1160 E 61   AANMERKINGEN OP HET R E Q U E S T DER ROOMSCHGEZINDEN, TEGEN DAT DER GEREFORMEERDE GEMEENTE NS, NOPENS DEN EIGENDOM DER GEESTELIJK^ GOEDEREN EN FONDSEN. DOOR L. P. Te bekomen te Amfterdam, bij Brave, van Wiet; Briêt en van der Heij; Rotterdam, Cornel; Lei. ten,Honkoopi 'sHage, Tkierry en Menfing ; en verder bij de voornaamfte Boekverkoopers,  De Waarheid is maar Een. Wijkt men van de Unie af; men raakt verbijsterd.  MIJN HEER en VRIEND! R ■L'y gelegenheid der gedane verzoeken van de Gereformeerde Gemeentens in ons Vaderland, of het grootfte getal derzelven, bij het Wetgevend Lighaam, tot het behouden van die Geestelijke Goederen en Fondfen, waaruit de Traclamenten of Penfioenen van Leeraren of Hoogleer aren van den openbaren Godsdienst, of, gelijk het heden genoemd wordt, der voormaals heerfchende Kerk, fedcit meer dan twee hondert jaren onafgebroken, en dus, ge- • durende al dien tijd, dat wij eene vrije en onafhanglijke Republiek hebben uitgemaakt, betaald y/ierden: zoo is hier tegen te voorfchijn gekomen een verzoek, zoo het fchijnt, van de Roomfchen, of wel van fommigen uit de Roomfche Kerks tot bewering van het tegendeel. Dit Request, 't welk niet minder behelst, dan een verzoek : dat de verontwaardiging van het Vertegenwoordigend Lighaam rustig van de hand zal wijzen zullen, die het recht trachten te wrin- A £#«3  C * ) gen, om hun belang te begunftigen; en die hun !>e* lang trachten te begunftigen, om de Staatsregeling te ondermijnen; heeft, volgens mijne berichten, in 'sHage een verbazend opzien gemaakt, en zonder% lingen bijval gekregen. Ik viel derhalve met grooten ijver aan 't lezen; maar hoe ftond ik verzet, en hoe moest ik mij verwonderen, dat een Ge. fchrift, 't welk naar mijn inzien (en dat inzien is evenwel niet volledig overeenkomftig met het inzien van de Gereformeerde Gemeentens bij hare Verzoekfchriften;; dat, zeg ik, een Gefchrift, 't welk naar mijn inzien zoo los was opgeflagen, zoo vele onwaarachtige (tellingen behelsde, of, waar het goede ftellingen had, uit zijne eigene ftellingen kon wederleid worden, zulk eenen op. gang maken konde ; dan alleen bij zulken, die of een weinig bevooroordeeld, of oppervlakkig, de zaken inzagen, of die door de nieuwheid van het opgegeven bewijs, en door de vertrouwlijkheid, waar mede het wordt voordgebracht, weggefleept, niet doorzagen, waar in eigenlijk het zwakke, het . niets "Wende, het zich zelf tegenfprekende, en het onware van dit Verzoeklchiift gelegen zij! Geen ander oogmerk hebbende dan de bevordering van Waarheid en Godsdienst, en om anderen, zelfs brave en verftandige Roomschgezinden, ja,, zoo mogelijk, ook de ter goeder trouwe dwalende Opftellers, of Opfteller van dit Verzoekfchrifc, van deze onwaarheden, of ten mii,ften van het volftrekt onvoldoende van het zelve te overtuigen: zal ik dit Gefchrift zoo kort mogelijk ontleden, en, zoo ik vertrouwe, volkomen wederleggen, en wel op zul-  C 3 ) zulke gronden, waartoe de Stellers zeiven aanleiding geven; en hiertoe mij enkel bij de hoofdza. ken bepalen, zonder mij met den zonderlingen aanhef en verderen omflag op te houden, (i) De Hoofdzaak, waar het hier op fchijnt aan te komen, en die de Verzoekers, als het wezen der zaak aandringen, is deze: „ De Gereformeerden „ vragen om iets, 't welk tegen de Staatsregeling v> aanloopt;" of om hunne eigen woorden te gebruiken: Zij doen eene aanfpraak, ftrijdig met den geest en met de letter onzer Staatsregeling — zij geven een Reqüest ftrijdig met onze Staatsregelingi Het ftrijdt dan, zeggen de Verzoekers, tegen de Staatsregeling; en met dit zeggen meenen zij de Gereformeerden uit het veld geflagen te hebben. Maar! is het niet tastbaar, dat alhier het verfchil voor btmijs genomen wordt; en diesvolgens juist de voornaamlte, zoo niet de eenigfte grond, dien zij voor hunne (telling opgeven, wegvalt, ten minlten dat dit ten lterkften door de Gereformeerde Gemeentens betwist wordt. Zien we dit nader! Ik behoef niet te zeggen (en de Gereformeerden hebben zulks niet van nooden), dat het (tuk zelve , waar 't op aankomt, niet eens gevonden worde in de Staatsregeling zelve, wier Beginfelen de Vr%U heid en Eigendommen verzekeren, maar dat' het enkel behoort tot de Additionele Artikelen, zonder welken des noods de Staatsregeling zelve zoude (i) Ik fchroome niet, het zelve Verzoek fchrift, al< «ene Bijlage A, in zijn geheel hier achter te voegen. As  C 4,) de hebben kunnen beftaan, of welke Artikelen zonder benadeeling der Staatsregeling ook anders hadden kunnen begrepen worden. Ik behoef verder niet te doen opmerken, dat, al ftonden de Gereformeerden alles als ontwijfelbaar toe, het mogelijk zeergevaarlijk, ten minften bedenklijk zoude kunnen geacht worden, om dit Artikel binnen de naastkomende twee of drie jaren werkftellig te maken, en daar door de geheele «aak op eene onherftelbare wijze uit haar geheel te brengen, dewijl het nog zoo zeker niet is, dat bij de beloofde herziening, die bijzonder dit IV Artikel na twee jaren ondergaan zal, na het meerder licht, 't welk over de Geestlijke Goederen en Fondfen, over hunnen oorfprong, en aanleg, en over de voormalige toewijzing tot onderhoud der Predikanten van den toenmaligen Nationale» Godsdienst, thans verfpreid is, en nog meer verfpreid zal wor* den, dit ftuk niet weder geheel anders zoude kunnen begrepen worden door alle de Gereformeerde Gemeentens, die, gelijk bekend is, alleen verre weg een veel grooter gedeelte van de Natie uitmaken, dan alle de afzonderlijke Godsdienltige Gezindheden te zamen, (2) ja, nog niet eens zeker is , dat de Roomschgezinden zeiven, of de verftandigften onder hun, en daar onder de Steller van 't Request, na eene kalme en bedaarder overdenking van de ware toedracht der zaken, en na wik- C2) Ik zie dat dit ook aangedrongen wordt in 't Request der Cammisfie van de Walfchi Kerkgenottfshappen Ut prolongatie van den termijn voor drie jaren.  ( 5 ) Wikking en weging van zoo veie verplichtingen eft voordeden, als de Roomschgezinden, gedurende twee Eeuwen, nadat de gemoederen bedaarder wierden , daadlijk van de leden en belijders van den apenbaren Gereformeerden Godsdienst, onder eene zoogenoemde heerfchende Kerk, op den duur en vreedzaam genoten hebben, dat zij als dan zelve de zaak ten behoeve van de Gereformeerden niet eene vrij gunftiger wending zullen doen hebben. Maar ik zal regelrecht het ftuk aanvatten, en vragen: waar blijkt het, dat in het Addition. Art. IV. de Geestelijke Goederen en Fondfen zoo flellig en Zonder eenig vosrbeJioedfel Nationaal zijn verklaard ? Staat 'er dit eenvoudig, en eindigt hier mede het Artikel? of wordt 'er een zoogenoemde maar bijgedaan, die de d'eur openlaat tot een betoog van 't tegendeel, 't zij tegen de zaak zelf, 't zij tegen de eindens, waartoe die Goederen in 't vervolg zouden moeten flrekken? Zie daar de woorden: Blijvende nogthans onverlet de aanspraak, welke eenig Lighaam of Gemeente daarop mogt maken, en met de noodige bewijzen voorzien, aan het Vertegenwoordigend Lighaam ter beflisftng zal moeten inleveren. Dat nu hier niet gedoeld wordt op eenige of enkele Geestlijke Goederen of Kerklijke Fondfen, die door vrijwillige Giften, Erfmakingen of anderszins, bij eenige Kerkgemeente of Gemeentens zijn verkregen, zulks blijkt uit Artikel V. waar diergelijke Giften enz. als het wettig Eigendom der Bezitters erkend worden. Maar in Art.' IV. wordt A 3 het  ( 6 ) het doen fan Aanfpraak vast gemaakt aan- en te huis gebracht op alle Geestelijke Goederen en Fondfen , waaruit te voren de Predikanten enz. betaald werden. Maar nu! deze Aanfpraak gefchiedt thans! Zelfs niet door eenig Lighaam of Gemeente, maar zij ge» fchiedt' algemeen; zij gefchiedt door bijna alle de Gereformeerde Gemeentens van ons Vaderland, door het geheele Lighaam, niet der Geestelijken, maar door, of van wegen of op naam van de meeste Gemeentens van Holland, die gewoon zijn Clasftcale Vergaderingen te houden; van genoegzaam alle de Gereformeerde Gemeentens in 't Gewest Utrecht, die gewoon zijn Sijnedale Vergaderingen te houden, en door de meeste andere Gewesten; zoo dat men iriet de Rcqucftr anten van de Franfche Commispe zeggen kan, dat het is de Aanfpraak van de wettige meerderheid der geheele Natie, immers van de Belijders van dien Eeredicnst, waar aan de groote meerderheid der maatfchappij is toegedaan, en die dus lange uitmaakte den Eerdienst der Natie, of den Nationalen Godsdienst, voor zoo verre hij was de Godsdienst van verre weg het meerderdeel der geheele Natie, des geheelen Volks. Dit doen zij dan, als de zoodanigen, die de Natie, dat is, de Gereformeerde Natie, zoo als zij van aanbeginne was, uitmaken. En op wat grond? Op den zelfden grond van 't IV. Addit. Art.; op grond name-! lijk, dat de Gereformeerde Gemeentens van dit Land, federt wij eene onafhanglijke Republiek hebben uitgemaakt, den nationalen Godsdienst tot het jaar 179J heb>en beleden $ *n uit die Geestlijke Goe«  C ? ) Goederen hunne Predikanten betaald zijn; op dien grond maken zij die Aanfpraak. En het is op die Geesilijke Goederen en Fondfen; het is daarop (Art. IV.) dat zij eene Nationale Aanfpraak maken; en beweren, dat, als eenmaal voor ruim tw£e honderd jaren die Gereformeerde Gemeentens, die toen den Nationalen Godsdienst omhelsden, en die toen (met oogluikende toelating echter van anders gevoelenden) de Natie, qua Natie, uitmaakten, en voor 't behoud van dien hervormden Godsdienst goed en bloed veil hadden en alles opofferden, als (zeg ik) die Gereformeerde Gemeentens, 't zij door de Natie zelve, 't zij op naam en van wegen de 'Natie,- door hun, die toen 't Beftuur bij Reprefentatie van de heele Natie in handen hadden, en dus wettig , eenmaal gefield zijn in 't gebruik, of in 't genot, of toewijzing, of hoe men 't noemen wil, van die Geestlijke Goederen en Fondfen, ten einde daar uit de Predikanten van dien Godsdienst enz. te betalen, dat, als dan die zelve Goederen of hun gebruik naderhand niet weder door de Natie , of van haren wege, hun afgenomen, of over dezelve op eene andere wijze gedisponeerd kan worden, dewijl de Natie zich zelve niet kan tegenfpreken. En deze is de Aanfpraak, die mij voorkomt, dat Art. IV. volkomen vrij en onverlet gelaten wordt, wanneer men die Goederen aldaar Nationaal verklaart; welk onverlet laten niets minder zegt dan: ten zij het contrarie worde bewezen, gelijk de Commisfie der Gereformeerden bij hun tweede Request bl. si. zich verklaren, met bijvoeging, dat „ in dit geval die uitdruklijke openftel' A * „ ling  ( 8 ) „ ling van de Aanfpraak eene foort van oproepini „ is, die duidlijk te kennen geeft, dat bij de Wet» „ gevers zelve verlangen is, om het gene waarlijk ,, wettig en recht bevonden konde worden, bo„ ven het gene zij als waarfchijnlijk hadden aan„genomen, te doen prevaleren." En wijders, bi- 53, dat, „ daar alle Geestlijke Goederen en „ Fondfen, in het gemeen, zonder eenige uitzon,, dering of bepaling , Nationaal verklaard wor„ den; 'er terftond volgt, dat daarop, dat is op ,, die zelfde Nationaal verklaarde Goederen, mede „ zonder eenige bepaling de Aanfpraak vrij en on,, verlet gelaten .wordt." Is nu die Aanfpraak zoo algemeen, en betreft het woord; daarop, alle Geestlijke Goederen: zoo betwisten wij niet, dat die Goederen bij deze nieuwe orde van zaken uitdruklijk- en op nieuw Nationaal verklaard zijn geworden; maar wij ontkennen, dat hier mede, gelijk de Roomfchen willen, zoude volkomen gedecideerd zijn , dat die geestlijke Goederen niet meer zouden dienen tot privative uitbetaling der Predikanten, zoo als dat door de Natie voor twee Eeuwen is verordend, aangezien de Gereformeerde Gemeentens op bovengenoemde gronden, en welken in 't vervolg nog fterker zullen vastgemaakt worden, op die Goederen tot die eindens eene algemeene, en, om zoo te fpreken, eene Nationale Aanfpraak maken. De Gereformeerden betwisten dan niet de Staatsregeling; noch het IVde Addit. Art., zoo als het ligt; maar zij beweren een gegrond recht op die Nationale Geestlijke Goederen te hebben, en dus* dat,  C 9 ) dat, zoo lang de Gereformeerde Gemeentens bij hunne verzoeken, en daar tegen het Uitvoerende Bewind bij hunne Advifen, het zij met eerbied gezegd, als enkel Adyifeurs befchouwd, tegen over elkander Haan, en zij beiden in contrarie fustenuen verkeeren; en zoo lang de wederzijdfche gronden en quajftien, 't zij door eene Rechterlijke Uitfpraak, als den Eigendom betreffende, na verhoor van wederzijdfche Partijen, of op eenige andere wijze, niet uitgemaakt zijn: dat, als dan deze Verzoekers verkeerd het IVde Art. als bewijs inroepen, en dus 't verfchil zelve voor bewijs ne-* men. En hier mede kon ik van dit Request afftappen, zoo de Verzoekers niet een' flap verder waren gegaan, en den Geestlijken Goederen en Fondfen zelfs alle denkbeeld van Eigendom ontzegd, hunne oneigendomlijkheid beweerd, of de bevoegdheid, om als eigen befchouwd te worden, hun niet ontnomen hadden. Zie hier hunne eigen woorden: Wij kunnen ons niet genoeg verwonderen, dat de Requeftranten aanfpraak op oude Kerkelijke Goederen en Fondfen durven maken, ten einde dezelve in eigendom te bezitten ; daar die Goederen en Fondfen nimmer te voren in iemands eigendom hebben geweest, en heden niet zijn, en voortaan daar in niet gerechtelijk kunnen vervallen. Dit fiaat ons te bewijzen; daar mede is de zaak voldongen, en alle aanspraak vervalt! Ik raöet hier ongetwijfeld de woorden iemands Eigendom opvatten van privativen Eigendom, van J&igendom van afzonderlijke perfooneri; en niet A 5 var-  ( io ) van den Eigendom van geheele Lighamen, noch veel minder van nationalen eigenüOx\i. Want met dezen laatiten Eigendom, den Eigendom der Natie, te ontkennen, zoude de Steller zelve volftrekt iets ftrijdig met het IVde Jddit. Artikel beweren, waarbij alle Geestlijke Goederen en Fondfen worden Nationaal verklaard, dat is, de Eigendom der Natie worden. Indien dan die Goederen nooit hebben geweest, heden niet zijn, en voortaan gerechtelijk niet kunnen zijn iemands Eigendom; zoo zoude dat geheele Artikel wegvallen. En dat kan de meening niet zijn. De meening is dan, dat zij nooit waren de Eigendom van particuliere perfoonen. Dit ftaan wij toe! Noch ook de Eigendom van Kerken , van Kerklijke of Geestelijke Ge/lichten. Dit laatfte beweert de Steller, en is de grond van zijn geheel betoog. Dit wordt bevat in deze woorden: ,, Toen nog ,; de Roomschcatholijken Bewindvoerers hunner ,, Kerkelijke Goederen waren, bezaten zij dezelve „ in dier voegen, en in dien zin, als ze hun bij „ de Kerkelijke en Burgerlijke Rechten toegekend „ werden. Zij genoten derzelver vruchten op voorwaarden, dat zij daarvoor die- Kerkdien„ ften moesten verrichten, welken hun de wil des vermakers, nevens de Kerk-ordening voorfchreef. „ Maar beide deze Rechten houden, dat Kerken „ en Kerkelijke Goederen nicmands Eigendom zijn, ,, Res nullius. Dit is het grondrecht (om van M het Jus Canonicum niets te gewagen) bij de „ be-  C ii ) „, befchreven Rechten bekend. Inflitut. Jur. L. „ II. tit i. §. 7. et 8." Wanneer ik nu hun dit geheele Attikel, de geheele ftelling, zoo als zij ligt, eens volledig toeftond; en ik kan het in zekeren zin gereedelijk toeftemmen: wat gevolg zoude dan hieruit moeren gehaald worden, anders dan dit,- dat, dewijl bij den aanvang der vrije Republiek niemand privativen Eigendom op die Goederen had; dewijl ook de Geestlijken noch hunne Bewindhebbers, bij het vernietigen van Kloosteren, Abdijen en andere Geftichten, wier admini/lratie zij alleen hadden, op de Goederen dier Kloosteren enz. geen aanfpraak konden maken, noch die in eigendom bezaten , noch konden bezitten of blijven bezitten: dewijl echter in eene Maatfchappij van menfehen in flatu citHb, geen ongeëigend goed kan uitgedacht worden , (daar moet toch een eigenaar zijn) dat als dan die ongeëigende Goederen aan de Natie vervallen zijn, of met andere woorden, dat zij van dien tijd „ af voor Nationaal gehouden zijn." En ik wil hun zulk Beiluit, indien zij dit Belluit zelf maken, gaam toegeven. Doch eer ik die toegevendheid ten mijnen be» hoeve gebruike, wil ik vooraf de gronden, waarop zij hunne ftelling van Oneigendom bouwen, onderzoeken J Het Grondrecht, waarop zij bouwen, is, dat di; Geestlijke Goederen zijn geweest, res nullius, en hier toe worden de Romemfche Rechten ingeroepen; die de res facra. tot de res nullius brengen. Tot vermijding van alle pmflachtigheid zal ik mij  ( i* ) mij in geen onderzoek inlaten , in hoe verre de Heidenfche denkbeelden, die in vele Romeinfche wetten doorllralen, in onzen Christelijken Godsdienst toepaslijk te maken zijn: noch 2Q. in hoe verre de Romeinfche wetten (volgens den Steller) als een gemeen Volkenrecht in de Nederlanden de kracht en 't gezag van Landwetten verkregen hebben, daar het zeker genoeg is, dat ten minder* in Holland het Romeinfche Recht niet anders dan als een jus fubftdiarium, of tot behulp en aanvulling, wanneer eigen Landswetten zwijgen, gebruikt wordt; noch 30. in hoe verre het waar is, dat de voormalige Staten in dezen de Romeinfche wetten hebben behouden: maar ik bepaal mij alleen bij zijne ftelling, dat de Geestlijke Goederen zijn gehouden voor res nullius; waar 'mede men tracht te bewij zen, dat zij geenen eigenaar hebben, noch aan eenig recht van Eigendom onderworpen zijn. Kunnen zij dit bewijzen, dan geef ik de zaak der Hervormden op. Maar vervalt dit bewijs, zoo zal aan de zaak der Hervormden een nieuwe kracht en ook nieuw licht bijgezet worden. Hiertoe zal ik in de eerfte plaats A. kortlijk toonen, wat de Romeinfche wetten al onder de benaming van res nullius begrepen. B. aanwijzen, dat de Verzoekers met het aanhalen dier wetten en met de uitzonderingen, die deze wetten ten aanzien der res facra, 'er bij voegen, hun eigen ftelfel om ver werpen; immers niet anders hier mede be. weren kunnen, dan het geen ik hun gereedlijk kan en wil toeftemmen, namelijk dat de Geestelijke Goe* deren zijn Nationale Goederen, En eindelijk C. be-  C 13 ) beflaiten, dat zij in de toepasfing dier wetten op de Geestlijke Goederen zich merklijk verzonnen hebben? A. Wat zijn bij de Romeinfche Wetten res nul. lius. Dezelven, (en zulks weten eerstbeginnende leerlingen in de Rechten) worden gebracht tot vijfderlei foort van zaken. En om die foorten te onthouden , geeft men hen een oud versjen te leeren: Cenfura, faSto, natura, tempor e, cafu, Res in nullius dicitur esfe bonis, Tot de iften brengt men met de Verzoekers a) de res facra; — Door res facra verftaan die R. Wetten de aan Gode toegewijde zaken, en daar onder ook de ( Roomschgezinden in ons Vaderland tegen deze Leer" aan, zoo ijverig kunnen aandringen op de Overgiften der'Kerken, en derzelver naasting als Eigendom ; en hoe als dan zelfs bij de Staatsregeling, Add. Art. VI. gezegd kan worden: dat — alle Kerkgebouwen en Pastoriehuizen der voormaals heerfchende Kerk, voor zoo verre zij door aanbouw uit de afzonderlijke kas der Gemeente geene bijzondere en wettige eigendommen Zljtl. — Hoe toch kunnen zij wettige Eigendommen genoemd worden, of als zoodanig genaast worden, als zij volgens de Verzoekers zelve res facra en dus res nullius moesten zijn. ( Ik wil 2°. hier niet blijven daan op de drie voorname uitzonderingen, die de Requeltranten geheel over 't hoofd gezien, immers niet in aanmerking genomen hebben, dewelken, als zij plaats grijpen (gelijk zij wel degelijk doen en altijd gedaan hebben) als dan reeds vooraf onwederlprekelijk toonen, dat de groote ophef van die res nullius of ongeèigend goed, in zulken volftrekten zin niet plaats kan hebben, maar dat 'er iets fchuilen moet, waar door dat verbod, of de Wet van niet te vervreemden, in geval van gevangenen, van Kerk' fchulden of armen onderhoud, niet gelden kan; en 't welk alles niet plaats kon hebben, als die Oneigendom , zoo als zij dat gelieven te noemen, zoo voldrekt was. Ten minden zij moeten dan aangemerkt zijn of als Nationale Eigendom, waar over. de Natie, of hare Bejiurers uit den naam der Natie, disponeren konden, of als Eigendommen van geheele Gedichten, Kloosters en diergelijken, wier Be-  C 15 > Bewindslieden dan bij toelating der wetten in die drie gevallen wel degelijk die Goederen tot andere eindens konden gebruiken en vervreemden. Doch ik behoef mij met zulke gedeeltlijke Aanmerkingen, die toch ook hare kracht hebben, niet optehouden, om dat ik gewichtiger bedenkingen zal te berde brengen. Maar zien wij eerst alle foorten der res nullius. Tot de ifte foort, behalve de a) bovengenoemde res facra, behooren b) de res religiofce, en men verftaat 'er door, zulke zaken en plaatzen, welken volgens het oude bijgeloof voor gewijd gehouden wierden, met name Grafplaatzen, Kerkhoven en anderen, waar de Overledenen, of hunne asch befteld wierden door die genen, die daartoe alleen gerechtigd waren, c) res fan ft ft % zoodanige plaatzen, die door hoog gezag beveiligd, door nie. mand mogen gefchonden worden, gelijk Jledelijke muren en poorten. De tweede foort zijn res pro dereliSUs habita, of alle vülatene en ledig liggende gronden of goederen, die niemand begeert te aanvaarden. De derde foort zijn wild gedierte, vliegend gevogelte en fchipbreukige goederen. De vierde foort, onder de aarde bedekte en onbekende fchatten, en eindelijk De vijfde foort, onaangevaarde Erfenisfen. Zie daar de lijst der res nullius of ongeëigende Goederen, dat zijn de zulken, die in geenen privaten eigendom zijn. En dit ftero ik gaarn toe. B. Maar zijn zij dan geheel voor geenen eigendom vatbaar, of hebben zij geheel geen Eigenaars? Wie  C * ) Wie zal dat zeggen? Dit ftrijdt tegen de natuur der zaak. Dit ftrijdt tegen alle bekende Rechten. Men behoeft de foorten maar op te noemen, om van het tegendeel overtuigd te zijn. Men kon ze ook wel den naam van lieerelooze of onbeheerde , goederen geven, niet, om dat zij geenen Heer of Eigenaar hebben, maar om dat zij aan geen bijzonder Eigenaar, maar, of aan zekere Lighamen of aan het Land, of aan het ganfche Folk, of aan Grondheeren toebebooren. Daar het nu een ontwijfelbaar grondbeginfel is, dat in eene Burgerlijke Maatfchap* pij de Eigendommen vast en zeker moeten zijn, en dat diesvolgens, als de Eigenaar van iets onzeker of onbekend is, dit zelve goed als dan vervalt aan 't Land of aan de Natie, 't zij over 't geheel en volftrekt; het zij tot zoo lange, tot dat de Eigenaar , zich opdoet: zoo volgt van zelfs, dat die goederen, die, hier boven, res nullius heeten, wel verre van geenen Eigenaar te hebben, wel degelijk aan eigendom onderworpen zijn, en den Nationalen Eigendom uitmaken. Dit is de Leer van 't geheele Europifche Staatswe-zen. Dit is de Leer van H. G r o o t in zijne Hollandfche Rechtsgeleerdheid, die overal, waar hij deze Artikelen aanroert , dit als bekend voor uit ftelt, en dien wij hier te liever aanvoeren, omdat hij de eenigfte Schrijver is, dien de Verzoekers gebruiken, en wiens gezag dus bij hun overwegende zijn moet. Zien wij dit bij enkele Hukken, en klimmen wij van het minder betwiste tot het meer betwiste op. Niets is bij hem gemeener, dan dat zulk of zulk goed gezegd wordt te zijn vervallen aan de Graaf'  C 17 5 Graaflijkheid; vervallen aan het L and\ vèrvdllen adn de Schatkist, of dat het is geweest, of geworden as der Graaflijkheids goed, of vervallen Is ten behoeve van de Graaflijkheid, of aart de Graaflijkheid toekomt - en diergelijken. Nu is 't waar, dat deze uitdrukkingen ook wel verwisfeld worden, .met, te vervallen aan den Graaf, ten behoeve des Graven, den Graaf toekomen, door diert die Vorfïen dan als Grondheeren worden aangemerkt; maar dewijl ik hier fpreke van de tijden der Oprichting der vrije Republiek, komt altans dat denkbeeld hier geheel in geene aanmerking; als wij dit maar weten, dat, alles wat voorh'een genoemd wierd aan dé-Graaflijkhcidte vervallen, en diergelijken, federt de vrije Republiek nooit iet anders beteekend heeft, dan aart *tland, aan 't Folk, aan de Natie te vervatten, of met andere woorden aan 's Lands Schatkist te behooren, of, zoo als men thans zoude zeggen, nationaal geworden te zijn. Wanneer dan de groot B. li. D. 30. zegt, dar: der onbemaagden Erfenisfe verviel aan de Graaflijkheid; zoo zéide lflj niets anders dan dat die goederen aan de Natie vervielen of Nationaal wierden. Dat: Gefirande Goederen (B. tl. D. IV.) plegen van ouds gehouden te wor denvoor 'sGraeflikheyts eygen goet. Dat: De Siroomgron* dcn,(B. 11. D. 9.) wanneer defelve komen te verdro' gen, komen de Graeflijkheit tóe, — en worden verjtaen te zijn nieuwe en NB. overfulks onbeheerde landen: hiermede dan zegt hij niets anders dan dat dit alle» aan de Nationale Schatki.t ver-  ( i» ) viel, en Nationaal wierd. En wat zegt dezelfde grotius nu van de Geestlijke Goederen ? Al hetzelve bedoelt hij, 't welk alle Europifche Staatsrechtfchrijvers uit eenen mond zeggen, dat, wanneer en waar de Roomfche Godsdienstoefening is vernietigd, de kloosters gefloten, de kloosterlingen of verdreven , of gevlucht, of in 't land blijvende zijn onderhouden, dat daar de Geestlijke en Kerklijke Goederen en Fondfen, die toch een' eigenaar moeten hebben, aan den Vorst, of daar geen Vorst of Grondheer is, aan het Land vervallen zijn. Zijne woorden, B. n. D. I. bl. 50. zijn ronduit dezen: De Goederen, die eerlijts tot onderhout van Geestelike waren gefchikt, zijn mede verftaen het Lant toetebehooren, ende hij de Lant'Overlieit tot Lant-weer. ende andere nootfakdijkhedcu gebruikt te konnen werden: mits dat defelve Overhelt bejlellen, dat de Kerkendienaren eerlik onderhouden, ende een bequaem getal van jonge luijden tot den Kerkendienst opgevoet werden. Dit alles toont dan middagklaar, dat de ware meening van de res nullius, bijzonder in 't geval der Geestlijke Goederen, niet is noch zijn kan, dat zulke Goederen volftrekt geenen eigenaar hadden of oneigendomlijk goed waren of wierden; maar 1. Dat zij geen privative eigendom van afzonderlijke perfoonen waren. a. Dat zij uit hunnen aard en eindoogmerk gerekend wiarden te zijn extra commercium, of buiten omloop van handel, 3. Ea dat die goederen inderdaad waren, of in 't bef  ( 19 ) bezit en gebruik voorheen van geheele Lighamen, Gedichten, Kerken, enz. in gemeenfchap, tot zekere eindens, of, wanneer van zulken Gemeenfchaplijken Eigendom niets bleek , of dat die ophield, dat zij dan waren de goederen van de Natie, of Nationale Eigendom, en aan 't Land vervielen. — En dit laatfte houde ik vast; en mijne ftelling is deze, (en meer behoef ik hier nog niet, om 'tkluwen te ontwinden:) — Bij of met de oprichting der Republiek zijn alle Geestelijke Goederen en „ Fondfen (die niet als wettig eigendom in han„ den bleven van partikulieren of van gedichten) geworden Nationale Eigendom ; zij zijn geworden s, nationale goederen; en als zoodanigen hebben „ toen de genen, die 't Beduur in handen hadden, „ als reprefente'rende de geheele Natie, over dezel„ ven gedisponeerd." Dit laatfte zal ik hierna betogen. Ik houde mij nu nog aan den R. deller, en befluit, C , uit al het vorig betoogde, dat de ver», zoeker, met zijne 'aandringing op rés' nullius, niets heeft uitgewerkt, dan dat hij mij verderkt en bevestigd heeft in mijn gevoelen, dat de Geestl. Goederen zijn geweest nationale goederen. Maar zien weden oorfprong van deze zijne verzinning! Wat mag toch de reden zijn van deze verkeerde toepasfing van res nullius? Met dit te onderzoeken zal ik veel veld bedrijken, en in de gelegenheid geraken, om teffens natefporen het eerde gedeelte van mijne zoo even gegeven alternative ftelling, dat namelijk die Geestelijke Goederen, voor dat zij nationaal wierden, waarlijk zijn geweest in  C 20 ) *t bezit en eigendom van de Geestlijke Corporatlen, Kerken, en Ge/lichten der Roomfchen hier te lande! Wat de verzinning aangaat, ik houde mij verzekerd , dat de Schrijver, die, indien hij een Roomschgezinde is, van de Roomfche Kerkzeden eh Rechten niet onkundig zijn zal; wel bekend was met de Divifio in Res Divini juris et Humani juris; daar nu tot de res divini juris ook gebracht worden de res facrae, religiofae et fanctae; en deze res facrae bij de andere verdeeling ook onder de res nullius betrokken worden; en die • beiden veel overeenkomst hebben met het geen bij de Roomschgezinden, en ook in onze oude Wetten genoemd wordt Amortifatie; en die Amortifatie en geamortifeerde goederen ook wel kunnen warden gelijk gefteld met die res nullius: zoo vermoede ik, dat hieruit die misvatting zal gefproten zijn. Doch dit doet weinig ter zaak. Van meer gewicht en gevolg zal zijn , die Amortifatie of Admortifatie wat van nader bij te betrachten. Door Amortifatie, een woord in alle Roomfche Landen en bijzonder ook in Frankrijk zeer wel bekend, of liever door le Droit d'Amortization vcrftaat men niet anders, dan de Vrijheid, die door den Vorst of door de Natie verleend wordt, om vaste goederen en bezittingen van wereldlijken in handen van Kerken, Coïlegien, Gedichten en an. dere Geestelijke Corporatien, die men manus mortua, of de doode hand plagt te noemen, te doen overgaan , om daarin te verblijven als eigendom van die Ge/lichten tot die eindens, waartoe zij gefchikt wierden. Dus is de -Amortifatie eene „overbrenging van  C 21 ) van zulke wereldlijke goederen in de doode hand der Geestlij kheid; en 't is genoeg, dat ik hiertoe aanhale do cange Glos/ar Mediae Latinit. p. 148, Admortizatio (est) Praediorum translatio in manum mortuam, feu praediorum acquifitio facta a. Monafteriis et Collegiis religiofis,- — quae femelacquifita, in Commercio, mutatiónibus, aliisque praediorum one* ribus obnoxia esfe deftnunt Translatio autem fhu acquifitio ista fieri non potest, nifi Principis ac Domini confenfus intcrvenerit — Het wil zeggen: de Amortifatie (of doodehandverval) is eene Overdracht van vaste goederen op de doode hand, of wel een bekoming van eigendom van vaste goederen door Kloosters en Godsdienflige Ge/lichten, — welke eenmaal bekomen zijnde ophouden te zijn in de gemeene wandeling, en ook niet meer onderworpen aan ver ander in gen, en andere bezwaren van vaste goederen. — Deze Overdracht nu, of Bigendomverkrijging kan niet gefchieden, dan bij toelating van de Overheid en van den Eigenaar. Ik geve deze Omfchrijving in haar geheel, omdat zij zeer gepast is op 't geen ik uit onze Historie en Wetten moet betogen. Men ziet uit de Befchrijving zelve reeds bij voorraad, dat hier van eene bekende zaak in Rechten gefproken wordt, en dat die Rechten zelve reeds vooruit ftellen, dat de Geestelijken voor hunne Kloosters en Geftichten wel degelijk eigendommen konden en mochten bezitten, mits de Overheid hun toeftond, dat die goederen manus mortua wierden; en men behoeft 1 maar de gewoonde Franfehe Woordenboeken opteB 3 flaan,  < ia ) flaan, om aldaar het Franfehe main-merte verklaard te vinden door doode hand, dat is, wanneer eene erfenis aan eenig Klooster of Ge/licht vervalt. Ik wil gaarn toefteminen, en met niemand er over twisten, dat bij de eerfte Christenkerk, en bijzonder feder't den tijd van keizer Gonftantijn de Groot, de Geestlijken lang hunne gemeenfchaplijke Bezittingen en goederen, afzonderlijk en onaf hanglijk van den Staat, gehad en behouden hebben; maar dit is niet altijd zoo gebleven, en de Historiën getuigen, dat, omtrent het einde van den tweeden flam der Frankifche Koningen, om voortekotnen, dat de Geestlijken niet alles inflokten, en de Wereldlijken en Gemeentens hierdoor verarmden, de Christenvorsten , ftrenglijk verboden, dat geene Geestelijken, voof hunne Kloosters, Abdijen of andere kerklijke Geft.icht.en mogten aanerven, aankoopen, of bezitten, ten ware zij van hun, als van de Oppermacht, daartoe Vrijheid bekwamen, en die goederen door de vergunning der Amortifatie aan die Geftichten vastgemaakt, ingelijfd en onvervreemdbaar verklaard wierden. - Maar juist dat Verbod, en die verleende Gunst bewijst onwederzeglijk tegen den Verzoeker, dat die Geestlijke Goederen wel degelijk zijn geweest Eigendom, eigendom der Geestlijke GeJiichten, en tot bepaalde eindens. En hoe zoude ook anders met mogelijkheid plaats kunnen gekregen hebben, 't geen de Historiën ons in Frankrijk en elders opgeven, dat. namelijk de Geestlij-  C 23 ) lijken, die anders voor zich en hunne Gehuchten vrij van Belastingen waren, gewoon zijn geweest, den koning, om de vijf jaren, gewichtige Dons Gratuits te doen van vele Millioenen. Men weet, hoe bij 't ontdaan der Franfehe Revolutie, toen het ftuk der Finantie en hare Vereffeningen de groote zaak van Overweging uitmaakte, de Roomfche Geestlijkheid eene fomma van 400 millioenen aanboden optebrengen , om daarmede alle de te koitkomingen van 'sLands kas volledig en in eens te beftrijken, indien men maar de Geestlijke Goederen onaangeroerd wilde laten. Dan men weet er bij, dat dit aanbod niet is aangenomen, maar dat integendeel kort daaraan, na 't vernietigen van den Geestelijken Ordes» fiand, alle de Bezittingen en Geestelijke Goederen aan 'sLands Schatkist zijn gebracht, en Nationaal verklaard. — Zien- we nader het bezitrecht en den eigendom dier goederen in onze Landen, en met name in Holland. Van de onverzaadlijke gierigheid en fchraapzucht der Nederlandfche Geestlijkheid, even gelijk in andere landen, (en waarom zouden wij dit ontvein» zen? De Roomschgezinden zelve ontkennen dit niet) van die fchraapzucht, om hunne Kerken, Kloosters, Abdijen te verrijken door allerlei middelen , 't zij van erfmakingen, 't zij van legaten, 't zij van begiftigingen, 't zij van aankoopingen of van andere manieren, om eigendommen aantefchaffen, getuigen onze Schrijvers in 't breede. Men ïeze^, flechts d. van bleyswyck Befchrijving der B 4 Stadt  C H ) Stadt Delft, bl. 363. 370. en bijzonder 377—386(3) Daar nu de Geestlijken voor hunne perfoonen eri hunne kerkelijke en geestlijke Goederen vrij waren vmfchot en lot, en hierdoor, bij 't vermenigvuldi. gen der Lasten, de Gemeentens vooral zeer gedrukt wierden: waren de Vorden en Overheden wel genoodzaakt, om hier tegen te voorzien. De eerde Voorzieningen waren in de XlIJde en XlVde Eeuwen door de Generale Landwet, dat Schotbaar land zou Schotbaar blijven, al kwame het in Geestlijke handen! Waar van 't gevolg was dat voortaan, gelijk billijk was, de lasten, die op een Landgoed lagen, bij den verkoop of vervreemding tnede overgingen, en dat dus geene Geestlijke Gedichten zich in dezen op hunnen vrijdom konden beroepen, maar de Lasten moesten blijven betalen. Maar het kwaad was te algemeen en te groot, om het door kleene hulpmiddelen te duiten. In de XVde Eeuw was de aanwas der Eigendomlijke en vaste Goederen der Geestlijke Lighamen reeds tot zulke onmatige hoogte geklommen, dat, ajzoo er niet aan helpen konde, of ook de Vorsten, om de Geestlijkheid nog te ontzien , alleen verboden, om aan Kerkdijken geene Goederen te verkoopen, die zij ter geestelijker hand (3) Vergelijk wagen., Vaderl. Ilijlor IV. 26. Van leeuwen, Jiatav llluflr. bl 426. bij de woorden: De albeheerfende Hoogmoed en onverfadelijke gddgierigheii der Geestelijken, — Va^ drr schelling, Tiendrecht, D, \. bl 78—82. En o. brandt, Hijl. der Reform. D, L hl. P2, en volgg.  Jiand trokken (4): zij gedwongen wierdên, op s Volks klachten, om regelrecht aan de Geestlijken te verbieden het aankoopen van onroerende goederen. En de eerde, die dat ondernam, was Philips van Bourgondie. Zie hier, hoe van leeuwen bl. 598. dit uitdrukt: „ Philips van Borgondien Grave van Holland en Zeeland, was „ de eerde, die niet vretende der Geestelijken wrev velijkheyt, over zich dom nemen, hun hetkoos, pen van onroerende Goederen te ontteggen, Want „ den hoogen noot der Landen fuix vereiste." Het Verbod van 1446 den 28 Oélober is in zijn geheel in 't Groot Plakaatboek, D. 1. bl. 1471. Hij verbiedt daarbij, met advis van zijnen Raad en Ridderfchap en Steden, dat geene geestelijken meer zouden mogen Erven nemen, noch landen koopen noch verkrijgen bij Testamente noch anders, binnen deden of daarbuiten, tot tijd en wijle, dat door Commisfarisfen met de geordende lieden eene ordonnantie gemaakt zij hoe en in wat fchijn zij voortaan zullen erven mogen. Deze Commisfarisfen (zegt hij) waren reeds gelast geweest, om alle den Staet van de geoorde engeestlijke perfoonen te overjien — en ook haren Rijkdom en Renten, ende daer na te voegen, hoe rijck fij fouden wefen om haren flaet eer lij ck ende rede lick te kou den -~ maar velen der Geestelijken hadden niet willen ontdoken den jlaet van hunne kloosteren noch goederen ; (4) Van Leeuwen Bat, ill, p. 50?, B 5  C as > fen; meijnende altoos te blijven in heuren opfette, om Erven te nemen, ende alfoo alle die Landen Renten en Erven van onzen Lande te rapen ende tnder te flaen. En 't Werk zelve bleef gedeeltlijk flapen, tot aan zijnen Opvolger karel I. welke volgens van leeuwen bl. 594. in 't jaar 1474. in September, ,, bij Edicte aiomme door Holland, „ Zeeland en Vriesl. geboden heeft, dat alle Gees„ telijke Kloosters, Abdijen, Proosdijen, Decanij„ en, Kapittelen en derfelver Abten, Abdisfen, ,, Proosten, Decanen, Prioren, Prioresfen,Kerken, Kapellen, Gasthuijfen, Godshuijfen, en andere „ Geestelijke perfoonen, aan zijne. Commisfarisfen „ in fchrifte fouden fetten en ftellen alle hare Goe„ den, Landen, Leenen, Heerlijkheden, Tienden, „ Renten en Pachten, die lij befeten en gebruikt „ hadden den tijd van festig jaren herwaards." —Onze loflijke wagenaar (5) fpreekt hier ook van, bij gelegenheid van 't heffen van nieuwe Schattingen, zeggende, dat karel bevel gaf, aan alle geestelijken, om de Goederen, welken zij festig jaren bezeten hadden, in gefchrift te ftellen, en de kundige van wyn, in zijne Aanteek. op wagenaar , D. IV. bl. 49. die deze woorden aanhaalt, zegt er van: „ Hieruit fchijnt genoeg te blijken, ,, dat de last van philips, om der Geestlijken Goe„ deren aan te Haan, van welken ik voorheen fprak, ,, Biet (5) D. IV. 149.  ( *7 ) niet werkheilig zal gemaakt zijn; ook ziet men „ er uit, dat karels bevel, om van die Goederen „ gebruik voor 's Lands Schatkist te maken, ten „ dezen tijde geen vreemd denkbeeld was." (6) Men konde vragen, waarom hier juist 60 jaren genoemd worden? De reden fchijnt te liggen in de Verordeningen, die reeds willem van Beijeren ten dien aanzien gemaakt had; die onder anderen aan de Stad Amlterdam in 't jaar 1411 (7) beloofde: dat men voort meer geenen Ghcestelijcken luijden, Cloot' teren, noch anders Geestelijken huijfen, maeckent befpreken, er ven, noch ook koop en en fal mogen eenige leggende Erven, [laende timmer agie, of Renten, binnen onfer flede enz. En 't geen meest nvrkwaardig is, om dat juist 60 jaren te voren, namelijk, in 't jaar 1415. dezelfde willem vau Beijeren een Octrooi gaf aan Medenblick, dat alle Priesters en Klerken aldaar fchot, bede en andere lasten met de ftad gelden zullen, van hun eigen goed en er- (6) Hoe'fterk die erving zij fin Brabant, en hoe de* zelfde Philips van Bourg. bij opene Brieven van 20 Scpt. 1451. en bij 't laatfte Artikel van zijne Blijde Inkomst zelfs beloofd hebbe te zullen zorgen, dat geene Geestlijke Perfoonen of Geftichten eenige vaste goederen meer aanerfden; en hoe keizer karel in het jaar 1520. den 19 OcVdit op nieuws bevestigde, leert ons van leeuwen Bat. UI. bl. 598—600." C7) Privileg. van Amfterd. door noordkesk, D. I, bl. 11 .  C 28 ) erve; maar hij zonderde er van uit erven, die ge» mortificeert zijn tot Cappelrien of Geestelijken Goederen, (8) Hoedanïge Vergunningen of Beloften ten behoeve der Gemeentens, in vele fteden van Holland, te vinden zijn, waarbij voorgekomen wierd, dat de Geestlijke Geflichten door hunne Geestlijke Opzienders geene vaste goederen konden aankoopen of de Gemeentens tot bezwaar zijn, tot dat de Vorften eindelijk noodig vonden, om daarin bij algemeene Landwetten zoodanige voorzieningen te maken, dat, buiten dé geamortifeerde Goederen de Geestlijkheid geene nieuwe Eigendommen mogten aanfchaffen. Dit is 't geen ik nu zal gaan bewijzen. En hiertoe behoef ik niet te gaan naar Brabant, waar ik in 't Fransch aantreffe (9) den Octrooibrief van Qkeizer) karel van den 11 April 1515 gtnoemdi/>Approbation des Lettres de Charles le Hardi du 8 Juillet 1475. fur les Amortifations ; Ik zal bij Holland blijven; en in dat Holland vindt men in het zelfde jaar 1515. den 4 Decemb. een nadruklijk Plakaat afgekondigd, waarbij hij vooraf zegt, dat binnen 49 /aren herwaards [en dit komt juist neder op den tijd na het vorige Plakaat van karel I. van 1474. boven uit van leeuwen en wagenaar aangehaald] de Prelaten, Abten, Prioors, Kloosters, Conventen, Proosten, Dekenen, Ka* pittels, Collegien, Heiligegeestmeesters, Kerkmeesters , C 8) Men zie dit in het Charterboek der Graven van Holland van fr. van mieris, D. IV. bl. 358. (9) Zie 't Plakaatb. van Brabant", D. III. 167.  ( 29 ) ters, en andere regeerders van Kapellen, Godshui* zen , Bagijnhoven, en andere Geestlijke perfoonen in Holland wereldlijke Goederen gebruiken, die zij gekocht en verkregen hadden bij giften, legaten, testamenten, enz. onder voorwaarde van religieufen aantenerrien; dat zij ook hadden vele goederen aan Leenen, Achterbenen , Landen, Erven, Beemden , Bosfchen, Wateringen, Huizen, Hoven, binnen en. buiten befloten Steden, in Holland, waarop zij erflijke of losbare cijnfen hebben : in welken zij bi| de Leengericliren en plaatzelijke Rechtbanken waren geërft, ontvangen en verleend., zonder daarvan verkregen te hebben brieven van Octrooi — confent, en NB. admortisssment van ons of van onze Voorvaderen. Hij voegt er bij: Dat dit gefchied is tegen de oude Ordonnantiën — zijner Voorvaderen, tot pp.deel zijner Domeinen, Beden, enz. en van de algemecne welvaart zijner Onderdanen; en dat nogverergereu zal, indien hij daarin niet voorziet. Hij beveelt mitsdien openbaar en 'ernftig aan die Prelaten , Abten, Prioars — en alle de overige Geestelijke luyden, die binnen de voorzeide 40 jaren verkregen hebben hoven, landen, erven, chijnfen, beemden, bosfchen, wateren, huizen, erf renten, losrenten of andere wereldlijke goederen, van dat .alles binnen 6 weken aangifte te doen bij daartoe gefielde Commisfarisfen en Raadsheeren, met opgave van den tijd, dat zij daarin geërfd, zijn, en hoe zjj daaraan gekomen zijn bij gif te, transport e enz. benevens de waarde der Leenen, Landen en Erven met de lasten daarop ftaande; en na de 40 dagen de-  C 30 ) dezelve in zijne handen te ftellen, onder rekening ea verantwoording; en voords Hem te adviferen, wat voor- of nadeel Hij of't Gemeen hebben zoude, als die goe leren en landen gelaten wierden in handen van die Geenlijke perfoonen; omme al 't zelve „ bij ons gezien voorts daarin geordonneerd te vtor» den ah behoor en zal." (10) Zie daar een gewichtig (luk ! Zie daar den eigendom van Geestlijke Goederen aan die Geflichten flilzwijgende verzekerd, ingevalle zij brieven van Amortisfement van vroegere dagen konden toonen. Zie daar integendeel een Bevel, om al wat niet conform de oude Ordonnarim tien federt karel I. door de Geestlijken voor hunne Abdijen, Kerken,en Kloosters, genaast, gekocht, gccrj't of verkregen ware, op- en aantegeven; en eïndlijk ziedaar eene te doene beraadilaging, om die Goederen, Renten en Fondfen, na onderzoek, aan die Geflichten te laten verblijven, of dezelve in zijne handen tejlellen, dat is aan 'sVorflen Schat» kist te trekken, of, gelijk men thans zoude zeggen , aan de Natie te brengen of Nationaal te verklaren. Kan er wel iets uitgedacht worden, dat zoo lijnrecht, en diametraal, inloopt en tegenfpreekt het fystema der Verzoekers , dat de Geestlijke Goederen (10) Ik beb dit Plakaat, 't welk alleen alles tegen de R. Verzoekers afdoet, hier in zijn geheel achter gevoegd in eene Bijlage B. zoo als het in Holland toen ter tijd is afgekondigd.  C 3i ) ren zijn geweest res nullius, en altijd ongeëigend goed zijn gebleven en nog zijn. En juist is dit Plakaat gevolgd op een kort te voren den 6 jul. 1515 uitgegeven Plakaat op \ (luk van de Renten, Gcadmorttfeerde Goederen, Verpondingen enz. ( 11) waarin hij gewaagt van Commisfarisfen door hem gefteld i— tot de nieuwe Verponding, die gevonden hadden veel ende diverfehe fouten, ongeregeltheden en gebre» ken, zoo in 't verkoopen van de Renten op Steden en Dorpen, NB. in den gebrnycke van de Landen ongeadmortiseert , die de Kloosteren, Godshuizen en Geestlijke Perfoonen bezitten. — Om welk te ver» hoeden, en daar in te voorzien, hij ordonneert, ,, dat de Kloosteren, Godshuizen en Geestlijke per„ foonen, die zulke ongeadmortifeerde goeden ge., bruikén, verplicht zullen zijn daarvan te betalen. „ En om te -weten wat goederen geadmoftifeert zijn of' „ niet zullende Kloosters, Godshuizen, en Gees„ telijken, pretenderende geadmortifeerde Land of „ Goed te hebben, binnen drie maanden zenden in „ handen van onfe Commisfarisfen hare Brieven van ,, Admortifatie, die zij hebben zoo van onzen Voor„ ouders en ons, als van denBisfchop van Utrecht." — Ook wordt bij dat zelfde Plakaat, wegens de gfoole menigte van Kloosteren en Godshuizen, die dagelijks augmenteren, — gejiatueert, dat men van nu voortaen in Holland geen Kloosteren of Godshui' zen van mannen of vrouwen zal mogen van nieuws fonderen — dan bij Oftroij en confent van ons en van £ 11) In 't Qwt Plakaatè. D. II. bl. 2048.  ( 3» ) Van den Bisfchop. En zij, „ die hunne Kinderen in „ Kloosteren en-Godshuizen zullen willen bedel„ len, mogen niets anders medegeven dan Lijfren„ ten of Gereed goed, (dat is , meubelen) naar goed„ vinden." Indien deze Plakaten, zoo erndig als zij fpraken, even zoo welwillend waren nagekomen, dan zouden er geene nieuwe, of nadere verklaringen noodig geweest zijn. Maar het misbruik eischte al aanftonds in den jare 1518. den 8 Sept. eene Verklaring, (12) Waarbij onder anderen gezegd wordt: Alfo binnen cnfen Landen grote menigte van Kloosteren en Godshuizen zijn, en dat Veie landen Van onze Onderza~ten, die contribttabel waren — vervreemd en gealie■ ncerd worden in handen van dezelfde Geestelijke geprivilegeerde Perfoonen en Kloosteren; zoo hebben wij nog geordonneerd dat egeene Kieuws Kloosteren of Kerken gcfticht of getimmerd zullen mogen worden dan bi] expresfe confent ende O&roij van ons. Item dat yan nu voortaan zij, die hunne Kinderen in Kloostefgt) — willen ftellen — dis zullen den zeiven Klooste■ren — mogen-geven Lijfrenten of gereed geld tot ali« mentatie van alzulke Religieus of 'Religieufe, — ende anders-niet. Dit alles kon nog den droom niet (luiten; en aan de moeilijkheid hiervan zijn toetefehrijoen de twee later Plakaten van keizer karel van 20 Maart 1524 «n 16 Oei. 1531. (.13) Het eerde bevat niet minder, ■\ - .iO \\: Rt .. . ^..dan (12) Groot Plak. B. II. bl. ïc.fc. (13) Beiden bij van lbeuw^em gebotte, Bat. in, p, jfoi-rto'f  C 33 ) dan, na een voorverhaal Van de Praktijken der Geestelijken, dat bij advis van Stadhouder en Raden èn Rekenkamar van Holland, en dat van de Gouvernante en den Secreten Rade een' ftrenge lastgegeven wordt, i. dat alle Abten, Abdisfen, Kapittels, Conventen, Gasthuizen, Hospitalen en andere Godshuizen en kerkelijks lichamen en gemeenten, binnen een jaar tijds, alle Leenen, Goeden, Erven enz. foo verre dezelve niet geamortiseèrt zijn, uit hunne handen doen, op verbeurte van 't góed. a°. Dat niemand hunner zich voortaan vervordere eenige Landen, Erven — te koopen, ontvangen of aarvaarden, bij testamerite enzi op verbeurte van die goederen, ook van dè Ontvangen penningen ten laste der Verkoopers. 30. Dat geene mannen van Leene of Wethouders mogen ftaan over dat koopen, enz. — en 40. dat indien eenige Leenen, Erven, Huizen enz. bij de Religieufen bij aflijvigheid hunner Magen mogtert Vervallen, hiervan inventaris zal gemaakt worden, om na doode der Religieufen dezelven aan hunnen naasten wereldlijken Erfgenaam , na hun, aflijvigheid, o vertegeven. Het tweede Plakaat raakt meer regelrecht de Geestlijkheid van Zeeland; zijn beroep op de Statuten van zijnen ouden Voorvader pkilips van Burgondie, derzelver vernieuwing, met herroeping Van Pretenfs Ufantien, OStroij'en en Ordonnantiën, die zij, (zegt hij} van onzen Ouders of van ms bij importuniteit inadvertenlie of anderszins ■— verworven mogen hebben. Dit nu is hetzelfde, 't geen blèvswyck Befchr. « • G ft  C 34 3 v. Delft bl. 380 zeide: Midderlcnvijl men ten tij» de van ketjfer karel het E iet van zijn Oudovergrootevader Hertog philips hier in Hollant ver» fchryde malen gerenoveert, als ia de jaren lji5. 1524. en 1531 En 't is dan ook waarheid, dat h db groot. Holl. Rechtsgel. D. I. B. 15. bl. 45. de vraagbaak onzer Verzoekers, zegt, bij de Graven zijn ook vele goede (Vetten gemaakt jegens de Gustelijken, en hare Goederen. Trekken wij alles te zarnen! „ De Geestlijken waren geen eigenaars van die Goederen, maar Hechts de Bewindvocrers. De Geestlijke Goederen hunner Kerken en Gedichten, voor zoo verre zij Geamor» tijëerd waren bij Vorsthjke Vergunningen, waren de Eigendom van die Geflichten, van die Corporatien in 't gemeen, zonder die te mogen vervreemden, omdat zij aan die Gedichten behoorden." Maar vergelijken wij nu hier eens de doute as» fertie der Verzoekers, daar zij zeggen, „ dat die „ Kerkelijke Goederen en fondfen nimmer te voren „ in iemands eigendom hebben geweest, heden „ niet zijn, en voortaan niet zijn kunnen." Wat moet men van hun denken? Maar buiten dit verkeerd toepasten der Roomfche Wetten van de res nullius, welke zijn dan nu hunne verdere bewijzen ? Deze zijn er n et, maar wel Redeneeringen, die zij als gevolgen aanmerken, en uit weike gevolgen zij dan weder gevolgen trekken. Hooren wij ze zelve fpreken: , De R. Catholijken bezaten diens„ volos t*a noch Kerken noch Kerkhjke Goederen „ in Eigendom, Zij waren er flechts Bewindvoe„ rers van. Zij konden ze noch vervreemden, noch  c 35 ) • „ noch verkoopen, noch vermangelen, noch vef« maken. [De reden toonde ik boven uit de Wet„ ten] Hunne nakomelingen konden ze in eigendom nimmer bekomen, noch bij verfterfrecht: „ men erft geene ongeëigende goederen [toegedaan] „ De nagekomene Hervormden waren of van de„ zelfde Kerk, die eer de Geestelijke Goederen bes, zaten, [doch ik meende er geen bezitrecht was], „ of waren van dezelfde niet. In het eerde geval „ waren zij dan ook aan dezelfde Oneigendoms Wetten gebonden [toegeftaan, als er die Oneigen„ dom is]* In het laatfte hadden zij niet te voorde,, ren [wie verdaan de Verzoekers hierdoor zij?" Verdaan zij hierdoor de geheele Gereformeerde Natie,, of elk gereformeerd perfoon op zich zei ven, of de Geestelijke Bedienaars des Woords, de Predikanten, of de Armen en Behoeftigen onder den Volke, of enkel de 'jeugd, die uit die Fondfen zoude kunnen onderwezen worden ? Neem dit in wat zin gij wilt, het moet toch een zin hebben, dat, als de Hervormden, na de Reformatie,niet van de Roomfche Kerk waren, zij mets te vorderen haddenj want dan moet er uit volgen, dat die goederen , als zijnde geamortifeerd geweest, of wederkeeren tot de vernietigde Gedichten, (doch dit was ongerijmd, want die zijn er niet meer) of dat zij zonder aandeel der Hervormden, allen moeten toebehooren aan de Roomfchen. Maar dit laatde zoude ftrijden met hun eigen delling, dat het oneigen tot geen eigen kan gemaakt worden; en bijzondere Roomfchen hebben geen recht op de Geestelijken en hunne goederen; en nog meer drijden met onze Relling, dat geamtrtifeerde Goederen geen eigendom C a kun»  •C 36 ) kamietl worden van particuliere Roomfchen, noch van de heele Roomfche Kerk, maar dan (aan de Geflichten moeten verblijven. Doch gij gevoelt zeker met mij, dat hier veel verwarring van denkbeelden onder fchu'lt. En is 't wel beter met het volgende?] ., ün in beide gevallen fluit de Hervor. „ ming, de verandering ven <. elooisL—re en Godsdienstwijze, geene verandering van 'v igendom in," [maar toch wierden en zijn de Kloosters, Abdijen, enz. vernietigd, sin waar dan heen met de Goederen? want die Abdijen hadden to~h den Eigendom!'] „ Veel min vermag zij het tneigene tot eigene te „ maken; of de verandering van eigendom en on. „ ei; endom zoude van de verandering onzer wille,, keurige denkbeelden afhangen, dat is, het recht „ van eigendom zoude geen recht meer zijn:" [toegeftaan]. Gij ziet duidlijk uit alles, dat de Verzoekers, door Bewindvoerers der Geestlijke Goederen en de GG. Goederen zelve in eenen adem bij den anderen te noemen, uit dat Bewindvoerend Gezag een verkeerd befluit tot het oneigene der Goederen maken. Ik ontken toch niet, dat de Geestlijken, als zoodanig, nooit anders geweest zijn dan (om met hun te fpreken) Re\iir-dvaerer:.; dat zij alleen- de vruchten enz genoten; dat zij voor zich noch Kerken noch Kerkengoederen in eigendom bezaten; dat hunne opvolgers ze nooit in eigendom konden bekomen ; dat de nagekomen Gereformeerden die ook niet in bijzon deren eigendom verkregen hebben, enz. maar de Schrijver verwart hier de Perfoonen en dt Goederen. Die Goederen kwamen niet aan dt \  • ( 37 ) de perfoonen, maar zij kwamen aan 't geheel Lig-haam des Geftichts toe, /oo lang dat Lighaam aanwezen had. En hiermede is deze illufte ui l Maar volgen wij de Verzoekers op 't fpoor; waut ik kan nu 't geheel Request naakter onlkléeden. Zij gaan dus vertrouwlijk van de latere tijden voord: ,, Toetzen wij verder dit Uiieigendomsrecht van „ Kerken en Kerkelijke Goederen aan de Neder„ landfche Geltichten der beide verloopene Eeuwen; dan ontwaien wij ftraks, dat de voormalige Staten des Lands in dezen de Romeinfche Wetten hebben behouden," [al was dat zoo, 't geen ik ontkenne; want zij hebben die Wetten nooit zoo aangemerkt; dan hebben zij de goederen toch niet als ongihgend goed laten drijven; dit laten de Roomfche Wetten niet toe.] „ En dat de Her„ vormde Kerkgemeente als Gemeente, noch Ker„ ken noch Kerkgoederen noch de Vruchten van ,t dien , nimmer in bezit, veel minder in eigendom hebben gehad," Ik zal mij hierbij niet ophou* den. Ik Item die ganfche ftelling, zoo als zij lift, in den zin des fc h rij vers, volledig toe. Ik wil er zelfs wel bijvoegen, dat ook niet de hervormden de» zelve voor hunne perfoonen of famiiien of gemeentens bezeten hebben. Het is zoo; de Gemee-nlens hebben ze niet in bezit gehad. En waarom niet in bezit? Juist daarom niet, om dat zij er ais Gemeentens geenen eigendom aan hadden. Want de Eigendom was die des Volks, het waren nationale Eigendommen. Van dezelfde waarde is 't geen uit de Romeinfche Wetten verder hier bijgevoegd wordt, als fteu* C 3 nen«  C 38 ) «ende «Hes op de verkeerde Begrippen, die d« Verzoekers, zich van de res nullius, en van 't bezit of eigendom der Geestelijke Goederen gemaakt hebben. Doch hooren wij ze evenwel! Het is bekend, dat de Romeinfche Wetten als een Getneenvolkerrecht in de Nederlanden ,, de kracht en het gezag van Landwetten hebben ,, verkregen , in zoo verre zij door geene nadere Befluiten der Wetgevende Macht zijn afgefchaft, „ of dat men door eene bijzondere gewoonte van het Roomfche Recht is afgeweken, of wel, zoo ,, niet dezelfde Wet, echter de reden dier wet bij ,, genoemde Befluiten of Gewoonten niet meerder „ beflaat. Doch geene dier Uitzonderingen is op „ het oneigendomrecht der Kerken en Kerkelijke ,, Goederen toepasfelijk; en gevolglijk blijft hier het ,, Romeinfche Recht in volle waarde en (land. Dit „is de reden, waarom de Staten zich deswe. „ gens nimmer hebben verklaard. Zij wisten te „ wel, dat zij geen recht hadden zich het ongeëi» ,, gende eigen te maken, veel min daarover ten „ voordeele van een ander te befc hikken, volgens „ den Regel des Rechts: dat geene Verbintenis iemand vermag eigenaar te maken, van het gene niemands „ eigendom zijn kan. Kegul. jur. 182." Wat zal ik van deze Aanhaling zeggen ? Ik ver» geve den Schrijver het verkeerde Denkbeeld, dat hij heeft van 't overwegend gezag der Romeinfche Rechten hier te lande, van de affchaffing dier Rechten door nadere Befluiten; van de Afwijkingea door Gewoonten, en de verkeerde toepasfing der Reguia juris i£a. Zien wy alleen in, vrat hij van /  C 39 ) de Staten zegt: Zij wisten te wel, dat zij geen recht hadden zich het ongbcigende eigen te maken. En! Dit ftemoen wij den Schrijver Volmondig toe. De Staten wisten dat; en hebben daarom het ongeeigende zich nooit eigen gemaakt; maar die Goederen, toen ze door 't i'ernietigen der Kloot-tors, of door het wegvluchten der Bewindvoerers, als heereloos wierden of onbeheerd geraakten, die hebben zij aan de Natie gelaten; zij werden nationale Goederen. En de Staten hebben nooit anders dan Bewindvoe. rers, dan Admini(lrateurs, maar nooit als eigenaars zich gedragen. Maar 't geen de Schrijver er bijvoegt of vooraf laat gaan: dat de Staten zich des' wegens nimmer hebben verklaard; dit is omwaar; en 't doet mij leed, dat ik dit zoo regelrecht moet zeggen •- maar de verklaringen der Staten zijn daaromtrent te duidlijk, te menigvuldig, te bepaald, dan dat ik hier anders fpreken kan, gelijk ftraks overvloedig blijken zal. Nu laat de Scirijv- r nog vier (tellingen of bewijzen volgen, eer hij zijn befluit opmaakt, en dezelve komen zakelijk hierop neder: l". De Staten hebben op eigen gezag de oefening van den Roomfchen Gjdsdienst vernietigd. 2°. Zij hebben door dien weg van alle Kerkelijke goederen zich meester gemaakt, als blijkt bij de be» velen van aanbrenging op de jaren 1573 tot 1577. ~ 3°. De Munfterfche Vrede fpreekt enkel van 't Bewind, 't welk Bezitrecht uitfluit. 4». Met de Revolutie van 1795 keerden die Goederen tot hunnen oorfpfong weder. En zij voegen C 4 daar  ( 40 ) daar nog bij, twee ftellingen, die mij zeer verwonderd hebben, i°. Dat die goederen niet nationaal verklaard zijn , om dat ze nu der Natie in eigendom toekomen, a°. En dat de Ontwerpers onzer aangenomen Staatsregeling — de lies facrae in Res religiofae veranderden. Doch eer ik de volledige wederlegging, zoo ik vertrouwe, dezer vier Hoofdgronden of Bewijzen, onderneme; moet ik iets vooraf zeggen van 't gebeurde bij de Reformatie. De vrage is deze: Daar die Goederen geamortifeerd, en zoo verre zij geamortifeerd zijn, aan Kloosters en GeRichten toekwamen: wat is er dan ten tijde van de Reformatie in 't algemeen, en bij onze Reformatie, en de Oprichting der Republiek in 't bijzonder, van die geamortifeerde Goederen, bij het vernietigen van Kloosters en Abdijen enz. geworden? Ik antwoorde, kort af: die Goederen zijn bij de Reformatie overal gefecularifeerd, en aan de Vor/lelijke pf Nationale Schatkisten vervallen, en de Forjlen of de Natiën hebben ze, als zoodanig, doen die» nen: iQ. Om de nog geblevene en levende Geestlijken, mannen of vrouwen, gedurende hun leven lang daaruit een behoorlijk onderhoud te verfchalfen. 2°. Om uit dezelven 'sLands nooden te verhelpen, of, gelijk ghotius het boven uitdrukte, tot Landweer en andere noodzakelijkheden gebruikt te worden. <£. Om daaruit de bedienaren van den publieken, aangenomen Godsdienst, die toen de nationale Godsdienst wieid, behoorlijk te onderhouden, en om ook nog daar 't mogelijk was, armen en behoeftigen bij  C 4i 3 te Maan. En door wie is dat gefchïed? Door nie> mand anders dan door de Natiën of van wegen de Natiën, door hun, die de wettige.Cewindvoerers der Natiën waren, of die 't Beduur van zaken in handen hadden, 't zij dit een eigen of flechts een reprefentatief Befluur was. En zie daar het kluwen ontwonden. Dat het zoo geweest zij in alle Landen, behoeft geen bewijs, en ik zoude mij fchamen, in eene zoo bekende Historifche Waarheid, die nog daaglijks bevestigd wordt, met bewijzen te pronken, die niet anders dan Geleerdheid zouden ademen. Dat het zoo bij ons geweest zij, nnet ik alleen, wegens de flerke vooroordeelen, en de onkunde, die hieromtrent bij velen onzer Landgenoten, en, zoo het fchijnt, ook bij den Schrijver, heerscht, zoo kort mogelijk bewijzen. Heefc hugo de groot, gelijk boven bleek, reeds ten zijnen tijde gezegd, dat de. Goederen, die eertij'ds tot onderhoud van Geestelijken waren gefchikt, verftaan zijn het land toetekehooren, en bij de Land' overheid, tot landweer en Af-.d^fiE noodzakelijkheden gebruikt te kunnen worden; mios dat de Overheid de Kerkendienaars eerlijk onderhoude; dcxe'bE groot was te na aan de fource; hij leefde te * dicht aan 'c gebeurde, en was te kundig in Rechten en Gefchichten, dan dat hij hierin zoude gedwaald heb. ben, en men mag zich dan met reden verwonderen, dat, bijna twee eeuwen daaraan, men als gedwongen, wordt, om bew jzen voor deze zijne ftelling voordtebrengen. Pe zaak droeg zich aldus toe: Niet zoodra C 5 was  ( 4* ) was in Holland de Revolutie, wegens de Spaanfchc Tijrannij en de ongelukkige vervdging tegen den Hervormen Goddienst, begonnen door en met de Verovering der Steden Briel en Vlislingen bij de zoogenoemde Watergeuzen, of de Staten, als Re* prefentanten der Natie, namen het welvaren des Lands ter harte, of gelijk het waoenaar, uitdrukt. (14; „ De Edelen en de groote en kleine 9, Steden van Holland, Staatswijze, vergaderd, „ vertoonende [iu de Refolutie ita t, reprefenterende] de Staten van denzelven Lande, in aanmerking „ genomen hebbende de beroerten en onlusten, — ,, in eenen tijd, dat NB. het Land, van de Ove„ risfheyd, van den Hve, van de Hoofden van de 9, juflitie en andere Koninglijke Amptenaars ontbloot en verlaten is, verklaren na rijp beraad, niet te , h-bben konnen nahten, zonder dimhmtie of p're- ïudicie van de autoriteit en hoogheid van fijn Majesteit , maar tot zijn eer en dienst, zoo veel „ hun doenlijk ware, de zaken bij der hand te ne„ men , 't Land te belchtrmen, voor oproer en plondering te bewaren; enz." Dit nu deden zij, zelfs, nog met btjbehoudins van 's Konings gezag, en dat wel *onder fchut en fcnérrn des Prinfen van Orange, wien zij nog als 'sVorfien Stadhouder bleven erkennen: terwijl iatusfchen na het omflaan van zoo yeh Steden aan der Staten en 's Prinfen zijde, dagelijks vermeerderden de haat, de Wrevel, de partij, fchappen, de driften, wegens de vorige Vervolgingen, (14) Vaierh HiJI> D. VL bl. 383.  ( 43 ) gen, Moordfcbavotten, Verbeurdverklaringen van Goederen; 't welk alles zij door den Hertog van Alba, op 't gezag der Wetten, en dus door de Roomschgezinden, uit welken tot dien tijd toe de publieke Regering van hoogen [en lagen ftand, tot in de dorpen toe, beftaan had, en nog gedeeltlijk bleef beftaan, ondergaan hadden; en men voerde de Wapenen tusfchen de Spaanfchen enSpaanschgezinden ter eener, en tusfqhen de Staten en Staarsgezinden ter anderer zijde met bitterheid en geweldig. Men denke Hechts om 't beleg van Haarlem, van Alkmaar, van Leijden, eö de gruw» lijke wreedheden te Naarden, waarvan brave Roomschgezinden zelfs eene afgrijzing hadden. Dit nu had voor de Roomschgezinden in 't gemeen zeer gewichtige gevolgen, en wel bijzonder voor de Geestelijken en hunne Kerken en Kloosters; en fchoon het waar is, dat Willem I. de verdraagzaamheid had voorgeftaan, en, als 't enkel van hem, en niet ook van de Staten en van de fïem en wil der ganfche Natie, die tharis in opftand was, afgehangen had, nu wel gaarn zoude gezien hebben, dat het fimultaneum ware ingevoerd zo^o lag er reeds de flag, en 't kon niet anders, of de Gereformeerde Godsdienst moest boven drij• ven, met alle de gevolgen, die eene zoo plotfelijke, zoo wel Politieke als Godsdienfiige Revolutie, in de begrippen eener verbitterde Natie kon de en moeste met zich fleepen. Dit nu gaf de aanleiding tot voordvluchrigheid , landverlatingen , ontruiming van Kloosters en andere Geestlijke Geflichten door de Room-  # C 44 ) Roomfchen, en dit wijken uit den lande op hun beurt (15), dit verlaten van Kloosters, maakte al aanftonds, dat er orde moest gcfb-ld worden opdie verlating , op dat ledig (laan, en op de goederen van voordvluchtigen , zoo wereldlijken als geestlijken. En dus werden al fpoedig, en vroeger dan velen denken, die verlatene goederen geannoteerd, aan het Land gebracht, en ter beheering van Rentmeesters, wegens 't Land, gegeven. Hertoe behoort de provtfioneele voorziening, die re<.-ds den 15 Aug.. 1572. op den naam des Prinfen van Orange voor die van Holland, niet alleen over de Regering, maar ook over 't Bewind en Gebruik van de Dj-meinen, inkomften ,en die geannoteerde goederen, gedaan is, (16) waar Hij onder anderen, na 't verhaal zijner pogingen om de Linden van de Albani/oheen Spaan/che Tijrannij te bevrijden, zegt: Voords is onze meeninghe — dat de goeden van den geenen, die hen openbaerlijcken voor Vijanden draghen t ter/lont bij de Magiftraten daer onder die gheleghen zijn, geannoteert /uilen worden, (15) Ik zegge niet zonder reden op hun beurt Immers men leze flechts brand, Hiftor der Reform, en vooral D. I. bl. 464, 46.5. daar hij uit den mond der Hertogin verhaalt, dat, bij en na de overkomst van Ah ba reeds in 't j. 1568. uit vreeze omtrent 100,0 "o zielen met hunne tilbare have in vreemde landen gevloden waren die nog wel door 20,000 gevolgd wierden En bl. * 493 dat de Vervolging meer dan 100,000 Huizen had doen ruimen. En hij bevestigt het met Hoofds en Stradas Schriften. (16*) Bo», Nederl, Ber. 8. VI. bl. 29a.  den, ende de vruchten van dien on'fanghen fullen morden bij de Rentmeesters van den domeynen, [let wel, van de Domeinen] e/ck in zijn quartier, ötnine tot voorderïnghe van dk chEMEENE saecke — gheëmplorjeert te -worden, die daer van reeckeninse APART j'tillen doen ten over/laen van eenige Gtiecommittcerde van de staten. Dat van ghcify ken ghejchiede van goeden, toebehoor ende per» fjonen hen onthoudende in de Jteden, die hen noch met ons niet gheconfermeert hebben; ende oock van den 'ghecnen, die hen om defe beroerten uit heure woon/leden ghetransporteert hebben, ende na opsnbare inroepinghe niet wederom comen; ende dit ter tij» de toe — welverftaende, dat uijt de vuorfz. goeden betalinghe met kermiste van Jaecken gedaen fal wor» den 't ghene zij anderen deuchdt lij eken fchuldich zijn. Hij gaf ook bijprovifie last, om Raden inteftellen, die de juftitie in den Landen van Hollant zullen administreren — ende de kennisje liebben van NB. alle de aemghehaelde ende aei>«ghe■slagen goeden, oft dejelve ghehouden fouderi worden voor prijs, dan niet. Het is dus geenfins te verwonderen, dat reeds voor het jaar 1576. dat 13 voor de Unie tusfehen Hollanden Zeeland, voorde GentfchePaeifica ie, 1576 e» voor de Unie van Utrecht, waarbij dit alles bekrachtigd en geconfolideerd is geworden; gelijk ftraks blijken zal; zoo menigmalen 'gelezen wordt van ontvangers van de geestelijke goc* deren; van 't zamenparen van ontvangers van de 'geestlijke en geannoteerde goederen; van 't aanflaan van riie goederen voor de gemeene zaak, en diergelijken. Dus vindt men reeds den 10 Febr. 1573. een  C 46 } een Plakaat op 't aanflaan van die Goederen zo« wereldlijken als geestelijk, n, en eene voorziening van willem I. tegen die genen, die deze goederen onder zich floegen, zonder ze te doen (trekken ten gemeenen profijte, waarvan de grond of aanleiding was bevat in deze aanmerklijke bewoordingen. (17.) „ Alfoo vele en diverfche perfoonen zich uit de „ Steden — getransporteert hebben — uit den lande 9, van Holland, in landen, fteden, dorpen en vlek- ken ons niet toegedaan, eenigen zich vijandlijk „ tegen de gemeene zaak dragende, en fommigen „ alleen uit jvrees lanterende, zulks, dat zij de , »» vrijheid en welvaren van hun Vaderland niet hel3, pen voorftaan, waartoe zij nogtans met alle na- tuurlijke redenen en rechten verbonden zijn, en M tot onze kennis gekomen is, dat hunne Goederen , „ mitsgaders van de Conventen, Kerken, Kloosteren, en Geestlijke perfoonen — met der daad geaan,, vaart en aangeflagen zijn, en nog dagelijks ge„ aanvaart en aangeflagen worden, zonder te ko« „ mon of te firekken ten gemeenen profj te, alles con„ trarie onfe intentie en ordonnantie" Hierop beveelt hij, 1?. dat elk binnen 14 dagen zal aan-en overbrengen al zulk goud, zilver, juwelen en andere meublen, als zij onder zich hebben, toekomende eenige Conventen, Kerken, en Kloosters, mitsgaders van andere perfoonen, zoo geestlijken als wereldlijken, zich abfenlerende, latiterende of uit het land vertrokkene, — deels in handen van de Rekenmeesters te (17) Refol. v. HolL 15^-1^4. bl. 627.  C 4? ) te Delft, deels van de Wethouders der Steden en Dorpen, onder Inventaris. 2<». Dat elk in 14 dagen aan die Wethouders zal aanbrengen de tluizen, Landen, IVooningtn, Tienden , Chijnfen, Erf huur en, E, fpachten, Aaien, Gr* diten, Los- en Lijfrenten, geene uitgezo.iden, die zij van de Conventen, Kerken, Kloosteren, Geestelijke en wereldlijke Perfoonen, bewonen, huren, gebruiken, om die bij Cohieren te leveren aan de Gecommitteerden te Delft; op poene van dubble huur, pacht, enz. En nog eens zoo veel als de verzwegen meubilen bedragen. 3°. Dat niemand eenig? betaling dier goederef zal doen dan in handen van den Ontvanger daartoe gf lïeld of te ftellen. Met nog veie andere verordeningen, daaromtrent. Dit zelfde deden deStatenin't volgende jaar 1574, den 26 Nov. (i 8; toen zij vernomen hadden, dat, „op het „ Stadhuis teGoudaen in andre plaatzen — Kerkgoede' „ ren en O namemen gehouden werden , zonder dat zij „ nog TOT BEHOEF VAN DE GEMEEftE ZAAK bekeert „ of verflrekt zijn. Waarop zij de Kerkmeesters „ der Parochiekerk belasten, om alle de meublen, „ goederen en ornamenten van de Kerken, Conventen „ en Kloosters aldaar tot den Kerkendienst behoord „ hebbende, aantevaarden en te verkoopen, en de pen„ ningen daarvan procederende bekeeren lot betaling „ van de Predikanten, dezelve overleverende in ban*. „ den van den Ontvanger van de Geestlijke Goederen t, aldaar. En (i8y Refl. van Holt, 1574. *>-'• «44.  ( 48 ) • Éri nü zal niemand zieh verwonderen, dat er toen al bijzondere Ontvangers der Geestlijke Goede' ten geweest zijn; én dat daarop allengskens bepaalder ordes gefield zijn. Van hier dat er bij de ASté Van Regering der Kerken-Goederen in 1575 (19) gezegd wordt, dat, ,, op de klachte, dat de Ont, fangers der Geestelijke en geannoteerde Goederen j'-- — alle de renten naar zich halen, Waardoor het armen onderhoud zeer leed., en de Predikanten „ onbetaald bleven, enz, de Staten gelasten> dat • de Steden-Regeerders zullen aantieren toezienders en regenten der armen tot hun onderhoud, • tot optimmering der vervallen Kerken, en 't geen daarenboven overfchiet te emploijeren totdejaarh s, betalinge, habitatie, en onderhouding der fchoolmeesters, predikanten, enz. behoudens de ali» „ mentatie der vorige Geestelijken, die zich onder de gehoorzaamheid van den Prinfe van Orangé onthouden." — E:i deze Ontvangers en het te* «renbaan van raisbrulk hunner macht, was zoo veel meer noodig, iedert de Staten van Holl. als reprefen» tanten der Natie tot opbrenging hunner Quote in de fomma van eenhonderd eri twintig duizend gulden, ■tot ontzet der-landen, in de gröore behoefte om geld, in December van 1575 befloten, i 20) om te verkooptn diverfche partijen van 'sKonings Domeinen, en ook Goederen van de Geestelijke Collcgien en Perfoonen ge- (19: Refol van Hoïl 1575- den 2-Maart bl. 129. • (10) Zie cor Nederl Oorh B. Vlll. bl. 130 d. Vgk . Rei. v. Holt. 1575 iaDec. p. 865. /  C 49 ) gekomen zijnde, met vaste toezegging en belofte4 [die ook bij de Gentfche Pacificatie enz. gehouden is) , dezelve Verkooping te houden ftaande bij alk Contra&en en TraStaten van Peis en anderfins enz4 Men vindt hierop , dat tot ontvangers zijn aange» field een Corn, Franc, van Bodeghem —- over alle de Conventen en Collegiegoederen en inkomften binnen en buiten Delft, een Gerrit Jansz. de Paap tot den ontvang van de geannoteerde goederen in den Haag , Haagambacht s Rijswijk en Voorburg» Èn zie daar tot bewijs , waartoe alles ftrekken moest, den iflen Commispebrief, die dus begint: „ De Ridderfchap, Ëdelen en Steden van Hol* „ land, reprefenterende de Staten van denzelven }, Lande, doen te weten: Alfoö tot verzekerdheid j „ vermeerdering en onderhoud van den Staat, in* H kom Hen, en welvaren dezer Landen, en ten ein„ de met beter orde en toezicht dezelve voortaan „ gevorderd» ontvangen en bekeerd mogen worden * „ tot betaling van de Guarnifoenen en verdert i, Lasten dezer tegenwoordige oorloge, vooral noo„ dig bevonden is, goede ordre gefield en gehou„ den te worden op den ontvang van de pennin„ gen , procederende van de Geestelijke Collegien „ en andere perfoonen, geannoteerde inkomften en „ goederen, op dat dezelve ten min Hen kosten ge„ regeerd, ontvangen en ten Komtoire gebracht „ mogen worden ■< * En zij befloten nog in't bovengemelde jaar 1574, den atS Nov. bl. 845. een algemeens ordre te fielhn t tel onderhtud van de Leeraars en Dienaars des ö God»  C 5° ) Godlijken woords, als waarin vooral behoort voorzien te worden, namelijk, dat „ alle Leeraars, [en 't ver» ftaat zich zelve , dat doof die Leeraars hier verftaau worden alleen de belijders van den hervormden Godsdienst, dewijl men toen, en nog veel later, volgens den haat en drift dier tijden, de Roomfche Geestlijken niet voor Leeraars van den Chris» telijken Godsdienst hield] dat alle Leeraars binnen en buiten de Steden van Holland voortaan jaarlijks voor allen anderen betaald zullen worden uit de gereedfte inkomen van de Goederen , tot de Kerkendiensten in Steden óf Vlekken hunne woonplaats ipeclerende of toebehoord hebbende. Ën de Magiltraten worden gelast met hen te handelen en overeentekomen omtrent hun jaarlijks onderhoud met opzicht op vrouw en kinderen, en vrije huishuren. En zoo die Goederen en Inkomften aldaar niet toereikten , of zoo zij vroeger vergund zijn tot fabrieke en andere noodige behoeftens, zoo zal het restant van dien gevonden worden uit de andere Geestlijke Goederen en Inkomjlen, ordonnerende vooras aile Ontvangers van dezelve Goederen, jaarlijks de voorn. Leeraars hun beloofde Tractementen en onderhoud vooral te betalen onder hun acquit enz." Zie daar! dus was het tot aan 't j. 15,6. Toen kwam ds Unie en Jiet Verbond tusfchen de Staten van Holland en Zeeland op, den 15 April 1576» En toen werd nader bevestigd (Ah zeggen de Verzoekers zelve) de vernietiging van den Ro. Catho» lijken Godsdienst. Doch zij verzwijgen, of zijnon* kundig geweest, dat ook m dit jaar den 8 Nov.  ( 51 ) Ï5?6*. de Pacificatie van Gent opkwam, met alte de Gevolgen , die deze beide plechtige Contrakten en Unien op den R. Catholijkin Godsdienst en de Geestlijke Goederen in Holland gehad hebben. Zien We het beide. Het eerfte. was de Unie en 't Verbond tusfchen de Staren van Holland en Zeeland. Bij het zelve «vereenigden zich die twee Provinciën ten' adernaauwften, en na vergeeffche pogingen tot verzoening met den Koning van Spanje , beloven zij elkander, als Reprejenianten van de Natie, (a ) en dus van wegen de Natie , alle hulp en bijftand tot wederltand des vijands, dragen aan den Prins van Or. de hopg/le Overheid en Oppermacht op ; brengende het eerfte artikel woordelijk mede, C22) dat zijne Excell., zi.o lange de landen in oorlog of wapenen zijn , zal hebben volkomen auctoriteit en macht, als souverajn en ovehhiofd te gebieden en te verbieden alles wes tot confervatie en bifcherming der zeiver Land-en dienlijk of fchadelijk zal mogen wezen. Maar daar het hier voornamelijk op aankomt, en 't welk de Verzoekers ons toegcen, is Art. XV. van dat Verbond, waar bij beloofd wordt : Aangaande de Religie : zijne Excellentie zal admitteren en handhouden de oefeninge van Z\i fchrèven zich aldus: De Riddsrfchap en Ede. ten van Holland met de Cedep. van de Steden van Holland en Zeeland reprefenterende ie Staten van die ' anden. — (22; Bor Nederl. Oorl. B. IX. fol. 13S. JD &  C 52 ) van de Gereformeerde Euangelifche Religie; doen» de furchcren en ophouden de exercitie van alle andere Religiën den Euangelio contrarieerende [en hier voor hield men de Pauslïjke of Roomfche], zonder dat zijne Excell. zal toelaten , dat men op iemands Geloof of Confcientie zal inquireren, of dat iemand ter caufe van dien eenige moeijenis injurie of letfel aangedaan zal worden: doende vorder de oefening der voorfz. Religie aangaande, ftellen al fulke goede ordre als naar gelegenheid der zaken en conditiën van de Steden ten meesten gerustigheid en commoditeit van de Gemeente , en zonder verminde» ring van Gods eer bevonden fal worden te behoor en; ook met adv ijs van de Staten, is het nood. En onmidlijK hierop volgt, dat de Staten en Bondgenoten; ook de Officieren, Magiflraten, Schutterijen en Gemeenten in alle Steden en Vlekken hierop den Prinfe Eed zullen doen. En dit gefchiedde ook. Het eenige verfchil, dat ik hierover met den Steller hebbe, is, dat hij dit laat voorkomen, ais of de Staten zulks op eigen gezag hebben beftaan: 't welk ik ten fterkften ontkenne; gelijk in 't vervolg klaarder blijken zal. Doch ik zeide: de Verzoekers gewagen niets van de Pacificatie van Gent. Maar beduidt die dan ouk iets? O ja! zeker, en wel zeer gewichtig, en zr is de grond van alle volgende handelingen en hare wettigheid ; aangezien dat Verbond tusfchen a ie de P ovincien door den Koning zelf is toegeftemd en goedgekeurd. Die . acifica.ie, zoo berucht bijzonder in de Roomschgebleven Provinciën, «K  ( 53 > Cn van welke bij de Unie van Utrecht gezegd werd, dat de nieuwe Bondgenoten met de Utr. tnie niet wilden begrepen worden zich te fcheiden van de Pacificatie van Gent; dit Verbond is aangegaan tusfchen de nog Roomsctigebleven Gewesten, of die ten miuften nog meer den Ro. Katholiken Godsdienst bleven aankleven , en verder behouden hebben, en tusfchen den Prins van Orange en de geünieerde Staten van Holland en Zeeland. Bij dit Gentsch Verdrag zocht men een algemeene Verzoening te bewerken; men bedong Art. 2, het verdrijven der Spaanfche Soldaten , en verfprak Art. 3. na die Uitdrijving, dat men van den Koning zoude zoeken te verkrijgen eene Convocatie van de Algemeene Staten , om ten diende des Konings en welvaart der Landen orde te fielten op 's Lands zaken , zoo wel aangaande 't feit en de exercitie van de Religie in Holland en Zeeland; ■— doch dat onderwijl alles in ftille bedaardheid, en goede fchikkingen zoude blijven ; onder welke goede fchikkingen, dan ook vele zaken van gevangenen, ver beurtverklaringen, pach* ten, renten, en goederen, begrepen zijn van Art. 4—-19. en eindelijk, waar het hierop aankomt, en waai om zwijgen toch de Roomfchen deze bedingfelen? wordt Art. 20 en 21. tusfchen Holland met Zeeland, en tusfchen de andere Provinciën, Brabant, Vlaandren , enz. aldus gedadigd: Art. XX. Dat alle Prelaten en andere Geestelijke Perfoo,', nen, wiens Abdijen, Stiften, Fundatiën en Reftdentien buiten Holland en Zeeland gelegen , en nogtans binnen dezelve Landen gegoed zijn,  ( 54 ) „ zullen weder komen in den eigendom en 't ge» ii bruik van die goeden, als voren, ten opzichte van 't wereldlijke." Zit daar een gewichtige Stipulatie.' Het was niet noodig, hier verder uitdruklijk bij te voegen; dat de geestlijken in Holland, en wier Gedichten in Holland lagen, niet weder zouden komen in hunnen eigendom. Die Stipulatie was overtollig. Dit kon Holland niet toeftaan , en dit vorderden de andere ..' Gewesten ook niet. Die Hollandfche goederen wa. ren reeds lange vervreemd, gcahéneerd, of aan *t Land vervallen. Het raakte alleen de goederen van Buitenlandl'che Geestelijken, die in Holland gelegen waren. Het was mede niet noodig te zeg- ' gen , dat die buitenlanders in hunne goederen, als te voren, zouden keeren ten opzichte van ,t Geestlijke. Geene Geestlijke diensten konden of mogten daarin toch meer gedaan worden. Te Hoofdzsak, of 't Beding der andere Provineien was dan alleen , dat Holland en Zeel. zouden gedogen,. dat Brabantjrhe Geestelijken weder den wereldlijken eigendom zouden aanvaarden van zulke goederen , die zij in Holland of Zeeland hadden liggen. Aldus bezat . de. Abdij van S. Bavo te Gent zeervele goederen op 't eiland van Zuidbsvelar.d\; en men meent zelf, dat Beveland zijn naamsoorfprong aan die Abdij van Si, Bavo verfchuldigd zij. Nu was er niets natuurlijker en redelijker dan dit. Holland kon zich geen vreemde goederen toeeigenen. Doch 't beding was niet wederkeerig, En waarom niet ? Omdat in Braband enz*  ( 55 ) t enz. zulke aanflag van goederen niet gedaan was. Maar wat zegt men nu van de woorden: „ de Prelaten — gegoed ; in de Landen — zullen „ wederkomen in den Eigendom en 't gebruik dier „ goederen der Abdijen" enz. Kan ik deze duidlijke Eigendomsverklaring van Geestelijke Gedichten niet krachtig aandringen tegen de verzoekers? Maar ik hebbe zulke zijdelings opgevatte wapenen- niet noodig. Zien we liever het beding bij 't volgende XXI. Art. des Gent/chen Vcrdrags, nopens de Hollandfche Geestelijke Goéderen en 't onderhoud der Religieufen. „ Wat belangt de Religieufen en andere Geeste» „ lijken , die binnen de voorfz. twee Proviucien „ [Holland en Zeeland], en hare Geasfocieerde »> geprofesftjt of geprebendeerd zijn, en NB. daar- uit gebleven en vertrokken zijn? gemtrkt dat die „ meestendeel van hunne goederen NB. gea/iëneerd zijn; men zal van nu voortaan hun verdrekken ,, redelijke alimentatie, met die gebleven zijn; of „ anders, zal hun mede toegelaten worden 't ge- bruik van hunne goederen, ter verkiezing nog,, tans van de Staten. Alles bij provifie eq tot „ anders op hunne vordere pretenfien bij de Gtnc» ,, rale Staten zal verordend zijn". Wat dunkt u van dit Artikel? Hier op is nooit iets nad rs of iets anders verordend; en, offchoon de Koning van Spanje zelve, en zijn algemeene Stadhouder, L. de Requefens, dit verdrag, om redenen van Staat, goedgekeurd en bekrachtigd hebben; als meenende hierdoor een einde te zien aan den Oorlog, aan D 4. den  ( 50 ) den binnenlandfchen Oorlog om Godsdienst en Vrij. heid; bleef evenwel door nieuwe tusfchenkomften yan zakeu de Vergadering dier Algemeene Staten achter; en Holland bleef uit kracht van 't Verbond ter eener zijde in 't recht dier GG. goederen, en ter andere zijïe in de verplichting, om de overge-* bleven Geestelijken, gedurende hun leven, uit die goederen te onderhouden, niet enkel hen, die in 't land verbleven en zich (til gedroegen, maar ook de gevluchten. En dit hebben de Staten ook heilig en onverbreekJijk nagekomen. Het maakte zelfs in de Unie van Utrecht 1579. een punt van beding uit. Niet alleen wordt aldaar Art. XIII gezegd , dat wat de Religie aanging, Holland en Zeeland zich dragen zullen naar hun goeddunken; mits ieder vrij blijve in zijne Religie, en men niemand over Religie mag onderzoeken, NB. volgens de Pacificatie tot Gent gemaakt; maar ook wordt Art. XIV en XV. uitdruklijk bedongen behoorlijk onderhoud en alimentatie, gedurende het leven der Geestelijken, — uit de inkomften van de Conventen enz. Men weet, hoe beiden de Abdisfcn van Rijnsburg en Leeuwenhorst nog tot in de vorige Eeuw geleefd; zelfs nog lang de beheering harer Abdij, goederen, voor een gedeelte, behouden, en uit de zeiven tot aan haren dood toe aanzienlijk onderhoud gehad hebben, en beide deftig te Leiden begraven liggen onder zware Grafzerken. (33;, En (23; Mieris en van Alphbn Befchrijv, van Leiden D. I. bl. 52. S8. Paks faty. Qtfdh bl. 456. Van de Utrecht(eht Geestelijken ?ie ook boven van Alphen D. II. bl.648.  C 57 ) En voegt gij hier nog bij den Burgerèed, dien de Uitgewekenen (thans zoude men zeggen de Emigranten) bij hunne te rugkomst in Holland, wilden zij toegelaten worden, moesten afleggen: zoo zal deze Eed het vorige .betoogde ten fterkften bekrachtigen. Zij beloofden, onder anderen, dit (24): ik zweere den Koning, ah Gr ave — onder 'l gouvernement van den Prince van Orange, als wettelijke Stadhouder (25) mitsgaders de Staten — gehou en getrouw te zijn, • Dat ik zal gehoorzamen en mij voegen naar alle ordonnantiën — bij den Staten — in 't generaal, of bij zijne Excellentie mitsgaders den Sta. ten van den landen van Holland tot voordering — van de gemeene zaak gemaakt of te maken. Doch waar 't hier vooral, tot befchaming van anders gezinden, op aankomt; zoo volgt er; Dat ik niet zal aanrechten met raad of daad iet dat zoude mogen [trekken of firijden tegen de gereformeerde ReLIGIe; noch de oefening van dien, altans in den Landen van Holland en Zeeland wezende, eenigzins ver- (a«j) P. Boa Nederl.-Ber. D, IX. b!. 193. (25) Om dit te verdaan, moet men weten, (en die wordt weinig opgemerkn, dat bij de Pacificatie van Gent, Art. VI. door Holland — bedongen was, dat de Prins — zal blijven Stadhouder van zijne Majesteit \ ftn Holland en Zeeland — omme in alles te gebieden zoo als hij tegenwoordig doet —, met inroeping zijner vorig Commitfie Art. VII. waardoor de Staten nog Jang gedekt bleven tot aan de afzwering toe. D 5  C 58 ) verhinderen of beletten; noch zal ook pogen, bij eenige directe of andere indirecte middelen eenige andere religie in — Hdland te exerceeren, gebruiken of in te voeren, dan die daar iegenwoordig is, en bij de Overheid en de Staten van den lande open baarlijk toegelaten wordt en zal vooras nakomen — alle de poincten van 't Ver- 3drag tot GsNT, enz. En nu wordt het middagklaar, op wat gronden de Staten van Holland als Reprcfent erende de geheele en nu Gereformeerde Natie kort daarop eene meer algemeene Oproeping gedaan hebben, tot aanbrengst van alle verzwegen Geestelijke en Onbeheerde Goederen. Die gronden lagen in het Gentfche Verdrag; in de toeftemming van 't zelve door den Koning zelve, die hierdoor de zaak der Roomfchen in Holland en Zeeland moet gerekend worden te hebben opgegeven; voors in de bijftemming van alle de overige Provinciën , Brabant Vlaanderen , enz. die te vreden waren, om op dien voet en voorwaarden met Holland en Zeeland te handelen; en eindüjk ook in de nauuir der zake zelve, dat bij eene Revolutie , zoo als deze ook in 't Godsdienflige was, noodwendig die Geestelijke Goederen aan het land moesten vervallen. Op deze gronden is het dan ook, dat den 15 April 1577- (26) uitdruklijk belast wordt, dat alle verhuringen en pachten van geannoteerde goederen, die C26) Reful. van Holt. bl. 303.  C 59 ) die gedurende den voorfz. oorlog, en NB. voor de p. cificatie zijn\ gemaakt, zullen fland grijpen — mits de Eigenaars — de pachten — genieten zullen, volgens dezelfde pacificatie. Op deze gronden deden nu de Staten, bij nadere Refolutie den 17 April 1577 (27), fchoon nog op naam van Philips, bij advife, enz, eene algemeene oproeping ter aanbrenging van alle Geesteiijke Goederen. Zij zeggen in 't voorverhaal, dat aan alle Officieren, Magiftratén, Wethouders en Ingezètenen, bij Plakate van Febr. 1573 fcherpelijk belast was, alle de goederen en inkomften van de Pastorijen, Kerken, Memorien , Getijden, Kosterijen enza te doen aanbrengen -*i om de penningen van dien ten gemeenen beste en tot onderhoud van de dienaars ' des Godlijken woords enz. maar verdaan hebbende, dat velen dier goederen verzwegen bleven, en eenige inkomften niet verftrekt worden naar behooren ——• bevelen zij nader, om binnen een maand'tij;ds— aan te brengen en ftaat te leveren — van alle die zelve goederen , met hunne grootheid, waarde en gelegenheid, om alle 't zelfde gezien , zoo wel op 't onderhoud van de Predikanten , Schoolmeesters en Kerkendienaars, als voren, als van den Armen en Fabriken der Kerken te voorzien. Op deze gronden befloten de Staten , kort daar aan, den 23 Mei 1577 t,bl. 348) om 't geen van de Geestlijke gebouwen en bunnen eigendom binnen de Steden lag, aan de Steden te laten blijven. De woor» (27) Refol van Holt. 17 Apr. 1577. bl. 308.  ( 60 ) Woorden zijn dezen: De Staten hebben eindlijk ende gemeenerhand verflaan en gerefolveerd, dat alle -Conventen en Kloosteren binnen de Steden , mitsgaders de Edificien, Grondplaatzen, Erven en de Eigendomme van dien, zullen blijven tot behoef, gebruik en profijte van eiker Stede, om dezelfde bij hun ia éigendomme aangevaart en behouden te mogen ver* den, en geëmploijeert tot haren beste. De oude Heer van Alphen , bekend voor een ijverig voorftander van het Recht der Overheden in Kerkelijke zaken, (trekt;, in zijne Befchrijving van Leiden D. II bl. 647. dit ook uit tot de goederen, en 't bezit derzei ven, ('t welk ik daar late), maar merkt teiTens op, dat dit alleen was, voor zoo verre de Conventen en Kloosters binnen iedere Stad lagen, terwijl (zegt hij) alle de verdere bezittingen van dezelven , en alle andere oude Geestelijke Geflichten , bij de verandering van den openbaren Godsdienst in handen van de Hooge Overheid gevallen Zijn, om dezelven ten gemeenen beste, voornaamlijk ad pios ufus, te laten verflrekken. Op die gronden dan hebben de Staten, van wegens 't Land of de Natie, over die Geestlijke Goederen befchikkende, een gedeelte tot Landweer gebruikt ; een ander gedeelte ad pios ufus voor de Predikanten enz. aan zich gehouden; een ander gedeelte aan de orde der Ridderfchap en Edelen, een ander aan de Steden en aan de Univerfiteit van Leiden overgegeven of toegewezen; andere gedeeltens aan afzonderlijke Lighamen en Ingezetenen overgedragen, verzet, verpand, verruild of verkocht. —- Van  Van zulke bijzondere Overdracht vindt .^gij reeds de bewijzen in 't j. 1574 (28}, toen aan Jonker van Dorp , voor zijn achterwezen aan 't Land, in eigendom gegeven worden ruim i^o morgen Landa yan de Regulieren buiten Leiden. Op dezen grond zijn de Geestlijke Goederen ia Rijnland aan de L'niverfiteit gelaten, en de wereldlijken haar weder ontzegd; nadat volgens V Gentfche Verdrag in de Begiftiging zelve verandering moest vallen. Dit is mogelijk nog nooit opgemerkt» omdat niet genoeg gelet is op de kracht en invloed dier Pacificatie. Want te voren waren alle geannoteerde Goederen in Rijnland, zoo Wereldlijken als Geestelijken, daartoe gefchikt; maar den 11 Aprii 1577 (2g) befloten de Staten, de wereldlijke goederen hier van afrezonderen, en NB. in de plaats te geven „ alle de Goederen en Inkomen der Abdijen, Con„ venten, Kerken, Kapittelen, en diergelijke Col- „ legien binnen Rijnland het zij die goede- „ ren lagfn in Rijnland of daar buiten , — mits ,, vooraf de Predikanten — en de Alimentatie van ,, de Conventualen uit die inkomften te bezorgen — „ en zij ontjlaan alle goederen — van de wereldlij,, ke uitgewekene Perfoonen, die wedergekeerd zijn , „ en zich onder de Gehoorzaamheid des Prinfen en den Eed begeven zullen hebben " En waarom gefchiedde dit? Alzoo, door de ontslacing van de Wereldlijke goederen, die bij de Pacificatie de £*• (28" ReM van Holl 1574, bl. 153. or de wedden der Profesioren. Op dien grond machtigden de Staten omtrent het j. 1580 de Rentmeesters van (zoo veel als Sint Pa.icras) Collegie te Leiden, de kapittelgoederen te gebruiken tot behoef der Predikanten , die te voren Waren voor de Kanunniken (30). Op die zelfde gronden kreeg Amfterdam en Haarlem een goed aandeel. Met Haarlem gingen de Staten en Prins Willem I. den 24 April 1581 een Verdrag, een formeel twee» Zijdig Contract aan , tot voldoening der gemaakte kosten en fchaden bij 't zwaar beleg, en tot betaling der bezetting; welke voldoening aan die Stad beloofd was , na voorafgaand Request, van wie? van Schout, Burgemeesters, en Regeerders dér Stad, zoo voor zich zeiven als uit den naam en van wegen de Gemeente , burgeren derzelver Stede (31). Bij dit Contrakt wordt aan de Stad, of letterlijk aan Burgemeesters en regeerdet s, ten behoeve hunner Stad, (30) Befehr. van Leiden, Q. I. bl. 75. . (31 Zie Privileg. van Haarl. bl, 326 enz. Dit wa. ren dan altans geen Roomfchen; en fchoon ik gaarn toe. ftemme , dat onder dr burgers en gemeente zich nog Rocmfchen bevonden hebben, bracht de aard van reprefintatie en toefi.-.nd der zaken mede, dat zij in 't lighaam der Stede of gemceme bevit, oogluikende geduld, en Vervangen warden, en wettig bcructen moeste^ n 't ver», richte uit kracht der (Vetten, Capitulatie en Beden.  C 6? ) Stad, burgers, inwoners en anderen, TEN VRIJEN ElGE.v geveven en opgedragen. i°. A'.'e die Goederen , die toebehoorden den Conventen Geest'i'ke CoHegieu en Gilden, binnen Haarlem en zijne Parochie. 2"'. De Goederen der Kanunniken van Amfteldam en Heiloo, en de helft der Goederen van twee Conventen in Beverwijk, waar van de Staten de andere helft aan zich behouden, ad pios ufus, en bemaling van den Predikant en Schoolmeester aldaar half en half, ea mits betalende de lasten op alle die Goederen, benevens de alimentatie der Conventualen enz. en vrijheid, om ze als andere Stads Goederen te mogen verkoopen enz. mits onderhoud, in conformité NB van dh Pacificatie van Gent, met vrijheid voor die Geestlijken, die in 't beleg zelve nog waren, om gedurende hun leven in eene gefchikte plaats bij elkander te wonen. Zij beloven ook de Stad, deze alienatie en opdraohte, bij alle contracten van peis, befiand, enz. te doen valideren. Maar, indien naderhand die van Amfterdam enz. die Goederen bij wil der Staten kwamen te behouden, in zu'k geval zullen de Staten aan Haarlem in gelde betalen /aco,oco:- guldens (32). {31} Gaven de Staten dit goed ten vrijen eigm over als eigenaars, als bezitters, en beloofden zij die/2eoooo te betalen uit hunne beurs ? Of dedea zij dit als Bewindvoerders , als Adminiflrateurs van goederen , die der Natie toekwamen , die dus Nationaal waren, en waar over zij als Reprefentanten der Naue even als over '«Landt Domeinen, enkel de vertroiiwlijKe befchikking  C H ) 3*. Zij verkregen nog vele gedeelten van Domei. Ben, Klerken- en Boden-ambten, Tollen, Veeren vrije Weiding in de duinen, enz. 4°. M iar daarenboven beloofden de Staten aan dé Stad in 13 jaren uit te generale middelen te betalen* tweemaal honderd duizend guldens. Mits Haarlem * boven andere lasten , ook uit die Goederen de armen dier Stad, zoo Veel mogelijk , onderhoude: wordende ook bedongen, zonder iemands confcientie te dwingen. geen andere exercitie van Religie dan van de Gereformeerde, volgens de Unie van Ho'land ert Zeeland 1576, en de laa:fte Refolutie in Maart '581. gelijk in alle andere Steden (33J. Door Amjleldam werd bij 't Verdrag van Afjland der Satisfactie tusfchen haar en de Staten den 2» Dec. 1581. bedongen, Art. IX. dat de Stad alle de Geestlijke Gebouwen en Erven binnen haren omtrek mogen naar zich nemen. Doch de Geestlijke Renten fcinnen en buiten, en de Geestlijke Landen, buiten de. ten behoeve der natie hadden? Mij dunkt: dit is zoö klaaf als de dag. Over 't recht daartoe, handel ik nader. (3?) Hier door zijn die van Haarlem voor de Cerefor. Beerden ook de eigenaars geworden van alle de Sint Jans Goederen en St Jam Kerk, vgl Oosten de Bruin, Be. fchr. bl 95. b., en hebben ook naderhand de orde van Malta of de St. Jans Heeren, welke als buiten de Pro Tincie gelegen op die goederen volgens de Pacificatie van Gent aanfpraak maakten, bij verdrag in 't j. 1667 afttand fedaan van hunne vorderingen, op die St. Jans Goederen in Haarlem en elders voor eene fomraa van ƒ 15 oco; — 0»«t. de Brwn, bl. j,o. en Wagen. Hiftor. Xill. 375.  C o> ) ft ad, zouden, even ah de andere Geestlijke Goederen in Holland gebruikt mogen worden tot afdoening van 's Lands Schulden, mits onderhoud voor de nog lévende kloasterlingen in Amfterdam. En Art. XI. zou de Stad, tot onderhoud der Kerken, met de lasten en renten behouden alle de Kerkelijke Goederen, en deanre Geestlijke Inkomften tot onderhoud der Predikanten, enz. (34) Dit nu deden de Ridderfchap Edelen.^ en Steden van Holland, reprefenterends de Staten* van -denzelven Lande met die van Amftelredam. (35) En 't werd den 17 Jan. 1582. volgens zeden van dien tijd door Prins willem geratificeerd. (36) Eindelijk op die gronden hebben de Staten van Holland onder den Advokaat. van Holland oldenbarneveld nog in 't jaar 1591. orde gefield op bet aanbrengen der prebenden Canonicael-—Vicarijen enz.iftaende ter collatie van 'de Graaflijkheid. En op wat titel deden zij dat? Het PJakaat luidde aldus. (37) „ De Ridderfchap, Edelen en Steden „ van Ho.11. en Westvr., Rcprefenterende den Sta„ ten. — Alzoo onder andere Gerechtigheden de „ Graaflijkheid van Holland — van allen ouden tij- den — toegekomen hebbende, mede is 't recht •„ van Patronaatfchap — Dat mede-van' de voorfz. „ Graaflijkheid gekomen en gedevolveerd zijn • de gosderen en rechten van verfcheiden Geestlijke » Lig- (24.) Wagen, Befehrijv. v. Amfield. D. IV. bl. 28. en 29, (35) Privileg. van Amfi. D. I. bl. 47. (36) Aid. bl. 49. <|f) Groot Plak. B. I/1472. B  ( 66 ) „" Lighamen en Collegien, mitsgaders van de ge„ neiij die zich bij de vijanden des gemeenen Vaderlands begeven hebben." — Wat is hier Graaflijkheid en wat is hier devolveren aan de Graaflijkheid! Wat anders, dan aanGraaflijkheids Schatkist, aan de Domeinen, of aan de Natie devolveren én vervallen. ^ Dat nu die Geestlijke en andere aangeflagen Goe' deren, federt 1577 wezenlijk zijn aangemerkt als behoorende tot ''sLands Goederen, of, gelijk men zegt, tot de Domeinen van Holland, offchoon zij altijd afzonderlijk zijn gehouden en als zoodanig gebracht zijn onder eenen Afzonderlijken Ontvanger of Rentmeester der Geestlijke Goederen te Delft; wordt buiten alle tegenfpraak gefield door de ftukken bij de riemer C38) waar met ronde woorden , uit de Hollandfche Refolutien 1577 gezegd wordt , dat alle de Goederen van yt Capittel ten Hove en van Naaldwijk, zullen geappliceert worden aan de Domeinen van Holland, en, ah voren, zullen blijven geëigend, verbonden en geapproprieert tot betaling en onderhoud van de Predikanten , mids de lasten van alimentatie en de renten en dat NB. over- zulks dezelve Goederen gebracht zullen wórden on. der den ontvang — van den Ontvanger Generaal over alle de Geestelijke Goederen tot onderhoud van de Predikanten en Conventualen gefield enz. En dat de Goederen van de Chartreufen buiten Geertruiden* berg — aalt de' Domeinen van Holland zullen worden ju fa .; fj v.,.-t té* 1 K raste goederen tegen vorige Lands-Wetten aan, door de Geestlijken aangefchaft of verkregen waren, die Goederen door den Vorst of de Natie wettig konden genaast of aangeflagen worden. Nu waren er, gelijk ik toonde, zulke Wetten, die de Geestlijken verboden, om vaste Goederen aantekoopen, en dezelve, zonder Acte van Confent en van Amortifatie te behouden. Hier over fpraken de Staten onder Keizer Karel reeds in 't j. 1524* en ver" zochten bij den Vorstelijken Raad, dat msn falmogen vernaasten Huyfen ende Erven den Geestelicheyt fichtent der lactfter nyemve Acquesten angecomen bij coop of successie, ende die Erfpachten, of noch ancomen fal mogen. Om nu de Posfes/ie daarvan op die gronden, voor de belijders van den Gereformeerden, van den toenmaal Nationaien Godsdienst, gerust te blijven behouden, en tegen de weinige overgeblevene Roomfchen, en zulken die bij de terugkomst volgens 't Gentsch verdrag, zich onder eede hebben verbonden ,om niets tegen den Hervormden Godsdienst te zullen ondernemen, te handhaven , dewijl dezen toch nog altijd eene ftille hope koesterden, dat bij eene Verzoening met Spanje, hun lot verbeteren konde: hierom , zeg ik, hebben onze Voorouders federt de Afzwering van Philips in 1581. tot 1648. dat is nog 68 jaren lang, tot izn.de Munstcrfche Vrede, blijven oorlogen, en hebben er alles voor opgezet; zijnde het Hiftorisch zeker, dat zonder dit hoofdpunt van de Roomfche Religie en 't geen er aankleefde, waarop Spanje altijd aanhield, de Vrede wel tienmaal had kunnen getroffen zijn; maar de Republiek, de Staten, de E3 Na-  ( 70 ) Natie, of hoe men 't neme, wilden geene vrede ma» ken, of de koning van Spanje moest dit Artikel van de Roomfche Religie en V geen er aan vast was, laten varen; En dit heeft hij bij de Munsterfche Vrede gedaan; waar van ftraks. Men verwondere zich over dat alles nier. De haat en afkeer tegen de Roomschgezinden en 't geen hun van learingen ftrijdig tegen V Euangeüe en den Christelijken Godsdienst, volgens den waan dier tijden , wierd te last geleid, en om de befchuldiging, dat zij 't hoofd naar Spanje lieten ha'igen} was toen ter tijd geweldig groot, en men behoeft de Plakaten Zoo van de Staten van Holland als die der Staten Generaal, tegen de F'ausgezinden, hunne Vergaderingen, Stoutigheden, enz. federt de Afzwering van Spanje, van tijd tot tijd uitgekomen (40) flechts intezien, om overtuigd te zijn van de driften, die toen heerschten, maar ook, dat, hoe meer de Roomfchen van tijd tot tijd zochten intepalmen, of zich vrijheden, meer dan de wetten toelieten, veroorloof, den; hoe driftiger en ernftiger men daar tegen waakte; zoodanig dat de Staten nog in 't jaar 1588. (41) hierop eene fcherpe orde (telden, zijnde zij verzocht te verhinderen en te weren zoodanige oefeninge der Pausfelijke afgrijfelijke Afgoderij e; dewelke over zekere maanden herwaards , genoeg openbaarlijk in .Steden en Dorpen — bedreven zijn en nog gedaan wordeti , tot groote onteeringe van den heiligen naam Gods (40) Croot Plak. B. I. 193. 2II. enz. (41) Refel. va» Htll. 21 Jan. bl. 211 en 227.  C 7i > Gods, verhindering der Ware Christelijke Religie, en fchadelijke verjloringe der gemeens ruste Ja de onverdraagzaamheid, afkeer, en verkeerde begrip» pen nopens de Roomschgezinden, waren toen nog zoo blakende, dat zij (42} genoemd worden Godslasteraars en SeElarisfen - met fcherp gebod aan den Baljuwvan Kennemerland en den Schout van Hoorn, om perfoonlijk aan te tasten die hen vervordenden Vergaderingen te maken, en eenige Roomfche, verboden Pausfelijke, Leeringen en Jfgodifcbe fuferftitieufe dienjlen te gebruiken. En dit gebeurde onder den Advokaat van Holland, Mr. van Oldenbarneveld. Van wien of onder wien federt 1585 die fcherpe Plakaten zijn gevloeid, met alle de pogingen, om geene Vrede met Spanje anders te maken dan met uitfluiting van den Roomfchen Godsdienu Hij verklaart dit zelve in zijne Remonflrantie van 1618. fprekende bl. 238 vgl. bl. aa6 van de Ordonnantiën der Hooge Overigheid, die de Reformatie jegens de Afgoderijen Ketterijen enTijrannije des Pausdoms aangenomen hebben. Men moge zich fchamen over de toenmalige Onverdraagzaamheid. Doch de zaak is toch waar, en uit de Historiën bekend. En zie daar hoe en op wat gronden zich dat alles hebbe toegedragen zoo ten aanzien van den Roomfchen Godsdienst als van die Geestelijke Goederen. Maar nu komt de (teller van 't Request eenen (tap nader. Hij zegt met ronde woorden: „ De Staten van Holland hebben — op eigen gezag ~ durven beftaan, be- (42) Refol. v.Holl. 17 Sept. bl. 369. E 4  ( ?3 ) bc/ïaan , de oefening van den R. Katholijken Godsdienst- te vernietigen. Indien ik hier ook grootfpraken of machtfpreuken wilde gebruiken ; konde ik even zoo gemaklijk zeggen: O neen! die Godsdienst heeft zich zelf vernietigd! — Der Staten ge» zag was daartoe niet noodig. Zij behoefden flechts den aandruifenden firoom der Natie te volgen. — Vervolging was altijd het zaad der Kerk.— Het martelvuur ontftak het ijvervuur der |Hervormden -— Hoe ftrenger ftrafwetten van Karei, Philips en Alba tegen de zoo genoemde ketters en geuzen, hoe grooter driften, om zulk eenenGodsdienst, die zich zoo onverdraaglijk toonde, uit te roeien — En diergelijke gezegden meerl Doch ik zoek de waarheid, en in ernftige zaken moet men ernltig en bedaard blijven. Ik zegge dan ernftig en bedaard: het is onwaar, dat de Staten dit op eigen gezag deden. Dit hebben zij nooit gedaan. Zij hebben dat gedaan op 't gezag der Natie, der ganfche Natie, als Reprefentanten der ganfche Natie. En om dit te veiftaan, moet ik dit denkbeeld van Reprefentatie een weinig ontwikkelen. De Staten gebruikten in openbare aangelegenheden altijd, en toen, en te voren, en ook naderhand tot aan de tijden van den Raadpenfionaris J. de Witt den titel van: Ridderfchap, Edelen, en Steden van Holl. — Representerende de Staten van denzelven Lande. De Edelen en Steden waren voor en na dan Reprefentanten. De Heer D. Graswinkel, dezelfde die over het Recht der Opperfte Macht der Staten van Holland' twee quarto Deelen gefchreven, en die Oppermacht tot het uiterfte gedreven heeft, zegt  C 73 ) zegt in dat zelfde Werk, D. I. bl. 770. roridifit»'* „ dat in den ffaat van de tegenwoordige Vereenigde Nederlandfche Provinciën niets is, dat niet Reprefentatief is van het meeste tot het min/ie." De Heer van Oldenbarneveld zelve zeide in 't jaar 1591. (43) dat de Staten reprefenteerden de llooge Overigheid van dezen Lande. En onze wagenaar (44) in zijn Onderzoek van de ZugtvanJ, de witt zegt: Dat de Souvereiniteit oorf-ronglijk in 't Folk berust, en dat de Staaten de Edelen en Vroedfchappen der Steden, de Vroedfchappen der Steden de Gemeente van elke Stad verbeelden, of representeren, is, mijns eragtens, zo kwaad niet, mids voorzigtiglijk bepaald en niet kwalijk loogepast. Hij wilde dit beginfel dan voorzichtig hebben toegepast, en te recht, hij doet dit ook later bl. 435. maar hij ontkende het beginfel zelve niet. Zien we kort, hoe de zaak zich toedroeg voor de Opkomst der Republiek ten tijde van Karei en PM. Ups! Toen beftonden de Staten in een Collegie van 7 ftemmen, de Ridderfchap en de zes groote Steden. Gelijk die Steden nu door Gemachtigden elk voor zich zelf opkwamen; zoo kwamen R.idderfchapen Edelen op voor de kleine Steden en *t platte Land. en vervingen dezelven. Dit behoeft bijna geen be» wijs. 't Wordt erkend door van Slingeland, van Leeuwen en anderen. (45) Zie hier enkele Haaltjes (43) BoR, Ned Ber XXVIII. % a. (4*) In zijne Politike TraEtaten O. II. bl. 434. (45) Van Sungkl. Staatk. Gefchr. I. bl. 38, Van Leeuwen, Batav, UI. bl, j6t—8co. £ 5  C 74 ) tjes uit de Staatsregisters. Men vindt op 't Jaar *525 (4<5) dat de zes groote Steden, raadplegende over een gedane Geldbede, hebben eerst begeert te veten, waarvan deze f 5000 zouden komen, en dat de Edelen mede zouden worden beschreven verantwoordende voor de kleine /leden en platte Landen. In 'tj. 1540 (47), dat het OStroij — den Staten gegeven — den platte Lande grootelijks toucheerde, daar de Edelen, als het eerfte en principaaljle lid voor verantwoorden. In 't j. 1553. verklaarden f48) de zes groote Steden, dat, alzo. deze zake het platte Land, zoo wel als de Steden toucheerde, zij niet vermochten Refolutie te nemen, zonder het bijwezen van de Ede. len. En kan men fterker, dan 't geen ook van Slingicland aanhaalt, uit de Procuratie der Edelen 7 Oc\. 1555. tot het bijwonen der Overdracht van het Oppergebied door Karei zijn' Zoon, welke op onder anderen medebracht: Compareerden als Edelen van Holland voor hen zeiven en vervangende alde andere Edelen midsgaders de kleine Steden en platte Landen — en verklaarden gemachtigd te hebben. NN. uit den naam en vervangende alle de andere Edelen mitsgaders de kleine Steden en platte Landen als voren, met de Gemachtigden van de zes groote Steden. Dit wordt van 't platte Land zelfs nog na de Utrechtfche Unie 1579 itellig erkend, als C46"1 Register der Dagvaarten van de Staten van Holl. van Mr. &. van der Goes, 8°. D. I. bl. 4a. C47) D, I. bl. 604. (48; D. III. bl. 441.  C 73 > als er in de Holl. Refolutie» (49) gezegd wordt ï zonder dat van wegen de platte Landen eenige Gedeputeerden mochten toegelaten worden, alzoo de Ridderfchap en Edelen dezelve representeren. Met deze Edelen dan maakten de zes groote Steden de Staten uit, of, om duidlijker en naar den geest en 't gebruik dier tijden te fpreken: zij reprefenteerden de Staten. Van hier het gewone en overal voorkomende formulier: De Edelen en de Gedeputeerden van de zes groote Steden, of, de Edelen en de zes groote Steden 's Lands van Holl. reprefenterende de Staten van denzelven Lande. (50) Wat wil dat nu zeggen? Ik kan daar geen' anderen zin aanhechten, dan dat het Lighaam der Staten , uitgemaakt wordende door de Edelen en zes groote Steden, deze Edelen en Steden, vertoonden, opkwamen, vervingen, en verbonden alle de bijzondere Staten, rangen, of ftanden van Ingezetenen zonder onderfcheid; geestelijken,wereldlijken;edelen onedelen; militairen, burgeren; ambtenaren, ambteloozen; ftedelingen, landbewoners ; rijken en armen; met dien gevolge en verbindende kracht, dat zij grondwettig opkomende voor alle de ftanden en conditiën van menfehen, hunne befluiten, hunne verbanden, hunne daden, uitmaakten de befluiten, verbanden, en daden van de ganfche Natie. En behoeft men tot bewijs van dien zin van 't Woord Sta- (4.9) Van SungeLjU. 39. (50) Dagvaarten V. der Goes, D. IV. bl. 63. 67. D. VI. bl. 290.  C 75 ) Staten, wel iets meerder, dan 't geen de Prefident van den Secreten Raad Viglius in 't j. 1569 den • Lakenkooperen toevoegde, toen hij hun afried het verzoek te doen op den name van de Staten, alzoo (zegt hij) het zelve geen zake was, concernerende generalijk alle conditiën van men,fchen9 die de Staten representeerden, maar alleenlijk de Lakenloopers; ook niet, het tweede POInct — om op den naam van de Staten te verzoeken betaling der Crediteuren — hoewel dat tweede poincl meer apparentie had — wezende onder de Crediteuren Menfchen van alle staten en Condijien. (51) Kan er iets duidlijker zijn? maar ioe in later tijden? Dit is nu ligt te ramen. De Staten, bij de Beroertens en Opkomst der Revolutie federt 1572. de zaak, voor de Natie, opvat* tende, bleven, gelijk reeds meermalen voorkwam, die Reprefentatie, tot den titel toe, behouden; alleen werd dezelve meer gewijzigd en geregeld, en om de grootheid van 't gevaar en den gemeenen nood, werden er zeervele kleine Steden, met onderlinge toeltemming in \ Lighaam der Staten ingenomen; en 't was op ;die wijze, dat zij in dat jaar 1572 die aanmerklijke Verklaring van 't aangrijpen van 's Volks zaak, bij 't afzijn van 's Graven Dienaren en Ambtenaren afleiden; zich fchrijvende, De Edelen en de Groote en kleine Steden van Holland, Staatsg&wijze vergaderd, Ki presentekende de Staten van denzelven Lan~ - (50 Mol. v. Holl. 16 03. is6g. W. 67. [318.]  C 77 ) Lande— AlsReprefentanten dan, en onder dien titel, hebben zij voords onder Willem I. alles gedaan, wat tot 'sLands welvaren en tot de Volkszaak behoorde. Zij ftelden 1573 aanftonds orde op hunne .Vergadering, en gaven ze den naam van Ordonnantie op alle Vergaderingen dér Gedeputeerden der Edelen en Steden, reprefenlerende de Staten van den Lande met de beleiding en üitrech- ting van des Gemeenen Lands zaken. Van wat kracht nu die vertegenwoordiging, van wegen, voor, in naam van 't Volk, gerekend wïerd zoo in de Voorrechten als in de Verplichtingen, in dë lusten en in de lasten, zoo voor zich als voor het Volk, \s zichtbaar uit het Vilde Art., waar bij de Edelen en Stedelijke Magi/lraten, die ook weder niet anders' dan als Reprefentanten hunner burgerij en aangemerkt werden, zich verbinden, alle Refolutie Staatsgewijs genomen natekomen, en dit wel zoo vóör zich als voor hunne ingezetenen, op ftraf» fe van verhaal aan beider perfoonen en goederen: even gelijk dit onder de Vorften ook had plaats gehad, toen inwilliging der beden door de Staten; toen inhuldiging der Vorften door de Staten; toen 't verzoek van Privilegiën door de Staten, was de inwilliging; was de inhuldiging; en waren de Privilegiën van en voor het ganfche Volk. En dit Grondbeginfel is federt altijd het zelfde gebjeven , en 't is daar uit, dat de ware aard en 't gevolg der Vertegenwoordiging moet verklaard worden. Als zoodanigen hebben de Staten van Holland in 't J. 1575. met den Koning zelf gehandeld over Bevrediging- Als zoodanigen zond de Koning a~an Hun ep  ( 78 ) en aan den Prins zijne Afgezanten. Als zoodanigen maakten zij in 't j. 1576, de Unie mee Zeeland; gingen de Pacificatie van Gent aan; floten in 1570 met de andere Gewesten de Unie van Utrecht, — als zoodanigen zwoeren zij van wegen 't Volk en uit naam van 't Volk, in 't j. 1531, den Spaanfchen Koning af, voerden langdurig oorlog, floten in 't jaar 1609 het twaalfjarig Beltand; en maakten eindelijk 1Ó48 de Munflerfche Vrede, waarbij de heele Natie als eene vrije en onaf hanklijke Natie erkend wierd. Het gevolg van die Vertegenwoordiging was, dan, dat alles, wat de Staten, als zo. danig, deden, dat dit was, de daad, dewensch, de wil, en de verbinding van 't ganfche Volk, ook van die Roomschgezinden, veel of weinig, in al dien tijd op den Nederlandfchen bodem geduld wierden, aldaar woonden, en hunnen Godsdienst onder oogluikende toelating verrichtten. Dit alles behoeft geen breeder betoog. Wie dit ontkende , die moet ontkennen de ganfche Wettigheid der Afzwering van Philips; die moet ontkennen de wettigheid der onafhanglijk verklaring der ganfche Re. publiek; ja de wettigheid der Munflerfche Vrede. De Staten toch als zoodanig en niemand anders, hebben, na lange raadplegingen, die plechtige Afzwering des Konings gedaan, niet voor zich alleen, maar voor en van wegen, en uit naam van 't ganfche Volk; en 't ganfche Volk heeft er de geze. gende vruchten naderhand van getrokken. Zij, en niemand anders, hebben de Munflerfche Vrede gefloten, waarbij Philips de IV afftand doende van zijne en zijuer voorouderen Rechten op deze laa-  C 79 ) Landen, Territoiren, en hun gebied, die Staten en het ganfche Hollandfche Volk, zoo wel als dat der overige Gewesten, voor een vrijen onafhanklijk Volk verklaard heeft. Dit immers gefchiedde niet door de masfa van het Volk, maar door de Staten, doch niet als Eigenaars der Oppermacht, maar als zoodanigen, die het ganfche Volk vervangende , en daarvoor bij den Koning erkend wordende, alles voor en van wegen 't Volk bedongen, wat het ganfche Volk zelve, de werklijke fouvereine Grondmacht uitoefenende, (indien dit op een uitgeftrekten bodem mogelijk was), zoude hebben kunnen bedingen; en met die Staten, als zoodanig de Natie reprefenterende, is gehandeld, is de Vrede gemaakt, is aan hun, en door hun, de onafhanglijkheid en vrijheid der Natie verzekerd. Met dat alles ftem ik den Heller van 't Request volledig toe, dat de Roomfche Godsdienst hier te lande vernietigd is. Maar ik ontkenne , dat dit gefchied is door de Staten op eigen gezag. Zij deden djt jiiet als eigenaars der macht, maar als Reprefentanten des Volks Doch als ik nu die Vernietiging toegeve, en de Heller dis vernietiging erkent (fchoon hij ze ver» keerdlijk aan 't gezag der Staten ,■ aan eigen gezag toekent): dan is de vraag: wat is er dan van den Godsdienst der Natie geworden? Is het een algemeene Godsdienst geworden ? Ganschlijk niet. Dat wijst de Hiftorie anders uit. Is dan de Hervorm» de, in plaats van de Roomfche Religie, de heer» fchende geworden, o ja! maar niet in dien zin , gelijk voorhenen, toen over de Conscientien der men- ! fchen /  ( «o 3 TcIien waarlijk gelieerscht wierd , en de Plakaten met Zoo vele woede brandftapels aanrichtten; noch in dien zin, waarin zoo haatlijk, (en zoo 't mij onder verbetering voorkomt, zonder reden) de openbare Gods» dienst der Hervormden als eene overhcerfcliende en dwingende Godsdienst afgefchilderd wordt; maar in den gezonden zin van 't Hollandsch woord, wanneer men fpreekt van heerfchende gevoelens, heer» fchende ziektens, enz., om te beteekenen algemeen bekende, of erkende, doorgaande'gevoelens, enz. en wat zegt dit dan anders, dan dat de Gereformeerde Godsdienst, onder 't reprefentatief gezag der Staten, voor, in naam, bij en van wegen 't Volk, toen ter tijd, is gehouden voor den Algemeenen Gods» dienst, den Volks -Godsdienst, den Nationalen Godsdienst, even gelijk de Geestlijke Goederen zijn gewor. den de Nationale Goederen. En nu dezen Gods» ■dienst, toen ter tijd den Openbaren Godsdienst, noem ik Nationaal: 1°. Om dat dezelve op publiek gezag, der toenmalige Staten, als Reprefentanten der Natie, is gevestigd en gehandhaafd, en bij Verbonden en Verdragen geftaafd. • &?. Om dat de Natie, als Natie, voor dien Gereformeerden Godsdienst, jaren lang tegen Spanje geftreden, en goed en bloed hebben opgezet; en, ^•éffchoón men niet ontkennen kan óf wil, dat in - den eerlïen tijd , 'er eenige Roomfchen , wars van vervolging en dagelijkfche moordfehavotten, zich bij de Gereformeerden gevoegd en hen geholpen hebben; is dit geheel anders geweest federt de 'Afzwering des Konings 1581., alzoo van dien tijd af  C 8i ) af de Roomfchen het hoofd meer naar Spanje han-» gen lieten» en zij toen onder den naam van Spaanschgezinden of gefpanjolifeerden begrepen wierden, en waardoor de Gereformeerden meer en meer zich fterkten en op hunne hoede geraakten. 3°. Om dat het, ook zelfs door de Volkstelling federt 1795, bewezen is, dat verre het meerder deel der geheele Bataaffche Natie dien Gereformeerden Godsdienst is toegedaan, ja welligt, volgens het gevoelen der Commisfie van de Walfche Kerken drie vierde deelen vim het Volk van dien Godsdienst belijdenisfe doen. En 't is hier naar mijn inzien van bijzondere toepasfing, 't geen ik leze in zekere Confideratien van den overleden Leidfchen Profesfor bavius voorda, op het Voorftel van den Kerkenraad te Leiden over de Kerkgebouwen aan de Gemeente den 5 Aug. 179^ van wegens de Municipaliteit gedaan, dat namelijk het getal der genen die ten tijde der Hervorming [hier te lande] Roomfchen gebleven zijn uitermate gering geweest is, en daarentegen de Hervorming genoegzaam algemeen is aangenomen. (52} 4°. (52) Dit bétoogt hij in dat Gefchrift, op eene wijze, die, fchoon toen meest toepaslijk op de Kerkgebouwen te Leiden, echter ook op den Godsdienst en zijne belijders in 't gemeen kan t'huis gebracht worden. Nadat federt ,, en door de Hervorming in den Godsdienst (zegt hij} „ de bloei en welvaart der ingezetenen zoo zeer toenam, „ zijn er in 't laatst der 16de en gedurende de 17de „ Eeuw een groote menigte Roomscbgezinde Vreemde„ lingen, meest zulken, die in hun eigen land geen beF » hoor< 3 i  C 8a ) 4°. Omdat de Munflerfche Vrede 1648 met Spanje niet is aangegaan, dan nadat de Koning van Spanje, ftilzwijgende afziende van zijne vorderingen en herhaalde pogingen, om den Roomfchen Godsdienst met deszelfs aankleven, in dit Land te herftellen, zich bereid toonde, om van zijne zijde dc Natie voor vrij en onafhanglijk te verklaren, en dus haar in 't genot te laten van vrijheid en van Godsdienst, zoo als hij toen gebruikt en beleden werd; en dat dit de geest der Munflerfche Vrede mede. „ hoorlijk beftaan vonden, naar de vereenigde Nederlan„ den afgezakt, da£r zij volkomen vrijheid van Godsdienst„ oefening, en door arbeidzaamheid een ruimer beftaan „ genoten, en wel meesr naar Holland, alwaar met „ koophandel en manufacturen het meest te winnen was. ,, De nazaten nu dezer Inkomelingen, die thans verre „ weg het grootfte gedeelte der tegenwoordige Roomsen„ gezinden in Holland , en ook te Leiden uitmaken , „ kunnen voorzeker niet klagen, dat zij beroofd zijn van „ Kerken, door hunne voorouders gebouwd; overmits ,, hunne Voorouders in dit land en in deze ftad, toen die „ Kerken gebouwd zijn [voeg er bij, ook toen de Na„ tien. Godsdienst gevestigd is] niet hebben gewoond.— „ Dat ook de Hervorming op dien tijd algemeen omhelsd „ is, en genoegzaam eenparig, zoodat er bijna niemand „ van de toenmalige ingezetenen dezes Lands bij de „ Roomfche Kerk bleef, en dat ver het grootfte ge„ deelte der Roomschgezinden, die er tegenwoordig in „ Leiden, ja in geheel Holland zijn , afftammen van late» „ re inkomelingen Dit alles kan nader blijken.* enz. Doch waartoe in klare zaken meerder betoog?  C 83 5 debracht, is zichtbaar uit het 19de Artikel, waar van •wederzijde gezorgd wordt, dat ten opzigte van de publieke oefening van Religie geene reizende of inkomende ingezetenen, elkanders Godsdienst anders dan met zedigheid bejegenen zullen; 't is ook zichtbaar uit Art. 43. Maar allerduidlijkst blijkt dit Uit het verhaal van wagenaar. (53) die bij gelegenheid , dat in Art. 45. ook bekrachtigd warea twee Tractaten van den Prins van Orange met Spanje, en waarbij aan Zevenberge ook de vrije oefening iet Roomfche Religie was toegezegd, ons vermeldt, dst Holland op het 4511e Artikel niet verftond, bewilligd te hebben in iets, 't welk de Oppermacht van den vereenigden Staat of van eenig gewest in 't bijzonder, of DE orde op den godsdienst [dat ïs den Gereform. Godsdienst], en het bewind der geestelijke goederen, bij de Gewesten vastgeJleld, eenigzins zoude kunnen benadeelen. Eindelijk 5Q. Ik noem hem Nationaal, om dat kort na de Munflerfche Vrede op de Groote Vergadering der Bondgenoten in 1651. die Nationale Godsdienst verder bekrachtigd wierd, wanneer bij de Gewesten den 27 Jan. 1651. verklaard is^ jat de Staten van de bijzondere Gewesten elk in den hunnen , zullen vasthouden en met de macht van het Land hanthaven den waren Christelijken hervormden Godsdienst, zoo als dezelve alom, in de openbare Kerken geleerd werd, en door de Si node van Dordrecht bevestigd was, zonder te gedogen, . dat (53) Faderl. Hifi. XI. 489.  C 84 ) dat ooit daarin bij iemand eenige verandering gemaakt werd. Dat de Gezindheden, die uitgefloten waren van de openbare befcherming, en alleenlijk gedoogd werden , zouden gehouden worden in alle goede orde en ftilte — Dat de Plakaten tegen de Pausgezinden enz. (54) En zulke Verklaring was na 't overlijden des Stadhouders willem II. nu te meer noodzakelijk geworden, om dat in alle de Commisfiebrieven der vorige Stadhouders, die nu ophielden, uitdruklijk en als 't eerfle hoofdpunt bedongen was de zorg voor de bewaring en handhaving der ware Christelijke Religie tegen allen overlast. En hiermede was en bleef de Gereformeerde Godsdienst, met oogluikende toelating van andeis denkenden, de Godsdienst van het Nederlandfche Folk, de Nationale Godsdienst, en dat wel op 't gezag der ganfche Natie, als Natie,(hoe zeer'er on' der waren, die hier niet in mede ftemden), en niet op eigen gezag der Staten. De beantwoording dezer, in den eerften opflag, gewichtige tegenwerping van het eigendunklijk vernietigen van den Roomfchen Go dsdienst, kan ik dan nu befluiten met het zeggen van veridicus, een* fchrijver, die bij velen gehouden wordt voor den Predikant ysbr. van hamelsveld, voormalig Reprefentant van 't Volk, daar hij in zijnen tweeden Brief, ten Onderzoek ,of de Rechten van den Mensch — jlrijden met de Leer der Hervormde Kerk ? bl. 12. toe- ftaat, (54) Zie verder wagenaar Vaderl. Hifi. XII. 172 tot 176. AiTZEMi Herfl. Leeuw bl. 157. enz. 169. enZak.vait Staat. D. VII. bl, 231.  ( 8> ) flaat, dat de Regering plagt belijdenis te doen van de publieke Kerke, en dat deze gehouden werd het ganfche Nederlandfche Folk te vertegenwoordigen, en hieruit afleidt, dat de Hervormde Leere en Godsdienst geacht werd de Leere en Godsdienst van het Nederlandfche Folk te zijn. Maar nu komt de jleller van 't Request tot eene tweede gewichtige tegenkanting; doch die mij nu niet lang zal ophouden. Hij zegt, dat de Staten die Vernietiging van den R. Godsdienst op eigen gezag gedaan hebben, om zich door dien weg, van alle Kerken en Kerkelijke goederen meester te maken. Ik laat aan uw oordeel, en aan 't oordeel.van ieder lezer over, of dit nu wel ernftige wederlegging behoeft. Ik kan er mij eenvoudig van afmaken, met te zeggen. Dit is ook onwaar! Want vooreerst, hebben zij die Vernietiging niet gedaan, om, ten einde, met oogmerk om die goederen te krijgen. Men kent hiermede den Staten zonder reden een boos opzet toe. De zaak zelve was een gevolg, maar geen einde of oogmerk. Doch waar het meer op aankomt. Zij hebben dit niet gedaan op eigen gezag, maar op 'sVolks gezag, als Adminiftrateurs yan de Nationale Goederen. Zij waren 's Volks Reprefentanten. En alle gronden, boven aangehaald, toonen, dat, zoo iemand in den haatlijken zin van 't woord zich meester gemaakt heeft; dat het dan de Natie zelve is, die dat gedaan zoude hebben. Dan 't geen onmiddelijk hierop volgt, is van geen beter allooi: om uit die vermeesterde goederen den Hervormden Godsdienst te onderhouden, deszelfs Leeraars daar door van hun afhanglijk te maF 3 ken,  C 86 > ken, en eene nieuwe heerfchende Kerk in naam, doch cverheerschte in de daad te ftichten. Ik antwoorde het eerfte, 't onderhoud voor den hervormden Godsdienst, was prijslijk, wettig, plicht ig en noodzakelijk! Men offerde hiervoor alles op. Dit bracht de geest dier tijden ook mede. De openbare Godsdienst was veranderd. Het overige zijn haatlijke santijgingen, die ik \liefst onbeantwoord late. De hierbij aangehaalde plaatzen zijn boven reeds door mij verklaard, en alles wat bij den Steller meer volgt van eigendom, van bewind, van bezitrecht, laat zich nu gemaklijk van Zelfs beantwoorden. Het is blijkbaar genoeg, dat ik met alle die Verfchillen van posfesfie, bezitrecht, praefcriptie of verjaringsrecht dier Goederen niets te fchaffen hebbe. Het betalen der Predikanten enz. uit die Geestelijke Goederen, daar zij toch ad pios ufus gefchikt bleven, vloeide van zelfs uit de Nationaalverklaring van den Godsdienst voord, 't Was dan geen welgeval, len der- Staten, 't was verplichting, die de Natie hun opleide, in den gezonden zin van 't woord. Doch hiermede ontken ik niet, dat zij nog tot andere eindens, tot Landweer, tot oorlogslasten, tot fchuldbetaling, tot opbouw van Kerken, tot fchadevergoedingen, lot armen - onderhoud en andere eindens, hebben kunnen gebruikt worden. Dit gebruik heb ik boven in 't voorbijgaan aangewezen; en over die gebruikte, verkochte, of daartoe vervreemde GG. Goederen is thans geen verfchil; maar alleen over de nog in wezen zijnde goederen en fondfen. Ook ontkenne ik niet, dat zij bij hoogen nood of om andere redenen door de Reprefen- tOM-  C 87 ) tanten der Natie tot andere eindens en gebruiken, ook volgens het IVde Addit. Artikel, zouden kunnen gefchikt worden; maar, als bewezen is, dat die Nationale Geestelijke Goederen en Fondfen eenmaal door de Natie, of van wegen, of op naam der Natie, door de Befturers op wettige gronden, en om wettige redenen, aan de Leeraars der Gereformeerden ten gebruike zijn toegewezen; en dat die toewijzing meer dan tweehonderd jaren beftaan heeft; zoo zoude ik aan uw oordeel overlaten, of even dit tweehonderdjarig gebruik (al kwame er niets meer bij; op eene nationale wijze hun vergund, geen recht en vrijheid zoude geven, om te verzoeken, en des noods te vergen, dat zij bij dat gebruik worden gehandhaafd, ten minsten zoo lange, tot dat men hun andere middelen, even gefchikt tot inflandhouding van hunnen Eeredienst, aanwijze. (55) Maar nu kome ik tot het derde Bewijs! Dit haalt de fteller uit het Munjlersch Vredeverdrag Art. 3. en 4.3. Indien ik de meening wel begrijpe, zoo wil hij uit dat Verdrag bewijzen, dat de Gereformeerde Gemeente qua Gemeente; of wel de Staten in verband met eenige Magifiraten, noch eigendom 'noch. bezitrecht vorderden; maar enkel het bewind dier goe* (55) Ik gebruike hier de woorden van den Profeslor ï. voorda in zijne Covftderatien, boven gemeld, voor zoo verre hij die op de Kerken en Kerkgebouwen toepaste. F4  C S8 ) goederen ~ welk eenvoudig bewind alle bezitrecht uitfluit. Ik wil met den Steller niet harrewarren. Ik zal alleen zeggen , dat ik niet begrijp, hoe de Heller hier de Munflerfche Vrede heeft kunnen, heeft durven bijhalen. Die Vrede fpreekt hem in 't aangezicht tegen. De Artikelen, bij hem aange. haald, fpreken rondelijk van de erkentenis van Sou- ' vereiniteit, en Superioriteit, niets uitgezonderd. (56) Zij fpreken van verkoopen, van in betaling geven, ja van. *t. bezit. Art. 43 zegt: Aangaande de goe■deren van Kerken, Collegien, of andere pieufc plaatzen, gelegen in de Vereenigde Provinciën, dewel- (50 In zeker Request van Gecommitteerden der Roomsckcatholijke Gemeenten — geteekend Rotterdam 16 Aug, i8oj. wordt gezégd, dat het Art. 3, der Munflerfche Frede - bijgebracht om op hetzelve het vermeend Recht van Eigendom (der Hervormde Gemeentens) op de Geestelijke Goederen te gronden, geen enkel woord bevat het yelk betrekking op die goederen heeft. Indien hier* mede de Verzoekers, gelijk het fchijnt, willen zeggen, dat er van geer? Eigendom van die Goederen voor de Gemeentens, gefproken wordt: zoo verfchille ik met hun niets, ik geef dit toe; maarzij zullen mij dan oqk toegeven , dat de bewoording, mets uitgezonderd, toch den Ei. gendom van dat alles, ook met de Souvereiniteit, aan de Natie, of gelijk men eertijds, fprak, aan de Republiek of aan den Staat verzekert, en hoe zoude ook anders in Art. 43. van verkeken en van 't bezitten van de ®>edem van Kerken enz. kunnen gefproken worden ?  ( 89 ) 'jelkc leden waren, dependerende van Kerken, Beneficien van Collegien, zijnde onder de gehoorzaam' heid van den Koning, het geen voor 't bejluit van *t tegenwoordige Traktaat niet is verkoft geweest [ziedaar 't Verkoopen zelfs van Geestlijke Goederen hier te lande aan buitenlandfche Geflichten behoo» rende, ftilzwijgende den Staten tosërkend] zalhunU wedergegeven'— worden; en zullen in 't bezit van dien komen, —• —,• maar voor de genen, die ver» koft zullen wezen voor den voorfz. tijd, of bij de Staten van eenige Provinciën in betaling zullen 'gegeven wezen ■— — Van gelijke zal gedaan en ge» obferveerd worden van de zijde van den Heer Ko* ning! Ziedaar het Artikel; en wat zegt dat Artikel anders, dan juist dat gene, 't welk ik boven bl. 53, uit de Gentfche Pacificatie, ten aanzien der inlandfche 'Goederen van buitenlandfche Geestelijken heb aangewezen. En daar dit wederkeerig is; zoo ziet men 'hier duidelijk erkend het verkoopen, en het bezitten! Maar waarom heeft de fteiler het boven aangehaalde 19de Artikel verzwegen, waarbij de Onderdanen van den Koning belast worden zich in 'alle zedigheid in dit Land te gedragen ten opzichte van de Publieke oefening der religie, 't Welk 'een duidlijk bewijs oplevert, dat de Koning van Spanje de handen los gegeven heeft ten aanzien van de overgeblevene Roomfchen en hunne belan» gen hier te lande. (57;. En hoezeer nu dit loslaten aan (57) Vergelijk hiermede 't geen wegens de Preliminaire poinclen van die Vrede gezegd 'wordt bij aitzema, Htrjlelde Leeuw bl. 145 en 146. F 5 /  ( So ) Mn de Natie, of derzelver Reprefentanten, de Staten, ter harte ging, leert ons het 27fte Artikel der Injlrudtie , welke aan onze Extraordinaire Amiasfadeurs en Plenipotentiarisfen tot de Munflerfche Vredehandeling is medegegeven; (58) welk gewichtig Artikel, rakende den Ro. Godsdienst, de Kerken, en de Plakaten dus luidt: In cas dat aan de Heeren Extraord. Ambasfadeurs ende Plenipot. Voorgedragen mocht worden, een ofte meer poincTen, concernerende de admisfie van de publycke exercitie van de Roomfche Religie, fullen 'tfelfde ïlat afslaen, en in geenen deele admitteren eenige de minste propositie ofte stipulatie van den Vijandt, ten regarde van de Papisten gehoor ende ender 't resfort van defen Stoet; ende fullen de ge' melte — — Ambasfadeurs forge moeten dragen ten eynde de kercken ten platten lande, foo in deBaronnie van Breda, Marquifaet van Bergen, en elders, mogen wefen voor de Gemeente van de Gereformeerde Religie ; ende wert de meergemelte — — mits defen expresfclijck gelast, geene dispositie ofte moderatie , bij occafle van de aenflaende handeiinge tot munster toeteflaen ten regarde van de Placaten van defen Staet jegens de Pausgezinde. Wat verfchilt dit niet van de opgave en voorftellingen van de zijde der Roomschgezinden uit de Munflerfche Vrede! En zoo kome ik tot de vierde en laatfte ftelling der (58) Te vinden bij aitzema Zaken van Staat D. VU bh 109,  C s>i ) der Verzoekers. Dezelve is in eene groote omflag* tigheid van woorden ingewikkeld. De Steller fpreekt van den tegenwoordigen tijd; van den val der Sta» ten, van den val van hun bewind; van weder ontweldigde Kerkgoederen; van hnnne herkregene vrijheid; van de wederkeering tot hunnen oorjprong; van niemands eigendom te zijn, van hunne oude be/lemming, en meer diergelijke hoogklinkende woorden, maar die bij mij weinig afdoen, omdat zij 't ftuk in verfchil regelrecht betreffen, en juist het verfchil uit* maken. Doch hoe ingewikkeld ook, 't is mij echter voorgekomen, dat des ftellers denkbeeld hierop nederkomt: „ Met de jongfte Startsomwenteling „ is de zaak geheel afgedaan; en de Ontwerpers on» „ zer aangenomen Staatsregeling verklaarden die ,, Goederen Nationaal, om tot een vast Fonds te „ worden aangelegd voor de Nationale Opvoeding, ,, en ter bczorginge der behoeftigen" Maar wie is er, die deze hunne Verklaring tegenfpreekt, of aan dezelve, zoo als zij daar ligt, twijfelen zal of kan. hoezeer men met hem de geheele afdoening al niet mo» getoeftemmen, uit kracht der vrijgelatene Aanfpraak. Maar de Requestrant voegt er , van en uit zich zeiven en niet uit de Staatsregeling, ook nog twee Stellingen bij , die men, getrouw willende blijven aan den geest en aan de letter der Staatsregeling, niet geloven kan, dat Hij zelf in goeden ernst kan gemeend hebben , zonder het gezond verftand geweld aan te doen ; of zelf ontrouw aan de Staatsregeling te worden. Van deze ftellingen is de een» fte deels negatief, de tweede affirmatief. De deel*  C 92 ) negative is drieledig: „ Zij verklaar en (zegt hij) „ de Kerkelijke Goederen nationaal, niet, om„ dat ze nu der Natie in eigendom toekomen; niet, „ omdat ze de Natie onder zich, als eigen, zoude ,, verdeelen; maar, omdat ze voor de Natie onge„ fchonden zouden worden bewaard, omdat der„ zei ver vruchten ten nutte der Natie zouden ver„ ftrekken." De ftellige verzekeringe is deze: „ Zij verande,, ren niets in het recht van oneigendom ; zij ver„ anderen Hechts , mogen wij het zeggen ! res sacrae in res religiosae, als naastbelenden„ de , om aan de grondftaatswet van Gelijkheid, „ om aan het algemeen Welzijn der Republiek al. ,, zins te mogen voldoen." . Zien wij eerst het ftellige! zij, dat zijn dan de Ontwerpers der Staatsregeling, en diensvolgens ook nu de aangenomen Staatsregeling zelve , veranderden de Res facrae in Res religiofae! — Kan de Steller dit nu in ernst meenen , en mag men hem niet afvragen, of die Verandering eene zoo geringe, zoo beuzelachtige Omkeering is, dat het door hem worde uitgedrukt met het verkleinend woordjen, zij veranderden slechts? Mij dunkt, de Stel». Ier heeft zelve hier iets gevoeld, als hij er onmiddelijk bijvoegt: mogen wij het zeggen ? Wat toch moest hij hierbij voelen? Niets minder, dan, dewijl bij hem Res facrae zijn res nullius , en dus tan geenen eigendom onderhevig, dat dan ook niet geoorloofd zij , om zulke Res facrae, zulken onci. gendom te veranderen in Res religiofae, die eigendom  C 93 } dom erkennen. Door Res facrae toch verfiaat IfiJ (en ik geef hem dit van dien vroegeren tijd toe) die goederen, welken op publiek gezag, ten dienfte van God of Godsdienst, toegewijd waren, en niet door enkele perfoonen geëigend konden worden. En Res religiofae zijn zoodanige afgefcheidene zaken of plaatzen, gelijk Graf/leden, Kerkhoven, die wel tot afgezonderd gebruik dienen, maar toch eigendom zijn, en volgens de Romeinfche Wetten, bezeten kunnen worden; ja, een' Eigenaar of Eigenaars veronderftellen, maar waarvan 't verkoopen tot andere eindens verboden was, of, gelijk h. de croot (59) zegt: Tot den Doodendienst zijn Graftplaetfen, die de Burgers ofte Buyren van 't Carfpel in 't gemeen toekomen, ofte ook fekere Gejlagten, . enz. Maar hoe durft men dan beweren , dat, iemand, wie hij zij, zulke Res facrae, dat is Gode toegewijde zaken, kan veranderen in Res religiofae, die eigendom van menfchen en burgers zijn, ja dat die ad pios ufus; tot godsdisnstj.se Gebruiken, konden verflrekken; 't welk alleen de Res facrae aangaat. En hoe kan de Steller van 't Request aan Reprefentanten toefchrijven de macht, om dien oneigendom der Geestelijke Goederen (res facrae") te veranderen, wel in het naastbelendende, maar toch zeer verfchillende van het ongeëigende? En wie zoude de tegenwoordige Reprefentanten, op die gronden, (59) Holl: Rechtsgel. B. II. D. I. n. 24. bl. 50. vgl. p. voet ad Inftit. L. II. t. I. §. 9» CROENEWEGEN^/e LL. abrog. h. t. 8 et 9,  den, de vrijheid durven toekennen, om iets, *t welk de vorige Reprefentanten der Natie, als admittifirateurs, nooit gedacht hebben te doen, thans te doen. Doch ook ontkenne ik, dat de tegenwoordige Reprefentanten dit gedaan hebben, of hebben willen doen. Zij kenden te wel het onderfcheid tusfchen res facrae en religiofae, voor zoo verre de eene tot Godsdienflige gebruiken, de andere tot den Dooden-dienst verftrekken. Maar nu het andere! De Steller zegt, dat zij Nationaal verklaard zijn , niet , omdat ze nu der Natie in eigendom toekomen. Maar, Mijn Heer! iets Nationaal verklaren , en niet nu in eigendom aan de Natie toekomen, 2ijn bij mij tegenftrijdigheden. De vrage is: als de Geestelijke Goederen de Natie niet toekomen , wien komen zij dan toe ? Zij moéten toch nu een' eigenaar hebben. En komen zij der Natie niet toe, hoe kunnen dan de Reprefentanten der Natie daarop beftelling maken ? Een van beide is toch waar: Zij komen de Natie toe , en de Reprefentanten kunnen er over befchikken. Of, zij komen de Natie niet toe; dan zijn ze ook geene Nationale Goederen; dan zijn ze verkeerd Nationaal verklaard; en de Reprefentanten, als zoodanig, kunnen er dan niet over befchikken. Ik omhels het eerfte; maar wat nu de Steller? Dit laat ik aan hem. Hij kan toch niet ftellen, dat zij aan de Roomfche Ledematen, 't zij enkele, 't zij in 't gemeen, moeten- toekomen. Die Ledematen zijn geene geestelijken ; zij zijn geen Geestlijke Qtfiichten ; die Geflichten zijn vernietigd, aan wien zij  C 95 ) zij alleen, en niet aan de Geestelijken, en nog min» der aan de Leeken behoorden ! De grond zijner dwaling fchijnt hierin te liggen , dat hij is blijven hangen aan 't verkeerd denkbeeld van res nullius; en om dit denkbeeld voltehouden, ontkent men nu, dat zij Nationaal zijn, of niet in eigendom aan de Natie toekomen. Dit had hij niet behooren te doen. Immers, door en na het invoeren der Reformatie hebben die Goederen bij ons opgehouden res facrae te zijn; de Hervormden geloofden aan die Kerklijke inwijding niet; ten minften zij fchrijven aan de» zelve die kracht niet toe. Als de Steller verder zegt, dat de GG. goederen niet verklaard zijn Nationaal , omdat ze de Natie onder zich, als eigen, zoude verdeelen ; zoo ftem ik hem dit volkomen toe. Ja, maar! zegt eindelijk de Steller, zij zijn Nationaal verklaard, omdat derzelver vruchten ten nutte der Natie zouden vcrjlrekien. En hierin ben ik het met den Steller volko. men eens. Dit hebbe ik boven in 't breede bewezen. En 't is alleen in de toepasfing van dat algemeene Beginfel, dat ik van hem verfchille. Hier mede nu ftap ik van dit zonderlinge Request af; en befluit, dat de Steller niets bewezen heeft van 't geen hij aannam te bewijzen l Ik ga over tot de oplosfing eener gewichtige Bedenking, die tegen dit mijn betoog, door fterk bevooroordeelden , mogelijk, gemaakt zal worden. Te weten , daar ik die Nationaalverklaring der Goederen volkomen toefta; maar dezelve reeds vroe« ger, en van de oprichting der vrije Republiek heb» be  C 96 ) be afgeleid, en de eindens, waartoe die Goederen reeds toen door de voormalige Reprefentanten der Natie gefchikt waren, geleidelijk hebbe aangewezen; 200 is de vraag, of dit niet regelrecht aanloopt tegen de Staatsregeling , met name tegen het IVde Addition. Artikel; en of ik hiermede niet de Ontwerpers van de tegenwoordige Staatsregeling ingewikkeld befchuldige , of van Onoplettendheid, of van Onkunde ; en dat mitsdien de Natie hierdoor in eenen verkeerden waan gebracht is , dat deze Goederen nu eerst nationaal zijn geworden, en zij daardoor bevoegd is geraakt, om die goederen door hare Reprefentanten tot andere eindens te fchikken, dan waartoe zij, zoo lang de Republiek geftaan heeft, geftrekt hebben? i Zie daar eene tegenbedenking, die ik liefst daarom in hare volfte kracht , en in haren haatlijkften zin, zelve heb voorgefteld, omdat ik vertrouwe, dat ik, met inhaefte en ondergefchiktheid aan de Staatsregeling , dezelve volledig kan beantwoorden en wederleggen. De Hoofdzaak is : Dit gevoelen ftrijdt tegen de uitdruklijke bewoording van het IVde Artikel. En hierop antwoorde ik , met behoorlijke befcheidenheid en eerbiedige onderwerping aan de uitfpraak des Vertegenwoordigenden Lighaams , en die der ganfche Natie, dat het voorgefteld Gevoelen allerzekerst zoude aanloopen tegen het IVde Artikel, en tegen het pragmatisch daargeftelde, indien dat IVde Artikel, eenvoudig en zonder meer, behelsde de uitfpraak der Natie en der Ontwerpers: Alle geeste- i  (9? ) geestelijke goederen worden Nationaal verklaard om tot een vast fonds te worden aangelegd, enz. en indien er niet onmiddelijk bijgevoegd wierd : blijvende nogtans onverlet de aanspraak , welke eenig Lighaam of Gemeente daarop mogt maken : zijnde vooral hier opmerkelijk, dat dit Artikel het eenigfte is van alle de Additionele Artikelen, hoe gewichtig die ook mogen wezen, waarbij een zoodanig Additament , een zoodanige Limitatie, of Gtauful, of Voorbehoedfel , gevoegd is. En wat mag toch de reden daarvan zijn? Is die te zoeken in onoplettendheid of in onkunde der Ontwerpers? Geenfins! Maar veel eer, en naar alle gedachten, in de kunde, in de oplettendheid, en in de fchroomachtige angstvalligheid en huiverigheid der Ontwerpers, om in eene zaak van zulk gewicht en gevolgen , een zaak, die verre de grootfte meerderheid der Godsdienftige Naiie, de ware belangen van haren Godsdienst, en de onbelemmerd voorddurende oefening van denzelven aanging; eene zaak, die zelf den voormaligen Eigendom der Natie kon betreffen; die zoo vele huisgezinnen van Predikanten enz. kon bederven ; eene zaak , die eenmaal uit haar geheel gebracht, niet gemaklijk weder te herftellen was ; en eindlijk, eene zaak, (om met de Commisfie der Walfche Gemeentens te fpreken) van zoo veel gevaar, en nadeelige gevolgen, wanordres, verwarringen, haat en tweefpalt, welken zeer moge» lijk is, dat daaruit, zoo in 't Godsdienflige en Zedelijke , als in 't Burgerlijke konden geboren wor* den: om , zegge ik , in zulk eene gewichtige zaak G "iet» i  C S>8 ) niet, dan met de uiterfte omzichtigheid te werk te gaan, en de deur opentelaten voor alle mogelijke onderzoekingen , nafpeuringen en aanfpraken, die hierop konden gemaakt worden , niet alleen door enkele perfoonen, maar door geheele Gemeentens of Lighamen ; zonder dat men befchuldigd konde worden de Staatsregeling te willen ondermijnen , en zonder dat daaruit eenig haatlijk gevolg behoeft gehaald te worden , dat hare Ontwerpers de Natie in eenen verkeerden waan gebracht hebben; dewijl even die burgers, Roomsch of Onroomsch, die de Staatsregeling en hare Additionele Artikelen omhelsden , insgelijks deze Nationaal-Verklaring' niet ge. daan hebben dan onder dezelfde mits en bepaling, dat aan ieder onverlet gelaten wierd het doen van aanspraak, en, dewijl het dezelfde Natie is, waarvan de grootfte meerderheid thans door hare Gecommitteerden uit de Gereformeerde Gemeentens die Aanfpraken infielt, en beweert, dat deze GG, Goederen (hoe men dan ook over den Eigendom denke) geene andere inrichting behooren te krijgen, of tot andere eindens gebruikt te worden, dan waartoe de Natie door hare toenmalige Reprefentanten over meer dan twee honderd jaren dezelven gefchikt heeft, en dezelven voortdurendè heeft laten firekken ; en waardoor die Hervormden, welken toen den Nationalen Godsdienst uitmaakten , naar mijn inzien , niet op den eigendom der Goederen zelf, maar op het genot en gebruik der Inkomften voor de Predikanten enz. een wel, een wettig, een con« Ititutioneel verkregen recht bekomen hebben, en welk  C 99 3 welk genot, gelijk boven gezegd is, hun zonde» behoorlijke fchadeloosftelling, niet weder fchijnt te kunnen ontnomen worden, door dezelven op nieuws of op eerie andere wijze Nationaal te verklaren, of tot andere eindens te verordenen. Zie daar de Aanfpraken, die ik meene, dat bij Art. IV. zijn onverlet gelaten. Indien die Goederen niet reeds vroeger nationaal verklaard waren; dan was daarop nu geene Aanfpraak. Indien zij niet resds te voren, van wegen de Natie , tot zekere eindens waren aangelegd; dan was op die eindens nu geene Aanfpraak : Maar nu op beiden l Het komt er maar op aan , of overzulks tegen het IVdë Artikel misdreven wordt? En dit is 't geert ik omkenne op gronden, boven aangehaald. En offchoon 't waar is , dat tegenwoordig Je Kerk en haar beheer van den Staat is afgefchetden, voor zoo verre de Staat zich in geenen deele inlaat met de bepaling of befcherming van deze of geene bijzondere Leerbegrippen in 't fluk van den Godsdienst, noch ook eenige Voorrechten aan die bijzondere begrippen gehecht wil hebben (60): zoo neemt dit, onder verbetering, de Aanfpraak niet weg, of geeft daarom, op zich zelve, geene bevoegdheid, om van het gene [eenmaal door de Natie, of, van wegens de Natie door de Be/lurers, als de eer* (60) lk fpreke hier in den geest van het Request der Commisfie van de Walfche Kerkgenootfchapfen, zco genoemd. G 2  eertijds erkende Reprefeir anten der Natie, ten aanzien van het gebruik en genot der Fondfen uit die Geestelijke Goederen , wettig en plechtig rriogt zijn. toegewezen, en tot vaste eindens verordend; daarvan op nieuws , en tot andere eindens te disponeren. Immers, daar 't nu bewezen.is, zoo ik mij vleie. dat de Natie eenmaal door hare Reprefentanten, federt het jaar 1572. en vervolgens, gedisponeerd heeft ten aanzien van 't gebruik en de Applicatie van die GG. goederen ten behoeve van de Euangelifche Gereformeerde Gemeentens, die, in masfa genomen, toen alleen de Natie uitmaakten; dat ook die Natie voor de Gereformeerde Religie tot aan 't j. 1648 als een Corps morale mede de wapenen voerde (offchoon onder haar vele anders denkenden, zoo Politiken als Godsdienftigen, en onder de laatften ook Roomfchen, Lutherfchen, Mennisten, Joden, als individuele perfoonen, geduld wierden); zoo laat ik nu aan elks oordeel over, of die Natie, met eerbied ge• fproken, wel vermag die dispo/itien, door 't veranderen van 'Reprefentanten, of door nieuwen vorm Van Reprefentatie, of anderszins, te veranderen, en die Euangelifche Gereformeerde Gemeentens of hunne Predikanten, dus doende, te verfleken van het recht of gebruik dier goederen, dewijl de Natie, als een Corps morale aangemerkt, aliijd de Natie blijft, en zij over dezelfde goederen, hun eind-oogmerk en gebruik, niet meermalen op verfchillende wijze,ten prejudicie van derdens, kan disponeren; en eene nieuwe Reprefentatie, bij de Staatsregeling ingefteld, wel nieuwe wijzigingen kan geven aan alles , waar over dat Corps Morale door zijne Eefturers kas  ( ioi ) kan befchikken; maar vorige erkentenisfen niet kan breken, ten minften niet zonder Aanfpraken van anders denkenden toetelaten, gelijk zij bij Art. IV. ook werklijk toelaat. En indien al onverhoopt, omtrent deze gronden, of de wijze van Aanfpraak, eenige twijfel mogte overblijven : gemerkt tóch het ver'chil zelve ïoopên zoude over de toewijzing van een meer dan tweehonderd jarig genot of bezitrecht van inkomften door de Natie zelve, of door de Belturèrs, hun gedaan: zoo- zoude er niets natuurlijker en eenvoudiger fchijnen te zijn, dan van de wijsheid des Vertegenwoordigenden Lighaams te verzoeken, en van hunne rechtvaardigheid te verhoopen, dat den twistenden Partijen (zij zijn dan wie zrj zijn) de'gewone weg vin Rechten moge geopend, en hun eene onpartijdige Rechtbank zal aangewezen worden, orn deze vorderingen en aanfpraken der Hervormde Gemeentens te stoen gelden, al ware het zel"s tegen de Natie, als den Souver ein, of tegen de RepreCentatJten van dezelve. En hiertoe zij mij geoorloofd, mij ten (fot te bedienen van de woorden der Gereformeerden in hun Requist zzn 'r Vertegenwoordigend Ugha?.m (6j), waar zij zeggen, dat het ten allen tijde, en te recht, voor een echt kenmerk der ware Frijheid gehouden is, dat zelfs de minstvermogende Burger tegen den Souverein zijne goederen en eigendommen, langs den gewonen weg van Rechten, openlijk mag verdedigen, waartoe ook altijd e..m Procureur Generaal gelast was, om % reent der Huoge Overheid te- (6i; Tweede ftukjen bl. 38. g 3  tegen zulke Eifchers waartenemen. Hoe veel te meer dan nu, daar het een Verfchil is van de grootfte aangelegenheid en van het grootfte getal der Ingezetenen dezer Landen te zarnen genomen. Men kan dit van de Vaderlijke Zorg der Reprefentanten te meer gerustelijk verwachten, wanneer men lette op de meermaal gedane ernftige verklaringen in diergelijke gevallen, en nog kortsgeleden in een geval van a. sloet van Old Rutenburg. Dees Heer had eene vordering op de Goederen of Renten van het Huls van Nasfau , welke Goederen en Renten, door de Franfehe Republiek geabandonneerd, aan de Ba. taaffche Natie gebracht, en dus nu ook Nationale Goederen geworden zijn, Hij eischte ook geen Nationaal goed, maar, eene uitkeering van verftrekte penningen, en dat de penftoenen, die uit zekere Gelden , ter dispofirie van den laatften Stadhouder gefield, tot aan het jaar 1794 uit krachte daarvan waren genoten, zouden voordduren tot aan den dood der genen, die daarop meenden rscht verkregen te hebben. Deze zaak ten onderzoeke gdleld zijnde in handen eener Commisfie, omi daarover een Rapport uittebrengen, hebben de Leden van 't Wetge vende Lighaam, die deze Commisfie uitmaakten" geoordeeld, dat èhjudicie_el moest behandeld worden , als loopende over den uitleg van eenen uiterften wille, en van penfioenen daaruit voordvloeiende. Doch men twijfelde ^over den Richter, die hiervan zoude kennis nemen" alzoo dees bij de Staatsregeling niet was aangewezen; hopende die Rapporteurs, dat bij de herziening der Staatsregeling, omtrent dit \  ( io3 ) dit belangrijk onderwerp , de noodige zorg zal worden gedragen. En offchoon dit merkwaardig geval van 'het tegenwoordige in zeker opzicht al mogte geoordeeld worden te verfchillen: zoo toch verdienen velen der gronden, hierbij aangevoerd, alle aandacht, en zijn zeer toepaslijk tot mijn oogmerk. Onder de Aanmerkingen, die vooraf gaan, ftellen zij als vaste en bekende waarheden ter neder, dat, wanneer ccno geheele Maaifdiappij een'Contract, heeft aangegaan, zij zoo fterk gehouden is dat Contract te vervullen, als de -burger, met wien zij gehandeld haft, en dat de Maatfchappij als dan gelijk /laat met elk privaat per/bon. En onder de Beweeggronden, om hiertoe eene Rechterlijke Uitfpraak te gebruiken, wordt onder anderen aangemerkt, „ dat tot onder„ werpen eener Rechterlijke Uitfpraak behooren de „ vragen, in hoe verre de Boedel der door deFran„ fchen geabandonneerde goederen van den Vorst * van Nasfau gehouden is de gemelde fomme of " den Interest van dien — te reftitueeren ; gelijk me" de, in hoe verre zij, die eenig Penfioen, uit " krachte van Testamentaire dispcfuie, hebben genoten, een verkregen Recht op der zeiver voord',' during hebben:" Dus' dachten die kundige Rapportcurs!! De.Uhfiag zelve is mij wel onbekend, alzoo het verder in een Commiiié General, dat is ge* heim, behandeld is: maar de gronden blijven toch de gronden, al ware hunne toepa.sfiage op die zaak al eens twijfelachtig of betwist. Het, eeniglle, wat ten opzichte der Nationale Geestelijke Goederen , en de voordduring der uitkeeringen en betaling aan de Predikanten, enz. tegen G 4 zulk  C 104 ) zulk eene Richterlijke Uitfpraak fchijnt ingebracht te kunnen worden, f>n waarom zoude ik dit verzwijgen) beftaat hierin, dat in 't IVde Md. Artikel zelve gezegd wordt, dat de aanspraak , met de noodige bewijzen, aan het Vertegenwoordigend Lig. haam ter beflisfing moet ingeleverd worden. Maar al namen wij die woorden in eenen engen zin van polltike beflisfing', zoo vinde ik niet, dat hier gezegd wordt, dat die beflisfing zoo zal moeten gedaan worden. Men {preekt van 't inleveren. De Aanfpraak (zegt men) zal moeten ter beflisfing ingeleverd worden; maar daar ftaat niet bij, dat de Beflisfing zelve zal moeten gedaan worden. Ook verwijdert zich dit denkbeeld door de bijvoeging van noodige bewijzen; 't welk meer op richterlijke beflisfingfchijnt te flaan. Maar ftellen wij eens, dat de meening inderdaad zij, dat het Vertegenwoordigend Li?m haam, 11a't zien der bewijzen, die Aanfpraak zelf bcflisfen zal : zoude men dan nog beweren, dat het Wetgevend Lighaam, ziende de duisterheid en betwistbaarheid van wederzijdfche gronden, niet zoudevermogen, dat verfchil tusfchen Partijen aan de Uitfpraak van onzijdige Rechters overtegeven ? Iets dat den Souverein altijd eer aandoet! En konden de Ontwerpers van dit Artikel, hoe kundig ook, wel met mogelijkheid voorzien, (het geen nu gebeurd is) dat op dit Artikel langs zoo velerlei wegen zoo vele Aanfpraak gemaakt , en facla faftis contraria gefteid zouden worden: en dat er eene Reclame zoude gefchieden door verre het grootfte Deel der Natie zelve, eene Reclame , gelijk ik ze mij voorftelle, niet op den vas- tei%  ( *°5 5 Un tigcndotn dier Goederen, maar f opbet vroegere aanzijn van die Nationale Goederen met znne gevolgen S »•! op de waartoe dieGoederen en Fond- fen xoexx door de-Natie of hare Befturers beftemd zijn, als een reeds toen gewettigd en gevestigd Fonds. En kenden zij denken, dat de Vertegen* woordigers des Volks hierom welhgt zwangheid zouden kunnen maken, om die zaak zelve te beflisfen, en niet liever partijen in rechten willen hooren: zonder dat evenwel, daaruit, dat haaujk gevolg zoude getrokken worden, dat de HervormBen, hiermede de zaak op de lange baan w.lden gefchoven hebben, 't Welk te haatlijk is om te wederleggen. Men voege hierbij, dat, daar bij de Staatsregeling over zulke en diergelijke gevallen geen Rechter was aangewezen, waarvoor de Rapporteurs in de zaak van Sloet, de noodige zorg bij de herziening der Staatsregeling wilden gedragen hebben, even dit de oorzaak kan geweest zijn, waarom de Ontwerpers de beflisfing van dit Stuk der Geestelijke Goederen aan de Vergadering van het Vertegenwoordigend lighaam wilden opgedragen hebben, om als dan te befluiten, zoo als zij zullen meenen te behooren, 't zij in Rechten, 't zij anderfins. Kunnen deze mijne Aanmerkingen en Bedenkingen iets toebrengen , heer en vriekd , tot opheldering van een Verfchil, dat met zoo vele hevigheid en ijver gedreven wordt , en waar over reeds zoo veel gedacht en gefchreven is, en ook ftrekken tot meerdere zachtzinnigheid onder G 5 de  C 106 ) de twistende partijen ; en tot bedaarder overweging van dien twist; ik zal mij de uren, aan 'c opltellen dezer Bedenkingen, ten nutte van de Gereformeerde Gemeentens, hefteed, tot winde rekenen. Lr. P. B Y-  C 107 ) B Y L A G E, A. REQUEST TEN BEHOEVE DER ROOMSCHGEZINDEN TEGEN DAT DER GEREFORMEERDE GEMEENTENS , WEGENS DEN EIGENDOM BER GEESTELYKE GOEDEREN EN FONDSEN, GELYKHEID, VRYHEID, BROEDERSCHAP. Aan de eerfte Kamer van het Verte, genwoordigend Lichaam des Bataaffchen Volks. BURGERS VERTEGENWOORDIGERS! De Ondergeteekenden, allen Stemgerechtigde Burgers deezer Republiek, zagen bereids vóór vier Maanden, niet zonder verwondering, dat de Gemagtigden der Nederduitfche Hervormde Gemeenten te Dordrecht, Delft, Leiden, Rotterdam, Schiedam, Gouda, Schoonhoven, Gorinchera, 'sHaage, Brielle, Breda, Haarlem, Hoorn, Enkhuizen en Edam; als mede die van Utrecht,-Amersfoort, Rheenen, Wyck en Montfoort; nevens Zwolle en Campen, hebben kunnen goedvinden, zo voor zich zelve, als uit naam der meeste Gemeenten, welke gewoon Zyn Clasficaale Vergaderingen met dezelve te houden, ter uwer Kamer hebben ingeleverd een Request en Bylageu, inhoudende met aanvoering van redenen, dat door het Vertegenwoordigend Lichaam mogt worden gedecreteerd, dat de ten Requeste vermelde Geestlyke Goederen en Fondfen zullen blyven het wettig eigendom der Hervormden, en alzo gedestineerd ten behoeve van de Gemeenten , welker Leeraaren , Weduwen en verdere on- koi-  C IC8 ) kosten van hunnen Godsdlant, daar uit pleegen betaald te worden enz. Eene aanvraag te recht ftrydig met den geest, met den letter onzer Staatsregeling, dan dat wy ons des tyds over derzelver gunftigen uitllag de minne bekommering hebben gevoed. Wy hebben gezweegen, en o;is rustig vertrouwen werdt twee maanden daarna door het hoogwys bericht van het Uitvoerend Bewind algunftig geftadigd. Doch daar opsjem., Gevoimagtigden derzelve Nederduitfche Hervormde Gemsenten , ondanks het redemaatigfte tegenadvys , zich hebben kunnen veroorloven andermaal hunne aanbraak te hernieuwen , met verdere voordragt, om\ of de uitvoering van het IV. der Additiöneele Artikelen tot eene nadere herziening der Staatsregeling optefchorfchen , of de zaak in gefchil aan een gewoon richterlyk onderzoek over te laaten; beiden om tyd te winnen ; zo kunnen do ondergeteekenden niet langer afzyn uwer wysheid hunne gegronde tegenbedenkingen by dezen te onderwerpen. Liet uwe omzichtige infchiklykVeid toe een Regest, Jlrydig met onze Staatsregeling, te aanvaarden; daar het uwe befcheidenheid zelve in dei, eertien opflag hadt mogen miskennen, uwe rechtvaardige onzydigheid zal ongetwyfeld niet minder gehengen, dat wy thans uwen aandagt. over het Grondrecht der Kerkelyke Goederen , een wyl tyds bezig mogen houden. Zonder in byzonderheden te treeden, kunnen wy ons-in het algemeen niet genoeg verwenderen , dat meergem. Request?anten aanfpraak op oude Kerklyke Goederen en Fondfen dun en maaien, ten einde dezelven in eigendom te bezitten.; daar die Goederen en Fondfen nimmer te vooren in iemands e'gendom hebben geweest. en heden niet zyn, en voortaan daarin niet gerechtlyk kunnen ver-  C 109 ) vervallen. Dit fiaat ons te bewyzen ; daarmede is de zaak voldongen; en a'le aanfpraak vervalt. Toen nog de R Catkolyken Bewindvoerers hunner Kef' kelyke Goederen waren bezaten zy dezeh'e in dien-oege, en in dien zin. ah ze hun by de Kerkelyke en Burgerlyke Rechten toegekerd werden. Zy genoot en der zeiver vruchten , op voorwaarden j dat zy daarvoor die Kerkdienften moesten verrichten, welke hun de wil des vermaakers, nevens de kerkordening vwrfchree . Maar beide deze rechten houden, dat Kerken en Kerkelyke Goederen niemands eigendom zyn, Res nullius. Dit is het Grondrecht, om van het Jus canonicura niets te ge:vaagen \ by de befchreeve. tie rechten bekend. Ind. Jur. Libr. II. Tit. I, §. 7 & 8. De R. Catholyken beza en diensvolgens noch Kerken noch Kerkelyke Goederen in eigendom: zy waren 'er Hechts Bewind->oerers van. Zy konden ze noch vervreemden, noch verkoopen, noch vermangelen, noch vermaaken. Hunne nakomelingen konden ze in eigendom nimmer bekomen, noch by gerechttyk vermaak , noch by verfterfrecht: men erfc geene ongeèigenda Goederen. De nagekomene Hervormden waren, of van dezelfde Kerk, die eer de Geestelyke Goederen bezaten, of waren van dezelfde Kerk, die eer de Geestelyke Goederen bezaten, of waren van dezelfde niet. in het eerfte geval, waren zy dan ook aan dezelfde oriëigendomswetten gebonden. In het laatlle, hadden zy niets te vorderen. En in beida gevallen fluit de hervorming , de verandering van Geloofsleere en Godsdienstwyze geene verandering van eigendom in, veelmin vermsg zy het oneigene tot eigen te maaken , of de verandering van eigendom en oneigendom zoude van de verandering onzer willekeurige denkbeelden afhangen; dat is, het recht van eigendom Zoude geen recht meer zyn. Toetfen wy verder dit onëigendomsrecht vau Kerken M  C 11° ) en Kerkelyke Goederen aan de Nederlandfche Gefchichten der beide verloopene eeuwen, dan ontwaaren wy ftraks, dat de voormaalige Staat en des Lands in deezen de Romynfche wetten hebben behouden, en dat de Hervormde Kerkgemeente, als Gemeente, noch Kerken, noch Kerkgoederen , noch de vruchten van dien immer in bezit, veel minder in eigendom hebben gehad. Het is bekend, dat de Romynfche Wetten, ah een gemeen volkerrecht, in de Nederlanden de kracht en het gezach van landwetten hebben verkreegèn, in zo verre zy door geene nadere befluiten der wetgeevende magt zyn afgefchaft, of dat men. door eene byzondere gewoonte van het Roomfche Recht is afgeweeken; ofwel, zoniet dezelf. de wet, echter de rede dier wet by genomene befluiten of gewoonten niet meerder beftaat. Doch geene dier uitzonderingen is op het onëigendomsrecht der Kerken en Kerkelyke Goederen toepasfelyk ; en gevolglyk blyfc hier het Romynfche recht in volle waarde en «and. Dit is de rede waarom de Staaten zich deswegens nimmer hebben verklaard: zy wisten te wel, dat zy geen recht hadden zich het ongeSigende eigen te maaken, veel min daarover ten voordeele van een ander te befchikken* volgends den Regel des Rechts: „ Dat geene verbinte„ nis iemand vermag eigenaar te maaken van het geene „ niemands eigendom zyn kan." Reg. Jur. 182. Al het gene de Staaten van Holland op eigen gezag omtrend het Godsdienftige hebben durven beftaan, was, eerftelyk de oefening van denR.Catholyken Godsdienst/* vernietigen; gelyk blykt uit hunne befluiten, in den Jaare 1573 te Leiden genomen, en door de Unie en het Verbond tusfchen de Staaten van Holland en Zeeland, den 15 April 1576 nader bevestigd. Het andere was, om Zich door dien weg van alle kerken en kerkelyke goedé' ren meester té maaken; gelyk blykt by de bevelen van aan-  C in ) nar.brer.ging aller geestelyke goederen , by brieven van Placaate in 1573, by Placaat van 17 April 1577- en by renovatie van 21 Febr. 1577. Het laatfte was, om uit die vermeesterde goederen den Hervormden Godsdienst te onderhouden, deszelfs leeraars daar door van hun afhar.glyk te maaken, en eene nieuwe heerfchende kerk in naam , doch overheerschte indedaad te ftichten; gelyk blykt uit de ordrü van 26 Nov. 1574 , 2 Maart 1575» !o Jan, 1577. nevens de Refolutien van 23 May IS77» en 5 Sept. 1578- enz. Uit dit alles blykt dnidelykst, dat nooic de Gereformeerde gemeente, qua gemeente, die oude kerkgoederen in bezit, veel min in eigendom gehad heeft. De Staaten der refpeftive Provintiën, in verband met eenige Magfsttaaten, waren 'er alleen de bewaarders van; uit wier vruchten zy de Gereformeerde Predikanten , niet uit verplichting, maar naar hun welgevallen betaalden; met het oud grondcapitaal altoos ongefchonden te laaten. Zy vorderden, wat meer is, noch eigendom, noch btzitrecht; maar enkel bewind dier goederen; gelyk blykt uit het 3 en 43 Artikel van het verdrag by den Munftêrfchen vrede in 1648. getroffen: en welk eenvoudig bewind alle bezitrecht en daaruit voortvloeiende verjaaringsr echt-via eenemaale uitfluit: om dat zy , die eenig be. wind over ongeëigende goederen voeren, en die niet voor zich zeiven bewaarcn , geenszins kunnen gezegd worden die te bezitten. Men zie L. 3, § 1. D, de adq. amit. posf, H. de groot. Inleid. 2B.2D. In dien ftaat verbleeven de zaaken , tot de jongde Staatsomwenteling toe, en met haar was de val der Staaten , de val van al hun bewind. De wederor.tweldigde kerkgoederen herkreegen hunne vryheid, en behoorden van toen af natuurlyk en gerechtiyk tot hunnen oorfprong we*  C 312 ) -weder te keeren , om te worden gebruikt tot het eindt daartoe zy oulings waren befchikt. Doch zy, die daarop eene gerechttyie aanfpraak konden beweeren, vorderden niets ; berustten in de vaderlyke zorge der nieuw verkoorene Landbeftierers, en offerden ftiizwygende het erfdeel hunner verftorvene geloofsgenooten aan het algemeen welzyn van hun Vaderland op; onvermoedend dat eenmaal, zo als nu, en hun recht en hunne weldaad, zo vreemd, zo driest zouden worden betwist. De ontwerpers onzer aangenomen Staatsregeling, inmiddels overtuigd, dat de kerkelyke'goederen altyd niemands eigendom waren geweest, dat hunne oude beftemming door tyd-en zaak verloop , niet ware te herftelleu, en dat 'er echter aan deeze beftemming, omtrent het vrucht> gebruik, zo na mogelyk behoorde te worden voldaan, verklaarden die goederen , by het IV der Additioneele Artikelen, als nationaal, om tot een vast Fonds te worden aangelegd voor de Nationaale Opvoeding , en ter bezorginge der behoeftigen. Zy verklaarden oude kerkelyke goederen nationaal; «iet om dat ze nu der natie in eigendom toekomen; niet om dat ze de natie onder zich, 'ah eigen, zoude verdeelen : maar om dat ze voor de natie ongefchonden su>uden worden bewaard; om dat derzelver vruchten ten nutte der natie zouden verftrekken Zy veranderden niets In het recht van onëigendom ; zy veranderden flechts, mogen wy het zeggen, Res facr Aldus ondergefchreven by mynen Heere den Prince ia zynen Raide. geteekent _____ HANNETON,  ERRATA. PSS' 47 regel 6 flaat geene uitgezonden moet zijn, geene uitgezonderd. pag. 62 regel 5 iiaat «te Rentmeefiers van Qzoo veel als Sint Pancras, moet zijn , de Rentmeefters van Sint Pancras.