MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Calal. bi. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  HET SPECTATORIAAL TONEEL. VIERDE DEEL.   HET SPECTATORIAAL TONEEL. VIERDE DEE L. TE U TR E CIIT Bij B. W I L D. MDCCLXXXIII.  Inhoud van het Vierde Deel ' BladZi 'ê I. Het Gelukkig Huwelijk u II. Christoffel le Rond, of de Wegdenkende Onverschillige. 4 .... 39. III. Anaximander.of het Offer aan de Bevalligheden. . . 1 97- IV. De Landman, Regter 13,a  NODIG VOORBERICHT. De lange Voorredens mishagen ons te zeef, Lezer! oma, meer dan volftrekt nodig is , op te houden ; vergun ons echter, udat geen, het welk gij, alvorens tot den inhoud van dit boekdeel over te gaan, dient te weten, hier kortelijk voor te dragen : niet om u voor in te nemen, wij vertrouwen te zeer op uw oordeel en kundigheid om daar aan te denken, maar om u enige ophelderingen aan te bieden , die bij de Toneelfpellen zeiven niet kunnen geplaatft worden. Eerft komt hier in voor een Blijfpel , naar 't Franfche: le bon ménage ,ou la fuite des deux billets: zijnde door de Italiaanfche Toneelfpelers te Parijs voor hare Majefteiten vertoond op den 28. December 1782. Het zelve heeft den aanfchouweren een meer dan gemeen genoegen en zeer veel vermaak verfchaft, en boven al het 17de Toneel, waar in men het zeer * ie-  iv NODIG VOORBERICHT. delicaat vondt dat de man voor't denouement van de intrigue overtuigd geraakt. Vervolgens biedt zig hier aan ene overzetting van Chrijlophe le Rond, welke hoofdperfoon door den Heer Dorvignij , den maker van dit Blijfpel, vervuld is, en uit wiens aangezigt men in alle omftandigheden de vergenoegdheid lezen kon, gelijk daar in de grote kunft en het vereifchte van deze rol gelegen is; dit ftukje is op den 2. Januari] 1782. op het Toneel des variétés amufantes te Parijs voor het eerft vertoond. Men is opgetogen geweeft het te zien uitvoeren. Gelukkig hij! die zonder ene fchuldige zorgeloosheid , zijn leven lang gedurende een Chrijlophe le Rond kan wezen; en zijn zulke carafters zeldfaam, laten wij tragten dezéiven, zoo na bij mogelijk, te volgen. Het de-de ftukjen, naar 't Franfche van dien naam gevolgd , is op den 20. December 1782. voor de eerfte reize door de Ita-  NODIG VOORBERICHT. v Italiaanfche Toneelfpelers vertoond , en is toen zeer aartig gevonden; wij hopen dat het zelve bij de vertaling, zoo weinig, als de aart der taal en Po'êfie daar van toe« laten, zal verloren hebben. Indien men goed vindt hier in alleen twee vrouwen te doen voorkomen ; dan moet aan het eind van 't zesde Toneel de Tempel der bevalligheden wel geopend worden, doch geen Priefheresfen zig vertonen; maar alleen ene fiem als van achter de deur van den Tempel doen horen: Wie brengt u tot dezen Tempel: wat is uw begeren? waarop Anaximander zijn antwoord geeft, als op bladz. 120. het geen dus eindigt. Om dezen wenfeb vervuld te zien; en daar na moet hij den Tempel ingaan ; en het agtite Toneel direSt volgen. Het vierde is een, uit het Franfch (le Païfan Magijlrat ) vertaald , en daar in naar 't Spaanfche gevolgd, Blijfpel in den jare  vr NODIG VOORBERICHT. jarei78o. te Parijs gedrukt; het zelve komt in zeer veel opzigte ons voor een uitftekend werk te zijn;het geen goedgefpeeld wordende, een verrukkend effett op den aanfchouweren moet veroorzaken. Hoe vele wel gefouteneerde caraêlers 1 hoe vele aandoeningen ! hoe vele nuttige opmerkingen ! vertonen zig niet hier? maar wij zwijgen liever dan te weinig daar van te zeggen. Reeds in den jare 1781. kondigden wij, bij de uitgaven van de barbier van Seviliet (door dezelve hand zoo voldoende vertaald) endeFenetiaanfcbe Drielingen,met de zinfpreuk : Waar uit de bij den bonigivrogt, Heeft vaak de fpin venijn gezogt, dit zelve blijfpel aan, onder den naam van de Boer Magiftraats perfoon, als het zelve bij de twee anderen te zullen voegen ; dan finds van gedachten daar omtrent veranderd zijnde; konden wij thans niet langer van ons verkrijgen, dit fchone Blijfpel  NODIG VOORBERICHT, vu fpel het Nederduitfch Toneel te onthouden; offchoon wij ons hoofdzakelijk tot nafpellen bepaald hadden,en nog daarbij blijven. Het komt ons voor , dat de Landman Crespo ,niet in een dorp maar ineen fteedje woont, en dat hij , fchoon zeer rijk zijnde , een Landbouwer was , daartoe Boeren knegts had, en ook zelve te veld gong; het Franfch voor al is hier in duister, en fchijnt zelfs op verfcheide plaatfen zig tegen te fpreken , verkieft men dus, onder anderen, voor fermier, pagter, of iets anders; voor maifon de ville, raad oïregtbuis, in plaats van Jladbuts; het is ons om 't even. Wij vleien ons echter, dat de vertaling van dit in zig zei ven fraai en nuttig ftuk , waar bij door ons zeer veel in acht moeft genomen worden, uwe goedkeuring wech zal dragen ; dan zult gij u vermaken , Lezer! en wij daar in ons oogmerk bereikt hebben. DRUK-  DRUKFOUTEN. bladz. 12 ho ho dan ken voor ho! ho! dan kan — 58 wat kan men wat kan me 78 van jegezeid zal vanje gezeid heeft zal $9 ( overweging) - {hijoverweging) 95 alle zorging alle bezorging 112 niet alzeer niet al te zeer — 119 den godfpraak deze godfpraak • wetten te vervolgen wetten op te volgen — 127 hunne gaven hare gaven zwakheden zwakheden —- 147 den kleinzoon den neef 151 gÜ er voor gij haar voor 160 {zijn kleinzoon (zijn neef • 163 Einde van bet eerfte Toneel, vtoot, Einde van het eerfte Bedrijf 175 Iaat zij mee" laten zij meè 176 wij u diende wij u dienden 197 zal er dan iemand zal er dan niemand 223 alleen die gij alleen dien gij De overigen gelieve de Lezer zelve te verbeteren. flET  HET G E L U K I G H U W E L IJ K. BLIJSPEL, in een BEDRIJF. Naar het Franfche van den Heef Florian.  PERSONEN. C r s p p i| n , burger van Bergame. Laurette, Vrouw van Crispijn. Twee Kinderem van Crispijn en Laurette, zes a zeven jaren oud. c har lotte. La Fleur. Het fpel fpeelt te Bergame, in't huis van Crispijn. HET  Bladz. i HET GELUKKIG H U W E L IJ K. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF, Het Toneel verbeeldt een vertrek zeer eenvouwig gemeubileerd, men ziet er dt port rat ten van Crispijn en Laurette hangen. Laurette is bezig met naaien , haar twee kinderen zitten op den grond voor haar voeten; de een is bezig met prenten in een boek te zien , en de ander /peelt met kaarten. eerste Toneel. Laurette (en haar twee kinderen,) De Jongste, (zijn moeder een kaarten huisje wijzende.") Mama! kijk dan toch. La u rette. Dat is mooi, jonge lief. De Oudste. Laat ik eens zien. (tegen de kaarten blazend* en die omwerpende.) ha! hal ha! IV. Deel. A Dk  & Het Gelukkig Huwelijk; De Jongs te. Mama! zeg dan aan broer van me met vreden te laten; ik moet nu weèr.van voren,af aan beginnen Laurette. Waarom plaagje uw broertje ? mag hij ook niet jlpelen ? De Oudste. Hij is zoo kinderagtig. Laurette. Waarlijk, jij die één jaar ouder zi;t, bent al een 'gauwertje. De Oudste. Ik leer me zeiven, ik kijk prenten. Zie eens, Mama! wat'is dat, daar die vrouw, aan dieti blindenïnan, dat klijne mijn Heertje, brengt, die net geklèed Is, als onze geit? Laurette. Dat is een Moeder die zig bedient van een lift om de ervenis aan haar jongden zoon te doen komen, om dat hij veel zoeter en zagtzinniger was dan de oudfte. De Jongste, (de prent willende zien.) Laat ik ook eens zien, o! dat is mooi! De Oudste (hetblad'omftaaiidi.') Neen ze is niet inooi. De Jongste. Mama! waar is Papa ? Laurette. Jüj is uit gegaan. Ds  Blijspel in een Bedrijfs ^ De Jon g za, he[ doen> Vo(jr eerft is mijn werk om je lui te vermaken zoo lang je kinderen bent; op conditie dat wanneer de ouderdom mij ook tot een kind zal gemaakt hebben je lui mij zult vermaken op je beurt. De  Blijspel in een Bedrijf. rp De Oudste. Zekerlijk, Papa! vertel ons maar het andere hifto» tietje. C rispijn» Daar waren eens twee lieve mooie jongens De Oudste. Zoo als wij Papa? C ri 3 p ij n. Nog veel mooier. Die twee jougens hadden eeo goede Moeder. De Oudste* En een goeden Vader ook? Crispijn. Neen! ze hadden maar alleen een goede moeder. De Oudste. Dat is niet zoo als wij, Broertje! C rispijn. Zoo je wilt dat ik de hiftorie verhaal s dan moet je niet zoo invallen 'als je doet. De twee Kinderen. We zullen niets meêr zeggen Papa. C r i s p ij n. Die twee Kinderen hadden een zeer goede moeder die heel arm was. Op een dag dat zij in't bofch waren om hout voor hun moeder te rapen, zagen zij een oude vrouw die in een floot gevallen was, en er niet weer uit kon komen ;op den kant van den floot ftond een fchone , grote, witte kip , die klokte, klokte, als of zij om hulp riep voor de oude vrouw; IV. Deel, B d«  .8 Het Gelukkig Huwelijk. de twee jongens fpringen in de floot, en halen er de goede vrouw uit, terftond komt de witte kip, en gaat in ieder van die kinderen hun hoed een goud ei leggen. De oude vrouw, die een gelukgodin was, zeide : Kindertjes! om je te belonen voor het goed datje me gedaan hebt zoo heeft me witte kip ieder een goud ei gegeven, maar ik, ik zal je mijn kip vereren , onder voorwaarde echter, dat wie van je lui beidende kip krijgt hij geen één ei aan zijn broeder zal mogen geven. De oudfte zeide, Mevrouw! ik bedank voor een fchat dien ik niet met mijn broeder mag delen; de jongde zeide en ik ook! Mevrouw! maar er is een middel om de zaak te fchikken: geef de kip aan onze arme Moeder, en dan hebben wij ze alle bei. Hier op gaf de goede gelukgodin ( daar -wordt gefcbelt) De Oudste. Papa! daar word gefchelt. Cris pijn. Ik ga open doen. Wagt me maar hier. ( bij komt te rug met een knrgt en de kinderen gaan met bun fpeelgoed veder in de andere kamer. ~) TIEiV-  Blijspel in een Bedrijf. 19 TIENDE TONEEL. Crispijn, La fleur. La Fleur. Is het niet hier, mijn Heer! dat Mevrouw Laurette woont. C rispijn. Ja, mijn Heer! La Fleur. Is ze te huis, mijn Heer ? C r 1 s p ij n. Neen, mijn Heer! La Fleur. Kan ik naar haar wagten, mijn Heer? Cri spijn. Neen, mijn Heer! La Fleur. Je bent haar bediende, mijn Heer? C r 1 s p ij n. Ja, haar eerfte bediende, mijn Heer! La Fleur. Wil je wel zoo goed wezen, mijn Heer! haardezen brief van wegen mijn Heer Meicour te geven, en het ogenblik waar te nemen dat zij alleen is. Je verftaat me wel ? C r 1 s p ij n. Neen, mijn Heer! Ba La  «o Het Gelukkig Huwelijk. La Fleur. Ik zeg je, datje dezen brief aan je Mevrouw moet bezorgen zoo heimelijk als 't mogelijk is, om dat, onder ons gezegt, ik geloof dat er iets van een min' nehandel onder fchuilt, en mogelijk heeft Mevrouw Laurette een vader of een man - - - . wat weet ik het, ik ben maar bij mijn Heer Meicour findsagt dagen. Maar gij moeit dat alles weten, en je maatregels nemen, om enfin jeverftaatme? Crispijn. Ja! ik begin te begrijpen. Je denkt dat Mevrouw Laurette de beminde van mijn Heer Meicour is. La fleur. Juilt zoo. C r I s p ij N De duivel! dat zou maken dat mijn Heer Melcour en ik bijna confraters waren. , La fleur. Je fchijnt je te willen vermaken, pas maar opdat je toch voorzigtig zijt, ik heb je alles geopenbaart wat ik wilt, want je weet dat er onder ons knegts niets bedekt moet wezen, en dat de geheimen van onze meeftersdie van onsgantfche genootfchap zijn. C r i s p ij n. Zekerlijk, (terzijde) Hij denkt dat ik ook tot het genootfchap behoor. La fleur (been gaande en zveder te mg komende.) Ik bedenk daar willen we naar de herberg ' J gaan  Blijspel in een Bedrijf. 2a gaan en de terug komft van Mevrouw Laurette afwagten. C r i s p ij n. 11ï ben je zeer dankbaar, ik heb geen dorft. La Fleur. Öp een ander tijd dan. Vaar wel Kameraat. C r i s p ij n. Hoor nog eens, mijn Heer! La Fleur, Wat is 't? Crispijn. Ben je getrouwd? La Fleur. A\ voor lang. Crispijn. En is je vrouw mooi? La Fleur, Heel mooi. Maar waarom !" C rispijn. Om niets. Vaar wel Kameraat. ( L,a Fleur gaat heen ) ELFDE TONEEL, Crispijn. (alleen) Die kuegt Is zekerlijk een leugenaar, zoo als al de knegts. Maar waarom fchrijft mijn Heer Meicour aan mijn Vrouw? * - - - het opfchrift is wél aan Mevrouw - - - - lk zou ze gaam open doen - - - B 3  sa Het Gelukkig Huwelijk. maar neen , dan deed ik haar te kort. Daarenboven zoo ik er niets in vond zou bet mij zeer (bijten van ze geopend te hebben, en vond ik er iets in dan zou het me nog meer fpijten. Er is dus niets dan verdriet mêe te winnen; maar evenwel neen - - - . men moet eerft zeker wezen, voor men zijn vrouw verdenkt Laat ik haar afwagten, ik zal haar den brief geven , en we zullen zien wat ze me zeggen zal • - - . daar'is ze. TWAALFDE TONEEL. Laurette, Crispijn. Laurette. Ik ben niet lang uit geweeft, mijn Iieveman! ten minften ik heb mijn beft gedaan om ten eerften te ruff te komen. Waar zijn de kinderen ? C r i s p ij n. In de andere kamer. Laurette. Wat ben je ftil, wat is je gebeurt ? C r 1 sp1j n. Ik weet nog niet wat me gebeurt is. Laurette. Is het iets onaangenaams? - - - - is er iemand geweeft? C r ispijn. Ja! een knegt die mij een brief gegeven heeft voor u. L a u-  Blijspel in een Bedrijf. Laurette. Voor mij ? en wat ftaat er in dien brief? C r i s p ij n. Ik weet het niet, daar is ze. Laurette. (hemaannemende en het opfchrift beziende ) Ach! - Crispijn. Ken je het fchrift? Laurette. Crispijn. Van wien is ze? Laurette. Van wien? - - - - (ter zijde) wat zal ik hem zeggen ? C r i s p ij n. Wel nu • - - - je bent verlegen. Laurette. Lieve vriend! denk je dat ik in ftaat ben om je te bedriegen ? Cjri spij n. Antwoord mij maar terftond, van wien is die brief ? L aur ett e. Ik geloof van mijn Heer Meicour. Cri spijn. Ik gelooft ook. Open ze maar! - - - - je handt beeft. ( Laurette opent den brief en leejt met ■vee/aandoening.') B 4 Cr is-  H4 Het Gelukkig Huwelijk, Crus pijn. Wel nu? Laurette. (hem den brief gevende) Zie daar, je zult mij fchuldig oordelen, en je zult regt hebben om het te denken, ondertuflchenismijn deugd ongefchonde, de Hemel zij mijn getuige, en dat een tedere erkentenis mij belet mij te zuiveren. Crisp-ijn. Laat zien (bijneemt den brief bevende aan) Deze brief geeft de fchrik aan iedereen (bij leeft met een cntfteldeftem, van tijd tot tijd zijn vrouw aanziende) Mijn lieve vriendin! Ik kom zoo in deftad;ikheb „ al mijn reden nodig om niet in uwe armen te vlie„ gen. Jndien ik niet vreesde dan om mij zeiven te bederven, zou niets mij van u af houden maar de „ vrees van u mede in het verderf te liepen is fterker „ dan mijne liefde. He.t is aller noodzakelijk!! dat n wij hem misleiden , die ons geluk alleen kan omverfloten; de pligt die u aan hem verbindt is nauwliiks „ genoeg om mijn drift te betomen. Ik hoop dat de i, dag eens zal komen, en die is mogelijk niet ver af „ dat wij ons openlijk aan onze liefde zullen overge» ven en aan de gantfche waereld doen zien dat wij „ door de tederfle banden aan elkander verbonden j, zijn. aarwei, doe uw beft om mij te komen zien, » indien gij een ogenblik kunt vrijkomen van den wre„ den dioü bewaakt; ik verwagtu, gij weet of ik u benjjjj Melcour. Cbij  Blijspel in een Bedritf. s$ (bij herleeft het opfcbrift) aan Mejuffrouw Laurette! (bij vrijft zig de ogen) aan Mejuffrouw Laurette. (zeer droog) Zie daar Mejuffrouw Lau. rette. Laurette, Lieve vriend !----- C r i s p IJ N. Ik ben uw vriend niet meer-, gij hebt mij misleid en het is zoo veel te eisfelijker om dat ik alle vertrouwen in uftelde. Hoe is het mogelijk! Gij die mij altoos van uwe liefde fprak, gij die mij altoos om den hals vloog en een eeuwige trouw zwoer - - - - gij veinsde maar mij te beminnen om mij te beter te verraden, om mij te beletten van unategaan! - - - - Zie daar het geen mij 't meefte treft; ik fpreek niet eens van ons huwelijk want wat is dat bij de liefde. Lau rette. Wel nu dan (terzijde) neen! ik zal getrouw aan mijn weldoenfterblijven, (overluid) Ik bid u, ik fmeek u van mij niet te veroordelen; ik zal mij veront. fchuldigenwees daar geruit op, en gij zult dan - - - C r i s p ij n. (met toorn) Enhoezoujeutochverontfchuldigen? je gaat uit zonder mij te willen zeggen waar naar toe, eenknegt brengt dezen brief; hij beveelt mij u dien in't geheim te overhandigen; gij weet water in ftaat, de brief is vrij duidelijk ; daar is geen enkele zin , geen enkel woord dat niet ten klaarden zegt dat je een on- trouwe zijt. Zij is wel voor u dezen brief; zie daar je J3 5 naam,  2  36 Het Gelukkig Huwelijk, c r i s p ij n. Alles is het, dewijl gij mij omhelft hebt. (hij fieekt olies weder in het zakje dat hij er uit genomen had.) Laurette. Neen, lieve vriend! ik verg van u dat gij mij geen ogenblik verlaat tot op het tijdflip dat ik mij volkomen zalvrijgefproken hebben maar,zie daar ! Mejuffrouw Charlottë, wat fchijnt zij aangedaan te wezen 1 wat is er toch gebeurt mijn lieve Juffrouw ? AGTIENDE en LAATSTE TONEEL. Crispijn, Laurette, de Kinderen, c ii a r l ott e. c ii a r l o t t e.' Het geluk daar wij zoo naar wenfchten. Laat mij adem halen, wat ben ik vergenoegd! Laurette. Ik brand om te weten 1 c h a r l o t te. Mijne liefde tot u kon mij alleen den moed geven om te onderflaan het geen ik kom uit te voeren. Toen ik u verliet ben ik ten eerften naar mijn Vader gegaan, Crispijn kwam er van daan, hij had hem ' alles gezegt, want mijn Vader gaf,'in zijn toorn, aan Meleour namen diehij veraf is van te verdienen. ?k heb mij aan zijne voeten geworpen, ik ben het, riep  Blijspel in een Bedrijf. 37 riep ik-uit, ik ben het die hij getrouwe heeft; ik bert zijn Vrouw. De vrouw van wien? vroeg hij, mij te rug (lotende. De vrouw van Meicour. Op deze woorden verlieten mij mijne kragten, maar mijn Vader nietj hij hefte mij met woede en tederheid weder op, zijne handen beefden en durfden de mijne niet drukken, hij fcheen bevreesd te wezen mij vergiffenis te geven. Ik heb het ogenblik waargenomen , ik heb alles bekend, alles gezegd, ach! mijn vriendin! mijn openhartigheid heeft zijn toorn doen verdwijnen, hij is een ogenblik blijven ftaan onzeker wat te zullen zeggen; mijne ogen waren op de zijne geflagen, mijn hart klopte fterk, ik zag hem aan zonder fpreken en hij mij ook; eindelijk brak dit ftilzwijgen door een vloed van tranen die hij al lang had iragten te finoren. Zoo ras ik hem zag wenen, was ik zeker dat hij'tmij zoude vergeven. Ik heb mij om zijn hals geworpen en de eerfte woorden die hij fprak, terwijl hij mij tederlijk in zijn armen drukte, waren: mijn kind ik vergeeft je. Laurette. (Charlottë met drift omhelzende) Ach! niets ontbreekt er aan mijn geluk. Charlottë. Komt ,lieve vrienden! komt met mij, ik ga Meicour halen, ik ga hem aan de voeten van mijn Vader brengen. Weeft getuigen van een heil dat ik aan mijn waarde Laurette verfchuldigd ben. C rispijn. Maar ik begrijp nog niet ter degen mijn C i Heer  38 Het Gelukkig Huwelijk. Heer Meleour is dan de man van Juffrouw Charlottë? Laurette. Zie daar het groot geheim dat ik belooft had voor u te zullen zwijgen. En uit vreze dat het aan den dag zou komen ontving ik de brieven van Meicour aan zijn vrouw ondermijn adres. Die van van daag C r i s p ijn. • Stil! ftüj ik begrijp mijn misdag; en ik zou mij dezelve nooit vergeven indien ik deze ontdekking nodig had gehad om u vrij te fpreeken. Cbijombelfl Laurette en neemt zijne beide kinderen bij de hand) Mijne kinderen, gij zult den een of anderen dag ook trouwen; indien gij het geluk hebt, om zoo als ik ene deugdzame-vrouw te krijgen, zoo herinnert u dat gij haar altoos mêer dan uw eigeogen moet geloven, want zonder dat is er niet ligt een goed huwelijk te verwagten. EINDE, C h r iJ.  CHRISTOFFEL L E ROND, OF DE WELDENKENDE ONVERSCHILLIGE. BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. Naar 't Franfche van den Heer Dorvigny.  PERSONEN. CHRISTOFFEL le ROND. MEVROUW l ROND. DUMONT, de vader, vriend van ChrirtofFel le Rond. DUMONT, de Zoon. LUCAS, Tuinier van Chriftoffel le Rond. KLAARTJE, meid van Mevrouw le Rond. ïeBediende. Het fpel Tpeelt op het buiten goed va* Chriftoffel le rond. CHRIS.  CHRISTOFFEL le ROND O F D E WELDENKENDE ONVERSCHILLIGE; BLIJSPEL IN EEN BEDRIJF. Het Toneel verbeeldt een Zaal. EERSTE TONEEL. Mevrouw le Rond, Dumont, de Vader. Du mo nt. Maar Mevrouw! hoe kunjeuwtoeltemmingtoch weigeren tot een huwelijk 't geen het geluk van onze beide familieu zou volmaken. Mevr. le Rond. Het doet mij leed, mijn Heer; maar die zaak kan geen plaats hebben. Dumont. Hoe! Mevrouw, kan geen plaats hebben! bedenk toch dat ik het woord van mijn Heer uw Man heb, dat ik zijn vriend ben, en de uwe, finds twintig ja-, ren; en dat hij voorzeker geraakt zal wezen wanneer hij hoort dat uwe weigering, een zaak, die hij zoo wel als ik, zeer te harte neemt doet mislukken. q 5 ♦ Mevr»  4* C ii rt stoffel le Ro.vd, Mëvj*. le Rond. Hij! een zaak zig zeer ter haj te nemen! Hij! zeer geraakt zijn! ach! mijn Heer, voor een vriend die mijn man twintig jaren gekent heeft,kent gij zijne*. raBtèr zeerweinigj gij'diénde te weten dat mijn Heer ChriftoffelleRond, mijn lieve echtgenoot, de man is, die van al wat er leeft, het mimi zig ergens over bekommerd, en boven alles de moeïlijkite is om toornig te maken. D u m ont. Ik weet, Mevrouw, dat hij een uitmuntend ca. rafter heeft, en zeer zagtzinnig ik weet ook dat hij dóór en dóór eerlijk is, en dat Mevr. le Rond. Welnu, mijn Heer, vermids je zoo vele zaken weet, moert gij ook weten dat ik met hem doe wat ik wil; bijzonder al wat het huishouden aangaat, dat ik het ben die 't alleen beftuur; en dat men in 't algemeen, wanneermen enezaak wel wil doen gelukken, beginnen moet met zig bij de vrouw te vervoegen. Dumont. Mevrouw, ik wilt niet volgens welke gewoonte Mevr. le Rond. Volgens die van Parjjj, mijn Heer; en dat is die van alle vrouwen. D um ont. Nu dan, vergeef, mij, Mevrouw, ik zal op een andere keer er mij naar fchikken. Mevr.  Blijspel in een Bedrijf. 43 Mevr. le Rond. Goed,voor een andere'keer-, maar voor deze is het te Iaat. Dumont. Ik befchouw dat zoo niet als gij Mevrouw ! en hoe zagtzinnig uw man ook is, houde ik mij verzekerd dat deze tijding hem nogtans tegen u zal aanzetten ik vrees zelfs hem die te ontdekken. Mevr. le Rok d. ó! Neen, vrees niets: laatje dat geen moeite doen, Schilder hem mijn weigering met de zwr.nfte kleuren af, en nog fta ik je in voor de zagtfte bedaardheid van zijn kant.' Dumont. Ik heb moeite om het te geloven ; ik heb langen tijd met hem omgegaan. Mevr. le Rond. Maar, niet zoo naauw als ik, denk ik. Zoodat, geloof dat ik hem beter ken als gij. DU hokt. Ik meen nogtans, Mevrouw! ? Me vr. le Rond. Hoe ! mij dunkt dat je er aan twijfelt. Dumont. Miiïchien wel. Mevr. le Rond. Dat vind ik wonderlijk,bij voorbeeld - -- -- wel nu i mijn Heer, laten wij famen een kleine weddingfehap aangaan, een foort van vriendelijke fchikking. Du  44 Christoi-fel le Rond. D üM O nt. Met al mijn hart; waar in beftaat die? Mevr. le Rond. Doe uw beft om mijn Heer le Rond vandaag toornig te maken, ik geef je daar tijd toe tot morgen. In. dien je wel flaagc, indien je hem wezenlijk kunt foornig maken, binnen den bepaalden tijd, geef ik mijn toeftemming tot het huwelijk daar je na verlangt Indien in tegendeel uwe onderneeming vrugtloos uitvalt, zult gij van zelfs aflaten, en niet wéér op nieuw beginnen. D v u o n t. Dit is zeer billijk , Mevrouw. Ik neem met vreugd dieyoorftellingaan, maar onder voorwaarde, datjemij vrijheid zult geven omtrent de keus der middelen die ik ïn't werk zal (lellen. Mevr. le Ront. Doe al wat je wilt,- laten wij voorde vuift te werk gaan. Dumont. Goed! Mevrouw, dat blijft gezegt, welk een weerzin ik gevoel, aan een vriend, zelfs maar een ingebeeld hartzeer, te veroorzaken; daar nogtans hetgeluk van mijn zoon van die proef afhangt, fta ik je er voorin, dat je man, binnen 't uur nog, in een gram- fchap zal geraken, in een woede ö! houdt u maar wel. Mevr. le Rond. Doe nw beft, mijn Heer, hij zal zoo woedend niet zijn  BlijSpel in een BedriJf. 45 zijn of ik zal hem wel liaan; en ten bewijs dat uwe bedreiging mij niet verfchrikt, zoobefpreekikjeom ons accoord te komen tekenen. Dumont. • Zeer gaarn Mevrouw, ó! ik verzeker je dat ik nooit iets met zoo veel vermaak zal ondertekend hebben als dit. (zij gaan famen binnen in't vertrek van Mevr. le Rond.) T W E D E TONEEL. Lu cas, Klaartje. Klaartje. Hoor, Lucas! ik ben wel waard om uitgelachen te worden, want ik beklaag mij over iets, daar anderen zig om verheugen zouden. Lucas. Je fpreekt wel; verdord! dat is regt verdrietig, dat! een man die zig nooit kwaad maakt! doe je goed, of doe je kwaad, hij knort nooit, en is altijd te vreden. hé, bij djt en dat, 't is geen vermaak meer wel tc doen. Men wordt bij zoo'n meelter bedorven. Kla artje. 'T is waar; het is een wonderlijke dienlt, die ik hier heb, maar wat zal men doen, hij isermiflehien niet te erger om. Lücas. Je hebt gelijk; maar, verdord! daar is een zaak dia  40* CtlRISTOFFEL LE RoNtf. die fpijtig is, en dat is, dat ons huwelijk verfchrikkeüjk nepenoe onjtt. K la artte. Ja wel! hoor eens, Lucas; ik zou je wel trouwen , maar ik ben niet rijk genoeg, en indien wij-niets bij niets voegden Luca s Wel nou! er zal toch wel wat van komen;kom , geloot mij, laten wij maar beginnen. K laa rtje. Maar, hoe! kunjc niet enige dagen wagtcn ? De zoon van mijn Heer Dumont zal met onze Juffrouw trouwen, ik ben 't die met haar gedurende de gantfche vrijagie voor hem gefproken heb, en hij heelt mij belooft , dat ik op den zeilden dag van heur huwelijk ook zou trouwen, en dat hij alles bekoftigen zal. L ucas. Ja, dat kan wel wezen! maar dan hebben we tijd nog, om wat te watertanden. K laartj e. Waarom dat? Lucas. Omdacik, niet Iaterals gifteren, hoorde dat Mevr. le Rond in gefprek was met den Rentmeefter van 't Kaflccl, en hem voorftelde haar dogter te trouwen met zijn zoon, die het eige petekind van den Heer van het DorP isD«t deedt hem zijn oren wijdopfpalken, Onze Mevrouw beloofde dat het zoo zijn zou, dwzijerhaar man toe zou overhalen, ofdtt de tong haar  Blijspel ïn een Bedrijf. s 47 haar in de mond valt zou vriezen; en je begrijpt wef als een vrouw zoon eed gedaan heeft, dat zij geen gevaar loopt dien te breken. Klaartje. Helaas! mijnarme Lucas, hoe zullen wij nu doen? Lucas, Wel, wij zullen doen zoo als't behoort! trouwen maar op ons eigen houtje, en't alleen onder ons afdoen, waar ben je bang veur? K l aartje. 'Tis de bangheid niet die mij weerhoudt 't is maar de vrees dat het niet wel zal gaan. DERDE TONEEL. Klaartje, Lucas, Dumont, de Vader. Dumont, (betpapier wechflekende, '/welk bij bij Mevr. le Rond ge tekent beeft.) Goede morgen famen, 'tis goed dat ik je lui zie; ik heb je nodig. Lucas. Ha! goed, dan kunnen wij malkaar helpen, want ik heb u ook nodig. K laartje. Ja zeker, mijn Heer Dumont; het hangt alleen van u af om ons voord te helpen. ' D u m o n t. Wel nu! dat wil ik wel doen; maar begin eerltmet mij te dienen, en ik beloof je ook dientt te doen. Lu-  48 CllRISTOI. FEL LE R o N D, Lucas Kom, helder op! Klaartje, als de ene hand de ander wafcht dan zijn ze alle bei fchoon. Laren wfj 'tfamen opftemmen, leg ons je zaak uit, en wij zullen de onze aan u openbaren. Dumont. Aanftonds; zegmij eens: jij die je Heer veel (preekt, denk je dat hij een man is die Ugt toornig zou worden, die men gaauw zou kwaad kunnen maken? Klaar t j e. Hij! kwaad worden ! och ! doe ons dat mirakel toch eens zien. Neen ! mijn Heer, wat men hem ook zegt of doet, hij is altoos de zelve; en als hij je gezegt heeft: wat kan me dat fchelen? want dat is zijn (preek woord, dan is hij tevreden, alles is afgedaan , en hij denkt nergens mêer om. Dumont. fj ter zijde ) Zoo! zoo! mijn weddingfchap ziet er (legt uit. Lucas. Jij, die zijn vriend bent, moert dat weten: waarom vraag je 't ons ? Dumont. Ik heb hem altoos gekent, zoo als gij hem nitduidt; maar fomtijds bedwingt men zig in de famenleving, en men laat zig niet dan van den goeden kant zien ; daar men integendeel in zijn huishouding zig vertoont zoo als men juirtis. Klaaiu -  Blijspel in een Bedrijf. 49 Klaartje. ó, Hd! mijn Heer mag zig vertoonen zoo als hij •wil; hij kan er niet bij verliezen, hij heeft geen kwaden kant. Dumont. 'T is eenfchonelof, die je hem daar geeft. Het is mij lief van zijnen wegc;maar, mijn vrienden 't komt er egter op aan om hem van daag toornig te maken. Ik heb er een weddingfchap op gedaan , met zijn vrouw; en mijn geluk, en het uwe hangen van den uitflag van die weddingfchap af. Lucas. Wel nou! mijn Heer, betaal dan maar; wantje bent het kwijt. D umo nt. Je laat den moed ligt zakken. Je zoudtme kwade gedachten geven. - Klaartje. Wel zeker! Lucas, men moet niet uitfcheiden, voor men onderzogt heeft; het komt er flegtsopaan om een man een beetje razend temaken, dat is misfehien zoo onmogelijk niet. Lucas. Ja! ik geloof dat je er genoeg toe gefchikt bent, maar, hoor eens, ik wou maar niet dat je er de ge ■ gewoonte van kreeg. K l a a r t j e. Loop! laop ! laat mij maar begaan, Lucas, 't is maar een proef. IV. Deel. D Lu-  5° cfiristoffel le rond, Lucas. Dat kan wel wezen, maar 't is voor de vrouwlui te gevaarlijk. De proeven in dat foort worden dikwils gevvoontens. Dumont. Vrees maar niets, Lucas. Ik zal't wel goed met je maken. Hoor hier, ik ga je onderrigtenin'tgeen je doen moet, en wat ik voorgenomen heb, om mijn vriend uit zijn humeur te brengen. Indien bet ons wil gelukken zal 't huwelijk van mijn zoon morgen gefchieden, en ik vernieuw je zijn belofte. Ik zal je beiden laten trouwen, en je huwelijksgoed verdubbelen. Klaart] e. Wel nu, Lucas! hoe bevind je je nou? Lucas. Wel! zie daar ik bekom weer, je fpreektmemoed Iri't lijf weerhoudje niet, Klaartje! ik geef je permïjjie; zoo't waar is datde vrouwen de mans plagen, zullen ze er nooit één den kop op hol gebragt hebben om , zoo'n goede zaak. K l a ar tj e. Luifïer, mijn Heer Dumont; ik hoor onzen Meefter die hier naar toe komt vermidswij opde een of andere wijze morgen willen trouwen, Lucas, en ik, ga ik aanftonds zien om hem zoo'n weinigje over onze zaken te fpreken, en dan kom ik weer bij je , en je zult ons dat alles dan op't naauwkeurigfte uitleggen. Du-  Blijspel in een Bedrijf. 5? Dumont. Doet zoo, vriendjes, ik zal je bij de wildbaan wagten, (hij gaat heen, ik andere gaan ter zijde) VIERDE TONEEL. Christoffel leRom (alleen, in zijn Japon.) 'T is een vermaak zoo 'sogtends vroeg op te ftaari om de koelte te fcheppen! hoe laat of't is ? de drommel ! al agt uren! maar dat is V zelfde. Ik heb wél geflapen. Ik dagt vroeger op te Haan en een wandeling in denhof te doen; maar ik ben blijven liggen, wel nu! daar is niets verzuimt. 'T is het eengenoegen voor'tander. 'Tis zeer gelukkig als men zig maar vermaakt! Die tijd is altoos wel befteedt. (hier komen Klaartje en Lucas naar voren en horen zijn laatfte ivoorden.) Ik heb ten minden gifteren wel gelachen! die boeren zijn goede lieden! wat hebben zij mij vermaakt met hunne vertelfels,. en wat heb ik wel geé'ten! Ik verwonder mij niet dat ik den uagt wel doorgebragt heb ! de geeft in ruft, goed voedfel, en vrolijkheid! Zie daar wat een goede fpijsverteering maakt. D a vnr-  5i ClIRlSTOFFEL LE RoND. V IJ F D E TONEEL. ClIRlSTOFFEL le RoND , KLAARTJE, Lucas, le Rond. Ha! benje lui daar! goeden morgen, kinderen! Lucas. Wel nu dan! mijn Heer! ik wenfch het je ook zoo. Hoe gaat het je dezen ogtend ? altijd wel te vreden, niet waar? le Rond. Lidedaad, mijn vriend, ik doe mijn beft om het te wezen en mij naar alles tefchikken , altoos vrolijk te zijn, en mij nooit te kwellen, zie daar ! dat is mijn (telling, en daar ik 't mée houde; ik bevind mij daar wel bij; en de vrolijkheid maakt, zoo ik denk, het befte van mijn inkomen uit. Lucas. Dat is goed gezeid , en goed gedaan ; maar dat koorn walt op ieder mans velden niet. Je bent wel gelukkig dat je zoo'n goeie grond in eigendom hebt. l e Rond. Ontbreekt het je daaraan? ik heb je echter altoos in een genoegelijke gelteldheid gezien ; en daar is Klaartje die, me dunkt, dat wel in ftaat is je weer in een goed humeur te brengen. Klaartje. ó! mijnHeer, 'tis aan dien kant niet dat het hapert, maar  Blijspel in een Bedrijf. 53 maar het humeur'is alleen niet genoeg, dat bréngt je fonuijds niets zoo ver als men wel zou willen. ie Rond. Wel zoo! maar hoe ver zou je dan wel willen wezen ? Lucas. Zie daar, mijn Meer , ik wil je niets ontveinzen; 'tis dat ik, ziejewel, om me met geen praatjes op te houden, de grote weg van de ftrijkftok op wou;en kijk, je begrijpt wel, datlciJt jezooregt uit naarde bruiloft. Klaartje. En om de ftrijkftok te doen gaan ^moet er harft toe wezen. Lucas. Ja! dat is het dat er hapert, zie, daar leit de ;knoop. le Rond. Wel nu, kindertjes, ik wil niet hebben dat je dat hindert, ik zal alles betalen, en lang dure de vreugd! Ik nodig mijn zeiven op de bruiloft, en ik zal het eerft met de bruid danffen. Klaartje. Het zal ons veel eer zijn, mijn Heer ! bedank dan, Lucas. Lucas. Kom, dit en dats, top! de Heren moeten de eer hebben; als jij 't danffen betaalt, is 't ook regt, dat de viool het eerft voor jou is. D 3 LE  54 Christoffel le Rond. l e Rond. Dit is't nog niet alles. Ik ben ook nog van zins haar een bruiiofts gift te geven. Lucas. Goed! goed! hoe langer hoe mooier; al wat je doet zal wel gedaan zijn, en ik ga van mijn kant daar toe mêe werken zonder tijd te verliezen. Klaartje. (ter zijde') Wat heb ik daar ftraks een lelijken lalt op me genomen. Wat is 't jammer zoo'n braaf man als dat is te willen plagen. 'le Rond. LIé! wat zeg je daar? zei je je man zoo plagen? Lucas. Neen, mijn Heer! dat zeitze niet. le Rond. Lucas! dat raakt u. Lucas. ö! Ik heb moeds genoeg om haar te doen buigen. l e Rond. ^ Wel aan, kinderen , doet u beft om gelukkig te zijn; dit is al wat ik van je verlang, en ontzie mij daar toe in't geheel niet. K l a a r t J e. Wel nu! laat ons maar begaan, mijn Heer, vermids je ons toeftaat gelukkig te zijn zullen wij je daar toe ook niet ontzien, (zijgaan heen ) ZES-  Blijspel in een Bedrijf. 55 ZESDE TONEEL. Christoffel le Rond. (alleen) ó! Zij behoeft er niet voorin te Maan, die kleine meid! als haar man zoo veel houdt als zij belooft, denk ik dat het niet kwalijk zal gaan - - - - Ik moet een woord aan mijn vriend Dumont fchrijven (hij gaat aan een tafel zitten en fchrijft.') ZEVENDE TONEEL. Mevr. le Rond,Christoffel leRond. Mevr. .le Rond, (agter op V Toneel) Daar zit hij te fchrijven. - - - - Ik weet niet of ik wel gedaan heb van te wedden. 'T is, de weddingfchap niet die mij ongeruft maakt, ik zou voor den goeden uitflag wel durven inftaan - - - - maar over 't algemeen is het caraüer der mans zoo tcgenftrevend! het is zoo zeldzaam, er een te vinden die volmaakt goed is, dat de mijne ligt een ogenblik zig zeiven niet gelijk zou kunnen zijn, al was het maar om het mij te doen verliezen; maar om mêer zeker van mijn zaak te zijn, heb ik lult om hem een weinig op den proef te zetten, en te zien tot wat hoogte ik op zijn geduld ftaat kan maken - - - - 't is fomtijds goed dit te weten. D 4 l e  Christoffel le Rond. le Rond. (plaat op) Dat is gedaan, ik ga hein wech zenden. Mevr. le Rond. Goeïe mcïgen , je bent van daag zoo vroeg niet opgeftaan als naar gewoonte! le ron d. 'T is waar, Mevrouw; ik heb van dezen morgen wat geluiert , roaar't is vergeeflijk; je weet dat wijlaat in flaap geraakt zijn. Ik was gifteren avond regt op mijn dreef. Mevr. le Rond. Ja! om hiftorietjes te vertellen. l e Rond. Hé! waarlijk, om er te maken ook ; je weet dat als ik er mij toe zet, dat ikermij zoogoed uit red als een ander. Mevr. le Rond. Ja! ja! ik weet dat je veel van lachen houdt. l e Rond. Maar wat kan men beter doen; ik heb altoos horen zeggen, dat een oncc vrolijkheid meer zuiverde dan alie de medicijnen, en ik neem dat voorfchrift naauwkeurig in acht. Mevk. le Rond. Je doet daar heel wel aan. Ik kom niet om je vreugd te verminderen, want ik heb je zeer goede tijdingen mée te delen. le Rond. Zoo veelte beter! een goede tijding onthutft geen rede.  Blijspel in een Bedrijf. . 57 redelijk menfch, en zij geeft li era daarbij dei moed, om daarna tien andere kwadtri te kunnen verduwen. Mevr. le Rond. Vooreerft moetik je zeggen, dat ik het geluk heb gehad een groot lot uit de loterij, die men gifleren getrokken heeft, te trekken. Ik.-heb er de zekere tijding van gekregen. le Rond. Daar is geen kwaad bij. Mevr. le Rond. Hoe , geen kwaad! 't is in tegendeel zeer goed, en je moeit er je over verheugen. le Rond. ó! Ik meen! wat kan mij dat fchelen? Mevr. le Rond. Goed! dat is je oude zang wêer. le Rond. Maar hoor, vrouw: wanneer men't nodige heeft zoo als wij't hebben; en men, door een vermeerdering van goederen zeker genoeg was van zig zeiven, om niet te vrezen daar door tot de een of andere zotternij vervoerd te worden , dan zou men eerft regt reden hebben om er zig over te verheugen; maar ik, ik vrees altijd het overtollige niet wel te zullen belleden. Mevr. le Rond. ó Vrees daar niet voor, mijn Heer; ik zal je van die moeiten wel ontladen. D 5 le  Christoffel le Rond. le Rond. Vrouwtje lief, ik zal dit met genoegen aan u overlaten, want ik denk dat uw Sexe opdat artikel nooit in verlegenheid is. Mevr. le Rond. Behalven dit heb ik u nog een zeer goede zaak te zeggen. 'T is, dat de Heer van 't dorp van daag komt, van voornemen zijnde om u het huwelijk van onze dogter met zijn petekind voor te flaan," en je zult wel willen toeltemmen dat die verbintenis zeer voordelig voor je is. l e Rond. Voor mij! waarom toch zig driftig te maken , zig dus te verblinden. Hoor, vrouwlief, ik heb je reeds gezegt dat de eerzugt mij niet zal verleiden om aan de vriendfehap te kort te doen. Mevr. le Rond. Maar, zóó een Heer. le Rond. . 6! Zóó een Heer, dat laat zig gaauw zeggen, maar, wat zegt het, ofmijnlleer i'e laCanardiére Heer van dit of van een ander dorp geworden is, hij geldt bij mij daarom niet meer. Hij is toch een man van fortuin, gelijk er zoo vele zijn, een weinig rijker, een weinig aanzienelijker dan wij; watkan men dat fchelen? bezit hij meêr aanzien, hij bezit mogelijk niet' meer eer, en daar van begin ik af te rekenen. Mevr. le Rond. Maar, mijn vriend , je overweegt ook niet dat die  Blijspel in een Bedrijf. 59 die jongman, welken men u voordek, alles te wag. ten heeft: de Heer is hem zeer genegen. le Rond. In dit geval is zijn fortuin gemaakt, en hij heeft ons niet nodig. Mevr. i,e Rond, Je hebt lolt om te lachen , maar 't is, in de daad waar, dat mijn Heerhem gunftig is. lb Rond. Dat is zeer goed, Iaat mijn Heer hem gunflig zijn! Dat is wel een fchone bevordering! zoo doen altoos degroten! zij zijn gunftig! enik, ik verpligtliever, want ik denk dat één goede daad wel zoo veel waardig is als twee fchone woorden. Daarenboven , heeft mijn dogter liefde voor den jongen Dumont. Mevr. le Rond. ö! mijn Heer, dat fchut ik; ik zal nooit toe(temmen dat dit huwelijk de voordelige verbintenis die je voorftek in duigen doet vallen. . le Rond. Laten wij zonder drift fpreken, vrouwtje lief! Mevr. le Rond. Maar kortom, mijn Heer, het is wel bijzonder, dat gij geen meer toegevendheid voor mij hebt; Ik dagt nogtans dat wanneer een vrouw haar man lief heeft. - - - - l e Rond. Zij hem veel eer aan deedt, is't niet zoo? Mevr.  6o Christoffel le Rond. Mevr. le Rond. Maar, mijn lieer! - - . - l e Rond. Welnu! Mevrouw, weerhoudt je niet, 'tis wei bekend dat de vrouwen altoos een flag om den arm houden. Een weinigje humeur meer of minder, dat komt er niet op aan, men moet wat ovenlappen; een getrouwd man zonder infchikkeüjkheid , en een vrouw zonder capricesX wel, dat zou een verward huishouden geven. Mevr. le RondHé mijn Heer, wat benje zonderling met je uitleggingen! nrar uwe gedachten is een vrouw, misfchieu een belachelijk - - - -? l e Rond. Neen; maar Mevrouw, hoe moet een man, naar uwe gedachten wezen t Mevr. le Rond. Naar mijn gedachten, mijn Heer! moet een man fijn gevoelende , eerbiedig , vol ontzag voor zijne vrouw wezen; niet zien dan door hare ogen , niet horen dan door hare oren , niet gevoelen dan door haar hart, en geen andere beweegredenen hebben dan die zij hem wel mede wil delen. - - - . Op dit alles, mijnHeer, kunje alle vrouwen hier over raadplegen, en zij zullen je niet anders zeggen. le Rond. Ik geloof't wel, zij zullen daar wel zorg voor dragen. Wanneer men brand roept, of een vrouw tegen-  Blijspel in een Bedrijf. 61 genfpreekt, of de klok trekt, dan is het alarm algemeen. Mevr. le Rond. ö! mijn Heer, dit is , bij voorbeeld , te fterk, welk een toon neem je daar? in de daad, dac ftaat je wel. le Rond. Maar vrouw, ik herken u zelve niet, hoe heb ik het! je waart zoo zagtzinnig van tevoren ! Mevr. le Rond. ' T is j uift daarom, mijn Heer, men wordt alles moê; om dat dat me niet wel gelukt, wil ik een an¬ der aannemen. ' 1 le Rond. (vrolijker) Hé, Vrouwtje lief, je bent thans zoo wel,jezoudt daar bij niet dan verliezen kunnen. Mk vs. le Rond. -(terzijde) Wat !s hij honend met zijne koelzinnigheid. Ik getoof dat hij mij wezenlijk tergt (overluid) Wel nu! mijn lieer, zoo veelte erger voor u! wantikben bepaald om ccn ander teprtfieren. i.k Rond. (altoos vrolijk) Meenjühet? welnu, Mevrouw, zoo veel te beter! Ik rado het ti zelfs aan. Verandering van humeur geeft vcrfchillendhcid, en vervrolijkt de famenleving. Dac zal onze omgang meer levendigheid bijzetten. Men heeft dat nodig na een vijftien of twintig jarige gewoonte : men loopt gevaar zig te vervelen , en zig tegen malkaar eens aan te zetten, en van tijd tot tijd eens  6' weer de peis zullen maken i is 't niet zoo? Mevr. lb Rond. (ter zijde) Hij ontwapent inij! ik heb geen kragt meer om op hem aan te dringen (overluid) kom, mijn Heer, het fchenfen (laat ie kwalijk , wij zuilen op een ander reis daar eens verder van (preken ; maar weet ten minden, dat wanneer men een vrouw heeft, zoo goedaartig en zoo zagtzinuigalsikben, dat men haar meer moed ontzien. l e Rond. (verwonderd.) Hoe! Fs dat tegen mij, dat je Mevr, le Rond (ter zijde in V h -en gaan) ' Ik heb het zoo ver gekregen als ik wilde In de daad een vrouw moed wel ongemakkelijk zjjn , die met zoo een goedaartig man niet te vrede was. AGT-  Blijspel in een Bedrijf. AGTSTE TONEEL. Christoffel le Rond. (alken') Dat is wonderlijk} zij is gewoonelijk zoo niet.' maar wie heeft zijn luimen niet ! het verftand der Vrouwen is als het weer, zoo hier en daar enige wolkjes. - - - - Maar wat kan dat fchelen? een ligt wolkje belet een fchonen dag niet: (zijn brief voor den dag'halende) Laat ik om mijn vriend Dumont zenden , het vermaak van hem te zien zal mij al mijn vrolijkheid weer geven. ( hij roept) hola hei! NEGENDE TONEEL. Christoffel le R ond,Dumont,de Zoon. le Rond. Ha! ben je daar, mijn waarde Dumont, ik dagt om u en om je Vader, ik zou aanftonds om je gezonden hebben. Hoe gaat het je ? Het hart altoos in vreugde! dat is je jeugd eigen. Dumont. de Zoon. Helaas! mijn Heer, mijn hart, gij kent het! de drift die het bezielt laat er geen plaats in overig voor andere gevoelens. le Rond. Foei toch! hoe kunje zoo fpreken. Je praat van de liefde als een Roman. Wil je ons hier een Amadis of Cijrus weer vernieuwen ? Ik waarfchouwje dat je bij  64 Christoffel le Rond. bij onze fchonen er niet yeelmée zult vorderen. Ge1( of mij, mijn vriend , verliefd en vergenoegd dat paftby malkander; de liefde is do god der vermaken; en jij maakt er ons de god der kwijningen van. Je zult onze fchone Sexc bederven; orom beter te zeggen, je zult je zeiven een affcheids-verhoor doen geven. Dumont, de Zoon. Helaas! mijn Heer, ik ben reeds op den weg om het te ontvangen voor eerft, heb ik de goedkeuring van Mevrouw, uw beminde, niet; en ten (weden , heeft mijn Vader een zeer aanmerkelijk pleidooi verloren, en dat verlies dwingt mij af te zien van het geluk naar 't welk ik had durven ftaan. le Rond. Waarom toch? Dumont, de Zoon. Helaas! mijn Heer ik ben in den grond bedorven, mijn goederen zijn niet meer aan die van uw dogter gelijk. l e Rond. Wat kan me dat fchelen ? Indien je mijn Zoon wordt, is dan al mijn goed niet voor u? Dumont, de Zoon. Ach ! mijn Heer, zoo veel heil is niet voor mij geborenhet geen mij trooft, ten minden met opeigttotu, is, dat ik op den zeiven tijd, toen mijn Vader veroordeelt werdt, het genoegen gehad heb het />rcces, dat zoo langen tijd geduurt heeft , ten uwen voordele te horen uitfpreken. le  Blijspel in een Bedrijf. 6$ le Rond. Hoe! heb ik dat pleidooi gewonnen ? Dumont, de Zoon. Ja, mijn Heer, met de koften. le RoNDi (piet vuur) Wel nu, mijn kind, gij hebt niets verloren; Dumont, de Zoon. Hoe zoo, mijn Héér ? le Rond. Wel! is tuflchen vrienden niet alles gemeen? Jij hebt een pleidooi verloren , ik heb er een gewonnen , laten wij de twee uitkomlten famen delen, eh dan fpelen wij beiden gelijk op. Dumont, de Zoon. Ach! mijn Heer, welke overmaat van edelmoedigheid ! zij maakt mij meer verlegen dan zij mij geruft ftelt. le Rond. ó! Zwijg toch, haspel! je maakt altoos zoo een ophef! doe als ik, altoos regt voor de vuift, wanneer ik iets aanbied, zeg ik: daar neem; wanneer ik ietsontvang, zegik, dankjezeer. In beide de gevallen doet mijn hart alleen de koften, en mijn geeft kwelt zig nooit om een draai aan de woorden te geven wat wil dat geraas zeggen! ha, ik begrijp 't al: 't is het lot dat mijn vrouw gewonnen heeft. IV. Deel. E Ö o-  66 Christoffel le Rond. I Dumont, de Zoon. Hoe, mijn Heer! heeft Mevrouw ook gewonnen? le Rond. Ja, 200 zij zegt. Dumont, de Zoon. Wel nu,mijn Heer! je ziet, dat de opeénftapeling van geluk in je huisgezin, me een wet moet wezen om niet meer aan de verbintenis met uwe dogter te denken. le Rond. In tegendeel, dit alles geeft je zoo veel te fchoner fpel; hoe rijker mijn dochter wordt zoo veel te minder heeft zij van noden dat gij rijk zijt. Dumont, de Zoon. Welke edele gevoelens! ach! mijn Heer, alles wat ik van je zie zou mij die verbintenis nog meer dierbaar maken. Hoe! je befchouwt me altoos nog met dezelve ogen, op het ogenblik dat gij uwe bezittingen ziet vermeerderen door een rijke ervenis, door het winnen van uw proces, en door het trekken van een lot. le Rond. Wel nu! wat kan me dat fchelen ? mijn ervenis vleit mij niet, dewijl ik die door de dood van een vriend bekoom dien ik teder beminde ; ik zie daar niet jn de tijding van een geluk , maar wel van een ongeval. Dumont, de Zoon. Maar uw pleidooi. ■ - - - l£  Blijspel in een Bedrijf. 67 le Rond. Mijn pleidooi wel nu! ik heb niet gewonnen als om dat een ander verloren heeft. Het geen mij verheugen zou, doet aan een ander tranen dorten, en brengt miffchien een geheel huisgezin in armoede, eit dit weerhoudt mijn vreugd. Ik ben natuurlijk vrolijk; maar ik houde erniet van, om op eens anders kosten te lachen. Dumont, de Zoon. Ten minllen is de loterij le Rond. 6! Ja! een kans van 't lot! 't is wat fchoons om daar groots op te wezen, kon het niet zoo wel aan dengrootftenfchurk als aan mij te beurt zijn gevallen? Spreek liever van't goed dat ik door mijn arbeid gewonnen heb. Jong zijnde, heb ik mijn Vaderland gedient. In rijper jaren, heb ik voor mijn eige rekening gewerkt. In mijn eerden daat heb ik eer, en in mijn laaide geld verkregen. Ikbenoptweerleij wijze aan den daat nuttig geweeft , en heb mijn pligt van een goedborgervolbragt. Ziedaar, mijn Vriend, waar ik hovaardig op ben. Zie daar is de voorfpoed die mij eer aandoet. Ik hoop dat gij, jonge Heer,den een of anderen tijd ook zoo veel zult kunnen zeggen. Ga ondcrtulfchen bij uw Vader,ftel hem gerud over het verlies van zijn pleidooi, en zeg hem , dat ik 't hein niet zou vergeven, indien hij kon geloven dat zulks op mijne wijze van denken omtrent uenigen invloed E % zou  63 ClIRlSTOFFEL LE RoND, zou hebben Vaar wel! mijn Vriend, ga naar hem toe, en trooit hem. (Dumontgaat been.) TIENDE TONEEL. Christoffel le Rond, Lucas. (bij komt zeer ontroerd binnen.) l e Rond. Wel! Lucas, wat feheeltje? hoe! je ziet er zeer ontfteld uit, je aangezicht flaat zoo droevig, Lucas. Ach! mijn Heer, mijn aangezicht wil niets zeggen, maar't uwe zal aanftonds wel anders uitgeftreken worden ! Het ongeluk moet je wel nalopen, le Rond. ö! Ho! wat voor nieuws is er dan? Lucas. Wel! duivels! je vraagt dat zoo koeltjes! je bedroeft je nietreeds over'tgeenik je ga zeggen? le Rond. Ik! zou ik-me bedroeven! ik zal er mij naderhand niet over kwellen, zou ik het dan van te voren doen. Lucas, (terzijde) Welk een flandvafthjheid! (overluid) je ziet toch wel aan mijn houdingen aan mijn aangezicht,dat er niets droeviger en nadeliger is, dan het geen ik je zal verhalen ? le Rond. Ja, ik zie wel, datje, zoo veel als je kunt, een beweeg-  Blijspel in een Bedrijf. 69 weeglijke houding aanneemt, maar dat fchiktzig niet met uw aangezicht. Lucas. 'T is, om dat mijn aangezicht niet weet wat het doet; want om een wisje wasje zou ik huilen, en verdord! je meugt nu zelfs wel huilen. le Rond. Wel nu, wel nu, vertel op dan; verhaal mij dat alles maar regt uit. Je hartzeer geeft mij lult om te lachen. Lucas. Wel nou! lach dan maar , om dat je molenaar van die plaats, daar je zoo veel watermolens hebt,is aangekomen; hij heeft ons gezeit, dat de rivieren buiten hare oevers gelopen waren, dat zij uwe molens onbruikbaar gemaakt hebben, uwe huizen om ver geworpen , uwe houtgewaffen vernielt, uwe paerden en beeften en al den fantekraam wechgefleept hebben. le Rond. ó! dat begint duidelijk te worden, nu verfla ik het. Lucas. Ja, dat begint er mooi uittezien. le Rond. Qmet deelneming.) Zeg mij eens, zijn er ongelukkig enige menfchen verdronken? E 3 Lu*  ?o Christoffel le Rond. Lucas. Neen, niets als de heeften; de menfchen zijn gered, al de fchade is voor u. le Rond. Ha! zoo veel te beter! indien de fchade voormij alleen is; ik ben tenminftenin ftaat om die te verdragen. Je ziet, Lucas, dat er altijd ene goede zijde, in alle voorvallen is. Lucas. Ja, een dit en datfe goede zijde. Kom, kom, mijn Heer, je weet niet wat het is rijk te zijn, 't is net zoo goed, geen geld te bezitten, als 't is zig niet te beklagen, wanneermen't verlieft. l e Rond. Daar is nog iets zekerder , mijn vriend, dat is, dat het nog beter is geen geld te bezitten, indien 't verlies van een zoo wiffelvallige zaak een eerlijk man zijn geruftheid en genoegen kon doen verliezen. ELFDE TONEEL. Devorigen, Klaartje. Klaartje. Ach! mijn Heer. le Rond. Wat is er te doen ? Klaartje. Ik zou het nooit hebben kunnen denken! wat zijn de menfchen ondeugend! Lu-  Blijspel in een Bedrijf. 71 Lu cas. Ach! dat is wel waar, dat is een fatans werk! le RonND. Wel nu! waar wil je heen mét die vooraflpraak. Klaartje. Ach! mijn Heer, ik durf het je niet zeggen! zou je het kunnen geloven, Lucas ? Lucas. Ik! neeu't is onmogelijk. le Rond. Maar je weet nog niet wat; laat haar dan fpreken. Lucas. Dat is 't zelfde, ik geloof het toch niet. K la artje. Van zoo'n goed menfch als onze Meefter is! Lucas. Een zuiver hart zoo als't zijne! Klaartje. Die nooit aan iemand kwaad gedaan heeft. Lucas. Die niet meer gal heeft als een duif! --- le Rond. Maar, kindertjes, waar zal die fraaie lofrede op uit komen? K artje. Wel, mijn Heer, baldadige lieden hebben kwaad van je gefproken. E 4 LE  r- ClIRISTOFFEL le RoND* le Rond. Kwaad gefproken! van mij ? ^ L u c a s. Ach! dat is verfoeilijk. Klaartje» Het fchreenvvt om wraak. Lucas. Ach! dat brengt mij in een gramfchap waar zijn zij? in een woede kom,mijn Heer,maak je wel toornig! le R o nd. Zou ik me toornig maken! en tegen wien? tegen mij zei ven dan ? kwaad van iemand te fpreken ,is een wezenlijk kwaad te zeggen: en indien ik dan reden gegeven heb het van mij te zeggen, dan ben ik 't die ongelijk heb. L ucas> Ach! zoo zoo, dan is het wat anders! 't is uw fchuld; wel nu.' wordt dan toornigopje zeiven; je moet je toch toornig maken. Klaartje. Vergeef mij, mijn Heer; 't is dat ik niet al te wel de wijze van uitdrukken ken. Het is lalleren dat ik heb willen zeggen. Lucas. Wel, de drommel! zie dat begint nog ernfHger te worden. .... Wat wil dat zeggen, mijn Heer, lasteren ?  Blijspel in een Bedrijf. 73 le Rond. Dit is de menfchen te befchuldigen van een kwaad dat zij niet gedaan hebben. Lucas. Wel.' foei dan, dat is niet om te vergeven, dat is fchelmachtig.' Ik wilt wel dat je u toch eens toornig moeltmaken! ei, ei, mijn Heer, hier moet gramfchap zijn, Vloek als een ketter, grijp naar den (tok, naar den degen ga vegten ga dan Verdord I wij zullen met ons driën een leven van den duivel maken. le Rond. Waarom dat? Lucas. Om dat men je gelafterd heeft. le Rond. Wel nu! wat kan me dat fchelen i Klaatïtje. Maar, mijn Heer, men zegt gemeenlijk dat hes de eer benadeelt. Lucas. Ja, het kwaad dat men van je gezeid zal je nade» lig wezen. le Rond. En waarom? men heeft het van zoo veel anderen ge? egt; en op wie zoo veel te zeggen viel! heeft die wel enigen invloed op hun fortuin gehad? men is tegenwoordig zoo onverfchillig omtrent de perfonelijike hoedanigheden. E 5 Lu»  74 Christoffel le Rond. Lucas. Ochl och! le Rond. Ja wel te weten, Men zegt, die is ligt geraakt, opvliegend, kwaadaartig; wel nu.' wordt hij daarom veragt? integendeel, men doet hem beleefdheden , om dat men hem vreelt. Een ander is rijk en wraatig; men komt hem zien ,om dat hij geld heeft. Deze is een lichtmis, losbandig, een vrijgeeft; men gaat gemeenzaam met hem om, door gewoonte. Men ziet den trotfen, om den zwier, den wel!uftigen,uit fmaak; men geeft aan den groten alles toe, uit laagheid ; men verdrukt den kleinen, uit trotsheid , en men voegt zig dikwils bij de ligtzinnigen, uit overeenkomt! van caracler, Lucas. Dat zijn mooïe portrait en die je ons daar maakt! maar hoe 't ook is; verdord, een braaf man moet het altoos zoeken bij den geen die hem gelafterd heeft. Klaartje. Ja wel zeker! Zie ik ben maar een Vrouw; maar zoo iemand in zijn harffens kreeg om maar iets van me se. zeggen, ik zou hem al me leven haten. le Rond. Neen, Klaartje, geloof mij; dit is kwalijk van je gedagt! dit kwaad dat men van mij gezegt heefr, is niets meer dan een ingebeeld kwaad; maar mij te belaften met het gewigt van weerwraak te moeten nemen , wel dit zou een wezenlijk kwaad zijn. Lu-  Blijspel in een Bedrijp. 75 Lucas, (tegen Klaartje ) Kom! je moet van de huwelijksgift afzien. Klaartje. Keen ! neen! ik heb order nog verder te gaan. Lucas. Wel nu dan! houdt aan; maar fta vaft. Klaartje. Het is wel jammer, mijn waarde meeder, dat je met zulke fraaie gevoelens het flachtoffer zijt. le Rond. In't geheel niet. Je ziet wel dat me dat niet droeviger maakt. Ik heb zoo veel lult als ooit tot lachen, en om op je bruiloft te danfen. Lucas. Wel, weergaas! ik voorzie het een of ander ongeluk. Klaartje. Verbeeldje eens, mijn waarde meefter, dat die fchurken zoo veel zotheden tegen je famen geraapt hebben, dat men order gegeven heeft om je in de gevangenis te zetten, en ik heb er de lucht van gekregen dat men je zal gaan vatten. Lucas. In de gevangenis! ach liefden help! laten wij ons redden, mijn'Heer, laten wij voordgaan. le Rond. Waarom dat ? Lucas. Wel hoe drommels! wilje hebben dat men je inde gevangenis brengt ? l-E  76 Christoffel le Rond. le Rond. Het is onmogelijk, en al was't zoo? Klaartje. Het is zeker; gij moet wel kwaad wezen. l e Rond. In tegendeel, terwijl ik onfehuldig ben moet ik zeggen, wat kan het me fchelen. Lucas. Benje dan niet dol van gramfchap? le Rond. In genen dele. Lucas. Och! waaragtig, je bent ongeneeslijk. le Rond. Maar waar wil je hebben dat ik me kwaad over maak ? waarom moet ik mij redden ? Ik gevoel mij nergens aan fchuldig; ik ben geruft. Vroeg of laat zal mijn onfchuld aan den dag komen; ik zal erweer uitgaan met eer, en ik zal mij vermaken de kwaadaartigheid verijdelt te hebben. Lucas, (ter zijde) Zoo veel gaten zoo veel fpijkers - - - - warentig Klaartje! je meugt hem kwaad maken zoo je kunt; ik, ,geef het op. K l a a r tj e. Maar, mijn Heer, al was het maar de onaangenaamheid van niet in zijn eigen huis te zijn, en gebrogt te worden men weet niet waar raiffchien heel ver  Blijspel in een BedrIjp. 77 Vei' op het een of ander eiland ---- - bovenin een oud kafteel. L ü c a s. Aan't eindje van de waereld miffchien. Le Rond. Wel nu! Ik haat het reizen niet; in tegendeel, de verandering van lucht kan mij niets dan goed doen. Blijf je lui hier, en fpreek er niemand van. Ik ga mij aankleden, enmijnbeftdoenom er mijn vrouw voorzigtig van te waarfchouwen. Ik ben verzekerd dat haar dit geval wel bijzonder zal voorkomen. (Jjij gaat enige fchreden) Lucas. Ja, zij zal wel lachen, zori 'k meen. l e Rond. ( weer hij hen komende ) Dit doet je zien, kindertjes, dat men alles in het leven af moet wagten, en dat het enigftemiddel, om altoos vergenoegd te zijn, is, van het goede gebruik te maken, als het zig aanbiedt, zonder zig het kwade aan te trekken , wanneer het komt (hijgaat heen.) TWAALFDE TONEEL. Lucas, Klaartjé. Klaartje. Lucas! dat is eerft een man, dat? Lucas. Ja! zoo er ooit een geweeft is! en hij gelijkt mij irt  78 Christoffel le Rond. in niets; als ik in zijn plaats was, zou ik alles aan Hukken geflagen, ik- zou gcfehreeuwt, en gevloekt Lebben, en vóór alles, had ik die onbefchofte tijdingbrengers dood geflagen. Klaartje. Zie! dan ben ik wel gelukkig dat ik niet te doen heb gehad met iemand van jou makelij. DER TIENDE TONEEL. Dezelven, Dumont, de Vader. Dumont. Wel nu! kindertjes, hebben wij 't gewonnen ? Lucas. Ach! mijn lieve men Heer, al je ducaten zijn geen floter waerd. Klaartje. Ja, men Heer! ik heb hem fchoon plagen gehad, getergt, gefchreït, een leven gemaakt; dat was alles te vergeefs. Hij is als een rots. Lucas. Als een marmer Heen. Klaartje. Hij is onverwrikbaar. Lucas. Hij lacht met alles. Dumont. Hoe! die watervloed; een overgeflroomderivier! L u-  Blijspel in een Bedrijf. 79 Lucas. Hij heeft dat irigeflokc, zoo als ik een glas wijn zou doen. Dumont. Maar de gevangenis. Klaartje. Hij gaat ernaar toe, als ik naar de bruiloft zou gaan. Dumont. Dat is een bijzonder sar ader, Lucas. Ik zeg, dat men er geen zoo meer vindt; maar fchoon het mij niet gelukt is , ben je ons toch de betaling fchuldig; want, verdord! hij heeft mij doen zweten. D u m o n t. ' Laten wij nog niet wanhopen, mijn vrienden. Ik heb twee andere middelen uitgedacht, die wij in 't werk gaan ftellen, en ik durf geloven dat hij 't niet houden zal tegen deze twee laatfte aanvallen. Lucas. Kom, weergaas! mijn Heer weetje wel, en trag: het tot je eer te doen uitvallen; want zie, Klaartje en ik, wij hebben haaft om tot het befluit te komen* is 't niet zoo Klaartje? Dumont. Goed! wij zullen er niet mêe talmen. Lucas voe! je moed genoeg om nog één valfchalarm te maken? Lu-  80 Christoffel Le Rond. Luca s. ó! Zoo lang als't maar met liegen te doen is, zal ik niet agter uit gaan. Dumont. 'T is omtrent zijn vrouw datik hem ongertiltdenk te makeiié Lucas. Hoe! mijn Heer, zijn Vrouw die hij zoo liefheeft 5 dat zal hem al te veel fmart veroorzaken. D u m o n t. . Het is juut daarom; hij zal er zig zoo veel te fchielijker kwaad om maken. Lucas. Kom aan dan ! ik begrijp al iets laat ons maar begaan , als 't zoo is , ga ik hem van dien kant Dumont. Jij, Klaartje, ga metmij; de laatfte proef zal voof jou rekening zijn, en ik zal je te voorfchijn doen komen als het tijd zal wezen. Lucas. Zeer wel; dat is te zeggen dat je haar houdt voor den flag van genade. ( Dumont gaat heen met Klaartje 5 twee knegts brengen een gedekte tafel.) VEER-  Blijspel in een Bedrijf. VEERTIENDE TONEEL. Lucas, (alleen ) Wel duivels ! wat wil dat zeggen ? daar is een ontbijt dat er wel uitziet! ó dat is waarfchijnelijk voor onzen meelïer die nog in de gedachten is van in de gevangenis gebragt te zullen worden, en die zijn maag verflerken wil vóór dat hij heen gaat. Maar daar ftaan twee glazen! zou hij ook met beide handen te gelijk drinken? le Rond. (hij komt binnen , geheel gekleed , met zij u hoed en rotting) Nu ben ik geheel gereed, en heb niets meer te doen als een ogenblik met mijn vrouw te Ipreken Ach ! Lucas; ga eens even zeggen aan Mevrouw le Rond dat zij mij de vriendfchap doet van hier te komen. Lucas. Ik ga, mijn Heer, (terwijl hij heen gaat) maar verdord! zie daar juift een gelegenheid om onzen handel met mijn Heer Dumont te beginnen (hij toomt te mg) ach! mijn Heer, ik zou Mevrouw le Rond wel gaan halen; maar je moet je wanneer haatten als je doet; ik heb haar zien uitgaan ? le Rond. Hoe.' is zij uit gegaan. Lucas. Ja mijn Heer, zij gong zoo op't ogenblik heen--IV. Deel. F en'  ga Christoffel le Rond. en, zonder nieuwsgierig te zijn, wat wou je nog met haar doen? le Rond. Ik wou het vermaak hebben van met haar te ontbijten vóór dat ik vertrek. . Lucas. Met haar ontbijten.' ach.' wat doet er dat toe? Kom zij heeft er mhTchien betere om mêe te ontbij. ten. le Rond. Hoe.' betere.' Lucas. Wel ja.' fijner, Iekkerer. Somtijds is een vrouw wat flokachtig. Zeker ja.' zij vergenoegt zig niet altoos met de gewone fpijs van 't huishouden. le Rond. Ook goed.' ik ga evenwel op haar gezondheid drinken. Lucas, (mienen makende en de fcbouders optrekkende.) Die arme lieve Man! welk en jammer. le Rond. Kom, Lucas, ik breng het je. Lucas, (op dezelve wijs.) Dankje zeer, mijn Heer, en wel mag het jou bekomen.' we]ke verraderij evenwell Hij verdient dat niet. le  Blijspel in een Bedrijf. 83 le Rond. Wat wilje toch met al die beklagingen zeggen? ik heb je gezegt dat ik goedsmoeds naar de gevangenis gong, waarom doe je dan je beft om me met zulke care gebaarden te bedroeven? Lucas. Wel ja, me gebaarden.' 't is niet om je gevangenis dat ik die maak, dat is maar een wisje wasje dat; 't is, warentig , wel wat anders te zeggen .' maar mondje toe, dat zou je veel verdriet doen ; ik wil ' liever zwijgen en mijn gebaarden inhouden. l e Rond. Ach .'jemaakt mijn nieuwsgierigheid aan den gang, zou er nog wat nieuws gaande zijn? Lucas. Neen.' neen.' kom, 't is niets. Ik ben zoo zot niet van je zoo een wurm in 't hoofd te brengen. Want, verdord! zoo zagtzinnig als je nu bent; zou er, wanneer je dat vernam, maar geen houden mêer aan je zijn, jezoudt niet meer zeggen: wat kan me dat fchelen? Je zoudt het huis in brand fteken. le Rond. Wel drommels.' dat zou eisfelijk wezen. Lucas. En je zoudt daar na alles deur de glazen goïen. lf. Rond. Dat zou aartig om te zien zijn. F s Lu-  84 Cii.ri stoffel le Rond. Lucas. Ja, verdord! dat zou 't zijn; maar ik zal er niet meer van kikken tegen je. le Rond. Hoe, Lucas.' zal je zoo hard zijn tegen me? Lucas. Ja.' ditendats, al wat ik je zeggen kan, is, dat wij mans wel zot zijn, wél bedrogen worden, en het wél waardig zijn. l e Rond. Wel zoo.' je begint lellen in de zedekunde te geven.' wel nu.' ga daar op mijn vrouws plaats zitten, en wij zullen al drinkende praten. Lucas. 0/ Drinken, ik wil wel drinken maar niet op haar gezondheid,'tis op de uwe alleen dat ik drink. Want wat haar aangaat, zie; ik wou dat dit glas wijn haar tot vergif firekte! (bijdrinkt) inet je per* mffle ik moet er nog één infchenken om me mond af te fpoelen. (bij neemt een tzvede glas.) le Rond. Daar, ontzie hem niet. L u c a s. Hooglijk dank, mijn lieer, en altoos op jou gezondheid alleen. le Rond. Dank je zeer. Maar wat heeft mijn Vrouw je dan toch gedaan? het komt mij voordat je welverfloord op haar zijt. L v-  Blijspel in een Bedrijf. &5 Lucas. Zij heeft mij, voor mij zeiven, evenwel niets gedaan: maar ik zou't zelve van u niet willen zeggen. Zie ! mijn Heer, ik ben al te openhartig; ik kan het niet'uithouden. Zeg eens, mijn Heer, je houdt veel van je Vrouw, is nietwaar? le Rond. Zekerlijk. Lucas. En je gelooft dat zij van haar kant ook dol naar jou is? le Rond. Maar! Ik zeg daar omtrent Lucas. Die arme lieve man! een goed echtgenoot zoo als jij! want ik zou er mijn hoofd onder durven verzetten dat je er nooit om gedagthebt om iets dergelijks te doen ach! zij doet daar wel kwalijk aan. le Rond. Maar, weet je wel, Lucas, dat ik je niet begrijp , dat je me om niets onverduldig zoudt maken. Lucas. Wel zoo! voel je dat het zoo bij je wordt? (ter zijde) welaan! de duiker, hij is aan 't waggelen; laat ik het ten einde brengen, (overluid) welnu, mijn Heer, ik zeg je dan zoo (Iraks, wanneer je vrouw hoorde, ik weet niet hoe, dat men je in de gevangenis gong brengen , heeft zij in den zeiven zin, voor mijn eigeoreugezeit, tegen den knegt van een zeker F 3 Heer'  SS Christoffel le Rond. Heer, die ik reeds wel ken, van te komen zoo ras jij vertrokken zoudt zijn; en dat, ftis en zoo - al wat zij daaromtrent er heeft willen uitgooien kortom, dat wanneer jij geen meefter meer in je huis zoudt wezen, dat hij er jouw plaats zou komen innemen. Is dat nu duidelijk en klaar? houdtnu , zoo je wilt, als of ik je niets gezeit had, en laten wij drinken. l e Rond. ( bij zig zeiven ) Wat! zou mijn vrouw, in ftaat wezen Hoe is het mogelijk! Lucas. Hem! je maakt je kwaad, is 't niet? ha! ha! ikwift het weI datop je gezondheid wel nul hoe fta je met je gramfehap ? l e Rond. ., f^rchap! Ik? ik geloofjeniet. ik kan er mij niet overftoren (bij zig zeiven ) alles wel overwogen, is het toch in den rang der mogelijke zaken indien dit waar is wat er in te doen.? Lucas. Hoe, dit en dats! verlioorje u hier niet over? le Rond. Neen. Lu ca s. Maar, dit is niet geloofbaar! wat! wanneer je vrouw ie vviIach verdord! ik zou het zoo niet opnemen als jij. l t  Blijspel in een Bedrijf. $7 le Rond.' Wel au.' wat kan me dat fchelen ? Lucas. Wat duivel.' wat kenje dat fchelen? dit zet je in den rang der anderen; zie eens wat je dat doet. le Rond. Och, wat! het voornemen is de daad zelve niet. Lucas. Warentig, 't fcheelt niet veel. le Rond. Neen.' ik maak nog ftaat op de deugd van mijn Vrouw. Daarenboven, ik weet wat mij te doen ftaat. Maar wat jou aangaat, Lucas, dewijl het uit vriendfchap is dat je me gewaarfchouwt hebt van't geen je dagt te weten, wil ik je daar voor belonen. Daar, drink eens om je klaar te maken. Klaartje. ö i het goede dat je me doen wilt zal ik wel aannemen , zonder me daar toe te verfterken. Maar al evenwel, het vermaak om met een zoo goeden meester te klinken, maakt dat ik vergun je't me (zij klinken.) Lucas. Hoor, Lucas. In ieder gewoon huisgezin , ten opzigte van een los en onbefuift getrouwd man, zou het toevertrouwde geheim dat je me daar zegt, waardig zijn ten minften honderd ftokflagen. F 4 Lu,  88 Christoffel le Rond. Lucas. Qte rug fcbuivende en zijn glas weer op de tafel zettende ~) Je bent wel beleefd.' maar ik omfla je voor minder prijs. le Rond. Maar ik, die mij nooit kwaad maak Lucas. ó.' de bezadigdheid is een fchone zaak.' l e Rond. Ja! Ik doe mijn beft om die zoo veel mogelijk te bewaren drink dan. Lucas. Vergeef mij, neem niet kwalijk; ik heb op dit ogenblik geen dorft. le Rond. Op je gemak, mijn kind, en op je gezondheid. ( hij drinkt.) Lucas. Je bent wel goed (terzijde) men heeft wel rede om te zeggen : dat demoêrop den grond van't vat ligt. le Rond. (van tafel opfiaande) Waar bij waren wij gebleven ? Lucas, l Warentig, mijn Heer, ik ben 't vergeten. l e Rond, ( zijn rotting nemende ) Ha! ik weet het; wij waren bij deftokllagenvoor het gedaan vertrouwen. Lucas. Neen! neen! dat was reeds voorbij; wij hadden 't> dat je u nooit kwaad maakte. Lu-  Blijspel in een Bedrijf. 89 Lucas. Hé! ja dat is waar, ik zei dan dat ik de zaak ten goede opnam, en dat ik je er voor belonen wilde; weet je op wat wijs ? Lucas. ö! Ik zei, mijn Heer, dat mij dogt het daar bij te kunnen laten. Ik geef je dat advies gratis. le Rond. Neen! zpo niet,mijn Vriend, 'tis van te veel gewigt. Ik wil zelfs dat jij er het voordeel van hebt. Lucas. ' Heden neen! voor fint feiten; (.ter zijde) daar heb je 't dat ik vreesde. le Rond, Je hebt me doen zien', hoe. veel men waagt met zijn hart door een Vrouw te laten innemen. Bij mij ligt het er toe, er is geen herdoen aan; maar bij u, is't nog tijd zig voor het gevaar te wagten. Je bemint Klaartje, en als of je blind waart wou je ze gaan trouwen. - - - - Ik open je thans dé ogen, en verbied je dat huwelijk te doen. Lucas. Ach! verdord ! dat ziet er nu fchoon uit. Ikverwagte dat eind niet (overweging) maar gij maaktu dan kwaad? le Rond. Ik maak mij niet kwaad. Het is uit vriendfchap voor u. Lucas, (ter zijde) Daar ben ik gevangen als een zot: Ik wou dat die F 5 be-  00 ClIR istoff el le Rond. bedriegerij en weddingfchap van mijn Heer Dumont voor den drommel waren. VIJFTIENDE TONEEL. Dezelven, Klaartje. Klaartje. Mijn Heer, daar is een brief,dien men voor je gebragt heeft. le Rond. Geef hier; en blijf! Ik moet je (preken van wien komt hij ? Klaartje. Het is een knegt van den Heer tFHericourt die hem komt brengen. • Lucas, (tegen Klaartje) Dat neemt een kwade keer. Klaartje. Hoe dat, wordt hij niet gramftorig? Lucas. Ik vrees dat hij nu een dromer zal worden. le Rond. (lezende) „ Mijn Vriend! deze dient om je te verwittigen „ dat uwe overmaat van goedheid je in't geval brengt „ van dikwils bedrogen te worden; de onwaardige „ denkwijs van hem die er op dit tijdflïp een mis„ bruik van maakt, is al te fterk om u niet, e'éns voor„ al, de ogen te doen openen. Ik zend u hier ne„ vens een brief dien ik zoo even van Dumont, uw „ ou~  Blijspel in een Bedrijf. 91 „ ouden vriend, kom te ontvangen , door denzel„ ven te lezen zult gij hem kennen, en in't vervolg „ uwe vriendfchap en vertrouwen beter leren plaat,, fen. " Zie daar een voorrede die me niets goeds voorfpelt. Laat ik den brief van Dumont inzien ; in de daad dit is zijn eige fchrift: aan mijn Heer, mijn Heer a*Herkeurt laat ik lezen. „ Mijn waarde Vriend! niets verhindert nu meer „ het huwelijk van mijn zoon met uwe dogter, het „ plan,'t geen ik gehad heb voor dat van mijn Heer „ leRond,isgemift. Het is een man van (legt gedrag, „ en die misdadige ontwerpen tegen den Staat had." K laart je. Ach! welk een afgrijslijkheid! Lucas. Welke een fnoodheid! l e Rond. ( voordgaande met lezen ) „ Ik zelve heb hem aangeklaagt, en men zal hem „ armftonds vatten om hem in de gevangenis te bren» gen. " Kla artj e. Ach! dat is verraderlijk ! Lucas. Wel! aan wien kan men zignu meer vertrouwen! le Rond. (voordlezende') „ En wat aangaat de 30,000 guldens die hij bij een „ bankier had, heb ik de voorzorg gehad dienaar „ mij te nemen, en ik zal die houden als betaling van „ een veronderitelde weddingfchap onder ons. " bij  92 Christoffel le Rond. (bij werpt den brief op de tafel) Dit is te fterk-, Ik kan er niet mêer van lezen. Kan men op zoo een {node wijs bedrogen worden ! och ! dit laatfle onheil kan ik niet wederftaan (bij gaat in een Leuningftoel zitten, die bij de tafel ftaat. ) Klaartje. ( zsgtjes tegen Lucas) Ach.' Lucas! dat doet mij moeite; ik kan niet uitftaau hem zoo te zien lijden. Lucas. Ach! pas toch op; kijk! het begint er nou wel uit te zien; laten wij onzen kans toch niet miflen. l e Rond. Ik heb met een koelen moed het verlies van mijn goed vernomen en ook mijn gevangenneeming de vrees zelve voor de ongetrouwheid van mijn vrouw heeft mijne bedaardheid niet kunnen doen wankelen; maar de verraderij van een vriend is mij al te gevoelig. Mijn hart is er door verfcheurt. Klaartje. Kom, mijn waarde meefter! er valt niet te overwegen ; je moet je van dien man wreken. Lucas. Ja, verdord! je bent te goedaartig, ontlaft je van je gal; kom, voor den drommel, ik zal je helpen, ik; hij is een ffchurk! Klaartje. Een fchobbejak! Lucas. Een ongelukkige! doe dan als ik, je kunt niet te veel  Blijspel in een Bedrijf. 03 veel zeggen of doen tegen hem. (Klaartjeherhaalt beurtelings met Lucas die zotheden,) le Rond. Neen!kindertjes, neen! de vervoering deugt nergens toe. Ik acht mij in mijn ongeluk nog zeer gelukkig van bijtijds voorgekomen te zijn. Een vriend, dien ik twintig jaren gekent heb, heeft mij beftolen, heeft mij gelaftert; ik zou het niet kunnen geloven zonder dezen brief, en zijn fchri ft dat ik ken. Ik laat hem mijn goed houden, om dat hij het waarfchijnlijk van noden heeft. Ik vergeef hem het kwaad dat hij van mij gezegt heeft, om dat ik mij van hem niet zou kunnen wreken dan door zelve hem kwaad te doen, en dat wil ik niet maar ik moet het ook niet aan mijn dogter doen, en dit zou ik haar doen indien ik haar aan den zoon van een oneerlijk menfeh uittrouwde : ( hij ftaat op in gramfchap ) dat blijft gezegt; en ik haal mijn woord in; zijn zoon zal nooit mijn dogter trouwen. ZESTIENDE en LAATSTE TONEEL. Dezelven, Mevr. le Rond, Dumont, Vader, en Zoon. Dumont, de Vader, (met de grootfte drift.') Hij zal haar trouwen, mijn Vriend ! en gij zijt het, die de verzekering van hun geluk komt uit te fpreken. le Rond. (hem te rug /lotende) Wat is het, mijn Heer? watwilje zeggen? Du-  94 Christoffel le Rond. D um o mt. de Vader. Moor alles, mijn waarde vriend! en vergeef ons een lift die Mevrouw ons gedwongen heeft in't werk te ftellen, om u uit je humeur te doen komen. le Rond. Hoe dat zoo, Mevrouw ? Mevr. le Rond. Ja mijn waarde man, de grote drift om de Meren Dumont van de verbintenis met onze dogter te doen afzien, en haar aan het Petekind van den Heer van het dorp uit te trouwen,heeftmij aan hem een weddingfchap doen voorflaan , waar van je hier de voorwaarden ziet. - - - - Q zijgeeft hem bet papier) Zij hebben gewonnen; ik beken mijn verlies , en het ftaat aan onze dogter om mijn weddingfchap te betalen. le Rond. Hoe! deze brief. Dumont, de Zoon. ^ Die is verzonne, mijn Heer; 't is mijn Heer d'Hericourt die hem met mijn Vader heeft opgeftelt, daar zij te wel de gevoeligheid van uw hart kenden , om te geloven dat het aan dezen proef niet zou kunnen weerftaan. le Rond. Maar de gevangenis Dumont, de Vader. Die is niet meer waar dan 't overige, laten wij malkaar omhelzen. Je zult met geen andere banden gebonden zijn dan die van de armen uwer vrienden. le  Blijspel in een Bedrijf. 95 le Rond. (hen omhelzende') Ach! mijn Vrienden , welk een zoet ogenblik voor een gevoelige ziel! laten wij gaan om de jonge lui te verenigen, en dat de vermaken ons de ingebeelde ongelukken doen vergeten. Klaartje. Wel nu, mijn Heer, vergeef je het ons nu? le Rond. Ach! ik bedankje er zelfs voor. Lucas. Is er geen verbod voor ons huwelijk meer? le Rond. Integendeel, ik raad het je fterk aan, en neem alle zorging op mij. Dumont, de Vader En ik vergeet mijne beloften niet. Lucas. Ik ook niet, mijn Heer! Mevr. le Rond. Nu was het eigenlijk mijn beurt je te bekijven, mijn Heer le Rond. Je hebt zoo even de tijding van mijne ongetrouwheid vrij geruit aangehoort. le Rond. Och! Vrouwtje, ik heb ze niet gelooft; uwgoed gedrag ftelde mij te vreden. Mevr. le Rond. Ja; maar een zeker woord van wat kan me dat fchelen, tgeeu je ontfnapt is, bewijfl; ten minften dat je in twijfel waart! le  Có Christoffel le Rokd. l F. R o n d. Neen! dat was het befluit van mijne overdenkingen. Ik zeide: het is waar, of het is niet waar; indien het niet waar is, wat kan mij die tijding fcne. len .? ik wil er niet mêer over denken. Mevr. le Rond. Maar indien het waar waar is .? le Rond. ó! In dat geval, zei ik; het is de vriendfehap, het is't hart van een brave Vrouw, welke een goed man eigenlijk moet zoeken; indien ik het ongeluk heb van die te verliezen , wat kan mij dan het overige fchelen? zij onté'ert zig; dit is zoo veel te erger voor haar; maar wat mij aangaat, wat kan mij dat fchelen. Luca s. Hoor je wel Klaartje? zie! zóó zal ik ook zeggen. Mevr. le Rond. Dit is een grote maat van goedheid en van redeneering; maar het vooroordeel? - - le Rond. ö! Vrouwtje lief, het vooroordeel! het vooroor, deel! --- Ik , voor mij, heb tot een grondregel, datde goedheid en de reden nooit kwalijk geplaatft zijn, en dat men door zijn pligten wel te betragten een goed man kan wezen, zonder juift in het geval te zijn, zoo als het gemene fpieekwoord zegt: dat een goed man een zot is. EINDE,  ANAXI MANDER, O F HET OFFER A A N DE BEVALLIGHEDEN. TONEELSPEL IN EEN BEDRIJF. Naar 't Franfche van den Heer Jndrieux.  PERSONEN. ANAXI MANDER. PHROSINE. A S P A SIA, Zufter van Phrofine. MELIDORE. * Ene PRIESTERES der BEVALLIGHEDEN. Twee andere PRIESTERESSEN. Het Toneel is te Athene. * Men zie in de Voorreden, hoe dit Toneelfpel allee» inet twee Vrouwen te vertonen.  ANAXIM ANDER, OF HET OFFER aan be BEVALLIG H E D E N. TONÈELSPEL IN EEN BEDRIJF. (liet Toneel verbeeldt een laan bomen , welke tot toe* gang verflrekt aan den Tempel der Bevalligheden, die men aan het einde gewaar wordt; aan de ene zijde van het Toneel is de woning van Anaxlviander,) EERSTE TONEEL. Anaximander, ( alleen, zittende met enige pa* pieren in de hand,) Dat kind maakt mij liet hoofd op hol, ik zie niets dan haar, ik denk niet anders dan om haar, ik verga door een vuur dat ik te vergeefch zoektefmo- ren. Anaximander! gij bemint! weet gij dan nog niet dat de flrenge deugd, een deugdzaam hart, een edele, een opregte ziel, weinig vermogen op de vrouwen hebben; zij laten zig alleen door kleinigheden beheerfchen. Iedeleen wispelturige jongelingen, G a zij  i 33 Anaximander. zij dieu op een aartige wijze weten te onderhouden, fchoonnogzoo buitenfpoorig, onbefcheiden of onbezonnen; fchonen! dit zijn uwegunftelingen' Bij u fpeelt een eerlijk man, een wijsgeer,dikwilseenfiegte rol; Zou ik mijne liefde bekennen! Laat ik liever dienongelukkigen hanltogt verbergen! en kan het zijn Maar ik zieAspafia,bij haarkomft vermeerdert mijne uitzinnigheid, en ik kan mij van haar niet verwijderen - - .- wreed meisje wat doet gij mij niet lijden. TWEEDE TONEEL. Anaximander, Aspasia. Anaximander. (opeenno-.fentoon> Wat zoekt gij ? Aspasia. Ik kwam u zeggen Anaximander. Wat? fpreek dan. Aspasia. Neen! neen! ik ga heen, als gij begint te kbven. Ana x imander. Ik kijf niet! maar gij had hiernietbehoeven te komen; gij weet, dat wanneer ik in mijne befpiegelingen ben, ik niet gaarn zie dat men mij koomt iloren, thans overwoog ik een zeer gewigtig onderwerp daar mijn geluk  Toneelspel in een Bedrijf, ioi geluk en mijn ruft van afhangt, en gijontruft mij in dit ogenblik. Aspasia. Mijn waarde voogd, het fpijt mij zeer datikuheb mishaagt, maar uwe goedheid zal mij ligt vergeven. Anaximander. -Vertrouw niet te veel op mijn goedheid, ik bid u zijt opregt, ik haat vleierij. Aspasia. Ik u vleien ? Gij , mijn waarde voogd. Gij de fteun van mijne zwakke kindsheid, zoudt gij aan mijne dankbaarheid twijfelen? ö hoe weinig ben ik in ftaat u die uit te drukken! u te dienen, u te beminnen, ute eerbiedigen, dit is mijn wenfchjdit is het geen ik betragt. Ik heb mij dit reeds in een zagte gewoonte verandert; federt vijfjaren leef ik fteeds gelukkig, aan u alleen ben ik dit verfchuldigt. Anaximander. (terzijde) Hoe zal ik langer aan die verleidende ftem tegenftandbieden, waarmêe zal ik mij tegen die bevalligheden verdedigen ? moet ik mij zoo zeer vernederd zien! (tegen Aspafia) Mejuffrouw! verwijder u, ik kan u thans niet langer horen, gij neemt een zoo zagte ftem aan, en uwe ogen geven zulk ene tederheid, zulk ene gevoeligheid te kennen ! uw bijzijn ontruftmij, ja gij ftoort het geluk van mijn leven. Hoe! gij verlaat mij? Aspasia. Ik gehoorzaam. G 3 Ana-  102 Anaximander. Anaximander. Aspafia! waarom gaat gij van mij? koom te rug, blijf. Aspasia. (op een droevigen toon) En dat om mij op nieuws te bekijven. . Anaximander. Hoe gij fchreit! (ter zijde) haar fmert geeft haar nieuwe bekoorlijkheden, (overluid) Ben ik het die u tranen doet ftorten? koom hier ik wil u trooflen , koom hier om mij te zien, en met mij tefpreken , ik ben niet onverzettelijk, ik lijk ftreng en ik ben al te gevoelig, ik wil alle uwe geheimen kennen, wie neemt meer uwe belangen ter harte dan ik? Gij weutniethoe waard gij mij zijt? Aspasia. Ja ik zie het; gij bemint mij als een vader, en langen tijd hebt gij de plaats van den mijnen bekleedt, dien de dood mij ontrukt heeft. Gij waart zijn opregte vriend, hij ftierfarm.enlietmij metmijne zufler in de ellende; wij bleven zonder hulp maar gij kwaamt ons bijftand bieden. Nooit zal ik den uitterilen wil van mijn vader, die u beiden zoo veel eer aandoet, vergeten ;hij kende u grondig. Altijd zal ik mij die gedenkwaardige woorden herinneren. „ Ik heb in armoede ge„ leeft, en ik Iaat niets na. In plaats van rijkdom heb „ ik een opregt vriend. Om hem naar behoren te ver„ geldenzoo beveel ik hem thans de edele zorg om „ mijne dogter op te voeden, om de zelve wel uit te „ huwehjken, en om die uit zijn goed een huwelijks » gift te fchenken. Dit zijn dc erfgifcen die mijn a, hart  Toneelspel in een Bedrijf. 103 hart hem fchenkt. " Tot nog toe hebt gij ons bezorgt- zelfs boven het geen mijn Vader heeft kunnen verwagten. Mijne zufter en ik danken het uwe goedheid alleen dat wij nooit het gebrek gekent hebben. Athene bewondert en zegent een zoo zeldfame en ftandvaftige vriendfchap, en het toekomend nageflagtzalzig (leeds een zulke edele daad herinneren. Anaximander. Lief Meisje, beminnenswaardig fchepfeltje! ó bewaart toch boven al deze edele en zuivere ziel; ik moet het bekennen , gaarn hoor ik mij door uwen mond prijzen, welke bevalligheden, welke ene welfprekenheid hebt gij! Geef mij uwe vriendfchap en ik ben beloond. Ja ik durf u een wet voorfchrijven van mij van mij alleen te beminnen (zeer teder) vergeef mij, bekoorlijke Aspafia het verdriet dat gij in uw leven zoudt hebben, vergeef helaas! mijne dwaze oplopenheidC»' neemt haar bij de hand) verdient eer dat gij daarmedeleiden mee hebt dan dat gij die laakt. Kont gij in het binnenfte van mijne ziel ]ezen (hij is op hetpunt de hand van Aspafia te zoenen, doch laat die vervolgens opeen norfe wijze los) (terzijde) Wat ging ik doen! Heerfch- zugtige hartftogt, zwakke reden (tegen Aspafia) Luiftermijn kind! haaft wil ik mijn werk voltoïen ik wil u uittrouwen-, ikdenk aan het huwelijk van uwe zulter. —• ■ G 4 As'  rc>4 Anaximander. Aspasia. Ja! in de daad; denk daarom; zoo gij wiff hoe haar vriend, haar Melidor, klaagt en zugt! en mijn zufter, die voorgeeft altijd vrolijk te willen zijn , gevoelt fomtijds een inwendig hartzeer; ik heb haarverraft met tranen in haar ogen; zij beiden doen u door mij verzoeken om haar hartzeer te eindigen; ik kwam nuit hunnen naam fmeken Anaximander. Mijn waarde kinderen ! wat kan ik u weigeren ? Zoo zij willen zal ik hen, zelfs van dezen dag, te ramen verenigen. Aspasia. Zij zullen daar over ter uitterlten vergenoegd wezen. Ana xima nder. Binnen kort moet ik om u ook deuken. Aspasia. Om mij ? Anaximander. Buiten twijffel, gij moet ook een man hebben; hier voor heb ik een man van mijn jaren beftemt, dien ik ken, en dien ik om zijn kunde hoogacht, een wijsgeer, een Philofoph Aspasia. ö Hemel! gij doetmij fchrikken; hoe! mijn voogd gij zoudt mij ellendig willen maken! ó! ik bid u kies een ander zoo gij uwe Aspafia een weinig bemint. Laat hetgeen Phiiofooph wezen Ana-  Toneelspel in een Bedrijf. 105 Anaximander. En waarom dat? zoo hij ubeminde? 200 hij was gelijk ik. Aspasia. Ik zie wel, hij zoumijne achting verdienen; maar- - Anaximander. o Voleindt. Aspasia. Ik zou hem beminnenswaardig willen hebben. Anaximander. (terzijde ) Zij doet mij de dood aan , zonder het te weten. Aspasia. Het geen ik zeg fchijnt u te ontroeren! gij wordt bleek! waar over zijt gij zoo aangedaan? Anaximander. ( opftuivende ) Rampfalig voorwerp! dat de hemel in zijn toorn, enkel tot mijn onheil, zijn beflaan heeft doen ontvangen. Ik wil u ontvlngten, ik zal u voor altoos verlaten ,• uw eenvouwig voorkomen verbergt een trouwloos hart-, dit onnozel aanfchijn belooft ons deugd en opregtheid, maar dit al bezit gij niet in uw hart; neem een. zot, een veragtelijk fchepfel , die, zig onder een aangenaam voorkomen verbergende , ontrouw onnozel en naarieverig zal wezen, dan zult gij een echtgenoot hebben, die uwer waardig is. Aspasia. Mijn waarde voogd 1 Maar hij gaat reeds heen, hij verlaat mij. G5 DER.  io6 Anaximander. DERDE TONEEL. Aspasia. (alken') Wat heb ik dan gedaan? wat heb ik gezegtdathem vergrarat? ö ik kan zijn fmartnietdulden; federt enigen tijd peinft hij, en is droefgeeftig: wanneer hij met mij fpreekt zoo maakt hij zig moeilijk en bezadigd zig zelve weer; ik alleen geef hem misnoegen. Ik maak hem moeïefjk waarfchijnelijkheb ik gebreken die ik niet ken ! maar welk meisje is op mijn jaren volmaakt? met de» tijd zal ik verftahdiger worden; ik zal hem dan met alle kragt zoeken vergenoegen te geven ên tragten te verdienen dat hij mij geheel en al beminne. VIERDE TONEEL Aspasia, Phrosine. (zij koomt lachende binnen) Aspasia. Ik hoor mijn zufler altijd te vrede en vergenoegd! altijd lachende, welk ene gelukkige natuur ! 1' hr o sin e. ó.' Zoo ik lach, is hetniet zonderreden: ik wilu ten eerden mijn geheim toevertrouwen. Aspasia. Maar hoor eerft een nieuws daar je zeker we! over zult voldaan wezen. P h r o-  Toneelspel in een Bedrijf. 107 Phrosine. En wat is dat? Aspasia. Heden zal men je uittrouwen. Phrosine. Goed! des te beter; en Melidorza! daar zeer over verblijd zijn; wat is mijn waarde Melidor een goed kind! ik bemin hem! en ik weet dat hij mij aanbidt; ik ga die verbintenis met veel genoegen aan , mijn geluk is om het zijne te bevorderen. Maar ik vergeet mij, en ik fpreek je zonder ophouden van mijn minnaar. Aspas ia. In dat onderwerp Hel ik veel belang. P ii ros i ne. Dat geloof ik wel; maar wij moeten ook eens over den uwen fpreken. Aspasia. Ik dank de Goden dat ik er geen heb. Phrosine. Jehebf er geen? wat zoekt gij ons wijs te maken! je zijt wat al te fchielijk met dit te ontkennen, maar het is te vergeefs; ik weet zeker zufter! dat je hebt een onderdanigen (laaf, een teder minnaar, wiens hart door een omzigtig maar fterk vuur verteert wordt. Aspasia. Wie is dat? noem zijn naam. Phrosine. Kent gij hem ? As-  108 Ana x i m a n d e r. Aspasia. In het geheel niet. Phrosine. ó! ja wel. Aspasia. Neen! zeker niet. Phrosine. Wel dan is het. Aspasia. Wie? ó je laat mij al te lang wagten. Phrosine. Nog een ogenblik. Het is Aspasia. Spreek dan. Phrosine. Anaximander. Aspasia. Onze voogd.? Phrosine. Ja ! je hebt hem weten te bekoren. Aspasia. Hem? denkt gij dan dat een wijsgeer aan de liefde onderhevig is ? hij heeft waarlijk gehele andere bezigheden ( Phrosine. Als men bemint heeft men er geen andere. Aspasia. Maar. zoo even heeft hij mij nog bekeven. Als hij mij ziet fchijnt hij te onvieden. Ik ben waarlij k niet zeer  Toneelspel in ëen Bedrijf. ioo zeer ftérk gezet op de liefde van een Wijsgeer! ik begeer ze niet. Dit heb ik hem zelve gezegt. Wat zou men zeggen zoo ik naar zijne liefde gingluifteren? men zou mij (leeds uitlachen ! denk niet dat ik ooit hier toe zal overgaan. Phrosine. Je zijt dan over dezen minnaar niet zeer te vrede? Ik ftem jé toe dat hij niet zeer wellevend is; maar dit uitgezonderd is hij een volmaakt menfeh. Aspasia. Laat dit daar bij beruften : Je zoekt u alleen ten Wiijnen koften te vermaken, maar je hebt fchoon praten, ikgeloofnietdatmijn voogd verliefd is, de wijsgeerte vermeeftert hem geheel. Phrosine. Je gelooft het niet? je beledigt mij door aan iets te twijlfelen, dat ik je verzeker: om je te ftraffen ga ik het je aller duidelijkft bewijzen, of wel ik zal Aspasia. Bewijs het maar; en dan ben ik vcldaafl. Phrosine. Je wilt het dan zoo. Aspasia. Ja! daar verlang ik naar. Phrosine. Op mijn woord, ik zal je hier in voldoen: want daar zie ik onzen voogd aankomen: het fchijnt of het noodlot hem hier gezonden heeft. Ik wil hem hier zonder kunftgrepen zijn (mart duidelijk doen belijden ,  ïio Anaximander. den, maar daar daar is hij: verfchuil je fchielijk en fpteek geen woord; voor het overige zal ik zorgen. (Aspafia verbergt zig; Pb rofine gaat egt er op het Toneel zoo dat Anaximander op het zelve koomt zonder haar te zien.) V IJ F D E TONEEL. Anaximander , Phrosine , Aspasia. (zerfcbole) Anaximander. (zig verbeeldende alleen te zijn.) Het is dan gedaan! dat ongelukkige vergift heeft mijne geheele reden overmeeftert, te vergeefs zoek ik deze belachelijke liefde te weerftreven, zijn vernielend vuur vloeit reeds door mijne aderen, het doordringt mij; het verflindt mijn boezem,en tevergeefs zoek ik mij van mijne kluifiers te ontdoen. Phrosine. (terzijde) In zijne fmart kijft hij, hij fpreekt zig zeiven aan; je hebt het wech mijn Heer, de Wijsgeer! wij zullen je aan den praat helpen; nooit kon een minnaar zig zeiven verbergen, en het vuur dat hem verteert in zig houden. Anaximander. ( altijd gelovende dat bij alleen is,) Liefkind! uw nog onbedreve hart, nog in ruft, en zuiver als een fchone dag, wierdt nooit door de liefde gefoltert ! Gelukkig ! duizendmaal ! de fterveHng, gefchapen om te behagen, die, daar hij u een on-  Toneelspel in een Bedrijf. iii onwillige ontroering veroorzaakt, en in uwe ziel den eerften wenfch verwekt, het voorwerp van uwe eerfte zugten wezen zal! Phrosine (ter zijde ) Dat gaat wel, waarlijk ik zie dat een Wijsgeer fomtijds ook een zoetvloeiende taal kan voeren. Anaximander. (terzijde) Koude ik ó Hemel.' alles is verloren: ik zie Phrofine zou zij mij gehoon hebben, laat ik mijn kommer en hartzeer verbergen! laat ik mij bedaren, (tegen Pb rofine) zijt gij daar Juf- frouw , mogelijk waart gij daar om naar mij te luisteren ? P hro s ine. Die naar uhoort, zal zeker voordeel doen: alle uwe gefprekken, door de reden geleid, komen uit een hart dat geene zwakheden kent. Een zedenmeester ziet in zijne befpiegelingen het nietige der dwaze hartftogten •, hij vliedt den hoogmoed, den agterdogt, detwiften, maar voornaamenlyk de liefde, en de aanlokfelen der fchonen ; want in dien ftrik laat zig de verftandigfte zelve vangen; wat zegt gij hier van? Anaximander. Ik ftem u hier in toe; ja! de liefde is een verfehrifckelijke ftrik, eenafgrïjfelijke en mogelijk onvermijdbare val; te weinig weet men dien te ontgaan : men verfoeit dien; en men koomt er eindelijk in (heuvelen. Phro«  Ha Anaximander. Piikosine. ó! het is ten minden een beminnelijke dwaasheid; zij is he: zagtlt , en het verfchoonbaarlt; en die het frerklt zigtegenhaar verzet diens hart brandt dikwils inwendig. Ikverttamij hierop; ligt raad ik Anaximander. Wat? van wien Ipreekt gij Phrofine.? die laehende toon Phrosine. Mijn Heer! word niet haaftig: wie zegt u toch dat ik van u fpreek, zoudt gij dan verliefd zijn ? Anaximander. (ter zijde") Die verraderes weet mijn geheim, en zij lacht om mijne zwakheid, (tegen Phrojine) Ik zie het al te klaar, Phrofine! fpaar mij; gij fchertit met mij, zonder dat ik regt wete waarom. Phrosine. Gij weet het niet? mijn waarde voogd! laat het geheim daar; niets ontglipt mij,men kan mij niet bedriegen: voor een minnaar is het, dit zeg ik u in het geheim, allermoeïelijkft om zig te verbergen; meelt altoos verraadt hij zig zeiven. Ene beweging, één woord ontdekt zijne liefde; fomtijds tedere en zielroerende ogen, fommige gefprekken die niet al zeer met de wijsgeerteover een kwamen, leerden mij. Anaximander. Hoe! gij zoudt hebbeii kunnen vermoeden.— Pii r o-  Toneelspel in een Bedrijf. 113 Phrosine. Neen! ditalleeuniet; ik heb het geraden, en tegen uwen wil heb ik uit uwe ogen kunnen lezen dat gij beminde, en dat gij zulks niet durfde zeggen, in één woord, dat de wijsheid en de liefde in uw hart, beurt om beurt, de overhand hadden, eindelijk dat het voorwerp uwer liefde , is An aximander. Zwijg! Phrosine. Mijne zufter Aspafia gij ontflelt? ik ben zeker van de zaak. Anaximander. Phrofine! welaan,nu! gij weet mijn geheim; in 'sHemelsnaam! zoo mijn «taart u ter harte gaat,? fpreek dan nooit over dit geheim, vooral verberg het voor uwe zufter, gij zoudt mijn en haar ongeluk hier door bewerken, het is al te waar dat ik haar bemin, dat ik dit voor mijn zelvenzoek te verbergen. Schrikkelijke bekentenis! Phrosine. ó! Welk een ongeluk! met wat een weerzin bekent gij dit. AN axima nder. Ik! Ik! bemin en zoek te behagen Phrosine. En waarom zou je dat niet doen? dat is een fchone zaak! gij zult haar behagen, ik verzeker het u, maar volg mijn raad; ontdoe u van die verfchrikkelijken IV. Deel. H baard,  174 Anaximander. baard, die u mismaakt; die bruine mantel maakt u tien jarenouder, verander dit alles, zie onze jenge Heertjes, ik zal u een kleed borduren en u de kleur van de mode opgeven j gij, geleerden! denkt dat dit alles kleinigheden zijn, maar die kleinigheden zijn van veel aanbelang! die doen het portuur beter uitkomen; Adonis zelve had een opfchik nodig. Anaximander. Gij geeft mij een heel bijzonderen raad! hoe ik? ik zoude de gekheid van een jongen losbol gaan navolgen, en zijne zotternijen beredeneerd gaan nabootzen? een ieder zoude mij uitlachen en met vinders nawijzen, mijn gemaakte lofTe houding zou mij nog (lijver doen voorkomen en echter, oordeel over mijne zwakheid en over dekragt van ene blinde liefde, indien ik zag, dat, om aan uwe zurter te behagen , ik mijn toon en mijn bumeur moed veranderen, alle de belachelijkheden der modes volgen en mij voor de gehele ftad ten toon ftellen , dan geloof ik zou mijne liefde mij tot zulk een laag befluit kunnen overhalen. Gelukkig, en wel te vreden , zoo zij de waarde van zulk een ofTer kon gevoelen, en zoo haar hart even verliefd alshet-mijne, mij ten minrtenhielp om de gemene verachting tegenftand te bieden. Phrosine. Van nu af aan gedraagt gij u al redelijker, zonder de belachelijkheden der mode te volgen, kan men beminnelijk zijn, mcu kan zijn hof maken, een zekeren  toneelspel in ben" B e d p. ij f. 115' keren aangenomen toon aannemen, en maar, daar ontbreekt u iets. Anaximander. Phrofine! waar wil al dit heen? Phrosine. ' Schoon mijn vcorlïel u belachelijk mogt voorko« men, dunkt mij zou men moeten beginnen Anaximander. Wel nu, v/aar mede ? Phrosine. Met te leren danffen. Anaximande r. Ik! ik! zou ik danffen? Phrosine. Ja! zoo gij behagen wilt is dit een gewigtig en noodzakelijke kunde, wat wilt ge dat men met een minnaar zou doen die niet eens op een behoorljke wijze weet te groeten ? Anaximander. Ik zou al heel bevalb'g danffen! Phrosine. Goed! wat kan dat fchelen, gij zult danffen Wel aan! wij zijn alleen, laat ik je zonder meeromflandigheid een lesje geven; zonder mij te vleïen kan ik voor meefter dienen, proheer het. Anaximander. Dat kan niet wezen; de liefde doet mij, de Hemel zij dank, nog zoo zot niet wezen. . H a Phro-  Anas i mander. Phrosine. ö! daar ben je weer met je zedenkunde ! heeft Hercules voor Omphale niet gefponnen? enfchoondien held door een meisje is overwonnen, wierdt hij niet te min in den rang derhalve Godengeplaatft. Trooft je, voor een meisje te fpinnen doet minder eer dan met haar te danffen. {hem bij de band nemende) Wel aan 1 laat ons beginnen. Anaximander. ( in twijfel ftaande) Hoe, gij zoudt in de daad hopen. Phrosine. Enkel maar cenigepaj/én. Anaximander. Neen! het kan niet zijn. Piiro sine. Een enkele buiging! welnu? Anaximander. Dat heet veel toegevenheid hebben! .Phrosine. Wel nu, dat gaat wel ga enige 'paffen voor uit nog mêer nog groet laSer1Ï0S lager (deze woorden zeggende brengt zij Anaximander tot aan het fcbèrm waar agter Aspafia zig heeft verborgen, terwijl de Wijsgeer groet en gebogen blijft, haalt zij met gewild Aspafia uit haren fchuil-hoek, plaat ft haar voor hem en zegt;) Mejuffrouw! neem deze hulde aan, zij is vleiende, om dat zij van een Wijsgeer komt. A n a-  Toneelspel in een •'Bedrijf. ii? Anaximander. Wat zie ik! ó Hemel! welk een gruwelijke trek! gij had hier infamen gefpamien .ondankbare,trouwloze kinderen! gaat, bid ik u uit mijn gezigt, na een zoo flegt beftaan,wil ik u niet meer zien noch 1'preken. ( Aspafia gaat fchielijk heen , Phrofine verwijdert zig een weinig. Anaximander. Hoe! mij zoo behandelen, die haar beminde,en die mij moeiten beminnen. ZESDE TONEEL. Anaximander, Mslidor, Phrosine, (een weinig in het verfchiet.) Me li dor. (tegen Anaximander) Hoe! zijt gij daar? ik zogt u, wanneer zult gij aan mijne wenfchen en aan mijn groot verlangen willen voldoen ? door uwe goedheid is mij de beminnelijke Phrofine federt lang beftemd ; wil toch alle uwe weldaden kronen door mij aan haar dezen dag Anaximander. Nooit zult gij haar bezitten. Melidor. Nooit! ó Hemel! wat zegt gij daar? ik bezweer u H 3 ANA'  Anaximander. Anaximander. Ik zou u een al te nadelige gift doen, denk er nooit mêer aan. Meudob. Gij kent mijn I-iart en gij vviit. Anaximander Ik wil uw geluk, Iaat u door de reden geleiden. M e l i d o r. Mijn geluk beftaat in Phrofine te aanbidden (tegen Phrofine) wat maakt hem toch zoo toornig ? Schone Phrofine! doe mij mijn lot kennen, waar kan dezen toorn van daan komen, die mij geheel ongelukkig maakt ? Phrosine. Ik ben alleen fchuldig, en mij alleen wil men ftraffen door onze verbintenis te beletten. Me li dor. Gij fchuldig, lieve Phrofine! en waar aan? Phrosine. ö! 'tis maar een kleinigheid, 'tis niets. A n a x i m a n d e r. Is het niets? -.— handel ter goeder trouw, pafte het u met mij den gefctefcheren , gij verfcheurt mijn hart, door mij dus ondankbaar te behandelen, ik wil u vlieden en ü allen vergeten. Melidor. Wat zegt gij daar! waarom zoudt gij beflimenons te verlaten dieubeminnen ! o blijf bij ons;uw geluk gaat ons allen ter harte* alles verzekert u dat gij hier een  Toneelspel in een Bedrijf. 119 een leven zult kunnen lijden, dat door de liefde en door de vriendfchap verfierd wordt; ja, dezen dag zal de groottle uwer wenfchen, door de liefde, vervuld worden; gifteren ging ik in den Tempel om de liefde en om Venus voor uw welzijn tebidden, mijn fmekingen zijn verhoort, en mijn wierook is aan Venus aangenaam geweeft; hoor deGodfpraak die Venus gifteren door haar Priefteres aan mij verkondigde: „ Zoo uw vriend een gelukkig minnaar wil wor„ den, zoo hij wil bemind worden door het voor" werp zijner liefde, zoo hij zigfteeds door de ver„ maken wil zien verzeilen, dat hij dan een offer'„ hande ga doen aan de Bevalligheden." Den Godfpraak heeft mijn hart met vreugde vervult, zij is voor u een zeker teken van geluk, vertrouw op haar beloften; ga drie beminnelijke Godinnen toeken! en fteeds gereed hare wetten te vervolgen, zoofmeekt dezelven thans voor de eerfte reize om hare gunft, Anaximander. In de daad; gij wijft mij daar een geheel nieuwen weg,' wat moet ik van dezen nieuwen proef wagten ? maar: wat ook de uitflag mag zijn; Venus gebiedt, ik zal mij aan hare wetten onderwerpen ; mijn hart neemt met iever aan al het geen mijne tederheid kan vleien - —- Melidor. Laat ons den Tempel intreden. Anaximander. Ik ben gereed, H 4 Phro-  12 O A n a x i m A n d e R. PfIROS I NE. Dit is heel we! gedaan, ik wil het woord voor u voeren. Anaxim ander. Zeker gij kunt alles bij de bevalligheden uitwerken, en ik heb niets dan onaangenaamheden te wagten, maar, niettegenftaande dit, wil ik zelve het woord' doeu. Phrosine. Wel aan! mijn Heer! ik ftem 't u gaarn toe. (Anaximander en Melidm- gaan naar den Tempel'Melidor klopt aan de deur, waar op de Tempel geopend wordt; drie Priefterefen der bevalligheden komen den wijsgeer te gemoet. _) ZEVENDE TONEEL. Anaximander , Phrosine , Melidor , drie Priesteressen der Bevalugheien. Een der Priesteressen. Wie brengt u tot dezen Tempel; wat is uw be* geren ? Anaximander. Schone Priefteres! Anaximander neemt zijnen toevlugt tot de bevalligheden , en zijn geluk hangt geheel van hare hulp af, gij dient haar, maak datzij mij gunftig zijn; helaas! ik heb al te lang tot mijn ongeluk gewagt hare altaren eer te bewijzen , ik hoop echter nog op hare goedheid, ik zoek mij te doen be-  Toneel spel in een Bedrijf. 121 beminnen door een voorwerp dat ik aanbid,ik kom thans op mijne kniën haarfmeken, om dezen wcnrch vervuld te zien. de Priesteres. Wel hoe! zijt gij het, flxenge Anaraixan- der.' die verliefd zijt geworden! een zagt vuur zie ik in uwe ogen glimmen, ik vind in u reeds meer tederheid; dus kan de liefde alles naar zjjn wildoen veranderen; de bevalligheden zullen dit wonderwerk volmaken, hare gaven, die altijd gevoelt, dochnimmer na gebootft kunnen worden, hebben veel meer vermogen dan de fchoonheid zelve; aan hare magt kan men zig niet onttrekken, volg mij dus, leer hoe men moet behagen , en neem onze lelfen in acht; doch, tot onze Heiligdommen ingewijd , zoo bewaar het geheim. Vrees gene moeïelijke beproevingen, door haar zult gij vreedzaam, zagte en betoverende geheimen Ieren, die door de vermaken worden beftuurt, de uitkomft zal uwe verwagting overtreffen. Anaximander. Ik hoop geheel op uwe goedheid. d e Pr iestere s. Kom tree in, uw vriend kan u volgen, (tegen Phrofine') gij zult hier blijven, dén getuigen is voldoende, en gij hebt onze gaven niet nodig. II 5 AGT-  122 A n x i m a n d e r. AGTSTE T O N E E L. Phrosine. (alken') Mag men een zoo vleiende Godfpraak geloven ? men belooft ons een groot wonderwerk ; deze flrenge en te onvrede Wijsgeer moet ftraks met alle de gaven der Bevalligheden te rug komen, maar welk een wonderlijke verrafïïng voor mijne zufter! zij zal door een dusdanige verandering haar minnaar niet meer kennen; mnar daar komt zij zelf; ik wil door een verdigtfel haarinnigfle gevoelens toetfen. NEGENDE TONEEL. Phrosine, Aspasia. As pasia. Wel nu! is hij nog zeer toornig? Phrosine. Laat ik je iets zeggen , luifter naar mij. Aspasia. Wat knorde hij! hij maakte mij bang! Phrosine. Ik moet je zeggen. --- - Aspasia. Maar het was uw fchuld, zufter! had je Phrosine. Goed! het was een kleinigheid; maar wil ik je iets anders verhalen? alles verandert hier van gedaante, in  Toneelspel in een Bedrijf. 123 in ecu ogenblik zult gij aan uwe voeten een ander minnaar zien. Aspasia. Een ander minnaar! gij fpot nog. Phrosine. Het is een vriend van denbevalligen Melidor, het is een wijsgeer, en die, naar men zegt, bij het gebruik van zijn reden de gaaf bezit van te behagen, het is geen oplopende Anaximander, die altijd knort, altijd gereed om op iets te vilten , die , door zijn komft alleen, alle vermaak doet vlieden, en daar en boven nog wil voorgeven van verliefd te zijn , een geftruikelde wijsgeer, in de daad iemand daar de wijsheid zeer 'dun op zit. Aspasia. Hemel! wat zeg je daar, zufter! je beoordeelt hem al te ftreng, jebefchimpt dien wijsgeer die ons bemint, en aan wien wij alles verfchuldigt zijn, gij die dikwils in hem deugden prees die wij moeten eerbiedigen , en weldaden waar door wij ons beftaan ontvangen; hoe dikwils heb ik uwe ziel geheel vervuld gevonden met de daden van dien groten man , gij fprak van hem met verrukking, gij noemde hem een waar wijsgeer, uw hart voerde die taal, waaromverander je het zelve nu, het geen hij was is hij thans nog, ö! geloof mij, wat gij ook zeggen moogt ons geluk is al wat hij begeert. Phrosine. V/at! nu ik geloof dat hij je niet mishaagt, maar  124 A N & X I M A K D E R. maar voor u zal de andere nog meer bevalligheden hebben, gij moet hem zien. Aspasia. Ga heen, gij zijt dwaas. Phrosire. Gij zult hem zien want ik heb het belooft. Aspasia. Neen ik kan niet wat zou mijn voogd zeggen? Phrosine. Die voogd ligt je wel na aan 't hart. A s p a si a. Maar moet ik hem dan niet gehoorzaam blijven? Ik geloof dat ik zijn toertemming hier toe moet vragen ? En indien deze minnaar hem nietmogt behagen! zie daar zufter, ik zou boven alles vrezen hem te bedroeven. Phrosine. Je hebt niets te vrezen, onze voogd zal zig niet te beklagen hebben, ver van hier over enige minnennijd te voeden , zal hij u zelfs verzoeken hem tot echtgenoot aaii te nemen. Aspasia. Zoo men u wilde geloven, zou hij mij niet zeer beminnen. TIEN-  Toneelspel in een Bedrijf. 125 TIENDE TONEEL^ Devorigen, Melidor, Anaximander. (De Tempel der Bevalligheden -wordt geopent, Melidor komt uit dezelve met Anaximander die hij bij de hand houdt, deze laatjle is met veel fmaak gekleed.) Phrosine. Daar komt uw minnaar, ontvang hem vriendelijk; ik verlaat je. As pas ia. • Vertoef, zou ik met hem alleen blijven ? Phrosine. Zekerlijk! je zult dan mêer op uw gemak met hem kunnen fpreken; hij is zeer bevallig; vaar wel. Aspasia. Nog een ogenblik. Phrosine. Neen! zeker. Aspasia. Ik ben bang. P iir o si ne. Waar voor? je bent een kind; fchep maar moed. (Phrofine gaat heen , en neemt Melidor met zig.) ELF-  146 Anaximander, ELFDE TONEEL» Anaximander, Aspasia, Anaximander. (op enigen sfft'anj en mei eerbied.) Schone Aspafia! wat mag ik hopen, wanneer ik u op het nedcriglt mijne tedere liefde kom aanbieden, zou ik mij durven vleien van enigfmds gunstig aangehoort te worden ? Aspasia. (met verlegenheid) Ik weet niet, mijn Heer! wat voor hoop gij hebt durven opvatten maar ik verwonder mij dat een vreemdeling de eerfte keer Anaximander. (terzijde) Wat zegt zij ? een vreemdeling ! ik zie dat deze kleding haar bedriegt, ik wil haar een ogenblik in deze dwaling laten, (tegen Aspafia) Behoeft men door u gekent te worden om u te aanbidden ? dit is hetvoorregt der fchoonheid, dat zij overwinningen maakt zonder het zelve te weten; een menigte minnaars aanbidden haar in flilte , doch zelve weet zij haar vermogen niet, aan dit tafreel moet gij u zelve kennen, As-  Toneelspel in een Bedrijf, iajr Aspasia. (ter zijde ) Hij is bevallig, en ik geloof dat hij opregt is. Anaximander. Schone Aspafia ! zijt gij vergenoegd met alleen maar te behagen en zal de zuiverfle liefde bij u geen voorregt hebben ? zoo even heb ik de magt der godinnen aangeroepen die men in deze plaats' eerbiedigt, alle hunne gaven die door de ftervelingen bewonderd worden, hebben nooit altaren doen oprigten, men eert alleen hunne zwakheden, en de liefde heeft haar tot godheden verheft, volg dit voorbeeld,gij bezit hare fchoonheid, heb ook hare gevoeligheid , dan znltgij mede onder de goden geplaatft worden. Aspasia. (terzijde) Deze minnaar is in dedaad beminnelijk! (tegen Anaximander) Ik zal het jebekennen, je weet wel te prijzen, uw gefprek vind ik aangenaam, maar ik ben geen meefleres van mij zelve , en het hangt niet van mij af u mijn trouw te beloven. Anaxim ander. Ja! ik weet het, gij wordt door een voogd ver» hindert, die vooru liefde voedt, welke u mishaagt en welke, naarmenzegt, uwenfcht te trouwen; maar die voogd is niet beminnelijk, hij is knorrig, het is een wijsgeer die As.  123 Anaximander. Aspasia. ó! mijn Heer! wil mijn voogd niet beledigen; hij is zoogoed, zoomildadig,zoo weldenkend, alles ben ik aan hem veifchuldigd, zijn wil zai mijn lot bedillen. Waarom heeft hij bij alle zijne deugden geen beminnelijker voorkomen, en waarom voert hij zulk een taal niet als gij ? Anaximander. En zoo hij dit wilt te verkrijgen zoudt gij dan nog in twijffel kunnen (laan in het verkiezen van één van ons beiden? Aspasia. Neen! geloof mij, ik zeg u het geen ik denk, Anaximander zou ver de voorkeur hebben. Anaximander, (terzijde) Zij verrukt mij, reeds maakt mij hare dwaling gelukkig genoeg , ik ga mij aan haar ontdekken (tegen Aspafia) Waarde Aspafia.' hebt gij mij kunnen miskennen ? zie uw Anaximander aan uwe voeten. Door de liefde en door blijdfchap verrukt zweert hij u altoos te zullen beminnen. Aspasia. (met drift) Zijt gij het! Ana-  Toneelspel in een Bedrijf. lap Anaximander. Gij ziet wat de liefde kan uitregten, ik bemindeu, maar ik moeit u behagen , ik heb daarom toevlugt tot de Bevalligheden genomen; wat lot heb ik nu te wagten ? Aspasia. (zig in zijne armen werpende.) 6! Mijn vriend ! mijn voogd ! mijn weldoener! wat kan mijn hart boven ufchatten, dit hart door u gevormd is uw eigendom, ik ben het u verfchuldigt, en ik geef u niets, (hijknfchthaarband.) TWAALFDE en LAATSTE TONEEL. Phrosine, Melidor , Anaximander, Aspasia. Phrosine. Waarlijk! dat gaat goed ; eindelijk heeft onze Aspafia ook fmaak in de wijsgeerte gekregen. Anaximander. Gij ziet mij tot het toppunt van alle mijne wenfchen j maar ik moet u beiden nog te zamen verenigen , uw geluk maakt een gedeelte van het mijne uit. Phrosine. Ik heb u gezegt dat je haar zoudt kunnen behagen, zult gij op een ander tijd naar mijn raad luisteren? beklaagt ge u die te hebben opgevolgt? je IV. Deel. I ziet  130 Anaximander. ziet het; grote kunde en deugden maken alleen niet bevallig. Verftand en kundighèen zijn op zig zeiven goed, Maar 't is Bevalligheid die 't al volmaken moet. EINDE. DE  D E LANDMAN, REGTER. BLIJSPEL IN VIJF BEDRIJVEN t Gevolgd naar't Spaanfche van CaUeran volgens de overzetting van Linguet,  PERSONEN. En hunne Kleding. PE BR O CRE SP O, een rijke Landpagter, een rode berfirok van ettemijn ofkalemink, met klei. ne zakjes, en -vier of vijf knoopjes aan de mouwen; daar over een bruin kamizool', wijd gemaakt, met lofe mouwen die op den rug hangen, en openingen daar de armen doorgefloken worden , een bruine broek, een zwart ftuwele muts op V hoofd, en Maanwe wolle koufen. Inde twee laatfte bedrijven,als Alcade, een foort van een Jas dieniet over (laat, van bruine kamelot, met wijde mouwen, de jas is geboord in de langt e, gelijk ook aan de mouwen , mei een donker groenen kamelotten rand van vijf ving*ren breed; een ouderwetfehen kanten kraag, die va ft gemaakt is met een rood lint, waarvan de einden hangen op die van den kraag, een witte roede in de hand ter lengte van zijn perfoon. JUA N; zoon van Crespo , alle de haairen bij elkander in den ft aart gebonden, geknoopt met een lint van vuur-kleur, kamizool en berfirok alt van zijn vader, maar van een vrolijker kleur , etn .. taf en Fago of gordel van rozenkleur om 'tlijf, witte garene koufen , witte fchoenen , een ronden zwarten hoed, en een korten mantel op de febouders wanneer hift eerft te huis komt. IS A B E L L E, dogter van Crespo; een klein zwart •orfet met vier fchootjes, die voor, agter,enaan bei  PERSONEN. 133. beide zijden los zijn , zonder plooien, en net naar ''i'lij'fgemaakt, rozenkleur e poffen, die als van een onder zijnde kleed door openingen door komen, op de fchouders, lange mouwen die tot op de banden komen, en ter zijde met zilvere knopen vaft gemaakt zijn, lobben en tour degorgt van kanten , rozenkleuren rok, grote gaze voorfcboot zonderfabbe, de baïren op een zeer elegante wijze in een fraai netje. I N E S, nigt van Crespo, op dezelve wijze gekleed als Ifabelle. DOM LOPE de FIGUEROA, Generaal en chef, blaauwen rok met een breed goud galon , waar bij men op de op/lagen nog drie fmalle goude galonnetjes voegt, die zijn rang aantonen,bet kruis van St.'jacob, aan een vuurkleur lint hangende , is gebegt aan een der knoopgatcn van zijn rok, bet groot Cordon rouge van St. Genaro op zijn kamizool, en het borduur fel van dezelve orde op zijn rok ; kamizool en broek van roodfchaariaken met goud galon, grijze paruik a la brigadiere, flappe laarzen , rotting met een gouden knop, hoed met eengoud galon , en rode pluimen, cocarde ' van vuurkleur. DOM LOUIS, neef van Dom Lope, Capitain; witte montering, rode opflageji en kleppen, wit kamizool en breek) hoed met zilver galon, cocarde I 3 van  13* PERSONEN. van vuurkleur, glimmende laarzen, twee epauletten van zilver. REBOLLEDO , Sergeant, dezelve montering a/s Dom Louis, Epauletten van witte zij. EEN OFFICIER, dezelve montéring, Epauletten van zilver. EEN GRIFFIER, bruinen kamelotten jas, die niet overfaat, opene mouwen, kanten kraag, kamizool, broek en 'koufen ztvart, zwarten ronden boed. TWEE BOEREN KNEGTS , van Crespo, borjlrokken van geflreept cbamois ,met toegeknoopte mouwen, brede Iedere gordels die met een gesp toegemaakt zijn, blaauwe broeken; en wanneer zij Crespo dienen dan hebben zij over de borjlrokken blaauwe kamizolen met hangende mouwen. Verfcheide SOLDATEN, met montéring als Dom Louis. -Enige BOEREN, gekleed als de boeren-knegts van Crespo , maar met verfcheide kleuren van klederen. EEN TAMBOUR; blaauwenrok, liverei koord op alle de naden,opflagen en kleppen van carmozijn kleur. Wanneermen fpreekt van de regte of linke hand, zoo is het altoos van die van den Aöeur. Hetjlukfpeeltin een grote burgt vanrAndaloufien aan "thuis van CRESPO en op bet Stad-buis. DE  D E LANDMAN, REGTER. B L IJ S P E L. EERSTE BEDRIJF. (Het Toneel verbeeldt een Zaal, netjes ingericht, waarin arm/loeien, tafels enz. maar geenverguldfel noch aan lamhrifering noch aan de meubilen. Men koomt er in van twee kanten , en door een grote deur agter; aan de ene zijde is een deur van ■Communicatie met een ander apartement.J EERSTE TONEEL. ïsabelle, IN es. (Zij zijn bezig met kante of borduurwerk. Zij zien elkander meermalen aan , of zij malkder iets zeggen wilden , doch doen het niet. Eindelijk zegt) In e s, (tegen Ifabelle ) Gij fpreekt zeer weinig, mijn lieve Nigtt federt enigen tijd; voor uw reis naar Sevilie waart gij van een gantfeh ander humeur. Isa belle (ziet haar aan, enzugt.) Ach! ach! Ines En gij zugt zeer fterk. Niet te fpreken, en I 4 veel  136* de Landman, R egt er. vee! te zugten, mij dunkt, gij zijtgantfch niet wel, mijne waarde Ifabelle.? Isabelle. Waarom heeft toch mijn vader mij naar een grote Had gebragt, mijn waarde Inês? Ines. i Dan begrijp ik het. Dat heeftu een tegenzin tegen de onze, die vrij kleiner is, gegeven. Nogtans is deze meer bezienswaardig, federt den doortog van de troupestotheil, kronen van den Koning. Isabelle. Maar is dat gefchikt om ons te vervrolijken? Ines. Neen, waarlijkniet. In tegendeel, er zullen hier Officiers logeren, en dan zullen wij minder voor den dag kunnen komen ! die heertjes zijn zoo gevaarlijk. Isabelle. Zij zijn zoo verleidend ach! mijn waarde NiS£z>j zijn ook bedrieglijk, zegt men. Ines. Ik wil't geloven, maar ik heb er geen e ondervinding van. Isabelle. En dat zij! die voorgeven hun werk van wellevenheid en eerzugt te maken, dat is zoo fraaï juift niet. Ines. Zij znn trouw in alles wat eerzugt heet, maar verraders in minnerij. Maar, wij fpreken er van na horen zeggen wjj hebben hen zeiven Hooit gezien. —- . Isa-  Blijspel, eerste Bedrijf. 137 Isabelle. Ach, lieve Inès! bijgelegenheid van mijn verblijf te Sevilie, heb ik er een gezien, dien ik niet ligt vergeten zal. Ines. Hoe, wat? Isabelle. ( met natuurlijke openhartigheid) Het was s* avonds vóór ons vertrek. Mijn vader had aan den Finantie-Raad de fom , welke de Koning bij hem opnam , ter hand gefield zijne Majefleit kwam dien dag te Sevilie' wij kwamen in het paleis, er was ene zeer grote menigte de wachten flieten ons te rug, een jong Officier onderfcheide mij tuflchen die gantfche menigte. Hij komt naar mij toe met ene bevalligheid, die ik je niet kan befchrijven , neemt mij bij de hand en brengt mij op ene goede plaats ach Nicht! ikbenergantfchover befchaamd. Ines. (lacht) Ha! ha! en mijn Oom? Isabelle. Gij kent hem, toen de officier hem niet insgelijks leidde, was hij juift niet al te wel te vreden van van mij afgefcheiden te zijn , maar die goede man begon eindelijk te lachen, en mij met het voorval geluk te wenfchen. Ines. En dien jongen Officier, heb je daar niets meer van gehoort? I 5 Isa-  13» de Landman, Régter, Isabelle. (Zang/aam) Neen! ik heb er zelfs niet meer om gedacht: (zeer fchielijkj hij is kleinzoon van een Generaal beroemd in den oorlog, mCapitain in het Regiment van dien Oom, en Ines. (fpotachiig) Ha ! ik zie wel, dat je daar niet meer van gehoort hebt. Isabelle. (ookfpotagtig) Je fpot met mij pas op, ik zal je wat van mijn broêr vertellen. Ines. Om mij boos te maken nietwaar? Isabelle. Zekerlijk! want ik zal je zeggen, dat mijn vader befloten heeft om u in huwelijk te geven. Ik heb dat opgemaakt uit zekere gezegden wat zeg je er van, jefpreektniet neen? Ines. (zugt) Ach! ach! Isabelle. Gij fpreekt niet, maar zugt. Je bent zeker ziek, mijn lieve Inès. Ines. (Jfabelle om den bah vallende.') Onze harten verdaan zig wonder wel, waarde Nigt. Ziedaar is mijn Oom van het lrind te rug ó Hemel, uw broer is niet inet hem. (zij omhelzen zig andermaal. ) TWEE-  Blijspel, eerste Bedrijf. 139 TWEEDE TONEEL. Isabelle, Crespo, ines, Boeren Knegts, van Crespo. (achter) Crespo. (tegen de twee meisjes.) Zoo! zoo! kinderen lief, dat mag ik zien, (Ijijomheljl haar met een flerk genoegen) het leven van die jonge planten vervrolijkt mij, ik, ikbenmaar een ouwe Boom, daar de herfft de blaren van verwelkt heeft (tegen zijn twee Knegts) Jongens ! morgen zullen wij vroeg in het veld gaan, onze garven moeten s'avonds in de fchuuren zijn, de troupes trekken door, en zouden ons fchaê doen, loopt heen. ( bij roept bun weder) hoort eens hier! Brengt enige mandjes met vrugten aan mijn goede vrienden mijn buren, vooral hier naaft bij den Doctor, ik heb hem in lang niet gebruikt, God dank , ik betaal hem bij voorraad, om niet bij mij te komen, maar ik wil niet dat het hemleeddoe, dat ik gezond ben (de twee knegts gaan weel}) welnu.' jongelui, wat nieuws is er? je fchijnt niet geruft, Inés. Ines ( eigenaartiglijk.) Mijn neefis nogniet weer hier. Crespo. Hij is zekerlijk de troupes te gemoet gegaan, - -Zij hebben dubbele marfch gedaan , zij zullen niet voor den nacht hier zijn. Ines.  de Landman, Regter. Ines. Dus zal hij hier voorden nacht niet zijn ha.' ik zal er hem voorftrafFen, ik zal niet tegen hem (preken, als hij komt. Crespo. Je moet hem wat onder den duim houden wen je daaraan men moet een man bij zijn pligt weten te bepalen. Isabelle. (metdrift) Hoorjewel, Nicht? Ines. ( insgelijks met drift) Watzeit Oom toch? Crespo. ( vrolijk, en met aandoening ) Ik zeg, mijn lieve kind ! zoo het u niet onaangenaam is, zal het mij veelplaifier doen u te (amen te zien trouwen daardoorzal ik aan de nagedachtenis van een broeder, wiens verlies ik elk ogenblik mijnes levens betreur, hulde doen. Ines. (uitgelaten ~) Ach! mijn waarde Oom! gij zult dan altijd onzen weldoener blijven. Crespo. Wat fpreekje van weldoen ? het geen ik u geef, koomtutoe, mijn lieve kind. Toen uw Grootvader (lierf voor vijftig jaren, beval hij uw vader en mij aan de Voorzienigheid aan. Uw Vader zag zig omringt door ongelukken ,u ijnoogd verhagcld, veldgewas verwoed, en felle brand in zijne fehuuren. Maar mij in tegendeel is alles meé gelopen, mijne onderne- mni-  Blijspel, eerste Bedrijf. 141"- mingen wel gelukt, overvloedige oogft, volmaakte wélrtand , God zij geloofd! En heeft mijn broeder met tegenfpoed geworfteld, des temeer moert ik hem helpen, droefheid en vreugde, winft en verlies behoorden te faraen gedragen te worden : ook heb ik zulks onthouden, gij overleeft hem , gij zijt zijn beeld, en met 11 uit te trouwen krijgt gij van mij de helft van al mijn goed. Ines. Ach! mijn waarde Oom! Crespo. Je bent wijs, zedig en bedaard - --- gij kunt mijn Zoo» gelukkig maken. Al was hij een Konings-zoon wenfchte ik hem gene andere vrouw dan u toe! als ik uwe deugden tegen mijn rijkdom ftelle, dan heb ik ze altijd nog beneden de waarde; en jij zult er niet bij verliezen mijn lieve Ifabelle. Isabelle. Och! doe toch, doe toch maar, mijn Vader! ---« al wat gij goed vindt is met mijn zin en genoegen. Crespo. Maar hoor nu eens Ik heb je daar mijn hart opengeleit Maar evenwel noch zij, noch jij ik wil je lui zoo vroeg niet laten trouwen het was een voornemen, dat mij in het hoofd lag. Ik fprakervan, omdat ik niet weet, waarom ik het u niet zeggen zou? Maarjuan is nog niet genoeg befchaafd niet genoeg u waardig; Inès! (lachende) zeg hem van dit alles niets. In es»  142 de Landman, Regter. Ines. Hij zal er niet van weten al was het maar om hem wat te laten wachten. Crespo. ( vrolijk ) Nog een jaar later om die reden, als je wilt. Ines. (zeergemelijk?) Men zou hem ook op een andere wijs kunnen plagen, Oomlief! Iaat mij begaan. Eindelijk is hij daar let er op. DERDE TONEEL. De vorigen, Juan. Crespo (tegen Juan, welke koomt om hem met eerbied te omhelzen. ~) Jij koomt laat te huis je bent de troupes te gemoetgegaan; dat is een heerlijk gezigt, een Regiment flagvaerdig te zien daar hebje op uw jaren zin in en dan denkt men nergens om (terwijl Crespo ge/proken heeft, heeft Juan zijn zuster omhei'fl. ) (daar op wilde hij naar Ines gaan, doch die hem ontvlugt, en agter haar nigt gefcholen is, dat aartig is. Crespo geeft aan Ines een wenk van vergenoegen.) Juan. (antwoordt bij diflraftie.) Neen, Vader! ik ben daar niet geweeft, daar je zeSt raad eens, waar ik mijn tijdmeêdoorge- bragt heb? Inks  Bi-IJSPEl, EERSTE BEDRIJF. 143 Ines ( achter Ifahelle, vraagt) Ziet hij naar mij? Isabelle. (zagtjes tegen Inès.) Ja fterk hij is heel inde war Ines. Dat is goed zoo. Crespo. (tegen Juan.) Waar hebje u dan meé vermaakt? Juan. Ik heb twee partijen gemalied, en ik ben ze kwijt. Crespo. (vrolijk) Als je ze maar betaalt hebt, maghet geen kwaad. Juan. Daar had ik geen geld toe, Vader. Crespo. (lachende) Hoor hier jongen, twee lenen geef ik je. Beloof niets dan het geen je naar komen kunt, en fpeel om geen geld dandatjebij uhebt; danhou jeeengoeden naam. Juan. Zeer wel Vader. Maar mag ik opmijn beurt ook iets zeggen ? datis van geen raad te geven aan iemand , die geen duit in zijn zak heeft. Crespo. ( zijn beurs uithalende ) Je hebtgelijk. (bij geeft zijn beurs aan Inès.) Inès geef aan Juan zoo veel als hij voor zijnfchuld nodig heeft. Ines. Ik? Oom,. Cres-  144 de Landman, Reoter. Crespo. (lachende) Ja ! dat belaft ik u. Ines. (half befchaamd) Om dat je het mij belaft. Crk'spo. (lachende) Met al het gezag, dat ik heb. Ines. (driftig^ ■ , Ach! mijn waarde Oom I Ik wil je niet boos ma, ,dMr luan- C«7 geeft hem de Beurs half lachende, en half te onvrede. Juan ziet haar teder aan, en omhelfthaar.) Isabelle. 'Tis eenplaifier broêr! om zulke lellen te krijgen Maar wat is dat? Crespo. ó ! 'Tis mijn Heer de Griffier. Wat nieuws moet er zijn. VIERDE TONEEL. De vorigen, de Griffie.». de Griffier, (met een ftijve houding.) Eere zij den Heer Pedro Crespo! en aan hem verzoek gedaan, om zig dezen nacht op het Stadhuis, te laten vinden ter verkiezing van een nieuwen Alcade op gewone wijze. Crespo. . Ik weet niet of ik er komen kan, maar de verkiezing zal daarom niet te min gefchieden, is 't niet waar? de  Blijspel, eerste Bekijf. 145 de Griffier. Buiten twijfel 1 en uw ftem is niet veraifcht omverkozen te worden. Crespo. Hoe, wat? de Griffier. Het is zeer waarfchijnlijk uit de geneigtheid der voornaamften, dat ik, ter eerfter ure van den dag van morgen, den Heer Pedro Crespo geluk zal wenfchen met de Eer, die hij hebben zal van benoemd te zijn tot Alcade. Het geen des te meer hem thans zal vleïen, dewijl hij de kroning van zijne Majefteitzal bijwonen, en aan hem voorgedragen worden. Salut\ intuflchen den Here Pedro Crespo. V IJ F D E TONEEL. Isabelle, Crespo, Ines, Juan, Isabelle. (metvreugde) Mijn waarde Vader! gij zoudt Alcade worden, en de kroning des Konings bijwonen. Juan. Dat Zou gelukkig zijn. Crespo. Mijne lieve kinderen! daaruit ftaan ons mogelijk meer onaangenaamheden te wagien den Koning te zien, en aan hem voorgedragen te worden, is gene kleine eer, maar ik zie daar voor mij niet dan moeilijkheid in, let hij niet op iederen ftap dien men IV. Deel. • K  14^ de Landman, Regteh. ■ doet? die goede Vorft. Zijne regtvaerdigheid is het, die onze rechten en onze goederen bewaart, zijne macht, die het Vaderland befchermt ; is hij 't niet? wat zal ik nietig fchepfel doen in zijne tegenwoordigheid. Lieve vrienden , de zon verwarmt degantfche Natuur, al het gefchapene, maar men moet dieniet te na bij komen,of daar in willen zien. (men hoort een trom van ■verre') Wat hoor ik! Juan. Daar komen de Troupes aan, Vader. Crespo. Wij zullen hier zekerlijk een of ander Overften krijgen- Juan, gij zult mij helpen om hem te ontvangen , gij mijne lieve meisjes gij He. den moet uw intrek nemen in de tuin-kamer; die jonge Officiers zijn al te zeer geneigd om wild en woelt te werk te gaan, en daarom moet men hun de gelegenheid benemen. ZESDE TONEEL. Devorigen,Rebolledo, (en tweeperfonen, die een valies dragen. Rebolledo. Is dit het huis van Pedro Crespo? Crespo. Hij is het zelve, daar gij tegen fpreekt. Ik merk wat gij hebben wilt. Geef het billet vaw over. Rr>  Blijspel, eerste Bedrijf. 147 Rebolledo. Hier is het ! en met het zelve het valies van Dom Louis de Figueroa, Capitain in het regiment van DomLope Figueroa zijn oom, bijgenaamd Marsvzn Spanjen. En die u dit zegt, heet Rebolledo , eerde Sergeant in de compagnie van den klein-zoon (hij doet bet valies neer zetten) zijn vertrouweling, en ik zal hier met hem logeren. Crespo. Dat is wel", zeg aan Am Capitain, dat hij met zijn hospes te vreden zal zijn. Rebolledo. ( ziende naar Ifabelle en h'es ) Zoo als je zegt ..... ik geloof, dat hij er wel te vreden meê zijn zal (.ter zijde) te Duvel de meisjes hier zijn verkwikkelijk'. Dag vader, ik groet u Mejuffrouwen! (bijgroet ze met een /hoepachtig ge* tuigt, en gaat heen. ZEVENDE TONEEL. Isabelle, Ines, Crespo, Juan. Isabelle. Wat zijn die menfchen ten eerden gemeenzaam. Crespo. (tegen de Meisjes) Die Officier koomt zoo aandonds, gaat in de kamer hier naad, terwijl ik op detuin-kamerzal laten brengen alhetgeenje lui nodig hebt. Ines. (binnen gaande zegt) Gij zult wel eens naar ons komen zien? ...Juan je moet ons niet alleen laten k 2 Juan.  14S de Landman, R. e g t e k. Juan. Ik zal den kleinen trap opkomen Qtij gaan in (ie kanier daarnaafr.) AGTSTE TONEEL. Crespo, Juan. Waarlijk vader! dewijl je rijk bent, dunkt mij. moeit je 11 van dien lalt vrij maken, van vreemdelingen te logeren. Crespo. En hoe zou ik dat aanleggen ? Juan. Ik zou brieven van adeldom kopen. Crespo. Zeg mij eens Juan, is er iemand, die niet weec dat ik een eerlijk man ben, zoo wel als mijne ouders? Juan. Neen! Vader. Crepso. Waar toe zou mij dan dat parkement dienen, dat je wilde dat ik kogt? zal ik daar door van beter afkoinft zijn ? zal men zeggen, dat ik beter ben dan te voren? .... integendeel men zal mij uitlachen, dat ik voor enig geld edelman geworden ben Al, dat ik bewezen zou hebben, dat is, dat ik geld heb, en dat ik op mijn jaren nog niet weet, hoe ik het gebruiken moet. Juan.  Blijspel, eerste Bedrijf. 149 Juan. Ja! maar daar door waart gij ten minften vrij van ene belading. Crespo. Waarom zou ik den (laat die niet geven. Een edelman betaalt met bloed, en ik met goed. En wat betreft de ware adeldom, het hart moet die van God ontvangen. Een Koning, zoo wel als een edelman , moet eindelijk eens zes voet in de aarde be- flaan. Ik zou mij adelijk doen verklaren! Gij ziet dat kale hoofd wel, Juan ! dat zou ik met vreemd hair kunnen dekken, maar ik zou daarom zelve niet te min kaal blijven. Ik ben burger geboren dusdanig zal ik derven, zoo als ook mijne kinderen, of zij moeden door den Koning om een of ander roemruchtigen daad verdienen van anderen onderfcheideu te worden. Juan. Ach! mijn Vader! diergelijke daden. Ik voel mij daar toe in (laat. Mijn Vader, als ik mogt in dienft gaan. Crespo. Mijn waarde kind! door mij te verlateu zoudt gij mijn hart doorgrieven. Maar ik zal er in toa- Iremmen, als het tot uw roem en geluk kan drekken. Denkmaaromuwe eerde jaren wel aan te leggen. Wij hebben tijd om verder dieswegen te (preken. ( Juan gaat been.) K 3 NE-  15° de Landman, Regter. NEGENDE TONEEL. Crespo, Dom Louis.Rebolledo, fvele Lieden die het overige van het reisgoed brengen.) D o m Louis. Dus ben ik hier gelogeerd? 1 Crespo. Ja mijn Heer! zijt welkom , ik wenfchte een beter huisveiling aan een munvaniiw ca raclet- te kunnen aanbieden. Men zal uw reisgoed in uw kamer brengen. Ene kleine ververfching zal u niet on- dienfiig zijn, mijn zoon gaat het in die zaal gereed zerten. Niets zal u ontbreken , als je 't maar vragen wilt, ikbengedienffig, en voorkomende zelfs,naar ik kan iemands gedachten niet raden. (Crespo gaat heen.) TIENDE TONEEL. Dom Louis , Rebolledo. Dom Louis. Die Landman heeft een goed voorkomen, mij dunkt dat ik hem meer gezien heb. Rebolledo. HijisdeCrefusvanditLand hij heeft den koning een grote fornme gelds gefchoteu. Men' zegt, hij is een fier menfch, flïjf hoofdig als een Infant.  Blijspel, eerste Bedrijf. 151 fant. Een man voor't overige van een fcherp oordeel. Dom Lo us. Maar die meisjes, daar je van fprak? Rebolledo. Ja, waarachtig! die zijn opgefloten 6 mijn Heer, er is één vooral ó! Dom Louis. 'T zal een dikke vette boerin zijn, met een bruin bakkes. Rebolledo. Zeg geen kwaad van dat bakkes, er is geene vrouw in Madrid die dat geen eer zou doen en een taille \ --- grote ogen! Dom Louis. (geeft geld aan Rebolledo.) Daar! dat is om je de reis wat gemakkelijk te maken. Rebolledo. Ach! mijn Heer het zou jammer zijn, dat zoo een juweel in andere handen kwam dan de uwe. -— Dom Louis. Qop een luchtigen toon) Rebolledo! Ik geloof dat men allerliefft kan zijn op het Land dat kleine buiten-meisje, dat ik te Sevilie den Koning liet zien, heeftmij dat klaar bewezen. Rebolledo. Zij lag u aan't hart ---- - het is voor u en voor haar goed, dat gij er voor ene twede reis nooit weder gezien hebt. K 4 Dom  152 de Landman, Regter. Dom Louis. En je weet niet waar de vader deze meisjes geflopt heeft.? Rebolledo, Waarlijkniet wagt daar zie ik ene deur (hijziet door het jleutelgat) vivat! mijn Heer, zij Zijn hier kijk! Dom Louis (ziet er ook door) Zij keren ons den rug toe. Rebolledo. Zie ten miniten haar taille eens het maak» fel Hem! hem! chut ELFDE TONEEL. De vorigen, Juan, (Knegts die vrugtenaanbrengen. ) Juan. (terzijde) Wat loert toch, die Lieer? (tegen dom Louis) Zie daar, mijn Heer op deze wijs kunje met geduld het fouper tfw>eu. (de Knegts gaan been} Dom Louis. Wel verpligt Rebolledo. (meer of min verlegen) Zeg mij eens, mijn vriend! kan men in de kamer hier naait niet komen zou die niet goed voor mij Zijn? Juan. (te onvreden) Zij is voorniemand goed (terzijde) er is hier iets, dat  Blijspel, eerste Bedrijf. 153 dat mij argwaan geeft, laat ik eens iuifteren, om er achter te komen, (hij gaat heen en verfcbuilt zig ont te lui fleren.") Dom Louis. Ha! die ouwe Vaderlief verdopt zijn dogtertjes ... maar hij zal er, voor den henker, niet te beter omzijn.... Ik ben boos! als ik ze gezien had, kon hetmij niet fchelen ..... maar hij flopt ze voor mij wech, ik wil komen daar zij zijn hoe vangen wij dat aan ? Rebolledo. Wagt! daar valt mij wat in dat is goud waard (met een ft reek) maar ikfpreek van goud, waar heb ik het gelaten, dat je mij gegeven hebt? (hij doorzoekt zijn zakken, de Capitain wordt ongeduldig.) Dom Louis, (hem geld gevende) Daar! daar! zoek maar nietmeer je bent eert fchoelje. Maar hoe doen we f zeg dan, laten we eens zien, wat je hebtuitgedacht. Rebolledo. (met een lage ftem) 'T is overheerlijk !.... houdt je als of je kwaadaartig tegen mij zijt. Ik zal vlugten jemoetmij vervolgen met den degen in de vuift Ik zal de deur oplopen zij moet welbezorgd zijn als ik ze niet openduuw jemoetmij vervolgen, en dan benje bij de mooïe meid Verder bemoei ik er mij niet meê kom aan! beginnen wij maar. Juan, (achter) Wat hoor ik!... .kom laat ik haar langs den kleinen trap aflaten, als 't zijn kan. K S Re'  15+ de Landman, Regter. Rebolledo. Wat zeg je! pasop, (hij fch reeuwt) ter duivel .' zoo handelt men de arme foldaten, men belooft veel en houdtniets (zagtjes tegen Dom Louis) nu dan , kom aan. Dom Louis (veinft boos te worden) Wat fchürk ! durfje zoo tegen uw Capitain fpreken. Reb o l l e d o. (voordgaandc in het veinzen) Hoe moet ik dan fpreken al waart gij mijn Generaal. D o 31 Louis. Wagt! wagtl ik zal je leren. Rebolledo. (zagtjes) Goed zoo! goed zoo! je hoed in je ogen, trek uw degtm,(overluid)mt zou je doen.?... als ik durfdeCs^jesj val op mij uit (overluid) zon ik je een lesje geven. Dom Louis (overluid) Hoe kan ik nog in beraad flaan zoo'n brutalen hond door en door te (teken denk maar om je arme ziel, ellendige? Rebolledo. (uit alle magt febreeuzvende) Ach! ach! ach! (hij valt tegen de deur, dat ze open Ipringt.) TWAALF-  Blijspel, eerste Bedrijf. 155 TWAALFDE TONEEL. Davorigen, Isabelle, Ines. Isabelle. O's achter gebleven.') Ik es. (yerfchrikt) Wat is hier te doen? Rebolledo. (voor haar voeten vallende) Mejuffrouwen ! ik beu een man des doods als je geen medelijden met mij toont. Dom Louis. ( den degen in de vuift.) Ik wil dien fchurk kapot maken. Isabelle. (fchietvoor uit) Houdt op, mijn Heer! (tegen Inès) ach hemel!.. . hij is het. Dom Louis, (terzijde) Het is het Landmeisje van Sevilie, ik moet voorzigtig zijn. Ines. ( in het midden ) Mijn Heer, hij heeft zig nou onze befcherming aanbevolen, je weet, wat men onze Sexe fchuldig is, je bent een fatfoenlijk man, dat is genoeg gezeid. Dom Louis, (naar ffabeiïe toegaande) Duizendmaal excuus. Mejuffrouwen! dat wij u verfchrikt hebben alle lufl tot wraak verdwijnt in uwe tegenwoordigheid het hart moet met een aangenamer gevoel zijn aangedaan ..., (zagtjes) wat, vind ik u weder ? ( men hoort Crespo en Juan die door de open gefloten deur komen.) Re-  T5Ö DE L anbman, RèSTER. R e e o l l e d o. Ach! Hemel ! daar zijn getuigen, die wij beter misfeu bonden. DERTIENDE TONEEL. De vorigen, Crespo, Juan. Juan. (binnen komende') Koom toch fchielijk 1 Vader dat is verfoeilijk. Crespo. Hoe nu, mijn Heer! terwijl ik vrees van n bezig te vinden met iemand te vermoorden , zoo benje bezig meteen vrouw wat aanigheden te zeggen? het is een grootfche daad , uw gramfchap dus te laten varen. Dom Louis. 'T was niet zonder reden, dat ik toornig wierdt.... maar ik heb mij laten bevredigen uit eerbied voor deze' fchone Dame. Crespo. Zij is Ifabelle mijne dogter, mijnHeer, een boerin en gene fchone Dame. Juan. Ik zegje Vader.' dat het leugens zijn. Dom Louis. Leugens Crespo. (tegen zijn zoon ) Wie zeit je , dat je hier fpreken zult, jongeling. Qegen Dom Louis) mijnHeer, mijn dogter bedankt ", • u  Blijspel, eerste Bedrijf. t$? u, zoo Wel als ik, voor uwe infchikkelijlthedeu. {bij doet haar naaft zig komen.) Dom Louis, (tegen Crespo) Gij fpreekt redelijk. (tegen Juan ) maar gij moet voordaan anders leren fpreken.' Juan. Ikfpreek, zoo als ik moet fpreken. Crespo. (tegen zijn zoon) Nog , daar ik bij ben. Dom Louis, (dreigt Juan) Indien ik het om uw vader niet liet, zou ik je beter ieren leven. Crespo. Zagt, zagt, mijnHeer! ik kanmet mijn zoon handelen naar mijn goedvinden, maar gij hebt niets over hem te zeggen. JuAN. Ja! ik zou alles vanmijn vader verdragen, maar van eert ander. Dom Louis, (hem dreigende) Watzoujedoen! Juan. Ik zou mijn leven wagen voor niijnEer. Dom Louis. Schone Eer! van een Boer. Juan. Zoo zuiver als "de uwe! indien er gene Boereu waren, zouden er gene EdcUu'i zijn. ■ Dom  158 de Landman, Regter. Dom Louis, (flaat de hand aan den degen Rebolledo dat ziende doet insgelijks.) Dit is te veel gezegd (men houdt hem tegen) Iaat mij begaan! laat mij begaan ! Re«0 lledo. Sladood! voor den henker , (la dood! alle de Acteurs, (tujjehen hun c:i Juan.) Houdt tegen! houdt tegen! VEERTIENDE TONEEL. Devorigen, Een Officier, Dom Lope. de Officier, (vooruit) MijnHeer, daar koomt onze Generaal. Dom Louis, {hij fteekt zijn degen of') Mijn Oom! ó hemel. Rebolledo. (ter zijde) Ik ben ongelukkig. Dom Lope. (koomt binnen, hij gaat kreupel, hij Jpreckt uit gewoonte fchreeitwende.') Welnu! welnu! wat is't? het eerft dat ïk hoor is een twift. Dom Louis. Oom! het is een wisje wasje. Dom L o p e. Wat is er? wat is er gebeurt, zeg dan.? Crespo, Juan, Isabelle. MijnHeer, het is •-— Dom  Blijspel, eerste Bedrijf. 159 Do ai Lope. Stil! .... ftil! •••• fpreek één , voor één (men zwijgt) zulje fpreken, wat is het dan? als men niet fpreekt, mans, vrouwen, het hele huis, ik gooij al den donder de venfter uit Is het niet genoeg dat ik zoo een verdoemd been moet voordflepen, zonder dat men mij, daar en boven, nog tegen fpreekt kom s ik wil de waarheid weten. Dom Louis, (in verlegenheid) Oom! de zaakisdeze, ik ben hier gelogeerd, een foldaat heeft mij genoodzaakt den degen te trekken om zijn brutaliteit te itraffen, hij zogt daar te ontkomen , ik vervolgde hem, die Dames kwamen uit, hebben zijn verfchoning verzogt haar vader haar broer al wat je blieft heeft kwalijk genomen, datikhem, totin haar kamertoe vervolgd heb en Dom Lope. Goed! goed! Ik ben van pas gekomen, ik zal je allen genoegen geven. Waar is die foldaat, die zijn Officier in het geval heeft gefield om den degen tegen hem te trekken. Pv ebolledo. Nu zal alles op mijn kop te huis komen. Juan. (hem aanwijzende) Daar is hij. Dom Lope. Hij moet door de fpit:»:'oeden. Re-  lóo de Landman, Reoters Rebolledo. Te duivel! dit is geen gekfcheren meer. Dom Louis, (zagtjes) Wees geruft Ik zal je vrij maken. Rebolledo. (bars) Ikben je knegt Generaal \ het is een ftreek vaar mijn Capitain om gelegenheid te hebben van deze Dawzestezien. Ik, ik kan hem niets weigeren. Dom Lope. (zijn kleinzoon aanziende) Hem! hem! (tegen Crespo) moeft daar zoo een geweldomzijn?--- Ik zal alles fchikken. Zorg, Neef! dat de vaandels die bij dien duivelfchen Alcade zijn,, daar men mij gtlogeerd had, hier gebragt worden. Daar na kunje het fchikken, zoo als je wik jij zult hier van daan dat verdoemde huis , daar die fchelmeu van Quartiermeefters mij bezorgd hadden. Er is noch deur, nochvenfter, geen kullen zelfs om mijn been opteleggen alles i» er in de war. Crespo. Mijn Heer! hij legt van daag zijn ambt néér ab- les is bij hem in wanorder. Dom Lope. Gaat! gaat heen! je lui, allen 5 Tambour'. maak de order bekend, dat geen foldaat uit zijn quartier kome op levens ftralfe; kom, ga henen, (de Soldaten gaan wech.) Crespo. (tegen de zijnen met gezag) Gaat henen ! (zijn volk gaat benen.) VIJF-  Blijspel, eerste Bedrijf. iöi VIJFTIENDE TONEEL. Dom Lope, Crespo. Crespo. 4k ben u verpligt, mijn Heer! Jij hebt mij daar, uit een geval gered, dat mij ongelukkig had kunnen maken. Dom Lope. ( is gaan zitten en wrijft zijn leen.) Hoe zoo! u ongelukkig maken. Crespo. ( gaande zitten ) Ja! ikhadmijnbefluit genomen. --- Dom Lope. Om wat te doen? Crespo. (zeerkoel) Om van kant te maken, die de gaftvrijheid fchondt en mij fchande deedt. Dom Lope. Hoe, te Duivel! weet je wel, dat hij mijn Neef is, en Capitain. Crespo. Ja te Duivel! hij mag Capitain zijn, als hij mij fchande aan doet, maak ik hem van kant. Dom Lo pe. Verdomd! die een van de minfte van mijn foldaten ecuhaairuittrekt dien doe ik ophangen.zonder genade. Crespo. Die mij denkt te zullen onteeren -- verdoemd! dien hang ik zelve op, zonder talmen. IV. Deel. L Dom  t^2 de Landman, R egt er. Dom Lope. Wat duivel! is ditvooreenmenfch -- - weetje uwe verpligting? Crespo. Neem al mijn goed, ik zal (til zwijgen-- mijn leven en mijn goed zijn tot des Konings dienft.doe er mcè zoo als gij wilt, maar mijn Eer, neen! Dom Lope (haaftig) Datjedeweergaa! Qzagtziimig) ik geloof dat je gelijk hebt. Crespo. Ja! datjedeweergaa, ik geloof, dat ik altijd gelijk heb. Dom Lope. Laten wij om het foupé denken. Crespo. Je zult er niet langnaar wagten.— Dom Lope. En dan om te gaan (lapen ---de Duivel heeft mij zoo'n vervloekt been bezorgt, dat ik moet laten rusten. Crespo. Wie zeit van neen?- - - de Duivel heeft mij een excellent bed gegeven, en daar kunje gebruik van maken. Dom Lope. Vervloekt! Ik ga zoo gekleed er op legden, tot het eten komt, want ik kan't niet langer uitliaan. Crespo. Vervloekt! je hebt gelijk van je gemak nemen, als je kunt. d om  Blijspel, eerste Bedrijf» 163 Dom Lope. tn's Duivels naam! brengmij er dan naar toe. Crespo. In Duivelsnaam ! koom, ik zal er u naar toebrengen, je bent aan mijn huis meefter. Einde van het eet ftc Toneel. TWEEDE B E D R IJ F. (liet Toneel verbeeldt een Boercntuin , aan de rcgter zijde is een muur welke zig uit ft rekt van het eerfte fcherm tot op één na het laatfte, daar is een klei,ie tuinkamer , boven welker deur een venftcr is metjaloujien en gordijnen daar voor — het Balcon ziet uit op den tuin : op de helft van den muur is een deur om in te gaan. De tafel, waar opmaar eenbord ftaat, isgedekt onder een kleinen wijngaard op latwerk, voorwaarts ter linker zijde van het Toneel, de Tuin is ver* licht door enige vuurpotten.) EERSTE TONEEL. Twee Boeren-Knegts van Crespo. eerste boeren-knegt. Al was het waarlijk de Koning zelve--- onze meester zou geen meerder omflag kunnen maken. tweede boeren-knegt. Hij is bijna niet minder als de Koning - -- die mijn Heer - - - hij is de Generaal, men zal hem zoo de vaandels komen brengen. L s eer-  i6"4 de Landman, Regter. eerste boeren-knegt. Onze Meefter h eeft belaft ze hier door heen te brengen, om dat het van het huis vandeii Alcade van daan de naafte weg is. tweede boeren-knegt. Hebje hem wel zien ruften die Generaal ? eerste boeren-knegt. Ja zekerlijk! hij flaapt met zijn ogen toe, net als jij en ik, daar is geen onderfcheid in. --- Maar wij zullen hem zien eten, daar ben ik eerft nieuwsgierig na. tweede boeren-knegt. Hij zei, dat hij honger had - - - daar was ik verwonderd over. - - Maar waarom gaat hij kreupel, zou men zeggen! -.- kan men geen Generaal zijn zonder kreupel te gaan? eerste boeren-knegt. ó ! Je vraagt meerals ik weet, ik moeftindienft geweeft zijn, zou ik dat weten kunnen. Cal pratende hebben zij alles voor het avond eten gereed gemaakt. De tuin is verlicht. ) , TWEEDE TONEEL. Devorigen , Isabelle, Ines. (aan het venfter van het Balcon.) (de jaloufie is open, men ziet licht in de Tuinkamer?) Isabelle. (tot den ecrflen boeren-knegt) Nuho. eerste boeren-knegt. Juffrouw? . „ . , ï* Isa-  Blijspel, tweede Bedrijf. i6$ Isabelle. Zal men van avond in den tuin eten ? eerste boeren-knegt. Ja, Juffrouw! mijn Heer zegt, het zal er koeler zijn , en wij hebben daarom licht gebragt, dat is immers wél zoo ? (men hoort de trommels, die de komft der Vaandels aanduiden.) Isabelle. Wat hoor ik daar, Nuno ? eerste boeren-knegt. Het zijn de Vaandels die blijven den nacht bij den Generaal— zij zullen hier door komen. ( hij doet de deur open ) Ines. Nigt! wij kunnen ze zien voorbij gaan als de jaloufie half open ftaat. (zijzetten de jaloufie zoo, dat er ene kleine opening blijft tufchen de twee deuren , maar nogtans dat men haar zien kan. De Vaandels komen binnen met het detachement, onder bet trommelflaan.) DERDE TONEEL. Da Vrouwen (agter de jaloufie.) de boeren-knegts. het detachement voor de Vaandels (aan bet hoofd hebbende) Dom Loujs, en Rebolledo. eerste boeren-knegt. De Generaal Hupt, mijn Heeren! zoo je hem niet L 3 wilt  f66 de Landman, Regter. wilt wakker maken ! — je kunt de Vaandels in een kaft in de grote kamer zetten niemand zal er aanraken. Rebolledo. (ziet door zijn lorgnet naar de jafie, en zegt tegen Dom Louis heel zagtjes.) Zij zijn agter de jaloufie. D o m Louis, (tegen Rebolledo) Zeg aan den Vaandrig, dat hij haar falueert. eerste boeren-knegt. (tegen Rebolledo) Mijn Heren ! de foldatcn kunnen de deur van de gindfe ftraat uitgaan, dat is nader bij de corps de garde en gij, mijn Heren! kunt hier uit gaan. Dom Louis, (commandeert het detachement) Marfch! (bet detachement trekt af, en gaat lings af, in het voorbij gaan voor het teHjTer falueert Dom Louis met zijn degen, de Vaandrig falueert ook.) Rebolledo. (het Toneel overgaande zegt) Die geringe militaire eerbewijzen maken het hoofd der vrouwen op hol - - - dat is een geheim om zijn oogmerk te bereiken, dat is het fijne van het metier. VIERDE TONEEL. de twee boeren-knegtsvan C r e s p o. (Zij zijn in een boek van het Toneel om de Vaandels te zien voorbij gaan, het venfier van het Balcon is toe, de jaloufie, en gordijnen zijn toegetrokken,) eerste boe re n-k n e g t. Die Lui doen wel aartig haavproceffie, wat zegje fsx. van?, Twee-  BL'j spel, tweede bedrijf. \6j Tweede boeren-knegt. ••'Tis vermakelijk---zeg eens, het is als of wij van dezen nacht niet flapen zullen. eerste eoere n-k n e g t. En morgen moeten wij in het veld zijn met het aan. breken van den dag. tweede boeren-knegt. Wat kan dat fchelen éne nacht, twee blinde nachten voor onze meefter, dat is niet met af'. eerste boeren-knegt. Och neen zeker! - - - Nu, wij zullen dien Heer dienen. Wij moeten onze befte kieêren aandoen; doe uw beft om niet lomp te zijn; doe zoo als ik... daar komt de vaandrig weêr om! gade tafel verder afnemen. (bij zegt tegen. Dom Louis, die binnen komt) mijn . I leer de deur is open, gij kunt uitgaan, (zij gaan heen) VIJFDE TONEEL. Dom Louis. Rebolledo. Dom Louis, (naarhetvenflerziende) Rebolledo ! ik zie daar licht. Rebolledo. Ja! maar alles is gefloten.--- Dom Louis, (met drift) Ik heb haar ontdekt. Ik wil haar fpreken, het koft wat het koft. L 4. Re-  i68 de Landman, Regter. Rebolledo. Wij zullen ons den weg moeten openen - - - anders is er gene mogelijkheid toe. Dom L o u i s. ( vuriglijk ) Dat is immers gene regte liefde, het is ra'ernij! razernij! Maar indien wij haar een briefje konden doen ter hand Hellen. Reb o lled o. Scheer je den gek wat? Het isgeen^/^-juffertje van de Hofftad. Je hebt hier immers geen kapflers, geendansmeellersofzangmeefters, geen diergelijke! zelfs niet één kameniertje.. Dom Louis (metfpijt) Mijn Oom is liegt gehuisveft - -ennoodzaakt mij hier van daan te gaan. Het was immers hier regt gefchiktvoormij -- watis zijfchoon, Rebolledo! Rebolledo. (lachende') Vooreen Boerinnetje---hé! wat zeg je ervan? Dom Louis, (ahbuiten zig zeiven) Een Boerin!---zij is een Godin ! --- een Godin is zij. Doe jij maar zoo gij het goed vindt, maar ik voor mij wil haar érafliglijk mijne liefdensdrift openbaar maken. R i; n o l l e d o. Ach! mijnHeer, gij brengt mij om hals---gij ververoorzaakt mijn verderf, ik ben naauwlijksde fpitsroeden ontfnapt j en er zal mij erger gebeuren, indien gij niet voerzigtig wilt zijn. Dom  Blijspel, tweede Bedrijf. 169 Dom Louis, {hemgeldgevende) Weiger mij uw hulp niet. Rebolledo, f neemt het geld) Ik zeg u, dat ik voor altoos ongelukkig ben. --Wat nu bedacht! uw Oom maalt mij te veel in het hoofd—-hij is een braaf man, maar hij zou zijn belten ' vriend doen ophangen, zonder veel zwarigheid temaken. Dom Louis. Wel nu dan ! zoek andere middelen, voor mij ik vind er geen , dan die zoo geweldig zijn. Rebolledo. Wacht eens — wel te duivel! geef haar ene ferenade. Je hebt de Mufieanten van het Regiment tot uw diend .,. zing zelve , of laat maar enige woorden, die wel verftaanbaar zijn, door hun zingen. Dom Louis. Goed ! koftelijk. Maar vervolgens, hoe zie ik haar, om te weten wat zij eigenlijk denkt. Rebo lledo. Ach, mijn Heer! --- maar de Generaal is in het zelve huis— denk toch eens.--Dom Louis. Zijn kamer is verre hiervandaan - --laten wij den fleutel van het huis nemen, hier is die --- wij zullen dezennacht er zagtjes inkomen. Rebolledo. Eenflegt middel! - --men zal merken, dat de fleutel L 5 wcch  170 de Landman, R eg ter. wcchis,en de vader, die over al erg in heeft, zal de meisjes bewaren of doen verhuizen. Dom Louis. Wel nu! laten wij een ladder zien te krijgen , wij zullen den muur over klimmen, die is niet heel hoog — - men kan er van dezen kant opfpringen. Rebolledo. Ai!--, ai! «- neen toch niet-v Ik had dat liever gelijks vloers, en dat er in dat hele gevalletje van geen leèriu kwam, als't je belieft. Dom Louis. Bange fchijter! Rebolledo. (volvaardig) lkbang— gij treft mij Capitain! — Rebolledo bang! --- komaan, wij zullen haar zien , er gebeure wat wil ---maar indien zij zig er tegen verzet.? want die Boerinnen zijn dragonders. Dom Louis. ( met een laffe verwaandheid) Ik ben verzekerd,- dat ik haar wel behagen zal. Maar zoo zij zig eens tegen mij verzettede - - Ik ben over al toe in flaat. Rebolledo. Komaan! ten eerfteneen ferenade.Er zal geld nodig zijn voor de Mufiaanten, mijn lieve Officier ! --eri'wat veel --- om hen niet te doen babbelen --- en daarenboven enige lieden, die zeer wel beraden zijn Men kan niet weten , wat er gebeuren kan. Dom Louis. ( hem zijn beurs gevende ) Daar! ---de ene dienft is de ander waerdig; dat is  Blijspel, tweede Bedrijf. 171 isregt — - daar komen msnfchen aan; laten wij wech gaan. de eerste Boeren-Knegt (die binnen koomt tegen Dom Louis. Eten de Heren hier dezen avond? Rebolledo. Neen. (tegen Dom Louis) wij moeten gaan klimmen , gaan klimmen, (zij gaan been?) ZESDE TONEEL. de twee Boer e n-knegts. (Zijbrengen bet overige van het tafelgereedschap, en een kufen; zij zijn met malkander in de. war om bet op een ftoel te leggen, de een aan de ene, en de andere aan de andere zijde van de tafel.) eerste Boeren-knegt. (zig zettende, zoo als Dom Lope moet doen.) Ik zeg je, dat het aan' dien kant liggen moet - — want dat is het regterbeen. (tweede Boeren-knegt. (het zelvefpelletje doende?) Ja! dat is het regter been in de kamer --- maar hier zou 't het linker zijn. eerste Boeren-knegt. Ei! neen, jebentkoppig; kijk! gaat hij niet 2fTö zitten? - - dus moet heth'er liggen. ZE-  T~2 de Lantrian, Regter. Z E'V ENDE TONEEL. De vorigen, Juan. Juan. I? alles gereed ? 't is wel, zeer wel. Gaat naar de gr te kamer, de Generaal zal uitkomen, gaat vóór hem uit. eerste Boeren-knegt. Vóór hem! ---dat is niet wellevend. Juan. Wel! het is om te lichten, als hij hier komt. AGTSTE TONEEL. Juan. / Het gezïgt van die Vaandels heeft mij het bloed warm gemaakt.--- Wat is hij beminnelijk en eerbied waerdig, niettegenflaande zijne ruuwheid, die Generaal\ --- 30. jaren gedient ten oorlog — ookfleept hij zijn been voord—en zijne wonden daarenboven. — Toen hij ze ons vertoonde, heb ik mij bijna voor hem neer geworpen om te fmeken, dat hij mij in zijn Regiment wilde plaatfen; hij fchijnt vriendfchapvoor mijn Vader te hebben opgevat, mogelijk zou het lukken - -. ach! ik ben geboren voor den dienfi. NE \  Blijspel, tweede Bedrijf. 173 NEGENDE TONEEL. Dom Lope , Crespo, Juan, de Boerenknects. (zij lichten voor.") Dom Lope (aan komende.) Hier is het allerlief!!:. Crespo. 'Tis een klein tuintje, dat mijn dogter aangaat. ... Gazitten, mijn Heer! ikbidhetu, ... legditknsfen onder uw been ... ruft wat, als het mogelijk is. eerste Boeren-knegt. (tegen den tweeden) Ziejenuwel! dat het been is zoo als ik zeide, (zij gaan henen ) Dom Lope. Ik heb zoo'n pijn, dat ik kwalijk adem kan halen.. Ikzaldatfatansbeen laten afzetten. Crespo. Dat raad ik u niet... zoo als het daar is, zoudt gij lang zoeken, eer gij een beter kreeg. Dom Lope. Ga zitten Crespo. Crespo, Ik fta hier wel. . Dom Lope. Ga zitten, zeg iku. Crespo. Terwij! gij het mij vergunt,ga ik zitten. Dom  ?74 SÈ L ANDMAN, IvEGTER. 'Dom Lope. (hem vlak aanziende) Ik geloof, mijn vriend Crespo! datje, toen ik hier kwam, buiten u zeiven waart van gramfchap. C ü e p s o. Dat dunkt u zoo,maar er is nooit iets in ftaat om mij toornig te maken. Dom Lope. Evenwel, je gong daar even zitten in mijn tegenwoordigheid, en nog wel op de befte plaats, en zonder dat ik het u zeide. Crespo. En dat was even daarom , om dat pij het mij niet zeide, dat gij mij rcgt gaaft daartne. En nu zegt gij mij zulks, en nu is mijn pligt om het niet te doen. — Daarenboven, wat wil het zijn? ftaan of zitten, aan uw linker of regte hand, wij zijn en blijven altijd, gij Dom Lope de Figueroa, en ik, Crespo de Landman. Dom Lope Ja I maar je waart heel onbefchoft - - - je vloekte. Nu zijt gij fatfoenlijk, bedaard. Crespo. Ik zal u zeggen. Ik ben al feftig jaren zoo geweeft, befchaafd tegen die het is, enruuw als men ruuwis, ik vloek tegen die vloekt, en ik ben vrolijk, als men eens lachen wil. Ik deel altijd in het geen men doet, daar ik bij ben. En dat gaat zoo verre, dat ik vrees, dat ik niet flapen zal, om dat ik weet, dat uw been zoo zeerpijnelijk is. Dom  Blijspel, tweede Bedrijf. 175 Dom Lope. (zijn been wrijvende') Ei, dat hondekind van een been-— om gods wil, fpreek er niet meer van. Crespo. (vrolijk) OmGodswil, deukernietom, daar komt het eten aan. (de knegts brengen de fchotels op) Dom Lope. Komen mijn knegts niet dienen ? Crespo. Als't ubelieft, niet. Laat ze niet binnen komen. Wij zullen ons beft doen, en maken, dat u niets ontbreekt. Dom Lope. Crespo! wees zoo goed en roep uwe dogters hier» laat zij meê met mij eten. Crespo. Mijn Heer de ene is mijn nigt, de andere mijn eige dogter. Juan zeg, dat zij beneden komen. (Juan gaat naar boven?) Dom Lope (lachendé) Je zoudt dat zoo niet doen —als ik zoo grijs niet was, en zoo vol pijn, en hompelend en vermoeid. Crespo. Al waart gij nog zoo wel, als ik maar wenfchte, zou Ik even eens doen. Ik laat die meisjes nooit wechgaan dan voor onbedagtfame losbollen ; als alle krijgslui waren, gelijk gij, zou ik haar zelfs bek.ften die bij alle gelegenheid te zien. Dom  176 de Landman, Regter. Dom Lope. Je fpreekt zeer wel. TIENDE TONEEL. De vorigen , Isabelle, Ines, Juan. Cre spo. Mijne Dogter, enNigt! mijn Heer doet u de eer aan van naar u te vragen. Dom Lope. Zij zijn allerliefft. (hij neemt den hoed af en wil opftaan , maar voelt op nieuws verheffing van pijn aan zijn been: Crespo doet hem cnigzints lomp wéér neêr zitten.) wil je lui de goedheid hebben van met mij te eten ? Isabelle. Het zou beter paffen, dat wij u diende. Dom Lope. Je lacht er meê ! - -- gaat zitten, bid ik u. (er woiden tweeborden gezetvoor de meisjes) en gij ook Crespo. Crespo. Ik bedanku, ik heb gegeten, toen gij fliep. Op mijn jaren doetmen het geen tweemaal agter een. D o m Lope. Je hebt gelijk—je bent toch een gelukkig menfeh. zie, dat zijn onvergelijklijk lieve meisjes -- en een zoon, die een zeer voordelig voorkomen heeft. Ik voor mij heb nooit het genoegen gehad van kinderen te hebben. Maar ik heb een Neef, daar hou ik veel van, van dien losbol. Isa-  Blijspel, tweede Bedrijf. 177 Isabelle. (ter zijde, met droefheid ) Die losbol! Crespo. Ik hou ook veel van mijnNigt. Dom Lope. Hij heeft een zeer goed hart, hoe wild hij ook is; hij is eerzugtig, ik hou zoo veel vau hem, o'f hij mijn eige zoon was. Isabelle. (terzijde) Hij heeft een goed hart, hij is eerzugtig. Juan. (met ene zedige houding) Ach, mijn Heer! wat is hij gelukkig, dat gij betrekking op hem hebt. ( met een zware zugt) als ik Edelman geboren was! — Dom L ope. Zoudt gij zin in dendienlt hebben ? zeg het mij; Crespo! ik zou uw goed onthaal gaarn erkennen--wilt gij uw zoon naar het leger zenden - -- dan zal ik er zorg voor dragen. J uan. Dat is mijn enig verlangen, mijn Heer ! ik denk daar nacht en dag op. Ines. Ach, mijn Neef! wat hebt gij daar gezegt? Dom Lope. (lachende) Ha! ha! Nigtje---gij fchijntu daar aan gelegen te laten liggen?--- gij krijgt een kleur---Crespo! zij zijn het fameneens, mijn vriend. IV. Deel.' Cres-  ï73 de Landman, Regtee. Crespo. (flaautv) Dat weetik wel ---ik heb ze voor elkander groot gebragt. Dom Lope. BevalligNigtje! •-- vertrouw hem mij toe,maar één jaar— en ik zal hem zoo plaatfen dat uw minnaar u eer zal aan doen---zulje niet inuw fchik zijn, dat hij Officier is ? Crespo. Ach, mijnHeer! --- wat zegt gij daar? Dom Lope. Dat zal hij zijn, ik zal hem voord helpen—hij is braaf en eerlijk; aanzulken geef ik den voorrang--dat hangt van mij af - -- wel nu Inès ? Ines. MijnHeer! ik bemin hem al te zeer, om daar mijne toeflemming niet aan te geven. Juan, Crespo. Ach , mijn Heer! hoe zullen wij 't erkennen ? - - Dom Lope. Ei! fpreek daar toch niet van laat dat flaan, Crespo! fchenkmij eersin, ik drink op de gezondheid van uwe dogter en uwe nigt: drink ook eens, Crespo! Crespo. Mijn Heer! gij doet ons te veel eer aan. (zij cl: iaken allen ) Dom Lope. Die lieve kinderen!«- Gij moet er wel grootsch op zijn,  Blijspel, tweede Bedrijf. 179 zijn, daar is niets zoo lief - —hetzijn Engelen, (hij omhel ff Inès, zoo als hij zig omdraait om Ifabelle te omhelzen, komt de arm van Crespo tuffeben heiden, door in tefchenken.) Crespo. (Jpotsachtig infehenkende ) En den wijn! den wijn! hoe vindt je dien ? Dom Lope. (lachende'). Die maakt mij warm - - - Juan! ik zal je dikwils verlofgeven. Omen hoort een voorfpel van een Sijmphomie) wat is dat Crespo ! --- onthaal je mij op een Concert ? Crespo. Neen ! waarlijk niet- - - wij hebben hier geen Mujicanten, dan de vogels in denboomgaard-, en die zingen 's nagts niet. ( men hoort een accompagnement van het vólgend air.) A 1 R. A la voix du plus tendre amant Ne foijez point rebelle; Ecoutezle ferment Qu'il fait d'être fidelle. C respo. Het z\]n ie foldaten, die zig op ftraat vermaken. Dom Lope. Ikraas wel eens---en echter zie ik dat door de vingers-—als zij zig eens vermaakt hebben doen zij hun pligt des te beter, (de Sijmphoniegaat zijn gang, men zingt het volgende; eikercis, als denaam van Ifabelle herhaald wordt, maakt Dom Lope tekens van gramL 2 ftbap,  i8o ' de Landman, Regtee fcbap , en veinftechter; Crespo enjnan ook. Ifabelle huilt bijna , en bedekt haargezigt — - Inès is verbaasd, zij zien allen malkaer telkens aan. Vervolg van het Air. Pour que je puiffe être inconftant, L'amour vous fit trop belle; Echos, repétez doucement. Mon ferment; Répétez, que je fuis famant D'lfabelle. Dom L o p e. (ter zijde") Dat zij eens zingen - --dat gaat heen , maar avond Mu/iek te geven voor het huis,' daar ik ben-- - die fchurken.' Laat ik mij bedwingen voor Crespo en zijn dogter. (hard op, als lachende) wat gekheid! Crespo. (ook zoo 3 Het zijn jonge lui! (zagtjes) als Dom Lope daar Biet was, of ik ze zou nazien. Juan. (terzijde) AlsikhetnietlietomdenG kort  Blijspel, tweede Bedrijf. 187 kort na de terug komfl van Dom Lope. Enige minuten daar na, ftaat hij een marfch, die te kennen geeft het vertrek der troepen. Het geluid vermindert naar ■mate dat zij veronderfteld worden zig te verwijderen. ) Einde van het tweede Bedrijf. DERDE B E D R IJ F. (Het is nacht geweest in het gantfehen tusfcheiu bedrijf. Nu koomt de dag aan. Rebolledo vertoont zig op den muur, enigen tijd na dat de tambour heeft opgehouden met /laan.') EERSTE TONEEL. DomLouis, (buiten den muur.) R e b o l l f. p o. (op den muur met een grooten mantel.) Rebolledo. Wij hebben geen tijd te verliezen, Capitain I daar koomt de dag aan. Het geen wij willen doen ver- , eifcht niet, dat de zon reeds op gekomen is. t Dom Louis, (van buiten) Haast vernet afklimmen, en koom mij de deur 0pen doen. Rebolledo. (krabbelende naar den kant van den tuin.) Mij haaften! Ik verzoek van neen. Ik zal zoo mi-  i88 de Landman, Recter. ftilletjes gaan, als mogelijk is, tot ik op den grond ben ; daar ben ik 'er, (bij doet de deur open, bij bezigtigt de plaats: op het ogenblik dat de Capitain gaat om binnen te komen , roept hij driftiglijk) ach! Honderdduizend duivels! ik zie den ouden vriend komen, zijn zoon is er bij! ... koom niet binnen! niet binnen. Dom Louis. En je zei, dat hij met mijn Oom vertrokken was. Rebolledo. (heel fcbielijk.) Dat dagt ik! --- waarfchijnelijk vertrekt hij nu, de vader verzelt hem, neem de ladder wech, tot hij voorbij is. Verberg menfchen en paerden; ik zal gaan (laan achter het latwerk, op levens gevaar koom niet binnen voor dat ik een ftcen werp -•fchielijk! fchielijk! Dom Louis. Maak (laat op ene goede beloning. R e b o l i. e d o. Ga dan maar heen ! ga heen ! (hij doet de deur •wedertoe: De beloning zal haast verdiend zijn. (bij verbergt zig achter het latwerk.) TWEEDE TONEEL. Rebolledo, (verfcbolen.) Crespo, Juan. Juan, (is gelaarsd',' cocarde op den hoed, ef*n rok, den degen in een bandelier.~) Mijn waarde vader! laat ik haar vaarwel zeggen. C res-  Blijspel, berde Bedrijf, 189 Crespo. , Zoo gij het begeert. Juan. Ik heb haar beloofd, dat. -- En wat zou Inès denken, als ik mijn woord niet hield? Crespo. Gij hebt het belooft, laten wij haar roepen, (hij reept en klopt aan de deur van de tuinkamer.) Ifabelle 1 Inès! koomt beueden. Isabelle. \ (door het ven fier, zonder het open te doe n. Straks! vader. Crespo. Van alle de zegeningen, die mij de Hemel heeft toegevoegt, --- zijt gij de dierbaarlfe voor mijn hart; gij verlaat mij,mijn kind! --- (met fmartejals ik dezen avond te huis koom, - — dan zal ik mijn waar« den Juan niet meer zien. Juan. Mijn waarde Vader! gij houdt nog bij u mijn zuster en Inès, ->- gij zult allen nu en dan van mi) fpreken. DER-  rpo de Landman, Regter. DERDE TONEEL. Isaeelle, Ines, Crespo, Juan, Rebolledo. Crespo. (zig bedwingende óm zijn droefheid te verbergen. Ifabelle! Inès! zegt nu vaarwel aan juan. Isabelle. {zig om zijn hak werpen de.) Gij verlaat ons dan, broeder! ---nu is het met onze blijdfchap gedaan. Ines, (hem de hand op een kwijnende wijze gevende.) Gij vertrekt &m---(de Vrouwen dringen omhein: Juan heeft de traanen in de ogen. Een ogenblik flil zzvijgens.) Juan. (droevig, tuffcben de twee Vrouwen.) Ach! mijn Vader.' --- Crespo. Gij hebt dit begeert. --- Ik wilt wel dat dit ogenblik vreeslijk zijn zoude, (ter zijde) Laat ik mijne krachten zien weder te krijgen, (overluid, en opeen zeer bemoedigden toon.) mijn Zoon! uw Vader heeft geene beftelling meer over u. Dom Lope heeft u twee uren vergunt,- die zijn nu voorbij. Uw nieuwe ftaat verpligt ene zorgelijke naauwkeurigheid, ga weder bij uwen Generaal. Ines  Blijspel, berde B edrijf. lot Ines en Isabelle. (hem de band gevende.) ■ Kunnen wij hem zoo laten gaan. Crespo. (zig in het midden feilende.) Ach! kinderen! heb ik hem niet bemind even als u Heden. - — Vroeg of laat zal hij ons de opoffering van hem vergelden. Juan. Buiten twijffel! zeker, mijn waarde Vadefl Crespo. (hem in zijne armen drukkende) Hoor eens naar mij , Juan! hoor mij. (Ifabelle eti Inès fehieien.) Schreit niet,kinderen! en laat hem toe mij aan te horen. Mijn zoon! om uw gedrag wel aanteflellen, zoo prent in uw hart, het geen ik li zeg. Gij zijt oorfpronkelijk uiteen zuiverbioed , zoo zuiver als de zon , maar gij zijt van een burgerlijken afkomst. Dit houde ik u voor ógen, op dat gij niet trotfeh zoudt zijn, noch laag van hart. Wanhoop nooit om tot een zekeren jjerheven fland te geraken, maar zijt nederig; men vindt zig altijd er wel bij, als men zedig en nederig is. Wees niet gierig, en ook niet overdadig; het geen men ver* kwist, is verloren, en het geen men uitfpaart, gevonden. Zonder ieder een toeteftemmen, moet gij echter niemand tegenfpreken, men maakt zig daar door vijanden: Wees zagt, wellevend, en gedienftig, dus doende maakt men zig bemind, al het Indiaanfeh goud kan niet opwegen tegen den naam van een man, die van elk bemind is. Vecht .niet, dan om goede oorzaken. Deuk dat Ines de vrouw is,  ■ toz de Landman, Recter. is, die gij verkozen hebt, en welke ik u toedenke. (bij legt hunne handen in een) Laat zij nooit iets van u boren, dat haar leed doet. Wees met andere vrouwen ingetogen, maar niet plomp; aartig maar niet liefkozend; ipreek nooit tot nad.el van haar de geringfle, in den eerften opllag, verdient echter infehikkelijkheid, om dat wij anderzms niet zouden in de waareld gekomen zijn. Zie daar 400 ducaten, waarmede ik mijn les eindig en belkiit; denk daar aan. Kweek de vriendfchap van Dom Louis aan, en vergeet uw vader nooit. Vaarwel.'mijn kind. (hij emhelst hem.) Isabelle, Ines. Mijn lieve broeder ! mijn waarde Juan ! ( de vier perfonen omhelzen malkder voor het laatft iederiijk.) Crespo. (zagtjes tegen zijn Zoon?) Houdt u kioek, Juan! houdt u Merk; de teergevoeligheid ftaat haar zeer wel, maar de kloekmoedigheid ftaat ons nog beter. Juan. Ik begrijp 11 - - - Ik vertrek Vader. Crespo. (yuuriglijk, de deur openende.) Datis de naafte weg;uw paerdftaatgereed,enaau de poort van de ftad. Juan (verbergt zijn aangezigt met zijne handen, als of hij niet durft zien het geen om hem is, hij gaat fchielijk de deur ui t, na veelmoeite op zig zeiven gedaan te hebben.) Vaartwel.' --. vaartwel.' (Crespo doet de deur weder toe.) VIER-  Blijspel, derde Bedrijf. 193 VIERDE TONEEL. Crespo, Isabelle, Ines, Rebol led o. (verfcholen) (de Vrouwen blijven elkander omhelzen, en zijn ontrooftelijk.) Crespo. Mijn lieve Isabelle, gij behoud: uwen Vader! --gij zijt mij nog overig, mijne waarde kinderen! gaat weder naar boven, in uw kamer, en laten wij onze ftnarten niet doen voordduren. (zijgaan naar de tuinkamer) Ik dagt dat ik fterker van geeft was. - - - (Crespo alleen ) Nu kan ik geruft fchreïen. Vloeit nu mijne tranen! vloeit! --- verligt mijn benaauwd hart. öMijn God! nog tien jaren levens om ooggetuigen te zijn van den wel vaard van mijn Zoon, vergun mij die! en dat ik daarna fterve. Ik draag hem aan u op, ómijn Opper Heer! hij bemint de deugd; laat uw oog hem fteeds vergezellen, (hijgaat wech.) Rebolledo. (van achter het latwerk komende.) Ikmag verdoemdzijn — zoo zij mijn hart niet bewogen hebben— zoohartftogtelijk als die lui zijn.— Kom! kom! geen zwakheid.--- Er is hier van daag heel wat anders te doen. (hij ziet naar dien kant, daar Crespo uitgegaan is.) de oude man koomt weder binnen — goed! — hij is toch verre vau hier, hij zal ons niet horen kunnen. - • - En wij zullen haar wel beletten tefchreeuwen --- laat ik den Capitain waarfchouwen. (hij gooit een ft een aan de andere zijde van den muur, en gaat de deur openen.) IV. Deel. N VIJF-  ip4 DE Landman, Regter. VIJFDE TONEEL. (Men blijft zagtjesfpreken ;het wordt min ofmeer dag) Rb olledo,Dom Louis (met een Mantel om?) Dom Louis. (binnen komende. ) De Zoon verwijdert zig met grote fchreden. Rebolledo. Zoo veel te beter! het is altijd goed, wanneer meïï de Zufters vervoeren wil, dat de broeders niet te huis zijn. Dom Louis. Ons volk is hier digt bij, mijn paerd is gereed — gaan wij naar onze Kevertjes toe. Rebolledo. ( hem fterk aanziende ) Ben je in ftaat om een goeden raad aan te horen.? Dom Louis. Zoo Ifabelle daar door één minuut eerder in mijn, magt koomt, dan hoorik er na---maar anders niet. Rebolledo. De toorn en de liefde zijn grote vijanden van de reden. , Dom Louis. Van de reden! ikbezit die meer dan gij wel denkt} ik ben in ftaat om haar te trouwen; niets is zoo redelijk ---al was zij in het midden van het vuur, ik zou er haar uithalen. --- Mijn bloed kookt van ongeduld -•- koom aan. Re-  Toneelspel, derde Bedrijf. 105 Rebolledo. Nog één woord eer wij beginnen - — en denk er aan. De bijeenkomft is onder aan den voer van den berg, lings af - - - waar denkje haar dan te brengen ? Dom Louis, (uitgelaten) Al was bet aan't einde van de waereld, als het wezen moet; in een woeftijn zou ik zelfs meer dan gelukkig zijn. Rebolledo. Maar wat zal uw Oom denken, als hij u van dezen avond niet ziet? Dom Louis. Je kunt zeggen, dat ik gebleven ben, uit ongefleldheid --- dat mijn paerd de poot gebroken heeft --daar zijn voorwendfeis genoeg. - — Ik fta voor alles in, en boven dien gehoorzaam mij maar; je bent immers mijn Sergeant? Rebolledo. (vaft bepaald.) Zekerlijk de gehoorzaamheid — hal Ik zeg niets meer. Laathetgaan zoo hetwil, (bij doet even de deur open, en zegt aan de gene die buiten zijn) bezet dezen doorgang; en valt hier aan op het minfle gerugt. (tegen Dom Louis) Van wat kant zullen wij den aanval doen ? Dom Louis. Laten wij de deur zien op te lopen. Rebolledo. Neen! ---Er zijn wel andere middelen , er zou anders geen einde aan zijn, --- de kortfte wegdebesN 2 te.  iq<5 bk Landman, Regter» te. - - - Van den muur kunnen wij op het Bakon komen, --- Ik zal daar op klimmen, --- engij, plaatft u hier. --- Geen genade! vooral dat hier koomt. (hij klimt op den muur.) Dom Louis. Ik zal haar wel haaft in bezit hebben -. - het hart klopt mij op ene ongemene wijze. Rebolledo. (op den muur, met één been op het Bakon.) Daar ftaa ik nu op de halve maan. (hij ziet door de jaloufie heen) —- zij zijn daar ! — 'T is of zij elkander beklagen. Dit is nu een gevaarlijk tijdftip, pas op! moet ik de jaloufie inftoten ? Dom Louis. Stoot in maar! ach; wattalmje. Rebolledo. (ploot de jaloufie in, en opent het venfter.) Je bent gehoorzaamd. ( men ziet de twee meisjes, die verfchrikt zijn, en fchreeuwende vlugtcn.) Zij willen naar beneden wech komen ... houdt ze vaft als zij uit de deur gaan (tegen die buiten zijn ) koomt ftilletjes binnen; brengt hetpaerd hiernaar toe.(men heeft de Meisjes onophoudelijk horen fchreeuwen, zij doen de deur open. ZES-  Blijspel, derde Bedrijf. 197 ZESDE TONEEL. Devorigen, Isabelle, Ines. (Jchrecuwende.) Ines. Oom! Oom! help! help! wij zijn ongelukkig! (zij lopen het Toneel over in de grootfte wanorder; van dat ogenblik tot aan het uiteinde van het Toneel is alles in oproer : hetgeenpnbefchrijflijk is, en door de verbeeldingskragt moet worden begrepen. Zes kaerels zijn binnen gekomen.) Isabelle. ( wanhopig, tujfchen de Soldaten.) Zal er dan iemand twee jonge meisjes helpen, die men geweld wil aandoen! (zij fi'aan van haar af, c;i lopen lings heen.) Rebolledo. (afkomende) Houdtze valt, belet dan dat zij naar het huis toe gaan. Dom Louis, (haar grijpende) Vrees niet, Ifabelle! volg mij. --- Isabelle. Ach ! hemel! verrader, vermoordt mij liever. - — Dom Louis. Er zal u niets kwaads gebeuren. ---Ik zweer je voor God. Rebolledo. Gij verfpilt uw tijd Mijn Heer, de Officier ! te paerd! tepaerd! (vierman en Rebolledo voeren Ifa* N 3 belle  ip3 de Landman, Regter. belle wech, en gaan door het klein deurtje; haar gefchrecuw verdubbeld.) Isabelle. (wechgevoerd.) Mijn Vader! mijn Vader! (Dom Louis volgt haar) Ines. (voord lopende) Mijne Nigt! --- mijne Nigt! - (zij verweert zig) Ach.' lafhartige ichelmen/ zijt gij Merk genoeg met u allen om tegen ene Vrouw te vegten, --- help.' moord.' moord.' Rebolledo. (met een verzekerden toon.) Steek haar toch maar een neusdoek in den mond. , (men fteekt haar een neusdoek in den mond; zij blijft fchreeuwen, zoo veel zij kan.) ZEVENDE TONEEL. Dom Louis , Rebolledo , Ines , Crespo. (halfgekleed.) Crespo. Grote God.' wat zie ik? --- Gij mishandelt mijne Nicht, eerloze fchepzels ? (hij ontweldigt den degen van een foldaat---Inèsis vrij, hij zegt Zw/r)ga voord om de flerke hand te roepen. Ines. (met misbaar fehreeuwende) Zij hebben mijne Nigt ontvoerd, mijn waarde Oom! zij hebben haar ontvoerd. Crespo. (met een wanhopig gefchreeuw) Wat zegt gij? — mijne dogter is vervoerd! — mijne dochter! - - 6 wanfchepfels! ftort nu vrij al mijn  Blijspel, derde Bedrijf. 199 mijn bloed, bij vecht zoo vee! hij kan, Inès gaat om hulp) o Moordenaars! waar is zij? --- beneemt mij dan ook het leven. Rebolledo. (hemontwapenende) Ben je gek, dat je denkt ons weeröaud te kunnen bieden? wij zoeken uw leven niet, ouwe vrind! Wij wilden uwe dogter hebben, en die hebben wij, dat is't hele geval. Crespo. (yaflgehouden door de foldaten ) Neen! --- zoo mijn dogter wech is--- doodt mij - doodt mij dan! uit medelijden met mijn ftaat. --Rebolledo. (neemt den fleutel en ft eek t dien aan den anderen kant van de deur.) Wij willen u niet doden, zeg ik je ---wij laten u zelfs, watmeeris, uwe nicht; wij zijn niet kwaadaartig, wij. (de foldaten,-die Crespo va ft hielden, laten hem nu vrij en gaan zeer fchielijk de deur uit, welke men op het nachtflot hoort fluiten aan de flraat kant; echter heeft Crespo, vrij zijnde een ftoel opgenomen , die hij hun , op het zelve ogenblik, dat zij vit gaan , naar het hoofd werpt.)- AGTSTE TONEEL. Crespo. (alleen, razend van gramfchap.) Ach! ongelukkige. ..ongelukkige...mijne krachten begeven mij. ..ó woede.' ó razernij.' ...zij fluiten mij op ... en ik leef, ik haal nog adem. Neen! mijne ziel heeft mij begeven, (de fnikken ver/moren N 4 bem,  aoo de Landman, Regter. bent, en deen alleen enige afgcbroke febreeuwen horen") mijne dochter! . . . mijn dochter ƒ ... mijn lieve kind.'... (hij is als ijlend, engaatnaarhet ven/Ier van de Tuinkamer.) Ifabelle.' Ifabelle.' ... Zij is er niet ... die wreedaarts ... die Tijgerbeeflen ... hebben haarwechgevoerd ... waar is zij? ... Ach.' waar is zij ? (hij waggelt) ó machteloze ouderdom ... gij bedriegt mij... dat ik toch fterve, ó dat ik flerve, als ik mijn kind niet weêr heb ... Ach.' mijn God.' ... ach.' mijn God. ... (hijftaat tieêr op den grond zonder enig gevoel.) NEGENDE TONEEL. Crespo, Ines. ( koomt aanlopen met eenige Boeren knegts. Crespo ligt uitgeft rekt op den grond, midden op het Toneel. Ines. Koomt fchielijk.' ... koomt fchielijk.' (zij ziet haar Oom op den grond liggen , en zegt met een vreeslijk gefchreeuw) ach.' mijn Oom is dood.' De b o e r e n-k n e g t s. (rondom Crespo, met de tranen in bun ogen.) hij is dood.' ... hij is dood.' (Crespo doet de ogen open.) Ines. (werpt zig om den hals van haar Oom.) Mijn Oom.' ... mijn waarde Oom.' ... ach.' hij leeft, hij opent zijne ogen. (men neemt hem op,en zet hem op een ftoel.) Cr es-  Blijspel, derde Bedrijf. 26r ' Crespo. (bij zig zeiven komende als ijlende') Waar zijn zij .' ... waar zijn zij .' ... (bij ziet Inès aan met verwilderde ogen.) ach.' zijt gij daar, mijn kind ?... zij hebben u dan van uwen Vader niet ontvoert.' ... Gij zijt het mijn Ifabelle? Ines. Mijn Oom ... mijn waarde Oom.' ... Ik ben het ... Inès is het. Crespo. (uitbarftende in tranen.) 'Tis Ines ... 'tis mijn nigt. ... Wel nu Inès? ... zij hebben uwe nicht wechgevoerd ... zij hebben haar wechgevoerd ... die fchelmen! hebt gij ze gezien? waar zijn zij doorgetrokken? ... ja ik herken u wel ... maar zij is dan met hun.' TIENDE TONEEL. De vorigen, de Griffier, vele gewapende B o eren. de Griffier, (zeerfchielijk.) Heer Pedro! Heer Pedro! ... men benoemt u tot Alcade. Crespo. (geeft een fchreeuw van blijdfchap.) Alcade! ó Goddelijke wraak, gij verlaat nimmer den onfchuldigeu... loopt die verraders achter na!... foldaten, de Griffier. Ik kwam u dit zeggen om er u geluk mede te wenfchen. Zij zijn aangehouden , en naar het ftadhuis N 5 ge-  soa de Landman, Regter. gebrngt. De Capitain is zwaar gewond; door wien is onbekend. ... Er worde gefproken van ene fchaking, er moet onderzoek gedaan worden, daar hebt gij omflandigheden, die regt gefchikt zijn om uw ambt mede te beginnen, Heer Pedro; en morgen of overmorgen komt de Koning, Van dat ik Griffier geworden ben , heb ik geen fchoner tijdltip, dan dit gezien. Cr.Esro. (vuriglijk') ó! Goddelijke Voorzienigheid! ... gij hebt mijn ongeluk in ontferming aangezien... befcherm mijne dogter! ... zij is uit de handen van hare rovers. ... Ik begin weder te leven. ... Ik riep om wraak, en gij bezorgt mij die... die wreedaarts! dat zij in pijnen ^omkomen. ( bij zig zclven komende ) Wat zegt gij daar, Crespo? ... uw verftand is bedwelmd. ...Bedenk u zelve, gij zijtnu Regter, dan moet gij geen perfonele haat in aanmerking nemen. Het zijn alleen de wetten, die uw rigtfnoer moeten zijn, al moeft gij nog vrij méér uit liaan, (tegen den Griffier) Houdt de gevangenen wel in verzekering, roept degetuigenin, ik zal u volgen. de Griffier. Ik zal een begin met de zaak maken, en het verhoor bepalen. Crespo. (benen gaande) Waak over mijn zwak begrip... en deleidingcn van mijn hart. ó Goddelijke Geregtigheid! befUiur dat regt,uet welk ik aan menfchen moet doen wedervaren! VIER-  Blijspel, vierde Bedrijf. 003 VIERDE BEDRIJF. (Het Toneel verbeeldt de grootfte Zaal van het Stadhuis; op den voorgrond van het toneel is ene ta. fel, en verfcheide ftoelen hier en daar. De Griffier koomt binnen met papieren in de hand, achter hem isccne hoop gewapende boeren, welke Rebolledo,die veel geweld maakt, geleiden.) EERSTE 'TONEEL. De Gr'i ffier, . Rebolledo, Gewapende Boeren. De Griffier (zet zig aan tafel, waarop hij papieren legt. En zegt deftiglijk met ene houding van, gezag.) Uit den naam en van wegen den Koning, en den Alcade, zijt gehoorzaam. Rebolledo. Ik Hoor mij anders heel veel aan den Alcade! ik. De Griffier. Heb eerbied voor den Regter Onbefchaamde! Rebolledo. Heb eerbied voor den degen--- Gij! De Griffier, (altijd even deftiglijk.~) Eerbied.'- - "Wij zullen die hebben--- (tegen de JFacht) vat dien kaerel aan, zeer eerbiediglijk. Bindt hem op dezen (toel metfterke leêreriemen, zeer eerbiediglijk; hangt hem twintig pond gewigt aan ieder been  204 DE Landman, Regter. been, zeer eerbiediglijlc; En dan zullen wij hem ondervragen, en zien, of wij hem zullen doen ophangen , zoo eerbiediglijk, als immers mogeiijk is. Rebolledo. (driftiglijk.) Maar hoor eens! alle gekheid op een ftokje. Hangen niet, voorden duivel! daar ben ik tegen. Als je mij voor getuigen van noden hebt, zal ik het zijn als een ander; koom aan! (bijwil'vlugten, maarwordt vast geboudên.) De Griffier, (altijd even deftig.) Gantsch niet, mijn Heer de Soldaat!--, dit zou niet overeenkomftig het regtsgeding zijn, de andere zijn getuigen en zijn vrij. Hier zijn hunne verklaringen. Gij zijt aangeklaagd en gevat. Rebolledo. (moeijelijk.') Gevat?--- wat drommel! ik ben getuigen, zeg ik je. Zoo er iemand u zeggen kan, hoe het geval zig heeft toegedragen, ben ik het. De Griffier. Gij zult het zeggen, zoo dra er niet meer dan uwe eige bekentenisfe van noden is om het vonnis te vellen. Rebolledo. Wel! dat is een geweld! en dat om een avond Mtifiek.--- Gij zijt dan geen liefhebber van de Mupek? De Griffier, (febrijvende.) Maak jij maar grapjes!--- Maak jij maar grapjes!--het koomt hier wel te pas van een avond Mufiek te fpreken!-.- Wij zullen u daar mede laten zingen. Re-  Blijspel, vierde Bedrijf. 205 Rebolledo. Dat a! de duivels uit de Hel je halen!--- Uit welken hoofde houdt gij mij vast? Ik zal mij aan den Generaal beklagen. De Griffier. .Ik zou eer zeggen, dat je er u hier namaals over beklagen zoudt. Rebolledo. (geweld makende.') Vervloekte papierkladder! — - Wat heb ik met uw regtsgeding te doen. De Griffier. Prrrr!---dat zijn geene redenen. Onderwerp u. (jncn pmfinge.lt Rebolledo.) Rebolledo. (die omfingeling met woede aanziende.) Ach! fatans kind!--- Zulke fchelmen, die geen geweer kunnen overhalen, zullen mij wetten Hellen. (hij neemt een ftoel op.) Ik wil u vergruizen. De Griffier (zig verwijderende.) Bedwingt hem--- pakt hem van achteren aan. (men vat Rebolledo van alle kanten aan.) Rebolledo. Van achteren — - ach! vervloekte Griffier! koom nader dan, gij duivels dienaar! koom nader dan. (hij fiaat van alle kanten van zig af.) De Griffir. (op een verzekerden toon, naderende.) Schiet hem door en door, zoo hij zig verroert, (men houdt drie geweren op zijn borst; hij blijft ou- bcweeg-  noS de Landman, Regter< beweeglijk.) gij zijt weêrfpannig, gij zult dan zien-" Maak hem vast op dien floel, handen en voeten gebonden, (tnen bindt hem op den floel, zittende, de handen achter op den rag.) Rebolledo, (fchreeuwende uit al zijn macht.') Zes dubbelde fatans kinderen!--- Rebolledo té binden!--- Ik wil mijn Officier fpreken!--- Ik wil mijn Officier fpreken! De Griffier. Uw Officier !--• hier is hij. (Dom Louis koomt binnen, verzeld met vier man, gewapend.) TWEEDE TONEEL. De Griffier, Dom Louis, (de arm ineen band dragende.) Rebolledo. Gewapende Boeren. Mijn Capitain! hak die fchurken eens «eus en ooren af. - - - Zie , hoe zij mij behandelen. (hij fpringt op met floel en al, en wordt vastgehouden.) Dom Loüis. Je ziet, dat ik gewond ben. (tegens den Griffier.) Mijn Heer! dat is verfoeïelijk. De Griffier, (flaande, met de papieren in de hand.) Waar beklaagd gij U over, mijnHeer! heeft men Ü niet gegeven, dat U toekomt ? Dom Louis. Ja wel, mijn Heer! Maar mijn Sergeant? De  Blijspel, vierde Bedrijf. 207 De Griffier. Uw Sergeant is beestachtig, en men heeft heni op dien voet ook behandeld. Men is verfchuldigt regt te doen aan alle menfchen, maar het regt is aan niemand iets verfchuldigt. Rebolledo. Zie dien fchoeljen! hoe hij tegen u fpreekt. Dom Louis. Ik heb je maar één woord te zeggen. Zoo wij van dit alles gene betering krijgen , ftaat deeze plaats in twee uren in vlam; mijn oom is reeds gewaarfchouwd. De Griffier, (cdehaartig.) Een woord op mijn beurt. --- Sta mij toe om het belang, dat ik in 11 neem, dat ik u onderrichte, wie een Alcade is. Met een wit ftokje in de hand, kan hij, door één teken te geven al de ingezetenen tegen 11 in de wapenen doen komen; en door een ander teken, is hij in ftaat het hcvigUe oproer te bedaren. Bedenk dit wel, mijn Heer! in de antwoorden, die gij hem geven zult; en zie mij alleen als uwe'n dienaar aan. (tegen de •wacht?) Gaat gijlieden achterwaards af! en verliest hen niet uit het oog» (hijgaat heen,). DER-  tot de Landman, Regter» DERDE TONEEL. Dom Louis, Rebolledo. (gebonden.) De Wacht, (achter af.) Rebolledo. En hij laat mij niet los maken. --- Mijn waarde Capitain'. Neem niet kwalijk, dat ik niet op en (la. Ik geloof haast, dat dit gek aflopen zal--- de Alcade is juist de Vader van Ifabelle. Dom Louis, (verbaasd?) ö Hemel! (met belaag-neming.1) en waar is zij gebleven ? Rebolledo. Zij wordt hier gebragt met getuigen. Dom Louis (zittende, en met den elleboog op tafel.) Alles wordt bij een gebragt om ons zeer fchuldig te doen voorkomen. Rebolledo. Daar behoeven zij niet veel moeite toe te doen , om je de waarheid te zeggen. Dom Louis, (hem wijzende, dat men acht op hun flaat.) Zwijg dan-— zwijg dan toch. Rebolledo, (halverftem?) Die vervloekte broer is daar kwaad van pas geweest. Hij is ook aangehouden, en is hier. Dom  Blijspel, tweede Bedrijf. 209 Dom Louis (uit eene oprechte inborst'„ balver ftem. ) Hij is in de daad een brave jongen! -- Ik misprijs hem nietjik zou het zelve in zijne plaats gedaan hebben. Ik kan niet, dan aan mijn noodlot de fchuld geven. Rebolledo. En hoe is het met uw wondV--- D o m Louis. (zugtende, met gemoedsbeweging. ) Het is maar in het vleesch - - - de wond, die zijne zuster mij in het hart heeft toegebragt, is vrij gevaarlijker. Rebolledo. Ei! denk aan gene wisje wasjes meer.--- Voor liet overige, zoo ik niet anders kan, moet mijn Officier niet kwalijk nemen, dat ik alles op zijn rekening zette.--- Gij kunt er u wel uit redden. Dom Louis, (op ene onverfchilligewijze.) Doe zoo gij wilt. ( met nagedachte ) Maar wees niet bekommerd, wij kunnen niet geoordeeld worden, dan door den Krijgsraad. VIERDE TONEEL. De vorigen. De Griffier, de Griffier. Hier is de Alcade die voord zal gaan om u te verhoren ; mijn Heer! met u zal men beginnen (bijboomt bij Rebolledo, en hem vlak in V gezigt aanziende zegt pij op eenftrafen toon) —- een zeer flegte zaak! IV. Deel, O Re-  aio de Landman, Regter. Rebolledo. (het zelve op de zelve wijs halhalende.)Een flegte zaak!--- ho! ho! V IJ F D E TONEEL. De vorigen, Crespo, (gekleed als Alcade.") Crespo (inet een geanimeerde houding, doch bedwingt zig; dezegemoedsbewC' ging behoort wel uitgedrukt te worden ; vervolgens keert hij zig tot Rebolledo, en zegt tegen den Griffier.) Waarom heeft men dien man gebonden ? De Griffier. Om dat hij den beest fpeelde. Crespo. Maakt hem los; laten wij de wet op zijn firengst volgen, maar daar niets bijvoegen (tegen Dom Louis) mijn Heer! geef mij uw degen. Dom Louis; Aan u?~- mijn degen! Crespo, (op een koek en heufche wijze.) Een gevange heeft er geen nodig, (men neemt hem zijn degen af) ga wech tot dat ik iaat waarfchouwen (tegen de wacht) Betoont aan mijn Heer door uwe zorg al de eerbewijzing die zijn geboorte vereischt. Dom Louis (heen gaande met de wacht.) Gijlieden zijt de fterkften. - - - Gij doet het ook wei gevoelen. ZESDE  Blijspel, vierde Bedrijf» 2ir ZESDE TONEEL. Crespo, de Griffier, Rebolledo. Crespo. (tegen Rebolledo ) Gij! draag zorgvan de waarheid niet te verbergen. (tegen den Griffier die aan de tafel zit") Houdt aanteniiigvan zijne verklaring. Rebolledo, (terzijde') Ik weet niet op welke wijs te antwoorden, (overluid) Ik zal alles zeggen dat niet tot mijn nadeel kan zijn, dat beloof ik je 1 Crespo. Hebt gij Dom Louis behulpzaam geweeft in een aanflag gemaakt tegen een jong meisje in het huis van haar Vader? Rebolledo. Dat is buiten onze affpraak! —- zet dat vraagftuk ter zijde. Cr espo. Zult gij antwoorden.? — hebt gij hem geholpen ? • - - hoe veel waart gij lieden ? —. (fiilte) wel nu. Rebolledo. Laat ik mij toch eens bedenken, wat ik je moet antwoorden; dit vereifcht enige nadenking,-- maar je vraagt mij eigenlijk het geen je zoo wel weet als ik. Crespo. Tot hier toe weet ik het niet.---Bekent gij de daad zelve? Os Re-  242 de Landman, Regter. Rebolledo. Ja! onder ons gezeit; maar laat er buiten af dau ook piet van gefproken worden. C r e s p o. Welk was het voornemen van Dom Louis, na zulk een geweldige onderneming? Rebolledo, Hij heeft ermijietsvangezeit--- maar ik herinner 't mij niet meer. -- - Ik verlies dikwils mijn geheugen als ik niet gegeten heb. Crespo. Tragt het weer te vinden. Rebolledo. Ik heb het bij 't Regiment gelaten. --» Crespo. Ongelukkige poetfemaker! --- je weet niet, dat hetlevenvanuwCö/j//mogelijk hem te haten ... mijn leven is aan het zijne verknogt. Crespo. (op een ftrengcn toon) Onvoorzigtig meisje! welke bekentenis doet gij mij. Isabelle. (eigenaartig) Aan wien zou ik die doen! aan wien zou ik die doen! anders dan aan den beften den tederften der Vaders! ja de fchuldige, welken wij vervolgen, wordt mij even daarom, te meer waerd... mijn hart verwijt het mij, maarhetisvolvanhem; mijne tedere liefde tot u, en zijn beeld vervullen alleen mijne verfcheurde ziel. Ik heb het ondertekend dat bloedige requcft. Ook zou ik het nog tekenen, geloof het vrij; omdat de eer mij zulks beveelt. ... Hij zalflerven, die ongelukkige! maar zijne misdaad, welke niet is dan die der  Blijspel, vierde Bedrijf. 219 der Liefde is niet zodanig, als de getuigen die hebben kunnen doen voorkomen; zij hebben hemafgefchildert'als geweldadig, doldriftig, dreigende, en zonder enig' berouw; helaas ! ik heb hem gezien in alle zijne gemoeds-bewegingen, teder, onderdanig, eerbiedig, en berouw hebbende --- durf ik herzeggen.' in dat vreeflijk ogenblik kwam hij mij beminnelijk voor - wat zeg ik uitzinnige! --- ach! verberg mij in uw boezem , Vader! dat ik daar weder vinde mijne deugd, en de kragten die ik nodig heb. ---Is het mogelijk! dat die wrede, die mij uit uwe armen fcheurde, dergelijke gevoelens heeft kunnen inboezemen. Crespo. (haar tegen zijn boezem drukkende.") o! mijn waarde Kind , die tot trooit van mijne ouderdom moei! (trekken , wat zijt gij te beklagen? --- en echter bidden wij den Hemel om vele jaren — dat was het dan dat mij te wagten (tondt! --- (hij ftaat op, en zegt op een verzekerden toon) Ja! ik zal het doorflaan dit fchrikkelijk geval -■ - indien ik aanmij zeiven wanhoopte wat zou er van deze zwakke fchepfels woeden! mijn waarde dogter hoor! koom weder bij u zelve. Dom Louis flaat voor mij gebragt te worden; één middel is er voor hém overig omteontwijkendenflagdiehemdreigt, en dieopons allen neerzou komen; mogt hij maar zig niet verharden tegen de ltem"van enen grijfaart, welken hij ont. eert heeft. Isa-  420 de Landman, Regter. Isabelle. (uitgelaten') Hij zal er door aangedaan zijn. --- Ik zou het be. lierven zoo ik dat niet hoopte ; mijn hart verraadt mij. Haat mij toch niet, offchoon ik het anders wel verdient heb, mijn Vader! Crespo. Ga heen mijn kind! laat uw Vader begaan zoo de natuur u een al te gevoelige imborft gegeven heeft, zou het haar tot hoon ftrekken wanneermen u zulks tot een misdaad rekende, (zij gaat heen.) TIENDE TONEEL. Crespo. (alleen, baar aanziende) Neen! ik zal niets toedoen tot uwe fmarten. Welke (lagen hebben haar hart getroffen bij het tekenen van dat ongelukkig papier! welk een flerkte en zwakheid te gelijk! hoe vrees ik, dat ik Dom Louis, ver beneden een dergeiijken moed, zal aantreffen. OndertufTchen behoeft hij niet anders dan vooroordelen te boven te komen; indien hij nog luiftert naar deugdfaamheid verdient hij haar echtgenoot te zijn. (hij roept) hola! ( de -xvagt koomt binnen ) Brengt den Capitain hier! (de zvagtgaat heen) A1 mijn begeerte tot wraak is verdwenen, alles, wat naar gramfchap en (ïrengheid zweemt, is uit den weggeruimd; er blijft mij niet overig dan het verlangen om mijne dogter gelukkig te zien. ELF-  Blijspel, vierde Bedrijf. asr ELFDE TONEEL. Crespo, de Griffier, Dom Louis, de Wagt. Dom Louis, (onbefcbroomd tegen Crespo) Welnu mijn Heer! waar moet uwe vreemde handelwijs eens op uic komen? ' Crespo. (ook onbefchroomd zonder enige hardheid) Op het handhaven der wetten van tiwe Natie, mijrt Heer! van welkers inhoud het mij toefchijnt dat gij zeer kwalijk onderrlgt waart, (op een zagter toon) mijn Heer! het zal voor u niet kwaad zijn dat iku alleen fpreek, geeft gij uw woord valeer, aan mijne qualiteit als Alcade, van geen kwaad voornemen t« zullen hebben gedurende ons gefprck? Dom Louis, (na een kort fiilzwijgen,) Dat geef ik u. Crespo. (tegen de ivagt) Verwijdert u! en hebt toezigt op de deuren, (de -wagt gaat heen) TWAALFDE TONEEL. Crespo, Dom Louis. Crespo. (metgoedheid) Gij ziet, mijn Heer! waar toe het gezag, waar mede ik bekleed ben, mij verpligt; welk ene fmaad gij mij ook hebt aangedaan, wees echter niet bevreelï, dat ils  222 de Landman, Regter. ik daar misbruik van maken zal om uwen tegenwoor* digen toefland te verergeren. Dom Louis. Gij kunt, op dusdanigewijze handelende, alle voldoening van mij vervvagteir, alles wat ik bezit dat ftaik af aan uwe dogter, zoo het nodig is; ikftahec goedhartiglijk af. Crespo. (jlrengelljk en met vuur ) Het is wonderbaarlijk dat gij me durft fpreken van dusdanige fchavergoeditig, mijn Heer.' ik heb altijd gelooft, dat het bijzonder onder u lieden was,daar men wilt de ware eer regt te fchatten ... en gij fchijnt daar meè koopmanfchap te willen drijven ... zeg mij, is het nietdie te veriaagen, wanneer men dezelve iteltin tegenwigt met het verachtelijk geld ? ik merk wel dat wij malkander niet verftaan. Dom Louis, (bewogen.') Welke betering anders kunt gij dan vorderen? Crespo. (altijd verdubbelende van belangneming, en gemoedsbeweging.) Welke betering anders! --- gij leeft dan niet in het hart van enen vader---weet gij wel hoe het met de zaken ftaat? roekelaos jongeling! --- weet gij wel, dat ik genoodzaakt ben, om het rapport van dit regtsgeding aan de publieke audiëntie te brengen? -*• en dat het hier om uw leven te doen is! welk ene fchikking zou er te maken zijn, indien ik enkel de drift mijner gramfchap volgde, zeg mij dat? - -- maar  Blijspel, vierde Bedrijf. 223 maar neen ! ik offer u mijn fpijt op - -- en ik' lij de alleen daar door, om dat ik de wet aan u niet^kan opofferen, om dat ik regter ben ... ja! ik ben het, maar ik wil ophouden het te zijn. (hij legt zijn roede af) Het is Crespo, de landman, alleen die gij thans ziet; zie dien grijsaart ter degen aan, dien gij ontëert hebt na zeventig jaren levens onberispelijk te hebben doorgebragt; ik zoek uw dood niet —,- ik zoek uw geluk, ik zoek het geluk van mijn dogter ...zij is afkomftig van een braven vader en moeder, dat durf ik zeggen ... behalven den adel, is God mijn getuigen, dat ik niets zou weten te verlangen. Die mij gelijk in rang zijn, eerbiedigen mij ... Die hoger in rang zijn, achten mij. ... Het moet wel zoo zijn dat die weinige deugd, welke mep in mij prijst, waarlijk zoo is; vermids in een kleine plaats waar alle mijne daden van nabij befchouwt worden, niemand daar aan twijfelt; Echter ishetonderfcheid tusfchen ons groot, maar ik bezit, Goddank, het geen in ftaat is ons meer bij elkander te brengen... Ik zou u zonder dat niet fpreken van mijn rijkdom ... die is meer, dan gij kunt geloven, ik biede u die aan, zoo gij mijn dogter trouwt. ... Dat is het eniglte middel dat er over is om u te fparen; en geloof mij, brave lieden zullen u 'er niette minder om achten. Neem al mijn goed ... het bedraagt meer dan honderd duizend «'«rato;. ... Ik hou er niet één Huiver van over; voor mij, noch voor mijn zoon; wij zullen leven zoo als wij kunnen, al moeiten wij ons zei  224 DE Landman, Regter. ' zelveh verkopen omhethuwelijksgoed, dat iku aanbiede, te vermeerderen, ... Maar geef mij de eer weerom ...de uwe zal daardoor niets lijden, gij zult des niettemin een der eerfte edellieden vanSpanjen zijn. Koom aan ! koom aan! zegt uw geweten u niets? Een gemoedsbeweging van medelijden en edelmoedigheid.... Ontferm u over mijn grijze haairen. ... Ik omhels uwe knien ! ik befproei die met mijne tranen, en het is op dusdanige wijze dat ik mij wreken wil over het kwaad, dat gij mij hebt willen doen. Dom Louis, (met de fterkfte gemoedsbeweging .} Hebt gij gedacht, dat ik een wreed hart had, ... dat gij mij zulke vreeslijke wonden toebrengt ? ... Eerwaardig man! mogt ik u kunnen antwoorden, gelijk ik wilde. ... Eén enkel woord zou ons vereenigen. Uwe dochter en uwe achting, dat is al wat ik in de waereld verlang.... Ik zou zelfs al te gelukkig zijn dat ik u mijn vader noemde Maar kan ik over mij zeiven berchikking maken? mijn Oom.... Crespo. Uw Oom bemindtu; hij zal u niet opofferen. --Wanneer hij afkeurt het geen gij doen wilt, dan offert hij u op.--- Ik ben geen meefter over deze papieren; dit heb ik u gezegt.--- Mijn kind! Ik bedank u altijd om de gevoelens, die gij betoont te hebben. Dom  Blijspel, vijfde Bedrijf. 225 Dom L oui s. Ei! erken mij zulks geenzins. - - - Hangt het van mij af u te wederftaan — Indien de Ievendigite gemoedsdrift mij niet op zulk ene wijze had doen antwoorden, welk uitnemender lot zou ik kunnen verlangen, dan dat van Ifabelle te trouwen ? - — Ene vrouw die goedaartig, fchoon, en deugdfaam is, is immers het kostbaarlte gefchenk des Hemels? --- voor 't overige, ik geef mij over aan de wet.-Ik heb ene daad gedaan, waar over de fchaamte mij verplettert. Indien ik fterve om uwe dochter zal mijn lot niet fmartelijk zijn. Crespo, (moedig/ijk.') Stel u gerufter! ik ben genoodzaakt uw oom op ene vreeslijke proef te Hellen, dat gevoel ik. Ik weet niet, wat den Hemel behagen zal; maar ik hoop op alles. Ga weder naar binnen; wij zullen allen gelukkig zijn, of allen ophouden het te zijn. Dom Louis. Deugdfame grijsaart!... gij zult zien, dat ik geen liegt menfch ben.... Hoe ook de uitkomst zijn mag 5 ik zal mij nergens over beklagen, (hij gaat hem.) DERTIENDE TONEEL. Crespo, De Griffier. De Griffier. Men wagt u in de audiëntie, Mijn Heer, de Alcade! IV. Deel. P Crespo.  Be Landman, Reoter. Crespo. Dat is genoeg neem de papieren mede. (de Griffier neemt de papieren mede ) VEERTIENDE TONEEL. Crespo , (alleen ) Vreemde gemoedsbewegingen !... welke onophoudelijke (tonnen ftaat een menfch zijn hart al uit... hij is mij waardig, die ongelukkige! federt dat hij van mijne dochter bemindt is ... ondertusfchen, zoo het vonnis eens uitgefproken zijnde, het huwelijk door zijn Oom verworpen wordt, wat zal er van ons worden?... ach! jonge lieden, ziet de verwarring, die gij in de ziel van enen vader brengt! ziet, in welke beuaauwdheden zij, die u beminnen, en u redden willen, door uwe misdagen gebragt worden. Einde van het vierde Bedrijf. V IJ F D E BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Crespo, De Griffier, Een Officier, Boeren, (gewapend.) (De Boeren komen hij pelotons kinnen, geleid door een Burger-Capitain, de Griffier volgt. Crespo koomt binnen, fprekende met den Officier, die in bet eerfte  Blijspel, vijfde Bedrijf. 4$? eerfte Bedrijf is voorgekomen bij de komst van den Generaal.) De Officier. Ik herhaal het u, Mijn Heer! de Generaal volgt mij, zoo gij hem zijn neef niet weder geeft... zal hij nergens naar luifleren. Crespo. Gij behoefde uw paerd niet zoo hard aan te zetten om ons hier zulk een berigt te brengen, MijnHeer! ... Dom Louis is verklaard fchuldig aan het vervoeren van een jong meisje, en voords gecondem* neert.— De Officier. Gecondemneert door u ?... Een edelman ! Crespo. Een Edelman, die zig onteert door ene lage daad ftelt zig beneden den geringften burger. De Officier. Een gedeelte Grenadiers... konuen wel met brandend lont uw vonnis tenietdoen, denk daar eens op, Mijn Heer, de Alcade! Crespo. (met een verzekerden toon.) Ik denk daar wel op... Burger- Capitain! doe da gevangenis wel bewaren! vel, zonder enige aarfeling, ter neêr een ieder, die daarbij of omtrend durft komen ... (op een veelzagter toon) Ziedaar, Mijn Heer! raad aan Dom Lope, dat hij alleen kome.... Ik heb de magt van op dit ogenblik het vonP a ui»  22SJ de Landman, Regter. nis van het geregtshof ter uitvoer te brengen.... Maar ik wil hem eerst wel afwagten wij zullen te famen fpreken tot nut van deze zaak.... Intusfchen ongelukkig hij, die de wetten zal willen fchenden. de Officier. En de Vrij williger, die den Capitain gewond heeft ---moet ten minften niet door u geoordeelt worden het koomt hier op een Militaire misdaad aan. Crespo. Gij hebt gelijk --- verzeker den Generaal, dat dien vrijwilliger hem zal worden overgegen. - - Men zal bevinden , dat ik een man ben, die voor de vuil! handelt. Uwe zending is voldaan ; gij kunt daar van kenniffe gaan geven, (de Officier gaat heen.') TWEEDE TONEEL. Crespo, de Griffier, Boeren (gewapend.) Crespo. ( voor op het Toneel.) ö Mijn Zoon ! aan welke handen ga ik u overceven : maar dit moet zoo zijn! ---Ik heb den neef van Dom Lope kunnen oordelen. En uw nieuwe ftaat verejlcht dat Dom Lope u oordeelt. --- Gelukkig is het dat de regtbank van eer uw gedrag niet kan afkeuren --Gij moet u hier aan onderwerpen --- Maar u bevrijden van de weerwraak, (tegenden Griffier) Laat mijn Zoon bij mij komen (de Griffier en de wagt gaan be ««O DER-  Blijspel, vijfde Bedrijf. DERDE TONEEL. Crespo. (alken, bij zig zeiven vaft bepaald, na een weinig nadenken.') Ja ! ik moet mij alleen tot den Koning wenden; laat ik fchrijven (gedurende de alkenfpraak is zijn gemoedsbeweging zeer flerk, zijn fpraak moeielijk, en altijd afgebroken, hij fchrijft en fpreekt te gelijker tijd) die Cesmza/isheerfchzugtig, vermogend; maar de Koning zal het niet dulden, dat hij naar welgevallen handelt met de eer en herleven van zijnegoede onderdanen. Er is goed regt, zoo wel voor een edelman als voor een arbeidsman ; dat regt moet wraak nemen voor mijn dogter. ó! mijn Koning. -- Maar befcherm ook nog mijn Zoon tegen een gedugten vijand. - - - Het is ltraks 70. jaren dat ik werk voor het welzijn van den Staat ; een gunftigen opflag van het oog voor mijne beloning , ö mijn Vorlt ! Alle de huisvaders fchreïen met mij. --- Alle de jonge dogters ftrekken hunue armen tot u uit! geen onfchuld zal voor aanvallen meer vrij zijn, zoo gij ons enkel doet afhangen van zulke tooinlooze bevelhebbers. - - - Er zal geen hoekje in het gantfche koningrijk zijn alwaar zij geen verwoelling en wanhoop aanregten (hij vouwt zijn brief toe.) Men brengt mijn Zoon bier; - - - Droevige flrengheidl die ik moet vertonen, wat koft gij niet aan mijn hart. p i VIER-  «3» de Landman, Regter. VIERDE TONEEL. Crespo, Juan (gebragt door boeren; bij is vervallen,bleek en neer/lagtig, bij loopt aan op zijn Vader, die hem tegen houdt, met een teken van wechfloting en de boeren wenkt dat zij wech gaan.) Juan, (verftomd door bet onthaal van zijn Vader.) Mijn Vader! Crespo. (met een aangenome koelheid) Juan! ... gij hebt gevogten tegen uw Capitain, gij moet door den Krijgsraad geoordeelt worden. Juan, (met een geweldigegemoeds beweging, die hij wil inhouden.) Die Capitain hoonde mijn Zufter ... mijn Vader! is het op deze wijze dat gij hem omhaalt, die de luister van uw geflagt heeft opgehouden ... en die dezelve heeft gered voor de fterkfte ontè'ering, Crespo, (zijn hoofd naar den anderen kant wendende om zijne fmert voor Juan te verbergen.) De Alcade had wel gewenfcht, dat alle de getuigen tot uwe verontfchuldiging gedient hadden ... Juan! maar zij verklaren, dat gij aanvaller geweeft zijt; ik kan hunne verklaringen niet uitleggen, of daarin verandering maken .., de wet is van geen nut meer wanmx een ieder zig zei ven regt?. jÜAN,  Blijspel, vijfde Bedrijf. 231 Juan. Ik heb mij gedragen zoo't behoort, maar mijn Vader! waarom dan zulk een ftrenghcid? Crespo. (zig wendende naar zijn Zoon.) Strengheid! ... ach! zie mij aan juan ... zie mijne ogen, hoe zij nat zijn. ( met jlerke ontroering werpt hij zig in zijne armen.) koom aan, dat ik u tegen mijn hart drukke; ik bemin u nog veel meer na het geen gij gedaan hebt ... hoor aan met blijdfchap hoe uw vader uw moed toejuicht ... gij zult dien nodig hebben om voor dom Lope te verfchijnen; houdt u onvertfaagd water ook gebeuren mag. Juan. Nu ben ik omtrent alles getrooft! (bij omhelfl zijn Vader.) maar wat is er van mijn Zufter geworden ? Crespo. Zij is hier ... gij zult bij haar gaan tot de tijd dat de Generaal gekomen zal zijn. Juan. Zal hij hier komen? Crespo. Ja.' de ontknoping zal vreefhjk zijn... zijn Neef is een man des doods zoo hij uwe zufter niet trouwt... hij is daar toegenegen, op een grootmoedige wijze, moet ik bekennen; maar zijn oom zal ons mogelijk tot het alleruiterfte brengen ... mijn kind.' mijn waarde Juan.' z 00 het wezen moet fterven wij als flagtoffers van onzcupligt er zal altoos aan de Natie een nagedagteniï van een fchoon voorbeeld, dat haar gegeven is, overblijven. P 4 J"AN'  23^ de Landman, Regter. Juan, (droeviglijk) Wie zou gelooft hebben, dac deze dag zoo dodelijk zijn zou! Crespo. Gij ziet het, mijn Vriend.' gilleren was alles ftil, wij waren onbekommerd te famen,zoowel gij als ik • een weinig eerzugt van uw kant; de ongebondenheid' van een jong edelman; de trotsheid van een aanzienelijken, de wraak [.. alle de driften te gelijk hebben ons van elkander verwijdert... ach Juan.' hoe ver zijn wij af van den gelukkigen ftaat, waar in wij ons nog gifteren bevonden-, dewijl het mij niet geoorloofd isu mijn zoon te noemen. V IJ F L> E TONEEL. Crespo, Juan, de Griffier. de Griffier, (komende aanlopen.') Mijn Heer de Alcade! - --men meldt den Generaal aan, dat hij voor de poort van de ftad is. Crespo. (tegen den Griffier, fchielijk maar met naauwkeurigheid.) Hebt gij een man bezorgt om dezen brief te brengen indien het nodig is ? de Griffier. Ja! Crespo. • Neem ze aan. (tegen Juan.) Zij is aan den Koning.-- Hij zal van alles onderrigt zijn, vóór dat de  Blijspel,-vijfde Bedrijf. 233 * de krijgsraad vergadert; laat u dit gerust (tellen.--Ga bij uw zofter, ik zal u aan Dom Lope overgeven als het tijd is. {tegen den Griffier.) Gij weet op welkeen teken gij moet gehoorzamen; wanneerikmijn neusdoek aan mijn ogen breng- - (bij luiftert hem in.) dan zal alles afgedaan zijn; wij zullen eindigen als brave lieden-- plaats (lerke hand---laten de wapenen in goeden ftaat zijn; ik hoor gerugt! (bijgeeft andere papieren aan den Griffier.) Neem dit! dat is mijn laatfte wil.--- Zij zuilen alles hebben.--- Geleidt mijn Zoon.-- Vaarwel, mijn kind! (de Griffier en 'Juan gaan benen.) ZESDE TONEEL. Crespo. (al/een.) 6 Hemel! geef dat Dom Lope niet onhandelbaar is; de wet, de natuur, en de eer, flaan hier in de waagfchaal. (bij houdt zijne handen voor V gtzigt.) Laat ik alle bewegingen die ftrijdig zijn met de voorzigtigheid weerhouden -- in één quartier uur zal deze gebeurtenis afgelopen zijn. ZEVENDE TONEEL. Crespo, Dom Lope. Dom Lope. (in gramfchap.) Hij is niet t'huis, die verdoemde Alcade!--ach! mijn vriend Crespo!- • Ik gong uit zijn vervloekte huis, daar ik nooit dagt weder in te komen.--P 5 Waar  «34 DE LiNBMAN, REGTER. Waar is die afzendeling des fatans !- -- Wijs het mij, bid ik u. C r e s r o. (op een drogen toon.') Wat heeft dan toch die Alcade gedaan, dat gij zoo boos zijt? Dom Lope. Wat hij gedaan heeft! - -. den Capitain, mijn Neef, gevangen te nemen, zoudt gij het wel geloven---hij, diefchurk! verdomd! --dat heeft mij zoo fterk aangedaan, dat ik de pijn van mijn been niet meer gevoelt heb--ik kom om hem dood te ranfelen.. Crespo. in dat geval, zoudt gij moeite voor niet kunnen nemen; ik geloof niet dat een Alcade zig ftokflagen Iaat geven. Dom Lope. Hij zal die wel moeten ontvangen!-.-die ellendige boer! zeg mij dan waar hij is. Crespo. Ellendige boer! dat kan zijn;--maar zoo hij 'tin zijn hoofd krijgt zou de geen, die hem dagt ftokflagen te geven, daar we! eens berouw van kunnen hebben. Dom Lope. Wij zullen zien--ik vraagje nog eens waar zal ik hem toch vinden ? Crespo. Den Alcade!---niet ver van hier. Dom  Blijspel, vijfde Bedrijf. 835 Dom Lope. Waar is hij ? vraag ik u. Crespo. Hier voor u.--- Ik ben het zelve. Dom Lope. (zig bedwingende.) Ik twijfelde er al aan---gij zijt het dan federt van daag? het fpijt mij, vervloekt! mijn vriend,dat gezeit is blijft gezeit. Crespo. (koel) 'tis wel zoo! dat gedaan is, blijft gedaan. Dom Lope. Maak ftaat om mij den Capitain over te geven-, hij heeft geen anderen regter dan mij, Crespo. Hij heeft mijn dochter vervoerd.--- 't Is het geregt van de plaats die hem oordelen moet. Dom Lope. Wees verzekerd dat ik u regt verfchaffen zal. Crespo. Ik heb nooit een ander verzogt om te doen dat ik zelve kon doen. Dom Lope. Ik zegje, dat ik alleen kennisfe van die zaak wil nemen. Crespo. Ik zegje, dat de zaak afgedaan is.--en het vonnis uitgefproken. Dom Lope, (woedende.) Het vonnis! -- - deukje wel wat je zegt? Creïpo»  236 de Landman, Regter Crespo. Zeerwel! het regtsgeding is in behoorlijke order; er ontbreekt niets aan; de misdaad is doodltraiïelijk ; in dergelijke gevallen is het bloed alleen het randfeen van de eer. Dom Lope. We! nu! er za! dan bloed geflort worden---mijn Detachement is op weg; ik fteek de plaatsin brand, dat waarfchouw ik u! , Crespo. Uw neef heeft mij onteert --ik vrees de dood niet. Dom Lope. Dus zijt gij regter en partij ? Crespo. Zoo de dogter van mijn buurman een gelijke fchan. de ondergaan had,zou ik haar dan geen regt moeten doen?... Waarom zou ik dan aan mijn dogtcr weigeren het geen ik voor een vreemde doen zou!... Daar is maar één middel op; dat is, dat uw neef haar trouwt, zoo zij daarin toelkmt. D o Ji Lope. Mijn Neef! benje razend gek? nooit! (men hoort de trom.) Daar is het detachement; ik zal zien of gij altijd zoo hoofdig zijt. Crespo. Ik zal zien of de wetten met de voeten vertreden zullen worden d,Q£>r foldaten Een regter moet zijn leven wagen, als 't zoo zijn moet, voorde luifter van zijn land. A G T-  Blijspel, vijfde Bedrijf. 237 AGTSTE TONEEL. Dom Lope, Crespo, het Detachement, (aan de regterzijde van V Toneel.') Dom Lope, (tegen bet Detachement.) Avanceert! Soldaten , zoo men den Capitain niet overgeeft, fleekt de gevangenis in brand; zoo de plaats weerftand biedt, (leekt de plaats in brand! Crespo, (gaande achter naar bet Toneel.) Avanceert! Burgers, (alle de Boeren gewapend, bomen binnen, de burger Capitain en de Griffier zijn aan 't hoofd.) Houdt uwe regteu (laande tegen dien dwingeland; het regt en de Koning hebt gij voor u. Dom Lope, (den degen in de hand, fchreeuwende.) Crespo! - - Crespo! - - - Ongelukkige! — Ik zal met u beginnen.— Gij wilt dan derven! Crespo, (zijn borst aanbiedende.) Stoot!— floot!--- Op mijn jaren , één of twee jaar meer te leven beduidt niets bij de uitgeftrektheid der eeuwigheid. Dom Lope. Bij mijn ziel!--- ik rijg u allen aan mijn degen , (tegen het detachement.) Soldaten !-■- beef Crespo! ■ Crespo. (met nadruk.) Voleindig! zeg ik u; het zal fraai zijn u lieden uwen  £38 de Landman, Regter. uwen veldtogt te zien beginnen met het vervoeren van een jongmeisje, en den moord van enen grijsaart --- (op een vreeslijken toon.) Maar beef gij zelsve!- - wreed en bloeddorftig menfch!-— Beef dat een doods-teken het zwaerd der geregtigheidniet ila in den boezem van den fchuidigen. {hij trekt zijn neusdoek uit, en geeft een zvenk aan den Griffier?) Dom Lor e. (een weinig bedaard.) Gij fpreekt hier van geregtigbeid --- Waar is uw zoon.?-— uit hoofde van welk regt houdt gij hem achter ? Crespo. Daar wagtte ik 0. (tegen den Capitain) Laat Juan hier komen! (tegen Dom Lope) Ja! ik ben bereid hem aan u over te geven, (de Capitain brengt Juan) Zie daar! mijnen Zoon, ik offere hem uit pligtop; maar zie toe! dat gij geen misbruik maakt van uw vermogen; er is in Spanjen een Opperheer, een wreker, vrij uiagtiger dan gij en ik.--- Ondertusfchen wordt het tijd dat hier een einde meê gemaakt wordt, (hij geeft een teken ; Dom Louis verfchijnt achter op '| Toneel midden in een pelotton; twee mam gewapend', zijn aan de kanten, "tgeweer op fcbouder.) Zie hier uw Neef! — geeft gij uwe toeftemming, Dom Lope ! dat hij mijn dogter trouwt?-- ja! of neen! het is voor hem zijn leven of zijn dood: zeg uw gedachten. Dom Lope. (buiten zig zeiven.) Aller ellementen!-■-Waar ben ikhier? Soldaten! (de  Blijspel, vijfde Bedrijf. 539 (de Soldaten maken een zekere beweging, bij houdt hen nog bijtijds tegen.) Neen! ..houdt(Hl! dieduivelfche kaerel! zou het doen zoo als hij 't zeit. Zeg mij dan, zijt gij razend dol? Crespo. (zonder enige de minjle twijfeling.) Neen! Ik ben een man wiens hart wel geplaatst is---dat hij (terve! of mijn dochter trouwe! Dom Lope. Bij al mijn voorouders!... al moest hij (ierven, ik zal dat niet toeftemmen. (met een verzekerden toon, tegen bet detachement?) Vaerdig! geen quartier. {het detachement maakt zig vaerdig.) Crespo. (tegen de boeren.) Dat er regt gefchiede! Dom L o lm s. (in V midden van bet pe/otton, zijn armen uitstrekkende?) Mijn Oom!--- NEGENDE, en laatste, TONEEL. Dom Lope, Dom Louis, Crespo, Juan, Isabelle, de Griffier, het Detachement, de Boeren, (gewapend.) Isabelle. (verwilderd, werpt zig daar tusfchen in.) Houdt af! •-- houdt af! — neen! mijn Vader! neen, mijn Heer! niemand moet hier derven dan ik. --- Ik, fchuldig meisje!--, daar de Jiefde alle deze ellende  240 de Landman, Regter. ellende van veroorzaakt heeft-- ftrafmij, mijn Vader! en uwe eer zal zijn luider hernemen, (tegen Dom Lope, [nikkende.) Ja mijn Heer! ja! ik was het die het eerst in liefde ontbrande voor Dom Louis. Deze drift, die hem vervoert heeft, toen die zijn hart innam, was in mijn hart ontdoken--doordeekhet; dit al te fchuldig hart!--- Cij hebt geen verdeende ziel-- - heb medelijden met mij, en geef mij toch een zwaerd; welk een wond het zijn mag zal dodelijk zijn--- de misdaad loopt te gelijk met mijn bloed om, dat het vergoten worde tot den laatden droppel, indien ik u daar door de vrede kan herftejlen, en mijne onfchuld wedervinden---mijn Heer! dat is alles wat ik verzoek. Dom Louis, (fmckendc.) Mijn Oom! - - - dat ik haar trouwe. Crespo. Neem! mijne dogter * al mijne fchatten--maar de eer! de eer! en het leven van uw Neef. (Crespo ftaat naauwkcurig acht op Dom Lope, en ziet tevens naar Dom Louis, op een verftandhoudende wijze.) Dom L o pe. (geweldig bewogen ) Ach! --- Goddelijk vermogen dat van een vrouw die in droefheid is; het is gemakkelijker het tegen tien duizend vijanden uittehouden dan tegen de tranen van een meisje als dit. (hij ziet haar met tederheid aan?) Sta op.' da op! Dom Louis. Mijn Oom!--- Mijn Oom!--- Dom  Blijspel, vijfde Bedrijf. 24.1 Dom Lope. (ruuw.) Wel nu! ja-- trouw haar-- fchielijk! • —fchielijk! Want anders zou ik zelve ze wel eens kunnen trouwen --hemelfch meisje! hij zal al te gelukkig zijn. Crespo en Juan. Edelmoedige! Dom Lope. Dom Louis, (zig voor zijn voeten •werpende.) Mijn waarde Oom! — Dom Lope. (vrolijk.) Voor den weerga! Losboll zie eens waar je me toe noodzaakt--maar voor 't overige, je hebt wel gedaan.--- Het zijn hupfche lieden---Crespo! ik geloof niettegenftaande mijn jaren, als ik uw dogter bezie, dat ik mede zoo gek geweest zou zijn als hij — maar dat duivelfche been van mij- —ai! ai!--* Crespo! gij moet het hele proces op 't vuur gooien. Crespo. Buiten twijffel! - - - nu moet de Notaris hun het vonnis aankondigen, en ik voeg daar honderd duizend ducaten bij voor de koften-- weiger die niet; er blijft nog over voor mijn zoon. Dom Louis, (tegen Juan, die zig terzijde afgehouden heeft nabij het detachement.) Ach mijn waarde Juan! - • - koom! koom! werp s toch in mijne armen. C hes po. Hij moet eerst pardon van zijn Generaal hebben. q Dom  s+a »e Landman, Regter. Dom Lope. (de handen van Juan nemende, en hen met vergenoegen aanziende.') Hij heeft wel gevfflgten! is'tniet waar?--- Het is de lehoonbróer van mijn neef! dat 's genoeg gezeit. Crespo. Koom aan dan! 't is genoeg gezeit — Griffier! geef mij de papieren weerom, (hij neemt de papteren in de hand, maar houdt er twee af die hij in zijn zak fteekt,) Dom Lope. Wat zijn dat voor papieren die je er afhoudt ? Crespo. (lachende.) Dat is! — dat is mijn teftament — - op mijn eer, ik had het reeds gemaakt, en ik had er u niet in vergeten. Dom Lope. (metgulheid.) Gij zijt een zeldfaam menfch!---ik heb er dergelijk geen gezien j ik zweer u! dat ik zeer vergenoegd ben, dat mijn neef uw fchoon-zoon is; ik dagthem echter zoo vroeg niet uittetrouwen. Crespo, En ik niet zoo een groot huwelijks goed aan mijn dogter mgde te geven. Dom Louis. Wij zullen ons niet fchamen over zulke naastbeftaanden, mijn Oom! Dom  Blijspel, vijfde Bedrijf. 443 Dom Lope. Waarachtig! bijaldien ik Dom Lope niet was, wil« de ik wel Crespo zijn. Crespo. Uwe nakomelingfchap zal, zoo ik hoop, naar beiden aarten. Mijne maagfchap vereenigt zig op heden met de uwe, gelijk een klare beek met een fchone rivier--- uitmuntend man! gij zijt nooit zoo te bewonderen geweest als heden, nu gij u zeiven overwint - --ik twijffelde daar ook niet aan - --de trotfchheid op een aanzienelijken naam kan wel een eerzugtig hart kwellen -— maar gij zijt menfchlievend, en de hoogmoed kan in ene ziel als de uwe nooit de gevoeligheid uitdoven. de Griffier, (tegen Dom Lope.) 6 Ja! uitmuntendheid! gij zijtalie eerbied waard, (tegen Crespo.) En gij! voorbeeldig man! blijf lang voor ousgefpaard: Daar iedereen u zal, een braven regter, noemen, Als goeden Vader, en een eerlijk man, u roemen; Die, met voorzigtigheid, en een fland vast gemoed, Aan wet, natuur, en eer, ftaagnaar den eifch, voldoet. EINDE.