1160 E 55   MEMORIE» behelzende de GRONDEN, KERKGENOOTSCHAP HERVORMDEN meent te hebben, om te vorderen, dat zij in de bezitting gelaten worde van allés, wat tot instandhouding van haare GODSDIENSTIGE SAMENKOMST noodig is, en waarvan zij de geruste possessie, tot hier toe, ongestoord genoo- ten heeft; dienende tot adstructie van db onderscheidene REQÜESTEN, Die over deeze materie, van tijd tot tijd, en nu bijzonder door onderfcheidene Kerk lij ke C'ommis fi en, zoo van de Nederduitfche ah de TValfche Gemeente, bij het Wetgeevend Lig. haam ingeleverd, en door die Vergadering, in handen van eene Commisfie gejield zijn, om te dienen van conjideratien en advies ; zijnde deeze MÈMORIE aan de leden van die commissie op gedraagen, door T. H. Te AMSTELDAM, bij W. BRAVE, Boekverkoop^ op den Zeedijk, bij de Kolkfluis. M O C C C.  Bij de telling des Volks is bevonden, Ao. 1795, dat in deeze Republiek toen geweest zijn 1,795,192 Zielen. Bij eene nadere telling van de Gereformeerden, Ao, 1796 en 1797, heeft men bevonden, dat tot dat Kerk genootfchap behooren 1,148,346 Zielen. Dit getal zoude grooter zijn, indien de telling in Zeeland en Groningen volledig vólbragt, of ten minjien opgegeven ware: dit getal nu van het voorgaande afgetrokken wordende, zoo rest eer en maar, als tot andere Godsdienften behoorende, 646,846 Zielen, En dus bedraagt het getal der Gereformeerden . . . 501,500 Zielen meerder dan alle de andere Godsdïenjiige Kerkgenootfchappen famen uitmaaken.  O PD RAGT AAN D K REPRESENTANTEN B. J. STEIN - PAJR.VË» F.N DE VERDERE LEDEN der COMMISSIE, tn welker handen, bij Eejluit van het Wetgeevend Lighaam, gefield zijn, de onderfcheidene Adres/en» 'door de Gecommitteerden van het Kerkgenootfchap der Hervormden, zoo der Nederduitfche Gemeenten in verfcheidene der voormaalige Gewesten van ons Vaderland; ALS OOK ï)oor de Commlsfie van alle de Walfche Kerkge* nootfihappen deezer Republiek, van tijd tot tijd aan het wetgeevend lighaam GEPRESENTEERD, Om te dienen van confideratien en adviesi BURGERS R3PR/ESESJTANTEN! J3aar het Vertegenwoordigend Ligbaatn van deeze Bataaffche Republiek, bii onderfcheidene Decreeten van hunne Vergadering, Ulieden benoemd heeft, ter beoordeelinge van de verfchilkndeAdresfen a «Me  C 2 > die door de Commisfien der Nederduitfche étj W.lfche Gemeenten van het Hervormd Kevkgenootfchhp in ons Vaderland, van tijd tot tijd, ge» prasfenteerd zijn, en om op dezelven uwe confideratien én advies bij het Vertegenwoordigend Lighaam inteleveren, omaie het zelve, indien het de goedkeuring van die Vergadering mogt wegdraagen, te doen ftrekken tot een richtfnoer der discusfien over dat gewigtig ftuk, het weïk of het behoud, of de geheele vernietiging van den Hervormden Godsdienst in Nederland ten gevolge hebben moet. Daar dan de oogen van alle die in deeze Repub'iek verkeeren, inzonderheid van die geenen die eenig belang in den Godsdienst ftellen, op uwe Commisfie, en derzelver gewigtige deliberatien en het uit te brengene Rapport op deeze Adresfen geflagen zijn, zoo vertrouwe, dat Gijlieden het den Steller van deeze Memorie niet ten kwaade duiden zult, dat hij de vrijheid gebruikt, dezelve U aantebieden, en aan Uiierten optedraagen met een eerbiedig verzoek, dat Gijlieden bij uwe gewigtige deliberatien over dat gewigtig Stuk eenige oogenblikken zult gelieven aftezonderen, om deszelfs inhoud te overweegen, of het een middel mogte bevonden worden , om dreigende gevaaren van verval van den Godsdienst , met de daarrrede gepaard gaande zedeloosheid afteweeren , en ons te handhaven bij de geruste posfesfie van alles wat wij tit hier toe genoten hebben , en tot inftandhouding van de i rl-rvormden Godsdienst in Ne« «Ierland no idzaakelijk vereischt wordt,. Deere Memorie, Burgers Reprsfentanten! is in den  C 3 ) den jaare 1797 reeds opgefteld, kort na het verwerpen van het eerfte Plan van Coniïitutie, door of van wege eene Commisfie , die bij eene Sy« nodus van eene der voormaalige Gewesten van deeze Republiek, zoo wel als door genoegzaam alle de Kerkenraaden der Gemeenten, tot die Sy« nodus behoorende, aangefteld, en reeds federt de maand Mei 1796 in werkinge geweest is, om te ftrekken tot een' grondüag der Adresfen, die ten dien tijde door de Gemeenten aan de tweede Nationaal* Vergadering Honden geprafenteerd te worden; op dat men met weinige woorden daar bij eerbiedig voordraage, dat de inhoud van die Memorie mogte in gunftige overweeginge genomen worden bij de Leden , die benoemd werden, om een nieuw Plan van Conftituue aan de tweede Nationaale Vergadering te fuppediteereii. Dan, dit Plan is geheel verijdeld, nadien men in het voormalig Gelderland, en verfcheidene Steden van het voormalig Zuid- en Noord-holland, deeze Kerkliike Commisfie is vooruitgelopen , -zonder voorafgaande communicatie van die voorneemens, aan die Commibfie, die tot een centrum van correspondentie benoemd en aangefteld was, op dat men conjunAim in deezen handelen, en eene zaak van dat gewigt ook gelijklijk, met dezelfde kracht van bewijzen , voordraagen en aandringen zoude; naa welken tijd, bijzonder toen men hoorde , dat alle de toen ingeleverde Adresfen ongelezen door de Commisfie, tot het ontwerpen van een Plan van Confiitutie benoemd, in wier handen dezelven door de tweede Nationaale Vergadering A s zij»  C 4 ) ai/u gefield geworden, in een kist geworpen zijn* ronder op dezelven eenige attentie te vestigen, deeze Memorie ftil is blijven liggen , en men van het "oorneemen, om dezelve publiek te maaken , geheel heeft afgezien, fchoon deeze en geene dezelve leezende, oordeelden , dat het te wenfchen ware, dat dezelve meer algemeen gelezen, en de Stukken , daar in gededuceerd, ter kennisfe van eenen ieder konden gebragt worden, die belang (telt in de handhaving van den Vaderlandfcben of Nationaaien Godsdienst in Nederland; doch daar de tegenwoordig in werking zijnde Commisfien, ter handhavinge van de belangen van den Nationaalen Godsdienst, door bondige Adresfen beweeren het recht, dat de Hervormden meenen te hebben op de Geestlijke Goederen en Fondien , tot infiandhouding van hunnen Godsdienst gefcbikt, en waarvan zij tot hier toe de geruste posfesfie gehad ^ en de revenuen getrokken hebben, ja, waar vanveelligtde Ontvangers en Rentmeesters , die deeze Geestlijke Goederen adminiltreeren, nog meerder voldoende bewijzen uit de papieren en archiven, onder dezelve berustende, des gerequireerd , zouden kunnen produceeren; welke Adresfen, zoo wel als het iiequest der Commisfie van de Walfche Kerlcger.ootfchappen, verzoekende prolongatie van den geftelden tijd van drie jaaren, tot dat er eene nadure herziening van de Acte van Staatsregeling zal plaats hebben, in Ulieder handen, bij onderfcheidene Decreeten vari het Wetgeevend Lighaam, gefield zijn, ten fine van Confideratien en Advies, 200 heeft dit aanleiding gegeven, om deeze Memo»  C s ) raorie door den druk nu gemeen te maaken, en aan Ulieden optedraagen, waarroe men te meer bewogen is, nu eenige Ingezetenen van deeze Republiek, in een Request, ten behoeve der Roomschgezinden, in de maand Julïj deezes jaarsi, hebben kunnen goedvinden, door miferabele fcfiitïfche argumenten, en verdraajingen van het Romeinfche Recht, te beweeren, dat de Geestlijke Goederen zijn re's nullius; dan, daar men zig met reden verwonderen moet in zekere Aanmerkingen op dat Request, door L. P., te Amfteldam gedrukt en uitgegeven, bladz. a. te kezen, dat dat miiera. bel Stuk in ?s Haage verbazend opzien gebaard, en grooten bijval gevonden heeft, zoo mag men met reden vertrouwen , dat deeze Aanmerkingen voldoende in ftaat zullen zijn, om eenen ieder, en dus ook Ulieden te overtuigen, dat dit Request daarin bondig ontzenuwd, de kwaade trouw van deszelfs Steller verraadt, en de goede zaak van het Hervormd Christendom, in plaats van dezelve tegsn te werken, zeer bevorderen moet; gelijk ook uit deeze Memorie duidelijk eenen onbevooroordeelden blij. ken kan, dat de Geestlijke Goederen en Fondfea waaruit de Leeraars der Hervormden betaald , en die tot inflandhouding van den Godsdienst gebruikt worden , geenfins zijn res nullius, maar res Deo facra. of facrata, die het lot der Kerken, -vaar aan zij gefchonken waren , volgden ; en hebben de Roomfche Vorften mecrmaa'en, voor twee Eeuwen en bijzonder ook bij het ig Art. van het Beftand A?. 1608, aangedrongen op het bewaaren van de Geestlijke Goederen in Nederland, zoo blijkt A 3 . daar-  ( « ) daaruit ten duidelijkfte, hoe die Roomfche ¥oï° ften, in dien tijd dezelve geenzins befchouwd hebben als res nullius, zoo als de Steller van het bewuste Request dezelve nu, ter onderdrukkinge der Hervormden, in hunne Godsdienftige belangen, wil doen voorkomen. Niet minder zijn ook de vor* deringen, in dit Request lijnrecht■ ftrijdig met onderfcheidene Artykelen van den Munfterfchen Vre= de, op welk Traclaat de Steller zig echter beroepen durft, fn weik Traclaat niet vernietigd of herroepen zijnde, zoo moet dan ook de inhoud der Artykelen van dat Traclaat nog tot op den huidigen dag gerekend worden dezelfde waarde behouden te hebben, als ten tijde toen dat Traclaat gefloten en getekend werd ; ja hoe vreemd moet het luU den,, dat men zelfs van onzen kant, nu, tan believen van de Roomschgezinden , fhijdig handelen zoude, met de uitdrukkelijke last en het 27 Artykel der Iuftruclie, die aan onze Extraordinaire Ambasfadeurs, en Plenipotentiarisfen tot de Munfterfche Vredehandeling is medegegeven. Doch daar men veronderllellen moet, dat deeze zaaken Ulieden ten vollen bekend zijn, is het geheel onnoodig , hier meerder bytevoegen , als al» jeenlijk deezen wensch, dat Gijlieden van de rechtvaardigheid en billijkheid van den inhoud der ingeleverde Adresfen , die in handen van uwe Commisfie ter beoordeeling gefield zijn, zodanig overtuigd moogt zijn , dat Gijlieden U in gemoede verpligt vindt, daarop een favorabel en voor het Genootfchap der Hervormden gerustfiellend Advies bij het Wetgeevend Lighaam inteleeverent Op dat  ( 7 ) dat door deeze uwe pogingen de meer en meer toeneemende zedeloosheid moge geweerd worden , waar voor de Gecommitteerden van de Walfche Kerkgenootfchappe n, in een contrarie geval, volgends de gronden van hun Request , met reden vreezen, als dezelve bladz. 6 en 7 doen opmerken, ,, dat geen Land of Volk op den duur zonder ze3, delijkheid belhan kan; dat alle Wetten zonder ,, zeden nutloos z\y\ en van geene kiacht, ja „ zelfs de Overheid niet minder dan het Volk, „ door den alles omverre werpenden ftroom van zede» a, loosheid weggefleept wordt; dat ondertusfchen t% geene zedelijkheid onder eene Natie kan hefbar,, veel min verfterkt, uitgebreid, en voordgeplant kan „ worden, zonder openlijke leer en prediking van „ derzelver gronden ; dat die prediking van deugd en derzelver grondbeginfe'.en, eender eerde onder„ werpen is voor den zorg van het publiek Beduur; ja dat gezuiverde denkbeelden van dat, Opper- wezen , die de Hoogfle Wetgeever en de oor» ,, fprong van alle orde is, en van den dienst, aan „ Hem verfchuldigd , meer dan dsn dwang der „ Wetten, en het ftraffen der misdaaden, v.-.or,, naamlijk, ja misfchien bijna alleen, de miVde'en ,, zijn , waardoor misdaaden kunnen voorgeko- men worden; zoo als het voorbeeld van alle be„ fchaafde Volken, waar zeden geëerbiedigd u ir- den, en zedeloosheid tot verfoejinge is, ten aK „ len tijde geleerd heeft, dat geene burg-erlijfce ,, Maatfchappij immer zonder Godsdienst beftaan heeft of beftaan kan, nadien dit de Ètèmgfte ^, grondzuil is, waarop de Burger-Maatfehappij A 4 J3 vei-  C * ) 93 veilig rusten kan." Ja, deeze Godsdienst, die ëenige Grondzuil van de Burgerlijke Maatfchappij, die Leer en prediking van Deugd, en derzelver „grondbeginselen kan niet behoorelijk befchermd, en door politiek beduur gehandhaafd worden, zonder bezoldinge van de--ze!fs Leeraaten, en het geen verder tot ^iJttandhöudinge van dezelve noodzaaklijk is, zoo als d: droevige, ouderviniing aan onze Geloofsgenooten in den Pais, in het laatst var de voorgaai;de, en het begin vaa deeze Eeuw, volgends het daarvan aangetekende in deeze Memorie, ten duidelijkften bevestigd heeft, s° ) Op dat Gijlieden door zoo een favorab:l Advies, eu het Wetgeevend Lighaam door een Befluit, conform hetzelve, te neemen, zouden toonen i*.t„fiemmen met het nadrukkelijk gezegde van den Burger Reprjefentant % Lublink de Jonge, voorkomende in het eerde Rapport over het Armbeftuur, bladz 13, daar dezelve zegt: „ Hoe wel is er niet aan gelegen, hoe „ zeer' is het niet onze pligt , onze Medcburgeren fma»k te doen krijgen in de tegenwoordige 99 oide van zaakeul of zouden wij niet ailes moe.a, ten toebrengen, om hen de Gonftitntie met hart» „ lijkheid te doen amplecïeere 1 ? Want gelijk de s, Addresfanten er. ens te recht aanmerken ," „„ hef ,t „ gaat toch zr>o met ons Menfchen, een enkej „ nadeel, welks treffen men gevoelt, of waar3, „ jver men ^ra nftoorig wordt , hoe ligt weitr. 9, bet haat en at keer', tegen al het overige daar», 3» aan v. rbon ene goed , het geen men als dan 33 ,, gezb d is over het hoofd te zien,, ja waarop e, „ men ais dan verkiest de aandacht nimmer be» s» j, hoor.  C 9 ) « hoorlijk te vestigen."" „Wij hooren hierdai „ g°lijks den wensch uitboezemen, dat toch alle n waare Vaderlanders zig als ééne bende rondom ,, de Staatsregeling mogen fchaaren; laat ons alles in het werk fteHen, om dien Pafriottifcheft wensch te realifeeren," Kunnen nu , Burgera Reprtefen tanten! deeze gezegden van uwen MedeReprafentant J. Lublink de Jonge, bij eene andere gelegenheid, in een door hem uitsebragt Rapport, gebruikt, wel in een eenig geval van meerder applicatie geoordeeld worden, dan in deeze voorhanden zijnde zaak, die aan uwe Commiffie aanbevolen is, naamlijk de beoordeeling der onderfcheidene Adresfen van de Commisfien van het Hervormd Kerkgenootfehap in deeze Republiek, dewelke betreffen de wezentlijkfte belangen van circa twee derde der Ingezetenen van die Republiek, ja de eenigfte grondzuil, waarop de Burger-Maatfchappij veilig rusten kan, de belangen van den Nationaalen Godsdienst in Nederlan.1: wel aan! tracht dan door een favorabel Rapport de Leden van het YVetgee» yenJ L'ghaaui, ten voordeele van dien Nationaalen Godsdienst , voortelichten, en tot het neemen van een Decreet, ter hanrlhavinge van deezen Naiionaaien Godsdienst te exhorteeren , om daar door alles in het werk te (lellen, wat dienen kan otn dien PatnottHchen wensch, door den iieprafentant Lublink de Jonge, in zijn meergemeld Rapport gedaan, te realifeeren, dat alle waare Vaderlanders zig als é4ne bende rondom de Staatsregeling .mogen fchaaren , en om hen de Conftitutie met Manlijkheid te doen amplocteeren, ja fmaak te A 5 doen  doen krijgen in de tegenwoordige orde van znaken; op dat die duizende van zielen, welker hart zoo ijverig voor de belangen van den Godsdienst kloppen , U zegenen mogen, wanneer een favorabel Rapport van uwe Commisfie, en een gunftig Decreet van het Wetgeevend Lighaam, in een zaak van dit allergrootst belang, beandwoorden mogen aan hunnen regtmaatigen wensch en de begeerte van hun hart; daar een tegengeftelde decifie van dit gewigtig fiuk , gewislijk de zodanigen , die belang in den Godsdienst Hellen, zoo gevoelig treffen zou, dat zij, daar over gramftoorig, meer en meer eene afkeer in zig gevoelen zouden tegen de tegenwoordige orde van zaaken , en al het daaraan verbondene goed, het welk men als dan ligtlijk over het hoofd zoude zien, zonder daarop bepaaldlijk zijnen aandacht te vestigen, ja waardoor men ligtlijk elkander vraagen zoude: waar toe, met wat oogmerk is bij het 4de der Additioneele Artykelen, aan ons vrij en onverlet gelaten de aanfpraak, welke eenig Lighaam of Gemeente op de Geestlijke Goederen en Fondfen mogt maaken, met de noodige bewijzen voorzien , aan het Wetgeevend Lighaam ter beflisfinge inteleveren ? nu wij zien Van hoe weinig uitwerking onze ingeleverde Adresfen, met de daartoe behoorende Bijlaagen op den geest der Leden van het Wetgeevend Lighaam hebben , daar het bovendien te vreezen is, dat men uit overtuiging van de bondigheid der ingeleverde Adresfen, zig veelligt, doch echter, onbedachtlijk, foortgelijke uitdrukkingen zou laaten ontvallen, als door de Burgers Repraefentanten Jppe-  lius en verdere bij Decreeten van den 21 Maart en 4 April 1. 1. Gecommitteerden ter examen van twee eensluidende Requesten van J. la Lau en J. G. Saurbach, in het flot vau Hun Rapport, op den 10 April 1800 bij de eerfte Kamer van . het Vertegenwoordigend Lighaam ingeleverd , ten aanzien van die Requestranten , of fomraige van dezelven, gebruikt zijn. Doch in hoope van eenen meer guntligen uitflag op de ingeleverde Adresfen, en dat ook deeze Memorie daartoe mede mag dienstbaar zijn, wordt dezelve aan Ulieden met allen vereischten eerbied opgedragen, in hoope dat het Ulieden behaagen zal dezelve in gunftige overweeginge te neemen, Door, Uwen Hei/zoekenden Dienaar, Die zig noemt, T. H. M E»  MEMORIE, Ontworpen in den jaare 1797. en nul bij gelegenheid, van de thans ingeleverde Adresfen der Kerklijke Gommis* fien, zso der Nedèrduhfche als Wal? fche Hervormde Gemeenten in Neder» land, uitgegeven en publiek gemaakt, dienende tot adftru&ie van dzgronden , die het Kerk genootfchap der Hervormden meent te hebben, cm te vordereni. dat zij in de bezittinge gelaten worde van alles, -wat tot de inftandhoudin* ge van haare Godsdienfiige famenkomst noodig is, en waarvan zij de. geruste posjesfie tot hier toe ongejloord genoten heeft. D e tijd dien wij bekeven, en de om Handigheden, die wij in denzeiven zien gebeuren, leeren ons, hoe zeer veelen, fchoon met onderfcheidene, en wel eens gansch tegenftrijdige oogmerken werkzaam zijn, o h hunne Medemenfchen voortelichten in de kennisfe van die rechten, die zij meenen dat hun wettig to^behooren, zoo om derzelver wettig vetkregen recht te handhaven , a!s om wederom herfteld te worden in de posfesfie van die vöor- rech-  C 13 ) rechten, waarop men op goede gronden meent eene billijke aanfpraak te kunnen maaken. Niemant, die onpartijdig denkt en oordeelt, zal het dan ook eenigzins verwonderen kunnen , dat men, door dien zelfden geest gedreven, zig opgewekt vindt, om de be. langen van het Kerkgenootfchap der Hervormden vrijmoedig, doch publiek, openteleggen, op dat die geenen , die deezen Godsdienst belijden, hunne godsdienftige belangen des te beter zouden leeren kennen, en daardoor bewoogen zouden worden , dezelven niet gering te achten noch onverfchilljg daar onder te verkeeren, maar integendeel opmerkzaam zouden gemaakt worden , om bedaardlijk te overweegen, welke nadelige gevolgen uit het gemis van dezelve, voor het Kerkgenootfchap te vreezen zijn; fchoon echter de bewaaring en handhaving van dien Godsdienst, met alles wat tot deszelfs inftandhou. ding noodzaaklijk is, bij deszelfs belijderen voor een van de weezentlijklte pligten moet gerekend worden , waarvan de handhaving boven alles wat in dit leven dierbaar is, moet gefchat worden, als zijnde daar in voor eenen belijder van denzeiven, alle gronden van waare troost, verkwikking en bemoediging te vinden, in het midden van alle de rampen en wederwaardigheden , die ons in dit ondermaanfche Ie» ven zouden kunnen overkomen. De befïffer van deeze onwederfpreekelijke waarheid , heeft ook de aankleevers van deezen Godsdienst, zeer zeicer doen ftaat maaken, dat deeze godsdienftige belangen ook een voornaam gedeelte zoude» uitgemaakt hebben van de gewigtige deliberatien van de Reprafentanten van deeze Bataaffche Republiek, in  ( H 3 in hunne Nattonaale Vergadering , ten blijke , dat zij zig ais Voedfterheeren der Kerke gedragen. uit overtuiginge, dat het waare volksgeluk alleen op gronden van den Godsdienst kan gsvestigd zijn, gelijk God Obed Edom zegenen wilde, om der Arke wille; dit vertrouwen en deeze billijke verwachting heeft de Leden van dit ons Kerkgenootfchap doen ftille zitten, geduurende alle de Sesfien van de voo. rige Nationaale Vergadering, en de Deliberatien over het Onderwerp van Conltitutie , zonder dezelve door eene beredeneerde voordragt van onze Godsdienftige belangen, te floeren; wat nadeelige geruchten er ook verfpreid mogten worden, van de pogingen der van ons disfentieerende gezintheden , om ons in onze Godsdienflige belangen te onderdrukken , of daarvan te berooven ; want fchoon 't uit het Decreet van 5 Augustus 1796 ligtlijk afteleiden was , dat de Scheiding van onze voorheen gepriviligeerde Kerk van den Staat , ons Kerkgenootfchap zoude doen misfeneenige voorrechten, en die bijzondere protectie, die ons Kerkgenootfchap door den bijzonderen invloed van het Politiek Befluur voorheen genieten mogt, het geen men zig ook wel eenigzius getroosten kon , om daardoor naar de tegenwoordige gefteldheid van zaaken met de van ons disfentieerende gezintheden in eene gelijke betrekkinge geplaatst te worden; doch nimmer heeft men kunnen vermoeden, dat zodanig eene befchikking over de Geestlijke Goederen van het Genootfcl^p eer Hervormden (dewelke met er tijd een totaal gemis en veraliëneering vau dezelven ten gevolge hebben moet,) immer een ingrediënt zoude uitmaaken van eene Politieke dispo»  ( 15 ) pofitie, vooral niet, indien men confidereert, dat andere van ovs disfentieerende Gezintheden de geruste posfesfie van hunne Kerklijke Goederen nog ongeftoord zouden blijven behouden , en het heeft eenen ieder moeten bevreemden, dat dit gewigtig Stuk in een van de laatfte Sesfien, over het Plan van Conftitatie, met een zeer kleene en naauwlijks noe» menswaardige meerderheid, der zig toen prsefent bevindende Leden is gedecreteerd, zoodanig, dat aan ons Godsdienftig Genootfchap geene gelegenheid overbleef, of vergund wierdt, om eenige bedenkingen omtrent dat Decreet, veel min de daaruit te vreezen nadeelige gevolgen voor het belang van den Godsdienst, op eene befcheidene wijze aan de toenmaalige Reprsefentanten voortedraagen ; fchoon echter door zodanig een Decreet, onder den fchijn van de gelijkheid, te bevorderen , de allergrootfte ongelijk, beid zou worden ingevoerd, waar door het Kerkgenootfchap der Hervormden van veel erger conditie zoude gemaakt worden als een der andere Kerkgenootfchappen , waarmede men dezelve gelijk zoude willen (lellen, immer geweest is ; ja dit Artykel is een ftruikelblok geweest, waarom de meest Godsdienftigen onder ons Kerkgenootfchap, of niet opgekomen zijn om over het ontworpene Plan van Conftitutie hunne fïemuie uit te brengen, of hetzelve verworpen hebben , als „iet kunnende goedkeuren een Plan, waarin hunne Godsdienftige belangen zoo geweldig benadeeld worden; want belemmeringen in den Godsdienst te maaken, door de berooving, en veraïieneering der Goederen, tot Godsdienftig gebruik gefchikt, kan niet als een blijk van  nnTgoede ftaatkunde worden aangemerkt, of als een gefchikt middel befchouwd worden om des Broederfchap te bevorderen; want door zodanige handelwijze wordt het grootfte gedeelte der Natie tegen de tegenwoordige orde van zaaken«; en de intevoerene Conftitutie geindisponeerd, en het minder verlichte doch talrijkfte gedeelte van dezelve, eenen onverwinnelijken haat tegen dezelve in den boezem gejaagd , waarvan de fchroomelijke gevolgen niet te berekenen zijn , want belemmeringen in den Godsdienst te willen maaken, zoo ten aanzien van de Leeraaren en andere Kerklijke perfoonen, als ten aanzien van het gebruik der Kerken en andere Godsdienftige Geltichten, brengt den mindoorzic tigen ligtlijk in een denkbeeld, dat men zoekt den Godsdienst te onderdrukken , te vervolgen , en als het ware , geheel uitteroejen, -500 als door fommige ReprjefeManten in de Conventie ten nuidelijkften is aangetoond in hunne Discusfieo, en eenen ieder noodzaakelijk in het oog moet loopen, ge'njk dit ook bij de Disfenters zeer wèi gepen-itreerd is, die dan ook met zoo een oogmerk op de na.-.rftelling van zoo een Decreet zullen aangedrong-n hebben , om door zoodanig een middel den Hervorm hun wettig verkregen recht-van eigendom berooven mag, zoo min laat de rechtvaardigheid toe, om geheele Gennotfchappen van zoo een recht van eigendom te ontzetten , en dus kan het met de thans aangériÖtnénë regelen van biffijfeheid en geniaatigdheid, die het richclhoer der handelingen vande Repraafentanten der Bataaffche Republiek behoort uittemaaken, niet overeenkomen om de Hervormden van hunne Kerklijke Goederen, tot onderhoud van dien Godsdienst gefchikt, en afgezonderd, zonder billijke en evenredige fchadevergoeding, te berooven; ja zonder eenige daar toe gegronde redenen te hebben, of zij moet gezocht worden in eene zucht, om onzen Godsdienst te drukken, te vervolgen, ja gaheel, ware het mogelijk, uitteroejen : zijn nu veele van deeze goederen door giften , legaaten , en erfmakingen, tót een Godsdienftig gebruik verorB 3 dend;  C ) dend; anderen door vonnisfen van Gerechtshoven, aan den Gereformeerden Godsdienst toegewezen; anderen door de Oppermagt des Volks aan dien Godsdienst, voor honderden meerder jaarengefchonken, fchikkingen, die zoo lange, zonder iemands tegenfpreeken, hebben ftand gegrepen — kan er nu geen fterker bewijs van eigendom zijn, dan wanneer men' door giften of gefchenken van den gantfchen Staat zoo een goed bekomt, en die fchikkingen , niet alleen haare volkomenheid gekregen hebben, maar ook door zoo eene langduurige pra> fcriptie onwrikbaar gevestigd zijn, zoo kunnen dan ook dezelve naar de regelen van recht en billijkheid niet terug genomen, noch de wettige Eigenaar van deeze goederen beroofd worden, anderzins is het gedaan met de zekerheid van veele vaste en leengoederen , bijzonderlijk van de zodanigen, die op order van Koning Philips, in de Spaanfche troebelen geconfisqueerd, en naderhand in veelerleie handen gekomen zijn: kan nu de Oppermagt geenzins plegtig gedaane giften van eigendom , en het geen men, volgends onvervreemdbaare Rechten verkregen heeft, terug eifchen, of aan nieuwe wetten eene terug werkende kracht, ter berovinge van een wettig eigendom, geeven, zoo kan dan ook het Genootfchap der Hervormden van die Kerkelijke Goederen, die zij door een wettig recht van eigendom verkregen hebben, geenzins beroofd worden, maar hetzelve moet in die wettig verkregene posfesfie kragtdadig gehandhaafd worden; en zoo het gebeuren mogt , dat men de Gereformeerden het wettig verkregen recht op die Kerklijke Goederen  C 23 ) ren betwisten wilde, zoo zoude dit voorzeker niet door een Politiek Decreet, zonder dat de Gereformeerden gelegenheid gehad hebben, hunne belangen daar tegen intebrengen, * maar door den weg van rechten moeten beflist worden; te meer, daar die Goederen door verfchillende tijtels, ©p onderfcheidene tijd en wijze verkregen zijn, zonder dat hieruit eenig onderfcheid in het recht van wettige eigendom ontleend kan worden , en dus vereischt dit, omtrent ieder van die Goederen, een bijzonder onderzoek, ,en wilde men die Goederen niet blijven gebruiken tot dat godsdienftig einde, waar toe dezelven verordend, en ter verbeteringe van dat Fonds, aan de Hervormden, federt twee honderd jaareri gelegateerd zijn, zoo zouden de wettige Erfgenaamen van die Testateuren niet zonder grond kunnen eifchen, dat die Legaten aan hun wederom moesten terug gegeven worden, zoo tog de tijd der prasicriptie het Gemeene Land niet kan verhinderen in het terug eifchen van de Kerklijke Goederen en Gebouwen, om dezelven tot andere einden te fchikken, zoo kan zij ook Erfgenaamen niet verhinderen in het terug eifchen van die Le« gaaten , die tot Godsdienftig gebruik gelegateerd zijn, indien men nalatig is, om deeze Goederen volgends begeerte van den Testateur, bij voordduuring tot een Godsdienftig gebruik te befteeden; gelijk het ook geenzins met het plan van gelijkheid beftaanbaar is , dat andere Gezintheden zouden blijven in de posfeslie van die Goederen, die tot onderhoud van hunne Geestlijkheid en Kerkgebouwen gefchikt zijn, en dat de Hervormden daareaB 4 te-  C 24 ) tegen van foortgelijke Goederen, ter indandhoudinge van hunnen Godsdienst verordend, door een politiek Decreet zouden beroofd worden, en dat op begeerte van zulken, die de belangen van deezen Godsdienst tegen zijn, en deszelfs belijders reeds lange vóór deeze Omwenteling toonden, geen goed hart toetedraagen, en nu, door middel van dezelve, dit hun oogmerk ter onderdrukkinge der Hervormden zeeken te bereiken; ja onder welken er ook zulke gevonden worden, die alleen met zoo een zondig oogmerk , nu voorgeeven de tegenwoordige orde van zaaken toegedaan te zijn, niettegendaande zij nog kort voor deeze laatde Omwenteling de overtuigendfte blijken gaven, dat zij eerde voordanders van de voorige Conditutie waren, (de brief van den Amplisfimus te Maarsfen, Pater Berentfe, A°. 179 j., aan de Roomsch Catholijken in Nederland, en de uitwerking die dezelve in dien tijd op de Leden der Roomfche Kerk.gehad heeft, drekke hier van ten bewijze,) maar die nu, ter onderdrukkinge van het Genootfchap der Hervormden, uit een principium van Patriotisme medewerken, en die zig ter beroovinge van de Hervormden van hun wettig recht op deeze geestlijke Goederen van onderfcheidene voorwendfelen bedienen, waarvan de ongegrondheid in deeze Memorie nog wat nader betoogd zal moeten worden ; men hoort tog menigmaal ruimfchoots, tot nadeel van onzen Godsdienst, voorwenden, en alomme verfpreiden: Vooreerst: dat de Hervormde Godsdienst onderhouden wordt ten koste van den Lande, en dat de  C 25 ) de Leeraars en andere Kerklijke Perfoonen uit 's Lands Kas gefalarieerd worden ; doch dit is eene befchuldiging, die voor het grootfte gedeelte vervalt, en in rook verdwijnen moet, als men bedaardlijk overweegt , dat onze Voorouderen , naa het doorbreeken der Reformatie, aanftonds zijn bedacht geweest, om de reeds opgerichte Kerklijke Fondfen aanmerkelijk te ftijven; wordende de beheering van die Fondfen een geruimen tijd, immers in eenige Gewesten , aan de bijzondere plaatslijke Beltuurders gelaaten, tot dat men goedgevonden heeft, dezelve vervolgends onder eene algemeene beheering, en onder politieke Adminiflratie te brengen (*), zelfs tegen den wil en de begeerce, op verfcheidene plaatfen, van die geenen, die dezelve ten behoeve van die plaatfen afzonderlijk adminillreerden, als ook van die Gemeenten, die de Adminiflratie daar van aan de plaatslijke Opzienders hadden opgedraagen , zoo als er nu zelfs nog plaatfen in Noordholland, en mogelijk ook in andere Gewesten zijn , die geweigerd hebben , de Kerklijke Goederen, aan die bijzondere plaatfen geaffecteerd, in het generale Fonds te Horten, en aan de algemeene befluuringe van hetzelve overtegeeven en afteftaan, die nu daar door in meer gunflige omflan- dig- (*) Even gelijk men nu bij de introduftie van een generaal Armbeftuur, de Fondfen en Bezittingen, die op de bijzondere plaatfen tot onderhoud der behoeftigen gefchikt zijn, aan de direftie van dat Armbeftuur zal moeten overgeeven en afftaan, volgens de Publicatie van den 15 Julij i8co, BS  ( *« ) digheden zig bevinden dan anderen, die de wil van den toenmaligen Souverain geëerbiedigd hebben ; Waren die Goederen onder de particuliere beheering der Leden van ons Kerkgenootfchap gebleven , even gelijk andere Gezintheden zelve hunne Kerklijke Goederen adminiftreeren, zou het nimmer in de gedagten komen kunnen , om de Hervormden daar van te berooven, of dezelven ten laste te leggen, dat hunne Godsdienst onderhouden wordt ten koste van den Lande, en dus zou de Protectie, die de Hervormde Godsdienst door het politiek Beduur zoo een geruimen tijd genooten heeft, nu moeten uitloopen tot deszelfs geheelen ondergang. Want waren die Goederen niet onder generaale adminiftratien gebragt , op één comptoir, maar aan die particuliere plaatfen, die dezelven eertijds adminillreerden , geaffecteerd gebleven , ja had men de Ingezetenen niet onkundig gelaaten van den Haat van die Fondfen, zoo zouden onze gods» dienflige Voorouders in hunnen weleer toeneemenden welvaart, niet nagelaten hebben, voor alles wat den Godsdienst raakt, behoorelijk te zorgen, indien de Fondfen daartoe niet toerijkende bevonden waren geworden , en dat deficit rijklijk te fuppleeren, en voor het vervolg voor te komen: de Godsdienftige Gedichten, zoo kostbaar in verfcheidene plaatfen van dit Gemeenebest opgericht , leveren daarvan overtuigende bewijzen op, zoo wel als de liefdegiften nafer buiten 'sLands, ten nutte van onze Geloofsgenooten in die Landen, overgezonden, (trekken daarvan tot onwederfpreekelii.ke  ( 27 ) waarborgen, en dus is het buiten bedenking, dat die zelfde geest, die federt A°. 1581. bij de opkomende Disfenters hunne Geeftelijkheid van Fondfen voorzien heeft, onze godvruchtige Voorvaders mede daarvoor zoude hebben doen zorgen, indien zij zig niet verlaaten hadden op den publieken trouw van 'sLands Hooge Magten, en daarop fteunende , niet begrepen hadden, dat het genoegzaam onmogelijk was , om immer in zulke ongelegenheden te kunnen komen, als ons nu fchijnen te dreigen. Daarenboven , die Geestlijke Goederen nu onder eene algemeene adminiftratie gebragt zijnde, door het publiek Beftuur , kunnen daardoor echter geenzius ontaarten, of in natuur van eigendom veranderen, maar moeten ongeftoord aan de Gereformeerden gelaten worden, zonder immer te kunnen ftrekken tot prejudicie, en eene geheele bcrooving van dezelven, ja grootendeels tot ruïne van den Hervormden Godsdienst; moet men niet in tegendeel die Goederen , tot Godsdienftig gebruik gefchikt, en onder eene generaale adminiftratie gebragt, befchouwen van gelijken aart te zijn, als Goederen, ter Weeskamer gedeponeerd, en door dezelve een langen tijd beheerd? zoo min als nu deeze Goederen met den tijd door dezelve geëigend , en Nationaal kunnen verklaard, ja de wettige Bezitteren daarvan beroofd worden , het zij uit inftigatie van anderen , die de Eigenaaren dat fonds benijden , het zij uit overdrifr , of verkeerd begrepen recht , zoo min kunnen ook die Goederen den Hervormden ontnomen en Na- tio-  ( 23 ) tionaal verklaard worden, en dus begeeren de Hervormden geen voorrecht boven andere Gezinten, noch van den Staat gefalarieerd, en des als Amptenaaren van Staat befchouwd te worden, neen, maar zij verlangen hun eigendom, wederom uit handen van het p'ubliek Befluur, onder eigene bijzondere Adminiflratie gebragt te zien, ja dat aan hun gepraafleerd worde het verband, waaronder zig 'sLands Hooge Magten, door die Goederen onder eene generaale adminiflratie te neemen, ten nutte en tot inftandhouding van den Hervormden Godsdienst, gebragt hebben, zoo wel als de Godvruchtige grondleggers van deeze Republiek door de oprichting van die Fondfen tot een godsdienftig gebruik. — Wil inen ook, om zoo een befluit, ten nadeele van onzen Godsdienst, te billijken, voorwenden, Ten tweede, dat die Fondfen geenzins toereikende zijn voor de bezoldiging der Leeraaren, en om het noodige te onderhouden tot inflandhouding van den Hervormden Godsdienst; zoo moet dan, om den waaren aart en de ongegrondheid van die befchuldiging recht te pondereeren, in aanmerking genomen worden: Dat alle die Kerklijke of Geestlijke Goederen ten tijde van de Reformatie niet zijn geaffecteerd gebleven ten faveure van den Godsdienst; neen , maar volgends Refolutie van de Staaten van Hollant en Westvriesland, van den 33 Mei 1573» zijn alle Conventen en Kloosters enz. met de eigendommen van dien, binnen de Steden tot der. zeiver behoefte, gebruik en profijt in eigendom gege-  C 29 ) geven, om te empiojeeren tot haarea beste, ook hebben de Geestlijke Cömptoiren meermaalen importante fommen overgebragt, en geftort in'sLands fchatkist; want om maar één voorbeeld uit veelen bij te brengen, is men geïnformeerd, dat in één van de drie Geestlijke Cömptoiren in 'sBosch, jaarlijks overfchiet een fomma van ƒ 70.000. — welke gelden naar 's Hage in de Generaliteits Kas worden overgebragt, om van andere foortgelijke cömptoiren niet te melden: de Hiftorie van de Utrechtfche Bisfchoppen leert ook duidelijk, welke Geestlijke Goederen dat Gewest gehad heeft, die nu van de Kerken , waaraan zij geaffecteerd wa. ren, geheel vervreemd zijn, fchoon fommige Kerken nog onder lasten blijven zuchten, die uit de revenuen van die veralieneerde Landen moesten opgebragt worden (*); en in de order op het betaalen van de Predikanten, van den 26 November 1573, fpreeken de Staaten van Holland van Goederen, tot den Kerkendienst' fpecteerende, of toebehoord hebbende binnen de Steden of Vlekken, die vergund zijn tot Fabrieken en andere noodzaakeer*) Welke lasten, ten tijde van de veralieneeringe deezer Goederen, op Kerken, Paftorijen enz. overgetekend zijn, en in den jaare 1798 heeft men, met bedreiginge van Executie, gevorderd, dat die lasten binnen eenen zeer kort bepaalden tijd, tegen den penning 25 moesten afgekocht worden, waar door verfcheidene plaatfen in zeer groote verlegenheid gebragt zijn, om de daartoe benodigds penningen bij elkander te kunnen krijgen.  ( 3° ) kelijke behoeften verftrekt te worden, willen de gemelde Staaten, dat zoo voorfch. Goederen door die verSlieneering niet genoegzaam zijn tot onderhoud der Leeraaren van die Steden en Vlekken, het restant van dien uit de andere Geestlijke Goederen, en Inkomften gevonden zal worden; ja men vindt er die meenen teweeten, dat • van dezelven ten algemeenen baate gebruikt zijn, om daar mede 'sLands Finantien te ftijven, zoo als nog zelfs na deeze laatfte Omwenteling, in een Gelderfche Plaats, Geestlijke Goederen , ter onderfteuninge van Stads finantien , door het Stedelijk beftuur zijn verkocht geworden, gelijk ook onder de thans in de Provincie van Utrecht verkocht wordende Domeingoederen verfcheidene gevonden worden, welke oorfpronglijk behoord hebben tot de Geestlijke Goederen van dat Gewest; maar door zodanig eene verkoop hebben zig 'sLands Hooge Magten zoo niet uitdrukkelijk, ten minften ingewikkeld, verbonden, om het te kort komende, dat door die verkoop en veralieneering van zoo een aanmerkelijk deel van deeze Goederen veroorzaakt wordt, jaarlijks te fuppleeren, ten welken einde de Souverein in fommige Gewesten een gering gedeelte der confumptive middelen afzonderde, om in dat gebrek van penningen, door die verkoop en veralieneering van een gedeelte der Kerklijke Goederen veroorzaakt, te voorzien, en waar van ook de Hervormden, allerwege in dit Nederland het grootfte getal uitmaakende, dan ook noodzaaklijk zeiven het meest betaald hebben. Voeg hier bij, dat deeze Hervormde Godsdienst, door de Refor- ma«  ( 3i ) matie in dit Land gevestigd zijnde, hetzelve heeft groot gemaakt, daar door is dit Land de toevlugt geworden van zoo veele vreemdelingen , die uit Frankrijk, Brabant, Vlaanderen en elders, ter ontvlugtinge van knellende onderdrukkingen en vervolgingen, die zij om de zaaken van den Godsdienst gevoelen moesten , tot deeze Landen den toevlugt genomen hebben, en door het medebrengen van hunne Fabrieken en Induftrie de welvaart aan deeze Lande hebben aangebragt, waardoor Stads en Lands finantien aanmerkelijk verbeterd zijn , en genoegzaam alle Steden verfcheidene maaien vergroot, Poelen en Meiren droog, en tot bouw en bewoond land gemaakt zijn; hier door is buiten twijfel deeze Republiek in eenen meer bloejenden ftaat gekomen, 'sLands, Quartierlijke en Stedelijke Inkomflen zijn daar door coniiderabel gefavorifeerd, en dit meerdere getal van deeze Inwoonderen, die dit Land zoo veel voordeels hebben toegebragt, heeft ook noodzaakelijk het getal van Leeraars van den Hervormden: Godsdienst zeer doen vermenigvuldigen, waarom dan ook de Staat een gedeelte van zijn inkomen, het welk door de welvaart van die tijden zoo zeer vermenigvuldigd was', afzonderde , zoo ter vergoedinge van het 'gemis, dat de Kerklijke Goederen geleden hebben door een groot gedeelte van dezelve tot andere einden te fchikken, als ook om re voldoen aan de meerdere behoefte , die deeze den Lande zoo veel welvaart aanbrengende Godsdienst, door het meerdere getal der Inwooneren, die denzeiven belijden, en in dit Land met zoo een oog, merk  ( 3* ) merk hun verblijf gezocht hebben, om de elders plaats hebbende verdrukkingen en vervolgingen te ontvlugten , noodzaaklijk gemaakt heeft. Nog brengt men bij: Ten derden, ter onderdrukkinge van onzen Gods. dienst, en om ons van onze Geestlijke Goederen te berooven, ja de kracht der bewijzen voor het wettig Recht op dezelven te ontzenuwen en krachtloos te maaken, dat de Roomsgezinden een wettig Recht van eigendom op die Geestlijke Goederen hebben, en dat dezelve hun ten tijde der Kerkhervorming ontnomen zijn, waarom zij nu dezelve met grond terug kunnen eifchen; doch de ongegrondheid van deeze tegenwerping blijkt duidelijk, nadien de Roomsgezinden nimmer een bijzonder of uitfluitend Recht op die Kerklijke of Geestlijke Goederen gehad hebben , want die Goederen zijn gefchonken aan de Nationaale Kerk in Nederland, en verfcheidene van die Goederen waren reeds aan de Kerk in Nederland gefchonken, vóór dat de Leer der Roomfche Kerk in Nederland is doorgedrongen, en dus kunnen deeze Goederen niet bepaaldlijk als het eigendom der Roomfche Geestlijkheid worden aangemerkt, maar dezelven zijn gefchonken aan de Catholijke, dat is naar de betekenis van dat woord, in dien tijd, aan de algemeene Christelijke Kerk, ter Eere Gods; en die benaaming is niet minder op de Gereformeerde Kerk dan op eenig ander Kerkgenootfchap toepasfelijk , en dus bleeven het Goederen van die Algemeene Christelijke Kerke, toen men bij de Vrede-handeling te Breda befloot, zig aan het Ca-  C 33 ) Catholijke Geloof te houden , en alleen de grove misbruiken te verwerpen, om Gode en den Koning elk het zijne te geeven: zie Wagenaar , , Vaderl. Hilh, Vilde Deel, Bladz. 37, 38. Zoo hebben ook de Roomsgezinden zeiven, volgends het getuigenis van den Cardinaal Belarminus en Paus Adrianus de Zesde, op verbeteringe van veele mishagen, in hun Kerkgenootfchap ernftig aangedrongen; terwijl de Goederen, aan Kerken gefchonken , het lot volgden, dat die Kerken zeiven te beurte viel. Maar echter zijn de Roomsgezinden, bij de eerfte fchikkingen, over de Geestlijke Goederen, naa de Reformatie, van hun aandeel aan dezelven niet beroofd, maar een gedeelte is aan de Roomfche Kerk en derzelver Geestlijkheid, gelijk ook in verfcheidene plaatfen, hun openbaaren Eeredienst gebleven, waarom ook de Roomsgezinde Vorften altijd hebben aangedrongen op het bewaaren van. de Geestlijke Goederen in de Nederlanden, ten behoeve van de Roomfche Geestlijkheid, zoo als uit de voorwaarden blijkt, welke 1608. Art. 18, tot het maaken van het Beftand gevorderd werden. Welke Voorrechten de Roomsch Catholijken in Nederland zouden behouden hebben, indien het niet gebleken ware , dat die Roomfche Ingezetenen aan den Staat ontrouw, en aan den Koning van Spanjen , ftrijdig met de belangen van den Staat, getrouw gebleven waren, zoo als zig dit • ook openbaarde in de -drie- Geestlijke Afgezanten der Staaten, tot den Vredehandel te Keulen, C A°.  ( 34- > A°. 1579, welke dei Koning van Span jen aanraadden , om den Gereformeerden Godsdienst geheel te onder te brengen; en dit hun gehouden gedrag heeft hen veele van die Goederen en Vrijheden doen misfen, welken zij echter nog een geruimen tijd, in verfcheidene Steden, bijzonder te Utrecht en te Haarlem, genoten hebben , maar ook vervolgends, door hun gedrag omtrent den Vijand, zijn kwijtgeraakt, fchoon echter nog Geestlijke Corporatien der Roomsgezinden, buiten ons Land, uit deeze Geestlijke Goederen hunne inkomften hebben, ten blijke van de billijkheid en menschlievendheid, die door onze Geloofsgenooten, omtrent de Roomfche Geestlijkheid en hunne Corporatien , wordt in acht genomen, en dus kunnen de Roomsgezinden met geen den minften grond klaagen over harde behandeling en onderdrukking van de Hervormden , vooral indien zij hun lot hier te Lande vergelijken bij de mishandelingen, die zij zeiven in andere Landen den Hervormden hebben aangedaan 5 ja deeze klagten Schreeuwen harder, dan de Roomsgezinden en andere Disfenters dezelven immer in deeze Landen ondervonden hebben; getuigen zij hier van het groot aantal Roomfchen en andere Disfenters, die van tijd tot tijd herwaards zijn overgekomen, om hier gebruik te maaken van zulke Burgerlijke en Godsdienftige voorrechten, die zij in dit Land meer dan elders genieten konden, en die, nog door hunne fpraak hunne uitlandfche geboorte verraadende, echter in deeze Gewesten, en wel in plar.tfen waar geene of zeer wei-  C 35 > weinigen van hunne Geloofsgenooten woonen, een zeer goed beftaan vinden, ja zelfs in veele opzichten van de Hervormden voor hunne eigene Geloofsgenooten , (ten blijke van de Schreeuwende onderdrukking, die dezelven hier verduuren moeten,) worden voorgetrokken, gelijk zij ook dezelfde Voorrechten met de Hervormden in de meeste opzichten genoten hebben ; ja zelfs die behandelingen, waar over de Roomsgezinden wel eens reden gehad hebben om te klaagen, zijn veelal aan dezelven overgekomen, om aftewenden grootere mishandelingen, die onze Geloofsgenooten in Frankrijk en elders werden aangedaan, daar dezelven waarlijk in hunne Goederen, en het fcherp verbod van hunne Godsdienstoefening geweldige verdrukkingen moesten ondergaan, om langs deezen weg voor deeze onze verdrukte Geloofsgenooten in die Landen veraangenaaming te bedingen; en naar dat de Hervormden elders minder verdrukkingen ondervonden hebben, zijn ook die bezwaarenisfen voor de Roomsgezinden , uit eigene beweeging, van tijd tot tijd, verligt, gelijk men ook in den laatften tijd bijzonder is bedacht geweest , om voor de Roomsgezinden alle redenen van bezwaar wegteneemen, drukkende lasten te verminderen, en hun vrijheden toeteftaan, die zij eertijds niet genieten mogten; getuigen zij hier van de bediening van het Vormfel, in de Iaatfte jaaren der voorige Conftitutie, welke Godsdienftige plechtigheid der Roomfche Kerke, in vroegere tijden, in dit Land geen plaats mogt hebben; welke liefC a d  C 36 ) flefijke handelwijze omtrent dezelve, inzonderheid in de Iaatfte jaaren, gehouden, nu door zoo eene onbillijke behandeling, als men de Gereformeerden zoekt aantedoen , door hen te berooven van die Goederen, die tot Godsdienftig gebruik gefchikt, en tot inftandhouding van den Hervormden Godsdienst , zoo noodzaaklijk, ja Onontbeerlijk zijn, niet behoorde beandwoord te worden, vooral niet, om dat de Roomsgezinden of andere Disfenters geen het minfte recht op die Geestlijke Goederen zig kunnen aanmaatigen, naardien zij alleen ten onzen Godsdienftigen gebruike gefchikt en verordend, en alleen met zoo een Godsdienftig oogmerk onder politique adminiflratie gebragt zijn. Daar het nu, om deeze Memorie ten befluite te brengen, de onredelijkheid zelve weezen zoude, dat, door befluiten van de Nationaale Conventie, of door de Conftitutie der Bataaffche Republiek, twee derden der Ingezetenen van dit Gemeenebest, ten believen van een kleen gedeelte , hen in hunne Godsdienftige belangen wangunftige Medeburgers, van hunne Geestlijke Goederen beroofd, en in hunne wezentlijkfte belangen zouden benadeeld worden, door een totaal gemis van de gelegenheid, om den Hervormden Godsdienst uitteoefenen, zoo heeft men noodig geoordeeld, de belij•ders van den Hervormden Godsdienst door middel van deeze Memorie voortelichten t*)9 op dat de- (*) De reden, waarom deeze Memorie niet reeds in den jaare 1797, toen dezelve opgefteld is, publiek ge» aaakt is, wordt in de Opdragt gemeld.  ( 37 ) dezelve zouden bedacht zijn, om nu, in den tusfchentijd, na het verwerpen der voorige Conftitutie, en vóór dat een nieuw Plan ontworpen worde, hunne belangen te overweegen, en bedacht te zijn, om onder het oog van de Vertegenwoordigers van deeze gantfche Bataaffche Republiek, op eene vrijmoedige, doch befcheidene wijze, gepaard met al den ernst en nadruk, die het belang van zoo eene gewigtige , ja, voor onze eeuwige belangen zoo noodzaaklijke en onontbeerelijke zaak vordert, te brengen , hunne onvermijdelijke verpligtingen , om de belangen van het grootfte gedeelte van Ne. derlands Ingezetenen, ten aanzien van den Godsdienst, niet uit het oog te verliezen, noch te doen zwichten voor de vorderingen van de minderheid van Nederlands Ingezetenen , die, om bijzondere bedoelingen en inzichten, het grootfte gedeelte der Natie zouden willen berooven van die middelen, die noodzaaklijk zijn tot inftandhouding van dien Godsdienst, dewelke aan deezen Lande zoo veel bloei en welvaart aangebragt heeft, niettegenftaande andere Godsdienftige Gezintheden zouden blijven hunne Geestlijke Fondfen ongeftoord bezitten: daartoe is noodig dat de Volksftem zig in befcheidene termen nadruklijk verheffe, en op gronden van rechtvaardigheid en billijkheid vordere, dat, l°. Volgends het derde Artikel, in het Traclaat van den Munfterfchen Vrede, elk zal behouden, en gebruiken het geen hij tegenwoordig bezit, zonder daarin op eenigerleie wijze te mogen geftoord worden, en dus ieder Godsdienftig Genootfchap zal blijven in de posfesfie van de Goederen en EigenC 3 dom-  C 38 ) dommen, die aan deeze Godsdienftige Genootfchappen, federt onheugelijke jaaren, boven de tijden van prafcriptie, toebehoord hebben, en door hun bezeten worden, zoo dat, gelijk de Hervormden geene aanfpraak maaken op eenige Goederen van andere Gezintheden, noch willen, dat dezelven zouden Nationaal verklaard worden, zoo ook op gelijke wijze aan andere Gezintheden alle recht en aanfpraak mag ontzegd worden op die Geestlijke Goederen, die tot inftandhouding van den Hervormden Godsdienst noodzaaklyk, ja, onontbeerelijk zijn, op dat men niet door gemis van deeze Goederen, die een zoo talrijk Genootfchap zoo langen tijd ongeltoord, en zonder iemands tegenfpreeken , genooten heeft, en waarvan de berooving, die met de gedeclareerde Rechten van den Mensch en Burger, zoo wel als met de plechtige declaratie, dat niemand van zijn wettig eigendom, zelfs niet ter liefde van het Vaderland, beroofd mag worden, ten eenenmaale ftrijdig is, den totaalen ondergang van den Hervormden Godsdienst zou doen geboren worden, zoo als de droevige ondervinding dit aan onze Geloofsgenooten in de Pais, in het laatst van de voorige, en in het begin van deeze Eeuw, op eene allerbeklaagelijklte wijze bevestigd heeft; want de Hervormde Requestranten melden in hun Smeekfchrift, Ap. 1725- aan de Staaten Generaal ingeleverd, ten einde voor Predikanten en Schoolmeesters onderftand te bekomen, dat, vóór den dertigjaarigen oorlog, 457 Predikanten en nog meer Schoolmeesters, onderhouden werden ; dat naa den dood van Carel Lodewijk er no  C 39 ) nog maar 257 waren; dat, toen A°. 1698 de helft der Kerklijke inkomften aan de Roomfcben en Lutherfchen gegeven werden, er nog 30 Leeraars en veele Schoolmeesters moesten afgedankt worden, en dat A°. 1705, bij eene nadere verdeeling, nog meer dan honderd Kerken verloren gingen, zoo als Profesfor Wilhelmius, in zijne Hiftorie der Kerken van de Pais, aangetekend beeft, L. Deel bladz. 404; en de groote Luther heeft ook naar waarheid gefchreven: „ Indien de Kerklijke Goederen niet wederom aan de 5, Kerken gegeven worden, moeten getrouweFarhee„ ren en arme Studenten, mitsgaders de fhidie zelve, „ te gronde gaan, en de Kerk aan geleerde Mannen „ gebrek hebben." ~ Om dan den geheelen ondergang voortekomen, van eenen Godsdienst, die dit Land zoo veel welvaart, geluk en zegen aangebragt heeft, en in veronderfielling, dat het oogmerk der Decreeten van de Leden der Kationaale Conventie geenzins weezen kan , om de Gereformeerde Kerk zoo niet geheel uit Nederland te verdrijven, ten min» ften zodanig aftematten, dat er maar «en zeer gering, en niet noemenswaardig, gedeelte van dezelve overblijve, is het noodig eerbiedige remonfïrantiën te doen , en daar bij te vorderen , dat de Geestlijke Goederen, tot confervatie van den Godsdienst gefchikt, beften dig ten gebruike van den Hervormden Godsdienst moge gelaten worden, zoo als tot hier toe heeft plaats gehad; en zoo men uitJièofde van de gedecreteerde fche-iding van Land en Ke/k mogte begrijpen, dat die Geestlijke Goederen nu niet langer oneer politieke beheering blijven kunnen dat dezelven dan aan de Kerklijken mogen afgegeven wor-  C 4°- ) worden, om door hun, of door een aanteftellene Commisfie zelve beheert te worden, gelijk bij andere Kerkgenootfchappen gefchiedt, op dat ook in deezen eene gelijkheid tusfchen de onderfcheidene Kerkgenootfchappen plaats hebbe, en het ook daaruit met de daad blijken moge, dat alle Godsdienftige Genootfchappen zijn onder gelijke befcherming van de Wet, en dat men geenszins den geheelen ondergang van den Hervormden Godsdienst bedoelt, welke het onvermijdelijk gevolg zoude moeten zijn, wanneer hen die Goederen onthouden wierden, die tot inftandhouding van hunnen Godsdienst noodig zijn , en tot hier toe zijn gebruikt geworden, en dat hen ook geenzins onthouden worde dies toelaage, die in de plaats van de veralieneerde Geestlijke Goederen tot Godsdienftig gebruik zijn afgezonderd, om daarmede het te kort komende deficit te fuppleeren, zoo als tot nu toe gebruiklijk is geweest — Nog moet het Hervormd Kerkgenootfchap ernftig aandringen, a°. Dat de eerfte dag der weeke, die bij alle Christenen, tot hoedanig een Godsdienftig Genootfchap zij ook behooren mogen, tot den plechtigen Godsdienst afgezonderd wordt, ook tot dat belangrijk einde moge afgezonderd blijven , en dat tot zoo een einde de noodige voorziening gefchiede tot handhaving van diè heilzaame Placaaten, die op dit ftuk in onderfcheidene Gewesten, van tijd tot tijd, genomen zijn, op dat de Godsdienftige famenkomst der Christenen, tot wat Genootfchap zij ook behooren mogen, niet door de oefening van gewoone bezigheden, of andere beletfelen, ge- ftoord,  ( 41 ) ftoord, of eenigzins belemmerd worden moge, en dat het den Hervormden daar toe, zoo min als eenig ander Christen Genootfchap, die onder gehjkè befcherming der Wet genomen zijn, nimmer aan tijd en plaats , zoo min als aan de daartoe gefchikte, en noodzaaklijk vereischt wordende middelen ontbreeken moge: gelijk ook tot inftandhouding van den Hervormden Godsdienst mede noodig is. 3°. Dat het de Jeugd nimmer aan gelegenheid ontbreeke, om in de gewoone Schooien zodanig Godsdienftig onderwijs, naar de vatbaarheid van hunne jaaren, te ontvangen, als tot hiertoe plaats gehad heeft, voor zoo veel dit, zonder aanftoot of ergernis te geeven, aan kinderen van andere Godsdienftige begrippen , voegeüjk gefchieden kan , het zij op afzonderlijke uuren of onder zodanige bepaalingen als men nooclig zal vinden, en dat daarin door geene nieuw intevoerene School-reglementen, of verbod van de gewoone School- en Gebeden-boeken, eenige verandering moge plaats hebben , en dat ook op de gewoone Hooge Schooien moge gezorgd worden, dat die geenen, die zig tot den dienst der Kerken fchikken, het noodig onderwijs door kundige Hoogleeraaren moge gegeven worden, in die onderfcheidene taaien en weetenfchappen, die voor dezelven noodzaaklijk zijn, om met vrucht en zegen in den dienst der Kerke te verkeeren, zonder dat het daartoe immer aan tijd en bekwaame gelegenheid ontbreeke; zullende van het Befluit, dat ter goed- of af-keuringe van deeze ftukken ftaat genomen te worden, in de zaak van den  C 4* ) «Jen Godsdienst, het behoud of de totaale vernietiging van het Kerkgenootfchap der Hervormden geheel, ja ook alleen afhangen. Deeze Memorie wordt aan alle de Leden der Hervormde Kerk opgedragen, om te ftrekken tot hunne voorlichting, en om een richtfnoer voor dezelve te zijn, ter beraaminge van gepaste middelen , om bij de bezitting van hunne Geestlijke Goederen en de handhaving van alle Godsdienftige belangen ongeftoord bewaard te worden, waartoe God zijnen zegen over zijne duurgekochte Kerk, en alle derzelver belangen, zoo wel als over ons lieve Vaderland, deeze Nederlandfche Republiek, gebieden wille. Dit is de wensch van hun, die het met de belangen van Land en Kerk wèl meenen, en ten blijke daar van, deeze Memorie aan hunne Geloofsgenooten reeds in den jaare 1797 hebben willen aanbieden , om hen in deeze gewigtige zaak voortelichten.