MAATSCH. DER NEDEIiL. LETTERK. TE IEIDEJT. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukhen, 1841.  TITUS MANLIUS TORQUATUS.   TITUS MANLIUS TORQUATÜS, OP DE ZEGEPRAAL DER KRYGSTUCHT; TREURSPEL. DOOR DANIËL BLEECKER. lij' TE AMSTEIDAM, B Y PIETEU. JOHANNES UYLENBROEK, MDCCXCIX.   GEACHTE LEZERS! J-oen ik dit treurfpel, alleen ter niyner uitfpannitig, vervaardigde , had ik geen voornemen hetzelve immer door den druk gemeen te maken. Ik ben tot nu toe zeer, mogelyk te veel, befchroomd gevieest, om myne voortbrengfelen in het vak der dichtkunde, eenige lykdichten en losfe flukjes uitgezonderd, in het licht te geven. Ik heb my altoos vergenoegd, de geringe vruchten van myn' letterarbeid, in de door my zo zeer geachte als geliefde Maatfchappy, felix meritis, aan myne waarde medeleden en hooggefchatte kunstvrinden voor te lezen. Indien men my eenige gefchiktheid tot het een of ander wil toekennen, dan betuig ik hier, openlyk, dezelve verfchuldigd te zyn aan de beoefening en befchaving myner naturelyke vermogens in deze nuttige en nimmer genoeg geprezen oefenfchole. * 3 lm*  Immers hier ' hebben my myne kunstvrinden geleerd den flylen Pindus, "wiens voet ik, van myne vroege jeugd af aan, reeds bezocht, door tyd en vlyt te beklimmen ; en door hunnen byfland ben ik eindelyk zo verre gekomen, dat ik my, zonder vermetelheid of inbeelding , zo ik hoop ,durve rangfchikken onder de burgers van den Ilelikon. jfa, door hunne onderrichting wierd ik in flaat gefield, tot het vervaardigen van alle die dichtflukjes, welken van tyd tot tyd door my in deze Maatfchappy zyn voorgelezen, en verder wierden faamgejleld; daar tl iets van al het gene ik, vóór dien tyd, op het papier gebragt hadr in wezen gebleven is , maar der vernietiging wierd gewyd. Meermalen wierd ik aangezocht om myne voorgelezen dichtflukjes te doen drukken ; dan, ik heb 'er, tot nu toe, niet toe kunnen komen. Ik achtte my, in dezen vrindenkring , vry van de algemeene oordeelvellingen , aan wier onaangenaamheden ik my liefst gedurende myn leven wilde onttrekken; fchoon myne kunstvrinden my altoos eenen wezendlyken dienst deden, wanneer zy , door hunne gepaste aanmerkingen, my gelegenheid gaven, ter verbetering van myncn fmaak, en om in het vak der dichtkunde meer vorderingen te kunnen maken. Dan ,  VII Dan , fmts men zich niet ontzien heeft, ter kwader trouw, indien het door een der leden dier Maat[chappy, of op eene lage wyze, met vertreding van alle welvoeglykheid, indien het door een' der genoodigden of toegelatenen van den verhandelaar verricht zy, voorlezingen, in een befloten gezelfchap, in eenen vrindenkring gedaan , aan het algemeen , in zeker tydfchrift, op eene fpottende wyze bekend te maken , en hierdoor niet alleen de verhandeling, maar ook den verhandelaar, belagchelyk ten toon te feilen, zoude ik byna overreed zyn, om alle myne voortbrengfelen , ze mogen dan zyn zo ze zyn, ter drukperfe te-' leveren: ten minste kon ik dan my beter getroosten de aanmerkingen, welken by de uitgave waarfchynelyk zullen gemaakt worden , over wier waarde alsdan ieder in ftaat is te oordeelen, dan dat de eene of andere tyd- brood- of kwaadaartig paskwilfchryver, uit eenen duisteren hoek, zynen aanval doe, zonder dat iemant in Jlaat zy , de waarde der aanmerkingen van den hongerigen fchryver ie beourdeelen. Maar mogelyk denken myne lezers, welk een verband heeft dit voorbericht met het treurfpel, voor het welke het geplaatst is? Het is waar, het heeft 'er geen verband mede : doch ik maak van deze gelegenheid gebruik, om, openlyk, myne ge* 4 dach-  VIII ■ - dachten over het onbetamelyke en ver achtenswaardige van zodanige handelwyze bekend te maken; en flap hiermede van het fchandelyk gedrag dier tyd(Ihryvers in het bedoelde geval af; en zal, kortelyk , de redenen opgeven, waarom ik ben overgegaan om dit' treurfpel te doen drukken. In de eerste plaats, omdat ik het in voornoemde Maatfchappy nimmer heb voorgelezen, en het dus, in dit geval, met myne andere dichtflukjes niet gelyk ftaat. Het voorlezen van treur- of tooueelfpcllen heb ik voor dergelyke vergaderingen altoos ongefchikt , ja vervelend gevonden, zo omdat ze gemeenlyk ie lang zyn om ze in eenen avond voor te lezen, en 'er dus dibvyls een geruime tyd na de voorlezing van het eerste gedeelte kan verkopen, eer men het overige kan voorlezen, als omdat de invulling van de name;: der f prekers hinderlyk is , en ee fie onaangename gewaarwording verwekt daar,ra ar in de vertooning het meeste vuur gevorderd word om de voorval/en te levendiger voor te ftellen. Ten anderen, geen voornemen hebbende, hetzelve ten tooneele aan te geven , is 'er geen ander middel om hetzelve bekend te maken, dan hetzelve te doen drukken en uitgeven. Dan, mogelyk , zoude ik hier* tot  toe met zyn overgegaan, indien 'er nietten derde, en wal voornamelyk, was by gekomen, de uitgave van een treurfpel van den Franfchen dichter ciiristian, getyteld manlius torquatus, en welk treurfpel, uit hoofde van desze.fs fraaije vaerzen, mogelyk wel fpoedig vertaald zal worden, en het misfchien ook oneindig meer verdient, dan zo vele armhartige wangedrochten, als 'er dikwyls worden vertaald, hoe zeer zy ook, door onze in fmaak bedorven, om niet te zeggen van fmaak beroofde, landgenoot en met veel gretigheid, by der zeiver vertooning, by voorkeur, worden bezocht. En vermits de behandeling van dit onderwerp door den Franfchen dichter zeer veel verfchilt van de myne; zo laat ik den onpartydigen lezer over, wanneer liy beide f ukken zal gelezen hebben, te beflisfen, welke van beide vindingen meest met de gebeurtenis overeenkome, en in welke bearbeiding deze zo gewigtige als zonderlinge gebeurtenis het naturelykst en het belangrykst gefchetst is. Het is my altoos voorgekomen de ftrengheid van den ouden manlius te moeten toefchryven aan eene onkreukbare naauwgezetheid in het volbrengen zyner pligten; met welker naauwkeurige en heilige be-  X betrachting hy de grootheid van liet Roomsch gemeenebest onmiddellyk verbonden rekende; ja dat hy oordeelde dat ieder, in zekeren post gefield, zo in het beöordeelen als firaffen eener daad, alleen zien moet op de daad welke verricht was, zonder te vragen door wien dezelve was verricht, en dat dan, en ook dan alléén, de onpartydige belooning of firaf over dezelve kon uitgeoefend worden. 6! Waren 'er noch velen dier manlicn in wezen , dan zou de ware vaderlandsliefde, even als in de tyden van Romes grootheid, op de luisterrykfle wyze in ieders oogcn fchii'teren, en elk zich hiertoe aangefpoord vinden. Dat dan dit treurfpel', geachte lezers/ indien het verder in uwe oogen geen verdiensten hebben mogt, u echter den ftrengen, doch biilyken en rechtvaardigen, veldheer en rechter, en tevens den aandoenlyken s tederhartigen en grootmoedigen vader doe kennen: ja, laat de driftige jeugd hier leer en, meer te letten op het betrachten har er pligten, vooral daar, waar zy bepaalde voorfchriften vind, dan in liet opvolgen harer drift, die, hoe verfchoonelyk het ook zyn ■moge, of voorkome, haar zaken kan doen verrichten, welkt, door haar niet genoeg doorgedacht, hoe voor-  voordeelig zy zich oppervlakkig opdoen, in verband met andere zaken , zeer nadeelig, ja verderfelyk kunnen zyn. hergeeft my, goedgunstige lezers, deze weinige aanmerkingen! Ik zal u niet langer ophouden, maar, mynen manlius ter mver befcheiden beoordeeling overlatende, wenfche ik u van harten welvaren. PER-  PERSONAADJEN. titus manlius, bygenaamd"s burgemeesters torquatus, (van Rome en paulus decius, bygenaamd ( opperbevelhebbers mus, J van het leger. lucius valerius, priester van Mars. cornelius cossus, bevelhebber der ruitery. titus manlius de jonge, onderbevelhebber der ruitery. paulus decius de jonge, onderbevelhebber der fpietsdragers. mar91a, dochter van Decius Mus, en gehuwd aan Manlius den jongen. julia, vertrouwde van Marcia. rutulus, hoofdman der lyfwachten. een onderbevelhebber der ruitery. het zoontje van Manlius den jongen en Marcia. bevelhebbers. ridders. BUNDiiLDRAGERS,soldate Nen wa c ii t E n. Het tooneel is in Campanië, aan den voet van den berg Vefuvius, in de Romeinfche Legerplaats. Het vierde bedryf is in de tent van den jongen Manlius, en de o\ irigen zyn in die van Manlius Torquatus. T I-  TITUS MANLIUS TORQUATUS, OF DE ZEGEPRAAL DER KRYGSTUCHT; TREURSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. MANLIUS DE OUDE, DECIUS DE OUDE, LUCIUS VALERIUS, CORNELIUS COSSUS, MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, RUTULUS, BEVELHEBBERS, RIDDERS, BUNDELDRAGERS, SOLDATEN. MANLIUS. Gy, waerelddwingers, die uw aanzien, roem en eer In krygslauwrieren fielt! Romeinen, wien niets meer Dan 't dreigend kngsgevaar in 't ftrydperkkan behagen! Gy ziet thans voor uw' moed een gunstig tydftip dagen. Een volk, door u fints lang ars bondgenoot geacht, Breekt zyn verbindrenis en fpot met uwe magt: Het waant zich u gelyk in aanzien en vermogen, En, door dat denkbeeld trots, verblind die waan zyne oogen. A De  2 TITUS MANLIUS TORQUATUS, De raad van Rome deed een volk den oorlog aan, Dat, vol verbeelding, naar bet hoog gezag durft ftaan, En, op zyn kngsmagt fier, door zyne legervanen, Op Romes rookend puin zich 't fpoor tot roem wil banen; Die raad heeft Decius en my den togt vertrouwd, En wil dus dat ge in ons uwe oversten befchouvvt: Gy kent het ftrydbaar volk, hetwelk gy moet bevechten ; Het zyn weltoegeruste en moedige oorlogsknechten, Gehard ten ftryde als gy; en voerende in de hand Het zelfde wapentuig als gy voor 't vaderland, 't Zyn geen Hetruriërs, geen Volsken, Prenestynen, Noch laffe Samniërs; maar dappere Latynen, Door wie voorheen de flaat byna wierd omgekeerd, Toen door Camillus arm die ramp wierd afgeweerd. Het is dat ftrydbaar volk, dat, tot den kryg geboren, In Romes raad, een taal, hem hoonend , heeft doen hooren , En welke hoon in 't bloed diens volks dient uitgewist. De roem van't vaderland verwekt ons dezen twist; En Romes heldenkroost was nimmer onverfehillig Omtrent den roem des ftaats, maar ftreed voor dien gewillig; Geen grooter hoon word ooit aan 't Roomfche volk.gedaan , Dan als een ander volk naar 't hoog gezag durft ftaan. 't Is Rome-alléén voorfpeld de waereld tc overheeren ; En zou een ander volk dan de aard' met ons regeeren ? Neen, wakkre helden, Ikun van Romes oorlogsmagt ! Tot ftuiting van dat doel zyt gy in 't veld gebragt. Gy ziet de Liris ginds van 't hoog gebergte vloeijen, En in haar kronkeling Campanië befproeijen; Cy  TREURSPEL. 3 Gy ziet, rondom uheen , een fchoon en vruchtbaar oord, Dat nuttig is voor 't heir, en 't oog niet min' bekoort: De vuurkolk moge alom fomwylen fchrik verfpreiden , Haar omtrek lagcht ons toe door ichoone en vette weiden ; En, hoe Vefuvius ook anders brande of woed', Wy liggen thans gerust gelegerd aan zyn' voet, En wachten da'a'r dat volk, dat thans ons daagt ten dryde, En 't Roomsch gemeenebest fints lang den roem benydde, Ja, thans het meesterfchap van de aard' betwist op 't veld. Dan, eer 't verfchynt,worde u'tbeiluitdesraadsgemeld: Ik heb daarom zeer vroeg u allen opontboden, En de oversten van 't heir in myne tent doen nooden. Verneemt uit onzen mond 't befluit van'Romes raad, En tevens onzen last, tot welzyn van den ftaat. DECIUS. Romeinen, op bevel des raads in 't veld verfchenen! Wilt aan uwe oversten een wjl gehoor verleenen, En let wat Romes raad hen tot uw heil beveelt. Hy leest. DE RAAD VAN ROME AAN HET LEGER. „ Romeinfche burgers, die in de eer van Rome deelt! n Laat u geen vaifche roem in dezen kryg verblinden: „ Gy zoud veellicht uw graf in plaats van lauwren vinden. » De raad zend Manlius en Decius een wet, „ Waarop , door elk in t heir, behoorlyk dient gelet, ,, En wil dat wie zyn wet weêrfiaat of durft verachten, „ Voor 't oog van 't gantfche heir zyn doodftraf heeft te „ wachten. A 2 „ Hy  4 TITUS MANLIUS TORQUATUS, „ Hy wil dat elk zich kwyte als burger en als held, „ En aan den last voldoe, die hem word voorgefteld." MANLIUS. Romeinen ! om dien last ons thans ten nut te maken, Vereischt voorzigtigheid dat wy zorgvuldig waken Dat door geen menscb in't heir de krygstucht word' veracht; Zy is, in dezen togt, de (leun van onze magt: Geen uwer, wie hy zy , hoe hoog in waardigheden , Verftoute zich in 't minst haar palen te overtreden. Ik heb den wigchelaar Valerius ontboön, Opdat wy voor zyn oog, voor 't oog van onze goön, Met een' vernieuwden eed voor dit altaar hier zweeren, Dat elk van ons 't bevel der oversten zal eeren, En niemant, wie hy zy, in 't heir zal onderdaan Om van een krygswet, hoe die zyn moge, af te gaan. Een vyand, die ons meer dan andren kan doen vreezen, Doet ons, dit Hemt gy toe , ook meer voorzigiig wezen: 't Is dus van 't hoogst belang voor ons en voor den ftaat, Dat ieder zich gedraag' naar 't voorfchrift van den raad. Gy, tolk der goón ! ontfang, in Romes naam, onze eeden ; Ontfteek het heilig vuur, en doe ons nader treden. De opperpriester ontfieekt het vuur op een out er, dat by den ingang der tent fsaat: alle de aanwezenden Jleken hunne ontblote zwaarden in de hoogte. VALERIUS. 6 Mars, der vadren god, neem thans onze eeden aan ! Doe ons de zwaarfte firaf en foltring ondergaan, In-  TREURSPEL. 5 Indien we in dezen togt, in weerwil van de wetten, Ons tegen 't hoog beOuit der oversten verzetren, Of iets verrichten dat niet ftrookt met hunnen last: Straf dien, die in zyn' post verleid word, of verrast. Het is de wil des raad dat wy zyn wetten achten; Het is uw wil, ö Mars! dat wy die wet betrachten. ^ilie /teken de zwaarden weder op. MANLIUS. Wy zyn voldaan; elk keere op zyn' beftemden post, Totdat ge, op onzen last, hiervan word afgelost. Uw deugd, Romeinen, zy de fteun van ons vermogen. Wie op de deugd vertrouwt vind nimmer zich bedrogen. TWEEDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, DECIUS. 1 Met welk een blydfchap zag mvn oog dien heldenmoed Der Roomfcbe burgeren , in 't harnas opgevoed ! Wat andren volken ooit behage, ooit kan bekoren, 't Lust Romes heldenfcbaar' de krygstrompet te hoDrcn. Mets ftreelt hunne ooren meer dan als de krygsklaroen Elk noodigt, om zyn' pligt voor 't vaderland te doen. Wat edel heldenvuur was in elks oog te lezen! MANLIUS. Mogt deze togt, myn vrind, voor allen roemryk wezen! Dan, Decius, verneem wat Manlius ontroert: Schoon nooit doorvrees een held word van zyu'pligt vervoert, A 3 Iets  6 TfTÜS MANLIUS TORQUATUS, Iets houd fomtyds zyn' geest niet reden opgetogen. Verneem wat ik dees nacht gezien heb voor myne oogen, En oordeel,.als ik u dit voorval heb betrouwd, Of't met of zonder reèn myne aandacht bezig houd. Een zagte fluimring had myne oogen pas geloken, Of deze fluimering wierd plorsling afgebroken. Ik meende een' oorlogsheld, als Mars, voor my te zien ; 'kGreep, naar my dacht, naar't ftaal om wederftand te biên ; Dan, dit befpeurende, trad hy met drift my nader , En vatte myne hand, en fprak: „ Ik ben uw vader, „ 'k Ben Mars, die 't Roomfche volk op 't oorlogsveld „ behoed." Ik viel, op deze taal, den god des krygs te voet. Hy richtte me op en fprak:,, Laat u geen vreesvertfagen , „ Wanneer gy binnen kort den vyand op ziet dagen: „ Gy zult zyn talryk heir verwinnen in den ftryd, „Zo Dccius, of gy, zich 't ryk der fchimmen wyd!" Hy zweeg, en was terflond uit mui gezigt verdwenen. Ziedaar, myn amptgenoot, hetgeen my is verfchenen En mynengeest verwart. Wat dunkt u van dien droom? Verdenk my echter niet van laffe vrees of fchroom: Neen, waarde Decius, geen droom kan my doen beven, Maar hier befpeurt myn oog iets, boven my verheven. DECIUS. Ik fta verbaasd , ontroerd, om 't geen ik zie en hoor: Wat heeft het godendom , myn halsvrind , met ons Voor ? Een zelfde ontmoeting is ook Decius weervaren, En kan me, op uw bericht,met recht verwondring baren. Dit  TREURSPEL. 7 Dit zonderling geval zette al onz' yver aan, Om voor het vaderland met moed ter dood te gaan. Het treft of u of my ; hoor dus myn' voorflag nader : Ik ben, zo wel als gy, en echtgenoot en vader, En, als uw amptgenoot, bind my een zelfde band Aan 't heldenkweekend Rome, ons beider vaderland. Vergun me u myn ontwerp rondborstig voor te dragen, En laat myn voorftel u onteeren noch mishagen. Het gantfche Roomfche heir ftaat onder ons gezag, Zo dat elk een van ons, by d'aanvang van den flag, De helft bellieren moet: indien 't dus mogt gefchieden Dat een van ons niet meerden vyand't hoofd kon bieden, Maar wyken moest, dat die zich Pluto wyde en fterv', Opdat het heir hierdoor de zegepraal verwerv'. MANLIUS. Wat godheid, Decius, heeft u dit ingeblazen? Uw voorflag, die my ftreelt, kan tevens my verbazen: Ik ftem met wellust dit verheven voorftel toe, Opdat ik mynen pligt niet min' dan gy voldoe: Myn waarde Decius, my waarder dan voordezen, Het ftrekt myn' naam tot eer uw amptgenoot te wezen; Welaan, bewyzen wy aan Romes achtbren raad, Dat Romes hoogst geluk in dapperheid beftaat. 't Is grootsch, in hoogen rang, naar oorlogsroem te ftreven; Maar groo! fcher is' t,myn vrind, als wy een voorbeeld geven , Dat, waar de moed en deugd vereend zyn in het hart, Een held , voor 't vaderland , de doodsgevaren tart.. Dan, wat brengt Cosfus ons? A 4 DER.  8 TITUS MANLIUS TORQUATUS, DERDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, COSSUS. C O S S U S. Een' voorpost der Latynen Zien wy op gindfchen berg van verre in 't veld verfehynen: Dit is waarfcliynlyk reeds een deel der oorlogsmagt. MANLIUS. Zeg, Cosfus, aan myn' zoon, dat ik hem hier verwacht. VIERDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS. MANLIUS. Uus fchynt des vyands heir al ras ons op te komen, In waan licht dat men hier zyne overmagt zal fchroomen ; Dan, zo 'k my niet bedrieg, dan houd ik voor gewis, Dat alles in ons heir vol moed en krygszucht is; Dat elk van yver brand om Latium te toonen Dat Romes achtbre raad niet ftrafloos zich Iaat hooneu. Wat blydfchap, Decius! het heuglyk uur genaakt Hetwelk ons beider naam voortaan onflerflyk maakt. Ik brand van ongeduld om Romes eer te wreken, En fteun op aller moed, zo zigtbaar ons gebleken , Toen ieder legerhoofd den krygseed heeft gedaan; De moed der oversten zet aller yver aan ; En aan de zucht tot roem kan 't lot des veldflags hangen. DE-  TREURSPEL. 9 . DECIUS. Ja, waarde Manlius, my fireelt het zoetst verlangen: 't Is of ik reeds voor my des vyands benden zie, En me, aan de dood gewyd, aan hare fpietfen biê: Wat glori, welk eene eer, zien we ons in 't kort bereiden! De onfterflyke eerekroon is voor een' van ons beiden , Daar hy, die overblyft, met luister triomfeert, En binnen Romes wal zeeghaftig wederkeert, 'k Zie Cosfus met uw' zoon. VYFDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, COSSUS, MANLIUS DE JONGE. MANLIUS. Ik heb u hier doen komen, Mui zoon, om 't geen ik ftraks van Cosfus heb vernomen; Men zegt, een deel van 't heir des vyands rukt reeds aaiv Myn oogmerk was, door u zyn fterkte te onderdaan, Opdat hy onverhoeds ons niet koom' te overvallen : Tot dezen post, myn zoon, koos ik u, boven allen. MANLIUS DE JONGE. Myn vader, met vermaak volvoer ik uwen last: Gy hebt door deze keus myn moedig hart verrast; 'kZal my dit blsk van eer en achting waardig toonen, En uw vertrouwen met dienstvaardigheid beloonen. A 5 MAN-  io TITUS MANLIUS TORQUATUS, MANLIUS. Uw moed is my bekend , dan 'k wil u , eer gy gaat, Noch eens herinren aan 't bevel van Romes raad. Mtyn voorfchrift word'door u naauwkcurig waargenomen ; Indien ge uw' pligt verzuimt, moogt gy myn gramfchap fcbroomen; Offchoon ik vader ben, ik ben ook burgerheer: Hoe de eerste naam my bind, de laatfte bind my meer. Ga, Manlius, volvoer 't geen u is aanbevolen. ZESDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS. MANLIUS. De drift doet ligt een' held in 't vuur der jeugd verdolen: Van daar die raad, myn vrind ; 'k heb hier van proef gehad Toen ik, in myne jeugd, myn driften niet bezat; Toen 't Roomfche heir de magtderGaulen had te vreezc-n, En, werkeloos in 't veld, fcheen overheerd te wezen. Gy zyt toen niet geweest by dat beroemd gevecht, Toen Romes noodlot door myn fioutheid wierd bedecht. Vergun me u een verhaal dier heldendaad te geven, Die.door 't geluk bekroond.myn' krygsroem heeft verheven. Toen Pennus 't Roomfche heir als overste gebood, En Romes volk byna in elke ontmoeting vlood; Voelde ik, die daaglyks zag onze adelaars verneêren, My door de woede en fpyt om deze fmaad verteeren; Een  TREURSPEL. n Een trotfche Gallier befchimpte ons dag aan dag: Ik, die verbitterd wierd door 't geen ik hoorde en zag, Verliet myn' post, dien ik nochtans niet mogt begeven: Ik waagde, om 't vaderland en de eer, myn jeugdig leven. Ik vloog naar Pennus toe, door geen gevaar gefluit: „ Een trotfche Gallier, (dus fprak ik) daagt ons uit, „ En geen Romein durft aan zyn trotsheid weêrfland bieden; „'k Zie daaghks op zjn komst geheele benden vlieden „ Voor 't dondren zyner ftem, en 't glinstren van zyn flaal: „ My tergde reeds te lang dien hoon en lastertaal. „ Ik brand van ongeduld om hem ten flryd te dagen : „ Licht word die trotfche door myn' flrydbren arm verflagen: „ Ja, 'k had in myne drift hem lang reeds aangerand , „ Indien zich Scrvus daar niet tegen had gekant „ En my weêrhouden had: hy fprak: Wilt ge u vermeten „ „ Tot zulk een tweegevecht ? hebt ge uwen last vergeten, „ „ Of hebt ge in uwe drift dien last verkeerd verdaan „ „ Dat gy van uwen post uit hoogmoed af wilt gaan ? „ „ Indien ge uw' post verlaat, dan zyt gy myn gevangen. „ Decs taai betoomde een wyl myn uitgeftrekt verlangen, „ Dan, 't hoonen eindhk moede, ontweek ikmynenpost, „ En , wat ook deze daad in haar vervolg my kost', „ Ik vraag van u verlof deez' Galliër te leeren, ,, Dat ougeftraft zich geen Romein ooit laat braveeren. De veldheer lagchte en fprak in 't eind' my vrindlyk toe: „ „ Uw jeugd verbied my fchier dat ik uw beê voldoe, „ „ En gy verdiende ftraf, als van uw' post gevlogen; „ „ Dan, 'k zie, de heldenroem heeft op uw ziel vermogen; n » 't Is  12 TITUS MANLIUS TORQUATUS, „,, 't Is daarom dat ik u dien tweeftryd toe zal ftaan, „ „ Mits gy nadezen nooit weêr van uw' post zult gaan. „,, Uw overste heeft u naar zyn en pligt weêrhouên: „„ Omhels me, Manlius!'k zal u een' ftryd vertrouwen, „ „ Dien ge in uw drift verzoekt; maar 'k had u ftrc-ng „„geflraft, „ „ Indien gy, buiten my, uzelv' had wraak verfchaft: „ „ Hy , die geboden geeft, moet die ook zien betrachten; „ „ Een dienaar mag den last zyns meesters nooit verachten, ,, „ Gelyk gy had gedaan , had Servus 't niet verhoed: „ ,, Ga, Mars geleide uw fchreên." " 'k Was op die taal vol moed, Greep naar myn wapens, om me in tegenweer te ftellen, En door myn ftrydbre vuist den Galliër te vellen ; Ik zocht hem daadlyk op , doch wierd door hem veracht, Terwyl zyn ydle trots myn' heldenmoed belagcht: Hy velde ftraks zyn fpeer, wier treffing ik vermydde: Na dien mislukten flag, greep ik hem in de zyde, En wierp hem overhoop; de grond dreunde op dien val, En rondom klonk in 't heir een vreeslyk krygsgefchal: 'k Sloeg daadlyk 't hoofd hem af, en nam zyn gouden keten , Waarom ik na dien tyd Torquatus ben geheten, En hing haar om den hals: ik keerde in zege weêr , En wierp den oorlogsbuit voor mynen veldheer neer: Wy zagen 's vyands heir voor onze benden vlieden, En niemant, zo het fcheen, dorst ons toen weêrfland bieden. De fchrik was algemeen; de vyand wierd vernield, Die noch zo kort geleên ons heir in teugel hield. Dan,  TREURSPEL. 13 Dan , Decius, hoe licht had zich myn jeugd verloopen, En had ik met myn bloed die krygsdrift moeten koopen , Had Pennus my gedraft toen ik myn' post verliet! Dan, nu was deze itr\ d met zyn verlof gefchied. De drift, die Manlius zo menigmaal laat blyken, Zoude ook zeer licht zyn'pligt voorzynen moed doen vvyken, En, hoe ik immer zorgde in 't teuglen van die drift, Van 't gunstig godendom eene onwaardeerbre gift, Zo vrees ik dat hy eens die zo verr' toe zal geven, Dat hy zulks vroeg of laat zal boeten met zyn leven. DECIUS. Waar toe die ydle vrees ? uw zoon , in 't vuur der jeugd , Gaf ons reeds meer dan eens een proef van heldendeugd, En 't hevigst woên der drift, ons eigen in zyn jaren, Schynt, fints zyn echtverbond, een weinig aan 't bedaren ; Myn telg, die op zyn ziel zeer veel vermogen heeft, Eu zyne oploopendheid door zagtheid tcgenftreeft, Deed zyne drift allengs meer luistrcn naar de reden, En lenigde zyn hart door hare aantreklykheden. Verban dus uwe vrees: het kroost van Manlius Vergeet zo min zyn' piigt, als 't kroost van Decius: Wy mogen beiden op twee waarde telgen roemen, Die wy van wederzyde altoos met wellust noemen; Terwyl een dubbele echt ons beider bloed verbind, En elk van ons zyn vreugd in hunne welvaart vind. MANLIUS. Welaan, myn amptgenoot, laat ons door offerhanden Ons noodlot onderdaan: laat ons uit de ingewanden Van  i4 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Van 't ftervende offerdier beproeven , wat de goön Befloten voor het heir, voor Rome,en voor myn' zoon: Een angstig voorgevoel doet me in dit tydftip vreezen, Dat deze togt myn' zoon licht doodelyk kan wezen; Een rustelooze vrees bekruipt myn kloppend hart, En pynigt mynen geest, door onbekende fmart: 't Is me onbegryplyk wat myn angstig hart doet beven, En welke zwarigheên my voor de zinnen zvveeven. Dan , gaan wy, Decius !.. Weldadig godendom ! Hergeef myn hart de rust, fchenk my myn' zoon weerom. Einde van het eerste bedryf. TWEE-  TREURSPEL. 15 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. MANLIUS) VALERIUS. MANLIUS. Wat ramp, Valerius, ftaat Romes heir te fchroomen? Wat treffend ongeval zal thans het overkomen? De wigchelteekens, by het offeren gezien , Voorfpellen weinig goeds. VALERIUS. Laat die beangstheid vlién. De teekcns,die gyzaagt,fchoon ze ons geen goed voorfpellen, Zyn echter niet gefchikt om ons zo zeer te kwellen; Maakte ooit een lichte ramp een heldenhart bevreesd ? Schoon alles niet naar wensch by 't offren is geweest, Zien we ons door geenen ramp van veel belang bedreigen. Verban dus uwe vrees, aan 't heldenhart niet eigen: Gy zult verwinnaar zyn, dit wierd u klaar voorfpeld : Gy zult.... MANLIUS. Valerius! verneem wat my ontftelt: 't Vertoeven van myn' zoon doet my met reden vreezen Dat hy het offer van dien togt misfchien zal wezen: Schoon ik niet weet wat hem zo lang vertoeven doet, Baart dit vertwyfeling en angst in myn gemoed. 'kWaar-  ï6 TITUS MANLIUS TORQUATUS, 'k Waardeer in hem een'zoon,zyn'naam en damhuis waardig, 'k Waardeer in hem een'held,voor't vaderland fteeds vaardig; Dan, hoe ik zyn verdienste en yver hoog waardeer', Hoe zeer ik zyne deugd en heldendaden eer', Hoe meer 't my vreezen doet, dat hy, door 's vyands lagen, Gevangen wierd, of door zyne overmagt verflagen. V ALERIUS. Verzet dien ydlen fchroom, die u geen voordeel geeft, En ftaroog op den roem , waarnaar gy heden ft reeft: Het is voor u bewaard, 't Latynfche volk te ftraffen: Gy zult voldoening aan het Roomfche volk verfchaffen; Wat heil kan grooter zyn, dan zulk een heldenroem? En wilt gy dat ik u noch ongelukkig noem? Neen ; Romes glori ryst, door Alba te overheeren , En 't onderwerping aan den Roomfchen Haat te leeren: En 't is geen ramp voor Rome, of onheil voor den raad, Wanneer ons dit geluk op 't bloed van helden ftaat, Wanneer zelfs de oversten , zo zyhunn'moed doen blyken, Door wond op wond doorboord, op 't oorlogsveld bezwyken. Dan, de eer der zegepraal wacht u in Romes wal; Men onderzoek' dus niet wat eerst gebeuren zal. MANLIUS. Valcrius, geen vrees doet Manlius thans zuchten ; In weerwil van zyn' moed, fchetsthy zich ongenuchten, Die, hoe bedaard hy zy, nochtans aan 't kloppend hart Hem in 't vooruitzigt treft, door voorgevoel van fmart. Hoe grootsch het wezen moge op 't bed van eer te derven, Vooral wanneer die dood de zege doet verwerven, Ge  TREURSPEL. 17 Gevoelt men, hoe men zich door roem verheven acht, Zich door een' anders lot licht rampfpoed tbegébragt; En fchoon ik 't heirgebiê, 'k ben echtgenoot, 'k ben vader : Ik vrees niet voor myzélv', maar vrees voor iemant nader; Indien myn zoon — maar ik zie Cosfus herwaarts trcên. TWEEDE TOONEEL. MANLIUS, VALERIUS, COSSUS. COSSUS. Ik kom met allen fpoed door de oorlogsbenden heen: Gy zult op 't oogenblik alhier uw' zoon ontmoeten, En, wel, naar allen fchyn, als overwinnaar groeten ; Hy wend zich naar dees tent, en, naar ik heb gezien, Deed hy een bende volks voor zyne ruiters vliên. Men heeft een licht gevecht van verre waargenomen, Waarvan hy in triomf fchynt naar het heir te komen. Men draagt een' wapenrok , een fchild , en zwaard vooruit j Hetgeen voor Manlius gewis iets groots beduid. Licht dorst een onverlaat een' aanval op hem wagen, Die door zyn Wakkre vuist wierd op het veld verflagen ; Ik klom een' heuvel op, en hoorde 't krygsgerucht; Een kreet van zege en vreugd vervulde éénsllags de lucht. *t Is my niet mooglyk n hier meerder van te ontdekken, Maar zag met vreugd uw'zoon te rug naar't leger trekken. VALERIUS. Is Manlius nu noch voor 't lot zyns zoons bevreesd ? B • Ver-  i8 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Vervult een voorgevoel van fmart nu noch zyn' geest? Is by nu noch beducht dat hy, in 's vyands lagen Gevallen, op het veld ligt door het ftaal verflagen ? Terwyl ge u nutloos dus met hersfenfchimmen kwelt Keert uw geliefde zoon verwinnaar uit het veld, En brengt uit kindcrpligt den buit aan uwe voeten: Wat blydfchap, zulk een' zoon in zulk een' ftaat te ontmoeten ! MANLIUS. Valerius, myn ziel herleeft op dit bericht. Ik voel op deze maar' op nieuw myn waarde en pligt. Hoe fchoon 't, ö Rome! ook zy door u te zyn verheven , Noch fchooner is 't voor u naar heldenroem te ftreven: Een zoon van 't ftrydbaar Rome acht geen gevaar zo groot, Of tart, waar de eer gebied, met heldenmoed den dood. COSSUS. Ik heb reeds in 't verfchiet den jongen held vernomen, En hoor het krygsgerucht allengskens nader komen : Men is niet verr' van hier. MANLIUS. Hebt dank, ö groote goón ! Gy fchenkt myn' zoon de zege, en my een' waarden zoon. DER-  TREURSPEL. 19 DERDE TOONEEL. MANLIUS, VALERIUS, COSSUS; MANLIUS DE JONGE, voorgegaan door krygsherauten, dragende eene wapenrusting, f pi ets, fcltild en zwaard, van den verflagen Latyn. MANLIUS DE JONGE. Myn vader! zie uw' zoon verwinnaar wederkeeren j En u den grootfchen buit, door bem behaald, vereeren; Wieii is dees wapenpraal meer dan myn' vader waard' ? MANLIUS. Ik voel dat uwe deugd, myn zoon, me ontroering baart; Ik voel door uwen moed myn' heldenmoed ontfteken; Myn hart geeft antwoord, daar myn mond fchier niet kan fpreken. Ik haak, myn waarde zoon, naar een getrouw verhaal Van uw verrichtingen en grootfche zegepraal. MANLIUS DE JONGE. Zo dra ik op uw' last, met een bekwame bende, Uit onze legerplaats naar die des vyands rende , En zocht of ik de magt des vyands kon befpiên, Om die met onze magt het hoofd te kunnen biên, Ontmoette ik krygsvolk, van den vyand uitgereden Om onderzoek te doen naar onze omftandighcden ; Dit kwam ftraks op ons aan: ik hield het zydlings af j Omdat myn vader my geen last tot ftryden gaf; B 2 Dan j  ao TITUS MANLIUS TORQUATUS, Dan, 't wakker hoofd dier bende, in overmoed ontftoken, Rend naar my toe en heeft uw' zoon dus aangefproken: „ ó Laffe, die, verwyfd, uit vrees myn vuist ontvlied! „ Verwacht van Albaas volk dit blyk van bloöheid niet. „ Gy,dieeenkrygsmanfchynt,zultgeuzolaagverneêren , „ Om, daar ge een' vyand ziet, den rug hem toe te keefen ? „ Kom, zo gy moed bezit, beproef wie 't ftrydbaarst zy, „ Geminius, een zoon van Latium , of gy." 'k Beken , ik Was ontzet toen ik die woorden hoorde; 'k Beken, dat zyne caal myn jagend hart doorboorde; Hoe. dacht ik by m)zelv', zal dan een trotsch Latyn Hier meester in bet veld en Romes hooner zyn ? Ik zag den moed in 't oog van myne helden blinken, Daar zy de fpietfen op de fchilden deden klinken; En dit ontvlamde uw' zoon in eedlen toorncgloed. Ik fprak myn volk dus aan : „ Hebt ge immer iets ontmoet „Dat uwe drift ontftak, 't is in deze oogenblikken.„ Romeiuen.'zoudcn we ons door dreigen doen verfchrikken? „ Staat pal, en valt met my deez' trotfchen vyand aan;" „ „ Neen, (riep Geminius,) wy moeten famen flaan! „ „ Gy ziet hier Metius, uit een der braaffte loten „ „ Van Albaas ryksgebied , uit vorstlyk bloed gefproten ; „„ Indien ge uit aadlyk bloed, als ik, zyt voortgebragt, „ „ Verdedig dan uwe eer, en de eer van uw geflacht." " Die taal, myn vader! deed myn bloed in de adren koken. MANLIUS, ter zyde. ó Goón! MANLIUS DE JONGE. Hy had die taal, zo hoonend, pas gefproken, O  TREURSPEL. 11 Of ik riep driftig uit- „ Zie, 't kroost van Manlius, „ Den grooten Manlius! Vermeetle! durft gy dus „ Den zoon eens eedlen helds, het hoofd van't leger, hoonen? „ Ik zal, uit wicn ik ben, en wie ik ben, u toonen." 'k Gebiê myn volk hierop ter zyde ftil te (laan, En ren op Metius met vollen teugel aan, Wy nadren tot clkaêr, terwyl van wederzyde De krygsknecht ftond gcfchaard , als of hy trok ten ftryde. Kom , fprak ik , Metius , bezit gy heldenmoed , Wisch dan den hoon weêr af in myn of in uw bloed. MANLIUS. En gy vergat den last u door myn' mond gegeven? MANLIUS DE JONGE. Myne eer deed my, naar pligt, myn' vj'and tegenftreven. Zoude ik lafhartig dan verdragen zulk een' hoon ? Ma die lafhartigheid was ik dan noch uw zoon ? Ik dacht in dit geval alleen om u , myn vader; Ik volgde uw voorbeeld na; wat voorbeeld trof my nader? De buit, die u verfiert als 't loon van heldendaên, Blies me op uw loflyk fpoor tot ware grootheid aan. Wy waren, naar my dacht, gelyk in moed en jaren, En beiden in de fchool des oorlogsgods ervaren; Dit gaf myn weêrparty en my een dubble kracht: Wy ftreden : flag op flag wierd weêrzyds toegebragt. Wy vochten beiden fel, als of het lot van Romen, Of Alba, door dien ftryd moest ter beflisfing komen : In 't einde treft myn zwaard myn wakkre weêrparty: Hy valt op 't veld ter neêr, en dervend roemt hy my. B 3 Ik  22 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Ik heb zyn' wapenrok voor my ten buit bebouên. De vyand, die met fpyt zyn nccVlaag moest befchouwen, Sloeg daadhk op de vlugt, by 't vallen van zyn hoofd. Ik heb Geminius van al zyn praal beroofd, En breng die, met ontzag, eerbiedig aan uw voeten, Verheugd, in zegepraal my|i" vader hier te ontmoeten. MANLIUS. Zwyg van uw zegepraal, en van uw' buit, myn zoon. Hebt gy volbragt, het geen uw veldheer heeft geboön ? Hebt gy den vyand en zyn kngsmagt gaêgefiagen ? Naar die verrichtingen moet u uw vader vragen. Indien ge op deze vraag uw' veldheer hebt voldaan, Zal hy zich nader op uw' krygsrocm doen verftaan. Ik vraag aan Manlius of hy zyn' last volvoerde? MANLIUS DE JONGE. Toen Metius myn ziel door zyne taal ontroerde, Verzuimde ik mynen last, en was alleen bedacht Op de eer des adelaars, en de eer van myn gedacht; En, daar ik in de zege alleen myn glori ftelde, Keerde ik, nadat my n hand myn' trotfchen vyand velde, Vol vreugd naar't heir te rug; dan, welk een vreemd onthaal! Myn vader fchynt misnoegd : buigt hem myn zegepraal ? MANLIUS Denk niet, myn zoon! dat ik uw' krygsroem u benyde; Geloof eer dat uw moed myn ziel op 't hoogst verblyddej Dan, 'k ben uw legerhoofd, benevens'Decius: Gy kent de Dcciën en tevens Manlius: Herdenk, herdenk den eed voor 't oog van Mars gezworen, En  TREURSPEL. 23 En oordeel, Manlius, wat lot u zy bcfchoren. Uw heldenmoed.myn zoon! ontwrong me een' vreugdetraan; Ach! waarom moet uw drift me op meerder tranen ftaan ! De rang, door my bekleed .ontroert meen doctmy vrcezen •' lk, die uw vader ben, zal ook uw rechter wezen. Tree nader, Rutulus, en vorder zyn geweer. (Op ■ zyn"1 zoon wyzende.~) VALERIUS. 6 Goden ! welk een fmart! Wat wilt gy doen, mynhecr ? MANLIUS. Ik weet myn' pligt, en zal niet licht dien overtreden, Geef hem uw daal, myn zoon. MANLIUS DE JONGE. Myn vader, om wat reden Eischt gy myn ftaal ? Ik bid, doe nader u verdaan: Heeft Titus in uw oog, dcez' dag, zo zwaar misdaan ? Wat moet ik denken van die zuchten, van die klagten? Tegen Rutulus. Daar is myn zydgewecr... Wat lot ftaat my te wachten ? 'k Dacht my met lauwren door uw hand te zien bekroond, En word met klagten en verwytingen beloond ! Wat wil die tranenvloed , myn vader, in uwe oogen 3 Maakt dan myn zegepraal zo derk uw ziel bewogen? MANLIUS. Denk niet, myn zoon, dat ik uw oorlogsloon verkort, Of dat ik om uw' moed en krygsdeugd tranen ftort; ö Neen, uw dapperheid zou myne ziel bekoren, Indien zy tevens my het hart niet moest doorbooren; R 4 Lees»  24 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Lees, lees In myne ziel, ma3r oordeel niet te ftraf; Ik zal u krooneii, ja; maar op den rand van 't graf: Ikzelf' zal u de kroon op uwen fchedel zetten, En dus voldoen den eiseh der krygs- en burger-wetten ; Maar als die plegtigheid door my zal zyn verricht, Zal ik gedachtig zyn aan mynen rang en pligt. Tegen Rutulus, op Manlius wyzende. Breng hem in zyne tent. VIERDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, VALERIUS, COSSUS, DECIUS DE JONGE. DECIUS. Wat maar' heb ik vernomen? Uw zoon, zyn Hamhuis waard'.. maar 'k zie uw tranen ftroomen! Wat wil dat zuchten? is uw zoon gewond, mynhecr? Of heeft men my misleid ? MANLIUS, ter zyde. ö Rome! 6 pligt! ö eer! Wat antwoord zal myn mond hem in dit tydftip geven ! Hoegaarn verzweeg ik thans het geen hem zal doen beven. Tegen Decius. Verneem , myn amptgenoot, het treffendst ongeval Dat u zo wel als my oneindig fmarten zal: ' Myn zoon verwon op't veld een' vyand, die hem tergde, Maar beeft verzuimd te doen het geen zyn pligt hem vergde. Weet  TREURSPEL. 23 Weet ge, ö myn boezemvrind! In deze omfhndigheid, Zo hachlyfc voor den Haat, wel iets dat voor hem pleit ? DECIUS. Wat wilt gy, Manlius? wat kan, wat zal ik (preken, Eer my van uwen zoon de misdaad zy gebleken? Herdenk uw jeugd, mynheer, herdenk de drift van 't bloed, Die toenmaals veêrkracht gaf aan uwen heldenmoed: Herdenk uw' toeftand ,:oen uw vuist den Gauler velde, En hoe gy Romes eer door dapperheid herflel )e. Hoe! zou een heldendaad zo hoogst ftrafwaardig zyn? MANLIUS. Gy oordeelt, Decius, naar uiterlyken fchyn: r 11 c . (.zworen, Heett niet myn zoon deez' dag voor 't oog der goön ge- Naar ons bevel alleen in 't heir te zullen hooren ? Wat draf verdient hy dan, die dezen eed vergeet, Erf-, hoe zyn roem ook blinke, uit overmoed misdeed? Het heil van 't vaderland, vertrouwd in onze banden, Eischt dezen dag van ons de droevigfte offeranden. Goön! kon ik uwen toorn verzoenen met myn bloed, Hoe gaarne wierd door my een zoon , my waard\ behoed ! Dan neen;uw wil verbied me om voor myn' zoon te fneven, En dwingt me om aan 't heelal een grootschbewys te geven Van onbefmette zucht voor 't dierbaar vaderland : Gy eischt niet vruchteloos dit offer van myn hand. Ik fluit myne oogen voor het tederst medelyden. Leert my de fïem van 't bloed, leert my natuur beflryden. Gy eischt gehoorzaamheid aan uw bevel en wil: Ik. zal gehoorzaam zyn, en zwyg eerbiedig flil.  26 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Indien 't u wélgevall' den fchuldigen te fparen, Dan zal gewis uw magt hem voor den dood bewaren. Denk echter, Decius, hoe 'thart my word verfcbeurd! Zie hoe uit kinderliefde een tedre vader treurt! Maar verg my nimmer ooit myn pligten te overtreden: Gy deelt, myn ampgenoot, in myn rampzaligheden ; Gy treurt benevens my om 't deerniswaard' gemis Van hem , die my ten zoon en u ten fchoonzoon is. Hoe zal uw Marcia zyn deerlyk lot beklagen, Wanneer zy van zyn zege en doodftraf hoort gewagen! DECIUS. Zyn doodftraf! Is by u die ftraf reeds vastgeftcld? Denk, Manlius, de ftaat bezit in hem een' held: Niet, dat ik zyn behoud by voorraad aan wil pryzcn ; Als ik hem fehuldig acht, zal ik hem ook verwyzen. Dan,zo hetRoomfche heir eens de uitfpraak deed van 't lot... MANLIUS Neen, 't hoog bevel des raads is door myn' zoon befpot. Wie zal een talryk heir met vrucht bevelen geven, Indien men ftrafloos mag zyne oversten wcèrftreven ? Waar blyft de krygstucht, zo hoogstnuttig voorden ftaat, Indien men 't oorlogsvolk die vryheid overlaat? Neen, Decius, 't voegt ons op dezen dag te toonen, Dat dapperheid en deugd in onze harten wonen, En dat rechtvaardigheid niet vruchtloos van ons wacht Dat aan den fchuldigen de krygsftraf word' volbragt. Toegevendheid wierd licht gevaarlyk in deze oorden: De vyand legert zich ten ftryde aan Liris boorden; 'Men,  TREURSPEL. 37 Men roepe, eer wy in 't veld dien vyand tegentreên, Al de oversten van 't beir in myne tent by een: Wy moeten ben de daad myns zoons te kennen geven, En laten aan hun ftem het lot van dood of leven; Ik heb, als burgerheer, aan mynen pligt voldaan, Wanneer ik zyn gedrag hen allen doe verdaan. En tevens 't geen ik denk rondborstig zal verklaren. 6 Mars, der ftrydren deun in 't woên der krygsgevaren, Stort my, tot heil van Rome, uw' geest, uw' invloed, in, Opdat ik, u ten zoen, myn tederheid verwinn'. Schenk my dandvastigheid in 't onheil, my befchoren, En wil de dem van 't bloed, om 't heil van Rome , fmooren; Dan word altoos myn naam in zegening herdacht, Gelyk held Brutus naam by 't dankbaar nagedacht. DECIUS. Denk niet dat Decius, u thans wil tegendreven : ö Neen; ik tracht als gy aan 't heir bewys te geven Dat, daar 't belang van Rome aan ons is toevertrouwd, Dat duur belang by ons als 't hoogde ook word befchou wd; Dan, eer men op uw' raad, de hoofden doe vergadren, Zou 't ook van dienst zyn om het oordeel van 's lands Den wil van Romes raad. . . . (vadren, MANLIUS. Hier ftem ik nimmer in: Hoe veel 't my kost' dat ik de ftem van 't bloed verwinn', De raad heeft ons vertrouwd» 't bevel der legerbenden, Eu deed ons zyn bevel tot ftrenge krygstucht zenden: Wy  28 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Wy zwoeren voor de goön, dien wil geftand te doen: En zou de raad van ons die zwakheid ooit vermoên ? Zoude ik toegevendheid van Romes vadren fmceken, Omdat myn zoon het eerst hun wetten dorst verbreken? Neen; Jupiter zende eer zyn' blikfem op myn hoofd, Eer ooit de zucht voor Rome in my worde uitgedoofd ! Ik ben wel vader, maar ook burgerheer van Rome; Eischt Rome Titus bloed, dat dan zyn bloed ook ftroome. En 't zy myn zoon door 't heir verwezen worde of niet, Ik zal getrouw voldoen aan 't geen myn pligt gebied: Ik zal, als burgerheer, aan Rome wraak verfchaffen, En, fchoon 't myn zoon moog'zyn, den fehuldigen doen En als myn teder hart by die verwyzing bloed , C^anen, Ik houd als rechter dan de kalmte in myn gemoed : Geen wroeging, geen verwyt moet myne ziel ooit prangen. Myn zoon is heden krygs- en tevens ftaatsgevangen: En, wat de krygsraad ook in dit geval belluit, Ik fluit als vader 't oog, en voer 't als rechter uit. Men doe de hoofden van het heir terftond vergadren; Zy zyn, benevens ons, de dienaars van 'slands vadren, En 't is van hunne ftem dat Manlius verwacht Eene ultfpraak, die zyn hart onfehendbaar heilig acht. Ga, Cosfus! doe het heir dees krygsbevelen hooren, Maar wacht u 't door uw taal tot deernis aan te fpooren: Een waardig burgerheer eischt niets, dan 't heilig recht, En dat de ftem der wet naar billykheid bcflecht. Al moest ik 't ftaai myn' zoon zelf in den boezem dryven, Ik zou, hoewel met {mart, niet in gebreken blyven; En  TREURSPEL. 29 En nimmer duld myne eer, dat ik getuigen Iaat: ,, Deze offerde aan zyn' zoon het welzyn van den ftaat." Neen; de eer van een' Romein is veel te hoog verheven, Dan dat hy voor den (laat zyn zonen niet zou geven. öBrutus! uwe deu^d bezielt me in dezen ftond: Gy, die om uwe zoons, uw' dierbren pligt niet fehond, Leer me, op uwlofiyk fpoor, flandvastigheid betrachten: Dan zal zich Manlius door de ecuwen heen doen achten , Dan roept de naneef noch, als hy myn daden leest: ,, Deze is als een Romein zyn' pligt getrouw geweest." DECIUS DE JONGE, ter zyde, tegen Cosfus. Ik heb aan Marcia de zaak doen kenbaar maken, Of zy in tyds noch voor zyn lyfsbehoud kan waken: Zy is niet verr' van hier, en, zo zy zich wat fpoed, Is zy al ras in 't heir. cossus, ter zyde, tegen Decius den jongen. Verliezen wy geen moed. Tegen Manlius. Ik zal het Roomfche heir uw boog bevel doen hooren. VALERIUS. Dit voorval, Manlius, kan my de ziel doorbooren: Vergun my dat ik flechts deez' dag bet veld ontga, Opdat de raad 't geen ons weervaren is verfta; Ik zal op morgen in het leger weder wezen. V Y F-  3o TITUS MANLIUS TORQUATUS, VYFDE TOONEEL. MANLIUS , DECIUS. MANLIUS. Wat rampen ftaan ons noch, myn amptgenoot, te vreezeh! Een hooge ftaat, myn vrind, hoe ftreelend die ook fchyn', Doet zelden ons vernoegd, maar meest rampzalig zyn. De fnoodaart, die alleen zyn zelfbelang laat fpreken, Geniet het aardsch geluk, bedekt zyn zielgebreken, Terwyl de vroome.vaak, daar fchaars hem iets verheugt, Een flaaf is van zyn' pligt, en 't offer van zyn deugd. Kom, fmeeken wy den goön om onderftand en zegen, En laat het heil des flaats het zwaarfte by ons wegem Einde van het tweede bedryf. DER-  Treurspel. 3r DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, COSSUS, DECIUS DE JONGE, RUTULUS, ALLE DE BEVELHEBBERS. Cosf:ts en de overige bevelhebbers zitten in eenen kring, en Manlius en Decius aan het einde van denzelven naast elkander. MANLIUS. Oy, hoofden van het heir, de fteun van Romes ftaat! Hoogstachtenswaardige en door ons verkoren raad ! Een zaak van groot gewigt heeft my u doen befchryven, Omdat gy van die zaak niet mogt onkundig blyven: Een jong misdadige word by u aangeklaagd, Die aan^zyn' roem den roem van Rome heeft gewaagd: Het is myn zoon. Ik zie de ontroering op uw wezen, En kan het lot myns zoons in deze ontroering lezen, Hy was nalatig in den last, dien ik hem gaf, En die nalatigheid vereischt verdiende ftraf. Ik heb hem hier ontboón, om uit zyn' mond te hooren , Wat hem tot pligtverzuim zo roekloos aan kon fpooren. Zyn misdaad zy door u naar haren aart befchouwd. Ik wil niet dat ge om my een' fchuldigen behoud': De ftrafloosheid van 't kwaad ftrekt ras tot fchade of fchande, En ondermynt de zuil van 't welzyu van den lande; Dat  32 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Dat dus, wanneer 't gedrag myns zoons beoordeeld word, De roem van Rome noch de krygstucht zy verkort. Tegen Rutulus Gelei myn' zoon. ■— ö Goön! beftierers onzer daden! Laat ons door ftrafloosheid uw' haat niet op ons laden. Gy wilt dat de aarde uw recht, uw heilig recht, waardeert, En 't is rechtvaardigheid, die gy van ons begeert : Leert ons voor Romes heil de ftem van 't bloed verzaken ; Dan zult gy 't vrye Rome altoos gelukkig maken. TWEEDE TOONEEL. DE VORIGEN, MANLIUS DE JONGE. MANLIUS. Treed nader, Manlius, en zie uw' rechter aaiii Hy treed in den kring tot voor zyn' vader, die vervolgt. Gy, die uit hoogmoed hebt uw' pligt te kort gedaan. Verdedig u, kan 't zyn, op 't geen ik u doe hooren: ]k moet myn zucht voor u, om Romes welzyn, fmooren; k Ben blind voor 't zien cn doof voor't hooren van myn bloed, En raadpleeg 's lands belang in myn gefchokt gemoed. Spreek, Manlius, hebt gy den eed niet fnood gefchonden , Waarmeê.voor 't oog der goön, geu plegtig hebt verbonden? Toen gy bezworen hebt te volgen Romes wet ? Hebt ge op der hoofden last, op hun bevel, gelet? Of, door uw drift verblind, door hoogmoed ingenomen"} Die wetten overtreèn, dien last niet naargekomen? Keer  TREURSPEL. 33 Keer die betichting af, waarmeê gy word bezwaard, 'Of noch uw leven door uw rechters wierd gefpaard: Maar duld niet, dat de ftaat om uw behoud zal lyden. De wet moet u alleen van 't doodsgevaar bevryden. Breng alles wat gy kunt tot uw vcrfchooning voort. MANLIUS DE JONGE. Ik heb, met diep ontzag, uw reden aangehoord, En hoorde door uw' mond den raad van Rome fpreken. Ik ben , 'k ontken het niet, van mynen pligt geweken. In 't oogenblik van drift door zucht tot roem misleid, Befpeur ik, dan te fpaê, myne onbezonnenheid, 't Zy verr' van my dat ik vergiffenis zou vragen, Of my ont\dig van myn noodlot zou beklagen ; ö Neen! al doemt men my, het zal my minder pyn Door u ter dood gedoemd, dan u onwaard' te zyn: Schenk my uwe achting, my meer waardig dan het leven, En Titus zal bedaard zyn hoofd ten offer geven, Gelukkig zo zyn dood verftrekt tot 's lands behoud, En elk, ondanks zyn lot, hem als een' held befchouwt! Een fchandlyk leven is verachtlyk in myne oogen. Tegen den jongen Decius. Hoe, Decius! gy fchreit! heeft u myn lot bewogen? Verban die droefheid: ik heb eers genoeg behaald; Ik wreekte Romes fchande, en heb gezegepraald ; Ik heb op Metius den hoon des ftaats gewroken, Schoon ik myn' pligt vergat toen ik hem heb doorftoken , Efl 't is die roekloosheid die my ftrafwaardig maakt, Omdat ik mynen pligt uit hoogmoed heb verzaakt. C 2V-  34 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Tegen den raad Men ftraff' my naar verdienste; ik zal vrywillig 't leven, Wanneer de Maat het eischt, den ftaat ten beste geven. MANLIUS. Aan deze ronde taal kent Manlius zyn' zoon ; Hoe ftreelt en treft my die! Waarom moet ik, ó goón, Myn' zoon, in 't prilst der jeugd, zien uit ons midden rukken? Waarom moet zyn verlies een' teder' vader drukken ? 'k Ben vader, 'k beu gemaal, en Romes burgerheer; Natuur fpreekt in myn hart, maar 't vaderland veel meer; Hy, die in waardigheid of posten is verheven, Moet, waar de ftaat het eischt, voldoende blyken geven Van ware vrjheidsliefde en zucht voor 't vaderland; Een zucht, door 't godendom den braven ingeplant. 6 Rome, uw heil moet fteedsuit deze hoofddeugd ryzen. Welaan, myn zoon,dat wy die hoofddeugd thans bcwyzen: Gy volgde, als waar Romein, uw' vaders voorbeeld na, En wilt niet dat ik my van mynen post ontfla; Jk moet aan dezen raad uw vonnis overlaten: Dan, als myn mond u doemt, zal u mjn hart niet haten; Nochtans, eer hier, door 't recht, uw vonnis word bepaald, Moet gy, daar ge in den ftryd de zege hebt behaald, Van my, als legerhoofd, de glorikroon ontfangen. u4lle de bevelhebbers maken eenen kring, en Manlius zet zynen zoon eene mirtenkroon op het hoofd t omkranst hem met lauwrieren, doet hem de wapenrusting van Metius aan, en doet hem, dit verricht zynde, buiten de tent geleiden. Laat  TREURSPEL. 35 Laat Manlius zyn' zoon met de eertrofeên omhangen. Dar elk Romein, als gy, gefard door Romes hoon , In 't bloedig oorlogsveld zich als een held vertoon'; Dan zal 'tRomeinfche volk altoos op krygsdeugd roemen , En Romes burgerdaat zich fteeds gelukkig noemen. DERDE TOONEEL. DE VORIGEN, behalve DE JONGE MANLIUS. MANLIUS. Gy hebt, Romeinen! uit den mond myns zoons verihan, Dat hy zich niet verfchoont van't geen hy heeft misdaan 5 Hy fchaamt zich niet zichzelv' als fchuldig voor te ftellen, En wacht van ons dat we een rechtmatig vonnis vellen. Men ftemme elk op zyn beurt in dit zo vreemd geval, Dat, wat men ook beflisf', my tranen kosten zal: Als oudfte legerhoofd zal ik my 't eerst verklaren, En , welke ontroering my deze uitfpraak moge baren, Ik doem, in mynen post, den fchuldigen ter dood ; Ik weet, als veldheer, niet uit welken ftam by fproot; Ik acht hem fchuldig aan de krygswet en aan Rome: Dees vordren, dat myn' zoon de doodftrafie overkome. Wat ftemt myn amptgenoot ? DECIUS. Hoe zwaar 't ook vall' voor my, Zo vinde ik my verpligt te ftemmen zo als gy : Ca MAN-  36 TITUS MANLIUS TORQUATUS, MANLIUS, tegen Cosfus. En hoe is uwe ftem? COSSUS Eer ik iets help befluiten , Moet Cosfus, ongeveinsd, zyn zielsgevoelen uilen: Ik vrees dat dit befluit ons zal nadeelig zyn: De krygsknecht oordeelt meest naar niterlyken fcbyn: Dus, zo wy Manlius hierom ter doodftraf doemen , Zal hy 't een gruwelftuk, een wreede trotsheid noemen ; Men onderfta.,.. MANLIUS. Hou op! Ik wil niets onderdaan; Ik vorder flechts uw ftem, en mag u niet ontflaan. Ik heb u tot den post, dien gy bekleed, verkoren: Onteer mjii keuze niet, maar doe me uw meening hooren. Spreek, Cosfus, zo gy denkt dat hy onfchuldig is: Indien gy zyn gedrag befchouwt met decrenis , Of is zyn jongst bedryf geen misdaad in uwe oogen, Volg, zo uw hart dit ftemt, de ftem van 't mccledoogen COSSUS. Niet verder, Manlius ! die taal doorgrieft myn hart: Ik zal, wyl gy dit eischt, thans ftemmen . maar met fmart Uw zoon is fchuldig, ja; ik kan 't niet tegenftreven ; De wet van Rome en ons vcrwyzen hem tot fneven. u4lle de overige bevelhebbers en ridders tooncn, niet het buigen van het hoojd, dat zy Manlias fchuldig houden, doch doen zigtbaar aandoening en medelyden blyken. m a n-  TREURSPEL. 37 MANLIUS. Gy allen ftemt zyn dood? dat Manlius verfchyn', Hy moet van ons befluit niet lang onkundig zyn: Ga, Rutulus, doe bier uw' ftaat sge van gen komen, Opdat zyn lot door hem worde uit myn' mond vernomen. Gy, Cosfus! meld het heir wat deze raad befioot, En dat die Manlius veroordeeld heeft ter dood. Tegen de overige bevelhebbers en ridders. Gy allen zult den post, u aanbetrouwd, bewaren, Totdat myn last hierop zich nader zal verklaren. VIERDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, RUTULUS, BEVELHEBBERS, RIDDERS, WACHTEN. MANLIUS. Tree nader, Manlius, en oordeel van myn fmart. Gy kent myn' moed, myne eer, maar tevens ook myn hart; Denk hoe dit oogenblik uw' vaders ziel moet treffen: Gy kunt uw nadrend lot licht uit dees taal befeffen ; Gy zyt het eigendom niet meer van Manlius: Men heeft uw dood geftemd: uw vader, Decius, AU' de oversten van 't heir verwezen u tot fterven: Ik moet, hoe zeer 't my grieft, ik moet myn' Titus derven, En eer de?s dag verloopt word uwe ftraf volvoerd. Verbeeld u, Manlius, hoe my uw lot ontroert. C 3 Ik  38 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Ik dacht in dezen togt uw roem te zien verheven; En zag dit, maar, helaas! ten koste van uw leven. Wat komt die zegepraal ons beiden duur te ftaan ! Verfchoon myn tederheid, ik voel my aangedaan. Blyf in dees tent; ik zal uw fyzyn thans ontwyken, Om myne zwakheid niet te veel te laten bh ken. Hy geeft den wachten een teeken om te blyven, en vertrekt met alle de overige perfonaadjen, VYFDE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE, WACHTEN. Wat wreede foltering beftormt my in dit uur! Is 't liefde of tederheid, of de infpraak der natuur? 'k Gevoel op deze taal de ontroering in myn leden. Myn vader, ik gevoel uw liefde en tederheden. Wel verr' van dat uw' zoon uw ftreng gedrag mishaagt, Voert ge een gedrag, waar hy den hoogften roem op draagt; En, daar gy volgens pligt hebt tot myn dood befloten, Moet u uw zoon doen zien uit wien hy is gefproten. Verfterkt myn' geest, 8 goón! en fchenkt me in 't ongeval Dien moed, die mynen naam onfterflyk maken zal; En , heb ik op het veld myn' heldenmoed doen blyken, Laat myn ftandvastigheid in 't fterven niet bezwyken. Maar, wat dryft Cosfus bjer? ZES-  TREURSPEL 39 ZESDE TOONEEL. COSSUS, MANLIUS DE JONGE, WACHTEN. cossus, met drift. Is hier uw vader niet? MANLIUS DE JONGE. Wat deert u, Cosfus? fprcck! cossus. Een doodelyk verdriet. Ik heb ons krygsvolk naauw 't befluit des raads doen hooren, Of 'l akeligst gemor vervulde éénsflags myne ooren : Men fchelt,men vloekt.meti raast: dees werpt de wapens neer; Die roept: Is dit het loon van heldendeugd en eer? Neen, zegt een ander weêr, eer Manlius zal fneven, Moog' de oude Manlius, ja Rome zelve beven. MANLIUS DE JONGE. Hou op ! Hoe word myn ziel door deze taal ontroerd! Hoe! word de krygsknecht dus van't fpoor des pligts gevoerd, En duld gy zulk een taal? mogt ik van hier vertrekken, lk zou, door myne reen, het volk tot eerbied wekken, 't Is muitzucht, als men dus zyne oversten weêrftaat; 't Is wederfpannigheid aan Romes achtbren raad: Gy moest die ftoutheid haar verdienden loon yerfchaffen, En hem, die Rome onteert, als pligt verbreker flraffen. Voor my, 'k ben overtuigd dat ik de dood verdien.: Gy zult my voor de byl kloekmoedig bukken zien: C 4 Mya  40 TITUS MANLIUS TORQUATUS , Myn bloed weêrboude in tyds de firenge wraak der goden, Die, als ik wierd gefpaard, licht al het heir zou dooden. Maar, Cosfus, hoe kan 't zyn, dat ge in dit tydgewricht Uw volk verlaten kunt? of wankelt ge in uw' pligt? cossus. Spaar, Manlius, die taal: uw drift verblind uw zinnen: Ik trachtte, door myn reen, den krjgsknccht weêr te winnen, Dan vruchtloos was myn doel; men eischt met drift van my Dat u myn invloed van het doodsgevaar bevrv': Het heir laat door myn' mond vergifnis voor u vragen. Zie daar den last, dien ik uw' vader voor moest dragen. Ik zocht hem in zyn tent. MANLIUS DE JONGE. Hy is van hier gegaan , Door 't lot van zynen zoon ontroerd en aangedaan. Dan , fpaar nw toeleg, die my grieft en niets zal baten. Neen, Cosfus, als het heir me aan 't lot wil overlaten, liet vonnis toeflemt, dat naar recht gewezen is, Dan heeft het veel meer rechts op myne erkentenis, Dan, als het van het fpoor der krygstucht afgeweken, Om rri)n behoudenis zyn' pligt of eed wil breken. Ik, thans te wel bewust dat ik de ftraf verdien, Schaam my een' heldenmoed dien ik uit drift deed zien , Alfehoon het eerbewys, me om deze daad gefchonken, In 't eerst mui heldendeugd behaagde en kon ontfonken, Dan, federt ik bedaard myn' pligt heb nagedacht, Heeft mjn verlichte geest dat eerbewys veracht. Neen, Cosfus! zo men my als vyand had befprongen, Dan  TREURSPEL. 41 Dan had decs aanval my tot tegenweer gedwongen, Daar nu myne eerzucht my myn' pligt vergeten deed, En ik myzelv' befchouw als de oorzaak van myn leed. Zeg, uit myn' naam, aan 't heir, dat Manlius moet fterven, En dat hy geen genade of voorfpraak wil vei werven; Dat hy, ter dood gedoemd , de ftraf des doods verbeid, En 't volk vermaant tot pligt, en tot gehoorzaamheid, cossus. Gy wilt het zo ? 't is wel; 'k zal u voldoening geven: Is 't mooglyk! kunt gy dus uw hfsbehoud weèrftreveu? Zyn dan uw heldendaên niets waardig in uw oog ? 6 Smart! dat Cosfus zich in zyne hoop bedroog! MANLIUS DE JONGE. Gy hoont my, Cosfus, door een taal, die my doet blozen. Waarom doet my 't gefprekeens halsvrindszuchten lozen? Wat dryft u dus van 't fpoor? alleen myn lyfsbehoud. Word dan het leven in uw oog zo hoog befchouwd ? Wat moet ik derven ? en wat wil het heir my geven ? De gift van 't godendom, die hen behoort? myn leven? Myn dood word roemrjk. of myn léven word onteerd. Spreek, Cosfus! of gy *t licht tot zulk een' pr}'s begeert? Ik kan het leven niet dan tot myn fchande rekken, En myne dood moet Rome en 't heir tot nut verftrekken. Het godendom, misnoegd om 't fchenden van myn' pligt, Eischt myne dood, en wil dat ik als fchuldig zwicht'. Ik Iaat aan 't godendom 't beilisfen myner dagen, En zal me in 't ongeval naar zynen wil gedragen. Myn leven wierd verbeurd, toen ik meineedig wierd. C 5 Men  42 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Men zwichte voor die magt, die 't groot heelal beftiert. Meld, Cosfus, aan het heir, 't geen u myn mond deed hooren, En tracht het bovenal tot krygstucht aan te fpooren ; En, hoe ook dezen dag het lot uw halsvrinds zy, Weêrhoud het Roomfche heir van alle muitery. cossus. Uw lot, uw deerlyk lot, verdient myn medcdoogen, En uw grootmoedigheid perst tranen uit myne oogen. ZEVENDE TOONEEL. manlius de jonge, wachten. manlius de jonge, tegen den hoofdman der wachten. Hoe dikwerf word het hart van 't los gemeen misleid ! Het volgt zyn zinlykheên in zyne onrecdlykheid. Het zou, omdat het my, zo 't fchynt, niet wil verliezen, Den weg tot oproer tot myn lyfsbehoud verkiezen ; En , daar het dus, zo 't waant, myn waar belang betracht, Verdient het dat hun doel word door myn hart veracht. Myn dood word nuttig, en myn leven hoogst gevaarhk, En myn behoud word dus min' mooghk, ja bezwaarlyk. Hoe meer de krygstucht door den krygsknecht word verfmaad, Hoe meer myn dood verftrekt tot voordeel van den ftaat. A G T-  TREURSPEL. 43 AGTSTE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, WACHTEN. DECIUS DE JONGE. Ik heb verlof verzocht om u te moren fprekcn: Uw' vaders gunst is voor dit tydftip my gebleken: Hy (temde in myn verzoek: wat vreugd, myn vrind, wat heil! MANLIUS DE JONGE. Spreek, hebt ge als Cosfus ook uw hart voor oneer veil ? Komt ge ook, als hy, om van myn' pligt my af te trekken ? DECIUS DE JONGE. Die taal moet Decius met recht verwondring wekken. Wat wilt ge door die reen, zo bits, my doen verftaan? Is 't mooglyk, Manlius ? met uw gevaar begaan , Tracht ik, zo 't wezen kan, u, in het prilst der jaren, Tot heil van Rome en ons, by 't levenslicht te fparen,En, eer ik iets hiervan voor u heb blootgelegd, Word my.door uwe drift.de vrindfehap fchier ontzegd. Waartoe uw febampre taal? hoor eerst naar myne reden, En, als u die mishaagt, volg dan uw zinlykheden ; Doem dan de vrindfehap, die voor uw belangen waakt, En my, uit zucht voor u, misfehien misdadig maakt. Hoor, Manlius, wat ik tot uw behoud verrichtte.Zo ras uw vader u van pligtverzuim betichtte, Voorzag ik klaar het lot, u voor die daad bereid, En volgde ftraks de ftem der teergevoeligheid; En,  44 TITUS MANLIUS TORQUATUS, En, duchtende eenen vrind , myn hart zo waard', te derven, Wanneer hy door het heir verwezen wierd tot derven, Zond ik, met allen fpoed , een myner wachten heen, Om aan uwe cchtgenoote uw doodsgevaar te ontleen: Zy is niet verr' van hier en zal hier fpoedig wezen. MANLIUS DE JON GE. Wat deed ge, Decius? hoe doet die taal my vreezen! Ach'. waar' vddr hare komst, myn dooddraf reeds volbragt! Hebt ge,om my dienst te doen, die foltering uitgedacht? 'k Vlieg naarmyn'vader.om met fpoed myn draf te erlangen.,. Dan, wat vermeet ik my, in deze tent gevangen? Myn waarde Decius, uw vrindfehap heeft uw' vriend, Door deez' verhaasten ftap , geheel verkeerd gediend: Wat zal die poging tot myn redding kunnen baten ? Ik heb de dood verdiend , en moet het leven laten ; Maar was dan deze dood geen flrafs genoeg voor my? Was 't niet genoeg, dat ik de ielde knaging ly'; Dat my de valfchcroem van 'tfpoordespligtskon rukken, En ik dus de oorzaak wierd van al myne ongelukken ? Moet, in deez' toedand, tot vermeerdring myner taart, Myn gade een' aanval doen op myn gefolterd hart? Ach, Decius, die dap heeft me al myn' moed benomen. Myn waarde Marcia! wat zal... ? neen ; Iaat zy komen: Weêrdaan wy al de kracht van hare tederheid. Goön , welk een foltering hebt gy my noch bereid ! Dit, dit ontbrak noch om myn' ramp ten top te heffen. Hoe zal, myn dierbrc gade, uw hart dit affcheid treffen! N E-  TREURSPEL. 4$ NEGENDE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, RUTULUS, WACHTEN. RUTULUS, tegen Decius. Mynheer! een vrouw van rang waagt inhetheirtetrcên ; Zy vraagt naar u, en dringt met drift door alles heen: Een zaak van groot gcwigt fehynt haar op 't hart te léggen. l\len heeft haar'naam gevraagd, dien zy niet wilde zeggen. Ik heb, zo veel ik kon, het nadren haar belet, En, voor uw tent, uit zorg, een dubble wacht gezet; Daar wacht ze, om u of om uw' vader zelf te fpreken. MANLIUS DE JONGE. Zy kome, Decius, om my naar 't hart te fteken: Zy toetze, of Manlius wel moeds genoeg bezit ,■ Al zou ik voor haar oog... DECIUS DE JONGE. Wat is uw heilloos wit ? Zult gy dan 't aanzoek van uwe echtgenoot' verfmadcn, En, uit verblinden waan, uw zelfbehoud verraden? Of heeft de dood voor u zo veel bekoorlykheid Dat gy de ftem weêrfpreekt, die voor uw leven pleit? 'k Waardeer grootmoedigheid, de kroon der ftervelingen , Maar haat de trotsheid, die naar va'fchen roem wil dingen. Op eenen fchimpenden toon. Wy, vo'kelingen, zyn van een' veel lager aart, Dan dat de roem of de eer ons zo veel onrust baart. MAN-  46 TITUS MANLIUS TORQUATUS, MANLIUS DE JONGE. Gy grieft my, Decius, door dus op my te finalen ; Ik volg de ftem der goón, die thans myn lot bepalen. Ga naar uw tent, en zie of ik my ook vergis, En of die vrouw van rang niet uwe zuster is. Ik fchroom den tedren naam van gade aan haar te geven, Wyl ik, ter dood gedoemd , voor haar niet meer kan leven ; Beproef, of gy haar noch van hier verwydrcn kunt. DECIUS DE JONGE. Verfmaad den byftand niet, die u noch word. vergund. In 's hemels naam, laat u door myne taal belezen, En laat uw Marcia hier zonder vrucfft niet wezen. Ga, Rutulus, ik volg op 't oogenblik uw fpoor. Geef, Manlius, in tyds der tederheid gehoor: Laat uw fhfziimigheid voor uwe liefde wjken. MANLIUS DE JONGE. Ga, Decius, gy zoud myn deugd fchier doen bczwyken: Uw vrindfehap is voor my gevaarlyk in dit uur: Hoe foltren my de liefde en de infpraak der natuur! 6 Gade, aan my zo waard', ö teêrgeliefde telgen! Goön, welk een bittreteug ftaat my noch dóór te zwelgen ! 't Is niets voor een' Romein met moed ter dood te gaan, Maar om in 't uiterste uur de min te wederftaan.... TIEN-  TREURSPEL. 47 TIENDE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, COSSUS, WACHTEN. COSSUS. Uw vader gaf my last u naar uw tent te leiden. MANLIUS DE JONGE. Ik volg u, Cosfus, waar myn lot my zal verbeiden. Eindt van het derdt l/edryfl VIER-  48 TITUS MANLIUS TOKQUATUS, VIERDE B E D R Y F. EERSTE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE, WACHTEN. MANLIUS DE JONGE. Goön, welk een nieuwe ramp ftort my in nieuw verdriet! ö Gade, aan my zo waard', waarom vertoeft gy niet? Uw komst doet uw' gemaal meer dan zyn vonnis vreezen; Zy zal voor my onnut en dubbel doodlyk wezen: Ik wacht, in deze plaats, de zwaarfte foltering. Men hoort eenig gedruis. 't Was of ik reeds haar ftem van verre in de ooren ving: Ik hoor van verr' gedruis; gewis, zy komt my nader; Ik zie haar... hemel! ze is verzeld van haren vader. TWEEDE TOONEEL. DECIUS, MARCIA, MANLIUS DE JONGE, JULIA. MARCIA, Manlius om den hals vliegende. Rampzalige echtgenoot, zie hier uw gemalin ! Een godheid blies deez' togt tot uw behoud my in :, Ik zal, zo 't mooglyk is, door dreigen, of door fmeeken , De ontmenschte ftugheid van uw' fïrengen vader breken ; IN iets  TREUR SPEL. 49 Niets rukt u uit myn' arm, myn dierbare echtgenoot % Neen, ik verlaat u niet, ik ga met u ter dood. Waar is uw vader ? 'k zal gebeên noch tranen fparenj Of zyne ftrengheid door myn fmeeken kon bedaren. MANLIUS DE JONGE. Ach, Marcia, gy velt een vonnis, dat my fmart: Waarom doorgrieft uw taal myn felgcfolterd hart? Gy oordeelt flechts naar fchyn: verblind , en ongeduldig, Doemt gy myn' vader, en houd uw' gemaal onfchuldig: Verwin uw dwaling: zie een' fchuldig' echtgenoot, Wiens onverhoedfche val uit zynen hoogmoed fproot: Ja, dierbre wederhelft, ik heb myn' pligt vergeten, En aan myzelv' alleen myn onheil dank te weten. Spoor door uw tederheid my niet tot wanhoop aan: Ik mag, noch kan, noch wil myn noodlot niet ontgaan: 'k Moet derven ; 't is de wil der goön, en onzer wetten } Gy, noch uw tederheid, kunt myne dood beletten ; 't Is alles vruchtloos wat ge om myn behoud verricht; Ik weet wat ik aan u cn Rome ben verpligt: De rechten, die gy had, zyn thans niet meer in wezen ; Hoe fterk de' liefde ook zy, en wat zy my doe vreezeu, Myn hart, voorheen aan u, aan u-alléén, gewyd , Behoort niet meer aan u; gy zyt uw rechten kwyt; Ik ben veroordeeld, en de'byl zal my doen fneven: Ach, Marcia, doe my voor 't uiterste uur niet beven Gy zult de doodftraf my vol moeds zien ondergaan, Indien ik kracht bezit uw' aanval af te flfian. Verberg die tranen, die my foltren cn doen zuchten y D Eiï  go TITUS MANLIUS TORQUATUS, En meer dan 't Itervensuur zyn voor myn hart te duchten. M ARCIA. Ha, wreedaart! ben ik dan verachtlyk in uw oog? Ik fcbatte u myner waard', dan fchatte u veel te hoog: 'k Zie door uw trotsheid heen : de roem kan u bekoren; Dien wilt gy liever dan uw droeve gade hooren .Vlieg, trotfche! vlieg ter ftraf, maar moord uwe egaêmeë. Ik vlieg tot uw behoud naar deze legerfteê, En denk een' echtgenoot vol tederheid te ontmoeten, Voor wieu ik fmeeken wil, en vallen aan de voeten Eens ftrengen vaders; dan, verr' dat ik iets verwinn', Slaat hy een toornig oog op zyne gemalin. Spreek, Manlius! moest ik uw tederheid verliezen, En wilt gy eer de dood dan myne omhelzing kiezen ? Zy geeft eer? wenk aan Julia , die met den kleinen Manlius op den arm te voorfchyn komt. Kom, ftoot dit pand dan ook wreedaartig van u af: Ruk, zo gy fterven wilt, uw' zoon met my in 't graf: Zie, zie uw' Titus aan ; en blyf noch onbewogen. Hoe, perst die zuigeling de tranen uit uwe oogen? Is dan uw hoogmoed met zyn tederheid begaan? Ja, wreede! 't is uw zoon: zie, zie zyn moeder aan, Die, op het punt om u voortaan te moeten derven , Beproeven wil, of ze u bevryden kan van 't fterven. Ach, Manlius! befchouw dien vrindelykcn lagch!... Dan hoe? gy wend het hoofd ? Algoede hemel! ach!... Hebt ge al uw tederheid voor hem en my verloren? MAN-  TREURSPEL. 51 MANLIUS DE JONGE. Zwyg, Marcia! wil my het hart niet meer doorbooren. Gy weet, ö .hemel! welke fmarten ik verduur, En wat ik lyden moet in dit noodlottig uur. ö Teder wichtje, dat, in d'ochtendftond van 't leven , Niet weet waaraan de mensch vaak word ten prooij' gegeven; Niet weet wat driften zyn , en noch geen infpraak hoort Van 't geen ons naderhand tot eedle daden fpoort 1 Gy zult, maar licht met fmart, eens van uw'vader lezen, Dat hy, tot Romes heil, ter doodftraffe is verwezen; Dat hy, door drift verblind, zyn' pligt te buiten ging, En, door de wet gedoemd, hiervoor zyn ftraf ontiïng. Vereer my, Marcja, kan 't zyn , met medelyden ; Lees, lees in myne ziel, waarmee zy heeft te ftry den ; Maar ach! verdenk my niet dat ik u niet bemin , En daarom u verfmaad ; neen, dicrbre gemalin! Uw drift verbystert u, fleept u van 't fpoor der reden, En Manlius gevoelt uw wreede oploopendhedcn. Denk echter niet dat ik u dit verwytend zeg: Neen, waarde zielsvrindin , uw droefheid fleept ü weg } 'k Lees in uw teder hart wat angsten het beknellen ; Ach , kon uw echtgenoot dat hart te vrede fttllen ! Dan, neen; dat kan niet zyn: zyn noodlot is bepaald. marcia, tegen Decius. Myn vader! is het hart van Manlius verfraaid ? Kan niets de ftrengheid van dien rechter overwinnen ? Beheerscht de zucht tot roem alleen zyn trotfche zinnen ? En is 't hem minder fmart een' ingebeelden hoon Da f 1  g2 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Te laten ongeftraft, dan 't flachten van zyn' zoon ? DECIUS. Uw drift,myn dochter, doet uw'geest te vevr' verdwalen. Gy hoont en hem en my: uw yver kent geen palen: Ik doemde uw' echtgenoot, zo wel als Manlius, Alfchoon hy is gehuwd aan 't kroost van Decius: Geen maagfchap mag den loop van 't heilig recht verhindren: Men offer', hoe 't ook griev', gemaal, of gade, of kindren, Wanneer het vaderland van ons die offers wacht: De wet doemde uw'gemaal; hare uitfpraak moetvolbragt. MARCIA. Ik wil een wyl gehoor aan uwe rede geven: Dan, daar myn echtgenoot tot nu toe bleef in 't leven , Zou 't my tot fchande zyn, als ik genaê verwierf, En als myn Manlius op mjne beê niet ftierf? 'k Zal by zyn' vader dit noch trachten uit te werken. Indien de hemel flechts myn' toeleg wil verfterken; En zo ik vruchtloos ftorm op zyn hoogmoedig hart, Indien zyn ftrengheid fteeds myn tederheden tart, Dan zal ik, door dat heir, dat Alba moet bevechten , Het lot van Manlius doen op myn' eisch bellechten, Of anders val ik zelf den Roomfchen raad te voet, . Of mooglyk deze ftap myn' egaê noch behoed'. Tegen Manlius den jongen. 'kZal, van myn' zoon verzcld, uw' vaders ftrengheid buigen,. Of anders zal heel 't heir van myn gedrag getuigen. 'ly uil vertrekken. MAN-  TREURSPEL. 53 MANLIUS DE JONGE. Toef! zo ge aan 't leger iets van dees byeenkomstmeld, Is ra) ne doodftraf door myzelven vastgefteld. Wat wil dat woest gedruis ? DERDE TOONEEL. DECIUS, MARCIA, MANLIUS DE JONGE, RUTULUS, EEN BEVELHEBBER, JULIA., met den kleinen Manlius op den arm ; WACHTEN. M A R f 1A, eer de bevelhebber uitkomt. Ach! al myn leden beven: Licht word het laatst bevel tot uwe fixaf gegeven .. 'k Herleef; men roept alom: ,, Lang leve Manlius! „ De bloem der ridderfchap! lang leve Decius ! " De bevelhebber der ruitery komt met drift naar Manlius; eene menigte ruiters verzelt hem. DE BEVELHEBBER. Heel 't heir wil dat men u weêr zal in vryheid ftellen,, En dreigt met ongenaè hen , die uw vonnis vellen; Men vloekt op Cosfus zclv', als Hemmende in uw dood, Kom, volg me, en duld dat ik u hoede in dezen nood. MANLIUS DE JONGE. Laat uw gevolg, zo 't wil, een weinig nader treden: Met hoore Manlius , en beve op zyne reden. Het volk treed nader, en Manlius vervolgt. Zyt gy 't die u verftout tot lage muitery ? Eu denkt gy dat ik ftemtne in uw verradery? D 3 'kHeb  Si TITUS MANLIUS TORQUATUS» 'k Heb u voorheen den naam van kinderen gegeven, Maar, mogen kinderen hunne ouderen wccrftreven ? Wat is uw toeleg? fpreekt! my redden van de dood? Weet gy niet dat de raad tot myne ftraf befloot ? Hebt gy 't ontzag voor alle uwe oversten verloren ? En durft gy weigeren naar hun bevel te hooren ? Ik zie maar al te klaar, in dees gefteltenis, Dat myn gedrag voor 't heir een fchaadlyk voorbeeld is:: Een fpoorlooze yver deed u reeds te verr' verdwalen ; En waant gy dat die daad by my zou dank behalen ? Neen; 'k ben veroordeeld, en de wet heeft my gedoemd: Waartoe, myn vrinden, voor uw oog myn fchuld verbloemd? Gy denkt dat Manlius uit ftrengheid my doet fneven; Gy wilt myn redders zyn, maar doet noch meer my beven. Keert naar het heir te rug, ftaat van uw opzet af, Of wacht, zo wel als ik, rechtvaardig loon en ftraf. MARCIA. Ontaarte, daar het heir u wil in 't leven (paren , Vcrfmaad gy trots die hulp , en kiest de doodsgevaren ? Welaan, 'k zal met myn' zoon door al de benden gaan , En hits, tot uw behoud, de legerknechten aan; 'k Zal, Manlius, en u , en 't gantfche leger toonen , Dat moed en tederheid om firyd myn ziel bewonen. Tegen den bevelhebber. Wel aan! ik volg uw fpoor. DECIUS. Myn dochter! hoor naar my. Gy zoekt vergeefs uw hulp in dolle muiterv. Gy  TREURSPEL. 55 Gy fmeed een' toeleg, die zeer weinig u zal baten, En voor wiens daging ik in tyds zal zorgen laten, 't Waar' fchandelyk voor 't heir, indien het, om een vrouw, De wetten van den raad van Rome fchenden zou. Tegen den bevelhebber, en zyn gevolg. Keert naar het heir te rug, eer 't uwe muitzucht ftraffe, En uw weêrfpannigheid verdienden loon verfchaffe. DE BEVELHEBBER. Geloof, het gantfchc heir... MANLIUS DE JONGE. Verfmaad gy 't hoog bevel Van hem , die hier gebied ? Nu zie ik al te wel Hoe 't heir, fints myn gedrag, heeft al 't ontzag vergeten: Hoe! fmoort, om my, dan elk de ftem van zyn geweten? Betracht gehoorzaamheid, keert tot uw pligten weêr, Eerbiedigt Romes wet, en legt de wapens neêr, Totdat het heir der ons bedreigende Latynen , Ten ftryde u dagend, in flagorde zal verfchynen. Wat zal het lot van 't heir beroofd van krygstucht zyn ? Het trotfche Latium zal dan, naar allen fchyn, Het magtig Rome, door zyn' moed zo hoog verheven, Wanneer gy bukken moet, als meester wetten geven. Dit zal de vrucht dan zyn van uw weêrfpannigheid, Die u de ketens voor uw' vryen hals bereid. Is dan myn leven in uw oog van zo veel waarde, Dat ge.om myn lyfsbehoud,het wenschlykst heil op de aarde, De vryheid , 't hoogde goed voor een gevoelig hart, Veracht? cu my verwekt de duldeloosde fmart? D 4 Neen,  S6 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Neen, helden , vrinden ! neen ; dat Manlius eer fiieve, En door zyn dood den ftaat meer roems, meer luisters geve, Is hy alleen in 't heir zo achtenswaardig? neen; Hoe velen die met hem op 't pad der glori treên, En tevens met beleid hun driften overwinnen ; Niet minder dapper zyn, maar met bedaarder zinnen; Wier loffelyk gedrag meer dienst doet aan den ftaat, Dan dat eens helds, die zich door drift vervoeren laat! Ik heb uw trouw gezien , doet my die verder blyken, En laat uw zucht voor my voor uwe pligten wyken ; Keert, keert, myn vrinden! elk naai- uwe tenten weer, Volvoert uw' vcldheers last, en legt uw muitzucht neêr. DE BEVELHEBBER. Gy wilt het, Manlius! ik zal, naar uw begeeren , W>1 alles vruchtloos fchynt, weêr naar het legerkeeren , Dan 'k ben niet zonder reen voor meer gevaar beducht: Het heir dat woedend is... Men hoort gedruis: verfcheidenJoldaten dringen naar voren. MANLIUS DE JONGE. , Wat wil dat woest gerucht ? ^ Hy neemt het geweer van de zyde des bevelhebbers en gaat met drift de muiters tegen. Verachte muiters! beeft! gy moet my niet braveren, Op de kling wyzende. Of Manlius zal u uw pligten nader leeren. De  TREURSPEL. S7 Defoldaten tredeneenigszins te rug, Jlaan in eene vcrtfaagde houding; Marpa wil zich met haren zoon by hen vervoegen, dan word door Decius te rug gehouden. DECIUS. Myn wachten! brengt terftond myn dochter ftadwaarts heen! Wat wilt ge, ontzinde ! doenPdoor zuchten en geween Den geest van oproer in het muitend leger ftyven? Neen , zo gy noch een wy] in deze tent wilt blyven, Bedwing dan , tot uw rust, uw zucht en tederheid, Die u ftraffchuidig maakt, en niets dan fchand' bereid. MARCIA. Ik laat, myn vader, door uw taal me in'teind'belezen ; Dan, laat myn komst in 't heir niet gantsch onnuttig wezen: Vergun dat Marcia noch eens zyn' vader fpreek', En, van haar kroost verzeld, hem om vergifnis fmeek': Licht zal myn tederheid iets op zyn hart verwinnen; Licht dooft myn taalden gloed der eerzucht in zyn zinnen; Ik ben aan myn' gemaal deos poging noch verpligt, En frerf, indien ik niets tot zyn behoud verricht. DECIUS. Myn dochter, volg my; ik zal derwaarts u geleiden. MARCIA. Myn waardige echtgenoot, hoe hard valt my ditfebciden! Ach , denk, dat, eer de byl uw hoofd zal vallen doen, Op myn gefolterd hart heel 't heir zal moeten woên: Ik tracht tot uw behoud iets edels uit te werken. Vaar wel! dat my de goön in deze poging fterken ! Dg VIER-  £8 TITUS MANLIUS TORQUATUS, VIERDE TOONEEL. manlius de jonge , rutulus, bevelhebber, ruiters, soldaten, wachten. manlius de jonge, tegen den bevelhebber,enz. Gy hebt nu aangehoord wat Marcia verricht, Keert dus naar 't heir te rug, en tevens tot uw' pligt. Draagt zorg,als gy deez' dag myn ftraf zult zien voltrekken, Om tot geen tegenftand de benden op te wekken: Bedenkt, als Manlius geleverd word ter dood, Dat flechts zyn ondergang uit zynen hoogmoed fproot: Vergeef myn' vader, dat hy my niet mogt vergeven Het geen ik heb misdaan; hy fpaarde wis myn leven; Dan, 't hachlyk tydsgewricht, fchoon alles om my fchreit, Eischt dat ik word' geffraft in deze omftandigheid. Myn waarde vrinden, die me uw vrindfehap deed befpeuren, En die, na myne dood, om myn verlies zult treuren ! Hoort Manlius voort 't laatst, en, wat zyn lot ookzy, Wacht u, in 's hemels naam, voor fuoode muitery. Laat u niet door uw drift van 't fpoor der reden rukken: Een redenlooze drift teelt niets dan ongelukken! Vaart wel! en als gy my zult op de ftrafplaats zien, Denkt, hoe 't u grieven moog', dat ik die ftraf verdien. De bevelhebber, ruiters en foldaten vertrekken. V Y F-  T R E, & R S x> E L. 59 VYFDE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE, RUTULUS, WACHTE N. MANLIUS DE JONGE. Hebt dank, 6 goden, die deez' ftorm weêr deed bedaren ! Verfterkt me, en onderfteunt me in myne doodsgevaren! Gy weet wat foltering ik noch heb door te ftaan: Weest met myn dierbre gade en teder kroost begaan: Helaas! wat moeten zy door myne dood al derven! Haar toeftand doet my meer dan duizend dooden fterven. ZESDE TOONEEL. MANLIUS DE JONGE,DECIUS DE JONGE* RUTULUS, WACHTEN. DECIUS DE JONGE. Ik zag myn zuster in de tent uws vaders trcên. Zou zy by Manlius noch pogingen beftcên, Om 't nakend doodsgevaar, kon 't wezen, af te weeren? Dat haar de hemel dan in gunst doe wederkecren! MANLIUS DE JONGE. Neen , Decius, vergeefs vleit ge u met myn behoud : Zy heeft die poging, doch vergeefs,als nut befchouwd. Ik, die myn' vader ken, weet wat ik moet verwachten; De ftem van 't vaderland verdooft geween en klagten, Eu,  60 TITUS MANLIUS TORQUATUS, En, vcrr' van dat haar klagt iets op zyn zie! verwinn', Maakt hy tot myne ftraf licht te eerder een begin. Denk echter niet dat dit gefchied uit driftvervoering, 6 Neen. Ik zag te klaar de foltring en de ontroering In zyne ontftelde ziel, na 't ftemmcn tot myn dood ; Ik zag dat hy met fmart tot myne ftraf befloot. Hv wilde, voor myn oog, zyn' tranenvloed verbergen, En zyne tederheid door zyne grootheid tergen ; Maar, ondanks al de kracht van zyn gelatenheid, Zag ik op zyn gelaat zyn hart ten toon gefpreid: Ik zag zyn groote ziel met mynen ftaat bewogen, Eu 't lot van zynen zoon wrong tranen uit zyne oogen. Veroordeel hem dus niet als hard, of trots, of ftraf, Omdat hy aan zyn' zoon een Blyk van ftrengheid gaf: 't Belang van Rome en 't heir is meer byhem van waarde Dan echtgcnoore en kroost,ja dan al 't goed der aarde; Zyn nimmerkreukbre trouw voor 't dierbaar vaderland Houd, wat hem ooit genake of treffe, onwrikbaar ftand. DECIUS DE JONGE. Gy oordeelt naar die zucht, die gy hem moet bew)zcn: Ik zal nochtans die daad van ftrafheid nimmer pryzen: Had hy den Roomfchen raad uw' misftap deen verftaan, Misfchien had deze daad u niet zo duur geftaan ; En mooglyk had uw roem, door heldenmoed vertegen , Meer dan een pligtverzuim, zo nietig, kunnen wegen. MANLIUS DE JONGE. Myn vader had misfchien die poging niet belet, Indien die kon beftaan aict de eerstgeftaafde wet, Voot»  TREURSPEL. 61 Voor 't hoog altaar van Mars dien eigen dag bezworen.Myn waarde Decius, wat lot is 't heir befchoren, Indien elk een van ons, in weerwil van zyn' eed, Zyn zinlykheden volgt en pligt met voeten treed! Wat vreeslyk nadeel heeft de ftaat hiervan te fchroomen, Wanneer des vyands magt ons eerlang op zal komen ? Neen; 't is voor Romes heil van 't uiterfte gewigt, Dat elk geftraft word voor 't verzuimen van zyn' pligt; En, fchoun myn jeugdig hart naar 't leven moest verlangen, Zo zie ik Romes heil thans aan myn doodftraf hangen: Dus,wat ge uit vrindfehap, of uit zwakheid, vóórwilt flaan. Ik zal myn noodiot met bedaardheid ondergaan. , 'k Beveel myn gade en kroost... ö Hemel! 'k zie myn gade, ZEVENDE TOONEEL. DECIUS, MARCIA, MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, RUTULUS, WACHTEN. MARCIA. Ach , Manlius! myn komst komt weinig u te ftade: Ik fprak uw' vader, ik omhelsde zyne kniên; Ik heb hem fel ontroerd, 'k heb hem bedroefd gezien; Hy hief my weenende op ■ „ Myn dochter, ftaak uw treuren, „ (Dus fprak hy)laat uw taal niet meer myn ziel verfcheuren, „ Verzwaar de fmarten niet, die ik als vader ly , „ En voeg uw klagten ter vermeeidring daar niet by. n Licht  62 TITUS MANLIUS TORQUATUS, ■ Licht viel, terwyl myn ziel genoeg is neêrgeflageni " Die overmaat van fmart te zwaar voor my te dragen 4 Voor 't oog der goden is, deez' dag , de dood bepaald ■ Voor dien, die, wie 't ook zy, in pligtsbetraebtingfaaltSpreek, Marcia! mag ik myn' zoon hiervan verfchooncn ? „ Hoe zou zich Manlius voortaan voor u verwonen, • Als hy, uit zwakheid, tot behoudnis van zyn bloed, Een wet met voeten trad, die hy befchermen moet? , Spreek, waarde Marcia! behield ik noch uwe achting? „'voldeed ik aan myn' rang? voldeed ik uw verwachting? ■ 'k Had gaarne aU' wat ik kon bedeed tot zyn behoud , 1' Waar' 't recht der goón enRomeaan my niet toevertrouwd: ' Nu is 't de wil der goón, cn deeisch van Romes wetten-. '„ Wie mag der goden wil in 't flraffen palen zetten ? ï Verwin uw tederheid, en onderwerp u ftü te Aan 't hoog bevel des ftaats, en aan der goden wil.' Denk hoe uw Marcia dees treffende aanfpraak hoorde, Waarvan elk woord byna haar tedre ziel doorboorde; Ik zag den tranenvloed uws vaders, en myn hart Vergat, om zynen rouw, byna zyn felle fmart: De deugd uws vaders blonk aanbidlyk, in myne oogen; >k Was min' met uw gevaar, dan met zyn fmart bewogen. „ Ontwyk (dus fprak hy toen) ontwyk me, int deerems, „ Terwyl uw byzyn my byna ondraagljk is." Hy drukte toen uw' zoon al zuchtende in zyne armen. „ 6 Goön (dus was zyn taal) wilt zyner u erbarmen 1 „ Gy ziet dit teder wigt, dat, in zyn vroegfle jeugd. „ Geen denkbeeld vormen kan van pligt of heldendeugd. " o! Dat  TREURSPEL. 6$ i, ö! Dat uw gunst het lang voor Rome in 't leven fpare, „ En voor der driften fiorm, in ryper tyd , beware; „ Opdat hem nooit het lot zyns braven vaders treff', 5, Maar hy den roem des ftams der Manliën verheff „ Myn dochter, (voer hy voort) 'k doe ongetroost u keeren 3 „ Dan wil, bezit gy moed, myn' zoon het fterven leeren.'' Hy kuscht me, en wendde toen zichweenend van my&t. MANLIUS DE JONGE. Wat heil! myn gade vind myn' vader niet zo ftraf, Gelyk vooroordeel haar, door drift verblind, deed wanen. ' Zy zag zyn tederheid, zyn fmart, en zyne tranen: Dank, goden ! dat gy my hebt uit een' fram geteeld, Wien de eer veelmeer dan een verachtlyk leven ftreelt ! Dank, Marcia, den goón voor 't heilaan u befchorenj Dat uit dien ftam dees telg is uit uw' fchoot geboren. Hy omarmt zyn' zoon. ó Zoon van Manlius! beminlyk huwlykspand! Wees , wees, in later tyd, een fteun voor 't vaderland» Het vryheidminnend bloed, dat vloeit door alle uwe adren, Make u in deugd gelyk aan uw beroemde vadren ! Volg, volg dat voetfpoor na, in voorfpoed, en in druk: Maar, kan het zyn, wees meer begunstigd van'tgeluk! A G T-  64 TITUS MANLIUS TORQUATUS, AGTSTE TOONEEL. DECIUS, MARCIA, MANLIUS DE JONGE, DECIUS DE JONGE, COSSUS, RUTULUS, WACHTEN. cossus, tegen Decius. .Mynhecr, men gaf het heir alreeds het doodlyk teeken. Tegen Manlius. Uw vader wenschte u noch, één ooger.blik, te fprekeni 'k Heb last ontfangen, u te leiden in zyn tent. MARCIA. 8 Hemel! welk een fmart baart my uw levensend'! Moest dan uw dierbaar bloed op dezen dag noch ft: nomen, En is, om dit te zien, uw gade in 't heir gekomen ? Ach! dat flechts éénen dag die ftraf wierd uitgefleld! MANLIUS DE JONGE. Doe op myn teder hart, myn gaê, niet meer geweld. Ik voel maar al te veel hoe my uw byzyn griefde; Ik voel t gewigt van myne cn tevens van uw liefde; Dan, myne omftandigheid eischt dat ik my verwinn'. Zet dus uw tederheid en droefheid uit uw' zin: Het is misfchien voor 't laatst dat gy my moogt befchoüwen. Vaar wel, en wil den goön uw verder lot benouwen. MAR-  TREURSPEL. 65 MARCIA. Neen, Manlius, verfchoon die liefde en' tederheèn: Ik moet noch ééns u zien, eer gy ter ftraf zult treén. MANLIUS DE JONGE. Gy wilt het zo? 't is wel, 'k zal u genoegen geven. Ter zyde. óGo3n, hoe moet myn ziel voor zulk een affcheid beven! Einde van het vierde bedryf. E V Y E-  66 TITUS MANLIUS TORQUATUS, VYFDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. MANLIUS, HOOFDMAN DER LYFWACHTEN en WACHTEN, in 't verfc/iiei. MANLIUS. 6 Goón, getuigen van myn foltering en fmart! Gy fchonkt me in uwe gunst een' groot, gevoelig hart; Gy fchreeft dat wetten voor; maar konde ik immer vreezen, Dat me eenmaal dat gefchenk zo doodelyk zou wezen? Ja, dat die zelfde gift, hoe heilzaam ze anders zy, De bron zou wezen van de foltring die .ik ly? 'kZie Cosfus met myn'zoon. ÓGoden! fchenktmy krachten, En leert my grootsch natuur om 't vaderland verachten. Dan, wat wil Decius? TWEEDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, MANLIUS DE JONGE, COSSUS, WACHTEN. DECIUS. Myn waardige amptgenoot! Ik wenschte uw' zoon, kon't zyn, te redden van de dood, En wilde tot dat einde een' voorflag u doen hooren, . Of u tot redding van uw' zoon die kon bekoren; En  TREURSPEL. 67 En vond, naar myn gedachte, in 't einde een middel uit, Dat hem noch (paren kan , ondanks ons raadsbefluit. Des vyands iegermagt zal eerlang ons bevechten , En de uit flag van dien kryg licht onzen twist beflechten: Dus zou myn voorflag zyn, tot welzyn van den ffaat, Dat gy, tot ai den flag, uw' zoon in 't leven laat: 't Gevaar is dan voorby, waardoor we ons zien bedreigen * En 't heir kan, zonder fchaê, dan meer tot zagtheid neigen, De krygstucht lyd dan niets door't fparen van zyn bloed* En mooglyk word uw zoon, den ftaat ten nut, behoed. manlius, tegen zyn'' zoon, met bedaardheid. Wat zegt gy, Manlius? kan u dees vond behagen? manlius de jonge. Het voorftel is aan u, aan m/niet, voorgedragen: 'k Zal my verklaren, als ik eerst heb aangehoord Gf deze voorflag tot myn redding u bekoort. manlius, met gemaaktheid. Wel nu, myn zoon, ik zal, of u dit iets kon baten, 't BeOisfen van uw lot uzelven overlaten : Indien dit voorftel tot uw redding u behaagt, Dan word uw nadrend lot, tot ni den flag, vertraagd. Ik zal dan aan het heir met fpoed doen kennis geven; Dat gy, tot na" den flag, behouden blyft in 't leven. manlius de jonge. Hoe! toetst myn vader my, door dees gedwongen taal? Ik fta met recht verftomd door 't zonderling verhaal. Kent gy uw' zoon dan niet, myn vader? zoud gy wanen, Dat hy zich dus den weg tot lyfsbehoud zou banen ? E 2 Gy  61 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Gy hebt den toeftel tot myn doodftraf reeds bereid, En Iaat me aan mynen moed, of myn laaghartigheid? Gy weet dat ik myne eer of leven moet verliezen, En weet myn vader niet wat zyde ik zal verkiezen? Hoe! twyfelt ge aan myn deugd, of, aan mj n' heldenmoed? Heeft hiertoe Manlius me in krygskunst opgevoed, Om in dit hachlyk uur laaghartigheid te plegen? Goón!... Moest natuur in't eind' hetzwaarfte by u wegen ? Vergeet ge, uit zucht voor my, in 't einde uw' roem en pligt ? Myn vader! ach, ik bloos om 't geen gy thans verricht. Zo gy verkiezen kunt uw' zoon zo lang te fparen, Denk, welk een onheil zyn behoud u licht kan baren: Neen; laat my fneuvlen ter behouding van myne eer, En geef u en uw' zoon den ftaat cn 't leger weêr; Verwin die zwakheid, die uw glori zou bevlekken , En laat aan my de ftraf, door my verdiend, voltrekken. MANLIUS. Ik acht my niet gehoond door deze taal, myn zoon ! Nu ken ik u te recht. Waarom, geduchte goön, Waarom moet ik zo vroeg een' zoon , my waardig, derven ? Waarom doet hem zyn drift in 't prilst der jaren fterven ? Omhels my, Manlius, cn voel aan 't kloppend hart, Hoe meer uw grootheid ryst, 't vermeerdren van myn fmart. Ik wilde u, Hechts in fchui, uzelven overgeven. Uwe uitfpraak , Manlius,doet thans myn hart niet beven ; Indien ge uit zwakheid had geftemd in uw behoud , 'k Had, na die laagheid, nooit u ais myn' zoon befchou wd ; Dan, nu uw groote ziel dien voorflag afkon keuren, Een  TREURSPEL. 6g Een keur, waardoor ik u zie uit myne armen fcheuren, Zo biyft uwe achting fteeds in nagedachtenis Van hem, die u bemint, en uwer waardig is. Gy ziet, myn amptgenoot.'t is vruchtloos iets te wachten; Gy ziet myn' zoon en my alle aanzoek grootsch verachten; Ach! ik vergeef aan u de zwakheid van uw hart: Uw dochter heeft uw ziel getroffen door haar fmart; Haar tederheid alleen deed u dien weg verkiezen; Zeg dat zy haar' gemaal deez' dag noch moet verliezen ; Dat alles vruchtloos is wat zy ook heeft beraamd, En dat haar echtgenoot zich harer zwakheid fchaamt. DECIUS. Dit's dan uw wil ? Ik ga. 6 Goon, wat moet ik vreezen! Tegen den jongen Manlius. Die tyding kan zeer licht uw gade doodlyk wezen. DERDE TOONEEL. MANLIUS, MANLIUS DE JONGE, WACHTEN. MANLIUS. Dank, hemel! voor de zucht die ge ons hebt ingeplant, Dat niets ons meer bekoort dan 't heil van 't vaderland! Welk een grootmoedigheid.myn zoon,hebt gy doen bh ken, Toen zucht tot zelfsbehoud uw deugd niet deed bezwyken! Dan, denk, myn zoon, hoe meer ge u myner waard'gedraagt, Hoe meer myn teder hart uw droevig lot beklaagt; En dat, naarmate uw deugd meer blinkt en word vérheven, E 3 Uw  70 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Uw vroege dood te meer my zielverdriet moet geven: Ja, Manlius, ik heb nu meer gevoel van fmart, Dan eer ik blyken zag van uw grootmoedig hart. Myn Titus, welk een flag! u zo verhaast te derven, Daar flechts een losfe flap u in uw jeugd doet fterven. 'k Heb met een bloedend hart als rechter u gedoemd; En toen ik u uit pligt misdadig heb genoemd, Deed zich, hoe zwaar 't my viel myn tederheid te fmooren, Een ftem in myne ziel met kracht en nadruk hooren; Deze iufpraak volgde ik op, by 't ftemmen in uw lot: Nooit worden ongeftraft door ons de goón befpot: Hun magt, die de aard' befliert, beftiert ook onze daden, En zouden we op ons hoofd hun geesfelroeden laden ? Neen ; wie de goön veracht kan nimmer dan in fchyn Een edelmoedig held, een deugdzaam burger zyn. Dank zy der goden gunst, die mynen geest beftraaldc, Waardoor de deugd alleen de zegepraal behaalde; Dank zy hun gunst, myn zoon , die uwe ziel verwon, Toen u een lage daad misfchien behouden kon! Gy ziet thans, Manlius, het droevig uur genaken, Dat myn bevel een eind' zal van uw leven maken: De toeftel tot uw ftraf is in het heir bereid: Ik voel dit vreeslyk uur al myn teerhartigheid ; Ik hoor natuur, myn zoon, in mynen boezem (preken. En ben, op deze ftem, byna door druk bezweken. Omhels my, Manlius, en tree met moed ter dood ; 'k Zal zorgen voor uw kroost cn voor uwe echtgenoot'; lk zal, al perst me uw dood een'tranenvloed uit de oogen,  TREURSPEL. 71 Zo lang ik leef, myn zoon, haar tedre tranen droogen. Goön, die getuigen zyt van't geen myn'boezem drukt! Eefchermt,befchermt de deugd, die voor uw outer bukt., MANLIUS DE JONGE. Myn vader !'k zie met fmart watu myn dood doet Iyden, En dit verzwaart den ftryd, dien ik noch heb te ftryden. Natuur! gy hebt een ftem ons wezen ingeplant, Die nimmer fterveling uit zyne ziel verbant; 't Is vruchtloos deze ftem, zo grootsch, te wederftreven: Zy doet, ondanks den moed, ons hart inwendig beven, En, als die ftem ons oog een' tranenvloed ontwringt, Wanneer een nadrend leed of doodsgevaar ons dringt, Wanneer we een waardig pand zien uit onze armen fcheuren, Dan doet het kloppend hart ons uw beftaan befpeuren. Myn vader! deze ftem fpreekt thans in ons gemoed: 't Is de onweerftaanbre ftem, de grootfche ftem van 't bloed. Eén nietig tydftip Hechts, en 'k ben myn leed te boven, ê! Konden wy die ftem in onze ziel verdoven! Dan neen, zy fpreekt te fterk in onzer beider geest. Noch Hechts een korte poos, en Titus is geweest. Dan ach! wat naar tooneel doet myne ziel noch fchroomen, Wanneer myn Marcia voor 't laatst by my zal komen! Dit affcheid zal gewis, in myn gefolterd hart, Do maat voltooijen van de onlydelykfte fmart. Ik hoor... Ik zie haar reeds. E 4 VIER-  72 TITUS MANLIUS TORQUATUS, VIERDE TOONEEL. manlius, marcia, manlius de jonge, julia , met den kleinen manlius ; wachten. marcia, tegen Manlius. ■nheer! wat meet ik vreczen ? Mogt dan myn' vaders raad ons ook niet nuttig wezen? Of hebt gy beiden 't u ten wreeden pligt gemaakt, Dat gy de ftem van 't hart uit hovaardy verzaakt? Ik moet een tygershart in uwen boezem zoeken, En uwe trotsheid en halftarrigheid vervloeken. Hoe verre, 8 Manlius! zyt gy van 't fpoor verdwaald, Dat op uw kinderliefde uw hoogmoed zegepraalt! Maar gy, myn echtgenoot! liet ge u zo verr' verblinden, Dat ge uw verhaaste dood zo fchoon, zo grootsch kunt vinden, Dat ge, om die te ondergaan, uw tederheid verbant? Is dit, helaas! by u de zucht voor 't vaderland? Kan dan uw vroege dood den ftaat meer voordeel geven, Dan dat ge, tot zyn' dienst, noch jaren blyft in leven ? Dit denkbeeld is my vreemd: dan 't zy hiermee zo't wil, 't Is vruchtloos dat myn taal uw beider trots bcdill'. Het doel van myne komst was u voor 't laatst te aanfchouwen; Ik zag hoe't heir zich fchaarde, cn kon my niet weêrhouên U  TREURSPEL. n U hier te zoeken, in uw decrlyk ongeval, Dat uw bedrukte gade ontroostbaar treffen zal; En, 't zy gy door de deugd of de eerzucht word geprikkeld, Uw droeve Marcia blyft in uw lot gewikkeld. Wyzcnde op den kleinen Manlius. Zie, zie dit teder pand noch voor het laatst eens aan, En denk op welk een' prys het uwe dood zal ftaan; Omhels het, Manlius: 't is de oudfte van uw loten, Uit onzen droeven, ja rampzaalgen echt gefproten ; En, kan het ftaamlend wigt niet fpreken, ach, mynheer, Zie, zie dan op uw gade, op zyne moeder neêr : Denk, Manlius, dat ik den zuigling noch verbergde, Wiens zwakke omfiandigheid myn medelyden vergde; Kusch, kusch dees lieve telg, zyn' vader zo gelyk.... 6 Hemell onderfteun me, eer ik in 't leed bezwyk'. MANLIUS DE JONGE. Myn waarde zielvrindin! hoezeer uw taal my griefde, 'k Vergeef dit aan uw drift, aan uwe zuivre liefde: Het hachlyk tydftip naakt, dat ons voor altoos fcheid, Unederftort in ramp, en myveel heils bereid: Myn tyd is hier voorby; flecbts weinige oogenblikken, Of 't heir zal over 't lot van Manlius befchikken; Gelukkig, als ik 't hoofd gewillig nederbuig', En dus al ftervende aan het heir myn fchuld betuig', Dat die betuiging, verr' dat zy my zal bevlekken,' My by het gantfche heir tot luister zal verftrekken! Indien ik myne deugd lafhartig had verzaakt, Of door eene euveldaad my fchuldig had gemaakt, E 5 Ik  74 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Ik zou, uit fchaarate, voor uw oog niet durven komen: Dan, nu myn jeugdig bloed oP last des raads moet ftroomen, Omdat myn overmoed myn' pligt vermeesterd heeft, Voel ik niets in dit hart, waarom 't inwendig beeft. ]k zal, daar my de wet tot Romes heil doet flachten, Met veel gelatenheid den flag des doods verwachten; Geef my myn' zoon, myn waardfte, opdat ik van hem fchel. Het kind in de armen nemende. Ach, Titus! teder wigtje! om u is 't dat ik fchreij'l Moe vroeg moet gy , heiaas! een' tedren vader derven !. ó Goden! laat myn beê by u gehoor verwerven; Wilt, als ik lig geveld ter toffe om myn beftaan, Uw allesdoorziend oog op deez' onnoozlen flaan: Befchermt hem in uw gunst, en zyt myn dierbre gade Ten fteun en toeverlaat. - Het zuchten is te fpade; Zyt des, myn Marcia, getroost in mynen val; Myn vader, die voor u en Titus zorgen zal, Zo hy verwinnaar keert.... VYFDE TOONEEL. manlius, decius , MARCIA, ce jonge, cossus, decius de jonge, TULiA,m^^« kleinen manlius; rutulus, ridders, bevelhebbers, wachten. decius. Mynhecr! 't is alles vaardig. MAN-  TREURSPEL 75 manlius, tegen zyn' zoon.' Omhels me, en toon geheel u uwen vader waardig! De lamp uws levens word te fpoedig uitgebluscht; Slechts noch één oogenblik, en gy geniet dè rust, Waarnaar uw vader noch lang vruchteloos kan haken. manlius de jonge. Myn vader! laat uw taal my niet kleinmoedig maken: Zie Titus voor de byl, die hem verwacht, bereid. Vaar wel! Jk ga ter dood; vaar wel in eeuwigheid! En gy, myn Marcia, ik zie uw tranen ftroomen; Heeft dan dit doodlyk uur u al uw' moed benomen ? Schep moed, myn wederhelft, al brengt men my ter dood; Schep moed, myn zielvrindin, beminlyke echtgenoot'! De gunst der goede goön zal nimmer u begeven. Vertrouw hierop , my n waarde, en doe my thans niet beven; Die gunst zal zorgen en voor u en voor myn kroost: Deze is, als alles zwicht, den fterveling ten troost: Omhels me, dierbre gade, ik moet u thans verlaten; Weerhoud een' tranenvloed , die u noch my kan baten ! Hy omhelst haar. Ter zyde. ö Goon, dit affchcid treft myn teergevoelig hart!.,. vrille de aanwezenden Jlaan in eene treurige houding. Wat zie ik? ieders oog getuigt van zyne fmart! Romeinen.' kan het zyn ! zyt gy bevreesd voor 't fterven? Is 't in uw oog zo zwaar het levenslicht te derven ? Keert dan, eer u het heir des vyands overvalP, Als bloodaarts weêr te rug naar Romes vêgen wal. Maar»  75 TITUS MANLIUS TORQUATUS, Maar, 'k doe uw deugd te kort, als ik u durf verdenken; Geen waar Romein zal ooit zyn deugd of glori krenken ; 't Is deernis met uw' vrind, die thans uw ziel doorknaagt; Dan daar ge op heldendeugd uw hoogde glori draagt, Laat'u door zwakheid om myn lot niet overwinnen ; Verbant dien hartstogt, u onteerend, uit uw zinnen. Het is my grooter roem voor u ter dood te gaan, Dan als lafhartige by u bekend te daan: MVn dood wierd nuttig, dus verwint uw medelydcn, En doet me in * uiterste uur niet met uw tranen dryden. Myn waarde Decius, draag zorg voor ons gefiacht, Indien myn vader in den ftryd word omgebragt. Het lot,'dat u of hem verwezen heeft tot derven, Doet ons den onderftand van een' van beiden derven: Gelukkig dat één band ons aan elkander bind, Daar ik in Manlius en u twee vaders vind 1 Tenen den jongen Decius. En *v myn boezemvrind, die met my zyt bewogen, Bewïen den hoogmoed, die myn zinnen heeft bedrogen. Het zy een nutte les voor veldheer en foldaat, Dat hy zich nooit door drift, als ik, vervoeren laat; Vaar wel!... Vaart allen wel! Tegen Rutulus. Wil my ter drafplaats leiden. MARCIA, tegen Manlius den jongen. Vertoef' - .Myn echtgenoot, hoe bitter valt dit fcheiden! 'Ach! dat uw Marcia met u wierd omgebragt! Wat raakt het leven my ? wat raakt my myn gedacht?^  TREURSPEL, t? Ik moet myn' Manlius, de vreugd myn levens, derven. Waarom,myn wederhelft,doet ons één flag niet fterven? Waarom word ik gefpaard? om u ontzield te zien? Neen ;'k wil met u myn hoofd den beul ter flachting biên. ö Goon, ftort op myn hoofd uw' donder, by'tontzielen Van mynen Manlius, als hy voor 't fraai zal knielen, Opdat een zélfde flag ons beiden weêr vereen', En ik geen echtgenoot, dien ik bemin, beween': Treft, treft ook Marcia! doet my met hem bezwyken! Dan zal me uw hooge gunst in 't uiterst tydftip blyken. Waar toeft uw blikfem ? tref, 6 hemel! tref myn hoofd, Opdat ik met één' flag van 't leven word' beroofd... Zy bezwymt met den kleinen Manlius in hare armen. manlius de jünge. ó Hemel! zy bezwykt.... Wil my ter ftrafplaats voeren Eer zy bekome en my noch wreeder zal beroeren. Hy omhelst haar, zyn" zoon , vader en fchoonvader. Myn Titus! Marcia! myn vader! Decius! Vaart wel, en fpiegelt u aan 't lot van Manlius. ZESDE TOONEEL. manlius, decius, marcia , decius de jonge; julia, met den kleinen manlius. manlius. t Hemel! moest gy my hiertoe in 't leren fparen, Om my in 't lot myns zoons dit zielverdriet te baren ? Ach 1 had het oorlogslot my van het licht beroofd! My»  7g TITUS MANLIUS TORQUATUS» Myn levensfakkel word eerlang toch uitgedoofd, Daar die van mynen zoon eerst glansryk raakt aan 't blinken, En in zyn' ochtendftond in 't graf moet nederzinken. decius, tegen Mar pa, die weder bykomt. Hoe is 't, myn dochter? marcia, rond ziende. Waar is Manlius, mynheer ? ö Hemel! 't is te Iaat... hoe! is hy hier niet meer? Ik vlieg om voor de byl zyn dierbaar hoofd te hoeden... Zy word door Decius tegengehouden. Laat los! zyn doodsgevaar eischt dat ik my moet fpoeden... Zy wil zich losrukken. Hoe! is 't myn vader, die zo wreed my tegenhoud, Daar ik hem altoos als myn' fchutsheer heb befchouwd ? Ach, Decius! hebt ge ook my in deez' nood verlaten? decius. Bedaar, myn dochter, want uw poging kan niet baten. Misfchien ligt uw gemaal reeds voor de byl geknield, Of op dit oogenblik door 't ftraffend ftaal ontzield. Staak, ftaak uw droefheid, laat de reden u bellieren, En leer op uwe fmart geduldig zegevieren: De flaaffche involging van eene onbetembre drift Befmette uw' echtgenoot met haar geducht vergift. maRcia. Laat af, myn vader! my dien kranken troost te geven : lk wil myn' echtgenoot behouden, of ook mevefi. • • Zy maakt zich los, en vliegt de tent uit. Julia vokt haar, met den kleinen Manlius. Z E-  TREURSPEL. 79 ZEVENDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, DECIUS DE JONGE. MANLIUS. Men volg' haar, Decius! haar woede is al te groot. Decius vertrekt. Men hoort, na eene korte tusfehenpoos, een naar gefchreeuw. Wat akelige kreet! 6 hemel! hy is dood.... Vloeit, vloeit, myn tranen ! nu, nu mag uw invloed fpreken: Myn zucht voor 't vaderland is nu genoeg gebleken: Ik wcderhield den loop van dezen tranenvloed, Als veel te onteerend voor myn' roem en heldenmoed: Dan, nu het bloed myns zoons ligt op het veld vergoten, Nu hy, de wet ten zoen, zyne oogen heeft gefloten, Nu volgt myn bloedend hart, in dit noodlottig uur, De ftem der tederheid en de infpraak der natuur. 6 Goon, gy had me een' zoon in uwe gunst gegeven, Dan, uw verheven wil berooft hem vroeg van 't leven. AGTSTE TOONEEL. MANLIUS, COSSUS, DECIUS DE JONGE, RUTULUS, WACHTEN. cossus, tegen Manlius. De ftraf des dood is reeds aan uwen zoon volvoerd... Spaar my 't verhaal hiervan; ik ben te veel ontroerd. MAN-  £0 TITUS MANLIUS TORQUATUS, MANLIUS. Neen, dit verhaal zal ik uit Cosfus mond verwachten, cossus. Helaas! wat vergt ge my ? 6 Hemel! geef my krachten! Zodra uw waarde zoon voor 'toog van't,hcir verfcheen, Borst elk , in 't leger, uit in klagten en geween: Dan, dus begon uw zoon de benden aan te fpreken: ö Helden! gy, wier liefde en zucht my is gebleken ! * Weerhoudt uw' tranenvloed om myn verdiende dood, En ziet op de oorzaak neer,waaruit myn onheilfproot; ',' Verwint een losfe drift, die, niet beftuurd door reden, „ Uflaaf maakt van uw woede of blinde oploopendhedeu: „ 't Is nuttig dat men my tot heil van Rome ftraff', „ Omdat ik in myn drift een fchaadlyk voorbeeld gaf." Hy treed, na deze taal, daar elk zyn lot befchreide, Ter plaats, waar hem de byl aan 't aklig blok verbeidde. Hy knielt, en zegt den beul: „ Toef niet, fla daadlyk toe, „Eer licht myn Marcia een laatfte poging doe." De beul flaat toe, en't hoofd uws zoons valt voor myn voeten. Maar, hemel! wat tooneel moest ik toen noch ontmoeten! Naauw' lag het hoofd uws zoons gevallen in het zand, Of een verward gefchreeuw trof my van allen kant, En op dat oogenblik zag ik uw dochter komen : Zy had naauw"t bloedig lyk van haar'gemaal vernomen, Of ftort wanhopend, als zieltogend, op den grond. Ik, die als roerloos by dit aklig fchouwfpel ftond, Befteedde al myne vlyt om haar weêr op te beuren; • „ Hoe, tyger, wilt gy ook Cdus fprak zy)my verfchcuren ? n Tl"  TREURSPEL. 81 „ Tiran ! ftoot dan uw ftaal wreedaartig in myn borst! „ Nu zyt gy flechts van 't bloed van myn' gemaal bemorst, „ Voeg, wrcedaart! by dat bloed dat van zyn gade tevens, „ En eindig dus den loop myns onbeils en myns levens l" Met een grypt zy myn ftaal, en bad zich omgebragt, Indien dit niet in tyds belet was door myn wacht. MANLIUS. Hou op, en fpaar 't verhaal van meerder akligheden : Het hart van Manlius heeft reeds genoeg geleden. Goön! beurt dat hart weêr op in dezen tegenfpoed, En fchenkt de rust te rug aan myn ontroerd gemoed! NEGENDE TOONEEL. MANLIUS, DECIUS, C O SS U S, DE CIUS DE JONGE, RUTULUS, WACHTEN. DECIUS. Wy zien van 't ginds gebergt' het leger der Latynen, Slagvaardig tegen ons, op 't oorlogsveld verfchynen: Het lyk van uwen zoon word in zyn tent gebragt, Alwaar het, na- den flag, naar de eer der uitvaart wacht: Myn droeve dochter, door zyn dood byna bezweken, Volgt weenende de baar, en wil my zien noch fprekeu. Dan, 't heir verwacht van u op 't oogenblik bevel. MANLIUS. Gaan wy, en volgen wy der goden wys -befte!. Deez' dag, myn amptgenoot, moet één van ons bezwyken; F Eén  g3 TITUS MANLIUS TORQUATUS, ENZ. Eén moet zyn grootfche zucht voor't vaderland doen bij ken. Goftnldaar myn fchreijend oog het lot nryns zoons beweent, Wat heil, wierd Manlius deez' dag met hem beréénd! Doch, is uw hoog befluit myn' levensdraad te rekken, Laat Manlius dan lang zyn land tot nut verftrèkken I Ik offerde aan den ftaat myn dierbaarst pand, mui' zoon; Myn leven word op nieuw ten offer aangeboón: Niets kan den fterveling een' grooter wellust geven Dan voor het heil zyns lands te fterven of te leven. EINDE.  By den boekhand. Uylenbroek , te Amfteldnm, is gedrukt: H. Asfchenbergli , De Deugdzaame Zoon , tooneelfpel ƒ «~ : 8 J. A. Backer, De Dood van Seucca, treurïpel . f — az,PliiloCteces.op liet eiland LeuMos.tréurlp. » :' y De Nieuwsgierige, blyfpel . . f ia Ericia, o! de VcsiaaUche maagd, treur/pels ' 8 ; ■Agaihoklés, treurfpel . ? — : 12 W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, en brief . ^1:4 De dood van Edipus, treurfpel . m t : ~—~ 1 Deuknli'in en Pyrrtia, tooneelftuk. . s — ; 15 W. fiingiey, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . . s _ ;' 6 ' De BelagthelyKe Tooneelzucht, blyfpel. s _ • JO *• de Cltieq, H. /.. Meriones, trem fpel. . # — : 8 ■ « Kduard en Eleonora, treurfpel 9 — ; s — Saint Valoii, tooneelfpel . * — .' g M. A. de Cleicq, MontTofe en Amelia, tooneelfpel « • g . Vanglenne, tooneelfpel. . 0 — : 10 Afweeziglieid, tooneelfpel. . t _ : y J, G. Doornik, De Graaf'van Sternfeld, tooneelfpel s — : 8 - —■ — — Timoleon , treurfpel. . „ _ . IO H F. Eyben, De V.'isftl, blyfpel. . . , _ : I2 A A. Gaignan de 1'Ami, lilize, treurfpel . „ . ö V. G. Witfen Geysbeck, De Ongeduldige blyfpel t> — : 8 ■ ■ De Franfchc helden, treurfpel.* ; 10 ; Catheriue , tooneelfpel. . » — : iq '■— De Volksverdrukker, toneellp * — .- i0 ~ De Kwakzalvers, blyfpel t — : l^ G. J. Hammius, Euislia Meiriati, tooneelfpel . . s — : 12 " ~~ De Huwelyksgift, tooneelfpel. * : 12 O. C. F. Holifhnm, Al Hond 'er de galg op! blyfpel s — : 18 ' De Broek, voorl'pel- . . s — • JO- J- Houtman, Tliz. Irene, treurfpel . „ _ ; 6 ~ ' Montiofe en Amelia, tooneelfpel » — : 8 • De Indianen in Engeland, blyfpel» — 1 12 • De Doortrapten, Dlylpel . . ff — : 8 T~7, " Wie is zy? blyfpel . e — 3 J. "ugh, Willem' Teil, treurfpel . . f — . ^ Vv. linme, Delia en Adelaïde , tooneelfpel . „ — : 8 """ " De Weldadige, tooneelfpel . . s — : 6 ■ De Verltandige Ëchtgenoote, tooneelfpel * — : s — " ■ De Jonge Walburg, tooneelfpel. . ^ — : jo De Edelmoedige Zoon, tooneelfpel . ^ — : 0 — Zaïde, treurfpel . . . # — : 6 P. J, Kasteleijl), De Marquij de Bouïllé, lieMenfpel * — : g De Jufieihjke Kamerdienaar, blijipeU — : 6 • —1— Elfnde, treurfpel,^/, . . r —• : t» Codrus, treuiipel . . e _ . g J K.... De Blanke en DeZwartc, tooneelfpel, pourtr. é — 1 12 h. J Lamaifon, Clementine eu Desormes, tooneel.' ^ — ■ 3 IJ. Loots, Armoede en Grootheid, tooneelfpel . „ _ ". I2 ~— De Lykroof, toon . f a -6 J Lutkeman, Codrus, treurfpel . . . „ _ .' 8 Canut, treurfpel . . . - _ . o P. F. Lynflager, Zoi, togrneclfpcl , , «= — i g  A. Maas, De Wantrouwige, blyfpel. . . ƒ — • J. Nomsz, De Graaf van Warwik, treurfpel . e — : 7 — Bajazetli, treurfpel . . # — : 7 — De Cid, treurfpel . • * ~ \ Z — Atlialia, treurfpel . • # —« 7 — Amelia, treurfpel • • ' ~" ; 7 — Soliman de tweede,blyfpel • • * "~ ". ' — - Cora , treurfpel, pl. • • Coralli, treurfpel, pl. . . ■ ' 1 »- H. Ogelwigbt, lun. Men doet wat men kan, blyfpel = - . o , ° , — . De Verbeterde Dwaas, blylpel • o _ , Waldheim, tooneeHpel . s — : ia ~ . De Vrindenraad, tooneeHpel . « — : i£ Louïfe en Volfan, tooneelfpel * — < «> _ , . Het Gefclienk, blyfpel. * — 1 ° " . . De Pruik en de Das,blyfpel. # — : o Z . Jociisfe, blyfpel • ' — \ » P. 1'vpcrs, Merinval , tooneelfpel. • ' \ ° Z-jL—l De Graaf van Comminge, tooneelfpel. * — . - Laufus en Lydia, treurfpel, pl. . • * ! - IJ. Rekker, Uenjowsky, tooneelfpel, met muzyK. * ~ • * en Tv d.Stam, De Temperamenten,blylp. * • _ , De Geleerde Vrouw,blylp * — : '- ' ' De Gelukkige Inval, blylp. » — : » ** . Vaderlyke Liefde, toon * — ■ 12 B.Ruloffs, Willem Teil, treurfpel, pourt. ■ * • «* predrik van der Trenck, tooneelfpel . * _ • » t. Starrenburg, Apollo in Dordr. en De Zangberg, * - . }, f. van Steenwyk, Leonidas, treurfpel . • 1>. ], Uylenbroek, Mcropé, treurfpel, pZ. - JL_. ne Vertrouweling , kluchtig treufip t . i* . De WaieHeldenmoed, tooneelfpel « ^ ■ ^ Fenelon, treurfpel . • ' ~ . y _ Cecilla, tooneelfpel • ' '. , " . „ - OlTer aan de Vryhcid, dlvertftf. * • , , . Epicbaris en Nero, treurfpel. - _ • D A v. d. Wart, Liefde en Gróotmocdlgb. toon. * _ ; (< . Canee, toonecllpel . , DeWéldenkendeReprefentant.toon, - t 6 . De Schilder, tooneeHpel tf _ .' y N. S. v. Winier, Menztkoff, treurïpel • • ., T w Louïze d'Arlac, treur.pel • f" Sebille van Anjou, treurfpel • _ ^ Gelonide, treurfpel • • , _. - Non datur ad mufa.. &c, Ésther, t™' . • fi Vlijt doet vorderen, De Gewaende Philoroopli, Diyu ^ _ _ ^ De Burgemeester, tooneelfpel - ,^el . „*_ : 10 De Slacht-offers van Kloosterdwang, tooneeni ^ _ . JQ Het Weeskind, tooneelfpel * „ _ : 7 De Gedwongen Geldleening, tooneellpei - _ De Vóormiddagcener bevallige vrouw.bljlpe. met moz.