jbi '«2 jb x w je t van MODE EN SMAAK. tweede deel. Te HAARLEM, Lr>5- bij A. LOOSJ.ES Pa fr [nt'1  ■i  VOORBERICHT. Toen wij onzen arbeid aanvingen, durfden wij ons geen. fints vleien, door een vrij algemeen vertier zoo zeer aangemoedigd te zullen worden; wij betuigen hier openlijk daar voor onze fchuldige dankbaarheid, niet twijfelende , of de blijkbaare goedkeuring zal ons bijblijven, waar toe wij van onze zijde alles zullen bijdraagen , wat in ons vermogen is, zonder kosten of moeiten te ontzien. Schoon wij in den beginne, ten aanzien van het eerfle artikel, aangaande de gefchieJenis van andere Natiën, ons bijzonder die van Europa hadden voorgejleld, hebben wij echter , hoe zeer wij daar toe een goeden voorraad hebben gereed liggen, gemeend en aan onzen lezeren , en aan de onderhoudende verfcheidenheid , welke immer vermaakt , te beter te zullen voldoen, met ook befchrijvingen van andert volken, uit andere waerelddeelen te geeven, en het is daarom , dat wij in dit Tweede Deel eene Opgave mededeelen van het Eiland Celebes, en het Koningrijk Macasfar , het welk wij uit y on archenholtz, N.eue Litteratur und Volkerkunde hebben overgenomen. Het ontwerp eener gefchiedenis der uitwendige zeden van den Hoogleeraar eschenburg, fclieen ons ook geene" onaefchikte bijdrage voor ons Kabinet; wij zullen van tijd tot tijd een gedeelte van het zelve onzen lezeren mededeelen. Bijzonder aangenaam waren ons de vriendelijk toegezonden Stukjens; hebben wij fommigen derzelver wat laatergeplaatst, men wijte dit geenfints aan onze onwilligheid, maar aan den voorraad, dien wij eerst dienden te plaatfen. Daar wij, blijkens het Voorbericht voor ons Eerfle Deel, ook ons Kabinet voor Nederlandfche Kunstwerkers , Fabrikanten en Trafikanten ontflooten hebben, herhaalen wij ernjlig A onzt  2 VOORBERICHT. onze uitnodiging', otn alles, wat daar toe behoort, 't zij befchrijvingen, 't zij gekoleurde of ongekoleurde afbeeldingen , des noodig, gratis te plaatfen, mits ons nauwkeurige fchrif. telijke befchrijvingen of tekeningen, ter grootte onzer gewoon: plaatjens, of des noods, grooter, toegezonden worden. ■ Wij dringen deze uitnodiging des te fterker aan, wijl Wij gaarne de waereld zouden willen tomen, dat het ons Vaderland geenfints aan Kunflenaars en Vernuften mangelt, en deze kunnen, zoo kosteloos, als ergens, door ons Kabinet aan het publicq bekend worden. Dan, daar eene algemeene medehulp ons werk immer meer tn meer waarde kan bijzetten, nodigen wij ten vriendelij kften alle onze landsgenooten uit, om, ingevalle hun eenige boeken , m%nufcripten, fchilderijen, tekeningen, of eenige overblijf fels bekend zijn, welke de dragten, zeden en gewoonten enzer Voorvaderen kunnen ophelderen, eenige aanwijzinge diswegens aan den Uitgeever dezes te doen toekomen, zullende wij van dezelve een alfints dankbaar gebruik poogen te manken , zoo wel, als van alle zoodanige aanmerkingen, op ons werk, welke ons op gemelde wijze toegezonden warden. B E-  I. BERICHT WEGENS HET EILAND C E L E B E S, EN HET KONINGPIJX MACASSAR. fïet Eiland Celebes, een der grootfle Indifche Eilanden , ligt westwaards van Borneo, en omtrend vijftig duitfche mijlen van de Molukfche Eilanden. Deszelfs langte wordt op honderd zestig, en deszelfs breette op zestig uuren berekend. Een kanaal van vijf-en-twintig mijlen breette, de zee-engte van Macasjar genaamd, fcheidt dit eiland van Borneo; ten zuiden wordt hetzel. A 2 ve  < 4 > ve doorfneeden door eene diepe baai, welke ver in het land doorloopt. Aan de Oostzijde vindt men desgelijks verfcheiden havens en eene meenigte kleine eilanden , en ondiepten; noordwaards is het land vrij hoog, en aan de oostzijde vlak, laag en fterk met wouden be* wasfen , wordende het wijders van verfcheiden klein vloeden doorftroomd. Daar het Eiland midden onder de verzengde Iuchtftreek ligt, kan men nagaan, hoe ondraaglijk heet aldaar het klimaat zij; welligt-ware het Eiland onbewoond gebleeven, indien de hette niet gematigd wierde door den overvloedigen regen, welke, vijf of zes dagen voor en na de volle maan , valt, en de aarde zeer verkwikt. Deze vermenging van regen en hette , vereenigd met de fchadelijke uitwafemingen der goud en koper-mijnen , welke aldaar zeer veel gevonden worden, veroorzaaken haast dagelijks bij zonnen - ondergang hevige donderbuien. Buiten deze wordt de lucht door de noordelijke winden , welke het grootfte deel des jaars aldaar beïlendig waaien, mede zeer gezuiverd ; niet zoodra houden deze op, of het land wordt door aanfteekende ziekten overvallen ,• echter gefchiedt dit niet zoo veelvuldig, integendeel, de Macasjers genieten doorgaands eene zeer duurzaame gezondheid, welke hun tot een fpaden ouderdom bijblijft. Het inwendige des lands is den Europeè'rs weinig bekend ; verfcheiden reizigers zijn het zelfs over het aantal der koningrijken aldaar niet eens echter fchijnt men uit de gezaamlijke berichten te moeten befluiten, dat, onder de vorften aldaar de koningen van Boni en Mucasfar de magtigfien zijn; zijnde de laatfte heden aan de nederlaaders cijnsbaar. Deze beiden deelden voormaals  <. 5 > maals alleen de opperheerfchappij des Eilands onder zich, en het is waarfchijnlijk hier door, dat de zeelieden dit land, nu Celebes, (dan deze naam voert het koningrijk Boni ook,) dan Macasfar genoemd hebben. Zonder ons met eene natuurkundige befcbnjving des lands, als buiten ons bedek zijnde, in te laaten, zij het genoeg, alleen aan te merken, dat veelvuldige berichten den inwendigen toeftand van hetzelve zeer verheffen • vooral fchildert men Macasfar met behaaglijke verwen af. Het Koningrijk Celebes ligt in het Noordelijke Deel des Eilands , deszelfs hoofdftad draagt den Indifchen naam Boni, dezelfde, welken men aan dat geheele Koningrijk geeft; intusfchen is het zelve zoo weinig be« kend, dat de berichten van het zelve gebrekkig en weinig te vertrouwen zijn. Veel bekender daar tegen is het Koningrijk Macasfar, gelegen in het zuidelijk deel des Eilands, vc eren de de hoofdftad denzelfden naam. De reisbefchrijvers fchilderen het af, als eene fchoone, groote en zeer volkrijke plaats; men ziet in dezelve veele en zeer breeds ftraaten, welke op beide zijden met zwaare boomen bezet zijn ; deze boomen worden door de Jnwooners zeer zorgvuldig onderhouden, wijl zij derzelver huizen niet alleen fcbaduw geeven , maar ook den voorbijganger tegen de hette des daags befchermcn. Buiten'het koninglijk paleis en eenige Moskeê'n, welke van fteen zijn, ziet men in de ganfche ftad geene, dan houten en met allerlei verwen opgefierde, huizen, welke echter allen vrij wel gebouwd zijn. Het grootfte dezer gebouwen is niet boven de 24 of 30 voeten lang, en 12 voeten breed; zij hebben zeer fmalle vengfters, en de daken zijn met groote boombladen gedekt, welk zoo A 3 dik  < 6 > dik zijn, dat geen regen dezelve doordringen kan. Grootdeels ftaan deze huizen op zeer hooge paaien; in plaats van een trap, bedient men zich van een ladder, welke ieder, zoo dra hij boven is, zorgvuldig optrekt> ten einde geen hond hem navolge, wijl dit dier bij de Macasfers, het bijgeloovigst volk onder alle Muhamedanen, voor onrein gehouden wordt. Langs de ftraat vindt men allerlei winkels, waar men alles vindt, wat behoefte of gemak kan voldoen; buiten deze zijn 'er in de ftad twee groote openlijke plaatfen, waar dagelijks, voor zonnen opgang, en des avonds na zonnen ondergang openlijke markt gehouden wordt. Op dezelve vindt men niemand, dan vrouwen; zoo dra een mansperfoon zich aldaar vertoonde , zoude hij zich niet alleen voor 't algemeen verachtelijk maaken, maar ook onfeilbaar van de jonge meisjens befchimpt worden , welke altijd in het denkbeeld gebragt worden, dat het manlijke gedacht voor ernftiger en gewigtiger bezigheden beftemd is. Zoo dra een kind ter waereld komt, wordt het in een teenen korfjcn gelegd, en zorgvuldig, herhaalde reizen , over het geheele lijf met olie ingefmeerd, ten einde de zwakke ledemaaten des kinds te verfterken en het buigzaam en vlug te maaken. De zoonen van rijke en vermogende lieden worden, zoodra zij hun vijfde of zesde jaar bereikt hebben, van hunne moeders afgenomen en der zorge van een bloedverwant of goeden vriend, welke verre van de ouders afwoont, aanbevoolen, uit vreeze, dat zij anderfints door de tederheid der moeders te verwijfd zouden blijven; aldaar blijven zij tot hun vijfof zestiende jaar, geduurende welken tijd zij door hunne'. Priesters in het leezen, rekenenen , fchrijven en den Gods-  < 7 > Godsdienst onderweezen worden. Zoodra zij den bo« ven gemelden ouderdom bereikt hebben , ftaat het hun vrij in hun vaderlijk huis te rug te keeren en te huwen; echter gefchiedt dit laatfle zeldzaam , voor zij in alle krijgsbedrijven zich volkomen geoefend hebben. Matigheid in eeten en drinken is eene hoofd-deugd bij de Macasjers; hunne maaltijden zijn zeer eenvouwig en hunne gewoone drank is zuiver water, echter drinken zij wel eens in het geheim palm-wijn , en andere geestrijke waters, welke de Coran verbiedt. Zij munten door hunne zuivere kledij, welke bij de voornaamften dikwijls zeer prachtig is, boven alle hunne nabuuren uit; lieden van aanzien draagen kleden van zijde of kostbaare geflikte ftof, welke hun tot op de knieën nederhangen en met platte , gouden knoopen georneerd zijn: Derzelver gordels zijn niet minder rijk en degreep hunner fabels of dolken is doorgaands van goud; de dolken zijn omtrend een voet lang en anderhalf duim breed; de kling is van goed ftaal , met eene fpitfe voorzien , welke een flangentong evenaart en zoo fcherp als een fcheermes, fnijdt; dit geweer wordt zoo hoog geacht, dat de greep van hetzelve bij de geringde lieden van elpenbeen of eenig kostbaar hout vervaardigd is. Men gaat op het eiland doorgaands barvoets; echter draagen lieden van aanzien en vcrmoogende perfoonen met goud en zilver geflikte pantoffelen en een rijken tulband, of liever een foort van kleine, mee goud geflikte, muts; — behalven dit, ziet men overvloedig aan de vingeren , armen , en in de ooren eene meenigte kostbaare ringen, armbanden, en oorfieraaden; in één woord, her rijk der mode is hier niet minder uitgebreid, A 4 dan  < 8 > dan in Europa: deze is het, welke hun leert, hunne tanden 'te veilen, of te (lijpen, en groen of rood te verwen. Alle inwooners des Eilands onderwerpen zich gewillig aan de alvermogende wetten dezer Godin, offchoon de Operatitn, welke ten haaren gevalle in het werk gefield worden , fmartelijk en bloedig zijn; ook pleegen alle Lieden van rang hunne nagels rood te kolen ren. Hoe zeer in alle oorden de vrouwen in fieraad en opfchik de mannen overtreffen , zoo heerscht echter in dit land volkomen het tegendeel. Haar voornaamfte kledij is een hembd van fijn neteldoek, het welk geheel den boezem bedekt; met zeer nauwe mouwen, welke flechts tot aan de elboogen toeloopen; ook draagen zij korte rokken van geftrcept en zeer doorzichtig Mousjelin, door welke men hunne onderklederen van goud of zilver-ftof heen ziet fchijnen. Hcure hairen, welke agterwaards fierlijk opgebonden worden, maaken het ganfche hoofdfieraad uit. Zeer zelden vindt men bij eene Macasferfche dame ringen of andere juweelen , wijl deze alleen een fieraad voor de mannen zijn. Om de hals draagen zij gewoonlijk niets, dan kleine gouden kettingjens, welke zij op de bruiloft van haare mannen ten gefchenken ontvangen, ten einde zich iederen oogenblik te errinneren , dat zij van dit tijdftip derzelver eerfle flavinnen geworden zijn. Haare leefwijze is zeer ingetoogen , het ftaat heur echter vrij met andere perfoonen haares geflachts te faam te komen , om zich met danfen en andere aldaar in zwang gaande vermaaken bezig te houden; geen mansperfoon echter durft bij deze kleine feesten tegenwoordig zijn; dan, over het algemeen gaat de jalouzij der mannen  < 9 > nen hier zoo ver, dat zij hunne vrouwen niet eens het bezoek eenes broeders in hunne afwezenheid toeftaan. Een lach, een blik, welke een vreemden man gefchonken wordt, is reeds te Macasfar eene hoofdmisdaad en eene toereikende oorzaak, om de vrouw te verftooten. 'Er zijn in dit Eiland weinig fiaaven; de wetten des lands verbieden den inwooners, hunne kinderen, even als in het grootst gedeelte van Indien, te verkoopen. Hunne krijgsgevangenen brengen zij in de nabuurige landen ter markt. Rijke lieden onderhouden, uit pracht, eene groote meenigte bedienden, welke bij het uitgaan hun telkens vergezellen moeten, echter wagten zij zich zeer, om hun bezigheden op te leggen, welke voor vrijgeboornen te zwaar of te verlaagend zijn. Hunne meubelen beftaan gewoonlijk alleen in de noodwendigfte keuken- en tafel-gereedfchappen; in verfcheiden fpreiè'n , om te zitten, matrasfen, om te flaapen, en eenige vederbedden , die men vreemden, welke een bezoek komen afleggen, aanbiedt. Zonder ons bij hunne overige gebruiken op te houden, welke de Macasfers met alle de overige Mufelmannen gelijk hebben, zullen wij alleen eene eenige plegtigheid aanftippen, welke te merkwaardig is, om met ftilzwijgen voorbij te gaan. Gervaise verhaalt deze plegtigheid, in de gefchiedenis van Macasfar, op de volgende wijze.: Na de gewoone (Muhamedaanfche) bruilofts-plegtigheden , fluit men het jonge echtpaar in eene donkere kamer, welke alleen van het zwakke licht eener kleine lamp verlicht wordt. Hier moeten zij drie dagen en drie nachten, geheel alleen, bij elkander blijven, zonder dat het hun geoorloofd is, 'er uit te komen, of ieA s mand  < io > mand anders bij hun in te Iaaten; ter hunner bediening is eene oude vrouw beflemd, welke het benoodigdedoor de deur aanreikt, echter mag deze niet over den drempel treeden. Geduurende dezen tijd maaken de ouderen der opgeflooten echtelingen en de overige bruiloftsgasten zich recht vrolijk. Met den aanbreekenden morgen des vierden dags treedt een knegt in de bruids-kamer, draagende in de eene hand eene groote volie waterkruik, en in de andere een ijzeren ftang, op welke verfcheiden geheime characters gegraveerd zijn; de oudfte der familie volgt hem kort agter aan, en nodigt de jonge lieden op te liaan, en met bloote voeten op de ijzeren ftang te treeden, waar na hij wijders onder het opzeggen eeniger gebeden, de waterkruik over hun uitftort. De vrouwen behouden de naamen, welke zij voor het Huwlijk hadden, doch voegen den naam hunnes mans agter de haare. Zij, welke in deze landen meer vrouwen, en bijzonder eene talrijke-familie hebben, genieten boven alle anderen , eene bijzondere hoogachting. De Macasferfche adel is niet, zoo als in de meeste westerfche ftaaten, een voorrecht, het welk alleen van de genade des landheers afhangt, en niet op de erfgenaamen voordgeplant wordt, maar het berust op titels, welke deszelfs voordduuring bevestigen ; hier van daan is het, dat de adel aldaar bij uitftek trotsch is. Men verdeelt denzei ven in drie clasfen, welke met den Europifchen in vorften, graven en gemeenen adel veel overeenkomst heeft. Die van de eerfte clasfe worden Dacus genaamd, derzelver adel hangt van de Landerijen af, welke de koning aan hun toeftaat, en waar voor zij verpligt zijn, om den koning jaarlijks erfpagt te betaalen, en hem met een zeker  < II > zeker aantal hunner ouderdaanen in den oorlog bij te flaan ; daar tegen moeten deze onderdaanen hun alle noodige dienften bewijzen, voor zoo verre zij zich niet voor geld daar van vrij koopen. Deze Djcus verfchijnen nimmer aan het hof des konings, dan in groote pragt, en met een talrijk gevolg; hun rang volgt op die der prinfen van het koninglijk huis, en zij vervullen de voornaamde eerambten des rijns. Die der tweede clasfe heeten Carrés. De koning verheft dezen ook tot dien rang, welke niet zeer moeilijk te verkrijgen is. Voor het overige zijn de pligten jegens den koning dezelfde, als die der eerde clasfe. Die der derde clasfe noemt men Lolos, en dit is eigenlijk de zoogenaamde gemeene adel. Dezelve is erflijk en komt Hechts dezulken toe, welke , of door hunne verdiende van den koning daar toe verheeven worden, of van adelijke ouders afdammen; rijke kooplieden echter verkrijgen niet zelden dit zelfde voorrecht. In alle adelijke familiën dezer drie Clasfen is immer de oudde zoon, of, bij mangel van dezen, de oudde dochter de hoofd-erfgenaam der vaderlijke nalaatenfchap. Bij het gemeen daar tegen wordt de nalaatenfchap onder de kinderen des huizes gelijk verdeeld. De heerfchappij des Eilands is onder verfcheiden Koningen verdeeld , van welke die van Celeles of Boni en Macasfar de magtigde zijn; beide dezen zijn onbepaalde gezagvoerers: echter houden zij zelve eigenlijk het roer der regering niet in handen, maar laaten hetzelve over, aan hunnen eerden minister, welke het hoogde geweld uitoefent en alle eereposten , ambten en waardigheden naar welgevallen begeeft. De troon is erflijk, echter niet op den zoon, maar de broeder des konings is doorgaands  <[ 12 > gaands opvolger; eene inrichting , door welke men de oproeren poogt te vermijden , welke doorgaands een ftaat, geduurende de minderjaarigheid des konings , beroeren. Schoon de koningrijken in dit Eiland erflijk zijn, gaat men echter, pro forma, in bijzijn van twee nederlandfche afgevaardigden , ter keuze eenes nieuwen konings over. Zeven kiesheeren beiïemmen den troons - opvolger, na den dood des konings; ontdaan daarbij verfchillen, dan ieflisfen de gemelde gedeputeerden de keuze. Ook deze zijn het, welke op alle flappen dezer kleine despoten letten , en hun immer in de naauwfte afhanglijkheid van eikanderen houden, ten einde geen hunner zich tot nadeel des nederlandfchen gezachs, verbeffe; ten dien einde heeft men het geheel eiland genoegzaam ontwaapend , terwijl men , onder voorwendfel van hun de middelen , waarmede zij elkander zouden kunnen fchaaden, te ontneemen , hunne fterkten gedecht en hun zwaar gefchut bemagtigd heeft. De Nederlanders maaken echter een zeer maatig gebruik van den invloed en magt, welke zij aldaar bezitten; zij gedraagen zich jegens de Eilanders met veel behoedzaamheid, en de Koningen van Boni en Macafar worden altijd door hun met eene achting behandeld, welke hunnen rang voegt. Wanneer deze beide Koningen naar de nederlandfche vesting Rotterdam komen, laat de gouverneur hun door twee leden van zijn geheimen raad afnaaien en geeft hun een eerewacht met vliegende vaandels, en begroet hun aiet een driemaal herhaald Jalvo uit het klein geweer en negen kanon-fchooten, terwijl de gouverneur hun, tot in de voorkamer te gemoet gaat. Over het algemeen bewijst men hun , geduurende hunne aanweezenheid op het Fort, alle bedenkelijke eere. ONT-  < 13 > ONTWERP E E N E R GESCHIEDENIS DER UITERLIJKE ZEDEN. In Brieven. ■g-1 = ■ > EERSTE BRIEF. M en befpeurt in het uitwendige, in den uitdruk, in de handelwijze van bijzondere perfoonen , iets bijzonders, het welk, in tegen-overftelling der zeden in het algemeen, tot hunne zeden kan gebragt worden. Soortgelijk bijzonder eigen bij eene ganfche natie, waar door deze zich van andere natiën, of bij verloop van tijden, van zich zelve onderfcheidt, wordt de zeden dezer natie genaamd. Zeden zijn dus een foort van gedrag, welk jeen bijzonder perfoon, of een bijzonder volk eigen is; Men  < 14 > Jvlen bezigt deze uitdrukking niet van het ganfche menschdom, dan alleen, wanneer men het van andere wezens onderfcheidt, en met dezelve vergelijkt. Wij fpreeken hier alleen van de uiterlijke zeden, welke men van de inwendige of moreele onderfcheiden moet. Eene handeling als recht of verkeerd befchouwd, behoort tot de laatften ; als een characteristicq kenmerk van eenig perfoon of volk befchouwd, behoort zij lot de eerften. Het oogmerk der tegenwoordige befchouwing is, om de uitwendige zeden der volken te onderzoeken, naar de onderfcheiden tooneelen van derzei ver voordgang, van de kindsheid tot aan derzelver rijpheid. Het fpijt mij niets in het minfte, dat de zeden, welke door de onderfcheiden hemelftreek , de gefteldbeid des lands en andere voordduurende oorzaaken ontftaan, niet tot mijn plan behooren. Ik zoude toch eene ellendige vertooning maaken, bij de behandeling eener (toffe, welke zoo geleerd van montesquieu, de grootfte genie onzer eeuw, onderzocht is. Ik begin met het uiterlijke aanzien , daar zulks het eerfte onze aandacht tot zich trekt. De beelding der menfchelijke aangezichten heeft eene grootere verfcheidenheid van uitdrukking, dan de aangezichten van eenig ander dier, ja eenige menfchen wijken in deze uitdrukking geheel en al van den grootften hoop af. Even deze meenigvuldigheid toont zich bok in de menschlijke gebaarden, ja zelfs in dat bijzonder eigen bij dezen en geenen, dat men hun aan den gang of aan de wijze , waarop zij den hoed afneernen en opzetten, kent; een,i. ge lieden kent men aan het*geluid van hunnen voetftap. Geheele natiën draagen foortgelijke onderfcheidendeken- mer*  < 15 > merken met zich, en dan nog vindt men minder verfcheidenheid in blikken en gebaarden, dan de onderfcheiden verhouding der ziel voordbrengen zoude, indien de menfchen aan de driften der bloote natuur overgelaaten wierden. De mensch, een nabootfend fchepfel, is geneigd, anderen te copiè'eren en door deze nabootfing verkrijgt het uiterlijk gedrag eene zekere gelijkvormigheid bij die geenen , welke zich beoefenen, om welgevallig te zijn ; men ziet dit, bij voorbeeld, in de lieden rfw fore in Frankrijk. Ik ken een blinden man, die zich, zonder zijne voeten te beweegen, beftendig van de eene naar de andere zijde zwenkt, waartoe eene inwendige aandrift hem waarfchijnlijk beweegt; indien hij zien konde , zoude hij zeker de houding van anderen nagebootst hebben. De kleding behoort mede tot het uitwendige, en moet deswegens niet voorbij gezien worden. De voorzienigheid heeft alle dieren bekleed, welke niet in ftaat zijn , zich zeken te kleeden. De mensch kan zich zeiven kleeden en heeft, daar te boven, een begeerte naar klederen, welke even zoo natuurlijk is, als de begeerte naar voedfel en onderhoud. Deze begeerte ftaat dus met zijne behoefte in behoorlijk verband; in koude landen is dezelve fterk, in heete landen zeer gering. Wilden moeten naakt gaan, tot zij zich leeren bedekken en zij leeren het vrij fpoedig aldaar , waar bedekking noodzaaklijk is. De Patagoniërs , welke in een ellendig koud land naakt gaan, moeten jammerlijk dom en eenvoudig zijn; en de Piüen, een volk in fchotland, welke tot op de tijden van Severus naakt bleeven, overtroffen waarfchijnlijk de Patagoniërs niet veel in vernuft. Welvoeglijkheid is eene tweede oorzaak der kleding ; Hechts  flechts weinige wiklen laaten hun ganfche lichaam onbedekt. Het geeft ons zeker geen hoog denkbeeld der griekfche welgemanierdheid, te hooren, dat men bij de olijmpifche fpelen geheel naakt ten voorfchijn kwam en om den prijs liep. Eene derde reden der kleding is het vergenoegen, het welk uit dezelve ontftaat. Eene fchoone vrouw, welke men ééns in heur leven naakt zag, blijft een be" geerlijk voorwerp, wijl de begeerte door de zeldzaamheid ontvlamt wordt; maar men laate haar eene geheele maand lang naakt gaan, en hoe veel bekoorlijker zal zij dan verfchijnen, wanneer zij rijk en fierlijk gekleed voor ons ftaat! De kleding is zoo noodzaaklijk voor de gezondheid , dat het voor de natuur ondraaglijk zijn zoude, wanneer dezelve minder aangenaam ware, dan de naaktheid. De wilden vielen waarfchijnlijk het eerst op het denkbeeld van kleding, als een befcherm-middel tegen het weder; dan, zij ontdekten weldra eene zekere fchoonheid in het gewaad ; de mannen baanden den weg, en de vrouwen volgden hun. Die wilden, welke naakt gaan, befchilderen hun lichaam uit dezelfde begeerte naar pronk, welke onze vrouwen en heure ten deel geverwde klederen aan den dag leggen. Onder de Jooden droegen de mannen zoo wel oorringen, als de vrouwen. Als het rijk der Meden nog een eigen koning had, verfpilden de mannen veel aan hunne klederen; zij droegen wijde gewaaden, welke in de lucht fladderden , hadden lang hafr, bedekt met eene prachtige muts , armbanden, gouden keten en edele gefteenten; zijfierden hunne aangezichten, en vermengden kunftig hair onder het natuurlijke. Daar de fchrijvers niets, aangaande de vrouwen, ter neder gefield hebben, mag men vermoeden ,  <. 17 > (Jen, dat deze in dit rijk weinig opzien maakten, wijl dezelve, even als nu, in Serail's opgeflooten waren. Geheel anders was de toeftand der vrouwen te Athenen, nadien de veelwijverij uit griekenland verbannen was. Zij bragten den geheelen voormiddag aan de pronktafel door; zij gebruikten blanketfel en allerlei middelen, om het vel te zuiveren; zij bragten rood op haare lippen en waren zeer bezorgd voor heure tanden; heur hair werd met een heet ijzer in lokken gekruld , met welriekende middelen voorzien en over de fchouderen uitgefpeid; derzelver kleding was fierlijk, en kunftig daar toe ingericht, om eene fchoone geftalte te vertoeven. Zoo fterk is de invloed der kledings-drift. Wuftheid konde hier de eenige beweeg-oorzaak niet zijn, daar de voornaame vrouwen te Athenen zich nimmer openlijk lieten zien. De h: gkegorius meldt ons, dat de vrouwen, in zijnen tijd, heur hoofdfieraad zeer hoog droegen en het hoofd met verfcheiden rijën valsch hair omringden, welke in lokken en vlegten gefchikt, de gedaante eener ordenlijke vesting vertoonden. Josephus verhaalt, dat de joodfche vrouwen heur hair met goudftof poederden , eene mode, welke uit Azie naar Rome overbragt werdt. De eerfte fchrijver, welke van wit hairpoeder melding maakt, is l'etoile, in zijn dagboek op het jaar 1593; Hij verhaalt, dat de nonnen gefri/eerd en gepoederd door de ftraaten van Parijs liepen; deze mode verfpreidde zich eerlang door geheel Europa, Het was, veele jaaren na den afloop der burgerlijke oorlö. gen in Frankrijk , de mode , om Jaarzen , fpooren ent een langen degen te draagen; een man van aanzien was gansch niet in volle kleding, wanneer hij dezen opfchik miste. B Ten  < 18 > Ten bewijze, dat de fmaak aan opfchik en pronk de menfchelijke natuur diep ingeprent zij , zie men flegts die wilden, welke geen klederen hebben. Zelden wordt bij hun het kind der natuur overgelaaten ; men ontneemt het een vinger, een tand of iets anders of men grift figuuren in het vel. De kleding heeft ook op de innerlijke zeden geen gerïngen invloed ; ik waage het , hoe paradox dit ook luide , te onderftellen , dat de naaktheid voor da kuischheid bevorderlijker is , dan de kleding. De echtbreuk is bij de wilden geheel onbekend , zelfs in die heete landen , waar zij nauwlijks eenige bedekking hebben. Een , met fmaak , gekleede vrouw is een begeerens - waardiger voorwerp , dan een , die immer naakt gaat. De opfchik vuurt de verbeeldingskragt aan, welke zich meenige geheime fchoonheden maalt, welke ook dan verdwijnen, wanneer zij ons , door het aanfchouwen , gewoon geworden zijn ; Eene naakte vernis maakt zulk een indruk niet , dan eene fchoone vrouw , welke alleen haar koufen-band zien laat, In Sparta leefden mannen en vrouwen zonder eenigen dwang onder één; de openlijke baden waren aan beiden gemeen en bij zekere fpelen danften en vogten zij geheel naakt; in laater tijden waren de aanzienlijke fpartaanfche vrouwen zeer bedorven, welke , naar de meening der fchrijvers, door eene te vrijen , fchaamtloozen omgang van beiderlei geflacht veroorzaakt werd. Men neeme echter in aanmerking, dat de verbastering met alleen bij het vrouwlijk, maar niet minder bij het manlijk geflacht plaats had ; deze verlooren zoo wel hunne aangeboorne dapperheid en  € 19 > en vroomheid , als de vrouwen heure oorfpronglijke kuischheid en ik geloove zonder eenige bedenking , dat goud en zilver , het welk, tegen de wetten van l ij c u r g u s aan , in zwang gebragt werd , eigenlijk dat geene was, het welk beiderlei geflacht ten verderve voerde. De overvloed moest hier, zoo wel als overal , dezelfde gevolgen hebben ; 'er moest brasferij en wellust uit ontftaan. De fpartaanen verlooren al de ftrengheid hunner zeden en gaven zich geheel aan de vervulling hunner driften over. Het kostbaarst huisraad , de zagtfte bedden, prachtige tapijten , kostbaar vaatwerk , heerlijke wijnen, uitgezochte fpijzen waren eerlang niet te kostbaar voor de verwijfde fpartaanen , weleer zoo beroemd door mannelijke vroomheid. Lijcurgus kende hetmenschlijk hart beter, dan de fchrijvers, welke hem hekelen ; zijn oogmerk was , uit zijne landslieden Soldaaten , geene kwijnende minnaars, te vormen en hij oordeelde met recht, dat een bovengemelde vertrouwlijke omgang bij beiderlei Sexe de begeerten binnen de grenzen der natuur houden zou ; eene heilzaame les voor onze Dames du ton , welke gaarn , zoo verre mooglijk, heure fchoonheid vertoonen, om daar door minnaars te lokken en te ontvlammen. Ter bevestiging dezer meening ftrekt ook het aanzien , het welke de fpartaanfche vouwen boven hunne mannen hadden , zoo lang de wetten van lijcurgus in werking waren ; zij regeerden werklijk den ftaat zoo wel, als haare mannen. Dergelijk een aanzien kan niet, dan door geftrenge deugd verkreegen en bewaard worden, Eene vrouw van lichtvaardig gedrag kan zeer ligt het voorwerp eener ligtzinnige begeerte worden, B 2 maar  < 20 > maar zelden zal zij eenig aanzien boven een man , en nimmer boven heur eigen Man, verkrijgen. Bij geen volk was de omgang vrijer, dan bij de oude Germaanen; mannen en vrouwen fliepen door één, langs de muuren hunner wooning en met dit alles vinden wij nergens van eene onbetaamlijke toeleg op eene gehuwde vrouw, maar wel het getuigenis hunner voorbeeldige kuischheid; hetzelfde behoort ook van de oudeHooglanders in Schotland gezegd te worden. (Hst Vervolg hier na.) UIT-  < 21 > I I. UITTREKSEL UIT HET JOURNAL VON UND FUR DEUTSCHLAND. Eene Bijdrage tot de oude klederdragten. (Vervolg van Bladz. 413 des I. Deels.) Na de opgave der onderfcheiden broeken , vervolgd de fchrijver der gedachte Teutschfranzöfifcher Ala -mode teufel: „ Linten," zegt hij: „ bragt men op alle plaatfen aan; op de fchouderen, aan de broeken en fchoenen. Men had een welriekend poeder , poudre de Cijpre genaamd. Bladz. 29. worden negen foorten van moden, ten aanzien der baarden befchreeven. Men parfumeerde zich met een baard- balzem. De vrouwen verfierden de hairen met gekolcurde linten, en fnoeren van diamanten B 3 en  < 22 > en paarlen. Zij hadden wrongen, hairboogen, gaazen bogen, linten - bogen ; zij droegen fluweelen mutfen , fleppen, een half duizend kappen van taf over elkander, geftrikt gaas; gekoleurde huiven met kanten, en veele kleine gekoleurde boordjens; agterwaards halsdoeken met lange vleugels, die op beide zijden afhingen, en onder de armen doorgeftoken werden; taffen mantels met drie tippen, een agter en twee voor; zwart geverwde muskovifche hermijnen, waar aan ftaarten hingen; vier rokken, de een hcger, dan de andere. De mansperfoonen hadden klederen van fluweel , zijden ftof, fluweelen pelfen met gouden en zilveren knoopen , hembden van kamerijksdoek rr.et kanten; fabelpelfen, geparfumeerde handfchoenen. Bladz, 76 zegt de fchrijver: „ dus weet Frankrijk zich „ ook zeer kloek en meesterlijk naar onze dwaasheden „ tefchikken, en onze verkwisting aantevuuren, daar „ het dagelijks aanhoudend nieuwe inventiones of uit„ vindfelen heeft, fteeds de eene nieuwe mode over de „ andere , (welke meer gelach en verachting, dan „ een bijzonder aanzien, veroorzaaken ,) voordbrengt, „ en zulks te water en te land met wagens en fchepen „ aanvoert, om den hovaardigen duitfcher het geld uit „ den zak te wippen, en met allerhande phantazijen, » vifevazerijen en lomperijen, liederlijke kinder- en nar. „ renpotfen aan te rechten, en zich door onze verkwisting te verrijken; en dus doende, wordt Duitscbland „ aan alle kanten uitgezoogen, zoo dat de grooteniet „ rijk is , de middenfte weinig heeft, en de mindere „ bédelt." Het zoude zeer weinig moeite kosten , om alle die opgenoemde dragten ook grootdeels in ons eigen Vaderland  < 23 > land op te fpooren, zoo als het vervolg leeren zal. Dat zij, welke immer den mond vol hebben, met de verflimmering der tijden, de verregaande boosheid dezer dagen, in vergelijking der voorige, —met de verregaande weelde en pronkerij, in vergelijking met de vroomheid en nederigheid onzer voorvaderen , dit met aandacht leezen en leeren zwijgen, of erkennen, dat de redenlijke bewooners des aardbodems nu, zoo als altijd, menfchen zijn , door dezelfde neigingen , begeerten en driften beheerscht, en dat het eenig onderfcheid daar inbefla, dat voormaals weelde en verkwisting met meerder ruwheid, dan heden, gepaard ging, en geen wonder, daar één eenige notabele duivel nog zeven duivels met zich nam, en met zulk eene garde du Corps, (zie boven,) het menschdom beftookte!! B 4. VA"  < 24 > 111. VADERLANDSCHE DRAGTEN. Hindtlooper Vrijster. d eze Vrijster is gekleed, (Zie PI. i6\) met een Sot . lijk en oorfpronglijk gefchikt ter bewaaring van de bonte mouwen zelve. De Scheldeldoek of fchorteldoek pleeg van ligt blaauw voorheen gedraagen te worden ; doch dit is nu ouderwetsch en buiten gebruik , terwijl het donker blaauw meer geliefkoosd wordt. Het bovenkleed , dat aan deze dragt geen gering fieraad bijzet, noemt men een Wenke, ook wel een Borstrok, en is vrij algemeen bij deHinlopers, doch zoo niet bij de Molquerers in gebruik, alwaar de vrouwen alleen een kort kleedjen, zoo veel als een jakjen, overal elders bij de vrouwen gebruikelijk, altijd gewoon zijn te draagen, en't welk aldaar, zoo wel als te Warns, een groot vierde uur van Molquerum gelegen, een Kletjen , maar te Hindelopen, zoo wij ons wel uitdrukken , een Kaskijntjen genaamd wordt. Over het algemeen dient men op te merken, dat in het noordelijk en voornaamfte, afgefcheiden van het zuidelijk en minder, gedeelte van het gemelde Dorp Warns, in 't algemeen de zoogenaamde Hindelooper klederdragt veel algemeener is, dan te Molquerum, en ten anderen, dat Hinlopen , Molquerum , Warns en Koudum, de vier plaatfen zijn, waar deze zonderlinge dragt, edoch op de eene algemeener, dan op de andere, na genoeg egaal, in gebruik is. Onder aan ziet men in ons beeltjen een zwart puntjen ; het zelve is van de Schort, Schatte of rok; de ftof waar uit dezelve gemaakt wordt, is altijd één en dezelfde, en wordt Wolle werp genoemd , zoo wij meenen , naast aan het fpaanfche krip komende. De beenen aijn bedekt met paarschtige//oosm, hes/en of kousfen, dragende zij aan de voeten die muilen of Muilen, met zwart trijpt overkleed, en met zeer fmalleplatte hielen, ter dikte van ongeveer twee duimen, waar mede B s zij  < 20 > zij altijd zoo langs de lTxaat gaan kletteren, en welke ook waarlijk geen onaanmerklijk deel van het zoo zeer bijzondere in de klederdragt der Hinlopers, Molquerers, Warnfers en Koudumers uitmaaken. Ter zijde aan het hoofd ziet men twee van vreemd hair gemaakte en bezijden het voorhoofd hangende, kleine lokken, zoo als zij dezelve noemen; deze zijn te Hinlopen vrij algemeen in gebruik, ter wij 1 dezelve op de andere plaatfen weinig en alleen van meisjens gedraagen worden. Zie daar eene opgaave dezer zonderlinge dragt , nu nog iets, ter dezer gelegenheid , van deze en geene bijzonderheden, de Hinlopers betreffende. Wat dan, voor eerst, hunne gezelfchappen aangaat: daarin doet zich niets op, dat vreemd, en bijzonder opmerkens-waardig is. Hunne manier van begraaven is ook zoo niet, dat die ook op andere plaatfen in onze Provincie niet gebruiklijk is; behalven dat men hier één voor één , zo als wel elders, agter den anderen het lijk volgt: want dat de vrouwen (die als dan haare zwarte fchorten over het hoofd heen hebben, gelijk elders regenkleden,) te Hindelopen &c. zo wel, als de mannen, te begraaven gaan, volgende zij de mannen op een kleinen afftand agter aan, zulks is insgelijk op meer plaatfen dan alhier in gebruik. In het vrijen heeft ook niets bijzonders plaats : want dat de jonge knaapen in den nacht een veintjen en meisjen, zoo als men zegt, bij elkander zijnde, komen overvallen met begeerte, om in huis te worden gelaaten, op deuren en vengfters geweldig flaande , zoo dit niet fchielijk gelukt, en dat alleen om hun eens te zien, en een pijp aan te fteeken, dit gefchiedt zo wel, wanneer zij beiden zonder oogmerk, en alzo ook, wanneer geheele Se- r -  •C 27 > gezelfchappen van jonge lieden bij elkander zijn, als wanneer 'er vrijerij plaats heeft. Van het trouwen kan ik alleen iets bijzonders melden : Wanneer de jonge lieden des zondags trouwen, wordt de jonge vrouwen doorgaands des dingsdags daarna, door de eene of andere der naaste bloedverwanten de trommel, of eigenlijk het huitje of devoorvlegter, het teken eener getrouwde vrouwe, op 't hoofd gezet, 't welk verrigt zijnde, gaan de fpeelnooten met haar, huis uit, huis in, de buurt langs, om haar in haare vrouwen opfchik te vertoonen, welke vriendelijkheid of moeite doorgaands met een kleine gift aan de fpeelnooten van een' ieder beloond wordt, daar zij dan 's avonds zich weder voor vermaaken. Zoo gaat het in 't algemeen op de gemelde plaatzen: doch te Hindelopen alleen, onder de meer en min aanzienlijke, heeft dit bijzondere gebruik plaats, dat de bruid eenige dagen voor-, en meestal twee dagen na het trouwen, met een grooten doek van netel- of kamerijksdoek in 't openbaar verfchijnt, met groote vouwen los over het enkele huitje heen, bij het agterhoofd langs, daar hij zonder vouwen, en vrij ftrak is, en alzo met de flippen, twee aan eiken kant, voorbij de fchouderen langs, tot over den boezem ter wederzijden hangende heen; aan welke flippen kleine ekertjes (zoo wij ons wel uitdrukken) van witte koord, bij wijze van fchelletjens , hangen. Eene bruid , zodanig opgefchikt, wordtgezegd in het wit fnoer te zijn. Dit maakt eene vrij ftatige vertoning; en daar het zeer wel der moeite waardig is, eene Hindeloper zodanig in beeltenis te hebben , zullen wij eene zodanige in ons Kabinet poogen tegeeven. In 't algemeen worden de Hindelopers voor zeer bijzondere lieden gehouden, vrij wat afftekende, 'zelfs bij de  de Mulquerers &c. Zij zijn vrij wat aan hun eigen vo!k gehegt, zoo dat een vreemde niet ligtelijk ingang, ea familiariteit bij hen vindt. Men moet hun ook niet verkeerd aankomen; zij kunnen maar geen narrenveelerr. In het nee'nen van vermaaken , zijn zij veelal lustige baazen, en al wat aan den ruwen en woesten kant. Als de Hindelopers hier of daar in herbergen &c. aan den gang zijn, dan valt 'er doorgaands vrij wat voor. Zodanig zijn de Molquerers en Warnsfers niet van aart , welken zoo veel ook niet van openbaare vermaaken en uitfpannigheden houden. Dezen zijn in het voorkomen vriendelijk en gefpraakzaam, meer dan de Hindelopers, zoo veel wij weeten. Hunne levenswijs is zoo ten opzigte van fpijzen, als anders, eenvoudig; bij gelegenheid lusten zij evenwel wel, het geen lekker is; zij zijn doorheen van een zuinigen aart. Zij hebben dit ook, gelijk de Hindelopers, eigen, dat zij menfchen van andere, zelfs nabij gelegene plaatfen, die maar eene andere kleeding hebben , vreemde lieden , en haare klederdragt , de vreemde dragt, of op hst vreemd gekleed, gewoon zijn te noemen ; hoe zeer hunne dragt zelf alleen eene zeer vreemde uitzondering op de gewoone Friesfche kleding maakt. De vrouwen zijn voorheen zeer zindelijk ; gij vindt het in haare huizen, als zij lieden zijn, die maar wat betekenen , netjes en mooitjes. Zij houden veel van mooi gepronkt te gaan, zoo als zij zelve zich uitdrukken. Tusfchen de kleding van eene vermogende en aanzienlijke , en eene onvermogende vrouw is geheel geen onderfcheid, als alleen, dat de ftof der kleedinge, van de ééne wat fijner en kostbaarer is, dan van de andere. Zij vallen doorheen vrij wat nieuwsgierig, naar het doen van  < 29 > tan anderen, en van het geen 'er dagelijks bij anderen, omgaat, en daar door, hetgeen van zelfs fpreekt, zijn zij praatziek en rabbelachtig: en geen wonder, dewijl 'er niets van belang omgaat , als dat eenigen hoererijen hebben. Onder de vrouwen vindt men veelen, die mannen naamen hebben, zoo als Jan, Tijmen, Jas, Sierd , &c. Eindelijk, wat de fchikking of plaatfingder gebouwen, met betrekking tot elkander, aangaat, deze mag voorzeker den naam van zonderling draagen. Is daarin in 't geheel eenige orde in acht genomen, 't is waarlijk de vreemdfte, die men zich verbeelden kan. Geregelde ftreeken huizen vindt men 'er niet, het ééne huis ftaat regt, het andere daar naast ftaat dwars; het huis van den eenen gebuur fpringt veelal een gansch einde weegs voor dat des anderen uit. Met één woord , 'erheerscht over 't geheel in de fchikking der gebouwen, met betrekking tot elkander, eene geregelde ongeregeldheid. Doch ijler bij moet ik dit nog voegen, dat met dit al het Dorp, door het geftadige af breeken van huizen, zederd genen vrij langen reeks van jaaren, verre het voornaamfte, en zoo veel van het zeldzaame in dat opzicht heeft verlooren, dat een vreemdeling, het algemeene gevoelen dienaangaande koesterende, en het zelve komende bezien, zich niet weinig in zijne verbeelding te leur gefield jnoet vinden. MO-  < 3° > IV. MODE-NIEUWS. i. Uit Frankrijk. De alles fcheppende mode, onder de hevigfte beroeringen immer bezig , bragt dezer dagen een Bonnet a l'américaine ten voorfchijn van wit kamerijksdoek , belegt met mouches van nakara -lint; groene pluimen, met roode toppen en bruine mouches verfieren dezelve; de hair - krullen zijn half-firkelvormig ; de Chignon is breed en kort. De halsdoek , wijd openftaande, is van wit ka* merijksdoek: de bovendoek is wit geftreept en de ftaarten of flippen ligtgeel , terwijl de uiteinden wit en groen zijn ; het kleed zelf is van kamerijksdoek met nakara mouches; de fchoenen zijn groen. (*) Ook (*) Bonnet i l'américaine de linon blanc, feme de mouches plaquées de ruban nakara; plumes verte», dont les bouts font rouges et les mouches brunes; masfe de boucles endemi cercle; chignon large et court. Fichu    < 3i > Ook draagt men, buiten dit, eene aartige bonnet van wit gaas, met eene uitgetandde papillon; de bloemflinger is van geele bloemen met groene fteelen; het hair is met neervallende krullen opgemaakt; de Cignon is dik ; de doek van enkel kamerijksdoek. Bij hetzelve heeft men een caraco van wit kamerijkdoek, met groen geborduurd en op de handen onder aan de mouwen mede groen lint. De rok is gelijk aan de caraco, onderaan met een breed donkergroen borduurfel. De fchoenen zijn geel. (*) Parijs 25 Junij. Anderen draagen een Bonnet - Chapeau van violet gaas met een dubbelen rand, na genoeg gelijk aan die geene, hetwelk wij op onze XIII plaat vertoond hebben, zijnde het gaas met roode en groene bloemen verfierd, twee witte fulcaanen en 5 ronde groene pluimen hangen voorover. — Wijders Robe's van Sijringe - paars taf, van onderen voor een derde deel met zilvere ftarren geborduurd , zijnde de rok aan de robe gelijk. ■ ■ Regt op het hoofd ftaande hoeden, groen en geel geftreept, a lafuisfe, met pistache- groen en violet geftreepte kokardes en linten verfierd, en, onder den niet breeden rand, met kleine gaazen plooien, dekken de hoofden van anderen onzer fchoonen — een dikke breede Cignon hangt Fichu trés - bouflant de linon blancchal rayé de blanc & de queue deferin & aux estrémités de blanc & cle vert. Fouireau de linon a mouches nakara. Souliers verts. (*) Joli bonnet de gaze blanclie , dont le papilion est de dentelle ; guirlande , de fleurs jaunes a figes vertes; masfe de boucles tombantes ; c'.iignon bouffant; fichu de linon uni. Caraco de lincn blanc, brodé en gros vert; rubans verts aux poignets ; jupe pareille, avec mie large broderie gros ven. Souliers jaunes.  ♦Cl 3^ > hangt op den mg , gaande een groen lint, waarmede dezelve opgebonden fchijnt van het agter hoofd voorwaards onder de kini waar hetzelve geftrikt wordt. Eene bijzonderheid is de mode van konings-blaauwe taffen caraco's, van agteren gegarneerd met kleine groene en roode pluimen, met een foortgelijke rok, welke mede aan den rand van onderen met foortgelijke kleine pluimen is omgeeven en geene onaartige vertooning maakt. In plaats van de linten en ftrikken onder aan de mouwen , op de handen, worden de mouwen, op de hand nauw fluitende , met vier kleine zilveren knoopjens toe geknoopt de kapfels blijven al in denzelfden vorm en de variëteiten zijn gering. Parijs $ Julij. # 2. Uit Engeland. De mode's onzer dames zijn nog weinig veranderd; de hoeden en Toques a la casque, gelijk ook de kleine ligte vilten hoeden met fpitfe bollen worden nog aanhoudend gedraagen ; de randen der laatften zijn nog fmaller geworden ; de afhangende Bourdaloue van krip is verdweenen en in plaats van dezelve ziet men voor aan 't hoofd een flip, welke vaakzooiang, als het hoofd hoog, is; de frifuur der dames is nog immer aan de zijden zeer regtlokkig; agterwaards echter zijn de hairen te faam gebon-  KT 33 > bonden en opgefpeld, vormende dus eene'losfe Chignon; tot een rij-kleding echter, wordt het haar van agleren gevlogten en met een kam opgehouden. De nieuwfte halsdoeken zijn, als elders, van wit gaas of kamerijksdoek met gekoleurde randen geborduurd; ook worden 'er overvloedig gladde en geflikte Mousjelin - klederen gédraagen ; de fieep der klederen is langer geworden , anders zijn de klederen nog in denzelfdea vorm. De kleine knoopen van een duim of minder middenlijns worden nog immer .gédraagen, eerst waren zij eenigfinds rond, nu echter ziet men ze plat, rret figuuren , egaal geel en wit. De rabatten der fraks zijn niet meer zoo kort , maar hebben 8 of 9 knoopen. Op de opflagen der armen (i la Mariniere heeft men 5 kleine knoopen. — De ftaalen knoopen zijn voorbij en worden niet meer gédraagen. In plaats van de donkere verwen verfchijnen 'er nu weder ligte koleuren , bijzonder zijn 'er twee' onder, welke thans de heerfchende mode-verwen zijn, naamlijk een zeer helder bruin met zwart gefprikkeld en een foort van zee groen met zwart fluweelen kragen ; voor het overige is de vorm der fraks nog dezelfde. De nieuwfte Gillets zijn a la Prince of wales, met twee rijen knoopen , die twee handen breed van elkander ftaan. De broeken zijn grootdeels van ligt graauw, helder groen - grauw en ligtblaauwe zijde. De cravats of dasfen zijn met fijne kanten omzet; ook heeft men thans een nieuw foort van cravats, die, in de gedaan, te eener halsband, agterwaards toegehaald'of gebon. .den worden. De f'rifuur onzer heeren is full-dresf$ jtot 6 krullen of half-dresf. c m-  < 34 > Halve laarzen met witte zijden kousfen, als ook donker blauwe rij-rokken zijn nog fterk in de mode. Wijders kan men zeer gevoegzaam den ftaat van zaaken berekenen uit de kledij, welke zich glansrijk vertoonde op den jaardag des Konings, welke den 4 Junij laastieden in zijn 54 jaar trad. Zijne Majesteit zat, gelijk gewoonlijk is, op de asfemblee-zaal, om de Complimenten te ontvangen ,• de Circle was zeer talrijk en lrillv.it. ——— De klederpragt uitneemend en ten hoogden elegant. De koning was, gelijk gewoonlijk op zijn jaardag, zeer rijk gekleed. De Prins van Wales verfcheen ineen chocolaad-koleurigen gewaaterdenzijden rok, rijk met zilveren mouches overdekt en aan de randen geborduurd; de onderkleding was van witte zijde, op dezelfde wijze georneerd; deepaulette, ftar, george, degen en gespen waren rijk met diamanten voorzien. De Hertog van Chrence was in volle zee-montering; de Hertog van Gloucester was in volle regiments ■ kleding , als Colonel van het eerfte regiment der Garde. Haare Majesteit was bij deze gelegenheid uitneemend brillant, aan hebbende een kleed van wit en zilver; de rok was van dezelfde ftoffe , rijk geborduurd ; heure juweelen en andere ïijke ornamenten van zilver en gefteenten &c waren bewerkt en geordend met eene vinding en fmaak, zoo als wij ons niet erinneren, immer gezien te hebben; heur kapfel was uitneemend fraai , en verfierd met eene fmalle kroon van brillanten en het hair was op gelijke wijze georneerd met eene aanmerküjke fchat van juweelen. De koninglijke gezusters hadden een ten hoogften gracelijk aanzien, en de aangenaams verfcheidenheid haarer kleding hield de aandacht op het fchoonst bezig. De Primes Roijalwzs in  < 35 > in eene rijke zilver-zijden kleding en een rok, rijkgebor» duurd met zilveren Mouches en roode krullen, met eene los oplegfel van groen en zilver in de plooien en op de hoep - rok; het geheel had een nieuw en fraai effeü, De Princes Augusta had een kleed van rood en zilver ftof en een rok, rijk verfierd met een borduurfel van groen en zilver, met flingers van roozen en leliën. Princes Elifabeth een kleed van geel en zilver-ftof en een rok in den fmaak der Princes Augusta, uitgenomen de koleur ; de ornamenten beftonden uit een borduurfel van purpere en geele bloemen. Princes Marij was eenvoudig in het wit gekleed , rijk georneerd; de draperij was los en derzelver grond rijkelijk met ftreepen geborduurd; haare koninglijke hoogheid was in haar zestiende jaar en bijzonder fraai en bevallig; zij trok de aandacht bijzonder naar zich, daar zij voor het eerst op 's konings jaardag in de Asfemblee - kamer werd ingeleid. Princes Sophia van Glouchester werd zeer bewonderd door de fraaie eenvouwigheid heurer kleding. De Heeren van't Hof waren over het algemeen gekleed in donker thee groen of chocoiaad - koleurige of donker geftreepte zijde, met witte zijden onderklederen, gefpikkeld, geborduurd of geftreept. De Ladij's waren over het algemeen met witte kamerijksdoekfche justes, gefpikkeld, met wit oplegfel, doorwerkt met kooren- en andere bloemen van eigen vinding ; allen waren zij fraai en bevallig ge- kleed. De opperklederen der Ladij's waren bij- zonder van wit krip of geftreept gaas met zilveren franjen. De mode - koleur der linten was purper, en eene groote meenigte fijringe bloemen waren alom te zien, De kapfels waren rijk met kant opgefierd en fommige derzelver. verfierd met de Sultane - pluim en die pluim , C 2 wel-  € 36" > welke men l'Efprit de la Reine noemt; de Princes Royal, Elifabeth, en Augusta, hadden het kapfel met deze en eenige andere pluimen en vederen verfierd; de kapfels waren over het algemeen laag en breed; de meeste van gekoleurde krip , geëvenredigd aan de kleding , met ornamenten van kunst-bloemen; veelen der Ladifs hadden overvloed van diamanten, en weinig pluimen, uitgezonderd de bovengemelde. Het hair was meest over het geheel met krullen opgemaakt. Bij 't artikel der Engelfche mode, kunnen wij niet naIaaten, onzen lezeren het volgend kort bericht, uiteen brief mede te deelen, aangaande DE LIVERElëN IN ENGELAND. Het pragtigst Liverei, het welk een Heer, in Londen, zijnen bedienden geeft, is niet met goud of zilver, maar met gekoleurde zijden boorden bezet, waarin, even als hier en elders ook gebruiklijk, zijn wapen gewerkt is. Gouden en zilveren Epaulettes, tresfen om den hoed, hts .en eene zwarte cocarde ; de hoed is gewoonlijk driepuntig, doch voorwaards eenigfints laager opgetoomd , dan de thans in de mode zijnde driepuntige hoeden, (zie Fig. i. PI. XVIII.) De koetfiers, (Fig. 2. PI. XVIII.) draagen de knoopen cocarde agter aan den hoed, wijders een paruik, (Fig. 3.) met een ronde doorgaande krul , die digt tegen het hoofd aanligt, en dikwijls van witte wol gemaakt is; verder een witten 0verrok of Roque laure, welke 'er als een flaaprok uitziet, en 4 , 5, 6 of 7 onder elkander uitkomende kraagen heeft, welke tot over de helft des    < 37 > des boven-arms afhangen, en hem tegen den regen beveiligen; immers het gebeurt dit foort van bedienden dikwijls, dat zij , bij een Assemblee of Cour-dag ten hove e. d. g zes uuren en langer, voor het huis ftil ftaan. Deze kraagen zijn met tresfen bezet, en wisfelen elkander met de twee venven van het liverei af; fomtijds echter zijn zij ook eenvouwig en éénkoleurig. Zulk een koetfiers-rok noemt men Box-coat. De Heeren bedienen zich mede van zulk een Box-coat, wanneer zij rijden, alleen is dezelve dan van fijne ftoffagie. Ik zelf heb den Prins van Wales dikwijls met zulk een rok in een Phaëton of Whisky zien rijden. De rijknechts daartegen zijn weder in een anderen fmaak gekleed. Zij draagen een ronden, lederen, zwartgelakten hoed , met eene breede , gouden of zilveren tresfe om den bol, (zie fig 4. pl. XVIII.) de Cocarde op zijde, de hairen rond gefneeden of natuurlijk gekruld op de fchouderen afhangen; zij hebben geene lange rokken, maar alleen een lang rij-vest, met een kort kamizool 'er onder ; wijders , lange lederen broeken, ftevels en fpooren. De Koning en de Prinfen van den bloede onderfcheiden zich alleen daar door , dat hunne bedienden , op gala-dagen, zwarte fluweelen hoeden vaneen bijzonderen vorm , (Fig. 5.) en een degen draagen. Zulk foort van hoeden draagen ook de Koning en Edelen, wanneer zij parforce jaagen. Kort geleden zijn hier (in London) twee nieuwe postkoetfen van een geheel nieuwen fmaak verfcheenen; in plaats van vier, hebben zij agt kleine wielen of raden; het gezelfchap klimt 'er van agteren in, en zit aan beide zijden tegen eikanderen over. Zulk een koets houdt agt C 3 per-  < 38 > perfoonen, en men verheeld zich een kajuit op wielen te zien. Zij rijdt dagelij-.s van London tot Greemvkh en Deptfort, en van daar terug. London, 2 Mei 1791. ^ 3- Uit Duitschland. Berlin. De Heer rodsset, te Berlin , heeft een nieuw foort van Parafols-ombré vervaardigd, (zie PI. 16.) welke, zoowel door de fchoone keuze als mengeling der koleuren ongemeen het gezicht helpt, en veel goedkeuring verworven heeft. Het zonne-fcherm , zoo wel, als de waaier, was overlang een gedeelte der vrouwlijke Luxe, en een voorwerp, met welks verfiering en verfraaïng de kunst immer bezig was ; waarfchijnlijk zal dus deze, met fmaak vervaardigde, mode-parafol de Dames bij het zomer-weder welkom zijn. Nitzsche, mede een Berlijnfche Fabrikant, vervaardigt nog immer Medaillons en Bas-reliëf van onderfcheiden grootte, waar mede Dames-hoeden , linten, bandeliers, korfjens , fultanen; in 't kort, alles, waar aan foortgelijke verfieringen voegen , met veel fmaak bezet worden. Hij verzendt'er zeer veel buiten 'slands, het duizend tot 3. 4> 5 a 6 daalers. Frankforth. Ook hier zijn eenige nieuwe produUen , welke de milde hand der mode-godin haare volwasfen kinderen heeft mede gedeeld , deels van Engelfchen, deels van Franfchen oorfprong. X.) Col-  < 39 > 1. ) Colliers d Catenac, of gouden kettingjens om den hals en armen, met een lang en fmalflot, met brillanten gegarneerd of geëmailleerd, of met devijen verfierd. 2. ) Hoofdbanden van gebrillanteerd ftaal , aan een kam gehecht, om dezelve voor in het hair vast te maaken. 3. ) Lint - rofetten voor Dames fchoenen', met een Wedgwoodsch Medaillon en lïaalpaerlen verfierd. 4. ) Gekoleurde glas-paerlen om den hals, en foortgelijke voor oorfieraaden van eene verbaazende grootte, welke onze dames du ton volkomen het aanzien van Barbarijfche of Aethiopifche Schoonen geeft , en alles , behalven goeden fmaak, kenmerken ; maar wat hangt men niet al aan het lieve ik, wanneer de kramer flegts verzekert, dat het mode is. 5. ) Nieuwe engelfche knoopen van chocolaad-koleur, met figuuren, in het midden een ftaal-paerel of een gefleepen fteen ; echter fchijnen dezelve niet duurzaam te zijn. 6. ) Gouden, zeer lange oorhangfels en Plaquette, van duizenderlei aart en vorm. 7. ) Blaauwe en witte wedg.woodfche Medaillons ziet men, werwaards men het oog wendt, en dikwijls op de belachlijkfte en ongefchiktfte wijze aangebragt; maar wat raakt dit der mode; bij haar is het immer: . Aimez vous la JMuscade, On en a mis par tout. Zij fruit alles met eene milde hand op, en vergoort, wanneer het op goeden fmaak aankomt, daar door niet zelden den brij. C 4 T O O-  *i 40 > V. TOONEEL-NIEUWS. Sederd onze laatfte, zijn de navolgende Stukken vertoond , als te Amfteldam , op de Franfche Opera, geduurende de Maand Junij: Le Tambour Nocturne , Comedie , fuivi par Rofe cj? Colas, Opera. L'Eccosfaife, Comedie, fuivi par Les Sabots, Opera. Bidon, grand Opera , Mufique de Mr. piccini. — ■ Les Jenx de Amour, & du Hazard, Comedie, fuivi par Les DeuxAvares, Opera.— In Julij : L'Orphelin Anglais, Drame , fuivi par Le Marechal, Opera. La Rofiere de Salency, Opera, précédée par Le Confentement Forcé, Comedie. —Les Fm fes Coufidentes , Comedie , fuivi par Lucette {ƒ Lucas, Opera Luife £f' Volfan, Comedie, fuivi par le Tonnetier, Opera. • Guerre Ouverte, Comedie , fuivi par Nanette r2? Lucas , Opera. - £e Joueur, Comedie, fuivi par Aristote Amoureux, Opera. —— Les Fausfes Confidentes , Comedie, fuivi par Le Seider, Opera. Op  < 41 > Op den Hoogduitfcben Schouwburg, is in deze en de voorige Maand vertoond: Die Dorfdeputirten , Oper , de Rol van Ltuifa von Stemthal werd door Madame möller vervuld. > Die Mündel, Schaulpiel, von ifland. ■ Der Ring, oder die-Heirath durch Delikatesfe, Lustfpiel, von schroder. — Der Politifche Zinngiesfer, Lustfpiel. Menfchenhasf undReue, Schaufpielvon kotzebue.—— Die Liebe im N.irrenhaufe, Comifche Oper, von stk- ÏHANIE dem jüngern. Das blatt hatficll Gewendet , Lustfpiel , von schröder. - Das IVinterquartier in Amerika, Lustfpiel. Der Minister, Schaufpiel, von von geblèr. Ariadne auf Naxos, Duodrama , von brand es. lm Triiben ist gut Fifchen, Oper. Das Kind der Liebe, Schaufpiel, von kotzebue; de Rol van den Graaf von der Muide en Amalia, werden door den Heer en Madame kniep vervuld. —■ Die Mündel, Schaufpiel, von ifland, de Rollen van Philip Broek en den Hofraad Fles/el werden door de Heeren kiefer en kniep vervuld. — Die Rauber , Trauerfpiel , von schiller. ' Op den Franfchen Schouwburg in V Hage, zijn in de Maand Mei vertoond: Méropé, Tragedie, de volta i re; Madame Diaq_ue r r e vervulde de Rol van Méropé; en Mr. St. au- b in die van Egiste. ■ UAmant Auteur £f Valet, C5 Co-  < 42 > Comedie, Mr. bourdet fpeelde de Rol van Brontin, Mr. duruissel die van Mandor, en Madame durand van Lucinde. —— L'Amant Bourru, Comedie , fuivi du Depit Anoriux , Comedie, van molière, Mr camillé fpeelde voor de eerfte reize de Rol van Charles Mmnzer, Mr. bourdais die van St.Germain, en Madame danqderre van Sancerre; voor de tweede reize vervulde Mr. bourdais de Rol van Grosrene, en Madame dor san de Rol van Marinette. —— Smirainis , Tragédie, de voltaire, fuivi de La Jeune Indienne. La I'atisfe Magie, Opera, de Mr. mar mo nt el, fuivi de L'Epreuve Villageoije, Opera Bouffon. Tom Jones a Londres, Comedie, de Mr. desforoes, fuivi Du Tonnelier, Opera. • Alexis fj? Justine, Opera, de mobvel. — Les Deux petits Sovoyards, Opera. La Rofiere de Salen- cy, Opera Bouffon, précédé de L'Impromptu de Campagne, Comedie. Phedre &° Hippolyte, Tragédie de racine, fuivi de Milicien, Opera. —— Felix ou UEnfani Trouve, Opera, de Mr. sódaine; Mr. plan- terrs fpeelde de Rol van Pere Morin. Les jeux d''Amour £? du Hazard, Comédie, de marivaux.—L'Amant Jaloux, Opera , par Mr. d'hele, précédé de La Feinte par Am'Mr, Comedie. La, Femme Jalouje, Comedie, fuivi Des Dettes, Opera Bouffon. —:— Le Barbier de Seville, ou la Precaution Inutilc, Comedie, de Mr. de beaumarchais , fuivi du Mari Retrouve , Comedie, de dancourt. ■ Sargine ou l'Eleve de LAmour, grand Opera. — Le Pere de Familie, Comedie, par diderot, fuivi de La Melomanie, Opera. Le Bourru Bienfaifant, Comedie, de gol- d o n i , fuivi de La Dot, Opera Bouffon. — Amelie 6? Mon-  «C 43 > Monrqfe, Drame, fuivi Des Entremedes Italiens. - Li Folie Journée, cu le Mariage de Figaro, Comedie. — Hypermnestre, Tragédie, fuivi Du Magafm des Mudernes, Opera Comique. # # Te Leijden zijn in de voorige Maand door de Acleurs der Franfche Opera-uit y vertoond: Amélie £■? Mcntrofe, Drame, fuivi Des jeux d1 Amour (i« Hazard , Comedie, de marivaux: Madame dauquerre fpeelde dc Rol van Amelia. Hypermnestre, Tragedie de leMiere, fuivi du Dépit Amoureux , Comedie, de molière. Felix ou l'Enfant Trouver, Opera, fuivi d'Epreuve Villageoife, Opera. —- La Rofiere de Salency, Opera, fuivi desDettes, Opera. ■ Sargine, ouL'Eleve deL 'Amour, Opera Nouveau en grand Spectacle. • Richard cwur de Lion, Opera, précédée Du Silvain, Opera. L'Amant Jaloux , Opera, fuivi Des deux petits Savoyards, Opera. Ter flui¬ ting van het Tooneel voor 2 Maanden, L'Amoureux de Quinzeans, Opera, précédée de Blaije & Bdbet, Opera. Door de AiïeursenAMccs desNederduitfchenSchouwburgs, onder Directie van Mejuffrouw c. e. van din. sen, geboren cr.ajes.tein: 't Huwelijk van Figaro, of de Dag der Zotheid, Blijfpel , na 't Fransch van beaumarchais , door Mevrouwe m. g. de cam- bon, geboren van der werken. Hamlet, Treurfpel, door Mevrouwe 11. c.decimbon, geboren van der werken. De Verflandzoekfter , Blijfpel, welk Stuk met Dans beflooten werd. ——— Tar.  < 44 > Tartuffe, of de Huichelaar, Blijfpel, naar het Fransch van molière- — De Verbeterde Dwaas, Tooneel- fpel. Merope, Treurfpel, naar 't Fransch van voltaire, door den Heer p. j. uilenbroek. . Fanfan en Klaas, of de Twee Zoogbroeders, Too- neelfpel ; Mejuffrouw c. e. van dinsen fpeelde de Rol van Merope, en in Fanfan en Klaas die van pieternel. Op het Theatre de laNation, is vertoond MariusaMinthumes, een nieuw Treurfpel, in drie Bedrijven, door arnaud, 21 Taaien oud. Het zelve gaf veel genoegen. Op het Theatre de Monfieur, Mirabeau a fon lit de Mort, fait Historique, in Proza, in één Bedrijf. Op het zelfde Tooneel is mede gefpeeld: Le Vendemie , eene Italiaanfche Opera, in drie Bedrijven. Op het Theatre /taliën is, met een zeer goed gevolg, gefpeeld Adelaide & Merval, Corriédie nouvelle en trois Aiïes £f en versparoles de m. p a t r a t ; 't muziek van m. t r i- al, fils als ook Castor £? Pollux, met nieuwe muziek van m. c a n d e i l l e. Op het Theatre Francais, de la Reu de Richelieu is gefpeeld Vintrigue èpistolaire, Comedie nouvelle en vers et en cinq Acles, door 11. fabre d'eolahtike. Te Berlin: Die Perucken, een Blijfpel van spiesz, het zelve had geen gunftigen uicflag. , Der Herbst- tag, Tooneelfpel, in 5 Bedrijven, door ifland, geviel mede niei zeer. Te  < 45 > Te Casfel: Graaf JViprecht von Groitsch, Zangfpel, in 4 Bedrijven. Der verliebte Zwist, eene Opera, in 2 Bedrijven, naar het Italiaansch; de Muziek van guglielmi. Te Hamburg: Ga ffraco Belvedère, oderdie Verfchwörung, Treurfpel, in 5 Bedrijven, naar het Engels van rehb e e k. Figaro's Heirath, Zangfpel, in 4 Bedrij¬ ven , naar het Italiaansch, overgezet door den Vrijheer von knigge, de Muziek van mozaet. Elife von hallberg, Tooneelfpel in 5 Bedrijven, van ifland; dit laatfte ftuk beviel zeer. Den 15 April werd aldaar het tooneel geflooten. Te Dresden: Frauen- ftand, een origineel Tooneelfpel, in 5 Bedrijven, van ifland. In het laatst des vorigen jaars werdt te Regensburg, Raijnald, of het Kind der Natuur en liefde gefpeeld; een gedeelte des tegenwoordig-zijnden adels achtte zich door de voorftelling zoo beledigd , dat de direüie zich genoodzaakt vond , bij het volgend aanplak-billet eene verklaaring te voegen , ten einde den verftoorden te beduiden, dat zij niets minder, dan belediging bedoeld had. In Drurij Lane Theatre is vertoond den 4 Mei: The cave of Trophonius, eene komifche Opera , voor Benefit van Mr. crouch. Deze Opera is bewerkt door Mr. haare, Auteur van de zoo zeer met bijval her■haalde Opera No fong nofupper; dezelve werdt meteen algemeen genoegen vertoond. Mr. xvells bragt , den 10 Mei, een nieuw Stuk op  < 4<5 > op Covent-garden Theatre, onder den tijtel r van National Prejudke. Het zelve is door een talrijke meenigte toehoorers gunftig ontvangen. Het prijswaardig doel dezer Comedie is, om dedwaa* ze antiphatie des volks van de eene, tegen dat eener andere landftreek, af te fchilderen. Men zegt , dat da fchrijver van dit ftuk de Heer c ijmon, uit Ierland is, welke, nog zeer jong zijnde, hoope geeft, Van goede vorderingen in dit vak te zullen maaken. Eene nieuwe Farce, betijteld: fJeu en Crij, werd voor de eerde keer, den ir Mei, op DrUrij Lane vertoond — eigenlijk is het eene franfche vertaaling; bij de reprefentatie werd het Huk zeer fterk geapplaudifeerd. Het nieuwe Opera-huis in Hijdsmark werd onlangs geopend met de Opera Pirro , en het PantomimeBallet Orfeo en Euridice; daar de directie nog geen verlof had, om te fpeelen, noemde men hetzelve fl echts eene algemeene proeve. liet gebouw was vol, en bevatte zeker 5 a 6000 menfchen; de zangers en danfers verwierven eene hoogstmooglijke goedkeuring, en een zanger, als David, en een danfer, als Nestris, moet men hooren en zien, om zich een denkbeeld eener hoogstvolkomene voorfrelling te vormen; David heeft zeker, als tenor-zanger, zijn wedergaê in London niet gehad. Daar de Prins van Wales, vanIJorck en Clarence, en de voornaamfte adel tegenwoordig waren, twijfelde men niet, aan het verwerven van vrijheid om te fpeelen; doch te vergeefsch. De koning weigerde aanhoudend zijne goedkeuring; den 22 Maart werdt de gemelde proeve herhaald .— alle plaatfen waren bezet, en den Box-keepers boodt men 7 a 8 guines voor eene plaats in de Boxes of loges. Deze  < 47 > Deze avond was de laatfte, dat 'er werk lijk eene Opera op dit Tooneei gegeeven werd. Van den nood eene deugd maakende, floeg men een anderen weg in; men opende het den 26 Maart voor geld, en noemde de voorftellingen Entertainmeuts of Mufiec and Dancing. De zangers verfcheenen in hunne gewoone kleding, en zongen, de een na den ander, hunne Aria's, met weglaating der recitativen. Het Ballet was het zelfde, zoo wel in decoratien als kleding. De eerfle zijn pragtig en vol finaak. Men kan niets fchooners zich verbeelden , dan de vertooning des Elijfwn's aldaar te zien; de fchaduwbeelden waren zoo treffend, dat men zich wezenlijk geesten verbeeldde te zien zweeven ; de danferesfen waren, naamlijk. achter fchermen van wit gaas, welke men echter niet bemerkte. Het Theater gaat op dezelfde wijze voord , en 'er wordt weeklijks driemaal gefpeeld. Het orchest is 65 perfoonen fterk, en word door salom o N gedirigeerd. Het gebouw zelf is' zeer fraai, en goed aangelegd, zoo dat men in de laatfte rei der gaanderij de muziek en zangers zoo goed hoort, als in de Loge, Het amphithecter heeft de gedaante van een hoefijzer, en heeft ter wederzijden zes rijen loges boven elkander, welke met ligt blaauw gewaterd papier bekleed zijn. Alle de Front-loges hebben kusfens van ligt.blaauwe atlas met breede zilveren franjen, welke een zeer fchoon aanzien geeven. De Entree in het Parterre kost een halve Guinee en men fchrijft in de Loges voor een perfoon, voor 20 Guinees in. Men beklaagt zich in het algemeen, dat de Koning niet te bewegen is, om dit tooneei vrijheid te geeven, daar de groote waereld zco zeer met het zelve ingenoomen is; de Prins van Wales protecteert dit Theater  < 48 > ter zoo zeer, dat hij, onder de Loges zich No. 45 heeft uitgekoozen, een zederd Wilkes tijd zoo beroemd Nom-" roer, het welk oppofitie en vrijheid betekent. In Phanteon Theater zijn daar tegen twee nieuwe Opera's gegeeven, als eene tragifche: Artnida, en eene komifches La bella Pescatrice. In deze Opera zingt de beroemde Madame m a r a en p a c h i o r o t t i. Salomons concert , het geen de beroemde haijdn dirigeert, welke voor elk concert eene nieuwe ouverture componeert, werd den 11 Maart geopend, en gaat nu weeklijks, alle vrijdagen voord. Den 4 Junij is te London in Dntrij Lane vertoond : The Countrij Gerl, en No Song no Slipper; wordende met deze het Tooneei aldaar geflooten. Mr. jalmis deedt eene korte, doch gepaste aanfpraak van het Tooneei, welke met veel deelneeming gehoord werd , en het publicq gaf duidelijk zijne goedkeuring te kennen, wegens het verrichtte van dit gezelfchap. Den 14 derzelver Maand is mede het Theater in Covent Garden geëindigd, na dat Mr. lewis het publicq voor deszelfs aanmoediging bedankt had. Lord Aldbrouch's klein Theater, in Stratford Place, is den 8 Junij geopend met een Treurfpel van Douglas. —— Mr. fitzgerald was opfieller en fpreekcr der Prologue: __ de Epélogue- was uit de pen van Mr. a n. b re ws. MEN-  < 49 > MENGELWERK, i. PIJRAMUS en THISBE, in drie romances. Naar het vierde hoek der Herfcheppinge van Ovidius. <"-m u»» I. In 't oud en prachtig Babijlon , Woonde ééns een jongeling , Schoon — als het rijzend morgenrood , Zijn naam was Pijramus : En naast zijn' deur een' frisfche maagd, Wier weêrgaê 't ganfche land Niet leev'ren kon ; waar Thibe kwam , Was alle fchoonheid niets. De buurtfchap maakt hun eerst bekend, De liefde volgde ras; Ook had hun 't huwlijk wis vereênd , Maar de ouders wilden 't niet. Doch, ('t geen in 's Ouders magt niet ftaat,) Weêrzijds beminden zij D EI-  < 5° > Elkand'ren onuitfpreek'lijk teer, Schoon in het diepft geheim. Met oog en handen fpraken zij, Welfpreekender, dan ooit : En 't vuur, in hunne borst gefmoord , Brandt daar met groot'ren gloed. De fcheidsmuur van hun beider huis Had, door den ouderdom, Sints lang een' heimlijke opening , En niemand wist daarvan; Maar wat bemerkt de liefde niet, Als 't tot haar oogmerk dient? De twee gelieven wisten 't ras , En dienden zich daarvan. Hier fpraken zij elkand'ren door , En klaagden hunne min ; Betreurden ftil hun treffend lot, En vleiden zich met hoop. Ach! zeiden ze, elk van zijnen kant, Helaas ! rampzaal'ge muur ! Als zich hunn' adem zamenftiet, Wat fcheidt gij ons van een ! Wat was het, dat ge ons zamen liet? Of, is dit ligt te veel, Dat g' ons elkandren kusfchen liet; Wijk zoo ver maar van een ! Dan neen wij zijn reeds veel verplicht Aan uw' goedgunftigbeid , En willen niet ondankbaar zijn; Door u toch fpreeken wij. Zoo fcheidden zij reeds menigmaal, En kuschten elk hun muur;  < 5i > Vergeefsch die kusfchen kwamen niet, Waar hun de min gebood ! Maar op een' fchoonen morgenftond, Dat pas de zon den daauw Oplekte van 't bepaareld gras , Zo kwamen zij weer t'zaam. Na veel geklag van wederzijd' En vrugteloos geween , Daar niets hun hoop op uitkomst gaf, Was eindelijk 't befluit: Zij zouden in den diepften nacht , ■ Als alles roerloos zweeg, De wachters te bedriegen zien , En uit hunn' huizen gaan; Voords uit de ftad; doch om in 't veld Elkand'ren niet te ontgaan , Werd Ninus prachtig graf bepaald Tot hunne zamenkomst; Daar zouden z' aan een koele bron, Door eenen moerbije - boom Befchaduwd, wagten op elkaêr , En verder zich beraên. Die boom was om zijn' vrugtbaarheid Door all' het land beroemd ; Zijn takken reikten hemelhoog , En zijne vrugt was wit, 2. Dit was dan de affpraak; en de dag Scheen beiden veel te lang; Doch eind'lijk ras de nacht uit zee, Waar in de dag-toorts zonk. D 2 De  < 52 > De loofe Thisbe ontfloop het eerst Der wacht'ren flauwe zorg ; Stil opent zij de zwaare deur, En vliedt uit 's vaders huis, Dekt met een' fluiër haar gezicht, En komt aan Ninus graf. De liefde geeft haar moed en kragt, Zij denkt aan geen gevaar: Pas zit zij bij den moerbei-boom Op 't gras, verlangend, neêr , Of zie, een vreeslijk monfterdier , Een' briesfchende Leeuwin, Bemorst met bloed van verfchen moord , Treedt dorftig naar de bron. Bij 't flauwe licht der bleeke maan Ziet Thisbe 't wreed gedocht; Zij vlucht, zo veel de fchrik gehengt Met flaande kniën weg ; Bereikt bij tijds een veilig hol, Doch raakt den fluiër kwijt. Het fchrikdier lescht zijn' heeten dorst, En keert in 't duifter woud ; Doch fcheurt met zijn' bebloedden muil Den fluiër eerst van een. De jong'ling, laater uitgegaan , Verdubbelt zijnen tred , Hij ziet in 't zand het verfche fpoor. Van een verfcheurend dier : Hij fchrikt, en ftaat als levenloos ; Tot hij den fluiër ziet, Van éèn gefcheurd, met bloed bemorscht; Ha! roept hij , ééne nacht Zal  < 53 > Zal hier getuige van den dood Van twee gelieven zijn ! Maar Thisbe neen — verdient het niet! Haar bloed roept wraak op mij ! Ik ■ ik ben fchuldig aan haar dood, Ik ben haar moordenaar ! Moest ik een' teed're- maagd alleen, In 't holfte van den nacht, Doen komen in een plaats vol angst, En niet het eerst daar zijn ! Rukt, rukt mijn lichaam ftraks van een, En drenkt U met mijn bloed ; Gij-, leeuwen! die dit woud bewoont, Verfcheurt mijn ingewand! Maar, bloodaarts wenfchen zich den dood! Hij vat den fluiër op , En draagt hem aan den voet des booms, Waarbij hunne affpraak was; Hij maakt hem met zijn' traanen nat , En kuscht hem als haar zelv' ; Ontvang mijn bloed ook, zegt hij , nu, En ftoot zich zeiven neêr ; Hij valt, en ftervend' rukt hij 't zwaard Nog rookende uit zijn hart! , Het bloed fpat uit die wreede wond Met felle drift om hoog ; Gelijk, wanneer een loode buis Geweldig barst van een , En 't water fisfend opwaards bruischt Met onweêrftaanb're kracht! De moerbei, met dit bloed bemorscht Verandert ftraks van kleur; D 3 De  < 54 > De wortel ook doortrokken , maakt De witte vrugt nu zwart. 3- De teed're Thisbe, pas herfteld Van haar' bekomen fchrik , Verlaat nu haare fchuilplaats-weer, Op dat haar vrind niet wachtt', Met ziel en oogen zoekt zij hem , Verheugd, hoe ze aan zijn hart Gedrukt, hem blij verhaalen zal 't Gevaar, dat zij ontweek. Zij ziet die zwarte moerbei aan , En zoekt de plaats in 't rond ; De vrugt was kort te vooren wit, Dit doet haar twijff'lend liaan. Terwijl zij dus onzeker is , Zo ziet ze een lillend lijk Zich went'len op den purpren grond , En fchrikt vol angst te rug ! Ontfteld , en bleeker dan de dood , Gevoelt ze een' huivering, Zoo, als de zee door zagten wind Gerimpeld, even ruischt. Zij ftaat, en nadert langzaam toe, Erkent haar' Pijramus ! Nu flaat zich het onfchuldig kind Als zinn'Ioos op de borst ; Zij rukt haar' fchoone hairen uit, En valt op 't lichaam neer! Zij mengt haar traanen met zijn bloed. En weent zijn wonde vol j Z' om-  KI 55 > Z' omhelst hem, kuscht zijn' bleeken mond, En gilt in wanhoop uit; ó Eenigst' vrind ó Piiramus! Wat lot ontrukt U mij! Wat ijs'Iijk lot mijn Pijramus! Ach! hoor, en andwoord mij. Erkent g' uw' lieve Thisbe niet, 't Is Thisbe, die U roept! Slaa doch fiaa eens uwe oogen op, En zie me, als eertijds, aan! Noch ééns, op 't hooren van dien naam Slaat hij zijne oogen op; Ziet Thisbe dervende aan, en fluit Ze nu • voor eeuwig toe! Zij vindt haar fluiër, en ontdekt Ook zijn nog rookend zwaard: Ha — zegt zij — floeg U uwe hand Uit min voor mij ter neêr, Ook ik heb liefde en moeds genoeg; Ook mij, bewijst mijn' hand Dien eencn dienst ik volg U ftraks, Als de oorzaak van uw' dood! Niets kan ons fcheiden, dan de dood, Maar die ook fcheidt ons niet! Dan Gij — rampzalig Oudren-paar, Van nog rampzaal'ger kroost, U fmeek ik; uit ons beider naam, Scheidt onze lijken niet! gene eeuwig onverbreekbre band Had ons zints lang vereend, Nu hangt de dood 'er 't zegel aan, Gunt ons een zelvde graf! D 4 En  < S6 > En Gij —— 6 Boom! die nu het lljlc Van éénen dooden dekt, En ftraks van twee, behoud' die kleur, Getuig van onzen moord! Draag van nu voord een' zwarte vrugt» Als 't merk van beider bloed 1 Zoo fprak ze en viel in 't rookend zwaard, In 't bloed van Pijramus! Haare ouders echter, en de Goón Verhoorden heure beê: De Moerbei draagt zints zwarte vrugt; Hun dekt een zelfde graf.  < 57 > 2. TER VERJAARING VAN C H L O E. Spoedt U, vlugtige oogenblikken! Steeds ten fhellen vaart bereid, Immer fpoeden, immer naad'ren Wij door U tot de eeuwigheid. Ja, vrindin! elk uur des levens Brengt ons nader tot dien God; Voor wien de eeuwen zijn als uuren, Die der menfchen waan befpot. D 5 Neen,  < 58 > Neen, vrindin! hier is geen eeuwig: Noch door kunst, noch door natuur Is iets voordgebragt, dat eind'Ioos 't Woeden van den tijd verduur'. Zaagt gij niet de Roozen bloeien, Waar is thands heur luister heen? Zaagt gij niet de lelie prijken? Ook haar bloei en geur verdween! Zoo valt jeugd en fchoonheid eerlang Als de roos en lelie af; Zij verwelkt, en zinkt vergeeten Neder in het fomber graf. Ook de hooge Ceders vallen, Als de ftorra hunn' trotsch beftrijdt; Marmer - zuilen, Eer - trofeè'n Buigen voor den grijzen tijd. Zoo vernielt de loop der eeuwen Rijks.troon, fchatten, grootheid, eer; , Vraag  < 59 > Vraag naar Memphis, vraag naar Croefus, Croefus, Memphis zijn niet meer! '* Is dan ook 't vernuft beftendig? Rijkt verftand tot de eeuwen-kring Neen — de wijsgeer met den dwaazen Daalen ter vernietiging. Treurig uitzigt! biedt zich nergens Duurzaam heilgoed voor den mensch? Is 'er niets op aard beftendig, Dat mijn hart aan Chloë wensch'? Is 'er niets van al de fchatten, Die Natuur ten dienfte ftaan? Neen heur' beste gaaven bood zij U, fchoon niet voor eeuwig , aan. Jeugd, bevallig fchoon des Iichaams, Met verftand en geest gepaard, Teêr gevoel en zachte zeden Maaken U elks achting waard: Flaauwe fchets van 't fchoonst oorfpronglijk! Maar gij zelv haat waaren lof; Ock  xt 60 > Ook mijn' ziel verfoeit de vleizucht, Schoon het hier niet faalt een ftof. Beter is 't dan iets gezweegen: Schoon *t ook zuiv're waarheid blijf* Als ik voor het beeld van Chloë Een' der graciën befchrijf. Hoe zal zich mijn' ziel ontlasten , Zo all', wat ik voor U bid, U geen duurzaam heil kan geeven , Of gij 't reeds voorlang bezit Ha ! ik weet het; deugd en Godvrucht ! Deugd en Godvrucht duuren fteeds : Ja! die wensch ik U maar Chloë Die —— ook die bezit gij reeds, 't Echt gevoel van beider waarde Richt uw denken, richt uw doen ; Beider invloed doet U liefde ■ Voor uw' God en naaften voên. Hebt  < 6i > Hebt gij dan noch éénen zeegen , God ! zend dien op Chloë neêr! Gun, dat fteeds natuur en noodlot Zich voor Haar ten goede keer! Rijkdom, grootheid, luifter, aanzien Kunnen, ja, haar ziel niet voên ; 't Maakt haar echter meer gelukkig, Hoe zij meerer wel kan doen. Schenk Haar dan uw' beste gaaven In een ruimen overvloed , Chloë zal die wel bellieren , Als zij elk ter hulpe fpoedt! Zachtjes vloei de ftroom haar's levens Langs een bloemrijk' oever voord, Daar geen menfchelijke moedwil Daar geen ftorm zijn' vrede ftoort: Schenk haar 't ftil gerust genoegen Dat haar edel hart geviel, Dat niet buiten ons rondom zwerft, Maar zich huisvest in de ziel! Nu en eeuwig blijft zij 't voorwerp Van uw liefde en zegening, God!  < 62 > God! maak Chloë zoo gelukkig, Als ooit eenig fterveling J Chloë, kont gij hier op aarde Reeds volkomen zalig zijn, 'k Gaf voor uw beftendig welgaan Wis een deel, — geheel het mijn'.' Immers is 'er hoop, dat éénmaal Dit met voordeel wederkeer; 'k Vind in de eeuwigheid den woeker, 'k Vind 'er immers Chloë weêr. PIJ-  *ü 63 > 3- op een' DONK'REN DAG. ■g —"-fr Donker, als de nacht der eeuwen, Toen de Schepping werk'Ioos fliep; Eer 't weldaadig Alvermogen, 't Licht des daags ten voorfchijn riep; Even donker, even werkloos, Is mijn ziel, en voelt zich niet, Daar zij nergens 't licht des daag'raads, Nergens fcheem'ring flikk'ren ziet! ó Mijn God! zend ook weldaadig, In mijn' ziel een' lichtftraal neêr! Duisternis wordt licht en leven, Schenkt Gij mij mijn' Minna weer! fi ij  4. bij het afgeschreeven versjen: HET DUIFJEN van ANACREON. Uit de Gedichten van den Heer p. nieuwland. Hoe zagt en hoe teder Klinkt, Rofe! dit lied! ö Wenscht gij TJ zeiven Zoo'n duifjen ook niet? Het had het voorzeker Bij ons ook wel goed: Het wierd aan uw' boezem Gewarmd en gevoed, En bragt het me uw andwoord, En vloog 't om mij rond, Dan laafde ik het beestjen Met wijn uit mijn mond.  1. OVER RUSLAND, BESZELFS LAND-AARD, ZEDEN, LUXE, MODES EN VERMAAKEN. Van een ooggetuigen, welke zich aldaar eenige jaaren heeft opgehouden. Het is nog veel te vroeg, dan dat men de reizén naar Rusland, onder de mode - reizen tellen zoude. De afftand van 300 duitfche meilen is te weinig aanmoedigend, dan dat men alleen om de mode aldaar te befchouwen, derwaards zoude heen trekken; ook fchijnt meenigeen het verblijf in Rusland zelf niet belangrijk genoeg, om voor de bezwaaren der reize aldaar genoegzaam vergoeding te erlangen. Dan, wanneer men de groote voordgangen in pragt, de befchaaving des adels, den oorlogsroem, het E bg;  < 66 > bezienswaardige van Petersburg , en de glans van het keizerlijk hof, het welk, in minder dan eene eeuw zich, zonder tegenfpraak, tot een der grootfte hoven van Europa verheeven heeft, en in een korten kring van jaaren door vier dergrootfte Vorften bezocht is, in aanmerking neemt, kan men zeker met groote waarfchijnlijkheid zeggen, dat, indien dit rijk, bijzonder deszelfs hoofdftad, in befchaaving, verfraaijing, genoegens en pragt voordgaat, het zelve voor den reizigers, zeker onderhetgetal der bezienswaardigfte rijken zal gerekend worden. Hoe veel ruws en onbefchaafds de buitenlander bij deze, nog niet genoeg befchaafde natie ook denke te vinden, is echter het beeld, het welke men zich van dezelve vormt, zeker te donker en te leugenachtig; het zelve was op dit land voor 50 jaaren toepasfelijk; maar des te meer zal het affteeken, bij de befchrijving, welke ik van de zeden, Luxe, vermaaken enz. als ooggetuige, zal mede deelen, zoo getrouw en onopgefmukt, als ik het zelve gevonden hebbe , zonder het door bijwerk te vei fleren, dan, ik zal pragt en grootheid, in Contrast, met armoede en ruwheid , hier ter neder dellen. Geen wonder zeker, dat de onderfcheiden befchrijvingen van dit land zoo zeer elkander tegenfpreeken ; elk, welke een derzelver levert, prijst of laakt, verheft of vernedert, naar maate de ondervinding hem zulks geleerd heeft, en dit zeker is eene verfchoonbaare partijdigheid. Mij beviel het verblijf in Rusland, ik verzoek dus elk, welke van een ander denkbeeld is, op gelijke wijze omzichtig met zijn oordeel omtrend mij te zijn , zoo, als ik omtrend hem ben. Elk immers heeft het recht, naar eigen bevinding te fpreeken? Ik  Ik ben voorneemens , mijne aanmerkingen onder de volgende Hoofd-rabriken mede te deelen, naamlijk: 1. ) Ruslands Luchtftreek, Iand-aard, pragt enfchoon- heid van Petersburg en Environs. 2. ) Het hof, de kleding, Luxe, festijns, vermaaken, modes, gebruiken en zomer-paleizen. 3. ) De Adel in Petersburg, deszelfs Luxe, festijns, vermaaken, gastvrijheid, gezelfchappen. 4. ) Kleding, huislijke inrichting, zeden , Luxe, zo¬ mer- en winterrhaaken der gemeene Rusfen. 5. ) Eenige bijkomende aanmerkingen , goede inrich¬ tingen , reizen en bezienswaardige zaaken in Rusland. 6. ) Moskait, en verfcheiden gefteldheid en inrichting dezer ftad, en van Petersburg. 7. ) Het zuidelijk Rusland, aanmerkingen , wegens eenige der voornaamfte provincie-lieden, Cajan en Astrachan. t. ÏUSL'AKDS LUCHTSTREEK EN LAND-AAR D. PRAGT EN SCHOONHEID VAN St. PETERSBURG, EN DERZELVER OMTREK. Bij het denkbeeld der Rusfifche koude verftaat men gewoonlijk den allergevoeligiien graad ; dit echter gelde alleen- de noordelijke provinciën, naamlijk, de oorden van Petersburg. Immers, de grootfte helft des rijks, van Moskau tot aan de Krim, heeft zeer gemaatigd, ja, ten deele, heet weder. Om Moskou heen is het elimaat .veel zagter; de aanzienlijken blijven tot aan het einde van E 2 Sep.  < September op hun landgoed ; alles groeit 'er, en men heeft 'er een goeden oogst; men vindt'er fchoonebloemhoven, en ziet de beste foort van Aspergies, welke ik immer zag , en die, wegens haare voortref!ijkheid en grootte, daar 6 of 8 fpruiten een pond weegen , in Rusland beroemd is, en in meenigte naar Petersburg gevoerd wordt. In de zuidelijke provinciën, om Saratof en Astrachan , welke met het opperst deel van Italiën onder een hemelftreek liggen, is het weinig winter : het is waar , de IVolga bevriest 'er, maar flechts voor korten tijd , en de fneeuw blijft 'er niet lang liggen. Hier groeien de tuin-vrugten in de open lucht, en ten deele in het veld, welke wij alleen in onze trekkasten kweeken, als Meloenen, Water-meloenen, Ananasfen, uitneemende wijn en diergelijke. De wintermaanden in Petersburg, daartegen, en verderop, naar het noorden, zijn voor buitenlanders zeer gevoelig , vooral het eerfte jaar, eer het lichaam aan de luchtftreek gewoon is. De winterkoude, of degraad, waarbij alles met fneeuw en ijs bedekt, en de Newa digt gevroozen is , duurt meermaalen vijf maanden , van November tot het begin van April. Hoe geftreng echter de koude in Januarij en Februari] weezen moge, daar dezelve fomwijlen 25 tot 27 graaden (naar Reaumur,) heeft, fchoon zulks echter zelden langer, dan eenige uuren aanhoudt, doch echter meest tusfchen de 6 en 10 graaden blijft; hoeftreng, zeg ik, deze koude ook zij, is men tegen dezelve zeer goed bewaard , en de bewooners van het gelukkig Italiën kunnen zich minder tegen de doodlijke hette hunner hemelftreek behoeden , als wij, in Petersburg, zoo wel in de huizen , als op de ftraat, der koude fpits bieden. Zoo koud de winter is, zoo  < <*9 > zoo heet is de zomer, en de hette klimt in Julij, tot aan de 27 graaden in de fchaduw, en tot33 in denzonnefchijn, op de fchaal van Reaumur. Het is, voor het oog des vreemdelings, verbaazend, in Julij of Augustus, in PetersLurg, de onoverzichtbaare hoopen Brandhout te zien , welke niet, gelijk in Parijs, op openlifke plaatfen ter verkoop opgeftapeld worden , maar welke elke eigenaar of huurer voor zijn wintervoorraad gewoon is tekoopen. Deze houtftapels, welke elk huis in het agtergebouw tot eene aanzienlijke hoogte vervullen, zijn een volkomen tegenweer tegen de geftrenge koude; men brandt meestal Berkenhout, in groote ftukken gekloofd, welke niet gefpaard worden. Buiten zeer groote en goede kachels, welke dikwijls zeer fraai, in een langwerpig vierkant van bakltcen opgebouwd , en fomtijds met porceleineplaaten belegd zijn, hebben daarbij de meeste huizen dubbele vengfters en kamerdeuren , welke boven dien door middel van vilt zoo goed fluiten, dat geene de minfle lucht 'er door kan. Op de ftraat wordt mede , in de koudfte dagen, door eene goede inrichting, zeer gezorgd , 'er zijn , naamlijk in de koudfte dagen op de meefte hoeken der ftraaten , op open plaatfen en voor het Keizerlijk paleis groote vuuren, die den ganfehen dag op openbaare kosten onderhouden worden , ten dienfte der voorbijgaanden. Buiten dit, kan een gemeene Rus ,zeer veel koude uitftaan; hij geeft zijn gezicht prijs en laat gewoonlijk alle winters neus en wangen bevriezen, waar van des zomers de huid zich afzondert: — de foldaaten hebben op de wacht groote pelzen om en worden, in zeer groote koude , alle halve uuren afgelost; ■ alles, wat men op ftraat ziet, is van het hoofd tot de voeten in bont E 3 ge-  < 7° > gedooken; men heeft wel verteld, dat men maskentegen de koude droeg, doch ik heb dezelve nimmer gezien. De dagen zijn in Petersburg des wintes zeer kort, zij duuren 6 uuren , naamlijk van 9 tot 3 uur , des zomer zijn zij daartegen veclsr te lang , wijl het, omftreeks het Solstitium, in 3 of 4 etmaalen geheel geen nacht word* De New 1 is in Petersburg een zeer bijzonder voorwerp,— het geluk, maar fomtijds de fchrik voor de ftad; langs dezelve worden alle foorten van behoeften aangevoerd , uit de ver afgelegendfte provinciën; dan, hoe zeer zij dus den zegen aanvoere, drijgt zij aan den anderen kant, wanneer de wind uit den zuidwesten fterk waait, den oudergang: in zulk een geval wordt door kanonfchoten en klokken het teken gegeeven, dat elk op zijn hoede moet zijn; voor ongeveer 10 jaaren oveiftroomde hij dus de kijzerlijke hoven, rukte de boomen met den wortel uit en zette in Wafüiostrow , het benedenst deel der ftad , geheel de onderfte verdieping der huizen onder water- De Newa deelt de ftad in 3 Hoofddeelen, naamlijk , de Admiraliteit: - omtrek , Wafiliostrow en de Wieburger omtrek. Eene zeer fterke en breede houten fchipbrug weike 's winters weg genomen wordt, maakt de Communicatie. Het bevriezen en ondooiën van dezen grooten ftroom is een zeer belangrijk onderwerp. In de meefte jaaren is hij van November tot April met ijs bedekt , hetwelk , bij zeer groote koude, 4 of 5 voeten dik is; in 6 i 8 dagen is bij geheel vast toegevroozen, en zoo lang duurt het fomtijds niet, of hij is weder bevaarbaar; zeer vaak overrascht het vriezen, des winters en het dooiën des voorjaars deinwooners, zoo, dat het huisgezinnen van Ctn fcheidt, welke dus in 6 of 8 da'gen niet  < ?i > niet huiswaards komen kunnen. De wacht der politie moet in deze dagen zorgen, dat geen gemeene Rus, welke voor geld alles waagt, den overtogt beproeve; dan niet tegenftaande deze voorzorg, verdrinken 'er jaarlijks verfcheiden, bij deze gelegenheid. Eigenlijk kan men nietzeggen, dat het ijs dooit; flechts de oppervlakte dooit 2 duim, zoo dat 'er hier en daar het water opftaat; maar door het van boven aangevoerde water wordt de Masfa van ijs opgetilt, van één gefcheurd en de ijs-fchorfen met het geweld des iirooms in zee gedreeven ; fomtijds fchuift het ijs opéén, en drijgt, bij een nadeeligen wind, de ftad met overftrooming. In 3 of 4 dagen is doorgaands de vloed van het ijs bevrijd. In dit geval wordt door een kanon- fchot van de vesting het teken gegeeven, dat de Newa weder kan bevaaren worden; hier bij behoort mede eene Ceremonie ; de Commandant der vesting vaart in een Chaloup over en brengt de Keizerin den eerden beker vlietend Newa - water , het welke, zoo voortreflijk en helder als krijftal, het cenigfte drinkwater der ftad oplevert. De zindelijkheid der ftraaten in Petersburg is zeer groot; in plaats dat men , bij het dooi-weder, een moeras op de ftraat verwagten zoude , is elk om ftrijd bezig, de fneeuw te hakken en wech te draagen; eene meenigte wagens brengen een groot deel daartoe bij en elk ijvert om firijd, ten einde het eerft de ftraat ten voorfchijn te doen komen. Onder de rneeffe ftraaten loopen opgemetfelde kanaalen , welke met grooter kanalen of de New.-, - droom verbonden zijn en dus vindt fneeuw en regenwater, door gemaakte openingen, een vrijen aftocht. —— In den tijd van 4 of 5 dagen, hoe E 4 on-  < 72 > ongelooflijk zulks ook fchijne, is gansch Petersburg van fneeuw gezuiverd. De zuiverheid der ftraaten wordt ook des zomers wel onderhouden ; allen zijn zij zeer goed geplaveid en het is een valsch voorgeeven, dat eenige ftraaten nog met balken belegd zijn; zulks was voor 40 jaaren waarheid en in eenige provincie- fteden vindt men zulks nog wel. De verlichting der ftad is mede vrij goed; 'er branden een genoegzaam aantal lantaarnen ter wederzijden der ftraaten; tot Reverberes, gelijk in Parijs, die in het midden der ftraat hangen , zijn de ftraaten te breed ; dit ook is oorzaak , dat veelen niet genoeg verlicht fchijnen, daar verfcheiden van dezelve 40 tot 50 voeten breed zijn. Aan beide de zijden van het Keizerlijk Paleis zijn 'er twee lantaarnen , welke over de 100 fchreeden ver lichten , doch tevens zoo verblinden , door het fterk licht, dat men 'er niet tegen in kan zien en dikwijls de paarden doen fchrikken; zij hebben groote, holle weerftuitfpiegels van kleine ftukken fpiegelglas faamgefteld , van omtrend 2 voeten middellijns, en twee lampen in dezelve brandende, geeven daardoor dat verbaazend licht. Men kan, ten aanzien der hoofd ■ ftraaten en openlijke plaatfen , Petersburg , aan deze en geene zijde der Newa, in verfcheiden opzichten, als twee geheel onderfcheiden fteden aanmerken. Straaten, gebouwen, paleizen , de toon der gezelfchappen maaken TVafiliostrow bijna tot eene provincie-ftad en nog meer AeVViburger zijde; deze beide deelen der ftad liggen op eilanden , door de Newa gevormd ; beide deze eilanden, als ook de omtrek der Admiraliteit zijn volkomen vlakten, gansch het tegendeel van Moskau, en men kan geene hoogten in dezelve aantreffen. De omtrek van de Admiraliteit , al-  < 73 > alwaar het Keizerlijk paleis is, heeft doorgaands fchoone, evenredige ftraaten, groote fteenen gebouwen, van 4 tot 5 verdiepingen hoog en hij, welke aan dezen of geenen oord der ftad bouwen wil, moet zulks naar een zeker plan doen , het geen hem van het Gouvernement voorgefchreeven wordt, ten einde de ftraaten Symmetrie te geeven. Men vindt hier veel afwisfeling, zonder orde. Het bouwen gaat zeer fpoedig. Aan veele nieuwe ge.' bouwen werken 50 of 100 werklieden , en in één jaar wordt gewoonlijk het grootst gebouw onder dakgebragt; indien men nieuwe paleizen bouwde , dan zoude deze helft der ftad voorlang een uitneemend aanzien hebben; dit gefchiedt echter niet; maar men haalt, uit eigenzin of om fijmmetrie te bevorderen , een fchoon gebouw neder , om een nog fraaier in deszelfs plaats te zetten en deze eigenzin vetraagt vrij wat de voleinding. Onder de fchoonfte plaatfen der ftad behoort vooral die groote ruimte, op welke het ftandbeeld van peter den grooten is opgericht ; dezelve zal niet veel kleiner zijn , dan dat van louis XV. in Parijs, eene der grootften , op welke zich eene ftatue bevindt. De Newa vloeit voorbij dezelve heen en derzelver richting loopt regt op de brug aan; ter rechte zijde is de Admiraliteit, met wallen omgeeven en met kanonnen bezet; ter linker zijde is het gebouw voor den Senaat en agterwaards de pragtige en voltooide marineren of Izaaks- kerk. Deze plaats is eene der pragtigfte en be- langrijkfte , welke ik in eenige groote ftad gezien heb. De plaats voor het paleis der Keizerin is mede zeer groot en met fchoone gebouwen omgeeven; doch het uitzicht is zeer eenvormig. .. De wandelweg langs Es de  < 74 > de kaai der Newa is des zomers en winters zeer aangenaam en men kan zich niets romaneskers verbeelden. Het groote of Newskifche Perspe&ief is de fchoonfte en langfte ftraat in Petersburg; zij is meer dan 2 Werjlen in eene regte lijn , 50 fchreden breed en ter weder zijden zijn ruimten voor voetgangers aangelegd, ter breettevoor 2 perfoonen, dezelve evenaart de Oxfort-flreet in London en St. Honoré in Parijs; buiten deze zijn de Mülion en Morskoi ook zeer fchoone ftraaten, fchoon niet van die aanmerkelijke lengte, Men kanwel niet zeggen, dat alle toegangen der ftad met poorten bezet zijn, dezelve is ook rondom open en men kan 'er vrij inkomen; echter zijn er op eenige hoofdwegen groote fteeneu portaalen gebouwd , om der uitgebreide ftad grenzen te geeven, ten einde zij niet nog grooter worde. Het Keizerlijk Paleis heeft een goed aanzien en eene 2eer aangenaame ligging; de eene zijde is naar de Newa en vesting gericht; hetzelve is een vierkant, 3 verdiepingenhoog; de Fa/ode naar de Newa is met zeer veel zuilen-werk en architectuur verfierd en is meteen vlak Italiaansch dak voorzien het welk met 80 a po ftandbeelden pronkt. De Grootvorst en Grootvorfnn bewoonen mede dit paleis. De Eremitage of uitmuntende beelden.gallerij is in de eene vleugel van het paleis. De verzaamling is zeeraanmerklijk en bevat veele groote Kabinetten , welke de Keizerin in Holland , Italiën en Duitschland gekocht heeft; ook eenige fchilderftukken van groote en buitenJandfche meesters in Petersburg vervaardigd : onder 3 voortreflijke (lukken in natuurlijke groote vindt men dus de tegenwoordige Keizerin, in mans gewaad of Gar-  < 75 > Garde - uniform te paard, nevens de vorften en graaven Orlojfs, zoo, als zij, bij de revolutie het Garde-regiment tegen Peter III. aanvoerde; ook zijn'er verfcheiden zeldzaamheden van Elpenbeen, naturaliën enz. als mede de beroemde groote fchrijftafel met allerhande kunstbewerkingen verfierd, welke de Keizerin van den Heer Röntgen van Nmwied voor 25000 Roebels kocht. Het Zomer Paleis is wat verder geleegen en van hout , het heeft echter een trotsch voorkomen; onmiddelijkbij hetzelve is de Keizerlijke tuin. Dit paleis bezoekt de Keizerin nimmer. Het Marmeren Paleis, door de Keizerin voorden Vorst Orlojf gebouwd, heeft op verre na dat effect niet, het welk men 'er zich van beloofde. De beneden helft is ruw , de boven helft gepolijst rood marmer; het zelve is zeer ecnvouwdig, zonder eenige architetluur; aan het ganfche paleis is geen hout , alles is iieen, of verguld metaal; alle de vengfters zijn fpiegel-glas. Men kan het bij den winter, wegens de koude, nauwlijks bewoonen; het is te beklaagen, dat een zoo kostbaar gebouw zoo ongeordend is aangelegd. De Izaaks of marmeren Kerk is van een zeer grooten omvang en de toren is de aanmerklijkfte, welke ik immer zag; dezelve is zeer hoog; de helft des torens loopt fpits in de hoogte op en is, bijna ter lengte van 40 voeten , fterk met dukaten - goud verguld. Peter I. bouwde denzelven en het vergulden zou öo.coo dukaten gekost hebben. Daar de Admiraliteit zeker het middenpunt der ftad uitmaakt, zoo dient deze toren, welke door zijne hooge en blinkende fpits overal kan gezien worden, ten besten wegwijzer, wanneer men verdwaald is en niet vraagen kan. De Paleizen Stroganoff, Rfumofskij, Czer^  Czernifchef, IVortnzof, Sclmvaloff draagen blijken eener grootfche en moderne bouwkunst en zijn zeker de aanmerkeüjkfte. Het Paleis van den graaf Besberotko beeft een zeer een» vouwig aanzien , doch heeft den meeften fmaak , het kostbaarst Ameublement en de beste inrichting der kamers. Een der fchoorfteenen geviel mij zeer; dezelve was van Cirarisch marmer met Lapis Lazuli ingelegd ; buiten dien zijn 'er 3 a 4 vertrekken, welke in een uitheemfchen fmaak, als Cineesch , Perfiesch enz. zijn ingericht. De Rusfifche koopplaats is een buitengewoon groot gebouw en een der fchoonfte inrichtingen in Petersburg, dezelve is, in het vierkant gebouwd en veel grooter dan het Palais Roijal in Parijs; doch hier van nader. Op deze zijde der ftad is, niet ver van het Paleis der Keizerin, het huis van Peter I., meer belangrijk, door deszelfs voormaaligen bewooner , dan door het uiterlijk aanzien. Op Wafiliostrow is de fchoone en geheel nieuwgebouwde Academie derkunften. Het Cadetten - huis heeft bijna 100 vengjters :in de langte, doch niets bijzonders in het aanzien. De Beurs is vrij goed, doch met de Londonfche en Amfteldamfche niet te vergelijken; op deze hoogte is ook de Academie der wetenfchappen , de Keizerlijke Bibliotheek en het Naturaliën Kabinet ; het uitwendige van beiden is zeer eenvouwig; het laatfte beftaat in verfcheiden kamers en een groote zaal, rondom met vier gaanderijen voorzien; het bezienswaardigfte is degroote verzameling van koraal gewasfen , en van embrijo's van de eerfte wording tot aan de geboorte: buiten dit zijn 'er verfcheiden beelden in Chineefche dragt gekleed , vee-  < 77 > veele Chineefche zeldzaamheden, eene groote opgezette Elefant enz. In een bijzonder vertrek vindt men verfcheiden kleding • (lukken van Peter I. Hij zelf is daar in zijn Gala - kleed, op den troon zittende. Men kan daar uit opmaaken, dat hij van eene groote geftalte moet geweest zijn; aan eenige (lukken, onder anderen aan eenige kousfen, ziet men, dat zij zelfs verfleld zijn; onverminderd deze blijken van Oeconomie zijn 'er ook veele met goud geflikte klederen in zijne Garde robe. De opzichter is het ftreng verbooden, eenige belooning voor de bezichtiging aan te neemen. De Environs om Petersburg zijn zeer aangenaam en afwisfelend , bijzonder de oorden aan de Newa en de weg naar Petershof. Lang dezen weg zijn, aan beide zijden Lusthuizen en hoven grootdeels naar den engelfchcn fmaak gebouwd en aangelegd ; bijzonder vallen de hoven van Narischkin en Czemichesf'in het oog. Catharind'shof is eene hoofd wandeling; de Porcelein - fabriek van den Vorst Wefemskoi, vier mijlen van Petersburg en het Newskifche en Jufferen-Klooster, 2 mijlen van die ftad , zijn bezienswaardig. Zeker , de ganfche omtrek om Petersburg is geheel en al — plan. s. het hof, kleding, luxe en festijns, vermaaken, mode's en gebruiken, zo m er-paleis. Ik ben genoodzaakt, deze rubriek met eenige anecdoten wt het bijzonder leven der Keizerin, cathaeina de tweede, aan te vangen. Als  < 78 > Als Oppèrheerfcheres des magtigften rijks, vereenigt zij de grootheid, pragt en waarde met de uiterfte eenvouwigheid en gemeenzaarahe'd in haar gewoon leven; weinige Monarchen hebben 'er geleefd", van welken men dat geene kan zeggen , het welk zeer geloofwaardige perfoonen mij van haar mede gedeeld hebben. Zij ftaat doorgaands zeer vroeg op, en houdt zich onmiddelijk met zaaken van regeering bezig. Tegen 9 uuren komt reeds de Staats - Secretaris, Graaf bbsbekoto bij haar; zij ondertekend de befluiten in den geheimraad genomen, in welken zij altijd tegenwoordig is; den tusfchentijd, waarin zij met geene ftaatszaaken bezig is, offert zij zeer veel aan de opvoeding der jonge Grootvorften op, welke een groot gedeelte van den dag bij haar doorbrengen , en voor welker onderwijs zij zelve verfcheiden opftellen gefchreeven heeft. (*) Zij houdt zich ook zeer met de leüuur bezig; hoogduitsch , fransch en rusfifch fpreekt en fchrijft zij zoo volkomen, als haare moedertaal. Haare dragt is zeer nedrig, haar kost zeer eenvouwig; zij eet doorgaands aan eene tafel van weinig couverts; des avonds zelden. Wanneer zij op het land is, doet zij openlijke wandelingen, welke echter in Petersburg, waar zij den winter doorbrengt, ophouden. Men ziet haar fchaars buiten het Paleis in't publicq; den fchouwburg bezoekt zij zelden; ten 10 uuren gaat zij gewoonlijk ter rust. Jegens de geenen, welke haar omringen, is zij zeer gemeenzaam. Buiten haar privaat leven verfchijnt zij in een (*) Van welken wij eenigcn, door eene Nederduitfche Uitgaave, kennen.  ( 79 > een gansch andere gedaante. Zoo gemeenzaam en geheel zonder glans zij in den engen firkel haares levens is, zoo zeer kenmerkt zij zich door pragt en grootheid boven allen uit, wanneer zij openlijk en bij de festijns ten hove verfchijnt. Haare kleding is dan gewoonlijk rusfisch, eenige overeenkomst met de Afiatifche damesdragt hebbende; een borstkleed met armen, welke tot op de handen Ioopen, bovenwaards zeer wijd, en bij de handen vrij eng. Dit kleed is van Goud of Zilver, ftof, over dit een vliegend kleed met een korte fleep, door het welke , zonder mouwen zijnde, de armen geftooken worden. Dit bovenkleed is doorgaands van eene andere koleur. Haar kapfel is zeer eenvouwig, en op het zelve is eene kleine kroon van brillonten.- Zij draagt gewoonlijk de beide orden, de Andreas en Catharina's orde: deze ordes-tekenen zijn met groote brillonten bezet; andersfïnts draagt zij geene juweelen , behalven oorfieraaden van groote Solitaircs , van 25 tot 30 karaaten. Ongeacht haare jaaren , welke reeds tot de 62 zijn opgeklommen , heeft zij nog een rijzig en zeer jeugdig voorkomen , en men ziet in heure gelaatstrekken , dat zij in haare jeugd het fieraad des hofs geweest is. Haare lengte is een weinig boven de middelbaare vrouwen- taille. In foortgelijke kledij ziet men de keizerin bij de veel. 1 vuldige festijns en gala- dagen des Hofs. Buiten de zondagen zijn 'er nog omtrend twintig kroonfeesten , welke ten hove gevierd worden, als de ordens-feesten; naamdagen der ganfche keizerlijke familie ; komst tot den troon; pokken-inenting der keizerin , de flag bij Pultawa enz. Des  < So > Des zondags middags , wanneer zij uit de misfe komt, ontvangt zij gewoonlijk het ganfche hof, nevens de vreemde gezanten , in de groote voorzaal van haar appartement. Hier houdt zij zich echter niet lang op, zij fpreekt met eenigen , bijzonder met de Ministers van vreemde Hoven, van welken 'er 18 te Petersburg zijn; bij deze gelegenheid worden haar de vreemde Cavaliers, indien zij geene bijzondere audiëntie krijgen, voorgefteld. In een half uur is alles voorbij , en elk gaat naar huis, behalven die geenen , welke ten hove fp ijzen. Des avonds is het altijd Cour en bal, beginnende ten 6, en eindigende ten 8 uuren ; hier toe is de groote zaal gefchikt, in welke eenige honderd perfoonen gevoegzaam plaats vinden. Elk, welke goed gekleed is, verkrijgt, zonder hinder, toegang; van boven is 'er rondom eene gaanderij, waar ook Dames, als aanfchouwers, toegelaaten worden. Zoo immer eene meenigte van juweelen en pragt in kleding den glans des hofs kenfchetfen, dan zeker is het hier; alles is met brillanten bezet, het geen anders op zijn hoogst goud is, ja, aan geen hof is hier van zulk een overvloed, dan hier. Eenigen der rijkfte Grooten, onder welken zich de Graaf eosumokski, Vorst potemkin, en Graaf sciiuwaloff, het meest voordoen, draagen op de grootfte feestdagen, op welke zij alle haare brillanten aan hebben, voor 3 tot 400,000 rijksdaalers aan waarde; orden, Epaulettes, degen, gespen, roksknoopen en diergelijke, alles is van brillanten. Bij de Cour-avonden zijn gewoonlijk eenige honderd Cavaliers en Dames tegenwoordig, allen uitneemend en zeer met fmaak gekleed. 'Er zijn Hechts twee fpeeltafels aan  ♦C 81 > aan het hof, die der Keizerin en Grootvorftin; eerde Keizerin zich nederzet, fpreekt zij meesttijds met de voornaamften des hofs, en de vreemde Ministers; dan neemt het Bal zijn aanvang; 'er zijn verfcheiden uitneemende danfers, onder welken de jonge Graaf van Cztrnicheff'het meest uitmunt. ZomwijJen houdt de keizerin met het fpeelen op, ftaat op en geeft haare kaarten nu en dan aan een Cavalier, fpreekt met de voornaamften, of ziet het Bal aan. Geduurende het fpel ziet men aan heure houding, dat haar het fpel weinig interes/eert. Zij is de eerfte, welke de Asfmnblee verlaat; de dans wordt wel niet geftaakt, maar de ganfche zaal bemerkt het vertrek der Vorftinne. Eenigen der voornaamften , een paar Dames en de gunfteling des hofs begeleiden haar naar heure kamer. Wanneer de fpeeltafel der Grootvorftin weggenomen is, danst zij fomwijlen met de jonge grootvorften of een Cavalier. Is het Bal geëindigd, zoo gaat alles uit één en elk vervoegt zich naar het fouper, alwaar hij genodigd is. De grootfte Hof-gala is op de ordensfeesten, vooral op die der St. Andries-orde, welke de groofte des rijks is. De Keizerin verfchijnt in de ganfche Ridder kleding met de overige ridders en gaat in volle ftaatfie mMisfe, welke in hetPaleis gehouden wordt. Deze Ceremonie , gevoegd bij de pragtigfte en glansrijkfte opfchik, heeft veel groots voor het oog en is de pragtigfte, welke ik van dien aart gezien hebbe. Vier kamerheeren draagen de fleep der Keizerin. De tafel, voorzien van een goud fervies, is meest van 12 perfoonen, en zoo groot, dat 40 perfoonen , daar aan zouden kunnen fpijzigen.  < 82 > Geduurende de tafel drinken de gezaamlijke Ridders de gezondheid hunner groot- meestres , waarbijte gelijk ror kanonnen van de admiraliteit en vesting gelost worden, en 100 fchoten balderen, wanneer eenigen tijd daar na de Grootmeesters bedankt, en op het welzijn der Ridders den Pokaal drinkt. (Htt Vervolg rn No. X.) OVER  < 83 > 11. over het BLIJ- en KLUGTSPEL, b ij de r o m ij n e n. (Vervolg van Bladz. 281 des Ijle Deel.") Na dat, onder de keizeren het roomfche volk geheel tot wellust en verwijfdheid was overgegaan, werdt het geordend Blijfpel geheel door de mimifche fpelen ver. drongen, niet alleen, maar behielden eenige jaaren lang plaats op het Roomsch Tooneei, ja deze fpelen wonnen zoo veel veld, dat men bij openbaare vreugde-feesten ZOo wel als lijkplegtigheden, zich van dezelve bed.ende; dus ftelde bij den lijkdienst van Vespafianus een Mimus (*) deszelfs Charafter voor. Zij waren gelachverwekkende of ernsthaftige — m het algemeen waren het niet anders, dan gekkernijen (») Bladz. 281, reg. 4 ft»at Minius, voor Mimus. F 2  < 84 > guichelfpelen, zonder famenhang en oogmerk: de fpeler kon eindigen, waar het hem behaagde ■ in deze fpelen deelde men de uitvoering ook tusfchen twee perfoonen , waarvan de eene reciteerde, en de andere gesticuleerde : de Mimus kwam barrevoets met een kaal gefchoren hoofd, het aangezicht met roet befmeerd, zonder grijns en met beestevellen, in plaats van klederen omhangen, op het Tooneei, alleen met een oogmerk , om gelach te verwekken: —. ook betraaden foortgelijke vrouwen het Tooneei, Mimet genaamd, welke, wanneer het volk zulks begeerde, zich moesten uitkleden, en dus zich naakt ten toon Hellen. Het fpreekt van zelve, dat de ernftige Mimifche fpelen van zulk een ruwen aart niet waren deze ftonden in het algemeen in hoger achting daar bij begrijpe men, dat deze en de voorige Mimifche fpelen van de Pantomifche moeten onderfcheiden werden, als in welke laatfte alles door gebaarden alleen volvoerd wordt. De zucht voor het Tooneei nam bij de Romijnen geenfints af echter werd dezelve niet aanhoudend verfijnd, maar veranderde van tijd tot tijd in Tooneelpotfen, danfen , en de eerstgemelde Mimifche fpelen ; Rome telde vier groote Tooneelen, en in andere fteden van Italiën had men dezelve ook in meenigte: — • men lag alles daar aan te koste , Mufikanten , Acteurs en Danfers waren 'er in overvloed . naar Ammias, bericht waren 'er in Rome alleen 3000 vreemde Danferesfen, welke zoo onontbeerlijk voor de Romijnen waren , dat zij in Rome blijven moesten, toen men, uit vrees voor duurte en gebrek aan leeftogt, alle vreemde wijsgeeren, redenaars en openlijke leeraars verhandde. Het Tooneei kreeg den grootften invloed op het hart des Kei-  < 85 > Keizers —— Acteurs kreegen de grootfte eerambten en bedieningen van ftaat: —— de oude en beste ftukken werden geheel vergeeten het volk wilde niets dan Mimen en Pantomimen zien. Ja zelfs — zoo zeer was het hart van den wetgeever en Keizer Jusiinianus op dezelve verflingerd , dat hij eene Mimifche Aürice ten troon verhief, en trouwde. Het ging 'er mede, zoo als pels zegt, in zijn gebruik en misbruik des Tooneels. Dus ging door 't misbruik van het fchouwfpel, 't geen te vooren De zweep der ondeugd was, ook 't goed gebruik verlooren, Toen alle nuttigheid, als noodeloos, veracht, En meest, om *t volk vermaak te geeven, wierd getracht , Welk oogmerk, welke wijs der grieken en latijnen, Geheellijk volgden, toen zij hun Tooneei-gordijnen Op fchooven — 't fchempen op bijzondre wierd gedempt, Ten minften zelden en zeer maatiglijk gefchempt; Tot dat de eenhoofdigheid te Rome wierd herbooren, De Burgemeester zijn hoog aanzien had verlooren, En flechts de naam behield. Want onder de opper- dwang Der keizeren, raakte alle uitfpoorigheid in zwang. Geene onbefchroomdheid , die, met woorden en met werken, Op 't vuilst niet wierd gepleegd, en buiten alle perken F 3 En  < 86 > En paaien fpatte; geen befchimpen, hoe 't ook neep, Of 't ftond den fpeler vrij , indien een woord, een greep, Een kwinkfiag of grimmas, den Hove flechts behaagde. Maar 't geen het fchouwfpel heel veracht maakt en verlaagde, Was de ongehoorde flag van wreedheid, om 't vermaak Der Grooten ingevoerd, want zoo ver was de fmaak Dier kunst vervallen, bij Domitianus tijden, Dat een misdadiger , die ftraf voor fchuld moest lijden, Op 't fchouwtooneel, in plaats van openbaar fchavot Verfcheurd wierd van een beer, op 't keizerlijk gebod. In den aanvang zeiden wij reeds, dat het Tooneei een vast kenmerk oplevert der Nationaale genie wij kunnen niet nalaaten deze aanmerking hier weder onzen lezer te herinneren: wij zien het in de twee door- luchtigfte volken, de Griekenen Romijnen; hunne zeden werkten op het Tooneei, in plaats dat het Tooneei op hunne zeden werkte ; dewijl men fpeelde om volk te lokken, niet om het te verbeteren: de al te groote zucht naar pracht veroorzaakte eene uitbundige pracht en 'luister des Tooneels, om dit te handhaven, moest men alles daar aan opofferen , en zich dus naar de' heerfebende volks-genie fchikken deze eischte guichelfpel , danfen en pantomimen , vol zedenlooze, althans beuzelachtige historiën opgevuld, en het fcheen, of juist dit alles voorboden waren van den aannaderende val des Tooneels en des Volks. SCHOUW-  < 87 > SCHOUWSPELEN der HEBREE'RS en ARABIEREN. Zeer twijfelachtig en duister is het, of de Jooden weezenlijke fchouwfpelen en drama-fchrijvers gehad hebben: volgens eenigen zou Ezechiè'l, eene eeuw vcor onze Jaartelling geleefd hebbende , een tooneelftuk gefchreeven hebben, de verlosfing der Hebreërs bevattende; dan dit ftuk is, tot op weinige brokken na, verlooren gegaan , de oude kerkvaders hebben 'er eenige gedeelten in hunne fchriften van bewaard, welke door Friedrich Merellus in 1590 te Parijs bij een verzameld en uitgegee ven zijn. ■ Sommigen zien, niet te onrecht, het boek van Job voor een dramatisch ftuk aan; dan, offchoon dit boek eene zoodaanige verhouding hebbe, kan men 'er echter geenfints uit bewijzen, dat daarom de Jooden tooneelfpelen uitgevoerd hebben. — Nergens ontmoeten wij, hoezeer de Jooden veelmaalen tot dartelheid, weelde en afgoderij vervielen en daarom van hunne onderwijzers beftrafd werden , nergens echter ontmoeten wij eene eenige beftraffing wegens fchouwfpelen, waar F 4 in  < 88 > in zij anders vrij zeker een uitbundig deel zouden genomen hebben. — De weinige fpooren, welke men vindt in Job, het hooglied, hetwelk uit zangen en tegenzangen beftaai , en in foortgelijke voorbeelden, leeren wel, dat de geest der dramatifche dichtkunst den Jooden zoo wel moet toegekend worden, als alle andere onbefchaafde volken; dan, om te beweeren dat zij fchouwfpelen zouden vertoond hebben, ter verlustiging des volks, zouden wij niet durven onderneemen. Het Purim-feest , het welk eenigen als een fuort van fchouwfpel aangemerkt willen hebben, is onzes bedunkens veel te ver gezocht, daar het meer als een algemeen vreugdebedrijf, even als het Carnevals feest, kan aangemerkt worden , dan als eene dramatifche voorftelling, waar bij fpreekende perfonagiën &c. voorkomen; terwijl het verkleden en vermommen ook van laater tijd oorfpronglijk fchijnt. De Arabieren hebben dit met de Jooden gemeen, dat zoo zij wel dramatifche dichters, maar geene eigenlijke dramatifche voorftellirjgen hadden : muziek > dans en verkledingen hadden wel bij hnn plaats, doch hier in uonden zij met alle, zelfs ruwe volken gelijk ; zij maakten wel vaerzen; maar dezelve misten alle foort van handeling. Flögel haalt een fchrijver van gezag aan , welke uitdruklijk zegt dat de Arabieren geene dramatifche fchouwfpelen kenden ; de ftukken , welke men van hun vindt, zijn veel eer gefprekken, welke niets theatraals bezitten. Het is een zonderbaar verfchijnfel, zegt r l ö g e l , dat men de eigenlijke Drama , onder de oude arabieren niet vindt, daar hun de dichtkunst van ArisMehs en de daarin voorkomende dichters moesten bekend zijn:  < 8p > zijn: men mag vermoeden, of de Godsdienst van Muhamet de drama niet verhinderd hebbe, terwijl het bij de Grieken, zoo als wij voorheen reeds gezien hebben , een godsdienftig bedrijf, was altans in ouder tijden, ja zelfs in den Godsdienst haaren wortel vondt, ten zij men , met dehina wel gelooven , dat de f!avernij der vrouwen, en mag men 'er bij voegen, de jaloursheid der mannen, niet de waare oorzaaken geweest zijn , waarom het Tooneei onder dit voik is geweerd gebleeven, hoe zeer zij alle andere deelen der Letterkunde met ijver behandelden. F? SCHOUW-  *C 90 > SCHOUWSPELEN der ITALIAANEN. Toen door het verval en de te ver geftreeven weelde der Roomfche Keizers het Roomsch Tooneei verwoest was, bleef den Italiaanen niets, dan, Pantomimifche Schouwfpelen overig, welke zoo hier , als elders, fchijnen voordgeduurd te hebben, tot aan de oprichting des nieuwen Blijfpels. In vervolg van tijd, bijzonder in 1243 en vervolgens, vondt men niets, dan geestüjke fpelen , welke, wel verre van aan de regelen des Tooneels te beandwoorden , niets anders , dan ftomme fpelen en geestlijke mommereiën waren, en dus openlijke procesfien en het ten voorfchijn komen van verkleede menfchen. Riccoqoni zag in 1690 te Genua een foortgelijk ftom fchouwfpel. Op de ftraat, door welke de projesfie haar optogt nam, waren veele theaters opgebouwd , en op elk derzelver werdt door verkleede perfoonen een geheim des ouden en nieuwen testaments voorgefteld; op een derzelver, bij voorbeeld, door de visfchers gebouwd, zag men de zee en derzelver oever. De zaligmaker, door cea verkleed perfoon voorgefteld, be-  < 9i > beval den Apostelen hunne netten uittewerpen, en terwijl het facrament voorbij gédraagen werd, trokken zij in denzelfden oogenblfk de netten op , naar in eene meenigte der fchoonfte en zeldzaamfte visfcben waren , welke men 'er vooraf in gedaan had. 'Er vonden toen dus geene ordenliike fchouwfpelen plaats, maar alleen theater - vertooningen van danfen, vermommingen , gezangen en andere foortgelijke potferijen. In de veertiende eeuw, toen de dichters, bij de wederherftelling der weetenfehappen , terwijl zij de landfpraak veronachtzaamden, zich alleen op de ouden toelegden, begon men het eerst Treur- en Blijfpelen, doch ook alleen in het latijn, te fchrijven. De dichter albertinus muszatus van Padua, in 1261 gebooren en 1330 geftorven, fchreef twee latijnfche Treurfpelen, in den fmaak van Seneka, welker eene hij Eccerinis genaamd heeft, naar eenen Ezzelino van Romano, tijran te Padua, en de andere Achilleis, naar Achilles. Petrarca flelde, in zijne jeugd, een latijnsch Blijfpel zaam, onder den tijtel van Philologia , ter verlustiging van den Kardinaal johan colonna; dan, daar hij 'er naderhand te veel gebreken in befpeurde, heeft hij hetzelve verdonkerd. Men vindt echter niet, dat deze fpelen ordenlijk uitgevoerd zijn; echter zong men reeds, in 1300 de daaden der vorften en koningen op theaters, in gezangen of Romancen, welke uit andere taaien in het Italiaansch overgezet werden , ten einde zij door het gemeen veiftaan zouden worden. In den Jaare 1304 fpeelde men eene geestlijke Drame, in het gebied van Florence, waar eene machine, in de hoogte verheeven , de hel verbeelde, echter fchijnt het ook alleen een flom fchouwfpel geweest te zijn. On-  < 9^ > Onverminderd de (tonnen en onweders des oorlogs, fchreef men in Italiën, geduurende de vijftiende eeuw, latijnfche tooneelfpelen ; men ving ook aan , om die fpelen te vertoonen. Pomponius letus voerde het eers. ' ij"nfche Blijfpe'en in , naamlijk, die van jPIautus e:. Terentius. Te Milaan liet ludovicus de zwarte een blijvenden fchoawburg oprichten , en Blijfpelen der oude en nieuwe dichters fpelen, welke vooraf uit het latijn in het italiaansch overgezet waren. Des niet te min heeft de tooneei - dichtkunde haare herftelling aan den Hertog hercules den I. te danken; deze liet op een groot houten theater eenige navolgingen van Plautus fpeelen, waar aan hij zelf de hand gehad hadde; de eerfle reprefentatie kostte hem meer dan 3000 dukaten, ook bragt hij 'er nieuw vervaardigde Hukken van inlandfche dichters op. . In deze eeuw hielden deftomrne fchouwfpelen, in de kerken en monnikenconventen , nog aan, doch zij waren met gefprek, en wel in het italiaansch, vergezeld; men noemde dezelve mysteriën; waren deze uit het oude testament genomen , dan droegen zij den naam van Figure, en uit het nieuwe testament Vangel} en bevatteden dezelve geloofsgeheimen, Misten. Werden 'er eenige daaden der heiligen in voorgefteld, dan heetten dezelve Esfempj, indien echter hun ganfche leven, — Istorie. Zij hadden ook hunne zedenftukken, welken zij fauni noemden. Omftreeks het einde der 15 en het begin der 16 eeuw begon zich de -fiiiaak voor alle weetenfchappen en dus ook voor het blijfpel, te verfijnen. Dit was de gouden eeuw der Italiaanfche letterkunde, waartoe leo X. , welke de letterkunde en het Tooneelfpel beminde, niet weinig bij bragt; immers, nauwlijks hoorde bij, hoe de  < 93 > de clitia van macchiavel uügevoerd ware, of hij riep de Tooneelfpeelers uit Florence naar Rome en verfierde de voorftelling met Decoratiè'n terwijl hij naderhand verfcheiden tooneeli'pelen bijwoonde. De onflerflijke ariosto verzorgde het blijfpel regelen en aanmoediging en bragt bet kluchtfpel in vaer. zen, in zwang zijne (lukken draagen bet kenmerk zijner Genie, (lellende hij zich de latijnfche blijfpelen ten voorbeelde. Zijn fiijl was vol vernuft en komifche luim, zonder van het eigenlijke potfige te hebben. Buiten dezen telde men een antal van 50 mannen , welke uitmuntende en regelmaatige blijfpelen fchreeven , welker ftukken, hoezeer zij ook bevielen, echter geenfints van fchouwfpelers, maar alleen door medeleden van eenige geleerde gezelfchappcn, openlijk uitgevoerd werden : de gewoone Komedianten biceven bij die (lukken , welke men voor de vuist fpeeldde, en fints onheuchlijke tijden in Italiën in gebruik waren ; zij trokken van ftad tot ftad, om dezelve te vertoonen. Deze ftukken , Comedia delf arte genaamd, waren alleen volgends den hoofdzaaklijken inhoud faamgefteld, welke elk acteur vlugtig doorliep , eer hij op het Tooneei kwam, alwaar hij vervolgends voor de vuist fprak —het waren dus onregelmaatige ftukken, welke in het overgedreeven boertige vielen en dus zeer gefchikt waren naar den aart des volks in het algemeen. De fpeelers waren gemaskerd en elk hunner was, eigenlijk, een character maatig vertegenwoordiger van een bijzonder district of ftad van Italiën. Dus was Pantalon een Venetiaansch Koopman ; de do&or een Arts van Bologna; fpaviento een napelsch muurbreker of bramarbas; Giangurgulo en Ca-  < 94 > Coyïetto twee ruwe kinkels uit CalabriSn; PulMcinclla een fpotvogel uit Apuliëa. Gelfomino een aartig heertjen uit Rome; Arlechino een fnaakfche bediende van Bergamo. Eerst na 1560 verfcheenen de vrouwen het eerst op het tooneei; voorheen (peelden verkleede jongelingen de vrouwen - rollen. Na 1666 en wel op het einde dier eeuw waagden het de Komedianten, regelmaatige (lukken te fpeelen, welke de Coniedia deü'arte verdrongen en tot heden is men bij dit gebruik gebleeveu. Na dien tijd verfcheenen ook het eerst de Herders - fpelen (Favole pastorale.) in groot aantal, welke tasso door zijnen Anintas ter grooter volkomenheid bragt, wordende tevens de Pastor fido of getrouwe Herder van Guarini onder de beste van deze foort gereekend. Behalven de Herders , bragt men ook , volgends de uitvinding van bernardinrota van Napels, visfchers op het Tooneei. In deze eeuw vondt men in Italiën ook de Opera uit. Horazio vecchi van Modena, een dichter en kapelmeester tevens, werd door de gelukkige werking, die hij uit de verbinding der muziek en dichtkunst bij zoo veele feesten, cantaaten en Choren in de Italiaanfche Treur-en herders-fpelen, onftaan zag, opmerkzaam gemaakten op het denkbeeld gebragt, om deze vereeniging het eerst in een uitgewerkt Tooneelftuk te beproeven , hetwelk hij in 1597, door de Komedianten liet fpeelen. Echter gaf ottavio rinuccini, kamerheer van hendrik IV, in Frankrijk deeerfte Regelmaatige Opera. Men weet niet, of deze laatfte door vecchi op het denkbeeld gebragt zij , dan of zij beiden te gelijker tijde; op één ontwerp gevallen zijn. In de zeventiende eeuw begon de fmaak der Italiaa- nen  < 95 > nen te vervallen de voordbrengfels voor het Tooneei waren flegt,- de vertaalingen uit het fpaansch zetteden hetzelve nog eenigen luifter bij. Michel a n g e l o buonaroti de jonge, broeder van den beroemden michel angelo, zonderde zich door zijne uitmuntende bekwaamheden, genoegzaam alleen uit en blijft nog beroemd door zijn ftuk , betijteld Tancia , een florentijnsch boeren - ftuk, zijnde eene regelmaatige drama in vaerzen. De juiste taal en de waare Character fchetfen maaken dit ftuk uitneemend. Baretti haalt het als een der voortref!ijkfte ftukken aan , die Italiën voordbragt ; men fpeelde het te Florence in 1612 of 14 het eerst. De meeste Komedianten dezer eeuw fpeelden voor de vuist; echter vond men hier en daar, hoewel liegt uitgewerkte, gefchreeven ftukken. Ten zelfden tijde fpeelde men Travestiè'n van goede blijfpelen; men keerde naamlijk dezelve om, in het overgedreeven kluchtige, ten einde dezelve door hunne geliefde gemaskerde perfoonen, als Pantalone , den Dottors, Arlechino en Schapino , voor de vuist te kunnen uitvoeren en zoodaanigen fpeelt men aldaar nog heden ten dage. Hoezeer nu deze verknoeide ftukken in hunnen aart niet te prijzen waren , werden zij het echter door de bekwaamheid hunner vertooners, en geen wonder, daar elk hunner altijd een en hetzelfde Character voorftelde, konden zij een grooter trap van volkomenheid bereiken, dan de hedendaagfche acteurs, welke van dag tot dag, niet zelden, eengansch ander CharaBer moeten uitbeelden,- hier van daan, dat deze Italiaanfche fpelers door den keizer en den koning van Frankrijk met eer overlaaden werden, zoo zelfs , dat de keizer matthias, eenen pietro mar ia cec  <[ 9<5 > cecchini, welke de rol des Arlequins fpeelde, tot den adelftand verhief. Welhaast echter, en wel in 1680 , miste het Italiaansch Tooneei ook dit voorrecht van goede fpelers; hoe wonderlijker, hoe gewrongener, hoe onwaarfchijnlijker de zamendelling zij' , terwijl zucht tot winst of behoefte, mooglijk door verfpilling veroorzaakt, met voorbijgang van zeden- en fmaak verbetering, dusdanige Burlesque fnakerijen aanmoedigt: indedaad, men ziet op zommige liefhebberij-tooneelen nog den fmaak bewaard, die voorheen ons tooneei kenmerkte.dan laat ons naar Italiën wederkeeren. Het opgericht en nog aanweezig genootfchap der Arcadiërs te Rome, in het jaar iópo,en tevens het voorbeeld der franfche tooneelfchrijvers was oorzaak , dat de fmaak der Italiaanen in deze agtiende eeuw begon te verbeteren; zij begonden te zien, hoe zij zich aan ellendige harsfenfpooken en tegennatuurlijke viugten der verbeelding vergaapt hadden. Goldoni, een man, welke 30 deelen vol Tooneelftukken fchreef, was het, welke voord het Italiaansch Tooneei hielp hervormen. Of de Italiaanen echter heden ten dage hunnen ouden luister in het vak des Blijfpels herkreegen hebben, zouden wij niet durven zeggen, het lot van goldoni getuigt hier ten nadeele -~ althands over hunne Opera Buffa of Burletti oordeelt baretti niet gunftig. Intusfchen gaan zij niet agterwaards, terwijl voor eenige weinige jaaren een Marquis onofrio alberoati te Venetiën, zijn nieuw komisch Tooneei heeft uitgegeeven, welke, volgens het oordeel van des kundigen, eenen molière fchijnt na te ftreeven. (Het Vervolg hier m.) G VA-  < 98 > 111. VADERLANDSCHE DRAGT EN. EENE AANZIENLIJKE KLEDING UIT DE VROEGSTE HELFT VAN IÖOO. (Zie PI. XVII.) i) geeven hier onzen lezers eene niet ongevallige kleding onzer voorouders, welke bijzonder door edelluiden , hovelingen en zulke lieden van den degen gédraagen werden ; de hoed is hoog met een zeer breeden rand voorzien, de bol omringd met een gouden band en verfierd met een roode pluim uit eene ronde roos oprijzende. ■ De kraag is van een ouder- wetfchen fmaak , met nederliggende plooien, fchoon men te dier tijde meest al ftaande plooien droeg; een Ruiter-roxken of wambais (f) van fijn incarnaat Jlammet (eea (f) Oulings Acotioin.  < 99 > (een foort van fijn wollengoed,) met hangende mouwen maakt het bijzondere dezer kleding uit; hetzelve is met goud gegalionneerd en kan , door middel van maliën toegeftrikt worden; onder hetzelve heeft hij een groene gebloemde hembdrok, met een witten rand ge« boord, welke tot op de borst recht en vervolgends fchuins ter zijde afloopt en met gouden knoopen voorzien is; echter werden dezelve niet altijd zoodanig toegeknoopt, veel en hadden dezelve recht; bij fommigen liep de rij knoopen rget tot halverwege den buik, vormden aldaar een regten hoek en liepen dus naar de linker zijde; —* De mouwtjens van den hembdrok fluiten naauw om den arm en zijn op de hand met omliggende lubben verfierd. De broek is zeer ruim van aschgraauw laken, met doorfneden , waar door eene blaauwe zijden voering heenen fchijnt. Het draagen van doorgefneeden klederen was een algemeene dragt; niet alleen de broeken, maar ook de wambaizen , werden doorgefneeden, dus leesf, men in een der dichters van dien tijd : Die haer wamhaijs op gaen /pauwen, Hier een fpleet en daer een fcheur. Het is bekend, dat men, zelfs in lateren tijd, ftrooken laaken en zijde, welke ruim een hand breed waren, om den anderen aan één zette ; arderen hadden laken , in het welke kleine ronde gaatjens of flarrerens geflagen waren, met een pontsijzer; deze openingen noemde men Morisken en het kleed was , naar de kleur der onderliggende en doorfchijcende voerirg, rr.et  *C ioo > roode , witte , zwarte of anderen Morishn (*) ge- ponsd. Wijders is de broek onder de knie dicht, met eene groote roos en ftrik van blaauw en wit lint — de laarzen zijn naar het fatfoen dier dagen, van zwart leder, de omflagen van geel Bezaan, en de hielen rood. De degen hangt aan een roode lederen riem, welke , onder het Roxken op de regter heup bevestigd is. (*) Het verwondert mij, dat bij kiliaan, en laater oude Woordenboeken overal het woord Morisken alleen door Motendens vertaald is TOO»  < ior > IV. MODE-NIEUWS. Uit Frankrijk. D e nieuwe mode, h la Contre- Revolution, uit zwart met geele randen beftaande, heeft niet veel opgang gemaakt; daar zij zoo naauw met de lantaarn in verbinding ftond , is zij tot haar voorig niet geheel te rug gekeerd. ■ Verfcheiden zulke mode-grillen zouden wij kunnen opnoemen , dan de meesten dezer Reveries de Toilette zijn ftervelingen, die, even als de dagvliegen, hun geboortedag nauwlijks overleeven. Goud en zilver ziet men menigvuldig op de klederen onzer dames; gouden randen aan hoeden , mutfen en doeken , gouden halsbanden , oorringen, franjen om caraco's en rokken; in 't kort, de gouden eeuw fchijnt bij de dames volkomen te hcrlecven. Linon's, Mousfelines & Gazes Sutinées van allerlei koleur zijn nog de geliefde ftoffagie voor dames - kleding. De Linon draagt men ajour of ongevoerd- Onder de vreemde kapfels heeft men de frifure a la Louis XIV., met een eenvouwigen doek , in de vorm eener muts, en voorwaards door een knoop bevestigd; G 3 (zie  < 102 > (zie PL XVIII.) de halsdoek van zeer fijn kamerijksdoek, wijd open ftaande. • Een caraco van Mousseline, georneerd met geele ftarretjens; de piêce is wit, de echelle van wit lint; op de handen zijn de mouwtjens met blaauw lint voorzien. De fok evenaart de caraco, de fchoenen zijn blaauw Masqués; de waaier rood met zilveren flippen en eene witte franje omzet. (*) Ook draagt meu hoeden a Ir. Suisfe van geel en violetgeftreepte taf, voorzien van twee cocai des, vuorwaards en een agterwaards van violet lint; de chignon, welke zeer dik is, heeft ter wederzijden twee gevlogten hairftrengen. De witte halsdcek is bedekt door ten citroengeelen grooten doek , welker flippen niet ageer aards maar voorwaards luchtig door een gerold, voor het iijf afhangen; bij dit alles draagt men trioletten cwaco's en rokken, nevens geele fchoenen. (f) (Zie PI. XVUi ) (*) Frifarecla Louis XIK; fiinple fichu pofd fur la toque & qui fe noue p.ir devanc Fichu ouveri dc linon trèsfin. Caraco de mousfeline ornée d'étoilis peintes en jiune. Piè e blinehe* Echelle de rubans blancs. Ruban bleu auxpoignets; jupe p^eille au caraco. Souliers bleus masqués. Eventail rouge, ornd d'dtoiles d'argent, avec un efiilé bianc. Cf) Chapeau è la Suisfe de taffetas rayd de jaune & de violet. Cocardes & rubans violets. Chignon trfcs-largc, dont les mtches latdrales font naties. Fichu de gaze blanche. Cball queue dc ferin. Piice blanclie. Caraco de taffetas violet, jupe pareille. Souliers queue de ferm tniisqués, TOO-    < io3 > v. T00NEEL-NIEUWS. DE TOESTAND DES TOONEELSIN Z W E E D E N. (Uit het tweede deel der Chara&ers and Jnecdotes of the Court of Sweden.) De Opera te Stokholm verdient mooglijk den tweden rang onder de gezaamlijke Opera's van Europa, wordende alleen door de Parijsfche overtroffen. Zij heeft zeer goede danfers, als de Heeren Boumonville, Marcadet, Didelot en Uttini; Madame Alix, Demois. Basfi, Slottberg, Aberg en Brelin. Ten opzigte der fchoonheid van figuuren, buigzaamheid der ftemmen, juistheid der leiding, waarheid in de uitvoering, kleder-pragt en volkomenheid der decoratiën, wordt de zweedfche Opera docy de franfchc weinig overtroffen. Onder den voorigen koning had een troep van franfeheSchouwfpeelershet hof-theater in, welke de koning, G 4 mee1»  < 104 > tneer, zon het fchijnt, wegens hunnen flegten toeftanJ, dan om andere oorzaaken, naar hun vaderland te rug zond; immers eenige jaaren daar na werdt 'er een andere en zeker niet minder kostbaare troep aangenomen; gelijk alles in een nieuw Regent driftig ge- preezen word, zoo ook roemde men de vernietiging des franfehen theaters, als een blijk van vaderlands • gezindheid, en des te meer, wijl het fcheen, als of de koning aan eenige middelmaatige zweedfche ftukken den voorrang gaf ■ deze werden dan ook op het hof-theater door een kleinen troep uitgevoerd, welke het overfchot was eenes zeer goeden, van de graaven wrangel en HofifiS en anderen zeer begunftigden , doch onder de laatfte regeering, uit gebrek aan aanmoediging zeer te faamgefmolten gezelfchaps. Schoon de bezitter van het Privilegie, aan dezen troep verleend, de Heer sten borg de oude, noch als Directeur, noch als fchouwfpeler in bijzondere achting ftond , heeft echter het nationaal theater aan hem te danken, dat hij de kunst levende, en eenige zeer goede voorwerpen in oefening hield, zonder welke de oprichting van een nieuw inflituut bezwaarlijk tot dien ftand zoude gekomen zijn. De gefchikfte onder hem was zijn zoon karl stenborg Schoon zijne opvoeding en bekwaamheden hem eene hooger baan, dan die zijnes vaders, hadden aangeweezen, ja, fchoon hij eene aanzienlijke plaats in '« konings dienst bekleedde, liet hij zich echter door den koning beweegen, om een rol in de Opera, Thstis en Peleus, op zich te neemen. Zijne jeugdige oefeningen hadden hem eene goede declamatie geleerd, en met deze verbond hij eene zeer aangenaame ftsm en veel mufikaale kennis. Onze  Onze ionge stenbor g nam echter het verzoek niet aan, dan onder het beding, dat hij zijn voorige plaats zoude behouden, dat de Opera den tijtel van Koninglijke Sociëteit ter bevordering van Muziek en Declamatie verwierve en eindelijk , dat 'er lieden van hogeren rang, dan gewoonlijk , en met muzikaale kundigheden voorzien , met hem het tooneei zouden betreeden; alle deze bedingen werden hem toegeftaan; stenbo rg aanvaardde de rol van Peleus , en verkreeg van Madame olin , de bekwaame gade eenes aanzienlijken rechtsgeleerden , dat deze de rol van Thttis op zich nam. De Secretaris lalin, een medegenoot van stenborg, fpeelde de rol van Jupiter, terwijl de Neptunus door den Heer houden, muziek - direüeur van een der voornaamfte kerken , vervuld werd. De koning had het plan des ftuks zelfs ontworpen, en de Heer welland er het in vaerzen gebragt, waar voor hij een gouden doos nevens eene aanzienlijke fomme gelds, ten gefchenke en kort daarop eene plaats in den ftadsraad van Stokhohn verkreeg. De Heer uttini, welke de muziek vervaardigd had, werd mede rijkelijk beloond; het ftuk werd, zes maanden na elkander, weeklijks tweemaal , bij een telkens vollen fchouwburg , vertoond. 'Er werden vervolgends meer andere ftukken 'gegeeven , als Acis en Galatea, Orpheus en Eurijdice van gluck &c.; 'er kwamen van tijd tot tijd bekwaame perfoonen ten tooneele. Alceste was de laatfte Opera , welke op het oude Theater vertoond werd. De nieuwe pragtige Schouwburg, tegen over het paleis der koning, lijke Princes, werd met de vertooning van Cora, eene even belangrijke als pragtige Opera, geopend. Het onderwerp uit den bekenden Roman van marmontel G 5 ont-  < io6 > ontleend , had de Heer adlerbeth naar een door den koning ontworpen plan met al het vuur der dichtkunst vervaardigd. Buiten dit koos de koning de onderwerpen voor andere ftukken en ontwierp zelf de plannen , welke hij van twee voornaame dichters liet bearbeid- ; naamlijk Gustav Waja, en Gastav Adolph, door de Heerea ï:f.llgren en frigga. Beiden werden guhftig ontvangen, geen echter beter, dan Gustav Waja, het welk ook het regelmatigfte ftuk is; de toeloop was zoo groot, dat 'er geen plaats meer te bekomen was, ten zij men zijn naam eenige maanden van te vooren lieten aantekenen , en de toeloop ware zeker bij nog vijftig reprefentatiën even talrijk gebleven , had men het ftuk niet, ik weet niet waarom, ingetrokken. De muziek van Gustav Waja en Cora bevestigde den roem van den Heer naumann, fchoon de Heer gluck, onder alle de zweedfcheCompanzjfe?! het grootst aantal bewonderaars heeft. Verfcheiden andere nieuwe ftukken kwamen op het tooneei; een, onder den tijtel van JEneas in Carthago , zoude men fpeelen; de rollen wai en reeds uitgedeeld , toen de laatfte oorlog uitbrak, waardoor een ander tooneei geopend werd. Welk een verftandig en aangenaam onderhoud dit fchouwfpel ook verfchafte, werd het echter een gerui. men tijd lang verwaarloosd, door een Franfchen troep, welken de koning in dienst genomen had. In den beginne was deszelfs beftemming alleen bepaald, om den koning en de koninglijke familie alleen hunne gaven te vertoonen, en tot dit oogmerk was 'er eene zaal in het koninglijk paleis ingericht; daar echter de koning zelden de gelegenheid verzuimd, omzien bemind temaa» ken,  < 107 > ken, zoo liet hij den adel en eenigen der voornaamfte ambtenaaren in de verfcheiden departementen der Administratie, naar de rij af, bij dit fransch tooneei verzoeken. Hoe meer herhaald zulk een verzoek gefchiedde, des te hooger, geloofde men , klom de gunst en het aanzien eens zulken perfoons ten hove. Die gelukkige ftervelingen, welke tot dit amufement toegelaaten werden , verminderden , zoo als men ligt denken kan, de waarde van hetzelve in hunne vertellingen geenfints. De nieuwsgierigheid en de eifchen van het publicq reezen zoo hoog, dat men eindelijk het best oordeelde , het nieuw fransch theater in den ouden fchouwburg te plaatfen, en elk voor zijn geld den toegang te verleenen. Nu rees 'er eene nieuwe zwarigheid — de plaat? was te klein voor het groot aantal toefchouwers; de zweedfche Opera, daar tegen ftond geheel verlaaten, terwijl, zoo is de enthufiasmus van het gemeen , de balken zich in deze nieuwe franfche Opera onder den last der toefchouwers boogen. Echter bedaarde dit vuur , en het algemeen begon te begrijpen, naar verloop van een jaar, dat men eene zeer vertrouwlijke kennis met eene fpraak moet hebben, om het genoegen eener dramatifche voorftelling zuiver en onvervalscht te genieten, en binnen kort daalde het aantal toefchouwers tot op die geenen af, welke ten hove leefden, en vrijen toegang hadden, of welke in verwagting waren van bevorderd te worden, en eindelijk op dat klein hoopjen, welkefransch genoeg verftonden, om de fchoonheid der poëzij en de verdienfte der voorftelling werkelijk te gevoelen. Meer dan eens had men getracht, de zweedfche fpraak in treur- en hlijfpel in te voeren, nu echter oordeelde ' men  € 108 > men het de gefchikfte tijd, om een zweedsch tooneei op te richten, in den fmaak des hedendaagfehen Nationaal, theaters te Parijs. Daar 'er echter, ter verkrijging van een aantal goede Acteurs, tijd nodig was, verkreeg de Heer ris tel , Entrepreneur in dit geval, eene acte van zes jaaren — ter meerder aanmoediging werden voor de famenftellers van nieuwe treur- of blijfpelen twee prijzen bepaald, als een van 180 en een van 90 daalers, welker ftukken onder het getal der geenen, welke in één jaar vertoond waren, volgends de uitfpraak der zweedfche academie voor de beste verklaard zouden worden, en de koning vergunde aan den troep het oude theater, deszelfs decoratiën en de garde robe der Opera. Deze ondernceming verwekte veel tegenfpraak bij de mode - waereld; anderen geloofden, dat de zweedfche taal zich , wel is waar, tot blijfpelen, maar geenfints tot treurfpelen zoude voegen, - Om het een en ander te gemoet te komen, befloot ris tel het nieuwe zweedsch tooneei met een blijfpel te openen, zijnde eene navolging van le Circle van po in si net. Het vooroordeel verdween weldra , en het gezelfchap , het welk uit braave en wel opgevoede luiden beftond, verkreeg veel goedkeuring, en behaagde zeer aan den koning •——- zij kreegen zelfs het verè'erend bevel , om naar Drotminghoim te komen , ten einde eene pragtige Drama door den Heer kellcren, naar een, door den koning ontworpen plan, vervaardigd te fpeelen. De uitvoering gaf even het zelfde genoegen ten hove, als die van verfcheiden andere blijfpelen uit hun eigen voorraad voor het tooneei der Hoofdftad. In den loop van een jaar werden 'er zestien nieuwe ftukken gegeeven; het uitmuntendst genoegen gaven de ftuk-  <€ I09 > ftukken Siri Brahe en Hebenfeld, beiden onderwerpen uit de zweedfche gefchiedenis. Tot nu toe had de Heer ris tel reden , om met zijne onderneeming te vreden te zijn ; dan, daar men geene talenten juist kan beoordeelen, dan, wanneer zij gelegenheid hebben, zich te toonen, en daar hij, bij de oprichring genoodzaakt was, perfoonen aan te neemen , welke hij in het vervolg onbekwaam bevond , fchoon hij dezelve, volgens accoord, moest betaalen, zoo waren zeker in den eerften winter de voordeden niets; daar bij gerekend de aanleg van klederen en de ongewoone dagelijkfche uitgaven, dit alles veroorzaakte hem een meer dan gewoon verlies. Waarfchijnlijk echter was het, dat hij in de vijf volgende jaaren van zijn Privilegie dit alles zoude te boven komen, te meer , daar zijne crediteuren billijke luiden waren, welke geduld namen bij zulk eene onderneeming. Een dezer echter greep hem geheel onverwagt aan op eene wijze, welke het hem onmooglijk maakte, langer ftaandé te blijven. De Acteurs bedienden zich van deze gelegenheid , om hun gemaakt plan , de oprichting van een onafhanglijk theater, door te zetten; zij verkregen een nieuw privilegie, en, buiten de voordeelen, door ristel genooten, verkreegen zij van den koning een gefchenk van 60,000 daalers, welker interesten tot de dagelijkfche uitgave ftrekten. De ganfche inkomst was in 27 aandeelen verdeeld. De voornaamfte Acteurs behielden tenminften voor zich een aandeel, de anderen naar inaate hunner verdiende en bekwaamheid. Een aandeel was beftemd voor een Secretaris, welks bezigheid beftond, in de aankomende ftukken te ontvangen, en het protocol des gezelfchaps te houden. Een tweede aan» deel  < HO > deel was voor den Heer ristel, aan welke de koning tevens het nederleggen van zijn Bibliothekariaat, met behoud van zijn penfioen, toeftond. Het gezelfchap beftaat uit de volgende Leden : de Secretaris sparshöld, een jong mensch van uitneemende bekwaamheden, welke ook niet onbeloond blijven; de Heeren deerön, tiiel lerstedt, ut- tini, schijlander, algren en biörn; deZÖ laafle heeft zich door het vervaardigen van verfcheiden goede ftukken kenbaar gemaakt. De rang dezer Heeren regelt zich naar den tijd van hun Engagement bij de eerde onderneming. Madame marcadet en Demois. lof , twee aanzienlijke AMces, de eene, uit hoofde haarer talenten, de andere wegens heure fchoonheid. Demois. neumann, götz, frank en Madame löfborg kunnen, de eene meer, de andere minder , op beide aanfpraak maaken. De dichters genieten dezelfde voordeden, als bij het eerfle inflituut. Buiten de koninglijke Theaters is ook het Stenborgifche nog aanwezig, welks inrichting onder opzicht van den jongen karl stenborg zeer verbeterd is; doorgaands worden op hetzelve komifche opera's gegeeven , welke echter meest uit vertaalingen beftaan, als Zemirn enAzor, Arfene , Lucile van Mad. lengren; Alexis van de Heer stenborg en foortgelijke. —— Op  < III > * •& Op den Franfchen Amfteldamfchen Schouwburg zijn vertoond: Meprifes par Resfemblance, Opera, précédé par Le Francais a Londres, Comedie. ■ Turcvet, Comedie, fuivi par Chasfcment la Laitiere, Opera. —— Richard Cceur dc Lion, Opera, précédé par Heureufement, Comedie. — Le Deferteur, Opera, fuivi par Dm Dettes, Opera, . Le Lagotaire, Comedie, fuivi par de la Melomanie, Opera. ■ Les Evenemens Imprévus , Opera, précédé par Les Legs, Comedie. —— Depuis Desronais, Comedie, fuivi par Sabot Perdu, Opera — Zemire Azor, grand Opera. —■ Raoul fir Crèqui, Opera, précédé par Les Amis du Jour, Comedie. In Augustus; Le Deferteur, Drame, fuivi de Casfandre Oculiste, Opera. Surprife de L'Amour, Opera, fuivi par Les Souliers Mordorés, Opera. Renaud d'Ast, Opera , précédé par La Gageure , Comedie. ■ ■ Meprifes par Resfemblances , Opera , précédé par Les Epoux Reures, Comedie. —— Rofiere de Salency, Opera , précédé par Les Legs , Comedie. -——— Le Medecin Malgrè Lui, Comedie, fuivie par Ls Tableau Parlant, Opera. ■ La Vie est tm Songe, ou Sigismond, Pièca en trois Actes, précédé par Les Casfeurs la Laitiere, Opera. L'Amant Jaloux , Opera, précédé par Cephife, ou ?Erreur l'Efprit, Opera. Felix ou l'En- fant Trouvé, Opera, précédé par Cephife, ou l'Erreur de l'Efprit, Comedie. 1 Les deux petits Savoyards , Opera, précédé par Louife & Volfan, Comedie. ——L'Enfant Prodigue, Comedie, fuivie'par L"Amant Statue, Ops'  < 112 > Opgra. L'Amant Jaloux , Opera , précédé par L"Heureufe Ermir , Comedie. Maitre Genereux, grand Opera. ■ Amêlie £jf Montrofe, Drame, fuivie par Le Soldat Magicien, Opera. UAmi de la Maifon, Opera, précédé par Le Coccher Suppofé, Comedie. ■ Les Pretendus, Opera, précédé par LeDeuel, Comedie. b ij;  ♦C 113 > v. B IJ ZONDERHEDEN, D e overledene Lord littleton hoorde, dat een zekere G —, een bekende valfche fpeeler, gehuwd was met eene Misf V -, een onnozel klein verftandig meis* jen , en de dochter van een zijner bijzondere goede vrienden. - In den eerften tijd den vader ont¬ moetende , wenschte hij hem met den uitflag des huwlijks op eene buitengewoone wijze geluk, en befloot met uitteroepen: „ Bij den Hemel 1 V— uwe kleinkinderen zullen wonderen zijn!" „ hoe zoo?" vroeg Mr. V — , „ immers ," andwoordde de Lord: „ uwe dochter is gek , en haar man is een bedrieger ; en , federd ik op de fchool was, heb ik altijd geloofd, dat twee nevativen ^én affirmatif uitmaaken." 4f> ^ Een jong Heer en jonge Juffrouw zaten, in eene kerk Sn America , in dezelfde bank , zij aan zij. Somtijds leest de jonglingfchap ftaande de preek, in de oogen der mejsjens, iets, dat dieper indruk op hunnegemoedeJi ren  < 114 > ren maakt, dan de voorleezing van den Leeraar. Daar het de liefde maar zelden aan hulpmiddelen ontbreekt, wees deeze jongeling de naast hem zittende juffer op het volgende vers uit den tweeden Brief van Johannes; „ En nu bid ik u, uitverkorene vrouwe, niet als u fchrijvende een nieuw gebod , maar het geen wij gehad hebben yan den beginne, namentlijk : dat wij malkanderen liefheb' hen." Na dit geleezen te hebben , floeg zij het boek van Ruth open, en wees op het 16 vers van het eerfle hoofdftuk : „ Maar Ruth zeide, valt mij niet tegen, dat ik u zou verlaaten , om van agter u weder te keeren; v/ant waar gij zult heenen gaan, zal ik ook heenen gaan, tn waar gij zult vernachten, zal ik ook vernachten. Een reizend Toonee'fpeeler werd, door den direBeiir naar eene zekere plaats afgezonden, ten einde vrijheid, om aldaar te fpeelen, te verzoeken; deze, een weigerend andwoord ontvangende, klaagde deswegens, en befchuldigde de ftad van gebrek aan verlichting. „ Lieve vriend!" andwoordde een oud burger, „ waren wij minder verlicht, zeker zoude men u vergund hebben, hier te komen. MEN-  ♦C 115 > MENGELWERK. i. HERO ek LEANDER, Een Melodrama: Het Tooneei verbeeldt den oever van Sestos , aan den Hellespont; ter regter zijde op eene rots Jlaat een eenzaame toren, aan welke een licht gezien wordt. De tijd is na middernacht. De volle maan is even opgegaan. Eene diepe ftilte is op zet en aan Jlrand. H e b. o komt uit den toren. heeo. "Weest gegroed , gij fchoone , langgewenschte uuren des mlddernachts voor mij bekoorlijker, dan de dag, pronkende met den glans der zonne in het bruidsgewaad der fchoonheid ; gij maakt mij tot het gelukkigst meisjen uit geheel Traden gij brengt mij mijnen H a ge-  < IlfJ > geliefden, mijnen leander Hoor — nu ftort de koene jongeling zich in den vloed! nu ijlt hij, van moeden van liefde bezield , herwaards aan den oever van Sestos in de armen z:jner hero! Arme jongeling! niemand licht u op uwen gevaarlijken togt, dan deze fakkel en de ftilzwijgende gezellinne des nachts, de getuige onzer liefde —— luna! (In zagte vervoering.)' Hoe gerust is hier alles, de zee, de aarde, mijn hart. Nauwlijks beroert een zagt koeltjen de vreedzaame baaren. Alles zwijgt, alles fluimert, alleen leander waakt en mijne liefde. Geen geluid ftoort uwen vaart, mijne geliefde, dan het klotfen der golven, welke uwe gefpierde arm doorroeit. De maan fpiegelt zich met helderen glans op de oppervlakte der zee, opdat zij u tweevouwdig lichtte, ó! De geheele natuur viert het uur , waarin een jongeling zijn leven waagt om een meisjen, zijne geliefde, te zien. (Zij gaat fnelier heen en weder — heur toon wordt droefgeestiger.) M^ar ,—« in welk een gevaar ftort hij zich? Goden van den Olijmpus, hoe wordt het mij? eene vreeslijke aandoening welt in mijnen boezem op Blijf terug, leander! indien gij uw leven waagt kom nimmer, nimmer weder bij uwe heiio deze zee ó! gij kent derzelver gevaar. De dood fchuilt in heure diepte. In dezen vloed ftierf hel le. De ongelukkige helle nauwlijks redde het gulden ram heuren gelukkigeren broeder wie zoude u redden, ó leander? uwe moed en mijne wenfchen zijn alles! ó! indien mijne aandoening waarheid wierde— vreeslijk, vrees-  < "7 > vreeslijk doch — neen — neen! —— De liefde, alle bewoners van den Olijmpus zullen het zelve keeren • (Zij knielt neder en ziet opwaards naar de maan.) En gij', ó godlijke phoee e ! wijk niet van uwe fterrenvolle baan — wijk niet, en verlicht mijnen leander. Gevaarlijk is de zee, groot en fterk zijne liefde — indien 'er nijdige wolken voorbij uw helder aanzicht heen drijven, zoo verftrooi dezelve, op dat hij immer, immer u aanfchouwe. Gij zelve bemindet, zagte godlijke p h o e b e , gij zult dus lievelingen befchermen. Befcherm, ó befcherm mijnen leander! hij is teder, zoo als uwe endijmion was, en fchoon cn trouw, als hij. (Zij rijst op, ziet zeewaards. — Eene paufe.) Ik ben verhoord... leander komt... hij komt... (Zij treedt nader toe — weder eene paufe.) Het was bedrog, — eene aanklotfende golf, mijn leander niet mijn hart klopt bang en angftig ó geliefde! ijl! trouwloos is het element, het welk u draagt kom in mijne armen — aan mijn hart.., hoor, weder geklots.'.... mooglijk leander..... zijt gij het, leander? kom, kom — zie het licht, dat ik u heb aangeftooken het is de eenigfte ftar aan uwen horifont! hero is u alles — deze toren uwe 'waereld — al het andere is dood voor u. (Onrustig.) Ach — weder niets — een fpel mijner verbeelding.. . de liefde heeft mijne zinnen beroerd ik zie op de golven niets, dan het huppelend beeld der maane — maar hoe? indien ik mij bedroog? indien het niet zoo H 3 la«  < "8 > Iaat ware, als ik waande? ach! de liefde is eene onzekere telfter der uuren — ik ftak te vroeg mijnen fakkel uit. (Zij gaat te mg aan den oever , en ziet met een klimmend ongeduld voorwaards.) En echter nog nimmer bleef hij zoo lang uit... hij zal, hij moet, hij moet komen. De zee is (lil, (lil, Sis het hart eenes zuiglings geen florm drijft hem te rug naar den oever maar hoe? indien eene andere liefde öl ik durve haar niet doordenken, deze gedachte — — — indien eene nieuwe liefde zijn hart geketend hadde.... Abijdos heeft ook meisjens.... Hah! welk eene furie blies dit denkbeeld in mijne ziele? x, e a n d e r trouwloos Maar mannen. eeden — zij zijn in het zand gefchreeven de eerde (lorm verdrijft ze- indien dit zoo ware? heden een ander meisjen en gisteren nog de mijne, geheel de mijne! arm in arm gedrengeld! lippen op lippen brandende hemelfche wellust in ons — om ons zijn laatde gloeiende kus! zijn oogblik, het drukken zijner hand • morgen, morgen zie ik u weder (driftig) Neen , hij is niet trouwloos, furiën des afgronds! hij is niet trouwloos! de polsflagen der natuur zouden dil daan, indien het zóó ware, indien hij zijne hero vergeeten konde... ó! dat Hechts een koeltjen de golven krulde, dan zouden alle droomen der ijverzucht uit mijne geest verdwijnen, ik zoude denken: Hij kan niet komen. (Met eene klimmende levendigheid.) ö! Waarom moest deze zee zich legeren tusfehen ons, tusfehen twee harten, die voor elkander alles, alles zijn fchriklijk is het, elkaêr zoo nabij te zijn en echter zoo van één gefcheiden is uwe almagt ont- ze-  < H9 > zenuwd, eeuwige bewoners van den Olijmpus, dat gij zoo koel nederblikt op mijne klagten. Verè'enigt mij met hem, of fcheid mij eeuwig van mijnen geliefden. ('Er flijgen welken op aan den gezichteinder. De maan wordt verduisterd.) Maar hoe? 'er klimmen wolken op aan den Horifont. Het zilver licht der maan wordt verduisterd. De ftarren verdwijnen. Goden, Goden! vergeeft mij, dat ik met U twistte in de doling der liefde mijn hart mijn arm hart ó! indien de ftorm , indien het onweder hem wegrukte, mijnen leander weg, weg, fchriklijke beelden...... ik droome flechts en bedrieg mij zeiven — kan dan de hemel niet helder fchijnen, wanneer ik verre ben van mijnen geliefden? (Het onweder komt nader en wordt immer fterker.) Een blikfem ? ó wee ! geene verbeelding geen droom. Vreeslijk bruischt de ftorm van uit de afgronden ! de zee woedt; de raazende golven bruifchen hoog op den oever; het gewelf des hemels fcheurt van een; ■ alle elementen in oproer; de zee in vlam¬ men — wee! wee! erbarming, ö Goden! erbarming ! ik bezwijke.... de blikfemflraalen zij dooden mij ! ik ben verlooren , verlooren, leander! verlooren (Zij zinkt op een rots neder. Eene paufe.) Keer te rug , leander ! nog, nog is het tijd... red u , red uw leven! ik wil mij heen begeeven —— naar u. ik vreeze de woede op den oever niet, wanneer ik naar u flechts kan uitzien. De liefde is fterk, fterk als eene vertoorende godheid — en ftierf ik — ó! dan zijt gij echter — gij — behouden. H 4 (Het  < 120 > (Het onweder is ten hoogflen top. Immer vreeslijker! hemel en zee en lucht ééne vlammen alle elementen in ftrijd... Mijn leander aileen en tegen hem de geheele natuur. (Zij zinkt op eene knie neder en roept in den hoogflen toon van vervoering. 6 Foseidon, magtige beheerfcher der zee, en gij, gevleugelde borea s — weest genadig mijnen geliefden ! vcrfchoont hem — ö verfchoont den besten der Jongelingen ! goed is hij en edel ! bij iederen morgen klimt zijn offer , zijne gelofte op tot u. Gij kent de liefde — ach wees den minnaar genadig ! weest niet langer vertoornd.... of wilt gij een bloedend offer... gebied — mijn bloed zal dezen dolk verwen, ter behoudenis mijnes geliefden: verfchoont hem, flechts hem en ik wil bloeden, ó Laat mij hem aanfchouwen eene stemme. „ Gij zult hem zien en ons offer zijn!" hero. Goden! ik ben verhoord! ik zal hem zien.' was het niet de ftem eenes Gods, welke mij toeriep? — (Het onweder neemt langzaam af.) Of was het weder verbeelding ? neen !' het onweder ruischt voorbij — reeds blikt de maan door den dunnen fluiër der wolken de zee bedaart..... de winden zwijgen — ik ben gehoord en gij zijt gered, leander.' de Goden befchermen u.... ó! weldra, weldra zal ik u z'en ! hoe heet zal ik u dan aan mijn boezem drukken, die alleen voor u, voor u alleen flaat... ó de oogenblik des wederziens zal mij heilig zijn  < 121 > zijn — gelijk het eerfte uur des levens — als de eerfte kus der gelieven. (Bedaarder.) Maar , ó hoe lang vertoeft gij, mijne geliefde!...reeds verdwijnt de zwarte fluiër des nachts — in het oosten vlamt reeds het purperen gewaad van Aurora en echter nog ftrek ik vergeefsch de bevende armen naar u uit.... rustig zijn de golven - maar geenfints dit hart. (De dageraad klimt hooger op.) Vergeef mij, roozenverwige Aurora! vergeef mij, dat mijne gebeden zoo zeldzaam tot u oprijzen... lean. dej nam zijn affcheid van mij, wanneer gij opwaards voert in uwen gouden wagen... konde ik verlangen , u te zien?... maar heden, ó toon mij heden mijnen geliefden dan zal de dag, welken gij aanbrengt, een feestdag zijn voor mij en de geheele natuur. (Zij klimt op een rots.) Ook gij hebt mij verhoord, glansrijke bodinne des daags! ik zie hem — ik zie hem — mijnen leander ó, hoe zal ik u danken, ó bewooners van den Olijmpus. Hij is 't....leander fpoed u, fpoed u welk een aanblik indien ik met jaaren lang te lijden hem verworven had , hij ware pauwlijks zoo duur verworven. (In 't verfchiet verfchijnt leander»» Hij ■worftelt met de golven , zoekt zich uit het water om hoog te houden.) Maar wat zie ik? hij wijkt weder af.... neen, hij komt nader hij worffelt met den vloed nu heft hij zich omhoog.... hij zinkt weder.... zijne kragten H s zijn  ♦C 122 > ïijn uitgeput.... leander.... mijn leander...; hoort gij mij niet; uwe hero roept! houd moed.... gij ijk in de armen uwer geliefde, uwer Gade....kom , kom! ach hij hoort mij niet.... hoe wörftelt hij; hoe wendt en draait hij zich. Hij fmeekt om hulpe.... ik kom, ik kom, ik wil mij in den vloed werpen, u redden of fterven, (leander zinkt wsg.) Almagtige Goden.... hij is verzwolgen.... vergeefsch zoekt hem mijn oog leander.... mijn leander hij is niet meer hij is niet meer.... hij ftierf in de golven. (Zij Jlaart een tijd lang Jlijf op de zee, heft eindelijk langzaam met den diepflen uitdruk van fmart aan. Hij is niet meer; nimmer zal ik hem zien, nimmer zijne handen drukken, nimmer aan zijnen boezem rusten Hij ftierf voor mij... Ik ik ben zijne moordenares. (Na een lang ftilzwijgen, met woede en wanhoop.) Goden der wraake; vreeslijke, gruwzaame Goden, verhoordet gij alleen daarom mijne fmeekftemme, opdat gij met onuitfpreeklijke fmarten mij martelen zoudet ? moest ik alleen daarom mijnen leander zien, opdat hij voor mijnen oogen ftierve? Hah ! vervloekt ziin mijne offers vervloekt de altaren, op welke zij voor u rookten .. .mijnêedige Goden, die den euveldaader verfchoont en den deugdzaamen verworgt... ó dat al mijn lijden duizendvouwdig op uwe onfterflijke hoofden nederzonken dat gij daarom eeuwig waart, om hetzelve te voelen. U zij de vloek — ooku zij de vloek, gij zee , vloek ■■ de ganfche natuur! ó dat ik de aarde  < 123 > aarde om hoog konde flingeren , opwaards tot da maan , om mijne wraak te verzadigen .... met de handen eenes moordenaars hebt gij hem gedood, den geliefden , den trouwen ó leander! leander (Zij klimt op de rots.) Ik zal hem niet meer zien .... gij zijt dood .. .koud. de fakkel uwer jeugd is nedergeftort en, ik zou¬ de leven? leven.... ö ik walg van dit woord! neen.... ik volg u na... ik zoeke u tot aan de oevers van den Cocijtlms.... ik moet ik zal u vinden.... ó de liefde is fterk, fterker, dan de honderd-armige dood.... ik beeve niet te rug voor u... welkom , ö blinkend ftaal — welkom — gij maakt mij gelukkig. Gij verzoent mij weder met de Goden —" gij vereenigt mij weder met mijnen leander! (Zij doorjloot zich en zinkt in de zee neder.) AAN  < 124 > 2. AAN EEN VOGELTJE N. Lief Vogeltjen ! hoe vermaakt gij mij door uw gezang. Uwe eenvoudige toonen z?jn een ftreelend muzijk voor mijne ooien. Reeds in den vroegen morgen , voor dat de zon zich aan de kimmen vertoont, zet gij uw ftemmetje uit, en uw aangenaam geluid wekt mij uit den flaap. Den geheelen dag Iaat gij uw keeltje blij en onvermoeid hooren. Zeg, mijn Diertje! waarom verkiest gij de benaauwde ftad tot uwe wooning, waarom houdt gij uw verblijf tusfehen digtbemuurde daken , waar geen enkele Echo zelfs uw' zang te rug kaatst. Waarom niet op het land in het welig geboom. te ? in de digtbegroeide bosfehen ? Daar zouden uwe lieve toonen door duizenden van uws gelijken beandwoord worden; daar zou uw tedere zang niet geftoord noch overfchreeuwd worden door verwarde wangeluiden van menfehen; van menfehen, die noch gehoor noch gevoel hebben. Daar, lief beestje! zoudt gij alles vinden, wat gij mogelijk hier altoos vergeefsch zoeken zult. Of zou het medelijden met mij zijn, dat u hier ophoudt. Wilt gij om dat ik van alle de fchoonheden der Natuur verftooken ben , en pligt mij aan de ftad bindt,; wilt gij mij dat gemis door uw bevallig gezang ver-  < 125 > vergoeden. Ach, lief diertje! waar mede zal ik u dan mijne dankbaarheid bewijzen, welke erkentenis ben ik u dan fchuldig. Ach ! waarom houdt gij u dan op zulken afftand. Waarom belet uwe vreesachtigheid u mijn vengftcr te naderen. Nooit, lief vogeltje! zoudt gij uw voedfel met zoo veel gevaar behoeven te zoeken. Met mijne handen zou ik u het zelve toedienen. En, ó ! welk een voldoening zou dit voor mijn gevoelig hart wezen. Bij mij zult gij geen gevaar loopen van verfchalkt te worden, ó Neen ! uwe vrijheid en die van elk leevend weezen is mij heilig. Gaa voort, kleine zangfter! mij, geduurende dit aangenaam faifoen te vervrolijken, en mijnen fomberen geest op te beuren. Gij fpreidt een heldere ftraal door mijn anders zo donker leeven. Dat de Algoede Schepper, die zoo wel voor u als voor mij waakt, u bij het naderen van den winter eene veilige en gemaklijke fchuilplaats bezorge, en u tegen alle gevaaren dekke — en zo de volgende Lente mij nog in dit leeven, en aan dezen oord vindt, laat dan uw ftemmetje liet eerfte zijn, dat mij dit bekoorlijk jaargetij aankondigt. EENE  < 126 > 3- EENE ARABISCHE ANECDOTE. X)i'ie Arabieren, zoemen van een edel geflacht, met elkander tot vermeerdering hunner kundigheden reizende , ontmoetten toevallig een Kemeldrijver , die hun vroeg: of zij niet dén kameel gezien hadden dien hij den voorigen nacht verlooren hadt. Was de kameel niet blind aan zijn een oog? zeide de oudde. Was hij niet een voortand kwijt? zeide de tweede. Hij is het zeker: antwoordde hij. Was hij niet een weinig kreupel? voegde 'er de derde bij. Hoe zeker is hij het, hernam de Eigenaar. Het toen voor vast houdende, dat zij het dier gezien hadden, verzocht hij hun tezeggen, welken weg hij ware ingeflagen. Volg ons vriend! zeiden zij. Hij deedt zo, en'hadt niet lang gegaan of hij vertelde , dat de kameel belaaden was met koorn. En hij hadt , vervolgden de Arabifche Reifigers, een kruik met olie aan de eene, en een kruik met honig aan de andere zijde. Zo hadt hij, zegt de drijver. Ik bezweer u nu mij te zeggen waar gij hem hebt gezien? —— Gezien? riep, de oudde der broederen uit. Gezien? Wij zagen het beest in het geheel niet. De man zijn geduld verliezende begon hun hevige verwijtingen te doen;  < 12? > doen; en ruide , daar zij door een dorp gingen het volk zodanig tegen hun op, dat zij in verzekering werden genomen. De Cadi of de rechter van de plaats, voor welken zij gebragt wierden, niet in ftaat zijnde, om de zaak te befiisfen , zondt hun aan den Vorst van het Land, die, uit hun geheel gedrag bemerkte, dat zij lieden van rang waren, hun in vrijheid ftelde, in zijn paleis hen een intrek gaf, en voorts met alle mogelijke onderfcheiding behandelde. Naa eenige dagen nam hij een gelegenheid waar , om hun beleefdelijk te vraagen , of zij hem het geheim van den kameel toch geliefden op te helderen, en te verklaaren , hoe het mogelijk waar, dat zij zoo veele bijzonderheden juist konden raaden, zonder ooit het beest gezien te hebben. De jongen Heeren glimlachte over de nieuwsgierigheid van den Vorst; en naa hem overvloedig dank betuigd te hebben voor alle de genooten beleefdheden , zeide de oudfte der broederen: wij zijn noch bedriegers, noch tovenaars; ook gebruiken wij geene werktuigen tot het waarzeggen, dan onze zinnen, en onze reden: wat mij belangt, ik oordeelde dat het dier halfblind was, om dat; waar wij langs gegaan waren, het gras aan de eene zijde was afgebeeten, en aan de andere zijde niet. En ik, zeide de tweede, giste, dat hij een voortand verlooren hadt, omdat het gras kruislings afgebeeten was, daar 'er geduurig een kiein boschje was bijven ftaan. En ik, voegde 'er de derde bij, bcfloot, dat hij kreupel was, om dat de afdrukfels van de drie voeten duidelijk op den weg te zien waren, daar dat van den vierden voet veel vlakker was; waaruit ik befloot, dat het dier dien voet moeilijk voordgefleept , en niet degelijk op den grond gezet hadt. Dit alles begrijp ik nu reeds, zeide  < 128 > zeide de Koning ; maar hoe kost gij, zonder ingeeving weeten dat olie en honing een gedeelte van zijn last uitmaakten? ■ Wel! antwoorden de reizigers: Dit gisten wij, als zij ons eerst vermoeden gegrond gevonden hadden, daar wij ons herrinerde aan de eene zijde van den weg kleine hoopen mieren gezien te hebben, die het gras doorzogten, en aan den anderen kant gantfche hoopen vliegen bij elkander gezwermd , zoo dat 'er bijna ons geene kwam tegen vliegen.  I. OVER RUSLAND, deszelfs land-aard, zeden, luxe, mode's en vermaaken. (Vervolg van Bladz. 8a.) D e Paasch-nacht is in Petersburg, en voor de Rusfen in het algemeen, een der grootfte feesten, dan houdt het moeilijk vasten op, men wenscht elkander geluk, even als bij ons op nieuwjaars - dag. De groote Paasch - mis ft gaat des middernachts aan; zij duurt twee uuren: In de misfe, welke ten hove gehouden wordt, zijn de Keizerin en het ganfche Hof tegenwoordig ; de Aartsbisfchop verricht den dienst; men hoort een uitmuntend kerkmuziek van twee fterke chooren zangers; niemand zit, even als in alle Rusfifche Kerken, de keizerin zelve ftaat den ganfchen tijd over. Elk, welke in de kerk is , I houdt  < 130 > houdt eene brandende waschkaars in de hand, welke men, bij de intrede, van een hofbediende ontvangt. Na het eindigen der misfe worden de aanwezenden door de keizerin ter handkus toegelaaten, beftaande daarin de gelukwenfching. De Aartsbisfchop is de eerfte , hij geeft de keizerin den zegen, doch kust haar de hand niet. De Grootvorst en Grootvorftin kusfen den Aartsbisfchop de hand, ten minften maken de beweeging, als of zij hem kusfen wilden , en hij maakt hun een kruis; de keizerin kust den grootvorst en grootvorftin het voorhoofd, en nu komt het ganfche Hof in plegtige orde ; de keizerin ftaat agter eene laage leuning , op welke een fluweelen kusfen ligt, waarop zij, geduurende deze eenigfints lastige ceremonie, met den anderen arm zich onderfteunen, en dus iets rusten kan. Deze dag is wijders een bijzonder feest voordegeheele ftad, waar van ik in het vervolg nog iets zeggen zal. Nu iets van de Hofmasqueraden. Eiken winter worden 'er twee of drie vrije hofmasqueraden gegeeven, van 6 tot nooo bilkts ; hier toe zijn zeer veele kamers en danszaalen beftemd. In eene dezer danst voornaamlijk de adel, fchoon anderfints alles zeer verdeeld en onder één gemengd is; men kan al of niet gemaskerd zijn. 'Er wordt veel gedansd en gefpeeld , en ververfching van allerleien aard toegediend. Men rekent, dat zulk eene masquerade het hof 5000 roebels kost. Eenige zaaien zijn buitengewoon pragtig verlicht met eenige duizend Wasch - lichten , welke, in den vorm van piramiden, rondom aan de wanden der zaal ftaan. De keizerin houdt zich zelden lang bij dezelve op, en om de menigte der toefchouwers te verdeelen, welke anders meestendeels naar esnige zaaien te hoop zouden dringen , doet zij, voord  < 131 > voord na heure aankomst, met de voornaarnffen des Hofs een omgang en verdeelt daar door bet-talrijk gezelfchap. Zomwijlen vindt men 'er zeer fchoon geïnventeerde masken , echter meer bi] de masquerade ia de Opera, waar het gedrang niet zoo groot is; wijders ontwarren zich bij de Hofmasquerade zeer veel Intrigues. Een der bezienswaardigfte openlijke festiviteiten is, Wanneer een fchip van ftapel loopt , en Petersburg ii nevens Koppenhagen de eenige groote Refidentie ■ plaats , waar men dit tooneei in de ftad zelve zien kan. Bij de admiraliteit , aan de zijde der Newa, is de werf, op dewelke doorgaands alle jaaren of om het ander jaar twee fchepen gebouwd worden. Wanneer het bouwen geëindigd is, maakt men eenige dagen vooraf bekend, dat her fchip van ftapel Ioopen zal. Met veel genoegen heb ik zelf dit tooneei bijgewoond. Op de Newa • brug en op den tegenoverliggende oever des ftrooms verzamelde zich eene zeer talrijke meenigte toefchouwers. Zooplegtig deftiltewas, geduurende de toebereidfelen, zo luide was het vreugdegefchrei, zo dra het fchip in zijn element was aangeland; kanon-fchoten van de wallen der admiraliteit en der vesting vergezelden de ftemmen der duizenden. De keizerin, gevolgd door de voornaamfte des Hofs, naderde in een pragtige gondel, en begaf zich op het fchip, op het welke de Popen de ceremonie des doops verrichtteden, ten einde het zeeghaftig tegen den viiand Zoude ftrijden, en gaven het den naam, welken de keizerin verkoozen hadt. Het fchip werd den zelfden dag naar Kro .ftad gebragt, ten einde het aftetimmeren en met touwwerk en zeilen te voorzien. De ceremonie van den zesden Januari) , of den. dagwm Johannes den Doper, is bijzonder een feest voor de miliI 2 tairen»  <[ i32 > tairen. De vaandels van alle de, in Petersburg liggende regimenten worden door de Popen ingezegend, en met Newa-water, dat vooraf met veel plegtigheid ingezegend is, befprengd en gedoopt: het tooneei is op de Newa zelve. De keizerin en het hof zijn daarbij tegenwoordig, en eenige Regimenten maaken parade, Wordende bij deze plegtigheid. geen kruid gefpaard. Hoe plegtig deze cereionie ook zij, en hoe fchoon de RusfifcheGarde tepaard en te voet ook paradère, betaalt men echter dit genoegen duur genoeg, daar het in een der koudfte dagen van den winter voorvalt, wanneer men niet lang in de openlucht toefchouwer zijn kan , terwijl men in een wagen niet zoo nabij komen kan. Kortelijk moet ik ook iets zeggen van de verachtingen 0f illuminatiën der ftad, welke alle kroon-feest-avonden te zien zijn; deze ftaan met het overige bezienswaardige der ftad in zulk een contrast, dat gewis niets, dan de naam in de nieuwspapieren: de ganjche ftad was verlicht, « van overig blijft, en hij, welke ergens elders ülumnatiën van eenig aanbelang gezien heeft zal het nauwhjk* kunnen verklaaren, hoe men deze enkelvouwige lampen , met een weinig oude olie of vet aangevuld, en onder de vengfters der huizen geplaatst, den naam van illuminatie geeven kan; ongelijk pragtiger waren de openlijke vuur. weïen op de Newa, welke thans afgefchaft zijn, dezelve waren veelal van de uitvinding des ftaatsraads stehLIN) welk een gansch boekdeel met plaaten daar van heeft uitgegeeven. Ik kome nu tot de reize der keizerin naar heur zomernieis, deze is zeker, zoo wel als haare terugkomst, zeerpragtig, gefchiedende dezelve onder het losfen van go kanonnen, en de begeleiding eener talrijke garde en ver-  < 133 > verfcheiden rijtuigen met zes en agt paarden, fommigen van weike wagens ledig mederijden. Eens de :ftad verlaaten hebbende, blijft zij op haar zomerpaleis | en komt niet weder, dan na 3 of 4 maanden te rug. Men begrijpt ligt, welk een verbaazenden toeloop zulk een optogt verwekt. Onder de veelvuldige zomerpaleizen der keizerinne is Czarskoe-fello het meest bemind; de anderen bezoekt zij geheel niet of flechts één dag. De weg derwaards van 23 werften is de volkomenfte Chasfee, die men ergens ontmoet, geheel van granit en zoo gelijk, als een voetpad; drie a vier wagens kunnen voor eikandcren wijken; daar hij ter wederzijden afloopt, en vrij diepe graften heeft, kan hij, bij het flegfte weder niet moerasfig worden; de werst- of mijlen-wijzers, van eene aanmerkelijke hoogte, zijn van marmer, en aan beide zijden ;des wegs ftaan, van 20 tot 20 fchreden, lantaarens. De weg zelf loopt in eene regte lijn, en wordt alleen door een berg afgebroken , om welken hij gemakhjk heen loopt. De oord is vrij eenzelvig, en in geenen deelemet de uitmuntende gezichten op den weg naar Peterslwf te vergelijken; men rijdt deze 23 werften of si duitfche mijl doorgaands in 2| uur. Bij de laatfte werst loopt de weg door een berkenbosch, langs de diergaarde. Men gaat Czarskoefello in door eene groote tuffteenen poort, welke geheel met ftruiken bewasfen, het aanzien eenes grijzen ouderdoms heeft. Men gaat door een groot deel der met oneindige verfcheidenheid aangelegde keizerlijke tuinen, eer men aan de herbergen komt, van welken 'er hier zeer veelen zijn; alles is in dezelve zoo duur, als ik het ergens gevonden heb, die geene derhalve,, welke alhier geene bijzondere zaaken te verrichten hebben , * 3 maar  < 134 > maar alleen ter bezichtiging komen, blijven doorgaands niet lang onder dak , maar vangen, na eenige ververfching , fpoelig de wandeling aan. De groote keizerlijke tuin ftaat ten allen tijde open; 'er zijn zoo veela afwisfelende tooneelen in dezelve, dat het oog aanhoudend iets nieuws vindt; onder de veelvuldige grootfche en aanlokkende partijen en bijzonderheden, welke mij in dezen fchoonen tuin, geheel in den engelfchen fmaak aangelegd, het meest troffen, was in het bijzonder het nieuw aangelegd chineesch dorp; het zelve ligt in eene fchoone vlakte, en onmiddelijk aan den doortocht , welken men pasferen moet , en beftaat uit 12 of 14. kleine woonhuizen, volkomen in den chineefchen fmaak cn vorm , en even zoo kakelbont, als doorgaands de chineefche gebouwen zijn; dit gansch ongewoon gezicht heeft voor het oog een zonderling uitwerkfel. Daar de natuur in geheel den tuin voor geene hoogten noch diepten gezorgd heeft , maar alles vlak en effen is, heeft men dit gebrek door kunst zeer keurig verholpen; men treft verfcheiden zeei romaneske heuvels aan , eenige met allerlei ftruiken en verborgen fluip-wegen tot op den top toe; op eenigen ftaan kleine gebouwen, eer poorten, een nagebootfte oude toren, welke drijgt in te ftorten, hce vast dezelve indedaad gebouwd zij, c. d. g. 'Er zijn verfcheiden zeer aardige waterpartijen aangebragt , op welke de keizerin fomwijlen kleine fpeelevaarten houdt ; kleine eilanden vindt men in dezelve, en de aanleg is zoo meesterlijk, als men ergens vinden kan. Kunst , pragt en natuur ijveren hier om ftrijdt: onder allen is ook de fchoone marmeren obelisk ter eere van den Graaf romanzow bezienswaardig, als ook een hooge marmeren zuil met eene fcheeps- kroon >  < IS5 > ïroon, welke midden uit het water, ter eere der overwinning van den Admiraal orlow, oprijst; zeerfchoon is dit gedenkteken eh wijd en zijd in het gezicht, zoo ook de marmeren trmmfboog voor den vorst orlow, ter gedachtenis zijner maatregelen, ter ftuiting van een oproer en pestziekte in Moskau. De ijzeren poort is een werk, het welk, wegens de buitengewoone zwaarte en masfa in het oog valt; zij weegt eenige duizend centners, is in Siberiëngegooim, en te water naar Petersburg over gebragt. Kleine lusthuizen , paviljoens, bruggen van onderfcheiden gedaante zijn 'er in grooten getale, en men kan niet , dan met veel moeite befluiten, dezen verrukkelijken tuin weder te verlaaten. Het Paleis zelf is het pragtigfte, dat ik immer gezien heb , fmaak en pragt zetten den aanfchouwer op het eerst gezicht, in verrukking; van een verbaazenden omvang, heeft het door nadere fchikking der keizerin veel in waarde gewonnen , fchoon het ook veel aan flikkerglans verlooren heeft; zij heeft, naamlijk, geheel het verguldfel, waar mede alle zuilen , leuningen &c. verfierd waren, afgefchaft; ook zijn 'er zeer veele kamers, met nieuwe tapijten en meubelen opgefierd, welke voorheen te zeer bij den fmaak der overigen afftaaken. De grootte en hoogte van alle de zaaien en kamers is kolosfisch; bijzonder fchoon zijn de nieuwe voortreflijke Chineefche zaal, de fpiegel-kamer, welker wanden geheel met fpiegels bedekt zijn, als ook het barnfteen kabinet, bekleed met uitmuntende groote en veelkoleurige ftukken barnfteen. De fchilderij-zaal is vol belangrijke groote fchilderftukken, onder anderen, gewonnen veldflagen derrusfen tegen de turken voorftellende. In 't kort niets ontbreekt aan dit uitmuntend pragtig paleis, dan meer uitzicht; iets, I 4 het  het geen aan hetzelve door de natuur ontzegd is, wijl alles in eene volkomene vlakte ligt. Volkomen fchoon en hoogst verfcheiden is daar tegen de ligging van Peterhof en Oranienbaum ; beiden liggen op eene aanmerkelijke hoogte, zeer nabij de zee, hebbende Kronfiad, de fieutel van Petersburg, in een klein verfchiet voor zich. Ook de weg derwaards van omtrend 3 duitfche mijlen, is zeer afwisfelend en met veele lusthoven van aanzienlijken bezet; de laatfte helft loopt vrij nabij de zee en maakt dezen weg , welke wel is waar, niet zoo goed onderhouden wordt, als die naar Czarskoefello , tot een der aangenaamite en afwisfelendfte, welken men ergens vinden kan. Op Pleur en Paulus - dag, wanneer de keizerin gewoonlijk alhier eenigen tijd pleeg door te brengen , is in Petershof de illuminatie van den ganfchen tuin en de pragtige waterwerken , welke misfchien hunne wedergade niet hebben, en alsdan allen aan hetfpringengebragt worden, zeer bezienswaardig. Het Paleis is niet zoo groot, als Czarskoe-fello, ook is deszelfs inwendige inrichting zoo fchoon niet. In verfcheiden kamers beftaan de behangfels uit groote fchil. derftukken en portraits, onder welken vier uitmunten, de overwinning der rusfifche vloot op de turken verbeeldende: om de laatfte dezer ftukken zoo volkomen mooglijk te maaken, enden fchilder de duidelijkfte voorftelling te geeven , van de uitwerking van een in brand ftaand en in de lucbtfpringend fchip, liet de Admiraal orlow, volgends de bekende en waare Anekdote, een eenigfints befchadigd fchip te Livomo in de lucht fpringen; elk, welk dit ftuk befchouwt, moet hetzelve zeer fchoon vinden. Zeer nabij aan het water ftaat nog een  < 137 > een klein lusthuis van eene verdieping, welke degeliefda plaats was van peter den grooten, wanneer hij zich in Petershof ophield. Buiten de genoemde zijn 'er nog eenige zeer fchoone zomer-paleizen om Petersburg, als Kotfchena, Pmvloski, Kikeriki, welke laatfte van buiten het aanzien van een ouden toren heeft; men treft in dezelve wel niet veel vertrekken aan, echter zijn ze bezienswaardig , wijl zich hier eene fchoone verzameling van groote fchilderftukken bevindt, naamlijk de afbeeldfels aller levende Monarchen van geheel Europa; van de Koninglijke Engelfche familie zijn 'er dus, bij voorbeeld, 3 ftukken, de koning, de koningin en de beide oudfte prinfen ; van Pruis- fen 5, van Frankrijk 4 &c. De fchilderftukken zijn in olie verw, allen van groote meesters en Ievensgroote^ ten voeten uit. De lijsten, ten deele verbaazend" kostbaar aan verguldfel en beeldhouw-werk, zijn allen in dat land vervaardigd, welks Monarch zij omvatten; de twee lijsten des konings en der koningin van Spanjen worden op eenige duizend rijksdaalers gefchat. De beide eerfte zomerpaleizen heeft de keizerin aan den grootvorst en de grootvorftin gefchonken. 3- be adel, kleding, tabel, festijns, gastvrijheid, bedienden, e(juipa« gie's , vermaaken en eenige daarbij behoorende b ij zonderheden. De Rusfifihe Adel ftaat in eene gansch andere verhouding met de overige bewoners des rijks, dan ineeneenig I 5 ander  < 138 > ander land. Heer en boer de middenfte klasfe i&, zeer gering in getal en behoeft geene bijzondere afdeeling; zij beftaat ui: zu'.ken, welke niet tot de lijfeigenen behooren, doch tevens uit hoofde van hunnen ftaat geen aanfpraak op de voorrechten des adels kunnen maaken. De rangfchikking des adels hangt niet van degeboorte, maar van den rang af, dien men bekleedt; dit is oorzaak , dat de Adel, zelfs de voornaamften onder hun , zeer gemeenzaam met de zulken omgaan, welke van burgerlijken afkomst zijn, en dat, hoe zeer ook de gemeene Rus uit hoofde der lijf-eïgenfchap onder het juk zijnes Heers zich als een flaaf buigt, de adelijk geboorne echter zijn afftand van de middenfte Clasfe en buitenlanders, welke niet van Adel zijn, zeer weinig gevoelen Iaat, waardoor de gaping tusfen beiden niet zoo groot is, als doorgaands elders. De Man van burgerlijken afkomst kan door vlijt , bekwaamheid en goede dienften tot alle die voorechten opklimmen, welke het toevallig geluk der geboorte hem ontzegd had. Hier uit kan men verklaaren, waarom, in de gezelfchappen , hoogeren en geringeren meer onder één gemengd zijn en de toon dier bijëenkomften minder te rug houdend zij , dan in veele andere rijken. De maatltaf der rangfchikking des adels is van het militaire wezen onleend en naar dezen is de geestlijke en Civile ftaat beftemd; dusftaat, bijvoorbeeld, deaartsbisfchop, bisfchop; ftiatsminister en ftaatsraad, met generaal en chef en generaal - majoor in gelijken rang en zoo vervolgends. Hij, welke als burger tot officier, of in den Civielen ftand tot gelijken rang opklimt, is adelijk en welke ftaf- offlcier  < '39 > officier is of een daar aan gelijken rang heeft, is adelijk voor zich in zijne geheele familie; ik kan niet nauwkeurig beftemmen , door welke ftukken de opklimming des rangs zichtbaar is, zoo veel weet ik flechts, dat men minder eigenzinnig is, dan elders, in titulatuur en etu quette en dat geen, waardoor men zich openlijk onder, fcheidt, is het aantal paarden, met het welk men rijden mag. De Keizerin alleen rijdt doorgaands met 8 paarden ; de generaal-veld-marchalk, en chef &c. tot den Brigadier ingeflooten , met 6; tobden majoor met 4 ; tot één onder-officier met 2 paarden en dus door alle ftanden; de geringere moeten, ingevolge de politie- orde, met een paard in een Cabriolet of diergelijke, rijden. Men begrijpt, dat zulks alleen betrekking heeft op het rijden in de ftad; tot het rijden op het land of op reis , kan men zoo veel paarden neemen, als men wil en betaalen kan. In gevolge hier van kan het gebeuren, dat de vorst of graaf met 2 paarden rijdt, terwijl minder in rang 6 paarden voor den wagen heeft. De kleding is in Petersburg zoo elegant, als zij ergens in eene groote ftad zijn kan. De Dames (eenige oude uitgenomen , die zich rusfisch kleeden, welke dragt wij reeds befchreeven , gelijk de Prinfes daschkoff,gallizin e. d. g.) kleeden zich geheel in den franfehen of engelfchen fmaak, naar de nieuwfte modes van Parijs en London. Daar noodzaaklijk de graad der Luxe naar de kostbairheid der waaren moet beftemd worden, zoo volgt hier uit, dat ter dezer plaatfe de Luxe grooter, dan elders, is, immers alles, wat tot den opfchik behoort is hier kostbaarer en vordert meer verfpelling^ dan in' andere groote fteden, dewijl zeer weinige dezer behoeften inlandfche producten zijn, maar uit vreemde landen aan ge-  < 14° > gebragt worden en dus door transporten, tollen &c. zeer in prijs ftijgeren. Een hoed of kamizool, welke in Parijs 10 of 12 Livres kost, betaalt men in Petersburg met zoo veel roebels en meer. Behalven den opfchik van buiten 's lands, dragen de rijken, zoo als reeds gezegd is, zeer veel brillanten, borduurfel van paerlen op de klederen, en in den winter dekostbaarftepelterijën van Europa; ganfche pelzen met fabel gevoerd, omflagen van blaauwe en zwarte vosfen, e. d. g. De mannen kleden zich met veel fmaak en niets is hun te duur. In het algemeen vindt meer fchoonerCayaWew, dan Dames; geheele reien van zulke Adonisfen ziet men in de fchouwburgen, op openbaare wandelwegen, aan het hof; buiten bijzondere feesten of ten hove, gaat alles in een frak, alles wat des winters van bont gédraagen wordt, is met zijde overtrokken en de nationaale pelsrokken hebben een zeer fchoon aanzien, zelfs in de oogen der buitenlanders. De militairen toonen door hun uniform den rang en de Charge, welke zij bekleden. De ftaats-uniform des Generaal veldmarchalks is op alle naadert met goud geflikt; die van den generaal en Chef op de kragen, opflagen , zakken en van vooren, doch niet op donaaden; der Generaals alleen op de kraagen, opfiaagen en kleppen ; de geringere officiers draagen zulks geheel niet. Op de dagelijkfche uniform beftemt het getal der knoopen op de arms-opflagen den rang van veld-marfchalk tot aan den onder-officier. De officiers van alle de regimenten draagen Epaulettes; ftaf-officiers op beide de fchouderenAlle de veld - regimenten draagen een groene uniform, die der vloot eene witte. De  K[ 141 > De tegenwoordige keizerin heeft ook eenegsuvernementsuniform voor burgerbeambten ingevoerd. De koleurea zijn zeer fchoon, en van verfchiüende keuze; ook zijn 'er zoo veele bijzondere uniformen, als 'ergouvernementen in het msfisch rijk zijn. Deze nieuwe inrichting, welke omtrend 8 jaaren oud is, heeft verfcheiden voordeelen , voornaamlijk het gemak voor zulken , welker ftand vereischt, dat zij ten hove en in den kring der grooten verfchijnen, fchoon hunne oeconomie hun niet toelaat, dikwijls hunne kleding te hervormen; voor den man van rijper jaaren, welke geen tijd overig heeft, om op de keuze van nieuwe klederen te denken, wordt daar door moeite gefpaard. In deze dragt is altijd de toegang geoorloofd; vorm en koleur blijven immer in de mode, zonder eene gefiadige verandering en onkosten teveroorzaaken. Men draagt deze uniform met en zonder degen. Behalven de bezuiniging , is deze kleding ook een fieraad voor den drager, en zij vermeerdert den glans des hofs , het welke over meer dan 30 gouvernementen gebiedt, en waar men , buiten de veelvuldige militairuniformen dc: garde, der zee , veld en ingenieurs-corps , nog zoo veele gouvernements - kledingen ziet. Ieder zegt door zijn rok, zonder een woord te fp reek en, werwaards hij van daan komt, of uit de. Krimm, Lijfland, Orenturg, of Irkuski; rijke cavaliers, welke meer gouvernementsgoederen bezitten, hebben het recht, om van elk derzelver het uniform te draagen. Men vindt verfcheiden Kneefen, (rusfifche vorften) welke 3 of 4 maal kunnen verwisfelen. Voor het overige is niemand gedwongen, deze uniform te draagen, elk mag, naar goedvinden, ook in burgerkleding of in een frak gaan, zoo als ook niet zelden gefchiedt. Van  < 142 > Van de kleding kome ik op de Keuken en Kelder; wat 'er ontbreeken moge, hier aan ontbreekt niets; aan de tafel des hogen adels leert men de nationaale fpijze niet kennen , wijl de meesten franfche koks hebben en alle fpijzen in den franfchen fmaak toegericht worden. Verfpilling is de hoofd-eigenfchap hunner gastmaalen; men kan nergens meer overvloed en verfcheidenheid vinden , dan hier; zelfs in de vasten, wanneer 'er geen vleesch op de tafel komen mag, weet men met verfcheiden toebereidingen van virch, groenten, mee! en melkfpijzen zoo veel bijzondere gerechten faam te (lellen, dat men naauwlijks het gemis van vleesch bemerkt Van den nationaalen drank komt bij den Adel mede niets ten voorfchijn; engelfche bieren, welke, naar het transport over zee den Engelfchen zelve fmaaklijker, dan in hun eigen Vaderland, fchijnt, en wijnen van het zuiden en westen maaken daar alleen den drank uit ; eene fchaare van bedienden omringt de tafel; bij veelen wordt driemaal en op zilver opgedischt, (de rijke graaf scherimetof in Moskau heeft zelfs een gouden frrvies voor 18 perfoonen ,) tafel - muziek van eigen volk , fomtijds zeer voltallig, accompagneert in de bijgeleegen kamer. Dit te faam genomen, en de opgeruimde luim, nevens de onbedwongen omgang des rusfifchen adels, welke zwaarmoedigheid en zorgen niet kent, maar, met een luchtig gemoed den kommer op morgen verbant, is de faus van een Petersburgs gastmaal. Men gaat eerst laat, meeftendeel om 3 uur aan het middagmaal, des winters gewoonlijk bij het licht. Kort voor men ter tafel gaat, wordt algemeen, zelfs bij de grootfte festijns ten hove, liqueur geprefenteerd. Zulken , welken dit gebruik onbeker.d is, zal het bevreemden , dat  < 143 > dat men , 200 kort voor den disch Liqueurs drinkt,• dit echter is eene algemeene gewoonte door geheel Rusland. Bij voornaamen worden verfcheiden foorten, ook Nalaskiy eenrusfifcheliqueur en zoeten wijn, nevenseenig gjttëk, geboterd brood of worst &c daarbij toegediend. Naar maate der kennis en verbinding , waar in men met deze en geene perfoonen ftaat, kan men aandeel in de rusfifche gastvrijheid neemen, zoo ais geen wedergas in eenig land heeft, en zulks zelfs herhaalen. ■ Van den grootften tot den geringften heerscht hier , echter meest in de provincie■ fteden, eene gewoonte, om vrienden en bekenden bijzonder op het middagmaal te onthaalen; het eene huis is, wel is waar, gastvrijer dan het andere, echter is het een oud gebruik, dat zeer algemeen is. Wanneer men in hst huis van een voornaam man of eenes bijzonderen perfoons uit de middenfte klasfe voor de eerfte reize gefpijzigd heeft, zoo is de gastheer gewoon den nieuwen gast, indien hij hem meer wenscht te zien, hem eens voor altijd te verzoeken; hij zegt hem dan, zonder eenige Ceremonie : Bezoek ons dikwijls, wees eens vooral verzocht. Dit verzoek is volko» men toereikend, en he; is niets minder, dan indringen of tafelfchuimen, indien men, zonder genodigd te worden , om de veertien dagen of drie weeken zich in zodanig een huis ter middagtafel vervoegt; blijft echter de gastheer of vrouw in gebreke met dit compliment, dan behoeft dusdanig een ft i (zwijgen geene nadere verklaring; men blijft weg, ten zij men plechtig weder verzocht wordt. De huislijke inrichting ten opzichte der dagen van gezelschap zijn zeer onderfcheiden. Eenigen der eerfte adelijke huizen, zoo ais in het bijzonder dat van den Veld- mav  < 144 > marchalk rastjmo fski zijn dagelijks, zoo lang hij in de ftad is, voor gezelfchap open , ook dan zelfs, wanneer hij niet te huis fpijzigt; de tafel is doorgaands van dertig of veertig Couverts. Anderen eeten op bepaalde dagen bij hunne vrienden ; echter worden deze dagen wel eens verfchikt , en men neemt geen bezoek aan , hierna echter doet men onderzoek bij den deurwaarder of bedienden. Zeer veelen echter en wel de meeften hebben eenigen dagen in de week vastgefteld, op welke hunne tafel voor gezelfchap is toegericht, zulks is bijzonder in gebruik bankiers en rijke kooplieden. Dezen dag benoemen zij doorgaands bij het eerfte bezoek : „ Zondag of woensdag &c. is de dag , op welken mijne gasten mij, gewoonlijk bezoeken." Behalven voor de gewoone gasten wordt'er ook doorgaands voor vier of zes perfoonen meer gedekt, welke mooglijk komen konden. (Het Vervolg hier na.) BAL-  < 145 > 11. BALLETTEN EN TOONEELMAATIGE VOORSTELLINGEN UIT DE XVII. EEUW. < ==. ,» De buwlijks-feesten en andere plegtigbeden werden voormaals aan de hoven, bij gemis, of liever, uit hoofde der toenmaalige gebreklijkheid der Tooneelkunst , doorgaands met pragtige voorftellingen endanfen, welke met veel mimifche fpelen, met gefprekken, ook niet zeiden met gezang vergezeld waren, plegtig gevierd.— Wij hoopen, dat het den lezer niet onaangenaam zijn zal , eenige opgave aangaande de Luxe en vermaaken van dezen aard, uit de toenmaalige tijden, hier geplaatst te zien. De fchilderingen van zoodanige vreugdebedrijven leveren de beste fpiegels op der zeden, gebruiken en denkwijzen der voorige tijden en geeven het best begrip van de heerfchende genie in elk bijzonder tijdvak; dan ter zaake: In het 1613 , werd 'er aan het Engelfche Hof, bij gelegenheid des Huwlijks van den keurvorst en paltsgraaf fb.ejdb.ich, met eene engelfche prinfes, op den vreugK de-  < 146 > de-dag eene voorftelling en ballet op de volgende wijze gedanst, gefpeeld en voorgefteld. Vijftig ridders, op het pragtigst in goud en zilver gekleed, openden den trein, voor denzelven ging een moor met een fakkel, agter aan volgden drie wagens; op de eerfte zaten muzikanten, met lange klederen, zoo als voormaals in Peru de priesters der zonne droegen; de tweede wagen was met Indiaanen bezet; de derde droeg de eer, nevens derzelver priesterin EUNOMiA(*)en de trompetteres phemide (f) en PLUTuszat bij de Dames, fj) Aan het einde der zaal, waar dit fchouwfpel gegeeven werd, was een heuvel opgericht; aderen van goud fchitterden door denzelven heen, en twee ladders, de eene om op te klimmen, de andere om af te daalen, leunden tegen denzelven. Op den top des heuvels ftond een Tempel, verfierd met het infchrift: Fanum honoris; naast dezen verhief zich een zuil, opgericht door de gefpeele der eere — het Geluk; op de zuil praalde een ronde' zilveren waereldbal; dit alles werd door de volgende uitlegging verklaard: Lam eerw zworf de eere op het vaste land om; eindelijk ruimde Engeland heur plaats en tempel in , welke e u n o m i a , zonder wier hulp men tot haar niet naderen kan, als priesteres dient. De Heuvel met goud - aderen toonde aan: De echtverbintenis des doorl. bruidegoms met zijne koninglijke bruid zal zeer rijk aan eere en goederen zijn. Het (*) Billijkheid en orde in de wetten. (t) De Faam. (§) De God des rijkdoms.  Het is zeker'goed, dat de uitleggingen 'er bij gevoegd waren, de zin der voorftellingen ware moeilijk te raden geweest. Nu trad het choor van zonne- priesteresfen ten voorfchijn, vermaakten de toefchouwers met zang en klank, en de gemoederen der aanfchouwers werden door een dans van mooren en indiaanen zeer verlustigd. Na dezen dans hoorde men tusfehen plutus en c a p r i c i o (*) een tweegefprek of duodrama. Zij verweeten elkander hunne gebreken, verlaagden, befpotteden en fcholden elkander, zoo goed zij konden; op het laatst echter, verzoenden zij weder. Nu betraden eunomia en de heraute der eere het tooneei; een aangenaam muziek verhief zich, de zonnepriesteresfen en indiaanfche vrouwen kwamen, en zongen vereenigd, in het engelsch, het volgend Choorgezang; ó Schoone rots! in uwe aderen rolt Het fchoonfte goud, Ei, open uwen toverfchoot Voor England, maak thands uwe fchatten los, Der eere tempel praalt in zijnes konings borst, Hij ziet met aangenaamen lust, Het edel echtpaar; dat verrukt, Wij wenfehen veel geluk. Na het einde van dit gezang daalde een wolk van boven, omhulde den top des heuvels, en uit deszelfs fchoot kwam een gouden kogel, van twaalf gemaskerde per- (?) De God der onrust. K 2  KC 148 > perfoonen, door even zoo veel dienaars begeleid, gédraagen. Nu brak de zon door , en wierp nu heure ftraalen op den heuvel neder; nu trok zij denzelven te rug en dan zag zij weder op denzelven neder. Vooraf kwamen plutus en honor, (de eere) en hielden een gefprek met elkander, waar tusfehen de zonne-dames en indianerinnen weder zongen. Nu vermaanden honor en eunomia de priesteresfen der zonne en de indiaanfche vrouwen zich liever tot de waarezon, naamlijk tot den koning van Grootbrittanjen te wenden, en denzelven een lofgezang toe te wijden, daar hij haar ter waare erkentenis eenes beteren godsdiensrs leiden zoude. Hierop volgde een dans van Mooren met brandende kaarfen ; hierop zong men een gezang van liefde en fchoonheid der nieuwgehuwden. Een Choordans en zang tot lof van den flaap en rust befloot de voorftelling. $ $ $ Voor dat de zusters des Konings van Frankrijk, Lodewijk den XIII., naar beuren toekomftigen gemaal, den Koning van Span jen reisde, richtte zij, op zijne begeerte, een affcheids - feest aan. De inhoud van het zelve had ten oogmerk, om in een triumf, welke deze princes als minebva hield, aan te duiden, hoe de Koning van Spanjen haar liefde's gevangene ware. Alles vervoegde zich in de bourbonfche zaal, welke van i2oo witte waschkaarsfen op zilveren armen verlicht werd. Voor den koning, zoo wel als voor de toefchouwers,  < 149 > wers, was een Amphitheater opgericht, en de zaal was met fchoone tafreelen en tapijten verfierd. Een wolk diende het theater voor een voorhangfel, op dezelve zat de uitmuntende Muficus ballius, in de gedaante van den nacht, en zong den koning een Couplet voor, waar na hij met de wolk verdween. Het tooneei vertoonde rotfen , verfierd met ftruiken en bloemen; dieren weiddeden op dezelven; goud en zilver blonken uit derzelver holen en beeken ftortten van dezelve af. Negen kleine knaapen fprongen uit eenige grotten, en fielden dwaallichten voor; elk hunner droeg vier vuurvlammen op het hoofd en groote brandende fakkels in de handen , zij hadden roode zijden met goude vlammen doorgewerkte klederen aan , en fcheenen, daar zij her- en derwaards huppelden, werkelijk dwaallichten te zijn ; na den huppelenden dans fprongen zij in twee holen te rug. Plotfelijk verhief zich een heuvel van twee vademen hoog, op welke zich fijbillen bevonden, welke de voorhanden zijnde echtverbindtenis veel goeds voorfpelden, vervolgens aftraden en een ballet dansten; daarop wierpen zij bladen in 't rond, op welke eeredichten op den koning en de koningin ftonden, zij begaven zich in de holen der rotfen en de heuvel verdween. Nu kwam 'er eene andere vertooning. Het tooneei verbeeldde een diep woud van allerlei vrugtbocmen , boven het welk, tusfehen de wolken, het morgenrood in een zilver gewaad , met bloemen van goud en zijde gelikt, verfcheen ; in het voorbij - trekken ftrooide zij bloemen, en haar volgde, op een goud-gevlamden wagen , de zon, die in beuren vaart, eenige gedichten, de koningin ter eere, opzong. K 3 Hier  < 150 > Hierop volgde de optocht van minerva. Uit het woud kwam een afrikaasch meisjen met eene luit, eene aufoonfche Juffer verbeeldende; zij zong een lied , tot lof des konings en zij trad af. Haar volgden negen andere afrikaafche meisjens; de klederen waren rood , blaauw en met goud gewerkt, kort en voor den dans opgefchort. In de handen droegen zij goudklompen, op het hoofd een bourgondisch net van zilver en purperdraad en met hooge pluimen verfierd , flaande zulks zeer fierlijk ; zij huppelden en danflen voor den koning en de koningin braaf in het rond, en fielden die aufoonfche jongvrouwen voor, welke minerva jaarlijkfche offers bragten. Na geëindigden dans traden zij af. Nu betrad een herder het tooneei , dreef, bij de ondergaande zon , zijne kudde naar dal en begroette zijne koninglijke majesteit met een lied. Eenige muzikanten kwamen in herders-dragt, zongen een landlied, en fpeelden den herders een dans voor. Negen herders verfcheenen 'er en begonden den dans; allen waren in witte zijden klederen gekleed, met gouden bloemen doorwerkt. Dit herders - choor beftont uit de gefchik.fte danfers, welke men in geheel Frankrijk had kunnen vinden , ten einde de dans zijner Majesteit ten hoogden zoude kunnen behaagen. Het tooneei veranderde in rotfen, door de zee befpoeld, met koraal - gewasfen en ocdcrfchelpen verfierd. Eenige Tritons zwommen in de zee om en fpeelden en zongen zeer aangenaam; daar na klonk gezang en muziek uit de wolken en'er werden eenige lofliederen ter eere van de bruid en des bruidegoms gezongen. Nu volgde eene nieuwe voordelling uit het met wolken bedekt theater kwam een wagen , door een  < 151 > eene fchoone bewerking zeker alle kunst van den toenmaaligen tijd overtreffende, met goud en bloemen opgefierd. Voorwaards ftaken fpietfen , met helmen op de punt en naast dezelve hongen fchilden met Medtifa's koppen voorzien. Twee liefdegoden trokken, vliegende in de lucht, den wagen. De eene, Kupido, verbeeldde de Kuisfche liefde met open oogen en losfe handen, waar in hij peil en boog hield; de andere was de wellustige liefde , met gebonden oogen en op den rug gebonden handen, zijn lichaam was met half uitgebluschte vlammen bedekt. Op den wagen zaten , nevens de princesfe Bruid, twaalf Dames in deze orde: 1. ) Zes adelijke Juffers. 2. ) Twee gehuwde Dames. 3. ) Vier Princesfen. De bruid zelve verbeeldde de Godinne minerva ; een bende mufikanten, als Amazonen gekleed, begeleid, de den wagen , en uit de wolken daalden Fama en Vmoria en bragten kranfen voor de fchoone Godin welke uit den wagen klom en naar het geklank der ■Pandoeren een Ballet met vijfvouwdige veranderingen danstte; in dit Ballet werden zes Coupletten gezongen. Van alle zijden hoorde men nu muziek en gezang en alles juichte der koninglijke danferesfe toe. Veertig pragtig gekleede Dames verfcheenen , dertig in den Hemel en zes in vrije lucht zweevenden. Goud, pa. reien en edele gefleenten waren tot verfpillens toe, in en op de klederen en het gefchitter van de kostbaare pragt veblindde de oogen der aanfchouwers; alles zong K4 en  < 152 > en danste en het feest was een meer dan koninglijk fchouwfpel. Dus verdreef men, toenmaals den tijd en deze pragtige voorftellingen met tweefpraaken , gezang en dans vermengd, waren een foort van Luxe der grooten, waar van onze Opera's hier en daar nog zwakke beelden opleveren. De groote Heeren en bijzonder de voiftelijke Dames van den toenmaaligen tijd vertoonden zich bij zulke feesten , bijzonder gaarn in Ballet, immers de dans was toen in zeer hooge achting, en niet alleen menfehen , maar zelfs dieren werden in de balletten gebruikt. Het is bekend, dat een voornaam Heer zijne paarden liet africhten , om de , in haare foort, eenige Koningin , christina van zweden, in het Ballet voor te danfen. Genoeg , men verdreef den tijd met zulke voorftellingen bij feestdagen —- deze foort van fchouwfpelen kwamen met de kruis-vaarders uit het oosten in Europa, aldaar behielden zij hunne Oude gedaaante; bij ons zijn zij verbeterd, veredeld en ter volkomenheid gebragt; waarfchijnlijk zullen echter dezelve, in hunne omloopskring weder keeren , even [als de oude MoJe's, gebruiken, dragten &c., dan zouden zeker berichten van zulke feestgebruiken zeer welkom zijn; alles immers draait en wentelt zich , telkens van gedaante verwisfelende, in zijne oude fpheer ; komt weder , fchoon meer opge- finukt  < ï53 > fmukt, omgehutfeld, ad ufum delphini gezuiverd en ver: meerderd , verbeterd of in dezelfs eigen gedaante. Zulk een Epoque ftaat ook het Theater ■ wezen te wagten hem , welke het tooneei befchouwt , zal zulks niet bevreemden. K 5 MO-  < 154 > lil. MODE.NIEUWS. i. Uit Frankrijk. De Heeren draagen thans een zeer onderfcheidend kapfel, faamgefteld uit drie reiën van elkander gefepareerde boucles, een hemels-blaauw geftreepte das; de rok van gras-groen , de halskraag van wit laken; de knoopen koper-verguld ; gilets van wit katoen met geborduurde geele kroontjens en vergulde koperen knoo* pen. De broeken a la Cavaliere van wit cafimir, loopende van boven de heup, tot op de helft der kuit; witte zijden kousfenmet hemels-blaauwe klinken hoeden van eene vrij hooge geftalte, met een gouden band omgeeven. ra) Deze gilets behooren tot de politique dragten voor de roijalisten. An. 00 Coefare tres-distitigude, formde par trois rangs de boucles Séparées; cravate rayée de bleu-ciel. Habic    < T55 > Anderen draagen een ronden hoedra bateauopgetoomd. Een groote krep en drie groote boucles voor het kapfelf de dasfen van mousfeline met groote roode ftreepen. De rokken van zee-groen laken en witte metaalen knoo» pen. Roode gilets met geele kleppen en borduurfel; broeken van geel cafimir. (zie onze Plaat hier nevens.) (b) De Dames daar- tegen hebben bonnets van linon femé met hemels - blaauwe bloemen, eindigende met eene blonde furmontée met een krans van roozen omgeeven, met violet-taf; de voile wit, als ook dc cocarde boven het voorhoofd , draagende twee gouden airen ; drie pluimen coleur de renard ftijgen opwaards, de middende rib is wit en de toppen rood, eene groote hoeveelheid krullen en eene breede omgeflaagen chignon vormt het kap fel. Wijders een wijde open halsdoek , over welke een ligt geele, met blaauw gefireepte einden of flippen, op den boezem faamgeknoopt. Ca- Habit de drap vert-pré; colbt de drap blanc; boutons de de cuivre doré-; gilet de coton blanc, avec une broderie de couronnes jaunes; boutons de cuivre doré. Culotte h la cavaliers de cafimir blanc, montant par-desfus les hanches , & descendant jusqu'au milieu des mollus. Bas de foie blancs a coins bleu-de-ciel. Souliers a rofettes. Chapeau ïi ttès- haute ferme & a longs poils, avec un bourdaloue en or. O) Chapeau rond retrousfé en baleau. Grand erfpé ; trois grosfes boucles. Cravatte de mousfeline , a grande raie rouge. Habit de drap vert- d'eau; boutons de méta! blanc. Gilet rouge, a revers & bordure jaunes. Culote de cafimir jaune. Bas de foie blancs.  < 156 > Caraco's van geborduurde linon, foortgelijke jupe's geborduurd meteen bruine palm-flinger, met ingevlogten hemels - blaauwe bloemen van klokjes-winde met geele harten en groene bladen ; onder dezelven een roozen flinger, en om den benedenften rand eene andere krans van hemels - blaauwe bloemen en groene blaadjens: roode waaiers met blaauwe randen en hemels - blaauwe fchoenen,, masqués. (c) Anderen weder een Chapeau de jonc, met groene pluimen met roods desfins, witte cocardes, bouquets de coqueliïots , en een hakband van wit lint, welke de toupet verdeelt. Doeken van wit gaas, caraco's van witte taf, aan de uiteinden der basques meteen gefchilderd ornement van onderfcheiden koleur. Rokken van witte taf, benedenwaards d l'arabesque gefchilderd , roozen - roode fchoenen en groene waaiers met witte randen, (d) (Zie hier de nevensgaande Plaat.) Een (c) Bonnet de linon femé de fieurs bl-'U de.ciel, & terminé par une blonde furmontéi d'une couronne de rofes ; biais de taffetas violee,- voile blanc; cocarde blanche; épi de bied en or; follettcs couleur de renard, a cótes blanches & a bouts rouges fur les plis ; grandes maafes de boucles; chignon trés-large retrousfé en desfus. Fichu ouvert de gnze blanche; chall queue de ferin, dont les bouts font rayés de bleu. Caraco de linon brodé fur les ba Eene derde draagt een bonnet de linon, met moesjens van violet-lint; linten, roozen-rood, wit en lilas geftreept; de Coeffure van dikke boucles, met afhangende krullen , a la confeillère , met drie reien boucles. De Aigrette of pluim lilas. Een grooten doek van Linon uni; een bandelier, beftaande uit een breed roozen rood, wit en lilas geftreept lint. De rok van linon, op welks beneden rand ter halverwege digt in een gewasfen koren airen met koren bloemen en klaproozen gemengd, gefchilderd zijn, zoo dat het fchijne , als liep de fchoone door een korenakker .. de fchoenen lilas, masqués. (e) Een Cocarde Manche. Bouquet de coquelicots. Bandeau formé d'un ruban blanc, qui partage le toupet. Fichu de gaze blanche. Caraco de taffetas blanc. Sur 1'extrêmité des lesques , un ornement peint de plufieurs couleurs. Jupe de taffetas blanc, ornée , par le bas, d'un arabcsque peint de diil'érentes couleurs. Souliers rofes. Eventail vert, avec an effilé blanc. Bonnet de linon, avec des mouches de ruban violet flaquées. Ruban rayé derofe, de blanc & de lilas. CoEffure en boucles tournantes; les cheveux pendans a la confeillère, avec ttois rangs de boucles. Aigrette de lilas. Grand fichu de linon uni Ceinture formée d'un large ruban rayé de rofe, de blanc & da lilas. Robe de linon, ornée de barbeaux & de coquelicots peints. Jupe de hnon, fur le bas de laquelle est peint un champ ds bied, femé de barbeaux & de coquelicots. Souliers lilas, masqués,  < 158 > Een vierde foort ziet men voor den dag komen met Chapeau's van violet taf, met wit gevoerd, verfierd met festons, witte linten en tweegrooie grijze pluimen en een vederbos van kleine violetten pluimen. Robes van groene taf, de piece wit, ftaalen gespen; Jupé"s van roo. zenroode taf; groene fchoenen en Chocolaat-koleurige waiërs met groene randen, (ƒ) Eindelijk ziet men ook hoeden « la bel air van bleek geeie taf met blaauw borduurfel om den rand; de randen derzeive zijn voorwaards wat opgefiaagen en wit gevoerd j voor en agterwaards ziet men ftrikken van wit lint, een bos witte koren airen en drie gekoleurde pluimen ftijgen voorwaards in de hoogte; eene ligte roozen flinger houdt den voorften rand opgeflagen; Colliers van gefrifeerd roozenrood lint. Convolvulus of winde- bloemen zijn thans de Mode-bloemen. Even als de heercn met hunne kroontjens draagende kamifoolen , droegen ook onlangs de Dames onder de Royalisten halsdoeken met 1;roonen en leliën. ■ Houten waiërs a la Mhabemt, een Bonnet d la varennes en een Negligé d la Montmedi] zijn weder deMwfe-produclen voor de tegenoveigefielde. Dc uniform der nationaalgarde is nu voor immer beftemd , CD Chapeau de taffstas violet doublé de blanc; festons & rubans blancs. Guirlande de rofes. Deux grandes follettes grifes; aigrette de petites plumes violettes. Fichu de gaze blanche. Rjbe de taffetas vert. Ptèce blanche. Boucles d'acier. Jupe de taffetas rofe. Souliers verts. Eventall chocolat, effilé vert.  < 159 > ftemd , de rok is Bleu de Roi , met wit gevoerde fcharraken Pasfepoil: fcharlaken roode kraagen en opflagen met witte Pasfepoil : witte omflagen of Revers met fcharlaken Pasfepoil , de armen zijn voor open , met drie kleine knoopen ; de zakken van buiten met drie punten en drie knoopen, met roode Pasfepoil, uniform knoopen , volgens decreet van 23 December ; de rok is onder opgeflaagen met roode fleuroris aan de hoeken ; witte vesten en kousfen. Niemand, dan de Nationaale garde vermag deze nationaal garde uniform draagen. 2. Uit Engeland. In de mode's onzer dames is als nog niet veel nieuws ; Haar Negligé oïHalfdrefs is nog hetzelfde, als voormaals; men draagt daarbij zeer veel catoene klederen, welker Desfeins in den oostindifchen fmaak zeer vol en bont van kleuren, doch het doek zelf zeer fijn is. Ook bij-onze jonge Heeren is geene bijzondere verandering voorgevallen , dan deze, dat zij het hoofdhair boven zeer kort afgefneeden, de zij-hairen flechts nedergekamd en boven eene kort gefneden vergette draagen ; in de hoogopftaande kraagen der fraks draagen zij geen ftijf linnen meer, maar zij laaten dezelve zeer los op de fchouderen nederhangen, zoo dat reeds meer dan een vliegend blaadjen zich daarover vrolijk gemaakt heeft , zeg-  < 10O > zeggende; onze Backs en Miccaronis (dus noemt men ds petit mtitres in London) zien 'er uit, als of zij'elkoogenblik in gevaar zijn , om hun rok te verliezen. Verder draagt men lange geftreepte fpanbroeken van boomwol, ten einde dezelve des te beter om de dijen fluiten; groote ftrikken en geene knoopen wijders fchoenen met ftrikken. TOO-    ^ 161* > 111. VADERLANDSCHE DRAGTEN. Eens Hindelooper Vrouw. (Zie Plaat XX.) Gaven wij in onze XVI plaat een afbeeldfel eener Hinlooper Vrijjkrs - dragt, in deze onze XX plaat geeven wij onzen Lezeren een afbeeldfel van eene hindelooper www-dragt; wij wijzen, ter opheldering van d.tbeeldjen, den lezer naar onze uitvoerige befchrijving op Blad. 24. van dit 2de deel; het eenig onderfcheid tusfehen dit en de hindelooper vrijster , is het zoogenaamd»*» dat niet eer, dan bij de intrede in den gehuwden ftaat, het vrouwlijk hoofd wordt op gezet, zoo als wij op Bl 27 reeds gemeld hebben. DeJPinieof borftrok, welke bij de vrijster loshing, is in dit vrouwen-beeldjen digt om het lijf heen fluitende , komende de groene Fffwr 'ex even uitkijken.  IngevaJIe de hinlooper vrouwen een meer «a-rf* voorkomen en betere houding hadden; ingevallen^ e,enswIJ2e meer aanleiding gaf tot een ge^d en 0 zend gelaat, dan zeker ware deze kleding niet onTanfe te meer, daar dezelve mede tot de landeigen draster, behoort, welke in het grootstgedeclre onzes va^ZS verlooren gegaan zijn of meer en meer zichtbaar beginnen te verbasteren. «*»u««b  < i6"r > i v. TOONEEL-NIEUWS. iets wegens de opera te berlin. In een brief over berlin, geplaatst in een geacht hoogduitsch Maandwerk , vonden wij het volgende , wegens de Opera aldaar; hoe verre zulks met de waarheid overeenkome, willen wij liefst niet bepaalen ; dit echter weeten wij, dat 'er veel uit hetzelve bij ons waarheid is. ■ Dan ter zaake : „ Gij kent het fchoone Opera-huis, of liever, gijkendet het voorheen; want nu heeft het eene andere gedaante gekreegen. Het is, wat het uitwendige betreft, 'er mede vergaan, als met een eerwaardigen grijsaard , welken men zijne eigen grijze hairen heeft afgefneeden , en een grijze paruik op gezet, om daar mede zijn ouderdom aan te duiden. Het ganfche gebouw is van buiten a l'antique opgefierd; heeft van binnen een nieuwplafond , eene parijfche Reverbêre en twee kroonen zonder licht; maar trotsch de aanmerkelijke reverléres kan men L ech  < i6z >* echter geen woord in zijn boek zien, en onverminderd het overvloedig verguldfel der Loge's, zit men 'er echter zeei ongemaklijk in en ziet het tooneei alleen, als men in de eerfte rei zit. Geduurende het Carneval zijn 'er doorgaands tien vertooningen en gewoonlijk twee nieuwe Opera's, Reichard zou een goed en verdienstlijk componist zijn, maar — hij is een duitfcber! om dit te verhelpen, zet men hem eenen Signor Allesfandri, welke kapelmeester is , op zijde; Alesjandri componeert eene Opera , die zoo Italiaansch , als mooglijk , is —— men is verrukt en reichard moet wijken.... Het Hof bezoekt de Opera telkens en een hoogst talrijk publiek van allerleien rang dringt 'er in , is verrukt over de kakelbonte pragt, babbelt geduurende de Aria's en Choren en is, bij het Ballet, geheel oog. De meeste gaan in de Opera, niet om de muziek, maar, gedeeltelijk, wijl het de mode is, gedeeltelijk, wijl het niets kost; hierom is hun de componist onverfchillig ; de Andromsda des eerften, of de Barius des laatften. Om zes uur komt het hof; de Maitre de Spettacle maakt dit door een hard gebons met zijn ftok bekend en de Sijnfonie heft aan. Blijft men daarbij onbevredigd , dan zeker is zulks niet aan de uitvoering te wijten , wijl. het orchest een der besten in duitsch. land is. Het Gordijn vliegt niet, maar wordt langzaam opgerold en men ziet verwonderlijke dingen eikanderen volgen. De hoven der Hesperiden ! zoo bont, zoo over verguld en beuzelachtig, met zoo veel bronnen en ftroomen doorweeven, dat het overal onnatuurlijke natuur is —dan weder den tempel van Neptunus, welke zich uit de  < 16*3 > de lijnwaten zee verheft en met al deszelfs pragt de verbaasde meenigte verblindt, omringd met Tritons en najaden met vederbosfen en hoepelrokken; of het hol der gorgonen, duister en fchriklijk, met drie ingangen , van welke echter de middenfte alleen gangbaar fchijnt, wijl de beide anderen met tuin-deuren geflooten zijn, en dus Wisfelt het een het andere af, wel is waar, tamelijk langzaam , wijl het Mechanismus daarbij geene wonderen doet. Zomwijlen echter ziet men zeer natuurlijke dingen, wanneer men, naamlijk, door tijdsgebrek,genoodzaakt is, oude Decoratiën te neemen, als bij voorbeeld , eene zaal , een zuilen - gallerij, zoo fchoon, zoo geheel, wat het zijn moet, dat men zich onwillig, door de grilligheid des tegenwoordigenDecwafew, uit de verbeelding rukken laat. De meefte Opera's heffen met een Chorus aan; daarbij heeft men zorg gédraagen, op de eene zijde des too' neels in eene lijnrechte richting een reeks choor-fcholleren te plaatfen, allen met witte handfchoenen en afgelegde klederen der zangers en zangeresfen aangedaan ; deze laatfte echter zijn hun niet naar 't lijf gepast, maar volkomen nog in dezelve grootte, als zij voor de bejaarde grieken waren , zoo dat zij den 12 jaarige gasten vrij groot en wijd zijn. Deze nedergeplante volkeren ftaan in de derde Pofitie, zingen hunne Cheren vol gebed , dank, weeklagten en triumf, zien eenftemming , met onzekeren , angftigen blik beneden naar den maat-flaanden kapelmeefter en volgen den maat met den rechter voet na, geheel onbezorgd voor hunnen beheerfcher of beheerfcheres, welke met de hevigfte ellenden te ftrijden heeft. Intusfchen verfchijnt de beangfte heldin, fraai gekleed, L 2 me;  < 164 > met den neusdoek in de hand; zij nadert met een langzaam trippelende waardigheid den voorgrond; de volkeren verdubbeien hun gefchrei , en loopen vervolgens heen, om zich te verkleeden. Een fchit{erende hofftost van 8 of 10 vertrouwden , allen met den neusdoek in de hand, marcheeren, twee aan twee agter haar, en rangeeren zich , wanneer zij op den voorgrond aangeland zijn, in eene halve maan , achter haar. Zij deelt in eene klagende recitatief heur lijden der waereld , en heuren vertrouwden mede; deze laatfte echter neemen in die ellende geen deel, maar wagten heur laatfte woord af; zij geftikuleert daar bij met afgemeeten tempo's en vergeet het Port de bras, de eigendomlijke fraaiheid der Operazangeresfen, niet. Het flotwoord is daar , en plotslijk verkrijgen de beeldzuilen agter haar leven, brengen heure keelen en neusdoeken in beweging en vallen met een tutti van troostredenen in. Nu is zij getroost, eene fchelle fluit van boven kondigt nu eene Aria aan, en tevens de verandering des tooneels; zij zingt de Aria, en deDames agter haar neemen heure voorige beeldenftand weder aau. De geliefde komt, met een vertrouwden, aangeloopen, zingt, daar hij reeds begint oud te worden, in een eenigermaate onaangenaamen discant, zijne liefde : het fchouwfpel voor de Goden begint en het publiek gaapt. Of het tooneei wordt met eene belegering geopend. Voor de ftad, in de ftad, op de muur, overal foldaaten! de ftad wordt ftormenderhand veroverd; een halfduizend huisladders, waar aan hier en daar een ftroo-man vast gemaakt is, leunen aan de muur; de vijandelijke foldaaten boven pikken , naar de maat, op de braave ftroohelden, welke ftandyastig post houden, fchoon 'er zeer ernftig gevogten wordt. lk verzeker u, het is geen gek-  < i6s > «ekheid! twee aan twee ftaan zij op hun aangeweezen plaats en flaan hunne fabels zoo lang tegen elkander, tot een van hun nedervalt; nien zoude het vooraf zoo niet denken, maar, eer men omkijkt , is de fchouwplaats vol lijken. De kloeke ftroo - mannen vliegen eindelijk ook van de ladders af, en, om de verfchrikking in dit tijdpunct nog verfchrikkelijker te maaken, wordt 'er eene machine aangevoerd, even zoo als de hoveniers tot het fcheeren der boomen gebruiken , en dit verbeeldt een muurbreker; naauwlijks verfchijnt dit ftuk , of de muur valt, uit re/peil, voor het zelve neder, en na deze zegepraal behoort de ftad den belegeraars. Van verre ziet men het voorhof eenes tempels. De arme-vestaalfche maagden hebben geen rust meer in denzelven , ftijgen de kleine houten trap af, en trekken uit met zak en pak. Waarfchijnlijk hebben zich de meisjens verkleed , om ongekend te blijven, en zich op de vlugt niet bloot te ftellen, immers, zij draagen kleine korte baleinen rokken en een klein rood manteltjen, met veel fmaak over de fchouderen en borst vast gemaakt; en, even als een wapenmantel, ten teken wat zij voonnaals waren, een klein gaazen kapjen, in plaats van een fluiër, boven op de toupet vastgehecht. Aldus toegerust gaan zij onder een treurig gezang en dans heen, om, met heiligdommen belaaden, verder heur fortuin te zoeken. Dit treurig tooneei verwisfeit met een triumf. Hoe veel geflonker en goud en hoe weinig pragt! — Een der Goden zaagt gij misfehien hier nooit in het fpel, — nu dan — verbeeld u een arme minnaar in de domme verleegenheid, dat men zijne geliefde aan een draak ter fpijze zal geeven. Natuurlijk kan niemand, dan een God, haar redden, en deze verfchijnt ook. Merkuur, fraai gefriL 3 feerd,  *C 166 > feerd, in vleeschkoleurige taf genaaid, met witte vleugels aan het hoofd, en vier dito dito aan zijne voeten, verfchijnt, zittende als 't ware, in een vogelnest, om hoog in de lucht. Rondom hem heen hangen, even als zwaluwen, eene menigte Choor-kweekelingen, als ge?»". in en/noteren een Clioor; zij zijn ook gekapt, en, om aan een God den rang te laaten, alleen in linnen gewaad en met bloemen omkranst. Deze vormlooze mas/a ontwikkelt zich meer en meer, hoe nader zij bij de aarde komt, en zie daar! het zijn linnen wolken, welke zich in een langwerpig vierkant ontrollen en in het midden een gat hebben, groot genoeg, om der Goden bode door hetzelve heen, in zijne wolkenkoets op een bank te zien zitten. Hij fpreekt, in een ft ij ven bastoon zijnen Heer Broeder Perfeus aan ; deze is getroffen door die verfchijning, en uit zijne verbaazing in fchoone discanttoonen. Merkuur geeft hem den raad, tot de Gorgonen af te ftijgen, om Madame Medu/a den kop af te ronfelen en, wijl het veel fcheelen kan, of zij in dezen oogenblik kennis met hem maakt of niet, voorziet hij hem meteen onzichtbaar-maakenden helm; na dat Merkuur zijne zaaken verricht heeft, neemt hij Per/eus met zich, en zij vaaren beiden met dezen ordinairen wolken-post zeer langzaam opwaards ; echter zingt Per/eus vooraf nog eene Aria, vol bravour en re/olutie. Nu is het hol der Gorgonen daar; furiën en duivels met zwarte baleinen rokken, rood uitgemonfterd, met roode fchoenen en kousfen en zwarte vederbosfen, komen van alle zijden ten voorfchijn. Per/eus verfchijnt onder hun, zij grijnen hem aan, doch onze held verliest zijne Contenanfe niet, en ronfelt regt handig, in zijn incognito, het hoofd van Medu/a, draagt het zelve in een  < 167 >' een witten neusdoek met zich heen, en de arme duivels zingen en danfen hunne droefheid uit. Onze held vervolgt zijnen weg door de hoven der hesperiden. Hij Iaat zijne geliefde fmachten en amu/eert zich in dezen Chineefchen Lusthof. Natuurlijker wijze wordt de brutaale draak woest, en wil zich door geene ijdele woorden laaien paaien; Andromeda moet dus aan hem opgeofferd. Men ziet in den agtergrond der zee een rots van vijf voeten hoogte, op eene witte vlakte met gefchilderde aanfchouwers , van welken de een den anderen op de fchouders zit , voor dezelve weder de voorige volken, in twee liniën opgemarcheerd. Andromeda verfchijnt in eene geheel witte Robe en een baleinen rok, ten einde den draak met heur toilet iets te doen te geeven. Elk houdt den neusdoek voor de oogen, en zij wordt op de rots gevoerd. Een verfchriklijk monfter van lijnwaad met opgeplakte fchubben zwemt aan , en Per/eus, met een galanterie-degen in de hand, verfchijnt van de andere zijde, flaat het monfter eenige reizen met den vlakken kling op den kop, daar door verliest het gevaarte zijn evenwigt, en begint te wentelen. Men moet een held als Per/eus zijn, om daar niet bij te lachen. Daar de degen niet helpt, houdt hij hem zijn fchild voor, en de theater-dichter geeft van agter de fchermen , in naam zijnes fchepfels een vreeslijke fchreeuw, de daarin verborgen mannen kruipen 'er zagtjens uis, en het monfter zakt in één. Na eenige danfen is de voorftelling geëindigd, even als deze mijne opgave. Vaarwel!..- L 4 In  * # # In de Maand Julij zijn op het Amfteldamsch Hoogduitsch Tooneei vertoond: Der Redliche Burgermeister, Grosfes Schaufpiel, von von b ruhl. Das Porlrait der Muiter, ader die Privat Comedie, Lustfpiel, von sciiröder. . Der Schneider undfein Sohn, Lustfpiel, von fuss. ——• Der Fafsbinder, eine komifche Oper. Köriig Lear, historifches Trauerfpiel, von bock. Die Liebe nach der Mode , oder der Eheprocurator , Lustfpiel von bretzner. Der Strich durch die Rechnung , Lustfpiel, von jünger. ■ Der Stammbaum, Lustfpiel, von dyk. Eins wird doch Helfen , oder die Werbung aus Liebe, komifche Oper, von andree.— Der Graf von Waltron, oder die Subordination, Militairifches Schaufpiel, von hollek; Madame lucas fpeelde de Rol van Gravin van Waltron. Der Ungegründete Verdacht, Lustfpiel. In Augustus : Der Lustige Schuster, oder der Teufel ist Los, Komifche Oper. —i— Menfchenhafs und Reue, Schaufpiel, von kotzebue. Robert und Kaüiste oder der Triumph der Treue, komifche Oper; de Rol van Robert fpeelde de Heer kiefer. - ■ ■ Der Edelknabe, Lustfpiel, von Profesfor engel. — Die Eiferfucht auf der Probe, Oper, von eschenburg. De Rolle van Jakfon Modesta en ViSorine, werden door den Heer kiefer, MadamenjcAs en Demoifelle muller vertoond.-^ Das Rendevous, oder Untreu aus Liebe, Lustfpiel, von claudius. -—— Die Indianer in England, Lustfpiel, von kotzebue. — Jak S[>leen, oder der Verminftige Narr, Lustfpiel- • ■ ■ Der Fdhnrich , oder der Falfche Ver-  < I6"9 > Verdacht, Schaufpiel, von schrödeb. Das Automat, oder der Antiquitatenfammler , Oper, von a n« d r e e. ■ Die Rduber , Grosfes Trauerfpiel, von schiller. Hofs und Liebe, Schaufpiel, vom. von bonin. Armuth urn Liebe, Schaufpiel. ■ Der Schwarze Mann, Posfe, von gottee. Der Dottor und Apotheker, Oper, von dit ter s d orf. ——, Das Kind der Liebe, Schaufpiel, von kotzebue. ■fr Op den FranfchenAmfteldamfchen Schouwburg zijn in de voorige Maand vertoond: Sargines ou l'Eleve de l'Amour , grand Opera. ——— La Fausfe Agnee, Comedie. Les Pommiers Is Moulin, Opera. — Ciementina e? Deformes, Comedie. — Silvain, Opera. —Maitre Gegereux, grand Opera. — Amelie & Montrofe, Drame. -—— Le Soldat Magicien , Opera. In September: Gustave, Tragedie. —■ La Melomanie, Opera. Le Philofophe Marie, Comedie. ■ Les deux Chasjeurs cjf la Laitiere, Opera. — L'Habitant de la Gaudeloupe, Comedie. ■ La Femme&f le Secret, Opera. $ . ' 4jt, " $ ' Op den Amfteldamfchen Nederduitfchen Schouwburg, zijn in deze Maand vertoond: ■ Artaxerxes of de Bezoedelde Onfchuld, Treurfpel. —_ DePagie, Tooneelfpel. Het Verkeerd Vertrouwen , Blijfpel. —— Het Spreekend Schilderij, Zangfpel. Zelmire, Treurfpel. ■ De Dwarsdrijf/ler , klugtig Blijfpel. .< Hijpermnestra, TreurfpeL > De L 5 Kor-  < 17° > Korte Dwaling, Tooneelfpel met Zang. — De Vet. kwisterof de Eerlijke Bedrieg/Ier, Blijfpel, Fedra, Treurfpel. Prefenteer 't Geweer , Blijfpel. ■ ■ Zemire en Azor. Zangfpel. De Wanhebbelijke Lief de, Klugtfpel. Het Verliefde Bregje, Klugtfpel. De drie Gebroeders Medeminnaars, Klugtfpel. —— De groote Belizarius, Treurfpel. * # # In de Maand Junij, zijn op het Fransch Tooneei in 's Hage, vertoond: Zemire fi? Azor, Opera, paroles de Mr. marmon- TEL. Le Jugement de Midas , Opera, de Mr. D'HéLE. L Amant Statue, Opera, du Chev. d'aiayrac. Nanine, Comedie de volt ai- ke. , Des trois Freres Rivaux , Comedie, de la font. — Beverley (ou le Joueur Anglais,) Tragedie, de saurin. • UEpreuve Reciproque, Comedie, par alain. Le Distrait, Comedie, de reg- n ard. — DesFausfes Infidelites, Comedie, deBAR- THE. .Le Deferteur, Drame, de merci er, fuivie Du Francais a Londres, Comedie, de boisst. ■ 1 L'Amoureux de QjiinzeAns, (ou la doublé Fe'te.) Opera, par l au jon. La Pupille , Comedie, de fa- G A N. Raoul ftre de Crequi, Opera. Cephife, Comedie. Le Philofophe Marie, Comedie, de des touches, fuivie Du Tableau Parlant, Opera. — Raoul ftre de Crequi, Opera, paroles deMr. monvel.— L'Am-e, Comedie, de molière, fuivie Du Bucheron, (ou les 3 Souhaitsf) Opera, de philid ob. Les Evenemens Imprevus , Opera, de d'h é l e , fuivie Du Ma-  < 171 > Manage Secret, Comedie. Andromaque, Tragedie f de racine. Blaife & Babet, Opera Bouffon. —— Les deux Amis (ou le Negotiant de Lyon,) Drame, deMr, de beaumarchais, fuivie De L'Efprit de ConZradic- tion, Comedie, de DUiséifï. Le Vieux Gar- con, (ou le Danger du Celibat ^) Comedie, de Mr.Drjbuisson, fuivie De la Soiree Orageufe, Opera. —— In Julij: Les Amans Genereux , Comedie, de Mr. ro- chon de chabannes. Blaife S* Babet , Opera Bouffon. — Le Medicin Malgré Lui, Comedie, de molière, fuivie Des deux petits Savoyards, Opera du ch eva lier d'alayrac. Le Festin de Pierre, Comedie, de th. c o rn e il le. — Le Soldat Magicien, Opera. — UIncertitude Matemelle, Comedie. ■ Raoul ftre de Crequi, Opera , paroles de Mr. monvel. Le Tuteur, Comedie, de dan- court. — Le Deferteur, Opera, par Mr. séDAiNE. Le Disfipateur, Comedie, de de s to u ches. — L'lnpromptu de Campagne, Comedie. Les Fourberies de Scapin, Comedie, de molière. ■ UEpreuve Villageoife , Opera Bouffon. ——— Le Vieux Garcon, (ou le Danger du Celibat,) Comedie, fuivie De Clncerti' tude Matemelle, Comedie. —— La Gageure Imprevue, Comedie, de Mr. sédaine. ■ La Nouvelle Amitie a l'Epreuve, Opera. L'Ecole des Marisy Comedie, de molière. • Crispin Rival de fon Maitre , Comedie. 1 L'Amant Statue, Opera, du chev* d'a l a y r a c. ■ Le Chevalier a la Mode , Comedie , de dancourt. Les deux Avares , Opera. La Barbe Bleue , Grand Opera, précédé DeRofe, Comedie, deMr. beaumawoir. In  In de Maand Augustus is op den Franfchen Schouwburg, even buiten Rotterdam, vertoond; Alexis & Justine, Opera. Silvain, Opera. Felix ou l'Enfant Trouvé, Opera. ~ UEpreuve Villa- geoife, Opera. —— Les deux Chasfeurs & la Laitiere, Opera. NB. Dit ftuk is door Kinderen gefpeeld. La Rofiere de Sa'.ency, Opera. Les Amour d'Aucasfin de Nicolette, ou les Moeurs du bon vieux Temps, Opera, _j— La Melomanie, Opera. — La Dot, Opera. — Les Dettes, Opera. La Belle Ar/ene, Opera. —— Le Tonnelier, Opera. —— Azemi* ou les Sauvages, Opera. —~ Les deux petits Savoyards, Opera. —• Nina cu la Folie par Amour, Opera. ■ Richard cmur de Lion, Opera. Ook zijn, bij gelegenheid van de Kermis te Rotterdam , door de Nederduitfche Tooneelfpeelers , onder direftie van Mejuffrouw c. e. van binsen-, geboren crajestein. vertoond de volgende Tooneeiftukken: Menfchenkaat en Berouw , Tooneelfpel. ■ De Verbeterde Dwaas, Tooneelfpel. ■ Tot Middennacht of List tegen List, Blijfpel. ■ De Snijder en zijn Zoon Blijfpel. De Graaf van Waltron, of de Subordinatie, Krijgfpel. > 't Huwelijk door een Weekblad, Blijfpel. De Indianen in Engeland, Blijfpel. t— 'i Zèstienjaarig Meisjen, Blijfpel. —— Méropé, Treur-, ^pe]_ De Schrik is V Meest, Tooneelmaatig Spreekwoord. ' 1 Thirza, Treurfpel. ■ Fanfan en Klaas, of de twee Zoogbroeders, Tooneelfpel.— Tartuffe , 151 ïjfpel. ■ Jonker Windbuil, of de drie dubbelde Minnaar, Klugtfpel. B IJ-  < '73 > v. B IJ ZONDER HEDEN. r. S ij zonder verhoor van een boer, die zijne vrouw had doodgeslagen. e a i l l i u w. JLloe oud zijt gij ? Boer. Mijn help ! Heer eailliuw, daar weet i.k niets van ; ik heb nooit mijn vermaak gezocht in het optellen van mijne jaaren, en gij kunt ligt begrijpen , dat ik geen aanvang zal maaken met dat geen, het welk waarfchijnlijk voor mij niet heel genoeglijk zal wezen. bailliuw. Maar ten minften zult gij wel ten naasten bij uwen ouderdom weeten? boer. Ik zeg u andermaal, dat ik 'er niet van weet; maar het hangt alleen aan u , om het mij te doen weeten. Beveel , dat men mij deze boeien afneeme pn de deur opene; gij zult zien, met welk eene ge-  < 174 > gezwindheid ik zal heen loopen, om mijn doopfeel to haaien. bailliuw. Zijt gij langen tijd met uwe vrouw getrouwd geweest ? boer. Meer dan tien eeuwen, zoo ik het afmeet, naar het hartzeer en de verveeling, die zij mij veroorzaakt heeft. bailliuw. Twistedet gij niet dikwijls met malkander ? boer. Zeer dikwijls; en indien ik van den duivel ■ was bezeten geweest, gelijk zij — de Hemel zij hare ziel genadig ! - . ■ dan zeker hadden wij elkander wel tienmaal daags den hals gebroken, federd den eerften dag, na ons trouwen. b a l l i u w. Waart gij niet befchonken , toen gij haar floegt. t boer. Ik wenschte wel, dat dit de Hemel behaagt had ; voor eerst had ik dan het vermaak gehad, van mij dronken te drinken; en ten anderen had ik mijn wijf niet doodgeflagen: want ik had nimmer een'kwaaden dronk. bailliuw. Gij hebt dan de gewoonte van u dronken te drinken ? boer. Nu en dan, als de wijn goed en niet duur is. b a i l l u w. Was uwe vrouw boosaardig ? boer. (Eene deftige houding aannemende.) Kom, kom , Heer bailliuw! het voegt geen vrijër, gelijk gij zijt, te weeten, tot hoe verre de boosaardigheid van eene vrouw gaan kan. De bailliuw en de boer vervolgden dit verhoor op den eigen voet. Toen het zelve was afgeloopen, zeide  ♦d 175 > zeide de eerfte: zie daar u, volgens uwe eigen bekendtenis, overtuigd, dat gij uwe vrouw vermoord hebt; ik kan, uithoofde, dat zulks zonder opzet gefchied is, u alleen tot de galei verwijzen ; maar indien ik u deze ligte ftraf opleg, vrees ik, dat een hooger Gerechtshof u zal veroordeelen, om opgehangen te worden; zoo ik integendeel fchrijf, dat ik 11 zal doen ophangen, hoop ik , dat gij met de galei zult vrij komen. Wel nu, andwoordde de Boer, vrij koeltjes: laat het hangen weezen! fchrijf, dat ik opgehangen zal worden; ik verlaat mij tp u , doe uw best voor mij. Indedaad, de origineele draai van dit regtsgeding maakte zulk eenen gelukkigen indruk, ten voordeele van den misdadiger, die zoo wel zijn rol voor de Opperregters, als voor de Bailliuw van het dorp vol hield, dat hij met eenpaarige ftemmen enkel tot de galei verwezen werd. 2, TWEE THEATER-ANECDOTEN. Op een warmen zomerfchen dag fpeelde men op era zeker tooneei de Jagers en hetM'lkmeisjen. De kleermaker des tooneels, een vroome katholiek, vertoonde den beer. 'Er ontftond een hevig onweder. In den oogenblik , als de beer zich met den jager, welke zich dood veinsde , bezig hield, kwam 'er een harde donderflag! de katholieke beer verhief den rechter voorpoot, zegende zich met het teken des kruifes en kroop . agter de fchermen. Op  < 176 > Op een liefhebberij• tooneei fpeelde men clavigo; de man, welke den held des fluks vertoond had, vond niet raadzaam, zijn gewaand-verkreegen roem door onbeleefdheid te verzwakken; hij befloot dus tot de opftanding, en trad, na zijnen dood, voor het publiek, met de volgende woorden: „ De goedkeuring alleen van een zoo keurig oordeelend publiek konde den dooden clavig o bewegen, weder in het leven te keeren " MEN"  < 177 > MENGELWERK. i. SCHETS van een' DEUGDZAAM MAN» Naar het Fransch van m. s o r e t, Ondanks all' onzen waên, en ftoute onzinnigheden, Voert, eiken dag, de dood ons nader aan het graf; Werpt Vorftendommen neêr, verwoest de fterke fteden $ En rukt de koningen van hunne zetels af. Hovaardigheid, zoo trotscn op eigen eer en gaaven , Bouwt zich eene Eerzuil op, aan de eeuwigheid gewijd, Belachlijk denkbeeld! ook die grootsch verfierde graven Zijn ééns een zeek're prooi van d'onverzaaden tijdl M Aan-  < > Aanbiddelijke deugd — met god'lijk licht omgeeven, Gij die den rijkstroon eer, aan boeien grootheid biedt, Gij doet geluk en dood voor u met eerbied beeven, En leeft, als alles keert tot zijn oorfpronglijk Niet. Hij heeft geen wisfeling van 't grillig lot te vreezen, Die aan uw godd'lijk beeld zich en zijn' eerdienst hecht.Hij zal (en't kost hem niets) groot, onverwonnen weezen, Schoon rampen op hem woên.of 't heil hem roozen vlegtt'. Hij zal reeds in zich zelv' het beeld zijns Scheppers eeren , Zijn' wil en hart gereed doen buigen voor Gods wet; En als de grootfte plicht voor aü' zijn rede leeren, Hoe z' op den zuivren dienst vanhaaren Schepper lett'. Hij zal gewis elk mensch als zijnen broeder achten, En, zonder eigenbaat tot 's naasten dienst bereid, Het góede, waar hij kan, met ijver trouw betrachten. Niet dienstbaar aan belang of aan hoogmoedigheid. Hii zal zich nooit aan nijd of laster overgeeven, Nooit fchetst hij andrer zwak met zwarte kleuren af. Z^tiij de fout verfoeit, hij mint, die haar bedreeven, Beklaagt het ongeluk, dat daartoe de oorzaak gaf. Hij  < 179 > Hij zag door God zich, in den rei der fcheps'len, ftellen , Die hunnen leeftijd zelf verkorten door 't belang; Daar werkt hij voor 't geluk van zijne Lotgezellen, Gehoorzaamt wet en recht, en handhaaft zijnen rang, Hij ziet zijn levenstijd gerust ten einde Ioopen, Voor waarheid en voor deugd bleef fteeds zijn hart bereid; Hij wilde op aarde niets, dan't heil zijns aanzijns hoopen, En wagt gelaten op den wenk der eeuwigheid. Het loon zijns levens is het einde van zijn leven, Hij weet, hij zal door 't graf tot zijne rustplaats gaan, Waar helden roem verdwijnt en ftoute helden beeven, Daar vangt zijn zegepraal, zijn roem voor eeuwig aan. M * DE  2. DE VERGENOEGDE JONGELING. Eene Fabel. * 1 ■ ■» Ik zing den jongeling , die in den bloei van 't leven , Bedeeld met vriendfchap, eer, gezondheid en geluk, Van fchelmfche wandaên vrij, door weetlust aangedreeven, Gevoelig voor de deugd en voor zijn's naastensdruk , Zijn gansch geluk geniet, met vergenoegde zinnen ; Maar, zonder vaderland, geen meisjen mag beminnen. Hij ziet den Roozenknop met vergenoegen bloeien; Bewondert all' de pracht van 't rijzend zonnevuur ; Hij ziet het needrig gras bij trotfche Ceders groeien , En opent zijne ziel voor 't fchoone der Natuur. Hij hoort in't Iuist'rend bosch den toon der Nachtegaaien, Daar rijst met hunnen zang zijn'ziel tot God om hoog, Wiens  < i8r > Wiens zorg Voor all'wat leeft,door niets zich laat bepaalen, Wiens zoon zelfs om den mensch in 't ftof der aarde boog! Verheugd, dat hij beftaat, is hij vernoegd van zinnen; Maar — heeft geen vaderland, en mag geen meisjen minnen, Zijn hart, nooit voorbedagt op listige euveldaaden, Waarvan de menscheid gruwt, en 'treingeweetenijst, Schoon niet van dwaaling vrij,vindt in zich zelv' de zaaden, Waar uit de fchoone vrugt der welbewustheid rijst : Dan, ongewoon zich zelv' eene eerzuil op te richten; Volgt hij het voorbeeld na, dat hem Gods liefde gaf; Vervult als burger, mensch, en vriend zijn' duure plichten, En wijst, die hulp'loos klaagt, nooit met verachting af. Hij zoekt in weldoen heil, en is vernoegd van zinnen; Maar —heeft geen vaderland, en maggeen meisjen minnen. (men; Men ziet hem nooit met drift den mensch,zijn' broeder,doeHij redt, zo veel hij' kan, hem dieonfchuldigdwaalt; Men hoort hem nooit zich zelv' verachten noch beroemen, Terwijl de trotschheid door den fchaam'len mantel ftraalt; De Wraakzucht kent hij niet, zoo min als 't bits benijden ; Waar hij 'tgevoel van list, belang, en heerschzuchtziet, M 3 Daar  < i8a > Daar zucht zijn'ziel tot God voor hun die fchuldloos lijden; Hij vloekt die wandaên wel, maar vloekt den daader niet, Zo kweekt hij menfchenmin, en is vernoegd van zinnen; Maar — heeftgeen vaderland, en mag geen meisjen minnen. (ven, Noch vrees noch hoop kon ooit zijn vasten geest doen beeHij vleit om niemands gunsten vreest voor niemands haat, Hij wenscht tot 's naaftens nut, maar onbekend te leeven ; Hij achtvefftand en't hart, maar geen geluk noch ftaat. Zich zelf altoos gelijk, is hij vernoegd van zinnen; Maar —heeft geen vaderland, en mag geen meisjen minnen. De wellust lokt hem wel tot weeld'rige vermaaken, Bevallig in den fchijn, aanlokkend voor de jeugd, Maar deed hem nooit de ftem van 't rein gewisf' verzaaken, Vervoert hem nooit geheel van't heilig pad der deugd. Zoo leeft hij fchuldeloos, en is vernoegd van zinnen, Maar - heeft geen vaderland, en mag geen meisjen minnen. 't Gezellig leven geeft hem aanfpraak op genoegen; Hij kent de vrindfchapregt, en van den fterkftenkant) Hij weet naar minderen befcheiden zich te voegen, En grooten bieden hem ook ongevergd hunn' hand. Dus  < i83 > Dus leeft hij welbemind, en is vernoegd van zinnen , Maar — heeft geen vaderland, en mag geen meisjen minnen. Een eerlijk ambt verzorgt den nooddruft van zijn leven , En zelfs in ruimer maat, dan wel Natuur vereiscbt; Hij kan zijn lichaam rust, zijn'geest verkwikking geeven , En weet, wat fchoone weg den wijzen derwaards wijst. Hij heeft genoeg geleerd om weetlust aan te kweeken ; Herleest'tgefchichtboek na,vindt in de dichtkunst fmaak; Leeft dus in overvloed, heeft niemand iets te fineeken,• Bearbeidt onbenijd zijn' opgenoomen taak. Dus leeft hij buiten dwang, en is vernoegd van zinnen; Maar«- heeft geen vaderland, en maggcen meisjen minnen. ó Dichter! hebt gij ééns der waarheid trouw gezwooren, Waarom dan legt g' een blaam op'tganfche Dicbt'ren" Geen grooter' fabel is in de oudheid op te fpooren: (c^001' Onwaarheid ftraalt bij 't flot van ieder zangdeel door, Wie was bij 'tgroost'geluk, ooit vergenoegd van zinnen? Die, zonder vaderland, geen meisjen mogt beminnen. M4 MIJN  < Jo4 > 3- UÏJ tt É WENSCHEN. Naar 't Fransch van den Abt, de reijraC. Indien ik vrijheid had te kiezen Uit all' den rijken fchat der goón , Noch goud noch zilver zou mij aandoen , Noch eer, noch roem, nochmagt, noch kroon. ' iVernuft zou wel begeerlijk fchijnen , Zo dat genoeg waar tot geluk, Maar ach.' hoe veelen zijn vernuftig En zuchten echter in den druk. En daar vernuft alleen bij and'ren Vaak niets dan Iout're dwaasheid is 4 Zo neemt hij, die verftandig handelt, Zijn' keuze in dezen meer gewis. . • Ik  < 185 > Ik zou dan dus de Goden imeeken : O Gij, die 't gansch Heelal beftuurt, Gij Machten, door wier wil wij leeven , Door wien *t beftaan der waereld duurt, Van all' wat gij den menfch kunt ichenken , Van all' uw' gaven, al uw fchat , Hoe grootsch, hoe heerlijk ook de weldaên Zijn, die uw hemelrijk bevat: Ziet hier, wat ik alleen mij wenfche, Een edel, een gevoelig hart , Verftand, om mij getrouw te leiden , Een vriend, die deele in heil en fmart. M 5 Naar  < i86 > 4- A*aar *C Hoogduitsch uk het land. p. 164. Vriendin! waarom ik weene? zie Dit roosjen, dat nog gist'ren bloeide; Nu hangt het blaad'loos bij zijn' ftruik, Dit deed de ftorm, die gist'ren ioeide. Zou ik dit ftervend bloempjen niet Een traan van ftil gevoelen fchenken? Zou ik een roosjen fterven zien, En aan mijn eigen dood niet denken! Dat ik nu weene! en Gij, bezoek De roos, die op mijn graf zal groeien: En ziet g' een roosjen bladeloos Bij 't ftruikjen kwijnend nedervloeiën, Emile.' zeg mij, zoudt ge dan Dit niet een teder traantjen fchenken? Niet wcenende aan uw Melidor, Bij 't afgevallen roosjen, denken? Naar  <[ i87 > 5- JVto 't Hoogduitsch van jacoei, uit het zelfde Boek. Is ook een wormpjen te beklaagen, Dat aan een roozen-blad gehecht, Leefde in het best der zomer-dagen, En met zijn rooze • blaadjen ftierf? 't Zag immers 't bloeien van de roozen, En ademde den zomerwind; 't Heeft zich eene Egaê uitgekoozen, En zijn geflacht dus voordgepland. 't Heeft vrolijk, in de fchaauw der boomen, Met andre wormpjens meê gefpeeld; Vernoegd, en zonder zorg of fchroomen, Zich in de fchepping meê verheugd, 't Is waar, gij hebt hem weinig dagen Des levens toegeftaan, Natuu •' Gij deed één oogenblik hem klaagen, Bij 't angstig naad'ren van den dood: Maar toch, gij hebt hem all' gegeeven, Wat g' ooit aan eenig fchepfel fchonkt: Een wormpjen kan geen jaaren leeven; — Het heeft geleefd, het heeft geliefd.' Naar  < i88 > 6. Naar 't Hoogduitsch van uit het zelfde Boek, «=============!>. J&eg, waar zijn die viooltjens heen, Die hier zo glansrijk bloeiden; Die voor der bloemen koningin Tot eenen eerkrans groeiden? Ach, jongling! weg is 't lente-weêr„ Hier bloeien geen viooltjens meer. Zeg, waar zijn nu die roozen heen, Wier bloei wij zingend' vierden: Die Herderin en Herders-knaap Den hoed en boezem tierden? Ach, meisjen.' weg is 't zomer-weêr, Hier bloeien thands geen roozen meer. Wijs mij de koele beekjens aan, Waar die viooltjens wasten; Die met een zacht gemurmel zich In 't vrugtbaar dal ontlastten. Hier brandden lucht en zon te zeer, Die koele beekjens zijn niet meer! Zo  ►d 189 > Zo breng mij aan den geur'gen oord, Waar ééns die roozen ftonden, Wier herderin en herder zich In liefde zalig vonden! Ach! wind en hagel woedden zeer, En deze lustplaats groent niet meer I * Zeg mij, waar is het meisjen, dat Hier ééns viooltjens plukte, Als ik haar zag, vol eerbre fchaamt' Op haaren bloem - mand bukte. Ach, jong'ling! fchoonheid is zoo teer, Ook 't lieve meisjen is niet meer! * ó! Zeg mij, waar die zanger is, Die op vergoodde wijzen, Wist, roos, viooltje en herderin En weide en beek te prijzen? Ach, meisjen! 't leven is zo teer! Die fchoone zanger zingt niet meer ! Mar  < 19° > 7- Naar 't Hoogduitsch. I i' 'I Vliegt , mijn' zuchten.' ijlings voord Naar den lang bekenden oord ; Klaagt mijn liefde , dringt u in Bij Haar, die 'k alleen bemin ; Doch gij moet voorzigtig zijn , Spreekt niet van mijn zielepijn; Vraagt zij de oorzaak van mijn leed , Houd u of g' 'er niets van weet; Ziet gij, dat zij 't weeten wil , Zo ontdekt het haar, doch ftil ; Zegt, dat haare liefde mij 't Toppunt aller wenfchen zij / Zo zij dan mijn' trouw belacht, Zegt ik heb mij ook bedacht; Zegt, dat zulk een liefde mij Taam'lijk onverfchillig zij. DE  4 191 > 8. DE KUNST DOOR DE LIEFDE BEKROOND. Cjliceertjen, zuikerzoete meid ! De frisfche roosjens, die gij piuktet, En, tot een kroontjen zaamgebreid , Zoo goêlijk op mijn hairen druktet, Zijn mijn gezang tot rijker loon , Dan al de vleiende eerlaurieren , Waarmee Latonaas groote zoon Het juichend dichterdom wil lieren; Ja, deze blijk van zuivre min, Die ziel - verrukkelijke kroning , Heeft voor mijn hart meer glorie in , Dan de allerfchittrendfte eerbetooning. Gun mij dan , wellust mijner jeugd , Die mij mijn' vrijheid wist te ontrukken , Mijn' dankbaarheid en gulle vreugd, Met duizend kusjens uittcdrukken.' O.P  < I92 > g. OP DE AFBEELDING VAN DEN HEES W. B I N G L E IJ. «... . , . 1 > Dit is hij, op wiens kunst het fchouwtooneel zal roemen, Zoo lang de Batavier door ed'le kunst - min gloeit; Wien Melpomene fiert, met onverwelkbre bloemen, Verwekt uit eiken traan, die bij zijn fpeelen vloeit, B0DDAERT, J. V. D.  i. ONTWERP EENER GESCHIEDENIS DER UITERLIJKE ZEDEN, In Brieven. (Vervolg van Bladz. 20.) Zindelijkheid is mede een gedeelte des uiteriijken aanï ziens. Bij de eerfte overweging zoude men het in twijfel trekken, of dezelve der menfchelijke natuur eigen zij, of alleen als een gevolg der verfijnde zeden moet befchoud worden. Het eerfte wordt daar door waarfchijnlijk, wijl men de zindelijkheid aantreft bij verfcheiden volken, welke in de kunften des gemeenen levens niet verre gevorderd zijn. De wilden op de karaïbfche N eilan-  < 194 > eilanden, welke] voormaals een talrijk volk uitmaakten, worden ons als zeer zuiver en zindelijk afgefchetst. Op het eiland Oïaheite beminnen beide de fexe zeer de zuiverheid ; zij baaden zich dikwijls , eeten en drinken nimmer, zonder zich vooraf en na het zelve gewasfchen te hebben, en houden zoo wel hun lichaam als gewaad zuiver en fchoon. De negers, voornaamlijk die te Jrdrah aan de flavenkust gevonden worden, zijn ongemeen bezorgd voor de zindelijkheid; zij wasfchen zich 's morgens en's avonds, en maaken, door fpecerijachtige kruiden zich welriekende. In de ftad Benin in Guinea bezigt men vrouwen, om de ftraaten zuiver te houden, en hierin worden zij zelfs van de Hollanders niet overtroffen. In Korea betreurt men drie jaaren den dood zijner naastbeftaanden, en geduurende dien tijd wascht men zich nimmer; de onzuiverheid moet dus aan deze lieden, even als aan ons, treurig voorkomen. Dan men vindt ook zéér veele voorbeelden , welke het tweede fchijnen te bevestigen, dat, naamlijk de zuiverheid den menfehen niet natuurlijk, nietaangebooren zij. Ammianus marcellinus verhaalt van de Hunnen, dat' zij een en het zelfde kleed zoo lang droegen, tot het door morfigheid en ouderdom in ftukken van hun ligchaam viel. Plank arpin, welke de Tartaaren in 1246 bezocht, zegt van hun, dat zij nimmer handen of voeten waschten; nimmer een tafel, vat of kleed reinigden; dat zij, even als de zwijnen, alles tot fpijze maakten , het ongedierte niet uitgezonderd , het welk op hun omkroop. De tegenwoordige bewooners van Kamfchatka komen met deze befchrijving in alles overeen. De morfigheid der noordamerikafche wilden in hun voed-  < 195 > Voedfel , hutten en kleding overtreft alle verbeelding, daar zij hunne klederen nimmer verwisfelen, ten zij dezelve in lappen nedervallen, en nimmer zich wasfchen of reinigen , zoo worden zij door het ongedierte verteerd. De Esquimaux en veele andere volken zijn even zoo onzindelijk. Daar de zindelijkheid zeker vlijt en oplettenheid vordert, zoo moet dezelve bij eenige wilden het werk der natuur zijn , en de vuilheid moet bij anderen van eene ongevoeligheid voordkomen , welke tegen de natuur ftrijdt. In den grond ftaat de vuilheid ieder mensch tegen, is de zindelijk aangenaam; zelfs zulken, welke aan de onzuiverheid gewoon zijn , behaagt echter de zuiverheid van anderen. Het is waar, dat de fmaak aan reinheid , even als de fmaak aan orde, aan evenredigheid , aan tefamenftemming , geduurende deszelfs kindschheid , bij de wilden zeer zwak is; heure fterkfte tegenftreeffter is de ongevoeligheid, welke de wilden op eene overgedreevene wijze aankleeft. De groote vermoeijingen op de jagt maaken hun de huislijke rust aangenaam , en wanneer de onreinheid eenmaal tot gewoonte geworden is, laat zij zich nimmer gemaklijk overwinnen. Echter gaat de zindelijkheid met de zeden gepaard, en wordt bij eene arbeidzaame natie — gewoonte, daar bij heeft de mensch den fmaak aan onreinheid niet te vergeefsch verkreegen, derzelver nut valt te zeer in het oog, en zij bevordert de gezondheid even zoo fterk, als de onzuiverheid ongezond is. Befmettelijke ziekten, aanfteekende koortfen en andere vuile ziekten waren voorheen in Europa menigvuldiger , dan nu, vooral in groote fteden, waar eene meenigte N 2 volks  voiks in nuizen en enge ftraaten op één gepaüt zijn. Parijs befloeg, ten tijde van Hendrik IV. niet eens het derde deel van deszelfs tegenwoordige ruinite, en bevatte echter bijna het zelfde getal inwooners. In London zijn thans de huizen veel grooteren de ftraaten breeder, dan voor den grooten brand in 1666. Ook is het onderfcheid ten aanziene des voedfels aanmerklijk. Voormaals leefden zelfs lieden van aanzien het geheele jaar door van ingezouten fpijzen; tegenwoordig gebruikt men het geheele jaar door verfche voedfels; tuinvrugten en wortelen maaken thans een aanmerklijken tak van beftaan uit — dan de hoofd - oorzaak is de algemeen toegenoomen zindelijkheid; in Conjlantinopolen heerfchen de aanftekende ziekten even fterk , als voormaals , niet zoo zeer, wegens de fchadelijkheid der lucht, als wel, wegens de onreine en enge ftraaten. Men ziet dus, dat de fmaak aan zuiverheid ons natuurlijk eigen is; ik zeg nog meer: De zindelijkheid is blijkbaar een deel onzes beftaans, zij is dus een pligt, welke men zich zeiven fchuldig is, derzelver beoefening wordt met goedkeuring beloond en derzelver verzuim met verachting geftraft. De fmaak voor zindelijkheid is onder alle menfehen niet in gelijke maate verdeeld, zoo min als eenig ander foort des zedelijken gevoels; en, zoo als het een voorwerp uit zijn aard zindelijker is, als het ander, zoo ook verfchilt hier in de eene natie van de andere. Jk geloof dat zulks het getal is, bij de Japannezen ,. welke zoo uitneemend zindelijk zijn, dat hun de Hollanders zelfs onzuiver toefchijnen. Hunne herbergen zijn zoo min eene uitzondering hier van als hunne geheime gemakken, waarin overal water bij de hand is, om zich, bij het heengaan te  < 19? > te wasfchen. Ik geloof, dat zulks ook bij deEngelfchen plaats heeft, die, hoog of laag, rijk of arm , bij de ganfche waereld voor zindelijk bekend zijn: Niet zelden vondt ik eenig genoegen ln deze zoo zonderlinge overéénkomst tusfehen eiland-bewooners, zoo verre van eikanderen verwijderd ; dan , ik werdt overreed, aan deze overéénkomst niet meer te denken, federd ik ontdekt hebbe, dat de Engelfchen niet altijd zoo zindelijk geweest zijn, dan nu. TWEEDE BRIEF. In de eerfte tijden der waereld leefde men op eene zeer eenvouwige wijze; men wist niets van die zoo zeer gewoon geworden behoefte, welke men weelde noemt. Rebekka, Rachel en Jethro's dochter hoededen de kudde hunner vaderen; zij waren wezenlijk herderinnen. Jonge vrouwen van goeden huize haalden met eigen handen het water uit de bronnen; de werkman, welke het bruidsbed van Ulisjes maakte, was Ulisfes zelf. De Prinfes Naufikaa waschte de klederen heurer familie , en de Prinfen, heure broeders, fpanden, bij haare wederkomst, de paarden van den wagen , en bragten de wast binnen." Koninginnen en zelfs Godinnen hielden zich onledig met fpinnen; hier van daan is het misfehien, dat de vrijsters in Engeland Spinflers genoemd worden. Telemachus gaat in de vergadering des raads met geen ander gevolg, dan met twee honden. Voor den wagen van Priamus waren zijne eigen zoonen gefpannen , toen hij Achüles opzocht , om het lichaam van zijnen zoon Hektor te losfen. Telemachus fpande zelf de paarden voor zijnen wagen. De Helden van Homerus flagteden en bereidden N 3 zelve  < 193 > zelve hunnen maaltijd. AcUlks, welke bij de bovengemelde gelegenheid Priamus onthaaldde, doodde een fneeuwwit fchaap, en zijne beide vrienden trokken het zelve de huid af, en bereidden het; Achilles verdeelde zelf het gebraaden vleesch voor allen. In Engeland was, ten tijde van eduard III nauwlijks zilver te vinden ; aan goud was niet te denken. De belastingen werden met onderfcheiden zaaken betaald en het geld, dat 'er was, werd in de kasten der groote vrijheeren bewaard : zelfs de koningen van Engeland legateerden zilverwerk , het welk , naar ons oordeel, van zulk eene geringe waarde was , dat een man van middelmaatige omftandigheden zich fchaamen zoude , zoo iets in zijn testament te plaatfen. Wij komen nu tot de befchouwing van zulke uitwendige zeden, op welke de innerlijke gemoedsgefteldheid een nog fterkeren invloed heeft, en wij willen den lezer door -een algemeen overzicht daar toe voorbereiden, eer wij ons in bijzondere omftandigheden inlaaten. De mensch is van natuur een vreesachtig fchepfel , wijl hij de gefchiktheid niet heeft, om zich voor wederwaardigheden te befcliutten; maar in gezelfchap grijpt hij moed, en geeft zijnen haat tegen zijne vijanden den losfen teugel. In de jagt worden de menfehen, door de dageüjkfche oefening, om onfchuldige dieren te dooden , tot wreedheid gehard; zij worden erger, dan beeren en wolven, wijl zij tegen hun eigen geflagt wreed kunnen zijn; het rustig en zittend leven der herders ver- zagt de ruwe zeden des jagers, en de akkerbouw, welke de vereeniging van veele handen tot ééne bezigheid vordert , verwekt den fmaak voor wederzijdfche dienstbe» tooningen. Dan, weldra mengt zich de begeerte, om iets.  < 199 > iets voor zich te verwerven, mede in bet fpel, en verftoort den gelukkigen aanvang der menschlijke verfijning. Eene kloeke huishouding verfchaft de noodwendigheden des levens in overvloed, en baant daar door den weg voor kunsten en weetenfchappen. Schoone huizen , heerlijke hoven en rijk huisraad zijn wenschlijke voorwerpen; de liefde ter bezitting wordt meer en meer fter.1 ker, en treedt elke verhindering der rechtvaardigheid en eere met voeten, ten einde bevrediging te erlangen; 'er ontftaan verfcheidenheden van rang, en daar door tweedragt en afgunst, ja zelfs rijst het oorlog op, ook onder leden vaneen en hetzelfde volk, en daar het aan elk vrij ftaat, zich zei ven te wreeken, zoo verflindt weldra deze drift alle andere hartstochten. De ongelijkheid in rang en vermogen verwekte de ongezellige hartstochtera, vooral trotschheid, welke eene gewoonte veroorzaakt, voorheen zoo zeer bij de wilden in zwang, om, naamlijk, mannen, vrouwen, honden en paarden te Aagten, om dezelve een afgeff orven legerhoofd of aanvoerder ten offer te brengen. Zulk een mengfel van eigenbaatige en woeste hartstochten, welke alles waagt, om bevredigd te worden , en het gezellig leven minder weldaadig maakt, laat zich doorniets beteugelen, ten zij door heilzaame wetten; eene oogenbliklijke verhindering ontvlamt de begeerte nog meer; maar een aanhoudende tegenftand doodt zelfs de woedenfte hartstocht. Het aanzien eener goede regeering gaf aan de weldaadige neigingen meer leven, en de zucht voor gezelligheid , welke, wel is waar, niet hevig , maar echter onophoudelijk werkt, bragt da wederzijdfche dienstbewijzen weder in zwang. Eene omftandigheid droeg veel bij, om den invloed der ongezellige hartstochten te verzwakken; de eerfte gezelfchappen waren klein, en kleine ftaaten, welke elkanders naN 4 buu-  < 200 > buuren zijn , brengen geduurigen twist en tweedragt voord. De verbinding van veele zulke kleine ftaaten tot één groot rijk vervreemdt de lieden meer van hunne vijanden, en maakt hunne denkbeelden vreedzaamer. In zulk eenen toeftand heeft men de behoorlijke rust en gefchiktheid, om de vreugden des gezelligen levens te ondervinden: men begrijpt,dat eigenbaatige en rustelooze hartstochten de gezelligheid verwoesten , en uit liefde voor gezelligheid laat men zich gaarne de ftrenge tugt van beperkte hartstochten en temmende zeden welgevallen. Hevige driften, welke de rust des gewoonen levens verftooren, vinden nu geen plaats meer, zelden hoort men van dezelve; de menschlijkheid wordt gewoonte en de gezellige hartstochten behouden de overhand. De mannen worden hoflijker door den omgang met vrouwen , en hoe eigenbaatig dezelve ook in den aard zijn , wikkelen zij zich echter in de gunst, door den aangenamen fchijn van belangeloosheid. Het op deze wijze verfijnde eigenbelang wordt eene wezenlijke drijfveder ter vorming der zeden: Doch wat ontftaat hier uit ? de onrustige en hevige hartstochten worden begraven , om nimmer weder te herleeven, en de ganfche ziel blijft alleen van eigenbelang beheerscht. Bij de eerfte levenswijze der menfehen, onledig met jagt en visfeherij , is weinig te famenhang onder de enkelvouwige leden der maatfehappij te vinden ; elk denkt op zijn eigen behoefte, en het eigenbelang heerscht overal: De ontdekking , dat jaagen en visfehen in gezelfchap beter flaagt, bevordert reeds eenigennaate de gezelligheid bij deze levenswijze; bij het herdersleven zet zij reeds vasten voet en behoudt voornaamlijk aldaar de overhand , waar huishoukunde en handel bloeien. Het bijzonder belang wordt door gezellige goedwilligheid bevor-  < 201 > bevordert en eene natie is gelukkig, naar de maat der vaderlands-liefde, welke bij dezelve heerscht. Dan de rijkdom, 't zij door verovering, 't zij door den handel verworven, brengt zucht naar zinlijk vermaak en brasferij voord ; naar maate deze toeneemen, neemen de gezellige neigingen af en verdwijnen eindelijk geheel en al- Dit ziet men duidelijkst in gegoede fteden , welke lang door een uitgebreiden handel in bloei geweest zijn; eigenbelang wordt deheerfchende hartstocht; vriendfchap houdt op ; bloedverwantfchap zelve acht ,men weinig; elk denkt opzijn eigen voordeel, en liefde tot gewin en zinnelijk genoegen, is de godin, welke allen dienen en zodanig komen de zeden der menfehen, in heuren voordgang , eindelijk weder daar , waar zij begonnen waren; eigenbaat heerscht even fterk in den laatften en hoogst verfijnden toeftand der maatfehappij, als in heuren eerften en wildften. Van deze algemeene befchouwing van den voordgang der zeden komen wij op eenige bijzondere omftandigheden. Het eerfte, het welk wij ontmoeten is de wreedheid omtrend vreemden, welke zich mede van tijd tot tijd op de leden van een en het zelfde volk uitftrekt. Toorn en wraak heerfchen bij de wilden doo'rgaands; het komt nimmer bij hun in de gedachte, eene hartstocht te onderdrukken: Echter is dit character niet algemeen; eenige volken kenmerken zich door hunne menschlijkheid, gelijk wij reeds in den eerften brief gewaagden. Toorn en wraak waren characlertrekken onzer europifche voorvaderen, daar door werden zij wreed en verfchriklijk. De Gothen waren zoo bloedgierig , dat zij bij hunne eerfte invallen in het roomfche gebiedt, mannen , vrouwen en kinderen neW 5 der-  KT 202 > derfloegen> Procopius verhaalt, dat zij, bij een dezer invallen, Italiën arm aan volk maakten; intusfchen waren zij een eerlijk volk, en door de befchaving, welke zij in de meer verlichte oorden van Europa verkregen , werden zij door menschlijkheid even zoo merkwaardig, als zij voormaals door gruwzaamheid geweest waren. Na dat Totila, hunne koning, Rome na eene lange en bloedige belegering had ingenomen, gedoogde hij niet, dat een eenige in koelen bloede gedood, of eene vrouw ter oneere aangegreepen wierde. Men kan zich, zonder fiddering, de wellustige gruwelen niet errinneren, welke de tartaaren aan volken pleegden, die van hun, onder Gengiskan en Timur Bec aangevallen werden. Een Scijt, zegt Herodotus, overhandigt den koning den kop eenes vijands, door hem in den flag gedood, en die geen kop brengt, bekomt niets van den buit; hij voegt 'er bij, dat veele Scijten zich met menfchenhuiden bekleedden en uit de bekkeneelen hunner vijanden dronken. Diodorus Siculus verhaalt van de Galliërs, dat zij de hoofden der in den ftrijd verflagen vijanden huiswaards namen, balfemden, als hunne voornaamfte zege* tekenen in kasten bewaarden en met de fommen pronkten, welke de vijanden der verQagenen voor deze hoofden te vergeefsch geboden hadden. In foortgelijke omHandigheden zijn de menfehen op de ganfche waereld eenerlei; het aftrekken der bekkeneels-huid van de hoofden der vijanden , nog heden bij de Amerikanen gebruikelijk, is even gruwzaam en onmenschlijk. Geene wilden zijn gruwzaamer, dan de Grieken en Trojaanen waren , naar de befchrijving van Homerus ; menfehen in koele bloede geflagt; fteden in de asfche gelegd; vorften aan den laaglïen hoon ten prooi gegee- ven;  < 203 > ven ,• geen eerbewijs aan ouderdom of fexe ! de Jonge Aarast, die van zijn wagen geworpen was, en opzijn aangezicht ter aarde lag, werdt door Menetowverfchoond. Agamemnon verweet'zijnen broeder deze verfchoning \ „ laat," zeide hij, » niemand den dood ontgaan, zelfs niet het fchreiënd kind in 's moeders armen; alle heure zoonen moeten met Mum vallen, en op deszelfs puinhoopen begraven liggen." Den fmeekenden doorboorde hij met zijn fpeer , zette den voet op het lichaam en rukte dezelve 'er dus weder uit. Hektor berooft Patroclus van zijne wapens, fleept den verflagenen herom, en zweert den kop van den- romp te houwen, en het verfcheurde lichaam den Trojaanfchen honden ten prooie te zullen geeven ; de geheele ïrojaanfche krijg is vol onmenschlijkheden , toont ons tooneelen , den waaren held onwaardig. Even zoo onmenschlijk was Achil, toen hij IMtors lichaam aan zijnen wagen gebonden , naar het fchip fleepte ; in een tooneei tusfehen Hector en Andromeda wordt de behandeling der overwonnen vijanden pathetisch befchreeven. Vorffen werden vermoord, en hunne lichaamen den honden en gieren ten buit gegeevcn : zuigelingen werden tegen den wand gcflingerd ; vrouwen van den eerften rang genoodzaakt , de laagfte flaaven - dienften te verrigten. Hector verheelt het niet, dat zijne Gade, wanneer Troje verwonnen zoude worden, veroordeeld zoude worden, als de laagfte flavin, water te haaien. Hecuba beklaagt zich, bij Euripides, dat zij als een hond voor Agamemnons huis aan ketenen gelegd was, en foortgelijke woeste zeden worden in veele andere griekfche treurfpelen befchreeven. Prometheus rooft het hemelsch vuur, om den menfehen het leven te geeven; ter ftraffe daar voor,  < 204 > voor , wijl hij vernuftige fchepfels het aanzijn geeft, befluiten de goden, dat hij aan een rots geketend , den roofvogelen ter fpijze zal gegeeven worden. Vulcaan wordt van Aefchijlus ten tooneele gebragt, hoe hij met de keten fchudt, welker eene einde hij aan eene rots, het andere einde aan de borstbeenderen des misdadigers nagelt; wie anders , dan een Amerikafche wilde, kan zulk een tooneei zonder afgrijzen befchouwen. Elke verzameling van toefchouwers zoude in onzen tijd een tooneei verfoeien, waarin eene vrouw van heure kinderen vermoord wierd, en echter werdt zulks in de Electra van Sophocies met goedkeuring voorgcfteld. Stobceus haalt eene fpreuk van Memnder aan, dat zelfs de Goden een oorlogsman niet menfchelijk maaken kunnen; geen wonder , dat de griekfche helden woest en onmenschlijk waren, daar men niet alleen den ftaat, maar xelfs enkele menfehen beoorloogde. In onzen ijj heerscht de menschlijkheid bi; onze oorlogshelden GVO) zeer , als bij anderen, wijl wij" alleen cencti (kat, gccrifints enkele menfehen in dczc'vc bcuorlogra. Dc Grieken zijn , wegens hunne •.vreeJheid, het nJnst :c OBrfcbuldigen , diar zij het inzr , dit u.cr.schlijkhcid cene der voornaamfte deugden WÉ$. Dc Baibaaren worden van Homerus beftendig als wreed af^efciiildctd \ befchauide volken daar tegen als gevoelig cn medelijdend. Wreedheid verdraagtzich niet met waaren heldenmoed, hier van daan ontdekt men zeer weinig van dezen laatften bij de Heiden van Homerus ; zij hadden nog zoo veel van dat woest Character aan zich, dat zij zonder fchaamte voor een vijand vlooden, welke hun in lichaam, lijke fterkte overtrof. Diomedes, welke zich in het 5de boek der Made ongemeen kenmerkt, wijkt terug, wanneer Hec  < 205 > Heiïor verfchijnt. „ Diomedes zag den heid en beefde in het binnenst zijner ziele. Antilochus, een zoon van Nestor, verfiaat Melanippus en ijlt tegelijk toe, om zijne glansrijke wapenen te bemagtigen ; zoodra hij echter Hebcor zag, vloog hij, als een. fchuwe wilde, van daar. En de groote Hetlor zelf keert Achilles, bij zijn aankomst, fmadelijk den rug toé. „ Periplietes, met zoo veel deugd begaaft, in den wetloop beroemd, groot in den krijg , in kloekheid boven zijn's gelijken verbeeven, verfchafte Hetlor roem en eere." Men zoude een hevig gevegt tusfehen deze beide dappere Helden verwagten ; maar neen ; Periplietes ftruikelt en valt ter aarde en Hetlor fchaamde zich niet, den Held, welke hem geen tegenfland bood, met zijn fpeer te doorbooren. Het behoort tot dezelfde wijze van denken, dat onder Homerus helden niets gewooner is, als een overwonnen vijand te befpotten; nadat Patroklus Cebriones met een verfchriklijken fteen ter aarde geworpen had, belacht hij zijnen val met de volgende woorden ,, Hemel! hoe werkzaam is deze kunftenaar ! hoe gefchikt en behendig zijn onze Phrijgifche vijanden! ziet, met welk eene vaardigheid zij in het ftof zinken; jammer zeker, dat zij alleen te land geoefend en bekwaam zijn." De Grieken doorbooren Hectors dood lichaam de een na den anderen : „ geen Archiver ftond nevens den held, welke hem niet eene wonde toebragt," waarlijk, zeiden zij,„nu kan men Hector beter naderen, als voormaals , toen hij verteerend vuur op de fchepen flingerde." Daar de oorlogsgasten bij de belegering van Troje zoo gefield waren, is het zeker niet te verwenderen, dat de helden ter weder zijden even zoo zeer op het plunderen der  < 20Ó* > der verflagenen, als op de zege bedacht waren; overal Worden zij, als hongerig naar buit afgemaald. De Joden Iaaten zich in gruwzaamheid door de Grieken niet overtreffen; het zal niet nodig zijn, vosrbeelden daar van aan te voeren, daar de historifche boeken des ouden testaments in elks handen zijn : een voorbeeld wil ik alleen, als eene proeve bijbrengen , welke, zonder eenige rechtmaatige reden , fchriklijk gruwzaam is. „ En David verzamelde al het volk, en toog naar Rabba , en krijgde tegen haar en nam ze in; het volk nu, dat daar in was, voerde hij uit, en leidde het onder zaagcn en onder ijzeren dorschwagens, en onder ijzeren bijlen, en deed ze door den ticheloven doorgaan , en alzoo deede hij aan alle fteden der kinderen Ammmis?' (*) (•) 2 Sam. XII. vs. 29, 31. OVER  I < 20? > I I. OVER RUSLAND, (Vervolg van Bladz. 144.) 13ij de maaltijden der Rusfen zijn 'er niet alleen mannen , maar ook Dames tegenwoordig; zulken , welken kinderen hebben, brengen een of twee der oudftcn mede, ook wel een gast, welke bij den Gastheer onbekend is. Bij den disch en na het eeten worden 'er nieuwe kennisfen gemaakt en uitnodigingen gedaan en hij, welk zich naar den fmaak der rusfen en den toon hunner gezelfchappen weet te voegen, behoeft zich , na een of 2 maanden aldaar geweest te zijn, niet meer om den kost te bekommeren; 'er zijn anderen, welke den disch voor hem dekken; men tekent de dagen zijner kennisfen op en verdeelt dezelvezodanig, dat  < 208 > dat men na 3 of 4 weeken wederkomt. In Moskau én eenige provincie - fteden, waar ik mij meer dan anderhalf Jaar heb opgehouden, heb ik, zoo als ik durve verzekeren , geen duizendmaal alleen gefpijst en zoo vaak ik zulks deed, gefchiedde het, om niet immer verftrooid te zijn. Veele huizen, waar men eens vooral verzocht wordt, zien het als eene onverschilligheid aan, indien men in eene maand ten minften niet eens bij hun eet; in de Provincie-fteden gaat dit zelfs zoo ver, dat hij, welke tegen den middag, al ware het om eene noodige boodfchap te verrichten, in een huis komt, gewoonlijk ter maaltijd gehouden wordt; hij neemt alsdan voor lief, zoo als de keuken opfchaft , én de gastheer is over de meer of minderen toeftand zijner tafel in het minst niet bekommerd. Hij, welke eenigen tijd zich in Rusland opgehouden heeft en gelegenheid vindt, om in onderfcheiden gezelfchappen gebruik van deze gastvrijheid te maaken, zal moeten bekennen, dat deze ganfche inrichtingen deheerfchendetoon der meesten zeer veel aangenaams en genoeglijks oplevert; men vindt hier dat ftijf Ceremonifek niet, hetwelk doorgaands bij gastmaalen en plegtig genoodigde dinê's plaats vindt; ook niet het overgedreeven ongegeneerde alledaagfcbe, hetgeen men aan publique tafels ontmoet; neen, men vindt'er den middenweg tusichen deze twee uiterften. Wanneer de maaltijd voorbij is, worden er, na datde toeftand des weders is , onderfcheiden partijen voorgetogen ; eene wandeling , een tocht op de Newa , kaartfpel of komedie. Men kan echter na den maaltijd het gezelfchap verlaaten , zonder dat zulks voor onbeleefdheid gehouden wordt; alles wordt aan vrïjS  < 209 > vrije willekeur overgelaaten; nimmer geeft men, bij het heengaan , drinkgeld aan de bedienden ; zie daar het denkbeeld, het geen men zich van de rusfifchegastvrijheid maaken kan; ik ben niet in ftaat de bron aan te wijzen, uit Wélke dezelve voordvloeit; intusfchen is te wenfchen, dat deze landsaard nog lang bij de Natie voordduure , ten einde in Europa nog een rijk gevonden worde, waar het aardsvaderlijke leven in volkomen orde kan befchouwd worden. Het getal der Bedienden overtreft , in de huizen der grooten bijna de geloofwaardigheid. In het paleis van potemkin, gallizin, rasumofski,czer- nicheff &c. ziet men 25 of 30 liverij-bedienden , de kamer-huzaaren , Heidukken, Jagers &c. niet mede gerekend ; behalven deze vordert de bon ton nog een franfchen Kamerdienaar, kok, en frifeur te hebben. De Portier blinkt van goud, waneer hij zijn ftaats- liverei draagt; in het algemeen maakt deValetailleeen hoofdftuk der Luxe van den peterburgfchen adel uit. Echter dient men in het oog te houden, dat dit deel der Luxe op verre na die verfpilling niet veroorzaakt, welke men wel verwagten zoude ; de Liverei alleen is kostbaar , ten deele zeer elegant en rijk belegd, daartegen isdiegeene, welke dien fraaiën rok draagt, onkostbaar, daar het allen lijfeigenen zijn, welke voor niet dienen moetenen flechts gering voedfel krijgen. Een bediende in London kost jaarlijks meer , dan 4 Heeren - bedienden in Petenburg. Wat de. Equipage betreft, ik behoeve niet te erinneren, dat elk flegts zoo veel paarden mag honden, als zijn rang gedoogd ; in andere groote fteden rijdt men, buiten eenig bijzonder Ceremonieel, met 2 paarden; het O te.  ♦C 210 > tegen deel hi ervan heeft te Peterslurg plaats; nimmer worden 'er minder paarden ingefpannen , dan de rang vordert, het zij tot een ver of nabij bezoek; men begrijpt, dat zulks veelen een last is, welke nu genoodzaakt zijn, om deze gewoonte door eene groote uitgave, te voldoen; weinigen houden hun eigen paarden , de meesten huuren dezelve, of wel het rijtuig, bij de maand; vreemde gezanten en aanzienlijke heeren houden, bij hunne paarden , ook zulken, welke zij huuren en waardoor zij dus de hunnen befpaaren , die alleen bij ftaats - vifiten gebruikt worden. De eerfle twee dagen, wanneer men in Petersburg aangekomen is, vindt men dit voertuig en alles, wat daar toebehoort, zeer vreemd. Equipagcn in meenigte, meestal vier en zes-fpannige van onderfchei» den grootte en koleur. Alles rijdt zeer fnel , in een fterken draf ofgallop. De rijtuigen zijn doorgaands fraai, allen modern en in den engelfchen fmaak , de meesten zijn voor twee perfoonen ; De koetfier en voorrijder (bij een zesfpan heeft men twee voorrijders) zijn in nationaaldragt, in pelzen, ronde hoeden of bonte mutfen en het halve gezicht door den langen baard bedekt; de voorrijders zijn dikwijls knaapen van 12 tot 14 jaaren , welke door volwasfenen aan moed en gefchiktheid niet overtroffen worden, daar zij van hunne geboorte afaan bij de paarden opgroeien, Men hoort een aanhoudend geroep , aan welke zijde de tegenkomende wijken zal. Welk een Contrast! eene groote waereld en een ruw gemesn; wagens met vier of zes fpannen van alle zijden elkander kruifende en koetfiers en voorrijders in een habiet, als of zij de gevangenis ontloopen waren. Het Huurtuig is niet zeer duur; het heeft geen vaste Tax, men moet accoord maaken. Zes paarden zonder wagen  K[ 211 > wagen kosten des maands 55 tot 60 ; 4 paarden 40 ; twee paarden met een wagen 30 roebels : bij den dag betaalt men i'| of 2 roebels, met den wagen 'er bij. De Uitfpanningen en vermaaken ■ der voornaamen kan ik flechts opnoemen , geenfints uitvoerig befchrijven ; dezelve zijn zoo veelvuldig , dat zij alleen eenige vellen zouden beflaan. In hunne huizen , waar verfcheiden veel geld aan prachtige meubelen, decoratiën der kamers en groote zaaien verfpillen , ontbreekt niets , wat eene aangenaame verftrooijing en uitfpanning geeven kan. Billard • kamer, welk fpel de meeste jonge rusfen zeer goed fpeelen ; zeer fchoone muziek-inftrumenten , in veele huizen eigen Kapellen, Jagt-hoorn-muziek uit 40 perfoonen of daarouitrcnd beftaande, van welken 'er echter maar 3 of 4 volkomen Choren in Rusland zijn; Tooneei, op het welke jonge Cavaliers en Dames, fomwülen ook hunne eigen lieden ook fpeelen; Lusthoven bij hunne huizen , badftooven en kamers , zeer fraai en wellustig ingericht, dit alles verfchaft tydverdrijf aan huis; buiten dit vermaaken zij zich met kaartfpel en dans. De openbaare lustplaatfen zijn, de fchoone Keizerlijke Zomerhoven , welke voor elk open ftaan en in het voorjaar, eer de voornaamen de ftad verlaaten, dikwijs bezocht worden; de Hoven der beide naris chKiNs,aan welker edelmoedigheid het publicq, aan het welke eenige maaien ter week de gelegenheid verleend wordt , om in alle genoegens van dezelve deel te neemen, veel verpligting heeft; en de gezaamlijkezomerwooningen en lusthuizen der grooten, welke allen in de nabijheid van 15 tot 20 werften om Petersburg liggen. O 2 Den  < 212 > Den i Mei is 'er een groote fpeelvaart van omtrend duizend wagens naar Katharinas Hof: elk vertoont dan zijne fraaifte Equipage en elk, die zich van een wagen kan voorzien , huurt 'er op dezen dag een. Somwijlen houdt men openlijke harddraverijen; de paarden worden ten dien einde voor fleden gefpannen, en Ioopen een draf, welken een ander paard in de fterkfte gallop niet kan bijhouden. Dan de fchoonfte lustpartijën in mijne oogen is het fpeelevaaren met gondels op de Newa; de togt, met muziek vergezeld, is dan naar de omliggende eilanden gericht, en in den winter, bij fchoon helder weder, de Promenaden op den grooten dijk der Newa agter het keizerlijk paleis: op dagen, wanneer het weder fchoon en niet koud is, worden 'er ook plegtige fledevaarten gehouden; meenigvuldiger echter in Moskau dan in Petersburg. Boven dit zijn 'er verfcheiden openlijke Clubs, onder welke die der Muziek de voornaamfte is; dezelvebeftaat uit 5 of 600 leden, dagelijks komt dezelve bij één en elke week is 'er Concert. De groote masquerade in het Opera's huis des winters, verfcheiden Bali's, onder welke die der kooplieden en het Ball de quatre Nations de bril. Iandften zijn; de Italiaanfche Opera , hetduitsch, fransch en rusfiesch tooneei, welke ten deele zeer goed bezet zijn, alle deze zijn de uitfpannings • oorden, welke mer de voornaamften der groote fteden van Europa om den voorrang ftrijden en aan welken niet alleen de voornaamften , maar ook de geringeren deel mogen neemen. Men pleeg de Rusfen in het algemeen en de voornaamen derzelver in het bijzonder van flegte betaaling te befchuldigen; ik kan dit niet geheel en al tegenfpreken , verfcheiden voorbeelden , welke ik niet noemen kan heb-  < 213 > hebben mij zulks bevestigd; dan dit kan ik ook verzekeren , dat 'er zeer veelen zijn, welker edelmoedigheid andere natiën overtreft; ik kan derzelver naamen niet noemen; het aantal derzulker welke zeer veel inkomen hebben , en elke gelegenheid aangrijpen , om hunne grootmoedigheid te betonen , is aanmerkelijk, en het is dus te verwonderen, dat de meeften een groot gebrek hebben , naamlijk, dat zij veel beginnen en weinig voleindigen; dit bewijzen veele hunner Paleizen en landgoederen. Door het veelvuldig reizen des adels door de voornaamfte europifche rijken, is de verfijning in Petersburg tot een zeer hoogen trap gefteegen; het aanmerkelijke van andere landen is hun niet vreemd ; veelen hunner fpreeken vier of vijf taaien. Men befchuldigt hun , dat zij wat valsch en agterhoudend van Character zijn en ook dit is mooglijkniet geheel onwaar; hunne omgang is te verfijnd en te hofdijk, om opregt te zijn. Het groot bijgeloof en de meenigte onbeduidende plegtigheden bij den godsdienst der gemeene Rusfen, in tegenoverftelling met de fijne cultuur der groote waereld en de opgeklaarde begrippen der denkende Rusfen, zijn oorzaak, dat tusfehen Godsdienst en ongodsdienftigheid , ongeloof en bijgeloof een foort van vermenging heeft plaats gegreepen , welke zich in veeier handelingen , grondftellingen en in hun en gedrag omtrend hunne geestlijkheid duidelijk vertoont. (Het Vervolg hier na.) O 3 VA»  < *I4 > I I i. VADERLANDSCHE DRAGTEN. twee kledingen uit de eerste helft der zeventiende eeuw. Op de XXI plaat leveren wij twee kledingen, we?ke ons eenige bijzonderheden zullen aan de hand geeven. Het mansbeeldjen ondcrfcheidt zich voornaamlijk door een bijzonder foort van wambais het welk uit vier ftukken beftond , een klep, als ik het zoo noemen mag , hing, zoo als hier zichtbaar is, van vooren en eene foortgelijke , uitgezonderd de knoopen , op den rug ,• de twee anderen waren fmal en vormden loshangende mouwen, zoo als wij reeds in onze voorige plaatjens, zoo wel bij vrouwen als mannen, vertoond hebben; men zie, om des wegens een voorbeeld te vinden, het plaat, jen in g. a. bredero's grotten bron der minnen, 1622 gedrukt, BI. 27. alwaar een fpeelnootaaneen der gasten, Den droevigen vrijer, een roemer wijn aanbied. De hembdrok is zwart en de mouwen insgelijks, met witte zijden doorfneden; de broek groen en op eene bijzon-  ♦C 215 > eondere wijze gegalonneerd, en met vrij wat lint voorzien ; nu geen wonder : wel honderd ellen [lint verfneê men tot een broek , trouwens, de uiterlijke opfchik der broeken was zeer menigvuldig, men zie alleen deWapenhandelinghe, figuurlijck afghebeelt door j. de geijn , om hiervan overtuigd te worden; de fchoenen zijn met doorfneden en eene geeie voering, welke 'er door heenen fchijnt. Het vrouwebeeldjen is in een burgerdragt; heur goudgeel hair is glad opgeftreeken en van agteren tot een tuit gevlogten; over hetzelve heeft zij een kuif, kap of tuit, welke doorgaands van kostbaare kant was; deze is gevolgd naar een fchildery van dien tijd, waar inde benedenrand van agter met blauwe taf gevoerd fcheen of wel geheel daar uit beftond, zoo als wij op deze plaats hebben aangeweezen ; de richting van dit Boogjen was daar in onderfcheiden , dat hetzelve nu eens meer overeinde Mond , nu eens meer agterover helde, ja foms vrij groot van omtrek geheel agterwaards uitftak. De rand van dit boogjen werdt konftig met de naald bewerkt, in den fmaak, zoo als hier nevens kan gezien worden. De huif zelve was agterwaards plat, van boven naar den nek fchuins qfioopende, of, dat vooral bij boerinnen plaats had, met een Boogjen, zo als wij nader zien zullen. Zij draagt een geel jakjen , met bont gevoerd, het geen des winters geen onaangenaam fieraad uitmaakte: wijders heeft zij een Kaffe borst, waarlijk geen geringe pronk dier dagen, welke, even als de Kap, ook vrij wat gelds kostte. Zoo leest men in Warnar. Het is haar Bruids borst, O 4 '* Bloem-  < 2l6 > 't Bloimtjen zal van linnen goud weezen, en men zal om rand groenen. Op zulk een tijd zeker moest de borst fraai zijn' bredero, in zijn Spaanfchen Brabander; 't Hantwerpen giteen Joo Jleclit , die haar vrouwen niet knoopen , Borjlen van goud en zijd', gecierd met gouwe knoopen. Snappende Siitgen verhaalt ons van : Een zwart Jijë fatijne borst met fleekjes , en twee kaffe borften, de eene Jwart en de andere van donkere kleur. De Zeeuwfche Nachtegaal : Een borst van gouden laecken , Dat zeer glinsterglans fal blaeken, Off borduurfel off graveer, Met Minkant en weêrfcliijn^weer. Van der venne. Een borst, heel deftig vol borduijr. w. d. HooFTgeeft, inzijnftukjen, JanSalij, de Bruid Vier borjlen , het ierst ferwiel, de tweede fat ij n, de derde Z'jdbeelt, 't vierde van een heere faaitje. En zoo bij meer anderen; —— de oude Portraiten toonen ons overvloedig, hoe ongemeen pragtig deze borften waren; laag over den buik heen loopende, waren zij met allerlei gouden krulwerk,*paerlen risten, doppen, en gefteenten verfierd, om den middel en langs den rand of punt dier borst liep een gouden keten, van langwerpige vierkante fchakels, in 't midden met een gefteente ver-  < 21? > verfierd; wordende deze keten op de heupen vastgemaakt j fomtijds waren dezeive twee en drie hoog. De groene bouwen of bovenrok is opgeflaagen, rustende het jakjen op dezelve; ftemmige vrouwen droegen dezelve nederhangende, die wat zwieriger was, fronste dezelve op, ten einde de Behagek of fraaie rok te kunnen vertoonen, fomtijds : Gejlkkt, geboord, gevoerd met floerzen (Franjen^ en met toeken. Dat het gezegde, wegens de bouwen waar zij, blijkt uit Agnes klederpragt vsrfmaad, waar eene lichtvaardige dus befchreven wordt; De Bouwen, die om 't lijf haar had gehangen [luik, Verheft ze op de heup met opgefronsde wrongen, En daar te vooren was een ongeplooide fchoot , Van fwart ofdo>:ker graauw, daar gloeit nu niet, danrood, Daar blinkt nu niet dan goud Wijders heeft zij een kamerdoeksch fchortelkleed', dat om den rand en in de midden met de naald bewerkt is; een fieraad, hetwelk de tegenwoordige vrouwen zich niet behoefden te fchaamen: men had hier in ook vrij wat zwier; het zal onnoodig zijn dit hier verder aan te toonen. Wat de kraagen betreft, zoo ziet men , dat de man eene toen ouderwetfche kraag met platte plooien en het vrouwtjen een zeer nieuwerwetfche kartelkraag omheeft- . De dragt der kraagen is zeer oud,- in een tekening O 5 van  < 218 > van een brabands burger , welke in 1581 reeds op de ouderwetfche wijze (More antiquo) gezegd wordt, gekleed te zijn , vindt men dezelve; men ontmoet ze reeds in de plaatjens van 1540, echter nog zeer klein; in vroe. ger, in 't begin van 1500 ontmoet men het begin der kraagen in de vrouwen-beeldjens, welke om den boezem heen de boord van het hembd, door middel, zoo 't fchijnt van een doorgehaalden draad rimpelden , na verloop van tijd begonden die rimpels langer te worden en over den rand van het jakjen en wambais heen te leggen ; omftreeks 1530 werden deze rimpels ofdenlijke plooien, tot zij op het laatst dier eeuwe en in het begin en eerfte helft van 600 tot zulk eene verbaasde grootte uitgroeiden, dar ze tot ver over de fchou- deren of agteiwaards boven het hoofd uitftaken: dat dezelve zeer kostbaar waren, blijkt, daar zij meest van kamerijksdoek, met kanten omzet, gemaakt wa- ren . . ter deeg gefteven zijnde, naaide men de lange ftrook , om dezelve in fatfoen te houden , in plooien op koperen , zilveren of gouden halsbanden. Om de kostbaarheid zich eenigfints te verbeelden, zij het genoeg, te zeggen , dat de Heer le francq van b Er kh e ij verzekert, 'er een in de handen gehad te hebben , welke los getornd , 48 ellen lang was. En dat een bejaaid heer hem verzekerd had , dat deze zijne moeder 'er een gemeeten en 60 ellen lang gevonden had : Dan zulks is niet te verwonderen , wanneer men de afbeeldfeis van dien tijd en de verfchriklijk groote kraagen ziet. Echter waren deze uitbundige kraagen flechts een dragt van aanzienlijken; de groote kostbaarheid verboodt dezen dragt aan den gerin-  < 219 > geringeren burger en boer, welke meer bij de kindsheid dezer mode bleeven. Allen waren zij niet van hetzelfde fatfoen; men had Neer-leijde of platte nederliggende, zoo als in PI. III. des I. deels. Scbuinfche rimpelkraagen (PI. VIII.) Plaf geplooide en rood geplooide of kartelkraagen. MO-  < 220 > IV. MODE-NIEUWS. i. Uit Frankrijk. De heerfchende mode heeft weder verfcheiden vormen en gedaanten voordgebragt, als een Bonnet de linon, met kleine Barbes en biais, verfierd met eene dentelle en vio'et lint, de (frik mede violet; twee gouden koornairen hangen voorwaards over; defrijuur beftaat uit groote lange krullen, en de chignon vrij breed, is binnenwaards omge (lagen. De halsdoek ftaat zeer wijd open. Een Polisfon bedekt den boezem, en is met een violet lint aan het bovenfte van den hals toegeftrikt. Wijders een caraco van grijze taf, met een violette veter toegereegen, en gegarneerd met een roozen - rood lint. De rok is van dezelfde koleur , beneden- waards gegarneerd met een roozen-rood lint en eene witte  < 2ÏI > witte dentelle : de fchoenen zijn roozen - rood. (s) Anderen weder, verfchijnen met mutfen met vierkante Barbes met violetten mouches, groen lint en eene aigrette van roozen; een halsdoek van linon, met een geborduurde roozenflinger om den rand. Eene Pierrot van violettaf , met wit gaas gegarneerd ; eene foortgelijke rok, benedenwaards met falbala's van blaauw lint en lange op en nederwaards loopende plooien van wit gaas ; de fchoenen blaauw. (&) Of hoeden van koffij - koleurige taf, met witte zijde geborduurd, opgefierd met roozen-rood en wit geftreept lint en witte groote pluimen; een kapfel uit vijf rijen losfe krullen beftaande. De halsdoek ftaat bij deze zeer wijd open. Robe's van taf, welker grond hemelsblaauw is, met flingers van groene blaadjens, tusfehen weifa) Bonnet de linon, avec de petites barbes en biais, ornées de dentelle & de rubans violets. Nceud violet ; éri de bied en or. Frifure en grosfes boucles tournanies. Largc chignon retrousfë en desfus. Fichu très-ouvert. Polisfon qui couvre la gorge , & fe noue & la naisfance du col, avec un ruban violet. Caraco de taffet'.as d' un gris tirant fut le violet, garni de rubans rofes. Jupe pareiüe, garnie par le bas ;d'un ruban rofe & d'uue dentelle blanche. Souliers rofes. (li") Bonnet de linon, avec des barbes carrées , mouchetées de violet. Rubans verts. Aigrette de fleurs rofes. Fichu de linon, brodd d'une guirlande de rofes. Pierrot de taffetas violet, garni de gaze blanche. Jupe pareille, garnie d'un ruban bleu falbalasfé, & d'un long plis • rond de gaze blanche. Souliers bleus. Parijs 25 Aug, 1701.  < 222 > welke violette mouches gevoegd zijn de rokken aan de Robe's gelijk; de fchoenen roozen-rood. (c) Een vierde foort draagt een muts van geborduurd kamerdoek met roozen- bouquetjens ; een groen lint omgeeft deze muts, welke wijders verfierd is met eene Aigrette van vijf of zes klaproozen. De Coëffure is bijzonder en draagt den naam van a la Saint - Louis; zie Plaat XXII. Een Polisfin, op dezelfde wijze als boven, behalven dat dezelve met een groen lint toegefhikt is. Over dezelve een groote doek , even als de bovengemelde muts, met geborduurde röozen - boquetjens , (zie Plaat XXII.) waarbij eene cvengelijke Pierrot en rok gédraagen worden. ■ Nevens groene fchoenen. fd) Dan het fraaist van allen zijn de Bonnet's van linon, met violetten mousjens, met een guirlande van klaproozen bloemen , met een laaghangend kapfel van 6 a 7 loshangende krullen ; de doeken van linon , met een roode bloemflirger om den rand — Pierrot van linon met violette) Chapeau de taffecas couleur de cafïï, brode" en foie blan. che. Rubans rayés dc rofé & de blanc. Pluints blanches. Boucles flottantes. Fichu de gaze tiès ouvert. Robe de tnfletns dont le fond est bleu cicl, les rriouches vio, lettes , & les raics formêes par des feuilles vertes. Jupe paieüle. Souliers rofe. (£) Bonnet de linon brodé en bouquets de rofes, Ruban vert. Aigrette fonuée de cinq pavots- Coëfifure ït la Saint ■ Louis* Polisfon de gaze blanche, enveloppe la gorge , & est noué par un ruban vert. Cbatl, pierrot & jupe de linon brode en bouquets de rofes, Souliers verts. Parijs 5 Sept. 1791.    < 223 > letten mcusjens, met een foortgelijke jupt en cenjupon onder dezelve van nakara transparerk: de fchoenen hier bij zijn nakara. Wijders ziet men witte waaijers met nakara fianjen. (e) Zwarte vilten hoeden, met blaauw lint en twee groote roode pluimen , met blaauwe toppen verfierd , zijn mede in zwang, onder welke twee gouden koornaiien wapperen. Onder dezen hoed ziet men een bonnet de linon. Een doek van linon, welker einden of punten onder het corcet gaan, deze doek Is digt onder de kin met een blaauw lint toegeftrikt; het corcet zelf is van pucetaf met vier kleine ftaalen knoopjens, op de, tot aan de hand toeloopende mouwtjens. De jupe onder dezelve is hemels • blaauw en de fchoenen puce - koleur. (ƒ) Zie Plaat XXII. Buiten dit alles ziet men, op Plaat XXII. een nieuwe foort van hoed, uit de fabriek van Madame teillard , welken ons beetdjen in dc hand houdt , men noemt dezelve Chapeau Efpagnol; dezelve is van hemels- blaauwe (e~) Bonne! de linon moucheté de violet. Guirlande de coquelicors. Frifure en boucles flottantes. Grand Fichu de linon brode de fleurs rougcs. Pierrot de linon moucheié de violet. Pièce bianche. Jupe pareille, jupon nakara transparent, Souliers nakara. Eventail blanc, efiïle nakara. (ƒ) Chapeau defentre noir; rubans bleu de ciel. Plumes rouges, dont les bouts font bleu de ciel. Epi de bied en or. Sous lech2peau un bonnet de linon. Fichu de linon, donc les bouts pasfent dans Ie corcjt. Corcet de taffetas puce; petit boutons d'acier aux manches. Jupe de taffetas bleu de ciel. Souliers puce. Parijs 15 Sept, 1791.  < 224 > blaauwe taf; voorwaards is een groote witte iïrik; boven o:n den bol, als ook om den rand zijn kleine kruisjens of ftarretjens van wit lint; de rand zelve zoo wel als de onderaanzijnde fluiër is met blonden be?et; deze hoedjens, welke men ter linkerzijde fcheef op de hairen zer, zijn fterk in de mode; de bol is 7 duim hoog, de rand 3 duimen breed,en de doorfneede van dengeheeien hoed, dwars over de randen, io| duim. Men heeft ook een hoed, a la Hollandoife, voor negligee, van wit atlas , met breed nakara lint en om den rand een zwarte breedc blonde met ronde plooien. De Petitmaitres en jonge Heeren kleeden zich nog met ligt gekoleurde fraks zonder zakken van buiten ( waarfchijnlijk wegens de overvloedige zakkenrolders, welke zich e Parijs bevinden) donkerkoleurige lange broeken, die van den halven buik af, tot beneden aan de kuiten Ioopen; wijders zeer korte gillets, engelfche looplaarzenen kleine ronde hoeden, op het linker oor gedrukt. Eindelijk is in het Palais Roijal, naar het voorbeeld van Madame teillards magazijn van Dames-kled'm. gen , een foortgelijke voor Heeren ontftaan , alwaar men zich , zoo goedkoop als mooglijk , in 12 uuren van top tot teen in het nieuw kan kleeden ,• de onderneemer van hetzelve is een rijke kleermaaker, de Heer quewin de jonge.  < 225 > Uit Duitsckland. Hamburg Sept. I79r- Onze Dmm fchijnen van hunne hoeden het meefte geluk te verwagten; het is ongelooflijk, welke veranderingen dezelve ondergaan , op hoe veele duizenderlei wijzen dezelve geboogen , op het hair gedrukt en verfierd worden. Intusfchen is geene der zoo onderfchei- . den vormen eene heerfchende Mode. De modemjle oorfieraaden onzer Schoonen beftaan uit fijn bewerkte, kunftig in elkander gevoegde ringen van goud of gebrillanteerde kristal-paerlen van onderfcheiden koleur , hangende tot bijna op de fchouderen af. De klederen der Dames fluiten , als de Anglaifen, nogdigtom de taille, voorwaards ftaan dezelve wijd open; zij zijn doorgaands van eenvouwige taf, de rok van eene andere koleur. Onze winkeliers verkoopen thans eene chits, welke geheel en al oud modisch is, (hu alles gaat in een cirkelrond.) Dezelve is van een kastanje - bramen grond, met olijfkoleurige ranken, aan welke, vrij digt, ■ roozen-roode en hemels-blaauwe bloemen afhangen. De Mopfen worden weder de fchoothonden der mode; van deze half vergeeten dieren zijn hier eenige jongen van Berlin gekomen, en het geflagt der mopfen vermeen.g- vuldigt zich. Even als deze mopfen hebben de jonge heeren uitwendig, geene verandering ondergaan. v De  Kt 226 > Carljlad 10 Aug. Ï791. De Mode der Jou Jotis de Normandie is hier Iosge»" brooken, van den vorst, tot aan den leerjongen. Eene tweede bijzonderheid is deze. In deze kleine fleden is het eene bijzondere onaangenaamheid, om, uit beginfelen van welleevenheid telkens op ftraat den hoed afteneemen ,• verderflijk is deze hoflijkheid voor den niet zeer ftijven rand des hoeds. Eene uitvinding alhier heeft alle die nadeelige gevolgen weggenomen, terwij! die beleefdheid haaren gang kan gaan; men draagt, naam. lijk een foort van ftaaien gesp vooraan met een beugel, voor het breede een lint, dat men gewoonlijk om den bol draagt. Heeft men nu het lint met deeze gesp vast gegespt, dan fteekt men alleen de wijsvinger der regterhand, wanneer men zijne hoed wil afneemen, door den hollen beugel der gesp en zonder eenig letfel daalt de hoed van het hoofd. Gotha, 26 Aug. 1791. Alhier worden zeer fraai, zogenaamde rusfifche fchoenen en laarzen, met bontgevoerd, gemaakt, dezelve zijn zeer net en veel netter, dan welke uit Rusland of Polen komen; men kan dezelve op ftraat, in de kerk , in den fchouwburg en in huis gebruiken, met het beste effeiï; dezelve zijn op kantoorcn en ftudeer - vertrekken veel beter, dan de zogenaamde Chaujfe -pieds; men kan 'er zelfs zoo wel mede rijden als gaan; uitwendig zijn dezelve van zwart of bruin zeehonden vel, en van binnen met bont gevoerd; men kan dezelve tegen de onderftaande prijzen erlangen: 1.) Heeren  < 227 > 1. ) Heeren laarzen van zee-otters met wolf-of beerenhair. . . 6 Thlr, 12 Gr. 2. ) Dito van zeehonden-vel zoortgelijk bont, met kappen. . . 5 — 12 — 3. ) Dito, zonder kappen. . 5 — : — 4. ) Dames ■ laarzen v:n onderfcheiden foorten, van 6 Thlrs 12 A:. 5 en drie thalers. 5. ) Dames fchoeix-n 2 Thlr. 15 gr. en, Thlr-8 gr. Dezelve worden gemaakt door joh. caspar steu- b e , te Gotha. p r, ro O-  V. TOONEEL-NIEÜWS, g a k r i ic. Het volgend bericht wegens een alom beroemden too neelfpeler achten wij, fchoon niet zoo zeer onder het nieuws behoorende , echter eene gevoeglijke plaats ter dezer plaats te bekleeden. David gareik, Esq. werd 1717 te Hereford gebooren; zijn vader was Majoor bij de koninglijke armee. Onze garrik: liep geenfints, door geene behoorlijke maate van gevoel gedreeven, zonder weetenfchappen, ten tooneele, noch vormde zich, door het bloot aanfchouwen en copiëeren der gewoone Theater ■ routine, welke zoo meenig a&eur voor de eenige, alvermogende en wonierbaare Ieermeestres zijner kunst aanziet. Hij bezocht in  < 229 > in zijne jeugd de fchoolen van Licht/Md en Rochesteri zijne ouderen hadden hem voor de rechtsgeleerdheid beftemd , waarom hij ook in 1736 in het Collegie van Lhikolns-JnnX.ia.Ai dan, de rechtsgeleerdheid behaagde den vuurigen jongeling niet ; hij verliet het Collegie , beoefende andere wetenfchappën, en betrad het tooneei, volkomen voorbereid, in den jaare 1740 of 41. Zijne proef - rol was Richard III, deze fpeelde hij zoo Voortreffelijk, dat elk verbaasd ftond, een jongeling te zien , welke, 24 jaaren oud, met één ftap zulk eene hoogte beklom , aan welker voet menig een reeds den hals brak. Het eerfte tooneei, hetwelk hij betrad, was in Goodmansfield, onder dire&ie van oiffard ; elk liep derwaards , om den jongen fchouwfpeler te zien, welke het reeds zoo verre in de kunst, bij zijn eerften aanvang , gebragt had, als meenig een in rijpen ouderdom, trotsch alle Routine en alle praftikaale ondervinding, niet had kunnen brengen. Uit Dublin werden hem zeer voordeelige aanbiedingen gedaan, hij ging derwaards en fpeelde met dezelfde toejuiching, als in London; na een kort verblijf te Dublin keerde hij naar London te rug en verbond zich bij het gezelfchap van den Heer fleetwood, toenmaalig Directeur van Drurij- Theater. Hier bleef hij, tot 1745 en ging in den winter ten tweeden maale naar Ierland, waar hij een jaar bleef en met den bekenden sheridan een compagniefchap aanging; deze had het opzicht en de inkomften des koninglijken tooneels in Scltmock-Allai. In den jaare 1746 ging hij weder naar Engeland P 3 °P  op het tooneei in Coventgarten, toen onder het beftuur van richs. Als daarop fleetwoods privilegie wegens Drurijlane Theater ten einde was en deze hetzelve niet wilde vernieuwd hebben, kocht garrik, nevens den Heer lacij, het Theater en verwierf het Privilegie; hij opende het in den winter van 1747, Hier behield garrik beftendig de achting van het publicq zoo wel door zijne verdienfte , als Acteur, als door zijne goede voorzorg en orde als Directeur. Garrik was klein van Statuur, doch welgemaakt en had eene goede , aangenaame onbedwongen en natuurlijke houding. Hij was donker van uitzicht en zijne trekken waren zeer regelmatig, Zijne oogen waren zwart, vuurig en doordringend,- helder en welluidend was de klank zijner ftemme, deze had hij geheel in zijn geweld en de verfte toefchouwer konde zijne, zoogenaamde, Gefprekken ter zijde, zoo goed verftaan , als, wanneer hij in de hevigfte woede fprak. Hij was in de hoogst onderfcheiden rollen even uitmuntend en in alle zijne tooneei-handelingen toonde hij zijne grootheid en alles omvattende genie. Met dezelfde voortreffelijkheid, met gelijke overeenkomst der natuur fpeelde hij heiden en boeren, minnaars en bedienden , gekken en wijzen. Zijne gelaatstrekken had hij onbepaald in zijne magt en hij bezat in de fpieren van zijn aangezicht zulk eene fterkte van uitdrukking, niet alleen, wanneer hij eene enkele hartstocht fchilderde, maar ook, wanneer hij den ftrijd van meer dan eenu hartstocht, diezijn hart beftormde, uitdrukte, dat elk verbaasd flond. Elke Miene was vol  < 231 > vol uitdrukking , fchoon zijne lippen zweegen. ' Van hem is het volkomen waar, het geen de dichter van SHAKESPERE ZCgt: His powerful Jlrockes prevaiiing Truth impreffd, And unrefifled Pa.{[ion Jlorm'd the breast. Zijne genie, zijn fmaak, zijne reizen naar Frankrijk en bijzonder zijne zorgvuldige fhidie, zijne leerzucht , zijne oordeelkunde en nauwkeurig erinnering van elk door hem uitgevoerd ftuk hieven hem tot eene verbaasde hoogte, op welke hij in de tooneei-waereld fchitterde; alle 'zaaken, boven welke veele fchouwfpelers fin hunne gedachten!) reeds zoo vei re verheven zijn, dat zij, zonder dezelve den hoogften trap des roems gekeven te kunnen beklimmen , terwijl de toefchouwer van verdriet gaapt, wanneer deze Helden op de hoogte hunnes zelfgevoels heromwandelen en Ach ! en wee ! en ó .' en ba! met eene Energie fchreeuwen, welke niet veel beter is, als de trotschheid des tartaarfchen konings, die, zoo dra hij zijnen ruwen maaltijd geëindigd heeft, met luider ftemme, door zijn bedienden alle de koningen der aarde genadig vrijheid geeft, om te gaan ecten. Onverminderd zijne verpligtingen en bezigheden, als DireUeur en fchouwfpeler, maakte hij zijne ledige uuren zich ten nutte , zoo, dat hij als ecu goede dramatifche dichter konde optreeden. Grootdeels echter gijn dezelve verbeteringen van oude tooneei fpelen, welks hij naar den fmaak van zijnen tijd omwerkte en dusdanig op het tooneei bragt: Als een arbeid van dezen aard erkent men de volgende: P 4 i.) The  < 232 > 1. ) Tlie Lijing Valet , Klugtfpel in twee Bedrijven. 1740. 2. ) Mifs in her- Teens; or a Medlij of Lovers. 1747. 3. ) Sh akespears Treurfpel : Romeo en Juliei, veranderd. 4. ) Lethe, eene Satijrike Drama. 1748. 5. ) Even} Man is his Humour, Bliifpel van ben. johnson, met eenige veranderingen. 174.9. 6. ) The Guardian, Blijfpel in twee Bedrijven. 1759. 7. The farmers retoum from London 1762. een Tusfen- fpel, in gerijmde vaerzen. (*) 8. ) Florizel en Perditta, or the Wintefs Tale, een Her- dersfpel, 1762. Buiten deze houdt men garrik ook voor den maker der volgende ftukken: 2.) Catharina and Pertuchio; Blijfpel in drie bedrijven, naar Shakespear's Taming of the Shrew. 2. ) The male coquette, 1757, in haast voor een Bene¬ fiet eens fchouwfpclers gefchreeven. 3. ) Liiiput, een Divertisfement, 1757. 4. ) Jfabella, or the fatal Mariage, Treurfpel, 1758. 50 The (*) Een, bij zijne familie rcrugkomende boer verhaalt , wat bij in Londen zag. Het ftuk is vol geest , fcherts en hekel. Het aeviel algemeen, en hogart graveerde voor de Uitgaave eene Plaat.  < 233 > 5. ) The Gamsters, Blijfpel; jacob shirlïjs Speler veranderd. 6. ) Harlequihs Tnvafion , a Christmas Gambal, 1759, een foort van Pantomime. 7. ) Enchanter, or Love and Magie, een muficaal Di- vertisfement in twee Bedrijven, 1791. 8. ) Cijmbeline, veranderd naar shakespeare. Ontelbaare voorafreden , allenfpraaken en gezangen vloeiden boven dezen uit zijne pen; zij zijn in de en» galfche tijdfchrlften te vinden. Ds beroemde noverre fchildert den Heer garrik in zijne Lettres fur la Danfe aldus: ,, De beroemde engelfche Acteur garrik is het , welke ik als een voorbeeld aanvoere. Geen kan fchoo. ner , volkomener , verwonderenswaardiger , als deze, ziin. Hij is de Protcus van onzen tijd; immers hij fpeelt allerlei perfoonen met eene volkomenheid en waarheid, welke hem niet alleen de toejuiching z'jner natie doet verwerven , maar ook alle buitenlanders verwonderen doet. Hij fpeelt zoo natuurlijk , zijne uitdrukking is zoo getrouw , zijne gebaarden , zijne gelaatstrekken , zijne oogblikken zijn zoo juist, zoo vol uitdrukking, dat men daardoor, fchoon vreemdeling in de engelfche fpraak, echter ziet , wat hij zegt. Men volgt hem , zonder moeite. Hij roert in het pathetike en in het treurige doet hij ons alle indrukken der hevigfte harts. tochten gevoelen: hij treft en doorwondt tevens het hart des aanfehouwers, en verwekt hem bloedige traanen. P 5 In  < 234 > In het ede! komifche betovert hij ons en hij onderhoudt en vermaakt ons in het laag boertige. Hij weet met zoo veel kunst zijne gedaante te veranderen, dat hem fomwijlen zulken, die zijne gemcenzaame vrienden waren, niet kenden." „ Garrik heeft, om zoo te fpreeken , voor elke rol een bijzonder gelaat' Hij is een getrouw nabootfer der natuur , echter weet hij daar in de beste keuze te doen ; immer toont hij zich in de gelukkigfte houding en het voordeeligst licht. Hij is niet onder de rol, niet boven dezelve. Dit gelukkig gevoel, het welk een grooten fchouwfpeler eigen is, en hem de waarheid treffen doet, is een zeldzaam talent, dat echter garrik bezit; een talent, des te kostlijker , wijl het den fchouwfpeler van dwalingen terug houdt, hem belet, de eigenlijke koleuren te misten, welke hij tot zijn tafreel behoeft. Immers niet zelden verwisfeit men trotschheid met grootheid; monotonie houdt men voor de taal der overlegging ; hoogdravende gebaarden voor eene edele houding,-eene leugenachtige uitdrukking voor gevoel van het hart, eene meenigte gesten voor Actitude, eenvoudigheid voor naïviteit; vlugheid zonder nuancen voor levendigheid,- vreemde trekkingen in het gezicht voor een vuurigen uitdruk der ziele. Garrik verheft zich tot den rang der vorflen , wanneer hij derzelver beeld daarftelt ; hij neemt der. zei ver deugden , derzelver gebreken aan. Hij is geenfints garrik , wanneer hij Held wil zijn. Zijne inbeeldingskragt is in eene onophoudelijke beweging en drie vierde zijnes levens brengt hij in Enthujiasme door. Vierentwintig uuren is hij reeds vooraf doordrongen van dat  < 235 > dat gevoel, het welk hem op het tooneei bezielen moet..," Hij ftierf den 5 Februarj 1779 en werd met veel pragt begraaven. ■g ■ =[>■ Op den Amfteldamfchen Franfchen Schouwburg, zijn in de voorige Maand vertoond: Nanine, Comedie. ——— Les Dettes, Opera. " Du Courd ou l'Auberge Pleine , Comedie. Les Pretendus, Opera. Les Etourdis, Comedie. Bhife ty Babet, Opera. LOptimiste ou l'Homme Content de Tout , Comedie. Licette rj? Lucas , Opera. Rqfe £P Colas, Opera. Le Maitre Genereux , grand Opera. Le Tableau Parlant , Opera. — Les jimours de Bsyard, Comedie. » Les Fourberies de Chapin , Comedie. ■ Le Bucheron, Opera. Lucette & Lucas, Opera. —— Richard emir de LtOn, grand Opera. Les Epoux Reunes, Comedie. Tancrede , Tragedie. L''Amant Statue, Opera. La Dot, Opera. Les Ven- danges de Surène, Comedie. Fedre, Tragedie. ■ Les Tonnelier, Opera. Raoul fire de Créque, grand Opera. Le Sourd ou l'Auberge Pleine, Comedie. — D'Orphilin de la Chine, Tragedie. Renaudd'Ast, Opera. ~— Le Divin au Village, Comedie. 1 Ssmiramis, Tragedie. ■ LesSadots, Opera. Op  < 23f5 > Op den 'Nederduitfchen Schouwburg te Amfteldam, zijn in decze en de voorige Maand vertoond de volgende Toonèelftukken : H»t Gelukkig Huwelijk, Blijfpel. - De Phif.onomie of Karei en So'phia, Tooneelfpel. De twee Jagers en hst Melhneisjen, Klugtfpel met Zang. —■ Hamlet, Treurfpel. De Soldaat door Dwang, Klugtig Blijfpel met Zang. De Gekroonde na haar Dood, Treurfpel. ■ Krelis Louwen , of Alexander de Groote op het Poeè'tenmaal, Blijfpel De Schrik is.'t meest, Tooneeimaatig Spreekwoord. De Hoeffmit, Blijfpel met Zang. —* De Adelijke Landman, Blijfpel. « jjet Onbeflorven Weeawtje, klugtig Blijfpel. De Schoone Arfena , Zangfpel. Het Hoffleeleeven , KluPtfoc!. De Verheetcrde Dwaas, Blijfpel. ln October: Crispijn, Medevrijer van zijn Heer, Klugtfpel Amelia of de Hertog van Foix, Treurfpel. De Getrouwe Phlhfooyh of de Befchaamde Echtgenoot, Blijfpel, , ~ Nathaiia, Tooneelfpel. ■■ IVilhelmina van Blondheim, Tooneelfpel. Ds Gewaande Onnozele Juffer, of de Balachelijke Poëet, Blijfpel. Tüus, Treurfpel. J Beverlij of de Gevolgen der Speelzugt, Burger Treurfpel. Het Dorp/eest, Blijfpel met jrang. Tot Middennacht of List tegen List, Blijfpel, De Drie Landbouwers, Blijfpel met Zang. — Aizire of de Amerikaanen, Treurfpel. De School voor de Vaders, Blijfpel, voor het eerst; in vaerzen gebragt  < 237 > Dragt"door houtman. Dit ftuk behaagde vrij wel aan het algemeen. — Dé Bedroopcn Ojjlcier, Blijfpel. — üe Wiskunflenaar of hetöevlugte Juffertje, Blijfpel. fl""^1 "'l> In de Maand September is op den Franfchen Schouwburg, even buiten Rotterdam, vertoont: 1 Le Deferteur, Opera. Les Reveries renouvellèes des Grecs, Parodie. ■— Les deux Billiets, Opera. —■ Zemire ö5 Azor, Opera. Le Marquis de Tulipano , Opera. ■■ Les Trois Fermiers , Opera. Le Nouveau Corfaire, Opera. ■ Blaife cf Babet, Ope ra. ■ Le Jugement de Midas , Opera. ■ Le Marechal Ferrant, Opera. Le Comte d'Alben £j? fa Suite, Opera. ■ Rofe £f Colas, Opera. ——- VEnrollement Suppofé , Comedie. Les Souliers Morsdores, ou la Cordonniere Allamande, Opera. - . Renaud d'Ast, Opera. L'Amant Statue, Opera. , Les A.nours d'Ancasfin £? de Nicolette, ou les Moeurs du l>on vieux Temps , Opera. ——— Sargines, ou ïEleve de t'Amour , grand Opera. Dit ftuk werd gevolgd van een nieuw Ballet, door den Heer p. le lauge ge' componeerd.  < 238 > v i. B IJ ZONDER II EDEN. jVIen vraagde eens , waarom een groot geparuikte , welgepoederde en ftatig daar heen tredende regeeringsperfoon zoo zeer gezien ware, daar hem in zijn eigen huis geene de minde achting beweczen werd? het andwoord was : wijl lij te klis zijne paruik afzet. Mll: d'Orleans aanvaarde in heur 15 jaar den geestelijken fluiër; zij was fchoon, van een levendigen geest, en fcheen gebooren , om zich en anderen gelukkig te maaken. Een Operist , cancheran leerde haar de muziek; hij bezat fmaak en fchoone uitwendige bekwaam* heden. Eens zong hij op hst tooneei eene treffende pasfage in haar volfte kragt en nadruk. De Princes , naast heure moeder, digt bij het tooneei zittende, riep , getroffen, uit: Ach mijn lieve cancheran! de Hertogin vondt deze uitroep te fterk en het gevolg was, dat zij heure dochter uit de Opera naar het klooster bragt. MEN-  < 239 > MENGELWERK. i. C H A R L O T T E. Naar het Engelsch gevolgd, uit LETTRES DE CHARLOTTE A CAROLINE PENDANT SA LIAISON AVEC WERTHER. CjTij fombre fchaduwen van Walheims achtb're boomen, Gij koele vloeden, wier gemurmel met den wind, Wanneer zijn adem rust op uwe zilv're ftroomen, 't Eenftemmigfte muziek in zuiv're toonen vindt! Eenmaal nog adem ik uw frïsfche grotlucht in ; En ffreelt het zacht geruisch van uw' vallei mijn' zin» Hijgea! die aan't klein, doch zalig deel der menfehen Het vergenoegen fchenkt, en in hunn' vreugde deelt, Godin, door kuisfche deugd, en de onbevlekte wenfehen Des reinften wellusts ééns in onfchuld voordgeteeld! Één  "i 240 > Éénmaal nog zie ik u met lagchende oogen aan , En wil ik hier voor u mijn boerfchen Cijther flaan! Bewoont zij niet deez'grot, gijWalheimsachtbTeboomen! Rust zij niet hier, ö vloed! wiens ruisfchen met den wind, Wanneer hij in dit dal dit zalig dal, uw' ftroomen Op den natuurtoon ftemt, het kunst muziek verwindt. ö Ja! haar glans verrijst met dien van d' uchtenftond ; En de adem vau den wind zijn kusfen van haar' mond. Wanneer de vogelen hun morgenlied verheffen, Wanneer ik het gefuisch der bijën 's middags hoor, Dan mist uw invloed nooit mijn ganfche ziel tetreffen, Dan tintelt uw gevoel mijn' merg en aad'ren door. De neergebogen halm, en 't rits'Iend boomloof toont Door't ftrelendst veld muziek , dat gij deez'oord bewoont! Gunm^Godinlgunmijtedeelenin'tgenoegen, Dat gij alléén ons fchenkt; en in de ftiHe grot Van Walheims vreedig oord mij aan uw'hand te voegen Waar nooit de dolle vreugd met ftille ziel - fmart fpot! Gun, dat ik aan den voet der heuv'len u gelei En in het fomber woud mag rusten aan uw' zij ^  «C 241 > t Vervrolijkt hart erkent uw zaligend genoegen, Daar niets het ftil genot der zelfbewustheid ftoort; Uw invloed doet mijn borst ook ditmaal driftig zwoegen , Ik zegen dankbaar 't heil van dit gelukkig oord. Uzij dit needrig lied in onfchuld toegewijd, Die dochter van de deugd en edle kuischheid zijt. Gij fombre fchaduwen van Walheims achtb're boomen.' . Gij koele vloeden, wier gemurmel met den wind, Wanneer zijn adem rust op uwe zilv're ftroomen, 't Eenftemmigfte muziek in zuivre toonen vindt! Eenmaal nog adem ik uw frisfche grot - lucht in, En ureel' het zacht geruisch van uw' vallei mijn'zin. q HEN-  2. H E N R IJ, iVaar 't Engehch, uit dezelfde. Ga heen, eenvoudig Lied! vereen u met de toonen, Die Lotje alleen zoo fchoon en zoo welluidend flaat, (Men ziet het maagdeliefje ook welbij roozen woonen,) Zeg haar 't verborgen lied, waar Henrij door vergaat. Zeg, dat de roozen niet alleen den nectar drinken, ' Die de uchtenddaauw verfpreidt ; geen bloempjen zoo gering, Wiens kruin die purpre gloed niet zagt doe nederzinken; En dus een weinig lijdt bij deze zegening. * Schets haar, hoe 't groot getal, die haar volmaaktheên eeren, En hiran' verwondering, en ftille boezempijn, In teder maatgezang aan de eenzaaine echo leeren , Dat zij van heur gezicht, helaas! verbannen zijn. Zoo  KT 243 > Zoo Iaat c?e nachtegaal, als 't voglenheir zijn zangen, Vol warme liefde in *t bosch , bij dag weêrgalmen doet, Haar teder lied bij nacht dien zagten toon vervangen, Daar ze op een dorren tronk haar treurig lijden voedt. \ * ó Zangfter voor 't gevoel! mogt ik uw' toonen treffen, Getuigde ook zoo mijn lied, mijn martelende fmart, Dan deed uw' teedre zang mijn toon zich hooger heffen , Die teedre zang genas dan ook mijn bloedend hart. # Maar — neen I geen lied zal mij den weg ten hemel baanen, Mijn' zangfter trof't accoord der hemel • fpheeren niet, Zij fchonk, helaas.' mij niets, dan zuchten , niets, dan traanen, Zij leerde mij geen toon, dan dien van 't jammerlied. Geen bloemkrans zal op 't hoofd van mij, rampzaal'gen, bloozen, Het ftugge noodlot vlecht voor mij, met ijz'ren hand, Een draad van rouw-cijpres metfchoongekleurde roozen, Van reine liefde, maar — die groei en hoop verbandt. Q. 2 ó He»  < 244 > ó Hemel! ó Charlotte! hoe! |— reeds'bij de Eng'len- chooren! Waar heiligheid en magt het geestenheir bekleen, De fter der wijsheid (laat met eeuwig licht te glooren, Gloeit daar uw' fchoonheid naast de drie bevalligheën? ♦ Ik hoor — Charlotte's ftem ! — hoe fmelten haare toonen, Bij 't zachte treurmuziek van haaren cijther in? God! hoe doordringend! mogt mijn' ziel daar eeuwig woonen! Hoe trilt mijn borst op nieuw door 't vuur der teêrfte min! * Dan, onbedagte! zwijg; dat niemand ooit ontdekke, Wat drift gij vrezen dorst : begraaf ze in 't ftilst gehucht, Waar Walheims 'fomber bosch haar aan elks oog onttrekke, De voordgedreeven wilg uw leed met u bezuchtt'. Naar  < 245 > 3- Naar 't Engelsch uit dezelfde LE T TB E S DE CHARLOTTE A CAROLINE» Kom, dwaaze jongeling, die meent als ik te minnen, ■ Kom, wie gij weezen moogt, zo ooit zoo diepeen wond Uw hart doorboorde , één vuur uw gansch gevoel en zinnen Beheerschte; kom, bewijs mij 't geen gij ondervond; Dan leer ik u de kracht der liefde, en aan uw harte, 't Verfchil van valfche drift of waare zielefmarte. 't Is, als men all' zijn heil alleen in heete traanen Vindt; als men jaaren leeft op hoop van eenenilach; Wanneer men eeuwen lang zich kan gelukkig waanen, Een' fchoonheid op zijn kniên te fmeeken dag aan dag; Te aanbidden.fchoon zij trotsch uw' liefde moog'verachten, En bij,de grootfte fmart uw lijden zalig te achten. Q 3 Haar  < 246 > *■ # Haar oogen gaê te flaan met levendig genoegen , Met drift doch waar zich vrees en eerbied meê vermengt; Zo als aan fchuldigen voor hunnen Rechter voegen , Wanneer één wenk hun doodt, of hun beftaan verlangt. Geen zin'lijk denkbeeld worde ooit inuwhartgebooren, Wat zelv haar aêm befmet, moet in den boezem fmooren.' <$ $ <$ Als alles hoop'Ioos is, moet nog uw moed niet zwichten; Schoon aarde en hemel ook uw' wenfchen wederftreeft; Al was uw' fchoonheid een' der helle hemellichten, En gij een herder, die in armoê nedrig leeft, Dienaaauwlijks met zijn vee den fobren kost kan winnen; ja hoopt gij dan zelf niet — dan weet gij niet te minnen. Zijn traanen niet uw heil, en zuchten uw genoegen, Voedt gij nooit ijd'le vrees en twijf'ling zonder grond; Deed nimmer minnenijd uw' boezem driftig zwoegen , Schoon g' uwe fchoonheid (leeds meer trouw en kuisfcher vond , Dan één der Nijmphen ooit gefchilderd door poëten , Verbeel U zelf dan niet, iets van de min te weeten. Of fcheurt men, die gij mindt, eens van u teder harte, Zoekt dan uw' ziel geen lucht in fombere eenzaamheid ! Zinktgeonder het gewigtvan teerheid, woede enfmarte, Daar zich een naare nacht van zorgen om u fpreidt? Voedt gij, met de armen 'faêm , uw' zielfmart door 't bezinnen Van haar volmaaktheên niet ? wat roemt g' u dan te minnen ? Kan  < 247 >^ - * •& Kan ééne zorg, één wcnsch plaats in uw'boezem vinden, Voedt gij noch ééne hoop, dan die de min gebiedt; Kan iets door zijn belang uw hart aan zich verbinden, Dan zij, die gij aanbidt — Gij kent de Liefde niet. De min doet als tijran ons op zijn wenken draaien , En wil, waar hij regeert, alléén den fcepter zwaaien. # & 4$* Kom dan, zo gij zoo gansch en hoop'loos zijt verlooren, Kom met uw' boezemfmart en knaagend leed tot mij; Zien wij, wie door geduld zijn zielsangst weet te fmooren, Beproeven wij, wiens ramp het minst herflelbaar zij ; Wie door verbeelding zich ter dood toe weet' tekwellen! Want al wie dus bemindt, hoop nimmer op herftellen. Uit hetzelfde. Is iets zo fchoon, op 't veld bedekt met Lente-roozen, In 't glansrijk aanzien van een' fterlichte avondftond? Of als Natuur haar' pracht vertoont bij 'tuchtendbloozen ; • Is iets zo fchoon, als vrindfchap op de deugd gegrond ? q 4 m  < 248 > 4- Uit het zelfde, •a ■ ■» Ver genoegd, en afgezonderd In een ftil, doch vrolijk oord, Rustig en in vree te leeven , Door geen ftadsgewoel geftoord : Rust na arbeid, vrindfcbap, boeken, Nuttig voor mijn evenmensch Naar volmaakter deugd te ftreeven , Zie daar alles wat ik wensch. 5- Uit het zelfde. Door uwe macht, ö dood 1 wordt eens de mensch ontheeven Van onfpoed; gij ontrukt hem 't noodlot en zijn leed: 't Weldadig Graf fchuift dan een ondoorzienlijk kleed Voor 't jammervol tooneei van zijn rampzaalig leven f  < 249 > 6. D E ROMIJNSCHE MAAGDENROOF. G VTi'i, Schoonen! leest wel hier of daar Romances en verhaalen, En raakt daar bij, zoo waar ik leef, Recht ernstig aan het dwaalen, Dat alle maagdenrooverij Eerst in deze eeuw gevonden zij. ö Neen! reeds de ouden zagen ook, Met vijf gezonde zinnen, Hoe men , in 't ondermaanfche, niets, Kan zonder vrouw beginnen, Dus wisten zij ook met de daad, In tijd van nood, uitmuntend raad. Q 5 De  < 25° De ftad, die zijne heiligheid Ziet in zijn muuren leeven, Was, zoo als in heur' eerften tijd, Een rooiers-nest gebleeven, Was zeker een bedroefde ftad , Had niemand daar een vrouw gehad. Toen alles kant en vaardig was, Met metfelen en bouwen, Ontbrak het nog der kleine ftad — Denk de armoê na! — aan vrouweai. Elk keek gewis zoo zuinig daar, Of hij om fchuld gedagvaard waar*. Weldra verfcheen een treurig corps Van jeugdige gezellen, Om r o m u l u s hun droevig lot, Zielroerend, voor te ftellen, Zij naderden des konings troon; Ei, hoor hun taal, zoo fier als fchoon. „ Geftrenge Heer! vergeef het ons, Gij zijt wel tienmaal wijzer, Dan wij; maar wat baat huis en hof, En koperwerk en ijzer, Bedenk, waar blijven wijf en kind, Zoo nodig voor een ftaatsbewind." „ Dus  < 251 > „ Dus ziet gij ons voor uwen troon, Vol hoop u tegenblikken, Dat gij ons met een cargafoen Van meisjens zult verkwikken, Want kijk — men bouwt, tot ons verdriet, De meisjens, zoo als huizen niet," — De koning fprak: „ het geen gij fmeekt, Zou ook mijn hart verlangen, Maar — 't fpreekt van zelfs — de vraag is hier, Hoe zoo iets aan te vangen, Van morgen heb ik, op mijn bed, Nog ernstig op de zaak gelet." „ Hoort 't refultaat: — 'k wil binnen kort Een pragtig kampfpel houën . Bij die occafie kunt gij dus Met goeden ernst vertrouwen, Dat jong en oud bij dit geval, 't Speótakel gaarn bekijken zal." „ Plakt dus rondom billetten aan, Roept bij de nagebuuren, Dat gij met kleen en grof geweer Voortreffelijk zult vuuren, En dat 'er zal een' daad gefchiên, Die nooit noch nimmer is gezien." „ Dan  „ Dan komen zeker man en vrouw En meisjens — 't kan niet faaien — Elk uwer kan, eer 't fpel begint, Vooraf zijn keus bepaalen; Doch ijvert dan niet dol te moê, Eerst klink' de hoorn — en grijpt dan toe." Gezegd —gedaan: — 't nabuurig volk (De dag was nauw verfcheenen,) Zondt ook getrouw, naar Rome's wenscb, Hun meisjens derwaards heenen , 't Stroomt alles op de kamp-plaats aan, Het volk fcheen op elkaêr te ftaan. Misfchien dat meenig briefjen toen Zijn baas infinueerde, Ook — zonder weeten van Mama, Een dito repasfeerde, Misfchien vloog meenig blikjen vlug, Vertedrend en gevoeld te rug. 't Genoegen zag men, bij den ftrijd, In 't oog der maagden blinken, Dan, eensklaps hoort men overal Den hoorn ten aanval klinken, En bons — daar vloog — op 't moedig ros, Elk minnaar op zijn liefjen los. De  K[ 253 > De aanzienelijkften hadden zich De fchoonften uitgekooren, (Nu, dat ging toen gemeenlijk zoo.) Elk gaf zijn paard te fpooren, Elk hield te deeg zijn wijfjen vast, Verheugd om zulk een lieven last. Voor de oudren was 't een vuile ftreek, Eene onvergeetbre finarte, Zij ijlden fpoedig huiswaards heen, Met rouwe en wraak in 't harte, Doch — of 't den dochtren ook zoo waar ? Dit leert 't gevolg u middagklaar. „ Ontmaagd, gewis, zijn ze altemaal, Dit kan men niet verhinderen; De wraak — de wraak verzagte alleen Het fchaaken onzer kindren; Op, vrienden, buuren, op — fpoed aan! Laat ons de roovers nederllaan!" Das lieten vaders, moeders zich, Vol woedde en gramfchap, hooren , En alles dreigde vreefelijk De ftad in de asch te fmooren; Weldra verfcheen een fchriklijk hefr, En Rome toog tot tegenweer. De  < 254 > De ligte troepen waren op Elkander los geftooven , t Gevegt was toch niet algemeen, Partij dreef nergens boven , Tot eindlijk 't vreeslijk tijdftip kwant, Waar in de ftrijd regt aanvang nam,, 't Behaagt den dichteren vaak, als zij De heldenfnaaren roeren , Als 't ernftig wordt, in hun narré, Een Godheid in te voeren; Weldra is dan de flag gedaan , En ieder gaapt verftomd het aan. Met Goden fpeele ik echter niet, 6 Neen — alleen godinnen Zult gij, ter eer van mijn gezang, Den aftocht zien beginnen; Zie — dit geeft luister aan mijn lied, Al is 't geheel zoo keurlijk niet. De legers waren reeds gefchaard, 't Was fchriklijk om te aanfchouwen , Als plotslijk — wie toch dacht zulks ooit? De fchoone jonge vrouwen In 't leger fborten en genaê Aan vader fmeeken en aan gaê. Elk  < 255 > Elk hunner hield met tederheid, Een zoontje in d'arm geflooten, Als 't loon der kuisfche huwlijksmin, Uit Rome 's bloed gefprooten , De hooggewelfde borst was haar Omringd met blond, en golvend hair. „ Hoe, Vaders} riepen zij te faam, Ach wilt gij dezen flagten, Wier liefde aan ons zoo dierbaar is, Die wij als heilig achten, Ach vaders, dat uw haat verdwijn', En Rome's volk uw' zoonen zijn.'" „ Ach, eer ge ons allen weeuwen maakt Doorboort ons eerst, ó Helden! Vervolgt dan 't edelst heldenzaad, Door uw' bebloede velden, Doorfteekt dan ook, voor uw plaifier, Deez' lieve, kleine wormtjens hier!" Ha, riep de dappere oorlogs-fchaar, Dat is niet niet uit te houden: Toen rolde menig dikke traan Langs d' achtbren baard der ouden; Zij wierpen tot in 't harte zeer, Hun wapentuig, verwonnen, neêr. Geen  Geen mensch gelooft, hoe zich aldaar, En Jong en oud verblijdden , Heer fchoonzoon en mijn Heer papa, Weergalmde aan alle zijden En grootpapa zag, aangedaan, Op 's moeders borst zijn kleinzoon aan. Alleen , mijn lezers! daar ontbrak Om 't fchouwfpel te volenden. Der lieve kleinen grootmama Om allen heur bekenden , Te declareeren, vrank en vrij, ' Dat zoontjen vaders tronie zij.  I. NARICHT DER R E G A T A, 0F HET OM STRIJD ROElëM MET GONDELS. T E VENE TIEN. D e oude geest des griekfchen naijvers heerscht nogon-' der de Venetiaanen. Wanneer het weder zulks toelaat vermaaken zij zich, in de uuren van uitfpanning, om door de kanalen en vaarten, welke hunne fiad omgeeven , heen te roeien, en, aan het einde hunner barken zittende, elkander ten wetftrijd uit te daagen. Zij Iooven kleine prijzen uit, die dikwijls in een ftuk ftof in de gedaante eener vlag en in een groenen tak beftaan en met den grootften ijver poogen zij dien prijs te gewinnen. R Naauw-  < 242 > Naauwlijks merkt het volk in de ftraaten of rondom vaarendebooten de uitdaaging.of het volgt oogenbliklijk de kampenden na. Alles verzamelt zich aan den oever; de vengfters liggen vol, 'er ontftaan weddenfchappen en 'er ontftaat een foort van feest. Wanneer bij toeval de bezitter van eenig pragtig paleis of een nieuwsgierig vreemdeling op het balcon van zijn Hotel eenigfints zijn verlangen toont, om dusdanig een kamp te zien, zoo wordt ook daadelijk en met vreugde een wedroeiën aangevangen. Dan hoort men het geluid der trommels, der pauken en het gezang der vrouwen in de booten, 'er worden rechters verkoozen , Secunden aangefteld en al de treffende toeftel der openlijke feesten des ouden tijds wordt oogenbliklijk ten voorfchijn geroepen. Dan de groote Regata, welke door voornaameperfoonen, uit naam der Regeering, aangevangen wordt, is een tooneei, hetwelk in ftaat is, de grootfte bewegingen des harte teveroorzaaken; bewondering, enthufiasme, gevoel van roem en het ganfche gevolg der beste gevoelens worden dan gaande gemaakt. Het wordt echter alleen bij bijzondere gelegenheden gegeeven, bij de tegenwoordigheid van vreemde vorften en Koningen te Venetiên. Het is moeilijk, zich een duidelijk begrip van het vuur te geeven, het welk, bij de aankondiging van een Regata, zich door alle klasfen van inwooners verfpreidt. Trotsch op het voorrecht, van een zoodanig fchouwfpel te kunnen geeven , uit hoofde der verwonderlijke plaatslijke ligging der ftad, verheugen zij zich ten hoogften, lang voor af toebereidfelen te kunnen maaken, welke hetzelve in het geheel zoo volkomen kan doen zijn, als mooglijk is. De algemeene deelneeming ontftaat en klimt van dag tot dag ; 'er worden weddenfchappen voor en tegen  icgen de wetroeiers, welke bekend zijn, gebooren. De begeerte der prijsdingers naar roem en belooning, de levendige nationaal-vlijt, welke de venetiaanen uit hunne gewoone iluimering opwekt, en aandrijft, om in deze woelige oogenblikken hun voordeel te zoeken, alle deze vereenigde omftandigheden geeven aan de talrijke inwoo' ners dezer ftad een zoo hoogen graad van geest en beweging, dat alles, geduurende het feest een heerlijk tafreel oplevert voor de oogen des vreemdelingen wijsgeers, Schaaren van volk ftroomen uit de omliggende oorden toe en de reizigers ijlen naar het tooneei der opgewekte vreugde. Schoon het vrij fta, zijn naam op de lijst derftrijdenden te laaten infchrijven, tot het beftemde getal vol is , zal het echter niet te vergeefsch zijn iets op te merken , hetwelk reeds tot den ouden tijd behoort. De ftand der Gondeliers is onder het volk zeer geacht, en zulks is zeer natuurlijk, dc eerfte bewooners dezer oorden behoorden tot dczelven. Doch , buiten deze algemeene achting , zijn 'er onder hun nog eenige familiën, welke zich inde daad bij uitnemenheid kenmerken, welker ouderdom algemeen bekend is, en die, uit hoofde eener reeks van deugdzaame mannen, welke ijverig in hunne bediening waren en veelvuldige roemrijke prijzen behaalden, het lichaam der zoogenaamde edele Gondeliers vormen. Deze lieden draagen dien naam niet zelden met meer waarde, dan de hooge adel, die zijn roem alleen van de verdiende zijner voorvaderen en zijnen rijkdom ontleent. De achting voor deze familiën gaat zoo ver , dat de verfchillen , welke tusfehen de Gondelvoerers bij derzelver gewoone boodfchappen door het kanaal ontftaan, alleen door bemiddeld 2 ling  < 244 > Iing van een derden uit dat aanzienlijk lichaam ziet bijgelegd. Doorgaands worden de kampers der groote Regaten uit deze beroemde familiën gekoozen zoo dra zij hunne bepaalde rol hebben, bededen zij hunnen tusfehen tijd daar aan en bereiden zich vooraf door daaglijkfche oefening. Wanneer zij in dienst zijn , geeven hunne Heeren niet alleen vrijheid daartoe, maar verhoogen ook hun loon. Eindelijk komt de groote dag. De bloedverwanten verzaamelen zich; zij moedigen den helden aan, door de erinnering aan dedaaden hunner familie; devrouwen geeven hun de riemen en bidden hun, op een Epifchen toon, zich te erinneren, dat zij zoonen van beroemde mannen zijn, in welker voedftappen zij treeden moeten; zulks doen zij met den zelfden ijver, waarmede de fpartaanfche vrouwen hnnne zoonen het fchild gaven en hun toeriepen: met dit of op dit. De godsdienst, zoo als zij onder het geringer foort van menfehen geoefend wordt, heeft ook deel aan de voorbereiding tot deze onderneming; 'er worden misfen geleezen, geloften aan bijzondere kerken gedaan, en de ter kamp gefchiktegondels met de beelden derberoemdde heiligen gewapend. De toveraars worden zelfs bij deze gelegenheid niet vergeeten. Ik zelf hoorde een Gondelier, welke den ftrijd verloor, zeggen: Ik had onfijlbaar gewonnen , indien 'er geene toverkunst tegen mij ware gebruikt geworden. Ik ftemde deze mening toe, wijl het den armen hals verhinderde, laag van zich zeiven te denken en het kon hem op een anderen tijd nuttig zijn. De loopbaan is omtrend vier engelfche mijlen lang . de gondels vaaren op eene beftem.de plaats af, doorloops»  < 245 > l4 pen het groot cn bogtig kanaal, het welk de ftadi»twee deelen fcheidt, roeien om een paal en ijlen denzelfden weg te rug, naar den prijs, welke in denpuntigftenhoek des kanaals, aan de inwaards loopende zijde is opgehangen: daardoor is het gezichtspunt ruimer en deprijs wordt ten aanzien der op beide zijden (taande toefchouwers gewonnen. Naar het getal der wetijveraars worden 'er meer wetloopen bepaald ; in verfcheiden foorten van booten , van welke eenigen flegts twee, andere meer riemen hebben. De uitgeloofde prijzen zijn vier in getal, wélke door vlaggen van onderfcheiden verw, waarop de waarde van den prijs ftaat, aangeduid worden. Naar deze vlaggen , als de openlijke en roemrijke eere- tekenen , ijveren de roeiers bijzonder. De Regering legt bij elk derzelver eene aanzienlijke fomme gelds; daar boven worden de overwinnaars, oogenbliklijk na de zege, door de ganfche fchoone waereld omgeeven, welke hun geluk wenscht en met gefchenken vereert; vervolgens vaaren zij de ganfche langte des kanaals door, en hooren het vrolijk toejuichen der ontelbaare aanfchouwers. Dit groot kanaal, hetwelk door de bijzonderheid en fchoonheid der gebouwen verrukt, is bij deze gelegenheden met eene onafzienbaare menigte toefchouwers in allerlei foort van barken, booten en gondels bedekt. Het element, waarop zij zich beweegen, is naauwlijks" zichtbaar; maar het geruisch der riemen', de beweging der onophoudelijk arbeidende armen en iichaamen toonen, dat het fchouwfpel op het water gegeeven wordt. Ter wederzijde des oevers zijn op zekeren afftand kleine Amphitheaters en (tellingen opgericht, waar verR 3 zaa-  < 24Ö > A zaamelingen van mufikanten fomwijlen hunne harmonifche toonen boven het murmelend gewoel des volks verheffen. Eenige dagen voor een Regata kan men op het kanaal eene meenigte booten zien, welke voor vermaak op en af roeien. De jonge edelman, de burger, de gegoede handwerker klimt in zijn lange boot van zes of agt nemen- de Gondeliers zijn rijk en pragtig uitgedofcüt en de boot zelve glinstert van onderfcheiden doffen. 'Er z„n onder de edelen altoos eenigen, welke aan deze verfieringen aanmerkelijke fommen bedeeden en , bij de Regata , op het water zelfs perfoonen uit de Mijthologie met een gevolg der helden uit den ouden tijd vooordellen , of de gewoonten van onderfcheiden volken nabootfen : In 't kort in alle oorden draagt elk, met een zeker foort van verfpilUng , het zijne bij, om deze masqueraade , het geliefkoosd voorwerp der venefiaanen, allen luider tf j te zetten. Alles wordt in de beste orde gehouden. De Nobili knielt op kusfens op het voorde gedeelte van zijn vaartuig, is op alles opmerkzaam en kondigt den losbandigden zijne bevelen , door kleine vergulden of verzilverden kogeltjens aan, welke hij door een zeker foort van boo" op hem fchiet. En dit is de eenige foort van bedwang der venetiaanfche politie in deze dagen der woede vreugde, men ziet nergens in dedad wagten noch Patroulles, nergens eenig fchietgeweer of hellebaard. De mildheid der' Natie, haare levendigheid, derzelver opvoeding in de gewoonte van te gelooven, dat de regering immer waakt, alles ziet, derzelver eerbiedige verkleefdheid aan de vergadering der Patricii; het bloot aanzien van eenige hier en daar verdrooide politie - dienaars in derzelver ambts.gewaad, dit alles is oorzaak der algerneene rust en  en zekerheid, welke men , midden in de verwarring waarneemt, bij de verbaazende meenigte van een zoo vmirig en levendig volk. Dit zijn de merkwaardigfte gewoonten en bijzonderheden der beroemde venetiaanfche Regata; ik heb alles nog levendig voor den geest; dan ik heb 'er twee van dezen aard in het voorjaar van 1784 bijgewoond; de eerfte was ter eere van den Koning van Zweden , de tweede voor den Aartshertog Ferdinand van Oostenrijk en zijne gemalinne. R4 O V EX  •C 248 > I L O V E S. RUSLAND, (Vervolg van Bladz. 213.) 4- DJE GEMEENE RÜS j ZIJNE KLEDING, KOST, CHARACTER,BEZIGHEDEN, VERMAAKEN EN GEBRUIKEN. Nergens is de afftand tusfehen Gemeen en Adel zoo groot, dan in Rusland. Zoo zeer als de laatfte aan de middelfte klasfe grenst, zoo zeer zijn de eerfte van dezelve verwijderd, en bij dezen is .volkomen het tegendeel waar, het geen wij van den Rusfifchen Adel gezegd hebben. —— 'Er is een afftand, als tusfehen tweeërlei wezens ; verkwisting en gebrek is de ftempel , welke beiden kenmerkt. Om het contrast beter aan te wijzen, zal  KC 249 > zal ik mijne waarneemingen zoo veel mooglijk geheel in de orde der voorige afdeeling mededeelen; de parodie zal niet zeer voordeelig uitvallen. Ik neem hier de ganfche klasfe van menfehen bijeen , welke in alle landen onder den naam van het volk begreepen zijn, doch die in Rusland talrijker en uitgebreider is , terwijl de middelde klasfe geringer in aantal wordt, ja genoegzaam uitfterft. Uit hoofde der aangebooren blooheid of liever de flaaffche onderwerping, gebooren uit de lijfeigenfehap, en welke ook bij die geenen terug blijft, welke geene ijfeigenen meer zijn, hier uit zeg ik , behooren 'er nog zeer veelen tot de klasfe des gemeenen volks, welke bij anderen natiën tot den middelffand zouden gerekend worden. De kleding, kost, character, vermaaken, bezigheden en gebruiken wijken geheel van andere natiën af', en verdienen dus eene nadere befchouwing. De kleding der mannen. De kledij der gemeene Rusfen is zeer eenvouwig en ongekunfteld. Zij laaten hun baard lang groeien.. Peter de groote wilde het buiten gebruik gebragt hebben, en zette dus eene belasting op den geenen, welke dezelve niet liet affcheeren» en 'er zijn nog eenige kopermunten aanwezig, welke in betaal ing van de belasting op de baarden gegeeven werden. Op de eene zijde der munt is het ondergedeelte van een aangezicht met een lange baard afgebeeld; op de rugzijde de woorden : „ Het geld is betaald,'' nevens het jaartal: De bijgeloovige verknogtheid echter aan het oude gebruik betaalde liever de baard - belasting en bleef bij; den ouden vorm. De rok is van grof wollengoed, een foort van bever, dezelve heeft de gedaante van een overrok, en reikt tot R 5 aan  < 250 > A aan de knie; de voorpanden hebben zeer veele plooien , flaan over elkander , zijn van knoopen noch knoopsgaten voorzien, en worden om de heupen met een gordel toegehouden , welke tweemaal om het lijf gaat. In deze gordel hangt beftendig bij den daglooner, een bijl, en bij den koetiier en voerman een paar groote lederen handfchoenen. In den winter draagen zij een foortgelijken rok van fchapenvagt, met de wol naar het lichaam, en de huid zonder verder overtrekfel naar buiten gekeerd. Onder den rok draagen zij een korten borstrok, een grof linnen broek, welke men echter niet ziet, wijl zij den overrok immer over elkander flaan ; het hembd hangt gewoonlijk over den broek; den hals draagen zij gewoonlijk bloot, 'er is noch hembd noch halsboord te zien; alleen op feestdagen, of wanneer zij zich opfchikken, hebben zij den bovenzoom des hembds met een klein koord of gekleurd lint opgefierd, welke dan even boven den rok komt uitkijken. Derzelver onderkleêren zijn bijzonder, van onder zoo dik, als van boven: In plaats van kousfen, omwinden zij de beenen met verfcheiden lappen, en dan trekken zij ftevels over dezelve aan, of zij draagen een foort van houten klompen of hoosblokken, met riemen om den voet vastgebonden. Hunne hoeden zijn rond, met zeer hooge bollen, en, daar zij noch in den rok noch broekzakken hebben, zoo dient hun de hoed tot zulk een gerijf, bewaarende zij onder dit dekfel den neusdoek en lederen geldbuidel. Linten van allerleie koleur is een fieraad des hoeds , welke zij om het hoofd binden. In den winter draagen zij  < 251 > lf\ zij eene hooge fpitfige bonte muts, welke tot over de ooren gaat; veele draagen dezelve zomer en winter. De vrouwen-dragt wijkt nog meer, dan de mans kleding, van de onze af; daar dezelve van de beftemming van veele kleine nuances der vorm en verw afhangt, laat zulks zich moeilijk, door eene befchrijving zonder tekening, denkbeeldig maaken, ten zij men zeer wijdloopig worde; ik zal dus het voornaamfte aanvoeren. Dezelve is in den oosterfchen fmaak, zeer kakelbont, en fierlijker in fchilderij , dan aan het lichaam , het welke door dezelve in taille en gedaante niet verfraait, maar verborgen wordt. Mij heeft althans deeze dragt niet behaagt. Naar de gefteldheid des vermogens is dezelve van geglansd lijnwaat, fchapenvagt, zijden ftof &c. Voor fieraad draagen zij gekoleurde linten en doeken , glas en egte paftrien , vooral zijn hunne huiven daarmede opgefchikt, waar over zij weder groote zijden doeken draagen, welke tot over de helft van den rug benedenwaards hangen , zoo dat men in het verfchiet niets van zulk eene vrouw ziet, dan hoofd en rok , het bovendeel des lichaams en de armen zijn met zijden ftof omkleed. Behalven dit, behoort tot de fraaiheid der eerfte klasfe der gemeene Rusfifche vrouwen een ftel zwarte tanden en een paar zeer hoogroode wangen; een fmaak, welke in Europa niet zeer algemeen is; echter heb ik het veelvuldige maaien gezien, en ik kan verzekeren, dat het tot derzelver Luxe behoort. Het rood leggen zij niet, gelijk bij ons, op de wangen, maar zij beftrijken dezelve dik met een rood blanketfel, het welk van talk en een nederploffel van markafiet gemaakt wordt, en de huid zeer vroeg vol rimpels maakt.  '< 2*2 > A maakt. Dit laatfte gedeelte van hun toilet brengen deza Dames op eene zonderlinge wijze in orde ; ik beb meer dan eens een paar vrouwen van dit foort gezien, welke elkander op de ftraat ontmoeteden en complimenteerden, het welk zeer omflagtig toegaat; te midden in het gefprek greep de eene in heur tas, en haalde heur blanket-doosjen voor den dag, fineerde, zonder fpiegel of eenig ander hulpmiddel zich een goed deel rood op de wangen, gaf ook heure vriendin daarvan en de zaak was afgedaan, even als wij hier te lande, onder het gefprek, een fnuifjen neemen. Men gewint bij een nader verkeer met het fchoone geflagt dezer volks-klasfe niets; zij zijn noch vrolijk, noch fchrander; de meesten zijn machines zonder ziel en koud, als hunne luchtftreek. Getrouwheid aan heure huwhjksgelofte is bij haar geene der voornaamfte deugden. Reeds in het 13 of 14 jaar worden zij huwbaar, en trouwen. Voedfel. De gegoede onder de volks-klasfe, bijzonder de Rusfifche kooplieden , voorzien hunne tafels wel , fchoon hunne fpijzen zodanig toebereid zijn, dat een vreemdeling zich niet ligt daar aan vergaapen zal. Toe. bereidingen van visch en vleesch eeten zij immer met dunne foepen; Tschi of koolfoep is geheel nationaal, dus ook vleesch- en moes - foep , dus ook Piroggen , een foort van pastijen, uit gehakt vleesch en visch in gemeen deeg gebakken. Alles fruiten zij met fpaanfche peper en ajuin; bij veele fpijzen gebruiken zij olie. De armen, welke op verre na het grootst getal uitmaaken, behelpen zich hoogst armhartig, met brood, kalatsch of kleine broodjens, welke onder en boven een korst hebben, doch in het midden halfgaar, op een rooster of  < 253 > of op kooien gebakken en dus verkocht worden; eenige raauwe komkommers, raapen en uijen. Het tabakrooken is bij de Rusfen niet zeer in gebruik. Dranken. Wijn en bier hebben zij niet • Ktslitfcht zou bier heeten , doch het is een foort van geestrijk vogt met vrugten gebrouwen. Quas is van zemelen meel en mout, met een zuur inmengfel toebereid • Meede, uit honig en water betraande; Glukm, wordt van roode beziën, honig en water vervaardigd, en deze drank fmaakt zeer aangenaam. Van koffij bedienen zij zich genoegzaam niet, maar des te meer van thee De geringere lieden drinken chineefche thee, met honig of zuiker, alle deze dranken kan men cp ftraat verkrijgen daar zij door omloopers of in kleine winkels goedkoop aangebooden worden. Charailer. De gemeene Rus is nog zeer ruw en geheel onweetend, doch heeft veel bekwaamheid, om alles na te volgen ; hij is ligt vergenoegd , zeer krui' pend ,• bijgeloovig tot blindheid toe. Hij is wat diefachtig of liever listig in zijn handel, gastvrij en zeer morfig. Uit dit kort ontwerp hunnes characters kan men zeer gevoeglijk al dat geene afleiden , het welk op hunne bezigheden, vermaaken en gebruiken betrekking heeft. Bezigheden. De Rusfen fchijnen voor den handel de meeste gefchiktheid te hebben; echter leeren en beoefenen zij tevens alle bekende handwerken; de Heer wietf zij toebehooren, laat hun dezelve leeren, en dit ftrookt met' zijn belang , dan, hoe meer zijne boeren kunnen verdienen, des te meer kan hij hun afvorderen. Veelen werken als daghuurers, of dienen als huurkoetfiers of bearbeiden het veld. Hoe  < 254 > Hco veel gefchiktheid de gemesne Rus ook hebbe, on alles van anderen aftezien en fpoed ig en tamelijk goed na te bootfen, verhindert echter een zeker herkomen zeer den fnellen voorgang zijner volkomenheid : hem ontbreekt alle aanmoediging, veil eer moet hij, bij allen rnooglijken ijver, de laagfte verwijtingen van aanzienlij • ken, wegens zijn werk, zich laaten wel gevallen; deze vinden alles liegt bewerkt en verachten alles, wat vanhunne landslieden vervaardigd is. Eco ruski, (dat is rusfisch) is het gewoon vernederend oordeel over zulk eeneh arbeid, en men kan dit compliment niet beter vertaaien, dan door het deugt niet, het is zonder fmaak. Deze verachting, gevoegd bij den höogen prijs, welke de buitenlander zich voor zijne waaren betaalen laat, boven dat geene, hetwelk de Rus voor zijne goederen maaken kan, dit, zeg ik, drukt zijnen naijver en zucht ter onderneeming neder en veroorzaakt een heimlijken haat onder de gemeene Rusfen, tegen alles, wat vreemdeling heet, daar deeze zoo boven hem geacht wordt, en welken hij ook, waar hij kan, poogt te bedriegen ; deze jalouzij gaat zoo verre, dat, toen voor 4 of 5 jaaren een keizerlijk bevel verfcheen, naar het welk alle duitfche en rusfifche Handwerkslieden onder één rang gebragt werden, 'er eene groote beweging ontftond , en alle duitfehers hunne baazen den dienst opzeiden, willende liever Peiersburg verlaaten dan zoo iets gedoogen. Het bevel werdt ingetrokken en alles bleef op den ouden voet. In elk voorjaar komen 'er eenige duizenden arbeidslieden naar Petersburg cn keeren tegen den winter te rug; zij worden ter opbouw van middenfoortige en min-  < 255 > ^ mindere woningen gebruikt, waarbij zij metfelaars-, timmermans- , behangers- en foortgelijk werk doen. Somwijlen belleedt men hun, bij fchriftelijk contrast , den ganfchen bouw aan. Met zeer weinig of geene theorie der bouwkunst voorzien, voleindigen zij, wat zij aanvangen, en , fchoon zij geen; meesterftukken voor de nakomelingen opbouwen, zijn echter hunne huizen, welke zij uit hout en bakfteen daarftellen , bruikbaar, vrij duurzaam, en aanzienlijk genoeg. Het meeste, dat zij uit hout maaken, vervaardigen zij met de bijl, deze dient hun voor fchaaf, bijtel, nijptang, en zaag; 'er is zeker minder fieraad aan, doch het gefchiedt vast met meer moeite en kunst, dau door andere werklieden, welke deze en andere onderfcheiden gereedfchappen gebruiken. Zij werken van 's morgens 5 tot 's avonds 9 uur, bezigende alleen des namiddags 2 uuren rust; de daghuur is doorgaands van 40 tot 50 Kopeken, Deze menfehen leeven uiterst behoeftig en geen volk houdt zich met minder te vreden. Zij llaapen buiten de ftad in hoven of ftallen, op de aarde; water, Quas en brood, ajuin of rauwe komkommers leveren hun voedfel op; zij beijveren zich met alle kragt, om iets op te gaaren en men verzekerde mij, dat de meeste voor den nood iets te rug houden, zonder zulks hunnen lijfsheer te laaten merken , die zelf of door zijnen zaak-waarneemer hun , zoo hij geld nodig hadde, zulks zoude afpersfen. Op deze wijze wordt jaarlijks eene aanmerkelijke fomme aan gemunt zilver begraaven, hetwelk verborgen blijft, indien de boer door toeval of dood verhinderd wordt, hetzelve te ontdekken. Ook ziet men alle winters een aanmerklijk aantal boeren, welke diep uit Rusland 5 of öoo Werjlen ver komen  < 256 > $ men en op verfcheiden duizenden lieden, allen door dén paard voordgetrokken, den voorraad hunner Heeren , van derzelver goederen overbrengen. De Koetfiers (Iswofchiks) worden in geen land harder behandeld, dan hier; niet alleen de fiaker-koetfiers, of die van de vragtwagens en fleden, maar ook de huur. koetfiers moeten den geheelen dag, van's morgens vroeg tot laat in den nacht, welk weder het ook zijn moge , zonder eenige verfchooning, op de ftraat verblijven; hij" heeft voor zich noch voor zijne paarden een bepaald uur, om te voederen, maar moet daartoe den onzekeren tijd waarneemen, wanneer hij gelooft, dat zijn Heer zich in huis bevindt of aan tafel is. Onder zijne zitplaats heeft hij doorgaands een bundel hooi, deze werpt hij voor zijn paard in de kribbe, welke veelal op de ftraat geplaast is of hangt het hun voor, in een zak ; hij zelf houdt zijnen maaltijd op ftraat, welke uit het reeds gering voedfel beftaat. Komt zijn Heer onverwagt terug, zoo maakt hij zich oogenbliklijk tot rijden gereed; zomtijds echter rijdt hij eerst laat in den nacht weder weg; altijd wagt hij met het hoogfte geduld. Ondertusfchen ravot en ftoeit hij met zijne makkers in het rond,zijnde dit zijn geliefkoosd tijdverdrijf, of hij gaat in de zoogenaamde zwarte keuken, waar het Rusfisch gezin in elk huis bij één is en hier is zijn tijdverdrijf de flaap. Men moet zeker de hoedanigheid der paarden bewonderen , welke, al duurde het ook agt uuren, rustig en los voor de huizen blijven ftaan , zonder dat iemand op hun acht geeft en zeer zelden zal men het voorbeeld vinden, dat zij met het rijtuig zijn doorgegaan. Dusdaanig is het dagelijkfche leven dezer menfehen; zij weeten het uur hun-  < 257 > hunner rust noch hunnes maaltijds, beiden genieten zij ter fluik; zij behandelen hunne paarden beter, dan de Heeren hun. Niemand uit deze ganfche volks-klasfe kan zich ergens in dienst begeeven , zonder een pas of verlofbrief van zijnen lijfsheer, waarbij hem vrijheid , om zich te verhuuren , gegeeven wordt. Bij openlijken arbeid neemt hem de politie, bij andere die geene in bewaaring, in welks dienst hij treedt. Het is verwonderlijk, van welk een kragt dit befchreeven ftuk papier is; het is, als 't ware , de teugel der natie en geen Rus zal het waagen , een Paspoort natemaaken; liever zou hij alles verliezen. Zoo lang hij nog geen dienst heeft, draagt hij het bij zich en op dat het niet befchadigen zoude, heeft hij het in een houten koker. In dit Paspoort is juist bepaald , hoe lang hij van zijne geboorte-plaats mag af blijven , en werwaards hij vrijheid heeft, te gaan; deze vrijheid echter bepaalt zich alleen binnen het rijk, dewijl geen Rus, buiten verlof des Gouverneurs buiten het gebied van Rusland trekken mag. Hij overfchrijdt den bepaalden tijd niet, wijl hem anders ftraf en gevangenis te wagten ware: zonderling in de daad, hij vreest het verlies zijner vrijheid voor eenige maanden, daar hij echter als flaaf gebooren wordt en fterft.' Onaangezien het harde .juk der lijfëigenfchap, volgens welke deze menfehen over niets, zelfs naauwlijks over hun leven heer zijn; onaangezien den foberen kost, de flegtfte , welke te vinden is, ken ik echter geen vrolijker natie, dan de gemeene Rusfen, zoo wel in de ftad , als op het land. De ketenen, welke zij draagen, zijn onzichtbaar; zij zingen en lachen met een helder aanS zicht  < 258 >* zicht en blijden moed; zij zijn kruipend en dankbaar en te vreden met de geringde gift, die men hun voor drinkgeld geeft; fchoon die geenen, welke zich in Petersburg ophouden, listig genoeg zijn, om meer de befchaaren , wanneer zij hunnen man vinden , welke hun daartoe gereed en onervaaren genoeg toefchijnt. Hoe hard het is, zich eene Natie voor den geest te brengen, waar § als lijfeigenen leeven, zoude het echter moeilijk te beflisfen zijn , of de vrijheid voor dit volk een geluk zoude zijn. Voor zoo verre ik hun in de provinciën en de hoofddad heb leeren kennen, zouden zij vrij zeker de vrijheid, bij hunne tegenwoordige ruwheid, geheel en al misbruiken: — tot vrijheid behoort eene zekere trap van verlichting, en deze kennen zij niet. Ik heb het bij koetfiers en bedienden waargenomen, welken men eenigermaate zagt en toegevend behandelde , oogenblikliklijk overtraden zij de behoorlijke orde, verzuimden den arbeid, bedronken zich en hielden de zagtheid van hunnen Heer voor zwakheid of onwetenheid. Men moet bij hun de belooning liever, dan de draf verzuimen ; zij moeten hard behandeld worden en hier aan zijn zij ook zoodanig gewoon, dat zij met het hoofd ter aarde geboogen , zich zeiven drafbaar verklaaren , wanneer zij overtreeden hebben, zonder morren en tegendreeven de tuchtiging ondergaan, en daarna voor dezelve nog bedanken. Men zal verwonderen, hoe bij eene Natie, waarin men zoo veel flaafsch en vreesachtigs vindt, echter zoo veel krijgshaftige moed zich openbaart; dan de hoogst harde opvoeding van de vroegde jeugd af aan , dezelfde geftrenge onderwerping en blinde gehoorzaamheid  < 259 > heid jegens de bevelen hunner overften en officieren ; veroorzaakt alleen dit vreeslijk overwigt boven hunne vijanden, en maakt het bij deze natie mooglijk, duizenden neder te flaan en nimmer te rug te deinzen. Zij vreezen de bevelen hunner overften meer, dan hunne vijanden. (Het Vervolg hier na.j Sz SCHOUW-  111. SCHOUWSPELEN DER SPANJAARDEN. Zeker is het, dat het fpaanfche tooneei, met opzicht der eerfte befchaving des Elijfpels, in overvloed van ftukken en oorfpronglijkheid alle andere tooneelen van Europa overtreft. Volgens baretti zijn de Spanjaards in ftaat, ettelijke duizend tooneelfpelen aan te wijzen ; eenigen fteüen derzelver getal op 7000, en hoe ongelooflijk dit getal fchijne, hebben zij echter verre weg nog grooter getal Blij- en Klugtfpelen, welker getal men verzekert 2400 te bedraagen. En met dit alles zal men 'er weinig vinden , waar in de een den anderen nagefchreeven heeft, terwijl honderden in andere natiën uit dezen geput hebben , zonder de bronnen aan te wijzen. Vrij zeker hebben de Spanjaarden door de Romijnen kennis aan het tooneei gekreegen, zoo als men in de oude gefchiedenisfen der feesten en openbaare vreugdebedrijven van dat land fpooren daar van aantreft. Schoon  ♦C 261 > Schoon zij geene Mysteriën in naam hadden, gelijk de Italiaanen, hadden zij echfer dezelve in de daad en overvloedig, welke bij hun den naam droegen van Autos Sacramentales. 'Juan de l a e n z 1 n a , kapelmeefter bij den Paus Leo X en Prior te Leon vervaardigde foortgelijke Dramatijche ftukken , welke hij fomtijds Eclogas noemde, wijl 'er ook herders in dezelve voorkwamen. Deze ftukken werden op kersnacht, vastenavonden driekoningen-avond, in het Paleis des Hertogs van al va en ettelijke maaien voor den Prins Don juan uitge. voerd. 'Er komen liefdehandelingen, heilige onderwerpen , het lijden, de optocht naar Jerufalem en zaaken uit het gemeen leven in voor. In de zesde Eeuw fchreef men eene groote meenigte van Novellen, blijfpelen, treurfpelen en treur-blij-eindende fpelen ; dan , te lang en te weinig aan de vereischten des tooneels voldoende , werden dezelve niet gefpeeld. Omtrend dien tijd was dus het fpaansch tooneei van weinig beduidens, tot een zeker lope de rueda, een Goudflager van Seville , een fchrijver en Acteur tevens, en welke de rol eens Pierots onvergelijkiijk fpeelde , door zijne komifche Genie den fpaanfchen fchouwburg, ten aanziene van het blijfpel, leeven deed. Na zijnen dood werden zijne ftukken door eenen juan de timoneda, boekhandelaar te Valencia verbeterd uitgegeeven; deze laatfte fchreef zelf ook eenige blijfpelen en andere ftukken, welke hij Pasjos noemde, welke als tusfchenfpelen gebruikt werden. Cervantes fchildert den toeftand des toenmaaligen fpaanfchen theaters en deszelfs Deciratien , zeer fchertfend af; hij zegt: „ Ten tijde van lope de jeueda liet zich de ganfche toerusting van den PrinciS 3 paal  ♦(£ 262 > paal eenes Schouwburgs tegelijk in één zak pakken; zij beftond uit vier herderspakken van wit bond, met Goud leder bezet; vier baarden, even zoo veel paruiken en herders ftaaven. De fchouwfpelen waren gefprekken tusfehen twee of drie herders en eene herderin. Men fchikte deze fpelen wat op, of verlangde dezelve met twee of drie tusfen fpelen , waarin nu eene Moorin, dan eene koppelares, dan een ftoknar of een biscajer voorkwam; alle deze rollen fpeelde deze Lope met de grootfte waarheid en volkomenheid. Men kende toen nog geene vliegwerken, noch tweegevegten van Mooren, te voet noch te paard. Men kende toen noch geene gedaante, welke uit het middenpunt der aarde, door eene opening des tooneels voordkwam of voord Jcheen te komen. De Schouwburg beftond uit vier banken , welke in het vierkant gezet waren, op welke vier of zes planken gelegd werden , terwijl daardoor het tooneei vier handbreeten hoog boven de aarde verheevcn was. 'Et kwamen geene wolken met Engelen of zielen van den Hemel af. De verfiering des Theaters beftond in een oud voorhangfel, het welke uit twee ftukken beftaande van het een tot het ander einde uitgeftrekt was en dc plaats voor de toefchouwers uitmaakte; achter dit Honden de muzikanten, welke, zonder Cuitarre oude Romances zongen. Lope de rueda ftierf en werd , als een uitmuntend man in zijn vak, in de hoofdkerk van Cordeva tusfehende twee Chooren begraaven. — Wij zullen, om eenige andere voorbij te gaan, gewaagen van den uitmuntenden komifchen fchrijver miguelde cervantes saavsdra, beroemd alleen doorzijn don quixote. Hij fchreef 30 Blijfpelen, welke echter allen niet gedrukt zijn. Niet minder achtingwaardig was lope felix de v e g a c arp 1 o, een der groot • fte  < 2Ö3 > fte Geniën, welke de aarde heeft voordgebragt; een gebooren dichter, wien de kunst weinig, de natuur alles gaf; vijf jaaren oud zijnde, maakte hij reeds vaerzen, welke andere knaapen, daar hij nog niet fchrijven kon , opfchreeven : menigmaal zeide hij : mijn Genius leerde mij van de wieg af aan, vaerzen maaken; ik fchreef reeds in mijn elfde en twaalfde jaar Blijfpelen van vier bladen en vier bedrijven; elk bedrijf befloeg niet meer dan een blad druks, wijl men toen nog tusfchenfpelen gaf. Met dit wonderdaadig talent deed hij in de kunstreuzenfchreden. Toen hij in zijn twaalfde jaar was , waarin hij zijne ouderen verloor, was hij in de taaien en voorbereidende weetenfchappen volleerd, en fchoon van adel, was hij echter zoo arm, dat hij geene plaatfe had, waar hij zijn hoofd konde nederleggen. De Inquifiteur Generaal, don geronijmo MAUKiQUE, werd zijn weldoener, en hij befiudeerde te Alcala vier jaaren achtereen, met het best gevolg, de wijsbegeerte. Hij werd daarna geheimfchrijver bij den Hertög van Aha, welke echter fpoedig ftierf. Lope is tweemaal gehuwd geweest; wanneer hij in een duè'11 een verrader doodlijk wondde, moest hij zijne eerfte vrouw verlaaten, en naar Valenzia vlugten, van waar hij eerst, naa eenige jaaren , toen de zaak vereffend was, naar m adrid keerde, waar zijne vrouw na eenige maanden ftierf. Zwaarmoedig over dit verlies, nam hij dienst ten oorlog, op de vloot van philippus den Ilden. Hij was even 26 jaaren oud 9 toen hij van de ongelukkige onderneeming tegen Engeland wederkeerde, en hij ging weder als geheimfchrijver in dienst van den Marquis de malpica, en niet lang daarna bij den Graaf van lemos, Vice-koning van Napels; alhier trouwde hij ten tweeden maale, dan deze S 4 vrouw  < 264 > vrouw ftierf ook binnen weinige jaaren. Tusfehen zijn 40 of 50 jaar , werd lope een geestelijke, en te 7bledo gewijd, tredende in de congregatie van den Heiligen Franciscus, en van dien tijd af aan begon het gansrïjkst tijdperk zijnes levens. Hij werd als dichter in Spanjen en Italiën geëerd en bemind, en van Grooten met gunstbewijzen overhoopt. De jaarlijkfche renten zijner bezittingen bragten hem eene fom op van 1500 dukaaten, en door zijne fchriften en ontvangen gefchenken had hij een fchat van 10,5000 dukaten overgewonnen. Hij werd Famulier der heilige officie; Paus urbanus de VIIIfte fchonk hem het Kruis van St. Jan , en maakte hem Doüor der Godgeleerdheid en Promotor ■ fiscaal der Apostolifche kamer. Men wees te Madrid hem allen vreemdelingen als een wonder aan , en het volk liep hem, als een heiligen, op de ftraat na. Het is onbegrijplijk , hoe lope bij alle zijne betrekkingen en ambtsverrichtingen zoo veel heeft kunnen fchrijven. Hij is het ongehoordst voorbeeld onder alle oorfpronglijke fchrijvers der oude en nieuwe tijden. Men telt meer dan 50 banden poëtifche en profaïfche , en 26 quarto deelen met tooneei - werken, welke uit zijne pen gevloeid en gedrukt zijn ; eene verbazende meenigte, en echter is dit de helft niet van het geen hij gefchreeven heeft: Hij verzekert zelf, dat dit het kleinfte deel zijner fchriften is. Men telt 1800 Treur- en Blijfpelen , en 400 Aittosfacramentales van hem, die allen gefpeeld worden, en volgens zijn eigene opgave, welker waarheid men met geenera grond kan in twijfel trekken, komt deze arbeid op vijf bladen druks, of 80 bladz. Octavo druks, eiken dag. Na deze opgave heeft de uitgeever van den Pernafo Efpamoi of Spaanfchen Zangberg berekend, dat OPE.  < %6s > lope 133,225 bladz. en na aftrek zijner weinige pro faïfcbe fchriften en het getal der vaerzen, die op een gedrukt blad ftaan kunnen, 21, 3,16000 vaerzen moet gefchreeven hebben. Het is in de daad onbegrijplijk, hoe een mensch, die zoo leefde, als lope, die eene meenigte andere bezigheden had, dieookeeten, drinken en flaapen moest, in 73 zonnejaaren zoo veel afkonde doen. het is waar, hij arbeidde zoo verbaazend fnel , als iemand maar fchrijven konde: Hij fchreef de beste vaerzen fpoediger, dan Proza; nimmer behoefde hij iets door te haaien, alles bleef ftaan, zoo als het eens ter neder gefchreeven was; .immers zijne tooneelftukken , aan welke hij nimmer over de drie dagen, fomwijlen flechts één dag bezig was, rukten hem detooneelfpeelers greetig uit de handen, en gaven hem, onbezien, oogenbliklijk de door hem, eens voor altijd bedongen, fom. 'Er ontftonden welhaast twee partijen, welke zich voor en tegen lope verklaarden ; de eerfte vonden geene gebreken in hem; de andere , welke de drie eenheden van Aristoteles bezwooren hadden , vonden niets goeds in hem; beiden echter hadden ongelijk: zijne ftukken zijn zeker niet volgens de regelen van Aristoteles gevormd; maar zijne vuurige en onteugelbaare verbeelding liet zich aan geene regelen kluisteren. Geen plan , geen regel dus, maar vernuft, character - fchetfen, fchildering der zeden, menfchenkennis , taal en uitdrukking zijn het, die men bij lope zoeken en bewonderen moet. Lope richtte zich naar den toenmaaligen volksfmaak; de Academie te Madrid vorderde hem echter rekenfchap af, waarom hij zich niet aan de gewoone regelen des Tooneels hield. Hijl fchreef een verweerfchrifc in vaerzen, onder den tijtel: Nieuwe kunst, om ten dezen S 5 tijde  KT 266 > tijde komediën te maaken, aan de Academie te Madrid toegewjd. Hij verlustigt zich in hetzelve, onder de fijnfte fpotternij, met de wijsheid dezer heeren , hen verzekerende, dat hij zien op den zangberg nimmer aan hoog verraad fchuldig zou maaken : Hij had zich naar het volk gefchikt, uit nood, toen hij arm was; nu, in beter ftaat zijnde, was het hem manier geworden. Hij ftierf den 25 Augustus 1C35. De zeventiende Eeuw kenfehetsfte zich bij de Spanjaarden, als hoogst voordeelig, onder de befcherming en aanmoediging der Tooneeldichters, door Koning philippus IV; Onder hem bloeide Don die co cai.de. ron de la bar ca, welke van zijn 40 tot in zijn 80 jaar Tooneelfpelen fchreef. Onder de fnaakfche en burleske dichters muntte toen ook een Don ceronijmo de cancer uit; niet vrij van den bedorven fmaak dier tijden, waren echter fijne fcherts en luim de hoofdtrekken zijner werken . buiten hem waren 'er nog verfcheiden anderen , dan onder dezelve was een augustin y cabana, een zoo beroemd man, dat hem de derde plaats, na lope de vega en calder o n , in de rij der Spaanfrhen fchrijvers, gegeeven wordt. In deze agttiende Eeuw verviel het Blijfpel bij deze natie, en, offchoon men van tijd tot tijd verfcheiden Blijfpeldichters gevonden heeft, ftaan zij echter verre af van die der voorige eeuwen. Buiten de Blijfpelen, van welke de fchrijvers bekend zijn, hebben do Spanjaards een groot aantal ftukken van onbekenden, waaronder veele uitmuntende gevonden wor- den. Deze noemen zij doorgaands Comediafamofa: een ftuk, het welk, bij de eerfte voorftelling verworpen wordt,  < 267 > wordt, is eene Comedia famofa. Een boekhandelaar te Madrid wilde eene verzameling van dezelve aanleggen, en had in korten tijd een aantal derzelver van 4800, en nochtans was deze verzameling in lang niet voltallig. Buiten de gewoone Comediën, hebben deSpanjaarden nog de volgende foorten van fchouwfpelen: 1. ) Autos Sacramentales. Kleine drame's in vaerzen , met allegorifche figuuren, welke ter eere van het Heilig Sacrament vertoond worden: zij zijn noch in bedrijven, noch in tooneelen afgedeeld, maar loopen in eens af. Voor 30 jaaren fpeelde men dezelve nog op de kruisftraaten, dan, daar men te veel edel en onedel, heilig en onheilig ondereen mengde, zijn zij door den koning verboden. Oorfpronglijk dammen deze foort van vertooningen van de oude Lijdens- en Martelaars-gefchiedenisfen af, welke men in de kerken pleeg te vertoonen. 2. ) Loas. Een foort van voorreden, om het ftuk aan te kondigen; zij waren geestelijke of waereldlijke. De eerfte gingen de Autos Sacramentales, de tweede de waereldlijke fchouwfpelen voor. 3. ) Saijnette. Een klein tusfchenfpel, zijnde doorgaands eene fatijre op de tegenwoordige zeden, met zingen en danfen vergezeld; geen beroep of ambt blijft in hetzelve verfchoond, maar ook nergens zijn de Spanjaards grooter Acteurs, dan in deze tusfchenfpelen, welke zij natuurlijk en met veel fijnheid uitvoeren. 4.J Tonadilla is een fcherfend verhaal met muziek, welke van de danferesfen, ten befluite der Saijnette, gezongen worde 5. ) Zarzuela is eene boertige Operette, of Kluchtfpet in profa, met gezang, welke, federt eenige jaaren, in Spanjen ingevoerd is. 6) En-  < 268 > 6.) Emremes en Mociganga zijn de gemeende der Spaanfche tooneelftukken, welke een, twee, of ten hoogden , drie tooneelen , en zelden meer , dan vier perfoonen , twee mannen en twee vrouwen hebben. Hoe meer gekkernijè'n 'er in voorkomen, hoe beter zê zijn, men zou ze met de theaterkluchten onzer kwakzalvers best kunnen vergelijken. Eindelijk dienen wij nog aantemerken , dat, tot de tooneelwetten ook dit behoort. Hij, die de wellevenheid overtreedt, of flegten handel aanvangt , wordt in een arrest-kamer gebragt, welke bij alle tooneelgebouwen zich bevindt; die voor de mannen heeft ten opfchrift: Kevie voor de Haanen , en die der vrouwen: Kevie voorde Hennen. V A-    IV. VADERLANDSCHE DRAGTEN. OVER DE KRAAGEN, BEFFEN EN DASSEN. Het kennen der dragten onzes Vaderlands is ontegenzeglijk van veel nut, in het kennen der tijdvakken, waarin plaaten en historie-ftukken gemaakt zijn , niet alleen, maar het helpt den fchilder in het getrouw waarneemen der costume van elk tijdvak; zeer dikwijls ziet men tegen de dragten der zestiende eeuw zondigen; wij zwijgen van die der vroeger eeuwen, dit zal kunnen blijken, uit de vergelijkingen der klederdragten van dien tijd , met veelen der geïnventeerde historieplaaten van den tegenwoordigen tijd; in het derde deel hoopen wij met deze dragten eenen aanvang te maaken. Dan, onder alle de kenmerken, welken in den loop van een paar eeuwen, bet eene tijdvak van het ander onderfcheiden, behooren vooral de kraagen, beffen en dasfen: . wij hebben hiervan reeds in ons laatfte No. in het voorbijgaan gefproken , en finds dien tijd dachten  •C 270 > dachten wij onzen lezer geen ondienst te zuilen doen, met, op ééne plaat, de volgreeks dier voordbrengfels der mde, onder het oog te brengen. Wij hebben zorge gédraagen, dat de tekeningen naar goede origineclen 'vervaardigd zijn. Vooraf in den aanvang der zestiende eeuwe of 1500 kan men reeds den aanvang der kraagen ontdekken; toen reeds was het hembt met een uitftekende boord om den hals zichtbaar en om den rand gerimpeld; zoo als men in PI. XXIII. Fig. I. zien kan. 1 Deze dragt ftand gegreepen hebbende , zag men welhaast dit boord meer uitfteeken en over de fchouderen heen krullen, terwijl de plooien ook meer zichtbaar werden Fig. 2. Dusdanig ging deze dragt voord , tot dat in of voor de helft dier eeuwe de ordenlijke kraagen ter baane kwamen; echter waren zij toen niet groot, maar met platte plooien. Fig. 3. of ook wel kleine ronde, Fig. 4. of ook wel alleen een ommeflag, welke over de fchouderen uitftak. Fig. 5. en welks rand ook nu en dan met' fpeldewerk omzet werd. Vreemde invloed deed welhaast de kraagen in groote toeneemen en tevens in onderfcheiden vorm ten voorfchijn komen ; men had dezelve nu met ronde, met geheel los liggende, platte of met langwerpige plooien, of dezelve beftond alleen, in een pragtig en wijdfeh overflag; deze wijdfche dragt begon voornaamlijk met hec einde der 16de eeuw, omftieeks 1580 — go; de ronde en platte plooien geraakten eenigfints uit de Mode en de langwerpige behielden het veld ; dit had vooral plaats in het begin van 1600 of de zeventiende eeuw. Dezs  < 271 > Deze langwerpige plooien waren vooral daarom noodig , ten einde die dikte te krijgen, welke op den fchouder rustte , en, boven bet oor uitftak ; ten ware men twee rijen plooien op één ftapelde: Men zie dusdanig een zwierige kraag in tig. 6., ftekende deze zelfs buiten de fchouderen uit. In onze gegeeven afbeeldingen, in dit en het voorig deel, heeft de verfcheidenheid van den uitwendigen vorm dezer kraagen genoegzaam kunnen blijken; zij hadden de gedaante van een hoefijzer, plat van voren , rond van agter, Fig. 7. of zij waren geheel flodderig en met geboogen plooien , als Fig. 8. Ja wilden wij alle die onderfcheiden fatfoeueu afbeelden , wij zouden zeker geen einde vinden. Zoo lang de kraagen niet zoo aanmerklijk groot wa. ren, werden zij of aan den bembsdboord, (als in Fig. 2.,) of aan een lint vastgehegt, en met een koordetjen toegeftrikt; doch toen dezelve van zulk eenen omvang werden, moest men, zoo als wij reeds zeiden, zijn toevlugt tot halsbanden neemen. De alles overfchreidende duurte dier pragt was misfchien eene der grootfte redenen, waarom men dezelve, zelfs voor de heift eter zeventiende eeuw of 1600 zag verminderen ; de geplooide kraagen kreegen meer en meer hun affcheid , en de platte alleen hielden ftand, echter was de vorm iets anders ; digt om den hals toegeftrikt zijnde , met een koordetjen , waarvan de kwastjens op de borst bengelden, liepen dezelve met uit* gehoekte punten, met kant verfierd, fchuins nederwaards op de fchouders en hingen agterwaards ter halver rug. De franfehen gingen ons hier in voor, waar deze kraagen of ommeflagen 1638 reeds gédraagen werden door de  < 2?2 > de hovelingen ; agter op dezen ver afhangenden om. méflag (lingerde het hair, hetwelk vrij lang gédraagen werd, (Zie fig. g) en meer en meer in langte toenam. Bij het verder verloop en wel even na de helft dier eeuwe begonden de fchuins nederwaards loopende voorzijden regter neder te Ioopen en zich van vooren onder de kin tc verecnigen, agterwaards werden. dezelve opgekort , en reeds befachtïg. Fig 10. Niet met het weii^der natuur te vreden , fcheen niemand als een.fitffoetflijk man mede te kunnen doen, welke niet ''eene verfchriklijke paruik opzette, welke over de fchouderen. rug en borst-zijden heenen Qingerde.-nu konden de fraaije kraagen niets meer baaten; zij waren niet zichtbaar , dan voorwaards , tusfehen de voor-afhangende flippen der verfchriklijke paruik, en dus werd het tijd« perk der beffen gebooren, welke van kant keurlijk gemaakt, geene geringe deftigheid bijzetteden; zie Fig, ir. Zij wei Jen niet een koordetjen om den hals gebonden , waai \ an de !." asten onder den bef uitkwamen. — De een (f andere vernuftige geest echter, is hetmoog* lijk :. ïevaüen; dat ingevalle men het koort met een lange firook neteldoek of zodanig iets veranderde, men deze ftrook om den hals konde winden, onder de kin toe knoopen, terwijl de einden dier firook met kant of naaide iwerk bezet, even goed als de zoogemelde bef op dc borst konden parade maaken, en de inval werdt Mede, zie Fig. 12. Anderen, op meerder fieraad bedacht, voegden boven op den knoop een ftrik, Fig. 13. Eindelijk werden deze flippen der das langer, over elkander gefrommeld, gediaaid en door het knoopsgat van den rok geflooken, zie Fig 14, en langfamerhand keerde in deze eeuw de eenvouwigheid weder met de eenvouwig hangende  < 273 > gende dat, zie Fig. 14 en 15, en zulks duurde, tot men fl-rooken aan't overhembd begon te zetten, wanneer de dasfen met ftroppen verwisfelden; die wij weder in onze dagen van veeier hals hebben zien wijken, om voor den ftrikdas plaats te ruimen. Ziedaar eene zoo veel mooglijk volledige opgave van een mode-artikel, het welk zeker in den loop van twee eeuwen aanmerkelijke veranderingen ondergaan heeft. Elk begrijpt duidelijk , dat het onmooglijk is , om bij. het jaar af den tijd der veranderingen deswegens te bepaaien; honderden neemen reeds een dragt aan, zonder dat men zeggen kan, dat zulk eene mode algemeen is ; misfchien zullen wij niet dwaalen, wanneer wij den tijd dus bepaalen. Even voor en met 1500 Fig. 1. van dien tijd tot 1530 Fig. 2. van 1530tot 1590Fig. 3, 4. 5, — van 1590 tot 1630 , Fig. 6, die onzer voorige afgebeelde oude dragten en Fig. 7, en 8: van 1630 tot 1650 Fig, o. van 1650 tot 1670 Fig. 10. en van dezen tijd , tot in het begin onzer eeuwe Fig. 11 — 12 — 13,14en 15. Echter, zoo als wij reeds zeiden, vatte men deze tijds - bepaaling zoo op , dat veelal deze Modes in elkander liepenen wel eenigen tijd langer, dan deze opgaave, duurden of vroeger uit het niet der verbeeldingopreezen; dus, bij voorbeeld, zoude men afbeeldfels kunnen vinden, overeenkomende met Fig. 12, welke ouder waren , dan Fig. n, ia Fig. 2. zoude men bijna in 1550 of later ontmoeten; dan, dealgemeene, meest in zwang gaande Mode-dragt ten dezen opzichte uit eene groote menigte prenten en portraitten van die onderfcheiden tijdperken raadpleegende, zal de uitflag vrijwel met onze opgave overeenkomen en wij zullen 'er uit leeren, dat de dragt der groote kraagen niet meer, dan een halve eeuw, T ter  < 274 > ter naauwer nood geduurd hebbe, dat'zij althans 'er niet waren voor 1590 en na 1640 reeds inkrompen. . Het is dus met deze dragt, nog erger, dan met den hoed bij gelleït, gegaan; de hoed bleef de hoed, fchoon het fatfoen veranderde, doch de kraagen werden veranderd, vermeerderd, verminderd en tot hun voorig niet te rug gezonden, zoo als het met alle dragten gegaan is, welke het algemeen te kostbaar waren. 1 En hier mede nemen wij van de kraagen affcheid. MODE.    < 275 > V. MODE-NIEUWS. r. Uit Frankrijk. Onder de nieuwe verfchijnfels , aan de mode-hemel verfcheenen , behoort een foort van Bonnets , welke , zeer eenvouwig, op onze XXIV Plaat afgebeeld, en waarom dus eene nadere befchrijving onnodig is. Men kan niet ontkennen , dat dezelve behaaglijk ftaan , echter zijn deze bonnets coques, welke men den bijnaam van ruches, (alabijekorf)gegeeven heeft, niet algemeen; zie wijders beneden bij (a). Wijders Co) II vient de paroitre une espèce de bonnets qui par leur fimplicité, n'ont tien de coramun avec ccux qu'on a vus jusqu'ici ; ils font tout bonnement formés pat des coques de linon, on de ruban blanc , a volonté ; un ruban plisfé en coques les attaché fous le menton. Fichu de linon. Pierrot de taffetas des Indes puce, bordéde rubans bleu. ciel & noirs, ainfi que 1'échelle de ruban. Jupe parcille, & bordée de même. Souliers puce. T 2  Wijders draagt de Dame een Pierrot van indisch pucetaf van onderen verfierd met hemelsblaauwe en zwarte linten, zoo ook om de mouwen op de handen; zijnde dezelve van vooren met een blaauwe veter toegeregen. De rok is in koleur en verfiering daar aan gelijk; de fchoenen zijn mede puce. Meer algemeen en minder vreemd zijn de geele hoeden, om hoog en boven den toupet met eene cocarde van nakara-lint; een hemelsblaauw lint omringt wijders, op de gewoone wijze den hoed, en voorwaards wappert een roozen - bouquet. Een fnoer paerlen omgeeft het kapfel, dat uit een groote crêpé in vier kleine boucles eindigende, beftaat. De chignon is als voormaals wijd en breed, en. binnenwaards opgeflagen. 1 ■ Wijders ronde knop» pen in de ooren; de groote gevaarten, welke hier en daar de ooren der Dames ontfieren, geraaken weder uit den fmaak. ■ Ook ziet men doeken met een groe¬ ne flinger om den rand. Pierrots van indisch roozen koleurig taf, met groen zijde geborduurd, dus ook de rok; bij dit draagt men roozenroode fchoenen. (b) Hier en daar ziet men hoeden van groene taf, met een omgeboogen rand, welke voorwaards fmal en agterwaards fT) Chapeau de paille on de jonc queue de ferm; cocarde, en haut & fur le toupet, de rubans nakara ; nceud de ruban bleuciel, qui circule autour de la forine du chapeau; pardevant. un bouquet de rofes; un rang de perles, qui fert de bandeau; grand crêpe" terminé par quatre petites boucles; large & épais chignon retrousfé en desfus, boucles d'oreille rondes. Fichu de linon, brodé en foie verts. Pierrot de taffetas des lades rofe, bordé de foie verte. Jupe pareilie-, & bordée de même< Souüets rofe.  < *77- > waards breed is, gegarneerd met een Herrisfon van zwart lint; om den bol gaat een rood eu wit geftreept lint met drie ftrikken agterwaards; op het hair een Demifichu van gaas, willekeurig gepofd; de frifuur is met eene meenigte boucles bezet; de hairen hangen agterwaards los"Caraco's van coleur du feu draagt men voor Negligé, geheel zonder Corchet, voorwaards met eene zeer lange punt en agterwaards zeer kort; witte rokken worden algemeen Mode. De boezems der Dames beginnen een weinig meer bedekt te worden. Bonnets van wit Linon, met fchulpen en ftrikken van hemelsblauw lint. De frifuur getapeerd • De Chignon's blijven groot en breed. Halsdoeken van wit Linon ; met roozenrood lint omzoomd ; desgelijks de caraco en rok; de caraco is voorwaards met fijne ftaalen knoopjens toegeknoopt. De fchoenen hemelsblaauw Waaiers met een witten grond, met twee violetten ftree-' pen. (e) Bonnets van wit gaas, met drie Barbes, geborduurd met ligt groene blaadjens: een dezer Barbes of flippen gaat onder de kin door, aldaar toegeftrikt meteen violet lint; agterwaards ftrikken van violet lint; de frifuure eenvouwig gekreppeerd. Ter zijden op de wangen hangt een gedeelte des hairs plat neder. Pier. CO Bonnet de linon blanc, orné de coques & d'un ruban bleu de ciel. Frifure tapée. Gros & large chignon. Fichu de linon blanc, bordé d'un ruban rofe trèsfiT & JUPC Pareme" PiÈCe blanChe; PedK bonto«d'acier J£Z£"-dd' EVen,ail4fo«d^>S-idedeUÏ T 3  < 278 > Pierrots van peking, vaa eene fraaie geele koleur , met ronde witte taffen plooien, op welker midden kleine poffen van violet taf; dus ook de rok de fchoenen violet, (d) Hoeden van wit taf, dus ook de Echelle en de linten ftrik; de Guirlande van aan een geftrengelde roozen , van het bovenfte des hoeds, tot op den rand fchuins nederloopende. De Frifure en Marons of met rondom loopende reijën van kleine krullen, door welke een hemelsblauw lint loopt; hierbij een dikke, breede, binnen waards omgeflaagen Chignon', de halsdoek van Linon, om den rand met groene blaadjens en kleine geele flippen geborduurd. Pierrots en rokken van Linon, met kleine roozenroode en hemclsblaauwe moesjens , doorfchijnende Jupon's van roozenroode taf, en hemelsblaauwe fchoenen, (e) De C De jonge Heeren vereenigen de bevalligheid van ado» nis met de uitwendige dappere vertooning van eenen Herkules ■ 'er heerscht dus eene Adonko-herculocratie: als zoodanig treden zij te voorfchijn met zwarte, hooggetopte vilten hoeden: een frifuur van drie rijen halfmaasgewijze Boucles; de geftrikte das is uitgetand ; het herfst-gewaad van fijnfilefisch laken, dé koleur is die derpaarden van de koningin, te weeten,grijs• geel;wit* te zijden kamifool met geborduurde Chenilles. Een broek van donker hemelsblaauw cafimir, met witte bolle knoopjens aan de knie-zijde; onder de gesp geele ftrikjens; witte zijde kousfen; fchoenen met roozen ftrikken • en hier nadert het herkulifche! een ftok in de gedaante eener herkules • knots, doch welke dit boven de knuppel van_Herkules heeft, dat dezelve fraai gevernist is. (ƒ) (/) Chapeau de feutre a Iongs poils. Frifure i trois rangsde boucles. Cravate a. dentelles. Habit de automne de drap fin de Siléfie, couleur des cheveux de la reine. Gilet de bafin brodé en chenilles. Culotte de cafimir bleu-ciel foncé. Boutons blancs aux jarretières. Sous la bouclé un nceud de ruban jaune. Bas de foie blancs. Souliers a rofettes. Biton en forme de masfue, couvert d'un beau vernis. T 4 OVER  < 28o > t. over dekinder-KLEDING. Naar het hoogduitsch van beetdch. De keuze den van vorm eener juiste en gefchikte kledij voor kinderen is zeker van het uiterst gewigt, wijl daar van zoo veel ten aanzien der phijfique opvoeding onzer kinderen en hun toekomftig welzijn afhangt. Veelen der grootfte leeraars en vrienden des menschdoms, montaignEjLocke, rousseau, frank zeiden zulks eenpaarig, en onverminderd dit, blijft echter hieromtrend zoo veel verkeerds te rug- Wel is waar, men heeft, op het voetfpoor der Engelfchen, hier in aanmerkelijke verbeteringen gemaakt; echter is het niet te ontkennen , dat dezelve , inzonderheid de kleding der jongens vrij wat verbetering noodig heeft. De verdienftelijke duitfche arts faust heeftin een dit jaar uitgegeeven gefchrift (*; deze waarheid nader aangedrongen , daar hij de te vroege aanprikkeling der natuurdrift grootdeels aan onze nog gebreklijke jongens, kleding toefchrijft. Hij vindt dezelve over het algemeen te CO Wie der Gefchlechtstrieb der Menfehen in ordnung zu bringen , und wie die Menfcheu besfer , und glucklicher zu machen, von Dr. bernh. crist. faust. Grafl. Schaumb Lipp. Hofrath und Leibartz; mie einer vorrede von j. h, campe. Braunfchweig, in der fchulbuchhandlung. 1731.  < 281 > te zeer verhittend en de broeken iu het gemeen voor de gezondheid der jonge knaapen een hoogst nadeelige dragt, wenfchende dus dezelve geheel buiten gebruik gebragt, en het daar heen gericht te zien, dat de knaapen in het toekomende, gelijk voormaals bij de romeinen ennoghe» den ten dage bij de fchotten, tot aan hun 14 jaar zonder broeken, in een eenvouwige witte kiel liepen; fchoon wij overtuigd zijn, dat elk denkend man en elkregtfchaapen vader en moeder, ingevalle zij de redenen des fchrijvers lazen en naauwkeurig overwogen, als zeer belang, rijken met de waarheid overeenkomftig zouden aanmerken , terwijl zijne voorflagen allerwenfchelijkst waren , gelooven wij tevens, dat zijne voorgeftelde verandering der kinder-kleding niet ligt zoo fpcedig en zoo algemeen in gebruik zoude te brengen zijn; gewoonte en vooroordeel zijn veel magtiger en beheerfchen het gemeen veel ft erker, dan alle goede raadgevingen; fpoedig de eerstgemelde tegen te gaan, is onverftandig en gelukt zeldzaam. Dan tevens zijn wij van oordeel, dat bij de geringeren deze verandering vee! minder nodig zij, dan bij aanzienlijker klasfe; immers, een fpaarzaamer kost, minder verwarmende kleding, meerder arbeid en foortgelijke omftandigheden, ontwikkelen zelden zoo vroeg de bovengemelde natuurdrift, dan bij die geenen , welker opvoeding tevens met eene weeke en verhittende behandeling gepaard gaat; daar te boven zoude het zeer euvel opgenomen worden, ingevalle men de jonge knaapen tot aan hun 14 jaar, zonder broek, alleen in een kiel liet Ioopen, ja moogüjk kon het in het gezellig leven van nog onaangenaamer gevolgen zijn, dan de bovengemelde fchrijver verwagten zoude. Echter veroordeele men den fchrijver niet, fchoon zijn voorflag moogüjk veelenT 5 be  < 282 > beiachlijk moge voorkomen , hij verdient geleezen en dan beoordeeld te worden. Het ware dus misfchien beter, om hier een middenweg te kiezen , en bij aanzienlijken het daar heen te wenden , dat dezelve in dezen het nut met goeden fmaak vereen igden, daartoe hun goede voorbeelden der nieuw/ie Mode aan de hand gevende. —— Ter proeve hier van geeven wij de aftekening van twee parijfche kinderen, naar het leven afgetekend, als een voorbeeld eener goede - kleding en volkomen op de grondfiellingen van de Heer faust berustende. De kleinfte, zie pl. XXIV. een kind van drie jaaren, draagt nog geheel geen broek, maar alleen een hembd en daarover een kieltjen van Mousfelin, onder aan met 3 breedezoomen, en, om den hals met eene Picrro's-kraag, met wijde meisjens mouwen, met eene Falbala; een ligte witte vilten hoed voor de zon, wijl zulk een kind nog te weinig hair heeft: ruime ronde met linten toegeftrikte fchoenen en linnen kousfen. Ware het een engelsen kind, dan droeg het geene kousfen tot in zijn 4de jaar. De grootfte , een knaap van 6 jaaren , is geheel in Nanking gekleed, draagt een ruim buisjen, van agteren toegebonden, met halve, ruime meisjens . mouwen , welke flechts tot aan de elboogen loopen , met een foortgelijk hembd, hetwelk, even als om denhals, eene Falbala heeft; om den hals een fmallen halsdoek van fijn Mousfelin, voorwaards met een ltrik; dit laatfte zeker is een overboodig fieraad en konde bij kinderen zeer wel gemist worden; de borst is bloot, het hair kort, de beenen met linnen kousfen en toegeknoopte fchoenen bedekt. Het gewigtigfte aan deze kleding is de zeer wijde en tot op de enkels toe loopende Matelot • broek van een-  < 2^3 > eenvouwig itoHng , boven de heupen met een band vastgemaakt. Daar dezelve wijd en luchtig is, dacht het ons een gefchikt middel te zijn, om, als een tusfehen weg tusfehen de te warme broeken en tusfehen het geheele gemis van dezelve, als Mode in de jongens dragt aangenomen te worden. Over het algemeen kunnen wij bij kleine kinderen Linnen en Mousfelin en bij grootere het Nanking, als eene ftoffe, welke luchtig en gemaklijk te reinigen [is, niet genoeg aanraaden, — althans, het kan aanleiding geeven tot eene gewenschte Refame ia dit gedeelte der opvoeding. TOO-  V I. TOONEEL'-NIEUWS. Den 8 September is de VmxkaU te London geflooten Ter gelegenheid der drie geboorte - dagen van den Prins van walrs, en de Hertogen y o r k en W«MCI zijn 'er drie ongemeen groote Ilhminatiën geweest, waarvan de intree eene halve kroon kostte, waarvoor men anders een fchelling betaalt. Ranelach is vroeger geflooten. In den afgeioopen zomer zijn 'er verfcheiden Masqueradsn geweest. De Opera in Hay.markot is 'erin den vorigen winter flegt afgekomen en heeft 14000 P. fterl. fchade gehad • daar die in Pantheon 20000 P. ft. agterijit is gegaan' De DireSeur der laatfte heeft zich weggemaakt, en iaat aan de ondernemers de eer over, om de fchulden te betaalen. Het theater in Covend ■ garden is den 12 fepf geopend. Drurij - lane theater is nog niet volkomen vaardig; de ondernemers hebben met gal li nï een accoord gemaakt, om zijn gebouw in Hay-market zoo lang te gebruiken, tot het afgebrooken theater weder op-  •C 285 > opgebouwd is. Het Opera huis moet [daartoe geheel veranderd worden en de kosten daarvan bedraagen io,000 p. fterling. Het kleine theater, Foots-theatre genaamd, in Hay.market is den 17 Sept. gefiooten. In Parijs is op het Theatre Franpois, de la rue de Richehtlieu vertoond: Abdüafis cj Zuleima, Tragedie Nouvelle en cinq Attes, par m. de murville. Op het Theatre, de la rue Feijdeau is door de Italiaan, fche acteurs , met een uitnemend effect, vertoond: La Pazza d'Amore, het muziek van Paéftello, zijnde eene vertaaling van Nina , ou la Folie par Amour. Op het Theatre Italiën: Les espiègleries de garnifon , Comedie Nouvelle en trois Actes, mêlée danettes. Op het Theatre de laNation. Le Conciliateur ou l'Homme aimable, Comedie Nouvelle en cinq Actes & en vers. Te Berlin. Pijgmalion der zweijte, oder: was vermag die Liebe nicht ? Lustfpiel in 5 Aufzugen; naar het engelsch van den Generaal conwaij, door Profesfor cowmeadow vrij gevolgd; het ftuk werd herhaald, maar beviel niet. Te Frankfort am Maijn. Elife von Valberg, fchouwfpiel vqnifland; dit ftuk geviel zeer. Te  < 286 > TeManhim. Die Zigeunerin, Operette van pa is iell o; dit ftuk behaagde gehee! niet. Das Fest der Mufen eene Pmtomimifcht allegorie. Die beijden freunde, oder der kaufman vonLion; dit behaagde zeer. Te Praag. Der Herbsttag; origineel Schouwfpel in 5 bedrijven van ifland. Die edle Lüge van kotzebue een vervolg op Menfchenhafz und Reue. Furflenpflicht \ oder: die belohnte wohlthas. L. von brand es. Die vier Vormünder , L. in 5 bedrijven, naar het engelsch van sch roder. Menfikoff, oder: die verfchworung wider Peter den Gros/en. origineel treurfpel in 5 bedrijven van kratter. Elife von Valberg een nieuw orgineei tooneelfpel in 5 bedrijven van ifland. Te Hamburg. Liebhaber und NebenbuUer in einer perjon, Lustfpiel in 3 Aufzugen naar Veit Webers, Jagen der vorzeit, von ziegler: dit ftuk behaagde algemeen ; ook werd het fchoon gefpeeld; de getrouwe Costume der kleding droeg hier veel bij toe. Te Hannover. Graf fViprecht von Groizfch, Traurfpiel; dit behaagde niet. Eduard en fidneij, een van hooger hand medegedeeld Manufcript. Te IVeimar. Die Strelitzen, Schauwfpiel, in vijf Aufzugen van babo, geviel zeer. Die beiden Billets und der Stammbaum , geviel zeer. Die Englander in Amerika , Lustfpiel, in vijf Aufzugen, von albrecht, geviel zeer. Der JVechfel , Lustfpiel , in vier Aufzuge, von jünges, geviel. Elife Valberg , Schauwfpiel], in 5 Aufzugen , von ifland, Mspt. geviel zeer. Die LuftfchlSsfer, Lustfpiel , in 4 Aufzugen , von vulp 1 u s, Mspt. geviel zeer. Op  ♦d 287 > ■ Le Joueur, Comedie. Les trois Fermiers , Ope¬ ra. -■ Guerre ouverte, ou Rufe zontre Rufc, Comedie. —— La Melomanie, Opera. ■ D'Auguste Theodore, ou les deux Pages, Comedie. — Des Dettes, Opera Bouffon. ■ ■ 1 Amelie £f Montrofe, Dra-  < 288 > Drame. Nina, ou la Folk par Amour, Opera. —i VEcok des Feres, Comedie. La Matiné'e £«? la Saire^e Villageoife, ou le Sabot Perdu Retrouve, Ope- ra. Le Birbe Bleue , Grand Opera. "■ VHeureufe Erreur, Comedie. Le Galant Coureur, Comedie. ■ VAmi de la Maifon, Opera. ■ VEcok des Femmes, Comedie. La Fausfe Magie , Opera. Mahomet, ou le Fanatisme, Tragedie. ■ ■ Les Pretendus, Grand Opera. La Femme Jaloufe, Comedie. UEpreuve Villageoife, Opera Bouffon. Felix , ou 1'Enfant Trouvé, Opera. ■ Des Etourdis, Comedie. — Da ire Repréfentation de Louife fjf Volfan , Comedie, Nouvelle en 3 Acces & en Profe du Theatre Italiën. Les Pretendus, Grand Ope. ra. Nanine, Comedie. Le Medicin Mal- gre Lui, Comedie. Piene le Cruel , Tragedie , fuivie de la ire Repréfentation Des Pommiers fc? le Moulin, Grand Opera, Nouveau de 1'Academie Royale de Mufique, par Mr. le moine. Tartuffe ou Vim* pasteur , Comedie. . Le Silvain , Opera. —— Le Tuteur, Comedie. Le Magnifigue, Opera. MEN.  < 289 > MENGELWERK. T> E SCHOONE PRINSES, Eene vertelling van den ouden tijd. Er was voormaals eene konings • dochter , welker fchoonheid door niemand op den aardbodem overtroffen werd ; men noemde dezelve de Goudlokkige Schone t wijl haar krullend goudgeel hair in lange lokken tot op haare heupen afrolde. Op deze fchoone hairen droeg zij gewoonlijk een fierlijken bloemenkrans. Geen jongeling konde haar aanzien, zonder haar geheime wenfchen toe te zuchten. In heure nabuurfchap bevond zich een jong koning, nog ongehuwd, zeer hupsch en zeer rijk. Zonder haar gezien te hebben, verliefde hij alleen op de fchoone prinfes, door de befchrijvingen, welke hij van haar V . gehoord  < 29° > gehoord had. — Ja, zijne verliefdheid ging zoo verre, dat hein de lust tot eeten en drinken verging, en hij hefloot, door een gezant heure hand te vraagen. Om dit verzoek kragt bij te zetten, gaf hij zijnen zendeling eene prachtige equipage, over de honderd bedienden en paarden, en belastte hem , boven alles, iets, dat zeer natuuriijk was, om de fchoone prinfes mede te brengen. Naauwlijks was de ambasfade met alles, wat'er bij behoorde, vertrokken, of elk vroegen fprak, en voor- fpelde. De koning, niet twijfelende, of zulk een verzoek , door zoo veele paarden en bedienden onderfteund, zou met ja beandwoord worden, beftelde pragtige klederen, en wonderfchoone meubelen. Terwijl alles werkte en wroette , landde de gezant bij de fchoone prinfes aan, en maakte ordelijk zijn compliment; dan of zij dien dag vapeurs had, of de gezant zijn compliment niet honet genoeg afleide, — genoeg — de Goudlokkige Schoone bedankte regt hartelijk den koning voor zijn aanzoek, en vertelde kort en goed, nooit te zullen trouwen: — de meisjens zeggen wel eens meer wat! Treurig vertrok de gezant te rug, te gelijk met alle de kostbaare gefchenken, welke de Schoone, al te wel heur waereld verftaande , beleefdelijk weigerde aan te neemen; zij wist wel, dat het de maagden gevaarlijk is, gefchenken van jonge heeren aan te neemen: — echter, om den koning niet geheel en al boos te maaken , accepteerde zij een brief engelfche fpelden, welke een gedeelte der gefchenken uitmaakte. Elk bedroefde zich , bij de vrugtelooze terugkomst van den gezant; de koning huilde als een kind, en was onvatbaar voor troost. Aan het hof bevondt zich een jong  < 2pi > jong mensch, fchoon, als de dag; zijne fchoonheid en edele geest maakten hem bij elk geëerd, men noemde hem dus albemind; de hovelingen alleen waren hem afgunftig, wijl hij het oor des konings had. Op een zekeren tijd liet al bemind zich onvoorzichtig ontvallen : „ Indien de koning mij gezonden had, ik zou de fchoone wel mede gebragt hebben." Onmiddelijk bragten zijne benijders zulks den koning ter ooren: „ Zie eens, Sire! welke een poghans, hij wil fchooner zijn, dan de perfoon van uwe Majesteit; als de fchoone prinfes hem gezien had , zoude zij hem gevolgd zijn." „ Wel, daar fpeelt de drommel mede," waren de woorden zijner majesteit, „ ik voel, dat ik boos worde, frnijt den vent in den grooten toren, daar mag hij doodhongeren." Dit vlotrecht was zeker wat fchielijk, maar ondertusfchen zat al bemind door de gaten van den toren te kijken, zonder te weeten waarom? De foldaaten , welke 'er hem vrij onzagt inwierpen, gaven hem alleen wat ftroo. Nu, hij was zoo verward van denkbeelden, dat hij eerst na verloop van een uur drie , vier eigenlijk om den toeftand konde denken; de klok floeg 's middags twaalf uur, 't gewoone uur van den maaltijd aldaar; en, of't fpel fprak, daar kwam noch man noch maagd met eenig eeten of drinken opdagen. De maag van al bemind beiërde lustig de noodklok ! maar fteenen laaten zich niet eeten ; hij fchreeuwde , als iemand, die van agteren in den brand ftaat; dan dit had ook al een nadeelig gevolg; hij fchreeuwde zijn keel zoo droog, dat hij niet meer flikken konde, ja, hij zou , eenvoudig van gebrek aan drank ontflaapen zijn, had hij geene kleine beek ontdekt, welke langs den V 2 voet  < 292 > voet des torens heen vlood. Vraag niet, hoe hij zulks kreeg, dit meldt de gefchiedenis niet ,• met den hoed aan een kousfeband Iaat zich nog al wat doen; dan , of 'er toen hoeden en kousfebanden waren, durven wij niet verzekeren. • Genoeg , hij dronk, dat het een lust was , zijn keel werd dus vogtig, en hij in ftaat, om te fchreeuwen. „ Waarom is de koning dus verbolgen tegen mij, dus klaagde albemind : „is 'er wel een trouwer onderdaan, dan ik — nimmer beledigde ik hem, altijd heb ik hem bemind." De koning, wiens binnenfte toch wat knaagde , zworf rondom om den toren , hoorde deze en meer andere woorden, van zijnen voormaaligen lieveling; de oude genegenheid kwam weder boven, en, wat ook de hovelingen fpraken, niets hielp, hij opende zelf de deur, en liet albemind weder uit den toren. Toen eerst hoorde hij de oorzaak zijner gevangenneeming: „Ach, Sire!" zeide hij: „ hoe kondet gij zulk eenen laster gehoor geeven." De koning rimpelde zijn voorhoofd; „ Ik heb u altijd bemind." De koning keek genadig; „ uwe verdienden erkend." — De koning zag vriendelijk: „ En deze verdienden zijn het, welke ik der fchoone prinfes zoo levendig zoude afgèfchetst hebben , dat zij zeker mij in uwe armen gevolgd zoude zijn." De koning lachte minzaam: „ En nog wil ik derwaards , en mijne kragten beproeven; ééne wenk van u, en ik vertrek morgen." ■ De koning knikte genadig, en vertrok. Dit was genoeg; op een helderen maandag morgen, dat de hemel blaauw was en de zon Jicht gaf, vertrok hij, moederziel alleen , zonder geruisch of equipage , zonder pragt noch fieraad. Zijne geheele ziel was door- dron  < 293 > drongen met de overlegging, hoedanig hij de fchoone prinfes zoude beweegen , om zijnen zender de hand te geeven. Hij had fchrijfgereedfchap bij zich ; zo dra hem eenig denkbeeld te binnen viel , dat hij in zijne aanfpraak konde te pas brengen, fteeg hij af en fchreef het op , onder de fchaduw der boomen. In den dageraad was hij ijverig bezig een fchoon denkbeeld op te fchrijven, wanneer hij bij zich een karper in het gras zag fmagten , wijl hij bij toeval uit het water gehaspeld was; albemind kreeg medelijden met het arm dier, vatte het op, en zette hem in het water: » Wel zeer verpligt," riep de verfrischte karper: „ Voor uwe weldaad, ik zal het onthouden en u deze daad vergelden." Aleemind was verbaasd en tevens verheugd. Hij toog voord ; een adelaar vervolgde een raaf; gewis was de laatfte een ellendige prooi des magtigen adelaars geworden, immers, adelaars zijn verwoestende dieren; albemind kreeg medelijden, nam pijl en boog en doorfchoot den adelaar. Vrolijk zette de raaf op den naasten tak zich neder: „ Wel zeer verpligt," riep het dankbaar dier: „ dat gij mij , arme raaf, gered hebt; ik zal toonen, dat ik niet ondankbaar ben." Dat gaat hier wonderlijk toe, riep albemind, de dieren praaten ais menfehen ■— zoo dagt hij, en toog verder. Zijne reize ging door een groot woud; van verre zong een uil zijn klaagzang, zoo als dan uilen klaagzangen zingen; albemind naderde, en zie, de arme vogel van pal las zat in het net eenes vogelaars gevangen; de medelijdende reiziger dacht, moeten de menfehen dan ook onfchuldige dieren vervolgen , en — bons ! daar fneedt hij het net door midden, en de uil vloog V 3 v vrolijk  < 294 > vrolijk opwaards, maakte een vriendelijk compliment, betuigde zijne verpligting en verzekering van vergelding. Na deze drie bijzondere ontmoetingen naderde hij weldra het paleis der fchoone prinfes dan hoe zeer verwonderde hij zich bij het aanfchouwen der verbaazende heerlijkheid , welke hem hier omringde; de ftraatfteenen waren diamanten,* de huizen robijnen; de lucht was welriekende ambergeur; fchoone klederen , lekker- nijen en zilverwerk zag hij bij meenigte. Ik zal maar heel fraai moeten praaten, dacht hij, wil ik hielde partij voor mijn meester winnen; wie zou gaarne al die fraaiheid vaarwel zeggen : hij kleedde zich in gouden ftof; verfierde zijn hoofd metroode en witte vederen , hing eene keurlijk geborduurde fjerp om zijnen fchouder en-nam een uitneemend fraai fchoothondjen uit Bologne ten gefchenke mede en liet zich aandienen. De fchildwagten boogen voor den fchoonen albemind, en de prinfes dacht, ,, hij moet 'er wel uitzien, daar hij zulk een fraaiën naam voert. ó! Hij ziet 'er allerliefst uit, zeiden de Hofdames, wij hebben hem gezien; het is een hupsch man; „ Het is fraai," andwoordde de fchoone prinfes, „ dat de dames zoo na de heeren zien: fpoedig, mijne gala-robe van blaauw atlas; hoe is miine Coëffure; vallen mijne boucles goed ; ik moet frisfche bloemkransfen voor mijne frifure, de gezant moet het kunnen bevestigen, dat ik werkelijk zoo ben, als men mij noemt." Welk eene beweging! alles vloog, om de Prinfes op te fmukken en eerlang zag zij'er uit, zoo fchoon, als Madame aurora , glorieuzer gedachtenis; zij flapte , zagtlachend op heuren troon van goud, paerlemoer en elpenbeen en balfem - geur omringde heuren zetel. Heuro  < 2p5 > Heure ftaatdames moesten inftrumenten neemen en fpeelen, doch zagtjens, zagtjens, om den nade. renden fterveling niet geheel en al in verrukking te doen bezwijmen. Albemind keek, bij zijne intrede, of hijwaterzag branden en als een blikfem, zoofnel, vloog de wel over — en doordachte aanfpraak uit zijn breinkas; hij hémde en bremde en ftamerde en bedaarde weder een weinig en bedacht zich en deed zijn aanfpraak , dat het een lust was, om aantehooren; de fchoone Prin¬ fes keek hem aan, met oogen, welke te kennen gaven : » albemi nd, gij zijt fchoon !" hij merkte zoodra deze oogentaai niet, of hij kreeg hoop en zeide: „ ö fchoone vorftin! ik heb de eer, om onder hun, die den troon mijnes meefters omringen, de twaalfde in rang te zijn , der geenen, welke in fchoonheid gezegd worden uit te munten; bij trappen ftijgt dit op enziemijaan — twaalf maal edeler is mijn voortreffelijke meefler." De fchoone Prinfes glceide - heure oogen vonkelden — en zij zuchtte ,- de Hofdames vergaten het fpeeltuig, ftaarden op albemind en multipliceerden zijne fchoonheid met twaalf. Eindelijk maakte eene diepe zucht der vorftinne een einde aan deze plegtige ftilte; albemind zeide zij ; van deze hand verloor ik een geliefden ring, mij zoo dierbaar, als mijn koningrijk; hij viel neder in een diep water; wcenende zag ik hem nederzmken en zwoer , nimmer te zullen huwen, indien ik dezen ring niet we- derkreeg. denk, wat u te doen ftaat; ik geef u veertien dagen tijd. Albemind verbaasde, andwoord de met eene diepe buiging, bad de Prinfes het korfjen , hondjen en de V 4 fjerp  fjerp aanteneemen, doch zij wijgerde alles — „ overdenk," zeide zij, „ wat ik u gezegd heb. Den ganfchen nacht overdacht hij, hoopeloos , wat hem te doen ware, en hem viel niets in. De dag brak aan, toen het hondjen allerlei fprongen maakte en eindelijk, met goede menfchelijke woorden hem verzocht", goeden moed te houden en hem te volgen. Albemind volgde hem, door een tuin —een veld en eindelijk aan den oever eenes ftrooms. Hij floeg treurig de armen over elkander en zag de deinende oppervlakte aan , toen hij tweemaal van uit de diepte zijnen naam hoorde noemen; ik mag een fchelm weezen, riep het hondjen , indien daar ginder die groote karper u niet geroepen heeft; en zoo waar: Gij hebt mij het leven gered, albemind! riep de karper, ik zeide, u dit te zullen vergelden, zie daar is de ring, dien gij zoekt; albemind knielde dankbaar neder en ontving den ring uit den bek des dankbaaren karpers. Als een pijl uit een boog liep hij naar de fchoone Prinfes en overhandigde haar eerbiedig den ring : het was haar, of zij droomde; verbaasd, verwonderd herkende zij den ring: ,, gewis," riep zij, ., hielp u eene tovergodin." ,, Ach ,v andwoorde de zendeling, „ ik kenne 'er geene, maar wel de wensch, dat gij nu uwen hand mijnen Meefter fchenkt." Neen, „ zeide zij," ik heb nog eene eisch, die gij mij niet zult wijgeren; niet verre van hier is een Prins , califron, welke mij met geweld huwen wil; hij drijgt mij verfchriklijk endenk eens na, hij is een reus, hooger, dan een toren; een fatfoenlijk mensch, parexempk, zoo als UE, flikt hij door, als een aap eene kastanje — als hij zagt fpreekt, wordt men doof, door den  < *97 > den donder zijner ftemme; ik heb hem vriendelijk voor dit huwlijk bedankt en nu wil hij zich op mijne onderdaanen wreeken — ga; bevegt dezen reus en breng mij zijn hoofd. Albemind ftond het huilen nader, dan het lachen; hij pasfeerde, in zijne verbeelding , airede den ilokdarm van den reus; dan, wat zoude hij doen, hij nam het aan, en ging heen, terwijl de Prinfes over zijn befluit verftomde. Daadelijk zette hij zich te paard: nam zijn hondjen mede, rende voorwaards en bereikte fpoedig het gebied van den vreesfelijken galifkon; alle wegen waren met fchonken en ribben van menfehen bedekt; galifk on liet hem niet lang wagten, hij ftaptenader, door een woud, dat op zijn voedftap dreunde, terwijl zijn hoofd boven de hoogfte boomen uitzag, Met eene vreeslijke ftemme zong hij: Waar grijp ik kinders met de hand, Ter fpijze voor mijn fcheipen tand ? 'k Heb nooit genoeg en alle daag, Stuur ik 'er honderd in mijn maag. Men kan wel niet zeggen dai dit gezang eene Adagio was; evenwel albemind beefde nu niet; hij vatte geheel en al moet; zingende andwoordde hij. Kom, albemind is u een man, Die u den baktand breeken kan. Groot is hij niet — maar toch een man, Die u ter aarde vellen kan. V 5 Dit  < 298 > Dit lied was wel niet dichterlijk ,• maar het was toch een ex tempore , gemaakt in een vreeslijk oogen blik , waarin den besten dichter het zangrijk vuur in de hielen zou zinken. Galifron zocht, op het hooren dezer woorden , of hij naar een fpeld zocht, eindelijk ontdekte hij albemind, die hem met zijn zwaard allerlei fmadeüjke bedrijgingen deede de reus beefde van woede, ver¬ hief zijn verfchriklijke ijzeren fpiets, grooter , dan een denneboom en zeker ware albemind tot ftof verpletterd, dan, in den zelfden oogenblik vloog een raaf den reus in het aangezicht en pikte hem zijne beide oogen zuiver en fchoon uit, zoo dat het bloed ftrooms - wijze van zijn kin afdroop. Albemind zag het naauwlïjks, of hij fchoot toe en hieuw den reus de peezen zijner hielen door, ■ bons daar viel ga li- iron, even als een berg nederftort; a le e mi n d dooiboordehem, met eene meen igte wonden, beklom zijnen hals en zaagde hem het hoofd af. Albemind! riep de raaf van een nabijzijnden boom, ik heb u niet vergeeten, hoe gij mij uit de klauwen des adelaars verlost hebt zie hier uwe vergelding! -De held boog zich voor den raaf, en fprong, met het vreeslijk hoofd van den reus te paard en naderde het paleis der fchoone Prinfes. Geen beerendans lokt meer volk te hoop, dan albemind met den reuze-kop. Alle vengfters lagen ol — het gerucht vloog vooruit, en de held lag zijne vreeslijke prooi aan de voeten der fidderende prinfes. „ Uwe vijand is verflaagen zeide hij: „ ó! ontzeg mijnen meester uwe hand niet!" „ En echter ontzeg ik hem  < 299 > hem mijne hand, ten zij gij mij eenig water uit het duister hol brengt. 'Er was, naamlijk, in de nabijheid een diep hol, van zes uuren in den omvang, twee draaken met brandende oogen en vuurfpuwende keelen, bewaarden den ingang; in de grot was een diep gat, vervuld met Hangen , fchorpioenen en hagedisfen; door dit gat moest men nederdaalen, wanneer men eene bron vondt, welke het water der fchoonheid en gezondheid bevatte, en van dit water begeerde de fchoone prinfes eene zekere hoeveelheid : Wanneer het blanketwater zoo zwaar moest gehaald worden, zeker, weinige fchoonen zonden zich blanketten. — En dit was waarlijk extra - water ; het bewaarde de fchoonheid tot in fpaden ouderdom; bezorgde den lelij» ken een uitneemend gelaat; bewaarde de jeugd en verjongde den ouderdom: — geen wonder, dat de fchoone prinfes niet begeerde af te reizen, zonder dit water. „ Gij zijt zoo fchoon!'' zeide albemind: „ dat gij dit water niet nodig hebt, doch fiat, ik zal doen wat ik kan;'' evenwel die draaken lagen hem dwars in de gedachten. Vergezeld door zijn hondjen, toog hij voord. Half morrend , dat de fchoone prinfes immer zulke moeilijke eisfchen deede , naderde hij een berg , hier rustte hij ; terwijl zijn paard graasde en het hondjen vliegen vong, lag hij befluiteloos neder van verre zag hij het fchriklijk hol en de vuurfpuwende draaken, en de moed zonk hem in de fchoenen. —- „ Hoor!" zeide hij tegen zijn hondjen: „ het is met mij gedaan, deze fiool met water te vullen, is mij ondoenlijk, echter ik zal het waagen, —■ en wanneer ik dood ben, zoo als wel het gevolg zal zijn, vul dan de fiool met mijn bloed,  ♦ff 300 > bloed , en breng het de prinfes, ten blijke mijner getrouwheid. Nu rees hij op en wilde naderen.- „ Sta, albemind, en waag uw leven niet," riep eene ftem uit de hoogte; hij keek opwaards , en zie daar! de uil, welke hij verlost had uit het net des vogelaars, vloog toe en zeide: „ ik beloofde u vergelding — thans is het tijd , deze belofte te vervullen ; ik weet den weg door dit duister hol; geef mij uwe fiool, ik zal u het begeerde water brengen." Wie was blijder dan albemind? fpoedig gaf hij hem het flesjen; onverhinderd vloog de uil benedenwaards; even fpoedig keerde hij weder, en bragt albemind de fiool metJchoonheids viter. Albemind dankte met verrukking den vogel, en ijlde fpoedig naar de ftad, en overhandigde het water aan de fchoone vorstinne. Nu waren alle eisfchen vervuld, en de prinfes gaf het gewonnen; alles werd ter afreize; vaardig gemaakt, en albemind toog met de fchoone bruid naar zijn meester. — „ Ach, albemind!" zeide de vorftin onder weeg: „ had gij mijne hand gevraagd, ik .zoude zoo veele eisfchen niet gedaan, maar gaarne mijn koningrijk met u gedeeld hebben." „ Om alle de koningrijken der aarde had ik mijnen gebieder zoo niet willen bedriegen," andwoordde albemind. Bij heure aankomst was alles vreugde; de koning ontving zijne bruid onder eene menigte gefchenken, het huwlijk werd voltrokken, en nog lang daarna verhaalden de inwooners elkander de bedrijven dier heuchlijke dagen. De fchoone vorftinne beminde echter heimlijk haaren albemind; dagelijks fprak zij tot den koning; „Buiten  < 3GI > ten hem ware ik niet de uwe geworden ; ten mijnen gevalle heeft hij het onmoogiijke moogüjk gemaakt ; gij zijt hem dankbaarheid fchuldig; hij heeft mij fchoonheids- water gebragt, dat mij jong en fchoon houdt." De nijd beloerde reeds lang den trouwen albemind. Men beluisterde de koningin, welke in baare eenzaamheid den naam van albemind op de tonghad: „Gij zijt niet jaloers," zeiden zij tegen den koning: „ en echter, gij hebt reden, zulks te zijn ; de koningin bemint uwen albemind, immer fpreekt zij van hem; naauwlijks eet of drinkt zij van liefde." Zij kreegen het zoo verre, dat zij den koning deeden wantrouwen ; hij merkte de heimlijke liefde der koningin voor den onfchuldigen albemind; aan handen en voeten geketend wierp men dezen in de diepte eenes torens. Hier jammerde hij in ellende, en vermaagerde bij het jam. merlijk eeten, dat hem door een gat werd toegereikt; alles had hem verlaaten; alleen zijn hondjen niet, dit vermaakte hem , dit verheiderde zijne treurige oogen' blikken. Naauwlijks hoorde de koningin het fchriklijke onheil van albemind, of zij fmeekte den koning genade; — te vergeefsch; hoe meer zij bad, des te meer hield hij zich van de heimlijke liefde overtuigd. Eens viel het den koning in , dat hii moogüjk niet fchoon genoeg ware, en dacht om de fles met fchoonheids- water; ijlings fnelde hij naar de kamer zijner gemaünne, waar deze fles op den rand des fchoorfteens ftond; dan, helaas! een kamermeisjen, eene fpin met den bezem dood willende flaan, wierp allerongelukkigst de fiool met fchoonheids-water ter aarde, zoo dat'er geen droppel van overig bleef. ■ Zij fidderde voor de  < 3°2 > da gevolgen: eindelijk erinnerde zij zich, dat in des konings apartemtnt eaneevengelijke fiool met water ftond, zij haalde fpoedig dezelve, en zette deze in de plaats der gebrokene. Dan dit water was juist van tegenüvergeftelde werking; het was water, het welke de koning, die zoo niet voor het bloedfforten was, gebruikte, om prinfen en andere rijksgrooten , welke misdaan hadden , in het geheim onzichtbaar te maaken; men wiesen hun met hetzelve het aangezicht; zij vielen in flaap, en ontwaakte nimmer — met dit water nu waschte zich de koning, hij viel en zonk in eene eeuwige fluimering. Het hondjen , welke alle nieuwtjens opfnuffelde en vertelde, hoorde deezemaare, en verhaalde het fpoedig aan albemind. Deze zondt hem , door zijn gat, dat hem uit- en ingang bezorgde, naar de koningin, om haar voor den gevangenen verlosfing af te fmeeken. —> Het hondjen floop door al het hofgedrang en fluisterde de koningin aan het oor: „ Vergeet den armen albemind niet!" De fchoone vorftin vergat hem niet; zonder een oogenblik te verliezen, ijlde zij zelve naar den toren, ontlastte hem van zijne onverdiende ketenen , voerde hem ten hove, zette hem de gouden kroon op, bekleedde hem met den koninglijken mantel, en zeide: „ albemind! gij zijt mijn gemaal en koning.'' Alles verheugde zich, hem ten gebieder te hebben. De dag dezes heuchelijken echts was de eerfte eener lange reeks der dagen van onafgebroken geluk. AAN  K[ 303 > 2. AAN EENE JUFFER, WELKE VREESDE , DAT IK OP HAAR EEN HEKEL-DICHT ZOUDE MAAKEN. Gij, fchoone! vreest mijn dicht-vuur dan, Dat u voorheen zoo vaak bekoorde, Wanneer gij mij een treffend lied , Aan uwe zijde zingen hoorde! <1==B. Is 't mooglijk? lieve, kent ge mij ? Zoude ik ooit mijne fnaaren dwingen, Om van een maagd, die elk aanbidt, Slecht éénen fchampren toon te zingen. 't Is  € 3°4 > 't Is waar mijn lier heeft al te vaak , Geen lof,geen eigen roem bezongen. Maar door het fchimpend hekeldicht, Der fchijndeugd 't masker afgewrongen. n- Maar zints ik van uw treffend oog, Dien zuivren invloed heb ontvangen. Zijt gij, en 't maagdelijke fchoon, Alleen het voorwerp mijner zangen.  I. ZEDEN en GEBRUIKEN der MORLAKKEN of zogenaamde U H L A A N E N. De Morlakken (*) of Uhlaanen bewoonen de aangenaame dalen van Kotar, aan de vloeden Kerka, Cettina en Narenta, en tusfehen de gebergten van het midde« landsch Dalmatiën. Van een tartaarfchen oorfprong , zijn zij nog de nakomelingen van die woeste volken, welke (») Inwooners van Motlachlën , eene ftreek lands van het koningrijk Croatiën, bij de 15 duitfche mijlen in de langte, en 5 of 6 in de breedte, liggende aan de Adriatifche Zee, en zich van St. Giorgh tot aan de jrenzen van Delmalii'n nit« ftiekkcnde. X  < 3°6 > welke bij den aanvang der tiende eeuw een inval in Hongarijën waagden, van den koning bela den IVden echter op de vlugt geüaagen werden en zich wijders in deze onbewoonde dalen en tusfehen de gebergten verborgen. Daar dit heir uit onderfcheiden volken beftond, zoo heeft deze verfcheidenheid bij hunne nakomelingen blijven voordduuren, welke dikwijls niets, dan den naam, met eikanderen gemeen hebben. De inwooners van Kotar zijn , even als de Moriakken in de vlakten van Scign en Knin doorgaands blond , hebben breede aangezichten en ingedrukte neuzen ; die van Duare en Vergoraz daar tegen hebben een kastanjebruine huid , lange aangezichten, zijn olijfverwig en van eene fchoone geftalte. Deze zelfde verfcheidenheid vindt ook plaats ten aanziene van derzelver gemoedsneigingen en zeden. De Moriakken van Kotar hebben grootdeels zagte en aangenaame zeden, zijn beleefd onleerzaam; die van Vergoraz daartegen zijn ruw, oploopend, koen en ondernemend. Hunne neiging tct rooven zijn zij aan hunne ligging tusfehen onvrugtbaare en ontoeganglijke gebergten verfchuldigd. Zij plunderen de Turken uit vermaak en met genoegen ; de christenen echter alleen in dringenden nood. Men heeft dus, bij de reize door Dalmatiën, de Heijducken of Banditen veel meer te vreezen, welke zich in de holen en wouden van het woest en vreeslijk gebergte verborgen houden, en, bij hunne roverijen, zonder aanzien des perfoons te werk gaan; da onverfaagdheid dezer lieden beandwoordt volkomen aan hunne woestheid en behoefte: vier Heijducken vreezen niet; eeneKaravane van vijftien tot twintig turken aantegrijpen, welke zij dan ook berooven en op de viugt flaan. De  < 3^7 > De ver van de kusten en volkrijke fteden verwijderde Morlak is ten aanziene der zeden vandekust- enfïad-bewooners zeer onderfcheiden en de hun kenfchetfende openhartigheid, eerlijkheid en het vertrouwen in handel en wandel gaat nietzelden met eene overmaatige goedheid en eenvouwigheid gepaard. De, in Dalmatiën, handeldrijvende Italiaanen en de verfijnder kustbewooners zoeken uit deze goedhartigheid alle mooglijke voordeden te trekken en misbruiken de eerlijkheid der Moriakken zoo zeer, dat deze zelfs argwaanig en mistrouwend worden: daar van daan is het, dat door herhaalde ondervinding, de trouw1 der Italiaanen bij de Moriakken een fpreekwoord geworden is, welke zij met de Hondstrouw vergelijken. Bij zulk een fchadelijk vooroordeel zoude het reizen in deze oorden voor een Italiaan gevaarlijk en onzekerzijn; dan het tegendeel is waar,- de uit den aard gastvrije Morlak opent grootmoedig zijne armzalige hut voor den vreemdeling, en bezigt alle moeite , om hem goed te onthaalen, zonder dat hij eenige erkentenis vordert , ja deze zelfs van de handwijst, indien dezelve hem wordt opgedrongen. Men behoeft de Moriakken alleen vriendelijk te bejegenen , wil men dezelve tot zeer goede* vrienden hebben en alles van hun erlangen. De gastvrijheid is bij hun eene algemeene deugd, welke zich niet alleen tot den reiziger uitftrekt, maar ook over allen, welke hulp behoeven. Zoo Iang'erin de huizen der gegoeden, die echter heden ten dage tot een zeer klein aantal verfmolten zijn, nog iets te eeten overfchiet, zoo lang ook ontbreekt het ganfche dorp niets aan het noodigonderhoud; hiervan daan, dat zich een Morlak niet ligt tot den bedelzak verhagen zal. X 2 Zeer  < 3°8 > Zeer weinig verdaan zij zich op de huislijke fpaarzaambeid; in dit ftuk -evennaaren zij de Hottentotten; 'er behoeft zich flechts eene gelegenheid tot een vrolijken dag aan te bieden, wanneer zij zeer gemaklijk op één dag den voorraad eener geheele week doorbrengen^ Daar tegen zijn zij nauwkeurige fchuldenaars en houden getrouw hunne belofte , indien 'er zich geen onverwinlijk beletfel in den weg fielt. Kan de Morlak het aan hem geleende geld niet op zijnen tijd te rug geeven, zoo koopt hij, door een gefchenk een langer Credit van zijnen fchuldenaar en op zulke eene wijze betaalt hij niet zelden tweemaal zijne fchuld, zonder daar aan te denken. De vriendfchap, welke bij verfijnde volken niet zelden door de geringde oorzaaken aan verandering onderworpen is, is bij de Moriakken van eenen bedendigen duur. Zij rekenen dezelve tot hunne godsdiendige bedrijven en fluiten dien heiligen band voor het altaar. Het fclavoensch Rituaal heeft een bijzonderen zegen voor de plegtige verbindtenis van twee vrienden of vriendinnen in tegenwoordigheid des ganfchen volks. De op deze wijze verbonden vrienden heeten Pobratimi en de vriendinnen Pefestrime, beduidende zoo veel als halfbroeder of halfzuster. Zoo derk en vast de vriendfchaps-verbintenisfen, ook bij de niet geheel goedaardige Moriakken is, zoo onverzoenbaar is hunne vijandfchap ; althands , het is zeer moeilijk, om dezelve bij te leggen. Dezelve plant zich van vader tot zoon voord, en de moeders blijven geenfin ts in gebreke, om haare kinderen, van de wieg af aan, haat en wraak tegen de moorders hunnes vaders in te boezemen, waarbij zij hun dikwijls een bebloed hembd of  < 3°9 > of de wapenen des vermoorden voor oogen houden, en dusdoende fchiet de hartstocht bij deze natie zoo diepe wortels , dat alle godsdienftige zendelingen van den ganfchen aardbodem dezelve niet kunnen uitroeien. Doorgaands moet de moorder van een Morlak, vooral wanneer deze eene groote familie heeft, van land tot land vlugten, en veele jaaren zich verborgen houden. Is hij zoo gelukkig en bedachtzaam, om de vervolgeren te ontduiken, en heeft hij eenig geld verzameld, zoo kan hij een vergelijk beproeven. Ter onderhandeling, aangaande de bedingen, verzoekt en verkrijgt hij een zeker geleide, en hier in houdt men ook heilig woord. Ver. volgends bieden 'er zich bemiddelaars aan, welke bij de beledigde familie ten voorfpraake dienen, en tusfehen partijen den vrede poogen te bewerkftelligen. Wanneer nu de hoofdbedingen bepaald zijn, zoo kruipt de belediger op handen en voeten, met den fnaphaan, het pistool of mes, waar mede hij den moord begaan heeft, aan den hals , midden onder de vergaderde meenigte. In deze nederige houding moet hij eene lofrede aanhooren, welke door een der naastbeftaanden over den vermoorden gehouden wordt, en dikwijls de gemoederen opnieuw ter wraake aanzet, terwijl de viervoetige mensch daar door fomwijlen in groot gevaar komt. In eenige oorden hebben de mannen der beledigde partij de gewoonte, denzelven hun fchietgeweer en mesfen drijgende op de keel te plaatfen: na eene lange fchijnbaare tegenftand wordt eindelijk den vrede geflooten , en het zoenoffer aangenomen. De Albaniers waren gewoon zich dezen vrede duur te doen betaalen; de Moriakken echter vergenoegen zich met eene geringe vergoeding,- aan deze zonderlinge handeling wordt tea laatllen door een X 3 duch-  < 3io > duchtig vreeten , op koste des fchuldigen, een einde gemaakt. De opgewekte genie en eene zeker natuurljike geest van onderneeming maakt den Moriakken bekwaam tot allerlei bezigheden. In den krijg zijn zij boven al zeer gebruikbaar , indien zij goede officieren hebben. De dappere Generaal delphin bediende zich van hun, op het einde der voorige eeuw, met goed voordeel tegen de turken. In zaaken van koophandel gelukt het hun tot verwondering; zelfs de ouden leeren met weinig moeiteleezen, fchrijven en rekenen. De vaardigheid van geest kenfchetst zich vaak in hunne bijtende andwoorden. Ëen Morlak van Scign was na den laatfte oorlog der republiek Venetiè'n met de Porte, bij de uitwisfeling der gevangenen, waar men verfcheiden turkfche foldaaten voor een eenig venetiaansch officier gaf: Een der turkfche gezanten vroeg met eene trotfche houding : „ Ik geloof, de Venetiaanen drijven een flegten handel." „ Vergeef mij," andwoordde een Morlak: „ Gij weet maar niet, dat mijn vorst altijd meer ezels voor een goed paard geeft." Bij alle deze goede eigenfchappen hebben zij echter geeq begrip van akkerbouw, zelfs hunne geliefdfte gerechten willen zij niet planten, maar koopen dezelve liever van buitenlanders. De Morlakfche vrouwen houden zich doorgaands met het flikken en foortgelijken arbeid bezig. Heure ftikfels zijn zeer zonderling, en op beide zijde volkomen gelijk. Zij hebben een foort van ftikwerk, het welk de Italiaanfche vrouwen haar niet kunnen namaaker., en welke zij voornaamlijk tot een foort van halve laarzen gebruiken, welke zij in de Papouchen (een foort van indiaanfche pan-  < 3ii > pantoffelen) een Opangen draagen. Men maakt ook bij haar litskoord en grof lijnwaad; echter geven de vrouwen zich daar toe niet veel moeite, wijl haare beftenming onder de Moriakken zich niet wel met een zittend leven verdraagt. In eenige dorpen der Moriakken, als te Verlika, maakt men plateelwerk, dat, wel is waar, zeer lomp uitvalt, en in flegte, in de aarde gegraaven, ovens gebakken word,, doch bovenmaate duurzaam is. De godsdienftige begrippen dezer lieden zijn zeer zeldzaam , het zij zij zich tot de griekfche of roomfche kerk rekenen. Hunne onwetenheid verwart hun dagelijks nog meer; zij gelooven in hekfen , fpooken en toverijen, nachtverfchijnfels, waarzeggerijen e. d. g. zoo vast, als of zij deze ondingen duizendmaalen in derzelver werkingen ondervonden hadden. De koenfie Heijdnck zoude voor de ingebeelde verfchijning eenes fpookverfchijnfels of iets zodanigs, het welke de verhitte verbeelding dezer ligtgeloovige en vooringenomen lieden immer en overal ziet, hals over kop wegvlugten. Zij fchamen zich wegens deze vreesachtigheid niet, en andwoorden bijna met de fpreuk van pindarus: Be vrees voor fpooken jaagt ook de zoonen der Goden op de vlugt. De vrouwen der Moriakken zijn , natuurlijker wijze , honderdmaal vreesachtiger en grooter zieneresfen , dan de mannen; eenigen haarer houden zich zeiven voor hekfen , om geene andere reden, dan, wijl zij van anderen daarvoor gehouden worden. Aanhoudend vertoont zich in deze oorden de oude ongedwongenheid en natuurlijke vrijheid van het herdersleven; ten minften vindt men fpooren daar van in die (treken, welke van de Italiaanfche volksplantingen het verst X 4 af-  < 312 > afgeleegen zijn. Op feest-en vreugde-dagen veroorlooft, bij de uitgedeelde kusfen, zich de hand vrijheden, welke ons zeer onguur zouden voorkomen; bij hun echter wordt dit geheel niet zoo hoog genomen, en wapneer men zich daar over te weer fielt, zeggen zij: 6, het is een grap! en daar mede loopt het af. De meisjens fchikken zich gaarne op; hebben zij echter eenmaal haare verovering gemaakt, dan geeven zij zich ten cenemaal aan de flordigheid over, even of zij de verachting, waar mede zij behandeld worden, tevens wilden rechtvaardigen. Echter verbeelde men zich niet, dat de maagden een aangenaamen geur van zich verfpreiden , immers , zij hebben de gewoonte, om zich de hairen met boter te fmeeren, welke zeer ligt fterk wordt en reeds van verre een onverdraaglijken flank verfpreidt. De kleding der Morlakkinnen is , naar de distrikten, onderfcheiden, doorgaands echter voor het oog des uitlanders vreemd. De meisjens hebben een meer bizar en veelvuldiger hoofdtoife! , dan de vrouwen , welke flechts een te faamgebonden witten of gekoleurden fluiërdoek om het hoofd draagen mogen. De onverdraaglijke onzindelijkheid , waar aan de getrouwde vrouwen in het gemeen zich overgeeven, is waarfchijnlijk de hoofdoorzaak der verachtelijke behandeling, waar mede de mannen haar bejegenen; nimmer fpreeken zij van haar met andere fatfoenlijke lieden , zonder het bijvoegfel: 't zij vergund, te melden; waarbijzij deze woorden gebruiken: deprostite, moia xena, of mijn wijf, met uw verlof. Zelfs op hunne ftroo-legers gedoogen zij hunne vrouwen niet nevens zich; deze moeten zich op den harden grond behelpen, en hebben flechts te gehoorzaamen, wanneer zij geroepen worden. Cs-  < 313 > Geduurende haare zwangerheid verandert eene Morlakkin haare levenswijze niet, noch ontzegt zich deswegens het reizen of andere bezigheden. Dikwijls brengen zij op het veld haar kind ter waereld , neemen het op , wasfchen het, in het eerfte water het beste, af, draagen het huiswaards, en gaan den volgenden dag weder aan heuren gewoonen arbeid, of ter weiding beurer kudde; ook wanneer zij te huis bevallen, wordt het kind in koud water gebaad. De jonge knaapen brengen hunne eerfte jeugd in de wouden bij de kudden door; bij deze vervaardigen zij, met behulp van een enkel mes,allerlei fhijwerk, houten, met zeldzaam halfverheeven beeldwerk verfierde, fchaalen en pijpen, welke altijd eenige verdienfte hebben en van dc goede gefchiktheid dezes volks voor kunftigen arbeid getuigen draagen. Melk is het gewoone voedfel der Moriakken. Zij laaten dezelve met edik op verfcheiden wijzen ftremmen en maaken daaruit een foort-van ftremfel, welke over het algemeen verfrisfchend is. De wei is hun een verkwikkende drank, ja aan vreemde monden zelfs niet onfmaaklijk. Jonge, in boter gebakken, kaas is hun beste gerecht, waarop zij hunne gasten gewoon zijn te onthaaien. Van brood, op onze wijze gebakken, maaken zij geen gehruik; daar tegen bakken zij dagelijks op de fteenen van hun vuurhaard, koeken van haver, garst en turksch koren, en de gegoede ook van tarwe, welke echter in de hutten der armen zeer zeldzaam zijn. Zuurkool , waar van zij zich een grooten voorraad verzamelen , de wortelen en eetbaare kruiden, welke zij in de wouden en op de velden vinden, dienen hun tot een onkostbaar en gezond moes; knoflook en ajuin zijn bij X s deze  deze natie, eene geliefde fpijze, en na deze gebraaden visch, waar van zij groote liefhebbers zijn. Zonderling is het, dat zij hunne knoflook en ajuin, waar van zij zulk een fterk gebruik maaken, zelve niet in hunne weiden en velden planten, maar lieverdaar voor eene aanmerkelijke fomme aan de Aconitaners en Riminejers betaalen. De matigheid en het arbeidzaam leven, verbonden met eene zuivere en gezonde lucht, is oorzaak, dat bij de Moriakken, en voornaamlijk op den rug der bergen, een groot aantal oude lieden gevonden worden. Veele weeten zelfs hunnen ouderdom niet, welke echter vrij zeker niet zelden tot een aanmerkelijk aantal van jaaren is opgeklommen. De, uit turkijën komende flavinnen, dienen den gegoeden Moriakken voor maitresjen. Hü, welke een bed op onze gewoone wijze heeft, is reeds uitermaaten rijk; weinigen hebben naauwlijks een lomp van hout te faam geftelde bedftede, waarop zij, zonder matrasfen, zonder linnen , alleen op ftroo tusfehen hunne maitresjen flaapen; het grootfte gedeelte fpreidt zich een dek op den bodem uit, onder het welke, des noods, eenig ftroo gelegd wordt. In den zomer flaapen zij gaarne in de open lucht, ten einde van het huislijk ongedierte bevrijd te worden. Hun huisraad is zoo eeuvouwig en flegt, als het immer weezen kan bij lieden, welke het in den herdersftand en akkerbouw nog niet verregebragt hebben. In de, van de zeekusten en fteden verwijderde oorden zijn de hutten doorgaands alleen met ftroo en Iigte planken bedekt, van welke men zich ook op de bergen, in plaats van ticheh; bedient, waar zich geene fplijtbaare Heenen tot dit gebruik voordoen of waar de wind de inwooners onder de ruïnen hunner daken ligt zoude ver»  < 315 > pletteren. Het vee woont in foortgelijke hutten: tusfehen het zelve en de menschlijke bewooners is flegts een affchutfel van ftaaven gemaakt, en met mest-beplakt; de muuren der hutten zijn van dezelfde iiofFe, of groote drooge verbonden fteenhoöpen. Midden in de hut ftaat de vuurhaard, waar van de rook, bij gebrek van de eene ofanderegefchikteopening ter deure uitgaat; daar van daan zijn deze ellendige hutten van binnen geheel zwart en gevernist, en alles flinkt naar den rook, zelfs de melk niet uitgezonderd, het eenigst algemeen voedfel en gastgericht der Moriakken i klederen en menfehen onderfcheiden zich mede door die rooklucht. De gewoone kleding der Moriakken is zeer zuinig en fpaarzaam. [De Opangen dienen mannen en vrouwen voor fchoenen, in dezelve Heken zij de geflikte halve laarzen, welke boven den enkel aan het einde der benedenklederen reiken, die den ganfehen voet bedekken. Deze zijn van fterke witte ftoffe , en om de lenden met een wollen fnoer gebonden, welke even als een reiszak toegehaald wordt. Het hembd , een weinig boven den navel gaande, reikt nauwlijks aan deze beneden - klederen; over het hembd draagen zij een kort jak, over het welk zij, des winters, een bovenkleed van grof rood doek draagen. Op het hoofd draagen zij een fcharlaaken muts en over dezelve een foort van cijlinder - vormigen tulband. De hairen worden afgefchooren, laatende zij alleen, op poolfche of tartaarfche wijze, een klein bosjen ftaan. Zij omgorden zich met een rood wollen of zijden, van fterk koord netvormig gemaakten gordel en fteken tusfehen dezelve hunne wapens, een of twee pistoolen agterwaards, en  < 3^ > en voorwaards een groot mes in eene met valfchc fteenen verfierden fchcde, het welke fomtijds aan een keten van den gordel afhangt : bij dit alles draagen zij ook een klein vertind doosjen voor vet, waarmede zij bij regenachtig weder, hun geweer fmeeren of zich zeiven, ingevallen zij zich ergens bezeeren. Aan denzelfden gorde! hangt ook een kleine tas , in welke zij hun vuurflag en geld hebben, ook hun rook-tabak hangt daarnevens in eene gedroogde blaas. De pijp hebben zij agter de fchouders, zoo dat de fteel tusfehen het hembd en den blooten huid fleekt. De fnaphaan hangt hun altijd over den fchouder, indien zij flechts eene fchrede buiten de hut doen. De hoofden der natie kenmerken zich door eene rijkere kleding. In hunne bijesnkomften, welke gemeenlijk aldaar zijn , waar zich veele meisjens bevinden , wordt het aandenken aan de oude gefchiedenis hernieuwd; veelal is 'er een zanger bij, welke, onder het geleide van een foort van fnaartuig, de daaden des volks den nakomeling inprent. Het heldengezang der Moriakken is in den hoogflen graad beklaaglijk en een toon ig. Zij zijn gewoon, een weinig door den neus zingen, iets, hetwelk met hun inft.rument zeer goed overeenllemt; de vaarzen hunner oudfta gezangen zijn tienfijllabig en rijmloos. Deze overgeleverde gezangen draagen veel bij, ter behouding der oude zeden en getuigen tevens den ouderdom hunner gebruiken zoo wel als hnnner fpelen en danfen. Hunne fpelen beftaan veelal in lichaams-oefeningen en het verkrijgen van eene zekere gezwindheid ; die het hoogst fpringt, het fnelst loopt, een zwaaren fteen op den verften afftand werpt, welke ter opheffing reeds ongewoone laagten vordert, is bij hun de baas. Bij  < 317 > Bij het gezang hunner liederen en bij den toon hunner ruispijp , niet ongelijk aan den doedelzak der beerenleiders, maaken de Moriakken hunnen geliefden dans , welk Kolo of ronde kring genaamd wordt, en eindelijk in Skozzi ■ Gori of hooge fprongen verandert. Alle de daufende , mannen en vrouwen , neemen elkander bij de hand, maaken een firkel en vangen eerst aan , met zich naar den heefchen en eentoonigen klank hunnes inflruments langzaam en golvend in een ronde kring te beweegen; zoodra de dans levendiger wordt, verandert de firkel van vorm, en wordt een langrond, weldra een vierkant en eindigt op het laatst in heevige fprongen , welke ook de vrouwen, ten koste eener ganfche Revolutie heurer Machine en kleding, zich Iaaten welgevallen. De zucht der Moriakken, voor dezen wildendans, is ongelooflijk ; onverminderd hunne zwaare arbeid , vermoeiende reizen en fobere maaltijden, danfen zij denzelven. dikwijls en zetten deze hevige oefening verfcheiden uuren lang na den anderen voord, zonder daarbij veel te rusten, Hierort zijn ontfteking-ziekten niet zelden de gevolgen dezer danfen. In deze en andere toevallen wordt echter nooit een arts geroepen; deze hebben &eMoriakken niet; zij geneezen zich zclven. Een ftevige dronk Rack is hunne eerfte artfenij; wijkt de kwaal daardoor niet, dan Horten zij 'er eene goede hoeveelheid peper of buskruid in, drinken dit mengfel en dekken zich dan, wanneer het winter is, wel toe, of leggen, des zomers zich ruggelings in de brandende ftraalen der zon, om, zoo als zij zeggen, de ziekte uit te zweeten. De Moriakken verftaan 'er zich zeer goed op, om verwrikteen gebrooken beenen te herftellen; het werktuig, waar  KC 3*8 > waarmede zij de kranken een ader openen, is niet ort« gefijk aan dat geene, waar mede men de paarden laat ; zij weete.i zich echter zoo goed van hetzelve te bedienen, dat men nimmer van de ongemakken hoort, welke bij het gebruik des lancets voor vallen. Hunne dooden worden vooraf van de nabeffaanden betreurd en behuild, eer men dezelve ten huize uitdraagt.' En in den oogenblik, waar in de Priefter het lijk afhaald, wordt het gefchrei vernieuwd. Ten teken van rouw laaten de mannen eenigen tijd hun baard groeien, een gebruik , het welk zij nevens het ongezuurde brood, het zoenoffer en verfcheiden andere met de jooden gemeen hebben; ook de hemelsblaauwe en violet -koleurige muts is een teken van rouw: de vrouwen werpen zwarte en violet-koleurige iluiërs zich over het hoofd, en verbergen al het roode van haar gewaad door zwarte bovenklederen. Buiten dit gaan de Moriakken ten minften op eiken feestdag naar de graven hunner bloedvrienden, zoo lang derzelver doodjaar duurt, waar zij nieuwe klaagliederen aanheffen en bloemen en welriekende kruiden op den grafheuvel ftrooiën. GE-  < 3i9 > 11. GESCHIEDENIS DEK UITERLIJKE ZEDEN. DERDE BRIEF. Dat de wreedheid onder de romeinen heerschte , is aan alle derzelver gefchiedfchrijveren bekend. Bijzonder toonden zij tegen hunne nakomelingen verfchriklijke hardheid. Men hield de kinderen, even als het vee , voor het eigendom des vaders, en de vaderlijke magt was zoo geweldaadig, dat, wanneer een tot flaaf verkochte zoon of dochter in vrijheid gezet werd, deze weder onder het vaderlijk geweld vervielen en ten tweeden , ja ten derdenmaale op nieuw konden verkocht worden. Het geweld over leven en dood der kinderen was  < 32° > was veel minder onnatuurlijk, zoo lang'er geen open. lijke richterftoel ter beftraffing der euveldaaders voor handen was. Een zoon, welke flaaf was, konde voor zich niets ten eigendom bezitten. Julius c«sar was de eerfte, die eenen zoon, flaaf zünde, het recht gaf, om den buit in den krijg veroverd, te behouden* Toen dit recht eene verdienftelijke bezigheid was, werd dat geen, hetwelk een zoon op deze wijze won, voor het zijne verklaard. In Arfitnen had de vader magt over leven en dood zijner kinderen; daar deze echter geene flaaven waren , zoo behoorde hun dat geene toe, hetwelk zij wonnen. —• Ten tijde van diocletiaan eindigde het huwlijk eenes zoons de vaderlijke magt niet; maar de magt, om kinderen te verkoopen, nam van tijd tot tijd af. — Kan men aldaar, waar den menfehen eene zoo tegennatuurlijke heerfchappij over hunne kinderen vergund en door hun zoo wreed uitgeoefend werd, dat 'er een wet vereischt werd , om de onterving der kinderen te verbieden, — ik zeg, kan men daar de wreedheid jegens anderen nog in twijfel trekken ? geduurende het tweede Triumviraat werden 'er daaglijks fchriklijke wreedheden zonder erbarming of berouw gepleegd. Antonius had bevoolen, dat cicero onthalsd en aan hem het hoofd gebragt zoude worden, en fnakte naar dezen oogenblik. Fulvia, zijne gemalinne, vatte den kop, floeg hem in 't aangezicht, ftootte de bitterde verwenfchingen 'er over uit, nam het tusfehen de kniën, haalde de tong uit den mond en doorftak dezelve met een priem. Het vergenoegen, hetwelk de romeinen daar in vonden , om wilde dieren tegen elkander in het ftrijdperk te laatsn vegten, is een ontegenzeglijk bewijs hunner bloed-  < 321 > bioedgierigheid, zelfs ten tijde hunner grootfte verfijning. Skaurus zond op eenmaal 150 Panterdieren. Pomfe jus 410 en augustus 420 naar Rome, om dezelve bij de openlijke fpelen te gebruiken. Hunne kampfpelen zijn geen zoo duidelijk bewijs hunner woestheid. De moed en vaardigheid, welke zij bij dezelve toonden, verfchafte den toefchouwers een mannelijk vergenoegen, welke in evenwigt ftond met de fmart, veroorzaakt door het zien, hoe arme lieden eikanderen hieuwen en verminkten. En dat de Romeinen nimmer van hunne zucht tot bloedvergieten te rug gekomen zijn, ziet men aan kaligula, nero en veele monfters, welke in Rome na augustus regeerden. Laater tijden geeven naauwlijks zulke voorbeelden van wreedheid. Door de beoefening der fchoone kunften en weetenfchappen werd de wreedheid in het roomsch gebied merkelijk verminderd ; zij verkreeg echter nieuwe fterkte, bij den inval der barbaarfche volkeren, welke dit rijk ten gronde wierpen. In het jaar 559 liet kxothar , koning der Franken , zijnen zoon , nevens alle zijne vrienden levende verbranden, wijl deze zich tegen hem verzet hadden. De koningin brunehaud werd van klothar den Ilden ter dood veroordeeld, en aan een paardeftaart zoo lang door het leger gefleept, tot zij den geest gaf. De onmenschlijkheid der europifche volken was, geduurende de leenregering, geheel onverdraaglijk. Veele boeren, in de noordelijke Provinciën van Frankrijk, welke in de burger oorlogen , die de edellieden met eikanderen voerden, gruwzaam onderdrukt waien, werden wanhoopig, verzamelden zich bijéén, en waren in de wil, om alle edelen uit te roeien. Een deel buny ner  kt 322 > ner bedormde in 1358 het Hot eenes ridders, drong'er inet geweld in, hing hem aan een galg, fchond zijn vrouwen dochter voor zijne oogen, braadde hem aan een fpiets, dwong zijne vrouw en kinderen, van zijn vleesch te eeten, en eindigde deze gevloekte gruweldaad met het nederhouwen der ganfche familieen verbranding van het flot. Als men hun vroeg, zegt froisard, waarom zij zulke affchuwlijke wreedheden begingen , audwoordden zij: zijdeeden even als anderen, en alle de edelen der aarde moesten verdelgd worden. Toen de edellieden de overhand behielden, waren zij even wreed. Zij overvielen alles te vuur en te zwaard, en maakten eiken bosr af, die hun ontmoette, zonder zich te bekommeren , of hij fchuldig of onfchuldig ware. De graaf de signij moedigde zijn neef , een knaap van vijftien jaaren, aan, om eenige gevangenen, die zijne landslieden waren , met eigen hand te dooden, waaraan dit jonge mensch , zegt monstrelet , een groot vermaak vond. Laager, dan het vee, moeten dezeden dier eeuwe geweest zijn — immers, een roofdier moord niet, ten zij hij honger hebbe. De derde diefftal uit de loodmijnen te Derbij werd op bevel van edward deh Iften op de volgende wijze geftraft. De eene hand des fchuldigen werd aan een tafel vastgenageld, en in dezen toeftand liet men hem zonder eeten of drinken, zoo dat hij zich onmooglijk in vrijheid ftellen konde, dan door met de andere handde vastgefpijkerde af te fnijden. De woestheid der engelfchen van den toenmaaligen tijd , maakte verfcheiden ftraffen noodzaaklijk, dan de gemelde ftraf gaat alle geftrengheid te boven, zij is beestachtige wreedheid. De barbaarfche behandeling der Joden, geduurende de duistere tijden des christendoms, geeft ons  < 3^3 > ons overtuigende bewijzen aan de hand, dat de christe« nen het den heidenen geenfints in wreedheid toegaven. Gift en moord werden nog in de laatfte eeuw zonder bedenking te werk gefteld. Eenige vroome iieden fpaarden 'geene moeite, om de verradelijke moord, als met Gods wetten ftrijdig, te veroordeeien dan te ver- geefsch! — Ik wenschte gaarne deze voorgaande fchilderij te verzagten, zij is ook voor verzagting vatbaar. Onder barbaarfche volken moeten de ftraffen bloedig zijn , dewijl alleen hunne lichaamen, geenfints hunne zielen, voor de fmart vatbaar zijn. De herftelling der kunften en weetenfchappen in Europa, begeleid door de hervorming in den godsdienst, bragt ongemeen veel bij-, ter verzagting der zeden en ter bevordering van onderling en gezellig belang. Onder alle de misdaaden , is hoog verraad het meest in allerlei omftandigheden ingewikkeld , en is daar door het minst voor bepaaling vatbaar,- hier bij komt, dat de invloed der regeering op de rechters zelden een onpartijdig onderzoek toelaat; echter zijn voor deze misdaad de uitgezochtfte martelingen bepaald. In Engeland beftaat de ftraf daar in, dat de misdadiger levende geopend, het hart hem uitgefneden, om de ooren geflaagen en in het vuur geworpen wordt: deze ftraf heeft, wat de uitwendige vorm betreft, nog plaats, doch niet eer, dan, nadat de misdadiger vooraf eerst geworgd is. De woede, uit godsdienst-ijver ontftaande, is ook aanmerkelijk verminderd. Savonarola werd, als een godlooze bedrieger, ten vuure gedoemd, doch voorafin het geheim geworgd. De fchoone kunften, welke de zeden menfchel ijker maaken , kwamen toen met fnelle fchreden in Italiën ter volkomenheid. De beroemde Y 2 la-  € 3^4 > l a t i m e r werd in Engeland , wegens ketterij, ten brandftapel verweezen; men dak hem echter bundels vol buskruid onder de armen, ten einde hij met de geringde fmart verbranden mogte ; zelfs knox, een ij'verig fchotsch reformateur, getuigt, dat wishart vooraf gewurgd werd, eer men hem, om ketterij, in het vuur ftiet. De laatfte vervolging der Jefiiiten was zoo bitter, dat men niet alleen hunne perfoonen in den ban deed, maar aan verfcheiden oorden, zelfs hunne boeken; de mathematijche en wijsgeerige niet uitgezonderd. Deze vervolging had veel overeenkomst, met die derTempel* heeren; negen-en-vijftig dezer laatften werden levende verbrand; de eerfte waren in den grond minder onfchuldig, en echter heerschte 'er zoo veel menschlijkheid , dat 'er geen druppel jefuïten - bloed vergooten is. Een bankroetier in Schotland wordt, wanneer hij niet door een onvermijdelijk ongeluk daar toegekomen is, volgends de wetten , veroordeeld, om een kakelbonten rok te draagen. Deze wet wordt echter thans niet meer in werking gebragt; dan, wanneer een bankroetier voor zijn ftrafbaar gedrag eene bijzondere ftraf verdient. Ik Iaat het aan mijne lezers over, of het volgend niet zeer oud voorbeeld van wreedheid niet naast de reeds gemelde moet geplaatst worden. Geenen reiziger, welke, geduurende de regeering van de keizerin elizabeth, Petersburg bezocht, kan Madame lapouchin, dat groot fieraad des Hofs, onbekend zijn. Zij was, door heuren vertrouwlijken omgang met een vreemden gezant in verdenking gekomen, dat zij met hem iets tegen de regeering voor hadde en werd daarom tot den Knoet ver. weezen. Zij verfcheen op de rechtplaats in eene zeer ligte en met fmaak gekoozen kleding, waar door heure fchoon-  < 325 > fchoonheid nog meer verhoogd werd. Hoe groot heure onvoorzigtigheid ook geweest moge zijn, liet echter de edelheid heurer gelaatstrekken en haare geheele houding, hij den toefchouwers geen zweem van fchuld te rug. Heure jeugd , fchoonheid , levendigheid .en verftand , alles pleitte voor haar. Alles te vergeefsch. Zij werd van allen verhaten en den onbarmhartigen beulen overgegeeven , welken zij met verbaazing aanzag, terwijl zij fcheen te twijfelen, of deze toeftel om heuren wille gemaakt was. Als men den doek, welke heuren boezem bedekte, weg nam, verhief zich de eerbaarheid en deed haar te rug deinzen; zij verbleekte en barstte in traanen uit. Een der diefleiders kleede haar tot op het hembd naakend uit, wierp haar op zijn rug, en hief haar eenige duimen van de aarde om hoog. De andere vatte heure tedere leden met zijne vuisten, en legde haar te te regt, om de ftraf te ondergaan; daarop greep hij den knoet, een foort van lederen geefel, trad eenige fchre» den te rug, en rukte met een eenigen flag een ftriem haarer huid van den hals tot beneden toe op, en herhaalde zijne flagen, tot de geheele huid op heur rug in fmalle ftriemen doorgeflaagen was. De beul fneedt haar daarop de tong uit, en zij werd naar Siberiën verbannen. De gebooren inwooners van het eiland Amboina, zijn Maleiërs. Die aan de zeekust zijn onderdaanen der Hollanders. De bewooners van het binnenfte gedeelte des eilands zijn verklaarde vijanden der Hollanders, en geeven dezen nimmer kwartier. Een holiandsch gevangene werd vijf dagen, zonder eenig voedfel, opgefloo* ten, daar na jammerlijk vermoord, gebalfemd, en als een zegeteken bewaard. Zij, welke onder hun de Y 3 meeste  < 326 > meeste hollandfche koppen kan aanwijzen, ontvangt de meeste eer. In vroeger tijden , toen wraakzucht en wreedheid de wetten met voeten traden, maakte men gezelfchappen, om leven en eigendom te beveiligen; foortgelijke genootfchappen waren in Skandinavië en Schotland zeer gemeen. Ook in Engeland waren zij, geduurende de Angelfaxifche Periode, en een tijd lang na de verovering, in gebruik. Dan, in ftede van de gerechtigheid te handhaven, bevorderden zij meer, dan eenige andere oorzaak, de regeringloosheid en oproer, daar de leden dezes gezelfchaps ook in het rooven en moorden hulp beweezen. Zij werden in Engeland door een decreet van jichas» den Hden uitgeroeid, en in Schotland, door herhaalde bevelfchriften. Ruwe en woestezeden verwekten flavernij, en flavernij kweekte 'op haare beurt ruwe en woeste zeden , door dezelve duurzaam voedfel te verfchaffen. De wreedheid der Spartaanen tegen de Heloten, hunne flaaven, is een fchandvlek voor de menschheid: Buiten de hardfie behandeling, verhinderde men hun, door onmiddelbaaien moord en doodflag, hun geflagt voord teplanten. Waarom maakte foortgelijke onmenschlijkheid de Spartaanen niet affchuwlijk ? waarom werden zij veel eer van hunne nabuuren, als het deugdzaamst volk in gansch Griekenland vereerd? om dat, mooglijk, de Grieken in het algemeen wreed waren; de Spartaanen mooglijk een weinig meer , dan de overigen. In Rome liet een flaaf, welke aan de deur van elk aanzienlijk huis aan een keten lag, de tot het gastmaal genoodigde vrienden in : Konden wel anderen , als wreede lieden , zulk een fchouwfpel, zonder fmarte, aanzien? wanneer men een roomsch  < 327. > roomsch burger in zijn eigen huis vermoord vondt, werden alle zijne flaaven , mooglijk tot twee of drie. honderd , zonder genade , omgebragt, voor zoo verre men den daader niet ontdekken konde. Eene zoo gruwzaame en onbillijke wet kon bij geen volk opkomen , dat de menschlijkneid vereerde. Van waar komen de ruwere en wilde zeden onzer westindifche koloniën, dan van de teugellooze vrijheid, om hunne negerflaaven aan hunne kwaade luimen op te offeren (*) Waarom zijn de voerlieden een ruwer foort van menfehen? immers, wijl zij de paarden, als hunne flaaven, zonder tegenftand aan zich onderwerpen. Een vernuftig fchrijver maakt, bij de befchrijving van Guiana, in het zuidelijk deel des vasten lands van Amerika, de aanmerking, dat de negers, talrijker, dan de blanken , zijnde, door geftrenge tugt gehoorzaam moeten gehouden worden, en hij geeft zich alle moeite, om dit gedrag in den grond te rechtvaardigen, wijl daar door de zekerheid der inwooners niet alleen zoude bevorderd, maar tevens het lot der flaaven verzagt worden. De onmooglijkheid der verkrijging van —" zegt hij: ■ „ vernietigt onfeilbaar al het verlangen naar genot, en „ eene harde behandeling, welke zelfs de hoop op vrij„ heid onderdrukt, maakt tevens, dat zij zich gedwee „ aan de flavernij onderwerpen.'' • Waarlijk, de toeftand der flaaven moet bitter treurig zijn, indien eene harde behandeling dezelve minder ongelukkig kan maaken. (*) Hij, die overtuigd wil zijn,hoe de wreedheid der zwarten van de kwaade behandeling der blanken afhange, leeze de icize vin vailland, onhngs uitgekomen. Deze verdienftelijke man zag alles met eigen oogen. Y 4  < 328 > ken. Soortgelijke grondftellingen mogen bij ruwe europifche kolonisten ingang vinden , welke alleen op gewin loeren, ik voor mij geloove, dat deze harde behandeling meer aan de hebzucht der heeren , dan aan de kwaadwilligheid der flaaven is toe te fchrijven. Dat de flaaven altijd hard behandeld zijn, is eene treurige waarheid. Eene uitzondering is mij bekend, welke ik met vreugde ter eer der negers te Mandingo aanvoere: Hunne flaaven, welke 'er in meenigte zijn, behandelen zij zeer goed , bijzonder de vrouwen , welke doorgaands zoo goed gekleed gaan, dat men dezelve van de vrijen niet onderfcheiden kan. Deze treurige ftof heeft mij reeds buiten de paaien eenes briefs gevoerd. Ik wil dus mijne aanmerkingen deswegens voor deze reize befluiten, en in mijnen vol. genden brief eene korte grondteke'ning van de europifche zeden der vroegere tijden geeven. (Het vervolg in ons volgend Stukjen.y OVEE  < 3*9 > 111. OVER RUSLAND, (Vervolg van Bladz. 259.) W at den godsdienst en het bijgeloof der gemeene Rusfen aanbelangt, hoe weinig hunne leeraars, de Popen , door onwetenheid, gemis aan zedenkunde en behoorlijke levenswijze de achting des gemeens en der aanzienlijken verdienen , noch ervaaren, heeft echter het betoverend geweld hunner handelingen en het zinnelijke der godsdienst- plegtigheid de overhand. De groote hoop laat zich door bijgeloof ketenen en overal heerscht 'er een mengfel van verachting en aanbidding, onwetenheid en brandenden ijver voor de leeraars en derzelver leer. De genoemde Pope, welke heden tuimelend en morfiguit zijn drinkhuis kruipt en voor wien, zelfs de gemeenfte Rus zijn hoed niet afneemt, ontvangt morgen de bewijzen eener onbegrensde vereering, wanneer hij openlijk Y 5 de  < 33° > de gebruiken der onverftaanbaare godsdienstplegtigheden verricht; het volk werpt zich op deknieën; beroert den grond met het voorhoofd, gelooft hem en volgt de hardde voorfchriften, de flrengfte vasten (*), welke ergens gehouden wordt- De handkus is eene gewoonte, wel. ke zelfs voornaamen den Pope geeven en waar /oor hij hun met het teken des kruifes zegent. Naar zijn voorfchrift bevindt zich in elk huis het beeldeenes Heiligen, welken de Rus als zijn huisgod aanziet; dagen nacht brandt hij voor hem een kleine waschkaars of lamp ; zodra hij bij iemand in de kamer treedt, fpreekt hij niet eer, voor hij het beeld des Heiligen of Ae Maria, welke in den tegen over zijnden hoek der deur gewoon is te hangen, driemaal gegroet en het kruis voor haar gemaakt heeft. Dit zelfde doet hij, wanneer hij op ftraat voor bij eene kerk gaat; eenigen buigen zich ter aarde , andere neemen alleen den hoed af, tekenen zich driemaal met het kruis en gaan terwijl voord. De dooden krijgen van de Popen een gefchrift mede in het graf, welke eene biegt en abfolutic bevat en zon deiwel. (*) De groote vasten, 15 wecken voor paafchen , is zoo ftreng, dat veele Rusfen daar aan fleiven, deels, wijl hun in de laatfte weck voor paafchen, zeer weinig overig blijft, wat hun geoorloofd is, te eeten; voornaani'ijk echter, wijl zii na zulk eets geftreng vasten, op den eeiften Paaschdag zoozeer zich aan brasfenj overgeeven, dat de fchandelijkc overdaad na zulk een Isng vasten hun ombrengt; het is daarom een oud gebruik, dat de gemeeneRusfen, voor de vasten van hunne vrienden iffcheid neemen, even als anderen, ten tijde eener aanftceUende ziekte, wanneer het lot van elk mensch hachlijk en onze> ter is.  < 33i > welke, naar de mening der gemeene Rusfen, Petrus hun den ingang in den Hemel weigeren zoude. Zindelijkheid is zeker in geen land de hoofddeugd der gemeene volks klasfe, dan de gemeene Rus overtreft in dit gebrek deze allen. Deze morfigheid is blijkbaar in hunne kleding, kost, huislijke inrichtingen arbeid. De meesten zijn rijkelijk voorzien van ongedierte, en dit ontuig zoude op hunne lichaamen nog meer de overhand neemen , indien de baden niet zoo algemeen waren waarin de Rus zich ten minften eens ter week baadt. Van deze rusfifche of damp - baden is reeds veel gefchreeven dan de wanorde, welke mannen en vrouwen onder één zoude toelaaten, zich te baaden, is geheel tegen de waarheid. Hunne lichaamen zijn zoo gehard, dat zij uit het heete dampbad oogenbliklijk in de koude, ja zelfs in de fneeuw fpringen, en zich afkoelen, zonder dat zulks hun fchade toebrengt. Zij zijn hier aan van hunne jeugd af gewoon, zoo dat zij zonder dezelve niet leeven kunnen. Het is zeer bijzonder, dat in gansch Rusland geene Jooden zijn; dit moet zoo veel te vreemder voorkomen, wijl 'er in het nabuurig Polen zich zoo veelen bevinden; ik heb, na alle aangewende moeite, hier van geene oorzaak kunnen vinden; mij werd van eenigen, eene, fchoon onwaarfchijnlijke anecdote verhaalt, naamlijk dat, toen de Jooden bij petee den g e o o t e n om vrijheid van inwoning verzochten, hij hun tot andwoord zoude gegeeven hebben: „ In zijn rijk ware voor hun niets te winnen, zij zouden maar van zijne onderdaanen bedroogen worden." Peter's denkbeeld, aangaande zijne Natie-, bevestigt zich nog dagelijks; de Rus fchijnt voor den  ♦cl 332 > den handel geheel gebooren, en in list overtreft hem geene natie. Gastvrijheid vindt men ook bij de gemeene Rusfen, zoo ver hun vermogen zulks toelaat. Kunnen zij geen maaltijd geeven, zoo bieden zij zeker een glas brandewijn aan; dit is zeer algemeen, en het klimaat maakt het fterker gebruik des brandewijns en andere fterke dranken nodig en minder fchadeüjk; de gemeene man gebruikt het vroeg, voor het eeten en namiddags: bij lieden van aanzien alleen voor den maaltijd. Vermaaken en feesten des gemeenen volks. Hierbij reken ik vooral muziek en dans. Bij geene natie wordt 'er levendiger en vrolijker gezang gehoord, dan onder de Rusfen. Den ganfchen dag, onder den arbeid, bijzonder van voerluiden op de landwegen , hoort men de vrolijkfle liederen. Zij zijn zeer eentoonig, zoo omtrend als ik mij van de bewooners der zuidzee-eilanden en bewooners van Otaheite voorftelle; de meesten wisfeien nauwlijks met 5 of 6 toonen af; fomwijlen accompagneeren zij met een inftrument, waarvan zij 'er verfchei. den bezitten,- allen zijn zij zeer een vouwig; degemeenste, door geheel Rusland, is de Balalaika, een foort van harp met twee fnaaren , het geheel is omtrend vier palmen lang , en wordt met de vingeren of een klein houtjsu bewoogen , klinkt aangenaam , zonder eenige kunst, en elke Rus kan dezelve befptelen. Wat de Danfen aanbelangt , noch Menuet , noch engelfche noch franfche danfen zijn bij de gemeene Rusfen bekend. Zij danfen Kofaksch, Poolsch en hunnen Nationaal-dsns, dezelve is meestal met gezang vergezeld en heeft veel uitdrukking : ook dit gedeelte der volks»   RUSSISCHE DANS.  < 333 > volks - vermaaken errinnert ons zeer levendig aan de befcbrijvïng, die c o o ic en f o r s t e r van de danfen der zuid-zee-eilanders geeven. Het geheele lichaam, hoofd, oogen en handen zijn in beweeging, alles is Pantomime. De bewegingen van den dans beftaan in veele kleine buigingen des danfers en in een zagten, afgemeeten gang der danferes. De laatfte legt de handen kruiswijze over de borst, wenkt den danfer met den vinger, trekt de fchouders op, fchijnt overfchillig en danst voorbij, zonder elkander het aangezicht toe te keeren. De danfer flaat een fmachtenden blik op haar, zij echter blijft preutsch ; hij wil zich met haar verzoenen, zij vlugt; hij wordt treurig,- dit wisfelt eenige maaien af. Eindelijk verzoenen zij, zij danst hem ie gemoet, geeft hem de hand &c. Men zie hier nevens de muziek van eenen zoodanigen bekenden en beroemden rusfifchen dans. Vuistgevegt en foortgelijke Iichaamlijke oefeningen zijn onder het volk zeer in zwang. Zij plaatfen zich in een kring, poogen met geflooten vuisten fiagen en ftooten toe te brengen, of af te keeren of met het vatten der beenen eikanderen ter aarde te werpen. Meestal blijft het bij fcherts en zij betoonen bij deze oefening veel moed , fterkte en fnelheid. Glijden is een zeer halsbrekend wintervermaak enzeld. zaam gaat het, zonder deze of foortgelijke ongevallen afMen richt een ftelling op van 16 tot 18 ellen hoogte op de Newa of eenigen anderen vloed en de Exercitie gefchiedt een of twee weeken voor paasfchen. De ftelling heeft boven aan eene vlakke plaats, rondom met takken en gekoleurde linten opgefierd. Aan twee zijden is het open; vanagterenis een taamlijk ftijle trap, langs dezen  < 334 > zen Hijgt men opwaards en draagt de kleine flede aan de hand; vooraan is eene zeer fchuinfche afhelling van planken en balken, die met fneeuw en ijs bedekt en met water overgooten zijn. Van deze hoogte glijdt men op deze flede benedenwaards; men roeit met de handen agterwaards , om het fleedjen de behoorlijke richting te geeven; flaat hij omver of fchuift hij 'er van eene zijde af, dan locpt hij gevaar, een arm of been te breeken. De vaart, welke men heeft, is zoo fterk, dat, wanneer de flede van de fchuinte op het vlakke ijs komt, zij met eene fnelheid voorvliegt, die den loop van het fnelfte paard overtreft. Deze baan op den vloed, welke wegens de toefchouwers met paaien en affchutfels omtuind is heeft meer dan 200 fchreeden; aan derzelver einde is een foortgelijke ijsberg gebouwd, welke den aankomenden weder opvangt en dus vaart men heen en weder. Dit vermaak heeft zeer veel onderhoudends voor den glijder en toefchouwer. Veele perfoonen vanrangkomen het zien; verfcheide duizenden menfehen bevinden zich op de Newa en aan den oever; eenige troepen muzikanten zijn 'er bij en verfcheiden kramers met eeten en drinken fchoolen aldaar te famen. Het rusf.sch fchoppen (Rachelli) is een volks vermaak in de paasch week; zoo wel in Petersburg, als door ge. heel Rusland heb ik dit fchoppen aangetroffen. Ter hoogte van 6 ellen ligt een fterk rondhout met beide einden op een ftelling. Door deze gaan twee balken over 't kruis, aan de einden zijn vier loshangende ftoelenaan fterke ijzeren haaken. Het rondhout wordt door een rad omgedraaid , zoo dat de ftoelen aanhoudend in een perpendiculairen firkel omgaan. Men heeft bij deze exercitie minder te vreezen, dan op de voorverhaalde glijbaan j  < 335 > baan; die 'er echter niet aan gewoon is, wordt zeer fchielijk duizelig , daar het zeer fchielijk omgedraaid wordt en men is nu aan de aarde, dan twaalf ellen hoog in de lucht. Het volk vermaakt zich halve dagen lang met dit fpel en 'er kan voor hun niet fterk genoeg omgedraaid worden. Voor alles kan ik de Kabbaken of drinkhuizen niet vergeeten , waar de neüar der Rusfen , de JVotli of brandewijn, gefchonken wordt. Hier is hun paradijs , en de feestdag is flegt voleind, wanneer hij geen fterken roes gehad heeft, en daar aan kent men ook het best de Prasniks of feesten, wanneer men veel dronken mannen, ook vrouwen, op de, ftraaten ziet omtuimelen of op fleden naar huis brengen. De Rus heeft een goeden dronk, doet geen kwaad, maar is zeer vrolijk , geheel zang en dans. Op feestdagen zijn hunne drinkhuizen met meiè'n en boomtakken opgefchikt, ten einde eik meer tot den drank te nodigen. De week voor de groote vasten, de boter-iveek genaamd, is geheel aan drank en dronkenfchap gewijd; deze brengt de Rus geheel dierlijk door, hij verlaat het eene drinkhuis om in een ander op nieuw te drinken,zoo doende is 'hijgeduurende deze zeven dagen zich zeiven zeer weinig bewust en het is deze week, waarin een vreemdeling zeer ligt eenige onaangenaamheid op de ftraat hebben kan, bijzonder, als hij des avonds alleen gaat. MO-  < 336 > IV. MODE-NIEUWS. Uit Frankrijk. Daar de Dames eenen langen tijd zeer hooge en breïde bonnets en chapeau's gédraagen hebben , heeft de algebiedende Made een einde, zoo 't fchijnt, aan dezelve willen maaken; dezelve zijn aanmerkelijk verlaagt en in uitgebreidheid verminderd; in het zelfde tijdpunt zijn de Ruches of bijekorven fterk in de mode gekomen; zij geeven der fchoonen een air van nieuwheid en contrasteeren zeer met de voorige hoofddekfels. — Men zie in Plaat XXV. dezelve in het klein, deze is van het eerfte fatfoen , waar mede de<:e dragteen aanvang genomen heeft. — Zeer eenvouwig van gedaante, zal waarfchijnlijk de goede of kwaade fmaak dezelve welhaast trachten te verbeteren, firadiè'n bij te zetten, en in hoogte of uitgebreidheid doen toenemen. — Degemelde is van linon; de fchulpen en ftrikken zijn van roozenrood lint; dezelve is wijders verfierd met drie witte pluimen met groene toppen, met ribben en moesjens van nakara. De    < 337 > De in zwang zijnde Pierrots van puce-zijde, meteen hemelsblaauw garnituur, met een Echelle van hemelsblaauw lint, ftaan niet onbevallig ; de rok is aan de pierrot gelijk, op dezelfde wijze gegarneerd , maar met ronde plooien van blonde; de fchoenen roozen-rood. Zie Plaat XXV. («) Dat het bovengezegde waarheid is, aangaande de Ruche's, blijkt mede in gemelde Plaat, draagende het vrouwebeeldjen de laater en zeer nieuwe mode eener Ruche, naamlijk van wit, geel en violet geftreept lint, met een bouquet van roozen, de ƒ'rifuur en marons; een zogenaamde toupet fendu en eene breede dikke chig' non. (b) Het is echter zoo niet, dat alle hoeden en bonnets den zak gekreegen hebben,- in tegendeel, niet lang geleeden verfcheen 'er een , onder den naam van Chapeau A la Triomphe, van wit taf, met wit lint, drie witte pluimen met grijze toppen , uit welker midden, op den top eene aigrette van grijze pluimen oprijst; eene banderole van Reines - marguerites, een foort van matei ieven, van eene fchoone violetkleur; onder dezen hoed, die weinig bijzonders Ca) L-e fond de linon; les coques & nceuds de rubans font rofe; elle estfurmomée par troisfollettes blanches a bouts verts, Jl cótes & mouches nakara. Pierrot de foie puce, dont la garniture est bleu-ciel. Echell» de ruban bleu-ciel. Jupe pareille, garnie de même , mais avec un plis rond en blonde. Souliers rofe. O) Ruche formée psr des rubans rayes de blanc , jaune & violet, bouquet de tofes; friiure en marons; toupet fendu; large chignon. Z  € 33S > zonders heeft, ziet men eene kleine bonnet met ronde plooiën , op eene Coëffure a la Reine, dat bijzonder daar door gedistingueerd is , dat de chignon los neder hangt, en aan het ondereinde twee rijen boucles heeft. Hier bij ziet men een doek de Linon, violet geborduurd—de Ceinture zeer kort, van wit lint, vastgehecht met eene eenvouwdige ftrik; voor en agterwaards is op deze bandelier een kransjen van groene blaadjens, met een boog en pijl in het midden , van Nakar* &0jeur- - Een grijze Pierrot van Gros de Naples , gegarneerd met Nakara, zoo ook de rok; de fchoenen van witte zijde, f» Ook ziet men een ander foort van hoed van wit taf, met roozenroode en donkerbruingeftreepte Cocardes en linten; nan den zijwaards omgeboogen rand van den hoed ziet men twee gouden litfen; fchulpen van roozenrood lint, donker gouden bloemen, met fijne gouden harten in den bloemkelk; de Folette wit, onder den hoed mede eene kleine CO Chapeau l la Triompke, du taffetas blanc, rubans blancs ; trois follettes blanches, dont les bouts font gns; > la fommité, un aigrecte de plumes grifes; banderole de Reines marguentes d'untres.beau violet; foui le chapeau, un petit bonnet de linon •» plis ronds! coëffure h la Reine; chignon flottant, a deux rangs de boucles. Fichu de linon brodé en violet. Ointure trés courte de ruban blanc, attachée par un ümple nceud- par derrière & fur le devant est une couronne de feuilles vertes, avec un are & une flèche dans la milieu, de couleur nakara- Pierrot gris de Gros de Naples, garni de nakara. Jupe pareüle, & garnie de mftme. Souliers de foie blancs.  4 339 > kleine Bonnet de Linon met ronde plooien. ■ Een doek van Linon, foortgelijke Pierrot, met hemelsblaauwe linten gegarneerd, dus ook de rok ,• de fchoenen roozenrood; de waiè'r rood met een violetten rand. (dj De Bizarre dragt van hemelsblaauw met opgeleid Nakara lint, borduurfel of garneerfel ziet men mede nog hier en daar. (d) Chapeau de taffetas blanc; cocardes & rubans rayés de rofe & de brun foncé; au retrousfis, deux ganfes d'or; coques de ruban rofe; fleurs d'or vert, avec des pistiles d'or fin; folette blanche. ,Sous Ie chapeau, un petit bonnet de linon aplis ronds. Fichu de linon. Pierrot de linon, garni de rubans bleu.de-ciel. Jupe pareille. Souliers rofe. Eventail rouge dont 1'eflilé est violet. Z 2 TOO  ♦C 340 > v. TOONEEL-NIEUWS. een nieuw BALLET PANTOMIME, ontleend uit O S S I A N , onder den naam van OSCAR en MALVINA, Vertoond op het Covent-Garden Theater. Dit Pantomime ■ Ballet heeft eene meer dan gewoone aandacht tot zich getrokken , en is, de beweeging en den aanflag daarbij nodig in aanmerking genomen , voor de eerltemaal uitfteekend uitgevoerd. Dc  *d 34r > De volgende charaóters komen in dit ftuk voor: f i n g a l , een Opper Veldheer der Bergfchotten, Grootvader van oscar. oscar, zijn afftammeling , op het punt om in het Huwelijk te treeden met mal vin a. dermoth, Schildknaap van oscar, c ar rol, een nabuurig Veldheer, verliefd op m alvin a. draco ) en > zijne Schildknaapen. morvenj p edlar | en > Maaijers. farmer j malvina, Dochter van tosgar, verloofd aan oscar. barden, boeren, bedienden, soldaa- ten, enz. Het volgende is de inhoud van de genoemde Pantomime : Oscar, een afftammeling van fihgal, een beroemd veldheer der Bergfchotten , verloofd zijnde aan malvina, de dochter van toscar, vergaderen hunne onderzaaten en de Barden, naar de oude wijze des Lands in het hol van fin g a l, (de vertooning hier van was zeer rijk in vinding,) om het naderend huwlijksfeest van het gelukkig paar te vieren , en herdenken daar bij de Z 3 roem»  < 342 > roemrijke daaden hunner voorvaderen. Hunne feestviering wordt afgebroken door eenen leenman, de komst van carbol boodfchappende, een zeer magtig hoofdman van een nabuurig eiland, die, vergezeld door zijne benden , de rots van Benkmond afdaalt , om de hand van malvina ten huwelijk te vraagen. Carïol, verdaan hebbende, dat zij aan oscar verloofd is, trekt het masker van vriendfchap aan, en ftemt in eene nodiging in het flot van fingal, waar hij, daar zich ten dien einde de omftandigbeden aanbieden , kundig zijn oogmerk voordzet, en zelfs, volgends begeerte van oscar, van malvina tegen haaren dank een ring als een pand van vriendfchap ontvangt. Carrol bezweert zijne fchildknaapen (morven en dracoJ geheimhouding, en vordert van hun, dat zij hem malvina, het kostte wat het wilde, zullen in handen leveren. De eerde fchijnt 'er zich tegen te kanten, doch de andere berust 'er gereedelijk in. Staande dezèn tijd geeven zich fingal, oscar en malvina , onbewust van carrols verraaderij , over aan het genot van de vermaaken hunner afhangelingen, die in de koornweiden, aan welker einde op eenen afdand het flot van fingal gezien wordt , hunne proeven vanderkteen behendigheid geeven, op de wijze bij de Berzfchotfche boeren in gebruik. Carrol verkleed als'een kramer , bedient zich van hunne vrolijkheid , en biedt oscar een vergiftigen drank aan. Oscar dezen weigerende, ontdekt zich carrol enden ring van malvina vertoonende, verklaart hij zijn opzet, om malvina door geweld in zijne magt te brengen. Op dit oogenblik komt draco met de zijnen, en met krijgsbenden ten voorfchijn, en voeren malvi- j° na  »€ 343 > K a weg. Carrol werdt vervolgd door Oscar, op wiens aannadering hij malvina aan moeven toevertrouwd , hem ten fterkften bevelende haar eer tef dood te brengen , dan haar vlugt toe te laaten. Zij fmeekt den bijftand van mor ven, die, door roedelijden overweldigd , haar vlugt uit het hol , waarin zij opgeflooten was, door eenen heimelijken weg bevordert. Ondertusfcben is oscar gevangen gemaakt en zit geboeid op een hoogen toren; dit is naauwlijks gebeurd of malvina en MORVENzijnagterhaald. Carrol zoekt haar aan boord van een fchip te brengen, daaromftreeks ten anker liggende, doch dit wordt door een ftorm verhinderd, die het fchip vernielt. Hij houdt haar egter van haaren minnaar af, daar oscar gevangen blijft, die door fingal in het einde verlost wordt, terwijl diens manfehap hem in hun armen ontvangt, daar hij zich van zijne ketens ontdoet, en den toren verlaat. Zijne vrijheid herkreegen hebbende, beiluit hij het leger van carrol, op een berg gelegen , en waar hem de toe» gang over een brug open is, door het vuur te vernielen. Dit volvoert hij, door zijne benden brandende toortfen te doen verbergen, onder hunne helmen, bedekt door haare bovenklederen. Carrol s foldaaten hier door ontzet, vallen als offerdieren in de handen van oscars benden. Malvina wordt door carrol over dé brug gédraagen ■, die vergramd en wanhoopig zich gereed maakt, om haar met zijn zwaard af te maaken, 't geen hem door morven ontwrongen wordt; op den zelfden oogenblik fteekt bem malvina een dolk in de borst en hij fterft. Oscar omhelst malvina met de grootfte tederheid , en de Barden enz. vieren hunne ÏTereeniging met de grootfte vreugde. Z 4 Os--  < 344 > Oscar en malvina is een van de fraaifte en bclangrijkfte ftukken van zijn foort; alles wat de vereeniging van dans- fchilder- fpeel- en zangkunst opleveren kan , is 'er op de overvloedigtte wijze aan den dag gelegd; en de uitwerking is ten fterkften fchilderachtig en vol uitdrukking. Wat de fabel betreft, dezelve is hoofdzaakelijk uit ossian ontleend, maar vermengd met zommige tusfcbengebeurtenisfen voorkomende in sha- kespear, mason, beaumont en fletcher. Mr. bijrne vondt het Ballet uit, en gaf daar dooreen nieuw bewijs van zijne onvermoeidheid en bekwaamheid in dat vak. De muziek is gedeeltelijk daar toe gemaakt en gedeeltelijk ontleend, en daar toe door shield met zijn gewoonen fmaak en bekwaamheid in orde gebragt. De ouverture is van keeve, en geeft hem groote eer. De tooneelorde is boven befchrijving fraai en charaétermaatig. 't Gezigt der groote cascade, en dat van het vruchtbaar landfchap, een breede rivier, en verder op een afftand, een bergachtige oever en een kasteel, dit alles behoort onder de eerfte proeven van fraaije tooneelkunst. Caekols leger en het verbrandend fchip zijn mede uitftekend fraai vertoond. Op den Amfteldamfchen Nederduitfchen Schouwhurg zijn in de voorige Maand vertoond de volgende Tooneelftukken: IVüfon, Treurfpel. —- De Schulden, Zangfpel. —— Nina, of het Verwonnen Vooroordeel, Blijfpel. Dt  < 345 > De Optimist of Alles Wèl, 1'ooneelfpel. —— De Echtgenooten Hereenigt, Tooneelfpel, voor 't eerst vertoond. -— De Dejerteur uit Kinderliefde, Blijfpel. . Monzongo , of de Koninglijke Slaaf, Treurfpel. . Clementina , Tooneelfpel. Het Huwelijk door een Weekblad, Blijfpel. —— De Deferteur, Zangfpel. . Fanfan en Klaas, of de twee Zoogbroeders, Tooneelfpel. Z 5 B IJ.  < 346 > v i, B IJ ZONDER II EDE N. Aecangelo corelli was een beroemd toonkunftenaar, welk in den jaare 1713 te Rome ftierf. Voor zijnen dood was een- zekere nicolaus apam strunck, een violist van den keurvorst van Hannover, te Rome, en poogde, oogenbliklijk bij zijne aankomst, kennis met corelli te maaken. Strunck gaf hem te kennen, dat hij een Muzikant ware: „ wat voor een inftrument befpeelt gij," vroeg corelli. „Ik befpeel het klavier," was het andwoord „ en een weinig de violin en zou mij gelukkig achten, als ik u op dit laatfte inftrument mogt hooren fpeelen." Corelli bewilligde daar in en fpeelde een Solo, waarbij strunck hem op het klavier Accompagneerde: Deze nam daarop zelf de Violin en begon daarop, eenigfints onachtzaam te fpeelen. Corelli merkte aan, dat hij een goede ftreek had en flechts meer oefening noodighad; tegelijk ftemde strunck de Violin en fpeelde zoo meefterlijk daarop, dat c o relli in vervoering uitriep. „ Mijn Heer, ik heet arcangelo, het geen zoo veel beduidt  < 347 > duidt als aartsengel; maar gij zijt waarlijk op de Cool een aartsduivel." Een Derwisch werd te Bagdad om zijne vroomheid algemeen geacht, en het volk en de grooten ftelden veel vertrouwen in zijn gebed. De tijran van Bagdad, h oschas jose ph kwam bij hem en zeide: Bid voor mij /-» 6 Hemel! bad de Derwisch, neem hoschas joseph fpoedig op van de aarde! „ hoe, ongelukkige, hervatte de tijran, vloekt gij mij." De Derwisch andwoordde : „ Ik bidde van den Hemel de grootfte genade, welke hij uw volk en mij bewijzen kan." Een koning veroordeelde eenen zijner hovelingen ter dood. Deze alle hoop op behoudenis verlooren ziende, vergat allen eerbied en overlaadde den Koning met imaadheden. „ wat zegt hij ?" vroeg de koning aan zijnen gunfteling. „ Sire! andwoordde deze, hij zegt, dat in het ander leven belooningen op zulke vorftea wagten, welke genade voor recht geeven en fmeekt u om deze genade. Een der Hovelingen, welke langen tijd dezen gunfteling haatte, had mede de woorden des veroordeelden gehoord: „ Men bedriegt u, mijn koning, fprak deze, de ellendige ftoot bittere lasteringen tegen uuit." De koning andwoordde: „ de leugen vloeide voord uit menschlijkheid en uwe waarheid is wreedheid." Hierop keerde  ■< 348 > keerde hij zich tot zijnen gunfteling en zeide: „ Vriend, uit uwen mond wil ik immer de waarheid hooren3omu zij den fchuldigen genade." Op een zeker tooneei fpeelde eene Actrice, welke juist in de minnehandel niet onervaaren was, de rol van een kuisch , deugdzaam, onfchuldig meisjen; een koning zocht haar tot zijn wil over te haaien, nu met beloften, dan met bedreigingen alles te vergeefsch, zij bleef halsftarrig en de koning wilde vertrekken: — een der toefchouwers, een zeevaarend perfoon, welke onverduldig en wreevelig dit van uit de bak had aangezien, werd nu geheel vervoering en riep hm maar aan, je Majesteit, zij meent 'er geen één van — gisteren avond ben ik nog bij haar geweest en wat ben ik bij een Koning', een algemeen gefchater volgde op deze openbaare biegt. MEN-  < 349 > MENGELWERK. EDGAR en EMMA, Eene Duodrama. (Naar het Fransch.) Het Tooneei is een woest eiland; een woud; op de eene zijde is -een open graf, in eene rots gehouwen; op de andere zijde een met zooden hedekt graf, waarop eene urne, met een paerelfnoer omhangen, te zien is; in het verfchiet vertoont zich de zee. emma in een oostersch treurgewaad, met verwilderde hairen, zittende op het graf, met de eene hand op de urne rustende, in de houding der diepfle fmart. Cjij kond mij dan verachten? — mij verlaaten — uwe emma! — gij kondet dan den zagten band onzes echts verbreeken t — fmagten in de hatelijkfïe ketenen eener vreern.  < 35° > vreemde fchoonheid? de gebieder van dit al te gevoelig hart werd de zwakke flaaf eener ftrafbaare liefde ó mijn edgar! waart gij in ftaat, om de brandende gloed eenes onedelen wellusts hooger te achten, dan de zuivere onfchuldige liefde? Opjhumde. Emma, waarom kunt gij dit fchriklijk denkbeeld niet vergeeten, ach! waarom, waarom wordt gij zelve door deze gruwzaame erinnering niet vernietigd? — —— arm — van weedom uitgeteerd geraamte, waarom nadert de vernietiging u zoo langzaam? — ijl, vlieg dezelve tegen — vermeng uwe asch met het ongelukkige overfchot uwer tederheid. Zij nadert de urne. Geloofd zij het noodlot, dat u der ellende ontrukte! — — dat hij den ontrouwen niet kende, niet behoefde te fchuwen, die hem het leven gaf en het mijne verwoeste. Zij beziet de paerelfnoer der urne. Edgae's eerftegefchenk! ijdel fieraad eener verachte geliefde, omgeef voor eeuwig de asch der vrugt zijner min. Fan fmart vervoerd. lederen oogenblik erinnert gij mij het uur — de minuut , waar gij mij voor het altaar eeuwige liefde zwoert — zalig uur! ö mijne ziele! roep ze te rug, deze hemelfche zaligheden der eerfte dagen! gruwzaam en zoet is deze erinnering! ligtvaardig geluk! zijt gij dan niets , dan eene hooplooze droom ? — kom — vervul mijne ganfche ziele — — zij denke aan niets, niets — dan aan hem — aan hem alleen! — in mijnen edgar verzonken, wil ik levenloos ter aarde zijgen; wil  4 351 > wil ik zijn geliefd beeld draagen — hier ■— waar zonder hern helaas! geen geluk meer voor emma is. Ach, nog erinner ik mij de tedere omarming mijner getroffen moeder: •— emma ! mtjne emma! fprak zij, en traa« nen rolden over heure wangen ; — „ mijne geliefde dochter! — haast zult gij de gade des beminnenswaardige!! edoar's zijn, en welhaast geene moeder meer hebben: Ds hemei overftroome u door mijnen zegen, met dien goddelijken wellust, welken ik weleer, met verrukking, in de armenuwes vaders ademde; gloei voor uwe gade met die zelfde eeuwigd uuren de tederheid, welke ik den mijnen toewijdde! —• wees gelukkig!...." Gruwzaame edgar! nog warm van de kusfen eener ftervende moeder, wierp ik mij in uwe armen, drukte u aan mijnen boezem ! — Ik gaf u dezelve weder, deze tallooze kusfen , welke gij op mijne fidderende lippen druktet ■—- ach; een harsfenfpook vervulde mij, toen ik mij een hemel op aarde voorftelde. Ach! ik veelde het hart mijnes edgars kloppen, dat edel, onfchuldig hart, nog niet door den vergiftigenden adem der verleiding aangeftooken. Doordrongen van de tederfte liefde, vlocgen wij naar het altaar, om den laatften wensch te vervullen , welke ons overig bleef! <-•» de hemel boven ons was helder, hij fcheen het geluk van twee gelukkige ftervelingen te gevoelen en met ons te deelen. Verdiept in een onbefchrijflijken wellust, ontvlooden ons de eerfte dagen onzes huwhjks , — ach zij zijn voorbij. — Zeer kort was p hoe bus getuige onzer verrukking , toen edgars oogen in eene nieuwe waereld omdwaalden. Hij vérfcheurde onze banden , verachtte mijne liefde, en eene vreemde fchoonheid  < 352 > beid vervoerde zijn jeugdig hart.... Vergeefsch volgde ik zijne fchreden met de kostbaare vrugt, met het ongebooren pand onzer liefde —edgar was verlooren!... ik haatte een land, waar alles mij zijne ontrouw vertegenwoordigde; ik vlugtte naar verre oorden, en zocht— den dood. Wees geloofd, weldaadig lot, dat mij aan dezen oever bragt, waar het mij, in mijne fmart, zoo wel is nimmer zal de bedrieger hier naderen hier woont de zagte melancholie , en met haar de bevredigende troost nimmer zal ik uverlaaten, vreedzaam oord , waar de asch mijnes kinds rust! ach ! deze ziellooze asch — deze koude urne zijn het eenig overfchot mijner tedere liefde, welke ik dacht, dat eeuwig zoude voord- duuren! •'- Een eilander komt, brengt eenige levensmiddelen, en geleid een driejaarig kind aan de hand. Emma wordt hem gewaar. Goede grijfaard! eenige vriend, welke mij in de ellende overig bleef, waarom kan ik toch uwe menfchenliefde niet vergelden?-., waarom u ten minitel niet voor uwe goedheid danken? maar gij verftaat mijne fpraake niet; _ alleen, de traanen in uwe oogen toonen, dat gij mijne traanen verftaan hebt, dat ten minflen onze harten elkander verftaan Geduurende dat de grijfaard het korf jen op de aarde zet, loopt het kind mar emma, welke het driftig omarmt , befchouwt en met aandoening kust. Zoo ware mijn zoon thans ook geweest.... van gelijken ouderdom — met de trekken zijnes vaders Jn diepe gepeinzen, zet zij het kind ter aarde, hetwelk met den grijfaard voordgaat. Ja,  < 353 > t— — Ja, met de trekken zijnes vaders...;: een on; getrouwe gade, welken ik, ook zelfs in de armen mijner medeminnaresfe, bemin! — driemaal aanfchouwde ik de lente, en mijn onrustig oog dwaalt nog immer voord ©ver de oppervlakte der zee! — ö edgar ! ontdek deze plaats, berwaards gevoerd door een weldaadigen genius ! driemaal des daags roepe ik den eeuwigen aan, en van bet eerfte morgenrood af aan , tot aan den ondergang der zonne, bevogtigen mijne traanen bet graf mijnes kinds. Ach ! de ffoute zeeman vreest, dit woest eiland te naderen , en de gierige fcbipper richt zijnen koers naar gelukkiger oorden, waar hij zijnen dorst naar rijkdommen bevredigen kan! edgar, edgar! ach! dat mijne ftem van de eene tot de andere pool doordronge ! — kondet gij de zuchten van uwe emma hooren ! edgar! kom in mijne armen, nog bemindt u emma» ..... ó Gij , mijn tefchermgeest! voer hem aan mij te rug befcherm hem voor den wreekenden arm dier alinagt, welke hem vervolgt; leer hem traanen van berouw aan mijnen boezem weenen 1— hier, in dezen woesten en dorren oord, dan zullen onze gebeden en zuchten door de wolken dringen ~- uit de handen van dezen, voor den troon des Eeuwigen, demoedig nedergeboogen zoon, zal hij vergeeving erlangen 1 Magten des hemels! ontrukt hem der verleiding... of geleid mijne dwaalende fcbreden over bergen en rotfen en zeeën, op dat ik aan zijne voeten valle hem vartedere — of fterve J " Zijne knieën zal ik omvatten, hij zal mij weder beminnen wat zeg ik? nog bemint hij mij; nog ben ik zijne emma! *— hij doorloope de aaide, van de Aa eene  < 354 > eene pool tot de andere , en nimmer neen «—< nimmer zal hij een zoo gevoelvolle ziele vinden, een zoo teder hart, dat zoo vuurig, zoo met de zuiverheid eenes engels hem bemint, dan het mijne Hij moet mij dus nog beminnen, of een onmensch zijn — en dat is mijn edgar niet.... eene bedrieglijke fchoonheid lokte hem uit mijne armen en fchaamte verhindert hem, te rug te keeren. Kom , edgar ! mijne liefde is grooter, dan uwe belediging; kom, geef mij een nieuw leven weder! — of ontvang mijnen laatffen adem en verberg dit treurig overfchot bij de asfche uwes zoons, —— in den nacht des grafs. IJdele wenfchen! dwaas , ontijdig verlangen .' dit donker woud hoort mijne klagte en deelt mijne fmart met mij; edgar en den Hemel beweegen zij niet. • Diepe jlilte — 'er ontftaat een onweder. Alles wordt duister om mij.... de wolken ftaapelen zich op één — de ftormwind huilt — de golven ftijgen —• de hemel opent zich —* de rotfen Adderen de donder brult — ik zie, ik hoore de goddelijke wraake met dreunende flappen naderen — zij vervolgt hem — zij zal hem treffen ! ach , verzamel u boven mijn hoofd, verteerende Blikfem ! donderflagen ! ach, ontfteekt dezen boezem, waarin in de liefde nog verfchriklijker onweders verwekte. Treft mij — verfchoont mijnen edgar! Een vreeslijke donderftag — een afgebrooken ftuk rots rolt tot aan emma's voeten, welke agterever ftort: — met eene zwakke ftemme. Ach, mijn edgar! mijn gade! hij is niet meer— ge-  < 355 > gédraagen op Sfchuimende golven ■—> ik zie hem «~ hij worftelt met den vloed "edcai, edgar ! —— hij is verflonden, verzwolgen — ach Zij valt in omnagt neder. Men ziet een brandend fchip , het welk vergaat —• hier en daar zwemmen de matroozen; eenige oogenblikken daarna verfchijnt edgar op den top eener rots met woeste blikken en verwilderde hairen. Het muziek vult het zwijgen aan en drukt de treurigfte aandoeningen uit. edgar. God der wraake ! hier is dan het oord, waar uw ge< richt mij henen voert; hier is dan het beftemd doel mijner ongehoorde ongerechtigheid ? ach , waarom werd ik niet door uwe alrnagtige hand in het eigen tijdftip verpletterd? daar de ellendige deelgenoote mijner euveldaad aan mijne zijdenederftortte ■— waarom verbrakt gij de keten mijner welluftige flavernij, welke ik zoo lijdzaam voordfleepte ? waarom ontruktet gij mij aan de woeste golven? —• was het ook medelijden? of bewaart gij mij ook voor nog gruwzaamer ellende ? Hij knielt. Gij, die over millioenen waerelden gebiedt! zie hier een onzaligen in het ftof der aarde -— voor u; zie zijne traanen, zijn hart, verfcheurd door de bijtende fmart van berouw — ik fmeek u om het leven niet; — duizendmaal liever den dood — dan een leven, afgefcheiden van mijne Gade! ik roepe uwe barmhartigheid aan! —- vergeeving! Hij flaat op en klimt van de rots af. Vergeeving? ■— onmensen, wiens geboorte de natuur betreurt; gij verdient geene tiran uwer tederfte Gade *— uwes ongebooren kinds; •—, 6, uw adem verAa 2 gif-  < S56 > giftige, wat u nadert ; gij" verontreinigt het licht des daags ■— en wat verwagt gij in het rijk des doods ? — wat? —■ de ftraf uwer zonde. Hij trekt den dolk. b Gi|*! mijne laatfte hulp, blijf mij getrouw in flavernij en ftormen! vereenig mij met mijne emma! Hij Jiddert, bij het noemen van dien naam, en fidderend herhaalt hij den naam van emma: — hij zinkt aan den voet des heuvels neder en de dolk valt hem uit de hand. — Een lang flilzwijgen. — Treur - muziek. Welk eene hooge magt ketent mijnen arm en ontrukt mijne hand den dolk? waar is mijne emma? ik zag haar, in de fchitterende gedaante eenes vrede - engels , zij ftrekte de armen naar mij uit — zij lachtte mij teder aan; nog voel ik op mijne brandende lippen den zagten indruk haarer lang gewenschte vergeeving! HU komt voorwaards. b Gij, welke ik zoo lang zocht, godlijk fchepfel! waar zal ik u eindelijk vinden? welk oord ziet het morgenrood uwer dagen, uitgebluschtdoor uwe traanen?nog eenmaal wil ik mijne onheilige handen naar uuitftrekken en dan aan uwe voeten van berouw en liefde fterven f Geef mij, ó mijn vader.' de fnelheid eenes adelaars en geleid mijne vlugt — ik zal de lucht doorfnijden en op vleugelen des winds derwaards ijlen. Hij wendt zich zeewaards, ziet het graf en de onmagtige e m m a. God! waar ben ik? (Hij nadert haar.) Hemel! het is emma!.... Hij zinkt aan heure zijde neder. Emma. Fan heure onmagt bekomende. Hoor  < 257 > Hoor ik zijne fteinme niet? de ftemme edgars? (Zij erkent hem.) God! hij leeft nog — aan mijne voeten, ó Edgar! open uwe oogen, zie uwe emma. edgar. Schim mijner emma! hou op mij te vervolgen? emma. Het is de fchim uwer emma niet! — emma zelve «—■ zij zoekt u, midden door de zee. edgar. emma! waar vliede ik heen ? waar verberg ik mij? emma. edgar! in mijne armen. edgar. In uwe armen? een onmensch in uwe armen? (Hij werpt zich aan haare voeten.) ach laat ik het ftof kusfen , dat uwe voeten betreden hebben; onwaardig uwer liefde, — des levens onwaardig, haak ik flechts naar den naam des geringften uwer dienstbaaren. e m m a. Hem omheffende. Gij mij dienstbaar? gij, die onophoudelijk in dit trouwen teder hart geregeerd hebt? neen, mijn gemaal, mijn geliefde.' berouw en liefde voeren u te rug in mijne armen en alles is vergeeten. edgar, haar omarmende. Gij vergeeft het mij emma? ach, hoe kan ik immer deze verheven deugd erkennen ? De urne naderende Tederfte Gade! rust hier de eerfte vrugt onzer opregte liefde ? fchriklijk aandenken ! mijn zoon 5 gij, die eens de troost mijner oude dagen kondet worden ■ ach, moet het uwe ongelukkige vader zijn, welke u in het graf voerde? het onderpand eener rechtmaatige Aa 3 liefde?  < 358 > liefde? u, dia de band, welke ons vereenïgde, nog nauwer moest toehaaien; gij werdt alleen met de bittere traanen uwer arme moeder bevogtigd ? wanhoopige erinnering! mijn zoon! zult gij het mij ook vergeeven? Hij omarmt de urne en blijft lang in een diep nadenken, ö, Mijne emma! de Hemel ontzegt mij ook denzoeten troost, om mijne traanen op de asche mijnes zoons te ftorten! — ach, de bronnen zijn verdroogd — mijne ontrouw —< uwe fmart — mijne flavernij! geliefde Gade! in de ftreelende hoop, om vergifnis aan uwe voeten te vinden.... emm a. Vergifnis? ach! voelt gij niet, hoe mijn hart onder uwe hand flaat , en gij kunt van vergeeving fpreeken edgar? gij kondet uwe emma wei bedroeven , —« maar niet vertoornen; wees herbooren tot vreugde, dierbaare vriend! — voel, hoe hevig mijne armen u aan mijnen boezem drukken , hoe de ganfche natuur ons aanlacht — het voorledene is een droom — ach.' hoe zoet is het ontwaaken. edgar. Een droom! groote God ! welk een droom .' nog eenige oogenblikken en mijne vriendin was niet meer—■ dit graf — misfchien beftemd ? . emma met levendigheid. Wech van mij , fmartelijke herdenking ►— ik bezit mijnen edgar, en mijn lijden is vergeeten , —* verftrooid, als een dunne nevel voor den gloed der zonne. edgar. En hoe zou mijne ziel dan treurig zijn , daar ik mijne geliefde weder vinde ? — ja, na deze duistere jaa-  < 359 > jaaren van fmarte en flavernij wil ik juichen in 'mijn lot. Mooglijk zal dit zelfde lot ons eenmaal in de armen onzer vrienden voeren, —< dan, zoo het den Hemel behaage. Liefde vormt de woestenij tot een eden ,overal is de natuur fchoon, maar verre van mijne emma gefcheiden, is zij treurig en woest. Hij valt in ïmma's armen.  < 3^o > 2. AAN B E L L A M IJ, Op deszelfs Vers, aan HENRIETTE, Jn de proeven voor het verjland, den fmaak en het hart. Pag. 95. Gij vondt dan *t éénig meisjen, En dit bernindt gij teêr; Uw hart heeft haar gekoozen, En zij bemint u weêr; En gij behoeft nog één' vrindin, Bij 't voorwerp van die teed're min? Mijn vriend! ik wijd* mijne achting Aan uw gevoel en fmaak; Maar, zoo ais gij, te minnen Is mij een' vreemde zaak. Uw hart moet ruimer dan het mijn', En tevens meer behoeftig zijn. Ge-  •C 361 > U 'I S Gewis, wij moeten dwaalen: Gij mist bet regte fpoor; Of ik ben overdreeven, En geef te veel gehoor Aan de infpraak van te fterk gevoel» En fta verdienden fpot ten doel. «tests» Maar — zoeken wij de waarheid! Kom, neem de proef met mij, Dat ik u leer te minnen, Of ik beminne als gij; Hoe 'k achting hebb' voor een' vrindin, Ze is geen' behoefte bij de min. « ut 11 Ik noem geen' rang of fchatten, Dat kind'ren tot zich trekt; Wij zijn niet zóó vernederd, Dat ftof onze aandacht wekt, Die troeble bron van hoop en fmart, Voegt min* bij 't meisjen van ons hart. Aa s Maar',  Maar, toon mij 't fchoonfte meisjen, Vol leven, zwier en geest; 't Volmaaktfte beeld der fchoonheid, Met juistgevormden leest; Zoo 't oog haar met verwondering ziet, Mijn hart fielt haar bij jus te niet. Hoe treffend kwijnende oogen Een teder hart verraên, En, zonder 't ook te willen , Elk in hunn' boeien flaan, Ik vind ze fchoon, en denk daar bi}, Zoo flaat ook juste 't oog op mij. « ■■ -> Breng mij *t lieftaaligst meisjen, Dat met befpraakte tong, Met onweêrftaanbre zagtheid, De fterkfte ziel doordrong; Ik prijs, maar vergelijk haar niet Met juste, die in mij gebiedt. Tooa  KC.3-53 > «■ ti i Toon mij de zwartfte lokken, Den reinften, witten tand, De zagtst - bewoogen boezem, Den fchoonften voet en hand; Ik acht dit alles van belang, Doch juste heeft en houdt den rang. Wijs mij 't natuurlijkst meisjen, Dat, als ze oprecht bemindt, 't Gulhartig te bekennen, Ook niet onteerend vindt, 'k Noem alles groot, maar denk gewis, Aan juste alleen, diegrooter is. Maar — meent gij ook, dat fchoonheid. Op mij ligt niets vermag? — Wie is 't, die onverfchillig Een'zagte fchoonheid zag? Doch die ook is me een fchilderij, Zints juste 't alles werd voor mij. Kom  < 3<*4 > <——=» Kom, toon mij nu de fchatten, Van 't levendig vernuft, Waarbij de flroeve wijsgeer, En de onderzoeker fuft; Zo 'k juste één oogenblik vergeet, Zeg: „ Dat ik van geen liefde weet. Wijs mij 't bevallig meisjen, Dat kunde aan vlugheid paart» En, zonder *t zelv" te weeten, Den wijsgeer evenaart; Zo gij mijn hart ook wank'Ien ziet, Zeg vrij, » Cij kent de liefde niet. Befchrijf 't gevoelig harte, Dat de onfchuld troost en redt^ Dat zich de wet der menscheid Stelt tot de hoogfte wet; En, zo gij mij getroffen ziet, Dan denk ik; ,» Is dit juste niet ? Prijs  < 3 «55 > ■ 1 ■-•> prijs mij de zagtfte zeden, De zuiverde onfchuld aanj Toon mij verheeven deugden, Ook zigtbaar in baar' daên ; Zo 'k hier iets, dan mijn' meisjen zie, Beveel mij, dat ik j us t e ontvlie 1 <•==» Vertoon mij zuiv're Godvrucht, Die Godvrucht, die de mond, En 't hart vereend belijden, Op kennis vast gegrond ,• Zo dit bij mij ook tvvijfPling baardt, Zeg dan: „ Gij zijt uw' juste onwaard. In 't kort, het grootfte wonder, Van fchoonheid, geest en jeugd, Bevalligheid en teêrheid, Van Godvrucht en van deugd, Wat achting wekt, en zinnen ftreelt, • Treft mij — maar treft me als juste's beeld. Zoo  < 366-y» Zoo fchetfte ik u mijn meisjen, Zoo fchetfte ik u mijn' min : Bewijs gij nu mijn' dwaaling, Of, ftem mijn' leering in ; Een hart dat trouw bemindt en teêr, Heeft immers geen behoefte meer! 'k Heb vrienden en vriendinnen, En fchat hunn' vriendfchap hoog; Ik ondervond hunn' waarde; Maar — zoo 't mij all' bedroog, Mijn meisje alléén mij niet verftiet, Dan kende ik uw' behoefte niet. Verlangt gij meer te weeten, Hoe 'k met het onheil kamp, Vervolgd, maar niet bezweeken, Moet worftelen met den ramp, Hoor alles, deel in onze fmart, Gij hebt gewis een menfchenhart. Dit  «X 3$7 > Dit meisjen min ik teder, En 'k min niet boopeloos, Maar — ach! een heir van menfehen Bederft ons vrugteioos! Ja, vrugtloos hoe men ons beitrij', Het hart is boven heerfchappij 1 Dit meisjen zie ik lij'den ! Wij misfen hulp en raad; De hoop, die fteun der zwakken, Is 't eenig toeverlaat! Maar — hoe zich 't warrig lot ontwind', Wij zijn elkandren raad en vrind! «3==» Dit meisjen, mij zoo dierbaar, Zoo éénig in waardij, Dienfchat, zoo groot, zooedel, Benijdt, ontffeelt men mij! Wat was 't, na deez' zoo groote fmert, Zoo lijf en ziel gefcheiden werdt. 't Zij  fl 368 > 't Zij verre, dit te wenfchen! Zij denkt aan mij, en fchrijft: „ 'k Ben eeuwig uwe jus te; „ De hoop op weerzien blijft." Ja juste! 't hart buigt zich niet neêr, In 't kort, zoo God wil, zien w' ons weêr! êt I Gij ook, blijv' moedig hoopen; Wat leed ons hier verbeid'; Wij leeden reeds veelzwaarer, Ons fcheidt geene eeuwigheid! De dood zelfs, die met magt gebiedt, De dood heerscht over zielen niet.  J. OVER DE LUXE en MODE'S I N POLEN. Gelijk de politieke waereld in Polen eene andere gedaante aangenomen heeft, en zederd de groote revolutie-, welke aan den koning tot uitneemende eere ftrekt, het groote gros van Europa meer dan ooit, interesfeeren, zoo ook begint Warfchauw in het rhK der Luxe en Mode belangrijk te worden , daar het ten dien aanziene het recht heeft, om, met andere groote fteden van Europa in één rang geplaatst te worden. Ik zegge niet te veel, wanneer ik verzeker, dat Luxe en veifpilling hier alles vereenigt en niets vergeet, wat men in groote fteden kan aantreffen. B b Zeer  < 37° > Zeer ligt zoude ik eenige bladen kunnen aanvullen, indien ik hier in omflagtig wilde zijn; dan, het is mij alleen daarom te doen , om een algemeen begrip der Luxe in IVarfchauw te geeven. IVarjchauw is, in veele opzichten , met het overige Polen, en de weinig beduidende fteden en armoedige dorpen, welke men doorreist, in geene vergelijking te brengen; het uitnemendst des ganfchen rijks fchijnt hier faam te vloeien; millioenen fchijnen behoefte te hebben, om door eenige duizenden den overvloed verzwolgen te zien, en zoo fterk de Luxe in de hoofdftad is , zoo armhartig en noodlijdend is het leven des landmans. 'Er heerscht hier veel Luxe in kleding, tafel, equipage, meubelenen gezellige vermaaken. Veel zoude men van elk dezer kunnen nederfchrijven, wij zullen echter dezelve flechts kortelijk doorlopen. De kleding der mmnen is.zederd 2jaaren doorgaands de poolfche nationaal - dragt; zij was onder de voornaamfte vrij wat afgenomen, doch nu zijn 'er zeer weinigen, welke dezelve niet draagen. Dezelve is te bekend, dan dat wij ons zouden ophouden , met eene uitvoerige befchrijving van dezelve. De kleding heeft een voordee* lig aanzien, de uitwendige vorm is doorgaands eener lei, verw en ftof des kleeds is echter zeer verfcheiden ; in den zomer draagen de meesten zijden ftof of geftreepi laken. Het characteristike van de nationaal dragt zijn ftevels, fabel, een gordel om het lijf, pelsmutfen, (geen hoed,j afgefchooren hair, bij fommigen meer, bij anderen minder; nimmer echter ftaart of hairlvurs, en bij eenigen een kleine baard of knevels aan de bove. lip. — Voor den gordel om het lijf, welke tot fieraad, en ter fluiting van den rok dient, verfpillen zij vrij wat geld,  < 37i > 'geld, doorgaands is dezelve van zijde, met goud of zilver doorgewerkt engeftikt; dezelve wordt eenige maaien om het lijf geflingerd, en gouden of zilveren franjen zijn aan beide einden. Eenigen draagen gordels, welke zoo kundig bearbeid of zoo zwaar aan goud of zilver zijn , dat het fluk 60 of 80 dukaaten kost. De meeste worden in Polen vervaardigd, echter komen 'er ook veele uit China en Turkijën. De Dames hebben geene nationaal - dragt, maar gaan allen in den franfchen fmaak ; zij hebben uitneemend veel fmaak , en leggen zeer veel aan haare kleding te koste. Het nieuwfte, in Parijs uitgevonden en gédraagen, vindt men hier in de fchoone magazijnen der tegenwoordige modekraamfters; ja, de Luxe der poolfche Dames van rang gaat zoo ver, dat zij in veele opzichten zich bevlijtigen , om de parijfche uitvindingen nog te overtreffen. Alles is van het fijn fte Mousfelin, Linon, of italiaansch gaas, meestal geborduurd of befchilderd. De caraco's zijn in het algemeen in de mode, en de eerfte Dames gaan daarin naar heure foupe's. Ik zag verfcheiden •caraco's en de rokken daar bij, welke uitermaate fierlijk en elegant 'er uitzagen; derzelver prijs was van 12 tot 18 dukaaten, en geene Dame van rang draagt, of kan 'Éen zulk kledingftuk langer, dan 2 of 3 maal draagen, zelfs bij de kostbaarfté gala - klederen is het regende Bon-ton, meer dan 2, of ten hoogflen 3 maal daarmede in gezelfchap te verfchijnen; ten aanziene vanBonnet's, doeken en foortgelijk, kan men niet wel bepaalen, wat eigenlijk mode is, elke dame vormt 'er zich eene, naar heure verbeelding en met veel fmaak. Hooge halsdoeken, open boezem , zeer kleine hoeden, bioot hair, veele of geheel kleine pluimen op het hoofd — eiken Bb 2 dag  dag draagt men iets anders. Aan brillanten en pnerlen vinden zij thans niet veel fmaak, daartegen moet het Mousfelin of Linon, het welk zij draagen, van het fijnfte foort zijn, het welk te bekomen is. Deze Luxe ftrekt zich ook tot haare huiskleding uit. Eene der nieuwfte politique dames■ modis , in Mei en Junij , waren fjerpen en linten met dit daar op gedrukt opfchrift: Krol z Narodem — >— Vivat Krol! Narod z Krblem —• — Vivat Narod! of: Koning en Volk ■ De Koning leeve! Volk en Koning — — Het Volk leeve! De tafels der voornaamfte Polakken zijn zeer fmaaklijk, vol en rijk bezet, en zij overtreffen hier in alle natiën, welke ik gezien heb, de lVeener adel uitgenoomen; hunne gastvrijheid is wel zoo uitgebreid en algemeen niet, als de Rusfifche; echter is men verpligt, de algemeene getuigenis der hoflijke behandeling en het onthaal , het geen men in JVarfchauw aan vreemdelingen bewijst, recht te laaten wedervaaren. De vreemdeling wordt hier met eene onderfcheidende vriendelijkheid behandeld, zoo dra hij in eenige der voornaamfte huizen toegang heeft. Toevallige gezelfchappen zijn hier zoo gewoon niet, als in Petersburg, maar het gezelfchap wordt ordelijk verzocht, ook zijn hier de Dine's zoo gebruiklijk niet, alsfoupe's en men zet zich op de laatfte niet voor middernacht aan tafel. Alles wordt in over. vloed  < 373 > vloed toegediend, en met de uitgezochtfte keuze; bijzonder is de verfpüh'ng bij het desfert zeer groot. Onder de verfcheiden wijnen, worden de hongaarfche het meest gedronken, hij is aangenaamer van fmaak, dan in Weenen en in het land zelfs; zulks komt, zegt men, van de goede behandeling, welke men omtrend denzelven weet in acht te neemen, en die men hier eene goede opvoeding noemt; men heeft hier ook Tockaijer en rhijnfche wijn van 2 tot 3 dukaaten de bouteille. In Equipage heerscht hier meer Luxe, dan ergens elders, en na Parijs en London heeft Warfchamv zeker de eerfte plaats. Men rijdt niet met 4 of 6 paarden in de ftad , gelijk in Petersburg, maar fteeds met 2 paarden , behalven te land ; de paarden , welke doorgaands zeer uitgezocht zijn , worden met eene fraaije tuigagie opgefierd. Ik heb in geen ftad zoo veel fchoone rijtuigen gezien, als hier ; men kan berekenen, dat ten tijde van den Rijksdag , wanneer de ganfche Adel in de ftad is, omtrend ioco adelijke rijtuigen in de ftraaten rollen; buiten deze zijn 'er 300 ftads huur-wagens en 50 Fiakers, van welke zich echter niemand, dan in den hoogften nood, bedient. Men ziet het over het algemeen als onvoegzaam voor eene Dame aan, zelfs bij het fchoonfte weder , flechts eenige huizen ver op ftraat te voet te gaan; deBonton vereischt dikwijls eene andere equipage, ten minften een nieuw beflag en andere verwe. Deze ganfche Luxe in equipage vindt haaren oorfprong in de aanzienlijke rijtuigen - fabriek van den Heer d angel, een der grootfte, welke ergens beftaat. Deze man begon voor omftreeks 30 jaaren, zijn hand. werk, als zadelmaker in het klein te oefenen , en de aanmoediging , rijkdom en pragtliefdë des tegenwoorBb 3 digen  € 374 > digen adels bragt hem zoo ver, dat hij tegenwoordig 400 arbeidslieden in en buiten z'jn huis heeft, en omflreeks de 300 rijtuigen jaarlijks maaken laat. Elk , welke eenigermaate naar de ton wil zijn, heeft zijn eigen equipage; huur-rijtuigen zeer fierlijk, zijn alleen ten gebruike voor vreemdelingen of geringer per' foonen , welke geen eigen rijtuig kunnen houden. De prijs van een zoodanig rijtuig is des maands 20 dukaaten , voor eiken dag een dukaat en twee poolfche guldens drinkge'd voor den koetfier, dus de dubbelde prijs van het huurtuig in Berlin, Weenen en Petersburg. Schoon JVarJchau zeer irregulier is, zijn 'er echter zeer goede ftraaten en zeer veele aanzienlijke paleizen, welke met den besten fmaak gemeubileerd zijn. De Luxe veeier Heeren gaat zoo verre , dat zij Salon's en kamers , welke zeer goed gemeubileerd en met tapijten voorzien zijn, alleen om wat nieuws te hebben, geheel laaten om arbeiden. Het magazijn van hemt el en het er.gelfchc in de kapucijner ftraat zijn gewelven,zoo als die in Palais Roijal , waar de nieuwfte fmaak van Parijfche en Londonfche meubelen gevonden wordt, alles echter voor zeer hooge prijzen. Aan gezellig vermaak ontbreekt het hier niet. Masqueraaden en danspartijen maaken hiereen fchamelgeluk, wijl de voornaamfte Dames, welke de ton volgen, liever dit genoegen aan de Bon-ton opofferen en, hoe zeer zij het danfen beminnen, en in kleine afgezonderde gezel, fchappen zich met hetzelve vermaaken, vinden zij het danfen echter te gemeen. De partijen op het land en de dikwijls herhaalde Soupës zijn meer naar den fmaak, waar aan ook niets ontbreekt en waar, zelfs na tafel, nog gefpeeld wordt, Men  < 375 > Men fpeelt hier gewoonlijk zeer groote fpelen, Whisk en Pliaro; het geringfte is een dukaat de Point; dikwerf zag ik het tot 5 dukaten; men fpeelt het echter ook in veel groote huizen tot 100- 150 dukaten. De fpeelzucht is hier zoo groot, als ergens in eenige groote ftad en men zet op ééne kaart een hoop dukaaten Papieren geld, welke men in andere rijken van Europa vindt , heeft men hier niet, niets, dan hollandfche dukaaten. Nog voor eenige jaaren was het diergevegt een nationaal vermaak voor het gemeen, hetzelve is echter zeer in verval geraakt en de openlijke fchouwfpelen vinden hier minder toevloed en onderfteuning, dan eldeis,- ik Iaat onbezocht, of men het aan de denkbeelden van het JVarfchauwer publiek , of aan deszelfs onbeftendigheid moet toefchrijven. Men heeft meer fmaak, meer zucht voor het Tooneei en de Itaüaanfche Opera, welke beide zeer goed bezet, en van Decoratiên en klederen zeer kostbaar voorzien zijn. De poolfche fchouwfpelers en Ballet-danfers, waarvan'er omftreeks 30 zijn, fpeelen weeklijks eens op het theater des konings in zijn zomerpaleis; dit tooneei is niet groot, doch een der fierlijkiïe, welke ik gezien heb. Dit zij genoeg, van de Luxe en vermaaken dezer rijke hoofdftad; jammer zeker, dat ik dit uitnemendfchilderij door een contrasr ontfieren moet; dan, daar het meer om waarheid, dan fchoonheid te doen is, is het mijn pligt te erkennen , dat hier de afftand tusfehen meerderen en minderen grooter is, dan ergens elders ; zoo uitneemend de pragt en verfpiiling dervoornaamen •is, zoo groot is de armoede der behoeftigen en half dervende noodlijdenden, welke de meeste ftraaten en voorBb 4 hoven  < 27^ > hoven der paleizen tot lazeretten onder den blooten hemel hervormen. Een flechts half gevoelig hart des vreemdelings, welke nog niet geheel tegen dit gezicht gehard is, verheft zich tegen deze onmenschlijkheid. Bijgeenegecivilifeerde natie treft men zulk een fchouwfpel aan, dat zelfs de Irakezen tot fchande zoude gerekend worden; omtrend 2000 zulke half uitgeteerde, half ftervende ziet men in alle ftraaten en hoeken omliggen; het affchuwlijk gezicht hunner gedaante verwekt reeds medelijden, zonder dat hunne fmeekftem zich verheft; voor hospitaalen noch lazeretten is tot heden toe gezorgd. Het is te hoopen , dat men, bij de nieuwe Conjlitutie hier in ook voorzien zal. OVER  < 377 > 11. over de verscheiden. HAIR- en BAARD MOD E'S. Men behoeft flechts de gefchiedenisfen der voorleden en tegenwoordige tijden opteflaan, om overtuigd te worden, dat het grootfte bedrijf immer uit dekleinfle oorzaaken, en de hevigfte twisten en vervolgingen uit weinig voegende en niets waardige omftandigheden voordgekomen zijn. Men kan ook dit gewaar worden, bij het nagaan derhaatlijkheden en verbitteringen, welke de onderfcheiden MoaVs der hair - frifuuren, der paruiken en baarden, in de onderfcheiden tijdperken, bij alle volkeren verwekt hebben. Het is een onderwerp, dat bijzonder voor een Toiletten-lectuur gefchikt is, en ons van de zijde der Mode een bijdrage voor de gefchiedenis der menschheid oplevert. Wij volgen hier in een brief, gefchreeven door den overledenl ord littel- T on. Bb 5 Reeds  < 378 > Reeds in overoude tijden had men den grootfien eerbied voor het hair. Hij, welke een weinig in de gefchiedenisfen ervaaren is , weet, dat het hair der Godgewijde maagden als een offer, den befcherm goden welgevallig , werd aangezien , en dat men bij de grieken en romeinen met veel plegtigheid het eerfte hair, dat kin en flaapen bedekte, op de altaaren van Bacchus, Neptunus en de overige Goden, ten offer bragt In den aanvang onzer tijdrekening zoude her een misdaad geweest zijn, indien men een mensch geen geloof had wilJen geeven, die bij zijn hair zwoer, ja dit zelfs was lang voor dien tijd bij de Jooden in zwang,- de hof- lijkfte wijze van groeten was toen, wanneer men zich een hair uittrok en den perfoon overreikte, aan wien men deze pligtpleging aflag. Wanneer men iemand zijn hair ter afnijding aanbood , was even zoo veel, als hem voor zijn Heer en befcher. mer te erkennen en die zulks aanvaarde en het affneed , verzekerde daardoor zijne befcherming te zullen verlee • nen. Korte hairen waren het kenmerk van onderdaanen en flaaven en wanneer een fchuldenaar nietbetaalen konde , en zich dus aan de genade zijner fcfuildenaaren overgaf, dan overhandigde hij dezen de alvermogende fchaar, welke hem, met zijne lange bairlokken ook in één oogenblik van alle kentekenen der vrijheid en de vrijheid zelve beroofde; van hier mooglijk het krijgsgebruik, om, door het affnijden des hairs, den misdaadigen foldaat eerloos te verklaaren. Lang hair was en bleef dus lang de grootfte fieraad , en in vroegen tijd de uiiftekende dragt des adels, dan die zelfde dragt, waar aan men zoo veel waarde hechtte, waar aan men zoo veel zorg bcfteedde , werd weldra het  < 379 > het voorwerp van den geestlijken ban. De kanfel dreunde van de ftrafpreken tegen de overgroote zonde van lang hair te draagen, en aan zijn toilet zoo veel tijds te befteeden. Dan die der geestlijken, welke niets me:r wenschten, dan een weinig ton te bezitten, gaven hun hoofdfieraad een anderen vorm, en vonden weldra onder hunne geestrijke broeders, verfcheiden navoigeren. Nu ontftond 'er een Schisma in de christelijke kerk, dat lang duurde , en geduurende hetwelke de geestlijken met lange en korte hairen niet verzuimden , zich over en weder met de eeuwige verdoemenis, mild en rijkelijk, te bedrijgen. Sederd een fchilder, in zijne godslasterlijke verbeelding het waagde, met zijn profaan penfeel het hoogde Wezen voor het eerst zinnelijk voor te (lellen, werd eene groote, hangende baard voor een der wezculijkfte en onderfcheidende kenmerken van dat Wezen aangenoomen. De Jupiter aer heidenen, nevens alle c'e hooge bewooners van den Olijmpus zouden nimmer, zonder deze majestueuze verfiering, erkend zijn voor dat geen, het welk zij geacht werden te zijn. Alle wijsgeeren zagen, tot op onze tijden, (de tijden der Luxe en verwijfdheid,; den baard als het waare kenmerk van hunnen ftand aan. Hij bleef in even dezelfde achting onder de bijgeloovige jooden , de wijze egijptenaaren , de verlichte atheners en de grootmoedige romeinen: in de christelijke kerk alleen werd hij een voorwerp van tweedragt, nu het kenmerk der rechtzinnigheid, dan weder de opgeheeven ftandaard der ketterij en waerelds-gezindheid. 'Er werden provinciaale - nationaale » generaaleconciliën,fijnoden en kapittelen van alle monniks-orden gehouden, om den eerwaardigen aanwas der kin te onder- zoer  < 380 > zoeken, en uit alle deze onderzoekingen ontflonden twisten zonder tal, zoodra de groote vraag geopperd werd, welk eene gedaante men den baard geeven moeste, en of men hem, buiten eenige zonde, mogt laaten groeien. Men beval hem , nu rond, nu vierkant, nu met punten uitgeknipt , te draagen en elk zoude den banblikfem gevoeld hebben, welke zich aan het nieuw laadsbefluit niet gewillig onderworpen had. Zoo lang men flechts over den vorm en de grootheid des baardshairkloofde, nam de westerfche kerk alleen deel aan het gefchil; maar toen de kerkelijke tugt het ganfche gezicht fchoor, en alleen een knevelbaard overig liet, geraakte geheel het oosten in oproer. Alle geloovigen in Azia en Afrika verhieven hunne ftemmen, en ijverden voorde zaak des baards, welken zij ook ftandvastig behielden, zoo als men ook nu nog denzelven de hoogfte achting bewijst. De franfche kerk is vol van belachlijke bedrijven , welke door deze tweefpalt veroorzaakt zijn; een ongefchooren Bisfchop, welke in alle pragt en heerlijkheid voor zijne dom-kerk verfcheen, om bezit van zijn erfdeel te neemen, werd door een troep van gerafeerde Choorheeren afgeweezen; weigerende deze hem den ingang , indien hij geen gebruik wilde maaken van de gouden fchaar, welke zij hem aanboden, om zijn baard aftefnijden. Verfcheiden prelaaten keerden vol wrevel te rug en beklaagden zich bitter bij de landsvorften over de belediging; anderen echter, geloofden liever den dikken en lastigen hairiast, dan het aanzien en de rijkdommen, te kunnen misfen, welke'zij op den bisfchoplijken ftocl verwachteden. Eenigen verdroegen zich met de wederfpannige Choorheeren en bewilligden in dq op-  < 38i > opoffering van een gedeelte hunnes baards, doch met df.t beding, dat zij hem op de bovenlip zouden laaten ftaan. Een Bisfchop met een knevelbaard zoude thans ons zeer belachlijk voorkomen en echter had men 'er veelen, welke voor het altaar des vredes, zoo forsch gekneveld als een granadier, verfcheenen. De arme baard, welke zoo plotslijk van een voorwerp der vereering een voorwerp van vervolging werd , vond weldra , wanneer wij de turken en de gemeene rusfen en het klooster der kapucijnen uitzonderen, bijna geen befcberm-oord meer, ten zij men het credit in aanmerking neeme, in welke hij bij de israëlieten, eenige weinige Setlen en fomraige eremiten ftaat. De eerfte paruik , van welke de gefchiedenis melding maakt, is het boksvel, waar van s au ls dochter zich bediende, om het leven van heuren man te redden. Xe nop hon gewaagt van de paruik van astijagas den grootvader van cijrus; en suiDAsenTACiTus vernaaien eenflemming, dat de groote hannibal eene paruik droeg en dat zijne garderobe met een aanmerkelijk Jortiment van paruiken van allerlei foort, grootte en koleur voorzien was. Zulks gefchiedde bij hem zoo zeer niet uit een beginfel van pragt, maar uit ftaatkunde, wiji hij eiken oogenblik in de noodzaaklijkheid was, om zijn toevlugt tot eene andere verkleding te neemen. In het oude Rome maakten de mannen, en bijzonder de vrouwen, een fterk gebruik van valsch hair. Ten tijde van ovidius was het blonde hair in de Mode en zulks verkreeg men van de germaanen. De keurbenden waren verzot op de bataaffche meisjens, om heure blonde hairen. Ju-  < 382 > Juvenalis verhaalt ons van de galante mes s alin e, dat zij heur hoofd met eene onmaatige meenigte valsch haar gewoon was te bedekken , ten einde bij haare liefdehandelingen des nachts niet gekend te worden. De romeinfche Dames lieten heure lokken uit vreemde landen komen; de onze vergenoegen zich, om , zonder weerzin, ook den dooden het hair te borgen: valsch hair te draagen is dus zeer oud. Lodewijk de XlIIde, koning van Frankrijk , verloor zijn hair, en werd gedwongen, zich van eene paruik te bedienen; te gelijk werd het ton: alle hairen van de hoofden der hovelingen verdweenen, welke naaide mode wilden zijn. Lodewijk de XlVJe zette de paruiken vee! waarde bij , en men droeg dezelve, naar zijn voorbeeld, van eene zoo vreeslijke grootte, dat een mensch esn leeuw geleek. De monarch liet zich van gejnc levende ziel in zijn kaal hoofd zien; dé barbier, wcike hem rafeerdg, genoot deze eer alleen, uit noodzaaklijkheid; hij zette zijne paruik niet eer af, dan wanneer hij in het bed, agter de gordijnen was, dan ontving hem een page haar uit zijne handen, welke hem dezelve weder toereikte , eer hij oplïond. De vraag, of men eene paruik met detonfuur draagen mogte, Verwekte nieuwe twisten onder de geestlijkheid, aangaande welke ik alleen de fchismata van ar mus en at hanas ius en de gevolgen wil aanftippen, welke het opheffen van het ediü van Nantes en de leerftellingen van jansenius na zich trokken. Men fchreef een boek tot lof der paruiken, het welk men au salon noemde, naar den joodfehen prins, wien het fchoone hair in onheil ffortte. In ons eigen vaderland zelfs veroordeelde men op groote kerkvergaderingen de paruik- draa-  < 3H > draagers, daar naderhand eene uitbundige krulparuik het kenmerk eenes geestlijken herders werd. Wij kunnen het zonderling fmeekfchrift van het Londonsch paruikmakers-gilde niet met ftiizwijgen voorbij gaan, (trekkende , om den koning, ten hunnen voordeele, over te haaien, op dat hij de afgelegde paruik weder in genade aanname en opzette; het kluchtigfte daar bij was, dat de afgezondenen , welken het fmeekfchrift overhandigden , allen hun eigen hair droegen. In de fchoone eeuw van augustus fpotteden de fraaije geesten met de zorgvuldigheid, met welke men het hoofdhair behandelde. Eenige kerkvaders ijverden tegen de coquetterie der Dames. Tertullianus eindigt zijne (trafpreek over de hooge frifuur en de verwen van het hair , met eene plaats uit de Heilige Schrift, dat men geen hair wit noch zwart maaken j noch iets tot zijne langte toedoen konde, en was van mening, dat zulks te doen , niets anders was, dan de voorden des euangeliums te logenftraffen. Elke ouderdom , elk volk , elke ftand offert aan dd coquetterie; vaak ff oorde zij de rust der ftaaten , en maakte , dat men den geest des christendoms vergah Zij floop in de kloosters , volgde den kluizenaar in zijne cel, eu heerschte zelfs bij de eenvouwige hottentotten. Keizer theodorus liet zich, wanneer hij gefchoren was , eik vergeeten hairtjen uitplukken , en gesar verzekert, dat zijne foldaaten nimmep beter vog- ten, dan wanneer zij zich geparfumeerd hadden. ■ Coquetterie en zucht tot opfchik fchijnt welhaast een foort van inftindt te zijn , dat elk fchepfel beheerscht en in der menfehen natuur is gegrondvest. HET  < 384 > 111. HET HUISRAAD DER DAMES, In ouden tijd. ■a— ■ ■ -9- Dat de Dames in vroegen tijd niet minder, dan bij het tegenwoordig gedachte, noodig hadden, kan blijken, uit het volgend uutreklel uit een woordenboek van fr.\ns mariusgrapaldo, welke in de vijftiende ee.nv te Panm leefde en een man van groote geleerd. hei 1 was dit woordenboek kwam het eerst in 1494. in druk en tot aan 1518 verfcheenen 'er agt uitgaven van; in laateren tijd werd het werk vergeeten en thans behoort het onder de zeldzaamfte werken, -— zie hier het uittrekfel: „ Het (*) Francisci marii grapaldi, de partibus Kdiura diccionarius longe lepidisfimus nee minus fructuofus, Argentin» 1598, fol. CXX. in 4to.  KT 3^5 > ,, Het huisraad in het vertrek eener Dame is zeer menigvuldig. Het noodigfte ftuk is de fpiegel. Hoe veel tijd verloopt 'er voor denzelven , eer de Dame haar rood en wit opgelegd, eer zij met allerlei zalven de kleine rimpels heures gelaats glad gemaakt, het hair gekoleurd, zich met paerlen en edele gefteenten verfierd, de klederen in behoor'ijke plooien gebragt heeft , e. d. g. zij willen aan de waereld behaagen, fchoon de uitwendige pronk minder, dan de zedigheid, heure fieraad is, en eene fchoone vrouw, zoo als de oude Comicus plautus zegt, voor den grootften fpiegel aller fpiegels gelden kan. Behalven de tand inftrumenten, oorlepeltjens, krultangetjens, behoeven zij ook eene priem met ijzere punten, welke zij in heete asch heet maaken, om de kleine hai*-tjens aan het hoofd fier 1 ijk daar mede te krullen. Met bijzondere kammen verdeeien zij het hair op den fchedel. De hairlokken en zijden hairnetjens maaken zij met groote hairnaalden mt v zelfs draagen zij bijzondere krab-naalden bij ziel.. Met franfche zeep en welriekende pomade. poogen zij het hair meerder glans te verfchaffen. Haare overige kleinigheden zijn ontelbaar ; het ware veel te wijdloopig, alles te befc brij ven, het geen zij voor haare Luxe en gemak gebruiken. Ik wil echter eenigen 'er van opnoemen, welke zij bijzonder nodig hebben. Gommen , loodwit (waar mede, naar s tra is o, zich de vrouwen der Troglodijten reeds verwden,) fpiesglas, purperverw , boonenmecl, aluin, ezelinnemelk, roozenzalf dienen haartêï vervaardiging van verfcheiden blanketmiddelen. Zij hebben ópk eene bijzondere verw voor de wenkbraauwen. Paerlen en edele gefteenten laaten zij fierlijk invatten, naar maate zij dezelve voor hoofd-, borst-, arm- of hand-verfierfel C c noo-  < 385 > noodig hebben. Slangenkopjens, klapperfteen, barnfteen worden mede daartoe gebezigd. Dus ook hebben zij oorverfierfels; bloemkranfen , hairlinten, ringen , huiven, rondehoedjens, geftreeptehoofddoeken, hoofd, banden , armbanden , armketens , banden , netjens , fluiërs , badfchorten , voordoeken ; wijders , zijden klederen met goud en zilver doorgewerkt, gordels, bandeliers met gouden zoomen, korduaanfche pantoftelen , foinwijien met edele gefteenten bezet en met hooge hielen , zoo dat eene Dame daarin de helft grooter fchijnt &c. en wat zij van dien aart meerder te faamen hoopen. Zoo is dan dat, wat vrouwen• tooi heet, vaak waa* re last voor de mannen en naauwlijks weeten de Dames verder iets uit te vinden, buiten de menigvuldige en da> gelijkfche verandering der klederen, zoo wel ten aanziene der ftofFugie als vorm. Ik wil dus liever op haar overig huisraad komen , waar me ie zij heurén mannen meer nut verfchaffen , naamlijk heure Spinnerij cn Weverij. Het Rokken bevat den öpgeflaagèh voorraad van vlas of wol, waar uit, onder het fpïnnén, de draaden getrokken worden; beneaenwaards bevindt zich de fpiï zijnde deze naam van haare gelijkheid met een wervelbeen, Spondijlus, ontleend; uit hoofde haarer werking noemt men dezelve ook FeHieillüï. In Sijrien , waar men de fpil geheel uit barnfteen maakt, noemde men dezelve Harpax, waarfchijnlijk'wijl zij alles , wat zij vat, aan zich trekt en om zich draait. De draaden worden met den duim en wijsvinger gefponnen. De meisjens fpinnen ook een wollen draad, door het draaien eener kleine Machine, welke het fpoelrad(rhombus) genaamd  naamd wordt. Het vlas wordt, zoo als bekend- is , eerst door ijzeren kammen getrokken, bijzonder , wanneer het voor den inflag bearbeid moet worden , dikwijls echter wordt hij ook dus tot kleding toebereid; ik verfta hier door vlas dat fneeuwwitte uit, Epijpten , het welk onze Dame! in Parm% bijzonder gaarn fpinnen en waarmede zij zich veel nut verfchaffen ; men noemt het zelve gedeeltelijk Kaüoen , gedeeltelijk Boomwol ; de egijptifche priesters droegen het liefst van dit geweeffel; ter bewaaring der te fpinnen ftoffe , gebruikt men kleine korfjens; de oude romeinen noemden dezelve Thalasfiones; van daar is het, dat de patroon der;huwlijken in de mijthologie Thalasjius genaamd werd , tert einde ook door zijn naam de nieuw gehuwden ter wollefpinnerij aan te moedigen; tot hetzelfde einde bevond zich ook immer een fpinrokken met wol of vlas onder het uitzet der bruid. De naaide is tot naaien en optooi beftemd ,■ in het laatfte geval heeft zij boven aan een knop, in het eerfte een oog. Het (tikken werd door de Phrijgiers het eerst uitgevonden, en hierom werden "de (likkers Phrijgionen genoemd. Bij het naaien drukt men een gepunéteerden ring op de naaide, welke de vrouwen aan den middenften vinger fteeken en Vingerhoed noemen. Ook gebruiken zij, wanneer zij klederen maaken (eenekunst, door Pallas uitgevonden ,) de Schaar om de Stoffagie door te fnijden. Met het weeven houden rijke en groote Dames zich zelden bezig, het is alleen uit vermaak, dat zij gordels, kleine "netten of andere fnuisterijën weeven. Zij laaten deze kunst (fchoon mede, naar p la to, door Pallas uitgevonden) aan de arme vrouwen over, welke daarmede het brood verdienen." Cc 2 Na  < 388 > Na \eene ganfche reeks handwerkslieden, welker hnlp de Dames nodig hadden, opgenoemd te hebben, vervolgt hij. „ Met recht behoort de Wieg ook in het vertrek der Dames, als ter rusten opvoeding der zuigelingen noodig. Alle vrouwen, al waren het Koninginnen, behoorden haare kinderen met haar eigen melk te zoogen &c. , ontbreekt het haar aan kragten, dan kieze zij zich ten minffen eene zedige en gezonde minne; zij zal de weenende zuigeling door beweeging der wieg, dooreenig geraas, door poppen of gezang , en, wanneer het zijne vatbaarheid verftaan kan, door kleine gefchenken te vrede ftellen. Ik moet hierbij ook den ouderen herinneren, dat zij den kinderen naamen van eene edele betekenis geeven, als, bij voorbeeld, thimotheus (eergodj chrijsostomus fguldemond.) Pamphilus, (albeminnende.) Dorothea, (Godsgave) &c. Zijn de kinderen het derde jaar doorgetreden, dan mogen zij noch te veel voedfel noch te veel rust genieten , anders krijgen zij een ftomp verftand. Ik ga deverfchetden ftukken der kinderlijke behoeften ftilzwijgend voorbij, ook de onderfcheiden foorten van bedienden, welke de Dnmwnoodig hebben, als huismeiden , kameniers, loopmeisjens , kamermeisjens , naaitters , aandraagfters en koppelaresfen, oude vaderlijke lakeien &c. gelukkig , zegt de goede grafaldo, in eene kwade luim, zoo wij de vrouwen geheel ontbeeren konden , maar nog gelukkiger is hij , welke een liefderijk , wakker , kuisch wijf ten deel gekreegen heeft, waarvoor ook ik de Voorzienigheid, welke voor eiken braaven man zorgt, kan danken; zij treedt op dit tijdpunt in mijne kamer en daarom leg ik de veder ter zijde. GE-  «C 389 > 1 v. GESCHIEDENIS der UITERLIJKE ZEDEN. vierde brief, V oor de herftelling der weetenfcbappen waren dezeden in Europa niet minder ruw als wreed. In de ordonantiën van karel den grooten was het den rechleren verboden, anders, dan des morgens, met een ledige maag, gericht te houden; men moet dus hieruit befluiten, dat zich deze lieden toen ter tijde nietfchaamden, zelfs in de rechtbank befchonken te verfchijnen. Het was in Frankrijk zoo wel als Italiën gebruikelijk, uit kortswijl alle de ligte kooien uit de nabuurfchap bij elkander te brengen , en dezelve met eikanderen om prijs te laaten loopen. Verfcheiden leen-wetten bewijzen het, dat de zeden der toenmaalige tijden laag en Cc 3 ruw  < 39° > ruw waren, Struve jhaalt eene zulke wet aan, door welke de Vafal genoodzaakt was, op den geboorte - dag van zijnen Heer, voor hem te danfen en de laagfte dingen voor hem te verrichten. Ten zelfden tijde was het oordeel van Paris een geliefd fchouwfpel; drie moedernaakte vrouwlieden vertoonden de rol der drie godinnen Juno, Vernis en Minerva. In de dertiende eeuw weigert den veele geestlijken, het avondmaal toe te dienen aan zulken, welke hun daar voor niet betaalden. Het vloeken, ter aanvulling van het gefprek, is een baarblijkelijk bewijs van woeste zeden. Soortgelijk vloeken is bij alle barbaarfche volken gebruiklijk, zelfs bij plautus vloeken de vrouwen met groote graagte. In Spanjen en Frankrijk was het doorgaands zeer erg, tot het door verfijnder zeden verbeterd werd. De engelfche koningin elisabeth fpatte hier in zeer uit, en het engelfche volk, ruwer, dan zijne nabuuren, wordt van buitenlanders deswegens zeer befchuldigd. Offchoon men het vloeken, bij wijze van uitvlugt, voor niet zondig wil verdeedigen, is het echter in de gevolgen fchadelijk, en gewijde naamen worden daar door te algemeen. Te vergeefsch zijn 'er parlements - aften tegen het vloeken verfcheenen, het valt gemaklijk, door het fmeeden van nieuwe vloeken, de ftraf te ontgaan ■—verfijnder zeden zijn het eenig middel tegen de ruwheid. Wanneer een volk zijne barbaarsheid begint te verlakten, zoo treedt luide vrolijkheid en ruwe fcherts in de plaats van euvelmoed en wraakzucht. Voor omtrend honderd jaaren waren de bedienden en oppasfers bij de gerechtlijke vergaderingen in Schotland op den laatfien termijn gewoon eene luidruchtige vrolijkheid en woeste vreugde aan te rechten , en zakken , fteenen, ftof en zand  < 391 > zand om zich heen te fmijten. Ten bewijze dezer ongeordende gewoonte diene een bevel van het Hof, welke dit geweld op zwaare ftraffen verbood, als eene onëer voor het gericht en eene belediging der goede zeden. Men kende in duitschland geene gasthuizen , en nog tot heden weet men 'er niets van in de afgelegendffe oorden van hoog Schotland, maar uit een tegen overgefteld beginfel, wijl naamlijk de gastvrijheid onder de oude duitfehers zeer gewoon was, en onder de laatstgenoemden nog is, zoo dat een Landedelman het kwalijk neemt, wanneer een vreemdeling zijn huis voorbij gaat. Bij eene famenkomst van fr ans den Iften van Frankrijk en Hendrik den VIliften van Engeland hielden de beide koningen een wetftrijd,- vergaten zij, dat zij regenten waren ? Men zoude zeggen, dat de oorlog een woeste bodem ware voor den wasdom der zedenverbetering, en echter was deze grond daar toe niet altijd onvrugtbaar. De krijg tusfehen twee kleine volken is hevig en gruwzaam; maar een groote ftaat verbetert den euvelmoed , wanneer dezelve niet tegen een perfoon,maar tegen een ftaat in het algemeen gericht is. Wij kennen geene andere vijanden , dan die gewapend zijn ; wij hebben geen kwaaden wil tegen anderen, maar vinden veeleer een vermaak daar in, om vriendelijk met hun om te gaan. Wanneer dus woestheid en wreedheid in den krijg , flechts eenige weinige perfoonen ten doel hebben, houden zij natuurlijker wijze van zelf op, en de grootmoedigheid verandert in plaats van deze, den foldaat uit een onmensen in een held. Voor eenigen tijd was het in Frankrijk de gewoonte, een gevegt te eisfchen , en het werdt voor zeer onteerend gehouden, het te weigeren, hoe ongelijk Cc 4 beide  s KT 392 > beide partijen ook mogten weezen. Hier was dus heldenmoed zonder kloekheid ; het is bij eene reformatie natuurlijk, dat eene zaak van het eene uiterile tot het andere overfla. Zoo lang de koning van Engeland bezittingen in Frankrijk had, was 'er een geduurige krijg tusfehen deze beide volken, welke gemeenlijk grootmoediger gevoerd werd , dan tusfehen verjaarde vijanden. Het werd eene gewoonte, dat men gevangenen, alleen op het woord van eer, vrijheid gaf, om met hun losgeld ten beflemden dage weder te keeren. Dit zelfde had ook ten aanziene der verfchillen over de grensfeheidingen tusfehen de engelfchen en fchotten plaats, eer deze volken onder één hoofd gebragt werden. Beide partijen vonden bij dit lofwaardig gedrag, wederkeerig hunne rekening. Edwaed , prins van Wallis , maakte, in een ordelijk gevegt, den beroemden bert hand nu guesclin gevangen, hij weigerde langen tijd het losgeld aan te neemen; daar hij echter hoorde, dat men elkanderen in het oor fluisterde, dat hij dien held vreesde , gaf hij hem oogenbliklijk zonder losgeld , ziine vrijheid. Mooglijk zal men dit onllaatkundig en vreemd vinden, maar is dan de liefde naar roem minder lof. waardig, dan de liefde ter verovering? De Hertog van guise , welke den flag' bij dreux won , bleef den ganfehen nacht op betflagveld, en gaf den prins van coNDé, zijnen gevangen de helft van zijn bed, waar op zij beiden als broeders fliepen. DeRidder baijard, bevelhebber der franfche arméé in 1524, was bij den terugtogt der keizerlijken dodelijk gewond, en plaatfte zich onder een boom, het aangezicht aanhoudend naar den vijand gericht. De Marquis van pbscara, generaal der keizerlijke troepen, vond hem in deze houding dood  € 393 > dood en gedroeg zich jegens hem, als een edelmoedig vijand; hij liet zijn lichaam balfemen , en zond hem op de verëerendfte wijze naar zijne bloedverwanten. Grootmoedigheid en dapperheid, welke immer met welwillendheid vergezeifchapt zijn, kunnen niet met wreedheid, meineed of eenige andere laage drift verbonden zijn. Nimmer werd de edelmoedigheid in den oorlog verder gedreeven, dan bij de enrelfchen en fchotten, bij den reeds gemelden twist. In den nacht na het gevegt bii Otterbum lagen de overwinnaars en overwonnenen in één leger, zonder het minde gevaar van eikanderen te vreezen. Het gedrag der oude Helden was van een gansch anderen aart. II ome rus. held was in lichaamlijke fterkte boven allen overwigtig ; en echter maakt hij zich elk voordeel op zijnen vijand ten nutte , en gevoelde nimmer medelijden noch berouw. Het was de ftaatkunde des ooriogs bij Grieken en Romeinen , den ftaat door plundering te verzwakken en deszelfs onderdaanen te verdelgen; onder ons heerscht menschlijkheid, zelfs in den oorlog. Ongewapenden zijn zeker, en juist daar door wordt 'er veel onfchuldig bloed gefpanrd. Gevangenen worden voor eenig losgeld in vrijheid gefield ; door nieuwere ftaatsverbetering heeft men ook deze gewoonte, als te laag en te merkantiel, laaten vaaren , en daar tegen eene betere gewoonte , naamlijk de uitwisfeling der krijgsgevangenen ingevoerd. Men bragt de menschlijkheid in den oorlog tusfehen Engeland en Frankrijk nog verder, toen de Hertog de noailles en de Graaf van stair met eikanderen een vergelijk troffen , ingevolge welk de hospitaalen voor de zieke en gekwetfie foldaaten van alle vijandlijkheden zouden vrij zijn. De menschlievendheid van den Cc 5 Her-  < 394 > Hertog van randan, in den zelfden oorlog, kenfchetst zich in onze eeuw uitneemend, en is een merkwaardig voorbeeld van liefde voor de vijanden. Toen de franfche troepen genoodzaakt waren, hunne gemaakte veroveringen in het keurvnrftendom Hannover weder te ruimen, ftaken hunne generaalen overal hunne magazijnen in brand, en plunderden de dorpen. De Hertog van ian5ak, welke in de ftad Hannover het kommando had, ftelde de regeering in het bezit van zijn magazijn en vorderde van haar, dat deze den voorraad onder de armen zoude verdeelen; hij was wijders zeer waakzaam , ten einde zijnen foldaaten het bedrijven aller geweldaadigheden te beletten. De noodzaaklijkheid, om fteden te bouwen , ten einde de onfchuldigen en weerloozen tegen het verderf te bewaaren, is een overtuigend bewijs der voorige wreedheden. Door de meer en meer voordgeplantte menschlijkheid zijn foortgelijke verft erkingen minder algemeen geworden, en thans dienen zij tot tegenweer tegen vijatjdlijke aanvallen. De vervolging had mede Herken invloed op de zeden. Het gedrag der inquifitie zette die inquifitie inftaat, om elk, wien zij wilde, ongelukkig te maaken. Een beklaagde werdt niet tegen den klager over , gehoord. Elke foort van aanklagte was welkom, van wien dezelve ook voord kwam. Een kind, een gemeen vrouwsperfoon , een verklaarde booswicht, waren volledige getuigen. Een zoon werd gedwongen, tegen zijnen vader, eene vrouw tegen heuren man klagten in te brengen. Zelfs de aangeklaagden werden genoodzaakt, zich zeiven te befchuldigen , daar het twijfelachtig ware, aan welk eene misdaad men hun fchuldig zoude keuren. Deze haatlijke, gruwzaame, en tijrannikehandelwijze deed geheel  < 395 > geheel fpanjen Adderen,- elk werd jegens zijnen nabuur, j"a zelfs, jegens zijne familie wantrouwig; alle vriend, fchap en gezellige vrijheid was daar volkomen den bodem ingeflagen ; van daar de ingetrokken ernst en terughouding eenes volks, hetwelk uit den aart al de levendigheid eenes gematigden hemels en vrugtbaaren lands hebben moest; van daar dc diepe onwetenheid dezes volks, terwijl de andere europifche volken in elke kunst en wetenfchap dagelijks vorderingen maaken; de menschlijke natuur wordt op het diepst vernederd, wanneer zij door bijgeloof, met geweld bekleed, beheerscht worden. Wij komen thans op een ander gewigtig gedeelte in de gefchiedenis der zeden, naamlijk op de eigenliefde en dc gezelligheid onzer natuur, welke beide op de zeden een grooten invloed hebben. Eigenliefde heerscht onder de wilden, wijl deze het lichaamlijk vergenoegen voornaamlijk ten doelpunt heeft en elke wilde daarvoor hoogst gevoelig is. Welwillendheid en liefderijke toegenegenheid zijn voor eenen wilden te verheven, indien dezelve niet van den eenvouwigften aard zijn, zoo als de banden des bloeds. Zoo lang men geene kundige behoefte kende, vertoonde de eigenliefde zich weinig; de middelen ter bevrediging der natuurdrift waren in meenigte voor de hand, en menfehen, welke niet be. zorgd zijn voor mangel daar aan, denken nimmer om •tegen dit gemis te zorgen; veel minder valt het hun in, dat geene te begeeren, wat eenen anderen toebehoort; maar de menfehen vergenoegen zich niet lang met eenvouwiger behoefte; eene onvermoeide begeerte, immer meer en meer te bezitten, voert dezelve van het noodige tot het gemaklijke en daardoor tot allen mooglijken wellust  < 396 > wellust des levens. De hebzucht laat zich nu niet meer teugelen; floten en flerkten, welke men voormaals niet kende, werden nu noodzaaklijk, om enkele lieden tegen de roofzucht hunner nagebuuren te beveiligen. Wanneer de goederen des geluks, voornaamlijk, in aanzien komen , vertoont zich ook weldra de eigenbaat. In Madagascar verwagt hij , welk eenig gefchenkt het zij een kalf of os, doet, de waarde van hetzelve als een tegengefchenk en vindt geene bedenking 'er in, om te zeggen : „ Zijt gij mijn vriend niet, dan ben ik uw vriend niet; zijtgij mijn vriend, dan ben ik u vriend; ik befchenk u, gij befchenkt mij." Toen de Admiraal w a t s o n voor den koning van Baba , in Madagascar gebragt werdt , vroeg hem zijnen majesteit, welke gefchenken hij mede gebragt had: Van daar de gewoonte onder de wilden, om nimmer eenen koning of man van aanzien en gezag , zonder gefchenken , te naderen. Het bijzonder eigen voorrecht der menfehen boven de dieren beftaat in de vatbaarheid, om door opvoeding en voorbeeld beter te worden. Hoe meer de kragten der ziel zich verfijnen , hoe meer de fmaak aan gezelfchap wint; hoe meer vergenoegen men vindt aan welwillendheid, edelmoedigheid, en elke andere vriendfchaplijke toegenegenheid , welke verre boven het vergenoegen gaat, het geen eigenbaat immer geeven kan. Hoe aangenaam is deze vorde* ring; dan helaas! al te aangenaam, om immer voord te duuren. Overvloed en weelde ontvlammen de gierige hebzucht en eigenbaat behoudt eindelijk, even als voormaals, de overhand. Intusfchen is het eigenbelang der wilden onderfcheiden van het eigenbelang eenes wellustigen volks. Wellust bepaalt de uitzichten van den mensch op hem alleen en laat geene vriendfchap, naauwlijks  < 397 > Üjks eenige gezellige neiging toe. Wanneer, integendeel , een wilde iemand lief krijgt, zoo wordt de ganfche fterkte zijner gezellige neiging, op een eenig voorwerp gericht, ook uitnemend levendig Van daar de voorbeeldelooze vriendfchap tusfehen achilles en patroclus, in de Made, en foortgelijke vriendfehaps verbintenisfen onder de wilden Ruwe onweetende volken blijven befiendig bij hunne wetten en zeden, wijl zij door de gewoonte geregeerd worden, die door de langduurigheid langs hoe meer inwortelt. Een volk , door onderfcheiden afwisfelingen befchaafd , is daartegen rijk aan uitvinding en denkt geduurig op nieuwe gebruiken. De zeden inzonderheid kunnen nimmer bij een door welftand en de kunften des vredes opgeklaarde natie onveranderlijk zijn. Eene goede regering bragt. immer de menfehen tot een hoogen graad van verfijning; dan, de allerbeste regering zal hun nimmer voor bederf bewaaren , wanneer dat volk door geluk eenmaal rijk geworden is. Een groot vermogen teelt trotschheid en verfterkt de begeerte naar zinnelijk vergenoegen; is deze begeerte eenmaal ontvlamd, dan blijft dezelve nimmer binnen de behoorlijke paaien, maar hangt, zonder te letten op voegzaamheid of omHandigheden, elk voorwerp zijner bevrediging aan. Als septimiüs severus tot keizer verkoozen was , vondt hij op de lijst van die geenen, welker zaak nog voor de roomfche rechters hing, niet minder, dan drie duizend aangeklaagde wegens echtbreuk ; van dezen oogenblik af aan wanhoopte hij aan alle verbetering hoegenaamd. De liefde tot vergenoegen evenaart dc geldzucht; hoe meer zij bevredigd wordt, des te meer wordt zij aangevuurd. Veelwijverij is eene aanleidende oorzaak tot  < 398 > tót de misdaad tegen de Natuur, terwijl de onthouding tot andere daaden zonder einde, voert. Ais de Sultan achmet te Conflantinopolen afgezet werd, trof het volk in het huis van een zijner gunftelingen niet een eenig vrouwsperfoon aan. Men verhaalt van de Algerijnen, dat 'er in verfcheiden hunner Serails geene vrouwen zijn. De Polijgamie belet uit het zelfde beginfel de echtbreuk niet ,• eene waarheid , her geen nathans aanfpraak aan david zeer fchoon op"heI« dert. Wat zal men dan van de rijke fteden London en Parijs oordeelen , waar vergenoegen de heerfchende hartstocht is, en waar men naar rijkdommen, als naar werktuigen der zinlijkheid tracht? Wat kan men anders verwagten, dan een aanftckend verderf der zeden? Eigenbaat roeit, terwijl zij de ganfche zie! vervult, al het Patriotismus uit en laat geen plaats voor gezellige deugd meer ovsr. Wanneer in dit geval de lieden zich van roof en moord onthouden, is het geenzints uit liefde voor rechtvaardigheid, maar uit vrees voor ftraf. Balijion wordt van de griekfche fchrijvers van weelde , zucht naar zinnelijk genot en losbandigheid befchuldigd. De chineefche keizer kanghi, welke in 1722 ftierf, verdient in de jaarboeken des roems gemeld te worden, wijl hij de dartelheid en verwijfdheid van een afiatisch hof te keer ging. Wel verre van zich aan een zinnelijk vergenoegen over te geeven , bragt hij jaarlijks eenige maanden in de gebergten door, doorgaands te paard, en onderwierp zich aan alle foorten van moeilijkheden. Echter werden „geduurende dien tijd , de flaatszaaken niet verzuimd. Hij ontnam verfcheiden uuren aan den flaap, om zijrie ministers te hooien en bevelen te geeven ,  < 399 > Ven. hoé weinige Monarchen , even als kangHi, te midden in de verwijfdheid des &raz7.ropgevoedt, bezitten dien moed, om de verzoekingen van het zinnnelijk vergenoegen te knnnen tegenftaan. In geene gefchiedenis is de invloed des geluks en rijkdoms op de zeden zoo zichtbaar, dan in de gefchiedenis van het oude Rome geduurende den tweden punifchen oorlog, toen de romeinen door hanni bal gedwongen werden , voor haardftede en altaaren te vegten f hier o van Sijrakufé zond eene groote meenigte koren en een gouden ftandbeeld der zege-godin 320 ponden aan gewigt, naar Rome, en de fenaat nam het aan. Schoon hunne finantié'n zich in de (lechtfte omftandigheden bevonden , namen zij echter van veertig gouden vaten , welke hun van de ftad Napels aangeboden werden, flechts het ligtlte aan en gaven beleefdelijk en met veel dankbetuiging eenige gouden vaten te rug , welke de ftad Pestum in Lucaniè'n gezonden had. Een zeldzaam voorbeeld van grootmoedigheid. Maar geene maate van deugd is tegen het verderf der zege en des overvloeds onoverwinlijk. Na de invoering der afiatifche rijkdommen en dartelheid gaven de Romeinen zich aan allerlei foort van wandaaden over; zij werden ongemeen geweldaadig en overtraden alle paaien van recht en menschlijkheid. Spanjen inzonderheid , welke overvloed van goud en zilver had, was geduurende veele jaaren niet alleen het tooneei der onderdrukkingen wreedheid, maar oolc der Jaagde trouwloosheid, die de romeinfche veldoverften jegens de ingeboornen zich veroorloofden, ten einde hunne rijkdommen faam te hoopen. Lucullus, welke daarna in den mitridaatfehen oorlog  KC 4°o > oorlog zich zoo zeer kenfchetfte , greep Cauca, eene celtiberifche ftad aan, zonder de minfte oorzaak; eenige der voornaamfte burgers begaven zich met olijf takken in zijn leger en hoorden de voorwaarden, waarvoor zij zijne vriendfchap koopen konden. Men werdt het eens, dat zij gijzelaars en honderd talenten zilver geeven zouden , zij willigden ook in, om eene bezetting van 2000 man in te neemen, om hun , zoo als lucullus voorgaf, tegen den vijand te befchermen ; maar hoe werden dezelve befcherm d! de bezetting opende de poorten voor de ganfche armee en de inwooners werden, zonder onderfcheid van jaaren of fexe, afgemaakt. Wat bleef hun anders overig, dan de Goden, welke over eeden en verbonden waaken, aan te roepen, en de Romeinen te vervloeken? lucullus. met den roof der ftad verrijkt, gevoelde des wegens geene knaging, fchoon hij 20000 menfehen had omgebragt. Veel meer kan men van den invloed des rijkdoms op de zeden zeggen , dan dit fpaaren wij tot den vijfden brief.    v. VADERLANDSCHE DRAGTEN. De Huik. Jn de XXVT Plaat geeven wij een afbeeldfel vandezoogenaamde Huik, zoo als dezelve in de zeventiende eeuw gédraagen werd. Deze dragt is echter veel vroeger in zwang geweest en gaf geen gering fieraad aan onze nederlandfche vrouwen. Inzonderheid was in de zestiende eeuw deze Huik pragtig en met gebloemde ftof gevoerd, zoo als wij in het vervolg zien zullen. Dan, in den boven bepaalden tijd was dezelve zoo verre wij weeten, drieërlij, naamlijk, zoodanig, als wij dezelve in de nevensgaande afbeelding mededeelen; zij beftond naamlijk uit een plat opperhoedjen, ofkapjen, dat netjens gemaakt en geribt, of gefpikkeld of op eene andere wijze verfierd, in het midden een knopjen, of uitftekend handvatfel had, boven aan met een pluimpjen voorzien; dit kapjen ftont op het hoofd en #nder aan hetzelve was de Huik, met nette plooitjens D d vast,  < 402 > vast, gaande deze Huik of ter halver wege, wanneer het eene halve huik was, of tot onderen toe, ten einde de klederen tegen den regen of andere ongemakken of het lichaam tegen de koude te bewaaren ; niet zelden werdt het ook door de vrouwtjens gebezigd, om hun dishabilk onder het zelve te verbergen , wanneer zij om een boodfchap of ter merktgang uitgingen , wanneer zij den emmer of iets diergelijks onder dezelve konden verbergen: daar van daan de zegswijze: Onder de Huik fchuilen de vodden. Het was dus eigenlijk een foort van mantel, gemaakt van eenige ligte ftoffe , 't zij grein of faai, ook wel van laaken, welke laatfte in den rouw door meer gegoeden gebezigd werd. Ecl> ter waren zij onderfcheiden van deFaliSn, zoo als men kan opmaaken uit b r e d e r o's Spaanfchen Brabander. Sij weetje op een prick hoe veel volcks datter mee te groef gaet. Hoe veel rouwmantels , hoe veel konen, hoe veel huicken en hoe veel falten. Daar dezelve dus als een mantel gédraagen werd, tegen koude en regen, was het ook in gebruik, om onder dezelve ter kerk te gaan, het geen mooglijk wel bijzonder bij de ernftige plaats had, zoo als men uit het fpreekwoord zou kunnen opmaaken: Zij gaat met eene huik na de kerk, voor, zij is fchijnheilig, zij wil vroom fchijnen, even als het fpreekwoord, de Huik naar den wind hangen of zich naar de omftandigheden voegen, ook ontleend is, uit de gewoonte der vrouwen van dien tijd, om het opperhoedjen of kapjen naar den wind te draaien. Wij gelooven, niet zonder reden, dat deze dragt oor- fpronge-  < 403 > fprongelijk is van het ftijVe opperkleed, dat de vrouwenouwlings, bijzonder in zommige plaatfen van duitschIand droegen, hetgeen, naauw om den hals fluitende , het geheele lichaam tot anderen toe bedekte, zoo dat de armen zelfs niet zichtbaar waren, maar de vrouw volkomen de gedaante eener pijramide bad , even. als men nog hier en elders in de tekeningen en pi enten der Maria-beelden zien kan. De Heer le franco, vanberkheij haalt, uit winschooten eene plaats aan, volgens welke zulke, weke vóór hun huwlijk een kind hadden en deze om dit kind te echten, mede ten trouw moesten riemen, gewoon waren onder de Huik te trouwen, teneinde, uit fchaamte, zich en hun kind onder die Huik te verbergen, of ook wel, ten einde de bruid heure te vroege zwangerheid zoude kunnen bedekkenjwij gelooven, dat zulks wel eens plaats zal gehad hebben, dan, daar koetfen en fleedjens niet zoo algemeen waren , en men de. Huik als een regenmantel gebruikte, is het ook vrij zeker, dat daibruiden zeer dikwijls onder de Huik ter trouw gegaan zijn, en, bij den trouw gedeeltelijk hebben aan gehouden, het geen kon gefchieden, door hét kapjen van het hoofd te fchuiven en de Huik om de middel, even als een mantel toe te flaan en dus vast te houden. ■ Anders was het de gewoonte bij het inkomen in eenig huis bij het boven aanzijnde handvat de Huik af te tillen en op te hangen. ——■ Komt in moer, hangtje huijck op en zet jou manckje neer, zegt aaltje tegen trijn , in breder o's klucht van den Molenaar. Buiten dit foort van Huik had men dezelve met een Vierkant ftijf bordjen, dat, op het hoofd liggende, Dd 2 voor-  < 404 > voorwaards fmaller werd en tot op het voorhoofd toeliep, op zijde was hetzelve met omgeboogen randen. Aan dit ftijve bordjen, was, op de hoogte van het achterhoofd, de Huik met plooien vast gemaakt, en dit foort Slonshuik genaamd, kwam zeer nabij aan de nog ouderwetfcher, inwelke het gemelde ftijve bordjen geene opwippende randen had, nog zoo plat niet op het voorhoofd lag, maar even als eene fmalle vierkante luifel over de oogen, in eene afhellende houding, uitftak. — het laat zich moeilijk befchrijven; wij zullen 'er afbeeldingen van geeven. Ook had men 'er, vooral in 'sHertogenboszh, welke noch bordjen noch hoedjen noch iets van dien aard hadden, doch bij welken de Huik plat over het hoofd geflaagen was, zoo dat het de vertooning had, als van eene vrouw, welke de rok op het hoofd heeft. Weder anderen hadden het' hoedjen veel grooter, zoo, dat dezelve rondom ter zijden het hoofd in de gedaante van een dekfel uitftak. Deze dragt heeft lang aangehouden ja, tot aan onzen leeftijd, in fommige oorden onzes vaderlands; doch eindelijk zijn dezelve in onbruik geraakt en eene Dame , met eene Huik, zoude thans vrij wat opziens verwekken. MO.    < 4°5 > VI. MODE- NIEUWS. Uit Frankrijk. De zoogenaamde Couleurs Trancliantes zijn thans fterk in den fmaak bij zeer veele Dames: het rood en zwart bijeengevoegd , maaken door derzelver contrast, eene uitftekende vertooning , en om die reden vinden thans dezekoleuren een grooten opgang; ingevolgehiervan ziet men hier; in PI. XXVIIeene bonnet van zwart fluweel, omringd met eene Couronne. van donker roozenroode bloemen : een papilion van gaas met ronde plooien van onderen; vijf bloemen, even als in gedachte Couronne, vormen eene aigrette; wijders heeft zij een Toupet fendu; ïeer hoog getapeerd, laatende dus het oor bloot. De Chignon is breed en dik. Een gaazen doek omfluit den gehcelen hals; over den Dd 3 zeken  •€ 4o6 > zeiven is een bovendoek, zwm met donker roozenroode ftreepen. Een Pierrot van Linon met Nakara gegarneerd dus ook de rok. Schoenen en waaier meitNakara met een witten rand. (a) Daarbij ziet men ook bonnets van Linon, geborduurd mee hemelsb/aauwr, en met wit lint. Chignon, en Gerbe of m den fmaak eener korenfehoof aan een gebonden Hoogepofdoeken mede van Linon, geborduurd en Mar. guerttes Nakara en met groene blaadjens, zijnde agterwaards toegebonden. Pierrots mede van Linon, meteen hemels blaauw borduurfel, dus ook de rok. , De fchoenen Nakara. (b) Eenige draagen in piaats van een Bonnet, eea doek van Linon & laPaijfanne, in den fmaak eener bijkorf om het hoofd gewonden en voorwaards, een weinig op zijde geknoopt. De Chignon is bij dezen zeer kort; het kap. fel beftaat wijders uit twee rijën losfe, van een gefchei- den CO Bonnet t fond de velours noir, ceint d'une couronne de fleurs d'un rofe foncé ; un papillon de gaze a p|„ ronds an deslous; cinq fleurs, pareilies a la couronne, formant une aigrette; toupet fendu; tapé trés haut, laisfant 1'oreille a découverrchignon large , opsis & I'ort. " Fichu de gaze, qui enfevclir le col & une partie de la flauwpar desfus , un chall noir, rayé de rofe foncé. ' Pierrot de linon, garni de nakara. Jure pareille. Souliers & évantail nai;ara, effilé blanc. C*) «onnet de linon en bleu ciel ; rubans blancs. Toupet fendu , tapé trés haut. Chignon en gerbe, oreille découverte. Fichu bouiTant de linon, brodé en nrarguerites nakara a feuif-s vertes & üé par derrière. Pierrot de linon, garni d'une broderie bleu de ciel. Jupe pareille. Souliers nakara.  < 4°7 > den Boucles; de ooren draagen ronde goude knoppen. Een pofdoek van Linon, waarvan de einden geheel, zoo wel voor als agterwaards, bedekt zijn door een Corchet van puce - koleurig Petit -Jatin, zeer fterk afgerond. De Piece wit, verfierd met een gouden Medaillon; de mouwen zijn van Linon, plat gezoomd. De rok is mede van Linon, de fchoenei» Puce (c) Weder anderen Bonnets van roozenroode taf, aan welker Bafts groote ronde poffen , met fmal puce-lind tusfehen deze poffen in gebonden; Biais van puce taf, ter weder zijde met kleine rond geplooide kant: ftrikken van wit lint; twee witte groote pluimen; de frifuur beftaande uit Boucles tombantes, wijders eene groote omgeflaagen Chignon. Eene Cravatte van Linon , onder de kin met een hemelsblaauw lint toegeftrikt, bedekt den bals eeniger fchoonen : waarbij eene robe en Chemife van Linon , van een nieuwen fmaak; opwaards om denhals fluitende , lopende over den boezem en agterwaards met plooien, fluitende dezelve om de middel door eeneCeinture d l'Antique, zijnde zeer breed, van witte taf, met kleine, hemels blaauwe Desfms. Deze Ceinture is niet geftrikt noch gegespt, maar alleen door haaken bevestigd, welke (O Fichu de linon a la payfanne. Chignon court; deux rangs de boucles détachées. Boucles d'oreille d'or. Fichu de linon boufFant, dontles bouts, par-derrière, &pardevant, font enfevelis dans un corfet de petit fatin puce, très-échancré. Pièce blanche; médailion d'or; manches de linon , a ourlet plat. Jupe de linon. Souliers puce. Dd 4  KT 408 > welke niet zichtbaar zijn en dus vc*mt deze „ieuwfoorfge bandeher een breeden Cirkel of riem; ter ha, °r wege den opper-arm. zijn demouwen, welke mede eenig. fims ruimzyn, met toegehaakte hemels-blaauwe linten omgeeven. ~ De fchoenen puce-koleur. (d) W Bonnet de taffetas rofe,dont les gros Xronds de la b fe font hé. par de petns rubans puce; Biais de taffetaspuc b anc f UÊUX PntS M]e » ™*» ruba, b anc; follette, blanche». Frifure en boucles tomb.nte,; Chignon retrousfé en desfus. Cravatte de linon, liée par un ruban bieu-de-ciel. Robe en chemife de linon, & d'une formc nouvelle. Ceinture a Vamique, „ès-Iarge, de taffetas blanc, ornée de pents desfins blei,, ciel. Cette ceinture est fans nteud; elle en f.molement attachée avec des agraffes qui ne paroisfent point; «nfin elle repréfente un large cjcJe. Le* manches font liée par des rubans bleu ciel agraffés^ Souliers puce. MEN-  € 4°9 > MENGELWERK. u ANECnOTE. H , ■ i ii ' m Eenigen tijd geleeden las ik de volgende fchrikkelijke Anecdote , de menschlievenheid doet ons hoopen , dat dezelve onwaar moge zijn: Eene aanzienlijke Dame reedt, op eene reize, door een woud; zij hoort eene bitterlijk klagende ftemme Door heuren bedienden vergezeld, zoekt zij de plaats, van waar deze ftemme kwam. Zij ziet een reeds bejaard man bezig, met een graf te graaven; nevens hem zat, op een afgehouwen ftam , een eerwaardige grijsaard, welke weende en de handen wrong. De Dame onderzocht de oorzaak. — Hij is mijn vader, zeidde de arbeidende man. Ik ben arm en heb naauwlijks voor mij zeiven het brood. Hij leeft mij te lang, ik ben niet in ftaat , om hem langer voor niet de kost te geeven. Hier wil ik hem begraaven. De Dame ftelde hem de gruwzaam, heid zijner handelwijze voor en bad voor den ouden. Dd s Aller  ♦C 410 > Alles vergeefsch ; onafgebrooken groef hij bet graf Daar , zeidde de Dame, neem dit geld, z;e var, uw voorneemen af, tegen dien tijd, waarin het geld op zal zijn, zult gij meer erlangen. Nu, dan kan bij voor deze keer blijven, antwoordde dc boer, maar gij moet dan ook uw woord houden ; want indien het geld verteerd is , en de oude nog leeft, zoo begraaf ik hem evenwel. De gefchiedenis moge verdicht zijn, zeker is het echter, dat verfcheiden kinderen niet zelden hongerig naar den dood hunner ouders haaken en hun niet. zelden doen gevoelen, dat dezelve hun ten last zijn. G-fi,  < 4" > GEZANG der BERGSCHOTTEN. Welk eene ftemme treft mijn oor, als het gefuifd der koekjens door het riet; wie zit gindscb, eenzaam aaft den voordfnellenden ftroom, waar over de pijnboomen Zieh buigen; de wind des naehts fpeelt luchtig door z.jne lokken - de maan fchijnt op hein neder; - Hij feen jaager van het gebergte, een naneef des volks van selm a, hoor, hoe treurig hij zingt: , Heilige vernietiging omgeeve mij ; weedom omringe mij; vliet, 6 mijne eenzaame traanen. o! dat ik niet in vroege tijden gebooren wierd, toen pin gal heerschte , toen cona's lieflijke ftemme klonk; elke da- ging toen, zwanger van daaden, den zoonen der helden voorbij, eiken dag wies aan ieder takjen een hoofd-omfchaduwende eikenkrans en de barden bezongen no" de roemrijke daaden der gefneuvelden voor het vaderland; - heilige liederen geleidden hunnen opvaard m de  < 412 > de wolken. De graauwe fteen, .net mosch bedekt het kenmerk van der helden gtaf, werdt toen bezocht'door de maagden met traanen en liederen. — ó, Dat ik na dien tijd gebooren werd!" „ Ach.' vergeefsch blinkt mijn zwaard; vergeefsch is mijn arm zoo kragtig, vergeefsch mijn heldenmoed , waardoor mijne boezem zwelt; de tijden der magtigen zijn voorbij. Verberg u in donkere wolken, ó wandelende maan, gij verlicht de Hagen van fingal niet meer. Zink in het onftuimig nat, ó fter des avonds, uwe fidderende ftraal werptgeen glans meer op o s s i a n g harp. Rust in uwe wouden, vlugtige herten, de maagden vervolgen u niet meer met den moed der mannen!'" „ Schuim verwoeder, ó ftroom! op uw rotfig bed. 6 Nachtwind, doe de eiken toppen geweldiger fchuddènen u , verafgeleegen holen - u rollen mijne klagte.1 toe!" e 2 n  < 413 > 3- EEN ECHT MACASSARS L I E D. (*) Eene moeder fleepte haare eenige dochter naar het ftrand om dezelve aan de blanke mannen te verkoopen. . „ ó Moeder,uwe borst heeft mij gédraagen; ik was de eerfle vrugt uwer liefde; wat heb ik misdreeven, dat ik de flavernij verdiene? Ik verligtteuwen ouderdom; voor u bouwde ik den akker; voor u plukte ik bloemen; voor U beoorloogde ik de visfchen in den vloed. Ik befchermde u tegen de koude; wanneer het heet was, droeg ik u in de fchaduw van welriekende bloemen; ik waakte , wanneer gij fluimerdet en verjoeg van u gelaat den ftekel der infekteu." „ ó Moeder! watzal 'er van mij worden, wanneer gij mij niet meer hebt? het geld, 't geen gij verkrijgt, zal u geene '(.*) Naar den Ridder du parnij, die aldaar lang bleef, en [set uit het oorfpronglijk in het Fransch vertaald heeft.  < 414 > u geene andere dochter geeven; in ellende zult gij omkomen en mijne bitterde kommer zal zijn, u niet te kunnen bijftaan. ó Moeder! verkoop uwe eenigfte dochter niet!" Vergeefsch was haare fmeeking ! zij werd verkocht, met ketenen belaaden , op het fchip gevoerd , en zij verliet voor eeuwig haar geliefd en dierbaar vaderland. JU-  < 415 > 4- J U P IJ N. » ■a g Japijn, die fnoeperige heer, Schoon hij bij Juno ruim zijn' minnedorst kon lesfen , En zich omringd zag door een bende minnaresfen, Beloerde altijd der maagden eer. Europa deed hem eens het bloed in de adren kooken; Een meisjen, fchoon gelijk de min: Om haar te ftreelen naar zijn zin, v Had'hij zich nu in dit, dan dat gewaad geftoken, Dan was hij God — den mensch — dan dier — Als God deed hij zich vruchtloos hooren 1— De Mensch kon 't meisien niet bekooren ; Nogthans — hij kreeg zijn wensch — 't klinkt zeker vreemd in de ooren —• 4 Vrouwen ! welk eene eer voor uwen fmaak ! — als Stier \ D E  < 416" > 5- DE FR AA IJ E VOORKEUR, '« ■ 11, in ii) ■ na, Lizette mint, en wie? — hem, die haar bragt in 't leven ? —. Gansch niet. —Haar vrienden?—Neen, zij lastertzeoveral, Haar man? — Heur koelheid brouwt zijn' val — Haar minnaar? —'k zag haar nooit hem blijk van liefde geeven ■— Uw wonderfprcuk verbaast me;ik heb u toch doorgrond: Niets ftaat haar aan , zij mint — maar niet metal — Alweder Hebt gij het niet geraên : 't hart van Lizette is teder. —. Voor haare kinderen? — Neen. — Voor wie dan ? — (voor haar hond. R E.  < 417 > REGISTER V A If WOORDEN en ZAAKEN, IN DE BESCHKIJVING DER VADERLANDSCHE DRAGTEN IN HET EERSTE EN TWEEDE DEEL. VOORKOMENDE. ■C=rw-—-rrr ' A. Acottoen of Wambais. . II. Bladz. 58 « B. Baard - (onderfcheiden) inode's. . . U. 377 Bagge. . ... 340 Beffen. . . . II. 272 Beuken. 3S Blanket - blaauw. . ... 211 Blanketfel der Dames. . -344 Bodde. .... II. 24 Bonctten roer Dames. . • . 34* Ke Boog-  < 4i8 > Boogjen. . . . II. Bladz. |i5 Borst, (onderfcheiden foort van) . II. 116 kaffe. ... . II. 115 Bouwen. .... 212 —■ (opgefronsde.) . . II. 217 Brafeletten. . , 212 Broeken, (onderfcheiden foorten van Mans-) 413 (flodder-) . . . 406 C. Sarteeck. .... 342 D. Dames, (pracht der) . . . 410 Dasfen. . . '. . .II. 272 F. Ferdegalijn. , . . . . 215 Fraezen. ..... 342 H. Hair, onderfcheiden mode's. . . u, 377 (blond) in de mode. . . 344 (geringd) ; 345 " (valsch) bij de dames gedragen. . 21a Hesfen. . . . . . II. 25 Hoozen. ...... 143 Hoozenbanden. . ... 95 Ho».  < 419 > Hoeden voor Dames. ". .. Bladz. 342 ■ ■. der Heeren. . . • 412 Hoeprok, (ronde) . . • • 211 Huik. ... AO$ Huitjen. . • .' • • H. 24-161* J- Jakjen, (kaffe of. armozijn.) . . 211 K. Kaffa-ftof, wat is. . ... 211 blijken. . . . * • "4 . fenten. .... Kaper. ..... 283 Kapfels der Dames. . . • 209 Karteek. . . . • 4°7 Kasfekien. . . . . . 283 Klederen, doorgefneeden. . . II. 99 Kletjen. * . . . . II. 25 Koskijntjen. . . . . II. 25 Kousfen van poncon - koleur. . . 95 ■ incarnaate. . . . «95 . — — met klinkers van zes koorden. 93 Kraagen. (onderfcheiden) . II. 217 II. 270 Kartelkraag. .... II. 217 Kraagen. ('liggende.) ... 94 (neerleide.) . • • ff. 219 1 (opftaande) der Dames. . . 210 — 1 1 (fchuinfche rimpel-) . . 210 Kuif of kap. . . . • . II. ns Ee 2 Lub*  < 420 > L. Lubbckens op zijn brabands. . Bladz. 212 M. Mantels. ..... 05 Morisken. . . . . IL 99 Mouwen, bij de Dames onderfcheiden gédraagen- 212 —— (hangende.) ... II. 99 ' (krans.) . .283 Muilen. . . . . jj. 25 O. Oorijzer. 2S2 P. Planchetten. .... 342 Poignetjes. . . . . . 212 Pol zSl Poudre de cijpres. . , 2Qg R. Rabatten. .... 340 Rok, (behagele) . ; . II. 217 Rokke-liif. * • • • 35 Rokken der Dames. . . . 2Ij Roxken, (ruiter-) . . . II. 98 Rowaans-koJeur. . . . . 213 Schab»  < 42i > s. Schabbe. .... Bladz. 36 Scheldeldoek. • . . II. 25 Schoe en , van zwart of bruin fpaansch leder doorgefneden. . . . . ofl Schorldoek. ..... 143 Schort. ..... 143 Schortel. ..... 283 Schortelkleed. .... II. 217 Schotte. . . . . II. 25 Siferund. ..... 349 Slingerpompen. . . . , 413 Snoer, (In het wit) ... II. 27 Sondoek. . . IL 24 Stamraet, (ïncarnaat) . . . II. 9$ Streenmuts. • • » . . 143 Strokap. ..... 143 T. Tobijn. ..... 412 Tuit II. 115 V. Velours 343 Verdegale. ..... 216 Voorpanddoek. . . • . IL «4 Voorvlegter. . . , . II. 24 Vüter. . , . . . II. 24 Ee 3 Waai,  < 4-22 > w. Waaier van vederen. . ■ . • . 343 Wagt. . . . • v • 283 Wambais, (loshangend..) . . II. 114 ■ mouwtjens. . . , . 94 ■ (fchijtfatijne.) ... 94 Wenke. . . . . . II. 25 Wrong om de heupen der Dames. . . 211 Z. Zoetermeers grofgrein. ... 213 IN,  I N H O U D VAN HET TWEEDE DEEL, VAN HET KABINET VAN MODE en SMAAK. L GEBRUIKEN, VERMAAKEN, ENZ. VAN ANDERE NATICN. Bericht wegens Celebes en het koningrijk Macasfar. . . . Bladz. i Gefchiedenis der uiterlijke zeden. . . 13 »wj — ■ V» —— ifte vervolg. 193 —-—•—. ■ —« ' ■ ■ 2de vervolg. 319 — ■ ■—— —— 3de vervolg, 389 * Over  n INHOUD. Over Rusland. . . . Bladz. 65 ■- 1—1—*—> eerfte vervolg. . . I2g *•■** 1 1— tweede vervolg. . . 207 * ■—■—■— derde vervolg. . . 2^g *—*—' vierde vervolg. . . 329 ■—■ ■——— vijfde vervolg. . . 389 Over het blij en kluchtfpel. Schouwfpeien der Italiaanen. ... 83 Balletten uit de XVII eeuw. . . j»s Naricht der Regata, te Venetiën, . 241 Schouwfpeien der fpanjaarden. . . 260 Zeden der Moriakken. . . . ^og Over de Luxe en Mode's in Polen. . 369 Over de bair-en baard-mode's. . . 377 Huisraad der Da11.es in de XV eeuw. .. 3g^ I L OUDE EN HïDSNDiACSCHl VADERLAND» S C II E DRAGTEN. Uittrekfel uit het journal von und fur deutschland; eene bijdrage tot de oude kleder • dragten* • • • Bladz. ai Eene Hinlooper vrüster en bijzonderheden, de Hinloopers betreffende. . , 2^ Eene aanzienlijke kleding van de zeventiende eeuw. . pS Eene Hinlooper vrouw. . . . , j*.* Een mans en vrouwe kleding uit de XVII eeuw. 214 Over de kraagen, beffen en dasfen. . . 2fj9 Over de Huik. .. ,. , MO-  INHOUD. 111. MODE-NIEUWS. Uit Frankrijk', (Junij.) . . . Bladz. 30 Bonnet & l'Americaint. . . . —■ ■Chapeau a la Juisfe. ... 31 102 Uit Engeland. .... 32 Opflagen a la mariniere. • • • 33 Gilets a le Prince of Wales. . 33 Kledingen op den verjaardag des Koning. . 34. Lïverijën in Engeland. . . . 3S Uit duitschland. ..... —- —- Berlin. Para/els-mbri. . . .38 —■ Frankfort!:. . , . . _ Uil Frankrijk, (Julij.) . . , 101 Mi.de è la contre ■ Revolution. . . . -t. Frifure a la Louis XIV. . . . . — — ——- (JutijO . . . is* Chapeau a la bel air. , . . 158 Uniform der nationaal garde. * . rs9 Uit Engeland. .... 159 Uit Frankrijk, (Augustus en September J . 220 Coëffure a la Jaint Louis. . . . 222 Chapeau espagnol. . . . 223 —*—— a la Hollandaife. . , . 224 Uit duitschland. ... — — Hamburg. . . , , 225 — Carlftad. „ . . 225 *— Gotha. --• Frankrijk (Oiïober.) . . . 275 Ruches, nieuw foort van Bonnets. . , 275 • 33S * 2 FrU  m INHOUD. Frifure en Marons. .■ . Bladz. 278 Adonico - Herculo - oratie. . . .279 Over de kinder kleding. . . . 280 Uit Frankrijk, (November.) . . . 336 Twee loorten van Ruches. , , . — Chapeau a la triomphe. . » . 337 Coëffure a la Reine. . . . 33S Frankrijk, (December). . . 405 I V. TOONEF.L NIEUWS. Vertoonde ftukken in Junij op den Amfteldamfchen Franfchen Schouwburg. . Bladz. 40 — — Hoogduitfchen Schouwburg. . . 41 In 's Hage, in Mei. . . . —- Te Leijden, in Junij. ... 43 In Parijs. ..... 44 In Duitschland, Berlin, Casfel en Hamburg. 45 Bijzonderheid bij het vertoonen van Raijnald. of het Kind der Liefde en Natuur, te Regensburg. -— In London, Mei en Junij. . . —. Heu en Crij, eene nieuwe Farce. . —. Toeftand des Tooneels in Zweden. . 103 Vertoonde Stukken, in Julij op den Franfchen Schouwburg. . . .111 Iets wegens de Opera te Berlin. . 161 Vertoonde Stukken, in Julij op het Amfteldamsch Hoogduitsch Tooneei. . . j^g Op het Amfteldamsch Fransch Tooneei, in Aug. 169 Op het Nederduitsch Tooneei,.in Sept. . Op het Fransch Tooneei in 's Hage, in Junij. 170 Ver-  I N h* O Ü D. Op het Rotterdauisch Tooneei, in Aug. Bladz. 17* Garrik. 228 Vertoonde Stukken op het Amfteldamsch Fransch Tooneei, in Aug. . . .235 Op het Nederduitsch Tooneei, in Sept. en 0&. 236 Op het Rotterdamsch Tooneei, in Sept. . 237 Tooneei-bijzonderheden uit Engeland. . 284. Vertoonde Stukken in Parijs. • . .285 Op onderfcheiden Plaatfen van Duitschland. . —> Vertoonde Stukken op het Amfteldamsch Nederduitsch Tooneei in Oüober. . . 287 Op het Tooneei in 's Hage. . . —■ Eene nieuwe Pantomime op covent - garden Theater 340 V. B IJ ZONDERHEDEN. Wegens Lord Littelton. . . Bladz. 113 Zonderlinge vrijerij in een Kerk. . . -~* Anecdote wegens een reizend Tooneelfpeler. . 114 Bijzonder verhoor van een boer. . 173 Twee Theater Anecdoten. . 175 't Vermoogen der Paruik. . • 238 Anecdote wegens Mll. d'Orleans. . — Anecdote wegens Corelli. . .' . 34$ De derwisch te Bagdad. . • . . 347 Een Hoveling veroordeeld en vrij gefprooken. —• Tooneei-anecdote. . . . 348 MENGELWERK. Pijramus en Thisbe. . . Bladz. 49 Ter verjaaring van Chloë. . . 57 Op  INHOUD. Op een donkeren dag. . . BIadz ^ —- een afgefchreeven vaerj'en. . , 6^ Hero en Leander, Meiodrama. . Aan een vogeltjen. • • 124 Eene arabifche anecdote. . , 12ö Schets van een deugdzaam man. . . I7? De vergenoegde Jongeling fabel. . . ^0 Mijne wenfchen. . rg Naar 't hoogduitsch uit het land. . . jgg Naar 't hoogduitsch van * * *. . jgg Naar 't hoogduitsch. ... 190 De kunst door liefde bekroond. . , I9r Op war d binglij. . ( jpS Charlotte '232 Henrii 242 Naar 't Engelsch. . . m 2^ De Romeinfche Maagdenroof. . 240 De fchoone Prinfes, Vertelling. . t „8g Aan eene Juffer. . t # Edgar en emma, Duodrama. .' ( 34jj ~ Bellamij. . . . * 3 XVIII. eene Dame, met eene paarfche kleding en geele halsdoek. (*) — — 102 — xix. . . . _ I54 ■ XX. .. . . , I(5l* ——- XXI. . . . 214 1—1 XXII. • 9 ' 222 ■ XXIII. . . 269 — XXIV. . . . — 275 — xxv. . . _336 — XXVI. . . . —4oi • XXVII. . . —405 Het muziekplaatjen tegen over . . 333 De Bladz. 161* moet op de aangeweezen plaats inge. plakt worden. ER. (*) Dooi abuis, zijn deze twee Plaaten egaal genommerd.  ERRATA. Bladz. 3r ftaat Plaat XIII. lees XV, —- 38r ■ < 16 lees XV. ' 36 < XVIII — XVII.