MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi Geschenk van Tooneelstukken , 1841  NIEUWE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. T WE EDE DEEL.   f   NIEUWE SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, behelzende oorspronkelyke : TONEELSTUKKEN, ter verbetering der nederlandsche zeden. VERSIERD METNIEUW-GEINVENTEERDE KUNSTP LAAIEN. TWEEDE DEEL. DOOR P. T. H. Te AMSTERDAM, By IZAAC de JONGH, mdcclxxxiv.   VOORBERICHT. Toen ik in het Jaar 1782 lat eerfle deel van myne Nieuwe Spectatoriale Schouwburg , uit. gaf, had ik het béfluit genoomen, om in het velgend jaar het tweede deel te laten volgen: de goedkeuring , welke myne Landgenooten aan mynen geringen arbeid fchonken, was my eene fcherpe prikkel ter vervulling van dit myn voomeemen en der lelofte , welke ik in de voorrede van het eerjie deel. zoo ruimfchoots gedaan had. Dan, daar niets ydeler is dan menfchelyke voorneemens , is ook myne verwagting zoo wel als die myner gun/lige Lezeren te leur gefield; menigvuÜ dige epgekomene bezigheden hebben my verhoeden de hand aan den fpoedigen opbouw van mynen Schouwburg te Jlaan; in zoo verre zelfs, dat ik om deszelfs naam levendig te houden, genooddrongen ben; om by voorraad en aan de gedurige aanzoeken eenigjints te voldoen, het cerfte fluk van het tweede Deel byzonder üittegeven; en fcl.oon het zelve geen oorfpronglyk Nederlandsek Toneel, fluk is, twyffel ik echter geenfmts, of het zal de goedkeuring van den Lezer wegdragen, en aan myn oogmerk, de verbetering der Nederlandfcbe zeden, kunnen voldoen. Het  VOORBERICHT Het is en blyfc egt er myn vast gefield doel, om voortaan geene dan oorfpronglyke Nederlandféki Jlukken in dit werk plaats te geven ; zullende in den aanftaanden voortyd het tweede Stuk, (waar mede het tweede JUeel zal befloten zyn) DE VADERLANDSCHE RECENT, volgen. Op het einde van het vêlgend jaar 1785 zal het derde Deel, van dezen Schouwburg drie oorfprongelyk Nederlandjcht Toneelflukken in zich bevattende, worden in het licht gegeven. Ik hoop, dat deeze myne verontfchulding van den traagen voortgang deezes wcrks by den gunfiigen Lezer zoo veel ingang zal vinden, als myn lust en yver om aan myne beloften te voldoen door zyne genegenheid my waarts zullen worden aangofpoord. P. 'T H.  DE HOLLANDER; OF WAT VERMAG EEN VERNUFTIG MEISJE NIET? TOONEELSPEL.  VERTOON ER S. Jochem Lernach, «» Koopman. Hendrik, Zoon *>>y*» Lernach. Leopoldina, Dochter} Van der Hoeft, een Amflerdamsch KoopmSara, Nicht van, van der Hoeet. to« Gabriel , van Hendrik ««» valfthe fpeeler. Kar el vertrouwden van Gabriel. Amputatorius , een Leg-r Chururgyn. Antje, Kamenier van Leopordine. Feciiner, Boekhouder van Lernach. Kreisng, ) beditndem Busterveld , j Herman, knecht, van Lernach. gevolg, Het /pel fpeeld in een der koopfleden van Neder faxen, in en'bj de wooning van Lernach. DE  D E HÓLLANDER of wat vermag een Vernuftig Meisje niet. Toneelspel. EERSTE B E D R X F. Verbeeldende het Comtoir van Lernach. EERSTE TONEEL. Lernach, Kreising, Busterfild. Lernach. (eenige papieren na* ziende") D rie wisfels die vervallen zijn; en waar me^c zal ik dezelve betaalen ? in plaats van be- taaléri goederen te. geeven, by de Lelft fchade. te lydtn en 'er dan nog myne eer by te verliezen. (tegen Kreising,) boj ftaan wy met T -ndenKreifing? A K ï 5  s De Hollander. Kreising. (terwyl hy met Buster «eld in 't verfchiet van 't toa nee! voor een Lesfsnaar fchryft.) Wy moeten betaalen. Lernach. (cp de voorgrond.) En ik hebbeniets, zelfs geen uitzicht, waar van te betaa!e"h —i ^tegen Kreifing) en hoe veel moet ik betaalen? Kreising. Duizend ponden. Lernach (op de voorgrond.) Het is niet te veel voor iemand die tienduizend ledig liggen heeft. (Na eenig fliU zwelgen tegen Busterfeld.^ en hoe ftaat het met de rekening vanJBowdeaux, Busterfeid? Bustes t t t d. Wy moeten hem mede ten eerde betaalen. Lernach (als vooren) Ook, betaalen, — niets als betaalen ! —— (na eenig flilzwygen.) bos groot is de fom ? B u s t e r f e l d. Maar achtduizend guldens. Ln<  Eerste Bede v r. 3 Lernach (op dezelve toon van B L'STÏEFtLB.) Maar 1 Achtduizend guldens. Het laat ziggemakkclyk zeggen; ■— ('tegen dehzelven ) Eu hoe hoog loopt de betaaling op DantzigV BOS t l I F I t Di Niet meer als vierhonderd en vyftig dukactcn. L e 8 n a c h (op de voorgrond± terwyl de bediendens Jchryven.) Niet meer a!s vierhonderd en vyftig. —«■ Die jongelingen denken dat het alles een kleinig. heid is. Zy gelooven, dat ik als \oor. heen , nog een man van middelen b^n. • En ik moet myn best doen om hun in dat denkbteld te laaten. (Na eenig Jlilzwygen, tegen Kreising, en Busterfeld. ) Nu goed: U:t Berlyn en Amfterdam, hebben wy grooter fchulden als die zyn intevorderen. ——• (op de voorgrond) Hemel! moet ik op myn ouden dag nog een Leugenaar worden.' Ik bedrogene; ——— En, zo my geen Bewaar Engel uit den Hemel befchermd, dan word ik zelfs, een bedrieger van myn Êvenménsch. — Ja dat zal ik worden ! — och zou ik de fnnad overleeven kunnen wanneer men my nafluisterde: Zie, daar fluipt Üie gryze fcbelm heen! —- Moet ik niet A i ksi  4 De Hollander. met fchande en fmert, in den kuil nederftorten, ie myn onbedachte zoon voor m gegraaven lieeft? —-> ( Hy werpt zig in eet armfluel neder.) TWEEDE TONEEL. Fechner. De votrigen, F e c h n e r (tegen LEiBACflJ Heer Lernach. Lernach (ontJiekT) Wel Ach! zyt gy het Flchner! — fpreek. Fechner, (na de Comtoirbediendei.s z'ende.) Ik wenschte.. Lernach (ontjleld.) Wat ? Fechner Dat ik u alleen mogt fpreeken. Lernach, (tegen Keeising en Busterfeld) Zyn uwe papieren in order ? Busterfeld en Kretsing. Ja. Lernach. Gaat dan vooruit na de Beurs, en zie of er iets voor jpy te doen is. — Indien men na my vraagt,  Eerste Bedrtf. 5' vraagt, zeg dat ik binnen een half uur komen zal. DERDE TONEEL, Lernach. Nu zyn wy alleen; fpreek: — Uw gelaat zegt my Fechner. Dat ik u wat nieuws zal brengen. Lernach, Wat nieuws! F f. c h n e r. Ja, zo als men zegt: f— Altoos wat nieuws, n zelden wat goeds. Lernach. Spreek, fpreek. Fechner. (geeft hem twee wisjels over) Daar, Lees dan. L e r n a c Ff, Hoe! wat is dit! Niet goedgekeurd ?—1 F r. c h n e s. Neen, tot myne groofe verwondering. L e r n a c h. In 't geheel niet? F e c h n c b. Men maakte 'er verfcheidene aanmerkingen over. A 3 L £ r*  £ De Hollander. Lernach. Dccdcn dit dc Heeren zelfs ? F e c h n er. Keen: Maar hun Üpperboekhouder, Toen ik op 'tComtoir vanStycrmark kwam , vond ik 'erdicn Heer, als of hy 'er geroepenwjs, 31ede. ■ Ik gaf myne wisfeis over, zy verwonderden zig, en befchouwde, dan de wisfeis , en dan my Eiadclyk gaf men my te verdaan, dat men, voor ditmaal niets voor u konde doen en '!at men eerst des wegens, by uw pril Gpaal moest ond :rzpeken Voorts gingen zy ter zyden , men fluisterde eikander 'ets in 'toor, en heten my ftaan, als of ik verraaden en verkocht was. L e r n a c h. En gy ? F e c h n e r. Ik herftelde my, en aangezien zy myn goede bekenden zyn, voegde ik my by hun, en gaf hun myn verwondering over hun gedragte kennen.— Maar toen moest ik hooren Lernach. Wat dan? F e c -ii n e r. Het geen my als een donder/lag in de ooren klonk. Lu-  Eerste B e d r y r,- ^ Lernach. Spreek. Fechner. Men had van een zekere hand vernoomen, dar de Heer Lernach eerlang zou ophouden te betaalen, ■ fchoon ik my dan hield als of ik van niets wist, Ja fchoon ik myn best wil¬ de doen om in troebel water te visfehen .1 en Lernach, Maar wat antwoorde gy ? F e c ii n £ e. Nies: zodanig was ik uit het veld gefla- gen. Maar naderhand fprak ik hun tegen, en, -mooglyk op eene onbeleefde wyze. / L e R n a c 11. En wat was het gevolg daar van ? Fechner Men wilde my niets meer zeggen, —— maai' men befcheidde my aan de Beuts. L e r n a c h. (ter zytie) Moet ik dat beleven ! F e c ii n e rHoe myn Heer! Lernach (ontroerd) Fechner 1 A 4 F e c h-  | De Hollander. jf e c ii n e h. Zou het waar zijn! Lernach. Ik durf my aan de beurs bezwaarlyk vertos- neii. ( Terwyl <-y ter zyde treed,.) ik ien inioivent. Fechner. Infolvent! En gy moet volgens myn rekening nog in kas hebben. Lernach. Niets. —— En overal fchulden. F e c h n e r. Ik kan het niet be ;rypeb. Lernach. Gy zult het wel begrypen, indien ik u zeg, dat ik eerst voor acht dagen, voor die booswicht van een zoon vyftien duizend daalders in fti 1 te betaald heb, en eergisteren nog een fora van zesduizend. Fechner. Wat hebt gy gedaan ! Lernach. De eer van myn zoon bewaard. Fechner. En hier door u zelfs bedorven, en u zonder ▼oordeel om uw geld gebracht. ~—— Al verftond gy ook de kunst om goud te maaken, gy zoudt  Eerste Bedryt. 8 zoudt tog vruchteloozen arbeid verrichten. -— Verfchoon myne drift: zy is redelyk. Gij ziet nu het geen gebeuren, 't welk lkuvoorfpel- de, Gy hebt uw zoon te onbedacht zyn eigen meester gemaakt; hem te veel krediet beforgt, en hem te veel geld tot het beginnen van zyn handel gegeeven. Een jongen onbe¬ zonnen doorbrenger, die niet eens wist wat geld te zeggen was, wyl hy het allee»lyk heeft doorgebracht zonder iets verdiend te hebben. —— wat was uw oogmerk tog ? Lernach. Ik dacht, den woeften en yde'en jongeling, door de o:r.megang met bedaarde n braave Mannen , tot een wys en beraaden man te marken. Maar zo vruchteloos zyn onze pogingen. Fechner, Juist, zo gaat hei. Maar het word tyd om na de Beurs te gaan; zeg, hoe moet ik my gedraagen? wat mr et ik voor u doen? cn waar mede zullen wy ons redden ? Lernach (hem by de hand vat' tende) O myn vriend! Zo g'j geen raad voor jny Wcet my blyft geenen anderen overals de bedelftaf. As F e e h-  lo De Hollander. F e c h n e r. Hebt gy dan geheel geen toevlucht? ! Lernach. Met geen goed g< weeten. F e c h n e 8. Dat is erg. Immers zo haast de tegen¬ woordige wisfels betaald zyn, zouden wy ons kunnen heipen. Lernach, Zo haast: maar hoe, en waar van? F t c u ii i r. D^t moeten wy zien. Vooreerst hebben wy den ryken Hol'ander hier in huis; indien gy o eens zonder terughouding aan hem openbaar, de? — Met een eerlyken ongelukkigen koop. ni^n, heeft een rechtvaardig koopman altoos medelyden; en zulk een man is van der Hoeft zekerlyk. Gy zyt in gevaar van te ver* gaan, en in dat geval is het eerfte hulpmiddel, het beste. Kundt gy u nog beraaden? Lernach. Ik heb gewichtige reden voor het tegendeel myn vriend : anders zoude ik hem inoog- lyk myn ftaat geopenbaard henben. — weet, dat ik hem reeds duizend daalders fchuldig ben. F e c H n e e. Dat zal hem niet hinderen, als hy ziet, dat gy hem  Eerste B e d r y r. tt hem met uwe goederen verzekering kundt gee* ven; want die hebt gy immers genoeg. Lernach. Dat is het niet: maar myne uitzichten verydeid te zien F e c ii n e r. Welke uitzichten ? L e p. n a c 5. Het fchynt my toe dat zyn Nicht voor myn zoon, en hy zelfs voor myn dochter niet onverfchillig is. Bedenk eens hoe gelukkig en gewenscht die beide Huwelyken voor myn huis hadden kunnen zyn; En dat ik daar geheel geen rekening op kan maaken, indien ik myn toeftand aan hem oper.baare. F e c ii n e r. Gy hebt gclyk. —— Maar wy moeten ons kort en goed beraaden, om onze wonden te verzachten en te hcelen. Lernach. Gy hebt geiyk. Maar Fechner. Het is nu hoog tyd; en ik weet u niet fpoe. «liger en beter te raaden. V i e a-  ** 15 e Hollander. VIERDE rONEEEL. D' voorigen. Herman. Her m a n. De oude Regimentsdokter is 'er al weder Myn Heer. L e r n a c h. .Welke ouden Regimentsdokter? (tegen F e e h n e r. ) hebben wy dan zieken in huis? F e c h n e r. (Lachende) Hy komt met zyn dukaaten als of hy geroepen was. ('JegenH ermi n.) Breng hem in de z\kamer. (II e r m a n vertrekt) L e r n a c h. Een ouden Regimentsdoktor; wat wil hy hebben? Ken ik hem? — Heb ik met hem te doen? Fechner. Gy kundt u voor het minst van hem bedienen. Hy heeft een goed gedeelte hartfterkende rxfiddelen voor u, by zig, waar mede hy reeds een maal of twee, hier geweest is: ik heb hein in vtwc afwezenheid, verzocht wederom te komen, en nu komt hy net van pas. L e r !\i a c h. Hoe dat! — Waarom komt'hy? Wat brengt hy? F e c h-  Eerste B e d r y f. 13 Fechner. Fen Hulpmiddel. Met een woord, men heeft hem hcrwaards geweczen, en, de man wil ons met geweld tweeduizend dukaaten opdringen. Lernach. Hoe; Tweeduizend dukaaten! Fechner. Ja: —— en die hy zegt, uit vrees dat ze hem afgeftoolen zuilen worden, altoos by zig te draagen. Hy wil dezelven gaarne met zekerheid en voordeel, een ander te bewaarea ge ven, en zyne keuze daar toe blyft hardnekkig op u bepaaia. Men zou 'er vooreerst één gat me¬ de kunnen toeftoppen. Lernach. En 'er een ander mede kunnen openmaaken. Hoe kundt gy myaanfpooren omeenredelyk man thans zyn weinig zweet en bloed onder de glimp van zekerheid, aftelokken; en misfchien morgen, als eenen , die hem dit ontftoelen had, aan de Beurs aangeplakt te worden Myn goeden naam is my niet zo zeer te veel, om in weerwil van myne ongelukken, ook nog een dief te worden. Fechner. De Hemel bewaar ons! —— Is het dan zo ver  D.e Hollander. ver met u gekomen V —— Laat my u raaden om alles in order te brengen. —— Gy moet da Heer van der Hoeft, eer hy u tgaat, uw toeftanJ openbaaren. Ja gy moet die ftap doen myn waarden Heer, hoe veel u dezelve ook mag kosten,- 'er bi/ft u niets anders over, en- myn hart zegt my, dat het niet vruchteloos wezen zal. Spreek hem by die gelegenheid van de twee duizend dukaaten, en vraag hem of hy dezeiven in uw plaats wil aanneemen: —— Dit zat hy u niet weigeren, en waarfcheinelyk helpt hy u voor het overigen van zyn eigen middelen. Zo zal, zo moet her gaan,- zo ftee- ken wy het hoofd weder boven, en geen vyand durft ons met verachting aai.zien. Lernach. Gy field het my zeer gemakkelyk voor myn Lieven Fechner; maar als nu F e c h n £ R. Als nu maar en en alleen- lyk vergeet toch die zwaarigheden, indien gy niet begeerdt omtekomen. Gy wordt het voorzeker met den ouden veldbarbier aanftonds eens, hy heeft my van zeven percent gefprooken, maar hy zal ook wel met zes te vre-, den zyn; en daar kunnen wy het voor gebruiken : -i Ik zal hem aanftonds by u zenden. V y f.  Eerste Bedryf. 15 V Y F O E TONEEL. L e r n a c h en daarna A m p u t a t ör 1 ü s. L e r n a c ij. Gy kundt my gemakkelyk raaden myn gocdsri man; maar de uitvoering de uitvoering! Hoe zal ik my gedraagen, wann-er ik dien Hollander een zaak ontdek , waar over ik my zelfs ichaame : de man is braaf en weldenkend, en heeft my altoos met achting en vriendfchap bejegend. . Maar zal deze vriendlchap, als hy boord hoe ellendig myn zaaken liaan, niet aanftonds verminderen? Ken Koop.naa blyft een Koopman, en de goedhartigften ziet doorgaans zyn medebroeder, ongevoelig aan da rampfpced overgeeven. Amputatorius Cin't Mimen komen.) Uw onderdaniglte dienaar myn Hooggeërden Heer. Lernach. Uw dienaar Myn heer —_ Met wie heb ik de eer te fpfeekénï ——» Hoe is uw naam als ik het vra.igen mag. Amputatorius. Felix Victor Amputatoruis, Chirurgyn in Keierlykcn dienst, met verlof tot uwe dienst» baarlle onderdanigheid, Myn hesr. L ï R-  jg Dï Hollanders. Lernach. 2Q zo: cn waarmede kan ik u dis- „cn? . Wat brengt gy goeds? Amputatorius. O! een voortreffelyk goed. Ha! ha! ba. . Tweeduizend welgetelde wichtige du- kaaten Ha! ha! ha! Indien gy my de gunllige gunst wilde bewyzen, om 'er fchatmeester over te worden, zo zoude ik voor dieven beveiiigd zyn , en myn Patiënten gsmaklyker kunnen waarneemen. "De Heeren Kooplui¬ den kunnen nooit te veel geld hebben, dat W(,et ik; —- en, vermits de gantfche Staat van uw roem en Christelyke Christeiykheid vei vuld is. zo zoude ik het in 'tuyzonder, op het roemryklte weeten te roemen, indien het u behaagen mogt, my aller'.>ehaagelykst, van een zorg te ontlasten, die u veel meer voordeel als my toebrengen kan. (Lernach zyn geldzak aan¬ biedende, ) wildt gy ze niet aannetmen? Lernach. (lachende. ) Dat gaat zo fpoedig niet myn liev-n Man —< Zyt gy wel overtuigd, of ik u voor uw geld verzekering kan geeven? Amputatorius. Ja zeker boven zeker. ik moest dan Biet weeten wat Man boven allen Mannen ik voor my had. L e *?  Eerste B e d J r r. ïf Lernach. Ik ben u verplicht. Amputatorius, Geen verplichting myn Hooggeërde Heer: Ik fpreek enkele roemryke, waracbtige waarheid. L e r n a ch» En wie verzekert u daar van , licbtgeloovig Menfch? Amputatorius. De gantfche Stad. ■ Anders zoude ik mèt myn weinig have en goed, niet zo regt toe regt aan, by u komen. Geloof my, rr.yn Hooggeachte Heer, dat ik om dit geld te verkrijgen, meenigen gang voor een halve daalder heb moeten doen ; want Helaas! God erbarme zig; die heden ten dagen met geen koets en Paarden kan komen aanreiden, die moet vroeg opllaan, en zig tot op de aarde buigen, wanneer hem Pro Confüio et Labore zyn half daaldertje, en fomtyds nog wel weiniger, in de hand geflopt word; en hy moet 'er wel mede te vrede zyri, al was hy ook zo groot als Aesculapius zelfs, Vermits ik nu myn getal fchaapen by elkander heb, zo had ik ze gaarne met de zekerile zekerheid bewaard en onder een goed dak gebracht: —• en by u zyn zy dat. g Lil.  18 De Hollander. Lernach. En met al dit goed be reuwen ►§ my, ——zeg, onder welk beding wildt gy my uw geld ter hand ftellen? Amputatorius. Voor zeven Perfent en toereikende zekerheid, myn Hooggeachtfte Heer. Lernach. Zeven perfent en voldoende zekerheid! Wat durft gy denken? wat eerlyk Man kan u dat geevcn ? Amputatorius. Ei, ei: Ik heb my evenwel laatenwysmaaken, dat de Heeren Koopluiden dit gaarne gecven. — en Lernach. Van vier tot vyf perfent; en, niemand, by wien ze zeker zyn, kan meer geeven, myn Heer. Amputatorius. Ei, ei: ~ Men heeft my gezegt, dat zy dikwils wel acht geevcn. Lernach. Ja op den fprong myn heer, wanneer zy zulk ©en fom gelds nodig hebben. — Wanneer u iemand buiten dit geval, zo veel bied, neem dien fchielyk den Buidel onder de oogen van daan, want gy loopt anders gevaar, dat hy u denzslven afzet. A u  Eerste Bedryf. ig Amputatorius. (de buidel te» gen zyn'borsS drukkende.") Ik zal wel zout. draagen, om zulk een, wolf iri myn fchaapftal i uelaaten. L £ R N A C \U Aan dit gevaar /oudt gy u tog bloodftellen. Amputatorius. Ei, ei: Myn hocrgeachtc hcer^ heeft, zo het fch/nt, geea geJÖ nodig. L E R N A C ti> Deze fom niet, ik kan deze!ven ten cerftenniet gebruiken. Wanneer ik evenwei, om u dienst te doen , met een zeker man over uw gcid (prak, zo dient gy uw interesfen minder te maaken, wint a iders liep ik gevaar, om van myn vriend uitgelachen, of met nadenkende oogen aangezien te worden. A m 1' u t a t o r i u s. Wel, —— , Hoe veel denkt gy dan, dat ik zou kunnen krygen ? ik word oud en ftomp, myn eene patiënt na den anderen , laat zig liever van onze jonge winderige baardelooze doktertjes de huid vol liegen, ja de verteerende jicht, in bloed, aderen en beenderen indryven: ■ myne verdienden verminderen dus daaglyks, en ik zou niet gaarne op myn ouden dag ongelukkig zyn. Ba Lei-  De Hollander. Lernach. Maar hier in kan de Koopman u tog met zya fchade, nift behulpzaam zyn. Amputatorius. Ik begeer uwe fchade geheel en al niet, myn Hoogeeerde Heer, maar we! dat geene, wat gy my , met een voordeelig Christelyk voordeel zoudt kunnen geeven; en hoe hoog zou dat tog wel beloopen? Lernach. Ten hoogden zes perfent. Amputatorius. Zes! - maar zes? Lernach, Ten hoogden. Amputatorius. Zes is evenwel wat weinig: indien gy het op zes en een half kondt brengen. Lernach. Nu, ik zal i'ei myn vriend over fpreeken, gy kundt my ondertusfchen hier wachten. Amputatorius. Met alle onderdaanigheid, myn Hooggeërde» Heer. Lernach. Neem uw plaats, ik ben daadlyk weder by u. A m-  Eerste Bedryf. Amputatorius, (Laag buigende ) Het is re veel beleefdheid, voor myne gerin* ge nietigheid. ZESDE TOONEEL. Amputatorius. (heen en weder wandelende . Zes en een half: hum! hm'! hm! dat maakt jaarlyks honderd en twintig en zes —• zo naby de honderd zesentwintig dukaatjes. —■. daar zou ik van kunnen leven; nu goed, ik wil hem myn fchat laacen, op dat ik gerust myn hoofd kan nederlcggen. Zo ik by gelegenheid oe¬ nen ontmoet, die het voor meer interest gebruiken kan, dan is het altoos nog tyd, om het geld weder te eisfehen. o Schoone heer* Iyke dukaaten! als ik niet geleerd had droog brood te ccten en water te drinken, ik zou u heden niet te gebieden hebben. Ja; ja; ja! zo mcenig een, dit even als ik, in zyn jeugd by de Arméé gedaan had, die zou nu vraagen kunnen, of'e. een vorfierdom te koop was. ■ (zyn buidel op de Tafel leggende.) B 3 Gy  2i De Hol la k der. Gy wordt my nu tog tot een Lo^t, 'hem floppende en fircelendc) maar een lieve Lasteen lieve Last. ZEVENDE T O N E E L. Hendrik. Baron Gabricl; A m p u t a t o l i u S', (Hun zien binnen komen, neemt zyn Geldbuidel jchieiyk van tafel en poogt h?m te verbergen ) H e n o r i k (tegen den Jiaron) Tree binnen myn vriend» De Baron. Gy moet waarlyk raad fchafFeTJ, om die dertig dukaaten te bekomen; want anderzints moest gy dit zo uitdruklyk niet beloofd hebben. Hendrik. Het komt 'er niet op aan :—-de duivel haalden Boekhouder ! dat hy nu niet. . . (Amp utaTORius (ziende) Wat is dit voor een figuur? De Baron. Och! een ouden Reglinentsdoktor. Hendrik (Lachende) Ha! ——- en aan u bekend, Heer Baron? D E  Eerste B e d r y f. *3 De Baron. Ja flegts van aanzien. Hendrik, (Amputatorius. naderende} Uwe dienaar, Myn IJcer Beëlzebub uit het gasthuis. amputatorius. (verlegen) Uwe onderuariigfte dienaar, Myn heer Saletjonker. Hendrik» (tegen den Bare a De Karei blyft mij niet fchuldig. — (tegen A m 1' utatokiüs.) Hoe 3aat het handwerk? waaraan hebt gy thans het meest te reparecren ? a mputatorius. Aan de Hoofden, Jonge heer. Hendrik (Tegen den ''van.) Hoordt gy 't wel ? De Baron. Hoe kundt gy u thans met zotheden vermaaken? . 'Er moeten dertig dukaaten weezen, of Fllouette word kwaad; zy zal u, indien gy haar het beloofde kleed niet tegen den avond bezorgt, niet opwachten. B 4 H e n-  DE Hollander, II e n d r i k, Zr zal het hebben, zo haast de Boekhouder komt. Amputatorius. (in hei vrfcliet) De oude lieer blyft lang weg. Hendrik, (tegen den Barra) Maar wat doet die oude Karei tog hier. — dar moet ik weeten, (tegen A m p u t /, t o r r u s ) Mag ik weeten, wat gy hier te haaien hebt ? Amputatorius, Ik heb te brengen Jonge heer. II e n d r i k. (Lachende") En evenwel ziet gy "er tienmaal beter na uit om te haaien, als te brengen. Amputatorius. (mede lachend?) En evenwel heb ik te brengen. Deze fchoone fp.'egelblanke tweeduizend dukaaten H E n d r r k. De Duivel haal : Tweeduizend dukaaten ? — gangbaare? Amputatorius. (Lachende) Louter eerlyke Landsluiden,- — en allen gerand. II e n d r i k. (driftig) En wildt gy die hier brengen?  Eerste Bepryf. 23 Amputatorius. (zyn buidel vertoornde.) Gelyk gy ziet. Hendrik. Maar aan wie? Amputatorius. Aan uw Heer Vader, die ik aanftondshier verwacht. H e n d r'~"t k. En waarvoor? Amputato rius. Voor zes en een half perfent Jaarlykfche interes fen. Hendrik. Ha, ha! Gy brengt hier uw geld op in- teresfen. De Baron, (ftil tegen Hendrik) Bedien 'er u van. Hendrik. Zes en een half perfent. (tegen den Baron) Het is zo weinig.. . . De Baron. Ja, als een oud Koopman kan geeven. Amputatorius. "Wat zegt gy van weinig — en van een oud Koopman ? B s Hen-  sö De Hollander. Hiidii k. O niets; als gy by my gekomen waart, zou ik u zeven gegeven hebben. Amputatorius. Ik by u! en zoudt gy my zeven gegeven hebben ? H e n d r i ic. ï i Ja: dat zou ik. Amputatorius. En zonder weeten van uw Heer vader! H e n d r i k. Al wilde ik twaalf gecven, wat raakt myn vader dat? Amputatorius. Ja, maar zo lang als gy onder zyn vermogen zyt. Hendrik. Vermogen, vermogen! Hoe goed is het, dat dit vermogen maar voor een tyd geduurd heeft, is het zo niet, myn Lieve Baron? De Baron, (op een otiverfchilligen toon), Hoe lang is het geleden, myn lieve Lernach, dat gy u eigen meester zyt? Hendrik. Vyf Jaaren. A m-  Eerste B e d r y r. 27 Amputatorius. (tegen de Baron.') Doet de jonge Heer zyn eigen zaaken zelfs ? De Barok. Wat anders! H e K d r i K. Weet gy dat niet'? Amputatoriu s. (zig buigende) Keen myn Hooggeachten Heir. Hendrik. En hebt gy my niet gekend? Amputatorius. Wel als de zoon van den ouden heer Lernach. Hendrik. En niet als Koopman? Amputatorius. Voorzeker niet, Hendrik. Dat verwondert my. De Baron. Maar wie kan ook alle Koopluiden kennen, myn lieve vriend, die zelfs geen Koopman is, en daaglyks op de Beurs geen omgang heeft ? Amputatorius. Daar fpreekt gy een duidelyk en waar woord myn Hooggeachte heer. leder gaat zyn eigen weg, en ik verzoek u onderdaaniglyk om vergeeving. Hen-  *3 De Hol r, 4 x d i r. H e n d r 1 k. O, hst heeft niets te beduiden. De Baron. Nu weet die Heer tog, dat gy zo goed zyt als uw vader. II e n D ft t K. En dat ik myn veertig duizend daalders zo goed in de B.ink heb als hij, dit moest gij 'er by voegen. Amputatorius. (ter zyck) Ei, ei, ei! H e n D r 1 K, Voor het overige is 'er niets aan gelegen maar indien gy u met uw eig? oogeri overtuigen wildt. Kom dan hier en lees '/.iet gy wel? dit zyn alle myne boeken, alles ftaat onder myn naam: —_ Kundt gy kezen? Hendrik Lernach, — en myn vader heet Joc hem. hebt gy nu gelezen ? Amtutatorius. O Ja myn Hooggeerden Heer. De B a r o k. Indien gy gelegenheid mogt hebben, om hem «enige dienst te doen, zo doe het: wantgyziet, dat myn vriend ook goed en zeker is. A m-  Eerste B e d r t f. -20 Amputatorius. (tegen den Baron ter zyde) Ik moest maar liever myn hof by hem maaken, en hem myn geld geeven: want hy ziet 'er na uit, als of hy 'er nog agt perfent mede verdienen zoude. De Baron. Verdienen waarlyk Hendrik. Wat fpreekt gy lieden? De B a k o n. Die Heer ziet 'er u voor aan , dat gy met zy» geld, wel agt perfent zoudt kunnen verdienen. Hendrik. Ja dat zou gaan. Amputatorius. En uw Heer vader kon naauwlyks, naauwlyks tot zes befluiten. Hendrik. Hy is myn vader, en blyft by zyne oude wyze van denken. Voor dertig , veertig jaaren kon men niet geeven, het geen men heden by voorkomende gelegenheden geeven kan,- de waarcn zy» nu veel hooger in prys. Amputatorius. Ei, ei 1.dan kan men nu tog waarlyk meei geeven.  gS De Hollander. Hendrik. Indien de handel van belang is, en men 'er by winnen kan, wei waarom niet? Ik herinncre my, alreeds tegens agt perfent gegeeven te hebben. Amputatorius. Agt! dat is veel. — Dus zoudtgy heden ook nog wel agt geeven kunnen ? Hendrik. Waar voor? — Ik heb geen geld nodig, myn kast is vol; wat zou my de overvloed baaten ? Amputatorius. Dat kundt gy niet weeten: onverwachte zaaken gebeuren meeniginaal, en vooral in den koophandel. De Baron. Ja wel, ja wel: byzonder in den Koophandel. Amputator i u s. En vooral in zulk een fraaye GeWspefu. II e n d r i k. Nu, dit zou eene gewichtige reden kannen zyn zyn het dukaaten? Amputatorius. J-- Hendrik. (By zig zelfs rekende) En gevolglyk naar den Cours A m-  Eerste Bedryf. 3£ Amputatorius. Ronde 14750 of volgens de prys van 't Conventie geld 5666 daalders en 16 grooten. Hendrik. Maar wat doe ik 'er mede ? Amputatorius. Geld verdienen. Hendrik. En tot hoe veel perfent ? Amputatorius. Zo als gy gezcgt hebt, tot agt. Hendrik. Ik dagt alleenlyk De Baron. Voor eens zoudt gy het kunnen doen; gyvindj er tog wel weder uw rekening by. Hendrik. O Ja. De Baron. En deze oude eerlyke man, is 'er zonder uw fchade mede gediend- . . . Amputatorius. Op het allergedienftigfte De Baron. Reken flegts een daalder minder Amputatorius, Voor een ouden man, tot een Christelyke «1-  3- De Hollander. almoes voor hem die uit liefde voor de Christenheid, tegen de Turken gediend heeft....^ De Baron. En ook nog genegen is om u te dienen. . . . Amputatorius. {driftig) Zo ik het doen kan, Ja, by dag en nacht, inwendig en uitwendig, by gelegenheid van koude en heete koorts, roodenloop 'en auderen kwaaien, by arm en beenbreuken, by verftuitihgen en kankers Hendrik. Zwyg, hou op! om myne gezonde leden wille. Ik wil u gaarne dienen, zonder uwe tegen- dienst wederom re begeeren. . Geef hier uwgeld -.iterwyl hy denbuidel aanneemt.) 'tisimmers wel afgeteld ? Amputatorius. Tot op een aas na: wy kunnen ze aanftonds natellen : Hendrik, Neen dat duurt my te lang. Ik zal heengaan en dezelve naweegen. De Baron, (ftil tegen Hend r r k.) Neem ze maar ongewoogen (H e n d r i & geeft denBaroneen wenk en treed ineene kamer ter zyde.) A U»  Eerste Bedrtf. 33 Amputatorius. Ik bedanke u allerdankbaarlykst voor uwe toe. genegenheid myn Hooggeëerden Heer. De Baron. O het is tot uwen dienst. Amputatorius. Ik ben zo licht als een veer, nu ik my van myn beetje geld losgemaakt heb. De Baron. Dat geloof ik. Amputatorius. En hoe goed, hoe voordeelig! ■ met agt perfent; dat lykt 'er na. De Baron. Voorzeker. Hendrik, (komt met de open buidel op 't Toneel en geeft a mputatorius geld in de hand.) Hier myn Heer, deze vier dukaaten zyn 'er te veel. Amputatorius. Te veel: — zou ik my dan verteld hebben ?Ik heb ze evenwel ontelbaare maaien nageteld. Hendrik. Laat dat zo wezen, volgens het gewicht zyn ze 'er over; cn het geen 't myne niet is, begeer ik niet. C Am-  3* De Hollander. A m p utatorius. O gy allerhooggeëersten Heer; Gy rechtvaardigfte onder alle rechtvaardigen! Hendrik. Zwyg daar van, zwyg daar van , ]k zai tl aanftonds een handfcbrift ter hand Hellen. - ..och niet langer als voor vyf jairen. Amputatorius. Indien het niet anders wezen kan, goed; daar na fchaffen wy weder raad. ("Hendrik plaatst zig voor een Lesje* naar en fehry/t.) De Baron. Ja wel, Ja wel, fchryf maar. Amputatorius. (flil tegen de:; Baron,) Wat ben ik daar j recht op een gelukkig uur Htgegaar, D c Baron, (hem ep de fchmder kloppende.) Gy hadt niet gelukkiger kunnen uitgaan. Amputatorius. Wat ben ik in goede handen gevallen! De Baron. Waarachtig gy zoudt, in geen beter hebben kunüen vallen (hem ter zy de trekkendej weet gy wat !k a nu,aanraaden zou? • A m-  Eerste Beurt f. 35 Amputato rius. Wel. De Baron. , Aanstonds tc vertrekken, eer de oude Heer komt. Amputatorius. Waarom? —— ik wilde hem liever afzeg» gen De Baron. Och doe dat niet: want indien de oude knikker van agt perfent hoort; zo zal hy het zyn zoon voor zeker afraaden. Amputatorius. Maar de jonge Heer is immers zyn eigen Meester. De Baron. Ja wel voor zig zei ven : — Maar als de vader nu eens zegt; —^ Ik raade u myn zoon < volg my myn zoon ■■ Ik weit het heter.... Amputatorius. Wel gezegd; ik zal my voor hem wachten,als voor een kwaade koorts. ——— Ik wenschte maar al wsg te wezen. tegen Hendrik. —— Heb tog de goedheid myn Hooggeachte Heer, om my fpoedig aftevaardigen: ——- Myne Patièiken mogten onverduldig worden. Ca Hen-  3f iDb Hollander. Hendrik. (Schnvende) Aanftonds, aanftonds, („aar eentgeogen- blikken treed hy met het papier naar Amputatorius. en vervolgt ) Daar ben ik reeds, ik denke dat het nu alles in order sal zjjn daar,wild gy hetniet leezen? Amputatorius. (Jlil kezende) Het is alles met de naauwkeurigfle naauwkeu. righeid. Hendrik. Gy kundt hier alle halfjaaren uwe tachtig dukaaten komen afnaaien. Amputatorius. ïk zal met u believen niet in gebreken bly- ven. Ondertusfchen bevele ik my, in uwe toégenegene genegenheid. Hendrik, (hem de hand geevende) Gy kundt op myn gunst ftaat maaken. De Baron, (hem op de Schtu. der kloppende,) ErJ vooral op de myne. amputatorius. (buigende.) Te veel eer , al te veel: ik ben u by- der diëristbaarften dienaar (ter zyde.) - dat roem ik eerst een onverwachte vonst g'edaan te htbbea- A c h-  Eissn E-.d-.rF. 27 ACHTSTE TONEEL. H x n t r i c, De Baron. Hendrik. Wel nu, ben ik geen bekwaam Legerchirur- gyn, die met zyn Patiënten weet omtegaan ? Ha ! ha! ha! De Baron. Ha! ha! ha! Maar hoor: Gy zult Immers niet vergeeten , dat ik Makelaar geweest ben. Hendrik. Wel zeker niet. De Barok. En my myn loon niet onthouden ?j Hendrik. Vooral niet viiend. — Al wat gy begeerd is tot uw dienst, ik heb alles, zelfs myn laatfte hemd , voor myn vrienden over. De Baron. Daar bewaar my den Hemel voor ; ' wie zou dit van u willen bcgeeien? Hendrik. Nu fpreek: ■■- hse veel begeert gy? De Baron. Een perfent. Hendrik. Het is waarachtig Christelyk en vrier.delyk; C 3 . Hem  31 De Hollander. (Hem geld gsevev.de') daar lieve vriend, zyn twintig dukaaten, en myn erkentenis daar by. De Baron. En nu, de dertig dukaaten van het kleed voor (Fileuette.) Hendrik. Wild gy de moeite op u neemen om 'er het iïof voor te koopen ? De Baron. Zeer gaarne; ik zal het haar bezorgen. Hendrik. En myn aanbeveeling er by. De Baron. En geen Rendesvousï Hendrik. ' Nog dezen avond, indien ik van Otterveld af. komen kan. De Baron. Gaat gy daar? Hendrik. Tweeduizend dukaaten in myn zak, en kunt gy dit nog vraagen? Ik wil met duivels ge- weid myn geld weder hebben. —— De fatan zöl tog niet altoos in de kaarten zitten. De Baron. Nu , dan vind ik u daar, wanneer ik myn bezigheden verricht heb. H E H- -  Eerste E e d r ï f. .35 II e u D r 1 k. Tot weerziens. De Baron, (hem omhelzende) Vaar wel zo lang Min cher', en_wc.es gcluik'g, NEGENDE T O N E E L. H s n d r i k. Indien het geluk nu censjzo voortging als hei thans begint: ——» Tweeduizend dukaaten: één Paroli daar mede gewonnen, en ik zal die vervloekte kaarten, nooit weder in de hand neemen. . Indien ik n aar eerst gewo: nen had! de goede oucicn gek brengt my met de vuurigfte plichtpleegingen, geld, en vermoorde my met eene beleefdheid, die ik nier wederftaan kon, om zyn fchac na my tcneemen, en dat in een tyd, daar my geen Jood, al had ik hem twintig perfent geboden , iets zou hebben willen leenen, Ha! ha.' ha! ——- Indien nu de duivel zyn fpehcens fpeelde, en de tweeduizend dukaaten, zo den een na den anderen, in zyn Ryk f.eepte! dan zou ik evenwei de armen gek beklaagen , van 20 meenig een. plaaster voor niet gefineerd te hebben. — Maar zwyg jongen Heer, uwe handelingen zyn ondeiiv gend. 1 ■ Gy kundt de vloeibaarfte bron m'tC 4 droo-  4* D - HOLLANSIK. droogen. Indien ons jongJlollandsch meisje maar niet zo zonderling was: — zy is een geheel ander vrouwsperfoon als Filouette, en ik zou gaarne de eene met de andere verruilen willen; want hetgeen ik by de laatllc verloor, zou my de eerfte kunnen vergelden. Maar, maar, hoor verdoemde eigenzinnigheid: doch het is nu g-een tyd daar aan te denken, ik moet myn verlies by Otterveld weder trachten intehaalen : dit is de beste raad; en wis weet wat 'er dan gebeurd. TIENDE TONEEL. Hendrik, A n t j e. A n t j e (in 't binnen komen Hendrik gewaar wordende) O hoe goed, dat ik hem hier alleen vind : (toetreedende) Ik moet u zeer noodzaaklyk fprceken. Hendrik, (die tot hier toe in gedachten geftaan heeft en zig nu herftelt.) ' Ei, ei! zeer noodzaaklyk V A N t j e. Ja recht van harten noodzaaklyk. H e k»  Eerste Bedryf. 41 Hendrik, (tenvyl hy haar in 't aanzicht Jlreelt). Recht van harten; —— dat is te zeggen A n t j e , (zyn hand wegjiootende.) Ga heen: ga heen! —— 't is met ons afgedaan. H e n d r ik, (als voeren) Dat zou flecht zyn. A n t j e. Slecht; of niet flecht. ——— Jk zeg u nogeens 't is met ons afgedaan. Gi heen, en zie waar gy een ander Meisje vindt, die gy voor klinkklaar geld, alleenlyk drooge vleieryen in de hand kundt (Toppen. II d n d r 1 k. Wat fcheelt u gekkinnetje? A n t j e. Dat ik geen zottin meer zyn wil Ik wil myn honderd en vyftig daalders wederom heb. ben. — van de aan my beloofde interesfen, zal ik denken, dat ik ze een heer, met geborduurde klederen,geschonken heb. ea zo zyn wy van elkander gefcheiden. Hendrik. Zyt gy zo verftandig Meisje ? A n t j e. Ja: —— en om dat ik verftandig ben, wil ik C 5 myn  43 De Hollander. myn geld weerom hebben. Denkt gy, dat ik myn weinige geld, voor u in de Loteiy gezet heb. ——- Zoudt gy my myn zuurgewonnen Loon , met mooje praatjes aftokken, en naar den duivel helpen? Het gaat boe het gaat, ik wil myn geld hebben. En als gy het my niet geeft, zo zal ik het aanftonds aan den ouden Heer zeggen; die zal 'er my wel wceten aantehel- pen. Ik ben uw beloften van tien perfent al lang moede. Hendrik. Wel zyn tien perfent dan nog te weinig? Ai t je. Meer als te weinig, vermits ik in geen twee jaaren, 'er een fcheliing van gezien heb. Hendrik. Zo zo! " i Is het daarom A n t j e (hem najpreekende) Ja, Ja! daarom is her. Hendrik, (op een hoogen toon ) Hoor , onbefchaamde Meid, weet gy wel met wien gy fpreekt ? A n t j e. Ja, dat weet ik wel; ik fpreek met u, die my arm Meisje om myn geld brengen wil. Hendrik, (driftig.) Wie zegt dat! A n T-  Eerste B e d r y f, 4} A k t j e , (haar handen in dt zyden zettende.) Wie ? —— alle menfchen. —— En ik wil Öiyn geld hebben; en ik moet myn geld hebben! of ik zal u voor al de wereld ten toon ftellen. Hendrik, (Spottende.) Ja en ftel u dan met een ten toon, als een dwaaze zottin in haar zondagspak. A b t J e. Dat zullen wy zien ■ en.... Hendrik. Geen woord meer! —— Hebt gy myn handfchrift by u? A » t j e. (Spottende) O Ja: en woudt gy het zeiven nu mede niet gaarne in uw kluiven hebben? H e n d r i r, (driftig.) Geef het hier. (de dukaaten voor den dag haaiende, en die op tafel werpende.) En hier is geld. Twee jaar maakt der- tig daalders interest, dat is in't geheel honderd en tachtig daalders of negentien dukaaten. A n t j e. (terwylhytelt,inee* ne droevige houding.) Wat kunnen ons de menfchen tog wys maa- ken;  4+ Dl HOLLANBIK. ken: daar hebben zy my nu opgeftookt, en de jongen Heer heeft geld als zand aan de zee. Wie zal hem my nu weer helpen goed maaken, na dat ik hem de zwavel zo dicht onder de neus gehouden heb? H e n b r i k. Wel nu, waar wacht gy na? —— Wat fcheelt 'er aan? denkt gy dat ik niet anders te doen heb, als my met u optehouden? Toe neem na u: A n t j e, (weenende en vleiende) Och myn alderliefllen Heer! —— Gy moet het waarlyk een onverilandig Meisje zo kwaalyk niet neemen, —— Menfchen die niets anJers te doen hebben, als kwaad te fpreeken, maaken dikwils iemand zo iets wys: ——« en dat is de reden dat ik my zo onverftandig gedraagen heb. fl e n D r i k. En wat hebfeen de menfchen u dan van my wysgemackt? z- g. A n t j e. Zo iets, waar in dat volk altoos fchrander meent te zyn, en dan komen zy met Leu¬ gens te merkt, ik febaame my, over mynedomme eenvoudigheid, om 'er u iets van te zeggen. Hendrik , (Spottende.) Ha! — -Ik begryp het: ik zoude uwpaar  Eerste üiditi. 45 ftuivers doorgebracht hebben , en nu was ik niet in ftaatze u wjderom te geeven, nietwaar? A N T J R. Ja —— zo iets dergelyks. H e m d k i k. En dat laat gy u op de mouw fpelden, en durft my onbefchoftheden zeggen? Ja gy durft my voor een onrechtvaardigen houden , gy die my beter moest kennen! daar, daar! neem uw geld, ik wil niets met u te doen hebben, A n T j e (Treurig.) F Och! neem het tog niet zo kwalyk met my.=Laat het voor ditmaal overgaan. •■ Ik zou 'er nooit toe gekomen zyn; maar men zette my een vlooy in 'toor, men ftookte my op, anderen vroegen my hoe veel interest gy mygaaft, en cf gy die afbetaald had; ik zeide het was in goede handen, —— maar zy zeiden weder het geen ik nu niet zeggen durf, en zo kwam men van het eene zeggen op het andere, en dan weet gy wel wat 'er voorvalt Hendrik, (haar nafpreekende) En toen wierd de Juffer wantrouwend, en kwam —• en wilde haar geld hebben, en Helde zig zeer gemeen aan , — en toen gaf men haar 't geld «n liet haar loopen. A JT.  4<5 De Hollander. A n t J e. Och ! bezondig u tog niet zo zwaar aan my. — —■ Ik wilde u maar alleenlyk wegens de interesten komen vraagen, en niet anders wceten, als hoedaanig gy Hendrik. En gy fielt u daarby vo or.gcmaniert aan als een onvolwasfehen kind! loei! — ik had het zo wel met u voor: ik wilde door het opleggen der interesfen uw kapitaal vermeerderen, en hoe lang zou het geduurd hebben, of gy waart op die wyze vierhonderd daalders ryk geweest. —. Maar gy vertrouwt my niet, en dus zult gy uw geld weerom hebben. Daar, daar, neem aan, ik moet gaan. A n t j e, (hem by de hand vattende") O houd het tog nog voor deze eene keer: Jk zal 'er nooit weer van fpreeken, en wil my alles fclaten welgevallen. Hendrik, (haar ftreelende) Wild gy ? A n t j e. (befchaamd.) Steek dan het geld weder in uw zak. Hendrik Nu, voor ditmaal zal ik het doen: maar zo gy my ééne mistrouwende houding maakt A n-  Eerste Bedryf. 4? AlTJ e. • Neen: nooit, nooit (VlUende.") Gy zult het my immers wei zeggen als 'er vierhonderd daalders zyn ? II e n n r 1 k. Ja voorzeker, van jaar tot jaar, myn lieve Antje, '■■ A if t 1 e. Maar hoe lang zou het nog wel duuren, eer 'er zo veel zyn ? Hendrik. Eenige jaaren myn kind. A n t j n. Weet gy wat; —— Zou het niet befer zyn , dat gy de andere honderden vyftis daalders, die ik by den ouden heer ftaan heb, ook naam:? gy geeft my tien perfent en hy zes: —— tien is tog altoos meer als zes. Hendrik. (Lachende) Dat is zeker. A n t j e, (verheugd.) Wild gy ze tot die piys hebben ? Hendrik. Ja op rdat gy in korten tyd weder zoudt komen, en my met u ik wil ze weerom hebben, —— lastig vallen. A n t-  JJ.8 DlHOtLAMDER. A n t j e (op eene treurigs wyze.) Waarachtig niet! —— zo waar als ik een eerlyk Meisje ben! H e n d a. i k. (haar zagt op de wang kloppende.) NU : wel nu : Ik zal, op zulk een Eed, uw overige honderd daalders aanneemen. A n t j e. Ik ga aanftonds om den ouden Heeroptezoeken. Hendrik. Maar gy moet hem niet zeggen, waar gy uw geld brengen zult. A n t j e. Daar ben ik te fchrandcr toe. Hendrik. jjoor: ——— hoor! A n t j e. Wel nu? Hendrik. Een zoen most ik hebben. A n t j e. Ei; — ik dacht..... Hendrik. Daar: —— ziet gy die twee dukaaten? A N t J E. O*. He».  E e'r steBedryf. 43 Hendrik. Wel nu: —— een zoen 'er voor. A n t j e. Wat kundt gy 'er iemand zoet toe bepraaten. Hendrik. (Haar kusfende) Zo zoet, als een zoet kusje, van zulk een zoet Meisje. A n t j e. En myn twee dukaaten ? Hendrik. Hier zyn ze: —— Maar ik zal die by dc Interetfen leggen zottinnetje. (Hy vertrekt.) A n t j e. Hum, hm! wat fmaakte mv dat; op die manier zal ik myn zoenen, ook op interest zetten kunnen. ELFDE TONEEL. [ Verbeeld een Eetzaal in 't huis van Lernach. Hesman, (de Theetafel in gereedheid brengende gevolgd van.) L e r n a c h. Verzoek nu , of de Heer van der Hoeft komen wiL Herman. Ik zal. D  3» De Hollands i. L i e ■ A c i, En vraagt den ouden Leger Chirurgyn , welke my in 't Comtoir wacht, of hy op een anderen tyd weder komen wil. Herman. TWAALFDE TONEEL. Lernach, Wat is een fehuldig geweten , een pj nelyke zaak, ik fiddere als een misdaadiger nu het tydpunt nadert, d;.t ik rny aan dien eerlyken Flol1 mder ontdekken zal. En wat zal de uitfiag van myne ontdekking wezen? lk ben tiendui¬ zend daalders fchtrldig, en zal hy bereid wezen om 'er my mede te helpen? Om dit te doen, moet een Koopman een fterk vertrouwen bezitten , en zo hy dit niet in my field , dan ben ik verlooieri, Waare.n wy maar eerst in gefprek met ell ander, tnisfehien dat ik hem tot medelyden bewoog" o zoon! o zoon! lichtvaardige, onbedachtzaame zoon! mogten myne tegenwoordige gewaarwordingen, u flegts één maand folteren, dan zoudt gy uwe misflagen zwaar geaoeg boeten. Der-  Eerste Bedrtj. 51 DERTIENDE TONEEL. Lernach. Herman. H e r m a n. De Heer van der Hoeft, zal aanllonds hier zyn. Lernach. (zuchtende) Goed, goed. Gy kundt vertrekken. Herman. De oude veld »Chirurgyn is niet in 'tComptoir. Lernach 'T is wel; de tyd cal hem te lang gevallen zyn. ' Hy mag naderhand weder komen. Ga nu heen. (li e r m a n vertrekt Lrb.nach vervolgd.) Konden myne vy:mden, die myn ondergang bewerken, myne ftnarten gevoelen..,. Maar hy komt. VEERTIENDE TONEEL. Van der Hoeft. Lernach. Lernach. (een blyde houding aanneemende.) Goede morgen, myn waarden Heer van der Heeft. ^2 Van  5* De Hollande». Van der Hoeft. Goede morgen ; goede morgen. L e b n a c h. Hoe: reeds gekleed om uit te gaan? Van der Hoeft. Ja, ik gaa een pyp tabak rooken by Kaptein Corbreelit, L e r n a c h. Zult gy niet eerst een kopje thee drinken? Van der Hoeft. Ja, om u voor een oogenbiik gezelfchap1 te houden. (Zy plaat zen zig aan de tafel cit Jteeken hunne pypen op') Lernach. Gaat gy naar Kaptein Corbrecbt? Van der Hoeft. Ja, want ik denk in de aafiftaande maand naar Amfterdam te vertrekken. Leb n a c h. Reeds in de aanfhande maand? Dit doet my wegens het gemis van uw aangenaam gezelfchap, bartelyk leed. Van d k r Hoeft. Ik ben u dankbaar. Lernach. Deze drie maanden zyn my als drie dagen om. gegaan. Van  Eerste Bedrtp. 53 Van der Hoeft. Ik ben u zeer verplicht. Lernach. En ik hoopte u de gantfche winter by my tc behouden. Van der Hoeft. Daar bedank ik u voor. Want dat is my onmooglyk. Lernach. Bevalt het u dan in Duitschland niet? Van der Hoeft. Wel ja; maar in Holland nog beter. Lernach. Misfchien blyft dan uw zoete tvicht liever hier. Van der Hoeft. Ja: —— vermits haar Duitschland beter behaagt. Lernach. (Lachende') Wat of daar tog de reden van is? Van der Hoeft. Om dat haar moeder dom genoeg geweest is, van haar in Duitschland tc Iaaten opvoeden. Lernach. Waarom zegt gy dom genoeg. D 3 Van  54 De Hollande*. Van der Hoeft. Om dat zy daar door haar vaderland heeft Jeeren gering fchatten. Lernach. En echter doet zy hetzelve veel eer "aan. Van der Hoeft. Ik ben 11 zeer verplicht. Lernach. Maar gy rekend het haar mogelyk voor een geriugfehatting aan, dat zy het gulhartige Edele Charakter van haar vaderland, met de zeden der Duitfchers waar onder zy opgevoed is, verbind. Anderzints is zy een voorbeeldig Meisje. VAM oer Hoeft. Zeer verplicht: zy is een goed Meisje behalven dat zy te geleerd zyn val L e r n a c B. Dit teken van haar fyn vernuft. .. . Van d 'e r Hoeft. Is oorzaak van haar verkeerde Liefde voar Duitschland. Lernach (Lachende) De Hollander al'één, kanonsditverwyten : — want een Duitfcher, die haar kend, zou het ;:ig eene eer rekenen, haar voor een Echtgenoot te bezitten. Van  Eerste Bedryf. 55 Van der Hoeft. Ik ben u verplicht. Lernach, Zultgy haar naar Holland mederieemcn? Van der Hoeft. Dat is haar zaak. Lernach. Zyt gy vocrncemens om haar in Holland of' hier in Duitschland uittehuwclykcn ? Van der Hoeft. Dat zal haar zaak zyn. Lernach. Wanneer haar nu eens een Duitscher behaagde? Van der Hoeft. Dan zou hy my ook moeten behaagen. Lernach Hy inogt dan wez.n, van waar, en wie hy wilde"? Van der Hoeft Dat zou haar zaak wezen, —— indien de Man maar alleenlyk geen fchoft of fchclm was vrye verkiezing maakt vrye menschen. Lernach. Gy fpreekt zeer wys en vernuftig. Van der Hoeft. Maak my geen lofreden in myn bywezen. Da Les-  f6 De Hollander. Lernach. Mogt Ik over dit onderwerp openhartig met u fpreeken. Van der Hoeft. Hoe! zvn wy dan geen Mannen? L e r n a c h. Dan zal ik wagen Van der Hoeft. Wat kunnen twee eerlykeMenfchen wagen? — Men geeft reden en antwoord, en zo ver- ftaat men elkander. L e r n a c n. Wel; neem eens dat Mejuffer Sara, myn huis fot haar wooning bleef verkiezen. Van r> e r Hoeft. Dan kon zy Wyven. L e r n a c ji. En zoudt gy haar met genoegen in de armen van myn Zoon, achterlaaten? Van der Hoeft. Neen. Lernach. Neen! — en waarom niet? Van der PI oef t. (drinkende) De Thee is goed. L e r>  Eerste Bedrtt. 57 L F r n a c h. Maakt gy ten opzichte van myn huis eenige faedenkeiykheoen ? Vak o f r Hoeft. Uw huis is wei. -Lereach. Maar ik? Van tier Hoeft Gy zyt goed en zoudt zeer goed voor myn Sara zyn. Lernach. Ik! —— en myn zoen niet? Van der Hoeft. Ja gy : i en uw zoon niet. Lernach. En waarom tog ? Van der Hoeft. Staat gy my toe ? terwyl hy drinkt. < > dat is goede Thee. Lernach. Gy wild my met omredenen ontwyken. ■ Indien wy Mannen zyn, gelyk gy zo aanftonds zeide; waarom zyt gy dan nu achterhoudend? — Ben ik uw Man niet? Van der Hoeft. , Ja gy zyt myn Man ,• een goed Man; een braaf Man, een Man die zyn woord houd. L e r.  58 De Hollander. L e r n a c h. En myn zoon ? Van der Hoeft. Is een windbuil. Lernach. Dat zegt gy zo ronduit tegen my. Van der Hoeft. Ja: aangezien hy het van mynent en uwent wegen verdient. Lernach. Van uwentwege::. Van der Hoeft. Ja: hy heeft my honderd dukaaten afgelokt, en ze niet op de bepaalde tyd wederom gegee- ven. Een Koopman die zyn woord niet houd, is een deugniet. L £ r n a c h. Ily is nog nimmer (ter zyde ) dien Booswicht (tegen van aer Hoeft.) Maar ben ik wegens myn 200:1 ftrafbaar? Van der Hoeft. Voorzeker, want gy hebt hem te gcmakkelyk en te vcnvyfd opgevoed. Hy heeft te veel wil gchfd, en gy hebt hem by het begaan van zyn cerlte dwaasheid de duim niet op de oogen gedrukt: uwe achteloosheid heeft hem bedorven. L e r-  [Eerste Bidbïf. SS» L ESSiCfl, Dit zyn klippen myn waarden van der Hoeft, waar op de meeste vaders fchipbreuk Iyden. Van der Hoeft. Apenliefde, is geen Liefde. Lernach. Ik zal wegens de honderd dukaaten uw fchuitienaar zyn. Van der Hoeft. Ik ben u verplicht: maar dat zult gy niet zyn. L e r n a c h. Waarom niet? Van der Hoeft. Om dat gy zynidwaasheid wilt herfLüen, ten kosten van uw eigen ondergang. — Laat hem zuchten, en hem het vuur regt bogi worde-n, ten einde hy zig betert en zyn veifhi'.d leut ; b uiken; dat zal hem meer goed doen , als uwedwaaze liefde, m Wa: keurt gy beter, dat een Vader zyn buitenfpoor ge zoon, by de weteld zo lang zyn krediet beneemt, tot dat hy het ït-ert verdienen, of dat hy zelfs zyn eigen moet verliezen , indien hy 'er hem by houden vv.i? Leen ach. Ik zal van uwt aanmerking gebruik maaken my» lieven vriend, en 'er my de eerfleD dag de k: s- ten  De Hol'1 axd ci> ten van bedienen. ■ Hy zai in myn handel geen deel meer hebben, tot dat hy naar myne vaderlyke vermaaningen, zig tot een goed en rechtvaardig Koopman gevormd heeit. Van der Hoeft. Goed: indien gy maar u woord houd. L e r n A c h. Ja, zo zeker als wy hier zitten! En wie zou my, tot bevordering van dit gewichtig werk, groottr dienst kunnen doen, als eene vernuftige en verftandige vrouw? —- en in wie zou ik ergens een voortreflyker vrouw kunnen vinden als in uwe Sara? Van der Hoeft.. Ik ben u dankbaar. Lernach Indien zy zig in dit geval voor myn Zoon verklaaren wilde, wat zouden wy niet hcopen kunnen ? Van der Hoeft, (drinkende) De Thee (maakt my dezen morgen buitenge meen lekker. Lernach. Ik verftaa u. Gy zyt wegens het kapitaal van uw nicht bekommerd Maar wanneer ik mi de Huwelyks gift ontfing, en zelfs haar fchul. denaar wierd. Van  Eerste Bedrtt. 61 Van der Hoeft. Dat zou tot meerdere zekerheid voor myn N'cht goed wezen, indien het ooit zo ver mogt komen. L e r n a c h. Indien het zo ver mogt komen! -— Gy befchouwd dan dit geval nog in een verfchiet? Van der Hoeft. Ja zeer ver. Lernach, Myn zoon is jong, en buigzaam. Van der Hoeft. Ik heb 'er geen biyk van kunnen befpeuren. Lernach. Het Huwlyk zal hem tuchtigen en beftendig maaken. Van der Hoeft. Laat hy dat toonen, en dan om een Huwlyk denken. Lernach. Gy wildt dan die beproeving ten zynen besten niet waagen ? Van der Hoeft. Neen: —— zo lang als myn Nicht haar verftand en zinnen behoud. L e r n a c h. Ben ik u dan geen borg genoeg voor myn zoon ? / Van  «ï De Hollander» Van der Hoeft. Neen. L e r n a c h. (driftig') En waarom niet? Van der Hoeft, (drinkende) De tyd heugt my niet, dat ik zo veel Thee gedronken heb. Lernach. Worde ik dan by u verdacht ? Van der Hoeft. D^n zou ik zo lang niet in uw huis woonen, en nog vee! wciniger met u drinken. Lernach. Indien dat waar is, waarom houd gy dan my» huis voor uw verbintenis onwaardig? Van her Hoeft. Ik houde het zelve voor zeer waardig, zo haast als die verbintenis door u zelfs gemaakt word. L e r n a c ft. Maar ik vraage u, of uw Nicht, ooit datzeive gevoel voor my zal hebben ? En is zy verplicht dat te hebben ? Van der Hoeft. Vraag my niet. Lernach. Ja: dit komt u onwaarfchynelyk voor. Eu daar-  I i8stï bedryf. «3 daarom gebruikt gy ten opzichte van myn zoon die uitvlucht. (laat gy my die verbintenis dan volkoraefl af? —— zo maar, zonder eenigc voorwaarde ? Van der Hoeft, (rookende,) Die Tabak rookt gemakkelyk, en fmaakt aangenaam. Lernach. Moet ik dan myn hoop geheellyk op;eeven? Van der Hoeft, (zyn vinger aan de pypenkop gebrand hebbende ,fieekt die achter zyn oor ) Ei : och! ——• hoe fchielyk kau zjg ecn Mensch pyn aandoen ! Lernach. Verwaardigt gy u niet eens,om my een befiisfend antwoord te geven ? Van der Hoeft. Ik zeg iemand niet gaarne tweemaal dezelfde verdrietelykheden. Lernach. Is dit dan de gantsche uitflag van'myne poo» ging! —— waarfchynelyk hebt gy met uwe hoffelyke jokkerny, den fpot met myne vriendfehap gedreeven. Va»  64 De Hollander. Van der Hoeft, (driftig.) Den fpot gedrceven? Ik, met myne ▼riendfchap den fpot dry ven! Hum!hm!— Het doet my leed, dat gy zo flecht van my denkt. Lernach. Vergeef my.. . Van der Hoeft. Sield gy my op de Proef? Lernach. Na zulk een gering afgeflagen dienst, moet Ik mv wel wachten, van u een veel grooter verzoek te doen. Van der Hoeft, Neen, ftel my op de t'roef. L i i i ic h. Ta: o'ii van nieuws af aan , andere wantrouwen de uitvluchten v an u te hoorcn. V\n dbr Hoeft (driftig) Ik vraag of gy my op de proef wild ftellen- Lei»ach Wel nu dan: — Jk kom heden tienduizend daalders te kort. Rund gy en wild gy er my mede helpen ? Van b r r Hoef t. Wanneer wild gy ze hebben ? Lek-  Eerste Bedrï f. &$ Lernach. Van middag. Van oer Hoeft. Gy zul: ze hebben Lernach. Emftig. Van der Hoeft, (driftig.') Hebt gy my ooit op een Leugen betrapt? Lernach. Daar bewaar my den Hemel voor ! . Ik eer- biedige in u een voortreffelyk, getrouwen geloofwaardig Man. Van der Hoeft. Ik ben u verplicht. L e r n a c h. Maar moet ik my niet over u verwonderen?—Gy geeft my alleenlyk op myn woord, tienduizend daalders en ten opzicht van myn zoon, laat gy my hoogst onvergenoegd vertrekken. Van der Hoeft. . Ik wil met uw zoon niet te doen hebben. Lernach. Nooit? Van der Hoeft, (terwyl hy drinkt.) Dit zal het laatfte Kopje zyn. Lernach. 'T is onbegrypelyk! Tienduizend daal- E dexs.  (66" Dl H o l l J 8 d i «, ders my zonder bedenken toeteftaan, en my niet de geringde hoop voor myn zoon te geeven. Van ber Hoeft, (zyn Pyp uitkloppende.) Ik weet wel wat ik doe. L e r n a c h, (zig bedenkende.) Of zyt gy mlsfchien uit verplichting zo bereidvaardig, om my die dienst te doen? ■ dan begeer ik dezelven niet. . . . Van der Hoeft, (zyn pyp aar. /lukken werpende.) Ik zou, als gy zo voortvaart, u myne vriend* fchap voor altoes kunnen opzeggen. (Bedaarder) Gy, en die pyp, mogen 't my vergeeven, (opfiaande) maar ik weet wie ik ben. Lernach. (mede op/laande) Ik zou om al de wereld niet willen.... Van der Hoeft. Wild gy zonder wantrouwen de tienduizend daalders hebben ? Lernach. Indien gy geen misvertrouwen in my field... Van der Hoeft. Gy zw\ ze hebben. Leb.  Eerste Bedryf, 67 Lernach. (hem de hard drukkende.) Myn heer van der Hoeft: die u ten vriend heeft, heeft een zeer zeldzaamen vriend aan u. Van der Hoeft. Zwyg daar van, of ik mogt vcor het eerst van myn leven myn woord jegens u niet houden. Lernach. Hoe zo ? Van der Hoeft. Om dat ik nooit gewoon ben eenig mensch myn vriendfehap met tienduizend daalders toetewegen. —— (Hem by de hand vattende.) Van de middag hebt gy gezegd ? Lernach. Indien het u gelegen komt. Van der Hoeft. Goed, zo haast ik van de Kaptein te rug kom. (— Ik bedank u voor de Thee. VYFTIENDE TONEEL. L e r n a c h. (en daarna) Hendrik. Lernach (hemmetverwondering naziende.) Ik ben verward en befchaamd: —> Ja zo verward en befchaamd , dat ik niet weet wat ik van dien Man zeggen zal! . zo onverwacht, zo E 2 oo»  68 De Hollander. oogenbliklyk, zo edelmoedig doorhem gered te worden ! voor my, is hy gezicht en gehoor, én voor myn zoon blind en doof. Maar die zonderlinge Man heeft gelyk. De Schurk maakt zig by elk gehaat. Doch heb geduld eerlyke man! Gy zult my niet vruchtloos geraaden hebben. Ik zal uleeren, fnoode ! ja ik zal u lceren; gy zult, gy moet een cnder mensch worden, of het Tuchthuis zal uw verblyf weezen. Ha! ik gevoel dat ik thans een Vader ben, zo als 't behoord, en recht bekwaam om hem zyn vonnis in 't oor te donderen. —— Maar waar is hy? — (Hy wil vertrekken,) Ha! daar gaat hy de gang door: He! —— he! —— Hendrik! Hendrik! kom hier: ik moet u fpreeken. H r jst d r i k. (van buiten.) Daarna vader : thans heb ik geen tyd.J L 3 Ri n a c H. Schurk, ik zal u tyd verfchaffen. (Hy volgt hem na.) Einde van het eerste Bedryf. Twee-  Tweede B e d r r f. 69 TWEEDE B E D R T F. VV-beeldende een ftraat naby de Beurs: in 't verfchiet ziet men een Kqffihuis. EERSTE TONEEL. De Baron G a e r i e l. (en daarna) Kakel. De Baron. Thans hebben wy de Iaatfte flag gemaakt; en nu word het tyd, om na ander gezelfchap omtczien. Hier is het niet langer vylig, want over het geen wy nu nog van Hendrik op de reis mede neemen , zou de Beul ons fpel genoeg verfchaf- fen kunnen. Den oude Heer zal waar- fchynlyk betaalen moeten, en de gerechtsdienaars zyn hier voor geen duivel, te betrouwen. ■ waar blyven myne vrienden?^— Lang kunnen zy het niet met hem maaken, hy is veel te heet. Ha! K a r e l houd zyn woord, hy komt herwaards. —— tegen Ka* rel, —- , wel, hoe ver hebt gy 't met hcinE*gebracht ? E3 Ka-  2q De Hollander. Kar b t. Daadtyk zyn wjf allen gereed. Er ontbreekt nog maar wynig aan. De Baron. Kermt hy niet braaf? K a r e l. Volgens gewoonte. Ik ging vooruit, om'cru de Lucht van te geeven. Wy vertrekken immers daadlyk? De Baron. J-i, zo haast zy hem kaal geplukt hebben. De Koffers zyn reeds aan de Poort op de beftemde plaats, en de Paarden ftaan gereed. K a r e l. Zo kund gy gerust vooruitgaan, over ecnS1'001 kwartieruurs zyn wy by elkander. De Baron. Overleg nu uw zaaken fchrander, en volg my langs onderfcheidene wegen. K are l. Ha! 't is immers de eerde maal niet. De Baron. (Tcrwyl hy vertrekt.) Ga in de naam van 't Fortuin ! (Hy wil langs eene anderen weg mede vertrekken, maar word door Amfutator ius, die hem in _'£ verfchiet miekt, tegen gehouden.) T w e-  T W e E d e B e d r y F. 71 T W E D E TONEEL. Amputatorius De Baron. Amputatorius. uw dienstbaaifte dienaar .Heer Baron. De Baron, (ontjldd.) uw dienaar uw dienaar myn heer. Amputato rius. Ik ben veiheugd u in zulk een gelegene gelegenheid hier te ontmoeten. De Baron. Het doet my leed , dat ik nu geen tyd heb. my met u optehouden, Amputatorius. Ik zal u in 't geringde niet ophouden. Ik kom maar alleenlyk om u wegens uwe gunstbetooning, myne dankbaarfte dankerkentenis te be« wyzen. De Baron. O; dat is niet nodig... . Amputatorius. En om u met een op de nederigfie wyze te berichten, dat ik gaarne wilde weeten, wie de Perfoon is , aan wien ik dit buitegcmcen gunst- bewys te danken hebbe? zult gy my wet zo veel genade bewyzea, om my uw naam te zeggen ? E 4 B *  72 Pe Hollander. De Baron. Waar zou dat toe dienen, myn lieve Man? Amputatorius. Om uwe gedachtenis in een altoosduurcnd aandenken te behouden. Dé Baron, (ter zyde.) De vqs is op 't fpoor. — (tegen AmputU' tonus") zo ik u een dienst bewezen neb, wat ligt u dan aan myn naam gelegen? Amputatorius. Om dat ik de naamen myner begunftigers, gaarne wil vereeten. De Baron. We!, zo Ik u daar ook een dienst mede kan bewyzen zo weet aan, dat ik in deze Stad genoeg bekend ben: Myn naam is, Baron Erenfricd van Welgast; en myne goede¬ ren liggen in het Holftynfche. Amputatorius. Bewys my 'er dan nog eene genade by, myn welgeboorne' Heer Baron Erenfricd van Welgast; en geef my myne tweeduizend dukaaten, die gy my niet bedrog hebt helpen ontfteelen, weder, of gy zult niet zo fchielyk , als gy denkt, weder op uwe goederen in 't Holftynfche komen. D e  Tweede Bedryf. 73 De Baron. Zyt gy dol ? Amputatorius. God dank nog niet, zo als gy zien kundt. De Baron. Maar wel zo als ik hoor: wat ftraafaal fpreekt gy, van bedrog en bedriegen! — weet gy wel dat ik een Edeim.m ben? Amputatorius. Den Edel.nan, met allen eerbiedigfte Eerbied ter zyde, maargy moet wceten, dat ik my myne tweeduizend dukaaten wederom wilgegeeven hebben. — de dukaaten, die gy my hebt helpen uit de hand praaten. of ik zal on¬ derzoeken, of de overigheid, de Edelmans daar Privilegie op geeft. De Baron. Heer! heer! uw ouderdom belet. ... anders zoude ik Am put atorius. En wat zoudt gy dan, met uw believen, wel doen willen? De Baron. U toonen hoe men met een Edelman fpresken moet. wat raakt my uw geld Myn heer ? wat anders, als dat ik 'er bywas, toen gy het hem bracht; en dat ik myn best gedaan heb, dat E 5 gy  De H o i, l j s d ; gy nog twee perfent meer gekreegen hebt? vind gy u da.-.r bezwaard over, dan moet gy by de Koopman Hendrik Lernai h gaan. Ik , wat my betreft, ken hem niet anders, als dat hy my 've. fcheide wisfels betaald hee'ft, en een weigelteld goed koopman is. Amputatori u s. Een weigelteld goed koopman! Hy is een fpeeler; en de heele wereld fchuldig, en zal heden of morgen bankroet fpeelen. De Barok. Wat gy zegt! A m r u t a t o r i u s. De droevige waarheid. En ik arm mensen, moest eindlyk dezen bedrieger nog in de handen rallen? De Baron. Ik kan 't nictgelooven. < Wie weet wat men u heeft wysgemaakt, Amputatorius. Niet wysgemaakt! 't is overal bekend. De Baron. Dan kom ik mede Vyfhonderd daalders aan hem te kort. Amputatorius. Gy ook vyfhonderd daalders! wy arme bedrogene menfchen ! —— Maar terwyl wy 'er nu  TwedsBedryf. ?5 hu van fpreckcn, zal hy waarfchynlyk ineen fpeelkrceg zitten, en myn zuurgcwonne zweet, yoor de zwynen werp .ui. De Baron. Wel, zo gy dat denkt myn lieven Man, waar. om houdt gy u 1 ier dan op? Waarom loopt gy niet aanftonds na die fpeclkroeg heen? Amputatorius. De duivel, ei; 'er de Meester van is, mag weeten waar men die vind. De Baron, (zig ledenlende) Misfchien is het by Knallerballer. Amputatorius. Knallerballer ? De Baron. Ja, daar heb ik hem menigmaal gevonden, en gezien, dat daar fterk gefpeeld wierd. Amputatorius. Sterk gefpeeld? zeg: waar is dat? De Baron. Ik kan u de plaats wel beduiden, maar de ftraat weet ik niet te noemen. Ga llegts deze Straat door, en de Beurs over, Amputatorius, (driftig) Ja, Ja. De Baron. Dan gaat gy de ftraat daar tegen over geheel ten einde en ^ M"  76 'De Hollander, Amputatorius. Geheel ten einde. De Barok. Daar ziet gy een groot hoekhuis. ... Amputatorius. Een groot hoekhuis De Baron. S!aa dan rechts af de ftraat in —— A m p u t a t o r i » s. Rechts af de ftraat in De Baron. En als gy die ten einde zyt — Lings onrin de dwarsftraat —— Amputatorius. (zig bedenkende) Eerst rechts in, en dan links om in de dwarsftraat. De Baron. Ga die ten harven. — A m p utatorius. Ten halven De Baron. Daar zult gy een groot Collecteurs bord zien uithangen Amputatoriws. Een groot Collecteurs bord D # Baron. Daar regt tegen over; Lx g ypt gy wel ? . daar regt tegen over. D E  Twede Bedryf. 77 Amputatorius, Ja, regt tegen over. De Baron. Gaat gy door een glaazen deur binnen. Amputatorius. Door een glaazen deur De Baron. En vraag daar na eenen zekeren Leviathan dis zal u de weg wyzen. Amputatorius. (flaat in een bevreesde houding de handenfaamen ) Leviathan Knallerballer! ■ Enkele affchuwelyke dieven naamen. Maar hoe zal ik dezen Leviathan en Knallerballer, uit- vraagen ? De Baron. O het kan aiet misfchen. Amputatorius. (driftig.') Misfchen, of ook niet: • maar als ik daar niet vinde, dat ik zoek, . dan weet ik wel een anderen weg, om het te vinden. —— De koopman de Baron —— en wat zig dat gefpuis al voor naamen geeven mag. (Hy kopt naar de hem aangeweezen plaats, en zegt brommende.) Leviathan Knallerballer de Büx- ein —_ Hum! hum D E  78 De Hollander. De Baron. (Lachende.) Ha! ha'. ha! • de Baron vind gy zo ge- maklyk niet. Ha! ha! ha! die zal zig. en uwe dukaaten aanftonds vier langbeenigc vosfen laaien voorfpannen , oude gek! — ( Hy wil Jpoedig vertrekken , doch Hendrik ziende komen blyft hy ft aan en vervolgt.) Och! — moest my het ongeluk , ook dezen nog in myn weg doen ontmoeten. DERDE TONEEL. Hendrik de Baron Gabriel. H e n d r i k. (hem ziende, komt met een verwilderde houding op hem aankopen.) Weet gy wat nieuws Baron ? De Baron, (zig houdende als of hy vertrekken wildei) Wat dan? Hendrik. Alles is verfpceld. De Baron. Ei! — en weet gy ook wat nieuws ? Hendrik. Wat dan ? wat dan ? D x  T w e d e B e d r y f.. f$ De Baron. De ouden veld Cbirurgyn is achter al uwe bedryven .gekomen , en thans bezig u optezoeken. II k n d Ik t k. Nog fchooner. De Baron (als of hy tegen iemand in 't verfchiet [prak) Ja, Ja : —— ik kom aanftonds. Hendrik. Met wien fpreekt gy daar? De Baron. Met een vriend die ik niet langer kan laatea wachten. Wy hebben gints in 't Koffyhuis iets noodzaaklyks met elkander aftedcen. Hendrik. Daar gaa ik niet; want myn vader..,. Maar hoord gy niet? —— Alles is verfpeeld. De Baron. Ik hoor u wel: ik hoor u wel. Hendrik. Ik heb alles verlooren, ik ben aan. —— (zig voor het hoofd flaande) Het moeten fchalmen geweest zyn, laage fchehnen. De Baron. Het doet my leed. —— Gy moest u in acht genomen hebben. Bi»  go De Hollander. Hendrik- In acht neemen ! Waarom volgdÊ gy my niet? Gy zyt oorzaak van alles. De Baron. Ben ik niet geduurende uw fpel afweezend geweest ? Hendrik (Driftig) Verdoemd! Alles verfpeeld!— wat- beginnen wy Baron. De Baron, Dat zullen wy naderhand zien Wy fpreeken elkander nader; Mon ami..., (Hy wil vertrekken.) Hendrik (hem weerhoudende.) Verlaat my tog niet De Baron. Myn vriend fchynt niet langer na my te willen wachten. Hendrik. Maar ben ik dan ook uw vriend niet ? Blyf, en help my een Plan maaken. I* heb een gedeelte Parmafaankaas, met zesmaanden uitrtel, in handel, en hier aan kan ik in kortea tyd, by de twee honderd daalders winnen.... De Baron. Goed , goed : dan zullen wy ons geno?> gen aan Macaroni kunnen eeten. Hen-  Tweede Beöryf. Si Hendrik, (verdrietig.) Ja als wy eerst de kaas hebben. De Baron. En gy do;t er reeds Negootie mede. Hendrik. Goed, maar ik moet tien dukaaten op hand geeven. De Baron. Tien dukaaten! een goed begin : ■ die kund£ gy zonder eenige bedenking geeven. — Geef die maar, en fluit de koop. Hendrik. Geef die maar: ..... . ,. en waaraan? — waar ran vraag ik ? Hebt gy dan niet gehoord dat ik alles verfpeeld heb ? Alles De Baron. Het fpyt my, van wegen die lekkere Parmazaankaas. H e n b r i k. ( Het doet u leed? — welk een antwoord! — door u, Kan de Koop aanftonds geflooten wor. den. De Baron. Door my! Hendrik. , Leen 'er my van de twintig dukaaten tien, ea ik beloof 'er u vyftien voor weder te gseven. F Dx  g2 De Hollander» De Baron. Het doet imy waarachtig van harten leed Mort «mi. Hendrik. A! weder leed De Baron. Die twintig dukaaten zyn niet warm by my geworden, ik heb daar een fchuid van eer, den mond mede moeten ftoppen. Hendrik. Laat Filouette dan met haar kleed wachten , en geef my ondertusfehen de dertig dukaaten weder. De Baron. Och! dat fpyt my boven maaien.. . Hendrik, (driftig.) Spytcn, fpyten: Heb ik u geen dertig dukaaten gegeevcn? De Baron. En moest ik de Koopman van het Hof 'er niet mede betaalen? Hendrik. Hebt gy dan.... De Baron. Voorzeker, zo haast als ik van u ging; om ▼oor myn vrienden een dienst te doen , ben ik zeer yverig. (Hy treed naar 't verfchiet.) Nu, ik kan niet langer bly ven. Hen-  Tweede B e d r y f. 8j Hendrik. (Jisrn navolgende en weerhoudende^) Maar hoe maaken wy 't met de Kaas ? De Baron. Die zal waarfchynelyk moeten blyven daar ze is; indien gy geen raad wect- II e n d r i k. Dan moest ik toveren kunnen, en dat ken ik niet. De Baron. Ik mede niet. H e n d r i k. Maar waarom gaaft gy ook al uw geld uit? De Baron. En waarom verfpeelde gy alles? Hendrik. Ha', daar valt my wat in. Filouette heeft zo menig een dukaat van my gekregen ; deze zal 'er iny geen vyftig tegen festig weigeren. De Baron. Dat zal op de proef aankomen. — Zy wacht u behalvcn dit wegens het aan haar beloofde Garnituur. H e n d r i k, (flampt met de voet.) En zonder dat verdoemde Garnituur, durf ik 'er niet komen. F 2 ® r  84 De Hollander. De Baron. Gy moet geduld neemen Mon Cher Ami: Ik zal vervolgens zien wat ik voor u doen kan Thans moet ik vertrekken. .H end r i e. En laat gy my nu in de verlegenheid? Heb ik u niet dik wils genoeg herhaald, of zyt gy doof? - (hem toefchteeuwende) Alles ver- fpeeld alles! De Baron, (met drift vertrek' kende.) Gy hadt niet moeten fpeelen. — Jusqu'a revoir- (Hy treed in het Koffyhuis.) Hendrik. Niet moeten fpeelen! en was dit al de troost die hy my gaf? — My hier te laaten ftaan, als een bedelaar , wien men zig met fatzoen van den hals tracht te fchuiven! my, met wien hy alles gemeen had.' Ik hebbe zo dikwils van vrienden in de nood geleezen en gehoord; maar is dit hun Charakter! (op een dreigende toon.) — Goed Baron! heel goed! — wy zullen elkander wel weder zien. Maar met dat alles heb ik niets. wat zal ik beginnen — (Heen en weder wandelende.) Vier-  Tweede Bedrvf. 85 VIERDE TONEEL, Van der Hoeft, Hendrik. Van der Hoeft. (Komt langfaam en in een peinzende houding in 't verfchiet op 't Tooneel, en neemd zyn weg naar 't Kffihuis.) Tien duizend daalders; . en indien Let waarheid is, in twyfelachtige omftandtgheden — Hy had 'er voor het minst met my van hunnen fpreeken. Maar ik heb hem myn woord ge- gceven, en hy zal ze hebben. Hendrik. (naziende") Ha! - by dezen zal ik ontbyten. — Ik ben hem wel honderd duKaaten fchuldig, maar nog honderd 'er by. geeft een dubbeld aai.zien : hy woont by ons aan huis, en moet my hcl- Van der Hoeft. Mooglyk zal hy 2ig met deze tienduizend daalders kunnen redden. — Ik heb hem myn woerd gcgeeven, en hy zal ze hebben. (Hy wil in 't Kojfyhuis treeden.) Hendrik, (hem weerhoudende ) Bonjour Monfieur: bonjour. Een woordje. Van der Hoeft, (hem fan der zyde lachende aanziende -neemt even zyn hoed af, en fpreekt hem na) Bonjour Monfieur; bonjour. Hendrik. Comment va t-il ? f 3 Vak  M De Hollander. Van der Hoert, (als voorcn.) Margood. II e n d r i k. Ik beb pyn in myn hoofd. Van oer Hoeft. Van uw NachtzWetven — H e n d r i ie. Neen tog niet: maar van geldgebrek. Van der Hoeft. Dat is gezond voor u. Hendrik. Hoe dat Van der Hoeft. Om dat gy 't dan niet doorbrengen kund. 11 E n d r i k. Waar ziet gy my voor aan ? Van der Hoeft. Voor het geen gy zyt. ( H'e n d r.i k* Denkt gy, dat ik myn geld , zou doorbrengen — Ik heb een Party Parmafaankaas in koop, WMI by ik dertig Perfent winnen kan. Van der Hoef t. Zeer goed. Hendrik. Maar 'er ontbreeken my nog net honderd dukaaten aan. V a u  T W e E p E B e d r y f. 87 Van der Hoeft. Die hebt gy wel. Hendrik Neen : inaar gy hebt ze zeker gereed liggen. Van der Hoüft. Da: kon wel wezen, Hendrik. Help 'er my tog voor acht dagen mede. Van der Hoeft We! nu kom : — (Hy liaald een papier U:% zyn Brieventas en geeft 't htm over.) Daar. Hendrik, (verwonderd.) Wat zal dat wezen! — Myn eigen gefchrift? Ik weet wel dat ik u nog honderd du. kaaten fchuldig ben. Van der Hoeft. Jk ook. Hendrik. Maar daarom kundt gy my 'er rog wel honderd by leenen. —— (Hy geeft hem 't papier over) van der H o e f t ('f Zelveii by zig fteekende ) Ja: zo haast als deze honderd betaald zyn. Hendrik, (driftig) Daar ziet men den Hollander. (Van der F 4 Hoeft  iD e Hollander. H o e f x ziet hem met verachting aan, ——■ ** * nd rik vervolgt.) Een voortrein.'!yke Lcvenswyze! Hy ma kt van ons huls een herberg; en laat zig tweemaal om honderd dukaaten aanfpreeken. Van d ic r Hoeft. Een dtiure wooning voor honderd dukaaten. Hendrik. Denkt gy dan , dat gy ze verlóoren hebt? Van der Hoeft. Misfch'en. Hendrik, (driftig.') Waarom? zo ik vraigen mag. Van der Hoeft. Om dat ze reeds lang moesten betaald geweest zyn. Hendrik. En is het nog geen tyd genoeg? Van der HoeftVoor my wel: — m.iar niet voor u. H l'. n d r i k. Ben ik geen eerlyk man. Van der Ho f. f t. Ik ken niemand, die het gelooft. Hendrik. Wie is de fchurk, die zulks zeggen durft?. Van  Tweede B e d r y f. 89 Van der Hoeft, (ernfiig) Schemp niet jongeling. Hendrik. Ja wie is het. Van der Hoeft. De gantfche Beurs, Hendrik. Ik moet myover u verwonderen. Van der Hoeft. Ik my over u gantschlyk niet. Hendrik. Wat wildt daar mede zeggen? Van der Hoeft. Heel veel, met weinig woorden. Hendrik, (op een vleiende toon.) Misfchien verftaan wy elkander niet. Wan der Hoeft. Ik fpreek tog voor 't minst taamlyk verflaanbaar. Hendrik. Wy zyn immers aitoos de beste vrienden gewest. VaN der Hoeft. Geweest ■ Hendrik. Had ik myn vadei niet, zo zoude ik wen» fchen dat gy F 5 Van  (jo D e H o l l. A N 3 e R. van der ïl oef t. ]k ben u verplicht. Hendrik. Ik heb wel geen reden om over myn vace: 18 klaagen Van der Hoeft. Maar de vader we! over zyn zoon. H e n d r [t En evenwel zyt gy de Man, voor wien ik naast myn vader , de groottte achting heb. Van der Hoeft. Zeer verplicht ■ Hendrik. En gy zyt immers ook myn vriend. Van der Hoe '■ ja: ■ en ook van elk jong mensen. Hendrik. Dus zult gy my de vriendfcbap niet weiteree 9 om my met honderd dukaaten byteftam? Van der Hoeft. Ja, dat zal ik. II f. n d r i k. En gy noemt my uw vriend! Van der Hoeft. Juist, om dat ik uw vriend ben. Hendrik, (driftig.) Gy zyt een onbefchoften 1 VT A »  Tweede B e d * y f. 91 Van der Hoeft. (toornig.) Borsje.... H e n d r i x. ]a een lompen vlegel ! die ons lot last is en my daarentegen, zulk een kleinedicnst niet wildt bewyzen. Van der H o b. f t. (zyn rotting oplichtende.) Borsje: doe my niet vergecten, dat wy hier naby de Beurs ... H e n d r i k. Hoe.' Gy my dreigen ? —— Ha! - dan komt de Heer Klaas uit Holland, juist by den rechten man. dreig uwe Hollanders, maar my niet. —— bf onze huisdeur (laat voor u open. V Y F D E TONEEL. Fechner. Van der Hoeft. Van der Hoeft, (heen en weder gaande telkens zyn rotting bibew~eegende.) Dien on'volwasfchen Jongen. Fechner. (met drift op 't Toqneel komende.) Waar.  9* Di H o l l 4 s n t a. Waar vind ik hem? V \ n n k b Hoeft. Dien losbandigen wildzang —— Fechner. H.i ! daar is hy. Myn fleer van der Hoeft. Van der Hoeft, (zonder hem te hoorn.) My de huisdeur te wyzen; dien Melk- baard; goed, goed. Ik zal gaan: wy zuilen zien, wie het meest verliezen zal,ik of hy E l C l I I L (hem -weerhoudende.) Myn heer van der Hoeft, Van der Hoeft. Van wie komt gy ? Fechner. Van den ouden Fleer Lernach. Van der Hoeft. Wat wildt gy? F e c n n e e. Hy wacht u ginds in 't Koffybuïs en wil eerst met u fpreeken, eer hy na de Beurs gaat. Van der Hoeft. Ja, ik weet wel waarom; maar heb nu geen tyd. (Hy wil vertrekken.) F E C H-  Tweede B e d r y f. gr Fechner. G M ach.) het was de ouden veldchirurgyn. —• Lernach. Hebt gy van der Hoeft gevonden? Fechner. Ja- Lernach. En waarom brengt gy hem niet mede. Fechner. Hy fcheen 'er niet toe opgeruimd te zyn, Lernach. Niet opgeruimd? En gy zegt het óp een toon, die te kennen geeft, dat gy my nog ineer £e zeggen hebt. Fechner. Ik weet zelfs niet, wat ik u te zeggen heb —— Maar dit weet ik zeker, dat de Heer van der Hoeft, zser kwalyk te fpreeken was. L e r-  IWEÏDE BEDRïr. 97 L e r n a ch« En op wien was hy toornig'? Fechner. Den Hemel weet het. Evenwel kan ik niet zeggen, dat hy 'top u was. Maar in dergelyke gelegenheden kan men niet nalaaten over dit of dat ongunftige aanmerkingen te maaken; in 't kort, hy wilde hier nier binnen komen, en zeide taamlyk gramstoorig, dat gy aan uw huis by hem kondet komen. —— dit is alles wat ik u met zekerheid kan zeggen. L e r n a c h. Aan myn huis by hem komen! —— dan is het ver genoeg, . dan weet hy myn ongeluk reeds, en de geheeie woeld met hem: ja dan is het reeds bekend en ruchtbaar, dat ik bedorven ben. O, hoe rolt thans myn goeden naam van mond tot mond: Ik zie hun dunkt my, met hoopen by elkander ftaan , my met hunne tongen grieven, en myn gedrag, "daar ik voorheen myn roem inftelde, befpotten. . de r.aam van fcheinheiligen, zal het zachtlte f.naadwoord, van hun zyn, die niet aan my tekort komen. En die ik fcbuldig ben, hoe zullen die my vervloeken: (in de armen van Fechner vallende)'O Fechner, Fechner! dat ik dit, die een eerlyk Man ben , moet beleeven! is een iTraf van het Opperwezen. C F e c n-  oS De Hollander. Fechner. Liefsten, besten Heer: hcrftel u verzamel, uwe.... Lernach. Verzamel de ft of, die door de wind over dc zee verflróoid word, indien het u mooglyk is. Fechner- Dat is onmooglyk Liefitcn fleer: macr gy fpreekt te luid, wy moeten behoedzaam zyn; want wy weeten nog niet... L erna c h. Wat weeten wyniet? En wat helpt ons thans alle behoedzaamheid? o zoon! ■ ■ o zoon ! dat gy my zulk een dag beleevcn doet! och: moet ik dien beleeven: Hemel! lterk my, op dat ik dien onwaardigen niet vloe- ke. Fechner hebt gy hem niet gezien, dien heilloozen verbreeker van myne Eere? Fechner. { Neen; Lernach. (.driftig.) Had ik dien Ellendigen hier, ik zou hem by de Hairen naar de Beurs fieepen, my daar nevens hem, onder de menigte ten toon Hellen, en fchreeuwen, dat het ieder hoorde : en elk in den zin der gedachten prentte: — Vaders: Iteidt uwe kitidertn tuchtigen! ficip  Tweede Bedetf. 99 F e c h n e r. Ik bidde u om alles, myn Liefften He?r, maatlg u: hoe kundt gy weeten, welk verdriet de Heer van der Hoeft gehad heeft: wie weet of hy u thans niet wacht, om u de beloofde hulp te bewyzen; Ja wie weet, hoe uw geval eindelyk nog afloopen kan. Lernach. Wie weet,- wie weet! Niets dan de dood blyft my overig; hoe kunt gymymet een» bedriegelyke hoop vleien ? Fechner. En hoe kundt gy u zeiven zo geheel aan uwe treurige verbeeldingen overgeeven en udaardoor onbekwaam maaken , om na de oorzaak van zyn ongenoegen te verneemen? wy hebben nu nog tyd, en zoudt gy die door nutteloos te klaagen voorby laaten gaan? . Vergun my de vry. heid om voor u te mogen denken, en flaa my de eenigfte bede, die ik u thans doen zal, niet af. L e r n a c h. Spreek, fpreek. Fechner. Doe myn raad, en volg my. G 2 Lu-  xeo DeMollAnder. Lernach. Wc! nu ik zal uw zin doen en u volgen. denk, fpreek, —— doe met my wat gy wildt. Fechner. De H.'er van der Hoeft, zal zekerlyk aan huis op u wachten; laat nu zyn oogmerk zyn zo als het wil, zo is het echter raadzaamer, al, als niet Niet he n te fprceken. Lernach. Goed, goed; Laat ons dan gaan. F e c h n er. Zonder tydverlies. Zo haast wy hier nog eerst iets afgedaan hebben,, L e r n a c h. Wat, wat ? Fechner. De ouden veldchirurgyn, kwam my daar even als of by van den Hemel gezonden was,- onder de oogen. Hy zocht naar u, om wegens de tweeduizend dukaaten met u overeentekoinen, en ik raade u dezelven aanteneemen. L e r n a c tr. En zoude ik hein van dezelven berooven? — daar bewaare my den Hemel voor. F e c h n e f.. Gy hebt gelyk; maar ik heb gtheel andere oogmerken, ——— Gy moet dezelven nu maar aan-  tweebe B e D r T f. Iel aanneemen, en 'er niet eer gebruik van maaken , tot dat de Heer van der Hoeft u van zyn byiland verzekerd heeft. En indien hy zyn woord al weder inhaalt, dan zyt gy immers nog in ftaat gc field, om den man het zyne weder te geeven; en dus kundt gy bet met een goed gewisfen ontfangen. Lernach. Zo is het: goed , wy zullen het doen. Fechner. Ik zal hem haaien. Lernach. (terwyl Fechner buiten treed.) O welk eene kwellende onzekerheid! Hemel: hoe zal ik van avond gemoed weezen ? (ACHTSTE TONEEL. Lernach, Fechner, Amputat© rius. Ampittatorius.1 Een gelukzaligen goeden dag; myn Hcoggeëcrden Heer, Lernach, Spreek zonder veel omilag en komplimentca myn goeden manj; want myn tyd is kort. G 3 Am-  1*2 De Hollander. Amputatorius. Wy kunnen aanftonds gedaan hebben. L e r n a c h. Ter zaake dan. Gy komt ongctwyfeld met het zelfde oogmerk als over eenige uuren. Amputatorius. Juist met dat zelfde oogmerk, . wegens de tweeduizend dukaaten. —— Lernach. Deze weet ik thans tc gebruiken, en zal ze na neem.en. Amputatorius. Wild gy? L f. r n a c h. Maar hoe hoog? Amputatorius. Zo als ik gezegd heb , tegen agt perfent. L k r n a c h. Zacht, zacht. Hoger als zes kan ik dezelven niet gebruiken. Amputatorius. Dat ismy de onmooglykfteonmooglykheidmyn geërde heer; daar zou ik twee perfent by ver liezen, en dat was over het geheel te veel ver. looren. Lernach. Zo Khet: maar ik geef geen meer. F e c h-  Tweede B e d r ï f. 103 Fechner (ter zyde tegen Lernach.) Leg 'er nog een perfent op, myn heer. Lernach (tegen Amputatorius.; Weet gy wat? .... Uw naam is bezwaartyk te oirhouden.... Amputatorius. —— (Lachende) Amputaiwius — tot uwedienstwiliigen dienst, Maar myn naam is eigenlyk, Beenbreekcr, doch ik heb goed gevonden ten einde my van het 'gemeen te onderfcheiden, dien in 't Latyn te laaten overzetten. Lernach. Behoudens uw naam; Ik zal u zeren perfent geeven; wildt gy, goed, zo niet, dan moet ik gaan. Amputatorius. Wel nu, om dat gy het zyt, zal ik het doen, Lernach. Welke munt is het? Amputatorius, j , Loutre dukaaten. Lernach. Nu kom dan, laat ze ons fchielyk aftellen. Amputat'orius. Dit is eenc noodelooze noodzaaklykheid , zy zyn met de zuiverfte oprechtheid afgewogen — QHem een papier overgeevende.) Gelief ftegts uw G 4 naam  134- ^ E Hollander. naam op dit papier te zetten, en uwe eigen hand op de tweeduizend dukaaten te leggen. L e r n a c h. Maar waar zyn dan de dukaaten ? Amputatorius. Op dit papier. L e r n a c h.| En in Natura ? A mputatori us, In bewaaring van uw zoon. Lernach. In myn zoons bewaaring! wat heeft mya zoon met uw dukaaten van doen ? Amputatorius. Veel, heel veel: moogelyk alteveel. Gelief dit papier flegts nateleezen, 't welk hy my heden morgen, tegen agt perfent, ter hand gefield heeft. Lernach. Hy? Amputatorius. Mam propria; gelyk gy zien zult. Lernach. Ik'ongelukkigen Man'. wel nu Fechner! Fechner. Ik flaa verbaasd. L e ?.-  twiede BeDRTF. 105 L e r n a c 11. (tegen Amputatorius.) Myn zoon van u tweeduizend dukaaten? A tt r u t a t o r i.u s. Ja; volgens inhoud van dit eigenhandig ge. fchrift. En wist gy dat niet? Lernach. Neen: ik heb het niet geweefen , wi! en mag het ook njet weeten. Amputato r"i u s. Dan verfchillen wy hier over van gedachten; want ik heb het voor zeer noodzaaklyk gehouden te onderzoeken, of gy het wist. —— Gy zult u dan op het allerduidelykiie gelieven te verklaaren, of gy zelfs myn eigen fchuldcnaar worden wildt, dan of ik uw Heer zoon, voor myne in bcwaaring genome dukaaten, in een welvoorziene gevangenis, zal laaten brengen? Lernach. En u laag fchepfel: moest men aan een fchandpaal ten toon (lellen, met een brief op de borst, waar op met groote letters te leezsn ftond; Verleider der Jeugd. uit onge¬ oorloofde woeker, hebt gy oude gierigaart, my geen woord gehouden, en liever uw geld een jongeling in de hand gegecven, om dat hy u een onbezonnen interest bood. Nu hebt gy uw oogmerk bereikt: ik blyf voor niets borg; G 5 en  Ic6 De Hollander. en gy verdiendet al het uwe te verliezen. De wetten moesten al zulkefchandelyke woekeraars, die zig van de zwakheid der jeugd, tot bereiking hunner fliukfchc be'angens bedienen, ftraffen. Amtuta torius. Indien dit de eenigfte munt is, die gy my ter betaaüng geeven wild, dan zal ik my aan een ander Comtoir moeten adresfeeren. (Hy wil vertrekken.') Lernach. Blyf, blyf. F e c h m e r. Laat hem gaan. Wat kan hy tog uit¬ rechten ? Amputatorius. (als noren.) Zo veel hy zal kunnen. Lernach. Blyf: (tegen F e c h n e r.) Hy is tog myn zoon Fechner, Amputatorius. Wel, wat hebt gy te zeggen. Lernach. Onredelyke man"; u te vraagen of gy een geweten hebt. Amputatorius. En ik zal de overigheid vraagen, of dergelyken munt hier gangbaar is. Lee-  Tweede B e d k y f. ic? Lernach. Kom hier... Amputatorius. Wel? Lernach. Hoor my: — ik zal de fchuld overneemen. Amputatorius. Dan zult gy my veel moeite uitwinnen, Lernach, Maar ik geef u dan niet meer, als zes perfent. Amputatopius. En ik kan het niet minder als zeven doen. Lernach. Ik geef geen penning meer. Amputatorius. Dan worden wy het niet eens. Lee n a c h. Dan verliest gy uw geld. Amputatorius. En gy uw zoon. Lernach. Myn zoon! Amputatorius. Naar uwe aangenaamfte goedkeuring. Lernach. Gy gelukzoeker! — bedrieger! A u.  *e8 De Hollander. Amputatorius. (Spottende') En evenwel heb ik dit by geen koopman ge leerd. (IJy wil wederom vertrekken.) Lernach. Kom hier ongevoelig mensen! —— gy zult uw geld hebben. Amputatoriu s. In gewicht tegen myn dukaaten zal ik uw woorden niet zo naauwkeurig op den Goudfchaal leggen. — (Een linnen zak uithaalende.) Hier : ik heb by geluk een zak by my geftooken; het ftaat nu aan u, om aanftonds te betaalen. L e r n a c h. Maar hier niet: — gy hebt van daag myn Comtoïr wel kunnen vinden; en zult morgen ook nog wel weeten waar het is. Amfutatorius. Heel wel; indien ik 'er ook myne dukaaten vinde. of anderzints zou zig myn heer uw zoon wel in de gevangenis kunnen bevinden. wat u betreft myn HooggcëerdenHeer, ik beklaage u uit grond van myn ziel, en wenfche u voor dit verdriet, het langde vrolykfte leeven, en de gezondfte gezondheid. N E.  Tweede Bedrte. 109 NEGENDE TONEEL Lernach Fechner. L ë r n a c h. • Ik weet, iiiet, of ik dien man moet haaien af beklager. F e c ii n e f. Den valschhartigen beklagen? L e r n a c h. Mooglyk is hy meer gierig als valsch- ■ Want van het laatfte hebben wy geen bewyjs» FechneR, Niet! wenscht hy u goene beftendigcge¬ zondheid, en oudertusfehen verrykt by zig ra» s'menfchen ziektens en kwaaien. Lernach. Ik zal my op een anderen tyd met uwen ümal vermaaken : —— Maar Fechner, myn zoom, myn zoon: zyne zonden werden my ©Ter- al op de onvergeeflykfte wyze voor oogen gefield. Fechner. En evenwel ■ vergeef my myne vrypostfgheid, bemindt gy dien ondankbaaren , en felyft overal borg voor hem, fchoon gy zelfs niet weet, «f hy daar door geholpen k, en of de Edel- ao*>  ,io DeHollandei. moedige Hollander belluiten wil, om u te helpen. Lernach. Het is zo: - maar word eerst vader en maak dan die aanmerking. Ik moet af¬ wachten , wat my den Hemel zal toezenden. — Ik wil my zelfs niet geholpen en myn zoon ellendig zien. F e c h n e r. En wilt gy hem, dusdoende, in zyn boosheden ft erken? L e r n a c n. Dat zult gy nooit beleeven. Ik zal, indien het mooglyk is, zyne Eer, met een vaderlyk medelyden herftellen, en zyn hart, door ernftige beftraffingen trachten te verbeteren. F e c h n e r. Wel; laat] ons dfn om dat oogmerk te bereiken, geen tyd verliezen. Wy hebben ons reeds te lang opgehouden: — de Heer van der Hoeft poet niet te onvreden op u worden. L e r n a c h. Voor al niet: —— als ik maar myn vertrouwen niet by hem verlooren heb. Tien-  Tweede B e d r y r. iii TIENDE TONEEL. Verbeeld een hamer in het Huis van Lernach. Sara, Leopoldine Sara met een boek in de hand, heen en weder wandelende, tegen Leopoldine, die ter zyde van 't Toneel voor een Borduurraam zit. Het geen gy my zegt, myn Lieve Leopoldine, verwondert my eenigzints. Er is zekerlyk niets verfchillender als de füiaak; en ik wil myn Pedantery, zo het dat is, gaarne bekennen: — Boe-« ken zyn myn liefde gezelfchap. Maar ik heb u mede zomtyds kezende gevonden. Leopoldine. Ja, om my vrolyk te maaken , of in gezelfchap niet geheel voor flora te fpeelen, indien 'er van o nze moderne boeken gefprooken word. Doch deze zyn ook van een geheel andere natuur als de uwe: —— want zy zyn aangenaam, fchertzend, gemakkelyk om te verdaan, en vrolyk om te leezen; de uwe daarentegen zyn zwaar, afgetrokken en lang wy lig, Sara. Dat zyn zy voor my niet. In  112 De Holland* r. Leopold ne. In plaats van uwe brieven over de Aandoeningen, waar van men u gisteren niet kon aftrekken , lees ik liever de brieven van Gellertofvan Badet, of anders aangenaame gefchiedenisfe» fjriefswyze voorgefteld; en evenwel ben ik nie' in ltaat om 'er zo vcci kwartieruuren in doorte Mengen, als gy geheele uuren. Sara.. Be zeg u nog eens zo is niets verfchillender ils de finaak , die meestendeels uit de opvoeding haar oorfprong neemt. Men heeft my in myne jeugd een finaak voor dergelyke boeken ingeboezemd , en thans vind ik 'er myn hoogst genoegen in; aangezien zy my leeren denken. Leopobdine. Denken? neen, dat is myn zaak niet. Of noemt gy 't ook denken, als wy aan ons Toilet, of aan onze hoofdverfiersels, of aan iets van die natuur werkzaam zyn, waar aan men redenheeft im te denken. Sara. Ja, ook al. Leopoldina. Wel nu, ik denk aan niets meer; maar om uuicn lang, zo als gy doet, met een boek in de Laad in den thuin te wandelen, en het aangenaa-  Tweede B e d r y f. me weder ongemerkt te laaten zyn zo als het is; —— daar bedank Ik u voor Ik dans my iiever benevens de vogelen in 't veld moede, eu rtut aan myn toilet weer uit. Sara. En die u daar over bestraffen wilde, was zelfs te beftraffen. Leopoldina. Het ergert my dikw ils, myn lieve Sara, als ik u zo 'Hemelsch vergenoegd by uwe boeken zie; ik neem ze uit nieuwsgierigheid in de handen, en leg ze wel haast uit zelfsverveling weder weg : en word recht moejelyk op my zelfs, dat ik 'er dat aangenaame niet in vinden kan, dat gy 'er in vindt. Sara. F Gy moet niet moejelyk worden myn lieve vries* din; de Natuur bemint ons allen als haare kin» deren, en leid ons op den weg der vreugde, fchoon langs verfchillende paden, naar verfchei? de plaatzen. Leopoldina. Wat baat het. Dit boek zal weder een van dat foort zyn, waar in ik geen fmaak zou kunnen vinden, al wilde ik ook. Sara. Misfchien wel. H L a'  HA- De Hollander. Leopoldina. WA is den inhoud dan. Sara. De Nicuwfte berichten van Basedvws mcnJthcH vrienden, " Leopoldine. Heb ik het niet gezegd, dat het een boek zou zvn, daar ik niet by zou kunnen denken. Wie is die Baj'edow da::? Sara. Wie dis is? kent gy hem niet? — dien denkende man, zal gelyk eik nuttig denker voor 't menschdom, eerst van het nagefhcht naar ver- dientbm gepreézen worden. EMe recht- fchapen wereldburger, die het werk zyner veiceuwiging in uwe Nabliurféhap begonj kent gy die niet? ' kent gy zyn naam niet eens ? Leopoldine. Waarlyk niet. " Wy vrouwen bemoejen ons hier niet eerder over denkende manden, voor dat het hier hun behaagd , om het huwlyk, en aan ons te denken. —— En zo veel ik weet en hoor, zyn ook die mannen wel £e vreden , indien wy maar fleg s zo geleerd zyn, om, Ja, te kunnen zeggen. Sara. (Lachende) Verfcheide mannen in Holland zyn van die zei*  Tweede Bedryf. 115 zelve meening, en ik zou geen betere party voor myn oom weeten , als myne lieve vriendinne Leopoldine. Leopoldine. (ontfleld) Gy fehertst. Sara. Neen, Keen , want zo menigmaal hy my een heimelyk verwyt, wegens myn leezen geeft, dan ïlelt hy u, my ten voorbeeld vöor. ■ (Schertsende) En wie weet » wie weet, of hem de lust nog niet wel bekruipt, om dat voorbeeld, over de zee met z:g te voeren. Leopoldine. (befchaamd.) Och, gy fpteekt ook van zaaken, daar geen inensch aan denkt.... Sara. Behalven myn oom mooglyk: en ik wenschte, dat gy ei begeerte toe had. zeg; zoud gy welwcnfchen om met myn oom 't fcheep te gaan $ Leopoldine. Wat vraagd gy niet al ! Sara. De man is driftig, en zonderling; maar gy moet u door zyn crnsthafugheid niet laaten af. fchrikken. Ily is goed, en zal misfchien geen bevallig minnaar, maar een tederlieveud Echtgenoot zyn. Zoudt gy hem wel op de reis gezelfchap willen houden ? H. 2 L e-  ilö Di Hollander. Leopoldine. Ik wilde wel weeten hoe u al die vraagen in het hoofd komen. Sara. Zo als wy ongemerkt van onze boeken, op onze minnaars zyn komen tefpreeken, want gv behoeft niet te denken dat de boeken onze minnaars hinderen; gantsch niet. De boeken zyn zomtyds in den minnehandel zo gevaarlyk, als het lonken der oogen in een asfemblee of dansparty Gy hoord wel myn lieve vriendin, dat ik oprechter met u handel als gy met my : en echter vreeze ik, minder reden te hebben als gy om bedekt te wcezen, want myn oom is immers tog een veel beter man als uw ik weet zelfs niet, hoe ik hem noemen zal. Leopoldine. Als uw ? — ■ welk een uw? Sara. Gy wild my uitvraagen, en gedraagt u tegen my achterhoudend. Le opoldine. In welk opzicht tog ? Ik weet van niets. Sara. En evenwel meende ik zomtyds een geheim Oogengefprek u.«fchen u en myn oom bemerkt te heb'  Tweede B e d r y f. 117 hebben. (Lachende), zeg? is 't niet zo? — Gy zaagt hem dan aan.... He? — Leopoldine. Ja als een man — die myne achting verdient. Sara. En die gy, met allen eerbied, als minnaar niet onverhoord zoudt 1;;: ten zuchten. — Hoor: indien gy oprecht tegen my waardt, zo zou ik in (laat zyn: om u een voorllag te doen, en een rdrlparty met u aantegaan, man voor man, en Meisje voor Meisje. Leopoldine.. Ik weet inderdaad niet wat gy meent. Sara. In der daad niet? Laat ons vertrouwden van elkander zyn. Bcmindt gy myn ooms gezelfchap? Leopoldine. Ja ik vinde het aangenaam. S A K A. Ziet gy nu wel; zo vinden wy elk ons byzon- der gezelfchap. De eene in den oom en de andere in den broeder! , Leopoldine. In den Broeder! myn Broeder ? Sara. Het eenige onderfcheid is maar, dat men in de H 3 oom  Ïi8 De Hollander. oom een goed man vind, en dat men dit inde» Broeder eerst verwachten moet. Leopoldine. Gy hebt wel gelyk. Eerst verwachten... Sara. Maar ik zal hoogstwaarfchynlyk myn wensch bekomen. En dan zou het Hoogiuitsch meisje naar Holland kunnen gaan : en het Hollandsen meisje, kon in Duitschland blyven. Leopoldine. Indien myn broeder maar eerst. ... Sara. De liefde is de beste leermeesteresfe der Natuur eu voor haar rechtbank zal ik uw broeder dagen, Hy bemind my in weerwil zyner buiten-, fpoorigheden , en ik dank myn ftll gedrag, 't welk 'er de oorzaak van is. Zyne op¬ merkzaamheid jegens my , heeft my op hem oplettend gemaakt, en de goedheid die my uw vavader, deze morgen , daar voor bewees, fpoort my aan, om een Ipfprys. aan hem te behaalen, die myn roem zal vergreoten. Er liggen zaaden in zyn hart geplant, die alleenlyk door het opgefchooten opkruit zyner verwik erde driften, zig niet verheffen kunnen, hy heeft een levendig gevoel voor de eer en het welweezen , giaar alles is door kwaade zeden, ten halven ver-  Twede Bedrte. ITf verflikt; iu een woord, gezelfchap en de daarin leerfchende zeden, henben hem bedorven, Maar mvn lieve Leopoldine , ft ieens zyns zwakheden voor een oogenblik ter.zyde, vergeet dat hy uw Broeder is, en zeg my dan. Is hy geen fchoon jongeling? Kan een Meisje , in weerwil van zyne gebreeken, niet gevoelig voor hem worden? En kan dit Meisje, dan wel meer doen, als alles te willen aanwenden, om hem op den weg der deugd te brengen , en hem voor haar te vertederen. ■ Dit i5 nu het geval van uwe vriendin , en nu wilde ik gaarne weeten, of het u behaage» zou, dat ik uw zuster wierd. Leopobdine, Lieve vriendin, hoe verrukt gy my! Indien deze ruiling de wensch van uw Oom was, dan hoop ik dat de gelukzaligheid van myn broeder, de uwe mag weezen. Sara. Wat myn oom betreft, daar blyf Ik u borg voor, indien de borgfehap van een Meisje genoeg is. Laat ook de man vyfendertig jaaren oud zyn en zyne grilligheden hebben, ik ken zyne gevoelens. —— Opmerkzaamheid is by deze mannen zo goed als liefde. Help my alleenlyk in H 4 myn  120 De Hollander. myn ooms afwezenhetd, tot eeneonafgebroken* teteatete met u'.-en broeder..... Leopoldine. Zulks kan ik gemakkelfk doen; hy kwam zo daadlyk thuis toen wy in deze kamer gingen, en het fcheen my toe ,dat hy onvergenoegd was. Sara. Waarfchvne'yk uit verdriet, wegens zyn gewoon gezelfchap. Maar te meer zJ hy misfchien daarom naar een dat beter is verlangen, zeg, zo gy hem nu onder eeniö voorwendsel by my kondt zenden: thans heeft myn oom bezigheden. Ik heb reeds alles overdachten het overige zal my de gelegenheid van zeiven a.in de hand geeven. — Hoe meer misnoegd hythans is, hoe veel te beter ik zyn hart zal trefFenkun. nen. 'Leopoldine. Ik zal hem hier doen komen, (de hand va» Sara vattende ) Doe al wat in uw vermogen is om een vader getroost, ea een zuster vergenoegd te maaken. Sara. Gy vergeet de Tante, myn Lieve Leopoldine. Leopoldine. Weg met dat woord. — Zuster, zuster, en geen  Tweede B e d r y ?• 121 geen anderen naam , moet 'er by ons, indien bet goed geluk 't zo begeert, plaats hebben. ELFDE TONEEL, Sara. Zeg my wat gy wilt, Fhilor bcfehouwd gy een te recht beledigd vader, cn gints ziet gy het Meisje, dat ubemindbitterlyfc weenen , en over het verlies van hem op wien zy al haat hoop Helde, hcete traanen Horten: cn te midden dezer treurige af beeldingen, Haat gy op de fpits cener gladde fteilte , alle oogenblikken, in gevaar zynde, om in eenen diepen afgrond neder te Horten. Ach ! ■ zult gy nog vertoeven om te midden in dit yfelyk gevaar, naar eenen goeden bewaarengel om te zien, naar een Engel, die zig herwaards fpoed oin u te redden ? Hendrik, (voor baars voeten nt' derjlortcnde.') Hemel! Hemel: zyt gy die goeden Engel; Sara! — Gy zyt my tot dat einde toegezonden! S a-  Tweede B e d r y f. 133 Sara. (hém langzaam oprichtende en met nadruk befc houwende.) Hebt gy 11 met aandacht in dezen fpiegel befchouwd, myn lieven Lernach? Hendrik. Lieven Lernach! zo kan die Engej my niet noemen. —— Ja ik heb my befchouwd. (zyn aangezicht met de handen bedekkende j en een affchrik aan my zelfs gekregen. Sara. Gy zyt immers niet te onvreden op myn fpiegel ? Hendrik. Sara; — Sara ! — voortreffelyk fchepfel! —. (Schreiende) deze traanen zyn uw werk. Sara, (zyne hand vattende.) En myn zcgenpraal. Hendrik. Waarom deed gy dezelven niet eerder vlieten ?- Het is nu te laat vee! te laat. Sara. Het is niet te laat, myn lieven Lernach, cn nooit te laat, indien uw berouw uit het hart voortkomt. Hendrik. Myne traanen moesten bloedigen traanen zijn, indien gy aan myn berouw geloof zoudt kunnen geeven. I 4 S a-  135 P e II o l l a e d e Sara. Ik geloof u, al wist ik ook, dat ik my met te groot ecu hoop vleide. H e n d r i k. O gy weet niet goedhartig Meisje, gy kend den Man niet, die voor u itaat. Sara. Ja, een beleezen man in het boek der wereld, een Man die alle andere boeken kon misfchen, en evenwel by de befchouwing van het boek van een zwak Meisje, traanen Horten. II e n d r i k, (haar hard kusfchende.) Laat my Laat my myn bedrieglyk boek , tegen bet uwe, dat onfchatbaarer is, verwisfe. len. Leer my in het zeiven leezen, en het geen ik lees, verftaan en betrachten. Sara. (tederlyk) Is het u ernst? Hendrik. Knnd gy dat vraagen; gy, die my het eerst aan myn zelfs hebt bekend gemaakt. Sara. En votld gy u genoegen daar mede voortteVaarèn ? Hendrik. Indien ik u die moeite waardig ben. S A,  Tweede B e d k y f. 137 Sara. Maar de tyd zal u by my te lang vallen. Hendrik. Nimmer is my een tyd dierbaarer geweest als dezen. — Maak, liefst Meisje, dat flegts ude tyd, maar niet in myn gezelfchap tot last wordt; ik zal niet van u wyken , tot dat gy van my getuigt, dat ik uw gezelfchap waardig ben, en dan zy alles van my verbannen, dat uwer onwaardig is. O .' had men my reeds te voorcn op dezewyze naar het hart gefprooken. Sara. Myn vreugd is volkon cn nu ik het ben! — Beken nu myn lieve vriend, dat uw geprezen Boek der wereld, het boek der Hechte wereld is. Hendrik. Dat is het; maar weg 'er mede, indien het nog tijd is. Sara. Wanneer is hetgeen tyd, om, als men op den dwaalweg een getrouwen Gids ontmoet, terug te keeren? — Wildt gy met my van uwe gevaariyke fteilte nederdaalen , en vooruit de weg der eer intreeden ? Hendrik, (haare band vattende.) Trek my: geleid my. I 5 DER-  I38 De H o l l a n d e ft. DERTIENDE TONEEL, De Voorioen. Van der Hoeft, Sara ([haar Oom ziende inkomen, flaatfchielykop) Daar is myn lieven oom. Hendrik, (in de uit erft e verwarring.) Vergeef my, myn heer van der Hoeft.... Van der Hoeft. Uw dienaar. — (tegen Sara,) — gaat nanr uw kamer. Hendrik. Gy zult my vergeeven myn heer, dat ik uw voortrefl'elyke nicht gezelfchap gehouden heb. Van der Hoeft. Ik kan heel veel vergeeven. — (tegen Sara,) gaat naar uw kamer. Hendrik. Ik heb haar gezelfchap hoogst nodig. Van der Hoeft, (tegen Sar a.) Ik zeg dat gy naar uw kamer gaat. S a r a- Hoor eerst myn lieven oom. ... Hendrik. Dat uwe Sara een vooitreflyk gewrocht der fchepping is, V a x  Tweede Bedbyf. 130 Van der Hoeft. Jk ben u verplicht. — (tegen Sara) vertrek. Sara. Ik zal myn lieven Oom. Hendrik, (haar weerhoudende.) Blyf myn beste vriendin, en help my.... Van der Hoeft, (tegen Sara.) Ik zeg dat gy gaat! VEERTIENDE TONEEL. Van der Hoeft, Hendrik. Hendrik. Staa nay toe, düt ik haar volge. Van dek Hoest, (hem weerhoudende.) Het is niet nodig. H e n d fi i k. Gy weet niet waar van gy my te rug houd. Van der Hoeft. Ik wil het ook niet weeten. H e n d rik. Welk een fchat hebt gy in uw Nicht naar Duitschland gebracht ! Van der Hoeft, (op een /pottende toon.) Ja — maar niet voor u. Hu-  140 DE iï9llanber. H e n d ft i K, Ja wel voor my: haar gezelfchap is za leerzaam. Van der Hoeft, En ik zal zorgen dat zy niet mede dooi' uw gezelfchap befinet word. Hendrik. Laat my u tog zegden Van der Hoeft. Wy hebben niets met elkander te fchaffen. Hendrik. En zoud gy onrechtvaardig genoeg zyn, om my de omgang met uw Nicht te verbieden? Van der Hoeft. ■Onrechtvaardig genoeg? H e n d rik. En my beletten, om van haar. Van der Hoeft. Wat u beletten ? wat ? Hendrik. Om van haar geleerd te worden ? wien zou zy niet behaagen? die Hemelfchö vriendin! wien zou zy niet verrukken? Van der Hoeft. y w vriendin zal zy nooit worden. H E n d r i ic. Waarom niet? Van  Tweede Bedryf. 141 Van der Hoeft- O.n dat zy met myn toeftcmming, nooit de vriendin van een eerloozen lichtmis worden zal. H f. n d r 1 k. (driftig) Toe maar, fpreek: ■ fpreek vriendje! — zy zal u wel zeggen wat 'er tusfchen ons is voor gevallen. Van der Hoeft. Ik zal haar fpreeken Myn heer; en haar zeggen, dat zy nooit weder met een deugniet moet aanleggen, of ik ontzeg haar myn vricndfcbap. Hendrik, (als yooren.) Wat durft gy zeggen? Van der Hoeft.' Dat geene, 't welk ik u aan de Beurs fchuldig bleef. Hendrik. Spreek zo driftig niet Myn heer! het zou u berouwen kunnen. — Belet my niet om met uw Nicht te fpreeken: —> het zou gewichtige gevolgen kunnen hebben. Van der Hoeft. Ik lach om die gevolgen. Hendrik. Neen: gy zoudt 'er mooglyk om kun¬ nen weenen , en uw gedrag van harten verwen- fchea  142 De Hollander, fchen och! doe geene poog'ng cm my te hinderen; ik ben thans op de gevaarlykfte middelweg gefield, en Sara, moet myne gelcidftcr zyn. En zo gy haar van my wild pirukken myn heer ; zo gy dat doen wilt, dan komt myn bloed op uw bloed, en myn ziel cp uwe ziel. VYFT I E N I) E TONEEL. de Voorigen, Fechner. Fechner. Wat is hier te doen ! Van der Hoeft. Hier is een nutteloozen knaap, die eerlyke ieden met zyne onbefchoftheden de ooren voifchreeuwt. Hendrik, (verwoed.) Breng my niet tot het uitenten ! — of ik blyvc u voor niets borg. Fechner (zig tusfehen beiden ftellendé tegen Van der Hoeft.) Da oude Heer Lernach wilde u gaarne fpreeken. Van der Hoeft. Dan moet het aanftonds gefchieden, want binnen een uur ben ik niet meer in zyn huis. F e c h-  Tweede B e d r y f. 143 F e c h n e R. Niet? —— wat is de reden daarvan? Van der Hoeft, (terwyl hy vertrekt.) Om dat ik dien £ek, zyn zoen, in de weg ben» ZESTIENDE TONEEL. Hendrik, Fechner. Hendrik, (hem in een dreigende . houding navolgende.) Ik raade u myn Heer.... Fe c h n e r (hem weerhoudende.) Blyf myn beer; wat zult gy beginnen? zyt gy zinneloos? uw vader is bankroet, en gy beledigt den eenigftcn man, die hem en u over, ter redding overig is. Hendrik. Myn vader bankroet! — vaar wel dan wereld (Hy vlucht.) ZEVENTIENDE TONEEL. Lernach Fechner. Lernach. Wat is hier te doen Fechner ? F e e h-  I44 De Hollander. Fechner. Hier was twist tusfchen van der Hoeft cn uw zoon. L E R » A C H. Twist ? Fechner. Van der Hoeft wil binnen een uur met zyn JNicht uw huis verlaatan. L e r n a c h. Hy? Fechner. Ja, en uw zoon heeft 'er de fchuld van.- L e r n a c h. O vergiftiger van myn leven ! (— En wil de Man my niet fpreeken ? Fechner. Ja op zyn kamer. — Hy vertrok, door uw zoon driftig gemaakt zynde, en deze wilde hem dreigende volgen. Lernach, Die vadermoorder! ■ waar is hy? FechnerOp het bericht van uwe oraftandigheden, is hy in zyn kamer gevlucht, eene uitdrukking gebruikende, diemy voor zyn leven bevreesd maakt. L e r n ac h . Voor zyn leven! — volg hem daadlykFechner  Tweede Bedrtt. 145 ncr. —— Ik gevoel op d:t bericht, dat ik nog vader ben. Slaa hem van verre gade. Ik zal van der Hoeft trachten te vreden te Hellen. —— Gaa , eer het te laat is. (Fechner vertrekt.') AGTTIENDE TONEEL. Lernach. (en daarna) A n t j e. Lernach. O wy vaders; wy vaders! kinderen; zegen des Hemels! —— maar ook onze zwaarfte vloek, indien zy fnood zyn, mogt ik A m t j e (Schielyk toetreedende) Myn heer ik wilde u gaarne een woord fpree. ken.... Lernach. Houd my niet op. A n t j e. (hem weerhoudende.) Een noodzaaklyk wcord.... Lernach. (haar te rug flootende.) Houd my niet op. A n t j e. Van wegen myn honderd en vyftigjdaalders..» Lernach. Wat? A n t«  146 De Hollander. A n t j e. Die by u liaan.... L e r n a c h. Kn flaan zy niet wel? Geef ik 'er 8 geen zes perfent voor ? A n t j e. Dat wel: maar ik wildeze gaarne wederom hebben, Lernach. Waarom? —— waarom nu? A n ï j e. Wyl 'er my tien Perfent voor geboden is. Lernach. Wie heeft u dat geboden? —— wie kan u dat bieden ? A n t J e. Dat derf ik niet zeggen. Lernach. Wie heeft dat gedaan? Wat bedriegen? heeft dat gedaan? A n t j e. Bedrieger.' Lernach. Dat is hy: zeg hem dat. A i t j i. Uw zoon.... Lernach. Myn zoon! A n t-  Tweede É i d t r f. 147 A n t j e. Ja, Ja. Hy heeft reeds de eerfte hon« derd cn vyftig daalders tegen tien perfent van my, en hy wil 'er de anderen ook voor neemen. Lernach. (haar buiten de deur ftootende.) De duivel mag ü te faamen veertien perfent geeven • gy fnoode (A n t j e geeft een fchrecuw, en Lernach vertrekt aan de andere zyde.) Einde van het tweede Bedryf. - » , D e f-  148 De Hollander. DERDE B E D RT F. Verbeeld een achterkamer. Van ij e r Hoeft, en eenige bedienden zyn met het inpakken van goederen bezig. Een knegt brengt van tyd tot tyd eenige geldzakken aan, die Van der Hoeft in een Koffer pakt. — Geduurende deze bezigheid komt Sara. EERSTE TONEEL. Sara. H indcr ik u, Heer oom? Van der Hoeft, (al pakkende } Waarom? Sara. Om dat ik u vraagen wilde .waarom gy met het inpakken van uwe goederen, zo yverig bezig zyt? — En immers vertrekt het laatite fchip nog niet naar Holland? Van der Hoeft. Het eerfte fchip is voor ons beiden het beste. En verder hebt gy niets te vraa- gen. —— Ga naar uw kamer en doet het zé'* ve met uwe boeken als ik met myn geldzakken. S A-  Derde B e d r y f. 14^ Sara. O! myn lading zal geen groote ballast voor het fchip zyn. Van der Hoeft. Gaat, doet maar als ik. Sara. Schoon :k u niet verder vraagen zal ,zo kan ik my evenwel geen begrip van uw fchielyk genoomen befluit vormen. Van der Hoeft. Of gy dat doen kunt of niet, myn befluit ihat daarom tog vast. Sara. Hebt gy alles wel overwogen myn lieven Oom? Van der Hoeft. (haar ernstig aan. ziende.) En wie zou my leeren kunnen, wat ik doen moet ? Sara, Ik beken, dat ik een ander woord had moeten gebruiken. Maar, heeft men u dan hier in huis zulk eene gewichtige reden gegeeven, om zo geheel onverwacht te vertrekken ? Van der Hoeft. Ja- Sara. En wie heeft dit gedaan? den ouden Heer zekcrlyk nie:? K 3 Va*  ISj De Hollander. Van per Hoeft. Neen; uw fraayen jongen Heer; Mej-fFer. Sara. Waar van de arme vader zekerlyk geen woord weet. Van der Hoeft. Hy weet dat zyn zoon een onbefchaamde fchurk is; en hy fluit hein rog achter peen twee yzeren deuren. —— Laat hem nu zien wat het gevolg is. Sara. Een vader haopt altoos, dat zyn dwaalend kind beteren zal. Van r> e r Hoeft. En zou ik my daarom van hem laaten befpot* ten? Sara. Befpotten? Van 11 f. r H o z r t. Ta befpotten zes !k u! En wel ftrafFeleo» befpotten , want is zulk een knaap de flokflag vaii een m; n , wel waardig ? S a r a. Daar heb ik geen verft and van myn lieven Oom. Maar den ouden Heer zal zig uw gedrag niet kunnen begrypen. Of hebt gy hem reeds gefprookea? Van  Derde Bedryf. 151 Van der Hoeft. Daar heb ik geen tyd toe gehad; want men heeft my het gat van de deur geweezen. Sara. Is het mooglyk! En deed zulks de vader myn waarden Oom? Van der Hoeft- Hy of zyn jongen, dat is al het zelfde; zy woonen in één huis: en wie zou met zulk een vlegel langer onder één dak willen huisvesten? Sara. Maar om die oorzaak, dus onverdiend, den eerlyken vader te ftaaffen , een vader , die van alles onbewust is, en 'er zig bitterlyk over zal kwellen. Van der Hoeft. Het mag hem gaan als zyn zoon ; — waarom heeft hy een booswicht aan hem opgevoe 1 ? Sara (op een vleiende toon.) Maar, indien gy eerst naar hem toeging en... Van der Hoeft. Hy kan zo wel by my komen, als ik by hem. Sara. Gy zyt 'er nu te drifag toe. Van der Hoeft, (driftig.) Wil dan het Ey fchranderder weezen als de hen ? K 4 SH*  ïS2 De Hollandeh. Sar a. Neen, Waarlyk niet: Ik ben alleenlyk gekomen, om u van myn gefprek inct den jongen Heer Lernach veifiag te doen; cn u te zeggen, dat ik.... Van der Hoeft. Iets deed, 't welk gy niet moest gedaan heb. ben. Sara Neen: ik hield een taamlyke lange en gewich. Öge faamenfpraak met hem die tot zyn beterfchap ftrekte. Och! had gy ons kunnen hooren, dan zoud gy een jongeling hebben hooren fpreeken.. .. Van der Hoeft. Een gek, en door wien gy een gekkin zoudt geworden zyn, als ik het niet belet had. S a r a. En wat zou my dit gehinderd hei ben, indien ik uit eigen belang eene pooging gedaan had, om hem veifiandig te maaken ? En hier toe had ik de waarfchynelykfte hoop. Van der EI o f f t. Foei: ■ ik kan u die praatjes niet vergeeven. Gaat naar uw kamer, en doet zo als ik. v S A-  Derde B e d r y f. 153 Sara. (fmeekende.) Och! mogt ik 20 veel op uw gemoed ver- krygen, om eerst de vader cn zoon te fpreeken : Gy zoud zekerlyk wel gemoed van hun te rug kpraen, en uwe KofFcrs ledig laaten. Van der Hoeft. Gaat naar uw kamer, verliefde zottin. Sara. Verliefd! Hum! —— Als het op ver¬ liefd te zyn aankomt, dan ken lk iemand.... Van der Hoeft, (terwyl hy een geldzak in de kist werpt na haar omziende.) Wie? wat? Sara. (Lachende.) Dan kenncik iemand, die alles zou laaten ftaan en liggen, indien hy met een zekeren derden perfoon hier in huis, gefprookeu had. Van der Hoeft. Met een derden perfoon ? (Hy werpt een zak met geld in de koffer en treed driftig na haar toe.) Perfoon? (tegen de bediendens) Ik zal u daadlyk wel roepen, (zy vertrekken.) Sara. Kent gy hier in huis niemand meer, met wien gy fpreeken kunt? ■ En, met wien gy nog veel te fpreeken hebt,.. K 5 Van  154 Hollander. Van der Hoeft. Ho! gy weet zelfs niet wat gv zegt. (Hy gaal weder naar zyn Koffer.) Sara. Men kan niet alles weeten myn lieven Oom. Mannelyxe Ernsthaftigheid mag zig nog zo fterk toerusten en bedekken als zy wil, indien het rechte paar vrou want ik ben voor ubezorgd myn lieve Oom. Van der Hoeft, (omzienae.) Wat bezorgt? — in hoe verre? Sara. Dat gy geen gerusts reis zult kunnen hebben. Van dkr Hoeft, (na haar toetreeder.de.) Hoe! geen geruste reis? S &•  De Hollandi* Sara. Aangezien"gy het denkbeeld met u neemt, van een goed, lief, fchrander en braaf Meisje, in een onaangenaame peinzing achter te laaten; een Meisje, by 't welk u den goeden Hemel herwaards zond, en u, als met de vinger, dit voortrefFeIyk fchepfel aanwees, om haar op den Levensreis , tot een gezellinne te verkiezen. Van 9 k r Hoeft (Langzaam naar zyn Koffer gaande.) Praatjes.... vieiery. Sara. De toon waar op gy dit woord uitfpreekt, —bevestigt my in myne voorige vermoedens. Van d i » Hoeft. (Schielykterug treedende.) In welke voorige vermoedens, als 't u belieft? Sara. Dat myn lieven Oom, zig zeiven tcgenfpreekf^ wanneer hy in weerwil van zyn hart ontkennen wil, dat hy verliefd is. Van der Hoeft, (driftig.) Verliefd! en als ik het nu was, wat kwaad fïeekt 'er in ? S 4-  Derde Bedrte. 15$ Sara. Geheel niets: Te beminnen is alleen» lyk nog iets, 't welk aan uwe tydelyke gelukza- ligheid ontbreekt. Leopoldine, zal uwe liefde voor haar, by onze Landgenooten wel veruedigtn kugen. Van der Hoeft, (driftig) Dat zal zy; even zo als die gek haar broeder, zig met uwe liefde, voor zyne en uwe landgenooten, zal moeten fchaamen, Nicht. (Hygtat wedet naar zyn Kaffer.) Sara. Ja , indien hy die geene blyft die hy is. maar ik geloof voorzeker., dat ik hem door myne liefde, tot een beter denkend mensch zal maaken. Van der Hoeft. Dwaaze ligtgeloovigheid. S a a ««•• Leopoldine, is van een ander gevoelen. Van der Hoeft, (ttrwyljty de zakken met g R\i door elkander werpt.) Eens Leopoldine; — altoos Leopoldine. —. Gy zult haar naam niet meer noemen. Sara. Verwyt u die naam mooglyk iets... V A 2T  ifjo De Hollander. Van der Hoeft, (driftig.) Zwyg (lil: cn pak uw boeken in. Sara, (trad na 't verfchiet van 't toonccl, en komt in eene treurige houding te rug.) Och: — och: het arme Lieve Meisje. Van der Hoeft, (opmerkzaam.) Welk Meisje? Sara. Leopoldine. Van der Hoeft, (mede naar 't verfchiet gavide.) Leopoldine ? Sara Zie hoe droefgeestig zy daar heenen treed. Van der Hoeft. [Langzaam te rug treedende.) Wie kan het helpen. Sara. Gy myn lieven Oom * Ik kan het on- mooglyk langer aanzien; gy moet haar vertroosten; en ik moet haar binnen roepen. Van der Hoeft, (zynkow. [en optrekkende.) Zyt gy van de drommel bezeten JMcht? S a-  Derde Bedryf. 161 Sara (naar 't verfcPiet van 't Tooneel gaande.) Hoor tog hier'lieve Leopoldine: hoor tog hier; —— kom tog nader, (zy treed luiten.) Van der Hoeft. Zy word waarachtig van den duivel geregeerd, om my te plaagen. Sara, (Leopoldine linnen leidende.) Myn Oom heeft reeds lang naar u gezocht myn lieve vriendin. - En hy wil gaarne zo gelukkig zyn, om u hier onder vier oogen, een zéker misverfiand te verklaaren. Van de» Hoeft, (tegen Sara.) Nicht: — wild gy my ten toon ftellen; door in dit öogenblik een Meisje by my te brengen ? Sara. Ik neem die lompheid op my, en zal Leopoldine deswegen om vergiffenis vraagen. (zy wil vertrekken.) Van der Hoeft. Waar wilt gy heen? — zult gy nu weder nieuwe lompheden begaan, en uwe vriendin geen gezelfchap houden? Sara. Zy is een voortreffelyk gezelfchap, voer u, L èri  162 De MollAnder. en zal my wel verfchoonen. —<• Gy weet im* ners dat ik myn boeken nog meet inpakken. TWEEDE T O N E E L. Leopoldina Van der Hoeft. Van der Hoeft, (verlegenirt 't rond ziende.') MejufFer.... Leopoldine. (befchaamd ) Heb de goedheid,myn heer van der Hoeft, om my te zeggen.... _ . Van der Hoeft. Ik ben verlegen, dat hier geen een ftoel in de kamer is. Leopoldine. O dat is niets.... Van der Hoeft, (eender Koffer; ep de voorgrond jleepende.) Wilt gy hier uwe plaats neemenMejufFer? Leopoldsne, (zittende.') Gy nee int al te veel moeite myn heer van der Hoeft. Vak  Derdje Bedryf. 163 Van der Hoeft, (in een verlegen houding.) Op zyn koopmans indien men, ■ by het inpakken van zyn goederen —— vifites ontfangen moet.... Leopoldine. Ik zou ü niet lastig zyn gevallen , indien uw lieve nicht.... Van der Hoeft, (als vooren.) O in 't geheel niet MejufFer, in *t gcheei niet. Leopoldine. Het is u dan waarlyk ernst, gelyk ik zie om te vertrekken ? (Van der Hoeft. Gy zult my vergeeven, hoop ik, dat ik u in zulk een flegt opgeruimd vertrek , moet opwachtend Leopoldine. Wanneer men verplicht is om te vertrekken, is ieder kamer, een ftaatsveurek : vooral als men met zyn reis zo veel haast maakt, als gy met dé uwe. Van der Hoeft. Het is zo,maar ik had zelfs niet gedacht, daj myn vertrek zo fpoedig zou opgekomen zyn. Leopoldine. Dus kund gy u onzer aller verwondering te L 2 gé-  j64 De Hollander. gemakkelyker verbeelden. —- Myn vader li 'er onbegrypclyk van aangedaan. Van der Hoef t. Het doet my leed van den armen Mari. Leopoldine. I£n myn broeder —-— Van d e r .11 o e f t. Ik bid u laat ons van hem ftil zwygen. Leopoldine. Maar thans is hy op den weg , die ons doet hoopen, dat hy eindelyk, op de regte plaats, indien u.v Nicht hem verder begeleid, zal aanlanden. Zy zal u zekerlvk gezegt hebben. Van der Hoeft. Ik bid u zeer vriendelyk, om van die zaak ftil te zwygen. Leopoldine. Ik beken eene onhoffelykheid te begaan , door het eerst te fpreeken,- ik moest gewacht hebben tot dat ik van u vernoomen had, welk een misverftand gy my verklaaren zoud. Van der Hoeft. Een misverftand? Leopoldine. Ja, met dit woord, zo ik niet dwaal verliet my uw Nicht. V an  Derde Qebryf. 165 Van der Hoeft. Ja ik geloof dat zy zo iets gezegt heeft. Leopoldine. En dit is de reden, dat my het misverftand tusfchen u cn myn broeder te binnen viel, een misverftand , het welk ons allen ia de uiterfte droefheid ftort, aangezien gy vertrekt; fchoon wy met vennack u langer by ons gehouden hadden. Van der Hoeft. Maakt u myn vertrek bedroefd? cn had gy my gaarne nog langer by 11 gehouden! Leopoldine. ( met neder gejïagen togen.) Wy'hoopen immers niets verzuimd te hebben, om uw verblyf alhier op de mooglvkfte wyze aangenaam te maaken. Ten minften is dit onze wensch en pooging geweest. Van dbk Hoeft, (digt naast kaar zydeJ(hikkende ) Wensch; 1 •' en pooging! Ik bemin die kortheid van woorden myn lief Meisje : .— vooral als men 'er zo veel mede zegt. Gy fluit u immers zonder twyfel, in dat woord ons, mede in? Leopoldine, Dan zoude ik geene achting, voor het huis L 3 van.  ï65 De Hollander, yan myn vader, nog voor zyne gasten moeten hebben. Van der Hoeft. Voor uw vaders Huis: — vcortreffelyke dochter! En ook voor de Gast van uw vader?— ïk ben u zeer verplicht, myn fchoone waardin.—De gast van uw vader heeft thans goede reden , pm duizend uitvluchten, wegens bet (taaken van zyn fchielyk vertrek, uittdenken ; voor al nu hy door uw gezelfchap zo aangenaam onderhouden wordt. Leopoldine. Gy wilt het vermaak hebben myn heer, om my fchaamrocd te maaken.... Van der Hoeft, (haar over de wang flrykende.) Word niet rood .myn lieve kind: waarom word gy rood? Leopoldine. Over eene vleiery, die gy door uw fpoedig vertrek, faizwygend wederfpreekt. Van d e' r II o e p t. Zo gy "dat durft denken, dan geloof ik in ftaaj te kunnen zyn, van alles weder te laaten u'tj pakken ? Leopoldine. Dan zoude ik my verbeelden, de gelegenheid waar-  Derde B e d r y f. i6r wai'ee romen te hebben, van myn vader vrolyk te maaken. Van der Hoeft. Zoud gy dat doen? Gy (preekt altoos als een goede dochter, over uw goeden vader.—> Maar gy (preekt niet van uw eigene vreugde: (ter zyde,) foei! dat zou ook te lomp zyn. Leopoldine. Ik dce'e altoos, in de vreugde van myn vader. Van der Hoeft, (haar hand vat ■ tende.) Gy zyt waarlyk een goed lief Meisje, Leopoldine. (Befchaamd haar hand te rug trekkende.) Ik achte het myn plicht te zyn, om goed te worden. Van der Hoeft. Maar de lieve Meisjes zyn doorgaans gevaarlyke Meisjes. 'Leopolbine. ik heb nooit geweeten hoe gevaarlyk ik was, Van der Hoeft. Niet? i En ik kan het u, uit de ondcr« vinding, aanftonds bewyzen; Leo poldina, (tntfteld.) Gy? La V a ic  ICS Da Hollander. Van dik Hoeft, (haar hand v anemie.) ja: . ja, myn lieve kind: want gy verleid my tot onbeleefdheden, om langer in een huis te blyven, daar ik nu al tc lang in gehuis. vest heb. Leopoldinf. Zeg dat tog niet: want zo de vrienden van vader, by ons weiopgcutimd zyn , dan zyn wy volkomen vergenoegd. V a n der. Hoeft. Ik geleof dit myn lieve kind. Indien maar de vrienden welkom zyn, en zig aangenaam weeten te maaken. Leopoldine. Hier toe pogen wy alles aantewenden. Van der Hoeft. En dus wend gy alles aan, om hun op den hals te houden ? L e o p o i. d i h e. En daarom worden zy ons te aangenaamer. Van der Hoeft. Maak geen Complimenten met my; , zeg: moet ik dat aangenaam worden, op my toepasfchen?, Leopoldini. Uw vraag, is een bewys, dat het ons metuzo «iet gelukt is. Van  Dum B i 1 i i i' 169 Van d i r H o e t t. Indien gy dat ze uitlegt, dan word ik waarlyk een ketter van uwe vriendfchap, lief Meisje. Het zou u gemakkelyk hebben kunnen gelukken om u by my aangenaam te maaken. (haar by de hand jchuddendeJ gy verftaat my immers.— wy zyn in deze kamer alleen ; en wy hebben nu maar alleenlyk, met elkander te coen. —— Laat eens, dat wy, en ons, weg, en zegmy, of ik hier zynde zo gelukkig geweest ben, my by u aangenaam te maaken? — u, vcor alle anderen, Leopoidicntje? Leopoldine. Ik.... Van der Hoeft. Wees tog niet befchaamd myn licre kind : wy zyn alleen: en geen mensch hoort nog z:ct ons. — zo gy my zeidet dat ik u zo aangenaam was ,, als gy my zyt, en dat ik u misfehien nog aangenaamer kan worden, dan zou ik met^ vermaak , hier nog langer blyven. Nu, beantwoord my voor eens en goed : moet ik nog eens onderzoeken hoe lang ik hier op zyn langst blyven kan? Leopoldine. (befcheamd) • Gy zoudt zo lang by ons kunnen blyven , als 't u behaagt; mits dat u de tyd niette lang viel L s Van  i;o De H o l :. a n n e r. Van der Hoef t. (Lrdiende.) Dat zouden myne bezigheden my beletten. Maar als ik hier nog eene maand blyve, dan moet ik de geheelc winter in Holland aliccnig, doorbrengen. Hier heb ik dan een aangenaame zomer gehad, en daar zou my dan de winter, die tog in zig zei ven treurig genoeg is, dubbeld lastig vallen. Zoud gy kunnen beiluiten om my, die, en alle andere winters, in Holland vcrmaaklyk te helpen doorbrengen; indien gy 'er my mede vermaaklyk genoeg roe vind ? —- Wei nu, hoe is het? hoe vind gy dat? Leopoldine. Ik vinde dat myn vader, deze vraag, het beste voor my zou kunnen beantwoorden. Van der Hoek t. Neen zeker niet. Uw vader zou antwoorden dat zyn dochter een vrye verkiezing had. Nu heb ik u in de engte gebracht myn lieven kind , en zal u niet laaten ontfnappen. — Het is ook een zaak, waar over eer, eerlyk man , nooit met een onfchuldig Meisje moet (potten (Haar kluchtig by de hand Schuddende) En dus moet gy wecten, cn begrypen, dat ik de kortheid bemin Leopoldientje, en dat wy nn eenmaal aan die zaak gekomen zyn! —— Wil nu myn Jiefje, op zyn Hollandser» leeren huishouden; L e-  Derde B e d r y f.. 171 Leopoldine. (zeer befchaamd) Gy weet ook een eenvoudig Meisje niets te verfchoonen. De wangen zullen my van loutre fchanmte als vuur gloeien, en.... Van der Hoeft (beide zyne handen aan kaar wangen houdende.) Ei; och! zyn ze zo warm? — o ja... Leopoldine. (Met neder ge. flagen oogen.) Myn heer.... Vak der Hoeft, (haar hoofd opwaards beurende.) ' Nu kind lief: Hangt het aangezichtje zopa beneden? o ; och. Leopoldine. ' Verfchoon my ,myn heer van der Hoeft. Van der Hoeft. Wat fchaad u dan liefje? zeg; zonder u hoofd te laaten hangen, myn alderliefst Meisje.-Riopt dat kleine hartje zo driftig voor my? — Indien u een eenig woord verdriet aandoet, ik zal de man niet zyn om 't u te veroorzaaken. Geef my maar een oogwenk tot antwoord. Gevoeld gy zo veel voor my? — —— ja?... Leopoldine, (na eenig Jlilzwygen in de uiterfie 'ontroering.) Ta.... J Van  172 De Hollander. Van der Hoeft, (haar mei, voering omhelzendt*.) Zeer verplicht! Top dan : o gy kleine lieve befchaamdbeid! wy vei ftaan elkander, cn ik bemin de kortheid, Top ! top! Leopoldine. Gy beitormd my tefterk op eenmaal, myn Heer van der Hoeft. Van der Hoeft, (in haart hand Jlaande.) Top! top! —— gy gaat met my naar Holland myn lief wyfje. Leopoldine. Gy hebt uwe eigene weeze om iemand in te neemen. Van der Hoeft. Gy zult he; zo wel by my hebben, als Eva in 't Paradys. DERDE TONEEL. De V o o r i g e n. Fechner. Fechner. Indien het geooiloofd is. Van  Derde Bedryt. i?3 Vak dek Hoeft. (met Leopoldine fchielyk ojfaands.) Wie is daar ? Fechner. Ik myn Heer, Van der Hoeft. Van der Hoeft. Wat wild gy ? Fechner. De ouden Heer Lernach laat vraagen, of het u gelegen komt om hem te fpreeken? Van der Hoeft. Wel waarom niet, waarom niet? vader en dochter kunnen ongevraagd komen, zo dik wils zy willen. Vader en dochter zyn my altoos aangenaam: Iaat hem binnen komen. Fechner. Zo als 't u geliefd. —— (Hy vertrekt.) Leopoldine. Gy zult hoope ik, den zoon die vryheid mede haast v/aardig achten : hy is ia te goede handen- ... Van der Hoeft. Hum! Het is te wenfehen. Leopoldine. Ik moet u'verlof vraagen, om my te herftellea. Gy hebt my dcrwyze ontroerd, dat my het elk zal kunnen aanzien. Van  Ijj De Hollander. Van der Hoeft, (haar in dn wang knypende.) Onnozel kind ! — zeg maar aan elk dieu dat aanziet, dat gy myn Bruid zyt; en dan zal men nalaatdn u aantezien. Of blyf maar liever, hier is plaats genoeg, om u te herftellen. Leopoldin e. Dat z ui niet voegzaam zyn. Myn vader kan u over zaaken van gewicht te fpreeken hebben, en ik weet myn plicht. ——• Ook word het my h|er hoe iangs hoe heeter, en van tyd tot tyd benaauwder: dus zult gy toeftaan.... Van der Hoeft. (Haar hand vattende.) Gy zult, gy zult myn Scha'je Lief. (Terwyl hy haare ham! kusüit en naar de deur leid) Maar gy moet niet beraaauwd worden , hoord gy wel ? verliefd moogt gy wel worden , maar niet benaauwd; hoord gy 't wel? Leopoldine. Vaarwel myn heer. VIERDE TONEEL. Van der Hoeft (en daarna) Lernach. Van der Hoeft. Ik ben u verplicht Nichtje: gy hebt my in 'c ge-  Dekede Bedryf. 1*5 geheel geen klucht gefpeeld. —— Ik mogt WlI lyden , dat zy haar gek zo wist te bekeeren , dat zy 'er eer mede in lag j dan zou ik haar de vreugd van met hem te ti ouwen [gaarne vergunnen. —— Ja hartelyk gaarne-. Ik ben immers nu ook verblcid. — (Hy valt al voort gaande halver vege in zyn Koffer) He! zacht! Jk heb met 11 de tyd nog wel tot na de Bruilofc Eerst zult gy eenigzints l.'gter wor¬ den,- dat verzeker ik u. Lernach. (Langzaam naderende.) Verfchoon my, myn heer van der Hoeft. Van der Hoeft, (hem te gemoed gaande en vriendelyk by de hand vattende ) Wat hebben wy onder ons van verfchooning te praaten? Kom hier: kom hier zet u hier neder: zie daar lieve vriend Lernach, die plaats is nog warm van uw dochter. • Lernach. (zittende.) Van myn dochter? Van der Hoeft. ja zeg ik u! Hier heb ik haar een kwar¬ tier uur voor goed in't naauw gebragt,Schoonvader. Lernach. Schoonvader! Van  I56 De Hollander, Van der Hoeft. (Lachende.) Ja , ja. 'Er helpt nu niets meer aan: Ik moet nu by den fchoonvader blyven. De Bruid maakt zig buiten weer een weinig in order. Lu s I C n. De Bruid? Van dbr Hoeft. fa, Ja, de Bruid zeg ik u. . Gy weet dat ik niet lang van flyl ben, zelfs nier wanneer ik uit vryen gaa. Met een woord ——» lk en uw dochter zyn het eens geworden, om eeas te beproeven; hoe ons de faamenleeving in Holland zal bevallen. Zo gy ons uwe ze¬ gen Over de zee wilt medegeeven, dan zullen wy na het ligten van 't Anker, de vlag der goede Hóóp lustig waayen laaten. Lernach. Gy verrascht my ten hoogften. Van der Hoeft. Ja uw dochter en ik hebben elkander ook wel verrascht: maar niet onaangenaami Lernach. Ik weet u geen antwoord te geeven. Van der Hoeft. Gy vreest immers niet dat uw dochter by my in Holland de teering zal krygen, of van honger ftervcn? L e r-'  Derde Bedryf. ijj Lernach. Die zulks vreesde, moest u niet kennen. Van der Hoeft. Ik hen u verplicht: —'. en hebt gy nu nog iets tegen uw aanftaanden fchoonzoon intebrengen? Lernach. Nog zeer veel. Van der Hoeft, (driftig) Nog veel ? Nog veel ? welke bedenkingen hebt gy ? wat hebt gy op my te zeg" gen? —— Spreek voor de vuist myu Heer: wa kund gy tegen my inbrengen? Lernach. Dat geene waarom ik thans by u gekomen ben.' Van der Hoeft. Spreek als een man , voor de vuist: —— wat is de reden van uw komst? ■ Het is wegens het geld, waar van gy my dezen morgen fpraakt ,• niet waar? Lernach. Eensdeels. Van der Hoeft. En anderdeels? Lernach. Myn toeftand aan u zonder achterhoudenheid openleggen; en zo gy my dan nog uw fchoonvader noemen wilt, zal niemand over het M Lot  jyg De Hollander. Lot van zyn dochter meer verheugd zyn, dan ik Van der Hoeft. Spreek dan , haast u tog. Lernach. ■ Indien gy geduld wild neemen, om my tc hooren... . Van der Hoeft, (plaatst zig nevens hem, met zyn eene ellenboog op de knie leunende.) Zie daar, my nu met de mooglykfte opmerkzaamheid en geduld toeluisteren. Ik ver*- lang om te weeten, wat'er tusfehen fchoon vader' en fchoonzoon gebeuren zal. Myn ooren ftaan open, vriend Lernach : —— fpreek nu. Lernach. Ik moet zulks doen, om my uw vertrouwen waardig te maaken. •• Luister dan. 'Loen ik u dezen morgen om tienduizend daa!dc:s ter leen verzocht; heb ik u myne omltandigheid ten halven ontdekt: — ik zag toen reeds myn ïnisfiag, maar nu gy u, ao gunftig voor inyne Leopoldina verklaart, zie ik die volkomen, e» kan die niet langer voor u verbergen. ——— Ik heb u dezen morgen op.i dat geld verzocht, het wes myn eenigfte hoop; en nu verzoek ik 'er u om, zonder eenige terughouding. ——— Drie wisfels dis heden vervallen zyn, en die ik niet  Derde Bedryf. 179 niet kan betaalen, doen my een hoon aan, dievoor een cerlyk koopman 20 onverdraaiglyk is, als het verlies van zyn leévcn. Jk kan my on- mooglyk , zonder uwe hulp , fchoon ik genoeg uitftaan heb, redden: En nu komt het 'er op aan, of gy my na deze verklaaring nog in uwe befchtrming wilt neemen. ■ Gy kuntt en moet 'er niet bij verliezen; ten einde vaa he, jaar, zyn kapitaal en interesfen, in uwe handen te rug, en dit zal ik u met mijn boeken en rekeningen, als een eerlyk koopman bewyzen. De betaaling der drie wisfels, benaauwen my, en gy weet zo wel als ik, dat één onbefcheidenmensen, den besten' man aan 't gevaar bloot kan ftellen,dat hy de naam van een bankroetier krijgt: En het geen menJhem eens genoemd heeft, blyft men hem noemen, invoegen iry zelden, weder in vertrouwen komt: —— Zie daar myn bezwaar 't welk ik u wilde voorftellen Myn Fleer van der Hoeft. Als gy myn handel in overwee¬ ging neemt, dan moet het u misfehien vreemd voorkomen, dac ik om tienduizend'daalders verlegen b;n, — maar myn zoon, voor myn zoon, heb ik mij tot dus verre ontbloot . doe my door uwe houding, geen ver wytingen : — Ik ben vader, en kon de gedachten niet verdraagen, dat ik, in myn zoon van do werelp M 2 ge-  i8o De Hollander. gefchandvlekt wierdt. Indien hy nu myne goedheid alleenlyk maar misbruikt had : maar daar hy zo buitenfpoorig is van u te beledigen, zal ik hem buiten ftaat ftellen van dien misdaad weder te begaan; Hy zal den boon u aangedaan met heeten traanen boeten : ik zal hem doen zeggen, 1 Vader ik heb gezondigd' of God, die hem my gegeeven heeft, rukke hem uit dit leeven 1 ■—=-«• dit is myn heiligen Eed: Laat u dit genoeg weezen. En nu bid ik u, dat gy my niet tevens met hem veroordeeld: —— Ik (meek u om uw hulp;—en beloofu te zullen voldoen, als koopman—■ en vader. Zo waarlyk Van der Hoeft. Zwijg : meer moet gy niet zeggen. Lernach. Neen. Van der Hoeft. En is het geen gy my gezegd hebt de ware waarheid ? Lernach. De vraag fmert my. Van der Hoeft, (opftaande en Lernach by de hand vattende.') Kom in myn Comtoir: wy zullen zaamen re« kenen. L £ r'  Derde B e d r y f. i8j Lernach. (mede opftaande.) Rekenen.... Van der Hoeft, En betaalen. Lernach. (verheugd.) Betaalen ! Van der Hoeft. En het daarna ook wel over het artikel van fchoonzoon eens worden. — Kom, — kom; ik bemin de kortheid. V Y F D E TONEEL. Verbeeld een ruim vertrek in 't huis van Lernach, waar in vtrfcheide Koopgoederen op en nevens eikanderen liggen. Ter zyde op de voorgrond hangen eenige Piftoolen, fnaphaanen, en degens, Fechner komt telkens teneinde van't Toe. neel uit en in de kpner. Hendrik Fechner. Hendrik, (in eene ongerufte hou. ding op de voorgrond heen en weder gaande.) Wat is 'er na dit leven ? een nacht waar in men gevoelloos fluinjert, waar in men hoort nog ziet en waar in mer zo lang flaapt tot ja tot hoe lang ? (Hier temt Fechner binnen.) dit mensen is my M 3 ge.  182 De Hollander. geduurig in de weg. ——* Hier te zyn en dnat te zyn, en altoos iemand achter ons te hebben die onze gangen befpied; — verwenscht zy het leven! één heldhaftig oogenblik, en in drie dagen is men vergeetcn. Zeg dan wat gy wjit i Ik hoor r iet meer floot, trap, mishandeld my, geen enkel lid zal zig beweegen , (na eenige tusjchenpozing.) Maar och myn armen vader, wat zal hy wee- neni uitgeteerd vervallen — een beeld des doods —- woedende over my— welk een befchouwing! feg met die denkbeelden, weg, (weenena'e) En gy myne Sara, > ■ gy zult kermen; — maar fpaar u geklag — uw treurgalm der Liefde: lk hoore niets en hoe gelukkig dat ik niets hoore. — (Hy Jlaa; ftil, ziet cm, en word F e c h n e k ge- waar. ) Ha! waar mag deze na zien? ik zal u werk verfchaffen, tot dat het met my zal afgedaan zyn. <—- (Hy herftcld zig cn treed naar Fe {■ VI r.) Heer Fechner! F e c h n e r. Wat is 'er van uw dienst? II e n d r i k. Hebt gy hier iets te verrichten? F b c H n e R. Ik heb iets verlooren en kan het niet weder vinden. Hen-  Dejdi B e d r y f. 183 H e n d k i k. Gy kunt 'dat naderhand wel zoeken: —-vilt gy my een dienst doen? F e c h x; e *. Zeer gaarne. Hendrik. Hoor myn lieven Fechner; — gy weet hoe ■hier de zaaken ftaan: —— en ik kan niet re. rust zyn, voor dat ik met myn vadei verzoend ben. wilt gy zo goed zyn van hem hier te brengen? Ik weet wel dat ik verplicht was by hem te komen, maar dit is my thans onmoogiyk ,• —— ik kan geen voetftap uit de; e kamer verzetten; —— zie dan of by zig ven bidden laat van hier te komen, wilt gy my die vriendfehap doen? myn lieven Fechner? Ik kan waariyk niet eer gerust zyn. Fechner. Och ja, indien het u om rust te deen is. (Hy vertrekt driftig.) H a n d r 1 k. (na eenigen tyd swygew.) Ta we! is het my om rust te doen , om een» diepe, zeer diepe rust. Het is beter ie fterven als tot fpot, verwyt en last ie leeven. (Hy vat een der pifloolen, beproeft dezelven met eer. Laadfiok, en befchouwt een kogel. —— in deze tusfehentyd komt Sara in_'t verfchiet van 't Inhl 4 Keel  i34 T3e Hollander. neel op , en blyfi, de beweeging van Hendrik zien-' de, fiaan) ZESDE TONEEL. Hendrik. Sara (in 't verfchiet.) Hendrik, (de Pijlool landende.) Vader, ' ziet vader dit zy onze verzoening , S a r a ! verfchrik niet Meisje: """3 Uw oom zal u een beter Man verfchaffen. —— (Hy wil zig de Pijlool op de borst zetten: Sara treed fchielyk vocrwaards.) Sara. (op een gebiedenden toon.) Lernach. Hendrik, (veriaast omziende.) Ha! Sara. Geef hier dat geweer. Hendrik, (ontjlcld.) MejufFer...., Sara. (met een grootscbe houding naar hem toetreedende ) Geef my dat geweer. Hl nds ik, (het pijlool haaf met een befehaamde houding over. geevende.) Hemel!... S a.  Debdï BlDlYF. ï8S Sara. Rampzalig Mensen ! verzwaart gy uwe dwaasheden door misdaaden ? door onver - geevciyke misdaaden? (de pijlool wegwer¬ pende) wéé het fchepfel, dat zig vermoorden wil. He n d r i k, (zyn aangezicht met zyn handen bedekkende.) Ach! Sara. Dank God, dat hy u nog vergunt deze zucht tot hem opteheffen. Een ©ogenblik laa- ter, en gy waart reeds in de Eeuwigheid, ongelukkige! -— wat denkt gy van dat verblyf, die plaats, waar van gy niet kunt wcdiii.eeren? H e M D r i k, (zuchtende.) Hemel: Sara. ïs dit de hoop die ik opgevat had , om u van uwen gevaarlyken weg aftebrengen? II e n o rik, (weenende.) Toen wist ik nog niet.... nog niet.... Sara. Wat Wist gy neg niet! —— dat uw vader, door uw geheel bedorven, en zonder vriendelyke bylland, ten fchaad der wereld leven moet ? ■ dal by zig om die reden van hartenleed verpyM 5 «igt?  15 De Hollander. nigt? 1 En na gy dit weet, fchynt gy he? nog zo verre te willen brengen , dat hy zig verwoed de Halren uit het Hoofd rukt, en de handen aan zyn leven (laat. In plaats vandoor een waar berouw uw leven te beteren , hem door dat middel te vertroosten, en alles aantewent den, om met eene vaderüevende zorg, de hem toegebrachte wonden te gcneezen, ■■ wild gy u van een leven berooven, dat het zyne is, dat hy u gaf, cn waar op hy de iechtmaatigfle , en gewichtigfte aanfpraak heeft? ——— wilt gy hem door deze laatfte daad, volkomen ellendig maaken? hem medoogenlcos in 't graf ftooten, zonder dat iets onder de zonne in ftaat zoude zyn , het ongeval te wecren? Foei! fchaamt u; wat is de zelfsmoord? niets dan kleinmoedigheid overbcgaanemisilagenen zwakheden, daaden waar over men niet bekwaam is berouw te toonen; eene krankzinnigheid, die men verftandeloos opvolgd, zonder te bedenken, dat de blyde hoop, de nevelen der onheilen, kanen'zal, doen opklaaren. Myn Com, die uw ge- Juk kan herflellen, is hier nog in huis; cn ik vermoede niet zonder grond, aangezien ik hem met uw vader in xyn Comtoir heb zien gaan, dat men bezig is, het zelve te bevorderen. - Kn terwyl deze araave mannen alles aanwenden cm  DlIBI B E ■ r t f. ' 18 pm de aangebrachte (lagen te heelen , zyt gy op het zelfde tydftip pmpzalfg genoeg, om uwen redelyken vader, en u te vermoorden! —— ja, gy wilt hem toonen , d en hem, als den verlooren zoon om zyn vader hooren roepen,met woordendie de wanhoop naby kwamen. L e n n a c h, (ontjleld.) De wanboop? En hebt gy hem in dien ftaat alleen gclaaten? Fech-  Derde B e d' r t f. i$t Fechner. Neen :Het beminnenswaardig Hollands meisje, kwam op het oogenblik; toen ik mygeliet.sls of ik vertrekken wilde; — en noodzaakte my te gaan; met eene houding, waar uit ik befloot.dat zy meer met hem te fpreeken had, als zy my toevertrouwen wilde, Lernach, Die verrader van zig zeiven! — Hy zou een Llemel op aarde kunnen hebben, indien hy flegts boetvaardig wierd. Fechner' Ik geloof, dat hy dit is: de toon , waar op hy her woord, vader, tiitfprak, bevestigt my indac gevoelen. " Lernach, (getroffen.) En waarom komt die verdoolde niet herwaards ? —— (op het uitfpreeken van deze woorden komt Hendrik te voorfchyn. Lernach vervolgt.) —_ En waarom myn Fechner, werpt hy zich niet voor myn voeten neder? Hendrik, (treed driftig toe, en •werpt zig voor zyne voeten.) Vader! —. vader ! _ zie uw zoon. Lernach — (naar eenige fusfehpnpoozing hem omhelzende.) N Myn'  Ioa De Hollander. Myn zoon: —— (hm opheffende en andtrmati omhelzende.') Myn zoon ! Hendrik, (zyn aangezicht met dt hand van zyn vader bedekkende.) Wees niet barmhartig, — omhels my niet, doe my uw' toorn gevoelen. Ik zuchtte wel om van u vergiffenis te ontfangen; maar gy behandelt my te langmoedig. Myn misdard is te groot i verwyt my | ■ doe my bittere verwytingen : maar verwerp my niet. Lernach. (hem andermaal omhelzende.) Met deze kusch, drukke ik op uw voorhoofd', myne vaderlvke vergeeving, en verzoening, — als een beftendig zegel. Leer einuelyk •ens een vriend van u zeiven worden, en gy zult geen getrouwer vriend op aarden hebbea als uw vader. Myn hart was niet geflooten voor u> en thans klopt het van vreugde, ja het gevoelt de blydfchap der Engelen, over een boetvaardigen zondaar. Vervuld van dat gevoel, neeme ik u wederom in genaden aan. Al het myne, zal 't uwe weezen; de infpraak van myn ziel fpreekt thans ftorket en overtuigender voft u als ooit voor den verlooren doch eindelyk .wo  Derde ë e d r ï f. J loj wedergevondenen zoon. — Maar indien uwd gebaarden, konstgreepen , of indien uw gevoel uit gebrek van geld, of bewust zyn van naderende ellende ontfiaat, (eene bekeering, die doorgaans oubeftendig is); Indien gy my daarmede poogd te bedriegen; -*— Zie myn zoon; met deze hand, waar mede ik * zegende, >— met die; zelve hand, zal ik dl niet vermoorden, —— neen! aan den wereldlyke Rechter overgeeven, op dat hy u vonnisfe ea itraffe. —-— Ik zal u.gelykiku nu weder aanneeme, van my verftooten, gyzult ten affchrik voor andere Jongelingen (trekken ; ja ik zal in die treurige omflandigheid deuken : nu doet hy ten afgryzen uut, vermits hy geea loflyk voorbeeld ter navolging heeft willen wor. den. - Zie my voor vader aan , en prent deeze reden in den zin uwer gedachten, laat het een drangmiddel zyn, die onze vernieuwde vriendfchap, onverbreekbaar maakt. — Mee» heb ik « niet te zeggen myn lieven zoon: uw eigen geweeten ontfiaat my, naar ik merke, van de droevige noodzaaklykheid, om u meerder teverwyten. —— Ge.-f uw geweeten gehoor; en in alles wat gy doet, —• denk op het einde. N z H is«  ' !$>4 "De Hollander. Hendrik (ftort wederom heweegln loos op de grond neder.) O niyn Vader! — den Hemel is myn getuigen. . L e r n a c h. (hem opheffende.) Ik geloove u: deze becvende band; — en dit kloppende hart, zyn geen tekenen van geveinsdheid, maar zyn my integendeel fpraak.ooze, en dierbaare Borgen, die my, voor uw gedrag , 't welk gy tot hier toe niet wel overlegt hebt, zullen borg liaan. — De Hemel is ons beiden zo genacig, om ons, wegers onze misdaaden niet te ftraffen. — (Hem naar de zakken geld wyzende.) Zie hier: —— met dit geld, geeft ons, decdelmoedigdenkende Hollander, het middel aan de hand om onze fchandc te Bedekken, en ons Cbarakter voorde wereld origefchonden te bewaatert. Ter rechter tyd wierd hy ons töf troost'in ons huis gezonden, cn gy zyt onbedacht genoeg geweest, cm hein daar uit te ver dryven ? H e n d r i k. L"':it hem nu komen myn vader! —— dat hy nu zie en hoore. Ik zal hem in alles vol- lening geeven. Laat hem tog komen : en hy zal zien en hooren, —— en als gy, vergeeven lecren. Lep-  D I 1 Dl BfÖKYF'. J£S Lernach. Den Hemel zy dank! Ik hoor myn zoon, d,e taal van myn verlangen weder fpreeken Fechner! gy zyt myn hulpe in droef heid geweest ; wees nu ook deelgenoot van myne vreugde. Hendrik. Fechner, Fechner! zonder u, was uw oprecht, fie vriend ongelukkig geweest, Fechner. Ik hoop dit: fpreek maar niet verder. Lernach. Ja, uw gedrag pleit voor u, en wy zullen pns jegens u erkentelyk betoonen, myn goede Fech: ner! GY van alles getuigen geweest, en nu kund gy altoos voor de wereld getuigenis geeven, dat indien myn zoon maar neen; hy zal het niet weder zover laaten komen, neen , dat zal hy niet. (op het geld wyzenüe.) Nu ga: en maak over dit alles befchikking, Fechner, Zeer gaarne. (Hy treednaar't verfchiet en roept.) Herman! (naar eenig jïilzwygen tegen Lekv a c h.) Ik ftel in 't betrachten van myn pliclt geene deugd (tegen Herman) neem dat" geld op en volg my. [N 3 TIEN  1C6 D b Hollander X I'E N D E TONEEL,. Lernach, Hendrik. Lernach. Myn zoon; myn zoon, indien gy niet vergeeteu kund wat »ns heden gebeurd is,... Hendrik. Dan wenschte ik liever de volgende morgen te fterven myn vader. Lernach. O myn Nieuwgeboornen; de vreugd o- ver uw eerfte geboorte was groot, maar deze is nog grooter, Hendrik. Ha! —— Ha! Ik hoor myn heer van der Hoeft. — Spreek voor my, ik kan het niet doen, en heb 'er het hart niet toe. Gaa hem te gemoed, en verplicht hem met alle uwe vriend, fchap, dat hy het my vergeeve. ( Hy treed te zyde.) ELF.  Derde Bebrye. iff ELFDE TONEEL. bb voorigen van drr H o e f t. Leopoldine. Lernach. (Van der Hoef* te gemoet ga ande.) Myn heer van der Hoeft, kund gyeenion?sling, vervuld van berouw, en die niet eerder gerust zal zyn, voor dat hy met u verzoend is, zyne te verregaande drift vergeeven? zoud gy hem ais uw vriend weder kunnen ontfangen? Van der Hoeft. Wte is het Verdrietiger als my, om iemand ten vyand te hebben? Indien hy van har- ten bedroefd is, dan zal hy my niet weder beledigen. Lernach. Zulks hoop ik met reden. ' Maar zyne vreeze ' zyne fchaamte.... Van der Hoeft. Wel nu, om der fchaamte wille is alles afgedaan , wat hy my.... Lernach. Och! ik kon hem als zyn vader ook niet we- ierftaan: hy is myn zoon weder. N 4 v **  •i.?8 De H q l l a n d e a, Van der Hoeft. En ik zal hem met vermaak zo hartelyk liefhebben , als zyn vader. Lernach. (ter zyde treedende.) Kom hier Hendrik. — Zie hem hier myn Heer! ly wacht op uw verlof.... Van der Hoeft. Wat verlof: Wie zal op verlof wach¬ ten om een braaf kerel te worden? — (tegen Hendrik) Kom hier jongman, gy begind my, u zo ziende, wel aan te ftaan. Hendrik. Gy ziet een mensch voor u, die het niet wagen durft, die oogen voor u opteheffen, die h zo OBvergeeflyk beledigd hebben. Van der Hoeft. Onvergeeflyk! ik dacht het wel. Vergiffenis moet voor de belediging plaats maaken, en wie tracht zig niet gaarne voor fcha» den te wachten? Kom hier, kom hier; (hen by de handvattende) maak my een;vriend ryker. Hendrik. Nria my toe ,dat ik voor al uw geduld metmyne misflagen, voor uwe goedhartige vergiffenis, voor deze wederaanr.eeining, ftaatmytoe, dat ik  Derde B e d r y t. ifp ik voor al die goedheid.... (Hij wil hem ie hand kusfchen, Van der Hoeft, (zyne hand te rug trekkende.) Niet zo; '< zo niet, (Hem omhelzende) zo moet het weezen. En als ik zo doe, dan kan men ltaat op mij maaken. Hendrik. Hoe heb ik zulk een man kunnen beledigen! Van der Hoeft. Genoeg, genoeg: niet meer daar van. . Ik bemin de kortheid; gy zyt en blyftmyn vriend en zwager, Hendrik. Zwager! Lernach. Ja myn zoon, kundt gy het geluk van uw zuster niet in haare oogen leezen ? Van der Hoeft. En in de myne ook? Hendrik. (tegen Leopoldine.) . Zuster, gelukkige zuster! Leopoldine. Deze zucht, en die treurige oogwenken ver. ftaa ik myn lieven Broeder. Zij gingen riaar Sara. N s Hen-  De Hol lande b. Hendrik. Ja: maar mijn bekeerder. Zy allee» kan myn geluk volkomen maaken, en mij op den weg der deugd behouden. Haar te leercn kennen , is de deugd zelf te leeren kennen, (tegen van der Hoeft,) Besten man, uw Nicht i* een Engel. Van der Hoeft. Zeer verplicht; maar een Engel met vleesck en bloed. Hendrik. Wie zal tog zo gelukkig zyn, om haar te be« zitten ? Van der Hoeft. Dat is de zaak van dien Engel zelfs. TWAALFDE TONEEL. de voorigen, Sara. Sara. Wel nu myn Lieven Oom, myn boeken zyn -ingepakt; wy kunnen gaan als wy willen. Van der Hoeft. Ik wil u niet overhaasten. Sara. Hoe! i waarom niet ? Lek-  Dhdi B e » r * *• 101 Lernach. Om dat uw Lieven Oom, eetst nog een uwer vriendinnen tot uw bloedverwante wil maaken. Sara- Ei! ei, Oom! Eens Leopoldine; altoos Leopoldine ! Gy zult haar naam niet meer noemen wie was de man, die my daarmede deed vertrekken ? Van der Hoeft, (driftig.) Nicht, Nicht! indien ik de kortheid niet beminde, dan zou ik u een lang register kunnen voorleezen, om te bewyftn dat gy een wysneus zyt. ■ (op Hendrik wijztnde) daar, die Heer heeft na u gevraagd. Hendrik. O myn vriendin; ik ben weder met dien braaven man verzoend, hij heeft my weder tot zyn vriend aangenoomen, Sara. En is dat nu niet beter , als zig ten affchrik van elk, vermoord te hebben ? Van der Hoeft. Is 't mooglyk! vermoord? ■ foei zwager: — foei! —— maar zo gaat het; zo komt het: Eerst leeft men losbandig, 1 en  zoz De Hollander. en dan wil men zig vermoorden. dat zyn de Helden van onze Eeuw. Lernach. Zoon, zoon! Hendrik (de hand van Sara. vattende-') Zy heeft my gered: aan u Sara! ben ik het heil, dat ik nog leve , verfchuldigd. Neem het aan; het is 't uwe. fpreek: antwoord my. Sara. Ik zal: maar eerst moet ik weeten wat myn Lieven Oom zegt. Van der Hoeft. Uw Lieven Oom zegt, dat de jongen Heer voorheen een deugniet was, maar dat hy in 't toekomende deugdzaam kan worden. Als nu de Lieve Nicht het laatfte hoopen durft, dan is de Oom te vreden. Sara, (-Hendrik kaar hand geevende.) Dat is myn verlangen. Hendrik. (haar ^ kllsjchsnde_ ■ Gy zult u niet bedrogen vinden. Sara. Maar onder eene voorwaarde..... Hen-  Derde Bedryt, ^03 Hendrik. Spreek: Geene zal my te zwaar zyn. ' Sara- Dat gy uwe tot hier toe bekende vrienden verlaat, en met ons voor eenigen tyd naar Holland vertrekt. Hendrik. J"a naar de Indien, indien gy 'er tegenwoordig zyt. Van der Hoeft. En als hy zig daar niet wel gedraagt, dan zenden wy hem zonder genade naar Batavia : is 't niet goed fchoonvader? Lernach. Wat kan ik u antwoorden ? —— Gy maakt my volkomen gelukkig. Sara. (tegen Leopoldine.) Nu Zustertje, Broeder voor Oom, en Oom voor Broeder. Leopoldine. Ei, met meer eerbied, met meer eerbied; lk bidde u wel de Tante niet vergeeten. Van DtR Hoeft, (op Leopoldine wyzende.) Ja, ja Nicht, vergeet de Tante niet. Hendrik. En nooit zal ik vergeeten, heden geleerd te heb-  a»4 © " Hollands n. hebben, hoe' veel een vernuftig Meisje, op het hart van een man vermag. V a h d e r H o e r t. (op een vrolyke toon.) Gy niet alleen zwager: neen, waarachtig niet! - lk ook, ik ook, en wy zul¬ len nog wel meer leeren. —— (Leopoidtne ter zyde trekkende en in de hand kloppende,) Het moet maar onder ons blijven, myn Lief wyfje wat wij ondervinden znllen. Einde van n e t Derde en Laatste Bedryf.  DE WEDERGEVONDEN VADER, OF DE BASTILLE VEROVERD; TONEELSPEL, IN DRIE BE D R IJ V EN. Met Deeoratien.     DE WEDERGEVONDEN VADER. OF DE BASTILLE VEROVERD; TONEELSPEL, i N DRIE B E D R IJ V\E N. Met Decoratien. DOOR P. T. H. — Te UTRECHT en AMSTERDAM, BH G. T. van PADDENBURG en ZOON, EN M. SCHALEKAMP. i 7 9 ©• 7.  VERTOONERS. De Heer tavernier. Vader van Mevrouw De Graaf r„„ BERTII1M- gevangene, ije Lrraar de lorges, geva„Sene. De LAVVAij, Gouverneur der Bn Hlle De los me salbrai7 i n« • , eou.s de Kl","' j JS6;8 ^ dC De Fi. essell.es, Prevoosc der Kooplieden bertcr7"' c,piers krët in de Bafrméen- Bertram «.vandeverw™ Mevrouw bertram. grosbr8e, i C.°"ïi. | '«* •'»o«tos. Johan, koegt van bertram. u , (, i s DE IV1ITF TA «r , «'uiiDE, ö.'/f verloste sevangenen. "c Zwilzers en Invalide n van de Baflille. Het TONEEL is in Pa/ys.  DE WEDERGEVONDEN VADER, of de BAST1LLE VEROVERD- TONEELSPEL IN DRIE BEDRIJNEN, met Decoratie», EERSTE B E D R IJ F. Het Toneel verbeeld een donker vertrek in een der torens van de Bajlille. EERSTE TONEEL. De Heer tavernier, in eene oude flordige kleeding, hebbende een Jlaapmuts op v hoofd, en eenen langen haveloozen baard. w " aar ben ik ? - wat beduid dit ? — hoe In eenen anderen kerker ! _ Hij fchijnt beter dan dat vervloekte hol , waar u;t jj. gefleept ben , naa dertig bittere jaaren van mijn leven daar in te hebben verkwijnt! _ A (hij  2 De WEDERGEVONDElV VADER; C hij ziet angstvallig rond) maar — wie weet, wat de Satan zoekt uittebroeden! — misfchien leef ik mijnen vijanden te lang! — misfchien wil men het naauwlijks meer bemerkbaar licht van mijne bouwvallige levenslamp gewelddadig uitblusfchen ! (driftig en wanhopig) monfiers ! — gevloekte flaaven der Heerschzugt! — beeft! — (naar den Hemel wijzende) Hij leeft! (rondziende ) niet een fioel — niet een brokje houts , waar op ik mij ouden man kan nederzetten ! - (het hoofd fchuddende en fchreijende) 6 God ! verdeediger der verdrukte onfchuld ! zijn uwe ooren geflooten voor het gekerm van eenen ellendigen! C verfchrikt ) wat hoor ik ! — misfchien naderen mijne beulen ! — ha fchelmen ! fnakt gij naar het dropje bloeds van eenen afgemartelden grijsaard ? TWEE-  TONEELSPEL. 3 TWEEDE TONEEL. De heer tavernier. De graaf de lorges , in eene ellendige kleeding , bloodshoofds , met eenen baard, tot op zijn midden afhangende. De heer tavernier, ter zijde , terwijl de Lorges in het rond tast. Hoe ! Hemel — nog meer rampzaligen! — ( overluid) wie gij ook zijt, rampzalig liagtofTer der Heerschzugt ! — wees welkom , wees welkom bij uwen ongeltikkigen natuur- en rampgenoot ! (hij omhelst de Lorges. ) De graaf de lorges, vefffhjrikt. Wat! — de Item van eenen ellendigen! — 6! ö ! — C met aandoening de hand van de Heer Tavernier vattende en drukkende)]^. jaa ! — uw natuur- en rampgenoot ! De heer tavernier. Mijn grijze vader 1 uw uiterlijk voorkoomen doet mij geloven , dat gij den bitteA a ren  4 De WEDERGE VONDEN VADER: ren kelk der helfche verdrukking ook een reeks van jaaren hebt gedronken. De graaf de lorges. Tot den bodem ! — tot den bodem ! — (rond ziende) waar ben ik? hoe, zederd meer dan dertig jaaren in den vervlockften moordfpelonk gefmeeten , word het mij eindelijk vergund , in dit vertrek , dat voor mij als een paleis is, te treden , en een prooi der woedende Hofgieren te vinden , die , gelijk ik , fnakt naar het laatfïe levensblikje , en ook verbrijleld is onder de pijnigende rampen! — (met een wanhopige grimlagch) hoe zullen wij onze beulen voor deeze hunne genade genoeg kunnen danken ! — (angstvallig rondziende) niemand, die ons befpied ! — niemand die ons belet te fpreeken ! — rasch, — gebruik gemaakt van dit voor ons onbekend , onwaardeerlijk geluk ! —- (de hand van den Heer Tavernier driftig vattende) eenigfte vriend ! dien ik thans heb , of die mijn iafgezonken oog hier immer zal aanfchouwen , — in Gods naam , wie zijt gij ? Dï  TONEELSPEL. S De heer tavernier, met hevige aandoening. Ik ben Tavernier ; ik was voor dertig jaaren in dienst mijnes Konings ; getrouw tot den dood aan zijne belangen, vervloekte ik de knevelarijen zijner gunfielingen op de eilanden ; — mijn eerlijk hart was ge zwollen van fpijt en verdriet wegens hunne eerloosheid ; — ik fprak — en (fchreijendej helaas ! — toen was mijn val zeker. De graaf de lorges. Ha ! de roede dier ontmenschten ftrekte zich dan ook tot in de eilanden uit ! — Gaa voort! De heer tavernier, fterk aangedaan. t Vergt mij niet een verhaal te doen , dat mij de ziel doorfmjd! — ach ! God! De graaf de lorges. Gij befchouwt in mij eenen broeder , die op eene gelijke wijze door het roofgebroed uit de armen des overvloeds en vermaaks naar het ftikdonkere hol van gebrek en hartzeer is gefleept. —• onze rampen en derA 3 zei.  6 De WEDERGEVONDEN VADER; zeiver oorzaken te verhalen aan elkander, zal onzen vertrapten boezem lucht geven. De heer tavernier. Met weinige woorden zult gij alles weeten; op Saint Marguerite Lieuxcmm in dienst des Konings, zag ik dag aan dag de gruwelijk fte guiteftukken der gunflelingen van de wraakzugtigfte vrouw , die alles regeerde ; mijn eed , mijn pKgt , mijne eer , geboden mij dit te openbaren. Helaas ! — deeze mijne gehoorzaamheid aan mijnen Vorst Hortte mij in eenen afgrond ; op het onverwagtftc wierd ik als een booswigt uit de armen van mijne vrouw en onnoozel kind gefcheurd , geketend, en op een fchip gefmeeten , en hier voet aan land zettende, naar deezen kerker gevoerd , daar ik nu zederd 30 jaaren helfche uuren heb gefleeten, zonder dat mijn lot, zints den tijd mijner gevangenzetting , in 't minst is veranderd. De graaf de lorges, verbaasd. Wat. — Wat zegt ge! — gij hadt eene vrouw , een kind ! D e  TONEELSPEL. 7 De heer tavernier, zeer aangedaan, è Rampzalig lotgenoot , waarom mijne verfmagte ziel uit mijnen boezem gefcheurd! jaa! — ik had eene vrouw, eene beminlijke vrouw , met welke ik door de tederfte , door de vuurigfte liefde was verbonden ; zij was mij dierbaarer dan het licht mijner oogen ; - zes maanden voor mijnen onichuldigen val had zij mij een kind gefchonken , een meisje ichooner dan den dageraad ! - (»* eene wanhopige woede) „ ontmenschte beulen ! ,, geef mij mijne Louize, — geef mij mij,„ ne engelagtige Charlotte weder ! — „ (fchrcijende) ö God ! — zoo nog bei„ de of eene dier ongelukkigen ergens zugt „ om 't gemis van haaren egtgenoot of va„ der , ö verlaat ze niet !" — (driftig heen „ en weder wandelende) maar neen ! — zij zijn reeds in 't ftof ! — door verdriet , vernedering en gebrek verbrijzeld , hebben zij dit waereldrond , dit toneel van boosheid en barbaarfche ondeugd reeds verhaten. — misfchien is nog Charlotte in het een of ander waerelddeel een prooij van A 4 ge-  S De WEDERGEVONDEN VADER gebrek of — neen , neen! het lieve kind is zeker bezweken, vergaan, misfchien — {driftig en in tiaaiicn uitberfiende) „ 6 „ Hemelfche Vader ! — die mij in eene „ woedende zee van rampen het hoofd i, boven houd , maak los, maak los die te,, dere banden , die liefdebanden , fcbeur dat », pijnigend teder aandenken aan die panden „ mijner zuivere liefde uit mijn berftend hart, „ gelijk gij hebt toegelaaten , dat de magt ,» der hel die uit mijne bevende armen heeft „ gerukt." De graaf de lorges. Bedaar, mijn ongelukkige vriend! — tot nu dagt ik , dat niemand zoo rampzalig kon zijn dan ik; jk ben ook jammerlijk getroffen; maar gij — och ! mijne ziel vergeet zich zelve , en word geheel gevoel en medelijden met u! (hij omhelst hem fchreijende.} De heer tavernier. "Edelmoedige flcrveling! — jaa mijn lot is zwanrer, dan ik kan dragen ; — zoo in een cogenblik als met den klaauw van eenen tijger uit de omhelzing van de twee voorwerpen mijner liefde gerukt, — en nooit, noch  TONEELSPEL. 9 noch ik van haar, noch zijlieden van mij, in zulk eenen langen tijd eenig bericht of kondfchap te hebben ! — ö ! ó! mogt ik ze nog eenmaal zien , eenmaal omhelzen ! — nog eens aan deeze borst drukken , dan zou'ik met blijmoedigheid mijnen adem uitblaazen. De graaf de lorges. Dat geluk hangt u waarfchijnlijk, en wel zeker, niet boven 't hoofd; getroost u, met mij , onze dagen in deezen rampzaligen kerker te eindigen , zonder dat het minfte ftraaltje van verkwikking ons zal befchijnen. — Doch ouder wat voorwendfel wierd u den (lag toegebragt ? De heer tavernier.; Men befchuldigde mij , een aanflag op het leven des Konings te hebben gemaakt: — ,, ö God! gij weet, hoe ik daaglijks mijn ,, gebed voor mijnen Koning tot u op- zond!'' — Indien de laffe ziel mijner vijanden voor fchaamte had kunnen vatbaar zijn, zij zouden over deeze buitenfporige befchukliging rood zijn geworden. — Een bijkans vergeeten man, die alle zijne fchatA 5 ten  io De WEDERGEVONDEN VADER; ten en uitzichten befluit in de omhelzing van eene vrouw en een kind , die geene gemeenfchap met eenige grooten, het zij buiten — het zij binnenslands onderhield, zou een aanflag tegen zijnen Vorst maaken ! De graaf de lorges. Uwe onfchuld moest ontwijffelbaar bij uwe eerfle verhooring blijken. De heer tavernier, driftig Dat moest het ook; — de Duivel zelfs kon geen vlekje, zoo groot als een zandkorrel , mij aanwrijven; — dit wisten die eerlooze fielten te wel , om mij tot eene verhooring toe te laaten; — (voedende) dit is het, die helfche moor der s greepen mij bij den gorgel, en fmeeten mij in het hol, daar ik 3c jaaren door ondragelijke rampen ben afgeknaagd , zonder dat men mij heeft ondervraagd , hoe zeer ik mij heesch fchreeuwde, om dit recht te mogen hebben. De graaf de lorges. Een fchreeuwend onrecht, Mijnheer! —. maar wat zou het u hebben gebaat, indien gij al waart verhoord geweest? —« men is reeds  TONEELSPEL. 11 reeds veroordeeld, eer men gegreepen word, daar de ondeugd Rechter en partij te gelijk is. — ö Dit heb ik op het bitterst ondervonden. De heer. tavernier. Is 't mij geoorlofd , iets van u en uw lot te weeten ? De graaf de lorges. Ik ben de Graaf de Lorges; <— van een aanzienlijk gedacht en vermoogen, had ik mij van mijne eerfte jeugd af toegelegd, om mij bekwaam te maaken, om ten eenigen tijde mijn Vaderland van dienst te zijn. De heer tavernier, (driftig,') Om eene post in het Rijk te bekleden!—. ö dan hadt gij u moeten toeleggen, om uwe geboorte en verdienden te verzaaken , — om voor fchelmen, die de deugd vervloeken, in het ftof te kruipen, — om eene eerlooze vrouw, die den Monarch door de listigfte bedriegerijen den fcepter uit de handen wrong, te vleijeu» en met geboogen knieën te believen. De  ia De WEDERGEVONDEN VADER; De graaf de lorges. Gij hebt gelijk; ik bedroog mij, toen ik mij noodzaaklijk wilde maaken, door een deugdzaam gedrag en verkreegen bekwaamheden; ik zag dit met al den fpijt, die een eerlijk hart over de onwaardigfie vernederinggevoelt ; — ik zag de laagfie zielen, voorbeeldig door ondeugd en onbekwaamheid, door vleijen, believen en kruipen tot de a^anzicnlijklte posten bevorderen ; mijn hart kromp van verontwaardiging; en ach! had ik flegts fierkte van geest genoeg ^ehad, om die te kunnen verbergen! De heer tavernier. Ha! ik merk alles, gij zijt mijn broeder! gij hebt de boopheid van het vloekwaardig rot niet geduldig en ongewrooken aangezien ! gij hebt gefprooken ■ gij hebt gefprooken, gelijk het oenen man van eer en deugd voegt. (de hand van de Lorges driftig vattende) braaf, broeder ! laat het u niet berouwen, een lafaart , een eerlooze zwijgt, wanneer hij den roem van zijnen Koning en het belang van zijn Vaderland door deugnieten ziet verkrachten of in  TONEELSPEL. *3 in gevaar brengen: men. moet fpreeken , al zou 'er de kop af moeten. De graaf de lorges. Ik fprak niet alleen; maar mijne pen Helde die alles overheerfchende Pempadour, die befaamde ligtekooij , en haaren kruipenden aanhang, in het waare daglicht; en fchoon ik dat gefchrift niet had ondertekend met mijnen naam, wierd ik nogthands wel draa als deszelfs fchrijver bekend, — en — gevat. De heer tavernier. Dat kon niet misfen, en gij zijt verhoord? nien had bewijzen tegen u? De graaf de lorges. Jaa ik wierd terftond door eenen bloedraad verhoord, men had geene de minfte bewijzen tegen mij ; doch men had die ook niet nodig, dewijl ik te veel eerlijkheids en te veel moeds bizat, om het te ontkennen. De heer tavernier." Bravo! — eene eerlijke, cordaate ziel kenmerkt zich door het fpreeken en fiaande houden  14 De WEDERGEVONDEN VADER; den der waarheid, al was men in een perk van woedende dieren beflooten. De craaf de lorges. Be Rechtbank, voor welken ik was gefield, was niets beter; men grimde mij van alle kanten aan ; men fpaarde noch beloften, noch bedreigingen, om mij overtehalen tot het openbaaren van mijne vrienden, die met mij in denkwijze indemden, en de band aan mijn werk hadden geleend , of daar toe raad hadden gegeven; men liet mij zelfs mijn ontflag, door den Minister geteekend , zien , wanneer ik hen noemen wilde. De heer tavernier, (driftig.) En - en - gij. — De graaf de lorges. Ik had moeds genoeg, om liever in het iïinkendst gat te worden gefmeeten, en tot mijn jongden mik aan het knagendst gebrek tc worden overgeleverd, dan aan die eerlooze eisfehen te voldoen, De  TONEELSPEL. 15 De heer. tavernier , kern driftig omhelzende. Graaf! dat ik u aan mijn hart drukke! Gij zijt grooter, dan uwe rampen! maar wat wil dit verfchijnfe! zeggen, beide uit onze moordfpelonken hervoortgebragt, en naa meer dan dertig jaaren zugtens, zonder eenig waardig fchepfel te hebben gezien, nu bij elkander, nu verlof, om onzen boezem in elkanders fchoot uitteftorten, van waar dit onwaardeerbaar geluk? Zouden onze vijanden afgemat zijn van ons te vervolgen? De graaf de lorges. Misfchien fcheppen zij eenige adem, om ons met nieuwe krachten aantevallen, en te vertrappen, een adder zal eer zijn dodelijk vergif, daa zij hunne woede afleggen. DER-  i6 De WEDERGEVONDEN VADER; DERDE TONEEL. De vorigen. Trecour, houdende een groote kruik in de eene hand, in de andere een bos fleutels. Trecour. Zoo, zoo , dat gaat wel Heeren ! gij houdt eenen Cabinetsraad met u beiden! weest voorzichtig! gij weet, dat dat hier eene dodelijke misdaad is. De heer tavernier. Wat, men zou ons vergunnen bij elkander te zijn, en vorderen, dat wij fprakeloos als de dieren in het bosch met den ander verkeerden ? Trecour. Gij weet, dat men hier niet mag denken, veel minder fpreeken: vergeet niet, dat ge in de Baftilh zijt ! De graaf de lorges, (driftig.-) Recht zoo, in de Baftille, de voorburg der verdoemenis! Tre. *  TONEELSPEL. ï? Trecour. ' Wat bet ook zij, het is en blift de Bafiille, en zoo lang dit flat in weezen is, zoo lang zal ook deszelfs manier van huishouden in ftand blijven. — (angftig rondkiende') Zie daar, voor geen honderd kroonen wou ik, dat men wist, dat ik u te famen bad- laaten fpreeken De Gouverneur De heer tavernier., hem in de rede vallende. Is een gevleeschte duivel, die vermaak fchept, de ongelukkigen als glas te verbrijzelen , maar Trecour, hem in de rede vallende. Maar hij is en blijft Gouverneur ; en wist hij, wat hier omging, goed of kwaad, 't w s het zelfde, wij konden ftaat maaken, dat wij alle drie in een gat, een twee, driehonderd voeten onder den grond, wierden geplakt, om door de rotten en ander ongediert levend te worden verflonden. —— Sus! mij dunkt ik hoor iets! B DB  ïé De WEDERGEVONDEN VADER; De HEER tavernier, driftig. Al zou men mij levend villen, ik wil fpreeken met mijnen rampgenoot! zou men ons uit onze holen hebben getrokken, en het geluk hebben gefchonken , om bij elkander het overfchot onzer ellendige dagen te eindigen, om Trecour, hem in de rede vallende. Hoe! gij verbeeldt u dan, hier met en bij elkander te zullen blijven ? DE graaf de lorges, driftig. Wat anders ? Tr ecour. 6, Gij bedriegt u zeer! men hee»? u uit uwe vertrekken gehaald, om dat men die nodig had. DE heer tavernier. Om dat men die nodig had! cn waiif toe? Trecour. Zagt wat! heeft een tijd van 30 jaaren u nog niet geleerd, dat men hier 1 iet mag nieuwsgierig wezen, . dat men hier zoo  TONEELSPEL,. i§ 200 min mag vraagen, als denken of fpreeken ? De graaf de lorges, zugt en ticnaar den Hemel ziende. 6 God ! ma«r wat dan ? wat heeft men met ons vooi ? Trecour. Ik heb voor ieder uwer een ander hok gereed gemaakt; — kijk , ik heb hier weer eerl kruik versch water voor u, gij zult zeer wel zijn, — ik moet u derwaards geleiden. DE heer tavernier, driftig. Rampzalig werktuig der lafhartige dwingelanden ! —• Trecour. Word niet boos 1 ik moet mijne orders volgen. De graaf de lorges. Men heeft ons dan flegts een enkel ftraaltje van licht doen zien , om ons weder in de vervloektfte duiiternis te begraven ! Bi Db  *o Dk WEDERGEVONDEN VADER ; De heer tavernier, met een wanhopige grimlach. Reoht zoo! zouden onze beulen de ltreelendc warmte der menschlijkheid tot hunne ijskoude wraakzugtige zielen toegang laaten vinden! onmooglijk! nooit veran-» dert de tijger zijnen aart! Trecour!—- wij wijten u niets; maar geef ons fiegts het onnozel vermaak, ons te zeggen, waarom men ons van fpelonk doet veranderen? wat kan dit fchaden ? T Et e cour, de fchouders ophalende. Vergeef het mij, dat ik aan uwlieder nieuwsgierigheid niet kan voldoen. ■ Ik ben maar een arme Cipiei sknegt, die niets mag weeten, noch zich met iets bemoeijen, Hoe, gij weet, dat zelfs geen burger, hoe aanzienlijk hij ook zij, zich met Staatszaaken mag inlaaten; dat hij maar een fchepfel is, dat het zich moet laaten welgevallen , hoe men met hem leeft, zonder daar tegen zijnen mond te mogen opdoen;-— en ik zou mij ... . neen, neen, Heeren! — ik begeer niet voor mijnen tijd den nek gebrooken te worden. De  TONEELSPEL. ai De graaf de lorges. Vervloekte dwinglandij! De heer tavernier. Zal dan eene eeuwige donkerheid het ver. ftand der redelijke weezens benevelen! —* 6 mogt de tijd met rasfe fchreden naderen, dat de burger zijne waarde leerde kennen, en de knellende ketens gevoelen, welke hem aan den zegewagen van de woedende Heerschzugt gekluifterd houden. T r e c o ur. Sus! Sus! daar komt iemand! —— in 'sHemels naam zwijg ! VIERDE TONEEL. De voorigen. de launaij. De launaij, met eene tmfche houding tegen Trecour. Wat fteat gij hier nog! — breng hen weg! Trec oür. Ik kwam om de Heeren te halen, Mijnlieer ! B a Db  22 De WEDERGEVONDEN VADER; De heer tavernier. Zou het Rijk in gevaar zijn, Mijnheer'. indien men ons onfchuidige flagtoffers hei vermaak vergunde, met elkander te zijn en te blijven ? • heeft men iets van twee afgepijnigde Grijsaards te vreezen ï De launaij. Het voegt u 'niet, u te verzetten tegen mijne bevelen; gehoorzamen en zwijgen» zie daar uw pligt! De graaf de lorges. Zijt gij onverbiddelijk, om ons deeze genade te vergunnen, de eenigfte en laatde, welke wü u affmeeken ? De l a un a ij. "V/at genade! zwijg en vertrek! is 't geen genade genoeg, dat men onwaar, digen, baldaadigen, die zich vermeeten hebben, het hoog beduur aantevallen , niet met de grootde pijnigingen het leven hebbe ontrukt ? De heer tavernier, driftig. Gaa voort, werktuig des Satans! — vervloek de cordaatheid der eerlijke zielen,—— ver-  TONEELSPEL. 21 verban de blinkende waarheid, als het ondraaglijkst monlrer voor u en uwen fnooden aanhang; ma.r beef! indien gij ooiteen oogen blik hebt , dat gij uwe fchuldige oogen naar den Hemel durft opflaan, denk dan, dat de Vader der waarheid en onfchuld leeft J dat zijne wraak rijp word , en u en uwe medeftande s den kop zal verpletten, eer gij z Iks verwagt ! De i.aun a Ij, in eene woedende drift. Booswigt! gij durft uwe lasterlijke tong nog roeren! (tegen Trecour) fleep hen weg! De Graaf de Larges, de Heer Tavernier en Trecour binnen. VIJFDE TONEEL. De launaij, heen en weder in diepe gedachten over het Toneel wandelende. Die onbcfchaamden ! — mij te dreigen! —maar, — wanneer hunne rampzalige voorzegging eens wierd vervuld! (in eene droe~ vige houding ó, wie weet, wat mij boven *t hoofd hangt! .— zouden zij iets weeten B 4 van  24 De WEDERGEVONDEN VADER; v?n 't geen er thans in Parijs omgaat? neen, onmogelijk; Trecour zal ons niet verraden. Hoe word mijne angstvallige ziel gefJingerd! het Volk is in eene brandende woede , die baldaadige eerlooze boop wil niet lan' er den fiugten nek krommen onder de heerfchappij der heerfehers ! — wie weet, wat hunne roekeloosheid zal onderneemen! men wil zich meester maaken van de wapenen , die hier zijn ! men zal die , zoo ik ze weiger, met geweld willen bemagtigen! en wat dan? —. zoo ik tegenftand doe bieden, zal men zich op mij tragten te wreeken. ■ Rampzalig tijdfiip! indien ik den firoom „ welks thans uit zijne boorden is geborften , wil volgen, zal mijn hoofd voor de flagen var» eene tallooze woedende bende gedekt zijn , maar zal ik niet voor eeuwig ge- fchandvlekt wezen! -— Z E S  TONEELSPEL. 35 ZESDE TONEEL. De voorige. De losme -salbraij. De losme-saleraij. Het fchijnt, Heer Gouverneur! dat mett ons wil aantasten; het Volk rot rondom het (lot in eene ontelbaare menigte te famen. De launaij, driftig. Dat woedend ongediert wil alles afkna» gen: welk eene dolheid beheerschthen? De losme-salbraij. Zij leeren menfchen te worden , Mijnheer i zij willen hunne rechten door geweld wederkrijgen; -— het is hun te doen» om wapenen uit het Arfenaal te hebben. De launaij, zugtende. Ik weet niet, wat ik zal doen, —— of. ik hun die wapenen zonder wederftand zal laaten volgen, dan of ik mij tegen hun geweld zal verzetten ? zoo zij in het laatst geval ons overmeesteren.... 65 Ds  Sfi De WEDERGEVONDEN VADER; De lo SME-sal br a IJ, hem in ds rede valle de. Dan zijn wij lijveloos ; maar Mijn¬ heer ! zullen wij ons lafhartig laaten ringelooren door eenen faamgerotten hoop, zonder order, zonder hoofden, zonder moed? — ik voor mij wil liever met den degen in de vuist fterven. Een krijgsman vreest het lafhartig gebrul var. eene woedende menigte niet. De launaij. Gij weet, dat de Soldaaten zich onder hen vermengen, zij zijn woedende, en zullen hoe langer hoe meer aangroeijen. De losme salbraij. Al waren hunne eisfchen op de gertrengfte billijkheid gegrond, — al veranderde elke ftraatiieen in Parijs in eenen gewapenden burger , zoo moeten wij nog niet zwichten ; de bewaaring van dit flot is ons door het Gouvernement toevertrouwd , daar op hebben wij eenen plegtigen eed gezwooren, en zonder het ontflag van dien eed , laat ik mij veel eer aan duizend (lukken kappen , dan dat ik mijn post lafhartig overgeef! D i  TONEELSPEL. ft| De launaij. Gij fpreekt als een braaf krijgsman , —» maar de overmagt ! ■ De l osme - sa'lbraij. Een krijgsman , die gezind is, of te overwinnen, of te nerven , kent geene overmagt. ZEVENDE TONEEL. Devoorigen. louis de flue. Louis de flue. Mijnheer ! ik heb mijne manfchappen volgens uwe orders op het binnenplein gefchaard, en de nodige maatregelen genoomen , om, des noods , brug en poort wel te verdedigen. De launaij. Zeer goed; wij zijn in eenen tamelijken fraat van tegenweer. Gij maakt Haat op uwe Zwitfers ? Louis de flue, Tot op den Iaatften man ! — zij fchïj; nen  89 De WEDERGEVONDEN VADER; ren to reikhalzen , om dat woedend gefpnis den hals te breeken. DE LOS M ET 5ALBRA IJ. Het is onbegrijplijk , dat de Zwitfers, bij welken men de bcproefdue burgertrouw en liefde voor de Vrijheid denkt té vinden, zoo zeer verbasterd zijn , dat zij niets liever fchijnen te wenfchen, dan hunne handen te verwen met I et bloed van burgeren , die om het herftel hunner rechten aaa het geweld het hoofd willen bieden. ■ : ■■ Wij fpreeken hier onder zes oogen, — ook zoek ik u niet te beledigen, Heer Luitenant ! Gij zijt een Franschman. LOUIS DE FLUE. In 't minst niet Mijnheer! het is zoo ; 'maar gelief te begrijpen , dat de Zwitfers die in onzen dienst zijn beflaan uir eene bende huurlingen , die gereed zijn, om op de hen gegeven wordende be\e.en alles te Aagten, fchuldig of onfchuldig; de minne fchaduw van vrijheidsliefde is hun thans vreemd. De  TONEELSPEL. 29 De launaij. . Ik weet niet, wat ik doen zal, om mij In dit netelig geval te redden. Louis de flue. Ho , Mijnheer, dit behoeft gij niet te vraagen ; als een man van eer moet gij den aanval van die woeflelingen met vuur en ftaal te keer gaan ; mijn Volk zal zich heldhaftig gedragen. De launaij. Daar twijfel ik niet aan ; maar of de ƒ«valides wel gezind zijn , om hunne medeburgers den hals te breeken, meen ik reden te hebben om te twijfelen. Louis de flue. driftig Dan zullen wij het hun wel leeren: —< ik heb mijne Soldaten gevraagd , of' zij genegen zijn , wanneer de Invalides weigeren te vegten, hen daar toe te dwingen , en hun des noods zelve op den huid te vuuren? en hun eenftemmig antwoord was, Jaa ! , De l o s m e - s a l b r a ij. Bravo ! dan hebben wij niets te vreezen.1 Db  5» De WEDER.GEVONDEN VADER, De launaij. Wel aan , Mijnheer '. ik verblijde mij , dat gij en uw Volk zoo moedig en geneigd zijt, om geweld met geweld te keeren ; wees verzekerd , dat ik heb beflooten , eer alles in vuur en vlam te zetten , eer ik mij lafhartig overgeve. gaa, bezorg alles wat tot eenen dapperen tegenweer nodig zij i ik verlaat mij op uwe trouw, op uwen moed. De Losme- Salbraij en Louis de Flue binn. n. AGTSTE TONEEL. DE launaij, de flesselles. DE flesselles. Wel nu, mijn vriend ! het laat zich aanzien, dat de vrijheids-fchreeuwers u zullen komen beftormen. De launaij. Dat doet het; doch ik moet u zeggen > dat ik weinig daar mede ben gediend. De  TONEELSPEL. 81 Dli flesselles. Wat zegt gij ? gij zöudt er geene eef in (lellen, om die losbandigen te Aagten? — gij zoudt aarfelen , om het voornaamfté ert eerlte werktuig te zijn, tot firaffing van diè weerfpannelingen, tot demping van een oproerig eisfehen van zaaken , die geen beftaan kunnen hebben onder eerie 'eenhoofdige Regeering ! Gedenk wat gij aan uwen Koning fchuldig zijt ! De LAUNAIj. Mijnheer! de Koning zelf bfegnnftigt dg eisfehen des Volks, tot weeririg van alle inbreuken. De flesselles. Dan word dè Koning misleid; — een Monarch kan niet gelukkig regeeren, dan over een hoop flaaven van zijnen wil en den tVii zijner gunftelingen ; waar wilde het heen , indien men lafhartig den burger zijne rechten wilde wedergeven , dan w as het met het hoogst gezag gedaan, en de fcepter zelve zoude niet anders zijn , dan een zwakken doch fcherpen rietftaf, die gefiadig de hand, die hem zwaaide, zou doorbooren; neen Mijn-  s3 De WEDERGEVONDEN VADER; Mijnheer ! indien de regeering zoet en begeerlijk zal zijn , éan moet de burger zoo blind als ftom wezen ; zoo denkt men niet alleen bij de eenhoofdige Regeeringen, maar zoo denkt men ook in Gemenebesten , die den naam van vrij voeren, en in welke men , behalven den naam van vrij, niets duld, dat naar vrijheid zweemt. De launaij. Het is zoo; ik ben ook gereed, hun 't hoofd te bieden, De flesselles. Gij fpreekt als een man van eer ; uwe belooning en dank van onze begunfligers zal aekerlijk ook niet gering zijn. Hebt gij alles in gereedheid, wat tot eenen dapperen tegenweer nodig zij ? De launaij. Er ontbreekt niets .• ik heb op dé torens van 't Slot elf Hukken kanon agtponders , en vier vierponders ; daarenboven Zijn er drie veldfiukken, vierponders, op de groot'e plaats , geladen met fchroot , om de poort en brug te henrijken ; ook heb ik uit het Arfenaal twaalf donderbusfen doen haa Jen  T O NEELSPEL. 33 len » wij hebben buskruid in overvloed; cn indien het al mogt gebeuren, dat men doordrong , heb ik verfcheiden wagens zwaare fteenen op het plat van het Kafteel doen brengen , om de brug te verdedigen, en de ftormers den kop te verpletteren , wanneer het kanon hen niet meer kan bereiken. De flesselles, blijmoedig. Allerbest; dat gepeupel kan niet te fchielijk ontzield worden; hun lot zal den mond der overigen fluiten. Alles hangt thans van u af, Mijnheer! De la.it na ij. Gij kunt (laat op mij maaken; ik ben gezind mij tot den laatften man te verdedigen ; en indien ik onverhoopt voor de raazende menigte mogt bezwijken , en zij het Kafteel vermeefterden, dan zal mijne nederlaag nog grooter zijn dan de overwinning, die ik zoude hebben kunnen behaalen. DE flesselles. "Wat dan? C DÊ  34 De WEDERGEVONDEN VADER; De launaij. In dat geval zal deeze hand de brand ia het buskruid fteeken , en ik zal met mijne manfchap , te gelijk met den ontelbaaren hoop aanvallers en een groot gedeelte deiStad , opvliegen en verbrijzeld worden. De flesselles , hem driftig en vuurig omhelzende. Held! -— gij zijt den eerpost, u toevertrouwd , volkoomen waardig ; jaa, dan zou uw nederlaag heerlijk en een onflerflijke roem voor u zijn; de puinhoopen, in welke een groot gedeelte der Stad, zoowel als dit Kafteel, dan zou veranderen, de geknotte en verpletterde rompen van zoo veeIe duizende van 't volk zouden zoo veele gedenktekenen uwer grootheid en heldhaftigheid zijn; ■ maar gij hebt voor dit uiter- fte niets te vreezen. . Hoor , indien gij het aanvallen flegts eenen halven dag kunt afkeeren, is alles gewonnen, (rondziende,-) Me» kan ons hier niet beluifteren? De launaij. Vrees niets, wij zijn hier vrij. De  Toneelspel. 35 de flesselles. Alles is gereed in het leger, het welk om deeze Stad ligt, om dezelve in brand te fobie- ten. (hij haalt eenen brief uit zijn zak.) zie daar; men ftelt alle vertrouwen inu. De launaij. Is het mogelijk ! maar Mijnheer! zal men deeze Koninglijke Stad in een puinhoop veranderen ? De flesselles. Daar is geen ander middel overig , om het burgerlijk gefpuis den mond te fnoeren. . het is beter ééne Koninglijke Stad veiiooren, dan een geheel Koningrijk. 6 dat al wat Patriot was flegts éénen hals had, met blijdfchap zou ik denzelven met eigen hand doorkerven! De launaij. Wel aan, gij kunt onzen vrienden verzekeren , dat ik geen burgerbloed zal fpaaren. — 't word tijd, dat gij vertrekt , eer men u mogt bemerken, dit zou u duur kunnen komen te ftaan. £ikoe van het eerste bedrijf. c 3 titee  |ö De WEDERGEVONDEN VADER TWEEDE B E D R IJ F. Het toneel verbeeld een fraaij gemeubileerd vertrek in het huis van den Heer Bertram! EERSTE TONEEL. Berïra m. jsjeen! , wij hebben alles te vreezen! zou Vrankrijk de zon der Vrijheid aan zijne kimmen zien verrijzen terwijl de Heerschzugt alierwege woed en haaren ijsren voet zet op den rampzaligen nek van vrijgeboren lieden! neen! er zijn te veel monfters, in wier vuisten de teugels der overhecrfching zijn bedorven, en die eer alles in een puinhoop zouden willen veranderd zien, dan den alles voedenden burger een vrij weezen, dat God, zijnen Koning en de wetten eerbiedigt en eert, doch de dwingelanden befpot en veracht. ó Vaderland ! mijn dierbaar Vaderland! mijne beminde Medeburgers! de Hijdra, welke gij tracht te verpletten, ihakt naar_ uw  TONEELSPEL. 3? uw verderf! . wie weet wat de boosheid uwer vijanden voor heeft! ( na eenige oogenblikken zieh te hebben bedagt) maar! zouden millioenen naar Vrijheid fnakkende burgeren, door hunnen zoo edelmoedigen als liefderijken Vader, hunnen Koning, in hunne verzoeken begunfiigd , geen Jafhartigen troep zaamgezwoorenen van hunnen ijsren zetel kunnen rukken, en hen den ondragelijken fcepter des gewelds ontwringen ? gewis, gewis! de Koning , de volklievende Lodewyk de Xfl. heeft zelve, gevoelende de rampen zijner Onderdaanen , hen opgeroepen , om hunne bezwaaren aan het licht te brengen ; hij heeft hunne gcvolmagtigden doen bij een vergaderen , om de gebreken der Regeeringen te herltellen; hij zal maar ligt bedrieg ik mij; is niet meermalen een Volk door dergelijke uitnoodigingen op de fchandelijk- fte wijze bedroogen ; is 't vreemd, dat de bezwaaren der burgeren door overheer" fch ers worden opgeëischt , en hunne gevol. magtigden worden erkend , om hun daar door zand in de oogen te werpen , om hen daar door te doen gelooven , dat men geC 3 nee-  S8 De WEDERGEVONDEN VADER; neegen is , hunne vertrapte vrijheid optebeuren , hunne verdonkerde rechten weder in het daglicht te fiellen , terwijl men ondertusfchen naar gelegenheid en middelen uitziet , om hunne ketenen te verdubbelen , en voor eeuwig vast te klinken. p Indien dit lot ons ware befchooren ! (driftig') dit is onmogelijk! onzen Lode- wyk is te groot! Geene vergelijking van hem met die heerschzugtige Weezens, die maar een vergeeten ftoi'je in den kring van Europa zouden zijn, indien zij zich niet door euveldaaden berugt maakten. TWEEDE TONEEL. De voorige, gros er re. Groserre. Gij wilt het uwen vriend wel vergeven , dat hij dus ftout binnen trede ! Bertram, hem de hand toereikende. Mijn hart en huis liaan voor u altijd open; ieder vriend van het Vaderlanden onzen Koning is mijn vriend. Gr o-  TONEELSPEL. 39 Griserre. Ha ! zulke taal hoor ik graag ; een waar Patriot eert den Koning en de wetten. Bertram. Gewis; —— die onrustige zielen, die heet gebakerde hoofden, die waanen , dat de waare vrijheid, het waare Patriotismus, beftaat in de wetten te vertreeden en de hooge en wettige Overheid te verachten en te vernederen , zijn monfters , wier woestheid en onkunde de waare liefde voor het Vaderland fchandvlekken. Groserr e. ö Mijn vriend ! dat de burgers, die naar eene waare, en met het algemeen belang des Vaderlands flrookende, Vrijheid dingen , toch mogten oplettende zijn op die geenen, die zich tot voorgangers opwerpen ! Er zijn voorbeelden genoeg voor handen van burgeren, wier edele pooyingen, om hunne gefchondene rechten herfteld te zien , in 't voetzand zijn geraakt door de misleiding en dollen ijver van dezulken , die , terwijl hunnen mond niet als vervloeC ^ kin-  4» De WEDERGEVONDEN VADER kingen tegen het Despotismus en de Ariftoeratic uitbraakte, van eene nog veel hatelijker Despotismus en Arifiocratie zwanger gin-, gen ; die , terwijl zij niets deden dan fc'ireeuwen om herflcl der Vrijheid , begeerden, dat elk hen blindelings volgde, en het ai verketterde , wat zich met beleid en oordeel tegen hen durfde verzetten. Bertram. Wees gerust , mijn vriend; die pes¬ ten der goede zaak , die door geen aasje waar Patriotismus , maar alleen door eenen tijrannifchen geest van overheerfching bezield zijn, zullen hunne vernielende handen niet in onzen gcwigtigen arbeid krijgen. —■ De zaak des gantfchen Volks is thans toevertrouwd aan eene vergadering der achtbaarfte mannen van het geheele Rijk; cn zoo zich onder dezelve bedorven of bedervende geeilen bevinden , die zullen zich wel draa ontwikkelen , en de wijsheid en voorzichtigheid der overigen zullen hen gewis beteugelen. Gro  TONEELSPEL. 41 G r o s e li r e. Dat geve God! eene Volkszaak, het belang van eene geheele Natie is te onfchatbaar , om aan woestheid of eigenbelang te worden opgeofferd. Bertram. Ik kan u niet ontveinzen , dat ik veeltijds over veele zaaken een zwaar hoofd heb- be ! niettegenfiaande onze edelmoedige Koning , en het thans voor 's Volks belang Ijverend Minillerie niets vuuriger wenfchen , dan de Conftitutie des Rijks op eenen 'vasten en gelukkigen voet te brengen, de knellende rampen der burgeren en de zederd eeuwen ingellopene fiaatsgebreken optefpeuren en weg te neemen, echter zijn er nog benden van Volks-vijanden , die uit hunne fchuilhoeken voor den dag komen, bij die fiaatsgebreken , onderdrukkingen en vernederingen des Volks hunne rekening vinden , en die met hunnen aanhang niets zullen fpaaren, om het vastfteüen cener wenfchelijke Conftitutie in dit Rijk te keeren. Cs Gro-  42 De WEDERGEl'ONDEN VADER GrOSF. rre. Hoe ! een hand vol magtelooze dwingelanden, die zich reeds hebben ontmaskerd, zou zicli tegen het belang van een gantsch Volk durven verzetten! Bertram. Zij zijn zoo magteloos niet, als gij u verbeeldt ; hun aanzien , hun vermoogen moet ons verzekeren, dat zij niets zullen onbeproefd laaten , om da Natie in de oude kluifiers geklonken te houden. Ik kan het niet ontveinzen , maar het ligt mij zwaar op het hart , dat deeze Hoofdftad met zulk een magtig leger is omringd. Groserr e. Hoe is het mogelijk , dat gij u ingebeelde ge aaren voordek ! -— Gij weet . dat de Koning deeze voorzorg heeft gebruikt , om de rust in de Stad te bewaaren, en de aanzienelijke vergadering der Staaten , door een bij de hand zijnde middel , tegen alle onverhoopte , verraderlijke poogingen te beveiligen. Bek-  TONEELSPEL. 43 B e r t i? a m. Ik boude mij ten vollen van dit heilzaam oogmerk van onzen Monarch verzekerd ; maar is het u onbewust, wat verraad en omkoo- ping kunnen te weeg brengen ? heeft men niet alles te vreezen van die Grooten, die zoo gaarn het vergaderen der Staaten tot herltel van 's Volks bezwaaren, zouden willen ftremmen en vernietigen ? Groserre. Ik zeg u , het is onmogelijk. DERDE TONEEL. De voorigen, rober. in eene wanhopige houding op het Toneel komende. Rober, driftig. Ach! mijne vrienden 1 Bertram, in eene verwonderde houding. Hoe! — fpreek ! —— wat is *t ? Ro-  44 De WEDERGEVONDEN VADER Roder, zijn hoofd fchuddcndc. Ach! Groserre , driftig, Nu ! fpreek dan ! wat is 't ? Rober. 't Is met ons gedaan ! ach ! Bertram. Wat! gedaan 1 om 's Hemels wil, wat is er gaande ? Rober. 6 ! Vrienden ! 't is met ons gedaan ! (zwaar zugtende) mijn ongelukkig Vaderland ! Groserre. Mijn lieve Rober! laat ons toch niet langer in eene dodelijke ongerustheid ! Rober, ftampvoetende. Die vervloekte Arifiocraaten ! Bertram, dri tig. Dagt ik het niet, dat zij ons een kwaad fpel zouden brouwen ! Ro-  TONEELSPEL. 4S Rober. Zij hebben eenen aanflag gemaakt, om alles omtekeeren , den Koning op te ligten , de Gedeputeerden des Volks over de kling te doen fpringen, en de Stad in vuur en vlam te zetten. Bertram. Mijn God ! Groserre. Gelukkig , dat die fcbelmfchen aanflag is ontdekt. Rober. Gij hebt goed dus te fpreeken ; ■ waar mede zal men dit Godloos opzet keeren ? —. zij hebben het leger in hunne ilrafwaardige belangen en oogmerken weeten te krijgen , dat zal met geweld de Stad aanvallen , en vernielen , terwijl een gedeelte van het zelve, naar Ferfailles zal rukken, om verder het gefrneed verraad uittevoeren. Bertram. Het leger in hunne belangen ! zal het braave Krijgsvolk zich laaten misbruiken tot het Horten van burgerbloed , en het vernielen  46 De WEDERGE VONDEN VADER; len van de Hoofdftad het fieraad des Koningrijks ! Groserre. Misfchien is het een los gerugt. Rober. De geheele Stad is er vol van ; men noemt de verraders openlijk, alles is wanhoopig. Bert r a m. Om's Hemels wil, mijne lieve vrienden! laat ons niets fpaaren , om het te onderzoeken , en zoo het mogelijk zij, te keeren. Rober, driftig. Waar mede ? ik bid u , zeg mij, waar mede ? kunnen wij ons tegen zulk eene meenigte krijgsbenden verzetten ? maar zie daar Cholat ; ik heb hem uitgezonden , om zoo naauwkeu-rig als 't moge'ijk Was, onder het famenrottend volk, te onderzoeken , wat er van de zaak zij ? VIER.  TONEELSPEL. 4? VIERDE TONEEL. De voorigen. Cholat. Rober. Wel nu ? Cholat. Het is maar al te waar ! eenige over> lopers van de om de ftad liggende troepen hebben het eenparig en als uit éénen mond verzeekerd. Rober, driftig. Dan zijn wij verlooren. Hebt gij nadere omflandigbeden gehoord ? Cholat. Niets, dan dat men zeer ongerust is over de toebereidfelen, welke het Volk op de torens en de platte form der Baftille ziet maaken. . . . Bertram, hem driftig in de rede vallende. Wat zegt ge? maakt men toebereidselen van geweld op de Baftille ? Cho-  43 De WEDERGEVONDEN VADER; Cholat. Het kanon word gerigt; men hoort en ziet alles fleepen en torsfchen , en alle poorten en bruggen worden met dubbele wagtcn voorzien. Gn os err e. Dan moet 'er toch iets gaande zijn, rober. Zou 'er niets gaande zijn! de Hemel bewaare ons, maar ik ftel mij de Stad al voor in eenen puinhoop veranderd. B e r 1' r a r>i. Zagt Vriend ! — het grootfte gevaar moet de moeder der dapperheid, nooit die van wanhoop wezen. — Laat ons geen oogenblik verzuimen ; — wij moeten ons naar de burgeren en het famenrottend Volk fpoeden, met de degen in de vuist hen tragtcn bij een te verlamden, te wapenen , en van woeste ongeregeldheden aftehouden , maar ook tevens hen aanzetten en voorgaan, om onze Altaaren en haardkleden tot den laatften druppel bloeds te verdedigen. Gros-  TONEELSPEL. A9 Groserre. Gewillig; — maar Bertram! gij moet u aan 't hoofd Hellen , gij zijt een beproefd krijgsman. Bertram. Ik zal. . Gaat mijne Vrienden ! haalt zoo veel Volk, ais gij kunt vinden bij een. En gij Cholat! vervoeg u onder de meenigte, en tragt alles, tot de minfte omftan- digheden te weeten. Op de plaats de Greve zal ik binnen een uur uw antwoord wagten. VIJFDE TONEEL. De vooricen. Louis tournay, driftig op het Toneel komende. LOUIS tournay. Hoe, Mijnheeren! Gijlieden fiaat hier, terwijl men het moordmes flijpt, om de burgerij te Aagten. D B e r.  50 De WEDERGEVONDEN VADER Bertram. Niets minder dan dat; wij manken ons gereed , om onze burgerij te verdedigen; en zulien al wat wapens kan voeren bij een zamelen. louis tournay. Mannentaal! maar men moet zich eerst van de Baftille verzekeren, — dat Kafteel van den Duivel moet onder den voet. Groserre. De Baftille? louis tournay. •Wij hebben ontdekt, dat de Gouverneur mede in de famenzweering is, en dat wanneer de militie van buiten zal aanvallen, .bij vafl binnen de Stad zal plat fchieten. Be r t r am. Die eerlooze! die verrader! hoe fiaat het met onze Militie? Zou de Fran- fche Guarde ontaard genoeg kunnen zijn, om hunnen degen in het hart hunner medeburgeran te drukken? Ro-  TONEELSPEL. 5i Robe r. Dat kunt gij ligt denken! een Soldaat volgt de hem gegeven bevelen; zij zullen immers met die van buiten famenfpannen. — (wanhoopig) è Hemel! wij zijn weg! Bertram, driftig. Wat! — wees niet lafhartig! — laat ons onze beulen onder de oogen zien en niet «ngewrooken fterven. ZESDE TONEEL. Devoorigen. Dutry. Dutry, half befchonken op het Toneel komende, met de bloote fabel in de vuist. Ha! — Hoezee! — lang leeve de Vrijheid! lang leeve de Koning — naar den Duivel met de verraders! — ha, ha, Heeren! — kom aan, — handen uit den mouw! — wat Drommel! zoudt gijlieden hier ftaan te gaapen en te praaten , als 'er (zwierende met zijn Sabel) gefnipperd moet worden! — {den Heer D 2 Ber-  32 D« WEDERGEVONDEN VADER; Bertram met de hand op den fchouder [taande) Ik kom u zoeken, Mijnheer! het Volk eischt , dat gij hun voorgaat , — (htm de hand op het hart houdende) ik hoop, dat dat bij u in order is ? Bertram, driftig en blijmoedig. Gelijk het moet zijn, kameraad! — hoe! gij voegt u ook aan de zijde der burgeren ? Dutry, driftig. Daar leef en fterf ik mede. Zij heb¬ ben mij met hun zweet gevoed, en voor dat zweet (driftig op zijn borst Jlaande) hei» ik mijn bloed ten beste ! Allen te gelijk. Braave kaerel! Bertram, hem omhelzende. En ik mijn bloed voor u en de uwen , die denken als gij, mijn broeder! ■ Zijn 'er meer , die den degen niet tegen te burgers. ... Dut rij , hem driftig in de rede vallen e. Wat! den degen tegen de burgers treken i .— dan kent gij ons nog niet; het is geen  TONEELSPEL. 53 geen Soldaat , maar een moordenaar , een hondsfot, die zich tegen zijne eigen burgers laat aanvoeren, ons geheele Regiment denkt zoo, en ware dat anders, dan teneur.de ik liever deeze uniform in duizend ftukken, eer ik die op mijn huid zou willen dulden. Groserre, driftig. Wel nu Rober.' klopt uw hart nu wat geruster? Rober, angstvallig. Jaa, maar vriend! die armée, 'die de Stad omfingelt! Dut rij, driftig. Bij honderd duizend miüoenen drommels, praat toch zoo niet; z;e daar, ik zet er mijn kop onder , kap me aan flarden, zoo 'er één Fransch Soldaat is, die tegen de Burgers wil of zal vegten. Bij mijn ziel, gijlieden kent nog geen Franfche Soldaaten. Bertram, blifmeedig. Dan is 'er niets te vreezen ; kom aan , ieder doe zijn best, om het Volk bij een te D 3 za.  54 Dé wedergevonden vader; zamelen , en te wapenen , met vermaak en moed zal ik mij aan het hoofd ftellen; de Bajiilte D u t r ij , hem driftig in dc rede vall nde. Moet naar den Duivel, zeg ik u, eens voor al! allons, mannen, handen uit den mouw! (ziende, dat Grofrre, Ro- ter en de anderen willen heen gaagi) halt 1 — dat gaat zoo niet; men moet in order afmarfcheeren. (hij fchikt hen in eene linie raast elkander) Zie zoo. Bataillon! regts om! . Marsen! Groferre, Rober, Cholat, Louis Tournaij en Dutrij binnen. ZEVENDE TONEEL. Bertram. Rampzalig tijdftip, wanneer de Natie de wapenen moet aangrijpen, om de verraders te keer te gaan! — het moet echter zijn,— *er valt geene keuze! welaan, dat zij on-  TONEELSPEL. 55 ondervinden, dat de waare zugt tot vrijheid ons ftandvastig oogmerk, en de moed, om aile eerlooze hinderpaalen nedertevellen de drijfveer onzer daaden zij, 'er kome van wat het wil. ■ Johan! ■ Johan! AGTSTE TONEEL. De voorice. Johan. Wel Mijnheer! is dat fchreeuwen; 't is of 'er iemand een overval krijgt, en men om eenen Doctor moet vliegen. Bertram. Jaa, jaa! een fcherpen Doctor moet 'er zijn t vlieg fpoedig , haal mij mijn' fabel, fnaphaan en patroontas. J o n a n , in eene verwonderde houding. Dat de Hemel ons bewaarc! Mijnheer is immers niet meer in krijgsdienst! Bertram, driftig. Gaa, vlieg heen, zeg ik u ! ieder burger is in krijgsdienst van zijn Vaderland en zijnen Koning , wanneer de nood aan den man komt. D 4 Jo  5<5 De WEDERGEVONDEN VADER; Johan. Maar eilieve Mijnheer!.... Bertram, hem driftig in de rede vallende. Leg hier niet te praaten, doe 't geen ik u zeg; zou men flaapen, ais de Stad met eene vernieling wordt gedreigd! J o h a n. Word niet boos Mijnheer! als 't u belieft ; maar men kan dat immers wel doen al gaat Mijnheer niet vegten. Bertram, driftig. Hoe zal 't hier langer gefchaapen zijn? — gaa vlegel! en doe dat, wat ik u gebiede! Johan. Ik zal, ik zal Mijnheer! maar als gij gaat vegten , och, dan beef ik voor onze arme Mevrouw; och zij zal het bellerven ! ■— nu ik gaa. Johan binnen. N E-  TONEELSPEL. 57 NEGENDE TONEEL. Bertram, in eene peinzende houding, de la at ft e woorden van Johan herhaaknde. Zij zal het befterven! ■ Johan! — Gij doet mij een kille fchrik door de leden rijden, •— jaa, haare liefde, haare tedere liefde , zal alles voor mij vreezen ; zij zal maar waar toe alle die bedenkingen ? het moet zoo zijn; ■—■ de nood vordert het. Evenwel, indien mijne on- fchatbaare egtgenoote door fchrik en vreeze afgepijnigt. . . C driftig) Weg lafhartige bedenkingen! ik was haare liefde onwaardig, indien ik een oogenblik kon twijffelen om voor mijn Vaderland alles te waagen, — als dat fpreekt, als dat eischt, moet alles agter ftaan. D g TIEN-  58 De WEDERGEVONDEN VADER; TIENDE TONEEL. De voorige. Johan. Jo U AN. Zie daar Mijnheer! daar is al den bras! — wat zijn de menfchen toch gek in de waereld geweest, om zulke dingen uittevinden, om malkander den hals te breeken ! me dunkt , als zij liever alles hadden bedagt, wat mogelijk was, om malkanders geluk te bevorderen, het zou veel beter geweest zijn. B E R T R A M. Kom, ■ niet te philofopheeren; geef hier de patroontas. Johan, in 't overgeven der patroontas in dezelve ziende. Ha, ha! daar zijn pillen in, ■ ■ (zijn hoofd fchuddendc) 't is toch wat te zeggen , Mijnheer! zoo met eene handgreep, meteen pif, paf, iemand van iets te beroven, dat hem dierbaarder is dan de geheele waereld, ja dan duizend milioenen waereldcn. B er  TONEELSPEL. 59 Bertram. Gij zijt niet goed Johan .' om iemand moed in 't lijf te fpreeken ; ik moest u niet lang bij mij hebben, of ik liet de wapens uit de hand vallen. Mijn fabel en bandelier. Joha n. Zie daar Mijnheer! maar is 't niet waar dat ik zeg ? en Bertram, hem dritg in de rede vallende. Genoeg; -— zie zoo, . vertrek! Johan binnen. ELFDE TONEEL. B e r t r a m. Nu nog eenen floot, en die is verfchrikke- lijk i net vaarwel, het laatst vaarwel aan mijne tederbeminde ! Ach! ■ (zich een oogenblik bedagt hebbende,) ware het niet beter , te vertrekken, zonder' haar te zien! Weg ontaarte gedagten ! Indien de dood zijne ijskoude hand over mij uit- ftrek.  6o De WEDERGEVONDEN VADER ; ftrekte, zou eene wanboopige wroeging, wegens mijne trouw- en liefdeloosheid, mijnen boezem in mijne laafde oogenblikken ver- fcheuren, ik zal haar zien , ik zal haar eene tedere kus op haare lippen drukken en ó Hemel! zij komt. TWAALFDE TONEEL. De voorige. Mevrouw bertram, driftig en in eene angjiige houding op het Toneel komende. Mevr. bertram. Hoe, i Kind! gij gewapend! —i wat wil dit zeggen ? ik beef! Bertram. Wees gerust, mijn Engel! Gij weet dat ik naauwgezet op mijnen pligt en een eerlijk man ben. Mevr. bertram. Ach Bertram! ach! God ! — waar gaat gij? en dus gewapend? B ER-  TONEELSPEL. Éi B ertra1i. Daar het behoud mijner medeburgeren mij roept. Mevr. bertram. Wat! —■ welk gevaar ? gaat gij naar een gevegt ? Bert ram. Getroost u, mijn lief! eer en pligt roepen mij tot het algemeen behoud! <— gij kent mij. (hij wil haar enhelzen.*) Mevr. bertram, hem driftig te rug wijzende. Neen, ik heb mij gevleid, u te kennen , maar ik heb mij bedrogen; gij zijt een mon- fter, dat mij verraad, dat mij van de zaligfie hoogte in den dieplten afgrond wil ne- derploffen ! ■ ó Bertram ! is mijn bijzijn u zoo hatelijk geworden, dat gij uit mijne armen, van mijnen van tedere liefde brandenden boezem, in die van den dood wilt vliegen ? (zij berst uit ia traanen) is dit uwe liefde! {er.  tl De WEDERGEVONDEN VADER; Bertram, in eene fterke aandoening. Mijn beste! mijne tederbeminde! ik gevoel al de fmert, de pijnigingen eener gefolterde liefde; maar mijne eer, mijn pligt gebieden mij M e v r. bertram, fchreijende en met de hevigjle aandoening zich in zijne armen werpende. Mij niet te verlaaten, noch aan de woe- dendfte wanhoop blootteftellen. Och ! Bcrtr:;m! Bertram.' Bertram. Gij verfcheurt mijne ziel, mijn lieve! — om 'sHemels wil, bedaar en bedenk, wat uwe liefde zelve van mij vordert! daar deeze Stad door het ijsfelijkst verraad word gedreigd met verwoesting, en veeliigt nog deezen dag tot op deszelfs grondvesten zal afgeb and zijn, zal ik u door de bloedige handen der beulen geweldig van mijnen boezem zien rukken. en naa de lafhartigfte en fehandelijkde mishandelingen mij met uw bloed zien befpatten? Msvr.  TONEELSPEL. 63 Mevr. bertram. Och! beste, waardigfte man! — hou op! dit dodelijk verhaal.... Bertram, haar in de redt vallende. Is naar waarheid dierbaarfte ! zullen wij mannen lafhartig genoeg zijn, om ulieden, onze tederlte fchatten , aan den eerloosten moedwil , woede en wreedheid ten prooij overtelaaten , terwijl wij in ftaat zijn, met een weinig moeds ulieder veiligheid en behoud te verzekeren ? ■ neen mijne waarde! Mevr. bertram, driftig. 6 Er zullen anderen genoeg zijn, die het geweld afkeeren. Wat zou mij het behoud van mijn leeven, Stad en Vaderland baaten, indien gij mij wierdt ontrukt? dan is 't behoud van 't Heel-Al minder van waarde voor mij dan een onzigtbaar vezeltje. \zij valt op de knitên voor hem en omhelst die) Neen, ik kan, ik wil u niet misfen» gij zult mij niet verlaaten! Be r-  64 De WEDERGEVONDEN VADER ; Bertram, haar opbeurende. 'Er is geen gevaar, lieve vrouw ! wilt ge mij vernederen voor 't oog mijner braave medeburgeren? wilt ge mij mijn gegeven woord, mijne eer doen verzaaken , en mij met fchaamte en veragting overdekt, een kwijnend en droevig leeven doen voortfleepen ? Mevc. bertram. Ach! Bertram.' kunt gij mij zulk eene taal voorhouden ! is deeze de taal der liefde! Bertram. Engel! vrees niets ! meer dan waarfchijnlijk zal de Baftille zich op den eisch der burgeren overgeven , zonder bloedftorting. ' ■ Wel draa vlieg ik in uwe armen weder, overlaaden met lauwren en loftuitingen. Mevr. bertram, hem teder aanziende. Of mét bloed en wonden ! wat hek- ben wij met de Baftille te doen ? Be».  TONEELSPEL. B E R T R A M. Dat Kasteel is niet alleen de woonplaats van geweld, onderdrukking en wreedheid tegen onfchuldige , rampzalige flagtoffers ; maar ook tegenwoordig de fpelonk van het ijsfelijkst verraad tegen de Stad; het moet in onze handen. Bedenk mijne dierbaare! al ware 'er geene andere rede, om alles te wagen tot verwoesting van dat Inquilitie-hol, dan de jammerkreet der daar in opgcflooten ellendigen , dan nog moest uw eigen hart mij noopen, om het eerst de handen aan dat werk te flaan ; bedenk hoe üw braave, eerlijke Vader u door het wreedst en ongehoordst geweld wierd ontrukt, toen gij , naauwlijks zes maanden oud, zijne tedere en koesterende omhelzingen en zorge genoot! bedenk , boe gij, noch uwe bedroefde moeder, die onder het gewigt haarer rampen is bezweeken, immer hebben gehoord, waar die ongelukkige prooij der Ministerlijke woede is gebleeven ! bedenk dat men uw geliefdst pand, uwen Vader in het aen of ander moordhol heeft gefmecten ; mogelijk zijn aldaar zijne onü ■ fchuf/.  66 De WEDERGEVONDEN VADER; fchuldige dagen geweldig verkort, of is hij in zijne gevangenis, door gebrek en fmert, in flank en vuiligheid vergaan. En gij zoudt niet begeeren , dat ik een aantal ellendigen, niisfcin'en zoo rampzalig en zoo onfchuldig als uw reeds vernielde Vader, hielp verlosten? 'dri tig) neen Engel! beste Vrouw! de ftem van uw bloed is mijne ftem! ik zal het wreeken. Mevr. Bertram. Mijn Bertram! mijn dierbaare Bertram! B e r t ram , haar vuurtg omhelzende. Allerlieffte, vaarwel! rasch druk ik u weder aan dit van liefde voor u brandend hart! Bertram fchielijk binnen. DERTIENDE TONEEL. Mevr. Bertraji, ha aren man treurig naaziende. Mevr. Bertram. Hij verlaat mij! die edele Vaderlander ! . Franfchen! verwagt alles van zijnen  TONEELSPEL. 6f nen moed! voor u, voor mij, zal niets hem te zwaar vallen ! Ach ! dat zijn moed, zoo dikwerf aan de vijanden van zijn Vaderland getoond, hem niet aan mij ontrukke! (haare handen ten Hemel heffende) ö Gij, die het recht handhaaft en den onfcliuldig ond.rd ukte befchut, befcherm mijnen waarden egtgenoot! ElNQfi VAN HET TWEEDE BEBIUJF. E 2 DERDE  6& De WEDERGSVCNDEN VADER ; DERDE B E D R IJ F. Eene Decoratie, verbeeldende het Kajleel de Baftille, met de Brug opgehaald. Bertram, aan 't f.oofd van gewapende Burgers en Soldaatsn van de Franfche Guardes en hebbende bij zich twe-s kleine vddftit kjes ; zij marfcheeren het toneel rond, terwijl de Marsc/i van Henry IV. door het Orchest wordt gefpeeld. ■.EERSTE TONEEL. B er.Tu.am, met den fnaphaan hcog in den regterarm. Halt! —' welaan mannen! ik zegen het tijdftip , dat gij, het geweld en der overheerfching moede, de oogen geopend hebt voor uwe belangen. Dit ontzaglijk (lot is altijd de zetel van de Dwinglandij geweest, het is nu ook de throon van het verraad; het moet in onze handen , het zij met zagtheid of met geweld. Zijt ge gezind, om mijne bevelen thans te gehoorzamen ?  TONEELSPEL. 69 Allen te gel ij k. jaa Mijnheer! Be r tr am. Ik verwagt dan van u , dar gij u als moedige Burgers, die voor de vrijheid wilt flrij • den, zult gedraagen, en u zoo min aan baldaadigheid als aan lafhartigheid zuit fchul- dig maaken. Cholat gaa gij met het Kanon aan de andere zijde van het Kafteel, gij zult daar de muuren heter kunnen beuken, en ook de vijanden op de torens kunnen befcliieten. ik twijffel niet of gij zult u dapper gedraagen. Cholat. Ik zal mijnen post niet verhaten, Mijnheer ! ik heb beflooten , om in het flot te komen, pf 'er voor te fneuvelen. Bertram. Met zulke Burgers kan men Soldaaten onder de oogen zien. Cholat met zijne manfchappen, tot het Ka. non behoorende, marfcheert van het toneel af, onder het fpeelen van eenen Marsch door het Orchest. E 3 TWEE-  7o De WEDERGEVONDEM VADERj TWEEDE TONEEL. Bertram en de gewapende burger s. BERTR A M. Gijlieden zijt . zoo ik hoop, van al het nocdige voorzien ? gij hebt geen gebrek aan fcherpe patroonen , of iets anders ? A L i. e n T e gelijk. Neen Mijnheer! DERDE TONEEL. De voorigen. Grosfrrf, hebbende bij zich eenige gewapende Burgers , met welke hij het Toneel rond marfcheert, onder het fpeelen vaneenen Marsch door het Grchest, en zyn foik plaatst aan de andere zijde van het Toneel. Groserre. Zie daar Heer Commandant! een aantal lieden , die ik heb bij een verzameld, en die, on-  TONEELSPEL.. ?ï onder uw bevel, ook alles tot behoud van het Vaderland, deeze Stad, en den Koning willen waagen. Bertram. Een weldenkend Burger kan niet anders; aan het behoud derzelven hangt zijn eigen behoud en dat zijner tederfte panden geheel af. Groserre. Laat ons nu niet talmen, maar met de wapens in de vuist die fpelonk der gruwelen aantasten. Bertram. Ik prijs uwen moed; maar voorzigtigheid en beleid vorderen, zoo veel het mogelijk zij, bloed te fpaaren; indien men het flot aan ons wil overgeven , zonder tot daaden van geweld te komen, dan hebben wij eene dubbele overwinning. Groserre. Zoo gij dat verwagt, mijn vriend! dan rekent gij buiten den waard. ö De Gouverneur en de andere Officieren van het daar E 4 in  .2 De WEDERGEVONDEN VADER; in liggend Guarniflen zijn voor iiaalen koppen bekend. Bertram. Het te beproeven is bet naaste. . ik zal het opeisfclien uit naam der Burgerij, erf wil men naar geene fchikking en overgave luisteren, dan zijn en blijven ons nog dezelfde middelen overig, om aan onze billijke vorderingen kragt bij te zetten. Groserre. Ik mag het lijden, doe, zoo als gij zegt! Bertram, z'ch begevende naar de poort en opgehaalde brug van het Kajleel, en roepende niet eene hard ftem: Schildvvagt! Schiiawagt 1 VIER-  TONEELSPEL. 75 VIERDE TONEEL. De voorigen, een Schildw a g t , zich boven de poort van het Kafteel vertoonende. De scmildwagt. Wie daar ? Bertram. Een door de Burgerij Gecommitteerde» die den Gouverneur wenscht te fpreeken. De schil c wa gt- Ik zal u aandienen. ( in 't weggaan) Wij hebben al drie van die Gecommitteerden gehad; maar ik wenschte wel , dat zij met alle hunne feoodfehappen een duizend mijlen ver van hier waren. V IJ F D E TONEEL.; Bertram, de voorigen. Bertram. Indien de Gouverneur menschlievend en wijs is , zal hij zich naar onze begeerten voegen. E 5 Gr o-  f4 De WEDERGEVONDEN VADER; Groseh r e. Ik zeg u nogmaals , reken daar niet op ; het eenmaal gevestigd geweld iaat zich zoo gemakkelijk niet ontthroonen. D e r t r a m. Wat ! zou het hem onvcrfchillig kunnen zijn , of hij als een vriend zijner medeburgeren naar hunne eisfehen luifterde ? zou hij burgerbloed willen geflort Zien ? dan zou de mensehlievendheid Groserre, hem in de rede vallende. Mensehlievendheid bij ecncn Gouverneur van de Baftille ! ! > bij eenen man , die zederd jaaren niets heeft geleerd , niets heeft geoefend , dan die te vernederen en te verzaaken ! Bertram. Een weinig geduld ; het zal zich haast ontwikkelen. ZES.  TONEELSPEL. 75 ZESDE TONEEL De voorigen, de schildwagt. De schildwagt. Men zal de poort openen, Mijnheer ! en de brug doen zakken; dan kunt gij binnen komen. Groserre. Zagt men zal u niet laaten gaan. Heer Commandant! zonder Gijzelaar van het flot in handen te hebben. (tegen de Schild¬ wagt ) eer Mijnheer binnen treed, moet 'er een Gijzelaar wezen. De schildwagt. Ik zal 'er raport van doen. ZEVENDE TONEEL. De brug word neder gelaat en, en de poort geopend ; de Losme • Salbraij treed buiten. De voorigen. De losme-salbRAIJ. De l0sme-salera1j. Dewijl gijlieden het begeert, ftel ik mij als  76 De WEDERGEVONDEN VADER; als Gijzelaar in uwe handen. (tegen Bertram) zijt gij Gecommitteerd van de burgerij , Mijnheer ? B e r t r a m. jaa Mijnheer! De losme - s alb r aij. Tree dan binnen ! de Gouverneur wagt u. Bertram binnen. Na dat hij binnen is, word de brug weder opgehaald en de poort geflooten. AGTSTE TONEEL. De voorigen, louis tournaij d u t r ij. Du tr ij. Ha zie zoo ! kameraaden! — het zou mij hebben gefpeetcn , indien gijlieden a! waart aan den gang geweest , eer wij 'er bij waren. — Waar wagt men nu naar? Groserre. De Heer Bertram , onzen Commandant , is in het Kasteel, om het uit naam der burgerij opteëisfchen. D v-  TONEELSPEL. 77 DUTE ij. Wisjewasjes! wat opeisfchen ;.— de kling moet het opeisfchen. De losme-salbraij. Gij fchijnt vuurig te zijn , vriend ! Dut rij. Vuurig ! wie zou 'er niet vuurig zijn , als men voor zijne burgers moet vegten ? — maar Mijnheer ! met u verlof, gij fchijnt wel een Officier van 't Slot , begrijpt ge ook, dat het beter is voor burgers te vegten , dan tegen hen ? Zijt ge over¬ loper ? De losme-salbraij. Ik ben Gijzelaar; een overloper is al- tijd een fielt, een nietswaardige fchurk. Dut rij. Kom, kom, blijf maar bij ons; een braaf foldaat is ook een braaf burger ! — indien gij overliept naar de vijanden van de burgerij , zou ik u zelve , zoo waar als ik leef, aan huspot kunnen kappen ; maar nu . . . . De  ■fi De WEDERGEVONDEN VADER; De losme-salbraij, driftig. Ik weet mijn pligt. D u t r ij , dri 'tig. En wij zullen den onzen weetcn. NEGENDE TONEEL. De Brug word weder neêrgelat en en de poort geopend. De voorigen, bertram. Bertram, tegen de Losme ■ Salbraij. Gij kunt u weder bij de uwen vervoegen, Mijnheer! De losme-salbraij. Ik zal! (in 't weggaan) Burgers! aiet, wat gij begint! De Losme ■ Salbraij binnen- Na d.it hij binnen is word de brug weder opgehaald, en de poort geflooten. TIEN-  TONEELSPEL. 79 TIENDE TONEEL. De voorigen, bertram. Groserre, driftig. Wal nu, wat zegt de Gouverneur ? is hij gezind, het Kafteel in onze handen te Hellen ? Bertram. Niets minder dan dat; hij beroept zich op de bevelen hem door 't Gouvernement gegeven , en dat hij , zonder ontflag van zijnen eed door 't Gouvernement , het Slot niet kan , mag of wil in onze handen Hellen. Groserre, driftig. Geen tijd verfpild ! het moet 'er nu door, het koste wat het wil. B ertr am, tegen de gewapende burgers. Gijlieden zijt alle gelaaden ? Allen te gelijk. Jaa Mijnheer! (Men.  So De WEDERGEVONDEN VADER ; (Men ziet onderwijl alle de torens van het Kafteel als ook de platte fornt mei Invalides bezetten. J Bertram. Houdt u dan als mannen , en zwigt niet. Ziet daar onze vijanden ! legt aan ! mannen, weest bedaard, en legt wel aan ! — vuur ! (Het gevegt begint; men vuurt zo» van den kant der belegeraars als der belegerden aanhoudend, terwijl men het kanon agter de fchermen hoert fpeelen.) D ut r ij. Zoo , zoo ! nu gaat het naar mijnea zin! Bertram. Bedaard , toch alles bedaard mannen ! —— (Eenige burgers , zoo gekwetften als dooden, vallen ter neder. ) Gr o s e r re. Geen eerlijker, geen beter dood, dan voor 't Vaderland ! houd moed burgers r Bek-  T O .X E £ L S P E L> Si Beu tram. Avanceert ! maakt dat gij onder ?jet kanon van 't Slot komt ! Alle de Burgers en Soldaateti avancet- ren, Het gevegt blijft voort duu- ren , onder een aanhoudend alarm flaan der trommen. Ziet z^o ! lustig mannen ! zij zullen moeten zwigten ! Louis tournaij. Heer Commandant ! wij kunnen hier ons allen laaten masfacreeren , zonder nog iets te hebben gewonnen; 'er moet een rtorni worden gewaagd; de brug moet neder en de poort open ! mannen ! wie waagt "er met mij den kop aan , om de brug te vermeelteren. D u t r ij , dri 'tig. Hier zoo, hier zoo, fpitsbrocder! CZij grijpen ieder een bijl, beklim, men de brug, en hakken de grendelen af. Ber-  22 De WEDERGEVONDEN VADER ; Bertram. Zij zijn Helden ! . ha ! daar valt de brug. Lustig en moedig mannen » nu geen oogenblik getalmd ! .— vliegt 'er op in en rammeit de poort ne-der: het Slot is in uw handen. 'Er word ftorm op de poort geloof cn, »n die ncdergeveld zijnde , word het Kafteel vtrm eftcrd. Eertram en een partij gewapende binnen. GROSERRE, met zijnen hoed zwaarjcnde. Ho z e! Victorie ! hng leve de Koning, het Vo.k en de Vrijheid! Alle de nog bu'ten zijnde te gelijk mei de hoiden zwaaijende. Victorie! Victorie! lang leve de Koning} het Volk en de Vrijheid! Gr 1 se r e e. Mannen ! nu zullen wi eindelijk die oagelukkigen verlosfen, die de rampzalige flagtoffers hunner vrijheidsliefde zijn, en in hole» en gaten verkwijnen. —— Past op alles! — dat  TONEELSPEL. g3 dat het voornaamSe werktuig der boosheid, de Gouverneur, ons niet ontfnappe! — Allen te « tlijk. Neen, neen, Mijnheer! ELFDE TONEEL. De voortgen, bertram, louis tour na ij, d u t rij en . ewapende Burgers , op dg torens van het Kafteel zich vtrt oonendj. Bertram, met den hoed zwteijende. Fictorie ! Victorie! Louis tournaij, en de anderen, v met den hoed zwaaijende.) Lang leve onze Koning , het Volk en de Vrijheid ! Hoezee! Hoezee! F 2 TWAALF-  84 De WEDERGEVONDEN VADER; TWAALFDE TONEEL. De voorigen, bertram, cholat, houdende de Gouverneur bij de kraag. Cholat. Gij zult mij niet ontfnappen. — 6 Ik kon u te wel! Groserre, driftig. Daar is de Launaij ! De gewapende te gelijk. Slaa dood den fchelm! — den verrader! «De launaij. Genade! mannen! och genade! Groserre. Wat genade voor eenen verrader en burjermoorder! De gewapende. Hier zoo ! ( zij willen op hem toefchie- ten, doch worden door Bertram terug gehots- B e r-  TONEELSPEL. Bertram. Zagt mannen! Helden zijn nooit beulen ! u voegt het zwaard van den dapperen Soldaat, — dat van den beul behoort aan den voorzigtigen Rechter. Voert hem weg naar het Chatelct, zijne misdaad zal op zijnen kop nederdaalen, hij zal zijne ftraf niet ontduiken, dit verzeker ik u. —— Groserre, de zakken van den Gouverneur betalende. Ha! een brief! laat zien ! Heer Commandant ! begeert ge dat ik hem lees ? Bertram. Als 't u belieft » Groserre. Stil mannen, ftilte! — ftilte! —- {hij leest.) M i j n h e e b ! „ Ons aller oog is op u gevestigd; ik ver„ laat mij op uwe aan mij gedaane verzekert ringt van eer alles in de lucht te laatenfprin. „ gen, eer het Kafteel overtegeven, —— maak F 3 „ fiaat >  86 De WEDERGEVONDEN VADER ; „ftaat, dat er fpoedig ontzet voor u zal op- „ dagen , houd het jlegis vier uur en uit. ■ Ik ben met haast. Uw Flessblles, Bertram, driftig. Hier zoo, aanftonds een detachement, om ■ien fchelm te vatten, eer hij ontfnapt. ( Het detachement vertrekt. ) DERTIENDE TONEEL. DB VOORICEN, louis TOURrv'ajj» dut rij , houdende beide den Major de. LOSMli-SALBRAIJ gevangen. De losme-salbraij, met eene fiere houding. Gij behoeft mij niet vast te houden ; ik geef u mijn woord, dat ik de minfle pooging niet zal doen, cm u te ontfnappen. Dutrij, tegen L. Tournaij. Los los! geen fierker band dan 't woord van eenen krijgsman. G r »-  TONEELSPEL. Cr o s e r r e. Ha, nog een verrader! De losme-salbraij, driftig. Had ik de magt , ik zou uwe lasterende tong (Iraffeii. Ik verv.oek ahe verraad cn verraders. Groserre. En gij hebt tegen deeze Burgers gevogten! D e losme- salbra ij. Als een leeuw, en had ik alle de aanvallers kunnen den nek breeken , ik had het niet nagelaaten. {wijzende op het Kafteel.} daar was mijn post , mij door mijnen Koning toevertrouwd, en had ieder zoo gedagt als ik, ik zou het Kasteel niet hebben overgegeven , al waart gijlieden alle duivels geweest. D u t r ij. Hij fpreekt als een braaf Soldaat. ■ op mijne eer ! een fchoone kop ! ——• Bertram. Men brenge de Heeren terltond naar het Chatelet 1 F 4 Gro-  Bt De WEDERGEVONDEN VADER; Groserre. Ik zal hem met een flerk detachement derWaards geleiden. Groferre, de Launaij, de Losme - Salbraij en een detachement Burgers binnen. VEERTIENDE TONEEL. De voorigen, eenige gewapende Burgers, voerende de Invaliden en Zwitsers,ontwapend en gevangen, uit het Slot, dutrij. Ha, ha, al weder een bezending! Jl het volk, in een woedende drift. Daar zijn die Invaliden, die fchelmen, die zoo op ons hebben gevuurd, cn 'er zoo veeJen ter nedergefchooten, zij moeten alle hangen , —— alle hangen! Bertram, driftig. Wat ! , G RO-  TONEELSPEL. Sg. Groserre, driftig. Hos zij, die met het zweet der Burgeren zijn gevoed, zullen zich laaten gebruiken, om derzelver bloed te vergieten. —- Een corporaal. Och Heeren ! weest ons genadig! — wij wierden daar toe gedwongen. B e r t r a m. Laat de zagtmoedigheid over de wraakzugt Zegepraalen! — mannen! Burgers! ik bid u, fchenk den Soldaaten het leeven! Groserre, en de Burgers. Wij fchenken het hun. Bertram. Voert hen allen naar eene verzekerde plaats ! dat voor hun toekomend befiaan worde gezorgd ! — zoo moet eene edele ziel zich wreeken ! De Invalides en Zwitzers werden door een detachement weggebragt. *5 Du-  S» DE WEDERGE VONDEN VADER; D u t r TJ. Ik gaa eens zien , hoe men het binnen maakt , of men de Cac motten al heeft geopend , anders zal ik met mijn bijl een handje helpen. Dutrij binnen, VIJFTIENDE TONEEL. De vonRicFv. Men boort een groot geweld van kloppen , breeken en Jchreeuwen. Bertram , grimlagchende. Onze Burgers laaten zich hooren! me» kan bemerken, dat zij branden van drift, om de rampzaligen uit de kerkers te verlosfen ; geen wonder , de rampen van ellendigen te doen eindigen, is fchooner dan het winnen van eenen Veldflag. szs.  TONEELSPEL. 91 SESTIENDE TONEEL. De voorigen, dutrij, de graaf de lorges. Dutrij , driftig. Hier zoo, hier zoo, mijn Vader man- nen ! zie daar een flagtoffer, dat ik zelf uit een moordhol heb verlost. D s graaf o r lorges, met dc hevigjle aandoening en in de i.iterfte VLrwonderi g. Waar ben ik! • wat is dit! • zou ! —' 6 Indien -— mannen! . broeders! hoe ben ik Bertram, met aandoening zijne hand vattende. Vrij, eerwaardige Grijsaard! — Gij zijt vrij ! de braave Burgerij heeft uwe ketenen verbrijfeld ! De graaf de lorges. Wat! (hij valt driftig of zijne knieën, en fteekt Jchreijen^e zijne bevende en gevouwen handen om hoog) ö mijn Schep- „ per!  $i De WEDERGEVONDEN VADER; »> P"! eeuwig, eeuwig den ootmoedig- „ ;>en dank aan u ! Gij vergeet het ge- „ kerm der ellendiger] niet!" Mijnheer! mijne medeburgers.1 ach, iaat ik uwe knieen omhelzen en u met mijne dankbre traanen befproeijen ! BERTRAM, met aandoening. Geenen dank, mijn Vader! ieder onzer kent zijnen pligt; en welke kan grooter zijn dan het verbreeken der boeijen, die de beste Burgeren en de vrijheid zelve gekneld hielden ? . ZEVENTIENDE TONEEL. De voorigen. Eenige gewapende Burgeren leidende de Heeren Tavernier , Rïjade, La Roche, Le Comte de Solages, de JFyt , La Caicrege, Bechade, alle vries te gehangenen. De heer tavernier, met de he- vigfte aandoening. „ 6 Almagtige! eindelijk! eindelijk! — mij„ ne ziel, mijne afgematte ziel is geheel „ oot-  TONEELSPEL. 95 „ ootmoedige dankbaarheid!'' (zijne handen fchreijende uitftrekkende tot de hem omrin* gende Burgers) Helden! Burgers! —■ ontvangt de traanen van eenen dertig jaaren gevangen gezeeten hebbende Grijsaard ! ——■ laat mij uwe voeten kusfen! (hij wil zich werpen aan de voeten van Bertram) Mijnheer! Bertr am, met fterke aandoening zyne hand grijpende en hem tegen houdende. Nooit ! nooit! wij zijn uwe medeburgers! ■ (driftig ter zijde) die Grijsaard dertig jaaren gevangen gezeeten! ■ (met aandoening en in eene peinzende houding, de woorden van den Heer Tavernier herhaalendé) dertig jaaren! juist den tijd ! . (driftig tegen den Heer Tavernier} Mijnheer ! met uw verlof! gij waart dertig jaaren in dien kerker ? De heer tavernier, Jlerk aan. gedaan. Jaa Held van 't menschdom! ik wierd voor dertig jaaren, zoo onfchuldig als het daglicht, uit de armen van de beste de beminlijkfte vrouw, en ket aanvalligst kind ge-  $4 De WEDERGEVONDEN VADER; gefcheurd, op het eiland St. Marguerite, «n. . . . Bertram, htm dri'tig in de redt Vullende. Hoe gij! —— gij zijt? uw naam? De HEER TAVtRMEK. Tavernier. Bertram. met de uiterfie dri rt en aandoening hem om d n hals vliegende' é God ! mijn Vader! (Hier hcerscht voor een oogenblik eene aandoenelijke ftilte , geduurende de omhelzing van Bert mm. D e h e f. r tavernier, met de uitcrfi- v rwondering en aandoening. Wat! welden naam! Vader! ê verlosfer fpreek ! ben ik bij mijne vrijheid ■ nog het leeven fchuldig ? zou mijne Vrouw, of mijn Kind. . . Bertram, fterk aangedaan. Jaa mijn Vader! mijne lieve, tedere egtgenoote is uwe dogter! AG TT IE N-  TONEELSPEL. 95 AGTTIENDE TONEEL. De voorigen, Msvr. bertram, ar fug op het Toneel komende. Mevr. bertram, karren man ziende. Jaa ! ■ hij leeft! hij leeft ! (zij vhegi hem in de ai men . en omhelst hem te~ der) Mijn eenige! ö ik heb u behouden ! [zij jchreit.') li e rtram, met fterke aandoening haar teder aanziende en in zijne armen drukkende, Beste ! beminlijke ! —> Mevr. bertram. Ach! ik vreesde , dat ik u verlooren mogt hebben, en ik vind u Engel! eenige ! ik vind u weder ! Bertram. ó — Niet alleen mij! — maar — (.hij ziet haar leder aai.) zoudt gij kragts genoeg bezitten, om. . . Mevr.  §6 De WEDERGEVONDEN VADER 5 Mevr. bertram, in eene verwon' derde houding* Mijn tederbeminde! — wat ? — fpreek! DE heer t a V e R n ier, driftig met den vinger op haar wijzende , terwijl hij haar fterk cn met verrukking aanziet. Taa, jaa, in alles haare moeder! die heldere oogen ! — die levendige, blinkende o-pflag, — die mond — die zigte tedere trek! — (met, de allerjierkfte aandoening in traanen vuberjiende , en Mevrouw Dertram om den huls vliegende) Charlotte ! M e V r. bertram", in de hevigjJe aandoening. 6 — Mijn Bertram'. — die Grijsaard! —■ Bert ram, dri/iig op Tavernier wijzende. Is uw verloste Vader! Mevr. b f r t r a m. 1 . (zij bezwijmt in de armen pan ha aren fader met eene fierke uitgilling ; *U" Un fterltJle aangedaan;  TONEELSPEL. 97 er heerscht eene fiilte voor eenige oogenblikken.) Bertram. Mijn lieve, beste fchat! — zij bekomt! — beide zijn getroffen, zwaar getroffen! mijne geheele ziel is ook ontroering en blijdfchap! tegen zijne Vrouw en Vader) Tederfte panden mijner liefde, fpoedig in een rijzig, ik vlieg bij u! (hij brengt hen, met hul van eenige burgers, aan het eind van het Toneel.) NEGENTIENDE TONEEL. De voorigen. Groserre,/» eene droefgeestige houding. Bertram, driftig. Hoe! gij droevig op den dag der algemeene blijdfchap en zaligheid! ■ Groserre. Het volk was aan 't woeden ; — het heeft de gevangenen uit mijne handen gerukt, en tegen mijnen wil op de plaats de Greve afgemaakt} - men heeft hun de hoofq den  y3 De WEDERGEVONDEN VADER; den afgekapt, zo als ook dat van Flesfelles, op uwen last gevat, en voert die op fpies- fen door Parijs. ■ ■ Bertram, driftig en ft .mpvoetende. Rampzaalig ! ■ G r o s e r r f . Thans is de menigte aan 't bedaaren ; - de Koning heeft haar doen verzekeren, dat hij h ;ar recht zal laaten wedervaaren, en haare bezwaaren wegneemen, dat hij niets zal fpa»ren, tot vermeerdering van haar geluk, zelfs niet zijne eigen goederen, noch, als de nood het vordert, zijn bloed en zijn leeven. Bertram. Medeburgers! Franfchcn ! wagt u voor fnoode en barbaarfche driften , en voor der- zelver aanhitfers! zij die u tot daaden van geweld, tot verkragting der hoogfte magr en der heilige wetten aanzetten, zijn of hersfenlooze heethoofden of uwe verraaders ! — Volgt bedaard en moedig de verrigtingen van 's Volks Gedeputeerden , en eerbiedigt en bemint uwen Koning! laat u niets te dierbaar zijn , om hem te behaagen, daar gij ziet, dat hij bereid is, alles wat hem dierbaar  TONEELSPEL. 99 baar is of moet z'jn , opreonVen aan u en uwe belangen! — Hendrik de IV en Lodewyk de XIV zijn onder veele anderen uwer Koningen groot in uwe oogen ; Lodewyk de XVI. zal voor u grooter zijn! zij waren Helden, die zich zeiven groot maakten door de op h nne vijanden veroverde eigendommen ; Lodewyk de XVI. is een Vader, die de Franfchen groot zal maken , door zijne eigen bezittingen edelmoedig aan hun opteofferen. Allen te geluk. Lang leve Koning Lodewyk de Grootfte! Lang leve de Vrijheid! EINDE.   karei; DE NEGENDE, OF DE SCHOOL der KONINGEN; TREURSPEL.   Kunne tr ouwloosli ei cl zoekt my nog te Ije driegen 1   3 karei; de NEGENDE, o» Pe SCHOOL der KONINGEN; TREURSPEL, Volgends het Framch van den Heer. MARIE-JOSEPH de CHENIEÏW «oor P. T. B; Te UTRECHT en AMSTERDAM, frj G. T. van PADDENBURG en ZOON, en M. SCHALEKAMP. i 7 o o.   VOORBERICHT. In het jaar 17S2 gaf ik het eerde deel van mijnen Nieuwen Spectatoriaalen Schouwburg in het licht , met voorneemen , om dat werk jaarlijksch met de uitgave van een nieuw deel te vermeerderen. Het genoegen, met welk mijne Landgenooten het geliefden te ontvangen , moedigde mij ook daar toe aan; dan opkomende bezigheden van meerder aanbelang beroofden mij van die uuren van uitfpanning , welke ik daar toe befteedde, 200 dat ik genoodzaakt was , om den uitgever genoegen te geven , een vertaald Toneelftuk, genaamd de Hollander, of wat vermag een vernuftig meisje niet ! als het eerde ftuk van het tweede deel van mijnen Schouwburg in het licht te laaten verfchijnen , daar bij belovende , * 2 zelfs  4 VOOR.BERIC II T. zelfs nog in dat loopende jaar de twee, aaa dit deel nog ontbreekende , Hukken te doen uitgeven. Dan daar mijrïe bezigheden eer toe- dan afnamen , wierd ik andermaal in mijne hoop , en den toegenegen leezer in zijne «erwagting te leur gefield. Ondertusfcheti heeft de uitgever daar op een of meer Hukken doen volgen, van welke ik de minde kennis of wetenfehap niet hebbe , waarom ik mij verpligt vinde te zorgen , dat een werk , dat onder mijne bekende naamletters word uitgegeven , en van 't welk de goedgundige leezer niet anders kan verwagten, dan dat het onder mijn opzigt en medeweeten in het licht verfchijnt en mijn eigen arbeid bevat, met alle mogelijke oplettendheid word (taande gehouden , en die achting , met welke mij het algemeen heeft gelieven te vereeren , door het plaatfen van flegte [takken , of den arbeid van onbekenden , niet in het voetzand gcraake. Dit is de rede, dat ik , thans geheel en al aan de letteroefeningen gewijd , mijnen  VOORBERICHT. 5 ren Nieuwen Spectatoriatlen Schouwburg, ZOO wel als mijnen Vaderlandfchen Schouwburg gezet denk te vervolgen , en nu en dan met een deel te vermeerderen ; echter met die onderfcheid , dat daar mijn Vaderlandfche Schouwburg geene andere (tukken dan oorfpronglijke , waare Nederlandfche gebeurenisfen zal bevatten , mijn Nieuwe Spectatoriaale Schouwburg uitftekende gevallen , heldendaaden of trekken van edelmoedigheid en grootheid zal opleveren , zonder onderfcheid of die bij de Nederlanders of bij andere volkeren gebeurd zijn, terwijl ook in deezen laatlïcn, hoe wel zeer fpaarzaam, nu en dan eene vertaaling van de beste en voortreflijkfte toneelftukken van andere Natie zal worden gevonden. Ik geef thans mijnen leezeren het tweede en derde fuik van het tweede deel van mijnen Nieuwen Spectatoriaalen Schouwburg. Het eene ftuk is eene vertaaling van het beroemde treurfpel, Karei de Negende, het welk binnen vier maanden tweeëndertigmaal op den Parijfchen Schouwburg, met de grootite toejuiching, vertoond is, eti nog telkens begeerd word. —- Hit ander is oorfprongüjk. * 3 Ik  6 VOORBERICHT; Ik beveel mij in de voortduurende toegenegenheid mijner leezeren , en zal niets fpaaren , om mij dezelve zoo veel mogelijk, waardig te maaken. P. 'T. H.  O P D RAGT aan de FRANSCHE NATIE. I^ranschen! mijne medeburgeren! ontvangt de eerbiedige toewijding van dit mijn vaderiandscb treurfpel! ik draag het werk van eenen vrijen man op aan een vrij géworden volk. Voorheen, onder de vernederende heerschzugt , welker juk gij naauwehjks van uwe halzen hebt afgeichud, waren hebzugt en vleijerij de voórfchriften der opdragten ; deeze vervoerden den voortreflijken Corneille , om den kardinaal Jutius Mazarin te vergelijken bij Julius Can , welken ik mij onverzettelijk heb voorgefleld. — Zij allen , die aan de vooroordeelen gekluifterd zijn , — zij allen , die het vernietigen der flavernij betreuren , zijn voor altijd mijne onverzoenelijke vijand n. 1' begeer geene andere vrienden, dan de vuurige beminnaars van het vaderland, lan waare Franfchen. Gij geeft het voortreflijkst voorbeeld aan de geheele waereld. De bouwvallige overblijffelen van het willekeurig gezag zullen welhaast tot fff verbrijzeld zijn door de mannelijke poogingen van de doorluchtige vergadering, welke ulieden vertegenwoordigt. Uwe bewonderingswaardige conftitutie is gegrond op de voortreflijkfte evenredigheid. — Wij zullen wel draa de titels, die tegen de maatfehappij ftrijdende onderfcheidingen , welke men zich niet heeft gefchaamd tusfchen den eenen en den anderen mensch, tusfehen den eenen en den anderen grond te maaken, zien verdwijnen. Indien de * 5 heersch-  O P D R A G T. heerschzugt of de flaverni] nog mogten tragten het hoofd op te ftecken , dat dan uw fchouwburg die monltcrs moedig te keer gaa, en dus toone, niet te wijken voor dien van Athene. Het is uw pligt, het is de pligt des volks, die dichtlievende medeburgeren te befchermen, die in het roemruchtig ftrijdperk treden, om de vijanden der Natie nedertevellen. 15 December 1789. VOOR-  VOORREDE. \^o!gens het gevoelen van een voortreflijk vernuft der oudheid, is het treurfpel meer wijsgeerig en meer leerzaam , dan de gefchiedenis zelve. Indien men door een treurfpel moet verlraan eene verdichte gefchiedenis , van omtrent vijftienhonderd verfen, overladen met bijwerk Qpifodes) gefchreven in eenen Jaffen, opgeblaazen flijl, welks eenig oogmerk is, om, geduurende een paar uuren, den aandacht bezig te houden met een famenhang van listigheden , doormengd met ftekelachtige trekken, dan zou men van het bovengemeld gevoelen van Arijloteks moeten verfchillen; en zoodanig een dichtftuk, ver van dat aanbelang, welk men daar aan hegt, is niet verheven boven een boertig zangfpel. (Opera) Maar wanneer tot het famenitellen van een voortreflijk treurfpel de noodzaaklijkfte keuze van eene eenige zeer belangrijke daad nog bijkans niets is; — wanneer men caracters moet kiezen, gefchilderd met fterke en natuurlijke kleuren, en die, door eene behaaglijke verfchillendheid, aanhoudend het een  ai VOORREDE. een tegen het ander moet doen afwhfelen; —• warm er ook deeze groote verdiende nog niets u; maakt; — wanneer men zijn werk moet opitellen in ve;fen; — wanneer die verfen geen zweem moeten hebben , dat zij den maker moeite en arbeid hebben gekost» auijd vol dichtvuur, zonder dat de dichter, om dus te (preken, met zijne bekwaamheden tracht te pronken, flerk zonder hardheid , verheven zonder wi^drigheid , eenvoudig zorder laagheid , zoetvloeijend zonder dat d:e zoetvloeiendheid den zin geweld aandoet ; — indien men door de to> verkunst der welfpreekendheid de harten moet week maaken , cn traanen van medelijden en van verwondering moit doen Horten;— en dit alles, om den menfchen waarheden van de grootfte aangelegenheid in te fcherp^n , om hen tJ bezielen met eenen haat tegen de geweldenarij en het bijge* loef, met eenen affchrik tegen de gruweldaaden, met de liefde voor de deugd en de vrijheid , met eerbied voor de wetten en de zedekunde , dien algemeenen Godsdienst: — zoo dit, zeg ik, het oogmerk is van het treu'fpel , zoo deeze de noodzaaklijke vereischten zijn , om In deezen taak, den hoogst - mogelijken trap van volmaaktheid te bereiken , dan is men gedwongen , om het gevoelen van Ariftoteles te om-  VOORREDE. xiii omhelzen , en toeteftemmen , dat zoodaanig een dichtttuk het meest wijsgeerig en het aange!egenst voonbrengfel van het menschIijk vernuft zij. Er is geen werk , welk zulk eenen buigza.mcu geest , en zulk eene verfcheidenheid van bekwaamheden en kundigheden vordert. Zie daar de eigenfchappen van het treurfpel in het beroemd Athene ; deszelfs fchouwburg was alleen gefchikt voor Vaderlandfche Hukken; die weergalmde van den lof van Griekenland en deszelfs Helden , zelfs meenigmaal van de nog in leeven zijrde. De krijgslieden , die te Sakmine den beroemditen der Koningen hadden overwonnen , hoorden hunne dapperheid in het treurfpel der Perfiaanen ten hemel heffen. Dikwijls mergde ook de dichter , terwijl hij de beroemdfte mannen der voorledene tijden deed fpreeken, in zijn fiuk zoodaanige fchilderingen , welke betrekking hidden tot den tegen woordigen tijd. De Oedipus te Colonne, onder anderen, is vol van zinfpeelingen op den Peloponefchen Oor'o r. Kan men , naa dit alles , zich nog verwonderen over die alles te bovengaande drift van Vaderlandfche dapperheid , met weike her aandoenelijkfte Volk der waereld wierd bezield door de veortreflijkfte voortbrengfelen der welfpreekendheid , aan hua op luifterrij- ke  xiv VOORREDE. ke toneelen vertoond, met zoodaanige fit, raaden, als overeenkomftig waren met de waardigheid der dichteren en die der ver. toonplaatfen ? De fchouwfpelen van Griekenland waren openbaare feetien, en lieten eenen diepen indruk naa, dewijl zij niet te dikwijls wierden herhaald. De beroemde dichter, die aan het Fransch toneel zijne gedaante heeft gegeven, had alle de noodige bekwaamheden, om het tot eenen trap van volmaaktheid, gelijk aan dat van oud Griekenland, te verheffan ; maar eene meenigte van hinderpaalen hebben dit verhinderd. Daarenboven was het onmogelijk, om onder de willekeurige regeering van den Kardinaal de Richelieu Vaderlandfche onderwerpen met natuurlijke en gepaste kleuren te fchilderen. De rampen, die da Natie drukten, en meeital waren gebcorcn uit de lafheid haarer Koningen , het willekeurig beduur der Minifters, en de bijgeloovigheid der Geeftelijkheid, waren zeker de gefchiktfte voorwerpen voor Vaderlandfche toneelftukken; maar de Regeering was niet edelmoedig genoeg, om derzelver ver. tooning toetelaaten, en de Natie was nog niet gefchikt, om derzelver waarde te gevoelen. Wat de gebreken van den toneeldichter Corneille betreft , men heeft dikwijls gezegd, dat hij die aan de eeuw, in welke hij  VOORREDE. xv hij leefde, had te wijten : en dit is de waarheid; maar men zou 'er bij kunnen voegen , dat hij die nog gevaarlijker heeft gemaakt, door aan dezelve eene kracht bij te zetten, die eigen was aan zijn vernuft, waar door zij als fchoonheden aan de menigte wierden ingeprent. De verdichte gefchiedenisfen van Calprenède en Mejuffrouw Scudéri waren in Vrankrijk zelfs eene foort van toneeldicht geworden. Van daar alle die listen zonder eind, van daar die verdichte naamen, die overbodig"e bijwerken, (epifodesj die hartstochten zonder naïfheid, en, om alles met één woord te zeggen, die nagebootfte natuur, welke zoo veele flegte beoordeelaars , op eene belagchelijke wijze, hebben verheven boven de keurige eenvoudigheid der Griekfche toneelfpelen. De Cid deed geheel Vrankrijk traanen Horten; de Cinna gaf eenen vasten gronddag aan onze taal; men bewonderde in den Horatius de fchoonheden die vóór den tijd van Corneille onbekend waren; maar dat vernuft, grijs wordende, bragt ook eene menigte ftukken voort, welke zoo ongefchikt waren voor de zeden als voor de uitfpraak. Het fcheen, of hij had voorgenoomen, ons toneel wederom te vernederen tot die woestheid, uit welke zijne voortreflijke herfenvruchten het hadden getoogen. Ra-  xvi VOORREDE. Racine verbande wel niet geheel en al die laff» gemaaktheid , welke op het toneel beerschte ; maar hij wist in zijne veifen eene natuurlijke welfprekendheid te doen uitfchitteren; hij verwierp die koude bovennatuurkunde , welke vóór hem zoo overboodig wierd gebeezigd , tot zelfs in de fchandeli;ktle misdaaden , in zamenzweeringen, in vadermoorden en in bloedfchanden. Men zag die trotfehe prinfesfen , die zich nimmer vernederden tot het Horten van traanen, niet meer op het toneel verfchijnen ; ondertusfchen , door de gevolgen van den heerfchenden bedorven fmaak , deeden de traanen van de Monima, van de Andromache, van de Iphigenia het algemeen niet begrijpen , dat het de fchreeuwendfte misdagen had bewonderd. Eene menigte betreurde nog den trotfchen en windrigen dijl van de Viriate en de Pulcheria. Men zou te vergeefsch bij Racine ftaatkundige trekken zoeken, _welke men zou kunnen vergelijken bij die van de Cinna; maar men vind in zijne fchoonde flukken meer zedeleer verfpreid dan in die van CVrtieille. Naa het toneel agtendertig jaaren verlaaten te hebben , wilde hij in zijne ledige nuren , ( zeker te lang voor den roem onzer letterkunde ) Corneille en zich zeiven overtreffen , en , zoo het mogelijk ware, zich  VOORREDE. [xvii zich in den rang van Sophocles plaatfen; hij ■maakte de Athalia , het meest wijsgeerig ftuk , het welk tot nog toe den Franfchen fchouwburg heeft verfierd. Dat voortreflijk werk was niet ingerigt tegen het bijgeloof: het is meer dan zeker dat dan de Regeering deszelfs vertooning niet zon hebben geduld ; maar hec gispte de vleijers , de pluimftrijkende gunftelingen, en de ondraaglijke ftaatszucht der heerschzuchtigen. De lesfjn , welke de Hoogeprielter aan den jongen Koning geeft , dien hij de kroon opzet , roeren hec hart op eene verbazende wijze , en bevatten eene verhevene redeneerkunde. Men zal ten vollen overtuigd zijn , dat Racine niets meer kon doen , wanneer men mee aandacht het oog vestige op die blinkende eeuw , welke aan zijne verdienden een gedeelte van haaren roem verfchuldi|d is; men zal zien , hoe de vrijheid van denken misdaadig ware onder de regeering van Ledewijk den XIV; en men zal gewaar wordea , hoe gevaarlijk het zoude geweest zijn, de ketenen die den werkzaamen geest kluiderden, te hebben willen verbreeken. De tegenwoordige tijd heefc ons eene veel grotere vrijheid gefchonken , en onze nakomelingen zullen nog vrijer durven denken en fpreeken dan wij. Indien die groote man , aan wien de natuur zoo veel kracht van zeg.  xvin VOORREDE. zeggen , zoo veel geduld , zoo veel gezond oordeel , en een allerfijnst gevoei had gefchonken , in deeze tegenwoordige eeuw had geleefd , hij zou zonder twijffil meer ftoutheid in het verbeteren der zeden , en in het behandelen der onderwerpen van zijne oniterflijke ftukken hebben aan den dag gelegd. Niet te vredea met Sophocks en Euripides op zijde te komen in de betoverende welluidendheid , in de bevalligheid en grootsheid hunner uitdrukkingen , in de verfcheidenheid van hunne welfpreekendheid , zou hij hen ook zijn naargevolgd in het groet doeleinde hunner treurdichten. Hij zou, gelijk zij , voor het oog van zijn vaderland , deszelfs wetten , deszelfs regeering , deszelfs voortreflijke mannen, en de luilterrijkfte tijdperken van deszelfs gefchiedenis, hebben voorgefteld; op hun voetfpoor zou hij hebben getragt , zijne tijdgenooten wijzer en beter te maaken , door hun de 'ampen en de gebreken hunner voorouderen te ontleden ; en hij zou dus aan Vrankrijk hebben getoond , op welken leest de vaderlandfche treurfpelen moeften worden gefchoeid. Campiftron . la Grartge- Chancel , en eenige anderen bedierven het toneel. Men zag op hetzelve in het treurfpel weder vermomde Prinfesfen verwonen , Prinfen , die zich zei ven niet  VOORREDE, xix niet kenden, verwerde minnehandelingen, en alle die hersfenfchimmen van de Casfandra en de Clelie. Ondertuslchen is het zeker , dat de voortreflijke werken van Ra' cine , in het begin , nooit zoo veel toejuiching gjnooten , als de laffe hersfenvruchten van Campi/tron; en de Thïdates was het vermaak van Parijs, bijkans ten zeiven tijde dat de onvergelijke Athalia het voorwerp der verachting was. Het was de heerfchende fmaak , dat men de laatde niet kon leezen , zonder zich te ver^eelen. Die verdeiflijke fmaak verdween niet, dan in hec begin deezer eeuw , wanneer Racine door den dood aan Vrankrijk ontrukt was. Tusfchen het laatfte treurfpel van dien, welfpreekenden man en het eerde van Foltaire, is een tijdvak van omtrent 30 jaaren verloopen. Geduurende al dien ti|d was het toneel ingeruimd aan dichters zonder geest, aan fchrijvers, van welken de besten fle;,rts middelmatig waren. Men geloofde in dien taalt het toppunt der volmaaktheid te hebben bereikt, toen de Oedipus verfcheen. Het is onvoorzichtig bij het afderven van voortreflijke mannen te voorzegden , dat zij huns gelijk niet zullen hebben. Ik gevoel zeer wel, dat zoodaanig eene vastftelling de eigenliefde van den voorzegger ftreelt ; maar het is eene onmogelijkheid * * a die  xx VOORREDE. die bepaaling te maaken , en, bijgevolg, is zulk een zeggen zeer ongerijmd. De verandering in denkbeelden , welke van het een eind van Europa tot het ander zoo veel veld won , begon op het laatst der regeering van Lodewijk den XiV. ook in Vrankrijk doortebreeken. De herroeping van het Edict van Nantes , zoo fchadelijk aan de ftaatkundige belangen van Vrankrijk, was nuttig toe verbetering van het verftand. De uit Vrankrijk verdreeven Proteflanten voeren heevig uit, in eene me»nigte gefchriften , tegen dien Godsdienst , welke hen vervolgde. De Godsdienftige ftoffen wierden het voorwerp van onderzoek, en dat onderzoek bragt bij fommigen twijffelarij voort. Het menschlijk vernuft deed meer fchreden voorwaards in 20 jaaren , dan het voor dat tijdftip in eene eeuw had gedaan. Men moet onder de werken welke in die onrustige tijden het licht zagen , die van onzen grooten . redenkundigen Baijle onderfcheiden , en vooral zijn Woordenboek , het eenigst werk van dien aart , waar in fchrppend vernuft doorftraalt, en dat een der fchoonlte gedenkflukken der wijsbegeerte is. Op het bij?eloovig beduur , dat in de laatfte jaaren van Lodewijk den XIV. plaats had, volgde, onder het Ilegentfchsp , eene foort van vrijheid van denken. Ftntenflk , «» eenen korten tijd het voorwerp der Je- fuit-  VOORREDE. xxr ftdtfche vervolging geweest te zijn , verkreeg vervolgens eenen grooten naam; hij was dien verfchuldigd aan zijn werk , getijteld , lofredenen ve»r de leden der Academie der ■wetenfchappen , en aan zijne gefchiedenis der Codfpraaken *) waar van hij naderhand bijna het flagtoffer geworden was. Het was in dien dageraad van het gezond verftand , dat de ecrfte proeven van het vernuft van den Heer de Ftltaire te voorfchijn kwamen. Hij deed den wijsgeerigen geest in Vrankrijk niet gebooren worden ; hij vond dien daar reeds; maar hij wist dien op alle de takken der letterkunde toetepasfen , hij bragt dien bin. nen het bereik van alle foorten van menfcheB; hij maakte om dus te fpreeken , dien tot eene gangbaare munt , en bragt het zoo ver , dat hij over zijne eeuw het aangenaamst sn het algemeenst bewind , dat van het fcheppend vernuft en der rede , voerde. Het is inzonderheid aan zijne treurfpelen, dat de Heer de Veltaire zijnen invloed op geheel Europa fchuldig is. Een boek , hoe (_*) De Heer Fontenelle was geen oorfpronglijk fchrijver van dit werk , welk zoo veel tot zijnen roem toebragt , maar had hetzelve meestal ontleend uit dat van onzen Nederlander Antonie van Daalen , dt Or*tmlit. DE VERTAALEJL» V 3  xxn VOORREDE. hoe fchoon ook gefchreeven , zal nooit zou vaardig e" krachtig op den geest van het algeme' n werken als een voor.rtflijk toneelfluk. Tmeelen van eenen uitgeftrekten zin , fch tt'rende d.nkb"elden en waar gevoel, in zoetvloeiende verfen uitgedrukt, prenten zich gemakkelfk in de hersfenen van het grootfte gedeelte der aanfchouweren ; de menigte heeft niets aan de bijvoegfelen , zij verliest den draad der redeneeringen , maar zij behoud de uitkomst en het hoofddoeleinde van het Huk ; alle onze denkbeelden fpruiten voort uit de werking onzer zintuigen ; de mensch , afgezonderd Zijnde, word flegts middelmaatig bewoogen, maar eene vergaderde meenigte is meer vatbaar voor fterke en duurzaame indrukken, Niamand der bedendaagfcne fchrijvers heeft zoo wel als de Heer de Voltaire de roerende kracht van het toneel begreepen. Men heefc gevit op zijne ontwerpen , en mogelijk met redun; er heerscht fomtijds in de inrichting zijner treuifpelen m-er rijkheid van gedachten dan order , hij heeft niet altiid de waarfchijnlijkheid onder hot oog gehouden; men kan de uitkomst kur.ft ger aanvoeren dan hij ; maar hoe veele fchoonheden van allerleien aart ftraalen er in zijne Hukken t.'gen deeze kleene gebreken nitt door ! welk eene grootschheid van uitdenking ! daar in munt hij uit;  VOORREDE. xxm uit ; welke treurige gefteldheden! welke hartstochten! welk eene beweeging! Het treurfpel Manlitts loopt geregelder af dan Mahomet , Alzire , of Semiramis , maar het vijfde bedrijf van Alzire is meer waardig dan tien treuifpelen zoo als Manlius. Msn moet eene foort van verbeelding- kracht hebben om de nieuwsgierigheid door nieuwe invallen wakker te houden ; men moet fchrander wezen , om de onwaarfchijnlijkheden te vermijden; maar het is hec werk van eenen uitfleekenden geest , om met kracht de zeden te fchilderen , om de rede aan het gevoel te paaren , om het hart te verwarmen, den geest te verlichten, en het oor te ftreelen. De loftuitingen , van alle kanten aan den Heer De Vbltaire toegezwaaid , maakten den nijd gaande; de wangunst had noodig, hem eenen mededinger tegen teftellen, zij bediende zich tot dat einde van Crebillon. Die maaker van eenige ftukken, zoo ontbloot van waarfchijnlijkheid , als (legt gefchreeven, had geduurende 40 jaaren, bij de dagbladfcnrijvers, den voorrang boven den maaker van de Merope en Alzire , boven den voortn flijkften geest van de agttiende eeuw De laatlte levens- fnik (*) Tiet is meer dan zeker, dat de fmaak dier tijden , in al het geen waare heldendeugd, grootmoedig** a lieid  xxvf] VOORREDE. fnik van dien grooten man was echter dodelijk voor de achting van Crcbillon; de naam van dien dichter, die zoo onbefchaafd als onnatuurlijk was , wierd niet meer genoemd naast dien van Corneille en Racine, en de verwondering, die hij had ingeboezemd, verdween , daar zijne bewonderaars zelve zijne fluk ken niet meer der leezing waardig oordeel' den. De Heer De Voltaire heeft, eigenlijk gefprooken , in zijne treurfpelen zich meer niauwkeurig toegelegd op de zeden dan op de flaatkunde. Hij heeft, geduurende zestig jaaren, Zich verzet tegen den geesfel van het bijgeloof, zijne pen heeft aanhoudend de heersch- heid en menfchenliefde betrof, geheel was bedorven; en hoe kon dit anders, daar de van klatergoud fchitterende verdichte gefchiedenisren van Chofatra cn andere, nog als werken van geest wierden aangemerkt» — En kunnen wij ons nog wel beroemen dat al dat wanftnltigc, het gezond oordeel kwetzende, en'befpotUifce, van de Schouwburgen, zoo wel in Nederland als Vrankrijk, 'is verbannen, zoo lang men nog de Zangftukken, (Of tra's) Zemtrt en Szor, La belle Arfeme en dergelijken durft vertoonen cn aanhooren, in welke de kind rachtigfte beuzelingen en betooveringen den hoofdrol fpeelen ? Of is het onmogelijk, daf eene hartroerende muziek met eene aandoeningsvolle en met bet gezond oordeel inftemmende gebeurenis gepaard gsa! het tegendeel is ten vollen door de Opera Felix, «» L'enfanr trouvi aangetoond. BE VERTAAL ER,  VOORREDE. xxy heerschzugt der Geestelijkheid , doch fpaarzaam het willekeurig gezag der Koningen en der Grooten, ontwikkeld. Hij heeft v?Jfcheiden treurfpelen gemaakt , in welken de Franfchen ten minllen hunnen naam hoorden uitfjmken ; maar onder dezelven, die daar en boven nog haaren grondflag hebben in verdichte daaden, is de Zaïre de eenigfte, welke van de kenners is bewonderd, en in welke echter de Franfchen niet anders dan van ter zijde voorkomen. De hinderpaalen, die Comeille en Racine hebben belet, hunnen landaart in de treurfpelen ten toneel te voeren, waren insgelijks de beletzelen voor den Heer De Voltaire. Dank zij hem, dank zij fommigen Wijsgeeren , welke nimmer de toneelpoezij hebben behandeld, de hinderpaalen zijn uit den weg geruimd. Voortreflijke mannen fpannen alles in, om het menoten ! Mijne opvoeding had niets gemeens met die, welke het kroost der Koningen gewoon is te  TREURSPEL. ii te genieten , dat van jongs af bedorven word door Ichitterende eerbewijzingen, verblind door hoogachting en verleidende eertitels , overgeleverd aan pluimftrijkers , veroordeeld tot het hooren van vleijtaal, gevormd tot de regeering door geestelijken , en zonder ophouden in flaap gewiegd met de loftuitingen hunner voorvaderen. In plaats van dienaars , aan mijne bevJen onderworpen, zag ik niemand mij naderen dan mijns gelijken, mijne vrienden. Men vormde in dien tijd de keur van onzen adel tot den arbeid ; tot den moed ; tot eene fiere rondborfligheid ; daar oefenden wij onze kindsheid in mannelijke fpelen, ons niet kreunende noch aan de brandendfie fomerhitte , noch aan de gellrcnge koude des winters , klauterende op de bergen , en op de barre rotfen. Weldraa de voet flappen van u en Condé volgende , verving ik de plaats mijns vaders in het midden der veldflagen; en het geen boven al aan het Franfche Volk van mij in het toekomende eenige goede verwachting moet inboezemen, is, dat ik geduurende meer dan vijf jaaren , in het befchermen onzer rechten, den tegenfpocd, het oefenfchool der groote Koningen , heb leeren kennen, Eindelijk heb ik eenen an- det-  ai KAREL di IX. deren loopbaan begonnen ; welk eene vreemde vert 'oning doet zich daar in eensklaps aan mij op! Ik zie krijgslieden zonder fchaamte en geheel verwijfd , bedorven door ijdle wellust , met kunst verbasterd ; ik zie vrouwen heerfchen over al te lafhartige Vorfien ; pluimftrijkers in alles toegevende aan de driften van eenen Koning , daar zij door niets dan eene fnoode baa'zucht worden gedreeven , wetende alles naateaapen , en alles te ontveinzen. Ik heb , ziende hunne fnoode vermaaken , hunne valfche vreugde, hunne befchaafde en behendig bedekte ondeugden , duizendmaalen met fmert herdagt aan onze onopgefmukte deugden, aan onze fteile bergen en onze met rijp bedekte rotfen , aan onzen moeilijken arbeid, het behandelen der wapenen, mijne eerfte vorderingen , zoo vol genoegens voor mij , en aan die ge'ukkige velden , waar uw voedfterling opgroeide , onder de fchaduw der eerlauwrieren, in het midden der krijgshelden. » De kanselier. Men nadert. — Het is de Koninginnenioeder. De admiraal. En de de Guifcn bij haar! DER-  TREURSPEL. 13 DERDE TONEEL. De kanselier de l'hopital, de admiraal de coligni, de koning van navarre, de koninginne-moeöer, de kardinaal de lor raine , de hertog de guise, Hovelingen, Pages, Lijfwagten. De koninginne- moeder. Uwe zorg en ijver behaagen mij Coligni! gij vervoegt u reeds bij mijnen zoon, den Koning ? De admiraal. Ik wagt hier, Mevrouw, het tijdftip om gehoor bij zijne Majefteit te verkrijgen. De k onin ginn e - m oeder. Op het oogenbiik zal hij u toegang tot zich kunnen geven. Ik durf u toezeggen, dat, wanneer gij hem zult gehoord hebben , gij u over zijne oogmerken niet zult hebben te beklaagen. Hij wil zijne Staaten bellieren volgens uwe raadgevingen. Hij begeert insgelijks , Karfeller , dat uwe deugd hem voorlichte, gij , die de befcherm- en-  54 KAREL d 5 IX. engel van Vrankrijk zijt. En gij Prins , wien de Hemel tot zulk een groot lot heeft beftemd , die reeds roemruchtig zijt onder de Monarchen , met geheel mijn hart heb ik u verkoozen tot den egtgenoot mijner dogter. Bourbon, edele erfgenaam van een doorluchtig geflacht, ken de waarde van uwen broeder, en bemin hem ; denk, dat hij u bemint, cn dat hij u de blijken zijner hoogachting fchcnkt. Hij geeft u den voorrang boven zoo vcele jonge helden , welke de roem van Vrankrijk zijn. Uwe vrienden , heden door hem ten Hove geroepen , zullen zich binnen weinig oogcnblikken rondom hem vergaderen ; hij zal hen met liefde ontvangen ; en daar geene hunner beledigingen hem aangedaan, in zijn hart eenig ongenoegen tegen hen doen oprijzen , daar hij zelfs hunne misfLgen niet wil herdenken , zult gij zien , dat hij hunne deugden niet heeft vergeefen. Volg mij. IHopftal, gij bemint Vrankrijk ; kom deszelfs geluk aanfehouwen, dit is uwe belooning; kom, laat ons niet langer toeven. VIER-  TREURSPEL. ,5 - VIERDE TONEEL. De kardinaal de lor ra ine, de hertog de guise. De kardinaal. Gaat gij niet mede bij den Koning? De hertog. Om daar dien held te zien. die mü word voorgetrokken ? hem , die mij de hand van Margretha heeft ontroofd , en alle die proteftanten , die zijn gevolg uitmaaken ? Welk een hoon ! - 't is te veel ; maar in 't eind , niets verzet zich meer tegen ons groot oogmerk ; deeze is de dag , op welken hun bloed zal ftroomen. De kardinaal. Men moet met voorzichtigheid voor ons gemeen belang onze wraak bedekt houden ; men zegt dat de Koning de vernieling der protefranten nog wil uitflellen : hij is 't niet die regeert , en Vrankrijk is in onze magt; de Koninginne • moeder zelve treed in onze famenzweering ; alles raakt in beweeging, alles vereenigt zich , om ons  i6 KAR EL de IX. ons in het bewind te ftellen. De waggelende Sctpter zal u wcldraa in de handen vallen, ik heb reeds voor langen tijd u dit leuglijk lot voorlpelt. Ik heb uwen Vader n het midden der overwinning zien 'fterven, en zonder dien ouden weêrfpanneUng, den vijand van zijnen roem, zou hij mogelijk hebben durven onderdaan .... Helaas! hij leeft niet meer; maar in ti zie ik zijnen naam, zijne oogmerken , zijne deugden herleeven; wees in alles gelijk hij , wees vriendelijker en gemeenzamer met het volk ; gij moet u naar hetzelve weten te fchikken , om 'er over te heerfchen : men bewondert u , dit is niet genoeg ; gij moet ook behagen. Gij doet te dikwijls herhaalen , dat uwe doorluchtige voorvaderen elders meefrers , maar hier onderdaancn waren. De hertog. Wat kan tegenwoordig u nog zoo zeer ontrusten ? ach ! fmaak toch beter de genoegens van het fchoon He vooruitzicht ! lies is vol Hovelingen . welken men tot inzen dienst kan omkopen , die op niets bedagt zijn , dan om zich voor goud tot alles te verbinden , om te kruipen , om te vlc'jen,  TREURSPEL. •7 vleijen , en die , zonder zelve het te weten , de werktuigen mijner toekomende grootheid zijn , of zich alreeds onder mijne afhangelingen rekenen. Ik vrees weinig voor de Falois , ik fchroom geen Medicis ; ik heb geen achting voor haar ; maar ik beklaag haaren Zoon, den Koning. Deeze plaats is niet gefchikt , om openlijk zijne gevoelens te uiten ; doch fchoon wij zagt moeten fpreeken , wij kunnen voor het minst de waarheid zeggen Gij weet, zoo wel als ik, dat de Koning gefchikt is, om voor ons onder te doen ; zij , om te gehoorzaainen , terwijl zij zich verbeeld te heerfchen; cn wat den kanfelier betreft , is hij al zijn geluk niet aan u verfchuldigd ? — De kardinaal. Gij beledigt VHopital, zoo gij u verbeeldt , dat hij in flaat zij , zich tot onze oogmerken te zullen laten gebruiken. De hertog. Voor het minst is het zeker , dat zijn voorzichtig en edelmoedig hart te- ver de deugd bemind , om voor ons gevaarlijk te zijn. Bourbon alleen is mij een hinderli paal ;  i3 K A R E L de IX. paal ; hij is een grootmoedig Koning; hij haat mij, ik haat hem; maar ik fchat hem hoog ; zijne edele en kloekmoedige oprechtheid boezemt achting in ; ik weet zelf niet welk eene geheime aandoening zijn aanfchouwen op mij maakt. Ik behoef het voor u niet te ontveinzen , zijn aanzien, verftomt mij ; en indien ik vatbaar kon zijn voor vrees , zou ik moeten bekennen, dat die mijn hart eenigzins vermeefterde op het zien van zulk eenen hinderpaal tusfchen den troon en mij. Ik ftoor mij niet aan het gemeen , dien onftandvastigen hoop, die zoo oproerig als ligtgeloovend is; het is mij om het even, of het mij toejuicht, of veracht ; zijn liefde zelve is vernederend voor mij. Er zijn ftervelmgen, welken de toegevendheid zelve beledigt ; welke van hunne kindsheid af reeds hunnen heldcnaart doen uitfchitteren ; en die door de voorzienigheid zelve tot groote daaden zijn verordend : maar er zijn ook andere weezens , die gebooren zijn , om in het (lof te kruipen; beweeglijke werktuigen in de handen der vernuftigen , welke hun nutteloos leeven onbekend voortfleepen; bij hunne geboorte reeds tot de vergetelheid gedoemd ; en gefchaapen , om de indruk-  TREURSPEL, 19 drukfels onzer voetfrappen te kusten. Zou ik mij kreunen aan beuzelachtig gezwets ? het noodlot heeft tusfchen ons en hen eene onmeetbaare affcheiding gemaakt. Men moet hen, door onzen fchitterenden roem, hunne eigene nietigheid doen gevoelen ; men moet hen fomtijds met eenen vriendelijken opflag van het oog vleijen , maar hen altijd kruipende houden ; men moet zich fchamen te behagen aan hun , welken men met verachting befchouwt. Zou uw neef zich. zoo diep kunnen vernederen , dat hij de vriendfchap van dat laag gemeen zogt ! Mijn vader , mijne voorouders hebben mij den weg gebaand. Duld, dat ik de waare gevoelens van mijn hart voor u openlegge, en verfchoon mijne grootmoedigheid. Geloof, dat ik uwen raad met hoogachting ontvang ; maar dat ik dien niet kan volgen: nooit zult gij mij den roem van den naam de Guife en van het bloed der Lorraine,s lafhartig zien opofferen aan de verkrijging van de gunst van het gepeupel: ik wil niet buigen ; ik kan niet veinzen ; en om eindelijk den hoogften trap van grootheid te beklimmen, voegt het mij niet, te kruipen. B 2 De  sc K A R E L de IX. De kardinaa l. Ik bewonder uwe grootmoedige fierheid, fchoon ik die afkeur ; ik befpeur in u de verbeeven Staatzucht onzer voorouderen ; 7, io fji| ooit den Troon beklimt , zullen de Franfchen , meer gelukkig, de wetten aan. bidden van eenen meelfer , die hunner waardig is; maar ondertusfchen vrees ik, dat d;e deugden zelve u zullen benadeelen. Ik vrees voor de gevolgen van uw vertrouwen en van uwe grootmoedigheid, die ik bemin ; die voortreflijke gaven , die gij behoorde bedekt te houden. Men ontwik, kelt t.we oogmerken te zeer ; ik zou die hebben willen bereiken , zonder die bloot te leggen ; gij zult nooit tot uw doel koomen , indien gij u aoet vreezen. Befchouw, hoe de geheele Natie word overheerscht door heilige beuzelingen ; hoe zij , zonder eenige bedoeling , zonder belang , ver buiten z'ch zelve word weggefleept. De Guife , waar bij z Hen zoo vcele verblinde geestdrijvers zich bepaalen ? 't is niet genoeg , dat men de aframmelingen der Ketters heeft verbannen ; wanneer wij het geflagt der Falois van den Troon zullen hebben ?e!tooten , zullen de Bourbons, de Condés den Scepter over ons niet zwaaijen. Hoe , zou een  TREURSPEL. ti een Proteftant het gebied voeren over Frankrijk ? laat ons toch bedagt zijn , om ons voordeel te doen met de ingewortelde onwetenheid. Ik wenschte wel, dat men ons heden ook had toegeflaan , den dolk in het hart van den Koning van Navarre en van den Prins van Condé te drukken ; maar de Medicis weigert het. Een bondgenoot ! een fchoonzoon ! de Zoonen van den heiligen Ledewijk ! Neen , ik durf daar niet naa dingen : met den tijd zullen anderen , ten minftcn ik hoop het , daar voor minder vrees , en wij' meer gezag' hebben. Zijn zij verdelgd , dan zal alles het hoofd voor ons buigen, en de de Valois zelve zul" len ons den hoogften trap van grootheid doen bereiken. Ondertusfchen zal ik een woord of twee met den kanfelier wisfelen: ik was fteeds zijn begunftiger: hij fchijnt dit te vergeeten , en bied den Proteftanten de behulpzaame hand , waar voor onze vrienden vreezen ; zij wagten ons thans in mijn vertrek. Karei is befluiteloos. Welaan de Guife! men moet zich baalten ,• laat ons met hen raadplegen over alles , wat er moet verrigt worden. Einde van het eerste Bedrijf. B 3 TWEE-  22 KAREL de IX. TWEEDE B R D R IJ F. EERSTE TONEEL. De KONINfi van vrankrijk. DE koninginne- moeder. De koninginne - moeder. Mijn Zoon , twïjffel er niet aan, hunne verdelging is noodzaaklijk. De koning van vrankrijk. Helaas ? daar de vreede is geflooten ! De koninginne-moeder. Gelooft gij , dat die oprecht zij ? De koning van vrankrijk. Een geheel Volk ; De koninginne-moeder. Gewis ! het komt hier op de zekerheid van uwe regeering aan. De koning van vrankrijk. Maar die ijsfelijke flag kan voor het minst nog worden uitgefteld. De  TREURSPEL. 23 De koninginne-moeder. Niet langer dan tot deezen nagt. De koning van vrankrijk. Ach ! het medelijden vermeeftert mijn hart. De koninginne-moeder. Gij hebt er uwe toeftemming toe gegeven. De koning van vrankrijk. Ik weet het ; maar er is niets aangelegen : het was mijn oogmerk niet , Mevrouw , om hen terftond te doen ontzielen ; ik heb mijn hart onderzogt , en bevonden , dat ik mij zeiven heb misleid; het is geen tijd meer , om te veinzen; ik geloofde , alles te zullen kunnen beftaan. Waar voor hebben wij doch te vreezen, dat wij met zulk eene overhaasting zouden te werk gaan ? ik ftem eens toe , dat de gemoederen , die zoo menigmaal uit het fpoor zijn geweeken , meer en meer worden verbitterd ; dat de vreede nogmaals ijdel of van korten duur zij ; dat de hoofden der Proteftanten , door eene ftraffchuldige ftaatszucht gedreeven , zich onderwinden, om B 4 on-  KAREI de IX. onder mijn oog over Vrankrijk: te willen heerlcnen; maar hebben wij dan, om kort te gaan , geene magt genoeg , om ons tegen hen te verzetten ? Indien zij waarlijk in de grond van hun hart nog muitzuebtige zijn, zij die mij hebben verdedigd, die mij getrouw zijn gebleeven, mijne vrienden De koninginne-moeder. Het word tijd, mijn zoon, dat ik u de noodige ophelderingen geve; gij zijt nog onbewust, dat een Koning in dê daad gee. ne vrienden heeft. Ik geef u , ik beken het, ongelukkige ophelderingen; maar lees de jaarboeken van alle volken, en gij zult mijne gezegden bewaarheid vinden ; overal zult gij ongetrouwe onderdaanen aantreffen, die kruipen en Adderen onder het juk der weldaaden; brandende om met hunne fchande en euveldaaden handel te drijven ; gereed om den ftaat en hunnen wettigen Koning te verraden , en trouw te zweeren aan eenen anderen Koning , zoo draa die hen oir koopt. Het eigenbelang alleen maakt hem vrienden en verraaders ; laat voor het minst het voorbeeld uwer voorouderen u dit leeren. Om niet tot de vroegere tijden opteklimmen , de Koning Francois de eer-  TREURSPEL. 93 eerfte was een edelmoedig Prins, een edel ridder. Hij overlaadde Bourbon met rijkdommen en roem : Bourbon kon dit onmogelijk hebben vergeeten ; maar die beroemde veldheer, zoo vreeslijk voor den Keizer , en die in deszelfs gebied alom den fchrik verfpreidde , wierd , daar hij eensklaps den naam van opperbevelhebber fchandvlekte, een geduchte voorfhnder van den Keizer, en zelf de vijanden der Franfchen tegen hen aanvoerende , had hij de verfoeijelijke eer , zijn eigen vaderland te overwinnen. Aan hem zijn alle andere gelijk : leer hunne zwakheid kennen , en weet u zalven in alle bogten te wringen , om hen aan den band te leggen. Zij alle , die tegenswoordig zich zoo gereed betoonen, om u te wreeken , zij zelve zullen ten eenigen tijd Hout genoeg zijn , om u aantevallen. Vrees boven al , daar gij nog jong en zonder ondervinding zijt , voor alle onderhandelingen , vreedemakingen en verbonden met de Proteftanten. Gij kunt er flaat op maaken , dat zij u niet beminnen , zij hebben de wapenen nedergelegd , alleen om adem te fcheppen : het kwaad kan niet verergeren : gij zijt Koning. B 5 Db  »6 K A R E L de IX. DE koning van vrankrijk. Indien het kwaad tot het uiterfte is gekomen , had ik mij aan het hoofd van mijn leger moeten ftellen , om zelf hen te ftraffen. Tot tweemaalen heeft de Hertog van Anjou , hunne oogmerken verijdelende , gelegenheid gehad , zijne handen in hun ftrafwaardig bloed te wasfchen , terwijl gij ondertusfchen mij mijne jeugd deed doorbrengen in de beuzelachtige vermaaken eener laffe ledigheid. Gij bemint mijnen broeder alleen: ik verflijt mijnen tijd , in zijnen lof te hooren verheffen , en hem altijd te zien bewonderen. Ik heb den Scepter in handen, en hij is alleen de liefde en aanbidding mijner onderdaanen ; hij is het alleen , van wien men in het algemeen gevaar hulp verwagt : er fchiet mij niets meer over , dan de wet van hem te ontvangen. Zoo wel een Franschman zijnde als mijn broeder, en van het gedacht der Valots , was het mijne zaak in de eerfle plaats, naar hunne onfterflijke eer te ftreeven. Maar hebt gij mij dat toegelaaten ? De k oninginn e - moeder. En gij durft u nog beklaagen ! ik zou die naarijverige denkbeelden hebben kunnen ver-  TREURSPEL. 27 vergeeven aan dien jongen ongelukkigen , die voor u den troon heeft beklommen. Helaas ! die verblinde Vorst, gekant tegen zijn eigen belang, verwaarloosde de raadgevingen en de liefde zijner moeder. Jk wil u niet bij hem vergelijken ; maar ftaa toe, dat Anjou uwe regterhand zij in het oorlogsveld : de tweede rang van eer komt hem toe. Ik weet dat uw edel en ftoutmoedig hart reikhalst rïla het uitvoeren van roemruchtige krijgsdaaden ; ook weet ik , dat dikwijls uwe voorvaderen , in den ftrijd met bloed en flof overdekt, geheel Vrankrijk in hunne eigene gevaaren hebben doen deelen. Maar voor mij, ik keur dit in hen af: het opperhoofd van den flaat moet zich niet toeleggen op de deugden van eenen krijgsman, maar op andere eertitels en anderen roem, daar de kunst van heerfchen die van overwinnen ver overtreft. Nigt van den grooten Leo, dogter van de Medicis , kan ik mijnen zoon geleiden op dit glibberig pad; dezelfde geest welke hen vormde , is ook mij te beurt gevallen ; en de Franfchen zullen mij tot getuigen ftrekken , dat ik de oproerige trotschheid uwer grooten heb weeten te flrafFen of te vleijen , zoo als ons belang het medebragt; dat  a8 KAREL de IX. dat ik wist te veinzen , als of ik hen voor de pijlaaren van het Rijk hield; hunne hoop op de aanzienlijklte posten te koefteren ; dan wederom eensklaps die kortftondige heerlijkheid om te keeren , hen te ftreelen , aan onze belangen te verbinden , hen beurtelings te misleiden , en mij eindelijk van hunne lafhartigheid als een wapen tegen hen zeiven bedienende, hen te verdeelen, en door hunne verdeeldheid te heerfchen. Wanneer men geduurende uwe minderjaarig; heid , de Proteflanten zich met de misnoegde vorlten zag vereenigen , wierden de Guife en zijn broeder te machtig. Ik wilde dat kwaad in zijne geboorte wel (luiten , maar eindelijk door mijne weldaaden te groot geworden , hadden zij aan het Hof alle gezag in handen , en ik befloot den vreede te fluiten. Ik maakte mij vrienden onder de tegenpartij. De heerschzucbti'ge Condd, de zijde van zijnen broeder verlatende , en een getrouw onderdaan voor dat oogenblik , maar alleen met het oogmerk , om den troon te beklimmen , geloofde, dat hij mij in zijne belangen had overgehaald , terwijl ik hem integendeel mijne partij deed trekken , eindelijk zag ik met den dood van Montmorenci het drieman-  TREURSPEL. 29 marïfchap , 't welk men niet meer behoefde te vreezen, uitgeroeid. Die oude krijgsman , altijd mijn vijand , wierd wel draa in 't graf gevolgd van de Gtiife en St. A"ndré\ maar er waren nog ftoute famenzvveeringen: daar wij ons in de noodzaaklijkheid hadden bevonden , om toevlugt te neemen tot wapenfchorfingen , geduurende welke echter de bloedftorting niet ophield , hebben wij maar al te veel de verfchillende partijen leeren kennen : lang hebben zij ons hunne macht doen ondervinden ; en zoo gij , mijn zoon , hun niet fpoedig voorkomt , zal mogelijk binnen kort die Coligni ons de Wet voorfchrijven. De koning van vranrijk. Wie ? hij ? Dg koninginne -mo e*d e r. Ik heb het gezegd ; gij moet nu weeten, of gij nog tijd overig hebt, om befluiteloos te blijven. Heb ik niet op het oogenblik zijne redeneeringen , zijne raadgevingen, en wat hij durft te eisfehen gehoord? en hebt gij niet gezien , dat zijn naarijver mij zelve zoekt te verwijderen , en over u te heerfchen ? Hij heeft altijd het woord Vaderland in den mond ; maar de woefie ftraf-  3° K A R E L de IX. ftrafheid zijner trotfche redeneeringen moge fommige ligtgeioovigen bedriegen , zij kan mij niet blinddoeken : hij geeft raad op eenen meefterachtigen toon ; en ik ben gedwongen , te befluiten, dat hij na zoo veele gevegten , naa welke hij onophoudelijk verlangt , niets anders bedoelt, dan het Volk aan zijne heerfehappij te gewennen. De koning van vbankrijk. Dit heb ik ook dikwijls gedagt , ik gevoel het, ik geloof het. Ondertusfchen.... TWEEDE TONEEL. De koning van vrankrijk. db ko n i n ginne - moeder, de kar» din aal de lor raine. de koninginne-moeder. Nader Mijnheer , en onderfleun mijne raadgevingen. Gij weet, dat op den zelven dag , op welken de vreede is geflooten , ook de verdelging der Protefïanten is vastgefield : en dat die flag , zoo noodzaaklijk tot behoud van den flaat , en tot ftraffing van de aanhoudende aanflagen dier mui-  TREURSPEL. 3* muitemakers , alle de gewesten van Vrankrijk, van de boorden van de Seine tot aan die van de Durance ,. met hun bloed moet bezoedelen. Onze hoop is verlooren, onze wenfchen zijn vergeefsch : mijn zoon fchroomt, zich de Kroon te verzekeren ; hij wil en durft niet. Zoo liet mogelijk zij, breng dien onvoorzichtigen jongeling weder op het rechte fpoor. De kardinaal. Hoe! Sire, is het mogelijk ? — Hoe! weigert uw befluiteloos hart, aan den wil van het Opperweezen te gehoorzamen ? de kon ing van vrankrijk. Zoo dit in waarheid de wil des Hemels zij, hij , van wien ik mijne waardigheid en macht heb ontvangen , zal mij altijd gereed vinden , om dien te eerbiedigen. Ondertusfchen kan ik mij niet gemaklijk een denkbeeld vormen , hoe de Koning der Koningen , die God , die zoo rechtvaardig en zagtmoedig is, eensklaps bloeddorftig en ongetrouw geworden , het bedrog en den moord kan bevelen ; hoe hij in de fchaduwe van den vreede kan eisfehen , dat een Koning het bloed zijner onderdaanen met geheele beeken doe ftroomen. Opper-  32 KA REL de IX perpriefter des allerhoogften , het is uw pligt , mij hier in te onderrichten. De kardinaal. Hoor dan zijn bevel, en laat uw leiden. De koning van vrankrijk. Ik luifter met eerbied naa dat geduch1 bevel. De kardinaal. ' De God, dien wij dienen , is een God van goedheid ; maar die goedertieren , vreedelievende en Iangmoedige God beveelt dikwijls ook den oorlog en de wraakoefening : zijt gij vergeeten , hoe op den berg Sinai de Kinderen van Levi , den ftroom van een onbetamelijk medelijden verdoovende, als bloeddorfiige dienaars hunne broeders hebben geflagt , om aan den wil van den naarijverigen God te voldoen „ én de Allerhoogfte, voortaan bevreedigd , heeft voor altijd zijne zegeningen op hunne kindskinderen doen nederdaalen. Heeft God in dien rijd zijne wraakoefenende bevelen gegeven door den mond van Mof es, hij doet dit tegenswoordig door de ftem zijner kerk. Denkt gij , dat een Monarch het  TREURSPEL: 33 het recht hebbe , om te onderzoeken , welke de wil des Allerhoogften zij ; wat die kan gebieden ? Maar gij , allerchristelijklïe Koning , gij , wiens jeugd met de gave der wijsheid fchijnt befchonken te zijn , gij die het edel kroost zijt van zoo veele heilige Koningen , hebt gij niets van hunnen heldhaftigen ijver overgeërfd ? Oudfte zoon der Kerke , op wien zij haare hoop vestigt ; waak op , flaa toe , en wreek onze heilige moeder! flaa toe ! wagt niet , tot dat haar verfcheurde boezem u befchuldigt, dat zij u te vergeefsch om hulp heeft gefmeekt ! Onvoorzichtige jongeling , vrees , de wet te ontvangen van meefters ; beef, dat God u .van den troon uwer vaderen Rotende , u daarenboven nog doe verandwoordelijk zijn voor onze traanen , voor de rampen der Kerk , en voor alle die onheilen , welke u boven 't hoofd hangen. De koning van vrank»ijk. Hou op; ver zij deeze verfchriklijke voorfpelling van mij! hou op. Ik hoor de ontzaglijke ftem van mijnen God; hij moedigt mij aan, hij dringt mij, hij overftelpt mijne zintuigen. —i Wel aan , ik zal gehoorzaaC men;  34 K AREL de IX. men, het is afgedaan, ik ftem het toe; ik zal het bloed van dat trouwloos volk doen ftroomen: het is toch de bloedftorting niet welke mij doet vreezen, ik haakte zelfs om mij te wreeken; maar als zij verdelgd zijn, zullen dan mijne kroon en mijn leeven buiten gevaar wezen ? De koninginne-moeder. Dan zullen zij het zijn. DE koning van vrankrijk. Ik heb u mijn woord gegeven; maar, ik moet het bekennen, bet zij het uit voorzichtigheid of uit zwakheid zij, ik had wel gewenscht, eene minder affchuwelijke partij te kiezen. Ik weet, dat de geltrenge wetten mijner voorzaaten dikwijls, onder doodltraffen, die nieuwe geloofsleer aan de Franfchen hebben verboden. Ik was voorneemens , die oude wetten weder te herftellen, en wilde dit aan mijnen Raad voordragen. De kardinaal. Gij moet die wetten weder invoeren; maar eerst wraak oefenen. Laat ons vooraf het vertrouwen trachten te winnen. Stel uwe gedachten aan den Raad voor. Gij zult de helft van hen, voor al den Kanfe~ lier,  T R E U R S P E L. S5 Her, verfchrikken; mnar het zou onvoorzichtig zijn, aiies voor hun bedekt te willen houden : men kan een overmaat vaa zachtmoedigheid wantrouwen. Stel uwe gedachten voor. Een zoo uitgebreid ontwerp vereischt behendigheid , zorgvuldigheid en eene diepe geheimhouding. Alles gaat wel tot hier toe; uwe egtgcnoote is van alles onkundig ; het Hof weet het op dit oogenblik nog niet ; onze krijgsmacht zal het één uur voor den nagt verneemen. Maar Sire , dat toch niemand, behalven zij , hier van eenig bericht ontvan- ge; dat de misleide Admiraal De koning van vrankrijk. Ik zweer het u met al mijn hart. Ik zal hem om den tuin kunnen leiden ; mijn tegen hem gefcherpten haat overtuigt mij daar van. Gij weet, dat hij mij hier ter plaats moet komen fpreeken. DE koninginne-moeder. Jaa, over gewichtige, roemruchtige ontwerpen , gelijk hij voorgeeft. Welke die ook mogen zijn , gij moet veinzen, er het oor aan te leenen; gij moet hem alles beloven, fchoon gij voorneemens zijt, niets aaar te komen. Gij moet hem op alles C 2 hoop  36 KAREL de IX. hoop geven , op dat hij geen agterdocbt kr.ijge, of den flag ontwaar worde, die zijn hoofd dreigt. Hij komt, laat ons vertrekken. DERDE TONEEL. De koning van vrankrijk. de admiraal de coligni. De koning van vrankrijk. Coligni , mogelijk hebt gij lang genoeg een verkeerd denkbeeld van uwen meester gehad. Eindelijk zult gij op deezen dag van vergeving dat gezag , de eer, welke men aan uw huis is verfchuldigd , wederkrijgen : Ik geef u het erfgoed van uwen vlugtenden broeder weder; altijd zal ik u met weldaaden overladen. Nader , mijn Vader ! De admiraal. 6 Mijn meester! ö mijn Koning! De koning van vrankrijk. Het is mijn onveranderlijk voorneemen, fieeds naar uwen raad te luisteren; fpreek, ik verlang daar naa met ongeduld; ik heb van  TREURSPEL. 3? van nu voortaan al mijn vertrouwen op u gefield. De admiraal. ]Jc wil dat verdienen. Sire, men moet oorlog voeren ; geenzins in den boezem uwer Staaten tegen eigen burgeren ; neen , laat ons veel eer die jammerlijke tijden vergeeten. Philips en zijne onderd .anen zijn de vijanden welke wij hebben te beflrijden. Philips, verfoeid van alle Natiën, leeft gelukkig, in vreede en bijkans geëerbiedigd. Ik zal niet trachten , u alle zijne euveldaaden optetellen. Hij heeft zelfs zich niet ontzien, zijne handen te bezoedelen met het bloed van zijne naaste bloedverwanten. Zijn Zoon Karei, in zijne jeugd op zijn bevel omgebragt, kermde ons aan, zonder dat er acht op is gedagen. Het bloed uwer zuster roept insgelijks om wraak. En weet gij, waar hij tegenwoordig zijne hoop op vestigt ? hij voert reeds in zijne gedachten den oorlog tegen or.s; hij bouwt zijne overwinningen op onze verdeeldheid: die wreedaard ontveinst zijne oogmerken; hij zoekt en befpied , of er gelegenheid zij, om door eerlooze wapenen uwe Staaten te verwoesten; of de tijd hem gunflig zij, om door list en verraad zich eeC 3 nen  35 KAREL de IX. ren weg tot uwen troon te baanen. Nog maar eenige oogenblikken . . .en zouden Wij dit afwagten! Zoo ik mij nog durf onderwinden, u eenen krijgskundigen raad te geven, — jaa, ik durf dat doen, voor al, om hem te firaffen, — dan zou ik zi;ne affchuwelijke oogmerken voorkomen. Maar Sire , d.ar het op het vestigen van 'sLands welvaart aankomt, bid ik u, geen gebruik te maken van Reis, van Guife, noch van Tavanne , noch van alle die pluimftrijkers, die de hatelijke werktuigen zijn van de rampfpoeden van Vrankrijk. Zoek eenen braaven oorlogsheld .... moet ik hem noemen ? hem uit wiens oogen de begeerte ftraalt, om zich te doen uitblinken ; dien erootmoedigen Prins , die aan uwe belangen is verbonden; Bourbon, dien jongen Koning, uwen bondgenoot, wiens wedergaê men wel draa niet zal vinden; dien neef van Condé, wien ik bewonder en bemin, zijnen cn mijnen voedfterling, reeds boven ons verheven; hem eindelijk, die dien zaligen huwelijksknoop, welke hem aan ons verbind, waardig is. Vertrouw aan ons de zorg van het bewaaren der grensfteden , het aantasten onzer vijanden, en kt geheels krijgsgeluk; laat Bourbtn de be«  TREURSPEL. 3* bevelhebber zijn van het leger, het welk gij naar de Nederlanden moet doen afzakken ; dat, het welk ik zal gebieden , langs het Pijreneesch gebergte voorttrekkende , zal zich meester maaken van de fteden van Biscaije, welke voor uwe overwinnende wapenen zullen fidderen. Daar zal ik, tot aan den winter, mijne overwinningen bepaalen; ik wil mij daar verfchansfen, en, zoo men ons aantast , het overfchot der trotfche Spaanfche benden het zelfde lot doen ondervinden, het geen hen in de velden van Cerifoles '*) heeft getroffen; vervolgens zal ik zelfs tot in Madrid dien geweldenaar aantasten, en wraak neemen over het eerloos gevangen houden van uwen grootvader, over den dood van Karel, over het ombrengen van Ifabella , en over het door eenen onderdrukker ontvolkt Spanje. De (*) In den veld/lag van Cerifoles, in 'f jaar 1544. lehaalden dl Franfchen, onder Francois, Graaf d''Altruien , eene heerlijke overwinning; die Opperbevelhebber, ziende , dat het gedeelte van zijn leger, dat hij in perfoon aanvoerde, begin te deinzen, wilde zicb zeiven doorfteeken; doch de vijanden rasch overhoop geworpen zijnde, wierd zijnt wanhoop door vreugd vcr- 'W' De VERTAALER. C 4  49 K A R E L db IX. De koning van vrankrijk. Ik t vijffel niet, of die oorlog zal voor ons alIervoordeeJigst zijn ; maar eer wij dien aanvangen , moeten wij ons wel beraaden. Zou de krijgsmagt van Vrankrijk fterk genoeg zijn, om Spanje en den Keijzer te bevegten ? of zou die gevaarlijke nabuur zijne wapenen bij de onzen regen Philips voegen? denkt gij, dat hij, om Vrankrijk bij te fpringen , zijn bloedverwantfchap, en dubbel bondgenootfehap met Spanje zon voorbij zien ? DE admiraal. Geloof mij, dat de Keijzer, ver van Philips hulp te bieden , niettegenftaande hunne onderlinge banden, hem aan zijn eigen noodlot zal overlaten. Men weet, dat zederd eenen langen tijd een misverftand tusfehen hen pl ars heeft; en wij kunnen met zekerheid bepaalen , dat hetzelve reeds ten tijde ^n Karei den Vijfden is on ftaan, die, vermoeid van heerfchen , aan zijnen Zoon de kroon van Spanje, en aan zijnen broeder die van het Keijzerriik overgaf, Waar door hij. het aanzienlijkfte gedeelte van zijne uitgebreide heerfchappij aan zijne Nee en deed in handen vallen. Beklaag PAi-  TREURSPEL. 4J Philips: hij kan op niemand dan op zijne fokiaaten flaat maaken, daar hij de liefde zijner onderdaanen tot zijne befcherming mist; het Vaticaan zal zijn eenige toevlugt wezen Zoudt gij ook den Paus tot reenter begeeren? Al ware het, dat Rome vergat, dat een Koning ... die uwen naam voerde, Paus Alexander noodzaakte, hem om vergeeving te fnieeken, toen de Tiber en de Po, trots op onze dapperheid, hunne gezwo len flroomen voortduwden onder de Pranfche heerfebappij , zoudt gij niet behoeven, op het voorbeeld uwer Voorouders , uwe overwinningen bij Toscanen te bepaalen; die tijden zijn voorbij, in welken het veracht Europa fidderde voor de banblikfems van den Opperpriefter van Italië. De koning van vrankr'JK. Het is zeldzaam zoo veel wijsheid , en zulke groote ontwerpen te hooren. Gij hebt alles voorzien ; 't is genoeg, ik ftem volkomen met uwen raad in. Vlieg heen, wreek den Staar, de eer mijner voorvaderen , het bloed van Karei, en het bloed uwer meesters ; toon aan de Spanjaarden, dat gij een anderen Duguesclin zijt; doof hunnen luister, welke reeds flaauwere ftraa- c 5 len  4» K A R E L de IX. len veiTpreid, ten eenemaal uit; vereeuwig uwen roem , door de overwinning aan de Franfche wapenen te verzekeren ; mijn fchoonbroeder zal uwe gelukkige ontwerpen n ede elpen uitvoeren ; hij is uw Waardige voedilerling, en gij ftaat mij voor hem in. De admiraal. Sire, uwe toegevendheid doet mijnen ijver te meer ontbranden : jaa, laat ons den Spanjaarden den oorlog aandoen, en onze maatregelen naar de hunnen inrichten. Wij moeten hun gelijken in het maaken van jftoutmoedige ontwerpen; wij moeten hun evenaaren om hen ten eenigen tijd te verdelgen. Laat ons, daar het thans de tijd is, bedagt zïin , om alles te durven onderncemen, en alles te kennen, wat tot grootheid en bloei van dit Rijk kan verfirekken; dat op het bevel van eenen Koning, die den troon waardig is, den koophandel en de kunften, al te hng verwaarloosd, niet meer door mijne medeburgers fchandelijk werden veracht. Laat ons de overwinningen der Spanjaarden te boven lireeven ; de weg is gebaand, en de lauweren lagchen ons reeds aan. Dat wijd uitgeftrekte land, het welk door de zeeën omringd is, zal wel draa eene  TREURSPEL. 43 eene andere gedaante aan Europa en 't Heelal geven. In de velden van America doen zich nieuwe belangen en eene andere ftaatkunde voor ons op. Ik zie uit alle havens de Schepen in Zee Heken; alles is in beweeging, alles maakt zich gereed, om zich meester van de zee te maaken; en zij die den fcepter op den Oceaan zullen zwaaijen, zullen wel draa de gebieders der waereld zijn. De naarijver in den koophandel zal, wel is waar, den oorlogsfakkel ontfteken ; maar deszelfs nooddruft zal, daar zij den Vorflen hun waar belang zal leeren kennen , rascb den vreede voortbrengen; en eene menigte Volken, die om ftrijd in roem en werkzaamheid zullen uitmunten, vereenigd en een. gemeen belang hebbende, zullen burgers van een en het zelfde vaderland zijn. Het vermaak, het welk uit de beoefening der fchoone kunften zal voortfpruiten , zal in het midden onzer (leden het leeven veraangenaamen. Reeds bewerkt men van den Tijber af tot aan den Teems den dageraad van dien gelukkigen dag, die nog niet in volle kracht fchittert. De kunst , om het verftand uittebreiden te vereeuwigen, om de werken van vernuft algemeen te maaken, geeft der waereld een heerlijker aan-  44 K A R E L de IX. aanzien, en verfpreid reeds aan alle kanten haaren luister door geheel Europa De kloekmoedigheid volgt eindelijk: op de vrees, het verlangen naar kundig eden op de ligtgeloovigheid; de reden onderzoekt regenwoordig het geen voorheen reeds bepaald was, en wint bij ons van dag tot dag veld. Men begint het vooroordeel aan den band te leggen; de geest des menfchen word verlichter; hij begint te twijffelen ; de toekomende tijden zullen ons werk voltooijen, en ten eenigen dage zullen onze Franfchen, zoo beroemd door hunnen moed , met aflegging van alle dweperij en verfchillende gevoe'ens, aan alle Volken in alles tot een voorbeeld kunnen ftrekken. De koning van vrankrijk. Jaa, wij moeten naa zulk eene voortreflijke heerfchappij dingen. De roem is een gefchenk des Heme:s ; ach , dat Hij uwe voorzeggingen vervulle : dat Hij den luifter, aan mijne onderdaanen voorbefchikt, fpoed.g doe verrijzen ! Laat ons niets fpa.^ren tot bereiking van die heerlijke en gelukkige dagen. Ik zal mij rusteloos toeleggen op het heil mijner onderdaanen ! Mogt hunne wederliefde het loon van mijne vaderlijke zorgen zijn 1 De  TREURSPEL, 45 De admiraal. ó Mijn Koning! ik ftaa in voor uwe onderdaanen en voor u, indien uw hart voor de waarde van zulk eene verrukkende eerbewijzing vatbaar zij. Verfchoon mijne vrijmoedigheid , zoo vreemd aan de Hoven. Gij fchroomt niet voor cmftige taal ; welaan ! dtild dan nogmaals , dat ik u eenen belangloozen raad geve : bij zal de'Iaatfte zijn van allen , welke mijne oprechte verkleefdheid aan uwen (bat mij in dit gelukkig oogenblik inboezemt ; maar hij zal de meestdringende zijn. Sire , men heeft u om den tuin geleid. Uwe onftandvastige bevelen , bijkans allen bezegeld met het bloed der Proteftanten , dragen de merktekenen van uw zwak en ligt vervoerd wordend hart , van 't welk ieder behendige bedrieger een misbruik kon maaken. Vermijd de rampen der al te rofchiklijke Koningen ; laat het opperde gezag n;et aanhoudend , naa het goeddunken der pluimftrijkers . een fpeelpop in vreemde handen zijn ; luifter naar niets dan naar de infpraak van uw eigen hart , en zwaaij zelf den fcepter ; en zoo de liefde uwes volks u dierbaar zij , wees dan een Koning van geheel Vrankrijk , en niet alleen van  46 K A R E L de IX. van uw Hof; dat onderdrukt het volk Ach! befchouw met een onpartijdig oog " dat bij dat voik uwen zekeren bij/rand ziï te vinden ; denk , dat gij omringd word door milioenen zielen , die hunnen geluk fiaat van uwe bevelen afwachten ; denk dat dat volk alleen voor u leeft : den arbeid' zijner handen is de zuil van uwe heerfchappij ; het bebouwt onze velden , het verde digt onze wallen ; maar een vijandelijken flui.er houd u voor deszelfs oogen verbor gen ; terwijl het zich beklaagt , fluimert gij op den troon , en uwe ooren worden zeldzaam door deszelfs jammerklagten Retroffen Herrinner u , mi}a Vorst , het eerbiedwaardig voorbeeld van uwe voortref hjkftevoorouderen! de een, eerst een ongelukkig onderdaan, was naderhand een gelukkig Koning ; hij beminde zijn volk en Wierd deszelfs vader genoemd. De ander nog veel grooter, „ellende al den luifter' van eenen monarch der Franfchen alleen inde billijkheid, toegevende aan zijn Volk en voorziende in hunne behoeften deed hun , aan den voet van eenen eikenboom nederzittende , recht weêrvaaren. Laat u door denzelven koninglijken i^eest leden ; zij wisten het geheim, dat men , door  TREURSPEL. 47 door het volk te beminnen , deszelfs wederliefde moet verkrijgen. De- koning van vrankrijk. Mijn oog (taart op hunne deugd , en het 002 van den Staat (laan op mij. Ik wil , gelijk zij, ten eenigen tijd een voortreflijk voorbeeld agterlaaten ; ik zal een eind weten te maaken aan onze rampfpoeden : alle uwe ontwerpen , Coligni , zullen in het werk worden gefield. Gaa , verhaal aan uwe vrienden dit nieuws. Blijf altijd zoo vrijmoedig en zoo ijverig deugdzaam. Het is mijn hoogde wensch, mijne regeering volgens uwe raadgevingen interichten. De admiraal. En de mijne , Sire, om voor u te leeven en te derven. VIERDE TONEEL. Db koning van vrankrijk, de k9ninginne- moeder. De koninginne-moeder. Gij hebt de ontwerpen van dien oproermaaker gehoord ? Db  4S KAREL de IX. De koning van vrankrijk. Gij zoudt die toejuichen in eenen getrouwen onderdaan. De koninginne-moeder. En wie kon ooit ftaat maaken op de trouw van fnoodaarts ? De koning van vrankrijk. Zijn eenigst verlangen is, de iangduurige rampen , die den ftaat hebben gefolterd , te doen eindigen, mij te dienen en te verdedigen. De koninginne-moeder. Ten minden zijn voorgeven. De koning van vrankrijk. Hij fchijnt Vrankrijk met zijne ziel te beminnen ; hij fpreekt op dien vuurigen en waarheidademenden toon , die geheel vreemd is aan de huichelaars , en ondertusfchen Word ik door eene onweêrdaanbaare macht gedwongen , geen geloof aan zijne rede. neeringen te flaan. Ik ondervind , dat mijn hart , in zijn bijzijn door vrees getroffen , dikwijls overwonnen maar nooit overreed is ; de gewoonte is eene tweede natuur; ik  TREURSPEL; ^9 ik haat hem van mijne kindschheid af; zijn ijver komt mij verdacht voor , hij valt mij ondraaglijk, hij beledigt mij; het zij, dat de waarheid , om Koningen te verlichten , wil gezegd zijn van eenen vriend, die hun behaagd; het zij , dat de kracht uwer raadgevingen het bij mij overhaale ; of liever , dat het de vrijmachtige wil der Godlijke goedheid zij, die mij op het oogenblik van gevaar verwaardigt, mij daar van te waarfchouwen , en mij zoekt te beveiligen tegen eenen trouwloozen vijand. De koninginne-moeder. Jaa, het is de infpraak des Hemels ; en zoo veel goedgunftigheid , mijn zoon , verdient uwe erkentenis ; en die, welke Hij heden van u vordert , is h:t verdedigen van uwe eigen zaak in het voorftaan der zijne. Coligni tracht zijne grootheid op de puinhoopen van ons gezag te vestigen ; hij vreest voor alle uwe vrienden ; uw Hofgezin is hem in den weg. De koning van vrankrijk. Het is zoo ; gij doet mij zijn doelwit bemerken ; hij veracht mijn Hof. D Di  So KAKEL db IX. De koninginne-moeder. Zelf gehaat van geheel Vrankrijk, haat hij het insgelijks. De koning van vrankrijk. Hij bemint het volk. De koninginne-moeder. Hij vleit het , zonder twijffel. Hij wil alleen heerfchen ; en zoo men hem gehoor geeft , zullen wij draa de geloofsleer uwer voorvaderen den bodem zien indaan , en hem eerlang uwen throon zien beklimmen. Ik zeg u nogmaals, mijn Zoon , dat is alleen zijne bedoeling. Ach ! bezef doch , dat men alles van het opperhoofd zijner •vijanden heeft te vreezen Eenmaal in verdenking geraakt zijnde , kan niets zijn hoofd beveiligen ; en zijn eigen behoud zal hem aanzetten , om alles te onderneeinen. Het kost hem weinig, het ligtgeloovig gemeen zijne zijde te doen kiezen ; het graauw helt altijd over tot partijfchappen » en gewoon , zich door eenen grooten ophef te laaten medefleepen , is het weldraa geheel onderworpen a n hem, dien het bewondert. Onze aanhoudende onlusten leveren er een bewijs van op ; gij zult morgei  TREURSPEL. 5* gen hier van een veel aangenaamer proef hehben. Van den dag van morgen af zult gij de vruchten plukken van den flag, die in deezen nagt uwe vijanden zal verdelgen , en gij zult bevinden , dat dat volk, het welk heden nog woelziek en onhandelbaar is , morgen reeds onderdaanig, eerbiedig en gerust zal zijn , dat het door fchrik tot zijnen pligt zal wederkeeren , en bevende de wetten aanbidden van eenen Koning , die zich wreekt. Kom in den raad, om- door eene gelukkige fiaatsgreep de gevaarlijke vermoedens weg te neemen; wees toch bedagt , dat men die moet verwijderen : de kunst van regeeren beftaat alleen, in behendig te misleiden. Einde van hüt tweede Bedrijf. D s DER-  fi9 K A R E L de IX. DERDE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. De kardinaal de lorraine, de kanselier de l'hüpital. De kardinaal. Weldraa zal de raad hier vergaderen ; ik •verlangde u te fpreeken, tot welzijn van het algemeen Belooft mij voor al , dat gij mijne vrijmoedigheid zult verfchoonen. De kanselier. Die is geoorloofd , Mijnheer , voor het minst bij iemand die ondergefchikt is. De kardinaal. Ik fchat uwe deugd hoog ; maar het kan u niet, onbekend zijn, dat men de macht zijner bevorderaars moet eerbiedigen ; dat men alles moet doen, om den Koning te behagen , en dat uwe geboorte u nimmer hoop kon geven , tor htt bekleeden van zulk eenen aanzienlijken post. Dl  TREURSPEL. 53 De kanselier. Ik hebrede, Minheer, om over zoodanig eene aanfpraak verwonderd te' zijn ; maar zoo het algemeene welzijn u die taal in den mond legt, zult gij van mij deswegen noch verwijt noch klagten hooren ; ik wil zelfs u daar op antwoorden, en u mijne gedachten rondborftig mededeelen. Welke Staatsdienaars, nabij den throon geplaatst, zullen mede den last van het bewind helpen dragen ? zullen zij het zijn , die zich betoonen deugdzaame , verlichte en redelijk denkende onderdaanen te wezen ; of zullen het die grooten zijn , die, zoo voor den Monarch als voor het volk geducht, ontaard van hun aanzieneiijk geflagt, betoonen , de fchandvlekken te zi n van hunnedoorluchtige voorvaderen , van welke zij hunnen luifter ontleenen? Het noodlot heeft mij , ik fchaam mij dit niet, tene verhevene geboorte ontzegd : ik ben in het geval niet van de zoodanigen , die zich door eenen agthonderd jaarigen adeldom ontflagen rekenen van het betrachten der deugd Maar ik veracht die ijdele voorrechten van den adeldom , welke het geweld op de onvermo enden heeft weeten te behaalen. ach! hebben Suger, en Olivier, wier beroemde D 3 naa-  5* KAREL de IX, naamen van eeuw tot eeuw altijd met lof worden genoemd, naa de aanzienlijkfle eereposen durven dingen door eene verhevene geboorte ? of hebben zij gelijk zeker is , Zien zei ven tot dien luisterijken rang verheven door hunne deugden ? Ik ftel mij niet in den reij van die groote mannen : maar Mijnheer , zoo er getrouwe onderdaanen van den Koning zijn , heeft geheel Vrankrijk en gij zelf, ten minden ik durf dit denken , mij onder de ijverigften zijner aankleveren moeten plaatfen. De kardinaal. Het is zoo, ik heb het gezegd , en ik zeg het nogmaals , ik fchat uwe den d hoog, en Vrankrijk roemt die ; uwe vijanden zouden dieevenwel, verfchoon mijne openhartigheid, een weinig kunnen verdenken, vermits gij, niettegenlfaande zoo veele verdienften en zoo veel ondervinding, zoo weinig vooruitzicht betoond. Zederd de driftige Montgommeri in een fieekfpel , zonder opzet Hendrik doodelijk kwetfte zien wij geheel Vrankrijk door binnenlandfche oorlogen met bloed en puinhopen vervuld. De vreede heeft tot driemaaien een eind aan onze rampen gemaakt, maar  TREURSPEL. S5 maar het twistvuur , onder de asch fmeulende , is geduurig weder ontvlamd ; ner. word eindelijk tijd , om de aanftookers dier bloedftortirgen uitteroeijen. Gij ondertusfchen , gij zijt in uwe raadgevingen altijd vol vrees ; gij zoekt aanhoudend zoo wel aan de eene als a-m de andere partij te behagen. Gij Ipreekt altijd van de Proteftanten met de Roomschgezinden te willen vereenigen ; en gij bedenkt niet, dat deeze uwe verkeerde (taalkunde ons in eeuwigduurende onlusten dompelt, dat zij den ftaat beledigt , dat zij den Godsdienst befpot 1 Uwe bedoeling zal onoverkomelijke hinderpaalen vinden ; men voert niets uit, wanneer men naa het onmogelijke tracht. Ik verg geen oorlogen of gevegten , die hebben reeds te lang geduurd; maar het is noodzaaklijk, en ik beroep mij deswegen op u zeiven , Mimheer , dat in alle ftaaten eenen vastbepaalden , algemeenen en gegronden Godsdienst plaats hebbe , die met fchroomt voor de ongeftuimigheid van het gemeen , het welk altijd naar verandering haakt. Laat ons van nu af eene keuze doen ; die twee tegen elkander ftrijdende geloofsleeren zouden nog onvermijdeliike rampen voortbrengen ; eene alleen moet onD 4 ze  Sö K A R E L de IX. ze landgenooten en onze Koningen verbin. den , en alle de Proteftanten zijn vijanden der wetten. De kanselier. Prielter der kerke, wat hoopt gij? zoudt gij die bloedige vierfcbaaren, welke in Spanje worden geëerbiedigd, ook in Vrankrijk trachten opterichten ? Ach ! zoek de gevoelens van het hart niet door eenen heiligen dwang te ketenen : indien gij den minften der ftervelingen als uwen broeder befchouwt, leg u dan toe, om zijne verblindde oogen te verlichten; maar ftel u niet tusfcben het Opperweezen en hem; de Hemel heefc uwe zwakke hulp niet noodig. De deugd der ftervelingen is niet gelegen in hunne geloofsleer, maar in hunne rechtvaardigheid en weluaadigheid , volgens welk recht der ftervelingen, zouden wij hun, in den naam des Hemels, een godsdienfiig juk op de fchouderen drukken? Hoe is het mogelijk, de gedachten binnen eenen bepaalden kring te beperken? Neem geen toevlugt tot die onbedachte wetten , welke alleen de voortbrengfcls zijn van eenen verftandeloozen haat: ver van die weder in te voeren, moet men die met wortel en tak uitroeijen. Dl  TREURSPEL. 57 De kardinaal. Dat is het althans niet, dat de Koning voor heeft; gij geeft andere lesfen dan zijne moeder: beide zijn zij onze verfchillen moede, en ik geloof zeker te zijn van hunne voorneemens. Een Koning kan doen, wat hij wil. De kanselier. Welk een affchuwelijk gevoelen ! Daar door zijn de Monarchen in den diepften afgrond geftort! indien de Koning u het oor leende .... rechtvaardige Hemel! ik beef er voor! hoe! ik zou de Franfchen, als lafhartige vijanden van hunne vrijheid en martelaars der dweepzucht, om ftrijd zien ijveren , om de heerschzucht op den troon te plaatfen ! Neen, neen, leer de rechten der Koningen beter kennen ? Wij zijn hunne onderdaanen ; zij zijn de onderdaanen der wetten. Er zijn, Mijnheer, zulke onrechtvaardige Vorsten , welke de verwoesters zijn van da geza , het welk zij alleen in den naam des Volks bekleeden ; maar wanneer die ontzagchlijke dag, de dag der wraak zal aanbreeken, die , eensklaps hunne vleijers van hen verwijderende, en de valfche droomen der bedriegers in rook doende verdwijnen, D 5 hun-  5* KAREL db IX. hunne macht zal (tellen in de hand van God, dan wagt hen eene eeuwige fcbande op den ran i van het graf; niemand itort traanen van liefde op hunnen grafierk; en meenig. maal heeft het Volk , onder de uiterlijke tekenen van droefheid, heimelijk den dood zijner Koningen als een zegen befchouwd. Houd voor den Koning niet verborgen, dat er onder zijne voorouders zoodaanigen waren, wier gedachtenis nog heilig is, en anderen, wier naamen gevloekt zi,n. Lodewyk de Negende , heeft voor altijd een luisterrijk voorbeeld opgeleverd; hij was dapper en godvruchtig, en boven al was hij rechtvaardig ; zijne regeering was noch te toegevend, noch te drukkend; en zoo hij gebreken bad , en welk fterveling is daar aan niet onderheevig ! zoo al een overdreeven verkeerden ijver zijnen moed te ver Vervoerde, laat ons ten minden dien grooten Koning die hulde doen, die hij waardig is; zijne gebreken zijn d:e van zijne eeuw, zijne deugden alleen zijn van hem; de geheele waereld eerbiedigt hedendaags zijne nagedachtenis. De zoon van Karei den zevenden integendeel febepte geen vermaak dan in wreedheden; zijn Volk, zelfs zime medehelpers fidderden voor hem: een muit- zuch-  TREURSPEL. 50 zuchtig zoon en onderdaan, en ontaard Koring, omringd van lijfwachten, pluimftrijkers en beulen . vulde hij de holen der ftaatsgevangenisfen op met de onfchuldige fiagtoffers z'ner wreede dwinglandij. Hij wierd gevreesd ; maar zijne nagedachtenis word tot op dit oogenblik gehaat en gevloekt Welk een voorbeeld voor die ftervelingen , die op den tnroon zijn geplaatst! Laat de tijd begaan, en wij zullen den luifter van den Staat dien van den throon zien voortrekken; het Volk, zich eensklaps int liet ftof verheffende, en her juk der bedrieglijke en te lang geheerscht hebbende vooroordeelen affchuddende, zal zijne rechten , welke het door de Matuur zijn gefchonken, wedereisfchen; uit het midden zijner rampen zal zijn gelukftaat worden herbooren; die muuren, zoo onophoudelijk befpat met bloed en traanen, die graffpelonken der levenden , die ijsfelijke ftaatsgevangenisfen, zullen door edelmoedige handen worden vergruisd : dan, wanneer en Vorst en burgeren ondergefchikt zullen zijn aan hunnen pligt, en voor altijd de billijke grenspaalen aan de macht zullen zijn gefield, zal ons nakroost, moediger dan zijne voorvaderen , wel eenen Opperbeftuurder, maar nooit meesters  go K A R E L de IX; ters erkennen; het zal gelukkig zijn onder de Regeering van eenen Koning, die' zoo goed als rechtvaardig en een hertteller der Wetten en vrijheid is. De kardinaal. Jaa, dit denkbeeld is zeker verheven; men erkent den geest, die u bezielt, die trotlche wijsheid en die overdreeven taal van eenen driftigen Siaat^man , die door ijver verblind is; die, weerbarstig aan den Zoon en oordeel vellende over deszelfs voorouderen , zich het recht durft aanmatigen, om zijne meesters te veroordeelen. Laat ons hier niet verder van fpreeken. Maar ik wil u niets verbergen: dat aanzien , het welk gij hebt, is mogelijk het mijne ; met een woord, gij zijt al uw geluk aan mij verfchuldigd; en toen de Medicis op mijn verzoek, onder het beftier van den overleedcn Koning , de zegels van het Rijk in uwe handen heeft gefield, heb ik haar gezegd, dat ik voor u inflond ; dat uwe geheele ziel werkzaam was voor het heil van den Staat: zij heeft aan mijn zeggen geloof geflagens Mijnheer, Ds  TREURSPEL, 6i ' De kanselier, En hebt gij haar bedrogen ? — Ik heb in waarheid den last van den Staat moeten helpen fchraagen. Doch het voorledene is mij niet uit het 'geheugen geflipt. Zonder u, zonder uwe begunftiging , zou mogelijk mijn ran*, ik ftem dit gaarn toe, minder aanzienlijk zijn geweest. Dan, zoo ik al door uwe gunst, tot dien eerentrap ben bevorderd, zoo ik al veel aan u ben verpligt, ik ben het nog meer aan de Natie. Men moest de burgerlijke twisten doen ophouden , de moeijelijke fcheidspaalen zetten tusfctten de rechten der beide partijen; en daar de wei ten door beide zijn overtreden, moest men overal dezelve met kracht doen handhaven. Zederd langen tijd g'eenen anderen bijftand hebbende, dan mijne onverzaagd eid, heb ik tot op dit oogenblik overal het hoofd aan dat onweder gebooden ; het is mijn doelwit, Mijnheer, 'slands beste te bewerken , of het aantewijzen; een getrouw onderdaan, maar tevens een'burger te zijn ; mijnen Vorst wel te dienen, maar nimmer te vleijen. De kardinaal. De Koning komt. (ter zijde) Ik ftoor mij weinig aan zijne geflrenge deugd. TWEEDg  62 KAR EL de IX. TWEEDE TONEEL. De koning van vrankrijk, de koninginne-moeder, de kanselier de l'hopital, de kardinaal de lorraine, de hertog De gui se, andere leden van den raad. (De lijfwachten en pages verzeilen den Koning in den raad en vertrekken.) De koning van vrankrijk. Neemt plaats, Mijnheeren ! fpreekt en verlicht mij ; het is de pligt eenes Konings zijne onderdaanen te hooren; ftaat met uwen raad eenen Vorst bij, die ti bemint; vveest bedacht op het belang van mijn Rijk en niet op mijn bijzonder belang Reeds tien jaaren geleeden, is door eene wet vnn aanbelang de oefening van den Proteltantfchen godsdienst in mijne Siaaten toegelaaten ; ik wil toefiemmen, dat eene zoodaa. Dige wet in dien tijd noodzaaklijk was; maar zij heeft niets tot wezenlijke herftelling van de openbaare rust kunnen toebrengen : gij weet het Mevrouw; en wij hebben van onze twee gemaakte verbonden niets dan  TREURSPEL. 63 dan bloedige vruchten geplukt. Er is thans een derde verbond geflooten: ach! dat het voor ons minder rampzaalig zij ! Men heeft berouw; en ik wil al het gebeurde vergeeten. ik fchenk mijne zuster ten huwelijk aan Bourbon, en ik heb Coligni meteeren weldaaden overhoopt; ik befchouw in hem maar alleen den Staatsman, en niet meer den wederfpanneling ; hij verkrijgt op nieuw mijne achting en vriendfchap. Condd zal mij dierbaar zijn ; en alle mijne waare vrienden zuilen ook de hunne wezen. Maakt u geenzins ongerust: ik hoop , dat mijne goedheden hen van deezen dag af aan meer bedacht zullen doen zijn, om mij te behaagen. Maar het is voor het minst ti.d, om den vreede op vaste grondflagen te vestigen: het is tijd, dat door eene wet aan mime onderdaanen word bevolen, weder ia den fchoot der heilige kerke te keeren; en zoo de een of ander aan die voortreflijke wet ongehoorzaam zij, zal ik het mijnen pligt achten, door deszelfs dood Rome, en den almachtigen God , weiken men durft beledigen, te wreeken. De  04 K A R E L d a IX. De koninginne-moeder. Mijn zoon , fchenk aan den throon, aan het Vaderland en aan den Godsdienst hunnen beminlijken luifter weder. Onze rampen zijn geëindigd; het fchijnt , dat het heil van eenen eeuwigduurenden vreede de gedachtenis daar van zal uitwisfchen ; maar dikwijls heeft één dag, naar 't behaagen van oproerige famenfpanningen , het heilzaam werk van twintig jaaren omgekeerd. De dood fpaart geen Koningen ; een lafhartig opvolger , zijnen voorzaat onwaardig , of uaarijverig van hem , werpt weldraa den roem van deszelfs ontwerpen ter neder, en tracht zijn nagedachtenis in zijne graffpelonk te fmooren. Heersch zelfs na uwen dood over de Franfchen ; breidt uwe weldaaden ook over de toekomende eeuwen uit ; verzeker voor het toekomende de rust aan uw Rijk , zoo dat niets deszelfs godsdienst kan fchaden. Gij legt de wcêrfpannigheid eenen breidel, den breidel van zachtmoedigheid , in den mond ; en het zij het uit heerschzucht , of uit kracht uwer weldaaden , of mogelijk uit vrees zij , de grooten zullen den godsdienst van hunnen meefter omhelzen ; en wanneer die van gods-  TREURSPEL: 65 godsdienst veranderen , zullen wij zonder twijfel het overfchot dier partij wel draa zien zwichten. Het gemeen reikhalst, hun fpoor te betreden , en het volgt altijd het voorbeeld van zijnen voorganger ; het zal zich voor u en niet voor Qalvijn verklaaren ; het veracht wel niet die geenen , dia het hebben verleid ; maar, getroffen door hunne bekeering , het zij die redeloos of wettig zij , keert het insgelijks terug, op het fpoor van hen , welken het hoogacht. De tijd zal alles in rust brengen. Geloof echter niet , dat gij terftond de goedkeuring van dat onftuimig gemeen zult wegdragen: neen, alles, uwe weldaaden zelve, komen aan hetzelve hun verdacht voor; het ziet in alles niets dan onheilen, en denkt altijd reden te hebben , om zich te beklagen. Gij zult deszelfs gefchreeuw hooren; maar het is uw pligt , daar een einde aan te maaken : gij moet, mijn zoon , dit in den wind Haan , en liet volk daar door behouden. De kardinaal. Sire , het is God , weike de harten der Koningen in zijne hand heeft , die u met zijn licht beftraalt , en gij verdedigt zijne E zaak:  60 K A R E L de IX. zaak : hij zal uwe dagen zegenen. Dit is mijn gevoelen. De hertog. Zoo het in waarheid geoorloofd zij , zijne gevoelens vrij te uiten , Sire, dan zou ik durven vraagen , waarom men , na zoo veeIe onophoudelijk vernieuwde rampen, nog zoo flaphartig wii te werk gaan ? Waar toe toch alle die verbonden , daar ik geen rede van weet ? Een gevaarlijk vergif heeft uwe ftaaten befmet ; de zucht naa tweefpalt en nieuwigheden verftout een hoop weêrfpannelingen tegen u. Ach ! zoo men hun de wet had willen voorfchrijven , —> uw broeder heeft hen , mijns bedunkens , tot tweemaalen overwonnen : Sire , ik ken de zoodaanigen , welke met hem in moed naa den prijs dingen ; maar gij wilt niet voleindigen , zoo als gij hebt begonnen. Mogelijk zult gij rede hebben , u dit te beklagen ; men moest hen met geweld beteugelen , en niet met zachtheid bekee;en. De kardinaal. Men moet de kracht der heilige wetten te baat neemen , de ongehoorzaamen flraffen, fchrik aanjaagen , en geenzins het onzeker lot van eenen eeuwigduurenden oorlog be- proe-  TREURSPEL. 6? proeven, in welken het bloed te vergeefsch word vergooten. Sire, een hevig woedend kwaad vereischt een uitfteekend geneesmiddel : de te zeer verdeelde ftaat heeft zich zeiven afgemat ; en indien men begeert, deszelfs doodelijke uitteering te geneezen , zullen tien veldflagen minder uitwerken dan één oogenblik geftrengheid. Wees gelijk aan dien God , welken de geheele waereld eerbiedigt ; toon u beurtelings toegevend eh geftreng ; en , geheel en al u zclven uit het oog verliezende, bied te gelijk met de kastijding de vergeving aan. Laat u door uwe hartstochten niet wegflcepen tot een overgedreeven medelijden of te geftrenge wraakoefening, waar door gij het bloed te veel zoudt fpaaren , of te veel Horten. Hoor en bemin boven al de Priefters des Hemels alle macht van regeering is op den godsdienst gegrond. Van Pepin af tot op u toe , is de ftoel van Rome altijd in de naauwfta verbindtenis met de Kroon van Vrankrijk geweest : van dag tot dag' is den luifter van uw machtig gebied door den heiligen ftoel vergroot. Wees dankbaar ; geloof, dat uw ijver de tedere verkleefdheid van den heiligen Vader niet kan te boven gaan. E 2 Dï  68 K A R E L de IX. De koning van vrankrijk, tegen den Kanfelier. Gij zwijgt, Mijnheer ? De kanselier. Sire, vergun mij. . . . De koning van vranrijk. Gij weigert dan , uw Koning met uwen raad te dienen ! D e kanselier. Wel aan Sire , gij beveelt het; ik zal fpreeken. Men maakt grooten ophef van den heiligen ftoel , en van dankbaarheid : kan er ondankbaarheid plaats hebben , daar geene verplichting is ? Ik zou u integendeel ondankbaare Paufen kunnen opnoemen : Europa heeft eene menigte Koningen tot derzelver befcherming het harnasch zien aangespen , en hunne macht is gegrondvest in het bloed der helden. Onderzoek onze aloude gefchiedenisfen ; wie heeft hen totdien luisterrijken ftaat doen opklimmen ? wie heeft hen, die onderdaanen des Keijzers waren, tot oppergebieders verheven ? zij z:jn hunne grootheid aan eenen uwer voorouderen verfchuldigd; en welk gebruik hebben zij gemaakt van die aan hun betwiste macht ? zij hebben /  TREURSPEL. 69 ben zich fchatten verzameld , de kerkelijke waardigheden verkogt , zij onderwinden zich aan de aanzienlijkfte monarchen de wet voortefchrijven , en met verontwaardiging derzelver kroonen met voeten te fchoppen. Een ftoutmoedige Paus troont en onttroont de Koningen : uwe voorouders hebben dit lot ondergaan. Befchouw , hoe de uitfpraak van het opperhoofd der Kerke Koning Jan zender grond van den troon ftiet, en hem de kroon weder opzette ; boe zeven Keijzers, uit den fchoot der Kerke en van den troon gejaagd , genoodzaakt zijn geweest , met geweld hunne onderdaanen tot gehoorzaamheid te dwingen , of in Rome op hunne knieën om den vreede te fmeeken. Befchouw , hoe Karei van Anjou, een Prins van het bloed der Franfche Koningen , de hatelijke verwachting van het Vaticaan vervulde; hoe hij ijverde, om aan de onrechtvaardige woede van den Paus het ongelukkig overfchot van het Keijzerlijk bloed opteofferen , en hoe zijne wreede en kruipende ftaatzucht de oorzaak is geweest van de verdelging der Franfchen op den Siciliaanfchen Vesper. Een jongeling, de eenigfte hoop van Napels en Duischland, Conrsdin, zijne handen ten Hemel opheffende , E 3 vraa.  karel dê ix. vraagende, welke zijne misdaad ware ? moest op het fchavot voor het zwaara van den beul knielen , om dat hij een wettig Koning was. Die afgrijslijke zinneloosheid heeft drie eeuwen geduurd : Europa heeft èen toneel opgeleverd van aanhoudende bloedflortingen , geheiligde misdaaden, leenhuldigingen , ballingfchappen , doodflagen , vadermoorden en Koningsmoorden , met het zegel van den heiligen ftoel bevestigd. Behoeven wij ons te verwonderen, dat de volken , vermoeid van zulk een ondragelijk juk , en daar onder zoo dikwijls ter neder geworpen , zoo aanhoudend door de befluiten van den ftoel van Rome de prooij van moord en roof, met eenen brandenden ijver eene hervorming omhelzen , en zich trachten te onttrekken aan de onderdrukking van den Paus , zoo draa men hun de behulpzaame hand durft bieden ? Aldus hebben de brandftapels van ("onftance aan de pas gebooren fcheuringen voedzel gegeven ; dus heeft de onbefcheiden vervolging van die Kerkhoofden eenen oorlog van dertig jaaren en een algemeen afgrijzen veroorzaakt; dus heeft Luther , weerfpannig aan den heiligen ftoel, zijne nieuwe leer gemaklijk ingevoerd ; dus heeft, na hem, de ge- ftrera-  TREURSPEL. 7* Strenge Calvijn in Geneve eenen nog veel grooteren opgang gemaakt. Er is flegts eene rede van zoo veel dolzinnigheid : de euveldaaden van den heiligen ftoel zijn de bronnen der ketterij. Is het de taal van 't Euangelium , „ Priefters , hoort naar mij. „ Weest baatzuchtig , weest wreedaartig , „ zonder trouw ; weest trotsch , zijt ko„ Dingen der aarde ; als Priefters van den „ God des vreedes , predikt niets dan oor„ log ; wapent en verdeelt , tot ftaaving „ uwer gevoelens , vaders en kinderen , „ koningen en onderdaanen ?" Dit hebben zij gedaan ; maar dit ts bet n-Vt, Sire . hel welk hun door het Euangclitim is voorgc* fchreeven. Indien de Cahi men moet hen vcrfchooccn ; men kan. dwaalen , zonder Hiisdaadig te Bljn hebben kunnen denken , dat den Bijbel , zoo voortreflijk , zoo rechtvaardig . zoo vol van dien God , wiens woord het is , a!trjd door den ftoel van Rome I , Cfl zoo kwalijk agtervolgd , mogelijk even kwalijk door dien ftoel wierd verklaard. Moeten wij de dwaaling van Calvijn veroordeelen , het is echter waar , dat geheel Europa over het gevoelen der beide partijen in twijfel hangt, en dat deszelfs verE 4 Sif»  72 K A R E L de IX. gif, onder uwe onderdaanen verfpreid , ook uw Hof heeft befmet. Ach Sire ! wat uwe onderdaanen betreft , zoo gij hen moet beklagen, gij hebt echter het recht niet, om hen te dwingen. De minfte der ftervelingen is meefter van de gevoelens van zijn hart ; de tijd brengt alles weder te recht ; het is niets dan eene dwaaling ; en , zoo men hen voor een oogenblik heeft kunnen verleiden , weldraa zullen zij weder op het rechte fpoor gebragt zijn. Maar zich een recht aantematigen , dat alleen eene overweldiging zou zijn ! den geest te bevelen , van niet te dwaalen ! neen, neen; dat zou de weg zijn, om de voorgaande onlusten te doen herleeven. Ieder zou , uw bevel lezende , de wapenen aangrijpen ; gij zoudt nogmaals in onze verwoeste landftreeken de burgeren onderling zich zien ontzielen , en onverzoenlijk door het verbreeken van zoo veele verbonden, zouden zij door u zeiven gedwongen zijn , om mis-, daadig te worden. Een burger van Vrankrijk en onderdaan van vijf elkander opgevolgde Koningen , bedienaar van deszelfs wetten onder de Regeering van uwen broeder en van u , is mijn eenig doelwit , deszelfs duurzaamen welvaart te vestigen : ik  TREURSPEL. 73 ik bemin het zederd zestig jaaren. Sire , ik fmeek u , in den naam van uw Rijk , in dien der billijkheid , om uw jeudig hart , 't welk niet is bedorven , in den naam van uw volk , in dien van het vaderland , om ,de traanen , die gij langs mijne wangen ziet rollen , zorg, dat de rampen der godsdienstige gefchillen Vrankrijk niet ten eenemaal verwoesten : geef het deszelfs luifter, welke onverganglijk moet zijn, weder ; uw oude Kanfelier valt u voor het vaderland te voet : zoo mijne traanen niets vermoogcn, dan voorzie ik niets dan jammeren ; maar weet dan , dat ik daar van onfchuldig ben: dat men mij eerder dan de proteftanten ter firaffe fleepe : ik verfoeij, aan uwe voeten geknield , die gevaarlijke wet ; ik kan die niet ondertekenen ; ftraf mij : gij weet mijn befluit. DE KONING VAN VRANKRIJK. Ik ! ik zou u ftraffen ! neen, neen, het licht der rede is , terwijl gij fpreekt, in mijne ziel doorgedrongen. Kanfelier , ik geloof u , en meng mijne traanen met de uwen ; jaa , ik wil zachtmoedig zijn ; uwe taal is die der waarheid ; ik moet haar eerbiedigen. Ik heb mij zeiven kunnen beE 5 drie*  7A karel de ix. driegen : men verleid mij mogelijk. Vaar wel, Mevrouw ; en gij Kanfelier volg mij. 'derde toneel. De koninginne - moeder, de kardinaal de lorraine, de hertog de goise. DE kardinaal. De man , die ik heb bevorderd , begint mij vrees te baaren. Gij ziet de beguicheling van zijnen heerschzuchtigen ijver. De koninginne-moeder. Vrees niets. De kardinaal: De Koning. . . . De koninginne-moeder. Ik zeg u, vrees niets : hij heeft zich laten wegfleepen door de reden van eenen grijsaard ; maar hij is nog mijn zoon, en ik gaa hem onderhouden. De kardinaal. Onze vijanden Ds  TREURSPEL. 75 De koninginne-moeder. Zullen derven. Niets kan hen dit lot doen ontduiken. De hertog. Spreek hem dan , Mevrouw, en tracht hem tot een befluit te brengen. Cologni kan mogelijk nog eenen aanflag fmedcn ; zijne nieuwe geloofsleer zal den ftaat het onderst boven keeren ; zijne vrienden zijn tot alle gruweldaaden in ftaat; de algemeene welvaart eischt het bloed dier misdaadigen. Zal de Koning zich het gunftig oogenblik laaten ontflippen ? zal hij hunne verdelging nog willen verfchuiven ? denk , dat er geen tijd meer overfchiet. Dat zou u , ten minften ons , beledigen ; dat hij er haast mede maake, of wel draa , dit zweer ik , zult gij zijne onderdaanen , zijns ondanks, in zijn Hof, en onder zijn oog» het heil der Franfchen zien vestigen. Einde van het derde Bedrijf. vier-  ?6 KAR EL de IX. VIERDE B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. De koninginne-moeder, de kardinaal de lorraine, de hertog deguise. De kardinaal. Van waar'komt zulk eene fpoedige verandering, Mevrouw ? DE koninginne- moeder. Ik ging hem in zijn fpreekkamer opzoeken : de l'Hopital verliet hem. Mijn zoon liet, op mijne aannadering , zich terftond in verwijtingen tegen ons uit ; zelfs beklaagde hij zich over u , en nog meer over mij ; hij mat boven alles de getrouwheid van l'L'opital breed uit. ,, Hij is 't alleen , zei ,, hij , die mij niet tracht te benadeelen. ,, Omringd van fchijnvrienden , die alles ,, infpannen , om mij te verleiden , moet ,, mijne ziel zich tegen hun bedrog wape„ ncn ; en , om met één woord alles te zeggen , ik moet mij wachten voor die, ,, welke ik moest beminnen.'' Hem op die woorden met een teder en gerust oog aan-  TREURSPEL. V aanziende , zei ik : „ mijn Zoon, uwe „ moeder deelt in uwe fmerten , en mijne „ tedere liefde voor u flaat op dit oogenblik bijkans tot medelijden over. Ik ken „ de voorzichtigheid van uwen Lanfeher ; „ maar de bedrieglijke hovaardij van zijne „ winderige welfpreekendheid kan , geloof „ ik , wei rede geven , om hem verdacht '„ te houden. Men fpreekt niet met zulk ,, eenen ijver , wanneer men voor eenen *, anderen fpreekt. Gij bemerkt niet, welk „ belang hem bezielt ? Vrankrijk , welks „ achting hij voorheen waardig was , be„ fchuldigt hem, dat hij heimelijk het wan„ begrip der Kalvinisten aankleeft : het al'„ gemeen oordeelt niet zonder grond. Vreest „ gij > dat ik niet ter goeder trouw met u " om gaa ? kan een tederbeminde Zoon zijne moeder verdenken ! de heerschzucht „ is dikwijls de drijfveer der onderdaanen; „ maar ik , indien ik u misleide , wat kan „ ik daar mede voor hebben ? al mijn lui., fter daalt van u af, mijn lot is het uwe, „ uwe belangen zijn de mijnen ; ik kan „ geene andere hebben. Beoordeel ons nu," die aanfpraak heeft hem getroffen. Hij fcheen langen tijd mij te willen antwoorden; maar hij fmaakte het zoet van een meer te-  7* KAREL de IX. teder flïlzwijgen ; hij fchreide: ik mengde eenige traanen met de zijnen ; langzamerhand bragt ik zijne gefchokte ziel tot bedaaren , door zijne godsvrucht , als de voortrefiijkfte aller deugden , op te vijzelen. Ik fixeelde zijne ooren met de vleijendile loftuitingen : geduurig noemde ik hem de wreeker der Kerke , haaren liefften Zoon, haare zekerfte hulp : en dit onderhoud is met onze wederzijdfche omhelzingen beflooten. DE HERTOG. Maar durft gij op zulk eene befiuitelooze ziel ftaat maken , welke door één woord bewoogen , en op het oogenblik weder te rug gebragt word ? DE KONINGINNE-MOEDER. Ik begrijp wat u doet twijffelen ; en om ons tegen de gevaarlijke gevolgen van een nieuw berouw gerust te ftellen , bieden mijne getrouwe dienaars mij de bebulpzaame hand. Ik laat overal verfpreiden , dat het opperhoofd der muiters , liever toevlugt willende neemen tot hem voordeelige gruweldaaden dan tot den oorlog, gezwooren heeft, Karei en mij zelve om hals te brengen ;  TREURSPEL. 79 gen ; dat hij binnen Orleans zich daar op heeft genepen ; en dat hij zich wii bedienen van eenen tweeden Poltrot. Ondertusfchen heb ik, op het oogenblik, mijne ijverigfte dienaars, op wier trouw ik kan ftaat maken , bij den Koning gezonden , en door hen onderricht van dit algemeen gerucht , bemerkt gij ligt , hoe hem dit van gramfchap zal doen gloeien. Hij is overdreeven in alles ; ik ftaa u borg, dat dit een gewenscht gevolg zal hebben. De kardinaal. Dus zal Vrankrijk zijn heil aan u verfchuldigd z;jn. DE koninginne-moeder. Zoo hij heden maar doortast, bekreun ik het mij niet, of hij morgen berouw hebbe. Maar hij nadert. Hij fchijnt verftrood te zijn. TWEE.  go K A R E L d e IX. TWEEDE TONEEL. de koning van vrankrijk, de koninginne-moeder, de kardinaal de l0rra1ne,de hertog de gui se. Hovelingen. Lijfwachten. Pages. De koning van vrankrijk, ontroerd, zonder iemand te zien. De hand aan mij te flaan ! De kardinaal, tegen de Koninginne Moeder. Hij bedoelt Coligni. De koning van vrankrijk. Dit is dan het lot eens Konings ! De koninginne-moeder, tegen de Guife. Ik hoor, dat hij zich beklaagt. De koning van vrankrijk. En nog word ons lot benijd ! allergelukkigst is die fterveling, die zijne dagen in vergeetenheid doorbrengt! de troon is tê dikwijls de zetel der rampzaligen. (Tegen de Ko-  TREURSPEL. 81 Koninginne Moeder. ) Zijt gij daar Mevrouw ! Ik zogt u. Ach ! ... verneem ... gij misleidde mij niet .... Zulk eene ontmenschtheid .... Weet gij het moorddadig voorneemen van den Admiraal ? De koninginne-moeder. Ik weet alles : ik geloof alles. De hertog. Men moet hem voorkomen. De kardinaal. Straf Coligni. De koning van vrankrijk. Gewis zal ik hem ftrafFen! De k o n in gi n n e-moede k. Houd uwe gramfchap in ; onzen vijand nadert. De koning van vrankrijk. Hij zou mijne tegenwoordigheid nog durven hoonen ! neen , dat hij zich wagte mij te naderen ! De kardinaal. Bedaar uwe ontroerde zinnen. F Dk  «2 KAREI» de IX. De koninginne-moeder. Denk , om u te wreeken. Hij komt. Ontveins uwe gramfchap. DERDE TONEEL. De koning van vrankrijk, d* koninginne-moeder, de kardinaal de l0rra1ne, de HER TOG DE GUISE, de koning van n Avarbe, de admiraal de coligni, de KANSELIER de L'hOPITAL. De proteftanten van het gevolg van den Admiraal. Hovelingen. Lijfwach~ ten. Pages. De admiraal. Sire , fchoon men de wapens heeft afgelegd , echter is het nog ver van vreede ; en ik kom mijne klagten voor uwe voeten uitftorten ; ik nader uwen troon , om hulp te fmeeken tegen de nieuw opdagende gevaaren , welke mij heden zijn aangekondigd. De edelmoedige Vorst die Uw broeder is geworden , de l'Hopital, die getrouwe dienaar onzer wetten , en zij allen , welke mij voor-  TREURSPEL. »3 voorheen in den ftrijd volgden , hebben mij wel bij u willen verzeilen. Hun grootmoedig hart neemt deel in het lot van hunnen vriend : zij hebben allen uwe Koninglijke belofte gehoord. Men verhaalt , fchoon het mij nogthans twijfelachtig voorkomt , dat men van meer dan één fchelmltuk en eerlooze aanflagen zwanger gaat. De koning van v r a n ïc. r ij k. Van meer dan één fchemlfluk ! verklaar n.. . . DE admiraal. Het één is zeker valsch. Men zegt , dat eene bloeddorflige hand in het midden van uw Hof toelegt op den Jafhartigften aanflag, en met éénen flag den geheelen (laat tracht om te keeren. Men wil ontzielen .... De koning van vrankrijk. Wien doch ? De admiraal. U, Sire 1 De koning van vrankrijk. Wie is die booswicht ? Fa De  u K A R E L IX. De admiraal. Ik ben het, dien men verdenkt. Wangunltige Hovelingen hebben die geruchten verfpreid ; zij trachten door mijn dood er de vruchten van te plukken. Ik weet, welke vijanden mijnen roem trachten te verdoovcn , en ik beef voor u , indien gij hun het oor leent. De koning van vrankrijk. Ik ! ik zou hun geloof geven ! De admiraal. Neen: ten minden ik durf dit hopen. Men voegt er bij, en ik moet u verklaren , dat de rampzalige macht van mijne benijders mij aan dat verhaal eenig geloof doet Haan , ik weet maar al te wel , hoe zij rusteloos woeien , om mij te bederven, en het is het lot der Koningen geduurig misleid te worden. - Men voegr er bij, zeg ik , dat een verraderlijken hoop mij, in uw bijzijn, die afgrijslijke Koningsmoord te laste legt, en, om kort te gaan, dat men mij uit den weg moet ruimen. De koning van vrankrijk. Is 't mogelijk. . . . De  TREURSPEL. 85 De admiraal. Jaa , ik verneem, dat men mij tracht van •t leeven te berooven. Ik kom van u verneemen , wat ik daar van heb te denken. De koninginne-moeder. De Koning had rede, om meer vertrouwen van u te verwachten. De admiraal. Gij ziet , Mevrouw, dat mijn hart'zich op hem verlaat, dewijl ik hier verfchijn , om zijnen bijftand te verzoeken. De koning van naverre. Vergeef 't mij ; dat vermoeden fchijnt mij zeer verfchoonlijk; ftraft men fcaurevert ? of is hij niet fchuldig ? De koninginne-moeder. Prins, men moet hem ftraffen. De koning van navarre. De Koning had het beloofd. De koninginne-moeder. Wel nu! zoudt gij twijffclen aan het geen mi n Zoon heeft gezwooren? De koning van navarre. Het is mij onmooglijk, eenen Koning van ontrouw te verdenken. F 3 ^  ? 5 K A R E L de IX. De koninginne-moeder. Gij hebt een onfeilbaar bewijs van zijne trouw; uw egt met zijne zuster verzekert ten vollen, dat hij bereid is, om zijnen eed geftand te doen. De koning van navarre. Wel aan Sire, om den wil dier heilige vcrbindtenis, om dien van den verrukkenden naam van broeder, wederftreef uwe belangen niet, befcherm eei en ontzaglijken en u onderdaanigen krijgsheld ; merk zijne vervolgers aan als uwe vianden; een Vorst is waarlijk groot , wanneer hij de misdaad ftraft, maar nog veel grooter, wanneer hij de onderdrukte deugd verdedigt. De koning van vrankrijk. De Admiraal zegepraalt over alle zijne vijanden ; zijne voortreflijke raadgevingen zijn in het diepfte van mijn hart gegrift: vreesde hij, dat zijn meester hem wilde benadeelen? De admiraal. Ik vrees, dat uwe goedheid te ligt zij te verleiden. De koninginne-moeder. De ÏHopital, onderricht van de gevoelens des Konings, kon voor het minst trachten  TREURSPEL. ten u gerust te ftellen tegen die valfche geruchten, die u hebben ontroerd. Dit was mooglijk zijn plicht. De kanselier. Ik heb dit ook gedaan, Mevrouw. De admiraal. De Koning alleen is de zekere waarborg van zijnen wil, Mevrouw! één woord van hem kan mijne bekommering bedaaren. De koninginne-moeder. Spreek, mijn Zoon. De koning van vrankrijk, altijd het oog op de Koninginne-moeder geflaagen houdende. De Hemel, wiens hand het al beftuurt, kan geenzins mijnen levensdraad door u affhijden. Neen; ik moet u onder mijne ijverigfte aanklevers tellen: fchoon uwe benden meermaalen den degen tegen de mijnen hebben getrokken, dit is het gewoonlijk gevolg der burgerlijke onlusten ; de Franfchen ber ftreeden hunne medeburgers; die misdagen zijn aan het noodlot te wijten, en ik vergeef die; men moet de rampzalige tijdsomftandigheden daar van befchuldigen; ik ken F 4 uw  88 KA REL d s IX. uw hart, en heb mij over het zelve niet te beklagen. De admiraal. Gijlieden hoort het, Mijnheeren. De koning van vrankrijk. Gij hebt niets te vreezen. De admiraal. Kan ik gerust de verzekering van mijnen Koning tegen de vervolging mijner vijanden ftellen ? De koning van vrankrijk. Zonder twijffel, ik geef u mijn woord. De admiraal. Dan fchroom ik van nu af hunnen misdaadigen toeleg niet. De hertog. Zo zullen wij dan een eind zien van dat eeuwigduurend vreezen? De admiraal. De vrees kan mij bevangen aan het Hof, maar nooit in den ftrijd; ik was reeds beroemd, eer gij het levenslicht aanfchouwde. De hertog. Het wantrouwen is alleen eigen aan vreesachtige gielen. De  TREURSPEL. 89 De admiraal. Jongeling , men koestert het, wanneer men omringd is van verraaders. De Hertog. Wat mij betreft, ik zie hier Hechts éénen verraader. De admiraal. Ik heb er echter hier twee voor mijne oogen. (zijne wond toonende) Die fchoot heeft niet voldaan aan hunne wreede verwachting. De hertog. Hij, die u den zei ven heeft toegebragt, heeft Vrankrijk willen wreeken. De koning van vrankrijk. De Guife! De admiraal. Ach! die moordenaar was flegts een werktuig. De hertog. Van wien ? De admiraal. Gij weet het. F 5 De  K A R E L de IX. De hertog. Verklaar u ronduit. De admiraal. Van u. De hertog. Ik heb er geen deel aan; maar ik had het moeten hebben. De koning van navarre. Wat! De Hertog. Ik zou den moordenaar van mijnen Vailerhebben geftraft. Czagt tegen de Koninginnemoeder) Vaar wel. Ik gaa het oogenblik verhaasten, dat ons wraak zal verfchaffen. VIERDE TONEEL. De koning van vrankrijk, de koninginne-moeder, dekardinaal dk lorraine, de koning van navarre, de admiraal de coligni, de kanselier de l'h 0 pi- tal, proteftanten van het gevolg van den Admiraal, hovelingen, lijfwachten en pages. DE admiraal. Dus legt men het, volgens zijne bekentenis, op mijn leeven toe l r De  TREUR SPEL. 9. De koninginne-moeder. Wij verfoeijen de onbefchaamdheid van dien trotschen ; maar zijne hovaardij zal morgen den mond zijn geflopt: gij zult niet te vergeefsch hebben gewenscht, en u over uwe vijanden niet meer beklagen. De admiraal. Sire, vergeef mij nogmaals mijn zwaarmoedig wantrouwen, die b:ttere vrucht van mijne hooge jaaren en ondervinding. Dat uw hart zich verwaardige naar mij te luifteren: het is als of ik u voor de laatstemaal aanfpreek, uw troon is omringd van valftrikken, van verleidende krijgslieden, van heiligfchendende Geeftelijken. 6 Mijn Koning l Wees er toch bedagt op; maak u de oogenblikken ten nutte: helaas! morgen zal het mogelijk te laat zijn. De kardinaal. Een krijgsman laat zich dus door den haat vervoeren: een beledigd Opperpricfter beklaagt hem, en vergeeft het hem. De admiraal. Wie ? gij me beklagen! ê Hemel! gij, 't mij durven vergeeven ! een zoodaanigen overmaat van belediging verbaast mij. Wat mij be-  o 2 KAREL de IX. betreft , ik kan u uwe euveldaaden niet vergeeven. De proteftanten zi'n altijd uwe flagtofTers geweest: gij zijt het, die, om de harten te dwingen , u hebt bediend van beuien en geloofsonderzoekers ; gij zijt het, die de ongelukkige onderdaanen , die om recht fmeekten, hebt bedreigd met de fcbandelijkfie ftraf; gij zijt het, die, vetgemest met de traanen en het bloed der Franfchen, uwe fchatten en gruwelen hebt opgehoopt. Sire, de behoudenis van uw Rijk is mijn eenigst doelwit geweest; maar ik zie, dat alles famenfpant, om het te onderst boven te keeren. Open eindelijk uwe oogen voor een trouwloos Hof, en vrees, vrees alles van dat haatIijk geflacht: zij zijn de vijanden van uwen troon en van Vrankrijk ; indien gij hen niet uit uwe tegenwoordigheid verbant, indien gij hen uwen haat niet doet gevoelen, zullen die fnooden, geloof mij, uwen Staat en u in het verderf nederploffen. VIJF-  TREURSPEL. 03 VYFDE TONEEL. De koning van vrankrijk, de koninginne-moeder, de kardinaal de lorraine, hovelingen, lijfwachten, pages. De koninginne-moeder. Zoudt gij nu nog twijfelen aan zijne haatlij ke oogmerken ? De kardinaal. Is 'er wel eene ftraf te bedenken, die zwaar genoeg zij voor zulk eenen oproerigcn ? De koning van vrankrijk. En zijn ontmenscht hart fchijnt voor berouw geheel geflooten te zijn! de koninginne-moeder. Hij zal met zijnen dood voor alles boeten. Onze verdeedigers zijn gereed, en ik zie hen naderen. S E S-  94 K A R E L de IX. SESDE TONEEL. De koning van vrankrijk, de koninginne-moeder, de kardinaal de lorraine, de hertog de gui se, hovelingen, lijfwachten, pages. De koninginne - moeder. Nadert, braave krijgslieden, fteunen van uwen meester, edele faamgezwoorenen tegen een haatlijk gefpuis, en van nu af belast met de uitvoering der heiligde belangen. Dat de muitzucht, dat de gruweldaaden worden uitgeroeid! Den troon is door godlooze Ketters aangevallen: uw geroep, dag aan dag het uitflellen hunner ftraf beklagende, fchijnt het oogenblik daar van te verhaasten: uwe rechtmatige woede, te lang weerhouden, kan eindelijk uitberften; de nagt, het uur is gekomen: doet uwen pligt, en tragt, onze wenfchen vervullende , de weldaadigheden uwes Konings te verdienen. DE hertog. Zoo draa wij het teken zullen hooren, zult gij zien, dat wij allen naa dien prijs durven dingen. Op het luiden der klok, weU  TREURSPEL, 95 welke voor ons in de nabijgeleegen kerk zal worden getrokken, zullen wij vertrekken , Mevrouw. Ik beken, dat ik verlangde, in deezen zoo fchoonen nagt, alleen den geheelen hoop muiters te ontzielen; mijn hart, gezwollen door zoodaanig eene eer, gevoelt zelfs een heimelijk ongenoegen en lsedweezen , die met anderen te moeten deelen; maar mijne medgezellen zijn waardig mij te volgen, en de laauwren te plukken, welke het noodlot ons aanbied; zederd lang vergramd op die doemelingen , zijn zij allen met den zeiven brandenden ijver als ik ontftooken. De koning van vrankrijk. Ik geloof, dat gij mij bemint; gij dient uwen meester; maar mijn hart, mogelijk al te vreesachtig, heeft langen tijd een zoo Hout ontwerp met fchrik befchouwd; het vervulde mijnen boezem met eene afgrijfelijke fmert: tot zelfs in mijnen flaap kwam mij het ontzaglijk denkbeeld voor oogen Vrees niets, mijn befluit is genoomen, deWijl de God der wraak hunne verdelging beveelt, wijl hij hen ten verderve veroordeelt, wijl men den meineed met meineed moet te keer gaan, eindelijk dewijl het te doen is, om de aigemeene belediging te wree-  96 KAKEL de IX. wreekcn, het heil mijns Volks en mijne behoudenis te verzekeren, flaa ik niet meer tusfchcn beiden; het lot is geworpen: (de klok luid driemaal langzaam) vergiet hun bloed, flaat toe! Hemel! wat hoor ik? ach! Mevrouw. De hertog. Koningin, u is de zorg aanbevolen, om zijne ziel te verfterken; wat ons betreft, wij zweeren , met den deegen in de vuist, op onze knieën gebogen, God, den Staat, den Koning, den Godsdienst, en ons zeiven te wreeken, Sire, verban tegenwoordig die vruchtelooze ontroeringen : Opperpriefter, moedig ons aan, en zegen onze wapenen. De klok luid driemaal langzaam. De Hertog de Guife en alle de andere hovelingen vallen met eene knie op den grond, hunne degens over elkander kruisfende; zij blijven in die zelfde houding, geduurende het gefprek van den Kardinaal de Lorraine. De kardinaal. Als een nederig en gehoorzaam kind onzer onfterflijke moeder, de H. Kerk, en door haar tot eenen priefter van den levenden God verordend, kan ik den goddelijken wil  TREURSPEL. 97 wil verklaaren. Indien uwe zielen, doordrongen van eenen brandenden ijver, zich zonder bedenken verbinden aan het belang des Hemels ; indien gijlieden met een godsdienltig hart den moorddolk opheft , dan zult gij een gewigrig werk volvoeren, over het welk de toekomende eeuwen jaloers zullen zijn. Vliegt heen en dient den God der Volken getrouw; ik ftort over ulieden alle zijne zegeningen uit: zijne rechtvaardigheid hier op de waereld geeft u uwe flagtofTers in de hand; weet, dat hij in den Hemel den reeks uwer zonden uitwischt; jaa, alle, welke gij tot op dit oogenblik mogt hebben bedreeven, zijn u door dien God, die thans door mijnen mond fpreekt, vergeven. De kerk , haar onuïtwischbaar merkteken op mij drukkende , heeft mij verbooden, mijne handen met het bloed der ftrafvvaardigen te bezoedelen; maar ik zal uwe fchreden volgen; ik zal bij u zijn; ik zal in den naam van den God der wraake uwen flaanden arm bellieren. Krijgshelden, welke door zijne heilige Voorzienigheid zult worden geleid , dienaars zijner wraak, door zijne wijsheid uitverkooren , het is thans de tijd, om zijne eeuwige befluiten te vervullen ; wascht uwe handen G met  KAREL de I£ met eenen heiligen ijver in het bloed der booswichten : indien iemand uwer in het uitvoeren van dit luisterrijk ontwerp fneuvelt, God belooft dien den laan werkroon der martelaaren. De klok luid van dit oogenbli' ar' tot. aan het begin van het Vijlde Bedrijf, De koning van vrankrijk. Ik voel mijn hart door heldenvuur öntflooken. ó Mijn God! ontvang het bloedhet welk flaat gefiort te worden. DE koninginne-moeder. Hij verhoort u, mijn Zoon; hij neemt uw eerbiedig offer aan. Kom aan , zijt de voorfle bij het ontzielen. De hertog. En gij mijne vrienden , krijgslieden , foldaaten, laten wij ons naar de wooning van Coligni fpoeden. Hij is de hoofdvijand van den Koning, en de oorzaak der gepleegde misdaaden; hij moet in deezen nagt het eerfle fiagtoffer zijn: dan moeten alle de Proteflanten , te gelijk aangevallen , zoo binnen als buiten de Stad met hoopen worden om hals gebragt. Db  TREURSPEL. 9f De kardinaal. Dat hunne geloofsleer, en den naam van ketter worde verdelgd ! en dat op morgen Vrankrijk, gelukkig en den Roomfchen Godsdienst toegedaan, het lot van eenen van God beminden Koning, en de heilzaame order door onze handen bevestigd, zegene. F.tNDE VAN HET VIERDE BEDRIJF. G a VIJF-  10© K AREL db IX. V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TONEEL. De koning van navarre. Welk een verfchriklijk fein heeft mij eensklaps doen ontvvaaken ? mijne ooren zijn getroffen door een jammerlijk gefchreeuw ; het naar geluid der klok vooral heeft alle mijne zinnen door een geweldigen fchrik doen verftijven,- ik hoor nog het gekerm. Ach! mogelijk word op dit oogenblik het hart van mijnen vriend door eenen verraader doorboord; de onverzoenlijke haat van zijne vervolgers heeft mogelijk thans TWEEDE TONEEL. De koning van navarre, de kanselier de l'hopit al. De koning van navarre. Zijt gij het, VHopital? De kanselier. Sire De  TREURSPEL. iei De koning van navarre. Wat is het? De kanselier. Verneem. . . • De koning van navarre. Wat moet ik verneemen? Wat rede Hort gij traanen? De kanselier. De Proteftanten. . . . De koning van navarre; Spreek. De kanselier. Zij zijn verraaden, verkogt. De koning van navarre. Cologni. . • • De kans elier. Het is met hem gedaan; Coligni leeft niet meer. De koning van navarre. Hij leeft niet meer ! groote God ! welk een onverbiddelijken arm. . . De kanselier. Ik heb dien eerwaardigen krijgsheld met honderde fteeken zien doorboorenj ik heb G 3 zij»  ioï K A R E L db IX. zijn hoofd in dit hatelijk paleis zien dragen; ik heb aan alle kanten door een woedend gefpuis, het al te onderdaanig werktuig van JRomcs wraakzucht, het lijk van dien grooten man zien kerven en mét voeten treden. De koning van navarre. 6 Gruwel! De kanselier. Het bloed ftroomt met geheele beeken langs de ftraaten. Alles, wat nog ademt, fiddert, uitgezonderd de beulen; de hemel zelve verbergt zijn licht; en Parijs is tegenwoordig niets dan eene groote fpelenk, waar de dood. . . De koning van navarre. 't Is genoeg ! Zie daar dan mijne verfchriklijka voorgevoelens vervuld! Kom . . . laat ons derwaards vliegen .... ik wil... De kanselier. Blijf! Is 't noodig, dat zij eene nieuwe gruweldaad plegen ? Leef, in Gods naam leef, grootmoedig Koning; waag u niet onder zoo veele moordenaaren, en fpaar ons een bloed, het welk zij zouden Horten, ö Gij hebt dcczen verfchriklijken nagt niet gezien; dun eens de lucht weergalmende van 't gekerm ,  TREURSPEL. Ipt kerm , dan weder het 1 art krimpende door ee e afgrijfelijke ftilte; de Guife en z,, vTndenhunne misdaadige handen m t bloed wasfchende, en dien God aanroer>, de zij nimmer hebben gekend ; de Pnelter;. Jg bloeddorftiger dan zij , op he fpoor Jlorraine, om ftrijd dit verfchrkhjk: toneel aanhitfende, houdende het heilig krui L h'nne meineedige handen, blaazende al „„ woede zou kunnen ontkomen , icnreeu "Jende , Oaat toel het is de gebiedende , Wii van den Koning." Karei, in het mid'^derLouvre, met een vuurroer n de hand , zich met groote teugen dronkerzw gendeaan dit bloedig vermaak, en leez in de oogen van zijn,a».d«. r^Koni vaf Vrankrijk zelf zijne Irdaanen door een («euvelen; 't is hier, ik zelf heb het ge S dat'zijne uitzinnige hand den lever*draad affnijd van hen, die onzenn : jnen bijftand uitmaakten. Maar, terwijl de vvreea„id geene paaien kent, juicht aan zijne zijde, alleen een te vreeden, ge0 4 rust  104 KAREL de IX'. rust en blijmoedig gelaat toonende, zijne gruwelen toe, prijst zijne behendigheid en telt zijne flagtoffers. De Koning van navarre. Kan de ftem van het medelijden, onderzoo veele gruwelen. . - . De kanselier. Het hart der Franfchen is thans voor het medelijden geüooten. Men ziet aan alle kanten hen , die den roem en de verwachting van Vrankrijk waren , wapen- cn weerloos afmaaken ; de grijsaard, in fpijt van zijne zneeuwwitte haairen , ontzield ; de jonge man, aangevallen dooreenen hoop moorders, nog met zijn fiervend ligchaam dat van zijnen vader befchermen ; fommigen gevoelen , op het oogenbük van hun ontwaaken , zich het hart doorbooren; anderen , meer gelukkig, wora al flaapende den dolk in de borst gedrukt ; men ziet de mannen den jongften fnik geven in de armen hunner vrouwen ; deeze bij hunne kinderen in de vlammen geworpen ; geene van hunne in brand flaande daken van boven neder geftort; anderen , zoekende zich te redden , op de ftraaten vermoord ; anderen, den dood door het overzwemmen der Seine trachtende te  TREURSPEL. ioJ te ontvlugten , vinden dien aan den overzijdfchen oever : men ziet overal de ftraaten en de rivier opgehoopt met nog rookende lijken en verminkte ledemaaten. Diï koning van navarre. Verfchriklijke aanflag ! eerloos en bloeddorftig Hof! hoe! hunne handen. . . . is dit uw wil , eeuwige Voorzienigheid ? zij hebben het hart van alle mijne medgezellen doorboord ! De kanselier. Jaa, alle uwe vrienden zijn omgebragr. Die grijsaard , de Voedfterheer uwer kindfehe jaaren , is door het bloeddorftig zwaard der Roomschgezinden ontzield. Men wil hen bekeeren , terwijl men hun den dolk in 't hart drukt, ö rouw ! 6 wreed herdenken van onzen alouden luister ! ach ! dat die verfchriklijke nagt voor eeuwig uit het geheugen zij verbannen ! dat de al te lang vertoornde God , helaas ! onze kinderen verwaardige , minder ontmenscht te zijn dan wij ! ons nakroost , onze bloedige jaarboeken met ontzetting lezende , zal dit helsch verraad verfoeijen , het zal met ijzing bet oog flaan op deeze plaat zen , en den tijd vervloeken in welken zijne voorouders het G 5 licht  loS KT A R E L de IX. licht aanfchouwden. Ik ontvlugt dien ligtgelovigen Koning en zijne lafhartige Staatsdienaars , en gaa een vreedzaam verblijf zoeken , ver van deeze rampzalige gewesten Dat het overfchot dier ongelukkigen, zonder ichuilplaats, zonder Koning , zich bij mij vergadere , ik zal hen met blijdfchap ontvangen : ik zal altijd een tederst belang in hen ftellen , hen een verblijf bezorgen, cn mijn b eed voor hun ten beste geven. Hoe heeft men ons bedroogen ! Sire , ik ben er thans van overtuigd. Maar het Hofgezin nadert ; vaar wel , ik heb reeds te lang geleefd, ö Kon eenmaal nog , en dit is mijne laatfte zucht, kon eenmaal een Koning gelijk gij, beproefd van zijne kindsheid af, gehard in den arbeid , en den tcgenfpoed , de bloedige vlekken van den throon afvvisfehen ! Hij vertrekt. De koning van navarre. Zoo verbant de vroomheid zich zeiven van 't Hof eens dwingelands , en de deugd ontvlugt de fchuilplaats der begui.ftigde euveidaaden. DER-  TREURSPEL. ro7 DERDE TONEEL. De koning van vrankrijk, de KONINGINNE-MOEDER, DE KONING VANNAVAhRE.DE KARDINAAL DE LORRAINE.DE HERTOG DE GUISE, hovelingen, lij/wachten, pages met flambouwen. De Koning van Frankrijk den Koning van Navarre ziende , wil vertrekken ; doch de Koninginne-moeder wenkt hem te blijven. de KONING VAN NAVARRE. Ik kan mijne verwondering niet langer verbergen , Sire , en ik wagt u , om u geluk te wenfchen. Gij zijt het voJmaakfte voorbeeld der Koningen geworden ; niemand hunner was ooit zoo voorzichtig of ijverig; niemand hunner betoonde immer zulk eene godvruchtige dapperheid , of wist zoozijne onderdaanen in den naam des Hemels tc ontzielen. De  ioS KA R EL de IX. De koninginne-moeder. Prins , die taal kan men thans als vermeetel befchouwen ; het geen men heeft gedaan, heeft men moeten doen. Is de Koning aan u rekcnlchap van "zijne ontwerpen fcbuldig ? De koning van navarre. Neen ; maar hij is ten minften reken fcbap fchuldig aan zijne onderdaanen ; hij is die fchuldig aan den God , die den meineed wreekt. De kardinaal. Zoudt gij denken , dat men den Hemel heeft beledigd? wel draa is de Godslasterlijke Geloofsleer uitgeroeid cn den waaren Godsdienst eindelijk herfteld. Wat Coligni aangaat, gij zult mogelijk zijn lot bejammeren ; maar het is zeker , dat hij een verrader was. De koning van navarre. Hij ? Coligni ? De hertog. Hij zelf; hij * fmeedde zederd lange» tijd De koning van navarre. Hij is ontzield ; zijt ge daar niet mede te vreden ? gij wreedaarts 1 gij hebt hem de»  TREURSPEL. 109 den dolk in den boezem gedrukt , en uw Godvergeeten mond durft nog zijnen onbezwalkten roem aantasten ! gij doet hem recht : een zoo roemrijken naam heeft de eer verdiend , van door uliedcn gehaat te worden. Zie daar de Helden , de fteunpilaaren van Vrankrijk! Is 't mogelijk, dat ieder zulk eene verfoeijelijke blijdfchap , of eene onverfchilligheid betoone ! is 't mogelijk , dat ik deeze Louvre van mijne klagten doe weergalmen , zonder éénen Franschman te vinden , die met mij traanen ftort! De koninginne-moeder. Indien een onwaardig verdriet uwe ziel beroerd, voor het minfte. . . . De koking van navarre. Verwagt van mij geen flaafsch ontzag meer. Waarom hebt gij die kunst, om de flagtoffers zijner wraakzucht te vleijen, vóór die te ontzielen , aan ons Franfchen tot nu toe vreemd , niet in het rmt van Italië agter gelaten ? Ontmenschte ! gij hebt dus den roem van Vrankrijk vernederd ! gij hebt dus den naam der Medicis gefchandvlekt ! misdadige Koningin, misdadige moeder! gij flaat onze wetten den bodem in ; gij bederft uwen Zoon , gij vernielt onzen Staat. — Be-  iio KAR.EL de IX. Befchreijenswaardige Koning , volvoer uw begonnen werk. Ach 1 Wie zou niet baaken , om de pligten van eenen Koning ta betrachten ? Welk een hemelscb genoegen is het , zijn volk gelukkig te maaken 1 En gij , onmeedogend vernieler uwer onderdaanen , gij Koning van een dapper , goed , edelmoedig en gevoelig Volk , gij maakt u zeiven tot een affchrik voor dat verontwaardigd Volk , en toont, dat gij, fchoon op den troon geplaatst, nimmer hebt geregeerd. Rampzalig deelgenoot van eene gruweldaad zonder voorbeeld , gij zult uwe gerechte ftraf niet ontviugten : die begint reeds ; ik zie op uw verwilderd gelaat de wanhoop van uw heimelijk verfcheurd wordend hart. Wel aan ! gij hebt uwe etiveldaaden Hechts ten halven volvoerd ; ik leef nog ; er is nog één flagtoffcr uwer woede overig. Druk mij het fraai in den boezem. Manr wel draa zal de Hemel u ftraffen ; het Opperweezen zal u in het lot van zoo veele rampzaligen doen deelen ; uw voorhoofd is met het merkteken zijner gramfchap geteekend ; een langzaam berouw wroegt u , en verlicht uwe verblinde ogen ; dat afgrijslijk gevoel zal uwen leeftijd afknagen en in het midden der wellusten uwe  TREURSPEL. *M uwe dagen korten ; 1 gij zult vreezen voor uwe onderdaanen , voor u zeiven , voor uw leeven ; gij zult het ftervenslot van Coligni benijden; de (Jaap , de eenigfte troost voor rampzaligen , zal uwe jammeren niet verpoozen ; gij zult aanhoudend met nieuwe wroegingen ontwaaken ; en wanneer de dood den draad uwer jeugdige dagen komt aflhijden , zult gij over al vertroofting zoeken, maar gij zult u van uwe onwaardige vleijers verlaaten zien , en niets ontwaaren dan de verfchriklijke beeldtenis uwer gruwelen , uw fterfbed omringd van uwe flagtoffers , uwe vermoorde onderdaanen tegen u opftaande , den Godlijken richter van gramfchap brandende , geheel Vrankrijk juichende om den dood van zijnen dwingeland , en beginnende te herleeven op uwen jongften fnik , uwen Koningb'jken naam het voorwerp van afgrijzen , en der eeuwige ftraf, die aan de fnooden is voorbereid. Dan zult gij kermen, maar uwe vergeeffche klagten , uw machteloos berouw, uwe wreede pijnigingen, zullen de wraak zijn van de Franfche Natie en den vertoornden God; aldus zult gij boeten voor dat bloed, het welk gij hebt vergooten. VIER-  112 K AREL d e IX. VIERDE en laatste TONEEL. De koning van vrankrijk, de koninginn e-moedek, de kardinaal de lorraine, de hertog de gu i s e, hovelingen , lijfwachten , ■pages met flambouwen. DE koninginne-moeder. Ik verwagtte van hem zulk een overmaat van vermetelheid niet. Die onbefchaamde, nog in 't leeven gefpaard , durft u bedreigen ! Gij zugten ! gij mijn Zoon ! Dat hij beeve ! De hand die hem heeft behouden , kan hem nog ter nedervellen. De koning van vrankrijk. Hij heeft de waarheid gefprooken. De koninginne-moeder. Hoe ? De koning van vrankrijk. Ik heb eene ijslijke misdaad begaan. De kardinaal. Een Koning moet zich wreeken van zijne onderdrukkers. Ds  TREURSPEL. HS Db koning van vrankrijk. Ik ben geen Koning meer ; ik ben een moordenaar. De koninginne-moeder. Ach ! alles boezemde u deeze gewigtige enderneming in. Uw belang — De kardinaal. De Hemel — De hertog. Het behoud van uw Koningrijk. De koning van vrankrijk; Hunne trouwloosheid zoekt mij nog te bedrieaen ! De misdaaden der Koningen zijn niet ftrafloos. Wreeden , weest ten minden de deelgenooten mijner wroegingen. Gijlieden zijt het , die mij tot in eeuwigheid traanen doet ftorten. Gijlieden weet , dat mijne handen niet misdadig waren ; ik befchouwde den Hemel zonder vrees of berouw : nu is alles voor mij veranderd ; ik gruw voor het daglicht. Waar vlugt ik ? Waar verberg ik mij in de verfchrifclijkft© duisternis ? 6 nagt ! bedek mij met uwen ilikdonktren fluijcr \ 11 D*  M4 KA REL ee IX. De koninginne-moeder. Mijn lieve Zoon. . . . De koning van v a a n k b ij e. Wie heefc ulieden hier bij een verzameld? Wagt een oogenblik; gaat niet voort'; beeft. Voor wie die bioote zwaarden ? Wie zijn uwe vijanden , welke gij gaat ontzielen • wie ? Uwe vrienden! uwe broeders ! houdt op : ik verbie . . . Maar wat zie ik , ontmenschten 9 welke verfehriklijke moord heeft uwe handen met bloed bevlekt ? mij zelven . , . Ach ! wat heb ik gedaan ? Wreed, ondankbaar, trouwloos, meineedig, heiligfchendig , heb ik alle de gruwelen der Iafhartigfte dwingelanden te za.nen in mij vereenigd ; ik ben geheel overdekt met het bloed mijner onderdaanen. Deeze plaats zwemt daar in ! ik zie de geeften der jammerlijk vermoorden onder deeze droevige gaanderijen waaren : eene onzichtbaare hand weegt zwaar op mij. Mijn God ! welk een affchuweüjk fpook verdubbelt mijnen fchrik ! hij is 't; Ik hoor zijne verfehriklijke en dreigende flem ! Coligniziet gijlieden dat bloedig hoofd niet ? Verwijder dat hoofd en dat van één gereeten ligchaam van mij. Hij volgt mij; hij drukt mij ; hij  TREURSPEL. «iS hij fieept mij naar den afgrond! . . . Genade, Almachtig God, God die de gruwelen wreekt! gij Coligni, gij allen, waarde llagtoffers der ontmenschte wraak , genade! Indien gij getuigen waart van mijne fmerten , gij zoudt traanen Horten over uwen moordenaar. Wrcedaarts hebben mij op bedrog afgericht; zij hebben in mijne ziel de /nfpraak der natuur verdoofd ; ik heb mijn Vaderland , mijne eer en de wetten verraaden! De Almachtige fielt, door mijne ftraf, mij tot een voorbeeld der Koningen. EINDE.