AMALIA RÏNGENTHAL, of WRAAK en MINNENIJD. TREURSPEL. i n V IJ F B E D R IJ V E N. NAAR HET HOOGDUITSCH VAN ANTON DANIËL B RE IC HA T ï AMSTERDAM, bij GERBRAND ROOS, 179^   AMALIA RINGENTHAL,  VERTOONERS. De Graaf, rihgenthu. amalia, diszelfs Gtmalinnt. fritz, een kind van twee jaar en} hun znon. Marchefe girolino. doorn, Kamerdienaar van den Graaf. een HUISa'RTZ. LOUIZE, Kamenier der Graavin. schweis, een oude Jaager. MARTHa, zyne Vrouw. francisko, , > Bedienden van gir oLino. PIETRO, > I Eenige Jledienden van den Graaf.  AMALIA RINGENTHAL, O F WRAAK en MINNENIJD. TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Taoneel verbeeldt een groot e Vlakte', van verre ziet men het huis van den Jager. EERSTE T O O N E E L. C I R O L I N O, FRANCIICO. elk met een Jagtgeweer. GIROLINO, w XJ-oud goeden moed, Francisco! houd goeden moed,wij zijn nu haast aan het einde van onze reis. FRANCISCO. Vergeef het mij, genadige Heer! na mijne gedachten, hadden wij die lange terugreis naar Duitschland wel kunnen fpaaren; bij mijne ziel het is de moeite niet waardig, vooreene duitfche Freule 20 veele ongemakken uit te Haan. In Italiën 2oudt gij ook wel een fchoon meisjen gevonden hebben, en gij hadt dan in uw Vaderland cn bij uwe bloedverwanten kunnen blijven.1 A gi«  2 AMALIA RINGENTHAL. GIROLINO, Wat bloedverwanren! — Mijn Oom is nu dood, en ik_ ben zijn erfgenaam; de overige gaan mij verder niet aan, dan dat zij het recht hebben, mij Broeder, Zwager, Neef, of zo het hun anders goeddunkt, te noemen; maar van mijn vermoogen zullen ïij n:éts trekken. Ik moest naar Duitschland wederkeeren, gij weet niets van myne verbindtenis met Amalia, jij zwoer mij eeuwige liefde, eeuwige trouw; mijne toenmalige omftandigheeden verpligteden mij Duitschland in ftilte te verlaaten; ik liet bj mijn vertrek,een' brief aan Amalia terug, waar in ik haar, bij al wat heilig was, zwoer, weder te zullen komen, myne eer redden, en dan het fchoonfte meisjen van de waereld als mijne Gade aan mijne borst te drukken. FRANCISCO. Wel aan dan, beste genadige heer: laat ons dan fpoedignaar de Stad rijden. CJROLINO. Nog niet Francisco! nog niet, morgen, morgen ; eerst moet gy in de Stad eenige zaaken in orde brengen, (hij geeft hem eenige IPisfels.) daar hebt gij een Wisfel van vier duizend guldens, uw trouw is mij bekend; een kaerel als gij, zal om zulk een' geringen prijs zijne ziel niet verkoopen, hoor dan: gij reist naar de Stad, verneemt Haar Amalia, ontfangt in de Witte Leeuw het geld, betaalt mijne voornaamfte fchulden, keert dan, zo fpoedig mogelijk, terug, en morgen, of nog heden, vlieg ik in de armen myner beminde, de drie jaarige fcheiding vergeeten. Ga, Francisco. FRANCISKO. Waar zal ik u dan wedervinden, genadige heer?  TREURSPEL. « girolino ziet in het rond. Ginds in dat huis zal ik u verwagten; gaa nu heen geef het paard vinnig de fpooren, zoo het niet hard genoeg wil loopen; ik wenschte dat gij op een Rendier zat, dat zo fnel kon vliegen, als mijne verlangens naar Amalia. (neemt hem het Geweer af.) Geef hier op dat gij ligter wordt. QFrancisco gaat weg, Girolino roept hem na,) Zeg aan uw Kameraads dat ik hen hier zal verwagten. TWEEDE T 00 N E EL. girolino alleen. A.1 waren het twintig duizend guldens geweest, zo zou ik die betaald hebben. Amalia is fchoon, rijk en vergeldt mij met woeker mijne eerlijkheid. Ha! hal ha! wat zullen die fchuldenaars lagchen, als zij zo de reeds lang voor verboren gehouden buit weder vin-, den. — Wat zal het van het eene oor tot aan het andere klinken, Ziet! de wakkere Girolino heeft het kostbaarde pand, zijne Eer, gered; heeft zich voor de waereld gezuiverd — en is dat niet genoeg? kan iemand mij in het hart zien ? ftaat mij ook voor het voorhoofd gefchreeven, dat ik vier duizend guldens heb weggeworpen, om een wellust wekkend meisjen met een halve Milioen in de plaats te krijgen? — Maar daar komt iemand. DERDE T O O N E E L. SCHWEIS, GIROLINO. SCHWEIS. lVlijn heer, wie gij ook zijn moogt, het ismijnplgt A » h  4 AMALIA RINGENTHAL, u in mijn diftrict het jaagen te verbieden; daar ik zelf moeite genoeg heb, met mijn beste honden iets op te fpeuren;onzevoorige heer heeft alles dood laaten jaagen, en ik moet thands God danken, als ik, nu en dan , een haas of patrjs in de keuken van onzen genadigen heer kan bezorgen, dus bidde ik u nog eens mijnheer! girolino, Zorg daar niet voor, goede orde! ik heb thands een ander wild te vervolgen, en zo ik al wilde jaagen, zou uw heer gewis niets daar1 tegen hebben. schweis. Ei! misfchien kent gij onzen braven heer — den Graaf Ringenthal ? girolino ter zyde. Dien zedelijken dweeper! dien ik nooit heb mogen lijden? (tot Schweis.) ja ik ken hem goede oude. schweis. Ja, wie zou ook dien braven heer niet kennen ? Hij is immers geheel uit menfchenliefde te famen gefield; gy moest eens zien, beste heer, hoe fterk hij zijne onderdaanen bemint; myn oud har? klopt flerker als hij zo des , zondags naar de kerk gaat , en de lange rijen van mannen en vrouwen doorwandelt ; als ieder naar zijne hand grijpt om die te kusfchen, en als hij hen alle zo lieftalig eenen goeden morgen toelacht. ,En zijne genadige Vrouw, ö dat is geheel een Engel in meufchen ge» daante, het is als of zij beide om ftrijd ievereu, wie hunner beter en meufchlievender zijn zal — en, hoe zy  TREURSPEL. 5 fcy elkander beminnen! goede heer! dat weet ik het best, wijl ik als district Jager, nu en dan', verlof heb m hunne kamer te komen. 6 < ik wenschte van harte, dat gr, Hechts eenmaal de oude Jager Schweis waart, en dat gij hen te famen kondetzien , hoe zij elKander in de oogen (taaren, zich de handen drukken, zich naamen geeven, die ik, het is waar, niet heb verüaan maar die zeer veel moeten beduiden, want zij zien elkander dan zo vriendelijk aan, zo... girolino ter zyde. D?e oude Snapper bevalt mij (tegen Schweis.-) Na uwe befchrijving , goede oude! moet dat nog een paar jong gehuuwde Echtgenooten zyn. (ter zyde met ven uiting. Ook ik zul u haast in uwé blaauwe oogen zien, ïchoon meisjen! Ook ik zal u de handdrukken, en umetmamen noemen, Goddelijke Amalia! die u boven de Engelen zullen verheffen. schweis, die hem met opmerkzaamheid hadt aangehoord. Gy moet onze genadige Vrouw goed kennen, Myn ' heer! wijl gij zo even haaren naam noemdet. girolino met drift. Haare naam is? SCHWEIS. Amnlia , de voorige week was haar naamdag: 6 lieve Ciodtoen hadt gij haar moeten zien. GIROLINO. Zien wil ik niet , maar hooren.oude! fpreek (ter zijde., Doch ik onzinnige, als of eene andere Vrouw ouk niet Amalia konheeten, (tegen Schweis.)Dus zullen A 3 op  ff AMALIA RINGENTHAL. op haar naamdag, goede oude ! Vader en Moeder zeeker uit de Stad zijri gekomen, om dat Feest bij te ivoonen? (ter zijde.) Mijne Amalia heeft geen Ouders meer. SCHWEIS. Ja zeeker, dat zou zo wat geweest zijn, beste heer! maar laat ik u vernaaien. GIROLINO. Ik bid u oude! maak het kort, maak het kort. SCHWEIS. Ik verfta u mijn heer! maar zie dat komt door mijn ouderdom, dat ik zo fomtijds in het wijdloopige verval, mijn hoofd is juist als mijne wankelende voeten, en zo gebeurt het dan ligtelijk, dat ik in het verhaaien buiten het fpeur geraake. GIROLINO. Ik bid u oude, ter zaak. SCHWEIS. Ja, wat wilde ik ook verhaalen? Doch, nu weet ik het, nu weet ik het. Dus ter zaak! Ik heb de Eer gehad op den naamdag vau de Graavin, bij de opwagtingtezijn; niet, zo als g'j misfchien zult geloven, om hier of daar een lekkere beet pp te vangen, maar uit pligt en eerbied heb ik het gedaan. Dat was eerst eene tafel, denk eens; ik had vier Faizanten, twaalf Patrijzen , en drie Haazen daar voor geleverd; datwas mijn pligt, — maar ik heb meer gedaan, ik heb uit het middenfte gebergte van een' mijner kameraaden, een Berghaan gekocht, en hem aan de genadige Vrouw prefent gedaan, G I-  TREURSPBL. i girolino. Waar dit alles verlangde ik niet 'te weeten; ik vraagde u of haar Vader en Moeder dit Feest hebben bijgewoond ? schweis. Ja zo, dat hebben zij juist niet, want de Graavin heeft uitdrukkelijk aan de tafel gezegd: haare lieve Vader en Moeder zouden beiden in den hemel haaren naamdag vieren. Goed dagt ik, daar zijn zij nabij den vervuiler van alle onze wenfchen. (met een aan' duchtig gelaat.) giro lino ter zijde. Zij heet Amalia-, heeft Vader noch Moeder, — ha! die gedachten hecht zich onaffcheidbaar in mijne Ziel. (tegen Schweis.) Nog eens goede oude! niet waar, zij verhief haare blaauwe 'oogen ten hemel , toen zij dit zeide, en kuschte het beeldnis haarer Moeder, dat zij altoos op haare borst draagt. schweis. Eij! hoe weet gij dit aMes mijn heer!.als of gij daar zelf waart bij geweest , juist zo heeft zij gedaan, hief haare oogen ten hemel, kuschte het beeldnis van haare Moeder, en blaauwe oogen heeft zi) op mijn woord ook, — Wel, wel, hoe of gij dit alles zo weet mijn heer? girolino ter xijde. Dood en helle! zij is het, zij is het, ha! hoe woelt het in mijn hoofd! — Amalia!.. dit is haar naam, — Ouderloos, — het beeldnis haarerMoeder, — hoe, indien ik raj eens bedroog! — dit alles A 4 kon  8 AMALIA RINGENTHAL. kon bij eene andere even 20 zijn. — Ik dwaas! het voornaam fte vergat ik te vraagen. Maar wat helpt het ? Dat zal de oude niet weeten. — (tegen échvot is ) goede oude! weet gij ook den Famielje naam van Amalia? Ik meen dien, weiken zij vóór haarHuwlijk droeg, SCHWEIS. Mijn goede heer! zij droeg een' fchrikkelijken naam, offchoon zij zo zacht is als een Duif. loen zij de Bruid was, en fomtijds met onzen heer op het Laüd kwam , noemde men haar de Freule Leeuwenheim. GIROLINO verfchrikt, fpraaklooze woede verfpreidt ziek in zyne gelaatstrekken. Leeuwenheim! SCHWEIS. Ja, ja Leeuwenheim, veifchrik maar niet, ik zegu immers zij is zo zacht als een Duif; gij moet haar maar kennen. — Doch wat fnap ik daar, ik oude gek, gij kent haar immers, zo goed- als ik. CIROLINO gaat heen en weder, met dezelfde woede. Ha! ik zal mij bedwingen om bedaard tezyn, ik zal mij dwingen, maar mijne rust zal gelijk zijn, aan die, welke vóór een' vreesfelijken ftorm den wijden Oceaan bedekt. Alzo bedaard, Girolino! bedaard. (gaat op en neder.) SCHWEIS luijlert, en fchijnt verdrietig dat hij hem niet verftaan kan. GÏROLINO blijft [laan om te overleggen. Wat zal ik doen? Hem opzoeken en hem dooden? kan  TREURSPEL. Q kan ik dit? zou men bij hem kunnen komen, door fchaaren van Dienaars omringd ? Hem voor den degen eifchen? zal hij komen? zal niet de hu;gchelaarfter haare armen om zijn' hals Uingeren, en hem vasthouden ? — En wat dan ? Is 'er dan niets meer in deze verzengde harsfenen? — Laat ik het met mij zei ven eens worden, — Ja! — Neen! — Ja,-ja! ó ik zoude voor dezen inval mij zei ven wel willen kusfehen! — (flaatdt handen ever malkanderen, en overlegt verder.) schweis. Had ik mijn jeugdig gehoor nog maar, om alles te kunnen verdaan, wat hij daar zo tusfehen zijne tanden mompelt, (tegen Girolino.) Gij fchijnt ontevreeden mijn heer! wat deert u. giro lino. Niets, goede oude, in het geheel niets: ik ben Hechts misnoegd over mijn bedienden, die ik, met mijn wagen, beneden in het dal liet, en die mij zo lang haten wagten, schweis. ó! als het anders met is, dan zyn mijn oude voeten tot uw' dienst, (hij wil heen gaan ) girolino. Ik neem uw aanbieding aan, goedeoude! ik wil ook, zoo gij 'er mede te vrede zijt ,in uw huis rustdag houden ; in het bijzonder moet ik bekennen, dat de Graaf mij door uwe loffpraak, ongemeen behaagd heeft. Zulk een man verdient nader gekend te worden; Weet gij niemand dien hem tot mijn komst kan voorbereiden? A j schweis»  IO AMALTA RINGENTHAL. SCHWEIS. Ei! wat voorberaden ? hij is altoos genoeg voorbereid, om ieder braaf man te ontfangen. Bijhemheerscht nog de oude duitfche gastvrijheid. GIROLINO. Goede oude! ik kan zonder de welvoegelijkheid te krenken, mij zijne vriendlijkheid niet ten nutte maaken, genoeg, ik bid u iemand uit zijn Kafteel bv mij te brengen, maar verftaa mij wel! het meet zó een gun Heling van beiden zijn, iemand die zo wat honig om den mond kan fmeeren, die zo regt in het hart der menfchen weet in te dringen, die zal mij den weg tot het hart van den Graaf baanen, (ter zijde.) het zou wel een vreemd verfchijnfel zijn, als men bij den Hoflloet van een' rijken Graat niet zulk een' huisflang vonde. SCHWEIS. Ja, indien de Kamerdienaar van den genadigen heer hier wilde komen, dat is juisteen man zo als gijfchijnt te begeeren , hij heeft geheel.den harten van de Graaf en Graavin gewonnen; wel is waar, de menfchen zeggen, dat hij een weinig valsch is, en zich voor elk goed woord, dat hij voor iemand bij den Graaf doet, rjklijk laat betalen, maar ik wilde niet gaarn in zijn plaats zijn, als de Graaf'er achter kwame, want hij heeft het niet noodig, — vier honderd guldeus jaarlijks, — en dan nog.... GIROLINO ter zijde. Bravo! die zal zich juist naar mijn plan fchikken, (tet Schweis.*) Stil, zo niet, goedeoude? denk 'erzijn ook lasteraars in de waereld, Misfchien ken ik hem wel, hoe heet hij 1 SCHWEIS  TREURSPEL; 11 schweis vryft zich het voorhoofd, Wagt eens, wagt eens; — daar heb ik het! — Laurens Doorn, mijn heer! girolino. Juist! juist! Doorn, dien ken ik reeds fints lang; zeg hem maar, doch zeg het hem alleen , dat een goede bekende uit de Stad begeerig was, hem, bij u aan huis, te fpreeken. schweis. Juist! juist! voor een paar jaaren bragt hem de genadige heer mede uit de Stad. — Dat zal eerst een vreugde zijn, een oude bekende uit de Stad te zien. Hier, goede heer! is mijn hartsvanger, dien behoeft gij maar aan mijne Vrouw te laaten zien, en gij, en uwe bedienden zullen wel ontfangen worden.Neem het mij niet kwalijk, in één uur ben ik met den Kamerdienaar weder bij u. (hij wil heen gaan.) g'i r o l i n o. Nog eens, goede oude.' kan ik bij u een vrije kamer hebben? schweis. Ja, ja, mijn heer! nu vaar intusfchen wel. girolino. (haalt geld uit zijn' zak, en geeft het Schweis in de hand. Daar, goede oude! verfterk nu eens uwe matte leeden, (met eene onverfchillige houding.) maar zeg niets daar van aan den Kamerdienaar. schweis. (die het geld met aandacht befchouwt.), " Ja nu , als gij het misfen kunt, zo zal ik het ^ maar  i2 AMALIA RING ENTHAL. maaraanneemen, en het met myne arme zuster deden — maar het is te veel. ' GIROLINO. Geen complimenten! — doch, zo als gezegd is (met de voonge houding.) de Kamerdienaar moet niets daar van weeten. SCHWEIS. Ei! waarom niet? zo veel te eerder zal hij koomen, want hij bemint het geld, (vertrouwelyk) ó' 6! heeft hij mij niet zelf reeds meeaigen zuur gewonnen daalder gekost? nu ik ga. VIERDE T O O N E E L. GIRO LINO alleen. n -L^e Kamerdienaar,bemintgeld, zeidedeoude, (Jiif trekt een goudbeurs uit zipf zak,) nu goed, voorrreffe|/k' indien "°g een 8eweeten beeft, zal ik het met dit Opium wel in flaap wiegen, ik zal hem van het hoofd tot de voeten 'er mede vergulden, al moest ik een derde Indien opzoeken en het plunderen, (rd eenige oogenblikken,) Ha, trouwlooze! Zulk een' Dweeper, die altijd meer geest dan mensen zijn wil, boven mij te verkiezen ! heb maar, geduld! gif zal ik in den beeker uwer liefde mengen, gij zult kramptrekkingen daar van bekomen, die u zullen-doen kruipen, als een wurm in het (lof. Vrouw! Vrouw! ik moest u nimmer bemind hebben, als ik u dat konde vergeeveni — En gij verraader! gij! ha! hoe kookt het bloed mij in den boezem! hoe doorglocijen mij die benaauwende gedagten! ha! thands moest ik hem hier hebben, thands! floe zoude ik hem van zijn hoogte ter nederrukken, en ia  TREURSPEL. tj ïn het ftof treeden. Hoe zou de vrouw dan om zijnent wjlk jammeren en weeklasgen , zich de handen wringen, en den hemel om wraak aanroepen, als h j daar zo beweegloos voor haare voeten lag. En ik! ik zou dan lagchen, zou de hand ftreelen, die hem zó meesterlijk trof, het daal kusfchen dat in zijne ingewanden rond woelde; zijn bloed zou ik zien vlieten, en 'er mijn'wellust aan vinden, (r,d eenigs oogenblik' ken.) Maar waar zyn myne gedachten? als of my dit baaten konde; Ellendige! gij kunt u met vuiftenflaan, kunt woelen en worftelen datu hetlchuim op den mond komt: maar zij wiegen zich in de armen der liefde en fpotten met u!... — Goed, dat ik nog zo veel overleg heb • be, zij zullen mijne wraak niet ontgaan, men kan mij het hoofd door midden kloven en mij mijne harsfenen ontrukken, zoo ik geen middel uitvinde om hunne gelukzaligheid te ftooren; kan ik hen niet verdelgen, dan zal ik ten minden gal, en gif in hunne liefde mengen!... Nu ga ik mijne bedienden opzoeken. ZESDE T O O N E E L. Het Tooneel verandert in een Zaal op het Kajleel van den Graaf. Be GRiAviN alleen. Zy treedt met een treurig gelaat binnen. i ^een, dat weet ik niet uit te legden- heden zou ik bijna niet anders willen doen dan zuchten, en enkel droefgeestige denkbeelden verdringen'zich voor mijne ziel. Wat mag toch wel de oirzaak zijn? Mislen en tijdvervreling! men zegt zy is eene ziek. te der nel; ó! als zij dat is, wat ik thands ondervind, dan is zij een waare zielen krankheid, ~ Maar neen, ik  14 AMALIA RINGENTHAL. ik weet reeds wat het is, het tedere Vrouwtjen is gewoon aan de zijde van haaren geliefden te ontwaaken, deze morgen riepen zijne bezigheeden hem vroegtijdig van haare zijde weg, zij heeft nog geene morgenkusch op zijne lippen gedrukt, en — treurt. — Verftrooijing zal mij verligten, ik zal mij tot zijn komst, met Louize onderhouden. (Zijfchelt.) ZESDE TO O N E E L. DE GRAAVIN, LOÜ1ZI. LOUIZE. Cjenadige Vrouw ? GRAAVIN. Blijf hier Louize, de tijd valt mij zo lang, s\s ik alleen ben. (met nedergeflagen oogen.) LOUIZE. Zult gij u van daag niet laaten kappen ? Genadige Vrouw! DE GRAAVIN. Neen Louize,, van daag niet! ik weet zelf niet waarom, maar van daag niet! (vertrouwelyk,) of denkt gij dat ik mijn' Gemaal dan beter zoubehaagen? LOUIZE. Wat deert u, genadige Vrouw? Gij zijt heden niet opgeruimd. DE GRAAVIN. Het treurige weder heeft veel invloed op onze zwakke zenuwen, heden maakt het een' bijzonderen indruk op mij, het is anders niets, — Zet u néér, lief Meis-  TREURSPEL. 15 Melsjen, wij zullen een weinig praaten. (zy gaan zitten, en zwijgen etnigen tijd.) de graavin. (die op haar' arm geleund had.) Weet gij niets anders te verhaalen Louize ? l o u i z e. Welk nieuws hoort men op een Dorp? genadige Vrouw! de graavin. (veegt zich het gezicht af.) Gy hebt gelyk, Louize, ik vergat geheel waar ik ben. louize. (met een vóórkomende vertrowvlykheid.) Zal ik u iets voorleezen genadige Vrouw? of begeert gij. mijn werk van gisteren te zien? de graavin. i Uw werk zien? Ja Louize! (Louize reikt haar eenig borduurwerk.) de graavin. i ^eer f?oed > Meisjen, zeer goed! flegts dunkt mij dat gij 'er al te veel leevendige kleuren ingevoegd hebt. louize. Gij hebt het zo bevolen, genadige Vrouw. de graavin. Heb ik dat? Nu zo vergeef mij liefkind! dat had ik niet behooren te doen. Men moet vrolijk zijn, om zulk een mengeling van leevendige kleuren te zien, want aan een' droefgeestige n fchijnen zij zijne treurigheid te verwijten. LOÜI"  i<5 AMALIA RINGENTHAL. LOUIZE. Goede God! als gij oirzaak hebt om treurig te zijn. — genadige Vrouw! DE GRAAVIN. Ik heb geen oorzaak om treurig te zijn, zegt gij ? Ja gij hebt gelijk, mijn Gemaal bemint mij, ik bemin hem ook; met God en mijn geweeteu ben ik ook niet oneenig, en evenwel.... LOUIZE. Dit evenwel verfta ik niet, genadige Vrouw. DE GRAAVIN, Gelukkig vooru, lief Meis jen! dat gij niets te vreezen hebt, dat gij vrolijk genoeg zijt , om het tegenwoordige te genieten, zonder voor het toekomende te lidderen. LOUIZE. Ik begrijp u genadige Vrouw. Maar wat kan ook u voor het toekomende doen ridderen? De Graaf zal u eeuwig beminnen, en uw geweeten DE GRAAVIN. (valt haar in de reden.) Hoe, als de dood my eens mijn' Gemaal uit de armen rukte, zie, lief Meisjen! hij kon met het paard omvallen, — of L o u I z E. Kwel u toch niet met dit ingebeelde of... gena« dige Vrouw. DE GRAAVIN. En duizend andere oirzaakcn, die onze gelukzazaligheid kunnen uooten. L O U I-  TREURSPEL. 17 LOUIZE. Niet eene, genadige vrouw ! niet eene. GRAAVIN. 6 Ja, mijne Louize; 6 ja! — Men is nooit voor gevaaren bevrijd. Girolino kon eens wedetkeeren. — 6 Gij kent zijn' woesten en driftigen aart, 't is waar, ,te dier tijd hield ik het voor kenieekenen van zijn mannelijk en vast character, waarin ik veele verhevene deugden meende te befpeuren; die ik nu geheej verlooren heb. ó Hij heeft mij fchandelijk bedrogen, Louize! LOUIZE. Ja wel fchandelijk bedrogen, genadige vrouw ! hj was nooit uwer liefde waardig. DE GRAAVIN. Had hij toch maar, bij zijn vertrek, geen* brief aan mij agtergeiaten; ik vrees altoos dat hij weder zal komen. LOUIZE. Laat hem maar komen, genadige vrouw ! de fchuldeisfchers zullen hem wel een verblijf bezorgen, en de pachter, wiens dochter een flachtofter zijner vervoering is geworden, zal hem den weg over de grenzen , wel wijzen. En indien die zo niet ware, wanneer hij al onbefchaamd genoeg ware, weder te durven komen ; zo hebt gij toch niets voor hem te vreezen. Gij beminde hem, wel is waar, beloofde zelfs de zijne te zullen worden, maar hoe laag zou uw hart niet zijn moeten, wanneer het na de ontdekking van. alle zijne bedriegerijen nog één vonkjen liefde voor B hem  18 AMALIA RINGENTHAL. hem hadt kunnen behouden. Een valfche fpeeler' een verleider van meisjens! belaaden met fchulden, en wat nog het ergfle is, een huigchelaar, "die een engel had kunnen bedriegen. ° DE GRAAVIN. Daarom niets meer van dien ellendigen ! mijn gemaal zou het mij misfchien kunnen aanzien dat ik aan hem gedagt had, en . . . LOUIZE. Als of gij het niet alles zelve aan hem hadt ontdekt. Herinner u nog, hoe hij u, na deze bekentenis de hand drukte, en uitriep: ó Hoe groot zijt gij in mijne oogen, Amalia! dat zelfs een onwaardige u moest aanbidden; en 'er bijvoegde: dat hij in u eene vrouwelijke heldin hadt gevonden, die fterk genoeg was, een' man te weigeren, dien zij, onder zijn ondoordringeliik masker van deugd, bemind hadde. DE GRAAVIN. Ja, dat zeide hij, Louize, maar van Girolino's brief heb ik mets gezegd; dat zou zeer onvoorzichtig geweest zijn. Nog van daag zal ik dien zoeken en verIcheuren. Genoeg van ditmensch; Louize! haal mijn lchnjfgereedfchap, ik zal de Graavin Brandftein op haare uitnoodiging antwoorden. LOUIZE. Dan zullen wij misfchien morgen naar de Stad rijden ? ö DE GRAAVIN. Ik weet het niet, Louize; dat hangt af van mijn' echtgenoot. L O VI-  TREURSPEL. ip LOUIZE. En wat zult gij dan aan de Graaviq and woorden, genadige vrouw? DE GRAAVIN. Gij hebt gelijk Louize; ik ben van daag geheel verward , — ga dus en haal mij mijn' kleinen Krits, als hij reeds ontwaakt is. (de kamenier kuscht haar de hané tn gaat heen.) ZEVENDE T O O N E E L. DE GRAAVIN alleen. (Zy [laat op en gaat naar het venjler.) IVTog zie ik hem niet komen ! — doch lang kan hij niet meer uitblijven, of hij moest minder naar mij, dan ik naar hem verlangen. — Die braave man! reeds langer dan drie jaaren bemint hij zijne Amalia, bemint haar nog met die zelfde warmte, gelijk hij baar in de eerfte zalige uuren, toen wij elkander leerden kennen, beminde, (kragtig ) Men zegt dat die warme tedere liefde , welke nieuw gehuwden bezielt, ontaart in eene koude vriendfchap! — Neen, neen! zo wil ik van mijnen Karei niet bemind worden. Vriendfchap, enkel vriendfchap ? 6, die kan dan in iets nog kouders ontaarten. Gewis zij bemindeu elkander nooit, en zijn in het geheel niet vatbaar voor de liefde, die zich zo, met koude vriendfchap, vergenoegen, als zij uit den vollen beeker der liefde, wellust en zaligheid drinken kunnen. Beminnen moet mijn Karei mij, beminnen als. of ik heden met hem voor het autaar ware geweest. En als ook eens de tijd mijne roode wanB a gen  AMALIA RINGENTHAL. ^oT^r;^"^ °Ven"ge aantre*kelijkhe«jea bewolken zal, zo kan die mij toch de waarde mijner ziel met ontrooven. Deze ziel welke aan mijn' Karei zo zeer behaagt, d,e reeds zo dikwerf oog in oog aan de zijne h,ng en om welke hij het weinige rood mij. ner wangen fcheen te vergeeten. En deze ziel kan ik, ^^•Wt^e,;dag/n vanmÜnleven, nog nieuwe aan' Tfh ,- ^lfehen^7e,n---7 Ma3r ik ho°rhem tornen. Ja hij IS t! hij is 'tl (zy loopt den Graaf te gtmoed.) AG T S TE TOO NE EL. DE GR;A A VIN, DE GR A AF, F RI TS. Dt GrhuFlhdt/rilS-dKt0Kem h"ut Mpaardjen rijdt, b>j de hand; Frits kuscht de hand van Amelia. /_. DE GRAAVIN. ^ijt gij daar mijn Karei! van daag hebt gij mij Ian mnd> hij *uscto%ar D E  TREURSPEL. ix DE GRAAF, heft Trits in de hoogte. Nu is het uw beurt, kleine lieveling, laat ik u ook eens kusfchen. (hij kuscht hem en zet hem neder.) Ik ontmoete hem met Louize in den gang, en heb hem hier medegebragt, lieve! DE GRAAVIN. Ik had juist Louize om hem gezonden. (zij fchikt den Jlrik aan zijn' hoed, en houdt zich eenigen tijd met hem bezig.) DE GRAAF. Gij doet wel,mijne beste,van u,ïn mijn afzijn,met hem te onderhouden, als de moeder den zoon in haare armen drukt, moet zij ook wel aan zijn' vader denken. (fchalkachtig lagchende.) DE GRAAVIN, (met een bejlraffend gelaat.) En anders niet, mijn gemaal? Nu dan wenschte ik ook eene dochter te hebben, om, in mijne afwezenheid, aan mij te doen herinneren, DE GRAAF. 6 Gij flimme vrouw, wat weet gij mij aanftonds te vangen, (hij tikt haar op den wang.) Hoe gaat het anders mijn waardfte? Is 'er niets voorgevallen? DE GRAAVIN. Niets mijn gemaal, in het geheel niets. DE GRAAF. Zo veel te beter, zo veel te beter. Nu wil ik hier in.uw gezelfchap ontbijten, Amalia, B 3 DE  32 AMALIA RINGENTHAL. de graavin, (zij jchelt.) Gij zijt mijn' wensch vóórgekomen mijn' Karei. louize, (komt binnen.) Genadige vrouw! amalia. Chocolade voor den Graaf en mij. louize,' (gaat keen.) de graaf. Hoe, zoudt gij zo lang zonder ontbijt ? — de graavin. Ja mijn Karei , in uw bijzijn zal het mij beter ïmaaken. de graaf, (drukt haar de hand.) Ik dank u, mijn beste! — Ook mij, ook mij zal het beter fmaaken. (hij zet ftoelen.) Zetten wij ons. (zij gaan zitten) (tegen Frits.) U kleine zal ik eens v/eder op uw paard laaten rijden, (hij neemt Frits en hotst hem op zijn knie.) Laat ik u eens wel bezien, kleine fchalk! waarlijk zo geheel het evenbeeld van Uwen vader. Zie eens Amalia, het (laat den jongen op het aangezicht gefchreeven, wie zijn vader is. De oogen, de neus, het voorhoofd, op mijn woord (tot Amalia.) Als of gij mij, met een tcekenaap in het klein gefilouetteerd hadt. — Nu , lieve jongen! wordt nu ook met uwe geheele ziel het evenbeeld uwer ouderen; aan onze pogingen, om u tot een braaf man tc maaken, zal het niet ontbreekm. DE  TREURSPEL. n-t DE GRAAVIN. Gewis niet, mijn Karei! en met deze pogingen zullen wij zeeker vreugde aan hem bekeven. DE GRAAF. Ja dat zullen wij, dat zullen wijl het hangt veel van de ouders af, of de kinderen al of niet goed zijn. (teder tot Amalia.) ó Amalia, welk eene vreugde is het vader te zijn. . . . AMALIA, Ook de naam van moeder is verrukkend, mijn beste ? — DE GRAAF. Niet van alle moeders, mijn waardfte! DE GRAAVIN. Wat moeten dat voor moeders zijn? DE GRAAF. Zulke, aan welke de kinderen niets als hun aanzijn te danken hebben. Moeders die het kostbaarfte gefcheuk der natuur, — doch gij moet hetzelve gevoelen mijn geliefde! welk een voorrang gij voor veèle moeders hebt. Deze knaap heeft zijn eerfte voedfel geene gehuurde moeder te danken, gij volgdet den wenk der natuur en waart zelve hem tot moeder, hij zoog niet met vreemde melk, vreemde neigingen en krankheeden in; de zorgen zijner opvoeding zult gij met mij deelen, gii zult hem op de paden der deugd geleiden; vermaaken en asfembleën zullen u van zo veel gewigt niet zijn, ais de pligten van moeder; maar daar voor zult gij c ook eens verheugen,een' braaven zoon te hebben, d2ar B 4 mis-  H AMALIA RINGENTHAL. misfchien anderen, ach, en wee! over zich en hunne kindeten zullen roepen, — Het is waar, daar zijn ootc vaders (.Louize brengt het ontbijt.) Doch daar komt het ontbijt, en alle vaders ontbijten gaam. (Louize zet hei ontbijt op de tafel, en btijft op eenigen afftand Jiaan, Ft its rijdt terwijl op zijn Paard/en ia het rond,) DE GRAAVIN. Ta, ja, ik zie het wel gij wilt flechts op de moeders los gaan. DE GRAAF. Dat niet Amal:a, maar zulke vaders verdienen niet, dat ik hunnent wegen het ontbijt koud laat worden. DE GRAAVIN. (Legt een paar befcluiten in zijn knpjen, de GraaJ fchenkt voor beiden, zij drinken.) DE GRAAF. Kent gij den ouden Andr'es, Amalia? DE GRAAVIN. 6 Ja, hij is immers uw leevendig boek over de huishouding op het land ? ( DE GRAAF, Dezelfde , maar ik zal hem misfchien haast verliezen. DE GRAAVIN. Hoe zo? DB  TREURSPEL. DE GRAAF. Ik reed daar zo even voorbij zijn huis, zijn jongde Zoontjen ftondt voor de deur en weende; ik vroeg hem naar de oirzaak? Mijn vader zal fterven, gaf hij mij fnikkend ten andwoord. Ik ging binnen, en daar lag de arme Andries. (hij zet het kopjen neêr.) Poogde mij vergeefsch de hand te geeven, naauwlijks hadt hij het vermogen zijne kinderen mij aan te beveelen; zo zeer heeft de ziekte hem overmeesterd, (hij drinkt.) DE GRAAVIN. De arme man! ik zal hem eenige ververfchingen zenden DE GRAAF. Daar is reeds voor gezorgd Amalia; ook heb ik onzen huisarts bij hem gezonden; misfchien, kon hij hem nog herftellen. (hij drinkt weder.) FRITS. (Komt bij den Graaf gereeden, houdt het paard tus» fchen de knieën, en met gevouwen handen.) Papa! mij ook? — DE GRAAF. Hebt gij reeds uw melk gedronken? f RIT S. Ja Papa! DE GRAAF. En wilt nog eens ontbijten? FRITS. Ja Papa! B 5 « 15  25 AMALIA RlNGENTHAL, DE GRAAF. Zeer gaarn zou ilr u mede laaien drinken, maar ik beb u, behalven dat, reeds te veel vuur gegeeveu. i ziet op Amalia.) Dat moet niet vermeerderen. Leer vroeg ontDee.en Knts, fleg.s de kunst om te ontbeeren is u ononibee.iijK, — verftaat gij mij? FRITS, , N Neen, Papa! (de Graavin glimlacht.) DE GRAAF. v «et komt 'er ook niet op aan, — ik heb mij zei ven bi] deze gelegenheid een' gouden regel herinnerd, uaar hebt gu nog iets (hij geeft hem een belchuü) zijt ge mi te vreeden ? J > J FRITS. Ja Papa. (hij neemt de befchuit, en rijdt -weder op zijn paardje» heen, Louize neemt de kopjens weg ) LOUIZE. De Bode wagt nog op andwoord, genadige vrouw. DE graaf, (met drift.) Wie, wie heeft u gefchreevcn, Amalia? DE graavin. (met een verlangend gelaat.) De Graavin van Randflein, zij verzoekt ons beide lil gTe,vel,Veimaakd,ikheid' 'ÓkVi toekomende week DE graaf/ (met eert uitverfchenden Hik.) Zoudt gij gaarn naar de Stad gaan, Amalia ? D S  TREURSPEL* 2? DE GRAAVIN. Als gij mede gingt? DE GRAAF. Wensch dat niet, lieve vrouw. — Ik kan u voor mij niet inftaan. In de ftad en bij die woelige vrolijkheeden is men voor zijn eigen hart niet zeeker. Misfchien wierd ik ontrouw, Amalia, (hij kuscht haar de hand.) DE GRAAVIN. Gij niet, maar ik, meent gij, — ik. DE GRAAF. Ja, ook gij ,mijn engel, zult niet in de noodzaakelijkheid gebragt worden, met gevaaren te ftrijden. Zelfs de overwinning, mijn geliefde, moet dikwijls ten kosten der rust en tevredenheid gekogt worden. —«j Gij zult alzo. — DE GRAAVIN. Ja mijn gemaal, — ik zal mij bij de Graavin ontfchuldigen. DE GRAAF. Gaarn ontfchuldigen Amalia! DE GRAAVIN. Is dat nog eene vraag ? Als of ik niet met u eenen wil hadde, mijn Karei! hoe kan ik naar de ftad wen* fchen, die voor u geene aantrekkelijkheeden bezit, DE GRAAF. Regt zo Amalia, wij hebben elkander gevonden, cn  48 AMALIA RINGENTHAL. cn lullen iedere gelegenheid ontvlieden, waar wij' elkander weder zouden kunnen verliezen. Schrijf gij intus» fchen aan de Graavin, ik ga aan mijne bezigheeden. Vaarwel, in een uur zien wij elkander weder, (hit omarmt haar.) Adieu lieve! (hij gaat heen.) NEGENDE T O O N E E L. • AMALIA, FRITS. AMALIA. Ö o Aat ïoude !,< nIet doen om u te behagen, lieve man? Als andere vrouwen met een gebiedend, zij zult, gij moet tot heure pligten worden gedwongen, laat gij mij, door eenen zagten wenk , door eene fcherts, de mijnen raaden ;en hoe ligt is dan voor eene braave vrouw de vervulling van alle heure pligten. Kom Frits. (zij neemt hem bij de hand.) TIENDE T 00 N E E L. Eet tooneel verandert en verbeeldt eene Kamer in het huis van den Jager. GIROLINO treedt btnnen, de koetfïer en Pietro draagen een kleine koffer, een paar jagtgeweeren en een geldkistjen. MAHTHA, GIROLINO. MARTHA. Xiet verheugt mj zulk een voornaam heer bij mij te zien, mijn man had niet noodig u zijn' hartsvanger te geeven,gij zoudt mij toch welkom geweestziin, mijn heer! G I-  TREURSPEL. GIROLINO, Ik dank u > lieve moeder, ik dank u! — MARTHA, Wat verkiest gij dan te eeten! zulke voornaame heeren! — GIROLINO, Niets lieve moeder, in het geheel niets! ga flegts, en maak het eeten voor uw' man gereed, (hij gaat zitten, en leunt met het hoofd op zijn' arm.) MlRTHA. Die arme heer! hij fchijnt pijn in't hoofd te hebben, ik zal ten eerften naar den tuin gaan, en hem een paar koolsbladen zenden, (zij gaat heen.) ELFDE TO O N E E L. girolino alleen. \Vaarlijk dat was zo iets! — maar indien hij eens niet kwame, of zich tot niets wilde gebruiken laaten? (nd eenige eogenblikktn.) Foei fchaam u, Girolino! gij die anders over alle zwarigheeden, als over kleine zandhoopjens, heen huppeldet , gij die alles met de grootfte vaardigheid aangrijpt, gij maakt thands plans op plans, om ze allen weder om verre te werpen. Ja kon ik maar bedaard zijn, kon ik maar overleggen? Vergeefs! — hoe kan ik bedaard zijn, als men mij zand in de oogen werpt!... Gij wraak! kom mij te hulp! (met een biddend gelaat.) Wapen met duizend dolken mijne hand, dat ik ze allen hen in de borst floote. — Wraak is zaligheid voor een beledigd hart!... Heeft niet alles een'angel tot wraak. Als men  30 AMALIA RINGENTHAL. rnen den wurm trapt, wentelt hij zich om de voeten, de roos verfcheurt het zagte vel van den vinger, die» haar plukken wil. — Alles wreekt zich, en ik alleen zou bedaard zijn! en mij zeiven wiegedeuntjens voorZingen, als men met mij fpeelde , gelijk een knaapjen met zijn bal doet, — Ik zal, ik moet mij wreeken ! ja het is beflooten. Doorn zal het werktuig van mijn wraak zijn. (hij treks een goudbeurs uit zijn' zak. legt die open op de tafel, benevens een' ring en horo. logie.) Daar, gij zult mij helpen om hem te overreeden. Doorn, Doorn! op u berust nu alles. Ik wenschte dat de een of andere dienstbaare duivel in uw lighaam voere, en uw geweeten van zijn plaats drong.... doch laat ik luisteren, zij zijn het: ik zal mij intusfchen in de naaste kamer verbergen, om mijnen man aan zijne gefprekken te leeren kennen, (hij gaat heen.) v J T WA ALFD E T O O N E E L. doorn, schweis, (Doorn in een eenvouvdig £*waad, zijn gelaat is bleek, de oogen ingezonken, hij ziet in het rond.) doorn. Schweis! gij heb mij misleid, ik zie niemand. schweis. Wat misleid, geftrenge heer kamerdienaar! al is hij uok zelf niet hier, zo is toch zijn goed hier. Zie eens : hier een flesfenkeldertjen , (voijst op het geldkist/en., hier een koffer, en daar een "paar heerlijke jigtgeweeren. (hij neemt 'er ten en legt ter zijde aan.)  TREURSPEL. 31 aan.) 6 geftrenge heer kamerdienaar, daar waren tijden dat ik zo — paf!... DOORN. Genoeg, vader Schweis! (tid eenige oogenhlikken.) Zeg eens heeft de vreemde heer het geld bezien, toen hij het u gaf? (terzijde.) twee (tukken gouds, dat verfta ik niet. SCHWEIS. Hoe meent gij dat,geftrenge heer kamerdienaar? DOORN. Of de vreemde heer ook gezien heeft wat hij u gaf? SCHWEIS. Zeeker heeft hij het gezien. Ik heb het hem op mijn vlakke hand nog eens vertoond! Ik laat het mij eens vooral niet uit het hoofd praa'ten, hij moet rijk, zeer rijk zijn DOORN. Onze Graaf is ook rijk, en heeft mij niettemin nog nooit een penning gefchonken; het verheugt toch altoos een' getrouwen dienaar, als men hem nu en dan eene kleine belooning geeft. Zijne onderdaanen zjn waarlijk milder dan hij , daar ziet men fomtiids nog iets. —- SCHWEIS. Gij weet, geftrenge heer kamerdienaar, zo veel in nnjn vermogen is. —— DOORN. Gij kunt ook op mijne vriendfchap ftaat maaken. — Doch waar blijft de vreemde heer zo lang ? SCHWEIS,  s2 AMALIA RING EN THAI/. SCHWEIS. Wagt hier een weinig, geftrenge heer kamerdienaar, ik tal hem gaan opzoeken, ver kan hij niet zijn heen) " tatusfchen niet lanS vallen- thi) g«M DERTIENDE T O O N E E L. doorn, alleen. J-^en bekende uit de ftad zeide Schweis; wie zou het zijn ? Een fchuldeifcher kan het niet zijn; want ik heb nooit eemge ichulden gemaakt; in mijne andere handelingen ben ik ook altoos voorzichtig geweest, heb alzo niets te vreezen. Het is waar, mistrouwen en voorzichtigheid kan nooit fchaden, maar hier ben ik zeeker, misfchien kan het mij nog van nut zijn. (hit ontdekt de goudbeurs, ring en Urologie.) Ei, ei wat zie ik daar, hum! hum! enkel nieuwe, enkel nieuwe? ook een ring en horologie? wel is waar met deeze laatfte heb ik niet gaarn te doen, zij gelijken zwakke zenuwen, waaraan men altijd wat te cureeren heeft. Maar die goude fchelmen daar (bukt zich naar de beurs.) alle nieuw, alle nieuw! hoe hij zo onvoorzichtig kan zijn, zo iets te laaten liggen. Het moet een voornaam heer weezen. VEERTIENDE T O O N E E L. girolino, doorn. girolinó. V V ergcef mij, mijn heer! ik ruste een weinig uit van. mijn reis,en heb u misfchien lang laaten wagten? doorn  TREURSPEL. 33 doorn. In het geheel niet genadige heer! zo als het loon is, is ook de ijver, in den dienst,pleeg men te zeggen ,het komt juist op geen uur aan, dat ik aan mijne bezigheeden onttrek. Het behaagde u mij te laaten roepen; en ik ben gekomen om uwe bevelen te verneemen. girolino. Ja, mijn lieve Doorn (hij geeft hem een1 floel.) ik was begeerig u t? leeren kennen, de Jager Sci.weis heeft mij te veel goeds van u gezegd, dan dat ik niet zou wenfchen doorn. Uw genade heeft Hechts te beveelen. girolino. Durf ik ook hoopen ? d o r n. Enkel te beveelen genadige heer! girolino. Eerst moet ik weeten, lieve vriend, hoe gij met uw' dienst te vreden aijt? doorn, (ter zijde.") Dat vraagt hij mij niet zonder oirzaak; ik moet voorzichtig zijn. (tot Giiolino.) Ontevreden ben ik juist niet, genad'ge heer! doch als men zijne omftand gheeden merkelijk kan verbeteren , dan — ik ben Jinsc met aan den Graaf getrouwd. Een bekwaam en i kundig man kan ovetal voortkomen. C  34 AMALIA RINGENTHAL. GIRO L*I N O. Hoé veel wint gij, bij uw' heer? DOORN. Vijf honderd guldens, genadige heer! flegts vijf honderd guldens. GIROLINO. . Dat dacht ik wel, Schweis, weet uwe verdienden niet op prijs te (lellen; hij fprak zo wat van vier honderd guldens. DOORN, (ter zijde.) Die oude babbelaar! (tot Girolino.) Hij zal zich met mijn' voorganger vergist hebben. GIROLINO. Dat zal hij zeeker.Nu lieve Doorn durf ik mij vleien? DOORN. Verklaarunader genadige heer! als ik u bidden moge. GIROLINO. Nu luister dan lieve Doorn! — Ik ben een vreemd Edelman, maar heb op mijne reizen door Duitschland , het eharaéter van uwe natie leeren kennen, ik vereer heur bijzonder wegen haar trouw. Wijl ik nu naar mijn Vaderland wederkeer, zoek ik een' man welken ik alle mijne geheimen aanvertrouwen,op wien ik mij veilig verhaten kan. Dien man heb ik in u gevonden, lieve Doorn! al hadde men u zo zeer niet geroemd, zo zoude ik het u toch wel aanzien, dat gij voor uw' heer, voor uwen vriend wilde ik zeggen, alles zoudt kunnen onderueemen. Zoo gij wilt, zo zijt.  TREURSPEL. 35 tijt gij van dit oogenblik mijn Secretaris; 7.ijt gij te vreden? (hij' neemt hem bij de hand en legt de zij. ne 'er in.) doorn. Zeer gaarn, genadige heer, maar.... (met een gelaat dat nog veel fchijnt te willen vraagen.) g i r o l i n o. Bravo, bravo lieve Doorn! [hij houdt hem nogal, toos de eene hand, en neemt mat de andere de goudbeurs van de tafel.) als Secretaris, ontfangt gij bij mij jaarlijks duizend guldens, maar dat gij het wilde zijn, neem daar voor deze kleinigheid. — (lij geeft hem de beurs.) doorn. Al te veel goedheid, genadige heer! ik ben blijden en tot in den dood uw onderdanige dienaar. g 1 r o l 1 n 0. Neem, neem aan zonder pligtplegingen. (Doom neemt het geld.) Bravo, bravo, lieve Secretaris! 6 ik kan mj aan uw heer niet beter wreeken, dan met hem zijn' getrouwen kamerdienaar te ontrooven. doorn. Wreeken? zou hij u beledigd hebben? girolino. Raad eens Doorn wat hij m;j voor een' trek heeft gefpeeld. doorn. Dat is bezwaarlijk te raaden, doch het mag zijn wat het wil, uw Secretaris neemt het warmfte deel daarin, Ga -oi3  36 AMALIA RINGENTHAL. g i r o l i n o. Denk eens, lieve Doorn, hij heeft mij vijf maal honderd duizend guidens ontvreemd, het is waar ik kan mij over dit verlies, van mijn vermogen ligt troosten, maar vijfmaal honderd duizend guldens is toch ook geen kleinigheid? doorn, (Jlaat de handen te famen.) Om 's Hemels wil, genadige heer! vijf maal honderd duizend guldens? wel is waar dat hij mij ook voor vier duizend guldens heeft benadeeld; maar vijf maal honderd duizend, — hij kan nooit zalig worden. girolino (ter zijde.) Bravo, bravo! (met verwondering.) Alzoo heeft hij u ook vier duizend guldens te kort gedaan. Hoe heeft zich dat toegedragen, lieve Doorn? doorn. Wel, genadige heer! Daar woonde te Rothenheim een nabuurig Steedjen, een meisjen met vier duizend guldens, ik , en de Schrijver van den Ambtman waren medeminnaars j het meisjen beminde den Schrijver, maar de moeder was in het begin op mijne zijde. Doorn heeft een Ambt, zeide zij, die gelijkt u beter, de dochter verhaalde het den Schrijver, deze wende zich tot de Graavin, en badt om een ambc; de Graavin maakte 'er zich de grootfle vreugde uit, dit herderpaar te verédnigen, wende zich tot den Graaf, die den weetniet, in weerwil van mijne voorftellingiii, dat ik aanfpiaak op het meisjen had, tot rentmeester verhief. Thands fpande de moeder andere fnaaren, gaf hem de dochter en daar htbt g;j de geheele gefchiedeuis. g i-  TREURSPEL. 37 ■ girolino. Beklagenswaardig man! doch gij zult daar voor in mijn vaderland fchadeloos gefteld worden, fchoone en rijke meisjens zullen zich om uwe liefde als om ftrijd beijveren. / doorn. Ik dank u genadige heer! ik dank u. Zeg mij na eens, hoe heelt het zich dan met uwe vijfmaalhondetd duizend guldens toegedragen? girolino. ö Dat heeft zich zeer grappig toegedragen, lieve Secretaris (hij krijgt een pourtrait uit zijn zak} kent gij deze Dame Doorn? doorn, (befehouwt het eenigen tijd.') Op mijne eer als uit den fpiegel geftolen, genadige heer!hoe komt gij aan het beeldnis van onze Graavin? girolino. Gelijk een minnaar aan het beeld zijner geliefde komt. d o o r n. Gij hebt dus onze Graavin bemind, genadige heer? girolino. Ja Doorn, en werdt van haar weder bemind; doch als ik nu mijn reis door Duitschland voortzette, en heuren eed van getrouwheid bijna drie volle jaaren met mij in de waereld rond voerde, haar in eenen brief, dien ik bij mijn vertrek terug liet, plegtig mijnen eed verzeekerde, zo floop Ringenthal, als een ftrooper in mijn wildbaan, fchoot een pijl op Amalia, treft heur hart.  3* AMALIA RINGENTHAL. hart, en nu weet "gij alles? Een grappige trek Doorn niet waar, een grappige trek? (hij la&ihi.). ' DOORN. En uw genade kunt hier over lagchen?. G I R O L I N O. Wat zal ik doen, lieve Doorn? Het is nu niet anders. p . ' DOORN. Neen ? dan weet ik hem beter mj'n weinigjen wrok naa te draagen. - GIROLINO. Dunkt n dan Secretaris, dat ik het recht heb, hem mijne belediging te doen gevoelen ? 'DOORN. Gewis; — Het is een volkomen diefftal. — ölROLINO. , Zeg mij dan eens, hoe men die zaak zou kunnen aanvangen ? Hem uit den weg ruimen ? Dat zou niet gemakkelijk gaan. DOORN. En is metveele gevaaren verknocht, genadige heer! dat zou ik u niet raaden. „. , . GIROLINO. Wat dan? DOORN. De zaak verdient overleg. GIROLINO, (veinst een diep nddenken.) Wat dunkt u, Secretaris? Het komt mij voor, dat wij  TREURSPEL. 30 wij Hechts noodig hebben zjne zwakke zijde te ontdekken, en dan zullen wij wel een middel vinden. doorn. Zijne zwakke zijde? Hij heeft 'er vcele, genadige heer! zo ver ik hem ken, is hij hevig in zijne hanstogten, -— fomtijds toornig — wantrouwig — en Zo als ik reeds dikwerf heb opgemerkt, Jalours. c 1 r 0 L 1 n 0. Jalours, zegt gij? Dat is voortreffelijk, lieve Secretaris ! wij zullen ons een weinig niet hem vermaaken; hij zal ook ondervinden hoe fmartelijk het valt, zich van eene beminde bedroogen te zien. Weet gij wat wij doen zullen? Ik zal hem een' brief fchnjven, lieve Doorn ! wiens inhoud eenige fcherpe dolken zal zijn, die zijn hart zullen doorbooren, gelijk hij het mijne heeft doorlloken. doorn. Hoe moet ik dat verdaan, genadige heer? girolino. Ik wil Amalia bij hem verdacht maaken* doorn. Dat laat zich hooren, genadige heer. Het behoeft flegts een weinig waarfchijnclijk te zijn, dan valt hij in onze ftrikken. g i r o l i n o. Dat zal een heerlijke grap zijn. Nu ik wil geen oogenblik verzuimen, (hij neemt fehrijfgereedfchap , tn zet zich tot fchrijvsn) bezorg mij een kaars Secretar's, C 4 (Doorn  40 AMALIA RINGENTHAL, (Dnom haalt licht, Girolino fclirijft) dat zal hem regt in het hart grijpen, .... zie nu, Kunt ge raazen en tieren.... en op de tanden knarsfen!... zo veel te beter. DOORN, (komt met een kaars ) Hebt gj uw hand veranderd, genadige heer! GIROLINO, (onder hetfchrijven ) Dat heb ik, dat heb ik.... ze is geheel onkenbaar. (hij fcbnjft verder.) DOORN. Hoe zal de ondertekening zijn, genadige heer ? GIROLINO. (fchrijvende.) Van cenen ongenosmdeti. — De dolkfteeken zullen verraderlijk zijn, hij zal niet weeten van wien hij die ontfangt. DOORN. Uw genade moet 'er ook een onbekend zegel op drukken. GIROLINO (fchrijvend.) Dat verftaat zich, — Zo! — (bij vouwt den brief, en bèretdt zich den zeiven te verzegelen, met een der zegels van de horlogie ketting.) Nu ben ik gereed. Zo g.;at dan heen, geliefd papier! roer ginds, zijne zwarte gulle om , ontireek zijn zwavelbloed. — ó Mogt tcch ijdere letter hun diep in de ziel booren, — Wilt gij leezen Secretaris? DOORN. Het is niet nodig, genadige heer! ik zal hem wel te lezen krijgen, en mijne aanmerkingen, 'erbij maaken. GI-  TREURSPEL. 4* GIROI-INO, (verzegelt den brief.) Doe dat lieve Secretars, gij zult in mij een' erkentelijken man vinden. Daar is de brief. DOORN. Nu is alles goed, genadige heer!' thands blijft 'er nog overig , hoe de brief op een gepaste wijs, wordt overhandigd, ik moet hein zelf niet ove.-geeven, als ik net met duizend, hoe ? waarom? van waar? beftormd, en niet eindel jk zelf verdagt wil worden,van mede in de zaak gewikkeld te zijn. GIROLINO. Voor al niet! dat moet gij niet doen, hoe zouden wij dan onze andere Mijnen kunnen laaten fpringen V Müax hoe zult gij het toch aanvangen? DOORN. Laat dat aan mij over, genadige heer! ik zal in het terug gaan 'er over denken! en het zal mij gewis gelukken. G IR O LI NO. Ik verlaat mij geheel op uwe bekwaamheid, lieve Secretaris ? maar ik moet u nog bidden, bij het leezen van den brief tegenwoordig te zijn, de Graaf naauwkeurig te betrachten, iedere beweging van zijn gelaat naar te fpeuren, en mij, zoo dra mogelijk van den uirflag te verwittigen. Gaa nu heen lieve Doorn! men mogt u op het kasteel misfen, en de Graaf zou dan ligt iets kunnen vermoeden, (hij drukt hem de hand) ik verzeeker u nogmaals van mijne vriendfchap, wanneer gij in mijn vaderland komt, dan Doorn, dan zult gij — doch ik ben .gewoon meer te doen dan te belooven. Vaar wel! C 5 DOORN.  42 AMALIA RINGENTHAL. doorn. Verlaat u gerust op uwen Secretaris, genadige heer! het zal mij aan werkzaamheid niet ontbreeken en wat het zwijgen betreft, zo verdiende ik den naam van Secretans met te dragen, als ik niet zo Hom als een visch kon zijn. De jager, op dat hij niet naar het kasteel ga, en zich over zijn vooruaamen gast beroeme, behoef ik maar te zeggen, dat men in het woud een Kee heeft gezien, en flraks fpringt hij over alle groeven • er naar toe. Daar komt hij reeds. Ik beveel mij in uwe verdere gunst en befcherming. t schweis, (komt binnen.) Reeds hier, reeds hier; mijn heer! nu het verheugt mij van harten. — girolino. Ik ben u oneindig verpligt, goede oude! — doorn. Kom met mij vader Schweis, ik heb u wat aange» naams te zeggen — de genadige heer zal het wel gedogen. — (hem iets Mui ster en de ) schweis. Hoe? Wat? Genadige heer? ik bid u om vergeeving, ik heb niet geweeten. — Ach hemel! wij arme luiden. — 1 doorn. Ik heb nogmaals de eer — (diep buigend.) g 1rolino, [fchud hem de hand.) Genoeg, lieve Doorn!ik hoop u haast weder te zulJen wen. doorn*  TREURSPEL. 43 DOORN, (Jbnigt zich nog eens.) Kom Schweis! SCHWEIS, Neem mij niet kwalijk, genadige heer! (hij gaat met een eerbiedige houding heen.) VIJFTIENDE T O O N E É L+ — GIROLINO alleen. Juist zo moet het Stijn! zij zullen mijxalle moeite fpaaren,en,beurt om beurt, zich onder elkander kwel¬ len. Als de brief maar eenmaal zijn nart heen gewona, zal ik wel zorgen, dat de kanker uit de wonde onftaa. Heb ik hen eenmaal tegen elkander in het harnas gebragt, zo kan men nog veel onderneemen. Waartoe laat zich eene beledigde vrouw niet vervoeren ? Ik behoef haar flechts mijne befcherming aan te bieden, en 2ij vlugt vol verrukking in mijne armen. — Hier van moet ik zelfs aan Doorn niets merken laaten! want hoe ligt kan hij op de gedachten komen, dat men , met eene buit ontvluchtende, den Secretaris gemakkelijk kan ontbeeren. Dan, het zij zo het wil, mijn wraak zal niet eerder verzadigd zijn, voor ik de vrouw in mijne armen heb. , Einde van het eerjle bedrijf. TWEE-  44 AMALIA RING ENTHAL. TWEEDE B E D R IJ F. EERSTE T O O N E E L. De zaal in het kasteel van den Graaf. C^GR/,\V:N graavin treeden binnen, de braaf bejehouwt Amalia met een nauwkeurige oplettendheid. de graaf. XV om hier! — (hij neemt Amalia bij de hand) Zie mij eens regt aan Amalia! teder. ce graavin. (n>emt hem bij de andere hand, en ziet hem teder aan.) Nu mijn Gemaal ? de graaf. Ik- dank u voor dezen blik Amalia! zulk eenen zoude ongevoeligllen in liefde doen faielten. — Maar. de graavin. Wat beduidt dat Maar, mijn Gemaal? de graaf. Ik weet het mj zeiven niet te verklaaren Amalia! — uwe blikken zijn gelijk aaU de draaien der zon, als zij door den morgen dauw heen dringen, zij zijn altijd aacht en verkwikkend; maar - 1 J d e  TREURSPEL. 45 DE GRAAVIN, feenvouwig.) Gij maakt mij ongerust met uw Maar, mijn Karei! GRAAF. In uwe trekken liggen zekeren fpooren van treurigheid, het is als of vreugde en vrolijkheid uit uw gelaat fchijnen te verdwijnen. Zeg mij Amalia, w*t deert u? Heeft u iemand beledigd? Hebt gij verdriet ee« had? of? — DE GRAAVIN. (met een aangenomene vrolijkheid.') Niets, mijn Karei! in het geheel niets! ' DE GRAAF. Een niets kan mijne Amalia niet zo ontflemmen. (hij ziet haar weder opmerkzaam aan, Amalia Jlaat de oogen neder, dan zegt hij een weinig ernjtigerj of zijt gij misfchien ? — DE GRAAVIN, (.aangedaan.) Wat mijn Karei! wat ben ik? DE GRAAF. Neen! dat kan Amalia niet. Het was Hechts eene gedachte die als een blikferri door mijne ziel fndde. — Zij is voorbij. DE GRAAVIN. Mijn Karei! zij fnelde van daar in de mijne — fpreek wat zou ik ? DE GRAAF. Niets"! ik heb u beledigd Amalia, vergeef mij. DE  4ff AMALIA RINGENTHAL. DE GRAAVIN. „Gij moet iets verfchrikkelijks gedacht hebben, wijl gij van beledigen fpreekt. 6 Zeg het mij, lieve Karei ? op dat, ik de vreugde heb u te vergeeven. DE GRAAF. Nu ja, wie vergeeving wil erlangen moet zijti fchnld bekennen. — Ik geloofde u deze morgen beledigd te hebben. DE GRAAVIN. Deze onrechtvaardige gedachten moet gij u zeiven vergeeven! maar zeg, waar mede kunt gij mij beledigen? DE GRAAF. Ik dacht mijn voordel van dezen morgen, was oirzaak van uw treurig gelaat DE GRAAVIN. .Welk een voordel, mijn gemaal ? DE GRAAF. Om u bij de Graavin van Randdein te ontfchuldigen. DE GRAAVIN, (met een lachend opgeruimd gelaat ) Dat ik aan heure vermaaken geen deel kan neemen ? DE GRAAF, (hij ziet haar aan met een uitvorfchend, en te gelijk om vergeeving biddend gelaat.) Dat dacht ik! DE GRAAVIN. God dank, nu is de berg beklommen! (zij tracht vrijer  TREURSPEL. 47- vrijer te ademen) gij hebt mij zeer hoog laaten klimmen, mijn Karei! de GRAAF. En toch vergeeft gij mij? de graavin. Ja ik vergeef u dat gij mij zo lang met onzeekerheid xolterdet; doch gij moet mij heilig beloven, mij nooit weder in zo iets te zullen verdenken. — Wat zou ik in de ftad doen, mijn Karei.' waar gij niet gaarn zïjt? wat onder l eden die met naar uw hart zijn, wat bij vermaaklijkheeden, die Hechts den gèest ontzenuwen, en het evenwigt onzer neigingen verftooren. Ook ik, mijn Karei! heb de ftad leeren kennen, het is niet Hechts gehoorzaamheid, dat ik aan deze uitnoodiging weigere. Ik gevoel het al te wel, dat de mensen nader aan zijne beftemming komt,als hj, verwijderd van het gewoel en geraas der ftad, voor 2fich zeiven en zijne verlaten broeders, ergens op het land kan lecven. de graaf. Blijf altijd bij deze gedachten, Amalia.' ik wenschte dezelve wel in meer zielen te kunnen overplanten. Ja,, dan zouden gewis de fteeden ontvolkt, maar meerder mentenen gelukkig worden, (hij vat haar teder bij de hand) Nu, ik verg'ste mij dan in uw gelaat? — Gij zijt niet treurig Amalia? de graavin. En indien ik het ook ware, mijn waardfte! zo kan ik het zijn zonder te weeten waarom? Niet altoos omkleedt de Ziel'zich zelve met een treurgewaad; ook het lighaam plaatst zich fomtijds tusfehen haar, en tntfehen devreu&de' gr aa-  48 AMALIA RINGENTHAL. DE GRAAF. Beste Vrouw! hoe weet gij mij re trooften! (lm oma, mt haar) wacrelden kon ik verliezen Amalia' en gij zoudt mn dat verlies niet doen gevoelen, maar over uw verlies, Amalia, kon Hij alleen Hechts mij trooften, die mij vernietigen kan. ' DE GRAAVIN. ö Die is niet zo gruwzaam, lieve Karei! Hij heeft ons hier te zamen in dit Paradijs geplaatst, en zal geen paar dat elkander zo fterk bemint, over het welke Hij zig m zijne eeuwigheid reeds moet verheugd hebben, niet zo khiehjk van elkander fcheuren. DE GRAAF. Dat hoop ik ook, mijne Amalia! hij is immers zelf de Al beminnende, hij zelfheeft de fnaaren van onze harten tot liefde geftemd. Alzo nooit mijne dierbaarIte! nooit zal zich een misklank in de harmonie onzer letdc mengen Eenftemmig, gelijk de dagen der engelen zullen onze jaaren daar heen fnellen, arm in ar"m geltrengeld, zullen wij de loopbaan van ons leven doorwandelen, onze paden zullen met roozen beftrooid, en met vreugde omringd zijn. (hij drukt haar aan zij. ns borst) Gij zijt de mijne, Amalia! hoor — gevoel — geheel deze verrukkende Melodie. Gij zijt de miine! . . . ' i DE GRAAVIN. (omarmt hem weder.) En g'j de mjne lieve Karei! deze gedachten vervult mjne gantfche ziel. De hemel hoort het en zegt: hii is de uwe! ... 1 TWEE-  TREURSPEL. 49 TWEEDE T O O N E E L; DE VOORÏGEN. DOORN, (die Jlil binnen was gehinen en reeds een tyd lang achter hun rug tekens hadt gemaakt, at of hy hun een' naderenden Jlortn wilde aankondigen, houdt een' brieventasch in de hand en Zegt tot den Graaf:) ' G^enadige heer! DE GRAAF, (die fchielyk omziet.) Wat brengt gij goeds, lieve Doorn? DOORN. De Postbode is teruggekomen, hier is de brieventasch. DE GRAAF. De neutel zal in mijn kamer op de lesfenaar liggen, ik herinner mij hem daar gezien te hebben, toen wij te famen de rekeningen na zageu. Hier is de fïeutel van mijn kamer, en zeg met eeji dat men infpanne, ik zal met mijne vrouw uitrijden. DOORN. Zeer wel genadige heer! zeer wel. (hij legt den brieventasch op een taf dijen.) DE GRAAF. Waarom zo in gedachten, Amalia? D DE  50 AMALIA RINGENTHAL. DE GRAAVIN. Die gedachten zijn de lievelingen mijner ziel. Ik dacht aan ons voorig gefprek, nvjn Karei! DE GRAAF. Ook mijne ziel is nog warm daar van. ó Amalia! hoe gelukkig ben ik aan uwe zijde, zo gelukkig, als ik ongelukkig zijn zoude, wanneer gij. — DE GRAAVIN. Spreek haar niet geheel uit, deze gedachte, mijn Waardfte. gij hebt mij immets in uwe armen, ik heb u ia de mijnen. — Weg met deze gedachten. DE GRAAF. Laat mij haar geheel uitdenken Amalia! zo veel te meer moet ik mijn geluk gevoelen. DE GRAAVIN. Dat zult gij niet ? Waarom wilt gij op den rand van eenen duisteren grondelozen afgrond rond zwerven, uwen blik, in zijne afgrijfelijke diepte zinkeu laaten... daar liefde u in zalige oorden wenkt? Dit is een wanklank welke zich in de harmonie onzer zielen mengt, gij zeidet immers zo even.... DE GRAAF. 1 Ik verfta u mijne beste! Weg dan, met alle zulke gedachten. Ik wil onze fcheiding voor onmogelijk houden. Ja wij bezitten elkander! in uw hart woont alleen uw Fjngenihal, hier (hij wijst op zijn hart.) woont mijne Amalia. Bij zulke goede inwooners kan men aan geen verhuuring denken.... Ja mijne be-  TREURSPEL. ji beminde, niets als de dood kan ons fchefden, ook deze zal het niet geheel gelukken; hij moet ons weder te famen brengen. DE GRAAVIN. Ook aan den dood willen wij thands nog niet denken, mijn Karei! Laat hij vrij immer uit zijn duister hol op ons loeren! hij durft toch niet eerder komen, voor dat hem de gene wenkt, die ons in herleven riep. (Doorn brengt den Jleuiel, den hoed en rolling aan den Graaf.) DOORN. Hier is de fleutel genadige heer. — DE GRAAF, (neemt den fleutel,gaat naar de tafel waar de brieventasch op ligt, ontfluit denzelven, terwijl Amalia heur brij zak opent, en zich aan een andere tafel plaatst.) Slechts een brief? (terwijl hij den brief ontzegelt.) ziet gij Amalia? zo zijn die Heeren uit de ftad, in het begin overlaaden zij ons met brieven, thands zijn die weinige vonken van vriendfchap ook uitgedoofd. DE GRAAVIN, (houdt zich met eenig handwerk bezig.) Dat komt door hunne verftrooijingen, zij hebben geen' tijd om aan vrienden te denken, veel minder te fchrijven. DE GRAAF, (die naar de ondertekening ziet.) Een brief zonder naam? (Hij gaat voor waards op let Tvoneel en leest zagt.) „ Een verfchrikkelijk Onweder dreigt uw voor» „ hoofd. Een vriend die uwe g'roote eigenfcha^pen D 2 „in  AMALIA RINGENTHAL. „ in ftilte bewondert, acht het zijn pligt om u voor „ uwe Gemalin te waarlchouwen." (hij begint met eene beevende Jlem te hezen, zijn aandoening wordt telkens grooter.) „ Zj is eene meinëedige zo dik„ werf zij ook, met het gelaat van een Engel, u uwe ,, liefde _ beandwoordt, zo heeft zij toch eene zwarte „ ziel die zich alleenlijk met het blanl.etfel der deugd „ verfierd heeft. Ik waarfchouw u nogmaals voor „ deze vergiftige flang, heeft zj ée'nmaal heur'angel „ in uw hart gedoken, zo kan zelfs het aanfehouwen „ van de koperen flangede wonde nietheelen'. - Gij vor»• dert bewijzen? die zijn in uwe handen. Als uwe „ Gemalin het in de kunst van veinzen niet nog ver„ der gebragt heeft, dan in die van hoererij, - dan „ kan zij uw uitvorfchend oog niet ontgaan. — Zou „ zij dit echter kunnen, zo zie uit vreemde oogen, „ beklagenswaardig man ! gij zult dan uit uwen „ droom ontwaaken. Het is waar ik verdoor „ uwe rust, het zij zo, maar het zal der ondeugd „ niet gelukken over de deugd, van een rechtfehapen „ man in een fpottend lagchen uit te barden. De blik „ der Godheid zou fchuwen , op een oord te rus„ ten, waar euveldaaden van dezen aart ongemerkt „ zouden gepleegd worden." Uw ong noemde vriend. DE GRAAF, (ziet dan op Amalia, dan op den brief, eindelijk laat hij ze fidderend vallen, en zegt, met de uiterjle woede:) Ha duivel! duivel! zo wilt gij dan voor de twede maal een paar, dat de Schepper veréénigde, uit zijn Paradijs verjaagen (hij gaat op en neder.) Wee» weelde Satan heeft zich van zijne eeuwige ketenen los", gerukt,en verkondigt met dezen zijn.' brief, zijn onver. zoe-  TREURSPEL. 53 zoenelijken haat aan het menschdom, aan . . . onmogelijk! onmogelijk! . . . de graavin, Cfpringt op en loopt haastig naar hem toe.) Om Gods wil! wat deert u mijn Gemaal ? doorn. Wat is het genadige heer ? bedaar. de graaf, (zonder op beiden te letten.) 6 Dat is onbegrijpelijk! Neen.' neen! dit vervloekte blad heeft geen mensch gefchreeven. De Schepper drijft thmds nieuwgevallenen uit den Hemel; en deze wangunlfge rebellen, willen hier mijn Engel mede in het verderf (kepen. 6 Amalia! Amalia! (hij kuscht haar met •woede.) De hel heeft een uitval op onze harten gedaan, (hij gaat onjluimig op en neder.) de graavin. Om Gods wil! fpreek mijn Gemaal > wat deert u ? , doorn. Wees toch bedaard , genadige heer! de graavin. Bij mijne liefde bezweer ik u. Spreek: de graaf. Ach begeer het n:et te weeten. Uwe ziel zou zich dermaten ontroeren, dat uw gantfche zenuwgeftel 'er door gefchokt zou worden, (hij blijft Jiaan diep in gedachten verzonken.) D 3 d «  J4 AMALIA RINGENTHAL, D E G R A A V I N. Hier, op mijne kniën mijn Gemaal! ik wil,ik moet net weeten. ' DE GRAAF. Ha! Indien het toch mogelijk ware — wanneer gij. — (tot Amaha met zich zelve kampend.) Ha vriend! gij dochter van eene zondaresfe, indien het mooglijk ware? - Ik zou ktagt bezitten,om u diep, veel dieper dan de hel neder te Horten, (zijn oosen Jtaan verwilderd.) v 1 5 DE GRAAVIN, (flaat ,p en mingt zich de handen.) ■ Ach bermhartige God! wat heeft een onfchuldig fchepfel u gedaan? zondt gij genoegen fmaaken, in Helen, gelijk een wurm te verpletten. Ach redt mii ongelukkige! J' DE GRAAF, (die haar bij deze woorden fiijf hadt aangezien, valt onjluimig aan heure voeten. Amalia! Amalia! vergeef het mij, ik heb God en u gelasterd. Vergeef mij, gij zijt onfchuldig! . . . DE GRAAVIN. (heft hem op en valt hem om den hals.) d Ik heb u weder, mijn Karei! ik heb u, — laat mij het monfter kennen, dat mij uit uwe handen wilde rukken. Het zal voor mijne blikken in zijn duister nol te rug Adderen. DE GRAAF. Zie hier, dierbaare beledigde! hier ligt het reeds vöor onze voeten! zo zullen wij den draak die onze liefde ver-  TREURSPEL. vergiftigen wilde, op zijnen nek treeden. Kom in mijne armen Amalia? — (vuurig) Druk mond aan mond, hart aan hart.... En nu — het is mij'hier tusfchen deze muuren zo angftig, kom! 'er zal reeds ingefpannen zijn; laat ons in de vrije lucht gaan, daar wit ik u den open Hemel wijzen, welke misfchien voor u, zijne lieveling, gelïdderd heeft, (hij Jlaat zijn" arm om haar heen en gaai fchielijk weg.) DERDE T O O N E E L. DOORN, {die hem /pottend heeft nagezien.) G. maar, ga maar, het gif zal nog bij tijds genoeg werken, (hij neemt den brieventasch onder den arm.) Kom, hier fijn uitgedagt hulpmiddel, gij hebt m;j een grooten dienst beweezen. (hij raapt den brief op, en leest zagt, onder het leizen.) Goed uitgedacht. .... Dat was een regte ftokebrand! . . . (rta geleezen te hebben.) Nu! nu! verwonderen zult gij u, waardfte heer, als uw Secretaris u den brief, met een Hevel geflempeld terug brengt. Doch neen , hj kan hier nog goede dienden doen (hij legt den brief op de tafel.) Maar dit zullen wij mede neemen. (hij raapt htt Adres op.) Dit kon de aanleiding tot onderzoekingen geeven. — Nu gaa ik het rapport brengen, (hij gaat heen.) D 4 FIER-  56 AMALIA RINGENTHAL. VIERDE TO O N E E L. De Kamer in het huis van den Jager. girolino en FRANClSKO,(t«ftffn binnen.) g i r o l i n O. VJTij hebt u wel gehaast Francisko. Ik had niet gedacht dat gij zo fchielijk zoudt wedergekomen zijn. francisko. Ja gehaast heb ik mij, genadige heer! 7.0 als ei\ het bevolen hebt. (hij haalt eenige papieren uit zim zak.) Hier zijn een;ge Wisfels terug. g ir o lin o, (doorloopt en verfcheurt ze.) Het is goed. — Hebt gij eenige van mijne bekeneen gezien V francisko. Ja, genadige heer! den Graaf van Griesbach heb ik gezien, doch wat is hij in die drie jaaren veranderd • wat was hij een allerliefst heer! met roode wangen' en een paar leevendige oogen, maar thands, als ik mijn aangezicht poederde, zou ik 'er nog zo bleek niet uitzien als hij ; en dan nog die twee knokken die hem uit de wangen puilen, (hij wijst op zijn gezicht.) Dat afgematte oog, als of hij in drie geheele jaaren niet geflapen had. Ik zou hem niet herkend hebben, indien hij mij niet bij den rok getrokken , en in het oor geluifterd had: ,, ivat doet gij her Francisko?" (hijveegt zich het zweet af.) o i-  TREURSPEL. 57 CTROLINO, (zet zich neder en hoort hem aan.) Wat antwootdct gij hem? FRANCISKO. 1 Ik zei hem de waarheid, f Mijn heer zond mij vooruit , en zal morgen ook in de ftad komen, — toen lachte hij en ging heen. GIROLINO. Dat hebt gij goed gemaakt. Wie hebt gij nog meer gezien? FRANCISKO. Wanneer ik*bij den Juwelier de vijftig ducaaten betaalde, kwam de Jonge Baron Windheim, en kugt een gouden Horologieketting, doch toen het op betalen aankwam, gaf hij voor zijn geldbeurs vergeeten te heboen, hij zou de Ketting maar mede nemen en in één uur geld bezorgen, maar de Juwelier, die de uuren van zulke jonge Heeren kent, pakte de Ketting weêr in, ontfing mijn geld en liet den jonge Heer ftaan, deze wierp zijn neus in de hoogte en huppelde weg. Verder is in de ftad nog veel veranderd genadige heer! Mevrouw van Garnfeld, die voorheen met een prachtig gefpan de ftad rond holde, zag ik in een liegt gewaad te voet gaan. Ik dacht hier over , wanneer eenige lieden bleeven ftaan ; en in hunne vuist lachten, ik hoorde hen, den Prins * * * noemen, toen wist ik te gelijk hoe laat het was. De heer van Rosbach heeft om een paar Hengften uit Arabiën gefchreeven, en'gij zult zien genadige heer, hoe alle liefhebbers van paarden hun te gemoed zullen fnellen, de Koetzier van den Graaf van Spornfeld was 'er zelf verrukt over, toen hij het mij verhaalde. Dj ei-  *8 AMALIA RINGENTHAL. girolino. Wat hebt gij van Amalia vernomen? francisko} Had gij mij liever niet daar naar gevraagd, ik breng flechte tjdingen, 6 girolino. En die zijn ? francisko. Ja nu, het is beter ze van mij als van uwe bekenden te verneemen, die zouden u maar befpotten; — zij » — getrouwd — allen die mij zagen, en kenden, maakten zekere gezichten — girolino, (verdrietig.) Het is genoeg! ga maar — als ik tijd heb, zult gij mij alles verhaalen! ga! — (de bediende gaat heen.) V IJ F D E T O O N E E L. girolino, allen. zal Girolino dan ook een fprookjen der ftad worden ? beter, en nog al beter! dank die wijze fchikkingen van het noodlot dat mijne wraak door een' nieuwen Hijdra kop, nog fchrikkelijker geworden is. — Het is belloten ! diep is dit voorneemen in mijn hart gedrukt ; door een langzaam vuur zal ik u doen verteeren. Jk zwijmel niet meer, in koelen bloede denk ik het — in Koelen bloede; ik zal het uitvoeren.... (hijftaat op en gaat naar het vengjler.) Ginds ftaat dan de tempel,  TREURSPEL. 59 pel, waar gj voor elkander Afgoden zijt. Ik wil bedaard zijn, zo'bedaard dat ik u beluifteren wil, zonder Jat mijn bloed in beweging zal geraken, (hij ziet met een verrekijker, door het Schuifraam naar het Kajlel.) Alles eenzaam ... de vengfters gefloten... de balkon leëd'g ... welk een prachtige klok! — ö mogt zij haast uw fterfuur Haan. . . . Ginds de 'tuin — heerelijk aangelegd . . . ook daar zie ik u niet.... Welk een verrukkelijk oord! (hij ziet ten\ •wijl in het rond.) Wat zie ik?.,, zij zijn het! zij zijn het! Ginds rijden zij den heuvel af. 6 Wordt fchiftig gij fpringende paarden, fieept hen over diepten en rotfen , dat zij van angst bloed zweeten ; en ijdere Heen met hunne harsfeneu geteekend worde!... (hij ziet ibeder,) thands vliegen zij door het dal.... ö valt op hen neder gij hangende rotfen. (hijziet voeder na eenige oogenblikkm.) Nu worden zij weder zichtbaar !... Hort op hen, 6 wolken des hemels, verzengt hen met een donderftraal, dat zij als uitgebrande tontel, uit elkander vallen, (hij ziet weder.) zij naderen meer en meer. Ha! hoe de trouwring aan heuren , en zijnen vinger glinftert; hoe zij daar naast hem zit in een wit gewaad, terwijl de zon zich in heure blaauwe oogen fpiegelt. (hij ziet weder.) Nu fpeelt zij met zijne lokken, — nu vat zij hem bij de hand, nu — buigt zij zich — weg! ... dat kan ik niet zien, nu rijden zij lheller! ha moord! moord! ik moet naar buiten moet hen volgen, anders flik ik.,.. (hij grijpt naar zijn? degen en wil heen gaan.) ZRS-  óo AMALIA RINGENTHAL. ZESDE T O O N E EL. GIRoLINO, DOORN. DOORN, (tegen Girolino die hem bijna omver hadt ge hopen.) VV aar heen, genadige heer? waar heen? girolino. Hen den hals breeken! doorn. Wien, genadige heer? (hij vat hem bij de hand.) girolino. Wie anders als den dief van mijn meisjen, als het masjen zelve dat zich zo vrijwillig fteelen liet^ Laat ™], zij rnden hier in den omtrek; laat mij. doorn. Neen blijf genadige heer! - ik bid u blijf! dank ajI myne voeten dat ik nog te regter tijd ben gekorTebben.g,J Z °f "W °Pbru,Tchen »"« korven girolino, (met drift.) «Whl00 heeft.,^'j" brief *>> werking gedaan? — kSfchen" " 01 hm nil 'ia! 2ij 2al hsm akt ™er doorn. ^ï]f,hJerü g^difee heer! brief heeft hen regt «egen elkander in het harnas gejaagd. 6 Cl-  TREURSPEL. 61 GIROLINO. Heeft hij dat? heeft hij dat? DOORN. Ja genadige heer! maar zij zijn wedvr verzoend, doch dit zegt niets. GIROLINO. Dit zijn raadfels Doorn — fchielijk tot de oplosfing. DOORN. Nu hoor dan. Ik ontfutfelde den Graaf den fleutel van den brieventasch , lag den brief, toen de postbode t.rug kwam, 'er in; de Graaf las denzei ven, begon, als of hij een koude koorts haddete bceven, vloekte braaf, (Irekte de vingers uit naar zijne "vrouw, als of hij haar in Hukken wilde fcheuren. Zij nam heure toevlugt tot traanen, en handenwringen, hij kon haar niet zien weenen, wierp zich aan heure voeten, badt haar om vergeeviug, en wierp zich met haar in het rijdttuig, om rust te zoeken. GIROLINO. 6 Die zal hij niet vinden! dat zal hij niet! DOORN. Dat zeg ik ook , genadige' heer! zijn hart neemt hij overal mede. De Mijn is goed aangelegd, wij behoeven 'er flechts een weinig vuur in te werpen, en zij fpringt in de lucht. GIROLINO, (die in gedachten Jlaat,en zich het voorhoofd wrijft.) Ik dank u voor uwe moeite om mij te overtuigen. s Ma.tr  6z AMALIA RINGENTHAL, Maar ik vrees ons werk zal vergeefs zijn, hunne liefde zal thands gehjk zijn aan een geheelde beenbreuk, die met zo hgt weêr zal breeken. DOORN. Men moet de beenbreuk maar niet laten geneezen gij wilt het vreeslijk fpook van den minnenijd in den boezem van den Graaf bannen, en het zal u gewis gelukken. Op mijn woord een Edele -wraak genadfee heer!«God zelf, zoals men veronderftelt, zal de verdoemden met een gcweetenswurm ftraffen, en gii zult het met Hechter maaken! als gij eenen fcorpioen aan zijn hart hecht, die zich met zijne fchaare daar aan vast houdt, en het onophoudelijk doorfnijdt, zo als ik zeg,genadige heer! met zijn hart zijt gij gerèed, nu blijft u n.ett meer over, als zijne harstenen in brand te ueeken. GIROLINO. Ik heb aan de mijnen genoeg te blusfchen,..n plaats van aan vreemde brandftichting te denken. Ik weet geen ander middel om mij te wreeken als hen beide te vermoorden, DOORN. Dat zou laag zijn genadige heer! zo wreeken zich groote zielen met. (hij legt zijn' vinger gebogen op zijn neus er, zegt nd eenige oogenblikken.) Ik heb de zaak onderweeg nagedacht! (nd eenige oogenblikken.) Kunt gij ceekenen genadige heer ? ' GIROLINO. Waar toe deze vraag ? DOORN  TREURSPEL. 63 DOORN. Ik heb 'er mijn oogmerk mede. G I R O L I N O. Nu ja, ik heb teekenen geleerd. DOORN, (ziet in het rond, en ontdekt een teekening. ) Zoudt gij in ftaat zijn deze prent, trek voor trek, zo na te teekenen, dat de Meester zelve, die voor de zijne houden moest. Andwoord mij opregt, genadige heer! GIROLINO. Van deze bekwaamheid, heb ik reeds veele proeven gegeeven. DOORN. Voortreffelijk! . .. vergun mij nu flegts nog eene vraag, — GIRO LINO. En die is. DOORN. Of gij, geduurende uw omgang met de Graavin, nooit een billet doux van haar hebt ontfangen ? G I R O L I N O. ï Voortreffelijk man! (hij kuscht hem.) ik verfta u' ja lieve Secretaris, zij fchreef mij! — (hij neemt zijn* brieventasch.') ziet gij, hier zijn eenige briefjens van haar. (hij toont hem die.) DOORN. Deze zijn zeer ligt na te teckenen , bijzonder voor  $4 AMALIA RINGENTHAL. voor u genadige keer, die he£ fa d;e fc hebt gebragt. G I R O L I N O. Goed voortreffelijk» de wraakengelen znllen mijne band beltuuren, en mijne pen puntig maaken: ja Secretaris, ik zal de vrouw een billet doux laaten fchrij. ven, welks zoetheid hun beiden hemel en aarde zal doen vergeetem Wij zullen alzoo geen oogenblik verliezen, lieve Doorn! verlaat mij nu om over een uur den brief te komen haaien. DOORN. Goed genadige heer! gij fchrijft het billet doux maar om intusfchen niet ledig te blijven, kon het niet fchaden, dat ik. . . . GIROLINO. Wat kon niet fchaden? fpreek. DOORN. Gij fprak dezen morgen zo iets van een* brief: voor uw vertrek , aan Amalia gefchreeven. G I R O L I N O. Dat heb ik. Wat wilt gij daar mede? DOORN. Misfchien kunnen wij die gebruiken, genadigen heer! wat hebt gj haar egentlijk daar in gefchreeven? GIROLINO. Ik beloofde haar weder te zullen komen, en haar te trouwen. DOORN  TREURSPEL. 6j doorn. Goed, genadige heer! het kan ons niet rhisfèn. — Deze brief heeft zij voorzeeker den Graaf niet laaten zien, 200 zij zich niet moedwillig bij hem heeft willen verdacht maaken,en daar zijn de vrouwen te flimtoe! — wat dunkt u genadige heer!als ik haar dezen brief, zoo Zij die nog niet vernietigd heeft, of andere dergelijke briefjens aflokte, en, op eene gepaste manier den Graaf in de hand kon floppen. Hij moest geen vuur in het lijf hebben, als zijn ,behalven .dat, reeds verhitte bloed, niet geheel aan het gisten geraakte. Hebben wij het eens zo ver gebtagt, dan zal de nageteekende brief, hetzelve geheel doen overloopen. Zijt gij daar mede te vreden, genadige heer? girolinö. Volkomen, lieve Secretaris, volkomen; zo iets is noodzaakelijk , men moet hem geen' tijd tot bedaaren geven. — Maar hoe zult gij dat aanvangen ? doorn. Dat Weet ik zelf nog niét, genadige heer .' maar laat dit maar aan mij over, bij mij gaat het een weinig langzaam, maar des te zeekerder. Alvoorens iets te onderneemen ben ik gewoon, mij op alles vóo'r te bereiden. — Eu daarmeê vaarwel genadige heer! binnen een uur zult gij meer verneemen. g i r o l i n o. Volvoer uwe bez'gheeden, lieve Doorn! doorn, (Ay gaat eenige tfeeden naar de deur.) Nog iets van groot belang, genadige heer! gij most uwe bedienden op het aïlerltrengfte vertreden, geen' E flap  66 AMALIA RINGENTHAL. ftap buiten het huis van den Jager te doen. Daar is ons aan niets meer dan aan de geheimhouding der zaak gelegen. Mij zal niemand zien, want ik fluip altoos door het, dal naar den tuin van dit huis, en dat kan niemand kwaad vermoeden geeven; maar uwe bedienden. — *• GIROLINO. Offchoon ik dit niet behoef te vreezen, want zij zijn vergenoegd als zij,ni de reis, kunnen uitrusten,maar, zeekerheidshalve! — zal ik hen op verlies van hunnen dienst verbieden, buiten de deur te gaan. (zy gaan beiden voeg.) ZEVENDE T O O N E EL. Eene Zaal in het Kqfteel van den Graaf. DE GRAAF en DE GRAAVIN. CE GRAAF, (die met de Graavin aan den arm binnen komt, en, né haar los gelaten te hebben, naar de tafel gaat waar de brief ligt.) H a! daar ligt hij nog op de tafel. (Iiy geeft zich moeite om zyne onrust te verbergen.) CE GRAAVIN, (welke eenige tijd hem angjlig, van ter zyde hadt aangezien.) Het is Yan daag een fchoone lentedag, mijn gemaal! DE GRAAF. Ja! maar daar zullen echter nog fchooner dagen komen — de oude wijven zomer. -— c E ;  TREURSPEL. 67 de graavin. Wat wilt gij daar mede zeggen, mijn Karei? de graaf. Waarin zo veele fpinnewebben in de lucht rond vliegen. de graavin. Geld dit mij, mijn Gemaal ? de graaf, (bitter lagchetide.) Hoe zo! hebt gij ook een fpinnewebbe gefponnen? de graavin. 6 God! — (zij verheft haare oogen ten hemel, en jlaat ze weder neder.) de graaf, (drukt haar de handen, en omarmt haar. Wees te vreden, zo lang ik nog fchertfen kan. ce graavin, (die hem met drift om den hals valt.) Ach Karei! Karei! gij bemint mij niet meer! — de graaf. Wie heeft u dat ge7.egd? de graavin. Uwe blikken zeggen het mij. x > de graaf. Mijne blikken zijn logenaars, als zij dat Zeggen, de graavin. Gij druktct mijne hand zó fterk; deze handdruk ia mij tot in het hart gedrongen. JE 2 s> %  68 AMALIA RINGENTHAL. DE GRAAF. Gelukkig voor mij als hij doorgedrongen is, DE GRAAVIN. Uwe omarming was zo flerk, als of gij een ftandbeeld in het leven hadt willen wekken. DE GRAAF. Dat wist ik niet! — DE GRAAVIN. Ach Karei! Karei! gij behaagt mij niet met dit ge. laat — en wat reedt gij fnel, daar even, hoe zweeptet gij die paarden. DE GRAAF, (die weder naar de tafel gaat, waarop de brief legt, zegt ter zijde.) Ik moet dien brief toch nog eenmaal lezen; kon ik tiaar maar fchielijk weg krijgen. DE GRAAVIN. Gij antwoord mij niet. — Ach hemel! kunt gij toelaaten dat een uitvaagzei der menschheid, twee harten van een fcheure, die uwe hand te famen voegde. DE GRAAF. Wees bedaard Amalia! (hij omarmt haar en drukt haar zagt aan de hand.) Heb ik het nu goed gemaakt? D E G R.A A V I N. Ach! (zij verbergt beur hoofd in zijne borst.) D E  TREURSPEL. 69 de graaf. Laat mij nu alleen Amalia! ik heb de ambtliedcn bij mij befteld. de graavin. Ik ben dikwijls bij utve gefprekken tegenwoordig geweest, laat mij bij u blijven, mijn Gemaal! de graaf. _ Zo als gij wilt! 20 als gij wilt! (hij gaat verdrietig op en neder.) de graavin, (ter zijde.) ó Kon ik hem in dit hart laaten zien, den armen bedrogen man! . . . . hoe zou hij zich voor eene vrouw fchaamen, die hij zo zeer miskent. — de graaf. Wilt gij niet eens naar uwen zoon gaan zien Amalia! op Bedienden, is niet veel te vertrouwen. — de graavin. Kan ik hem niet hier laaten brengen?wij waren dan beiden bij u. de graaf. Zo als gij wilt, zo als gij wilt. (hy gaat nog op en neder.) de graavin. (ter zijde.) Hij wil mij van zig verwijderen! — ó ik kan hem niet verlaaten ! de eenzaamheid is eene fchrikkelijke vertrouwde der treurigheid en zwaarmoedigheid. E 3 DE  7ö AMALIA RINGENTHAL. de graaf. Amalia! heeft Lodewijk u bij het uitflappen van het rijdtuig niets gezegd? de graavin. Wat mijn Karei! de c r a a f. De oude kranke Andries heeft om foep laaten verzoeken, zorg daar voor dat hem die gezonden worde. de graavin, (ter zijde) Nu moet ik wel gaan. (tot den Graaf.) Ja mijn Gemaal ik zal ten cerften daar voor gaan zoigen. (zit kuscht htm de hand, hij kuscht de heure.) de graaf. Wij zullen elkander fchielijk weder zien. de graavin. (gaat, maar blijft in het midden van het tooneel Jlaan.) Gij zult mij toch fchielijk op mijn kamer volgen ? — de graaf. Ja ik zal komen, (ter zijde.) Zo haast ik het daar met mij zeiven ben eens geworden, (hij wijst op den Irief en neemt hem van de tafel.) Een van beide — een vriend dien God mij tot een' befchermgeest heeft gezonden, of een doorfleepen duivel, dien men gebrandmerkt uit de hel gejaagd heeft, en die thands zijn duivelsch vernuft aan de menfchen fcherpt. (hij doorloopt den brief.) Goede God! zou het reeds zo ver gekomen zijn, zou zij reeds in de armen van een' ander... Ec-  TREURSPEL. 71 Eeden! — Trouw! — ha! het bloed ftolt in alle mijne aderen. — Zulke euveldaaden" fchiijft hij ? — ó dat is niet uit te houden, zwaar als lood drukt mij deze gedachte, (hij wrijft zich het voorhoofd en veegt zich het gezicht af.) Het zou geen wonder zijn. — Ik moet lucht fcheppen , het bloed dringt zich geweldig naar mijn hart. ó Amalia! Amalia! indien het mogelijk waren — God wat zou 'er van mij worden! (Hij gaat heen.) Einde van het Tweede bedrijf. E 4 DER-  72 AMALIA R1NGENTHAL, DERDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. Eene Zaal in het Kafteel van den Graaf. doorn, alleen. (Hij treedt met een diepzinnig gelaat linnen.) "^Verzamel uwe zinnen bij elkaêr. Het zal moeite kosten om den brief haar uit de handen te krijg.n. — Ja nu, wanneer mij dat ook niet gelukte, zo zal ik toch den Graaf daar heen trachten te brengen, dat hij zelf heure brieven doorzoeke, en dat is het zelfde. — Daar komt hij reeds, (hij maakt eene buiging, ) TWEEDE T O O N E E L. de graaf, doorn. de graaf. Juist van pas, dat ik u hier aantref, lieve Doorn! ik heb veel, zeer veel, met u te fpreeken. doorn. Evenwel niet van den ftorra, genad'ge heer die gij ïo even uitftondt. d e  TREURSPEL. 73 de graaf. Juist daarvan lieve Doorn! het benaauwde hart wordt ligter, als het zich aan iemand kan mededeelen. Men gevoelt zijne fmart Hechts-ten halven, als men ergens eene goede ziel aantreft, in welke wij troost en deelneeming vinden, (hij gaat zitten.) Kom nader lieve Doorn! ach ik heb u veel te zeggen, offchoon ieder woord mijn' tong dreigt te zullen verlammen. —— Doorn] Doorn! ik ben een ongelukkig man! doorn. Indien gij dit waart, genadige heer! dan zoudeJDoorn het met u zijn. Maar dat zijt gij niet. de graaf. Dat ben ik niet? — ó Ik ben het gewis, goede Doorn. — Gij hebt nooit eene Gade gehad, nog nooit de zaligheid genooten, die in de armen eener getrouwe Gade rust. ! . Gj kunt dus m'jue fmart niet gevoelen. doorn. Schoon ik ook dat niet konde, zo kan ik u toch bidden deze fmart te onderdrukken — De bron uwer 'zaligheid is nog niet uitgedroogd, genadige heer! met fterke teugen kunt gij nog vreugde en genoegen daar uit drinken. de graaf. Wanneer iemand gift in een bron hadde geworpen, of tot u zeide, zie: deze bron is met coloquint gekruid, zoudt gij 'er dan nog uit willen drinken? doorn. Ia nu, dat zou ik juist niet! — maar.. — £ J DE  74 AMALIA RINGENTHAL. DE GRAAF. Da> zoiidt gij nief: — en gij kunt willen dat ik mijne fmart zal_onderdrukken. Is de bron mijner zaligheid niet veigftigd ? Heeft men mijne vrouw niet bij mij verdacht gemaakt? — DOORN. Gij moet het beste weeten, genadige heer, in hoe ver al de Graavin zich verdacht laat maaken. Ik geloof dat eene vrouw, welke de waarde van heuren man kent, niet zo ligtelijk verdacht gemaakt kan worden. (mtt^ed nadruk,) ö Lieve God! zij fcheen mij altijd in heure liefde zo teder, zo warm te zijn, als of gij de eerfte Afgod van heur hart waart geweest; als of zij hfiür hart nog nooit te vooren voor eene gewaarwording van liefde ontfloten hadde. DE GRAAF. 6 Gij bedriegtu, lieve Doorn.' vödr dat ik haar kende beminde zij reeds een' man, bij wiens aandenken mij thands de oogen open gaan. Ik dank u, lieve Doorn ! met deze herinnering hebt gij mij een fakkel over alle duistere afgronden ontdoken. Het is zeeker, al te zeeker, de fchurk heeft haar met zijne gronddellingen befmet, heeft haar in de geheimenisferi der veinzerij ingelijfd. Ik ben een arm bedrogen man!., zij noemt mij met de heiligde naamen der liefde! en heur hart logendraft haar. Zij kuscht mij met vuur, cn drukt mij daar bij zo vast aan heure borst, als óf zij mijne ziel wilde inademen, — en zij denkt misfchien daar bij aan eenen anderen! ... zij beantwoordt mij, ieder toon van mijn hart, en dit zoude niet anders als eene bedriegelijke naklank zijn, waarmede ik mij, gelijk een  TREURSPEL. ÏJ een knaapjen, verlustigde? ö Doorn! Doorn! hebt medelijden met mij. (zij vat hem bij de hand.) DOORN. Ik beklaag u,genadige heer! dat gij u zeiven ellendig maakt, doch wat de Graavin betreft — zo. - \ DE GRAAF. Zo gelooft gij 'dat zij onfchuldig is. ( met drift,) 6 Man verkoop mij dat geloof, verkoop het mij voornrjn geheele vermogen, en ik zal rijker zijn dan gij! («i eenige oogenblikken.) ó die galante waereld, in wel se zij zonder leidband rondzwerft. De kennis met den onwaardigen! — DOORN. Gij moet u niet aan het fpreekwoord, oud' liefde roest niet, fiooren, genadige heer; alles op de waereld heeft eene uitzondering, alzo kan ook de oude lietce verroesten. DE GRAAF. Geloof dat niet, foort zoekt foort, gelijk een Mot die overal doorknaagt: zo is hij tot in heur hart doorgedrongen ; maar dat ig niet genoeg, zij moet nog een' tweeden, derden en vierden hebben, welke zij met :heur hart onderhoudt, hoe kon men haar anders voor eene meineedige! voor eene boeleerder, uitfchelden. DOORN, (met een gemaakt misnoegen.) Wie heeft haar zo gefcholden? DE GRAAF. Ik zie wel gij hebt den brief niet geleezen, (hij neemt den brief uit zijn' zak.) Daar lees! DOORN.  16 AMALIA Rrtófl^THAL. Ik kan heure blikken niet verdragen - zo dra als zij weg is, zal ik verder met u fpreeken. (hij vertrekt zor.aer naar Amalia te zien. Doorn houdt den brief m zijn hand.) J DERDE T O O N E E L. DE GRAAVIN, DOORN. DE GRAAVIN, (tot den Graaf die heenen gaat.) Gij hebt uw woord niet gehouden , mijn Karei! Ik \kj \ 20 'ang op mi->ne kamer gewagt. (tot Doorn.) Wat deert mijn' Gemaal, Doorn ? ik bid uzeghet mij, wat bedu.den zijne naêrgeflagen oogen; hij zal zich aan u vertrouwd hebben. DOORN. Zig aan mij vertrouwd hebben, genadige vrouw J altijd heb ik mij nog met zijn vertrouwen gevleid; doch thands neb ik net tegendeel ondervonden. Hoe zeer ik hem ook bad mi| zijnen kommer te ontdekken, zo ontweek hij mij toen altoos, en zijn voorhoofd fcheen meer en meer lomber ie worden. Ik had nooit gedacht, genadige vrouw, dat het kleine onweder,'t welke die brief bij hem verwekte, in zulk een* dreigenden ftorm zou veranderd zijn. P E  TREURSPEL. TJ de graavin. Ach , die brief, die brief! offchoon ik hem niet heb geleezen , zo moet hij toch verfchrikkelijke lasteringen behelzen. Doorn! lieve Doorn! heeft mijn Gemaal u dan in het geheel niets gezegd? doorn. In het geheel niets, genadige vrouw ! hij zogt alle middelen om van mij ontllageu te worden. Eindelijk taste hij in zijn' zak, gaf mij hier, zo als gij zelf ziet, een lijst aan den Ambtman, en gelaste mij ten eerden hem op te zoeken, (hij ontvouwt den briefen toont die» aan de Graavin.) de graavin. Dat is zijne hand niet! doorn, (ziet »p den brief.) Hij heeft zich dan zeekerlijk door verdrooijing verzonnen. Geef hem dien brief terug, genadige vrouw, het kan iets geheims zijn, dat ik niet noodig heb te weeten. de graavin, (neemt den brief en leest.) God! dat is die ongelukkige brief 1 doorn. Is het mogelijk ? genadige vrouw! de graavin, (leest voort, en Jlaat de handen te /amen.) 6 Hemel! ik eene boeleerder ? ach, gij weet het, beste, Alweetende! of ik eene boeleerder ben ?, — (zij leest overlui.'U) De blik der Godheid zou fchuwen op etn oord ie rusten, alwaar euveldaaden van zulk een'  78 AMALIA RINGENTHAL, em' aart ongemerkt, gepleegd wierden» Alzo ook u i groote God! ook u, hebben zij in dit vliïer terd? - ik lijde niet alleen,ook gij wori ïlrff doorn, (na denzelven vlugtig doorkapen te hebben.) Mak eerst regt, een fchurk, een vijand van den Graaf iivï ,en nnT,e ^f^* gei^heid tot minijver ten nmtc gemaakt, en wil hem,door middel van *3 ' «ge gebrek bederven. Ik beklaag u oneindig gemcnge^ vrouw ! de minnenijd is L onveSelfjL de graavin. Cod! wie hadt dit kunnen verwagten, zulk een goed en teder echtgenoot! ... en hij kan meer geloof aan een verfonelijk blad geeven, dan aan deTeifgfte eeden SoS?Senfh>,k °W -uw!^ doorn. . »,vLn;« Ze,fc'ienad'> vrouw! gij moet thands voorËfSf .S? n h Graaf:om^^ weenen en zuchten flïhK ?U verfl'mmeren; hij kan denken dat gij flechts weende, om dat uwe aanflagen vernietigd waren, zo iets kan men van een'minijvrigen gt ver. wagten Alzo onverfchilligheid met onverfchilligheid beandwoorden , dat is het beste. £ de graavin. Kortzichtig mensch! wat zegt gij daar? onverfchiL ugheid met onverfchilligheid beandwoorden? weet gij niet  TREURSPEL. 19 niet dat men eerst den weg der ontrouw bewandelen moec, eer men tot onverfchilligheid overgaat. Dat weet gij niet; maar mijn Gemaal weet het! en zou dan het recht hebben om te gelooven, wat hij thands verwerpen zal. (zij wendt zich van hem af.) doorn, (ter zijde.) Zij heeft gelijk, zo zal hij denken, en zo wensch ik het ook. (tet de Graavin.) Gij hebt mij niet regt verftaan, genadige vrouw! met onverfchilligheid beandwoorden is hier het eenigfte middel; hier mede onthoudt gij zijne nog altoos hevige liefde het voedzel, is die eenmaal hongerig geworden, dan heeft de minijver heure kragt verlooren. Hij zal terug keeren, zal op zijne knieën, om een glimlachjen, om een'liefdeblik bidden. Geloof niet,.genadige vrouw, dat Doorn u iets kwaads zal raaden. d' E graavin. Ik laat mij gaarne raaden ! maar dat, dat kan ik niet doen. Ik zou hem eerst moeten kunnen haaten, en dat verdient hij niet! . . . Hij is immers zelve ongelukkig , dat hij zijne trouwe Gade verdenkt, — ik had ecnen beteren raad van u ver wagt. doorn. Zo veel in mijn vermogen is, genadige vrouw , wil ik u met raad en daad bij ftaan, en misfchien kan ik u thands een' gewigtigen dienst doen. de graavin. Laat hooren, lieve Doorn! laat hooren. doorn,  «o AMALIA RINGENTHAL. DOORN. 'm de da.ad ]eed doen» wanneer hij in zijn waan nog meer verfterkt wierde. DE GRAAVIN. Spreek tóch, Doorn, fpreek toch. DOORN. •7^ffrJü aa"^ g!na^ge vrouwI toen ''k ftraks in ^ 11Ia k' °ndt de Graaf hier °P de*e Pi»», met het hootd gebogen, en de armen over elkander geflagen, en mompelde tusfchen zijne tanden, het gene ik daar van best verdaan heb was dit: ik zal alk heure brie- In Jr^T', misfcUen kan mii een enkel blad papier de geheele zaak ontwarren. Ik begreep niet SrfESvï Gra--f hier,mede "ggen WI',de> ™ar d«e brief heeft het m,j opgeklaard. Ik raad u dus, genadige vrouw, indien gij zo iets mogt hebben, dat hem nog onftuimiger kan maaken, het t>ij tijds te vernietigen? al ware het ook dat het niets meer dan een lang vergeel ten bnefjen, van een lang vergecten minnaar ware. vvee uwer, genadige vrouw, wanneer hj iets dergelijks mogt vinden Het overleg van minijverige lieden holt ten eerden den breefden weg op;en zij belchouwen dan de zaak van ae llegtde zijden. Zo als ik zeg genadige vrouw! ,„d,en gij zo iets mogt hebben. Ik bezweer u bij mijne trouw, voor u. — DE G R A A V IN. Brave rechtfehapen man! hoe zal ik u voor uwe eerlijkheid beloonen? fchielijk, Doorn breng mij een kaars op mijne kamer. DOORN.  TREURSPEL. 8r doorn. Een kaars ? — Ik weet wat g;j daar mede doen wilt, genadige Vrouw! maar ik raad u dit niet, hoe ligtelijk kan hij mij met de kaars op uwe kamer zien gaan, hij is thands geheel argwaan ; die kaars moet hem verdacht voorkomen. Waartoe heeft zij een licht op helderen dag noodig?kan hij denken,wat verzeegelt zij? wat verbrandt zij? terftond kon hij mij op de hielen volgen, en wee! wee! ons beide, zoo hij iets ontdekte. Er zal nog wel ergens een getrouwe vriend zijn, die dit voor u zal vtrrigten. de graavin. ft Eerlijk man! gij zijt de befchermëngel, die mij de hemel zendt. Kom fchielijk met mij op mijn kamer, ik zal u iets te verbranden geeven. doorn. Wij moeten ook niet te famen gaan, als wij alle verdenking willen vermijden. Ga maar voor uit, genadige Vrouw, in een oogenblik ben ik bij u. de graavin, (gaat fchielijk heen en zegt.), ó Die oprechte man! VIERDE T 0 0 N E EL. doorn, \alleen ) Cl VTa m3ar, ga! iedere ftap zal u een halve hemel kosten. Herinnert gij u, uw gezegde nog? „ Men „ kan twee zig getrouw beminnende harten niet „ van een fcheidenze'det gij, toen ik mijn meisjen, F met  82 AMALIA RINGENTHAL, met heur vier duizend guldens, den Schurk uit de klaauwen wilde rukken? — Dat zeidet gij, en Doorn zegt thands: men kan zich voor niets, geen vier duizend guldens laaten ontdeden. Zie, gij hieldt het te goed! en kunt nu toezien hoe gij u zei ven weêr op de beenen helpt, want het blok waar over gij druikeJen moet, is reeds diep ingellagen. Zij zal mij alzo iets om te verbranden geeven. Ha! ha! om te verbranden ! Hoe zal ik dit nu maaken? zal ik die prullen ten eerden den Graaf laaten zien? Neen! eerst moet hij zelf zoeken en niets vinden, dan zal hij zo veel te meer geërgerd zijn.— als ik hem daar mede verrasfche. Qhïj gaat heen.) V IJ F D E T O O N E EL. DE GRAAF, (opent de deur, om te zien of Ama.Hct nog in de Kamer is, gaat veords etnigen tijd' met de armen over elkander gefiagen, in het rond.) .Arm vernuft! gij komt mij als een goedhartig rechter voor! Gij zoekt in alle hoeken bewijzen om de misdaadige te redden; thands treeden getuigen tegen haar op, en gij moet zwijgen. — Ach! kon ik het met mij zeiven maar eens worden! — Somtijds denk ik zij heeft mij bedrogen, zij heeft mij op het hoogde toppunt der zaligheid gevoerd, om mij des te dieper ter neder te ftorten. Dan zou ik gaarne naar haar toevliegen , mij aan heure voeten werpen; dan weder boude ik alles voor eenen droom, en dwing mij om te ontwaaken. ó Die fchrikkelijke onzeekerheid! zij fleept mij van de eene klip tot aan de andere! — Hoe naauw beperkt zijn de krachten der menfchen ? — Ik behoefde Hechts heure gedagte te kunnen beluisteren, cn  TREURSPEL. 83' en alle twijfel zou opgeheeven zijn. Slechts een oogenblik ! dat is immers niet veel, zo lang kunnen de hemelfche magten mij wel dat vermogen leenen — doch zij hebben het immers zeiven niet. — ö! Doe Gij het mij dan verdaan. Gij, die alles weet', openbaar Gij mij dan, of zij nog mijner en uwer waardig is! — ZESDE T O O N E E L. DE CRAAF, DOORN. DE GRAAF. Het is goed dat gij komt. Wij werden zo even geftoord. Wat zeide mijne vrouw ? DOORN. Zij wilde weeten, genadige heer! wat gij gezegd hadt. DE GRAAF. Ha, dat wilde zij niet zonder oogmerk weeten. DOORN. Ik bid u, genadige heer! niet alles van de llimlte zijde te befchouwen! de Graavin is gewis nog altijd uwer liefde waardig. DE GRAAF. Gewis! gewis! uw gewis Haat op eenen zwakken grond, wat wilt gij mijne onrust daar mede bedwingen, die zich , als met honderd armen, tegen uw zwak geit/is aankant. F 2 DOORN  B4 AMALIA RINGENTHAL; DOORN. Vergeef het mij, genad;ge heer! ik zeide het om bestwil. DE G R A A F. iA%*°Jer5ff h-et mij ook- (nd eeniSe oogenblik. *en.j En die Graavin, die Graavin met heure uitnoodig.ng behaagt mij ook niet Zij zullen met elkander overeengekomen zijn; waarom zou anders Amalia den gantfchen morgen zo bedrukt zijn geweest ?Cm Doom) tteeft zij den Bode alle'én gefprooken? DOORN. > Hier op zult gij weder iets onzeekers willen gronden. Ik bid u, genadige heer — DE GRAAF, (ontevreeden.) Ik vraag of zij den Bode alle'én heeft gefprooken? DOORN. Ja, genadige heer! zij liet hem op heure kamer Komen. Maar, mijn God, dat beduidt immers niets. DE GRAAF. Dat kunt gij niet weetcn. De Vrouwen zijn listig, DOORN. Zij zal u toch het andwoord voorgeleezen hebben? DE GRAAF. gemaakt? — ^ ^ B°de t0t een' levendiScn bHcf DOOfiM  TREURSPEL, 85 DOORN. Op zulk eene wijze, genadige heer! zult gij de fust niet weder vinden. DE GRAAF. Doorn! Doorn! weet gij een' weg, op welken men de verloore rust weder vinden kan? DOORN. Gij zijt te onvreeden op mij, genadige heer! ik durf niet fpreeken? DE GRAAF, (neemt hem by de hand.) Gekheid! — gij kent mij! fpreek, waar is dien weg? En gij zult, daar voor, den weg ten hemel vinden. DOORN. Durf ik vrij en oprecht fpreeken ? DE GRAAF. Ja, gelijk een Biegtvader tot een' zondaar! fpreek! DOORN. 'Hoor mij dan aan, genadige heer! (de Graaf leunt met den rug tegen den Jloel, en luiftert opmerkzaam.) door opftuiven zultg j noch u zei ven rust, noch de Graavin rechtvaardiging verfchafTen, Gij moet de oogen openen. Men heeft de Graavin bij u verdacht gemaakt, en ook meer niet. Eene verdenking moet opgeheven, of bevestigd worden , anders is zi) een helfche plaag , en bijzonder in uwe omftandigheid. DE GRAAF. Dat is waar! F 3 DOORN  I 8C AMALIA RIN GENTHAL. DOORN. Om derhalven zeeker te zijn , moet gij de zaak ten rtrenguen onderzoeken , genadige heer! zonder nog de Graavin voor fchuldig te houden. Geen van beiden kan hier door verliezen; en vind gij uwe rust, zo vindt gij ook de trouw uwer Gemalin weder. Zou het toch mogelijk zijn, dat zij! .... maar het laat zich niet eens vermoeden. DE GRAAF. Alzo onderzoeken meent gij, haar befpieden? Maar op welk een wijze? Laat eene menfchelijke ziel zich outleeden ? DOORN. Gij moet mij wel verftaan, genadige heer! gij moet, bij voorbeeld, op heure geiprekken, op heure handelingen, bijzonder opmerkzaam zijn. Heur droomen beluisleren, van verkheide jonge lieden met haar fpreeken; en daar bij op heure wangen letten. Maar wat het voornaamfte is, Gij moet heure briefwisfebng met uit het oog verliezen. — gij moet alle heure papieren doorzoeken, genadige heer! dit alles zal u den weg tot uwe verloorene rust wijzen; en wanneer alle deze fchijngronden opgeheeven zijn, dan vindt gij uwe beminnenswaardige Gemalin weder. De onfchuld is gelijk het goud, zij Itaat de fterkfle vuur proef door. DE GRAAF. Ja; Doorn; uw inval behaagt mij ongemeen. Ut wil mij uw raad sten nutte maaken. Ik zal ten cerften op heure kamer gaan, en alle haare brieven doorzoeken. Maar vo'ór alles zal ik echter mijn uitgedacht middel beproeven; ik zal haar de vrijheid aanbieden, haar van heuren Eed ontllaan; neemt zij het aan — ha! dan —, (hij gaat fchielijk heen,) Z &  TREURSPEL. 87 ZEVENDE T O O N E E L. DOORN, alleen. 2/ie eens! zie eens! hoe hij nog moed heeft om te fteigeren en tot zijne voorige hoogte op te klimmen. Goed zo l goed zo ! ook tot de helft kunt gij opklimmen, het doet niets, (hij neemt den brief der Graavin uit zijn1 zak.) Hier, dit zal u wel weder ter neder ftorten. Hoe meer gij valt, hoe moeijelijker u het klimmen zal worden; zij kan gerust uw vuurproef uithouden; zo veel te zeekerder ben ik, dat gij voor 4eze (Jrij wijst op den brief) zult bezwijken. (hij gaat heen.) A G T S T E T O O N E E L. De Kamer der Graavin. DE GRAAF, (alleen) 3Nt iet bij mij — niet op heure kamer. — Waar of zij is. (hij ziet den bryzak op de tafel, en doorzoekt dien.) Men kan het niet weeten, dikwijls zoekt men achter floten en grendels, en het ligt nauwlijks een fpan van ons af. Niets als gouddraad (hij neemt een kluwdaar uit.) 6 Vrouw ! kon ik u, gelijk dit goud, te famen fmelten, aan ten' proeffteen toetfen, en niet te ligt bevinden. ö Hoe zouden alle drukkende twijfelingen van mij vlieden. Maar daar is geen proeffteen voor Vrouwen. Wat is alle onze wijsheid tegen Vrouwen list. (hij doorzoekt de popieren die

eH "Ij "Iven veifchaffen! het huwelijk is en blijft het graf der liefde: - Onze hetde is gcftorven, Amalia! Laat zij in heur grar rusten. Waarom zouden wij dit eüendig overfchot rond flecpen , leggen wij haar bij het overige. Sla toe! — hier uwe hand. de graavin. Eer zal zij verfteenen — eer zij het wagen zal. de graaf. , Gij veinst, wijl gij denkt dat ik het ook doe. Hoor mij aan en oordeel of vermomming zo fpreeken kan. Zie, g.j ademdet tot in uw twintigfte jaar in de galante waereld. Jongelingen zo fchoon als gij , reikhalsden naar uwe blikken, gij waart voor hen wat de zon voor de bloemen is. Gruwzaame' waarom weigert g,j hun uwe milde warmte ? Ga andermaal voor nen op fchoone, weldaadige zon! zij zullen u, uit dankbaarheid, vlijenden wierook toe zwaaijen. - Ga  TREURSPEL* ot Ga naar de Stad, Amalia! daar wachten u, met opene armen, vrienden en vriendinnen, die u aan de gelukkige uuren zullen herinneren, die gij in de arrnen van hem genoten hebt, die uw hart op reis heeft mede genomen, de graavin, (valt hem ts voet.) Ach Karei! Karei! heb medelijden met uwe onr gelukkige Vrouw! de graaf. Zottin als gij zijt,ftaop.(%y helpt haar op.) Ga heen naar het ^heerlijk toekomende, dat u, gelijk een kind op den fchoot zijner moeder, toelacht. Waarom wilt gij hier een ledig rupfen leven leiden, wanneer gij ginds in een vlinder verheerlijkt, van vreugde tot vreugde rond zweeven kunt. Ik fchenk u uwe gelukzaligheid, waarom wilt gij mij de mijne niet vergunnen? • Ik wil niet meer bemind zijn. De vlam welke gij in mijn hart hebt ontdoken, heb ik verflikt. Ik kan niet meer beminnen, wil ook niet meer bemind zijn. de graavin. ö Zo ftraffe God u met mijne eeuwige liefde. «■■? de graaf. En u — met mijne onverfchilligheid. (hij mail heen gaan.) de craavin, (die hem weerhoudt.) Ach! heb medelijden, heb medelijden, mijn Karei! de c R a a f. Nog iets, ik heb u geduurende de dagen onzer ver*  5>2 AMALIA RINGENTHAL. JnenkmtSheenige brieven .^nden, deze konden n aan imj herinneren, en ik wensen geheel uit uwe de graavin. Wat wilt gij, doen gruuwzame? de graaf, (met een dreigende ernst.') Wilt gij den fleutel geeven ? — de graavin. Ach laat mij toch behouden, hetgeen mij,na u,het dierbaarfte is — uw beeldtenis- — de graaf, (driftig.) Voor de laatflemaal, de fleutel! —• de graavin, (angftlg.) Daar is hij. de craaf, (dtorsoekt het kistjen en legt eenige brieven op de tafel.) Van wien hebt gij dezen ring gekregen? de graavin. Van mijne Moeder. de graaf. Jiad^e 8'J VCrbergt dien' aI* °f nWC Moeder 2e ge(lole£» de graavin. Op den dag toen ik de uwe werd,had ik ze aan den v^ger. D E  TREURSPEL. p$ de graaf, (nog altijd zoekend.} > Doe ze weder aan, Want heden wordt gij weerde uwe. Zoi — {hij neemt eenige brieven onder den arm.) Nu zijn wij gefcheiden. (hij wil heen gaan.} de graavin, (houdt hem te rug.) Actv! blijf, gruuwzame man! blijf. de graaf, (keert te rug.) Gij noemt mij gruuwzaam? wij zullen zien, of ik het niet zijn kan. (hij legt de papieren op de tafel, vat haar bij de hand, en zegt met een dreigend ge. laat ) lk heb u uwe vrijheid aangeboden, en gij weigerdet die aan te neemen Nog is het in uwe magt. Eer uw pols festigmaal geflagen heeft, moet gij befluiten, of in den,fchoot der vrijheid over mijne bedreigingen te fpotten, of daar,in dat eenzaam vertrek, opgefloten, eeuwig over uwe domme belluiteloosheid te zuchten. — kies! de graavin. Grootmoedig man! — Gij maakt mij weder gelukkig, uw beeldnis zal mij in mijne gevangenis verzelleu. Mijne ziel zal u voor m jne oogen fchilderen — en ik zal u altoos bij mij hebben — mijn Karei! ódat is grootmoedig in vergelijk van uwe. voorige barbaarschheid. de graaf. Wel aan! gij hebt gekozen, (hij vat haar hij dt hand en brengt haar naar het Kabinet.) de graavin, (fidderend) Slechts nog ééne omarming, mijn Karei! (deGraaf ziet  tft AMALIA RINGENTHAL. ziet haar met een' medelijdenden blik aan, en geeft haar een fchielijke •vuurige kusch.) DE GRAAF. Onmogelijk! dit zou tyrannij weezen! — (hij laat haare hand los, en gaat fchielijk uit de kamer.) NEGENDE T O O N E E L. ■ DE GRAAVIN, (loopt hem na, tot aan de deur.~) .Ach waarom ontvliedt gij mij, mijn Karei? Hoe leed doet het hem mij op te fluiten ? Hij bemint mij nog. . . . Het zou tyrannij zijn, zeide hij? ö Nu gaat 'er weder een flraal van hoop voor mij op. — Ook zijne brieven heeft hij terug gelaaten. Ik heb hem miskend, den besten man! indien zijne liefde voor mij niet grenfenloos ware, gewis hij zou zig om eene vrouw 20 niet folteren, ö Ik zal nog gelukkig zijn ! — (nd tenige oogenblikken ) Goede Doorn, hoe oprecht ook uw raad kan zijn, zou ik toch flegt met mijn onverfchilligheid zijn gevaaren. Nu zou alle hoop verlooren 2ijn igeweest. Mijn hart heeft mij beter geraadenj (zijjluit het kist jen en neemt de brieven in de hand.) Ik heb u dan weder, gij bewijzen zijner liefde, ik heb u weder. Komt met mij! ik wil beproeven eene gevangene te zijn. (zij gaat in het kabinet.) TIEN-  TREURSPEL. 9$ TIENDE T O O N E E L. De Zaal. • doorn, alleen. (Hij gaat aan een tafel zitten, en legt den brief van Girolino aan Amalia, voor zich, na dat hij denzelven heeft geleezen.) daar né DE GRAAF. Ja deze regels — zal ik overluid leezen, als ik hem hoor komen. Hij moest zich zelve niet zijn, als zij hem niet in het harnas zouden jaagen — hij moet de vrouw recht toetfen, want hu wagt ik reeds zo lang, en hij is nog altoos bij haar — bijna zou ik denken dat hij haar andermaal om liefde bade. Wat zou dat voor een ftreek zijn, indien ik hier dit lieve blad niet had, ik zal mij alzo in poftuur zetten — want lang zal hij niet meer uitblijven — een dienst die mij rijkelijk beloond wordt, gaat voor een' dagelijkfchen dienst — ik kan _u niet helpen, armefchelm/ ook betaalt Girolino mij te eerlijk, dan dat ik zulk eene goede gelegen, heid, om hem en mij te wreeken, zou laaten voorbijgaan. — (Hij luistert.) ja, dat zijn zijne fterke afgepaste fchrceden. (hij plaatst zich in het middenvan het Tooneel, met het halve profil naar de aanfchouwers en de andere helft naar de deur,en zo haast de Graaf binnen komt, leest hij overluid.) „ Amai, Ha l goddelijke Amalia ! Ik heb uw' eed in mijne „ handen, en leg hier plegtig den mijnen aan uwe „ voeten. — Ik kom, zo waar als God leeft, ik kom „ weder. om uwe hand van uw hart te ontvangen." (?f Praaf die biJ dt woorden Amalia en Eed verfchrikt, blijft ftaan en luistert met innerlijke woede. Doorn die den Graaf plotfelijk fchijnt gewaar te worden, veinst verlegen te zijn, wijkt terug en Jteekt fchielijk den brief in zijn' zak, d e  90* AMALIA RING ENTHAL. CE GRAAF, (die met een gemaakte bedaardheid mat Doom gaat, en hem bij de hand vat.) Doorn is uw leven u waardig? DOORN. Ik kan het wagen voor mijn heer. DE GRAAF, (grijpt hem bij de borst.) Kaerel is uw leven u waardig, 20 fpreek. wat ' hebt gij daar geleezen ? doorn. ■Ik las een oud adres aan de Graavin. DE GRAAF, (houdt hem nog altoos bij de borst.) Kaerel! ik verwurg u als gij de waarheid niet zegt. Mensch maak mij niet raazend, geef hier het papier. DOORN. Om *s hemels wil, genadige heer! gij zult mij om 't leven brengen. DE GRAAF. Dat zal ik, indien gij niet fpreekt. DOORN. Nu, laat mij dan los! ik zal fpreeken. (de Graaf laat hem los.) Ik weet zelf niet wat in dat blad ftaat, ik begon juist te leezen. DE GRAaF, (vat hem weder aan.) Geef hier, of ik werp u tegen den wand, dat de grond 'er van zal daveren, DOORN.  r TREURSPEL. 9r doorn, (die den brief uit zijn' zak neemt.) Gij weet niet, genadige heer! wat gij begeert. de graaf. Zonder omflandigheeden, zeg ik. (hij rukt hem den brief uit de hand en leest overluid:) „ Mijne uitverkoorene! » Het onverbiddelijk noodlot rukt mij voor een' „ tijd van u af, maar ieder oogenblik dat mij van „, u verwijdert, zal mij nader tot u breugen. Met» „ heeft mij de dood van mijn' Oom gemeld» „ zo haast ik mijne zaaken in orde heb gebragt, „ ben ik weder bij u. — Goddelijke Amalia! ik „ heb uwen Eed in mijne handen, en leg hier 5» P^g'ig den mijnen aan uwe voeten. Zo waar „ God over ons beiden waakt, ik kom te rug; „ om uwe hand, van uw hart te ontfangen. Uw vuurigfte Aanbidder ^ . marche ciroliko. de graaf. Spreek ellendige! hoe komt gij aan dien brief? fpreek! of ik druk u als een fpons' in elkander. Zeg de waarheid, of gij zult aan uw' logen verflikken. doorn. De Graavin heeft mij dien gegeeven. de graaf. ■ Tot wat einde? indien gij flechts ftamert, zo zijt gij verlooren. ' G Doorn.  Si AMALIA RINGENTHAL. DOORN. Ik zou dien verbranden, genadige heer. DE GRAAF. 6! dank zij u, Geval! oneindig dank, ik zou u een Altaar kunnen bouwen, en u voor dit gefchenk aanbidden. — En gij, fchurk! — wat hindert mij uwe ziel ter helle te zenden; gij onwaardige koppelaar, gij verraader, dit was dan de oirzaak waarom gij de partij van de vrouw hieldt? Weg uit mijne oogen, gij hebt bij mij uitgediend, fchelm, wanneer gij u nog op mijn grondgebied zien laat — zo DOORN. * Heb bermhartigheid met mij, genadige heer — ik zal u_ nog meer ontdekken, — maar verjaag mij niet uit uwen dienst. DE GRAAF. Wat kunt gij nog meer ontdekken, fchurk! DOORN. Ik erken mijne dwaaling, genadige heer! ik had getrouwer met u moeten handelen; maar dwaalen is meuschlijk, verftoot mij toch niet van u. DE GRAAF. Ontdek! wat gij nog weet —■ en ik vergeef u —— DOORN. Ja nu, de Graavin heeft mij belast binnen een uur weder bij haar te komen, en fprak van eenen brief, welken ik nog dezen avond' door een' rijdenden bode moest  TREURSPEL. co moest afzenden. Misfchien kan die u nog meer Jicht in de gantfefte zaak geeven. — Vergeef mij Hechts, genadige heer. de graaf. Ik. heb u mijn woord gegeeven. In één uur, of de brief — of! door n. Gij zult dien hebbert, zo waar mij uwe gunst dierbaar is; maar gij moet niet laaten merken, dat eü dezen in handen hebt. de graaf. Daar voor is gezorgd! — ga nu heen — op dat zi] ons niet bij elkander zie. Indien gij mij echter bedriegt. . doorn, (in het heen gaan.) Zo treffemij uwe wraak! — 6 als ik flechts weder m uw gunst ben. ELFDE TOON E EL. de graaf, (alleen, ziet Doorn nd.) T) J--'it is een uitvaagfel der menschheid? — In een uur verraadt hij mij en mijne Vrouw. Doch fchurken zijn ook niet onnuttig. De Schepper zelfs bedient zich van zulke uitwerpfels der menschheid om de boozen te tuchtigen, waarom zou ik dezen dan niet tot een werktuig gebruiken, om achter de ftreeken van mijne vrouw te komen P — (ziet op den brief) tUl hoe die ligtekooij ook voorzichtig kan zijn, — G 2 als  loo AMALIA RINGENTHAL. als of zij het voorzien hadde, dat ik heure brieven doorzoeken zou. — Komen zal hij , om heure hand van heur hart te ontfangen? Ik zal wel zorgen dat de gemeenfchap tusfclien hand en hart verfcheurd worde. Kom maar fchurk, kom! de raven zullen voedfel krijgen. — (nd eerdge oogenblikken) Weg met alle verontfchuldiging. Waarom heeft zij den brief bewaard , indien zij niet zuchtend naar zijne terugkomst hadde verlangd — binnen een uur zal ik nog meer weeten? — weet ik het niet, voel ik het niet reeds, dat Zij mij tot een' fpot en hoon der waereld gemaakt heeft? — Hoe liet ik mij van die Vrouw rondflingeren — hoe liet zij mij, gelijk een weerhaan, draaijen en wenden, daar ik voor haar , niets als een Schoothond was, die hsar voor tijdverdrijf oppasfen en liefkoozen moest, 6! over deze mijne domheid zoude een Cato van het lagchen de long fchudden — Ha! ha! ha! ik zal ook lagchen, maar vrouw! weet, dat ook de woede lagchen kan, als zij zeker van heure buit is. (binnen.) TWAALFDE. T O O N E E L. De kamer in het huis van den Jager. GIROLINO, {komt met den hoed op het hoofd.) ïndien hij mij bedrogen hadde! " reeds tweemaal ging ik naar den tuin, keek mij de oogen blind, en kon nog geen fpeur van hem ontdekken. Maar neen, hij deelt immers de wraak met mij, en de geldzucht zal hem toch niet zo plotsling verlaaten hebben. • Dus weg met die grillen (ïiij z«t zich, en opent het omjlag van een1 onverzegelden brief, befchou-wt en ver-  T R E V R S P E L. ior vergelijkt ze met een* anderen brief.) Zo gelijkend ais de eene drup water aan de andere. Zij zelve zon heure hand verdenken,als handen heuren eigen wil hadden. (hij befchouwt dien weder) Meefterlijk is het mij gelukt. Oogen zo fcherp ziende ais een Lynx, kunt gij hebben, lieve Riugenthal, en gij zult toch daar in geen bedrog ontdekken. Ik had, waarlijk, met mijn wraak eerder kunnen gereed zijn, en de vrouw zou even zo zeker de mijne zijn geweest! Doorn zou zich ook tot een;laaghartiger enderneeming laaten gebruiken. — Een wein:gmuggen gift,en weg was de hommel. — Maar dit is beter, het doodt langzaamer, het kruipt van lid tot lid, van zenuw tot zenuw, van levensgeest tot levensgeest; de ziel kan daar bij zo geheel de algemeene verderving gevoelen. — Nu nog het Adres! — Ja hier is goede raad duur, — (hij bedenkt zich) kan ik met nog een' derden in de zaak mengen ? (nd eenige ogenblikken) Neen! neen! het blijft hier bij: Aan Mijn' Heer den Heer N. N., de naam kan hem de Vrouw ondekreen. — Ha! ha! hij zal raazend worden, alt ïij mets van een' naam zal willen weeten. (hij -oerfmjdt een pen) Dus, aan Mijn Heer den Heer N. N. (hij ziet geduwig op een bij hem Hagend blad, herhaald de woorden aan Mijn' Heer N. N. en floot op)Nu'ben ik gereed ! en hij komt niet, (hijgaat met verhaaste Jchreeden op en neder) Nog een kwartier uur zal ik wagten, ■komt hij dan nier, — dan zal ik heen gaan, en beiden doorfteeken. — Doch ik hoor iemand komen, veelligt heb ik hem onrecht gedaan. Ja hij is het — ik hoor hem voorbij fluipen. (hij gaat naar de deur en maakt die open) Waarom zo laat?lieve Secretaris,ik bad mij zeiven door ongeduld kunnen dooden! Nu! hoe ftaan onze zaaken? G 3 DER.  iö2 AMALIA RINGENTHAL. DERTIENDE T O O N E E L. girolino, doorn, (in't opkomen.) doorn. -Alles is in orde , genadige heer! — Maak nu dat ik fchielijk weg kom. Want binnen een uur, beloofde ik den Graaf den brief van Amaiia te zullen overleeveren. Schielijk, genadige heer! hij kan naar mij vraagen. girolino, (buiten de deur.) Francisko! Francisko! francisko. Genadige heer! v < , girolino. Een kaats! (tot Doorn, terwijl hij met den vinger knipt) voor den duivel! het gewigtigfle hebben wij veigeeten. — Het Famielje zegel der Graavin. — Spreek Doorn, wat zullen wij nu doen! doorn, (glimlagchtnd.) Daar heb ik voor gezorgd, genadige Heer! (hij kaalt het Cachet uit zijn' zak) Ja, als of Doorn niet voorzichtig ware! g i r o l i n o. Laat ik u voor dezen wijzen inval kusfen! — Alzo gaat alles goed •— hebt gij hem ook tot dezen brief voorbereid? doorn.  TREURSPEL. 303 doorn. Ja, genadige heer! ik zal u alles vernaaien, doch maak nu voort. girolino. Den brief moet gij toch overleezen, misfchien vindt gij nog ieis daar bij te herinneren» doorn. Geef hier, genadige heer! (hij leest zacht) Kort en goed. giro lino, (wijs( hem het Aires.) Het Adres is aan een' ongenoemden. doorn. , Ook goed! ik zal hem wel beduiden, dat een brief aan een' ongenoemden ook wel beftcld kan worden. (Francisko brengt een kaars) rfier is licht, verzegel genadige heer! verzegel, girolino, (nd den brief verzegeld hebben.) Zo, nu wensch ik u eene goede verrichting! doorn. Vaar wel, genadige heer! binnen het uur ben ik We» der hier, en gij zult wonderen hooren. girolino. Ik zal u aan den muur van den tuin geleiden, misfchien kan ons onder weg nog iets invallen, (zij gaan hetn.) Einde van het derde bedrijf. G 4 VIER-  104 AMALIA R INGENTHAL VIERDE BEDRIJF. EERSTE T O O N E E L. , Het vertrek van den Graaf. Hij zit aan eene tafel, waar op twee kaarfen ftaan* DE GRAAF. ö Die Hekkengang des tijds! daar zit ik reeds zo lang vol verlangen, vol verwagting. (hif ziet opzijn horlogie) en nog onibreeken 'er tien minuuten aan het bepaalde uur. (hij fchelt.) DE BEDIENDE. Genadige heer! DE GRAAF. Ga eens naar de kamer van Doorn, en vraag hem, hoe laat het op zijn horloge is (de bediende gaat, na eene buiging, heen.) DE GRAAF. Hij zal mij wel verdaan, (ni eenige ogenblikken) dez.en avond nog, — door een' rijdenden bode. — Nog nooit heeft mij een raadzel 20 veel hoofdbreeken gekost. — Wij zullen zien, wij zullen zien. (blijft weder in gedachten zitten.) TWEEDE T O O N E E L. DOORN, (Mj komt met langzaame fchreeden.) DE GRAAF, (achter zich om ziende.) om toch fchielijk, gij doet alles zo langzaam. DO O R N.  TREURSPEL. 105 DOORN. En toch kom ik nog vddr den bepaalden tijd, gena. dige heer! DE GRAAF, (Jlaat haastig ep.) Hebt gij den brief? DOORN. Ja genadige heer! — Maar gij zult 'er niet wijzer door worden; zij fchijnt den genen zelfs uier te kennen, aan wien zij fchrijft. (hij ziet om of niemand luijlert. Tast langzaam naar zijn'' zak, en laat den Graaf tijd om verder te vraagen,~) DE GRAAF. Hoe ZO? DOORN. Wijl zij aan eenen zekeren heer N. N. fchrijft. DE GRAAF, (driftig.) Geef hier! DOORN, (grijpt weder naar zijn zak.) Ik zal genadige heer! — maar gij moet zeggen dat gij hem den bode afgenomen nebt, anders kan de Graavin. — DE GRAAF. Hier met den brief! DOORN. Maar gij hebt met gehoord, genadige heer! waarom ik u gebeeden heb. DE GRAAF. Nu ja. (ontevreeden) Ik heb den bode den brief ontnomen. — Nu, zonder omftandigheeden! DOORN, (die hem den britf overreikt.) Maar, genadige heer' vergeet uwe belofte niet. — Zo iets zou ik niet van u verdienen. G j D*  io6 AMALIA RINGENTHAL» de graaf, (Jeeü het Adres.) Aan Mijt? Heer den Heer N. N. Hoe kan die brief befteld worden? {hij opent den Brief. De bediende die naar Doorn gezoden was, komt terug.) Het is goed. (Jij gefft hem een teken t-m te vertrekken.} doorn. De Graavin heeft mij bevolen den bode tc gelasten, den brief te Rothenheim, bij de Schoonmoeder van den gewezen Schrijver af te geeven, daar zou zich die geen laaten vinden, voor wien hij beftemd is. — de g r a a f. Ha, mijne wraak zal heure dochter en heuren fchoonzoon treffen! — (hij Lest overluid voer zich en beevend.) mijne geliefde! „ Een bref, dezen morgen , door een ongenoem" de,n.'aan mÜ11*m2n gezonden, heeft ons verraaden. „ Wij moeten onze geheime bijeenkomst een' tijd „ lang_ opfchorten. — Zo haast het mij gelukt is „ den ijverzuchtigen gek in flaap te wiegen, vliege „ ik weder in uwe armen." Uwe tedere amalia, ringenthal» Ha duivelin! duivelin van een vrouw! — (hij jlaat zich voor liet voorhoofd, en Jlaat eenige ogenHikken in eene Jiomme bedwelming; daarna vat hij Doom bij de hand, ziet hem verwilderd aan, tracht te fpreeken, doch kan niet; eindelijk geeft hij hem driftig den brief) Daar, lees. —• doorn, (leest, en veinst veriaast en verwonderd te zijn.) DE  TREURSPEL,- 107 DE GRAAF. ' Niet waar! niet waar Doorn? — Ha! dat overtreft alle mcnfcbelijke verbeelding! ... De ziel verbleekt bij deze gedachten. Maar! Vrouw ! Vrouw! gij zult bij mijne daaden verbleeken. (hij neemt Dtorn den brief of, krijgt een pistool van den wand tn loopt de kamer uit.) DERDE T O O N E E L. DOORN, alleen (hij loopt hem eenigefchreeden nd.) enadige heer! genadige heer! Dat zou een verdoemde trek zijn, als hij haar dood fchieten wilde; te veel is te veel. Doch neen,dat zal hij wel laaten. Men moetraazend beminnen, om zo ijverzuchtig als hij te kunnen zijn. — Hij zal haar niet doodfchieten. Nu zal ik op mijn kamer gaan, een weinig inpakken , en morgen , vaar wel! vaar wel! VIERDE T O O N E E L. Het Tooneel is veranderd, en verbeeldt de kamer van de Graavin. DE GRAAVIN «fiLOUIZE. G ij weent, lief meisjen. — Ja! ween met mij. Veelligt ontfermt zich de hemel over mij, als gij uwe traanen met de mijnen vereenigt. (zij vat haar bij de hand) Ach Louize, Louize! Wie hadt zo iets kunnen vermoeden? . . . LOUIZE. Wie mag toch die booswigt zijn, die den Graaf dergelijke zaakcn in het hoofd bragt? — CS  io8 AMALIA RINGENTHAL; o e GRAAVIN. Wie hij ook zijn moge, het is een eerloozc — ik heb medelijden met hem. louize. Ja wel genadige vrouw ! want hij heeft zich zeiven de bermhartigheid van God ontftolen, V IJ F D E T 0 0 N E E L. üEvoorigen, de graaf, (Jluipü verwilderd ' in de kamer.) de graavin, (zo haast zij den Graaf gewaar worat) G, od ! mijn gemaal! Louize! Louize ! redt mij, redt mij van zijne blikken. de graaf, (legt de pistoolen op de tafel, met derzeiver hopen naar de Graavin gekeerd; hij vat haar bij de hand, en brengt haar naar de tafel.) Zie hier vrouw! hier in is de dood befloten, een vinger druk, behoeft hem maar los te laaten, en zijn adem blaast u uit, gelijk een lamp. Spreek de waarheid zoo gij niet llerven wilt, de Graavtnm louize, (vallen hem te voet, en zeggen beide te gelijk.) A ch Karei, Karei. wat hebt gij met mij voor ? ' l o v i z f. Hebt medelijden, genadige heer? de graaf, (tot LouiZC.) Weg, koppelaa'fler weg! (tot de Graavin die hij toornig opricht) fpreek trouwloze! aan wien hebt gij dezen trief gefchreeven ? DE  TREURSPEL. 109 d£ graavin, (beangst en beevend.) Welke brief mijn Gemaal ? de graaf. Ha Boeleerder! Gij durft nog vraagtn ? —■ Lees, en bekent, (hij ziet haar wild en dreigend aan.) de graavin, (doorloopt het blad en valt in onmagt.) l o u i z e. God, 2ij bezwijmt, (zij zet haar in een Leuningffoel.) de graaf. Een betere bekentenis hadt zij niet kunnen geeven. — (hij ziet haar aan.) Doch neen, zij is niet buiten kennis; heure ziel deinsde Hechts terug, om ergens een' logen uit te vinden, (hij fchudt haar.) Ontwaak,ontwaak meinëedige! gij zult mij niet bedriegen, louize. Om Godswil, genadige heer! verfchoon heure zwakheid ! de graaf. Het is gemaaktheid , niets als gemaaktheid, (hij fchudt haar weder.) Ontwaak meinëedige, ontwaak! louize. God! dat zal haar het leven kosten. de graaf. Dat zal het niet! zij moet mij eerst den i'erraadernoemen, en dan met hem. — (vat Louize vleiend bij de hand.) Hoor Louize, gij kunt uwe mcefteresfe alle verdere foltering bcfpaaren. Zeg mij, weet gij iets van heure geheimenisfen ? — Van dezen brief, fpreek! — ' Loui-  lio AMALIA RINGENTHAL, louize. Laat mij, genadige heer! mijne meefteresfe heeft nu m jne hulp nuodig. Laat mij! d e graaf. Gij maakt u verdacht door uwe uitvlucht! — Loui2e! (hij reikt haar een goudbeurs.) Voor dit geld kunt gij meer kleederen koopen, als zij u in uw gantfche leven zal fchenken. Zeg mij, weet gij iets van die verraaderij? — Zeg het mij, en dit geld is het uwe. (hij legt haar de beurs in de hand.) louize, (welke het geld laat vallen.) Ik zal u de waarheid voor, niet zeggenmaar laat mij! — de graaf, (reikt haar wedir het geld.) Daar neem aan, neem aan! louize. De Graavin is — onfchuldig, zo zeeker onfchuldig, als ik heure onbegrensde liefde tot u, en het goede engelen hart van de arme mishandelde vrouw kenne. — Doch zij komt weder bij! laat mij, genadige heer, laat mij! (zij rukt zich los tn vliegt naar de Graavin.) Genadige vrouw! —- de graavin, (ftrekt heure armen naar den Graaf uit.) Karei! mijn Karei! ik ben onfchuldig. Een booswigt wil vergif in onze liefde mengen. Ach Karei! Karel! wees redder van ons beiden? de graaf, (jl00t heure hand weg.) Weg! gij zult mij door uwe liefkozingen niet verblinden. Ik wil antwoord hebben. Antwoord! — de graavin. Ik ben onfchuldig! de  TREURSPEL. m DE GRAAF. Dan moet gij iïerven! — DE GRAAVIN. _ Gij dreigt mij met de dood. Ik ontvang die gaarn uit uwe handen; maar dezen brief heb ik niet gefchreeven. Wanneer gij mij doodt, zo doodt gij eene onichuidige. DE GRAAF. Ha woede! zo ver heeft het 'die fchijnheiligegebragt... Vrouw! vrouw! indien gij nog Hechts één vonk jen eer, of Ichaamte in uwe ziel hebt, zo dwing mij niet u een' getuigen voor te Hellen — die — DE GRAAVIN, (biddend.') Ja mijn Gemaal (lel hem mij voor. Het aanfehouwen eeneronfchuldige zal dezen omgekochten getuigen verllommen;kan het zulks niet, dan kan ik «erven! — DE GRAAF, Goed! gij hebt over u zelve uw vonnis uitgefprofien. (h] fchelt.) ö r DE BEDIENDE, (komt binnen.) Genadige heer! DE GRAAF. Gij moet Doorn hier brengen. Zoo niet, beef voor uw leven. DE BEDIENDE, (gaat heen.) DE GRAAVIN. Ach die weet het ook, hoe onfchuldig ik ben!..; DE GRAAF. _ Ja! hij weet het, hij weet het, en zal u den logen m uwe borst terug ilooten. onwaardige! — Neen, zo veel boosheid had ik die vrouw niet toegefebreevén! — In.  jij AMALIA RINGENTHAL. Iiifluimeren wilt gij mij alzó/chandelijkeovetfpeelfter?— Neen het zal u niet meer gelukken, lang genoe" hebt gij mij, in de ontheiligde fchaal der liefde, verdoo venden HaapdranKgereikt; ik ben van mijne droomen ontwaakt, in mijne ziel fchijnt thands een helder daglicht, ik zie unu m uwe waare geftalte, gij monlter! — Maar bij God! gij zu:t het boeten, (hij ziet op den brief.) Zie h;er het bewijs en dit is genoeg. ZESDE T O O N E E L. de voorigen, doorn,7«et den bedienden. de graaf, (die naar Doom gaat en hem bij de hand vat.) w w» ie heeft u dien brief gegeeven, Doorn? — doorn, i Genadige heer! gij houdt flecht woord! Ik heb nu net recht. . , — de graaf. Ik zie lafhartige, gij vreest voor eene vrouw. Wij zullen zien , of de vrees voor de dood niet fterker is. (hij brengt hem tij de tafel en zet hem liet pistool op bet hart,) fpreek l doorn, (veinst beangst te zijn, zegt tot de Graavin.) Ik beklaag u, genadige vrouw! gij ziet, dat ik gedwongen word! het leven is zoet. — Genadige heer! wat ik gezegd heb, dat weet gij — de graavin, (die het hoofd in den boezem van Louize verbergt.) Ach God! die fchandelijke lastertaal!.. de  TREURSPEL. iï3 de graaf, (dit -woedend met het pistool naar de Graavin loopt.) Ha Vrouw, nu zijt gij onwederroepelijk verlooren l doorn. Genadige heer! ik bezweer u bij a'les wat u heilig is, geef hier ! (hij tracht hem het pistool te ontwringen, tot dat eindelijk hel fchot in de lucht afgaats waar op hij met zijn' bediende vertrekt.) louize, (roept Doom nd.) 6 Monfter! wanneer gij eens rot wanhoop vervalt, zult g j den dood zoeken en niet vinden. . . de graaf. Ha! daar (ha ik nu als een leeuw, dien men de kJ.aauwen heeft afgehakt — (ziet wild en dreigend naar Amalia, ijlt voords naar haar toe, en vat haar bij den arm.) Spreek meinëedige! aan wien hebt gij dien brief gefchreeven ? Of ik ruk u de ziel uit het lijf. Chif jchudt haar ) v J de graavin, (werpt zich aan zijne voeten) Ach mijn Karei! ik heb dien niet gefchreeven, — Zo waar God... — de graaf, (valt haar in de reden.) Hou in! Gij zoudt God lasteren, en mij niet overtuigen. — Voor de laatftemaal Vrouw!béken! béken! — j) e graavin. Ik kan niet mijn Karei! ik kan niet! — de graaf. Waarom kunt gij niet, monfler? de graavin. Wijl ik u bediiegen zou. H MrM  H4 AMALIA RINGENTHAL. DE GRAAF. Ha !ik weet, ik weet het reeds, waarom «WJ niet bekennen w.lt.gij beeft voor uw'medepbgtigenfoverfpeelfter!-maar,zo waar ik leef, gj zjjt verlooren ,als gij mij den verraader niet noemt. - Wees niet dwaas Vrouw • 2ie! ffj zulr behouden zijn, wanneer gij den booswigt ontdekt. En zoo niet — dan! . . . 5 DE GRAAVIN. Ik kan mij door geen' logen redden. Doe wat gii wilt — ik ben onfchuldig. 61 DE GRAAF." Heerlijk! heerlijk fpeelt gij uwe rol! Ha! voor wat moet ik u houden? Onmogelijk zijt gij een menfehenKind! Ue Vader der logen heeft u met de zonde geteeld ; maar Logenaarder; Logenaarfter, ik zal u haast tot uwen Vader zenden! (hij gaat woedend heen.) ZEVENDE T O O N E E L. DE GRAAVIN, (bedekt zich het aangezicht met Heur' zakdoek.) Ach! ach! X.ODIZE, (kuscht de hand der Graavin.') Genadige Vrouw, ik beef dóór alle mijne leeden j zijn laatlte blik was zo vol fchrikkclijke bedreigingen, en zijn gelaat. — ÓZulk een' blik kan fiechts iemand werpen.wiens ziel met bloedige voorneemens zwanger gaat, Kom,genadige vrouw, verwijder u, hier zijt gij voor zijne woede niet zeeker. — DE GRAAVIN. Laat mij fterven, Louize, — laat mij nerven! * LOÜI-  TREURSPEL. n$ LOUIZE, Gij zijt u zeiven, en uwen zoon uwe redding ver» fchuldigd, genadige vrouw. Kom toch! verwijder u, eer de razerwj hem weder naar uwe kamer voert... Kom toch — zo lang tot dac de itorm in zijne ziel bedaard is. Verberg u. DE GRAAVIN, (beangst.) Maar waar heen, Louize, waar heen? LOUIZE. Laat ons langs den wenteltrap naar den urn gaan j het zal ginds onder de donkere laanen fchielijk nacht worden, en wij zijn daar voor zijne vervolgingen veiliger dan hier. Kom, genadige vrouw, wij zullen door den lmallen gang naar den wenteltrap ijlen. — DE GRAAVIN. God inden Hemel! ik die anders zijné omarmingen te gemoed vloog, moet thands voor hem vlieden. — sIk volg u Louize. (zij gaan heen.) A G T ST E T O O $ E E L. Het Tooneel verandert, en verbeeldt de kamer in htt huis van den Jager. FRANCISKO en PIETRO. FRANCISKO. 7 ~ ^->eg mij eens kameraad! wat dunkt u van het gedrag van onzen heer? Wij moeten op zijne kamer blij. ven, mogen op verlies vau zijn' dienst, geen' Üap buten het huis van den jager doen, en hij zelf dwaalt reeds fèdert een half uur in het rond; wat of hij toch |i zijn fchild voert? H 2 *PIE-  U6 AMALIA RINGENTHAL. p i e t r o. Dat zal niet veel goeds zijn; waarom zou hij anders de zakpistoolen mede genomen hebben. — francisko. Ja; en juist in den avond, want bij dag hieldt hij zich gelijk een Moordenaar verborgen. — Misfchien is hij op eenen buit uitgegaan? p i e t R o. vinden66"' ^ " Wdk buit Z0U h'j 'n het dorP francisko. •t We.RD g'j kent dc *roote Hceren niet. — Eens zag ik een Edelman bij een' boer raapen en appelbrij, met c en grootften frnaak van de waereld,eeten. — Waarom zou onze heer ook niet — doch gij zijt zo dom niet, gij begrijpt mij wel. ' bi p i e t r o. Gij hebt gelijk, lieve kameraad, gij hebt gelijk. Dc landmeisjens zijn gelijk de kost van den landman , fnsch en gezond. Niet waar, ik heb u wel verftaau? francisko. En heb ik geen gelijk als ik van onzen heer zo iets ourr vermoeden ? — p i e t r o. Maar w« behoeft hij met deze zaak zo geheim te Zijn — Wij zouden het immers moeten aanzien en zwijgen.? francisko. Ja, als het anders niet ware! maar misfchien vreest hij ons. Hoe ligt, denkt hij mogelijk, konde het me^jen hen te zien krijgen, en liever naar een' gezonden fr sfehen knaap  TREURSPEL. n7 knaap dan naar mij grijpen — Geloof mij Pietro! dat wij dikwils medevrijers van onze Heeren kunnen zijn zo als zij niet zelden van ons zijn. PIETRO. Ja daar hebt gij gelijk in; en hoe geheel vergeeten zij ra zulke gelegenheeden wie zij zijn. Door gemeenzaam te zijn , met eenen noodlijdenden , gelooven zij zich re verneedcren, maar, in zulke gevallen, ja daar vallen zij nog diep onder den gemeenen man. * FRANCISKO. Dat heeft mij reeds dikmaals gefluit, lieve Pietro. Juist daar, waar in zij ons het meefte behoorden tc overtreffen; daar zijn zij beneden ons; vallen zo diep van hunne hoogte neder. Maar weet gij ook van waar dat komt; wanneer men te hoog klimt, wordt men duizelig , en zo gaat het misfchien de groote heeren ook. PIETRO. Gelukkig voor ons, lieve kameraad, dat wij mooitjes op het vlakke veld ftaan, daar is de val niet zo gevaarlijk FRANCISKO. Ja, ja! groote heeren! groote heeren! PIETRO. Wat wilt gij daar mede zeggen ? Francisko. FRANCISKO. . Dat zij dikwils flimmer ureeken begaan, dan de geringde onder ons. PIETRO. Genoeg (ver van kameraad ! wanneer zij ftreeken begaan, zo groot als zij zelve; dan hebben wij hun niets H3 te  Ii8 AMALIA RINGENTHAL. te benijden. De eerlijkheid, denk ik altoos, heeft "in ijderen ftand een gelijke maat. — Doch luider, ja, ja, da3r is hij. NEGENDE TO O NEEU girolino en de vooricen. cirolino, (treedt (liep denkend binnen, zyn' hoed over de oogen gedrukt; hy gaat heen en weder. De bedienden treeden ter zyden. pietro, (tot Francisko.) Z.. iet gij wel welke verdrietige gezichten hij maakt? Het zal hem mogelijk niet gelukt zijn, girolino. Dat zullen wij weer moeten misgelden. girolino. Nu kunt gij heen gaan. (beide gaan been.) TIENDE T O O N E E L. girolino, (alleen, werpt den hoed tp de tafel. TVT XvXet het oord heb ik m hoe gaat het, heett de brief een goeden uitflag gehad? Heef; hii goed gewerkt? * doorn. Maar al te veel gewerkt genadige heer! al te veel? girolino. Hoe zo? Hoe meent gij dat? doorn. Ja nu, het zou haast tot moord en doodflag geko» men zijn? ° giro li no, (haastig.) Hoe zo? zij leeft toch nog, niet waar, zij leeft? doorn. Ja nog leeft zij genadige heer, maar ware ik 'er niet b'j geweest, zo leefde zij niet meer. girolino. Verhaal mij eens hoe dit toeging? H 4 POORK,  f29 AMALIA RINGENTHAL. doorn. t Hij zou haar doodgefchoten hebben, als ik hem het pistool niet hadde ontwrongen, en de arme zottin gered. GIROLINO. God in den hemel! dood gefchoten, zegt gij! (ter •zijde.) zo als ik merk, heeft de kaerel medelijden met haar! ik moet hem uithooren. (tot Doorn ) Hoor eens Doorn, mij dunkt dat wij de zaak een weinig te ver hebben gedreevcn , bijna zou ik mij zelveu hier over vcrwijtingeri doen. doorn. Gij zijt onfchuldig genadige heer. Ik heb het gant ■ fche plan ontworpen, mij moet gij befchuldigen, als gij 'er berouw van hebt. girolino, (ter zyde.) Dus medelijden en berouw ! zoo ik die in een laatfmelten, dan verraadt de fchurk alles; doch dat zal Girolino trachten te verhinderen, (tot Doorn ) Alzo heeft hij haar willen doodfehieren? De arme vrouw! Hóe zeer ik haar ook voor eenige uuren haatte, zo ontwaakt toch weder de oude liefde. Zeg mij eens Doorn, hoe droeg die goede ziel het harde noodlot, dat wij heure zwakke lchouderen oplegden? door n. Ja nu, wijl uw haat tegen heur heeft opgehouden, genadige heer, zo moet ik u openhartig bekennen , dat ik medelijden met haar had. Ik ben, wel is waar, een harde kaerel, die menfchen kan zien lijden, wijl ik zelf lijden geleerd heb; maar dit kan ik niet uitftaan, — ik weet zelf niet waarom? 01-  TREURSPEL. i2t GIROLINO. Hoor eens Doorn! ik wenschte dat gij hem den brief niet hadt gegeeven. Veclligt zijt gij menfchelijker geweest dan ik. — ö Doorn, hoe aangenaam zoudt gij mij verrasfchen,alsgijmij den brief weer kondt geeyen. DOORN. Het doet mij leed genadige heer, dat mijn ijver voor uw'dienst mij tot iets vervoerd heeft, 't welke u thands onaangenaam is; maar heb geduld, de tijd kan alles nog weder te regt brengen. GIROLINO. Weet gij dan geen middel lieve Doorn, hoe wij de arme vrouw heur noodlot verzachten kunnen? DOORN. Het middel is in uwe handen, genadige heer. GIROLINO, (leunt met het hoofd op de hand, een diep nadenken verfpreidt zich op zyn gelaat, hij zegt, na eenige oogenblikkcnï) Wist ik ilegts iets of wat uit te denken! maar ik ben zo geheel door mededogen getroffen! — kom Doorn! wij zullen eens drinken, wij zullen eens drinken, misfchien geeft de wijn ons eenengelukkigen inval.— Wat foort van wijn drinkt gij gaarn? Champagne. Bourgogne of Rhijnfchen Wijn? gij kunt kiezen. DOORN. Als ik zo vrij durf zijn, genadige heer, Rhijnfchen Wijn kan ik het best verdraagen. GIROLINO. Bravo! dien verkies ik ook! (hij gaat naar de deur en roept,) Francisko! H 5 ÏRAN«  122 AMALIA RINGENTHAL, FRANCISKO, (komt binnen.) Genadige heer! GIROLINO. Twee fchoone wijnglafen! (hij gaat in eene ande. re kamer om voijn te haaien.) DOORN, alleen. Dit was noodzakelijk! ik moest mij eens weder als mensen vertoonen; indien zijne wraak, die reeds begint te verminderen, door den tijd geheel ware verkoeld, zo zou hij mij voor een' geoeffend'en verharden booswicht, en bijg.volg ook vour eenen gevaarlijken Secretaris kunnen houden; dit was dus noodzaakelijk. (Hij klopt zich op het voorhoofd.) Doorn dat hebt gij wel gemaakt. FRANCISKO, brengt twee g laf en, en Girolino twee jiesjen met wijn, ze: ze op de tafel, neemt de glaJen en beziet ze by het licht, om alle verdenking VOO'r te 'komen , plaatst 'er een voor Doom , die 'er van ter zijde op gluurt.) GIRO LINO. Geef uw glas Doorn; (hij fetenkt hem in, Doorn , zet het glas néér zonder te drinken. Girolinofchenkt voor zich zeiven., fchepmoed Secretaris! in een'teug, (drinkt zijn glas 'uit. Doorn doet het na hem.) Hoe fmaakt u dien Rhijnfchen wijn, Secretaris? DOORN. Voortreffelijk genadige heer! voortreffelijk. G I R O L I N O. . Alzo op mijne gezondheid, (bij febenkt voor beide in, zi) klinken.) Nu, Girolino's gezondheid. DOORN. Üw gezondheid. Genadige heer! GI-  TREURSPEL. ia3 C 1 R O L I N O. Nu Secretaris! hoe zjt gij niet uwen Vriend te vreden ? * DOORN. Te veel goedheid, genadige heer! al te veel goedheid ! GIROLINO. Wat goedheid! Zo moet een ijder met zijn' minder lecven, als hij zijn vertrouwen wil winnen. — Nu de gezondheid van Amalia (zij klinken.) DOORN. De gezondhid van Amalia! GIROLINO. En van Doorn heur'braven verlosler met haar! (klinken weder) In waarheid Doorn, gij verdient mijne achting, wegens uwe verzocnelijkheid. Amalia heeft u zo wel als mij beleedigd,en gij hebt haar toch gered. Uw werk zal niet onvoltooid blijven. Wij moeten haar geheel uit zijne handen rukken. DOORN. Hoe meent gij dat, genadige heer? — GIROLINO. Ik zal het u aanftonds zeggen. — Nu eerst een glas op de welvaart van alle moóije meisjens. (bijfchenkt.) DOORN, (wat opgeruimd.) Zo! gij begint vrolijk te worden, genadige heer. Nu ja, het welzijn van alle mooije meisjens, en van ons — met haar. (zij klinken, Cirolino ftbenkt wéér in.) GIROLINO' Hoor mij nu aan Secretaris! ik geloof niet, dat de Graaf  124 AMALIA RINGENTHAL. Graaf zich inet zijne vrouw ooit weder zal verzoenen; wij hebben hen beiden te zeer tegen elkander opgeruid, dan dat zij zich ooit regt weder zouden kunnen verzoenen. Wat dunkt u indien ik Amalia fcrfaakte? In mijne armen zou zij van heur uitgeftaane leed kunnen uitrusten.en ik zou de vrouw toch gaarne gered zien.en dan Hechts mijn eigendom aan een rover ontdooien hebben. DOORN, (verwonderd.) Gij wilt vlugten, genadige heer? — En wat zal dan uw Secretaris doen? — CIRolino, (die hem oplettend aanziet.) Gij vlugt met ons. Doorn, (maakt een bedenkelijk gelaat.) Met u, genadige Heer! , giróLINo, (vat hem bij de hand.) Ja, met ons! — doorn, (fchudt het hoofd.) Met u? — CIRolino, (die intusfehen een flesjen vergif uit zijn" zak hadt gehaald, valt Doom om den hals, kuscht hem, zo dat hij met zijn aangezicht deszelfshiofd 'er van afwendt. Met de eene hand klopt hij hem op den rug, en met de andere giet hij het vergif in zijn glas.) Ja met 01», lieve Doorn! hoe zoudt gij mij verhaten hunnen ? Gij moet met mij Doorn, gij moet met mij (met cenjltrke jlem, in het oor van Ouorn.) DooRN, (nd dat Girolino hem hadt losgelaaten.) Maar op wat wijze zult gij haar fchaaken, ge. nadige heer. CIROLINO, D.ït zal niet bezwaarlijk zijn, indien gij mij Hechts raaden wilt. DOORN.  TREURSPEL. i25 doorn, (meer en meer bedenkelijker,) Ik zou u raaden, genadige heer? — girolino. Drink Doorn ! drink ! de wijn brengt goede gedachten voort. Nu de gezondheid van alle vrienden welke ons |Q getrouwheid evenaaren, (zij klinken.) Zo: nog eens Doorn! drink toch. doorn, (legt de hand op liet glas.) Nu niet meer, genadige heer, tot dat ik u regt verHaan heb. Wat meent gij dat ik u raaden zou ? — cirolino. Ik z'c wel mijn vriend, dat gij mij mistrouwt; docH Jk kan u niet verdenken. Gij kent mij non net. Hier bccretaris is mijn Horologie^, mijn ring, hier (hij optni 'iet geldkistjen) zijn vierduizend nieuw gemunte en gerande Sequinen, (hij opent de beurs en -vo-jsi hem het geld) met deze kleinigheid koop ik redding voor- Amalia , en gij zijt zeeker, dat ik u niet misleiden kaa. JNeem aan vriend! dit alles is uw eigendom : raad mij flechts, hoe ik Amalia.. . doorn. . v«gun mij genadige heer, dat ik u onder verbetering een' voorilag doe. Met u kan ik niet vlugten, want hoe weinig zoudt gj met Amalia vorderen , als zij mij,heurcn verraader,geduurig voor re oogen hadde. -rZij moet niet anders denken dan dat gij alleen heur waare, heur ongeveinsde verlosfer zijt. Dus, wanneer gij daar mede te vreden zijt, zal ik dit gefcr.enk aanneemen m flilte uwe milddaa.iigheid zeegenen, en zomiw ne d3gctï in rust doorbrengen. o i-  126 AMALIA RINGENTHAL. CIROLINO. Alzoo zouden wij fcheiden moeten, lieve Doorn! Als het Jan zijn moet, zult gij nog meer reedenen hebben, u aan uwen vriend te erinneren. Hier zijn nog eenige wisfels! — En'nu raad mij, mijn vriend, het is dc laatfte dienst, dien gij uwen tedercn Girolino bewijzen zult. Neem aan! (hij fchuift alles naar hem toe.) D Oo R N, (die de wis/els lagchend befcheuwt.) Nu ja, genadige heer! daar valt mij juist wat in. — Thands zou het de bekwaamde tijd zijn. De Graavin is in den tuin, ik zag haar, toen "ik zo even, volgends gewoonte, heimelijk wegfloop, met Louiza naar een prieel gaan, zij wrong de handen, weende, en kermde; dit doet mij gewis befluiten, dat zij tegen zijne vervolgingen aldaar eene fchuilplaats gezogt heeft. Gij behoeft Hechts door den hollen weg naar de achtermuur van den tuin de rijden, daar zult gij eene kleine deur vinden, die opent gij met dezen fleutel , (hij geeft Girolino eert fleutel) en het overige genadige heer, zult gij zelf wel weeten uit te voeren. — G I R O L I N O. Voortreffelijk lieve .Doorn, voortreffelijk! (hij loopt naar de deur.) Francisko, Pierrol hola! hoort gij niet? Francisko, Pietro! — (beide komen binnen) fchielijk ingepakt, en zo haast ?er ingefpannen is, zullen wij weg rijden, fchielijk; (komt weder bij Doorn.) Ge'ooft gij Doom dat ik haar nog in den tuin zal aantteffbn? (de bedienden draagen alles weg.) DOORN. Dat zult gij gewis, genadige heer. Zij zal het nog in geen twee uuren wagen naar het Kasteel weder te keereu, en daar bij is het heden een warme lente avond. Ik  TREURSPEL. t2Ï Ik zal mtusfchen toebereidzelen in het" kasteel maaken dat gij door memand zult geltoord worden, (neemt he\ guis.) Dus vee geluk iq uw voorneemen genadige heer! veel geluk! - (zij klinken.) - M„ wij allcs^n orde hebben, kan het geen kwaad. (hij drinkt het glas uit.) Ha- heer Graaf,. gIj zult groote oog op flaan, en toch uwe Tortel niet meer zien. Ha hadat zal eerst een grap zijn, daar zal ik wat te troosten SSf?*, "7 N,V>S ^"adige hecr! O-V reikt Giro. lino het glas.) Gtj zult het toch niet kwal jk neemei , kree'en °P ^""^ ZUik vcrdoeffide» dorst ge! GIROLINO, (fchenkt hem in) Drink maar, drink maar. D O o R N , (drinkt en zingt daar bij.) Ah ridder Rost met zijne bruid. Bij nacht en nevel vloodt. Zo heeft hem niemand nage — (Hf daalt met de band naar het onderlijf.) Duivel L» daar (lak mij iets verdoemd in het onderlijf, als of ik leevendige kreeften had gegeeten. G I R O L I N O. Gij zult uw ftem te veel gedwongen hebben. DOORN Het kan zijn, het kan zijn, - Ik heb in lang met gezongen. s G I R O L I N O. Nog eens,,hoe was dat lied? DOORN. ^S^^^^tr^^>lk ™d  128 AMALIA RINGENTHAL. girolino. Het zullen winden zijn, drink 'er maar op in. doorn. Neen! neen! geen drop meer. Al weêr een ««*!.- fcherts ter zyde, dat behaagt mij in het geheel niet. (hij huivert.) 6 g i r o l i n o, (geeft hem tinig reukwater.) Op mijn woord, gij wordt bleek. doorn. Ja, ja, ja! ik word gantsch niet wel. girolino. Een kleine bewceging zal alles wéér goed maaken. (hij helpt hem op.) & doorn, (tuimelt en heeft weder, hij maakt zijn das los, en werpt zich weder »p zijn'Jloel. ■Zorg genadige heer, dat ik naar huis kom'. cirolino. De hemel bewaar mij, de koele avondlucht zou alles verüimmeren. doorn, ziet van ter zijde op het glas.) Zeg, was wat dat voor een duivelfche wijn? — girolino. Dien gij zelf begeerdet, en dien ik met u dronk. doorn, (neemt het glas in de hand.) In dien wijn fchuilde niets goeds. — Zoudt gj'. — Ha! dat wordt te erg, het fnijdt mij gelijk fcheermesfen in het lijf. — Zoudt gij wel - ook. girolino. Gekheid! Zie hier ik drink 'er immers zelf van. doorn»  TREURSPEL. 129 DOORN. Drink uit mijn glas4zoo gij onfchuldig zijt. — A ch, ach! GIROLINO. Ha, welk eene onbefchaamdheid, zo iets van mij te denken. DOORN, (die ziek op den Jloel heen en weêr wendt.) Drink uit mijn glas, zoo gij geen gifmenger zijt. — God! God! Het is mijn einde. GIROLINO. Nu! daar voor hebt gij u immers zelf uw'zwaanenzang gezongen. DOORN. Ha, booswicht! gij hebt mij vergeeven . . . Wee., wee over u! Ik moet Iterven — maar mijne wraak — zult gij — niet orjtgaan. Het gif zal zo lang — in mijne ingewanden gisten tot ik als duivel in uw — l'jf vaare — u naar mijn graf voort dnjve — gij uw gif —1 terug ontfangt,en,met mij — een Duivel wordt (zijne oogen veraraaijen vreesfeiijk, hij valt va» dm Jloel af.) Een fluikmoordenaar .... (hij wendt zich met JUdptrekkingtn om den Jloel, en Jterjt.) G iR o Lino, (die hem onvt'fcliillig hadt aangezien , gaat naar de tafel.) Nu ben ik weder uw erfgenaam geworden, arme flokker. — (hij legt het geid en de wisfels in het kistjen, Jleskt de horloges in den zak en den ring aan zijnen vinger.) Ik kon het niet anders maaken! — Een van beiden, of de fchurk zou mij veriaaden hebben, of deze fraaije fbm hadt moeten fprjngen. — Mijn gebouw is nu voltooid,en ik heb anders niets dan de itellaadje omvergcrukt. En nu tot het genot der vruchten I van  130 AMALIA RINGENTHAL. van mijn kostbaaren arbeid, (hij roept aan de deur.) Francisko! Pietro! (hij houdt Doorn eetim reukwater onderden neus, de bedienden komen) komt hier! De. 2e man heeft étn beroerte gckreegen! — draagt hem naar buiten! — (de bedienden draagen hem weg.) Is er reeds ingcfpannen ? FRAKCISKO. Ja genadige heer, juist op dit ocgenblik zijn wij g reed geworden. 1 J 6 CIROLINO. ; Nu dan ïulIcn WÜ heen rijden, (neemt het geldkistjen en volgt hen.) TWAALFDE T O O N E E L. De kamer van den Graaf. DE GRAAF, t(hy treedt met een verward gelaat en een * beker met gif in de hand binnen.) C)p heure kamer heb ik gewagt, en zij kwam niet! — ik zocht haar in het gantfche huis, zonder haar te vinden waar heen mag zich de meinëedige verborgen hebben ! — Doch zij zal mij niet ontkomen , een van beiden — of bekennen; of hier! — (wijst op den beker met gif; na eenige oogenblikken opjtuivend.) Hoe! zoo zij eens — doch neen ,zij hadt mij «.tan immers mOcten befteelen, en ik vond alles in orde op heure kamer, ja! in de Oranjerie, of in den tuin zal ik gaan, daar is zij gewoon den hemel met heure gebeeden om te koopen. — Ginds zal ik haar nog opzoeken, maar vind ik haar daar niet, ha! dan is het zeekcr, dan is het zcekcr! — Doch de woede zal mij vleugels geeven, om  TREURSPEL. i3r om haar door de fchaduwen van den nacht naar ie ijlen! met uilen oogen zal ik haar opzoeken, en vind ik haar, dan — (hij Jchslt.) EEN BEDIENDE. Genadige heer! DE GRAAF. Laat de paarden zadelen. Vier van uliên rijden met mij; bij de groote poort van het kasteel, moet gij mij met brandende fakkels verwagten. Gaa! (de bedien, de vertrekt.) DE GRAAF, (doet zijn' degen op zijde.) Gij wagt intusfchen hier tot ik haar bij u brenge' (hij •wijst op het gif.) Nu naar de Oranjerie, — aan'naar den tuin ■— en dan!... Ha indien het mogelijk ware. 6 Zo licht mij gij blikféms des hemels, op dat ik haat" vinde. (hij gaat heen.) DERTIENDE T O O N E E L. Het tooneel verbeeldt den tuin. DE GRAAVIN en LOUIZE , (in een priëel.) DE GRAAVIN. ^\ch God! God! wat zal 'ervan mij worden! LOUIZE. Maafg nwe fmart, genadige vrouw! alles kan nog weder jjoecL worden. DE GRAAVIN. Ook erger Louize. — Doch neen, erger kaïv het met worden; dan moest ik nog iets te vérlieien hebI 2 ben,  132 AMALIA R IN GENTHAL,- ben, en zij hebben mij immers alles ontroofd, mijne rust, mijne te vredenheid , mijn Karei Maar men; de roovers zijn te zwak hier toe; ik laat mij mijnen Karei niet ontrooven, al vosten zij met de woede van een' tijger, dan zal onfchuld en liefde mijne hand met leeuwen krachten'wapenen. Kom Louize,ik moet naar hem, ik moet hem zien, al zouden zijne blikken mij dooden. Ach! wat is de dood, lief meisjen! tegen dezen zielen angst, tegen deze ledigheid van het hart.L.i Kom Louize, kom, ik zal mijne armen om, zijnen hals ilingeren, en hem vast houden. Hij is immers de mijne, hij is de mijne! kom! LOUIZE. Om 's hemels wil doe dat niet, genadige vrouw. Laat de Graaf eerst bcdaaren, misfch en zal hij dan zelf over zijne ligtgeloovigheid , en gruuwzaamheid berouw hebben. Ik bid u, doe dat niet! (zij treeden beiden uit het prieel') DE GRAAVIN. Ach! gij zoudt niet gelooven Louize, hoe mij hier alles aan de voorige zaligheedeu herrinnert, hoe dikwils hebben deze dichtbewasfen beukenboomen onze tederheid beluisterd, als wij, arm in arm, door deze donkere laanen wandelden, en een zachte handdruk veeltjds de eenige uitlegger onzer gewaarwordingen was, of, als wij hier in dit zomerhuisjen zaren,en ik', onder mijne hand, zijn hart mij zijne liefde voelde, tegen kloppen. Ach, alles, alles is veranderd !♦. mijn hemel op aarde is verfloord; de nijd heeft al het goudltof der vreugde van mij weggeveegd. LOUIZE. Genadige vrouw, ik heb u dikwils oicr de vergankelijkheid der vreugde hooren fpreeken. Vergeef mj dat  TREURSPEL. 133 dat ik u' daar aan herrinnere ; misfchien kunt gij 'er troost in vinden. DE GRAAVIN. Ach ! toenmaals was ik gelukkig Louize, mijne vreug den waren nog jong, en ik dagt aan derzclver vergankelijkheid niet anders als een jong meisjen aan heure'' dood denkt, wanneer zij zich daar bij over heure jeugdige krach ten verheugt. Louize, het is geheel iets anders van verlooren vreugde te fpreeken, geheel iets anders, d;e verlooren te hebben. LOUIZE. Het bewust zijn van uwe onfchuld, moest u ten minlten troosten, genadige vrouw! de zuchten der vervolgde onfchuld Itijgcn tot voor den Almagtigen, en dat is troost genoeg. DE GRAAVIN. Ja> g'j hebt gelijk Louize! Het zal alles nog ten besten keeren (op een' klaagenden toon.) Maar hier net meer , lief meisjen — hier niet meer.... Het is met de vreugde als met het menfchelijk lighaam — ligt ze eenmaal in het graf, dan ftaat ze hier niet weder op; maar daar, — daar. — Ja Louize: daar zullen vreugden voor mij bloeijen! — d2ar. LOUIZE. Ach genad'ge, vrouw, welk eene zwakke troosteresIe ben ik met, (zij kuscht haar de hand) ik wil uwe "traaiien droogen , en de mijne vloeijen zelfs op uwe hand. — Ach, God in den hemel! hoe kunt eii de onfchuld zo zien lijden ? DE GRAAVIN. Foei Louize! mor niet tegen hem !.. hij heeft mij dezen zwaaren last niet opgelegd - zij - deeden het - zij I 3 wel-  134 AMALIA RINGENTHAL. welken hij tot mijne broederen maakte ; en zou een vader oogenblikkeljk een kind vernietigen, dat uit zwakheid, of uit overijling, het andere iets kwaads tocvo.gde Verlaat u op hem, Louize! wij zijn alle zijne kmderen. Deze traanen welken ik thands weene, zijn Hechts biddende traanen, en die zal hij mij vergeeven, (de Maan komt van achter een wolk ten voerfchijn.) LOUIZE. Nu wordt het licht, genadige vrouw! zouden wij niet naar het prieel terug keeren. De Maan kan ons venaadetv DEGRAAVIN. / Zo sanflonds, Louize! wij zullen haar eerst een weinig aanfehouwen, hoe zij door de wolken dringt, {zij zien beide eenige oogenblikken naar de Maan ) Men lacht en fpot met dc ongelukkigen die de Maan tot hunne vriendin verkiezen! zeefeer, zeeker kan zij hen n:et helpen; maar fchande genoeg voor de menschheid, dat ongelukkigen veeltijds geen wezenlijker troost onder de menfchen vinden. — Kom Louize — (zij gaan mar het zomerhuisjes) V EERT/EN D E T O O N E E L. DE VOORIGEN, GIROLINO, (de Graavin en Louiza wijken te-iug, zo haast zij Girolino on: dekken.) DE GRAAVIN. v_Tod! wij zijn ontdekt! GIROLINO, (zo haast hij Amalia gewaar wordt.) Ha! Daar is zij, daar is zij. (hij loopt naar Amalia en fluit haar in zijne armen.) Amalia! Amalia! eindelijk nè drie jaaren eeiis weder ia mijne armen. D E  TREURSPEL. 135 de graavin. Vermeetcle! wat zoekt gij hier? — Ik heb u lang vergeeten, — verlaat mij! (zij wil gaan.) girolino, Qtudt haar tegen.) . Ha gruuwzaamc, waar wilt gij heen? Amalia, Amalia! heb medelijden met mij! — mijne rechten op uwe hand. de graavin. Waren geene rechten! — Ik heb mijne hand aan een' waardiger man gegeeven!... Verlaat mij. g i r o l i n o. Eenen gruwelijken booswigt gegeeven. — Goddelijke Amalia! Ik weet alles, ben hier gekomen om u aan zijne wreedheid te ontrukken. Ontvlied dit tijgerhol. Mijn rijdtuig ftaat voor de tuindeur, kom! in mijne armen zult gij van uwe uitgeftaane rampen uitrusten. de graavin, (welke zich van hem los wil rukken.) Louize! Louize! verlos mij van die monftcr! red mij» girolino. Noem mij zo niet Amalia. lk ben uw tedere Girolino, uw vriend ! ware ik dat niet, ik zou u niet op. zoeken, noch mijne befcherming aanbieden. Wat doet gij hier bij dezen deugniet? Ik weet alles! hij is u moede geworden, of liever hij heeft nooit een hart gehad , dat aan uwe tederheid kon be'a'ndwoorden. Hij ziet zich nu voor een Engel vernederd, welke hij zo veele liefde is fchuldig gealeeven. Ieder tedere blik van u is een verwijt voor hem ; dat fluit hem, hij wil zich van u ontdoen, van daar komen alle vervolgingen die gij lijden moet. (hij valt op de kniin.) Ach Amalia! Amaiia! Schenk mij dat dierbaare leven, dat I 4 de  136 AMALIA RINGENTHAL. de barbaar u nog ontrooven zal. Waarom houdt gij zo vast aan de ellende, daar liefde en zalgheid u in mjne armen wenken; — aarsfel toch niet. — de graavin, (rukt ziek van hem los.) Kom Louize! kom, het is reeds eene zonde hem aantehooren. girolino. Gij wilt dan niet, Amalia? — de graavin. N een booswicht! neen! girolino, (vat de Graavin en Louize lij de handen wil haar voortfleepen ) Ka vrouw ! gij moet. Al zou ik u tot aan het einde der waeield voortlleepen, gij moet met mij. — VIJFTIEN DE TO O-NE EL de voorigen, de graaf. de graavin, (welke den Graaf gewaar wordt.) ÏVlijti Karei! red mij, red mij! de graaf, (die plotfelijk uit zijne mijmering komt.) Ha booswicht! Gij zijt den de verleider van mjne vrouw? (hij trekt zijn1 degen, Girolino Jchiet een pis. tooi af, doch mist hem, en trekt xoords zijn rotting, waaruit een dotit fpriagt.) (De Graaf zegt jha, deugniet! het is u mislukt, zij vechten.) de graavin, (wordt van Louize terug gehouden, zij jleekt de armen uit naar den Giaaf. Mijn Karei! mijn Karei! — Laat mij Louize, laat mij! ik moet mij tusfehen beiden werpen! l o c i-  TREURSPEL. i37 louize. Genadige vrouw! ik bid u! (Girolino valt zonder teken man leven te geeven.) de graavin, (welke naar den Graaf ijlt.) Ach mijn Karei! mijn Karei! gij zijt gered. de graaf, (die haar een' Jleek geeft.) Ook gij! ook gij! l o u i z e. Ach help! help! help! (zij loopt heen.) de graavin, (die hij eene bank van grassoden ntder is gezonken.) Ach! Ach! — Vaar wel mijn Karei! ik ben — onichuldig. . . . de graaf, (die hen beide met een grijnzend lagchen befchouwt.) Ha! zo was het recht! — daar liggen zij! Hel draag nu rouw! (hij ijlt woedend heen.) girolino, (zo haast de Graaf weg is, richt hij zich »/», met eene zwakke fiem.) Ha — moorder van uwe vrouw — ik leef noa ! eer ik fterve, moet ik u volkomen ellendig maaken*. (de bedienden van Girolino, die op het roepen van Louize genaderd waren, komen fchielijk binnen. ZESTIENDE T O O N E E L. de graavin, girolino, francisko. w * * at is het, wat is hier te doen? God in den hemel, wat hebt gij gedaan, genadige heer? IJ  138 AMALIA RINGENTHAL, girolino. terug™2 nie"! bre"g m'J' n3ar h" hu!* Va" dcn jaSer de graavin. Ach mijn gemaal! - God! (zy leunt met het beofd op de bank van graszoden ) fraNsctsko, (die de Graavin gewaar wordt.) God in den hemel! ginds eene vrouw in heur bloed, pat is vreeslijk. giro lino. Maak dat ik weg kom! (hij ziet naar de Graaun. zij brengen hem weg) zij is dood! louize, (tomt terug, en werpt zich aan de voeten der Graavin. Cenadige Vrouw! genadige Vrouw! (zij fprim op) God! zij is dood! (eenige bedienden en de Huisartz komen ijlend aankopen. Tut den Ariz \) Red mijne genaadige Vrouw! om Gods wil, help haar / . . . de artz, (die naar de Graavin gaat.) Zij heeft veel bloeds verlooren m- doch als de wond niet dooriehjk 14, kan tij veelligt nog geholpen worden , (de (rraavin wordt weggedraagen.) Louize. Ach, lieve Doctor! help, help haar! (zij gaan wig.) Einde van het vierde bedrijf. VIJF-  TREURSPEL. 139 V IJ F D E B E D R IJ F, „Het vertrek van den Granf. EERSTE T O O N E E L. DE GRAAF , alle% K art ik dan nergens rust vinden? Op eiken (lap ver» volgt mij heure onverzoenlijke wraak!? — Ginds Haat zij! vertoont mij heure wonde en dreigt! — lk zal dc oogen fluiten! — vergeefs; hier, voor mijn voorhoofd ftaat heure gcflalte; ais een Ipook doorkruipt zij mijne harsfenen om mijne bange ziel te verlchrikken. — Nog immer zie ik haar zo bloedig in het gras liggen, hoe zij mij aanzag, met een oog zo ftervend, zo biddend, zo vol angst; nog galmen in mijne ooren de woorden. — „ lk ben onfchuldig." Onfchuldig! Ha logenaarder! dat waart,gij flechts in de wieg;" reeds toen hadde uwe voedikrueen' nagel in het hoofd moeten drukken, en zij zoude der hel een buit hebben ontroofd. (hij ziet wild in het rond ) Hoe alles mij aan haar errintiert! daar zat zij uuren lang aan mijne zijde; ginds (wijst op het clavier) ftemde zij dikwerf mijne ziel tot zwaarmoedigheid; hier heur beeldnis (hij ziet het verwilderd aan) ö de fchilder die haar zö fchÜderde; zonder handen hadt hij moeten gebooren worden, de logenaar! zö verbeeldt men de onfchuld, en hij moest geveinsdheid, ftreeken , -m hij moest haar zelve verbeeld  140 AMALIA RINGENTHAL. beeld hebben. Ach! ik ellendige! ik ellendige! waarom was ik het niet immer? dan zou ik thands ge.ukkiger zijn , waarom moest ik zulk een' zoeten droom hebben, om bij het ontwaken alles weder te zien verdwijnen? — Ik zal trachten te flaapen, mislch:en dat een droom mij weder zulk eene zaligheid voorlieg*; goede nacht! Ringenthal! goede nacht! {lii) pianist zich in een' armjïoel, in legt het hoofd op de tafel) Vergeefs; zij laat mij niet flaapen ï — Gij kunt toch eeuwig ilaapra! — waarom ontitcelt gij de fluimer van mijne oogen? (hijJlaat op en gaat naar het vengjter.) Ha! welk een nacht! Hoe de Elementen zich reroeren om heur ontheiligd overfchot onder zich te verdeden — hoe de zwarte wolken voor bij rollen, hoe de toppen der boomen zich fchudden! ginds ligt zij in heur bloe'd, en weet niets daarvan, hoe de wind om heure ooren huilt! (gaat weder zitten.) Ik zal haar dan met wederzien? Ook aan gene zijde des grafs niet wederzien, waat ik heb ook heure ziel vermoord ha! dat is fchrikktfijk, dat had ik niet behooren te' doen. God in deii hemel! verfchoon heure arme ziel! laat het bij de (traf, die zij van mijne hand ontfing, berusten, — fpaar, fpaar heure ziel, ontfermer! — Wilt gij «ratten, zo iïraf ginds heuren verleider! laat hem op het rad der eeuwigheid hechten, dat ecuwen voor bij hem heen lidderen, ieder fchepfel voor uwe ftrafeerichten beeve. (nd eenige oogenblikktn.) Wat is dat? Het voorhoofd brandt in mijn' hand als gloeijende kooien ! zoude ook de worgengelen den moord op mijn voorhoofd gebrandmerkt hebben ? TWEE-  TREURSPEL. ,4, TWEEDE T O O N E E L. DE GRAAF, FRANCISKO. W- a o ï',]t g']'» d'e m'j 'n in;Jne eenzaamheid komt üooren i Verlaat mij of mijn fmart zal u aanueeken. FRANCISKO, Ik zoek den Graaf. DE GRAAF. Gij hebt hem gevonden! — wat wilt gij? FRANCISKO. Zijt gij het, genadige heer? DE GRAAF. Helaas, ik ben het! — wat wilt gij. FRANCISKO. Vergeef mij, genadige heer! mijn meester gelaste mif dezen brief even voor zijn dood te fchrijven, en beval mij denzelven u te overhandigen. DE GRAAF. Wie was uw heer? FRANCISKO. Marchefe Girolino. DE CRA AF, (opvliegend.) Duivel! mensch! verlaat mij; uw aanfchouwen Ts doodehd, gij ziet mij aan met die zelfde oogen die wef eer op de geftalte van den vleefchelijken fatan rusteden. <~>a, zeg ik, of — FRANCISKO. Slechts één woord genadige heer. DE CRAAl'. SPrCek' FRAN.  142 AMALIA RINGENTHAL. FRANCISKO. Deze brief moet iets zeer ge* 'gtigs behelzen, want hij woritelde reeds met den dood, toen hij denzelvcn mij opgaf. DE GRAAF. Gij liegt, uw heer ligt in mijn' tuin , hij wilde mijne geliefde bloem uit den grond rukken, en ik — doorHak hem. FRANCISKO. Dat weet ik, helaas, genadige heer! maar mijn meester ftierf niet in uwen tuin; miju Kameraad en ik hebbe hem nog leevendig naar het huis van den jager gebracht ; eene vrouw lag daar ook in heur bloed, en beweegde zich nog toen wij hem wegdroegen. DE GRAAF. Hoe nam die vrouw affchcid van uwen heer? FRANCISKO. Zij kon geen affcheid neemen; heur laatfte woord was God en heur gemaal — en zo zag ik haar het hoofd op een bank van graszoden nederliggen. DE GRAAF, Mij heeft zij genoemd? — Mensch zie mij aan, en ik zal den logen op uw voorhoofd leezen. (Francisko ziet hem vrij in bet gezicht.) Een eerlijk gelaat dat tot geen bedrog bekwaam is. Maar vriend! gij zult haar niet verftaan hebben, zij vloekte heur' gemaal toen zij hem noemde. FRANCISKO. Neen, bij God niet, genadige heer! DE GRAAF. Nu, dan wenschteik dat zij het gedaan hadde, of dat het  TREURSPEL. i43 het daal toen ik het uittrok, in mijne hand gefmolten ware. Ga, laat mij alleen. francisko, (kuscht hem de hand.) Ik ga, genadige heer. — Hier is de brief. de graaf. Geef hier; ga heen - kef gelukkiger dan ik!,... francisko. God behoede u, genadige heer! {binnen.) DERDE T O O N E E L. de graaf, alleen. _ _. iVA eenige oogenblikken, l>een! — onmogelijk! — ginds hunne geheime bijcetfkomst; hier heur brief — (bij zoektdeh brief* en dat is genoeg (hij werpt zich in een' armfioel) waar zijt gij, Eaele vriend, de mij voor deze fireene waarlcnouwdet?waar zijt gij, op dat ik mijne fmart in'uwen boezem verfmoorc. Ach! hoe bange, hoe beangst ben ik, alsof ik nog ongelukkiger worden konde dan ik reeds ben. (nd eenige oogenblikken.) Indien de eerlijke man eens de waarheid gezegd hadde ! — wat zou dan uit u worden, Ringenthal? Waarheid! dan moest zij te gelijk Engel en Duivel zijn geweest! (op den tuin v>tjzende)gmds Engel (op den brief) hier Duivel. Mijn' naam noemde zij, eer zij het hoofd neigde! ó de man verltondt zich niet op den toon waarmede zij dien noemde. — heur Iaatfte adem was nog een' vloek over mij. — Deze brief zal mij nog meer hier van overtuigen, (hi, „pent denzelven) Wat is dat? Mijn fa«uelje zegel? Twee onvoltooide brieven? Wat zie ik?  144 AMALIA RINGENTHAL. ik? (hij vergelijkt ze met den brief van Amalia) ook ne onfchuldige gade weder aanneemen zal, laat zich op zijne kamer drasgen. De Graaf verklaart haar onfchuldig, en ter wijl heure, hehal ven dat reeds krachtlooze zenuwen , doorde innigfle vreugde gefpmnen worden, ft erft de Graaf n heure armen. Was her nu wel mogelijk, dat zij i na de flaauwte in den tuin, na de onbeschrijfelijke vreugde over hunne wederzijdfche verzoening, na den laatrten ftorm, die de dood des Graafs in hal? verwekte, nog langer zou hebben kunnen leeven? ™nft R ° V N °, e'! D 0 0 R N ^n fchurken , en zulke monfters zal toch niemand in het leven terug wenfehen. jri/Lf frft/ Bedr,'jf2al men schweis voor eene iipijode houden , en men heeft juist geen ongelijk. Wanneer echter Kpif.den, die, of een charakter in he ftuk verheffen, of e-gens ?ene gaaping, op eene gepaste wijze, vullen, geoorloofd zijnen kan scbwkiV» veel te minder een overtallïge perfoon zijn , daar hij «et alleen tot de opheldering van het ftuk veel bijdraagt, maar ook voor den Graaf en de Graavin, eer wij hen nog zien handelen, onze liefde wint, en ons tot meaelijden voorbereidt. Even eens is het met doorn dien hij ons als een listigen gier%a*rt b. fchrijft. . uir.°5-in o begeert doorn te fpreeken, en dit kon misfchen den jager schweis argwaan gcel?r r~ 1Lkzouniet weeten waarom9 Wenscht ciROLINo het met onder voorwendfd, om des te eer- • der  i6o AANHANGSEL tot • der met den Graaf in kennis te komen ? — En een oude District Jager zal immers zo ligt niet een' doortrapten Italiaan doorgronden kunnen. Des te recer,zal men zeggen ,hadde mert van doorn, die een listige, wantrouwende gierigaart is, verwagten kunnen, dat hij zich niet zo ligt van girolino zou lakten om den tuin leiden. — Hoe wordt hij bedrogen? loopt hij niet vrijwillig 'in z;jn' val? — Girolino draagt hem, na hem verzeekerd te hebben, dat hij, volgends de befchrijving van den jager, in hem deu lang gezochten man gevonden heeft, zeer onverfcHillig zijn' (dienst op. — Eerst wil doorn'er niet aan, wijl hem girolino nog geen inkomen bellemdde,zo baast hij echter hoort dat hij jaarlijks duizend guldens ontfangen zal, en tot verzeekering, een beurs met geld krijgt, noemt hij zich Girolino's,, dienaar tot in den dood. —' Elk' gierigaart zou immers dus handelen ? — Nu komt g irolino nader en triumpheert over den Graaf, aan wien hij zich niet beter wreeken kan, dan wanneer h;j -hem zijn' braaven kamerdienaar ontrooft, ,, Moe! zou hij u beledigd hebben? vraagt doorn." Nu hoort hij, dat de Graaf giro lino voor vijfmaal hónderd duizend guldens bedrogen heeft , dit is bij een' gierigaart meer dan moord endoodflag. Vijfmaal honderd duizend gul dens!Thands ontwaakt bij hem de oude wrok, dat de Graaf hem ook vier duizend guldens heeft doen verliezen, hij verhaalt zijne getchkjdenis, en leent zich ze!ven tot het oogmerk van ciröxino. De Italiaan verklaart hem voords het raad'zel varude vijfmaal honrerd duizend guldens; de gelijkvormigheid van zijne eigene gefohiëdenis, brengt het bloed van doorn nog meer tu beweging , en is dat bijeen' zwartgalligen niet genoeg? Girolino lagcht over het grappge van zijne eigene gefchiedenis. Die ligtvaardigheid beledigt doorn, hij ■hitst  AMALIA RINGENTHAL. 161 hjtst zelfs giro Li no tot wraak op, deze maakt het zich ten nut, wendt voor dat hij den Graaf een' trek wil fpeeleu, en doorn valt, 'zonder het te weeten, in den ftrik. Daar bij hadt hij zelf zijn' wrok tegen den Graaf behouden, en wat kon hem welkomer zijn^ dan eene gelegenheid, waar bij hij zijne vóorige magtelooze wraak begeerte, nu ten eenemaal bevredigen kon. Doorn wordt alzo van dubbele drijfvederen gedreeven, geldzucht, wier bevrediging hij bij cirolinó verwagt, en wraak, die hij met hem gemeenfchappelijk deelt. „ Maar zou hij niet, na deze ontdekkingj, Wegen de Secretaris plaats, een mistrouwen in GlRoLiN'0 dellen." Heeft hij daar oirzaak toe? Ja, wanneer hem g t r o l t n o tot wraak opgetlookt hadde,maac hier doet het doorn met betrekking tot GiroLIno, men ziet hoe hij 'er door bezield wordt, en zelfs op een middel denkt, om den verraaderlijken brief in handèn van den Graaf te fpeelen. „ Maar verder, waar girolino zo zeer aan de uitvoering van de wraak fcmjnt gelegen te zijn!" Dit alles verdraagt zig met de wederzijdfche wraak, volkomen, en daar bij, begint hij zo haast bij in het Vierde Bedrijf'er oirzaak toe heefti mistrouwen tegen GiRoLiNoop te vatten, en wijl hij, om zich ook van eene regtfchapene zijde te vertoonen, en hier door de Secretaris plaats te behouden ± medelijden veinst, wordt hij door GlRÖtlNó vergiftigd. Zo vernielt de eene fchurk den anderen. Op het tweede Bedrijf kan men aanmerken, dat de Graaf als een tcderminnend Echtgenoot, onmogelijk zó blindelings,den brief gelezen hebbende, zijne Gemalin veroordeelen kan. Doet hij dat? Zijn het niet Hechts overgangen van twijfel tot twijfel, werpt hij zich niet terttond, vol berouw,aan de voeten van amalia ? „ Maar toen hij van het wandel rijden terug kwam, wat beduidt k dan  i62 AANHANGSEL tot dan de onverfchilligheid, die hij, zonder van de ontrouw zijner Gemalin overtuigd te zijn, aanneemt?" Dat hij een Minnenijdig man is, die zo haast men zijne hattstogt opgewekt heeft, fcherpzinnig genoeg is, zich met duizend harsfenfchimmen te kwellen. Daar bij wordt hij den brief gewaar, die doorn op de tafel gelegd heeft, en het gantfche denkbeeld ontwaakt in hem, den brief nog eens te kezen, en van daar de poging om van haar ontflagen te worden. De brief heeft te veel het momaangezicht van deelneeming en oprechtheid , dan dat hij hem niet voor een' korten tijd hadt moeten bedriegen. Ook zou hij, van tijd tot tijd, bedaard zjr, en zijn dooling ingezien hebben, zoo doorn hem niet in het derde Bedrijf aan girolino, den geweezen Minnaar van amalia, en aan de oude liefde, dié niet verroest, herinnerd hadde. Dat maakt hem nog op. merkzaamer, hij wijt au de fchuld aan girolino, die haar met zijne kwaadegrondftellingen befmet heeft, en die twijfelingen gaan dan in eene foort vau waarheid over. v In het derde Bedrijf, kan men de Graavin verdenken — dat zij den brief van girolino, sau doorn om te verbranden geeft; men moet echter overweegen in welk een' toeftand doorn haar gebragt heeft. Eerst vertoont hij haar den verraaderlijken brief, om haar angst en fchrik aan te jaagen , zo haast het hem gelukt is, haar tot eenig overleg onbekwaam te maaken, doet hij haar, met het geveinstlte gelaat, den voorflag, alle liefdebrieven,die zij mogt hebben, te vernietigen, en dat zo veel te meer, wijl de Graaf voorneemens was, heure brieven te doorzoeken. Dit alles met de grootfte gemaaktheid van medelijden verzeld, moet hem het vertrouwen van de arme beangfte doen winnen, en wie zal zich nog verwonderen, wanneer zij in dien hagchc-  ■AMALIA RINGENTHAL. 163 hagchelijken toeftarrd, hem tpt'heuren vertrouwden maakt, en uit dankbaarheid dit werk opdraagt. Ook hebben zachj'a'artige menfchen, d't gebrek, dat zij, uit grond van hun goed hart, niet 7.0 ligt mistrouwend wórden. In het vijfde Bedrijf kan het opfclrift a moksiE üR, monsieur N. N. iemand tegenftaan, maar dien bid ik te overweegen , dat g 1 rolino hier door het best zijn oogmerk bereikt, en doorn zijn wraak aan de fchoonmoeder van zijn' voorigen medeminnaar uitoefent De Graaf wil weeten aan wien amalia den brief gefchreeven heeft, en als zij niets bekennen k o, wordt zijn hartstogt raazernij; en juist dit wenscht girolino. Bij gelegenheid dat ik mijn (luk affchrijven liet, wilden eenigen het vijfde Bedrijf rot eene Epifode vernederen. Epilbde! Hoe kan het Epifode zijn, wanneer Wraak ri ig de eerfte drijfveer 'er in is. Als r ïn genthal de lchrikkelijkile werkingen van den Minnenijd voelt,overtuigt hem giro lino dat zijne gade onfchuldig was, uit dezen laatften graad der Wraak , vloeit zo wel de dood van deii Graaf, als die der Graavin voert. „ Maar amalia leeft, hadde de Dichter niet beide in 't leven kunnen laaten?'' Dit heb ik reeds boven ontwikkeld , hier wil ik flechts nog dit 'er over aanmerken ; dat zou ik zoeker hebben kunnen doen, wanneer ik flechts bij tijds, vdórdac de Graaf nog gif name, den Artz als niet de haireu 'er bij getrokken hadde; maar ik ben geen liefhebber van zulke toevallen, die enkel en alleen op de eigenzinnigheid van den Dich'er berusten,en zowel voor de handelende Perfocnen als voor den Leezer toevallen zijn. Laat wei se in zijne Romeo en Ju. lia ook den Artz niet te laat komen, en ik, minder dan hij, heb hem nagevolgd? „ — Gevangen, gevangen!" zullen eenige Kunstrechters uitroepen, geeft hij L 2 ons  164 AANHANCSELtot AMALIA RINGENTH. ons daar niet zelf een' wenk, dat zijn ftuk een gelijkvormigen uitgang met Romeo en Julia heeft? En dan nog die van het Tooneel dat hij uit de Tweelingen copiè'erde!.. Hier laat ik den Heer Sonnenfels voor mij fpreeken, hij zegt in zijne Brieven over het Weener Theater: Daar kunnen nog tien ftukken zijn, die met De fchijn' bedriegt eenige gelijkvormigheid hebben, maar zulke aanmerkingen van het geheugen zijn overtollig. Een beeldhouwer kan daarom niet minder een ftandbeeld het zijne noemen, om dat hij eenige fchoone deelen afgezien, en zo in zijn geheel gevoegd heeft. Dit zijn de aanmerkingen die ik mij zei ven gemaakt hebbe. De genen die 'er nog in gevonden worden , bid ik den Kunstrechter, mij, tot mijne toekomende onderrichting , mede te deelen; Ik ben 'er ver af, dat ik mij aan eene verftandige en menschlievende Critique niet onderwerpen zou; maar Recenfenten van een ander foort y ga ik gerust voor bij. A. D. B.  VERBETERINGEN. Pag. 18 regel 6 van ond: flaat: Brandftein Jees: Randflein 19 — 12 — ond. (kragilg) —reenigzins beangst) —— 2c — is — bov. — Amelia — Amalia — ii — 8 — ond. — om in -— om u in — 27 — 5 — bov. — ontrouw — u ontrouw — 19 — 9 — ond. — aangrypt aangreept — 30 — 14 — bov —' laat ik luisteren— luister! — 31 7 — ond. — zenuwen vrouwen ■—35 — it — bov. — ik ben blyden — ik ben en blyf. — 40 — 3 — bov. — zie nu,kunt — goed zo, nu kunt ^i — 7 — ond. zou-de — zon-der — 54 — 5 — bov. — vriend — vrouw 5r> —— 15 — ond. — eenige wisfels— uwe wiifel» —— 5<5 — 5 — ond. ■— drie — die drie ■— 57 — 3 — ond. fnellen — beeven — 5* — 2 — ond. — ik zal zal ik ~— 71 8 — bov. — waren — ware "— 75 — 9 — bov. — rondzwerft — rondzwoff