MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. fMQ TE LËIDEN- IU(ty- Catal. bi. CM Geschenk van T(toneelstukken , 1841.  GALORAvanVENETIEN. TREURSPEL.   GALORAvan VENETIEN. treurspel IN V IJ F B E D R IJ V E N. NA HET HOOGDÜITSCH VAN T. B. BERGER. Te A M S T E R D AM, Bij GERBRAND ROOS. MDCCXCIX.   VOORBERICHT VAN DEN SCHRIJVER, Een befcheide» kunstkenner van dramatifche vlerken, heeft mij, door zijn" goedkeuring, aangemoedigd, dit treur/pel, welks Jioj ik reeds voor eenige jaar en bearbeid had, in deze veranderde gedaante aan de drukpers over te laaten. De gedachte kenner , gaf mij, wel is waar, eene andere Cataftrophe (ontknooping') aan de hand, die ik echter, zonder opoffering der historifche waarheid, niet wel aanneemen konde, voornaamhjk: daar de gefchiedenis van het huis van medicis zo bekend is, en deze gebeureni s volgends t nu anus berichten, Hist. L. 32. in het midden der zestiende Eeuw te Florence vorgevallen is. F. B. BERGE R.  VERTOONERS. cosuvs de eerste, Groothertog te Florence, uit het huis van medicis. lOHANNEs. Cardinaal,~) .. > ztjn zoons, garcias, J agnese zanetti, eene edele Venetiaanfche vrouw. galora, heure dogter. sattelstadt, een duitsch Ridder, aan het hof te Florence. casori, een hof cavalier. zahini, eene hofdame. maroni, een Pater. j u l i e , eene jonge Non. moretti, ^ sarnelli, > bandieten. cantelmi, y Een bediende. GALORA  GALORA van VENETIEN, TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. [Jet tooneel verbeeldt een'' tuin, met een daar-aangr en zend kasteel. EERSTE TOONEEL. agnese, galora, (beide met mantels om.) A G.N ESC. Verberg u in uw' mantel, en wees gerust! ' , galora. Wanneer men ons ontdekte? Ik zou dei doods zijn! a g n e s e. Vuurde liefde, vreest niet voor iedere mogelijkheid. En, met waar, mijne dogter, gij bemint den Prints? galora, (zuchtend.) Ach ! agnese. Een zucht tot andwoord ? De duidelijkfte taal der liefde ! galora. Hij is zecker beminnenswaardig l Maar zijn ftand en de mijne! — a ghese. Stil meiden! Gij zult toch zijne gemalin worden. Liefde hervormt alles in gelijkheid.  2 GALORA van VENÉïIEN, , galora. Gij vleidt u met wonderwerken. iOSESE. Zóttinnetjen, ik zie niets wonderbaars. Gelooft gij niet, dat eene ced'le Venetiaanfche vrouw, wanneer Zij door de natuur met aile vrouwelijke iclioonheeden begaafd is, recht heeft um op krooneu aanfpraak te maaken ? En Galora! den Schilder wensebte ik te zien, wiens verbeelding een Ideaal vormen konde, dat uwe volmaaktheeden overtrof. GALORA. Zou fchoonheid, mijne moeder, gefteld zijnde ik warefchoon, over alle zwaarigheeden triumpheeren ? a g n e s e. Schoonheid, mijne dogtcr, maakt wijzen tot dwaa* zen, vorsten tot fchaapherders, en helden tot vrouwen. Onervaaren meisjen! verlaat u op mijne ondervinding en volg mij! gjlora. Maar de hoon, wanneer men ons hier ontdekt? a gn ese. Maar, maar — weg met uwe eeuwige zwaarigheeden! Om den rots te bevredigen, moet men dikwerf minder trots zijn. Ik wenschte dat ik mijne ziel in uw lighaam kon ademen! Dan zoudt gij, als eertijjs Cleopatra, helden in hunne glorierijke loopbaan ophouden; uwe voeten op hunne Lauwrierkroonen zetten; uw toorn, uw glimlagchen, zou gelijk ftorm en zonnenfehijn, verwoesting en vrolijkheid over den aardbol verfpreiden! galora. Daar heen' ftrekt geene mijner wenfehen! Stille tevredenheid "is mijn hemel. a g n e s e.  TREURSPEL. S a g n e s e , (misnoegd.) Trek dan in eene woestijne, zottin! galora. Zijt gij vertoornd, mijne moeder? A gnese. Ga meisjen, hoed de fchaapen, plant kruiden en bloemen, maar fta den naam mijner dogter af, gai.ora, {mei eene tedere angst.) Signora! bermhartigheid! Doe met mij wat gij wilt! a g n e s e. Uwe vreesachtige ziel zal mijne grootfche ontwerpen verijdelen, mijne vooruitzichten bedriegen, en mij ecnen rang doen verliezen, waarnaar ieder ader in mij klopt. galora. Ik gehoorzaam. Maar ik kan de angst die mij aanvalt, niet overwinnen, a gnese. Verlaat u op mijn verftand. galora. Veeüigt is de Prins van meening veranderd; veeliigt hebben afweezepdheid, verftrooijing aan het hof, mijn beeld uit zijne ziel verdrongen! a gnese. Zo zal uwe tegenwoordighe d dat weder herftellen! uwe verfchijning zal als een blikfem in zijne ziel fchieten, de fluimerende vonken der liefde tot een verflindend vuur aanblaazen; in deze zwijmeling zal hij u naar het altaar voeren , in de tegenwoordigheid. aUer engelen en heiligen uw man zijn. galora. Maar hoe, wanneer dit alles niet gebeurde? A 2 AGNESg,  4 GALORA van VENETIEN, a gnese. Dan zal hij met fchrik ondervinden , wat eene beledigde Venetiaanfche vrouw doen kan. GALORA. Schrikkelijk! ag ne se. Wees gerust, het zal zo ver niet komen. Qzy ziet tiaar het Paleis.) De zon Rijgt fteeds hooger , en ik zie nog niemand. Men heeft mij gezegd, dat de Prins alle morgen hier heen komt, om frifché lucht te fcheppen. Een fchoon voorwendzel, waarlijk: frisfche lucht te fcheppen! Mijn leven verwed ik, dat dit de oirzaak niet is. Naar Venetién, naar Venetién ijlt zijn geest op vleugelen der liefde, en brengt Galora den morgengroet. galora. Vooronderfte! dat ik den Prins nog fteeds niet onverfchillig ware, zou hij het echter durven waagen zijn hart te volgen, daar de Groothertog zijn vader, hem eene Koninglijke Princes beftemd heeft ? a gnese. Daarom heb ik een' tijd gekoozen, waarin de Groothertog niet hier is; gij weet dat hij zijne landen aan het Meir bezoekt, en in dezen tusfchemijd moet ik mijn ontwerp uitvoeren. Geluk en ongeluk zijn in mijn plan onder elkander geweeven. Wil men geene bruidmisfen kiezen, goed, zo zal, bij alles wat heilig is, het Paleis door doodmisfen weêrgalmen ! galora. Niets dan fchrikbeelden! Mijn hart begon juist in eenigzins bedaarder polsflagen te kloppen; maar uwe heimlijke aanflagen brengen mijne levensgeesten weder in oproer. Ik gevoel de almagt der vrees op nieuw, en mijne angst groeit met de uuren des daags. a gnes e,  TREURSPEL. 5 agnese. Bemint gij den Prins nog ? galora. Ach! Waartoe deze vraag? agnese. Weder een zucht! galora. Ik. bloos over de zwakheid van mijn hart. agnese. Ziet gij nu waar toe die vraag dient? Om u op andere gedachten te brengen. Liefde, mijne Dogter, moet gevaar, vrees, en dood overwinnen. O kom aan mijn borst, kind! Ik zal u de helft mijner trots inademen , uwe zedige oogen in fonkelende kogels veranderen , majefteit, waarde op uw gelaat ftempelen en zó u tot eene Juno en Venus vormen; dan meisjen, dan, wil ik heiligen door u tot booswichten maaken. galora. Ifdel vertrouwen < Ik vrees echter dat de Prins onverfchillig voor mij is. acnes e. Laat die grillen vaaren! Zie, Galora, de Prins is jong , vol vuur en gewaarwording. Gij waart de eer (Ie, bij wier fchoonheid, zijn jeugdig, warm, onbevangen hart, ontfonkte. Gij waart de eerfte, let hier wel op ! Eerfte liefde is een heilig, alvermogend vuur. Uw beeld kan flechts door een volmaakter uit zijne ziel verdrongen worden. Nu daag ik alle Florentijnfche vrouwen tot een' wedftrijd met u uit, zondereen ogenblik wegens den prijs bevreest te zijn. galora, (yerJchrikfO Ha ! de tuindeur l A 3 acnes £.  6 GALOUva» VENETIEN. agnese. Keer in de grot terug! (zij treeden temg.} Het is Cafori! Voortrefiijk dat wij dezen ontmoeten : TWEEDE T O O N E E L. casori, de voorigen. casori. Was het de Prins , of iemand anders, die hier fprak' (terwijl hij hengewaar wordt) Welk eene verfchijning! Wie zijt gij ? Wat doet gij hier ? agnese, (komt te voorfc/iijn, ontdekt heitr gezicht en zegt:) Cafori! casori. ]k ken dien toon, verder niets. agnese. Kom dan nader! caso'ri, (verward.} Bij God! Signora — agnese. Zie mij met oplettendheid aan! casori. Zanctti vajn Venetiën ! agnese.» Dezelfde! casori. Hemel! Gij hier in Florence? — Ha! ik raad uw oogmerk ! Maar ik vrees, dat gij op een' onccleaen tijd komt. agnese.  TREURSPEL. 7 agnese, (yertrottwl'jk ) Hoe zo, lieve Cafori? CASORI. De Prins firijdt feJert een maand met alle wapens van het vernuft tegen zijne hartstogt. De Groothertog dreigt hem met de uiterste ongenade, wanneer hij langer de liefde tot uwe fchoine dogter gehoor geeft. Üe ftaatkunde vordert zyn hart en hand, voor eene Koninglijke Princes. agnese, C zeer onverfchillig.) Nu, en wat, meer? CASORI. De Cardinaal zijn broeder, laat hem met valken oogen befpleden, tracht hem in yerltrooijing te verwikkelen, kwelt hem bij iedere gelegenheid met het meisjen van Venetiën, maakt liem in zijne eige oogen verachtelijk , zwetst hem onophoudelijk , dat hij door deze ontij lige liefde den roem van hun huis onteert, en zo al verder. agnese. De Groothertog is immers niet hier ? CASORI. Neen, maar de Cardinaal heeft volmagt en bevel om geweld te gebruiken , wanneer Garcias onbezonnen handelen mogte. agnesï, Qmt drift ) Onbezonnen? Signor! Onbezonnen? — Zeg het nog eens, en — Doch deze uitdruk-cing komt veelligt uit den eerwaardigen mond des Cardinaals ? Is het niet zo ? Cafori! — Maar het verwondert mij toch, dat gij dezelve herhaaldet. casori. Ik bid om vergeeving. — A 4 agne'»se,  8 GALORA van VENETIË N. agnese, (geleidt galora voorwaard! } Galora! kom hier ! Laat men u aanfchouwen meisjen! Ontdek uw gezicht! Foei! Gij ziet er affchuuwüjk uit! Op mijne eer, aflchuuwlijk ! Gij hebt gelijk, Cafori , gij hebt gelijk , hij handelt onbezonnen , die zulk een meisjen bemint! Spot en verachting moet dien treffen , die zulk een meisjen tot vrouw begeert! — casori. Ik fta als door een' blikfem getroffen ! onvergelijkelijke Galora ! agnese. Neem den fluier, meisjen! In het klooster met u! Gij ziet 'er affchuuwlijk ait. casori. Gij doet mij onrecht, Signora! Waarachtig, onrecht! Uit overijling'vergat ik de uitdrukking des Qardmaals re verzachten. agnese. Goed L Cafori! Ik zal u vergeevcn en mijn' toorn voor den Cardinaai fpaaren, zeg hem dat. Zeg hem ook, dat iR onder mijne voorvaderen meer dan een' tellen kan , die met het purper bekleed was; hoort gij, Ecg hem dat! — Nu weder op den Prins! Hoe ver heeft hij het in den ftrijd met zich zeiven gebragt? Is bij vrolijk ? casori. Niets minder dsn dat, Signora! In het begin toen wij hier kwamen geleek zijn binnenfte een opgelloq» xmw vuurgloed. Steeds ging hij in verrukkingen rond, at, dronk, en flicp niet; floot zich in zijn kabinet, f] np in een donkere gvot, fprak met zich zelvcn , en ademde den ftormwind met zijne zuchten terug. Dik\\ erf heb ik hem aan heilige plaatfen den naam van Galora, midden onder de heiligen, hooren noemen. Het  TREURSPEL. g Het rood zijner wangen is geheel door traanen verbleekt, (galora zinkt op een bank van zooden.) Diepe fmart knaagt gelijk een wurm aan zijn hart, en ftille zwaarmoedigheid zweelt over zijn hoofd. agnese, ( verheugd.) Zwaarmoedig is hij? Zwaarmoedig, o bravo! bravo! Zwaarmoedigheid is eene zuster der liefde! Daar neem dit tot dankbaarheid voor deze tijding. (zijkuscht hem.) casori, (ontfte/d.) Gij fpot met mij! agnese. O Cafori! Ik zou nog meer kunnen doen, wanneer gij befiuiten kondet! — casori. Mijn leven waag ik voor u ! agnese. Gij weet dat ik nog eene dogter heb, en 'er was eens een tijd dat Cafori niet onverfchillig voor haar was, of het ten minllen niet fcheen te zijn* casori. Hemel! Giuliette ! Durf ik hoopen ? agnese. Het zal enkel van uw gedrag afhangen. casori. De voorwaarde Signora, en zij is vervuld, gebied een' moord, en ze zal gefchieden. agnese. Waarlijk? — Dat noem ik braaf! Nu, zo hoor dan! Gij zult — casori, (met drift.) Wat, Signora? Wat? A 5 agnese  io GALORA van VENETIEN, agnese. Mijn vriend zijn! casori, ( aan hettre voeten.) Bij het alziende oog des hemels, ik ken geen grooter geluk, dan uwe toegenegenheid! A g n es e. Hoe ftaat gij bij den Prins? casori. Zijne geheimftc gewaarwordingen ademt hij aan mijn' boezem uit. O ik kwam hem juist mijne opwagting maaken. agnese. Voortreffelijk! Gij kunt mij van veel nut zijn. Her is dus da Cardinaal die ons het meest verhindert! De vermetele Cardinaal? Wij zuilen zien op wat wijze wij ongemerkt hem zullen voorbij gaan. en kan dit niet, dan over hem heen, Cafori! Dunkt u dit ook niet ? Ik maak Haat op uw' bijftand. Kom, Galoia, reik dien heer uwe hand in naam uwer zuster! casori, ( onijleld.) Hemel! uwe dogter! agnese, (neemt galora bij de hand.) Wat deert u, lieve? galora, (komt bij zich zeiven.) God! Hoe is 't met mij? Waar ben ik? Garcias! Was hij niet hier, mijne moeder? agnes e. Dweepfter! casori. Gij laagt in onnjagt. GALORA.  TREURSPEL. u galora. Ik bevond mij zó wel. Ik had vriendelijke droomen. Ü had die vreedzaame fiuimering eeuwig geduurd i agnese. Thands moeten wij waaken en niet droomen. Wees vrolijk ! Veelligt komt de Prins! Cafori, mij dunkt gij moet in het paleis gaan en zien hoe de zaaken ftaan ? casori. Terftond. (hij gaat heen.) agnese, ( roept hem na. ) Giuliette is de uwe! — — Ga Oechts goede Cafori! Ik moet u met vooruitzichten vlijen , wijl ik unoodigheb, offchoon ik echter voor uwe ftilzwijgenheid geen naald zou Willen verpanden. Gij zijt een fladdergeest die van de eene naar de andere vliegt. Eene geveinsde traan , of eene andere kunstgreep der modedames, maakt hem tot een' zot, tot een' verrader ; intusfchen daar mijn ontwerp fchielijk moet uitgevoerd worden, zal hij veelligt geen' tijd tot verandering hebben. DERDE T O O N E E L. moretti, de voorigen. moretti, (ziet over den muur.) Hoe is 't Signora? galora, ( verfchrikt.) Hemel! Wie is daar? agnese. Goed volk, dat ik tot onze bedekking gebruikt heb. — (terwijl zij moretti nadert") Nog is alles ftil. Het fpel zal eerst beginnen. Ik hoop , dat het alles.  12 GALORA van V E N E T I E N, alles zi:n' natuurlijken ganR zal gaan. Intusfchen moet gij u niet ver van ons verwijderen. moretti. Vrees niets! Wij houden ons in de nabijheid. Wij hebben ons geld nog nooit voor niet genomen. Ik zou wel iemand willen zien, die zeide dat wij fcburken zijn. Op mijn woord, Signora! Wij zijn eerlijke kaerels. agnese. Ik verlaat mij op uw woord. moretti. Dat is onfeilbaar, gelijk de Heilige Vader zelf. Ook hebben wij , zonder ons te beroemen, de grootfte kondfehap in het Florentijnfchc gebied. agnese, C geeft hem geld. ) Neem dit voor 't ontbijt; en wagt ons bij het rijdtuig. moretti. Ik dank u Signora! Het zal gefchieden ! agnese , (terwijl zij weder terug keert.) Nog iets. Kent gij den Cardinaal ? moretti. Op een hair! agnese. Zoo gij hem mogt ontmoeten, waar gij zonder gevaar — verftaat gij mij? Een Cardinaal meer of minder in het Conclave, is om 't even! moretti. Goed, Signora, goed! Wij loeren reeds lang op hem. agnese. Hoe zo, vriend ? ' moretti.  TREURSPEL. 13 moretti. Voor den duivel, op zijn bevel, heeft een van zijne fnaaken mijn' kameraad in 't ongeluk gebragt. Maar, bij mijn ziel! Ik zal het hem betaald zetten ! Ik zal mijn' eed houden, dien ik den armen jongen gezwooren heb. • agnese. Vaar wel, en houd u braaf! moretti. Adio! (hij fpringt van den muur naar den anderen kant.) agnese. Deze zal uitvoeren, wat ik en Cafori niet vermag. Eerder wil ik de heilige Inquifitie ontgaan , dan zulk een'duivel! (tot galora.) Nu, hoe is het kind ? cal o ra. Slegt, zeerflegt mijne moeder! Mij dunkt wij moesten gaan. agnese. Herftel u! Uw eeuwig jammeren maakt mij verdrietig. casori, C van vem.) Signora ! De Prins! agnese. Schielijk in de grot! Hy moet u niet terftond zien. (galora treedt terug.) Verwenschte ftreek! de Panter volgt hem. (zij treedt mede terug.) . PIERDE T O O N E E L. garcias, maroni. garcias. De morgenmis heeft lang geduurd , Pater! MASONI.  i4 GALORA van VENETIEN, maroki. Na gewoonte, mijn Prins! garcias. Dan heeft het mij flechts zo gefcheenen. mar. o ni. Waarfchijnlijk , waarfchijnlijk! Gij zijt hedan niet opgeruimd, en de morgen is zo fchoon ! garcias. De gantfche natuur praalt gelijk eene bruid. Overal vreugde en wellust, flechts hier niet. (/iy wijst op zijn hart.) Ligt ginds Venetién niet? maroni. Ja ! Maar waartoe deze vraag ? Zoudt gij — garcias. O was ik daar, Maroni! Of (hij ftampt met den voet.) daar onder! maroni. Ik ben geheel verbaast over uw gedrag. Ik hoopte u dagelijks geruster te zien, en op eenmaal — garcias. Wanneer flechts de rust van ons alleen afhing! Daar zijn duizend dingen, die ze ons ontrooven, plotfelijk ontrooven. maroni.' n Verban deze inbeeldingskracht. garcias. Dat keet, leer wonderen doen! maroni. Vernuft, pligt, godsdienst, vermogen veel op onze hartstogten. garcias. En de phantafiën alles. Ja Maroni, la^a^*  TREURSPEL. 15 krachten onzer ziele van elkander afgezonderd, ware er tusfchen hen eene klove gevestigd; dan zouden wij zeeker niet zo fchielijk , zo ongemerkt van denken tot phantafiën, van phantafiën tot gewaarwordingen overgaan , wij zouden ftandvastiger offchoon niet gelukkiger zijn. mar 0 ni. Zo zoek ten minsten verftroijing in bezigheeden • garcias. En des nachts, Maroni, wat dan? maroni. Bid dan, en tracht u zeiven te overwinnen, c a r cia s. O goede man ! Zulk eene gedachte — is vroom en valsch. Liefde is eene dogter des hemels. Tegen de liefde bidden, ware zo veel, als tegen den hemel zeiven bidden. En dan , wat kan ik er voor, wanneer zich de verbeelding in het fpel menge, en mij, in plaats van eene heilige, mijne Galora voor oogen ftelle? maroni. Die fchielijke verandering is mij een raadfel. Gister waart gij nog zo bedaard, zo geiaaten! garcias. Een toeval, vroome man , heeft mij aan mij zeiven ontrukt Dezen nacht lag ik op mijn bed, mijne ziel hieldt zich met vroome, heilige, gedachten bezig, maakte duizend ontwerpen voor het toekomende, verliefde mij in den roem der helden, befloot te veld te trekken; met één woord, alle mijne voortellingen ftonden in geer.e betrekking met de liefde; op een maal klonk op een' afltand een gezang, door een fluit verzeid , een droefgeestig, liefde ademend lied, in mijne ooren. Een lied, dat Galora te Venetiën zong, toen zij mij mijn hart ontroofde, Ik fprong op, tradt aan 't  15 GALORAvan VENETIEN. 't vengster, de ftilte des nachts, de droefgeestige maar), alles vereenigde zich tegen mij. Eene doordringende fmart maakte zich meester van mijne Ziel. Ik zag het meisjen in alle heure heerlijkheid , door onfchuld en deugd gekroond, voor mij ftaan , zag heur blauw oog voltraanen, hoorde de ftem des hemels uit heuren mond; ontfing het eerste, dierbaare, heilige pand, der maagdelijke liefde, van heure gloeijende lippen , ik gevoelde het in het binnenste merg mijner ziel dringen ; iedere zenuw was gefpannen; hemel, maan en fterren dansten rondom mij. O Maroni, waarlijk die liefde heeft een' goddelijken oirfprong, Waarlijk ik heb den nacht doorgewaakt, den hemel met zijn heir aangelhard, en de maan zich in mijne traanen doen fpiegelen.- MARONI. Gij zijt weder in een' fchrikkelijken toeftand, mijn Prins! GARCIAS. Ik moet tot haar, Pater! Ik moet dit beminnenswaardigste fchepfel onder de zon bezitten, al zouden de hemel en alle zijne heiligen zich 'er tegen verzetten. MARONI. Maar de toorn uwes vaders — gij kent hem. GARCIAS. Dien acht ik niet meer. Ik zal dien ontvlieden. Ik weet dat mijn vader mij haat ! MARONI. Gij zijt onrechtvaardig, Prins! GARCIAS. Bij God! mijn vader haat mij. Reeds als knaapjen gevoelde ik zijne verachting. Wanneer mijn broeder uuren lang op zijn' fchoot lag, moest ik te vreden zijn als hij mij geheel koud de hand om te kusfchen aanboodt. Eene gunst die ieder onderdaan verkrijgt. Alle zor-  TREURSPEL. i'7 zorgen, alle pogingen mijns vaders ftrekten immer ter verheffing, ter verheerlijking mijns broeders. Ik werd als een bastaard behandeld. En zie , thands nog onderw erpt hij mij aan de heerfchappij van een' opgeblaazcn weetniet, die met den Cardinaalshoed alle gaven der wijsheid meent verkreegen te hebben. Haroni. Nog nooit hoorde ik u zó tegen den Cardinaal uitvaar en. GARCIAS. Ik heb lang gezwcegen, Pater! Maar het geduld heeft ook deszdfs grenzen, leder mensen heelt een kleinood dat hem in 't bijzonder waard is, dat hij zich ni t gaarne onrooven laat , het zij ook wat het wil, hoe gering het ook weezen moge, een gril, cene deugd, éene misdaad. Bij mij is dit kleinood de liefde. Tot dus verre (treedt de hoogmoed mijns broeders , immer tegen mijn' hoogmoed , en ik liet hem overwinnen. Maar nu, daar hij zich tegen de behoeften, tegen den wensch van mijn hart kant, nu ben ik tot den ftrijd gereed. Ik wil het veld behouden of verflagen worden! MARONI. Waart gij flechts niet door een' heimlijken, verouderden weerzin tegen den Cardinaal ingenomen, ik. weet, gij zoudt zijne tedere liefde voor u niet miskennen. GARCIAS. Zijne tedere liefde? — Op mijne eer! Gij fchertst. Liefde? Waarom kant zich toch dit liefderijke broèrtjen tegen de neiging van mijn hart? Befpie'dt ieder ftap dien ik doe; predikt mij gelijk een' fehooljongen onophoudelijk elcndige lementien, over de gehoorzaamheid der kinderen, de rechten der vaders, en God weet, wat niet al meer, voor. B maroni.  i8 GALORA van VENETIEN, maroni. Eerbied en gehoorzaamheid voor den Groothertog * doen hem zo fpreeken. garcias. Zeg liever hoogmoed en eigenwaan! Indien mijn broeder mij beminde, zou hij mij de hand bieden, en m'jne liefde, die op geene gril, op gecne uitlpatting der jeugd, maar op eene harmonie der ziel, op deugd en onfchuld, gegrond is, onderfteunen. Ware de Cardinaal in den zelfden toeftand, bij God! Ik zou zijne wenfehen trachten te bevredigen, mijn leven in de waagfchaal ftellen. Maar, Maronil broederliefde is niet zo gemeen! Bijna ieder bl d in de gefchiedenis , van den aanvang der fchepping tot op den dag van heden, is met een' broedermoord geilempcld. Het best is dat ik ga. Ja, ergens in eenen hoek der waereld, wil ik mij met het meisjen verbergen, daar wil ik het noodlot van goede vorsten beweeneu, en den hemel danken, dat hij mij het purper heeft leeren verachten! maroni. Vertrek dan! Maar vergeet niet, dat uwe vlugt een hart brceken zal, dat zich aan u alleen pleeg te wij én garcias. Gij dwaalt. Hier heb ik niet één' vriend. maroni. God vergeef u de zonde die gij tegen uwe moeder begaat. garcias, (met de uiterfle aandoening?) Maroni! Gij zijt een tovenaar. Gij hebt mijn hart doorzien. Moedér! Van waar weet ook gij, dat deze naam in mijne ziel alleen met Galora om de overwinning ftrijdt? Moederliefde! O een hartelijke balzem die de ziel in verdrukking fterkt, een bloemen keten die den vagebond met reuzen kracht weèrhou.lt! maroni.  TREURSPEL. li» MARONI. Erinnert gij u niet meer de moederlijke liefde, heur troost, de tederfte innerlijkfte deelneeming aan allesj wat u, den lieveling van heur hart betreft? Waar anders dan bij haar, zocht gij toevlugt, wanneer gij u beledigd geloofde? En wie deelde de fmart zó geheel, zó oprecht met u? — GARCIAS. Maroni! ik blijf. — MARONI. Geenegelegenheid om u terug vergenoegen tegeeveri, liet zij voor bij gaan. Hoe opgeruimd werdt heur hart, als Garcias vergenoegd was. Ln nu, hemel! alle deze liefde, alle deze weldaaden wilt gij haar zó vergelden? Gij wilt vlieden, zonder haar te zien, zonder haar vaarwel te zeggen, zonder deri moederlijken zegen? - Die onuitfpreekelijkefmart, zou heur, zonder dat reeds gekrenkte, gezondheid, niet uithouden. garcias. Maroni! Ik zou een booswicht zijn, wanneer ik heen ging. Vergeef mij, best meisjen! Ik moet ti verlaaten — Xtusjchenpoozing.) Maar ik heb haar mijne liefde zo duur, zo heilig beloofd, gezwooren. Mijne trouwloosheid zal haar het hart breeken. De fmart zal den bloei heurer heerlijke fchoonheid vergiftigen, verftooren. He ure fchoonheid, Pater! Hebt gij den engel ooit gezien? maroni. . Kooit, mijn Prins! garcias, (geeft hem heur beèldriis.) Daar! veroordeel mij. maroni, Qiet beeidnis aanfchouwende.~y Zij is fchoon , zeer fchoon ! B 2 «ARCIAf.  20 GALORA van VENETIEN, garcias. En echter is dit nog ficgts het affchijnfel van die heerlijke zon. MARONI. Zou echter deze Venetiaane de eenigc zijn ? garcias, (met verrukking.) De eenige, bij God! de eenigc op de wacrcld! , maroni. Goed, goed! Zij is het. Nooit fprak ik een minnaar bij den lof zijner beheerfter tegen. Maar zie toch hoe deze bloemen misvormd zijn ; nog korflings biociden zij zo fchoon, zo fr sch! garcias. Ik verfta wat gij zeggen wilt. Maar zij heeft volkomenheeden, Maroni, volkomenheedcn die duurzaam zijn, die geen fchilder aantoonen kan. Een hart, een goed deelneemcnd, vroom, teder hart. Eene ziel vol liefde. Eene Hem door engelen gevormd, wier gezang den hemel met de gantfche volheid van onuitfpreeklijke zalige vreugde in de ziel roept. — En als zij danst, Pater! danst — ik verlies mijne zinnen door dit aandenken! Maroni. Prins! De morgen ontflipt ons ongemerkt. garcias. En toen ik affcheid van haar nam , toen ik intrad en zij daar zat, zo ftil, zo droefgeestig! Heur hoofd op heur hand geleund, den arm op de tafel, den zakdoek in de andere hand, geheel nat door traanen, de oogen, de wangen vol traanen O Maroni! ik moet voort! MARONI. Het zal een warme dag worden. carcias.  TREURSPEL. ai garcias. Mijne moeder zal mij vergeeven. maroni. Dat zal zij gewis. garcias. Waarlijk! Zij zal het! maroni. Zij zal u vergeeven, en derven. garcias. Barbaar! Waarom kwelt gij mij met deze treurige voonteihngen ? Gij ziet het oproer mijner ziel, in plaats van het te frfflen, verheft gij het telkens op nieuw. maroni. Gij zijt bedwelmd, en ik wenschte u nuehteren te maaken. ik voorzie den dood der Groothertogin vooral thands , daar zij nog niet geheel van heure ziekte herfteld is. De tijding van uw vertrek zaï een dolkfleek voor haar zijn, dien zij met het leven zal moeten betalen. garcias, (valt den Pater weenend om den hals.) O goede man! Wat moet ik doen ? Ik ben een ongelukkig fchepfel; maroni. Blijf! Ik begeer niet dat gij Galora geheel vergecten, geheel verachten moet. Dit zou te veel, zcu te barbaarsch zijn. Gij kunt immers hoogachting en vriendfehap jegens haar voeden, gïj kunt u menig uur, door het herinneren aan haar, verzoeten. garcias. Gij hebt de liefde nooit gekend. De herinnering aan haar, zou mijne geheele ziel met weemoedigheid yervullen. B 3 maroni.  a2 GALORA van VENETIEN, maroni. Dat kan wel zijn. Maar deze weemoedigheid zeive, zal zoet voor u zijn, en daar bij komen dan de vertroostingen uwer moeder. Lait een maand vetloopcn, en ik wed dat gij geneezen zult zijn. garcias. Ik zal uw' raad volgen, Maroni! Ik zal den ftrijd met mij zclven beginnen, en wel terftond Verlaat mij, Ik zal alle mijne krachten verzamelen Daar, gindfche grot, zal mij aanneemen. Ik zal de gefchiedenis van mijn leven doorloopen , zal de weldaaden, de bewijzen der moederlijke tederheid verzamelen , zal ze met de liefde van Galora op eene wargfchaal leggen, en ik twijfel niet aan het ovcrwigt der moeder. maroni. Ik ga in de kapel, om u daar met mijn gebed te onderfteunen. (hij gaat heen) garcias Zend m}'j daar na Cafori tot gezelfchap. — Welaan Garcias! Wees een man! (hij nadert ae grot) Waag den fchrikkelijken ftrijd met de liefde! Glorierijk zal de zegen, en de dood niet verachtelijk zijn. V IJ F D E T O O N E E L. agnese, garcias. agnese, (komt voorivaards en ontdekt het aangezicht.) Prins, ik t>id om vergeeving. garcias, (ontfteld) Ha! Is zij het zelve, of beur geest ? agnesb. Verfchrik niet Prins ! Ik kom niet om u verwijtingen te doen, noch mij over uwe ontrouw te be- klaagen;  TREURSPEL. 23 klaagen. Gij kunt doen en laaten wat ge wilt — ik kom, u in naam mijner dogter het laatfte, tederfte vaarwel zeggen. garcias, (buiten zich zeiven.) Is zij dood? agnese. Voor u dood, mijn Prins! garcias, (op een ftsrker toon.) Is zij dood? agnese. Voor u , ja! garcias. Dan wil ik met den hemel twisten, en een booswicht worden! agnesb, (ter zijde.) Dat werk:! — Verfta mij wel, Prins! garcias. Heur graf zal het doel mijner bedevaarten zijn, tot dat de wanhoop een einde aan mijn leven maakt. agnese, (zij vat hem bij de hand, en zegt op een'' luiden toon.) Nog leeft zij. garcias. Zij leeft? Zij leeft? O God vergeeve u Signora! In dit oogenblik maakte gij mij tot een weêrfpannigen tegen den hemel! a gnbse. Zij leeft, Prins, maar — garcias. Geen maar! Uw maar maakt mij veelligt ongelukkig — ° B 4 agnese» i  24 GALORA van VENETIË N, agnese Zij leeft voor ccn' ander — foor een Gd'len uit Venetien. garcias Vrouw! Vrouw! God ftraf u vuur deze tijdicg! agnese. Onrechtvaardige vervloekingen, mijn Prins, vallen immer met verdubbeld gewigt op het hoofd der genen terug, dien ze uitftuurt. De fchuld is aan uwe zijde, n Twee maanden vóór_ den beftemden tijd , hebben wij | op uwe terugkomst gewagt. garcias. Hebt gij mijne brieven niet? agnese. Geen letter van uwe hand. garcias. Dan heefteen duivel mijn geluk benijd! agnese. Hoe, wanneer ik dien raadde ? g a r c i as. Ik ken hem, mijn broeder, de Cardinaal — agnese. Juist! En wat is uwe meening ? Zijt gij bedaard genoeg de mishandelingen eens broeders te verdraagen? garcias. De gantfehe wraak der beledigde liefde over zijn | hoofd! »!- agnese. Bravo! Wie alles doen kan, moet ook alles waa-;| gen kunnen , gij zijt een Prins — S a r ci a s.l  TREURSPEL. 2S GARCIAS. Maar neen! Galora verdient mijne liefde niet, waarlijk niet ! Eens trouwlooze ziei! God is mijn getU'ge, hoe oprecht, hoe innerlijk mijne liefde voor haar was. En zij — God! — God! voor den eersten den besten fehurk offert zij mij op! Daar aan hebt gij fchuld, zeeker fchuld! — Ga uit mijne oogen! Ik had behooren te weeten, dat gij eene vrouw zijt,' eene Venetiaanfche vrouw, zo veranderlijk als uwe wetten. AGNESE. Noch ik, noch mijne dogter, verdienen dit verwijt. O wist gij met welk een reikhalzend verlangen het meisjen op uwe wederkomst, op een' brief van uwe hand, hoopte ; hoe veele traanen zij bij uw vertraagen vergooten heeft; hoe na zij aan de wanhoop was, toen de bepaalde dag kwam, waar in zij een befluit moest neemen. GARCIAS. Moest neemen, moest! — En wie dwong haar dan? God ftraf den booswicht! AGNESE. Gij zult billijker denken, wanneer gij mij aanhooren wilt. Een rijke Senator der Republiek, een jong, fchoon en waardig man! boodt Galora zijne hand cn vermogen aan. Het voordeel dezer verbindtenis was te groot, om het te verwaarloozen. En echter draaiden wij lang, ftelden het den ecnen dag na den anderen uit, hadden altijd eeneverontfchuldiging over uw wegblijven bij de hand. —• Maar toen de nieuwe geliefde het yertraagen moede, eindelijk op een belluit aandrong, daar wij fteeds te vergeefsch wagten — GARCIAS. Zeeker, zeeker! dwong de moeder de _ dogter. O ik ken u, Signora! Ik ken u. En om mij flegts des te gevoeliger te kwellen, komt gij en verhaalt het mij B 5 alles  26 GALORA van VENETIEN, alles zo bedaard. Is het niet zo ? De uitgezochtfte kwaal! Daar aan erken ik u. Maar, zo waar 'er een God is! Gij zult mijne wraak ondervinden! Ik weet dat het meisjen, uit liefde tot mij, liever den fluier gekoozen zou hebben , en dat zou troost voor mij geweest zijn. Maar haar in de armen van een' ander te zien, in de armen van een' ander — Ha ! deze gedachten ontfteekt eene hel van minnenijd in mij! — agnese , (tieemt hem bij de hand?) Indien gij zo denkt, mijn Prins! dan zou het gruuwzaam zijn u te bedriegen. Hoor eens, wat dunkt u, wanneer wij het nog eenmaal waagden ? garcias Ik verfta u niet. agnese. Ik meen als Galora uwe hand terug name? garcias. Is zij gehuuwd ? agnese. Nog niet. garcias. Zo zal de heilige Marcus zelf, haar mij niet ontneemen ! agnese. Maar, Prins, ik verlang meer dan woorden. Gij kunt ligt zien, in welk een' afgrond gij mijne dogte'r (lort, wanneer gij geen woord houdt. Want weigert zij thands om uwentwil de hand des Senators, zo hébben wij een niet gering getal der edelfte familiën van Venetiën tegen ons in opftand gebragt. Veronderftel nu, dat gij geen woord zoudt kunnen houden, de Cardinaal vergunde het u niet — garcias.  TREURSPEL. *7 garcias, {met drift) £)e Cardinaal? — agnese. Hemel! hoe zou het met het meisjen gaan! Hoe zouden de dames en hoeren te Venetiën van kwaadaartigheid in de handen klappen, hunne glosfen over ons ongeluk maaken! „ De fchoone Galora, zou men fpotachtig zeggen, „daar gaat zij met de vorften kroon. Zij Haat haar goed," zegt een ander. „Welk een' prachtigen hofftoet heeft 'zij niet", zegt een derde! dan breekt het gantfehe gezclfcbap in een fchaterend lagchen uit, en de naam van Galora wordt de gewoonlijke inhoud van de liederen der Gondeliers, — ( met iever.) Gelooft gij Prins, gelooft gij, dat zij deze bespotting zou kunnen uithouden ? Ik' zelf zou haar den dolk in 't hart ftooten , bij aldien zij laag genoeg zijn konde — garcias. Ik wil tot haar, wil mij door de heiligde banden met haar vereenigen. Kom, gantsch Venetiën zal ge•tuige zijn. Kom, vóór dat mijn vader weder terugkomt. agnese. In ernst, Prins 1 garcias. Wat draalt gij toch ? Naar Venetiën! agnese. Wat dunkt u, wanneer ik u dien weg befpaardc? garcias. Geen woord meer — naar Venetiën. agnese. Kom dan! (zij voert hem naar de grot.) garcias.  -A GALORA v A N VENETIEN, garcias. Wat beduidt dit googchelfpel ? ( terwijl hij galora ontdekt.) O hemel, Galora! (hij vliegt inheure armen.) ZESDE T O O N E E L. galora, de VOpRIGEN. galora, C met een half verflikte jlem.) O mijn Prins! — Laat mij — vergeef — ik fchaam mij — garcias, (kuscht haar.) Galora! Galora! Ik heb u — Gij zijt de mijne, voor eeuwig de mijne — agnese. Nu Prins, nu woord gehouden. Deze liefkoozingen zijn Hechts den gemaal vergund. — garcias. Die ben ik, voor God en zijne heiligen ben ik het — agnese. Maar niet voor de waereld. garcias. .Waar is Maroni? Waar is de Pater? Hier, zo aanftonds zal hij onze handen te famen voegen. ■— agnese. Onder den vrijen hemel? garcias. Wat ligt daar aan gelegen ? agnesb.  TREURSPEL. n agnese. Vooral niet! Hoe fchielljk zou ons hier iemand kunnen ontdekken! galora, (ten iti ter/ten beangst.) Om Godswil niet! garcias. Zo kom dan, kom naar Venetiën. agnese. Waarom kan het niet te Florence gefchieden? garcias. Waar gij wilt. Doch fchielijk! agnese. Verwenscht zij uwe tedere on(luimigheid! Hoor dan na mijn voorflag. Buiten de poort naar Pifa aan de Arno ligt een Nonnen klooster, de Abtdisfe is eene naastbeIfoande van ons, kom deze nhmiddag daar heen, met een' Pater, op wien gij u verlaaten kunt. garcias. Voortreflijk! Maar waarom eerst dezen namiddag? Waarom niét nu? agnese. Wij moeten een' weinig uitrusten. Hoe bevindt gij u, Galora? galora, (met een1 diepe zucht.) Ach! Ik weet niet wat mij deert. garcias. Wees gerust, mijne lieve! uzalgeen leed gefchieden. galora, (met een' teder en blik!) Prins! Wanneer gij om mij ongelukkig' wierdt —• —« Als mijn heer uw vader? — GARCIAS,  ió GALORA van VENETIËN; garcias. Hij is niet hier Galora! agnese. Maar de Cardinaal echter? GARCIAS. Wat kan hij ? Wat zou hij doen ? agnese. Zeer veel! Zo als ik hoer, heeft hij onbepaalde volmagt over u. Hoe, wanneer hij 'er gebruik van maakte? garcias. Met zijn bloed zou hij die ftoutheid betalen! Geen heiligdom zou hem voor mijne wraak beveiligen! agnese. Deze onwankelbaarheid is noodig, en maakt u, mijn Prins, in mijne oogen beminnenswaardig. Ik herken hier uit uwe' liefde , en verlaat mij geheel op uw woord. Ik hoop dat een meisjen als Galora, van edel bloed, en, met trotfehe zeckerheid zeg ik het, van nog edeler neigingen, de moeite nog wel beloont, voor de gevaaren die gij voor haar onderneemt Ook heeft zij «eel om u geleden, mijn Prins! Traanen zo veel, zo zuiver gelijk de daauw hier op de bloemen, zijn van heur wangen gevloeid! voor u gevloeid — garcias. Ik zal uwer waardig worden, Galora! In uwe armen vergeet ik geboorte, hoogheid en magt, vergeet de gantfche waereld, en lach den dood in 't aangezicht. galora. Ik bemin u, mijn Prins! Ik bid u, wees met deze korte bekentenis te vreden! agnese. Zo hebben wij dan ons oogmerk bereikt, wij zullen hier niet langer vertraagen. garcias.  TREURSPEL. H garcias. Ik verzél u. agnese. Vooral niet! Nabij de tuindeur wagt ons het rijdtuig. Uwe tegenwoordigheid mogt het volk 'er heen trekken , en hoe ligt zouden wij kunnen ontdekt en yerraaden worden. Houd uw woord, en kom bij ons! Hebt gij behalven den Pater nog iemand die zwijgen kan , breng hem dan mede. garcias. Cafori zal mij verzeilen. agnese. Zeer goed, dien ken ik reeds. Vaar wel, tot we" derziens! garci as. Galora! Nog éen' kusch totaffeheid! (hij kuscht haar, waar op zij zwijgende heen gaat ~) Geen woord, geen vaarwel, uit uw' fchoonen mond? — galora, (houdt den zakdoek voor heure oogen.) Prins! Ik heb flechts traanen — (zij gaan heen.) ZEPENDE T O O NE E L. garcias, (ziet galora achter na, en zegt nA eenige oogenblikken.) Weg is zij, en met haar mijne rust, verftand en .wijsgeerte, alles, alles. — Maar neen, verftand en ■ hartstogt zijn één , werken gemeenfchappelijk — Een zot is het, een zot, die zulk eene liefde onverftan--. dig fchelden kan. — ü welk een' vriendelijk geftarntégaat over mijn hoofd op, en verkondigt mij bij dezen engel een leven vol gelukzaligheid! Iedere dag zal vour mij een feestdag zijn! Hier (hij wijst op zijtje borst.)  32 GALORA van VENETIËN, borst) Hier is het altaar, waar een ecu wig vuur der aandacht voor den hemel branden zal! — (ndeenetusfchen poozing.) Mj dunkt ook d.t een' hooger magt de hand in het ipel hebbe. Ik moet Galora bezitten! Waar toe anders deze onvérwagte verlchijnlng. ik had reeds vast beflooten haar optegeevcn — Zie daar een' toeval, mijn goede engel voerde :;.ij de bruid te gemoed — (casori komt.) Kom, kom, mijn vriend! Ik heb u dingen te zeggen, dingen, waarbij gij u verbaazen zult, zo als men zig bij een wonderwerk verbaast. — AG T S T E T O O N E E L. casori, garcias. cas o ri. Veelligt! Veelligt ook niet, genadige heer! g a r c i A s. Ik heb haar gefprooken ! casori, (onverfchiliig.) En wat hebt gij beflooten ? garcias. Gefprooken heb ik haar, den engel in eene vrouwe», lijke gedaante! casori. Zeer wel, mijn Prins! En -— garcias, (met meer drift) Galora heb ik gefprooken, Galora! casori. En de affpraak die gij met haar genoonlen hebt * lUag men ze weeten ? garcias. Bij den hemel, Cafori! Deze onverfchilligheid verdriet  TREURSPEL. 33 oViet mij! Gij zijt mijn vriend niet. Gij neemt geen aandeel aan zaaken, waar van mijn dood en leven afhangt! Ik heb Galora gefprooken. CASORI. O vergeef mij, mijn Prins! Ik had dit verwijt voor komen kunnen, wanneer ik u terftond gezegd had, dat ik haar ook gefprooken heb! GARCIAS. Hier, hier op deze plaats! Niet te Venetiën. Zo op 't oogenblik. Niet in den droom. Wezentlijk, Gafori, wezentlijk! CASORI. Juist hier heb ik haar gezien, dezen morgen, met heure mueder. GA RCIAS. En gij zeidet het mij niet? CASORI. Gij waart nog in uwe morgen aandacht bezig. GARCIAS. Al was ik aan het fterfbed mijner moeder, zo had gij het mij behooren te zeggen t CASORI. Ik wilde u de vreugde der aangenaame verrasfing . niet misgunnen. GARCtAS. Cafori, dat was eene fchrikkelijke vreugde! Thands ken ik de gewaarwording van een'vroomen, aanwien icen engel van den hemel verfchijnt. CASORI. En wat zeide de fchoone Venetiaane? GARCIAS. Niets, zo mij dunkt! In 't geheel niets,! C Casori. i  34 GALORA van VENETIEN, casori. O het onbedriegelijkfte teken der liefde! garcias. Maar neen — zij zeide veel, zeer veel, zij -weende — fprak: „ Ik bemin ui" O die zoete woorden des hemels! — Zij weende! Traanen rolden over heure wangen, zo als de dauw hier van deze roozen bladeren druppelt — casori. Dat ik dit heerlijk fchouvvfpel ontbeeren moest! garcias. En weet gij ook dat ik haar nog heden mijne hand geeve ? casori. Zij is uwer waardig. garcias. In het Dominicaaner klooster, voor de poort naar Pifa. c a s o r t. Voortreffelijk! garcias. En dan in het rijdtuig, en over de grenzen, naar Duitschland of Engeland — casori, (on/JJeld.) Hoe? Wat? Genadige heer! — garcias. En gij moet mij verzeilen! casori. Om Godswil, Prins! Gij wilt vlieden? Ik, ik zou — garcias. Verzeilen zult gij mij! Waarom verbleekt gij ? , casori.  TREURSPEL. SS CASORI. Overweeg zelf! wanneer de Groothertog — garcias, (bitter.") Wanneer? Wanneer? Waartoe die zwaarigheeden ? — (toornig.) Maar ik zie, zie! Gij zijt een vriend, een fchurk, een verraader — casori, (beangst.) Genadige heer! — garcias. Ik wil niets hooren , niets weeten. Weg wil ik! Neem het, zo a!s gij wilt. Maar ik was een dwaas dat ik u vertrouwde, een' laffen, praatachtigen laagkruipenden hoveling vertrouwde, wiens tong onophoudelijk van moed, en onwankelbaarheid fnapte, die iader avontuur voor mij onderneemen zou. — casori. Prins! Ik volg u! garcias. De hand 'er opj en ik ben verzoend! — Maar ftilzwijgenheid, Cafori ftilzwijgenheid! Anders ben ik ongelukkig. Zorg voor rijdtuig en paarden! Voor alle dingen mijn geldkistjen , mijne juweelen! Ik ga den Pater zoeken. Op den n iddag laat gij in den omtrek van het klooster het rijdtuig wagten ! Voor dat de zon onder gaat zullen wij ver van Florence zijn. (hij gaat heen.) casori. Onverwagt! Zanini, ik weg, van u, zonder u weg! Ontzettend! (nd eentje oogenblikken.) Maar Giuliette — Ja » ja* — (hij gaat fchielijk heen.) Einde van het eerflli Bedrijf. £ *J TWEEDE  36 GALORA van VENETIEN, TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel als in het eerfte Bedrijf. EERSTE TOONEEL. johannes, en terjlond hiernd garcias. johannes. Goede morgen , broeder! Zo ijlend ? garcias. Ik zocht den Pater. johannes. Hij was in de bibliotheek. Mag ik weeten wat Garcias van hem begeert? garcias. Gij zijt altijd nieuwsgierig naar geheimen. johannes. Zo? Hebt gij 'er waarlijk eenige? garcias. Ja, en neen, zo als gij wilt. Jammer dat gij niet mijn biegtvader zijt. johannes. Gij zijt driftig, anders zou mij uw gedrag verdrieten. garcias. Daar ligt mij niet veel aan gelegen! Op mijn eer! Wat zou het dan zijn, indien het u verdroote? johannes. Dat zoudt gij dan zien; de gevolgen 'er van, zouden u gewis voorzichtiger maaken. garcias. Ik geloof dat de heer broeder Cardinaal, eene ftijve in-  TREURSPEL. g? inaehtneeming van het ceremonieel begeert, wanneer hij zich vernedert met mij te fpreeken, johannes. Dat juist niet, flechts zou ik mij niet gaarne door u laaten mishandelen. GARCIAS. Jk neem het voorbeeld van uwe Eminentie. johannes , (misnoegd) Dat ik met u ftreed! garcias. Ergert u dit, Cardinaal? Mij ergert het ook, wanneer gij in het bijzijn aller laagkruipende hocfvlïjers mij uwen hoogmoed ondervinden laat. Gij zijt oorzaak dat alle hofbedienden mij voor een' minderjaarigen Jongen , die onder de voogdijfehap zijns broeders ltaat, aanzien. johannes, (op eer? fpotachtigen toon.) Als of zij onrecht hadden ! Uw gedrag is toch waarlijk niet manlijk? garcias. O dat ik lagchen kon over den zeventienjaarigen oudvader: johannes. Een grappige liefderidder als gij zijt, geeft flechts ftof tot lagchenl garcias. Elendige vernufteling ! Het gekjen aapt alles na. Nu wil hij geestig, dan vroom, dan ftaatkundig zijn. En met uw verlof, gij zijt niets van dit alles. johannes, (dreigend.) Garcias,'fpaar uwe fpotternijen ! C3 garcias.  S3 GALORA van VpETIEN, garcias, En gij uwe gal, broertjen ! Gij zult mij niet verbitteren. johannes. Zeg mij eens, federt wanneer behandelde ik u met trotschheid ? c a r c i a s. Sedert gij een geestelijke zijt. johannes. Dit verwijt geeft uw haat tegen de geestelijkheid U in. ga rcias. Wanneer alle geestelijken na u geleeken, ja dan zou het kunnen zijn. Nieuwsgierigheid en hebzucht plaagt, wel is waar, de gantfche wacreld , het meest echter vrouwen en priesters. johannes. Ik begrijp niet wat gij meent, wat u zo onverdraaglijk maakt. garcias. O eene kleinigheid 1 Ziet gij broertjen, een [pion heeft mijne brieven onderfchept. Wat dunkt er u van? (jhet eer? fcherpen blik.) Verwondert u dit? Gij weet veelligt zelf van dit fchelmftuk? — johannes. Nu ja, ik weet 'er van. Ik weet dat gij voorneemens 'zijt eene onbezonnenheid te begaan ; ik weet dat gij het purper met vodden verruilen wilt. garcias. En wie gaf u het recht, om mijne brieven te ftee- len ? johannes.  TREURSPEL. 39 johannes. Dat zult gij ligt kunnen raaden. Weet, dat mijne volmagt nog verder gaat. garcias. Uwe volmagt, volmagt ? En waarin beftaat deze volmagt! johannes. U met geweld te beteugelen, wanneer gij voortgaat u tegen uwe pligten aan te kanten. garcias, (met teruggehouden woede.) Geweld? Geweld ? johannes. Maar ik hoop dat gij. bij eene bedaarde overweging, de dwaasheid van uw gedrag zelf zult inzien. ga kcïas, (bitter.') Zeeker, zeeker wel! Ik zou mij voor denbelachelijkften zot ui tichel Jen, zoo ik de (tem van mijn hart volgen wilde, ik da.ik u broeder, waarlijk, ik dank u! dat gij mij weder tot mij zeiven brengt. Gij hebt diepe inzichten ! Een magtwoord uit uwen eerwaardigen mond, maakt dwaasheid tot wijsheid, en wijsheid tot dwaasheid. johannes. Ik begrijp niet hoe gij u zo geheel vergeeten kunt; uw rang, uwe geboorte, uw geluk, uwe eer vergeeten kunt! Hoe gij om eene romaneske liefde, tegen alle ftaatkundc handelen kunt1 Waarlijk uw verftand moet zeer gedaald zijn , dat zulk eene dwaaze hartsto^t u tirannifeert. garcias. Zo als ik gezegd heb, gij bezit heerlijke inzichten' voornaamhjk in de zielkunde. ■— Maar ik bid u, behoud uwe wijsheid voor u! Dank het uw koelbloedig geitel, dat u bij alle voorwerpen altijd dezelfde laa C 4 blijvent è  40 GALORA van VENETIEN, blijven. Gij (hapt altijd van hoogheid en roem, maar de uitoefening laat gij voor anderen over Uw e gantfche geleerdheid befiaat in eene elendige weerklank van fchoolwijslieid, die zonder verlof der natuur, over de natuur gebieden wil. Maar de natuur lacht over zulk eene heerfchappij. Gelijk een moedig paard, werpt zij den mathematifchen ruiter af, gaat ha,.r' eigen weg, fchielijk of langzaam , zo als het haar behaagt ! johannes. Ik verfta uwe zinfpeelingen niet. garcias. Zo bid uw Ave Maria, en laat mij met vreden ! johannes, (driftig.) Garcias, ik duld deze behandeling niet g a r c i as. Doe wat u behaagt. Ik bid u flechts de gevolgen, • die gij u op den hals laaden feunt, mede in de reke- I Bing te brengen. johannes. Ik zal kennis van uw gedrag geevcn. De toorn I eens vaders zal zwaar op uw hoofd vallen. garcias. Dat geloof ik gaarne. Zo iets is juist uwe zaak, 1 Maar ik bekommer .er mij niet over. Vaderliefde is ! mij buiten dat geheel vreemd De vlijérijen en de [ fct'ijnheiligheid eens broeders, hebben mij dit kleinood I reeds lang ontroofd. johannes. Uwe laaue neigingen zijn het, welken u de liefde E van een' Vorst, dien gantsch Europa hoogacht, on- \ waardig maaken. Voeg u naar zijn' wil. en hij zal ■ uw vader zijn, zal u eene koninghjke bruid fchenken, en uw hoofd eens met een' kouinglijke kroon vei ficren. 1 Maar I  TREURSPEL. 4! Maar uw tegenwoordig gedrag vernietigt alle deze fchoone vooruitzichten. Wat wonder dan, wanneer men u als een' bastaart behandeld ! garcias, (opjluivendi) Bastaart ? Bastaart ? — (meer bedaard ) Doch goed, goed! In weerwil van den hoon die dezen naam verzeld, is hij mij echter aangenaam. Hij vermindert voor een groot gedeelte mijne pligten omtrent u. Maar hij verbindt mij ook om de eer mijner moeder te wreeken. Mijner moeder ! Verfiaat gij dit Cardinaal ? Met bloedige letters zal ik.den naam bastaart! aan uw voorhoofd fchrijven. — (hij gaat heen!) TWEEDE T O O N E E L. johannes, ( alleen.) Onbegrijpelijk! Zo onftuimig , zo beledigend heeft hij zich nog nooit gedraagen! Zouden de teruggehouden brieven hier van alleen oorzaak zijn ? - — Het zij zo ! Ik doe mijn' pligt. Het bevel van mijn' vader vordert gehoorzaamheid. De brieven zijn in zijne handen. Ik wenschte dat hij weder kwame. — Maar, maar ik zou gaarne weeien, hoe mijn broeder dit ontdekt heeft. Ik had hem niet zo verachtelijk moeten behandelen! — Doch hij bragt, dwong mij 'er toe. -n- — (Hij ziet om) Is 'er iemand ? Wie is daar? — O Ridder! Mijn beste! Welkom! Komt mijtj vader! — DERDE T O O N E E L. 0 sattelstadt, johannes. s attelstad t. Dezen avond, mijn heer de Cardinaal! Dezen C S avond.  42 GALORA van VENETIEN, avond. God behoede uwe Eminentie! Ik ben vooruitgerecden, om u deze tijding te brengen! johabnis, Ik zal hem te gemoed gaan. Kom; SATTELSTADT. Dat niet Prins! Zijne Doorlugtighcid heeft het verboden. JOHANNES. Waarom dan? S A T T E LS T A D T. Wegens de pest. J O H U N N E S. Woedt die nog ? SATTELSTADT. Neen, zij is den hemel zij dank, voorbij! Maar zij heeft gedenkteckens achter zich gelaaten, uie fchrikkelijk zijn, fchrikkelijk! JOHANNES. Zijn 'cr veelc dooden ? SATTELSTADT. Het is een flagtveld Prins ! waaraan de wurmen tien duizend jaaren knaagen kunnen ! Een aanblik, die alle heiligen in den hemel doet weenen Bij God , ik moest de oogen van de aarde ten hemel wenden, om de ijsfefijkheid niet aan te zien , offchoon ik reeds in twaalf Aagten de dood de groote oogst zag nouden. Zelfs mijn paard ontftclde, fteigerde, hinnikte, brieste luid, door medelijden. Alle de wegen zijn met zuigelingen , grijsaarts , vrouwen en mannen , die reeds half verrot zijn, als bezaaid ! De doffe doodklokken brommen onophoudelijk , en klaagen in diepe jammertoonen, den engel des doods, bij den hemel aan, over zijne gruuwzaamheid. Men ziet 'er geen vogel onder den  TREURSPEL. 43 den hemel! De raaven fchreeuwen door fchrik, bij den aanblik der dooden , en vliegen van dit fchouwfpel weg. — JOHANNES. Heilige God! SATTELSTADT. De lijken zien'er fchrikkelijk, vreeslijk uit. De oogen ftrak open, veruitpudend, de mond gaapcnd, de tong ! gezwollen , jammer, angst en wanhoqp in het gelaat. Het gantfche land rust in eene bange' doodftilte, en I geene Ieevendige ziel trekt door deze wegen. JOHANNES. En gij waagdet het dien weg te neemen ? SATTELSTADT. Ik wilde ooggetuige dezer fchrikkelijke ftraf des hemels zijn. Ik heb ook veel geleerd Prins! Hoogmoed en vcrmetenheid zijn geheel uit mijne ziel verdweei nen. Ik heb den afftand tusfehen mij en den hemel i nader bereekend. Zulk een aanblik kan de hovaardige ziel des menfchcn verootmoedigen, onder de alvermogende hand die daar boven regeert. JOHANNES. Hoe duur konde u deze leer te Haan komen! Gij hebt veel gewaagd. Zal mijn vader djenzelfden weg kiezen ? SATTELSTADT. Neen Prins! dan zou hij reeds hier zijn. De Groothertogin is zeer onpasfelijk. De Artzen vreezen voor heur leven. —- Maar hoe gaat het hier? Wat doet men te Florence? Hoe leeft Prins Garcias? JOHANNES. Onbefchaamd genoeg. Hij zoekt twist met mij , laat zich in bedreigingen uit. SATTELSTADT. i  44 GALORAvan VENETIEN. sattelstadt. Goede moed; mijn heer de Cardinaal! Deze ar*, men, hoewel door den ouderdom verflijfd, zijn nog;i buigzaam en fterk genoeg om u te befehermen. johanne s. Nu gij hier zijt, ben ik buiten vrees. sattelstadt. Is 'er niets nieuws uit Venetiën? Geen avontuur? johannes. Ik weet niets. sattelstadt. Niets van het meisjen? Hoe heet zij toch" johannes. Galora Zanetti. sat telstadt. Juist, van deze. johannes. Gij maakt mij ongerust. sattelstadt. Wij dachten dat zij hier was. Onze Gezant te J Venetiën heeft den Groothertog door een'Courier doen i weeten, dat zij met heure moeder uit Venetiën ver-i trokken was. johannes. Hemel! Veelligt buiten mijn weeten. sattelstadt. De Groothertog verhaast deswegens zijne terugkomst, en vindt hij ze hier, zo is het voor eeuwig gedaan met heure vrijheid. johannes. Mijn' broeder moet iets buitengewoons ontmoetzijn. Zo  TREURSPEL. AS :Zo even kwam hij hier in de uiterfte verwarring. Hij vroeg naar den Pater, antwoorde mij zeer bits , begon te fpotten, te twisten, en verliet mij met eene fchrikkehjke dreiging. sattelstadt. Dat goede heertjen! De aankomst van den Groothertog zal fchrikkelijk. voor hem zijn ! johannes. Zij is gewis hier! Want hij wist immers dat zijne brieven aan haar, opgehouden waren. sattelstadt. Geduld! Wij zullen 'er wel achter komen- Ik zal flechts een weinig brood neemen ; want ik ben afgemat. Daarna zal ik haar opzoeken, zij mag ook zijn Waar zij wil. johannes. Doe het toch, mijn beste! Ik zal tevensgeene moeite fpaaren. sattelstadt. Goed, goed ! wij zullen haar wel uitvinden! (gaat 'heen.') johannes, (alleen') Nu begrijp ik waarom Garcias zo vertoornd was! Waar of hij zijn mag ? Wat of hij toch voorneemens is ? Thands valt het mij in; hij zoekt den Pater; die moet 'er van weeten, en zal 'er mij voor verandwoorden! God! wanneer het te laat ware ? Wanneer hij zich toch met haar verbonden hadde ? Wanneer hij reeds ontvlugt ware ! — Hemel! En mijn vader kwam ! Zijn gantfche toorn zou op mij vallen! — (zanini komt.) Goede morgen Signora! VIER-  46 GALORA van VENETIË Nj VIERDE T O O NE E L. johannes, zanini, (met een dieps neiging!) z anini. Gij zijt mij voorgekomen. Ik kwam juist om u mijn' morgen groet te brengen. johannes. Ik dank, dank'u. Gij zijt vroeg opgedaan. zanini. Het behaagt u te fchertfen. johannes. In ernst! Zeeker voor het overige der waereld niet vroeg, maar echter voor onze hofwaereld. Is 'er niets:! nieuws, fchoone Zanini? Weet gij reeds dat Sattelftadt j terug gekomen is? zanini. Een aangenaame tijding! Dan zullen de Groothertog) en de Groothertogin, ook wel haast wcderkoomen ? johannes. Heden avond. zanini. Waarlijk, zeer verrasfchend! johannes, Weet gij in 't geheel geen nieuws? Hebt gij nietsp gezien , niets gehoord ? zanini. Gij maakt mij zeer nieuwsgierig. Uw dringende vraagen doet mij van u eenige nieuwigheeden verwagten, ; johannes Op uw geweeten! Hebt gij niets gehoord? ZANINfi  TREURSPEL. 47 zanini. Gij waart immers voorheen zo begeerig niet naar nieuwigheeden ? johannes. Ik ftel flechts geen belang in ftad en hof historietjens, maar wel in zaaken van gewigt. zanini. Hoe fijn weet gij toch met de vrouwelijke zwakheid te fpotten ! johannes. Gij weet dus niets? zanini. Ik ben geheel verlegen over dit vraagen! johannes, C neemt haar bij de hand!) ' Zanini! hebt gij geen fpeur van het Venetiaanfche meisjen? Men zegt dat zij te Florence is. zanini, (pntfteld.) Hemel, zou zij het geweest zijn! — johannes. Is zij, is zij 'er ? Weet gij het ? zanini. Nog weet ik niets zeekers. Maar ik zal het wal gewaar worden. johannes. Gij zult mij hier door oneindig aan u verpligten. zanini. Een weinig geduld, uwe Eminentie! Ik zal het gewis ontdekken. johannes. Maar fchielijk! lieve Zanini! De zaak is van gewigt.  48 GALORA van VENETIEN. wigt. Ik zal den Pater zoeken. Gij hebt hem denkélijk niet gezien. zanini. Ik zag hem met den Prins op de gallerij. Zij waren in een' hevigen tweeftrijdt. johannes. Veelligt vind ik hem nog daar. Hij zal voor alles verandwoorden. (Hij gaat heen.) zanini, ( alleen.) Bij God! Zij uas het, zij was de vermomde perfoone, die ik heden morgen vroeg in den tuin zag! Ik fta verbaast over deze vermetenheid , over deze : eoquetten(treek! Zij moet tot krankzinnigheid verliefd zijn! Wat de liefde niet al waagt! Ik beu toch ook : geen vreesachtig fchepfel, maar, waarlijk! zo onder-' neemend zou ik nooit zijn. — Doch ik vergeet mij, Cafori, gij duivel, mcineedige duivel, ik zal u het: geheim ontwringen. — Maar hoe kom ik by hem? Of hoe lok ik hem met welvoeglijkheid, en zonder • fchijn van oogmerk, bij mij? — Stil, wie gaat daar 1 ginds? Hij zelf, ja hij is het. Hoe krijg ik hem hier? I Schielijk! (zij kucht.) V IJ FD E T O O N E E L. casori, zanini. casori, (wil haar de hand kusfchen. Wat ben ik gelukkig u hier te zien, onvergelijkè- t lijke Zanini! zanini, (floot hem af keer ig terug!) Verraader! (zij wendt heur gezicht van hem af. casori, (verwondert. Zegt na eene kleinè \ tusfehenpoozing) Bevindt gij u niet wel ? zanini.  TREURSPEL, 49 zanini. VVat raakt het u? casori. Maar wat deert u toch? — Ik geloof zulk eene benand ling niet te verdienen. Mijne tedere getrouwheid hoopte op gaurseh andere belouningen. z a Ni n i, (jnet een /wonend lagchen.) Getrouwheid*! O gij heiligen in den hemel! Ctfori Zwetst van trouw ! casori. De tederfte, de naauwgezetfte trouwi zanini. Ga zon'air, ga, en bid den hemel om vergeeving Voor dezen logen. casori, (eenigzins toornig.') Stennra! verklaar u duidelijker, en folter mij niet door uw' ougegronden minnenijd. zanini, (met een hoonend fpo ttcn,} Minnenijd! Minnenijd! (op een' trotfehen toon) Wat of zich mijn heer niet al verbeeldt? (Meteen bitter lagchen) Ver.'eef mij fraaij heertjen! Ik moet laechen , hartelijk lagchen. Maar wie 'zou het ook niet doen, als Cafori zich de man gelooft te zijn, die eene vrouw minnenijdig kan maaken.— (zij hefchouwt hem van het hoofd tot cie voeten met flaarentte oogen.) De man is echter zo (legt niet gemaakt! Zijn voorkomen is niet van het minfte. Maar dit is ook alles, jamnier is het, dat zulv een uiterlijk gelaat door eene affchuwe'njke zwarte ziel bewoond wordt. casori. Zeg mij toch waarom, waarover gij raast? zanini. Ui: verdriet overjmij zelve, over mijne zwakheid, D ö/er  50 GALORA van VENETIEN, over mijn vertrouwen op een' man , die een half, minder dan een half, eie in 't geheel geen hart in zijn' boezem draagt. casori. Ik wil tot een ftandbceld worden, als ik weet waalop gij doelt. zanini. Gij zijt reeds een ftandbeeld, dat ieder voorbijgaand meisjen aanlacht. casori. Zo toets, toets eerst mijne trouw! En bevindt gij mij valsch, dan — zanini. Trouw, en nog eens trouw , en eeuwig trouw. Laat toch die oude matrone met vreden. casori Ik ga niet van u, niet van deze plaats, of gij zelve moet mij rechtvaardigen. zanini. O gij goede Goden! Straft toch den booswicht, laat hem als een eeuwig waarfchouwend gedenkieeken der geftrafte meineedigheid hier ftaan blijven , en het getal der ftandbeelden vermeerderen. casori. Gij zult mij het verftand doen verliezen, Signora! zanini. Indien gij een weinig verftands bezat! zou ik dan behoeven te klaagen ? (aangedaan.) Klaagen ? Doch ja, ik beken mijne zwakheid, mijne dwaasheid. (Jleeds met meer aandoening.~) Ik dacht dat Cafori mijn vriend was, dat hij mij beminde! Ik geloofde zijne eeden, verheugde mij over zijne liefde , voede mij met fchoqne vooruitzichten in de toekomst, floot mijn hart, mijne oogen  TREURSPEL. 51 öogen voor alle anderen, die om mijne gunst fmeekten , die beter, edeler en beftendiger waren. — O ik dwaaze! (jnet drift.) O dat ik u vertrouwde, booswicht! Dat ik mijne eer befchimpte, door de vriendelijke blikken, die" ik op u wierp, door den omgang dien ik met u hield. casori, ( aan heure voeten!) Zo waar 'er een God is! Nog ben ik u getrouw , nog leef ik voor u: zanini, (met een zachter blik. Nd eene lange tusfckenpoozing.) Kon ik mij toch op u verlaaten , fchoonc booswicht! casori. Begeer flechts, beveel flechts; alles, alles onderneem ik voor u. — zanini. Wel aan, ik vorder een bewijs. —■ casori. Welk ? zanini. Een oprechte bekentenis der waarheid! (zij neemt hem bij Je hand ) Kom, zet u! ( zij zetten zich op een zooden bank.) Wel aan Cafori , ik wil u vergeeven, wil alles vergeeten , wanneer gij flechts beterjfcnap belooft! En tot teken mijner oprechte vergiffenis , geef ik u dit onderpand! (zij kuscht hem.) casori. De geheimfte wenfehen van mijn hart, zal ik u bicgten. zakini. Wel aan, hoor mij dan. (terwijl zij fprcekt ziet zij hem Jleeds met oplettendheid in 't gezicht.) De fchoone morgenftond lokte mij heden vroeger dan na gewoonte in den tuin. Ik wilde de morgenzon eens D 2 zien,  52 GALORA van VENETIEN, zien, plaatste mij in eene grot, maakte over het e.nc en anuer duizend aangenaame befpiegelingcn. Op eenmaal werd ik door een voorval gehinderd. Zuudt gij het kunnen denken Cafori? Ik zag twee perfoonen in hunne mantels verborgen, zeer befehroomd rondfluipen. — Maar gij wordt bleek? — casori. Zeer natuurlijk, het belang dat ik iu de ontknooping neem, is hier de oorzaak van. ZANINI. 'k werd fchrikkelijk beangst Ik hield hen voor kwaaddoeners, en wilde reeds om hulp roepen, toer) ik door een nieuw fchouwfpel verrast Vi ercl. W ie zoudt gij wel denken dat deze p.vee vermomde perfoonen geweest waren ? Het waren vrouwspersonen; en denk eens, 'er kwam een hofcavalier, die fprak met deze fraaije fchepfels, fpr k met hen zo teder, zo vertrouwlijk, (hapte zo vcelc fchoone zaa- ken, verzegelde die tot onderpand met een kuseh Waarom bloost gij — viel dau op zijne knie, zwoer trouw — Zzij //ottert.) c a s o ri. En voords ? » zanini, (ftnverfclüllig.) Stond hij weder op. c a s o r ]. En is dit alles? zanini, (fchir/ijk,) Weet gij meer? casori. Gij fpeelt eene zonderlinge rol met mij. Maar ik ken uwe wonderlijke luimen. zanini, Qnet drift!) Ga , ga uit mijne oogen! Gij hebt op nieuw gelogen.  TREURSPEL. 53 gen. Gij be'oofdet oprechtheid. Gij zijt een booswicht, een overgepeeven , verharde booswicht! Gij zoudt ^e waarheid op de pijnbank nog locgchenen. Ga! doch we.-t! (zij fchreeuwt hem in 't oor ) Dat zoete heertjen was Cafori. Qzij ijlt heen.) cas oiti, (Juiar weêrhoudend) Zanini ! ' zanini, {zeer aangedaan!) Laat mij ! casori. Ik kan niet, ik wil niet. zanini. ' Laat mij! De kleiafte gedienstigheid weigert gij mij zelfs; mij, die n in liet binnenftc heiligdom van mijn hart droeg. Mijn leven zou ik voor u, voor u.ve trouw verpand hebben. Ik zou den bode hebben kunnen vermoorden, die mij de tijding uwer ontrouw ware komen brengen, en gezegi hadde: ,, Cafori is trouwloos!'' Maar ik zelve, met deze oogen moest ik het zien! En'echuer, wee over deze vrouwelijke zwakheid, over deze ontijdige eoe iheid van ons hart! En echter, ja verraader, in weerwil uwer meineedigheid, beminde ik u nog, verontfehutdigde u, vergaf u, begeerde niets dan eene openhartige, vrijwillige bekentenis van uwen mislfop, maar ook deze rampzalige voldoening weigert gij mij. ~> casori, Qian heure voetenj Ik ben een' nietswaardige. zakisi, Cmet meer zacktheid,~) Laat mij! Anders overmeestert het medelijden op nieuw mijn hart lk wil u geheel vergeeten. casori, Cj7aat fchielijk op.) Zanini! Ik beken mijne misdaad. Ja ik washetdien gij in den tuin zaagt. D 3 zanini.  54 GALORA van V EN Kï i li N, zanini, (reikt hem ae hand.) Dan ben ik weder de uwe. casori, (met nadruk.) De beide vrouwen zijn uit Venetiën. zam :. i. Hemel! Immers niet de wondcrfchoone Galora! casori. Dezelfde, met heure moeder. z a n i n r. De beminde van den Prins? casori. En nog heden zijne gemalin. z a ni h i, Onmogelijk! Cafori, gij beliegt mij op nieuw. casori, (Jleeds meer hes tg ) En nog heden gaat de Prins niet haar de wij fle waercld in. zanini. Zijt gij buiten zinnen , Cafori ? casori. En ik moet hem verzeilen Nu weet rij alles, nu (laat mijn leven in uwe hand, tra nu heen, Delila , roep de Philistijnen over uw' Simfon, en laat mij de oogen uitfteekcu. — (hij gaat fchietijk heen.) zanini, (al/een.) Nu geloof ik u, Cafori! De waarheid ftond op uw gelaat, gij hebt niet gelogen! Schielijk — ZESDE  TREURSPEL. 55 ZESDE T O O NE E L. johannes, zanini. johannes. Vergeefscn .' De Pater is- nergens, mijn broeder is weg! Ik ongelukkige! Wat zal ik mijn' vader zeggen ? Hij zal mij de fchrikkelijkfte verwijtingen over mijne nalaatigheid doen. Zal mij verdacht houden , als of ik een heimlijk verbond met mijn' broeder geflootcn hadde, om hem te bedriegen. z a n i n i. Weg kan hij nog niet zijn, genadige heer! Maar de zaak is zeeker; het meisjen is hier, was heimlijk met heure moeder in den tuin, daar heeft zij den Prins gezien en gefproken Nog heden wil hij zich met haar verbinden, met haar vlugten. johannes. Ontzettend! Signora! Hoe? Wat? z A n i n i. Te Florence is zij, te Florence ! JOHANNES. En m'jn broeder heeft haar gefproken ? zanini. Dezen morgen in den tuin. johannes. Mijn broeder heeft haar gefproken? zanini. Zo als ik u zeg. johannes. Waar is zij, waar? zanini, Te Florence, mijn Prins! D 4 johannes.  56 GALORA van VENETI E N, j o h a n n F. s. Maar waar in Florence, waar? zanini, (zeer verdrietig.") Foei'! dat ik mij zo overijld heb — De plaats weel ik niet. Maar het zal niet móeijelijk zijn haar cp te fpooren. Ik neem die moeite op mij zelfven. joiiannes, (met den groottten axgtt.) God! God! Wat zal ik beginnen ? Hebt gij den Pater niet gezien? zanini. Thands niet. joh anne S. Hebt gij den ridder met gezien ? Wanneer hij ■flechts hier ware. Ik weet mij niet te helpen. Vcrvoekt zij dit onverftand, deze onbezonnenheid mijrd broeders'! Wie zou denken , dat een meisjen , een gemeen meisjen! mijn' broeder hetverfiand zou doen verliezen. zanini , (ter zijde.) Hoe die geestelijke toch fnapt! johannes. Wat zegt gij, Zanini? zanini. t Ik ben begcerjg een meisjen te zien, dat zulkewonderwerken verricht. johannes. Z'j moet eene tovcnaarster zijn, eene tovenaarsterj Z j beeft mijn' broeder tot een' zot gemaakt» zanini, ([pottend bij zich zelve.) Door dc natuurlijkfte middelen der wacreld. johannes.  TREURSPEL. gj jo hannes. Z-j moet in een klooster, in eene cel, waar zij geen' zonnen ftraal ontdekken kan ! zanini. Het zeekcrste middel, om zich tegen heure verleiding te befohermen! johannes. Daar mag zij voor de onrust, die zij ons allen ver: oirzaakt heeft, boeten. zanini. Schielijk tot de uitvoering van uw befluit! j o ii A n n e s. Daar kan zij eene weeklagt over heure dwaasheid houden! zanini. Schielijk tot de daad, Prins! Wat helpt het rede■ neeren ? Veelligt wordt in dit oogenblik het huwelijk voltrokken; veelligt verlaaten zij reeds Florence. — johannes. Maar de Ridder, waar of hij toch blijft? zanini. Geef mij flechts een commando foldaaten ! Ik kleed mij in eene uniform, en neem moeder en dogcer gevangen. johannes. Dat behoede God! Mijn Droeder is toomloos in : zijne drift. Gij zoudt ongelukkig kunnen zijn. zanini , (ter zijde j Vreesachtige ziel! johannes. De Ridder is dapper, en voorzichtig. Aan hem laat D 5 ik  58 GALORA :van VENETIEN, ik alles over, die mag haar in verzeekering brengen! O dat hij kwame, dat hij — ZANINI. Daar is hij! ZEVENDE T O O N E E L. sattelstadt, de voorigen. johannes. Schielijk! Mijn waarde! Schielijk! Waarlijk zij is hier! Mijn broeder wil vlugten! Wat zullen wij beginnen ? sattelstadt. Wij zullen hem niet ontfnappen laaten ! Wij zu'len ze wel aanhouden! Wees flechts bedaard Prins1 Ik ben 'er niet bevreest voor! — — Zie hier onze fchoone Signora'! Goede morgen ! zanini. Van harten welkom te Florence! brave Ridder-' SATTELSTADT. Weet men het verblijf van het meisjen ? johannes. Neen, Ridder! Wat zullen wij nu doen? sattelstadt. Holla! De wagts moeten vifiteeren! Schielijk! zanini. Ridder! Hebt gij Cafori gezien? sattelstadt. Ginds in het palcis kwam hij de trappen af loopen. za KI ni. Die weet veelligt — sattelstadt.  TREURSPEL. go sattelstadt. Alle elementen! En gij vliegt niet, vraagt niet? Gij zult hem nog innaaien, (zanini vertrekt fc/iie/ijk.) A G T S T E T O O NE EL. de voorigen, behalven zanini. joh anne s. Wisten wij eerst flechts, waar zij zijn! sattelstadt. Ik zal hem vinden, de fchuilhoek zij ook waar zij wil. johannes. Dat gij zo ter rcgter tijd" gekomen zijt! Ik had mij niet weeten te helpen. Maar de zaak zal toch igeéne Hechte gevolgen voor u, of mijn'broeder hebben? sattelstadt. Wees voor niets bevreest! Ik heb geduurende mijn leven met veele driftige heenjens te doen gehad , imaar ben 'er echter altijd heelshüids afgekomen. johannes. Maak u flechts van het meisjen alleen meester. sattelstadt. Ook de Prins moet een paar dagen kamer arrest hebiben. johannes. Neen, neen Ridder! mijn broeder moet vrij zijn. sattelstadt. Prins ! dat deugt niet. Bij mijnen eed! Een woedend jongeling ontziet God zeiven niet. johannes.  Co GALORA vak VENETIEN, JOHANNES» E Slechts cic vrouwen I Aan de prrfoon van mijn broe . der moet gij de hand niet leggen! s a t t e ! stadt. Ik ben 'er mede te vreeden. Maar, maar — johannes. - Niets van arrest! Ik bid — sattelstadt. Maar een opbruisfehende, opvliegende kop! Di Prins pleeg een moedigen knaap te zijn. Men ze;} dat hij een wakker Ridder geworden is; dat hij merj gen l'chooncn bloemkrans gewonnen heeft. Ik vi euscb te dat ik hem mede naar Oüitschland had kunnen nee men Daar is altijd het een of ander leest voor jon: ge waaghalzen. Bij mijn' eed , hij zou menig eet ridder hebben doen tuimelen. Maar ! houd het mi ten goede, Prins! Het was uwe fchuld, dat hij nie mede gaan mogt, toen trok het heertjen naar Vena tién , danste, fprong, en liet zich door vrouwen mis leiden. Sedert dien tijd is zijn moed uitgebluschj] het meisjen beeft hem ontzenuwd. johannes. Hij woelt en raast nog immer. sattelstad t. Maar toch alleen om het meisjen. Ontneem haai hem, en de jonge held zal een kloosterbroeder zijn. . johannes. Altijd nog beter dan zó — sattelstadt. Met verlof. Prins! ik zeg neen ! Vuur en moed is een fraai fieraad der vorsten. johannes. Ha ! daar is Maroni! NE  TREURSPEL. 61 NEGENDE T O O N E E L. zanini, maroni, de voorigen. zanini. De Pater ontheft ons van alle moeite. johannes, Cmet drift.) Gij zijt ftrafbaar, Maroni! Gij fpeelt eene rol die ons allen verachtelijk maakt! maroni. Uwe Eminentie doet mij onrecht. Ik ken mijne Éigten. — johannes. Waar is mijn broeder? MARONI. ; De Prins maakt toebereid Celen ter vlugt. sattelstad !'• |: Ik zal hem wel vangen, den vlugteling, en hem zijne buit ontvoeren. zanini. En het meisjen, Pater! Waar is dat? maroni. In het Dominikaancr nonnenklooster, daar wil de Prins zich in de kloosterkerk met haar verbinden, en ik moet deze heilige ple,'tigheid verrichten. johannes, (dreigend!) ' Onderfta het u ! maroni. Ik bid mijn voorflag aan te hooren. Ik heb den Prins beloofd te komen. De voorzichtigheid vordert, dat ik hem niet beledige. Ik zal 'er dus heen gaan — JOHANNBS.  62 GALORA van VENETIEN, johannes. Gij zult niet! Bij uw leven! Gij zult niet! maroni. Maar mij dunkt echter, dat men de maatregelen zc inrichten kan, dat de zaak, fchoon ik 'er heen ginge^ echter onverricht bleeve. De Prins zou anders op mij vertoornd zijn. sattelstadt. Hoe meent'gij dat, Pater! Laat eens hooren! MARONI. Ik ga heen , als of ik met het oogmerk kwam om 't heilige werk te verrichten, maar vertraag de pleg ig-. heid, tot gij u door de wacht van het meisjen vtrzee^ kerd hebt. Gij weet immers nu de plaats. Op dei: middag zal het gefchieden. In dit opzicht alleen heb ik den Prins mijne gehoorzaamheid beloofd. sattelstadt, (j-eiki hem de hand!) Dat is braaf! Heb dank voor uwe voorzichtigheid! johannes. Ridder! Ik blijf niet in het paleis. Ik zal mij dooi de jagt verftrooijen. sattelstadt. Dat is goed. Waar heen gaat gij ? JOHANNES. In het naaste bosch. sattelstadt. Ik zal bij u komen als het M erk verricht is. johannes. En gij Zanini! Laat alles tot mijns vaders ontfangss gereed maaken. ZANINi  TREURSPEL. 63 ZANINI. 1 Zo als gij beveelt! Maar ik wenschte u liever te (Verzeilen! JOHANNES. I Waarlijk? Uw, gezelfchap zal mij niet onaangenaam Zijn. ZANINI. k Ik zal u als eene amafone tot bedekking dienen. SATTELSTADT. 1 Dat is braaf gefproken , Signora ! Dat is braaf! Daar voor kitsch ik u de hand! — Wel aan Pater! Doe zo 'als gij gezegi hebt. Ik volg met de wacht! Qhij gaat heen!) JOHANNES. Kom Signora ! Het is een' fchoone dag. Ik moet < ln de open lucht. Einde van het tweede Bedrijf. DERDE  64 GAL ORAvan VENETIË N; DERDE BEDRIJF. Het Tooneel verandert in eene kamer van het kwos-, ter, met een aeur, waar duor mm tn de kerk gaat. EERSTE TOONEEL. agnese, cascri, (komt binnen.) agnese. Komt de Prins ? casori. Ik vermoede hem reeds hier. agnese. Waarom verzelt gij hem niet? casori. Ik heb het rijdtuig befteld. agnese. En waar is het? c a s o r, i. Geheel beneden aan de rivier. agnese. Ik begrijp niet, wat den Prins doet vertraagen. Ikj dagt hem nog voor den beflemden tijd hier te zienl Zijn vuurig ongeduld liet het mij ten minste hoopen. I casori. Signora, ik vrees dat men ons zal ontdekken ! Alles! was zo woelig, zo werkzaam in het paleis. Als de Pater maar niet? — agnese. Of Cafori zelf? c a s O R I  TREURSPEL.] C CASORI. Zou ik dan wel hier zijn ? AGNESB. Dat weet ik waarlijk niet. CASORI. Uwe verdenking is beledigend, gij behoordet mij te fpaaren. Waarlijk — AGNESE. Lieve Cafori! Word niet misnoegd 1 Zeg, hoe kan ik anders? Mijn toeftand is gevaarlijk, en vordert de grootfte voorzichtigheid. — Mijne dogter fiddert en weent. CASORI. Waar is Galora ? AGNESE. Hier bij, in de kerk — CASORI. Met den Prins? AGNESE. Ö neen! 'Er is eene non bij haar. CASORI. En wat doen zij daar? AGNESE. Zij bidden! CASORI. Een vroom meisjen! — Maar, Signora, ik begrijp niet, wat 'er in het toekomende uit du alles worden zal? Ik ben niet vreesachtig, maar ik ben echter befchroomd. Ik begrijp niet waar wij heen willen? AGNESE. Waar heen ons het geluk en de liefde voeren zullen. g CASORt.  ff GAL Or-RAvxN VENETIEN, casori. Onze fchatten kunnen niet eeuwig duuren. acne SE. En de Groothertog niet eeuwig leeven. De veele | onrusten hebben zijn zwart hair vóór den tijd grijs I gemaakt, zijn dood roept ons allen weder terug. Ln I dan, Cafori, dan eerst, begint het vorstelijke leven ! i Dan kunt gij voor uwe trouw, voor uwe dienftcn, I op vorstelijke belooningen, die ooit een gunsteling van li vorften genoot, ftaat maaken. casori. i Giuliette zal mijn loon zijn! agnese. Geen Prins zal ze u ontroven. casori. Signora! Ik zal zien waar de Prins blijft? agnese. Neen, blijf! Veelligt heeft hij nog eenige noodwendigheeden te verrichten. Hoe fchielijk is een uur verftreeken ? casori. Goed! Ik meende u een' dienst te doen. agnese Ik dank u, mijn waarde! Maar ik ben hier niet gaarne alleen Het is mij zo eenzaam. Ik maak te veel grillen. Ook ben ik verdrietig over mijne dogter, over heur angftig gedrag. Laat haar voor al geen benaauwd gelaat zien! c a so r i. Zij is zeer vreesachtig. Giuliette heeft meer moed, niet waar', Signora ? agnese. Ja, zij heeft mijn' geest. Maar Galora is een zacht meis-  TREURSPEL. 67 1 meisje.1, warm en geduldig in alles. Zij zou mij tot in den dood volgen Eene getrouwere, tederer gade I zal nooit op de waereld geleefd hebben.'; j casori. \ Giuliette zal dus niet zo getrouw zijn ? agnese. I Daar voor kan ik niet inflaan, Cafori! Veelligt zijt kgij ook zo be.tendig niet als de Prins. casori. I Voor Oiulictté, ja! Maar voor iedere andere bezwaarlijk. a g n e s e. I Genoeg hier van! Wij zullen dit gefprek tot lediregere tijden fpaaren ! casori, (aan de tralie!) \ No:: zie ik niets ! Ik ben tcch nieuwsgierig naar ilde oirzaak? agnese. ,■ Ik weet niet, mijn hart kent geene vrees, en toch Klopt het zo geweldig ! Zou de Prins zijn woord \ terugneemen ? casori. O! eerder zal dc zon aan den hemel terug gaan. agnese. Dat hoop ik ook! Zijne trouw was fteeds onwanI kelbaar. c a s o r i. I Wanneer hen de Cardinaal maar niet verhindert? agnese. I Maar die weet niets; kan niets weeten! E 2 CASORI,  66 G AL O KA van VENETIEN. casori. Dat geeve de hemel! — Mij dunkt echter, Signo- ■ rft, dat ik ten minsten eens naar 't rijdtuig moest gaan i zien? agnese. Zo ga! maar haast u, dat gij hier zijt, als de Prins : komt! casori. Ik heb vleugels aan mijne voeten. TWEEDE T O O N E E L. agnese, (gaat heen en weder.) Wees bedaard, kloppend hart! Gij nadert de vervul-' ling uwer wenfchen ! Hier , waar de aandacht woont,, in deze kloosterlijke muuren, deelt u het noodlot,, het purper — En nu, wanneer ik het werk vcdbragt ;j nebbe, wanneer de diadeem aan het voorhoofd mijner | dogter fchittert! en Florence zich onder heur fcepter | buigt hemel! welk een denkbeeld ! welk een i wellust! — Maar hoe, indien het niet gebeurde?' Wanneer een vijandelijke geest mij juist aan het eind- | perk tuimelen liet ? — Het zij zo ! Reeds de poging ! verdient onfterflijke roem! - Spot met met mij gijcrooten der aarde! Duizenden van u trol een zelfde; noodlot; en echter zegt de gefchiedenis, die eeuwige j bazuin der menfchelijke daaden: „De vorst, de held il viel midden op zijn loopbaan naar roem. DERDE T O O N E E L. moretti, agnese, , moretti. Holla, Signora! Daar ben ik ! agnese.  TREURSPEL. 69 A G NSS E. Gij zijt een braave kaerel.' M 0RETTI. Ik volg u, gelijk uwe fchaduw. Dat is zo mijn gebruik, Signora, zo haast ik mij san iemand wijde. AGNESE. Van waar komt gij thands? MORETTI. Van den marmeren brug, Signora! Daar is dikwerf voor mijn handwerk veel te doen. A G N E S E. Hebt g'j den Prins niet gezien ? MORETTI. Neen, Signora! Maar ik breng eene andere boodfehap. AGNESE. En die is? MOR El TI. Dat de Cardinaal op de jagt gaar. AGNESE. Waarlijk ? Wat dunkt u ? MORETTI. Ja nu, wij zullen hem opjasgen, Signora! Mijne kameraaden zijn 'er reeds op uit. AGNESE. Maar denken zij allen zo als gij? Zijn zij goed afgericht? Hebben zij moed? MORETTI. Eén hart, en ééne ziel! dat is onze zinfpreuk. Aan moed ontbreekt het Gode zij dank! niet een'. Laat :de duivel onder de verfchrikkelijkfte gedaante komen, E 3 wij 1  70 GALORA van V E N E T [ E N , wij grijpen hem aan, en j::agen hem t?r helle. Hij mijne ziel, Signora! mijne kamer.Mden zijn iiceriijüei jongens, heerlijke jongens! acn e s e. Zeg eens kaerel, wat heeft u tot dit handwerk doe» befluiten? MQKÏTT I. Het vervloekte geluk, dat mij eeuwig voor den zot' hield, mij uithongeren liet. Wie kon dat verdraaien, Signora? Ziet gij , men werkt, zweet, loopt, rent, en men blijft echter doodarm. Het begon mij te ver-' veelen , ik wanhoopte, werd een braaf "kaerel, en be-: vind 'er mij, Gode zij dank! wel bij Wat is het ook! verder? Ik rerwe mijne handen in'bloed, cn wasch ze in water weer af. a g n e s e. Duivel! MOR ET TI. Ik heb meenig moederszoontjen uit Duitsehland, Frankrijk cn Engeland het bloell uit het hart getapt, en hem den terug weg gefpaard. ag nes e. Onder deze allen was toch wel geen Cardinaal? mor et t i. ik denk het wel. En indien het zo niet ware, dam is deze de eerste. agnese. Maar wat doet gij hier? Gij zegt dat hij op de jigt is- MORETTI. Ik blijf hier tot bedekking, volg u naar onze gewoonte en gebruik tot aan de grenzen; dan keer ikS tot mijne kameraaden terug, vind ik het werk reedsj vol-:  TREURSPEL. fi vo'bragt, gced; ;oi niet, dan fluip ik als een fpook bij nacht rond, tot ik hem vange agnese. Hou woord, kameraad! en ik zal zeggen, dat gij de eerltjklre, de beste onder alle moordenaaren zijt! Waar zult gij u thands ophoulen? m o R e t t i. Ik wil het klooster bezien. Ook daar is fomtijds arbeid , is loon! a g n f. s e. Zo ga, dat u nieman I hier aantreffe. Uw gelaat duidt niet veel goeds aan. MflRETT I. Niet waar? Dat d.ee.'t de natuur. Ik ben een ge-' booten moordenaar. (Hij wil gaan?) agnese. Hoor eens! Hebt g'j een' dolk overig? m. o R E T T i. Om u te dienen, om u te dienen, Signora! _ (Hij ter toont Vr haar twee.) Neem dezen! Dat is een dolk, een Drive dolk! Engelsen Haal, fcherp als een h heermes. De weg naar het hart treft hij op een ■air! Hij mijne ziel op een hair! Het is een erfliuk van mijii' kameraad! Die goeie jongen ! werdt gevangen , gemoord door den Cardinaal! Dat hij nog leeide! o dat hij nog leefde! — * agnese. Geef mij den dolk ! moretti, (geeft haar denzelven) Gij doet 'er een meester (luk mede, Signora! Gij zult mij het zelve eens zeggen. agnese, (geeft hem geld.) Daar! Koop u een' anderen. E 4 moretti.  ?a GALORA van VENETIEN, moretti. Dank, dank u! Wanneer gij 'er u van bedient, dan neemt gij hem zó! — Dan is de ftoot Merker, zeekerer. agnese. Ik verfta u ! Ga ! en vergeet den Cardinaal niet. moretti. Eerder zal ik den duivel vergeeten I Adio! ( Hij j gaat heen.) agnese, (alleen?) Eene hand vol fequijnen aan dezen kaerel, en hij I worgt zijn' vader! — (zij beziet den dolk) Eigentlijk weet ik niet, wat voor gebruik ik hier van maaken wil, het is flechts voorzorg — Werktuig des I doods! ik zoude gaarne uwe bloedgefchiedenis hooren! I Ik behoorde mij met met u te verontreinigen ! Hoe hij blikfemt! (zij houdt hem in de hoogte.) Welk een S fchouwfpel, wanneer hij met bloed tot aan het heft f verguld, fidderend druipend daar hangt; of in de al- f ballte borst van een bloeijend meisjen dringt, haar f het hart doorklooft, en door omhoog fpringend bloed I bezoedeld wordt. Gelijk een bnkfemflag iloeg het in I mijne ziel! Hoe mij de ooren fuizen! (zij verbergt den dolk in heur' boezem.) Voort! voort.' Gij waart, E gij zijt de oirzaak! VIERDE T O O N E E L. Galora en julie, komen uit de kerk. agnese. i agnese. Nu, mijne vroome dogter! Hebt gij gebeden? galora. Ach mijne moeder: lk kon door angst niet bidden. Won- I  TREURSPEL. 73 Wonderlijk werd ik te moede , toen ik in de kerk trad.' Ik wierp mij aan het hooge altaar op de knieën, ridderde, wierp de oogen op het heilige beeld der lieve vrouwe, zij zag mij toornig aan, zo fcheen het mij, ik begon te ftamelen , te weenen, luid te weenen, zag voords weder op het beeld, en zij fcheen verzoend,fcheen te zeggen: ,,lk ontferm mij over u, mijne dogter!" Ik begon heviger te weenen, mijne ziel gloeide van aandacht, en de glorij der hemelfche geesten zweefde voor mijne blikken. — Maar ik konde niet bidden, mijne moeder! agnese. Dit was het heerlijkfte gebed! Zó bidden de geesten des hemels! Qtot de Non?) Niet waar vroom meisjen? j ul ie. Ja! Signora! agnese. Wilt gij, beste, mijne dogter gezelfchap houden, tot ik wederkom? galora. Waar wilt gij heen ? agnese. Hij blijft mij te lang. juli e. Ik ben gaarne by de Freule ; mijne Abdisfe begeert het ook. Cagnese gaat heen,) V IJ FD E T O O NE E L. de voorigen, behalven agnese. galora. Zijt gij lang in het klooster, mijne lieve? E S jume,  74 GALORA van VENETIEN. juli E. Van mijne kindsheid af. Mijne ouders fticrveti vroeg. galora, Arm kind! Maar behaagt u het kloosterleven ? j e li E. O ja! Gewoonheid doet veel. galora. De liefde der zusters Helt u voor het verlies uwer ouderen fchadeloos? j uli E. Gij'dwaalt. De zusiers zijn niet zo gezellig ! galora. Dat dunkt mij vreemd ! Ik meende liefde en eendragt waren uit de waereld in het klooster gevlugt, om daar voor eeuwig te woonen. j u L I E. Dan zou het klooster de hemel zijn, lieve Signora! Maar zó — Ach de oude zusters berispen eeuwig de jongeren, en dezen morren tegen de oude. Veelen zuchten, veelen weenen ! Gewoon aan de vreugde der waereld, verwenfehen zij deze gewijde plaats, en reikhalzen naar de waereld terug. Zelden vindt men 'cr een gezicht waar tevredenheid op woont. galora. En ik ken niets fchooners,, dan een bruid des hemels te zijn! j u L i E. Ik ben ook zeer vergenoegd Mijne lieve! Wat is «•oostelijker dan zijne ziel te reinigen, zijn hart voor flegtc gedachten te bewaaren , zich in het gebed tot God te verheffen, en met de engelen en heiligen iu een verbond Haan. — GALORA.  TREURSPEL. 75 GALORA. En zich in de choóren der reine zielen te mengen , met hen den Lofzang des Heeren, het Gloria en Halklujah des Heeren 'zingen. — Immer in wit lieraad gekleed, te leeven, ie zweeven in de nabijheid van den eeuwigen cn zijne heiligen — Ach, mijne lieve! Dat ik deze zaligheid ontbeeren moet! Dit was mijn wensch, God weet het, toen ik begon te denken! J U L I E. Maar gij bemint den Prins ! galora, (zuchtend.) Beste! — lk moet weenen. JULI E. Waarom, fchoorp Signora! galora, (weent luid.) Laat mij weenen, vroom meisjen! — Kon ik mijn geest in deze ftille gewelffels uitademen! JXJCTE. Wat deert u? Kan ik u helpen' Galora. Goede zielj j u L [ E, lk zal bidden, in iedere choormis, en vesper voor u bidden! GALORA. Ja, vroom meisjen! Bid, bid voor mij! Ik ben in groot gevaar! Gehoorzaamheid en liefde hebben 'er mij ingeftort. Mijne ziel aarsfelt, bange twijfelingen bcangftigen mij. Is liefde zonde, dan ben ik eene arme zondares. Zoo niet, dan fta ik voor de engelen Gods in onfchuld daar. Mijn hart is zuiver, en mijn ge weeten onbevlekt, (zij .neemt haar tij de hand.) Wees mijne vriendin! Bid,vereer mijne nagedachtenis, als ik weg,  76 GALORA van VENETIEN. weg, als ik dood ben, dood? Ja, ik gevoel het, lief vroom meisjen! Zie hoe ik fiddére ! Vergeet het niet! Vereer mijn aandenken! julie. Mijne oogen zullen twee waterbronnen worden, wanneer gij weg zijt! galora, (omarmt haar!) Wees mijne vriendin. julie. Ik ben het. galora. De hemel zegge amen ! (garcias komt, julie verwijdert zich.) ZESDE T O O NE E L. garcias, galora. garcias. Galora! Mijne lieve Galora! (hij kuscht haar.) galora. Mijn Prins! — garcias. Gij hebt geweend ? galora. Traanen der vriendfehap. Het meisjen daar — Waar is zij? garcias. Zij heeft zich verwijderd. galora. Heeft her verbond der vriendfehap met mij geflooten, met traanen is bet bezegeld. garcias.  TREURSPEL. 11 garcias. Wij moeten haar verlaaten, Florence verlaatenl Ook ik heb geweend. galora. En waar over? ga rcias. Over het affcheid van mijne moeder. galora, (haastig?) Is zij hier? garcias. Neen Galora! Een* brief is mijn tolk, een brief! Zó keb ik nooit gefchreeven. Iedere letter is door een' traan bijna uitgewischt. Ik heb haar voor heure liefde, voor heure zorg, voor heuren troost bedankt. Ik heb om vergeeving gebeden, heb gefmeekt, heb haar bezwooren voor mij te bidden, mijner te gedenken, mij te zegenen! — Ik heb zelve gebéden , geweend, gefmeekt! Alles, alles, wat angst, liefde, dankbaarheid en wanhoop mij ingaven , heb ik gefchreeven! — Ik heb een' ftrijd geftreeden, die mij het leven fcheen te zullen ontroven! galora. Prins! ik ben een arm fchepfel! uwe grenzenlooze liefde onwaardig! Dit klooster — garcias. Galora! De hemel met alle zijne zaligheid, ontzeg Sik om uwent wil! Mijne liefde is fterk gelijk de dood. ik trek met u over het meir, over de zee. De een-vouwdigste levenswijze zal mij in uw bijzijn behaaglijker zijn, dan het hof, met pronk en wellust gekroond. Iedere hemelftreek, hij zij ook nog zo ruuw, nog zo fchrikkelijk, zal voor mij een zalig eiland zijn, .wanneer gij mij verzelt. Ik kan van overvloed tot gebrek,  78; GALORA van VENETIËN, gebrek, tot elende, in de dood gaan, en immer noga glimlagchen, wanneer Galora flechts bij mij is! — galora. Te vee!, Prins! Ik bezwijk onder mijne gewaar-<:| wording. garcias. O Galora' wij zullen niet ongelukkig zijn! Waart! lijk niet! Ik gevoel het De gantfehe waereld fmti ons open. leder hoek der aariie zal zich voor ons] in een lagchend Eden veranderen. De zon gaat nietI alleen zo fchoon over Florence op. De vogels zingen i niet alleen in bosfehen van" citroenen en orangeap-M pelen; ook de dennen- en eikenbosfehen weêrgalmeiM door gezang. Getrouwe liefde is overal gelukkig. Inïl het brandende Lybiën, in het ijskoude ScjthièBll overal gelukkig! — GALORA. Waar mede zal ik u deze liefde vergelden? Ik hebi niets dan een getrouw hart. lk ontroof u het geluk —$ garcias. Stil, Galora! Wat is geluk? Is hij gelukkig die in overvloed zwemt, dien een diadeem, een throon, eerljp goud gewaad verfierd, en dien de fmart, de gretigftel roofvogel, aan het hart knaagt? die zijn zwaanenbedft met traanen bevochtigt, cn de damp des wierooks.ï met benaauwde Zuchten van zich (loot? - O Galora>f Van het hart alleen hangt geluk en ongeluk af. Bevre-1: digt zijne wenfehen, en de mensen is gelukkig, of j waant het ten minden te zijn. En wat is bet gantfehe rï leven anders dan waan, een veelverwige droom, dieiaan het graf veelligt verdwijnt, veelligt ook dsarif nog ons bedwelmt, tot de dag aanbreekt, waar iede-.il re donkere voordclling in klaarheid veranderen, en» bet waare leven beginnen zal. GALORA. Ik voeg mij alzo naar uw' wil! GARCIAS.W  TREURSPEL. 79 garcias. I Maar waar is Signora? galora. : Zij ging naar u. garcias. W Wij zijn elkander misgelopen. Zij moest niet weggegaan zijn. De Pater volgt mij. galora, (yerjch rikt.} ft Prins.' Ik ben een wonderlijk meisjen, niet waar? garcias. Waarom dat, mijne lieve ? galora. lp Een angst, eene benaauwdheid, die mij de zinnen [bedwelmt, overvalt mij. garcias. [Nog èén uur, en het is voorbij , tot dien tijd, grijp moed, op dat geene ongefteldheid onze vlugt verhin- galora. [ Ik wil bedaard zijn. Gij zijt immers hier. garcias. Ja, dierbaar meisjen! Ik draag het ondoordringbaare - harnas der liefde. Niets vrees ik, niets kan mij in deze wapenrusting doen verfchrikken. Ik voel moed en ifterkte, om een' ftrijd met den hemel te ftrijden. galora, (gaat zitten.) Mijne knieën fidderen. ZEVENDE  So GALORA van VENETIEN, ZEVENDE T O O NE E L. MARONI, DE v'oORIGEN. GARCIAS. ' O Maroni! Gij zijt een man vol trouw, een vriend p die ook in het ongeluk volhardt! Welaan naar het al-I taar! MARONI. Vergun mij flechts een oogenblik! Ik heb fchielijfc si gegaan. garcias, (wijst hem galora.) Dat is zij, de heilige, die mijn hart ten offer be* i geert I MARONI. Ik ben gelukkig, fchoone Signora, u te zien ! galora. Het is mij ook aangenaam, waardige man, u te lee-:p ren kennen. garcias. Ja, Galora! De Pater is een goed man. Ik heb hemp Veel te danken. MARONI. Maak mij niet verlegen, mijn Prins! (hij gaat aatm de tralie.) Wat ik zeggen wilde: Weet gij reeds dam uw heer vader dezen avond terugkomt? garcias, (ontjleld.) Mijn vader? GALORA. God! God ! MARONI. Sattelftadt is met deze vrolijke tijding vooruiigeko* men. earcias. '  TREURSPEL. U garcias. Dezen avor.d reeds? MARONI. Volgends de tijding van den ridden garcias. Zo Ipoed u! ten altaar! galora, (in den uiterjlen angst!) Prins! Ik kan niet. Blijf! Laat mij! Den Sluijër — garcias. Geen woord hier van! De daad is beflooten. Niemand doet mij in dit bcfluit wankelen, lk heb lang 'geftrecden , lang geworsteld, eer de gedachten vast bij mij werdt! Ik zal vlugten! maroni, (ziet vol ongeduld door de tralie!) Uwe genadige vrouw moeder komt tevens mede. garcias. God vergel Je haar alle liefde, alle zorgen , alle wel» faaden, met leven en vreugde. Maroni. Vfeugde! Prins? Ik vrees, vrees garcias. Zwijg! Om Godswil niets daarvan! Gij ontroert mijn binnenItc. \og eenmaal! Ik heb beflooten te vlugten ! En dus , naar het altaar. maroni, ( meerder beangst.) Nog iets moet ik u. zeggen. Zij is krank. Men vreest voor heur leven. Zij komt om heure kinderen te zien , te zegenen, en veelligt aücheid van hen te neemen. GARCIAS. Dezen fchrikkelijken pligt heb ik fehrifteliik vervuld. F _ Goed,  82 GALORA van VENETIEN, Goed, dat gij mij dit herinnert Maroni. In mijn kabinet ügt mijn affcheid aan mijne moeder. maroni. Wat zeidet gij, Prins? garcias, (misnoegd.) Maroni! Wat is dat? Wat hebt gij voor ? Lshetthands tijd tot herhaalingen? maroni. Vergeef! Ik was in gedachten, vergat mij geheel. garcias. Ik zeg, mijn affeheidsbrief aan mijne moeder ligt in mijn kabinet, dien moet gij haar overhandigen! En nu geen woord meer! Naar het altaar! maroni, (ziet befchroomd naar de tralies.)] Ik zal uw bevel gehoorzaamen, hoewel die last zeer onaangenaam voor mij is. De moederlijke weemoed zal mij het hart breeken! garcias. Maroni! Maroni! Daar fchuilt iets achter. Ik beginj argwaan te krijgen. Naar het altaar! Dwing mij niet tot geweld. maroni. Maar wij hebben geene getuigen, mijn Prins! garcias. Hier aan hadt gij lang behooren te denken. En wat behoeven wij veele getuigen? De hemel cn wij,_ zijd getuigen genoeg., maroni. Vergeef mij! Het is beter, zeekerer, voordeeliger veor de Signora. garcias,  ÏREURSPELi 83 garcias, (met den voet ftampend.) O dat hclsch gefnap ! (hij neemt den Pater bij den arm.) Naar het altaar! j u Lt 2, (komt binnen.) Genadige beer! De zusters zijn alle op Het Choor. garcias. Zo hebben wij getuigen ? — Nu oude, wat nog? Wat ontbreekt nog? Schielijk nog een voorwendzel om mij op te houden tot de zon ondergaat, tot de arm mijns vaders mij bereikt, en mij ongelukkig maakt. Naar het altaar! (zij gaan in de kerk ) A G T S T E T O O N E E L. julie, (alleen?) Hoe wonderlijk ben ik te moede ! Voor de eerftemaal wensen ik mij thands mijne vrijheid. Daaraan is de Signora fchuldig! — Maar wat helpt het wenfehen? Ik moet toch blijven ! [a, wanneer ik vrienden hadde, wanneer ik iemand kende ? De vrije waereld is toch wel beter? — Doch neen, ik blijf, ik ben eene bruid des hemels, lk heb gezondigd. Heilige maagd vergeef mij deze kwaade gedachten! — NEGENDE T O O N E E L, agnese, julie. .„ agnese, (Jht'ft verwilderd binnen?) Waar is mijne dogter ? julie. In de kerk met den Prins. De plegtigheid van het kuwelijk wordt voltrokken. Fa agnese.  84 GALORA van VENETIEN, agnese. O bravo! Zo is zij toch zijne gemalin! In weêrwil van alle hindernisfen, in weerwil van de Hst des Cardinaals, in weêrwil van alle verraaderij, is zij toch zijne gemalin. Het g aitfehe klooster, zijn befchermheilige, kan het getuigen. — julie, C verfcfirikt.) Lieve Signora! Wat deert u? agnese. O mijn kind! Gij zult het zien , gij zult het hooren! In weinige oogenblikken'zijn zij hier. julie. Wie? Wat? Zeg toch. agnese. Schurken, verraaders, die my en mijne dogter vangen, en aan de befchimping prijs willen geeven. j u li F. God ! God! Wie durft dit waagen ? agnese. Een pilaar der kerk; maar hij mag komen! Hij mag komen ! Ik zal hem ontfangen ! Ik dank u, lieve Moretti. — Doch wat wil ik? Mijn ventand is weg! Hij komt niet! Die lafhartige ziel! Hij iiddert gelijk een Paap die geen goed gewecten heeft, bi) den aanblik des duivels, op een fchilderij! Ha, ha, ha! Die vergelijking is goed, zo goed als ze ooit eene krankzinnige maaken kan. Niet waar meisjen ? julie. Gij verfchrikt mij, ik begrijp niet — agnese. Ik geloof het wel, meisjen! Gelukkig voor u dat gij het niet begrijpt, dat gij in het klooster leeft! Waag het  TREURSPEL. 85 het niet den voet 'er buiten te zetten! De gantfehe waereld wemelt van verraaderij, van booswichten. — TIENDE T O O NE E L. CaS0.1I, devoqrigen. AGKE S E. Wij zijn verraaden , gevangen, Cafori! Geene uitkomst, a'le ftraaten zijn bezet! casori. Hoe? Wat? Wat beginnen wij? a ON ES E. Niets, Sigrior! Niets! Wij gèdraagën ons lijdend. CAS'. Rï. Onmogelijk! Gij fcbertstl ag N fs E. Waarlijk, waarlijk! Niets meer dan fcherts! Een treurige fcherts! Veefligt een bloedige fcherts ! (zij vertoont hem den dotki) Ziet gij dit fpeeltuig ? O had ik den verraader, met voeten zou ik hem treeden, hem het hart uit het i.jf rukleti, en het hem ia 't aangezicht werpen! c a s 0 R1. Ik ben onfchuldig, Signora! Waarlijk! Wanneer wij verraaden zijn, dan moet de Pater het geda n hebben. Kom, vlugt! Wij zijn des doods! De onverbiddelijke ftrengheid van den Groothertog — AGNESE. Ik lach met den tyran! Gij moet blijven, Cafcri, of gij zijt een fehurk ! CASORI. Signora, Signora, de voorzichtigheid — F 3 agnese.  86 GALORA ▼ aN VENETIËN, agnc.se. Bij God! Gij zijt een verraader' Uue vrees zegt het mij. Bekén, (zij gaat op hem af.') of ik ftoot ti neder! casori, (jluipt voorbij de tralies en ontdekt de wacht.) Wéé, wéé, daar komt de wacht.' Had ik mij nooit in dit geval gemengd! Ik ongelukkige! (hij vlugt?) agn es e, Ga fchurk ! Gij zijt mijner wraak onwaardig. Ik wil haar een grooter offer brengen. Mijn getrouwe Morettü Op! Vang den duivel! — ELFDE T O O N E E L. garcias, galora, agnese. garcias. Nu is het volbragt Signora! Verzegeld, bevestigd is het heilige verbond! Nu voort in de wijde waereld! Waar is Cafori? — Maar gij fchuimt van woede! Wat deert u? galora. God! God! Mijne moeder! agnese. Niets mijne dogter, niets Prins! (zij gaat fchielijk heen en weder.) Gij hebt veele vrienden aan het hof, veelc vrienden! Maar waarom verzwijg ik het ook? Gij moet het toch vemeemen. Een ogenblik vroeger of laater, doet niets! Geef acht, wij blijven hier, wij Zijn verraaden. 7lVJtALFDE\  TREURSPEL. 87 TWAALFDE T O O N E E L. sattelstadï, met de Wagt. de voorigen. agnese. Zie daar de bevestiging mijner woorden! — satt elst ad t. Prins! Ik kom in naam van den Groothertog, en heb last deze vrouwen gevangen te neemen, moeder en dogier, ieder bijzonder! — Mevrouw, fchoone Signora, gelieft mij te volgen. garcias, (met galora aan de hand!) God zij dien genadig, die mijn oogappel aantast! Zij is dc mijne, is mijne vrouw! — agnese Dat is zij, dat is zij! De Pater, het gantfehe kloos. ter kan het getuigen ! £ ATT ELST ad t. Het baat niets, Mevrouw! GARCIAS. Verdoemde grijskop! Vv'aag het niet! Ik waarfchouw Ut, ik bezweer u! — sattelstadt. Nooit was ik voor dreigingen bevreesr. Die lust heeft, beproeve het! Ik zie ieder trots in het gezicht! Ik kom in naam van den Groothertog, van den Cardinaal! garcias. Van den Cardinaal, den. Cardinaal? agnese. Wraak , Prins! Schielijke, fchrikkelijke wraak.' F 4 sattelstadt.  58 GALORAvan VENETIEN, SATTELSTADT. Vrouw, vrouw! wat raast , wat lastert g;j ? agnese. Laat hem komen , de jongen! laat hem komen , oude! Ik zal hem kastijden, met bloedige flageu zal ik hem kastijden! — sattels? adt. Holla! Wacht, doet uwen pligt! neemt deze rrouw gevangen! ftopt uwe ooren voogden gruuwel heurer tong ! (de W acht omcingelt haar.) galora, (de handen vjringind) Mijne moeder! Mijne moeder! garcias. Laat af! Laat haar los! (hij gaat naar den Rid* der.) Ik verfoei u, nietswaaidige! sattelstadt, (Jloot hem ter 11%!) Terug! bij mijn' eed! Het kan u niets baaten. Breng mij niet tot toorn, of ik gebruik geweld, lk heb een' arm, wiens (lag den geen' die ze gevoelt, de beide ooren doen fuilen. Holla! jonge Signora!, ga met mij! — garcias. Ridder! wat zal dat beduiden, wat kan u dit helpen? Waarom komt gij mij ongelukkig maaken? Wat deed ik u? Zie, ik vergeet mij, vemeedere mij! Ik bid Q, oude! Heb ontferming, heb medelijden! Ik fmeek het aan uwe voeten! — sattelstadt, God zij mij niet genadig. Prins! zoo ik u niet beklaage! maar gij kent mij! Ik wijk niet van mijnen pligt, niet een hairbreed! heb het nooit gedaan; beminde van jongs af aan .mijne overigheid , was getrouw aan hunne geboden. Heb geduld , het zal alles wel gaan ! Ik beloof u behulpzaam te zijn ! — garcias,  TREURSPEL. 80 GARCIAS. Wat moet ik doen, oude Vader? zeg! — agn ese. Geloof het niet, Prins! Logëns.' vervloekte Iogens ! Men zal ons van de aarde verdelgen. Wij zijn de eerste niet, die de toorn uws vaders vermoort. Hoe heimelijk het ook gehouden worde, zo heeft echter het gerucht van oor tot oor, tot naar Venetiën gefluisterd. „Cosinus de eerste is een tyran! " sattelstadt. Zwijg, raazende vrouw! of ik laat de ;trom roeren , op dat uwe lasterwoorden in geen menfcbelijk oor dringen! — Hoor Prins* Daar zal een tijd komen, veelligt haast komen , waarin niemand u zal durven vraagen: „ Wat doet gij?" Heb zo lang geduld! agnese. ' • Logens! Logens! Men bedriegt u, Prins! Roep alle uwe vrienden op, gebruik geweld! of wij zijn verlooren. sattelstadt, (toornig) N-ar den duivel met dat wijf! Wacht! voert haar weg! galora. O hemel! Lieve oude man! satïei. stadt, (Jlampt op den grond.) Voert het -wijf weg! agnese , (in den ui ter/Jen wanhoop.) - Zo moet ik dan , moet! Ha! Geweld ! Gij monfter op aarde! — Ridder! De eerfte en laatfte bede aan u! Een affcheidskusch van mijne dogter, één éénigen! Dan ga ik waar heen gij wilt! F 5 sattelstadt.  po GALORA van VENETIEN, sattelstadt. Het zij. agnese, (omarmt galora.) Kom, kind, kom aan mijne borst, voor de laatste- ■ maal aan mijn moederlijk "hart! O dat ik u niet ge- ■ baard hadde ! Neem het laatfte vaarwel, den laatften i moederlijken kusch' Kind van mijn hart! Pand mijner • eerfte, zuiverfte , heiligfle liefde! Eertijds mijne gapt- ■ fche vreugde, mijne eenigfle wellust! Thands mijne : elende, mijne onuitfprsckelijke elende ! Zachtmoedige : ziel' Zachtaartig meisjen! Met fmart heeft u uwe moe-'' der gebaard, met fmart gaf zij u aan de waereld, en i met fmart'., met woedende fmart, ontrooft zij u aan de i waereld! (zij doorfteekt haar.) galora, (zinkt in de armen van heuremoeder. Met een' luiden kreet.) \ God in den hemel! Mijne moeder, mijn Prins! sattelstadt, (neemt galora en Jloot de moeder weg.) Wat doet gij ? Helfche duivelin ? — garcias. Ontzettend! Galora! Galora! galora. Prins! (zïj Jlerft.) sattelstadt. God zij u genadig, mijne dogter! (hij legt haar op\ den grond.) garcias, (werpt zich bij haar needer.) Gij zult niet fterven, gij zult niet! Meisjen mijner ziel' Mijne vrouw! Mijn alles, in den hemel en op aarde! (hij f prins; t op ) Ontzettend! Zij is dood, dood! Ridder, zij is doodl Het is uw fchuld, vervloekte moordenaar! Geen heilige ontfetme zich uwer, in de uure des doods! Zij is doodl Mijne vreugde, mijne hoop I  TREURSPEL. 91 hoop! O alle vloeken der aarde komen over den moordenaar 1 — AGNESE. De Cardinaal, de Cardinaal! Die deed het, hem vervolge de wraak. Zie nu, oude, zie! Spaar op een andermaal uwe ontijdige diensten. Gij zult meer hooren. Het fpel is nog niet ten einde. O mijne dogter, mijne dogter! Uw dood zal glorierijk worden, zal geheel Florence in den rouw zetten. SATTELSTADT. Woel flechts, Satan, woel! Maar neen, uwe tegenwoordigheid is befmettelijk, is aanfteekend gelijk de pest! Weg! Weg met haar! Sluit haar op! Terftond hier, in het klooster.' — AGNESE. Kortzichtige, oude dwaas-1 Verberg mij nog dieper dan de hel! Mijn invloed blijft. Het geen ik in werking bragt, fterft niet met mij. (zij wordt door de Wacht weggevoerd.) DERTIENDE T O O N E E L. GARCIAS, SATTELSTADT. SATTELSTADT. Schep moed Prins! GARCIAS. Weg, weg, ik wil geen' troost! Grijskop! Leer van een' jongeling, dat ontijdige troost vergift inden wond is. Ik wil mij verkwikken, aan mijne fmart verkwikken ! Zij brandt gelijk vuur in mijne ziel. Maar ik vind 'er mijn wellust in. SATTELSTADT. De fmart zal u ombrengen. GARCIAS.  92 GALORA van V E N E T I E N, 4 garcias. Dat zal zij, dat zal zij! Wat helpt mij het leven?.> Wat helpt m'ii de waereld, hemel cn aarde, nu Galo- ■ ra niet meer 'is ! Ik benijde de dooden om heur gezelfchap. lk vloek het noodlot, dat onze harten, die s met alvermogende banden vereenigd waren, doormidden fneedt! lk zal een booswigt onder den hemel ', worden! RidJer! Ridder! Waarom vervolgt mij het i ongeluk ? Wanneer had ik een welbehaagen aan de ondeugden der jeugd? Wanneer lachte ik om deugd I en vroomheid? De Pater is getuigen. — sattelstadt. Dat zijn beproevingen des hemels! Strijd als een' ' held, overwin ze! — GARCIAS. Ik wil niet, ik mag niet! Ik ben het moede, lk : ben een mensch, en kan flechts lijden als een mensen! : Ecuwigduurend ongeluk behoort niet tot deze waereld. — (/;/ƒ blikt op galora.) Hoe gij daar ligt, engel des hemels! Nog heeft de hand des' doods uw gelaat niet ontfierd ! Nog immer bloozen uwe lippen J gelijk de roozenknoppen ! (hij kusclit haar.) Ik zal niet van u wijken, ik zal u bewaaken , zal de ver- j rotting, de vijandin der fchepping, van u wegdrijven, zal haar alverftoorende vuist, door mijn gcfchrèeuw verfchrikken. — Galora! Galora! Zeg, wat moet ik voor u doen ? W7elk offer moet ik u brengen ? Traanen zijn niets, traanen heeft ieder elcnd ge! — Ha! Wreeken, wreeken! Dat zal ik! — (hij ijlt weg) sattelstadt, (alleen.) Gij vindt hem niet! Vóór hij wederkomt is uwe drift bedaard! Garcias ik moet u beklaagen! Dit heerlijk meisjen zou wel grijsaarts door heure fchoonheid hebben kunnen bedwelmen, veelmeer" den vuurigen jongeling? (hij neemt de hand van galora.) Sluimer mijne dogter, fluimer! Zie, daar ftaat een oud man  TREURSPEL. 93 mm voor u, van jongs aan gewoon te ftrijden, en den dood offers te brengen; ftaat cn jammert als eene vrouw om u. God weet het, ik wilde u niet beledigen, lk zou om u kunnen weenen. Weenen maar de ouderdom heeft de bron mijner traanea geheel opgedroogd, (hij veegt zijne oogen af.) God zij mij genadig, daar komt 'er nog een! — (hij zaai heen.) J b Einde van het derde Bedrijf. VIERDE  94 GALORA vanVENETIEN, VIERDE BEDRIJF. Het Tooneel verandert in een bosch. EERSTE TOONEEL. cantelmi, sarnelli, (liggen onder eeri boom?) ) moretti, (komt.') Pas op , pas op jongens: ca nt el mi. De duivel ook! Hij jaagt diep in het bosch, heeftl veel volk bij zich. sarnelli. Wij zijn door alle ftruiken gekropen, maar kondenl niet bij hem komen. moretti. De Signora zit in den kerker, en Galora is dood. c antelmi. Wat fatan beduidt dat? moretti. Dat was een gefchreeuw, een bidden in het kloos-r ter het was een lust om het aan te hooren. DeÖ eene Non liep tegen de andere, fchreeuwde: „Moordü Moord' God en zijne heiligen helpen ons! Amen!; Amen '" — Ik luisterde, ging in 't rond, vroeg denl portier, wat dit beduide? De kaerel was een melk-f muil maakte een kruis en fprak fteunend : Eene moe4 der had heure dogter vermoord! Met deze boodfchapi rende ik hier heen! SAR NELLlJ,  TREURSPEL. 95 SARNELLI. Hoe heeft zich dit toegedraagen ï MORETTI. Dat weet de heilige moeder Gods! CANTELMI. De Cardinaal moet het gelag betalen! MORETTI. Dat moet hij. SARNELLI. Maar jongens , pas op uwe huid ! Ditmaal gaat het digt onder de galg voorbij, wij kunnen ligt blijven hangen ! CANTELMI. Ik geloof dat gij befchroomd zijt ? SARNELLI. Ho, ho! als het zijn moet, wil ik hem In het bed worgen! Het is immers maar een jongen, ik hou hem met de ééne vuist in de hoogte, en druk hem de ftrot toe ! MORETTI. Twist niet! Sarnelli is braaf. SARNELLI. Denkt gij nog aan het vastenavonds feest, in 'e bosch, met dien jongen Engelschman? Heb ik toen niet gevochten als de booze geest? Niemand wilde den aanval doen. Ik waagde het, fprontt bij den wagen, ftak den kaerel die er in zat, lïraks neder, en joeg de bedienden naar den duivel! CANTELMI. Daar was buit te haaien. Broertjen! {.Men hoort jagtfiorens.) MORKTTI.  gö GALORA van VENETIEN, moretti. Luister! Het gerucht komt nader! cantelmi. Blijven wij hier? moretti. Wij zullen zien ! Verlies hem niet uit het oog! Wij moeten hem met list vangen. Geweld deugt niet. Sarnelli. Kruipen wij ieder achter een Kruik! morett i. Voort! Voort! Wij richten niets uit, Een gehecle zwerm ! (zij ioopen weg-j TWEEDE T O O N E E L. joiiannes, zanini, (in een amazonen kleed.) johanne s. lk ben heden niet wel te moede ; zanini. Dat heb ik gezien. Het wild kan heden zonder gevaar voor u fpeelen. johannes. Ik ben zo verfirooid, zo in gedachten, ik weet zelf niet hoe ik ben! zanini. Mijne gantfehe ziel is bij de jagt. johannes. C,ij hebt mannenmoed. zanini*  TREURSPEL. 97 ZANINI. |agen is mijn hemel, en het gefchal van jagthoorns mijne liefde mufiek! Leefden wij nog in de oude waereld , ik zou mij zonder bedenken onder het gevolg van Diana begceven. JOHANNES. Maar heure nymphen waren halve Nonnen ? Z ANINI. Zo werd ik eene halve Non. JOHANNES. I Zoudt gij de gelofte der kuischheid zweeren? ZANINI. . O ja | JOHANNES. f Maar ook houden, Signora? t ZANINI. Gij zijt flim, mijn Prins! JOHANNES. Vrolijkheid betaamt immers den jager? ZANINI. Niets is heerlijker op aarde, dan een vrolijk leven, JOHANNES. Gij dwaalt; ernst, heilige befpiegelingen zijn beter, zijn verdienstelijker. ZANINI. Zie daar, hoe fchiehjk gij weder een priester wordt. JOHANNES. Zeer natuurlijk! Mijne vrolijkheid was^ flechts geiwongen. — G ZANINI.  98 GALORA van VENETIEN, zanini. En waarom dat ? johannes. Mijn broeder fpcclt mij door het hoofd. zanini. Verlaat u op de wijsheid van den Ridder! johannes, Ik vrees echter, dat zij handgemeen zullen wordenGarcias is woedend. zanini. En de Ridder niet vreesachtig. johannes. Zeeker niet vreesachtig. Maar juist dit doet mij beangst zijn. ZANINI. Maar hij is ook voorzichtig , behoedzaam. johannes. Als hij driftig is, niet. En driftig zal hij wordem Garcias zal hem met een wolk van fchempwoorden overflelpen, en dan vrees ik voor daadelijkheeden , ■waar bij mijn broeder zeeker te kort zal fehieten. ZANINI. Wees niet bevreest! De Ridder kent den afftand tusfchen hem en den Prins te wel, dan dat hij de paaien der eerbied zou overtreeden. johannes. God geef, dat gij waarheid fpreekt! zanini. Zeer zeeker, mijn Prins! Hij zal zich flechts aan de fchoonheid van Venetiën houden. — Maar in de daad: H  TREURSPEL. 99 daad! het meisjen moet tot buitenfpeurigheid ijdelzijn, om zich zo iets in het hoofd te kunnen prenten! IOHANNES. Zij is eene vrouw , met al de zwakheeden van heur Kéflacht begaafd, ij del en ligtgelovig. Een jong meisim, zonder kennis der waereld, door een' Prins gevleid , bemind! o Deze gelooft en hoopt onmogebjke dingen , vooral wanneer zij door de natuur met zulk eene betoverende fchoonheid, zo moederlijk begaafd is, Zo als men wil, dat dit Venetiaansch meisjen wezentlijk door haar begaafd zou zyn. ZANINI. Wie weet echter, of deze fchoonheid zo buitenge1 woon is ? — Doch ja, zij moet Wel! Ik bid om verjfeeeving! Haast zou ik den fmaak van een' Prins te na ;zijn gekomen. — Maar ik heb mij echter laaten zeg: gen, dat het hooge en verhevene haar ontbreekt. JOHANNES. Waarlijk ? Zó naauwkeurig hebt gij naar haar ver■ nomen ? ZANINI. Ik? O houd mij toch niet voor zo nieuwsgierig'! 'Mijn God! Wat ligt 'er mij aan gelegen, of zij fchoon fpf leelijk is? lk was in gezelfchap, het gefprek viel op paar. Eenige heeren die haar gezien hadden, verzeekerden het. JOHANNES. Deze heeren verftonden zonder tegenfpraak, den toon der galanterie. Wie zou het durven waagen in ften' kring van fchoone Florentijnfchc vrouwen, den rappel aan de Venetiaanfehe te geeven? G 2 ZANINI.  ioo GALORA van VENETIEN, zanini. Gij hou.1t dan de Florentijnfche vrouwen voor even zo ijdel, als de Venetiaanlche ? johannes. ' En dat niet zonder grond, Zanini! Wel te verftaanj in het punt der fchoonheid. zanini. Ik wil juist niet voor ons allen inftaan. Maar iedere regel heeft zijne uitzondering, Prins! Wat mij betreft, ik betwist niémand den voorrang. Ik weet da ik niet fchoon. geen klaagend fchepfel ben, en heb geen' lust mijn leven in een klooster te verdroomen. — johannes. Hoe gij toch fnapt! Hoe komt dit alles bij de fchoonheid te pas? zanini. O ik bid om vergeeving! Zeer veel. Alle deze eigenfchappen heeft immers het Venetiaanlche meisjen. Voor iedere doode musch heeft zij een traan , fluit zich dagen lang in heure kamer, en aapt het kloosterleven na: Zij zal eens enkel Nonnen tot hofdames kiezen ! (zij lacht gedwongen.) johannes. Wij zullen hier van afbreeken, Signora! Gij valt in een' bitteren toon. zanini. Zo als gij beveelt. Ik begrijp buiten dat niet, hoe men zich met eene niets beduidende zaak, zo lang kan bezig houden. johannes. O die ijverzucht! — De dag is zoel Signora. Wij kunnen onweêr krijgen. zanini.  TREURSPEL. 101 zanini. Ik vrees 'er zelve voor. johannes. Ik wensch het niet, wegens mijn' vader. zanini. Zijne aankomst zal voor den Prins een donderflag zijn. johannes. Hij moge den fchuld zijner dwaasheid draagen. Ik heb alles gedaan; ik heb hem genoeg gewaarfchouwd, en vermaand, maar mijne voorftellingen deeden hem flechts lagchen. Ik ben blijde dat mijn vader komt. Zijne tegenwoordigheid zal hem wel binnen de paaien weeten te houien. En is hij dan nog wederfpannig, dan zal eene vesting eene goede verblijfplaats voor hem zijn. Daar mag hij dan zijne warme gewaarwordingen, waarop hij zich zo veel verbeeldt, verkoelen, en zijne minneliederen aan de uilen voorzuchten. zanini. Dat wij zo gelukkig waren en een' aanflag ontdekten , juist toen hij rijp was 1 JOHANNES. Daar voor dank ik u nogmaals, Signora! Ik zal uwer bij mijnen vader gedenken. zanini, (tnet eene buiging!) Ik deed mijn' pligt, genadige heer-! johannes. Ook zullen alle fchoonen te Florence u prijzen. zanini. En die te Venetiën mij lasteren. johannes. Als zij patriotsch zijn, ja; anders niet. Hoewel G 3 het  102 GALORA van VENETIË N. het aan het fchoone gedacht eigen is, zich in een anj ders leed te verheugen (men hoort waldharem ) Daar is de jagt weder! Wij zullen nog eens meJi gaan. ZANINI, Ik wenschte het reeds lang! (zij vertrekken.) DERDE T O O N E E L. MORETTI, CANTELMI. KORETTi, (komt fchroomagtig ten voorfchijn) Is de baan vrij? — Holla, hei! Waar fteekt gij? CANTELMI, ( komt van de andere zijde.) Z'jt gij daar ? Wij zijn heden niet gelukkig, da:.r zijn zo veel kaerels. MORETTI. Wees niet bevreest jonge, niet bevrecst j Wees waakzaam, geef den moed niet op! Waar is Sar-j nelli? CANTELMI. God weet waar de fpeurhond fteekt. MOR ET TT. 'T is een regte heerlijke jonge! Moedig ais een leeuw. c A T F. L M i. 'T is te groot een waaghals. MORETTI, lk bemin den fchurk als mijn eigen ziel. Den dui- vsl, geloof ik zju hij doodflaah. CANTELMI  TREURSPEL. 103 CANTELMI. Op mijn woord , ik geloof het! — Maar luister! Ik hoor paarden. — MORETTI, Waar ? CANTELMI. Daar, zie! MORETTI. Schielijk! Wij zullen gaan liggen! Hier- aan den boom! Zeg dat wij vogelvangers zijn. Ha! Dat Is de Ridder uit Duitschland ! Len geweldige kaerel, grimmig als een beer — PIERDE T O O NE E L. . SATTELSTADT, DE V O O R I G E N. sattelstadt, (jigter de fchermen.) Bind de porden aan den boom, cn volg mij in het boi-ch! — Ik groet 11 •' Wat doet gij hier? Wie zijt Ij? CANTELMI en MORETTI. Wij zijn vogelvangers, Signor! SATTELSTADT. Wat is hier te doen ? Wordt 'er niet gejaagd ? MORETTI. Ja wel, Signor, ja wel! Ik wenschte dat het zo niét ware! Wij vangen van daag geen klaauw. SATTELSTADT. Ik geloof het gaarne. Waar is de jagt? G 4 MORETTI.  104 GALORA van VENETIEN, mobett i. Zo even was zij diep in het bosch! Wij hoorden de hoorns. sattelstadt. Kent gij den Cardinaal ? moretti. Zeer wel, Signor! sattelstadt. Hebt gij hem gezien ? moretti. Hij was zo even hier. sattelstadt. Wat weg ging hij ? Waar kan men hem vinden? moretti. Gij moet zijdwaards gaan , Signor, zijd waards ! Immer'langs het bosch, dan komt gij aan een watertjen, gij moet fteeds langs dit watertjen gaan , dan flaat gij regts in, Signor! daar zult gij hem vinden, zeer zeeker vinden sattelstadt. Ik dank tt! Vaar wel! (Hij gaat heen.) V IJ F D E T O O N E E L. cantelmi, moretti. cantelmi. Gij zijt een fchurk, gij hebt fchrikkelijk geloogen! moretti. Zoek oude hartsvanger, Zoek! Gij zult hem in eeuwigheid niet vinden! cantelmi.  TREUR S~P E L. cantelmi. Daar komt 'er al weêr een! moretti, (misnoegd.) Voor den duivel met die kaerels ! Wij zijn hier niet veilig. De een komt voor, en de andere na, Kom in het bosch! Mij dunkt dat ik hem ken , hij mogt mij ook kennen. Het is enkel hondsvotterij! (Zij gaan heen.) ZESDE T O O N E E L. casori (alleen.) Waar zal ik u vinden, Zanini? Ik ongelukkige.' (verfchrikt) Luister! Wat ruischt daar? — Het was de wind; alles verfchrikt mij. Zou ik wel dieper in het bosch gaan? — Maar indien zij mij verftiet ? Hemel! indien zij wraakgierig genoeg ware, mij aan den toorn van den Groothertog opteofteren ? God! God! Wat zal ik beginnen? ZEPENDE T O O N E E L. zanini , casori. zanini. Waar ben ik ? Ik ben verdwaald. Ha! Cafori ? casori. O Zanini! Een engel voert u tot mij! zanini. Wat is het, Signor? Wat wilt gij ? Hier gaat de weg niet naar Venetiën. casori. Signora! de Prins is verraaden. G s zanini.  ïö6 GALORA van VENETIEN, ZANINI, Ja ? Maar wat raakt dit u ? CASORI. Ik vrees, dat men mij tot verandwoording zal vorderen. zanini. Dat is ligt mogelijk. CASORI. Wat zal ik beginnen, Zanini ; zanini. Wat weet ik het? Laat u door uwe Venetiaane raaden! CASORI. Signora ! Wees grootmoedig! Hebt medelijden. De Groothertog is reeds hier — zanini. Knaagt uw geweeten, fraaije heer! Knaagt het? CASORI. Ik ben verlooren, hulploos verlooren , wanneer gij gruuwzaam zijt, wanneer gij mij verraadt. — O ik bezweer u bij uwe voorige liefde! — ZANl NI. Stil, ftil! Doe mij niet bloozen! Indien ik het mij ooit vergeeve, dat ik u bemind heb, zo wil ik eene Non worden. Of denkt gij dat ik niet weet wat gij voor hadt? Het is een onnozel fchepzel dat zijn geliefd voorwerp niet met fpionnen oogen bewaaken laat. Onbegrijpelijk ! Naauwlijks hadt de deugniet zijne boosheid bekend , naauwlijks mij op nieuw zijne liefde gezwooren, of hij gaat heeii, neemt rijdtuig, paarden en wil vlugten. CASORI.  TREURSPEL. so? casori. O wist gij in welke verzoeking ik gevoerd , ongemerkt gevoerd werdt, gij zoudt het mij vergeeven! ik bid u — zanini, (wil gaan!) Adio! Het ergert mij, dat ik mij zo lang met een' man opgehouden heb, die gcene tegenreden verdient. casori, (houdt haar in den uiterfien angst terug.) Zanini, Zanini! Wat baat u mijn ongeluk ? zanini. Veel, zeer veel! Het verzadigt mijne wraak! ■— Nietswaardige! Wat onderftaat gij u, mij te mishandelen? Gij verlaat mij , om eene in het land omzwervende boeleerder? Verdien ik dit aan u? Zijt gij 'er' de man na, om mij zulke hoonende beledigingen toetevoegen? Ik heb mannen tot aanbidders gehad; mannen waar bij Cafori een jongen, een zot, een fehurk was! En echter — God, God! Wéé die verblinding, die zinneloosheid! — Verkoos ik den nietswaardigen, den bastaart, den jonker met het apengezicht eens mans, en den moed eener oude vrpuw! — lk zou raazend kunnen worden, raazend! casori. Ik verdien aile deze verwijten, Zanini! Maar ik bid u, trek uwe wraak niet verder Verzwijg mijne betrekkingen met de Venetiaanfche vrouw, voor den Groothertog! O dat ik ze nooit gezien, nooit gehoord hadde! Of dat mijne oogen blind, en mijne ooren doof geweest waren ! Vervloekt is het uur, toen mij heure fireenen ftem lokte, mij ontrouw maakte, mij Zanini vergeeten deedt! — Signora! Indien oprecht berouw en boete den hemel verzoenen kan, zo als zij het doen kan, o zo vergeef gij mij ook! — zanini.  io8 GALORA van VENETIEN, ZANINI. Vergeetch! Voor u is geene vergitïinis in den hemel. Gij zijt nu voor altoos verdoemd. cas ori. O volgde Zanini zijn voorbeeld! Ik zou mijn leven flechts genieten oir. heure liefde weder te verdienen, den misftarj weder goed te maaken , dien ik beging, uit ligtzinnigheid, uit overijling beging' Met mijn leven zal ik'iedere toekomende afwijking van trouw, gehoorzaamheid en liefde , die ik Zanini fehuldig ben, met vreugde fehuldig ben, betalen! zanini, ( glimlagchend.) Cafori, Cafori! Breng mij niet weder in verzoeking. casori, {neemt fchielijk heure hand.) O hemelfche Zanini! zanini, (trekt de hand terug) Niet zo gemeenzaam Signor! Zo ver zijn wij nog niet. Indien ik u weêr beminne, dan doe ik het uit fcherts! Gij zult ook even eens mijn gemaal zijn, verftaat "ij mij? Want een wezentlijk man zijt gij toch niet. Düe man moet de vrouw befehermen; maar dat kunt gij niet, gij 'zijt minder dan eene vrouw. Zo als gezegd is, wanneer ik u trouw, zo doe ik het uit hoofde der zeldzaamheid , zo doe ik het uit fcherts. casori. Alles, alles, lieve Zanini! Hoe gij wilt, wat gij Wilt! Schenk mij flechts uwe genegenheid weder; red mij flechts ditmaal uit het gevaar. — z aninï. Haast zou ik over uwen angst lagchen! Zo lafhartig geloofde ik u toch niet! Maar ftel u gerust, ik neem u in mijne befcherming! Ik zal voor u fpreeken , gij zult zelfs nog van den Groothertog eene belooning ont-  TREURSPEL. 109 ontfangen! Kom, wij zullen den Cardinaal opzoeken! (zij gaan heen.) A G T S T E T O O NE E L. sarnelli, (komt uit het bosch.) De harsfens zou lk mij door woede kunnen inftooten! Ik kan hem niet vangen. Steekt het gantfehe bosch niet vol laage hoffchuimloopers! Maar Dij den duivel! Hij zal niet leeven, ik moet hem vangen, het zij dan waar het wil, al zou ik hem zelfs hij het altaar vermoorden! — Waar mag Moretti zijn? — Wie is daar? Zijt gij 't jongen ? — Alle duivels\ Dat is hij niet. —. (hij gaat fchielijk heen!) NEGENDE T O O N E E L. garcias, (alleen.) Wat zoek ik hier? Wat begin ik? Affchuuwelijk ! Affchuuwelijk! Ik waag het niet, deze gedachten vast te houden , als een beguigchelend luchtverfcbijnfel zweeft zij hier. (hij jlaat zich voorliet voorhoofd!) Johannes, Johannes! Verberg u in het hol van een wild dier, gij zult 'er veiliger zijn , dan in het paleis! Uw broeder loert gelijk een roofvogel op uw bloed! — Maar neen, dat hij leeve, dat hij toch leeve! Ik alleen wil ongelukkig zijn, wil mij aan de grimmigfte fmart wijden, tot die mij het hart afknaagt! — O Galora! Allerbekoorlijkst meisjen ! Hoe dierbaar was mij het leven toen gij 'er nog waart? Wanneer ik aan u dachte, u zag, dan ging de hemel in mijne ziel op, dan gloeiden .mijne wangen, dan werd ik dronken van wellust en zaligheid. — O God in den hemel! Wat heb ik gedaan ? Waarom moest ik ongelukkig zijn ? Wat  iio GALORA van VENETIËN, Wat heb ik u gedaan, mijn broeder, dat gij zo teacn mij hebt, mij elendig < bnuitfpreekehjk elendig maakt? (Hij weent luid.) Galora! mogt ik u volgen! mogt ik de grendels van het graf verbreeken, en mij ncderftorten, Maar gij flaapt, en hemel, mam cn Herren niet meer ziet, die ik thands alleen op heure eeuwige baanen met mijne traanen verzette — — Maar wat vertoevc ik hier? Is het de nacht, of een onweer, tïat ginds aan den hemel op komt? Ik wil in het klooster! naar het graf van het meisjen ! daar zullen mij de Nonnen het doodgezang zingen, en ik zal iedere uitdrukking met mijne traanen verzeilen! TIENDE T O O N E EL. johannes, garcias. johannes, (komt uit het bosch.) Wie is daar? Vergis ik mij , of was het de ftetvi mijns broeders? (Hij ziet hem) Gij hier, Garcias? gas Cl as. Gij zijt een moordenaar, een beul! Gij hebt mij het hart uit het lijf gefcheurd — joiiannfs, Zijt gij zinneloos? — GARCIAS. Gij hebt mij elendig, voor al mijn leven elendig gemaakt! gruuwzaame! De hemel verberge zich voor u! Geen troost verkwikke u! vol wanhoop moogt gij ter helle daalen ! johannes. Krankzinnige l garcias,  TREURSPEL. m garcias» Galora zal u aanklaagen , voor den rechter daar boven aanklaagon ! Heur bloed fchreeuwt om wraak tegen u ten hemel! Gij hebt haar vermoord ! — johannes. Gave God dat het zo ware! Dat dolle onkuisfche meisjen ! Maar — garcias, (woedend, geeft hem een' Jleek met den degen!) Maar, maar — Ter helle met ü! Verftoorcr der rust mijns levens. johannes. O hemel! Hulp! Moordenaars! garcias. Ga heen, zeg aan Galora: „ Dat heeft Garcias gedaan !" (hij vlugtl) johannes, (verzamelt Zijne krachten.) God ontferme zich mijner! Ik fterf — ELFDE TOONEEL. johannes, sarnelli, daar na moretti en cantelmi. S arne lli. Holla! Wie fchreeuwt daar ? Wat is hier te doen? johannes. Help mij vriend! Ik ben gekwetst, verbind mijne wond ! ik ben de Cardinaal —■ sarnelli. Zijt gij? Zijt gij? Kom jongen , kom! Gij hebt mij veele  2i2 GALORA van VENETIEN. veele moeite gekost. Daal 'er voor ter helle, (Jiij doorfteekt hem.) johannes. Heilige God ! sarnelli. " Heb ik getroffen? Heb ik? Adio! (tot morètti en cantelmi , die aankomen?) Voort! Voort jongens! !k heb hem getroffen! Hij zal niet weêr jagen, bij mijn ziel! Niet weer! moretti. Bravo! Schielijk, loopt, rendt, langs het dal. cantelmi Daar was de Ridder. Ik heb hem gezien. — (zij allen vertrekken!) TWAALFDE T O O N E E L. sattelstadt, een bediende, johannes. bediende. Wat was dat? — Ha! Dat is bloed! (hij ontdekt den Cardinaal.) Ridder ! Ridder! Bloed ! De Cardinaal ! — sattelstadt. Wat deert u , jongen ? — (hij ziet hem ook.) Heilige God ! Heilige God ! johannes. Ridder — ik — ben — vermoord — Garcias — moordenaars — (hij Jler/t.) sattelstadt. Ontzettend! Ontzettend!, Ik ontmoete een' fchurk, een'  TREURSPEL. 113 een moordenaar; neem mijn paard, jaag hem naa, breek hem den hals. — Maar zacht! Zeide hij niet „Garcias" ? Hoordet gij het ook niet: „Garcias" ? BEDIENDE. Ja; „Garcias, moordenaars"! ja Ridder! SATTELSTADT. Haal mijn paard! Ik zal hem 'er op laaden, hem zijn' vader brengen, en zeggen: „Zie daar, wij hebben hem in het bosch, wentelend in zijn bloed gevonden ; zie of het uw zoon is!" Einde van het vierde Bedrijf. Ü \ y IJ F D E  H4 GALORA vas VENETIEN. V IJ F D E B E D RIJ F. Het tooneel verbeeldt het klooster. EERSTE TOONEEL. cosmus , met zijn gevolg , julie, c o s m u s, (in het binnentreeden.) Wij komen niet verder. Dat wcèr zal veel fchade doen! De regcnbuijen zijn fchrikkelijk. Ik ben voor mijne zoons bevrecst. — (tot jtjlie.) Goeden avond, vroom meisjen ! Het is goed dat de donder voorbij is. Wat deert u, meisjen ? Gij hebt geweend? juli e. Wij hebben een' grooten fchrik gehad. cosmus. En waar over ? Het onweer, hoop ik, heeft te Florence geene fchade gedaan; het trok zijdwaards af. Veelligt kunnen wij treurige tijdingen uit' de nabijheid vèrneemen; morgen zullen wij niet meer in het onzeekere zijn. — Maar hoe ml is hier alles! Hoe zo geheel verfchillend is deze wooning der aandacht, met vorstelijke paleizen! Hoewel deze nniuren een niet gering aantal van menfehen bevatten. — Hoe veel zusters zijn 'er wel in dit klooster? julie. Veertig, genadigfte heer! cosmus. Veertig! En echter fchijnt het mij eene huisvesting der dooden. lk zou bevreest kunnen zijn. Hier en daar de fchemering van een licht, duister en dof'; dof,  TREURSPEL. iij dof, gelijk de doodlampen in eene graftombe! — Zijn de oeffeningen der aandacht reeds voorbij? JULIE. Zo aanftonds hebben wij hetlaatfte Hora vóór middernacht gezongen. cos kus, (terwijl hij naar de klok ziet.) Zo is het reeds middernacht? Onbegrijpelijk! De jagt hadt kunnen achterweeg blijven. De vloeden bruisfchen verfchrikkelijk, het is niet mogelijk om voort te komen. — Maar waar over weent gij toch? julie. Over de bruid van den Prins! COS M U S. Van den Prins? Over de bruid van den Prins? JULI E, O genadigfte heer! Dat was een goed, vroom meisjen! ' COSMUS. Meisjen, meisjen! Gij hebt een' dölk tegen mijn hart gekeerd! De bruid van den Prins! Wat meent gij daar mede? Wie is die Prins? JULIE. Garcias! Hier in 't klooster, aan het altaar, gaf hij haar zijne hand! COSMUS. Hebt gij het gezien ? j u LIK. Alle de zusters zijn getuigen. COSMUS. Zo zal ik het klooster aanfteeken, en alje de zusters verbranden! H 2 JULIÏ.  Hó GALORA van VENETIEN, julie. O weê.-' Genadigfte heer! cosmus. Gij allen zijt koppelaarfters! Niet eene zal leevefl, die zeggen kan: ,, Garcias heeft zich met eene boeleerfter verbonden!" julie. De zusters zijn allen onfchuldig. COSMUS. Hel en verdoemenis over u allen! Huichelaarlters! j u l i E. Maar het meisjen is dood! cosmus. Waar is mijn zoon? Wair is de boeleerfter? Verworgen zal ik haar, verworgen! julie. Zij is dood! cosmus. Een bloedfchavot zal heur bruidsbed zijn ! julie. Zij is dood , genadigfte heer! cosmus. Zij heeft mijn bloed bezoedeld, mijne eer aangetast. Met heur leven zal zij dien wrevel betalen ! Waar is zij ? Mijne wraak zal haar vervolgen , in iedere hemelftreek 'haar vervolgen! julie. O genadigfte heer! Zij is dood" cosmus. Dood! Zo heeft het noodlot mijne eer gered? j u LIE.  TREURSPEL. 117 julie. Door de hand heurer moeder werdt zij gedood. cosmus. Wonderbaar, maar toch goed.' Weet gij waarom de moeder zulks deedt ? julie. De Wacht kwam en nam haar gevangen; de moeder werdt woedend, ach! en — cosmus. Doorfiak de dogter ? juli e. Dat vroome, fchoone meisjen! cosmus. Gij moet niet klaagen ! Heur dood zal zeer heilzaam voor mijne rust zijn, Maar wat deedt Garcias ? julie. Hij weende de bitterl'te traanen, en vloodt voords geheel woedend van haar weg. co smus. Waar heen vloodt hij ? In het paleis is hij niet. julie. Ik weet het niet, genadigfte heer! cos m u s. Waar is dat wijf? Ik zou haar gaarne zien! Laat haar bij mij brengen! (j u l 1 e gaat heen.) Die daad is afichuuwlijk — is zonder voorbeeld. — H s TWEEDE  Ii8 GALORA van VENETIËN, TWEEDE T O O N E E L, maroni, cosmus. cosmus. Van waar komt gij, Pater? MARONI. Uit het paleis, genadigfte heer! cosmus. Zijn zij terug geèomen? maroni. Het gantfehe gevolg, behalven de Printen. cosmus. Het gantfehe gevolg verdient de galg! maroni. De Groothertogin worftelt met de dood. cosmus. Zeg dat zij bedaard moet zijn ! Spreek h_aar moed in ! Het is niet mogelijk voortckomen. maroni. Ik vrees voor een ongeluk — cosmus, (bitter?) Bijgeloovige Paap ! Waarom terftond ongeluk ? Uwe ontijdige vrees, zal mijne gemalin meer nadeel doen , dan heure krankheid. maroni. Men wil Prins Garcias in het bosch gezien hebben. cosmus. En wat volgt hier uit? maroni. Gij kent de drift van den Prins? cosmus.  TREURSPEL. IV) COSMU S. Pater! Uwe vrees is befmettend. Ik begin ongerust te worden. MARONI. In dezen toeftand is Prins Garcias tot alles in ftaat. COSMUS. Gij hebt een' angel in mijn hart doen zinken, die mij martelen zal, tot ik zeeker van de zaak ben. Mijn geest kan zig, zonder ontroering, de treurigfte gebeurnisfen, één éénige uitgezonderd, die juist thands bij mij opkomt, en mijn hm, dat anders vast gelijk een rots is, tot op den grond doet (chudden, voordellen. Maar ik wil deze gedachten niet vnst houden ; waarom zou ik onzeekere dingen, die mij buiten mij zeiven brengen, vreezen ? — Liet de Cardinaal het wijf vangen ? •— MARONI. Ja, en niet geheel zonder mijn toedoen. COSMU s. Reken hier voor op mijne gunst, op mijne genegenheid ! Waart gij 'er bij, toen het gefchiede ? MARONI. Ja! Hier in de kerk van 't klooster gebeurde het. COSMUS. Waarom werdt Garcias niet terftond vast gehouden ? MARONI. De Cardinaal was 'er tegen. COSMUS. Hier aan ken ik de natuurlijke goedheid van zijn hart, die hem altijd beheerscht, — zeer dikwerf ten ontijde beheerscht. Een hooger graad van moed en ftaudvastigheid zoude hem tot groote dingen bekwaam maaken. Hij is te vreesachtig, en juist daarom, ben H 4 ik'  120 GALORAtan VENETIEN, ik wegens hem zeer ongerust. Zulk een fchrikkelijko nacht , en de jongeling alleen in het bosch'. MARONI. Veelligt heeft hem de Ridder aangetroffen. COSMU s. Zoekt de Ridder hem, dan vrees ik niets meer. Oude harstvanger! Gij zijt mij meer waard dan alle mijne hofvlijers, die, gelijk de muggen, om den throon der vorsten', in tijd van weelde brommen' — ik wenschte dat ik dién man beloonen kon, Pater! Zijn icver voor mijn' dienst en dien van mijn huis is zonder voorbeeld, en hij is een vreemdeling! Maar zijne duitfche oprechte eerlijke ziel, is boven alle zucht naar belooning verheven. Iets zal ik echter doen, ik zal hem tot een' Heiligen verheffen, zo haast ik mijne oogmerken met den Cardinaal bereikt hebbe. MARONI. De Ridder is een roemwaardig man. COSMUS Ik wil niet gerust derven, voor dat Johannes de drievoudige kroon draagt. Dit was ree.is lang mijn plan en 'behaagt het den hemel mijn leven te rekken , zo zal ik het uitvoeren. Zelfs Garcias zal door zijn huwelijk , met eene Princes van een der grootste waaten van Europa , mijn groot voorneemen bevorderen Oordeel nu zelf Pater , wat ik bij het tot dus verre gehouden gedrag van mijn' zoon , dat mijne fehoonste vooruitzichten fcheen te verijdelen, ondervonden heb ! MARONI. De hemel zegene, van nu aan, alle uwe voornce- mens! COSMUS. Ik hoop op den gelukkigften uitflag; de voornaam-  TREURSPEL, Ml fte hinderpaal is uit den weg geruimd ; ik meen het meisjen. ik geloof wel dat zij fchoon was — maroni. Zeer fchoon! cosmus. En de jeugd heeft altijd eene ontfehuldiging.vooruit. Maar bij vorsten moet eene uitzondering plaats vinden Magt en roem moet het eenige doelwit van vorstelijke zielen zijn! Daar heen ftreeve, door de wijsheid' verzeld , iedere begeerte , iedere wensch • Al te groote tederheid haat ik — maroni. De natuur, genadigfte heer, de natuur heerscht onbepaald in de harten van allen. cp sm u s. Zwijg, Pater! met uwe algemeene fpreuken. Ik zou vertoornd op u kunnen zijn. Gij hebt veel fchuld aan de üitfpattingeri van mijn' zoon. Zo waar ook immer deze grondftellingen zijn kunnen , zp flreelend zij voor gelieven zijn, behoorde men ze toch. niet op alle (landen, zonder bepaaling, toetepasfen! Hoe menig jongeling verbergt zich achter zulke fprcukjens; befchermt zijne toomlooze neigingen met het fchoonfchijnend woord, natuur; gelooft ftecls nog wel te handelen, wanneer hij alle menfchelijke overeenkomsten met voeten treedt, enkel om dat zij zijne neiging aan ketens leggen! Hoe menig een ftelt 'er zelfs een' roem in , dunkt zich beter dan anderen , wanneer hij den dolften loskop fpeelt ? maroni. Ik zou den Prins bijna geheel van zijne verderflijke hartstogt gered hebben, wanneer flechts het geliefde voorwerp niet zo plotfehjk verfcheenen ware — Maar H S ziJ  122 GALORA van V E N E T I E N, zij mag 'er nu voor boeten, deze booze, hoogmoedige Venetiaane — cosmus. Zij kan ieder waaghals, die naar ongeoorloofde grootheid haakt, ten voorbeeld (trekken! maroni. In de daad gcnadigste heer! De moeder van het ongelukkig meisjen. bezit eene onbegrensde eergierigheid en moed. Nooit zou het meisjen dit alles gewaagd hebben, ware zij niet door de moeder hier toe aangezet geworden. c o s m u s. Daar zal zij komen. DERDE T O O N E E L. agnese met de Wacht, de voorigen. agnese. Men voert mij gelijk een vreemd gedierte rond. Men laat mij door het gepeupel aangaapen , men zegent en kruist zich voor mij, als voor den duivel zeiven. Ik ben flechts daarom ongelukkig, om dat er geene tweede moeder is, die met mij eenftemmig denkt, die dat voor heure dogter deedt, wat ik voor de mijne waagde ! Maar het zij zo! Ik ben met mijne daad zeer wel te vreden , ben 'er grootsch op, en dank den hemel voor den geest, dien hij mij inademde — (Zij wordt Maroni gewaar.) Niet waar Paap, mijne dogter was de gemalin van den Prins? Ga heen, verhaal het aan de waereld! en zoo gij liegt, zoo gij het verzwijgt, dan zal mijn geest u in den flaap verfchijnen , zal u met droomen uit de hel beangftigen, het altaar zelf zal tegen u getuigen, zal L  TREURSPEL. 123 zal fidderen, en al deszelfs kaarsfen zullen uitgaan Zo haast uw voet het betreede! — MARONI* Signora, Signora! De Groothertog. — agnese. Wat raakt mij uw' Groothertog! Wat kan hij mij doen? Wat kan hij mij beneemen, dan het leven, dat voor mij geen waardij heeft. In het oor zal ik hem fchreeuwen: ,, Galora van Venetiën is uwe fchoomdogter!" In het oor! Schrikkelijk, ijsfelijk dreunen ; gelijk de raauwe donder, rolle mijne ftem diep in zijne zie! af: ,, Galora van Venetiën is uwe fchoondogter!" Laat hem komen, de tyran, Iaat hij alle zijne gruuwzaamheid aan mij verkwisten ; ftandvastig, gelijk een martelaar, zal ik den dood in 't gezicht blikken , en mijn laatfle adem zal een hoonend lagchen over den wreedaart zijn! cosmus, (gaat bij haar.) Wijf! Helfche furie ! Zie hier den Groothertog! agnese. En zie hierZanetti van Venetiën! met u door de heiligfte banden verknocht! Geloof niet dat-uw naam, uw aanzien mij verfchrikke! De natuur wapende mijne ziel met trotschheid en moed, cosmus. Voeg 'er bij: met gruuwzaamheid! agnese. Dan ben ik u gelijk. Het verfchil onder ons beftaat flechts daar in , dat gij ongeftraft uwe handen in het bloed uwer minderen wasfehen durft j maar ik fterf voor één écnige bloedige daad. COSMUS.  124 GALORA vanVENETIEN, COS M V s. Die gij met uw bloed betalen zult! agnese lk lach met uwe dreigingen! Weet, dat ik met het vaste voornoemen naar Florence kwam, om, een van beiden, gelukkig of ongelukkig, te zijn. lk ben het beide geworden. Wat mijne dogter betreft, die is wel, zeer wel! Het noodlot hadt heur vonnis uitgefproken, en ik bragt het flechts ter uitvoer. Maar zij ftierf als de gemalin uvvs zoons. Dat martela u! De gefehiedenis zal heurer nooit vergeet cn; vankleinzoon tot kleinzoon, zal heur naam overgeleverd worden. Midden onder uw gedacht zal men heurer gedenken, en zeggen: „ Galora van Venetiën was de ongelukkige gemalin van Prins Garcias, uit het huis van Medicis !" COSMU s. En wat zal de gefehiedenis van u zeggen? Met een' vloek zal zij uw'naam verzeilen. Helfche vrouw! Waarom verhiefi gij den vervloekten arm tegen het meisjen ? AGNESE. Om haar aan uw magt te ontrukken. Om haar die verfchrikkelijke fmart te fpaaren , die 'naar welhaast zou verteerd hebben. Om u de vreugde te ontrooven , van u in heure elende te verblijden. COSMUS. Gij zijt een wonder van gruuwzaamheid! Wegens de zeldzaamheid zou men u laaten leeven. Doch neen! geen wonder, geene zeldzaamheid. De geest der vrouwen was altijl onverzaadelijk in zijne begeerten, voornaamlijk als de goude kring der eere, het doel zijner wenfehen was. Eene romeinfche vrouw, deedt den  TREURSPEL. 125 den wagen over het afgeleefde lighaam van heur' vader rollen, en bezoedelde de wielen met zijn heiligbloed. En wat was de oirzaak dezer affchuwelijkheid ? Eergierigheid, heerschzuchr. Ga heen! de dag van morgen zal u , moniter' van de aarde verdelgen. Gij hebt als eene boeleerder, mijn' zoon in het net gelokt, zijn hart vergiftigd; hebt hem ongehoorzaam tegen de bevelen zijns vaders, trouwloos tegen de pligten van een' vorst gemaakt; hebt mij veel onrust, en veele flaaplooze nachten veroirzaakt. Ga heen, gebruik den nog korten tijd van uw leven, om den hemel vergeeving uwer zonden af te bidden! AGNESE. Laat het bloedfchavot tot aan den hemel oprichten, ik ftijg 'er lagchend op! Want weet, dat mijne wraak voort duurt, na mijnen dood voort duurt. 'Er zijn werktuigen des doods, die .voor her purper niet vreezen. Veelligt vervullen jammer en weeklagen nog dezen nacht uw paleis. Ik zou een afgrijfen voor mij zelve hebben, als ik minder voorzichtig, minder werkzaam geweest ware. En o ! wanneer het i;efchiedt, wat ik wenfche, wat ik in beweging bragt, als hij neder daalde in het rijk der dooden MARONI. Hemel! Ik vreeze \— COSMUS. Voer dat monfter uit mijne oogen! AGNESE. Welk een wellust zal het voor mij in het fterven zijn! wanneer men de doodmisfen in het paleis begint , met huilen en weenen begint; dan zal mijn geest verheugd over mijne volvoerde wraak verfchijnen, en overal roepen, luid roepen: Zanetti van Venetiën i  126 GALORA Van VENETIEN, netiën! Midden in den flaap, midden in den droom, bij dag en bij nacht, zult gij öpfpringen en fchreeüwen: Zanetti van Venetiën! In de kruisgangen in het paleis, in den tempel, in de gewelffels der dooden, overal, overal, wederkaatze de echo: Zanetti van Venetiën! VIERDE T O O N E E L. sattelstadt, draagt den dnoden johannes, de voorigen. sattelstadt. Bij God in den hemel! de Cardinaal is gedood! Door zijn' broeder gedood! (Hij /egt hem op den grond.) agnese, (flaat in heure handen) O Bravo ! Bravo ! Voort Wacht! (vertrekt.) CosMus, C Jiaart fpraakloos op het doode lighaam ) sattelstadt. lk zweer bij God, dat ik hem niet befchermenkon! Ik vond hem in zijn bloed , en met den dood worstelend. „Garcias — moordenaars," rogchelde hij, en ftierf. Op deze woorden klaag ik den Prins aan. Die heeft het feit begaan. cosmus. De Duivel heeft het_ gedaan ! Heeft een' Heiligen vermoord , heeft mijne vooruitzichten vernietigd! Weent, huilt gij Nonnen, heft een klaaggefchrei, dat de dooden in 't leven wekt, aan. — Ik kan niet weenen, mijn zoon! niet weenen ! Smart heeft mijne ziel overmeesterd — ünart verandert uw' vader in  TREURSPEL. ia? in een ftandbeeld. (Hij befchouwt Johannes wanhoopend.) Gij zijt bezoedeld, met uw bloed bezoede d , een wild dier heeft u verfcheurd — maar ik zal hem zoeken, den beul ! Ik zal door de duisternis des nachts wandelen, zal met de vloeden ftrijden en hem zoeken, den beul! zal niet rusten tot ik hem vinde, aan uwe voeten zal hij zich krommen, bloeden en fterven. — (Hij gaat fchielijk heen.) sattelstadt. Al ftonde iemand ook onder de magtige befcherming des hemels, hij zou toch door de handen der booswichten vallen! Maar wat toef ik ? Ik moet hem volgen. De vloeden bruisfehen en woelen geweldig, bij mijn' eed! hij zou kunnen verdrinken! — (Hit vertrekt.) J maroni, (alleen.) Cosmus! Cosmus! Diepgebogen vader! Hier, hier liggen alle uwe hooge ontwerpen, alle uwe groots vooruitzichten. — V IJ F D E T O O N E E L. julie, maroni, en kort hier nd garcias. maroni. Vroom meisjen! Zie hier den Cardinaal. — julie, (treed* beevend? terug") Jefus Maria! — maroni. Schrik niet, hij is dood. Zijn broeder — juli e. O hemel — 6ARCIAS.  i23 GALORA van VENETIEN, garcias, (komt ijlend in, hij is nat* zijne liairen hangen verwilderd om 't hoofd) Overal vervolgt mi] de wraak des hemels in de gedaante des doods cn der helle. Ik heb geene blijvende plaats meer onder den hemel, en toch moet ik leeven. Ik heb voor den dreigenden blikfem mijne borst geopend om mij te verpletteren, maar hij fchuuwde den booswicht, fidderde fchroomachtig terug, cn floegvocr mii in de aarde neder! - Maar waar is Galora? De gantfehe hemel weent om het meisjen! Bij haar zal "ik gerust zijn. ('Julie wit heen gaan.) Blijf, meisjen blijf! Vrees niet voor mij! Ik woede met meer tegen de waereld, heb niets meer met de leevendigen te doen. Wanneer ik mijne hand nog eenmaal met het moordgeweer wapene, dan doe ik het om tegen mij zeiven te woeden. Bewijs mij thands, uit ontferming, één' kleinen dienst! Breng mij tot het Kraf mijner Galora ! Daar wil ik nederdaalenen het onverbiddelijk noodlot bezweeren, al mijn jammer door den dood te eindigen. maroni, (treedt fchroomachtig nader.) O mijn Prins! garcias. Sidder niet Pater! Ik beledig geen wurm op Gods aardbodem meer. Ik weet, dat gij mij ongelukkig gemaakt hebt; gij, of Cafori , maar ik vergeef u, (jod vergeeve u ook! lk geloofde vrienden te hebben! Ik was een jongeling zonder argwaan, du weet God in den hemel.' ik geloofde de gantfehe waereld op hun woord , en hier door werd ik ongelukkig. Slechts den éénigen la^tsten dienst verlang ik van u: Breng mij bij het graf van mijne Galora! julie. Heur lijk is nog hier bij, in het doodengewelf. garcias»  T R E Ü R SPEL. 129 garci a s. Schielijk de deuren open! (hij Jloot aan het lijk zijns broeders.) Ha! Wie is dat? maroni. De Cardinaal. garcias, (neemt johannes bij de handi) Broeder! Mijn broeder! Vergeef mij! Mijne wraak is voorbij, de broederlijke liefde keert weder, en fmelt mijne ziel in weemoed! Wees bermhartig, klaag mij daar boven niet aan, voor den rechter der waereld! Ik zal boeten, met mijn leven de daad boeten. Ik gevoel het, mijne levensgeesten verzwakken, en de alvermogende huivering des doods, rolt door mijn gebeente. Klaag mij niet aan, rriijn broeder! julie opent de twee vleugeldeuren, en men ziet achter op het tooneel eene kleine zwart behangen kamer met waschkaarsJen verlicht, galora ligt in een opene zark, en eenige Nonnen flaan rondom haar, garcias , (/lort op het lijk en kuscht het.) O gij! dfe mijne ziel bemint! Wel mij! Wel mij! Hier wil ik wagten en weenen, tot de fmart mij mét haar vereenige. Zingt het doodgezang vroome meisjens! Ik biJ u. Goed en vroom was mijne Galora in heur leven Heft een weeklagt over het meisjen aan. Ik bid u, vroome zusters, zingt, zingt; — Eenige Nonnen zingen. I 't Doodsch  130 GALO RA van VENETIEN, 't Doodsch gezang, de toon der frnarte, Hoort men waar men zich ook wend', Heete traanen, angst des harte; Zijn op elks gelaat geprent, Maar gantsch zacht en zonder zorgen , Sluimert gij, geliefde maagd! Gij wacht tot een heldren morgen,] Eeuwig glansrijk voor u daagt. Zielverteedrend en vol frnarte, Angftig in 't beneepen harte, Weent een jongling om zijn bruid; Die, tot loon nu van heur lijden, Zich hier boven kan verblijden, Waar 't geweld geen liefde fluit. garcias, (met de bitter/Ie traanen ) O kon ik mijn' geest met een eenigc zucht uitademen! Viert haar zielmisfen, maakt haar tot eene Heilige! Maar noemt heur' naam nooit zonder den mijnen. julie. Heur aandenken zal bij ons allen fteeds onvergeetelijk zijn. garcias, (galora befchouu-ende.) Galora, hoe gerust flaapt gij daar! Ik elendige fta hier vol angst en jammer, een fchrikkelijk tumult ontroert mijne ziel, en gij glimlacht 'er bij! Gij bekommert u niet over de traanen van uw beminde ! Daarbuiten woedt de ftorm, eengruuwzaame nacht heeft dea hemel verdonkerd, vreesfelijk is de gantfehe natuur :  TREURSPEL. 131 tuur; gij alleen fjaapt gerust midden in het onweêr, als een onfchuldig kind op den lchoot zijner moeder, en lacht bij het inftorten des hemelsI Het is of de geheele natuur uw heengaan verkondigt. Ik zal ook fterven, maar gocn oog zal mij beweenen. Ik ben een moordenaar. — MARONI. O mijn liefrte Prins! Ik fmeek u vmirig, vlied, red u.' De Groothertog zoekt u overal. Gij zijt des doods zoo bij 11 vindt. GARCIAS. Pater! De ongelukkige kent geene vrees. Ik wil niet leeven 1 Met dezen engel wil ik overgaan naar de wooningen des vjredes. Hier zal, hier moet zich mijn loopbaan eindigen! (jnen hoort gerucht.) MARONI. God in den hemel! Het is de Groothertog! (alle de Nonnen wijkt n ) GARCIAS. Laat hem komen! Hier kniel ik neder, (hij knielt hij de zark.y Deze zark, het bloedige bruidsbed mijner Galora , moge net altaar zijn , waar mijn vader mij Aagten zal! Dit moordftaal ( hij neemt zijn Zijdgeweer af.) leg ik aan uwe voe en, mij e beminde! Wie lust heeft gebruike het als een offermes, en drukke het in mijn hart! ZESDE T O O N E E L. COSMUS, DE VOORIGEN. COSMUS. De nacht; vriendin aller fchurken en booswichten, 12 ver-  i33 GALORA van VENETIEN. verbergt mij den rroordenair! Driemaal dacht ik hem te vatten, driemaal ftrekte ik de hand naar hem uit, om hem te verworgen; maar het was niets dan een fchim, die met een hclseh hoongelach mij fcheen te befpotten. GARCIAS. Hier, mijn vader, hier! cos M u s. Ha! Booswicht! Gij hier? (hij trekt hem met geweld voorwaardsl) Kom, en zie! garcias. Ik, mijn vader, ik! cosmus. Noem mij niet vader •' Ik heb u uit mijn hart gefcheurd, ik heb voor u gcene vaderlijke gewaarwording meer. garcias. Ik bid niet om ontferming, flechts om gerechtigheid. « cosmus. Gerechtigheid is de dood voor u! garcias. Die wil ik, die wensch ik, mijn vader! cosmus. Nog immer woedend cn zinneloos? Weent gij geene traanen, geene bloedige traanen, over deze helfche daad ? carcia«.  TREURSPEL. 133 garcias. De wanhoop vader, heeft geene traanen ! — Ik kan niet weenen! (aan cosmus voeten") O flechts één éénigmaal, mijn vader,-ontferm u mijner! Maak een einde van mijne onuitfprekclijke elende, anders zou mij het ongeluk krankzinnig niaaken. Ik gevoel het, een alvernielend vuur woedt in mijne harsfenen. Kusfchen, zegenen zal ik de vaderlijke hand, die mij het zwaard in 't hart ftoot. — cosmus. Johannes! mijn zoon! mijn zoon! Hier ligt uw vader op de pijnbank! De natuur ontwaakt, mijn hart bloedt, de rechter verdwijnt, ik roep hemel en aarde tot bij (tand. — garcias, (reikt hem den degen.) Hier, mijn vader! ' cosmus, (blikt verwildert rond.) Het zij dan zo! — Wie is hier? Zijn wij alleen? maroni. Genadigfte heer! Durf ik het wagen — cosmus. Oude ! geen woord! Tast mij niet in mijn rechterlijk ampt! maroni. O laat den vader voorzitten! cosmus, (/tampend.) ' Ik wil gehoorzaamheid! (maroni vertrekt.) Indien gij nog bidden kunt, zo bid! (garcias valt I 3 op  134 GALORA van VENETIEN, op de kniè'n.) Maar neen, mijn hart fchreeuwt luid hier tegen. — {.hij werpt den degen weg.) Gij zult leeven! Beween de daad en leef! — Wat is dat! Mij dunkt, het Haal bloedt, {hij heft het op.) Is het verbeelding of wezenlijkheid? Van wien is dit bloed? garcias. Het bloed mijns broeders, dat tot God om wraak tegen mij fchreeuwt! Het bloed mijns broeders, dat ongeftraft, onvermoed vergoten werdt; dat vergeefsch, dat onverhoord den vader, den bloedwreeker om wraak fchreeuwt. — cosmus, ( op de tanden knersfend.) Niet onverhoord, niet ongeftraft. — (hij doorftecH hem.) maroni, (fort bintien.) God-' God ontferme zich — cos m u s. Ik zeg amen hiertoe ! Amen ! (hij werpt den degen weg!) Hier, neem, breng bet zwaard aan mijne gemalin ! Zeg haar: Het bloed uwer kinderen kleeft 'er aan! Zeg haar dat! en het zal haar door de ziel gaan! Dan hen ik alleen overig, ben voor de leevendigen een fchrik, en voor de nakomclingfchap de fabel tot een treurfpel. — (af.) ga rcias. Galora — Ik kom — uw vriend — uw bruidegom — (hij f erft.) sattelstadt, (komt.) Is het vrede? maroni.  TREURSPEL. 135 MARONI. Kom, en zie! SATTELSTADT. Bermhartige hemel! Ts dat een gruuwel, een moordkuil .' Geen wonder, zoo de dooden weêr leevendig wierden! (hij omarmt den Pater.) Maar vaar wel, Pater, vaarwel! Ik trek naar Duitschland! het verdriet mij langer in Florence te leeven. Ik zal naar mijn vaderland keerenden aldaar mijn graf beftellen. (af.) MARONI. God zij met u, Ridder! Ik ga in 't klooster. (hij neemt garcias bij de hand?) Jongeling, jongeling ! Gij hadt gelijk. Gij hebt uw' fpreuk bevestigd : „ Ieder blad in de gefehiedenis is met een* broedermoord beftempeld." EINDE.