MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Calal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  HET spectatoriaal; T O N E E L; ZESDE DEEL?   HET SPECTATORIAAL TONEEL. ZESDE DEEL. arMr. D'Hannetahc,Paris 1775. vlijtig oeffenen .' dan zcuden zodanigen onder hun, wien het aan geen gezond oordeel en goeden fmaak mangelt,die theorie in practijk brengende, hunne kunst aanmerkelijk voordzetten , daar bij het toenemen van kundigheid en fmaak verfcheide gebreken van onze Toneelen van zeiven zullen wijken. Vaar wel! Bladz. 5 dat het was, voor , dat het wat. 80 onge, voor, ongepast. —— 107 voor de woorden, ziedaar! moet (laan, in welnu.' moet (taan Western. 123 Ikbeigie, voor, ik betuigie. 132 derde Toneel, voor, zesde Toneel. 150 al beu aog, voor, al ben ik nog. DRUKFOUTEN. Mevr: Western. D E  D E STEM DER NATUUR. TONEELSPEL IN EEN BEDRIJF. Naar 't Franfche van den Heer Artnand.  PERSONEN. MONGEI. Mevrouw MONGEI. BONCOUR, Vader van Mevr: Mongei. Vrouw GERVAIS, houdende Logement. SUZON, haar dog:er. VINCENT, een jonge Boer, minnaar van Suzon. MARLOT, Knegt van den Heer Boncour. Het Spel fpeelt op een Borp. DE  Bladz. r. D E STEM der NATUUR. TONEELSPEL IN EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL {Het toneel verbeeldt de kamer van Mevrouw Mongei, in de herberg van vrouw Gervais, netjes doch zonder pragt gemeubileerd. Naast de tafel flaat een wieg waar in het Kind van mevrouw Mongei ligt: dit moet geen levendig, maar zeer natuurlijk gefchilderd, kind wezen, om dat het zelve, altoos op V Toneel blijvende, anders door gefchreeuw hetfpei geheel in onordening zoude kunnen brengen ) Vrouw Gervais, Suson. {bezig zijnde met de Kamer een weinig in orde te fchikken.) Vrouw Gervais. Te preekt er gemakkelijk over, Sufon ! ik denk: evenwel dat ik er wat meer van weet dan jij; kwaadaartig ben ik niet, daar bewaart me de Hemel voor; maar ik kan met dat al die Mevrouw niet langer hier houden, al trek je nog zoo haar partij, en al komt ze je nog zoo beminnelijk voor, het is niet mogelijk, de tijden zijn duur, alles kost evenveel geld. VI. Duel. A Si/-  3 De Stem der Natuur. S u s o n. Tk hoop, Moeder F Jat wij binnen kort haar Mail hier te rug zullen zien , en dat hij goede tijding zal mede brengen. Vrouw Gervais. Dst maakt zij je allemaal wijs, maar met 'zulke praatjes kan men mij niet bedriegen. Haar Man zou ast dagen uit blijven, en in dat vertrouwen nemen wij aan haar van alles te verzorgen, ondertusfchin is 't nu al over de drie maanden dat hij bezig is met te rug tc komen , en datmen niets van hemhoort, geen taal of teken; mijn medelijden voor zijn vrouw is al ver genoeg gegaan; is ze hier in mijn huis niet bevallen, heb ik haar of haar kind iets geweigerd?.... hoor jij mag zoo veel vriendfchap voor haar over hebben als je wilt, maar ik als ik mijn geld uitf'diiet, wil ik weten waar ik het weerom kan halen. S u s o n. Gij zult er niets bij verliezen, lieve Moeder! ik durf wel m te (laan dat het een braave vrouw is. Vrouw Gervais. Dat geloof ik ook, maar haar Man kan wel zeer liegt wezen, en hoe krijg ik dan .... S ii i on. Waarlijk! ik kan 't niet geloven. Vrouw Gbrvais (driftig wordende') Ik geloof het wel, daar heb je het gevolg van den gantfclien dag met den neus in de boeken te zitten, je  Toneelspel in een Bedrijf. 3 je laat je innemen door de een of andere hiftoria daar geen woord waar aan is; maar ik die nooit lees ik verfta nu dat ze heen gaat. S u s o n. Lieve Moeder! ik fmeek je .... gij hebt een goede daad gedaan toen gij deze menfchen bij u in huis genomen hebt, door ze te fchielijk te verftoten zou gij u al het genoegen benemen dat het gevoel van deze daad u reeds gegeven heeft; geloof mij, en ik durf er wel borg voor te blijven, dat gij volkomen voldaan zult wezen. In die boeken, lieve Moeder! die gij zoo wilt verachten, daar leer ikindatikmenschlievend moet wezen, en dat wij hen die in verdrukking zijn alle onderfleuning moeten bezorgen die van ons afhangt, en dat wij de ongelukkigen moeten voorftaan. Vrouw Gervais. Dan zijn lieden van ons beroep wel. te beklagen", ten minsten wanneer ze zoo denken; en wanneer jij ooit mijn plaats in deze herberg bekleedt, dan mag je fiaat maken om het uithangbord haast in te trekken en zelf te gaan bedelen; want op deze wijs zal je kalanten genoeg krijgen. S u s o n. Zoo er lieden zijn die mij niet betalen, zoo zijn zij zekerlijk daar toe buiten ftaat geweest, en ik, ik zal dat genoegen gehad hebben't geen men gevoelt, wan^ 3 naeï  4 De Stem der Natuur. neer men zijn medefchepfel in den nood bij geftaan heeft, Wat haalt er toch bij dit genoegen? Vrouw Gervais. Ja! maar men vervalt er door net tot dien zeiven ■ftaat daar zij in waren die je geholpen hebt , en dan .... S u s o n. Tk heb altoos medelijden met ongelnkkigen gehad; en zoo mij zodanig een lot te beurt viel, zou ik reden hebben te vertrouwen dat een ander gevoelig fchep. fel omtrend mij denken zou als ik voor hen doe. Vrouw Gervais, Hé, ja! vertrouw daar op en je zult vet foppen. Maar om je plailïer te doen, zoo wil ik nog wel, een dag twee of drie, met die Mevrouw geduld nemen , om haar niet te ontrusten. Wanneer ze weer binnen komt zoo zeg haar maar vast, dat ik nog veel volkverwagt, en dat ik daar toe haar kamer zal nodig hebben, en dat ze niet van mij vergen kan dat ik lui die mij we! betalen heen zende voor die genen die mij geen doft geven. Dewijl je ilim bent, zoo laat ik deze boodfehap op u berusten , je zult ze haar wel aangenaam voordellen, en de zaak zoo draaien dat dat ze ons zelfs gelijk moet geven. ( zij gaat heen ) S u s o n (alleen') ■ Ik zai nooit zodanig een tijding aan dieanne Vrouw •• . kim-  Toneelspel in een Bedrijf. 5 kunnen brengen; ik wagt haar hier, zij verzogt mij terwijl ze inhaarCabinet was een ogenblik op h a rug komst zodanig bedroeven! neen m.jn hare U I00 door medelijden ingenomen, ****** les zou opofferen wat ik heb, om haar ongelukk.g lot te verzagten. T W E D E TONEEL. Vincent, Suson, Vincent (zonder Sufon te w«i.) Het fortuin zegt men komt wanneer men er hec minst om denkt, het gaat er mêe als met het rad van avonturen; zij moet zoo veel menfehen genoegen geven en dat is de reden dat het was fchieluk draa.t , wanneer men nu wijs is, dan maakt men er een goed gebruik van. Wat zal mijn Sufon verblijd wezen , wanneer ik haar verhaal .... daar is ze net, dag , lieve Sufon! S u S 0 n. Zoo! ben jij 't Vincent! Vincent. Ik kom zoo van de ftad. Suson. Ik was onverduldig om datje zoo lang weg bleef. A 3 VlN'  6* De Stem der Natuur. Vincent. Zoo gaat het als men iemand bemint. Maar de tijding die ik mede breng, zal u rijkelijk vergoeden de vier dagen die wij doorgebragt hebben zonder elkander te zien. S 0 s o n. Wat is dat? Vincent. Een zaak daar ons veel aan gelegen ligt, en die ons zoo in een fprong of twee naar de bruiloft moet brengen. Suson. Kom I kom! dat hebben wij al zoo dikmaals gedagt en altoos is 't mis geweest. Vincent. Ho! ho! voor dit maal hebben wij beter kans. Ik heb hier in mijn zak het middel om ons huwelyk te voltrekken. Mijn voogd zal nu, wed ik, alles toe Hemmen. Suson. Ik gelooft niet. Vincent. Wel eisfelijk wat ben je ongelovig J maar al was je als de vrouw van Toinas, je zult het toch geloven moeten wanneer je het ziet. (hij baalt een grote beurs vit zijn zak) Zie daar! voel dat beursje, daar zit de bron van ons geluk in, ze is maar van vier honderd ducaten. S u«  Toneelspel in een Bedrijf ? Suson. Al waren er duizend in, zoo dra ze niet van ons zijn, wat kan het ons dan helpen? Vincent. Als het 'daar op aan komt, wees dan gerust, want „iemand heeft er iets over te zeggen,dan gij alleen. Suson. Dan ik! gij wilt er meê lachen? Gantsch niet, llrl^ugthet je niet dat wij voorleden maand een lot in de loterij gekogthebben,daar je federt niet meêr om gedagt hebt? S u s o n. Welnu, en heeft dat briefje getrokken? Vincent. Twee duizend guldens maar, om te beginnen; en ,vij moeten het maar meê nemen, wij zijn nu in t g*luk.* op een ander keer beter, zegt de Almanak. En waarom zou ik alleen iets over dat geld te zeggen hebben, hebben wij 't niet famen mgelegt. Vincent. Jk weet wel dat op den keper befchouwt mij de helft van dit geld zou toekomen, maar het komt met op trouwen aan. Mijn Voogd die, met verlof ge. fprokcn, Procureur fiscaal van 't Dorp , krabt *g aan dag agter uit; en wanneer ik vcrdneug.ben «n ziintatoen, dan geeft hij voor reden dat,k tw f A 4 m01'  * De Stem der Natuur. morgen best land in eigendom heb, en gij niet Dus moeten wij het zoo wat fchikken ; en dewijl men zegt dat de aarde de algemene Moeder van het menschdom is, zoo ben jij zoowel haar kind als ik, en'tzou de onredelijkheid zelve wezen dat ik meêr had dan Jij. Nu zal dit geld onze rijkdom genoegfaam gelijk «ellen; je Moeder moet het geld nemen , en "er e huwelijks goed mede vergroten, dan zal mijn Voogd er niets meer tegen kunnen inbrengen. Jemand die in verre Landen gereist heeft, zeide mij eens dat hij in een Land geweest was, waar de man het huwelijks goed van de vrouw betaalde ,• die gewoonte vind ik goed, en ik verzekerjedat ikmet veelgenoegen mijn portie tot de uwe betaal. S u s o n. De genegenheid,die gij mij dagelijks betoont,ver. dient dubbel door mij beantwoord te worden. Maar voor dat wij om ons eigendenken, moeten wij de billijkheid ook gehoor geven, en die maakt dat ik een kleine tegenwerping moet maken in het geen gij mij voortelt. Zeg mij eens, mijn lieve Vriend! hebben wij geen reden om een weinig bezwaard te wezen zoo wij ons dit geld geheel en al toe-eigenden? Vincent. Dat zou raar wezen I we kopen een briefje , we trekken een goed lot, en ik ontfang het geld , mij dunkt dat alles gezegd is, en dat een ieder even eens sou gedaan hebben. Moest ik dan naar uwgedagten het  Toneelspel in een Bedrijf. S> het geld geven aan den fmous die ons 't briefje ver- kogt heeft? ik ben zoo gek niet. Suson. Neen! maar je loopt altoos te veel vooruit; heugt het je wel bij wat gelegenheid wij dat briefje in leiden? V i n c e nt. Of het mii heugt? wel zeker! 'T was toen dat lieve kind, dat wij ten doop gehouden hebben, in de waereld kwam, en om eens te zien of dat ons ook geluk zoude brengen , hebben wij er voor devies op laten zetten betjeng geboren kind. Suson. Dus is het zeker, dat het kind ook deel in het lot heeft 1 Vincent. Dat is, neem het me niet kwalijk, al raar uitgerekend; wij hebben er ons geld toe gegeven, maar het kind heeft immers niets ingelegt? Suson. De goede Hemel heeft het voor hem gedaan , ea meêr dan wij konden verlangen. Vincent. En wat was dat? Suson. Het geluk. A <; Vin-  rïo De Stem der Natuur. Vincent. Denk je dan, dat wij zonder dat kind niet zouden gehad hebben ? Suson. Ik heb je altoos gekentvoor een braave en eerlijke jonge; ik hoop dat je het in dit geval ook zult tonen, f-let devies toont genoegfaara dat het kind een derde van de winst moet hebben. Vincent, Een derde ! wel drommels dat is omtrend zeven honderd guldens! wat heeft hij er meê te doen? laten Wij het vast gebruiken, we zullen het hem naderhand geven als hij groot is. « Suson. Ik weet dat zijn Moeder in groote verlegenheid is; zij heeft tot nu toe hier huisvesting en alles gehad , maar het wech blijven van haar man, maakt dat mi,n Moeder haar niet langer houden wil, ik heb haar ia vergeefs gebeden en gefmeekt, zij heeft mij volftrekt gezegt dat zij haar niet langer houden wil, zoo ze haar niet betaalt. V n c e n t. Dat zou waarlijk zonde en jammer wezen, van die lieve Vrouw, ze ziet er zoo hups en lief uit, en nu dat je me dit gezeid hebt zoo moeten wij haar maar ten eersten het geld gaan brengen, of heb je liever dat wij je Moeder betalen ? Suson  Toneelspel in een Bedrijf. it Suson. Mijn lieve Vincent! wanneer men iemand een wel. daad doet, zoo moet het op zodanig een wijs ge. fëhieden dat de kieschheid hier door niet geraakt kan worden; deze vrouw is ver boven ons in ftaat verheven, dus moeten wij hier op nog veel meêr acht geven; om haar nu dit geld te doen aannemen zullen wij ons van een list moeten bedienen. Toen je voof een da» of vier naar de ftad gong, verzogtikujebest te doen om enige tijding van haar Man te vernemen. Vincent. Ja! maar ik heb niets van hem vernomen. Suson. Dat moet je haar voor al niet zeggen. Volg den raad, die de menschlievendheid ons inboezemt, gij moet zonder tijd te verzuimen, zoo dra ze hier in haar kamer zal te rug gekomen wezen, bij haar gaan, en zeggen dat een gelukkig geval u.haar Man heeft doen ontmoeten , dat hij wel haast te rug zal komen ; dat hij van verlangen brandt om zijn lieve Vrouw wc der te zien; maar daar hij nog enigen tijd zal moeten vertoeven , hij u ondertusfehen die zeven honderd guldens voor haar heeft mede gegeven. V i n c e n t. Zou ik dat alles zeggen! weet je wel dat ik dan drommels liegen /ou! S u s o N. Het liegen kan in uw oog niet verachtelijker zijn da»  is De.Stem der Natuur. dan in de mijne; maar om een ongelukkige zijn leven te redden mag men het doen, ten minsten ik begrijp dat men het dan gebruiken moet gelijk het vergif in de medicijnen met vrugt gebruikt wordt, dat is te zeggen met overleg en niet dan in nood. Vincent. Je neemt dan op u het verhaal van de zaak, want het liegen ben ik niet gewoon, had ik dat kunnen doen, dan was ik al lang eerste Klerk geweest bij mijn voogd den Procureur. S u s o n. Ikhoorgerugt in't Cabinet van Mevrouw, laten wij zoo lang heen gaan, wij kunnen hieraan de deur blijven ftaan, en binnen komen als het tijd is. (Zij gaan naar de deur die aan V einde van de kamer is, en blijven buiten dezelve jlaan, zodanig datMevróuvo Mongei, ze niet zien kan.) DER-  Toneelspel in een Bedrijf. i% DERDE TONEEL. • Vincent, Suson (buiten de deur) Mevrouw MoNGti (tó baar Cabinet komende, meteen boek in de hand gaat bij de Tafel zitten,) en na enigen tijd gelezen te hebben zegt zij haar boek wederleggende, en de ogen ten Hemel jlaande) Hoe ! die onoverwinnelijke drift, die de harten drijft om zig te verenigen, en die gij, 6 hoog wijze Natuur! ons gefchonken bebt, zoudt g.j ons die alleen gegeven hebben om ons te ftraffen ? . . . neen! dat is onmogelijk, het vooroordeel, de baatzugt de belachelijke gewoontens zijn nooit uw werk geweest, de menfchcn onder malkander hebben die alleen uitgevonden, (op baar kind-wijzende) Zie daar er het ongelukkig flagtoffer van. Lief Kind ! wat misdaad hebt gij begaan om zoo ongelukkig te wezen? uw geboorte is nooit misdadig geweest, en gij zult er u nooit over behoeven te fchamen-, wil mijn Vader geen genoegen nemen in de verbintenis vanuw vader en mij, wel nu! .... is die verbintenis daarom minder heilig, is ™ niet voor't outaar bevestigt.? .... gij ziet nauwlijks het licht of de noodruft dreigt n van 't leven te beroven, om u te behouden moetik van een vreemde de bijftattd fmeken, die mij hier sic wedelijJen verleent het geen uw ouders u niet geven kun-  14 De Stem der Natuur. kunnen A,Ies fchijnt zamen te lopen om onze ongelukken te vermeerderen, uw arme Moeder is de enige die u nog overig is gebleven, verlaten van een ieder beweent zij het verlies van uw deugdfamen Vader .... helaas! ik durf mij niet vleien dat hij nog zou leven, neen! dan was hij voorlang bij ons geweest, zijn grootde geluk beftondt in mij te bezitten .... hij gong heen om een oom van hem tot medelijden Ie* fmeken, maar wij zijn bedrogen geweest, en ik kan over zijn lot niet langer in twijftel (laan, hij zelve is in den flrik gelopen die onze vijanden voor hem gefpan. nen hadden (zij blijf* met de hand voor haar hoofd op de tafel leunende in diepe gedagten zitten. ) Vincent, (zagtjes tegen Sufon terwijl zij Mn. nen komen ) Ik zou je graag gehoorzamen, mijn lieve Sufon! maar het is ook hard voor iemand die nu al twintig jaren langde waarheid gefproken heeft, dat hij zoo in eens zijn gewoonte zou veranderen; ik zou werk hebben om mijn mond te openen als ik wist dat ik liegen zou. S u s o n ( zagt tegen Fincent) Houdt je mond dan maar toe, domoor! ofjezoudt alles nog bederven, laat mij maar begaan. Vincent. Dat is nog al gemakkelijk. Suson  Toneelspel in een Bedrijf. i$ Suson (tegen Mevr. Mongei.) Ik kom de vreugde en vergenoegen weder In uw ziel hertellen, mijn lieve Mevrouw! Mevrouw Mon&ei. Wat is het dan, mijn lieve Vriendin! Suson. Ach , Mevrouw! zoo ik mij dien naam had waardig gemaakt, zou dezelve de fchoonste zijn die ik konde begeren. Een zaak van veel aanbelang brengt ons naar u toe, zie hier Vincent, die van de ftadterug gekomen is. Vincent. Ho! hol dat is de waarheid, weezentlijk dat i» geen leugen. . Suson (ftil tegen Fincent) Zei je zwijgen. (tegen Mevr. Mongei ) ik ben een weinig verlegen, Mevrouw! ik vrees dat een voordelige tijding u te veel zoude verblijden en u mogelijk fchadeliik wezen Mevrouw Mongei (met veel drift naar Sufon toevliegende.) Wees gerust! ik bid u fpreek. Zou Vincent mijn Man gezien hebben. S o s o N. Verondei (tellen wij eens dat het zoo is. Vincent, Ja! verondertellen wij dat. Ma*  ió< De Stem der Natuur. Mevrouw Mongei. Hemel! zou het waar zijn ! Lieve Kinderen! ik vrees dat gij mij vleit, en . . . . Suson. Zoo wij u die tijding bragten en dat het zoo niet was, waar zou dan dit goud van daan komen, dat hij voor u mede heeft gebragt. Vincent ( het geld vertonende) Ja! dat is waarheid. Suson. Kunt gij nog twijffelenf Mevrouw Mongei. ■ Neen ! ik kan niet meêr twijffelen. Maar ik ben zeer veri'chrikt hem zeiven niet te zien (metongerustheid') mogelijk dat zijn gezondheid .... Suson (tegen Vincent) Hem belet? .... fpreek V i n c e n t. ( verlegen) ' Ja! men kan begrijpen .... dat .... hetmo- gelijk zou kunnen wezen Mevrouw Mongei. Hemel! een ftraal van hoop heeft mij verblind; uw ontiteltenis doet mij genoeg zien wat mijn Man drie maanden afwezig heeft doen wezen zou hij anders niet gefchreven hebbeu .. . één woord maar van zijn hand .... en ik waar gerust geweest (Sufon geeft aan Fincent door tekens te ver/laan dat hij /preken moet. ) V i n-  Toneelspel in een Bedrijf. 17 Vincent. Binnen kort zult gij hem zeiven zien (bet geld vertonende) zoo waar! als hij mij dat geen gegeven heeft dat ik u mede breng. ( tegen Sufon fiil) Je ziet hoe lief ik je heb, dewijl ik reeds begin met dranïen te fpreken. » Mevrouw Mongei. Wat zegt hij? Suson. Dat hij wel wenfchte dat gij het geld aannam. Vincent. Zij heeft gelijk, als men het doet dan moet het fchielijk en hartelijk gaan. Mevrouw Mongei (het geld aannemende) Sufon! ik weet dat ik aan u alleen te danken heb, dat uw Moeder mij tot heden in haar huis heeft gehouden, zonder dat zij wist of ik haar ooit zou kunnen betalen. Mag ik nu ten uwen opzigten mij wel dankbaar tonen, mag ik u nu bidden deze twintig ducaten van mijn hand te willen ontvangen? Suson. Het is voor mij het grootfte geluk geweest dat ik u enig bewijs heb kunnen geven hoedanig ik u achtte en beminde. Dus doet •uwe beloning mij ene waarachtige droefheid aan;ik bemin wel 't geld, maar nog meêr de eer. Mevrouw Mongei. Ik zal er niet op aandringen ; maar Vincent kan VI. Deel. B  iS De Stem der Natuur. mij evenwel niet weigeren dat ik hem voor de moet', te betaal van zijn boodfchap, hij is zoo trouw als vlug geweest. C iif w/V hem geld geven ) Vincent. (V geld -willende aannemen) Ik bemin wel de eer, maar 't geld nog meêr. Suson (hem tegen houdende') Wat ga je doen? Vincent. Ik! wel nemen , 't geen men mij geven wil. Suson. Mijn Heer heeft het je verboden. Je hebt het mij zoo even gezegt. Vincent, (met moeite zijn hand te rug trekkende ) Meen je? ... . Suson. Ik weet het zeer wel; daar en boven heeft hij belooft je te belonen op zijn terugkomst. Vincent ( als zig iets herinnerende ) Je doet er mij om denken. Mevrouw Mongei. Ik zie klaar dat een ongelukkige dikwils opregtcr vrienden vindt in hun wier" vermogen bepaalder is , dan in diegenen die overhoopt van geld en goederen zijn. Die geen die zig van jongs af een gewoonte kan maken om zijn evenmensch bij te liaan en te helpen , hoe kan die nog menfehen vinden zoo (legt dat ze hem MKt ondankbaarheid beloonen ? V i n-  Toneelspel in een Bïdrijf. 19 Vincent. Ik denk er net over als gij. Maar de menfchen lijken veel (legter te wezen, of vertonen het ten minsten, dan ze wezenlijk zijn, en ik begrijp maar niet hoe dat er, zoo als men altijd zegt, zoo veele ondankbare zijn, wanneer men nagaat hoe dat de edelmoedige dun gezaaid zijn. Mevrouw Mongei. Mijn lieve Vincent! wees zoo goed en breng het geld ten eersten aan Sufon haar Moeder; zeg haar dat ik niet begrijp hier mede voldaan te hebben, neen! mijn hart is mij vol van dankbaarheid voor het geen zij voor mij gedaan heeft. Vincent. Ik vlieg heen. VIERDE TONEEL. Mevrouw Mongei , Suson. Suson. Neem niet kwalijk, mijn lieve Mevrouw! dat iku durf vragen waarom gij zodanig een fom aan mijn Moeder zendt, daar de helft rijkelijk genoeg was om haar te voldoen. Mevrouw Mongei. Niets is redelijker; toen wij bij haar kwamen, kon je Moeder ligt zien dat wij in geen hele ruime om.. B 2 Ha»-  ao De Stem der Natuur. Handigheid waren; haar vertrouwen is evenwel zoo groot geweest dat zij enigen tijd daar na mijn man heeft laten vertrekken, en mij gedurende zijn afwezigheid van al het nodige verzorgt en voor mij In verfchot is geweest. Daar ik nu heden het vermogen heb is het wel billijk dat ik nu doe wat ik kan. V IJ F D E TONEEL. S uson,Mevrouw Mo ngei, Vincent, Mongei. (die een weinig na Fincent komt.) Vincent ( komende aanlopen ) Wel nu ! zei je me op een ander keer geloven ? Mevrouw Mongei. Wat is 't ? Vincent. Je Man is daar zoo zelve aangekomen, en nu breng ik hem hier. Mongei (gekleed overeenkomstig met den ftaat waar in iemand zig bevind die uit een gevangenis gcvlugt is, zonder degen enz. hij werpt zig in de armen van zijn vrouw.) Zijt gij het die ik zie! Mevrouw Mongei. Lieve Man! Mo w.  Toneelspel in een Bedrijf. si Mongei. Welk geluk! Mevrouw Mongei. De Hemel geeft u aan mijn tranen weder! Mongei. Zinds drie maanden , aaft de wreedste folteringen overgegeven, dagt ik niet dat mijn droevig hart nog vatbaar kon wezen voor enige vreugde; maar in uwe armen ondervind ik dat ik mij bedrogen heb. (Sufon heeft in dezen tusfchen tijd het kind uit de wieg genomen om het aan de Vader te vertonen, die op dezen tijd het gezigt naatde wieg faande, en er geen kind in ziende zeer vcrfchrikt. Mevrouw Mongei. Wat beduidt die ongerustheid? Mongei. Ik fmeck u, en help mij fpoedig uit de onzekerheid ; ik ben ongerust over het lieve kind ( Sufon dieagtcrhem ftondt biedt hem zijn zoon aaiï) .... Ach! ik zie het en ik ben voldaan; ik fmaak het genoegen van Echtgenoot, van Vader te wezen , wat kan ik nog meer verlangen! Mevrouw Monce i. Vergeeft mij, lieve Man! zoo ik gewagt heb om u het dierbare pand onzer liefde te vertonen; geheel ingenomen door het genoegen van u te zien, dagt ik niet anders dan om u alleen. Hoe is 't mogelijk dat B 3 men  32 De Stem der Natuur. men in een ogenblik van het ongeluk tot het geluk kan overgaan; alles fcheen zamen te vloeien om mij te bedroeven en thans ben ik ten toppunt mijner wenfchen, ik geniet een nieuw leven, dat geheel mijn ziel inneemt. Mongei. Gij weet nog niet hoe ver ons ongeluk gaat. Het fortuin is ons nog minder gunstig dan toen ik u verliet;dit kind,de grootfte fchat dien wij bezitten, heeft van óns het leven ontvangen om het van onheilen en fchande vervuld te zien. Die oom, daar ik alleen nog mijn hoop op gevestigd had, die ik vertrouwde dat ware vriendfchap voor mij bezat, was reeds door uw vader vooringenomen ,• wanneer ik bij hem geweest ben , heb ik het helaas! tot ons ongehk gemerkt; bang zijnde om uw vader te vertoornen, ovcrlade hij mij met verwijtingen , hij verklaarde mij dat uw vader nooit zijn toeftemming zou geven tot ons huwelijk dat tegen zijn zin voltrokken was. Tc vergeefsch zeide ik hem dat uw vader in gelukkiger tij. den zijn woord gegeven had tot onze vereniging; op de trotfchfte wijze geboodt hij mij te zwijgen , ik wilde heen gaan. maar ik kon niet, op een verraderlijke wijze deedt hij mij vatten, en terwijl iu mijn vrijheid wilde verdedigen wierdt ik half dood in een akelige gevangenis geworpen, daar ik dagelijks verwagtte een geregtelijk vonnis tegen mij te ontvangen. Enigen tijd daar na komt hij mij de vrijheid aanbieden, maar op  Toneelspel in een Bedrijf. 23 op wat voorwaarde ! ik moest hem openbaren de Schuilplaats van mijn geliefde vrouw ; wreedaard! fchreeuwde ik in mijn woede uit, zijt gij dan geboren tot kwaad doen, oordeelt gij mijn hart naar het uwe ; weet dat dat geheim mij dierbaarder dan het leven is; dit kunt gij mij ontroven , maaruwe boosaartigheid zal met mij, ten minsten mijne echtgenote niet doen vergaan. Mevrouw Mongei. Hoe gaarne had ik niet naar u toegevlogen, zoo het mij veroorloofd waar geweest uwe fmarten met u te delen, en dat ik de plaats van uw gevangenis geweten had; mijn teder hart ver van verfchrikt te wezen, zou de man, het kind en de moeder verenigd hebben. Vincent. Dat zou ik wel degelijk belet hebben. Het gaat met de vrijheid net als met de gezondheid, men voelt niet regt wat fchat het is voor dat men ze kwijt is,en ben je ze eens kwijt dan heb je drommels veel werk om ze weer te vinden. Maar, mijn Heer! verhaal ons toch wie of jé uit de klauwen van dien lelijken Oom gered heeft, ik begrijp het niet? Mongei. Men vindt onder alle foort van menfchen medelijdende harten en gevoelige zielen; de geen die den post beklede van mij het nodige voedfel te brengen , fcheen op een dag zeer over mijn toeftand aangedaan te wezen, hij gong zoo ver dat bij mij aanboodt, B 4 z0°  «4 De Stem der Natuur. zoo ik mij op hem durfde te vertrouwen , een brief aan u te brengen Suson. Hoe blij moet gij niet geweest zijn van in uw ongeluk dezen braven man te ontmoeten ? Mongei. Ik zag hem voor mijn befchermengel aan. Ikfchreef indedaad , maar gereed om het opfchrift er op te zetten, fcheen het mij toe als of ik te rug gehouden wierdt, ik bedagt op dat ogenblik eerst dat dewijl een fnood verraad mij in de gevangenis had gebragt , ik volilrekt niets meer moest vertrouwen, en altans niet daar ik u aan wagen kon, ik vreesde dat zij door dit middel uw fchuilplaats mogten ontdekken ; die man kwam mij al te driftig voor om mij te helpen, ik fcluikte op het denkbeeld van u aan de woede van uw Vader overgeleverd te zien. Mogelijk deedt ik hem onregt, maar ik wilde volftrekt , het geen mij het dierbaarste was, aan geen mensen vertrouwen. V i n c e n t. Je hebt waaragtig! meer verftand dan Vincent; ik wil wel bekennen dat ik daar meê gefopt zou zijn geweest. Mongei. Die man ver van verwonderd te wezen dat ik hem mistrouwde zeidemij: dit toont mij uwe voorzigtigheid, mijn Meer! en ik wil ook wel bekennen dat het ambagt dat ik oeffen u geen grote gedagte van mijne eerlijkheid heeft moeten inboezemen; maar ik wil u nu  ToNEET.SPFX IN EEN BEDRIJF. 25 nu een bewijs geven dat de eerlijkheid en menschlievendheid ook in het hart van hun die een laag beroep oeffénen kan wonen, en dan, ben ik verzekerd dat gij mij regt zult doen. Kom, mijn Heer! ik wil u nog groter dienst bewijzen, het is in mijn vermogen u uwe vrijheid te bezorgen; wees niet bevreesd voor mij, ik zal zodanige maatregels nemen, dat men vast geloven zal dat gij mij misleidt hebt, en dat gij niettegenttaande al mijn voorzorg toch ontfnapt zijt; gebruik om wech te komen alle voorzorg j na deze woorden nam hij mij bij de hand, en bragt mij ver van deze nare gevangenis. Ik vloog niet tegenflaande de donkerheid van den nagt hier na toe, en heb finds gisteren noch rust noch voedfel genoten, om des te ichielijker hier te zijn, en mijn geheiligde pligt aan de liefde en aan de natuur te voldoen. Mevrouw Mongei. Ach , dierbare Mongei ! het lot mag ons vervol, gen zoo veel het wil, maar hoe gelukkig is het dat wij ons geen misdaad te verwijten hebben; zekerlijk zijn er nog edelmoedige menfcben; wei nu! .... laten wij ons onderwerpen om voor hen te arbeiden , wij bezaten voorheen enige wetenfchappen die ons nu zeer te pas kunnen komen; wij behoeven niet befchaamd te wezen om die te oeftenen tot ons onderhoud , de deugdftme gevoelens zullen dezelve veredelen, en het overfchot van het geld dat gij mij door B 5 Vin-  26 De Stem der Natuur. Vincent hebt doen overhandigen , zal ons tot de nodige inkopen in ftaat ftellen. Vincent (ter zijde tegen Sufon ) Zie zoo! daar zitten we nu in de pekel! ik heb het je wel gezegt. Suson (ter zijde tegen Fincent ) Ik weet geen raad. Vincent. Je kunt er je uit redden zoo als je 't goed vindt; ik voor mij ! ik fchuur mijn piek. hij loopt fchielijk heen ) ZESDE TONEEL. Mongei, Mevrouw Mongei, Suson. Mongei. Dat verwondert mij, ik heb Vincent niet gezien en u geen geld gezonden. Mevrouw M o n g e i. 'Tis aan Vincent om dit raadfel uit te leggen. Su(bnl waar is hij dan heen gegaan? S u s o N. Ik zie, Mevrouw! dat het niet mogelijk is langer te zwijgen, tegen mijn wil is alles ontdekt, (zij vat beide de handen van Mevr. Mongei en kitscht ze) zult gij mij wel vergeven , achtingswaardigfte aller vrouwen ! zoo wij Vincent eu ik,ons vaneenonfchuldigbedrog  Toneelspel in een Bedrijf. 27 drog bediend hebben om u behulpfaam te wezen; ik zal u ontdekken op wat wijs wij aan het geld komen; wees ondermsfchen gerust dat het zelve van regtsvvege'aan uw Zoon toekomt, en dat het gemis van het zelve ons in't geheel niet hindert; boven en behalven dat wij immers alles gemeen moesten hebben ; hebt gij mij zoo even niet vereert met den naam van Vriendin ? wel nu! ik beroep mij op denzelven, en deze fom is een lening die uw Zoon u door mijn handen doet. Wanneer de Hemel ons onverwagt enig geluk toevoegt , is er zekerlijk een geheim bevel in gelegen , om er van mede te delen aan hun die zoo denken als gij. Mevrouw Mongei (baar omhelzende) Ja, mijn waarde Vriendin! ik zou mij wezenlijk fchuldig achten zoo ik een lening, op zulk een edelmoedige wijze aangeboden, weigerde; het eigenbelang noch de hoogmoed hebben geen het minste deel in uw aanbod, en wij kunnen het aannemen als een nieuwe band die onze vriendfe^ap nader vereenigï. Maar , lieve Man! ik kan u mijn ongerustheid niet ontveinzen, ik vrees-dat die vrijheid , welke men u zoo onverwagt weder gegeven heeft, een list is om te ontdekken de plaats waar ik gevlugt was. Die man die u in de gevangenis oppaste is mij verdagt; men kan gedurende den nagt uw voetfpoor gevolgt zi n ; en ik zal niet eer gerust wezen dan wanneer wij van deze ftreken verwijderd zullen zijn; uw.hoofd zou er mede  28 De Stem der Natuur. mede gemoeid wezen , en indien het moest.... Ach , grote Hemel! ik kan die akelige ongerustheid niet van mij werpen .... maar daar komt Vincent. ZEVENDE TONEEL. Mongei, Mevrouw Mongei, Suson Vincent (komende met veel drift aanlopen) Ik kom lopen om u te waaifchouwen dat ik vrees dat je in groot gevaar zijt. Mongei. Hoe dat ? Vincent. Ik vrees dat men u vervolgt. Mevrouw Mongei. o Hemel! Vincent. Er is zoo op 't ogenblik , een oud Heer met grijze haaïren gekomen, die zeer nauwkeurig navraag doet wie hier al gelogeerd zijn. Mevrouw Mongei. Ach! het is zekerlijk mijn Vader. Suson. Welk een ongeluk! V i n c F. n t. Ik heb vrouw Gervais gewenkt u voor al niet te noemen, en zij heeft mij wel b.-grepen; maar die Heer wil  Toneelspel in een Bedp.ijf. 29 wil volfiVekt in deze kamer komen om een ander Heer, die er vrij fchurkagtig uit ziet, èn zegt een Dienaar van 't geregt te wezen, af te wagten, die bij al de buren rond is gegaan om van u narigt te krijgen. (Mevrouw Mongei loopt naar de wieg om er haar kind uit te nemen ) Suson (haar tegen houdende ) Laat dit waarde pand bij mij blijven ; ik verpand mijn leven dat ik het behoeden zal; zoo het begon te fchreeuwen zou het uw fchuilplaats kunnen ontdekke 1; in dit Cabinet kunt gij u beiden verbergen. Mevrouw Mongei (het kind met moeite verlatende ) Ach! denk toch, lieve vriendin! .... Suson. Ik hoor iemand komen, ga toch fchielijkheen ( zij g tan om zig te verfchuilen terwijl Maiiut\binncn komt) AGTSTE TONEEL. De vorigen, M a u l o t. Vincent. Het is de knegt, pas op dat hij je niet ziet H j heeft je al gezien. Mar- ft  30 De Stem der Natuur. Marlot. Dat heeft hij zeker. Wat ben ik verheugt dat ik het eerst in dit vertrek ben gekomen ! Mongei. Het is mijn gevangen bewaarder, 'tis Marlot! Mevrouw M o n g e i. Hoe, die verrader! Mongei. Zoo ik gewapend was ik zou hem tonen dat men mij niet ongeftraft verraadt. Marlot. Maar, mijn Heer! denk dat het naberouw dikwils op den toorn volgt; en offehoon alles mij fchijnt te verwijzen, kan ik u echter verzekeren dat ik geen ver. rader ben. Dank liever het geluk dat mij hier na toe voert om u uit die dwaling te trekken. Vincent. Neen! neen! zoo is 't niet, je lijkt op twee druppekn water een fchurk. M a r l o t. Laat ons geen tijd verliezen ! uw Vader zal zoo ter. ftond hier komen; weet ondertusfchen dat ik geheel onfchuldig uw verdriet veroorzaakt heb; dat die flimme oude lieer mij 't eerst bedrogen heeft; dewijl ik zijn Knegt ben, zoo heeft hij mij genoodzaakt om uw bewaarder te wezen gedurende uwe gevangenis; 't was hij die mij aan u deedt voordellen om te fchrij- ven;  Toneelspel in een Bedrijf 31 ven-, ik heb niets gedaan dan zijn bevelen te gehoorzamen , eindelijk wanneer ik u den neutel heb gegeven om wech te komen Mongei. Hoe, was hij 't ook ....! Marlot. Ja! maar ik wist volftrekt niet dat aan de deur een Spion geplaatst was die order hadt om u te volgen waar gij ook ging, ten einde de fchuilplaats van Mevrouw te ontdekken, dewijl hij verzekerd was dat uw drift u daar het eerst naar toe zou voeren. Toen ik dit hoorde en vernam dat hij zelfs hier na toe wou gaan, heb ik alles gedaan wat mij mogelijk was om meê hier na toe te komen; en nu zal ik doen wat in mijn vermogen is om 11 te redden .. .< ( na een poos flilzwijgens) gij antwoord niets, gij fchijnt u te bedenken; maar ik zal het mistrouwen dat gij in mij, met reden, (lelt verdrijven; zoo aanftonds waart gij tegen mij vertoornd, het fpeet u dat gij niet gewapend waart, vereer mij thans met uw vertrouwen , mijn Heer! of zoo gij nog aan mijn trouw twijtfelt (hij trekt zijn hamvanger uit en biedt ze Mongei aan ) vergenoeg u , mijn Heer ! en ontdoe u van mij. Mongei ( hem de hand toereikende ) Neen! ik geef mij over; en vertrouw mij geheel op u. B oncour (nog agter de fchermen ) ' Marlot! .... Mar.  33 De Stem der Natuur. Marlot. Mijn Heer.' Ik hoor mijn Heer, die mij roept, ga nu fchielijk in 't Cabiner. (Mijn lieer en Mevrouw Mongei gaan in V Cabiner, daar Sufon de fleutei van neemt) Vincent (tegen Sufon, terwijl Marlot zijn Heer te gemoet gaat.) 'T lijkt toch een eerlijke jonge te wezen, ik zeg zoo als ik't meen .... öillaat ik zwijgen, daar is de draak die nadert. NEGENDE TONEEL. Boncour, Marlot, Vincent, Suson, ( de twee laatste houden zig een weinig agler op V Toneel, Suj'on heeft het Kind op baar arm.) B o n c o u r. Hier zal ik beter wezen , denk ik. Maar waarom hebt gij mij daar even verlaten.? Marlot, Je denkt dat ik een Zot ben, maar ik ben't evenr welzoo niet alsüwS. denkt. Men moet hartens hebben in een gelegenheid zoo als deze. UwE. zat daar beneden in een hoek met den Deurwaarder te praten; maar ik, altoos vol iever voor Uwe belangens, dagt, mijn Heer zendt hem mogelijk ver van hier om te  Toneelspel in een Bedrijf. 33 te zoeken dat geen 't welk hij kort bij de hand heeft. Vincent (ter zijde legen Sufon?) Welkeen verraderij! als je dathoort vertrouw dan nog eens een mensch! .... Marlot. IV heb de gantfche herberg door gefnuffelt om u te tonen hoe ik uwe belangens ter harte neem, en welk medelijden ik met uw leed heb. Indien ze hier waren zou ik er iets van weten. B o n c o u r. Ik vertrouw mij geheel op n. M a r l o t. Dat moogt gij ook gerust doen, mijn Heer! en mijn opregtheid moet uw goed vertrouwen evenaren,daar om zoo de kwaadfprekers u zeiden: ,, mijn Heer! ., Marlot bedriegt u,hij weetzeer we!waaruwevlug„ telingen zijn, hij neemt hun belang en niethetuwe „ ter harte, wees toch voorzigtig, hij houdtualleen „ voor den gek. " Ja! al zeide ik u zelf,mijn Heer! ik bedrieg u, zoo geloof het toch niet, Want er is geen woord waar aan. B o n c o v r (gaande zitten') Wees gerust, ik geloof u wel In den toorn, die mi be zielt, zoo is de wraak het enigfle genoegen dat ik finaken kan; 't is mij om 'teven wie er mijbehulpfaairi in is. Marlot. Ik zal doen alle, wat in mijn vermogen is, mijn VI. Deel. C Heer!  34 De Stem der Natuur. Heer' maar nu, daar gij mogelijk op het punt ftaat van u te wreken op een Dogter die voorheen u zoo waard was, hoort gij de ftem der oude liefde in uw binnenste niet fpreken ? B o n c o u r. Die tedere gevoelens zouden te vergeefs zijn, het is gedaan ik erken haar voor mijn kind niet meer, de vaderliefde is geheel in mijn hart uitgedoofd. Sinds meêr dan een jaar een eerlozen verleider te volgen! en mij in droefheid gedompeld te verlaten! mij haar tederen Vader geheel te vergeten! dat kan nooit vergeven worden! .... En wie is het nog dien zij volgt? eenongelukkigen zonder geld of goed, die geen de minste voortiitzigten, dan die der armoede, heeft, een man van geen geboorte of rang .... zoudt gij zijne verdediging op u nemen? Marlot. Neen, mijn Heer! dat doe ik niet; ik ben overtuigd dat hij ongelijk heeft; maar ik geloof evenwel ook, dat wanneer men alle de adeüjke geftagten nagong, men bevinden zou dat zij van hunnen oorfprongaf, van Burgers afkomstig zouden wezen. B o n c o u r. Laat zij mij eeuwig onbekend blijven! en wat is er toch van een man te verwagten die tot den arbeid groot gebragt is? hij is in laagheid groot gebragt, en hij fterfc zoo als hij geboren is. Vin-  Toneelspel in een Bkdrijf. 35 Vincent (bij hem komende') Vergeef het mij, mijn Heer ! zoo ik de (loutheid heb, ik die maar een Landman ben, in uw gefprekte treden. Wij zijn allen eerbied aan den Adeldom verfchuldigd; maar daar uit volgt niet dat wij niets nut zijn. De goede en kwade lui vindt men in alle ftaten en Landen; ik zie dagelijks op het veld dat de wormen het hart van alle vrugten niet afknagen. 13 o n C o u 1'. Dat (tem ik gaarne toe, en ik ben onbekwaam,mijn Kinderen! om u hier door te willen vernederen. Jeinaud zoo als lk, door het ongeluk overftVlpt, kan zomwijlen in zijn redenering zig wel eens vergeten ; mijn jaren en mijn droefheid zullen mij tot verfchoning dienen. V i n c e n . Wanneer de grote Lui in 'tongeluk zijn,zoo delen de gemene daar ook enigzins in; 't is net als wanneer er een toorn initort zoo worden de huizen die rond om (taan wel eens door een (teen of brok befchadigd. Maar ik geloof dat het best zal wezen , dat wij mijn Heer wat met rust later.. Mari.ot (tegen JSancoür ) Zoo mijn Heer! mijn dienst niet nodig had,zou ik naar de keuken gaan , en mij eens heel ftim ivformeren bij 't volk ol 't ook mogelijk was B o n c o u r. Zeer goed; indien er maar iemand bij mij blijft. C 2 Suson.  2,6 De Stem der Natuur. S u s o Dat zal ik doen, zoo mijn Heer't goed vindt? B o n c o u p. Gij zult mij verpligten; ik vrees de eenzaamheid , Zij brengt altoos iets toe aan mijne ongerustheid. (Sufon gaat zitten met het kind op haar arm) Marlot (ftil tegen Vincent) Ik verzeker je, hij mag zeggen wat hij wil,dat hij zijn Dogter nog teer bemint. Ik loop naar de Hospita, ik moet met haar (preken, om onzen ouwen Heer eens een Haaltje van mijn kunst te vertonen. ( bij gaat met Fincent heen.) TIENDE TONEEL. Boncour, Suson. Boncour ( van zijn floel opflaande ) Hoor je hier ook 't huis, zoet Kind ? Suson. Ja , mijn Heer! deze Herberg behoort aan mijn Moeder. B o n c o u r. En hoe hiet je ? Suson. Mijn naam is Sufon, mijn Heer! om u te dieien zoo ik daar toe in (Iaat was. B o n«  ToNRELSPEL in EEN BëDRIJF. 37 B o n C o ü R. Dat is een allerliefst kind dat je daar op je arm hebt. Suson. Vind je dat in ernst? B o n C o u r. Ja zeker. Suson, Dat is mij wel aangenaam. B o n c o u R. Gij zijt zekerlijk er moeder van? Suson (verlegen") Mijn Heer! .... het .... behoort mij. B o n c o u R. Kom , wees ernietbefchaamd over; ik kan je niet zeggen welkeen genoegen ik fmaak in dat kind te zien. Suson. Daar ben ik blij om! zoo je eens wist .... hoe lief ik het heb. B q n C o u r. Die man, die daar zoo even bij je was, is dat je man? Suson. Gij zegt het. B o n c o u r, Het zou me magtig fpijten zoo dat lieve kind enig ongeluk over kwam. Draag er toch zorg voor, want ik fchep zodanig een behagen in het te zien , dat ik C 3 • een  38 De Stem der Natuur. een aandoening gevoele die ik nog nooit ondervon. den heb. Suson. Gij hebt zekeriijk ook Kinderen, mijn Heer! B o n c o u r. Helaas! ik had ene Dogtcr, die mijn enigfle hoop was, en dc troost van mijn ouderdom, ik heb baar verloren, zij is wech. S u s o n (grimlachende) Neem de mijne in de plaats. B o n c o u r (crvfiig) Wezenlijk zou je dat doen willen ? Suson (mede een ernstig gebaat aannemende') Met hart en ziel, want ik vertrouw dat zoo U>E. dit kind naar u nam dat het den een ol' den anderen tijd het geluk van zijn ouders zou bevorderen. B o n c o u r. Mogelijk zou uw Man er tegen hebben ? .... Suson (lachende) Hij, mijn lieer! integendeel; handel daaromtrend als of ik geen kind had. ELF-  Toneelspel in een Bedrijf. 39 ELFDE TONEEL. Bon cour, Suson, Vincent, V i n c e n t (in zig zeiven fprekende ) Ze overleggen daar in de keuken wéér wat nieuws, dat me maar gantsch niet aanftaat, hem wijs te maken Bon cour ( Fincent ziende ) Zoo mijn vriend! je komt net van pas. Wij wil? den gaarne iemand zijn geluk bevorderen; je vrouw is er niet tegen, het komt er maar op aan .... Vincent (verwonderd") Mijn Vrouw! Suson (ftil) Hoor even. B o n c o u r. Ik weet dat haar toeflemming zonder de uwe niets zeggen wil; zoo gij 't mij toeftaat ben ik bereid om terflond een deftig beftaan aan uw kind te verzekeren. Vincent (nog meêr verwonderd") Aan mijn kind 1 wel nu nog mooijer! B o n c o u r. Hij fchijnt verwonderd. Vincent. Wel wie zou 't niet wezen ? (flil tegen Sufon ) ik C 4 £»  40 De Stem der Natuur. ga maar weêr naar agteren, om niet meer te liegen , want warentig .... Suson (tegen Boncour) Laat ik hem maar een ogenblik (hl fpreken, mijn Heer! en hij zal tcrftond zijn toeiTemming geven. Bokcour (terwijl Sufon met Vincent ter zijde fpreckt.) Ik moet bekennen dat ik de wijze fchikking der natuur dikwüs bewondere! Een arm Landman zelve kan niet befluiten om zijn Kind af te ftaan, een kind dat tot den arbeid geboren is, en dat een groot fortuin zou kunnen maken; maarbn/e wrede kinderen vlugten uit onze liefde armen, en hunne eerste zngt van kindsbeen af is maar om van hunne ouders ontflagen te wezen ,• het zijn ondankbare aan wien wij het léven geven, en die ons gemeenlijk van droefheid doen fterven. Suson (tegen Boncour) Hij Hemt er in toe, mijn Heer! en de zaak is afgedaan. |V i n c e n t. Ja! ja! ik ben te vredeu; ik zou wel eerder mijn ftem gegeven hebben, maar ik begreep, dat gedraai zoo nietten eersten; het kind is 't uwe .... maar wat wil je er meé doen, dat dien je aan zijn ouders wel te zeggen, en hen te verzekeren dat het gelukkiger wezen zal dau bij ons. Bon-  Toneelspel, in een Bedrijf. 41 B o n c o u r. Sta je dan uw regt als vader aan mij af. Vincent. Ja waaragtig, zoo veel als je Blieft 4 al had ik er dertig zoo, ze zouwen tot uw dienst wezen; en ik geloof niet dat ik ze ergens beter ptaatfen kan; ik ken me lui zoo een weinigje. B o n c o u r. Voor dezen vrijwilligen afltand zal ik uwel belonen. Vincent. ó! Doe daar geen moeite toe, want iri't wezenlijke van de zaak zoo ben je ons niets verfchuldigd. 15 o n c o u 11. Ik ben van gedagteri om uw kir.d als mijn eige wettig kind aan te nemen, en liet al mijn goed te verzekeren , om mijn ondankbare Dogter te ftraffen , die door een lagen verleider ver van mij is gevlugt; zij heeft zunder mijn toeftemming hem haar trouw gegeven , mogelijk vieit ze zig nog, van mij tot medelijden te bewegen, maar ik neem den Heinel tot getuigen dat dit kind mijn enige erfgenaam zal wezen. S u s o Ni Wij maken (laat op uw woord. B o n c o V r. Ik verpand mijn eer dat ik ér aan voldoen zal. C 5 TWAALF.  42 De Stem der Natuur. TWAALFDE TONEEL. Vrouw Gervais, Boncour, Suson, Vincent, Marlot. Marlot. Mijn pogingen zijn bij geluk niet geheel vrugteloos geweest. B o n c o u r. Weetje enig nieuws ? Marlot. Voor dat ik mij uitlate, mijn lieerl zoo wees zoo goed van mij den waren ftaat van uw hart te ontdekken; en of het volftrekt hopeloos is u tot enig medelijden , voor uw Dogter , dat voorwerp 't welk gij Zoo teder bemind hebt, te bewegen. B o n c o u k. Zekerlijk! en voor altoos; en't zij dat ik geprezen pf gelaakt worde ik hoor niets dan de ftem der wraak Marlot. Hoe! gevoelt gij geen aandoening hoe genaamd 1.... B o n c o u r. Neen! geen ander dan die van mijn onverbiddelijken toorn. Marlot. En wilt gij haarftraffea? Bon-  Toneelspel in een Bedrijf. 4Ï B o n c o u r. Dat wil lt, en dat moet ik. Vrouw Gervais. Dan is tij honderdmaal gelukkiger dat zij 't leven verloren heeft. Boncour. (met verfchrikking) Wat zeg je? Marlot. De (lag ligt er toe. Boncour. ('« een leuningftoelvallende) Ik zal 't bederven, zoo 't waar is. Vrouw Gervais. Ik had niet gedagt, mijn Heer! dat het u moeite doen zou; en'tis mij zeer onfchuldig uit den mond gevallen; vergeef het mij Boncour. (zi;u neusdoek uithalende) ó Hemel! welk een fhg .... en «* * nooit weer zien. . Mevrouw Mongei. (even uit haar Cahmet kijkende ) Het'fe mij niet mogelijk hem langer in dien waan te laten. Marlot, (haar doende te rug keren ) Het is geen tijd nog Boncour. (hem gehoord hebbende) Wat niet ? Marlot. ( veinzende zeer aangedaan te wezen ) Uwe droefheid te vermeerderen , door u te verha. len  44 De Stem der Natuur. lcn op welk een ellendige wijze zij het leven verloren heeft. B o n c o u r. Neen!ontzie mij niet .... al wordt mijn ziel door wanhoop verfcheurd. Gij ziet in mij een verachtelijken grijsaard, die door hoogmoed vervoerd, zijn trouw gebroken heeft. Mijn vrouw, die zeermet Mongei ingenomen was, wilde hem met onze Dogter verenigen; zij deedt mij op haar flerfbed beloven, dat wat er ook gebeuren mogt ik hem tot Schoonzoon zou aannemen. Sedert door ongelukken minder rijk geworden zijnde, dat hij mogelijk door hulp van mijn goed weder hadt kunnen bekomen, vergat ik mijne belofte, en ik gong zoo ver, dat ik hem verboodt zig met de voltrekking van het voorgenomen huwelijk te vleien. Een ander Heer, wiens goederen zijn rang evenaarden, wierdt mij voorgefteldt; de hoogmoed verblinde mij, mijn Dogter, wenende aan mijne voeten kreeg geen gehoor, ik misbruikte de magt die ik thans' verfoeie,en haarvlugt, die den dag, voor de voltrekking van het nieuw voorgenomen huwelijk, gefchiede, maakte mij nog verwoeder. Vrouw Gervais. De zwaarste flag voor haar was, toen men haar de rijding bragt dat haar Echtgenoot om haar wil in de gevangenis op ene verraderlijke wijze was gezet; deze verfchrikkelijke tijding trof haar zodanig, dat zij hier in huis beviel van een fcboon kind, 't welk ons hier tos  Toneelspel in een Bedrijf. 4S tot pand is gebleven, want kort daar na vertrok zij. Boncour. {met veel aandoening opgaande) Wat zeg je is u hier een kind van haar gebleven? .... ach! laat ik het toch zien. S u s o n. ( hem V Kind aanbiedende) Het is een trooster die de Hemel u toezend. Het Kind dat gij zoo even aangenomen hebt, mijn Heer! is uw klein-kind zelve. Ik dagt dat het mij vrij Mond een list te gebruiken en u enigen tijd in den waan te laten. Hoe zou de naam van Grootvader bij u niets beduidende zijn? men erkent in 't kindje uwe wezen trekken; uwe armen moeten zijn toevlugt wezen, en uw bloed doet zijn hartje kloppen. Zoo er iemand zoo ontmenscht was om tegen hem enig kwaad oogmerk te fmeden, behoorde hij geen veiliger fchuilplaats te vinden dan wanneer hij zig in uwe armen wierp. ( Hier ziet de Heer Boncour het Kind een ogenblik aan,maar keert zijn hoofd van het zeiven af) Vincent. Gij durft hem in ons bijzijn uw liefde niet tonen? ■ is dan zijn eige bloed te verzaken een pligt van adeldom' wel nu, voor den drommel! wij hebben het ten doop gehouden en wij zullen ook zorgen dat het aan niets gebrek heeft; zoo lang ik een ftuk brood heb zal ik het met Sufon en hem delen ; is het zijn fchuld dat hij niet van adel is? zoo hij er cén duitminderom waard is mag ik wel lijden dat ik barst; wij zuueu « een lieve jonge van maken, hij zal moeten werken , dat  46 De Stem der Natuur. t'ac is waar, maar de Voorzienigheid is goed, en warneer wij opvolgen dat geen dat Zij ons beveelt, dan hunwij met regt zeggen, dat de gnntfche adeldom bij ons een lesje mag komen halen. Boncour ( met ie fttrkxtt aandoening ) Mijn verbittering is overwonnen, de Natuur fpreekt in mijn hart, en heeft de voorkeuze ; mijn ziel kan dezen twee ftrijd niet langer tegen fiaan. Lieve kinderen! ik fmeek je gaat alle Mongei zoeken, het voorledene is bij mij geheel vergeten, en laat ik hem door een onthaal, zoo als zijn deugd vei dient, enige vergoeding doen. DERTIENDE en laatste TONEEL. De vorigen, M o n g e r. Mongei. (uit V Cabinet komende en zig aan zijn voeten werpende ) Gij ziet hem aan uwe voeten, mijn Heer! hij heeft u nooit haat voor haat toegedragen, en zelfs toen hij u wen onregtvaardigen toom ondervondt, toen zelfs was zijne tederheid voor u niet twijffelagrig. B o n c o u r. Zeg mij, kunt gij mij vergeven al het leed dat ik n veroorzaakt heb, en het verlies van ene beminde Echtgenote, die ik zooveel en meer befchreie dan gij zelve? (bier brengt Marlot Mevr. Mongei bij haar fa-  Toneelspel in een Bedrijf. 47 Vade> , zij gaat op ae plaats /laan daar haar Man jlondt, zonder dat Boncour er iets van merkt, die met de ogen neergefagen , voord gaat met /preken. ) door mijne geftrengheid neb ik uw en haar ongeluk berokkend; verwijt mij dagelijks die onregtvaardigheid, waar door ik belet worde het genoegen te (maken van haar.te mogen omhelzen, gelijk ik u met al mijn hart in mijne armen drukke- (hij denkt Mongei te omhelzen, en omhelst zijne Dogter) Mevrouw Mongei. Verwijt u zeiven niets, want zij leeft in uwe armen. Bon cour. (uitgelaten van vreugde) Wat zie ik! zouden mijne ogen mij niet bedriegen* zou de Hemel mij ene beminde Dogter weder geven! alle mijne wenfchen zijn voldaan. V 1 n c en t. (tegen Sufon) Zonder dat ik een woord gelogen heb, zoo heb ik toch mijn deel zoo wel als een ander aan dezen geluk, kigen uitflag. Mevrouw Mongei. Gij vergeet mijne ongehoorzaamheid! uwgoedheid treft mij! en om alles te herftellen .... B o n c o u r. IN een, ik alleen ben fchuldig. Ik zie in u de troost van mijn ouderdom , de Hemel heeft zekerlijk alles zoo gefchikt om mij de ogen te openen, en dit volmaakt genoegen te doen genieten. Vrouw  48 De Stem der Natuur. Vrouw Gervais. Ja! ja! mijn Heer heeft wel gelijk, de Hendel heeft alles zoo gefchikt, en ik dank hem in mijn hart dat dit in mijn huis heeft mogen voorvallen. Mevrouw Mongei. Waarde Vader! het is nodig dat gij weet dat deze edelmoedige fchepfels (wijzende op Vincent en Sufon) zoo ver gegaan zijn van mij te onderhouden , en dat wij verder alles aan hun-te danken. . . . Vincent, (haar in de reden vallende) Laten wij van iets noodzakelijker (preken ; deukje wel dat je Man gevast heeft finds zijn gevangenis, en dat hij zoo in een adem uit de ftad hier is kumen lopen, en dat hij zeer nodig heeft om zijn hart eens regt op te halen? Ik heb zelve te veel aptijt om er niet over te kunnen oordelen; laten wij dan allen naar de eetkamer gaan, onder een goed maal kan alles gefchikt worden, en men is het, mijns oordeels nooit beier eens, dan wanneer men met de glaasjes rond klinkt. Bon cour. (tegen Vincent) Het is nutteloos, mijn lieve Vriend! dat gij door een dergelijken rnad onze dankbare harten wilt doen zwijgen; ik voel te veel wat ik u verfchuldigd ben. Laat mijn voorbeeld u ondertusfehen leren dat men zijne kinderen nooit gaarne flraft, welk misnoegen men ook doe blijken, en dat de Stem der Natuur altoos de fterkste is. EINDE.  TOM JONES, T E L O N D O N. TONEELSPEL I N V IJ F B E D R IJ V E N. Gevolgd naar het Franfche van den Heer Desforges, Vr. Deel. D PER-  PERSONEN. MILORD FELLAMAR. ALWORTHY. WESTERN. TOM JONES. BLIFIL. SQUARE. PATRIDGE. EEN OFFICIER (in Zeê officiers montering.') EEN CIPIER. LADIJ BELLASTON. MEVROUW WESTERN. MISS SOPHIE. JUFFROUW MILLER. BETTIJ. Zwijgende. GEORGES. FRANK. Het fiuk fpeelt te London , dan aan 't huis van JufFr: Miller, dan bij Ladij Bellaston, en dan in 't gevangenhuis van Newgate. - TOM  Bladz. 51 TOM JONES te LONDON TONEELSPEL in VIJF BEDRIJVEN. EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. (Het toneel verbeeldt de gemene Taalin V huis van Jufrouw Miller. Door een gemene Zaal ver ftaat men zodanig een vertrek , in een Logement of huis daar Kamers verhuurt worden, V welk tot gemeen gebruik is van alle die genen die er gelogeerd zijn, en waar in ook gemeenlijk alle deuren der verfcheide vertrek' ken uitkomen. I Jufrb Miller, Patridge. (zij zijn reeds op V toneel, bij:,t ophalen van 't gordijn, en vervolgen hun gefprek ) Juffr: Miller. TT Taarlijk! ik ben zeer verwonderd over het geen » * je me zegt, hoe is't mogelijk, mijn Heer Alworthij vader van Tom Jones! Patridge. Ja, Juffrouw Miller! dat is wel zeker. D 2 Junr.  5» Tom Jones, te London. Juffr: M i l l e r. (ter zijde) Na 't geen ik gezien heb , twijffel ik er Merk aan. (tegen Patridge) Hoe het zij, mijn Heer! zij heb. ben een en dezelve ziel ,en men vindt in weinig menfchen zulke deugden als zij bezitten. Beiden zijn zij mijne waardige weldoenders geweest, mijne weldadige vrienden , en mijne getrouwe voorftanders. Mijn Man toen hij (lierf liet mij als arme Weeuw en Moeder in de akeligfte omftandigheden zitten. Mijn Heer Alworthij komt en helpt mij uit deze ellende , hij huurde dit huis voor mij, gaf er mij mèübilenfn, en liet mij al het voordeel, van er kamers in te verhuren , genieten, hij behieldt alleen voor zig het gebruik van een of twee vertrekken, wanneer noodzakelijke bezigheden hem in deze Stad riepen, hij nam inïjn Broeder Square tot zig, en vertrouwde hem de opvoeding van den jongen Blifil. Tom Jones aan den anderen kant heeft nauwlijks enige weken in mijn huis gewoond, of hij bewaart de eer van mijn Dogter, en hij wordt hier door de behouder van mijn gamsch geflagt. waardige fterveliugen ! aandoenlijke en goedhartige zielen! de Hemel zal u om uwe uitflekende deugden gewis zegenen ! Patridge. Mijn hart voegt zijn wensch bij de uwe, Juffrouw Miller! dat de Hemel de dierbaarste zijner zegeningen op hun beiden doe nederdalen! Per Jovem! zij zijn het nogtans beiden aan wien ik mijn ondergang te danken heb. JufïV:  eerste Bedrijf, eerste Toneel. 53 Juffr: Miller. Hoe is dat mogelijk, mijn Heer? Patridge. Door een kwalijk verftaan. Juffr: Miller. Zonder te veel te vragen, mag ik weten? Patridge. Ik weet dat ik u gerust vertrouwen kan, infandum Regina jubes renovare dolorem • Juffr: Miller. Vervolg. Pa t r i d g e. Het is nu ruim vier en twintig jaren geleden, dat de Satan mij een poets fchuldig was, en in zijn kop kreeg om een lief klein kindje in het midden van 't bed van den Heer Alworthij te brengen ,• en daarmennooit heeft kunnen ontdekken hoe dat kindje daar gekomen is, zoo is de Heer Alworthij of de Satan zelve de Vader van dat Kind; ondertusfchen was Jones zulk een fchone jongen dat degamfche waereldmij voor den Vader hieldt; het geheel e dorp begon het te geloven,een ieder was geërgerd; de fijnen fpogen vuur en vlam tegen mij, zij hielden ftaande dat iit de eisfelijkfte der misdaden begaan had, 'zij bragten het zoo ver dat de Heer Alworthij mij verliet en geheel ophieldt mij enige weldaden te bewijzen zoo gaat het met het Fortuin t wodo lata manet, vitltus modo fumit acerbos. D 3 Juffr:  54 Tom Jones, te Lokdon. Juffr: Miller. Wel nu? Patridge. In dien tijd was ik Schoolmeester, en ik had altoos mijn ambt met roem waargenomen; dan helaas! ik zag nu dag voor dag mijne fcholieren heen gaan, kort. om! ik zat moederziel alleen in mijn fchool tegen (loeien en banken Horatius te expliceren. Eindelijk de gantfche boel verdween, en ik was in de noodzakelijkheid van zelve ook te verdwijnen ;*toen moesten het fcheermes en 't lancet mij de kost bezorgen, hoe mager die ook was, deedt ik nogtans fchone kuren , hier heelde ik een arm, daar zette ik een kakebeen op zijn plaats, eindelijk ik heb het twintig jaren in Upton zoo uitgehouden ;mijn gelukfter geleidde er onzen beminnelijken jongeling , die met een gering ftuivertje geid wech gejaagt was uit het Kasteel van den Heer Alworthij, en van gedagten was om op de Koninglij' ke vloot dienst te nemen. Juffr: Miller. Maar ik hoor nog geen 't minste bewij-: dat de lieer Alworthij Vader van Tom Jones is. Patridge. Hoe zou men met enige waarfchijnlijkheid er een ander meè kunnen befchuldigen ? Juffr: Miller. Hij! die zoo regtvaardig, en zoo aandoenlijk is ! iüj, hij zoude een onfchuldigen ftraffen over een mis- daad,  eerste Bedrijf eerste Toheel. 55 daad, dien hij zelve begaan had ? neen, mijn Heer! dat is afgrijsfelijk verdenken , dat iemand , die Alworthij en zijne deugden kent, nooit geloven kan, en wat dit betreft geloof ik dat gij zeer kwalijk onderrigt zijt. Daar en boven zijn eigen kind het huis uit te jagen, daar was hij nooit in ftaat toe geweest. Patridce. Weet gij dan niet dat ene ongelukkige liefde (tegen zig zeiven") ftil .... ft .... ft .... Juffr: Miller. Gij zwijgt. Ei fpreek openhartig, ik maak nooit misbruik van 't geen men mij vertrouwt. Patridge. Als dat zoo is dan kan ik u fpreken van Sophie, de Dogter van Sir Western, een oud en fchatrijk edelman, dood vijand van al wat maar Lord is, fterk drinker, en groot jager, en die na zijn honden niets liever in de waereld heeft dan zijn Dogter. Tom Jones niet minder bekwaam in 't jagen, en in alles de behendigfte zijnde, was wel fchielijk de boezem vriend van den ouden Heer, maar hij verftond zig ook heel fchielijk met Sophie , zij beminden elkander even veel; alles gong naar wensch .... wanneer op een zekeren ogtend verfcheen de Zuster van den ouden Heer, die jaarlijks gewoon was haar Gotisch Kasteel te verlaten om enigen tijd haar Broeder te komen bezoeken, en hem met hare politique voorzeggingen en fpeculatien te vervelen of in flaap te praten; ras meende zij met D 4 haar  5^ Tom Jones, te London. haar al doordringend oog te zien dat Sophie iu't geheim BUfil beminde, en zij dagt er zoo verzekerd van te wezen dat zij er haar Broeder vanfprak, die er terftond genoegen in nam,en het huwelijk ten eersten vastftelde ; hij vliegt naar 't Kasteel van Alworthij, fielt hem de zaak voor, bepaalt ze met hem, en doet alles in een ogenblik af; hij komt te rug en vindt Jones aan de voeten van zijn Dogter, hem de deur uit te jagen, en wéér bij Alworthij te rug te keren, was het werk van een ogenblik ; hij noodzaakt Alworthij hem wech te jagen; de ongelukkige Jongeling weent en vertrekt zonder fpreken. Sophie gedwongen om met Biifil te trouwen neemt de vlngt en komt te London. Ik ontmoet den bedroefden Jones, door medelijden aangedaan verbind ik mij aan zijn lot, hij outd.kt mij alles. Wij komen bij u, wij zoeken Sophie overal, doch te vergeefsch. Maar, motus, want ik m mijn pligt een weinig te buiten, en zoo Jones ooit te weten kwam .... had ik alles te vrezen. Juffr: 1VI i L l e r. Wees gerust, ik weet zeer wel de geheimen, die men mij vertrouwt, te betvaren. Maar zie daar mijn Keer Jones zeiven , vaarwel! ik ga heen. Patridge. Ik volg u ; mij dunkt hij ziet er zeer verwilderd IHt. (Tom Jones komt op V toneel terwijl Patridge er nog  eerste Bedrijf, twede Toneel. 57 ' nog is, hij wenkt hem met de hand om heen te gaan.) TWEDE TONEEL. Tom Jones. (alleen) Mijn ziel lijdt veel finds deze ontmoeting ik vind haar eindelijk weêr mijne dierbare Sophie, dat aanbiddelijk voorwerp dat mij nog alleen het leven doet beminnen ; de Hemel heeft mij haar weder doen vinden .... maar waar? .... bij wie? .... bij haar die haar aan mij zogt te onttrekken, bij Ladij Bcllaston! bij haar die doorgiften en weldaden als mijn vriendin voorkomt, maar in waarheid niets dan de medevrijster van Sophie is... .uwe medevrijster, Sophie!.... ach! gij kunt er geene hebben, u alleen te beminnen is mijn lot, mijn geluk, mijn leven. Heb ik een ogenblik gedwaald, ben ik zwak geweest, ach! ik was geen meester van mijn drift, maar ongetrouw, ondankbaar, dat kan uw minnaar nooit wezen . . . Maar hoe! ontfchuldig ik mij voor mijn zeiven. zal ik het ooit aan haar kunnen doen , laaghartige daar ik ben ! gij hebt de onfcbuld die gij beminde verraden, zijthaar ontrouw geweest! gij hebt haar misleidt. ■ Maar vlei u niet dat gij ooit uw geweten zult misleiden. / D 5 DER'  58 Tom Jones, te London. DERDE. TONEEL. Tom Jones, Juffr: Miller. Juffr: Miller. Een onbekend perfoon heeft mij zoo even dit briefje voor u ter hand geilek, mijn Meer! Tom Jones. En gij geeft u zelve de moeite .... Juffr: Miller. Het is alleen mijn iever om u te dienen, die mij hier doet komen. (Juffr: Miller gaar aan V eind van de kamer enige meubels fcbikkcn, terwijl Tom Jones den brief leest, bij toont onder V lezen zeer aangedaan te zijn. Tom Jones. Hemel! Juffr: Miller. (terzijde) Wat is hij ontfteld! (tegen Jones) mogelijk veroorzaakt dit fchrift u zoo veel ongenoegen, als ik op uw gelaat meen te lezen. Tom Jones. Dit gefchrift? neen, Mejuffrouw! Juffr: Miller. Vergeeft mij, mijn Heer Jones! zekerlijk moet mijn vrijmoedigheid u verwonderen, maar mijn hart neemt  eerste Bedrijf, derde Toneel. 59 neemt zoo veel deel in uwe omftandigheden, dat gij het mij vergeven zult; ommijniever, om mijne jaren, om mijne ondervinding kunt gij mij enig vertrouwen fchenken; ik fineek er u om in den naam van «Jen edelmoedigeu Alworthij in den naam van Misf western Tom Jones. (ter zijde) Wat wil dit zeggen (tegen Juffr: Miller) Alworthij ! Misf western! wat betekenen die namen ? Juffr: Miller. Perfonen die u zeer dierbaar zijn, Tom Jones. Die ongelukkige Patridge heeft mijn geheim verraden hij zal er voor geftraft worden Juffr: M 1 l l e p. Dat zou mij in mijn ziel leed doen, om u te verraden bemint hij zijn Heer te veel; ik ben het die hein verleid heb, ik alleen, mijn Heer! ik brandde van verlangen om dien waardigen jongeling nader te kennen, die in dien korten tijd dat hij bij mij gehoond heeft zoo vele gelukkigen gemaakt heeft. Tom Jones. Terwijl u mijn ellendig lot bekend is, zoo beklaag mij dan, Juffrouw Miller ! vertroost dithart, dat door droefheid gepijnigd wordt, dat door berouw van een ge1'cheurd wordt, en dat door fchaamte verfmelt ; ook heb ik een vertrouwd vriend nodig, in wiens boezem ik mijn beklemd hart kan uitltorten. Juffr:  6o Tom Jones, te London. Juffr: Miller. Ja! ik zal de troost van uw beklemd hart wezen, 't welk fchoon zwak en onvoorzigtig, in zig zeiven deugdzaam is; ik zal er de hoop van geluk in doen herleven. Tom Jones. Van geluk ! Hoor mij eerst, en oordeel dan zelve. Verdreven uit Sommerfet, kom ik herwaards, ik zoek hier overal het voorwerp van mijne liefde, op zekeren avond was ik op 't bal- onder den toevloed van menfchen gaf ik nauwkeurig acht op iedere vrouw, die ik zag, geene ontging aan mijne opmerkfliam oog; eindelijk roep ik uit „neen! dat is ,, mijnSophieniet" een vrouw die mij hoorde, fpreekt mij aan, en geeft mij te kennen, dat zij in ftaat is mij veel overtollige moeite te befparen. Verheugd van door haar iets van Sophie te vernemen volg ik haar overal, eindelijk verlaat zij 't bal, en ik breng haar te huis maar ik zie dat ik bij Ladij Bellaston ben. Ik fpreek van Sophie—nauwlijks wordt ik gehoord; ik dring aan maar ik zie niet zonder aandoening, dat Miiadij liever zag dat ik haar over haar zelve on- derhieldt door duizend weldaden .... wierdt de dankbaarheid mij een pligt .... ik onderwierp mij aan 't lot dan van daag, Mejuffrouw! heb ik Sophie gezien! .... maar waar .... bij die zelve Ladij Bellaston! daar, daar heeft Sophie haar fchuldigen minnaar ontmoet. Ik ondertusfchen, ik herftel mij zoo  eerste Bedrijf , derde Toneel. 6\ zoo veel mogelijk van de dodelijke verwarring daar bare tegenwoordigheid mij in geftort had, en niet edel» moedig genoeg om mij fchuldig te bekennen,zoo bedrieg ik haar op nieuw, op 't eigen ogenblik dat haar aanbiddelijke mond mij vergiffenis beloofde van alle mijne misdaden. Zie daar in hoe ver ik mij verlaagd heb ! leugenagtig ! ontrouwheid ! ondankbaarheid l laaghartigheid! Zie daar mijne deugden! zie daar het regt dat ik op haar toegenegenheid heb. Ik ben een valsch mensch, zonder gevoel, zonder eer, en gij! gij wilt dat ik aan een geluk geloof! geluk voor mij! neen! ik voel te wel de knaging van een ontrust geweten, ik leg in een afgrond daar ik te vergeefscb tragt uit te worstelen; ik heb de reine deugd verongelijkt , ik heb de liefde beledigd .... en hij, die die beide veiraad is onwaardig het daglicht te befchomven. JulTr: Miller. Om opregt te fpreken, mijn Heer! zoo vind ik u wel fchuldig maar nog honderd maal beklagenswaardiger , dan, om u hier uit te redden dient ër een Merken flap gedaan te worden;gij dient volftrekt metMiladij te breken. Tom Jones. Maar, Hemel! ondankbaar te wezen! na zoo vele weldaden! dat is onmogelijk Juffr: M i l l e r. Maar zoo ik u een middel aan de hand geef, on- fchul.  I So-  twede Bedrijf , twede Toneel. 7$ Sophie. (den brief willende te rug geven) Ongelukkige! Ladij Bellaston. (weigerende dien aan te nemen ) Neen! ik moet ze in uw handen laten ik heb, gebeefd over het ongenoegen dat ik u zou veroorzaken, ik heb mij uwe droefheid voorgefteld ....maar ik heb begrepen dat het ver te verkiezen was u een ogenblik te bedroeven, dan u voor altoos ongelukkig te zien. Sophie. (met ftaudvastigbeid) Dat ogenblik van droefheid, Mevrouw! is voorbij; ik voel de (landvastigheid in mijn hart herleven; mijn ogen zijn geopend, en ik zal dien weg volgen dien uwe goede raad en de reden mij- voorfchrijven , maar .... mijne tranen kan ik niet bedwingen.... ik fchaara mij zelve .... maar ik zweer dat het de laatftezullen zijn die mij die meinedige ontrukt ja ! ik veracht hem zodanig dat mijn hart ver boven hem zou verkiezen .... de dood .... of Blifil. DERDE TONEEL. Ladij B e. l l a s t o n , S o p h 1 e. Tom Jones. Tom J o n e s. (in 't inkomen) Mifs Sophie! grote Hemel! .... So-  7* Tom Jones, te London. Sophie. Acht daar is hij zcive ! Ladij Bellaston. (tegen Jones) Nader toch mijn Heer! .... hoe zijt gij zoo ontffeld? Sophie. (tegen Ladij Bellaston) Vergun mij heen te mogen gaan Ladij Bellaston. ( baar tegen houdende ) Neen! Gij weet wel dat het nu de tijd niet is om heen te gaan. Tom Jones. Ik merk dat ik listig in den fh ik gelokt ben.... hoe kan ik er mij ooit uit redden ! Ladij Bellaston. Wat zeg je, mijn Heer! ZOo gij door list in eert ftrik gelokt zijt, hebt gij het vermogen er u gemakkelijk uit te redden, want .... men ziet toch vroeg of laat de onfchuld zegepralen, dan, mijn Heer! zoo gij u zeiven niet volkomen zuiver kent, vind ik het woord van ftrik een weinig ongepast: beoordeel u zeivenen fpreek TomJones. (buiten zig zeiven, zig aan de kniën van Sophie veer pende ~) Sophie! J Sophie. (hem te rug./lotende) Gij moet antwoorden. .... Tom Jones. (zig met edele fierheid ophefende) Wel nu! ik zal antwoörden. Men zoekt mij te onder-  twede Bedrijf, derde Toneel. 77 derdrukken .... en zoo ik mijn zeiven niet help ben ik zekerlijk verloren .... verloren voor altoos! .... ja! ik zal antwoorden Ladij Bellaston. (met hoogmoedigheid) Wat! Tom Jones. Alleen maar de waarheid, Mevrouw! Ladij Bellaston. (fpotagtig) De waarheid, mijn Heer! die is in het gefchrift geprent dat ik zoo even van u ontvangen heb. Sophie zou met genoegen u mijn echtgenoot zien. Tom Jones. (verftomd) Zij weet Ladij Bellaston. Alles, mij Heer! laat o is niet meer veinzen , het zou ieder van ons drieën te veel hinderen. Ik heb, ik beken het, a in den ftrik gelokt, gij moest er noodwendig in vallen, dat wist ik zeker: Doch zoo gij u mijn nigt waardig had gemaakt, zoude ik, niettegenftaande de vooroordelen, niet tegenftaande uwe afkomst , mijn best gedaan hebben u haar Echtgenoot te maken, en uw beider geluk te bevordereu , dit was mijn voornemen .... Tom Jones. (met een bitteren grimlach) Opregtelijk, Mevrouw! • Ladij Bellaston. (methoogmoedigheid) Twijfel je er aan? Tom  ?J Tom Jones, te London. Tom Jones. Vergeef 't mij ; ik heb kwalijk in uw hart gelezen. Ladij Bellaston. Kom, mijn lieer! laat ons opregt fpreken ik geloof dat in uw oog mijn rijkdom vrij meer dan mijn perfoon gewogen heeft, en dat in fpijt van Sophie en mijn geringe bekoorlijkheden, het alleen mijn geld is dat u bewogen heeft bij mij uw hof temaken. Is't niee zoo? .... zeg nu de waarheid. Tom Jones. (na een weinigjlilzwijgens) Neen! ik zal ze verzwijgen .... de eer gebiedt dat ik mij zelvcn opofTere. In voel wat ik in 't oog van Sophie verlieze, maar in de uwen ten minsten, ben ik verzekerd dat ik erbij winnen zal .... gij 0verftelptmij .... en ik! .... ik wil u fparen .... vaarwel Sophie! .... ( Hij vertrekt, bij beurten Sopbie en Ladij Bellaston aanziende) VIERDE TONEEL. Ladij Bellaston, Sophie. Ladij Bellaston. Ho! ho! dat geheimzinning ftilzwijgen? .... die fiere houding! die gemaakte aandoenlijkheid! .... waar-  TVVEDE BeBRIJF , VIERDE TONEEL. " waarlijk ! het zou alle. zeer natuurlijk voorkomen , zoo de brief, bij geluk, niet alles bewees. Sophie. (in de hevigfle ontroering) Laat ik mijn fchande voor 't oog van de gantfche waereld gaan verbergen, en .... kon ik mij! helaas! voor mij zelve ook verbergen! .... Ladij Bellaston. (haar tegen houdende) Dit is ook u te kinderagtig aanftellen; 't is immers niet waard dat gij er u eens over bedroeft; daar en boven ftaat het aan u om alles gemakkelijk te herftellen; gij hebt in uw voordeel rijkdom, fchoonheid , geboorte. Al de Jones en Bliflls zijn u onwaardig , het is onder onze Lords dat gij een man moet zoeken. C Hier verfcbijnt Lord Feïïamar.) Fellamar ! welk een geluk 1 V IJ F D E TONEEL. Ladij Bellaston, Sophie, Lord Fellamar. Ladij Bellaston. Zijt gij 't waarlijk, Milord! welk een wonder. Fellamar. Ik vlieg op uw bev — (Ladij Bellaston geeft bem een teken) .... om het voorwerp dat mij alleen gelukkig kan maken te zien. La.''  80 Tom Jones, te London. Ladij Bellaston. 'T is, dat men twee gehele dagen geweest is zonder iets van u te vernemen. Fellamar. Bekijf m;j maar niet ik ben genoeg te beklagen, ik zie dat mijne tegenwoordigheid u moeite aandoet, bekoorlijke Sophie! .... dat koel onthaal.... Sophie. Indien 't beleefd is, Milord ! is het niet onge- Ladij Bellaston. (ter zijde tegen Fellamar , die verlegen wordt) Stel u gerust .... (overluid) Milord! je ziet dat mijn lieve nigtwat droefgeestig van humeur is,-ik zal u zeggen .... (tegen Sophie) vergun mij dat ik Milord mede deel Sophie. Ik wilde heen gaan, Mevrouw! had ik wel ongelijk? Ladij Bellaston. (metgrootsheid) Laat ons daar over heen flappen; ik zal zelve heen gaan .... uw geluk, Sophie! is het enigewat ik beoog, en dat van Milord is alleen om zijn rijkdom en rang met u te mogen delen; hij biedt u zijn hand aan ; wanneer men op zodanig ene wijze bemiut, verdient men wel dat men zelve fpreken mag. (met een bitteren grimlach) Milord! heeft de ongelukken van dezen dag niet veroorzaakt, het ongenoegen behoeft zig aiet tot hem uit te [trekken,. ZES-  twede Bedrijf, zesde Toneel. 8r ZESDE TON E E L. Sophie, Lord Fellamar. Fellamar. . Bedaar toch.... Sophie. Ach , Milord! uw ziel is edelmoedig; wanneer gij weten zult hoe ongelukkig Sophie is, zoo zult gij haar beklagen in plaats van haar droefheid te vermeerderen. Fellamar. Vleiende gedagten! .... ik wil mij uwer waardig maken. Sophie. Gij zult zien, Milord! dat ik mijn vertrouwen op u ftel. Miladij zoekt mij in een flegte zaak te wikkelen, maar ik heb liever dat mijn opregtheid en uwe goedheid mij uwe achting doen verkrijgen, (met veel aandoening) Gij ziet hier een ongelukkig flagtoffer van de liefde.... ik verbeeldde mij bemind te wezen. Een verfchrikkelijk geval heeft mij de ogen geopend , en voor altoos doen zien dat ik bedrogen was .... ik ben nog te veel ontfteld en aangedaan om den ftrik, dien men mij gefpannen hadt, te kunnen ontwarren .... men heeft van voorlang famengezworen om VI. Deel. F mi;  8s ' Tom Jones, te London. mij ongelukkig te maken .... zij doen nog haar best .... ó Miladij! .... Fellamar. Gij doet mij evenwel het regt van te geloven dat zij mij niet tot medepligtigen heeft? Sophie. Milord!..... ik geloof evenwel dat gij hier befteld waart Fellamar. Ik beken 't. Sophie. Oordeel zelve over haar handelwijze. Zij denkt dat ik mij uit fpijt aan u zou overgeven, en zij durft u zulk een verachtelijk aanbod doen! zoudt gij dat kunnen aannemen ? , Fellamar. Ik zou er eer in nellen, en zonder die dierbare gift is er voor mij geen geluk. Sophie. Zoudt gij een hart begeren daar een ander bezitter van was; dat niet voor u, en dat nooit hetuweworden zou? ik acht u te veelom het te durven denken. Dit hart! .... tot ongeluk geboren, en zoo ongelukkig gevoelig, zal nu voor altoos in droefheid gedompeld blijven, en dag aan dag zal die vermeerderen .... ik vlugt voor altoos een gevaarlijke verbintenis waar in mijn Echtgenoot, door mij, ook zeer ongelukkig wezen zou. F et.-  twede Bedrijf, zesde Toneel. 83 Fellamar. Aanbiddelijke Vrouw! .... laat mij ten minsten de hoop over, ik zal alles van den tijd, en van mijn trouw afwagten. Western. ( agter de fchermen ) Wel nu! waar Duivel is ze? .... zal je't me zeggen of niet ? Sophie. Mijn Vader? .... in dit ogenblik! .... welk een weldaad! Western, (nog agter de fchermen') Die fchurk verftaat zig met de meid. ZEVENDE TONEEL. Milord Fellamar , Sophie , Western, enige knegts, naderhand Ladij Bellaston. Western. Ho! ho! daar is dan eindelijk het verlore Lam. Hartelijk ben ik verheugd je opgefpoord te hébben ; waaragtig! je hebt op de reis veel geleerd geloof ik, het reizen formeert de jeugd zegt men. Kom! kom! marsch maar, Princes van Babijlon! Ladij Bellaston. Welk een geweld! hoe neef! zijt gij't? Western. Ja, nigt! dat ben ik, den Hemel zij gedankt! Hoe F 2 vaar  84 Tom Jones, te London. vaar je al,nog al wel ?dat is goed,ik ook zoo ;ik heb dan eindelijk in mijn magt die fchone die langs bergen en dalen dien kaerelnaliep, die bij me ziel niet waard was dat hij mijn paarden oppaste; 't is voor dien deugniet dat zij haarvader ontvlugte, en te gelijk het fchoon" fte huwelijk van gantsch Engeland. Ladij Bellaston. Ja zeker! de grootste partij die zij ooit zou kunnen doen ; maar zij heeft te veel verltandom er niet in toe te itemmen. W e s t e W n. Wel nu! je hoort het, de gantfche familie is er voor.... kom, Sophie! wees een goed kind, gehoorzaam je vader Ladij Bellaston. Kom dan nader, Milordf Fellamar. Indien ik de toeftemming van mijn Heer verkrijgen mag, zal ik mij zeer gelukkig rekenen ; de eer van zijn fchoonzoon te worden is het grootlte dat ik beoog , maar Mifs Sophie moet een weinig aan haar zelve overgelaten worden. Western (met een norfche verwondering) Wat vertel je, mijn Heer! wie duivel ben je? Fellamar. Ik ben Lord Fellamar, die zig zeer gelukkig zalrekenen zoo uwe Dogter hem ooit tot haar man wil verkiezen. Wes-  TWEDE bedrtjf, zevende ToNEEL. 85 Western. En jij! je zoudt mijn fchoonzoon worden? .... een Lord in mijn familie I .... maar mijn waarde Heer je droomt geloof ik; de Lords zijn niet gemaakt om zig met ons te verbinden. Fellamar. (met ene edele houding ) Ik kan veel verdragen van den vader van Sophie, maar die wijze mishaagt mij zeer , neem niet kwalijk dat ik u dit zegge. Ladij Bellaston (tegen Western") Hoe! gij beledigt dezen edelmoedigen Heer , die zig met u wil verbinden ? .... Western. Hij doet mij te veel eer aan. Ladij Bellaston. Die aan't Hof alles vermag, die uw Dogterbemint .... ik heb voor u ingeftaan. Western. Maar men Haat voor zig zelve in,en voor geen ander. Ik heb niets te fchaffen met al je Lords; mijn Dogter zal trouwen met een braven Landjonker, een edelman van de Provintie, dat is't het geen haar lijkt.... en die is mij meêr waard als een Prins, ook heb ikfinds lang mijn woord gegeven. Vaarwel, Nigt.' .... het fpijt me de moeite die ik je aangedaan heb .... maar in een dergelijk geval zou ik voor u 't zelve gedaan hebben. Kom , Sophie ! laten wij gaan, ik wil je niet meer uit 't oog verliezen. F 3 Fel-  86 Tom Jones, te London, Fellamar. Ik ben zeer te vreden over u, mijn Heer! Western. Zoo veel te beter voor jou. Fellamar. Ik voel over uw wijze van handelen een onbegrijpelijke achting; met al mijn hart, vaar wel! Western. Ja, vaarwel voor den drommel! AGTSTE TONEEL. Ladij Bellaston, Lord Fellamar. Ladij Bellaston. Wel nu, Milord! Fellamar. Ik ben confuus.... hoe is 't mogelijk. Ladij Bellaston. Moest gij op zodanig een wijze geweigerd worden ! Fellamar. Welk een taal! .... wat een hoon! haar die ik bemin, Mifs "Western,is die de Dogter van dien fchaudelijken Landjonker! .... is't mogelijk! Ladij Bellaston. Zonder zijn haat tegen de Lords te rekenen, geloof  twede Bedrijf, agtste Toneel. 87 loof ik dat een fterk ontbijt niet weinig mede werkte aan zijn onvergeeffelijke handelwijze. Fellamar. Zoo dat gij denkt, dat wanneer hij migreren zal geworden zijn, hij zijn onregt zien zal P Ladij Bellaston. Dat onregt is een bijzonder geluk voor u. Fellamar. Hoe dat? Ladij Bellaston. Wel zeker l door den Vader gehoond kunt'gij fatis- faftie of zijn Dogter eisfchen Fellamar. Niets kan beter bedagt zijn; ik voldoe dus aan de eer, en aan mijn liefde. Ladij Bellaston. Apropos! hoe hieldt Sophie zig met u? Fellamar. Ach! wat bemin ik haar! .... haar openhartigheid heeft mij alles ontdekt Ladij Bellaston. (niet een fchampereu grimlach') Tot den naam van uw medevrijer toe ? Fellamar. Hij is haar onwaardig Ladij Bellaston. Hij zal u nog in den weg wezen; ontdoe eru van. / F * Fel-  88 Tom Jones, te London. Fellamaf. Door wat middel ? Mevrouw! Ladij Bellaston. Ach! op de onfchuldigfle wijze, en daar uw edele ziel zig omtrend gerust kan (lellen; maar kent gij dien gevaarlijken medevrijer? Fellamar. Neen, Mevrouw! Ladij Bellaston. Weet dan dat het een ongelukkige is, die vriend noch maag in de gehele waereJd heeft; Alworthij heeft hem uit medelijden in huis genomen en opgevoed, maar, om gewigtige redenen zekerlijk, heeft hij hem nu de deur uit gezet. Fellamar. Is 't mogelijk! dat zoo een man Sophie heeft kunnen behagen. Ladij Bellaston. Hij ziet er wel uit .... de romanesque idéés van die Landlui zijn zoo finguüer, dat men daar alles aan toefchrijven kan .... maar mij dunkt dat hij zeer gefchikt is om in Amerika den Koning te dienen. Fellamar. Hoe! op zijn vrijheid een aanflag te wagen. Ladij Bellaston. Behoeft men die in een misdadigen te ontzien? Fellamar. Is het er dan een ? Ladij  twede Bedrijf, agtste Toneel. 89 Ladij Bellaston. Ik twijffel er niet aan. Fellamar. Te twijfelen, Mevrouw! isniet genoeg; wanneer het op ftraffen aankomt moet men zeker wezen. Ladij Bellaston. Wel nu, Milord! gij zult het zijn .... en binnen kort zoo ik vertrouw, Tom Jones zal Sophie fchaken uit de handen van haar Vader, want onder onsgezegt zij wenscht niets meer, hij zal met haar de vlugt nemen , en dat voor uwe ogen, en zij zal de fchande van haar gantfche familie wezen, de wetten zullen hem om zijne misdaden uralfen, en dan, Milord! dan zult gij zeker zijn Ik zie gaarne dat een vermogend man bevreesd is om misbruik van zijn magt te maken, maar ik wil ook dat hij er een redelijk gebruik van maakt, men kan te gelijk edelmoedig en verflandig wezen, zie daar het geval, Milord! B e t t ij. (binnen komende ) Mevrouw! daar is een Heer ! Ladij Bellaston. Wie is *t ? B e t t ij. Hij zegt, dat hij Blifil heet. Ladij Bellaston. Laat hij binnen komen, (tegen Fellamar) Blijf bid ik u, Milord! dat is de Landjonker die voor Sophie uitgekozen is, en die meer waard is als een Prins. F 5 NE-  t>o Tom Jones, te London. NEGENDE TONEEL. Ladij Bellaston , Lord Fellamar , Blifil. Blifil. Vergeef mij, Miladij! dat ik u mogelijk belet doe. Ladij Bellaston. Men doet het nooit, mijn Heer! wanneer men om zaken van aanbelang komt. Blifil. Dan breng ik mijne verontfchuldiging mede. Ladij Bellaston. Laat de tegenwoordigheid van Milord u niet hinderen , gij kunt gerust fpreken. Blifil. Mag ik , Milord 1 wel van mijn achting verzekeren ? Fellamar. (koel) Zeer dankbaar, mijn Heer! Blifil. Dewijl het mij vrijftaat te fpreken, Mevrouw! zoo zal ik u zeggen, dat een woord in uw brief, op het fujet van een ellendigen, uw agterdenken te kennen geeft; gij noemt hem niet, maar wij kennen hem maar al te wel; en mijn Heer Alworthij, mijn lieve Oom , wetende hoe gevaarlijk hij is, doet udoor mij uwbijltand verzoeken om zoo 't mogelijk is de misdadtn voor te ko-  tw3db Bedrijf, negende Toneel. 91 komen daar wij bevreesd voor zijn dat hij in vallen zal. Ladij Bellaston. Wat kan ik doen, mijn Heer! om uw Oom gerust te (tellen? Blifil. Zoo er mogelijkheid was, Mevrouw! om hem naar onze Eilanden te zenden? Ladij Bellaston. Wel nu, Milord! wat zeg je ? Fellamar. Ik zeg, Mevrouw! dat het een wreedheid is. Ladij Bellaston. Noemt gij een regtvaardige daad een wreedheid ? Twee familien, Milord 1 (lellen er u regter over, zij fmeken er u om, haar rust hangt er aan Fellamar. In dat geval wil ik wel. (tegen Blifil) Breng mij, mijn Heer! bij uw Oom Alworthij,- een woord van hem is genoeg. Blifil. (verlegen) Mijn Oom, die wegens ouderdom en ongemakken zijn Landgoed niet verlaten kon , heeft mij bevolen dit voor hem uit te werken. Fellamar. (na dat hij Blifil enigen tijd flerk heeft aangezien) Mag ik een paar woorden fchrijven, Miladij! (hij gaat aan de Tafel zitten, en fchrijft. ) : 'Ladij  92 Tom Jones, te London. Ladij Bellaston. Gaarne, (ter zijde tegen Blifil) Hij zal het doen.... Blifil. Zijn goedheid zal veel onheilen voorkomen. Ladij Bellaston. (overluid tegen Blifil) Wat rnan is toch die Jones ?.... een ellendige ? .... Blifil. Ik zeg het met leedwezen maar het is een monster.. [Fellamar. Blifil een papier overgevende) Zie daar, mijn Heer! lees hard op. 'Blifil. (leest) „ Ik ondergetekende verklare gezonden te zijn door ,, den Heer Alworthij mijn Oom, thans op zijn Land„ goed, om uit zijn naam te folliciteren de paslage „ van enen Tom Jones met het eerstvertrekkeudfchip , „ naar de Colonien ". Fellamar. Wil je dat ondertekenen ? Blifil. Mag ik vragen, Milord! of deze formaliteit noodzakelijk is? Fellamar. Mijn Heer! ik ben opregt, het kan zonder dat gefchiedeu .... maar 't is voor mij noodzakelijk , het komt hier op aan om te ftraffen .... ik heb er wel het vermogen toe, maar ik wil het niet doen zonder er ook het regt toe te hebben; deze verklaring zal mijne verdediging zijn. Bli-  twede Bedrijf, negende Toneel. 03 Blifil. Mijn Oom zou kwalijk kunnen nemen. .... Ladij Bellaston. ' Hoe? dat je zijn wil ter uitvoer brengt, en hem voor altoos ontflaat van dat (legt fchepfel? Blifil. 'T is dat een ondertekening Fellamar. Ja! maar 't kan zonder dat niet gefchieden. Ladij Bei. lasto n. (ter zijde tegen Blifil') Teken maar! ik neem alles voor mijn rekening. Blifil. (ter zijde) Dan is't wel (overluid) Milord verzekert mij dan Fellamar. Dat voor het einde van den dag Jones voor altoos «it Engeland zal verbannen wezen. Blifil. (na dat hij getekend beeft.. bet papier aar. Fellamat overgevende) ■ Ik heb getekend. Fellamar. 'T is wel. Blifil. Milord! neem mijn dankzegging aan. ( bi] buigt zeer eerbiedig, en gaat been, Miladij brengt hem uit) Fellamar. (ter zijde ) Die monfieur Blifil fpeelt hier een droevige rol. TIEN-  94 Tom Jones, te London. TIENDE TONEEL. Ladij Bellaston , Lord Fe llamar. Ladij Bellaston. Wel nu , vriendelijke , gedienstige Lord ! zou ik niet wel wat reden hebben u te bekijven, dat een vreemdeling van u verkrijgen kan 't geen gij mij niet hebt willen toeffaan. F e l l a m a r. Gij kent mijn hart, en dat verontfchuidigt mij; 't is met veel leedwezen dat ik iemand zijn ongeluk onderfchrijf; daar en boven is dit juist mijn medevrijer, zal de waereld niet zeggen dat ik hem aan mijn wraakzugt opgeofferd heb'? want de waereld trekt altoos de partij van den lijdenden, en de waereld heeft gelijk. Ladij Bellaston. Dit kunt gij voorkomen door het gefchrift van Blifil. Fellamar. Zonder dat zou het nooit gefchied zijn .... maar 't wordt tijd, ik heb het beloofd, ik moet den man doen opzoeken. Ladij Bellaston. Wagt! .... zijn adres? .... Sophie zou het u net kun-  twede Bedrijf, tiende Toneel 95 kunnen opgeven .... ik weet het is half en half, 'tis geloof ik in Bond flreet bij Juffrouw Miller. Fellamar. Tis wel .... B e t t ij. (binnen komende) Miladij! Mevrouw Western. Ladij Bellaston. Breng haar in de grote Zaal (Bettij gaat heen) (tegen Fellamar) Nu durf ik je wel verzekeren, dat Sophie voor u is; de ftatige Mevrouw Western, die dol is op alles wat maar naar 't Hof lijkt, zal u met al haar Crediet bij ftaan; laten wij gaan. (lachendé) Maar pas wel op dat je confcientie onderweg niet alles bederft; een zwakke courage van een twijfelagtig hart kan ligt alle gemaakte ontwerpen nog in rook doen verdwijnen. Fellamar. (met deftigheid) Wanneer de wroeging in ons hart begint op te wellen dan ftilt men haar niet ligt door een boerterij .... laat.ons dan gaan, Mevrouw! de Hemel bewaar ons beiden vooreen berouw dat te laat zou komen, en dat ik mij nooit zou kunnen vergeven. (hij neemt Miladij bij de baud, en zij gaan famen naar binnen.) Einde van het tzvede Bedrijf. DER-  96 Tom Jones, te L o n d o n. DERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. (Het toneel verbeeldt de gemeenc zaal van Jufrouw Miller van het eerste Bedrijf.) .Juffr: Miller, Square. Juffr: Miller. Maar, Broeder! wat een man is dat! .... het is onmenfchelijk,hij maakt een verfchrikkelijk leven in mijn huis, hij haalt zijn Dogter wederom, en zonder enige andere reden fluit hij haar op .... neen! neen ! dat kan zoo niet gaan, mijn huis is geen gevangenis, ik zal het hem wel ter degen zeggen. Square. Neen! zwijg liever, gij zoudt hem nog oplopender maken, en Sophie zou er door lijden. Juffr: Miller. Zoo hij zoo onredelijk is laten wij hem daarlaten; Een zaak die mij zeer ter harte gaat is dat 4e Heer Alworthij zoo vervalt. Square. Dat is zeer zigtbaar. Juffr: M i l l k r. Het verlies van zijn Zuster .... Squa-  derde Bedrijf, eerste Toneel. q, Square* Was voor hem zeer gevoelig. Juffr: Miller. Hier in dit huis heeft zij den geest gegeven; 't is nu al drie maanden geleden. Square. Toen hij het gevaar vernam daar zijn Zusterinwas, lag hij zelve op 't uiterste ; hij zondtmij naar haar toe, en ik was hier bij haar overlijden tegenwoordig. Na . mijn terugkomst op't Kasteel, zou ik zeer kwalijk gedaan hebben mij bij dien teerhartigen Broeder vertoond te hebben. Ik gaf aan Blifil den brief van zijn Moeder over, ik vertrok, en na mijn terugkomst heb ik den Heer Alworthij nog zeer bedroefd gevonden s eeri nieuw hartzeer treft hem fterk Juffr: Miller. Wat is dat?' S q u a r f. Gij weet dat hij als een Vader dien Jongeling beminde, die zijn Zuster, op haar fierf bed, betuigt heeft haar Zoon te wezen, Tom Jones. Juffr: Miller. Vervolg, (ter zijde) Hemel! is 't mogelijk! Square. Dewijl hij nu na deze bekentenis verpligt is Tom Jones tot zijn Neef aan te nemen, en dat een aantal van onvergeeflijke misdaden VI. Deel, q ju9h  98 Tom Jones, te Londön. Juffr: Miller. MisdadenP.... Square. Zekerlijk ! is het er geen Sophie Western te fchaken? en duizend andere ,die niet fterk genoeg gefixaft kunnen worden, hebben Alworthij doen overgaan om hem uit het huis te zetten. Juffr: Miller. Weet Alworthij dat hij Oom van Tom Jones is? Square. Wel de brief dien Blifil, toen ik na Bath vertrokken was, hem heeft moeten overgeven Juffr: Miller Heeft moeten overgeven maar heeft hij 't gedaan? Square. Kan men daar aan twijffelen ? Juffr: Miller. Maar heeft de Heer Alworthij u onder 't fpreken doen blijken dat Jones zijn neef was? Square. Ik zal nooit wagen, om met hem een woord van zijne Zuster noch van haar overlijden te fpreken. Juffr. Miller. Waarom niet? Square. Om dat Blifil, altoos vol van tederheid en voorzigtigheid voor zijn Oom ,mij gewaarfchouwd heeft, toch  DERDE BeDRJTF, EERSTE TONEEL; t)$ toch wel zorg te dragen van alles te vermijden wat Alworthij het herdenken van zijne Zuster zou kunnen verlevendigen,• hij lijdt genoeg dat hij Oom van dien flegten knaap is. Juffn M i l l É r-. (terzijdé) Arme Jones! nu zie ik waar u de (lag van daan komt I (overluid) uw ftilzwijgen is voorzigtig; maar Broeder I 't is laat, en 't eten .... Square. ■ Zoo je denkt dat het klaar is ga ik,heen; ik moet Zien of de vrienden al weêr t' huis gekomen zijn. Juffr: Miller. Vaar we!, Broederf tot ftrakjes. TWEDE TONEEL. Juffr: Miller. (alleen) Blifil is dan de gevaarlijke vijand, die in Tom Jones een ongelukkigen Broeder vervolgt; de Oom is vast niet onderrigt, dat zie ik klaar , want waar zou dan. de misdaad in beflaan van Sophie te beminnen ? Alworthij en mijri Broederzij zijn beiden bedrogen;ik heb 't bedrog ontdekt, maar dat is niet genoeg, ik moet het aan den dag brengen, evenwel op een voorzigtige wijze. Edelmoedige Tom Jones! ik zal dan enigzins kunnen beantwoorden het goede dat gij aün mij en aan fflijn huisgezin gedaan hebt! G 2 J?ER-  loo Tom Jones, te London. DERDE TONEEL. Alworthij, Western, Blifil, Square, Juffr: Miller. Western. Toe fchielijk, Juffrouw I een lies Bourgognen wijn, (Juffr: Miller gaat heen ) dat was daar een leventje, Buurman! A l w o r t h ij. Waar zoo? Western. Ik heb gegeten bij Miladij, die mij gevraagt had , maar wat zag ik in 't inkomen ? een gantfelie armeé van Vrouwen! Ladij Wills, Ladij Ouels, La¬ dij ... dings .... en ik weet niet wie een gehele natie Ladijs; ik ben nog doof'van haar gebabbel; om kort te gaan ik ben drie quartier uurs geplaagt geweest door dien gantfehen troep; gong ik naar de ene dan begon die weêr, vlugte ik naar ene andere, dan fneê die mij weer den weg al' „ 'tis een brillante pattij" , zei Ladij Wills; „ de grootlle van de (lad "zei haar „ Buurvrouw"! (hij cloet verjebeide ftemmen na.) De deftige Bellaston zeide „ het zou onvergeeflijk „ zijn, ene dergelijke verbintenis te weigeren" en dan mijn Zuster om het maatje vol te meten, gaf me zoo van ter zijden nu en dan een flreek die raak was, in't  derde Bedrijf, derde Toneel. ïot in 't eind zij hebben mij van zoo een verfchrikkelijk humeur gemaakt, dat ik al de Ladijs,de Lords, Nigten en Neven voor den duivel heb gevvenscht, en ik heb van mijn twee benen gebruik gemaakt, en opeen draf hier naar toe komen lopen, nat bezweet, en meer dan half gek. ' . A l w o r t h ij. Mishaagt u die partij ? Western. Een Lord! ik haat ze alle tot den naam van Lord toe .... daar en boven weet je, dat ik je voor lang mijn woord heb gegeven. A l w o r t u ij. Ik ontua er je van. Western. Wat blief ie? laten wij eikanderen wel verltaan;het woord niets is heiliger. A l w o r t ii ij. Dat is zeker, maar hoor mij een ogenblik .... Western. Spreek maar op. A l w o r t h ij. Ik heb u verfcheide malen gezegt, dat mijngrootfte genoegen zou wezen mij mei u te verbinden. De bijzondere hoedanigheden van uw Dogter, de bekoorlijkheden die zij bezit, haar goedaartig aandoenlijk hart, haar verftand, zedigheid, hare Engelachtige zagtzinnigheid, en duizend andere deugden,die boven allen . G 3 lof  iea Tom Jones, te London. lof zijn, alles bewijst mij meêr en méér dat Sophie eea fehat is. Western. ( van vreugde wenende ) Zij! .... ach! .... 'tis een kind dat meer dan goud waard is. (tegen Blifd dien hij hard op den fchouder faaf) 7a\ is voor u, mijn Zoon! 't is een gedane zaak, voor u alleen, al was ze nog tienmaal volmaakter. A l w o r t h ij. Haar aan hem vereenigd te zien zou mijn grootfte geluk wezen ; maar het zou verfchrikkelijk zijn haar er toe te willen dwingen; ik wil wel bekennen dat ik ■verwonderd ben dat de wetten volmaakt dood zijn op het (luk van gedwonge huwelijken; hoe is het mogelijk! dat de inftellers van dien met onverfchillige ogen hebben kunnen aanzien de onmenfchelijke handelwijze van fommige Tijrannen van ouders, die hunne kin. deren zonder mededogen als (laven handelen en hen doen leven en derven onder het juk van een allerongefchiktst huwelijk jzoo men in het trouwen geen natuurlijke neiging te rade neemt, is het, en voor de vrouw bijzonder, een aller wreedst juk, 'twelk zoo inen 't dragen wil, waar toe veel deugd en edelmoedigheid vereischt wordt, haar voor altoos ongelukkig maakt: daar, aan den anderen kant, zoo haar hart te zwak is en zij wil er zig van ontheffen, zij zig bloot geftelt ziet aan fchande en veragting. Dus zoo Blifs Sophie geen genoegen kan nemen in mijn Neef, ?»l ik haai barj bewaren om op dezen harden proef niet  derde Bedrijf, derde Toneel. 103 niet geftelt te worden, en welk een droefheid enfpijt het mij veroorzaken zal, zoo zie ik in dit geval van die gewenschte verbintenis af. Western. Heb je uitgefproken ? A l w 0 r t 11 ij. Ja! W e s t e, r n. Ik geloof bij me ziel dat ik van daag tot een exem- pel van geduld moet (trekken! nu zal ik op mijn beurt ook eens fpreken, en op alles zooklaarals den dag antwoorden; voor eerst dan,Sophie is mijn Dogter, is ze 't niet? wat bliefje? antwoord ja! . ergo ben ik haar Vader, en op dat fundament, zeg ik, en hou ik (taande dat ik haar moet leiden in zaken van aangelegenheid; heb ik ongelijk? daar en boven wat eisch ik van haar? alleen maar dat ze gelukkig is en nu durft men van mij zeggen,dat ik haar ongelukkig maak;ik! die om haar van'tminste hartzeer te bevrijden-alles zou geven ,mijn paarden , honden, ja! was het nodig mijn leven zelfs, alles heb ik ten besten voor mijn lieve Sophie, G a VIEU-  ïojf. Tom Jones, te London, VIERDE TONEEL. De vorigen, Mevr: Western. Mevr: Western. Maar, mijn Heer! wat hoor ik , welk een ongeregeldheid, gij zet uw Dogter in de gevangenis. Western. Zie zoo ! daar heb je de andere weer! Mevr: W e s*t e r n. *T is ongehoord! We stern. Ik heb alles om best wil gedaan. Mevr: Western. Alles om best wil? mijn Heer ! 't is waarlijk een meesterfhik, welk een verheve politie. Maar heb ik nog nietgenoegherhaald dat er geen Man,geen Vader noch Broeder is, die op ons een dergelijk despotiek regt kan fustineren; wij hebben, zoo wel als gij, hetgrootfie regt op de vrijheid, en al wierdt gij er nog zoo driftig over, ik meen dat wij ze beter waard zijn geef je Üogter haar vrijheid weêr of ïk wil je nooit weêr zien , noch iemand van de uwen. Western. Maar wat kom ie me hier vertellen ? 't is of 't van daag een weddingfchap isomrmjn geduld op den proef 5§  derde Bedrijf, vierde Toneel. 105 te (tellen! hier is de fleutel, ga heen, open de deur, en loopt alle bei naar den duivel Mevr: Western. Je doet zeer wel dat je ons hier een (taaltje van je boersheid vertoont .... wat de fleutel betreft, geef ze maar hier Western, (haar de fleutel gevende) Daar is ze dan, doe wat je wilt. Mevr: Western. Wees gerust dat er geen onvoorzigtigen (tap zal gedaan worden; gelooft mij , Heren ! deze harsens zijn vrij wat gefchikter om g'ote zaken ter uitvoer te brengen dan de uwen. VIJFDE TONEEL. Devorigen, uitgezonderd Mevr: We stern, Western. Ja om grote zaken ter uitvoer te brengen ! — wat denk jij lui er van?. ( tegen Blifil) 'Tis ondertusfchen om jou alleen , jongetje ! dat ik die gezegdens van mijn hoogdravende Zuster, zoo maar voor zoete koek op eet, ja zeker! want al haar geld en goed is voor jou of voor «Sophie dat is een-, en terwijl ik denk dat zij zomtijds de kuren in den kop mogt krijgen , en haar Testament veranderen,zoo flik ik die bittere pilG 5 ten  ïC Ach mijn Vader f, Western, Heb ik u moeite aangedaan, ik ben er wef voor geftraft geworden .... zie je deze briewen tas, daar is. vrij wat in , ik geef ze ja. zc js voor u —~ doe • er meê datje goedvindt'? Sq-  tö8 Tom Jones, te London. Sophie. Lieve vader! ik kan niet meer.... hou toch opf mijn hart, uwe tederheid .... Western. Mijn lieve kind! je kent mijne tederheid niet voor u, je weet niet hoe Merk ik u bemin ; want zoo je *t geweten hadt zou je nooit van uw Vader gevlugt zijn, van uw ouden besten vriend die van u ven ij. derd niet leven kan, die van uw geboorte af u tot zijn afgod gemaakt heeft, die op den gantfcben aardbodem niets heeft dat hem troosten kan dan u alleen .... mijn dogter! bemind kind! geef mij je liefde wederom, heb medelijden met mijn ouden da«\ Sophie. (barstende in tranen) Dat is te veel! (zij werpt zig in de armen van baar vader ) Western. Ach! ik wist wel hoe gevoelig uw ziel was ..... uw tranen..... Sophie. Laat ik ze in uw boezem uitflorten Western. Kom, omhels mij laten wij malkanderen vergeven, ik zoek u gelukkig te maken .... bevorder het mijne ook, zoo je kunt ik ga wat rusten ; ik laat u alleen, mijn Sophie ! je kunt gaan waar je wilt, zonder dat ik enige ongerustheid zal hebben, wees  derde Bedrijf, zevende Toneel. ioo wees vrij, geniet het genoegen van een onbepaalde vrijheid als ik wat geflapen heb zien wij elkander weder adieu ! denk om uw ouden vriend. (Hij omhelst haar, en gaat heen. AGTSTE TONEEL. Sophie. (een ogenblik alleen, daarna Tom Jones. j Ik ben tot in mijn ziel aangedaan, ó dierbare Vader! hoe is't mogelijk dat ik u nog waard ben! „heb „ medelijden met den ouden dag van uw Vader, en „ uw vriend, die van u verwijderd niet leven kan " zeide hij al wenende tegen zijne wederfpannige Dogter ach! ik wil mij uw goedheid waardig maken, ik wil uw geluk bevorderen in 't betragten van mijn pligt;wie is het die mij hier in zou kunnen hinderen? durf ik dit te vragen, wanneex ik tot mijn fchande nog ondervind, dat een verfchrikkelijke neiging het overwint en fterker is dan ik zelve. (hier komt Tom Jones binnen. ) door een fchuldige liefde , is dit bedroefde hart verachtelijk, gelijkhefvoorwerp daar 't zig aan heeft overgegeven; ik ofTer er mijn deugd , mijn pligt, mijn Vader aan op en aan ' wïenl .... grote Hemel! .... dat is't geen mij wanhopig maakt. 6 Tom Jones! wrede Vijand! om wien ik niet meêr behoorde te zugten, wanneer zult gij eens uit mijn hart verbannen zijn? Tom  HO Tom Jones, te London. Tom Jones. (knielende voor Sophie) Die wrede vijand, maar nog meer beklagenswaard, valt bevende voor de voeten van haar, die hij aanbidt. Sophie. Hemel! gij hier, mijn Heer! .... welk een ver. taetelheid! ga heen .... of ik doe het huis weergalmen door mijn fchreeuwen Tom Jones. (altoos geknield) Sophie! hoor mij.... gij wiens hart zoo teder.... (Uier vertoont zig Jilifilaan de agter dcurt die hen ziende zig (lil houdt ,cn luistert. ) Sophie. Neen! fla op en ga heen .... ik wil niets horen. Tom Jones. (opflaande) Wel nu voldoe uw begeren, (Blifil gaat heen) róep uw vader, en alle mijne vijanden, laten zij mij den dood geven voor de voeten van mijne Sophie , mijn laaifte our zal dan heerlijker zijn dan mijn gantfehe leven .... de dood is toch de enige toevlugt der cngclulckigen; maar te ligt geloof te flaan aan 't geen de laster verzint is dikwils gevaarlijk,gij verltaat mij, Sophie! .... Sophie. Lage ziel! dien ik veragt! hebt gij durven denken dat gij mij nog meer zoudt kunnen misleiden ? wanneer ik zelve ooggetuige van je meinedigheid.. ..wat doe ik. Hemel! .... ga heen fmeekik u, wees-zoo edei-  de*rbe Bedrijf, agtste Toneel. lit edelmoedig, en verlaat mij .... ik heb reeds de wraak vaneen vertoornd Vader ondervonden .... indien hij kwam .... hij zou denken moeten dat wij eikanderen nog vertrouwden .... vlugt, Jones! vlugt, ik zie een afgrond voor onze voeten geopend .... gij hebt mij wanhopende gemaakt, ondankbare! ... maak mij niet ellendiger. Tom J .o n e s. Ik gehoorzaam, ó Sophie! wanneer eens de dag komt dat de waarheid zal ontdekt worden, dan zult gij mij mogelijk' nog beklagen Western, (agter de fchermen) Die duivelfche Meid is met de Vos .... tuijatf! tuijaul .... kom voord Sophie. ( zij valt in een jloel) Mijn Vader! .... ik fterf. Tom Jones. (int Cabinet vlugt ende) Wees gerust, bedaar tochi NEGENDE TONEEL. Sophie, Western, en Blifil (die met veel drift komen aanlopen.) Wel nul waar is hij dan? avance! avance! .... hier! in dit kamertje .... (zij gaan in't Cabinet) Sophie. ( dodelijk ontfteld) Welk een ftorm, bereid zig voor mij 1 hij zal hem out*  ais Tom Jones, te Lonbon. ontdekken , helaas! 't is met ons gedaan Western. ( uft'/ Cabinet komende, tegen Blifil) Wat drommel kwam je me toch vertellen, jij? je maakt me wakker in 't midden van mijn beste flaap, en waar voor ? voor niets. Blifil. Ik heb hem gezien. West e.k n. Je bent een eerste Jager! een gauwertje! Blifil. Hij zal middel gevonden hebben om te ontkomen. Western. En waar door? lompert! Sophie. (die allengskens bedaarder wordt) Wat is het toch? Western. 'T is Blifil! de liefde doet hem, geloof ik, opklaar lichten dag Herren aan den Hemel zien, hij wekt me fchielijk op „ het wild is in het net, kom fehie- ,, lijk! fchielijk!" ■ ik vlieg mijn bed uit, ik kom, en zie zeer klaar, dat Blifil een zot is, en dat hij "niets ziet. Voor dit maal vergeef Ik het je, maar wanneer ik weer mijn middag flaapje hou, kom me dan nooit weêr wekken om je zotte dromen ; adieu! ik ga zien of ik weêr aan den gang kan komen. TIEN-  derde Bedrijf, tiende Toneel, f nj TIENDE TONEEL. Sophie, Western^ Blifil,een OfficiëRj Juffrouw Miller. Juffr: Miller. Mijn Heer! deze Heer verzoekt om u een ogenblik te fpreken. ( zij vertrekt) Western, (ter zijde) Een Officier! .... wat drommel heb ik daar mee te fchaffen ? De Officier. Mijn vifite verwondert u niet denk ik, mijn Heer! Western. Ter contrarie! zeer veel. De Officier. Lord Fellamar, die gaarne het ongelijk dat gij hem aangedaan hebt wil vergeten wagt er alleen uw bekentenis van, en brandende van verlangen om de hand van uwe dogter te ontvangen, hoopt hij dat gij hem uwe toeflemming zult geven. Western. Zoo! ik begrijp .... 'T is van dien Lord van van den morgen, daar een paar douzijn Ladijs me van daag over gefproken hebben, doe hem de groetenis, en zeg hem dat hij mijn dogter niet hebben zal, en dat ik geen Lord in mijn familie begeer, dat ik ze alle verVI. Deel. II wensch (  114 Tom Jones, te London. wensch, en dat ik niets met hun te doen wil hebben; volftrektniets! De Officier. Als dat zoo is, wees dan zoo goed om morgen og. tend in 't park te komen, Milord zal u daar verwagten. Western. Wel ia! daar heb ik wel tijd toe! denkt hij me dan maar zoo-te leiden waar hij wil? De Officier. (zijn hoed diep in de oogen trekkende, en zijn rotting opvattende ) Dan moet je ook voor liefnemen,dat ikmijnCommisfie naar den letter uitvoer. Sophie. ( hem tegen houdende } Hemel! .... help! Blifil. (ivech vlugtende') Ik ga ze halen. Western. Sophie! wat wilt gij doen? laat hem maar eensbe. ginnen. Sophie. {den Officier altoos tegen houdende) Help! help! De Officier. Ei, Mifs!laat mij begaan ELF-  derde Bedrijf, elfde Toneel. ti$ ELFDE TONEEL. Sophie, Western, Tom Jones, Juffrouw Miller. Tom Jones. Welk een gefchreeuw! wat is hier te doen ? / Juffr: Miller. Gij komt regt van pas. Tom Jones. ( naar Sophie toe vliegende f die ter aarde gezegen was, en haar op helpende) Sophie! .... in welk een toeftand! Sophie. Men mishandelt mijn Vader. Tom Jones. (woedende) Een ongewapend grijsaart! .... uien moet we! flegt, wel lafhartig wezen. De Officier. Wat zeg je, mijn Heer! Tom Jones. (altoos met veel drift) Dat je een lage ziel moet hebben. De Officier. Wie Is die onbefchaamde, die mij dus durft toefpreken? H a  n6 Tom Jones, te Lóndon» Tom Jones. (naar hem toegaande ,en hem digt onder de ogen ziende ) Dat is een geheim dat ik je hier niet meedelen kan volg me..... Sophie. Tom Jones! .... ach! dat men de deuren fluite De Officier. Tom Jones! wie gij ? Tom Jones. Ja ik! wat raakt je dat ? De Officier. Ik volg je. (Tom Jones gaat met den Officier uit) Juffr: Miller. (heen gaande , zegt in'/ uitgaan) Neen! TWAALFDE TONEEL. Western, Sophie. W e s t e r n. Ik geloof waaragtig! dat het Tom Jones was, S o p II i E. Tot uw hulp bij tijds gekomen. Western. Dat is waar, ik moet bekennen, dat zonder hem het er met mij mal uitgezien zou hebben en Blifil? S o-  derde Bedrijf, twaalfde toneel. 117 Sophie. Toen Tom Jones tot uw hulp aankwam, is Blifil heen gelopen om volk te halen. Western. Daar erken ik hem aan .... een voorzigtige, wijze Jongeling, mijn fchoonzoon ! terwijl dat hij volk gaat halen om mij bij te flaan, zoo liet hij dien kaerel tien maal den tijd over oin mij den nek te breken. DERTIENDE TONEEL. Western, Sophie, A l w o r t h ij, Juffrouw Miller. Juffr: Miller. (tegen Sophie) Zij zijn heen gegaan. Sophie. ( zeer ontfield ) ó Hemel! welke ongelukken voorzie ik niet! A l w o r t 11 ij. Wat heeft men mij gezegt, Buurman! die Lord .... Western, Ach! niet met al, die Lord wil altoos en eeuwig mijn fchoonzoon worden, en om mij daar toe te krijgen zoo (laat hij den vriendelijken weg in, van mij een Struikrover van een kaerel te zenden, om mij heen en weêr ftokfiagen te geven. H 3 Au  ttl Tom Jones, te Lomdon, Alworthij Gij zijt niet gekwetst hoop ik ? Western. Neen! voor zoo ver ik weet. Maar hoe vind je Monfieur Blifil.die fchielijk wech kroop toen het gevaar aan den man kwam, en mij alleen liet met den klant met zijn ftok; waaragtig! ik zou fris af gebeukt zijn geweest zonder de komst van zeker iemaud van je kennis. A l w o r t h ij. Wie dan? Western. Tom Jones. A l w o r t h ij. Is 't mogelijk. Juffr: Miller, Ziehier de oorzaak: finds enigen tijd heeft die Jon» geling zijn intrek in mijn huis; hij zal van zijn kamer het leven gehoort hebben; en zijn weldoenend hart beeft hem tot uw hulp doen vliegen. Western. Ja! zoo zal het zijn' zonder hunne zotte lijfde, wat zou alles wdl wezen. VEER-  berde Bedrijf, veertiende Toneel. 119 VEERTIENDE TONEEL. Western, Sophie , Alworthij, Juffrouw Miller , Blifil. Blifil. Verfchrikkelijk toeval ! Jones heeft een eisfeüjke moord begaan , en men fleept hem naar de gevangenis. Sophie. ( op'/ punt om in flaauwte te vallen ) Laat ik heen gaan! .... ik derf. Alworthij. (koel tegen Blifil) Waar toe dient dat leven dat je maakt? Western. Wat fcheelt er aan Sophie! (tegen Blifil) verdoemde tijding-brenger! ( Hij brengt met Juffr: Miller Sophie. in V • Cabitiet, welke laatfte even daar na te rug komt ) VIJFTIENDE TONEEL. Alworth ij, Blifil, daar na Julfrou w Miller. Alworthij. Gij hebt u daar op een wonderbare wijze gekweten om trend dien ongelukkigen Jones! je ziet er zelve het gevolg van, Western is zeer kwaad H 4 Bli-  Sao Tom Jones, te London. Blifil. Lieve Oom! wie kon denken dat uwe nogzoo veel goedheid zou hebben voor een eervergeten fchelm • 't gaat een weinig te ver. Juin-: Miller. (die het gezegde van Blifil geboord beeft.} Tom Jones is nooit eervergetenoch fchelm geweest, en dat hou ik Maande jn tegenwoordigheid van mijn Heer Blifil, en ik durf mijn leven verpanden, mijn Heer! dat gij bedrogen zijt, en dat gij nog bedrogen wordt. Wanneer Jones bij u inwoonde wat waart gijtoenniet te vreden over hem, hoe dikwils hebt gij mij niet met lof van hem gefproken, gij beminde hem tederlijk; dus, mijn Heer I was hij het ook waardig, en zonder de kwaadaartige haat en nijd van zommigen zoudt gij hem nog beminnen '; die ongelukkige Jongeling heeft vijanden, en gevaarlijke vijanden ! Blifil. Ik merk het geheim oogmerk van dien waardigen Heer, hij befcbuldigt mij. Juffr: Miller. Dikwils befchuldigt men zig zeiven, mijn Heer I Wees voorzigtig; Jones heeft u nooit geuoemt. Blifil. Dat is mij 't zelve, want ik vergeef hem van harten, an draag hem geen haat toe. Juffr: Miller. Ik wensch dat de Hemel voor u die goedertieren. beid  derde Bedrijf, vijftiende Toneel. isi heid mag hebben; men heeft ze dikwils meêr nodig dan men denkt, A l w o r t h ij. Deze wijze van fpreken tegen mijn Neef bevalt mij in 't geheel niet. Dat loshoofd, voor wien gij zoo fterk de partij trekt, heeft weinig beter vrienden dan Blifil; hij heeft hem altoos voorgefproken. Juffr: M i l l e ,r, En het is die Vriend! die trouwe voorfpraak! die hem bij u den naam van eervergeten fchelm durft geven, (metzeet veel drift) men bedriegt u, mijn Heer! .... ja! al was het dat gij in uw toorn uwe weldadigheden terug nam .... dat gij mij aan mijne ellende weder overgaf .... ja! al moest ik zoo op 't ogenblik nerven, ik herhaal nogmaals dat men u mideidt en ik zal 't altoos zeggen. A l w o r t ii ij. Welk eigen belang zou Blifil daar in toch kunnen hebben ? Juffr: Miller. Welk eigenbelang ? grote Hemel! .... gij zult de waarheid weten, mijn Heer! wanneer wij alleen.... Blifil. (driftig) Neen! ik zal erbij wezen, zoo mijn Oom't goed vindt ik zal nooit toelaten dat men mij in mijn afwezigheid befchuldigt; ik kan dan naar waarheid antwoorden, H 5 Juffr?  las Tom Jones, te London. Juffr: Millek. (naar hem toegaande, en hem ftrak aanziende ) Wilt gij dat één woord u doet verftommen .... u l of mij 1 .... Bljfil. (ontfielt) Hoe nu! Mejuffrouw ! ZESTIENDE TONEEL. Alworthij, Blifil, Juffrouw Miller, Western. Western. (tegen zijn Dogter, die nog in 't Cabinet is.~) Ja! ten eersten , Sophie! (tegen Juffr: Miller) Toe , Juffrouw ! ga fchielijk naar mijn Dogter zij heeft uw hulp nodig. Juffr: Miller. Ik ga , mijn Heer! (tegen Blifil met vrijmoedigheid) gedenk, mijn Heer! aan uw waardige Moeder, dit woord moet u genoeg zeggen, (zij gaat heen.) Western. Ho! ho! wat een flraffen toon ! wat fcheelthaar? A l w o r t ii ij. Ik weet het niet, maar tegen mijn Neef trekt zij fterk de partij van Tom Jones. . W t»  derde Bedrijf, zestiende Toneel. 123 Western. Ze doet wel 1 Tom is een brave Jonge, die mij daar uit een lelijk geval gered heeft, en ik vind zeer goed dat men hem zoekt te helpen. Wat mijn Heer Blifil betreft! hij heeft van daag drie Gttifesop den anderen gedaan ■ mij wakker maken in't best van mijn middag flaapje,- wech te kruipen wanneermen tuijafwou kloppen; en dan moord en brand te komen fchreeuwen en ons alle de dood op't lijf te jagen, Sophie zal er ten minsten een veertien dagen de koorts van hebben .... hij ziet als een mol, hij is zoo bang als een haas,en zoo jaloers als een tijger, waaragtig! alle deze qualiteiten beioven al een aartig ftuk van een Echtgenoot. Blifil. Ik b eig je .... A l w o r t n ij. Ga naar Jones toe. En om dat hem niets zou ontbreken zoo geef hem deze twee bankbriefjes; zeg hem, dat hij mij waard is, dat hij het altoos geweest is, en dat ik zoo op flaanden voet al mijn vermogen }n 't werk ga flellen om hem te redden, W ester n. Dat is hupsch van je gedaan, Blifil. Ik ga, Ooml (ter zijde in V heen gaan) ó fpijti maar laat ik alles gaan in't werk ftellen,om mijnvoofr nemen te volvoeren.  S24 Tom Jones, te London. A l w o r t h ij. Laten wij deen wat wij kunnen om hem te behouden. Western. Dat heet ik eerst regt edelmoedig wezen, ik doe alles meê. 'Tis jammer dat die gek in zijn hoofd heeft gekregen om Sophie wat wijs te maken , en dat zij aan zijn liefde beantwoord heeft; maar wie duivel wordt om zoo een misdaad gehangen? A t, w o r t h ij. Zoudt gij hem vergeven! Western. Bij me ziel! daar ben ik in ftaat toe: Een ongeluk, kige is bij mij nooit fchuldig. A l w o R t h ij. Waardige Vriend! Western. Ik ben wat driftig, maar zonder haat. Laten wij hem helpen, dat is de voorname zaak! Einde van het derde Bedrijf, VIER-  125 VIERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL. (Het Toneel verbeeldt bet binnenste gedeelte van een gevangenis. ~) Tom Jones, de Cipier. De Cipier. De drommel! in een ogenblik één dood en drie gekwetst; voor van daag, Vriend lief! heb je je al zoo wel gekweten ; je zaak is niet van die welke-inen twijffelachtig noemt; verdort! men kuipt geen menfcheft als of het vlooien waren. T o m J o n E s. Lafhartig aangevallen heb ik mij verweert. De Cipier. Neen ! zoo wordt het geval niet verhaalt,men zegt dat jij de aanvaller geweest zijt. Tom Jones. Hoe kan dat mogelijk wezen? één man alleen zou er ^rfcheiden te gelijk attaqueren ! De Cipier. Ja! wat het geval betreft, ik ben er niet bij geweest , 't is maar de algemene (tem. Maar, vrienden, vrienden moet je hebben, of't zal drommels flegtaflopen. Tom  lz6 Tom Jones, te London. Tom Jones. Ik, vrienden? ach Hemel! De Cipier. Geen vrienden, geen genade. Op de eerste gerecht- dag voord dan maar. TWEEDE TONEEL. Tom Jones. (alleen) Dit is dan de plaats daar mijn leven eindigen zal! ik moet hier mijn vonnis afwagten ach! ik wordt verteerd van fmart .... erger dan de dood zelfs ; ik zal fterven, maar hoe? fchuldig in de ogen van haar , die ik bemin. Wrede Bellaston! verraderlijke , lafFe Blifil! wat hebt gij mij niet al onheilen berokkent ! de ene bcfchuldigt mij valfchelijk bij het voorwerp dat ik aanbid, en de ander bij den Heer Alworthij .... 't is of alles met hunfatnen gefpannen heeft tegen mij; defchijn zelfs veroordeelt mij , en om mij geheel te onder te brengen (telt zij mij buiten (raat om mij te verdedigen .... daar zijn dan ftervelingen die geboren zijn om te lijden! Hemel! zoo't uw wil is, 3k ben gereed de dood te ondergaan , maar behoed mij ten minsten voor de fchande, Iaat met mijn laatfle Bur ook de waarheid eens aan den dag komen. .... DER-  vierde Bedrijf , derde Toneel. «7 DERDE TONEEL. Tom Jones, De Cipier , daarna Patridge. De Cipier. Daar is daar een man, die niet doet dan huilen,en die een leven van de andere waereld maakt, hij fpreekt tegen mij woorden die ik niet verdaan kan .... zie daar, hoor je hem wel? Tom Jones. (ter zijde) 'T is zekerlijk mijn arme Patridge. p \tridge. (nog buiten) Ik fmeek je,' mijn Heer! doe toch de deur open. Tom Jones. Het is mijn enigfte vriend, laat hij binnen komen, zoo't wezen mag. De Cipier, (gaande om open te doen) Ei! ei! zoo al je vrienden van dat (lagzijn, dan reef ik geen oortje voor je leven. Patridge. (binnen vliegende) Ach, Hemel! .... mijn waarde meester! gij inde gevangenis! De Cipier'T zei zijn Knegt wezen, die vriend! Patridge. Welk een akelig verblijf! Tom  ïs8 Tom Jones, te London. Tom Jones. Patridge! omhels mij: waarom komt gij hier, mijn vriend? Patridge. Hemel! waarom? Tom Jon e tt Wat behoeft gij u aan mijn ongelukkig lot te verbinden; arme, Patridge! ik moet u aan het uwe overlaten. Patridge. En ik mij geheel ann u overgeven, ik verlaat u niet; ik vrij wezen, wanneer gij gevangen waart! (tegen den Cipier) mijn Heer! flegts een klein bosje ftroo , hier bij mijn meester. De Cipier. ■Dat kan je wel krijgen. Tom Jones. Neen! ik begeer volftrekt dat hij gaat, ik moet ia dit naar verblijf alleen wezen. Patridge. Neen! nooit. Tom Jones. Arme ziel! .... je bent geheel nat bezweet (tegen den Cipier) enige ververfchingen voor dien braven man, ziedaar! (hij geeft hem geld) De Cipier Eenguinie! .... (terzijde)de drommel!datis een hele duiver, als men geldheeftdan kan men hier alles krij-.  " vierde Bedrijf , vierde Toneel. jsp krijgen. (tegen Patridge') ik zal zoo wat voorzetten op mijn manier VIERDE TONEEL. Tom Jones, Patridge. Tom Jones. Wij zijn alleen; zeg mij nu hoe is u mijn geval bekend geworden? Patridge. Ik was heel vrolijk bezig in de naaste Herberg met een kan bier te drinken, wanneer er enig volk in kwam waar van er een fchreeuwde: wel nu ! wel nu! de „ man heeft den koralen weg gekozen, wij dagten hem naarVirginiente transporteren, nu zal hij maar „ naar Tiiburn gaan , zoo veel te gemakkelijker Zij verhaalden het geval en zopen als Tempeliers, één Officier is dood, en drie zijn er gekwetst, zij zijn met hun twaalven geweest; zoo dra ik hoorde dat dit geval u raakte vloog ik terftond naar u toe en zie, helaas ! dat het maar al te waar is. VI. DiiEL. I TIJF-  Tom Jones, te London. VIJFDE TONEEL. Tom Jones, PaTridge, de Cipier, Juffrouw Miller. De Cipier. Volg mij, Mejuffrouw! wees voorzigtig, 'cishier niet al te licht. Juffr: Miller. Mijn Heer, Jones! .... ach, Hemel! Tom Jones. Zijt gijhet, mijn lieve Juffrouw Miller! welk een genoegen voor mij. Juffr: Miller, Ik denk niet dat mijn komst u verwondert? Tom Jones. Neen! geen edelmoedige daad verwondert mij van u. Patridge! .... (hij geeft hem een teken om zoo hij kan den Cipier te verwijderen.') Patridgf. Zij gaan famen praten, laten wij dat ookdoen. (hij gaat met hem agter op 't toneel.) Juffr: Miller Ik heb maar weinig tijd over, laten wij er, bid ik u, gebruik van maken ; gij moet mij uw ongelukkig geval verhalen : Jmand die u zekerlijk geen kwaad wil,  vierde Bedrijf, vijfde Toneel. 131 wil, begeert de zaak te weten zoo als ze voorgevallen is. Tom Jones. Ik kan denken wie het is, en ik zal u voldoen. Gij weet hoe het geval bij u aan huis begonnen is„; ik volgde den Officier die, ik weet niet om wat oorzaak, altoos enige treden voor mij wilde gaan, wanneer eensklaps twaalf kaerels op mij aankwamen vallen;ik trok mijn degen, en (telde mij te weêr; enige raakten fchielijk gekwetst,toen de Officier, die ons ongelijk gevegt enigen tijd hadt aangezien, de laagheid hadt van zig bij de menigte te voegen, en mij met veel woede asntevallen; ik was over zijne handelwijze verbitterd en beantwoorde hem zijn lafheid zodanig dat hij zwaar gekwetst, en zoo ik hoorreeds dood, voormijn voeten neder viel; mijne moordenaren raakten in wanorde, maar door hun gefchreeuw het volk op de been gebragt zijnde, wierdt ik overweldigd en ontwapend, en aldus in deze eisfelijke gevangenis gebragt, die hoe akelig ze wezen mag u toch niet belet uw ongelukkigen vriend te komen bezoeken. Juffr: Miller. Het is genoeg, Vaarwel! .... Tom Jones. Hoe zoo fchielijk? Juffr: Miller. Uw belang eischt hef, maar ik hoop fchielijk teznlI 2 len  132 Tom Jones, te London. len wederkomen. Adieu ! alles zal wel gaan , hou maar moed. Tom Jones. Ik? ach 1 zeg aau die genen die zig aan mijn lot hven gelegen liggen, dat mijn ziel zeer gerust is, dat zij zig niets te wijten heeft; dat ik noch bang noch vermetel ben, maar in alles onderworpen aan het geen een hoger hand mij wil toezenden. 'Juffr: Miller. (hem omhelzendej Waardige Jongeling! (tegen den Cipier) lk heb u iets te zeggen. (zij vertrekt met den Cipier.) DERDE TONEEL. Tom Jones, Patridge. Patridge. Ik heb eens rijpelijk alles overwogen, en mij dunkt dat UWE, aan den Heer Alworthij moest fchrijven, het zou mij zeer verwonderen, zoo hij u niet hielp. Tom Jones. Ik heb hem te veel beledigd om mij dat te durven voorflellen .... Patridge. Schrijf hem maar, ik zal den brief zelve brengen. Tom Jones. Ach .'onder al de rampen die mij drukken is er geen zoo  vierde Bedrijf, zesde Toneel. 133 zoo zwaar voor mijn bedroefde ziel dan die van dien waardigen man droefheid aangedaan te hebben. Patridge. Herdenk, mijn Heer! dat hij u als een vader bemindt heeft ,• zijn goedhartigheid zal zijn toorn reeds voor lang verdreven hebben; ik ben er verzekerd van, fchrijf hem maar... .daar is die lelijke vent met zijn neutels weêr, als wij iets onder ons te zeggen hebben laten wij dan latijn fpreken. ZEVENDE TONEEL. Patridge, Tom Jones, de Cipier. De Cipier. Mijn vriend! ga naar de keuken. Patridge. Ik heb geen honger, (tegen Tom Jones) mijn Heer!wat ziet hij er bars uit! hij maakt me bang. De Cipier. Zien eten doet eten; lekkere fpijs en goede wijn? het geld is wel betreedt (ter zijde tegen Jones) ikmoet u alleen fpreken. Patridge. (tegen den Cipier.) Kom laten wij dan famen gaan (ter zijde tegen Jo* nes) ik laat je niet alleen met hem. Ik beef! .... I 3 De  ï3+ Tom Jones, te London. De Cipier, (ter zijde tegen Tom Jones) Maar zendt hem dan toch heen. (overluid, tegen Patridge.) Het eten wordt koud. Patridge. Wel breng het hier. De Cipier. Wel nou , ja! ik ben je knegt wel. (ter zijde tegen Jones.) Er is haast bij. Tom Jones. (tegen Patridge) Kom ga , mijn goede Patridge! ik wil voor je gezondheid zorgen , je hebt wel wat verfterking nodig. Patridge. (ter zijde, tegen Jones) Laat hem toch niet te digt bij je komen, (tegenden Cipier) wat moet ik doorgaan ? De Cipier. ' Wel door de deur, dafs klaar. AGTSTE TONEEL. Tom Jones, de Cipier. De Cipier. Eindelijk is hij wech! Nu dan, mijn waarde Heer! laten wij eens famen fpreken, maar zagjes, want dat is de wet van de gevangenis. Je zei zoo even dat je geen vrienden hadt, en ik zeg dat je er hebt, en dat je zaak veel bjster ftaat, nu ik ze van den regten kant  vierde Bedrijf, agtste Toneel 135 kant befchouw wat drommel! op 't midden van de ftraat wordt je aangerandt, je verdedigt je.... wel niets is natuurlijker!' draagt men dan een degen voor niemendal? .... en bij me ziel om overwinnaar teblijven van twaalf of dertien Canailles , dat is fchoon , waaragtig fchoon! £ Tom Jones. Waar moet deze lofrede op uit komen ? De Cipier. Om u te doen weten, mijn Heer! dat zonder mijn gemoed te bezwaren ik u verlosfen zal. Tom Jones. (verwonderd) Gij? De Cipier. Ja, ik! .... zooalsje me daar ziet kan ikhetdoen. Ik ftel mij zei ven wel in gevaar, maar daar denk ik niet om, ik ben van je vrienden, en ik heb de fleucels van de deuren, te middernagt zal ik ze je openen. Verfta je het nu ? Tom Jones. Ja! zeer wel .... maar ik blijf. De Cipier, (zijn armen over eikanderen flaande met de grootfie verwondering ) Wel! dat vind ik aartig. Tom Jonei Maak egter ftaat op mijn erkentenis. 1 4 D t  *3<5 \ Tqm Jones, te Lon-don, De Cipier. Maar wie dwingt je oin te blijven? Tom Jones. De eer, en mijn onfchuld! de eerste laat niet toe dat ik u in gevaar breng, en de tweede zou doormijn vlugt altoos bedekt blijven. De Cipier. Verklaar u duidelijker. De eer en uw onfchuld zeg je? waaragtig! ik ken die dingen zoo niet. Tom Jones. Zeg je niet dat je u zeiven in gevaar Helt ? D e Cipier. Wel zeker. Tom Jones. Nu dan; mijn eer laat niet toe dat ik daar oorzaak van zou wezen. De Cipier. Wel waarom niet? .... ik weet zeer welhoe . bloot ftel, en zoo ik mij in 't gevaar wil begeven, is UWE. daar dan de oorzaak van? neen' waar-g. tig niet, en 't is uw gelukftar die u dit berokkent,"je kunt mij meteen gerust gemoed, en met alle eer en onfchuld zien ophangen. Maar om kort te gaan, ik heb zonder omwegen gefproken, laat ik nu weten of je mijn geringen dienst aanneemt. Tom Jones. Geef mij enigen tijd om mij te bedenken De  vierde Bedrijf, agtste Toneel. 137 De Cipier, (ter zijde') Het fchort hem bij me ziel in de herfens.... als hij alevenwel niet gaan wil, zoo hou ik toch het geld , ik heb het wel verdiend, en daar kan niemand iets op te zeggen hebben. Geld weêr omgeven? neen Ineen! daar heb ik weêr te veel confcientie toe. (tegen Tom Jones) Nu, mijn Heer! beraad u, ik laat u alleen. NEGENDE TONEEL. Tom Jones. (alleen) Die gedienstige Cipier ziet geen gevaar wanneer hij geld verdienen kan; want zekerlijk is hij oingekogt .... zoo ik nu vlugt, vergeet ik wat de eer mij gebiedt, en dat om mijn leven te redden Blijf ik, en wagt ik een onzeker vonnis af, daar (lelt zig de liefde tot het leven tegen, en ik kan ook en eer en leven hier door verliezen .... want wat zal mij mijn flrikte onfchuld baten, zoo ik het alleen maar weet wanneer ik fterf ? moet ik ook niet dankbaar wezen aan die geen die zoo veel deel in mij neemt? ...» I 5 TIEN-  13* Tom Jones, te London. TIENDE TONEEL. Tom Jones , Juffrouw Miller. Juffr: Miller. Wat hoor ik! een weigering zal dan het loon wezen Tom Jones. ó, Mijn dierbare Vriendin! één woord opent mij de ogen. Juffr. Miller. Ik zou miin leven wagen om het uwe te redden, maar thans wil een andere er de eer van hebben, en ik moet het overgeven. Tom Jones. Noem die gene, aan wie ik dankbaar moet zijn ? Juffr: Miller. Kan ik dan ftaat maken dat gij gehoorzaam zult wezen ? zult gij dan dat leven redden dat men u zoo gaarne bewaren wilde? Tom Jones. Zoo dat op ene wijze kan gefchieden dat mijn eer er niet bij lijdt. Juffr:'M i l l e r. Eén woord zal dat bij u regtvaardigen. Tom  vierde Bedrijf, tiende Toneel. 139 Tom Jones. Welk woord, Juffrouw Miller? Juffr: Miller. Ondankbare! 't is de naam van Sophie. Ik heb haar op de tijding van uw ongelukkig lot bijna zieltogen, de gezien ; zij is het, wrede! die u haat, die u veracht , maar die u niet vergeten kan, en uw leven redt. Tom* Jones. Ik gevoel al de waarde van haar uitftekende goedheid, die mij niet verwondert om dat ik haar ken. Echter ben ik bepaald om hier te blijven en mijn ziel is tot alles bereid. Bedenk eens,mijn lieve Vriendin! wat mij anders te wagten ftaat; voor eeuwig van het voorwerp mijner liefde afgezonderd , vlugtend, omzwervend, zonder hulp of troost van enig vriend, als een balling mijne dagen te eiudigen, zie daarmijnlor, 'c welk ik,fchoon het mij wreder dan de dood voorkomt, zou hebben kunnen braveeren, indien ik maar ten minsten de achting van mijne Sophie had kunnen mede dragen; maar door haar verdagt te wezen en de dood die mij wagt, heb ik geen ogenblik geoordeelt te moeten in twijffel ftaan. De Cipier.' Een Heer, die naar u vraagt. Tom Jones. (Blifil ziende) Hemel! Blifil! Jutfr;  140 Tom Jones, te London. Juffr: Miller. (fchielijk een Cales opzettende, om niet bekend te wezen ) Hij is 't zelf! daar gij nu ziet de perzoon , die u zoo veel haat toe draagt, zoo denk toch om haar die u bemint. Adieu! ELFDE TONEEL. Tom Jones, Blifil. Blifil. (Juffrouw Miller ziende heen gaan zonder dat hij haar door de duisterheid der gevangenis herkent heeft. ~) Ik zie je bent niet geheel zonder enige troost. Tom Jones. De ongelukkigen hebben het zeernodig, er. in mijne verdrukkingen vertrouw ik dat uw bezoek het voor mij ook wezen zal. Blifil. Mijn bezoek is een gevolg van 't medelijden. Tom Jones. Het heeft dan over u gezegepraalt; en mijn ellen, diglot verdient dat dan nu eerstuw medelijden ? Blifil. En wie zegt je datje het verdient? ik ben medelijdend, niettegenitaan.de je liegt gedrag. Tom  vierde Bedrijf, elfde Toneel. 141 Tom Jones. Zoo 'tmedelijden je hier naartoe voert, zoofpreek mij ten minsten met de taal van 't medelijden aan. Blifil. Ongelukkige misdadige ! durft gij op diê onbefchaamde wijze mij antwoorden? ik kwam je redden; ik heb er de magt toe. Maar no£ lager van gevoelens dan je lage geboorte, weet je demenschlievenheidniet te antwoorden dan door fchampere verwijten, en de gedienstigfte vriendfchap met de laffte ondankbaar. heid; dit gaat te ver de reden doet alle toege- venheid z*ijgen ,ik geef je aan de regtvaardigheidder wetten over, ga en onderwerp je aan haar geftrengheid. Tom Jones. (ter zijde ) Is't mogelijk, regtvaardige Hemel! (tegenBlifil.) Ik wist wel, wreedaart! dat je hier kwam om je gal tegen mij uit te fpuwen; gij zoudt minder genoegen fchcppen in het ellendig lot dat mij vervolgt, zoo gij 'tplaifier niet had van 't uw flagtofTer te kunnen verwijten ; met het kwaad dat gij mij berokkend hebt behoorde gij egter wel vergenoegd te wezen; 't was immers we! genoeg dat uw haat mij de tederheid van den aandoenlijken Alworthij ontroofd heeft; gij dagt datik,zooa!s gij, alleenzijn goed beoogde en gij ontrukte mij zijn hart .... helaas! dat was al mijn fchat! TWAALF.  142 Tom Jones, te London. TWAALFDE TONEEL. Tom Jones, en Blifil. Alworthij, Juffrs Miller, de Cipier, en Patridge. (Jlil'binnen komende blijven agter op 't tonee.'faan en beluisteren beu.) Blifil. ó Deugd! kom mij te hulp! Tom Jones. Ik beroep mij op haar,diegoddelijkedeugd,die je mond dus durft misbruiken; ja! zeg ik nogeenszonder je verraderlijke aanflagen, zonder je verfoeilijke leugens zou Jones bij zijn weldoender nog in waarde wezen. Je fchrikt ? —-de waarheid Kan je niet verdragen. Je kwam me redden, zeg je,.... jij ? wiens ziel ongevoelig .... ga heen, de Hemel zal mij genadiger wezen dan gij.... ik vergeef je alles, ga, en laat mij Iterven. Blifil. Wel fterf dan! aan je lot geef ik je met genoegen over; een monster, zoo als jij! is het leven onwaardig, voor'tlaatst zie ik je hou daar ellendige! (bij gooit hem de bankbriefjes van Alworthij toe, en gaat heen ) Al.  vierde Bedrijf, twaalfde Toneel/ 143 A l w o r t h ij, (Blifil tegenhoudende ) Is het op deze wijze dat uw edelmoedig hart handelt? Tom Jones. Hemel ! mijn Heer Alworthij .... mijn kragt begeeft mij .... (hij valt voor hem op de kniè'n) A r. w o r t h ij. ( hem opheffende ) Sta op, mijn kind! (tegen Blifil) Hoe, daar ik je beveel om in mijn naam aan Jones allen bijftandtoe te brengen, zoo beledig je zijn ongeluk op deze wijze zonder acht te geven noch op mijn bevel noch op je pligt. Blifil. Waarde Oom! het eerst door hem gefcholden, betuig ik u A l w 0 r t h ij. Ik was er bij ga heen maar maak dat ik te huis komende den brief vind, dien mijn Zuster mij op haar fterfbed gefchreven heeft. Blifil. (ontfield) De brief, dien .... A l w o r t h ij. Mijn Heer! ik meen dat ik mij duidelijk genoeg verklaar, de brief van mijn Zuster, pa heen,' geen tegehfpraak. (Blifil vertrekt.) Mejuffrouw I wees zoo goed en volg hem, dat hij niet ontfnapt. Juffr:  144- Tom Jones, te London. JurFr: M i t> l e r. Ik zal hem zonder dat hij 't weet doen nagaan. ( zij vertrekt met den Cipier.) DERTIENDE TONEEL. Alworthij , Tom Jones , Patridge. Alworthij. (Tom Jones omhelzende) En gij, mijn waarde Tom Jones! ongelukkigflagtolfer van ene onregtvaardige gramfebap, die ik wet. tig oordeelde te zijn, zult gij aan uw misleiden Vriend zijn Itrafheid wel vergeven, die meêr dan u zijn ziel heeft doen lijden ? Tom Jones. Hoe! is het mijn weldoender, die mij in zijn armen drukt ? Patridge. Het is een Vader, mijn Heer!.die u al zijn tederheid te rug fchenkt., A l w o r t ii ij. Ja, mijn waarde Kind! mogt deze dierbare naam, voor mijn onregtvaardigheid u vergoeding doen 1 Tom Jones. (met veel aandoening) Ach mijn rampen zijn geeindigt! .... VEER-  VEERTIENDE TONEEL. Alworthij, Tom Jones, Patridge, Milord Fellamar, de Cipier. De Cipier. (komende aanlopen) Een Milord 1 plaats — plaats. Tom Jones. (tegen Fellamar, die hem ft eik aanziet.) Mag ik weten, Milord! waar aan ik, in mijn ongeluk, de eer van uw bezoek moet toeichrijven ? Fellamar. Aan het verlangen van een Vriend, die uw geluk zoekt te bevorderen; ik bedrieg mij niet het is Tom Jones zoo men u noemt ? Tom Jones. Dien ongelukkigen Jones ziet gij, Milord 1 Fellamar. Jongeling! het gerugt van uw ongeluk is tot mij gekomen, maar. ik wilde gaarne alles van u zeiven weten, men zegt dat er bloed geftort is Tom Jones. 'T geen mijn eige veiligheid in een ongelijk gevegt mij genoodzaakt heeft te vergieten. Fellamar. Men zegt zelfs dat gij een Mau dood geftoken hebt. VI. Deel. K Tom  146 Tom Jones, te Lontjon. Tom Jones. Ik vrees het. Fellamar. Indien dat zoo is, dan weet gij uw lot, gij kent de (li-engheid der wetten hier omtrent? Tom T o n e s. tk wil die liever onfchuldig dan fchuldig ondergaan. Fellamar. Men behoorde een dappere daad tot lijfsverdediging niet te llraffen; de ketenen zijn voor de misdadigen maar niet voor de ongelukkigen. Tom Jones. Dit diende zoo te wezen, en mijn hart (lelt mij genist , ten minsten zal ik deze ketenen dragen zonder murmureering. Fellamar. Ik kwam u al het vermogen van een vriend aanbieden; in dit voornemen hebt gij mij gefterkt: uw edele denkenswijze doet mij zien dat gij ongelukkig zijt, dapper zonder er groots op te wezen .aandoenlijk zonder laagheid, u beroepende op het regt maatniet om genade fmekende, verkrijgt gij mijne achting, en verdient mijne vriendfchap; ik wil u dezen dag blijken van het een en ander geven, wordt mijn vriend , zoo als ik reeds de uwe ben. Tom  vierde Bedrijf , veertiende Toneel. 147 Tom Jones. Ach! noem mij den edelmoedige fterveling aan wien mijn ziel zoo veel verpligting .... F e l l a mar. Ik zal u mijn naam zeggen, wanneer uwe onheilen zullen herileld wezen (ter zijde) hoe zou ik hem die zonder fcbaamrood te worden kunnen noemen. (hij doet enige flappen om heen te gaan.) Tom Jones. ó, Mijn Heer Alworthij! Fellamar. (te rug komende) Welk een naam hoor ik daar noemen ? Tom Jones. Dien van mijn weldoender, van mijn Vader. Fellamar. Zeg liever van een barbaar, die u vervolgt. Tom Jones en Patridge. (te gelijk) Hemel! mijn Heer Alworthij ? A l w o r t 11 y. Ik, Milord! Fellamar. Hoe! zijt gij 't? .... A l w o r t h ij. Ik ben Alworthijzelveaan wien deze benamingen, durf ik zeggen, nooit gepast hebben. Fellamar. Tot op dezen dag , mijn Heer! waart gij aan mij onbekend; ik was ook wel verre af va« te denken dat K a gij  148 Tom Jones, te. L o n d 0 f. gij te Londen waart: wat het verdere betreft ik heb gefproken, 't is aan u om u te verantwoorden. A t. w o r t h ij. Maar waar op dan ? Fellamar. (hem V papier «vergevende dat Blifil getekent bad om Tom Jones naar de Eilanden te verzenden. ) Op dit, mijn Heer! A '.. \v o 11 T11 ij. C na '* gelezen te hebben.) Hemel! .... wat zie ik .... ó droefheid! Fellamar. Is die naam n bekend? A l w o r t h ij. Maar al te wel tot mijn ongeluk. Fellamar. Dit is het nog niet alles, mijn Heer! en die Blifil die dit gefchrift ondertekend heeft, zoekt uit uw naam overal valfche getuigen tegen Tom Jones. A l w o a t H ij. Wat hoor ik! die ellendige! .... Milord • gij wierdt misleid, hebt medelijden met mijne ongerustheid, zie mijne tranen vloeien over dezen onge- lukkigen, de tijd eischtfpoed, Milord! laatons heen vliegen om hem te helpen .... ö mijn kind! ik wil u redden of zelve vergaan. F f. t I. a 51 a R. Onwetende heb ik 11 beledhjd, mijn Heer! vergeef het  vierde Bedrijf, veertiende toneel. 149 het mij, ik herroep gewillig het geen ik gezegt hebbe. (Zegen Jones) mijn vriend I geef mij uw band van vfiendfchap. Tom Jones. (hem zijn hand zeer eerbiedig toereikende ) Milord! .Fellamar. Ik verzeker u, op mijn woord van eer, datgij dees dag voldoening zult hebben over het leed u aangedaan (ten zijde) en van mij ook. (hij vertrekt met Alworthij; de Cipier en Patridge brengen ze uit.) VIJFTIENDE TONEEL. Tom Jones, (ecu ogenblik alleen , daar na dc Cipier en Patridge.) Is het een aangename droom, die mij in de kerker de zinnen komt ftreelen? is't mogelijk! wagtemijhier zoo veel geluks ! Alworthij , mijne Sophie, en gij edelmoedige Lord ! kan Jones u tot medelijden verwekken, ach! dan is hij niet meer ongelukkig!— ik wil wel bekennen dat deze dag voor mij onbegrijpelijk is, hoe aangenaam, hoe troostrijk! ..... hoe zai deze wonderbare flaap nog eindigen ? Hemel! moet ik wenfehen of vrezen voor mijn ontwaken? K 3 De  i$& Tom Jones, te London. De Cipier, (ter zijde tegen Jones.) Te middernagt je weet het als het pik donker is (overluid) zoo je lust hebt kom maar wat bij ons zitten, het is er vrolijker, wij hebben een moije tuin , je moogt er wel wat in wandelen , om lucht te fcheppen, ik geloof dat je het nodig hebt. Tom Jones. Gaarne. De Cipier. (tegen Patridge) Wijs je lieer den weg. (Patridge vertrekt met Tom Jones.) De drommel welk een dag! maar voor drie fchellingen aan eten' betaald, en eenguinje ontvangen, twee honderd pond om hem zijn vrijheid te geven , en dan nog twintig guinjes van ieder van die twee Heeren , waaragtig! al ben nog zoo Cipier, ik be« haast verzadigd; nog twee zulke gevangenen! en mijn fortuin is gemaakt. Einde van het vierde Bedrijf. VIJF-  V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TONEE L. (liet Toneel verbeeldt dezelve zaal van 'juffrouw Miller , als in het eerste en derde Bedrijf ) B t. i f11. ( alleen ) Eindelijk is Square dan'vertrokken! .... die gevaarlijke getuigen kan tot mijn veiligheid niet te ver van de hand wezen .... geen mijner vijanden kan mij thans hinderen. De Brief van mijn Moeder was voor hun een fterk wapen .... maar zij hebben zeniet. Jones kan niet ontkomen, en de flag waar mede ik hem than< in 't geheim kom te treffen zal hem den doodfteck geven .... maar vroeg of laat ontdekt men toch de waarheid , hoe verborgen ze ook wezen mag,- wel nu! dan als dan; ik zal ten minsten geen Broeder meêr hebben ... ..daar komt mijn Oom, laat ik zijn bijzijn nog zoo lang mogelijk tragten te ontwijken. K l TWEE-  1$3 Tom Jones, te London. TWEEDE TONEEL. Juffrouw Miller, Alworthij, Square. Juffr: Miller, (Blifilziende heengaan.") Ja ga maar , Verrader! gij zijt hier mijn gevangen. Hemel ! welke eindens hebt gij niet om de onfchuld aan den dag te brengen. Alworthij. (regen Square) Is 't mogelijk? .... Blifil? Square. Ja, mijn Heer! zonder u was ik reeds wecfi, ik meende dat het op uwe orders was dat ik naar'cKasfleel vertrok. Juffr: M i i. l e r. (ter zijde) Weer een nieuw fchelmftuk! Square. Zoo ik u niet bij toeval ontmoet had was ik reeds ver wech geweest. Alworthij. (wet veel aandoening) Ik zie de waarheid wel laat! .... waar toe hebben mij de jaren en de ondervinding toch gediend! .... wees zoo goed, Juffrouw! en vervolg het verhaal , daar de komst van Square ons in geftoord hadt. Juffr: Miller. Gaarne, mijn Heer! Tom Jones, daar uw har: al* toos zoo voor genegen was, en die zoo gelasterd werdt,  vijfde Bedrijf, tweede Toneel. 153 werdt, wiens geboorte tot heden toe onbekend is gebleven.... die waardige Jongeling is uw Neef. .... A l w o r t ii ij. Hemel! JufTr: Miller. De Zoon van uw Zuster zij heeft dervende in mijne armen er de bekentenis aan mij van gedaan in tegenwoordigheid van mijn Broeder. A l w o r t h ij. Tom Jones is mijn Neef! mijn Zuster was zijn Moeder! Square. Hóe is 't mogelijk dat gij er onkundig van zijt? A l w o r t ?i ij. Hemel! zoo ik 't geweten had! .... Square. En het gefchrifi, dat uw Zuster mij op haar doodbed voor u overhandigde, hebt gij dat dan niet ontvangen, mijn Heer? A l w o n t 11 ij. Neen Square. En het geen zij ftervende aan mij zeide A l w o r t 11 ij. Ach! fpreek ik kan dit niet langer uitftaanf.... Square. „ Summer was mijn Echtgenoot, Tom Jones is „ mijn Zoon meldt dit aan mijn Broeder .... K 5 „ fmeek  15+ Tom Jones, te London. „ fmeek hem da: hij't mij vergeve, gelijk ik vertrouw ,, dat de Hemel " .... hier verlieten haar hare kragten; zij ftierf, en ik vertrok naar u toe met deze gewigtige boodfcbap en haar brief; maar gij, mijn Heer I gij laagt zelve ter dezer tijd op nerven, en het zoude ene grote onvoorzigtigheid geveest zijn u er kennis van te geven; Blifil nam aan, u alles te zeggen, wanneer gij beter waart, en ik zette mijn reize naar Bath voort. Alworthij. (met de uit ent e aandoening; Indien gij mij de waarheid zegt, zoo is hij een eerloze fchelm. Square en Juffr: Miller (tegelijk.') Hoe, twijifelt gij, .mijn Heer! A l w o r t h ij. Ik geloof u. maar hij moet overtuigd worden; een vijand zoo behendig is moeielijk te overwinnen ; en wij moeten, dewijl die verrader het in handen heeft , geen ftaat maken op het gefchrift van mijn Zuster. • Juffr: Miller. Men kan 't niet weten laat hij maar hier komen, ik heb nog hoop. A l w o r t h ij. Doe wat gij goedvindt. ('Jfufr: Miller vei trekt) DER-  vijfde Bedrijf, derde Toneel. 155 DERDE TONEEL. Alworthij, Square, Western, Sophie. Western (tegen Sophie") Kom! kom! maar, wij zullen niet tot morgen wagom naar huis te gaan. A l w o r t h ij. Hoe nu ! wat doet u de ftad zoo fpoedig verlaten ? Western. Wat? raadt eens, ik geef het je in tienen. A l w o r t h ij. Is er iets nieuws gebeurt? Western. Wel meer dan nieuws, waarachtig! 't is ongelooflijk ! voor eerst, zoo weigert de meid je Neef te trouwen, en ze is koppig in dit (luk, A l w o r t h ij. Wanne r het niets dan dat is, zoo dwing haarniet; ik heb 11 meermalen gezegt dat wij over het hart van een ander niets te bevelen hebben en al gong die verbindtenis r.iet voord , zouden wij daarom minder vrienden zijn ? Western. Hé! hé! je weet er niet af; je kent de Ureken van dit wild niet, de kundiglte jager wordt er door  156° Tom Jones, te London. door gefopt. Zou je geloven dat zij nu, om mij rs. zend te maken , met dien verdoemden Lord wil gaan trouwen? hé! wat zeg je er van? is't niet ongelooflijk ? A l w o r t ii ij. Kan dat waar wezen? Western. Waar wezen? ja! bij me ziel — ze fchiïj- ven êlkanderen. A l w o r t h ij. Maar ben je er zeker van? W e s t e r n. Ja! ja! ik heb het gezien .... die Lord is als Celadon zoo verliefd, 't is om er van te kwijlen .... je hoort niets anders dan van hart en ziel, van fetitiment, van dankbaarheid, van hoop, van opoffering, en ik weet niet wat duivel méér .... het briefje, daar ik zoo even de deern meè betrapte, is vol van die ver. heeve woorden , daar ik niets van begrijp, haar Tante onderfteunt haar, ze is verzot op de Lords, en ik! ik had tien maal liever Tom Jones. Sophie. Ach, waarde Vader! gij zijt misleid; 't is geen man dien ik begeer, en zoo ik er een nemen moet, zal ik geen anderen dan van uw hand ontvangen. W ester n. Wel nu, neem dan dien ik je geef. Al-  vijfde Bedrijf, derde Toneel. 157 a l w o r t h ij. Zagt, mijn Vriend! laat ik eens met Mifs Sophie fpreken. VIERDE TONEEL. Alworthij, Square , Western, Sophie, Juffrouw Miller, een ogenblik daar na Blifil. Juffr: Miller. Daar komt 'mijn Heer Blifil aan ; gij mijn Broeder ga zoo lang in dit Cabinet, hij meent dat je reeds verre van hier zijt; je zult te voorfchijn komen als 't nodig is. (Square gaat in V Cabinet.) Western. Wat is er toch te doen ? A t. w o r t h ij. Stil ! bid u (tegen Blifil die inkomt.') Je brengt den brief van mijn Zuster, mijn Heer? Blifil. Waarde Oom ! ik zoek mij te vergeefsch te herinneren .... A l w o r t ii ij. Wees voorzirjtig, dwing mij niet u er toe te noodzaken. Square heeft u op zijn vertrek naar Bath eert brief' voor mij overhandigt ik moet dien hebben op 't ogenblik ! Blj-  158 Tom Jones, te London. Blifil. Zoo ik dit raadfel verfta, mag ik op 'c ogenblik fterven. S Q u A.R E. ( uit hét CabhUt komende ) Sterf ddn! een van ons beiden is een mdnëdi» ge; indien ik het ben verdien ik ten flrengite geflraft te worden, maar indien gij liet zijt, mijn lieer! kunt gij dit ook niet ontgaan, de regtvaardigheid wil dat wi) hier in gelijk liaan. Blifil. Een ieder is tegen mij opgezet! .... wel nu! waar k dan die brief? Juffr: Miller. ( met drift ) Hier, mijn Heer! de Hemelduldt niet dat zoo veel kwaad verborgen blijft lees maar.... (zij geeft een papier aan Alworthij ) A l w o r t h ij. Kan 't zijn! ach! 't is haar eige hand (hij leest) ,, Ik flerf, waarde Broeder .'V is nu geen tijd „ meêr te zwijgen : Bekoord door de verdiensten vaft „ den Jongen Summer, zoon van uw besten -vriend , ,, ben ik met hem in V geheim getrouwd, detvijl ik ,, vreesde dat gij nooit uwe toeftemming aan deze ,, verbintenis zoudt geven , Tom Jones is de vrugtvan „ deze vereniging. Ik ben verzekerd dal gij dezen ,y ongclukkigen Jongeling niet onthouden zult dat geen „ waar zijn geboorte hem regt toe geeft; ik zou ver„ genoegder ten grave dalen, indien ik geen klare „ blij-  vijfde Bedrijf, vierde Toneel 159 „ blijken beid van den haat, dien Blifil zijn oudflen „ Broeder toedraagt: Tom Jones heeft een edel een „ aandoenlijk hart, mogt ik dit ook van den ander „ kunnen zeggen! Paar wel". Wel nu , mijn Heer! Blifil. (metonbefchaamdheid) Ik kan niet begrijpen dat de haat zoo ver kan gaanj .... een valsch gefchrifc te vertonen! mij zoo te belasteren ! .... Juffrouw Miller! Juffrouw Miller!.... a l w o r t h ij. Hij zal tot geen bekentenis komen, dat monster! hij ontkent het fchrift van zijn Moeder —- kom hier ellendige! en herken ten minsten je eigene handtekening. ( Hij vertoont hem het briefje, dat Lord Fellamar hem gelaten had, om Tom Jones naar de Eilanden te zenden.) Blifil. (verftemd) Wat zie ik! Western, (jdie over den fchouder van Blifil V briefje geleden heeft) Ha! fehurk! B (.1f 1 1.. ( voor Alworthij knielende) Ik omhels uwe knién. Western. Zooje'them vergeeft, ben ik eeuwig kwaad op je. A l w o r t h ij. Wie, ik? hem vergeven dat hij mij door verfoeilij» ke leugens tegen zijn eigen Broeder heeft opgezet! dat  l6o Tqm Jones, te London. dat hij mijn naam misbruikende mij in de eisfelijkfte voornemens van zijn onmedogend hart zogt te doen delen! dat hij mij medepligtig aan zijn fchelmftukken zpgt te maken, en Tom jones, op mijn naam , uit de balllngfchap naar 't fchavot wilde (Iepen! (tegen Blifil) geen itraf, Monster! is bij ons bekend die voor je zwaar genoeg is; ik geef je aan "s Hemels wraak over; ga! vlugt! en bevrijdt mij voor eeuwig van je weer te zien. ( Blifil gaat heen ) VIJFDE TONEEL. Alworthij , Square, Western , Sophie, Juffrouw Miller. A l w o r t h ij. Bij wat geluk komt gij aan dezen brief? .... wees zoo goed.... Juffr: Miller. Ik begreep zoo wel als gij, mijn Heer! dat zonder den brief Blifil tot geen overtuiging te brengen zou wezen, en dat al wat ik voor den ongelukkiger! Tom Jones gedaan had tot mijn fchande zou uitvallen. Dan ik ontdekte door een bijzonder geluk dat Blifil een van uw knegts, zijn vertrouweling en een' flegte knaap, inftilte, met een pak papieren, zoo mij berigt wierdt naar Bedfort, hadt wech gezonden; en daar ik niets wilde verzuimea om deze gewigtige ontdek-  • vijfde Bedrijf, vijfde Toneel. 161 king te doen, begreep ik dat het mogelijk was, dat zoo Blifil den brief niet verbrand hadt, hij ze met dien knegt, onder enige andere geheime papieren naar een zijner goede Vrienden te Bedfort zondt,omdat hij ze bij hem niet langer dorst te wagen. Ik zond dan twee vertrouwde vrienden dien knegt met allen fpoed agter na, dien zij ook in een herberg nog digtbij de ftad aantroffen ; zij wikkelden zig met hem in gefprek, en dewijl zij wisten dat hij een liefhebber van den drank was, bragten zij het zoo ver dat hij.befchonken zijnde, zijn papieren vergat; zoo dat het pak opgeligt, en mij gebragt werdt, het geen ik u ter hand zal Hellen, doch mijn ongeduld deedt mij terftond naar den brief zoeken, die mij tot mijn grotevreugd het eerst in de handen kwam. Alworthij. (zijn ogen ten HemelJlaande) Grote Hemel! Western. Neemje hem voor je Neef aan? Alworthij. ( met drift) Jones? wel zekerlijk! Western. Zoo veel te beter dan, dat verandert niets in ons voornemen. Zie ! dat mag men eerst mét regt een hupfchen fchoonzoon noemen ;' maar geen Blifil, een armhartige jager, flègt van hart, fiegt omtr-end zijn Broeder, in 't einde flegt in alles! daar in tegendeel onze vriend Tom altijd naar mijn fmaak is geweest; VI. D.-Hh, L hein  162 Tom Jones, te London. .hem ontbrak niets dan een Vader, dien heeft hij nu gevonden , en ergo! geefikhem mijn Dogter—- Sophie! —— wat bliefje hé! je bent -er meê te vreden? Sophie. ( met onderdanigheid ) Neen, Vader! Western. Wel hoe heb ik 't nu! is het een opgefloke werk om met me den gek te fcheren? ze huilde , ze fchrceuwde als of ze vermoord werdt; toen ik er tegen was, liep ze van me af om mijn zin niet te doen, en zie daar nu zeit ze alweer neen, wanneer ik alles toe Item Maar pas op , wanneer mijn geduid ten einde is .... ik wil .... Alworthij, (tegen Sophie ) Ik dagt dat Jones u hadt kunnen behagen. Sophie. Ja mijn Heer! ik ben niet ongevoelig voorzijn liefde geweest, en zoo lang hij deugdfaam was heb ik er een eer in gefield (ter zijde) die ondankbare! zoo hij hadt gewilt, hij had mij gelukkig gemaakt! (tegen Alworthij ) maar hij heeft zijn woord verbroken, hij heeft zijn trouw, zijn liefde, aaneen andere opgedragen, en mijn taatfte befluit is om voor altoos van hem af te zien. A l w o r th ij. Mag ik ten minste;: weeten waar in zijn misdaad bïftaat, en of gij wel iu't zekere onderrigt zijt?  vijfde Bedrijf, vijfde Toneel. 163 Sophie. Ach, mijn Heer! daar is geen twijffel aan. Weet dan dat hij nog dezen dag zijn hand en hart aan Ladij Bellaston heeft opgedragen. A L W OUT H IJ. Aan Ladij Bellaston ? Sophie. Ik heb den brief zeiven in handen. Western. En- zij neemt hem zekerlijk! 't is zoo een frisfe jonge (tegen Jufrouw Miller) je lacht, vind je dat zoo aartig? A l w o r t h ij. Wel hoe, Juffrouw Miller! Juffr: Miller.. Ik lach om een van mijn kunstftukken. Western. Dat kunst Huk is zoo klaar niet. Juffr: Mille r'. Het zal 't wel haast wezen;'tis alleen gefchied om Ladij Bellaston te misleiden, gelijk Mifs Sophie terftond zal toefïemmen: mijn Heer Jones hadt de eer aan Miladij te behagen; hij was meer verlegen dan verheugd over zijn Conquête, om dezelve te ontgaan zonder Miladij fchande aan te doen vroeg hij mij om raad. Ik heb toen dien brief opgefleld, zoo als ze door-hem gefchreven is, en waar van ik de copij weder ontvangen heb, en dezelve vertonen zal; zoo tt L 2 dat  164 Tom Jones, te London. dat Mifs Sophie nn ten duidelijksten ziet om welke reden de arglistige Bellaston dien brief haar in handen heeft gegeeven. Western. Welnu? Sophie. Wel nu! mijn hart verzekert hem van Sophie: Maar wie van u verzekert mij van zijn leven ? terwijl hij i helaas! in ketens gekluisterd .... Western. Ze heeft, waarachtig! wel gelijk ZESDE TONEEL. De vorigen, Patridge (komende aanlopen?) Patridge. (tegen Akoortbij.) Ach, mijn lieer! vlieg uit medelijden naar de gevangenis, belet toch mijn armen Meester om niet van droefheid te vergaan. Allen (te gelijk.) Hoe nu? Patridge. Zoo even heeft hij voor het geregt moeten verfcheinen; waar van hij met het bleke van de dood te rug is gekomen, hij zweeg enigen tijd eindeliik barste hij uit, „ 't is gedaan, deze laatfte dag overftclpt mij , „ naar 't fchavct als een fchuldige boosdoender ge- „ fleept  vijfde Bedrijf, zesde Toneel. ió^ fleept .... neen ik zal 't niet beleven." .... A l w o r t h ij. Laten wij' alle gaan, mijn vrienden! Sophie. (ter zijde) Ongelukkige ! ó Milord ! wat hadt gij mij belooft! Western, (met de jlerkjlegevoeligheid) Vliegen wij alle! kom ook, mijne Sophie ! 'tis je Echtgenoot, hij is 't, kom hem het leven weder geven je Vader, je plicht alles eischt het. Allen (Jones ziende) Daar is hij. Sophie. Hemel! ZEVENDE TONEEL. Devorigen, Tom Jones, Lerd Fellamar. Tom Jones. Sophie! Alworthij. (Jones om den hals vliegende) Zijt gij het waardste neef! Tom Jones. Uw Neef! rik?—Relaas! aan uwe liefde, aan mijne dankbaarheid kan ik niet voldoen ... .maar" ik begrijp niet, L 3 Wfis-  166 Tom Jones, te London. Western. ( zeer fchielijk ) Met twee woorden. Je vader was Summer; Blifil je Broer, een helsch gedrogt, je Moeder Alworthij, ik je ouwe vriendje jagtkameraad, en mijn Dogter je vrouw kom fpoedig een omhelzing. Tom Jones. ( hem omhelzende ) Mijn Heer! Western. Mijn hupfche Tom! (Fellamar ziende) wat duivel! al weer die Lord. Fellamar. (grimlachende} Je hebt het altoos op mij verzien. Western. Ik heb er ook geen reden toe! mij te laten afrosfen. Fellamar. De Officier, dien ik gezonden heb, heeft zig zeer fchuldig gemaakt, en is zijn commnfie ver te buiten gegaan, dan Jones heeft hem zijn verdiende flrafbezorgt , Jones gaat mij nu ook op mijn beurt ftraffen. Ik bemin Mifs Sophie genoeg om haar een opoffering te doen van mijn rang en grootheid die bij u zoo hatelijk is; maar de Hemel weet dat ik haar te veel bemin om haar hart te betwisten aan hem, die ik weet dat het hare volkomen bezit. Tom Jones is de ge» lukkige fterveling die haar liefde verdienr. Voor dat Tom Jones zijn geboorte bekend was, hadt hij ene edele ziel, en de glorie die zijn geboorte op hem ver- fpreid  vijfde Bedrijf, zevende Toneel. 16*7 fpreid heeft maakt hem gelukkiger, maar het voe?r er niets tot zijn deugden bij. Aan dieu gelukkigen Tom Jones kan ik nu mijn naam noemen. Ik ben Lord Fellamar. Western. Je bent een braaf man, dat is beter dan een Lord. A l w o r t h ij. Edelmoedig man. Fellamar. Die naam voegt mij weinig, want ik ben maar gelukkig. Tom Jones. Milord! wie meêr dan u Fellamar. Wie? mijn Heer.' 't is Sophie. Tom Jones. Ach! ik weet wat zij voor mij gedaan heeft; om mij te redden heeft zij geen geld ontzien. Fellamar. 'T is veel; maar weet dat zij nog meêr gedaan heeft: Ja! om mij over te halen van*in uwe belangens te treden heeft zij haar zelve willen opofferen, en vergunde mij, zoo ik u redden kon, de urelende hoop te. voeden van eens haar Echtgenoot te worden. Zie daar, mijn Heer! wat zij voor u gedaan heeft: wat mij betreft, die door dit voorbeeld zoo wel geleerd heeft, ik begeer haar hand haar niette ontroven oordeel over mijn toeftand. Een beminde mede- L 4 vrijer  168 Tom Jones, te London. vrijer te helpen, en hem o vertegeven aan het voorwerp dat hij zelve aanbid, dat moet in uwe ogen een grootsch beftaan wezen maar wanneer men zelve hem in dien afgrond geftort heeft .... gij fchrikt af. len! we! nu, ja! het is door mij dat heden de eisfelijkfte onheilen op hem geftapelt wierden ; ja ! mijn lieer! men wapende mij tegen uwe deugd, door een fchuldig misbruik te maken van mijn vermogen. Ik heb het kwaad herfteld dat ik had behoren voor te komen, en ik heb niets meer dan mijn pligt gedaan, (tegen Sophie) dewijl altoos u te beminnen, Mifs Sophie ! en voor altoos af te zien om u te behagen mijn lot moet ziin , zoo iaat een weinig in uwe vriendfchap te mogen delen mijne beloning wezen (tegen Western) en gij, mijn Heer! in aanmerking van dit alles zoo vergeef aan hem, die zig uw vriend noemt, dat hij een Lord is. W E s t e r n. Je bent bij me ziel een Lord van 't beste ras. Omhels me je zult bij me komen jagen? F e'l l a m a r. Gaarne vaartwel, Heren! \bij buigt zeer diep voor Sophie, en gaat heen.) AGT-  vijfde Bedrijf, laatste Toneel. 169 AGTSTE en laatste TONEEL. De vorigen , (uitgenomen Lord Fellamar.) Western. Ik zou de Lords wel hebben mogen lijden, zoo ze alle als deze waren. — Komt, kinderen! je hand. Sophie. (tegen Jones") Men ontflaat u van een veromfchuldiging Tom Jones. ( met vc-el drift.) Die ik hoop dat onnodig is (tegen Alworthij) maar mijn Broeder ? .... A l w o r t h ij. Kan je denken dat ik zwak genoeg zou wezen T o m Jon e s. Hij vergat zijn Broeder, helaas! maar moet ik zijn voorbeeld volgen, en den mijnen ook vergeten ? Sophie. Deze handelwijze toont mij uw imborst .... dit fielt mij gerust. Tom Jones. Ach, mijn Heer! genade voor mijn Broeder. A l w o r t h ij. Gij verkrijgt ze zoo dit beftaan zijn hart mogt veranderen! Western. Dat denk ik niet, maar me moeten mijn Zuster van , L 5 dit  j?o Tom Jones, te London. dit alles berigt geven; je weet hoe dat ze op de uitterlijkheden gefield is, en dit huwelijk heeft zeinhaar courant niet gelezen, daar lach ik in mijn vuist om. — Ik ga je dan verenigen, lieve kinderen! mij dunkt dat ik wel twintig jaar jonger ben geworden, (tegen Jones) En jij! dien ik met zoo veel genoegen mijn fchoonzoon zal noemen, beloof mij, mijn Dogter gelukkig te maken, gij kunt wel verzekerd wezen dat zij uw geluk zal bevorderen. Tom Jones. Ik durf niet beloven van het hare aan het mijne te doen evenaren. Ik ken mijn zelven niet in mijn geluk. Ik gevoel, ó mijne Sophie ! dat van dit ogenblik af mijn leven eerst begint. Mijne ongelukken! uwe weldaden! het geluk, dat mij te wagten ftaat! mijne buitenfporigheden! alles ftaat voor mij in; gelukkig is de geen die zig betert! door u heb ik het gebruik van mijn oordeel weer te regt gekregen, en Jones, die zoo lang met de dwaasheid geworsteld heeft, leeft nu maar alleen voor zijne Sophie , en geeft Eig geheel aan haar en aan de deugd over. Eindt van 't vijfde en laatfte Bedrijf.  ) D E BESTE MOEDER TONEELSPEL I N EEN BEDRIJF. Naar 'c Franfche van den Ridder de Florian  PERSONEN. MATHURINE, Weduwe. LUCETTE, haar dogter. LUCAS, inwoner van't'dorp. DU VAL, neef van den Baljuuw. DE GEREGTSCHRIJVER. EEN KNEGT van Mathurine. Het fpel fpeelt in 't dorp, voor 't huis van Mathurine. D E  D E BESTE MOEDER. TONEELSPEL in EEN BEDRIJF. EERSTE TONEEL. Lucas,Mathurine. Lucas. TJelaas! ja mijn lieve Juffrouw Mathurine, wel heb •!• ik veel verdriet. Mathurine. Ik heb er al lang aan getwijfeld,mijn arme Lucas! Lucas. Ik had het nooit van Lucette kunnen verwagten; na de belofte, die ze mij gedaan had van mij altoos lief te hebben , na de toeflemming die gij er aan haar toe gegeven had; hoe is 't toch mogelijk! dat een meisje die door u opgevoed is, een meisje die uw eige dogter is', ene ontrouwe, een wispelturige kan zijn ? Mathurine. Maar ben je wel zeker, dat Lucette je niet meer lief heeft. L u c a s. Wel zou ik niet 1 'i is reeds lang dat ik al doe wat ik  - 174 De Beste Moeder. ik kan om het niet te zien; maar dat verteert mij 't hart en de ogen. Men zegt dat de liefde zig niet bedekt kan houden, maar ik geloof, dat, wanneer men ophoudt ze niet meer te hebben, zig dat nog minder laat bedekken. Mathurine. Ik zou er zoo veel fpijt over hebben als jij indien mijn dogter veranderd was; haar huwelijk met u was reeds lang vast gefield. Toen je Vader hier in re buurt kwam wonen, was ik de eerste d:e hem met raad en daad behulpfaam was tot voordeel van zijn landgoed. Ik be^ bijna te gelijk met uw moeder weduwe geworden; ik hield reeds veel van die goede Vrouw; maar men krijgt eerst regt genegenheid voor malkaar, als men famen geweend heeft. Je bent haar enige Zoon;' en ik heb geen kind dan Lucette; je rondborstigheid', je goed hart, hebben mij altoos wel aangedaan; en ik •heb gezien dat ze mijn dógter zeer wel gevielen; uw jaren, middelen, neiging, alles kwam tusfchen je beiden volmaakt overeen, alles fcheen u lieder geluk en dat uwer moeders te verzekeren, want je weet wel dat de moeders niet gelukkig kunnen heete:i, dan wanneer de kinderen zig in een vergenoegden daat bevinden, oordeel nu eens van het hartfeer dat ik zou hebben die zoete hoop te moeten opgeven. Lucas. Het fpijt mij toch, dat ik je moet zeggen, dat je hartfeer zeer gegrond is. Ma-  Toneelspel in een Bedrijf, 175 Mathurine. Misfchien kwelje je zeiven zonder oorzaak geverliefden en de kinderen bedroeven zig dikwils om een niets: je bent fterk verliefd, en gedraagt je wat kinderachtig. Lucas. Je dogter denkt niet meer om mij, en daar fcheelt liet mij aan; finds dat die mijn HeerDuval, de neef van onzen Baljuuw, van Parijs gekomen is, met zijn groten dikken ttaart, en al zijn zwier, met zijngrootfche en onbefchaamde manieren, is je dochter dezeU ve niet meer: zij is altijd bij mijn Heer Duval, zij leert al de liedjes die hij haar vóórzeit; en lacht om al de vertellingen, die hij doet; voorleden Zondag hebben zij altoos famen gedanst, en ik flond agter den Mufikant met de tranen in de ogen; dat is zij niet eens gewaar geworden. 'Savonds fpeelde men blindemannetje; ik was de blindeman, ik bleef het deri gantfchen avond; want je begrijpt wel dat men geen armen noch beenen meer gebruiken kan , als men verfcéekerd is, van niet meer bemind te worden. Ik hoorde zeer wel, dat Juffrouw Lucette en mijn Heer Duval den gek fchoren , en famen om mij lachten; en toen ik 't aan Lucette wilde verwijten, belfond at haar verdediging, in te zeggen, dat ik gefmokkeld had, dewijl ik dat had kunnen zien. Is datnietklaar en duidelijk? 'Ma-  176" De Beste Moeder. Mathurine. Dat alles kan klndcifpel zijn, dat je te ernstig zult opgenomen hebben. In plaats van Lucette te bek» ven was 't beter geweest je te houden of je niets mérkte en in tegendeel je uiterfte best te dben om zelve bevallig te wezen. Wel lieven help! ik bekijft nooit; ik huil we! eens, omdat ik mijn tranen niet kan weerhouden ; maar zooras als Lucette me aanziet, ftel ik mij vrolijk aan , rut vrees van haar ongeduldig te maken ; en om bevallig te zijn, ho! ho! daarom trek ik alle da* ^ besten rok aan, dat zie je ook wel; mijn moet heeft mij haar juwele ringen gegeven;en die fluit ik met op, maar ik draag 2e a„e maa). ik hou zoo kloekmoedig ais ik maar kan, maar ikdraaggeen groten dikkenftaart, gelijkmijn HeerDu.al, en ik ken al die liedjes niet zingen. Hij heeft te Parijs ik weet met hoe veel liedjes geleerd, die hij vervolgens zoo voor de vuist verandert en op Lucette toepast, eu ik ■ ik ken er geene; gisteren nam ik voor om er ook een te maken, ik bragt er den geheelen dag mee door; en ik kon mets anders vinden dan: ik min Lucette meer p m.jq leven; wanneer ik dat gezegt heb, goeden ; m~l de rest »k weet niets meer. Mathurine. Wel mijn Vriend! dat fmart mij; want die Duval gelijkt mijn dogter in 't geheel niet. Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. 177 Lucas. Zeker niet. Mathurine. Het is gantfch geen goed voorwerp. .... Lucas. Dat verzeker ik je. Mathurine. Die door zijn verblijf te Parijs nog verergerd is. Lucas. Ho! daar ben ik wel van onderrigt. Mathurine. Hij ziet er niet kwalijk uit. Lucas. Dat weet ik juist niet , ik vind hem zoo aartig niet. Mathurine. Hij heeft verftand. Lucas. Dat zegt men, maar 't is de vraag of't waar Is. Mathurin e. AH' de meisjes van 't dorp zijn met hem ingenomen. Lucas. Dat kan mij niet fchelen , als Lucette het maar niet is. Mathurine. Duval heeft geen goed. VI. Deel. M Lu-  17$ De Beste Moeder. Lucas. Hij heeft niets als zijn dikken (hart. Mathurine. Mijn bmirvrouw, die hem wel kent, heeft mij gezegt dat hij vol eigenbelang is, en dat de huw'Iijksgift van mijd dogter hem voor 't minst zoo wel geviel als haar aangezigt. Lucas.. Ho ! all' die gast en, die om 't geld komen, hebben geen fmaak. Mathurine. Hoor ! laten wij den moed nog niet opgeven. Lucette is misfchien ingenomen door de voorkeur welke mijn Heer Duval haar boven all' de meisjes van 't dorp gegeven heeft: want , mijn goede Lucas! zoo wij vrouwen al eens enige dwaze daden doen zoo worden ze meerendeels veroorzaakt door eigenliefde; Lucette is erniet vrij van, maar haar hart is goed, daar ben ik van verzekerd; en met een goed hart en een goede moeder komt een meisje altoos weerteregt. Jeweethoeik Lucette heb opgevoed. Ik heb haar boven alles de waarheid doen beminnen: want ik bemin haar meer dan zij zig zelve kan beminnen: zij heeft dus ook in mij een onbepaald vertrouwen; en zegt mij al wat zij denkt. Ik zal fpoedig weten, hoe ver haar neiging voor Duval gaat; en zijt gerust dat ik niets verzuimen zal om haar te rug te brengen tot de reden en tot u. Lu-  Toneelspel iN een Bedrijf. 179 Lucas. Ach! zoo je mijn zaak en de reden te gelijk wilt behartigen zal 't niet lukken. Ik wil niet dat je dogter me om de reden bemint; maar 't moet zijn om 't vermaak, zoo als voorheen. Hoor regt uit! ik ben niet van gevoelen dat je Juffrouw Lucette eens helder de biegt moet lezen ; die predikaties zouden me nadeel doen. Je zoudt veel beter doen om me de wijs te leren van meer verftand te vertonen, dan ik doe ; geestig te zijn .... zekere zwieitjes .... fommige aartlgheden .... kortom I alle die manieren, daar je lui zoo veel mee op hebt. Ik heb mijn moeder al verzogt om ze me te leren, maar die vindt dat mij niets ontbreekt van het geen ik nodig heb, zij zegt, dat ik bekoorlijk ben. Mathurine. Je moeder heeft gelijk, dat zeg ik ooit. Lucas. ó! dat komt dat je ook mijn moeder zijt. Ik kaa je geen van beide geloven: wel lieven tijd! een aartige wijs van bekoorlijk te zijn, dat misfehien de moeders bevalt; maar de dogters niet kan voldoen! wil je me dan waarlijk niet enige goede onderrigting gaven? M a t h u"r i n Ë, Welke onderrigting wil je hebben, dat ik je geef? Lucas. Wel! men heeft u gevreld net als aan andere, je M a kum  180 De Beste Moeder. kunt je wel herinneren wat je het best aanltondt; zeg het mij, ik zal 't in 't werk Hellen om je dogter te behagen. Mathurine. Mijn kind! dat gaat niet altoos op dezelve wijs, het het geen aan de ene behaagt mishaagt aan een andere, maar ik hoor Lucette; laat me met haar alleen , ik ga mijn best voor je doen. Lucas. Zeg haar toch niet dat ik je ergens van gefproken heb, ze mogt het me kwalijk nemen; en ik had liever, dat ze me al mijn leven deedt kwijnen van droefheid, dan dat ik haar een ogenblik zou vertoornen. Mathurine. Zijt gerust, en ga heen. Lucas. (Lucette ziende aankomen ) Zie- daar komt ze. Hemel! wat is ze mooi! ze heeft veel van u (hij zugt) die Duval zal mij van h#rtfeer doen nerven. Mathurine. Vast niet; ik zal er voor zorgen. Lucas. Och! dat is goed, al vvas't alleen om mijn moeder, want die zal 't befterven, als ze mij ongelukkig ziet: vaarwel JufTrouw Mathurine (hij gaat zugteudeheen) Mathurine. Goeden dag, mijn kind!  Toneelspel in een Bedrijf. iSi Lucas. (te rug komende ) Hoe heb je daar gezegt? Mathurine. Goeden dag, mijn kind! Lucas. Ach! wat een lief woord is dat (hij gaat heen) TWEDE TONEEL. Mathurine, Lucette. L ucette. (haar moeder omhelzende) Goeden dag,Moederlief! watdeedt Lucas bij je? heeft hij je ook over me geklaagt? Mathurine. Neen! hij heeft het maar over zig zelveri gedaan, om dat hij vreest je misnoegen te hebben gegeven. Lucette. Hij weet niet wat hij zeit. Mathurine. Ik heb hem gerust gefield; je hebt hem immers altoos lief, niet waar? Lucette. Sinds enigen tijd is hij zoo beminnelijk niet meer. Mathurine. Wel zoo! je hebt me dat nog niet gezegt, jij! die me alles zegt. m, * M 3 Lu-  r»2 De Béste Moede k. Lucette. ó! dat zou te lang zijn om te vertellen. Mathurine. Maar wij hebben er den tijd wel toe. Lucette. Maar, moeder! je moet ten minsten niet denken dat Lucas zonder gebreken is: ik heb finds enige dagen er verfcheiden in hem ontdekt. Mathurine. Noem" ze mij dan. L u c e t t e. Hij heeft een zeer goed hart, dat ontken ik niet; hij is de eerlijkste jongen van de waereld, dit is ook waar; hij bemint zijn moeder van gantfcher harte; en u ook zoo; hij zou zig vjor mij in een vuur werpen ; ik item dit alles toe om dat ik gaarne regt doe» niaar .... Mathurine. Wel nu? zijn gebreken Lucette. (verlegen) Zijn gebreken! .... 't is dat .... ik geloof, dat ik geen liefde meer voor hem heb. Mathurine. Dar ish t ergfle van allen; maar je doet wel van er me van te waarfchouwen; want we zullen met ons beide beter den weg zien, dien we kiezen moeten, in. dien 't ons mislukt Lucas van dit gebrek te genee. geil. L>  Toneelspel in ee,n Bedrijf. 183 Lucette. Wat henje goed, moeder liefl ik was bang dat je er kwaad om zoudt zijn geworden. Mathurine. Je kent me wel kwalijk, Lucette! niets kan mij kwaad .maken als 't mijn dogter is die't me zegt; zoo als niets mij kan behagen, wanneer 't een andere is. Lucette. ( baar omhelzende ) Ach! je weet dat ik niets voor ie verberg. Mathurine. Lateu wij weer van je liefde fpreken! heb je die dan niet meer voor Lucas ? Lucette. Dat kan. ik nog zjo niet zeggen ; maar hoor eens openhartig wat me nu overkomt: mijn Heer Duval is een mooi Heer, die veel verftand heeft, die te Parijs in de grote waereld geleefd heeft, daar, zoo hij mij zegt, al de Dames van 't Hof mal naar hem waren: Nu! die mijn Heer Duval is verliefd op mij; al de meisjes van 't dorp barsten er om van fpijt, dat ver. maakt me; maar Lucas heeft er hartfeer over, en dat doet me moeite : ik weet niet hoe dat alles te fchikken. Ik wou wel altoos liefde voor Lucas hebben , maar ik wou ook wel altoos bemind zijn vanmijnHeer Duval. Mathurine. Dat is moeilijk, mijn kind! maar i:i vooronderftelM 4 ling  i?4 De Beste Mo e d e r. Hng dat zig dat zoo kon fchikken, zou je hart je niet enige kleine verwijtingen doen? Lucette. Neen, moeder lief! om dat ik 't je dan zou zeggen, en dan was er geen kwaad meer aan. Mathurine. 'T is zeker dat ik. het zou voorkomen , door je dan te doen zien hoe zeer je onregt deedt; want ieder van je minnaars zou je zijn hart geheel geven, en jij, je zoudt aan ieder van hun maar de helft van 't uwe lannen geven, die koop zou ongelijk zijn? L u c e t t e. Dat zou 't ook; ik zou fmokkeien, en dat is niet eerlijk ! ik moet dan een Reus doen tusfehen Lucas en mijn Keer Duval ? Mathurine. Ik meen van ja; en ik raad je van niet meer te veranderen , als je 't beflist hebt; want dat zou weer een onregt zijn. Lucette. Hoe dat? Mathurine. Dat is gemakkelijk te begrijpen: toen de Heer van 't dorp mij een gedeelte land gegeven heeft, zei hij: ik geef je zoo veel morgen land, en gij zult me er zoo veel geld in 't jaar voor betalen. Indien hij nu in den oogsttijd bij me kwam en zei: houdt je geld, ik neem mijn  Toneelspel in een Bedrijf. 185 mijn land te rug, dan zou hij immers niet eerlijk handelen; om dat de veldvrugten mij niet alleen dat geld moeten opbrengen, maar ook voldoen voor de moeite en arbeid? Lucette. Zonder Wijffel. Mathurine. Wel nu! als je een keus uit je minnaars gedaan,en hem zult gezegt hebben; Ik neem je genegenheid aan, en ik zeg je de mijne toe; en indien je daarna, op den tijd als hij je dagt te trouwen, tegen hem zei: ik zegLje uwe genegenheid op, en ik neem de mijne te rug,dan doe je immers dezelve daad als de Landheer, naamlijk een groot onregt! Lucette. Je hebt gelijk , moeder! maar, helaas! wat' is 't moeilijk regt te handelen. Mathurine. Niet zoo zeer als je denkt. Lucette. Maar, moeder! je doet me daar aan een zaak den. ken, ik had mijn genegenheid reeds aan Lucas gegeveu. Mathurine. Ik weet 't wel; naar gedachten heb je nu goede re» den om ze te rug te nemen. M 5 Lu-  t8( De Beste Moeder. Lucette. ■ Neen! ik heb er geen reden toe, en dat is'tdatme fpijt. Mathurine. Onderzoek je hart wel. Lucette. Mijn hart is voor Lucas; daar ben ik nietmcè verlege: maar 't is dat als ik mijn Heer Duval heen zendt, hij de verliefde van een ander meisje van 't dorp zal worden, die dan denken zal hem van mij afgetrokken ie hebben, en om die reden mooier te zijn , als ik, en dat is niet aangenaam, moeder! Mathurine. Is dat uwe enigfte reden ? Lucette. i>! Ik heb er nog een andere,- 't is dat ik ongelijk heb ten opzigte van Lucas dat moet ik bekennen; en ik kan dat niet verdragen. Ondertusfchen .... maar daar hoor ik iemand, 't is mijn Hee/ Duval, die mij een ruiker bloemen brengt. DERDE TONEEL. Mathurine, Duval, Lucette. D u v a l. (_ op den toon van een groten Fat.) Regt zoo , Juffrouw (tegen Mathurine') Mejuf. fxouw! ikhebdeEer je van mijn respect te verzekeren (ter  Toneelspel in eem Bedrijf. 187 (tegen Lucette) finds dat je me gepermitteerd hebt je bloemen te mogen prefenteeren, groeien ze van zei* ven in den tuin van mijn Oom. Lucette. Je bent wel beleefd, mijn Heer Duval I IV! athurine. (ter zijde ) Die bloemen gooïen mijn werk om ver. Duval. Ik hoop dat Juffrouw Mathurine me zal permitteren mijn bouquet in tweën te verdelen. Ik zal de opene rozen aan de eene zij voorde moeder plaatfen, en aan den anderen kant, de knopjes voor de dogter: dan zal ieder hebben, dat haar gelijkt,- Ik neem je altoos voor twee Zusters, en ik heb moeite om deoudfle te distingueeren. Lucette. Hoor je wel ? Moeder I Mathurine. Mijn Heer Duval! je meent me een Compliment te maken, maar je bedriegt je. Het zou me zeer fmarten haar zuster te zijn, want dan zou ik niet meer haar moeder wezen: en ik ken op de waereld geen benaming zoo lief, noch geen flaat zoo fchoon. Duval. In dat geval behoren de rozen aan u (hij zingt aan Mathurine.) Dees'  188 De Beste Moeder. Deez' roosjes bloozen minder fchoon, Bij 't gloeiend roosje van uw koon, Meer fchoon dan roos of morgen dropjes. (aan Lucette) Deez'knopjes zullen open gaan , Als ze op uw boezem zullen Maan, Bij nog oneindig fchoner knopjes. Lucette. ' Nu, Moeder! wat zegje van zijn verftand ? Duval. ' Apropos, Juffrouw Mathurine .'mijn Oom heeft me belast te zeggen, dat hij, in oude papieren, had geVonden een tijtel waar door gij een gewis recht van aanfpraak hebt öp de goederen van een zekeren Lucas, Landman hier in 't dorp, een foort van krank, zinnigen, naar men zegt. Mijn Oom prefenteert je het proces te ondernemen, en repondeert je van 't te zullen winnen. Mathurine. Mijn Heer! je Oom heeft veel goedheid. Duval. 'T is de moeite waerd het eens te overwegen (te. gen Lucette) je weet niet wat mij dezen ogtend gebeurd is ? Lucette. Neen! zeker niet. Duval. Ik heb een zeer teder briefje ontvangen van Je dog-  Toneelspel in een Bedrijf. i8 dogter van dien dikken.... ei 1 hoe noem je hem dan? die de eer heeft van uw familie te zijn. Lucette. Wie ? mijn Oom Thomas ? Duval. Juist! zijn dogter, die er wezenlijk niet kwalijk uitziet! fchrijft me dat zij dol naar me is, datmijn liefde voor u haar van fmart doet fterven, dat zij een enige dochter, en zeer rijk is, dat zij zig de gelukkigfte van alle Vrouwen zal rekenen,indien ik wel wil. .... (hij merkt dat Mathurine hem hoort, en breekt af om haar te zeggen ) mijn Oom fieeft me ook gerecommandeert u te zeggen, wat aangaat die tijtel, dat zijn broeder, Procureur te Parijs, ze met al zijn hart zal bedienen; 'tis een man van de grootite merite; hij heeft wel twintig families gauineert met veel minder bewijzen , als die tijtel fourneert. Math,urine. ó! Dat geloof ik wel. Duval. Ik zou u raden dit aan te nemen, (tegenLucette') Ik heb geantwoord: dat mijn hart veroverd was ,• dat ik baar van gamfeher harte beklaagde, maar dat ik reeds in de gewoonte was u Sacrifices te doen, endac je eindelijk alleen mij verhinderde naar Parijs te rug te keeien,daar vijf of zes Vrouwen van den eersten rang om mijn abfentie languisfeeren .... (tegen Mathurine) wat moet ik aan mijn Oom antwoorden? Ma-  190 De Beste Mottti, Mathurine. Je kunt van mijnen wege bedanken, en hem zeggett dat ik, voor a!les,zeerin mijnfchik zou zijn den tijtel, daar je van fprak, zelve te zien. Indien je me dien ftraks wilt brengen , zullenwe er famen over fpreken. D u V a t. Hoor 't is van daag Zondag: de gantfche waereld is reeds bijeen om te dansfen, ik ga er Juffrouw Lucette naar toe brengen, en van daar ga ik den tijtel halen, dien ik in 't ogenblik zal bezorgen. Lucette. Maar dan zul je komen dansfen? Duval (halverflem) Twijffel er niet aan (overluid') de zaken , Juffrouw! moeten gaan voor de vermaken: maar men kan alles fchikken, met goed overleg. Mathurine. Ik zal je hier wagten. Lucette. (tegen haar Moeder) Wat is hij redelijk voor iemand voor zijn jaren , en welk een beleefdheid! D u v a r. Zeg! kom je ook op de dansplaats.? ik hou mij verzekerd , dat de gantfche waereld er naar je verlangt, (hij zingt) Laat  Toneelspel in een Bedrijf. i£ï Laat ons lachen! laat ons fpringen l Daar het jeugdig hart naar haakt; Hoe men ook alrêe moog' zingen, Zonder u is 't niet volmaakt. Al wat men ook moog' beginnen , Wordt gewis wel haast geflaakt; Lucette. (_ tegen Mathui ine ) Wat is hij beminnelijk ! och Moeder lief! nu beflis ik 't; zeg aan den ander dat hij maar heen kan gaan ( zij geeft haar arm aan Duval die met baar been gaat, zingende.') Laat ons lachen! laat ons fpringen\ Daar het jeugdig hart naar haakt; Hoe men ook alrêe moog' zingen, Zonder ons is't niet volmaakt! VIERDE TONEEL. Mathurine. (alleen) Nu is alles te vergeefsch! mijn dogter bemint Duval ; en het geen haar in hem verleidt toont mij duidelijk dat zij ongelukkig zal zijn. Indien ik mij een ogenblik van mijn gezag als moeder wilde bedienen, dan hou ik mij verzekerd dat Lucette gehoorzamen zou. Gehoorzamen! dit woord dwingt het al, maar't ia een kwaad hulpmiddel; doormij tegen haar liefde aan te  102 De Beste Moeder. te kanten zal ik die nog fterker maken; Ik zal Lucas doen haten zoo ik beveel dat hij zal bemind worden, ach! Lucette! Lucette! het is alleen uw welziin dat ik zoek, en om je gelukkig te maken , moet ik een list tegen je onderneemen ,• helaas! wat betalen wij het geluk duur van kinderen te hebben ! nauwlijks zijn zij geboren of duizend kwalen dreigen hen; zij lijden er alleen door wanneer die gekomen zijn, maar de moeder lijdt zelfs eer die er zijn. In de jeugd zijn de gevaren nog groter; reikhalzende naar alles dat haar nadelig kan zijn, en met ijver werkende om ongelukkig te worden, terwijl zij niet om haar moeder, denken, dan wanneer zij bezig zijn haar te kwellen. Ik weet dit alles, ik herhaal het dikwils; en echter doet één lachje van mijn dochter mij weer ^!Ies vergeeten. Welaan! laat ik moed fcheppen: vermids ikhaarzoo zeer bemin moet het vermaak 't verdriet overtreffen, maar daar is die ongelukkige Lucas, ik heb innig medelijden met hem. VIJFDE TONEEL. Mathurine, Lucas. Lucas. (zvcenende') 6 Hemel! wat ben ik te beklagen. Mathurine. Wat fcheelt je dan, mijn Vriend! je weent? Lw-  Toneelspel in een Bedrijf ipj Lucas. Zonder twijffel ween ik. Mathurine. Wat is je gebeurd? Lucas. Je weet wel dat ik fmds een jaar een jonge raave had opgebragt, en die zoo goed zei: ik min Lucette! ik min Lucette! Mathurine. Welnu! Lucas. Nu' daar Juf&ouw Lucette menietmeer Heffcbijnt te hebben, dagt ik dat het nu tijd was om haar mijn raave aan te bieden, om dat ze ten minsten dan om me zou denken, als het beest haar toe riep tk mm Lucette. Ik nam hem dan uit. de kooi.en deedt aan zijn poot het mooiste lint dat mijn moeder had. IK bragt hem aan je dogter .... ach. hemel! ach! nu is er geen hoop meer voor mij. (bij fcbreit) Mathurine. Wel nu! heb je mijn dogter gezien? L u c a s. Gewis! heb ik haar gezien; ik heb haar ontmoet ' met Duval die gong om te dansfen. Zij zongen als twee nachtegalen, dat deedt me moeite: ik ze. nog. lans niets, maar nam mijn hoed af, en bood dus den vogel aan Juffrouw Lucette aan: ach hemel! toen zag ik eerst regt dat ik verloren was. _ pj Ma- Jl. Deel. n  Ip4 De Beste Moeder. Mathurine. Leg't me dan uit, want je maakt me ongeduldig. Wat heeft mijn dogter je gezeid ? Lucas. . Wat ze me gezeid heeft? ach! dat weet ik wel, en zal er nog lang aan gedenken. Mathurine. Maar als je wilt hebben dat ik't weet; moet je 't me ook zeggen. Lucas. Zij heeft me gezeid dat ze niet houdt van die dieren die altoos het zelfde zeggen; zoo dat jij, heeft ze er bijgevoegd , en je raave kunt gaan wandelen , ik Iaat je 't veld ruim: én terwijl ze die woorden fprak , heeft ze 't lint los gelaten , en de vogel is wech gevlogen, al Toepende: ik min Lucette! ik min Lucette ! Mathurine. Die trek komt niet van mijn dogter: en wat heb jij gedaan ? Lucas. Ik! ik heb niet kunnenwechvliegen; en ik ben blijven Paan, en toch hield mijn hart niet op, even als die vogel, te zeggen, ik min Lucette. Mathurine. 'T is gewis die ellendige Duval, die mijn dogter zoo'n kwade daad heeft doen begaan. L v-  Toneelspel in een Bedrijf. t0$ Lucas. Ach • nu ss alles uit: dit laatfte heeft het me klaar doen zien; je dogter heeft in 't geheel geert liefde mee* voor me. Ik moet nu mijn partij nemen, en die is genomen. Mathurine. Ik durf je niet veel hoop geven, ik heb er zelve weinig meer: nogtans .... Lucas» Ach! na de hiftorie van de raave, is er geen nogtans meer: mijn partij is genomen! mijn partij is genomen! zoo ras als de raave zag dat men niet van hem hieldt is hij aanftonds wechgégaan; en de raave heeft gelijk gehad. * Mathurine. Luister! ik ftel mij een middel voor, waar van de uitvoering moeilijk is; ik waag zelfs veel met het te ondernemen ; maar indien 't me gelukt, zullen wij voor 't eind van den dag allen gelukkig zijn. Lucas. Behalven ik. Mathurine. Wel haspel! zouden wij 't zonder jou Zijn? maar is 't Duval niet die daar aankomt? Lucas. Ach! hemel, ja! dat figuur vervolgt ine overal.  ip6 De Beste Moeder. Matthurine. Laat ons alleen; ik ga hem een ftrik fpannen, daar ik hoop dat hij in gevangen zal worden : wagt me bij je moeder. Lucas. Ach! ik wagt niet meer,' mijn partij is genomen ! maar ik zal je weer zien! ik zal je weerzien,- want ik hou zeer veel van je, en ik zal je goeden «jag komen zeggen; vaar wel! ik zal je goeden dag komen zeggen. ZESDE TONEEL. Mathurine. (alken) Daar is Duval,- het moet wel zeer ongemakkelijk zijn hem te bedriegen: mogt mijne tederheid voor mijn dogter , mij al het verltand ingeven dat ik nodig heb! ZEVENDE TONEEL. Mathurine, Duval. Mathurine. Zoo , mijn Heer Duval ! ben je daar, ik gaf je reeds op. Duval. Ik had je iets ter hand te ftellen/t geen je van nut kan  Toneelspel in een Bedrijf. 197 kan wezen, en je hebt beloofd met me te fpreken,■ zie daar twee beweegredenen van gewigt om me bij je te rug te brengen. Mathurine. Ja! maar je waart met mijn dogter, en ik verwonder me dat je om mij gedagt hebt. Duval. Het is zeker dat als men Juffrouw Lucette aanziet men alles vergeeten mag, zij gelijkt veel op u. Mathurine. Maar, mijn Heer Duval ! je ontfleelt dat compliment aan mijn dogter; maar laten wij liever, om je geen onwaarheid meer uit den hals te halen, van wat anders fpreken; waar is die tijtel met wien ik de goederen van de familie van Lucas zou kunnen opei. fchen? D u v al. Hier is ze , Mejuffrouw^/ wil ,tneemen , maar Du■val belet hef) maar ik kan je het niet laten , ten zij je er gebruik van zult maken, en dat het voeren van 't proces aan mijn oom zal opgedragen worden. Dat is zijn begeerte, daar ik niets aan heb kunnen veranderen. Indien je, bij voorbeeld , Mejuffrouw je Dogter kwam uittetrouwen, en dat je in je fehik waart haar huwlijks gift te vermeerderen door haar dien tijtel af te flaan, dan zou mijn oom het genoegen hebben hem aan u over te geven. N 3 Ma-  l$8 De Beste Moeder. Mathurine. Dat is bij uitftek verpligtend, maar mijn Heer Duval! die tïjjtel raakt mij in perfoon; hij komt aan mij alleen toe; en zou mijn dogter niet kunnen dienen ten zij in 't geval dat ik baar mijn erfgenaam maakte bij haar trouwen, Duval. Dat fpreekt van zelve: maar niemand twijffelt aan je voorneemens daar toe ; want men kent je te wel, Juffrouw Mathurine! om niet verzekerd te zijn dat je alles aan Jufïïvuw Lucette zult geven, dat je haar de keus van een echtgenoot zult vrij laten, en enfin, je hebt je rijkdom niet verzameld dan om 't vermaak te hebben van er haar een huwlijks meè gaave van te maken ? Mathurine. 'T is zekpr dat mijn dogter zonder mij niet veel hebben zou. Haar vader was arm toen ik hem trouwde, en ik maakte zijn fortuin. Een zeer zoet vermaak , mijn Heer Duval! een vtrmaak dat ik flechts eenmaal ondervonden heb, en 't geen, zonder twijffel'tgroot" fle is dat de rijkdom kan geven. Duval, Je zult dat vermaak andennaal ondervinden, Juffrouw Mathurine! je zult't gewis weder vinden wanïieer je aan hem, dien Juffrouw Lucette tot haar man zal verkozen hebben, zult zeggen: mijn Vrind ! je jij; beminnelijk, cn mijn dogter bemintje; dat raakt haaf  Toneel spel in een Bedrijf. 199 haar daar is zij voor in waereld: maar je bezit niets, en ik geefje al wat ik bezit; dat raakt mij: bij 't uitfpreken van deze woorden, zulje hem ter hand Hellen, je obligatien, je landerijen, je effeaen, jegeld, en dan zulje 't vermaak hebben zijn verwondering en zijn dankbaarheid te zien, ach! welk een oogenblik , Juffrouw Mathurine ! welke vergenoeging voor uw Schoonzoon en voor u zelve. Zie daar, ik!ik ben zeer gevoelig geboren, en mijn hart is zelfs op bet denkbeeld daar van bewogen. Mij dunkt ik zie dit alles, en ik gevoel de vreugd .... de verrukkingen .... het vermaak, ach! dit is een fchoon tijdftip, Juffrouw Mathurine 1 Mathurine. Dat Hem ik toe; maar ik ben nog geen vierendertig jaar; ik heb een hart zoo als een andere:, 't is mogelijk dat ik iemand vind die mij behaagt; 't is ook nog mogelijk dat ik aan iemand zo u behagen, is 't niet waar, mijn Heer Duval! men heeft wel zeldfaraer zaken zien gebeuren? Duval. Wat dat betreft, Juffrouw! dat zou in 't geheel geen wonder zijn. Mathurine. Nu! indien ik het goed dat mijn dogter toekomt aan een zijde lei,en aan de andere het overige van mijne bezittingen , die viermaal meer waerdig zijn , m ik voegde daar den tijtel bij, dien je daar hebt , N 4 en  De Beste Moeder. en ik kwam met dat goed een lieven jongen vinden, ik veronderftel, als u, je moet je er niet om verftoren 't is maar een veronderftelling, en ik zei je: mijn lieve vriend je behaagt me, want je bent beminnelijk; ik neem je tot mijn Man, daar benje regt toe gefchikt, ik geefje al wat ik heb, daar ftel ik mijn vermaak in,- en dat ik bij dit zeggen, u in bezitting flvlde van alle mijn goederen, van al mijn geld, van all' mijn effecten; 't is een veronderftelling , zoo alsje begrijpt: maar je zult wel willen toeftemmen dat ik, wanneer zulks indedaad zoo voorviel, veel meer vermaak zou genieten van de verwondering, de vreugd, de erkentenis, van hem,dien ik zoo zoude verrijken, ach! welk een ogenblik, mijn Heer Duval! welk een vergenoeging voor mijn echtgenoot en voor.mij zelve! hoor, ik verberg't niet , ik ben nog gevoelig, en mijn hart klopt mij niet weinig op die gedachten; ik verbeeld mij dat het zoo is .... en ik gevoel in de daad .... ach! welk een verrukkelijk ogenblik, mijn Heer Duval! Duval. Gewis, gewis, Juffrouw Mathurine! en nog meer verrukkelijk voor hem die 't metuzou door brengen, dan voor u zelve, Mathurine. Kom! kom! je feheert de gek met me, laat ons van iemand anders fpreken, die wat meer waard is dan ik, van mijn dogter. Want, zoo ik ooit dever- on-  Toneelspel in een Bedrijf. sop onderftelling die ik maakte ter uitvoer breng , zal 't niet zijn, dan na haar uitgetrouwd te hebben. Al mijn maatregelen zijn daar na genomen ; 't geld dat haar toekomt is gereed; ik zal er zelf nog wat bij voegen, om dat een moeder altoos gehouden is iets boven haar verpligting te doen: men zal mij vervolgens wel toeftaan, over 't geen mij nog overig blijft, te befchikken ten voordele van die perfoon, die mijn hart het meest beminnen zal. Duval. Je redeneert zoo wel, Juffrouw Mathurine! dat ieder van uwe woorden mij tot in de ziel doordringen. Maar't grootst ongeluk, daar ik mij niet over kan troosten, is dat je al te rijk bent. Hoe zou je willen dat een galant, die een weinig delicaat dagt, u zija hof zou durven maken? Mathurine. ó Je begrijpt wel dat ik zoo al mijn zaken niet zal gaan vertellen aan iemand, die mij zou kunnen beminnen. Ik heb u alles gezegt, aan u, om dat men zig met niets kan vleien met een man, die alom zoo gezogt is, met den getrouwen minnaar van Lucette. Kom! kom! laat ons van gefprek veranderen, want dat maakt me ongeduldig; je komt hier om mijn dog. ter te vragen, en mij te zeggen dat ze je bemint, en dat jij haar aanbidt Wel nu 1 zoo veel te beter voor je beiden. Ik geef ze je , haar huwlijks-goed is gereed, je kunt haar trouwen,zoo ras je maar wik. N 5 Du.  soa De Beste Moeder. Duval. Maar, Juffrouw Mathurine ! wie zeit je daar éét» woord van? wilje me de gunst doen van me eenogen blik te horen, en me te geloven? Mathurine. Je te geloven, dat is wat veel; maar laten we zien, haast je wat. Duval. liet is nu drie maanden dat ik ia dit dorp ben, en dat ik zou kunnen ziju in Parijs, daar ik , zonder verwaandheid , kan zeggen een zeer aangename Ievensmanier te genieten ,■ er moet dan een zeer vermogende oorzaak zijn die mij hier houdt, en deze oorZaak is geen andere dan de liefde. Mathurine. ó Dat weet ik, mijn Heer! dat weet ik, het is geeu moeite mij dat te herhalen. Duval. Neen! je weet het niet; ik heb 't nooit durven zeggen; maar verwaerdigje het nu te horen om dat je het niet hebt gelieven te raden. Bij mijn komst in dit dorp, zag ik een Weeuwtje, om de flreek van dertig jaren,veel liever, veel frisfeher als alle de meisjes van vijftien,een rond aangezigt, een geboge neusje, levendige ogen, vol geest, witte en egale tanden,een openhartig en vrolijk uiterlijk; bij deze bekoorüjkheden voegde zij nog een volmaakt cara&er, gul , ongeveinsd , gevoelig, vol jgver om weldaden te be- wij.  Toneelspel in een Bedrijf. 203' wijzen. Je begrijpt ligt dat zoo een voorwerp mij 't hoofd op den hol bragt, maar hoe zou ik't haar hébben durven zeggen , ik! een jonge losbol, zonder figuur, zonder verfrand, kortom! zonder een van die agrement-n die 't gemis van fortuin vergoeden ? Ik nam dan voor om dat weeuwtje nooit te fpreken van de liefde, die ze me had ingeboezemd; doch weinig dagen daar na ontmoete ik een jong meisje dat haar zoo fterk geleek dat men er zig in kon vergisfen; deze oorzaak alleen deedt me haar boven ai de beautds van 't dorp verkiezen; ik distingueerde haar, en toonde haar meer attenties; zij beantwoordde her, en nam mijne bewijzen van eerbied aan : en ik! mijne wenfchen niet tot het origineel durvende uiiftrekketi , vond mij al te gelukkig ze aan 't portrait te addresferen, Zie daar de hiftorie van mijn liefde voor Mejuffrouw, je Dogter. Mathurine. Mijn Heer Duval! 'tis niet wel mogelijk zodanig ene declaratie kwalijk te neemen , vooral wanneer men niet heeft kunnen beletten te doen zien dat men ze verlangde, maar enfin! 't is 't portrait dat je hebben wilt, 't is't portrait dat je gelijkt, en je zoudt er de man niet naar zijn om het aan origineel op te offeren. Duval, Ach ! fpreek , zeg Hechts één woord, en je zult zien M A*  a*>4 De Beste Moede r. Mathurine. Je maakt misbruik van }e voordeel, maar hoormiin Heer Duval! je hebt me de hidorie van uwe liefde verhaalt; ik moet je ook de mijne vertellen. Toen mijn man naar mij ftondt, maakte hij te gelijk 't hof aan een jong Boerinnetje, die waarfchijnelijk ook naar nu geleek. Ik deedt hem begrijpen dat die vergis, fingen mij niet gevielen ; en ik eischte , dat hij aan mijn portrait een duideüjken brief zou fchrijven, waar bij hij haar te verdaan gaf, dat hij nooit liefde voor haar had gevoelt; en dat zijn gantfche hart mij toebehoorde. Duval. Wat was de beloning van die opoffering? Matiiukine. Mijn hand. Duval. Je tekende, zonder twijfel, tegelijker tijd dat hij den brief fchreef, een belofte van hem's anderen daags te trouwen ? Mathurine. Den zeiven dag. Duval. Heb je pen en papier bij de hand ? Mathurine. Al wat er nodig is. D v-  Toneelspel in een Bedrijf. aoj Duval. Sta toe dat we in je huis gaan; wij zullen onze converfatie met gefchrift eindigen. Mathurine. Zeer gaarne, mijn Heer Duval! bedenk evenwel dat voor alles mijn dogter getrouwd moet zijn,en dat de tijtel in mijn handen is. Duval. Voor alles moet men u behagen, en je adoreeren voor altoos. ( zij gaan in huis.) AGTSTE TONEEL. Lucette. (alleen haar Moeder en Duval in huis ziende gaan ~) Duval is bij mijn Moeder; zonder twijffel vraagt hij haar om mijn hand. Ik weetniet of ik er wel over in mijn fchik zal wezen. Duval is beminnelijk maar zijn hart is zoo goed niet als zijn verftand: hij heeft te veel gelachen toen ik den vogel van Lucas liet vliegen. Ach! dat ik daar deed, was niet wel gedaan. Ik zie nog dien ongelukkigen, verflagen, met de tranen in de ogen, mij aanziende zonder zig te beklagen, dat herdenken doet de mijne vloeien. Ach! wat is men ongelukkig als men iets kwaads gedaan heeft! men deukt er den geheelen dag op 'Tis dat die Duval er llerk op flondt. Toen ik Lucas beminde ,ftondt hij nergens op 't geen mij verdriet kon geven .... Ik weet  $o5 De BesteMoeber. weet niet wat te doen, ik ben zeer te beklagen; Iaat ik mijn moeder wagten, ik zal haar alles zeggen, ea dat zal me verligten. NEGENDE TONEEL. Lucette, Lucas, (in montering, met't zijd geweer. ~) Lucette. Maar wat zie ik? 't is Lucas, in de daad! hij is't .... Ik bedrieg ine niet: en zoo gekleed? .... Lucas, (willende heen gaan) Ik vraag verichoning, Juffrouw! 't was uw Moeder, die ik zogt. Lucette. Lucas ! ga niet wech, hoor eens ! wat wil dat kleed beduiden ? wat is je overkomen ? ik beef van fchrik. Lucas. Beef niet, Juffrouw! beef niet, ik heb 't voornemen niet om mijn Heer Duval den hals te breeken. Ik wil niemands dood dan alleen de mijne. Lucette. Geef toch uitlegging, en red mij uit de ongerustheid! waar toe deze montering? ben je in dienst gegaan? L u*  Toneelspel in een BedriJt. L u c a s. In dienst gegaan ? ik was in de uwe; dat maakte al mijn geluk uit, al mijn vreugd Je hebt me mijn affcheid gegeven, je hebt me wech gejaagd; ik ben een ander captein gaan zoeken, minder beminnelijk maar wat zekerder. Lucette. Is 't mogelijk dat je die dwaasheid begaan hebt? is *t mogelijk! .... Lucas. Juffrouw! ik heb fomtijds wel gevaarlijker dwaas, hedt n begaan; want, kortom! ik heb maar alleen mijn leven aan mijn Captein verbonden,'t ergst datmij kan overkomen is het te verliezen; en daar mee is't uit! maar als men zijn hart verbonden heeft, als men dat wech geeft, als men 't geheel opdraagt aan haar die men meer dan zig zeiven oemint; en dat zij, na het te hebben aangenomen ,hetverwerpt, hetverfcheurd, het vaneenrijt door duizend Heken , daar zij weet dat ze 't gevoeligst treffen , dat, Juffrouw l dat geeft meer fmart dan te fterven, en dat duurt vrij wat langer. Lucette. En wat zal je moeder zeggen g je denkt er niet om„ dat als je mij verlaat, je haar ook verlaat. Lucas. Ik ben 't niet die je verlaat, dewijljk je meêdraag . in mijn hart, en dat je tegen me hebt gezeid: ga heen! maar  4o8 De Beste Moeder* maar wat mijn moeder aangaat, daar omtrent heb ife geen verfchoning, dat weet ik wel, en fehreier om. Doch uw moeder zal haar vertroosten, en zorg voor haar dragen , bij mijn afzijn, ik kwam hier om er haar om te bidden, ik kwam haar verzoeken mijn plaats bij mijn moeder te willen vervullen. Jij waart het niet, Juffrouw ! die ik kwam zoeken, ik wou vertrekken, zonder je te zien. Lucette. Vertrekken! hoe wil je dan nog dezen dag vertrekken? Lucas. Zoo op 't ogenblik; ik moet wel zoo: de Captein heeft me gezeit, dat de Generaal op't punt was van een batalje te doen, en dat hij maar alleen naar mij wagtte. « Lucette. Maar Lucas! men heeft je bedrogen. Zijt verzekerd. .... Lucas. ó Ik weet wel dat men me bedrogen heeft, maar *t is de Captein niet, Juffrouw! houd me niet langer op: ik zeg 't je nog eens, jij waart het niet die ik Zogt, het was uw moeder, aan wie ik dit papier wou ter hand ftellen. Is ze in haar huis? Lu¬cette. Ze is ergens aan bezig. (Lucas gaat heen') Verlaat je me dan ? L u-  Toneelspel in een Bedrijf. iét Lucas, (ftaat ftil) Ik tragt heen te gaan, maar ik verlaat je niet. L u c e t T f. Lucas I L u c a s. Wat is 't? Lucette. Dat ik ongelukkig ben! Lucas. Ik had nooit gedagt, dat ik jé van daag zou moeten troosten. Lucette. Laten we er niet meer van fpreken, vermids je partij genomen is .... (zij built') zeg me maar wat dat voor een papier is, dat je aan mijn moeder wou geven? Lucas. ( weigerende 't te laten zien.) ó 'T is niets, Juffrouw! 't is niets. Lucette. Hoe! kan ik 't niet zien. Lucas. Je zult het den een of anderen tijd wel zien: 't is mijn voornemen niet datje 't nu zoudt zien. Lucette. Ik bid er je om. Lucas. Je bid ? je bid me ergens om 1 zie daar dan nog één gelukkig ogenblikje. VI. Deel. O Lu.  aio De Beste Moeder. Lucette. Laat ik 't lezen (zij neemt''tpapier , en leest) „ Mijn uiterfte wil " hoe! je uiterste wil? Lucas. Zonder twijffel! om dat men naar me wagt in de Batalje, moet ik mijn zaken wel in orde brengen. Lucette. (leest) „ Dewijl het zeker is, dat wanneer men niet meer „ bemind wordt op deze waereld, men niets beters „ kan doen dan er uit te gaan , zoo heb ik de partij „ genomen om gebruik temaken van de goedheid van „ een Captein, die mij wel naar de Batalje wil zenden. ,, Ik hoop dat, zoo ras als ik daar zal gekomen zijn , „ mijn zaak op Maanden voet zal afgedaan worden, en „ dan bid ik dat Mathurine, de moeder van Juffrouw „ Lucette, mijn uitenten wil zal volbrengen. „ Vooreerst, vraag ik mijn moeder om vergiffenis „ van mij zonder haar verlof te hebben laten doden ; „ maar daar zulks het eerste verdriet is dat ik haar „ gegeven heb, hoop ik dat ze dat voor deze reis „ zal vergeven, om dat ik haar geen verdriet meer „ doen zal , en dat ik van deze waereld alleen be„ treur het gemis van haar te beminnen. „ Ik geef en maak aan Juffrouw Lucette, al mijn „ vaders goed dat ik kan geven, zonder mijn moe- der te benadeelen; haar vergevende mijn dood, en „ al wat ze mij heeft doen lijden, wenfchende van „ gantfcher harte dat zij gelukkig zal zijn met den geen, „ dien  Toneelspel ïn een Bedrijf. sii j, dien zij boven mij verkozen heeft. Ik geef nog„ tans die legaat onder voorwaarde , dat de eerste j, zoon van Juffrouw Lucette, zal heten Lucas, en ,, dat zij fomtijds aan mij zal denken, als zij Lucasje „ liefheeft, eri flreelt, het geen mij zelfs in de auj, dere waereld vreugd zal geven. ,j Ik geef en maak nog een klein legaatje totonderj, houd van 't kleine hondje Aza, dat ik aan Juffrouw „ Lucette gegeven heb ,• zeer wel begrijpende dat i, dat hondje door zijn meestres niet meer zal bemind „ zijn, al' zij mijn medevrijer zal getrouwd hebben, „ en dat ik niet wil dat dat lieve hondje, dat mijn „ medgezel was, van honger zal fterven,om dat het j, mishaagt zal hebben zoo wel als ik. Zie daar waar j, mijne begeertens op uitkomen , het is de eerste en „ de laatfle reis dat ik er zal hebben die verfchillen „ van Juffrouw Lucette. (getekend) L u c a s. ( Lucas wil zijn uiterfte wil te rug nemen, raaar Lucette houdt het papier te rug) Lucas! houdt je goed en geld, maar laat mij dat gefchrift: ik zal 't nooit van mij leggen, ik zal 't al mijn leven lezen, ten minsten tot dat mijn tranen 't uitgewischt zullen hebben. Lucas. je tranen ! hoe! je huilt! en waarom huilje ? wat Wat is je gebeurt, Juffrouw Lucette ? ach ! fpreek , herhaal me je kwellingen, ik hebje geluk wel afge« ■ O a liaan  ais De Beste Moeder. ftaan aan mijn Heer Duval, maar ik wil aan niemand je hartzeer afltaan. Lucette. Mijn vriend! .... Lucas. Ja! ik ben je Vriend, ik ben 't voor altoos, ik zal 't zijn zoo lang als ik leef. Maar gij hebt niet langer mijn vriendin willen zijn , je hebt me je vriendfchap ontnomen. Dat is een groot ongeluk voor me; maar 'tgeen 't een weinig verligt heeft is, dat ik je nooit de mijne heb kunnen ontneemen. Antwoord me dan, watfcheelt er aan? wat is er dat je verdriet geeft? Lucette. Het berouw, de fchaamte van een ogenblik opgehouden te hebbenje niet meer te kennen, eenondankbaare omtrent je geweest te zijn. Mijne verwaandheid , mijn jeugd, hebben me doen dwalen , maar mijn harcis niet fchuldig geweest, mijn hart heeft je altoosbemind; Lucas! zijt daar van verzekerd jen die liefde zoo opregt .... Lucas. Wat vertel je daar, Lucette! zeg het, zeghetnog eens, bid ik je. Ik heb vast niet wel gehoord. Beminjerae nog? helaas! ik dagt om je verlies te zullen derven van droefheid, en nu zou je vernieuwde liefde me doen derven van vreugd ,• 't is niet nodig dat ik naar de batalje ga, mijn leven is in je handen, en hangt van je af. L u-  • Toneelspel in een Bedrijf. 213 Lucette. Ja! ik beminje, en heb je 'altoos bemind, ik zou al mijn leven het ongeluk befchreïen van "je verloren te hebben,- ik zeg het je , ik herhaal het nog! ik vind vermaak in het je te bekennen op 't ogenblik dat ik niet meer hoop op vergiffenis, daar ik mij niet meer vlei Lucas. Vergiffenis ! mijn lieve Vriendin! wat is dat voor een woord? hoe kan 't zijn! gereed om te derven geefje me 't leven , en je fpreekt me van u vergiffenis te geven! ach! 't is aan mij om u te bedanken , en dat ik het ben die genade ontvang L u c e t t e. Hoe! Verwaardigje u. .... | Lucas; Ja! ik zal mij verwaardigen gelukkig te zijn; want ik wil je niet verbergen, dat ik, hoe veranderlijk en ongetrouw je ook waart, je nuoit heb kunnen haten, alwaar je't honderdmaal erger geweest, je zoudt me evenwel waard zijn geweest, het hong van u af, mijn vriendin! mij mijn geluk te ontnemen, maarniet mijne liefde. Lucette. ( reikt hem de hand toe) Latenwe ons dan verzoenen, wilje wel? Lucas. Met geheel mijn ziel; maar je zult niet meer dansfen met mijn Heer Duval? O 3 Lu-  s»4 De Beste Moede*. Lucette. Ik zal hem niet meer fpreken, zoo lang ik leef; maar je zult niet in den oorlog gaan? Lucas. D«t is moeielijk om te fehikken, om den Generaal die me wagt; maar hoor, ik zal hem fchrijven dat hij maar kan gaan vegten, om dat mij andere zaken te doen liaan, en dat ik het met u gevonden heb ; en als hij volllrekt iemand hebben moet, moesten we hem mijn Heer Duval in mijn plaats kunnen zen? den? hé! Lucette. En de Vogel? Lucas, Is weêr in zijn kooi gekomen, dat beest dagt wel ? dat we zecker een fchikking zouden maken. Lucette. Om dat je 't me vergeeft ben ik gelukkig, en ik bejoofje wel zeker dat Duval je nooit hartzeer zal geven. Ik wi! hem verklaren in je tegenwoordig» fceid. .... TIEN.  Toneelspel in een Bedrijf. 415 TIENDE TONEEL. Lucas, Lucette, een Boere Knegt. de Knegt, (met een brief'in de hand) Daar is een brief, dien mijn Heer Duval me belast heeft je te geven. Lucette. Ik heb er niet mêe van doen, je kunt ze hem weerom brengen, • De K n e g t. ó Daar zal ik wel oppasfen! .mijn Heer Duval zou me bekijven ; hij heeft me gezeit om ze aan je te geven ; daar is ze ! Ik moet me gaan wennen om mijn Heer Duval te gehoorzamen, nu hij de Schoonzoon van Mathurine gaat worden, hij zou ons kunuen plagen , zoo veel 'c hem lustte. Lucas, Wat praatje van Schoonzoon? De Knegt. Ik zeg 't geen waar is, dat mijn lieer Duval gaat trouwen met Juffrouw Lucette. Lucas. Mijn Heer Duval! gaat die trouwen met Juffrouw Lucette, wie heeft je dat gezeid? De Knegt. Dat weet ik wel, misfehien, om dat ik order heb O 4 om  si5 De Beste Moeder. om mijn Heer den Geregtfchrijver te gaan halen voor de huwelijkfche voorwaarde, en om tegelijk Mudkanten mede te brengen. Mathurine doet daar een zotheid; zoo ze mij raad gevraagd had , ik zou er gezeid hebben, liever haar dogter aan u te geven; want ik zou veel meer van jou houén voor mijn meester als dien hekkenfpringer: maar ik verpraat mijn tijd , je hebt je brief; goei'en avond, de Hemel zegen jel (hijgaat been.) ELFDE TONEEL. Lucas, Lucette, Lucas. Hoe! je belooft me niet meer te dansfen met mijn Heer Duval, en je gaat met hem trouwen ? Lucette. Vriend lief! ik verzekerje, ik zweer je,dat ik er niets van weet, dat mijn moeder er me niet over gefproken heeft, en dat niets op de waereld er me in Jtan doen toedemmen. Lucas. Ik geloofje Lucette! en ik zal je altoos geloven , daarom zou 't wel zeer liegt van je gedaan zijn van me ooit te bedriegen. Maar lees je brief, laat ik je niet hinderen.' Lu-  Toneelspel in een Bedrijf. 217 Lucette. Neen, mijn Vriend! jij moet ze lezen, 't ftaataan u om er meê te doen 'c geen je wilt. . Lucas. In 't geheel niet! ze is niet voor mij. ,. Lucette. Zij is voor u, om dat ze mij betreft. Ik kan noch wil geen geheim hebben voor h.m die meester van mijn hart is: neem dezen brief, lees ze, verftoorje niet over de tederfte uitdrukkingen, die er in Haan. Duval denkt me te trouwen, hij aanbidt me,hij fpreekt zekerlijk van zijn geluk met al de levendigheid van zijn liefde; vergeef .ze hem, mijn vriend! en houje verzekerd, dat hoe teederder deze briefis hoe meer vermaak ik heb ze aan u op te offeren. Lucas. Kom aan ! Iaat zien, om dat je 't zoo wilt .... 't doet me nogtans moeite; ik hou er niet van door een ander te horen zeggen het geen ik alleen wou denken en zeggen. Kom! kom! ik moet er toe overgaan , al was 't alleen om er zelve door te leeren, entezien met welke zoetigheden mijn Heer Duval zoo zeer't hoofd van de jonge meisjes op den hol brengt. ( bij opent en leest.} Mejuffrouw! Ik ben poiiet en galant met 11 geweest zoo als ik ben met alle trouwen ; en je hebt die galanterie voor ■liefde genomen : liet fpijt mij zoo veel te meer daar je O 5 mi)  siS De Beste Moeder. mij uto hart hebt geopereerd, en V me onmogelijk is dat te accepteeren, om dat het mijne geheel is voor kaar met veie ik mij ga vereenigen, Duval. Lucette. lachende.) |e vermaaktje met me dien brief zoo op te Rellen. Lucas. Ik! Ik heb nooit opgefteld noch gefchreven zulke on« fchoftheden! .... Ik lees't geen er ftaat. Lucette. ( den brief nemende ) Dat is niet mogelijk. Lucas. Zie het zelve. Lucette. (na gelezen te.hebbm ) Ach! welk een verrader! mijn Vriend verwijt mij niets-, ik had dezen brief nog niet ontvangen , en ilt verwagte ze niet te ontvangen , toen ik je mijn liefde heb weder gegeven, toen ik je heb gezegt .... Lucas. Laten wij nergens weer van fpreken , Lucette I Indien je fout niet geftraft was geweest, zou ik zeje fomtijds hebben kunnen herinneren om je dol te maken i maar na dezen brief zou ik verdienen dat je me geheel vergat indien ik er een ogenblik om kon denken. (hij verfcheurt den brief) Laten vyïj fpreken pver ons huwelijk. Ik beminje meer als ooit; ik bebje nooit zoo fchoon, zoo lief gezien als nu; en ai  TjONEELS»EL IN EEN BEDRIJF. 219 al mijn geluk, al mijn vertrouwen , al mijn vreugd zijn in mijn hart te rug gekomen. Lucette. Ach! mijn waarde Lucas ! wat gevoel ik niet over uwe handelwijs Lucas. Gevoel alleen mijn vreugd, dat is al wat ik vraag; en vergeet voor altoos alles behalven ons geluk .... maar daar is je moeder met mijn Heer den Geregtfchrijver, en .... altoos die mijn Heerl TWAALFDE en laatste TONEEL. Lucette, Lucas, Mathurine, Duval, DE GeREGTSCHRIJ VER. Mathurine. Dogter! zie hier het ogenblik om veel zaken teu einde te brengen. Mijn Heer, de Geregtfchrijver zal ons helpen; hij heeft bij ziguwhuwelijkfchevoorwaarde, waar in de naam van je echtgenoot open ge? laten isi het ftaat aan u,zoo als redelijk is, om dien in te vullen; bedenkje of je tijd wilt hebben om je te beüisfen, of, zoo je kuut, je op't ogenblik te verklaren. Lucette. Dank zij den Hemel, moeder! ik heb geene overwegingen van noden om op dit papier te doen fchrij-  220 De Beste Moeder. ven den naam,die altoos in mijn hart geweest is (te* gen den Geregtfcbrijverj mijn Heer! fchrijf dat mijn echtgenoot, mijn minnaar, mijn vriend, heet Lucas. Lucas. Ja, mijn Heer! vergeet toch geen een van die qualiteiten, die je daar hoort. De Geregtschrijver. Ik wenfehje er geluk mee, maar is dat je bruigoms rok ? Lucas. NeenJ neen! dat is die van den dag die er voor af gaat. Mathurine. Je moeder gaat zoo van me; ze weet reeds de dwaasheid die je begaan hebt, en ze is bij den Captein gegaan om je vrij te kopen. Lucas. Mijn moeder heeft gelijk; want daar is mijn CoIIonel, en Ik verlaat den Captein om den Collonel te volgen. Ik weet wat den dienst is. Mathurine. Dat is 't nog niet al. Ziet hier een tijtel waarmee ik je goede moeder kon ruineeren, en uzeiven. Zoo lang als je weet dat die in mijn handen is, zulje u verpligt rekenen me te beminnen, op dat ik er geen gebruik van zou maken .... je moet me lief hebben, zoo  TONEELSPËL IN EEN BEDRljF. 24t zoo als je ftraks zei, alleen uit eigen vermaak ,• zie daar dan den tijtel t (zij vei/cbeurt een papier.') Duval. Ach, Juffrouw! wat doe je ? Mathurine. Een ogenblik! weetje, mijn dogter ! wat het mij gekost heeft om 't geluk van den goeden Lucas, en dat van zijn moeder te verzekeren, en om aan mijn Heer Duval te doen bekennen dat hij je nooit bemind heeft? een trouwbelofte! die ik wel zal moeten houden, indien mijn Heer er op blijft (laan, na zekere befchikkingen die ik van te voren wil doen Ivl ijn Heer! (zig keer en de naar den Geregtfchrijver) fchrijf! dat ik, behalven't goed dat mijn dogter toekomt, haar, van nu af aan geef al wat ik in de waereld bezit, al wat ik ooit zou kunnen bezitten, en dat ik mij zelve geheel overlaat aan haar fchikking; en druk dat uit op een wijze, die zoo klaar is dat al mijn goed aan mijn dogter behoort, als het klaar is dat zij mijn geheele hart heeft. Lucette. Ach! moeder! Mathurine. Laat mij fpreken. Nu , mijn Heer! nu me niet meer overig blijft dan die bevalligheden , die u verleidt hebben, indien je mijn hand begeert, hebjemaar te fpreken , ik zal mijn lot ondergaan. Maar mijn fortuin zal afhangen van Lucette, het hangt van haar af  a2s De Beste Moeder; afmij te noodzaken tot een huwelijk dat ik verwensend Vraag haar dan haar gedagten, zij is mijn moeder. Duval. 'T is mij onmogelijk aan je uittedrukken tot welk point die plaifanterie me enchantecrt! ik ben verrukte: enig deel aan te hebben. Ik ontlla je van uw belofte. Doorje te trouwen zouden we beiden ongelukkig zijn; en doorje niet te trouwen blijven we alle vier wel te vredc-n: daar is geen comparatie tusfchen. En na die Calcule gelove ik niets beter te kunnen doen dan affcbeid van 't gezelfchap te nemen. Mathurine. Je raadt onze meening. L u c a s. C hem te rug roepende) Mijn lieer! mijn Heer! D u v a Li Wat is't? Lucas. Om dat je zoo veel verftand hebt, en ik maar een botterik ben,zouje op mijn huwelijk niet enige rijmpjes willen maliën? wat zou je lief zijn! (Duval ziet hem met verachting aan, en gaat heen.) Mathurine. (tegen Lucas) Kom, mijn Vriend! laten wij naar je moeder gaan eti de bruiloft klaar maken; ik wil haar een gefehenk geven, en een van haar ontvangen. De dag, op welken de kinderen gelukkig zijn, zal altoos tot een feest verflrekken aan de beste Moeders. EINDE.  Ü E SCHOORSTEENVEGER PRINS EN DE PRINS SCHOORSTEENVEGER. TONEELSPEL in EEN BEDRIJF. Naar het Franfche  PERSONEN, DE PRINS D'ORESCA. DON CESAR, zijn eerste Secretaris. DONA SANCHA , Kamenier van de Maitres vari den Prins. POSTICHI, Joodsch Tandmeester. LOPE, Kleêrmaker. GUSMAN ? S- Kamerdienaars van den Prins. M1LESCAS 3 BAROGO, Schoorfteenveger. EEN KNEGT. Het ftuk fpeelt te Madrid, in 't Hótel van denPrins. DE  D E SCHOORSTEENVEGER PRINS E N D E PRINS SCHOORSTEENVEGER. TONEELSPEL IN EEN BEDRIJF. (Het Toneel verbeeldt een prachtig gemeubileerd ■vertrek ,aan V einde van V welke een fchoorfleen is. Men ziet op een der zijden een klein tafeftje en een groter , de laatste bedekt met een kleed dat tot op den grond hangt.) EERSTE TONEEL. Güsman, Lopes. ( met een pak onder zijn arm ) G Dl MA N. 'T'Reê hier binnen , de Prins is nog niet opgeftaan. L o p e. Ik denk evenwel, dat op dit uur .... en daar bij zijn de groote Heren niet gelijk wij burgers. Hier is een nieuw kleed, dat ik zijn Hoogheid breng. G u s m A n. Als het maar naar de fmaak van zijn Hoogheid is. VI. Deel. P Lope,  m6 De Schoorsteenveger Prins L o p e. Als uwe Edelheid er maar mede te vrede is, daar komt het meest op aan. G u s bi a n. Het is waar dat .... Maar, Monfieur Lope! dat is nog niet geheel en al genoeg. De Prins ziet tegenwoordig bijna niet, dan door de ogen van dien Don Cefar, zijn Secretaris, die, het eens zijnde met de Signora Eleonore, zijne maitres. , Lope. Hem de handen vol werk werk geven, niet waar? Dat behoort zoo. G u s bi a n. De Prins is zoo een goed (lag van een man ! die vrouw zoo verleidelijk, en die DonCefar zoo listig! zoudt gij wel zeggen, Monfieur Lope, dat ik hem hier heb zien komen, met godsvrugt in het hart, en geen enkele pistolet in zijn zak. Wel nu, dat Heertje was zoo dra niet weder in de kleren gedoken, of hij is zoo valsch als een Kat geworden, zoo fchelm» agtig als een Procureur, zoo trots als een pauw,zoo brutaal .... (*) Lope. (•) Schoon fommige Toneelftukken , exprwfelijk daar toe ingcrigt, wel de nart Vaderlandsliefde, de ware Vrijheid, en de ware heldenmoed in het voor/laan dezer deugden, mogen vertonen; endienvolgcndeuitdegefchiedenislen doen zien het nadeel van pauijfchappen , ftceds geborcn_woidende uit valfckc eer- er: hetrs.h-  En de Prins Schoorsteenveger. a»^ L o p.e. Als een Lijfknegc. G u s m a n. Dat beteekent niets: Als een commies. Lope. Zoo waaragtig! dar, gaat er over heen. G u s m a n. Laat ons nu den rok eens zien. Lope. Zeer gaarne hier is ze. G u s m a n. Oh! monfieur Lope, hoe flegt is dat genaaid, en wat een dunne voering. Lope. hccrtih'XHgt, of uit helangrijie imugtea met opoffering van 't alge* meen nelzijn i moet m«n echter, zoo veel mogelijk,het haat» lijke daarbij vermijden, om dat zelden een der partijen zig geheel zonder lchuld bevindt, en dikwils zij, die het meestlchreeu» wen van naarheid en regttn voor te ftaan , dezelven in tegendeel op het onbelchaamdst vertrappen. Is ook nimmer de haat* lijkheid groter dan wanneet men in tijden van oneenigheid zeiven verkeert, zoo kunnen Satirieke trekken vonral dan wei» nig nut veroorzaken, waarom wij die ftecds vermijden 5 voor hun nogtans die 't anders verkiezen is de volgende verandering alhier geplaatst. Lope. Als een >.>.. Democtatiesch Burger! G u s m a n. Dat beteekent weinig: als een Zutphetuch ArifloeraatJ \ P *  s»8 De Schoorsteenveger Prini L « p e. Ik beken, het is niet al te llerk; maar, mijn Heer Gusman! denk ook eens, dat het voor een Prins is. G u s m a n. Jal voor enigen tijd, maar daarna krijgen wij ze, en dan vinden wij er onze rekening niet bij. Lope. Gij bedriegt u. Hoe gaauwer het verlieten is, hoe gaauwer gij 't krijgt. G u s m a n. Goed! maar hoe is het u in de hersfenen gekomen, om voor den Prins zoo een ligte couleur uittezoeken, daar hij zoo bruin is? Lope. Als men u hoorde fpreken, zou men dan niet zeggen, dat hij zwarter als een Neger was! Daar en boven is het mijne fchuld niet, dat die couleur tegenwoordig in de mode is? draag maar zorg, dat mijne rekening mij fchielijk betaald wordt; en .... Gusman. Het geen ik er van zeg is niet Lope. Ik begrijp u, maar toch .... Gusman. Dewijl gij 't zoo begeert, ben ik tot uwe orders. Lope. En, ik tot de uwe. Heer Gusman I uw dienaar. G VS-  En de Prins Schoonsteenvegïr. as? Gusman. Uw dienaar (terzijde) dat is de eerlijkftevan alle kleermakers. Lope. (ter zijde, in het heen gaan ) Van alle knegts, is deze het minste fchurk. TWEDE TONEEL. Gusman, Milescas. Mi les cas. (komt binnen met een groote opgemaakte paruik. ) Hier is de paruik in-fotio van den Prins. (Hij zet dezelve op de groote tafel) Gusman. Zoo een ding moet een man zekerlijk ene edele houding bijzetten. Milescas. Dat geloof ik, waarachtig wel! Er zijn zoo veel deftige lieden, die, zonder hunne paruik, niets meer zouden te beduiden hebben. Gusman. Zonder gekheid, zijn de fchoenen van zijne Hoogheid hier ? daar is zijn rok. Milescas. (brengende dedingen, die hij opnoemt.) Zijn hoed; fchoon linnen .... P 3 Gws-  43» De Prins Schoorsteenvege* Gusman. Dus kan hij zig kleden, als 't hem belieft; alles' is gereed. Milescas. En zijne Chocolade. Hij heeft ze tegen agtuüren befteld. Gusman. Het is nog pas half agt. A propos! men is bezig om deeze Schoorteen te vegen; wij moesten dit alles wegfluiten op dat het door't roet niet bederve. Milescas. Daar kunnen wij zonder dat wel voor zorgen. (Hij bedekt alles met een groot fervet. ) Gusman. Allerbest. Milescas. Nu heb ik niets meer te doen, als naar de kamer van Don Cefar te gaan; gisteren avond heeft mij de Prins belast hem te zeggen, dat hij hem als hij opftond, iets te zeggen hadt. Gusman. En ik ga de chocolaad fchuimen. Milescas. Wel te verfhaii, dat er een kopje voor mij overblijft. Gusman. Dat fpreekt van zelve. Zijn\vij niet in de waereld gekomen, om het eerst geholpen" te worden. M i l-  En de Schoorsteenveger Prins. 231 Milescas Wel magje dat zeggen. Wat ben ik toch een lompen hond! ik had 't haast vergeeten. (zij gaan heen) DERDE TONEEL. Barogo. (alleen) (Foor dat hij op het Toneel komt, hoort men hem Schoorfleenvegers liedjes zingen. Hij koomt op het Toneel het roet van zijne kleeren affchuddende.) , Foei! wat een gemeen ambagt! veel werk, en wei. nigloon. (het vertrek ziende) Waar ben ik hier? wat fchone Tapijten ! wat kostelijk verguldfel ? Is het mogelijk dat 'er zoo veel moois in de waereld is ? waarachtig ik zou het zelfs niet in mijne gedagten hebben kunnen neemen Drommels 1 wat is dat toch fchoon! ik kan het mij nog niet verbeelden! (Naar een leuning/loei gaande) ha! wat wonderlijk ding? waar toe zou dat toch gemaakt wezen? Ik denk haast dat het is om op te gaan zitten. Het moet er gemakkelijk in wezen, in allen gevalle .... laten wij het eens wagen, om er op te gaan zitten. ( Hij gaat zitten) Hel wat is dat lekker 1 hoe diep zak ik er in! (Hij ftaat eensklaps op) zoo er toch eens iemand .... (Hij gaat luisteren aan de deur) Het moet weezen, dat er hier in huis geen vrouwen zijn, of zoo zij er zijn dat zij flapen , want ik hoor P 4 niet  «3» De Prins Schoorsteenveger. niet fpreken, (wederom komende) voor de knegts ben ik niet ongerust. Die iuiaarts, nog vadfiger als hunne meesters, leggen nog als varkens in hun nest, terwijl wij arme ambagtsjui die duizendmaal beter zijn', ons dood werken,om,zelfs nog niet eens de helft zoo' veel te verdienen, als zij (Hij kijkt ineenfpie- gel) Het komt misfchien daar van daan dat ik zoo lelijk ben. Hoe ik mij ook fpiegel van vooren of van agteren, van de ene zijde of van de andere het is het zelve! Maar wat belet mij, dat ik mij niet een beetje afwasch , en vervolgens mij met een fervet afveeg zonder dat men het merkt. (Hij fpuuwt in zijn banden, wrijft zijn aangezigt, en neemt het fervet,dat den rok van den Prins bedekt) Ontzaggelijk, wat zie ik daar? dat is waarlijk nog veel mooier! welk ene pluim? wat een goud en zilver! dat is wel kostbaar? hoe wel moet dat een mensch niet flaan? (Hij neemt de mantel, bekijkt ze aan alle kanten , hangt ze ever zijne f houders, en zet den hoed op zijn hoofd.) AI was hij naar mijn iijf gemaakt, kon hij mij niet niet beeter pasfen. (In deze kleding loopt hij weder ttaar de deur, en kijkt overal rond.) Allerbest! hier is zelfs geen kat. Zij flapen alle als osfen, en fnurken als varkens. ( Hij koomt weder en bekijkt zig in een fpiegel!) Het is al zoo iets om Prins te wezen. Zoo toegetakeld als ik nu ben, lijk ik er wel wat naar. Ik heb mi gelegenheid om het eens van het hoofd tot de voeten te wezen; laten wij 'er gebruik van  En de Schoorsteenveger Prins. 333 van maken. Laat er van komen, wat het wil. Ik zal er niet om opgehangen worden, misfchien krijg ik wel een pak (lagen ; wel nu ! daar derft men niet van. Beginnen we dan. ( Hij legt zijn muts af en zijne verdere fchoorjleenvegers kleding, vervolgens doet bij de gantfche kleding van den Prins aan. Bij ieder ftuk, zegt hij ) Al was het naar mijn lijf gemaakt, kon het mij niet beter pasfen. Het daat mij als een engel. Ik zal om te delen wezen. Ik moet 'er lief uitzien. (Vervolgens befchouwt hij zig met verwondering in een fpiegel, neemt eene deftige houding aan, en wandelt heen, en weer.) Ik zet het aan zijne Hoogheid, om er beter uittezien als ik. Men zou zeggen dat ik al mijn leven Prins geweest was. Maar wat is dit, ene deur open! Iaat ik eens zien, wat daar in is, het moet er nu zoo mee door. Ik zal er toch geen flag meer of min om krijgen. (Hij gaat naar binnen door de deur, die voor aan op het Toneel is.) VIERDE TONEEL. De Prins, (alleen) (Hij komt in door een van de deuren agter op het Toneel-, heeft zijn nagtmuts op, en zijn japon aan , en gaat zitten.) Ik ben vol angst en verdriet. Ik heb dezen na^t geen oog kunnen toedoen. De derkeagterdogt, die ik heb weegens die ontrouwe Eleonore, P 5 heeft  «3+ De Schoorsteenveger Prins heef: het mij belet. Ik ben niets minder dan bedaard. C Hij wandelt in een diep gepeins door de kamer.) Ik heb duizend redenen, om te geloven , dat die ondankbare mij verraadt. Die Hertog! die Zanger!zelfs Don Cefar. Zij doet mij zoo vele betuigingen, bewijst mij zoo veel liefde, en een laag eigenbelang is de beweegreden van al haar doen V IJ F D E TONEEL. De Prins, Barogo. . (Barogo komt binnen, doet cenige flappen in bet vertrek, en op het zien van den Prins, die hem juist den rug toekeert, gaat hij verfebrikt fchielijk weder in bet vertrek, daar hij uitgekoomen was. Hij zegt binnen in het vertrek, waar van hij de deur half open houdt,) Barogo. Wat was ik daar verfchrikt! Bij geluk heeft hij mij niet gezien! wel weergaas of dattogzou kunnen wezen. De Prins. En waarom zou ze mijn getrouwer zijn , dan aan Zoo vele anderen, die zij bedrogen heeft 1 Barogo. Ik zou wel haast beginnen te geloven , dat het de Prfns  En de Prins Schoorsteenveger. 235 Prins zelve is, want men zegt fbmtijds wel eens, dat die lieden altijd droefgeestig zijn. De Prins. Ach! ik voel wel, dat men de ftandvastigheid en liefde voor geen goud kan kopen. Barogo. Hij is het! Als hij maar niet met zijne aanmerkingen verder gaat. De Prins. Ik brand van verlangen , om eens regt agter de waarheid te komen! kon ik mij voor een korten tijd onttrekken aan de glans, die mij omringt. Barogo. En ik ook. De Prins. Mij onttrekken aan allen, die altijd bet oog op mij houden, en als een onbekend burger,onder eenruuw gewaad, zien, onderzoeken, en mij door mijne eigene oogen verzekeren. Zoo ik mij op mijn kr.egt» vertrouwde, verraad ik mij zeiven. Barogo. Wat zei ik ? Hij is het. Als hij eens hier in kwam* Men zegt nogtans dat het een goede ziel is? De Prins, (de klederen van Barogo ziende) Wat zit ik ! door welk toeval ? Ba-  *3Ö De Schoorsteenveger Prins Barogo. Waarfchijnlijk houdt hij die vondt voor een groot geluk. De Prins, (de fchoorfleen en een kleed met roet dat voor dezelve ligt he. merkende.) Zoo! nu ben ik 'er agter. Barogo. Hij is een tovenaar. De Prins. Laat ik zonder langer te talmen , van deze gelukkige gelegenheid gebruik maken. Het is dan waar, dat het geval ons fomtijds beeter dient, dan de menfchen. Barogo. Ik verlang er naar om te zien, wat hij doen zal. (De Prins zet zijn nagtmuts af, trekt zijn japon uit en doet vervolgens alle de klederen van Barogo aan.) B a r o e o. Wordt hij gek! zoo hij mijne klederen eens ging bederven De Prins. Dus verkleed geef ik het iedereen mij te kennen. Barogo. Dat geloof ik wel. De Prins. Gaan wipnaar het huis van Eleonore. Ik zal zoo fcherp  En de Pkins Schoorsteenveger. 237 fcherp onderzoek doen , zoo wel de buurt befpieden .. Maar om alle overval van mijne bed.enden'te ontgaan, die niet nalaten zouden mijne hiftone «; verbreiden , en dus mijn voorneem*, in du.gen gooien, zal ik maar fchielijk heen gaan. Barogo. Hemel! met mijne klederen. Zoo hij ruilen wilde, top! De Prins. Bij geluk heb ik de fleutel van deze geheime trap. (Hij neemt ze uit zijn kamizool, het welk hij opgerold met de japon, onder een der kusfens van de leuning/loei verbergt.) Hier is ze. ( Hij gaat naar de kleine deur.) B a r o o o. Hij doet bet, zoo als hij zegt. ZESDE TONEEL De vorigen, M 1 l e s c a s. Milescas. Zou de Prins nog niet op wezen ? (Hij koomt binnen ) De Prins, (ter zijde) Daar ben ik ontdekt. Barogo. Zoo is het met mij ook. Cm. V  438 De Schooriteenvecer Prins Milescas (tegen den Prins, ft* hijvoor den ScboorJIeenveger neemt) En wat doe jij hier? hé! daar heeft hij waaragtig lijn gezigt afgaan veegen met dit fervet! wil ik je? De Prins, (terzijde) Hij merkt niet wie ik ben. Veinzen we. (bardop\ mijn Heer. ry M i l e s o a ,«i (op den zelfden toon nafpreiende ) Mnn heer! mijn fleer! .... jt bakt kleine broodje», toe fchielijk. Hier komt geen mijn Heer te pas ■arach maar, pakje biezen, dat zal beter wezen. De Prins. Ondenusfchen. Milescas. Weet dat wij geen fchelmen hier nodig hebben. Er zi;n er genoeg zonder u. Barogo. En zonder hem ook, misfchien. De Prins. Maar .... Milescas. Spreek je nog? wagt maar dat ik een eindje hont krijg, dan zal ik je eens regt den weg wijzen. Ik zal je leren, je met een fervet af te vegen. Barogo. Zijne Hoogheid zoo te behandelen! D«  En de Prin» Schoorsteenveger. *.3P: De Prins, (ter zijde) Die fchelm zoa doen zoo ais hij zegt. (Hij loopt naar de deur om heen te gaan. ) Milescas. (Hem naar de Schoor/leen Brengende.) Wees zoo goed om weder langs den zelfden weg, dien je gekomen zijt te vertrekken, endat wel wat gaauw, en nog in mijn prefentie. Barogo. Hij is at zoo erg in de knel ais lk. De Prins, (ter zijde) Het is een gevaarlijke ftap .... hóe zal ik dat maken ? Milescas. Breng eerst dit roet wech! Wij worden hier niet gehuurd om de knegts van de tieeren Schoorrteenvegers te wezen, verftaje wel! en als alles niet wech is, als tk weerom kom, zal ik je wat anders leren. Z E V E ND E TONEEL. De Prins, Barogo. De Prins. Het fcheelde weinig of ik had hem den mond geboerd. Maar daar lag mij te veel aan gelegen om niet herkend te worden. Laat ik mij wech maken eer hij weeder komt. ( Hij gaat heen door de kleine deur , die hij agter zig toefiuit.) AG*  S4° De Schoorsteenveger Prins. AGTSTE TONEEL. Barogo. (binnen komende) Nu is hij wech ! en ik netje? aangekleed, doch laat ik mij maar uitkleeden , en in mijn hemd mij wechpakken? wajit om in deze equipagie at te trekken zou niet raadfaam wezen. Duivels! als ik als een dief vastgehouden wierdt, zou het er mooi met mij uitaien. ( Hij gaat been om zig uit te kleden.) NEGENDE TONEEL. Barogo, Milescas. Milescas. (gaande naar de Schoor ft een) Wel nu ? Barogo. ( Hem horende komen, zet zijn hoed in zijn oogen, en gaat vooraan op het Toneel, met den rug gekeerd naar den geen, die inkomt, hem bekijkende van ter zijde.) voorzigtïg! dat is de man met zijn endje hout. Milescas. (vei wonde rd ,'zegt ter zijde) Zijn excellentie reeds aangekleed ! Hij heeft dan a&ëlve zijn toilet gemaakt. Barogo. (ter zijde) Houden we ons deftig. Hij ziet mij aan voor zijn mees-  En de Prins Schoorsteenveger. 341 meester, dat is natuurlijk, daar hij zoo aanftondszijn meester voor mij nam. Milescas. Laat ik fchielijk Gusman en Don Cefaf gaan waar« fchouwen. (Hijgaat been ) TIENDE TONEEL, B a r o g o. (alleen ) Ha! ha! wat een fchone klugt, ik fchep luchr. Wat zetten rijke klederen iemand' achting bij: gelukkig zij die er zig van kunnen voorzien! Maar, nu men zig aan mijne kleding vergist heeft, courage! courage! de Prins zal nog zoo gaauw niet wederkomen, laten we zijn plaats nog enigen tijd bekleden! Laten we de tramontaine niet kwijtraken; laat ik mij deftig houden. Door het geen, dat mij overkomt zie ik, dat om iets wel te doen gelukken , men meestentijds) maar ftounnoedig behoeft te zijn. Wel nu! zoo er niets anders dan dat nodig is, ben ik klaar, dat kost geen moeite, het is zoo algemeen! maar laat ik eerst deze gordijnen toetrekken, en dat wel om reden. ELF-  94» De Schoorsteenveger Prins ELFDE TONEEL. Barogo, Gusman. Gusman. Hier is de chocolade voor zijn Excellentie. Barogo. (ter zijde} De chocolaad voor zijn Excellentie ? wat een lek • ker begin! Zoo het einde er maar aan beantwoordt: laten wij als een Prins fpreken, op dat mijn item het fpel niet bederft-. (Hijgeeft gebiedender wijs een teken, dat men hernat ontbijt brengt, en gaat op een leuningftoel zitten, oppasfende om zijn gezigt bedekt te houden, naar maate dat Gusman nadert. Gusman zet de chocolade op het kleine tafeltje, dat hij digt bij Barogo zet, waarna hij zig agter op bet Ttveel begeeft.) Gusman. (ter zijde") ■ Hij is van daag wel ftilzwijgend. Barogo. (Gusman aanziende) Hij is daar nog, dat hij er maar blijve. (de chontlaad bekijkende) wat ruikt zij lekker! wil ik je drinken, of niet? Ik zou wel gek zijn om hetniettedoen. Een zoo groot Heer als de Prins d'Oresca komt het niet op een kop chocolaad aan. Kom aan! maar toch die ander kijkt mij zoo fcherp aan, zenden we hem wech! (Hijgeeft met een deftige houding ten teken aan  Eh de Prins Schoorsteenveger. 949 aan Gusman om been te gaan welke daarop vertrekt.) Twaalfde toneel. Barogo. (alleen) Die grote fchobbejakken letten niet op de manieren van hunne Heeren , dan om hen te befpotten. Maar laat ik mij reppen (Hij drinkt,en eetbefchuit) Hap! hap! hap ! wat een lekker ding is gpede chocolaad , met lekkere taartjes! Nu ontbreekt mij niets meer als een fneê ham, en een fles wijn, om mijn ontbijt zoo lekker te maken of het voor een koningwast terwijl ik dat van den Prins aldus naar benedenzend, zou het aartig wezen , als iemand hem noodzaakte om gebruik te maken van den bezem, die hij van mij meegenomen heeft. Hal ha! maar wat moet ik mee dit glas doen! (Hij proeft er van, en fpuuwt bet ter* jlondweêr uit,) Foei! ba! 'tis water. Als het nog maar brandewijn was. dertiende toneel Barogo, Don Cesar, Gusman. Gusman. (aandienende) Uwe Hoogheid! Don Cefar. Q 8 B a-  244 De Schoorsteenveger Prins Barogo. (ter zijde") Daar koomt bezoek, wat nu gedaan? Gusman. (ter zijde, tegen Don Cefar ) Hij fpreekt geen enkel woord. Ik weet niet wat hem fchort. Don C e s a r. (ter zijde) Zou hij ontdekt hebben. (Gusman brengt agter op het Toneel het tafeltje , daar hij het ontbijt op gezet bad, en zegt in't voorbij gaan tegen Don Cefar,aan wien bij had doen bemerken dat Barogo zig met zijn neusdoek bedekt.) Gusman. Het moet wezen dat zijne Hoogheid tandpijn heeft. Don Cesar. Ik geloof het ook. Gusman. (gaat heen, en zegt ter zijde met den vinger op Don Cefar wijzende) Zie daar dien eerlijken man, zoo de hemel er ons van wilde verlosfen. VEERTIENDE TONEEL. Barogo, Don Cesar. Barogo. Wat zal hij mij nu gaan vertellen ? Don Cesar. Mijn Prins, ik kom op uwe orders. Uwe Hoogheid,  En de Prins Schoorsteenveger. 245 heid , zegt men, wil mij fpreken. Het is zonder twijlfel aangaande het briefje, dat uwe Hoogheid mij belast heeft om voor de Signora Eleonore klaar te houden, Barogo. (ter zijde) Welke, denk 'ik, niet veel beter is, als zoo velé andere zijn van haar foort. Don Cesar. Hier is het, gelijk ook 200. piasters, die uwe Hoogheid de goedheid gehad heeft haar te beloven, en waar van in het briefje gemeld ftaat, B a r o g o. (ter zijde) Men zou zoo veel niet eens aan ene eerlijke vrouw geven. (Don Cefar zet de grote tafel bij Barogo., en legt er bet geld in rolletjes op.) Don Cesar, Hier is de fom compleet. Barogo. (houdt een van de rolletjes onder zijn neus) Dat ruikt nog lekkerder als de chocolade. Don C e s a r. (ter zijde) Ik denk er wat mede van te hebben. (bard op tegen Barogo, die bet briefje genomen heeft, en veinst het te lezen.) Ik durf mij vleien dat zijne Hoogheid niet minder voldaan is over den ftijl, als Eleonore over het geld zal zijn. q 3 Ba-  S+o* De Schoorsteenveger Prins Barogo. (ter zijde") Nu ben ik er agter. Het is de regterhtnd van zijne excellentie. Don Cesar. Zoo uwe Hoogheid het billet, om dat het niet lang is, terftond begeert over te fchrijven, zal ik het ten eersten aan zijn adres doen bezorgen. Barogo. (ter zijde, na dat èij een teken gegeven beeft van neen.) Daar moet ik op pasten 200. piasters aan een Dametje van plaifier. Die vrouwlui hebben geen confcientie meer. Don Cesar. (de rolletjes weder wecb willende nemen ) Ik ben enigzins ongerust, dat een vreemde .... Barogo. (geeft bem een teken om ze te laten leggen) Don C e s a r. (in bet been gaan) Dat ,komt mij maar gantsch niet in mijn kraan te pas. VIJFTIENDE TONEEL. Barogo. (alleen) Eindelijk ben ik van hem verlost! wat is het gemakkelijk zoo een teken te geven. Het fpaart iemand veel gekheden te zeggen! Hoe veel ordentelij. |e lieden moesten zig niet maar vergenoegen,met tekens  En de Prins Schoorsteenveger. 247 kens te fpreken ; de vrouwen zouden er niet te onvreden over wezen; zij zouden occafie krijgen om nog meer alleen je babbelen. ZESTIENDE TONEEL. Barogo,Dona SanchA, Gusman. ■ Gusman. Uwe Hoogheid! de Kamenier van de Signora Eleonore wenschte wel uwe Hoogheid eens te fpreken. Barogo. (ter zijde, het geld in zijn zakfte. kende ) De duivel haal hei Prins wezen ! je zult zien, dat ik nog de geheele Had te woord zal moeten ftaan. tflij bedekt zig bij aanhoudenbeid met zijn neusdoek.) Gusman. (ter zijde, tegen Dona Sancha) Gij ziet het, dat het va» zijn tandpijn koomt dat "hij niet fpreekt, maar vrees niets, nader hem maar. Barogo. (ter zijde) Ik zie wat van de zaak is: zijne maitres zendt om het geld. Gusman. (ter zijde, tegen Dona Sancha) Verfchoon Don Cefar niet. Dona Sancha. (tegen Gusman, ter zijde) Laat mij maar begaan. Q 4 Gus-  «4* Da Schoorsteenveger Prins Gusman. Ik loop heen om dien vermaarden Tandmeester « halen, die hier digt bij woont. Barogo. Een Tandmeester Duivels! dat Haat mij gantsch niet aan. ZEVENTIENDE TONEEL, Barogo.Dona Sancha, ( Gedurende dit Toneel bedenkt Barogo verfcbeide manieren om Dona Sancha te bekijken en te caresfeeren , zonder gezien te worden. Dan neemt bij eens hare hand, die hij zoent terwijl hij er zijn geZigt meede bedekt, dan keert hij zig eens om, bedekt zig met zijn neusdoek, en maakt duizenderlei postu. ren om niet berkent te worden. ) Barogo. (ter zijde, Dona Sancha met een half oog beloerende) wat een lekker brokje! wat zou ik ze .... Dona San oh a. (ter zijde) Wat zou ik blijde weezen, als hij mii watvandigter bij benende, mij mooijer ging vinden als mijne meestres. Barogo. (ter zijde) In mijne fualiteit als Prins, heb ik enige regten daar  En de Prins Schoorsteenveger. 249 daar op, hoop ik? (Hij geeft baar een teeken om ■nader bij te komen. ) Ja ! maar zoo de wezenlijk ge* priviligeerde eens kwam , zou 'c er mooi met mij pit zien. Dona Sancha. (nader bij komende) Misfchien wil hij mij eens bekijken. Barogo. ( die gehoord heeft wat zij zeide ) Laat ze mijn gezigt niet zien, want dan was mijn Prin-dom naar den Duivel. (Hij wil hebben, dat Dona Sancha naast hem gaat zitten ) Dona Sancha. (neigt om hem te bedanken) Uwe Hoogheid .... (Barogo dwingt haar om te gaan zitten) uwe Hoogheid doet mij te veel eer aan. Barogo. (ter zijde) Toe maar! laatje maar vereeren. (Hij neemt hare banden, die hij verjcbeidene reizen zoent.) Dona Sancha. (ter zijde) Voor een Prins heeft hij wel zwarte en rnwe handen (bard) fchei toch uit, je Hoogheid ik fmeeker je om; houd op , hoor mij, bid iku. (ter zijde) Ik heb hem al beet. B a r o g o. (met een doffe ftem ) Ja! ja! ,Dona Sancha. Ik moet uwe 1 logheid dan zeggen , dat zoo mijne meestres de reden wist, die mij hier naar toe doet komen , zij mij terftond uit haar dienft zou jagen. Q 5  »S<3 De Schoorsteenveger Prins (Barogo neemt een ogenblik waar,dat zij haaroogtn neder ge/lagen beeft, om met zijne banden dezelvt toe te houden, en haar te omhelzen.) Dona Sancha. Gij luistert niet naar mij je Hoogheid! Barogo. (met een dojfe ftem) Ja! ja! Don Sancha. Uw Hoogheid moet dan weten, dat het confdentie werk zou zijn, als ik u langer liet bedriegen door lieden, daar uwe Hoogheid veel meer van houdt dan zij verdienen. Barogo, ó! Ho! Dona Sancha. Ja, uwe Hoogheid! voor eerst hebt gij in uwen dienst een man, die u befteelr. Barogo. (terzijde) ö ! Dat is niets: dat behoort zoo bij een groot Heer. Dona Sancha. Vervolgens de Signora Eleonore, die het eens zijn. de met Don Cefar, haar best doet, om uwe Hoogheid nog meer dan hij te bedriegen. Barogo, Ha! ha! Dona Sancha. Entpt overmaat van hare trouwloosheid, heeft zij bei-  En de Prins Schoorsteenveger. a5ï heimelijk een accoord gemaakt met dat moot klein Zangertje,daar al de vrouwen op verzot zijn , en met dien groten dikken Hertog, die .... Barogo. Huml hum! Dona Sancha. Uwe Hoogheid verwaardigt mij geen woord teantwoorden. Barogo, Hem! hem! Dona Sancha. Ik zie wel waarom het is:het is om datuweHoogheid zig zonder twijfel inbeeldt, dat al het geen ik er van zeg , enkel uit haat en nijd tegen mijne meestres voordfpruit; maar ik kan bewijzen dat alles waar is wat ik zeg. ( zij ftaat op, en zoekt in hare zakken.) waar zijn dan de brieven? Ik dagt dat ik ze medegenomen had. Nu ligt er mijne eer aan gelegen , dat uwe Hoogheid ze ziet: zoo gij mij wilt permitteer en , zal ik de eer hebben, ze uwe Hoogheid op het mo* pent te brengen. B a r o g Q. Ja! ja! (hij zoent haar) Dona Sancha. (in't uitgaan, ter zijde) Waarlijk ik herken den Prins niet meer Barogo. Dat geloof ik wel. » AS-  35- De Schoorsteenveger Prins agtie.nde toneel. Barogo. (alken') Ja! ja! ha! ha! ó I ho ! hem ! hem! kostelijke antwoorden , die ik haar daar gegeeven heb 5 maar zonder te wagten dat zij weer komt. negentiende toneel. Barogo, Milescas. Milescas. Don Felicio, de oude Gouverneur van uwe Hoogheid Barogo. (ter zijde) Daar zal nooit een eind aan komen, Milescas. Neemt de vrijheid, om het antwoord te komen vragen, op het request, dat hij over agt dagen de eer gehad heeft aan uwe Hoogheid te prefenteerèn, Barogo. (ter zijde) Zoo hij zijn tijd zoo wel waargenomen heeft om het te geven, waagt hij niets. Milescas. Zoo uwe Hoogheid wist, hoe of die arme eerlijke man in den nood is! Ba.  En de Prins Schoorsteenveger. 353 — Barogo. Wij kunnen malkander de hand geven. Milescas. Het is waar , dat de Familie van uwe Hoogheid hem ene aanzienlijke beloning gegeeven had ,• maar zijn geld geplaatst hebbende bij een fchurk, die bankroet gegaan is .... het gefchiedtdit jaar door zoo velen .... is Don Felicio, om zoo te zeggen, tot den bedelzak gebragt. B a r o g o. (ter zijde) Dat is een ander geval! daar krijg ik een inval, die waaragtig goed is: en de Prins zou in mijn plaats het zelfde doen. (Hij geeft de vier rolletjes aan MileS' cas) Die goede arme man wagt er naar, het is beter dat hij dat geld heeft, als ene bedriegfter, die al meer als te veel heeft. Milescas. Hoe! uwe Hoogheid, is al dat geld voor Don Felicio ? Hoe zal hij uwe Hoogheid zegenen. Gelieft het uwe Hoogheid, dat ik hem binnen laat komen. (Barogo zig met zijn neusdoek bedekkende , geeft een teken van neen) Ik zal hem zeggen dat uwe tandpijn u niet toelaat hem te fpreken. TWIN.  *5+ De Schoorsteenveger Prins TWINTIGSTE TONEEL. B A r o o o. (alleen) Mijne tandpijn! ha! haf laat er van komen wat hef Wil. Ik heb geen berouw over 't geen ik daar gedaan heb; maar na dat ik dien man uit den nood geholpen" heb, laat ik denken om er mij zeiven uit te hel. pen, en laat ik mij fchielijk wech pakken, eer dat mij weêr iemand overvalt, wat hoor ik? daar koomt weêr iemand van dezen kant. ó Lieve hemel, ik ben verloren. Het is van den kant, daar de Prins heen gegaan is, 't kan niemand wezen dan hij zelve! wat zal mij nu overkomen? wat zal ik beginnen ? waaf verberg ik mij! onder deze tafel zal het best wezen» Als ze allen wech zijn, zal ik fchielij* mijne klederen weêr gaan krijgen zoo de Prins ze neerlegt, daaf ik ze gelaten had. EENENTWINTIGSTE TONEEL. De Prins, Barogo. (verborgen) De Prins, (komt binnen door de deur, die bij uitgegaan was.) Ik heb niets kunnen ontdekken ! volftrekt niets ! rnijne verkleding is mij nogtans niet geheel onnut geweest, dewijl ik aan de deur van Dona Eleonore deze  En de Pkins Schoorsteenveger. 255 ze boodfchap voor Monfieur Gusman, mijn Kamerdienaar , opgedaan heb. De boodfchap doet mij te veel eer aan om ze niet met attentie uittevoeren. Het is denklijk de ene of andere intrigue. Laat ik vooreerst mijne klederen weder aandoen , en deze verbergen , om er bij de eerste gelegenheid de beste gebruik van te maken. Barogo. (verborgen) Nu zit ik er wel toe. De Prins. Ik zal een middel bedenken, om den armen duivel, daar ik ze van genomen heb, en die waarfchijnelijk er nu zeer verlegen om is, vergoeding te doen. Barogo. Hij is toch een tovenaar. De Prins, (na dat hij zijn japon aangedaan heeft, verbergt bij de klederen van Barogo op de zelfde plaats.) Hoe wel het nog zeer vroeg was, waren de ftraten toch al vol van werkvolk van beide fexen , en van allerlei jaren, zij vlogen blijmoedig naar hun werk, terwijl de rijke zijn flaap zoekt te verlengen, die honderdmaal afgebroken wordt, om het verdriet dat hem omringt, en de knagingen die hem vervolgen , te ontvlieden. Maar ik vergeet mijne boodfchap. (Hij fchelt) Ook heb ik honger. TWEE  *$& De Schoorsteenveger Prins. TWEE EN TWINTIGSTE TONEEL. De Prins, Milescas, Barogo, (verborgen) De Prins. Laat Gusman hier komen. Milescas. (terzijde) Hoe? heeft faij zig weer ontkleed! (tegen den Prins, hem een brief overgevende) hier is een brief van Don Felicio. De Prins. Laat Gusman hier komen zeg ik u. (Milescas gaat heen,) DRIE EN TWINTIGSTE TONEEL. De Prins, Barogo. (verborgen) De Prins. Die arme Don Felicio valt mij lastig. Ik moet zijn verzoek volftrekt toeftaan. Ik heb onderzoëk gedaan, naar het geen hij mij gefchreven heeft, enzijn ongeluk is niet dan al te waar. Het is een waardig man. VIER  En de Schoorsteenveger Prins. 257 VIER EN TWINTIGSTE TONEEL. De vorigen, Gusman. ' De Prins. ' Gusman! zie eens wat dat voor een pakje is, dat hier voor je ligt. Gusman. (ter zijde) Wie duivel kan dat daar gebragt hebben? Barogo. (altoos ter zijde) F Hij heeft er geen gedagten op, dathij fpreekt tegeu dien geen zeiven, die de boodfchap gedaan heeft. De Prins. Blijf hier. Het is het fchriftvan Dona Sancha. Ik ben nieuwsgierig om te weten wat zij u fchrijft. Het zal mij vermaken. Gusman. Welllaanshalven , uwe Hoogheid I kan ik niet wel De Prins. En ik ordonneer het je. Gusman. Ik ben bang van uwe toegeevenheid misbruik te maken. De Prins. Wees zoo goed mij te gehoorzamen. VI. Deel. r. ci;s.  »58 De Schoorsteenveger Prins Gusman. (na dat hij bet paquet open gemaakt beeft.') Het is voor uwe Hoogheid zeiven. De Prins, (na dat hij bet twede adres gelezen beeft) Hij heeft gelijk. Het is aartig dat ik het ben, die tegenwoordig boodfchappen voor mij en mijne bedienden doe Mijn chocolaad? Gusman. (met verwondering) Maar, uwe Hoogheid .... De Prins, (leest) „ Mijn Prins! Het is Dona Sancha die mij fc'hrijfr."*,*^ Ik neem de vrijheid u de brieven te zenden, waar „ van ik de eer gehad heb met uwe Hoogheid te fpre- ken. " ik weet niet wat zij zeggen wil om dat „ ik de eer niet kan hebben, ze u zelve te komen bren„ gen. Mijne Meestres die zoo aaujlonds opgejlaan ,, is, belet 't mij ". Laten we deze brieven eens nazien, daar zij voorgeeft met mij van gefproken te hebben. Hoe! alle zijn ze geaddresfeerd aan de Signora Eleonore. Lezen we. „Duizendmaal vergiffenis, „ mijne allerlief/Ie, dat ik gisteren niet tij je geweest „ ben. Vergeef, het mij, gij waart alleen, dat wist „ ik, en daar was ik bang voor. Die tête a téte's, ,, boe delicieux zij anders zijn doen veel fchade aan „ mijne fiem. Voor 't overige , bedank ik je voor die ,, mooie diamant van zijne Hoogheid. Het iseengoe„ de inval van bem geweest, om ze u te geven; want  Eu de Prins Schoonsteenveoer. 25$ ik mmqueerde waarlijk zoo een diamant. Ik oïn. „ bels 11 vaarwel! B a R o o o. Dat is gemakkelijk. De Prins. ó Hemel! wie had ik tot mijn mededinger. ——. Deze is dan die Hertog, daar ik laatst zoo veel aan verloren heb. ,, Ik zal van avond bij u komen eten, ,, mijn lief. Het is denkelijk dat onze goede Prins er „ ook zal zijn , en dat wij zullen fpelen. Draag „ derhalven zorg om ons de kaarten klaar te maken , ',, en de dobbel/lenen , daar je wel van weet. Het „ verveelt mij om in 7 fpel op allerhande manieren „ te verliezen. Adieu". Berigt aan den lezer! Ik zal er mijn profijt mede doen. Die fchelm, die on» trouwe. Barogo. Mijn Heren, gaat dan toch fpelen bij die Dames. De Prins. Die fchandelijkheid verlicht mij. Ik fchaam mij over mijne fwakheid. Zoo ik mij er boos overmaak, te zou ik er de iaatfte hand aan gelegd hebben. Heb ik mis ? of is deze van Don Cefar. „ Gij valt mij lastig, mijne lieve Mevrouw om dat „ geld, dat de Prins u beloofd heeft, even als of na ons „ centras " na ons contract „ bet niet net zoo wei ,V met mijn intrest overeenkwam als met het uwe , » dat gij bet ten . eersten krijgt. Ik zal er bent nog Ra „ «V.  a6o De Schoorsteenveger Prins „ dezen avond «ver fpreken, en hem zooinbetnaauw ,, brengen, dat bij eindelijk voel genoodzaakt zal we„ zen te komen daar wij hem hebben willen, vaar* ,, wel.' wees zoo verzekerd van mijne opregthcid ah „ van mijne liefde ". Barogo. Welk een tederheid? De Prins. Zal ik dan overal ondankbare en fchelraen moeten aantreffen! ben ik genoeg bedrogen? Barogo. Dat denk ik. De Prins. Zijn dit nu de ophelderingen die ik zoo verlangde te weten, en die ik ontdek op het ogenblik dat ik ze 't minst verwagte ! maar mijn befluitis genomen,ik ben nu verlicht; laten we veinzen (tegen Gusman ) heb ik je niet gevraagt om me chocolade? Barogo. Wei de drommel! Gusman. Ik wilde zijn Hoogheid doen bemerken dat zijn Eet. die reeds gedronken hadt. De Prins. Ik? Gusman. Ja, je Hoogheid! en zelfs met meer fmaak dan naar ge-  Ek de Prims Schoorsteenveger. 261 gewoonte; want op het glas water na, heeft uwe Hoogheid niets overgelaten. De Prins. Is het gekfcheren. Gusman. Tot bewijs, zie hier het kopje nog dat ik zijn Hoogheid gebragt heb. De Prins. Wil je me dan doen geloven Gusman. Milescas die er bij was, zal het zelve zeggen. VIJF EN TWINTIGSTE TONEEL. De vorigen, Milescas. Milescas Ja! je Hoogheid ! ik ben er bij geweest, je Hoogheid had pas gedaan met zig zeiven alleen te kledeu. De Prins. En ik ben nog in mijn Japon. Barogo. Daar leit de knoop. Gusman. Don Cefar kan het zelve getuigen, daar komt hij. R 3 ZES  ifia De Prins Schoorsteenveger. ZES EN TWINTIGSTE TONEEL. Devorigen, Don Cesar. N De Prins. Kom hier, Don Cefar! wat wil dat zeggen, men wil mij beduiden dat ik u dezen morgen gezien heb, en dat ik bezig was te ontbijten toen gij in kwam. Don Cesar. Ik weetniet, mijn Prins! of gij wezenlijk ontbeten hebt, maar een lege chocolade kop ftondt roor u op tafel toen ik de eer had u het briefje , en de twee hondert piasters voorde Signora Eleonore, te overhandigen. Barogo. Hoe langer hoe mooier. De Prins. Heb jij mij dezen morgen een brief en twee honderd piasters voor Eleonore overhandigt? Don Cesar. In vier rolletjes ieder van vijftig piasters die uwe Hoogheid mij beval op deze tafel te leggen uwe Hoogheid was geheel gekleed en i« dezen ftoel geseten. De Prins. Heb je lui famengefpanneu om mij wat wijs te matten? Ba-  En de Schoorsteenveger Prins. aeg B a r o « o. Dat zou al aartig wezen. Don CEsar. Ik kan betuigen dat niets waaragtiger is dan het geer» ik de eer heb uwe Hoogheid te zeggen. Gusman. Ik heb de rolletjes geld gezien. Milescas. En ik ook, dat weet ik zeer wel want even na dat Don Cefar vertrokken was , heeft zijn Hoogheid Donna Sancha, de kamenier van Dona Eleonore, laten binnen komen en haar enigen tijd audiëntie vergunt. De Prins. Maar, Heren! ik wenschte wel dat dit fpel eent een einde nam, want het begint mij te verveelen. Don Cesar. (ter zijde) Hij droomt. Gusman. (ter zijde) Zijn hoofd is op hol. Milescas. (ter zijde) Hij is op mijn eer gek. Barogo. (ter zijde) Zoo gek niet. Don Cesar. Mijn Vorst! .... De Prins. Gij zijt een bedrieger.... zeg hier maar geen wooré R 4 M#fc.  26"4 De Schoorsteenveger Prins tegen. Ik heb de bewijzen in handen. Zoo ik de Tom ontvangen had, zou ik ze nog hebben,ten minsten zou ik weten wat ik er mede gedaan had. Milescas. Het is nog zoo lang 'niet geleden dat uwe Hoogheid het geld wechgegevcn heeft, om het vergeten te wezen. Gusman. Uwe Hoogheid kan zig herinneren dat hij er Don Felicio mede begiftigd heeft. Don Cesar. Gij hoort het, mijn Prins. Milescas. Uwe Hoogheid heeft aan mij de order opgedragen om hem het geld in handen te Hellen. Gusman. En het heeft hem wel leed gedaan , dat hij zijn Hoogheid niet mondeling heeft mogen bedanken. Milescas. Hij heeft nu de vrijheid genomen zulks te doen door den brief, welken ik uwe Hoogheid zoo ogenblikkelijk heb overhandigt. De Prins. Ik (la verdomd, (hij neemt den Brief van Felicio , en leen dien) „ Mijn Vorst! welk ene dankbaarheid „ ben ik uwe Hoogheid niet verfchuldigd voor de „ twee honderd piasters welke uwe Hoogheid ver„ gunt heeft aan den trouwsten uwer Dienaren" daar ftaat  En de .Prins Schoorsteenveger. 255 ftaat wezenlijk twee honderd piasters ! . . bedrieg ik mij niet? .... neen! 't is zijn hand, zijn ondertekening .... zoo de duivel hier niet onder fpeelt dan weet ik het niet. . ZEVEN EN TWINTIGSTE TONEEL. De. vorigen , Postichi. (als een Joodfcb Tandmeester , bij [preekt bet bollandscb met een Joodsch accent uit, egter niet te jlerk noch.op een belachelijke -wijze.) Postichi. 'Tis denk ik mer zijn Doorluchtige Oogheid .mijneer de Prins von horesca, dat ik de heler eb tefpre. ken ? De Prins. Dat ben ik zelve: wie zijt gij? Postichi. Zen Oogheid zal denkllk wel ebben oren fpreken van den Dotter Postichi: dat's je honderdanigfte dienaar, ien Oogdijtfche Jood van geboorte; ien Tandmeester van metié , en ien heerlijk man van profesfie. De Prins. Laten we de qualiteiten maar overflaan, wat was er van je dienst? R5 Bi.  %66 Di Schoorsteenveger Prini Barogo. Ik denk dat hij hem de kies komt trekken, die mij seer deê. Postichi. Ik kom hom zijn Oogheid verligting van zijn kwaal te procurïeren. De Prins. Heer Dofter! ik bid je, van wat kwaal fpreek je? Postichi. Je Oogheid zei dar maar al te wel weten. De Prins. Ik begrijpje nog minder. Postichi. (ter zijde, tegen Gusman) Eb je me flaan te gefillen? Gusman. (ter zijde) Zieje niet dat hij 't met voordagt doet? Postichi. Je Oogheid kan niet hontkennen dat ij den ielen hogtend met de pijn in de tanden geplaagd is, en 't his daarom dat ik fchielijk kom lopen hom em te opereeren. De Prins. Om me te opereeren ! mij! je fpot er meê Heer Dofter! mijn tanden zijn alle in den besten ftaat van de waereld, en ik herinner me zelfs niet ooit in mijn leven er pijn aan gehad te hebben. Don Cesar. (ter zijde) Waar zijn zijn zinnen van daag! Pos-  En de Pkins Schoorsteenveger. sf/ Postichi. Kijk ! zoo ftaan halle de zieken te wezen; als de fmart iens voorbij is, dan denken ze dat et voor haltijd zoo is, en de pijn die ze gevoeld ebben maakt dat ze zig haankanten tegen 't goed dat men er doen wil. De Prins. Ik heb je gezegd, en ik zegje nog eens ... . Postichi. (leggende zijn doos op de tafel") Een weinigje gedild, je Oogheid! je beoeft met mij geen vrees te ebben; want kijk, zonder pochen, kan ik zeggen, dat ik de ierste man hin mijn metié fla te wezen. Barogo. Zonder te pochen. Postichi. Doe me maar iens de gratie van me de kwaaie tand te laten kijken daar je de pijn aan gevoeld ebt. De Prins. Nog eens Dofter! .... Postichi. Gedüd , je Oogheid 1 ik zal je ftaan te zeggen , of'thien ondstand is? hof een olie-tand, of een kies. tand, die u eeft doen lijden! zit ze hin 't honderfte kakebeen, of hin 't bovenfte kakebeen ? his ze vooraan of bagter in den mond ? De  i68 De Schoorsteenveger Prinj De Prins. Maar wat een lastig mensch, ben je? Postichi. Nog eens gedild, je Oogheid! hopend den mond ereijs, dat ik de tand haauftonds ftaan te bekijken : moet er lood hin we zullen er loodhin floppen • moet ij her uit, we zullen em her uittrekken , dat fpreekt van zelfs, et ien en't handeris hin ien hogenblik gedaan, 't is een flag. Maar kijk! 't is et beste hals ik er niets aan zie. De Prins. Maar .... Postichi. Ei leb toch gedild je Oogheid. Barogo. Hij heeft 't wel nodig. Postichi. Kijk! ik wil hin plaats van de huitgetrokke tand ien tand hinzetten zóó mooi! hen zóó goed! dat ze mooijer zal zijn dan al de handere. Ik ben bekend bij al de groten van 't land, zen Oogheid kan er naar hinformieren. Daar zijn in dit iele land geen Dames noch petit maitres die niet ten minsten ien hof twie tanden van mijn maakfel ebben. De Prins. En je trekt daar uit tot gevolg dat ik je dezelve verpligting moet hebben ? I ACT  En de Prins Schoorsteenveger. 269 AGT EN TWINTIGSTE TONEEL. De vorigen ,Dona Sancha. Dona Sancha. Je Hoogheid! mijia Meesteresfe is zoo terftonduitgereden, en ik neem dit ogenblik waar om gebruikte maken van de vrijheid, die je Hoogheidmij wel heeft gelieven te vergunnen. Barogo. Al weer op een andere manier. De Prins. En wanneer, als 't je blieft? Dona Sancha. Heden ogtend, je Hoogheid! nog maar kort geleden. En dewijl ik zoo terftond niet komen kon, heb ik de vrijheid genomen, uwe Hoogheid er de reden van te fchrijven. Gusman. Wij hebben 't wel gezegt, dat Dona Sancha je Hoogheid gefproken hadt. De Prins. Al wat ik zie of hoor, dient maar om mijn verwondering te verdubbelen. Dona Sancha. Je Hoogheid heeft zig fe'dert ontkleed. Mi-  a?o De. Schoorsteenveger Prjks Milescas. Wel nu, je Hoogheid 1 Dona Sancha. Zou de tandpijn van je Hoogheid zodanig verergerd wezen, dat .... De Prins. Je zult zien dat de gantfche ftad zig het woord gegeven beeft ora mij te overtuigen dat ik iedereen gezien heb, terwijl er nog geen fterveling bij mij geweest is, dat ik aan een man , daar ik niet eens aan gedagtheb, twêe honderd piasters heb gegeven, die men mij in eige handen heeft gefield, terwijl ik den gantfchen dag nog geen ftuk geld heb aangeraakt, dat ik me gekleed heb, fchoon ik nog in mijn Japon ben, dat ik ontbeten heb, fchoon dat mijn maag mij van't contrarie overtuigt, en dan, dat ik tandpijn heb,een pijn die ik in mijn gantfche leven nog nooit gekend heb. Dona Sancha. Ik dagt echter, je Hoogheid! .... •De Prins. Dona Sancha! ik ben je heden te veel verfchul- digd om mij moeielijk te maken over ene kwalijk geplaatlle boerterij, maar mij dunkt dat het hoog tijd is dat ze eens ophoudt; ik zal ondertusfchen dien dienst, dien je me gedaan hebt, weten te belonen. Wat u aangaat, Don Cefar! geef mij de fleutel vanmijn Casfctte en Secretaire over. Don  En de Prins Schoorsteenveger. vj\ Don Cesar. (ontfteld) Mijn Vorst! De Prins. Je hebt mijn wil gehoord (de fleutel! aannemende") van dit ogenblik zijt gij uit mijn dienst; deze brief zal er u de reden van zeggen (hij geeft hem zijn eU gen brief, over, dien bij van Dona Sancba gekregen hadt) wat dat de twee honderd piasters betreffen , ik zal wel maken dat ze te regt komen: Ga maar heen! (Don Cefar vertrekt.) Postichi. (tegen Don Cefar,dien bij tegen houdt,) 'Tis toch maar de kiespijn die em de oofd op o! brengt, eb maar wat gedild, in ien hogenblik fta ik halles te erflellen. (tegen den Prins) ien hogenblik gedild, je Oogheid, ien hogenblik gedild (tegen Gut' man) fchijf me dien leningfloel reis an. Barogo. Wel de duivel! NEGEN EN TWINTIGSTE, en laatste TONEEL. De vorigen, (uitgezonderd Don Cefar.) De Prins. En jij, Doctërl ik wenschte wel dat je den eigp» weg  272 De Schoorsteenveger Prinj weg ging van Don Cefar. Ik heb het grootfte vertrouwen in je bekwaamheid, maar ik herhaal het je voor de laatfte maal, dat ik ze , den Hemel zij dank! niet nodig heb. Postichi. (na den Prins toegaande om hem in den mond te zien ) As je Oogheid maar wat gedild eb. De Prins. (Postichi wech ftotende, valt deze tegen de tafel, die hij om ver gooit, waar door Barogo ontdekt wordt.) Loop heen, vervloekte, kwakzalver! Barogo. (fchreeuwende) Nu is 't met mij gedaan! Postichi. (op een foei vallende, fchreeuwt om dat bij de tafel óp zijn benen gekregen heeft, terwijl *'alle te famen. Hoe 't is de Prins? ha! hal ha! | Milescas. j Zijn Hoogheid! .... ha! ha! ha! J De Prins. (toetredende) Maar .... wat zie ik! Barogo. (zig van V tafel kleed ÊrV. ent' doende) • Een ongelukkige, je Hoogheid! die op zijne kniën u om genade fmeekt .... een ieder zegt d« gfj zoo goed zijt. De Prins. Wie ben je? waar kom je van daan? Barogo. Van onder die tafel, je Hoogheid! De Prins. Dat begrijp ik wel .... maar door wat toeval kora je hier ? Barogo. Door geen toeval, je Hoogheid! maar wel door die fchoorfteen, die ik,onder je welnemen, de eer heb gehad dezen ogtend te vegen. De Prins. Hoe! VI. Deel, S Ba»  -74 De Schoorsteenveger Prins Barogo. Helaas! je Hoogheid! een vervloekt ogenblik van nieuwsgierigheid heeft mij verleidt, maar wie is daar bevrijdt voor in deze waereld! .... en ik heb hier zoo veel! zoo veel fraais gezien ! dat ik niet kon nalaten er aan te raken; maar zoo waar als ik een eerlijke Schoorteen veger ben, je Hoogheid! 't was uit nieuwsgierigheid en niet om je te beitelen; want bij de grote Heren zijn er zoo veel die dien post zoo trouw waar nemen .... je Hoogheid heeft het heden geleerd .... en ik dèe het maar om eens te zien hoe het me Haan zou Nu eens zoo opgcfchikt zijn. de, is het mij onmogelijk geweest, je Hoogheid! om mij te ontopfchikken, want ik had geen ogenblik rust zij volgden de een den ander op de hielen, als de hoornbeesten, en deze fchone klederen, je Hoogheid ! die de uwe zijn De Prins. Geven mij den fleutel van een raadfel, dt mij tot heden onbegrijpelijk had gefchenen. Ik vergeef je alles, om het goed gebruik datje van de twee honAetAptasters gemaakt hebt, en het nut dat ik er door gekregen heb. Barogo. Ach, je Hoogheid! .... Dona Sancha. (tegen Barogo) U dat dan die Prins die zoo veel met me op hadt? B a-  En de Prins Schoorsteenveger. 27S Barogo. Ja! da: was een van de voordelen van mijn rol. Dona Sancha. Het verwonderd me nu niet dat de handen van zijn Hoogheid zoo ruuw waren. Gusman. Zoo dat het dan die Prins is, die de chocolard heeft opgedronken! B a r o g c. Zoo uw Excellentie ze klaar gemaakt heeft, moet ik zeggen dat hij het meesterlijk veritaat, want ik heb ze nog nooit zoo goed gedronken. Milescas. En het is dan die Vorst die zijn aangezigt met het fervet in questie wel heeft gelieven af te vegen ? De Prins. Ja ! maar ik ben het die er bijna het meeste leed door zou gekregen hebben, en die jij zoo beleefdelijk den weg van de fchoortreen wees. Mijn verkleding belette je, mij te kennen, maar weesop een ander tijd wat meer menschlievend omtrend je evennaasten, en vooral zoo ze je mindere zijn. Barogo. Ja zeker! want je ziet, dat men dikwils denkt tegen den knegt te fpreken, en 't is ondertusfehen de Heer. De Prins. En gij, mijn Vriend! verkoop tot je voordeel de s 3 kle-  6 De Schoorsteenveger Prins. klederen, die je aan hebt, en wees verzekerd dat ik om je denken zal. Zie hier uwe klederen wederom % zij hebben mij een van de grootfte vergenoegen bezorgt, Daar zijn zei het zijn die van een eerlijk man. Barogo. En die zig zeer gelukkig fchat, je Hoogheid! dat je hem wel wilt vergeven dat hij uw perfoon verbeeld heeft. De Prins. Ik zelve ben wel voor u doorgegaan. Barogo. Dat is waar, je Hoogheid! maar ongelukkig zoo maken de klederen den man niet. EINDE.