MAATSCH. DKR N E D E RI,. LETTERK. TE LEIDEN. Catah bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841. . 1  HET SPECTATORIAAL, TONEEL. DERDE DEEL.   HET SPECTATORIAAL TONEEL. DERDE DEEL. TE UTRECHT Bij B. WILD. MDCCLXXXIi  Inhoud van het Derde Deel. Bladz. I. De Verbeterde Echtgenoot. . . . . i. II. Je'rome Pointu 33. III. Nanine , of het Overwonnen Vooroordeel pi, IV. De Engelschman in 's Gravenhage. . 171. V. Julia of de Gelukkige Beproeving. • 2J3. V kEïTERK.  VOORREDEN. Eer wij over den inhoud van dit derde Deel den lezer onderhouden zijn wij genoodzaakt enige zaken aangaande bet vorige twede Deel te berichten; met genoegen hebben wij verftaan, dat hetzelve over hst geheel genomen, en dus naar onzen wenfch, voldaan heeft; is daarin de keus van het een ftukjen gelukkiger dan die van het ander geweeft, zoo blijkt te gelijk daar uit dat de fmaak bij ons verfchillende was, doch dit is ook dus bij anderen; ook brengen en tijden en plaatfen daarin verandering te weeg ; bij voorbeeld , de Medevrijer in Schijn , fchoon het ons voorkomt, dat noch de zedekunde noch het waarfchijnelijke van het zeiven te berispen zijn, heeft miflchien thans aan den lezeren het minft bevallen, en nogtans is dit zelve ftukjen, toen de Heer de Saint Foix het in 't licht gaf, met veel toejuiching verfcheide reizen te Parijs vertoond; doch laten wij korcheidshalven hier van afbreken, en alleen omtrent de Char* 3 lot  vi VOORREDEN. lot nog zeggen, dat dit Toneelfpel kortelings voor het eerft te Parijs gefpeelt, en daar mede groot genoegen gegeven is. Thans gaan wij over tot het derde Deel, het geen op den bepaalden tijd nu het licht ziet. Het eerfte ftukje daarin, is in 1780. te Nordhaufen uitgegeven , in de Hoogduitfche voorreden voor 't zeiven wordt door den uitgever gezegt, „ dat hij ongetwijfeld te befchuldigen is, zonder uitdrukkelijk verlof dit kleine Drame der waereld voor de ogen te brengen, daar hij wift , dat het den veder van een hogen Staatsperfoon,die aan Duitfchland tot eer verftrekt, in een ledig ogenblik ontvallen , en niet voor de waereld is beftemd geweeft, doch daar het boven vele anderen verdiende te worden bekend gémaakt, had hij den ftap gedaan op dat het niet voor Duitfchland verloren ging"; voor het overigefchijnt het dat dit ftukjen in het Franfch opgefteld en niet gedrukt was geweeft; de naam des 'ma-  VOORREDEN. VII makers is ons onbekend; ook die van het Spel, de Jêrome Pointu, het geen voor de eerfte reis op den i3den Junij 1781. op het Toneel des variétés amufantes te Parijs en den 11. September daar aan volgende voor hare majefteiten is gefpeeld; éne verandering is er door ons ingebragt, in het verhaal van een gevegt,naamlijk, dit met een Hollandfch in plaats van met een Franfch fcheepje te doen voorvallen. Aangaande het daar op volgende blijfpel de Nanine verdient de Franfche Voorreden van den Here de Voltaire gelezen te worden, welke onder anderen handelt over de aandoening verwekkende Blijfpelen over den vermakenden en verheven toon in dezel- ven over het overgaan van het tedere tot het vrolijke en over de verfchil- lende uitwerkfelen daar van op de harten der menfchen, daar de een tot lachen gebragt wordt door het zelfde 't geen den ander doet fchreïen enz. Het Blijfpel de Engelfchman in 'sGravenhage, is eigenlijknaar het Franfche VAnglois a Bourdeaux van den * 4 Heer  vin VOORREDEN. Heer Favart, 't geen na het fluiten der vorige vrede tuffchen de Franfchen en Engelfchen gemaakt is, en thans door ons met de nodige veranderingen overgezet, om wanneer de oorlogende mogenheden den vrede aan Europa wedergeven te kunnen dienen , offchoon het zelve niet juiffc alleen voor dat tijdftip gefchikt is maar ook nog lang daar na zijne aartigheid bij het vertonen hebben zal; Deplaatfen, alwaar de vrolijkheid en ene levenswijs, der Franfche Natie in *t bijzonder eigen, in dit Blijfpel het meeftuitfteken, hebben wij, bij het overbrengen in 't Hollandfch, wel enigfmds verflaauwt, doch niet geheel wech kunnen laten , en hier om het fpel in 's Gravenhage geplaatft, en op een Kermis tijd doen voorvallen , dewijl niemand ons zal tegenfpreken dat in die plaatfen, daar een Vorft zig ophoudt, doorgaans meerdere blijken van vrolijkheid en ene loflere levenswijs zig uiterlijk doen zien , dan wel in andere lieden, en dat men ook aldaar met zoo ligt het earacter ener Natie kan op- ma-  VOORREDEN. rx maken. De Gravin de Floricourt, gewoon in een kring van vermaken te leven , en zoekende Brumton van zijne melancholie ie verloffen, verfchaft hem daarin het regte licht niet, men vergeve hem dus ook dat hij den Nederlanderen een meer vrolijken aart toefchrijft, dan hun in de daad eigen is. En om nog eenmaal de partij van dezen Engelfchman te nemen; zou een vreemdeling thans niet ligtelijk verkeerd oordelen ? daar men met zoo veel regt kan zeggen : In deze eeuw, die wij beleven, vindt me, in, Neerland, Neerland niet, Daar men Britfche en Franfche zeden in haar grond geworteld ziet; Laat ons dus 't verval hefchrcïen van onze oude eenvouwigbeid, Daar en dartelheiden weelde dag aan dag 't verderf verfpreidt , Meejl bij bun, wier voorbeeld andren moejlten lof lijk voorbeeld zijn : * 5 Heeft  VO ORREDEN. Heeft vergif het Hoofd getroffen, ieder Lid treft ook 't venijn (*). Doch dit zij hier van genoeg! daar wij ons niet toeleggen op het berispen, maar dit aan het Toneel zeiven, als hare eigenfchap, overlaten, het Toneel is ook ene voorftanderefle van ware Vaderlandsliefde en pligtsbetragting , en toont dit niet zelden , wanneer zij (meelt door hulp ener treffende Dichtkunft) aan een iegelijk den verdienden lof, (ook meeft de beloning,) van Vaderland- en Vrijheid bevende voorouders ter navolging voorftelt, zoo wel als zij ene onbegrensde fchande, (ook meefl de ftraf,) van dwingelanden, overheerfchers, en verraders onder hun , ten affchrik , voor de ogen brengt, en op de nagedachtenis zelve der eerften den zegen en op die der laat- ften (*) Uit het fraaïe dichtftulije de Mode.  VOORREDEN. xr ften den vloek doet vafl kleven, denzclven telkens vernieuwt, en vereeuwigt. Dit alles is 't werk van het deftige Treurfpel; (*) Deze onze verzameling is daar toe niet zoo zeer gefchikt, hoe fterk wij ook in onze harten ene vurige Vaderlands en Vrijheids liefde gevoelen , en die , als ene altoos achtingswaardige deugd, in allen wenfchten te zien ontbranden ;ons doelwit is dan, meer, bij ene goede fmaak ene goede zedekunde, in het verfchaffen van een nuttig en verftandig vermaak, voor zoo veel ons kan aangaan te doen omhelzen ; hierom hebben wij getragt te vermijden al wat aan fommigen in dezen tijd enigen aanffcoot, hoe ( * ) Wenfchelijk ware het, dat bekwame Dich" ters zig meer en meer toeleidden om foortgelijke Vaderlandfche Treurfpelen voord te brengen , die zoo min mogelijk uit verhalen beflonden, en voor den aanfchouwer minder duifter waren dan velen die men nog op het Toneel ziet, en alleen voor zeer hiftoriekundigen verftaanbaar zijn.  xr t VOORREDEN. hoe ongegrond ook, zou kunnen geven, ecï ter zal men hier ook, bij ene vergeiijkin van het originele met de overzetting va de Engelfcbman enz. , ligtelijk bemerken dat wij geen ontaarte Nederlanders z jn En dit oordeelden wij volftrekt nodig hiei aan te flippen. Thans gaan wy over tot het laatfte ftuJiJ jen. Julia of de Gelukkige Beproe-i ving door den Heer de Saint Foix; het zelve heeft veel opgang gemaakt gehad; om verfcheide redenen nogtans, die wij kort-i heidshalven niet zullen melden; heefc dit Spel bij ons enige verandering en bijvoegii g ondergaan (het Franfche heeft maar vijf perfonen en geen Crispijn). Hier in hopen wij niet ongelukkig geflaagt te zijn. En daar ons ene gunftige gelegenheid is voorgekomen,om vele nieuwe Toneelftukjens die met toejuiching in Parijs vertoond worden te bekomen , zullen wij in ftaat zijn, om daar door, gelijk ook door andere wegen, uit een ruimen voorraad te kiezen,  VOORREDEN, xm zen , jaarlijks in gevolgen ons plan , en pogingen ter goedkeuring van Toneelminnaren te blijven aanwenden. ZIN-  ZIN-STORENDE DRUKFOUTEN. Bladz. 97 ftaat vrouw zoudt, voor, vrouw zou U8 die dikinaals, voor, dit zoo dikmaal» ' 125 tegen mij hebben, voor, tegen mij heb 128 de vermaak gaat ,vopr, het vermaak i n §aat door 142 -— kafteeld Onne,voor,karteeldel'Orme 171 den Here Favat, voor, den Here 1 •• , Favart 195 meet hij haar,voor, meet hij hun 203 mij niets, voor, voor mij niets van _ voor * ïnnemenfte, voor, beminnelijkfte ' innemend! innemend, voor,beminnelijk! beminnelijk! " is nooit innemend van een goede kant, voor,is eigenlijk nooit beminnelijk, 225 — neen, ik zweer 't je , voor, neen, waarlijk niet De overigen gelieve de lezer zelve te verbeteren. HET  D E VERBETERDE ECHTGENOOT. TONEELSPEL, I N EEN BEDRIJF. Naar 'c Hoogduitfche.  PERSONEN. D;: Marquis Dorville, vader van Ceci!ia,en Gouverneur van de Franfche Antillifche eilanden. Saint Clair, echtgenoot vanCectóa, foldaat in het fortres onder den naam van Franc-Coeur. De Capitein Buscot , gewezen Scheeps-lieutenant, nu commandant in het fortres. Basque , bediende van Saint Clair, foldaat in het Fortres onder den naam van la Terreur. Cecilia , dochter van Dorville , gemalin van Saint Clair. Justine, haar Kamenier. Verfcbeide Officieren , Soldaten , en een Inwoner. Het Toneel is op Sint Lucia, een der Amülfrfche Eilanden.  Bladz. i. D É VERBETERDE ECHTGENOOT. TONEELSPEL. IN EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL. De Gouverneur , de Capitein Buscot, Saint Clair en Du Bois, {debeide laatften ft aan by^t huis, daar de Gouverneur uit komt, op fchildwagt') {de 'Gouverneur komt onder het geleide van Officieren uit zijn huis, houdt een plan in de hand en /preekt met den Capitein Buscot: Saint Clair en du Bois prefenteren het geweer voor den Gouverneur. ~) de Gouverneur. 2 I is wel, Mijnheer! ik vind uwe gedachten goed en ik zal er in bewilligen: wanneer, dat werk, daar ginds, aan den kant van 't bosch, voltooid is, dan zal het defcrteeren, daar je zoo Iterk over klaagt, wel ophouden. de Capitein. Ja mijnheer! zou je wel geloven, dat er geen dag voorbij gaat, zonder dat ik niet enige van mijn volk verlies: die fchurkea willen onder de wilden, die hen HL Deel. A met  2 De Verbeterde Echtgenoot. met opene armen ontvangen, liever leven als dat zij den Koning dienen. de Gouverneur. Dat verwondert mij ten hoogten Maar hoe meer ik alles overdenk hoe meer ik gedwongen ben te geloven dat gij Mijnheer! mogelijk zelve daar van de oorzaak zijt. Een Franfchman kan geen ilaafagtig leven leiden, dus moet men hun de banden, die hen noodzaaklijk moeten binden, zoo zagt en aangenaam maken als t mogelijk is; gij oude zeelui zijt zomtijds wat al te hard. de Capitein. Ik Mijnheer.? ik mag lijden dat de eerfte kanonskogel mijne oude benen vermorfele als iemand zagtmoediger is, dan ik ben; het is ongelukkig genoeg voor een braaf karei, die in 's Konings dienftzoo veel wonden gekregen heeft, dat hij na zoo veel jaren gelaveerd te hebben, geen andere haven, als dit Fortres bereiken kan, want ik verfta mij op die knepen vau't Hof niet, waar door men alleen aan beloningen kan geraken doch men moet geduld hebben: Maar dewijl ik nu toch hier ben wil ik ook dat de dienilgefchied, gelijk het behoort, en tref ik dan eens onrustige knapen aan, die zig te weerftellen — -ik zweer mijn armen zijn nog goed, en dan deGouverneur (valt hem in de rede') Dererteren zij? Ik verfta u Heer Commandant.Mut ik verzoek u, dat dit in't vervolg niet meergefchied. De Koning, is regtvaardig: hij wil £een flaven in zijn ■ dienft  Eerste Toneel. 3 dienfi hebben: onze landaart zal zig altoos door de eer laten leiden: maar flagen maaken haar wederfpannig dan is zij een moedig paerd, dat het bit op de tanden neemt, met zijnen ruiter doorgaat, en hem eindelijk uit den zadel werpt. de Capitein. Maar Mijnheer. de Gouverneur. Genoeg hier van! gij hebt mij verdaan, het is 's Konings bevel en 't is mij opgedragen toe te zien , dat het ter uitvoer gebragt werde, ga gij ondertuiTchen heen en kondig uwe bezetting aan: dat de eerfte, welken men weer in handen krijgt, ongelukkig zal zijn, ik zal hem tot een Merk, maar noodzakelijk voorbeeld Hellen. Ik ga in mijn tent mijn brief aan 't hof gereed maken, morgen zal die met het Fregat Louifeau, afgaan. Ik verwagt u van middag bij mij ten eten. (df Gouverneur gaat met zijn gevolg heen. TWEEDE TONEEL. de Capitein, Saint Clair en duBois (de laat ft en ft aan op fchildwagt. j de Capitein. Ha! zoo zijn die Heren Gouverneurs, die ons door 't hof gezonden worden. Zulke lieden zijn niet over zee gekomen, als bij uil weder, zij fchimpen nog als men zij n pligt doet.' en waarom ?om den moedwil en ongehoorzaamheid der Soldaten te onderfteunen: Neen, A 2 neen,  De Verbeterde Echtgenoot. neen, de zeedienft is vrij beter! daar kan men zig doen gehoorzamen! daar kunnen zij niet deferteren, maar hier laten ons die fchurken, bij 't geringde misnoegen, den rug zien, doch ik hoop evenwel, dat ik de een of andere keer er eindelijk ten minden één zal zien ophangen, en dan zal ik het nog vooreen wonder houden, want men gaat hier zoo fpaarzaain met dat volk om, als of er in Europa geen overvloed van zulke nietswaardige kaerels was, die men ons zou kunnen toezenden (hij nadert de fcbildwagten een weinig) daar daan die luiaarts, die men niet meer mag aanraken. Maar ik wil mijn kop verbeuren, als ik niet den eerden, die mij een dap van zijn poft afgaat, aan den hoogften boom, in mijn Fort, zal doen fpartelen, de Gouverneur heeft het mij belooft en ik maak 't je lui nu bekent. (Je fcbildwagten prefenteren bet geweer en de Capitein gaat in V Fortres.) DERDE TONEEL. Saint Clair en dd Bois. {Nadat de Capitein wech is, leunen zij op hunne geweren, en Saint Clair fcbijnt zeer aart' gedaan te wezen.) du Bois. Wel! Mijnheer, dat is de gewonelijke taal van onze tijrannen, en treft n dat van daa^- meêr als anders ? gij moeft dat in 't eind gewoon worden f Saint Ct.air. Mijn liefde vriend! ach gij zijt de enige, welken het  Derde Toneel. 5 het noodlot mij gelaten heeft, mijn befte kameraad gij kent de ouruft niet welke mij verteerd. Mijn ziel, ongevoelig voor de ellende, waar toe ik mij gebragt zie , voelt de harde behandelingen van dit ruw en opvliegend mensch niet meer. Ik ben zoo verre van hem te haten, of mij over hem te beklagen , dat ik veelmeer bereid ben, mij tot het eerde offer van ene doodftraf aan te bieden, die ik duizendmaal verdiend heb, en die mijn ellend en mijn kommer Hechts verkorten zou. du Bois. Ei foei! foei! Ik weet wel, dat je in uw jeugd een weinig vrolijk geleeft hebt; maar de drommel dat zou al te hard wezen. Je hebt toch niet gemoordt noch gerooft? Saint Clair. Slimmer als dat alles zeg ik u. Ik heb de liefde, de achtingswaerdigrte Vrouw bedrogen en verlaten , om mij in de affchuwelijkfte en alleronwaardigde losbati' digheid te ftorten.- — du Bois. Dewijl je mij dat nog niet gezegt hebt, zie ik, dat je mij van zommige dingen een geheim maakt. Maar dat is niet hupfch van je gehandelt Mijnheer! ik, die in de agt jaren, dat ik u dien, uw gantfch ongeluk met u gedeelt heb. Saint Clair. Wat eifch je van mij, arme vriend! Toen je te Bourdeaux bij mij in diend kwam ,heb je bij mij een Vrouw gezien en deze was juift de oorzaak van mijn A 3 gantfch  6 De Verbeterde Echtgenoot. gantfch ongeluk. Ik verborg u toen mijn naam, mijn rang, mijne misdaden: ik vreesde dat men mij vervolgen zou - du Bois. Ik heb mij dikwils verwondert Mijnheer, dat je zoo langen tijd u van ene zoo flegt vrouwmenfchkon laten plukken e-, bedriegen. Ik zugtte over uw noodlot, maar ik had het hart niet met u daar over te fpreken. Saint Clair. Tot mi;n ongeluk gingen mij de ogen niet eerder open, als toen het te laat was, hare tederheid, welke zij voor mij aannam, verdween toen het geld, dat ik nog had, op was; de betovering hield op, en ik zag het flegtfte, ondankbaarfte hart ach! toenbe- . merkte ik eerfl: al wat ik verloren had. Ik had geen middel, noch geen uitzigt om mij te redden, ik raapte dan de overblijfzels van mijne vermogen bij een; en gong fcheep; gij zijt mij gevoIgt,en hebt mijne ellende met mij gedeelt, en den zelfden ftand aangenomen, tot welken ik mij begeven had. Gij weet het overigen. Maar hoor nu den fchrikkelijkilen (lag, welken het Fortuin tot heden toe voor mij bewaart lieeftdeze Gouverneur, welke zoo even uit het Fortres kwam geregte hemel--. - wat zie ik 5 VIER-  7 VIERDE TONEEL, de vorigen, Cecilia en Justine. ( Saint Clair gaat met waggelende treden te rug, en fchijnt in omnagt te zullen vallen.) du Bois. . Wat fcheeltutoch? Saint Clair. Inwelkeentoeftandbenik? ik nerf. du Bois. Gij wordt bleek .?---- Saint Clair. Laat mij maar met vrede, en belet mij niette horen wat deze vrouwen zeggen. Cecilia. Komjuftine; laten wij ons van deze fchone wandelwegen bedienen, het bevalt mij hier zeer. J u s t i n e. ó Daaraan twijfel ik niet Mevrouw! 'tis genoeg dat het regtwild en eenzaam is om geheel en al uwe goedkeuring te hebben * wat is dat voor een inval Frankrijk te verlaten, en nog daar en boven Parijs daar een ieder u aanbad, om heen te reizen, en onder de Caraïben, met welken dit fchone land bevolkt is .veroveringen te maken. Hoor Mevrouw ,niemand kan u meêr bemin-' nen en meêr achting voor u hebben danik,en'tgroot(le bewijs daar van is dat ik u naar Amerika gevolgd heb; naar Amerika, welke een eisfelijke fprong! om uit Parijs hier neer gezet te worden! A 4 Ce-  S De Verbeterde Echtgenoot, Cecili a. > Gij weet de vriendfchap die ik voor u heb. Eu nu dat ik m.jn eenig kind verloren heb, zoo zult gij mij in haar Plaats zijn Juftine! Parijs, de vermakelijkheden welke Zig daar zoo m enig vuldig opdoen} de laflige aanbidders enervergangelijkefchoonheid,demuuren zelfs in wel. ken ik geboren was, herinnerden mij ieder oogenbllk mijn ongeluk, en mijne tederheid. Ik heb u ver¬ loren ,geliefde gemaal! men heeft mij u onttrokken , ik zal u met weêr zien! kan ik wel, een ogenblik genoegen fcheppen, daar ik u miffe! .... justine. Daar hebben wij uwe dagelijkfche klaagliederen weêr. Penelope beweende een trouwe gemaal, dat kon men nog voorfpreken : gij Mevrouw houdt u op met aan enen ondankbaren te denken die u beledigt heeft; welke boven «een fchepfel verkoren heeft, die noch uwe ichoonheid noch uwe bekoorlijkheden bezat. C e c i L i a. Houdt op Juftine. Ik moet regt handelen, Roze bent Ichoonheid en levendigheid, en alles wat enigzints kan dienen, om een jong man, in den eerften bloei der jeugd te bekoren. Het was ongetwijfeld mijn fchuld , dat ik het hart van mijn gemaal verloor. Mijne liefde was jaloers; veelligt wierd ik hem daar doortelafllen het verdriet en misnoegen mengden zig daar onder; mijn vader en mijne naaftbeftaanden maakten de zaak, door hunne tusfchenkomft, nog erger; met één woord, ik heb hem verloren. Goedertierene Hemel, geef hera aan  Vierde Toneel. 9 aan mij weder; dat is de enige weldaad daar ik u thans om aanroepe. Justine. Mevrouw! ik heb het hart niet meêr u hier over iets te zeggen, een ieder denkt op zijn manier, en gij tegenswoordig zeer bijzonder, maar ik kom altijd op mij. nehoofdftelling weder te rug. Het is zeer veel,- meteen vader naar Amerika te gaan, en dat uit vertwijfeling wijl men een godlozen kaerel van een echtgenoot verloren heeft, dien ik zou hebben laten vaftzetten, als ik in uw plaats geweeft was. Ce cilia. Jufüne, ontzie mijn hartzeer, en den geen welken mijn hartbeftendig bemint. Maar, knot gij't wel geloven, federtdat ik dezen oever betree, voel ik mij zoo ongeruft niet meer. Ik weet niet welk een aangenaam bedrog zig mijne ziel daagelijks voorfehildert, dat ik Kier het einde van mijne fmart zal vinden. Justine. Ik wenfch het Mevrouw, vindt, wijl hij tot uwe ruft nodig is, dezen gelukkigen gemaal wederom: vindt hem ten enemaal verbeterd, een weinig tammer, met één woord, zodanig dat hij de achting van brave vrouwen, verdient. Cecilia. Laten wij onze wandeling volbrengen, dit bofchje» fchijntons ene aangename toevlugt te beloven, om ons voor de hitte der zon te verbergen, (zij gaan alpratende heen.~) A s VIJF-  io De Verbeterde Echtgenoot. VIJFDE TONEEL. Saint Clair, du Bois. (Saint Clair blijft zeer getroffen zijnde opj'tgeweer leunen ; gedurende 'tgantfebe -vorige Toneel moeten zijne gebaarden deonruftigeen geweldige bewegingen van zijn hart verraden. Du Bois geeft over dk alles zijne verwondering te kennen.') du B ois. Eindelijk zijn zij voord ik heb geen woord verdaan van't geen zij gezegt hebben, en gij Mijnheer? S a i n t C l a i r. Ach! neen ik heb niets kunnen begrijpen, maar Wat heb ik gezien. du Bois. Twee aartige vrouwsperfoontjes maar je vat terftondvuur! deduivel, Mijnheer! ik verwonder mij -niet, dat je door dit geflagt tot zoo vele dwaasheden verleid zijt geworden. SaintClair. (zonder hem te horen) Grote hemel! zoude mijn berouw en de ellende welke ik uitgeflaan heb mij vergeving verworven hebben ? du Bois (trekt hem bij den arm ) Mijnheer —- Mijnheer! dataartige neusje, die levendige oogjes; he! wat zegt gij daar van ? SaintClair (gefladig zonder hem te horen.) Neen! mijne misdaad is te groot! ik moet hare tegenwoordigheid ontvlieden. nu  Vijfde Toneel» It du Bois. Mijnheer! mijn kameraad! Franc Coeur! hij hoon niets, welkeen wonderlijk meufch! hij ziet twee vrouwsperfonen pr.-- - pr. zoo is zijnhar- zenvat verwart. Saint Clair (die weder tot zig zeiven komt?) Mijn lieve du Bois! kan men wel eenbeklagelijker noodlot uitdenken ? deze perfoon, die gij zoo even gezien hebt, welke zoo vele fchoonheid, zoo vele aanminnigheid , zoo vele waarde in zig vereenigt, die dogter des Gouverneurs. du Bois. Welnu? Saintclair. Nu, die is mijne vrouw. du Bois. Mijnheer! is dat waar? uwe. Saint C lair. Dezelve, welke ik bedrogen, beledigt, verlaten heb. du Bois. Victoria*, den hemel zij dank! nu heeft onze nood een einde; gij Schoonzoon van den Heer Gouverneur? voord! laten wij onze geweren maar aan den fpijkeï hangen. Saint Clair.- Nooit neen, nooit. du Bois. Hoe? Saint-  « De Verbeterde Echtgenoot. Saint Clair. Liever wilde ik fterven, als mij van haar te laten zien. Hoe kan ik dat doen? hoe kan ik haar een voor werp tonen, welke oorzaak zijn zou dat zij van afgrijzen fidderde? ó dierbare vrouw! gij zult aan enen ondankbaren gewroken worden. Ik wil de dood zoeken en har eindelyk vinden Zij is de enige verligting, het enigfte eind van alle mijne ongelukken. du Bois. Daar hebben wij 't nu weder. Vergeefmij Mijnheer gij redeneert een weinig onverftandig. Tn *t zelfde ogenblik dat u hetgeluk wil toelachen, wilt gij het hardnekkig afwijzen, verwerpen Saint Clai r. Kan ik op uwe vriendfchap vertrouwen ? du Bois. Twijfel je daarnogaan? gij doorboortmij'tharr. Saint Clair. Zweer mij bij uwe eer, bij dien eed zoo heilig aan een foldaat! dat je op het naauwkeurigfte zult doen alles wat ik u zeggen zal. du Bois. Spreek, beveel Mijnheer, daar is mijn hand; ik ben foldaat! Saint Clair. Goed du Bois! in 't kort zal ik er niet meêr zijn, het leven is voor mij ene fmaad en een laft: danzult gij gaan en aan den Gouverneur en aan zijne dogter, mijne vrouw, zeggen: dat de Ridder van Saint Clair, vol berouw over zijne  VijfdéToneelj ïj zijne misdaad ,fterft dat de liefde in zijn hart dat hij, niet waardig haar te zien, zijne misdaad beweend heeft, en heen gaat, om die te boeten. ( Hij pre [ent eert het geweer hoog, ah een foldaat die wecb wil gaan.) du Bois< Hemel! Mijnheer wat wil je doen ? hoüdt op - — - * de wanhoop verblindt u. (bier hoort men in't bofch de fiem van een vrouwsperfoon roepen help ! help !) Saint Clair. Welk eene ftem is dat? grote hemel behoedt haar! (Saint Clair neemt zijn geweer op, en loopt naar de plaats, daar hij beeft boren fcbr-eeuwen.) bu Bois. Houdt op! blijf! waar gaat gij heen? hij verlaat zijn poft; wanneer inen't gewaar word, is hij verloren Maar ach! hemel! daar is de Gomman- dant arme Franccoeur! ZESDE TONEEL, du Bois en de Capitein. de Capitein.(maaréénfcbildwagtziende. Ha! bij weer en wind waar is hij ? zijn poft te vef^ laten! envandefchildwagtwechtelopen! Korporaal! jKorporaal! hola! te wapen. (men ziet verfcheide Soldaten met geweren op de fchouders komen aanlopen) (tegen du Bois) waar is hij heen gelopen ? nu  14 De Verbeterde Echtgenoot, du Bois. Ik weet het niet Mijnbeer Commandant! hij hoorde in 't kleine bofchjen fcbreeuwen; hij liep voord 5 ik riep hem na; ik zonvuur op hem gegeven hebben; maar hij bereikte tegelijkhetbofchjen,en ontkwam dus. de Capitein. ■ Die hond! wie zou dat van dezen Francoeur hebben kunnen geloven? de befte en ordentelijkfte van den gantfchenhoop. (tegeneenOfficier) Stel twee andere kna¬ pen op de wagt, en gij Korporaal, zie toe dat je hem inhaalt en te rug brengt. Ik zal een driegulden daarvoor uit mijn eigen zak geven. (de Korporaal en een deel Soldaten gaan heen, men loft du Bois af en fielt tzvee andere Sohildwagten in de plaats.) ZEVENDE TONEEL. de Capitein. (alleen) Ik kan van verwondering niet tot mij zelve komen; verdoemd! wiezalmen nu vertrouwen? Deze Franccoeur, de enige dien ik met mijn ftok nog niet op't lijf heb kunnen komen, 't voorbeeld van mijne bezetting, ha! krijg ik hem weêrdan zal hij gewis hangenf>« boort een fnapbaanfeboot) goed! hij zal zig zonder wijffel verdedigt, engefchoten hebben: veelligt heeft hij aan een van allen een harde pil gegeven. Goed! goed! het ongeluk is zoo groot niet: als men hem maar gekregen beeft. Maar daar is de Gouverneur. A GT-  15 . AGTSTE TONEEL. Devorigen, de Gouverneur, zijn gevolg. de Capitein. Nu Fleer Generaal? dat gefchied in uwe tegenwoordigheid ! nu ziet gij 't zelve, en men wil zeggen, dat ik te ruw, te hard, te ftreng ben ? de Gouverneur. Wat is't? wat is er dan gefchied? de Capitein. Een ongehoord geval: op den klaren ligten dag is 'de fchildwagt van zijn poft vvech gelopen. de Gouverneur, (vertoornd') Dat is te veel de dienft van den Koning vordert een exempel; hebje den fchuldigen laten vervolgen ? de Capitein. Ja Mijnheer; en ja ik bedrieg mij niet daar komt hij; zij brengen hem. de Gouverneur. Ik moet u verlaten, om enige nieuwe werken op de linke zij van den vloet te gaan bezigtigen. Draag zorg Mijnheer, dat de misdaad van den fchuldigen hier, binnen één uur, op zijn laatft, geftraft word: en zonder de minfte oogluiking volgens de wetten. NE-  tfi De Verbeterde Echtgenoot. NEGENDE TONEEL. de Capitein, (een weinig daar na Saint Clair ontwapend, tuffchen vier Soldaten.) de CaPitein. Ik zal niet in gebreken blijven; binnen'tuur zal hij aigevaardigtzijn hafchurk! nu heb ik je I Saint Clair. Jekuntuwfcheldwoorden wel fparen Mijnheer.' heb ik misdaan, dan zal ik mijn ftraf zonder morren, lijden • het paft u niet mij te mishandelen. Ik ben van geboorte! d e Capitein. Dat zal u niet helpen, je zult hangen. Saint Clair. Het ftond flechts aan mij, deze flraf, die in de ogen van't gemene volk veragtelijk is te ontgaan: maar de dood heeft niets verfchrikkelijks voor hem, die ze zoekt, en de ftraf niets veragtelijks, voor hem die niet fchuldig Is. d e Capitein. Daar ziet men nu den hondsvot van een kaerel i het lieferteren is geen kwaad nietwaar? ik wou liever dat mij een kanons kogeldoor't lighaam vloog, of dat ik bijde Menfchenvreeters ftrandde,als dat ik zoo grovelijk tegen mijn plicht en de eer zondigen zou. Spreeklzeg! waarom ben jegedefertcert ? Saint Clair. Om de dood te vinden, dat is't al wat ik te zeggen heb; (totde Soldaten) breng mij voord (bijgaat tnsJchcn de Soldaten wed'.) TIEN-  TIENDE TONEEL,. de Capitein.' (alleen') Ha! ha! ha! dat is een belachelijke vent. Zou men Biet zeggen, uit zijne voorname mienen, dat hij de held uit de ene of andere Roman was ? ga maar heen, binnen :'tuur zal ik je anders leren fpreken, dat beloof ik je. {bij gaat heen op't ogenblik dat Cicilia, zig laat zien, welke door Juftine, en een inwoner van 7 eiland onderjleund word.) ELFDE TONEEL. Justine, Cicilia, een inwoner van't Ei la nd. Justine. Wel nu! fchep moed Mevrouw! er is geen gevaar meer; ruft hier wat. Ce cili a. Ach! wat ben ik vcrfchrikt. Justine. Ikfiddcrernogvan; 'tisals of ik nog die affchuwelijke grote flang opu zie aankomen; mij dunkt ik ruik nog zijn vergiftigen adem. Cecilia. Hoebenikuitdatontfaggelyk gevaar bevrijd geworden ? ik verloor alle gevoel, en kan mij niets herinne-' neren. III. Deel. £ Jus-  i'S De Verbeterde Echtgenoot* jö STINE, Ik kan u zeggen, Mevrouw! dat gij, toen dat vergiftige fchepfel met enig gernffch, uit het bofchjen te voorfchijn kwam , met alle kragten begon te fchreeuwen, dat dier was nog tamelijk wijd van ons af, toen gij in oniriagc viel. Hetfcheen als of ons gefchreeuw hem nog lokte; want hij deede enige fprongen naar ons toe; ikkanudie affchuwelijke, vrefeüjkc geflalte niet befchrijven: de ogen fonkelden, de tong (peelde in zijn befcbuimde kiewen , 't was reeds als of ilc een zekere zagte Walgachtige reuk ondervond. Het had nog maar twee zulke zetten moeten doen, dan was 't op ons lijf geweeft: maarplotzelijk komt een Soldaat voorbij gelopen, fpringt nisfchën u en de (lang, fchiet, en verplettert den kop van dat m onder. Zijn lange lighaam maakte duizend kronkelingen , floeg, en windt zig veelligt nog ineen op die plaats. Maar de Soldaat loopt op u toe; de tranen Aromen over zijn gezigtj hij vindt, datuwhart nog klopt, en roept uit: grote God! gij hebt mij verhoord ! ikkaii haar nog eenmaal zien, haar nuttig zijn! hierop zeide hij tegen mij: Juffrouw zeg haar, als gij zoo goed wilt zijn; dat zij aan mij gewroken is, door mijn berouw, door mijne tranen.--- Zeg haar, dank nu vergenoegd ter dood ga. Toen greep hij uwe hand, kufchte die met verrukking, Aaat met een gantfch ontroerd gelaat op, loopt naar een hoop Soldaten , welken naar hem toekomen , en verdween met hun. Toen was ik alleen bij u Mevrouw; ik was zoo bevreesd , dat ik't hart niet had naar den doden flaog heen te zien. Eindelijk, zag ik van  Elfde Toneh. ï« Van verre dezen man en riep hem, dat hij u mede zou helpen wechbrengen. Cecii.i a. Waar is mijn redder? waar is hij die mijn leven gered heeft? waar is hij dan, welke beweerd mij gewroken te hebben, mijn vriend, loop toch fchielijk, en zoek den Gouverneur, uwe dienftzal beloond worden (de inzvover gaat heen) hoe meer ik er op denk, mijn lieve Jujtine , hoe minder ik begrijp, wat u de Soldaat gezegt heeft; en zoo veel weiniger zin kan ik aan zijn woorden hegten ■, of veel meer ik vind al teveel daar in , als dat hem het geval die zoo zou ingegeven hebben, hij heeft mij door zijn berouw gewroken zegthij ? niemand heeft mij enigleed gedaan.----- Juftine zeg mij eens, hoe zag hij er toch uit? Justine. De verfchrikkingen vrees, en de koele handelwijs van ditmenfch hebbenmij nauwlijks tijd gelaten op zijne gezigts trekken acht te geven. Hij was groot, welgamaakt TWAALFDE TONEEL. Devorigen, Eu Bois. »u Bois (komt aanlopen en valt Cecilia te voet) Genade! Mevrouw! genade lach! redt een onfchuldigen het leven; hem, die u zoo even het leven behou> den heeft. Cecilia. (Jlaat fchielijk op) Grote hemel! wat hoor ik? waar? wie? B % SS  20 De Verbeterde Echtgenoot, du Bois. Francoeur, zoo heet mijn kameraad, heeft zijn pof} verlaten om u te gaan helpen, en word nu, als een de/er teur aangezien, in plaats van zig te ontfchuldigen en een woord tot zijn verdediging te zeggen, gaat hij' ujC een ongehoorde vertwijfeling,vrijwüligin dra dood over een half uur zal 't reeds te laat zijn. —- Sidder voor zijn leven, het moet u dierbaar zijn! Cecilia. Ja! mijn vriend, het is mij dierbaar, deontfteltenis heelt m.j geheel ingenomen. Mijn vader zal zoo aan fionds komen, hij heeft mij lief, en zal den dienft weten die mij gedaan is; hij zal hem genade doen erlangen Maar zeg mij die een vriend van mijn redderfchijnttê zijn hoe is zijn regte naam? Francoeur is ongetwijfeld een földaten naam. Hoe is hij in dit waerelddeel ffeko men, waar heen alleen de pligt of de vertwijfeling iemand heen kan voeren?met één woordgeef mij licht ia deze zaak. du Bois. De gevolgen van een verdoolde levenswijs hebben dit jongmenfeh, die voorheen een Heer was, zoo verge bragt dat hij mij gelijk geworden is. Die hem eerft L dient heeft, daar hijzonder bijHand en zonder vrienden w jr, wilde bij liever in denkrijgsdienftgaan, alszi n eilende aankijken ontdekken, en hen om hulp aa ! /preken. Hij is federt zeven jaren Soldaat in dit Fortrei en zoekt door de ordentelijkfte levenswijs, door tranen ' vaneenopregt baouw, zijn misflagen, diehij zig te ver-  Twaalfde Toneel. ai verwijten heeft te booten, dat is 't al Mevrouw, wat ik de eer kan hebben, u van hem te zeggen. Ik heb hem een onverbrekelijken eed gezworen; niets, zelve zijn eige voordeel, zal mij niet dwingen, mijn woord te verbreken. Maar zijne levensloop is nogtans te treffend; als dat een ziel als de uwe geen deel daar in nemen zou. Beveel, Mevrouw, ik neem de vrijheid, u op mijne kniën om deze genade te fmeken, beveel, dat hij voorugebragt worde! fpreekzelve met hem; gij zult geheimen ontdekken, die voor den Heer Gouverneur en voor u zelve Mevrouw, van gewigt zijn; die hij behalven dat gewis mede in zijn graf zal nemen. C f. c i l i a. Zonder deze dankbaarheid, van welke mijn hart, met regt vervuld is, ben ik doorzijn noodlot, zijnberouw, door zekere, onbekende bewegingen zoo aangedaan, dat ik mijne tranen nauwlijkskan terughouden. Daar is mijn vader reeds. DERTIENDE TONEEL. De vorigen, deGouverneur met zijn gevolg. Cecilia. Ach! mijn vader , wanneer uwe dochter u lief is, wanneer gij nog die tederheid voor haar hebt, welke tot hier toe haar geluk geweeft is; zoo verleen haar het pardon van haren redder. B 3 Dï'  « D Verbeterde Echtgenoot. de Gouverneur. Ach! mijne lieve dochter, mijne dierbare Cecilia, i| fidder nog, ik ben van fchrik nog gantfch van mijn ftnk at, deze man heeft mij 'tgevaar verhaalt in'twelkgij geWeeft zijt. Is deze (hij vijfi op duBóU) die man, aan wien je uw leven te danken hebt? Ik, mijne geheele erkentenis, du 15 0 1?. Neen ! Mijnheer, dit geluk was voor den dapperflen, maar ook den ongelukkigften onder allemenfchem beftemtivoor den geen, welken gij nu ter dood veroordeelt hebt. de Gouverneur. Regtvaerdigehemel! wat hoor ik? hóe! fan zooveel laaghartigheid en zoo veel moed in dén hart bij malkaar wonen? de dankbaarheid oP de ene e»deregtvaerdis, heid op de andere zijde de dienft des Konings — het zoo nodig voorbeeld — - ach! het hart bloedt mij • ik w.Ide gaarn een deel van mijn vermogen verliezen, als ik hem redden kon; maar zijn dood is noodzakelijk; mijne phgt vordert die van mij, en ik fidder daar over. Cecilia. Hoe mijn vader! gij flaat mijne bede af? mijn dood zal het raffel; e gevolg van de dood mijnes redders zijn hij heeft niet willen deferteren. de Gouverneur, Ach dierbaar kind! vermeerder de finartniet, die mij geheel heeft ingenomen. Stelueens in mijnplaats— deeer-.— dëpligt van mijn ambt —- deperfoon des Ko-  pERTIENDE TONEEl. 23 Konings, die ik hier reprefenteer,alles dwingt mij dit voorbeeld van ene regtvaerdige ftraf te geven. Het is noodzakelijk, en gruwzaam. Cec*ili a. Wanneer gij de perfoon van onzen Monarch voorftelt, zoo beoordeel dan zijn groot hartnaar't uwe Hij zoude mij z\)n pardon verlenen, daar ben ik van verzekerd. Gij behoud daar door een dapper man vSorden Haat, een man van aanzien , dien zijne ongelukken gedwongenhebben, gemeen Soldaat te worden: die gedurende zeven jaren deugdzaam gelecft heeft, weikeu geheimen van het grootfte gewigt ontdekken kan. Zie hier is zijn voormalige bediende , nu zijn kameraad, vraag gij hemmijn lieve vader, enlaatudoor mijne tranen bewegen. de Gouverneur. Kom hier mijn*vriend, welke is de naam en de fiand van dezen, dien gij gedient hebt, en wat kan hem verleid hebben om te deferteren daar hij een Edelman is? du Bois. Vergun Mijnheer , dat Francoeur u zelve zijne geboorte enramfpoedigbedenontdekke; fpreek met hem Mijnheer om's hemels wil fpreek met hem, zelf uw geluk, het geluk van Mevrouw (ach wat zeg ik daar!) geloofmij Mijnheer: mijn leven is in uwe handen en flaatu daar borg voor; hij is metgedeferteert: toen hij de ftem van Mevrouw hoorde, liep hij heen, om haar te redden; de diepfte wanhoop heeft hem ingegeven, te bekennen dat hij een deferteur is; flegts om B 4 ' door  *4 De Verbeterde Echtgenoot. dooreenzekerendoodheteindv^uijne ellende te vin- de Go u vern eur. Qot een van zijn gevolg) ^ Ga heen en zeg dat men den gevangen terliond hier o U elk een geluk i nu is mijn wenfch yerho allervvaardfte Heer! lievevnPn,ii -i , • , " " H«r,„!i. , ... llcvevnend-' 'k zalueindel ikvvedervn en gelukkig 2ie„ , gelijk gij verdientJ we k * vreugde! welk een geluk! 0„ cv^>ch Mevrouw' welk een dag voor u! Ikerkeninijnvaderaandez'ego'edheid, jaik wilt dat g'J mij met zoudt afwijzen. De Gouverneur Ikheb nogniets bploofd mijn dochter. Justine. En ik weet dat bijpad» zal krijgen. Gfj hebtregt Juffi-ouw, nu fta ik voor zijn leven in, VEER,-  93 VEERTIENDE TONEEL. Devorigen, de Capitein, Saint Clair. (de Capitein laat zig eer ft zien met den geen, welken de Gouverneur gezonden bad, daar na volgt Saint Clair door een wagt g?leid wordende.") de Capitein. (tot den geen die bij hem is) Ja ik weet het wel, ik zou van te voren wel hebben durven wedden, dat het niet mogelijk is, dén enigen te doen hangen; de dochter zal eehweinigjegehuilt en gejankt hebben: meêr is er niet van noden, maar hoe ziet heter met den dienft uit, als't zoo gaat.? hoe ziet het er dan uit? (terwijl de Gouverneur nadert.) HeerGeneraal, men brengt hem hier gij kunt met hem handelen zoo je wilt. Maar wat mij aangaat, ik kan niet langer hierblijven, en moet mijn poft neerleggen, als je mij zijn dood niet toeftaat. Cecilia. Welk een onaandoenlijkhart! Justine. Foei, en is dat een Chriften! de Gouverneur. Is het waar Mijnheer, dat je tot nu toe geen rede gehad hebt op Francoeur te onvreden te zijn ? B 5 BE  86 £e Verbeterde Echtgenoot. de Capitein. Neen, Heer Generaal dat is wel waar; maar is hij niet gedeferteert ? de Go uverneur. Men verzekert nu dat hij niet heeft willenieferteren\ •n ZijnHechts een ogenblik verlaten heeft , om mijne dochter bij teftaan. de Capitein. Ik weet niet of hij iemand bijgedaan heeft of niet, maardkiszeker; dathij zijnpoft verlaten heeft, endar tjifcht de galg van alle kanten. C e cjlia. Gij zijt zeer beleefd, Mijnheer. de Capitein. Ik ben niet anders Mevrouw! ik ben niet anders. Je ziet in mij een eerlijk man en een goed foldaat, die zijn metier liefheeft, zijn piigt doet, en deze gekwetfle borft en deze armen, kunnen bewijzen dat men in degevegten, bij welken ik mij bevonden heb , met geen gebrade appelen gefchoten heeft. Saint Clair. (komt wvrwaarq's, doch,zee ras hij den Gouverneur en Cecilia in 't gezigt krijgt zegt hij') Halt Cameraden! wat zal ik hier doen? ik heb om geen/w/v/owgefmeekt, en zal daar ook nooit om fineken. Is mij de dood niet aangezegt? je moet mij dan op de executie plaats brengen. (de Capitein geeft een teken van nader te komen ,  Veertiende Toneel. >>.J men, waarop de Soldaten Saint Clair dzvin • gen digtet bij te gaan?) Wat een geweld ! tot welk een ijffelijk gezigt noodzaakt gij mij! (bij keert ter zijde en houdt de handen yoor zijn oogen en doet zijn beft in deze houding te blijven tot dat bij tegen Cecilia zegt: hemel Cecilia wat doet gij? enz.) de Gouverneur, Kom nader, en antwoord vrijmoedig op de vragen, welken ik u zal voorhouden ; bedenk dat het aan mij flaat Mpardon te geven ; dat ik het zelfs wenfeh; en dat ik u voor herleven van mijne dogter, 'tgeen gij behouden hebt, veel fchuldig ben. Saint Clair. (met ene veranderde fteni) Ik ben al te wel beloont Heer Generaal, dat ik Me-, vrouw een dienft heb kunnen bewijzen. Dit toeval heeft mij tot de gelukkigften van alle menfdien gemaakt. de Gouverneur, (tot zijne dogter) Deze toon van zijne ftem, zijne beleefdheid ontroe% yen mij zijt gij een Edelman ? Saint Clair. Waar toe dient ene voorname geboorte zonder, deugd? de Gouverneur. Men heeft mij verzekert dat ene aaneenfchakeling van ramfpoeden u in den toefland gebragt heeft, waar in ik, Vi tegenwoordig zie. Sain?  *8 De Verbeterde Echtgenoot. Saint Clair. Rampfpoeden, zegt gij f nee,,, den dengdzamen alleen bejegenen rampfpoeden; maarik! ik heb «iets geleden, dan ene al te Iigte ftraf voor mijne euveldaden Cecilia. 't Mag daarmede zijn, zoo't wil, uw berouw boec die weder. Saint Clair. Neen Mevrouw, neen! de dood alleen kan die boeten; maar wanneer gij „ nog zoo laag vernederen wilt aan het noodlot van een ongelukkige., deel te nemen • bid dan mijn Heer uw vader, dat de foort van ftraf voor mij verandert werde; dat ik de dood die ik verwan van mijn kameraad ontvangen mag: van dien vriend', den enigen , die mij niet verlaten heeft. Deze is de' enige genade, die ik verwagt, en om welke ik u bid. Cecilia. Ach mijn vader, kunt gij zoo vele grootmoedigheid wederftaan? welk ene edele ziel? ik val u te voet. Saint Clair. (JU zig tonder opzet ontdekt) Hemel! Cecilia, wat doed gij? verdient dit Saint Clair? Cecilia. (met grote fchrik in de armen van Jufline vallende ) Mijn Gemaal? ... - mijn vader! ik bezwijm. De Gouverneur, (terwijl bij ben beiden omarmt) Ach mijne kinderen. Saint  Veertiende Toneel. «j» Saint Clair. ■ Ja ! befcliouw dit Monfter ó mijne ongelukki- ge Gemalin! zie uwen grootften vijand; dien, die uw geluk , uwe ruft u ontrooft heeft! die zig zelfs den dag, die hem verlicht, zig onwaardig gemaakt heeft! verhinder hem niet, zoo gij kunt, de dood die hij zoo zeer verdient heeft, te gemoed te eilen. Cecilia. ó Welk een geluk! ik heb hem weder! ik heb hem weder! ik heb hem deugdzaam weder! (zij werpt zig in zijne armen'') 6 dierbare Gemaal! dien ik zoo zeer beweent heb; gij wordt mij weder gegeven op't ogenblikdat mijn leven door uw moed behouden, meer als ooit, het uwe is. Uw berouw, uwe tederheid vernietigen de tien jaren, vol ongelukken en finerten, en wis1'chen diëten enemaal uit mijn geheugen. Saint Clair. Cecilia! ó mijne waarde Cecilia) hoe? gij kunt mij vergeven ? kunt gij mij uwe tederheid weder fchenken ? Cecilia. Nooit heb ik opgehouden u te beminnen. de Gouverneur. è Saint Clair! waarom verborg gij ons zoo langen tijd uw verblijfplaats en uw berouw? ik zou zelfs naar u toegevlogen zijn, om u weder aan te nemen, en in mijne armen te drukken. Saint  3» Be Verbeterde Echtgenoot"* Saint Clair. Ik hield mij alle vergeving onwaerdig. Ik heb de dood te vergeefs gezogt die is overal voor mij wech gevloden. Denk eens, welk een flrijdik met mij zeiven gehad heb en welke een dodelijke biigeruftheld mijn hart gevoeld' beft, als ik u zag aankomen om dit land te regeren. Neen! nooit zou ik u noch mijne Gemalin onder de ogeri gekomen zijn, was dit toeval niet gebeurd dat haar hier nabij bejegent is. Ik erkende deze, aan mijn hart zoo dierbare, Hem, welke federt zoo vele jaren ,uitgrond van mijn hart wraak over mij fchreeuwde. Ik ben tot uwe hulp toegevlogen ; en mijn arm heeft zijn dietrfï nog ter regter tijd kunnen doen; ik zag deze Soldaten komen ; ik ben zelfs de dood te gemoed gelopen; ik heb de moeite niet genomen, mij wegens éen misdaad te ontfchuldigcn, die wel mijne geboorte c'n denkingswijze onwaerdigis, maar mij toch aan een zeker eind . van mijne ellende voerde , en den worm verflikken " moeft, die mij zonder ophouden knaagde. de Gouverneur, (tot den Capitein) Heer Commandant wat denk je daarvan? geloof je wel, dat ik dezen Soldaat pardon kan geven, zonder dienswegen genoodzaakt te zijn u van uw poflteontflaan ? de Capitein. Ja! lieer Generaal je fpot. Maar op mijn eer, je moet mij bij dc eerfle gelegenheid, tot vergelding 'toeHaan, in plaats van dezen enen, twee te doen hangen* b ■  Veertiende Toneel 3* de gouverneur. Ja! ja ! dat zullen wij wel fcbikken (tot du Bois) kom hier mijn vriend, hoe veel dank beaik u niet fchul» dig? zeg wat kan ik voor u doen ? du Bois. Heer Generaal, toen ik knegtwas, dagtmij, dat ilc een tamelijk eerlijken kaerel was; maar nu ondervind ik, datiknog veelmeerben, federt dat ik Soldaat ben^ Dezen ftand verliet ik niet voorde Mijnen van Peru. Bij den dienft verkrijgt men eer, en dat i' raijn leven. Doch , zoo gij iet i voor La Terreur wilt doen; zie wij leven hier als Kluitenaars; wanneer dit aartige Meisje kon befluiten (jbij v:ijft op Juftine) mij totgezelfchapte verftrekken , zoo gevoel ik, dat ik volkomen gelukkig zijn zou. Maar veelligt vreeft zij een Soldaat tot man te hebben? Justine. 6, Als er de Soldaat uitziet zoo als gij. dl Gouverneur. Goed 1 maar, dewijl mijn Regiments Adjudant ver» trokken is, zoo benoem ik u daar toe. du Bois. Veel dank Heer Generaal (bij geeft Jufline de band) Teel geluk te famen vrouw Regiments Adjudav.tin. Saint Clai r. Ach mijn vader gij maakt ons alle gelukkig! mijne waarde Cecilia! welkeen geluk! ben ik dat wel waer*gl  3* De Verbeterde Echtgen«ö/ï- de Gouverneur. Ó 5a mijne Kindera" gÜ zult gelukkig zij„; denf£f «ooit meer om uwe geledene rampfpoeden; zij hebben Saint Clair het gevaarlijke van zijne vorigelevenswijze doen zien; dezelve kan aan een ieder tot voorbeeld flrekken, dewijl het fortuin niet altoos even gunflig zal wezen om een naberouw zodanig te belonen EINDE.  JÉROME POINTU. BLIJSPEL in een BEDRIJF. Naar 't Franfche. III. Dkel, g  PERSONEN. JÉ ROME POINTU, Procureur. LEANDER, Klerk van den Procureur. ELAISE, Klerk komende uk Normandie. JEANNETTE, Keukenmeid van den Procureur. liet fluk fpeelt te Parijs in 't huis van der! Procureur. Het Toneel verbeeldt een kamer van Mr. Pointu, men ziet er een leflenaar of fchrijftafel waar op ver fcheide papieren liggen, aan den anderen kant ftaat een tafeltje met een verkeerbord. |ÉRO-  JÉROME POINTU. b l ry s p e l, EERSTE TONEEL. Leander, Jeannette. (Bij het ophalen man 't gordijn, eindigt Jeannette , met de kamer van Mr. Pointu te vegen. Leanr der komt Jlil binnen , op de tenen lopende. ) Leander. (fluifterende} Jeannette. Jeannette. Zoo, zijt gij 't! Leander. Is mijn Heer Pointu al op? Jeannette. Ja, en hij is zelfs al uit. , Leander. Heeft hij naar mij gevraagt? Jeannette. Ja wel vijf of zes maal. Leander. Des te flimmer. Jeannette. Hij was zoo verfchrikkelijk boos om dat hij ü niet op het kantoor vondt. Ca Lb-  3<». J e* r o m e Pointu, Leander. Hij weet dan dat ik deze uagt buiten deur heb geflapen? ' , Jeannette. Wel zekerlijk. Leander. Dat is je fchuld ook. Jeannette. Hoe dat? L eander. Ik kwam te middernagt thuis, en vond de deur op hc: nagtflot. " Jeannette. Gij moeit maar geklopt hebben. Leander. Ik vreesde hem wakker te maken. Maar hoe drommei kreeg je in 't hoofd de deur te fluiten? Jeannette. 't Was door onagtzaamheid; ik dagt dat gij alt'huis war.rt. Leander. ó Loshoofdje! Jeannette. Gij zult fchoon bekeven worden. Leander. (baar een volle goudbeurs tonende-) Daar lach ik wat meê, zie je dit? Je a np4e tt e. Hoe nu? is dat altemaal goud?  ■Blijspel in een BIorIJP, 37 Leander. En dat is nog niet alles. Jeannette. Wel zoo! waar hebt gij dat van daan gehaalt ? Le and er. Ik heb het eerlijk gewonnen. Jeannette. Wat zijt gij gelukkig? Leander. Toen ik zag dat ik niet binnen kon komen, ben ik fchielijk weer te rug gekeert naar een hoop vrolijke jongelui daar ik mede gefoupeert had, en wij hebben het overige van den nagt te famen door gebragt inet lachen, drinken, en fpelen. Jeannette. En hebt gij al dat goud gewonnen ? Leander. Ja! en nog wel eens zoo veel dat mij voor den middag zal betaalt worden. J eannette. Van wien toch ? Leander. Van een jongen Hollander. Verbeeldt u eens Jeannette, dat hij zijne zakken nog vol goud had. Zoo ik het had durven wagen ; had ik hem een tonne gouds afgewonnen; maar men moet zig zeiven bezitten als men in 't geluk is. C j Jean-  38 J E*Tt O M E P O I TI ¥ XSi Jeannette. Dergelijk een geluk zou een arm meisje als mij niet gebeuren. Leander. De drommel Jeannette! Ik deel met je als gij wilt. Jeannette. Gij fcheert den gek met me. Leander. Neen zeker niet; ik meen het, gij moet maar wat mfchikkelijker zijn en mij toelaten. (Hij wil baar omhelzen.) Jeannette. (hem te rug jlotende) Hou op. Leander. (haar dringende) Ho! ho! al wierd je nog zoo boos ik zal u tegen wil en dank omhelzen. Jeannette. (zig verwerende) Hou op dan, mijn Heer! dat is verfchrikkelijk! Leander. (haar omhelzende) Ja, ja, doe maar Wat gij wilt TWEDE TONEEL. Mu. Pointu, Leander, Jeannette. Pointu. Wel zoo, mijn Heer, welzoo! Leander. T is mijn Heer Pointu! pOIN«  JSlitspel in een Bedrijf. 3.9 Pointu. Wat doet gij daar? Leander. Niets mijn Heer, 't was maar om te lachen. Jeannette. 'T was tegen mijn wil. Pointu. Ga heen, Jeannette! ga heen. DERDE TONEEL. Mr. Pointu, Leander. Mr. Pointu. Schaam je u niet ! van je te gedragen gelijk gij doet. Leander. Wel wat doe ik dan, mijn Heer! Pointu. Wat gij doet; een fchone vraag wat gij doctf waar komt gij van daan? Leander. Waar ik van daan kom ? P01 nt u. Ja, waar kom je van daan op dit uur? waar heb je den nagt doorgebragt ? Leander. Bij iemand van mijn kenniffen. Point u. Bij iemand van uw kenniffen ? C 4 L e a tt-  4» Je'rome Pointw. Leander. Ja mijn Heer, toen ik thuis kwam vond ik de deur op het nagtflot; ik heb niet willen aankloppen om u niet wakker te maken, en ben weer heen gegaan en heb den nagt door gebragt in het huis daar ik gefoupeerd had. P ointu. Wel nu, mijn Heer; dan kunt gy er den dag ook door gaan brengen. Leander. Wat wilt gij hier mede zeggen? Pointu. Dat ik u verzoek nog van daag al uw goeduitmijn huis te doen brengen. Leander. Maar, mijn Heer Pointu. Maar, mijn Heer het is zoo, ik fpreek duidelijk genoeg meen ik. Leander. Maar men geeft reden. Pointu. Reden? ha; wilt gij reden hebben! wel nu ik zal ze u geeven; de eerfte is, dat ik het zoo verfta, begrijp je't? ik denk niet dat gij hier in weerwil van n»j zult blijven? en de twede, dat is dat gij een lichtmis zijt. Leander. Een lichtmis! POIN-  ï>t,rjsPEL IN een Bedrijf. 4t Pointu. Ja, ja! een lichtmis; vol ondeugden. Lea n der. En welke ondeugden bidde ik u hebt gij mij te verwijten? Pointu. Allerlei. Le an der. Allerlei? Pointu. De wijn, het fpel, en de vrouwen. Leander. De wijn! hebt gij mij ooit mij zien te buiten gaan? Pointu. Een klerk moet niet als water drinken, verfta je dat ? niet als water. Leander. Hoe, wilt gij dat ik wanneer ik bij mijne vrienden ïn vrolijk gezelfchap ben , ik een glas Champagne wijn zal weigeren, heeft men ooit iemand een misdaad gemaakt van een kleine vrolijke roes ? Pointu. Een kleine vrolijke roes! 'tis zeker ook uit vrolijkheid dat, men u altijd met de kaarten in de hand ziet. Leander. Men moet zig noodzakelijk in de famenleving maken. Wat kwaad fteekt er in bid ik u, om op een eerlijke wijs, een fpelletje te fpelen? cn hoe word een C 5 man  42 Je* rome P o i n t ü. man aangezien die niet fpeelt? als een fchepfel dat nergens toe deugt. Pot ntu. Is het ook uit eerlijkheid, dat mijn Heer alle morgens versjes en grote bouquetten aan alle de juffers in de buurt zend? Leander. Mag men niet galant zijn ? Pointu. Galant! dat komt hier wel te pas. Wat duivel mijn'Heer, ftel mij goede requefien op , en geen liedjes. Leander. Hebt gij over mijn werken te klagen? heb ikfedert tien jaar dat ik op uw kantoor ben het niet gebragt in dien ftaat waar in het thans is; kunt gij mijn onbekwaamheid verwijten? Pointu. Neen. Ik ben regtvaerdig: gij hebt bekwaamheid; gij weet een requeft niet kwalijk op te ftellen ; gij copieert zeerwel; gij verftaat alle de flreken en uitvlugten van de pleitzaal verwonderlijk wel; kort om gij zijt een volmaakte klerk; maar gij zult de goedheid hebben van mijn huis te ruimen. Leander. Hoenu,mijnHeer! na mij uw plaats belooft te hebben. Pointu. Schrab dat maar door. Ik wil geen losbol tot mijn I op-  IïlïJspelïn een Bedrijf", 45 'opvolger hebben , die uit beleefdheid zig nu en dan een vrolijke roes drinkt, uit eerlijkheid alle fpellen fpeelt, en uit galanterie de bevallige dieuftmeisjes tegen wil en dank kufcht. Leander. Hebt gij dan niet gezien dat het maar om te lachen was? Pointu. Om te lachen; en welk regt hebt gij om met mijn meid te lachen; is het niet fchreeuwend dat eenvouwig kind , dat de onnozelheid zelve is, te willen verleiden ? moeft gij u niet fchamen ? Leander. Maar mijn Heer Pointu gij zijt ook jong geweeft zoa wel als een ander. Pointu. Ei, ei, mijn Heer! wel nu wat zou dat? Leander. Wel nu wanneer gij eens ene fchone vrouw zag? P ointu. Wanneer ik ene fchone vrouw zag, dan zei ik tegen mij zei ven, morgen zullen die ronde wangen rimpelen, binnen kort zullen die heldre ogen verdoofd zijn. Die leliën en rozen zullen verleppen ; en het mooifte vrouwenhoofd deet zeker het mijne niet op hol lopen. Leander. En hebt gij nooit gefpeelt? P01N1  44 Je'rome Point o. Pointu. Nooit, mijn Heer, nooit! wat kan de vreugd van een fpeler toch uitmaken; zijn ziel heeft geen ogenblik ruft of vergenoegen ; wint hij, zijn winft is altijd minder dan zijn begeerte, verheft hij , woede en wanhoop vermeefteren zijn hart; het is tegen geen vriend meêr dat hij fpeelt, t' is tegen iemand wiens bezittingen hij naar zig wil fchrapen , en die brand van begeerte om de zijne meefter te worden. Leander. Maar gij had ten minften vrienden gezelfchappen. Een goede tafel heeft zijne vermaken. Pointu. Zeg liever zijne vergiften ben ik ooit in verzoeking gebragt, doorgafien en braffen, door lekkere wijnen, door de verleiding van gezelfchappen. Ik ftel mij de gevolgen der onmatigheid voor;een zwaar hoofd, een ongeftelde maag, 't verlies van verftand en tijd; ik eet niet meêr dan uit noodzakelijkheid ; mijne gezondheid is altijd dezelfde , mijne gedagter» altijd vrij en klaar. Maar, maar dat alles is zoo gemakkelijk , dat het zelfs geen verdienfte is het te betragten. Leander. Hoor, mijn Heer Pointu; er is een middel om mij terftond te verbeteren. Pointu. Ei, ei! wat is dat voor een middel als 't u belieft? Ls-  Blijspel in een Bedrijf. 45 Leander. Gij kent mijne ouders! Pointu. Dat zijn eerlijke lieden, deugdzame lieden, die ik zeer hoog acht, die ik met al mijn hart beminne, en die een anderen zoon waardig zijn. Leander. Gij weet wat ik bezit? Pointu. De grootfte bezittingen verfmelten wel dra, wanneer men niet dagelijks werkt, met die een weinig te vermeerderen. Leander. Gij hebt uwe ïchaapjes op het droge. Pointu. Dat is de vrugt van lange jaren moeiten en arbeid. Leander. Kom aan dan! het word tijd dat gij eens uw ruft neemt, Mejuffrouw Pointu is reeds agtien jaren oud, zij is bekoorlijk, neem haar uit het kloofter ; geef mij haar hand, en uw ambt, dit is het ware middel om mij terltond mijne fchuld te doen boeten. Pointu. Hebt gij anders niet te zeggen ? Leander. Vindt gij 'tniet redelijk? Pointu. Neen mijn Heer I  46 Je'rome Pomit^ Leander. En, reden waarom ? Pointu. Vooreerft, om dat ik nog niet op de jaren ben om mijn beroep te laten varen, en dat ik zoo de hemel mij mijne gezondheid fpaart Procureur hoop te nerven; vervolgens om dat Mejuffrouw Pointunogmaar een kleuter is, en dat men de meisjes niet moet trouwen dan op rijpe jaren , op haar dertigfte jaar ten vroegften; kortom, om dat ik geen losbol tot fchoon20011 begeer. Leander.' Een losbol! Pointu. Jamijnllecr, een losbol, is dat de kleding van een eerfte Procureurs klerk ? een kapfel en Herifcin , een gegallonneerd kleed, een deegen; er ontbreekt maar niets aan dan een pluim op uw hoed. Een degen! hel be I een goede pennekoker , mijn Heer, een goede pennekoker neem mij een goed zwart kleed, een quarri pruik; dat is het dateen man achtbaar maakt, en niet die brutale degen van twee en veertig duimen lang. Leander. Maar zoo ik in uw beroep was en getrouwd. ; Pointu. Mijn Heer ik heb u mijn gedagten doen verftaan, wilt gij mij we! het genoegen geven van op ftaande voet uw biezen te pakken 'i Le« 5  Blijspel in een Bedrijf. 47 Leander. Dit is dan uw laatfte befluit mijn Heer? Pointu. Ja wel mijn Heer! dat is mijn laatft befluit, en ik bid u er u naar te gedragen. Leander. Dat is genoeg, wij zullen zien, wij zullen zien, Pointu. Hoe dan wij zullen zien! Leander. Ja. Wij zullen zien. VIERDE TONEEL. Pointu. (alleen') Mijne dochter mijn ambt aan zulk een loshoofd! Wat zijn de tijden veranderd ! zou een eerfte klerk zig ooit zoo hebben durven kleden in mijn tijd. Toen was de pleitzaal noghetwaare kweekfchool van waardige Procureurs; de jonge fteunpijlaaren van de pracïijk liepen toen niet in de kaatsbanen, wijnhuizen, noch fchermzalen. Wekenlang in hunne kantoren als opgefloten zittende verkregen zij kennis, en bekwaamheden; zij gunden zignaauwlijks ene onnozele wandeling zondags of op hoogtijden. Thans hangen die Heeren de petit maitre of bel esprit uit, zij fpreken mede over de nieuwstijdingen, of letteroeffeningen, drinken hun thé indeCoffijhuizen, en oordelen en befliflen alles, en zonder appd  4*5 j e' r o m e Pointu. appel. Ik wil zulke wildzangers niet meer hebbeii, mijn lieerRonge-fer, mijn confrater die zedert 50. jaar met alle eer dezen poft waar neemt in de Baluagie vaa Falai/e, heeft mij belooft iemand te zenden die enig in zijn foort, en reeds kundig in de praéltjk is; zie • dat is de waardige opvolger aan wien ik mijnen tabbaart en pen meen op te dragen, en niet aan dien loskop die drinkt,en fpeelt,en mijn keukenmeisje tegen haren dank wil kuffchen. VIJFDE TONEEL. Pointu, Jeannette. J e annette. Mijn Heer! Pointu. Ha! zijt gij 't mijn kind, wat wilt gij hebben? Jeannette. Ik kom u u vragen mijn Heer of gij zoo goed wilt aijn mijn uitgave na te zien. Pointu. Zeer gaarne Jeannette, zeer gaarne, waarisuwhuishoudenboek. Jeannette. Hier is het, mijn Heer! Pointu. , Geef hier mijn kind, geef hier, het is agt dagen ge» legen dat wij niet afgerekend hebben, je'  Blijspel in een Bedrijf. 49 Jeannette. Ja mijn Heer, zoo is liet ook. Pointu. Ik heb je zes guldens gegeven* J e a n n e t te. Ze zijn ook opgefchreven. Pointu* Hoe veel houdt gij over ? Jeannette. Drie en een halve ftuiver. Pointu. Niet meer ? Jeannette. Neen zeker niet. Pointu. Geef maar hier. Jeannette. Daar zijn ze. Pointu. Wat gaat dat geld fchielijk wech! Jeannette. Alles is zoo duur met den oorlog. Pointu. Maar dingt gij wel genoeg af mijn kind? Jeannette. Dat verzeker ik u. Pointu. Die verkoopfters zijn bedriegfters. III. Deel, D Tb-  50 J e' r o m e Pointu. Jeannette. 6! Ik vertrouw ze ook niet met al. Pointu. 7ip. miin 1.-inH . mpn mnpr nnr*ït- Unr\™ .»::.. * • • > —j - > —- — —^«"6 i'jn ie weinig te bieden, om dat zij zig nooit fchainen, te over- eillchen. Jeannette. Zoo is het ook, mijn Heer. Pointu. Men moet altijd liever te weinig als te veel bieden. Jeannette. Dat doe ik ook wel. Pointu. Wanneer men u voor iets vijftien fhiivers eifcht , hoeveel biedt gij er dan wel voor"? Jeannette. Tien. Pointu. Dat is te veel,meisje lief, dat is te veel; nu verwondert het mij niet dat uw boek zoo hoog loopt; men moet nooit meer geven dan een vijfde part. Jeannette. Goed; inaar als zij mij dan uitfcheldeu. Pointu. Daar moet gij niet eens naar horen. Jeannette. En zoo ze mij dan flaan? Pointu. Dan moet gij er op ftaaude voet getuigen bij roe-J pen ,|  B lijspel in een Bedrijf. 51 pen, en dan zal ik u daar wel deugdelijk vergoeding voor doen verkrijgen. Laat eens zien of uwe rekening goed, en in orde is. Je a n nette. Ja daar ben ik wel zeker van. Pointu. Hoe dat? J eannette. Om dat mijn Heer Leander de goedheid gehad heeft om die voor mij op te trekken. Pointu. Mijn Heer Leander! Jeannette. Ja mijn Heer. Pointu. Maar hij omhelsde u toen ik binnen kwam. Jeannette. Dat was wel tegen mijn zin. Pointu. Is dat wel waar Jeannette? Jeannette. Ja wel waar. Pointu. Vondt gij er dan geen vermaak in ? Jeannette. Wel 't is een fchoon vermaak; hij verdraait mij de armen, en haalt mijn gehele aangezigt op. Pointu. Ik doe u immers geen zeer niet waar ? D 2 Je-  52 Je' Rome Pointu. Jeannette. Wel neen. Pointu. Ik ben heel wel over u te vredeu Jeannette, maar word daar niet geklopt ? Jeannette. Ja mijn Heer. Pointu. * Ga zie eens wie er is. ZESDE TONEEL. Pointu. (alken) Ze is toch zeer bevallig, die lieve Jeannette;zagt- zinnig onnozel eenvouwig ... . die dol- le Leander zou het meisje ras bedurven hebben. Wat is't jammer dat zij niet enige middelen bezit. Wel nu wie is er, Jeannette? ZEVENDE TONEEL. Pointu, Jeannette. Jeannette. Mijn Heer, het is een jongman die van Falaife komt in Normandie, en die volgens zijn zeggen een brief heeft om u ter hand te ftellen. Pointu. Van wien ?  Blijspel in een Bedrite. 55 Jeannette. Dat heb ik hem niet gevraagd. Pointu. Laat hem binnen komen. Je an nette. Wilt gij wel zoo goed zijn mijn Heer, van binnen te komen. Pointu. Laat ons alleen Jeannette! (Jeannette vertrekt en neemt haar boek mede ) AGTSTE TONEEL. - Pointu, Blaise.' Pointu. Wat was er van uw dienft,mijn vriend? Blaise. Is mijn Heer, mijn Heer Jéróme Pointu. Pointu, Ja die ben ik mijn vriend. Bl ai s e. Procureur voor 't Hof? Pointu. J«. Blaise. Het is om dat ik aan u, behoudens uw respect, eet! brief in eigen handen heb te behandigen. Pointu. Van wie? D 3 Blai-  5 $ J e' r o m e Pointu. Blaise. Van den Heer Rongefer, Procureur, Griffier \n de Baluagie van Falaife. Pointu, Laat zien. Blaise. Zie daar mijn Heer. Pointu. (leeft het opfchriftj Aan mijn Heer de Heer Jé rome Pointu, Procureur voor het Hef, wonende te Parijs in de Courtauvilainflraat. Dat beu ik, dat ben ik; laat ons nu zien wat hij mij fcbrijft. Mijn Heer en -waarde Ambtgenoot. Dat is een regt braaf en regt eerlijk man, die mijn Heer Rongefer, hoe vaart bij al ? Blaise. Volmaakt wel: hij heeft zijn jicht, zijn aamborfligheid, en zijn zinkings die hem nog van tijd tot tijd wat plagen. Pointu. Ach , die lieve man , men ziet er geen meer van Zijnfoort. Mijn Heer enwaerde Ambtgenoot. Niet onkundig zijnde van uwe naauwgezette en zorgvuldige eerlijkheid. Hij kent mij door en door, niet onkundig zijnde van uwe naauwgezette en zorgvuldige eerlijkheid, en aan uwe mening voor zoo verre mij mogelijk is zoekende te voldoen ■ Ik heb hem altijd voor zeer verpligtende gekent. Zoo zende ik u met degen : hij zendt mij wat zendt hij mij, mijn vriend, ? een paflei mogelijk? Blai-  Blijspel in een Bedrijf. 55 Blaise. Och neen, mijn Heer! V o 1 n t u. Js het geen partei dan zullen het waarfchijnelijk kapoenen wezen? B laise. Neen, waarlijk, dat is het niet mijn Heer. Pointu. Wat zendt hij mij dan laat zien , en aan uwe mening voor zoo ver mij mogelijk is zoekende ie voldoen, zoozende ik timet dezen: ik had toch zeer gaarne een paftei of kapoenen gehad. Zoo zende ik timet dezen den Jongman die u dezen brief ter hand zal ft ellen, ha! ha! gij zijt het die hij mij zendt? Blaise. Ja wel mijn Heer. P 01 n t v. Zoo zende ik u met dezen den Jongman die u dezen brief ter hand zal ft ellen, ter vervulling van uwen eerften Klerks plaats. Gij zijt het waarfchijnelijk van wien hij mij zoo dikwijls in zijne brieven gemeld heeft. Hij maakt heel veel werk van u, ik twijjjel niet of gij zult over hem zeer voldaan zijn ik durve er u borg voor blijven, daar hebt gij een'goede borgtocht; bij word genaamd Blaife, en is geboortig uit deze ftad. Is uw naam Blaife ? Blaise. Ja wel mijn Heer. D ± Poin-  $6 Je' ROME PoiNT V*. POINTU. En zijt gij geboortig van Falaife? Blaise. Ja wel mijn Heer. Pointu. Dat's goed, dat's goed; hij is vol goede hoedanig, heden, waarlijk gij heb ene gelukkige, ene fchrandeKPhifionomie; hij is vol goede hoedanigheden , hij is een ezeLHoe nu mijn viiend een ezel; maar dat lijkt mij in't geheel niet in mijnen poft,men moet werkzaam, zagtzinnig en onderdanig zijn ... engij zijt een ezel. Blaise. Och, mijn Heer! ik kan u van het tegenovergeflelde verzekeren; en zoo ik een gebrek heb, is het zeker van al te onderdanig te zijn. Po intu. Maar mijn Heer Rongefer fchrijft het mij echter; kijk lees maar daar ftaat het, hij is een ezel in bet werken: ha! ha! ik begrijp het al, datistezeggen dat gij niet ligt moede wordt van 't werken. Blaise. Ja wel mijn Heer. Pointu. Ik meen, dat gij het altijd met ijver doet? Blaise. Ja wel mijn Heer, net zoo. Pointu. Pat is goed mijn vriend, dat is goed, hij is een  Blijspel in een Bedrijf. 57 een ezel in het werken, hij eet noch drinkt maar dat is een fchone dienft. die mijn Heer Rongefer me daar doet. Een Klerk die niet eet noch drinkt. Er zijn er geen twee in gantfch Parijs zoo als gij mijn vriendt. Hij eet noch drinkt wanneer hij eens aan V werk zit, zoo vee! luft heeft hij in zijne bezigheden i hij wijkt niet hoe zoo wijkt gij nooit, dan moet gij hard lopen vriend. B1. a 1 s e. ó, Wat dat aangaat mijn Heer ,• dat is geloof ik maar fchertzen. Pointu. Maar dat is gantfch niet onaartig,des te langer zult gij op 't kantoor kunnen zitten. Blaise. Maar mijn Heer I Pointu. Waarom fchrij ft mijn Heer Rongefer dan dat gij nooit wijkt dan loopt gij waarfchijnlijk de luiden onder den voet. Blaise. Nooit mijn Heer. Pointu. Maar mijn bril is evenwel helder en klaar daar lees hij wijkt niet in kundigheid voor de eudjle Pracïifljns van Falaife; ha, ha, dat is te zeggen dat gij de zaken verftaat. Blaise. Ja recht zoo, recht zoo. D 5 Poin-  $r J e' r o m e Pointu. Pointu. Dat komt, dat die Heer Rongefer zoo een doorgehakte flfjl heeft, ik wenfeb dat gij zoo wel tl vreden moogt zijn dan ik, dat hoop ik ook; ik beroof mij zeiven daar van een kof! ba ren febat om u dien ft te doen', hij heeft gelijk, ik ben met alle boogagting, mijn Heer en waarde ambtgenoot, een braaf en waardig menfeh. Uwe onderdanige en dienftwillige Dienaar Rongefer , Procureur, Griffier in de Baluagie van Falaife; 't is wel mijn vriend, 't is wel, hoe heet gij? Blaise. Blaife. Pointu. En gij zijt --- - Blaise. Van Falaife. Pointu. Dat's goed, dat's goed. Nu mijn Heer Rongefer m\ voor uwe bekwaamheden inftaat, neem ik umetvreugd aan: kom van daag maar van uwen poft bezitting nemen Ik zal u, om te beginnen, het kantoor laten uitftoffen. Blaise. Als dat zoo is zal ik mijn reisfak maar gaan halen. Pointu. Hebt gij dien niet laten brengen ? B l ai se. Neen niet, hij is nog op de Poftwagen. PO in-  Blijspel in een Bedrijf. $9" Pointu. 'Ca heen mijn zoon, ga heen en toef niet lang. NEGENDE TONEEL, Pointu. Dat heet eerft regt een brave jonge, die manieren heeft, en die op zijn zaken let; ik herken wel in hem de wijze grondbeginfels van mijn Heer Rongefer. Nu kan ik geruft fterven, ik laat een waardig opvolger na. Laat ik nu de rekening van Jeannette eens in zien ; waar is haar boek dan Jeannette! Jeannette! TIENDE TONEEL. Pointu, Jeannette. Jeannette. Mijn Heer! Pointu. Hebt gij uw boek weer mede genomen, mijn lieve kind. Jeannette. Ja mijn Heer. Pointu. Maar wij hadden nog niet afgedaan met rekenen. Je an nette. Hier is het. P oin-  ÖO J E' R o M E P 0 I N T V. Pointu. ' Ze is toch allerüefft laat zien * - - - 6 en ^ is 15 > 15 en 3 maakt 18 en 6 is 24 , 24 en 6 is 30, 30 en 6 is 36. Zes ik hou er drie. Drie en 4 maakt 7 > en 7 is 14, 14 en 4 is 18, en 2 maakt 20, en 6 maakt 26. 6 ik hou er 2. 2, 3 , 4, en 5. De helft van 5 is 2 |. een ik hou er 2. 2 en 1 is 3. maakt nétto vijf guldens, zeftien Huivers, en agt penningen. Jeannette. En de drie en een halve Huiver die ik u gegeven heb. Pointu. Maken fuift zes guldens. De rekening is accoord, daar kind lief, daar hebt gij weêr zes guldens voorde?e week; bezuinig die wel. Je a n ne tte. Ik ben zoo zuinig als ik maar kan. Pointu. Gij hebt gelijk mijn kind, gij hebt gelijk. Behalven de zedigheid, flaat er niets beter aan een jonge dochter dan de fpaarzaamheid. Jeannette. Ik ben immers ook wel zedig van gedrag. Pointu. Blijft dat altoos Jeannette ; behou altijd die lieve eenvouwigheid. Men kan niets gemakkelijker kwijt raken; vertrouw u voor al aan geen jongmaiis. Jeannette. Ach! daar hou ik niet van. P 01N-  BLiJspel in een Bedrijf. 61 Pointu. Meent gij dat wel Jeannette. Jeannette. Wel zeker meen ik dat, zij denken nergens anders op dan om de arme meisjes te bedriegen. Pointu. Gij zijt engelagtig! ik moet u een prefentje geven; (bij baalt uit zijn bureau een ringje in zeer veel papiertjes gewonden, die hij los maakt» Jeannette. Gij zijt wel goed. Pointu. Belooft gij mij dan van altijd wel zedig te zijn? ' Jeannette. Ja wel mijn Heer. Pointu. Van nooit met mijn Klerken teftoeien! Jeannette. Nooit. Pointu. Veel minder met de knegts uit de buurtS Jeannette. Wel foei! Pointu. Geef mij uw hand Jeannette. J e annette. Daar is ze. Pointu. Ach welk een lief pootje.  02 j e' r o m e p o i n t iv Jeannette. Neen zoo is het niet, gij kittelt mij. Pointu. Bewaar dat ringje wel tot een gedagtenis van mij. Jeannette. 't Is zilver ? P o i nt u. Ja goud ,• het is de trouwring van mijne overledene vrouw, dat was een regt brave vrouw die veel van mij hielde; de Hemel heeft, door mij haar te ontnemen, mij van mijn geluk berooft. Gij Jeannette gedraag uw altijd wijfelijk , weeft zagtzinnig , zuinig men weet niet wat er nog gebeuren kan. Mijne dochteris van haar zesde jaar af van de wereld afgezonderd geweeft, en fchijnt zeer veel roeping voor het kloofterleven te hebben; ik wil als een goed vader hare gegenhedenniet dwingen; maar aan den anderen kant weet ik ook wat ik aan de zamenleving verfchuldigt ben, ik geloof dat ik nog een zeer goed man voor ene vrouw zou zijn, en zoo ik er ene vond die jong was, zagtzinnig en hupfch —- zoo als mijne Jeannette. Jeannette. Kom kom, gij fpotmet mij mijn Heer. P o i n t u. Neen Jeannette neen; ik bemin u, ik aanbid u. Jeannette. Uwedienftmeid 1 Pointu ( baar willende omhelzen ) Gij zijt mijn Koningin! -—. mijn Godin! Je-  Blijspel in een Bedrijf. 63 je annette. Maar Iaat ftaan dan. Pointu. Laat mij begaan Jeannette, laat ik 11 omhelzen, Jeannette. Neen, neen, toch niet wat glinfteren uw ogen! Pointu. Dat is van liefde Jeannette. j e a n n et t e. Ik word bang voor u. Pointu. Waar gaat gij dan. Jeannette'. Ik loop wech. Pointu. Blijf Jeannette! blijf ik fmeeku erom opmijn knieu. Jeannette. Sta op dan ik hoor iemand komen. ELF*  J e* r o m e Pointu, ELFDE TONEEL, Pointu, Leander, Jeannette. {Leander komt fchielijk binnen in het gewaad van een Enge/fch Zeeofficier en /preekt het Hollandfcb een ■weinig met een Engel fob accent uit.') Leander. Hou vaft oude Heer, ga uw gang maar. Pointu. Her is dat Leander. Dat is waaragtig een allerliefft meisje. Jeannette. Het is mijn Meefter mijn Heer. Leander. Is het uwe meid, wel nu dan; niets is natuurlij, ker. Pointu. Maar mijn Heer. Leander. Ho! ho! men moet zigniet fchamen dejongemeis- jes te kuffchen, vooral wanneer zij lief zijn ea zoo gij mij wel wilt toelaten Pointu. (tegen Jeannette) Pak u wech. Leander. (ter zijde) Zijkennenmij niet,des te beter. TWAALF-  Blijspel in een Bedrijf. 65 TWAALFDE TONEEL. P o int u, Leander. Pointu. Mag ik wel weten waaraan ik de eer van uw bezoek verfchuldigt ben. Le a n der. Zeer gaarne, zijt gij mijn Heer Pointu? Pointu. Om u te dienen. Leander. Procureur ? Pointu. Voor't Hof federt vijf en veertig jaren* Leander. Eerlijk man. Pointu* Dat fpreekt van zeiven. Leander. Wel nu mijn Heer, ik heb u van noden. Pointu. Ik ben geheel en al tot uw dienft mijn Heer, wat moet er gedaan worden ? Leander. (een beurs op tafel gooiende') Daar mijn Heer, daar hebt gij bij Provijïe eeahonderd Louifen voor uit voor de koften die gij zult moeten maken; befpaar ze toch niet. III. Deel. E Poiw-  66 J e' r o m e Pointu. Pointu. Laat dat op mij beruften. Leander. Zoo dit niet genoeg is, heb ik er nog 500, nog 1000, gereed. Pointu. Wat zou het aangenaam zijn Procureur te wezen als alle pleiters naar u geleken, mijn Heer, maar 't is even als of men om hunne ziel kwam wanneer men hun een piftool tien twaalf vraagt. Leander. Zoo befta ik niet, en de enigfle gunft die ik van u verzoek is mijn beurs niet te ontzien. P o 1 n t u. Heb daar geen vrees voor; uw zaak is zekerlijk van grote aangelegenheid ? Leander. Van de uiterfre. Pointu. Hangt er uw fortuin van af? Leander. Veel meer mijn Heer. Pointu. Uw leven ? Leander, ö ! Dat waar niets. P o i n t17. Wat dan? Lean.  Blijspel in een Bedrijf. 67 Leander. Mijne eer. Pointu. Ha, ik begrijp het al, een zwak ogenblikje, een kleine verftrooijing in de gedagten dat gebeurt dagelijks aan de eerlijkfte lieden. Maar als men het zoo begint als gij; ó! dan fchikt zig alles wel. Laat horen, verklaar mij de zaak wat nader. Leander. Een ogenblikje mijn Heer! het is zeer warm, ik ben wat vermoeid, en ik fpreek nooit over zaken, dan onder een glas wijn. Pointu. ó! Als het daar aan hapert Jeannette! Leander. Hebt gij iets lekkers ? Pointu. Gij zult het mij zeggen. Jeannette! DERTIENDE TONEEL. Pointu, Leander, Jeannette. Jeannette. Wat belieft u mijn Heer ? Pointu. Ga eens inde kelder kindlief, en breng ons een fles van de oude wijn. Jeannette. Uitliet kleine keldertje ? E » Poin-  68 J e' r O m E P o i N T Ü. PoiNT u. Net zoo. Leander. Hoe! zult gij mij alleen laten drinken? Pointu. Neen zeker niet. Lea nder. Maar ik alleen drink alle morgen mijn twee flefTën en dat nog wel op de dagen dat ik het matigt! ben. ' Pointu. Jeannette, breng er vier. Leander. Zie dat laat zig horen. Pointu. Zult gij ook iets eten? Le and er. Neen. Een ltukje befchuit zoo gij wilt. Pointu. Dat is zonder omflag. Leander. Daar hou ik niet van. Pointu. Ga-heen mijn kind, en rep u wat. VEER-  Blijspel in een Bedrijf. ét) VEERTIENDE TONEEL. Pointu, Leander. Leander. Het is op mijn eer een aartig ding dat meisje. Pointu. Dat gaat wel heen. Leander. ' Gij fchijnt een liefhebber, oude Heer. Pointu. Wat zal men doen ? ik ben oud; maar ik hou nog veel van de jeugd; haar gezigt vervrolijkt altijd. Leander. Gij hebt gelijk; 't is jammer, zij fchijnt wat fchuuw. Pointu. Dat is ras genoeg af te wennen. Leander. En uwe klerken. --- - Pointu. Daar ftel ik wel order op. Lea nder. Laat ons weer tot onze zaak komen. Pointu. Gaarne. Leander. Ik ben een Engelfchman; mijn naam is Georg Treeboard; van mijn tiende jaar af beu ik in dienft der drie rijken; tweemaal heb ik de reis rondom de waereld, Es en  7° Je* rome Pointu» en zevenmaal die naar de Ooftindien gedaan, en weerom Ik commandeer een Fregat van 35. ftukken, en was op mijn te rng reis naar Engeland; toen wij op den ,6. Ottober des voorleden jaars op de hoog» van de Doggcrsbank een Hollands Scheepje in 't ge*>gt kregen van S4. ftukken „echts, 't Zelve was onder den wind, zette coersop ons met volle zeilen en was ,n een ogenblik onder bet bereik van gefcbut. Terftond begon het gevegt, wij maakten van weerskanten een he, ig vuur, en onze manoeuvres gefchiedc;™ zeer vee. order en fpoed. Al ons rondhout werd doorfchoten, en ons fchip geheel buiten ftuur geraakt zijnde, was er voor ons niet anders op, dan te enteren , maai op 't zelve ogenblik veroorzaakte een menigte handgranaten, welke als hagel op ons dek vielen,brand in mijn fchip; 't vuur kreeg fpoedig de •'verhand, en ziende dat er geen houden aanwas,liet ik terftond mijne floepen uitzetten, en deed al mijn overgebleven volk in dezelve gaan. De Hollanders van hun kant ons gevaar ziende deden terftond hun canon zwijgen, en bragten ons alle mogelijke hulp toe. Ondertuffchen was ik alleen op 't half-dek gebleven voornemens zijnde met mijn fchip in de lugt te fprin«e.. Een Hollandfch Officier, welke m een der floepen tot onze hulp gekomen was, ziet mijn voornemen werpt zijn wapens in zee, fpringt bij mij aan boord, loopt met een witten neusdoek in de hand naar mij toe, t».l m.j mij te bergen, en op het ogenblik dat ik er't mmft op verdagt was, grijpt hij mij aan, en werpt zig met  Blijspel in een Bedrijf. 7' met mij hals over kop in zee; op 'c zelve ogenblik dat mijn fchip voor altoos verdween en in de lucht vloog. vijf dagen omtrent was ik krijgsgevan¬ gen geweeft op het Hollandfch Fregat, wanneer een geweldige ftorm ons belette de haven van Helvoedt in te lopen, wij kozen weder de ruimte, en, binnenkort bevonden wij ons voor Dieppe alwaar wij een klein Franfch vaartuig praaiden, op 't welk ik overgebragt wierd benevens de Hollandfche Officier die mij zoo onverfaagt van den dood had bevrijd, met wien ik nu federt ruim vier maanden m Frankrijk geleeft heb, moetende hij om zaken van aanbelang te Parijs wezen. Pointu. Die mijn Heren Hollanders moeten wel zedig zijn, van niets van dit geval in hunne Couranten wereldkundig gemaakt te hebben, ik hebhettenminftennooic gelezen. Leander. Dat zijn zij zekerlijk, en ik moet regt doen aan hunne Zeehelden; 't zijn Leeuwen in 't gevecht, cn menfehen in de overwinning , alle haat en wraakzugt houdt dan bij hun op; en men vindt als dan in hun niet anders dan gevoelige en edelmoedige vrienden. Pointu. 'tls wat raars,mijn Heer de Capiteinl de Hollanders door een Engelfchman te horen prijzen. Lean d eR. Wij beminnen hen niet even min als de Franfchen, E 4 maar  7* Je'rome Pointu. VIJFTIENDE TONEEL. Pointu, Leander, Jeannette. Je annette (brengende eentafeltje waarop een Jervet twee glazen, en een fchoteltje befchuitflaat.) m.jn Heer daar is „u^es wat gij ^ Jafth4 '° hpojyrjeannette' "b"n v°°r «*■«■» Leander. Wel bedacht. je annette. Hebt gij niets meêr van noden? PoiNT U. Neen mijn kind, gijkunt nu wel heengaan. Ha! dat lief kind 2al ons het eérfte glaasje fchenken. Pointu. Top! Leander, Uw gezondheid! engellief. Jeannette. Gij doet mij te veel eer. Pointu. Uw gezondheid Jeannette. J*-  Blijspel in een Bedrijf. 73 Jeannette. Dank u zeer, gij hebt mij immers niet meêr van doen. Pointu. Neen, neen, mijn kind. ZESTIENDE TONEEL.. Pointu, Leander. Leander. Allerliefft, waaragtig, allerliefft. Pointu. Hoe fmaakt u die wijn. Leander. Op mijn eer! de fchenkfter heeft mij de wijn doen vergeten, laat ik eens proeven. Pointu. Wel nu? Leander. Uitnemend! zeer lekker; hebt gij er veel van? Pointu. Hij loopt op het eind; maar ik hoop dat wij er zamen nog enige flesjes van zullen legen. Leander. Zeer gaarne toen nu die jonge Officier mijn leven redde door met mij in zee te fpringen; had ik gelukkigmijn portefeuille**] mij die rijkelijk wel voorzien was. Vernomen hebbende dat mijn behoeder een man was zonder middelen, wilde ik ten minftén met hem E 5 delen  74 J e' r o m e Pointu. delen dat geene 't welk hij gered had. Maar nooit kon ik er toekomen om hem eenenkele^»^ te doen aannemen. Wij wonen in't zelfde huis, en mijn tafel is het enigfte dat hij van mij wil aannemen. Wij verlaten elkander geen ogenblik,'t is de braaffte man dieik ken, en tegen hem is het dat ik wil pleiten. Pointu, Hoe dat? L e a nd f. r. De zee is mijn element. Wanneer ik aan dewalben verveel ik mij; de ledigheid zegt men is demoeder van alle ondeugden, en ik heb ook drie fchilkkelijke fouten. Po in tu. Eu die zijn, Leander. De wijn, het fpel, en de vrouwen. Pointu, En noemt gij dat fouten I Leander. Wel zekerlijk. P ointu. Maar gij fpoter mede ; dit is juift het kenmerk van een welgeboren man in Frankrijk, van een man van rang. Leander. Waaragtig? P o i n t V. Op mijn eer! wat kan men beter beminnen. Ja wel Cap-  Blijspel in een Bedrijf. 7$ Captein de ware wijsheid is van gelukkig te zijn, en kan men dat wezen zonder een weinig te drinken, te minnen, of te fpelen? Leander. Gij hebt daar een voortreffelijke zedekunde? Pointu. Dat is de ware Philofophie, Captein. Leander. Maar brengt gij die wel eens ten uitvoer? Pointu. Somtijds, fomtijds. Leander. Beken toch mijn Heer Pointu, dat de vrouwen xvat gevaarlijk zijn, en dat de fchoonheid maar een vergankelijke bloem is. Pointu. Juift daarom is het dat men zig haaften moet om die te plukken. Is er iets aangenamer in de waereld dan de liefde, die is het die 't geluk van de jongheid uitmaakt, die is het die de grijze ouderdom nog jeugdig doet worden. Leander. Ik wil weltoeftemmen dat de liefde iets verlokkends heeft, maar de wijn! een goede tafel! Pointu. De wijn! Capiteini de tafel! zijn er wezen¬ lijker vermaken ? men kan die gedurende onzen gnntfchen leeftijd genieten. Wanneer de ouderdom ons dram en koud maakt, en ons hart niet toelaat op de aanna- dering  7& Je' Rome Pointu. doring van een bekoorlijk voorwerp te kloppen Waar trooften wij ons dan ? aan tafel Wie verlevendigt ons nog? 't is de wijn. De wijn is het beft gefchenk dat aan 't menfchdom is gegeven. De menfch is „iet wezenlijk gelukkig dan aan tafel; hij is nooit beminnelijker dan wanneer hij een kleine knip wech heeft. Lean der. Laat ons dan eens drinken. Pointu. Als gij wilt. Leander, Maar nu het fpel ? Pointu. Wanneer het niet te hoog loopt dat men er niet op verzot, niet aan verflaafd is ..... dan is het fpel een nitfpanning welke alle brave lieden nemen. Leander. Wel nu deze drie gebreken heb ik; en ik wilde wel ondernemen om die te overwinnen. Pointu. Wacht u daar wel voor,Captein, wacht u daar wel voor. Laten wij minnen, laten wij drinken, laten wij vrolijk zijn. (zij neuriën) laten wij vrolijk zijn. Leander. Maar wij zijn van onze zaak afgeraakt, laat ons daar weêr eens van fprebeu, ik heb u dan gezegtdatik.net dien jongen Hollandfchen Officier in één huis woon. Pointu. En dat het tegen hem was dat gij wilde pleiten. Le-  Blijspel in een Bedrijf. 77 Leander. Regtzoo; hij is van den zei ven finaak als ik. Pointu. Dat geloof ik zeer wel, vermids hij een Officier is« Leander. Den gehelen morgen maken wij ons hof bij de vrouwen ; des agtermiddags drinken wij; en 's avonds fpelen wij. Pointu. Dat is braaf gedaan. Leander. Gifter avond, vermoeid zijnde van de vermaken vaa den dag, ftelde ik hem een partijpicquette voor; hij nam dit aan. Ik ben gemeenlijk niet zeer gelukkig : ik kan zelfs zeggen dat ik van twintigmaal dat ikfpeel, agtienmaal verlies. Pointu. Dat kan men zeker niet heten gelukkig zijn. Leander. Dat is't zelfde, ik fpeel maar om te fpelen en niet om te winnen; wel nu, mijn Heer; gifteren fpeelde ik dan met zoo een aanhoudend geluk dat ik tot 25 Louizen toe van mijn Officier won. Pointu. En hij heeft ze u niet willen betalen? Leander. Ja wel, ja wel, wij fpeeldeu om gereed geld. Pointu. Wat dan ? Li.  78 Je* rome Pointu. Leander. Wat dan! van tafel op (taande vonden wij een kaart op den grond; ik hield llaande dat het fpel gevolglijk valfch was, en hij niet wettig 2ijn geld verloren had, twelk ik hem wilde doen wederom nemen. Hij daar en tegen beweerde dat het fpel goed was en wildeniets weder nemen. Wij wierden driftig ik gooidehetgeld door t venfter en hij de kaarten,ik zoude tegen wien dat het geweeft was gevogten hebben; maar ik beu hem mijn leven verfchuldigt, ik kan hem „iet dan rel regtelijk aantallen, maar ik hcbbc er zoo 't nodig l iien duizend Guinées voor over. Pointu. Is dat uw proces ? Leander. Ja mijn Heer, vindt gij mijn zaak niet goed. Pointu. Beftig! Captein, heftig! Leander. Wij zullen hem dwingen het geld te nemen? Pointu. Ik zou het eer zelf nemen. Leander. Gij vleit mij niet hoop ik? Pointu. Dan mag dit glas het laatfle zijn dat ik drink. Leander. Spaar toch niets bidde ik u. Poiw-  Blijspel in een Bedrijf. j?^ Pointu. Hebt gij getuigen ? Leander. Neen. Po intu. Wat zwarigheid! ik zal er wel voor u opzoeken. Leander. Ga uw gang, mijn Heer Pointu! ga uw gang. Verftaat gij nu wel de toeftand van mijn zaak? P o 1 n t u. Wel ter deegen! Leander. Speelt gij ook wel eens. P OlNTU. Somtijds. Leander. Maar zelden ? Pointu. Vergeef mij, zoo dikwijls de gelegenheid zig aanbiedt. Leander. liet fpel is een tijdverdrijf. Pointu. Een uitfpanning, een verfriffing; 't is zelfs zeer noodzakelijk voor lieden van ftudie. Leander. Wanneer men veel gewerkt heeft. Poii*.  J e' r o m e Pointu. Pointu. Of lang van zaken gefproken, gelijk bij voorbeeld op dit ogenblik. Leander. Ach! op dit ogenblik, -— ik zou vrezen om van uwé beleefdheid misbruik te maken. Poi ntu. Wel gantfch niet, ik ben geheel tot u-ven dienff, en zoo het u vermaak kan doen. Leander. Gij zijt al te vriendelijk. Pointu. Zonder complimenten. Leander. Ik vrees wezenlijk maar om u op te houden, Pointu. Mij ? neen toch niet. Leander. En gij fpeelt mogelijk klein fpel. P o i N t U. Neen, 't klein fpel verveelt mij. L e a nd F. R. En is verdrietig. Ik wil liever duizend Uuizcn in twee minuten verliezen dan er honderd in een Uur winnen. Pointu. Zoo denk ik ook,-alles of niets.  Blijspèl in een Bedrijf. 8i Leander. Wel nu! wat zegt gij, zullen wij een partijtje ma ken? Pointu. Zeer gaarne, Leander. Wij kunnen hier den etenstijd afwagten. Pointu. Zeer gemakkelijk; gij ruit mij hoop ik de eer aandoen van bij mij het middagmaal te houden. Lëan dep. Met veel plaifier* Pointu. Gij zijt een braaf man; wat voor fpel wilt gijfpelen? Leander. Ik fpeel alles, kies maar. Pointu. Piquetten. Leamder. Dat is wat verdrietig. Pointu. Verkeren ? Leander. Verkeren, goed daar is er net een bord. PoiNTU. Laatftaan. laat Haan, mijn Heer de Capitein, & zal Jeannette roepen. Leander. Roep toch niemand, daar flaat het al, roep toch III. Deel. F B'«"  Sa' J e' r o 11 e Pointu. niemand. Hoe veel zullen wij de partij fpelen ? Pointu. Net zoo veel a's gij wilt. Leande r. Het duurt wat lang zoo een partij. Pointu. Ja wel duurt het lang. Leander. Een klein fpelletje Pajfesijen is vrolijker en gelijker. Pointu. Waarachtig gij hebt gelijk. Leander. Zie daar 1 ik fpeel honderd Louifen tegen de onkoften van 't proces. Pointu. Gaarne, gaarne, aan u de ftenen Captein. Leander. Neen! ik ben het die 't proponeert. P o in t u. En ik ben aan mijn eigen huil. Leander. Ik zal anders niet fpelen. P P i n t u. 't Is dan om u te gehoorzamen; her op de honderd Louifen. Leander. Daar zijn ze. Po in.  Blijspel in een Bedrijf. 83 Pointu. t\ï Captein* Leander. Strijk maar naar u. Pointu. Wilt gij uw revenge ? Leander. Ja wel! ja wel i Pointu. Mis. • Leander. Gooi maar op , ik zet er nog honderd bij zoo gij wilt. Pointu. Net zoo als gij begeert. Al de vieren. Leander. Dat is u, hoe veel ogen erboven. Pointu. Ik tel net zoo min de ogen die ik over gooi als de glazen die ik drink. Leander. Braaf geantwoord. P ointu. Ik win u 300 Louifen wilt gij ze in eene gooi ? Leander. Zeer gaarne. Pointu. Vijftien. F 2 Lï-  84 J e R o M B P o I N T u. Leander. Nu blijf iku 3co Louifen fehuldig, wacht een ogenblik. Pointu. Wat gaat gij doen.* Leander. Naar mijn huis enig goud halen. Pointu. Wech! wech! is onder eerlijke lieden het woord niet zoo goed als geld? Leander. Goed, zoo gij er mede te vreden zijt?gij houdt de Henen. Pointu. Ik wil zeventien maal agter een goed gooien. Leander. Daii mag ik wel vali ftaan. Pointu. Hoe veel ? Leander. Vijfhonderd! houdt gij ze? Pointu. Buizend zoo gij wilt. Leander. Kom aan, duizend. Pointu. ToP dan tien. Leander. Dat is ééns gemifr. Poin-  ' blijspel in een bedrij». 85 point u. Daar zijn uw 400 Louifen nu ben ik er u 600 fcmjidig en gij hebt de flenen. Leander. Ik gooi ongelukkig, hoe veel zet gij er? Pointu. Ik moet revenge hebben, de 1000. Leander. Fa, de 1000. Hoe veel heb ik? Pointu. Elf. Leander. Dan win ik ze. Pointu. Ja dat maakt Leander. 1000 en 600. Pointu. 1600. Leander. Maakt dat zoo veel ? Pointu. 't Is wat veel, mijn Heer de Capitein. Leander. Wilt gij er uitfcheiden. Pointu. . Nog ene gooi. Leander. Tien zoo gij wilt. F 3 poin'  $6 Je' rome PoiNTO. Pointu. Zeflien honden Louifen. Leander. Ik gooi' er in eens om. Pointu. Top alweer. Leander^ Al de zeffen. Pointu. Gij fpeelt gelukkig. Leander. Ik heb maar tweemaal gepafeert en gij driemaal. Pointu. rI",Wef; ™,7- ^ be" U mCt dat aInu over * 3ooo Loutjen fchuldig. J Leander. Dat is een bagatel. Pointu. Voor u mogelijk Captein, maar voor mij die niets anders heb als mijn Procureurs ambt Leander. Wel nu! kom aan, ik gooï om uw ambt, tegen het geen gij mij fchuldig zijt. Pointu. En zult gij de ftenen houden? Leander, Net zoo als gij wilt. Pointu. Gooï op dan, Capitein l gooï op. Le-  Blijspel in een Bedrijf. «7 Leander.^ Om liet ambt. Pointu. Daar gaat het ambt. Leander. Niets. Pointu. Laat ik u helpen. Leander. Ach! zie daar is mijn geluk nu gebroken. Pointu. Dat wenfch ik. Leander. Vijftien waarachtig ik ben Procureur. Pointu. Maar mijn Heer de Capitein Leander. Wel nu? Po intu. Scheidt gij er nu uit? Leak der. Als men «lang fpeelt, is het geen uitfpanning meer, dan wordt het een jfeffir, een arbeid, daar en boven ik ben van daag in mijn geluk, gij zijt niet rijk , en het zou mij fpijten zoo gij door mij geruineerd werdt. Pointu. Dat ben ik al voor den duivel. F 4 LE*  8S' Je'rome Pointu, Leander. Morgen zoo gij wik zal ik „ revenge geven, On. Pointu, Maar mijn Heer ? Leander. Bij leven of derven Maar,vat zult gij n^7rocm ambt doen? Leander, Lat i, een middel om mij een weinig van de Fran fthcn te wreken, en onder on.gezegt mijnHeerpZ u t i, „)aar weln|g va„ ftaw ^°>* ««r en een Kaper verfchillen zoo veel „/et. Pointu. Wilt gij mij dan bederven. Neen! zie daar ik Wu^'voordel doen dat n milichien za aanfhan m„ , , n in'cIOooderhëbt £' *" CT ^ toer Pointu, Ja wel mijn Heer. Po in,  Blijspel in een Bedrijf. Sp Pointu. Maar hoe wilt gij nu hebben, dat een Captein vaa een Engelfch fchip Procureur in Frankrijk wordt. Le a n der. De liefde veroorzaakt alle dag de vreemdfte gedaantverwiffelingen, en zoo gij er een proef van wilt zien, kijk mij dan eens aan. (hij neemt zijn paruik en hoed af ) Pointu. Hoe drommel nu! het is —- • Leander. Uw Klerk. Pointu. Ach! die fchurk. Leander. Wij hebben geloof ik op dat ftuk elkander niets te verwijten. Ik heb u verraft op de kniën voor Jeannette, gij hebt een kleine roes wech en het fpel maakt mij meefter van uw lot. Po int u. Gij zijt een doortrapte gaauwdief. Leander. Wel nu hoe zal 't wezen ? Pointu. Hoe 't wezen zal? kan ik u iets weigeren. Leander. Ik ben dan uw Schoonzoon. F 5 Poin-  00 Je* rome P o i k t 5, Pointu. (hem omhelzende') En mijn opvolger, maar voordaan geen wijn meer ■ geen fpel geen kufTchen aan jeannette. Leander, Dat beloof ik u. Maar nu ziet gij mijn Heer dat de redelijkfte menfch zig fomwijlen vergeet. Het voornemen van wijs te zijn is gemakkelijk, maar deuitvoering er van is moeilijk, en om wel Zede- leffen te geven, moet men 't met zijn eigen voorbeeld doen. EINDE?  N A N I N E OF HET OVERWONNEN VOOROORDEEL, B L IJ S P E L I N DRIE B E D R IJ V E N. Gevolgt naar 't Franfche \7an den Heer de Voltaire.  PERSONEN. DE GRAAF D'OLBAN, jong Heer, op zijn buitengoed wonende. DE BARONNE DE L'ORME ,nigt van den Graaf, ene heerfchzugtige en onvriendelijke Vrouw, zeer moeilyk om mede te leven. DE MARQUISE D'OLBAN , moeder van den Graaf. NANINE, opgevoed in't bnis van den Graaf. PHILIPPE HOMBERT, landman uit de nabuurfchap. BLAISE, tuinman. GERMON. 1 . !> knegts van den Graaf. MARIN. j Het (tuk fpeelt in een vertrek van het Kalteei yan den Graaf d'Olban. NA-  N A N I N E OF HET OVERWONNEN VOOROORDEEL. BLIJSPEL in drie BEDRIJVEN. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. De Graaf d'Olban,de Baronne de l'Orm E. ( zij zitten aan een tafel en zijn met elkander in gefprek met het ophalen van V gordijn, er fiaan twee brandende kaarjjen op tafel.) De Baronne. Je moet fpreken, mijn Heer de Graaf, je moet maar net zeggen hoe dat je het meent, hoe dat je het met mij meent te maken. Sinds twee jaren ben je VVeeuwenaar, en omtrend dien tijd had ik de eer weduwe te worden; het proces dat zoo moeielijk als langwijlig is, is te gelijk met het leven van onze Echtgenoten geeindigt. De Graaf. Ja, Mevrouw! en alle procedures zijn mij onaangenaam. De  04 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel De Baronne. Ben ik niet even hatelijk als die ? De Graaf. Wie gij Mevrouw? De Baronne. Ja ik. Sinds twee jaren, dat wij beiden vrij zijn - beiden naabeflaande, wonen wij hier bij een om ons proces ten einde te brengen, het bloedvervvandfchap, defnmk, het belang, alles verenigt ons. De Graaf. Het belang! hoe kan je zoo fpreken ? De Baronne. Ja zeker, mijn Heer! en het fpijt mij dat ik het zeggen moet,maar ik weet tot mijn droef heiddatuwontrouwhartmetegenwoordignietmeér dan als eennaaftbeftaande befchouwt. DE Graaf. Heb ik dan het uitterlijk aanzien van zoo onftanctvaftig te wezen ? De Baronne. Gij hebt het voorkomen ten minften van iemand die trouwloos is. De Graaf (ter zijde) Ach! De Baronne. Je weet dat het eindeloze/»w«over mijn landgoed dat mijn Man je aandeed, eindigen zou met onze beide regten te verenigen tot een huwelijk; door onze eige keuze voorgeilagen, hebt gij u aan mij verbonden en  Blijspel in drie Bedrijven. 95 en gij doet niets dan dit uit te Hellen. Weet gij" wel dat zulk een uitftel een verfchrikkelijke verongelijking is. De Graaf. Ik wagt maar naar mijn Moeder. De Baronne. Zij zuft, wat hebben wij met haar te doen ? De Graaf. Ik eerbiedig en bemin haar. De Baronne. En mij bemint gij niet. Neen ondankbare! ongetrouwe! gij wagt naar niemand, en 't is maar alleen om mij ongelijk aan te doen. De Graaf. Maar waar toe maakt gij u zoo kwaad? wieheeftu dat dan gezegt ? De Baronne. Wie? gij zelve, uw koele wijze van fpreken, uwe onverfchilligheid, met één woord uw gedrag is't dat mij beledigt, het heeft mij de ogen geopend. Een van beiden, mijn Heer! of heb minder ongelijk of verdedig u beter, ik zie de laagheid van uw gedrag , de fchande , de buitenfporigheid van uw doen ten klaarden , hoe is't mogeiijk dat gij mij voor eenallerlaagft voorwerp, een nufje dat alle veragting.verdient verlaat bedriegt. • De Graaf. Neen, Mevrouw! ik bedrieg niemand en tot veinzen ben ik niet in Haat; ik was geheel de uwe dat is waar»  96 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. waar, gij haJ mij weten te behagen, en ik hooptein u weder te vinden hetgeen ik't ongeluk gehad heb van te verliezen; ikboopte hier, op mijn landgoed in een fliile ruft, het genoegen van een nieuw huwelijk te zullen fmaken, waar in ik die bezadigde rullener vergenoegde ziele hoopte aan te treffen; maar, Mevrouw! gij doef dagelijks uw beft om mij hier aan te doen wanhcPen>k heb 't u meermalen gezegt, wij befchouwen de liefde uit een gantfch ander oogpunt,ik zie als een volltrekt vereifchte aan dat dezelve door de vüurigfte gevoelens de zagtmoedighoid en de ruft der ziele zoekt uit te werken, waar door onzefmaak veelzuiverer, onze gevoelens, en onze gedienftighe. den veel levendiger en onze geneugtens veel gevoeliger worden. Gij, Mevrouw ! befchouwt de liefde veel wreder, gij oordeelt het agterdenken, óeJa/oufie, het wantrouwen als aller noodzakelijkft;hierdoor worden veeltijds onenigheden geboren en einde/ijk moet een weerzin hier van het gevolg worden; zie daar de weg die gij tegen ons beiden inflaat en gij wilt dan nog dat men beminne. De Barokke. Ik heb groot ongelijk zulks te doen. Wanneer gij ti van mij verwijdert, wanneer gij mij verlaat, wilt gij mij nog daar de fchuld van geven, en ik moet dit alles zoo dan maar verdragen? wat heb ik toch gedaan? wat kunt gij mij te lalt leggen ? De Graaf. Uw humeur! geloof mij, Mevrouw ! de fchoon- heid  Blijspel in drie Bedrijven. 97 heid is behaaglijk voor 'c oog, maar de zagtheid van humeur bekoort de ziel. De Baronne. En heb jij dan geen humeur 1 De Graaf. Ik? neen zeker niet en om die reden, Mevrouw! zoo wil ik volftrekt ene toegevende vrouw hebben , ene vrouw wier zagte aart zig naar mijne gebreken weet te fchikken, en langzamerhand mij zoekt te verbeteren, en vooral mij zonder dwang regeert, ik heb veel gebreken, ik beken het, maar de Hemel fchiep de vrouwen om dat gebrekige onzer ziele te verbetereu, om ons in droefgeeftighcid op te beuren, om ons te bedaren, om ons volmaakter te maken, dit is haar opgelegt.en ik voormij, ikverkieze ver ene zagtmoedige vrouw zonder fchoonheid, boven ene fcherpeen trotfche vrouw met alle de bevalligheden. De Baronne. Gij meent dan , ondankbare! dat wanneer gij mij hoont, verfmaadt,verongelijkt, dat ik u dit als ene laffe bevreesde vrouw zoudt vergeven, dat ik de buitenfporigheid van uwe fchandelijke liefde zou gedogen< De Graaf. Hoe nu, Mevrouw! De Baronne. ja, Nanine, dat jonge meisje is alleen oorzaak van mijn ongeluk, een kind heeft n overheert, een meid, een boerin die ik door mijne onbedagtzame goedheid III. Deel. G heb  98 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. heb opgevoed, die door uw moeder uit het flijk is opgehaald gij bloost. De Graaf. Ik! ik gun haar alles goeds. De Baronne. Neen , gij bemint haar, daar ben ik van verze. kcrd. De Graaf. Weet, Mevrouw! dat indien ik haar beminde dat ik er geen geheim van zou 'maken, ik zou zulks openlijk bekennen. De Baronne. Zoudt gij daar toe in ftaat wezen? De Graaf. Voorzeker. De Baronne. Zoudt gij zoo onbefchaamd uw rang en alle welvoeglijkheid durven verzaken, uw geboorte zodanig durven te kort doen,en in de fchande,waar in gij ten cnemaal zult gedompeld wezen, uw eige eer nog trotferen. De Graaf. Zeg liever de vooroordelen; ik ben niet dwaas genoeg om hovaardij voorware eer te nemen, neen Mevrouw ! gij neemt vermaak in depragt en in de Iuifter, gij fielt de waardij van iemand in zijne twee en dertig gvartieren; ik voor mij zoek dezelve in 't harte, de deugdzame, de nederige, de dappere, de fchrandcre, de fchone en de wijze, zonder goed, zonder naam, ea  Blijspel in drie Bedrijven. 99 en zonder alle die iedele titels is in mijn oogdeeerfte de befte aller menfchen. De Baronne. Maar men behoort voor 't rninft toch van adel te wezen, een verftandig, een onbekend,maar een eerlijk man , zou op zoo een wijs bij u om een weinigje deugd als een der grootfte Heren ontvangen worden. De Graaf. Ja. De deugdzame zou bij mij altoos den voorrang, hebben. De Baronne. Die al te grote nederigheid is onverdragelijk! ismen dan niets aan zijn rang verfchuldigt? De Graaf. Men is verfchuldigt een eerlijk man te zijn. De Baronne. Mijn geboorte heeft mij veel verhevener denkbeelden gegeven. De Graaf. Zij zijn zekerlijk verheven genoeg, zij trotferen eenieder. De Baronne. Gij vernedert dan zoo den rang, de geboorte? De Graaf. Keen. Maar ik eerbiedig het gantfche menfchdom. De Baronne. Welk een dwaasheid! het algemeen*. het gebruik! G a pa  loo Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Graaf. Het gebruik is gefchikt om door den verftandigen veragt te worden, ik volg zijne wetten wat mijn kleding betreft, maar in't geheel beheerfcht het mijne gevoelens niet, een eerlijk man volgt de infpraak van zijn hart en geene andere. De Baronne. Gij fpreekt zeer wel. Ga heen, mijn Heer! bemin de meisjes van 't dorp , deugdzame en edelmoedige ziel! wordt de gelukkige medevrijer van den kofteren van den klerk van den Baljuw, en draag voor al zorg jdat uw geboo"e, uw fatfoen, geen nadeel lijde. De Graaf. Het zou dan moeilijk wezen tebeflulteü watikdoen moeft. TWEDE TONEEL. De Graaf, de Baronne, Blaise. De Graaf. Wat wil je hebben ? B la ise. Ik neem de vrijheid, mijn Heer! om je op de nedengfte wijze te komen fmeken, mijn Heer! De Graaf. Te fmeken, Blaife! wel nu wat is't dan. Blaise. Mijn Heer! 'tis zoo uw e. 't niet kwalijk neemt dat ik gaarne trouwen wilde, mijn Heer! De  Blijspel in drie Bedrijven. ioi De Graaf. Zeep goed, uw'voornemen behaagt mij zeer, ik zal je helpen, ik heb gaarne dat met trouwt, ziet je aan» flaaude vrouw eraartiguit? Ho, ho, dat verzeker ik u, mijn Heer! het is een lekker brokje. De Baronne. En bemint zij u V Blaise. Wel zeker. De Graaf. En die fchone haar naam is? Blaise. Maar, mijn Heer! het is. De Graaf. Wel nu? Blaise. De fchone Nanine. De GRaaf. Nanine 1 De Baronne. Goed , goed , ik zal hier in 't geheel niet tegen wezen. De Graaf (terzijde') Zou't mogelijk kunnen wezen, zou ik zoo zeer vernederd worden! G 5 JBui-  tol NanB* of het Overwonnen Vooroordeel. Blaise. 4 Ik twijfel niet of mijn Heer neemt hier wel genoegen in'? De Graaf. En gij zegt dat gij bemind wordt? fpreeki Blaise. Maar, mijn Heer! De Graaf. Heeft zij gezegt dat zij u beminde. Blaise. Maarniet 200 ™nd nh, zij heeft mij alleen maar te kennen gegeven dat zij veel van mij hieuw en op zoo een zagte zoo een goedaartige wijze, honderdmaal zij ze,mijn lieve Tuinman, mijn goede Blaile, helpmn toch een bouquet bloemen maken voor cnzengoeden Heer, dien beminnelijken Meefter, en dan met zoo een getroffen gelaat met de tranen in haar ogen maakte zij 't bouquet, zij was dan geheel Qnt. iteld, in gedagten , met zoo een aanig bekje joo dat ieder't merken kon en dit is immers bewijs genoeg mijn Heer! _Ga maar heen Blaife" zi]deyhoe) ^ ik naar hebben kunnen behagen! Blaise. Ik bid mijn Heer! dat het hoe eerder hoe liever mag voordgaan. De Graaf. Koe! . Blai-  Blijspel in drie Bedrijven. 103 Blaise. Gij zult eens zien, mijn Heer! of ik ook een goed gebruik van de vrijheid die gij mij geeft weet te maken. De Graaf, (terzijde) Mijn hart is te vol ik ga heen (.tegen de Gravin ) vaar wel Mevrouw. DERDE TONEEL. De Baronne, Blaise. De Baronne. Hij bemint haar, als razende bemind hij haar; maar hoe toch, waar door, wat heeft zij toch dat zoo beminnelijk is,door welk een gelukkige lift heeftzij zijn hart kunnen over win n.-n! Nanine! ó Hemel welkeen keuze! welk een dolheid! Nanine! neen, ik zal nog van droefheid Iterven. Blaise. (te rug komende) Mevrouw.' uwe. fpreekt van Nanine, De Baronne. De ondankbare. Blaise. Is 't niet waar , Mevrouw! dat Nanine aller bemin* nelijkft is ? De Baronne. Neen, G 4 Slai-  ïo4 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. B laise. Maar, Mevrouw! 't is toch zoo, toe fpreek een woord voor den a-men Blaife, zeg haar. De Baronne. Welk een flag voor mij! Blaise. dat'k nog al een fchoonftuivertje bezit. Pieïcr Blaife mijn vader liet me drie morgen goed land na, die heb ik nog; nu zei dat alles voor haar wezen, g'eld goed, land, alles wat ik heb, alles wat ik waard ben mijn lijf, mijn hart, mijn eige zelfs de gantfche Blaife' zoo als hij daar ftaat. ----- De Baronne. Wees verzekerd dat ik er zoo wel als gij zeer mede te vrede zou wezen, mijn arme jonge, zoo ik je helpen kon; zoo 't in mijn veimogen is, zal je lui van avond reeds getrouwd wezen, ik zal vóórhaar huwelijks goed zorgen. Blaise. Dierbare, Mevrouw! wat zal ikulief hebben, wat zal ikudankbaar wezen welk een vermaak! van avond nog! is't wel mogelijk! De Baronne. II vrees maar dat dit nog zoo gemakkelijk niet zal •Jukken, Blaise. Uit medelijden, Mevrouw! ei laat het eens lukken. De  Blijspel in drie Bedrijven. 105 De Baronne. Ga, mijn kind! gaf de Hemel dat zij je vrouw wierj i wagt tot dat ik 't jelaat zeggen. B la 1se. Maar kan ik wasten ? De Baronne. Ga heen. Ij l aise. Vaarwel, Mevrouw! ik zal haar hebben die lieve Meid! VIERDE TONEEL. De Baronne. (alkenj Heeft men ooit iets diergelijks gezien ! kan men zig wel een treffender fnrnd verbeelden? kan men zig veragtelijkerzien opofferen? de Graaf d'OIbanmedevrijer van zijn Tuinman! ( zij fchelt en zegf tegen een hiegt die binnen komt:) ga roep Nanine hier. Het is mijn ongeluk 't welk ik hier wil onderzoeken. Waar zou zij toch de wijze om te behagen geleert hebben , de wijze om te verleiden, om een hart te behouden,otn een hevig vuur en onuitblusbaar vuur te doen ontbranden? ----- waar door zou zij daar aan gekomen zijn? waardoor? door hare ogen; door hare eenvouwigheid ik geloof evenwel dat deze onbefchaamde liefde zig nog niet geheel geopenbaart heeft, ik heb gezien dat de Graaf de grootfte eerbied aan haar betoont maar dit treft mij't meelt» ik G 5 2011  ictf Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. zou meerder hoop hebben zoo hij minder eerbied had Die trouwloze toont alle blijken van ene waaragtig] liefde, daar komt zij aan, wat word ik gefolterd! aan wie word thans de fchoonheid niet al gegeven? wat is de natuur toch onregtvaardig! het is een hoon voorlieden van mijn rang komhi £reg nader Mejuffrouw! VIJFDE TONEEL. De Baronne, Nanine. Nanine. Mevrouw! De Baronne. Maar is zij dan zoo fchoon, die grote zwarte ogen zeggen immers niets -- maar zoo zij gezegt hebben „ ik bemm , ach ik ben radeloos j maar laat ik mij tragten w te houden kom hier. Nanine. Op uw bevel, Mevrouw! kom ik hrm*, _ uw bevelen is. De Baronne. Je hebt je wat lang doen wagten. Kom wat digter bij. Wat ,s zij opgefchikt! is dat een kleding voor" iemand van je af komft ? Nanine. 'T is waar, Mevrouw! en ik betuig dat ik dikmaal, verlege geweeft ben-wanneer ik mij Zoo ver boven aujn ftaatgekleed vond; maar het waren de gevolgen van  Blijspel in drie Bedrijven. 107 van uwe eerfte goedheden, goedheden die mij altoos dierbaar zullen wezen, en waar in ik mijn ecrzalftelleajgij vondt genoegen om zelve mij hier mede op te fchikken; herdenk eens Mevrouw hoe dat gij mij altoos voorgedaan hebt, onder dit gewaad benikaltoos nog dezelve; wilde gij mij nog vernederen, een onderdanig hart als't mijn is, kan zig nooit vergeten. De Baron n e. Geef mij die andere ftoel aan ik word er razende om wat deê je? Nanine (een floel bij die zvnar op de Ba. ronne gezeten is neer zettende ) Ik las. De Baronne. Waar in? N aninf. In een Engelfch boek dat men mij vereerd heeft. D z Baronne. Wat ftaat er is ? Nanine. Het werk is van veel belang. De Auteur heeft voor gevoelen dat alle menfehen broeders zijn, alle van gelijken flaat geboren. Maar ik denk dat dit een harsfenfehim is, ik kan aan die gelijkheid van flaat niet geloven. De Baronne. Ik ben verzekerd dat zij er wel aan gelooft. Welk een innige verwaandheid ! haal mijn intkoker. Na-  108 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. Nanine. Ik ga, Mevrouw! De Baronne. Blijf. Geef mij te drinken. Nanine. Wat verkieft, Mevrouw! te hebben? De Baronne. Niets. Daar neem me waaier ga heen, zoek mijn handfchoenen , neen blijf, kom hier pas op van je maar niet in te beelden dat je mooi bent. Nanine. Gij hebt mij dit dikmaals voorgehouden, Mevrouw! dat indien ik zoo veel ingebeeldheid had, indien de eigenliefde mijn ziel zodanig verdorven had, ik umijn verbetering verfchuldigd zou wezen. De Baronne. Waar haalt ze 't alles van daan ? wat haat ik haar! hoe 1 fchoon en veel verftand! (jnet ongenoegen") hoor hier. Ik had veel tederheid voor je gedurende je kindsheid. Nanine. Ja, Mevrouw ! mogt mijne jeugd thans ook door uwe goedheden vereerd worden. De Baronne. Wel nu ! we zullen zien of je ze verdient. Ik ben van gedagten om u dezen dag nog uit te huwelijken; oordeel of ik je bemin. Na.  Blijspel in drie Bedrijven. ioo Nanine. Mij! De Baronne. Ik zal je een goed uitzet geven. Je Bruidegom is zeer wel gemaakt en uwer waardig; de partij is zeer wel voor je gefchikt, het is zelfs de enigfte die je gelijkt, en je mag me er wel voor bedanken; in één woord , 't is Blaife de Tuinman. Nanine. ' Blaife, Mevrouw! De Baronnë. ' Ja Blaife ; watbëdüidt die glimlach ?ftel je een ogenblik in twijfel om je toeftemming te geven! mijn aanbod is een bevel, verfta je? gehoorzaam of vrees mijn gramfchap. Nanine. Maar De Baronne. • Weet eens voor al dat ik mij aan geen maar ftoor. Het ftaat je weldeonbefchaamdheidte hebben van een man te weigeren die ik je aanbied ! dat onnozele hartje is wel trofch geworden! maar je overwinning zal van korten duur wezen, je maakt misbruik vaneen eigenzinnigheid die niet lang duren zal en mogelijk reeds over is, je zult ondervinden wat je er van te wagten hebt ondankbare! mijn gantfche toorn zijt gij waardig. Je hebt dan deftoutheid van te behagen, ik zal je tot het onwaardige niet doen wederkeren daar je uitgefproten zijt} gij zult je hoogmoed ,  li o Nanine of het Overwonnen Vooroordeel-. moed, je gekheid nog bewenen, en ik zal je doen opfluiten voor je leven in een kloofter daar je er al den tijd toe zult hebben. N a ni n e. Ik (meelt u op mijne kniën, Mevrouw! zend mij naar dat kloofter en mijn lot zal te gelukkig wja, ja van alle da goedheden die gij voor mij 0V£r gehad hebt zal de/e flrafheid mij de dierbaarfte wezen; fluit mij voor eeuwig ineen kloofter op, ik zal uit het zelve altoos voor den Graaf en uwe goedheden de grootfte zegeningen affmeken; ik zal daar uwe dodelijke ongeruftheden doen eindigen, en uw toorn doen bedaren , ach , Mevrouw! bevrijd mij toch be-. vrijd mij voer mij zelve, K-ben op"t ogenblik bereid om te vertrekken. De B a r o nne. Is't mogelijk? wat hoor ik? is ': we] waar? bedrieg je me niet, Nanine? Nanine. Neen, Mevrouw! bewijs mij flegts die gunft;mijn 1 hart heeft die hoog nodig. De Baronne (met veel vriendelijkheid j Sta op; Iaat ik u omhelzen. Welk een gelukkige I dag voor mij! mijn waarde vriendin! ik ga zoo op0'; ogenblik alles voor uw fchoon verblijf doen vervaardigen. Wat is het kloofter leven aangenaam ! N a n 1 n e. Het zal voor mij een troofllijke toevlugt wezen. Da  Blijspel in drie Bedrijven. iti De Baronne. Neen, mijn lieve kindl hecis een aller bekoorlijkft verblijf. Nanine. Vindt gij dat? De Baronne. , De waereld is hatelijk, ijverzugtig! Nanine. Och ja. De Baronne. Kwaadaartig , zot, ingebeeld, bedrieglijk, onbeftendig, ondankbaar, het is afgrijffelijk. Nanine. Ja ik zie dat alles voor mij ongelukkig is, dat ik maar moet vlieden. De Baronne. Dat is wel waar; een goed kloofter is de enige zekere fchuilplaats. Mijn Heer de Graaf ik zal je voorkomen. Nanine. Wat zegt gij van mijn Heer. De Baronne. Ik bemin u tederlijk ,mijn lief kind! en ikwenfchte wel u van dezen avond nog te kunnen daar brengen, om er nooit weder uit te komen, maar 't is te laat; wij zullen moeten wagten tot morgen ogtend vroeg. Hoor, je moet tegen middernagt maken in mijn kamer te wezen, wij zullen ftil hier van daan vertrekken, zoo om ftreeks van vijf uren, maak dat je klaar bent. " ! ZE S-  na Nanine of met D ver wonnen Vooroordeel. ZESDE TONEEL. Nanine (alleen) Welk een wrede fmart! welk een moeite! welkeen droefheid! welk een voornemen! welke gevoelens ftrijden niet in mijn hart! helaas, ik vlied den beminpelijkften meeffer! en met hem teontvlugten zoo hoon ik hem mogelijk maar blijvende, zouden zijne goedheden, mij te veel ellende doen ondervinden, ik zou in zijn huis te veel moeielijkbeden veroorzaken. Mevrouw gelooft dat hij mij bemint hoe! zou hij zig tot mij vernedert hebben ?ik vrees ervoor, en durf het niet geloven. Met welk een kwaadheid is Mevrouw tegen mij ingenomen! zij haat mij, en ik vrees van bemind te worden! maar ik, ik vrees mij zelve nog veel meêr; mijn hart dat verward is, is over zig zeiven befchaamd , wat zal er van mij worden ? uit een lagen flaat getrokken, ben ik tot mijn ongeluk te verlicht geworden, 't is gevaarlijk, mogelijk een groot nadeel, om boven zijn flaat verheven te worden ik moet vertrekken, 't zal mij ongelukkig maken, maar dat verfcheeld mij niet. ZE-  Blijspel in dr ie Bedrijven. 113 ZEVENDE TONEEL. De Graaf, Nanine. De Graaf (tegen enige knegts) Hei daar! is er niemand ? Blijf daar aan de deur wagten; geef ftoelen , fchielijk! (Hij groet Nanine die voor hem zeer diep neigt) laten wij hier gaan zitten. Nanine. Wie ik, mijn Heer? De Graaf. Ja; Nanine! ik begeer het zoo, en ik behandel U niet anders dan u toekomt, en uw gedrag, uw deugd fln uwe fchoonheid verdient hebben. Maar wat zie ik! die fchone ogen zijn zoo vol tranen onze Baronnes zal zekerlijk, jalours ©ver uwe bekoorlijkheden , door hare fcherpe taal uwe tranen hebben doen vloeien, Nanine. Neen, mijn Heer! hare achtingswaardige goedheid is mij meer dan ooit gunftig, maar ik moet bekennen dat mij hier alles gevoelig maakt. De Gr aaf. Dat verheugt mij, ik vreesde voor haar kwaadaat* tigheid. Nanine. . Helaas! en dat wrarom? IIIi Deel. H Dr  114 Nanine of het Overwonnen Vooroorbeel, De Graaf. Jonge, fchone Nanine! de jaloufle beheerfcht vele" harten. Een man is daar aan onderworpen zoo ras hij bekoord is; ene vrouw is het veel tijds zelfs voor dat zij bemint. Een meisje , die jong, fchoon, zagtzinnig, befcheide, opregt is , die is ook zeer zeker van te mishagen aan haar ganfche fexé. De mans denken regtmatiger, en zoo veel in ons is, wreken wij ons over een fexe, óïe ja/aars is. Geloof voor alles, dat ik u regt doe, ik bemin dat hart, het welk geen bedrieglijke kunftgrepen heeft, ik bewonder ook tut welk een graad gij uwe befchaafde talenten volmaakt hebt, de ware evenredigheid van uw geeft verwondert mij even zeer als zij mijn hart inneemt. Nanine. Daar bezit ik zeer weinig van. Maar wat. U heb ik gezien en dagelijks horen fpreken. Gij hebt teveel luirter aan mijne geboorte bij gezet, ik ben u oneindig verpügt, door u heb ik leren denken. De Graaf. Och! geloof mij , men verkrijgt geen geeft door lezen. Nanine. Ik denk te veel naar mate van mijn lagen ftaar. Mijn lot heeft mij in tien geringften rang der menfchen gefielt. De Graaf. Maar uwe deugden hebben u indeneerften geftelt, seg mij «eilvOHwiglijk welke uitwerking heeft dat boek,  Blijspel in drie Bedrijven. tijf boek, in het Engelfch gefchreven, op uw geeft gemaakt? Nanine. Het heeft mij in het geheel niet kunnen overtuigen. Ik begrijp meer dan ooit mijn Heer! dat er harten geVonden worden zoo groot zoo edel, dat alle andereu hun zeer gering moeten voorkomen. De Graaf. Daar zijt gij een bewijs van kam aan, Nanine! vergun mij, dat men u hier een ftaat, een rang, die u beter paffen zal, befchikke. Nanine. Helaas! mijn ftaat was reeds te hoog , te aangenaam. 4 De Graaf. Neen, geenfinds. Gij zult voordaan tot de familie behoren. Ik wagt mijn moeder , zij zal u als hare dogter aanmerken, en mijne achting en hare tedere vriendfehap moeten u hier op een voet zetten, welke verre is van die onwaarde banden , waarin u een hovaardige vrouw gebonden hielt. Nanine. Helaas! zij heeft mij niets gedaan anders dan mij mijn pligt onder het oog te brengen: Wat is het hard • die te voldoen. De Graaf. Wat? welke pligt! ach, de uwe is te behagen, dan is uw pligt volbragt. Dit is eigenlijk de onze niet. Gij moeftmeer aangenaamheid in het leven genieten,meer H 2 luifter  116 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel luifter vertonen, neen gij zijt nog niet in dien ftaat ■ waarin gij wezen moet. Nanine. Ik heb buiten mijn ftaat gegaan, en dat ligt mij zwaar oP het hart, dit is een ongeluk, dat mogelijk niet meer te veranderen is. (op ftaandej Ach! mijn fleer ' ach l mijn meefteri ruim al dien iedelen waan voor mijnen geeft wech. Laat mij, die door uwe weldaden beichaamd, en daar aan zeer gevoelig ben, voorden als ene vergetene voor altijd leven; de Hemel heeft mij in een nederigen flaat geflelt, een lage ftaat heeftniet3 hards voor mij: ach! laat ik ten enemaal verborgen Wijven, en wat zou ik ook doen, wat zou ik meer zien van de waereld, na dat ik uwe deugden hebmogen bewonderen. De Graaf. Neen! dit gaat alles te boven, ik kan dit niet wederilaan, Wie, gij verborgen blijven! gij.Nanine.Wat ik doe, mag.ik u iets verzoeken? De Graaf. Wat belaft gij ? fpreek maar. Nanine. Uwe goedheid heeft mij enigen tijd agter een metgelchenken overladen. De Graaf. Wel nu, verfchoon mij. Ik handel daar in als een vader een teder vader aan wieu zijne dogter lief en ^rdis. ^verfladekunltniet0me,ngefthenkt9 ver-  Blijspel in drie Bedrijven. ï*7 ■vergroten, ik handel naar regt, maar ben niet Galant. Men moet het ongelijk u door het fortuin aangedaan, wreken , het mishandelde u ,■ maar de natuur wilde in tegenftelling daar van u verrijken met alle hare goederen ; die had ik moeten navolgen. Nanine. Gij hebt veel gedaan; maar ik hoop zonder ondank* baar te zijn dat gij mij toe zultftaan, dat ik naar mijn wil handel met die koftbare gefchenken, welke uwe liand mij zoo waardig doet voorkomen. De Graaf. Gij hoont mij. AGTSTE TONEEL. De Graaf, Nanine, Germon. Germom. Mevrouw vraagt naar u, Mevrouw wagt. De Graaf. . Wd, laat Mevrouw wagten. Hoe dan ! men kan u geen ogenblik fpreken zonder dat men ons aanftonds .komt ft oren? Nanine. Met fmert verlaat ik u, wees daar van verzekerd, maar gij weet dat zij mijne meeftereffe was. De Graaf. Neen, neen. Dat wil ik nooit weten. Nanine. Zij behoudt altijd een zekere magt. ii 3  If8Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Graaf. Zij houdt er geen hoegenaamd, dat verzeker ik u, Gl} Zl,gthoe! uvv hart is onruftig, wat fcheelt er toch aan? ö' 'leeI£ Nanine. Ik verlaat u met weerzin, maar het kan niet anders wezen o hemel het is dan nu gedaan! C 'zij gaat heen ) NEGENDE TONEEL,, De Graaf (alleen) Helaas; zij fchreide. De eigenzinnige barsheid van ene hovaardige vrouw heeft haar federt lang doen zueten onder ene al te grote hardheid. En niet wat reet * door welk gezag? die verkeerdheden zijn mij al te onredelijk. Deze waereld is maar ene Loterij van goederen, rang en waardigheden, en regten, welke men zonder aanfpraak te hebben, najaagt , en die zonder onderfcheid van perfonen of verdiculten verkregen worden. Ach! " Germ on. Mijn Heer! De Graaf. Breng morgen aan haar toilette deze 300 Louis d\r draag daar zorg voor. En dan knnje die menfche» beneden gaan halen, zij zullen wagten. pER;  Blijspel in drie Bedrijven. lip Germon. Mevrouw de Baronne zal liet geld, dat mijn Heer mij geeft op haar toilet hebben. De Graaf. Ei! domoor, ei neen! 't is voor Naninej verftajc ■-'c nu? Germon. ■ Vergeef mij. De Graaf. Ga! laat mij alleen. ( Germon gaat heen ) Mijne teder gevoeligheid is waarlijk geene zwakheid, ïk maak, 'tis waar, van haar mijn afgod, maar mijn ,hart is niet onftoken door hare ogen alleen. Haar caracïer isgefchikt om den wijften menfch in te nemen, en hare fchone ziel verdient, dat ik haar voor alles hulde doe. Maar haar fcaat? ----- zij is daar ver boven verheven. Was die ook nog geringer, ik zou haar nog meer beminnen. Maar eindelijk, kan ik haar dan trouwen ? Ja buiten twijfel. En wat koft het mij dan om gelukkig te zijn? zal ik vrezen voor de zwarigheden welke ene iedele waereld mij maakt, en mij uit hovaardij beroven van mijne fmaak te volgen?maaide gewoonte - ---- wel nu, die is wreed, en het regt der natuur is ouder dan het hare. Maar, hoe! medevrijer te zijn van Blaife! waarom niet? Blaife is een menfch. Hij bemint, dat is redelijk; zij zal in ene volmaakte vrede het geluk van een, en het verlangen der gantfche waereld uitmaken. Zij moet voorzeker behagen aan Hoveniers en aan Voriten, en zijn geluk zal pvjue keuze regtvaerdigen, H, 4 TWE-  120 TWEDE BEDRijp. EERSTE TONEEL. De Graaf d'Olban. (alleen) Ach! deze nagt koomt mij vooreen jaar h.» ,*a ren Wat U de „aap ver van mij geweke ^ « P Namne Jaapt geruft, eenaaugenameruÏS ftifcht hare bevalligheden. En ikga, ikloop Jenl Zeeti*?ü ft fchrijf intuflchen ie s T vergeeffch tracht ikteleZei, Mijn verwilderd oog ziet de woorden zonder ze r» •• S SS— uaar! ls er niemand Hn.»i MaRiN. (agterbet Toneel.) Ik koom , ik haaft mij. 1K neö naa't, koom dan toch. M a R i N. Wel, mijn Heer! wat fpookfe] heeft u 2QQ Wakker gemaakt buiten ons j S De liefde. ^ GRAAF' Ma r i N. Hfl, holde %onne de VQrme is de oorzaak, dar.  Blijspel in drie Bedrijven. isjt dat wij hier in huis niet kunnen flapen. Wat is er van uw dienft ? De Graaf. Ik wou, Marin! op zijn laatlTmorgen hebben,zes andere paerden, een nieuw rijtuig, ene bekwame, goede en deugdzame kamenier, een kamerdienaar, twee grote Lijlknegts, geen ploerten, maar jong en wel gemaakt, Juwelen, van de mooifte gespes, kleinodiën in bet goud, nieuwe ftoffen , vertrek fchielijk, per poft naar Parijs, al moeft je al de paerden dood rijden. M A r i n. Nu zijt gij daar gij wezen moer. Ik begrijp , ik begrijp het. Mevrouw de Baronne zal van dpag ons tot meefteres gegeven worden ,trouwtgij haar? De Graaf, Wat ook mijn oogmerk is, vlieg maar heen enkconj ten eerfteu weder, Marin. Gij zult voldaan zijn. T W E D E TONEEL. De Graaf. (alleen ~) Hoe dan! Ik zal nu eindelijk het uiterfte genoegen hebben van gelukkig te maken en eer te doen aan die ik bemin. Onze Baronne zal woedend aangaan, dat mag ik gaarne lijden, en zoo lang als zij maar wil. De \dnJe praatjes, de waereld, de BarpnneDTe niets tfeft H 5 mij  122 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. mij en ik vrees geen menfch. Dat zou te vee! onderworpen zijn aan vooroordelen, deze zijnonze vijanden , en die moet men overwinnen. En die redelijk denken en deugdzamer zijn zijn ook alleen onzen eerbied waardig. Ei, maar wat hoor ik op mijn plaats? het is een koets. Ja, maar bij het aanbreken van den dag wie kan het zijn, '£ ;s mc£e, lijk mijne moeder Germon! Germon. (komende) Mijn Heer. De Graaf. ,Zie wat het wezen mag. Germon. Het is een koets. De Graaf. En wie? hoe zoo? wie koomt hier? Germon. Er koomt niemand, maar gaat heen. De G11 aaf. Hoe men gaat heen ? Germon. Mevrouw de Baronne gaat aanftonds uit. D e Graaf. Zoo , dat gun ik haar , mogt zij voor altijd uit 2'rjn. Germon. Zij ftaat gereed om met Nanine te vertrekken. De Graaf. Hemel! wat zeg je? Nanine! t Ger>  Blijspel in drie Bedrijven. is| Germon. De meid zei het, dat ik het horen kon.. De Graaf. Wat dan ? Germon. De Baronne gaat met haar wech, zij brengt dezen morgen Nanine in het nabijliggend kloofter. De Graaf. Ik moet lopen , vliegen. Maar wat? wat zal ik gaan doen! ik ben te zeer in gramfchap onftoken om in ftaat te zijn haar te fpreken, maar dat fcheelt niet,' laat ik gaan , al moeit ik maar neen , men zou mijne geneigtheid te zeer bemerken. Laat alles toefluiten, men moet vliegen, luar te rug houden. Je moet mij voor haar inftaan op verbeurte van je leven.1 Breng Nanine bij mij weder. (Germon gaat heen.) Ach goede God ! men' voerde haar wech welk ene dag! ó dodelijke flag! wat heb ik dan gedaan? waarom? welke eigenzinnigheid! welke ondankbare en wrede onregtvaardige handel is deze ! wat heb ik dan gedaan helaas! dan haar ■ te aanbidden zonder haar te weerhouden,zonder mij-' ne gedagten te openbaren , zonder hare vreesagtige onnozelheid te verontruften! waarom mij dan ontvlied! jk verlies mij in mijne gedagten.  til Nanine of het Overwonnen Vooroordeel DERDE TONEEL. De Graaf, Nanine. De Graaf. Zijt gij het, mijn fchone Nanine! die ik zie? hoe gij wilt u immers aan mij niet onttrekken? ach! antwoord toch , ik bid u, zeg mij uwe gedachten. Gij vreesde zekerlijk de bedreigingen van de Baronne; en die zuivere gevoelens, die uwe deugden mij tedere lang inboezemden , zullen haar-peer dan ooit verbitterd hebben. Uit u zelve zoudt gij toch nooit verkozen hebben ons te verlaten, en aan deze plaats de enige lüirter, welke zij van uwe fchone ogen ontleende, te ontrukken. Ik geloof, dat gij gifteren avond gantfch bekreten zijnde , met dit voornemen bezig Waart. Antwoord dan toch, waarom verliet gij mij? N anine. Gij ziet mij bevende voor uwe voeten. De Graaf, (haar doende oprijzen ) Ach ! antwoordt mij toch ! ik beef veel meer dan gij. Nanine. Mevrouw. De Gra af. Wel nu. Nani ne. Mevrouw, die ik eerbiedig, heeft mij tot het kloot ter niet gedwongen. Pe  Blijspel in drie Bed rijven. 125 De Graaf. En zoudt gij uit u z«lve? wat hoor ik! ach ongelukkige als ik ben! Nanine. Ik fta hetu toe. Ja! ik heb gezworen van mijnen verwarden geeft te beteugelen zij wilde mij doen trouwen, mijn Heer! De Graaf. Zij! en aan wie dan ? Nanine. Aan uw Hovenier. De Graaf. Voorwaar ene gepafte keuze! Nanine. En ik gantfch befchaamd, ongelukkiger milTchien dan men wel geloven zou, ik, die met een idele poging van mij tragt af te keren die gevoelen, die met mijn ftaat niet overeen komen, welke ene goedheid reeds te zeer verheft had, ik moet tot mijn ftraf, daar van beroofd blijven. De Graaf. Gij, gij n ftraffen? ach Nanine! en waarvoor? Nanine. Daar voor, dat ik de Baronne, uwe nabeftaande, die mjjne nïeefiereffe is geweeft, tegen mij hebben durven opmaken. Ik mishaag haar, het is haar te vee! , dat 7.c nrj ziet. Zij heeft gelijk, en ik heb bij haar, helaas! zeer groot ongelijk dat niet gemakkelijk zal eindigen, ik heb daar voor gevrerft, en hetis ceiï  1 125 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. ongelijk, dat miflchieu zeer groot is. ft heb -Jj mm mij zelve te onttrekken, en door felheid J hart, dat al te hoog, en op uwe goedheid te tros Sarden ,s, te fcheuren, en deszelfs onwillige m *J te wreken. Maar daar ik hetbitterft bete! over bedroefd was, is, dat ik met alles te verliezen, met m.j hatelijk te verbergen, metu te vlieden, «ongelijk zou aandoen. y De Graaf, (zig omkerende en heen en weder wandelende ) Welke gevoelens, en welke openhartige ziel' Iszii dan voor mij ingenomen! heeft zij gevreesd mij te beminnen? welk ene deugd! ' Nanine. - Ik bid u duizendmaal om vergiffenis, zoo ik umisï «t heb. Maar fta mij toe, dat ik in een verbo gefl fchudplaats mijne onruftige droefheid mag gaan verbergen , en mij daar voor altoos ophouden met de overdenkuig van mijn p,igt, vail m> c„ uwg ^ De Graaf. Spreek daar nimmermeer van. Maar luiffer. De Ba ronne is u gunftig, en geeft u naar hare edelmoedige denkenswnze een bediende, een lompert tot een man. Ik, ik weet iemand, die u zoo onwaardig niet is ' die vanrang verbeen Blaifeis, jong, eerlijk, en veel middelen van beftaan heeft. Ik fta er u voor in voor z'jne gevrelcns. Zijn caraöer heeft niets gemeens met de hedendaagfche zeden. En zoo ik mij niet bedrieg, zie  Blijspel in drie Bedrijven. isjt zie ik voor u te gemoet een zagt lot, een uitnemend huishouden. Zulk eene fchikkingis immers aanlokkelijk voor uw hart? kan dieniet wel opwegen tegen hes kloofter leven ? Nanine. Neen, mijn Heer die weldaad, welke gij mij op nieuws wel wilt bewijzen, ik moet het bekennen , kan mij niet voldoen. Gij doorgrond mijn erkennend hart, wil daar in lezen en zien het geen 't zelve gevoelt; zie, waarop mijn voornemen om afgezonderd te leven, gegrond is. Een Hovenier, of een alleenheerfcher over de gantfche waereld, die zig aan mij als egtgenoot voorfloeg, die beiden zouden mij even zeer mishagen. De Graaf. Gij fpreekt dan het vonnis uit over mijn lot. Wel, mi, Nanine, kendan hem, dien men voor ubcftemt, gij acht hem hoog, hij is u onderdanig,hij aanbidu, en die Egtgenoot ben ik. Verbaaftheid en verwarring van geeft maken zig meefter van haar. Ach-! fpreek, toch! handel naar uw welgevallen met mijn leven. Ach! herftel uwe verwarde zinnen. Nanine. Wat heb ik verftaan! De Graaf. Niets anders, dan uwe verdienften. Nanine. Wat, gij bemint mij. -- -- Ach! wagt u van te geloven , dat ik van zulk ene verening zou durven gebruik  12S Nanine öfhet Overwonnen Vooroordeel. bruik maken. Neen , mijn Heer f „een, ik zal J dulden, dar gij udus vernedert. Zulk ene eer is altijd *ampzalig,de vermaak gaat voor den tijd wech en er blijft mets dan berouw overig. Ik durf hier voor uwe voeten uwe voorouders tot getuigen inroepen helaas! fla op mij de ogen niet! gij hebt medelijden gehad met mijne jonkheid, dit hart door u gevormd • is uw werk, het zou zig dit voordaan onwaardig doen zijn, zoo het de grootfte van alle weldaden kwam aan te nemen Ja, ik moet u in dezen ene weigering doen, en mijne ziel moet zig ftpofferen. De Graaf. ' Neen, gij zult mijne Vrouwzijn. Wat! zooftrakg hebt gij mij hier verzekerd, gij hebt het gezegd, dat gij elk ander egtgenoot weigeren zoudt al was het zelfs een Vorft. Nanine. Ja, buiten twijfel, en het is die weigering niet, diemij lïard valt? De Graaf. ' Maar, haat gij mij dan? Nanine. Zou ik geVIugt hebben, zou ik zoo bevrecft zijn , indien ik u hatede? ' De Graaf. Ach! dat woord alleen heeft mijn !ot beftift. Na nik e. En, wat cifcht gij ? De  Blijspel in drie Bedrijven. lap De Graaf. Onze cgtverbinding. Nanine. Bedenk. De Graaf. Ik bedenk alles. Nanine. Maar voorzie. De Graaf. Ik heb alles voorgezien. Nanine. Zoo gij mij bemint, geloof dan. - ---- De Graaf. Ik geloof daar door het geluk van mijn leven uit te werken. Nanine. Gij vergeet. De Graaf. Ik vergeet niets, alles zal gereed zijn, en alles is beitelt. Nanine. Wat, zal u, in weerwil van mij, uwe onverzettelijke liefde! De Graaf. Ja, mijne ongeduldige begeerte zal in weerwil van u alles doen verhaaften tot dat verrukkend tijdftip. Ik verlaat voor een ogenblik uwe aanminnigheden, op dat mijne ogen daar van nimmermeer mogen beroofd zijn; vaarwel, Nanine! vaarwel gij, die ik aanbid. III. Deel. I VIER-  ij© Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. VIERDE TONEEL. Nanine (alleen) 6 Hemel! is het een droom! en kan ik wel geloven, dat ik ten hoogden trap van geluk klimmen zal! Neen, het is niet de uitnemenheid van zulk een Eer, hoe groot die is, die mij behaagt, en verbaasd; zoo veel grootheid verlies ik uit het oog. Maar egtgenoot te worden van zulk een edelmoedig menfch, van hem , die her voorwerp was van mijn bevreesd verlangen ,' van hem , die ik zoo zeer gevreeft heb te beminnen,' en die ik bemin van hem, die mij ver boven mij zelve verheft. Ik bemin hem veel te veel, dan dat ik in ftaat zou zijn hem te vernederen. Ik moeftveel eer neen ik kan hem niet meer ontvlieden, ach! er is geen begrip te maken van mijn ftaat. Ik! zijn egtgenote worden? welk befluit moet ik nemen? God kan vandaag mijn verftand verligten, in mijne zwakheid zendt hij mij een fteunfel. Miffchien zelfs koom aan, ik zal moeten fchrijven, ik zal moeten waar zal ik néé beginnen, en wat zal ik zeggen ? welk ene verbaasdheid! laat ik fchielijk gaan fchrijven, voor dat ik een befluit durf nemen. VIJF-  Blijspel in drie Bedrijven. 131 VIJFDE TONEEL. Nanine, Blaise. Blaise. Ach! daar is zij. Mevrouw de Baronne heeft u gunftig van mij gefproken, mijn lieve meid; hé ja, zij fchrijff zonder mij eens te zien. Nanine. ( voord fchrijvende ) jGoejen dag, Blaife. Blaise. Goejen dag, dat is droogjes, waarlijk. Nanine. (fchrijvende) Bij ieder woord vermeerdert mijne verlegenheid, mijn gantfche brief is vol van mijne verwarring. B laise. Die grote geeft! zij fchrijft lopende wech. Wat heeft ze verftand! en waarom heb ik zoo veel niet. Nu , ik zeï. Nanine. Wel nu. Blaise. Mare houding maakt mij bedeelt, ik durf vóórhaar mijne meining niet zeggen zoo zoo als ik wilde, ik ben er evenwel alleen om gekomen. Nanine. Mijn waarde Blaife, je moet mij een groten dienft doen. I a Blai-  133 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. Blaise. ó! Nog liever twee zelfs. Nanine. Ik doe uregt met mij te vertrouwen aan uwe befcheidenheid, aan uw goed hart. Blaise. o! Spreek zonder omwegen, want je ziet, Blaife is gereed om alles te doen om u te dienen, fchielijk zonder bedektheid. ' Nanine. Je gaat dikwils naar het naaftedorp, naar Remivel , den weg regts af. Blaise. Ja- Nanine, Kunje in dat dorp vinden Philip Hombert? Blaise. Neen: hoe ziet hij er uit? Philip Hombert?datgezigt ken ik niet. Nanine. Ik geloof dat hij gifteren avond gekomen is; onderzoek er na , doe uw beft om hem ter hand te Hellen dit geld, met dezen brief, maar zonder uitftel. Blaise. ó! Geld. konheid. Vertrek en maak flaat op mijne erkente- Blai-  Blijspel in drie Bedrijven. 133 Blaise. Ik zou voor jou tot vlak aan het eind van Frankrijk gaan. Philip Homben is een gelukkige vent, de beurs is vol, he! wat een boel geld! is het ene fchuldbetaling. Nanine. Ze is zeer zeker; er is er Blaife ! geene dugtiger. Luider. Hombert [is mogelijk onbekend, mogelijk is hij niet weder gekomen. Mijn lieve vriend, geef mij den brief weder, zoo je ze niet in zijne handen geven kunt. Blaise. Mijn lieve vriend 1 Nanine. Ik verlaat mij op uw getrouwheid. Blaise. Haar lieve vriend! Nanine. Ga, ik verwagt alles van u. ZESDE TONEEL. Blaise. (alleen') Waar drommel komt dat geld van daan! watboodfchap! het had ons in het huishouden te pas kunnen komen. Maar kom, zij heeft vriendfchap voor mij, en dat is beter dan geld, verdord, laat ik lopen, lopen. (hij fleekt het geld en het pakje in de zak,hij koomt de Baronne tegen en jloot.tegen haar ) I 3 Db  134 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Baronne. Hé, die lompert! hou ft» , die onbefiiisde had mijn hoofd bijna aan ftuk gelopen. Blaise. Vergeef het mij, Mevrouw! De Baronne. Waar ga je naar toe? wathebje daar? wat doet Nanine? hebje niets gehoon ? is mijn Heer de Graaf ter deeg boos ? wat is dat voor een brief? Blaise. Het is een geheim; we! blakftiens! De Baronne. Laat zien. Blaise. Nanine zal knorren. De Baronne. • Wat zegje, Nanine, zou zij gefchreven hebben, u een boodfchap gegeven hebben ? geef, of ik breek aanftond uw huwlijk af, geef, zeg ik je. Blaise. (lachende') Ho, ho. De Baronne. Waarom lach-je ? Blaise. ( voordgaande met lachen ) Ha, ha! De Baronne. Ik wil den inhoud weten, (zij doet den brief open) tk heb daar belang bij, of ik bedrieg mij zeer. B lai-  Blijspel in drie Bedrijven. 135 . Blaise. ( nog lachende ) Ha, ha, ha, ha, zij is wel bedrogen! zij heeft daar niets dan een ftuk papier. Ik heb ondertuffchen het geld, en ga Philip Hombert betalen, men moet zijn vrijfter dienft doen. Laat ik lopen. ZEVENDE TONEEL. De Baronne. (alleen) Laat ik eens lezen. „ Mijne blijdfchap en tedere „ liefde zijn overmatig, zoo wel als mijn geluk. Wat „ is het ogenblik van uw aankomft aangenaam voor „ mijn hart! wat! ik kan u niet zien, niet horen fpre„ ken, ik kan mij in uwe armen niet werpen. Maar „ ik bid u ten minften deze twee pakjes aan te ne„ men : verwaerdig u dezelve voor u aan te nemen. „ Weet, dat men mij een lot aanbiedt, het geen be„ nijdenswaerdig is, en het geen met regt iemand zou „ verblinden. Maar er is niets, dat ik niet opofferen „ wil aan den enigen fterveling, welken mijn hart be„ minnen moet." Hé ja! daar is dan de ftijl van Na'nine! hoeze.fchrijft, dat onnozel weesmeisje ! zoo als zij haar hartstocht weet te doen fpreken. Dat briefje is waarlijk goed. Alles is volmaakt, ik weet vanvreugd niet wat te doen. Ha, ha, jou flimme heks, zoo bedroog je Blaife! en je ontroofde mij heimelijk mijn minnaar , je veinsde in een kloofter te zullen gaan , en al het geld, dat de Graaf u gaf, dat is voor Philip HomI 4 bert?  ISO" Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. bert? regt zoo, bedriegffertje, ik ben er van verrukt, en de trouwloze liefde van den Graaf d'Olban verdiende zulk een trek. Ik dagt wel, dat het hart van Nanine nog veel lager was, dan hare lage afkornll. AGTSTE TONEEL. De Graaf, de Baronne. De Baronne. Koom, koom hier! gij, man va.1 verhevene gevoelens man, d.e de hedendaagfche vooroordelen te boven is' wijze minnaar, tederge voelende wijsgeer, je zult een zeer belachelijk ftukje zien. Je kent zekerlijk te Rem.val enen mijn Heer Philip Hombert, die uw medeminnaar is. De Graaf. Ach ! welke gefprekken houdt gij tegen mij! De Baronne. Mogelijk zult gij hem uit dit briefje leren kennen. Ik geloof dat Hombert een zeer moje jonge is. De Graaf. Alle uwe pogingen komen niet meer te pas. Ik heb mijn befluit genomen, ik ben onverzettelijk. Weesnu maar te vrede met den verfoeïelijken trek, dien je mij dezen morgen dagt te fpelen. ■ De Baronne. Deze nieuwe trek is nog wat valfcher. Daar, lees! d'-i tal je wel aanftaan. Je kunt de reden en het^" ter  Blijspel in drie Bedrijven. 137 ter van dat waardige voorwerp, dat zig vanumeefter gemaakt heeft, leren kennen. (terwijl de Graaf leeft.) Het fchijnt, dat hij onder het lezen zig verward begint te vinden. Hij werd bleek, de zaak fchijnt hem te verbitteren! welnu, mijn Heer! wat zeg je van dtn ftijl? hij ziet, noch hij hoort, noch verftaat niets. Ho! die arme hals! hij verdiende dit wel. De Graaf. Heb ik het we! zoo gelezen ? ik fta verftomd. ö Schrikkelijke trek , ondankbare Sexe , ó verraderlijk hart. De Baronne. Ik ken hem, hij is opvliegend, hij is haaftig , en vaft in zijn befluit, hij zal op 't ogenblik partij kiezen. NEGENDE TONEEL. De Graaf, De Baronne, Germon. Germon. Daar koomt Mevrouw d'Olban in de laan aan. De Baronne. Is de oude vrouw weêr gekomen. Germon. Mevrouw uw moeder, verftaat gij mijn Heer! is hier digt bij? I 5 DE  13» Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Baronne. Door zijn toornigheid is hij doof geworden. De ener doet zijne uitwerking. Germon. (feb reeuwende) Mijn Heeri J De Graaf. Wat belieft u ? Germon. (overluid) Mevrouw uwe moeder, mijn lieer! Graaf. Wat doet Nanine op dit ogenblik. Germon. Maarz'j fchrijft in haar kamer. De Graaf. ( met een koele en droge houding ) Maak u meefter van haar papieren, neem het geen z»J fchrijft, en koomt het mij brengen. Zendt haar aanftonds wech. Germon. Wie, mijn Heer? De Graaf. Nanine. G e r m o n, Neen, dat zal ik het hart niet hebben te doen l„ dien gi, wift.hoe zeer haar perfoon ons allen inneemt hoe edel en goedig van aart zij is. De Graaf. Gehoorzaam mij, of ik jaag u wech. Germon. Wel aan lik ga. (bij gaat been.1) TIEN-  Blijspel in drie Bedrijven. 139 TIENDE TONEEL. De Graaf, De Baronne. De Baronne. Nu is mijn hart verligt, eindelijk overwin ik. Gij! wordt een menfchdie zig zeiven magtig is. Kom aan , zie of het niet waar is dat men zijn eerften ftaat niet vergeet, en dat de menfchenin een zekeren luiftergefield zijnde een hart zoo edel hebben als hun perfoon is? het bloed doet het al, en de geboorte brengt gevoelens met zig, welke aan Nanine onbekend zijn. De Graaf. Ik geloof daar niets van. Maar laat het zijn zoo 't wil, laten wij er niet meer vanfpreken. Ilerftellen wij alles. De wijfte menfeh heeft in zijn levensloop fomtijds een aandeel van dwaasheid. Een ieder dwaalt wel eens, en de minft onvoorzigtige is die, welke zig het eerft tot berouw gebragt vindt. De Baronne. Dat is zoo. De Graaf. Houdt voor altoos op van haar te fpreken. De Baronne. Zeer gaarne. De Graaf. Die ftof van twift moet vergeten zijn. De Baronne. Maar gij, herinnert gij u uwen eed wel? De  140 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Graaf. Ja zeer wel; ik verfta u, ik za, die De Baronne. Ene haaffige hulde aan mij te 'dr,P„ i. u De Baronne. Er is niets nodig dan een ***** te halen. De Graaf. ^ W6et W£I dat * ■*« moeder ver- De Baronne. Zij is reeds hier. ELFDE TONEEL. De Marquise b'Olban, de graaf, De Baronne. De Graaf, (tegen zijne Moeder ï Mevrouw, het was mijn pJigt J Phiiip Hombert! C,„„ U'iS?^TebTS verraft e„ mijn eerbied, raijn ieverj 4f„ ^ voehghe.d (terzijde) met dat onfc „Id , vooZ" men, het is echter een verraderes! De  Blijspel in drie Bedrijven. 141 De Mar qui se. Maar, mijn waardfte Zoon, gij zijt buitenfporig, ik had in 't voorbijgaan te Parijs gehoord , dat uw hoofd wat op hol was, en ik merk, dat menmijnieï bedrogen heeft. Maar die kwaal De Graaf. ó Hemel, hoe ben ik verward! De Marqui se. Ilebje die dikwils? De Graaf. Ik zal die niet meer hebben. D e Marqoi se. Nu, ik wilde u hier alleen fpreken. ( zij maakt ene korte neiging voor de Baronne ) Goeden dag Mevrouw. De Baronne. (terzijde) Ho! die oude malloot. Mevrouw, men moet u het vermaak laten van mijn Heerop uw gemak te fpreken. Ik ga heen. Q zij gaat hen.) TWAALF-  H2 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. TWAALFDE TONEEL. De Marquise, de Graaf. De Marquise. , (zeer fchielijk fprekende, ah een oud habbelaarjlertje ) We! „u, mijn Beer de Graaf, je vindt er dan op het laatftje rekening bij om mij de Baronne voorfchoondocbter te geven. Ik ben daarom fchielijk hier naartoe gekomen. Uwe Baronne is een fpijtig, ongevoeglijk, trots en ftijfhoofdig fehepfel, die nooit iets het m.nfte voor mij heeft over gehad, die voorleden jaar op een talrijk foupé bij de Marquh* Agard, mij behandelt heeft als een babbelaarfter. God bewaar me dat ik daar ooit weder fiupeerJ Ik, een babbelaarfter»Ik weet boven dien zeer wel, datzij, onder ons gezegt, zoo veel goederen niet heeft. Dat is een gewigtfg punt,men moet dat wel onderzoeken; wantmenheeft mij gezegt, dat haar kaneel d'Onne maar voor de helft aan haar man toekoomt, dat een oud proces,du vo« met vergeten is , hem de helft van het Landgoed betwiftte, ik wift dat van wijlen je Grootvader. Hij fprak de waarheid; dat was eerfr een man, hij. Men ziet er tegenwoordig niet meer van dat foort, Parijs is op.' gepropt vol van die kleine kaereltjes, winderig, trots, gek, zot, die je doodpratenmet hun gebabbel. Die' van alles fpreken met een zekeren iever, en altijd fpot ten met den ouden tijd. Ik hoor niet fpreken , dan van  Blijspel in drie Bedrijven. 143 van nieuwervvetfche keukens, andere fraaken; men gaat te grond, men maakt zig arm. De vrouwen zijn losbandig, en de mans zijn uilskuikens. Alles gaat hoe langer, hoe erger. De Graaf, (het briefde overlezende) Wie zou dat gedacht hebben? die trek maakt mij wanhopig. Wel nu Germon? . DERTIENDE TONEEL. De Marquise, de Graaf, Germon. Germon. Hier is uw Notaris. De Graaf. ó Laat hem wagten. Germon. En hier is het papier mijn Heer, dat zij u zenden moeft. De Graaf. Geef hier 't is wel. Zij bemint mij, zoo zij zegt, en weigert mij uit eerbied ontrouwe! gij zegt geene reden van uwe weigering. De Marquise. Waarlijk, mijn Zoons harffens zijn gekrenkt. 'T is door zijne Baronne, en de liefde overheetfcht hem. De Graaf, (tegen Germon) Zal ik nu haaft van Nanine verloft zijn? Ger.  144 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. Germon. Helaas! mijn Heer, zij heeft reeds hare zedige land* kleding weder aangedaan, zonder een woord te klagen of tegen te ftribbelen. De Graaf. Dat wil ik geloven. Germon. Zij heeft dat ongelijk ftil verdragen, terwijl wy alle fchreiden. De Graaf. Stil verdragen? De Marquise. Hei, van wie fpreek je ? Germon. Van Nanine, Mevrouw ! die men helaas! heeft wech gejaagd. Het gantfche kafteel befchreid de ongunft, daar zij in gekomen is. De Marquise. Gij jaagt haar wech, dat verfta ik niet. Wat! mijn Naninetje f loop, roep haar weerom. Wat heeft zij gedaan mijn bevallig weesmeisje. Mijn zoon! ik was de gene, die u Nanine bezorgt heb. Ik weet nog zeer wel, dat zij tien jaar oud zijnde, alle de menfcheni.i hüis wift in te nemen. Onze Baronne hier nam zé toen bij haar, en ik voorzei van dien Hond aan, dat dat fchone meisje flegt gepiaatft zou zijn, en ik' heb zeer wél voorzeid. Maar ik heb altijd weinig geloof bij u gehad. Gij wilt alles doen naar uw eigen goed- vin-  Blijspel in drie Bedrijven. 145 vinden; maar Nanine wech te jagen is een onedelmoedig Huk. De Graaf. Wat! alleen, te vost, zonder hulp, zondergeld! Germon. Ach! ik vergeet te zeggen, dat een oud goed man zig zoo even aan uwe dienftboden aandiende. Hij zegt het is ene zaak van aanbelang die hij niet kan zeggen, dan aan u, hij wil zig, zegt hij, aan uwe voetea werpen. De Graaf. Ben ik in de droefheid, daar mijn hart zig aan overgeeft , wel in ftaat om met iemand te fpreken. De Marquise. Ha! gij zijt bedroefd, ik geloof het wel, gij maakt mij ook zeer droevig. Nanine wech te jagen, en een huwelijk tegen mijn zin te doen! neen gij handelt niet wijs. Zie, geen drie maanden zal het geleden zijn, of je bent malkander moê. Ik voorzeg je het zelfde als Van mijn neef den Marquis de Murrnure. Zijn vrouw was zoo zuur als eek ,en de uwe is nog vrij wat erger; toen zij trouwden, geloofden zij, dat zij malkaar beminden , en twee maanden naderhand fcheidden zij vaneen. Mevrouw gong leven met een gek, een pelit maitre, geldzugtig, en buitenfporig; en mijn Heer nameen volmaakte coquette, ene doortrapte en volmaakte bedriegfter. Lekkere uitgezogte foupées.een net bijzonder huisjen, en paerden, kleéten, een bedrieger van een III. Deel. K hof-  l\6 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. hofmeefter, Juwelenop crtditi genomeni obligatie* aan Notariffen verkogt, en fchulden van opgenomen geld , eindelijk mijn Heer en Mevrouw moeiten in twee jaren alle beiden naar 't gaftbüis. Ik herinner mij nog een geval, veel treuriger en ongelooflijk. Dat was De Graaf. Wij moeten gaan eten , Moeder! koom ó hemel, heb ik zulk een veifchrikkelijk ftuk kunnen te gemoet zien. De Mar qui se. Het is vreeflijk. Kom, ik zal het aan tafel vertellen, en je kunt altijd overal zeer veel nut trekken ui: het geen ik gezegt heb. Einde .van bet tivede Bedrijf. DER-  Blijspel in drie Bedrijven, 14^ DERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Nanine, Qals een Boerin gekleccT) Germon. Germon. Wij fchreien alle, nu wij u zien heen gaan. Nanine. Ik heb zoo lang gewag:, het is tijd om te vertrekken. Germon. Wat! voor altijd, en dat zoo gekleed. Nanine. Een lage ftaat is mijn allereerfte lot geweeft. G e R m o Ni Welke verandering! en dat van den morgen tot den avond! lijden is niets, maar zoo vernedert te worden dat is alles. Nanine. Er zijn onheilen , die vrij wat gevoeliger zijn. Germon. Ik blijf mij verwonderen over zulk een ftil leedwezen. Mijn Meefter is waarlijk kwalijk beraden. Onze Baronne heeft zeker misbruik weten te maken van haar raagt en doet u dit ongelijk aan. Mijn Heer zou dit nooit hebben durven doen. Nanine. Ik ben hem alles verfchuldigt: hij jaagt mij nu wech, K 2 laat  I^t NaNINE OF HET OVERWONNEN VOOROORDEEL, laat ik gehoorzaam zijn, zijne weldaden zijn de zijne ; hij kan van het regt om die weder te nemen gebruik maken. Germon. Wie duivel had zig dat kunnen voorftellen ? wat wilje in zoo een ftaat aanvangen? Nanine. Ik ga mi] verbergen, en een langen tijd berouw gevoelen. Germon. Wat zullen wij onze Baronne voordaan haten! Na n in e. Het onheil, dat mij treft, is groot, maar ik vergeef het. Germon. Maar wat zal ik zeggen aan uw Meeflerna uw vertrek? Nanine. Zeg hem, dat ik hem dank zegge voor dat hij mij in mijne vorige levenswijs herfteld heeft, en dat ik, voor altijd gevoelig aan zijne goedheden, niets vergeten zal dan zijne wrede behandeling. Germon. Gij fcheurt mij het hart, en ik zou op ftaanden voet voor u uit dit huis willen vertrekken. Ik zou overal metu willen leven, maar vriend Blaife is ons voor ge weeft: wat is hij gelukkig, hij zal voordaan altoos bij u zijn, ieder een zou hem willen navolgen, en met u mede gaan. Na-  Blijspel in drie Bedrijven» 14$ Nani n. Het fcheelt veel, dat men met mij' medegaat Ach Germon? ik ben wech gej'aagd en dat door wien? Germon. De duivel heeft hier zijn rol in gefpeelt wij raken u kwijt en mijn Fleer gaat trouwen. Nanine. Hij gaat trouwen! ach, laat ik deze plaats verlaten , zij was voor mij te gevaarlijk vaar wel ( zij gaat wech ) Germon. Mijn Heer de Graaf heeft het hart nu wel wreed; hoe is het mogelijk zulk een lief fchepfel wech te jagen! het lijkt een ordentelijk meisje. Maar men moet toch nergens zoo ligt op zweren. TWEDE toneel. De Graaf, Germon. De Graaf. Wel nu! is Nanine eindelijk dan vertrokken? Germon. Ja, het leid er toe. De Graaf. Mijn ziel is daar van opgetogen. Germon. Uw ziel is dan als ijzer. K 3 De  $50" Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Graaf. Gaf zij Philip Hombert onder wech den arm niet. G e r m o n. Wie? welke Philip Hombert! helaas! Nanine gaat zonder leidsman zeer bedroefd den weg op , cn wilde snij zelfs niet bij haar hebben. De Graaf. Waar gaat zij dan naar toe? Geejio n. Wel? zeer waarfchijnelijk bij haar vrienden. De Graaf. NaarRemival, zekerlijk. Germon. Ik geloof ja, dat zij dien weg uit is. De Graaf. Ga, breng haar in het kloofter hier digt bij, daar de Baronne dezen morgen naar toe wilde gaan. Mijn voornemen is om haar aanftonds die nuttige en zedige woonplaats te geven. Zij zullen haar voor die honderd Louis wel willen ontvangen. Ga wagt je van te doen merken, dat het een gefchenk is, dat ik haar doen wil. Zeg haar, dat het een gift van mijn moeder Js. Ik verbie je van mijn naam zelfs te noemen. Germon. Zeer wel; ik zal uw bevel doen. De Graaf. Germon! je zegt dat je haar bij haar vertrek gezien hebt? Ger-  Blijspel in drie Bedrijven. ï|f G ermon. He! ja wel, zeg ik u. De Graaf. Was zij neerflagtig? fchreide zij? Germon. Zij deed wel veel beter, bare tranen kwamen nauwlijks uit haar ogen. Zij deed haar beft om niet te fchreien. De Graaf. Heeft zij ook iets gezegd, dat hare gevoelens te kennen gaf of openbaarde ? hebje opgemerkt? ----Germon. Wat? De Graaf. Heeft zij ook van mij gefprpken, Germon. Germon. ó Ja! zeer veel. De Graaf. Wel nu , zeg mij dan fchurk , wat heeft zij gezegd ?j Germon. Dat gij haar meefter zijt, dat gij deugdzaam en goed zijt dat zij alles vergeten zal uitgenomen uwe -wrede behandeling. De Graaf. Ga maar vooral pas op, dat zij niet weêr komt Germon! (Germon gaat heen) Germon! Germon. Mijn Heer! K 4 0£  15a Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Graaf. Hoor eens, onthoud het,zoo er fomtijds, wanneer je haar brengt, een zekere Hombert u volgde, van hem op een nadrukkelijke wijs van den afjagt te geven. G e r m o n. Ja , netjes met goeje ftokflagen. Maak ftaat op mij. Ik doe mijne dienft getrouvvlijk, de jonge Hombert zegje? De Graaf. Regt zoo. Germon. Goed, ik ken hem niet, maar de eerftedie koomt opdagen, zal ik ter deeg afrollen; en dan daarna moet hij mij zijn naam zeggen. (hij doet een {lap, en komt weder) Die jonge Hombert is de een of ander vrijer ,wed ik, een mooïe jonge, de eerfte van het dorp. Laat mij maar begaan. De Graaf. Gehoorzaam maar fchielijk. Germon. Ik twijffelde al, dat zij den een of ander vrijer had, en Blaife ligt haar ook mogelijk aan het hart, men bemint zijn's gelijken meer, dan zijn meefter. De Graaf. Och, loop heen toch, zeg ik je. DER-  Blijspel in drie Bedrijven. 153 DERDE TONEEL. De Graaf, (alleen') Helaas! hij heeft wel gelijk, hij velde daar mijn vonnis. En ik ftraf mij over den (lag, welke mijn ziel doorgrieft, de Baronne zal mijn vrouwzijn. Hec moet zoo zijn, het is mijn lot geworden , ik zal lijden , ik heb zulks wel verdiend , dat huwelijk is ten minften welvoeglijk. Onze Baronne is vaneen ongemakkelijk humeur, maar men weet zulk ene de wet wel te nellen , als men wil; een , die flandvaftig is, is aan zijn eigen huis altoos meefter. VIERDE TONEEL. De Graaf, de Baronne, de Marquise. De Marquise. Maar nu, mijn Zoon, je zult Mevrouw trouwen. De Graaf. Hé ja! De Marquise. Zij is dan dezen avond uw vrouw, zij is mijn fehoondochter dan. De Baronne* Zoo je 't goed vind, ik zal, geloof ik, uwe toeftemming hebben. K 5 De  ! 154 Namkb or het Overwonnen Vooroordeel. De Ma r q uise. Kom, kom, ik moet dat wel toeftemmen. Maar van morgen af ga ik naar mijn huis. D e G r a a f. . Gij heengaan! hé! moeder, en waarom? De Marquise. Ik zal mijn Nanine met mij nemen. Gij jaagt haar wech, en ik zal haar uittrouwen. Ik zal de Bruiloft laten houden op mijn kafteel de Brie, ik zal haar geven aan den jongen fchout, eigen kleinzoon van den procureur fiscaal Jean Roc-souci; hij is het, wiens vader dat aartige gevalletje te Corbeil had. Ik kan zonder dat kind niet zijn, het is een juweel, dat ik ia een kasje wil zetten. Ik ga haar uittrouwen vaarwel. De Graaf. Mijn waarde moeder, wees niet verfbord op ons. Laat Nanine in een kloofter gaan, verander niets van ' Onze fchikking daar omtrend. De Baronne. Ja, geloof ons, Mevrouw! ene familie moet zig niet belaften met zulk een meisje. De Marquise. Hoe zoo? wat dan? De Baronne. Niets. De Marquise. Maar. D E  Bl ij spel in drie bedrijven. t$y De Baronne. Niet met al. De Marquise. Niet met al! het is zeer veel. Ik verfta, ik begrijp het heel wel, zou zij het een of ander mal minnarijtje gehad hebben? dat kon wel zijn, want zij is zoo lief. Ik weet daar van. Men bekoort, en word bekoort, het hart is zeer zwak, de meisjes zijn altijd wat coquetr het is zoo erg niet, als jehet wel maken wilt. Kom, vertel mij , zonder enige verbloeming al wat het lieve kind gedaan heeft. De Graaf. Ik u vertellen? De Marquisf. Je fchijnt wel wezenlijk enigen zin in Nanine tehebben, en je zoudt V IJ F D E T O NEEL, De Graaf, de Marquise, de Baronne, ( Marin. (gelaavft ) Marin. Eindelijk is alles afgedaan en ten einde gebragt. D e Ma r qui s e. Wat? De Baronne. Wat is het? Marin. Ik heb onze kooplui gefproken, ik heb mijnbood- fchap  Nanine of het Overwonnen Vooroordeel fchap wel verrigt, en morgen zulje alles hebben. De Baronne. Hoe alles? Marin. Ja, alles wat uw aanftaande man voor u heeft ontboden. Zes fchone paerden, je zult zeer wel te vrede zijn over uw koets, zij is mooi, uitftekend fraai, aile de panelen zijn door Martijn gevernift, de juwelen zijn mooi zeer wel uitgezogt. En nieuwe ftoffen zulje zien , van een verrukkende ftnaak ö daar koomt niets bij. De Baronne. (tegen den Graaf) Je hebt dan dat alles ontboden? De Graaf. Ja, • (ter zijde) maar voor wie? Marin. Het zal alles morgen ogtend in die nieuwe koets komen, en het zal's avonds tegen uw bruiloft gereed zijn. Vivat Parijs lom alles, wat je begeert, aanftonds te kunnen hebben, als men geld heeft. In het weerom komen, heb ik den Notaris hier digt bij nog gezien, die bezig was met je zaken te fchrijven. De Baronne. Dathuvvelijkis lang flepende gehouden. De Marquise, (terzijde) Ach! ik wenfchte dat het veertig jaren flepende gehouden was. Marin. Ik heb in het tuinhuis zoo aanftonds een goed oud man  Blijspel in drie Bedrijven. 157- man gezien , die (leunt en huilt, hij heeft reeds lang gevvenfchtu te fpreken. De Baronne, Hoe kwalijk van pas komt die! laat hem gaan, hij heeft zijn tijd niet wel getroffen. De Marquise. Waarom Mevrouw! hoor zoon, wees toch wat goedhal tig, en geloof mij ,het is geen gering kwaad, de arme menfchen zoo voor het hoofd te floten. Ik heb u duizendmaal in uw kindsheid gezegd, datmen omtrend hun toegevenheid moet gebruiken, en hen aanhoren met een fpraakzame en zagte houding. Zijn zij zoo wel geen menfchen als wij. Men weet niet wie men verongelijkt , en men heeft naderhand berouw van zoo een wrede ziel te hebben, de hovaerdigen zullen nooit voorfpoedig zijn. (tegen Marin) Ga den goeden man halen. De Graaf. Neem niet kwalijk, moeder! ik moeit u eerft ©pwagten, maar ik ben gereed dien man te fpreken, niet tegenflaande de verwarring van mijn geeft. ZES*  Ï5'8 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel, ZESDE TONEEL. De Graaf,de Marquise.de Baronne, de Boer. DeMarquise (tegen den Boer.") Koom wat nader en fpreek, wees niet bevreeft. De Boer. Ach! mijn Heer, hoor mij bid ik u, ik ben ik val néér voor uwe voeten die ik omhelze. Ik koom u wedergeven De Graaf. Vriend, fta op, ik zal niet dulden, dat men mij knielende aanfprcek, zulk .een trotsheid kan niet in mij opkomen, gij lijkt een braafman te zijn, zoekt gij in mijn huis te dienen? met wienis het, dat ik fpreek? De Marquise. Koom, wees geruft. De Boer. Ik ben helaas! de vader van Nanine, De Graaf. Gij? De Baronne. Uwe dochter is een zeer flecht meisje. De Boer. Ach mijn Heer, dat is hetgeen ik gezegd heb, dat is die flag, die mijn hart getroffen heeft, ik heb wel gedagt, dat zulk ene grote fom gelds aan lieden van haar «aat niet niet regt toekwam. En geringe menfchen be. der-  Blijspel in drie Bedrijven. 155) derven hunne zeden zeer ligt bij lieden van aanzien. De Baronne. Hij heeft gelijk, maar hij bedriegt echter, en Na nine is zijn dochter niet, want zij was een wees, De Boer. ■ 'T is maar al te waar, ik lub haar zeer jong zijnde bij ■ arme nabeftaanden laten verblijven. En terwijl ik tegelijk met haar moeder ook mijn goed verloor, nam ik dienft uit armoede,en wilde niet, dat zij in mijn eliendigen ftaat voor de dochter van een foldaat bekend zou ftaan, en daarom verbood ik haar mij vader te noemen. De Marquise. En waarom dat? ik voor mij 1 heb veel achting voor een goed foldaat, men heeft dien hoog nodig. De Graaf. En zeg mij eens, wat is er voor reden om zig over dat beroep te fchamen ? De Boer. Het is vrij minder in aanzien , dan aanzienlijk. De Graaf. Dat vooroordeel is altijd verwerpelijk. Ik acht een deugdzaam foldaat, die den Vorft en het Land met zijn bloed dient, meerder, dan een machtigen, die met zijn laffe naarftigheid zig in vrede meft mefhet bloed van zijn vaderland. De Marquise. Wel nu, je hebt veel veldflagen bijgewoond, ver< haal mij die allen, zonder één tc mi'len. De  160 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Boer. Vergun mij! bid ik u , daar de droefheid,helaas ! mijn hart verfcheurt, dat ik alleen maar zeg, dat men honderd maal beloofd heeft mij voord te helpen; maar zonder iteun kan men niet voordkomen. Altoos onder den gemenen hoop begrepen, of fchoon ik uitmuntede, beftond mijn voorfpoed in mijn Eer. De Marquise. Gij zijt dus van voorname afkomft? De Baronne. Foei, welke gedagten? De Boer. Helaas! neen Mevrouw, maar ik ben van ordentelijke afkomft, en heb miffchien verdiend, dat mijne dochter anders beftond. De Marquise. Wat wilde je beter wenfchen ? de Graaf. Ei, ga voord. De Marquise. Beter dan Nanine. ' De Graaf. Ach ik bidu ga voord. De Boer. Ik vernam , dat mijne dochter hier den kolt had, en wel behandeld werd en men veel van haarhieldt, toen achte ik mij gelukkig en zegende den hemel, u, uwe goedheden en vaderlijke zorg. Ik kwam in het naaftgelegen dorp , doch vol angft en bevreelt voor haar jeugd,  Blijspel in drie BeürljveN; 16*1 jeugd, bevende, na alles te hebben verloren, om het goed; dat mij weder gegeven wèrdt, weder te vinden. (pp de Baronne wijzende) En naar het zeggen van Mevrouw hoor Ik, dat ik gelijk heb. Zij heeft mijne ziel doorgrieft, ik zie wel, dat die honderd Louis cTor, en die juwelen een al te grote fchat zijn om die langs éen eerlijken weg verkregen te hebben. Neen, zij kan dieniet zonder misdaad bekomen hebben. Dat vermoeden alleen doet mij van fchrik ijzen, enikzou van fchaamte en droefheid ilerven. Ik ben daarom aanftonds gekomen om het een en ander u weder te brengen, het hoort u toe, gij moet het weder naar u nemen. En zoo mijne dochter fchuldig is,helaas! ftraf mij, maar ftort haar niet in't verderf. DÉ Marquise. Ach ! mijn waarde Zoon ! ik bén geheel aangedaan. De Baronne. Héja! is't eendróom? of ishetbedrog? De Graaf. Ach, wat heb ik gedaan ? De Boer. (Lij haalt de leun uit'en hetpakje) Daar, mijn Heer, daar is het. De Graaf. Ik, het wederom nemen ! het is gefchonken, zij heeft er een eerwaèrdig gebruik van gemaakt. Gij zijt het dan, dien men de boodfchap gedaan heeft, wie bragt ze? III. Deel. L De  ï5s Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Boer. Uw tuinman, daar Nanine zig aan vertrouwde. De Graaf. Wat! zijt gij het, daar het gefchenk aan befleld moeit worden. De Boer. Ja, dat is zoo. De Graaf. Welke tedere liefde ! welke uitmuntende deugdzaamheid van beide kanten! en hoe is uw naam ? ik blijf verftomd! De Mar qui se. Wel zeg uw naam dan. Is er geheim in ? De Boer. Philip Hombert, vanGatine. De Graaf. Ach! mijn Vader! De Baronne. Wat zegt hij daar? De Graaf. Hoe word de duifternis voor mij wech genomen. Ik heb een misdaad begaan, ikmoet dieherftellen Als men wilt, hoe fchuldigikbeu! Ik heb de eerwaardige deugd mishandeld. ( hij gaat zelve naar een van zijne bedienden ) Hola! koom fchielijk. De Baronne. Schielijk de koets. De  . Blijspel in drie Bedrijven. icj De Marquise. Mevrouw! Gij moert op die ogenblik zelve Mar befchermfter zijn. Wanneer men zoo een groot onregt gedaan heeft, leer dan van mij, dat men nietbefchaamd moet zijn, dan daar over dat men geen berouw genoeg heeft. Mijn Zoon heeft dikwilsvan die eigenzinnigheden , die men voor volflagen zotheden houden kan. Maar in den grond is zijn hart edelmoedig, hij is goed van aart, ik kan met hem doen wat ik wil. Gij mijn fchoondochter, zijt zoo goedaartig niet,datfcheelt veel. De Baronne. Wat maakt alles mij ongeduldig! hoe droevig, verward , en in welk gepeins is hij, van welk een vreemd gevoel is zijn hart aangedaan. Zie toe, mijn Heer, wat gij doen wilt. De Marquise. Ja, voor Nanine. D e B ar o nne. Men kan haar voldoening geven met gefchenken. De Marquise. Die pligt is van de minften. De Baronne. Maar ik, ik wil haar nooit weêr zien, laat zij maar altoos hier van het kafteel van daan blijven. Verfta je? De Graaf. Ik verfta het zeer wel. L 2 De  i&t Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Marquise. Welk eenftene hart. De Baron»e. Wagt u, dat mijn vermoeden niet üitbariT. GH draalt? De Graaf, (na een weinig ftilzwijgen') Neen, ik draal niet. De Baronne. Ik verwagt met regt , dat gij dit voor mij over hebt. Gij zijt het aan beiden verfchuldigt denke ik. De Marquise. Zoudtgij wreed genoeg zijn, mijn Zoon? De Baronne. Welke partij kielt gij ? De Graaf. Die is voor vaft gekozen. Gij kent mijn hart, en de opregtheid daar van. Ik moet het zeggen. Mijne handwas u toegezegd. Maar wij hebben die banden niet willen maken, dan om een gevaarlijk proces te eindigen. Ik eindig hetzelve nu, en van dit ogenblik af fchenk ik, en zonder fpijt of omwegen, fta ik afmijn volle regt en de eiffchen, waar uit zoo vele onenigheden zijn geboren. Geniet er de volle inkomlten wederom van , alles ■is het uwe, geniet het in ruft en vrede. Laten wij ten muilten zoo redelijk zijn, dat wij als goede nabeftaande leven, terwijl wij geene echtgenoten kunnen worden. Laten wij alles vergeten, Iaat niets ons verbitteren. Of moeten wij malkander haten , om dat wij malkander niet beminnen kunnen ? De  Bmjspe t in drie Bedrijven.- i6$ De Baronne. Ik had uwe trouwloosheid mij reeds voorgefreld,ga heen.ik verwerp uwe gefchenken,en uw perfoon: ik zie, trouwloze! met wie gij denkt te gaan leven, en aan welke verachting uwe welluftu overgeeft. Zijt op een edele wijze dienftbaar aan de allerlaagfte wetten, ik geef u overaan uwe onwaardige keuze. ( zij'gaat heen } L 3  166 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel, ZEVENDE TONEEL. De Graaf, de Marquise, Philip Hombert. De Graaf. Neen! liet is geene onwaardige keuze;neen,Mevrouw! mijn hart is door geen zotte verliefdheid verblind geworden. Zoo veel deugd, welke-beloond behoort te vvorden, moet mij aandoen, en kan mij niet vernederen. I Iet geen men laagheid in dien ouden man noemt, maakt zijne verdienfte uit, en dat is zijne adeldom. En de mijne beftaat ,in de waardij daar van te betalen. Harten, die zig zei ven edel maken , en door dat grootmoedig carafter onderfcheiden zijn, verdienen, dat men de gewone regels te buiten gaat. En hunne geboorte, daar zoo vele deugden bij komen, is in mijn huis nog een titel te meer. De Marquise. Wat dan? welke titel? watwilje zeggen? AGTSTE TONEEL. De Graaf, de Marquise, Nanine, Philip Hombert. De Graaf. (tegen zijne Bloeder) Gij moeft dit dunkt mij weten, alleen door haar aan t& zien. De  Blijspel in drie Bedrijven. 16? De Marquise. Omhels mij duizendmaal, mijn lieve kind. Zij is wat (legt gekleed, maar wat is zij fchoon, en welke verfiandige houding heeft zij. Nanine. ( Philip Hombert in de armen vallende, na dat zij ene neiging voor de Marqiufc ge* maakt heeft.) Ach! de natuur moet ik allereerft hulde doen. Mijn waarde Vader! Philip Hombert. Mijn waarde dochter! ach, mijn Heer, gij vergoed mij een ongeluk dat veertig jaar geduurt heeft. De Graaf. Ja, maar hoe moet ik het onwaerdigongelijk, dat ik zulke zeldzame verdienften in mijn huis heb kunnen aandoen, vergoeden? Ia welke kleding koomt zij ons wederzien, ze is haar te gering, maar zij doet die eer aan,ja!niets is er, dat door Nanine niet vereerd word. Wel nu, zeg eens, zoudt gij zoo goed kunnen zijn van zoo ene harde behandeling te willen verfchoneu? Nanine. Wat vraagt gij van mij ? ach, ik verwonder mij, dat gij twijffelt of mijn hart u verfchoont. Ik heb niet geloofd , dat gij na zoo vele weldaden ooit ongelijk kont hebben. De Graaf. Zoo gij die verongelijking vergeten hebt, geef mij er dan het zekerde bewijs van. Ik wil maar eens en L 4 niet  it>S Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. niet meer iets bevelen, maar zweer mij, dat gij mijn wil gehoorzaam zult zijn. Philip Hombert. Zijishetverfchuldigd, en hare erkenteiuiTe. — - Nanine. (tegen haar Vader) Hij is zeer zeker van mijne gehoorzaamheid. De Graaf. Ik durf er flaat op maken, ja ik zeg u, dat gij uwe pligt niet geheel volbragthebt; ik heb u aan de voeten van mijne Moeder gezien; ik heb u uwen Vader zien omhelzen; het geen u nog in dezen zoeten ftond te doen flaat - - - - dat is voor haar ogeq - - - - te omhel? zen uwen Egtgenoot. Nanine, Ik? De Marquise. Welke gedagten! kan het wel waar zijn ? Philip Hombert. Mijne dochter I De Graaf, (tegen zijne Moeder) Zoudt gij zulks wel willen toeftaan ? De Marquise. De familie zal er ongemeen tegen fchreeuvven. De Graaf. Die zal het goedkeuren, wanneer zij haar ziet. Philip Hombert. Welk een lotgeval! neen ik kauniet begrijpen, dat gij u zoo laag kunr. nederbuigen, De  Blijspel in drie Bedrijven. i6$ De Graaf. Men heeft beloofd inij gehoprzaam te zullen zijn?. — Ik wilhetzpp. De Marquise. Mijn Zoon. De Graaf. Mijne waarde Moeder, het koornterhierop aan orrj gelukkig te zijn. Het geldbelangalleen heefthonderde huwelijken gemaakt. Men heeft de wij (te lieden gezien, die niets dan het gedrag en het goed in aanmerking namen. Nanine bezit zodanig een gedrag, haar ontbreekt niets, en ik zal uit finaak en regtmatigheid doen, het geen men honderdmaal uit gierigheid heeft gedaan. Mijne waarde Moeder,ftil eindelijk dezen firijd, en ftem hierin toe, Nanine. Neen, ftem daar niet in toe, ftel u tegen zijne drift- tegen de mijne. Dat is het geen ik op u moet kunnen verkrijgen, de liefde verblindt hem , men moet hem doen zien! ach! laat ik,ver van hem, hein aanbidden. Aanfchouw mijn lot, zie ! wie mijn Vader is. Kan ik u ooit mijne Moeder noemen? De Mar quise. Ja, gij kunt, gij zijt het verpligt, het is afgedaan. Tegen het laatfte kan ik niet wederfiaan. Dit leert ons te veel, hoe zeer menu beminnen moet het is zonder weêrga zoo wel als gij. Nanine. Ik gehoorzaam dan aan uw bevel; mijn hart kan da Jiefde niet wederfiaan. l 5 De  170 Nanine of het Overwonnen Vooroordeel. De Marquise. Deze dag ftrekke tot ene beloning, welke de deugd verdient inaar zonder daar uit ooit gevolgtrekkingen af te leiden. EINDE. De  D E ENGELSCHMAN i n 'sGRAVENHAGE; BLIJSPEL in een BEDRIJF. Naar 't Franfche van den Here Favat.  PERSONEN. DARMANT. DE GRAVIN de FLORICOURT , Zufter van Darmant. MILORD BRUMTON. MISS JENNIJ , dogcer ■> ♦SUDMER, vriend ^» van Brumton, ROBINSON, knegt J Een andre knegt. Een Haagfch Heer. Het Toneel is in 's Gravenhage in't huis vaa Darmant, en de gefchiedenis valt voor ep een tijd dat het aldaar kermis is. DE  D Ë ËNGË LSC H MAN I N 'sGRAVENHAGE, BLIJSPEL ÏN EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Darmant, de Gravin de Floricourt. De Gravin. Tk wilje niet meer voor mijn broeder erkennen! finds x enigen tijd benje zoo vol van gedagten, en niets kan je meêr vermaken ! uwe Engelfche krijgsgevangenen hebben je humeur bedorven, je voornaamfte bezigheid is om u zeiven bij hun aangenaam te maken; en die Milord Brumton vooral is oorzaak van je droefgeeftigheid. Darmant. Zufter ! ik beken dat ik beledigd en zelfs gevoelig beledigd ben; de vriendfchap van Milord zou mij van zeer grote waerdezijn, en ikftel mijne uiterflepogingen in't werk om die te verkrijgen; maar zijn trotfeen veragtelijke hoogmoed verwerptmijn hulp en houdt zig verontwaardigt door mijne oplettende zorgen. Hij wil zig liever aan gebrekblootftellen en zijne dogter ongeluk-  174 De Engelsciiman in 's Gravenhage. lukkig maken: hij zou zijn eer gefchonden rekenen Jii„ dien hij uit de handen van zijn vijand een weldaad aannam. De Gravin, Maar Broeder! zou je ook , terwijl je hem dienfl zoekt te bewijzen, om zijne dogter Jennij denken? dat Engelfch meisje is bekoorlijk. Darmant. Kwel mij toch niet, Zufter, en zoek de gevoelens van mijn hart niet te ontdekken, want zoo men mij ver- dagt hieldt! 'Tis waar, ik aanbid haar, maar ik wil 't voor mij zeiven verbergen, en begeer dat zij er niets van wete: de liefde zou de edelmoedigheid vernederen. De Gravin. Wat doet u dan dus te werk gaan ? Darmant. De menfchlievenheid! ik heb een edele Familie in 't ongeluk gedompelt, helaas! welk een ellende veroorzaakt een nodlottige oorlog niet ? Brumton vertrekt met zijne dogter van Dublin naar Londen, en gaat met zijn rijkfte goederen tefcheep; het Fregat, waarop ik 't commando had, kruifende toen op de kutten van Ierland, ontmoet zijn fchip, taftdataan, enraaktermede in gevegt. Brumton, doorgeen gevaar verfchrikt, verdedigt zig tegen onze aanklamping, en loont op ene luifternjfe wijzede wakkerheid van ecu officier, en de drift van een foldaat. Hij valt op mij aan, en wondt mij terwijl ik hem ontwapen. Hij wil de dood braveren ,  Blijspel in een Bedrijf. 175 ten, en ik draag zorg voor zijn leven, dewijl de eer van ons eifclit dat wij een overwonnen vijand hulp toebrengen. De Gravin. Gij hebt zeer wel gedaan. D a r m a n t. Eindelijk, 't valt tot ons voordeel uit, zijn fchip begint te zinken, en men heeft niet meer ti ddanom'c volk aan mijn boord over te brengen. Ikkomwêerhier, daar ik de ellende van die ongelukkigen doormijn zorgen verligt, maar Brumton omtrekt zig aan mijn gedienftigheid. De Gravi n. Ik voor mij! mag dat caratïer wel lijden. Hij is norfch maar ook tegelijk ongeveinft; zijne trotsheid, welke tegen de wellevenheid ftrijdig fchijnt te zijn, doet in hem dat air van ene verhevene afkomft, van een man die zijn rang wel ftaande houdt, des te meer uitblinken. Is zijne houding koel zijne ogen zijn nogtansvol vuur, en ik geloof dat hij een zeer goed hart heeft: Hij is nog geen veertig jaren oud ? Darm ant. Op zijn meelt. De Gravin. Zoek zijn vriend te worden. Darmant. Al mijn moeite is te vergeefs; zijne al te vergetrokke- ne grondbeginzelenvandeeerzijus vaderlands zijn manier van denken, welke hij zig verbeeldt wijsgerig te zijn.  tf6 De Engelschman in 's Gravenhage. zijn. Zijn haat tegen de Hollanders aliesfteit! zig daar toe voor altoos tot een hinderpaal tuffcheri ons. De Gravin. Ik neem aan die uit den weg te ruimen; geloof mij hij zal om u, om mij, van zijn vooroordeel te rug komen, de eer van onze land-aart ligt er aan gelegen. Welaan! wij zullen dan dien Philofooph zien, en zoo hij wil redeneren , zal ik hem antwoorden. Ik kan, als ik wil i ook een weinig philofophcren. Darmant. Spot je ermede? De G ra vin. Ik? neen! zeker niet; 't word ernft; kom! kom! laat mij maar begaan, of twijfel je aan mijn bekwaamheid? de ene zotheid word dik wils door ene tegenovergefielde zotheid verbeterd. Je zietweldat ik mij zelve regt weet te doen. Ik neem dien Milord voor mijn rekening , en gij moet Jennij niet met vrede laten, 't is fchandevooru, voor een Hagenaar, te beminnen zonder hoop vaneen goeden uitflag; ondertuffchen moet je dien Milord, zonder dat hij 't weet, aan u verpligten, en daar toe geheime middelen zoeken. Darmant. Ik heb daar reeds een begin van gemaakt; maar fpreek er toch nooit van; de eigenliefde houdt zig gehoond door een verfpreide weldaad: zijn knegt llobinfon heb ik in mijn belangen , en door hem heeft Milord reeds eniggeld aangenomen, onder den verdigten naam van een Jïngelfchcti landsman. De  Blijspel in een Bedrijf. t^} De Gravin. Zoo mag men de menfchen wel bedriegen. Darmant. Ik zie Robinfon. TWEDE TONEEL. Devorigen, Robinson. R o b i n s o n. Uw dienaar mijn Heer! uw dienaar Mevrouw! ochj wat hebt gij een goeden broeder! wat is hij goedhartig! zonder hem waren wij allang om eenlugje. D a r m a n t. Zwijg toch! ik hebje verboden. , R o r. i n s o-n. Welk een verpligtende Hollander! een edelmoedig menfch, altoos gereed geld te geven 5 hij is ons enigfte toevlugt. Ik verbeel me altoos hem zijn beurs te zien open doen, en dat hij dan tegen mezeit, daar Robinfon, toeneem. Darmant. fj hem geldgevende ) Neem dan, en zwijg. Robinson. Ho! ho! ik zei het daarom niét. De Gravin. Wat doet uw Heer? Robinson, Hij peinft. III. Deel. M Dj a jh  fjfp de EngELSCHMAN in 's GrAVENHACEj Darmant. En Jennij? Robinson* Die zugt. De Gravin. Niet als peinzen en zugten! ongelukkige menfchen? wat hefteden zij hun tijd wel. Robinson. Miff Jennij was bezig met een van die fraaie romans te lezen, die men uit Parijs krijgt, terwijl mijn lieer al mijmerende bij haar kwam, „hoe", zegt hij met een verwonderde houding , „ een franfch werk ! en Itraks vloog de roman'tvenfter uit.- De Gravin. Die man heeft een gezond oordeel. Robinson. Houdt u liever bezig mijn dogter met Locke j lees ,-, Clarcke, Swift, Newton, Bolingbroke, vergeet niet „ dat je ene Engelfche vrouw zijt, leer denken." Dit gezegt hebbende wierp hij zig in een ftoel.om op zijn gemak overwegingen te maken, en tebefliffen dat de Hollanders maar zotten zijn. De Gravin. Die man is bijzonder.- Robinson. 'T is de zuivere waarheid, ik zweer u, Mevrouw f dat ik er niets bij doe. De Gravin. Maar heeft Milord je niet eens van mij gefproken? Ro-  , Blijspel in een Bedrijf; ijrijj Robinson. Dikwils en veel; hij zegt, Mevrouw ----De Gravin. Wat? Robinson. Dat hij u zeer dwaas vindt, en dat zulks zeer jammer is. De Gravin. Goed! ik befluit daar uit dat mijn kléin verftand hem hogtans reden zal doen verdaan. Darmant. Wat denkt hij van dewiffel? Robinson. Hij oordeelt dié goed te zijn, en vindt daar nieti vreemds in. Darmant. Zij is ook in de daad goed; 't is gereed geld. Robinson. Hij zendt mij nu om dat geld te ontvangen. D a r m a n t. Ga dan bij mijii Bankier, maar niemand moet weten. róbinsó tfi Stel u geruft, ik heb nu dat papier wéér doen doorgaan op den naam van Sudmer, die een Engelfch koopman en zijn waarde vriend is: mijn Heer, overtuigd dat dezen bijltand alleen van hem komt, zal dén tijd,om Miff Jennij aan hem te geven, verhaaften. M 2 Dar-  l8o De Engelschman in 's Graveniiage. Darm a n t. Jennij aan Sudmer ? Robinson. Ja! mijn Heer zal in plaats van een tegelijk drie perfbnen verpligten, en vooral Miff Jennij die vrouw zal worden. Darmant. Ik weet al genoeg, ga maar heen (terzijde') welk een ijffelijke flag! DERDE TONEEL. De Gravin, Darmant. De Gravin. Hoe! bewerkje zelve het geluk vanuw medevrijer. Niets is aartiger. D a r m a n t. Zoek mij toch ftandvaftigheid in te boezemen want ik vrees mij zeiven te zullen verraden , en ik moet niet bezwijken. Ik ben driftig en laat mij ligt vervoeren, en nogtans zie je wel dat ik mijn liefde zorgvuldig verbergen moet. De Gravin. Ontdek die liever, en geefu aan de hoop over. Wie is toch die Sudmer, om in evenwigt te komen met de bevalligheden, die gij hebt? je verdient de voorkeur, want de gaaf om te behagen is u eigen. Een zoo grote zedigheid is een fout op uw jaren; hebt meer vertrouwen op u zeiven, in één woord zijt meer een Hagenaar .  Blijspel in een Bedrijf. 181 mar, en doe het voordeel dat je op hem hebt een weinigje meêr zien. Darmant. Die zijueige verdie nften verheft is een fat. De Gravin. En die dezelve verbergt is een dwaas. Zulke fijne uitgezogte gevoelens kunnen u eindelijk fchadelijkzijn en je hebt inderdaad nodig u te laten leiden, mijn overledeman, die voor een aangenaam man bekend was, raadpleegde met mij, om beminnelijk te zijn, en ik heb hem zoo ver door mijne onderrigtingen gcbiagt. ----- Darmant. Sta toe dat ik er mij niet van bedien. Ik eifch niets dan ene diepe ftilzwijgenheid. De Gravin. Wel nul discrete minnaar, ik laat je dan aan u zeiven over. Darmant. 'T is wel geef mij dat genoegen, daar mij alle hoop benomen is. De Gravin. Daar komt Jennij bij ons. L 3 VIER-  %it De Engelschman in 's GravenuagEj VIERDE TONEEL. Darmant,de Gravin, Jennij. Jennij. Mevrouw, ik neem mijn toevlugt totu. Ach! mijn Vader geeft zig geheel aan de droefgeeftigheid over, alles mishaagt, alles omruil en verveelt hem! helans trooft hem toch wat. De Gravin. Wie? ik? zeer gaarne. Darmant. Zeg maar wat wij doen moeten, fpreek dan Miffl Jennij. Ik weet het niet. Somtijds in een dodelijke droefgeefligheid gedompeld, hoort hij u uit het naafte vertrek op het clavecimbaal een concert van Standelfpelen, dan zie ik het humeur dat hem wechfleept zig ophelderen ; hij hoort en verwondert zig overuwfraaj fpelen, onze Engelfche muziek verwekt zijne vervoeringen; en voordeeerfte reis, Mevrouw! heb ik toer} het vermaak in zijn gezigt alhier gezien,. Darmant. Luifter, luider, vlieg naar't clavecimbaal. De Gravin. 'T is niet nodig mijn Heer Darmant! ga jij uw gang maar ; ik voor mij heb mijn voornemen , vaarwel! wat is hij onnozel! maar 't is nogtans mijn broeder. VIJF-  . JJlijspei. in een Bedrijf. I I83 VIJFDE TONEEL. Jennij , Darmant, Darmant. Blijf, fchone Jennij, ach ! wat zijt gij mij dier? baar! J e n n ij. ( met fierheid ) Ik, mijn Heer? darma nt. Ja! door de gehegtheid welke gij toont voor zoo een waerdigen Vader. Ik acht en eerbiedig hem. Jennij. . Dat verdient hij ook. Darmant. Zekerlijk; maar zal ik hein altoos tegen mijne wenfchen ftrijdig zien? Jennij. Uwe wenfchen? ik zie niet dat hij daar iets mêe te doen heeft, Darmant. (met drift) Ach! de liefde. Jennij. Qtrotfelijk) Hoe, mijn Heer? Darmant. ( zig bezadigende ) De eigenliefde gekwetlt, moet zugten in mijn hart, dat beledigd is over de vrugteloze pogingen, welks ik gedaan heb om hem te behagen. M 4. Jee-  I8f De Engelsciiman in 's Gravenhage* Jennij. Uwe fpijc drukt zig zeer levendig uit. Dar mant (ter zijde Ik neem mij niet in acht. J e n n ij. Ligt er enig geheim in ? Darmant. Enig geheim? in't geheel niet; maar ik weet dat Milord mij haat en verfoeit, deelt gij mede in die wrede deiikens wijze? Jennij. De haat! ach! ik geloof dat die de wreedïle kwelling is; en mijn hart is niet gemaakt voor dien droevigen ftaat, (terzijde) ik moeft op gelijke wijze de liefde ontvlieden (hardop) denkt gij, mijn Heer! dat ik die onregtvaerdige vooroordelen welke onze Jnndaart wederzijdfch verdelen ook voede? ik eer de deugd waar ik die ook vind. Darmant. (levendig) Ja, de deugd! gij boezemt die in en uw vader ook; gij zijt het die dezelve verfiert, zij heeft alle uwe trekken aangenomen op dat men haar in u zóu eerbiedigen. Ik heb, om den flaat te dienen, gezogt om geplaatft te worden; en heb met drift naar den oorloverlangt, welke uwe ongelukken mij tot een wezenlijk onheil gemaakt hebben ; en f.nds ik u ziefchijntmïj de hoop op vrede het geluk der waereld te zijn. Jennij. » zal mij wel wagten aan zulke vleiende woorden ge-  Blijspel in een Bedrijf, 18$ geloof teflaan. Het is uw gewone manier van fpreken bij de vrouwen. Uwe voornaamfte wet is ons met beciriegclijke loftuitingen te overladen. De gevaarlijke kluift der verleiding is de voornaamfte trek die u"kentekent; die kunft, welke men bij onsveragt, maaktin deze plaats een gedeelte uit van de opvoeding; en die valfchheid welke zig onder het bevallige verbergt. D a r m a n t. Regt zoo; dit zijn juift de vooroo-deelen van Milord; gij kunt u niet verbeelden hoe veel verdriet gij mij aandoet, uwe verfmadende houding vernedert mij meer dan een hevige gramfchap zou doen. J e n n ij. Terwijl ik uw geboorteplaats berisp , wenfchte ik dat de trek niet op u toepaffclijk was. Darmant. Hoe! zbudt gij mij uitzonderen? Jennij In 't geheel niet, daar draag ik zorge voor, ik wenfch» te flegts u te kunnen uitzonderen. Dar mant. Maar wat kan u aan mijne opregthcid doen twijfelen? kan men de waarheid niet fpreken terwijl men 't oog op u heeft ? Jenn ij. ó 1 Gij hervat uw ouden toon ! nu ga ik heen. Dar m a n t. , -Neen! neen! ik bid u blijf nog een ogenblik. V M 5 Jen-  |86" De Engelschman in 's Gravenhace» J e N n ij. Ik zal het doen ; mids in 't geheel geen yleierij meêr. Darmant. fj zeer gematigd) Wel nu! Jennij, ik beloof dat ik u de waarheden, welke u zoo mishagen, nooit meer zeggen zal, (met ene ged-wonge koelheid) men moet ten uwen opzigten zijne driften doen zwijgen ,gij gebiedt hen al te zeer,, en mijn voornemen is niet J e n n ij. ( met een geraakte houding ) 6 ! Mijn Heer, ik doe u regt in dat ftuk. Darmant. Gij hebt wel gelijk; maar heb de goedheid mij te horen: de achting kan twee zielen van verfchillende denkenswijze verenigen. Je nnij. Dat is zoo; maar wanneer twee Landen zoodanig verfchillen, moeten er geen tederer gevoelens plaats hebben. Darmant. (met gelatenheid, die met trappen verminderd, maar -welke hem op 't eind van zijn rede tot de grootfle drift brengt. Ik gevoel die ook niet, maar nogfans moet ik zegr gen dat het hart geen verfchilvan Landen kent; 'tis alleen de verfcheidenheid van zeden en caraclers welke de onderfcheide regeeringswijzen deden uitvinden; de wetten zijn heilzame banden , die men voorzigtig tnoet doen verfchillen naar't geen ieder lugtgeftel, en ge-  IJlijspel in een Bedrijf, |8? geaartheden vereifchen. Het zijn nodige voorfchriften om vrijwillig, zelfs onwillige deugden te doen aan.' nemen; maar wat de gevoelens van het hart aangaat, die hebben in alle landen maar ene wet en ene taal waar van alle menfchen het eens zijn om zig te bedienen. Hollanders, Engelfche, Franfche, Spanjaarts, Duitfchers, allen reikhalzen zij naar dien band welke hun hart hun aanwijft: alle worden zij door dien bekoorlijken ftrik tot ene landaart gebragt, en wanneer men voor iemand gevoelig is, is deze zijn landgenoot; ongelukkig zij die anders denken, ene ongevoelige,ene wre^ de ziel moeft in het niet wederkeren, een onverfchiiV hg wezen is ene dwaling der Natuur. J e n n ij.' ( met levendigheid) Het is wel waar, mijn Heer! Darmant. ( nog levendiger ) Ach! Jennij! Jennij. (zeer koe!) 'T is genoeg. Watwilt gij bewijzen? watis uw mening? Darmant. Ik, ik heb al te veel eerbied, ik vorder niets. J e n n ij. (ter zijde ) Zou ik mij verraden hebben ? Darmant. (ter zijde ) Ik vrees te veel gezegt te hebben. J e n n ij. Ik geloof dat ik mijn vader hoor. Das.  188 De Engelsciiman in 's Gravenhage. Darmant. Mijn tegenwoordigheid zou hem onaangenaam kun* Jien zijn, en dit moet ik mijden; vaarwel Miff Jennij. (bij gaat heen, nu en dan naar Jennij omziende welkers ogen de zijnen gemeenlijk out•moeten.) ZESDE TONEEL. Jennij, Milord. Milord. Ik kan 't niet langer uithouden , welk volk is dit! welk een land! Jennij. Wat fcheelt er aan Vader? Milord. Ik ben ten uttcrften verfbord ; ik hoor noch ik zie hier niets anders dan fpelen en lachen. Laftige zangers! fchurken, komen met hunne violen en vervloek te tambourins,'alleen om mij in mijn verdriet nog meer te ontruften. Bij den dag word er gedanft en gefprongen, en 's avonds Serenades gegeven. (*) Wanneer zal ik uit a! die verwarring kunnen vertrekken? Jennij. De menfchen zijn hier vrolijk , lieve vader! en gij zijt op uw Landgoed defiilte te veel gewend, gij moert uit uwe gedagten alle droefheid verdrijven. Milord. Terwijl de twedragt in honderd verfchillende ptaar- O Men herinnere zig hier dat het op cc:: kermis-tijd isfea 21e verders de voorreden. ■ujai.,en  Blijspel in een Bedrijf. ig£ zén de fchuilplaatfen van zoo vele ongelukkige vernield , kan men hier nauwelijks zien dat het oorlog is, welke Godheid doet deze menfchen zulk een geruft noodlot genieten? in't midden van den oorlog fmaken zij hier de ruft; zij zijn zonder kwelling, zonder nooddruft, de Hollanders zijn gelukkig en de Engel* fchen zoeken het tc wezen. J e n n ij. Gij kunt het ookziju. Milord. Dogter, gaheen, ikmoetalieenvvezen. Jennij. Altoos alleen! en waarom toch, lieve Vader? ( bij doet een teken met de band en Jennij gaat heen J ZEVENDE TONEEL. Milord. (alleen) Ik zie mij hier opgehouden bij een volk dat wonderlijk is, dat men niet doorgronden kan, en met wien wij m oorlog zijn; om regt uit te fpt eken moet ik toch bekennen dat een zekere vriendelijkheid, zelfs tegen hunne vijanden , hen fchijnt te bezielen, in hun voorkomen lijken zij eerlijk en opregt te wezen, ik kan het niet begrijpen ; men heeft mij een gantfch ander denkbeeld van de Hollanders gegeven, maar zij offeren te veel aan hun vermaak op, de koophandel en het fïai* fier  ifjo De Enoelschman in 's Gravenhage. fier zijn de afgoden daar zij hunne dierbaarfte ogen^ blikken aan opofferen. (Hij gaat zitten en na een ogenblik ftilzwijgens flaat bij'zijn ogen opeen pendule ) Alles vertoont mij hier de overdaad en pragt; hoe is't mogelijk! de kunft heeft zelfs tot die horologie toe veifiert, men kroont met W iemen den aanwijzer des tijds, welke onze dagen verdeelt, en onze tijdftippen aantoont! terwijl deze bol, welke heen en weer fiingert mij de treden des doods,' welke aannadert, akelig doet tellen, ziet de Hollander , door loffe begeertens heeugeflecpt, niets op dezen' wijzer dan een kring van vermaken. 6 Hemel! is er een wreedere kwelling? (een knegt van Milord koomt in met enige zakken geld) Wie komt hier weêr mijne eenzaamheid (toren? hoe altijd! ach! 't is geld: ik ontvang't zelve in een drukkenden nood; het ontneemt mij de fchando van tot vreemden toevlugt te nemen. Hebje u niet bedrogen? je hebt zeker het getal wel? De KnegTi Ja, Milord. Mi l ó R D. Laat ik den brief van Sudmer nog eens iezen: ó edelmoedige Eugelfchman wat zijt gij mij dierbaar, (bij leeft) „ Milord! gij moetin de omfiandigheden waar" ,. in gij zijt geld nodig hebben; ik zend u een wiffel. . „ brief  i Blijspel in een Bede ijr. ip^ i, brief van tweeduizend guinjes. Ik vertrouw te veel j, op u we vriendfchap om niet zeker te zijn dat gij mij' 5, niet zult beledigen door ene weigering. Mijn arm „ is redelijk welherfteld,- doch ik mag nog niet zelve „ fchrijven; antwoord mij niet want ik ga fcheepnaar „ Carolina, wij zullen na mijn te rug koinft malkaar „ zien " (nd dit gelezen te hebben , zegt bij) De weldaden van Darmant zijn voor mij ene' belediging; maar over die van een vriend moet men zig niet fchamen, Wat is mijn lot gelukkig! ik ga vanhier vertrekken: ach ik zou ervan ongeduld fterven; breng deze zakken in mijn vertrek, en zeg aanRobinfon dat hij fpoedig een ander logement gaat zoeken om alleen, afgezonderd en in ftilte te leven. AGTSTE TONEEL. Milord, Robinson, de Gravin. De Gravin. Dit is verwonderlijk welgedagt, je wilt ons verlaten, maar ik befchik dit anders: gij zijt hier over verwonderd mijn Heer? Mi lord. ( koeltjes) Ik heb reden om het te zijn. De Gravin. Gij zijt een bijzonder meufch! hoe! finds een maand dat gij in dit huis logeert. Mi-  102 EtlGEEÏCirMAN in *» GrAVENIIAGE» M l L o r d. Ja, tot mijn groot leedwezen. D e G Et a v i n. Men kan u niet eens leren kennen !• vier of vijfmaal dat ik je gezien heb-, hebje mij ook vier of' vijfmaal een paar woorden gezegt en die nog wel vrij'kwalijk geplaatfl waren. Milord. Ik heb reeds te veel gezegt, Mevrouw, enuwe«» radter komt ongetwijfeld kwalijk met het mijne overeen , ik zou vrezen u te zullen vervelen. De Gravin, Tkon zeerwel wezen, maar om zig bij elkander te voegen,overeen te komen, te behagen,word er dikwijls flegts een geringe zaak vercifcht. Gij bezit het geen een man , om beminnelijk te zijn, nodig heeft, en je doet uw beft om onverdragelijk te zijn ! 6 ik neem u ondermijn handen maar hoot dan! blijf hier in huis, ik wil het. Milord. Mevrouw neemt een toon aan- • ---- De Gravin. Die mij voegt, ik ben een vrouw, en wat meêr is een Haagfche. Milord. (de Gravin aanziende met eenbotiding van deelneming) Zoo veel te erger. De Gravin. • 1 Zoo veel te beter. Laten wij wat praten Milord. Mi* ;  Blijspel in een Bedrijf. 193 Milord. Ik fpreek weinig. De Gravin. Ik zal voor u fpreken , en je zult me antwoorden, zoo je kunt. (Milord, welke heen wil gaan weerhoudende ) Zagt wat! Milord. Ik antwoord kwalijk. De Gravin. Wel nu! doe het op uw gemak, men geneert zig bij ons niet; of fchoonik toch denk dat mijn Heer, in de hoedanigheid van een man die gewoon is te deuken, zig niet zal onttrekken om mijn reden , hart en verHand licht te geven ; gij zijt, naar 't geen men mij zegt, een Wijsgeer, deel mij dan wat mede van uwe kundigheid. Milord. Ik ben gewoon voor mij zei ven alleen te denkeu. De Gravin. Welk een ongelukkig voornemen van een Wijsgeer! te vergeefs overweegt de verftandige, bij aldien de /amenleving er geen voordeel van trekt; men moet die beoeffenen voor haar en voor zig zeiven; laat toch uwe harfenloze dromen varen, want de befte zedekunde is zig zeiven gelukkig te maken, en dit kan men onmogelijk zijn volgens uwe Helling, dit zegt mij mijn gevoelen, en mijn hart nog meerder, de keten der onderlinge behoefte brengt alle menfchen bij een , en de band des vermaaks vereenigt hen. Zijn deze zoo III. Deel. N za„e  $P4 De Engelschman in 's Gravenhage. zagte banden voor u gebroken? om gelukkig te wezen moet gij zijn gelijk wij. Milord. ó Hemel! zou ik onder zulk een ongeluk moete» bukken! ontflamij, Mevrouw! want gij hebt mij vergunt De Gravin. Ja! met al mijn hart ontfla ik je, weethoudje niet, mijn Heer! dit vermaakt mij. Milord. Ik ben er over verheugt Mevrouw, en volgens uw gevoelen moet ik mij hervormen, gezellig worden , atftaan van het gezond oordeel,om mij alleen toeteleggen om overal voor een bevallige door te gaan. De Gravin. Maar men wint altoos met zig aangenaam te maken. M 11. o r b. Ben ik gefchikt om aangenaam te wezen, om vermaak te kunnen aanbrengen ? leer de Engelfchen beter kennen, Mevrouw! hun verftand leidt hen tot groter voorwerpen, doordenkend , ftaatkundig, hen bezig houdende met ontwerpen, ftaan zij naar de eer om hun Vaderland licht bijtezetten, de minfle ingezeten, oplettend op zijne regten, leefl de publieke gefchriften en regeert gant(lh Engeland; hij telt de ftemmen in 't Parlement, oordeelt over de billijkheid der wetten , doet vrij uitlpraak over de vrede of oorlog, wikt bet  Blijspel in een Bedrijf. -p^ het belang der Vorften, en uit het midden van'tkoffi- huis, meet hij haarhetgebied toe. De Gravin. Dat is niet onvermakelijk, maar die deftige bezigheden zijn voor ons te verheven, onze gelukkige ingezetenen, vrij van alle onnutte zorgen, ademen de ruft in: het opperfte der zeê'n ziet hare golven bruis, fchen, zij is het toneel des oorlogs, maar de geveftigde grond blijft 00. Zoekt dus ook te genieten gelijk wij. Milord. Maar wat is de vrugt hier van. De Gravin. Het vermaak. Milord. Het vermaak! wel nu ik verftau, en om u te behagen zou ik mijn caraéïer moeten veranderen, de vermoeiende rol van een aartigenpttit-maitre en van een ekgmten fat fpelen: ach! wanneer men eens zig aau de gewoonte van denken heeft overgegeeven De Gravin. Men kan zot wezen door kunft, en lomp door oeffening. Milord. Men moet wel een valfche denkingswijze hebben om zig naar deze buitenfporigheid te kunnen voegen. , De Gravin, Ik voeg er mij wel naar. N 2 Ml.  if?6 De Engelschman in 's Gravenhage. Milord. Een fchoou gevolg! De Gravin. Indien jeu ophoudt met kleine fouten te willen berispen dan heb je niet ligt gedaan; de lijft is zeer uirgeftrekt. Wij hebben duizend originelen. Ik zou ze u kunnen noemen bij voorbeeld, mijn Heer ! mij zelve. Milord. Ikvervvfigte die openhartigheid niet. De Gravin. Ik zie dat ik belachelijk in uwe ogen fchijn te wezen , maar alles wel befchouwd , wat is het ridicule toch? gaat het niet onder verfchillende gedaantens in de waereld rond ? en is het wel iets anders dan een overeen kom ft, een herfenfchüamig denkbeeld, een vooroordeel? het zal nooit iets wezenlijks zijn in de ogen van een verllandigman; het belachelijke, 'tgeen zig naar't welgevallen van iedere landaart verandert, behoort alleen aan de gewoonte. De gewoonte regeert de zeden zoo wel als de klederen en de taal, maar ik zie niet welke overeeukomft zij met onze ziel hebben kan, de menfeh is menfeh overal, en indien de deugd hem ontvlamt, achte ik hem voor een held, zonder mij met het uiterlijke op te houden. Hoe! zou onze willekeurige geeft den menfeh dan maar altoos op een uittérlijk voorkomen beoordelen? Wij hebben ook gebreken, ieder volk heeft de zijne, maar waarom zullen wij ons aan nietswaerdige zaken hegten? aan kleinigheden ,  Blijspel in een Bedrijf, ro? heden, aan miferies welke niet verdienen ons in een kwaad humeur te brengen. Van een wezenlijke ondeugd moetraen zig verbeteren, maar de misdagen van den geeft moet men onderfcheiden van die van 't hart. Milord. Hoe! zijt gij ook Philofooph! De Gravin, (op een vrolijke wijze) Et! ik ken de menfchen van dat foort niet, noch wil die niet kennen, zij zijntezeervervelende,ikzoek mij te vermaken, dit voegt mij 't beft. Milord. (een weinig verf!oord) Altoos vermaken! De Gravin. Ja, mijn Heer de Hijpocondre.' ik zoude gewoontens van Londen kunnen berispen, daar gij op onzen fmaak en gebruiken aanvalt, maar lach alleen een weinig over ons en over u. Wat zijn de Engelfchen droevig, menfehenhaters , altoos van een tegen overgefteld gevoelen, doch dit is mij om't even, hunne fombre lichamen bedekken ten minften alle hunne goede hoedanigheden niet, ik heb achting voor hun. Milold. (met drift) Hoe! gij hebt achting voor de Engelfchen ? De G ra vin. Voorzeker! zij zijn over 't algemeen opregt, en fchoon ons een onregtvaardigeu oorlog aangedaan hebbende N 3 Mi-  Ï98 De Encelschman in 's Gravknhace, Milord. Hoe! De Gravin. Is deze egter aan de gantfche Natie niet te wijten; , kwade Mnifiert aan 't hoofd der regering zijn hier alleen de oorzaak van, ik wil u regt doen, Milord! er zijn Engelfchen die eer en deugden bezitten, en ik weet van hun blijken - MlLC rd. Gij verrukt mij. De Gravin, (terzijde) Ik begin toch iets te winnen. Milord. Wie kon het ooit vermoedt hebben, gij zoo wijs. geng denken! 1 De Gravin. Ik?daar weet ik niets van. Milord. Gij zoudtmij verleiden zoo gij ene Engelfche waart! ik fmaak in uw onderhoud De Gravtn. Ik begeer niet te denken, Milord! dat iseen teveel zwaarwigtig werk, het geen ik zei komt alleen uit den geeft en het hart voord, terwijl ik aan u het regt overlaat van te kunnen denken, en dit paft alleen aan den wijsgeer. ' Milord. ( baar batid nemende) Ik heb er een zoo veel te groter voordeel van Mevrouw! De  , Blijspel m een Bedrijf. i$% De Gravin. Wat doet gij (ter z'Me ) mi is gecroffèn. Milord. (ter zijde") Ikfta verbaaft; ik geloof in waarheid, dat mijn hart tegen mijn wil endank -- -- De Gravin, (terzijde) Deze proef geeft mij'moed (bard) maar ik ga heen, ik geloof dat het reeds laat is. Milord. (baar -weèrhoudende Neen, MevrouwI De Gravin. Ontfla mij, ik word gewagt om enige fchikkingen voor een danspartijtje temaken, dat ik hiervan avond zal geven, je zoudt een allerliefft man zijn, indien je er u bij wilde laten vinden. Milord. Gij fcherft, denk ik, of kent mij niet. De Gravin. Waarom mij te '.weigeren terwiji je het doen kunt? houdt toch eens op alles aan te wenden omuwedroefgeeftigheid voedfel te verfchaffen. Gij doet niets dan denken, en wij genieten: geloof mij laat uwe Pbilofopbiedm, zij veroorzaakt de fpleen, zij verfteent de harten; doch onze vrolijkheid, die gij zotheidnoemt, geeft aan onzen geeft een lachende gedaante: zij verfiert het verftand, en verzagt de ftrengheid derzedeu; 't is ene altoosdurende leute welke bloemen op de doornen des levens doet uitfpruiten. N 4 Mi-  »0$ De Engelschman in 's Gravenöage. Milord. (ter zijde) Ik waag te veel met haar aan te horen, en zou veel beter doen haar te ontwijken (men boort het geluid van Tambourim) wat hoor ik weêr! welk eenfchrikkehjk geraas! NEGENDE TONEEL. Milord, de Gravin, een Hagenaar. De Hagenaar. Komt gij niet Mevrouw! wij gaan repeteren? Milord. (ter zijde) Waar te vlugten ? De Gravin. Verlaat ons niet. Milord. Gij zult mij doen fterven. De Gravin. Je bent wel eigenzinnig. De Hagenaar. Milord is ook van de partij ? De Gravin. Ja, ik maak zonder twijfel ftaat op hem. Milord. Spaar mij toch, ik fmeek er u om. De Hagenaar. IJou muft dans Sir. Mi-  Blijspel in een Bedrijf. aoi Milord. Och! ik heb van mijn leven nietgedanft. De Hagenaar. In twee of drie leffen zullen wij 't u wel leren, Milord. Dam 't. De Gravin, {zagt tegen Milord') Ontveins toch je mifantropie gij onteertu. (tegen den Hagenaar ~) Wil je lui maar vaft beginnen, ik volg je zoo. TIENDE TONEEL. Milord, de Gravin. De Gravin. Maak je de moeite die ik wel voor je nemen wil toch waerdig, ik zal je nu een paar uren met vrede laten, doch daar na zult gij mijn zin doen, of gij zoudt mij zeer mishagen ; ik waarfchouw je. Vaarwel waerde Milord! Indien wij buitenfporig zijn , het vermaak ontfchuldigt ons: 'tis wel zot zig hier over te bedroeven, en gelukkig die geen die er genoegen in vindt, N 5 ELF-  ioa De Engelschman in 's Gravenhage. ELFDE TONEEL. Milord. (alleen') Zie daar mij gelukkig van haar ontflagen, doch ik moeit haar zoo veel afkeerigheidniet tonen, want niet tegenftaande hare losheid merk ik dat zij een goed hart heeft, en, zonder dat zij zulks weet, denkt zij vrij pbilofopbiefch; ja ik heb kwalijk over haar geoordeeld en ik zie mijne dwaling. Kom, kom, Milord! je moet zoo verbitterd niet wezen, doe een poging op u zeiven, enen geeft de Hollandfche vrouwen wat toe men kan zig aan haar gewennen, ach! daar zie ik Darmant welk een verdriet! TWAALFDE TONEEL. Milord, Darmant. Darmant. Milord, ik kom u een gelukkige tijding brengen ,'t is W belang alleen Milord. Laten wij daar van zwijgen, wat is de tijding? Darmant. Wij zullen enige Engelfche krijgsgevangene uitwisfelen voor een gelijk getal Hollandfche, ik heb u,Milord! onder de uitgewifTelde doen tellen; ik heb zoo lang aangedrongen. Mi-  Slijjpel in een Bedrijf. |£c$ Milord. Heb ik u daarom verzogt? Darmant. Ik zoek u dienft te doen. Milord. (ter zijde ) Die man is wel wonderlijk! Darmant. Hoe.' mijn iever - Milord. Heeft mij te veel vernedert: ik wil niets verfchuldigt zijn dan aan mijn landgenoten alleen. En gij ,gij zoudt mij dienft doen tegen mijn wil en dank! neen,neen. Darmant. Hoe ! altoos het uiterfte. Milord. Ik heb brieven naar Londen gereed gemaakt ."indien 't fortuin aas mijne wenfchen kan beantwoorden, zal ik zonder u het eind van mijn ongelukken wel vinden j ondertuffchen blijf ik hier. Darmant. (ter zijde) Dit fielt mij gerufter, dewijl ik hem met fmart zou hebben zien vertrekken, (hard) mijn huis is tot uw dienft. Milord. (met een gefmoorden zttgt) Neen, neen; ik moet daaruit gaan. Darmant. Waarom zult gij een andere verblijfplaats zoeken ? wie kan u hier veroniruften? heeft iemand hier de verfchuldigde achting. Mi-  BKf De Engelschman in 's Gravenhace, Milord. In tegendeel, 't is mij hier laftig. Darmant. Gij doet mij geen regt (ter zijde) zou hij mijn liefde voor Jennij ook gemerkt hebben? (bard) is er enige nieuwe oorzaak dat uw ongenoegen verwekt ? 6 ik weet wat het is; gij hebt mijn zufter gefproken, hare vrolijkheid van'geeft en vrijmoedigheid Milord. (ter zijde) Wil hij mijn hart ondervragen ? Darmant. Ik begrijp klaar dat zij u mishaagt heeft. Milord. Waarom van uw zufter gefproken ? ik verontfchuldig haar ligtelijk; zij is van een Sexe. Darmant. Ja, maar haar Caratter. Milord. Heb ik daar over geklaagt? Darmant. Neen, wellevend zijnde. Milord. Ik ben niet wellevend. Darmant. Gij moet weten dat haar voornemen is u te vertroosten , en u aan u zeiven weêr te geven, indien ik haar niet weerhieldt, mijn Heer! zou zij u daaglijks laftig vallen. Mi-  ■ Blijspel in een Bedrijf. 205 Milord. Laat haar maar begaan, mijn Heer! Darmant. Neen, ik zal haar uitdrukkelijk verbieden u weer te komen zien. Milord. (ter zijde ) Ach! welk een aanval! Darmant. Ik ga baar waarfchuwen Milord. Het is niet nodig. Darmant. Maar ik moet hare onbefcheide vuurigheid bedwingen. Milord. Ik weet wat ik er over denke, genoeg hier van, goeden dag. D arma nt. Nog maar één woord, en dan laat ik u gaan , ik zou naarijverig op uwe vriendfchap geweeft zijn; maar nu wanhoop ik dat uwe haat zal ophouden; vergun mij nogtans ten minften enige achting, en ik zal voldaan zijn. Milord. Wel nu! mijn Heer, tegen mijn wil en dank hebt gij mijn achting, ik ben uw vijand doch zonder u te veragten, ik ben nietonregtvaerdig, en kan niet weigeren 'tgeen mij wettig toefchijnt; maar op mijn vriendfchap moet gij nooit hopen, In dezen tijd van twee- dragt  ce-6 De Engelsciiman in 's Gravenhage. dragt is alle gemeenfchap tuffchen Engelfchen en Hollanders een misdaad: men moet de partij van zijn vaderland nemen; en die zig daar van verwijdert, verraadt het zelve! Darmant. Volg dan uw vaderland na; en ken eindelijk de dwalingen der vooroordelen waar mede uw geeft geheel ingenomen is; wij zullen de rampen des oorlogs zien ophouden en mogelijk in 't kort het aangename der vrede genieten. Milord. De vrede! de vrede! welk een harfenfehim, wij kunnen die nooit hopen; magtige belangen moeten ons van één houden. DERTIENDE TONEEL. Darmant, Milord, een Knegt. De Knegt. Milord! een Engelfchtnan vraagt om u te fpreken. Mi lord. Een Engeirchman! een Engelfchman! laat hem inkomen, fchielijk! VEER-  Blijspel in een Bedrijf. iof VEERTIENDE TONEEL. Milord, Darmant, Sudmer. Sudmer. (vrolijk en met vuur) Welkom, welkom, Milord! ach welk een gelukkig ogenblik! ik vind je weer, mijn vreugd is zoo groot. Milord. Zijt gij 't mijn waarde Sudmer! S udmer. Ik ben 't zekerlijk. Darmant. (met verwondering ) Sudmer! ach welk een toeval! Sudmer. ( Darmant oplettende aanziende) Maar gij zijt het ook zelve zoo ik denk; gij zijt het! zie daar uwe trekken; ik zeg dank aan het geval! Wagt waerde Lord. Milord. Waar van daan komt deze uitflap ? Sudmer. De eerfle der pligten is de dankbaarheid, (tegen Darmant) hetgeval heeftop dit ogenblik aan mijn wenfch voldaan. Darmant. Mijn Heer, ik heb nooit de eer gehad u te zien. Sudmer. Ik ben gelukkig genoeg, ik, om u te herkennen. Dar.  2oS De Engelschman in 's Gravenhage. Darmant. Maar er flaat mij niets voor Sudmer. Niets? Darmant. In't geheel niet. Sudmer. Ik bedrieg mij niet, en geloof het nog wel valt te hebben. » Milord. Deze bejegening is niet naar mijn finaak. (Darmant wil been gaan) Sudmer. Ga niet van hier. Darmant. Maar ik zal uit voorzigtigheid Sudmer. Gij zijt er niet te veel, geefu over op mijn aanhouden , en denk dat mijne gevoelens (tegen Milord op Darmant wijzende ) dat is een van de meed innemendde menfchen, een man van een zeldfaam foort. M1 l o k d. Innemend! innemend, Dam't, zie daar voor denkende wezens ongetwijfeld een fchone lofrede. S u d n e r. Wat meent gij ? Milord. Dat verdaat zig zonder dat men er een uitlegging aan geef', de menfeh is nooit innemend van een goeds  Blijspel in een Bedrijf. den kant, en wanneer men aan de reden plaats wil geven. Sudmer. Ik zie niet waar dit op toegepaft moet worden, (tegen Darmantj breng u toch ook mijne trekken tevoren; herinnerudat iku mijn leven verfchuldigd ben. Gij hebt mijn ongeluk verandert in geluk; (op zijn hart -wijzende) zie daar het boek waarin alle die weldaden zijn in gefchreven. Gij zijt mijn vriend , ten minden ik ben de uwe; dooruwe handelwijze hebtge mij aan u verbonden: ik herinner't mij, en gij zijt het vergeten , wij verwiffelen beide daarin met malkaar. Darmant. Maar gij vergift u mijn Heer. Sudmer. Ik ! neen in't geheel niet; ik vergis mij nooit wanneer de erkentenis zig in mij doet horen en mij mijn verloffer aanbiedt; het gevoel verfchaft mij het licht daar in, en de ogen zijn nietnodigom een weldoener te herkennen; ik worde altoos door mijn hartgewaarfchouwt. Darmant. Ach ! ik begrijp ten naaften bij wat gij wilt zeggen. Mil o rd. Ik begrijp 't niet. Sudmer. Ik ga er u van ond.errigten, want wij moeten fchone III. Deel. O da.  aio De Ungelschman in 's Gravenhage. daden publiek maken: ik had onder mij eenFreg/itv&w agt en dertigftukken,en werdt, na bij land, aangetaft' door een zware en een zeer hevige ftorm. Ik was op 't punt van fchipbreuk te lijden, en de Hollanders hadden gelegenheid hier een fchonen flag te doen, gelijk ook mijn Heer, als een verftandigman, nadatdcwinden bedaard waren , er een zeer groot voordeel van had: ons ziende zonder maften en ontwapend, zeide hij „ ik zou uwe cquipagie kunnen nemen 5 doch ik „ ben te edelmoedig om er mijn voordeel mede te doen, „ men is geen vijanden meer, wanneer men ongeluk„ kig is ". Kortom hij deed mij onderftand, verpligte mij doorzijn beurs te lenen, en gaf mij en vrijheid en goederen weder: de weldaden van zijn hart vloeiden als uit ene bron voord. Kan men dan zijne edelmoedigheid wel te veel bewonderen ? Milord. (met onvergenoegdheid) Jedere weldaad brengt zijne vergeldingmetzig;men handelt, door dus te werk te gaan, voor zig iülén.Qzagt tegen Sudmer) Ik ben gedwongen hem ook te bewonderen ! maar zonder hier uit gevolgen te trekken. Darmant. Beoordeel mijn landaart met meer billijkheid; als een Hollander is de menfchlievenheid een mijner voornaamfte eigenfehappen; wanneer het mijne vijanden voorfpoedig gaat,dan beftrijdeik dezelvenmet moed, en wanneer het hun tegen loopt, dan breng ik hun ver' Hgtingtoe dewijl zij menfchen zijn; egterin zoo ver¬ re  Blijspel in een Bedrijf. au ■ ïe liet met een zuivere vaderlandsliefde en geflrenge pligtsbetragting over één ftemt. Sudmer. Ja! zoo denkt men met een grootmoedig hart. Ik bellis niet tuffchert Rome en Carthago, laten wij flechts menfchen zijn; dit is't voornaamfte. Milord. Gij zijt geen Engelfchman! Sudmer. Ik ben meerder, ik ben menfeh! en gij wat helrt gij tegen hem? die koelheid vermoordt mij. Slaaf van eennationaalen fmaak geboren zijt gij altoos partijdig; houd u toch niet meer bij tegenftrijdige Hellingen, en zie gelijk ik met het zelfde oog alle menfchen aan die uwe broeders zijn. t Ik heb altoos een noodlottig vooroordeel vervloekt: hoe! moet men, omdat men een anderen hoek van de waereld bewoont, malkanderen vernieler. ! laten wij allen naar het algemeen welzijn trag. ten; geloof, mij Milord! ik heb de waereld doorgelopen en ken op den aardbol maar tvveeverfchillende volkeren naamlijk goede menfchen en kwade menfchen. Overal waarikeerlijkelieden vinde,vind ik mijn vaderland; in Cochinchina, in Barbarijen, bij de wilden zelfs: welaan, laten wij dan vereenigd zijn ,• omhelzen wjj elkaar als drie goede vrienden! (tegen Darmant') Gij zult ten ïninften op mijn bruiloft komen? Darmant. Wat? O fl Sbb»  £12 De Engelsciiman in 's Gravenhage, Sudmer. Ik fta er op. Ik ga trouwen met een regt wonder, eert allerlieffte meid, zoo men zegt; en die zeer behagen zal: ik maak mij gereed om haar te beminnen; hoe ! bedroeft u dit? Darmant. Ik voor mij, dee! in uw lot. Sudmer. Niet te delen verzoek ik u , vooral zoo 't meisje mooi is. Darmant. Ik heb eerbied voor de banden waar mede gij vereenigd zult zijn. Milord. Mijn dogter zal, zonder twijfel, de regte waerde van dit huwelijk gevoelen, ik ga haar, zonder langer uitftel, in deze zoo aangename ogenblikken, voorbereiden tot de eer welke zij zal hebben om met u vereenigd te worden. VIJFTIENDE TONEEL. Sudmer, Darmant. Sudmer. Kent gij het voorwerp dat men mij toefchikt? maar mijn lieve Hollander wat is het toch dat u verdriet doet ? Dam 't ! zoudt gij ook mijn medevrijer zijn ? hoe ? 't is mij wel het zelve , maar ik wil aanftonds weten. Dar-  Blijspel in een Bedrijf. 213 Darmant. Mijn Heer, ondervraag mij omtrent dit onderwerp «iet. Sudmer. Mijne aanftaande woont bij u, en ik wil omtrent één ftuk volkomen onderrigt zijn. Darmant. Mijn Heer wat er ook van is, gij hebt niets te vrezen. Jennij is aanbiddelijk, en ik zou haar kunnen beminnen zonder dat gij reden van klagen had. (ter zijde) laat ik nog mijn beft doen om mij te bezadigen. Sudmer. Ik merk nogtans een ontroering, wel nu? fpreek dan? zijne verlegenheid vermeerdert. Darmant. 'T is genoeg! vaar wel mijn Heer geniet uw geluk, en bekommer u in't geheel niet over mijne gevoelens Men kan Jennij beminnen en"t zig tot een eer rekenen: ik zeg u niets meer. O j ZES*  si4 De Engelschman in 's Gravenhage. ZESTIENDE TONEEL. Sudmer. (alleen') Dit is vrij trots gefproken, ik wil volftrekt ontdekken ik heb argwaan welken ik opgehelderd moet zien: ha! ik zie Milord, en Jennij osk ongetwijfeld. Laten wij eens overwegen hoe ik te werk moet gaan; men heeft mij niet bedrogen, ik vind haar zeer fraaï, in de daad mooi'! ZEVENTIENDE TONEEL, Milord, Jennij, Sudmer. Sudmer. Uw dienaar Mejuffrouw, ik ben Sudmer om u te te dienen, en ik kom aan uwe verwagting voldoen, ja, ja, mijn fchone kind, ik zal u trouwen, ik zeg meer, ik gevoel wel dat ik u zelfs beminnen zal, anders zou ik ongelijk hebben (tegen Milord) ik vind haar bekoorlijk. Jennij. Mijn Heer. Sudmer.- Het ftaat maar te onderzoeken of ik u zal gelijkenzult gij mij ook lief hebben ? Jennij. Ik hoop het mijn Heer; de wil van mijn vader i* mij  Blijspel in een Bed rijt. 2fi5 mij een wet, de edelmoedigheid van uwe imborft, uwe edele handelwijzen, doen eer aanzijn keus; en de deugden hebben op mijn hart hare regten,die verre te kiezen zijn boven de liefde zelve, wanneer men naar de ftem der reden hoort, begint men ondertuftchen met achting toe te dragen, tot dat men liefde gevoelt. Sudmer. ó! Ik ben je dienaar, tot dat men\ is goed voor den geen die kan wagten, maar ik héb haaft. Milord ! gij hebt een oude fchoonzoon die bij ongeluk geea ogenblik te verliezen heeft. Ik denk niet dat de liefde op mijn jaren veel tot mijn voordeel fpreekt; ons huwelijk is flegtseen fchikking; ons wederzijdfchbelang zal er alleen de eer van hebben; doch dit is niet ge. noeg; ik geloof wel dat zij zeer deugdzaam is, maar 'tkan ook gemakkelijk waar zijn dat een ander voorwerp haar aan zig verbindt. J e n n ij. Ik zou in allen gevalle over mijn hart weten te gebieden. Sudmer. Regt zoo! dit is dezelve taal die Darmant zoo aanftonds met mij gevoert heeft. Milord. Darmant! Sudmer. Zij blooft! en ik zie ten klaarden is 't niet lieve aanftaande ? 'tkon bij geval ---«- wel nu? © 4 Mlr  -»« De Emoelschman in 's Gravenhage. M ILORD. Sudmer! dergelijke gedagten S L'Dll E R. Ik heb mijne redenen om dit te vragen , Milord. MlI.ord. Maar Darmantls een Hollander, en mijn dogterene Engelfche; zij kan hem niet beminnen. Sudmer. Een (legt gevolg: de Hollanders hebben ook de kun ft om zig te doen beminnen. Ik ken hen voor zeer aangename lieden; en 't geen nog me^r is voor zeer achtingswaardige, het is zeer natuurlijk zig door hun te laten innemen. Milord. Ik weet hoe mijn dogter denkt, en fta in voor haar hart: ja de erkentenis die zij voelt, zoo wel als ik voor uwe bijzondere weldaden, moet haar aan u voor altoos teder verbinden. Sudmer. Maar ik bidje van wat weldaden fpreekje? Jen n ij. Indien mijn hand dien edelmoedigen onderftand moec vergelden.'--... S ud m e r. Ikverfiauniet, en ikheb van mijn dagen geen Milord. Gij zelve fchrijft mij ? Sudmer. Niet te fchertfen. Mi.  Blijspel in een Bedrijf. 317 Milord. Ik fchertfen! Sudmer. Gij raaskalt Milord, 't is eerft federt weinige dagea dat ik uw ongeval vernomen heb. Milord. Ik weet het wel; maar uw gebroke arm Sudmer. Ik heb mijn arm niet gebroken gehad. Milord. Wat hoor ik ? Sudmer. Indedaad gij zijt niet bij uw zinnen. Milord. Maar lees dan , lees. (ter zijde) Zijn hoofd is op hol. J e n n ij. Voorzeker, ik heb dit ook reeds gedagt. Sudmer. Ik ben ten uiterften verftoord. Hoe ! iemand heeft zig van mijn naam bedient om een goede daad te doen die ik zelve zou hebben kunnen verrigten ? dam 't! dit is een verraderfche trek daar ik voldoening voor wil hebben , en heb je die fom ontvangen ? Milord. Ja van een Bankier. Sud mer. Met naam? O5 Mi«  218 De Engelschman in 's Gravenhage. Milord. De Heer Argant. Sudmer. En wonende ? Milord. Hier digt bij. Sudmer. Ik ga dien man fpreken en moet mijn hart hier van gezuivert hebben; ik koin op't ogenblik weer. AGTIENDE TONEEL. Milord, Jennij. Milord. Dit alles komt mij vreemd voor! waar kan die wisfelbrief van daan komen, en die andere fommen welke ik reeds ontvangen heb? het is niet van Sudmer.' ik fta verbaaft; indien't niet van hem is, is't toch van een Landgenoot die mij in 't geheim verpligten wil. Zoo zijn de Engelfchen, zij verbergen hunne weldaden; ik hou er zeernaauwkeurige optekening van, om alles 't geen ik ontvangen heb weer te kunnen geven; 't is voor een eerlijk man het grootlte verdriet aan de erkentenis in gebreke te blijven , en een dienft te betalen is ene genieting. Ik zal maken dat ik alles ontdek. Welaan! dogter, om van u te fpreken, Sudmer jtet door zijn grote goederen mijn familie luifter bij, Jiij brengt u ineen zekeren ftaat van vermogen; je hebt gr niet tegen om hem uwe hand te geven ? Jen»  Blijspel in een Bedrijf, arp J p. n n ij. Ik moet u gehoorzamen. Milord. Gij zugt. J e n n ij. Ja, mijn Vader 't is waar. Milord. Spreek zonder omwegen ; fpreek openhartig; ontveins niets. J e n n ij. Kent gij mij daar toe in ftaat? Ik kan de waarheid niet verraden , die ontveinft is misdadig. Ik heb niets > in mijn hart'tgeen ik voor het toegevend oog van mijn vader bedekken moet. Zou er enige verborgenheid, enig geheim wezen 't welk ik niet in zijn tjoezem kon uitftorten ? Milord. Zou ik je aan mijn voornemens zien tegenftreven ? Jennij. 1 ■ Neen, ik zal mij aan uwe wil onderwerpen; fchoon in Engeland het hart geen Haaf is, en het vaderlijk vermogen bij ons zijne palen-heeft, moet gij nogtans niet denken dat ik het zeiven ooit zal braveren. Ik verfoei die vrijheid die de vaderlijke magt vernietigd l ach! ik gevoel het, een vader is altoos vader; op regt. geaarte kinderen behoudt hij zijne regten. Wanneer een regt begrip van onzen pligt ons is ingedrukt, kan niets dat waerde indrukfel uitwiffchen ; te vergeefs wil de vrijheid hare ftem verheffen en in onze harten ena  «20 Ds Esgelschj-an IN 's Gravenhace. ene tegenkanting verwekken, de wet ontflaat ons wel, maar nooit de Natuur. Milord. Je denkt wel; maar zeg mij waar zullen deze fraïe woorden op uit komen ? mishaagt Sudmer u ? Jennij. Neen, vader, maar Milord. Wat? J e n n ij. Indien het uw belang vereifcht dan zal ik Sudmer trouwen. Milord. Ik heb mijn woord reeds gegeven. J e n n ij. Hij zal dan mijn hand hebben, maar een ander heeft mijn hart. Milord. Verklaar mij dit zeggen; zult gij den een trouwen om den ander te beminnen ! gij formeert u mijn dogter, en ik merk reeds dat je de gewoonte van deze plaats hebt aangenomen; hoe is de naam van die perfoon ? zeg mij dien. Jennij. Wel aan! ik heb nog zoo veel moeds overig:mijns ondanks heeft mijn hart zig onderworpen; de deugden van een Hollander. Mi lord. Een van onze vijanden. Jen-  Blijspel in een Bedrijf* mt J e n n ij. Dat is hij niet; 't is Darmant. Milord. Wat hoor ik daar! mijne verbaaftheid is bij uittrek groot, nu weetikwathet oogmerk is van zijne dienftvaerdigheden. J e n n ij. Houd op : uwe vermoedens zouden al te beledigend zijn. Niets heeTc ,tot nog toe mij doen weten dat hij mij bemint: de achting en eerbied zijn de enigfte gevoelens welke hij heeft durven doen blijken. Niets heeft ook van mijn kant kunnen doen kennen de geheime ontroering mijner zinnen. Milord. Laat dit zijn zoo 't wil! en dewijl ik meefter ben heb ik befloten dat gij Sudmer zult beminnen, denk er wel aan, ik heb het u bevolen. NEGENTIENDE TONEEL. Milord, Sudmer, Jennij. Sudmer. Op mijn eer! ik kan er niets van begrijpen, ik heb uw Bankier gefproken,de man die je het geld geteld heeft; hij heeft mij met een zeer vriendelijke houding ontvangen, doch niets ontdekt, noch mij ergens in kunnen onderrigten; hij heeft mij alleen gezegt, dat ik in dit huis door een Engelfchen knegt licht zou krijgen. Mi-  «22 De Engelschman in 's GravenhAge4 Milord. Dit moetzonder twijfel mijn knegt zijn, Sudmer. Hij kan ons dan uit den droom helpen. Milord. llobinfon! TWINTIGSTE TONEEL. Milord, Sudmer, Jennij, Robinson. Robinson, Milord! Milord. Kom hier: jemoet me aanftonds zeggen waar11geld van daan komt, dat je mij gebragt hebt : verberg de waarheid niet; men zegt, dat jij het gantfche geheim weet. Robinson. Het is van een uwer vrienden. Milord. Van Sudmer? Robinson. Ja! de zaak is klaar. S u n m e r. Van mij, rekel, van mij! Robinson. (terzijde) Daar ben ik gevat. Sudmer. Ikbetrapje op leugens, ik ben Sudmer. Ro-  Blijspel in eén Bedrijf, S23 Robinson. Mijn Heer, ikben er zeer verheugd over,hoe vaart gij ? Sudmer. Wie kan zoodanig een bedriegerij overlegt hebben? Schurk heb ik mijn arm gebroken! 6 ik zal je doen zien. Robinson. Zoo haaflig niet bid ik je. Hoe ! zijt gij't dan niet wiens wel gepiaatft hart Sudmer. Neen! neen! zeker niet. Robinson, Wel nu! 'tis dan een ander. Sudmer. Die zig heeft bedient van mijn naam ? Robinson. Een naam als de uwe moet eer doen aan de vriendfchap. Milord. Die verrader deelt mede in het complot; ontdek het fchielijk lof ik breek je dén hals. Robinson. . Gij gaat mij bederven. Milord. Hoe dat? Robinson. Ja! 't is zeker, want van tijd tot tijd ontvang ik enig geld om mij te verbinden ter bewaring van 't geheim. Mi  *24 De Engel schman in 's Gravenhage, Milord. Zoo! je kent hem dan? R obinson. Ja, 't is een zeer braaf man, die u wil verpligten, en dit zonder bekend te zijn, gij weet wel, Milord ! dat ik eenvouwig ben. Ilij heeft mij verleidt, en, om hem te behagen, is Robinfon een bedrieger enfal/aris geworden. Ja, van mij komt de gehele uitvinding; maar het was, kan ik je verzekeren, met een goed inzigt. Milord, Met één woord! wie is hij? Robinson. Wel, nu! het is, het is, onze hospes. Milord. Darmant! J e n n ij. Darmant! Milord. Hij de auteur van zodanig een daad! ach ongelukkige! Robinson. Ik erken mijn fout. Milord. Je verdient ftraf: hoor! zou hij mijn dogter beminnen ? Robinson. • Och! iu't geheel niet Milord, hij zou niet durven. 'Tis  BlïjspeL in een Bedrijf. i'93 'Tis geheel zuivere edelmoedigheid die uitblinkt in's geen hij voor u gedaan heeft? Milord. Gij» Jennij, weet gij ervan? Jen nij. Neen, ik zweer't je, en ik ben zeer verbaart. Milord. Ik begrijp hier niets van! in de daad zijne handelwijs verwondert mij! Sudmer. Ik voor mij, ben niet verwondert; ik herken hent daar aan: en dat hij zig van mijn naam bedient heeft vergeef ik hem van gantfcher harte. Milord. (tegen Robinfon) Ik vergeef het je; maar fpreek nergens van< III. Deel.  22g lange verheugen in het heil ener ftoreloze Vrede EINDE, JULIA  J U L I A OF DE GELUKKIGE BEPROEVING. B L IJ S P E L, I N EEN BEDRIJF. Naar 't Franfche van den Heer de Saint Foix*  ?ERS ONE.N, GERONTES, Oom van Julia, JULIA. VALERE."} > Minnaars van Julia, DAMIS. j FROSINE, Kamenier van Julia, CRISPIJN, Knegt van Damis. JJct Toneel verbeeldt een Kamer ifl't huis van Gerontes.  JULIA O F D E GELUKKIGE BEPROEVING, ' ~BL JJSPEL IN EEN B E DRIJF. EERSTE TONEEL. Cit 1 s PiJN. (alleen ,onder hetluidruftig en fpringend opkomen roept hijuit.j Owelk een geluk Crispijn ! w fortuin is gemaakt als gij u wel van de commijfe kwijt, welke uw meefter u gegeven heeft; en in waarheid hij heeft mij z0. duetten beloofd, en daar en boven, indien ik zijn bevelen wel uitvoer, dat hij mij aan Froflne zal hel. pen, daar ik fmoorlijk op verliefd ben. 6 Welk een geluk, Crispijn! het wel uitvallen kan mij niet miffen; voor eerft ben ik zoo ffim als een Vos; ten tweden word ik thans bewogen door twee fpillen,daaralde waereldfche wielen om draaien, het geldende vrouwen, 20. ducaten en Froflne, welk een geluk! maar , om wel uit te voeren het geenDamis, mijn meefter, mij bevolen heeft, moet ik op alles wel letten, hij heeft het mij zoo dikwils voorgezegt, dat ik het van buiten ken : echter om niets te vergeten wil ikonslaatfte onderhoud eens herhalen, (hij doet over al de gebaarden en ftem vanDamisna) Crispijn! mijn Heer „je weet dat ik gepaffioneerd ben op Julia, dat haar Oom naar'tmij dunkt mij nooit favorabel was; dat ik onzeker ben, of zij gedurende mijn afwezigheid mij is geatta(heerd gebleven, en dat haar Oom mogelijk alles in dui- ger*  236" Jnr.rA of DE GemStkigs Beprcéving. gen liccfc geworpen, dat het voormii een grote partij zon Zijn, en niet onverfchilüg hoe dit uit viel, dat men altijd wel amourettes kan vinden, maar zelden 40. duizend gulden aan inkomen ". Ta,mijn Heer! ik weet dit alles. „ Er zou veel changement kunnen voorgevallen zijn " 'T is gantfch niet onmogelijk „ dies wil ik, voor dat ik haar fpreek, dat je flim onderfchept hoe het bij Julia en tulTchen haar en haar oom zit, dan kan ik weten hoe ik mij beft infinu. eer ". Je handelt zeer voorzigtig, mij Heer, zeer voorzigtig . „ Ten dien einde moet jeu bij haar Kamenier Frofine adreferen, die in mijn partij is, en haar uit mijn naam deze 20. duchten geven nu fpreek je geen één woord?" och, ja wel , mijn Heer! ik zal dat zeer getrouwelijk doen . „ Pas voor al op, dat Julia je niet ziet, verkleedje, zoo dat men je niet kent, behalven alleen Frofine duidelijk begrepen mijn Heer, bravo, excellentijjimo „ maak datje Frofine fpreekt, en kommij danverflag doen " (bij doet heen gaande de gebaarden van Damis na) (bij komt met een fprong te rug, maakt een buiging naar den kant daar hij Damis gecopieerd beeft, en zegt onder't buigen:) zeer wel,mijn Heer ! (vervolgens copieerdhij zig zeiven, aan den anderen > kant van 't Toneel heen gaande, en komt ook -weder te rug.) Zie daar woordelijk zoo als zig alles heeft toe. gedragen. Hier ben ik in 't huis van Gerontes, volgens de order van Damis zonder zijn lieverij, Iaat ik nu eens overleggen wat mij te doen ftaat.« TVVE-  Blijspel in een Bedrijf. TWEDE TONEEL. Crispijn, Gerontes, en Julia, (agterdebinnendeur , die voor aan het Toneel is,') Gerontes. (roepende) Kom Nigt! is uw toilet gemaakt, ik verlang u te fpreken: Valêrè word van daag gewagt, en mifichien Damis ook. Julia, (agter de binnendeur) Ik kom Oom. C r i s p,ij n. (die nog alleen cp't Toneel is) Wel drommels daar komen zij: wech! wech! Crispino, laten wij ons gaan verfchuilen, maar vooral courante, denken wij om de 20. ducaten en Frofine te verdienen, (bijloopt fpringende door de deur, die agter op 't Toneel is, op het zelve ogenblik komen Gerontes en Julia door de binnendeur voor aan op 't Toneel. Julia, (pragtig gekleed zijnde met veel juwelen en veel rouge, zij zegt onder V opkomen) Maar Oom laten de middelen om mij gelukkig te maken, toch van mij zelve afhangen. Gerontes. Neen nigt! lieve nigt! ik bemin je veel te teder om je te laten bedriegen. Julia. Kan ons eigen hart ons dan bedriegen? Ge.  25$ Julia of de Gblukkige Beproevinc. Gerontes. Maar kan de pajjie wel een goede leidsman wezen ? Julia. Ene verftandige pajjie kan alleen ons geluk verzekeren. Gerontes. Men moet het voorwerp dan al heel wel uitgekozen hebben. Julia. Maar wat kunt gij op de keuze, die ik van Damis gedaan heb , te zeggen hebben? zijn geboorte is gediftingu- cerd, hij is rijk, beminnelijk wat kan u dan in hem tegen ftaan? Gerontes. Zijn caracler ! door zijne gemaaktheid, om van de Voordelen die hij bezit een uiterlijk vertoon te maken, doet hij mij de goede hoedanigheden van zijn hart in twijffèl trekken: hij is fat, een losbol vol van eigenliefde, en ik geloof hem even zoo onbekwaam in liefde tot een ander voorwerp te voeden als vermogend om te verleiden; neem mijne openhartigheid niet kwalijk , maar 't is thans de tijd niet om je kiesheid terne, nageven, je zoudt, mijn lieve nigt! het genoegen van enige dagen door het ongeluk van je gantfche leven, indien ik je dit toeftond, betalen,  Blijspel in een-Bedrijf. £39 Julia. Zal het mij dan onmogelijk zijn om dit ongelukkig vooroordeel te overwinnen? maar ik weet wat er de oorzaak van is, gij wilt mij volftrekt aan Valere verenigen , gij doet uw beft om mij hier in te doen iternmeii, door mij een fchrikkelijk af beeldzei van Damis te maken: maar Oom, wees verzekerd dat het te vergeefch is, zekerlijk zal ik zonder uwe toeftemming nooit trouwen, maar dan zal ik ook altoos ongetrouwd blijven , ik zal u genoegzaam mijn onderdanigheid betoond heb. ben, door van Damis af te zien, maar nooitzal ik zoo troüwlaos aan de liefde, en wreed tegen mij zelve wezen, dat ik een anderman zal nemen. Gerontes. Ik wil niet ontkennen, dat ik zeer met Valere ingenomen ben, zijn zedig voorkomen en zijn verftand doen mij veel goeds van zijn hart denken; wees ondjertuffchen geruft, denk dat ik u wel raad geef, maar nooit van mijn magt gebruik zal maken: mijne opregte genegenheid te U waards bepaalt zig om u nog één bewijs van infchikHjkheid te vergenen daar na wil ik u volftrekt meefteresfe van uw lot laten, dit is een bewijs van mijn liefde ea van mijne gevoelens omtrent u. Julia. Mijn lieve Oom! ik ben niet in flaat om u al mijne dankbaarheid en liefde uittedrukken, gij geeft mij op den zei ven tijd en de middelen om mijn hart te voldoen , en om het uwe ten voordele van Damis te bewegen; aiaar op welk een proef kunnen wij het zetten ? hij heeft  84° Julia of de Gelukkige Beproeving. heeft om mij de beminnelijkfte vrouwen van het hof opgeofferd; bij heeft om mij alle de vermaken van het Zeiven verlaten , het is als of hij niet anders leeft dan om mij te beminnen, gij hebt de brieven gelezen , die hij mij gefchreven heeft. Gerontes. Daar komt mij een gedagten in 't hoofd. Gij weet de wonderbare gelijkenis, die er tuffchen uwe Zufter enuis: het is door de partij, die zij gekozen heeft van zig in een kloofter te begeven, daar zij 'c kleed komt aan te nemen, dat gij thans de enige Erfgenaame van al mijne goederen zijt, en't welk aan haar als uwe oudfte Zufter toekwam; laat ons veinzen, dat zij, op 't ogenblik dat zijde waereld verlaten zou, zig bedagt, aan hare Geeftelijke roeping vaarwel gezegt heeft, en gifteren avond onverwagt hier aangekomen is, dat gij dezen morgen, uit wanhoop van u,door haar te rug komft, van al mijn goederen verftoken te zien , zonder aan iemand vaarwel te zeggen, vertrokken zijt, en u in -een kloofter begeven hebt. Door u zeer eenvouwig te ■kleden zult gij gemakkelijk voor uwe Zufter kunnen doorgaan: Valere is dezen ogtend hier te rug gekomen, en ik denk dat Damis er-ook haaft wezen zal, 't is twee maanden geleden dat zij u niet gezien hebben. Zij heb., ben mij honderdmaal van deze wonderbare gelijkenis horen fpreken, en uwe Zufter hebben zij nooit gezien. Julia. Ik beken zeer gaarne , Oom ! dat de gelijkenis tin-  Blijspel in een Bedrijf. 941 tuffchen mijne zufter en mij zo fterk is, dat wij veefcheide reizen de ene voor de andere zijn aangezien , maar niet tegenftaande dit, is het onmogelijk dat Damis er mede bedrogen wordt, ■ neen Oom! in 't hart van een opregt minnaar is er een gevoel van veel te kiefche onderfcheiding. Gerontes. Romanesque denkbeelden! loutere harsenfchiminen met al die kiefche onderfcheiding! maar laten wij Frofine roepen om u te helpen verkleden, (hijgaat naar de binnendeur en roept") Frofine! Fr o s 1 n e. ( van binnen ) Ja, mijn Heer! Gerontes. ( vervolgende tegen Julia ) Indien Damis en Valere u opregtelijk beminnen 5 zullen zij, in't ogenblik, waar in het verhaal,dat gij eeuwig voor hun verloren zijt, hen dompelt, zig niet veel moeite geven , om u , verkleed zijnde , oplettend te befchcuwen, en verre van door de ogen der liefde verlicht te worden zullen zij u niet dan met die der wanhoop en droefheid aanzien. Zij zullen zekerlijk, haaft hier zijn, ik ga hen afwagten, om hun het voorgevallene in mijn familie te verhalen; ik zal hun zeggen, .dat ik altoos bij. het zelve .voornemen blijf, en dat mijn nieuwe Nigt nu mijn enige erfgenaam is, dat ik bereid ben om haar'aan dien geen van hun beide te geven, op wien hare genegenheid zig zal veftigen; ik zal hen bij u brengen, en gij zult gemakkelijk door hun gedrag oordelen kunnen of het . IIL Düel. Q hun  «4* Juiia of de Gelukkige Beproeving. hun waarlijk om uw perfoon alleen te doen was; maar wij moeten haaft met het werk maken; waar blijft Frofine? (bij roept barder j Frofine! F r o s i n e. ( van binnen ) Ik kom, mijn Heer! Julia. En gij belooft mij dan Oom, dat zoo ras Damis 14 verklaart zal hebben, dat, wanneer hij de hoop van mij te bezitten verliezen moet, hij voor altoos van alleverbinteniffen afziet, gij u niet tegen onze vereniging zult aankanten, zelfs al deedt Valere de zelve betuiging. Gerontes. Na ene beproeving waar in zij zig op dezelve wijZe gedragen hebben , behoorden zij gelijk geftelt te worden; maar ik wil mij gaarn naar uw zin fchikken; in dit geval mag de reden wel enig voordeel aan de liefde overlaten, denk maar op uwe verkleding; ik word onverduldig, FrofineI Frofine! Fr o si ne. Ik kem, mijn Heer! ik koml Gerontes. Ca u maar ten eerden verkleden; Julia, zij zulks "Wel fpoedig komen, het word reeds laat. DER.  Blijspel in een Bedrijf, $0 DERDE TONEEL. De vorigen, F r o s i n e. F r o s i n e. Hier ben ik, mijn Heer! Gerontes. Je doet u wel wagten! 't is uw geluk dat mijn nigt zoo veel van je houdt; hoor! het komt er nu op aan dat gij mijn nigt fchielijk helpt verkleden ; wij zouden haar voor haar zufter doen doorgaan, en zeggen dat deze uit het kloofter gekomen is, en dat zij zelve, nu van al haar goed beroofd ,derwaards uit wanhoop js gegaan, hier door zal Julia regt kunnen zien, wie van haar beide minnaars het beft met haar meent, dit zal zeer wel gelukken, want zij weten beide, dat mijne tweenigten zeer opelkanderegelijken, zoo gij kunt zwijgen beloof ik u een goed huwelijks gift om naar uw zin te kunnen trouwen. Frosine. ó, mijn Heer je moet niet denken, dat ik uit eigenbelangalleen Mejuffrouw diene! maar echter verfmade jk uw aanbod niet. Gerontes. Nu! doe je beft om Jnliaals mijn nieuw uit het klooster gekome nigje tot haar rol fpoedig aan te kleden, « 9 VIER-  S44 Julia or de'Gelukkige Beproeving. VIERDE TONEEL. Julia, Frosine. Julia. Kom Frofine neem mij deze paerlen af. Deze juwelen. Zoek mij het eenvouwigit kleed, dat je vinden kunt. Frosine. Gaarne, maar vergeet toch niet de temende ftem, de ftive houding, en de gekromde hals van eenkloofterzusje aan te nemen; maar om de waarheid te zeggen ik geloof dat de klugt maar al te wel naar je Ooms genoegen zal uitvallen. Julia. Hoe! durf je een ogenblik twijfelen dat Damis mij niet zoo vee! bemindt, als hij het mij verzekert, als hij 't aan mij verpligt is, en als ik het vertrouw.?'üat hij in (laat zou wezen om mij te verraden, en dat mijn fortuin niet het laatfte voorwerp van zijn gedagten zou wezen? zöüdt «ij hem eengeivtrefeerde ziel durven toefchrijven, hem , die niets inademt dan de pragt en vertering, en dit zelfs tot overdaad toe? Fkosine. Mejuffrouw! men kan uit hoogmoed pragtig zijn, zonder genereusheid verkwiftend wezen, en tevens gief rig in de daad zijn, met één woord, hij heeft de eer van mij niet te behagen, en mij dunkt dat het zeer wonderlijk is, dat een rijk meisje, al had zij vrij wat min"  Blijspel in een Bedrijf. 245 minder bekoorlijkheden, niet boven een meisje zonder fortuin den voorrang zou hebben; oordee) dan, wanneer het met gelijke fchoonheid, en tegen u zelve is, dat gij gaat kampen. Julia. ó Als het maar om de fchoonheid te doen is, zult gij zien dat ik met een eenvouwig en in de ogen getrokken kapje zonder enigen opfchik Frosine. Gij zult wezen, zoo als van den morgen toen gij uit uw bedje flapte; vertrouw er niet te veel op, ik die u toefpreek, ik ben dan van een rare fmaak, want ik vind u des ochtends opftaande twintigmaal fchoner dan na een paar uren toilet. ; ik heb het u dikwils willen zeggen, maar dewijl ik de eer heb vanutekappen, zoudt gij mogelijk denken, dat ik u zodanig uit luiheid prees. Julia. Gij zoekt mij te vergeefs tegen Damis in te nemen. Kom laat ik mij gaan verkleden, (zijgaat heen?) (en als Frofine haar volgen wil, ziet zij dat Crispijn haar wenkt.) Q 3 VIJF"  246" Julia of be Gelukkige Beproeving, VIJFDE TONEEL. Frosine, Crispijn. (Hij wenkt en roept haar zagt\ zoo ah zij Julia wil velgen ) C r i s p ij n. Frofine! Frofine! hoor eens, daar zijn twintig ducaten. Ik kom nu op bevel van mijn Heer, om van je te horen hoe de boeken hier zitten; hoe of Julia en Gerontes omtrent hem gezind zijn? Frosine. Ja! «raar een trouwe kamenier mag niet klappen (ter zijde j ik moet hemmifieiden om de verkleding te verbergen. Masr hoor evenwel Crispijn! Je weet, dat ik nk/ts voor je verborgen hou. Valere die van daag v^rwagt wordt ftaat zeker minder in degunftvan Mejuffrouw, maar hij bevalt mij veel meer; 'tis een hupfch Heer, en Damis is een regte fat, maar om u, Crispijutje! zal ik Damis met al mijn hart dienen. Cr is pijn. ja! wij zouden veel doen om malkanderen te vergenoegen ! is 't niet Frofientje? maar! a propos] Ziehier het gefchenk dat mijn meefter je zendt (haar :een beurs aanbiedende ) • Frosine» Maar je weet immers! C r i s p ij n. ïfajhteem maar aan zoiiderf.befchaamdheid. Frc-  BLÏJI*fet, IN een BEDKIjr. «47 Frosine. (lachende) Was het van u niet, Crispijn! hoe veel '* er in? Crispijn. Tien ducaten. Frosine. . Zijn ze nieuw? Crispijn." (ze in zijn zak willende jteken) lk zie wel dat je ze niet hebben wilt; ik zal ze dan tnaar bewaren. Frosine. ( haar hand uit (tekende ) Zoo is 't niet om geen waerelds goed wil ik dat Crispijntje bekeven wordt, en dat zou je meefter zeker doen indien je uw coiumifi* niet goed uitgevoert had. Crispijn. Mijn lieve Frofine! je weet dat ik je zoo liefheb, zoo lief! als jij die beurs (bijgeeft ze baar) zie daar dan; maar wanneer onze meefters gaan trouwen, dan moeten wij 't ook doen. Frosine. Wij zullen zien. Crispijn. ' Hoe we zullen zien ! ja! ja! Frofine wij moeten gewis trouwen, mijn meefter zal ons genoeg geve als hij eens met Julia getrouwd is. Frosine. Ja maar dat is nog zoo zeker niet, Valere is beminnelijk, en Damis is een /*/ , als Julia dat ook merkt Q 4 is  34« Julia of de Gelukkige: Beproeving. is alles voor ons mis, en zij is een meisje van verftand , «ie zig zeer toelegt op het folide. Crispijn. (lachende) Op het folide ha! ha! op het folide t Frosine. Ik hoor iemand. (Crispijn loopt fchielijk door de middendeur terwijl Ceiontes door een andere in komt.) ZESDE TONEEL. Gerontes, Frosine. Gerontes. Is Julia hier nog niet ? ben jij niet bij haar? Valere w reeds beneden, terwijl mijn Kamerdienaar, op mijn lalt, hem met een droevig aangezigt verhaalt, inge. volgen ons gemaakt plan , dat Julia vertrokken en haar zufter hier is; ik ben fchielijk gekomen om het te zeegen, ga zien of Julia gereed is. Frosine. Ik ga mijn Heer! zij zal wel fchielijk gereed zijn, we weet hoe aartig haar het fijne kapje zal ftaan, ja JJ zyalerliefuit zien, die fijne fusjes kunnen, alS zij willen, ook wat. ZE-  t' mijsPEL in een Bedrijf. T 24$ ZEVENDE TONEEL. Gerontes. (alleen) Nu zullen wij welhaaft zien, wie van ons beide, of zij of ik, zig bediiegt ten opzigte van deze twee vrijers; en fchoon de verandering van kleding, die zij nu aan doet, haar- al niet genoeg vermomt, heb ik nogtans geen vrees dat zij enig vermoeden zullen heb. ben dat zij het zelve zou zijn. De eenvouwigile lift is altoos de zekerde; wij laten er ons zoo veeiteligter door misleiden als onze eigenliefde ons niet toelaat te denken, dat men zig heeft kunnen verbeelden, dat men ons zou bedriegen, zonder daarin een fijner overleg en zekere voorbehoedfels te zoeken maar daar is Valere. AGTSTE TONEEL. Gerontes, Valere. Valere. Mijn Heer ! welk een tijding , wat verhaalt meu «nij? Gerontes. Ja, mijn Heer! zie daar een grote ommekeer. Valere. Julia! Gerontes. Julia is niet meer hier. Q 5 Va-  $$o Julia of de Gelukkige Beproeving» Valere. En naar welk kloofter is zij toch heen gegaan? Gerontes. ïk weet het niet. Valere. Gij weet het niet, hoe gij, uwe bedienden, uwe vrienden, de gantfche waereld is die niet in beweging om haar te zoeken , en haar van haar verhaart voornemen af te trekken ? Gerontes. (een vei legen toon aannemende) Wat zal ik je zeggen? mijn waarde Valere! . zekerlijk ik beklaag haar -- -. maar haar oudfte zuster is gekomen, zij treedt in haar regt; Julia bevindt zig door deze onverwagte te rugkomft op den ogenblik een meisje zondergeld; zou het haar gevoeglijk zijn om in de waereld te blijven, vooral na zig zoo latv gen tijd in de waereld met een groot fortuin gevleid te hebben neen en ik ben minder verwon¬ derd dan bedroefd over de partij welke zij in enigen op* zigte verpligt is te nemen. Valere. Wat bedroeft gij mij! ach, mijn Heer! zij beminde u zoo teder, is het mogelijk 't geen ik hoor, gij ver-" laat haar reeds; gewoon zijnde aan haar gulle oppas1fing,aan hare tederheid, is't mogelijk!dat ene zufter, genoegiaam aan u onbekend, u zoo fchielijk haar verlies vergoeden kan. Gerontes. Ik bid u,mijn waarde Valere! terwijltoch a! mijne droef-  Blijspel in een Bedrijf. i$r, 'droefheid niets zou kunnen helpen, laten wij de middelen zoeken om u en mij te vertroofien, Damis had haar gunft gewonnen, gij kende mijne vriendfchap te u waards j u Was niet onbekend het genoegen, dat ik zou gehad hebben, u in mijn familie te zien treden; laat ik vertrouwen, dat mijn oudftenigt meer redelijkheid zal hebben,en minder met een ander ingenomen, mijn grootfle wenfch zal vervullen'. Valere. Mijn Heer! hoe kunt gij mij dit voorftelleu? Gerontes. Zij is niet minder beminnelijk dan haar Zufter, en ik ben verzekerd, dat wanneer gij haar zien zult, gij dit met mij zult toeftemmeu. Ik zal haar roepen. ValeRe. Wat gaat gij doen,mijn Heer.'ben ik in ftaat om haar af te wagten? welk ene bij een komft! ach! hebt gij een ogenblik kunnen denken dat het geld de oorzaaü was 't geen mij naar Julia deed omzien ? Gerontes. Neen ! mijn goede Valere , ik ken u, en doejfi regt. —* Valere. (iviüende heen gaan ~) Ik bidje mijn Heer! vergun mij heen te gaan. Gerontes. (hem weerhoudende) Gij moet mijn nigt zien; daar en boven weet zij dat gij reeds hier in huis zijt, en uw fchielijk heen gaan zou een belediging voor haar zijn-. Va*  J$2 Julia of de Gelukkige Beproeving. Valere. Maar; mijn Heer! wat zal ik haar zeggen? op wat voet. Gerontes. F Schikje naar het gevoel 't welk de gelijkenis , de volmaaktfte gelijkenis met hare Zufter, u zal'inboezemen (hij doet de deur open en roept) Orphize! Valere, (terwijl Gerontes de deur van Julid's kamer open doet en haar roept) Julia! kan 't zijn! Julia! neemt gij affcheid van de waereld in het prilfte van uw jeugd ! waarom ben ik uniet na gelopen? u mijn enige , bekoorlijke Julia! hoe aaklig zal mij het onderhoud met Orphize zijn! NEGENDE TONEEL. Gerontes, Valere, Juli a, (zonder rouge, in een zwart kleed', en met een geestelijk kapje ) Frosine. Gerontes. Nigt! zie hier Valere, een van mijn befte vrienden. Je weet hoe ik dezen ogtend van hem gefproken heb. Hij was dagelijks gewoon in dit huis te verkeren, 't is te hopen dat uwe komfthemvan hier niet verwijderen zal. (tegen Valere) Enige bezigheid roept mij van hier, gij zult mij niet kwalijk nemen dat ik u een ogenblik verlaat. Frofine! zoo Damis komt, zeg hem dat ik  Blijspel in een Bedrijf. 25$ ik zoo komen zal. (hij gaat been, zoo ook Frofine, door de agterdeur.) TIENDE TONEEL. Valere, Julia, (onder den naam van Orphize.} Valere. Hemel ! welk een dwang ! In de toeftand waar in ik mij bevind , Mejuffrouw, zou iknooit gedagt hebben voor uwe ogen te verfchijnen, uw Oom heeft volftrekt gewilt dat ik mij aan u zou prefenteeren; ik heb hem gehoorzaamd. JU ha. Ik merk het voor een gelukkig voorteken aan, mijn Heer! dat ik op het ogenblik, dat ik in een waereld, die mij zoo nieuw is, verfchijn, beginnen mag met kennis te maken aan een Heer zoo algemeen geëftimeerd. Va le rr. Die ftem verfcheurt mij 't hart maar Mejuf. frouw, wat kan mij thans de waereld en haar achting verfchelen ,ik denk niet dan om ze te ontvlieden vergeef het mij, maar in den ftaat, waar in ik ben, kan mijn ziel geen aanééngefchakelde gedagten voordbrengen, mijn mond kan geen woord uitten, dat geen betrekkingop mijn droefheid heeft. Ju-  •54 jul1a 0f DE Gelukkige Beproeving. Julia. 'cis mij niet onbekend mijn Fleer! dat gij mijn Zufter bemind hebt. Valere. Kooit, nooit, Mejuffrouw! heeft men zoo teder bemind, uw Oom heeft het u gezegt, dagelijks was ik in dit huis, dagelijks zag ik haar, elk ogenblik groeide mijne achting met mijne liefde de edelfte ziel ? het opregtfte hart het zagtmoedigft oaratler, vol van bekoorlijkheden, dus was die beminnelijke Julia, die wij nu voor altoos verloren hebben. Julia. Gij treft mij door uwe droefheid, mijn lieer! en het is zeer hard voor mij, mij zelve te moeten aanmerken ïls de oorzaak van het ongeiuk van mijn zufter, gij Zult mij zekerlijk hier om moeten haten. Valere. Ik u haten ! mijn toeftand hoe afgrijslijk die is, maakt mij nogthans niet onregtvaerdig : is het te verwonderen dat uw hart op het ogenblik van een eeuwige verbintenis aan te gaan, gewankeld heeft? neen, en verre dat mijn tranen door u te zien heviger worden, dunkt mij dat ik enige verligting gevoel in het openleggen van mijne gantfche droefheid : ik geloof dat gij gevoelens hebt, waardig aan die zufter, die ik nog aanbidde; ja! niet tegenftaande het fchitterend vooruitzigt, 't welk u deze nieuwe toeftand aanbiedt, twijffel ik niet, of gij zugt over de opoffering, welke zij mij gaat kollen: maar Mejuffrouw, is het mogelijk dat uw Oom, aan wien  Blijspel in een Bedrijf. 255 Wien mijn gantfche liefde bewuft is, mij, op het eigen ogenblik dat hij m ij den dood aan doe, aan u aanbiedt, en dat'hij mij raadt om naaruwhandtetragten: gij hebt, Mejuffrouw! al het fortuin van uwe zufter, wat zeg ik, gij hebt alle hare bekoorlijkheden maar gij zijt Julia niet! * Julia. Mijn Heer, mogelijk dat mijn Oom gemerkt heeft, dat Julia niet zoo gevoelig voor u was, als gij verdiende, en dat een blinde neiging haar hart tot Damis deedt overhellen. Valere. Niet tegenftaande het voorzigtigft en ingetogenftge* drag, zijn hare gevoelens voor mijn al te gelukkigen medeminnaar mij niet ongemerkt gebleven. Julia. Wel nu, mij Heer! terwijl zij meeftereffe was van tuffchen u en Damis te verkiezen, en. zij met hem zoo vooringenomen was , zou mijne zufter zekerlijk niet gedraald hebben haar hand aan hem te geven wat verheft gij dan, Valere, Ach! ten minften zou zij vergenoegd geweeft zijn: de liefde alleen zou in den grond van mijn hart gezugt hebben; in plaats dat het thans door liefde en medelijden verfcheurd wordt, kunt gij denken, terwijl zij nu zoo ongelukkig is, dat ikbarbaarfch genoeg zou we-r zen om mij met mij zeiven op te houden? ishetbekoorJijk meisje, 't welk de verfiering en vreugd der waereld bad  256 Julia of de Gelukkige Beproeving. had moeten wezen, thans niet in een wreede afzondering, waar de wanhoop haar naar toe voert, gebukt onder de zwaarte van een flap gedaan te hebben, walken zij zal willen geftand doen verheerd door afkeer en verveeling niets dan de dood als een ein. de van hare rampen beoogende ach , Mejuffrouw! ik weet niet hoe ik mijn kwijnend leven voord zal flepen neem nkt kwalijk, dat ik u alleen laat, en dat ik mijne tranen en mijn wanhoop ga verbergen ( bij gcat been ) Julia, (alleen ) Ach! wat blijft er nu nog voor Damis te zeggen? kan hij getrouwer dan Valere zijn! daar hoor ik zijn ftem en die van mijn Oom, ik moet mij verbergen , ik kan op dit ogenblik niet voor hem verfchijnen welk een liefde! welk een trouw! -— welkeen fiandvaftigheid! ( zij ziet om, en gaat in baar ka. mer , zonder door de anderen , die te gelijk opkomen gezien te worden.) E L F-  Slijspel in een Bedrijf. 2~- ELFDE TONEEL. Gerontes, Damis. Damis. Ja, mijn Heer! wat zal ik je zeggen, dat zijn van die evenementen, waar op men in 't geheel maar niet gewapend is, deze Zufter die Kaarddieü au beau monde fcheen gedaan te hebben bedenkt zig? Gerontes. ja! en zij verlaat het Kloofter op het ogenblik dat ik dagt, dat zij er zig vöór altoos in Zou hebben opgefloten. D a m i s. Maar mijn Heer ----- heeft ze wat atlraïtsP Gerontes. Gij hebt mij verfcheide malen horen fpreken van de wonderbare gelijkenis tufïeheii deze twee Zusters. Damis. Welk een (lag voor die arme Julia! waarlijk mijn hart wordt er door verifcheurdt, ik beminde haar veel, ----- ja zekérveel maar wordt zij waarlijkdoor deze onverwagte te rugkomft verftóten van je erfenis? en deze Zufter zal die alles hebben ? volmaakt alles? G f. r o n t k s. Het is ene dispofitie, die niet iu mijn vermogen Is III. Deel. R te  258 Julia of de Gelukkige Beproeving. te veranderen: het tefiament was van dien aart, dat éne alles hebben moert Damis. 'T Is mij onbegrijpelijk welk een gekheid van deze oudfte om haar kloofter te verlaten, en de jongfte alles te gaan ontnemen; beken toch, dat men na dit voorval, in 't geheel geen ftaat op nabertaanden kan maken, dan wanneer zij dood zijn. Gerontes. Je hebt gelijk, maar mogelijk dat mijn oudfte Nigt in het kloofter zijnde van het geluk van haar Zufter gehoort heeft: mogelijk heeft men haar gezegt, dat zij een van de beminlijkfte Heren van het hof gong trouwen mogelijk heeft men eenpoartrait vanu gemaakt , gij zijt wel in ftaat om een geeftelijke roeping in de war te helpen. D a m 1 s. Waaragtig! ik geloof wel dat een meisje,met het vooruitziet van mij tckunnen bezitten, zig niet langer in't Kloofter zal willen enr.uieeren. Mijn Heer daar fchuilt iets onder die woorden , die gij mij daar zegt; kom laat het bij geen halve confidentie blijven wel nu, jedunktdan, dat men mogelijk bij toeval wel eens van mij aan je oudfte Nigt zal gefproken hebben? Gerontes. Mijn Heer! ik denk dat zij niet in gebreken zal blijven om u al het regt te doen dat gij verdient - --- - daar is zij ÏWAALF-  Blijspel in een Bedrijf. 259 TWAALFDE TONEEL. De vorigen, Julia. Gerontes. Nvit, je hebt mij dezen morgen bekend, dat mena in uw kloofter fomtijds onderhieldt van de verfchillende partijen die er zig voor uwe Zufter op deden, ik moet onderftellen dat mijn Heer , een van die genen was, daar menu wel het meeft van fprak, en ik twijflei niet, of zijn houding, zijn gedaante doen ugemakiijk raden, dat het deze brillante Damis is. -- — Damis. Mijn Heer ik bid Gerontes. Ik doe u niet meer dan regt, (_ op een vertfewmeUjken toon) heb je niet gemerkt, dat zij bloosde, toen zij je zag? Damis. Ik zou er mij nietmeê durven vleïen. Gerontes. Och! mijn Heer! je bent altijd vanenenedrigheid — maar vergun mij, dat ik u een ogenblik met mijn Nigt alleen laat. bij vertrekt) R * DER-  s.So Julia of de Gelukkige Beproeving. DERTIENDE TONEEL. Damis, Julia. D a m i s. Kloofterlingetjes als gij, Mejuffrouw ! zijn g'efchapen om de verfierfels van het hof te maken, dat thans verrchriklijk gedegdrneerd is van voorwerpen , die naar u gelijken: mijn gezigt is nog zoo niet verblind door de fchittering van den opfchik , of ik heb met een coup d'oeil dwars door je kapje heen gezien: ik heb uwe oogjes ontdekt, niet tegenftaarjde uw fijn geplooid gezigt-1 je, en ik zie het fchoonfte teintvan de waereld. Julia, (ter zijde) Ach! wat verfchrikt mij dat begin mijn Heer! men heeft mij voorbereid op de vleijcnde en weinig opregte complimenten van de heertjes van de mode. Damis. 'T Is waarlijk een grote eer voor het hof, dat men nodig geagt heeft je daar toe te prepareeren : hoe is het mogelijk dat jehetbarbaarfch voornemen genomen hadt, om zoo veel bekoorlijkheden te begraven: je had ze ons tot dezen dag verborgen ! Mejuffrouw dit aveu is fchielijk maar het volgt de infpraak van mijn hart i> neen nooit heb ik iets diergelijks ondervonden , als het geen ik op u eerfte gezigt gevoeld heb. Julia. Hoe? mijn Heer! mijn Zufter, aan wie gij zoozeer fcheen  Blijspel in een Bedrijf. iSi fcheen toegedaan, heeft u dan niet doen gevoelen, 't geen gij nu voorgeeft? Damis. Vergeef het mij, Mejuffrouw, ik kan niet veinzen, mijn empreffemcnt heeft genoeg geëclateerd, en men zou mij veel tort doen een ogenblik in twijffel te trekken , dat zij een fterken invloed op mij gehadt Julia (met drift) Gij beminde haar dan, mijn Heer! Damis. Met welk een ontroering vraagt gij mij dit! wat is die driftige nieuwsgierigheid flatteus voor mij: zou ik niet het daglicht onwaardig zijn, indien ik dit niet betaalde met al mijne openhartigheid? Julia, (met droefheid) Wel nu, mijn Heer 1 Damis. Welnu, Mejuffrouw! maar ikmoet mij duidelijker verklaren, hoor mij. Julia, Helaas, ik hoor u. Damis. Gij hebt zekerlijk, zoo en cachette ,veel Romans in uw kloofter gelezen heb je er niet fomtijds wel enige helden in gevonden, aan wie hunne dromen , door tuffchenkomft ener mildadige Fee, voor de ogen. bragten, het figuur, de bekoorlijkheden, ja zelfs de ftem van de Princes, die zij eens beminnen zouden? vervuld met hunnen droom , waren zij er geheel mêe R 3 ««*  262 Julia of de Gelukkige Beproeving. geoccupeerd, en geloofden zig wezenlijk amoureus van het fantóme te zijn: maar zij waren niet gelukkig dan op het ogenblik dat de tifüfic plaats voorde waar. heid maakte; fchone orphize! Julia veroorzaak¬ te op mij het efecï van den droom , hare gelijkenis met u , het gelnid van hare ftem, bereidden mijn hart cm te beminnen: ik amufeerde mij met het fantême, maar gij waart het, die ter zeiver tijd de betovering vernietigen en ten einde brengen moeft. Julia. Die ontrouwe! — Dam is. Gij zugt! wat geven die charmante zugt, die beminnelijke blos, die ontroering, en die tedere verlegenheid een verrukking aan mijn ziel: een jongmeisje verkrijgt zekerlijk bekoorljkheden in de waereld,maar waaragtig ! men heeft fchoon zeggen, zij is nooit zoo touchant dan op 't ogenblik , dat zij uit het klooster komt, permitteer mij , dat -ik op deze fchon© hand Julia. Maar, mijn Heer, houdt op van zulke gewaande driften te verwonen: kan ik er mij door laten bedriegen, wanneer ik u niets anders vertoon, dan even zulke trekken als Julia bezat? en moet ik niet denken dat alleen een laag eigen belangu bezielt? Da 31 is. Hoe dat! maar in waarheid , Mejuffrouw? *eet je wel, dat je kwalijk geptaatft wantrouwen, een  Blijspel in een Be|drijf. «63 een weinig naar de opvoeding van het kloofter ruikt ? Julia. Hoe nu, mijn Heer! Damis. Wel Mejuffrouw, je zoekt dispuut met mij, over de gelijkenis tuffchen u en je Zufter: wel nu, hec zal mogelijk deze volmaakte gelijkenis zijn , die de reden is, dat ik u zoo fchielijk mijn hart koom op te dragen gij ziet mijn openhartigheid, die zoo ver gaat, dat ik op rekening van een auder een gedeelte van de uitwerking uwer bekoorlijkheden ftel. Julia. Na al de eeden, die gij aan Julia gedaan hebt, en na haar een jaar lang verzekerd te hebben, dat gij haar beminde, gedurende welken tijd je zoo voldaan van haar, als van hare fchoonheid fcheen te wezen ! ein. delijk zal ik het zeggen, na de zwakheid die zij gehad heeft van u te beminnen , is het mogelijk dat zij in u niets vindt dan een ondankbaren en ontroi.wen. Damis. Ik ben een galant man , Mejuffrouw! en om al de fchatten van de waereld zou ik aan niemand anders , dan haar zufter willen ontdekken, dat ze mij beviel en dat verbondt mij: wat haar verftand. betreft, waar van gij dunkt, dat ik geëncbanteeri was, ik betuig je op mijn eer, dat het maar wat clinquant was, dat zij hier en daar hadt opgeraapt, en 't welk zij in hare manieren eu discours te pas bragt.  26~4 Julia of de Gelukkige Beproeving. Julia. Dit is te veel! ik bezwijk door zulk een noodlot^ Mg onderhoud. (zij gaat in haar kamer) VEERTIENDE TONEEL, Damis. (alleen) Wat wil dit zeggen? waarom gaat zij zoo fchielijk 'heen? zij fchijnt geftoord te wezen over't geen ik van haar zufter gezegt heb : malligheid! morgen zal ik het nog flimmer maken, en zij zal erom lachen: ik verfta mij een weinig op 't fujet van de vrouwen! zij 2ijn altoos minder vriendinnen, dan jalours op elkandre, en men kan genoegzaam verzekerd wezen , de vriend van de ene te zijn , wanneer men de andere laftert: dit nieuwe zusje fchijnt me een weinigje wantrouwende, en ligt geraakt te wezen; ik heb nog fpijt over die arme Julia; 'twas, toch een goed fchaap; maar wat zal ik nu doen; zal ik den wanhoopigen held nabootzen ; dat is mij onmogelijk Wanneer 'top't ftuk van liefde aankomt, vindt men altijd voorwerpen genoeg, doch men ontmoet maar eens in zijn leven een meisje van geboorte met veertig duizend kronen aan inkomften, VIJF  Blijspel in een Bed rijf. ig£ VljFTIFNDE TONEEL. Damis, C r i s p ij n. (inde li vrij van Damis.) C r i s p ij n. Wat fatan! daar is mijn Heer, wat nu? Damis. Hoe kom je hier? C r i s p ij n. Mijn Heer 't is 't is dat Frofl¬ ne mij hier befcheiden heeft, om mij nog enige berigten voor u omtrent Gerontes en Julia te geven. Damis. Van Julia! ó! die zit wel in haar kloofter, en heeft met haar zufter verwiïïelt, en het kan mij niet meer miffen of ik zal over Orphize triomferen. C r i s p ij n. (tei wijl Damis omkijkt naar Gerontes.) Wat duivel! die heks van een Frofine heeft mij dan bedrogen, en dit voormij verzwegen,ik zal haar over den hekel halen ! (Crispijn moet tot het einde van V jluk vele gejlen vertonen , naar de uitwerking die de ontdekking en het geval natuurlijk op hem moeten maken.) R 5 Zes-  26*5 Julia of de Gelukkige Beproeving. ZESTIENDE TONEE L. De vorigen, Gerontes, Damis, Julia, ( die agter op het Toneel [preekt met) Frosine. Gerontes. Welnu, Damis ! je gefprek met Orphize heeft lang genoeg geduurt, ik vrees zeer dat je er niet zeer over voldaan zult geweeft zijn; zij heeft de manieren van de waereld nog zoo niet, dat brillante, dat vive, 't geen die arme Julia in zulk een graad bezat, en die zoo fterk door je bemind was. D A M I S. Ikprotefleer je,mijn Heer!dat ik er zeer over content ben: de eer van uwe alliantie is mijn eerfte hut geweeft, toen ik in uw huis verfcheen; het is of de liefde altijd vereenigd is mer het fortuin; (bij maakt een buiging voor Julia die nader komt) en ik ben bereid om met Mejuffrouw alle engagementen te vervullen, die ik met haar zufter gemaakt had. Gerontes. Ik ben over je toegevenheid zeer wel te vreden, 't is aan mijn nigt om haar befluit te nemen maar wat wil Valere? ZE-  Blijspel in een Bedrijf. s6*£ ZEVENTIENDE TONEEL. Gerontes, Julia, Damis, Valere, Crispijn, Frosine. Valere. Mijn Heer! gij hebt mij zeer wanhopend zien heen gaan, maar nu, mijn Heer! nu kom ik je ene bede doen, ik had mij niet durven vleien, dat mijn moeder, van wie mijn gantfche fortuin afhangt,ooit haar toeftemming zoude geven van mij te mogen verbinden aan iemand dieniets in de waereld heeft, ik heb mij nu voor hare voeten geworpen : mijne tranen, mijn liefde, de ftaat, waarin zij m-j zag, mijn dood, die zeker was, indien ik haar niet had kunnen vermurwen, hebben haar getroffen, zij fterat toe dat ik met Julia trouw, zij verzekerd mij al haar goed: Ik bid u, mijn Heer! laten wij fchielijk het kloofter op zoeken , daar mijn arme Julia zig in heeft verdoken , kom uw fmekingen bij mijne tranen voegen! zou het mogelijk zijn dat zij liever verkoos zig daar in voor altoos op te fluiten, dan met iemand te leven , voor wien zij, zoo zij al geen liefde voor hem hadt, ten minften achting fcheen te voeden. Juli a. 6! Edelmoedige Valere! Julia zal van nu af aan niet leven dan om zig al die liefde waardig te maken. Orphize en Julia zijn een en dezelve: dit eenvouwig kleed  tit Julia of de Gelukkige Beproeving. kleed en kapfel hebben mijn enige verkleding uit gomaakt: het is door deze onfchuldige lift, dat ik het trouwloofte hart leer kennen, en tevens den deugdzaamften van alle ftervelingen. Valere. Zijt gij het Julia! mijn verwondering mijn geluk, aanbiddelijke fulia Zijt gijhet Julia! .- (zij omhelzen malkaar, terwijl Gerontes tegen Damis zegt. Gerontes. Mijn Heer, om de jonge lui, die in 't geheim ïn hun kloofters Romans lezen wat te amufeeren moert je hier een hiftorietje van componeeren. Damis. Ach hemel! ( hij vertrekt befchaamd) G e r o n t e S. Ik ben wel over je flilzwijgen te vreden , Frofine! zoo Crispijn je vrijer was kon ik nu fchielijk mijn belofte, van een goede huwlijks gift, voldoen. F r o s 1 n e. Ja, mijn Heer! ik heb het fpreekwoord , dat de vrouwen niet zwijgen kunnen, leugenachtig gemaakt; maar het zal Crispijn niet bevallen hebben dat ik geheimen zoo wel bewaard heb. C r i s p ij n. ó! Als je in 't vervolg maar niet wat te veel verzwijgt, en geheimen voor mij bewaart; dan zou ik gaaru met u mijn lieve Frofine trouwen 1 F r o-  Blijspel iN een Bedrijé. 26> Frosine. Dat moet je wagen ! ik zal 't ook maar met u wagen zonder je alvorens te beproeven, 't mogt anders niet als bij Julia eindigen met ene gelukkige beproeving. EINDE*