MAATSCH. OKR .NEDERL. LETTËRK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tconeelslukken , 1841.  ZEDELYK SCHOUWTOONEEL. 7. E S D E D £ E Lt  INHOUD van het ZESDE DEEL. i. klara van synau, Treur/per. II. komplimenten en wind y Tooneeïfpe?. III. de schuldige echtgenoot, Tooneelfpet.  Z E 30 E X. X X S CMOITlV^TOOKEEJ, BUK it E N vS C HE li Y KE HARTSTOCHTEN EX ])AADEN. OF T O OS EE.L-S T IT K KE N VAX VEKNTTPï EK SMAAK. Mét Ni»uvr geïnventeerïe VI. D E E L . Te AMSTERDAM, 1»J D E WEDirWK .I.DO li Ji» KSC CIC IX.   KLARA van SYNAU, TREURSPEL. Gevolgd naar het Hoogduitsch. Zedelyk Schouwtooneel, 6de Deel, ïfte Stak. Te AMSTELDAM, i _ _ BY DE WED. J. D OLL, in de Kalverftraat. 1 7 9 9-     KL AR A van SYNAU, TREURSPEL. Gevolgd naar het Hcogduitseh.  PERSOONEN. de graaf van synau. de gravin van synau. kl ara, hunne dochter, willem, hun zoon. karel lunau. de kapitein lunau, oom van Karei. de heer van irmzee. bergman, knecht van den Graaf van Synau. therezE, kamenier van de Gravin. Louise, vertrouwde van Klara. een geneesheer, een monnik. Het tooneel is in Duitschland. KL A-  KLARA van SYNAU, TREURSPEL. eerste bedryf. {Eene Zaal.~) EERSTE T O O N E E L. el ara, zittende aan etne tafel, waarop papier en fchryfgereedfchap ligt, in diepe gedachten. Thereze, voor haar ftaande. thereze. aarom , freule! zyt gy toch zo bedroefd, zo neêr. flagtig? Waarom verbergt gy een geheim, dat..... klara, op een'' trotfchen toon. Zwyg! thereze. Ik verfla u.... Doch ik heb u alles te danken. Frans is de myne: door uwe bewerking heeft hy het fchoone ampt van houtvester verkregen, en ik word in zyne armen eene gelukkige vrouw. klara, met een' zucht. Ik weusch het u van harten. A 3 sla»  6 KLARA van SYNAU, thereze- 6 Hoe gaarne wenschte ik u ook gelukkig te zien! He ben u door dankbaarheid verpligt: maak my tot uwe vertrouwde. klara, op een'' trotfehen loon. Ik heb geene vertrouwde nodig. Ik verlang niets van u. Door myn' vader verkreeg Frans hei smpt en niet door my. thereze. Ach myne waarde, beste freule! Karei Lunau zal als vrind in ons huis opgenomen worden, al ware'took dat de ftrafheid van myuheer uw vader n alle middelen benam.. {Klara ziet Ihereze met een koel en t rotsen gelaat aan, en de woorden blyven kaar op de tong.-) Schenk my toch u vertrouwen, beste freule! Myn aanftaande man en Karei Ltteai) zullen ongetwyfeid de beste vrinden worden... klara flaat op. Vrinden 1... QZy gaat met alle tekenen van inwendig verdriet op en neder, en, terwyl zy Ihereze eenig/ïns honende aanziet, herhaalt zy nog eens:) Vrinden? — {Zy vertrekt langzaam.) th ere? e. Wat was dat? Wat wil zy dan? Zy bemint Karei,dat weet ik: maar zy vreest voor haar' vader. Ik wil uit dankbaarheid haare vertrouwde worden, en zy wystmyne aanbieding trotsch van de hand. Myn man en haar Karei moeten vrinden worden, en zy beledigt my door hoon. li Ka-  TREURSPEL. ? Karei Lunau, omdat hem KIsra van Synau bemint,meer dan myn man ? Hy is de zoon van een' houtvester en iryn man is zelf houtvester. De eerlte diende zyn' vader, en de andere den zoon. {Zy /laai in gedachten.) Doch ik ben gelukkiger, dan ik dacht. Haar hoogmoed, en de hoon waarmede zy my behandelde, hebben da reden in my terug geroepen. Wat wilde ik doen?.. Byna ware ik uit liefde voor de dochter de verraderes der moeder geworden. Zy is myne vroegere weldoeniler: zy heeft dus een veel grooter recht op myne dankbaarheid, en zal daarom ook oogenblikkelyk alles vernemen. Misfchien zal het de moeder gemakkelykervallen , haare dochter aan het verftand te brengen, dat Karel Lunau door de liefde der gravin Klara van Synau niets meer is of worden kan dan de zoon van een'hout vester. (Zy vertrekt.) TWEEDE TOONEEL. KLAra, weder binnenkomende ;zy heeft geweend en weent nog. Nooit wierd ik in myn geheele leven meer vernederd. Thereze weet alles: zy heeft myne verftandhoudingmet Karei weten uittevorfchen. Karei Lunau !... (in diepe .gedachten.) De zoon van een houtvester, zonder geboorte, zonder naam, zonder rang... Is myne liefde tot hem iets fchandelyks?... Neen! zy kan niet fchande.'yk zya. Karei bezit een' naam, en vermaagfchapt A 4 met  8 KLARA van SYNAU, met alle edele goede zielen, ver boven elk laag gevoel verheven, wie kan, wie durft hem daarby rang en geboorte betwisten ? en ach ! waarom gevoelde ik my di or Thereze's kennis van myne liefde zo verne 'erd? Waarom?... Neen! ik mag hem niet wederzien. Myn vader zou my verftoten, zodra hy deze liefde vernam. Hy duldt immers niet eens, dat Karei my de gewoone wellevendheid bewyze, die hy elk'ander' veroorlooft Ik zal hem fchryven, hy mag my niet we. der zien. (Zy gaat zitten cn fc'iryft.) „ Karei! ik mag „ u niet wederzien. Vraag my nooit naar de reden. „ Maar zoek my niet meer tcfpreken, en zie van alle „ verdere verkering met my af, die niet an Jers dnn ons „ beiien pnfeilbaar ongelukkig maken kan." (Zy legt de pen neder en {laat op.) En deze brief moet hy lezen' Wat zal hy denken 6 Karei! Karei! uwe K ara bemint u, doch zy mag het niet zeggui, en gy moogt bet niet meer weten. {Zy weent, gaat wedet zitten en fchryft verder.) „ 6 "'yn Karei! vraag nooit nrar de „ reden, zoek die niet in het hart uwer Klara. Vaar „ wel! vaar eeuwig wel, myn Karei! eeuwig uwe „ KLARA." (Zy vouwt den brief toe en fteekt hem by zich.) Voor de laatfte maal zal ik naar den oord onzer byéénkomften gaan , en aldaar dit briefje op de bewuste plaats nederlcggeu. En dan vaar wel! vaarwel! (Na eene kleine tusfehenpoting.) Ach! ik moet, ik zal aan deze betrekking omtrent Karei een einde maken. Ik ge-  f TREURSPEL. o gevoel de hagcbelykhcid daarvan in myn' tcgenvvoordigen toeihnd. Ik beef zo dikwerf ik denk, dat myn vader onze verfhndhouding vernemen zal. En nogthans bemin ik hem, nooit zal ik hem vergeten. Ik ge< voel meer dan te veel, hoe zeer myn h.rt aan hem hangt Doch waarom moe.- t my Thcreze zo uit inynen zoeten droom wekken? Neen! ik zal — ik mag hem niet meer zien. En myne moeder, o! myne goede moeder! ik zal myn geheim in haaren boezem uitftorten, ik zal haar zelfs fmeken, my een' tyd lang van hier te verwyderen; want ik gevoel het, ii; ben een zwjk meisje. Ik bemin hem, ja , ik bemin hem; maar ik zal hem niet wederzien. Zyn gezicht, zyn toon flepen myn hart met eene onweérftaanbaare magt naar hem heen Stil! daar komt myne moeder. Haar gelaat fchynt niet zo helder als anders: zou zy misfehien reeds iets vernomen hebben? Ik heb Thereze beledigd... Stil! DERDE T O 0 N E E L. klara, de gravin. de GüAViN, (Jn het inkomen.) T 3 -»s het mogelykr Is het mogelyk, Klara ! ó Hemel / een elendig mensch, zonder naam, zonder eer!... Ik ongelukkige vrouw! klara, ter zya'e. Hemel! myne liefde is verraden ! (Tegen de gravin.) è Myne moeder! myne lieve moeder! wat is dat? A 5 DE.  te KLARA van SYNAU, de gravin. Klr.ra! myne dochter!! ó! myne dochter! is het mogelyk ? — een' armhartig' mensch?eene gravin van Synau en de zoon van een' houtvester! (Zy weent.) klara, haare hand vattende. Het is waar, lieve moeder!ik bemin hem van harten. Ik bemin hem, zo als nog nooit iemant bemind wierd. de gravin, vertoornd. Hoe! gy bemint hem? Zo is het toch waar? gy zelf bekent my deze fchandelyke 1 efde? KLARA. 6 Myne moeder! wat maakt deze liefde fchandelyk ? de gravin. En dit vraagt gy? Is het mogeiyk, dat gy dat nog vragen kunt? Gy bemint een' gemeen' onbekend' mensch, en gevoelt het fchande:yke daar van niet? , klara, met veel nadruk. ó Myne moeder! waardoor verdient hy dien bynaam? En wie mispryst myne liefde, wie anders dan het wreed vooroordeel der (landen , het welk reeds zo veelefchepfeis ongelukkig maakte, die door de natuur beftemdwaren , om gelukkig te zyn ? de gravin. Gy raaskalt! uwe liefde is geene liefde. Zy is losbandigheid en wellust klara. ó! Myne moeder! federt wanneer verdiende uwe Klara deze verwytingen? (Zy weent.) DE  TREURSPEL. de gravin. Sedert Klara eene fchandeiyke eerlooze liefde koesterde. klara, op een* zeer naclrukkclyken toon. Karei is geen bedrieger, en myne liefde jegens hen is niet fchaudelyk, niet eerloos. de gravin. ó! Ik wil zyn' naam niet noemen. Hy is een verleider der onfchuld,een trotsch inensch ,die zich daardoor uit zyn' laagen ftand zoekt te verheffen. klara, als voren. Neen! dat is hy niet. Zeide gy zelf niet meer dan éénmaal: „ Karei is eenfchoon, mannelyk jongeling; „ zyn hart is edel en groot: indien hy in de refiden„ tie woonde, verdiende hy dat zelfs hertoginnen om „ zyn bezit ftreden?"— En nu een bedrieger, een.... Ol ik wil die naamen niet nazeggen; en dit alles enkel en alleen, om dat hy uwe Klara bemint?... o! Moeder! moeder! de gravin. Ik wil u niet... ik wil dien naam niet meer van u horen, zo lang gy dien inensch bemint. klara. Indien gy u vertoornen wilt, wees dan op my vertoornd: ik ben de misdadige: Lunau is onfchuldig. de gravin. Affchuwlyk is het; de fhoodfte misdaad, die Ooit een kind begaan kan,die geene verontfchuldiging verdient. kl a-  12 KLARA van SYNAU, klara» ó ! Dit is te hard! Myne liefde is een natuurlyk onfchindïg gevoel. de gravin, fchamper lagchende. Een fchoon onfehutdïg gevoel! Waarlyk , hierby fpèèlt wél de natuur! een' mensch te beminnen, die niet veel beter is dan een boer. klara. Iïebmedelyden! (Zy weent.) Uwe bitterheid verdubbelt myne liefde. de gravin. Medelyden met eene dochter, die een' bedrieger, een' boer bemint? klara, vol vuur. Strydt myne liefde tegen de wetten der wellevendheid of tegen het vooroordeel? o! dan ware het nog maar eene zeer vergeeffelyke dwaling. Ik bemin Karei, nimmer verleidde hy my; langen tyd bood by tegenftand, en wat kon hy het helpen, dat hy een meisje weder beminde? Is hy daarom een verleider, een boos. wigt, een bedrieger? Neen! Karei, neen! nooit zal uwe Klara bekennen,dat gy deze naamen,deze fchimpnaamen verdient, nooit bekennen, dat myne liefde jegens u eene misdaad is. — de gravin, een weinig gematigder. Kind! kind! waarheen zal u eindelyk deze dwaasheid, deze razerny voeren? kom in myne armen en vergeet hem. KLA.  TREURSPEL. i3 klara, als voren, met aandoening. ■ Indien ik hem ooit had kunnen vergeten, indien myn hart ooit in ftaat geweest ware u dit offer te brengen, dan hebben deze uwe verwytingen hem nu nog veel dierbaarer aan myn hart gemaakt, en myn' zinkenden moed nieuwe krachten bygezet. Neen! deze liefde die noch op eigenbelang noch op wellustige neigingen gegrond is, deze liefde, die alleen de deugd tusfchen deugdzaame harten fligten kon, en die myn harten myne rede billyken, deze reine, fchuldelooze liefde zal eeuwig, eeuwig aan myn hart dierbaar zyn. (Zy weent bitter, terwyl zy beide handen in de hoogte heft.) ó God! by is een edel, een zeer edel mensen. Niets ontbreekt hem, dan het geen den edelen mensch niet verfieren kan, een armzalige niets betekenende tytel.— En daarom moet hy ongelukkig, daarom een prooi eener eeuwige kwelling worden? want, ach! zyne liefde is zo rein, zo vast, als de myne. — Neen, lieve moeder! indien gy het geluk uwer dochter verlangt, indien gy wenscht, en hoe zou eene zo tedere moeder zulks niet wenfehen! dat dit hart, waarin ook uw bloed vloeit.... (Zy blyft in de rede /leken, en zinkt van ge* voel overmeesterd op haar moeders fchouder.) de gravin, bewogen. Myne-Klara! myne dochter! klara, aangedaan en wenende. ó! Myne moeder! indien 'er in uw hart nog eenig gevoel voor uwe dochter huisvest,... (Zy wordt bleek, beeft en waggelt.) D *  I4 KLARA van SYNAU, de gravin. Goede Kl.ira! lief kind! beste dochter! — kom e» ftel u gerust. QZy voert haar half onmagtig weg.) V I £ R D E T 0 0 N E E L. de graaf, naderhand de kapitein lunau. de graaf. INog is de post niet aan. Nooit kwam my zyn gang zo langzaam voor, als juist heden. Hemel! en wanneer hy komt, en my eens de verfchrikkelyke tyding bragt, dat zelfs myne laatfte hoop vervlogen, en ik nu genoodzaakt ware deze laatfte fchuilplaats te moeten ruimen. — o! Indien ik ook dit huis verlaten moest, hier, waar ik geboren wierd en opgroeide — Trouw en eeriyk heb ik den vorst gediend, en deze vorst ontneemt my nu alles. Snoocie bedriegers, baatzuchtige lasteraars zyn myne aanklagers, en ik het» geen v 'Orfpraak, dan myn hart en het bewusrzyn my ner onfchuld. Doch wat vermag deze zwakke ftem tegen het gefchreeuw van honderd vergiftige en eerlooze fchurken. — Ik heb alles verloren, van att' wat ik bezat, is my niets dan dit kleine landgoed overig gebleven , en de Hemel weet, hoe lang' Ontneemt men my ook dit, dan is Synau, voor wien zich anders alles boog, een bedelaar. En ben ik niet reeds een bedelaar? heb ik niet reeds lang gebedeld, om het my<  TREURSPEL. jg myne te behouden ? bedel ik niet nog, om my ten minsten deze hut te laten, die de myne is, even als al het ove. rige, wat men my reeds ontroofd heeft, het myne ■was? Ha! ziedaar onzen eerlyken kapitein. Van alle de geenen, die te voren myne vrinden waren, de ééuigfte, die my overig is gebleven. de kapitein treedt binnen. De post is aangekomen, myn knecht bragt my zo even de tyding. de graaf, met drift. Is'er een brief voor my P bragt hy dien mede? de kapitein. De postmeester zeide, dat 'er een brief voor u was; dan, daar het een gerechtelyke brief is, verlangt hy eerst eene quitantie. Gy moet dus eene fchryven. de graaf. Aanftonds. (Hy fchryft eene quitantie.') Hier is zy. My dunkt het ware het beste, dat gy uwen knecht nu zond, hy kan een ander paard nemen, het post-huis is een paar goede mylen van hier. de kapitein, roept buiten de deur. Th om! (Thom komt.) Kom hier Tliom! neem een ander paard, breng deze quitantie aan den postmeester, en haal den gerechtelyken brief aan mynheer den graaf af. (Thom gaat heen.) de graaf. Hoe angftig klopt myn hart! ik geloof.,.  16 KLARA van SYNAU, de kapitein. Men moet het beste geloven en hopen. de graaf. Ik ben het reeds gewend niets goeds meer te hopen. de kapitein. Welaan, 'er gcbenre wat 'er wil, wy zullen het afwachten en ons die paar uureu niet met onzekere Hechte verwachtingen kwellen, Gy heb. reeds genoeg geleden, 'er moet toch eens een einde aan komen. de graaf. Lieve vrind! zodra ik niets meer heb, dan moeten de rovers wel een-; ophouden, te roven. V T F D E T 0 O N E E L. de vorigen, karel lunau. kar el, in eene eenvouwdige doch nette kleding , maakt eene buiging tegen den Graaf. "Vergeef het my mvnheer de graaf! (tegen zyn' oom.) Lieve oom! een uwer vrinden, die my echter zyn naam niet zeggen wil, is zo even aangekomen en verwachtu. ik ging zelf om u op zyne bede naar huis te roepen. de graaf, ter zyde. Met dat zelfgaan zal het wel eenigfins anders gelegen zyn. de kapitein. Ik kom aanftonds. lieve Karei! laat dien vreemdeling een weinig wachten, hy zal toch zo geheel vreemd niet zyn. de graaf, tegen Karei. Hebt gy myn' zoon gefproken? K A*  TREURSPEL. xj kar el. Heden nog niet. Ik ging juist herwaart. de graaf. Morgen of overmorgen moet hy mar het regiment. karel. Naar het regiment? de kapitein. Nu, gy weet immers wel dat hy foldaat wordt? karel Ik weet het; maar zo fpoedig. . de graaf. Hy moet niet wachten tot dat de oorlog ten einde is. de kapitein. In tyd van vrede is 'er voor den braaven foldaat niets te doen, dan is hy fiiet veel beter, dan het vyfde rad aan een' wagen, en wordt niet geacht. karel. Graaf Willem zon ook in elk' anderen (tand bezigheid vinden, en insgelyks eer verwerven. de graaf. Daaraan twyffel ik in 't geheel niet; doch zyn noodlot wil het nu zo. de kapitein. Karei I eer den foldaatenftand, of gy hebt met my te doen. karel. Ik eer eiken (land, lieve ooml (Tegen den graaf.) B In.  IS KLARA van SYNAU, Indien ik verzekerd was mynhccr uw' zoon op zyn kamer te vinden... de graaf. Gy vindt hem zeker. {Karei maakt eene buiging en gaat heen.) de kapitein. Doe uwe zaak fchielyk af. Ik ga aanftonJs. de graaf. Gy beleeft veel vreugde aan dien jongman: hy is reeds geheel gevormd en wordt van dag tot dag vol. maakter. de kapitein. Jammer maar dat hy zich tot niets bepalen wil. Alles is by hem gehaat, foldaat en predikant, rechtsgeleerde en geneesheer. Ik wil hem ook tot niets dwingen. Sterfik eens; welnu, dan erft hy myn landgoed, en kan naar zyn' zin leven. de graaf. By den Hemel! Geen minister van den vorst kan een' edeler gang, trotfclier houding en een innemender voorkomen hebben, dan die jonge mensch. de kapitein, wel te vreden lagchende. Ja, ]a, mynheer de graaf! hy beheerscht met een erïkel oog zyn geheel gedacht; doch daarvoor woont ook in hem een edel,trotsch hart. Ik verzeker u, hy zou ook met geen minister van den vorst willen ruilen; doch ik moet myn' onbekenden vrind leren kennen. Ik heb de eer uw dienaar te zyn. de  TREURSPEL. jp DE GRAAF. Uw dienaar, mynheer de kapitein! Ik zie u toch heden weder? DE KAPITEIN. Indien ik maar eenigfins kan, dan kom ik. Intusfchen wensch ik u goede tyding. (Hy vertakt.) DE GRAAF. Dat geve de Hemel! Een braave, oprechte kaerel, die oude kapitein, en een geluk voor my, dat ik zo iemnnt tot buurman heb. Wanneer .hy my nu nog maar den dienst bewees, van zyn' Karei ten minsten voor een' tyd lang van hier te verwyderen. Ik wil het den goeden ouden niet zeggen , en nogthans wensch ik het. De gedurige waakzaamheid, die ik omtrent Klara in het werk (lellen moet, om allen omgang tusfchen deze beide jonge lieden te beletten, begint my eindelyk te vervelen, en nogthans durf ik die niet nalaten. Hy is een fchoon beminnenswaardig jongeling , Klara een zwak meisje, eene dweepfle". Hoe ligt ware het mogelyk.... ó! Ik wil niet verder denken Hemel! Al ware ik nog zo arm, al ware ik tot een' bedelaar vernederd, dan zou ik nog1 geene gravin van Synau in de armen van een' Karei Lunau kunnen zien. — Ha! ziedaar myne vrouw. Ook haar leest men den (lag, dis ons huis getroffen heeft, op het aangezicht. B 2 ZES.  ao KLARA van SYNAU, ZESDE T 0 0 N E E L. de graaf, de gravin. de gravin, by het inkomen. Ik zocht u in den tuin, lieve man! Waar waart gy? de graaf. Ik was hier. Zo even verliet my de kapitein Lunau. de gravin. Hebt gy reeds tyding van den post? de graaf. Hy heeft een' gerechtelyken brief voor my medegebragt. Ik zond zo even den knecht van den kapitein met eene quitantie naar den postmeester. de gravin. Goede Hemel! zo zal dan heden eindelyk ons lot beflischt worden. de graaf. Wy willen het beste hopen, lieve vrouw! Wanneer wy dit kleine landgoed maar overig behouden; dan zullen wy, onze vyanden ten fpyt, vrolyk en gelukkig leven. Wy hebben onze uitgaven reeds verminderd. Onze rydiuigen, onze fchoone paarden hebben wy verkocht, en indien het nodig is, verminderen wy dezelven nog meer. Niet waar, goede vrouw? de gravin. Ik ben met alles te vreden. Waar gy en myne kinderen zyt, daar ben ik, zelfs in de behoefte, gelukkig. de  TREURSPEL, sr DE GRAAF. Wat doet Klara? Ik heb haar den geheelen namiddag niet gezien. DE GRAVIN. Zy is op haare kamer, en bevindt zich niet wel. n E GRAAF. Zy komt my federt den tyd, dat ik haar allen, zelfs den geringften omgang met Karei Lunau zo ernstig verboden heb, zeer veranderd voor. Zou het meisje indedaad eene zottin zyn? zouzy wezenlyk eenige Helde voor dien meisch gevoelen? DE GRAVIN. Ik wil het niet geloven. DE GRAAF, By den Hemel! durft hy het ooit wagen, tegen myn verbod en wil Klara te zien, zo zou ik, hoe zeer ik zyn' oom bemin en hoogacht, in dat oogenblik alles vergeten... ik weet niet waar toe ik in ftaat ware. DE GRAVIN. Ik wil niet hopen, dat die omgang meer geweest is dan een bloote omgang; en hoop integendeel, dat zich beiden nu ook naar uw' wil en verbod fchikken zullen. (Ter zyde, zuchtende) Ach! indien hy wist, het geen ik daar zo even uit Klara's mond vernomen heb ! DE GRAAF. Laat ons beiden onze waakzaamheid verdubbelen. Daar komt Willem. B 3 Z E.  .3 KLARA van SYNAU, ZEVENDE TOONEEL. de vorigen, willem. willem. IVfyne uniform zal morgen klaar zyn, en overmorgen kan ik vertrekken, myn vader! de gravin. Goede God! overmorgen reeds? de graaf. Hoe langer hier, des te later gintsch. Wanneer hy gaan moet, laat hem gaan, zo lang 'er nog eer te bchólen is. de gravin. Of de dood! (Zy zucht.) willem. Gy zult my immers wederzien, lieve moeder! Zodra de oorlog ten einde is, ben ik weder by u. de gr a vin. ö Myn zoon ! — God weet het, ik laat u niet gaarne van my. Het is my e Is of ik u niet wederzien zou. de graaf. Maak hem niet zwaarmoedig. (Tegen Willem.) Was de jonge Lunau by u? willem. Zo even ging hy van my. ó! Een deugdzaam, edel jongman. Een vrind, zo als men 'er geen meer vindt. " ; • ' v%.  TREURSPEL. DE G P. A A F. Ik mag wel lyden, dat hy uw vrind is, wanneer hy Kiara maar met rust laat. WILT E M. Hy zal tegen uw verbod niet handelen. DE GRAVIN. Kom, myn zoon! leid my naar myne kamer. Zo lang gy nog hier zyt, vcr'nat toch uwe moeder zo min als mogelyk is. Ik Zal u naderhand in* langen tyd niet zien. WILLE M. Veelligt kom ik (poedig weder te rug. (Hy vertrekt Sliet de gravin.-) DE GRAAF. Ook is het myn wensch niet, dat de jongen foldaat worde, en minst dat hy een' vorst diene, die my alles ontnomen heeft, en myne getrouwe diensten met ondank beloont. Doch de nood — wat moet 'er van hem worden ? — Een edelman zonder vermogen moet dienen of pluimftryken; en dit laatfte is niet veel beter dan bddelen, en wel bafchouwd, ware bédelen dan nog wclvoegeiyker en edeler. Hy moet dienen, en wel zyn' vorst. Moest hy den vyand dienen , veelligt kon hy dan beter beloond worden dan de vader. Doch, fchoon myn vaderland my ondankbaar behandelt, moet toch geen Synau een verrader zyn en tegen syn vaderland vechten. B 4 AGT-  24 KLARA van SYNAU, A G T S T E T O O N E E L. de graaf, bergman. de graaf. ! W at brengt gy, Bergman? Op uw gezicht vertonen zich plooijen, even als hadt gy my iets van groot aanbelang te zeggen. bergman. Genadige heer!... de graaf. Welnu, wat is het? Spreek. 'Er kan my toch niets erger treffen, dan het geen my reeds getroffen heeft, j bergman. Ik vrees echter.... de graaf. Gy fpant myne verwachting ten hoogften. Spreek ! bergman. Karei Lunau.... de graaf, driftig. Was by myne dochter.... Spreek! — of neen! zeg het niet ... Ik ben als van den donder getroffen, en toch wil ik het weten. Spreek, oude! fpreek! bergman. Ik wenschte het te mogen verzwygen, doch myn pligt en iiiyne trouw omtrent u, genadige heer!... de graaf. Spreek, oude! ik bid u!... gy maakt my razend, wanneer gy langer omwegen gebruikt. berg-  TREURSPEL. aJ 15 E R G M R N. Karei Lunau en onze genadige gravin Klara, houden geheime byéénkomften. DE GRAAF. Hoe? waar? geheime byéenkomften! Hel en duivel! BERGMAN. In den tuin; en ook dikwyls tegen den avond op haar' kamer. DE GRAAF. Ha! booswigt.' (By gaat driftig op en neder.) Wordt myn ernstig verbod zo gehouden ? — Moet ik by alle myne ongelukken ook nog deze fchande beleven? (Op een1 bedaarder1 toon.) Doch hoor, oude! is het wel waar, wat gy my daar zegt ? BERGMAN. Thereze heeft het my zo even verhaald. DE GRAAF. Het is wel; maar hebt gy gelogen, dan is het met u gedaan. Ga nu en zwyg. Zeg gy noch Thereze,iemant verder iets. van deze zaak, of gy zult, zo waar ik leef, zo waar de Hemel boven my is! door deze hand uw dood vinden. BERGMAN. 'Er zal geen woord van over onze lippen komen. (Hy gaat heen.) B 5 gr&>  zó KLARA van SYNAU, NEGENDE T O O N E E L. (De kamer van de gravin?) de gravin treedt met haar'' zoon uit een zydkabinet in de kamer; klara volgt haar. de gravin, tegen Willem. j^lyf niet lang uit, kom fchielyk weder. Laat my toch recht lang aifcheid van u nemen, lieve zoon! wiLi-em kuscht zyne moeder de hand. Ik kom uiteriyk om twee uoren weder. (Hy gaat.) de gravin. Kom , myne Klara! (Zy gaat met Klara op de fopha zitten.) Ach! kost gy in myne armen uwe liefde vergeten. O! Klara, Klara! geloof my, uwe liefde is dwaasheid. klara. Ik znl alles doen wat in myn vermogen is. Ieder gelegenheid om hem weder te zien, zorgvuldig vermyden. (Zy weent.) TIENDE TO O N E E L. Dü graaf, DE gravin, KLARA. de graaf komt driftig binnen. De gravin en Klara zyn verfchrikt. Hy vat de hand van de gravin , trekt haar van de fopha,en zegt op ecu v cracktclyken en Jpotachiigen toon. Niet waar? gy weent met het verliefde dochtertje ? d E  TREURSPEL. de gravin. Ik verfta u niet. de graaf, Gy ook niet, Klara? klara, vcrfchrikt en fmekende, Myn vader!... de graaf. Ik ben uw vader niet meer, wanneer gy ophoudt myne dochter te zyn. de gravin. Gy wordt driftig, lieve man! uw gelaat doet my beven, de graaf. Ik zou niet driftig zyn? Ik weet alles, ik weet van de geheime byéénkomften dezer verliefde zottin met dien armhartigen knaap. de gravin. Hemel! wat moet ik horen? klara. Ontferming, myn vader! de graaf, bedaarder, maar met een fpotachtig en dreigend gelaat. Dat ben ik, uw vader... gy voert myn' naam, Klara; maar brandmerken zult gy dien niet. Hel en duivei! brandmerken zult gy den naam van Synau niet! klara, fmekende. Myn vader! de graaf. Onbefchaamde! u zelve zo weg te werpen... ha! een zo  23 KLARA van SYNAU, zo gering fchepzel te kunnen beminnen... zulk een' halven boer! de gravin. ó Klara! Klara! zeide ik u niet, dat het zo gaan zou! (Zy weent.") klara. 6 Myne moeder!.. beste liefde vader! (Zy weent he» vt'g en maakt eene beweging om haar vaders hand te kusfchen.) de graaf floot haar van zieh af. Uwe traanen treffen my niet, ik ben vader. (Hy gaat op en neêr. Klara leunt op haar moeders fchouder. De Graaf na eene kleene tusfchenpozing tegen Klara.) Waarfchynlyk zult gy elkander'ook wel fchriftelyk te. dcre zotternyen toezenden. Hebt gy brieven van dien mensch? Waar zyn die? klara, op een" fmeekenden toon. Beste vader! de graaf, hevig. Gy hebt dus brieven... geef hier, ik beveel het u. ' de gravin. Hebt gy die, zo geef ze aan uw' vader. (Tegen den graaf.) Ik bid u, lieve man ! wees minder driftig. de graaf. De brieven verlang ik, de brieven! klara, in angst. Ik heb 'er maar één'. Hier is by (Zy haalt een1 brief pit haar1 zak.) de  TREURSPEL. 3? de graaf rukt haar den brief vinnig uit de hand. Geef hier! (Hy leest.) „ Beminlyk meisje ! „Wanneer „ zal het gelukkige oogenbjik weder daar zyn, dat gy my „ vergunt u te zien..." (Op een hevigen en befpottenden toon.) Ha, hoe gemeenzaam? Karei Lunau noemt myne dochter met den gemeenen naam van £7 en u een boer tegen eene gravin van Synau Gy ? Is het mogelyk ver« achtelyk fchepzel, dat gy uwe fnoodheidzo ver dry ven kunt. Vloeit dan geen enkele droppel van Synau's bloed door uwe aderen. (Met meer drift.) Wacht, ontaard kind! ik zal een einde aan die zaak maken. In de eerde plaats zal ik dit getuigfchrift uwer ongehoorde laaghartigheid vernietigen (Hy verfcheurt den brief en treedt dien met voeten.) de gravin, tegen den graaf Gy raakt buiten u zeiven, neem u toch in acht lieve man! deze hevige ontroering. (Zy zucht.) KlaraI Klara! waarom volgde gy my niet? klara. ó! Myne goede moeder! ik wil immers gaarne alles doen wat ik kan. de graaf. Gy wilt my dan gehoorzamen ? klara, bevende. Ja! ik wil. de gravin ftreelt haar de wangen. Zy zal, zy zal, lieve man! Klara is ons lief gehoor* zaam kind. de  3o KLARA va« SYNAU, de graaf. Ik hoop het. Ik zal 'er de proef van ne>nen. (Klara zucht. T)e graaf gaat aan de tafel en legt pen , inkt en papier gereed.) Nu, Klara! fchryf, hetgeen ik u vóórzeggen zal. de gravin, tegen K/ara, die fchoorvoetende naar de tafel gaat. Doe het, lieve dochter! klara, op een biddenden toon. Heb medelyden, lieve vader! aan wien, wat moet ik fchryven i de graaf. Aan Karei Lunau, aan dien armhartigen knaap. klara, bt fluit doos. Myn vader! de graaf. Ha! is dit nu die gehoorzname dochter? (Hy vat haar een weinig hard aan.) Schryf! ik beveel het u. Gy zult myn' wil gehoorzamen, of ik hou oogenblikkelyk op vader te zyn. Beef! (Hy zet Klara een wei' fiig onzacht neder.) Schryf! de gravin, fmekende. Lieve man! wees niet zo hard ! de graaf. Om my op het einde ook door vrouwetraanen te laten begoochelen. (Tegen Klara, op een1 bevelenden toon.) Schryf! klara, maakt zich tot fchryven gereed. Ik fchryf. DE  TREURSPEL. 31 Di' graaf, op een' norfchen toon. Hoe noemde gy hem in uwe brieven ? klara. Slechts éénmaal fchreef ik aan hem. de graaf. Meer dan te veel om u te vernederer. Schryf, zo als gy hem dat eenemaal noemde. klara, fmekende. Beste vader! dr graaf, dreigende. Schryf! {Klara fchryft.) de graaf, leest op een" honenden toon.'' Lieve Karei! — Goed, fchryf nu het geen ik u zeggen zal. „ Over een half uur... klara fchryft. Uur. de graaf. „ Verwacht haaren Karei Lunau... klara fchryf"t. Lunau. (Zy zucht.) de graaf. „ Zonder twyffel... klara, fmekende. Myn vader! de graaf, op een1 dreigenden t'0011. Schryf. klara fchryft. Ik heb het gefchreven.  34' KLARA van SYNAU, DE GRAAF. „ Op haar kamer. klara, fmekende. Heb medelyden, myn vader! ik kan niet verder fchryven. de graaf, dreigende. Waag het niet1.... klara. Ik zou eene logen fchryven, eenen onfchuldigen ver» raden,eenen ongelukkigen uwewraakte gemoetvoeren. de graaf, hevig. Schryf! de gravin, fmekende. Maar lieve man! waarom wilt gy deze maatregels ne. men? Klara zal weder onze gehoorzaame goede dochter zyn. de graaf, als vooren. Niets van u gefnap. (Hy vat Klara woest aan.) Schryf zeg ik u, of... klara. Ik gehoorzaam. (Half binnen''s monds.) Karei! Karei! ik ben onfchuldig (Zy fchryft.) de graaf. Zyt gy gereed ? klara. Ja? de graaf. Nu uw' naam 'er onder. KL a-  TREURSPEL. 33 KLARA zucht, en draalt, haar vader flaat dreigende voor haar, zy wil fchryven; doch de pen ontvalt haar. Eensklaps flaat zy op , knielt voor haar' vader en ftrekt de handen fmekende naar hem uit. Alles, alles, myn vader! maar dit niet. de graaf, op eeii1 befpottenden toon. Waarom fchroomt gy dan nu een byöénkomst te bepalen? Waarom nu de fpytige gefpeeld? (Hevig op een'' dreigenden toon.) Schryf uw' naam'er onder... ik wil het, ik beveel het u. klara. ó! Myn vader! ontferming! ontferming,' Lunau is onfchuldig. de graaf floot haar van zich,waarop zy leunende op haar" eenen arm en nog half knielende op den grond valt. De traanen eener ongehoorzaame dochter zullen myn befluit niet veranderen. klara, op den grond leggende. God! God! dat is te hard. de gravin treedt ylings nader. Wat wilt gy? Wat doet gy? Wilt gy ophouden man en vader te zyn? Kom, Klara! kom. de graaf floot insgelyks de gravin onzacht terug en zegt in de hevigfle drift: Gehoorzaamheid begeer ik, al zou ook alles daardoor C te  34 KLARA van SYNAU, te gronde gaan. (Hy keft Klara met geweld op en zet haar aan de tafel neder.) Uw' naam, uw' naam!.. de gravin. Schryf, myne dochter! myne lieve Klara! de hemel zal ons byftaan. klara haare oogen naar den hemelflaande. God! gy ziet het, ik ben onfchuldig (Zy fchryft en zegt geheel bedaard.) Ik ben gereed. de graaf, even driftig, neemt het billet, ziet het . door, maakt het toe, en zegt. Het opfchrift! klara fchryft het opfchrift, flaat op en gaat langzaam naar haare moeder aan wier bos. zem zy leunt. 6 Myne moeder! waarom moet ik u dit verdriet veroorzaak en ! de gravin. Wees bedaard myn kind, gy zyt myne lieve dochter. Gy zult my volgen en ook uw' vader beviedlgen. de graaf roept buiten de deur. Bergman! bergman komt. Wat beveelt uwe genade? de graaf, geeft hem het billet. Neem dit billet, en draag zorg, dat het goed belteld word. (Terzyde tegen Bergman.) Maak alles zo, dat ik myn oogmerk met misfen kan. Laat het billet dooreen boe-  treurspel:- g5 boerenjongen heitellen, doch onderricht hem wel, ten einde Lunau het zeker ontfange. BERGMAN. Ik zal alles zo bezorgen, als uwe genade het my belast heeft. DE GRAAF. Breng my tyding , zodra de jongen te rug komt. (Bergman gaat heen.) Zo! dit is bezorgd. (Hy gaat op en neder, terwyl Klara dien geheelen tyd aan -den boezem haarer moeder geleund heeft.) Die flag zal zeker treffen. (Op een' fpo/achtigen en boosaartigen toon.) Wees vrolyk, Klara! wees vrolyk : haast zal hy hier' zyn. ó! Dan zult gy elkander in myne tegenwoordigheid zo veele verliefde dingen zeggen, dat het een/ lust zal zyn om het aantehoren, en, wanneer gy dan niet Ipreken kunt... (Iri de hoogfle drift.) dan zal ik u de woorden uit uw hart fchudden. 6 Ik zal.... DE GRAVIN. ', ó! Indien gy wist hoe deze drift, deze toorn u misvormen! ik zou u niet kennen, want gy verzaakt uwi hart en uw gevoel. — Kom, Klara! (Zy gaan beiden heen.) DE GRAAF. Haare ongehoorzaamheid ontroert myn gevoel als vader, en haare dwaasheid beftormt myn hart en myne eer,geen wonder! wanneer beiden eens hunne gewoóne grenzen te buiten gaan. A's vuur brandt het my opffiyn hart. — Zulk een kaerel in de armen myner doch-C 2 ter. /  36 KLARA van SYNAU, ter. Een Karei Lunau, de zoon van een' houtvester, de echtgenoot van eene gravin van Synau. — Hn, duivel en hel! zulk fchuim van volk in myne familie? Karel Lunau? — Beter mannen dan hy hebben reeds om Klara gekropen, durfden het niet wagen tot haar op te zien,en zulk een kaerel wiegt zich nu op haar' fchoot, zwelgt op haare lippen, en bezoedelt het eenigfte, het kostbaarfte kleinood, dat my nog overig bleef. (Hy gaat een poos op en neder.) Doch wacht, zottin! ik zal aan deze dwaasheid een einde maken, en deze ban. den verfcheuren. (Hy ftampt met den voet.) By Godl verfcheuren, het koste wat het wil, al ware het ook haar leven! Liever eene Klara van Synau in het graf beweend , dan eene Klara Lunau vervloekt. (Bergman komt.) Zo fpoedig? BERGMAN. Genadige heer! juist toen ik een' jongen opzocht, om het billet naar Steinhof aan Karei Lunau te bezorgen, ontmoette ik hem zelf in den donker op de voorplaats. Hy herkende my niet, en ik liet ook niets bly» ken. .Zeker fluipt hy niet 2onder reden hier met de vleermuizen rond. Hy heeft ons liever de moeite willen fparen, en dit lokaas is niet meer nodig. (Hy geeft het billet aan den graaf te rug ) DE GRAAF. Maar hy zal het immers niet wagen, zonder den ge. ringden wenk zo regtltreeks in huis te komen; en wie zal hem heden zulk een' geven, dien hy volgen zal. JiERS.  TREURSPEL. 37 BERGMAN. Gy ze!f kunt dit: zonder zulk een' wenk, of liever teken, ware hy ook zelfs op het ontfangeu van dit billet niet gekomen. DE GRAAF. Is u dan het nodige téken bekend? BERGMAN. Thereze heeft het my ontdekt. Aan het linker vengfier, ter nchter zyde, by de middenfte ruit,moet eene brandende kaars [taan, DE GRAAF. Ik dank u voor dit bericht, Bergman! Byna waren alle myne pogingen vruchteloos geweest, en zy zou. den den bedrogen vader nog hebben uitgelagchen. Nu zal ik de nodige fchikkingen maken,wees gyintusfchen Waakzaam, en zodra het geringde voorvalt, dat eenige agterdocht verdient, geef'er my aanflonds kennis van. BERGMAN. Zeer wel, genadige Heer! (Hy gaat heen.} DE GRAAF. Zo ver is het dan met myne dochter gekomen! zo diep haare eer gezonken, dat zy zich vernedert, om, Wit liefde voor een' armhartigeu knaap, vaderen moeder te bedriegen. (Opeen bitteren toon.) Klara! Klara! hoe diep zyt gy gevallen! (Heviger.) doch het koste wat het wil, ik zal haar en de eermyner familie uit de ftrik* ken van een' bedrieger rukken. (Hy vertrekt.) C 3 ^ ELF.  KLARA van SYNAU, ELFDE T O O N E E L. (Klara"s kamer.) Op de tafel flaan twee brandende kaarsfen, Kt.ara zit met haare moeder aan het veng/Ier. Ver. volgens komt de graaf en een weinig daarna karel lunau. klara. donder twyffel, zal hy komen, lieve moeder! (Z°j zucht.) de gravin. Indien hy wys is, komt hy niet. O Klara! Klara! het ware voor hem en ons beter, dat hy nooit weder kwam, klara. Lieve moeder! ik heb het u immers beloofd, dat ik hem nooit wil wederzien. Nooit wederzien, maar geenszins vergeten. de gravin. Hoe kan het eerde een vast befluit blyven, zodra gy het laatfte niet vermoogt? klara kuscht haare moeder de hand. Uwe dochter houdt haar woord, al zou het ook haar leven kosten; maar haat uwe ongelukkige Klara niet. de gravin, haar in haare armen. Nooit zal, nooit kan ik u haten. Doch volg ook myn' raad, ik meen het immers goed met u.... Hoor ik niet iemant? (Zy flaat op) kla-  TREURSPEL. 39 klara, verfchrikt. Indien hy het ware! de gravin. Des te beter wanneer hy kwame, eer uw vader hier is, zo konden wy dien ongelukkigen een' wenk tot fpoedige verwydering geven. klara. Het is myn vader; ik ken zyn' gang. (Zy verbergt Jiaar gezicht in den boezem haar er moeder.) de graaf. Welnu! hebt gy nu uitgefchreid? Voort! van het vengfler, hier kunt gy zitten. (Hy voert haar beiden van het vengfier tot vóór op het tooneel.) De avondvlucht zou u nadelig kunnen zyn, gy znudt ligt eene verkoudheid vatten. (Hy neemt fttlzwygend een licht en get het voor het vengfler.) klas a. ó Hemel! de graaf, op eon" fpotachtigen toon. JMu! wat is het? de gravin. Stel u gerust, myne dochter! klara, ter zyde. ó! Thereze, Thereze, óverraderes! (Zy zucht, en verbergt haar gezicht in haar" zakdoek.) de gravin. Wat deert u, Klara? C 4 de  40 KLARA van SYNAU, de graaf, als voren. Is het vreugde, of fchaamte, dat gy u zo aanftelt? Ik geloof het eerfte. Haast, haast zal hy komen, heb nog maar een poos geduld. klara. ó! Myn vader, fpot niet met eene ongelukkige. Ik wil immers alles doen, wil gaarne gehoorzamen, wil hem nooit wederzien. de graaf. Dat zult gy ook, gy zult gehoorzamen, gy zult hem nooit wederzien. de gravin. Ik fla borg voor haar gehoorzaamheid. de graaf. Ik zal 'er de proef van nemen. de gravin. Doch flaak uw plan. Waar toe die fchande? de graaf. Laat my met rnst! ik weet wat ik doe. Ik verlang geeue bloote beloften van gehoorzaamheid, neen ik verlang bewyzen , ik verlang meer. Ik wi! deze dwaaze liefde niet alleen beletten, ik wil die zelfs met wortel en al uitroeijen. Doch ftill ik hoor zagte fchreden van iemand die juist niet hard gaan durft. klara, flilen angstvallig tegen haare moeder. ó! Hy is het. de graaf, op een' fpotachtigeu toon zyne woede zoekende te bedekken. Eindelyk is hy daar! K L A.  TREURSPEL. 4r KLARA werpt zich, worftelende niet angst en vrees, aan de voeten van haar1 vader, en ftrekt fmekende de handen naar hem uit. In dit oogenblik treedt Karei de kamer in en blyft verbaasd en verfchrikt jlaan. Klara , die hem gewaar wordt roept angfcig en met een* gil uit: ê Hemel! (Zy valt byna in onmagt.) de graaf, woedend, terwyl hy Klara terug floot. Onzinnige! wat fchreeuwt gy? (Hy gaat naar de deur, door welke Karei is binnengekomen en plaatst zich zo, dat Karei 'er niet weder uit kan,) de gravin, zegt ondertusfchen. 6 Hemel! myne Klara! myne dochter! (Zy helpt haare dochter van den grond op en brengt haar op de fopha.) Karel, die intusfchen nu den graaf, dan Klara, dan haare moeder heeft aangezien, bekomt van zyne verbazing, daar hy Klara in on~ magt vallen ziet. ó, God! ó God! Klara is dood. (De graaf .vil hem juist by den arm vatten, doch hy vliegt naar Klara, die op de fopha legt, fluit haar in zyne armen, en roept in wanhoop.) Zy is dood , ó Hemel ontferming! zy is dood! de graaf, vat hem aan, fingert hem woedende en met alle geweld van Klara weg. Wat bekommert u dat? wat fchreeuwt gy? C 5 KA-  <4e KLARA van SYNAU, k a e e f, r tikt zich los en werpt zich aan Utara's voeten. 6, God! ó God! zy is dood! zy is dood! de g raaf- rukt hem eindelyk op en van Klara weg , vat hem woedend hy de borst, enter; wyl hy hem hevig fchudt, zegt hy : Duivel! waarom fchreeuwt gy, wilt gy getuigen uwer bedriesery byeen roepen? Wacht fchurk ! ik zal u beter leren fchreeuwen (Hy werpt hem neder en nadert Jangzaamerhand Klara.) « de gravin, die gedurende dien tydmet haare dochter bezig is wenende tegen den graaf, terwyl zy op Klara wysi. Ziedaar het werk uwer wreedheid. de graaf. Eene tooneelflar.uwte! (Op een1 boosaartigen toon.) Ik zal haar wekken. (Hy vat Klara hard by de fchouder en roept met luider flem.) Klara! de gravin. Monfter! houd op. de graaf. 1 Klara! (Hy fchudt haar geweldig, zy opent haare ■ «ogen en recht zich op, de Graaf zegt fpottende.) Ik wist dus het rechte middel om deze cnmagt te genezen? karel, in de hoogfle vervoering. 6 Klara! zy leeft, zy leeft! de gravin. Beur u op, myne lieve dochter!  TREURSPEL. 43 karel. Zyleeft! zyzietmywederaml(Hy withaar naderen.) de graaf, vat hem by de borst. Wat wilt gy? Wat zoekt gy hier? karel, ziet hem aan, ah ofhy zich bedenkt. ' Ik hier? Ik... de graaf. Hebt gy het teken verflaan? Was het zo, als het zyn ffioest, om u hier te lokken ? karel, ah uit een1 droom ontwakende. Hemel 1 nu verfta ik het; maar al te wel verfta ik nu alles wat men met my voor had, en wat hier voorgeval, len is. de graaf. Armhartig mensch ! verworpeling ! gy waagt het myne dochter te verleiden ? karel, op een" ernftigen toon. Heer Graaf! ik? Uwe dochter verleid?... Ik?.., r> ri , . de °raaf. Gy , fchurk! gy. karel, gevoelig. Heer graaf! ik ben geen fdiurk, geen bedrieger, geen Verleider. de graaf. Booswicht! (Met een toenemende woede.) Gy Iaage booswicht, jgy waagt het nog, „we fnoode oogmerken te loogchenen. Gy vreest zelfs om uwe vermetele liefde te bekennen.  44 KLARA van S.YNAU, karel. Gy bedriegt u, heer graaf! nooit vreesde ik myne tedere... eerbiedvolle liefde voor uwe dochter te bekennen. de graaf. Booswicht! fnoodaart! gy zelf bekent dan uwe razerny, gy bekent uwe liefde tot myne dochter. (Op een" trotfchen toon.) Tot Klara van Synau? karel, ernflig. Ik ben geen booswicht, geen fchurk. Wie geeft u het recht om my dezen naam te geven ? de graaf. Gy zyt het. de gravin. Ga, Lunau! verwyderu... de graaf. Zwyg ! hy zal niet... karel, Ik ben in uw oog misdadig; om dat ik de zoon van een' houtvester ben. Dau dit is de fchikkingder natuur, en die van het noodlot: de natuur en myn hart leerden my Klara beminnen,en hebben die my valsch geleerd, dan ben ik misdaadig. (Terwjl hy op Klara wyst ) Doch zy is onfchuldig... Myne traanen, myne fmekingenalleen waren in flaat haar fchoon en edel hart tot wederliefde te neigen, niet zy, maar ik ben fchuldig. de graaf, bedaarder. Ja! ja! gy hebt gelyk, gy hebt haar verleid, zy is onfchuldig. Uwe list, uwe traanen alleen waren in (kat my-  TREURSPEL. 45 myne dochter te verleiden, om haar' vader, haar geflacht, haare eer te vergeten, en zich in de armen van een'man te werpen als gy zyt. karel. Recht zo, heer graaf! Ik ben defchuldige; de natuur, deze anders zo wyze beftierfter van het menfcheJyke hart, maakte my tot een' misdaadiger. de graaf, bedaarder tegen zyne dochter. Sta op Klara ! ziet gy, daar ftaat die fnoodaart. Hy zelf moet zich aanklagen. Zeg! gevoelt gy nog iets voor hem, dan verachting? Voedt gy nog eenen wensch voor hem in uw hart, dan den verleider voor altyd van \\ te floten? Klara! veracht dien fnoodaart! zeg het luid, dat gy hem veracht, en ik zal u uwe misdaad als eene dwaling vergeven. klara, zuchtende. Ach, myn vader! de gravin. Spreek, Klara! ik bid u. Gy kent den ftorm die op dezen uiteriykenfchyn van bedaardheid vaq uw'vaderplag te volgen. klara, beangst, ó Myne moeder! de graaf, een weinig heviger. Beken, dat gy in het oogenblik, waarin gy dat verachtelykffchepzel en zyne liefde gehoor gaaft, u zelve vernederde. Nu! zultgy? (Na eene kleene tusfchenpozing heviger.) Wilt gy niet? XL Ai  46 KLARA van SYNAU, klara, zacht en wenende. Ik beken... het. de graaf. Gy ziet dus voor eeuwig van hem af? Wilt nimmer aan dezen vermetelen denken? U nimmer verwaardigen hem aan te zien. klara. Ja!... myn... vader... de graaf. Gy veracht dien fnoodaart? klara. God! de graaf, heviger. Gy veracht dien fnoodaart... Spreek! klara. Ja! de graaf, dreigende, Klara houd uw woord, of vrees het fchnkkelykfte voor hem en u, gy kent my. Ga nu! i {Klara gaat, haare moeder volgt haar.) 1 karel, zuchtende. " 6 Klara! Klara! i de graaf. En nu, armhartige knaap! gy hebt het gehoord; myne dochter veracht u. Ueken nu insgelyks uwe dwaasheid, en fcheer u dan naar den duivel: doch neem u in acht den naam myner dochter nooit over uwe lippen te brengen, of van deze belagchelyke liefde tefpreken; of gy zyt ongelukkig. KA-  TREURSPEL. karel, op eer? bedaarden toon. Uwe bedreigingen, heer graaf! verbazen my niet ea uwe maatregelen zullen my niet Horen. AI wat ik u beloven kan, is, dat ik niemant zeggen zal: Ik beminde Klara van Synau, dan, wanneer zy zelve my daar toe recht geeft. Doch deze liefde te vergeten, dit zal en kan ik niet. de graaf. En gy waagt het, my dit te zeggen? k a r e l. Ik waag dit, en waarom zou ik niet? Deze liefde is myn eenigfte roem. Ik bemin Klara van'Synau en geen. fterveling is in flaat deze liefde uit myn hart terukken. de graaf, heviger. Dan zal ik bet kunnen. karel. Gykunt myuwe dochter onthouden, dit flaat in uwe magt; doch over myn hart en myne neigingen te heerfchen, dit kan geen fterveling, geen graaf van Synau... God alleen. Zo lang ik leef zal ik met al myn vermogen en als man naar het bezit van het edelfte beste meisje, dat ooit myn hart vond, ftreveu, of, om haar treuren. de graaf. Naar Klara's bezit ftreven? Voor den duivel! ik zou met uwe zotheid lagchen, doch dit gaat te ver. Gy zyt thans in myne magt, jonge, dat ik u fpaare, gefchiedt alleen uit achting voor uw' oom, den kapitein. Nog één weg ftaat 'er voor u open gy kent Louiza, Klara's kamenier. Zy is jongen fchoon, trouw haar, of gy zuls myne wraak ondervinden. KA»  4'- KLARA van SYNAU, karei. Ik Louiza trouwen? Louiza? de graaf, pottende* Ha ! wringt u de fchoen daar? fchuwt gy ook een ongelyk huwelyk? Vrees niets, Klara's kamenier is juist eene rechte party voor u. karel. Ik merk gy kent de reden myner verbazing niet. De ftand van het meisje komt by my in geen aanmerking. Klara alleen. Ware Klara de dochter van een'bedelaar, ik zou haar even zo onuitfpreeklyk beminnen. Ik bemin Klara van Synau en deze liefde.... de graaf ftaat eene poos in gedachten ziet befluiteloos voor zich, en zegt vervolgens op eeri bitteren toon. Dan moogt gy dezen nacht hier in de gevangenis doorbrengen. (Hy doet, als of hy volk roepen wil.) karel. Houd op, heer graaf! ik vrees uwe bedreigingen niet. Gy kunt geweld gebruiken; doch gy zult'er niet mede winnen. Gy kunt my gevangen houden, maar zult my ook weder moeten loslaten. Doch heer graaf! denk aan den goeden naam uwer dochter, die ongetwyfeld daar by lyden moet, wanneer uwe bedienden my hier in deze kamer, en in dezen toeftand vinden. de graaf. Nu! zo loop naar den duivel! (Hy werpt zich ver. drietig op de fopha.) k a*  TREURSPEL. 49 karel. Ik ga, en hou myn woord. de graaf flaat »p. Wacht, nog een woord. (Bedaarder.') Hoor, wat ik u nog te zeggen heb. Myn befluit is in dit oogenblik genomen. Een van beiden, of gy trouwt Louiza, of Klara gaat naar het klooster. Gy kent my. Ik ben een man, en fta u voor myn woord in. karel. Nooit kan ik deze voorwaarde vervullen, eer wilde ik Klara's vryheid met myn leven kopen. Klara is uwe dochter. Wat beweegt u tot deze wreedheid omtrent uw eigen kind? het vooroordeel.... de graaf, hem in de rede vallende- Is myne hartstocht, even als liefde de uwe. Zedelesfen wil ik u niet geven, veel minder die van u ontfangen. Kies! gy neemt Louiza, of Klara denfluijer. Haare traanen mogen dan deftrafhaarerdwaasheid zyn. Overu heb ik geen recht, gy moogt dan lagchen, terwy 1 zy ween t, karel, ontfleld. Louiza trouw ik niet. Doch... welaan! ik zal u op eene andere wyze vergenoegen. Ik ga onder het regi. ment, en wil het offer van uw vooroordeel worden. De graaf. Ik hou u by uw woord Ik zal met uw' oom (preken, en wy zullen u van brieven van aanbeveling voorzien. Ik za!, zo veel ik nog vermag, voor uw geluk zorgen. (Zy gaan beiden langs verfchillende zyden heen.) Einde des eerflen bedryfs. D TWEE.  50 KLARA van SYNAU, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T 0 0 N E E L. (Een tuin achter Synau's woning.') ___ karel. JLlier zal ik haar verwachten, haar nog éénmaal zien, en dan dezen oord verlaten, die my zonder Klara eene . woesteny is. Doch myn hart blyft hier en Klara's beeld, tenis zal my vergezellen. Nooit zal ik haar vergeten! — O! wie eens eene Klara beminde, die kan nooit eene andere beminnen. Maar zal zy haar vader ook kunnen wederftaan, alle de (tonnen uithouden, waarmede de eerzucht en het vooroordeel haar goed hart bedreigen, zal zy eindeiyk zelf niet toegeven en haaren ongelukkigen Karei vergeten, wanneer haar een man, uitgedoscht met al het klatergoud van ingebeelde voorrechten, toegevoerd wordt? — Neen! — Klara zal, zy kan my niet vergeten, zy zal haare eeden getrouw blyven. (Vol vuur?) ó ! Klara ! ik heb niets edelers, niets kostba. rers dan dit hart, en uwe liefde — gy zult, gy kunt my niet vergeten, gy kunt my niet van het toppunt van geluk in de diepfte wanhoop Horten. TWEEDE T O O N E E L. willem, karel. karel, vliegt hem met open armen te ge moet. IL ! myn Willem! (Zy omhelzen elkander.) Ben ik dan  TREURSPEL. 51 dan nog zo gelukkig ook n, den vrind myner jeugd, nog voor myn vertrek te zien. Ach, wy zul legheiden dezen oo'd weldra verlaten, waar onze jonge jaaren onder zo menig vertrouwlyk woord vervlogen. — Doch nu zyt gy zo koel. Hebt gy ook opgehouden myn vrind te zyn ? heeft het rampzalig vooroordeel my ook uit uw hart gefcheurd? 6! dan dank ik God, dat hy my niet met uwe voorrechten deed geboren worden. WILLEM. Houd op, Karei! gy doet my onrecht. Ik was uw vrind, en ben het nog in dit oogenblik. Geeu bloot toeval voerde my herwaarts. KAREL. Dulwist gy dat ik hier ware? WILLEM. Ik wist her. Myn vader is voor een halfuur uittre. reden. Dezen tyd hebt gy u ten nutte gemaakt. Klara heeft u hier befteld , ik weet alles. Doch vergeef my, Karei! dat ik uw gedrag niet kan goedkeuren. KAREL. Wat zou ik dan gedaan hebben? WILLEM. Gy had niet moeten komen, maar uw woord houden, van Klara niet weder te zien, en u te verwyderen. KAREL. Het is dan zo. Ook uwe goede genegenheden omtrent my zyn veranderd, ook gy keurt myne liefde af. (Op een" bitteren toon ) Niet waar, de vrind van een' D 3 graaf  52 KLARA van SYNAU, graaf van Synau te zyn, dit ging nog aan-, maar de echtgenoot zyner zuster?... niet waar? de banden der vrindfchap kan men naar maate het belang en de omftandigheden dit eisfchen, verloogchenen , doch dezen band word te bekend en onontknoopbaar, deze toetsfteeu is al te zuiver. willem. Uwe hartstocht doet u zo fpreken. Vraag het koele overleg, dat zal my niet veroordelen. 'karel. Eisch geen koel overleg daar, waar gy het hart treft, waar het alleen door hartstocht klopt Doch zo zyt gy allen. In fehyn vernedert gy u de vrind van den genen te zyn, die op uwe gewaande voorrechten geen aanfpraak maken kan, doch uwe vrindfchap kan de proef niet doorftaan. Te zwak om te geloven dat de eene mensch zo goed is als de andere, wanneer zyn hart maar goed is, te trots om den doek van uwe oogen te doen, die u belet te zien, dat in onze aderen het zelfde goede, ja dikwerf betere bloed vloeit, beledigt u elke naanwere verbindtenis met >ns, gy wilt banden verfcheuren, die de natuur knoopte, en begeert ftoutmoedig dat men uw meerderheid erkenne. willem. Gy dwaalt, Karei! uwe hartstocht vervoert u, gy miskent my. Ik ben uw vrind, ja ik zou u nog meer kunnen zyn. Maar alles ter zyde gefield, en dan vraag ik u; wat verlangt gy van myne zuster, tegen den wil van  TREURSPEL. 53 van haar' vader? Gy bemint haar en zy u. Doch kunt gy ooit op eene verééniging hopen? hebt gy alle hinderpalen overdacht, die uwe liefde onvermydelyk in den weg zyn ? karel. Vooroordeelen alleen zyn deze hinderpalen, en zou ik, aan dezen, myne liefde opofferen ? willem. Ook vooroordeelen (lellen den man van eer paaien. Vooroordeelen zyn een ongeluk. Ongeluk eischt (paring. Spaar myn' vader! fpaar myne zuster! karel. Vooroordeelen moet men fparen, wanneerzy wel doen. Doch is het vooroordeel van uw' vader voor my of voor uwe zuster eene weldaad? Is 'er wel ooit door dit vooroordeel iets goeds vericht? en zou ik en uwe zuster om dit vooroordeel van uw' vader te fparen , dan voor altyd ongelukkig moeten zyn? zou de natuur... zou het hart niet ten minden gelyke rechten met het vooroordeel hebben? willem. 6! Karei! zo fpaar dan dit vooroordeel alleen om rnyns' vaders wille. karel. Spaart uw vader myne liefde? waarom zoude ik dan zyn eigenzinnigheid ontzien? kan hy verlangen, dat wy het heiligst gevoel der natuur onderdrukken, op datbyeene D 3 te  s+ KLARA van SYNAU, te lang gevoede dwaaling, eenen zelf gevormden waan niet behoeft onder te brengen? willem. Zo fpaar dan uwe Klara. Zie de diepe droefheid, op haar gelaat de hevige beweging van haar hart. Denkt gy, dat dit alleen om uwe iiefde is? ó, Karei! gy zyt niet alleen het eenigfle voorwerp van haare droefheid, ook haar vader is het voor haar en meer geworden. kakel. Gaarne, gaarne ontzie ik de droefheid van Klara,en eerbiedig haar hartelyk verdriec wegens haarvader. Een wenk van haar is genoeg en ik ontzeg my voor altyd de zaligheid, van haar weder te zien, doch haar vergeten, dit zal dit kan myn hart ia eeuwigheid niet. willem. Wist gy hoe onuitfpreekelyk ik u bemin, hoe vast myn hart aan het uwe gehegt is, gy zoudt my niet onder het getal dier gevoellozen gerekend hebben, die zo gaarne hunnen burgerlyken vrind in gezelfchapptn en by nadere verbintenisfeu verlochencn. karel, hem de hand drukkende. Vergeef het my Willem! zo ik u een'oogenblik miskende. willem. Gaarne wilde ik u den echtgenootmyner Klara, myn' broeder noemen, zo niet de vooroordeelen van myn' vader zo vast zo onbuigzaam waren;nooit zal hy toegeven, gy ftreeftnaar onmogelykheden en uw loon zal een leven zyn vol elende. ka-  TREURSPEL. 55 karet,. Ik weet het. Doch zou meri naar geen geluk mogen itreven, het weik zwaar te bekomen is? Wl llem. Doch, als K^ara ook zonder deze liefde gelukkig ware, zoudt gy haar dati deze opoffering niet willen doen? kakel, in de viterfle vervoet ing. Verzeker By dat Klara aan den boezem van een' ander' man gelukkiger zyn zou; dan geef ik myne hoop op , al zou myn beftaan daar door ook oogenbliklyk vernietigd worden. Dóch, daar kömtzyzelfzybeflisfe het. DERDE 1 O O N E E L. de vorigen, klara. Klara komt langzaam en vol vrees, zodra zy Karei gewaar wordt, vliegt zy naar hem toe. n J-'aar is hy, daar is hy! (Zy valt hem in de armen?) ó Myn Karei! karel. Myne Klara! myne eeuwig beminde Klara! klara. Gy zyt nog hier, Ik zie u weder en ben gelukkig, ik ben gereed. Kom Karei! karel. Waar heen gy wilt. Ik volg u. klara. Ook u vind ik hier, Willem! wat ontbreekt nu nog D 4 aan  S6 KLARA van SYNAU, aan ons geluk, Karei? myn broeder geeft ons zyn' zegen, dan gaan wy toch gezegend van hier. ,Niet waar, broeder, gy doet het? willem. Wat wilt gy? Waar denkt gy aan? Ontwaak uit uwe bedwelming!... Karei! ik fmeek u, wees een man! karel. Geef my krachten, om den wensch uwer zuster te wederftaan, en ik zalmanzyn. Klara, waarheen gy wilt. willem. Zulk een flap kan u niet gelukkig maken. klara. ó! Broeder, onze liefde alleen maakt ons reeds gelukkig. Wy zullen gaan, waar geene menfchelyke maat in Haat is onze liefde ons geluk te vernietigen. Kom! Ka. rel! vlugten wy! na het gebeurde bemin ik u nog vuriger: myn vader wilde ons fcheiden, hy gaf myne lief. de nieuwen moed. karel. Ja Klara! recht zo! wy willen vlugten, ons redden. Kom, Klara! (Hy flaat zyii arm om Klara om met haar heen te gaan?) willem, houdt hen tegen. Zyt gy razend? Wat wilt gy? (Hy vat Karei hy den arm.) Bedenk u toch, Karei! wat wilt gy ?... Waar dwaalt gy met uwe gedachten? klara. 6. Broeder! hinder ons in ons geluk niet? KA-  TREURSPEL. 57 karel. Willem! wy willen vlugten, en ons een fcbuilplaats zoeken. willem. Hebt toch zo veel geduld, om my eerst aantehoren. Waar wilt gy u verbergen? meent gy dat de wraak des vaders den verleider van zyn kind en zyne onivkigte dochter niet vervolgen zal? (Kareien Klara zien hem zwygende aan. Karei ziet eenige maaien Klara aan met een gelaat, het welk de waarheid van Willem's ge* zegde Jchynt toeteftaan.) Of' wilt gy onbewoonde oorden opzoeken, waar heen geen meusch in ftaat is u te volgen? denkt gy dat uwe liefde, onder den blooten hemel, in koude vochtige nachten, niets van haare warmte verliezen zal? en zult gy u gelukkig achten, Karei! wanneer uwe zo beminde Klara, van koude en vorst verftyfd, met den honger en de nodigfte behoeften des levens ftryden, jammerende haare oogen naar u heen wenden en vergeefs op hulp wachten zal? Zo gy uw plan volftrekt ter uitvoer brengen wilt, ik zal u niet hinderen; doch dan ontferme zich de Ileael over u beiden! karel, tegen Willem, Gy hebt gelyk. Ach.'.(Tegen Klara.) Lieve onge. lukkige Klara! wy kunnen, wy mogen niet vlugten. Ik zal heengaan, blyf gy hier. ö! Ik wilde om alles in de waereld niet op myn geweten hebben, u onge. lukkig gemaakt te hebben. (Haar tederlyk de hand drukkende.) En evenwel zult gy het maar al te vee! zyn D 5 kZa;  58 KLARA van SYNAU, klara. Karei! zyt gy een man, en verandert zo ylings van belluit? willem. Bedenk, uwe eer. uw goede naam, zuster! zou uwe liefde zelf niet gefchandvlekt worden? karel. Uw broeder handelt oprecht, Klara! wy kunnen ons niet verwyderen. Gy weent, Klara! gelooft gy niet dat ik met u in een hut gelukkig zyn zou, wanneer die ons Hechts tegen onze vervolgers, tegen de wraak van uw' vader beveiligde? Klara, wenende. Zou 'er dan nergens voor ons een fchuilplaats te vinden zyn ? willem, ter zyde. Hier is geen vooruitzicht, dat zy hunne liefde ooit zullen laten varen. (Tegen Klara.) Zuster!zo gy Karei in de daad bemint, zo begeer van hem niet dat hy zyn eer vergeet en u ongelukkig make. klara, bedroefd en weemoedig. Hemel! waarom moest myn vader tot een ander foort van menfchen behoren als de uwe, Karei! willem. Het is tyd dat gy van elkander fcheidt, hoe ligt kon men u hier byéén vinden, en, Klara! gy weet wat u, in dit geval te wachten Hond. ka-  TREURSPEL. S9 karel. Ja, Willem! ik moet heen. (Hy drukt Klara en Wil* lem de handen.') willem. Uwe wederzydfche liefde heeft my getroffen. Ik bemin u beiden, ik wenschte u zo gaarne gelukkig te makelij doch, wat kan ik doen? karel, hem omhelzende. Ik weet het, ik weet het, gy zyt rnyu vrind, myn Cdele vrind. klara, hem insgelyks omhelzende. En myn goede, lieve broeder. willem. Gy miskent my, Karei! zo gy gelooft dat ook my het vooroordeel kwelt. Ik heb niets tegen uwe liefde. Doch gy moet den tyd afwachten, en niet met geweld zoeken door te dringen, waar geduld en beleid alleen in ftaat zyn te helpen. (Hy vat Karefs hand.) Zult gy uw woord houden, zult gy vertrekken? karel. Ik zal. — Heden nog — hier hebt gy myne hand. klara, teder tegen Willem. 6, Broeder! broeder! ook gy zulc vertrekken, en ik dan alleen. (Zy weent.) willem. Door Karel's verwydering kan ten minsten de eerfte toorn en drift van onzen vader geftild worden. En zo uwe liefde nog de toefteinming van een' mensch behoeft,  6b KLARA van SYNAU, hoeft, dan hebt gy de myne. (Hy legt hunne handen in een.) klara en karel, vallen IVillem om den hals. , Myn broeder!... Myn vrind. w i l l e m. Ik zie uwe onoverwinnelyke liefde Neem, Karei! neem myne zuster. Haar broeder geeft haar aan u, met zyo geheele hart. karel. Ik dank u, Willem! dat gy my recht gegeven hebt, van u broeder te noemen. (Tegen Klara ) Klara! gy zyt de myne. Uw broeder heeft onze liefde geheiligd. klara. Karei ik ben de uwe. willem. Nu zy het genoeg, volgt uiyn' raad. Karei! gy moet vertrekken. En gy, Klara! gaa met my , een langer vertoef zoude alles bederven. Maak uw affcheid kort, Karei! gedraag u ook hier in als een man. karel, ontlicht haar. Vaar Wil! teder bemind, ^dierbaar meisje! vaarwel Klara! klara. Myn broeder wil het, gy wilt het, Karei! zo zy het dan. Vaarwel! deze kusch verzegde voor de oogen des hemels en die van myn' broeder onze liefde. willem, omhelst Karel. Vaarwel! wy zien elkander weder. (Hy teemt de arm van Klara en gaat met haar heen?) kla-  TREURSPEL. fa klara, in het heengaan omziende Vaarwel, Karei! karel. Vaarwel beminnelyk, dierbaar fchepfel ! vaarwel! en ach.! misfchien voor eeuwig... (Eene tusfchenpi zing.) ó ! Ik mag (Met vuur.) ik mag hoopen. Eene zekere voorfpellende kracht verfterkt myn ziel, hetvoorgevoel [eener gelukkige toekomst, mankt myn hart we. der vrolyk! (Hy Jïrekt zyne armen uit naar de kant waar heen Klara gegaan is.) Gy zyt de myne, Klara, gy zyt de myne, ook uw broeder bezegelde ons verbond. (Eene tusfchenpozing.) o! Alles zal nog goed gaan. De tyd zal ook de gevoelens zyn's vaders veranderen. Het ongeluk vervolgt) hem, hy heeft niets meer, alles is voor hem verloren, hy moet eene toevlugt, een' vriend zoe. ken, en hoe gaarne zoude ik hem dit alles in myn huis en in myne armen doen vinden. Gaarne wilde ik alles met hém deelen en hem, al het geleden ongeluk, alle booze menfchen doen vergeten. VIERDE TO O NE E L. de kapitein , karel. de kapitein, flaat verft omd, dat hy Karei hier t vindt. Ik zocht u overal, myn voorgevoel leide my herwaards en nogthans dacht ik niet, u hier te vinden. Karei! gy h.er? ,n de magt van uw' vyand, van uw' vervolger? gy waagt het in dezen tuin te komen? ka-  tm KLARA van SYNAU, karel. O! lieve oom ! wat zou ik niet gewaagd hebben, om Klara vaarwel te zeggen? de kapitein. Zy was hier ? karel. Zy, en haar niet minder edele broeder. de kapitein. Gy hebt den tyd goed uitgekozen, terwyl de graaf van huis was; doch op het oogenblik zag ik hem .te rug komen. Vertoef dus niet langer hier. karel. Ik ga lieve oom 1 en ik ga gelukkiger dan ik gekomen ben. Ik neem de heiligde verzekering van Klara's beüendige liefde, en de toeflemming haars broeders mee my mede. de kapitein. De toeftemming haars broeders? Graaf Willem zou zyne toedemming tot eene verbindtenis geven, die zyn vader verfoeit? kar el. Graaf Willem heeft op deze pleats onze handen in elkaêr gelegt, en my als zyn' broeder omhelsd. de kapitein. Die edele ziel! o, ware hy hier,dat ik hem aan myn hart drukken kon. Gaarne neem ik nu myn' hoed diep af, en buig myn oud hoofd voor dezen edelen, braaven jongen man. ka-  TREURSPEL. 62 karel. Ja, beste oom, dat is hy. de kapitein. Gy hebt veel gewonnen, Karei! doch fpan de fhnaren uwer vreugde niet te hoog. Van een andere zyde hebt gy maar weinig gewonnen. Ik ken den ouden Synau: hy is een goed, oprecht braaf man; doch zyn trotschheid is niet te overwinuen. Hy zal zyne toeftéffl. ming tot een huwelyk met u nooit geven. De adel zyner familie is zyn afgod, en hy zwoer, liever met vrouw en kind te gaan bedelen, dan Klara in uwe ar. men te zien. karel, knielt neder. En ik zweer, liever te. willen derven, dan van Klara aftezien. (in eene fmekende houding.) ó, God ! verleng ! het leven van Klara's dat ik haar myne vrouw mag noe. men, of in haare armen fterven kan. (Hy vertrekt.) de kapitein, hem naziende. Ongelukkige jongen.' uwe liefde is vuurig en rein, uw hart goed en een goed meisje waardig, o! Wïe.d' het loon altyd naar verdienden afgemeten; dan moest 1 Klara u voorzeker ten deel vallen. Maar ik vrees ü : vrees gy zult mede onder de uitzonderingen behoren, I die het blinde geluk gewoon is te maken. Klara de uwe, in uwe armen, uwe vrouw en graaf Synau nog in leven , nog in daat het te.verhinderen... o! Dit zyn twee gadachten, die zich zo weinig, als het noorden en hec zuiden met eikanderen laten veréénigen. Het eene donut regtftreeks tegen het andere. FT F- 1  54 KLARA van S Y N A Ü, FT F D E T O O N E E L. (Eene zaal.) de graaf, vervolgens bergman. de graaf. Zo ben ik dan ten eenemaal ongelukkig Die mon. fiers hebben my alles ontnomen, en ik ben niet in ftaat dat geene te betalen wat men vanmy eischt; ikbenmin. der, dan een bedelaar. Daar ftaat nu de anders zo geachte, de trotfche Synau, dien men zo vleide, wiens woorden men van zyne lippen opving, om die natefpre. ken; wiens familien-feesten men in vollen luister vierde, om wiens wille men zich in narrekappen zoude hebben verkleed, ftaat nu daar, van zyne vyanden bedrogen, van zyn' vorst miskend, en van zyne vrinden verlaten! — Ach! het is verfchrikkelyk, onfchuldig te moeten lydeu, vervolgd, beroofd, miskend te worden, doch tienmaal verfchrikkelyker nog, van dat menfchengebroed, dat zich onder den naam van vrindfchap en liefde tot my drong, bedrogen te zyn. O! ik zou met het geheele meiuchdom twisten en dit gedacht verachten kunnen. — Myn noodlot lecre eiken ryken, de vleijeryen zyner tafelvrinden niet te vertrouwen. Het is even als of met het ongeluk ook het gezicht en de fpraak van den ongelukkigen veranderen. Niemant kent hem, niemand verftaat hem. (Hy gaat verdrietig op en neder.) ■ BERG"  TREURSPEL, <$5 BERGMAN. Zo even is mynheer van Irmzee aangekomen, en wenscbt u te zien. DE GRAAF. Verzoek hem binnen te komen: waartoe deze omftandigheden? (Bergman gaat heen.) Hoe aangenaam my anders zyn bezoek was, zo weinig belang ftel ik thans in hetzelve. Die tyden zyn voorby, waarin 'ik hem myne dochter aanbieden kon. Thans zou immers een bedelaar eene bedelares aanbieden. Begeert hy Klara nog, dan mag hy het zyne daartoe doen, ik doe geen' enkelen Hap; hoezeer ik het ook wensch, myne dochter als zyne echtgenoote te aanfchouwen, ZESDE T O O N E E L. DE GRAAF, IRMZEE. _ IRMZEE. Jk verheug my u weder ie zien, mynheer de graaf! DE GRAAF. Ik niet minder. Welkom , mynheer van Irmzee. (Zy omhelzen elkander.) Waar zyt gy zolang geweest? IRMZEE. Eindelooze hindernisfen hebben my het huis doen, houden. DE GRAAF» Zyt gy nu eerst aangekomen? IRMZEE. Zo even, weinige oogenblikken geleden.  0 KLARA van SYNAU, de graaf. Dus hebt gy nog nieraant gefprolcen ? irmzee. Niemant. de graaf. Myn zoon is niet te huis; doch myne vrouw en dochter zal ik by u zenden. irmzee. Ik bid u, mynheerdegraaf! het is myn pligthaarmy» ne opwachting te maken. Vergun my eerst nog eenige oogenblikken met u alleen te zyn. de graaf. Zo als gy wilt. Gy zyt hier te huis. irmzee. Hoezeer ik ook naar het oogenblik verlang mevrouw nwe gemalin en de beminnenswaardige Klara myne opwachting te doen, wensch ik toch eerst van u te horen of de gevoelens uwer dochter ten myne opzichte ook veranderd zyn ? Of ik hopen mag? de graaf. Dit zult gy zelf dienen te onderzoeken: ik kanudaar op niet antwoorden. irmzee Ten minften of haar hart nog vry is. de graaf. Voor zo verre ik weet, en hoop. irmzee. En uwe eigen gevoelens ? mynheer de graaf?.. ; ds  TREURSPEL. 6? DE GRAAF. Zyn veranderd. IRMZEE. Gy verbaast my! DE GRAAF. Kent gy den toefland, waar in ik my thans met myne familie bevind? IRMZEE. Ik weet,hoe flecht men u behandeld heeft; doch hoe kan dit eenigen invloed op uwe gevoelens omtrent my hebben? Ik wil niet hopen dat gy argwanen kunt dat ik veelligt een DE GRAAF. Niets van dit alles, mynheer. ik ken u; doch gy kent my ook; gy kent myne begrippen van eer, en dezen hebben myne vyanden my niet kunnen ontroven. IRMZEE. Maar ik kan niet geloven dat uwe eer 'er by lyden zou, wanneer ik de echtgenoot uwer edele dochter wierd? DE GR AAP. Gy begrypt my niet, mynheer van Trmzee!... Myne omftandlgheden, waarin ik buiten myn fchuld geraakt ben, zyn van dien aart, dat ik zwarigheden meen te vinden,' waar een ander die niet vindt. IRMZEE. Maar eene nadere verbindtertis met uwe dochter,... DE GRAAF. Eertyds wenschte ik deze nadere verbindtenismet u. E 2 T)e  68 KLARA van SYNAU, Te diertyd vond myne dochter, ik weet niet door welke vrouwlyke luim vervoerd, zwarigheden. Ikwildehaar niet dwingen: ik hoopte op den byitand van den tyd en van de... irmzee. En nu? DE GRAAF. Toen was ik ryk; ten miniten kon ik toen nog niet voorgevoelen wat 'er gebeuren zou. Ik herhaal het, toen wenschte ik eene verbiudtenis tnsfchen u en Klara ; 'thans mag ik dezen wensch niet doen blyken: ik ben... (Zyne [mart en toorn verbergende?) Een bedelaar. IRMZEE. Indien 'er niets 'anders is, dan zyn dit geen hinderpaalen, en uwe dochter wordt de myne. de graaf. Doe gy wat u behaagt. Ik kan uwe liefde voor het tegenwoordige niet onderfteunen; hoe eervol ook voor het overige uw voordel voor myzy. Myne dochter is vry. irmzee. Ik dank u, mynheer de graaf! Dus hebt gy niets tti gen myne liefde ? de graaf. Gy zyt vry, even als myne dochter. Zy komt daar jui-t. (Hy ziet naar de deur.) Ook van haar gelaat heeft de fmart over ons ongelukderoozender jeugd verdreven. irmzee. In myne oogen heeft die haar nog oneindig fchooner cu bevalliger gemaakt. ZE'  TREURSPEL. 69 ZEVENDE T O O N E E L. de v o r ig e n , klara. klara is verlegen , zodra zy Irmzee gewaarwordt; maar zy her fielt zich fpoedig, en maakt eene ongedwongen buiging. " elkom in ons buis, mynheer van Irmzee! gy zyt fpoedig weder terug gekomen. irmzee ga at haar te gemoet en kuscht haare hand. Ik zou my oneindig gelukkiger achten', indien myne 'afwezigheid u niet zo kort voorgekomen ware. de graaf Hoort gy het, Klara! (op een1 fpottenden toon.) Mynheer van Irmzee neemt uwe woorden najuwkeurig op: in het vervolg moet gy een weinig op uwe hoede zyn. klara. ó ! Mynheer van Irmzee weet zeer wel, dat het ons allen aangenaam is hem weder hier te zien. irmzee. En my is het ten hoogden aangenaam dit van u te horen,- want nu behoef ik de waarheid dezer verzeke. ring niet in twyfel te trekken. klara. Dit zou u elk van ons gezegd hebben. Myne moeder zal zich even zo zeer verheugen, daarom wil ik haar aan. Honds de aankomst van onzen aangenaamen gast melden. de graaf. Ik ga juist naar uwe moeder, en kan u dus dien gang Uitwinnen. (Hy gaat heen.) £3 JfGT-  ?o KLARA van SYNAU, AGT S T E TO O N E E L. klara, irmzee. irmzee , na een wyl zwygens. Gy zyt niet opgeruimd, gy zyt verdrietig: zou myne tegenwoordigheid daarvan de oorzaak zyn? klara. Gy kent my immers: ik ben nooit anders. Zaagt gy my wel ooit vrolyker, zolang gy my gekend hebt? (Zy fmoort een" zucht.') irmzee treedt nader hy haar. Dus ben ik daarvan toch de oorzaak niet. Neen! (Eene tusfchetipozing, waarna hy haare hand neemt.') Mag ik hopen? klara, haare hand zagt terug trekket.de. ! Mynheer van Irmzee!... irmzee. Mag ik hopen, gelukkiger te zyn? Zyn uwe gevoelens nog niet ten mynenvoordeele veranderd? (Tus/chenpozing.) Gy antwoordt niet, gy ftaat in gedachten.... Waarom zo ernftig, zo koel ? ó Klara! kunt en wilt gy de tederfte liefde niet met eenige wederliefde belonen? Gy glimlacht!... Zal ik dit glimlagchen ten my nen voordeele uitleggen?... Gy zwygt... Mag ik hopen ? klara, met nadruk. Neen!... neen! mynheer van Irmzee! (Zy zucht.) Ik kan, ik mag u niet beminnen Nooit, nooit zal ik eene vetbindtenis met u aangaan. (Droevig.) Spaar myn hart,  TREURSPEL. 71 hart, het heeft reeds genoeg geleden. Bedien u niet van de magt, die misfchien myn vader u gegeven heeft. irmzee. Gy miskent my en ook mynheer uw' vader. Nooit heeft hy my hiertoe de minste aanleiding gege.yen, en al had hy zulks gedaan, een man van eer en gevoel, zal zich nimmer van zulke wegen bedienen, om tot het bezit van Klara's hart te geraken. klara. Vergeef my dezen argwaan: ik heb gedwaald. Gy zyt een braafman: gy zult my niet nog ongelukkiger maken. (Ontroerd.') Ik ben immers buiten dien ongelukkig, irmzee, met deelneming. Het is waar, uw vader heeft veel onrecht geleden, en gy moet hierin deeien, voor het minst de gevolgen daarvan mede helpen dragen; doch... klara. ó! Dit alles draag ik met moed en gelatenheid; doch hier... myn hart.... irmz eé. Welnu! kunt gy my nog niet beminnen, zo maak my ten minsten tot uwen vertrouwling van het leed dat uw hart kwelt. (Eene tusfchcnpozing;hy vat Klara's hand.) Ik ben een eerlyk man. (Terwyl hy de andere hand op zyn hart legt.) Hetisonbefcheiden, dat ik daar naar vraag; doch ik wil hier liever onbefcheiden, dan met my zeiven te onvreden zyn, en dit ben ik altyd, E 4 wan.  7z KLARA van SYNAU, wanneer ik my.over het leed van anderen te weinig bekommerde. Mag ik de oorzaak van uw droefheid weten? mag ik uw vertrouwling zyn? klara. Neen, mynheer van Irmzee! IRMZEE. Ik ben trotsch op myn hart, en voor de eerftemaalzau ik trotsch op myn vermogen en op myne betrekkingen zyn, indien ik door middel van dezelven uw lyden kon doen ophouden. klara. Gy kunt my niet helpen. De bron myner finart legt in het voorledene. Het zou nutteloos zyn daarover te klagen; doch de herinnering aan myn geleden ongeluk perst piy menigen ftillen traan af. IRMZEE. Ik zie dat het u moeite kost met my daarover te fpreken. Ik eerbiedig uw lyden, fchoon ik dit niet ken, en zelfs het geluk niet hebben mag uw vertrouwling te zyn. Doch wat heeft een reeds voorleden ongeluk met de liefde van uw hart gemeen? klara, Genoeg hiervan, mynheer van Irmzee! Ik hoor myn «loeder komen. (Terzyde.~) Hoe goed is 't dat zy komt! IRMZEE. 6 Klara.' uwe onverfchilligheid voor my komt niet door een bloot aandenken aan geleden ongeluk. Ik vrees dat uw hart reeds voor my verloren is. Een gelukkiger dan  TREURSPEL, ?3 aan ik is my vóórgekomen. Niet waar? Kiara! het is helaas! maar al te waar, uw hart is niet meer vry. Gy 2wygt> gy zucht: gy haat my? K L A B A. Neen waarlyk ik haatuniet. Dochgyzeidedaareven, gy eerde myn fmart, zelfs zonder die te kennen. Dring my voor het tegenwoordige niet meer. IRMZEE. Ik zal zwygen tot dat 'er zich gelukkiger oogenbltk opdoet, waarin Klara my weder veroorlooft tefprdten. NEGENDE T O O N E E L. DE VOEIGEN, DE GRAVIN. IRMZEE, de gravin te gemoet gaande, en haar de Y hand kusfchehde. J-k zou reeds de eer gehad hebben, van u myne opwachting te maken, genadige vrouw! doch mynheer uw gemaal was zo vrindelyk my by u te willen aandienen. DE GRAVIN. Wy zyn verheugd ovLr uw aangenaam bezoek. Myn man heeft vooral verftrooijing nodig. I R M Z E E. Ik wensch dat ik in flaat zyn mag iets tot zyne opbeuring te kunnen bydragen ; mynheer uw zoon, naar ik Verneem, moet ook vertrekken. E 5 DE  74 KLARA van SYNAU, de gravin, Zllcht. Ja, hy moet weg. Myn man heeft hem nu volftrekt tot den foldatenftand befterad. Weleer hadden wy een ander plan met hem. Het fmart my hem te moeten misfen; doch ik zie dat het voor het tegenwoordige Biet anders zyn kan. klara. Myn goede broeder! — ó! Ware het maar niet in deze oogenblikken. irmzee. Hoe gaarne wenschte ik u het afzynvrn uw'zoon en broeder te mogen vergoeden. (Ttrwyt hy Klara veel beduidend aanziet.) de gravin, die niet bemerkte wat Irmzee eigent* lyk zeggen wilde. Men moet zich in zyn lot fchikken. Hebt gy uwe bezigheden in de refidentie naar uw' zin volbragt? klara. Ik zal zien of myn broeder gekomen is. (Zy vertrekt.) irmzee zucht en ziet Klara na. Ach! ik ware de gelukki^fte fterveling... de gravin. Gy zucht! Wat ontbreekt 'er nog aan uw geluk? irmzee. Gy weet immers myne liefde, genadige vrouw! My* ne lotgevallen zyn u bekend. Nog is myn hart onveranderd, ik kan niemant beminnen dan uwe aanbid-  TREURSPEL. 7$ biddenswaardige dochter. Zo uwe voorfpraak my gelukkig kan maken, zal ik u eeuwig daarvoor danken, de gravin. Ik herinner my iets wegens uwe neiging voor myne dochter van myn' man gehoord te hehben. Zy zelve heeft my nooit iets daarvan laten blyken. ibmzep. ó! Maak my zo gelukkig dat ik u moeder noemen mag. Doch waarom bid Ik u om uwe voorfpraak? Klara haat, veracht my. de gravin. Zy haat of veracht u niet; maar... irmzee, haar in de rede vallende. Zy bemint een' ander', niet waar? de gravin. Gy hebt my uwe liefde voor myne dochter bekend: ik wenschte wel zo gelukkig te zyn u myn' zoon te mogen noemen; doch ik wil ook openhartig tegen u zyn, geef my uw woord van eer, dat gy myn' man niet zult laten blyken, dat gy iets van my vernomen hebt. irmzee. Ik geef u myn woord van eer daarop. de gravin. Het hart van Klara is reeds eenigen tyd door eene ongelukkige genegenheid gekluisterd. Zy bemint eenen beminnenswaardigen jongeling, dien de natuur . met alle voorrechten en goede hoedanigheden bedeeld heeft,  J6 KLARA van SYNAU, heeft, die het verftand en het hart ooit wenfehen kun-" nen. Doch hy is verre beneden onzen (tand. Nooit zal myn man zyne toeftemming tot deze verbindtenis geven; maar ook nooit zal Klara haare liefde vergeten, of haar hart een ander ten deel worden. irmzee. Juist het geen ik vermoedde. Zy bemint een' ander' en kan my dus niet beminnen! Wie is deze gelukkige? en zou het dan volflrekt onmogelyk zyn? de gravin. Myn man heeft alles beproefd, om deze liefde te fmoien, zowel met goedheid als geftrengheld. Doch Klara's genegenheid en de ftandvastigheid van dien jongman, fchynen met de hinderpialen toe te nemen; en hoewel ik myne toeftemming even zo min geven kan, treft my echter het lyden myner dochter, Ik zwyg en lyde ook. irmzee. Dus zou 'er dan geene hoop voor my zyn! ó! beproef toch den invloed eener tedere moeder: deze zal meer op het hart haarer dochter vermogen, dan de bevelende dreigende toon des vaders. de gravin. Ik heb alles beproefd... irmzee. 6! Beproef het nog éénmaal. Eene tedere moeder vermag veel op het hart eener goede dochter. En zo Klara my dan niet beminnen kan, dan zal ik.,. doch, ook  TREURSPEL. j7 Dok ik wil zwygen. — ó! Ik ben te zeer ontroerd. — Sta my toe, genadige vrouw! dat ik my verwydere. (Hy vertrekt.) de gravin ziet hem na en zegt, na eene tus~ fchenpozing, Hoe gaarne zou ik de hand ïnyner dochter in die van dezen waardigen man leggen, ó Klara! Klara! hoe gelukkig kost gy, door deze verbindtenis, u zelve en uwe ouders maken! Irmzee, een beminnenswaardig man, van een der aanzieiïlykfte familien, onafhanglyk, ryk; Klara zyne gade, myne dochter zyne vrouw, en ik als dan de gelukkige moeder van gelukkige kinderen! Doch, algoede Hemel! het is maar een hartelyke wensch, een verrukkende waan, een betoverende droom. Klara wordt nooit de zyne. Hier fta ik arme ongelukkige vrouw. Op beiden zyden zie ik uitgeftrekte ar. men, om my als eene beminde moeder gelukkig te maken ! Hier Lunau, daar Irmzee. — Maar, ach! waar. heen zal ik my wenden? Hier trekt het onbuigzame vooroordeel van myn' gemaal my te rug, en d&ar we5rhou.lt het fmekend oog eener beminde dochter myuefchreden, TIENDE T O O N E E L. de graaf, de gravin. t-_ de graaf. JtJebt gy hem gefproken, lieve vrouw? hoe gedrof» zich Klara? Gy zwygt. Was het niet, zo als ik dacht? (U.;ar  •ft KLARA van SYNAU, (Haar by de hand vattende en op een bitteren toon.") Het was, zo als ik te voren zeide. Ongelukkige moeder! gy hebt geene dochter meer, die voor uwe traanen gevoelig is, geene dochter, die aan uw lyden eene dwaasheid opofferde. de gravin, op een'' tederen toon. En evenwel is zy eene goede dochter. Voorzeker! zy zou alles voor my doen; doch... de graaf, op een'' eenigzins hevigen toon haar in de rede vallende. Doch zy is eene zottin, die men te veel haar' zin gegeven heeft, een vertroeteld dochtertje, wiemen niec wagen durft de fpeelpop uit de handen te rukken, om dat zy die al te vast houdt. de gravin. Gy hebt gelyk, lieve man! word maar niet driftig. Het ongeluk heeft my zwakke vrouw reeds zo ter neder gedrukt, dat my uw dreigend gelaat beven doet. Doe, het geen gy goedvind, doch fpaar my, my ontbreken de kragten. de graaf. Dewyl gy niet wilt. ó! Ware ik nog de man, die zeggen kon: Zie hier myne dochter, myne Klara, de erfgenaame van een' ryken vader; dan zou ik nog heden haare hand in die van Irmzee leggen; doch nu kan ik niet. Klara is niet meer de ryke erfgenaame: zy is de dochter van een' onteerd' ongelukkig' man. Zy zou de bedelbrief om een aalmoes zyn. d e  TREURSPEL. 79 PE GRAVIN. Gy zyt te naauwgezet in uwe begrippen van eer. Kan dan een arme vader niet onverminderd zyne eer zyne dochter aan een* ryk' man geven? DE GRAAF. Wel geven, wel toeitemmen; doch niets daartoe by dragen. Ik heb 'er niets tegen, dat Irmzee onze Klara tot vrouw begeert;ik beken, ik zouhet zelfs wenfchen. Doch haar aanbieden doe ik niet. DE GRAVIN. Veelligt dat de tyd enLunau's afwezigheid deze neï« ging van het ongelukkige meisje fmoren. DE GRAAF. Hoelang kan dat nog duren ? zal 'er zich naderhand weder zulk een man als Irmzee opdoen ? Of zal hy nog liefde en achting voor Klara gevoelen, wanneer hy verneemt, dat zy op een nietswaardigen knaap verliefd is geweest? Neen! een van beiden,of terftond, of al onze hoop is verloren. DE CRAVIN. ó Ware deze ongelukkige liefde maar niet zo vast en fhndvastig van beide zyden. DE GRAAF. Dwaasheid, zotterny! Lunau bemint niet uit liefde; maar uit ftrafbaare eerzucht, dewyl hyzic» door Klara's hand in eene aanzienlyke familie dragen wil. Klara bemint, doordien de romans haar bet hoofd onttreld hebben: zy wil de rol van eene hel. dis  Jo RLA1U van SYNAÜ, din Tpclen. Men heeft haar altyd en te veel haar' zin gegeven. DE GRAVIN. Waartoe gedurig dit verwyt? Gy waart immers vader ? OE GRAAF. 'Dat was ik, ik ben voor myne dwaasheid gcfrrafr. (Eene tusfchenpozing.) Ik heb nog eene hoop en ben vèrzekerd dat deze dwaaze gril een einde hebben zal, zo wy Klara zelfs de laatfte hoop, benemen oin LunaU ooit te bezitten. DE GRAVIN. ó! Hiervan is zy zelve byna overtuigd, en nogthans is haare liefde daarom niet verminderd: dit bewyzen haare ftüle zuchten en haare traanen. DE GRAAF. »• En met dat al heeft zy nog hoop? Zelfs het vooruitZicht, dat armoede en elende my eindelyk bewegen zullen, en dus de grootfte hinderpaal uit den weg ruimen,zelfs deze hoop moet haar benomen worden. Wy moeten Klara doen geloven, dat Karei, eindelyk overtuigd van dè onmogelykheid om haar ooit te bezitten, zich heeft laten overhalen eene andere zyne hand aan te bieden, DE GRAVIN. En van wien zal zy dit fprookje geloven? DE GRAAF. Van niemant dan van den ouden kapitein. Ik verwacht hem elk oogenblik, Ik heb hem by my laten verzoeken. DS  TREURSPEL. 'u DE GRAVIN. En de kapitein? DE GRAAF. Is onze vrind. DE GRAVIN. En Lunaus oom. DE GRAAF. De kapitein is een eerlyk man. Hy kent myne billyke zaak, hy gevoelt wat ik lyde, en hy zal my zeker de hand bieden, om myne verloren vaderlyke rechten te herfrellen. En.., (Opeen heviger toon.) wanneer ook dit mislukt... (In woede.) dan myn vloek over hem en haar! DE GRAVIN. ó! Herroep dit vreéslyke woord, dat nimmer over de lippen eens vaders behoorde te komen. DE GRAAF. Ik ben een onteerd en beledigd vader.... Daar komt Klara. Ik zal myne gevoeligheid ontveinzen, ik zal alles, wat in myn vermogen is, aanwenden, om myne verontwaardiging te bedwingen. ELFDE TO O NEE L. DE VOR.IGEN, KLARA. ■fjr DE GRAAF. iVom hier, Klara! kom, wees weder myne goede, lieve dochter. F KL A»  8a" KLARA van SYNAU, klara kuscht haar1 vaders hand. Wanneer was ik dit niet, myn vader? de graaf. Welnu, wees het dan nu ook. Hebt gy met onzen gast gefproken? heeft hy u zyne liefde bekend? klara» Ja, myn vader! de graaf. Hoe behaagt hy u? klara. Mynheer van Irmzee is een braaf man. de gravin. Ja, myn kind! dat is hy! de graaf. Bemint gy hem weder? klara. Myn vader!... de gravin. Zie uwen bedrukten vader, Klara ! zie hem aan, hy fineekt u. de graaf. Zie uwe moeder, Klara! uwe ongelukkige moeder... ziet gy den traan in haar oog? (Hy vat haar by de hand.) Klara! Klara! uwe ouders zyn ongelukkig, ten hoogden ongelukkig: gy kunt hunne elende verzagten. klara. Ik verfta u, myn vader!... o Myne lieve, goede moe-  TREURSPEL' J3 moeder! gave de Hemel, dat ik in ftaat ware uwen wederzydfchen kommer te verzagten. DE GRAVIN. Gy kunt het, myn kind! (Klara zucht?) DE ORUF. Geer" Irmzee vrywil'ig uwe hand, en koop ons daar» mede eene fchuilpIaats,dieons tegen onze vervolgers befchermen kan. KLARA. Myn hart breekt... Ik bemin... God!., ach!., ö myn vader!... myne moeder! de graaf, bitter. Goed, myn kind! ik zie gy bemint nog ftee.ls dien onwaardigen. Noch het fmeken van uw' vader, noch de traanen uwer moeder zyn in ftaat u van uwe dwaasheid te genezen. — Uw vader, uwe moeder, uw broeder zyn in elende verzonken, zy zien naar u op, gy kunt hen redden, hen minder onge'ukkig maken, doch gy wilt niet. Recht zo, Klara! ik kan u thans niet dwingen om Irmzee'uwe hand te geven : myne omftandigheden verbieden het my {Tegen de gravin, wier hand hy vat.) Kom, goede vrouw!onze dochter moet niet overreed, niet gedwongen worden. Wy blyven arm, en armoede is geen ongeluk. Neen, Klara! gy zult verder geen verwyt van uw' vader boren ,■ uw hart kieze ook het ergfte. Zie hier uwe oude moeder aan myn' arm: zo willen wy van hut tot hut rondtrekken , en ons brood bedelen : en wanneer wy de nacht F 2 zon-  «4 KLARA van SYNAU, zonder huisvesting doorbrengen, van koude verfiyfd e!» kander vasthouden , dan zullen wy ons daarmede troosten: onze Klara begeerde het zo, zy is immers gelukkig, zy heeft immers haaren wensch. — Ziet gy, zo willen wy ons kind gerust ons lot toevertrouwen; en als wy dan door droefheid overmeesterd nederzinken, en die niet meer dragen kunnen, dan willen wy elkander in het oor luisteren: ,, Hier voerde ons de „ liefde tot onze dochter." (Hy ktischt Klara zagt, en vertrekt arm in arm met de gravin?) klara, hen met uitgeflrekte armen naziende, na eene kleine tusfchenpozing. Hemel! wat was dat?... Vader! moeder! Ach! met welk een onweêrftaanbaaren blik befchouwden my beiden! hoe diep drong ieder woord in myn hart.' 6 Karei! Karei! waart gy getuige van dit tooneel geweest, kost gy in myn hart zien, flechts een oogenblik myne gewaarwordingen gevoelen!.. En ik draal nog, fta hier, en werp my niet in de armen van Irmzee? Wat wederhoudt my ?... Ja ! liefde, liefde alleen voor hem, van wien zelfs de Hemel my niet affcheuren kon. — ó! Karei! hoe groot is het offer, dat ik u breng! (Be* daarder.) Neen! ik wil niet ongetrouw zyn, en zyn 'er lotgevallen, die my myn geheele leven van hem fcheiden, 6 Karei! dan is'er nog een graf. Daar eindigt alle menfchelyke elende; en ook ddar vindt gy het getrouwe beminnende hart uwer Klara weder. (Zy gaat heen.) TWAALF.  TREURSPEL. 85 TWAALFDE T O O N E E L. de kapitein. L/e graaf heef: my laten roepen: wat of hy van my verlangt? De laatfte brief, dien hem myn knecht van de post haalde, was van weinig aanbelang, en maakt zyn' toeftand niet beter noch Hechter. Zou hy weder iets ontfangen hebben? zouden zyne vrinden of vyan. den zyn lot reeds geheel beflischt hebben? en wat zal, wat kan ik daarby doen? hem raaden, hem helpen? Doch hoe is het mogelyk een' man te helpen, wiens vooroordeel, in het punt van eer, alle hulp trotsch van de hand wyst? (Eene tusfchenpozing.) Daar komt de graaf, in diepe gedachten en ernstig. Welk een last of hem nu weder drukt? DERTIENDE T 0 O N E E L. de kapitein, de graaf» de graaf, verheugd. Jhla! gy reeds hier?... Ik dank u. de kapitein. Hebt gy de eene of andere aangenaame tyding die gy my wilt mededelen? de graaf, zuchtende. Geene!... Uit welken hoek der aarde zou mynunog eene aangenaame tyding toekomen ? (Terwylhy hem vertroir.vel-jk by de hand vat.) Doch eene bede heb ik aan u. F 3 de  S6 KLARA- van SYNAU, de kapitein. En.... de graaf. De liefde van uw' Karei omtrent myne dochter is u bekend, niet waar? de kapitein. ó Ja! doch ik heb 'er nooit van willen fpreken. de graaf. Gy kent myne grondbeginfeien omtrent dat punt.... Het zy nu zwakheid, of vooroordeel, of hoe men het ook noemen mag, het is zeker dat deze liefde myn' kommer en myn ongeluk aannerkelyk verzwaart. Gy zyt myn vrind; gy hebt meer dan eenmaal my edelmoedig uwe hulp aangeboden: ma > ik nu daarop rekenen ? de kapitein. Ik wil alles voor u doen, wat met het karakter van een* eerlyk' man overeenkomt. de g r a af. Irmzee benint myne dochter en verlangt zich raetmy. ne familie te verbinden. de k a pi tein- Eene gelukkige party, die gy totfïand moet zoeken te brengen. de graaf. Klara bemint hem niet; zy bemint uw' Karel. de kapitein. Dat is waar; doch wat zult gy daaraan doen? BE  TREURSPEL. 87 DE GRAAF» Ware ik nog de ryke en gelukkige,deaanzienlykeSynau, dan zou ik de band van Klara al ware het ook met geweld aan Irmzee geven; ik zou myne vaderlyke magt gebruiken Doch de arme vernederde Synau kan dit niet doen. Men zou zeggen: ik had door Klara aalmoesfen van Irmzee meenen te ontfangen, en evenwel wensch ik deze verbindtenis. DE KAPITEIN. Vergeef het my ;doch waarlyk! gydryft uwe zwarigheden te verre, wanneer u anders niets daarvan wederhoudt. DE GRAAF. Het zy zo. Grondbeginfels, of noem het vooroordeelen , die men in de jeugd, om zo te zeggen aangeërfd en gedurende de manlyke jaaren in rust bezeten heeft, legt men bezwaarlyk af... Help my liever tot myn oogmerk, DE KAPITEIN. En hoe? DE GRAAF. Ik wenschte dat Klara haare hand vrywillig aan Irm. zee gave; en dit zou zy doen, ingeval haar geene hoop, van Karei ooit te kunnen bezitten, overig bleve. DE KAPITEIN. Daar zy nooitop de toeftemming van haar' vaderhopen kan, blyft haar ook geene hoop overig. DE GRAAF. Hoop nog altyd, al ware die ook ongegrond. De mensch is een vrind van de hoop en blyft haar open F 4 barrst  tS KLARA van SYNAU, baarst bedrog, nog aankleeven; doch zelfs de geringfte hoop moet haar onmogelyk gemaakt worden. DE KAPITEIN. En hoe wilt gy haar die benemen? DE GRAAF. Men doe Klara geloven dat Karei, overtuigd van de onmógelykheid van haar bezit,aan een ander zynehand aangeboden heeft... Amalia, de dochter van den amptman Sori hier uit de nabuurfclnp. Karei is meermaals by haar geweest, en gy zelf wenschte eens deze verbindtenis. DE KAPITEIN. Ha! nu zie ik waar gy heen wilt Gy wilt dat ik uwe dochter dit wys make, en myn' Karei als een ligtvaardig mensen ten toon Helle. Niet waar? DE GRAAF. Geen nood! het bewustzyn dat ik eene verbindtenis tusfehen hem en myne dochter nooit zal toeftaan; dat hy zich naar den eerden wensch van zyn'oom, van zyn' •weldoener fchikt, als hy de dochter van Sori zynehand geeft, zal ditailes opklaren. En gy fmoort eeneliefde, die Karei en eene geheele familie flechts ongelukkig maakt; en die gy zelfs niet kost goedkeuren. DE KAPITEIN. Het is eene onwaarheid, ten kosten van een' an> der'? Ik zou u hierin de hand kunnen bieden, zo niet het zegeen van eene onwaarheid met myne begrippen van een' man van eer ftrydig ware. de  TREURSPEL. P E GRAAF. Het zeggen van eene onwaarheid prysik niet: zyjis en blyft dtyd eene ondeugd. Dan daar zy hier alleen het middel is om voor eene ongelukkige familie weldadige gevolgen te bewerken, kan zy dien geenen onmogelyk onteeren, die uit edele oogmerken ha;,r alleen als een middel gebruikt en haar voor het overige verfoeit. de k'apitein, die een poos heeft nagedacht. Neen, mynheer de graaf! hoe gaarne ik ook altyd tot uwe hulp bereid ben,zeg ik nogthans geeneonwaarheid, gy moogt die vermommen hoe het u ook believe, ik haat ze. de graaf. Tk wil u niet verder overreden;blyf uwe grondbeginzeis getrouw. Doch fta my toe dit in u byzyn te verhaalen, en bevestig het dan door uw ftilzwygen. De fchuld der onwaarheid valt dan alleen op my. de k a p1tein. Niet geheel, mynheer de graaf! Doch ik wil u hierin niet tegenwerken, en wensch maar dat het baten zal, waaraan ik echter nog altyd twyffel. de graaf. Baat het niet, dan heb ik van myne zyde toch alles beproefd, wat een goed en toegeeflyk vader doen kan, en het is myne fchuld niet, wanneer ik tot ftrenger middelen overga. Myn plan is gemaakt, en ik zal het weten ter uitvoer te brengen. Ik maak ftaat op uw woord. Gy fpreekt my niet tegen , als ik Klara dit nieuws verbale ? F 5 ds  93 KLARA van SYNAU, DE KAPITEIN. Gy kunt daarop ftaat maken. DE GRAAF. Ik dank u nogmaals. Intusfeben zal ik de beste gelegenheid afwachten. (Hy vertrekt.-) DE K i PI TE IN. Neen, ik zeg geen onwaarheden, ik zou Karei beliegen, en hem in Klara's oogen als een' meinëedigen ten toon Rellen, dat heeft hy aan my niet verdiend Doch zwygen zal ik op de onwaarheid van een' ander' Veelligt kan ik daardoor het huislyke geluk dezer fami.' Jie weder herftellen; ook kan ik deze liefde niet goedkeuren. Karei doet niet wel, dat hy zyne en Klara's ydele hoop nog langer voedt. Waarlyk, ik kan dit naauwlyks met Karel's anders zo verheven gevoelens overeenbrengen. Einde des tweeden bedryfs. DER-  TREURSPEL. 9t DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. (Eene zaal.) de graaf zit en heeft een papier in zyn hand. Dit is dan het gevolg der laage kunstgreepen myner vyanden en der onvergeeflyke ligtgelovighcid van myn' vorst! (Hy ftaat op cn befchouwt het papier met een* fchamperen lagch) ó! Heerlyk gedenkteken van de rechtvaardigheid myner rechters! ik zal u als een heiligdom bymynefamilie bewaren. Langen tyd, nadat ik myn ampt nedergelcgd, en de vorst my reeds op de vleijendfte wyze myn ontflag op myn verzoek gegeven had, onderzoekt men uit gevehsde trouw omtrent den vorst en uit voorgegeven fp iarzaamheid tot welzyn van het land, myne rekeningen; vordert bewyzen, dieik niet in handen heb , en die men in het archief zoek maakt; en nadat men dan op het einde zo meesterachtig myne rekening weet te maken, dat myn geheel vermogen niet toereikende is om die rekening te voldoen, ontneemt men my zo veel men vindt, en fchenkt my dan uit louter genade en wegens myne aan den ftaat bewezen dienften, dat geene wat'er nog aan ontbreken mag. By den hemel! eene merkwaardige genade, daar niets meer te nemen, waar men niets overig gelaten heeft.... Eene zeldzaame edel. moedigheid, een' man. dien men tot een' bedelaarge« maakt heeft, niet tot fchuldenaar te willen hebben! ó! De*  92 KLARA van SYNAU, Deze weldard is wel de moeite waardig, dat ikzelf naar den vorst vliege, om hem voor zyne genade te bedanken. (Hy lagcht op een bitteren toon ") Ik hoor myne vrouw, myne goede lieve vrouw . Zy komt juist van pas die deelgenoote in myn ongeluk. Hoe zal zy zich verheugen, wanneer zy hoort dat men ons toch nog eene pop gefchonken heeft 1 TWEEDE T O O N E E L. de graaf, de gravin. de gravin» A-lebt gy nu eens goede tyding ontfangen, lieve man? de graaf, op een' bitteren toon. ó Voortreflyke tyding 1 men kan die onmogelyk beter wenfchen. Men overlaadt ons met louter genade. Daar neem en lees zelf. de gravin. Uw bitter lagchen voorfpelt my niets goeds. (Zy leest ter zyde.) de graaf, ter zyde. Hoe bedaard, hoe gerust geniet zy dat gefchreven ver. gif... ö Gy gelukkige fchepfels, die u zo geduldig laat leiden waarheen het noodlot het behaagt, die geen enkele plooi van uw gezicht vertrekt, in'tgeheel geene gal, geen bloed fchynt te hebben ! (Nadat de gra* vin gelezen heeft, zegt hy op een' bitter lagchenden toon.) Welnu, heb ik geene rede om zo te lagchen, als ik lagen? SE  TREURSPEL. 9% DE GRAVIN. & Ja! lieve man! men heeft ons alles ontnomen, en nogthans ben ik blyde, dat men my u en myne kinderon gelaten heeft. QZy drukt hem aan haar hart.) de graaf. Goede vrouw! kon ik u helpen. Doch ik ben een bedelaar, heb niets, dan u en onze Willem; want Klara, ó!... de gr a vin. Ook die behoort ons. Zy zyn beiden onze kinderen. de graaf. Klara was eens myne goede, myne lieve dochter, myn roem, en nu!... ó! Zy ware in ftaat my en u in dit oogenbük gelukkig te maken; doch haare dwaasheid, haare eigenzinnigheid.... de gravin. Alles zal misfchien nog beter worden. de graaf. Doch zo dit eens niet gebeurt? zo zy halftarrig ia haare dwaasheid blyft voortgaan? Wanneer zelfs het verdichte verhaal van Lunau's verbindtenis met eene an. , dere, haar niet genezen kan? de gravin. Dan laten wy het noodlot zyn' loop. Het is toch altyd beter eene dochter in de armen van een'.... de gr 'i af, op een' hevigen toon. Genoeg! ik bid u laat my dien naam niet uit uwen mond horen: hy zou my den doedfteek geven. Nooit! nooit  94 KLARA van" SYNAU, nooit geef ik daartoe myne toeftemming. Myn befluit is genomen: geeft Klara haare band niet aan Irmzee, doet zy niet vrywillig afftand van Lunau, dan moet zy naar het klooster: daar mag zy dan haare onwaardige drift voeden zo veel zy wil, en wy gaan hand in hand menfehen zoeken. de gravin. En gy zoudt uwe eenigfte dochter.... de graaf. By den Hemel! liever haar dood, dan haar in de armen van dien knaap te zien. Nog eenmaal wil ik haar zoeken te bewegen, haar onzen tegenwoordige™ nood voor oogen houden, en byaldien zy dan door het ongelukkig lot harer ouders niet getroffen wordt, zo zy dan nog by het befluit blyft, ons ook 'met deze laatfte fchande te bevlekken, dan voort met haar. Dan zal ik zeker wenen myne dochter levendig ver. loren te hebben; maar ook het oogenblik zegenen, waarin ik haar en ons aan de fchande onttrok. de gravin, zuchtende. Ach! de hand des noodlots rust zwaar op my: geene hoop, geen ui z:chr in de toekomst, die met dit gefchenk des Hemels, dezen zwakken, doch zoeten Iteun aller lydenden te rug keren zou. de graaf, reikt haar de hand toe. Wy willen gemeenfchaplyk lyden en verdragen zo lang wy kunnen (Op em-1 bitteren foor.) Doch zowaar als God leeft J myne toeftemming bekomt Klara nooit. En al  TREURSPEL. 95 al mogt ik eens een oogenblik ook zo zwak zyn, my door uw fmeken, en uwe traanen telatenbewegen, om haare hand in de zyne te leggen , dan zou ik het eerite oogenblik waar op ik weder tot my zeiven kwam, alles aanwenden, om dezen echt weder te fcheideu of te_ vervloeken. D E GRAVIN. Ysfelyk! vreeslyk! DERDE T 0 O N E E L. DE GRAAF, DE GRAVIN, BERGMAN. IBERGMAN, k heb uwe gefamentlyke bedienden uw bevel bekend gemaakt; doch geen van hen wil gaan,genadige heer! DE GRAVIN. Die goede lieden!. . Hoe hard heeft ons het noodlot getroffen, dat wy niet eens de edelmoedigheid dezer lieden met dank belonen kunnen.' (Zy gaat zitten en blyft in eene bedrukte en nadenkende houding.') DE GRAAF. Wat helpt dit? zy moeten henen .. Ik kan geen vm hen behouden. Deze edelmoedigheid kwelt en martelt my, dewyl ik niet in ftaat ben die te belonen. Zeg hen nog eens, Bergman, dat zy gaan. In dit oogenblik heb ik nog zo veel dat ik in ftaat ben een' ieder van hen te betaalen: doch 'er kon eens een tyd komen, waarin ook dit zelfs niet meer in myne magt ftond, eneenfchul- de.  9(5 KLARA van SYNAU, de^aar van myne bedienden wens~hte ik om alles in de waereld niet te zyn. Laat ze gaan, Bergman! Dank hen uit myn' naam, meer heb ik voor het tegenwoordige niet. bergman. Zy verlangen ook niets; gy zoudt hen beledigen, zo gy hen iets meer wilde aanbieden. de graaf. Nu, zo dank hen, en laat ze gaan. Goede Bergman \ gy weet immers, d^t ik deze lieden, gefield ik wilde hen behouden, voortaan niet meer voeden kan. Laac hen gaan. bergman. Ik heb het hen reeds genoog gezegd; doch zy gaan niet. de graaf. Welnu, dan zal ik zelfby hen gaan, en het hen zeggen, ó! Het va t my hard, zeer hard; doch ik moet, dewyl gy het niet kunt, Bergman! (Hygaat met Berg' man heen.") de gravin. Ook myn' dank, ook myn' zegen over deze goede lieden. (Pene tusfchenpozing.') Elendig, onuitfpreekelyk elendig zyn wy thans allen, en daar, waar wy onze elende nog konden verzagten, waar wy ons zeiven in het ongeluk nog gelukkig maken konden, daar flaat ds onbuigzaame flyfhoofdigheid van myn' man ons in den weg... ó! Hoe is het mogelyk, op fiand en geboorte ook dan nog trotsch te zyn, als wy zelfs den bedelaar be-  TREURSPEL. 97 benydenj moeten, en wanneer het offer het laatfte onzer kinderen betreft! ó Klara! nooit kan ik u veroordelen, nooit zal ik u ongelukkig maken! VIERDE T O O N E E L. de graaf, de gravin. de graaf. De Hemel zy gedankt! zy zyu nu te vreden, en gaan henen: zy zien zelve wel dat het niet anders zyn kan, ó! Dat was eene marteling, eene vernedering.. de gravin. Lieve man! die goede lieden verdienen deze opoffa' ring door hunne liefde. de graaf. Ja! zy verdienen het, en het fmart my dubbel dat ik menfchen van my moet laten gaan, op wier liefde ik trotsch zyn kon. VT F D E T O O N E E L. be vorige n, klara, die een beursje met geld in haare hand heeft. _^ de gravin. JL/aar komt Klara... Spaar haar, lieve man, ik bid u!.. Zy draagt ook onzen gemeenfchappelyken last. de graaf» Zo veel ik kan... doch ik moet my zeiven en myne rechten ook fparen. Ö XL Ai  98 KLARA van SYNAU, klara. Die goede lieden! de GRAVIN. Gy hebt geweend, myn kind! klara. Onze bedienden namen affcheid van my,en wie zou daarby niet wenen t Ook van u, lieve moeder wenfchen zy affcheid te nemen!... En myne Louiza!... ó! Myne goede moeder! (Zy drukt haare moeder de beurt net geld in de hand.) de gravin. Wat zal dat, Klara? klara. Ik heb het geleend, of liever men dwong my om het te lenen. de graaf. Wat zal dat beduiden ? Van wien ? Wy behoeven niets... Ik wil van niemant lenen. k l A r a. ó! Myn vader! toen ik myne kaïnenier zeide dat ik haar uit myn' dienst moest ontdaan, wilde zy voldrekt niet gaan, en verklaarde my ronduit dat zy my niet verlaten zou. Louiza weende, en ik weende met haar. Ik ontdekte het haar eindelyk dat wy buiten ftaat waren haar langer te onderhouden.... de graaf ftampt met den voet. ö! Hoe ver is het met my gekomen ! klara. Zy zeide my, dat zy my zonder loon dienen wilde en  TREURSPEL. 99 en bad my zelfs, iets, vanihet geen zy gefpaard had te willen aannemen, en het te behouden tot dat ik in ftaat zou zyn het haar weder te geven. de graaf. En wat antwoordde gy ? klara. Ik drukte Louiza aan myn hart. 6! In edelmoedig, heid moet ik voor het goede meisje wyken, doch in liefde zal ik het zeker niet. (De gravin kuscht haar ) de graaf gaat zeer verdrietig rond; eindelyk zegt hy : En wat wilt gy met dat geld?... Waarom weigerde gy het niet ? — Affchuwlyk ! kl a r a. Ik zal het bewaren als een heiligdom. DE g H a a f. Dweepfter! (Bedaarder) Doch goed, Klara! gyhebt een zo teder en gevoelig hart: ware het ook zo voor uw' vader! Denkt gy nog aan Lunau? klara ö Myn vader! het is onmogelyk dat ik ooit zou kunnen ophouden aan hem te denken. de graaf. En dit zegt gy my zo ronduit? kla ra. Myn ontfteld gelaat zou my immers verraden, in. dien ik u andirs zeide. Ga os  ico KLARA van SYNAU, de graaf vat haar hy de hand. Klara! moet het my niet ünarten dat gy voor anderen, zelfs voor uwe kamenier, zo veel gevoelen kunt, en niets voor uwe ouders? Bemint gy Lunau nog? klara. Myn vader! ja, ik bemin hem nog. (Zy vat eerhiedig zyne hand.) Verfchoon myne zwakheid. Wat kan ik tegen myn hart? de graaf. Ik zie gy hebt uw plan veranderd. Gy acht het niet meer nodig, uw' wensch voor my te verbergen. Doch wees niet ten halven openhartig. Denkt gy dat het u ooit mogelyk zyn zal myne toeftemming tot deze liefde te verkrygen? klara. Myn lieve, goede vader!.. ó! Myne moeder, voeg uwe bede by de myne! de gravin. Mag ik eene bede do3n, en mag ik hopen...? de eraaf. Niets! ik bid u, laat my... (Tegèn Klara.) Denkt gy dat armoede en elende myne begrippen van eer ooit in zo verre zullen verminderen, dat ik in ftaat ware my te vernederen, om uwe hand in de zyne te leggen? klara. Ik hoopte dat gy toch liever wenfchen zoudt uwe Klara minder gelukkig te zien, dan iu 't geheel niet. J«,  TREURSPEL. 101 Ja, ik geloof nog, dat gy het eens toeftaan zult, dat Lunau en zyne liefde myn leven redden. Want, myn vader! dit geweldig lyden , dit geftadig woeden in myne borst, moet eindelyk myn leven doorknagen. . de graaf, bitter lagchende en haar by de hand vattende. De liefde is geene doodelyke ziekte, en.... (Op een" bitteren toon.) al ware zy het ook... (Hy floot haare hand weg, en keert zich van haar af.) Neen! op my»e toeftemming tot deze liefde rekene niemant, en wanneer., . ZESDE T 0 O N E E L. be vorig en, willem treedt in officiersuniform binnen. de graaf omhelst zyn" zoon. ees welkom, myn zoon! myn eenig kind! de gravin. A! Myn Willem! (Zy drukt hem aan haar hart.) willem. Myne moeder! de gra ViN, befchouwt zyne uniform met oplettendheid.en zegt daarna, vol aandoening. Myn zoon! myn lieve, eenige zoon! (Tegen den graaf.) God geve dat alles goed ga! (Zagt en met eene gebroken flem.) Doch... ó! ik vrees ik zal WilG 3 lem  los KLARA van SYNAU, lem nooit wederzien. (Zy keert weder naar haar zoon.) Dit moest gefchieden, Willem ! maar myn hart blyft 'er zich tegen verzetten. (Weder tot den graaft Hy was ook myn zoon. (Zy vat haar' zoon by de eene en Klara by de andere hand, en voert ze voor den graaf.) Gy hebt het zo gewild. (Vol aandoening.) Doch zy zyn beiden ook myne Kinderen. (Zy fluit hen beiden in haar armen.) willem, met een beklemd hart, terwylhy Klara met deelneming aanfchouwt) Alles zal goed gaan, beste, dierbaarfte moeder! de gravin. Ach! De Hemel geve het! Hy geve, dat 'er nooit bloed op deze klederen fpatte. (Zy ftaat tusfehen haare kinderen, ziet beiden met traanen in de oogen aan , heft haare handen in de hoogte, en vertrekt in de he» yigfte aandoening. de graaf ftaat geduurende dit alles in eene ftomme houding, de oogen onbeweegbaar ter aarde ge ■ flagen. Willem en Klara knielen voor hem neder, en vatten zyne handen. Hy wordt ten flerkflen aan. gedaan,. en zegt met eene bevende flem, terwyl hy zich van hen losrukt: Om Gods wil! wat doet gy? gy verfcheurt myn hart! (Hy gaat naar de deur, intusfehen komt de kapitein Lunau binnen. Klara en Willem leggen nog op de kniën.doch ft aan nu op en omhelzen elkander zwygende.) Z E-  TREURSPEL. 103 ZEVENDE T O O N E E L. de graaf, willem, klara, de kapitein. de kapitein. JLJti dit reeds het affcheid zyn, dan wil ik myne goede wenfchen 'er byvoegen. de graaf. Het was eene voorbereiding daartoe, die myn hart verfcheurt. Het was goed, dat gy kwaamt. de kapitein, tegen Willem. Gy ziet 'er in deze nieuwe kleding wakker uit, en de uniform verfiert u in myne oogen zo veel te meer, dewyl ik weet, dat een edel menschlievend hart onder dezelve klopt, het welk den foldaat vooral waarde byzet. Gy zult uwen ftand eenmaal tot eer verftrekkea. de graaf. Dat hoop ik. willem. Ik dank u, myn vader! en ook u, mynheer de kapitein. Ik zal my beyveren om eens in alle deelen aan uwe verwachting te beantwoorden. de graaf. De Hemel doe u deze edele gevoelens behouden. (Hy omhelst hem.~) Myn zoon! myn alles, wat my benevens eene trouwe echtgenoote in de waereld overgebleven is!.. God zegene u, myn kind! G 4 KL A-  104 KLARA van SYNAU, klara, ter'zyde. Hemel! moet ik dan alleen van dezen zegen uitgefloten Zyn? (Tegen den graaf.) Gy hebt ook nog eene dochter, myn vader! eene dochter die u bemint. willem. Ja, myn vader! eene dochter, die uwe liefde waardig is. de kapitein leid haar hy den Graaf. Kom, kom, iief meisje! in uw vaders armen. de graaf. Ik bid u om 's Hemels wil! wat wilt gy ? klara. Insgelyks uwen zegen voor uwe dochter. de graaf legt zyne hand op haar hoofd. Ooku zegene de Algoede, myn kind! wanneer gy uw' vader gehoorzaam zyt. klara, zeer aangedaan. ö! Ik zal... Ik zal... God... Zo veel ik vermag. (Zy waggelt en gaat zitten.) de katitein, tegen Willem. Wanneer gaat gy naar uw regiment? wille m. Met het aanbreken van den dag. de kapitein. Nu, gy komt heden avond nog by my aan: ik neeia nog geen affcheid van u. willem. Ik zal niet vergeten wat ik den vrind myner familie verpligt ben. de  TREURSPEL. 105 df. kapitein. o! Niet uit beleefde verpligting: uit vertrouwelyke vrindfchap, indien gy het zo wilt, Uwe hand. willem geeft hem de hand. Zie hier! ik ben eeuwig uw vrind, en als een jong mensch , die heden voor de eeritemaal de uniform draagt, tegen een oud en bedreven krygsman zo fpreken mag: uw vrind op kr^gsmans-eer. de kapitein geeft hem de hand. Het zy zo! de graaf. Bravo, Willem! willem. Hebt gy ook iets voor uw' Karei mede te geven ? Ik reis door het plaatsje, waar hy zich ophoudt, en zal hem zeker opzoeken. de kapitein. Indien gy zo goed gelieft te zyn; dan zal ik een' brief gereed maken. de graaf. Gy zyt een gelukkig oom! mynheer de kapitein! veel gelukkiger dan ik het als vader ben. Uw Karei kon uwe wenfchen niet lang wederftaan, en hoezeer zyn hart ook in den beginne daar tegen geweest zyn mag, Zo gaf hy nogthans fpoedig toe,en zal zeker gelukkig zyn. Amalia Sory is een aartig en fchoon meisje. Zy heeft my altyd behaagd, en het kan niet misfen, of zy zal Karei gelukkig maken. G 5 DE  Ie6 KLARA van SYNAU, de kapitein ZUcht. God geve dat de goede jongen gelukkig worde! (Klara zygt byna flaauw op haar ftoel neder. Willem heeft wet eene zichtbaare verbazing aangehoord het geen zyn vader gejproken heeft, tetwyl hy met deelneming én vrees van tyd tot tyd naar Klara ziet.) willem. Wat zegt gy, myn vader? Karei, Amalia Sory?... Mynheer de kapitein! ik bid u , Karei, Amalia y... de graaf, terwyl de kapitein met zyn antwoord verlegen Jchynt. Is het dan iets byzonders dat Karei het verlangen van zyn' oom gehoor geeft? Is Amalia Sory niet een meisje, dat Kareis achting en wederliefde wel verdient ? willem ziet naar zyne zuster, en zegt vol verbazing en twyfel: Karei... de graaf, op een" koelen toon. Karei Lunau. willem, tegen den Kapitein. En gy... de kapitein drukt hem de hand. Ik zwyg... Karei is vry. willem, terwyl hy treurig zyne oogen op zyne zuster flaat, met aandoening. Was dit mogelyk? welnu, dan weg met alle geloof aan trouw en eerlykheid. Eeden zyn een fpel van verhitte verbeelding,en worden door koele ligtvaardigheid verbroken. di  TREURSPEL. 107 DE GRAAF. Kom, myn zoon! naar uwe moeder. Zy zal met' ongeduld op ons wachten. En dan volgens uwe belofte naar den kapitein. (Tegen den kapitein.) Kom, cn ontfang hem van my ; doch houd he n niet te lang op. (Zy vertrekken alle drie, Willem halfin bedwelming.) A G T S T E T O 0 N E E L. KLARA, als van eene onmagt bekoirende, ftaat op en ziet overal rond. ben ik?., watwas dat?., was het een droom? Karei my ontrouw., met eene andere in verbindtenis?.. hoorde ik niet zo... zeide myn vader het niet, en de kapitein bevestigde het door zyn flilzwygen ?.. Zon myne trouw, myne liefde zo beloond worden? ö! Dat ware affchuwlyk. Ik zal hem fchryven, hem zyne ontrouw verwyten... Neen! ik zal niet, ik wil om geene liefde bédelen .. Karei! Karei! was hetmogelyk, dat gy de trouw uwer Klara zo vergelden kost? God! nu kan ik aan geene waarheid, aan geene deugd meer geloven. Hy, die my zo dikwyls zwoer dat zelfs de dood niet in ftaat ware zyne liefde te vernietigen, verlaat my nu, en werpt zich in de armen eener andere! 6 Karei! Karei!... (Zy gaat op eeiï ftoel zitten en verbergt haar gezicht, midlerwyl komt Irmzee.) NE.  io8 KLARA van SYNAU, NEGENDE T O O N E E L. klara, irmzee. irmzee gaat naar Klara, die hem niet aanflonds _ _ bemerkt. Vergeef het my, dat ikuin uwe droefheid kom ftoren. klara ziet hem ft rak aan. Wat kan myn' droefheid... Wat myn elende ftoren? irmzee. Indien ik niet vreesde u te doen geloven, datik onbefcheiden genoeg wareom in uwegeüeimen te willen dringen , zou ik u bidden my eene vraag te veroorloven. klara. Eer gy verder voortgaat, moet ik eerst vragen of u de gefchiedenis van myn' lyden bekend is? irmzee. Ik weet alles uit den mond uwer moeder. klara. En gy vreest myne droefheid te ftoren? ó! Die legt veel te diep in dit hart, dan dat eene menfchelyke magt in deze waereld in ftaat ware dien te ftoren, doch uwe vraag.... ir m zee. Mag ik by de tegenwoordige verandering van omftan. digheden hopen* klara, opflaande. Neen! mynheer, gy kunt niets hopen. Benikbedro. gen, dan wil ik niet weder bedriegen. (Met toenemende drift.)  TREURSPEL. IOa «rif.') Is het waar, ben ik indednad misleid, dan ben. ik voor myn geheele leven misleid,dan is al myn gevoel voor liefde dood, myn vertrouwen op trouw en eerlyk» heid weg, myne genegenheid voor de menfchen verdwenen. — Is het mogelyk, heeft hy my bedrogen, dan zal ik ten gedenkteken der wreedfte ondankbaarheid en tot een voorbeeld van onwankelbaare trouw verftrekken? Neen! neen! nooit kan ik ophouden hem te be« minnen; maar daarentegen zou ik elk' ander' moeten haten, om my te wreken. (Zy gaat weder zitten.) irmzee. ■ Gy zyt openhartig tegen my klara. Vergeef het my, dat ik van den beginne af aan nie» aanftonds zo openhartig tegen u was. irmzee. Van dit oogenblik af aan geef ik myne hoop op uwe liefde verloren. Nu fpreek ik niet meer voor myzelven; maar vooru. Uw vader is met uwe liefde niet te vreden^ ik weet het... (Klara zucht.) En wanneer dus de tyding van uwen beminden bevestigd wierd, zoudt gydan zyn gedrag niet liever aan zyne edelmoedigheid, dan aan zyne ontrouw toefchryven? Is het nietedelvanhem gehandeld, dan hy zyne hartstocht, die u]ongelukkig maakt, zoekt te fmoreu? klara. ó! Hoe ware dit mogelyk, deze liefde, deze",vuurïge liefde... 1RM'  Ho KLARA van SYNAU, irmzee. Ik wil uwe liefde niet laken. Een fchoon hart, zo als het uwe, handelt doorgaans volgens grondbeginfels. Gy bemint dien jongman; doch gelteld, hy ware unooit ontrouw geworden, zoudt gy dan voor u beiden in de toekomst wel eenig ander uitzicht hebben, dan eeuwig lyden en elende ? Gy fchynt moed te hebben, om alle hindemisfen doorteftaan ; doch uw vrind, indien hy ook wezeniyk tot nu toe moeds genoeg gehad heeft, om ftandv-stig te blyven, zal hy dienzelfden moed ook behouden, om alles te boven te komen , en hebt gy wel den minften grond,omeenige hoop te voeden, van ooit uw doelwit te zullen bereiken? klara. ö! 'Er komt toch eens een tyd, waarin alle hindernis» fen ophouden. irmzee. Ik beminde u, en gevoel wat het is zonder hoop ep wederliefde te beminnen. Doch ik zou gelukkiger zyn, wanneer ik my zeiven overtuigen kon, dat gy eens gelukkig zyn zoudt: dan wist ik ten minften, waar voor ik opgeofferd wierd. Vaar wel, Klara, denk aan my. Gy weet waar ik te vinden ben By aldien 'er eens een tyd kwame, waarin moed, vrindfchap of tydelyk vermogen in ftaat waren u te helpen , befchikdaa vry over my. (Hy buigt zich en vertrekt.-) klara. Een braaf man! waarom openbaarde ik hem niet vroeger  TREURSPEL. m ger het lyden van myn hart? Veelligt hadden zyn belang, loozeraad en zyne voorfpraak my kunnen helpen... Nu is het te laat... Ik heb alles verloren... Knrel in de armen' eener andere? ó Karei! Karei! hoe hebt gy my misleid ! en evenwel kan ik u niet haten. My zelve nu onverfchillig in de armen van Irmzee te werpen, ware wraak; en wreken wil ik my niet, zelfs" in de armen eener andere zal ik u blyven beminnen. (Zy gaat weder zitten.-) TIENDE T O 0 N E E L. de graaf, klara. de graaf, terwyl hy binnen komt, en Klara's droef heid ziet, flaat een poos flil9 Ken zegt eindelyk, lara! was Irmzee weder by u ? klara. Ja, myn vader! (Zy ftaat op.) de graaf. Waarom ging hy zo fpoedig heen? klara. Ik heb hein myne gefchiedenis ontdekt, en hem gezegd dat myn hart niet meer vry is. de graaf. Klara! is het mogelyk, dat gy zo ver gaan kost? zelfs nu nog, daar alle uwe hoop op dien man verdwyneu moet? Wat blyft u nu overig? KLA-  h2 KLARA van SYNAU, klara. Was Karei my ontrouw, dan zal desniettegenftaa.de myn hart toch onveranderlyk blyven. de graaf vat haar hy de hand. Karei is niet ontrouw. klara. Niet ontrouw? ó! myn vader! myn... de graaf. Hoor my: Karei zag de onmogelykheid, van ooit myne toeftemming te verkrygen. Hy zag uw lyden, uwe traanen, uwe tomelooze hartstocht. Was het niet edel van hem , dat hy zyne hand aan eene andere fchonk , en het dusin eens onmogelyk maakte, de uwe te worden? klara. Neen, myn vader! dat was het niet. Klara zou zo niet gehandeld hebben. de gr a af. Gaf Karei door deze edele handelwyze niet eenen bedrukten vader zyne dochter, en eene lydende familie haaren troost weder? en gy zoudt... kla K a. Het is onmogelyk, myn vader! onmogelyk, dat ik ooit zou kunnen ophouden hem te beminnen. de graaf. Moet het my niet fmarten , dat zelfs vreemden myn ongeluk gevoelen, en het my zoeken te verzagten, en myne dochter alleen daarby ongevoelig blyft? Klara! zie, ik bezweer u by den Hemel en uwe eige zaligheid;  TREURSPEL. 113 beid: zult gy nooit opbonden deze ongelukkige liefde te volgen? Mag uw vader dan niet meer hopen, door u gelukkig te zyn ? klara. Verwacht alles van uwe dochter: maak flaat op myn' kinderlyken eerbied,- maar vergun my ten minften dien geene;. tot in den dood te beminnen, die u nu niet meer door zyne liefde zal ontrusten. d ii graaf, op eert1 bitteren toon, en in dri ?. Nu, indien het zo is . indien alle myne beden zelfs nu niets meer op u vermogen, indien deze rampzalige hartstocht uw geheel kinderlyk gevoel zo zeer verdoofd heeft, ga dan heen en beween uwe dwaasheid daar, waar u geen fterveling troosten zal. Nu zie ik het, ik deed Karei onrecht. Ik noemde hem eens uwe verlei" der: hy is het niet. Gy zyt niet de verleide, maar de verleidfter. Myn befluit is genomen: vindt gy geen geluk in uwe ouders gelukkig te maken, en in den fchoot uwer familie te leven; dan is het klooster alleen het oord, dat u en uwe familie voor fchande bewaaren kan. Ga uit myn gezicht! klara. Myn vader! waardoor heb ik dat verdiend? de graaf. Door uwe ongehoorzaamheid.... Ga! klara. Gy verfcheurt myn hart... Ik beef voor uwe bedreigingen ; doch myn hart gevoelt niet minder liefde. H de  ii4 KLARA van SYNAU, de graaf. Uitzinnige dvveepfler! ga! gy zult voor uwe dwaas, heid boeten. klara. Myn vader! de graaf. Ga op uwe kamer, Klara! ik zeg bet u nog eens, ik beveel hetu... (Klara gaat wenende heen. Na eene kleine tusfchenpozing, gedurende welke hy op en neder gaat.) De Hemel zy gedankt!'er zyn nog kloosters, daar zal zy benen, daar mag zy een begin met haare boete maken, en in de ondoordringbaare munten des kloos. ters van haare razerny dromen. Dan zal ikdeasfchediens vroomen mans nog zegenen , die het eerfte kloosterftigte,enmy gelukkig achten myne familie onbevlekt te behouden... Gaarne, gaarne zou ik myne dochter als de echtgenoote van een' Edelman aanfchouwen, en my reeds vooruit daarop verheugen my in den kring van gelukkige kinds kinderen aan myne , kinddrlyke jaaren"te herinneren. (Op een'heviger toon) Doch, duizendmaal liever, wil ik kinderloos daarftaan, duizendmaal lie. ver den naam van vader vergeten, dan eenmaal vervloeken, vader te zyn.. Klara, Lunau's gemalin... Moeder zyner kinderen... Synati's doclner I (Hy wil ylings heengaan, inmiddels komt de Gravin.) ELFDE T O O N E E L. E graaf, de gravin. Hde gravin, emel! wat wilt gy eindelyk met Klara ? Wilt gy my oo-k  TREURSPEL. 115 ook haar ontrukken? Js onzen zoon niet reeds voor ons verloren? (Zy weent.) de graaf, neemt haar by de hand Goede vrouw! ween niet. Verlangt gy, dat ik minder ftandvastig zy, dan myne dochter?.. Dat ik minder volharde in myn befluit, om haar voor de fchande te bewaren ? neen! zo zwak heeft my myn ongeluk nogniec gemaakt, de gravin. Wat wilt gy met Klara?... De n^tuurfchonkhaarniet alleen aan u... Ik droeg haar onder myn hart .. Zy is ook myne dochter. Vergeefs zyn alle uwe pogingen, Vergeefs zelfs uwe li t met Kareis ontrouw: uwe voorzorg, uwe liefde wordt haar tot last... Zy beeft, wanneer uwe hand haarftreelt, en verheugt zich, wannaer gy haar harde woorden toevoegt;zo ver is het reeds ge komen. de graaf. Dat zal alles wel veranderen. Haar ontbreekt niets dan de eenzaamheid, een oord, waar zy in ftaat is de dwaasheid van haar plan bedaard te overdenken en hein te leren verachten. de gravin. En dit is uw plan met haar?... Synau! Synau! God vergeve het u... (Zy weent.) de graaf neemt haar zagt by de hand. Dat zal by. Waarlyk, hy zal het den vader vergeH 2 ven»  nyn getreden. Irmzee bemerkt hem en zegt ter zyde.) Een man, aan dezen oord... (legen Karei.) Wie zyt gy, mynheer? karel, ter zyde. Ik wil my niet aanltonds ontdekken : eerst moetik zyne oogmerken geheel weten,.. II; ben een ongelukkige. I I M Z K E. En die in dit) oord kalmte zoekt, die by in de waereld niet genieten mag? Mag ik u leeren kennen? KAREL. Een ongelukkige deelt gaarne een' ander' zyn verdriet mede, doch voor my is'er maar één hart, waaraan ik het lyden van myn hart toevertrouwen kan. IRMZEE. Ik ben niet nieuwsgierig, en dring niet gaarne in een' anders geheimen; doch een zekere trek in u gezicht, een trek van lyden en verdriet, die zich maar al te dutdelyk in uw oog vertoont, doet my in u belang (Tellen , en ik wenschte in (laat te wezen u van dienst te zyn. Hebt gy gebrek aan geld, of eenige andere hulp nodig!' ka-  TREURSPEL. ï2p karel. Ik dank u, edele man! Ik behoef geen geld... Ik lyde geen gebrek... Maar hier, hier... QHywyst op zyn hart en zucht.) i rmzee, ter zyde. Hemel! zou ik my bedriegen? Of is hy't? Uwe jaa. ren, mynheer! uwe geftalte, uw komst hier in dit oord , op dezen tyd, dit alles doet my hopen dat ik hem voor my zie, wien ik reeds lang wenschte te leren kennen. Mag ik u naar uw' naam vragen? karel. Dien verzwyg ik nooit. Ik heet Lunau. IRMZEE. Dus heb ik my dan toch niet bedrogen. KAREL. Mag ik onder dezen naam minder aanfpraak maken op het deel, welk gy te vooren in het lot van een' onbekenden naamt, mynheer van Irmzee? irmzee. Hoe! gy kent my? karel. Waarom zou ik het loogchenen, dat ik eenen edelea man ken? Of denkt gy, mynheer van Irmzee ! dat ik my fchaam, den man onder de oogen te treden, die Klara van Synau bemint, en van deze liefde zo edeunoe, dig ten besten van een' onbekenden afftand deed? irmzee. Ik dank u voor dit vertrouwen, en gy hebt u niet be« I dro.  J3° KLARA van SYNAU, drogen.-. Wat betreft de grondbeginfelen van den graaf, het zy verre van my, dat ik die goedkeure.,. ik heb in deze weinige oogenblikken gelegenheid gehad my te overtuigen, en moet uwe beminde recht laten wedervaren. Ik wensch u beiden onder opoffering van my nen eigen gelukzaligheid, van harten geluk; doch ik vrees.... karel. De onmogelykheid, om alle de hinderpalen, die myn geluk in den weg Haan, te boven te komen? f>! Dit is ook myne vrees... Doch ik freun op myne liefde, en op de ftandvastigheid van Klara's hart. irmzee. Welligt is u alles nog niet bekend? Denkelyk weetgy de nieuwe hinderpaal niet, die u nog verder van uwe wenfchen verwyderen zal. karel. Wanneer gy daar onder het onnatuurlyk plan vergaat, om Klara in het klooster te werpen , en haar op deze wyze van alle vreugde des levens te beroven, dan moetik u zeggen dat my dit ook reeds bekend is. irmzee. Gy wilt u toch niet met geweld tegen dit plan verzetten? Uwe tegenwoordigheid alhier doet my vermoeden datgyopallesvoorbereidzyt. Doch bedenk de gevolgen. karel. Geen geweld zal myne liefde bezoedelen. Klara's vye wil.,. De eigen bekentenis haarer liefde alleen kan en  TREURSPEL. 131 en moet my in de onwederfpreeklyke rechten op haar hart en haare hand ftellen. Doch als zy eenmaal in myne armen haar toevlugt heeft genomen, dan, zo waar als God leeft! zal niemant my haar weder Ontrukken, ó! Dan zal ik haar vasthouden als een befchermheilige, en eiken vloek, elke verwenfching haars Vaders door myne liefde in zegen veranderen. (., IRMZEE. Nog eens, waar ik u dienen kan, kunt gy vry op my rekenen. Doch nu is het niet raadzaam hier langer te vertoeven: men zou ligt ons kunnen overvallen. Ver. wyder u niet verre van hier. Ik zal vader en dochterafwachten ; misfchien gelukt het my, den ouden te vermurwen. KAREL. Ik dank u. Doch ik bid u, laat my begaan. Gy kunt getuige zyn. Ditboschje maakt u aan allen onzichtbaar. Zodra ik uwen byftand nodig heb, zal ik uw hulpe inroepen. IR MZEE. Ik hoor geruisch tusfchen de boomen. Zy naderen. KAREL Wy moeten ons vooreerst beiden verbergen*  132 KLARA van SYNAU, ZEVENDE TOONEEL. de graaf, de gravin, klara, bergman. de cra af, in eer? eenvouwdigen overrok gekleed, Klara komt met de gravin en isneer/lagtig. Berg* man gaat vooruit, wyst den weg, en blyft midden op het tooneel ft aan. Ide graaf, s dit de plaats? bergman. Ja, genadige heer! de graaf. Dan zullen wy hier wachten. Bergman! ga heen: gy wee: uw zaak. (Bergman vertrekt.) de gravin. Dit is de plaats, waar de moeder van haare dochter zal worden gefcheiden ? de graaf. Nog is het tyd om terug te keren. Nog is de rust der ouders in de hand der dochter klara. 6 Myn vader! hier, voor het oog des Hemels, hier roep ik hem, die in myn hart ziet, tot getuige, of ik ooiteen' anderen wensch gehad heb, dan het geluk myner ouders. de graaf. Bewys ons dit nü: doe afftand van uwe dwaaze lief. de, en laat my voor u geluk zorgen. k la.  TREURSPEL. 133 klara, fmekende. Myn vader!... de graaf, op een' fpotacktigen toon. Ha! is dit hetbewysl waarom aarfekgy? klara. Van alles myn vader! van alles kan ik afftand doen... uitgenomen van myne liefde. Eed, geweten, hart en liefde laten my niet toe in myne trouw te wankelen. Ik zal het overluid bekennen, dat ik Lunau bemin, en het graf alleen zal my van myne liefde doen zwygen. de graaf, bitter fpottende. Zo ver zyn wy nog niet. Met het graf heeft het nog tyd; en gy zult wel eer van uwe onzinnige drift leren zwygen. de gravin. Zyt gy dan door geen fmekingen te treffen? houd gy dan op Echtgenoot en Vader te zyn? de graaf. Juist daarom ben ik werkzaam. Handelde ik anders, dan verdiende ik geen van beide te zyn. de gravin. Gy bedriegt u. klara .fmekende. [ Wees toch weder myn vader! de graaf. Wees myne dochter, en gehoorzaam my. (Hy ziet in het bosch.) Waar of Bergman mag blyven ? de gravin. Gy hebt rechten, als vader; maar bedenk datik moe. I 3 der  134 KLARA van SYNAU, der ben? Of denkt gy dat de vaderlyke wil dien der moeder doet zwygen? KLARA. ó Myne moeder! om's Hemels wil ftoor om my uwe rust met myn' vader niet. DE GRAVIN. Niet tegen uw' vader, neen,alleen tegen uw ongeluk zal ik u befchermen. DE GRAAF. En u onmagtig tegen myn' wil verzetten. DE G RA VIN. Nimmer zal ik uwe toeftemming door list zoeken te verkrygen; doch in het klooster zal myne dochter nooit! DE GRAAF. Dat zal de tyd leren. Een vader moet weten hoe hy voor het welzyn zyner dochter zorgen moet. DE GRAVIN. Wanneer zyn hart vry is van alle driften en vooroordeelen, behoeft hy minder te vrezen te zullen dwalen; doch als hy zich door drift geheel laat vervoeren, dan gevoelt de moeder hare rechten! DE GRAAF. Ha! ziedaar Bergman! (Bergman komt en fluistert tenige woorden tegen den graaf, waarna hy weder heen gaat) In weinig oogenblikken ben ik weder hier: Klara! maak u dezen tyd ten nutte. Verban uw hartstocht, en geef uwen vader deze hand... (Hy vat haare hand.) om  TREURSPEL. J35 om die aan een' edelman te fchenken. Nog gevoelt myn hart geene andere zucht, dan om u gelukkig, en uwe ouders ongekrenkt te zien. Terg my niet doorlanger tegenftand. Gy kent my. klara, fmekende. ó Myn vader! noem myne trouw geen wederfpannigheid? Wees myn vader, belet my gelukkig te zyn; doch maak my niet onherttelbaar ongelukkig. d e graaf, gramflorig, Deze ïTyfhoofdigheid had ik niet verwacht. Welaan! . gy begeert het zo. Nog maar weinige oogenblikken en gy zult gelegenheid vinden uwe dwaasheid te bewenen. oe gravin. Kom in myne armen, Klara! klara. Ach!myne moeder! de graaf. Zelfs deze armen zullen niet inftaat zyn u te befchermen. de gravin fluit Klara in haar armen en zegt tegen den graaf terwyl hy heen gaat. Wie durft het wagen de dochter uit de armen der moeder te rukken? klara. ó Myne lieve goede moeder! laat my aan myne elende over. Ik lyde geduldig maar de verwydering tusfehen u en myn vader te zien is my ondraaglyk. Indien het geene zonde is, hem te beminnen, dien ik nooit vergeten zal, indien de natuur dezen heiligen band derliefde I 4 tus-  Ï36 KLARA van SYNAU, tusfchen my en Lunau knoopte, ó! Dan zal ook deze onzichtbare hand my befchcrmen: Myn vader verftote my, waarheen hy wil. Ik gevoel het, ik zal niet lang «ïeer lyden. Ikhebreedsteveelgeleden. ik gevoel het. de gravin kuscht haar. Schep moed,myne Klara! het is de eerfle maal dat ik uw' vaders wil wederftreef. Laten wy geduld hebben. De tyd kan veel veranderen... Gy weet het, ik had u gaarne als echtgenoote van dienbraaven edelman gezien; doch uwe traanen hebben my bewogen. KLARA. ó Myne moeder! ik zou geheel gelukkig zyn, wan. neer ik in Karel's armen uwen zegen, en tegelyk dien van myn vader verkreeg. Wy hebben ons niets te verwyten, Wy zyn elkander gelyk. Beroem ik my opeene edele geboorte, hy kan zich op een edel hart beroemen, .. Ik breng hem niets aan dan een teder beminnend hart, en het zyne bemint my niet minder, ik ben een arm meisje, hy heeft geluksgoederen door zyn' oom verkregen. Ik ben een zwak uitgeteerd meisje... Hy een beminnenswaardig , fchoon jongeling, ó Myne goede moeder! wie van ons weegt het zwaarfte, wanteer uw goed hart vry van vooroordeel de fchaal houdt? de gravin. Als moeder, en als mensch kan ik uwe liefde niet snispryzen. KLARA. En onder deze naamen zal ik u beminnen. Nooit verJan  TREURSPEL 137 lang ik dat gy meer voor my zyn zult, dan eene goede menschlievende moeder. Deze alleen kan haare dochter ook als de vrouw van Lunau beminnen. Wat behoeft de gravin van Synau zich dan om de gelukkige Klara, Lunau te bekommeren? BERGMAN komt. Genadige vrouw! de genadige heer laat u verzoeken, voor eenige oogenblikken by hem te komen. DE GRAVIN. Ik zal komen. (Tegen Klara.) Blyf zolanghier. Dat uw vader my roepen laat en niet geheel alleen handelen wil, doet my in hem den nogfteeds goeden echtgenoot herkennen. Veelligt mogen wy hopen!... KLARA. ó! Is het mogelyk, zo geef my ook myn' vader we« der. (De gravin vertrekt met Bergman.) A GT S T E T O O N E E L. De Hemel is betrokken, het begint te jlormen, men hoort van verre eenige oogenblikken lang de klok van het klooster luiden en het afgebroken treurig muzyk eener begraafnis met gezang. \ JT KLARA. ó iVJogt de Hemel myne ftille wenfchen voor deze liefderyke, tedere moeder verhoren ! Mogt... kon ik haare dagen vervrolyken... Kon ik haar al het leed, dat zy om mynent wil in haar hart draagt, eens met dé zoe. I 5 to  733 KLARA van SYNAU, te vreugd eener gelukkige moeder vergoeden... Dan zouden myne dagen wegvloeijen even als het leven eener heilige, die de fchuld hairer zwakheid voldaan heeft... Doch, o God! deze wensch is maareen droom, waarmede ik my even als met myne liefde in het graf droomen zal. (Éene tusfchenpozing Men hoort het klok. kcngelui.) Ha ! wat hoor ik ?,. Klokken? ... Dood. klokken... Of is dit het fchorre geroep aan eene ongelukkige... Wil myn vader door deze akelige ftem des kloosters my van het hart van myn' Karei wegroepen?... (Eene tusfchenpozing.') Hoe huilt de wind, hoe waait hy dien treurigen klank weg!. . Flaauvv hoor ik nog fchorre toonen, even als de ftem eens ftervenden... Ha! moeder! moeder! waarom ben ik alleen in dit akelig bosch? (Het gelui houdt op, men hoort van verre eene flaauwe treurmuzyk met gezang.) Zy zwygen... Ila! wat is dat... Welke klaagtoonen doordringen myn hart... Wederom muzyk .. Van waar dit treurgezang? (Zy ziet overal rond; zo dikwerf zy met fpreken op. houdt, hoort men eenige toonen) Waar ben ik? Hier alleen... Hoe droevig is myn hart, hoe duister het voorgevoel myner ziel, even als de wyde horizon, aan welke zich onweerswolken te zamen trekken... Wederom treurgezang... ó! Zwygt, zwygttoonende de monnik. Ik kom uit het nabygelegen Benedictyner klooster. klara. Wie zendt u tot my? Brengt gy troost of wanhoop? de monnik. Geen van beiden voor het tegenwoordige. Ik ga naar het Urfeliner klooster, om aan het graf eener zuster te bidden, die.zo even begraven wordt . Hy gaat heen.) klara, na eene kleine tusfchenpozing. Geen van beiden zegt gy... o! Gy bragt de ongeluk.' kige troost, zonder dat gy het wist. (Muzji,) Klink! klink lykgezang... Gy klinkt thans veel Heflykér In myne ooren!... Gelukkig meisje! o! Hoe gaarne wilde ik ook aan uw graf bidden!.. Uw lyden is uit... Misfchien beminde gy ook eens een' jongeling... Het onweder komt nader... Waar blyft myne moeder?... Ik hier zo rllecn... alles ftil rondom my... De treurtoonen zyn verdwenen, de wind alleen ruischt in de boomen. (Zy gaat ter zyde en ziet het hosch in. Karei treedt in uit oogenblik ten voorfc'iyu en blyft met open armen Jlaan.-) Wien zie ik... Hemel! wat is dat?... Bedriegt my myne verbeelding?... Is het zyne fchim, of is hy het zelf? (Zy nadert vreesachtig.') karel, gaat met open armen haar te gcmoct. Ik ben het!... Ik ben het! k lak a , zinkt in zyn armen. Karei! Karei! zyt gy het? ka'  140 KLARA van SYNAU, KAREL. Klara.' Klara! ik ben het. (Hy zinkt fpraakloos aan haare voeten neder.) klara. A| Zo heb ik u dan toch eenmaal weder, mynKarel! (Terwyl zy hem weder omhelst zinkt zy ook voor hem op de knien.) KAREL. Myne hoop heeft my dan niet bedrogen. Klara ! gy bemint my nog? Ik lees myn onuitfpreeklyk geluk in uwe oogen. klara. Hoe kan het mogelyk zyn, dat gy aan de liefdeen trouw uwer Klara kost twyfelen? (Eene korte fprake* loze omhelzing.) karel. Sta op, myn waarde! ik mag u in deze vernederende houding niet zien. klara. Liefde, blydfchap en liefde trokken my tot u neder, (Het onweder nadert.) KAREL. Hoort gy het onweder? Kom,Klara! laatons dennaderenden regen ontwyken. k lar a. Blyf, Karei! waar zullen wy heen vlugten? Wanneer gy by my zyt verfchrikt my geen onweder, wat zou myne goede moeder zeggen, wanneer zy my hier niet we.-  TREURSPEL. 14.1 wedervond? Maar ach! Karei! Karei! wist gy alles, wist gy!... karel. Ik weet alles!... Vrees niets... Gy kunt, gy zult tegen uw' zin niet in het klooster; geene menfehelyke trotschheid zal u uit myne armen rukken. klara. Gy kent de drift en toorn myns vaders. Ik beef voor u en my. karel. Beef niet. Uw wil, flegts een wenk van u en ik waag alles, ik ben tot alles voorbereid. Uw broeder en uwe moeder hebben niets tegen onze liefde; uw vader alleen verzet zich daar tegen. klara. En nogtans, hy is myn vader. karel. Waren uwe fmekingen wel in ftaat om zyn vaderlyk hart te treffen? Blyft hy niet koel en gevoelloos by uwe zuchten? hy ziet uwe traanen, het zichtbaar afnemen uwer gezondheid, te vergeefs! hy fcheurt 11 van het hart, aan het welk gy gelukkig leven kost, niet alleen, maar dwingt u een' echtgenoot op, dien uw hart niet gekozen heeft. Laat ons vlugten Klara! klara. De vloek myn's vaders zou ons vervolgen,en myne» moeder.... karel. Haar zegen zal den vloek des vaders krachteloos maa« ken.  142 KLARA van SYNAU, leen. Hoor: gy,het onweder zet op, laat ons vlügtéiï, de natuur zelve roep: ons toe voor ons en onze liefde eene fchuilplaats te zoeken. klara. Neen! Karei, neen! vlugten wy niet ƒ wy zyn gëe« ne misdadigers. Onze liefde is geene zonde: wy hebben niets te vrezen; voor het aangezicht des Hemels, zal ik myn' vader nogmaals bekennen dat ik u bemin, dat ik u onveranderlyk bemin. Niet waar, lieve Karei!... (Op een" fmekende toon,) Wy vlugten niet! (Zy zinkt in zyne armen.) karel. Hier zal ik u aan myn hart houden, en itout diengee. nen afwachten, die het wagen durft, my myn geluk en leven te ontroven. NEGENDE T O O N E E L. de vorigen, de graaf, de gravin, 11ergman. de graaf blyft vol verbaasdheid (laan en zegt op een" hevigen toon : H a onzinnige! voert uwe razende (loutheia u zelfstol hier toe? klara» Hemel! myn vader! karel. Vreesin myne armen niet,Klara! DB  TREURSPEL. i43 de GRAAF. Gy waagt hef nog u hier opteliouden, en u aan myn' toorn bloot te Hellen!1 karel, op een" koelen toon. Ik waag niets, daar ik nu niets meer te vrezen heb. de graaf, heviger. Gy niets te vrezen ? Uitzinnige! karel. Heb ik niet de volheid des geluks in myne armen ? de graaf vliegt naar Klara en rukt haar uit de armen van Karel. Engy, vermetele dweepte! gy beeft, gy fiddert niet? DE GRAVIN. Man! ik bid u, wees mensch, wees vader! de graaf, tegen Karel. En gy ftaat daar nog? Gy waagt het nog onder het oog eens vaders te blyven, die' u als den verleider zyner dochter veracht? karel. Ik ben geen verleider. Hier fta ik zonder vrees, zon. der blozen, en herhaal het u nogmaals: ik ben Klrr^'s verleider niet. De natuur, en de liefde uwer dochter geven my een recht op haar hart. Gy moogt my voor hetoverige haten, hierom bekommer ik my niet, ik zal myne rechten weten te verdedigen. de graaf. Armhartige knaap! gy waagt het nog my te trotferen „ ea uw listig bewerkt plan een recht te noemen ? k Ai  144 KLARA van SYNAU, karel. Ik ontzie uwe jaaren, en den vader myner Klara. Den graaf van Synau, zou ik weten te beantwoorden. de gravin. Om 'sHemels wil! wat zal deze ftryd? Karei! Karei! vergeet u niet. karel. Op myne knien wil ik Klara's moeder om vergiffenis fmeken, zo ik my een' oogenblik vergat. Doch zy zal het my ook niet als eene misdaad toerekenen , wanneer te dikwyls herhaalde onverdiende beledigingen eindelyk myn geduld tergen. de graaf. Beef, fnoodaart! zo gy het waagt langer hier te blyven. Bergman! is ons volk hier naby? bergman. Ja, uwe genade! niet ver van hier aan den weg. klara vliegt in haar moeders armen. Ach moeder! wat zal 'er van my worden de gravin. Op myne knien, Synau! wil ik u om ontferming fmeken. Maak ons niet ten eenmaal ongelukkig. de graaf. Dat waren wy, zo Klara in de armen diens fnoodaarts ware; doch zy zal niet, zo waar ik leef! zyzal niet! de gravin. Laat ons van hier vlugten. Kom KJara!..,. d&-  TREURSPEL. Ï4§ de.graaf vat Klara aan, en rukt haar uit de armen haarer moeder. Ja, wy zullen vlugten; doch daarheen, Waar ik wil. Klara! volg my. Bergman! ga mede. de gravin. Éy all' wat u lief en heilig is, zweer }k u, ik laat haar niet van my! klara wil zich voor haar1 vader op de knien werpen. ó Myn vader! ontferming! ontferming! de graaf ftoot haar van zich. Geene ontferming meer jegens eene orjgehoorzaame dochter. Ik ken die niet. Volg my... klara, aan de zyde van hettooneel, waar karei flaat. ó Karei! Karei! gy zult uwe Klara nooit wederzien. Voor my is geen redding, geene hulp. karel, die alles met de uit erft e ontroering gezien en aangehoord heeft, treedt nu tusfcheh. 'vader en dochter en zegt tegen Klara: Uw wil alleen... Slechts een wink van u, en ik beu üw redder. de grAaf. Zyt gy razend, Lunau \ Wilt gy geweld gebruiken? {Opeen fpotachtigen toon.) Wacht, vermetele! ik zal iiwen moed belonen. Bergman! roep ons volk. Karel haalt een pistool te voprfchyn en legt die opf Bergman aan. Indien gy u Hechts één' voet van hier beweegt, zytgy" een man des doods. K 8*  J4 KLARA van SYNAU, de graaf, inde kevigfte vervoering. Beef fnoodaart! gy zult uwe draf niet ontgaan. de gravin ziet naar Klam, die half flaauw tegen een" boom leunt. Hemel I myn dochter! (Zy vliegt naar haar toe, en neemt haar in haare armen.) karel, tegen den graaf op een" bitteren toon, ter. wyl hy op Klara wyst. Zo ver heeft het uwe wreedheid gebragt. Daar ftaat zy uwe dochter, verlaten en byna ftervende en haar toeHand treft u niet. Ha! Klara! is uwe liefde voor my nog fteeds dezelfde, is uwe trouw nog (leeds zo onwankelbaar, als de myne, ö! Zo vlieg dan in myne armen Hier zultgy eene toevlugt vinden, en myne liefde zal uwe traanen afdrogen. (Hy ftrekt zyne armen naar haar uit.) de graat, tegen Klara, die nu met halfuttgefrekte armen befluiteloos flaat. Kom, Klara! kom aan het hart uws vaders. r//y ftrekt zyne armen naar haar uit.) Veracht uwen verleider, dit monfter, het welk de natuur tot eene pj,flg voor myne familie ten voorfchyn gebragt heeft. karel. Ik dwing u niet, Klara! gy hebt vrye keuze. Ik wit u niet eens zoeken te bewegen ; vee! minder was ik ooit uw verleider. Volg alleen uw hart. de  TREURSPEL. 147 de gravin, op eene tedere wyze tegen den graaf. Lieve, dierbaare echtgenoot! gedoogtoch.dat een van ons allen gelukkig worde. de graaf ziet haar toornig aan, en «egt tegen Klara: Volg de ftem der natuur: zy roept de dochter in de armen haars vaders. klara ftaat eerst befluiteloos, en vliegt in Kareis armen. Karei! ik ben de uwe! {Smekende tegen haar' va> der.) Vergiffenis, myn vader! karel (laat zyn" eenen arm vast om Klaras lyf en houdt met de andere hand de pistool. Ha! nu zyt gy de myne! van nu af aan, dit zweer ik by Hem, die geene vooroordeelen kent, van nu af aan zyt gy de myne! (De graaf wil nader komen doch waagt het niet geheel ) Waag het thans niet, uwe handen aan het meisje te flaan. Gy hebt van nu af aan met my te doen... Met my, wiens wanhoop geene gevaaren fchuwt. Myn leven is my voor dezen prys geen zandkorrel waard. Hier, waar de wetten my befchermen, hier onder de oogen aller vorften, en aan alle oorden der waereld ftrengel ik myn' arm om deze lydende engel, die uw wreede trots tot aan den rand des grafs gebragt heeft, en wee hem, die het waagt , myne hand van haar lostemaaken. Zy is de myne de Hemel is getuige. Klara gy zyt de myne! K 2 kl a*  hs KLARA vak synau, klara. Ik ben de uwe! QZy gaat langzaam eenige fchreden voorwaarts en werpt zich voor haar- vader op de knien,) o Myn vader! uwe toeftemming, uwen zegen! de gravin vat hem by de hand. Laat toch eindelyk eens uwen toorn varen. Vloek ten minften niet, wanneer gy niet zegenen wilt. de graaf floot haare hand van zich. Doe wat gy wilt. Gy zult my nooit bewegen, om in de fchande myner dochter te delen. En gy, onzinnige J fta op. Uwe geveinsde traanen treffen my niet. karel heft haar vaardig op. Sta op, Klara! en kniel voor God, die u ditfchoone hart fchonk en my tevens moed gaf om u te bezitten. Uier ftaan wy allen ! daar uw vader, hier ik. Overleg* nog eens, het geen gy doet. De Hemel zy onze getuige. Spreek nog eens. Klara! zyt gy de myne? klara in Kareis armen. Ik ben de uwe. Hem die in dit oogenblik de natuur door zyne magt doet beven, voor hem zweer ik het, ik ben de uwe! de graaf. De ftraf uwer euveldaden zal u en uwen rover treffen en myne wraak u eeuwig volgen, vlugt waarheen gy wilt: ik zal u zoeken, tot dat ik u vinde. De wetten zullen my befchermen, en deze liefde fcheiden, die ik vervloek. KA-  TREURSPEL. 149 karel. Ook my en Klara zullen de wetten tegen eenen wreeden en trotfchen vader befchermen. (Tegen Klara.) Thans zyt gy de myne, zeg uwe moeder vaarwel. klara, nadert meteerbied haare moeder. Uwen zegen, myn moeder! de gravin fluit Klara in haare armen. Ga, myn kind! Met u wordt my myne laatfte vreugde ontroofd; doch ga, en word gelukkig in de armen van een' man die u bemint! de graaf. Snoodaart.' waar wilt gy heen ? Nu zweer ik u, eene gevangenis tot aan uwen dood: deze zal een einde aan uwe fchurkeryen maken. karei. ó! De wetten zullen ook eene liefde in haarebefcherming nemen, die ieder billykt behalven gy. Eene lief* de, die Klara uit eenen afgrond van elende voor gelukkiger dagen terug roept. de graaf. En gy verftout u my dit te zeggen? Ha! ik zal haar uit uwe armen rukken , alware het ook dood. karel. Dit ook ware het eenigfte. (Met vuur.) Kïara geef ik van nu af aan niet anders dan dood uit myne armen. de graaf, op een* honenden tton. Laage fchurk! gy verftout u dit den vader zyner dochK 3 tes  153 KLARA van SYNAU-, ter te zeggen? (Tegen Klara op een''' lederen toon.) Kom, Klara! karn, myne goede dochter! uit de armen van dit monfter, dat eindelyk zyne euveldaaden met een* moord aan u voltooijen zal. Kom,myn kind! kom! op myiie knien wil ik u fmeken. KAREL. Klara is de myne. Ik verdedigbaar, zo lang 'er leven in my is, en kan ik haar dan niet meer verdedigen , dan een dolk , die aan haar lyden en elende een einde maakt. de gravin. Karei! om Gods wil, gy wordt fchrikkelyk! Karel, met woeste drift. Dnn brandmerke my de naam van een' misdaadiger, var} een moordenaar. Ik gevoel my onfchuldig. Gerust zal ik de ftrafplaats betreden, en als dan aller oogen opmy gevestigd zyn, dan zal ik op u wyzen, u met luider ftem den moordenaar uwer dochter noemen, u, heer graaf, met luider ftemme noemen, dan voor u, en voor my bidden en eindelyk met myn ongeluk verzoend fterven. (/ƒ31 valt voor de gravin op de knien en kuscht haare hand, terwyl hy in traanen uitberst.) Uwen zegen ook over my, myne moeder! (De gravin legt flilzwygin.de en wenende haare handen op zyn hoofd.) k a r e l vliegt fnel op en vat Klara's hand. Kom, Klara! wy hebben den zegen uwer moeder. «la-  TREURSPEL. 151 klara ftrekt nog eenmaal haare handen volgevoe', naar haaren vader uit ó Myn vader! (Zy gaat langzaam met Karei heen.) de graaf. De vloek uw's vaders vergezellen, en zyne onverzoenlyke wraak zal u overal vervolgen. (Op een* woedenden toon.) Myn vloek over u beiden! de gravin, de handen zegenende uitftrekkende. En myn zegen, myn zegen over u beiden... Gaat en zyt gelukkig. Gaat myne kinderen! Lunau myn zoon. Klara myne dochter, myn zegen vergezelle u! karel keert zich nog eens om. Wy gaan met zegen overladen en worden eindelyk gelukkig. Einde des vierden hedryfs. K 4 VYP-  }5a KLARA van SYNAU, VYFDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. Eene kamer in het huis van den graaf. Hy zit aan eene tafel in eene byna wanhopige houding, en heeft eet? open brief in zyne hand. Ode graaf. ok gy voor ons verloren, myn zoon! myn zoon! myne laatfte hoop, die my van alle myne droomen van vorig geluk nog overig gebleven was. (Hy flaat op.) ó! Kon ik in dit oogenblik myn gevoel verdoven en myn aanzyn vergeten ! aan alle kanten ftorint het ongeluk op my los, even als door de Voorzienigheid vergeten, wapent zich het noodlot tegen my, hiereenedochter,die ik uit de armen eens fnoodaarts gerukt heb, en daar.... (Terwyl hy den brief befchouwt ) Myn zoon... (Klagende.) Myn zoon... dood... Voorzienigheid! fchenk my kragten , op dat myne wanhoop niet tegen U morre. Ik fchrik voor geene armoede, ik wil alles ontberen, had ik flechts u, myn zoon! en u, myne. dochter, ó! Ware hy nog in leven, en zy ongefchopden uit de handen van dien ouwaardigen terug gebragt, kende ik u beiden flegts gelukkig, gaarne wilde ik my dan met uwe moeder op het kleine plekje gronds, het welk my myne fchuldeisfchers overig lieten, behelpen, gaarne al myn vorig geluk en tegenwoordig onheil vergeten, met de vrolyke onfchuldige dagen  TREURSPEL, J.5i snyner jeugd wederom vertrouwd worden , niets wenfchen, niets hoopen! dan het graf, en nogthans tevreden en gelukkig zyn. Hai ziedaar ook myne vrouw, de ongelukkigfte aller moeders... Myne goede, lieve vrouw 1 hoe zal ik haar troosten, daar ik zelfs troost behoef? TWEEDE T O O N E E L. de graaf; de gravin, die treurig en a/gewat binnen komt, de graaf fluit haar in zyne armen. Hoe bevindt gy u? Uw gezicht is bleek even als dat van een dervende. 61 Vrouw, lieve beste vrouw ! blyf by my, laat my niet alleen achter. de gravin. Zedert een uur bevind ik my iets beter, maar bert zeer afgemat. (Zy heft haare handen ten Hemel.) Myn zoon ! myne dochter! ik heb u beiden verloren. de graaf. Klara zal beter worden , haare ziekte is zo gevaar'yk niet. de gravin, met eene zwakke ftem Meent gy? Ik niet. Ten opzichte van Willem befchouwden wy het ook niet als zo gevaarlyk, en nogtans, is hy voor ons verloren... de graaf. Ons lot is droevig, wy hebben byna alles verleren; K 5 doch.  154 KLARA van SYNAU, doch troost u, lieve vrouw! indien gy kunt, met de gedachte, dat Willem ftierf waar de eer hem riep. de gravin. Rampzalig tweegevecht! kan de eer ook eene ongelukkige moeder haare kinderen wedergeven? (Zyvouwt haare handen:) Vergeef my, algoede Hemel! wanneer ik morre. Uw wil gefchiede. de graaf, ter zyde. Helaas! maar al te waar. Geen gewroken punt van eer, geeft my myn zoon weder. (Overluid.) Gy moest een weinig rust pogen te genieten. de gravin. 6! De flaap heeft zyne weldadige hand van my af. getrokken en wanneer ook een fluimering my bedriegen wil, dan wekt my een angftig gefluister, ik ontwaak en zie niemant. de graaf. Uwe ziel is vol van droevige denkbeelden, datzy zeifs in den flaap zich daarmede bezig houdt. de gravin. Ik lyde onuitfpreeklyk. Deze laatfte nacht... de graaf valt haar in de reden. Moet fchriklyk voor u geweest zyn, na deze vreeslyke en droevige tyding. de gravin. Ik zag Willem zo bebloed, zo bleek, als ooit de verbeelding in ftaat is hem aftefchildcrcn. In zynen eenen arm  TREURSPEL. 155 arm hield hy Klara, en den anderen ftrekce hy naar my «it. Ach! waarom kon ik niet in zyuen armen vlogten ? de graaf. Lieve vrouw!... Ik bid u. Het was immers maar een droom. (In hevige gemoeds beweging-) Om 's Hemels wil, heb medelyden met eenen ongelukkigen vader. Maak my niet ook tot eenen ongelukkigen echtgenoot. Kom, lieve dierbaare vrouw! Doe uw best om wat te rusten, en verwyder alle fchrikkelyke denkbeelden van u. de gravin. Indien dit mogelyk ware kom! ik za! u volgen. Geef my uw arm. (De graaf leidt kaar langzaam weg.) DERDE T O O N E E L. klara, komt bleek en ontfleld met langzame fchreden de kamer in, en ziet overal rond. Ha! nu ben ik weder eens alleen. Myne wakers hebben my een'oogenblik verlaten, ó! Hoe zoet is het, flegts ée'n enkel oogenblik vry te zyn. Hoe die monflers my bewaaken! nu mag ik toch my zeiven myn bit. ter lyden luid klagen, geen van hen hoort my Thans zou ik kunnen vlugten , doch waarheen? In Kareis armen ? ó! Wanneer ik wist, waar hy ware, of waar die barbaaren hem vermoord hebben, ik zou 'er heen vlug. ten, en hem in het dieplie van het bosch opzoeken, é! Welk eene angst knaagt hier aan myn leven! Hier, hier  I5°~ KLARA vak SYNAU, hier knaagt het. Het kan niet lang meer duren. En evenwel gevoel ik my ook zo wel. De gedachte; „ eens zal het toch ophouden eens zal ik toch mynen Karei » ongeftoord kunnen beminnen." ó! Deze gedachte geeft myn gevoel een nieuw leven. Ongelukkige vader! gy denkt nog fteeds dat gy over myn hart zultzegevieren , en gelooft niet dat 'er harten zyn, die zich aan geene vooroordeelen ftoren, en elkander in weerwil van aile hinderpaalen toch beminnen. Gy fpot met de magt der natuur, offert alles aan de eer op, en verbeeldt u, dat volgens uw plan alles een gelukkig einde nemen zal. Ha! itt hoor hem, hy komt... Ik zal hem ontwyken, nieuwe ftormen bedreigen myn hart. (r«> Wjl zy heen gaat, treedt haar vader binnen.) de graaf. Kom, myne dochter, kom! keer eenmaal weder in de armen uw's vaders terug. Ook uwe moeder fmeekt u, ook zy wenscht eens door u gelukkig te zyn. Kom fts-n myn hart. KLARA. Mag Limau's echtgenoote u vader noemen... Deze ongelukkige mag niet in uwe armen... de graaf. ó Klara! fpreek dezen gehaaten naam niet meer m. De wetten zullen u daarvan bevryden, en gy zult weder geheel myne dochter zyn. klara. Gy bedriegt u. Geene wetten kunnen my meer var, Lu-  TREURSPEL, i5f Lunau fcheiden. Ik ben zyne wettige vrouw, en niets dan de dood alleen is in ftaat deze banden te verbreken. de graaf. Klara! Klara! gy dryft uwe halftarrigheid ten hoogften top. Geene fmekingen, geene bedreigingen, geene liefde, noch myne vergiffenis zelfs zyn in ftaat uw hart te verandereu. klara. Vader! wy hebben beiden een vast befluit genomen. Gy, om in uw vooroordeel en ik in myne liefde te volharden. Doch gy hebt eenen zwaaren ftryd op u £&• nomen. Weet gy, waar tegen gy dien ftryd voert? Hier, tegen dit hart, hetwelk des te meer hoop voedt, hoe meer het gekweld wordt. Gy waagt'er alles aan,ook het leven uwer dochter, en by my ftrydt eene wanhoop, die geene grenzen kent dan in h:t bezit van myn echtgenoot. de graaf. Gy noemt dezen onwaardigea uwen echtgenoot? KLARA. Hy is myn echtgenoot, de natuur en dezegen des priesters heiligde onzen echt, en hadden wy niec reeds te voren den zegen onzer moeder, myn vader ? de graaf. Welaan! dan zweer ik Klara ! zyt gy reeds zyn vrouw wilt gy niet van hem fcheiden, en weder in de armen uwer ouderen terug keeren; dan zult gy ook eerlang Zyne weduwe worden. Kt a-  158 KLARA van SYNAU, k lar4. Karel's weduwe? Dac is onmogelyk. Neen, myn vader! gy kunt Lunau vermoorden, en toch zal ik nooit zyne weduwe zyn. (Dit laatfte zegt zy in de vit er ft é vervoering, en valt daarop door dit gefprek vermoeid en zeer ontroerd half in zwym op een" ftoel neder.') de graaf, verfchrikt. Wat deert u Klara, gy wordt bleek. klara. Niets, myn vader! ó! Uwe dochter kan nog veel doorftaan. de graaf wringt de handen. Voorzienigheid! ontferm u over eenen ongelukkigen vader, en behouw myn kind! (Bergman komt.) bergman. De doktor is reeds hier. Hy is by de genadige vrouw. klara. Ik bevind my reeds weder wel. (Zy ftaat op) Het was maar een gering toeval, ik geloof, dat ik te driftig gefproken had. de graaf. Ga op uwe kamer, Klara! Ik kom met den doktor by u. Bergman! ga met haar. (Bergman gaat met haar heen.) de graaf. Indien dit alles veinzery ware. Doch zy wierd eensklaps zo bleek, zo zwak, dat ik'er zelf van beefde. Neen! het kan geene veinzery zyn, zy ftrydt thans rus- feh en-  TREURSPEL. jsa fchen gehoorzaamheid en haare dwaaze hartstocht: de Hemel geve dat de eerfte de overhand behoude. Ik ga van myn plan volftrekt niet af. Ik wil liever alles ver. liezen, liever kinderloos, dan onteerd en befchimpt daar ftaan. ó! Myn zoon! myn Willem ! waart gy my nog maar tot myn troost overig gebleven. Daar komt Irmzee. Indien hy wist dat Klara reeds de vrouw van Lunau is dan ware ook myne laatfte hoop verloren. VIERDE T O O N E E L. DE GRAAF, IRMZEE. IIRMZEE. k kom van uwe gemalin, mynheer de graaf! Zy bevind: zich niet wel. DE GRAAF. Wat zeg: de doktor? IRMZEE. Hy fchudt bedeukelyk het hoofd. DE GRAAF. Moet ik dan alleen de geheele fmart myner eiende gevoelen ? IRMZEE. Wend- toch alles aan om u zeiven en de uwen die eiende te verzagten. Ik bid u. DE GRAAF. Hoe gaarne wilde ik, indien ik maar een middel zag. ó Klara ! Klara ! gy ontrooft my niet alleen eene doch. ter,  i6o KLARA van SYNAÜ, ter; maar ook eenen vriend, eenen... (ƒƒ/ houdt zpi zakdoek voor zyne oogen en zuc ht ) i rm z i e. Ik beken het, gaarne had ik het geluk gehad van Klara's hart en hand te bezitten. Doch ik heb bewys genoeg dat haare liefde omtrent Lunau ouoverwinlyk is. Vergun my ,mynheerde graaf! de eer van uw vriend te heeten ,albenikdanzogelnkkig nietom uw zoontezyn. de graaf. Met vermaak béfchouw ik u als myn' vrind, doch hoe oneindig dierbaarer ware my het gel uk, umyn'zoon te mogen noemen! en uogtans geef ik myne hoop op Klara's gehoorzaamheid nog niet geheel op... Als zy overtuigd word. irmzee. Gy vleit u met ydele hoop, heer Graaf! Ik dank u> voor de goedheid, mywaarts,en voor uwen hartelyken wil, om my tot uwen zoon te kiezen; doch ik zie mi vrywillig van dit geluk af. Uwe dochter bemint niet moed en fiandvastigheid, en deze liefde alleen behoudt nog haar leven; zonder dezelve houdt haar beflaan op. Zo u dus bet leven uwer dochter lief en dierbaar is< mynheer de Graaf.... de graaf op een eenigzins hit/en toon lagchende. Kent gy het voorwerp haarer liefde? irmzee. Ik heb Lunau gezien en gefproken. Hy iseenfehoon, ede.jongman, bezit een goed vermogen, en... de  TREURSPEL. 161 de graaf. Kent gy dan ook zyn laage afkomst ? Weet gy dat hy de zoon van een' houtvester ïs, die by myn' vader gediend heeft? irmzee. Ik weet het. de graaf, op een" bitteren toon. Gy weet het, en zoekt my nochtans te bewegen, om in dit huwelyk toeteflemmen ? Denkt gy veelligt,daar ik thans een bedelaar ben, dat een boer.... irmzee. Vergeef het my, mynheer de Graaf! myn oogmerkwas niet. om u te beledigen. Doch ik vrees dat uwe dochter in gevaar is het ilachtoffer eener onoverwinnelyke hartstocht te worden, die zo veel te fterker en langduriger zyn zal, daar zy zeer natnurlyk is. de graaf, op een bitteren toon lagchende. Natuurlyk, zegt gy ? Gy bcfchonwt het als natuur lyk, dat eene Gravin van Synau eenen Lunau bemint? Jk befehouw deze liefde van de zyde myner dochter als eene dwaasheid, die men paaien behoort te zetten; en van de zyde van Lunau als eene vermetelheid, die men ftr'affen moet. Neen , mynheer van Irmzee! dan weet ik beter wat voor eene Gravin van Synau natuurlyk is, namelyk dien gemeenen knaap te verachten. irmzee. Het zy nu vermetelheid van de zyde van Liman » of dwaasheid van de zyde van Klara, deze liefde is L noch»  i6"2 KLARA van SYNAU, nochtans alleen in ftaat uwe dochter om het leven te brengen. Geloof my, haar toeftand is gevaarlyk. DE GRAAF. Gevaarlyk of niet, is hier de vraag niet, maar wel betrekkelyk haaren pligt omtrent myne eer en die myner familie. Mynheer van Irmzee! het is wreed van u gehandeld, dat gy, buiten ftaat om my te helpen, my nog zoekt te overreden om in myne fchande toeteftemmen, en den ftoorder mynerrustinmynearmeii te fluiten. Dit is fpotten met den ongelukkigen, dien gy voor liet minst behoorde tc beklagen , daar my niets overig b'yft dan de aanfpraak op het medelyden van gelukkiger menfehen. I RMZE E. Neen, mynheer de Graaf! u is meer overig gebleven: gy hebt eene braave echtgenoote, die u bemint; eene doch. ter, die in ftaat is u gelukkig te maken, wanneer gy zelf wilt, en als ik het wagen mag my zeiven te noemen, eenen vrind, die u hoogacht, en die,zo gyhem dit wilde veroorloven, gaarne het armzaligfte van alles, wat hy bezit, zyn vermogen, met u delen zou, daar het noodlot niet gedogen wil , u zyn vader te mogen noemen. DE GRAAF. Ik heb genoeg gehoord. Geen woord meer daarvan, mynheer van Irmzee! Ik ben nog niet arm genoeg, ommy te laten verachten. Myne eer is myn hoogfte goed. Al het geen ik u op uwe aanbieding beloven kan, is dit: dat,  Treurspel. 163 dat, wanneer ik eens diep genoeg zal gezonken zyn, Van te moeten bédelen, gy de eerlle zult zyn, dien ik om eene aalmoes aanfpreken zal. QHy vertrekt ') irmzee ziet hem met verbazing na, en zegt na een kleine tusfchenpozing : Neen, nooit had ik kunnen denken, dat het vooroor, deel en het begrip van eer eenen zo magtigen invloed op het hart van eenen anders in menig opzicht ede» len man hebben konden. Deze man, wien de natuur by zyne geboorte niets weigerde, kan alles zyn, behalven een mensch. Zo verr' voert ons een rampzalig vooroordeel, het welk zich op niets, dan op droomen uit de denkbeeldige waereld grondt 1 {Eené tusfchenpozing.) Ik wil dit oord verlaten. Ik bert hier nutteloos. De man, dien ik zo gaarne wenschte te helpen, miskent my , en befchouwc myne beste oogmerken uit een oogpunt , waar hem vooroordeelen en eer geplaatst hebben , en waaruit zelfs dehardfte Hagen van het noodlot niet in ilaat zyn hem te rakken. Daar komt de kapitein Lunau. Ook deze goede man heeft zyn aandeel in al het lyden. vt f d E t o o n e e l. irmzee, de kapitein, Ude kapitein, w dienaar, mynheer! ik zoek den graaf* L 2 tflM"  JÓ4 KLARA van SYNAU, irmzee. Voor eenige minuten ging hy geheel mismoedig van hier. de ka pi te in. Die arme man !hy heeft rede om mismoedig te zyn. Zyn zooi is hem nu ook door een ongelukkig tweegevecht ontrukt, en zulk eene wonde geneest zo fpoeflig niet. irmzee. Dan behoorde hy ten minften nog te behouden het geen te behouden is. de kapitein. Wanneer het begrip het welk hy zich van de eer gevormd heeft, daar by niets lydt, dan zal hy het zeker doen. irmzee. Ziedaar juist de zaak. Doch zyn trotsch en zyn vooroordeel zyn beiden onoverwinlyk. Ik heb hem voor de vuist verklaard, dat ik voor altyd myne hoop op Klara opgeef, ik heb hem gebeden toeteftaan dat zy in de atmen van haaren beminden gelukkig zy, en dit geluk met haar te willen delen. Ik heb hem gebeden over myn vermogen te befchikken; doch daar over geraakte hy in de uiterfte drift, deed my bittere verwytingen, en verliet my in de hevigfie misnoegdheid. de kapitein. Dit had ik u te voren wel kunnen zeggen. De graaf is wezentlyk de beste man van de waereld. Ik ken hem fints veele jaaren. Hy is myn vrind. Hy is de beste echtgenoot, een goed vader, hy was een goed burger, en  TREURSPEL. ,65 en een eerlyke bediende van den vorst, wiens zoon zich nu door hovelingen en vleijers heeft laten verleiden om den getrouwen medearbeider zyns vaders onrecht te doen, en van zyn vermogen te beroven, hy is een goed huishouder in zyn eigen huis, een braaf heer omtrent zyne bedienden, een openhartig rond man, uit' genomen dat hy geen meester over zyne hartstocht is. Zodra zyn trotsch en zyn vooroordeePer mede gemoeid zyn, dan is hy van al het bovengemelde niets. De vader wordt een tyran en de vrind een vyand. irmzee. Zie daar een vreemdeling. de 11 a r 1t e1n, Het is de doktor. ZESDE T O O N E E L. de vorigen, de doktor. _ de kapitein, tegen den doktor. Jrloe is het met di gravin* irmzee. Zou 'er gevaar zyn ? de doktor. 'Er is weinig hoop. Haare ziekte is gevaarlyk, en wordt door hevige gemoedsbewegingen nog erger. de kapitein. ó Mynheer! ftel uwe geheele kunst in het werk om deze goede braave vrouw voor haare familie te behouden. L 3 D8  KLARA van SYNAU, de doktor. Ik zal alles doen wat in myn vermogen is; doch ik vrees dat myne kunst hier niet toereikende zyn zal. irmzee. Dan verliest Klara haaren laatften fieun. de doktor. Indien haare ziekte ook niet reeds zo ver gevorderd ware, dat ik harenrwegen insgelyks rede heb alles te vrezen. de kapitein. Hoe zo, mynheer? de doktor. De dochter is byna gevaarlyker dan demoeder, ea het ergfte is dat de vader alles voor geveinsdheid houdt, en door zyne fteeds aanhoudendegeftrengheid hetkwaad nog erger maakt. irmzee. Maar mynheer! ik zag Klara nog voor korten tyd. Haar oog vertoonde zeker zwaarmoedigheid en kommer ; doch zy fcheen my anders toch vry gerust en ten minften riiet ziek te zyn. de doktor. Met deze fchynbnare rust misleidt zy juist haar' vn» der. Zy heeft my een gedeelte van haar lyden geopenbaard. Ik bemerkte daarby tevens den inwendigen angst, dien zy voor haare ouders zoekt te verbergen. Zy is fpraakeloos ,glimlagcht nu en dan, zo haare gemoedsrust pletfpoedigherfteld wordt, dan is het onmogelyk dat zy feef, lang nitlioude, • g M  TREURSPEL. 167 irmzee. o, Mynheer! zeg den graaf toch alles: het is uw pligt hem in dit voor hem zo belangryke geval niets te verzwygen. de doktor. Dit heb ik reeds gedaan; doch hy gelooft het niet. de kapite in. Hy zal het niet geloven voor dat het te Iaat is. irmzee. Ik zie hem komen. De onrust dryft hem rond. Ik sal my verwyderen; want ik wil hem heden niet fpreken. ZEVENDE T O O N E E L. de graaf, de kapitein, de doktor. de graaf, tegen den doktor. Hoe is het met myne vrouw? Ik hoop de ziekte zal van geene gevolgen zyn. de doktor. En nochthans vrees ik. De natuur bezwykt onder de hevige aanvallen, die 'er reeds plaats vinden. de graaf. Wil zich dan niemant meer over een* ongelukkigen man ontfermen? Ook gy ontrooft my de laatfte hoop. de doktor. Zou het u wel iets baten, wanneer ik u met ydele hoop vleide? Zou de flag, die u veelligt treffen zal, niet veel gevoeliger voor u zyn, indien hy u onver, wacht trof? L 4. dï  i<58 KLARA van SYNAU, de kapitein. Wy willen het beste hopen. Doch laten wy ons ook teffens op alles voorbereiden wat 'er gebeuren kan. de graaf, regen den doktor. Dus volftrekt geene hoop, mynheer? de doktor. Weinig, zeer weinig. de kapitein. Ik eer uw fmart: zy is billyk. Deze braave man praalt niet met het alvermogen zyner kunst;doch niette min, willen wy nog hopen, en zo het mogelyk is uwe dochter redden. de graaf. Myne dochter? (Op een bitfen toon.) Waar is zy? de doktor. Op haare kamer, doch zy bevindt zich zeer ziek? de graaf. Het heeft niets te beduiden. Gave de Hemel 1 dat het met myne vrouw niet erger gefield warei de doktor. Gy bedriegt u, mynheer de graaf! de kapitein. Deze man heeft niet het minde belang'er by om u te misleiden : geloof hem. de doktor. Zegnaderhand niet,dat ik u niet gewaarfchouwdheb. Uwe dochterbevindt zich zeer flecht en haare ziekte is van dengevaarlykften aart,zo waaralsikeeneerlykmanben. d E  TREURSPEL. i6g de graaf. Goede man! gy bedriegt u. Ik ken het meisje en haare grillen beter dan gy. de doktor. Kunt gy u zeiven dan met uwe eigen oorjen niet overtuigen, mynheer! zodra gy uwe dochter maar aanfchouwt? Zy is geheel veranderd, een doffe gloeijende blos kleurt beurtelings haare wangen, haare gemoedsbewegingen zyn hevig, haare fpraak belemmerd. Zy zelve gevoelt haar leven verdwynen, en dit bewustzyn, van het einde van haar lyden weldra bereikt te hebben, zet haar ge Iaat eene vrolykheidby, dienochthans my alshaaren geneesheer niet bedriegen kan. de graaf. Een treffend beeld! (Op eenen eenigzints Bit/'entoon.) Niet waar, gy wilt dat ik 'er van overtuigd worde? Geef haar geneesmiddelen , indien zy ziek is. L o u i z e komt ylings de kamer in vliegen en zegt tegen den doktor: Om 's Hemelswil! mynheer! kom fchielyk, de gravin fierft. (Zy vliegt met den doktor heen.) de graaf. ö Noodlot! florra! ftorm! op den ongelukkigen los, wiens ondergang gy ten eenemaal fchynt befloten te hebben. (Hy volgt ylings-) DE KAPITEIN. Algoede Hemel! aan welk eene fiielle verandering is L 5 het  170 KLARA van SYNAU, riet menfchelyk lot onderworpen! Waar is de dwaas, die op zyne geboorte, zyn' rykdom of geluk, nog trotsch zyn kan , wanneer hy zulke voorbeelden van verganglykheid voor oogen heeft? Deze man was nog voor korten tyd delieveling van zyn' vorst, van zyus gelyken geacht,en van zyne minderen geëerd. Een gelukkig echtgenoot en vader van veelbelovende kinderen. Nu flaat hy daar zo onbekend, als of hy nooit in de waereld geweest was. Met alle de deugden en ondeugden zyner voorouders kan hy voor zich geene rust kopen. Met zyn geluk is tegelyk de glans zyner voorouders ver dwenen. Zyn eeuigfle ftam is gevallen. Naauwlyks heeft hy'iemani, die hem in zyne wanhoop vertroost, en weinige iaaren zullen 'er verlopen, dan is de naam van Synau geheel vergeten. (Eene kleine tusfchenpozing.') iemzfe, komt met langzaame fchreden, de ai men over elkander en de oogen ter aardegeflagen. Ach ! die goede vrouw! zy is niet meer. de k ar it !•• in, veegt een traan weg Zy was eene goedp, braave vrouw! eene voorbeeltWooze , vrindelyke en toegevende ecbt liefde zyner dochter te verzoenen ! Neen! hier toe is in 't geheet geene hoop. Wie zou ook, nu met hem daar over fpreken'? Ik niet. Hy zou argwaanen, dat ik myn eigen belang voor Karei, en niet zyn geluk en dat zyner dochter poogde te bewerken. 4 G T S T E T O 0 N E E L. (De kamer van Klara.) klara, l0u1ze. klara zit op eenefopha en Louize naast haar, 7 <-4iek zegt gy? lo.ui-  r;2 KLARA van SYNAU, louize. De doktor zegt dnt gy zeer ziek zyt, en ik zie het ook maar al te duidelyk. klara. De doktor kan wel gelyk hebben. louize. Myn hemel! hoe kunt gy daar by zo gelaten zyn? Ik zeg u , gy zyt zeer ziek. klara, op een1 bedaarden toon. Ikweethet. Doch als men ziek is, lieve Louize, wordt men ook weder gezond. Ik ben zeer wel. Hoe gaat het met myne moeder? louize. Zy bevindt zich (legt, en kan nog niet opflaan , maar de doktor zegt, dat zy weldra beter zal worden. klara. Ik zal by haar gaan: kom, Louize! louize, De doktor heeft het verboden: de gravin zou zich meerder verontrusten. klara. Als dat zo is, dan willen wy liever hier blyven Hebt gy niets van Lunau gehoord? louize. Niets! willen wy nu niet van iets anders fprekem klara. Heeft men u ook reeds verboden met my over Lu. nau te fpreken? dat ware toch zeer hard. Hy is toch myn  TREURSPEL. 173 myn mnn. ó! die vreeslyke menfchen! waar of zy hem gelaten hebben? weet gy bet niet, Louize? louize giet eenige droppelen in een lepel, die Klara inneemt. God geve, dat gy fpoedig beter wordt. klara. Welhaast, welhaast zal ik beter worden Geloof my, ik zal allen deze medicynen niet eens nodig hebben. Komt daar niet iemant? Hoort gy niets? louize. Het is mynheer uw vader met den doktor. NEGENDE T O O N E E L. de vorigen, de graaf en de doktor. de doktor, ter zyden tegen den graaf. Spaar haar, bid ik u , en verberg uwe droefheid, (te* gen Klara ) Hoe bevindt gy u? klara. Zeer wel (Eenigzints vrolyk.) Komt het u ook niet voor dat ik beter word? de doktor fchud het hoofd. Als uw hart maar geruster wierd. de graaf. Wilt gy nu myne eenige, lieve dochter, myne gaafche gelukzaligheid op deze waereld zyn? klara. Ja( myn vader! ik ben uwe Klara, uw kind. sb  tft KLARA van SYNAU, t) e graaf. Welaan, myn kind! en gy belooft my niet meer aars dien knaap te zullen denken, en alleen met ïny gelukkig te zyn ? KLARA. Aan wien niet meer denken? aan myn man,aan myn* Lunau 's Neen! dat is onmogelyk, hy zydood of levend. de graaf. Klara! Klara! zie uwen ongelukkigen vader. klara. 6! Myn Karei.' myn Karei! neen! uwe getrouwe Klara zal u nooit vergeten. (Zy flaat op en flrekt de armen even ah naar een voorwerp uit ) ó ! Ik gevoel het al te wel, ik zal u weder zien, u weder omhelzen, u aan dit getrouw liefderyk hart drukken. Maar ach! (Zy gaat weder geheel afgemat zitten. Louize en de Doktor helpen haar.) de doktor tegen Klara. Om 's hemelswil! vermyd toch elke hevige gemoeds» beweging. klara. Gy kunt my niet helpen, mynheer ! de doktor. Gy zyt in dit oogenblik veel minder geworden. klara. Ik bevind my zo het best. de doktor gaat hy den graaf Mynheer de gr?,af! ik verzeker het u voor de laatffe maal als  TREURSPEL. i7s alseeneerlykman,uwe dochter is in het groötfte levens, gevaar: zy heeft een felle koorts. De toeftand van haaf hart is verfchrikkelyk. Ik fta voor niets meer in. de graaf. Is het dan waarheid ? de doktor. Dit zult gy veelligt na verloop van eenige uuren zelf ondervinden , wanneer alles te laat zyn zal. Ik twyffel, of de natuur dezen vreeslyken ftryd wel langer zal kun. nen wederltaan, de graaf, yerfchrikt. Niet kunnen wederltaan? lieve beste man! toch niet fterven? de doktor. Ik fta voor niets in , mynheer de graaf! zy fterft zeker, indien 'er geene fpoedige hulp komt. DE graaf. Hoe zal, hoe kan ik haar helpen?Raad, help,liefde, beste vrind! de doktor. TJ blyft geene andere keuze overig , dan aan het verlangen van uwe dochter toetegeven, of haar opteofferen , en uw verlies met moed en gelatenheid te verdragen. de graaf , zeer ontroerd en bevende. Ik wil alles doen ,• red flechts myn eenig kind. de dok tc r. Ik zal alles beproeven.  i;6 KLARA van SYNAU, de graaf. Klara! Klara! myn liefkind! (Hy vat haar hand.) Wees gerust! bid ik u,vnn nu af aan zal uw vader zicli niet meer tegen uwe liefde verzetten. Gy zult uwen Lunau bezitten , ik zal u myne toeftemming, mynen zegen geven. Doch ik bid u, wees gerust. klara heeft haarcn vader intusfchen met een eenig* zitits vrolyker gelaat aangezien; doch is zeer zwak. 6! Is het waar? Lunau zal de myne zyn F waarishy? is hy niet dood ? niet gevangen ? de graaf. Hy leeft, en is vry . gy zult hem zien. Zyn oom de oude kapitein, weet waar hy is. klara. Ik wil hem zelf opzoeken, wil hem zeggen, dat gy hem en my zegenen wilt, myn vader!.. is het niet waar, wilt gy dat niet, myn vader? de graaf. Ja! myn kind, ik wil het,- maar gy kunt hem zelf niet opzoeken, gy zyt te zwak. Heb maar een weinig geduld, gy zult hem zien. de doktor, tegen Klara. Gy moogt u aan de lucht niet bloot (tellen , wees maar gerust. klara. Waar is dan de kapitein? BB  TREURSPEL. 177 de graaf. Op myne knmer. Ik zal hem verzoeken dat Lunau aanftonds hier kome. (Hy vertrekt.) klara /preekt met eene zwakke flem; de anderen Jlaan rondsom haar. Hier, hier (terwyl zy op haar ha.rt wyst) lieve Doktor'hier brand het., en ach! eensklaps weder zo koud— zo yskoud!.. Zal Karei haast komen ? de graaf, te rug komende. Haast, haast, lieve Klara 1 ik verwacht hem elk oogenblik. De kapitein zeide, dathy niet ver van hier was. de doktor. Wees maar gerust, (Ter zyde tegen den graaf.) Bemerkt gy de inwendige afwisfelende hitte en koude op haar gezicht wel? klara. ö Myn vader! zeker bevindt hy zich in het bosch ,op de plaats, waar hy my wedervond, waar ons myne lieve moeder zegende: daar zon hy op my wachten; zo riep hy, toen men my uit zyne armen fchcurde ... ha! wat was dat ... ach! lieve Doktor! dat ging hier zo koud langs myn hart voorby. de doktor, tegen den graaf. Ik vrees voor uwe dochter. de graaf. Dan ontferme zich de Hemel over my ! (Hy weent en zegt tegen Klara:) Wilt gy niet liever een weinig rusten, lieve duehter?  T78 KLARA van SYNAU, klara, lagchende. Eerst hem weder zien, eerst hem fpreken, den geliefder» myner ziel omhelzen, en dan... (Van oogenblik tot oogenblik zwakker.) Dan! ach!... ik gevoel het al te zeer... derven. (Zy weent, daarzy alle de omflaanders ziet wenen.) de graaf. Spreek zo niet, myn kind! gy zult niet derven, gy zult leven! (Ter zyde.) 6 Hemel! red baar! (De handen wringende?) Heb ik onwetende misdaan, 6! laafde ftraf dan niet zo hard zyn. klara. ó! Hem flechts nog éénmaal wederzien! de graaf. Gy zult hem nu voor altyd wederzien: van nu af aar» zal hy geheel de uwe zyn. klara. Geheel de myne'.. .ó ja! dat gevoel ik... hy zal geheel de myne zyn,haast, haast voor eeuwig geheel de myne. de doktor. Spreek toch niet zo veel: het verzwakt u. klara, pynelyk lagchende. Ik kan veel verdragen , het verzwakt my niet zo fchielyk. de doktor, ter zyde tegen den graaf. Zy vermindert van oogenblik tot oogenblik:ik vrees, dat alles reeds te laat is. de graaf, de handen wringende. Óm *s Hemels wil J ontferm u over eenen armen onge. luk-  TREURSPEL. J79 lukkigen man!.. red ten minften myne dochter. Ik doe alles, wat gy maar verlangt kl a r a , te^en Louize. Wat zegt myn vader? Hy is over u bekommerd. de graaf. Ik heb deernis met uwen toeftand.myne lieveKlara! klara Eerlang zal ik beter zyn , myn lieve vader! . . Maar myne moeder, myne goede moeder, zy komt in *t ge» heel niet naar haare Klara zien. Ach! zy kan niet, zy is zelf ziek, is het niet waar, vader! zy kan niet? de graaf. Zy kan niet, zy kan niet, lieve Klara! gy hebt gelyk : zy is te zwak. (Met tekenen van diepe fmart.) Zy kan niet; anders zou zy zeker komen. (Ter zyde,) Algoede! onderfteun my in dezen ftryd, of maak ook «2en einde aan myn rampzalig leven: moet ik ongelukkige dan alleen overig blyven! louize. Ik hoor iemant komen Misfchien . . . klara. Hy is het,het is Karei!... ó JHy komt zeker... Ach! mogt onze goede moeder ook getuige van myn geluk zyn! Hoe zou zy zich thans over onzen goeden vader verheugen! (Tegen den graaf.) Niet waar,gy zyt niet boos, dat Karei komt? de graaf. Neen, myn kind! neen. Ik heb hem immers laten M 2 . roe-  j8o KLARA van synau, roepen, om hem nu voor eeuwig aan u te geven. Zo gy Hechts herftelt, lieve Klara ! de doktor, tegen Klara. Houd u een weinig voorbereid ,en vermyd elke te hevige gemoedsbeweging. Zy is hoogst nadelig voor u. klara, verheugd; doch tejfens zeer zwak. Ja! ja! hy is het ... daar komen zy ! (Op het oogenblik treedt de kapitein met Lunau de kamer in ) ó Karei! Karei! karel vliegt, zonder iemant te zien, naar Klara, zinkt in haare armen, en werpt zich vervolgens half onmagtig voor de fop ha op de knien. ö Klara! Klara! welk een onuitfpreeklyk geluk!.. God! Klara zyt gy de myne?... Voor altyd de myne? Doch! (Hy verfchrikt.) Klara! hoe zeer heeft uw ly. dei: u ontlteld. Waar is die lieve blos op uwe wangen gebleven ? ha! dat affchuwlyk lyden ! Klara! gy zyt ziek. klara. Ik was het, Karei!., ó! uw byzyn verjaagt allen kommer en met "hem te gelyk myne ziekte: wy blyven nu immers by elkander... niet waar, myn vader? Karei zal my nu niet weder ontroofd worden. de graaf. Ik gafu immers myn woord. Wees toch gerust myn kind. karel flaat op, gaat naar den graaf en knielt. Is het mogelyk! heeft het bitter lyden van deze enge. iin tiw hart verzagt? mag ik insgelyks u vadernoemen? d e graaf heft hem op. Gy moogt het beiden, gy hebt myn woord. k a-  TREURSPE L. 181 karel. ]a, Klara.' gy zyt de myne, myne vrouw, myn alles ... ook uw vader zegent ons, wanneer wy tem daarom fmeken: hy zal ons niet meer vloeken. klara, fteeds zwakker. ó! Kon onze goede moeder toch ook getuigen dezer vreugde zyn"! Zy was immers zo dikwyls getuige onzer droefheid. kare l. Zy zal, zy zal {Hy zinkt fpr aakloos aan Klara's boezem. de doktor, tegen den graaf. En, deze voorbeeldeloze liefde wilde gy fmoren. de graaf. Niets, niets wilde ik, red Hechts myn kiad, lieve Doktor! klara tegen den graaf. ó Myn lieve vader! hoe gelukkig hebt gy my gemaakt.! . . (Tegen Karei met eene gebroken , zwakke ftem.') Kost gy wel zoveel hopen (... kare l. Goede God! wat deert u, Klara? uw gezicht verandert zo eensklaps, gy beeft... klara. ó! Ik ben wel, zo wel... en nochtans... (Zy valt half in onmagt agter over, de doktor Jpringt toe , en de graaf wringt de handen. ) karei. Klara! myngeliefdel ... ha! zy antwoord my niet. (De handen wringende.) Hemel! zy fterft! M 3 i)s  ifji KLARA van SYNAU, de doktor. Haar pols houdt byna geheel op (Tegen den graaf.) Wees op alles voorbereiJ. (Louize doet moeite om haar bjiebrengen.) de graaf, ah te voren. ó! Myn dochter! myn dochter! karei. Hemel! zy fterft... is 'er dan geene redding meer ? de graaf, tegen den kapitein, die treurig en neêrfiagtig geflaan en alles aangezien heeft. ó Vrind! had ik dit alles kunnen voorzien! had ik meer naar de waarfchouwende flem myner goede lieve vrouw, en myner vrinden geluisterd! de kapitein. Gy hebt veel, zeer veel verloren, doch nog niet al ■ les: nog is het mogelyk, dat uwe dochter... na doktor treedt tot den graaf. Wees geheel voorbereid, mynheer de graaf! alle hoop Is verloren. de kapitein. ó! red haar, red haar, indien het nog mogelyk is! de doktor. Alle menfehelyke huTp is hier vrugteloos. Zeker zag ik dit toeval vooruit, doch ik dacht niet dat het zo fpoedig ko nen zou. {Klara beweegt zich en haalt diep adem. karel, die gedurende al dien tyd voor Klara op de knien gelegen heeft, kuscht haare handen. Q \  TREURSPEL. 183 ó! Myn waardfle, om 's hemels wil, verlaat my niet. klara opent de oogen en [preekt met eene zwakke gebioken ftem. Karei! zytgy daar?..my..ne..moeder..ach!., vader !.. karel fpringt blymoedig op. Ik ben het, myn waarde! ik... gy leeft myn Klara ! myne dierbare vrouw! k l a r ;t, met eene gebroken ftem. Waar ... is my.. ne ... moeder? ... ach! God!... Karei!... waar ben ik?...myn vader!... moeder!... zegen my... ha! hoe hard... welk een angst!... God !... moeder! ... Karei! ... ( Zy haalt eenige maaien diep adem, en fterft in de armen van den Doktor.') d e doktor. Het is gedaan. de graaf. ö Noodlot! hoe hard lïrafr. gy my! (Hy gaat in de hevigfte wanhoop heen en wéér.) karel heeft de flervende Klara in de uiterfte bedwelming aangezien. God.' zy is niet meer... deze engel is niet meer! (Hy werpt zich op het lyk van Klara, en kusckt kaar" mond en haare handen.) Zy is niet meer!... God! zofhel uit myne armen!.. (Hy ftaat op en ver wydert zich van het lyk.) Ach ! zy heeft veel geleden , veel, zeer veel, nu is al myne hoop vervlogen... eene enkele alleen ,algoede Voorzienigheid! is aan myn hart nog overig gebleven, de zoete hoop dat ik myn echtf enoote eenmaal van u terug omfangeu zal. Hier op deze wae. reld  iS+ KLARA van SYNAU, reld is nu niets meer voor my te hopen... (Hy ftaat in diepe gcdac hte-n.) de ka pit pin, die e"en ais de Doktor en Louize alleen flomme en deelnemende getuigen van de beiden ongelukkigen geweest zyn, vat Kareis hand. de graaf blyft voor Klara's lyk flaan. ó Klara ! ómync dochter! zo ver bragt u de geflreng. heid uws vaders... Vergeel', vergeef ,myn kind ! eenen ongelukkigen verlaten man, die nu alleen in dewaereld ronddwalen en zyn graf zoeken zal! Ach! gy wist nog niet wat wy reeds verloren hadden... uwe goede moeder, myne eeuwige dierbaare vrouw... Ach! zy ging n voor, om hare Klara te ontfangen... Ook zal zy ubidden, vergeef! vergeef den ongelukkigen vader!., hoort gy,myn Klara! hoe ik fmeek! voelt gy het hoe ik uwe koude handen druk! kakel, als uit eenen droom ontwakende, zegt met opgeheven handen, en op den toon der dieptfe fmart en wanhoop. A! Tot vergeven was hare ziel gefchapen... doch haar te vermoorden .. .deze engel te vermoorden, dit kan alleen de eeuwige Barmhartigheid vergeven. (Hy ftaat weder by het lyk ) de graaf legt Klara's handen inéén en heft dezelven ten hemel. Bid, bid ! voor uwen ongelukkigen vader! Einde des Fyfden en laatften Bedryfs.