskerk, maar tevens uit het fraai Pourtrait van den Ridder thboc. rodenborg, voor zijn Ilistorierpel, Vrouw Jccoba, in 1638 uiigegeeven ; echter waren deze zwartgebloemde fatijnen mantels, gevoegd bij foortgeljken fatijnen wambais en broek, met zwarte hoozen en fchoenen, bijzonder de dragt van een man van Letteren. Was dit alles elfen fluweel, dan was zulks ook een feestgewaad; dus heeft Bredero: Daar Weden hem de man in 't efen fijn fluweel, En bralden als een Prins voor bruigom, &c. Deze mantels waren echter van onderfcheiden koleuren, dus heeft men in de klucht van den jalourfchen Jonker: Mijn vader was heel gelukkig, Kors voor zijn dood, vond hij noch een Rootfchaarlaken mantel. Zij waren ook met bont; Bredero's fijmen zonder zoetigheid, zegt dus: Mijn bonte mantel is rustig. Heeren van de mode, droegen echter veel een zwarte, met goud en zilver gallon, dat toen onder aanzienlijken algemeen was : Platje vertelt dus in den Bedrooeen Gierigaart van Waltes, hoe hij , op het kleermaken zijnde, dan een entje gouwe kant, dan een zilvere gallon, dan eenige gouwe knoopen kaapte. Krijgslieden droegen deze mantels niet; doch van deze in't vervolg nader. (Ji) De kousfen der Heeren waren van de zoogenaamde pongon. koleur, {couleur de ponceau) een hoog rood , genoegzaam als het nakara; fchoon kostbaar, is het duurzaamer, dan het incarnaa', dat door de fchoone fexe gedraagen werdt : Dus vindt men, in fnappende Siitgen , van G. C. van Santen, 1620 gedrukt, van Incarnaate kousfen, met klinkers van zes koorden. De-  < 9-5 > hoozen-banden en ftrikken der fchoenen van hemelsblaauw fatijn lind. (ï) De fchoenen van bruin fpaansch leder, metroode hielen. (*) Elk begrijpt zeer ligt, dat het onmoogelijk is, een beeld voor alle de manskledingen te geeven ,• de modes verfchilden toen, zoo we! als nu, dus zegt koster in zijn Tiisken van derjchilden, gedrukt 1613: Daer Deze klinkers kosteden veel geld , en deze kousfen waren zwierig; dus vindt men ergens in een der oude kluchtfpelen: Nu zur we bruiloft houwe, Dat vrijen dat is 'er gedaan ; 't Borstrokje van wit fatijn, Sulle we ons bruidtje maakke, Hiijl dat bruidtje, mooi Elzelijnl Sije kousjes incarnaate, En fchoentjes, doorluchtig gefnec"n, Zei' wij heur mee maakke laatte, En Jlrikjes vol geestighec'n. (i) Dat zulk blaauw fatijn lind van de aartige heertjens gedraagen werdt, kan men vinden in Heemskerks Arcadia, in den eden diuk van 1678, BI. 23. (i) Dit was de dragt der zwierige heeren , welke dusdaanige of zwarte fpaanfch lederen fchoenen , doorluchtig gefmén, zoo als men op zijde zien kan, droegen ; de hielen waren rood, en de voet droeg eene goede hoeveelheid lind, Huigens noemt dit in zijn kostelick mal: een overlinten voet, en de hielen der fchoenen: fleile fielten hielen. Schoon geen krijgsman, maar een hoofsch Jonker verbeeldende, hebben wij hem een degen, aan een hartsJederen riem hangenden, om gegeeven ; in den eerden druk der afbeeldingen van de fchoone courtifaanen dezer tijd, O630) is 'er een zoodanige op den tijtelplaat te zien, als ook in een overvloedig aantal van plaaten, van dien tijd.  < 97 > Daer komt de Snijder de maet neemen van een nieuw pack, 't Een op zijn frans, 't aêr is op zijn fpaens. &c. Ons voorneemen was eerst, eenige tijdorde in acht te neemen; dan bij nader overweeging was ons ditonmooglijk, daar men in dit vak geheel afhangt van ontdekkingen en nafpooringen, welke van 't geluk of den tijd afhangen, de daar opgegeeven rede in den aanvang dezer befchrijving was dus oorzaak, dat wij met dit tijdperk begonnen, en wij maakten tevens het befluit, om dit tijdvak , te weeten , de eerfte helft van 1600, geheel af te doen, ten aanzien der onderfcheiden kleding van de onderfcheiden fexe, rangen en Handen, terwijl wij intusfchen alle moeite zullen aanwenden, om de kledingen der vroegere eeuwen op te fpooren, en deswegens verzamelingen te maaken; aan het einde van dezen arbeid zal dan een register, volgens tijdorde, het gebrek dezer meergemengde aflevering, volkomen vergoeden. G MO-  < 9-5 > i v. MOD E-N I E Ü W S. Uit Frankrijk. In ons voorig ltukjen gewaagden wij' van in de voorige maand in zwang gelsomen Levite van fcharlaaken koleur, en wij beloofden in dit nader verflag van dezelve te geeven, zie hier het zelve : (*) Scharlaaken-rood wordt nu de mode; men ziet witte geftreepte Caraco's en jupes, gegarneerd met een pluche (*) L'ëcarlate, devient i la mode; on voit des caracos et des jupons blancs de bafin , garnis avec un bord de pluche de cette couleur, ainfi que beaucoup rt'auttes ajustemens. Comme ]e froid commcnce a fe faire fentir, bien des femmes fe mettent enttvi'e «** écarlate; le jupon pareil. Cette redingote ou lévite a deux collets, dont le fuprrieur est de velours blcu-de-ciel. Au col une large cravatte de batiste. Chemife a jabot, mancnes en amadis Frifure en boucles demi-forméei. Chopeau formé d'une toile gommée, appellée marlx. Le fond est compofi de plumes blanches , collées fur le marlt, et les desfins font de petites plumes jaunes, brunes, bleues et rouges. Ce chapeau est orné d'une gance et glands d'or, et d'un bourdaloue également en or. sous le chapeau est un petit bonnet de linon, de la forme d'une coquille, ï> gtos plis ronds. Souliers bleu-de ciet, 5 Janvier 1791.  € 99 > pluche rand van die koleur , zoo als o ok veel andere foorten van kledingen. Daar de koude zich begint te doen gevoelen, draagen de vrouwen meest Uvites van rood fcharlaaken, zijnde de jupé van dezelfde koleur. Zulk eene redingote of levite heeft twee kraagen, waar van de bovenfte van hemelsch-blaauw fluweel is. Om de hals een lange batiste doek of das. Een hemd en jabot, lubben en amadis. Het kapfel beftaat uit boucles demi-formées. De hoed is van gegomd doek, naamlijk marlt. De grond is zaamgefteld van witte pluimen, op het marlt vastgehegt; het desfin beftaat uit geele, bruine, blaauwe en roode vedertjens, welke om de bol flangsgewijs omloopen, en ook om den rand des hoeds gaan, in den fmaaK van blaadjes faamgefteld. De hoed is verfierd met een gouden galon, en akers, in eene foortgelijke bourdaloue. Onder den hoed eene kleine muts van kamerijksdoek, fchelpsgewijze gevormd , met groote ronde plooien of vouwen. Bij deze kleding draagt men hemels-blaauwe fchoenen. Paris 25 Januarij 1701. . (*) De kleding der Heeren is thans zeer eenvouwig, de (?) L'Habillement des hommes est apréTent des plus fiinples ; Jes pluies continuelles retident la redingotte nécesfaire: elle est d'un brunfoncé avec un collet develours bleu-de ciel. Culotte de cojimir noir, bas de foie noirs, fouliers a rofettes. Gants de peau de tigre. Cravate de mousfeline, brodée en festons rou« £cs. Catogan natie. Capeau rond , en lateau, G a  ♦C.ico > i. ■ ' de aanhoudende regen?maakt de overrokken noodzaaklijk, welke men over*de klederen draagt; dezelve heeft eene donker-bruine koleur , met eene hoog-omflaande kraag van hemelsblaauw fluweel,- onder dezelve draagt men een broek van zwart cajimir, en zwarte zijden kousfen. De handfchoenen zijn van tijger-bond. De halsdoek of das van neteldoek, aan den rand met roode festonnen geborduurd. De catogan natie. De hoed met een hooge bol, en eene niet breede, ter zijden omkrullende rand, en bateau. (*) De dames draagen hoeden van fcharlaaken pluisfluweel , van vooren met een witte pluim , een ftrik, franjen en band van zilver verfierd. De halsdoek van wit gaas, een band van violet koleur, door de boucles heen loopende. Caraco's van geel fatijn , zijnde en rideau, dat is, van vooren dwars of kringswijze geplooid. Het garneerfel zoo wel, als de opflaagjes der mouwen, tot aan tie handen toeloopende, zijn van violet-fatijn. De rok is volkomen aan de Caraco gelijk, en van onderen op dezelfde wijze gegarneerd. — De fchoenen geel fatijn. (*) Chapeau couvert de pluche écarlatte ; plume Manche , nceud, glands & ganfe d'argent. Fichu de gaze Manche, ruban violet, qui pasfe dans les boucles et fert de bandeau. Caraco de fatin jaune, en rideau, c'est a-dire froncè p?r devant. La garniture, ainfi que les parcmens, font de fatin violet. Jupe pareille au coraco, & garnie de raeme. Souliers de fatin jaune» TOO-    < 101 > V. TOON E EL-NIEUWS. de tooneelspelen in het palais roijal. Onder de verfcheiden theaters en fchouwfpelen in het Palais Roijal, is zeker de gewigtigde en voornaamfte het theater der Variétés, als welke het Fransch enltaliaansch theater zeer nabij komt. De Heeren gaillard en dorfeuille zijn 'er eigenaaren van, en betaalen, voor de vrijheid, jaarlijks 30000 Lines aan de diretlie der groote Opera. De goede keuze der Acteurs en Actrices, de kieschheid omtrend de ftukken, welken men vertoont, maaken dit theater zeer belangrijk. Het algemeen ftroomt bij troepen 'er in , en heeft daarin het hoogde recht; de plaats voor de aanfchouwers is niet prachtig, maar ruim en fchoon; men bouwde het van hout, in den tijd van zes weeken dan in Parijs kan men zulke wonderen mooglijk maaken. In het voorleeden jaar was men bézig om een nieuw gebouw voor dit tooneel te vervaardigen, het welk met het Paleis des Hertogs één ftuk uitmaakt. Als fchrijvers hebben zich bij dit theater bijzonder G 3 doen  ♦d I02 > doen gelden, de Heeren cuillemain, d o r v i g n it, dumaniant, Madame brounoie, pujoux, land rin en sedaine. Onder de Acteurs bevindt zich de beroemde volange, welke in het komifche bijzonder uitmunt. Onder de Actrices munt de oudfte torest in de verliefde rollen, de oudfte tabreze in de naïve meisjens, trieur in de Characterrollen, fiat en de jongfte tabreze in de Soubretten, noubeau in de minnaresfenen coquetten rollen, en dumaniant in de edele moeders, uit. De Petits Comédiens van Mgr. le comte de beaujolois verdient de tweede plaats; dit theater is deszelfs oorfprong verfchuldigd aan den beroemden t e s s i er , Opzichter van de Elèves der Opera. Hij en een zeker gardeur verkreegen , bij de nieuwe inrichting en verandering van het Palais Roij'al, de vrijheid , om een marionetten-tooneel op te richten. Deze poppen waren drie voeten hoog, en goed gekleed; men nam zangers en zangeresfen in dienst, welke agter de fchermen fpra. ken en zongen: in den beginne werd dit tooneel, uit hoofde van deszelfs nieuwheid , fterk bezocht, dan , onverminderd de kleine, telkens nieuwe tooneelftukken, nam deze toèloon af. Lieden van doorzicht kwamen op den inval om, in plaats der Marionetten, kinderen op het zelve te doen fpeelen. Men voerde de Pantomimen der grieken weder in, en liet algemeen flroomde in meenigte toe, om een goed talrijk orchest tehooren, dat dagelijks beter werd. 'Er heerfcht eene zoo volkomen ovcreenftemming tusfchen de redenaars of zangers agter de fchermen, en de kinderen, welke op het tooneel de gebaarden maaken, en de misleiding is zoo volkomen, dat men dikwerf om groote fommen gewed heeft, dat de kin.  < 103 > kinderen zelve fpraken en zongen. Het Italiaansch tooneel werd , wegens het voordeel van dit theater , naijverig. Dan de onderneemers hebben zich , door eene jaarlijkfche uitkeering, met het zelve verdraagen. Men vermoedt, dat de componist bij dit theater beter betaald wordt, dan de auteur; een der laatfte gaf in het voorleden jaar een nieuw ftuk, Colin en Colette, het welke van het begin tot den einde toe, uitgeflooten werd. De vervaardiger van het zelve liet zich dit aanleunen, en vorderde het Honorarium, hem door regenten beloofd. De kasfier kon niet nalaaten , bij de betaaling , deze aanmerking te maaken; „ dat heet eerst Jlegte war zeer duur te betaalen!" „ wat noemt gij Jlegte waar?" vroeg hem de auteur vrij bits: gelooft gij dan, dat ik voor zulk tenefom iets goeds keveren zouT hij ftreek het geld na zich, lachte hartig en ging zijns weegs. Dit theater behoort onder de aangenaamfte van het Palais Roijal. De prijs der plaatfen houdt het gemeen terus. De zitplaats is fraai, en een geliefd Rendezvous der Damef van fmaak. De balletten worden zeer goed uitgevoerd, en de liefwaardige kinderen fpeelen uitmuntend. De oudfte der Actrices is niet boven de 16 jaar. Mamfel frial en louva in fpeelen de minnaresfen; brion, de boerinnen en character-rollcn; latour, het naïve, en se b e l foubretten. De eerfte danferheet more au; de eerfte danferesfen zijn St. amand en et ienne. De beroemde Heer barre componeert de balletten, en is tevens balletmeestër. Het orchest is een der beroemde in Parijs. Alle Hukken, welke gegeeven worden, draagen zeker het kenmerk van goeden fmaak, zoo wel in famenftelling als uitvoering. De Heeren maille, demaillot, maijeur, (dezelfG 4 de'  de, welke de Ievensgefchiedcnis van trenk tot een drama gevormd heeft,) dancourt, aublais, en eenige anderen, arbeiden voor dit tooneel. Onder de Componisten voor het muziek, bevinden zich philidor, des h o ij e s, c h a r d i n i en anderen. Het theater is klein, maar met werktuigen; alle de veranderingen der decoratiën gefchieden voor het oog des toefchouwers oogenbliklijk en met eene wonderbaare fneiheid; de Heer cabanis is opzichter dezer werktuigen. Alle dubbelzinnige, plompe en de eerbaarheid kwetfende uitdrukkingen zijn van dit tooneel gebannen, en de Freteaux der Boulevards met recht toegeweezen. De Heer tessier had, wel is waar, aandeel in de onderneeming des theaters van beaujolois, dan de kabaal floot 'er hem van uit, en hij moest zich met eene rente van 1200 Livres vergenoegen: zijn vernuft echter fchiep de Mufce des Enfans. Eenige fchrijvers verzorgden hem kleine ftukken , met natuur- , gefchied- en aardrijkskundige onderrichtingen vermengd ; hij liet allerlei krijgskundige Exercitiën , met veel waarheid en naauwkeurigheid, door tien- of elfjaarige kinderen verrichten; zijne kleine Acteurs begaaven zich, nu en dan in gefprek met de kleine toekijkers in de Parterre, het geen aan de ouders zeer behaagde, en naijver onder de kinderen verwekte. Op den duur was dit echter den vlugtigen Panjzenaaren te ernltig, te langwijlig; tessier zag zijne onderneeming te loor, en moest het zijnen fchuldeisfchereu overlaaten; deze laatften verkochten het aan andere ondeïneemers, welke een ordenlijk kinder-tooneel in het zelve oprichtten, cn kleine Opera's lieten fpeelen; deltaliaanfche Comedie floot echter, uit kragt van deszelfs voor-  < 105 > voorrecht, ook dit tooneel, en men fchikte de plaats voor de Italiaanfche Fantoccini, welke in het voorige jaar nog aanwezig was , doch met weinig voordeel fpeelde. Het zijn kleine , vrij goed gemaakte Marionetten ; de muziek was fchoon; het orchest goed, doch niet talrijk. Men gaf de beste Hukken van Paeftello, Anfosfi &c. in het Italiaansch; Arkkin en Columbine alleen fpraken in het fransch: ■ of het zelve nog beftaat, is ons onzeker. De Ménus-plaifirs du Palais Roijal van latoue zijn een Marionetten-tooned, hetgeen voornaamlijk door kinderen, met hunne Bonnes en gouvernanten, en door zulke lieden bezocht wordt, welke daar in genoegen vinden, om eene madame Gigogne, een Gogne petit of Pol', ckinel te zien optreeden, en daar door de gelukkige tijden hunner kindsheid zich te erinneren. De Heer latour ftaat 'er, voor het overige, zeer wel bij. De Chineefche Schimmen worden zeer fterk bezocht de Heer seraphin is derzelver uitvinderen beftuurer. Men geeft dagelijks, om zes uur een fchouwfpel; het gemeen vindt men 'er weinig, maar zoo-veel te meer de groote en verfijnde waereld. De zaal is fchoon en fraai verlicht; in plaats van een orchest, vindt men'er een clavecijmbaal, op welke de Heer uozm uitmuntend fpeelt. Men zou zich verbeelden , dat het zeer langwijlig moest vallen, om eenige zwarte figuuren, zeven of agt duimen hoog, allerhande tamelijk-natuurlijke bewegingen te zien maaken, en vrouwen- en mannen-ftemmen in derzelver plaats te hooren fpreeken; dan, hoe het kome, weet ik niet, met lacht 'er hartlijk om, en brengt 'er meenigmaal twee volle uuren zeer aangenaam door. G 5 In  < io6 > In deze en de voorige Maand, zijn op den Amfterdamfchen Schouwburg vertoond: Melomanie, of Drift tot zang en dam. —— De Soldaat door dwang. ■ De Burgemeester, Tooneelfpel. —— Eugenia, Treurfpel. Het Spreekend Schilderij, Elij- fpel. — Elfride , Treurfpel. Tennis en Teuntje, Zangfpel. —— De Graaf van Waltron , en na hetzelve de Gewonnen Veldjlag, Ballet Pantomime. • Tot Middennacht, of List tegen List, Blijfpel, naar het Franfche: Guerre ouverte , ou Rufe contre Rufe. Ferdinand en Leonore, Tooneel fpel. -— De Bedrogen Officier, Too- «eelfpel. De Korte Dwaling, Tooneelfpel, metZang. Wegens de Hukken, tot Middennacht, Ferdinand en Leonore en de Korte Dwaling, hebbe men in het volgend No. bericht te wagten. De Franfche Tooneellisten uit 's Hage, hebben geduurende de Maand Januarij te Leijden gefpeeld : Helene fj? Francisque, grand Opera Nouveau, en quatre Aétes, Mufique de Sarti. —- Le Philofophe Imaginaire , Opera. Chactin fon Metier , les Champs font tien Gardés, Proverbe a deux Afteurs. Nina, ou la Folie Par amour, Opera. Des Deux Petits Savoijards, Opera. ' Felix, ou L'Enfant trouvée, Opera buffon. ■— Du Tonnelier, Opera en un Afte. Les Preten- dus, grand Opera Nouveau, de 1'Academie Roijale de Mufique. — Du DireÏÏeur dans l'embarras, Opera. De Heeren jasse, de moks, haran en des plasses, endejuifr. longeau, oujou, haran en la combe, hebben in de beide laatfte (lukken de voornaamfte rollen vervuld. Op  < 107 > Op den Rotterdamfchen Schouwburg zijn, geduurende Maand Januarij, vertoond : L'Ecole des Femmes, Comedie en cinq Acces. La Colonie , Opera. L'Epreuve Villageoife , Opera BoufFon. ——• Deferteur, Drarne en trois Actes. ■ Felix ou l'Enfant trové, Comedie, —— Des Chasfeurs £f la Laitiere, Travestie, Opera. Silvain, Opera. ' La Dot, Opera. — Lafausfe Magie, Opera. — Tableau Parlant, Opera BoufFon. 1 Le Roi Theodo- re, grand Opera. ■ La Pupile, Comedie. ——■ La belle Arfenne, grand Opera. L'Habiant de la Gaudeloupe, Comedie. Des deux petits Savoijards, Opera BoufFon. Le Deferteur dans l'embarras, Ope¬ ra nouveau en deux Actes, traduit de 1'Italien, mufique de ci maros a. ., Des Pretendues, grand Opera, nouveau en un Acte-, mufique deMr. lemoine. ——— Le Festin de Pierre, Comedie. ■■ Don fait ce qit mi peut, Comedie. Blaife et Bibet, Opera. ■ Renaud d'Ast, Opera. —. Des Solitants de Normandie, fait Historique, Opera. ——- Le Directeur dans l'Em- barras, Opera. De erreur dhm moment, Opera. — Le Pefnnisste, ou CHomme mecontent de tottt, Comedie. . Du Philofophe Imaginaire, Opera. . Le Fon Raifonmble, Comedie. —— Des trois Fermiers, Opera. BIT-  •C 108 > VI. BIJZONDERHEDEN. aria. I. In het voorig jaar is te Praag een ftuk vertoond, het welk in zijn foort een meesterftuk genaamd mag worden, en waar van wij niet kunnen nalaaten, eene fchets mede te deelen; de Tijtel is: „ een nieuw Zangfpel, genaamd bernardon, de eezoopen gouvernante, een gansch nieuw en naar de franfche wijze ingericht Divertisfement, in zingen en dansfen beftaande, en onlangs , op voorftel van den Heer josErn van kurtz, door een medelid des PraagfchenSchouwburgs in gebonden reden gebragt, zonder jaartal, drukplaats en getalmerken der bladzijden. De oude Gouvernante is in dienst; haare dochter, eene zekere Fiammetta , bemint een zekeren Flavio. Het ganfche ftuk is in rijm, waar van eenige proeven zullen volgen. Men diende geheel het ftuk af te fchrijven , wilde men al het fchoone aanroeren. Flavio treedt met zijn knegt Crispin, een ltomme perfonagie, het eerst ten tooneele, en zingt:  € i°9 > ARIA. Wil 't geweld der ongeneugt Mij dan bij de hairen vaaten? Zou ik dan mijn fchat verlaaten ? Ach Fiammetta'. mijn vreugd. Ik zou u voor eeuwig mijden! Zie de traanen , zie mijn lijden! Ach wat kwaal! wat pijn! wat nood! Als menfterft, zoo is men dood! De goden, de duivel, Een doodlijke twijfel, De furiën der hellen, Die martlen en kwellen Mijn zoo teder hart. (tegen Crispen.) En daar ftaat die bengel, die ezel, die loeris, die lummel! 6 gruWzaame Hemel! ik mis hier mijn poeder, voord— fpoedig jou loeder, &c. Het ganfche ftuk beftaat uit foortgelijke Aria's, niets is 'er recitatief, alles Aria en Ballet. Na dat Flavio gepoederd is, krijgt hij een inval, om zich te verfteeken , het geen Fiammetta hem echter verhindert, naar zij hem, bij een geopend vengfter, in eene Aria belooft gelukkig te zullen maken. Plet tooneel verandert in een tuin, waar de Gouvernante eerst de kinderen laat fpeelen , en vervolgends aan het werk zat. Tot een intermezzo kusfchen de kinderen haar de hand. De Gouvernante krijgt dorst, fnuift en niest; de kinderen roepen Contentement. Zij niest naar de maat der muziek: „ Tsja, tsje, Hen obligé!" Zij  < HO > Zij zingt een Duet met heure dochter, waar in zij van hette en dorst, de dochter van liefde zingt. Intusfchen verfchijnt Flavio als brandewijntapper, en biedt haar zijne waaren aan; eerst flaat zij het af, doch, daar de laatfte zijn flesch ftaan laat, drinkt zij, en wel zoo veel, dat zij eindelijk ter aarde valt; Flavio laat haar in een foort van kar wegvoeren, terwijl de kinderen zich ook bedrinken. Het volgend Choor fluit het ftuk: Fiammetta. Hier ligt die fraaie vrouw, ja toch. Kind. Als een zog. Flavio. Holla, voerman kom gevaaren, Met de karre. Laat haar in, en voer ze voord, Naar den haar beflemden oord. Fiammetta. Op, mijn fchat, ter bruilofstvreugde. Alleen. Op, tot lachen, op tot vreugde, Dat wij kunnen vrolijk zijn, Maakt ons de edle brandewijn. •& ■& Een franfche troep fpeelde, aan het hof van een zeker vorst het ftuk, betijteld : Visie des Fous. In dit ftuk vertoonde men het gekken-register, waar toe men voor ditmaal een dik quarto deel uit 's vorften boekerij geno. men had. De Erfprins, met den Kamerheer agter de fchermen omgaande, vroeg eene Actrice, die haare rol re-  * < III > repeteerde: waartoe men dezen quartij'n gebruiken zoude? „ het is een gekken-register , uwe Hoogheid!1' zeide de door haare rol geheel vervulde AUrice: „ men legde het hier, om het zelve fpoedig bij de hand te hebben.'" de Prins floeg, nieuwsgierig het boek op, en zie, het was een deel der gefchiedenisfen van zijn Hamhuis; lachende gaf hij het den Kamerheer, en zeide; „ dit register is niet volledig genoeg, breng het weg, en haal een deel der alge. meene historie der waereld." # # # De Linten die onze fraaie Heertjens aan hunne kniebanden draagen, zijn van eenen Engelfchen afkomst, namelijk van zekeren Sexteenftring Jack, betekenende in JhetFranschJaf? aux Seize cordons, (in het Nederduitsch, Jantje met zijn zestien ftrikken.) Dit Jantje was een bekende dief, die deeze Mode uitgedacht had, om zich onder zijne waardige medgezellen te onderfcheiden. Hij werdt opgehangen met deze ftrikken, en alle de Petit-maitres te Londen , waarfchijnlijk iets behaaglijks in dezen dragt vindende, namen denzelven aan. 'Er zijn maar weinig Petit-maitres in Frankrijk , welke weeten, wanneer zij zich over de ftrikken hunner kniebanden bewonderen, dat zij de uitvinding daar van aan eenen opgehangenen te danken hebben. ■fr # & Rameaü kwam bij eene jonge Juffer —— haar hondje kefte. De muzikant wierp het dier ten vengfter ujti Wat doet gij? wat heeft het u gedaan? ' Mejuffrouw, hij kefte valsch! Lul-  •C xia > * ■& Lullij bezig zijnde, onder eene donderbui, met een gedeelte van eene Opera, op de clavecimbaal te fpeelen , zeide tegen zijn jongen: „ Vriendlief', maak een kruis ,, voor mij. Gij ziet wel, dat ik beide mijne handen vol „ werks heb." MEN-  < H3 > MENGELWERK. r. LEUCIPPUS. De beminnenswaardige en deugdzaame calaïs wa.s de lieveling van Athenen. Men zag bem, uit hoofde van zijn verftand en fchoonheid, voor een zoon der goden aan. De ongelukkige kwam nimmer ongetroost van hem terug. Wanneer hij de ftraaten van Athenen betrad, zegende hem de grijsaart. de vader wees, met aandoening, hem zijnen zoon en zeide: „ mijn zoon, indien gij de gunst der Goden zoekt te verwerven, zoo volg dezen weldaadigen fterveling na. De tedere moeder drukte haare dochter aan heuren boezem, en wenschte haar een zoo deugdzaamen gemaal, als calaïs. Een jeugdig meisjen, de fchoone euphrosine, anders zoo onverfchillig omtrend alle de liefkoozingen der jongelingen, kon niet onverfchillig omtrend calaïs zijn. Zij zuchtte; het rood haarer wangen verbleekte en haare fierheid veranderde in den zagten blik der liefde. Calaïs verraste haar in den tempel der liefde. De verwarring van het onfchuldig meisjen toonde hem den indruk, welk hij op het meisjen gemaakt had. Hij viel voor haare voeten neder; de Liefde, hem gunstig, lag hem de taal in den mond; euphrosine bezweek, jj voor  ■ voor zijnen invloed, en c a l a ï s voerde haar, juichend, in den tempel van Juno; voor het altaar dezer Godinne zwoer dit uitmuntend paar elkander eeuwige trouw. Het geluk fcheen dezen echt geheel te overfchaduwen; in de fpelen en feesten zong men den lof dier edelen, en een aartige zoon werd eerlang de zegen, welke de lieflingen verrukte. Het geluk is niet lïandvastig; te midden in de vreugde , begeeft zij ons: dit ook was het lot van calaïs. Een zijner vèrtrouwdfte vrienden, zoo hij meende, misbruikte het goed vertrouwen, en verwoestte zijn gansch vermogen. Calaïs droeg dezen flag met gelatenheid, en onderwierp zich aan het befluit des noodlots, waar aan Jupiter zelf onderworpen is. Eene kleine landhoeve was hem alleen overig gebleeven , derwaards begaf hij zich, met zijne gade en den jongen leucippus, welke nog een zuigeling was. Aldaar zoude hij de rust en het geluk wedergevonden hebben, indien zijne gade de wijsheid van eenen calaïs bezeten had. Euphrosine konde de feesten en het vergenoegen der ftad niet vcrgeetcn; een heimelijk verdriet verteerde het licht haares levens, en verbitterde daar door ook de dagen haares gemaals. Eindelijk bezweek haare kragt voor den jammer, en zij ftierf. De zoo ftandvastige ziel van calaïs bezweek, in dezen verfchriklijken oogenblik, voor het geweld der fmart; maar zijn zoon wierp zich in zijne armen en verfierkte weder zijnen moed. Nu werd leucippus het voorwerp van alle zijne zorgen; hij leerde dezen edel denken, de Goden eeren en de deugd beminnen. Nog eenmaal openden de Goden het hart van calaïs voor  < H5 > voor de liefde. Amor zelf voerde de jonge galathee, zoo fchoon, als of zij de zuster van Vernis ware, in zijne armen, bereid, om met hem op de eenzaame en nederige landhoeve te leeven. Nu waven de uuren voor calaïs gelukkig, eene zagte vreugde heerschte in zijne woning, en de bloemen en vrugten groeiden op onder de voetftappen der liefde. ■ Zestien zomers waren 'er reeds voorbij; driemaalen had de beminnelijke galathee zich den tederennaam van moeder verworven. Zij bewees, met dit alles, eene volkomen moederliefde aan leucippus, en beurtelings beijverde zij zich, om hem zoo wel heldenmoed en vaderlandsliefde in te boezemen, als om de fchoone i s me ne hem ter gade te bcftemmen; Ismene, welke leucippus zoozeer beminde, als de eer en heldenmoed. Leucippus was reeds twintig jaaren oud, reeds las men de deugden zijner voorvaderen op zijn rijzig voorhoofd. Zijn edel en helder oog fprak van zijne deugd en gevoel. Calaïs fcheen in den fchoot des geluks te rusten, en echter, een heimelijk verdriet knaagde aan zijn hart. Hij ontveinsde zijne fmarte, zocht de eenzaamheid en zuchtte. Leucippus zag eenmaal de ftille traanen in zijne oogen drijven, de tedere zoon werd onrustig en de hoogachting voor de oorzaak zijns beftaans belette hem, de reden dezer traanen te vraagen; een gelukkig toeval, of liever, de leiding der Goden ontdekte hem het geheim. Leucippus, den gaufchcn nacht door het aandenken aan zijns vaders taart gekweld, verliet des morgens voor zonnen-opgang zijn leger, en begaf zich naar een klein bijgelegen bosch. Welk eene ver- H 2 t0°-  < HÓ > tooning! ■ hij zag zijn vader, vooreen altaar van zooden neder geknield, in weedom verzonken —. dit tooneel, zoo ontroerend, trof het ouderlievend hart van led c ipp us ;hij bleef onbeweeglijk aan den ingang van het bosch ftaan. Calaïs bemerkte hem niet en voer ijverig in zijn gebed voord; „ Goden!" dus bad hij: „ ach, dat het onheil alleen op mijnen fchedel kome, maar befcherm de geliefde voorwerpen mijner tedere huwlijksmin. Reeds ben ik zestig jaaren oud, en het uitgedaan verdriet verteerde te zeer mijne kragten; ik gevoel, dat mijne jaaren niet veel zullen zijn, en echter, deze beminde voorwerpen Ieeven alleen door mij, en wanneer ik haar moet verhaten; wanneer dit lichaam in het ft of des doods zal nederzinken, wie zal dan voor mijne gade, wie voor mijne tedere kinderen zorgen? Ik! riep leucippus: ik, mijn vader! het is mijn pligt, de rust uwer ziel te herftellen; .... maar ach, werwaards vervoert mij mijne ijdele begeerte —— ben ik wel in ftaat dezen pligt te vervullen ja — dit ben ik — de Goden geeven mij het middel in. De heldenëer bekoort mij; de liefde voor ismene bezielt mij; maar voor u— voor u, mijn vader! voor uwe dierbaarfte panden zal ik de eer en liefde opofferen 1 — opofferen aan de pligten van zoon!" Leucippus was jager; dikwerf bragt hij den dag en nacht in het woud door. Eens zoude hij, met eenige jagers,een wilde zwijnen-jagt bijwoonen: de oogenblik der afreize was dèAr, leucippus omarmde op bet tederst zijnen vader, kuschte de hand zijner moeder, zijne jongere broeders huppelden om hem, hij verwijderde met tederheid zich van hun, ijlde te rug, drukte hun nog eens in zijne armen • kuschte nog eenmaal zijnen vader cn  < ii7 > en vlood haastig voord, om zijne traanen te verbergen. De eene dag volgde den anderen; twéé maanden waren reeds voorbij, en niemand hoorde iets van leuc i r p u s. Gevoelvolle calaïs, kan uw teder hart deze verfchriklijke fmart verdraagen? vier zomers waren reeds daar henen,en noch zijne wenfchen,noch zijne nafpooringen bragten hem zijnen geliefden zoon weder. In een verren afftand was een tempel van Jupiter, beroemd, wegens het orakel en de rijkdommen der priesters; het aanzien en de pragt des hoogepriesters. was die der koningen gelijk; derwaards heen had zich leucippus begeeven, om onder het getal der geestlijken aangenomen te worden , en aldaar was het, dat hij eerzucht en liefde aan de ondermin, in den dienst der Goden, opofferde; aldaar beftreed hij met een meer dan mannenmoed, de hevigfte hartstochten der jeugd. De vader der Goden zag deze deugd van leucippus met geen onverfchillig oog aan; hij onderfteunde zijne pogingen, zegende zijnen ijver, en de deugd des jongelings verwierf hem eer en achting, en voerde hem op tot de gewigtigfte tempeldienften. Na duizend uitgeftaane fmarten en vrugtelooze pogingen viel calaïs, op een fchoonen helderen avond, mijmerend neder; had de zucht voor zijne gade en kinderen hem niet te zeer getroffen, dan zeker zoude hij nu aan de Goden den dood afgebeden hebben; door overmaat van rouw afgemat, viel eene onwillige fluimering op hem; hij fliep: — een jongeling, fchoon van gedaante, in uitnemenden pragt vertoonde zich aan hem in den droom — hij herkende zijnen zoon - driftig wilde hij hem aangrijpen - omarmen; dan de ontroering ontrukte hem den flaap en tevens het beeld zijnes zoons. H 3 H'j  KC "8 > Hij verhaalde zijne Gade dit wondervol verfchijnfel, en deze raadde hem, het beroemd orakel van Jupiter te raadpleegen , en uitlegging van den droom te vraagen. „ zeker," zeide zij, is dit een wenk der Goden, en wie weet, hoe fpoedig uwe rouw in vreugd verkeert." Calaïs toog naar den beroemden tempel van Jupiter, reeds van verre zag hij het pragtig dak, reeds betrad hij den grootfchen ingang en eene heilige huivering beefde door de aderen des eeroaardigen grijsaarts. De wijrook was reeds op het outer.ontitooken, en de priesters Honden in reien om het altaar: de hoogepriester was geftorven, en eene meenigte menfchen waren in den tempel vergaderd, om eenen opvolger te verkiezen. Zulks was het gebruik van dien oord, en de keuze der natie werd zelfs van de Goden voor billijk en heilig verklaart; immers, de deugd alleen verzamelde aldaar de ftemmen, en men zag nimmer op geboorte of ouderdom. Calaïs drong onder de meenigte dóór; duizenden ftemmen lieten zich hooien, en de naam leucippus klonk door de zuilen des tempels. Eer de grijsaart het vleiend voorgevoel, bij het uitroepen van den naam zijnes zoons, konde nadenken, werd de ganfche tempel door een glansrijke ftraal verlicht, en het orakel liet de volgende woorden hooren: „ Gelukkig ftervelingl herken uwen zoon en deiteun „ uwes geflachts — hij offerde voor uw welzijn, voor „ het welzijn van de uwen, eer en liefde op — de Goden „ erkenden zijne grootheid, en vergolden in hem zijne „ ouderliefde en uwe deugd!" • Leucippus, in het pragtig gewaad des hoogepriesters viel in dezen oogenblik om den hals zijns vaders, en het getroffen volk overlaadde hun beiden met gejuich en zegenwenfchen. E U-  < 119 > EUCHARIS. Eene Idijlle. u, ó Zanggodinnen! zal ik niet aanroepen — neen, deze bloemen zijn niet voor u befiemd. Ja, ik zong wel, en mijn zang had invloed op het hart van daphiris; dan, gij waard het, ó liefde! gij alleen, welke dit treffend gezang mij influister'det, het gezang, zoozeer geliefd door daphikis, en dat ik zoo dikwerf herhaalen moet. De itille nacht, het zagte maanlicht, en de toonen des nachtegaals hadden in mijn hart een aangenaam gevoel verwekt, en mijne item klonk met een doordringen, de kragt. - Op eenmaal viel een roozenwolk van balfem-geuren om mij henen , en verfterkte mij den boezem. Daphiris verfcheen, onder een zagtenlach, voor ons; hij had ons gezang van agter een ftriiik ge» hoord. Schoone euciiaris , zeide hij, zing nu alleen , ik beloove u een mirthe-krans. ik werd rood, en toonde maar al te veel, wat 'er in mijn hart omging. Liefde! door u geroerd, zong ik uw zoet geweld , en het zalig heil eener tedere verbindtenis. Sinds dezen gelukkigen dag, volgde daphiris mijne fchreden, acht mij boven alle de fchoone herderinnen, H 4 en  <[ 120 > en zucht alleen van zijne e u c h a r i s. Heilige, onfterflijke, kuisfche! gij gaaft mij de tedere toonen in; zij waren van mij niet. Ook van u niet, ó Zanggodinnen! neen, de zang was een gezang der liefde; aan u dus, ö zoon van Cijtltere, zal ik deze roozen offeren: hem alleen heb ik dit geluk te danken, en maar ginder komt daphiris Liefde! liefde! famen zullen wij u offeren en uwe invloed zal onze zaligheid zijn. DE  < 121 > DE AÏHEENSCHE GEK. Een Gek te Atheen, die eiken dag, De fchepen in de haven zag, Verbeeldde zich op 't laatst, dat alle deze fchepen, Die hij 'er uit en in zag fleepen, Hem toebehoorden. Blij te moe, Lacht hij zijn grooten rijkdom toe; Hij fprong van vreugde in 't rond hoogmoedig op zijn fchatten, Daar hij zijn fchamel kostjen at, Of in gefcheurde plunje trad, Scheen hij naauw zijn geluk te omvatten; Geen koning was aan hein gelijk, Zoo blij', zoo groot was hij zoo rijk. Een arts zag dezen dwaas met innig medelijden, Kom, roept hij: mijne kunst zal hem van 't kwaad bevrijden! Hij fprak: zijn wonderdoende hand Hergeeft den zotskap het veiftand. Doch ach welk onderfcheid nu zag hij eerst zijn nood, Veracht, ellendig, zonder brood. Verfchriklijke Arts, riep hij, zijn dit uw meesterihikken, Om  KT 122 > Om een vernoegd gemoed den zoetften droom te ontrukken ? Een droom, die 't fchamel hart ten bron van vreugde ftrekt; Dat ik de waarheid fchuwe, als zij geen heil verwekt! De arts ging ftilzwijgend heen. —- Van innig mededogen Ontglipte hem een traan. Hij was een edel man. Hij zuchtte: ó Jupitcr ! geef gij den dwaas 't vermogen , Dat hij 't verftand gebruiken kan. EL.  < 123 > E L M I R E. De hoogmoed komt iïeeds voor den val!" Doch bij e l m i r e kwam, Na dat graaf dorival Haar ter vriendinne nam, De hoogmoed na den val. JULIA. A. Een Vrouw, als tul ia, waar aan zoo alles leeft, Kan 't zijn, dat ze aan haar man nog geene kindren geeft? B. Hoe! wiesch het gras ooit op een pad, 't Welk daaglijks groot en klein betrad? DE  < 124 > DE GELUKWENSCHING, A. Ik ben van ganfcher hart verblijd, Dat gij dit ambt hebt weg gedraagen. B. Verpligt voor uwe vriendlijkheid l A. Hel wat zegt nu toch wel de nijd? B. Zie — dit wilde ik aan u juist vraagen.  1. het gezellig onderhoud der VENETIANEN. M en heeft te Venetien twee plaatfen tot een gezellig onderhoud gefchikt, naamlijk: Li Cafmi en Li Boteghe di Caffe: van beiden zullen wij eene befchrijving geeven. de c a s i N i; De Cafmi in Venetiën, zijn of privati of pübliei. Door de eerfte verflaat men een klein huis, waarin de aanzienlijkfte Venetiancn hunne uuren van uitfpanning in eenzaamheid of in het gezelfchap van goede vrienden doorbrengen. De meeste dezer Cafmi zijn in den omtrek van I de  <€ 130 > de St. jMar/ÉMJ-pIaats; de zetel der regeering, de verzamelplaats des ganfchen volks, en het oord aller openlijke vreugde-bedrijven. De Nobile , welke alle dagen zeer vroeg in het paleis der republiek verfchijnen moet, en niet zelden vrij verre af woont, zag het immer als noodzaaklijk aan, om in dezen omtrek een klein verblijf te hebben, ten einde nader bij den zetel de regeering cn zijne bezigheden te zijn. Zulk eene wooning heet in de landtaal Cafino, en daar uit ontflonden detegerwoor. dige Cafmi, welke een groot deel der Luxe in Venetiën uitmaaken: immers de Nobile niet alleen , maar elk , welke de onkosten kan goed maaken, zelfs de Procuraton" di St. Mwco, welke op de plaats zelve woonen, ver. laaten hunne paleizen, en brengen den meesten tijd in een kleine Cafino door, geheel van hunne familie verwijderd : hier arbeiden zij aan hunne bezigheden, aan hunne redevoeringen voor den fenaat ; hier ontvangen zij bezoeken, en geeven vrienden-maaien. De Cafmi zijn doorgaands naar den niemvften fmaak gemeubileerd, terwijl de meeste paleizen meer pronk, dan fmaak, vertoonen. Het voorbeeld der mannen werd weldra door de vrouwen nagevolgd, welke mede Cafini privati aanrichteden; het werd algemeener, en heden is het de adel niet alleen,- maar veele privaate perfoonen, welke naar den fmaak leeven, volgen dit gebruik vrij algemeen. Cafini publici worden door meer familien gemeenfchaplijk gehouden. Het zijn eigenlijk plaarfen van gezelfchap, overeenkomende met de collegiên in ons land, of de Club.! in andere groote buitenlieden, en door dezelve wordt het gezellig leven in Venetiën bevorderd. De Venetiaan, welke den-geheelen dag door in zijn kamer op-  < i3i > opgeflooten was, bezoekt des avonds zijn Cafino, ontmoet menfchen, welke hij mooglijk niet had leeren kennen; maakt kennis met zulken, welken hem voordeelig kunnen zijn, en vindt gelegenheid, om dienften te bewijzen en te ontvangen. De vreemdeling , door een medelid van zulk een Cafino ingeleid, vindt hier gelegenheid , om op eenen avond eene menigte menfchen te leeren kennen, en die geenen tot een meer vertrouwden ommegang te verkiezen , die hein het best behaagen. Die eenmaal ingeleid is, heeft het recht, om, zoo dik. wijls hij zulks verkiest, weder te komen, en aan het gezellig onderhoud deel te neemen. Deze gezelfchapsplaatfen maaken de Venetianen openhartiger jegens vreemden, dan de Italianen doorgaands zijn. De omgang in deze Cafini is zeer polit; men kent hier geen ftijf seremoniëel, men wordt met geene complimenten overlaaden, nog minder in verlegenheid gebragt, om elk lid des gezelfchaps een bijzonder intree- en affcheids-rwnp/jment te maaken. Elk heeft hier zijne vrijheid, men komt en gaat, wanneer men wil, en met eene buiging tegen den naast-bijzijnden of met wien men het laatst in gefprekl was, zijn alle complimenten afgelegd. De Dames hebben in de meesten dezer Cafini publici toegang; uit cenigen, die alleen voor beambten beftemd zijn, zijn zij buiten geflooten. In deze Cafini onderhoudt men zich met het leezen van buitenlandfche nieuwspapieren; men geeft'er concerten, balls, gastmaalen, en in eenige fpeelt men tooneelftukken. Deze Cafini hebben allen een Nobile tot Prote&ore; immers, de regeering duldt geene groote beflooten gezelfchappen, ten zij een hunner leden het opzicht daar over nebbe; om deze reden werd voor eenige jaaren de I a vrij-  € 132 > vrïjmetfeTaars Logs geflooten. Een groot gezelfchap , welks inrichting voor de regeering verborgen is, ftrijdt met de ftaatswetten, en de Haats-inquifiteurs verhinderen dezelve, zoo dra zij ontdekt worden. De oeconomie dezer Cafmi wordt door den Prefidenti en den cafiere verzorgd, welke uit het gezelfchap gekoozen, en jaarlijks veranderd worden. De voornaamfte dezer Cafmi zijn de volgende : Cafini dsgli Fiiarmonici. In deze komt de voornaamfte Venetiaanfche Adel bij één, en uit dezen beftaat ook alleen het gezelfchap. Het heeft ten oogmerk, oin eene bijeenkomst te houden, waar in vorften ten allen tijde ■kunnen ingeleid, en overcenkomftig hunnen rang, ontvangen worden. De voornaamfte en rijkfte familiën bekostigden deze Cafino, welke aan het oogmerk en deszelfs beftemming volkomen beandwoordt. Ik kenne inltaliën geene plaats, zoo met fmaak ingericht, en zoo pragtig als deze. De leden vergaderen hier op vaste tijden bijeen; men geeft 'er nu en dan balts en concerten. Bij de balls is het eene vaste orde, dat die Dames, welke danfen willen, zich met juweelen opfieren; de anderen komen zonder eenigen opfchik. Wanneer eenig vreemd vorst ingeleid wordt, verfchijnen alle de leden in groot gala, maar dan ook gelijken de Heeren-Vorften, en de Dames-Konings-dochters. Vreemdelingen van goeden Adel, geleerden en beroemde Mufikanten kunnen door een medelid in het gezelfchap gebragt worden; mits deze vooraf zijn naam en rang aan den Prefidenti, buiten wiens toeftemming niemand mag ingeleid worden , opgeeve. Beroemde toonkunftenaars worden onder den naam van Medelid toegelaaten. li cafmo degli Repovati. Ook dit gezelfchap beftaat ... uit  < 133 > uit perfoonen van Adel ; derzelver doeleinde bepaalt zich tot theatrale voorftellingen, en zii hebben daartoe in hunne vergaderplaats een welingericht tooneel. De Marchefi albergati en pepoli en de Conté gozz i, fchreeven een deel hunner tooneeldukken voor dit gezelfchap. II Cafino degli fequaci iforfeo. Bijzondere perfoonen van eerften rang maaken dit gezelfchap uit. Dat een toonkundig onderhoud deszelfs oogmerk zij, kan uit den naam genoeg blijken. II Cafino degli Afini. Voor de fpottende luim der Italiaanen, is deze benaaming alleen draaglijk. Het devies des gezelfchaps is een ezel, met dit onderfchrift; Societas Afinonim, (ezelsgenootfchap. Sedert eenige jaaren hebben de vreemde gezanten ook een Cafino opgericht, waar zij onderling bijéén komen. Alle perfoonen, die tot de regeering behooren, is, met den omgang met de gezanten tevens den toegang aldaas ontzegd. de boteghe Dl CAFFE. Des morgens en 's avonds zijn dit de gewoone oorden van famenkomst eens grooten deels der Venetianen , van onderfcheiden ftand. Hier gebruikt hij 's morgens chokolade of koffij, en 's avonds toebereidfelen van ijs, en, wanneer geene bezigheden hem roepen , verpraat hij daar eenige uuren, of blijft ftil, en let op de in- en uitgaande perfoonen. Dikwijls verwonderde ik mij, hoe de Venetiaan, die zoo gaarn praat, drie of meer uuren, in een zoodanige Boteghe zitten kan, zonder een woord te fpreeken , of zich in het geringde bezig te houden. I 3 Hij  < 134 > Hij geniet zijn Merenda in ftilte, en is daar bij zoo vergenoegd, als ware hij in het aangenaamst gezelfchap, of, indien hij fpreckt , is het doorgaand onderwerp nieuwstijdingen, bijzonder krijgs-nieuws, iets, het geen hij, tot enthufiame toe, bemint, daar hij met eenezicht* baare partijdigheid zich voor deze of geene oorlog voerende magt verklaardt: dus had men, in den beroemden zevenjaarigen oorlog te Venetiën Terefumi en Prusfiani, welke elkaêr geduurïg tegen woelden, ja doodiijk haateden; de partijzucht drong zelfs in de kloosters door. In het klooster S. Giovanne di Paolo floegen de eerwaardige Paters, in RefeÜorio, ter eere van maria theresia en fr e der ik, dapper onder elkander, terwijlfchotels en bekers tot wapens dienden. F rede riks partij was defterkfte, en zeide: chi non è buon Prusfiano, non è buon veneziano. Heeft men gebrek aan oorlogsnieuws, dan vergoedt zulks het tooneel, en zeker dit laatfte geeft rijke ftof, vooral ineeneftad, waar, in den Carnevalstijd, zes theaters open ftaan. Meenigmaal fpreekt men over verordeningen der regeering, dan het gemeen voorgeeven, dat niemand in Venetiën over ftaatszaaken mag fpreeken, is geheel ongegrond; elk weet buiten dien zeer wel, wat hij fpreeken mag en kan; de procesfen der ftaats •inquiftteurs zijn hier echter uitgezonderd, die men tevens ook zoo ligt niet ontdekt. Even min loopt een voorzichtig vreemdeling gevaar, om in een gefprek te komen, het geen hem onaangenaamheden zou kunnen veroorzaaken. Is 'er eindelijk geen fonds, om nieuws te praaten, dan worden de gasttnaalen het doel des gefpreks; men, noemt dezelve op, telt de gerechten naar orde , be- fchrijft  < 135 > fchrijft de manier van opdisfchen, en vonnist derzelver uitneemendheid, groote en fmaak. Dit onderwerp is voor den venetiaan zeer belangrijk; wanneer in eene zulke Bou*he bij eene diepe ftilzwijgenheid het gefprek op gastmaalen nederkomt, dan ook is diteen«eflW««fffchok voor geheel het gezelfchap, alles ontwaakt, alles neemt met ijver deel in het gefprek, even of het noodlot eenes ganfchen waerelddeels daar van afliinge. i 4 vah  < 126 > 11. VAN DEN OORSPRONG DES TOONEELIN BLIJSPELS IN 'T ALGEMEEN. (Vervolg van BI. 34J ArV7;; merkten voorheen reeds aan, dat het fcbouwfpel een gedeelte van den Godsdienst der oudfte tijden uitmaakte, waardoor men gewigtige voorvallen, die een volk interes/eerden, op eene feestlijke wijze vereerde en in 't geheugen bewaarde. Alle volkeren, welker Prieflers geene Leeraars, — en welker goden uit vergoode menfchen of afgedaalde Demonen oorfpronglijk waren , hadden geheime Godsdienst-plegtigheden (Mij stenen,) in welken de lotgevallen en daaden hunner Goden dramatisch voorgefteld werden. Bij de Egijptenaaren werden de weldaaden, die zij van Jfisen Ofiris verkreegen , bijzonder hun lotgeval , welke deze Goden , geduurende hun verblijf op aarde hadden, op eene plegtige wijze voorgefteld. In Phoenicièn vierde men de Orgia van Adonis, jaarlijks te Biblos, ter herdenking, dat deze minnaar van Venus in dezen omtrek door een wildzwijn was omgebragt. Onder alle volkeren hadden de Grieken de meeste ge-  < r37 > geheimen, in welken de gefchiedenis hunner Goden, van hunne wieg tot aan 't graf, vooral derzelver treurige lotgevallen, op eene treurige wijze afgebeeld werden. De verfchrikkelijkfte was die vanBacchus, in welke deze jonge God de hem bewaakende Kweten ontkwam, van de Titans verfcheurd, gekookt, gebraden, en eindelijk op Jupiters bevel, door Apollo op den berg Parnas begraaven werd, na dat de vader der Goden en Menfchen , de fchender en moorder eener Godheid, door een blikfem van de aarde verdelgd had. De geheimen van Ceres en Proferpina te Eleufis zonderden zich van de andere, door derzelver overheerlijke pracht en aanzien uit, waar bij dezelve, tot op den laatften tijd van den Griekfchen ondergang ook bewaard bleeven: ———■ oorfpronglijk waren dezelve vrij zeker een nationaal dank- en oogst-feest: hier werd eerst de gefchiedenis van Ceres en Proferpina dramatisch voorgefteld; dan de lotgevallen der afgefcheiden zielen; de oorden der duisternis en des lichts; de vreugden der zaligen, en de ftraffen der verdoemden; men zag allerlei vreeslijke gedaanten ; donder en blikfem werkten beurtelings op het oog en oor , en wisfelden met de donkerfte duisternis af. ■ ■■ Door deze vooiftellin. gen wilde men het volk de plaagen van den Tarta. rus , en de vreugde van Elijfium , op eene zinnelijke wijze, voor oogen Hellen, en hun van de onfterflijkheid der zielen en toekomftige beloningen overtuigen. De voordeelen, welke die geene verhoopten, die zich in deze geheimen deeden inwijden, was een foort van aflaat, waar door men van zonden ontflaagen, aan de vreugde van Elijfium deel erlangen, en van de ftraffen van den Tartarus bevrijd dacht te worden. 1 5 Bui-  •C 138 > Buiten deze Eleufinifche geheimen , welke de kleinen genaamd werden, waren 'er nog grootere ; in dezen on<'errichtede men de Eupopten, zonder agterhouding, in dewaare gefchiedenis der volksgoden, en leerde hen, da: alle de Goden van Griekenland , niet meer , dan zwakke menfchen geweest waren; dat zij, als merifchea geleefd hadden, en dus geftorven en begraaven waren. -— Mei verkondigde hun de leer van een éénig God, de natuur der geesten , den adel en de toekomftige beilemming. Echter werden , zoo wel de groote als kleine mijsteriën, onder belofte van heilige geheimhouding, mede gedeeld, en op derzelver openbaarmaaking of ontheiliging, volgden de verfchriklijkfte vervloekingen en doodftraffen. Om deze reden werd Aki- biades van alle Priesters en Priesteresfen te Athenen op het plegtïgst vervloekt, van alle goederen beroofd en ter dood gedoemd, wijl hij de geheimen van Eleufis met veclen zijner vrienden nagefpeeld, en op eene Burlesque of fpotachtige wijze getravesteerd had. (*) De Tragoedie en Comoedie namen bij de Grieken haaren oorfprong uit de Choorzangen, bij de feesten van Bacchus, welke daar na in eene regelmaatige Drama ingevoegd (*) Burlesque heeft dan plaats, wanneer alles tegen de gewoonten en gefchiedunisfen der oudheid , ftrijdt; of wanneet ernftige onderwerpen, zoodanig door beelden en zaaken uit den te^enwoordigen tijd, of 't gemeene leven op eene boertige wijze verkleind, of, zoo als men \ noemt, in 't Burlesque getravesteerd worden: dus is de vlugt van Aineas en de dood van Dido, een Treurfpel 111 flraadliedjens en foottgelijlen. Dus heeft troost over hetzelfde onderwerp een plaat vervaardigd,in de» BurUsquen fmaak.  < 139 > voegd en als een wezenlijk deel van dit feest aanfchoawd* werden. Door dit Choorgezang, het welk in het oorfpronglijke Griekfche Treur- en Biij'fpel de hoofdzaak fchijnt geweest te zijn, lag het volk zijne dankbaarheid, bij den wijnoogst, af — het was dus niet anders dan een Godsdienstig bedrijf, waar door het aandeni-.en aan den ondekker van den wijnbouw plegtïg vernieuwd werdt. Wanneer Bacchus den wijnftok van de roode zee naar Griekenland bragt, deelde hij dekonst, om dezelve te planten , te kweeken en wijn te persfen , aan Ikarus mede, die een klein gebied in Africa bezat: als deze eens een Bok zijn wijnftok zag afknaagen, en de druiven eeten, doodde hij denzelven, als een vijand van Bacchus en offerde hem dien. De nabuuren werden tot de plegtige offerhande verzocht, en daar zij van den wijn verhit werden, vingen zij aan te danfen en den God lofliederen te zingen . daar dit feest zulk een algemeen genoegen verfchafte, befloot men jaarlijks Bacchus zulk een feest te houden -— de daar toe beftemde tijd was de wijnoogst: het gezang, het welke de ter feeste verzamelde akkerlieden of het Choor aanhief, noemden zij Trugo* dia, of gezang des wijnöogsts; of naar den geöfferden Bok, het Bokgezang tragodia. Akistotei.es zegt, van den oorfprong des fchouwfpels in Griekenland, dat het nergens anders uit beftond, als uit voor de vuist gezongen liederen, en bijzonder de Tragodia uit dithijramben of drinkliederen, terwijl de Comoedie in phaWfche gezangen beftond. De eigenfehappen dezer gezangen echter , zijn ons niet wel bekend. —— De Dithijramben werden bij 't offer van  < 140 > van Bacchus gezongen, wanneer de zangers van den wijn verhit waren; om die reden, zegt epichaehüs» kon een waterdrinker geene Ditliijrambcn maaken. —■ De Phallifche gezangen werden ter eere van Bacchus gezongen, wijl hij de inwooners van Athenen van eene. krankheid geneezen had; de zangers dezer lie¬ deren liepen geduurig in 't rond, en bejegenden elk, die hun ontmoette, met fpotternijën. Uit deze weinige berichten kan men zeker niet veel befluiten opmaaken , te meer, daar aristoteles niet duidelijk aantoont, hoe uit deze beide gezangen eigenlijk de Tragoedie en Comoedie ontdaan zij: nochtans vinden wij 'er na genoeg de eerfte fpooren- des Griekfchen Schouwfpels in ■—- het was naamlijk een Godsdienftig bedrijf , ter eere van Bacchus, door het welk men het aandenken plechtig hernieuwde ,. van hem , die het eerst den wijnftok naar Griekenland ge- bragt had: om deze reden werden in Griekenland vervolgends alle fchouwfpelen aan Bacchus toegeheiligd en op zijne feesten uitgevoerd. Hij werd ook om deze reden voor den uitvinder des tooneels gehouden, en deTooneelfpcelers werden Bacchus Kunftenaars genaamd. B:j het offer van Bacchus werd dan van het Choor of de verzaamclde hoopen van plegtige zangers, ter eere diens Gods, een lofgezang aangeheeven, het welk deels naar den wijnftok Tragoedia, deels naar den geöfferden Bok Cmoedia genaamd werd , gelijk wij reeds zagen; aristoteles bepaalt deze gezangen, en zegt, hét waren deels Dithijrambifche , deels Phallifche Liederen, beiden waren het Liederen, voor de vuist ontworpen, bij welken wel eene zekere Rhijtmus of maat, evenals bij de fmeden en dorfchers, maar geen eigenlijke maat van let-  Iettergreepen plaats had, gelijk Iaater bij de Grielten,en Romeinen. Hoogstwaarfchijnlijk had daar bij eene dramatijcht vermomming plaats, waar door den togt van Bacchus, onder geleide der Silenenen en Satijrs, afgebeeld werd, zoo als hij den wijnftok eerst in Griekenland bragt, en de werking des wijns aan de menfchen ontdekte: want aristoteles' zegt, dat de eerfte of oudfte chooren door Satijrs werden gezongen; deze Satijrs werden door naakte Boeren voorgefteld, met Bokkenhuiden bekleed, om de eenvouwigheid der eerfte tijden en menfchen af te beelden, daar bij had men allerlei fnakerijën; zij hadden dus zakken van Bokkenvellen , met wind gevuld, fineerden dezen met olie, en huppelden dan met één been op dezelve rond, die geen, welke, dat zeer mooglijk was, 'er aftuimelde, werdt uitgelachen; die dit het langst uithield, verkreeg eenig beloning. Dit alles gefchiedde, wijl zij den bok voor een dier hielden, die den wijnftok, door het afknabbelen zeer fchadeiijk was; om die reden kreegen ook de Dichters, welke in de oudfte Tragodiën den prijs behaalden, een Bok ter beloning. . Wij zien dus reeds, dat deze bovengemelde Boeren van den wijn aangezet, zich allerlei fpotternijë'n veroorloofden , en de omftanders vreeslijk doorftreken op dezelfde wijze, als nog in Siciliën, Spanjen. en Frankrijk plaats heeft. Men vormde ook van het woord Trijgodia, of het gezang des wijnöogften, het griekfche werkwoord Trijgodéoo, het welk befpotten, belachlijk en hekelachtig doorhaalen beduidde: om dat nu deze fpotternijën zoo grof en fcherp waren, dat zelfs de zangers migreren zich dezelve fchaamden, belmeerden zij hun aangezicht met wijn-  < 142 > wijnmoer, om zich onkenbaar te maaken, of maakten zich masquen van booinfchorsfen. Uit deze landeigen en feestlijke fpotternijën en gekken-fpelen der als Satijrs verkleede Koeren, ontftond van tijd tot tijd het hekelend fchouwfpel of Satijrica en alle de bijfoorten der bij hen gebiuiklijke Comoedie, welke ook altoos de fpottende charaóters behouden hebben. Uit deze Choorzangen bij de Bacclms-feesten, fchijnt men te moeten befluiten, dat de Comoedie ouder, dan het Treurfpel is fchoon het ook waar zij, dat de Tragoedie vroeger haare volkomenheid, dan de Comoedie gehad heeft, ja zelfs nog heeft. {Het Vervolg bij de eirjle gelegenheid.') V A-    < 143 > II I. VADERLANDSCHE DRAGTEN. EENE FRIEZIN. (Zie PI. VI.) Het beeld, op plaat zes, fielt ons eene Friezin voor, in haare minst vervalschte, maar meest oorfpronglijke Meding, naamlijk: met Een Strookap of hoed met een chitfe kapvoering. Eene Streenmuts. Roodzijden Doek. Een paars chitsch Jakjen. Een geflreepte Schorldoek of voorfchoot. Een paarfche Schort of bovenrok. Zijnde de Hoozen of kousfen bedekt. M Gv  C 144 > 1 v. M O D E-N I E U W S. ti Uit Frankrijk. D e Dames draajren thands zeer veel zogenaamde Robes icmamiques; dus heeft men dezelve van hemelsblaauw, met nakara-lint geörneerd; de tour de gorge is faamgefteld met kleine ronde, getande plooien; de piece is wit," en l'échelle van nakara-Ymi; om laag is de rok met falbala's, waar van de plooien rond getand zijn, en het lind van milieu-nakara. De halsdoek van wit gaas. De muts en pmf is van hemelsblaauw fatijn, met granaat-bloe« men, de fchulpen benedenwaards van wit fatijn, defotetexgeel, met eene hemelsblaauwe top. De Chignon is naar boven omgeflagen, en met een nsto-a-Iint gebonden ; de fchoenen nakara. Of zij zijn, (zie het tweede beetdjen pl. V.) gecoëffeerd en Meveux, met een krans van granaatbloemen De halsdoek van gaas is half open. Voor aan heeft zij een gouden medaillon, ter om-    < H5 > omvatting van een portrait. Zij draagt eene petite robe, roodachtig of ros-bruin. Het voorftuk of P/>« is wit; de échelle van rosbruin lint; de lubben zijn getand. De rok is van wit geftreept floers, met drie reien van uitgetande/atós/aV, in het midden met wit lint, aan het einde bovenwaards met roozenroode ftrikken. De fchoenen van rosbruin fatijn. (*) 15 Februarij 1701. De Carneval heeft ook onderfcheiden ballkledingen voordgebragt, welke meer of min in zwang gekomen zijn, fchoon de tijd geene gemaskerde balls toelaa- te die geene, welke wij op plaat V. vertoonen, heeft vrij algemeen bevallen; dezelve is van donkergroen O iO Beaucoup de femmes portent sétuellement des robes Economiques, elle tiennent a Ia jupe, de maniere que pour former celle ci, il faut la moitié moins d'etoffe. Nous en donnons one fatin bleu ciel ,• elle est bordée de rubans nakara. Le tour de gorge est formé par un petit plis rond de dentelle. La pièce est blanche, et 1'dchelle de rubans nakara. Au bas de la jupe est un falbalas, dont les plis ronde font de dentelle, et le ruban du milieu-nakara. Fichu de gaze blanche. Eonnet en pouf de fatin bleu ciel; fleurs de grenadiers, coques de fatin blar.c ; fuleiles jaunes, dont le bout est bleu ciel. Chignon ïetrousfé en desfus, noué avec un ru%an nakara. Souliers nakara. 2.) Femme ccé'ffée en cheveux, avec une couronne de grenades. Fichu de gaze entr'ouvert. Médaillon d'or uni, renfermant un portrait. Petite robe de fatin brun-rougtltre. Pièce blanche; écbelle de ruban brun-rougiatre ; manchettes de dentelles. Jupe de crêpe blanc rayé; trois rangs de falbalas de dentelle, montce fur un ruban blanc: nceuds de ruban rofe. S»u!Lrs d'un brun tougtiire. K  € I4<* > groen Petit-fatin; de groote fluiër is een HaUllement & PEuphnfine; deze naam is van een ftuk ontleend, het welk onlangs op het italiaansch theater gegeeven is. — Ook heeft men caraco's a rAmaiis vrij algemeen tot balklederen, dat is, met uitgetande bovenarmen en opflagen, en een hoogen hoed of Chapeau Flamand, met onderfcheiden gekoleurde ftreepen en pluimen, gelijkfoortig aan verfcheiden, welke ook in Holland gedraagen weiden. Ook heeft men 'er een a la payfanne, beftaande uit een fatijn Corchet met zwarte en nakara ftreepen — witte neteldoekfche mouwen en lubben, dito witten rok mee»» kara randen van onderen; een witte hoed, met gouden ftrikjens. Of van wit neteldoek, geheel met nakara ftreepen. een grijze fabel om den hals, op de hoogte van den boezem toegeknoopt, met een nakara iink; kanten lubben, een rok van kamerijksdoek met breede falbala's en nakara fchoenen. Parijs 25 Februarij. (*) Thans draagen de Dames een foort van Polonaifes, van roozenrood fatijn, omzet met fraai bont van onderen, en aan de nederloopende randen, zijnde dit, als ook het bont om den hals van fabelftaarten. De (*) Quioque froid n'ait pas été rigoureus eet hiver, on a cependmt vu des femmes en fourrure, en forme de polonoife. La bordure ainfi que le chat, font de queues de martre. La polona.fe de fatin rofe; la jupe de fatin blanc bordée comme la polonaile. Belle coëffure au firmament, parfemée de petits trochee» qu. figurent de, etoües. Fichu boöant, de gaze blanche. Souliers de faun, rayé de noir & de rofe.  < 147 > De rok is van wit fatijn, en van onderen mede met een foortgelijken bonten rand. — De Coëffure heeft de kunstnaam van au Firmament, veroorzaakt door kleine ftar-wijze krulletjens, waar mede detoupet bedekt is. —— Wijders dragen zij een witten gaazen pofdoek. De fchoenen zijn van fatijn , met zwarte en roozenroode ftreepen. (t) Het kapfel der Heeren beftaat uit een groote toa, pet, welke van boven fchulpwijze is ; van onderen met twee zeer lange krullen. Het hair is op den rug, met een zwart lint gebonden. De das geftrikt, met hemelsblaauw borduurfel. De rok van laken, van eene ramona of koffij-koleur, met eene roode kraag en hemelsblaauwe knoopen. 't Kamizool is van hemelsblaauw fatijn met witte kleine ftarren of flippen. De broek hooggeel cafimier; de kousfen witte zijde met hemelsblaauwe klinken, &c. Parijs 5 Maart. (t) Coëffure forroée par un crêpe i vigole , dont Ie toupet en forme de coque, couvre la moitié du front, Elle est termjnée par une bouclé alongée. Catogan liée avec un ruban noir. Cravate blanche, dont les festons font bordés en couleur bleude ciel. Habit de drap fin, couleur ramona, colet rouge, boutons d'acier. ■ Gilets de fatiu bleu-ciel, patiomé d'étoiles blanches. Culotte de cafimir orange. Bas de foie blanci, dont des coins font bleu-ciel, boucles d'argent. K % Uit  ♦d 143 > 2. Uit Denemarken. In een Kabinet van Mode en Smaak, zal mooglijk een artikel uit Koppenhagen een flegt figuur maaken, indien Luxeen mode-zucht alleen het doel van het zelve ware; dan daar veelen uwer lezers waarfchijnlijk gaarne eenfg naricht, aangaande de industrie eenes lands, en de levenswijze en de vermaaken van groote fteden erlangen, zal mooglijk ook dit bericht lezers vinden, en in deze hoop zij het volgende u medegedeeld» Schoon hier in Koppenhagen geene nieuwe modes of verfierfelen uitgevonden worden, werkt des niet te min, even als in andere groote fteden, de invloed der mode. Wel is waar, meenige franfche zwier keert fpoedig tot haar voorig niet te rug,- dan modes van eenig aanbelang dringen hier dóór, en vinden haare opvolgers. De omHandigheid en de inrichting des handels is echter oorzaak, dat hier meer engelfche, dan franfche modes gezien worden, en dat de eerfte fpoediger en onvervalschter, dan de anderen, tot ons over komen, fchoon het ook waar zij, dat de fchoone fexe veel gretiger de franfche modes navolgt, dan de engelfche. Kapfel, hoofdfieraadiën en kleding der Dames zijn copijën van franfche tri- gineelén. Echter mislukt niet zelden deze naboot- fing; bijzonder is de kunst, om het rood op de wangen te leggen, hier nog in haare eerfte kindschheid; zeer weinig Dames bedienen zich van dit middel, om te behaagen, en die geenen, welke het aanwenden, misfen doorgaands hun oogmerk; tot lofonzes fchoöneageflagts kan  < 149 > kan men zeggen , dat weinigen ook dit hulpmiddel behoeven , maar de verw der gezondheid op het gelaat cmdraagen : de Natuur deelt in ons klimaat dit fchoon 200 overvloedig uit, dat zeer weinigen het nodig vin. den, om het zelve voor eenige uuren des daags van de kunst te leenen. Met wangen, welke de natuur met het colcriet der ge zondheid verhoogt, zijn zeldzaam kleine en misvormde ledemaaten verbonden. De engelfche Dames, welkende natuur ook veelal roode wangen geeft, fchaamen zich mede niet , om een onbedwongen , wel-opgewasfchen lichaam, en bruikbaare voeten onder het zelve, te vei ' toonen, Bij ons echter, is men nog ijverig in de weer» om door wreedaartige rijglijven de taille eene fpitfche gedaante te geeven, en de voeten, welke hier gewoonlijk groot zijn, in zulke enge fchoenen te persfen, dat de gang daar door moeilijk, en dus het aangenaame van een levendigen gang zeer zelden bij dames du ton gevonden wordt. Bij de Heeren volgt men daar tegen in het algemeen den engelfchen fmaak. Een oorfpronglijke franfche Petit maitre vindt hier weinig goedkeuring, en de nageaapte Petit - maitre - manque wordt openlijk uitgelachen. Daartegen laat zich naauwlijks een jong engelsman met zijne niet zeldenovergedrevene losheiden nalatigheid inkleding zien, of elk volgt hem na, en poogt zich te anglijeeren. In het algemeen is de mannenkleding hier zoo eenvouwig en met zoo weinig verfieringen, dat het gala-k\tednauwlijks van eene dagelijkfche Frak te onderfcheiden is. De voor eenige jaaren uitgevaardigde hofbcvelen , wegens het verminderen van pragt, verbieden het gebruik van fluweel, het borduurfel en de gewelkte metaalen knooK 3 pen,  < iSo > pen aan de mans kleding, zoo ais ook den invoer en het gebruik van vreemde gemaakte klederen hier fcherp verbooden is. 'Er blijven dus alleen klederen van inlandfche ftof met knoopen van kemelshair of van glad metaal overig. De modezucht heeft, wel is waar, gepoogd, om klederen van vreemde ftoffagie, met ingeweei-en zijden ftreepen en kostbaare knoopen van geileepen ftaal in te voeren; dan de eerile proeve werd door jonge hovelingen, en dus onder het oog van den werk zaamen kroonprins, genomen , wien deze overtreding der vaderlijke bevelen hoogst onaangenaam was. —— Het werd dus ten hove geheel verbooden, en, ten einde het goedgezind publicq door kwalijk-gezinden niet verleid wierde , werd zelfs , op verzoek der fabrikeurs, door derzelver directeuren eene algemeene waarfchouwing gedaan, dat deze ftoffe met zijden ftreepen geen inlandsen maakfel ware. Het verbod van gewerkte ftaalen en andere metaalen knoopen is zeker door nader verbod niet hernieuwd , dan het fchijnt, dat niemand de naauwe zorge des Koning durft beproeven, ook zij niet, welke alle bevelen des Konings daarom afkeuren, wijl zij hunnen oorfprong in het Hof vinden. 3- Uit Engeland In het laatst van November des voorigen jaars, waren onze fchoonen nog niet in de Had te rug, fchoon de win-  ♦C 151 > winter zich merkelijk gevoelen liet, maar hielden zich bezig met de zoogenaamde herfstvermaaken , bij voorbeeld • te Bath, e.,d. g. alwaar dezen tijd maskeraden, concerten , comoediën en diergelijken , gegeeven worden; dit houdt aan, tot op den verjaardags des konings, wanneer de ftad haare fchoone bewooneresfen te rug ontvangt, en dit ook is de tijd, waarin de modes zich beginnen te kenfchetfen. De hoeden der Dames veranderde men weinig of niets: daar men de ligte kastoor-hoeden zeer gebruikbaar vond, bleef men dezelve den ganfchen winter door draagen; alleen zag men hier en daar de rand door gouden tresfen omvat, en de bol met eene foortgelijke, drie vingeren breed, verfierd. Het hair werd agterwaards , niet meer vliegend , maar en cadogan opgeflagen, met eene witte kokarde gedraagen. . Men droeg mede algemeen oorringen, twee of drie duimen lang, peervormig of doorgeflaagen, met hoektee gouden paarlen , mede voor halsfieraad gefchikt. De vorm der dames kleding bleef ook genoegzaam als voorheen. Pelzen gebruikte men weinig of geheel met, maar, in de plaats van deze, zeer lange mantels met watten gevoerd. Om den hals had men Tippets of fabels van kanadafche vosfen of witte haazen , 4i el lang welke kruisgewijze over den boezem gaande, agterwaards in de lenden zich vereenigden. De vrij groote mof, daar bij gedraagen, was van foortgelijk bont. De Heeren droegen algemeen overrokken, de modernlle waren enkel met eene rij knoopen en eenvouwige kraagen, in den fmaak eener Frak , alleen waren de katstgcmelde iets grootcr en hooger om den hals; ter K 4 Zli*  < 152 > zijde waren kleine zakken, en de nieuwfte koleur was hgrgraauw. Schoon een Engelsman den overrok geenCnts als een kleed aanmerkt, den zeiven alleen tegen regen en koude aantrekt en hem uit doet, zoo dra hij ergens komt, is echter dezelve van de fijn/te ftof. Doorgaands is de kraag van fluweel, en wit, of even als de knoopen , gekoleurd. De Frats ondergingen ook weinig verandering, alleen zijn de opflagen eenigfints veranderd, en waren in den beginnemetzes kleine, opééne rij ftaande knoopen voorzien, die echter nu door 3 kleine op zijde des arms ftaande knoopen vervangen zijn. De nieuwfte knoopen zijn PaaH d'amour, en of eenvouwig zonder verfiering van fteenen, of met fteenen en goud ingelegd. Zij zijn ook zoo uitermaate groot niet als voorheen, en ikgeloove, dat hetnietlang duurenzal of de kleine knoopen zullen weldra geheel in de mode zijn. In het begin van den winter fcheen het, als of de knoopen met dezelfde ftoffe, als het kleed, in zwang komen zouden ; dan, daar hier door zeer veele knoopmakers geruïneerd zouden geworden zijn, en 'er deswegens reeds eene Parlement*aSe aanwezig is, zoo beriepen zich de laatstgemelde op dezelve, en de ASe Werd hernieuwd, en openlijk aangeplakt, dat niemand, op de boete van 40 pond fterlings, zulke overtrokken knoopen draagen mogt, en weldra waren dezelve verdweenen, en worden nu door eenvouwige vergulden knoopen, tot een Half drefs (kleed,) vervangen. In plaats van halve laarzen, dat flegts zomerdragt is trok men heelc en lange Jaarzen, met bruine omflagen' aan. b * De algemeene winter-koleur is hier in Engeland doorgaands zwart; immers, men ziet deze koleur hier voor gee-  < 153 > geene rouw aan, zoo dra men geene laken of casfim%r~ vesten of broeken en zwarte gespen daar bij draagt. In. den diepften rouw heeft men hier bruin zwart, en tot de halven rouw blaauw-zwart nodig, het welk men Ravengray (ravengraauw) noemt. Vesten en kousfen van zwarte zijde blijven algemeen in de mode; echter verfchijnen 'er thans vermiiïoeh en fcharlaken casfimir-vesten, met zwart gedrukt borduurfel en fieraadeu. De modernfte ftof voor broeken is thans valencia. 31 Januarij 1791. < •■■ > 4- , Uit Duitschland. In het begin dezes jaars zijn hier (te Hamburg,) een paar nieuwe modes ten voorfchijn gekomen. Onze Dames fchijnen , ten aanzien der hoeden en van het kapfel, zoo als Herkules, op een kruisweg te ftaan, en met zich zelve het niet eens te kunnen worden, welke van beide zij zullen volgen. Indedaad, de hoed laatzich zeer goed in allerlei gedaanten vormen. De ftoffe, waar uit hij gemaakt wordt, de vorm , welke men hem geeft, de veelverwige vederen en fchoone bloem-trosfen, waarmede men denzelven opfiert, zelfs de veelvuldige, fpreekende en fterkwerkende manier, waar in men hem op het hair zetten kan, en het air de téte, dat men zich daar door geeft, dit alles levert eene onuitputbaare bron op, van nieuwe uitvindingen , van welke vrij zeker altijd K s ééne  < T54 > ééne in werking gebragt wordt, fchoon verfcheiden dezer dit doelpunt misfen; zie, hij, die zulk eene bron ontdekt heeft , fluit natuurlijker wijze zijnen dorst. Dan veel is 'er, even als tegen alle goede zaaken, ook tegen de Dames-hoeden in te brengen. Men heeft dus in Hamburg bakkers- en fnijders-vrouwen geaoeg , welke twintig daalers verkwisten, om haaren hoed een recht itaatelijk aanzien te geeven, en men kan, wanneer men op fabbats-avond aan de Altonafchepoort gaat, verfcheiden jonge jodinnetjens huiswaards zien keeren, welker hoed eene foortgelijke fommé in de handen der modekraamfter bezorgd heeft. Dan, dit ook is oorzaak, dat onze aanzienlijke Dames du toraalles dienen aan te wenden, om zich te onderfcheiden, en de hoeden vaarwel te zeggen. Men heeft reeds begonnen, met door een tweeflachüg fchepfel uit het rijk der hoofddekfels, dit oogmerk te bereiken, naamlijk door een Chapeau-bonnet (huthhaube,) zijnde eene foort van Casque of helm, van wit gaas, met eene eenigfints hooge ronde bol, op welke bovenwaards de kam der casque ook van wit gaas, met blonden gegarneerd,gepoft is. Om het midden des hoofds gaat een lint, dat voorwaards boven 't voorhoofd , aan beide zijden en van agteren met witte gaazen flippen omzet is. Bij de voorfte flip rijst eene groote, veelkoleurige, voorwaards hangende vederbos, opwaards en van agteren hangt een geborduurd wit gaas tot op de fchouderen af. De boucles van het kapfel zijn zeer groot en het hair van agteren vliegend. De boezem onzer Dames du ton , hebben eene nieuwe decoratie gekreegen. De opening , naamlijk, welke de wijd openflaande halsdoek laat, vult eene, met ontelbaare, in de hoogte ftaaade , holle vouwen gefronst dekfei  < 155 > dekfel of Herrisfon van wit gaas, welke een zoo riraw en vreeslijk aanzien heeft, als eene landkaart der zwitzerfche Alpen ; hoe lang deze foort van Trompeuzen, welke zoo meenig jeugdigen boezem, die met eigen volheid pronken kan, nadeelig, als anderen, van de ftiefmoederlijke natuur kariger uitgerust, voordeelig is, duuren zal, moet de tijd leeren. Men draagt nu vrij algemeen een gordel van taf of atlas om de taille, agterwaards zeer fmal, pas de breette van drie vingeren hebbende, welke achter voorwaards breder wordt, en met eene eenigfints fpitfe punt tot aan de borst oploopt. Dit zij thans genoeg; ik heb echter nog vrij wat in' befprek, dat ik in 't vervolg zal mededeelen, in hoope dat het uwen lezeren niet onaangenaam zijn zal. 5- Uit Holland. De nijverheid heeft hier, door hoogen geest gedreeven, Der Mode een heerlijk werk, uit vreemden oord, gegeeven; Elk grijpt naar een choux-choux (*) en hij, die 't fpel bemin dt, Doet ftraks der vinding hulde, en wordt met fmaak een kind! TOO- (*) Een werktuigjen, dat men in de hand houdt, om opftraat, in huis, fchouvvburgen en concerten te kunnen fpeekn. ——— Dit voor ons nakroost, ter opheldering.  < I5<5 > v. TOONEEL-NIEUWS. T. Berlijn is op den r November laastleden, voor da eerftemaal vertoond Mifz sa ra salisrurij, een Tooneelfpel in vier bedrijven, van den Heer erakdes. Dit ftuk beviel niet, het is fleepend en langwijlig, en de Acteurs maakten het nog laagdraadiger. Bij de bekendmaaking , dat men den volgenden dag het weder zoude vertoonen, floot ment Den li December is in de Academie Roijale de Mufique , te Parijs , met een iiitfteekend gevolg vertoond; rsijcHé, een anacreontisch Ballet, in drie bedrijven, door g a r d e l. Op het Theatre de la Nation, zijn de volgende nieuwe ftukke .geeven. Den 3 December: TombeaudeDeSilles, ineen bedrijf, in profa. Joan cal as, eene drama in vijf bedrijven, in vaerzen , door la ga. Beiden deze (tukken fchijnen derzelver goeden uitflag veel aan de tijdsomftandighcden verfchuldigd te zijn. Op  < 157 > Op het Theatre Italien is gefpeeki; Le familie rèunie, een nieuw Blijfpel, in twee bedrijven, profa; een tamelijk goed ftukjen , getrokken uit de fabel van la f o ntaine, genaamd: de Werkman en zijn Zoon. Op het Theater du Monfeur, fpeelde men, den q November: le Proces de Socrate , een Blijfpel, in drie bedrijven, door collot d'herbois, mede een ftuk, dat waarfchijnlijk vee! van zijn geluk aan den tijd zijner geboorte te danken heeft, daar het aan zeer groote gebreken onderhevig is, en men in het zelve meer een franfchen dan een griekfchen Socrates ontmoet. Visie des amis, ou le Capitain cook, een Blijfpel, in twee bedrijven, in vaerzen, door le je ine desmaisons. Een ftukjen, het welk weinig behaagde, en ook weinig toejuiching verdiende. Cook komt 'er in voor, als verliefd op d'Otaijeite. De auteur fchijnt (dus merkt men hieromtrend met grond aan.) de les van boileau vergeeten te hebben, welke verbiedt: Peindre Bru'.us galant et Caton dameret. Men vertoont dus in Frankrijk franfche socrates» sen en franfche cooks. Van het beroemd Pantomime Ballet, Psijcué wagtte men in ons volgend nommer eene naauwkeurige befchrijving. %r Wij beloofden in ons voorig Nommer èenig verflag te geeven , van drie Tooneelftukken, onlangs op den Amfieldamfchen Schouwburg voor het eerst ten tooneele gevoerd. Plet eerfte was; Tot Middennacht of List tegen List, Blijfpel, naar het Franfche guerre ouverte ou rufe contre rufe, gevolgd, door den  < 158 > den Heers, ruloffs. Wij moeten bekennen,dat dit ftuk ons 'niet zeer gefmaakt heeft. De baron stam- ville,een bejaard officier, heeft eene nicht lucile, welke hij als gade aan een te huis komenden zeekapitein toegedacht heeft, fchoon aan zijne nicht geheel onbekend. Be Marquis van DonsANisop haar verliefd, doch mede bij haar onbekend; deze laaste ontdekt zijn voorneemen aan stanville, die het hem afflaat, doch eindelijk een weddenfchap aangaat met den Marquis, dat deze haar ten huwlijk zal hebben, indien hij zijne nicht voor middennacht uit het huis weet te krijgen. Dit is het voornaame hut van dit blijfpel, en zulks geukt den Marquis ook, doch geheel toevallig, door misverftand, daar de bedienden van stanville het meisjen, in mans klederen, voor den Marquis aanzien en haar als zoodanig, ter wooning uitbrengen ; dan zulks was geen overlegd bedrog, geen list, maar louter toevallig. Stanville is indedaad een kwast, die, als voogd, zeer trouwloos, zeer onverftandig handelt, met zijne pupil aan de listige bedriegerijen van een jongen knaap te waagen, of, zoo dit mislukt, haar dan aan een haar onbekenden op te offeren: dan lucile is niet minder wispeltuurig; immers, nadat zij den Marquis, die, in de gedaante van kleêrmaakers knegt, even bij haar komt, nauwlijks gezien had , gaat zij dezelfde weddenfchap aan, met haaren oom, krijgt verlof, om dezen op alle mooglijke wijzen te bedriegen; zoo zij 't verliest, belooft zij, den haar onbekenden zeekapitein te trouwen; zoo zij het wint, is haar echt met den Marquis zeker. Welke denkbeelden moet men van een meisjen vormen, dat zoo zeer tegen de kieschheid haarer fexe handelt? hoe na grenst zulk een gedrag aan dat der lichtekooien, welke  < 159 > welken het om't even is, zoo het mensch, dat zij omarmen , maar een hoed op heeft. Haare kamenier is mede van den ouden fmaak ; eene Pernilk van h o lberg; de overige charaüers betekenen ook niet veel. De fchrijver heeft een doof en ftamelend fchepfel moeten invoeren, om eene verwarring te veroorzaaken, die daar door duidelijk gezocht is. Dat de Marquis in een kist in het huis van stanville gebragt wordt doorzijn knegt, welke zich voor den bovengemelden zeekapitein uitgeeft en van de kostlijkheden, in deze kist beflooten, hoog opfnoeft, heeft waarlijk te veel overeenkomst met Heintjen uit den gierigen Geerard, dan dat het voor eigen vinding aangezien zou kunnen worden. Ferdinand en leonore, of de gedwarsboomde doch zegevierende liefde, is een tooneelfpel, in vijf bedrijven, door den Heer jan fokke , op vriendelijken aandrang van zijnen kunstvriend ,den Heer h. j. ro ullaud, aan Regenten van den Schouwburg opgedraagen, en door dezen ook gunilig aangenomen. Het ftuk wordt onderiteld voor te vallen bij Arnhem, in Gelderland. Leonore, wordt bij afweezigheid haarer moeder, welke een zekere Lodewijk door een valfchen brief heeft weeten van huis te krijgen, door den al te vuurigen le and e r laat in den avond bezocht en een oneerlijken voorflag gedaan. Leonore ontvlugt en komt bij klara, eene arme weduw, aan wie zij het geheel verhaal doet; ferdinand zoekt haar echter fpoedig op, bekent zijn 'misfiag en de verzoening wordt» op voorwaarde van een beter gedrag, geiiooten, terwijl le-  < i6o > leonore, vol vreugde, dit nieuws aan klara vertelt. Het tweede bedrijf neemt zijn aanvang met esn gefprek tusfen lode wijk, den gewaanden vriend van terdinand en den Schout, waar door men ontdekt, dat deze lodeWtjx een vuig fchepfel is, die, onder den fchijn van vriendfchap, de minnaresfe van zijnen vriend oneerlijk belaagt, ten welken einde hem de niet minder laagdenkende Schout hulp belooft, en men beraamt, om de arme klara, die den Landheer eenige huur fchuldig is, te overvallen, van alles te ontrooven en dus doende den kans, om leonore te fchaaken, af te kijken. In een nader gefprek tusfchen leonore en ferdinand, ontdekt de eerfte, hoe heure moeder haar wil uithuwen aan een neef le ander, een mensch van een zeer middenmaatig cltaraSer. In het afzijn der laatstgenoemden wordt den beraamden aanflag van l ode wijk door den Schout uitgevoerd. Inmiddels komt de moeder vanLEONO re, mar gar e t a , met den gemelden neef leakder, te rug, en, vermoeid door de wandeling en vervuld door wrok wegens den valfchen brief, die haar het gevaar eener zuster meldde, welke zij echter welvaarende had gevonden, rust zij bij het huis van klara, ontdekt haars dochters fnuifdoos in de hand van k l a r a's zoontjen, welke buiten deur treedt, en ontdekt daar door de vlugt en het verblijf haarer dochter aldaar. In het derde bedrijf poogt de moeder te vergeefsch, langs den weg van dwang, haare dochter, welke zij zeer verdrukt, tot het huwlijk met haaren. neef te dwingen; letonore verwijdert zich met edele gramfchap. ferdinand opkomende, dacht leonore te vinden, doch wordt door de moeder onheusch bejegend, en als fchrij-  < i6i > fchrijver van den valfchen brief verdacht; onderwijl komt 'er een knegt , welke bericht , dat leonore met geweld uit het prieel gehaald is, werwaards zij zich begeeven had. Klara, ten einde raad, om haare fchuld aan den Landheer te betaalen, geeft op het einde van dit bedrijf een klein doosjen aan haaren zoon , om dit, als haar laatst overfchot, den landheer ter bevrediging te overhandigen. Het vierde bedrijf, leert ons dien Landheer ernestus, vader van ferdinand kennen, welken de listige lode'wijk aanraadt, om wel op zijn zoon toe te zien, en hem op het kasteel te houden. Margareta verfchijnt, en beklaagt zich mede over het gedrag van ferdinand; dan ernestus, van braaven inborst, befiuit in dit geval niets, voor hij zijnen zoon gehoord hebbe, welke ook fpoedig verfchijnt, alles, naar waarheid bekend, en daar door niet zoo fchuldig bij zijn vader voorkomt. Eindelijk verfchijnt ook de zoon van klara, met het doosjen; ernestus opent het, herkent het daarinzijnde Portrait voor dat zijner vrouw, welke op zee omgekomen was, en ontdekt dus, dat klara, welke hij mede voor verlooren achtte, zijne dochter is, maar tevens de wreede handelwijze met deze , op naam van ferdinand gehouden. Eindelijk verfchijnt ook leonore, welke door klaas, een eerlijken bediende, gelukkig gered is, uit de handen haarer fchakers, welke men nu ontdekt, dat verkleedde dienaars van den fchout waren. Het vijfde bedrijf neemt zijn aanvang met een gefprek tusfchen ferdinand en lodewijk, waarin ferdinand de zorge voor zijne minnaresfe aan zijn fchijnvriend toevertrouwd. Onderwijl klara voorERNE,sL t u s  K[ IÖ2 > tus verfchijnt, en op hst aandoenlijks aan haaren vader bekend wordt, wordt leonore ten tweedemaal gefchaakt, en ferdinand vliegt heen , ter haarer redding. Margareta hoorende, dat haare dochter bi] den Landheer is, verfchijnt, om onderzoek te doen, en naauwlijks is deze 'er, of leonore, door ferdinand gered, komt met loshangende hairen, en een verwilderd gelaat ten tooneele, en valt ernestus in de armen. Ferdinand volgt haar in het volgend tooneel, en nu ontwikkelt zich den fchelmfchen handel van lodewijk, die nu voor den bewerker van den valfchen brief, van het wreed bedrijf omtrend KLARA, en als de fchaker van de deugdzaame leonore bekend wordt, deze, met fpijt vervuld, waagt nog eene poging, om zijn wrok te bevredigen, haalt een zakpistool uit, legt op leonore aan, doch het fchot mislukt: eindelijk wordt het huwelijk der gelieven van beide zijden toegeftaan. Wat de Charatlers betreft, deze zijn vrij natuurlijk, niet overgedreeven; de liefde valt niet in het hffentimenteele. Dan de verwarring fchijnt ons toe, dat beter had ingericht kunnen zijn,- men ontdekt vooraf te veel, en daar door wordt de nieuwsgierigheid minder gaande gehou'len, daar door treft de ontknooping niet zoo fterk. —— Het ware daarenboven beter geweest, indien de Heer fokke het ftuk in Profa bewerkt had; voor zulke ftukkeu moet de poëzij te veel gewrongen worden, en de verhaalen worden minder natuurlijk; ook fcheen het ons toe, dat de onderfcheiden voorvallen en het beloop van het ftukjen niet tot die eenheid gebragt zijn, welke een kiesch oog in foortgelijke ftukjens verlangt ; dan, met dit alles had hetzelve zeker eene betere be-  C 163 > behandeling verdiend, dan het ontmoet heeft. Schoon het onder de middenmaatige ftukken behoore, behoefde men het echter met geene befpotting te overlaaden, dusdoende kunnen zelfs de beste ftukken bedorven worden, terwijl men tevens, buiten den hoon, den fchrijver onverdiend aangedaan, zich aan ontrouw jegens het publicq: fchuldig maakt, hetwelk in dezen de eenige rechter is. W'} kunnen niet nalaaten hier twee gezegden eenes buitenlandfchen journaal fchrïjvers aan te voeren, diemooglijk niet, dan al te veel, ook bij ons waarheid zijn. „ De onbefchaafdheid," zegt hij, ten aanziene des Berlijnfchen Schouwburgs: „ is bij ons zoo hoog gefteegen, dat, indien daar tegen geen behoorlijk middel uitgedacht wordt, de verftandige man en de edeldenkende vrouw zich weldra aan de genoegens des Tooneels zullen moeten onttrekken. Wat moet het voor een mensch zijn, die honderden om zich heen, in diepe ftilte en opmerkzaamheid ziet en gelooven kan, dat hij recht heeft, om het tegendeel te doen , om te lachen, te fluiten , jongens kuuren en laagheden te bedrijven ? wie zal lust hebben , om voor het tooneel te werken, en aan de grilligheid van zoodanigen zijne eer te waagen. ö, Die opgeklaarde tijden! ö die verfijnde jonge waereld!" Het ander gezegde is dit: „ wanneer men van flegte Tooneelfpelers een ftuk flegt ziet uitvoeren, dan zeker gevoelt men medelijden, en denkt, ter gunfte van dezelve: ultra posfe nemo obligatur, maar wat moet men van hun zeggen, welke billijk aanfpraak op den naam van kundigen maaken?.... zij vergeeten alle achting, welke zij het algemeen fchuldig zijn. — Deze erinnering is des te rechtvaardiger, wijl het de erinnering van de weidenkenden uit het publicq is.'' L 2 De  < IÖ4 > De Korte Dwaling, Tooneelfpel, met Zang, is naar het Franfche van den Heer monvel gevolgd, onder de zinfpreuk: Kunstmin /paart geen vlijt. Daar het in hetfransch, alhier in ons land, meenigmaal ten tooneele gevoerd is, zal het ook genoeg bekend zijn, als een lief ftukjen , het welke zeer goede uitwerking doet. Meer dan eens is de gewigtige aanmerking gemaakt, dat men zeer verkeerd handelt, met uit een Roman een Tooneelfpel te fineeden, en dat het gemakiijker valle, Wederkeerig fe werken; dezelfde reden was ook oorzaak van het kwalijk uitvallen van Mijz sara salisbukij, boven gemeld; dezelfde aanmerking fchoot ons te binnen, bij het doorbladeren van het Tooneelfpel: d e vriendenraad, door den Heer ogelwicht. Zeer gefchikt zoude men 'er deze befchrijving van kunnen geeven: Het gezelfchap zal uit eeten gaan; Eerjle Bedrijf. Het gezelfchap komt bijeen, en gaat aan tafel; Tweede Bedrijf. Het gezelfchap komt van tafel, en gaat vervolgens wandelen; Derde Bedrijf Het gezelfchap heeft gewandeld, en gaat fpeelen; Vierde Bedrijf. Eenigen fpeelen , eenigen rooken en drinken , de avond valt, en het gezelfchap gaat foupeeren ; Vijfde Bedrijf. Onder deze gewigtige bedrijven, en voornaamlijk onder het wandelen en fpeelen, en dus in het vierde en vijfde bedrijf wordt een, twee, drie, een huwlijk beflooten, tusfchen louize en waldheim, twee menfchen, die elkaêr te naauwernood kennen, die beiden in jaaren veel verfcheelen, en in CharaB.tr, daar j. o u i z s ons als en  < > een lief aartig meisjen, en waldhjih wel als raifonnabel, maar tevens als een ruuw vloekend fchepfel wordt afgefchetst; wat den fchrijver bewoogen hebbe, om dien ftaapel vloeuen, waar van fommigen vrij vreemd zijn, 'er in te vlegten, begrijpen wij niet. Het krielt vandui. zend kartouwen , duizend fatans, facrement, weer en wind, bij mijne zondige ziel, de duivel haal me, voor den drommel. 'Er zijn 'er zelfs van een vrij vreemden ftempel, die de fchrijver zekerlijk, als zeer kragtig, van zijnen voorganger getrouw heeft overgenomen, alsBasfa manelka! donderende kartouwen! Bataillon karré! duizend millioenen bomben! Het komt ons laag voor, om op een wel geordend tooneel te hooren: De Jatan rijdt je immers niet? Datje de duivel, dat zou ik je verzoeken. En eindelijk: Bas/a menalka! Heer Intendant, de overjle neemt devlugt. w a l d h e im. Den blaauwen duivel neemt hij. God vergeef me de zonde, &c. Dan genoeg , wij dachten aan broer Cornelis, en zeiden: ou ba, dat is gevloekt; intusfchen is het zeker, dat elk braaf meisjen zulk een ouden vloekert, als waldheim, vrij fpoedig zoude afwijzen, althans niet zoo driftig aan hem trouw belooven, als deze l o uize. Uit gebrek aan plaats, zullen wij de opgaave der vertoonde ftukken tot ons volgend Kommer uitftellen, en alleen melden, dat in deze maand ten voordeele der Acteurs en Actrices, op den Amfieldamfchen Schouwburg vertoond zijn : Meropé, uit het Fransch van voltaire, door de bekwaame hand van den Heer uilekbboes — en E 3 Hit  < i66 > Het Zestienjarige Meisje, Blijfpel, naar het Engels cb van garrick, gevolgd door den Heer w. bingleij. Een niet onaartïg ftukjen , dat tamelijk wel in onze taal overgebragt is. Het Chara&er van net zestienjaarig meisjen kwam ons echter wat raadfelachtig voor," ook had de ontknooping treffender kunnen zijn. In het begin dezes jaars is in covent-garden, in London, een Blijfpel vertoond, naamlijk: The german. Hotel; het ftuk echter is meer treur- dan blijfpel, en heeft een algemeen genoegen gegeeven. In drurij-lane, eene nieuwe Opera, The Siege of Belgrad ; de muziek is gecomponeerd door sichoï s t o r a c e , kenners oordeelen, dat de muziek niet zoo goed was, dan die van denzelfden , voor de nieuwe Opera's des voorigen jaars, naamlijk: The haunted Tower en no jong 710 fnpper. B IJ-  VI. B IJ ZONDERHEDEN. i. Een Student , het hooge fchool zullende verhaten, verzocht aan den Heer K.... iets, ter gedachtenis , in zijn Album te plaatzen. Deze, op verfcheiden bladzijden niets dan laffe en vuile vaersjens vindende, fchreef 'er niets in dan dit: Heere, vergun mij, onder de zwijnen te vaaren. 2. Eene jong getrouwde werd befchuldigd, dat zij wat te vroeg haaren man een zoon ter waereld gebragt had: Neen, neen , riep haare gemaal, gelogen! de bruiloft is maar wat te laat gehouden. 3« Eene waardin riep haaren khegt, en zeide: Jan, hebt gij den wijn, welke onze gasten gebruikt hebben, reeds opgefchreeven ? — Daar het nu vrij lang duurde, eer deze L 4 zulks  < ió8 > zulks met ja beandwoordde, riep zij: lompen, indien gij het niet zeker weet, fchrijf het dan uit fecuriteit nog eens op. 4- Eene jonge Actrice had de rol eener eerlooze Soubrette uitneemend gefpeeld: een der toefchouwers wilde haar deswegens een compliment maaken, en zeide: Me- juffer'. gij hebt overheerlijk gefpeeld alles was bij u natuur. 5- Een Land-Edelman , die zijne onderhoorige boeren braaf uitpijnigde en alles aftroggelde, vroeg aaneen hunner, hoe zij het toch hadden: 6 '. zeide de boer: door dt zorg van uwe hooggeboorne, hebben wij het volmaakt, als in den Hemel! —— Als in den Hemel ? vroeg de Edelman. 6 ja! was het and woord : immers, in den Hemel eet noch drinkt men niet. 6. Voormaals had men op het Theater te London, even als op veele anderen, geene vrouwen, men liet dus jon gen mansperfoonen de vrouwen rollen vervullen: Als Koning kaïel II. eens zeer lang wagten moest, en deswegens zijn ongenoegen merken liet, ontfchuldigde zich de Directeur, met te zeggen: sire, het is buiten mijne fchuld, de Koningin is nog niet gefchooren. 7- Een oud jalours man wandelde met zijne jeugdige vrouw in eene openbaare wandelplaats; onderweg zagen  < i zij een jongen welgemaakten man tusfchen eenige flrul- ken flaapen. Daar het vrouwtjen wat te lang; naar den zin van haaren man naar dit fcbouwfpd omkeek, zeide hij, met een gedwongen lag; een flaapende endij. mion, nietwaar? Hij ziet 'er ten minften wél uit, was het andwoord. Hm! riep de oude: ik geloof dat gij wel lust zoud hebben, om de rol van diana te fpeelen? Neen, neen, zeide zij; ik zonde te bang zijn, voor een loerenden boksvoet. L MEN-  < 17© > MENGELWERK. HET ONBEWOOND EILAND, Een Zang/pel. Naar het Italiaanfche van metastasio. VOORBERICHT. Gernando reisde met zijne Gade Costanza, enheure kleine zuster Sijlvia, naar de Westindiën, om zijnen Vader, in een gedeelte dier landen opperhoofd, te bezoeken* Na een langen en gevaarlijken fiorm, was hij genoodzaakt op een onbewoond eiland aan te landen , ten einde zijne Gade en haare zuster een weinig konden uitrusten. Midlerwijl Costanza en Sijlvia in een verhooien grot rustig fliepen, wordt de ongelukkige Gernando, met eenigen der zijnen, door eene talrijke bende Zeeroovers overvallen , en als (laaf weggevoerd. De overblijvende manfchap niet twijfelende , of Costanza en Sijlvia ware het zelfde lot te beurt gevallen, verliet met het fchip dit eiland , om den Zeeroover te vervolgen ; dan zij misten dit doel, en vervolgden treurig hunnen togt. De ongelukkige Costanza ontwaakende , zocht te vergeefsch heuren gemaal en het fchip, en waande zich, even als Ariadne, vanhaaren man verraaden en veriaalen. De hevige fmart bedaard zijn. de, ontweek haar meer en meer de lief Je voor het leven, zij dacht alleen, als eene ver Handige, om, op de beste wijze voor zich en haare zuster , in dit afgezonderd oord onderhoud te verfchaffen. Langen tijd leefde zij op dit eiland, met Sijlvia, van kruiden en vrug-  < i7i > vrugten; zij beijverde zich, om den haat, het afgrijzen, het welk zij tegen alle mannen had opgevat, ook deze kleine ongelukkige in te prenten. Na eene dertienjaarige gevangenis gelukte het Gernando , zich zijne vrijheid te bezorgen , en ijlings keerde hij naar het eiland te rug ; hoewel zonder hoop, van haar levende te zullen yinden. De onverwagte ontmoeting dezer tedere Echtgenooien maakt den inhoud uit van dit ZANGSPEL. PERSOONEN. gernando. costanza, zijne Vrouw. s ij l v i a , haare Zuster. henrico, vriend van gernando. Het tooneel vertoont een zeer aangenaam oord ecnes kleinen onbewoonden eilands , door de natuur met zeldzaams gewasfen, zonderlinge grotten en bloemrijke plaatfen verfierd. Op de regter zijde ziet men een grooten fleen, op welken een opfchrift met europifche letters , nog niet voleindigd, te leezenis. EERSTE TOONEEL. costanza, (alleen , op eene zeldzaame w'jze in diervellen gekleed, en met takjens en bloemen verfierd, met een Jluk eens gebrooken degens , waar aan het gevest nog is, in de hand, met oogmerk, om het opfchrift te voleinden. Welke hinderpaalen kan eene onvermoeide vlijt overwin-  < 17* > winnen! hart is dezefteen, gebreklijk dit werktuig, en onbedreven deze hand, en echter is mijn arbeid zeernabij de voleinding! ■ Goede Hemel.' Dit eenige ge- worde mij, dat ik dit nog volkomen zie, en dan > dan bevrijding van mijn jammerlijk leven. ó: Als het noodlot eens, wanneer ik niet meer ben, een ongelukkigen op dit onbekend deel der aarde verbant, dat hij dan, op dien iteen, de gefchiedenis mijner ellende leeze en mij nimmer vergeete. Van eenen verrader Van gernando verlaaten, Vond hier, aan dezen vreemden oever, costanza, in 't fterven, Het einde haares lijdens Vreemdling! vriend I Kent gij mijn weedom! ó! Zoo wreek gij — neen beween dan.... Mijn onheil. Dit alleen ontbreekt 'cr nog: ik wil trachten den arbeid te voleinden. TWEEDE TOONEEL. s ij l v i a, (haastig en vrolijk,) costanza. s ij l v i a. Ha! zuster! costanza! costanza. Van waar, sijlvia? van waar deze vreugde? sijl vi a. Vreugde! verrukking! costanza. Maar zeg mij, waarom? sijl-  < 173 > sijlvia. Mijn lief reedjen, dat ik zoo lang gezocht en beweend heb, is van zelf te rug gekomen. costanza. En maakt u dit zoo verheugd? s ij l v i a. Schijnt u dit gering? gij weet hoe zorgvuldig ik het oppaste; Het was mijn vriend, mijn makker; het bemint mij; het fiaapt aan mijnen boezem, vleit mij om kuschjens, ontwijkt mijne zijde niet. Het was verlooren, en ik heb het weder, en fchijnt u dit iets gerings? costanza, Qieuren arbeid hervattende.') ■Gelukkige onfchuld! s ij l v ia. Maar, lieve zuster! zal ik u dan immer in traanen vinden. costanza. En zouden dezelve immer opdroogen ? dertienmaal doorliep de zon heure baan, federdik, zonder erbarmen van hem verlaaten, van geheel het overig deel der fchep. ping gefcheiden, van alles, alles beroofd, zonder hoop, om het land, het welk mij voedde, weder te zien, hier verfmagte, dagelijks flerve; en gij wilt, dat ik wel te moede zijn zal ? s ij l v i a. Maar wat toch ontbreekt 'er aan ons geluk ? wij heerfchen hier onbepaald. Dit klein lachend eiland is ons rijk; de tamme dieren, welke het voedt, zijn onze onderdaanen; de dieren der aarde en des waters zijn voor ons; het lommer der boomen befchut ons tegen de brandende ftraalen der zon; de holen der rotfen zijn onze toe  < i?4 > toevlugt, tegen de koude; geen wet, geen geweld verzet zich tegen onzen wil. Is dit niet genoeg, hoe kan het beter zijn? costanza. Ach sijlvia! gij gevoelt het gebrek van het goed niet, het geen gij niet kent, Toen ik hier aanlandde, konden uwe lippen nog niet ilaamelen, uwe ziel nog niet denken; geen beeld van een eenig voorwerp bleef 'er in uwe ziel te rug; het geen gij ziet, is het alleen, *t welk uwe ziel vervult. Sijlvia ! zoo als gij nu zijt, was ik voormaals. Dan nu kan ik, al tegoed, het geluk, 't welk ik verloor, vergelijken metdatgeene, het welk mij overig bleef, en ach! flechts eene treurige errinnering is alles, wat mij is bijgebleeven. sijlvia. Dikwijls preest gij mij de fchatten, weetenfchappen, kunften, zeden en fchoonheden van Europa, maar, vergeef het mij, lieve zuster! deze zetel der rust bekoort mij veel beter, dan dit alles. costanza. Gij hoordet 'er flechts van, goede s ij l v i a ! gij zaagt het niet. s ij l v i a. Zijn die fchoone landen, welke gij zóó roemt, niet door mannen bewoond, een volk, dat ons gedacht vijandig is ? gij zeidet het mij ontelbaare rijzen. costanza. Ja, ja, ik heb het u gezegd, maar nimmer genoeg gezegd. Boos zijn zij, trouwloos, bedriegers, wreedaarts verfchriklfjfcer, dan verflindende dieren. Nimmer opent hun hart zich voor het medelijden. Liefde , trouw, menschlijk gevoel dit alles kennen zij niet. sijl-  < i?5 > sijl v ia. Nu dan — wij zijn althans hier voor hun zeker —- maar gij weent op nieuw! — neen, neen, ween niet, cosïa nza! zoo gij mij nog bemint, ö zuster! wat kan ik doen, om u te troosten (zij neem', costanza bij de hand.) Wilt gij mijn reedtjen? droog uwe traanen , en het is het uwe. costanza. Mijne sijlvia! ik heb niet dan te veel reden voor deze traanen! (Zij omarmt s ijl via.) en zoo zou ik dan dezelve te rug houden ? Zou ik, rampzaalige niet weenen? Van mijn Gade zelf verraaden, En verlaaten, in deze oorden, Die geen mensch voor mij betrad. 2. Ik misfe zelfs den troost des armen, Wien het hart van vreugde tintelt, Als een mensch den bittren jammer Voelt, daar hij om meelij' bad. (Zij vertrekt.) DERDE TOONEEL. Bij de herhaaling der voorgaande Aria, ziet men een fchip, met epgefpannen zeilen, in yerfchiet. gernando en h e n ri c o klimmen daar uit, in een boot, en naderen het land. sijlvia, (alleen.) Eene hardnekkige fmart! gedimrige traanen! nu worde ik  < 176 > ik verdrietig, en"dan betreure ik mijne arme zuster. Ik bid, vermaan, fchertfe, liefkooze — alles te vergeefsch. Dan , dit is het bijzonderst raadfel: zoek ik haar te troosten, dan rijst haare fmart, en dan mengen mijne traanen zich met de haare ik moet haar volgen. (in het heengaan bemerkt zij het fchip.) Doch welk eene groote klomp heft zich ginder uit de zee! een klip is het niet, deze kan zich niet beweegen. - En zulk een monfler — zie, hoe ligt het daar heen fpoedt! hoe hij het water verdeelt, dat, in witten fchuim hem navolgt! — Het verwart bijna in zijnen loop mijne oogen — vleugels heeft het op .den rug ! en het zwemt en het vliegt. Spoedig naar costanza! zij zal wel weeten, of dit onder de bekende bewooners des gevaarlijken elements behoore. Ei wat (terwijl zij heen wil gaan , wordt zij gernando e» henrico gewaar, zonder van dezen gezien te worden.) Ik ben verlooren! menfchen aan den oever! — waar heen!.... help! ik ben.. zoo verfchrikt.... zoo naauwlijks kan ik vlugten.... mij verbergen. (Zij verjleekt zich agter eenige jlrtiëllen.) VIERDE TOONEEL. gernando, henrico, sijlvia, (verborgen.) henrico. Maar gernando! is dit wel het land, het geen gij zoekt? cernando. Ja, ja! in het binnendfle mijner ziele bleef deszelfs beeld gedrukt, en het hevig kloppen van mijn hart bevestigt het mij. sijl-  < i/7 > s ij l via. Hoe gaarn zoude ik hun in 't aanzicht zien. henrico. Maar hoe ligt kunt gij' dwaalen. gernando. Lieve hekkico! neen. Het is het land. Gindfchen fteen herken ik. Dit is het hol, waarin ik in ftil. len wellustalles, alles vergat, alleen in c os tan z a's armen; in de armen mijner geliefde, mijner gade, die mijne ganfche ziele vervulde Ik zag haar niet weder. — Hier overvielen mij de Zeerovers ; daar werd ik gewond, ginder ontviel mij de degen. Maar, beste vriend! ik zou ftrafbaar zijn, indien ik langer fammelde. Wij moeten haar zoeken, gij op deze, ik op gene zijde. Het eiland is van kleinen omvang, en wij kunnen niet verdwaalen. . Dan weinig, zeer weinig hoop heb ik, costanza! om u weder te vinden; flechts deze troost is mij overig : dezelfde grpnd, in. welks fchoot gij fluimert, zal ook mijn graf zijn. VIJFDE TOONEEL. henrico, sijlvia, (verborgen.') s ij l v i a, Ik kan niets verftaan. henrico. Arme , ongelukkige gernando! — naauwlijks waard gij met costanza verbonden, of gij moest u nevens uwe geliefde Gade der zee betrouwen. Van ftormende vloeden omgeflingerd , zaagt gij haar van angst bezwijken. Deze oever zou haar verkwikken. Zij flaapt, en gij word geroofd. Lu onbekende landen M janj-  'K[ 178 > jammert gij de traage jaaren\der flavernij door, weet niets van uwe Gade. ■ sijl via. Eindelijk keert hij zich echter om! 1 ■ hoe rijzig ziet hij 'er uit. henrico. Het gevoel voor menschlijke ellende, gernando! fpreekt voor u in ieders hart. Dankbaarheid in mij —«• dankbaarheid. Het fchoonst gefchenk des hemels, de vrijheid ben ik u verfchuldigd. Een ander zoude alleen onbarmhartig, ik zoude ondankbaar zijn , indien ik u verliet. Afgrijzen verdient hij, wien geen mededoogen bewoog; maar een ondankbaare is een vloek des menschdoms —— Ja, had dankbaarheid ook nimmer Mijne ziel geheel vervuld, ö! Dan vond ik hier het beeld Dezer deugd; Natuur zelv' toonde Hier gewis die deugd aan mij. 2. Dankbaar ftort dit jeugdig boompjen In de beek zijn fchaduw af, Die hem voedde en wasdom gaf; Aartig boompjen! welk een voorbeeld Geeft natuur mij hier door u! (Hij treedt af.) ZESDE TOONEEL. s ij l v ia, (alleen.') Wat zoude het toch zijn, dat ik gezien heb? «— een  < i?9 > een man? neen, dat was het niet; men moest dan in zijne blikken de woestheid zijner ziel leezen. Boos, gruwzaam zijn de mannen, en hun gelaat moet het beeld van hunne gruwzaamheid draagen. — Het was ook geen meisjen. Het is niet zóó, als wij gekleed. ■1 <* Doch het zij, wat het wille, het zag 'er toch beminnelijk uit. Ik moet het costanza vraagen nu —*■«» mijne voeten willen mij niet volgen — waarom zucht ik? — — Waarom klopt mijn hart zóó? is het vrees? neen, ik zou niet vrolijk zijn, indien ik vreesde. Het is een ander gevoel ik weet niet wat het geen in mijn hart ontwaakt. Ik tuimel in vreugde, 'k Ben vrolijk en weene, Ik zag hem en geene Geene rust is meer voor mijl 2. Ik hoope — doch zonder Die hoope te kennen. ———■ Ik kan het niet noemen ! 1 Zoete hoop! ach, kende ik u! (Zij vertrekt.') ZEVENDE TOONEEL. gernando, alleen en treurig ; daarna henrico, gernando. Ach! mijne ziele oogde hier onheil! ik loop te ver.- geefsch vergeefsch is het, mijn zoeken, roepen; zuchten. Geen teken , geen fpoor kan ik van haar M 2 vin-  < i8o > vinden. Waar is henrico? mooglijk is hij gelukki. ger geweest dan ik. Henrico, henrico/ Ik kan niet meer, ö God ! van vermoeidheid en fmart op den grond neder gebukt. Hier, op dezen iteen wil ik rusten en wagten 1—■ — wat zie ik ? europifche letters? mijn naam? wie graveerde dit? en hoe? (Hij leest.-) „ Van eenen verrader, van gernando verhaten, vond „ hier costanza in den dood, het einde haares „ lijdens." 6 God! henrico. Stel mij gerust, gernando! zeg mij, weet gij, waar costanza is? gernando. Costanza 1 - is niet meer. henrico. Hoe? gernando. Lees. (Hem het opfchrift taoncnde.) henrico. Ongelukkige vriend! gernando. „ Vond hier, aan dezen vreemden oever, costanza, „ in 't Jlerven, het einde haares lijdens." henrico, (voord leezende.) ,, Vreemdling ! vriend! kent gij nog weedom , 61 zo» ,, wreek gij neen, beween dan..»," Dit opfchrift is niet voleind. gernando, In den arbeid bezweeken haare kragten — zij fh'erf. (Hij valt weenend op den /leen neder.) hen-  KT 181 > henrico. Treurige gefchiedenis! ween gernando! uwe traanen zijn billijk, ik ween met u, mijn vriend! met u weent de natuur, u Eene eenige, maar ook eene zoete troost blijft in de fmart u overig: gij zijt onfchuldig. Gij deed alles, wat liefde en trouw, veriïand en deugd, eenen man afvorderen. Het heeft den Hemel niet behaagt, uwe pogingen te zegenen; niets blijft u over, dan, onder den heiligen wil der Godheid, in ootmoed, eerbiedig het hoofd te buigen, en als een wijze, dit verblijf des onheils te verlaaten. gernando. Verlaaten ? en wei-waards zoude ik gaan? waar, hoopt gij , zoude ik ruste vinden ? Hier , hier is de woonplaats, mij door den Hemel beftemd. henrico. Maar welk een voorneemen.... wat wilt gij ?.... gernando. Zo lang ik nog leeve , dezelfde lucht ademen , die costanza ademde; mijne fmart door alles, wat mij omringt, voedfel geeven ; dezen fteen eiken oogenblik met kusfchen bedekken; Ieeven en lijden; haar navolgen en met heuren naam op mijne lippen — fterven. henrico. Welk een befluit, gernando! en uw vaderland, uwe vrienden ■— en uw ouden vader gernando. Zoude ik dooden, indien ik, zóó door ellende neder, gedrukt, hem naderde. Ga gij tot hem, wees gij de fteun zijner grijsheid — ik kan het niet zijn. Ik verlaat mij op uwe vriendfchap, en vraagt hij naar mijn M 3 lot-  < Ï82 > lotgeval, zoo zegt het hem; doch verzoet tevens de bicterheid, welke het in hem verwekt. henrico, En gij gelooft, dat ik.... gernando, (gelaaten.) Henrico! vaar wel! Vriend! dat ik eenzaam lijde Laat eenzaam mijne traanen vlieten —- Mij treedt alleen op zijde De fmart, die mij verteert. 2. Wat baat hét aan dit harte, Wen mij uwe armen naauw omvatten? Ik voel, door uwe fmarten, Mijn jammer nog vermeerd. (Hij treedt af.) AGTSTE TOONEEL. hen r ic o. De eerfte uitbarfting eener verwilderde fmart! ik durf hem niet tegtnfpreeken. Zijn onheil verdient verfchooiiing; doch'hij zal niet bedaaren, ik moet hem met ge* weid' aan dit eiland uitvoeren. Hei, hei! zou 'er niemand van het fcheepsvolk in de boot zijn. Hei! hei! rer komen tmee Matroozen.') Hoort, vrienden? aan eene onbegrensde fmart overgegeeven , wil gernando niet me°t ons reizen: 'er is dus geweld nodig. Gij weet, dat tusfchen gindfche rotfen eene klaare beek loopt. Die oord is gefehikt, om op hem te loeren. Wagt, daar  < i»3 > verfchoolen, hem af, en brengt hem op het fchip : hebt gij het gehoord? ga dan. (fie Matreozen gaan heen.) NEGENDE TOONEEL, henrico, voor aan ter linker zijde, sijlvia agter aan, ter zelfder zijde, met oogmerk om naar dezelfde zijde te gaan, zonder henrico te zien. s ij l vi a. Waar is costanza? ik kan haar niet vinden en ik zoude haar gaarn alles verhaalen. henrico, (haar hoorende, keert zich om.) Wat zie ik? hoor eens, lief meisjen! s ij l via , (willende vlieden.') Zijt gij weder hier? henrico. Waarom vliedt ge mij? hoor toch een oogenblik. s ij l v l a, (verre agter het tooneel.) Wat wilt gij van mij ? henrico. Alleen u bewonderen, alleen met u fpreeken. s ij l viA, (als vooren.) Nu dan, beloof mij , flechts van verre met mij te fpreeken. henrico. Ja dit beloof ik u. (ter zijde.) hoe fchoon is ziji s ij l v i a, (ter zijde.) Welk een zagte blik! henrico. Doch waarom deze fchrik bij mijn aankomst? ik ben geen otter, geen wild dier, en geen Man kan u zulk een fchrik aanjaagen. M 4. sijl»  <[ 184 > sijlvia. Zijt gij dus een Man? henrico. Een Man. sijlvia, (verfchrikt, vlugt.) Help! help ! henrico, (haar inhaalende en vasthoudende.) Ei blijf toch. s ij l via , (hem te voet vallende.) Medelijden, erbarming! ik heb u niet beledigd. Wees niet wreed tegen mij. henrico. Sta op, lief meisjenl wees gerust, (hij leurt haar op.) De^c onverdiende ftraf treft mij. s ij l v i a , (ter zijden.) Mijn hart zegt het mij — ik kan hem betrouwen. henrico. Gij zijt fchoon, zijt gij ook zoo goed, zeg mij dan: wanneer en waar ftierf costanza? sijlvia. Costanza? dank zij den Hemel! costanza leeft. henrico. Zij leeft! rijzige s ij l v i a ! dan dit zijt gij, naar uwe grootte en uwe jaaren zeker. -Loop, vlieg naar costanza: ik zal intusfehen cernahpo.... s ijl vi a. Zoo, dan is die gruwzaame, die ondankbaare bij u. henrico. Noem hem niet zóó. Hij is alleen ongelukkig. —1— Maar vertoef niet. Het ware afgrijslijk , deze tedere Gade nog langer de verrukking te onthouden. sijl-  < i«5 > sijlvia. Laat mij u vergezellen. henrico. Neen, sijlvia, wij hebben meer tijdnoodig, als wij zamen gaan — vlieg. Kom hier met haar te rug, ik zal gernando ook hier brengen. (.Hij vil gaan,') s ijl via. Hoor eens uw naam .... henrico, (als loven.) Henrico. sijlvia, (met nadruk.) Blijf niet te lang weg, henrico, hoort gij? henrico. Waarom wilt gij, dat ik mijfpoeden zal, lief meisjen! sijlvia. Ik weet niet maar ik worde treurig, zo dra ge mij verlaat, en komt gij terug, dan ben ik in een oogenblik weder vrolijk henrico. Mogten mijne dagen aan uwe zijde voordrollen! (Hij vertrekt.) TIENDE TOONEEL. sijlvia, (alleen.) Wat komt mij over? hij gaat en blijft echter bij mij ! hij gaat, en geduurig volgen hem mijne gedachten! waarom ben ik zoo treurig? ik ben mij zelve een raadfel. M 5 Van  •C 186 > Van nimmer gekende Gevoelens doordrongen, Gansch anders, dan voormaals, Beeft echter op 't tederst. Met driftige flagen Mijn jeagdige hart. Maar deze gevoelens, Die alles beheerfchen, Wat zijn zij? wat zijn zij? Of fmart? of genoegen? Zo 't eerfte, dan voel ik De zaligfte fmart! (Zij vertrekt.'} ELFDE TOONEEL. costanza, daarna gernando, aan de andere zijde? Ach! vergeefsch fnelt, vol erbarming Hier de tijd. De rotfen wijken, Maar mijn jammer wee mij, arme! Wijkt noch zwicht, trots zijne magt. Ik leeve niet ik iterve daaglijks ó'. Nader toch gij, dag van vreugde Waar na mijn oog niet meer ontwaakt! — (Zij zinkt mapeloos cp een boomjlam neder , aan de linker zijde des tooneels, en herhaalt zittende, het eerfle couplet der Aria.) si] l-  < i&7 > Sijlvia! onfchuldig meisjen ! gij verfloort mij ntf niet; dat ik dus tot mijne treurige bezigheid terug keere. (Zij werkt aan het opfchrift.) gernando. Door medelijden getroffen, kruischt henrico op dit eiland om. Nu weder tot den fleen — eerwaardig gedenkteken! mijne kusfcheri (hij ziet costanza, welke hij in den leginne niet bemerkt had) Maar wat meisjen is dit? van waar kwam zij hier? » wat doet zij hier? —— costanza. Arme costanza! hoe zwaar wordt u deze arbeid, die mooglijk allen menfchen onbekend blijft! gern an d o. Costanza! mijne Gade! costanza, (wendt zich om, en herkent hem.) Ha verrader! ik flerve (Zij valt in onmagt op den fleen neder.) gernando. Costanza! geliefde costanza! zij hoort niet meer — gevoelt niet meer — flechts een droppel frisch water.... waar vinde ik het.... ja, niet verre van hier is eene beek , ik zag haar voormaals zoude ik u verlaaten, costanza! doch fpoedig ben ik weder hier. (Hij gaat driftig heen.) TWAALFDE TOONEEL. costanza, (bezwijmd.) henrico. henrico. Nog weet gernando niet, hoe gelukkig hij is. Hij  KC i88 > Hij verbergt" zich voor mij • maar hoe ——een meisjen op dezen fleen flaapende! (hij beziet haar van nabij.) sijlvia is het niet — het moet costanza zijn — de bleekheid des doods bedekt haare wangen. costanza, {bijkomende.) Ach! henrico. Costanza! costanza, (zonder hem aan te zien.) Laat mij henrico. Leef, costanza! voor uw gemaal, die u nog teder mint. costanza, (als boven.) Laat mij, verrader! laat mij rustig flerven. henrico. Ik een verrader! kent gij mij niet ? costanza. Hemel! (zij wendt ziek om , ziet hem verwonderd aan, Haat op, en zoekt gernando.) 1 waar is gernando? gij zijt dezelfde niet.... droomde ik dan daar zoo? of droom ik nu? henrico. Geen van beiden, costanza! ik bemerk, gij hebt gernando gezien, thans ziet gij zijn vriend. c ostanz a. Hij komt tot mij te rug, hij, die mij verlaaten kon! henrico. Hij verliet u niet, de ongelukkige, maar hij werd geroofd. costanza. Hoe? hen-  henrico. Toen in gindsch hol eene zagte flaap u verkwikte. costanza. En door wien? henrico. Onvenvagt overvielen hem zeerovers. Hij vogt dapper; doch zijne hand werd gewond, de degen ontviel hem; gernando bezweek onder de meenigte, en werd gevangen. costanza. Tot op dezen oogenblik. henrico. Tot op dezen oogenblik was alleen zijne ziel vrij, en deze was aanhoudend bij u, costanza. costanza. Hoe onrechtvaardig was ik tegen u, geliefde ger. nando! henrico. Eindelijk is hij weder vrij van banden, en weder de uwe. Hij komt terug, uw trouwe , tedere Gade, om u, uwe zielsrust weder te geeven, uwe traanen af te droogen, met u te leeven en aan uwe zijde te fterven. costanza, (naar de linker zijde gaande.) Waar zijt gij, waar zijt gij, mijn gernando? DERTIENDE TOONEEL. s ij l viA ter regter zijde. de voorigen, daarna ger: nando, van dezelfde zijde. s ijl via. Gij zoekt hem vergeefsch; hij ijlde, om u te helpen, »aan gindfche beek. Aldaar werd hij aangevallen, en dus kwam hij niet weder. cos-  ♦C 19° > costanza. Aangevallen? van wien? waarom ? henrico. Vergeef mij', daaraan ben ik fchuldig; hij geloofde, dat gij niet meer waard, en wilde op het eiland blijven; daarom beval ik eenige matroozen, om hem met geweld op ons fchip te brengen. co stanza. Komt, laaten wij ons fpoeden, om hem te bevrijden. s ijl vi a. Wagt, ik heb alies niet gezegd. costanza. Zoude ik nog wagten? heb ik niet^zoo veele jaaren gewagt? het is tijd, dat ik een einde aan mijn treurig Boodlot zie. (Terwijl zij zich omwendt, om heen tl gaan, vindt zij z'ch in gerSAïdo's armen.) GERNANDO. En in deze armen, ó dierbaare! costanza. Is het v/aar? gernando. Is het geen zoete droom ? ■ costanza. G e r'n a n d o weder bij mij! gernando. Mijne Gade aan mijnen boezem ? henrico. Deze omarmingen, deze traanen, dit afgebroken (Tamelen der vreugde! hoe treffend! sij l-  < i9i > s ij l v i a, (hem naderende.') Nu , henrico, wat dunkt gij ? gernando is aartiger, dan gij. Zie, hoe hij met costanza praat; maar gij gij zegt niets. henrico. Alles wil ik u zeggen, wat gij maar wilt, indien gij mij bemint. s ij l v ia, (zeer teder en vrolijk.) Indien ik u bemin ? — meer dan mijn reedtjen. henrico. Geef mij dan uwe hand. CsrjLViA geeft hem dezelve.) Gij wordt mijne Gade. s ij l v ia , (haare hand te rug trekkende.) Ik uwe Gade, neen — zeker niet, ik zoude wel dwaas zijn, dan moest ik ook ergens op een eiland mijne dagen eenzaam doorzuchten. co stanza. Neen, s ijlvia! hij verliet mij niet, mijn gernand o. Gij zult alles weeten. De mannen zijn zoo trouw.loos, zoo onmenschlijk niet, als ik u zeide. s ijl v ia. Dit dacht mij reeds, henrico, teen ik u zag. costanza. Ik klaagde hun onrechtvaardig aan, doch nu wederfpreek ik mijne dwaling. s ijlvia. Ook ik wederfpreek mijne dwaling. (Zij geeft henrico de hand weder.) chook.  < 192 > CHOOK, Zie, onvertfaagd het onheil, Hoe zeer het u bedrijg'; Verduur het, zonder fiddren, De hoop begeeve u niet. 2. Op 's Hemels wijze wegen, Steun' uw ftandvastigheid, Niets kan haar dan verwrikken, Zij zegepraalt in 't eind'. <;=== f> (De Aria's hébben dezelfde yacrsmaat, als het origineel, zij kunnen dus bij de muziek van het laatfte gebruikt worden.)  I. HUWLIJKS- eh BRUILOFTSPLEGTIGHEID der BOEREN, in ehstland. Eene Provincie van Lijfland. Eik heeft toch zijne vermaaken, zijne vreugden, zijne plegtigheden , welk een rang hij ook bekleedde; wij hebben het bij de inwooners van aanzienlijke fteden gezien, dat deze waarheid ons ook blijke, bij den lageren boerenftand, en wel bij zulken onder hun, welke lijfeigenen en dus van den rang der flaaven niet verre verwijderd zijn. Wanneer een zodanig lijfeigen boer huwen wil, vervoegt hij zich, van eenen vriend, welke het woord zal voeren, vergezeld, bij den landheer, onder wiens gebied de Schone behoort, en vraagt, op eene leenfpreukige N wij-  wijze, dusdanig: „ Genadige Heer! een vogeltjen heeft zich in uw huis verborgen, het welk ik gaarne voor mijnen vogelaar hebben zoude." Een ander drukt het dus uit: ,, 'Er is een kalf in uw huis geloopen, het welk ik in mijnen ftal wenschte te hebben." Is -de landheer geneigd, om zijne aangeboorne lijfeigene uit te huwlijken, dan andwoordt hij: „ Zoek den vogel en het geen gij .wenscht!" en dit is het jawoord van den Heer. Wijl de landheer doorgaands reeds vooraf aangaande den verzoeker onderrecht is, kan men vrij zeker dit, of het afkeurend andwoord daadlijk verwagten. Dit laatfte gefchiedt veelal, wanneer een boer uit het gebied van een anderen Heer, om een meisjen uitzijn gebied aanhoudt. In dit laatfte geval wordt hij afgeweezen, fchoon hij ook het meisjen uit liefde verkoozen had; het andwoord is in dit geval: „ Ik heb in mijn gebied geen vogel noch kalf; zoek eigens elders!" Ingeval 'er een gunftig andwoord komt, volgt de minnaar zijnen makelaar of voorfpraak, (Cosfilane,) beiden gaan het huis door, om het vogeltien, kalfjeh, veulen of konijntjen, &c., te zoeken. Zoo dra zij het meisjen vinden, bieden zij haar een glas brandewijn aan. Drinkt zij van het zelve, dah ook is dit het Jawoord} hierop drinkt de voorfpraak den jongen man veel geluk toe. Tot hier aan toe is de huwlijhs-candidaat eeri geheel ftom perfoon , en verraadt zijne verlegenheid dikwijls alleen , door in de hairen te krabben of andere mislijke houdingen aan te neemen. Na 14 dagen komen ze beiden weder, en brengen het meisjen eenige gefchenken, welke meestin een doek of andere zaaken tot de kleding beboorende, bèftaan. Nil brengen deze drie perfoonen elkander niet alleen brandewijn  '< 195 > wijn toe; maar allen, die van den huize zijn, van den Heer af, tot den minften bedienden, wordt een glaasjen brandewijn aangebooden; hier door worden allen, wel. ke het aanneemen, getuigen der verlooving. Ten dage des echts gaan 'er veele en- veelvuldige plegtigheden vooraf. Ik zal dezelve hier bij de rij af be* fchrijven. Alle de mannelijke gasten en dat gedeelte der vrouwlijken, welke van de familie des bruidegoms zijn» komen in het huis des Jaatstgemelden bij één; de Bruid blijft in haare woonplaats, vergezeld door de fpeelnoote, Bruidsoppaster (Pruut neitfit, Pruut tudruk) en de bruiloftsgasten van haare zijde. De bruid nevens haare fpeelnoote verbergen zich in de agterfte kamer des huizes, terwijl haare gasten den bruidegom agter de geflooten huisdeur afwagten. Weldra komt deze voor dezelve met den ganfchen trein , welke paar aan paar gaat, aangevoerd door den voorfpraak, terwijl de troep beflooten wordt, door het geliefd muziek-inltrument der Ehstnijche Natie, —— de doedelzak. Het choor vangt voor de deur aan te zingen, en bidC verlof, om binnen te komen. — De binnen zijnde gasten vraagen, ook zingende, wat men wille, en wat het eigenlijk oogmerk zij; de buitenitaande andwoorden na genoeg : „ Wij komen eene fchoone zoeken, om haar bij haaren geliefden te brengen!" Men zingt van binnen hun weder toe, dat zij een huis verder moeten gaan, wijl hier niets voor handen is. De fmeekende wenden alle mooglijke verzoeken aan, om de deur geopend te krijgen, terwijl de anderen zich beijveren, orn met even zoo veel grond dezelve toe te houden. Soortgelijke zangen en tegenzangen duuren eenigen tijd voórd, N 2 Wan-  < to6 > Wanneer nu de vriendelijke weg niet flaagt, dreigt men geweld , men breekt eindelijk de deur open , en de vrouwen worden voordgedreeven , dan alleen tot aan de naaste deur, aldaar gaat bet eisfchen en aflaan op dezelfde wijze voord , tot men zich aan de laatfte deur bevindt , waar agter de bruid en haare fpeelgenooten zich bevinden. Is het vooraf zielroerend, hier is het hartbreekend. De bruid wordt om erbarming aangeroepen, en alle aardfche zaligheid beloofd; zij andwoordt niet, maar weent en zucht over het lierk naderend verlies haares maagdelijken toeftands. Daar dit echter zelden, mooglijk nimmer, de waare mecning van het hart is, moet zij door het wrijven haarer oogen of andere kunstmiddelen, althans één traantjen poogen uit te wringen. Wanneer eindelijk, gelijk de lezer billijk verwagt, en de aart derzaake zulks vordert, ook deze deur geopend is, dan bebolwerken de vrouwen het weenend meisjen zoo lang, tot de partij des Bruidegoms ook hier zegepraalt en haar in zijne armen'overlevert. Bij deze geheelc gebeurtenis is de voorfpraak des Bruidegoms de beftendige aanvoerer; hij draagt een blooten , met lint verfierden , degen. De zingende , handelende perfoonen zijn de beide vrouwlijke Chooren; elk Choor heeft eene voorzangeres, waar toe de beste uitgezocht worden , wijl alles meest voor de vuist wordt opgedeund. Men vindt dikwijls waare Improvifatori, of voor de vuist-zingers onder dezelve, welke door hunne boerscbnaïve flagen het gezelfchap niet weinig doen lachen; echter heeft de natie ook haare eigenlijke Feestliederen, welke men, of te zamen, of in twee Chooren verdeeld, zingt; ter proeve diene dit eene hunner gezangen ; in het Ehstnisch zijn het meest vrije Trochtgn, LIED  < 197 > LIED DES MINNAARS AAN ZIJN MEISJÏN, MARIA. Schoon lief meisjen, goed maritjen, Schooner als het jonge gras, Rank als llangenkruid! Waarom wilt ge mij niet? Vijfmaal zond ik brandewijn, En zeshonderdmaal den bode. Zie ik hebbe eene fchuure, Eu een rijklijk voorraadhuis, Ja, daar bij een donzig bedde, Voor het wijfje, om op te flaapen. Om den minnaar af te wijzen, wordt fomwijlen geandwoord , dat het gezochte meisjen niet meer voor handen, maar reeds uitgehuwd is. Ei! gij fchoone Bruidegom! Waarom komt gij met gezelfchap? Kondet gij niet heimlijk komen ? Den doedelzak, kent reeds het meisjen; Zij vlood in het Eilernbosch, Zij fprong in het esfen woud. Wierlancl zag haar onlangs naderen, Harriën deelt in heur gaaven, Weifenjlein fiert haar het hoofd, In Fellin wordt zij gebaad. Wierland en Harriën zijn twee oorden in Ehstland; dat haare bruiloftsgefchenken aldaar uitgedeeld worden,' beteekent zoo veel, als; zij heeft een anderen Bruidegom ; dat echter haar hoofdiieraad in eene andere flad vervaardigd, en zij zelve in eene andere Had gebaad . N 3 wordt,  < 198 > wordt, toont den welftand des mans aan , welke zoo veel kan betteeden , om zijne vrouw in beiden deze foorten van Ehstnifche Luxe in de fteden te bevredigen. Nu gaat de trein ter kerke, welke niet zelden twee of drie mijlen ver af is, dus komt elk met paard en wagen, en vervoegt zich voor 's Bruids huis. De beide gewigtiglte perfoonen, Bruid en Bruidegom hebben hunne eigene , beflendige geleiders. De bruidegom heeft da meergemelde voorfpraak of makelaar , (Cosfilane,) des bruids vader , (Isfamees,) beide ambten, die vaak door een perfoon worden waargenomen, en den bruidegoms dienaar (Peiepois,) die tevens de plaats van Marfchalk bekleedt, ja nog meer is, want, bij zijne bezigheden, is hij de aanzienlijkfte der gasten. De bruid heeft mede drie perfoonen; de bovengemelde fpeeigenoote (Pruut neitfit,) de bruids moeder (Pruuti emmi,) en dei zoogenaamden bruids broeder QPruuti wend,) deze geleidt haar in de kerk, en danst vervol» gends met de ftraks te meldene gefchenken. De tocht uit de kamer naar den wagen , gaat in deze orde: De voorfpraak opent denzelzen met ontblooten degen, en maakt voor elke deur, die hij voorbij gaat, een kruis; hierop volgt de Peiepois, dan de bruidegom (Peigmees,) vervolgends de bruid , en eindelijk haare fpeïlgcnooten, allen hand aan hand, in eene lange rei. Zij awiceeren onder het beltendig zingen en fpeelen des doedelzaks ; de overige bruiloftsgasten volgen paarswijze: alles juicht -—• dah de bruid alleen moet wee- nen, ten minften roodgewreeven oogen hebben: • De biuidegon heft haar op den wagen, en naast haar neemt heare fpeeigenoote plaatsen de zoogenaamde bruids broeder (dan, zelden is hij haare broeder, maar een daar tot  < 199 > toe verkoozen vriend,) is voerman. De bruidegom en deszelfs vriend of Peiepois moeten te paard rijden, alle de andere verdeelen zich op de wagens. Wanneer alles in orde geplaatst is, rijdt de Bruidegoms dienaar driemaal om den ganfchen fioet; de beide eerfte reizen alleen , en de laatlte met den Bruidegom. De trein vangt aan, zich te beweegen; voorafgaat 's bruidegoms dienaar , dan de Bruidegom zelf, gevolgd door den voorfpraak, op een wagen , waarop de bruid volgt, na welke de gasten agter elkander voordrijden , wordende alles wederom beflooten door den geliefden doedelzak. Wanneer het gezelfchap eenige fchreeden van het huis af is, keert 's bruidegoms vriend te rug, en zegt nog eenmaal, in aller naam een vriendelijk vaarwel, (Jummcillaga Saxad kaik.) en nog eenmaal toegezien hebbende, of alles in behoorlijke orde zij, geeft hij het teken van den , daar bij zijne terug-rit het ganfche gezelfchap ftil hield. Bij de aankomst voor de kerk, gaan ook eenige vastgeitelde Ceremoniën vooraf, welke niets Charaüeristicqs hebben. De echtverbindtenis gefchiedt iii de kerk, de terugreis gefchiedt in dezelfde orde. Wanneer men terug komt, worden 'er doorgaands verfcheiden fnaphaanen afgefchooten; naar het algemeen begrip is het de grootfte vreugd, indien men iemand daar door regt yerfchrikt kan maaken: dus verileeken de fchieters zich in kuilen, of agter boomen, en wenden alle middelen aan, om de paarden fchichtig te maaken. Na het eeten worden de zoogenaamde gaaven, of gefchenken der Bruid verdeeld. Ieder gast en elk deraanweezigen verkrijgt van de nieuw getrouwden iets ter geN 4 dach-  < 200 > dachtenis, beftaande veelal in wollen kousfen, kousfenbanden, een gordel, een paar handfchoenen , een muts e. d. g. de kleine dienstbaare meisjens beginnen in haare vroegfte jeugd reeds daartoe te verzaamelen ; kunnen zij wol ofgaaren overwinnen, zoo bewaaren zij het voor de bruilofts gaaven, en waarlijk, zij hebben daartoe ook veei noodig. De Bruids-broeder draagt; een ganfchen korf vol van deze ftukken op het hoofd, het geheel gezelfchap volgt hem agteraan, driemaal danst men om den tafel en de doedelzak begeleidt het gezang. Driemaaien met het gezel fchap , rondom den ratel, op welken twee tinnen fchotels ftaan, gedanst hebbende, zet de drager zijn mand met gaaven tusfchen de beide fchotels; de voorfpraak of makelaar begint het ambt der verdeeling, en fchenkt aan de gasten , zoo wel als andere aanweezenden, onder eenige op zijne wijze hofh'jke complimenten de gefchenken, zeggende: Bruid en Bruidegom veiëeren den Heer** een paar kousfen ter gedachtenis haarer bruiloft: De blijde ontvangers dezer gefchenken houden dan deze kousfen, of wat het weezen moge, op het hoofd, en fpringen met een luid vreugde-geroep om den disch en roepen: „ Dank zij de geeffter en heil den jonggetrouwden!" Wanneer de gaaven gelijklijk verdeeld zijn, roept de voorfpraak den eenen na den anderen op, of men ook iets daar tegen aan het jonge paar fchenken zal,- „ Uit naam der nieuwgetrouwden, roept hij, vraag ik u** of gij ter inrichting van het huishouden ook iets geeven •wilt!'' verfcheiden beiooven een fchaap of een koe, een paard of andere huisdieren; anderen werpen in de op den tafel ftaan de fchotels eeniggeld; anderen beiooven veeeri en daarbij nog klinkende munt. Die geenen , welke geld gee-  % 201 > geeven, zijn niet gehouden boven hun vermogen te geeven, uit dien hoofde is het, dat eenigen, heele, halveen quart-roubeis, andere daar tegen flechts een paar koperen ftukken met veel geruis in de fchotels werpen; elk moet wat geeven, al ware het nog zoo weinig. Daar, geduurende de bruiloft, veel gezongen wordt, zal het ook noodig zijn deswegens iets te zeggen. De gedichten der Eluten zijn meest vrij en rijmloos; de gerijmde zijn veelal van duitfehen oorfprong. Daar de Ehsten, gelijk wij reeds zeiden , voor de vuist deze liederen veranderen, blijkt het ook, waar van daan de veelvuldige verfcheidenheden voordkomen; de Natie fchijnt neiging tot het dichterlijke te hebben, hetgeen duidelijker blijkt, wanneer de geest door bier of brandewijn aangevuurd is. Hunne meeste gedichten zijn, ten aanzien der maat , een foort van Troclieen, zeldzaam door Jamben afgewisfeld. Ten blijke hier van diene deze proeve, waar in befchreeven wordt, hoe de jongeling zich eene rijke bruid uitgezocht hebbe. ó Gij, jonge Bruidegom ! Hoe toch kondet gij ons vinden? Wistet gij den weg, door dalen , Over heuvels, over bergen In dit groote dorp Naar deze boerderij, Waar oude daalers zijn ? ó Gij, jonge Bruidegom! Daarom vondet gij den weg » Over heuvels, over bergen . - N s Naar  <[ 202 ])* Naar deze boerderij, Waar oude daalers zijn. De voorhof droeg en zilvren knop, Zij ftonden in den tuin, bij paaren, Vijf zag men 'er op de poorte ; Lijnwaat dekte dezen hof. Hoender - eijeren lagen op de daken, Onder deze hing het vleesch ■ Daarom wistet gij te komen, Vond den weg door berg en dal, In het groote dorp , Naar de Boerderij, Waar oude daalers zijn. De gedachte zilveren knoppen aan de deur en in den hof zijn kenmerken van een weigegoeden bewooner. Ten einde der bruiloft worden aan de bruid verfchei" den lesfen opgezongen; bij voorbeeld ; Schoon en jeugdig meisjen , Wees des morgens vlijtig , Rijs voor zonnen - opgang, Ga in ftal, om 't vee te melken, En vindt gij een kalf, Zeg het uwen moeder voord; En vindt gij een lam , Toon het uwen vader aan; Dan prijst u gewis uw' moeder; Dan roemt u gewis uw vader ; Dan lacht wis uw' zuster vriendlijk j Uw zwager zegt het aan het dorp; Du    •C 203 > Dan heet gij aartig, Dochter eener braave vrouwe; Een huislijk wijf hebt gij gezoogen, U mogt een aartig wijfjen voeden, Een beter heeft u uitgehuwlijkt. Wanneer de jonge lieden in hun huis gebrast worden, zijn de moedwilligfte gewoon, den ganfchen nacht te fchreeuwen en geweld te maaken; eene dwaasheid, die vast op meer plaatfen, dan bij de Ehstijche boeren, gevonden wordt. HET  *C 204 •> 11 HET STROO-ZAAIÈN en HOENDER-GEKAAKEL. Twee volksgebruiken in Frankenland. In eenige oorden van Frankenland, een groot en aanzienlijk landfchap, aan de rivier de Main, en een der tien kreitzen van het duitfche rijk uitmaakende , is , finds onheuglijke tijden een uitwerkfel der fpotlust in zwang geweest, het welke door de fcherpfte bevelen der regeering niet heeft kunnen belet worden ; wanneer , naamlijk, een vrijer bij een vrijster een blaauwtjen gcloopen heeft, of eene reeds aan den gang zijnde liefdehandeling zich op een ander voorwerp wendt, zoekt het jonge volk weldra zijne fpotternij aan den dag te leggen, door, in den nacht, den weg van het huis des afgeweezenen af, tot aan de deur der afwijzende, met Stroo te bezaaien. . Deze handeling zet zich dikwijls van het eene dorp tot het ander voord, indien het  < 205 > het jonge paar, het welk deze fpotternij betreft, niet op ééne plaats woont. Des morgens geeft dit ftroo voedfel aan honderderlei onderftellingen en gefprekken bij ouden en jongen. Elk blijft op de ftraat ftaan, en begaapt nieuwsgierig den met ftroo bezaaiden weg, of gaat dit fpoor na, ten einde zich ontegenzeglijk te vergewisfen, op wien het gemunt zij. In het huis der befchimpten heerscht intusfchen eene algemeene verwarring; het verfmaadde en befpotte meisjen huilt en jammert over de fpotzucht der booze waereld; de jonge knaap, wanneer hij de afgeweezene is, vloekt en zweert wraak, doch zonder te weeten, aan welke hij die zal uitoefenen, ja ook zij, welke de afwijzing gedaan heeft, is niet weinig met dit geval verleegen, wijl daar door niet zelden tusfchen haar en den nieuwen aangenomen vrijer misverftand gebooren wordt. Hierom is het, dat jonge lieden, zoo dra zij in dit geval komen, van ftonden aan geheele .nachten waaken, om te zien, of men ook met dit ftroo aankome, wanneer zij 'er zeer fpoedig bij zijn, om met den bezem dit ftroo van voor hun huis weg te veegen , of eenige korven van het zelfde ingrediënt verder op langs de ftraat tot voor een ander huis te ftrooiën, ten einde het gemeen onzeker blijve, wien het eigenlijk gelden moet. Zijn echter weg en weder voor den bezem te vogtig, of bemerken de bedoelde perfoonen den trek, die hun gefpeeld is, te laat, dan ligt hun het op den weg vastgetreeden ftroo weeken lang voor oogen, en errinnert hun en den voorbijganger eiken morgen den aangedaanen hoon op nieuw. Dit echter gaat nog eenigfints heen, ftroo kan men vergeeten, maar hak/el en zaadbollen van vlas zijn onvergeeflijk.  < 20Ö > lij'k. De fpotternij heeft in dezen trappen en graaden. Stroo laat de wederzijdfche kuisheid nog onaangeroerd; hak/el of gekapt ftroo maakt dezelve twijfelachtig; maar vlaszaad is eene duidelijke en plegtige verklaaring, dat men den een of anderen, of beiden geheel en al voor ligtvaardig houdt. Echter is deze handelwijze zeer gevaarlijk , daar altijd de onfchukiige van beiden het meest daar bij verliest. Men kan onmooglijk raaden , werwcards deze gewoonte van daan gekomen zij; mooglijk bedoelt men 'er mede, dat de liefde vervloogen is , als kaf voor den wind, zoo dat men dan den weg met ftroo bezaaid, welke anders voor den bruid met bloemen beftrooid wordt. Dan genoeg hier van j eerlijker is het zoogenaamde HOEN DER-GE KAAKEL. Zijnde een bijzonder vreugde - bedrijf bij gelegenheid van den verloovings-dag der jeugdige echtelingen; want nimmer wedervaart dit den andermaal huwenden weduwnaar, maar alleen hufl , welke voor de eerlte reize trouwen. Dit bedrijf is zo algemeen in verfcheiden oorden van Frankenland, dat een bruidegom zich als 't ware dood zoude fchaamen voor zijne beminde en voor het dorpspublicq, indien zijn huwlijk niet p'egtig door een hoen* der-gekaakel wierd ingezegend; de handeling gefchiedt aldus: des avonds na het vervaardigd Huwelijks - contraB en de trouwbelofte, welke de Heer Pastor doorgaands met eene plegtige rede, ten huize der bruid, in 't bij-  < 207 > 't bijzijn der bloedverwanten en vrienden , inzegenen moet, komen de jonge knaapen des dorps te famen en begeeven zich, zeer ftil, voor het huis der bruid. De aanvoerer draagt eene Hen onder den arm , en treedt met dezelve onder het vengfter, waar de verloofden en Vrienden onder den vriendfchaplijken beker zitten ; hier worden dan allemooglijkepijnigingen, door knijpen, fchudden en trekken, de arme henne aangedaan, tot zij haar kakelend gezang luide genoeg verheft. Nauwlijks worden deze toonen gehoord, of de bruidegom gaat hoogst vergenoegd voor de deur, ontvangt van zijne kameraden de gelukwenfchingen, bedankt voor de bewezen eere, en vergezeld deze dankbetuiging met een vrij. willig gefchenk in geld, verzoekt voorloopig de vergadering op den trouwdag ten avonds-dans en neemt met een welmeenenden handendruk van allen affcheid; het jonge volk geeft hem de henne, als een don gratuit , en ijlt in de herberg, om het ontvangen drinkgeld, het paar ter eere, te befteeden. De henne wordt bewaard en op den volgenden morgen ontdekt men niet zelden, onder een algemeen gelach, dat het goede dier uit de menagerie der bruid of des Bruidegoms heimlijk weggekaapt , en , reeds lang voor haaren zang, het eigendom van een van beiden was. Ieder nochtans is niet gerechtigd , deze handel bij tewoonen; alle die geenen zijn uitgeflooten, welke zich tegen de kuischheid bezondigden, en uit dien hoofde zal een boeren knaap niet ligt verzuimen, bij deze plegtigheid tegenwoordig te zijn , ten einde niet voor den geenen aangezien te worden, die in een kwaad blaadjen ftaati behalven dezen echter., blijven ook alk vreemde, van  < 208 > van buiten aangekomen knaapen geweerd, als ook dezulken, welke, fchoon in de«.en oord gebooren, nog geen kermis-dans om den Lindenboom mede gedanst hebben, iets, het welk hun nimmer voor hun zeven-of agttiende jaar vergund wordt: Nochtans kan elk, dien het gelust, ten dezen opzichte, zijn vernam tetatis koopen, door aan de jonge manfchap het zoogenaamd Jlraatgeld te betaalen, eene fom, die, in eenige batzen beftaande, niet zeer groot is, en daardoor verkrijgt men de vrijheid, om bij het beruchte nachtftrooiè'n des dorps, in compagnie te loopen, dwaasheden te begaan en ook de daarop gezette ftraffen van het ambtsgericht gemeenfchaplijk te draagen. V Ai  < 209 > I I L VADERLAND SC HE DRAGTEN. (Zie PI. VIII.) Eene Dame in het laatst van 1500 en het vroegst van 1600. Deze ongetrouwde Dame heeft het hair eenigermaate gekapt, Ca) op het zelve rust een roode en witte ( te pluim; (ZO op zijde draagt zij een gouden paerelfpel, (e) als ook paerels in de ooren, en om den hals, welke laatfte door een fierlijke opftaande kraag,van kamerijksdoek omgeeven is. (rf) —— Zij heeft wijders een En dat in het vroegst van 1600, zoo wel valsch hair, als heden ten dage door de Dames gebruikt werd , blijkt uit twee voorbeelden in de Zeeuwfche Nagtegaal: Claer . . • Draegt een perrukk zoo geel als gout En fweert, dat het is haer eigen haer. En verder : Wie zoeckt 'er . Een loozepruik, met glinjler glad behangen. Ja, deze gewoonte van valsch hair is al zeer oud, en fchijnt uit /tallen oorlprongüjk; zie burman Taalk. Aanm. Wijders, hoe zeer men het tegenwoordig gedacht met het gebruik van Parfuum en Odeurs befchuldige , ook dit was toen reeds in zwang, dit blijkt: Ftoor ruickt altijd na musqueljaei, En vult van reuck de hiele Jlraet ; /n een ijvoiren doosken net, Draegt hij altijd zeer flerk civet; Waar toe zoo veel pa'fuijms gebrukkt. (bj Men droeg 'er zelfs meer pluimen op, ook wel bloemen op zijde. (c) Gcmeene lieden droegen ze van zilver — dus fpreekt v. d. venne in zijne Belachlijke Waereld, van twie zulvre paerels[pellen. ( een foort van jakjen of buisjen aan , (e) van ligte of bleekblaatnv zijde van vooren toegéknoopt, met lange, loshangende flip-mouwen, (ƒ) zoowel, als het jakjen, met goud geborduurd,- (g) het laatfte rust, met groote ronde plooien op den ronden hoeprok; (70 voor («) Dit jakjen is eigenlijk, in de taal dier dagen, een kafFeof armozijn-jakjen , een foort van zijden ftof, van het latijn onderfcheiden; de kaffa-ftof fchijnt zelfs zwaarer, danhet armozijn geweest te zijn. ——— Hoe het zij, dat het eigenlijk fatijn toen zoo niet in zwang was, blijkt uit westerbaans Minnekunst: ■ , Wat 's nu een keursje van damast of armozijn, Die iet is, moet 'er al een hebben van fatijn. En dit fchreef die man in 1667, dus vrij wat laater, — de koleur noemde men blanket-blaauw. (_f) Schoon wij hier dusdaanige mouwen, als overvloedig gedraagen zijnde, aan ons beeldjen gegeeven hebben, droeg men dezelve ook veel korter, zoo dat zij niet eens aan de elboog raakten ; gelijk wij in het vervolg zien zullen. —- (g) Het goud en zilver gallon zat doen rijkelijk op de klederen, het vervolg zal ons dit leeren. n Deze gewoonte is van zeer ouden datum, men zie hier over na f. burman nieuws taalkundige Aanmerkingen, &c. BI. 401. 11 (hj Huigens noetat dit niet onaartig, in ziju kostelick Mal: Een omgehoepte pack, trots eenigh keernen vat. Immers, men droeg onder den rok een dikken linnen wrong of beuling, om de heupen vast gebonden, waar aan, op een even gelijken afftand, een ronden houten of balijnen hoep mede verbonden was , waar over de rokken recht nederhangende, het onderlijf vrij wat naar een karnton deeden gelijken. Deze wrongen en hoepen waren niet zelden van een aanmerkelijken , ja wanftaltigen omtrek; w. d. hoofd fcherts 'er mede, als hij zegt; ■ Kon men 't zo zien as zij over de firaet gongh? Nisthielwelletjes, want zijdraeght eengtweldigebris wrong. &e, O 3  »C 212 > voor den boezem heeft zij eene rooskoleurige ftrik. D: ondermouwen zijn gepofd (?) van zwart fluweel, met gouden banden en roozenroode ftrikken toegehaald; — deze mouw is benedenwaards bedekt metkamerijksdoekfcbe lubben, («) waar onder zij een foort van polsmofjes of Poignetjes draagt. (/) Wijders draagt zij een rooden bouwen (m) of bovenin Deze mouwen waren ook onderfcheiden in koleur en gedaante ; zij waren gepoft , doorgefneeden , geknoopt e. d. g. ja dit laatfte was, volgens r. visser, op zijn brabands: De meisjes van de courtezije Stellen op 'l Brabants haer fantazlje. Op 't brabants knoopen zij haer mouwen, &c. Dat zij zomwijlen zeer ruim waren , zal aan het einde uit hdïgens blijken. Ja, waarfchijnlijk zouden de mouwen in PU 8 geknoopt dienen te zijn, wijl het jakjen geknoopt is; dan wij deeden dit, om van het een en ander eenig denkbeeld te geeven. (*") Kier in fpeelde de Brabandfche mode, de toenmaalige toongeeffter, ook haare rol: de laatstgernelde dichter zegt van d*zelfde Dames du ton : Op 't Brabants zijn haer lubbekens gezet. CQ Van deze fpreekt a. v. d. stein, in zijn Onbollige Vrijsters leven: Op jou handen pronk-ponjetgens. Een foort van pols of vuist-mofjens , welke wel met kant omzet waren , zoo als uit gemelden fchrijver blijkt. Echter droeg men op de handen ook paerelfnoeren en brafeletten; du* vindt men in hoofds Warnar: Ons gebeurken heeft een nieuw foort van Brafeletten, Die wegen omtrend honderd daelders aan goud. 3. bed. 4 ton. (m) Wat wij door den bouwen verftaan, zal het plaatjen genoeg leeren: dat het van de rok onderfcheiden, en een foort van bo ■ ven  < 2I3 > venrok met goud; een zwarte fluweele onderrok mes zilver geborduurd. (») Zwarte fchoenen met roozen• roode venrok was, blijkt uit de Genoechelicke Epigrammen, gedrukt 159$, BI. 119. Neelken treckt aen een hemdeken fijn, Om dat ze niet wollen zou gaen, als een Bagijn, Daer over een rock met een ccstelijcke Bouwen, &c. Dat het een foort van bovenrok offchort was, blijkt, zoo als de Heer berkheij te recht aanmerkt, uit den Ridder hoofd, in deze pasfage: Maar toen zij zich alleen Bevond, daar zij met vreên, , Moght fchiften de bekoorlijkheên, (dt bloemen.) Die ze in haer bouwen had verzaemd, Zoo voegde z'ieder, daer 't betaemt. Naamlijk, zij maakte ruikertjens van de bloemen, welke zij in haar bouwen, even als nu de ineisjens in haar fchort doen zouden, verzameld bad. Deze bouwen was met gimp en pasfe. inenten zomtijds wel tien hoog bezet ; men had dus ook genopte en heere.faijen bouwen, of van paars- en blaauw, en bij aanzienlijken van rood fchatlaaken en Rowaans- koleur, koleur de Roi, hooger dan het eetstgemelde. ■ Door dien het over den hoep heen moest, gaf zulks aanleiding, dat deze Bouwen moest geplooid worden, dat ook van het lijf af, tot aan den rand der hoep, onder de plooien van het jakjen, zeer net gedaan werdt, terwijl ook hierin de brabandfche mode, volgens visser, gevolgd werd. (b) Dat de rokken ook zeer onderfcheiden waren, blijkt over» vloedig- 1 Men leest dus van rokken van wolle laaken, van zoetermeers grof-grein of zwatt linnen, bij de boerinnen en het gemeen gebruiklijk, — van fatijn, armezijn, e. d. g. —— Zij waren op onderfcheiden wijzen opgefierd; dus wordt'er in de Zeeuwfche Nachtegaal, gedrukt 1623. een te koop geveild: Wie Heter naer een Rock, vol reepen, boorden, banden, O 3 Oik  < "4 > roode ftrikken of roozen van lint. In de hand heeft zij een Ook een rock vol pasfementen — Of met fatijnen ftreepen , of zijden ftreepen , dat waarfchijnlijk bedoe'd werd, door kaffd-blijcken, kafa-fenten. Deze rokken wrren met een weerfchijn; ook rood, blaauw , graauw, paars en zwart, welke la-utte koleur bij rijken en aanzienlijken gedraagen werdt, dit gaf den Spaa-fchen Brabander aanleiding, om te zeggen: ■ De Hollanders faijn bloeijers, Sij faijn niet generons, hoe jijck zij gaen in 't zwart. Datdeie pragt der rokken lang aangehouden heeft, blijkt uit reeds gemelde westerbaen, zie zijn Minnekunst, 1667 uitgegeeven: Indien haer rocken hoog en rijklijk zijn gekoort, Rondom en in den fchoot: 11 zijn z'j met kant geboort. Pan zilver of van goud, zo zorght nochtans dat zij ——• —— ■ bij u van meer waardij is, Dan 't zilver is, en 't goud, dat op haer rocken leit. Deze fraaije rokken kwamen dan vooralten voorfchijn, wanneer men den Bouwen, welken wij nedergeflagen vertoond hebben, rondom opgekoppeld had , zoo als wij in het vervolg zien zullen ; — intuslchen werd 'er ook vrij wat ftof toe gebruikt, als wij in aanmerking neemen, het geen huigens dc Zwierige Meisjens verwijt: Die uit uw lobben'krull twee hembden reek en fou. Vier mantels uit uw' roek, drij broecken uit uw' mouw. Dan, in alles fpeelJe de grillige mode haare rol, het verfchil is in dezen groot, dat blijken zal, wanneer wij eenige onderfcheidingen der bijzondere klederftukken van dien tijd, onzen lezeren op ééne plaat vertoonen , en wel van zulke klederftukken, die bijzonder den aanzienlijken behoorden; aartig zegt huigens, wegens de modeverandering van dien tijd; Kost  < 215 > een fpaanfchen waaier van vederen , waar van in het vervolg nader. Kost nu de nieuw April zijn buermaend Mei bewegen: De hoeden, die ick vorm, flaen ijmmers zo ter degen, „ De mutfen die ick ploi zoo onbekommsrt net, „ Mijn' mantels zoo befnoeit, mijn fchoenen zoo bezet, „ Aenvaert eens goed voor goed, weest eens met wél te vredenC Noch waer 't dan lijdelick, 't zij men de poolfche li-tfen, 't Zij men den franfchen pott, 't zij men defweedjlhe mutfen, 'l Zij men of't engeh geel, of 't Hollands blaauw verkoos, 't Waer maer half'fitticheid, die 't eens waer voor altoos. Dan, hoe veranderlijk de mode ook toen ware, ja, zoo wel als nu, bij de maand veranderde, was, niet te min, de dragt zeer prachtig , en het kostte nog al wat werks, om den ganfchen toeftel in orde te krijgen; hoor deswegens huigens : 's Morgens raelt men een de waerheid, Wat het Meisken voor geflell, Wat voor hair, en of's ook hair heit, Wat gedaante, vleesch of veil: 's Morgens, eer de lippen kleven, Eer de plaester jlaet te pronk , Eer de poeijer-doozen geven, Dat de Hemel nooit en fchonk. Eer de lubben, eer de bouwen. Eer de kragen, eer de kant, Eer de wiecken , eer de mouwen, Eer de keting, eer de want, Eer de boorden, eer de banden, Eer de reepen, eer de rock, Eer de moffel, eer de randen, Eer de vlechten, eer de lock. O 4 lier  •C 216 > Eer Se tippen, eer ie knoppen, Eer de flee/ien, eer de veer, Eer de wrongen, eer de doppen. Eer de peerel, eer de fpeer, Eer de tuiten, eer de quicken. Eer de krullen, eer de bras, Eer de linten, eer de ftricken, Geven, datter nooit en was. Ten aanziene der Wrong, op Bladz. 211. noot'(K) vergaten wij nog aan te tekenen, dat men deze oulings een verdegale of fardegalijn noemde; dus vindt men in de /pelen van Sinne, gedrukt te Antwerpen, 1562, in het fpel, vertoond door de lisblee. me van mechelen : Ledicheijt. Hoe flaen me dees moukens ? Eijghen/innelijckheijt. 't Is, zeg ick , een wereld! —— -— Ledicheijt. Mijn yadegalc? Eijghenfinnelijckh eijt, Koijt raH en flondt rondere. Ja, de trillende beweging , welke in het loopen deze hoep maakte, fcheen tot de coquetterie te behooren, immers aldaar raadt eijghenfinnelijckheit aan ledicheit, om des te bekoorlijker te zijn: Gaet nu eens voorts, doet die verdegale beuen, En draecht u daer neuen hupsch met grauiteijt. M O-  < 217 > IV. M O D E-N I E Ü W S. Uit Frankrijk. T^en einde elk gelegenheid te verfchaffen, om zich van onderfcheiden foorten van kledingen, halve-kledingen , gekleedde negligê's en bal - klederen te kunnen voorzien, vonden wij niets gefchikter, dan weder een uittrekfel te geeven, uit de onderftaande oorfpronglijke prijscourant, van Madame teillard, Auteur des Robes de Fantaifie; Palais roijal, galerie du coté de la rue de Richelieu, au pavillon d" or, No 41. — Zie hier de onderfcheiden foorten. Robes &jupes a la Souveraine. (a) Deze kleding is uitneemend gefchikt voor een ftaatfie- kleed; Ca) Robes £? jupes a la Souveraine. D'une tournure fuperbe pour grande parure , Ie corfage eft d'une coupe neuve , diminue Ia taille, donne du cambre, les plis de la robe arranges artistement,donnentderélégance,les devans de Ia robe & le tour de Ja jupe font ornés de broderie. O 5 En  < 218 > kleed; de gedaante van defchouderen tot aan de heup is van een nieuwe vorm, maaiende de middel zeer dun ; de plooien der rok zijn konftig en zeer fraai gefchikt ; het voorde der rok en de omtrek der jupe zijn met borduur fel verfierd. Robes de Fantaifie a Mm première. 0) De kleding is uitneemend, loopende van den hal ven boezem tot op den grond; de fleep, mouwen en een gedeelte van het ruggeftuk vormende, is dezelve van de Hof, ai l dauphin genaamd, of van andere kouleur; derok is wijders van Lyon'jgaas, naar verkiezing gevormd ; eene En velouté a Ia reine brodé. . . I50 Eiiveloma,Pdkin,canncllé,& tafté.garniavecenjolivement 120 En Pékini doublé. . . 1D2 En Florence. ... En Taffetas d'ltalie. . . . " 102 En Gafe fortc rayée ou brochée. , . I02 En Crêpe. . . . 9o (?) fhiii ie Fjntaifie a Mme Première. Ce vétement eft charmant, il prend a demipoitrine jusqu'a terre, fsifant la queue, les manches, & partie du corfage eft en étoffe oei! dauphin ou autres couleurs, le furplus de la robe eft «n gaze deLyon, s'adaptant a volomé, une légere draperie borde le haut du corps & fe termine en un genre de ceinture Ie plus noble. En forte gaze de Lyon, le bas peint par artifte. . 84. En Crêpe blanc avec enjoiivement. ... 72 En Gaze de couleur rayée ou brochée. . . 6'» En Linon avec enjolivement. .... 6(5 En Linon brodé en coton de 1'Inde. . . • 84  < 2Ip > eene losfe kleding bedekt het bovenst gedeelte des lich, aams en eindigt in een foort van bandelier of sjerp, van uitneemenden fmaak. Robes rondes a volonté a la omphale. (c) Deze foort van halve-kleding is zeer fraai; het agterst gedeelte is van ftof, hetvoorftevankamerijksdoek; van de hals tot op den grond. Het fluit zich, door middel eener halve gordel au Sultan onder den boezem; deze kleding is zeer distinctief. Robes a la Laitiere. {d) Dezen leveren, naar verkiezing', twee kledingen op; eene losfe jufle met linten geftrikt en een founean-chemife of een foort van Jurk: deze eenvouwige kleding in gemaklijken bevallig. Che- fY) Roles rondes a volonté a la omphale. Ce genre de demi-parure eft des plus agréable, le derrière eft en étoffe, le devant en linon depuis le col jufqu'a terre, & s'adapte par un enjoiivement; elle fe ferme fous la gorge par une demi-ceinture au Sultan; cette forme eft des p.us diftinguée. En étoffe des trois faifons & le devant en linon. . 78 En Taffetas. 66 En Sirfakas, Gragrame & Tabarin. ... 54 • (dj Robes a la Laitiere. Faifant deux vêtemens a volomé, jufte a bafque, noeud derubans & fourreau-chemife, eet habillement fimple eft commode & joli. En Cannellé, velouté & tacté. .... 84. En taftetas. . ...... 66 En gaze de Lyon. : . . .66 En  < 220 > Chemife a la grequé, (e) De vorm begint van boven de gorge af, Ioopende tot op den grond, vormende aldaar een fleep, drukkende de taille op eene nieuwe zeer bavallige manier uit; men draagt op dezelve een bandelier van een nieuwen trant; over het algemeen is dit eene kleding van uitneemenden fmaak. Caraco a la diane. (ƒ} Deze nieuwe vorm geeft eene zeer fijne taille; het onderst En linon. ..... 6a En linon gaze de MI. . . . . «54 Linon brodé en coton. . 72 Gragrame; tabarin & iirfakas. « . . . 4.8 En affricaine. « • 4« En taffetas, avec impresfion de dorure par le bas. 78 CO Chemife a la greque, Cette fonne prenant au-deffus de la gorge jufqu'a terre & faifant queue; marqué Ia taille d'une nouvelle maniere, pleinede grace, pone ceinture ronde , d'un genre neuf; elle eft d'une tournure dclicieufe. En étoffes des trois faifons, avec impresfion de dorure par Ie bas. 84 En Taffetas avec impresfion de dorure. . . 72 En Gaze, avec 'impresfion de dorure. . . . 66 En Linon avec enjoiivement. . • • 66 En Linon avec broderie. ... 84 En Affricaine unie. . . 48 En Linon-Gaze de fil. . . • 54 Cf) Caraco a la diane. Sa coupe nouvelle rend Ia taille tres fine, le bas eft particulier & d'un léger toufu, ce qui lui donne une grace parfaite. En  < £21 > derst gedeelte is zeer bijzonder en geeft een volkomen gracelijk voorkomen. Caraco a la Cavaliere. (g) Goed op het land en om te paard te rijden; dezelve is zeer gemaklijk en zindelijk. , ■ Robes Economiques. Qï) Deze vormen, naar verkiezing, eiken oogenblik, drie . ■ n foor- En Pékin, velouté j cannellé, brodé. . - *oi En Pékin, velouté, cannellé & tacté, avec enjoiivement, imitant la mousfe des bois. • En même étoffe, onné de divers fujets par lebas, peints par attiste. . . • • 5° En gaze de Lyon & de Turin rayée ou brochée et en ■ Taffetas. . . . ■ . 7* En Linon brodé. . . .. 84 En Affricaine unie. . • . 4' En Gragrame, Tabarin & Sirfakas. . • 48 En Tafetas brodé. , • .96 En Linon uni rayée ou broché. . • 60 En Taffetas avec impresfion de dorure par Ie bas. . 7S (j) Caraco a la Cavaliere. Bon pour Ia campagne & pour monter a cheval ; il eft auiü commode que lelie. En Nanquhi. . . . ..*.'« 48 En Gragrame & Tabarin. ... 48 C«) Roies Economiques. Elles compofent a volonté, dans Ie même moment, trois forMS de vêtetnents, parure, demi-parure & négligé ajufté. En  < 222 > foorten van kledingen: eene heele en halve kleding en een gekleed negligeé. De En Pekin velouté & tacté.' '. . 84 En Florence. . . ... 72 En Pekini fatini doublé. . 78 En Sirfakas, Tabarin & Gragrame. • . 48 En Tafetas d'Italie uni ou rayée. . 78 En Affricaine unie. ... 48 Rol/es a la Turque. Roles en Levites. En étoffe des trois faifons. . . . . nor En Taffetas. . .... 103 En Gafe, Crêpe & Linon. . 90 Peignor ajufté fans jupe, en Linon ou en Mouffeline. 36 Jupe en Taffetas d'Italie pour tranfparent. . 3° Ceinture a la Minerve, peinte en différents genres, en Japo- naife & en Gafe. .... 12 Ceinture a la Royale, brodée & pailletée . 18 Belles Chasles a laGreque, peintes en divers fujets, fur étof- fes des Indes & fur Gafe & autres, avec une bordure d'impresfion, en dorure, faifant un bel effet. . 24 Chasles en Linon brodées en coton des Indes. . 30 Chasles en Taffetas noir, gamies en Gafe. . . 21 Chasles en Gafe noire. . ... 15 Belles Chasles sa Taffetas de couleur, gamies en Dentelles, depuis le prix de 54 liv. jufqu'a. . . 120 Seaux Mantelets noirs ,garnis deDentelles, depuis 24j'ufqu'a.i2o Corfets en Taffetas baleinés. . . 36 Eb toille baleinés. . . . - • 3° Corfets pout demi-parare en bafin. . . 15 Demi-Corfets k boucles, en Taffetas baleinés. . 12 Dsmi-Fichus de Linon brodés en Coton des Indes. . 12 Fichus de Gafe Anglaife en fept huk. . • 9 Bits en cinq quarts. . • • .12 Fkhas dc Gafe fouflés en couleur, imitan: la broderie. 6 Com-    < 223 > De hand der Mode, immer onledig, heeft eene muts a la Paijfanne voordgebragt, van wit gaas, geborduurd met nakara-lind; met eene zwarte cocarde van vooren. De halsdoek is hoog gepoft van wit geftreept gaas; aan de rand met ronde plooien, faamgehaald door een donker groen lind. De Robe, ook daar bij gedraagen, is van hoog groen fatijn, zoo ook de rok; de bandelier is wit en nakara geftreept, loopende deze ftreepen overdwars. Zie pl. 7. De mouwen der Robe eindigen met een klein opflagienalaHoufarde, met drieknoopjens toegeknoopt. Ziepl. 7. De Comme c'eft le prix qui décide le plus ou le moins de la beauté & de la richesfe; les dames qui défirent furpasfer les prix cideiïus, font fervies en conl'équence. Madame Teillard, prie les Dames qui ont la cemplaifance d'envoyer leur mefure avec un fil , de marquerja groffeur du haut & du bas de la taille & la lougueur fur le cöté, de desfous le bras jufqu'a la hanche, la longueur & Ia grosfeur du bras lui fuffifent, en défignant la hauteur de la pcrfonne. Les Dames qui defireront quelques articies di-desfus, voudront bien indiquer a Madame Teillard, les perlönnes, a Paris, qui doiventen faire le paiemtnt; celles qui n'auroient pas de connoisfance dans cette Capitale , voudront bien faire pafler le prix des objets qu'elles defireront par la Poste ou autres voies en même tems que leurs demandes, afin que Ieurcommisfion ne fouffre aucunretard,&toutes efpéces d'er.vois font expédiés en vingt-quatre heures, a compier du jour que 1'on a recu 1'avis. Quant aux frais de caisl'e & emballage, cela dépcnd de !a quantité d'obiers que 1'on coinmet: pour en donner une idéé K peu prés, une caiffe qui peut contcrJr deus robes, y comprif J'etr.ballage, 3 üvres.  De Coëffure is a la'Cavaliere, onderaan met twee rijêa bijna tot op de fchouders nederhangende boucles; de fchoenen zijn zwart fatijn. (*) Buiten dit heeft men ook mutfen, in den fmaak eener tulband van wit fatijn en nakara gevormd, door kleine ronde plooien van wit gaas, met witte pluimen, welker toppen nakara gekouleurd zijn ; dit alles is bevestigd door een nakara- lindj welk door het kapfel heen loopt; de doek is van wit gaas, geborduurd met blaauwe en nakara-bloemen. Zie pl. 7. De Robe is in den grond bruin en de tekening hemels - blaauw , met nakara lint op de handen; het borstftuk (J>iece) is wit , over het welke de Robe met nakara lint is toegehaald; de rok is even als de Robe ; de fchoenen zijn nakara. Q) Parijs 15 Maart 1791. De (*) Bonnet a la Payfanne, de gaze blanche, bordè d'un ruban nakara; cocarde noire. Fichu de gaze blanche rayée bordé d'un plis rond, monté fur un ruban vert foncé. Robe de fatin d'un gros vert; jupe pareille. Ceinture rayée de blanc & de nakara. Les manches de la robe font terminées par un petit parement i la Hotifarde, fermé par trois boutons. La coëffure est h la cavaliere, terminée par deux rangs de boucles longues. Soulier» de fatin noir. Bonnet-turban de fatin blanc & nakara; rubans blancs, petits plis ronds de gaze blanche; panache blanc, dont les extiêtnités font nakara; bandeau nakara; qui pasfe dans les cheveux; fichu de gaze blanche, brodé de fleurs bieues & nakara. , L_ Robe de fatin dont le fond est brun & les desfins, bleu.ciel; rubans nakara aux poignets; piec-. blanche, dor.t les grandes raies font formées par des rubans nakara. Jupe pareille i la robe. Souliers nakara.  < 225 > De Heeren hebben thans eene zeer fraaj'e Coëffure , met twee rijen boucles; de das draagt men van neteldoek; de rok van zeer fraai violet laaken, geftreept, couleur fur couleur ; de kraag is roozenrood; op de mouwen kleine ronde zilveren knoopjens. Her kamizool is vleesch - koleur met bruine ftippen ; tortelduiven, omvangen door een roozen - krans, vormen de zakken ; de knoopen zijn klein, rond en van zilver. Twee horologies, welker eene met'een ftaalen, het ander met een gouden ketting, zijn gefchikt, om elk de vlugheid des tijds in Parijs, te erinneren. De broek is van vleeschkoleur - cafimir , met kleine ronde zilveren knoopen, gelijk aan die der roks-mouwen. De kousfen zijn van witte zijde, de gespen zil' ver en ovaal. (*) Zie PI. 7. Wijders draagen de dames een muts, welke Bonnet- ba Ion (*) Coëffure tres élégante, a deux rang» de boucles. Cravatte de mousfeline. Habit d'un tres beau drap violet, raijé, couleur sur couleur; collet rose. Aux manches des petits boutons ronds d'argent. Gilet couleur de chair et a larmes bruncs. Deux tourterelles entourées d'une couronne de roses, fermanc les poches. Petits boutons ronds d' argent. Deux montres, dont 1'une a chatne acier, & 1'autre a chatne d'or. Culotte d« cafimir couleur de chair ; petits boutons ronds d' argent, pareils a ceux des manches de Y habit. Bas de soie blancs; boucles d'argent ovales. P  Ion noemt, zijnde van wit krip-gaas; deze is verfierd met twee kringen van gouden kantjens, welke den top dwars overloopen; een gouden aker hangt agterwaards. De papillon is ook met een kleine gouden kant voorzien. De cocarde is van zwart lint. De aigrette of vederbos is wit en vooruititekende. Zie PI. 9. De halsdoek , half open ftaande, is van wit gaas, en de boezem verfierd men met een bouquet; de Robe, hierbij voegende, is van witte zijde of Pou-de-fiie, 'gegarneerd met ronde plooien van donker groen lint ; \et borstftuk (piece) is wit en van dezelfde ftof, als de robe, door kleine zilveren knoopjens bevestigd; op de handen is hetzelfde garnituur, ais aan de robe. — De rok heeft men van dezelfde koleur, en de fchoenen donkergroen. (*) Parijs 25 Maart. EE- (•) Bonnet-Balon de gaze crêpon blanche; il est orné de deux cerclesde dentelles d or, qui traverfent lafommité; unglandd'or pend derrière. Le papillon est ausfï orné d'une petite dentelle d'or. Cocarde de ruban noir. Aigrette blanche. Fichu de gaze blanche , entr'ouvert. Bouquet de fleurs rouges chardotmécs. Robe de Pou-dcfoic blanc, garnie de plis ronds de ruban grosvert; pièce blanche de la même étoffe que Ia robe, agraffée par de petits boutons d'argent. Aux poignets même garniture qu'4 ïa robe, Jupe pareille. Souliers gros vert.    < 227 > bede aan de mode. Mevrouw , dat uwe ftaf mijn aanzijn niet verplette , Wijl ik der Jou - Jou's naam te dwaas verkeerdlijk zette, ^ Ik dwaalde in 'tgrootsch gewrogt; ai, zie dus van de ftraf, Die moogelijk mij dreigt, om deez' belijdnis af: Ik wil, alleen ter zoen! cisebt dit uw welbehaagen, yoor knoopen aan mijn rok , uwe edle Jou-Jou's draagen, Ja, dat uw kunstgewrocht, oneindig van waardij, Op de afgezette plaat voor elk vereeuwigd zij. P 2 TOO-  < 228 > V. T O O N E E L-N I E U W S. LIJST dej of.speet.de stukken, volgens onze laatste opgaave. AMSTELDAM. H£onfongo of de Koninglijke Slaaf. HOnbeJlorvenWeeuw tje. Eleüra. De uitmuntende Minnaar, Zangfpel. De Huichelaars. Meropé. 't Zestienjaarig Meisjen. Jfigenia in Aulis. De eerlijke Bedrieg/Ier. De bedroegen Paruikmaaker, Ballet Pantomime. Gaston en Bajard. Gelonide, door w. l. van winter, geboren van merken. (zijnde dit ftuk, als mede Meropé, meer dan ééns herhaald.) Roosje en Colas. De verliefde Philofooph, Ballet Pantomime. Het Weeskind van China. De Hagenaar te Enkhuizen. De Glorieus of Vernederde Hoogmoed. rot-  < 229 > * Botterdam. Geduurende de maand Februarij: La Villagtoife Enkvée, Opera. — Le Procureur Changé & Ane , ou la Cacophonie. —— Tom Jones a Londres, Comedie. ■ Le Tonnelier, Opera. —— Les Amours a"eté, Opera Comique. —— Le Dragon de Thionvilk, fait Historique, Comedie. Rofe £ƒ Calas, Opera. VEcoIa des Maris, Comedie. —— La Servante Maitresfe, Opera. ■■ Nina, eu la Folie par amour, Opera. —— Pigmalion, Melodram. ■ Les Sabots Silvain, Opera. ——— Le Huron, Opera. Lucile, Opera. —— La folie journée, ou le Mariage de Figaro, Comedie. ■ Les Chasfeurs la Laitiere , Opera BoufFon. —— Pamrge, dans Plsk des Lanternes, Grand Opera. ~~—~" Les dangers de Fabfence, ou le Soupé de familie, Comedie. ... Les Marquis de Tulipiano, Opera. Les Trois Freres Revaux, Comedie. Tom Jones, Ope¬ ra. ■ Le Depit amoureux , Comedie. - La Belle Arfene, Opera. . La Veuve de Cancale, Parodie de la Veuve du Malabar. • La Rofiere de Salencij , Opera. ■ FEpreuve de F Amour, Opera. ■■ Le Labotkr, ou les huit Sols. 1 1 ■ l'Amant Statue, Opera, ■ Le Devin de Village, Opera. ;—— Nina ou la Folk par amour, Opera. ■ FAvocat Patalin, Comedie. 1 Le Jugement de Midas, Opera. ■ La Bonne Mere , Comedie. ■ l'Epreuve Villageoife , Opera Buffon. In de meeste dezer ftukken zijn eenige Hoofdrollen door de Heeren josse,dumons, haran, julien en la combe, en de Juffrouwen loïtgeau, de P 3 ma-  < 230 > MAZÜRES, majard, OUSON, HARAN etl LA COM3E, vervuld. te L e Ij d e n. Is, geduurende de maand Februarij', flechts driemaal gefpeeld, als: La Villageoife en Levée, Opera Buffon Nouveau. Zijnde door de Dames lonoeau, durivier en de Mrs. de mons, josse, le comte en haran, de voornaamfte rollen gefpeeld. — Alexis Éf Justitie, Opera. • l'Epreuve Villageoife , Opera. — La Meuniere de Gentillij. in 's h a o e. Zijn, in Januarij vertoond: Les Solitaires de Normandie, Opera Comique. —— Les Pretendus, Opera. —~ l'Epreuve Villageoife , Opera. 1'Amant Statue , Opera. Le Barbier de Seville, Opera Buffon. —- Les deux Chasfeurs cjf la Laitiere, Opera. - Richari coeur de Lion , Opera. In Februarij: La Villageoife en Levée. ■ Les deux chasfeurs, &c. —■—— 0?z fait ce qu'on peut, proverbe. La Serva?ite Maitres- fe, Opera. ■ Le Deferteur, Opera. ■ Du Tonnelier, Opera. —— Les Meprifes par resfemblance, Opera. —— Renaud Dast, Opera. ■ La Rofiere de Salency, Opera Buffon. — Nanette £*? Lucas , ou la Payfanne curisufe, Opera. 1 Le, Dot, Opera Buffon. ' ■ F Infante de Zamora , Opera. ■ ■ Jeannot, ou •tes Battus Payent ÏAmaide, Comedie. ■ PigmalionScène lijrie de Rousjèau. ■ Le dragon de Thlonville, fait  *C 231 > fait historigue, en Profe. ——- Sargine ouPéleve de VAmour, Opera Heroïcomique. " Le deux Petits Savoyards, Opera. —— Zemire cjf Azor, Opera, ——— Munfieur de St. Charlee, Comedie. —— Le Matfne'e cf la Soirèe Villageoife, ou le fabot Perdu £f Re'.rouve, Opera. ■ Les Chateaux en Efpagne. ——— Le Directeur, dans Tembarras, Opera. Alexis &Justine, Opera Buffon. - Les deux comtesfes, Opera Buffon. ., Aucasfm £? Nïcolette, Opera. ——— La Muniere de Gentilly. Silvain , Opera. ' ■ Lesfemmes Venge'es, Opera. —— LaFausfe Magie, Opera. —— Les Sabots, Opera. ■ In Maart: Les Méprifes par Resfemblanee, Opera Nouveau. —— La Primiere reprefentation. Et la Primiere reprefentation du Marquis de Tulipano, Opera Nouveau, Du Célébre Paèfiello. « Uepreuve Villageoife, Opera Buffon. ■ La Melo¬ manie, Opera. ■ La Fete de Village, Comedie. — Le Fou raifonnable , Comedie. ■ Jerome Pointu , Comedie Proverbe. l'Habitant de la Gaudiloupe, Comedie. l'Efepe a la Foir, Comedie. Op nieuwjaarsdag is eene nieuwe Opera, uit de pen Tan den Heer cobe , te London, in Drurij - Lane vertoond , naamlijk: the fiege of Belgrade of het Beleg van Belgrado. Het tooneel der Opera beandwoort volkomen aan den tijtel; hetzelve is bij, of in den omtrek der RadBelgra. do; de turkfche en oostenrijkfche campementen liggen aan de tegenovergeftelde zijde der Danube • rivier, met P 4 der  € 232 > derzelver bijgelegen vlekken. Het famenftel bevat, over ëenkomftig met Puffs regelen ter vorming eens treur fpels, eene Hoofd-en eene Bij-daad. Het be¬ loop van dit ftuk is dusdanig: De Seraskier, welke als commandant en chef der turkfche troepen, Belgrado verdeed;gt, heeft bij eene ftrooppartij , de vrouw van den Colonel Cuhenberg in zijne magt gekreegen; zijnde deze laatfte een officier van de oostenrijkfche armée, welke de ftad belegen. DeSeraskier, onkundig van haaren rang en hoogst verliefd op baar, plaats haar in zijn Serail, gevormd van een oud klooster, liggende bij het turksch campement; aldaar zoekt hij haar, doch te vergeefsch, ter liefde te beweegen. Cohenberg, raadeloos om het lot zijner vrouw, met welke hij flechts een korten tijd in het huwlijk geweest was, befluit, ter verkrijging haarer vrijheid, een wan» hoopigen kans te waagen; ten dien einde treedt hij ftoutmoedig het turksch leger in, en wordt voor den Seraskier gebragt, aan welken hij voorgeeft een brief gezonden te hebben , behelzende, dat Cohenberg, misnoegd op de oostenrijkers, op zekere voorwaarde de zijde van dezen wilde verlaaten. Door deze kunstgreep bereikt hij zijn oogmerk, om zijne beminde Catharinate zien; hij ondektzichaan haar, zonder door den Seraskier hier in bemerkt te worden; dan daar hij haar in het bijzonder een brief poogt over te geeven, wordt hij van een der bijzijnden gevat en aan den Seraskier overgeleeverd, bij welke Cohenbirg verraaden was. — Onmiddelijk wordt hij geketend en in eene onderaardfche gevangenis geworpen, en Catharina wordt op nieuw bewaard . zij echter weet te ontfnappen en Coltenberg te redden. Eene  < 233 > Eene afwisfeling van Comique voorvallen, in den omtrek, vormen de bijdaad. Het ftuk is middenmaa- tig; de muziek van Storaee, en zeer fraai; de aria's zijn goed en de choren zeer wel faamgevoegd. Over het algemeen bragten de acteurs veel toe tot de verdiende des ftuks. # In Covent-garden heeft men eene nieuwe Pantomime vertoond : de Pitlure of Paris , naar de tragedie van d o uglas; de Pantomime had ten oogmerk, om de gedragingen der Parijzenaaren af te fchetfen, ten tijde der Confoederatie; het zelve is uit dien hoofde ondennengd met Dialogen. Was het oogmerk des Beftuurers geweest, om door dit middel een indruk te geeven, dier edele denkbeelden, welke thans de Franfchen in beweging houden, wij zouden zijn oogmerk toegejuicht hebben; maar in ftede van dit, vonden wij het edelst tooneel, het welk altoos ter eer des menschdoms ftrekken zal, onteerd door onbeduidende Pantomime en mommerij. De toeftel des tooneels voor dit famenftel was zeer verdienftelijk , en geeft veel crediet aan den kunftenaar. Maar wij kunnen niet nalaaten, onzen afkeer te betuigen , dat de aangenaamfte naftukken ter zijde gelegd worden, om plaats te maaken voor zulke prullen, als de Pantomime, &c. Schoon wij den Directeur veroordeelen in het ten tooneele voeren van dusdanige onnozele gewrochten , moeten wij hem ten hoogften prijzen wegens de vertoo Bingvan Jones Earl of Esfex, een treurfpel, hetwelk, p 5 niet  < 234 > niet tegenlTaande deszelfs verdiende ,* twintig jaaren lang ter zijde geleegen heeft. Het Treurfpel de IVidm of Malabar, het welk bijzonder voor Mrs. cre s pig nij's tooneel gefchikt was, is publicq vertoond, en met eene vrij algemeene goedkeuring ontvangen. The Liter ai ij Magazine for Jan. 1791. * 0 Op het Italiaanse!; Tooneel, in Parijs, is vertoond ee. ne drama, betijteld : De laatfte Ocgenblikken van j. j. rousseau, in Proza, in één Bedrijf, door uen Heer u o u 1 l h ij. Het tooneel is te Ermenonviile. Rousseau, reeds zeer verzwakt, komt te rug, in de hand een nestjen moederlooze nachcegaaltjens houdende, verzoekende zijne vrouw dezelve op te voeden, tot zij vliegen kunnen; hij ontbijt en fchijnt pijnlijk. De zèon van een fchrijnwerker, iets bij rousseau te verrichten hebbende, geeft door traanen eene geheime droefheid te kennen; rousseau ondekt, dat de vader diens jongeling borg is voor een buurman, die, onvermogend om de fom van honderd kroonen te betaalen, gevangen genomen is. ■ In dezen oogenblik ontvangt rousseau honderd kroonen, het vierde eener jaarwedde, aan den grijsaart door een boekhandelaar uit dankbaarheid toegelegd, en deze fom wordt onmiddelijk door den wijsgeer ter redding van den fchrijnwerker hefteed. Rousseau, door het dankbaar huisgezin gezegend, ver-  KT 235 > verzwakt oogenfchijnlijk, hij beveelt een vengfler te openen, om nog éénmaal de zon te aanfchouwen, en geeft den geest, zonderzorgen, zonder wroeging. Het ftuk werdt zeer wel uitgevoerd door de Heeren granger , salier, michu, en de Juffrouwe.a des forces en desbrosses. De rol van rousseau werd met zoo veel kunst door den eerstgemelden Heer vertoond, dat Mevrouw rousseau, welke bij de eerfte vertooning tegenwoordig was, bijna in flaauwte viel, toen zij dien Heer zag opkomen. Wijders zijn vertoond, Op het Theater de Monfieur: les porte-feuilles , Comédie nouvelle, en deux Actes, par m. collot d'herbois. —- Paul et virginie, Comédie nouvelle, en trois Actes, £f en profe, mêlée d'Ariettes, ontleend uit den Roman, Paul & Virginie , door m. de saint-pierre. —— Dokval, ou le fou par amour; Comédie nouvelle, en un Acte £f en vers, par m. de séGUR, Cadet. ■ La toilette de julie, Comédie nouvelle, en un Acte ö3 en vers, par m. flins, vertoond op het theater de la Nation. Il burbero di buon cqre, Opera Buffa; eene vermaaklijke Italiaanfche Opera, voor het eerst op het Theater de Monfieur vertoond; het is door den Heer c o l d o n 1 vertaald, uit deszelfs fraai[Blijfpel, le Bourru Bienfaifant. Vol-  < 236 > Volgens voorige beloften, geeven wij onzen 'eezeren een verkort bericht van het zoo zeer bewonderd ftuk, betijteld: P S IJ C H E. Een nieuw Parijich Pantomime Ballet. Dit Billet, hetwelk op de zogenaamde Academie Roijale de Mufique gebragtis en in het begin dezes jaars, op order der regering, ten voordeele der armen gefpeeld is, zou toen de aanzienlijke fom van 12000 livres opgebragt hebben; om eenig begrip van dit ongemeen pragtig ftuk te krijgen, Jeeze men het voigend programma. V s ij c h e. eerste bedrijf. Het Tooneel is eene groote, aangenaame landftreelï. Ter linker zijde ziet inen het beeld van Venus voor haaren tempel; ter rechte zijde het paleis des konings, vader van psijche; op den agtergrond de zee, welke haare golven op de rotfen breekt. Zephijr verfchijnt, huppelt en fladdert op zijne gouden vleugelen om, en fpiegeltzich aan den oever der zee, terwijl hij Amor verwagt, Amor treedt op, treurig en lijdend  < 237 > lijdend. Hij ontdekt aan Zephijr de kwaal van zijn hart; hij heeft zich zeiven gewond en is verliefd op de Princes psijche, die wel een fterveling is, doch eene zoo voorbeeldelooze fchoonheid bezit, dat ook Venus deswegens naijverig is. Het naderend gejuich eener feestvierende meenigte doet Amor en Zephijr terug wijken. Een troep jeugdige gelieven verfchijnt danfende en offert bloemen aan Venus; psijsche komt door haaren vader, haare moeder, zusters en derzelver gaden vergezeld en offert der godinne een korfjen met twee duiven; dan haar offer wordt verworpen; men hoort den donder, 'er ontftaat een onweder, de aarde llddert en de ftatue der godin verdwijnt van derzelver voetftuk alles vlugt; p s ij c h e blijft alleen op de trappen des outers, half in onmagt, zitten. Het onweder bedaart, houdt op. Zij herftelt zich weder, rijst overëinde, wil de oorzaak van dit wonder onderzoeken en wordt eindelijk zoo koen, om het voetliuk te beklimmen en de plaats der verdweenen Godin in te neemen. Haare wuftheid is wel daar door bevredigd, echter wil zij getuigen bij haaren triomf hebben, zij roept dus haare ouderen en de jonge gelieven te rug en beklimt weder het altaar. Men verwondert zich , vindt haar zoo fchoon, als Venusen brengt haar het, dezer Godin beftemd, offer. Op eenmaal begint het onweder op nieuw; de donder ratelt,- een blikfem verbrijfelt den tempel en oogenbliklijk verfchijnt 'er eene zwarte wolk , met brandende letters: Alles zal vergaan , indien p s ij c h e niet op de rot/en der zee aan een monfler overgeleeverd wordt; niets kan haar van deze flraf bevrijden. Het volk begeert, op eene onftuimige wijze, ter algemeene behoudenisfe, dit offer van den koning:' de ouderen  < 238 > ren van psijche zijn deswegens in vertwijfeling en alles verwijdert zich , om dit offer voor te bereiden. Amor verfchijnt weder, met Zephijr; deelt dezen zijne fmart, wegens het fchrikiijk bevel, mede; toont hem de rots, waar psijche zal omkomen, en fmeekt zijn vriend haar te redden, daar hij alleen zulks kan. Venus komt, en vertelt Amor de grievende belediging, welke zij van psijche ondergaan heeft. Amor houdt zich in; een glansrijke wagen komt uit de zee op; Venus beklimt denzei ven , en vaart, door Nereïden en Tritons vergezeld, over de oppervlakte der zee voord. Amor en Zephijr beklimmen de rots en zien haar na; eindelijk verwijdert Amor zich en bidt Zephijr ten iterkflen, zijne geliefde toch te redden. Een treurige doodmarsch kondigt de komst des ongelukkigen offers aan. Psijche verfchijnt, door haare weenende bloedverwanten vergezeld, en beftijgt langzaam de rots. Den top beklommen hebbende, knielt zij neder; haare moeder valt in onmagt, dan in even denzelfden oogenblik voert Zephijr, aan zijne belofte getrouw, haar voord, vat haar, en vliegt zoo fnel met haar door de lucht, als eene zoogenaamde verfchietende ftar. Deze kunstbewerking had een bewonderenswaardig uicwerkfel. tweede bedrijf. Zephijr brengt psijche, bij nacht, in Amors pafets, en legt haar fluimerende op een rustbed neder: zij ontwaakt van haare fluimering en bedwelming, hoort lieflijke  4 239 > lij'ke toonen, en bemerkt eindelijk Amor. Zij houdt in de duisternis hem voor een monfler , en wil vlugten; maar hij is zoo teder, bidt zoo dringend, dat zij eindelijk getroffen wordt en met hem fpreekt. Hij verwijdert zich, en belooft haar vooraf den volgenden nacht weder te komen. De dag breekt aan, en aan psijche vertoonen zich nieuwe voorwerpen van verwondering; zij doorwandelt de ruime zaal van het paleis, welker pragt haar verrukt. Zij wordt een toilet gewaar, nadert, en plaats zich aan het zelve. Kleine ZepMjrs omringen haar, huppelen om haaren doel, op den tafel, fpiegel, vormen eene aartige groep, en kroonen psijche met bloemei. Men brengt haar het bruids-kleed. Flora en Zephijr, door nimfen begeleid, Hellen danfen der liefde voor, en vormen daar door, om zoo te fpreeken herhaald, om psijche een fchoon lijstwerk, waar van zij immer het fchilderduk is. Zij wil zich mede in de reien mengen; Terpfichore verfchijnt met heure gouden harp, en leer zelve haar danfen. Niets fchijnt aan het hoogst geluk van psijche meer te ontbreeken ; dan , Venus welke aanhoudend tegen haar wroet, verfchijnt aan haar, onder degedaante haarer moeder. Psijche verheugt zich, verhaalt haar dit heil, en toont haar het bruids-kleed. Venus vraagt haar, of zij heuren bruidegom kent, daar echter psijche dit met neen beantwoordt, zegt de Godin, dat zij haar denzelven toonen zal, trekt een voorhangfel op, en laat haar een verfchriklijk monfter zien. Psijche iiddert van fchrik terug. Venus geeft haar een lamp en een dolk, ten diende bij den naderenden nacht, vertrekt, en werpt in het heengaan eenige maankops-bloemen op haar rustbed. He.t  < 240 > Het is weder nacht. Amor komt, zijn woord getrouw, en psijche, die hem niet zien, maar alleen hooren kan, wordt door zijne tedere. Item geroerd en bewoogen. Hij zet zich op het rustbed neder, ademt den flaapverwekkenden waasfem des maankops, en flaapt in. P s ij c h e haalt heure verborgen lamp en den dolk, fidderende gaat zij naar het rustbed, om het monfler te ontdekken en te doorbooren; maar Hemel! zij ziet den fchoonften jeugdigen God, fiuimerend daar neder liggen; de dolk ontvalt haar, de lamp fiddertin heure hand, eene vonk van dezelve valt neder, en verbrandt de vleugelen van Amor. Hij ontwaakt , duwt haar bittere verwijtingen toe, en ontvliedt de wanhoopende psijche. Venus verfchijnt, en bemagtigt haaren buit. Op heur bevel ftijgt de furie Tijfiphone uit de aarde opwaards, en roept haare andere zusteren j deze verfchijnen, vatten psijche, welke zich vergeefsch te weer ftelt, en rukken haar hellewaards mede. derde bedrijf. Het Tooneel verbeeldt de plaats der hel. In hetverfchiet vertoont zich een vulkaan, eene roode gloeiende Lava uitfpuwende , welke de bron wordt der rivier Phlegeton, of der vergetelheid, die in dit fchrikverwekkend oord zijn brandenden ftroom langzaam voord, rolt. Het licht, daardoor verfpreid, wordtvan de groote diamanten zuilen, welke dit verbaazend hoog gewelf des helfchen afsronds onderfchraagen , zoo glansrijk te rug gekaatst, dat daar door het oog als verblind wordt. Ter linker zijde, in het verfchiet ontdekt men hetpaleiï vanrLÜT0> Psijca*  < 241 > Psijche komten fchijnt minder over haarenfchriklijken toedand, dan over het verlies haares bruidegoms, in vertwijfeling. De helfche monfters bemagtigen haar , binden haar met (langen aan groote ijzeren haaken en werpen haar bruidskleed in een brandend hol. Zij ontbinden haar weder en vervolgen haar met vuurige dolken , roeden en zwaarden, zonder haar de minde rust telaaten. Eindelijk vlugt zij voor deze op den top des vulkaans. In dezen oogenblik laat Tijfiphone den helhond op haar los, welke uit zijne drie keelen verfchriklijk huilt en bast; psijche, door fchrik vermand, wankelt en dort zich eindelijk in den brandenden droom der rivier. Venus, welke de martelingen haarer medeminnaresfe zelve zien wil, verfchijnt, en gebiedt de geesten, haar weder ten voorfchijn te haaien; psijche dijgt, met ketenen belaaden, opwaards uit den brandenden afgrond. Venus laat haar op nieuws aaneen rots klinken en op duizenderlei wijzen martelen. Psijche bezwijkt eindelijk voor haar onuitdaanbaar lijden; de Parzen verfchijnen ; Aropos Glijdt haaren levensdraad door en p s ij c h e zinkt dood ter neder. Amor verfchijnt in dezen oogenblik en dort, bij dit tooneel, in de hevigde wanhoop; hij verbreekt boog, pijlen en koker. Venus wordt daardoor geroerd , wilde gaarn hem zijne p s ij c h e wedergeeven; dan zij kan deze niet weder in het leven te rug roepen en fmeekt daartoe haaren vader. Het tooneel wordt met wolken vervuld ; Jupiter verfchijnt en hergeeft aan psijche het leven. De wolken verdwijnen en men ziet den Olijmpus. Hij men vereenigt de beide gelieven en Jupiter rijkt hun de bruilofts-fchaaltoe; psijche's reddingen huwlijkwordt q door  < 242 > door een pragtig feest, in het oord der Goden gevierd , terwijl alle de bewooners van den Olijmpus in de vreugde deel neemen. & Dit is de ruuwe fchets dezes ftuks, het welk, zoo Wel ten aanziene der vinding, famenftelling als uitvoering, een voortreffelijk ballet uitleverde, dat, federd deszelfs eerfte vertooning , met het brillantjl effetl herhaald werd, en den Heer caedel, welk in dit ontwerp twee gevaarlijke voorgangers, naamlijk noverre en dauberval had , een grooten naam bezorgd heeft. Behalven de hoogst voortreflijke uitvoering gaven de pragtige decoratiè'n en de verwonderlijke machinen het ftuk eene uitneemende werking.' Zeker is het onderaardfche rijk nimmer zoo groot en zoo ver. fchriklijk ten tooneele gevoerd, en het martelen van p s ij c h e werkte met zulk eene illufis op de toefchouwers, dat, in den oogenblik , waarin de Furiën haar in den brandenden afgrond ftorteden, veelen van fchrik overluid fchreeuwden. De Machine in het tooneel , waar psijche van Zephijr door de lucht gevoerd wordt, ls zoo fchoon en verwonderenswaardig , dat men waarlijk beiden, even ligt als vlinders, door de lucht meent te zien zweeven. De Heer boulai was daarvan de voortreflijke Machinist; hij is ook, te gelijk met den Heer gaedel, bij elke voorftelling, uitgeroepen. Mie miller fpeelde de rol van psijche; wijders danften de Heeren vestris en laborie, en Mlle rose, saulnier en Madame perignon met veel roem, in dit heerlijk Ballet. BIJ-  < 243 > VI. B IJ ZONDERHEDEN, i. OORSPRONG VAN HET VALSCH HAIR DER DAMES. Eene Jnecdote uit de Riddertijden. D«2 overoude Godin Mode had, zoo als elk weet, in de ver-afgelegendlte oudheid reeds haare verëerers, welke haar het heilig offer toebragten. De jonge fchoone vrouw eens vroomen Ridders, welk reeds tweemaal naar het heilig land getoogen en aldaar den farazijn geflaagen had, was geheel aan den invloed der Mode onderworpen, zulks bedroefde heuren gemaal, welke met aandoening zag , hoe zij haar lang en goud-geel hair ten trotsch haarer medezusteren , ten zetel dér pragt vormden. De Ridder, deze pronkerij moede , raadpleegde met zijnen biegtvader, en bad denzelven om goeden raad : O 2 deze,  < 244 > deze, welk meer dan eens gezien hadde, hoe de fchoone, uuren agter een, heur hair vlogt, kronkelde, krulde, en met paarlen en edele gelteenten tierde, raadde den Ridder heur in den flaap dat fchoone hair aftefnijden, zoo als ook de vroome man fliptelijk volvoerde. Zoo dra de Schoone ontwaakte en haar verlies ontdekte, hief zij een jammerlijk klaag-gefchrei op , en geloofde, dat 'er rovers in heure kamer geweest waren —— toen haar vroome gemaal en de biegtvader, met het afgefnceden hair in de hand, voor haare legerftede traden, en te verftaan gaven : „ dat de fatan der hovaardij in haare lokken gehuisvest had, en dat men daarom haar, tot heil heuier ziel, van dezelve beroofd had." Hierop werd het hair plegtig verbrand. De Dame hoogst beangst, hoe zij nu bij de tournooifpelen en vreugde - feesten, zonder haar natuurlijk hoofdhulfel zoude verfchijnen , overreedde haare kamenier, welker hair juist met het heure overeen kwam, het zelve aan haar te verkoopen, en nu wist het jeugdig wijfjen , door hulp der kamenier, dit gekochte hair zoo konitig op het hoofd vast te maaken, dat elk het voor haar eigen aanzag. De vroome Ridder ergerde zich ten hoogften ; de biegtvader bedreigde haar, dat deze gruwelijke en helfche uitvinding haar den fchedel verbranden zoude, dan de Dame lachte ze beiden uit, vertelde deze uitvinding aan haare vriendinnen, waarop veelen, welke van moeder natuur flechts met weinige en minder fchoone lokken voorzien waren, zich valsch hair kochten, om haare fchoonheid te verhoogen, en het oog der mannen te breidelen ■— en van dien tijd af aan, droegen duizenden fchedels valfche lokken, tot den huidigen dag toe. In  < 245 > 2. In eene zekere ftad van Duitschl-and kondigde de aldaar fpeelende troep voor het eerst; de Jagtpartij van hendrik de iv. aan: zijn de de lieden dol, vroeg de aldaar regeerende Burgemeester: zoo veel paarden en honden zouden zeker een fchriklijk ongeluk aanrichten — vasfi kwamen 'er dooden. Peter! zeg hun, dat wij ieveelen , den tinnegieter , of een ander heerlijk Jluk te fpeelen! ——— Peter ging. 3- uit een londonsch tijdingblad van 1720. De ij'dele Opera, the Beggars (*) genaamd, is weder op nieuws gefpeeld, door menfchen, welken men Comoedianten noemt, in den tempel des fatans, bij coventgarten. Derwaards loopen alle avonden mannen en vrouwen heen, in grooten getale, om een jong meisjen te zien, met naame llorfa, die veele ijdele, tijdverdervende gezangen zingt, om de ooren der godloozen te verrukken; men verzekert, dat zij fchoon van geftalte en fraai om te zien is. Veelen hebben haar gezegd : Indien gij uwe levenswijze verlaaten wilt, willen wij u eene fraaie kamer huuren, en een fiks dienstmeisjen voor u. U zullen aangedaan worden fierlijke klederen en edele gefteenten, ja, gij zult alles hebben, wat bedacht kan wor- (♦) Het beroemde fpel van oaij , dat nog heden op alle Theaters in Engeland gegeeven wordt, en een geliefd ftuk des volks is. Q 3  worden, om uw hart te vergenoegen, indien gij u beltendig in de woning des wellusts onthoudt. Tot nog toe heeft zij de verzoekingen des boozen vijands geen gehoor gegeeven , echter heeft deze harde aanvegting veel gepraat en verfchil tusfchen mannen en vrouwen veroorzaakt, en veelen zijn van denkbeeld, dat zij bekwaam zal zijn , om zich tegen den brandenden lust dier genen te verzetten, welken op haar loeren. MEN-  < 247 > MENGELWERK. EDELHARTen GLOORROOS, Eene Vertelling. Een Vrouw, in 't fticht, had flechts één zoon, Die zoon was al haar vreugd, Hij was de roem van zijn geflacht, In 't prilfte zijner jeugd, ■i 1> Gezondheid had heur frisfchen blos Op zijn gelaat verfpreid , Zijn blik was edel, deftig, fier, Zijn oog vol minzaamheid. O 4 'Er  € 248 > Geen jongling was 'er, die hem niet Had tot zijn vriend begeerd, Geen Juffer was 'er, die hem niet Tot gade had begeerd! Wanneer hij, door het lente-groen , Met baar een wandling deed, Of bij den haard, in gulle vreugd, Den winter - avond flect. En dan zomtijds een kuschjen ftal, Dan vluchtte zij in fchijn. Maar 't was om van zijn fchoonen mond Nog eens gekuscht te zijn. Doch gloorroos! gloorroos was alleen Meestresfe van zijn hart, Zij was reeds van zijne eerfte jeugd, Meestresfe van zijn hart. Wanneer de gulle kinder-ftoet Een ronden dans begon, Moest edelhart de pater zijn, En gloorroos was zijn' non. En  En vroeg men dan dat lieve kind: Wie wordt uw Bruidegom? Dan zei' ze fluistrende, „ edelhartI* En zag al bloozende om. De liefde, die reeds voor elkaér, Gloeide in hun tedre jeugd, Groeide ook met hunne jaaren aan, Tot beider ouders vreugd. Nooit zag de aêloude mijterftad Een uitgezochter paar, Zij waren, dit zeide ieder een Gefchaapen voor elkaêr. Hoe fchoon rees het toegeevend gaas Door haare borst om hoog!.... Hoe kwijnde op 't lelij- blank gelaat Haar blaauw aanminnig oog. Het was in de oude mijterftad, In vroeger tijd de wijz', Dat de afgeregte Jonglingfchap Moest fchieten naar een prijs. Q 5 Dan  < 25° > Dan plaatfte men in 't open vtód Een groote ronde fchijf, 'Er was een kleine zwarte vlek In 't midden van die fchijf. «===» Hij, die juist op dit vlekjen fchoot, Klom tot den hoogden trap Van eer, en werd alom begroet, Met vrolijk hand-geklap, < > Eens zou de Jeugd uit fchieten gaan, Een ieder moest 'er zijn, Bekoord door 't lieve lente-weêr, En heldren zonnefchijn. Het lieve paar verfcheen 'er ook, En ieder, blij' te moê, Wenscht reeds aan edelhakt den prijs, Met hart en oogen toe. ■d' > Hij mikt! — elks oog itaart op zijn loop, En dan weer eens op 't wit, Hij fchiet! de kruiddamp vliegt om hoog... Zijn kogel treft het wit. Toen  < 251 > Toen drukte een vrolijk hand-geklap Een ieders blijdfchap uit; Zelfs werd des landmans blij' hoezéé Op 't naast gehucht gefluit. « ' «ft Nu dartelde de blijde jeugd, Door 't lieve lente-groen, En vlogt al lachend voor elkaêr Een krans of bloem-festoen. Doch gloorroos wierp haar edelhart Een dorrend roosjen toe: „ Baar" zegt ze: „ zagt, dat ik u ook „ Thans een belooning doe." „ Ja,fchiet maar toe, indien gij durft, „ Ik vrees uw kogel niet. „ Maar denk, gij zijt mij eeuwig kwijt „ Zoo gij mij neder Jchiet!'', Haar vinger drukt de haan te Merk Van 't fcherp - geiaên geweer, Help groote God! ■ daar gaat het af, En edel hakt ftort neêr «*==> Hij valt in 't gras, de lieve blos Verlaat zijn aangezicht, Zijn oog verftijft! -— naar gloorroos was Zijn ftervend oog gericht. Elk meisjen, dat een minnaar heeft, Zuchte om dit droef geval; Veellicht dat nog een traan heur oog Om hem ontglippen zal. DA-  < 254 > D A M O N. A.Is een zagte wind de golven Aan den oever Uil beroert, ó, Dan wordt mijn geest begeerig, 'k Wensch op zee dan rond gevoerd; Doch, wanneer de ftormen raazen, Als het woedend pekelnat Zich verheft, en, bergen vormend, Schuimende ten hemel fpat, Dan beeve ik te rug en zoeke 't Veld, en vliede van het ftrand, 'k Vlei' me neêr in 't koele lommer, Op het vast en zeker land. 's Visfchers noodlot is ellendig, Leevende in het zeegedruis, Is het golvend nat hun werkplaats, En een dobbrend fchip hun huis, Hun onzekre buit de visfchen, Daar voor derven zij de rust, Daar voor vliedt de flaap hunne oogen, Die zoo vaak mij minzaam kuscht. Nes»  < 255 > Neen ■' mijn lot zij meer bekoorlijk; 't Zagte loof omringe mij, Dat, bij 't ruifchen van dit beekjen , Mijne flaap verkwiklijk zij, Dat een zoete droom mij ftreele, Mijn' verbeelding zagt beroer', En, vol hemelfche verrukking , Mij bij mijne c hl o ë voer. D E  < 2SÖ > DE LENTE. De Lente komt de lente komt! Ei zie, hoe alles juicht, Het zagte koeltjen fpeelt daar 't loof, Dat op zijn adem buigt. De lente komt de lente komt! Voegt, meisjens! u in 't rond, En danst, bij 't luchtig vreugde- lied, Op deez' bebloemden grond. En reikt uw hand den jongeling , Die fmachtend naar u ziet; Vergeet, daar alles liefde toont, De reine liefde niet. Want 's levens lente vliegt voorbij, En nooit keert zij weerom; De min vliedt met het maagden-blos, Den dorren Ouderdom.  I. EENIGE B IJ ZONDERHEDEN I N P A R IJ S. IVIooglijk weet men van geen ftad, ten aanziene van haare cotifumtie, zoo weinig als van Parijs; de opgave, welke men deswegens in almanakken, topographiën en openlijke blaadjens vindt, zijn zeer gebrekkig, willekeurig en verfierd ,■ aanhoudend is de opgave in alle deze bladen en gefchriften, dat Parijs, het eene jaar door het ander 1500,000 Muids kooren, 450,000Muids wijn, behalven het bier, de brandewijn en cider, 100,000 osfen, 480,000 hamels, 30,000 kalven, &c gebruikt, zonder echter de gronden aan te wijzen, waarop oeze berekening rust. R On-  < 258 > Onder de eerfte behoefte behoort het Brood. Veele provinciën leveren dit voor de ftad op, ja de verst afgelegene laaten derwaards hunnen overvloed van hand tot hand, heen vloeien. De Seine neemt uit de ftroomen, welke zich met haar vereenigen, het kooren op, en levert het aan Parijs. Twee derde des voorraads, welk men in de ftad gebruikt, wordt te water aangevoerd ; het overige op voertuigen; dan, daar deze vervoering kostbaar valt, heeft zulks alleen plaats in de nabij geleegen provinciën. De verzorging van brood was voorheen altijd het ge. wigtigst punt van den ijver der regeering , en vooral der Politie en van het Hotel de Ville. Men geloofde den Parijzenaaren alles te kunnen ontneemen; maar de zorg voor dit artikel duldde geene beperking. Men zag oogenbliklijk oproer ontftaan, zoo dra men geen brood bekomen konde ; maar zoo dra men meel en brood had, liet men zich alles wel gevallen. De revolutie ware nimmer tot ftand gekomen, indien het volk brood in overvloed gehad hadde. Necker werd daarom zóó aangebeden , wijl hij voor de verzorging van het brood ijverde. Men eet in Parijs, zoo veel men weet, niets, dan wit brood, en om deze reden alleen moet het gewis duurer zijn, dan in andere landen. De vorm der brooden is lang en aan de einden gefpitst, of rond; het gewigt is vier ponden , en van zulk een brood fpreekt men, wanneer men zegt: Het brood kost 12 fous of 16 fous: het is zeer ligt gebakken, zeer gereezen, en daardoor van binnen vol gaten. Zeker is het voor vreemdelingen iets zeldzaams, een daglooner met ftukken brood voor zijn middagmaaltijd te zien zitten, dezelve tot  < 25 tot den laatften kruimel te zien verteeren, welke, ten aanzien der grootte, bij ons, voor eeneganfche fairilie toereikende zijn zouden; maar het is zeer ligt en luchtig, en daar door voedt het minder. De geringfte klasfe eet zoogenaamd Pain bis, dat iets goedkooper, maar zwarter is, wijl 'er wat rogge onder loopt Wanneer men de ligtheid 'er afrekent, zal men zelden ergens zulk fchoon, wit en welfmaakend brood, dan in Parijs vinden; dan, men is ook van de zijde der Politie op de kunst van broodbakken zeer oplettend. De voormaalige Luitenant der Politie, le noir, had zelf een bakkers fchool aangelegd, waar van hij zelf prafident was, en waar in de bakkers , geduurende de maanden April , Mei, September en Oftober, des woensdags en zaturdags onderwijs genooten. Deze fchool, waar van ik in andere europifche fteden geen voorbeeld weet, is nog in wezen. Het groot magazijn van graanen en meel {Holle au Bied & a la Farine') beandwoordt volkomen aan het gewigtig voorwerp en den luister van Frankrijks hoofdftad. Zij werd in 1762 aangevangen en in drie jaaren voltooid. Het is een der pragtigfte en zwaarlte gebouwen in Parijs. Deszelfs gedaante is rond; de verfiering vart buiten eenvoudig en edel, en deszelfs inwendige verdeeling gefchikt , ruim en hegt. De koepel, welke het geheel bedekt, heeft 129 parijsfche voeten in de doorfneede, en wordt na de koepel van het Pantheon te Rome voor de grootile ,en ftoutfte aangezien, dan, deze laatfte heeft flechts 13 voeten in de doorfneede meer. Bij dit gebouw bevindt zich eene antiquiteit. Het is eene groote, dorifche zuil, welke van catharina de medicis, zoo berugt, wegens haar geloof aan B 2 de  < 160 > de Astrologie, als door haare gruwelen, tot het doen van Astrologifche waarneemingen, is opgerigt. Een wenteltrap is de weg naar boven, van waar men in de laagte een hoogst eenvormig en onaangenaam uitzicht heeft, wijl men in den omtrek niets anders, dan zwarte daken en fchoorfteenen ziet. Om zich wegens dit magazijn eenig denkbeeld te vormen neeme men in aanmerking, dat hetzelve tweemaal honderd duizend zakken kooren en meel omvat, en met dit alles kan het, vol zijnde, ten hoogften veertien dagen den Pariizenaaren voor broodgebrek bewaaren, en ik erinner mij nog den angst en de verlegenheid in Parijs, toen men den 3 Oiïober 1789 flechts vijftig duizend zakken graan en meel in het zelve telde. Het gewoel van wagens , paarden , zakkendragers , molenaars en bakkers, duurt den ganfchen dag door , en om deze volksklasfe te kennen, moet men eenige dagen in en bij het magazijn zich opgehouden hebben. Ik moet erkennen, dat men in Parijs groote achting voor het brood heelt, en dat 'er naauwlijks een ftukjen nutloos verkwist wordt. Aan de groote en voornaame tafels gaat men, wel is waar, even als elders, zorgloos 'er mede te werk : maar met dit alles weet men hier het overblijffel, anders voor de huisdieren gefchikt, voor ' de menfchen ten nutte te maaken. In de logementen en open tafels wordt het brood, dat den eenen dag op de tafel verkruimeld was blijven liggen , des anderendaags in de foep gedaan; immers de Parijzenaaren eeten hunne foep altijd dik van brood, en het kost vrij wat moeite, om met de tong tot de Bouillon door te dringen ; in groote huizen wordt alles van dien aart door de bedienden en koks bijeen verzameld en verkocht. Zonderling klinkt  < a6i > klinkt het zeker, dat men gefneeden, gebrokkeld brood ,]i de kruimels verkoopt, en echter is het waar: ik heb in de geringe wijken der ftad geheele korven vol zie ftaan; de kooplieden in deze biood-restanten hebben de bedienden van eenige groote huizen op hunne zijde, en dus ftaan hier bruin, wit, fijn, grof, met melk of water gebakken brood aan ftukken, ordelijk geforteerd en bij het pond te koop. Hoe veel brood wijders in Parijs gebruikt worde, is mede blijkbaar in de kranken, welke in de hospitaalen gevonden worden, en veelal aan de gevolgen van het te veelvuldig brood eeten ziek leggen. Men vergelijke de prijs des broods tot 12 fous met het dagloon van 20 tot 25 fous, en dan zal men zeer wel kunnen berekenen , dat de arme lieden zelden iets anders, dan brood met een weinig boter en kaas kunnen eeten. Is het eene voornaame zorge voor de Politie, op het brood de aandacht te vestigen, niet minder gewigtig is de zorg voor het water. De ftreken der ftad, aan de Seine gelegen, hebben hetzelve in de nabijheid, maar de verder afgelegene moeten op eene kunftige wijze verzorgd worden. Voor weinig jaaren moest men nog het water gedeeltelijk in vaten door de ftad draagen, of met kunftige waterleidingen zich verfchaffen ; maar thans is de verfchriklijke dampmachine, door de gebroeders Perrier aangelegd, in werking, en verzorgt deganfche ftad van Parijs met water, zij is te Chaillot, nabij de Barrière de la Conference. Een rotsachtig gebouw, over een arm der Seine opgericht, bevat twee dampmachinen, welke elk binnen 24 uuren 48.600 Muids water voeren , op de hoogte van Chaillot, welke meer dan honderd voeten R 3 hoog-  < 2fJ2 > hoogte hebbende, het water van haar verhevendften top laat afftroomen; de hoofdleiding gaat van Chaillot door de ftraat Fauxbourg S. Honoré, over de oude Boulevards, tot aan de poort St. Antoine, in eene lengte van meer dan eene duitfche mijl. In vier groote ontvangbakken, in vier oorden der ftad aangelegd, ftort het water neder en bezinkt aldaar, eer het ten gebruikevan het algemeen komt; uit deze gaan kanaalen ter zijden, welke door middel van kleine pijpen de Hotels en burgerhuizen der genen welke ingetekend hebben, van water voorzien; immers het werk is niet, zoo als men welligt zich verbeelden zoude, op kosten der regeering of itad aangelegd, maar opeen actie-fonds, bekend onder den naam van Compagnie des Eaux de Paris: Een Muid water dagelijks kost in het jaar over de vijftig Uvres, en dus is het goedkoper, dan wanneer het door de gewoone waterdraagers aangebragt wordt, welke den gang met twee fous zich laaten betaalen. In de huizen der in te kenaaren vindt men meer dan eene kuip, waar in het water valt, en welke ter zuivering, een bodem van lekzand hebben. Deze nieuwe waterleidingen maken thans de branden in Parijs minder gevaarlijk ; in eenige oorden der itad ftaan holle paaien, met het opfchrift: fecours pour les incendies, en wanneer de leidingen eerst door de ganfche ftad Ioopen, zullen in alle diftricten foortgelijke paaien opgericht worden. De Compagnie des Eaux geeft, gelijk van zelf fpreekt, in dusdanige gevallen het water voor niet; maar de Politie heeft tevens eenige dezer pijpen van de .Compagnie gekocht, ten einde de ftraaten daar door te kunnen affpoelen en reinigen. Behalven deze algemeene waterleidingen zijn 'er in on-  onderfcheiden oorden der ftad 60 Fonteinen, welke de nabijgelegene ftraaten voorzien; eenigen dezer zijn rr.et zeer veel fmaak verfierd, de fraaifte is van den beroemden BoucHASDOir, in de ftraat de Grenelle; zesentwintig geeven &w-water, en de overige krijgen het deels van Arcueil , deels van St. Gervais, deels van Rongis, en dit water is beter , doch, indien het niet doorgezegen is ondrinkbaar. Om het water der Seine te zuiveren , heeft men twee inftituuten, welke geheel Parijs van Eau epurée en Eau clarifiée kunnen voorzien. Het eene voor het laatfte is aan de punt van het Eiland St. Louis, waar men, door eene hijdrauüsch werktuig het water doorzijgt. Voor het eerfte heeft men 'er een op de kaai de ïecole, des Miramiones, en bij Port-au-bled zoogenaamde fontaines epuratoires; men vervoert het water door de ftad heen in tonnen, op welke 's'konings wapen ftond : een dragt van dertig vaten kost twee fcus. De noodzaaklijkheid , welke Parijs het water doet koopen , voedt vijftien tot twintig duizend menfchen binnen haare muuren, het zijn de waterdraagers, welke een foort van gilde uitmaaken, meest groote , fterke zwarte kaerels, welke zich, even als de Portes-faix en croclieteurs door hunne eerlijkheid bijzonder kenmerken. De meesten zijn uit Auvergne, werwaards zij na verloop van twintig zuure en fpaarzaame jaaren , met een klein capitaal in den fchoot hunner familie terug keeren. Zij vormen groote gezelfchappen; en huuren in het oord, het welk zij van water voorzien, op de vlakken grond , grooter of kleiner kamers of verbhjfplaatzen, waar in zij des nachts ten getalle van tien of-twintig, op ftroo of matrasfen fiaapen. De oudfte des huisgezin R 4 is  < 264 > is raadgeever of richter, houdende zij , even als de Savnj aards, eene ftrenge tucht en order onder zich. Hun handwerk, als men het dus noemen mag, verftaan zij meesterlijk, gaande met hun vragt, naauwe, donkere, afgefleeten trappen, tot aan de zevende verdieping, op, zonder het water, dat tot aan den rand des vats ftaat, te fchudden. Hunne emmers zijn ligt, in de gedaante van cijlinden, van boekenhout. Zij hangen aan een langwerpig raam , mede van hart hout , en zeer ligt bearbeid , in het midden van welk de drager loopt, hangende door middel van een breeden riem over de rechte fchouder; door dit draagtuig hebben zij de vragt in hun geweld, en kunnen dezelve, naar de plaatslijke omftandigheid voor of agterwaards opheffen, of zijdewaards of vooruit houden , zouder dat de emmer uit zijne plaats komen, of het water fchommelen kan. • De fpijzen, welke men In Parijs met meel, brood en water vervaardigd, is dus, gelijk wij gezien hebben, twee derde duurer, dan op de meeste andere plaatfen; maar nog duurer is het vleesch, de visch, de wijn en het bier. Alle provinciën van Frankrijk zenden hun beste hoornvee naar Parijs, ja zelfs uit het midden van duitschland en frankenland worden jaarlijks ettelijke duizend osfen derwaards gedreeven, en met het geen zij aldaar gelden, werdt het kostbaar transport betaald, en de osfenkopers worden niet zelden rijk. Een frankifche os, echter is het uitgezocht vee, kost in Parijs agttien tot twintig nieuwe Loni d'or. Het gebruik van vleesch is in Frankrijk a'gemeener geworden , zedert men de engelfche Rostbeaf en Beef-Stakes in zwang gebragc heeft. Voorheen gebruikt men het vleesch genoegzaam alleen voor de  de Bouillon of zoogenaamde Confommês , wanneer het vleesch tot op de vezelen uitgekookt wcrdt; hier van daan noemt men het gekookte rundervleesch Bouilli, het welk zeldzaam kragtig en fmaaklijk is ; om het volkomen week te maaken, giet men 'er eene zoetachtige, met chalotten wel voorziene faus over, en noemt het Bouilli h la Saufe piquante. Die eenmaal elders rundervleesch at, eet het zeker in Parijs niet. Frankrijk , en bijzonder Parijs is het vaderland van het kalfsvleesch, en nergens worden mooglijk hier omtrend. zoo veel kunstgreepen gebruikt, dan hier; ontelbaar zijn de foorten , onuitfpreeklijk de naamen der gerechten , welke een kok uit kalfsvleesch maakt. Wanneer men aan een groote tafel in Parijs aan eenige vleesch-fpijze twijfelt, wijl zij geheel naar den groeïftoflijke en dierlijke zelfftandigheid zweemt, dan zeker kan men vrij gerust vertrouwen, dat bet gebakt kalfs.' vleesch is, het welk de een of andere vernuftige kok in visch, vogels, haas, konijn, e. d. g. heeft weeten te veranderen ; 'er is, behalven de huid , niets aan het kalf, waar uit men in Parijs geen fmaaklijk dun gerecht weet te vervaardigen. Eeuwen her is het kalfsvleesch van Pontoife het beroemdfte , en ik moet bekennen , dat ik het nergens zoo fmaaklijk, vast en vet gevonden heb; dit ftadjen, zeven uuren van Parijs geleegen, heeft ook in de daad niets meer, dan haare kalveren, en de gefchiedkundige merkwaardigheid, dat hier de heilige lo de wijk in eene heevige koorts de bevredigende ftemme hoorde , welke hem ter kruisvaart overreedde. 'Er is zeker geen voorbeeld in de gefchiedenis, dat het geluid van een & 5 kalf  KT 266 > kalf zoo veele en zulke onderfcheiden ftaats- en zedenveranderingen te weeg bragt. De verzamelplaats der in Parijs gebezigd wordende kalveren, is de groote Halle aux veaux; duizenden treft men aldaar dagelijks aan, welke deels gebonden ter aarde liggen, deels omloopen en fpringen. Op groote tweewielige karren, dikwijls met zes paarden befpannen, worden zij, opéén gefiapeld, bij duizenden derwaards gevoerd. Osfen , varkens en ander gemest vee, voert men op gelijke wijze voord , echter vermeerdert ook zomwijlen een koppel osfen, door de voetgangers heen gedreeven , het gewoel en gevaar op de ftraaten van Parijs. Varkensvleesch is hier van de tafels , ook zelfs van die der middenfle klasfe verbannen ; alleen treft men een gerookt ribbenftuk hier of daar aan. Het wildbraad is uitbundig duur, en wordt alleen in groote huizen goed gevonden. Konijnen worden veel in Parijs gegeeten. Het gevogelte is niet minder duur , doch altijd in een genoegzaamen overvloed, na de kapoenen ken ik geen fijnder gevogelte, dan de normandifche Poularden of jong gemeste hoenders. Ratten , muizen, aardmuizen, musfen, zwaluwen, kraaien worden gegeeten, doch alleen van het gemeene volk en dan nog zeker niet uit overvloed of lekkernij, maar uit ar moede. Over het algemeen genomen , eet men in Parijs weinig. Eene meenigte fchotelen, maar allen zoo klein , dat een mensch met gezonden honger 'er meer dan één van zoude ledig eeten; zeer dikwijls konde men, wanneer men ter tafel geweest is, met la c ii a p e l le zeggen : waar gaan wij eeten, wanneer wij hier opflaan ? De  < 26> > De toevoer van visch en deszelfs gebruik is verbaazend ; daar lekkernij en godsdienst moeten bevredigd worden, zoo moet: fijnheid en meenigte in dit artikel beftendig zijn, en deswegens vindt men hier verfchen, gezouten, gedroogden en gerooktenzeevisch, van onderfcheiden foort, deugd en prijs. Groote huizen krijgen door middel van couriers den zeevisch zoo fpoedig, als zulks de wceke aart der visfchen en het ongeduld des lekkerbeks vordert; de half aanzienlijken vergenoegen zich met den visch, welke in de Halle è la marés nimmer ontbreekt, maar ook aldaar verbaazend duur is. Buiten deze zijn 'er nog twee andere Hallen voor rivier; visch, welke aldaar bij den hoop of het ftuk verkocht wordt. De vischkopers en vischwijven in deze hallen zijn de ruuwfte en vreeslijkfte foort van menfchen in Parijs. Het is bekend, welk eene achting zich de PoisJarden, bij gelegenheid der revolutie, verworven hebben. De wijn ten - algemeen gebruike is over het algemeen in Parijs de flegtfte van geheel Frankrijk; met dit alles vindt men 'er ook den fijnften, echten en welfmaakendften , maar deze komt nimmer in algemeen gebruik. Mooglijk verftaat men nergens op den ganfchen aardbodem de kunst, om den wijn te mengen , verwen en aantezetten zoo goed, als hier; maar nergens moet men zich voor het overmaatig, ja zelfs eenigfints rijklijk gebruik van wijn zoo zeer wagten, dan in Parijs. Rooden wijn wordt het meest gedronken, naamlijk de vin (T Orleans en Bourgonje. Men koopt denzelven bij maaten van agt tot twintig fous; men heeft verfcheiden foorten, maar allen zijn zij fcherp en wanfmaaklijk. Het is hier onmooglijk om wijn zonder water, zoo wel als  < 268 > als water zonder wijn te drinken. Men heeft in Parijs flechts drie of vier wijnkopers, waar men goeden wijn krijgen kan , echter is dezelve, fchoon Frankrijk deze heerlijke gaaf der natuur in haaren fchoot heeft, zeer duur. De Halls au vin is de zamelplaats voor dit artikel van levensmiddelen, en dezelve is beftendig zeer ruim voorzien. Aanzienlijke huizen hebben hunne eigen kanaalen, waar door zij zich goeden wijn verfchaffen, en altijd de fijnfte foorten verkrijgen, terwijl de geringer klasfe zich met den wijn moet vrolijk maaken, welke de eerstgemelden niet lusten, en zoo is het met alle levensmiddelen. Sederd eenigen tijd is de Vin de Bourdeaux in Parijs, in de mode gekomen, immers men eet en drinkt hier ook volgens het voorfchrift der mode. Dezelve is een bruin roode, zwaare wijn, wat wrang , doch minder famentrekkend , dan de foorten , welken elders onder den naam van Pontak, Medok, Konftans, Kahor e. d. g. bijzonder in Nederfaxen, gedronken worden. (Het Vervolg in No. VII.) VAN  < 2^9 > 11. van den oorsprong des tooneelenBLIJSPELS in't algemeen. (Vervolg van BI. 142j jL h e s p 1 s , die ten tijde van Solen omflreeks de 60 olijmpiade leefde, ten tijde der balijlonifche gevangenis, wordt van de meeften voor den uitvinder der Tragedie gehouden, dan anderen weder lellen veel vroeger op — noemende eenen thomds, die ten tijde van Orestes leefde, en tellen Thespis dus als den zestienden in rang. Hoe het zij, dit is vrij zeker, dat Thespis —— zoo hij de eerfte uitvinder niet geweest is, echter voor den eerften verbeteraar mag aangemerkt worden. Voorheen was alles gezang, dit verveelde de aanfchouwers, om die reden was het Thespis, die het eerst een redenend perfoon tusfchen de gezangen inbragt, die dezel. ve afwisfelde , en een heldhaftig ftuk verhaalde —— aeschijlus omtrend de 63 olijmpiade verbeterde deze alleenfpraak, en voegde'er nog een handelenden perfoon bij. Sophocles en Euripides voegden 'er een derde en vierde  ♦C 270 > de bij, en op dusdanig eene wijze werd uit een woest gezang , van trap tot trap, eene handeling tusfchen fpreekende perfoonen daar gefteld. Thespis was gewoon zijne fpelers op een kar te plaatfen , ten einde van de befchouwers beter gehoord en gezien te kunnen worden ■ ook dit fchijnt aanleiding tot de theaters geeven te hebben ,• dan in vroeger tijd fpeelde men op het open veld, terwijl de fpeelers, om voor regen en zonnefchijn beveiligd te weezen, een befchutfel van takken maakten, welke de grieken fkénè, en de Latijnen Scena noemden, zonder eenige affchutfels of wanden voorzien , wanneer a es c 11 ij l u s, die het eerst het treurfpel van de klugt afzonderde, ook het eerst een theater op balken bouwde: —— de onderwerpen waren veelal op historiën gegrond; echter waren het Epicharmus en Phormis, welken het eerst de fabel tot het onderwerp hunner blijfpelen maakten. Zo lang de comedie op het land bleef, had zij zeker geen regelmaatigen vorm, zij verkreeg dien van tijd tot tijd, toen zij in de fteden had plaats genomen. ■ Men deelde het blijfpel bij de Grieken in het oude, middenfte en nieuwe blijfpel en het was over het algemeen bij deze natie in hooge achting, naar maate hel meer en meer met pragt en luifter omkleed werd. En zeker, de Atheners fpaarden geenekosten, om hun Tooneel tot den grootfien trap van volkomenheid te brengen — zij benoemden een getal geleerden en fchrijvers , om over de waarde van het ftuk te oordeelen; ■ men mogt geen ftuk uitvoeren, dat niet vooraf ter proeve was overgegeeven, en wanneer zodanig een ftuk goed gekeurd was, werdt het met r>- le  < 271 > Ie mooglijk pragt en luifter uitgevoerd. —i— Het bes,te des ftaats werd aan het tooneel opgeofferd, zoo ver ging de zucht'der Atheniënzers voor het tooneel; zij lagen de gelden, die ter bekostiging des oorlogs beftemd waren , te bekoste van het tooneel volgens justimüs waren de Schouburgen vol en de exerceer- plaatfen leeg ja wat meer is het werd bij doods ltraf verbooden, den voorflag te doen, om de geldmiddelen op de voorige wijze ter bekostiging van het Krijgsweezen aan te wenden. Uit vreeze, dat de gelijkheid der naamen den toefchouwer zoude doen verwarren, gaf men den fpelers Masken, welke zoo na mooglijk den perfoon of perfoonen evennaarden, welken men uelachlijk wilde voordellen. —-— Dit zelfs duurde voord, ten tijde van Aristophanes, de grootfte blij- fpel-dichter der oudheid: Vol moed en hoogheid, ijverde hij tegen de flavernij en alle die geenen, welke zijn Vaderland onderdrukten; hij ftelde de geheime eerzucht der regeerings perfoonen ten toon en dus werd de Comedie, onder zijne handen , het uurwerk der regeering, een bolwerk der vrijheid, een werktuig van Patriotismus. Hij leerde dus elk die pligten, welke hen beftand doen zijn tegen alle uit- en inwendige belagers. Wanneer lijsander Athenen had ingenomen, richte hij een raad van veertig tijrannen aan ■ deze , niet duldende, dat de ftaatsgebreken op het tooneel aan het volk bekend gemaakt wierden, verbooden in de 04 olijmpiade, of 400 jaar voor de geboorte des Zaligmakers , den Blijfpel - dichters iemand op het tooneel bij naame te noemen hieruit ontftond de middenfle comoedie, gelijk die , welke perfonaliteiten bevatteden> en  en waar van wij boven gewaagden, de oude comoedie, genaamd werdt- Ten zeiven tijd werd ook het chorus afgefchaft, wijl deze meestal de'bitterile fpotternijën bevatte. Hier door genoodzaakd, lieten de Blijfpeldichters de perfonaliteiten en naamen achter, en verfierden Characters en verdichte naamen , doch zoodanig, dat men zeer gemaklijk den bedoelden perfoon of daad raaden konde: daarbij maakte men de mommen en kleding zoodanig, dat de bedoelde perfoon bij de eerfte optrede des fpelers kenbaar was ja de fpotternijën namen in fcherpheid toe, naar mate men het verbod , door 'tijdsverloop minder begon te vreezen. Zodanig bleef het blijfpel, tot op den tijd van alexander den geooten, welke, na dat hij Griekenland onder zijne overheerfching gebragt had , en vrij zeker de fchimpreden der Comedie vreesde, alle perfonaliteiten, 't zij middelijke, 't zij onmiddelijke verbood, en hier door ontftond het nieuwe Blijfpel — dat zich alleen op de afbeelding der zeden enhetbelachiijk maaken der gebreken toelag, en tevens, daar het oude en middenfte Blijfpel een door één gemengde vaersmaat had, zich allen van jambenen trochaijche vaerzen bediende. Menander wordt in het algemeen als het hoofd der nieuwe Blijfpeldichters gehouden, voor en gelijk met hem waren ook verfcheiden beroemde mannen jn dit vak, als philippus, phuemon; dan na hem duurde het niet lang met de dramatifche dichtkunst der Grieken het oorlog, dat Griekenland verwoeste , het verlies der republikeinfche vrijheid , waar door de moed en het vermogen verzwakt werden, flos-  < *73 > floegen ook het tooneel den bodem in, daar het gebrek aan geldmiddelen het onderhouden des tooneels onmooglijk maakte. Buiten het gewoone comcedie of blijfpel, hadden de Grieken ook Satijrfpelen en hilarotragcediën, zijnde de laatfte een foort van ruuwe en ongeordende burleske tragediën, welke de landlieden op de Feesten fpeelden dezelve dienden in laater tijd, toen zij op het tooneel gevoerd werden , voor Intermesfo's tusfchen de bedrijven, om de gemoederen van de verwekte aandoening of fchrik te herftellen. de r o m ij n e n. Gelijk het Blijfpel bij alle volken en ten allen tijde de genie eener natie en der regeering met zich droeg, zoo ook zijn de Romijnen van dezen algemeenen regel niet uitgeilooten. Plautus, de eerfte Blijfpel-dichter, met roem bekend, door de republikeinfchevrijheid aangemoedigd, volgde Aristophanes na. De Romijnen , onder de regeering der Burgemeesters, waren even naijverig omtrend hunne vrijheid, maar zij gevoelden meer eerbied voor hunne overheden hier door was het, dat hunne eerfte Blijfpelen wel perfooneele maar nimmer politieke fatiren inhielden: de fmaak der Romijnen verfijnd wordende, gaf zulks aanleiding tot luxe en weelde, en dit ook had invloed op het Blijfpel ■ en daar de verbastering der Grieken ook tot den Romijnen overging, zoo deed Terentius niet anders dan Menander na te volgen » jammer is het, dat van de verbaa- zende meenigte Blijfpelen des laatften, niets dan flechts eenige overblijffels, tot ons zijn overgekomen. S Zoo  <[ 274 > Zoo dra waren de Romijnen niet onder de willekeur der Keizeren gebukt, of bet Blijfpel nam een anderen vorm aan; — het verloor deszelfs waaren fmaak —— het tooneel werd opgevuld met potfenmakers en narren, die het volk met ruuwe fcherts vermaakten , en den beheerfchers der toen bekende waereld zelfs behaagden. Het Blijfpel werd dus vroeger ter volkomenheid gebragt, bij de Romijnen, dan het Treurfpel, doordien de jonge lieden aan het eerfte meer behagen vonden; intusfchen kwam zoo wel het een als het ander , onder de Romijnen laat ten voorfchijn. Het gemeene- best ftond5i4 jaaren, wanneer Livius Aiidronkus heteer- fte fchouwfpel uitvoerde en geen wonder ■ het krijgswezen, gegrondvest op de liefde voor het vaderland, werkte zoo fterk bij de -Romijnen , dat zij, buiten de Rechtsgeleerdheid en wapenhandel alle andere kunften en weetenfchappen , zelfs fchadelijk foor het gemeenebest aanzagen —— hier door was het, dat de dichtkunst niet eer bij de Romijnen ftand greep, als ten tijde des tweeden punifchen oorlogs. Offchoon in den aanvang het Blijfpel eerder ter volkomenheid geraakte, dan het Treurfpel, bleef zulks echter op den duur niet in vervolg van tijd bragten zij het veel verder in het Treur- dan Blijfpel, ja in het laatfte moesten, ook hunne beste dichters, ver voor de Grieken wijken. Hunne taal had de bevalligheid des attifchen uitdruks niet; zij waren te driftig in het afleveren hunner ftukken; buiten dien waren zij alleen nabootfers en vertolkers der Grieken, dit getuigt 'Horatius zelfs; de Blijfpeldichters, en dit is ook eene der oorzaaken van de mindere volkomenheid in dit ftuk, werden veel minder geëerd, dan bij de Grieken ,  < 27S > ken, waarom zij zich ook zoo veel moeite in dit vak niet gaven; hier bij kwam nog, dat het gemeene volk meer fmaak in Pantomimen en gevechten, dan aan de blijfpelen vond. Het fpel werd niet zelden afgebroken, wanneer het volk een dier- of zwaartgevegt vorderde de adel zag ook veel liever een triomfftoec met gevangen koningen en veroverde fchatten omvoeren, ja , bij de voorftelling van iets zoodanigs ,' werd 'er duchtig in de handen geklapt, zoo dat men den fpeler niet verftaan noch hooren kon. Titus Livïus onderricht ons nog nader van deneerften oorfprong des tooneels onder de romijnen, hij zegt: in dit jaar, te weten in 't Jaar 391, na de bouwing van de ftad of in het 361 voor christus geboorte, en in het volgende > toen Sulpicius Peticus en Licinius Jlolo Burgemeesters waren, hield de pestteRome nog immer aan : om die reden werd 'er niets bijzonders ondernomen, dan alleen, dat men, om de genade der goden af te fineeken, ten derdenmaal na de bouwing der ftad een leüijlermum of goden maaltijd aanrichttede daar echter het hevig gif voordwoedde, in weerwil aller godlijke en menfchelijke hulp en daar elk door de vrees voor de goden geheel ter nedergeflagen was , zoude men , onder andere beproevingen , ook als een middel , om de Goden te verzoenen , Ludi Scénici of fchouwfpelen ingevoerd hebben: men liet dus tooneslfpelers uit Etruriè'n komen , welke geene vaerzen opzeidden , noch door gebaarden dat geene uitdrukten, wat een ander vóór zeide, maar zij fpeelden pantomimen, naar de maat der fluit zoo goed., als de gewoonte hunnes lands met zich bragt ; de jonge romijnen begonden wel dra hen na te volgen, S 2 maak-  maakten daarbij vaerzen, voor de vuist, volgende met hunne bewegingen de maat der vaerzen: daar dit zeer veel bijval vondt , maakte men door oefening zich verder bekwaam, en men gaf hen den naam van Histrionen , dewijl Hister in de tuscifche fpraak een fchouwfpeler heet. Zij begonden ook (daarna) tusfchenfpelen te maaken, welke op muziek geiteld werden, en waar in de declamatie en gebaarden de maat der fluit volgden — na verloop van eenige jaaren zou Livius het eerst gewaagd hebben, om , in plaats van deze fpelen, eene regelmaatige drama of handelend gedicht te vervaardigen, het welke hij zelfs, even gelijk alle de tooneeldichters van dien tijd deeden, hielp uitvoeren. Daar hem echter de aanfchouwers dikwijls de herhaaüng van deze of geene plaatfen, die hun gevielen, afvorderden en daardoor zijne (tem heesch werd, bad hij verlof, om een flaaf de woorden naar de maat der fluit te doen uitfpreeken, en ftelde door bloote gebaarden den inhoud zijner alleenfpraaken veel levendiger voor, wijl hij nu niet behoefde te declameeren ■ ■ federd dien tijd begon men de declamatie en gebaarden tusfchen twee perfoonen te verdeden ,en de gebaarden naar de maat in te richten. (*) Nadien men door deze in- f *) Het vervaardigen dezer maat was een bijzonder werk, even als bij ons het componeeren der muziek voor de Opera's zij deeden dit waarfchijnlijk door het plaatfen van accenten, of zeker foort van rooien. De ftem moest naar deze maat rijzen of daalen of afwisfelen , ten einde de fterkfte plaatfen des te beter konden uüfteeken - naar deze zelfde maat, dooreenvouwdige blaas-inftrumenten geregeld, waar na de fpelerdeclameerde, werden ook degesten ingericlit, en hier door kan men begrijpen, dat het gemaklijker ging, om de rollen tusfchen twee fpelers te verdoelen, wijl dezelve volkomen een en dezelfden maat volgden.  KC 277 > inrichtingen het tooneelfpel verbeterde en de teugellooze fpotternij daaruit verhandde, begonden de jonge Romijnen het voordellen derzelver aan tle Histrionen over te laaten, en de oude zangfpelen weder op te vatten , welke men in het vervolg nafpeelen of Exodia noemde. Uit dit een en ander blijkt, dat in den aanvang het tooneelfpel bij de Romijnen een godsdienftig oogmerk had, zoo als bij de meeste volken, gelijk wij in onze eerfte No. gewaagden; zij leerden de kunst van de Hetru- riers, een volk, hetwelk een veel grooter land bewoonden, dan het tegenwoordig Toscanen, maar het welk alle de landen, tusfen de appenijnen en de adriatifche zee bevattede; en veel eer in verlichting was toegenomen , dan de Romijnen: - de Hetruriers hebben dus eerder hunne fchouwfpelen gehad; echter zonder vaerzen of dramatifche voorftelling. De Hetruriers zouden het fchouwfpel van de Lijdiërs overgenomen hebben, als een foort van Godsdienftige plegtigheid. Het fchijnt in den eerften opflag vreemd, dat men een en dezelfde rol tusfen twee perfoonen verdeelde, welker eene reciteerde en de andere de gebaarden maakte, even zoo als eenigermaate bij ons de Marionetten : dan die bevreemding houdt vrij wat op, wanneer men aanmerkt, dat de tooneelen der ouden veel groo- den. —— De acteurs werden ook in beiden , in het declameeren zoo wel, als gesticuleeren , door bijzondere meesters onderweezen, en de kunst van gesticuleeren was zoo bekend, dat het volk de wanftaltigheden zien kon , en hem, die tegen de regels zondigde, uitfloot. S 3  «I 278 > grooter en minder verlicht waren, dan de onze, waar door men de fpelers niet zoo duidelijk en van nabij zag. De zangers ftonden ook agter op het tooneel voor de mufikanten, dus konden de toefchouwers niet eens merken, dat twee per Toonen dezelfde rol onderling verdeelden. ——— Ten anderen hadden de fpelers bepaalde masken voor, dus konde men aan de beweging van den mond en het gelaat niet zien , of zij fpraken of niet. —— De Masken bragt Aefchijlus het eerst ter baane. Diomedes zegt, dat Rofius Gallus dezelve het eerst voor zich invoerde, om zijnfcheele oogen te bedekken; ■ dan het is niet zeker , wanneer deze Rofius Gallus geleefd hebbe : —— dit is zeker, dat elk foort van Dramatifche ftukken zijne bepaalde Masken had. Lucianus doet Anacharis zeggen, dat men in de fpelen van Bacchus groote masken met vreeslijk gaapende monden had, uit welke hoogdraavende woorden en leerrijke fpreuken voorde loeiden. Deze momaangezichten bedekten niet alleen, gelijk de onze , het aangezicht, maar j ït geheele hoofd; men verbeelde zich, om hier ccnig denkbeeld van te hebben, een heimet met een vifier, dus konde men de ganfebe gedaante des hoofds, 't zij rond of plomp, 't zij fpits of kaal, e. d.g. naar de maat les chara&ers, 't welk de fpeler vervullen moest, vormen. Even ais op het italiaanfche tooneel, vaste kledingen en masken voor een Arlequih en Pantalon, zoo had het tooneel der Romijnen ook zijne vaste masken voor een Hippolitus, Herkules, Nestor, e. d. g: Zij had. den ook bepaalde masken voor de onderfcheiden charac- tei.Sj —: hier door zag men nooit een grijsaard den verliefden fpeelen ; het gezicht des fpelers kwam volmaakt met  < 2?9 > met zijne rol overeen. Zij waren ook zomtijds aan beide zijden verfchillende. Een vader , bij voorbeeld, welke nu eens vergenoegd, dan eens verdrietig was, had aan ds eene zijde en glad en vriendelijk, aan de andere zijde, en gerimpeld zaamgetrokken en verdrietig gelaat. De fpeler keerde dus die zijde naar de aanfchouwers toe, welke met de toeren van zijne lol overeenkwam. Door deze masken waren zij ook in ftaat om mannen voor vrouwen te doen fpeelen , dat dikwijls noodig was, door de groote des tooneels, welke een forfche en luide Hem vereischte; bijzonder, wanneer de rol in het verwoedde viel, waar toe de gaapende vorming van den mond het haare toebragt: buiten dien hadden zij daar door ook dit voorrecht, dat zij veel gemaküjker, dan wij , vreemde Natieën konden invoeren , wijl de characteriftike Natie-trek gemaküjker op het momaangezicht kon gebragt worden. De Romijnen hadden verfcheiden foorten van tooneelfpeelen , zij verdeelden dezelve, volgens Livius, naar de kleding: A. In palliata. Wanneer 'er Grieken op traden. B. In Togata, wanneer 'er Romijnen verfcheenen, welke de toga droegen; deze waren echter: a. Of een Romijnsch Blijpel in 't algemeen, welke alle andere fooiten onder zich begreep, en waarin eene Romijnfche gefchiedenis voorgefteld werd. b. Of waarin perfoonen voorkwamen, welk de zoogenaamde toga pretexta droegen; gelijk Perfms gefchreeven heeft; of c. Waar perfoonen ingevoerd werden, welke de S 4 Tra-  <[ 280 > Trabea dragen mogten, gelijk triumpheerende veldheercn cn koningen. II. Na de plaats. A. Tabermrice. Hebbende hun naam na de geringe hutten, woningen, winkels en werkplaatfen der Handwerkers , welke hunne kostwinning zittende beoefenen. 'Er werden alleen Iaage characters in voorgefteld : B. Atellanen, hebbende den naam van Atella, een ftad der Osciers, waar nog heden een dorp gevonden wordt, Sant Arpino genaamd, twee mijlen van Averfa in Terra di Lavorno : volgens Diomedes waren zij van gelachverwekkenden inhoud en uitdrukking, en de fatirike (pelen der Grieken evenarende ; echter daarin van deen onderfcheiden, dat in dezelve geene fatijrs , als Au- plijkus en Bufiris, maar oscifche Characters voorkwamen, alsMaccus, een gedrochtelijk en mismaakt belach- lijk nguur. Waarfchijnlijk (peelden zij, even als in de Italiaanfche kluchten, voor de vuist. - Men gebruikte in dezelve ook de taal der osciers, waarfchijnlijk, wijl dit dialekt den romijnen belachlijk in deooren klonk. III. Ten aanzien der innerlijke inrichting en uitvoering waaren zij : A. Stataria! of zulke, waarin geene^zeer ingewikkelde handeling voorkwam. B. Motorics; deze waren vol veranderingen, vol handeling en ingewikkeld. C. Auxtse of een mengfel der beide Jaatften. Wanneer het Chorus, wegens de fcherpe fpotternijën, even. als bij de Grieken, afgefchaft werd, liet men de toefchouwers tusfchen de bedrijven, door fluitenfpelers ver-  < 2Sr > vermaaken, dezen werden door een Histrio of fpeler vergezeld, welke door zijne beweegingen en gebaarden de voorgaande handeling herhaalde men noemde denzelven Minius dit behaagde het romijnfche volk, zij zonderden weldra de mimifche tusfchenfpelen van het Blijfpel af, en maakten 'er eene bijzondere drawatifche handeling uit. {Het Vervolg hier na.) S 5 VA-  ♦fl 282 > 111. VADERLANDSCIIE DRAGTEN. Eene Zaandammer Dame. (Zie PI. X.) Het Hoofd van deze Dame is voorzien van een fijne kamerdoekfche kap met kant, waar onder een ondermutsjen met eene zwarte of bonte kant, waar onder van a-neren een pol (die van glad kaarten papier gemaakt, en door een koperen beugel tjen gefatfoeneerd wordt, ) om het hoofd van agteren een vlakke rondheid te geeven; — wordende zulks met een oorijzer van goud of zilver onderfteund, aan den voorkant, door twee groote poolen , het aangezicht vrij wat fieraad bijzettende; aan deze pooten of knoppen wordt wederom met gouden,: juweelen of parel-fpelden de kap vast gemaakt. Het aangezicht wordt door een krans lokken nog meer fieraad bijgezet, die van boven op :t voorhoofd dun, en op zij aan de wangen dik gekruld worden, o:n daar door de rondte van het aangezicht te helpen bevorderen. De  X.   < 283 > De hals is voorzien van eene fraaüe ketting garnaaten, met een haak voorzien, en gedekt dooreen fijnen kamerdoek met kant, van vooren netjes gevouwen, en met een voorfpelder of lint voor op de borst vast gemaakt. De netheid, geenfints de gezondheid, wordt nog te meer bevorderd door een korsjet of rijglijf, het welk van onderen om den middel naauw wordt toegereegen. Over dit draagt men een kasjekien, of jakjen, van zijden, wollen, of linnen Moffen, het welk tegenwoordig in navolging van de fiedelingen, op de armen met kransmouwen gemaakt wordt, en anders met opflaa- gen. Het wagt of de bovenrok wordt mede van keurige zijden of wollen floffe gedraagen, en zodanig gemaakt, dat de ruimte van het zelve te gader in netgeplooide vouwen van agteren en op zijde hangt; voords heeft men chitfe en andere rokken, die alle de een na den anderen netjes gefchikt, en eindelijk door een hoepelrok onderfteund worden. Het Schor- tel of boezelaar word gemeenlijk van best oostindisch of ander bont gedraagen , dat glad , gelijk en netjes gevouwen, voorgedaan, en om de middel door een breed gebloemd zijden lint vast gemaakt wordt. De armen worden gedekt door groene , blaauwe , witte of andere koleuren van zijden wanfjens, van onderen met kant, en van boven met gouden gespjens om de armen vast gegespt; de kaper , het gewoone hoofddekzel , is mede iets , alleen hier in gebruik, gemaakt van beste zwarte zijde , met wit moor van binnen gevoerd, van agteren met fatijnen banden, welke met goude haaken voorzien , van vooren om de middel worden vast gemaakt. MO-  < 284 > IV. MODE-NIEUWS, i. Uit Frankrijk. D e kleding der Dames is thans van eene voorjaarsfroffe, en puce koleur , zoo ook de rok; op de handen heeft men om de mouwen een geftrikt nakara lint. — De waaiers zii'n van vooren hemelsblaauw, met zilveren ftarren, met eene frange van nakara - zijde; de halsdoek is van wit gaas , zeer openftaande, en met een gouden tandjen omzoomd. De oorverilerfelen zijn van goud en zeer lang. De halsband van zwart lint, met een hanger, waar aan een gouden hartjen op de boezem zweeft. De hoed is van Petit fatin en nakara, van vooren een weinig verheeven ; de linten wit, depluim zwart, met een nakara top. Onder den hoed eene kleine muts van gaas, met ronde plooien. (*) Ook CO Le hahillement des Dames est d'une dtolFe de printemp, couleur puce, la jupe pareille; aux poignets des rubans nakara. Even •   IX  <[ 285 > Ook draagt men (zie PI. oJ kleine flroohoeden in den fmaak eener aker-dop, halver wege doorgefneeden; met nakara linten en eene witte pluim verfierd. Onder dezen hoed, die men niet zeggen kan, dat de fchoonheid onzer dames zeer verhoogt , heeft men een muts met kleine platte plooien; een kleine doek loopt onder dezen hoed door en wordt onder de kin toegeknoopt. De tour de gorge is en rideau, van wit gaas; het hair ongepoederd. De caraco en jupe zijn hemels-blaauw, verfierd met nakara-festons; de fchoenen nakara. (*) Parijs 5 April. De hoeden der dames worden thans niet meer op het hoofd, maar geheel en al, wat voorwaards, op zijde afhangende gedraagen, zoo dat de punt der onderfte rand met Eventail a fond bleu-de-ciel, parfemé d'étoiles d'argent, avec une frange de foie nakera. Fichu de gaze blanche, très-ouvert, bordé d'une dentelled'or. Boucles d'oreilles d'or , tiès longues. Collier de ruban noir, avec agraffe & cojur d'or. Chapeau d'un petit fatin nakara, un peu relevé pardevant, rubans blancs, plume noire. dont le bout est nakara. Sous Ie chapeau un petit bonnet de gaze a plis ronds. Souliers nakara. (*) Petit chapeau de joncen forme de coque de gland, coupée par la moitié. Rubans nakara; plume blanche ; fous le chapeau un bonnet de gaze a petits plis plats ; petit fichu, qui pasfe. fous le chapeau & fe noue fous le menton; tour de gorge en rideau, de gaze blanche; cheveux fans poudre. ■ Caraco & jupe bleu-de-ciel. ornés de fesions nakara; foulicrs nakara.  < 235 > met het regter oog gelijk komt; men heeft in voorigen tijd, bij de heeren, een krul geheel agter 't oor gedraagen, laatende het laatfte geheel bloot en men noemde dit boude perdue; men zouden deze hoeden wel Chapeau perdu kunnen noemen; dezelve zijn van zwart fluweel, met een fmal gouden gallon ; de bol wordt door fijn nakara laaken omringd; van onder deze hoed loopt een doek van wit gaas over het hoofd, vormende dus een zoort van muts. De hoed is aan het hoofd met een groote diamanten hairfpeld bevestigd; een nakara-bmd omringd, door het kapfel heen loopende, het hoofd. De halsdoek is in de vorm van een overhembd , digt om den hals fluitende, en onder de kin heen met kleine ronde plooien, hier over gaat een tweede gewoone halsdoek, welk zeer wijd open ftaat. De robe is van neteldoek , met'roode, blaauwe en groene bloemen; op de handen een geftrikt nakara-Ymt; de rok evenaart de jupe; de bandelier is van zwart en nakara dwars geftreept lint. De fchoenen nakara. (*) Over het algemeen zoude men veel meer van de mode- ver- (*) Chapeau de velours noir, bordé d'un petit galon d'or, ceint d'une draperie nakara & pofé tout-h fait de cóté. Sous le chapeau un fichu de gaze blanche. formant le bonnet; ce chapeau est attaché avec de grosfes épingles a têtes de diamans. Uandeau nakara, qui ceint la têie. Fichu en chemife, qui enveloppe la gorge , froticé fous le menton, par de petits plis ronds. Autre fichu de gaze blanche tiès ouvert. Robe de mousfeline brodd en fleurs rouges, bleues & vertes; aux poignets des rubans nakara. Jupe pareille a ia robe ; ceiuture rayee de noir & nakara. Souliers nakara.  < 28? > veranderingen in zak-geweeren, dolken, zakpistoolen, fabel-en degen-ftokken, of liever rottingen, in de vorm van dezen , dan van de fchoone klederdragten onzer heeren en dames melden kunnen; de vrolijke, zingende pelits-maitres draagen nu , bij hun flacon, gouden Jouvenh, necesfaire , fausfe-montre en bonbonniere, ook een italiaanfchen dolk, en een paar zakpistoolen; de nieuwfte mode beveelt dit; het voorval met den koning levert hier een bewijs van op, toen men de, bij meenigte te hoop dringende heeren, de zakken leegde, en ganfche korven met dergelijke Nippes aanvulde. Echter is de graanleezing op den akker der mode ruimer, dan zij geweest is. Hier en daar ziet men eene dame en parure, in eene Robe de Reine, van eene met favojaards-bruin en groen wederfchijnende Pecking , gros-de-tours of gourgouran. Het bijzonder onderfcheidende daar aan is een rozenkleurige groote flrik, van vier poffen zonder afhangende einden, zijnde het lint eene hand breed, bezettende de geheele taille of lendenen; het lijf van vooren, onder de Robe is wit; rok en halsdoek zijn van wit gaas , geborduurd of met gefchilderd borduurfel om de randen ; het kapfel beftaat uit eene zoogenaamde Coëffure a la modestie , wit en zeer na aan de Bonnet turban grenzende. Nakara en Coquelicot, of klaproozen-rood, met wit en zwart verbonden , blijven nog de heerfchende mode verwen tot alles , wat men kleinen opfchik en garneerfel noemt, hierom is het, dat men in de hairen , op de mutfen en hoeden niets, dan granaatbloemen, pluimen met nakara toppen , nakara fchoenen, linten, hoeden &c. ziet. • Uit  •C 288 > 2. Uit Duitschland. Men heeft hier eene phantafie-kleding, van zeer veel fmaak, het welk flechts voor een gedeelte van franfchen oorfprong is. Dezelve beflaat in een caraco of coureur hVEJpagnol, van fijn geftreepte roozen roode peking. De fchootjens van agteren zijn allen, op zich zeiven, puntig als bladen, van wit peking met zwart lint omgezoomd. De mouwen hebben ronde opflagen, mede wit met zwarte linten. Van de fchouderen hangen vier, loshangende van elkander verwijderde witte, met fma! zwart lind omzoomde linten, wordende door een foortgelijk lint, op het midden des boven-arms gevat; de breede gaazen halsdoek, half openftaande, toont een fijn geplooide tour de gorge, het corchet is wit peking; de rok wit gaas met gekoleurde bloemen , van onderen met een breed roozenkleurig lint omzoomd ; de hoed is de gewoone Chapeau fiamand, van wit atlas, even een weinig fchuins ftaande; om het midden der bol loopt een breed rooskoleurig lint; de randen zijn ter zijden een weinig opgeflaagen, met een roozenkleurige rand ; voor en agter tegen de bol zijn roozenroode ftrikken ; ter linker zijde rijst een panache van breede witte pluimen en zwarte haanen-vederen in de hoogte en agterwaards, onder den rand, tegen het hair fladderen roozen-roode poffen en linten af. De frifuur is met krullen gekroesd, en de chigon is van onderen opgeflaagen. Zoo even is ook een nieuw foort van engelsch half- lakèfl  < 289 > laken voor dames-overrokken en frakken voor de Heeren; het hiet fuwarouw, het zelve is éénverwig, van allerlei koleur en met fteepen geperst, een el breed, kostende van 2 tot drie gulden de el. Het bijzondere daaraan zijn de ftreepen, welke waarfchijnlijk met warme metaalen rollen 'er in geperst worden , zoodanig , dat zij diep ftaan en de vertooning maaken, even of zij 'er in geweeven waren. Frankfort aan de Mam; Maart. 1791, 1 TOO-  ♦C 290 > v. T O O N E E L-N IEÜWS. TTe Weenm, op het Keizerlijk Koninglijk Hof-theater, zijn, onder anderen, in Februarij vertoond: LaGiardiniera inamorata, Opera in 2 bedrijven: de muziek was van guglielmi. De Seltene onkel, orginal-luit/piel in 4. bedrijven van a. von ziegler. Te Bresden, door het Keurvorstl. Saxisch Tooneelgezelfchap: Be fchoone Nanette, Lustfpiel in een bedrijf. — Was dein einen recht ist, ist dem andern billig; een Blijfpel in drie bedrijven van brand es. Oder wie wird das dblaufen ? een oorfpronglijk tooneelftuk in 4 bedrijven van j es ter. Friedrich von Oestreich, een tooneelftuk uit de vaderlandfche gefchiedenis, in vijf bedrijven van ifland. Te Berlijn, der Breijfache Liebhaler, eene Operette in 2 Bedrijven , door den Heer lippert ,• dit ftukjen als benifit gegeeven , heeft geen goed onthaal gehad. Die geluckliche ehe durch delicatesfe, een Blijfpel in vier Bedrijven, van sciiröder. InMaijnz, die Gefchwis- ter  < 291 > ter, door von göthe ; Der Herbjlag, door von ijland; de Melomanie oder die Singfucht, Opera, naar hetFransch van schmiedek, de muziek van cham. pein. IValdnersfamilie, Tooneelfpel door simmlek; den 28 Februarij: die Rathfel, een oorfprongüjke Opera van sch ai ieder, het muziek van den Vrijheer von kerpen; de Prinfen coNDé, bourbon, &c. waren 'er tegenwoordig. Te Hamburg, Das Kind der liebe, RichardLSwenherz, &c. Den 4 en 18 Februarij was 'er bal en masqué. Te Manheim, Die gute Ehe, Blijfpel naar florian, van antonwall; Furjlengrofzmuth. Axur, König von Ormus, Opera, naar de Farare van beaumarch ai s. * De Opera in het Pantheon te Londen, is den 17 Februarij geopend met Armida, door sachini; de voornaamfte Acteurs waren Sigr. Pacchioretti, Lazarini, Benigni; de Actrices, Mad. Mara en Sgra Salimbini. Het Ballet, Amphion, daar bij gegeeven, was gecomponeerd door den Heer duberval. De voornaamfte Danferesfen waren MUs Theodore, Gervaife, Strooze, Delignij en Simonetti. Met een zeer goed gevolg, is op het Theatre Italien, in Parijs, vertoond: Camille, om le Souterrein, Comédie nouvelle en trois atles, Mêlée d'ariettes, door m. maksollier; de muziek voor de Aria's, zijn van m. d'al a yr ac. T 2 Op  € > Op het Thtatre de la Nation, Les. ViBemes'iCloitrêes, eene Drame in vier Bedrijven en in proza , door u. m o n v e l. # .. ' é Ondermeer andere ftukken, zijn ook op den Amfteldamfchen Schouwburg vertoond en herhaald: de Algerijn/die Landvoogd; Richard Leeuwenhart, vertaald door den Heer b. ruloffs ; de Schrik is 't meest, een tooneelmaatig Spreekwoord , onderteekend door b. r. Dit laatfte is zeker op een Kwakzalvers Theater een zeer gefchikt ftukjen, maar een geordend tooneel onwaardig; het behaagde aan het algemeen geheel niet. De bekwaamheid van den Heer bingleij, zette 'er de eenigfte waarde bij. En wat toch is een tooneelmaatig fpreekwoord: een proverbe dramatique ? wij bekennen het niet te weeten ; vergeefsch zoeken wij om, in het ftelfel der dramatifche weetenfchappen. Dat men goede ftukken overneeme van anderen; dat men dezelve navolge in hetgeen fchoon en edel is; maar laat men toch de dwaasheden niet na apen, of wij maaken ons aan verachting fchuldig, waardig d«n geenen , welke met kwakzalverijen een goed tooneel overlaadt. Tweemaal is ook vertoond: hetHuwlijk door eenWeekblad; uit het hoogduitsch vertaald, en eigenlijk een oorfpronglijk fransch ftuk der voorige eeuw. Het weekblad (dus is het uittrekfel der fchrijvers van a. l. zeitung 3 September 1790,) wordt, dooreen rijk man, niet uit winzucht, maar met het edel oogmerk, om de verborgen deugd kenbaar te maaken en der fnood- heid  < 293 > heid het momtuig afterukken, gefchreeven; daarbij heeft hij ook het genoegen, veelvuldige menschlijke dwaasheden te leeren kennen, die voorheen hem vreemd waren ; fchaaren van menfchen, uit allerlei ftand,tooneelfpelers ' boekhandelaars, foldaaten , zangeresfen , taalmeefters > joden &c, komen, de een na den anderen op, welke, daar zij hunne aankondigingen in het weekblad willen doen plaatfen, tevens hunne dwaasheden ontdekken. Dan even dit zelfde weekblad treft een eigenzinnig vader, die zijne dochter hardnekkig wijgerde, zoo zeer, dat hij haar met drift den minnaar aanbiedt, zoodra hij dien in den fchrijver van het weekblad kennen leert. Met een zoo zwakken draad (vervolgen die fchrijvers) zijn de tooneelen van dit naftuk aan elkander gereegen; dan, de maaker geeft het ook alleen voor eenPosfe, een klucht en als zoodanig kan het zeer wel bijval vinden op tooneelen, welke van twaalf tot vijftien goede komifche acteurs hebben, om het uit te voeren. Eindelijk is het Tooneel voor dit jaargetijde geflooten, met het tooneel ftuk, de Indianen in Engeland. Op denRotterdamfchen Schouwburg zijn, geduurende de maand Maart, vertoond: La Caravane du Caire, grand Opera. 1 La Femme Jaloufe , Comedie. ■ La Melomanie, Opera. L'Ami de la Maifon, Opera. Alexis & Justine, Opera. Les deux Petits Savoijards. Le Magnifique, Opera. ■ L'Amant Jaloux, Opera. Le Marquis de Tuli- pano, Opera. —— Le Deferteur, Opera. Le Tone- lier, Opera. —— Le Bon Pere, ou la Suite du Bon T 3 Me-  < 294 > Menage, Comedie. Felix ou t'Enfant trouvê, Opera. ■ Les Dettes, Opera. La Vallesle d'Ainette Ê? Lubin , Opera. Le Repenter de Figaro, Comedie. —— Richard emir de Lion, Opera. 1 Le Barbier.de Seville, Comedie. —— La Fausfe Magie, Opera. Les deux Tuteurs, Opera. Les Reveries Renonvellees des Grecs, Parodie d'Iphigenie Opera. —— Renaud d'Ast, Opera. -" Rofe &? Colas, Opera. -" Le Comte d'Albert, 6?i ƒ« Suite, Opera. —— L'Epreuve Villageoife, Opera. * Te Hansver is den 23 Maart vertoond: Papa HarleMn , Koning en Harlekin het Zoontjen, Kroonprins, een Heldenfpel, in drie Bedrijven , door den Hertog van Chofeul , overgezet door g. f. alb, grossmann, Hanover bij Ritjeher 1791. Het zelve was reeds aangekondigd , de aanplakbriefïens waren reeds rond gedeeld, toen een bevel der Regeering de uitvoering van dat fpel verboodt. 't Gevolg hier van is geweest, dat dit weinig betekenend en plat gefchreeven ftukjen eene algemeene leezing heeft aangetroffen, en het gansch Publiek daarin toefpelingen op de Europifche Hoven gezocht, en, dat natuurlijk is, ook door het zoeken gevonden heeft, die men anders niet befpeurd zou hebben, daar zij in de daad door een onpartijdig oog, dat niet altijd vindt, het geen het gaarne vinden zou, of verwagt te vinden, 'er niet in te ontdekken zijn. Eenige weinige dagen voor het vertrek zijner Neapoütaanfche Majefteit, werd hier een gemaskerd ball gegee- ven,  < 295 > ven, waarin het volgend zonderling verfchijnfel gezien werd. Men zag een vol kegelfpel in de zaal komen. Deze gemaskerde kegels fielden zich in orde, meteen koning in het midden. Een der maskes wierp met een houten bal in dezelve, en zij vielen op eikanderen, wanneer zij geraakt wierden. Een jongen zette de kegels weder op. Na dat dit eenige maaien herhaald was, begon het kegelfpel op een gegeevcn teken eenen kontradans, waar in, bij het maken der eerfte figuur, de kegels altoos in hunne richtingftonden, en vervolgens, hoe onderfcheiden de figuuren ook wierden, de koning der kegels echter altijd in het midden bleef. 4p 4k De Heer cra mee, te Lmidon, heeft eene nieuwe volkomenheid aan de hautbois bijgebragt, door welke men, zonder eenig middenftuk aan te brengen, alleen dooréén zilveren fchuif het inftrument in een oogenblik hoog en laag kan doen ftemmen; op gelijke wijze heeft men van hem een nieuwe ClaHnet met eene fourdine. T4 BIJ-  VI. 6 IJ ZONDERHEDEN. BRIEF VAN EEN ENGELSCHMAN. Ik heb een plan, hét welk ik mij verpligt reken aanhef publicq mede te deelen. Ik heb gezien, dat onze Dames, om naar de Mode te zijn, zich niet meer door haare kamenier doen kappen, maar dat zij een kapper moeten hebben; dat zij het beneden zich achten, bediend te worden, door perfoonen van haare eigen fexe, en een Lijfknecht, een Kamerdienaar, enz., ten dien einde neemen. Ik gebruik dus de vrijheid, aan de mannen voor te ftellen, om de Jufferfchap hier in na te Volgen, en voordaan vrouwelijke wezens in onzen dienst te neemen, tot alles waar toe wij anders onze knechts, loopjongens , kamerdienaars , enz. gebruiken, 't Zal Voor hun buiten twijfel veel aangenaamer zijn, zich te laaten fcheeren, kappen , kleeden en dienen, door de zagte en vlugge handen van een bevallig meisjen, wier geurige en zuivere adem genoegen en leven verfpreidt, dan onder de harde en averechtfche handen te zitten van een lompen kaerel, die na wijn, tabak, en al wat le*  € 297 > lelijk is, itinkt. Zou het onbetaamelijker zijn voor een jong meisje, de maat van het manlijk gewaad te neemen, dan het voor eene Dame is, zich door een man een rijglijf, enz , te laaten aanpasfen? dan is zij niet ongelijk aan onze eerfte moeder: 't zijn dan flechts do vijgebladen van moeder Eva. Hoe het zij, ik heb het mannelijk befluitgenomen, om in dit opzigt den toon te geeven. Ik neem alle mijne huisbedienden uit de fchoone fexe. Mijn kamenier zal mij in mijne flaapkamer bedienen: zij zal mij ontkleeden , mij te bed brengen , en mijn kaars weg neemen. Ik zal een kapfter en fcheerfter, enz. hebben. Dit is even welvoeglijk, als de wijze, waar op de Dames zich doen bedienen , en indien men mijn voorbeeld , gelijk ik hoop, navolgt, zullen de arme meisjens, zo verlaaten door haare eigen fexe, heur onderhoud op eene voegzaame, ja eerlijke wijze, bij ons mannen, kunnen vinden. Het waarlijk zedenlijk oogmerk van dezen brief Iaat zich (wordt door iemand aangemerkt,) zeer gemald ijk begrijpen. Zekere voornaame vrouw van Parijs begaf zig, uit nieuwsgierigheid, naar de hoogfte balcon van de franfche Opera, welke het Paradijs genoemd wordt, en de zamen - komst der Priefteresfen van Venus is: zeker jong Heer, getroffen door haare fchoonheid , en haar niet kennende, oordeelde van haar, naar de plaats, waarop hij haar vond, en verzocht met haar te foupeeren. Zij bewilligde in zijn verzoek, en vertrok eenige mimiT s ten  •C 298 > ten daar na met hem; beneden komende, zag hij, tot zijne groote verwondering, haare bedienden en uitmuntende Equipagie, 't welk hij kende. • „ Wel nu, ,, Mijn Heer!" zeide zij met een ftreng gelaat; doch hij andwoordde: „ Mevrouw! thans zijn 'er rangen op aar„ de, doch in het Paradijs was alles gelijk. Ik ben uw „ Dienaar V' en hij vertrok. iets van miss anna sheldon. Deze Misf anna siieldon, voortijds een bekend meisjen van plaifier, te Londen, heeft onder den titel van Galanten der groote Waereld, in Engeland, de belangïijkfte tooneelen van haar leeven medegedeeld. Toen zij dit haar boek fchreef, was zij oud , arm, ziek , verlaaten , boetvaardig en vol berouw, en getuigt van zich zelve: „ Ik heb alle die afwisfelende geneugten, die aan „ de gekogte bevrediging van wellustige driften verbon„ den zijn, gefmaakt. Ik verwekte bewondering; elk „ maakte zijn hof bij mij; ik werd ten uiterften bemind; maar thans voel ik, op welke zwakke, bouwvallige „ grondflagen het geheele gebouw van de dienaresfe des „ wellusts gedicht is. Als de fchoonheid, die den ver.,, leider aanlokt, begint te verwelken, trekken nieuwe „ voorwerpen zijne bewonderende aandacht; de drift „ zoekt naar andere bronnen van bevrediging; onver„ fchilligheid, verachting en armoede volgen elkander „ op." Zie hier kortelijk iets van de lotgevallen eener on-  < 299 > ongelukkige, voor wier met de waarheid oveiëenftemmend getuigenis de droevige ondervinding van zoo veel anderen borg ftaat. Zij' was de dochter van een Scheepstimmerman Holland. Eene hoerewaardin troonde haar van haare ouders af, en een reeks van onbegrijpelijke voorvallen, die zij op haare daadelijke vervoering verhaalt, toonen genoegzaam aan, dat zij wilde verleid weezen. Haar eerfte minnaar was de zeer dappere Scheeps-kapitein Waljïngham, die haar tot aan zijn dood bleef beminnen , en het wél met haar meende ; niettegenftaande haare trouwloosheden en fchandelijke levenswijze, waarin zij verviel, hem dikwijls van haar fcheidden. Zij ging flechts uit den arm van den eenen voornaamen of rijken ligtmis, in dien van den anderen over; trouwde, zonder oogmerk om haar levenswijze te laaten vaaren, zelfs tegen haaren zin; floeg haar man het huis uit, en bleef eene Dame van plaifier. Misf Sheldon helde natuurlijk over , volgens haare trek en neiging, tot het vrolijke, ja tot het uitfpattende roeklooze. Van den een of anderen riiklijk onderhouden wordende , ging zij echter dikwerf naar een zoogenaamd Bad, om de vermaaken der buitenfpoorigfte brooddronkenheid te fmaaken. Haar luimig charafter belette, dat zij niet lang met denzelfden minnaar op een goeden voet bleef. Egter waren 'er onder, van welke zij mishan* delingen verdroeg, daar zij anderen dikwijls zelfs flagen deed gevoelen. Bij eene kostbaare levenswijze en dolle verteeringen was zij dikwijls brood-arm, en werdt door haare fchuldëisfchers meermaalen gearresteerd. Met dat alles zijn 'er egter onder haare daaden veclen, die een zagt gevoelig hart kentekenen. Zij daalde hoe langs hoe dieper, bijzonder na den dood van IValftngliam, dien zij  < 3®° > zij toen hevig beminde. Zelfs bood haar een geweezers minnaar, met wien zij duizenden had doorgebragt, daar na een guinee tot een aalmoes aan. „ Meer," zoo fluit zij dit verhaal: „ meer dan veertig duizend pond, de „ belooning van mijne wellustdienften, heb ik verteerd, „ en hoe mijne tegenwoordige ellende eindigen zal, „ verwagte ik van den tijd." TESTAMENT VAN EEN ENGELSCHEN NATUURKUNDIGEN. Door mijn tegenwoordig testament en uiterfte wille, maak ik ondergetekende, ziek naar het lichaam, maar gezond naar den geest, de volgende befchikking over de goederen, die ik in deze waereld bezitte. Eerftelijk maake en befpreek ik aan mijne lieve huisvrouw een doos met kapellen; een met fchulpen, een vrouwe geraamte, en een opgezette Baliliskus. Item. Aan mijne dochter Elizabeih mijne praparata van de zonnedaauw: nog, mijn geheim om rupfen op te zetten. Item. Aan klein Fransje, mijn jongfte dochtertje , drie crocodillen-eiren : nog een vogelnestjen, dat haar bij gelegenheid van de geboorte van haar eerfte kind zal worden ter hand gefield: wel te verdaan, dat zij getrouwd zal zijn met de toeftemming van haare moeder. Item, Tot erkentenis van mijn landgoed , dat mijn oudfte broeder wel aan mijn zoon Charles heeft gelieven te  te fchenken, mijne fraaije verzameling van fpringhaanen van het voorleeden jaar. Item. Aan mijne nicht Suzanna, zijne eenige doch' ter, de kruiden , die in Engeland in 't wild groeijen , geplakt op roijaal papier. Nog eene verzameling van alle foorten van kool, die in Indien wast, op groot folio papier. Ik maak geene befchikking, ten voordeele van mijnen Neef Ifaac, naar dien ik reeds daar in voorzien heb, hem nog niet lang geleeden vereerd hebbende, eene gehoornde tor, de ftaart van een ratelflang, en de mummi van eenen Egijptifchen Koning. Wat Jan betreft, mijn oudfte zoon, hij heeft mij bewijzen van eenen Hechten aart gegeeven, bijzonderlijk daarin, dat hij zich een onvoegzaam woord heeft laaten ontvallen, nopens zijne kleine zuster, die ik in brandewijn bewaare ; ik onterf den bovengenoemden Jan , en verklaar, hem vervallen van de vaderlijke goederen; hem alleen voor zijn geheel aandeel maakende , een huisjen van een alikruik, enz. M E N,  *£ 302 > MENGELWERK. HET GOEDE MUISJE N. Eene Vertelling uit de tijden der tovergodinnen. r was eenmaal een koning en koningin, welke 200 zeer eikanderen beminden, dat zij over en weder het geluk hunnes levens uitmaakten. Immer , ■ iets, dat zoo zelden tusfchen gehuwden gevonden wordt, ■ • immer hadden zij ééne gedachte, ééne wensch. Dagelijks gingen zij te zamen op de jagt, om herten en haazen te fchieten ; of op de vischvangst of op een ball of groot dinè uit; dagelijks was 'er Opera en Comoedie. Zij lachten, zij zongen en deeden, met één woord alles, wat mooglijk was, om zich vermaak te bezorgen. Welk een heerlijk leven, zullen veelen onzer fchoonen uitroepen I ■ Ja een heerlijk leven was het en de onderdaanen volgden hier in het voorbeeld van het hof na — iets, dat altijd gebeurt, —— en daar in dit rijk alles vrolijk en lustig was, noemde men het zelve Het Land der vreugde. Dan,  < 3°3 > Dan, het geval was, dat de nabunrige Koning een geheel tegenovergefteld leven leidde; een bepaald vijand van al, wat vreugde en vergenoegen verfchafte, waren bloed en wonden zijne grootfte blijdfchap. Vreeslijk was zijne houding, ingevallen en dreigende zijne oogen, lang en verward zijn baard. Bleek en mager trad hij in zijne reuzengeftalte daar heen, bedekt met zwarte) klederen , en het hair hing woest bij zijne fchouderen af. Wreed van inborst, fchepte hij zijn grootst verinaak, in den misdaadiger met eigen hand van het leven te beiooven en dit zoo langzaam te doen, als zijne kragten immer toelieten. Alle vreugde poogde hij te ftooren;——— de moeder, welke haaren zuigeling zeer beminde, moest voor hem verfchijnen, ■ hij rukte haar het wicht uit de armen, brak het armen en bee- nen en draaide het den hals om Dan, wreedheid genoeg het rijk dezes geweldenaars noemde men: Hst hnd der traanen. Deze booze Koning hoorde de tevredenheid zijnes nabuurs; oogenbliklijk ontwaakte de nijd in zijn harte en de begeerte, om hem ongelukkig te maaken. Hij befloot dus een geducht leger te verzamelen en hem zoo lang te beöorloogen, tot hij dood ware. Ieder beefde. Men vroeg elkander : „ Wien zal dit gelden ? hij, dien het treft, is verhoren!'" Alles was gereed, en de boosaartige koning toog tegen zijnen nabuur op. Deze ftelde zich in tegenweer; de koningin echter ïtierf bijna van fchrik» en raadde hem, liever de vlugt te kiezen , en zoo veel geld mede te neemen , als immers mooglijk waar. ■ „ Foei Madam!" riep de koning: „ zulke denkbeelden zijn onzer onwaardig, beter is het te fterven, dan laf te vlug>  < 3°4 > vlugten, en ik gevoele moed genoeg, mijnen vijand het fpits te bieden. Hij verzamelde daarop zijne troepen, nam teder affcheid van zijne Gemalinne, fteeg te paard, cn reedt fpoorflags heenen. Lang zag hem de koningin na, eindelijk verloor zij hem uit het oog; overkropt van rouwe, wrong zij de handen en weende bitterlijk : „ Ach !" riep zij uit: „ indien de koning op het Jlagveld blijft, dan worde ik ge,, vangen, en de tijran zal mij alle geweld aandoen!" Met dit fchriklijk denkbeeld doordrongen, vergat zij eeten en drinken. Eiken dag fchreef haar de koning; dan, eens over den muur heen kijkende, kwam 'er een courier vliegend aanrennen; „ welke tijding brengt gij mede?" riep zij: „ droevige tijding!'' was het andwoord; „ de Koning is dood, de flag verhoren, en in weinige oogenblikken zal de gruwzaame koning hier zijn.'" De koningin viel, bij deze tijding, in onmagt. Men bragt haar te bedde, en alle dames Honden om haar, en beweenden haare vaders, haare mannen, haare kinde. ren. Zij wrongen de handen, en rukten zich de hairen uit. Het was een tooneel van verfchrikking. Ijlings hoort men een vreeslijk geweld in het paleis. De booze koning kwam, met zijne ongelukkige onderdaanen, die, van barmhartigheid vervreemd, even als hunne koning, brullende van woede, neder hieuwen , wat hun in den weg kwam. Hij zelf kwam, van top tot teen gewapend , de trappen op, en ijlde in het vertrek der koninginne. Zoodra hij naderde, overmande haar de vrees zoo geweldig, dat zij in het bed neder kroop , en de dekens over het hoofd haalde. Twee , drie maaien riep hij haar; zij andwoordde niet; den koning verdroot het, toornig riep hij*. „ wilt gij mij voor  < 3°5 > voor den gek houden ? weet gij wel, dat ik u op uw eigen plaats verworgen kan? hij rukte het dek weg; trok haar het kapfel af, en haar lang fchoon hair viel bij haare fchouderen neder. Hij wikkelde het driemaalen om zijn hand , flingerde haar over zijn fchouder op den rug, fleepte haar dus bij de trappen neder , en fprong te paard. Zij fmeekte om medelijden, maar hij lachte, en zeide: „ Schrei nu, zoo veel gij kunt, —— huil en jammer, ik lach 'er om, wijl het mij vreugd verwekt." Dus bragt hij haar in zijn koningrijk, en zwoer den ganfchen weg over, dat hij vast beflooten had, haar op te hangen men beduidde hem echter , dat zulks niet zijn konde, wijl zij zwanger was. Bemerkende, dat zulks waarheid was, beiloot hij , indien zij eene dochter ter waereld zoude brengen , dezen met zijnen zoon te doen huwen, en om hier-van zeker te zijn, liet hij eene tovernimf uit de nabuurfchap bij zich komen. Zij kwam, en hij bragt haar in een toren, in welks bovenfte verdieping de arme koningin een flegt gemeubileerde kamer had. Zij lag op den grond, op eene ellendige matras, en badde zich in heure traanen. De tovernimf werd bij dit tooneel getroffen , zij groette , en fluisterde haar heimlijk in het oor: „ Laat den moed niet zinken; uw onheil zal eindigen, en ik hoope het mijne 'er toe bij te draagen." Deze woorden beurden den koningin een weinig op; zij bad de nimf, met eene ongelukkige princes medelijden te hebben ,welka voormaals alle vreugden des levens genoten, en nu, helaas! zelfs van den onöntbeerlijkften nooddruft beroofd was. Zij fpraken nog met elkander , toen de booze koning riep: „ voord, voord! waar toe die lange compliV men-  < $o6 > inenten? ik hei u hier gebragt, om mij te zeggen, of deze jlavin van eenen zoon of eene dochter zwanger gaat?' „ Fan eene dochter ," was het andwoord : „ en deze zal het jchoonst en aartigst meisjen der waereld weezen." „ Indien zij nietjchoon en aartig is," hervatte de koning: „ dan bange ik haar aan den hals der moeder, en deze aan den boogften boom in het koningrijk op" Zoo fprak het monfter, en ging met de tovernimf voord, zonder de koningin noch heure heete traanen te aanfchouwen. „ Ach zuchtte de ellendige, zoo dra zij alleen was: „ Wat zal ik beginnen? indien ik een aartig kind ter waereld brenge, zal hij haar zijnen bootlijken zoon geeven, en is zij misvormd, dan hangt hij ons beiden op; gruwzaam noodlot! is hier voor mij dan geen middel ? ben ik dan zonder redding verkoren?'' De tijd haarer bevalling naderde, en haar kommer vermeerderde. Niemand nam deel in haar lijden-, niemand troostte haar, niemand zag zij, dan den cipier, die haar eiken dag voor geheel haaren maaltijd drie gekookte erwten en een klein ftuk zwart brood gaf. Jammer en honger verteerden haar, en niets, dan velen been bleef van haar overig. Als zij op zekeren avond fpon, — dan de koning liet haar nacht en dag arbeiden, zag zij een aartig muisjen in heure kamer komen. „ Ach!" zeide zij tot het diertjen: „ wat zoekt gij hier? ik zelve heb den gebeden dag niet meer dan drie erwten , dus, zoo gij met vasten wilt, zoo fpoed u voord." Het muisjen bekreunde zich dit zeggen.niet, maar fprong herwaards en derwaards, en fpeelde als een klein aapjen De koningin zag het met vergenoegen; zij gaf hem de-eenige erwt, welke haar ten avondmaaltijd was overgebleeven. „ daar,',  € 3°7 > „ daar," zeide zij: „ gaarne zoude ik u meer geeven maar ik zelve heb niet meer" Naauwlijks fprak zij dit, of zij zag op heure tafel eene overheerlijke patrijs, keurlijk gebraaden en boven dien nog twee fchotels zui- ker gebak. „Waarlijk," zeide zij; „ eene goede daad blijft nimmer onbeloond!" Zij begon te eeten, maar het aanhoudend vasten had heure graagte benomen. Den volgenden morgen bragt haar cipier reeds vroeg haar de drie erwten, welke hij, uit fpot, in eene groote fchotel gelegd had. Nauwlijk ftonden zij 'er , of het muisjen fprong 'er bij en at dezelve, nevens het ftuk brood, geheel op; toen de koningin eeten wilde, vond zij niets. Zij werd regt boos op het muisjen; maar, als zij de groote ledige fchotel toedekken wilde, vond zij eene groote meenigte fmaaklijke fpijzen in dezelve, van welke zij met veel graagte at; doch te midden van dezen maaltijd viel het haar in, dat mooglijk de koning haar binnen weinige dagen dooden zoude; wech was haar eetlust en een ftroom van traanen viel op haaren boezem neder. ■ „ Is 'er dan geen middel ?" zuchtte zij en zag het muisjen met eenige ftroohalmen fpeelen. „ Wanneer ik meer jlroo had," zeide zij, „ konde ik een korf met een dekfel vlegten en mijn kind 'erin neder leggen; mooglijk ging. 'er eene medelijdende ziel voorbij , welke ik het zoude nederlaaten en die voor het wichtjen zorgen zou,''' Dit denkbeeld behaagde haar en moedig begon zij den arbeid. Stroo ontbrak haar niet, wijl het muisjen zoo veel aanfleepte, als zij noodig had; hij kreeg daar voor eiken middag de drie erwten en het brood, in welks plaats de koningin finds de uitgezochtfte gerechten vond. V 2 Op  KT 3°8 > Op zekeren dag zag zij ten vengfter uit, om de hoogte des torens en de langte der lijn af te meeten, waar aan zij het korfjen wilde nederlaaten. Weldra zag zij aan den voet des torens eene oude vrouw, op haar kruk leunende, welke haar toeriep: „ Mevrouw, ik kenne uw lijden, en, indien gij wik . zal ik u helpen." „ Ach! mijne lieve vriendin!" andwoordde de koningin: „ dan zult gij mij den grootjlen dienst bewijzen, doe mij het vermaak aan, en kom eiken avond aan den voet des torens, dan wil ik u, zoo dra ik bevallen ben, mijn kind nederlaaten, en, zoo ik weder in goede omjlandigheden kome, zal het u niet berouwen, voor mij gezorgd te hebben." „ Ik ben niet eigenbaatig," was het andwoord der oude vrouw: „ een goede maaltijd is mij liever, dan alle geld der waereld, en ik vinde niets Jmzaklijkers, dan eene ronde vette muis; indien gij 'er eene in uwe kerker vangen kunt, zoo doe mij het vermaak, haar te dooden en mij toe te werpen; ik zal niet ondankbaar zijn, en uw kindjen zal het niet kwaad bij mij hebben.''' De koningin begon, bij dien voorflag bitter te wee; ner. „ Waarom weent gij dan?' vroeg de oude: „ Ach! zeidde haar de koningin; „ een éénig muisjen komt 'er in mijne kamer, en dit is zoo aartig , zoo goed, dat het mij onmooglijk is, het zelve van het leven te berooven." „ Hoe?" fnaauwde de oude haar toe: „ eene armhartige muis, die alles verknaagt en wechvreet, is u dus dierbaarer dan uw kind'1 goed Madam! gij verdient niet, dat men medelijden met u heeft, blijf voordaau in zulk een goed gezelfchap, het zal mij zonder u, aan geene muizen ontbreeken: — vaarwel!" —— en grommende ging het oude wijf voord. - Dien eigen nacht beviel zij van eene princes, een , won-  •C 309 > wonder van fchoonheid. In ftede van weenen, gelijk andere kinderen , lachtte zij haare moeder aan , en ftrekte de handjes naar heur uit. De koningin ftroomde wech in traanen, welke zonder ophouden , van heure wangen af biggelden. „ Ach, lief kind!r' zuchtte zij: „ welk een noodlot hebt gij te wagten, wanneer gij in de handen des onaaligen konings, valt!" Zij lag het kind vervolgends in het koifjen , nevens een gefchreeven briefjen, met de woorden: de naam van dit ongelukkig kindis jo liet tb. Zij opende het korfjen nog ééns en nog ééns, en vond het kind telkens fchooner; dan kuschte zij het, en wist zelve niet wat zij doen zoude. Zie daar! het muisjen floop 'er bij , en kroop bij j o li et te in het korfjen: „ Ach, klein dier!" zeide de koningin: „ hoe duur ftaat mij uw leven, een ander had u gedood, en u aan de oude gegeeven, maar ik konde zulks niet." ——— „ Heb geen berouw over uwe goedhartigheid," hief de muis aan: ,, ik ben uwer vriendfchap zoo onwaardig niet, dan gij u verbeeld.''' — Hoe verfchrikte de koningin, toen zij de muis hoorde fpreeken, en hoe klom haare verbaazing ten top, toen zag zij, hoe haar fnuitjen , — een aangezicht; haare pootjens handen en voeten werden , en 'er op eenmaal eene groote, fchoone, eerwaardige Dame voor haar ftond; zij herkende haar onmiddelijk voor de tovernimf, die met den wreeden koning bij haar geweest was, en haar troost gegeeven had. „ Ik heb u op de proef willen flellen," zeide de nimf tot haar : „ ik heb gezien, dat gij mijner vriendfchap waardig zijt. Wij, arme tovernimf en, bezitten onmeetlijke fchattn en rijkdommen, doch doorgaands ontbreekt ons, ter meerdere volkomenheid des levens, eene vriendin, die met ons geluk V 3 en  < 310 > en onheil deelt." Is het mooglijk t" hervatte de koningin : » dat Jtet u bij magt en rijkdom, ook aan vreugde ontIreeken kan?' „ Helaas!" was het andwoord: „ men bemint ons veelal uit eigenbelang, en deze vriendfchap treft ons niet. Be neiging, welke gij voor mij, onder eene andere gedaante betoondet, kon niet uit eigenbaat voordfpruken; echter was ik met deze proeve niet te vreden. Ik was het, welke in de gedaante eener oude vrouw, aan den voet des torens met u fprak, en den dood van het muisjen begeerde. Gij kondet uw hart niet verloochenen, gij kondet niet wreedaartig zijn," . Bij deze woorden omarmde zij de koningin, kuschte het kind, en zeide: „ ik zegge u de zorg eener moeder toe; gij zult rijker en gelukkiger , dan uw vader, worden; gij zult uwe fchoonheid ongefchonden, tot in boogen ouderdom, bewaaren, en nimmer zal u ziekte deeren." De koningin dankte de tovergodin voor alle die gaaven , waar mede zij haare dochter vergelukte; maar bad haar tevens, om het kind uit den kerker te neemen, en voor haar te zorgen. „ Van harten gaarne," andwoordde de nimf, en lag de kleine in het korfjen, en liet haar naar beneden ; doch midlerwijl zij een wijl vertoefde, om de geftalte der muis aan te neemen, en langs het koord af te klimmen , vond zij, buiten gekomen, het kind niet meer. „ Mes is verkoren!" riep zij de koningin toe: „ mijne vijandin canceline beeft de princes ontvoerd; deze gruuwzaame tovernimf haat mij erger, dan den dood, en daar zij ouder is dan ik, baaten mijne"kragten niets tegen haar. Ik weet geen middel, om joliette uit haare handen te ontvoeren. De fmart der koningin bij dit treurig naricht, was onuitfpreeklijk ; met heete traanen bezwoer zij haare vrieu-  < 3" > vriendin, alles ter redding haarer dochter te beproeven. - . . Intusfchen kwam de cipier in de kamer der koningin» en zag , dat zij niet meer zwanger was , hij fpoedde zich naar den koning, en deze kwam aanftonds, om het kind te zien. Zij zeide hem, dat eene tovergodin, haar onbekend , het kind had wech gevoerd. Schuimende van gramfchap, zwoer de tijran haar oogenbliklijk op te hangen , en met één fleepte hij de arme koningin in een woud, fteeg op een boom, en wierp haar den ftrik om den hals. De goede tovernimf was onzichtbaar tegenwoordig, zij ftiet den koning met de vuist, dat hij van den boom neder ftorte, en vier zijner tanden brak. Ijlings plaatste zij de koningin in haaren vliegenden wagen en voerde haar in een uitneemerd paleis. Hier droeg zij de tederfte zorg voor haar, en, indien zij joliette gehad hadde , dan zeker ware haare tevredenheid volkomen geweest,- doch alle moeite, welke de nimf aanwendde, om de dochter te ontdekken, was vergcefsch. Intusfchen vervloog de tijd , en de hevige fmart der koningin bedaarde. Vijftien jaaren waren 'er reeds voorbij, toen zij hoorde, dat de zoon des wreeden konings zich met eene ganzen - boedfter in het huwlijk wilde begeeven , fchoon de laatfte hem haatte. Dit baarde opzien. De-kleine muis begaf zich in het land der traanen , om de hoederes der ganzen te zien, welke de hand van eenen Prins wijgerde. Zij kroop in de ftal en vond haar met bloote voeten, in grof linnen gekleed en een ouden doek om het hoofd gewonden. Om haar heen lagen klederen met goud en zilver geborduurd, keurlijke armbanden vol diamanten en paerlen, linten en edele geV 4 fteen-  KT 312 > iteenten, welke de ganzen en hoenders om fleepten en bezoedelden. Het meisjen zat op een grooten fteen en de prins, welke mismaakt, éénoogig engebochgeldwas, zeide haar, met een raauwe gorgel: „ Indien gij mijne Uefde verfmaad , dan brenge ik u om.'" Zij echter andwoorlde ftandvastig: ,, Neen , ik huwen niet, gij zijt al te haatlijk en te zeer uwen wreeden vader gelijk ; laat mij in rust, b'j mijne ganzen , ik beminne dezen meer, dan «... Het muisjen bezag haar met verwondering; zij wa* fchooner, dan de middag, en zoodra de Prins wech was, nam zij de geftalte eener oude herderin aan en zeidde: „goedendag, lief meisjen! zoo — uwe ganzen worden dik en vet." Het meisjen andwoordde haar met de grootfte vriendlijkheid: ja, wat denkt gij, zoude ik deze om eene ijdele kroon kunnen verlaaten ? wat raadt gij mij ?" dochterV' andwoordde de nimf.- „ eene kroon is heerlijk, maar gij kunt noch de waarde, noch de last van dezelve." „Ach! ik kenne dezelve al te wel," hervatte zij: „ en dus heb ik vast bejhoten, dezelve nimmer te draagen; ik weet wel niet, wie,en van waar ik ben, noch wie mijne ouderen zijn; ik hebbe vader noch moeder...." „ Maar uwe deugd en fchoonheid, lief kind," viel haar de nimf in: „ zijn beter, dan tien Koningrijken : zeg mij toch wie u hei-waards bragt, daar gij noch vader, noch moeder, noch vrienden hebt ?" „ Het is de fchuld der tovernimf canceline," zeide zij: „ dat ik hier ben ; zij fcholdt mij dagelijks uiten Jloeg mij zonder de minjie reden." Zij verhaalde verder, hoe zij, der ellende moede, voordvlugtte en in een woud verdwaalde, dat aldaar de zoon des koning wandelde, haar zag en vroeg, om dienst aan het hof te neemen ■■- zij zeide ja, en werd hoederes der ganzen-  < 313 > zen. Eiken oogenblik zag hij naar de ganzen en hoenderen, maar ook naar heur, en ach! tegen haaren zin, beminde hij haar, zóó, dat zij hem niet meer ontwijken kon. Bij dit verhaal begon de nimf te vermoeden, dat dit meisjen joliette ware; „ Hoe is uw naam, mijne dochter?" vroeg zij. „ Ik hete joliette,' was het andwoord. Dit hoorende, twijfelde de tovernimf geen oogenblik aan de waarheid van heur vermoeden en zij omarmde haar met de grootfte tederheid. „ joliette!" hief zij aan „ ik kenne u Jinds langen tijd en verheug mij, dat gij zoo fchoon, zoo deugdzaam geworden zijt; doch ik wilde, dat gij beter gekleed waart, neem toch deze fchoone klederen, die hier om u liggen, entrek dezelve aan.''' Joliette was gehoorzaam. Haare lokken vielen, in aartige kronkelen, langs haaren hals en fchouderen af. ■ Zij wiesch zich in eene heldere beek en zij werd fchooner, dan eene oosterfche parel; roozen en leliën fcheenen op haare wangen te bloeiën; haare geftalte was rijzig en teder; haarvel witter, dan fneeuw en zagter, dan fluweel. Nu was zij aangekleed en een wonder van fchoonheid, de nimf befchouwde haar: „ Kindl" zeide zij , „ wie gelooft gij nu wel, dat ge zijt?' „ In de daad," andwoordde zij : „ ik fchijne wel de dochter eenes groeten konings !" „ Wildet gij het wel zijn!" vroeg de nimf: „ 6 waarom niet!" andwoordde joliette: „ immer pooge ik wel te vreden te zijn." „ Welaan .'" „ hervatte de nimf .-" „ uwe wensch zal vervuld worden, morgen zult gij meer van mij hooren. V 5 Zij  < 314 > Zij fpoedde naar het ilot te rug, waar de koningin zich bezig hield, me.t zijde te fpinnen; „ wat wilt gij wedden, Mevrouw! riep haar het muisjen toe: „ dat ik u de fchoonjle tijding der waereld brengeV ,> Ach!" zeide de koningin : Sederd den dood mijnes gemaals, en het gemis mijner joliette, geef ik geen fpeld "voor eenig nieuws:' „ Zij leeft ln riep de nimf, en zij verhaalde met één, Roe ei wrar zfj was, welk eene fchoonhcid en dettgd zij bezat; verhaalde haar den ganfchen toedragt der zaak, en verzekerde haare geheime toverboeken te zullen verbranden, indien zij joliette den volgenden dag niet bevrijdde. „ Maar dat zij toch den zoon des wreeden koning niet trouwe" zuchtte de koningin , „ laat ons heen reizen en haar wech voeren:' Nu gebeurde het, dat de zoon des boozen konings, uit ergernis over joliette's wijgenng , onder een boom gezeeten, huilde en kermde; zijn vader hoorde het, kwam voor een vengfter, en vroeg de reden van zijn gejammer. „ Ach?' riep de prins, „ onze ganzenhoedjler wil mij niet lief hebben." „ Wat! zij wil « niet liefhebben'*" was het vaderlijk andwoord: „ domme jongen ! ik zal haar dat wel wijs maaken." Hierop riep hij zijne trauwanten, en beval hun, het meisjen te haaien. De trawanten gingen in den hof, en vonden joliette in een fchoon kleed van wit atlas, met goud geborduurd; zij was zoo fchoon, dat zij het niet waagden haar aan te fpreeken, wijl zij haar voor eene prin- ces aanzagen. Daar zij zag , dat zij iemand zochten, vroeg zij, wat zij begeerden -, het andwoord was : „ Mevrouw! wij zoeken jolieït e." „ Mijn Hemel! deze ben ik!" zeide het verfchrikte meisjen, en oogcnbliklijk greepen haar de trawanten aan, bonden haar  < 315 > haar de handen en beenen met koorden , en voerden haar voor den koning en zijnen zoon. De koning zag haar aan, heure fchoonheid roerde haar; medelijden zoude hij gevoelt hebben, indien zijn hart niet de fnoodheid zelve geweest ware. ■■ . . „ Waarom , verachtelijk dingl" bromde hij, „ wilt gij mijnen zoon niet —— is hij niet duizendmaal fchooner dan gij, en gij wijst hem af. Ik zal u in een bordeel voeren, indien gij hem niet oogenbliklijk lief hebt?' Het meisjen fidderde, als een linden blad, fmeekte om eenen dag beraad , en men befloot haar in een toren te fluiten, waar zij zon noch maan zien konde. Hier zat nu joliette, toen de goede tovergodin met de koningin op de vliegende wagen aankwam. De droevige mare klonk weldra haar in het oor, de koningin was troostloos, en vloekte het noodlot, dat haar alle vreugde ontrukte. Zij wenschte nu haare dochter veeleer dood, dan gehuwd met den haatlijken troonopvolger. „ Het is nog zoo ver niet,'y fprak de nimf: „ grijp moed, en gij zult te vreden gefield en gewrooken worden." Zoo dra de koning te bedde was, nam de tovergodin weder de geftalte der muis aan, en kroop onder zijn hoofdpeuluw, en naauwlijks was hij in den flaap, of zij beet hem zoo hartelijk in het regte oor, dat hij van pijn fchreeuwde, en zich op de andere zijde keerde. Nu beet zij hem even fel in het linke oor; hij riep hulp, zijne bedienden kwamen, en vonden hem in woede, om de muis. —— Terwijl men zocht, floop het muisjen in de kamer van den prins, en onthaalde dezen op dezelfde wijze. Hij riep zijne bedienden, vertoonde zijne vorfteli'ke ooren, helaas.' deerlijk gehavend. In-  < 31^ > Intusfchen was cie koning weder in rust, en het muisjen begon nu aan zijn neus te knabbelen, en zoo dra hij de hand ophief, beet zij hein, met geweld, in de vingeier. »■ Hij fchreeuwde, wat hij fchreeuwen mogt, om hulp de koninglijke mond was naauwlijks wijd geopend, om te fchreeuwen, of het muisjen fprong toe, en beet hem in de lippen en tong. De bedienden kwamen e \ de koning kon van woede en pijn naauwlijks fpiee» ken; men wilde de muis vangen, maar deze gaf den prins weder eene vijïte, en peuzelde hem zijn één eenig oog uit. Onzinnig en raazend fpiong hij, in zijne woede, ten bedde uit, greep den degen , liep, in zijne blindheid naar zijnen vader; deze had ook den degen gegteepen, en vloekte, alles neder te houwen, indien men de muis niet vonde. Toen hij echter zijn zoon zoo woedend zijn flaapvertrek zag inftuiven, gromde hij hem aan, befchimpte en fmaadde hem, en deze, in de verwarring, de ftem zijnes vaders niet herkennende, liep doldriftig op hem aan, „ Mijn oog wederl" riep de prins. ,, Mijn neus wederl" riep de koning, en boorde, in zijne woede, den degen door de borst zijnes zoons, maar kreeg tevens eene foortgelijke wonde van dezen. - Eeiden vielen zij dood ter aarde. Naauwlijks zagen dit de bedienden , of zij bonden hem beiden koorden om de beenen, en fleepten hun in den vloed, vrolijk en verheugd, dat zij van twee tijrannen verlost waren, welke zij erger haateden dan den dood. Intusfchen haalde de goede tovernimf, welke alles mede aangezien had, de koningin, en zij gingen te zamen in'den zwarten toren, in welken joliette geflooten was. De nimf floeg met haaren (laf driemaalen op  < 317 > op de floten, — zij fprongen op, en de deuren openden zich. Hier zagen zij nu de princes ftom en treurig zitten, wijl zij geloofde, dat de trawanten des konings haar weder kwamen afnaaien. Zij werd niet eer uit haare dwaaling gered, dan, na dat de koningin haar om den hals viel, haar aanfprak, en zeide; dat zij haare moeder was; hierop verhaalde zij haare ganfche gefchiedenis. Als joliette dit alles vernam, ftierf zij bijna van vreugde, wierp zich aan de voeten der koningin, omarmde haare knieën, en bevogtigde derzelver handen met heure traanen. Ook de nimf dankte zij op het vriendelijkst; deze echter fpoorde haar aan, om geen tijd te verliezen, maar zich in de zaal tebegeeven, waar het verzameld volk haare aankomst afwagtte. Zij zelve ging voor uit, ernst en waardigheid blon« ken op heur gelaat; haar kleed flodderde haar met een ■ langen fleep , na. De koningin en joliette volgden haar. Zij groette elk, wien zij bejegende, de kleinen zoo we', als de grooten, met inneeinende vriendlijk heid. Alles drong te hoop, om te verneemen, wie deze fchoone Dame ware. Toen nu de zaal geheel vol was, fprak de goede tovergodin de vergadering aan en zeide haar, dat zij thans het rijk de dochter des konings van het gelukkig land ter koningin gaf; dat zij gelukkig onder derzelver heerfchappij zouden leeven en dat de treurigheid uit het land zoude verbannen zijn. Bij deze woorden riepen zij allen: „Ja —ja, wij neemen haar ter koningin aan\ lang genoeg zijn wij treurig en ongelukkig geweest." Ter zei ver tijd lieten zich duizend inftrumenten hooren,enfpeelden eene blijde muziek. Elk greep zijnen nabuur bij de hand en draaide hem in den kring om. Joliette ftond in  • in het midden, en alles om haar heen, riep: ,, Ja, ja, 'lang leeve onze koningin.'" De vreugde der onderdaanen was onbefchrijflijk. Men floeg eene meenigte tafels op, at en dronk tot diep in den nacht, en elk lag zich ter ruste. Den volgenden morgen (telde de nimf aan de princes, kort na heur ontwaaken, eenen wonderbaar fchoonen prins voor, welken zij voor haar gemaal had uitgekoozen. Hij was bijna even zoo beminnelijk, als joliette. ■ Naauwlijks zag zij hem , of de liefde drong haar in het harte. Hij was verrukt, en niet verzadigd in haar te zien. De koningin erinnerde zich de dagen haarerjeugd. Men maakte toebereidfelen voor het trouwfeest, en weinige dagen daarop, werd het met de grootfte pragt, en wat nog meer is —— met de grootfte tevredenheid aller aanwezigen gevierd. CHAR-  CHARRADES. r. M ijn eerfte helft is elk, die zij genaakt tot last, Onzaalig hij! waar op haar naam wordt toegepast. De tweede word zeer vaak vernoomen, In 't moerig flijk der ftille ftroomen. 't Geheel is heilig aan de vriendfchap en de vreugd, 't Word al te vaak gebruikt op feesten van de jeugd. 2. De helft bekoort het hart der dwaaze ftervelingen, Doch de andre, en het geheel betoovren door hun zingen. op  < 32° > op een uitmuntend BLOEMSTUK, gemaald door den heer P. T. van BRUSSEL. ■ > Het weste - windjen zag eens de allerfchoonfte bloemen , Waar op ooit Edens Hof in 's' waerelds jeugd mogt roemen, Nooit zag het iets zoo fchoon, zoo luifterrijk, zoo eêl! 't Vloog toe misleid door 't fchoon van Brussels kunst - tafreel.  I. DE ST. ANNA DAG I N W E E N E N. Een Fragment uit een reisjournaal. Een groot gedeelte van Weenens inwooneresfen draagt den naam van anna; dus is de dag. aan deze heilige gewijd, een der feestelijkllen , en elk beijvert zich ,. om denzelven op het heerlijkst te vieren Vuurwerk en tooneel verheerlijken den dag en geeven den volke een fchouwfpel, werwaards jong en oud heen tiekt. Hoe wonderlijk en brommend dit alles aangeKonüigd wordt, zie men uit het volgend uittrekfel van twee aanplakbilletten, welke ik hier uitfchrijven zal. i. „ Op het Keizerlijk Koninglijk amphitheater, M zal zondag den — onder een tweevouwdig afwisfe? X „ lend  *€ 322- D4 „ lend muziek, een groot en fterk diergevegt gehouden worden. „ Nimmer is een jaar verftreeken, in welke de pag„ ters des Keizerl. Koningl. dier - amphitheaters den „ dag van St. anka, welke de meestefclwonen onzerJlad „ IVeenen vieren, niet door een pragtig uitgeleezen dieren„ gevegt, poogden te vieren; immer was het deze dag, „ op welken de kostbaarfte dieren om ftrijd zich beij„ verden , door aanwending hunner kragten en fterkte, „ de fchoone naamvoerfter van dezen dag een gedenk„ teken op te rechten. „ NB. NB. NB. Ten tweeden; een woedende, hon„ gaarfche os verbreekt de deur, en ijvert, om zijne brie„ fchende woede en moordzucht aan het eerfte voorwerp „ het beste, het welk hem naderen zal, te koelen; niet „ lang zal hij in zijne woestheid eenzaam het ftrijdperk „ doorkruisfen, maar de opzichter des kamps zal ver„ fchijnen, dezen woedenden — fpits bieden, en, onge„ acht zijne raazende uitzinnigheid, met alle voorzich„ tigheid en gefchiktheid vangen, en, uit liefde en hoog„ achting voor de hooggeachte fchoone met één fteek dood „ ter aarde vellen." 2. „ Aankondiging van een vuurwerk, onder den tij„ tel: A/ma's leeven l of das Fest der graziën im Prater am tage Annens. „ Door de begeerte aangemoedigd, om de fchoonen in Weenen voor haare tegenwoordige goedgunftigheid „ mijne innigfte dankbaarheid aan den dag te leggen, „ maakte ik het mij, tot hier toe, alle jaaren ten bijzon„ derften pligt, om haar door een uitneemend prachtig „ vuurwerk op St. Anna's dag een offer dezer gevoelens te brengen, 6cc." Eer-  KC 323 > M Ecrfle front. Het gelukwenschings com« p l i M e n t. „ Tweede Het nieuwfte Dames kapfe!, d la Ber* bir. „ Derde Beflendige verwisfeling. n Vierde Iets voor de lchoonen, ter bijzondere befchouwing. „ Vijfde De kunstfpiegel. „ Zesde De tempel van Apollo. Hoofddecoratie. Het Feest der gratiën op de Sc. anna's dag." De Heer schikaneder in de voorftad, maakte dezen dag zich ook ten nutte, en gaf een ftuk op zijn tooneel, genaamd Jacob en Nanerl, of de, aangenaams droom, eene geheel nieuwe, tot hier toe nog niet vertoonde kluchtige Opera, in 3 bedrijven^ door den Heel schikaneder (en compagnie.) Om ook den voorigen dag reeds voor zijne beurs nuttig te maaken, had hij den, aan dezen gewijden, heilig mede te hulp genoom en , en zijn kind naar denzei ven Jacob genoemd. Voor het overige was het een misgeboorte, faamgelapt uit de gefchiedenis van den bezoopen boer, welken men in flaap vorftelijke klederen aantrok, vorftelijke eer bewees, eindelijk weder een roes deed drinken, en zoodanig te rug in het woud droeg: met dit alles vondt het bij het algemeen behaagen, en het zelve werd algemeen geapplaudifeerd. Belangrijker en grooter was het fchouwfpel des vuurwerks, aangevuld met meer dan io.coo menfchen, wagens en paarden in vierdubbele rijen 1 de bodem bedekt met ftellagiè'n , tenten , tafels en ftoelen , vol met Weenen's inwooners, welke hunne maagen duchtig X 2 vul-  <. 324 > den, met een gebraaden hoen, of iets zodanigs, nevens eene fles wijn of bier. Moeilijk is het, voor den iaatkomenden een tafel of ftoel te krijgen. Om de verveeling van het lange wagten te verminderen , en het algemeen voor het affteeken der vuurwerken onderhoud te verfchaffen, werden 'er verfcheiden aërostatifche machinen in de hoogte gelaaten, van welken eenigen groote gelukwenfchings-brieven ter eere der fchoone Ama's, door de lucht droegen. Doch, de geheel met de vervulling hunner maagen bezige, anders zoo nieuwsgierige aanfchouwers, floegen op deze fraaiheid flechts een vlugtigen oogenblik. Talloos is de meenigte der tusfchen de boomen of in den middenften cirkel onwandelenden, welke laatfte nog meer gevuld is met eene dubbele gallerij voorprincen, princesfen, en de grooten der ftad. Eu nu daalt de zon, de Ianggewenschte nacht daalt langzaam neder; de feinfchoot dondert; pauken en trompetten klinken, en met een fisfend geklapper Hijgt de eerfte Girandole met raketten om hoog, en de luchtbollen mengen zich onder de ftarren. Het ganfche amphitheater is verlicht; de groote pragtige verzameling van menfchen is zichtbaar , en de vreugde wemelt in elks oog. Welhaast wordt 'er een deel der de¬ coratie verlicht, en bloemen, boomen en bouwkundige fieradiën vlammen met eene fchakeering van veelvuldige koleuren. Dikwijls worden aldus ganfche Opera's vertoond, en de voorftelling de booms van Diana, welke op een anderen dag aangekondigd werd, zag men uirgefteld, door een hevige ruigenbui , welke de minnaars der vuurwerken met een benaauwd hart te gemoet zagen. Zeer  < 325 > Zeer bedroogen zoude echter die geene 'er afkomen, welke zich inbeeldde , dat alles zoo zoude vertoond worden , als het aanplak-billet belooft; de verbeelding moet niet zelden het meest daar toe bijdraagen , om het vuurwerk den naam te geeven, welken de kun- fienaar het zelve heeft toegedacht. — De Hemel was op St. Anna's avond met Harren bezaaid, de maan blonk met een halven firkel , en echter verdonkerden de kunst Harren die der natuur en de lucht wedergalmde van Ha's en O's, en handgeklap. Na verloop van een half uur , zinkt alles in den voorigen nacht terug; te voet, te paard, of op wagens ijlt men weder fledewaards , en , om het ganfche fchouwfpel te zien, heeft elk perfoon flechts 21 kreuzer betaald , behalven zij , welke plaats in de gallerij namen , deze betaalen 1 ftorin. Wanneer 'er echter een regenbui valt, kost het meer, wijl de Fiakers dan zeer duur zijn , en meenig jongen heer, welke zijne fchoone droog te huis wil brengen , kost dit vragtjen zomwijlen een fouverein ; dan, niemand weet zoo wel den tijd en de omflandighcden in het oog te houden, dan de Fiakers in Weenen, waarom men vooraf, eer men in het voertuig plaats neemt, wel ter degen accordeeren moet: zeer dikwijls vergenoegen zij zich met de helft van het geen zij vraagen, en rijden daar voor zoo, fpoedig , als de oude , magere knollen maar loopen willen. Ten allen dage en uure zullen 'er ten minften 800 van deze zich op flraat bevinden, welke zich op markt - pleinen , bij theaters &c. onthouden, ja, den ganfchen nacht door vindt men 'er. Het dier-gevegt is, bij deeze gelegenheid, mede een geliefd fchouwfpel der Weeners, ja, fchoon zij dit too, X 3 neel  < 326 > neel alle zondagen zien , is echter het theater, in welks midden de kamp gehouden wordt , zoo van menfchen opgepropt, dat men, na 4 uur in de beide rondom aangebouwde Loges geene plaats bekomen kan; de aanfehouwers zitten , en ftaan drie , vier dubbeld boven elkander , en een luid vreugde - gefchrei verheft zich, wanneer een Beer losgelaaten , van de honden eenige maaien omgefleept , en eindelijk met bebloede ooren en ftaart in zijn hok te rug gedreeven wordt; of wanneer de meefter des ftrijdperks , een jong, welgevormd man, ter eere der Weena Schoonen een os met éénen fteek dood ter aarde velt —■ dan klatert een algemeen jubilé en geklap van meer dan duizend handen door het groot amphitheater. Nu verfchijnt eindelijk de berg-os; met langzaame , zekere fchreden gaat hij eenige reizen op de plaats heen en weder , verachtlijk neemt hij een der op hem aangehitste honden op zijne horens en flingert hem in de hoogte, een anderen trapt hij neder en de vreesachtige honden vlieden. Trompetten en pauken verkondigen zijne zege. Onmiddelijk verfchijnt 'er een wild zwijn met een zadel van vuurwerk op den rug; het brandt, en knapt, en flaat, en os, beer en honden geraaken in wanorde en loopen angftig in den kring om. Het beste fchouwfpel is een Beer, welk zich aan een, doormiddel eener lijn, nedergelaaten ftuk vleesch hangt en met het zelve zich hoog in de lucht trekken laat. Hier zweeft hij dan , boven hem ontvlamt eene vuurmachine, en alles wordt om hen vuur en damp. Hij blijft echter onbeweegd en vast aan het vleesch hangen, tot het vuur ten einde is, en hij weder afgeltaten wordt, waar hij dan een ander ftuk raauw vleesch ter  ter belooning ontvangt, wanneer hij in zijn hok voord» fpoedt. Gruwzaam is het, dat de meeste beeren de flagtanden, en de ftieren de hoornen geknot zijn; van de gewigtigfte wapens, door de natuur hun verleend, aldus beroofd, worden zij den honden ten prijs, indien deze niet door vrees te rug gehouden of geleerd worden, flechts den grimmi'gen te fpeelen, en zich te vergenoegen , met omgejaagd en ligt gekwetst te worden , ten einde bij eene volgende gelegenheid weder gebruikt te kunnen worden. Op dezen dag had zich ook een zogenaamde engelfche rijder , (Monfieur Mahieu ,) met den opzichter van het ftrijdperk vereenigd. Zijn geheel Corps beftond buiten hem , en eenige paraderende muzikanten, alleen uit eenige knaapen, onder welken twee, wijl zij Weeners waren, veel goedkeuring verwierven, ook deeden zij alles, wat men van kinderen verwagten konde. Weeklijks liet de Heer, volgends gewoonte zijner kunstbroederen , zijne afreize aanplakken , fchilderde de fmart, welke het hem veroorzaakte, liet zich echter telkens weder overreeden , te blijven, en wagtte elke gunftige weêrsgefteldheid af, om de fchoontn van IVeenen zijne verpligting te betuigen. X 4 EENI-  € 3^8 > 11. EENIGE B IJ ZONDERHEDEN i n P A R IJ S. (Vervolg van Bladz. 268.) Het is in Parijs vrij algemeen de mode, dat men zijne tafelgasten den wijn niet bij flesfchen voor zet, maar bi: glaazen toe meet. Dus blijft men de genade der bedien Jen aanbevoolen; zeker is dit gebruik (economisch, fchoon niet zeer gastvrij, wij] men veel eer infehenkt en drinkt, wanneer de fles bij de hand is, dan, als men glas bij glas vraagen moet. La Chapelle, (ikmoet he :i nog eens aannaaien, hij was een beroemd eeter en drinker,) was eenmaal bij den Marquis van Marjïlli ter maaltijd, en deze had een eenige Page, welke zijne gasten van wijn verzorgde , en dus niet zeer fpoedig met dien drank kon rond komen. Eh , Mj,ijieur le Marquis , zeide la chapelle , tol on-  4 329 > geduld: donnés nous , fe vous prie , la mennoie de votre page (*) Sinds eenigen tijd wordt in Parijs meer Bier gedronken, dan voorheen. De engelfche bieren hebben de graagte der Parijzenaaren gaande gemaakt, en zij drinken het even gaarne , als zij het goed maaken. Men heeft witte en bruine bieren, welke in koleur en fmaak voor andere bieren niets onder doen, fchoon zij de engelfche niet op zijde komen ; men doet dus in Parijs beter, wijn dan bier te drinken. Cider wordt ook veel in Parijs gedronken; de beste komt uit Normandie, doch dezelve is flechts voorden geringeren burger. De Tifanne is mede tot de geringe volks-clasfe afgedaald; welgekleede lieden zouden het zich fchaamen , dezelve openlijk te drinken; het is water met zoet hout en wat azijn en zuiker. De knaapen , welke dezelve fchenken, ftaan op alle wandelwegen en openlijke plaatfen ; in eene hooge cijlinder - vormige machine , doorgaands vertind, met zilveren pijpen en daar aan geketende zilveren bekers, draaien zij hunne zeldzaame Limonade om. Nu ftaan zij geheel in het witgekleed, en hebben een kasket van verzilverd blik met haanen \ederen op het hoofd; dan ftaan zij in de kleding van een hansworst, rondom met fchellen benaaid, of zij fchilderen zich een baard of zetten ongewoon groote brillen op; in het kort, zij doen alles, om tebehaagen; hoe echter deze opfchik met den dorst famenhange, weeten wij juist (*) Ach, mijn heer Marquis! laat ons het loon van uwe Page verdienen. x s  < 33° > juist niet te verklaaren; dan, zeker is het, dat kinderen liever bij zulk een opgefchikten man drinken, dan bij een anderen , en dezen ziet men ook het meest van dezen drank gebruiken. Eenigen hebben hunne vaste plaatfen, waar zij den drank verkoopen, als op de plaats van lo de wijk xv-, op de Boulevards, op de plaats de Greve , bij Pontneuf, &c. , en deze hebben hunne Ti/arme machinen nog meer opgefchikt. Derzelver top veriiert een wimpel, of een weerhaan of moolenroede, welke met kleine kleppende belletjens , of fchellen, of klokken in verbinding ftaat, en bij den minften wind een onaangenaam concert maakt. In den buik der machine, die nu de vorm eenes torens , dan die van een huis of ton heeft, is een fpiegel voor drinkgraagen, welke zich gelieven te fpiegeten , en dus is alles op eene belachlijke wijze verfierd en opgepronkt; men moet den Parijzenaaren het oog behaagen, en dan is alles gewonnen. Bloemen gebruiken de parijzenaaren van rang ook meer, dan de inwooners van eenige andere ftad in Europa; zij behooren aanhoudend tot den opfchik van mannen en vrouwen, ouden en jongen. Roozen en anjelieren worden vooral in eene verbaazende hoeveelheid gebruikt en onmooglijit is het te bepaalen de meenigte van fijner bloemen, welke de groote waereld bezigt ; eene meenigte meisjes van plaizier maaken hunne minnaars, door haare.zucht naar bloemen, arm. De Bloe» men-verkoopfters of' Bouquetieres gelijk en uit-en inwendig het meest naar de poli/arden; men kan zich geene hatelijker wezens verbeelden. Den ganfehen dag blaakeren zij zich in de zon, den ganfehen dag fchreeuwen zij haare waaren uit, en dwaalen door de beflikte ftraaten van  < 33i > van Parijs en den geheelen dag door drinken zij, wijl haare keelen noodzaaklijk droog moeten worden. Men denke eens na, welke een gezicht, welke een keel, welk een opfchik en welk eene vorming van geest haar deze oraftandigheden moeten bijzetten ; te meer , wanneer men begrijpt , dat deze fchoonen voor de last- , water-en korendragers alles veil hebben; dat zij haare waaren in groote korven voor den buik draagen , en agter over gebukt, met beide de handen in de zijden, op lompe houten fchoenen herom kletfen, en men zal zich in de daad niet avontuurlijkers noch afzichtelijker* kunnen verbeelden. Alles, wat wij tot hiertoe zeidden, betreft voornaamlijk de grootfte middelen van Confumtie in Parijs; van de meenigvuldige toebereidingen, verfijningen, en veranderingen, welke dezelve ondergaan moeten, om voor het vertederd gedeelte der parijzenaaren genietbaar te worden, kunnen wij hier niet fpreeken, wijl wij dan een foort van kook-bak-en destilleer-boek zouden dienen te fchrijven; over het algemeen zij het genoeg, aan temerken, dat de bakovens hier eeuwig gloeien; de braadfpitten eeuwig fnorren, de wijnvaaten eeuwig loopen, de markten eeuwig vol, en de kinnebakken eeuwig in werking zijn, De menigvuldige (landen van menfchen, derzelver onderfcheiden handteeringen, luimen, eetlust, leevenswijze en dag-verordening , zijn oorzaaken , dat men hier ter aller uure, zoo wel bij dag, als bij nacht, eeten drinkt; dat de een ontbijt, wanneer de ander te bed gaat; dat de eene het middagmaal doet, wanneer de ander zich aan het avondeeten zet, en zoo is het in al het overige. In Parijs zijn eene meenigte markten, doch allen niet even  ♦C 332 > even beroemd en even bezorgd; de markt desiimocens, is de ruimde, en, uit hooide der veelvuldige menfchen en waaren , voor den befchouwcr de belangrijkde. Dezelve is hoofdzaak!ijk voor groente bedemd, maar tevens is het een vodden - markt, en biedt oude klederen , hembden, meubelen, e. d. g. in verbaazende .meenigte aan. Kraamen vindt men niet vee', op dezelve, maar in plaats van deze verbaazend groote regenfehermen , meest van rood , gevernist , gewascht linnen , onder welke gewulffels de waaren uitgefpreid worden. Zij daan vast in de draat, worden des morgens uitgefpannen en des avonds toegeflaagen. Het gewemel op deze markt is het afwisfeleiidst en aanzienlijkst, maar ook het armzaligst en liederlijkst fchouwfpel in gansch Parijs. Na deze is de markt, op de plaats Maubert de beroemdde, en tevens de oudde in Parijs, daar het in de Cité, en dus in het oudde der dad ligt. Het geen dezen voorraadt van levensmiddelen in Parijs voor derzelver bewooners onbruikbaar zoude maaken, ware gebrek aan hout. Dit artikel is toch de ziel van alle de overigen, en daarom zorgt men voorliet zelve zoo zorgvuldig, als voor het brood deszelfs gebruik is onnoemlijk; alle foorten van hout komen, vlot bij vlot, de Seine afzakken, en worden in verfcheiden oorden der dad in ontzachlijke groote vierkante hoopen opgedaapeld; men onderfcheid het in Bots neuf, versch gekapt, hard hout, Bois de gravier, zwaar vlothout en Bois flottè, ligt vlothout. De Voie of halve vadem van Bois neuf kost 27, Bois de graviér 22, en van Bois de flottè 22 livres en 10 fous. In eene dad als Parijs, die over twee en een halve mijl in den omtrek heeft, en dus eene kleine reize vor. dsrt,  < 333 > dert, wanneer men in de verfte oorden der ftad zijn moet, kan men niet genoeg zorgen voor de inwendige zamenhang en gerieflijkheid. Neemt men daarbij in aanmerking, dat deze ftad door eene rivier in twee grooter en een kleiner deele gefcheiden wordt , dat de ftraaten eng, in één gedrongen, morfig en immer vol gedrang zijn , dan zal men niet lang verwonderd zijn, dat 'er elf gangbaare bruggen aangebragt, alle kaaien met overhaal - fchuiten bedekt, dat twee duizend Fiakers, duizend Ranifen , twee honderd draagftoelen, twee honderd Brouetten, ten algemeenen gebruike in eene eeuwige beweging zijn; dat een bijzonder postkantoor, voor brieven binnen de muuren der ftad opgericht, drie honderd bosfen voor dezelve gefchikt, en twee honderd beftellers daar toe aangenomen zijn; dat, ter bezorging van groote zaaken, drie of vier menfchen, ter bezorging van kleiner paketten, even zoo veel op alle hoeken ftaan; dat kleinen kooplieden en kasdragers ter bezorging der meenigvuldige behoefte , die men koopt en verkoopt, op alle ftraaten omzwerven; dat elke vlek aan de fchoenen haaren poetfer; elk gat in de kous zijne ftopfter; elk ledig watervat deszelfs vuiler; elke losgeworden lok haare verbeteraar, elke baard haare fcheerer ; in het kort , dat elke behoefte bij den eerften wenk, bij den eerften' oogenblik haare bevrediging vindt, dit, zeggen wij, zal niemand verwonderen, welke den Mechanismus van zulke groote fteden kent waar men koopt en verkoopt, wat men wil, waar men doen kan , wat ons lust; waar de behoefte op den overvloed, het nut op den luim, het geluk op het ongeluk, de ondeugd op de deugd, en eindelijk de vlijtige op den luien hoopt, en waar, uit de wederzijdfche afwis.  < 234 > wisfelende behoefte de algemeene ommegang en de algemeene verbinding voordfpruit. Parijs had flechts twee niets beduidende houten bruggen, toen zij nog op het kleine eiland, de hoofdplaats der ftad, bepaald was; zij waren de tegenwoordig Pont au Change en de Pont S. Michel. In de zeventiende eeuw werden deze houten, in fteenen bruggen veranderd, en, daar men toen reeds in het binnenfte der ftad om plaats verleegen was, met huizen bezet, welker onderfte deel voor winkeliers en bovenfte verdiepingen ter woning dienden. Wanneer zich op den tegen over zijnden oever immer meer en meer nieuwe ftraaten en huizen op deeden , behielp men zich met overhaalen en vaaren zoo lang, tot de Petit pont in 1295, de Pont Notre dame 1507 , de Pont neuf 1604., de Pont Marlt 1635, de Pont roijal, 1685 gebouwd werden, en dus de verbinding tusfchen de twee afgezonderde deelen der ftad bevorderden en verligteden. Daar echter alle deze bruggen immer veel te lang van een zijn, vindt men tusfchen dezelve bij aanhoudenheid fchuiten, welke voor eene kleine fomme elk over de feine zetten. Als de Pont Neuf nog niet in orde en de Pont Roijal geheel nog niet aanwezing was, vond men aan de tegenwoordige kaai des quatres nations beftendig fchuiten, welke na het tegenovergeftelde deel der ftad voeren. Hendrik de vierde kwam op zekeren tijd van de jagt, flegts van twee of drie zijner hovelingen vergezeld, in eene eenvouwige kleding, aan deze kaai, om zich naar de Louvre te laaten overzetten. Hij bemerkte, dat defchipper hem niet kende en weldra liet hij, naar zijnen goe. den aart, zich met hem in gefprek; onder anderen vroeg bij hem; wat hem van de onlangs geflooten vrede van ver-  < 335 > vervins dacht, welke, gelijk bekend was, aan het land rusten fpoedig daarna, bloei bijzette. „ Eene fchoone vrede ," zeide de fchuitevoerer, „ onze uitgave is niets daar door verminderd en de kleine fchuit, waarin wij heden zitten, kost mij zwaare tol en geneert mij kommerlijk genoeg !" ■ „ maar ," zeide de koning : „ zal dan de koning niet fpoedig een deel dier tol opheffen?" „ zou hij dit?" andwoordde de man; „ de koning is wel goed, maar hij heeft eene maitresfe, welke grooten ftaat voert en geld behoeft, en dit moeten wij bezorgen; en dit zoude nog heen gaan, indien zij hem maar geene horens opzette, doch dè luiden zeggen, dat zij anderen even zoo goed bemint, als hem."; De koning lachte hartelijk en verhaalde de fchoone Gabrielle dit avontuur. Deze werd vuur en vlam en wilde den vrijpostigen fchipper opgehangen hebben. „ ó , Gij gedraagt u vreemd," zeide de koning: „ de arme duivel is te zeer bezwaard, daarom klaagt hij: ik zal den tol van zijne fchuit opheffen en ik wedde om alles, dat hij van den morgen tot den avond; lang leeve Hendrik ; lang leve Gabrielle, zingt. Zoo wel als de voetganger den weg~, door gemelde fchuiten bekorten kan, kan hij zulks niet minder door de Fiakers, van welke 'er verfcheiden op alle hoeken ftaan ; ik heb dezelve op verre na zoo ellendig niet ge. vonden, dan zij wel omfchreeven zijn, integendeel waren 'er verfcheiden voor Fiakers al te fraai. Het is zeer natuurlijk, dat dezelve een eenigfints gering voorkomen moeten hebben in eene ftad, alwaar de ■ftraaten van de fchoonfte, en naar den besten fmaak ingerichte rijtuigen vervuld zijn. Men begroot de Fiakers op een getal van twee duizend, en 'er kunnen ook niet veel minder zijn; im-  KT 336 > immers overal, waar men komt, ziet men 'er eenige ftaan of in beweging. De koEtfiers zijn eer beleefd dan ruw, en nimmer zullen zij boven de bepaalde 24 fous voor eiken rit, iemand iets aftroggelen. Men moet hier niet accordeeren en afdingen , gelijk in Weenen , aiwaar anderfints de beste in Duitschland zijn. De koetfiers echter maaken geene gunftige vertooning , zij zitten niet op den bok , maar ftaan agter denzelven, om het gewoel van wagens en menfchen des te beter te kunnen overzien, en ontwijken. Des zomers ziet men dezelve meest in een kort buisjen , waaraan alle kanten, vooral aan de elboogen en fchouderen, hembd en huid niet zelden voor den dag komen , of zij hebben enkel een kamizool aan, de zwarte borst bloot, en het hembd aan de armen opgeftroopt. Dames uit den midden-ftand, kooplieden, vreemdelingen , zelfs aanzienlijken , fchaamen zich niet, van dezelve, bij dringende gelegenheden, gebruik te maaken. Elke Fiaker heeft zijn nommer , welke men behoort aan te tekenen, in geval men over den koetfier te klaagen, of iets in het rijtuig vergeeten heeft. ■ Ten dien einde zijn 'er ook twee Bureaux, de eene in de ftraat du Fauxbourg S. denis; de andere in Rue deSei11e, waar men klaagen en zich recht verfchaffen kan ; wijders moet elke Fiaker dagelijk 20 fous betaalen , voor de vrijheid van te moogen rijden. Zij hebben de rijkunst tot den hoogden trap van volkomenheid gebragt en zeer zelden hoort men van ongelukken ol onaangenaaine voorvallen. Hun woord van waarfchouwing is her oude Gare', het welk zij met volle kaaken en een fleepend accent uit fchreeuwen. Naast de Fiakers zijn deRendjen het meest in gebruik , doch  KT 33? > doch alleen voor lieden van zekeren rang en vermogen, of die vreemd zijn, of geen eigen rijtuig houden willen'. Men huurt dezelve voor een halven of heelen dag, of bij de maand. De halve kost twaalf livres, de geheele dag agttien, behalven het drinkgeld voorden koetfier, het welke voor een ganfehen dag niet beneden de drie livres zijn mag. Huurt men ze voor eene maand , dan kan men dezelve voor vijftien nieuwe Louis d'or, of drie honderd en zestig livres hebben. Allen zijn zij ligt en met fmaak gemaakt, en voor de aanzienlijkfien gefchikt. De meeste koetfiers zijn goed gekleed, echter geeven veele vreemdelingen hun een eigen liverei, het geen zij hun weder afneemen , om het in Engeland , Italien of Duitschland weder te gebruiken. In eene zoodanige remife kan men naar een vorftelijk ditii rijden j en haar de voornaamfte dame ter huisreize aanbieden. De koetfiers weeten elke merkwaardigheid , elke kerk , bezienswaardig paleis, hospitia', elke beroemde koppelares, manufacturier en fabriek, in en om Parijs; zelfs kan men met dezelve landreizen doen, welke dagen en nachten duuren , mits men in dat geval voor kost en voeder infta ; dan , daar dit zeer duur uitkomt , doen vreemdelingen, welke juist geen figuur willen maaken of hooge bezoeken af te leggen hebben, beter, indien zij in dit geval zich van een wagen bedienen, welke onder den naam van Voitures des environs de Paris bekend zijn , en welke men geheel of voor een zeker distritï huuren kan; zij rijden tot op vijf uuren van Parijs in het ond, en zijn gedeeltelijk voor twee, gedeeltelijk voor vier perfoonen. De plaats kost elke mijl of uur gaans vijftien fous, en den voerman geeft men eenige fous voor drinkgeld. Zij rijden dagelijks, des morgens om agt, en Y des  < 33S > des namiddags ten één uur af — ook deze wagens zijn genommerd , en heoben Bureaux, waar men zich om een plaats te verkrijgen, vervoegen kan; alle deze ftaan onder eene generaale Bureaux of hoofd-kantoor. Voor lieden voor minderen rang zijn de Coches d'eau, en de zoogenaamde Guinguettes zeer gefchikt. De eerfte zijn overdekte en met banken voorziene fchepen, van welke 'er veelen zijn, welke wel twee honderd menfchen bergen kunnen, en met paarden de rivier op-en afgetrokken worden; zij gaan tot op twintig mijlen van Parijs, echter tamelijk langzaam, zoo als men denken kan, naar de fteden en lustplaatfen, welke aan de Seine liggen. Voor de eigenlijke pasfagiers heeft men kabinetten, welke iets meer kosten, en kleine gezelfchappen omvatten kunnen. De vrouw des fchippers houdt tafel en fchenkt wijn. Een paar haarer vriendinnen of nabetraande mogen ooft aan de fchepelingen verkoopen. Hij, welke alle ftanden in Parijs kennen wil, moet ook eenige reizen in zulk eene trekfchuit doen, en hij zat ruime ftotFe tot waarneemingen vinden. De Guinguettes zijn tweewielige karren, met lijnwaad overtogen , en door twee paarden getrokken. De gemeenfte lieden bedienen zich flechts van dezelve, wanneer zij des zondags de omliggende hoven of lustfloten, als Verfailles, S. Cloud, e. d. g. bezoeken willen. Men betaalt in dezelve agt fous voor elke mijl. Thans komen wij op het perfoonlijk transport in het binnenfte der ftad terug. De Brouettes worden hier en daar nog gebruikt, zij zijn in den vorm van draaglloelen , maar met twee wielen voorzien ; één mensch fpant zich voor dezelve. Dit voertuig gaat zeer langzaam , en wordt alleen van oude,  € 339 > oude, zwakke, of ouderwetfche, of dikke, of overzadigde perfoonen , welke geen draagftoel hebben , of derzelver, zweevende beweging niet verdraagen kunnen, gebruikt; zij zijn ouder van uitvinding, dan de koetfen en draagltoelen , en meest rood geverwd. Nimmer zag ik dezelve , zonder aan molière te denken; gekleed zijnde, verrastte hem eens de tijd, en hij kon geen ander voertuig bekomen; hij zette zich in de Brouette , en deze ging haaren langzaamen gang. De haast, welke hij hadde , en zijn ongeduld, vermengde zich met dat geene, het welk hij in het hoofd had, en in de verwarring, welke daar uit volgde, fprong hij met zijne zijden kousfen in den flijk, en begon met alle magt de Brouette voord te duwen, op dat zij fpoediger met hem voord ginge, en hij hield zoo lang daar mede aan, tot de voerman van lachen niet meer gaan konde, toen eerst kwam hij tot zich zeiven, en kroop, gansch en al bezweet, in zijne kast terug. Ook deze Brouettes hebben haare Bureaux; eiken gang betaalt men met agt fous , welke niet boven het uur duurt; het tweede unr kost zestien fous, men kan dezelve ook voor een ganfehen dag huuren. (Het Slot in No. Vil.) y 2 va-  4 34° > I 11. VADERLANDSCHE DRAGTEN. KAPSELS VAN 'T LAAST VAN 1500 EN HET BEGIN VAN 1600. Wij hebben gedacht, onzen lezeren geen ondienst te doen, om hun in een kort beftek eenige der onderfcheiden kapfels der vroeger dagen onder het oog te brengen, nevens eenige onderfcheiden kraagen of rabatten. Fig. 1. is de prachtigfte, zijnde haar kleed van fluweel, met zilver opgelegd; om den hals heeft zij een keten of fiferand, waaraan, op den boezem, een hartjen hangt een tweede gouden keten hangt haar over de fchouders op de borst, welke men toen voorzag met paarlen en juweelen. Zij heeft eene geplooide, kame- rijkfche kraag het hoofdhair is luchtig gefrifeerd, en op zijde met eene fraaie Bagge voorzien. Zij heeft (Fig. 2.) een meisjen, in een ftemmiger gewaad, op zijde , zijnde het jakjen van deze uit zwart fluweel, met opgenaaide groene zijden ltrooken. Zij heeft een platte, ronde kraag, waar onder een halsdoek ten voorfchijn komt, welke den boezem bedekt, en    < 34i > ' en waar van de loshangende punten met kleine kwastjens voorzien waren. Het hoofdhair is luchtig, met een band om 't hoofd geftrikt , en agterwaards met een ronde tuit gevlogten, (waar van in 't vervolg nader.) Fig. 3. is eene kleding van dien tijd, in een franfchen fmaak, welke hier te lande niet veel fchijnt gedraagen te z;jn het zelve is echter naar eene afbeelding van dien tijd gedaan. Het hulfel is een plat zeshoekig kapjen van kamerijksdoek, met een punt van vooren, zoo als heden nog de klopjens draagen, aan dit kapjen of kallotteken is eene lange fluiër, mede, even als het kapjen , van kamerijksdoek , het welk ook wel van zijde was; de omliggende hembds-kraag en tabbaart is wijders vrij algemeen. Fig. 4. heeft eene Bonnet met pluimen ■ heur hair is gedeeltelijk in een wrong gevlogten, welke agter om het hoofd gaat. Deze bonnetten van laken of fluweel, met eenige fteevige ftoffe gevoerd, en met inkervingen,werden nagenoeg op dezelfde wijze door de mannen gedraagen: Het fchijnt eenigfints de ama- zoonen-dragt van dien tijd geweest te zijn, fomtijds waren dezelve veel kleinder , zonder infnijdingen, en ftonden dan of gehee^op zijde, of helden voorwaards over. De dragt dezer bonnetten is zeer oud , en zelfs lang voor den hoekfchen en kabeljaauwfthen twist -in zwang , ja , fchoon eenigfints in een anderen vorm, reeds in de elfde eeuw bekend geweest. Op het einde van de zestiende eeuw of 1500 , was deze dragt echter zeer flerk afgenoomen, fchoon men echter dezelve ook nog in plaaten van het begin der zeventiende eeuw of 1600 vindt. ■ ■ Haare verdere kleding is Y 3 eert  < 342 > een lugtig dishdbille, van eene geele zijden ftoffe, het welk wel eens met rood gevoerd was ■ Het hembd is met ronde plooien om den hals toegehaald. Fig. 5. en 6. Leveren twee foorten van dames-hoeden op , welke langen tijd , in de eerfte helft van 1600 , gedraagen, en waar van veelvuldige voorbeelden voor handen zijn. Ligt blaauw armozijn met zilver en een foortgelijk hoedjen, fchijnt eene zeer geliefde zomerdragt geweest te zijn , gelijk ook lig. 5 , wit fatijn, naamlijk , met goud ; dit laatfte echter was , ook in laater tijd, eene bruidsdragt. Wijders kan men fig. 1 en 2 zien, dat de lange loshangende mouwen , welke wij voorheen befchreeven hebben , ook verwisfeld werden met korte wijde of nauwfluitende mouwen; dit zie men ook in fig. 6., terwijl fig. 3 aantoont, op welk eene wijze dezelve werden toegelrkt. Men ziet over het algemeen, dat de kleding van dien tijd prachtig en gansch niet overgedreeven zedig was.— Eu zoo wel als het uitwendige zich vervormde naar den uitheemfchen fmaak, zoo ook vormden zich dezede- naar den invloed van vreemden. Het volgende kan eenigfints dienen, om aan te toonen, wat de Dames van dien tijd al nodig hadden: Men zal u neemen af • —-—• Uw Maskers, insgelijks uw fraezen (lubben,) uw planchetten, (borstlappen.) Uw Sluijers van Carteeck (zijde,) uw pluimen, uw toppetten, De melden van uw hoofd, de ringen van uw hand, Van d'ooren bei zoo 'teen als 'tanderependant, Dl  < 343 > Di ghi ovaelsgewiis daer aen hebt hangen draijen, Den vederbosch, daer mee ghi taenzigt gaet bewaai- jen. (de waaier van vederen.) De Bagen van de kruin, de maentjens en defpangen, De fteenen, die op't hart en die op't voorhoofd hangen ; Uw hulfels van velours (fluweel) uw doucken van run vlas. Dezelfde fchrijver verwijt ook de Dames van zijn tijd; i De fchoeren en de mouwen Zijn tot den elboog toe beleliidt en beblomt. De halsdoek wordt onthaakt, het middeltjen verdrongen. Het verdringen van dit middeltjen gefchiedde reeds in de vroege jeugd; dus vindt men in bredeeo: Zij dringen 't wicht in een gebootste lijf, Van blik of lood bezaijd, in harde fteekfel itijf. En dit alles gefchiedde, om de fchoonheid der natuur, door de kunst- nog meer fchoonheid bij te zetten, daar toe beplakte men zelfs het aangezicht met pleisters : 's Morgens eer de lippen kleeven, Eer de plaester flaat te pronk zegt huigens. Uit een ftukjen betijteld: Vrouwlick cieraat van sint agnes verfmaedt, waar uit wij zoo even eene pasfagie affchreeven , kan men opmaaken , wat eigenlijk tot eene fchoonheid van dien tijd behoorde aldaar wordt de Satan de vinder en rader genoemd dier dingen, door welke men de fchoonheid der fexe poogde te verhoogen. Y 4 Te  < 344 > Van hem (den Satan) is de paruijck, van hem en va" fii) wetten, Gekome het gebruick van 't omzicht te blanketten , Hi ist die eerst geleerd heeft, met een donker graauw, Te icndderen 't verwulf van d'een en d an ier brouw, De e maecken bleick, de wangen met twee roezen, En met een rood Corael de te doen bloozen, En wie ist, miendi weer die ons zoo heeft doen gaen, De vrouwen metten halz en met de borst ontdaen. (ontbloot)? En niet al/een het aangezicht, maar men ging zelfs De borst blanketten de hals rofetten Een hoog voorhoofd, en gelijk wij reeds zeidden een nauwe middel behoorde hier ook bij; dus vindt men van een meisjen: Die altiid even net gehuld was engekraegdt, Jae zeiver grote piin om 't voorhoofd te verhogen, En fmal van heup te fiin, gewoon was te gedogen. Bij dit alles was blond hair eene gewenschte verw, zoo als nog plaats vindt in fommige oorden in ons Vaderland; wij zullen ten dien einde nog eens eene plaats uit gemeld boeksken bijbrengen : On dat ghi over ftraet gingt proncken mette hoofde, Gefteecken in de wind, en dat ghi luiden dorst, Ontdecken uwen hals, ontmaellijen uw borst, Gingt weuven niette hand, gingt danfen mettevoeten En met een geij gezigt nu hier nu daer begroeten, De mannen onder weeg; zoo zal op eenen dag, Den Heer u nemen af —— Al  < 345 > Al wes (wat) ghi om den hals van kragen of Rabbatten; Hoogmoedig hebt gevoerd, en niet te min defchatten, Daer de overzeefche kust uw boezem of uw buik, Of 't logenachiig haer mee cierde van uw pruik. Bus warden, ftaat 'er in eene noot bij, de Paruickkè genaemt, eensdeels omt gheleende hair , met faffraenen ende andere logen geelluw gemaeckt, dat te vooren zwart was.— Verder leest men : Het riiglüf vast geftickt; de tabbaerd hoog gefmeed, (iets, dat men in fig 3 zien kan.) Gediit u tot de dragt van een rouw - harig kleed, En die nu 't geeluw haer geringt (rond gezet) met duizend frizen (krullen,) In u zoo nemen waer. Zelfs fchijnt dit geele hair bij de mannen als iets fraais aangemerkt geweest te zijn, dus leest men, in de genoeglijke epigrammen. 1599 : Dat mooie manneken, met fijn geele haer, Wiens lubbekens altijd ftaan effen in 't rond. Het is onmooglijk, om alle de verfchillende en veelvuldige hoofdverfieringen van dien tijd te omfchrijven, veel minder aftebeelder; zij, welke het niet in duizend frifen ringden, fcheelden het of vlogten het in ronde offchuin- fche vlegten en tuiten: Bruiden lieten het hier en elders, bijzonder in 1500, los over den rug hangen, draagende daar bij een kroon op 't hoofd, zoo als wij dit een en ander in den loop van ons werk zien zullen. —— Dit zij voor het tegenwooordige genoeg. Y S M O-  < 34^ > IV. MODE-NIEUWS, i. Uit Frankrijk. Onder de bijzondere dragten dezer dagen, munt voor al eene zeer fraaie Coëffure uit, beftaande uit eene bonnet van blaauwe naast elkander ftaande pluimen , welker toppen in het rond, nakara gekoleurd zijnde, voor over buigen; de pluimen zijn bevestigd in eene zwarte zijden band of diadeem, welke vier vingeren breed, boven op het kapfel een firkel vormt, zijnde van agteren met een nakara - lint toegeftrikt ; de pluimen zijn in derzelver midden in eene regte opgaande rij, zoo wel als de diadeem, met diamanten verfierd. De Coëffure beftaat uit vijf rijen boucles boven elkander; de'chignon is binnenwaards opgeflaagen. De witte gaaze halsdoek is met een goud randjen omringd, zoo wel als de geheele robe, welke van indifche, konings-blaauwe taf is. ——— De arm is onder aan  < 447 > aan de mouw, op de hand toeloopend en aldaar cok met een gouden randjen omringd , door een nakara-Ymd verfierd. De rok is van witte indifche taf, mede van onderen met een gouden tandjen geborduurd. De daar bij behoorende fchoenen zijn blaauw. Niet minder fraai acht men de Bonnet , van violetgaas, verfierd met een fchuine oploopende blonde, met ronde plooien, omringd met een gouden tandjen. De barbe, de Bonnet omringende, is van geborduurde blonde ; voorwaards ziet men een kleine ronde, blaauwe ilrik , mede met een klein tandjen. (*) (Het volgend No. zal hier van eene afbeelding geeven.) De doek daar bij gedraagen, is van wit gaas, welke een zwarte taffen, mede om den rand metroode, blaauwe en groene bloemen geborduurde doek, bedekt. De robe is van fraai violet, zoo ook de pièce, toegcgespt met zeer brillante itaalen gespen, manchetten van blonde verlieten de hand ; de rok evenaart de robe. De waaier is groen meteen roode bovenrand; de fchoenen rood. Anderen weder hebben een kapfel , het welk gelijk vrij algemeen de fmaak is bij de Dames, op het midden van (*) Trés beau bonnet de crêpe violet, orné d'un bials de blonde ii plis ronds . terminé par une dentelle d'or; barbe de blonde brodée ; petit papillon rond de crêpe violet, bordé d'une dentelle d'or. Fichu de gaze blanche, le quel est un autre grand fichu de tafetps noir, brodée de rouge, de bleu & de vert. Robe de tafetafd'un beau violet uni; pièce pareille, cgraffée par des boucles d'acier rres briljant; manchettes de blonde ; jupe pareille de robe. Eventail vert, avec une effivlé rouge: fouliecs ronges.  „< 348 > van het voorhoofd gefcheiden, ter wederzijden luchtig afloopt, wijders en cheveux, of met losfe rijen boucles, welke van vooren naar agteren Ioopende, het hoofd van boven geheel omringen - twee boucles boven elkander daalen op de fchouders neder; een nakara-lint eindelijk , loopt bovenwaards door het kapfel. De Collier is van nakara-lint. De doek van wit gaas, over dezelve een groote doek van hemelsblaauwe taf, welker einden , voorwaards gekruist, in de lenden geknoopt worden , terwijl de flippen laag benedenwaards afhangen. De ftrik is met kleine ronde nakara-plooiën verfierd. De taffe caraco van puce-koleur daar bij gedraagen , is zeer kort en met kleine ronde nakara-plooiën verfierd, op de handen zijn mede nakara-Vmten , de rok is gelijk aan de caraco, en van onderen met »a£sr«-pIooiën omgeeven —— de fchoenen puce-koleur. (*) Niet minder fraai is de kleding, welke wij op onze XI. plaat geeven , beflaande uit eene Bonnet-fichu, van krip-gaas, verfierd met gouden tandjens, en eene roode pluim, waar van de top en tekening groen is. De frifuur beftaat uit vallende krullen, de toupet is gefcheiden. De vorige mode van toupetten en forme de coque is voorbij ; integendeel is dezelve op de helft van één gefcheiden , zoo als wij boven zeiden , Ioopende de hairen plat, zonder eenige frifuur ter wederzijden van het voorhoofd af. De (*) Coëfture en cheveux, avec un bandeau nakara. Collier de ruban nakara. Fichu de gaze blanche chdll de tafetas blende ciel, avec un nceud de plis ronds nakara. Caraco de tafetas puce, trés court, gnrni de plis ronds nakara. Aux poignets des rubans nakara. Jupe pareille, fouliers puce.  XI   < 349 > De Collier is gevormd door eene dubbele gouden ketting, waar aan een medaillon afhangt; in derzelver plaats draagt men ook een groot gouden hart van twee duimen middellijn. De doek is van krip-gaas, men een gouden tandjen. De robe van zeer fijn kamerijksdoek, gegar. neerd met rond , klein geplooid , groen lint. De rok is de jupe gelijk; de fchoenen zijn rood met witte hielen. c*J # Parijs is over het algemeen zeer brillant, en is niets minder, dan een tooneel van ellende en verwarring, zoo als men wel buiten lands haar afmaalt: 'Er zijn vreemdelingen in meenigte, vooral Engelanders. Het Palais roijal wordt nog, als voorheen gefrequenteerd , en de «zoae-wandelingen in de tuilleriën zijn, bij het fchoon fatzoen , met de elegantjle dames voorzien. De resds existeerende theaters zag men dagelijks opgepropt vol, en de municipaliteit zou weder reeds patenten aan 20 nieuwe tooneelen gegeeven hebben. Hazard-fpeelhuizen en zakkenrollers zijn 'er in meenigte, dan dit behoort zeker niet onder de fraaiheden. Het (*) Bonnet fieliu de gaze crêpon , ome d'une dentelle d'or. Plume rouge, dont la cóte & les desfins font verts. Frifure en boucles tombantes ; toupet fendu. Colier formé par une chaiue d'or a deux rargs, de la quelle pend un médaillon. O11 peut snettre k la place un gros cceur d'or de deux pouces de diamètre. Fichu de gaze crêpon, orné d'une dentelle d'or. Robe d'un linon trés fin, garnie de rubans ver:s a petits plis ronds. Jupe pareille a la robe ; Souliers rouges a talons blaucs.  < 350 > Het draagen van wapenen, door de munichaliteit verboden, is weder op nieuw, in april, toegedaan en alle galanterie-kramen bieden elk, bij de flacons en Bonbonnieres, ook dolken en zakpistoolen. Het einde aller klooster - dragten is reeds voor driemaanden êi&i; men ziet geen enkelen monnik meer, alleen draagen zij engelfche fraks, en, zoo als ik hoore, zijn in het departement des neder rhijns werklijk alle kloosters en geestlijke orde's dragten verbooden. — Een tweede Montfaucon moest dezelve verzamelen en uitgeeven ; in zulk een boek zouden zij beter figuur maaken, dan op het levend lijf. o. Uit Engeland. H ier is in het rijk der mode niet veel bijzonders voor» gevallen, alleen ziet men hier zoogenaamde triple-gillets, of vesten, welke van boven, waar de gillets gewoonlijk open ftaan, drie kleppen van onderfcheiden koleur, als nakara, geel en blauw, hebben, zoo dat het fchijnt , als had men drie vesten over elkander. Groen en wit geftreept cafimir wordt bijzonder voor vesten gedraagen. De oorfprong dezer drie kleppen over elkander heeft toevallig, zoo men zegt, zijn oorfprong in den winter, om welker zagtheid deze of geene drie vesten over elkander heeft aangetrokken, om zich met geen overrok te bezwaaren; dit volgen nu onze heertjens na, door drie kleppen aan het kamizool te draagen. Uit  < 35i > 3- Duitschland. t De mannelijke garderobe is thans alhier ook voorzien van geftreept Nanking, couleur fur coleur, in alle verwen' voor onderkleeren. Nanking kousfen , mede geftreept, met gedrukt borduurfel. 3 Vesten van nanking met breede zijden gekoleurde ftreepen en van vooren mede met gedrukt borduurfel. Zij zijn in het aanzien, vol fmaak en levendig, doch zoo duurzaam niet, als de gewoone eenvoudige Naukings. Frankfort a. M. Mei. 1791. De kleding onzer dames blijft, eenige kleine variatiën 'er afgerekend, bij het oude. Enge kleding, meestal met onder rokken of zoogenaamde transparents van eene andere verw, blijven immer de mode. Eene gewoone , breede bandelier, lang afhangende, van vooren meteen ftaalen plaat, omvat de middel. Deze plaaten vertoonen op een helder grauwen, bleekgroenen of roza-grond, deze of geene Fabelkundige historie, als de fchakingvan Proferpina; het oordeel van Paris of eenigen minnehandel van Jupiter. De frifuur beftaat veelal uit een fijne krep met uitfpringende lokken ; het hair hangt agterwaards , met een lind bijééngebonden, tot aan de middel. Jonge dames, zonder hoed gaande, hebben een zwart,  < 35* > zwart, tweevingeren breed, fatijnen lint met ftaalpaerlen door het kapfel fchuins heenloopen, agterwaards met een hemels-blaauwe of witte ftrik vereenigd; —pluimen blijven aanhoudend een gewigtig moote-artikel. De jonge heere draagen mede niets merkbaar nieuws , dan alleen, dat zij hunnefraks vrij wat veikort en naar agteren zeer verfraaid hebben. De hoeden, h la Gustaf Adolph, of d la Frederic II. , welke op de hoofden onzer petit maitres een zeldzaam figuur maakten, zijn aanmerk lijk verkleind. Het hair wordt en vergette boven zeer kort en ter zijden tot aan de ooren afgefneeden; dit zijhair wordt dan fterk gekroest en ligt voorwaards digt tegen de kaak. Berlijn Mei 1791. TOO-  < 353 > v. T O O N E E L-N IEÜWS, Op het Fransch Tooneel te Amfteldam zijn geduurende de maand Mei vertoond: Louife 6? Volfan, Comedie, fuivie par Les deux Petits Savoijards, Opera. Pommiers le Moulin, Opera, précédé par La Feinte par Amour, Comedie. La Surprife de L'Amour, Comedie, fuivie par L'Epreuve Villageoife, Opera. L'Ami de la Maifon, Opera précédée par L'Avocat Patelin, Comedie. Amans Genereux, Comedie, fuivie de Silvain, Opera. Nanine, Comedie, fuivie par Le Sabot Perdu , ou la Matinée £f La Veillée Villageoife, Opera. —— VAmant Jaloux, Opera, précédée par L'Amant Auteur 6? Valet, Comedie, ——— La Belle Arféne, grand Opera. Mahomet, Tragedié. Le Tomelier, Opera. 1 Rice, Comedie, précédée par La Toufe Magie, Opera. Le Soldat Prusfien,. Comedie. Blaife Babet; Opera. — Du Revenant, Comedie, précédée par La Dette, Opera. Ricco, Comedie, précédée par La Melomanie, Opera. 2 Op  < 354 > Op den Franfchen Schouwburg in 's Hage, zijn ia Maart vertoond: La Fee Urgeie, (ou ce qui Plak aux Dames,) Opera.— Le Dragon de Thionville, fait Historique. Pigmalion, Sce.ie Lirie. ■ La Fete de Campag.e, Coir.edie proverbe. , Le Caravanne du Ca're, grand Opera nouveau en 3 Actes. Les trois Fermicrs, Opera Bouf- fon. ~~ Les Pecheurs, Opera. ——— Le Dire&eur de Comedie, Comedie en Profe. O: fait ce qu'on Peut, Proverbe en un Acte. L'Aveugle Clairvoyant, Comedie. La Melomanie, Opera. Efope a la Fórre, Comedie en vers. Les Fausfes Conful- tations, Comedie en Profe. Le Fou Raifonnable, Comedie. L'Epreuve Villageoife, Opera BoufFon. , , UHabitam de la Gaudeloupe, Comedie. Nanette & Lucas, (ou la Payfanne Curieufe) Opera. ■ Le Depit Amoureux, Comedie. Annette & Lubin, Opera. * - VEnrollement Suppofe, Proverbe. —— La Servante Mütresfe, Opera. Le Milicien, Ope- ïa> , VQrpheline, Comedie nouvelle en 3 Actes. , ie Sorcier, Opera. —— L'Amant Bourru, Co- medie. Le Confentement Force, Comedie. ■ Le Legataire Univerfelle, Comedie. Jerome Poin- tu Comedie. Les deux Avares, Opera en 2 Actes. . i,es deux Chasfeurs £? la Laitiere, Opera. ■ Les Pelerins de la Mecque, ou la Rencontre Imprevue,-) Grand Opera Comique. Op den 10 Maart, is door de Amiteldamfchè Liefhebbers van het Collegie Avufement fc? Culture, een Gala reprefeutatie, bij gelegen-  < 355 > genheid van den Verjaardag zijner Doorl. Hoogheid, gegeeven, naamlijk: Ninna of de Waanzinnige, Opera. Gevolgd door l'aütiiomat, Opera. In April: Boniface Pointu & fa Familie, Comedie. —L'Epreuve Villageoife, Opera. —— Les Pecheurs, Opera. Les Fausfei Confultations, Comedie. ———■> Efope a la Folre, Comedie. » Le Fou Rv.ifonnable, Comedie. 1 Les deux Avares, Opera. La Bonne Mere, Comedie. — L'Orpheline, Comedie. —— De Depit Amoureux, Comedie. —— Marechal Ferrant, Opera. I/Habit'ant de la Gaudeloupe, Comedie —■* VEnrJement Suppofe, Proverbe en un Acte. Ricco, Comedie en 2 A&es, & en Profe du Theatre du Palais Royale. • Blaife & Babet, Opera BoufFon. 1 La Belle Arfene, Opera- La Colonie, Opera. ■ L'Erreur d'un Moment, (ou la fuite de Julie j Opera. 0 In de Maand April zijn op den Rotterdamfchen Schouwburg de volgende ftukken ten tooi:eele gevoerd : LAmant Statue, Opera. — La Dot, Opera. Azemia, ou les Sauvages, Opera. —— Les deux Petits Savoij- ards, Opera. — La Belle Arfenne, Opera. >— Ln Devin du Village. Opera. — Les Reverees Grecs Renouvelées, Parodie. —— La Melomanie, Opera. 1,11 S'lvain, Opera. Le Tonnelier, Opera. —— Zemire & Azorf Opera. L'Amie de la Maifon, Opera. Le Sorcier , Opera. — L'Amant Jaloux, Opera. Ook is in deze Maand eenige reizen gegeeven: de Houthakkers , begunjligd door den Tovenaar, Groot Ballet Pantomime, door j?h: l e l a r ge. Z 2 NB?  KC 356 > NB. Het Tooneel blijft geflooten tot deRotterdamfche Kermis. 4|t 4p *$ Te Weenen zijn op het Keizerl. Koningl. NationaalHof-Theater onder anderen vertoond: der Fajchendienjlag oder das Ehepaar aus der Provinz, een oorfpronglijk Blijfpel, in 5 Bedrijven van junger. 1 De Kriegshameraden , oorfpronglijk Blijfpel, in 5 Bedrijven van x r atte r. In Mainz is vertoond : Sultan ÏVampun, van kotzeeue, het geviel niet zeer. Iphigenie, Opera, met Muziek van gluck. De Stammbaum, Nafpel geviel zeer. Die Schule der Graubiirte, naar het Engelsch, In Berlin. Eulalia Meinau, een Burger-Treurfpel, in 4 Bedrijven, als een gevolg op de Menjchenhaat en Berouw. Dit ftuk had de verwagting van het publicq zeer gaande gemaakt: de goedkeuring was niet algemeen; de ftemmen waren verdeeld ; men vondt eenftemmig de wijze, waarop Eulalia, wegens haar begaan, betreurd, en van haaren man vergeeven misdrijf hier gepijnigd wordt, te fchriklijk. Het fchoon gedacht weende zeer bij de vertooning. Mud. unzelmann fpeelde de rol van Eulalia. Te Hannover werdt den 9 Maart , ten behoeve van les sings Monument, Emilia Galloüi gefpeeld; vooraf werdt 'er eene aanfpraak opgezegd , door den Heer die stel; geduurende het zelve was de ganfche troep in diep treurgewaad. Op den agtergrond zag men le ssings Graftombe. IETS  < 357 > IETS OVER HET DEENSCH TOONEEL. Het Tooneel te Koppenhagen is wel zoo groot niet, als eenige andere theaters in groote lieden; echter is het fraai, vol fmaak, en heandwoordt aan de grootte der ftad, waarin het plaats vindt. De decoratièn zijn goed; eenigen meer dan goed. Alles, wat tot de machinen behoort, wordt uitneemend bezorgd; echter wordt men fpoedig gewaar, dat men in geen Opera-theater is; ook dit bemerkt men aan de kleding, derzelver Vorm voldoet meer, dan de pracht. Tooneelftukken van allerleien aart worden hier met zoo veel waarheid en fchoonheid, als ergens, gegeeven. Voor het overige is het tooneel zeer goed bezet; eenige leden van hetzelve worden voor uitmuntend, veelen voorgoed, weinigen voor middenmaatig, en geene voor liegt erkend. Voorheen waren hier twee theaters , naamlijk, een Hof- en Stad-theater; thans vergenoegt men zich met een eenige, op welke tooneelftukken en Opera's in de Deenfche taal gegeeven worden. De Koning, welke aanzienlijk ter bekostiging bijdraagt, deszelfs familie en hofftoet komen driemaal 's weeks in den fchouwburg; het beftuur des tooneels beftaat uit koninglijke ambtenaaren, daar toe door den koning benoemd; aan'thoofd dezer is de koninglijke opper-hof-marfchalk als voorzitter; de keuze der ftukken beandwoordt dus natuurlijker wijze aan den fmaak des konings en van het hof, en het is den toefchouwers, onder zwaare en zekere ftraf verbooden, te fluiten, of hun misnoegen over het voor» gefielde ftuk te kennen te geeven. Des avonds, op welken het Hof verfchijnt, wagt men Z 3 met  < 358 > met den aanvang van het ftuk het laatstgenoemde af; echter wagten den t-jefchouwers zeer zelden eenige minuuten, wijl de Ho.ïloet doorgaands met den klokflag van zes uuren verfchijnt. Voor elk, welke zulks verkiest, ftaat altijd de jichou "burg open, dus is het geen Hof-, maar tevens een Nationaale Schouwburg ,■ ook wordt eenmaal ter week, naamlijk 's Maandags, een tooneelft.ik , zonder de tegenwoordigheid des hofs, gegeeven. Op dezen avond veroorloofd het parterre zich, heftig de ffleren» wanneer het gordijn niet met den flag van zes uur opgaat, of wanneer de pauzen tusfchen de bedrijven iets te lang duinen, ook appjaudifeert men dan fterker en meer he haald , dan in het bijzijn der koninglijke familie, wanneer het Parterre meestal een wenk des konings afwagt, om dan zijne ttpplaufi* te ktmnen onderfteunen; is de goedkeuring van het Parterre regt leweadig en algemeen, dan wordt het gerulsch der npplaufie met een luid fcravo-geroep verfterkt; en fchoon het uitfluiten in den Schouwburg als eene rustverftoorende wanorde (*) onbepaald verbooden -is, bedient echter het Parterre dezen avnd zich van deszelfs vermeend recht, om flegte ft r.ken uit te fluiten. N.et zelden is de Schouwburg een tooneel van waare volks-vreugde , zoo als plaats had, bij de terugkomst van den Kroonprins uit Noorweegen. De tooneel-direftie had verordend, om, door middel eener voorafrede den Prins in naam des volks geluk te wenfchen; dit ftuk (•) Fr, die is het waarlijk, het verraadt een laag, een dom of een nijdig hart, dat men deze woestheid aan andeten overlaate.  < 359 > ftuk eindigde met eenige coupletten, welke naar eene bekende volksmelodie door alle de leden des looneels gezonden werden. Het ganfche Parterre fte.nde, door enthufiasme en liefde aangevuurd, weldra in het lied, en herhaalde de van het theater gezongen Coupletten , zoo dra de Kroonprins den Schouwburg wilde verlaaten; en de laatfte woorden: De koning leevs en zijn zoon, werden met een onophoudlijk handgeklap en vreugde gefchrei vergezeld. Dit onverwagt tooneel trof den kroonprins zeer. Niet minder was de uitdruk der vreugde, toen die zelfde prins zijne nieuwgetrouwde Gemalinne in de vorige herfst het eerst in de fchouwburg bragt. De begroeting zou, volgens orde, met pauken en trompetten gefchieden, het Parterre bragt echter oogenbliklijk de pauken en trompetten tot ftilzwijgcn , en begroette het nieuwgehuwde paar , naar de wijze der deenfche zeelieden, meteen drievoudig Hurra! welk vreugde-gejuich. uit de Loges, en van overal met een fterk handgeklap begeleid werd. Ook op dezen avond ftemde h&Parterre een volkslied aan, en een nieuw vervaardigd zangftuk, het welk eenige toefpelingen op het huwlijksfeest vervatte , werd door het vreugde-geroep van het Parterre dikwijls voor eenige minuten afgebroken. Het theater heeft uitneemende zangers, te meer, wijl het muziek hier zeer veele minnaars heeft; men doet dus veel moeite en koste aan de opera's, van welke 'er twee elke week vertoond worden, naamlijk dingsdag en vrijdag , wanneer de koning bepaald tegenwoordig is. Des maandags worden beurtelings tooneel- en zangfpelen gegeeven ; vooral fpeelt men dan de ftukken van holberg, die wij niet dan uit eene lamme en gebrekkige Z 4 hoog-  < 36o > hoog-en nederduitfche vertaaling kennen , en uk deze vertaalingen zal het mooglijk dezen en geenen bewonderen , dat de fchouwburg bij de vertooning dier origineele ftukken altijd vol is; maar wanneer men hier h o lbergs energique taal oorfpronglijk hoort en verftaat , de van hem zinrijk gefchilderde beelden in derzelver waar, alleen hier verftaanbaar, alleen hier navolgbaar Coloriet op het tooneel aanfchouwt, wanneer men de nationaale carricatuuren en vooröordeelen, welke holberg van het tooneel met een goed gevolg beftreed, kent; dan zeker zoude men gaarne het getal der aanfchouwers vermeerderen, om holbergs geest in zijne waare geftalte te zien verfchijnen, en men zal ook dan nimmer of zeer zelden het theater, onbevredigd, verlaaten. En dat indedaad die fterke toeloop alleen aan het treffend penfeel is toe te fchrijven, blijkt duidelijk, als andere laag-komike ftukken gefpeeld worden, wanneer de toeloop zeer gering is; daartegen weet men alhier ftukken van waarde , welke het hart roeren , zonder hetzelve door geweldige fchokken te doen beeven, hoog te fchatten, naamlijk zulke, waarin de ter ontknoping noodzaaklijke omliandigheden natuurlijk geordend zijn, waarin dus die ontknoping geen donderflag in den winter gelijkt, welke flechts voor een korten tijd de ziel fterk aandoet. Dat de inwendige gehalte eenes ftuks en geeniïnts de uitwendige fchaal in de oogen van het algemeen deszelfs waarde bepaalt, blijkt uit den ijver, waarmede hier de privaate dramatifche gezelfchappen onderhouden worden. Immers de enge ruimte dezer tooneelen gedoogt geen blikfem noch donders, geene pragtige decoratiè'n en too-  tooneelveranderingen ■ aldaar kunnen de zinnen op geene groove wijze aangedaan worden , en met dit alles worden deze tooneelen met de grootfte graagte bezocht. Menfchtnhaat en Berouw, van kotzesde, heeft hier uitneemend genoegen gegeeven. Rkhard Leeu¬ wenhart , door de beste zangers en zangeresfen uitgevoerd , vond bij de tweede vertooning geene aanfchou ■ wers meer. (*) B IJ- (*) En echter wordt in het zelve een fort ingenomen! —— onbegrijplijk, indedaad, dat dit ftuk het oogmerk des tooneels aldaar niet bereikt — naamlijk, het groote oogmeik, om volk ts lokken : —— ware het nog een ftil ftuk geweest; maar neen — het is immers vol gewoel —— het lokt volk, en om volk te lokken, behoeft men de ftukken van lessing niet. Is het niet oneindig uitmuntender, een krijgsheld, een kaerel al» een boom, met een leeuwenhart, van een toren eene tedere Aria te hooren zingen, dan eene Emilia Galotti te zien fterven ; ■ die historie is immers te ftil. ■ Deze en foortgelijke zijn voor liefhebberij tooneelen, waar de fpeler door geen bevel, maar door genie geleid wordt, en waar hij dus voor het gevoel, het verftand en het hart fpeelen kan. Z 5  < 3^2 > VI. B IJ ZONDER HEDEN. i. Boileau, die bekend ftaat, als iemand van eenen hekelachtieen aart, zeide op eene zeer ftoute wijze, in de Franfche Academie ontvangen zijnde: „ Als deze Vergadering ee:i Devies, haar pasfende, begeerde te hebben, men hadt 'er niets anders toe te neemen, dan een hoop aapen , zich zeiven in eene fontein „ bewonderende, met dit omfchrift: Sibi pulcri; fchoon ,? in hun e'gen oogen." Zou dit alleen op de Franfche Academisten toepasfelijk wezen? 2. Het volgende kan tot een bewijs dienen", van de ongelooflijke tegenwoordigheid van geest, waar mede mirajeau ftierf. Hij gevoelde naamlijk, dat eene drank, we;ke hij genomen had, niet werken wilde, maar in de maag ziccen bleef; fchertfend zeide hij tegen de omftanders: Uestomac est le premier fonüionnaire public; quv.d  < 3^3 > quand fes fonÜions cesfent, tout est fint, (de maag is de eerfte openlijke ambtenaar , doet- deze zijn pligt niet, dan is alles gedaan.) in de laatfte oogenblikken zijnes levens, fcbreef hij nog het volgende vaarwel aan Frankrijk : Adieu ma patrie! je m'en dors'. • 3- Eene zekere Dame door Londen rijdende , hield voor een winkelhuis, op den hoek eer er naauwe ftraat, ftil. Haar bedie-de trad af, en verrichtte op haar bevel , alles, terwijl zij in de koets zitten bleef; daar zulks vrij lang duurde, en haar rijtuig vlak voor het ftraatjen ftond , waar door i-eerveel pasfdgie was, hoopte de toevloed daar zeer fterk op. Men verzocht haar, wat voord te rijden, doch zij weigerde zulks; eindelijk zeide een der wagtenden : vrienden volgt mijl deed zeer voorzichtig het portier des koets open, maakte zijn compliment eerbiedig tegen de dame, opende het ander portier mede, en flapte dus door de koets heen; oogenbliklijk volgde de ftroom onophoudelijk door de koets, zoo dat het den koetfier onmooglijk was, voord te rijden , dan, nadat een uur lang deze menschlijke vloed door de koets geftroomd had. MEN.  ♦C 364 > MENGELWERK. TOONEELEN, uit het treurspel: DE WREEKER KOMT. VAN SC HM IEDER. PERSOONEN Gravin ts lanka seguini. alessandro, *} V Graavtn, haart zoonen. ludovico, 5 Juliette, Kamerjuffer. pietro, Bediende. Het Tooneel is in Genua. EER-  < 3^5 > EERSTE TOONEEL. Voorkamer. juliette, pieteo. fi etr o. 3Vïaar ik weet echter , pieteo! dat niemand omftreeks dezen tijd mag toegelaaten, niemand mag aangediend worden. pietro. Maar heur eenige zoon, deze immers mag wel ?.. - juliette. Even min. pietro. Haar eenige zoon n iet? Graaf ludovico niet? juliette. Noch Graaf ludovico, noch alessandro.— De Signora heeft het mij eens voor al verbooden. pietro. Nu, ik ben nog niet lang hier in huis geweest, men moet mij dus ten goeden houden , indien ik mij zeer verwondere, dat een zoon niet bij zijne moeder durft gaan; te meer nog, wanneer hij vooraf zich laat aandienen. juliette. Gij moet u niet verwonderen, maar gehoorzaamen. pietro. Goed! echter zoude ik gaarn weeten , \vat toch de Signora uitvoert, geduurende den tijd , waarin zij niemand fpreeken, niemand zien wil ? juliette. Wddetgij dit gaarne weeten? gij zijt zeer nieuwsgie- jig,  < 3^6 > rig, mijn goede pietro! Nu dan ik wil het u zeggen, anders zoude het u wel ligt in den ilaap hinderen. pietro. Nu dan —— juliette. De Signora bidt. pietro. En daarom fluit zij zich op ? ha! ha ! wij immers bidden ook , en de kerk wordt daarom nimmer geflooten. juliette. Juist, om dat het ia de kerk is. In de huiskapel is dit geheel anders. pietro. En waarom of zij altijd in het zwart gaan moet? JULIETTE. Dit is haare geliefkoosde koleur. pietro. Zoo ? Maar 'er moet evenwel nog eene andere oor zaak zijn, waarom zij zich altijd daar opfluit. juliette. Hebt gij deswegens te klaagen ? hebt gij a iets in 't minlte over de Gravin te beklaagen ? pietro. Neen dat heb ik niet . de Signora beveelt weinig; maar, in ernst zij fpreek mij veel te weinig. juliette. Des te minder behoeft gij te andwoorden, pietro. Dat is wel; maar men hesi't echter gaarn . dat een heerfchap eenen bedienden toefpreekt; onze Gravin ziet ech-  < 3^7 > echter immer zoo treurig, zoo bijzonder 'er uit, men zoude haar wel voor eene Heilige houden en nedeiknie- ]en; doch jegens haare zoonen ■ jegens de beide Graaven....... juliette. Nu , wat is het? pietro. Ik geloof niet, dat mijn jonge Graaf zoo goed bij de Gravin ftjat, j u l ie t te. Waarom gelooft gij dit? pietro. EÜ nu zij is niet half zoo vriendelijk tegen hem, als de andere Dames. Graaf alessandko ftaat mooglijk beter in de gunst? Juliette, i'hem bij de hand neemende.) Hoor, pietro ! Hoe gelooft gij wel, dat gij bij de Gravin ftaat? pietro. Ja, dit weet ik zelf nog niet. juliette. Dan zal ik het u zeggen: —— Goed, indien gij blindelings gehoorzaamt en niet agter aan fnapt; liegt — wanneer gij na knungelt, en u met alles, wat in huis voorvalt, bemoeit. {Zij keert zich om en gaat naar de deur.) Het zal zoo flaan ik moet het haar melden. pietro. Ik wil 'er iets van weeten. (Hij wil gaan, doch blijft beneden bij de deur ftaan.) Maar waarom juist met den klokflag van drie uuren? ju-  ■C 368 > juliette. Slegt, wanneer gij agter naknungelt, pi e te 0! (af.) pietro. Zeer goed, juliette! (Hij vertrekt door de andere deur.) TWEEDE TOONEEL. Graaf ludovico (onjluimig, juliette bij de hand grijpende.) ludovico. Zeer goed, dat ik u aantreffe ! ——— kom hier , en zeg mij, juliette! julie tte. Om Gods wil, fignor —gij zult mij nog ombrengen. ludovico. Zeg mij! of ja gij zijt een kind des doods. juliette. Nu dan — ik wil het u zeggen, maar heb nog een weinig geduld. ludovico. Neen! neen! geene enkele minuut geduld! nu! nu zeg mij waarom fluit mijne moeder zich alle dagen in haar kabinet op ? juliette. Genadige Graaf! ludovico. Waarom juist drie uuren ? juliette. Signor! ludovico. Waarom mag geen van beiden de broederen 'er in? ju-  juliette. Niemand, niemand mag. ludovico. Waarom niet? wat voert zij 'eruit (hevig.) Wien heeft zij daar bij zich ? juliette. Om Gods wil, Signorl wat denkt gij? ludo v 1 c o. Het geen de ganfche ftad denkt, het geen Genua denkt het geen men bij alle wandelingen, nachtfeestenen fchouwburgen mij toeduwt; waarop men, met eiken vinger naar ons wijzende, doelt. Om uw's leven'? wille, juliette! zeg mij, ik kan dat gedraai . dat geplooi niet langer dulden. j u l i e tte. Maar uwe onftuimige hette... Signori..... l udo vi co. 'Verkoel de vlam, indien zij u door 't hart brandt. juliette. Uw zoo hevig ziedend bloed het ontfteekt u, in uwe verbeelding, een vuur aan. ludovico, (driftig.) Dat mij nog tot asch verteeren zal, indien ik het niet fpoedig kan uitblusfchen. juliette. Geduld kan het blusfchen. ludovico. Ach! die bron welt mij te langzaam op, geeft geen water genoeg voor mijnen gloed. juliette. Dat het verftand u helpe. l u d o v 1 c o. Oh! Het verftand is een zwak .kind , wanneer de A a Teus  < 37° > reus —— eerzucht brult: neen, zeg, wat doet mijne moeder dagelijks in haar kabinet? juliette. En al kostte het mij ook het leeven, ik durf, ik kan het u nog niet zeggen. ludovico, (haar met geweld bij beiden de handen grijpende.) Gij zult wijf! ; gij zult juliette. Heilige God! DERDE TOONEEL. alessandro, (fomber en zwaarmoedig,) ludovico. juliette, (rukt zich los en fnelt voord.) alessandro. Hoe ftormt gij weder zoo, ludovico? ludo vico. En hoe iiuipt gij weder zoo voord, alessandro? alessandro. Men hoort u door geheel het paleis. ludovico. En gij hoort nauwlijks u zeiven; — fluipt den ganfehen dag zoo ftil daar heen, als de geest eenes afgeftorvenen, met donkere nedergeflagen oogen en ingetrokken lippen, even of het graf reeds zijn zegel op u gedrukt hadde. alessandro. Laat mij mijne wijze van doen —— ik laat u de uwe. ludovico. Dat gij nu ook juist komen moest! a less andro. Ik hoorde u raazen. ludovico. Laat mij ■ laat mij mijne wijze van doen ik laat u de uwe. ales-  < 37i > alessandro. Wat deed gij met juliette? ludovico. Zeggen zoude zij mij, hetgeen geduurende een reeks van twaalf volle jaaren , zoo lang ik denken konde , mijn bloed aan het zieden helpt. alessandro. En dat is? ludovico. Al weder vraagen? waar is onze moeder dagelijks drie volle uuren? alessandro. Is het dit? ludovico. Ja, dit,is het, of is het dan niets? heeft zij het U gezegd? alessandro. Neen. ludovico. Heeft zij u immer mede genomen? alessandro. Neen. ludovico. Is het kabinet niet voor ons beiden geflooten, gelijk het eeuwig boek der voorzienigheid? ales sandro. Het zij zoo! ludovico. Ja — eeuwig koud zijt gij — als het graf. alessandro. Ben ik dat? ludovico. Ziet gij u wel immer 'er over bekommerd, wat zij toch in het kabinet doet? alessandro. Neen — ik mag in geene geflooten boeken leezen. A a 2 lu-  < 37^ > ludovico. ó! Gijzoud niet leezen,. fchoon ook de boeken voor u open lagen. alessandro. Zoo? ludovico. Uwe alledaagfche ziel verdraagt, wat men haar oplegt, en ftreeft naar geene verandering. alessandro. ■ Weet gij dit ? ludovico. Dit zie ik. alessandro, (neemt liem veelbeduidend, bij de hand en leidt hem een weinig voord.) Wie vermoordde onzen vader ? ludovico. Weeten wij dat? alessandro. Wie vermoordde onzen vader? ludo vico. De Flesko's. alessandro. Wie hunner? ludovico. Weet gij hec? alessandro. Zie! de fomber daar heen fluipende alessandro, met het donker nedergeflaagen oog die zoo koud is, als het graf die alles verdraagt, naar geene verandering ftreeft om niets zich bekommert, zie — deze heeft, federt hij begon te denken, niets gedacht, dan aan den moord zijnes vaders; dien heeft hij in zijn hart omgedraagen; van minuut tot minuut, van het eene jaar tot het andere mede gevoerd, elk gelaat uitge- vorst, elke beweging beloerd; zijn oor in eiken hoek, waar twee heimlijk met elkander fpraken, geftooken , zoo dat elke ademtogt hem voorbij moest. lu-  < 373 > ludovico. Nu, en deze alessandro! alessandro. Is den vadermoorder op het fpoor ►— zal hem vervolgen, tot aan den diepflen verborgendften hoek der aarde. ludovico. Ha den moordenaar! zeg hem vrij alessandro! ontdek hem mij —. op dat ik met u ga —. hem verworgen kan alessandro. Het uur is nog niet gekomen. ludovico. ó! Zeg zeg! alessandro. Ik ben zoo koud als het graf, ludovico. Neen, neen — gij zijt als de flange, die daar henen loert in het donker. alessandro. Zoo lang, tot het uur daar is. ludovico. Maar, waarom zegt onze moeder ons niets daar van ? alessandro., Verhaalde zij ons niet, van onze kindsheid af, van de Fiesko's, van hunnen haat jegens ons huis, en alle Ssguini's. ludovico. Ja hoe de zamenfweering tegen de Doria's kwalijk uitgevallen ware, hoe echter de Fiesko's nog immer de vlam des oproers aanhielden, tot de Seguini's door onverwrikbren moed het gemeenebest de rust wedergaven. ó! Ik weet alles nog zeer goed. . (in drift.) Ha! de naam Fiesko's is mij een tweefnijdend zwaard. A a 3 ■ alej.  < 374 > alessandro. Het is mij, als 't ware, een wapenkreet, die mij het zwaan doet aangrijpen. ludovico. Dus, laat ons alessandro. Het uur is nog niet gekomen. ludovico. 6! Ik houde dit leven niet larger uit, zonder arbeid, zonder op te komen ingeflooten in onzen engen knng' ' alessandro, {inde rede vallende) Voed flechts wraake. ludovico. Onze moeder zien wij geheel niet, of wij 'den haar meteen treurig, donker gelaat. Ha! fomwijlen, als zij mij, nog een knaapjen, met zich nam, mij voor haar plaatste ik op haaren fchoot leunende, met het beeld aan haare borst fpeelde alessandro. Het beeld onzes vaders — ludovico. Dan wilde zij fpreeken , maar fpoedig verflikte een traan haare fpraak, en fpoelde de woorden weg, even als verfmeltend fneeuw in het dal Eens Hond onze moeder op, drukte mij hevig aan haaren boezem, en liet mij ftaan. Nimmer zag ik haar vriendelijk. alessandro. Behalven , wanneer zij ons een nieuw gefchenk op onzen jaardag toereikte. ludovico. Nimmer zag ik haar lachen. alessandro. Behalven dan, wanneer 'er een Fiesko minder op de aarde was. L u-  < S7S > ludovico. Kom —-— naar heur toe — wij willen tot haar door dringen. alessandro. Zij is nog opgeflooten. ludovico. Zij moet open maaken. alessandro. Zij moet? het is uwe moeder ——■ ludovico! ludovico. Kom dan ten minften hieruit! —— hier uit in de open lucht ——- hier is het mij te eng de ganfche waereld is mij te eng. alessandro. Zij zal u nog ruim genoeg worden. ludovico. Zij worde het! des te beter! dan gevoel ik, dat ik adem haale hier voel ik hem aan ieder vengfter kleeven, en mijn eigen adem ontfteelt mij het uitzicht naar den vrijen hemel. alessandro. Kom aan dan ■ vuurvlamme! ludovico. Kom fiak! (Hij leunt op zijne arm en gaat met hem voord,) VIERDE TOONEEL Een donker kabinet, vengjleren wanden zijn met zwart behangen. Agter aan een rood voorhang/el van boven tot beneden. Tegen over het zelve ziet men drie dolken in een witte tafel fteeken; op welke deze woorden: uit dit bloed zal mijn wreeker komen. blanka seguini, (geheel in het zwart gekleed en geknield bij het voorhangfel; daarna juliette. Aa 4 jV  < 376 > juliette, (voor de deur.) Het floeg reeds drie uur, Signora! b l a n k a , die nog hadde, toen was het mij goed —. toen was het mij nog wel; zij waren mij verkwikking een regen na een verfchrikkend onweder. ■ Maar finds- 17 jaaren zijn de bronnen mijner traanen verdroogd, en des te brandender is mijne fmart. juliette. De weedom heeft reeds meer rimpels in uw gelaat gegraaven, dan de ouderdom, blanka. Behoort het de ouderdom niet eerst te doen? juliette. En weldra zult gij u niet langer hier verborgen kunnen houden, Signora! blanka, (driftig.) Waarom niet? wie zoude mij hinderen, julietteT wie zoude mij hinderen ? juliette. De jonge Graaven, uwe zoonen. blanka. Mijne zoonen ? juliette. Ja, met moeite en angst ontrukte ik mij zoo even aan de onftuimigheid van den Graaf ludovico. blanka. Die onftuimige! ik vreeze alles van zijne dolle hette. juliette. Neen, Signora! hoop alles van hem! Graaf ludovico's hoog opwellende geest zal alles waagen, de koenfte, gevaarlijkfte daad zal hem welkom zijn. blanka. Neen,-alessandro is mij liever. juliette. Mevrouw! beiden zijn het uwe kinderen, beiden kin, deren van éénen vader. Aa 5 bun-  < 37S > blanka, (ontroerd.) ó! Moet gij mij dit nog in mijne ziel doen ontwaaken. Maar ja, mijne fombere donker daar heen fluipende alessandro, met dien flangenblik, zal den vadermoorder nafluipen , hem den dolk in de borst ftooten, eer hij nog des moorders naam noemen kan. juliette. Terwiji de Graaf ludovico het blinkend ftaal voor oogen houden en hem van vooren nederftooten zal. blanka. Neen, onze vijand is te magtig; met openlijk geweld vermogen wij niets. Alleen list, bloedige list moet ons wapen zijn; lüdovico's geest, vréeze ik, zal afbreeken , het geen alessandro's uitvorfchende geest opbouwt. Een diep fmeulend vuur dampt in de ziel mijnes oudften — een adem van mij en het barst los. juliette. Terwijl de geest uwes jongden, even als de vefuvius, reeds vuur fpuwt, eiken oogenblik eene losbarfting drijgt. Slegts een enkel vonkjen, en het kookt over en over- ftroomt alles met kookend bloed. —— Met geweld wilde hij mij heden het geheim ontwringen , waarom zijne moeder dagelijks hier ware, waarom geen haarer zoonen daarin mogten —— fprak van wonderbaare vermoedens, van toefpelingen, welke men, in gansch Genua, op hem maakte. blanka. Ha! dit is te veel. Ook in dit zwart, duister kabinet fluipt mij de geest des lasters na! juliette. Hij dreigde mij te zullen vermoorden, indien ik hem niet bekende, wat zijne moeder hier uitvoerde. blanka. Nu — en gij? j oli-  < 379 > juliette. Ik draaide mii onder zijne handen, maar eindelijk — ja, ik ben flechts eene vrouw had hij gewis mij het geheim ontwrongen , ware Graaf alessandro niet ingekomen en had ik mij niet los gerukt. blanka, (na eenig ftilzwijgen.) Roep mij mijne zoonen, juliette. Ach! welk eene boodfchap zal dit voor u zijn! heb dank, Signora! gij hebt mijne tong verlost; ö! de last des geheims onderdrukte mijn hart. (Zij kuscht haar de handen.) Oogenbliklijk brenge ik ze u. (Zij vertrekt.) VIJFDE TOONEEL. e l a n k a , (alleen.) Ha! zoo is dan het tijdftip daar , het welk ik reeds zeventien volle jaaren verwagtte ! Hoe angstig zuchtte ik ieder uur tegen ! hoe langzaam kroop elke polsflag, eer hij verfcheen! nu, nu zijn zij rijp totgroote daaden. Deze ontftuimige nieuwsgierigheid, dit verlangen naar dit oord mijnes jammers — dit — dit wagtte ik flechts af, om hun in te wijden tot het werk der vergelding. Nog komen zij niet. (Zij gaat naar de deur.) Hoe zullen zij verftommen , wanneer zij mij dus hier zien! Hoe zal ludovico te rug Adderen , wanneer hij , in plaats van een pronkkabinet eenes boeleerfters, deze zwarte wanden, deze bedompte eenzaame plaats zien ——— wanneer de doodlijke ftil te des grafs hem omgeeven , wanneer hem uit eiken hoek het bloed des vermoorden tegen dampen zal' En ha! welk een aanblik voor mijne  < 3Ho > ne alessandro welk een gastmaal voor zijnen duisternis zoekenden geest! — - — zij komen. ——- ZESDE TOONEEL. blanka, ludovico, (driftig inkomende, doch een weinig te rug bevende; hem volgt alessandro en juliette.) blanka. Juliette! fluit de deur, en zorg, dat niemand ons ftoore. juliette (gaat voor de deur en fluit dezelve.) blanka, (nadert Jlilzwij'gend en plegtig haare zoonen, vat hun beiden bij de handen, en geleidt hun voorwaards: beiden ontzetten eenige oogenblikken en ftaaren haar aanEindelijk vangt zij aan , met edelheid en grootheid. Weet gij, wie uwe vader was? de grootfte der Seguitifs, welke Genua eeuwen her in haar gouden boek heeft opgeteekend — de eerfte in den ftaat - een gezwooren vijand der tirannen; de ltrijder voor de rech¬ ten en vrijheid van Genua! weet gij zijn loon? de dood door de hand van moordenaaren ! ö , mijne zoonen F kan u dit nog niet ter wraake aanvuuren, dat zulks dan de Item uwer moeder doe ! wraake , mijne zoonen !' wraake! beiden de zoonen. Wraake, moeder! heete gloeiende wraake ! blanka. Gijlieden weet de onuitputbaare bron des haats van de Fiesko's tegen het gedacht der Seguini's; in kinderfabelen gekleed heb ik het u reeds bij de wieg voor verteld, ten einde in uwe jonge harten de klem te planten dier vrugt, welke thans ter rijpheid komen zal. De lafhartige moordenaaren wapenden zich tegen hun, wel- ken  KT 381 > ken zij in den openlijken ftrijd niet konden overwinnen en de nog overige zes hoofden mijnes ftams vielen in één uur; een dezer flagtoflers was uw vader. Toen men hem dood in mijn huis bragt, nam ik mijne vier vaderlooze zoonen; u , a l es s a n n r o, hier aan mijne rechte, den driejaarigen ludovico aan mijne linke hand, uwe twee andere nog kleiner broeders droeg juliette mij na ; ik beval den draagers te volgen, ijldde dus in den vergaderden Senaat en riep luide : „ wraak over de moorders !" doch noch bloedende wonden, noch het luid gejammer mijner kleinen, noch uw klaaggewéen vermogt iets op de harten der Senatoren; zij waren bezoldigden der eedgenooten, vrugtelooze traanen waren het eenigfte, hetwelk zij ons vergun, den ; Ik vervloekte in mijn binnenfte hunne werkloosheid , keerde met u in mijne wooning te rug, liet uw's vaders lijk voor mij heen draagen, het hem in fchijn openlijk begraaven; in het geheim echter (met nadruk.) balfemen ; ik ordende dit kabinet, ftak vier dolken , die ik in zijn geronnen bloed gedoopt had, hier tegen over het voorhangfel en fchreef met het overfchot des bloeds hier deze woorden : ludovico, (leest.) „ Uit dit bloed zal mijn wreeker komen." Ja hij zal, hij onze eeuwig zaligheid, dat zal hij! blanka. Dit kabinet is het nu, waarin ik mij dagelijks drie volle uuren opfloot,- ik baadde het lijk in mijne traanen, veihitte door dezen vloed het vuur mijner wraake nog fterker; maar zorgvuldig verborg ik mijn plan en mijne fmart, dan , gij waart nog onmondig en niet vatbaar, om uw verlies tegevoelen. Zeventien jaaren vloo. den  < 382 > den dus voorbij en de gefchiedenis was bijna vergeeten; maar ik vergat ze niet. Deze aanblik hernieuwde dezelve dagelijks in mijne ziele; deze letteren waren met onverdelgbaaren inkt gefchreeven en brandden als vlammend fchrift in den nacht. Twee uwer broederen intusfen ftierven , gij lieden bleeft nog alleen mij bij en één bloem der hoop verwelkte weder voor mij. Ik nam één dolk weg, drie liet ik 'er. Hoe reikhalsde ik naar uwen aanwas, hoe luirterde ik naar eiken ademtogt van u; hoe verwenschte ik uwe langzaam vorderende rijpheid, hoe telde ik den oogenblik, welke u tot mannen zoude inwijè'n; hoe mat ik eiken dag uw gewaad, of zij u nog niet korter geworden waren; de tijd kroop mij als een aardmol voord. Einde!: jk is het uur gekomen; gij zijt mannen geworden. De laatfte der moorders van uwen vader is trer nabij op eene Landhoeve, hij is een zusters zoon der Fiesko's. ——— alessandro , (driftig.) Ha! kornelio is hij ? blanka. Ja deze is het; dien treffe uwe wraake. ludovico. Kornelio! alessandro. Nu, ludovico? was ik hem ook op hetfpoor? ludovico. Ha, dat gij zulks wist en mij niet zeidet! alessandro. Het uur was nog niet gekomen. blanka. Nu , mijne zoonen, dit uur zij nu daar. (Zij neemt de handen van beider, en veert hun tot aan het voorhangfe!, het geen zij met  < 383 > met drift van een fchuift; men ziet een doodbed, met zwart laken bedekt. Beide de zoonen fchrikken te rug , doch ludovico meer, dan zijn Broeder.) ilakka, Trekt het laken vvech. ludovico en alessandro, (het laken wechneemende.) Ha! onze Vader! (Men ziet een lijk.) blanka. Nudan, hij, die zijn vader het hevigst bemint, die zijn verlies het diepst gevoelt, grijpe het eerst den dolk ' der wraake! alessandro en ludovico, (grijpen te gelijk naar den dolk; b l a n k a nadert hun met drift en drukt hun beiden aan haaren boezem; beiden houden hunne dolken om hoog.) blanka. Zoo — zoo zijt gij mijne zoonen en kinderen uwes vaders. beiden. En zijne wreekers. blanka. Ja, vallen moet de laatfte der moorders uwes vaders! onder uwe fieeken , onder deze dolken: ■ gaat en keert befpat met zijn bloed te rug — of — iierft. ——— Zij maakten u tot weezen, maak hun geflacht zulks ook; men verachtte het gekerm uwer jeugd, laat hun ook vergeefsch kermen! zendt hem in het vol genot der gelukzaligheid hellewaards! en vermoogt gij dit niet, ó ! zoo fterft dan ten minden met hem. (met fmart) dan zal weldra mijn bloed zich met het uwe vermengen , weldra de ongelukkigfte moeder op de lijken haarer zoonen  KC 384 > nen' nederzinken of (Zij gaat en kaalt den derden dolk; wiemoedig vervolgt zij.) Deze dolk zal ons wreeken.' ziet.' deze is voor mij, wanneer de hemel het heet gefchrei der diep gegriefden niet hoort. Zijt gij echter gelukkig en komt gij als wreekers te rug, weet dan! alle mijne goederen in het gemeenebest zijn verkocht, in Provence vinden wij andere voor de» zelve; aldaar zijn wij zeker voor de vervolgingen van den Senaat, en de bark is reeds gereed, welke ons derwaards zal overvoeren. ludovico. Laat ons dus voordfpoeden , alessandro ! (hij wil gaan.) blanka. (Hun weder te rug bij het lijk brengende.) Hier kust het bloedig doodsgewaad uwes vaders, zweert mij, bij dezen kus — wraake. i'eiden, (kus/en, geknield, het doodwlj.) Wij zweeren wraake wraake zijnen moorder. blanka, (legt hun de handen op.) En zoo zegene ik 11 daartoe in. (drukt hun aan haaren boezem en kust hun; midderwijl:) ludovico. Moeder, vertrouw op uwen ludovico, gij zult mij als wreeker, of nimmer weder zien. alessandro. Opregte wraak heeft geene woorden ; bloed zal voor mij fpreeken. blanka. Dan zijt gij mijner waard! God geleide u zoo- Den ! God geleide u ! (Z j rukken zich van elkander los. blanka opent de deur en beiden de zoonen gaan door debuitenfie * blanka door de binnenjle.  I. EENIGE B IJ ZONDERHEDEN I N P A R IJ S. (Vervolg van Bladz. 330.) D e draagftoelen (Chaifes « Portttir,) vindt men weinig in het woeligst gedeelte der ftad; bij het gedrang en de enge ruimte der ftraaten ware het gevaarlijk, zich van dezelve te bedienen; maar in de afgelegener en ftiller deelen der ftad treft men deze menigvuldig aan. Zij zijn, even als de Bnuetten genommerd, en hebben mede Bb hun  < > hun eigen bureau; elke gang kost dertien fous, het zij hij langer of korter dan een uur duure; het tweede uur z\fous\ bij nacht of dag is deze prijs dezelfde. Die niet rijden wil of kan, en echter in de flad niet te recht kan komen, bedient zich van een Savoijaard, welke in alle hoeken der Had ftaan, en tevens in den regen met parapluiên, en bij nacht met lichten voorzien zijn; voor weinig fous geleiden, lichten en befchermen zij voor den regen. Overal vindt men gelegenheid om effetlen en paketten voord te zenden; op elke hoek eener ftraat ftaan en lig. gen verfcheiden Portesfaix en crocheteurs , welken men ongelooflijke lasten kan opleggen. De Portesfaix vervoeren, op hunne fchouderen en armen, en op een kruk geleund, pakken, zakken en diergelijke; maar de crocheteurs bedienen zich ten dien einde van een draag ge. reedfchap van hart hout. Koffers , fpiegels en andere breekbaare waaren maaken zij daar aan vast, en dringen daar mede door het hevigst gedrang heen; men behoeft hun, even ais .de Portesfaix, alleen het adres op te geeven, werwaards men het een of ander wil gebragt heb. ben, en men heeft niet noodig hun in 't oog te houden; hunne eerlijkheid gaat met hunne fterkte hand aan hand. Zij laaten zich, naar de zwaarte van den last, en de langte des wegs betaalen, overeischen niet en laaten niet afdingen. Zij hebben hunne vaste ftandplaatfen, waar uit zij zich niet verdringen laaten, en waar men hun , 't zij men op hun te vreden of te onvreden is, kan weder vinden. Voor eenigen tijd werd 'er eene Bureau opgericht, welke deze wakkere lieden groote fchade dreigde, maar weezeniijk niet gedaan heeft; het was een Bureau du trans-  < 387 > transport des ballots, paquets, meubles , effets, marchanï difes pour ïinterieur de Paris. Een paket tot tien pond kost 5 fous, van tien tot twintig 6, tot veertig 7, tot zestig 8, tot tachtig 9, tot honderd 10, en diergelijke, elke twintig pond eene fous meer. De ftraaten in de nabijheid dezer Bureau mogen zich van dezelve bedienen, maar voor de afgelegene is het geheel nutteloos, intus' fchen is het transport goedkoper, dan, wanneer men het door de Crocheteurs en Portesfaix, of, wanneer de paketten klein zijn, door da zoogenaamde Commisfionaires bezorgen laat. Deze Commisfionaires zijn in hun foort voor het inwendig verkeer en vertier der ftad zeer gefchikt, men vindt dezelve mede op alle hoeken der ftraaten, zij zijn meest Savojaards , op welker trouw en ftilzwijgenheid men zich verlaaten kan. Meestendeels zijn het knaapen van 12 tot 18 jaaren, welke tot de post van chrocheteurs en Portesfaix nog „iet fterk genoeg zijn. Men gebruikt dezelve byzonder, ter bezorging van brieven. Wil men een brief bezorgd hebben, welke een perfoon, zonder/ dat anderen het zien of bemerken, ontvangen moet, dan zijn deze knaapen juist in hun vak, en, wanneer men hun, naar de meer of mindere zwaarigheid hunner boodfchap betaalt, kan men ftaat maaken, dat zij het aan hun opgedraagene met den uiterfte zorgvuldigheid , omzichtigheid en geheimhouding verrichten zullen. Bij verliefde avontuuren, zelfs bijzulken, waar iets meer, dan bnef-beftellen vereischt wordt, zijn zij onnavolgbaar en hunne fluwheid beveiligt elk voorgevaar Indien men den perfoon naauwkeurig befchrijft, van welken men met zien noch overrast wil worden, of van wien men beiden wil, dan ftaan zij op de wacht. Men kan B b 2 »er  < 388 > 'er zich op verlaaten , dat hun niets ontglipt, en dat mengewaarfchuwd zal worden, naar maate het geval is; daar men hun op alle ftraaten en in de huizen met fchoenfmeer-bakjens of brieven gewoon is te zien, zoo valt hunne tegenwoordigheid niet zoo zeer in het oog, en onder dien fchijn weeten zij zich overal onverdacht, in te dringen en alles uittevorfchen. Men vindt dezelve ook in meenigte voor de theaters, tegen het uitgaan van dezelve roepende en fchreeuwende : Monfieur, votre vstlet? votre voiture ? votre cabriolet ? men zegt hun den naam des bedienden of koetfiers, en in een oogenblik bezorgen zij u denzelven. De Savojaarden houden onder eikanderen eene ftrenge tucht, en hij, die op bedrog of ontrouw betrapt wordt, kan ftaat maaken, dat men hem , waar men hem ook vinde , zoo lang ftoot en flaat, tot hij het veld ruimt. Deze geftrengheid is noodig, wijl anders het algemeen hun zoude wantrouwen, en niets meer laaten verdienen; hier uit kan men het verklaaren , hoe men in Parijs zulk een kaerel of jongen, die noch fchoenen , noch hoed, noch hembt bezit, brieven en paketten van gewigt, zonder eenig wantrouwen, ter bezorging aanvertrouwt. Vreemden aarzelen doorgaands zeer in den beginne, doch weldra laaten zij hun recht wedervaaren. Het kleine ftukjen: Les deux petits Savojards, dat alom vertoond is, heeft derzelver characfter, eenige kleine verfieringen en bijzaaken 'er afgerekend, zeer treffend en behaaglijk gefchilderd, en in Frankrijk, daar het dik. wijls op het Theatre hallen gefpeeld is, hun vertrouwen vrij wat vermeerdert. Uit dien hoofde zijn zij het voorwerp van nijd bij de  •C 389 > de andere daglooners, naamlijk de huurlakeien in Parijs, welke in het hevigfte der beroeringen, bij duizenden te zamen kwamen, om te beraadflagen, hoe deze brooddieven het best de ftad uit te jaagen. De burgerwacht nam echter deze goede , eerlijke lieden weldra in befcherming en joeg den nijdigen hoop uit één. De Savojaards zijn te gelijk de fchoorfteenvegers in Parijs, en hebben dit handwerk bij uitzondering aan zich. Hunne vrouwen en dochters gaan met lieren om; kleinere knaapen laaten marmotten kijken , of draagen een draai-trommel met een foort van peperkoeken om; dit fpel is voor kinderen, en men geeft twee Hards voor de vrijheid, om den wijzer te draaien. Hoe weinig alle deze bezigheden ook opbrengen , verteeren zij dit echter niet geheel, maar fpaaren ook iets voor hunne grijze ouders en bloedverwanten; en ook daar door zijn deze menfchen zoo wel wegens hunne ouderliefde, als eerlijkheid , in Parijs zeer geacht. De kleine post is eene der gelukkigfte uitvindingen voor de inwendige gerijflijkheid. Twee honderd brie. venbeftellers zijn immer in geduurige beweeging en de brieven worden op negen onderfcheiden tijden des daags en op drie in de baluagie van Parijs bezorgd. De Brieven-beftellers draagen uniform en kondigen zich door een geklapper, door een beweeglijk ijzer op een plank veroorzaakt, aan; daar en boven zijn 'er nogbosfen,ge. noegfaam in elke ftraat met het opfchrift: Boite pour la petite poste, welke men alle uuren ruimt, en waarin men ongefrankeerde brieven iteekt, wel verzekerd, dat zij goed zullen bezorgd worden. Soortgelijke zijn 'er voor het post-kantoor. Bb 3 In  In elk vierdedeel der dad zijn Bureaux voor de kleine post, welke de verdeeling en verzending der bieven bezorgen en van welke de beflellers ieder in zijn kwartier, uitftroomen. Even als men door de kleine post in Parijs de correspondentie met zijn vrienden onderhonden kan, even gemaklijk kan men dit ook doen met het groot publicq , indien men hetzelve vraagen, waarfchuwingen, en voorflagen te doen, of naricht van verkopingen of verlooren zaaken te geeven heeft. Daar toe bézigt men de openlijke nieuwspapieren of aanplak-billetten, naar matemen het min of meer fpoedig bekend wil hebben. Door de aanplak-billetten gefchiedt het veel fpoediger , wijl de nieuwspapieren niet altijd plaats hebben; hier van daan is het, dat elke hoek, ieder kerk, elk paleis en openbaar huis, ja zelfs elke pijlaar met bekendmaakingen van allerleien aart, tot zes a agt ellen hoog beplakt zijn. Elk wil zijn billet van den anderen onderfcheiden hebben, er. van daar de naijver om in grootte, druk, letters en koleur uittemunten. De nieuwe editlen worden op foörtgelijke wijze, vaak op vellen van twee ellen hoogte, den volke bekend gemaakt. Wanneer een boekhandelaar een nieuw boek gedrukt heeft, dan ftaat weldra de tijtel met letters van zes duimen langte op een groot röijaal vel gedrukt, aangeplakt, en lokt, zoo mooglijk, de kopers. De billenen der wervers neemen onder deze foort van papieren in grootte eene zeer uitfteekende plaats in, wijl zij allen met gekoleurde houtfnedeh pronken, welke een . ijk des re&irtfents, waar voor geworven wordt , voörfirehen. De Kmï.lerie valt niet zelden het meest in de oogen, wijl men op derzelver billenen veelal een verwoed  < 39i > woed inhouwen op de infanterie afgebeeld ziet; echter ziet men wel eens, als een tegenhanger, een infanterist, welke het paard eenes ruiters de banjonet in de borst jaagt, en daar door de krijg-minnende jeugd te kennen geeft, dat een musquettier zoo veel waard is, als een ruiter. Op het billet ftaat wijders de naam van het regiment en de wooning der wervers, welke immer met eene vuurige aanfpraak de jongelingen naar den trommel nodigen. Op het Werfbillet des regiments Penthievre vond ik dus eens het volgende: Courageufe jeunesfe, qui brulez du deftr de fervir votre Roi, accourez dans Penthievre, dont la gloire est ausfi ancienne que Vorrigine , addresfez vous, fiffi (Kloekhartige jongelingen, gij, die van verlangen brandt, om uwen koning te dienen, komt en neemt dienst bij het regiment Pentliievre, welks krijgsroem zoo oud is, als zijn oorfprong, meld u, &c. &c.) Even groote opmerkzaamheid verwekken de bekendmaakingen, die ten opfchrift hebben: vingt Louis, Cent Louis &C. d gagner! een zeker reiziger verbeeldde zich, het waren billetten ter uitnodiging tot eenig fpel of verlooting , doch hij is misleid geworden door het woord gagner , dat wel is waar winnen , maar ook verdienen betekent; het zijn naamlijk prsemiën , welke den vinder van verlooren effecten, wisfcls, horologien, honden, e. d. g. aangeboden worden, ingevalle hij dusdaanige zaaken te recht brengt. Men moet lachen,wanneer men fomwijlen bij een verlooren Schoothondjen tien Louis d'or , en bij een verlooren portrait 2000 Livres vindt uitgeloofd. Dikwijls biedt men van een verlooren kasfiers - briefjen of van aanmerkfijke obligatiën de hjlft der waarde aan, en ik heb dikwijls priemiën van 40 en 60,000 livres aangeflaagen gezien. Bb 4 Ein-  < 392 > Eindelijk is 'er nog een middel ter fpoedige verfpreïding van eenig bericht; men geeft de Savojaards of andere mannen en jongens dusdaanige bekendmaakingen en laat dezelve op Pont neuf, op de wandelwegen of aan de ingangen der fchouwburgen uitdeelen en dus kan men 'er in een uur honderd duizend aan den man brengen. Onder de openlijke bladen , waardoor men met het publicq kan Correspondeeren zijn de Petites affiches of het journal general de France de beroemdfte en meest in zwang, en plaatfen allerlei foorten van advertentien ; een vreemdeling, welke Parijs en derzelver inwooners wil kennen leeren , behoort vooral dit niet zelden klugtig mengfel te verzuimen; de aankondigingen zijn dikwijls zeer aanlokkend, treffend, belachlijk , vaak alles te gelijk. In de koffij- huizen in Parijs houden overal vrouwen de kas en niet zonder oorzaak ; wanneer de koffij - huismeefter, welke zich hier liever Limonadiers noemen, geene vrouw noch dochter heeft, huurt hij zich eene vrouwlijke kashoudlier; ik voere deswegens eene bekendmaking, uit het bovengemelde dagblad aan: „ 'Er wordt voor het kantoor eens koffijhuis-houders eene ongehuwde juffer of eeneweduw, welke geene kinderen heeft, gezocht; liefst had men dezelve van 20 of 24 jaaren oud, van opvoeding , van inneemende beelding (d'une figure interesfante) en van goed burgerlijk fatfoen. Behalven haar loon, kan zij ook voor zich arbeiden , indien haar handwerk niet veel geraas maakt en niet te veel plaats vereischt; zij kan zich aandienen &c." Buiten dit alles zijn 'er nog andere middelen, om het algemeen opmerkzaam te maaken, deze zijn de trommel, de vedel, de hansworst, de uitroeper (aboyer) en het ftel- laadje.  < 393 > Iaadje. Geftoolen zaaken trommelt men om, bedelaars verwekken met den vedel de harten ter weldaadigheid, de omroeper door een haatlijk venez, entrez, ter nieuwsgierigheid ; de hansworften lokken de kranken en lediggangers, en de ftellagiën, de gezang of koopminnenden. Blinden, marionettenfpelen, tandartfen, kijkast-dragers, vaudevillen-zmgeïs bedienen zich echter alleen van deze middelen. De verkopers van pamphlets leezen hunne aanmerkelijkfte blaadjens met een groot gefchreeuw voor. Elk der omzwervende kleine kooplieden hebben hun eigen leus, waaraan men hun erkent, en welk zij indedaad zeer moeten beftuuren. De koper en verkoper van oude klederen fnateren hun Marchand d'habits, papegaai-achtig door de tanden. De handelaars in haazen en konijnen-vellen maauwen onophoudelijk als katten, en dus heeft elk zijn charaQeristicq gefchreeuw, en wanneer men eenigen tijd in Parijs geleefd heeft, ondc-rfcbeid men onder al het gewoel der ftemmen, zonder moeite de onderfcheiden foorten, en welk eene behoefte men bevredigen of wat men koopen en verkoopen kan. Alle deze aanftalten voor de inwendige gerijfiijkheid der ftad en haare inwooners voldoen het eene deel der behoeften; het andere, 't welk betrekking heeft op de behoefte van bijzondere perfoonen, derzelver lusten luimen of noodwendigheid, vindt men niet minder overvloedig. Men kome dus, bij voorbeeld , met flegte klederen en vuil linnen naar Parijs, en in den tijd van één uur kan men in een beter, meer of minder glansrijk habit ten voorfchijn komen. In elke ftraat vindt men de zoogenaamde Marcltajids Frippiers, welke oude en nieuwe, Bb 5 voor  < '394 > voor allerlei groote gefchikte , rokken, vesten, onderJslederen, e d. g. te koop hebben. De Lingeres of linnenverkoopfters zorgen voor hembden van allerlei foort, voor halsdoeken, Jabotsen Manchetten, zoo gemeen of zoo fijn , als men wil, en de duizenden handen , welken alom ten dienfte ffaan , brengen alles zonder tijdverzuim in orde. Men kome met eene ganfche familie, met paarden en wagens naar Parijs , en zoeke een behoorlijke intrek , en fpoedig biedt zich een gemeubileerd hotel, zoo prachtig men zulks ook verkieze, den des begeerigen aan. Men huure zich een Etage, die niets, dan de blooté muuren heeft, en binnen weinige uuren heeft men meubelen , tapijten , keuken-gereedfchap en alles, wat ter woning en huishouding behoort, te koop of te huur. Het zijn de Tupisfiers, welke deze wonderen doen. Men wil in aller ijl eene groote huishouding aanleggen en veele bedienden hebben; een gang naar de Bureau pour les domestiques, rue montmartre verfchaft iemand een geheel ftel huisbedienden, van den kamerdienaar en kok af, tot den loop- en keukenjongen, van den kamerjuffer tot het loopmeisjen toe. Begeert men eene minne, de Bureau de la direÜlon des Nourrices , rue de Grammont, wijst'er honderden, welke men zien, onderzoeken, en ter aller uur in dienst neemen kan. Men wil aan een talrijk gezelfchap een avond- of middag-maaltijd geeven, doch men heeft noch keuken, noch kelder, noch tafelgoed, noch mes, noch vork; een eenige wenk bij een Restaurateur of groote Traiteur, is genoeg, en alles is daar, wat men eeten en drinken wil en wat men bij het eeten en drinken behoeft. Heeft  < 395 > Heeft men eene maitresfe nodig, men kiezeflechts, ïü Palais Roijal, uit een aantal van tweehonderd 'er eene uit, of uit de danferesfen der Opera. ■ Niets is gemakli'jker, dan eene vrouw te krijgen. Wil men ftaatfie - koetfen , reiswagens, kabriolets , alles vindt men in orde bij de Carosfiers op de oude Boulevards, terwijl men bij de Marchands de chevaux de tous les Pays voor dezelve paarden vindt. Wil men een buiten of tuin met ftandbeelden voorzien , ook hier toe vindt men figuuren, busten, vaazen van allerlei foort, bij de Sculpteurs en Marbriers, volkomen ter plaatfing, in gereedheid. Wil men zich een nieuw huis bouwen, in twee maanden is het daar; dus is de groote Opera in twee-en-zeventig dagen, en het beroemde lustflot Bagatelle van den Graaf Anois in zes weeken gebouwd. Metfelaars en timmerlieden arbeiden dag en nacht ; voor den nacht betaalt men dubbel Joon. Dus kan men in Parijs alles hebben, alles zijn, alles verkoopen , alles genieten.' De groote drijfveer des geheels is behoefte en gewin ; geene hand roert zich zonder geld; geen rug kromt zich , zonder winzucht ,• geene vriendelijke mine is zonder oogmerk. Deze handel- of kramersgeest toont zich in alle phijjique en moreele omHandigheden, en moet zich toonen, wil men hierleeven en niet bedroogen zijn. Het kenmerkt zich in de vriendfchap, in liefde, in weldaadigheid en onderhoudt hier die algemeene koude van hart, welke alleen door eigenbelang kunflig verwarmd wordt, en den naam van Egoïsmus draagt. Onder de aangenaamfte en nuttigde inrichtingen dezer hoofdftad behooren mede de lees-kabinetten, cabincts,bureaux 11'  < 396 > iiteraires, of de huizen, waar men alienieuwuitkomende gefchriften, pamphlets, brochures, journaalen en tijdingen leezen kan ,• men tekent voor een half jaar in, of men betaalt voor het uur, hetwelk men ter lezing in zulk een kabinet doorgebragt heeft, twee fous. In de voornaamfte ftraaten en op de beroemdfte plaatfen heeft men Ecrivains publiés, welke voor geld allerlei opftellen vervaardigen, affchrijven en overzetten, rekeningen opmaaken e. d. g. Ja, daar men genoegzaam voor alles Bureaux opgerecht vindt, heeft men mede een Bureau de fureté, hotel du Lieutenant de Police , werwaards men zich, wegens geftoolen goederen , vervoegen kan. Men kan bij de nuttige inrichtingen ook de Baden voegen. De prijs welke men , tot derzelver gebruik betaalt, klimt van i tot 6 livres op. Het zijn , als 't ware , kleine huizen op platte vaartuigen gebouwd , liggende aan den oever der feine. Voor dezelve is gewoonlijk eene tent opgefpannen, waar onder men zich zoo lang kan onthouden, tot het kabinet ledig is. De eene helft van het badhuis beftaat uit baden voor mannen , de andere voor vrouwen. Zoo lang de kabinetten bezet zijn, verdrijft men den tijd met leezen. De Dames brengen gewoonlijk een fchoothondjen en eene kamer-meisjen mede. Eenige baden hebben ook een tent, waar men ververfching bekomen kan. Van binnen heerscht orde en zindelijkheid-, elk kabinet heeft een groote blikken badkuip, een ftoel , een tafel, een paar pantoffelen; wanneer men 'er intreedt, Iaat de oppasfer het onzuiver water wegloopen en wascht de kuip zuiver af; dit gedaan hebbende, wordt men alleen gelaaten en de deur wordt geflooten. Boven de kuip zijn twee pijper; ,  < 39? > pen, welke men, wanneer men ia dezelve zit, zeer gemaklijk kan openen ; de eene geeft warm-, de andere koud water. Na het bad kan men in een kamer vol welriekende ingrediënten gaan, of eene foup gebruiken of zich te bed leggen. Behalven dezen, zijn 'er ook rusfifche dampbaden en plaatfen, om in den vloed zich te baaden, deze laatfte zijn met balken afgeftooken en met zeildoek omfpannen. Om alle wanorde te verhoeden, ftaan 'er bij elk badhuis fchildwachten of Sentinelles; daarenboven zijn de kabinetten met opfchriften voorzien , om alle misverftand voor te komen. Een zeker iemand had een badhuis voor Dames gebouwd en wilde, door een opfchrift,, te kennen geeven, dat in hetzelve voor een of meer perfoonen in gezelfchap gelegenheid ware, hij liet dus.boven de deur zetten : Bains des dames publiques particulières. Wij zeiden reeds boven, dat 'er in Parijs niets ge* maklijker viel, dan eene vrouw te krijgen, en, dit is bekend mooglijk zal de naauwgezette, uit delicatesse, zich verwonderen, dat wij iets meer hier van ter neder ftellen, dan, hij bedenke, dat ook dit ter kennis van het menschdom behoore; dat het penfeel kuisch kan zijn, fchoon het onderwerp tot den ruweren wellust behoore , en dat eindelijk een fchrijver het recht heeft, om, onder zijn tafreel de gouden woorden te fchrijven: den reinen is alles rein. —— Veertig duizend fchepfels zijn in Parijs ongelukkig genoeg, den wellust ten dienst te ftaan; echter op onderfcheiden wijzen; men kan dezelve in vier klasfen onderfcheiden. De eerfte klasfe bevat zulke Dames van plaijier, welke den  < 398 > den wellust niet zoo zeer tot haare kostwinning maaken, maar de bezoeken van zeer voornaame en rijke Heeren aanneetnen ; men noemt dezelven Courtisannes en het theater, bijzonder de Opera, Ieevert doorgaands de voorwerpen dezer orde op. Men lieert 'er onder deze foort gehad, welke onmeetlijke rijkdommen verzamelden, terwijl aanzienlijke regerings-leden en hooge militairen aan haare voeten knielden ; dus boog ja rente, Bisfchop van Orleans, volgens de Chronique Schandaleufe, voor de fchoone Guimard la Celèbre, de eerfte danferes der Opera. De tweede foort der Dames van plaifier, zijn die geene, welke van mannen onderhouden worden; men bepaald het getal op tien duizend; zij draagen den naam van Etretenues. Het nahouden van zoodanige fubjeften een der onzaah'gfte gevolgen der Luxe, is zoo algemeen en zoo min verachtlijk , dat zodanig een meisjen in fatfoenlijke gezelfchappen geduld wordt , die geenfints van dezen onrechtmaatigen handel eenig geheim maakt. Zij noemt haaren vriend gemeenlijk mon amant , en vreemde lie len, wanneer zij in de gelegenheid komen, om in bijzijn van een der beide perfoonen van den anderen te fpreeken, bedienen zich doorgaands van de woorden epnufe nam. De manlijke helft dezer onredeniijke en onffaatkundige verbindtenisfen is door geene wet verpligt, na de fcheiding, voor het medelijden waardig fchepfel te zorgen , welke vaak het offer der laagfte bedriegerijen is. Dan ook deze foort van minnaresfen zijn oorzaak, dat men met recht zeggen kan: De Huwlijken in Parijs worden gewis niet in den Hemel geflooten. De gelukkige echtelingen zijn fchaars; van buiten fchijnt het vrede  < 399 > en eensgezindheid ; doch, wanneer men tot het bïnnenfte der familie doordringt , ontdekt men de vreesiijkfte beroeringen. Een beminlijk man , eene liefwaardige vrouw, welke, op zich zeiven befchouwd, gefehaapen fcheenen , om elkanders wederzijds geluk te volmaaken, leeven in den dechtften echt; — een groot aantal jonge lieden huwen dus niet, tot groote fchaade der zeden en van den ftaat. De heerfchende toon in eene familie is eenzelvig. Mercier heeft dezen mees. terlijk gefchilderd; zoodra de oude vader in zijn leunftoel den mond opent, wëderfpreeken hem zoonen doch' ter, kleinzoon en kleindochter. De vader of gemaal noemt zijne gade of zijne kinderen alleen bij derzelver familie-naam; deze hooffche toon, dit vervreemdend, terughoudend gedrag verbant nog meer alle liefdrijk vertrouwen uit den huislijken kring; men verbeeldt zich in een gezelfchap te komen, welke zederd eenigen tijd elkander hebben leeren kennen. ' Vaak geniet de bediende een vertrouwen , welke de echtgenoot te vergeefsch wenscht; men weet, dat in Frankrijk een kamerdienaar veel grooter rol fpeelt , dan in andere landen. Hij draagt geen livrei, maar gaat naar den fmaak gekleed. Dikwijls ziet men Dames aan den arm haarer bedienden wandelen; het is ton, ten in inden één fchoonen bedienden te hebben , en mist men dezen, dan zijn 'er overvloedig veel omzwervende Chevaliers en minnaars. Dan, om tot de dames van plaifier te rug te keeren: De vierde foort noemt men Filles; zij zorgen voor haar eigen onderhoud of zijn bij eerwaardige Matronen in dienst. Zij bezoeken de wandelplaatfen en fchouwfpelen, ten einde op het manlijk gedagt jagt te maaken ; daar  < 4-00 > daartoe zijn zij doorgaands zeer goed, dikwijls pragtig gekleed, daar bij bezitten zij doorgaands een welgevormd verftand en beleezenheid , welke zij zich in haare veelvuldige ledige uuren zoeken te verfchaffen; dus toegerust wagten zij de aanfpraak der heeren af; nimmer doen zij zulks eerst. Op openbaare plaatfen toonen zij zich preutsch, waardoor zij den met haare geheimen onbekenden vaak affchrikken, zoodra men echter een veel beduidenden blik op haar wernt, geeven zij duidelijk genoeg te verftaan, dat zij niet onverbidlijk zijn. Wanneer men haar aanfpreekt, andwoorden zij met korte, een-fijllabige woorden; zij geeven elk de hand niet, en flaan aanbiedingen, welke haar niet gevallen , op eene polite wijze af. Haar onderhoud is levendig en geestig; op heure kamers is men zoo veilig, als ergends, en, wanneer men haar laat in den nacht verlaat, zorgen haare bedienden voor een Fiacre. Zij flaan geene plaifier-partijën af, van welk een aart die ook zijn; men kan met haar een of meer dagen naar het land gaan en hier weeten zijzich, zoo wel, als overal, zeer goed naar plaats en omftandigheden te fchikken. Het groot aantal der ongehuwde mannen maakt deze foort van wellustelingen hoogst noodzaaklijk; Duizend takken vanbeftaan, eene ontelbaare meenigte kunften en handwerken wordendoor haar in beweging gehouden en meenig Souper, hetwelk, zonder haar, langwijlig en verveelend zou zijn, wordt door heure tegenwoordigheid verlevendigd en vervroolijkt. Zoo lang de bloeiende jaaren duuren , leeven deze meisjens opeen glansrijken voet; doch zoodra de ouderdom haar belet, veroveringen te maaken, zijn zij der vreeslijkiie armoede ten prooi, welke zij dikwijls zoeken  < 401 > ten te ontwijken, door den eerevollen post van opzichtfter van dezen of genen tempel der godinne van Paphos op zich te neemen, of door zich als maquereufe ofkoppelares te laaten gebruiken. De laatfte klasfe bekleeden de gemeene ontuchtigen, bekend onder den naam van Grijettes \ het zijn fchepfels, zonder opvoeding, bekwaamheid of fmaak , welke flechts ter bevrediging eenes oogenbliklijken, verachtelijken wellusts dienen; haar getal is het grootfte. Over dag ziet men haar niet, maar zoo dra de avond valt, doorkruisfen zij de ftraaten , fpreeken elk mansperfoon aan, die haar ontmoet; zij plaatfen zich voor de deur heurer wooning, waar zij, als fchildwachten, op- en af marcheeren ; anderen zoeken door welfpreekenheid te lokken, en fchilderen met de gloeiëndfte verwen de geheime vreugde af, die zij beiooven; anderen weder loeren uit de vengfters, en hemmen en fisfen elk voorbijgaand mansperfoon na , zoo dat in zommige ftraaten zulk een geruis is, dat een onkundigen gelooven zoude, dat dezelve van fpooken bewoond werden. De ftraat Saint-Honorè, is de voornaamfte ftapelplaats dezer affchuwlijke kreatuuren. Dikwijls waagen zij het, de kleine fchouwfpelen te bezoeken, waar men haar met dezen of genen manlijken nabuur in de vertrouwlijkfte en fchaamtelooste houding ziet. Deze ellendelingen woonen op geftofteerde kamers , en moeten, daar heure renten zoo onzeker zijn, eiken avond huur betaalen; faalt dit eens , dan worden zij oogenbliklijk het huis uitgejaagd. Alle maanden doet de Garde onderzoek onder deze Grijettes, en die geene, welke aan eene gevaarlijke tankte laboreert, wordt op ftaande voet naar de Bizetre overgebragt. Cc Wij  < 402 > Wij kunnen dezen bijzonderheden voor ditmaal niet eindigen, zonder van een gezelfchap te gewaagen, dat, indien het niet meer beftaat, echter niet lang geleeden, zeker beftaan heeft: de wijsgeer en de nakomelingfchap leeze het, en oordeele, wat de mensch is en was; tot welke buitenfpoorigheden het vernuftigst weezen vervallen kan. —— Hec denkbeeld der buitenfpoorigheid grenst aan het non plus ultra der menschlijke uitvinding; zij is een basterd der fijnfte theorie van zinnelijke vermaaken en der wildfte ontaartfte fantafie. Wij bedoelen het verbonden gezelfchap der Triladen, of, gelijk zij zich noemen, der Festaaien; de voornaamfte tempel van Vesta is ten huize eener zekere Madame de F. De verbondenen worden in Postulantes of nieuwlingen, en in Femmes of gewijden verdeeld. Alle de , van de vestaalfche wetten uitgeflooten, vrouwen noemt men Profanes, en zij, welke zich ter aanneeming aandienen , Befiderantes ; eene zoodanige wordt op de volgende wijze ingewijd : de defiderante wordt in eene zaal gebragt, terwijl twee gewijdea de wacht houden; deze zaal is zeer fchoon, en heeft eene volkomen ronde vorm; in derzelver midden ftaan vier altaaren, op welken aanhoudend het vestaalfche vuur aangehouden wordt; de voornaamfte altaar wordt verfierd door het borstbeeld van Sappho, als de befchermheilige des Tempels; nevens haar pronkt de Ridderes d'Eon, rondom aan den wand pronken de busten der Griekinnen, welke Sappho in haare liederen vermeld heeft. De priesteresfen zitten op kleine rustbedden; op elk derzelver eene gewijde en eene novice, de eerfte draagen eene vuur koleurige Levite met eene blaauwe gordel, de laatfte eene witte, met eene roozenroode gordel. Voor  < 4°3 > Voor eerst wordt, in het bijzijn der deftderante, over heure toelaating tot de beproeving geftemd: vervolgens wordt zij in een toeftand geplaatst, welke het onderzoekend oog der kenneresfen geene verhindering te weeg brengt; eene der oudfte priesteresfen leest de vertaaling van een latijnsch gedicht van Joh. van Revifan voor, zijnde dit da formule, welke men in het onderzoek volgt; dit gedicht eischt dertig fchoonheden aan een volkomen meisjen; bezit de defiderante zestien van dezelve, dan, is zij vatbaar, om aangenoomen te worden. Zij wordt dus met zekere onbekende plegtigheid tot novice ingewijd , en legt een ftrengen eed af, om van allen vertrouweiijken omgang met het manlijk geflagt afftand te doen; de plegtigheid wordt met een maaltijd beflooten, welke door allegoriën en gezang voor de nieuwlingen onderrichtend is. De proeven voor eene Postulante zijn zeer zwaar; men fluit haar drie dagen achter een in een kabinet op, in welks midden een romijnfche God met alle mooglijke energie opgericht is ; aan deszelfs voet is een vuur, het welk, in gevalle men het niet telkens aanvoedt, of ingevalle men het te veel aanftookt, uitdooft ; alles, wat het zinnelijke kan ftreelen en op het hevigst aandoen , omringt haar, en ingevalle zij, daar door yerftrooid, het vuur verzuimde, zou zulks een bewijs haa» rer zwakte zijn. Staat zij de proef door, dan houdt eene der priesteresfen eene rede ; eenige dezer redevoeringen , door eene beroemde Ailrice aldaar gehouden, zijn gedrukt. Dames van den hoogften rang bevinden zich als priesteresfen in deze verbindtenis, doch wat de lostongigeCc 2 Faasft  < 4 Faam van — en — zegt, durft de befcheiden pen des eerlijken fchrijvers niet naklappen. Mademoifelle A* — hield of houdt nog alle donderdagen zoodanig een club, welker oogmerk met dat des vestaalfchen tempels overeenkomt, en alleen in zekere afwijkingen ten aanzien der plegtigheden van de laatfte onderfcheiden is, en doch geen woord meer van dat ontaarte deel der menschheid , waar van de deugd fchaamroodend terug beeft, terwijl het gevoelig hart, bij zulke afzichtige tooneelen, traanen van weedom fchreit. Hoe diep zinkt de mensch, wanneer hij zich uit zijnen kring verlaagt! UIT-  •C 405 > 11. UITTREKSEL UIT HET JOURNAL VON UND IUI DEUTSCHLAND. Eene Bijdrage tot de oude klederdragten. Tn ons 5 No. gaven wij reeds van ter zijde te kennen, dat de vroegere eeuwen, zoo wel, misfchien meer dan nu, aanleiding gaven tot befchuldigingen van weelde, pragt en wuftheid der zeden, en weinig moeite zoude het kosten, om uit de gefchriften der vroege jaaren eene meenigte bewijzen daar van te berde te brengen: wanneer men de Leerredenen van dien tijd, zoo wel als de dichtftukken en fpelen der redenrijkers, ook maar mei een vlugtig oog, doorbladerd, dan vinden wij alom ernftige vermaningen , bitfe verwijtingen, bedrijgingen tegen, en fpotternij met de weelde en pragt. Schoon het in Duitschland te huis hoore, heeft het echter op ons vaderland te veel betrekking, dan dat wij met onzen lezeren het volgende zouden mededeelen, het Cc 3 geen  geen wij vonden in het tiende ftuk, des zevende jahrgangs van het Journal von en fur deutschland; te meer, daar het, in 't vervolg onzes werks kan dienen , en eene goede bijdrage is, tot de zeden der vorige eeuwen. Het eerfte is een uittrekfel uit een ftuk, betijteld : Vom Hofen-teufel, (van den broek - duivel) gedrukt te Frankfurt an der oder , durch johann eichhorn, Anno MDLVI. Onder anderen vestigt de fchrijver zijne aandacht op de Pladerhofen, (flodderbroeken) en het flrafbaare dezer dragt brengt hij onder agt rubriken. „ Men begaat,' zegt hij: ,, voor eerst met dezelve zonde tegen de fchaamte, goede tugt en eerbaarheid, die den menfcnen van natuure ingeplant en aangebooren is. Adam maakte zich een fchort van Vijgenbladen, maar de jonge gezellen ontblooten zich door hunne flodderbroeken ter booze verlokking en onkuischheid meer, dan wanneer zij nakend gingen. Ten tweeden bezondigt men zich door deze dragt, tegen God, zijne inzettingen en orde ; God maakte de eerfle ouderen klederen; maar deze dragt ontbloot en ontdekt meer, dan enkel het deel, het welk God zelf bevoolen had te dekken en te bekleeden. Het ware geen wonder, indien de Hemel 't avond of morgen de turken zondt, om de jonge knaapen de fchenkels en beenen zoo te houwen en te hakken , als de broeken doorgefneeden en toegetakeld zijn: men zegt, dat een rijk mans zoon zich drie voorkleppen aan zulk een broek heeft doen maaken. De derde zonde is tegen het bondzegel des H. doops. De jonge gezellen verbreeken het zelve, doordien zij niet alleen booze listen in het hart omdraagen, maar doordien zij uitwendig door de kledij zich aan ongehoorzaamheid jegens Goden ergernis jegens de  < 4°? > de menfchen fchuldig maaken. Jonge onfchuldige meisjens en vrouwen worden daar door ten kwaaden aangeprikkeld. Maar de Broek-duivel zal ook eens zulke menfchen voor Gods aangezicht en zijner lieve Engelen ter verdoemenis voordrukken, en hunne fchenkels met helfche vlammen verteeren. De vierde zonde beftaat in de overtreeding van het vierde gebod. Vroome ouders hebben gewis hunne kinderen beter voorbeeld, betere lesfen gegeeven. De vijfde zonde wordt tegen de gewoonte, het gebruik en het recht aller volkeren op aarde begaan; ook wilden, dekken hunne fchaamte met vederen toe. Daar is geene vrouw , die niet een fchort om de lenden heeft, en zich eerlijk toedekt, De duitfchers verdienen het, dat God vreemde volken ter tuchtiging op hun afzende; verfchoont hij hun echter, zij zullen nog ganfche ftukken laken en karteeck, (een foort van zijden ftof) om de beenen hangen. De zesde zonde is tegen den Godsdienst. In even dat land, waarde reformatie ontftond,heerscht dezezondige mode hetmeest. Daar uit ziet men, dat de duivel, welke dezelve hier bragt, uit het diepfte der hel is, wijl de vijanden der reformatie daar uit hunne twijffel, wegens de waarheid der religie afleiden ,• zij zeggen: „ aan uwe ontuchtige, „ onmenschlijke, faamgelapte, flodderige voddebroeken „ ziet en ontdekt men, dat de geest der boosheid, on„ tugt en onreinheid in u woone; aan uwe vederen en „ faamgelapte broeken kent men u, welk een ligtvaar- „ dig, boefachtig en ontugtig mensch gij zijt dat „ zijn de lappen, die u uit den broek tot op de voeten „ afhangen." De zevende zonde, is de verwaarloozing van Gods evenbeeld, waar na de mensch gefchaapen is. Menfchen, door den Hemel fchoon en goed gefchaapen , Cc 4 maa-  < 408 > maaken zich door zulk eene dragt zoo affchuwlijk, als geen zeemonfter zijn kan; wilt gij echter niet gelooven , dat zulk eene kleding u liegt ftaat, zoo wendt u om , als gij op de ftraat dus toegetakeld en opgelapt uitgaat, en ziet, hoe de lieden agter u ftil ftaan, u nazien, en over uwe onmenschlijkheid zich verwonderen. Zien u echter de menfchen na, en roepen zij foei', achter u, zoo denkt dan eens nr., met welke oogen God u aanziet! Bij gelegenheid, dat deze fchrijver de overheid aanmoedigt, om zich de zaak aan te trekken, verhaalt hij, dat de Keurvorst van Brandenburg drie zijner landsdienaars , welke in zulke flodderbroeken met eene vedel vooruit, langs de ftraat omtoogen , drie dagen in de gevangenis liet zetten, en de vedelman voor de gevangenis fpeelen liet. Daar echter etlijke groote hanzen en hofjonkers zulk eene kleding zich aangefchaft hadden, zoo hadden verfcheiden vorften bevolen, dat alle beulen zulke broeken zouden draagen. Eindelijk ten agflen , bezondigt men zich tegen het gemcencbest en den welvaart van duitschland, door alle geldmiddelen, ter verkrijging van zulke mode - kramcrij, naar elders over te voeren. Het tweede ftuk heeft ten tijtel: johann ei.lisgek, caplan zu Arheiligen, (in het darmftadfche) Allmodifcher kleider-teufel; das ist, fchimpf unnd emjilicher Discurs üher den heutigen Allemodifchen oder A-h-modifchen kleiderteufei, &c. Gedrukt bij vackels te Frank funk aan den Main, i6ig. Deze fchrijver verzekert, dat hij fchimpf (fcherts) en ernst in zijn gefchrift gepaard heeft, wijl hij voorzien had,  < 409 > had, dat zoo wel emftig gerimpelde Cato's, als aapachtige mode-heertjens hunne neuzen in zijn boek fteeken zouden; van de drie kapittelen, waar in het boek afgedeeld is, behoort voornaamlijk het eerfte hier, hetwelk de volgende negen hoofdftukken heeft; i.) van de twee deelen, (Jlucken) waaruit de mensch beftaat, moet de ziel, als het edelst deel, met allerlei deugden opgefierd v/orden. 2.) Van meenigerlei weelderige en pragtige fieraaden des lichaams. 3.) Dat men niet uit de uiterlijke gefteldheid of ongefteldheid des lichaams kan oordeelen. 4.) De oude alhnodifche kleder - duivel der heidenen is bij de duitfche Christenen weder jong geworden. 5.) Dat een allmodifche Monfieur eigenlijk niet te befchrijven is. 6.) Zich voor de allemodifche klederduivel te hoeden , wijl God en Gods woord deszelfs vijand is. 7.) De allemodifche kleder - duivel komt niet alleen, maar brengt nog zeven duivelen met zich. 8.) De allemodifche pragt is een gekke dragt, welke de lieden meer ontfiert, dan verfiert. 9.) De allemodifche kleder - duivel brengt tijdelijk en ecu wig verderf met zich. Zie hier eenige plaatfen uit het ftuk zelf. BI. 16. „ willen die duitfche aapen zoo dwaas zijn, en allerlei dragten van vreemde natiën zich welgevallen „ laaten , welaan , dan zal God zulke volken op den „ duitfchen bodem zenden , van welke men voorheen „ niet gezien noch gehoord heeft, deze zullen dan het „ allemodisch monfler uitmeeten , dat het bloed met „ hoopen afftroomen en het geld uit den buidel hel„ pen zal." BI. 18. fpreekt hij : van de allemodifche „ wonderbaare , verfijnde , benestelde, breedhoedige , ,, fpitsbaardige, Ios-opgefchikte, groot gekraagde jo-. „ kertjens." BI. 21. roept hij uit: „ Bezie toch eens , Cc 5 „ hui-  < 4io > „huiden ten dage onze allemodifche juffers; kan men „ aan dezelve eenig onderfcheid merken tusfen heure wambaizen en de wambaizen der mannen ? is de eene „ niet zoo wel als de andere doorgefneden, uitgefne„ den en opgefmukt. De hoeden en veeleren is bij bei- de geraeene dragt en geen onderfcheid. De aanzien„ iijke Madamen draagen broeken onder de rokken , „ daar tegen toonen ons de jonkertjens fijne lange vrou„ wen hairen, welke hun tot over de fchouderen afhan„ gen." BI. 22. Zegt hij : „ Voormaals was de hoed „ een teken der vrijheid; huiden willen de vrouwen, met „ het opzetten van den hoed, tegelijk ook den mannen „ hunne heerfchappij en vrijheid beneemen." De zeven duivelen, welke de kleder-duivel onder zijn gevolg heeft, zijn —— i.) De ftraatfliipende wandel - duivel. — Hij befchrijfc het, BI. 23.- aldus: „De linke hand fmijt men „ in de zijde , de rechte fpeelt met het allemodisch „ baardjen; de oogen loopen in alle hoeken, daar hemt „ en bremt en kucht men, dat ja elk aan het vengfter „ valt en ziet, wat ons jong heertjen zwatelt." 2J De ligtvaardige dans-duivel. „ De fchrijver mag gaarne „ eerlijke en befcheiden danfen leiden , maar BI. 24. „ Waar men allemodisch danst, de vrouwsperfoonen „ herom fmijt en zwenkt, dat men hun, ik weet niet , „ waar heen, draait, daarontftaat meenigmaal, na zulke „ danfen, dat heimlh'ke en ook openlijke kinder-gedans." 3) De hoeren-duivel : immers men ichikt zich op, om te behaagen en wel zeer fchandelijk, BI. 25: „ hoe ver wordt de borst niet ontbloot, de boevenltraat en hoeren weg open gezet!" 4.) De vreet-zuip-duivel. De Allemodisten bevinden zich gaarn bij gelag en banketten, ja zelfs de kleine boeven, BI. 26. Draagen een fluwee- letJ  < 4" > Ien fleep, een breed hoedjen, een doorgefneeden waramesjen en een vergulde dolkj'en (Tölchlein.) (*) 6 ) De dief-duivel en 7.) De moord-duivel; dan, heeft men het zijne door pragt verkwist, zoo vervalt men eindelijk tot roof en moord. BI. 41. wordt eene vrouw aldus fpreekende ingevoerd : „ Geef, op dat ik fluweel, zijde, een ring, „ halsband, pantoffelen, fchoenen &c. koope! zou ik „ mij niet, gelijk anderen lieden, naar de nieuwe dragt „ op zijn allemodisch kleeden ? wilt gij, lompe man, voor een bedelaarsvrouw mij achten, en naakt laaten „ gaan ?" Een derde gefchrift heeft de volgende tijtel: Teutschfranzöfifcher Ala-mode ttufel, befchrieben undauf demfchaw platz Teutschlands aufgeführt und vorgefiellt von M. G. Z. einem alten teutfchen aufrichtigen Patrioten, im Jahr unfers Heils MDCLXXIX, Dresd. durch melch.Bergens, Churf: Jiichs. Hofbuchdruckers nacligelafzner wittwe und Erben. In den aanvang klaagt de fchrijver over het gebrek aan geld, door pragt en verkwisting, zoo dat men in duitschland genoegzaam geenen duitfcher meer kan aantreffen; bijzonder haalt men allerlei nieuwe fatfoenen, manieren , vormen en moden van de franfchen , met flechts alle jaaren, maar zelfs alle maanden en weeken; een dichter had gezegt: Wij kleeden nu, ó gij Franfoizen! Den deutfchen roem in uwe hoozen, (broeken) Gij kunt bezwaarlijk 't anders maaken, Gij moet om onze dwaasheid lachen. En £*) Tölchlein, vermoedelijk die dolk , welk men voorheen , agter in de lenden, fchuins tusfchen den gordel, droeg. De Uitgeever.  ♦C 412 > En met dit alles, hadden de Franfchen de dolfte in, vallen; op de laatfte keizerlijke keurdag , BI. 15, te Frankfurt, hadden de franfchen fluweelen rokken en lijwaaten broeken gedraagen; daar op had men dit vaersjen gemaakt : Wie toch 'had zulks gedroomd, dan narren en franfoizen, Bij een fluweelen rok te draagen linnen hoofen. Niet alleen heerschte in de hofhoudingen pragt, maar zelfs de kooplieden droegen fluweel, atlas, taf, en Tobijn, (*) ja, bij de boeren vondt men fluweel, zijde, linten en kanten. De burgers wilden het in fluweel en zijde, in paaiden, kettingen, ringen en armbanden, den adel niet gewonnen geeven. De adelijken droegen klederen van gouden en zilveren Hukken. De hoeden, Bladz. ao. hadden nu eene platte, breede gedaante, als een hollandfche kaas, dan eene fpltfe vorm , als pijramiden; nu waren zij klein met fmalle randen , die men zweedfche hoeden noemde, nu meteen groote, breede ftulp, die men jclianddekjel heette. De ftulp werd op de e;ne zijde met een rand en fchoone franfche linten aan één gehecht, op de andere met een zogenaamden zoimetvjzer in de hoogte opgezet; of de groote ftulp werd op beide zijden met zonnewijzers verhoogt; niet gedacht kostbaare hoedbanden van paaiden, met goud en zilver en bloemen doorwerkte lint, dat op den hoed omflodderde. Men droeg allerlei mutfen, poolfche, zweedfche, fchip en (*) Zeker een foort van zijde ftoffe , dus heeft nijensorg, Tooneel &c. BI. t8i. Het fijn/Ie ftof (Tpreekende van zijde^ dut zal best fijn, (.Zijde) laken, floers (fluweü) of den tobijn.  < 413 > cn dief- (diebs) mutfen. Voorheen had men groote o verflagen tot aan den gordel, nu droeg men fmalle, met twee lange tippen, die van agteren fmal, van voren breed waren. De mannen hadden halsdoeken met twee breede tippen, bonte linten ; eenige droegen de halsdoeken voor in het ronde uitgebreid. De afwisfelende moden , ten aanzien der Broeken waren : i.) Lange broeken, bijna tot op de fchoenen. 2.) Korte, welke opgepoft, en over de knieën gebonden worden, of Pumphofen (pompbroeken.) (*) 3.) Lange, die om de beenen flodderden , of fchippers broeken. 4.) Wijde broeken, met veelefchmetterlingen , dat is, met veele gewormde linten behangen; aan de voorklep waren gekoleurde linten , ifabel- , orange- , feladon- , citroen- , colombin - vervvige linten. 5.) Broeken niet langer , dan de broekzakken , onder aan dezelve een meelzak , op dat het hembd 'er niet uitkwame. 6 ) weêrbroeken van Meiszer- lijnwaad. 7.) omgekeerde broeken, die men boven de kniën te faamen bond. 8.) wijde broeken , als een korte vrouwen-rok, in plooien gevouwen. 9.) Flodder-broeken, waar aan tien ellen laken noodig waren. 10.) Broeken, welke met de kousfen één geheel fcheenen uit te maaken. 11.) Kleineglad aanfluitende of fpan-broeken. (Het Vervolg in ons 2 Deel.) C) Bij van der venne, vindt men omtrend dit woord ook gebruikt van een boeren broek dier dagen. Zeg ons " ———— ~ Hoe je logge vrijer biet Met fen flock en houte klompen, Met fen enge flingerpompen. Bel. w. BI. 14. En BI. 234. d'Ben Me hadt een muts belompen, Met een paltrok bij de pompen. &c. MO-  < 414 > IV. MODE-NIEUWS, i. Uit Frankrijk. Op onze 13 plaatrr'geeven wij volgens belofte fzie de eene befchrijving BI. 347,) eene afbeelding eener zeer iiazie Bonnet, welke dooreen knaapjen, gehouden wordt, houdende de voorzijde dier Bonnet naar zich toe. De Dame, aan welke deze vertoond wordt, draagt een Bonnet a la paifanne van kamerijksdoek, zeer fijn in ronde plooien geplooid, en verfierd met nakara lint. De frifure is è la Cavalière; gouden oorknoppen, welke rond en zeer groot zijn. De doek is van wit gaas en zeer hoog gepoft. — Een Pierrot ei jour van kamerijksdoek, zeer fraai, gegarneerd met nakara lint. De mouwen van wit gaas met nakara linten toegeftrikt. De rok is even als de Pierrot, de fchoenen zijn nakara. (*) Ook CO Bonnet Is la paijfanne de linon gaulTré, a trés petits plis ronds,  1" 7TTT   < 415 > Ook draagen de Dames vilten hoeden, met twee zwarte Cocardes, op den bovenften rand der bol ftaande, uit welke ter zijde eenige gouden korenairen oprijzen. — Een gouden band loopt beneden om den bol, van vooren met twee akers toegebonden. onder dezen hoed is eene kamerijks-doekfche muts met kleine plooien veriierd met een pistache - groen lint; het hair is met vijf d zes reiè'n boucles (a la Conjeillère) zeer kort gekapt (a la reine,') hangende de onderfte boucles tot op defchouders neder. De keurs of Ccrfet is van wit en blaauw geftreept taf, met geele moesjens; de ftreepen.loopen flangswijze; de piece is wit, wordende over dezelve hetcorfet met pistache groene linten, door midden van fraaie ftaalen gespen, vastgehouden. De lubben zijn van gaas. De handfchoenen pistache -groen ; de waaier rood met een blaauwen bovenrand. De rok is van gaas, met violette ftreepen, zijnde op zijde van een gefcheiden en alleen verbonden door een foortgelijk groen flangwijze loopend lint, waardoormen een transparent van roozenroode taf ziet. Ruim een hand breed van beneden is deze rok wijders verfierd met een falbala uit een zilveren tandjen en reeds gemeld groen lint en geplooid wit gaas. De fchoenen zij mede van Pistache groen. ("*) 15 Mei 1791. Was ronds , bordé de ruban nakara. Frifure U la cavaliere. Boucles d'oreilles d' or rondes et trés larges. Fichu de gaze blanche, tres-boufftnt. Pierrot de linon hiour , tres joli aarni de rubans nakara. Manches de gaze blanche liées par des rubans nakara. Jupe pareille au pierrot. 3ouliers«rttovj. (*) Chapeau de feutre noir, avec deux cocardes de rubans noirs,  < 4TÖ > Was 'er immer een tijd, waar in Europa zoo veele en veelvuldige (taalkundige dragten zag, Let was het einde onzer agttiende eeuw; men zie in onze 13 pl, hier wederom een bewijs van, in het mans beeldjen. Deze veelverwige kledij draagt den naam van Costume ü la Contre- revolution. De coëffure beflaat uit eene groote toupet, eindigende met twee half maanswijze krullen; een kleine rand van hair ligt op het voorhoofd neder en is in de midden van één gefcheiden. De getinkte das is van geltreept neteldoek, met een rooden rand. De rok is van zwart laken met een geelen rand; de knoopen zijn zwart. Het kamizool is van geel Cafimir, met roode ftreepen, de kleppen .hemelsblaauw. De broek donkergroen cafimir, zeer laag beneden de knie daalende, met groene linten toegeftril't; de kousfen zijn van witte zijde, met groene klinken. Defchoenen zijn met roozcn voorzien. (::) De noirs, ri'ou Portent des dpis d'or trés brïllant. Bourdaloue en or, lié par deux glands. Sous le chapeau un bonnet de linon a petits plis. Ruban vert-pistache. Cheveux a la co.ifiu'lère , coupés tres courts la reine.) Masfes de boucles qui tombent fur les epaules. Corfet de taffetas rayé de bleu & de blanc, avec de« mouches jauncs, piece blanche. Echellc de ruban ven pistache. Boucles d'ac;tr tres-briljant, mancheites de gaze. Gants vert-pistache. Eventtil rouge, avec un effilé bleu. Jupe de gaze rayée de violet, fendue fur Ié cóté & liée par un ruban Vert pistache, qui laisfe voir un transpareni üe taffetas rofe. Cette jupe est falbalaslée d'une dentelle d'argent, d'un ruban vert-pistache & de plis ronds de gaze blanche. Souliers vert-pistache. (*} Coëffure est fromée d'un grand cripé, terminé par deux bou-  < 41? > De dames, voor de heeren niet onder willende doen , draagen mede een kleine witte gaazen muts (jpouf) a la contre-révolution , verfierd met eene banderole gevormd , door geele en zwarte zijden blaadjens. De Frifure is a, la cavaliêre; de chlgnon is omgeflagen en in drie deelen gefcheiden , de oorverfierfelen verbeelden een gouden peer. De verdere kleeding verfcheelt niet veel van die op pl. 13, allen draagt men een zwarten doek over den grooten pof-doek. Het nakara-borduurfel is verfierd me? zwarte figuuren. De fchoenen zijn zwart met een fraai rood gegarneerd. (*) ■■ De mouwen loopen zeer iiaauw xot op de handen toe. 35 Mei 1701, De iioucles en demi ctrcle; les cheveux du bord de toupet font «• battus fur le front, & féparés a la naisfauce de Ve'pi. Cravatte de mousfeline rayée de rouge. Habit de drap noir, avec un pasfe-poil jaune, boutons noirs de poil de chevre. Gilet de cafimir jaune, rayée de rouge. Desfous , un faux gilet de taffetas bleu de ciel. Culotte de cafimir gros vert, descendant jusqn'a la moitiê des mollets. Rubans vertsaux jarretières. Bas de foie blancs avec ds coins verts. Souliers \ rofettes, Q*) Petit pouf de gaze blanche, h la eontre-tlvolution, orni d'une banderole de feuilles de ruban jaunes & noires. Frifure Jt la cavaliere; chignon retrousfé en desfus-, & féparé en trois parties. Boucles d'oreilles d'or en poire. Fichu de gaze blanche tres bouffant; autre fichu de taffetas noir; qui fe lié fur le dos. Caraco de linon blanc , bordé de rouge , avec des desfins noirs brodés. Jupe psreille au caraco & bordée de m&tast Soutien noirs, garnis d'un beau rouge. Dd  < 4i8 > De Junij-maand levert niet veel bijzonders op. ■ de Dames draagen een Bonnet van wit marli met nakara mouclies; pluimen in den vorm van riet, met roode toppen. De plooien, op bet kap fel liggende, zijn van wit gaas; een breed , wit en nakara geftreept lint , voorwaards met een groote ftrik, waar uit gedachte pluimen rijzen en agterwaards mede met een groote ftrik afhangende , omringt de Bonnet. De ooren tortfchen groote gouden ringen. Het kapfel blijft a la cavaliere. —— De halsdoek wit gaas. Het corfet is van koningsblauwe taf. De tour de gorge zoo wel als de lubben , zijn gegarneerd met kleine plooien van wit zijden lint; de bandelier is van witte taf, omlaag met een zilveren tandjen. De rok is van wit gaas met ftreepen van Sijrïngeblaauw, gegarneerd met kleine ronde plooien van wit lint met een zilveren kant jen. De waaier is rood, met zilveren flippen en witten rand. De fchoenen koningsblauw. (*J Anderen draagen weder geele taffen hoeden, het geel der (*) Bonnec de Marli blanc, avec des-mouches de ruban na. kara, appliquees plumes en rofeau, dont les bouts font rouges. Papillon ,le gaze blanche. Ruban rayé de blanc & de nakara. Frifure <4 la Cavaliere, avec de gros echantillons, qui fortent de deslbus la bouclé. Fichu de gaze blanche. Corfet de taffetas bleu de rot; le tonr de gorge ainfi que les manches font garnis de plis ronds de ruban blanc. Ceinture de taffetas blanc, dont le bas est garni d'une dentelle d'argent. Jupe de gaze blanche rayée de lilas, garnie de plis ronds de ruban blanc & d'une dentelie d'argent. Eventail rouge, femé de paillettes d'argent, avec un effilé blanc. Souiiers bleu de roi.  < 419 > der kanarijvogels evenaarende , met een groenen-rand; fchuins opwaards langs de platte bol loopen blaaden van groen lint; drie grijze pluimen , welker toppen pistache groen zijn , met twee nakara mouches, rijzen ftatig in de hoogte. Deze hoed is met een hairband bevestigd van nakara lint. De doek is van wit gaas, met een roozenrooden boven doek. Bij dit alles ziet men een Caraco van neteldoek , verfierd met Papillons van onderfcheiden koleuren. De piece is wit, met groene linten gegarneerd ; de mouwen , op de handen toeloopende , zijn met witte linten op de handen bevestigd. De rok evenaart de caraco en de fchoenen zijn groen. (*) 5 Junij 1791. Niet onaartig echter ftaan de hoeden van violet taf, met borduurfel om den rand en beneden aan den bol, van witte zijde; eene groote witte kocarde op zijde, waar uit vijf violette pluimen rijzen , onder de hoed is een biais van wit gaas, met violet-lint geftreept; drie reiën boucles ; het hair is van agteren kort en ö, la reine, gefrifeerd en boudins. De doek is wit gaas ; de bovendoek, op de borst zich C*) Chapeau de taffetas queue de feri/i, brodé de vert; guirlande de feuilles de ruban vert. Plumes f ollettes giifes, dont les extrémités font vert-pistache & les mouches nakara. Bandeau de ruban nakara. Fichu de gaze blanche. Chili rofe. Caraco de mousfeline brodée avec des papillons de différente» couleurs. Pièce blanche garnie de rubans verts. Aux poignet» des rubans blancs. Jupe pareille au caraco. Souliers yert. Dd 2  < 4^o > zich kruisfende en , in de lenden toegeknoopt, laag nederhangende, is helder geel; onder aan draagt men een breeden witten rand met roode ftreepen en witte of zilveren franje. Wijders ziet men jurken van Violet-taf, met geele flippen, in de vorm van een flakkenhuisjen gevlamd ; onderwaards zijn dezelve om den rand met wit lint in ronde plooien gegarneerd. De fchoene zijnjon- quille geel. (f) Of men dekt het hoofd met een regt op het hoofd ftaanden pistache-groenen hoed, waarvan de vooren agterrand een weinig opwipt; verfierd met foortgelijke groene linten met roozenroode randen en eene guirlande of fchuins opgaande bloemkrans van roode bloemen : het hair is geheel gevormd in groote boucles; de cignon is zeer lang en binnenwaards opgeflaagen. Onder den hoed ziet men mede plat op het hoofd liggende ronde plooien van neteldoek, welke aan den hoed binnenwaards zijn vast genaaid. De doek wit gaas. De Caraco van roozen - taf; met donkerer foortgelijke ftreepen (couleur fur couleur,") gegarneerd met ronde plooien van wit lint; de pieche is wit, met echelles van pistache-groen lint. De (f) Chapeau de taffetas violet, brodé en foie blanche; cocarde de ruban blanc; panache violet; fous le chapeau, des Maft de gaze blanche, rayée avec des rubans violets. Trois rangs de boucles. Cheveux courts, a la reine, frifés en boudins. Fichu de gaze blanche, chall d'un jaune clair, rayé par Ie bas , de blanc & de rouge , avec effilé blanc. Fourreau de taffetas violet flam'ie'-limagonné, garni de ruban blanc a plis ronds. Souüers jooquilles.    < 421 > De rok is wit krip, gegarneerd, op eene groote handbreed na, van onderen, met een rood lint lopende/over het midden van ronde plooien wit lint. De fchoenen zijn roozen rood. (*) Parijs is Junij. (*) Chapeau de taffetas vert-pistache; rubans rayes de pistache & de rouge; guirlande de fieurs rouges. Bouclesmarronnées* Le plis ronds de gaze blanche est coufu au chapeau. Fichu de gaze blanche. Caraco de taffetas rofe, rayé couleur fur couleur; garni de plis ronds de ruban blanc. Pièce blanche ; échelle de ruban vert pistache. Jupe de crêpe blanc, garnie d'un ruban rofe accornpagté de plis ronds de ruban blanc. Souliers rofes. 2. Uit Engeland. Als eene kleine proeve uit het engelsch mode-rijk, leveren wij in dit ftukjen een patroon voor borduurfel van neteldoekfche fchorten en halsdoeken ; elk derSchoonen, die lust heeft, beproeve aan het zelve geduld en vermogen. Dd 3 TOO.  < 422 > IV. TOONEEL-NIEUWS. Met eene algemeene toejuiching is op het Theatre Ita* Hen herhaald vertoond: Le Nouveau d'Asfas, troit Civique, gecomponeerd door berton; Men weet de daad van den jongen de silles , Officier bij het regiment Du Roi, welke, in den ouderdom van 22 jaar in een oproer te Nancij fbeuvelde; hij was zoo zeer bij het regiment geacht, dat officieren en gemeenen hem voor raadsman gebruikten: hij was voor hun een engel des vredes, welke meer dan eens duellen verhinderde; deze geneigdheid tot vrede voerde hem ook onder de oproerigen, met oogmerk om alles te beproeven , ten einde hun van oen opftand tegen b o u i l le's troepen te rug te houden ; hij (lelde hun op het levendigst het onrecht voor oogen , cn bezwoer hun , in naam der wet, der natie en des konings van den gruwel der verwoesting en des bloedvergietens te rug ts treeden. Alles te vergeefsch bouille's troepen naderden, en de oproerigen fleepten het gefchut aan , om zich tegen dezelve te weer te Hellen. Drie kanonftukken Honden digt bij één, in eene enge flraat, waar alleen een bloote muur zonder huizen was. B o u i l l e's troepen waren in Hukken gefchooten, indien' men de kanonnen een oogenblik vroeger had losgebrand: de silles zag het gevaar. Plotslijk werpt hij zich op  •£■ 423 > op het ftuk, het welk in 't midden Hond, en dekt met de handen de beide laatgaten der twee anderen — op dit bed van eer werd hij door vier kogels zijner eigen Soldaaten doorfchooten. Hij kende de moordenaars , en wijgerde dezelve te noemen , zelfs tegen zijn eigen vader, welke hem eene diepeililzwijgenheid beloofde. Geene natie heeft fneller gevoel van het edele en groote, dan de franfche; het ganfche rijk wedergalmde van de silles deugden; men noemde hem den fianfchen decius, den tweeden assas alle pogingen, om hem te behouden, waren vergeefsch, na een lijden van 14 dagen werd zijn been afgezet, zonder dat hij door iemand vast wilde gehouden woiden; — onverminderd dit alles , was zijn dood onvermijdelijk ,• de geestrijke, welke hem op zijn doodbed bijftond, zeide: „ ik zie, nevens de ganfche natie, treurig, zulk een grooten man, een held, als het offer zijnes moeds, in den bloei zijnes levens, fteryen." „ Wat fpreekt gij van grootheid," andwoordde de ftervende: „ Gij, een dienaar Gods, voor Wien alle menfchen gelijk zijn? ik ben een burger, welke zijne broeders poogde te redden. Ik fterf zonder fmarte , wijl ik voor het vaderland fterve." De gedachte Opera werd nog voor zijn dood uitgevoerd, telkens was het gebouw opgepropt vol. De daad was te nieuw, dan dat 'er eenige dichterlijke verandering in konde gebragt worden; zulks behoefde ook niet; de naakte waarheid deed meer, dan de kunst vermogt. — De ingemengde aria's waren onbeduidend; nog minder was de muziek, dan de decoratien waren zoo veel te fchooncr, zoo veel te roerender was het gevegtzelve; men verbeeldde zich bij de weezenlijke manmvre tegenD d 4 woor-  4 424 > woordig te zijn, en het gebouw was, na het gevegt, zoo vol kruiddamp, dat men de menfchen naauwlijks erkennen konde. De Aria , welke de silles voor het gevegt zong: Amour facre de la patrie, Remplis moi de ta noble ar deur! werd fterk geapplaudifeerd; doch het treffendst was, toen, na den flag, de silles op een leger van vaandels en wapens, gewond op het tooneel gedraagen werd, terwijl de inwooners van Nanclj , waar onder veele vrouwen, met haare kinderen aan de hand, treurig hem naderden, en de burgerkroon op zijn hoofd zetteden; het Choor zong: Jeune horos, recevez notre homage, Ah ! recevez nos vaux reeonnoisjans! Laisfez vous voir a nos enfans; Puisjent ils imiter un jour votre courage, Et Servir leur pays par des tels de vouements! Wanneer eindelijk jong en oud om den gewondden knielde, en een algemeen Chorus zong: Ciel, daignez ecouter nos vkux reconnoisfants; A Jon pays confervez le long tems. Indien men daar b;j denkt, dat de held toen nog leefde, en men eiken dag angftig de berichten van zijnen toeftand te gemoet zag, begrijpt men zeker, welk eene yerbaazende werking deze voorftelling op het hart des gevoeligen had. Zrjn  < 425 > Zijn dood bragt de dramatifche mufe van den Heer De Fontaines in werking, en zijne tombeau de De Silles werd met genoegen op bet Nationaal Theater vertoond. •£ Op het Theatre franpis de la Rue de Richelieu is ver»' toond henr i vin., tragédie nouvelle de M. c h é mer. Den 30 Mei is voor de eerfte reize gefpeeld La Bien faifance de voltaire, ou l'innocence reconnue, comédie nouvelle en un acte en vers, op het theatre de la Nation. Het onderwerp van dit ftukjen is den uitneemenden bijftand welke voltaire, zoo als genoeg bekend is, aan de familie van den ongelukkigen calas bewees, door derzelver eer, nevens die des vermoorden onfchuldigen, te redden; het voornaame oogmerk van deze Comoedie was dus, om die daad van edelmoedigheid, op den jaardag des overleden dichters op nieuw, te doen herleeven. Dit voorbeeld is navolging waardig; vaderlandfche daaden van braafheid en edelmoedigheid behooren vooral onder eene natie levende gehouden te . worden , en het tooneel is zeker het best daar toe gefchikt. M. saint fal fpeelde uitneemend voor den verdediger van c a l a s. ^ Op het Fransch Tooneel te Amfteldam, is in de voorige Maand vertoond; VEnvolement Suppofe, Comedie, fuivi par Les deux Dd s Fer-  < 426 > Ferniers, Comedie. ■ La Nuit aux Avantures, Come'ie, précédée par Renaud d'Ast, Opera. Le Soldat Prusfien, Comedie. — Sargines, grand Opera. — Le Jugement de Midas, Opera, précédée par Les Fausfes Infidelites, Comedie. Les Deux Amis, Comedie, fuivi par L'Erreur d'un Moment, Opera AJelaide du Guefelin, Tragedie, Le Devit du Seigneur , Onera, précédée par L'Impromptu de Campagne. Comedie. Li Colmie, Opera, précédée par La Retour ïmprovu, Opera. •% In den nieuwen Hoogduitfchen Schouwburg , in de Wagen- of Amftelttraat , zijn , onder directie van den Heer dietrichs, vertoond in Mei: Jeannette, oder der Edelmüthige Graf, Lustfpiel mit Ge. fang, von cotter. In dit ftuk zong Madame Meijer eene grooteItaliaanfcheBravour-aria, van sacchini, en in het derde Bedrijf eene foortgelijke van mizo- lewechi. Die Juden , Lustfpiel, von les. sing. Der Deferteur aus Kindesliebe, Schaufpiel, von step ha ni. Die beiden Billets, Lustfpiel. — Die Emführung aus dm Serail, oder Belmonte und Confianze, Oper, mit türkifcher Mufik van mozard. ■ -—— Emilia Galotti, Trauerfpiel von lessing : Madame steinmann fpeelde de rol van Gravin orsina. — Nicht Mehr als Sechs Schüsfeln, ein Familien Gemahlde, von cross mann. Die Sclavin, und der Gross- müthige Seefahrer, eine komifche Oper , Mufik von ricciNi. Vorhero Edelmuth Sidrker als L;ebe, Lustfpiel, vom von brüHl. Menfchenhass und Reiie, Gro;-  < 4n-7 > Grosfes Schaufpiel von kotzebue, » Dank and Undank, Schaufpiel von jünger. > Die Heyrath durch ein JVochenblai, Lustfpiel, von schröder. Die Jager, Grosfes Schaufpiel von ifland. Der Politifclie Zinngiesfer, Lustfpiel, verbesfert und ncu umgearbeitet für das Churfürftl. National-Theater, zu München. - Cara! von Spartau, Grosfes Schaufpiel des Mannheimer National-Theaters, von beil. —— Die Buchstdbliche Auslegung der Gefetse, oder wie machen ffte es in der Komödie, Lustfpiel, nach einer englifchen Anecdote. ■ . Der Doctor und Apotheker, Grosfe Oper. Das Kind der Liebe , Schaufpiel, von kotzebue. In Junij: Die Indianer in England, Schaufpiel, von kotzebue. - .. Die Verlobun* oder Kindespflicht uber Liebe, Lustfpiel. ViUorine oder Wehlthun triigt Intresfen, Schaufpiel, von sckrotje r. Der Redliche Burgermeister, Schaufpiel, von Grafen von b r ü h l. ■ Der Deutfche Haus- vater, oder die Familie, Schaufpiel, von Freiherrn von gemmingen. lm Triiben ist gut Fifchen, Neue grosfe Oper, von sarti. Bruder Moriz, oder der Sonderling, die Colonie auf den Pelew-Injeln Genannt, Grosfes neues Lustfpiel, von kotzebue. Die Dorfdeputirten, Grosfe neue Orginal Oper , Mufik von schubauer, De Rolle van Fraulein Louije von Sternthal, fpeelde Madame mollek. BIJ.  < 428 > V. B IJ ZONDERHEDEN. anecdoten uit het leven van den braaven CRILLON. Louis balbe-berton de crillon, bijgenaamd de Braave, droeg zijnen naam naar het landgoed Crillon; hij werd gebooren in Provence 1541, en heeft zich in den oorlogsdienst aan Frankrijk verdienstlijk gemaakt. Zijn eerfte dienst was onder den Her¬ tog de GuiSE, onder welken hij zijne eerfte daad van dapperheid verrichtte. Calais werd door de franfchen beleegerd; naauwlijks hadden deze bres, of hij was de eerfte, welk zich daar in waagde; hij vloog den Commandant der vesting te lijf, ontrukte hem zijn piek, wierp dezelve in de graft en verdedigde zich een geruimen tijd alleen, tegen de op hem aandringende bezetting, tot hij eindelijk van zijne medeftrijders bijgeftaan werd, welke ook de vesting veroverden. Deze alles overwinnende moed bleef hem in alle zijne ftan-  < 4^9 > ftanden bij; men noemde hem den man zonder vrees, en hij toonde indedaad, dien naam te verdienen. De jonge Hertog de Güi se was in dien oord bevelhebber; deze bezat wel veel moed, maar weinig ondervinding, hij had dus een raadgeever nodig, en de keuze des konings viel op crillon; hij was dus eigenlijk opperbevelhebber dier ftad. De jonge Hertog wilde de ftandvastigheid des tweeden Bajard's op de proef ftellen, en hem, zoo mooglijk, op eene gansch onverwagte wijze, fchrik aanjaagen. Crillon Hiep zeer gerust; plotslijk trad de Hertog in zijn kamer, en wekte hem met eene verftoorde en verfchrikte houding; hij zeide hem, de vijand was in de ftad gedrongen, alle posten waren over hoop geworpen , de wachts zoo wel, als de ganfche bezetting neergefabeld, de huizen reeds geplunderd en in brand geftooken; in weinig minuten, vervolgde hij, zou de vijand ook in crillon's kwartier zijn, en befloot eindelijk met de woorden: laat ons dus ijlings vlugten, want het is werklijk hoog tijd!" Crillon wreef zich den flaap uit de oogen, terwijl hij de rede aanhoorde; met de grootfte bedaardheid des waerelds eischte hij zijne klederen en wapens; terwijl hij deze aantrok, zeide hij tegen den Hertog: „ Ik twijfel aan de waarheid van uw verhaal. Zeker, Prins, gij hebt u wat laaten wijs maaken; dan gefield, de vij • and ware meester van de ftad geworden, zoo is echter crillon nog in hunne magt niet, en ik wil liever met de wapens in de hand fterven, dan het verlies dezes oords overleeven!" Met deze woorden was hij van meening, de kamer te verlaaten, wanneer de jonge oubezojinene zijn Listigen aanflag met een uitbundig gelach  < 43° > lach verried en beleedt, dat hij alleen de heldhaftigheid des Helds had willen beproeven. Nu nam crillon eene ernftiger houding aan, en terwijl hij den prins bijden arm greep en vreeslijk heen en weder fchudde , zetde hij: „ knaap.' waag het nimmer, met uwe proeven het hart eens eerlijken mans in 't fpel te brengen. Bij mijn leven.' had gij mij zwak gevonden, ik zoude u met mijnen dolk oogenbliklijk het hart doorboord hebben." Den Hertog drong deze les zoo diep in de ziel, dat hij nimmer deze gevaarlijke proef weder herhaalde. De koninglijke armé poogde Charhonnieres te bemagtfgen, en de bezetting verdeedigde zich hardnekkig. Rosn ij was even op eene nabijgeleegen plaats gereeden, om te recognosjeerm; maar een hagelbui van kogels leerde hem weldra te rug deinzen. Crillon bevond zich nevens hem, en men kan ligt vermoeden, dat zulks niet zeer naar zijnen fmaak was. „ Wat duivel ! mijn Heer Veldtuigineester! zeide hij, vreest gij dekanonfchooten , als crillon aan uwe zijde is. Wat! zoo lang ik hier ben, zult gij het niet waagen nader te komen kom, wij zullen naar gindfche boomen rijden, die ik een paar honderd fchreeden van mij afzie, wij zullen daar veel beter kunnen rccognosfeeren" ,, Wat mij betreft, andwoordde rosnij, laaten wij 'er heen rijden , wij fpeelen maar om de dolfle partij ; doch, daar gij de oudtte zijt, zult gij ook wel toonen, de moedigtte te zijn." Met deze woorden reden de beide avonturiers naar de bijftaande plaats; het vuur der kanonnen verdubbelde zich  < 43* > zich intusfchen, en de kogels flooten htm om de ooren; „ waarachtig! riep crillon , die fcburken hebben noch achting voor den Veldtuigmeester-ilaf, noch voor het kruis van den Heiligen Geest, en konden ons wel geheel en al tot fcherven maaken ; wij willen dus de gindfche boomen zien te bereiken ; die hekken daar zullen ons eene goede borstweering zijn; dan, bij alles, wat mij heilig is, ik zie wel, gij zijt een goed kameraad; ik wil dus mijn leven lang uw dienaar zijn, en wij willen een onafgebrooken vriendfchap met elkander houden, belooft gij mij zulks niet? Rosnij reikte hem de hand, en nam de wapenbroederfchap aan, welke hij door zijne kloekheid niet minder vereerde, dan crillon, door zijne heldhaftigheid; de eene waagde zijn bloed bij elke gelegenheid, de andere fpaarde het niet, als het tijd was; maar geen van beiden wijgerden het aan hun vaderland. «■ -fc Warsch van het hofleeven en grijs in den dienst geworden, legde crillon zijn dienst neder, en begaf zich in 1601 naar Avignon; aldaar fmaakte hij ongeftoord de genoegens eenes rustigen levens, en wijdde zijne meeste uuren aan een godsdienftig onderhoudt en toonde hierin den zelfden ijver, welke hij zoo dikwijls voor de belangens van zijn vaderland getoond had. Op zekeren dag hoorde hij de Lijdens-gefchiedenis aan; de prediker fchilderde de geesfeling des Heilands, en de woede en gruwzaamheid zijner beulen met de vreeslijkfte verwen af; plotslijk fprong de grijze held, geheel buiten zich zeiven, op, greep naar zijn zwaard, en riep, door zijn  < 432 > zijn Enthufiasmus vervoerd, met eene donderende ftemme: waar waart gij daar, crillon? -itf- De dood van Hendrik de iv. trof hem zeer, en verwekte hem een foort van melancholie, welk hem tot aan zijnen dood bijbleef . zijn fmartelijk leger verdroeg hij met geduld, fchoon hij de hevigfte fmarten verduurde, tot eindelijk den dood, op den 2 December 1615, een einde aan zijn lijden maakte. Zijne dapperheid, zijne tegenwoordigheid van geest in de grootfte gevaaren , zijne onoverwinlijke ltajidvastigheid bij alle zijne heldendaaden, waar onder altijd zijn bloed vloot, verzekerden hem eenen oniterflijken naam. 1 Bij zijne deugden echter bezat hij ook gebreken ; een dubbelzinnig woord kon hem in woede brengen , welke hem de zaak tot het uiterfte deed drijven; van daar zijne veelvuldige duellen en vegtpartijen; dikwijls dreef zijne vrijmoedigheid hem tot onberaaden woestheid; men vindt hier van, zoo wel, als van de langmoedigheid des grooten Hendriks, een aanmerklijk voorbeeld in de Memoires de la vie van du thou; In 1592, bij de belegering van Rouaan, kwam crillon in 's Konings kabinet, om zich te verdedigen tegen de b^fchuldiging , als of zijn verkeerd gedrag aanleiding gegeeven had, dat de koning de belegering had moeten opbreeken; „ hij ging," zegt du thou; „ van ontfchuldigingen tot boosheid, en eindelijk tot den hevigften toornen lasteringen over. De koning, welke eindelijk boos werd, wijl hij zoo aanhoudend op gelijken toon aanhield, beval hem heen te gaan ; dan , daar  <. 433 > crillon alle oogenblikken bij de deur weder keerde en men bemerkte, dat de koning van toorn en ongeduld verbleekte, vreesde men, dat hij dezen of geenen den degen van de zijde zou rukken, om den onbefcbaamden crillon te ftraffen. Toen hij eindelijk vertrok, en de koning weder bij zich zeiven was, zeide deze tegen de bijzijnde: „ ik ben uit mijn aart tot toorn geneigd; dan, federd ik mij zeiven kenne , ben ik een weinig op mijn hoede geweest, jegens eene hartstocht, welker ftem ons gevaarlijk is. Ik weet, uit ondervinding, dat zij eene booze raadsvrouw is, en ik ben blijde, dat ik zulke goede getuigen mijner matiging hebbe." Buiten deze charafter-vlek waren vloeken en eeden hem zoo gemeen, dat dezelve hem bij de biegt ontvielen, ook dan, wanneer hij den biegtvader op het heiligst beloofde, deze kwaade gewoonte te ontwennen; in weerwil echter van dit alles, was zijn hart en gedrag zodanig, dat, zoo lang de waereld waare heldenmoed en eerlijkheid waardeert, de nagedachte van crillon zal heilig zijn. twee fransche bekendmaakingen. Voor eenige jaaren zag men in Parijs, aan alle hoeken eene bijzondere bekendmaaking aanplakken, welker inhoud nog vaak met genoegen verteld wordt. Zeker Marquis van Brumoy onderhield eene Matresfe van de Opera, eene fpaanfche van geboorte, met eene kleine ftompe neus, eenigfints groote ooren, en met fchoone zwarte oogen; wijders had zij een kleed, naar de toenE e roaa-  < 434 > maalige mode, hoog opgehaakt. De Marquis achtte zich van haare trouw verzekerd; doch op eens verdween zij met een anderen minnaar. Den volgenden dag las men het volgend aangeplakt billet: Dix Louis a gagner. Gisteren avond is 'er verlooren een klein Jpaansch hondjen, met groote zwarte oogen, langachige ooren, de neus ojnvippende , en de Jlaart op de gewoone wijze omgekruld; tien Louizen, die dezelve tj'c. * In het 254 No. van het Journal General de France, des voorigen jaars, was een trek, ten einde een dief tot reden te brengen, zonder te zeggen dat hij een dief ware: Dezelve vondt vee! goedkeuring, hij was dus : Le SieurRlcher, pasfage du Saumon, inde haan, verzoekt denperfoM, welke in gedachten drie fleutels aan een Jlaalen ring kan medegenomen hebben, dezelve hem te rug te zenden. MEN-  < 43$ > MENGELWERK. HOVAARDIJ en ARMOEDE. D ikwijls en op veifchillende wijze is de dwaaze hoogmoed des Adels, midden in de diepfte behoefte', aartig ten toon gefteld en gegispt. Hol beug, bijzonder, heeft dit meesterlijk en met veel geest gedaan, in zijn Blijfpel : de Hovaardij en Armoede, waar van verfcheiden Nederduitfche vertalingen en naarvolgingen voor handen zijn. De meesten dezèr hekelfchriften bedoelen den fpaanfchen of duitfchen Adel; doch dat de fchotfche insgelijks grond geeft tot zulk eene fpotternij , blijkt uit den volgenden brief van den Engelfchen Tooneelfpeler luikt, aaneen zijner vrienden. „ Gij vraagt mij, mijn vriend! mijne gedachten, omtrend Schotland, waar ik voor eenige dagen ben aange. komen; ik zal u, in weinige woorden, voldoen. Indien gij omtrend het gemeene volk onderricht begeerd te weezen, zal het mij moeilijk vallen, u genoegen Ee 2 te  € 436" > te geeven: want ik kan het niet, dan uit den flank. Wat den Adel betreft, dezelve is talrijk, over het algemeen zeer dapper, maar bovenmaatig arm. Door Ierland in Schotland gekomen zijnde, kwam ik aan, in een ellendig Dorpjen, beftaande in een dozijn hutten , in den fmaak van die der hottentotten ; de voornaamfte was een herberg, die door den Graaf gehouden werd. Alle deinwooners van het Dorp kwamen bijeen, om mij te verwelkomen, zich, uit hoofde van mijn gevolg en houding, verbeeldende, dat ik een groot Heer moest weezen. De Graaf fchoot toe en hield mijn ftijgbeugel vast, om mij, in het afklimmen van mijn paard , behulpzaam te weezen ; vervolgends zich tot zijn' oudften zoon, die zonder broek liep, wendende, zeide hij; Milord, breng het paard van mijn Heer op ftal, en verzoek aan uwe zuster, Ladij Betfi, een pint van twee jluivers te tappen ; want ik denk, dat mijn Heer wel van ons best bier zal willen drinken. Ik was verpligt den nacht in dit armoedig verblijf door te brengen, en een avondmaal van gebraaden aardappelen en ftinkende eijeren te doen. Maar dit daar gelaten, was de Edelman zeer gedienftig; hij drong mij, om van de helft van zijn bed gebruik te maaken; zijne kamer was juist de pragtigfie der waereld niet; een oud kasrjeu diende voor een floel, en het bed was zonder gordijnen. Ladlj Betfi had de goedheid van mij verfchooning te vraagen, voor den behoeftigen toefïand van het vertrek, mij verzekerende, dat verfcheiden lieden van rang 'er dikwijls gcflapen'hadden; zij voegde 'er bij, dat, wel is waar, de lakens heel vuil en zwart waren, en dat het echter niet langer dan een jaar geleden was, dat zijdoor de  < 437 > de Gravin, hare Moeder, en door Ladij Mathilda Car rolina Angelika Eleonora Sofia , eene haarer jongfte Zusters gewasfchen waren. Zij wenschte mij een goeden nacht, en beloofde mij, dat de Burggraaf, haar Broeder niet in gebreke zoude blijven, oui den volgenden dag mijne laarzen te fmeeren." Ee 3 DE  < 43S > DE DROOM. D e vreugd' der lente Vervulde zagt De roozengaarde, Bij itilien nacht. Der nachtegaaien Verukk'lijk lied Klonk door de bosfchen, In 't ver verfchiet. Rondom dreef heerlijk , Zoo rein, zoo blaauw, De pragt der velden In d' avond-dauw. 't Aé-  < 439 > 't Aêmechtig bloempjen Verhief den top , Verkwikt door koelte, Weêr vrolijk op. De ftarren fcheenen In 't helder nat, Daar ik vol jammer In 't lommer zat. *k Ging langs een beekjen . Ach 't fcheen zoo, ja! Ik ging, door bloemen , Zijn kronkels na. 'k Streek langs het boschjen Waar ik, bij 't nat, 't Welk murmlend ruischte , Zoo dikwijls zat. Waar *t avond koeltjen , Bij 't licht der maan, Ons hart verkwikte, Met zorg belaên. Waar nu de ftemme Der droefheid treurt, Sinds mijne s tel la Is wechgefcheurd. Hier  < 44i > Hier lag ó Liefdeï Waarom dit hart, Door fchijn - verbeelding , Nog, meer benard 2 Hier lag, bij 't purper Des avonds, diep Verhuld in 't lommer, Mijn' fchoone — en fliep. Het zagte koeltjen Blies door 't gewaad, En ftreek der onfchuld Langs 't lief gelaat. •8===f> Ik ijlde driftig, Befchaamd 'er bij, Mijn komst zoo fpade , Bedroefde mij. Ee 5 Zagt  •C 442 > Zagt huivrend keek ik Haar aan zoo teer f En bukte, op bloemen , Naast d' engel neêr. «-====> Nu zag ik de onfchuld In zagte rust, Waar uit ik gaarne Haar had gekust. „ ó Wat verrukking, „ Wanneer zij zagt „ Met lieve lonken „ Mij tegen lacht! q 1 » Doch neen de fluimring Hield haar, vermoeidt Door 't lang verbeiden, In flaap geboeid. 'k Sloop  < 443 > 'k Sloop fteelswijz' van haar, Op 't beekjen aan, En plukte bloemen En Majoraan, 1 . I *k Wierp haar met bloemen; Maar welk verdriet! Het meisjen zuchtte, Doch merkte 't niet. Toen drukte ik eindlijk , —— Hoe joeg mij 't bloed ! Op de Engel- lippen Een morgen groet. t , . I Daar floeg zij weder , Zoo zagt, zoo teer, Op mij, heure oogen Lieflachend neêr. 'k Viel  € 444 > Tc Viel- aan haar boezem , Zij kuste mij Ach toen ontwaakte ik —— En wech was zij. «===!> ó Droom ach waarom Mij 't hart doorboord ? Ach-waarom duurt gij Niet eeuwig voord . Zij flaapt... ik waake —— • Alleen, alleen ■ En zie geen einde Aan mijn geween. ZO-  < 445 > ZOMER-LIED. Eenes Boeren knaaps uit de Elzas. 4 I jVleisjen, 't is zomer! zie 't zaad rondom ftaan, Het zwelt als uw halsdoek; het oogstfeest fpoedtaan, Zie hoe de weste-wind de airen doorruist, En fpeelende uw zwarte lokken omfuist. Meisjen, 't is zomer! zoo klaar als de zon, Spiegelt door bloemen en ftruiken de bron; Zoo wit, als uw boezem, rood als uw mond, Zijn reeds onze appels, zoo vol en zoo rond. Meisjen, 't is zomer! de dag is recht zoel, Kom in de fchaduw; in fchaduw is 't koel; De zon en liefde verhitten het bloed, Lievert, een kusjenJ het lenigt den gloed! Meis-  < 446 > Meisjen, 't is zomer 1 maar 't hindert mij niet, Hoe zeer ook de zon m' in 't aangezicht ziet, Ruste ik aan uwe lief-rijzende borst, Dan voele ik des zomers noch hette noch dorst. ♦ # Maakt in den oogst-tijd de fikkei u heet, Dan vaage u zagt van uw voorhoofd het zweet; Maait gij of dorscht gij in hooimaand het gras, De tijd vliegt, bij 't vrolijke fchertfen — zoo ras. 3fc•* Meisien, "t is zomer! daar 't druifjen reeds zwelt, Blaauw als uw oog, als 't viooltjen op 't veld; Aartig lief meisjen! haast hebben wij wijn, Ijeifa"— wat vreugde! dan wordt ge de mijn'. ODE  < 447 > ODE aan een MAGNETIST. ! die ziekte en pijn verzagt. Door dierelijke zeil-fteen-kracht! U wijdde ik mijn' gezangen! Wierd eens, ó mssmeks (*) wonders• zoon! Dit blaadjen in uwe eere-kroon, Door de eeuwigheid vervangen. Het ongeloof belache u vrij, Noem' uwe kunst - bedriegerij, Uit Frankrijk hier gevlooden; Eens zij u, door het gansch heel-al, Waar elk uw wondren leeren zal, Een dank - adres gebooden. Hebt gij een' vrouw, die Ieelijk, oud, En knorrig is, om geld getrouwd, Kan dit u chagrineeren, Gij kunt haar, als u heure praat Verveelt, eer gij naar Life gaat, In flaap magnetizeeren Kan (*) Mesmkr,eerfte uitvinder van de dierlijkezeil-iïeen-krscht.  < 448 > Kan cHLOë, dat hoovaardig ding, Door heur geliaêge weigering, U fchier wanhoopig maaken, Magnetizeer dan, blij te moê, Siecbts een-twee-drie heure oogen toe, En doe haar dan ontwaaken. Uitmuntenden in Nederland! Naamt ge onlangs uw j o u - j o u ter hand, Om 't edelst fpel te leeren; Reeds dreef dit, als een wolk, voorbij: 6, Dat uw keus nog kiefcher zij! Leert, leert magnetizeererit UITLEGGING DER CHARRADES. Op Bladz. 319. H ij, welke begeerig zijn mogt, naar de woorden , op welke de Charrades, boven gemeld, doelen, weete, dat dat der eerfte een Bokaal, en dat der tweede een Goudvink is.  INHOUD VAN HET EERSTE DEEL,, VAN HET KABINET ' VAN MODE en SMAAK. GEBRUIKEN, VERMAAKEN, ENZ. VAN ANDERE NATlëN. Het Roomfche Carneval. , . Bladz., | Over het Blij- en Kluchtfpel. , 24 'Het Roomfche Carneval, (vervolg.) , \ 6$ rSpaanfche Stiergevegten. ... §5 •Het gezellig Onderhoud der Venetianen. , 129 Over het Blij- en-Kluchtfpel, (vervolg), . 136 Huwlijks- en Bruiloftsplegtigheid der Boeren in Ehstland, , , . » £93 * ' Het  ii INHOUD. Het Stroo-zaaiè'n en Hoender-gekaakel, (twee Volksgebruiken in Frankenland.) . Bladz. 204 Eenige Bijzonderheden in Parijs. . 257 Over het Tooneel- en Blijfpel, (vervolg.) . 269 De St. Anna dag in Weenen. . . 321 Eenige Biizonderheden in Parijs, (vervolg.) 328 (vervolg en Jlot.) 385 I I. oude en hedendaagsche vaderlandsche dragten. Eene Zuidbevelandfche Boerin. . Bladz. 35 Een Petit Maitre in het vroegst der Zeventiende Eeuw. .... 93 Befchrijving eener Friezin. . . 143 Eene Dame op 't laatst der Zestiende en begin der Zeventiende Eeuw. . , 209 Eene Zaandammer Dame. . . 282 Eenige Kapfels van het vroegst der Zeventiende Eeuw. 340 Uit het Journal von und fur Deutschland, eene Bijdrage tot de oude Klederdragten. . 405 I I I. mode-nieuws. Uit Frankrijk, (Wintermaand) 1790. . Bladz. 37 Winterkleding voor Dames, bij Mad. teillard. — Befchrijving eener Petit Maitre. . . 42 Mode-nieuws uit Frankrijk, (Louwmaand) 1791. 93 Kleding der Heeren. ... 99 'Uit Frankrijk, (Sprokkelmaand.) . . \ 144 Robes Economiques. . . . —— Balkleding. . . . . 14; Ha-  INHOUD. ™ Habillement è l'Euphrofins. . Bladz. 146 Caraco's d l'Amadis. Caraco A la Payfanne. • Nieuwe Polonaifes, (Maart.) Kapfels der Heeren. . . • H7 Mode-nieuws uit Denemarken. . • 148 , Engeland, (Januarij.) . 150 , Duitschland. . . T53 Chapeau Bonnet te Hamburg gedraagen. . 154 Mode-nieuws uit Holland, (Maart.) Bericht wegens de Jou, Jou. . . • 155 . uit Frankrijk, (Maart.) . 217 Dameskledingen bij Mad. iehlard. • —~ Muts d la PayJ'anne. . . • 223 Coëffure a la Cavaliere. . • • 224 Bonnet Turban. Fraaie Coëffure der Heeren. . • 225 Bonnet Ballon, zie de Plaat der Jou, Jou, tegen over Bladz. 227. . .226 Mode-nieuws uit Holland, (Bede aan de Mode.) 227 . uit Frankrijk , (April.) . 284 Dames Voorjaarskleding. . . Chapeau enformé de Coque de gland, afgebeeld pl.IX. 285 Geweeren in de mode. . . • 286 Robe de reine. . ... 287 Coëffure a la Modestie. . . • Mode-nieuws uit duitschland, (Maart.) . 288 Caraco of Coureur a l'Efpagnol. . . —- Mode-nieuws uit Frankrijk, (April en Mei.) 346 Kapfel en cheveux. . • • 348 Bonnet fichu. . • • 1 Mode-nieuws uit Engeland. . • 350 Triple Gillets. .... * 2 Mo-  *v I N II O 17 D. Mode-nieuws uit Duitschland.) . Bladz. 351 uit Frankfort. . . —- ^—— uit Berlin. . . - uit Frankrijk, (Mei en Junij.) 414 Bonnet d la Payfanne. . . —— Frifure d la Cavaliere. . . . —— Pierrot d Jour. . . . — Costume d la contre- revolution. . . Mode-nieuws uit Engeland. . Patroon voor Borduurfel. .. ... 421 IV. tooneel -nieuws. 'C. Passc, Overleden. . . Bladz. 43 Stukken te Amfteldam vertoond, (Januarij) . , Verflag wegens 't Treurfpel Azemia. . Stukken vertoond te Berlin , Frankfort en Casfel. 45 en 46 De Tooneelfpelen in het Tala's Roijaal. . 101 Stukken op de Amfleldamjche, Leijdfche en Rotter- damfche Schouwburgen vertoond. . 106 Mifz. Sara Salisbury, Tooneelfpel te Berlin vertoond. 156 'Stukken in Parijs gefpeeld. . , __ Verflag wegens de Tooneelftukken : Tot Middennacht of List tegen List, .. j57 Ferdinand en Leonore. . .. .t De Vriendenraad. .. , t Meropé. -. -. .. I(55 *t Zestienjaarig Mdsjen. .. .-. „ jgg Vertoonde Stukken op den Amjleldarhfche, Rotter- .damfche., Leijdjchen HaagfcheSchouwburgen. 228--231 Verflag van de Siege of Belgrade, Opera. . " — Piikira of Paris, Pantomime. . 233 Ver-  INHOUD. » Verflag van het ftuk: de laatfte Oogenllikken van j. j. rousseau. . . Bladz. 234 Vertoonde Stukken in Parijs. . - 235 Befchrijving van psijche, een nieuw Fransch Pantomime Ballet. . . • 236 Vertoonde Stukken te Weenen, Dresden, Berlin, Hamburg, Manheim, London en Parijs. 290--192 Bericht wegens 't Stuk: de Schrik is 't Meest , Tooneelmaatig Spreekwoord. . . 292 —— 't Huwlijk door een Weekblad , Tooneelfpel. . . . —— Stukken op den Rotterdamfchen Schouwburg vertoond. 293 Bericht wegens 'tHeldenfpel Papa Harlekin, Koning &c. 294 . — een gemaskerd Ball te Weenen. eene verbetering der Hautbois. 295 Stukken te Amfteldam vertoond in Mei. . 353 ■ in 's Hage, in Maart en April. . 354 ■ in Rotterdam, in April. . • 35S • vertoond te Weenen , Mainz , Berlin en Hannover. . . . • 35