MAATSCII. DER NEDERL. LETTERK. ? TE LEIDEN. Cata!. bL Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  D E N E G E R S, TOONEELSPEL.   D E NEGERS, TOONEELSPEL; GEVOLGD NAAR HET HOÜGDUITSCH, VAN A. V O N KOTZEBUE, door P. C. WITS EN GEYSBEEK. Dieu fit la Libcrté & Chmme l hjclavage. CHENIEL te AMSTERDAM, by JOANNES ROELOF POSTER. mdccxcvi.   VOORBERICHT, „ De fchryver verzoekt zyne lezers, aan„ fchouwers en recenfenten , dit Jluk niet bloot als tooneelfpel aan te merken. Het is 55 gefchikt om alle de gruwelen, die men zich ,, tegen zyne zwarte broeders veroorlooft, in een 3, enkele groep daar te Jlellen. De fchryver „ heeft Jlechts ingekleed, niets verdicht. Rai* 3 » nals  VI VOORBERICHT. „ nals Hiftoire philoibphique, Selle's Ge„ fchiedenis der negers, Sprengel, over den „ Slaavenhandel, Jfert's^ Reize naar Guinea, de bekende Code noir, en eenige in periodieke ,, fchriften verfirooide anekdoten hebben hem de » fioffe geleverd. Hy moet met een luide zucht „ bekennen, dat, helaas', geen enkele daadzaak „ in dit jluk voorkomt, die niet letterlyk waar „ is; zelfs de ontknoping (cataftrophe) is wer„ kelyk zo gebeurd; en de laatjle vertelling van „ Ada is van Rainal ontleend. Het gebed der 3, flaaven om liet graf van hunnen heer is eene „ treffende anekdote, die van den grooten en „ goeden Albuquerque verhaald wordt. — De jj Schryver Schaamt zich niet te bekennen, dat » hy> gedurende hy dit tooneelfpel Schreef, duü zend  VOORBERICHT. vii „ zendtraanen vergoten heeft. Wanneer de traanen „ des aanfchouwers zich met de zynen vermengen, „ dan it zyne moeite beloond." Tot dus verre kotzebue zelve. Ik heb 'er, als vertaler, weinig meer by te voegen , dan myne lezers te berichten dat de ontknoping (cataftrophe} in het oorfpronglyk tweeërlei is; namelyk, dat in de eerfte Zameo Ada doorfteekt, daar in de andere beiden door William gered worden. Ik heb alleen de laatfle gevolgd, om dat dit ysfelyke Jluk anders een ysfelyk einde zou nemen, en de deugd bezwyken zou, terwyl de boosheid zegepraalt; daarby was deze cataftrophe geheel onvolkomen, wreed en affchuwelyk: redenen genoeg om dit Jluk een einde te doen nemen, dat eer aan de menschlievend* 4 heid  vin VOORBERICHT, heid doet, en dat edele zielen met genoegen zien zullen. Voor het overige zal ik over de waarde van dit Jluk niets bepalen, latende zulks liefst aan meerkundigen over; echter durf ik gerust beweren dat dit Jluk, zo ten opzichte der regelmatigheid van bedryven en tooneelen, éénheid van tyd en plaats, verknochtlieid der byvtrdichtfels (epizoden) met de hoofddaad, als de levendig, heid der gevallen en ovijlandigheden, voor een der beste (lukken van den zonderlingen kotzeeue -te houden zy. Kunnen kommisfarisfen van den Amjleldamfchen nationaalen JladsSchouwburg goedvinden dit jluk te laten vertonen, dan twyfel ik niet, of de fchoone traanen van tnedelyden zullen zich in de gogen der gevoe- li.  VOORBERICHT. n lige aanfchouwers doen zien. De drukker heeft fomtyds kopybladen van my ontfangen, waarop een gevoelige traan ,myns ondanksmyn oog ontvallen, eenige woorden byna uitgewischt liadt. ê Kon een geheele vloed van traanen deze fchande van de Christenen uitwis/chen van het zwarte menschdom zo onrechtvaardig mishandeld te hebben 2 Hoe wensch ik, hoe zal ieder gevoelig tnensch wenfchen, dat kotzibüe te Jlerk viogt getekend hebben, of dat hy logentaal geJchreven hadée! Dan, neen, het is alles maar al te waar: ieder die de nieuwe waereld bezogt heeft zal dit getuigen. Mogt ééns de verfoeilyke handel in menfchen, waartegen een Paine, een Fox, een Wilberforce, een Frosfard, een Newton, een Barrau, en andere menfchen. win-  x VOORBERICHT. vrinden, zich zo mannelyk verzet hebben, ophouden! mogt men begrypen dat de negers onze broeders zyn, en dat de natuur de eene kleur niet boven de andere bevoorrecht! Mogten de Christenen, die de nieuwe waereld bewonen, menfchen worden, dan zouden zy ophouden hunnen Godsdiemt te fchandvlekken! Nog iets over de benaming. In het oorfprong. lyk heet dit Jluk een historisch tooneehnatig tafreel, (historisch dramatifches Gemabide;) maar ik heb het tooneelfpelgenoemd, omdat de handeling toch in eene daad bejlaat. Wat het derde tooneel des tweeden bedryfs betreft, ik weet zo wel als de neuswyze critici dat liet geheel overtollig is, en tot de hoofddaad weinig betrekking heeft; maar zal men een fcMdery van Ka-  VOORBERICHT. Xï Rafaël verachten, om dat 'er een beeldje in is dat men 'er uit zou kunnen mis/en?... Voorliet overige zyn de gebreken niet voor myne rekening. Gelukkig zo ik niet jlyf vertaald noch alles even angstvallig nage/chreven hebbel Feb. 1795, ÏER~  PERSOONEN. john, een ryke planter. wil li am, zyn broeder. ayos, ~) > flaaven. 2ame0.j lilli, "j > flavinncn. ada, 5 paul, opziender der flaaven. truro, een oude vryneger. negers en negerinnen. Het tooneel is op het eiland Jamaika. DE  DE NEGERS, TOONEELSPEL. —E———mi i i| EERSTE BEDRYF. Eene kamer in het huis van John. EERSTE T O O N E E L.. ada, met een1 katoenhaspel bezig; Lilli danst, terwyl zy op een' kleinen keteltrommel {laat, en daarby zingt. l i l l i maakt eene pozing en fchept adem. Ach! ik kan niet meer! ADA. Zyt gy eindelyk inoedj ? l i l l i. Moede. Doch het ligchaam is fterker dan de ziel: men kan langer dansfen als denken. ada. Denkt men niet altyd? lil li, Ach, jat Helaas! het ware beter dat een fl-sf niet dacht. A ADA,  2 DE NEGERS, ada. En niet gevoelde. lhli. En alles flapende deedr. Wat dunkt u, Ada! wie toch maar altoos fluimeren kon! ada. In 't graf? lilli, Neen toch niet; op bloemen. ada. Komt liet niet op 't zelfde uii ? Dood zyn is Animeren zonder ademhalen. L i l l i. Doch zo koud, zo eenzaam! ada. En zonder droomen. I>IL L I. Des te erger: droomen zyn nog het beste wat men op aarde heeft. ada. Gy hebt gelyk; myn ihap is een droom van hem. l u l i. En uw ontwaken niet minder. liet is wonderlyfc en verdrietig, als zulk een „ hy* onze droomen vervult. Gelukkig voor my! geen raannelyke ged.ante dwaalt om mvn le.«-er. ADA.  TOONEELSPEL. 3 ada, Wee tny! de rust is eene vreemdelinge in myne kamer. L 1 h L i. Liefde en rust zyn een paar kinderen, die elkander by het fpelen alle oogenblikken plagen. Of neen, de liefde is een kind.de rust een oud man, welken deze moedwillige jonge by den baard trekt. ada. Gelukkig meisje, dat elk ding van de hgchende zyde befchouwt! LUlI, Doe als ik ; vergeec, wyl gy móer. ad a. Ik kan niet, en mag niet. Alles wat my omrinjr, <3e verstafgelegen gelykvormigheden voeren de beeldtenis myns echtgenoots voor ray. Zie ik van verre een' man uit het bosch komen, met een' fnaphaan op den fchouder en een' gerchoten pairys: zó kwam by van de jagt. Berchouw ik een' ander, die aan den oever viseht: zó zat hy dikwyls, terwyl ik bonte fchdpen zogt om my voor hem op te fchikken. De klank van den keteltrommei fchetst my zyn ongedwongen ligchaam in den dans; en hoor ik een luchtje fuizen, dan zie ik hoe de wind m*t zyne gtkroeste wol fpcelt, l i l l r. Het is niet goed voor anderen te leven. A 2 a n a.  4 DE NEGERS, ADA. Ach! de asngenaamfle ftouden der menfchen zyn aan liet geluk van anderen verknocht. L I L L I. Man cn vrouw moeten één geheel verbeelden? Goed; maar dit geheel moet als de polypus wezen: fnydt hem in (lukken, en ieder deel leeft voor zich-zeiven. (Zy eet van een' ananas, die op de tafel ligt.) Het dinsfen heeft my dorstig gemaakt. Wilt gy ananas eten? ADA. Ik kan die vrucht niet zien zonder weemoedig te worden. In den laaiden fchoonen avond van ons (lil geluk, wanneer hy den gantfehen dag in de heete zonneftraalen pifang geplant en met zyn zweet begoten hadt, uit het veld te huis kwam en zich moede op de bank wierp, beving my de onzalige lust om een' ananas te eten. Hy, vol bezorgdheid voor het pand der liefde onder myn hart, vergat zyne vermoeidheid, fprong op, en vloog om myne kinderachtige begeerte te bevredigen. Ik trad naar buiten voor de hut, en oogde hem naar, van de weide over den heuvel, tot de hoogte hem verborg. Daar verdween hy in het bosch... Hy verdween!... Ik heb hem niet weder gezien! Ik Hond nog en lagchte in c!e avondzon, en wachtte vol verlangen zyne terugkomst, toen de rovers, die faelmelyk van het ftr2nd gekomen waren  TOONEELSPEL. 5 ren, my éénsklaps aangrepen en zinneloos voortfleepten. Ach, denk eens, de ongelukkige man, toen hy de hut ledig vondt, en myn' naam in het gebergte deedt vveêrgalmen ! l 1l l 1. Is het u flimmer gegaan als my? Myn eigen moeder heeft my verkogt. God geve haar een' goeden morgen! zy was zeer arm. ADA. U bleef den iroost nog by uwe moeder verkwikt te hebben. Wat my? Linr. Tyd en gewoonte. ADA. Ach! de tyd wischt niet alles uit, en de gewoonte bedekt den afgrond (lechts geiyk het wier de zee: men denkt zacht af te treden, en — men verzinkt. IIL1I, Toch niet. De gewoonte maakt ook ketkers wyd , al waren zy zo eng als een kokosnoot. (Zy flaat op den trommel.) Werp uw' arbeid weg en laat ons dansfen. ADA. Ik mag niets doen, waar voor ik my zou moeten fchamen. Als hy het eens zag? LIJ-II, Schamen? De dans is heilig. Hebt gy niet dikwyls in den Fetischiempel gedanst? A 3 ADA,  6 DE NEGERS, ada. liet blyfc toch altoos een te'.;en van vreugde: hy weent, en ik zou dansfen? lilli. Als gy niet wilt dan dans ik alleen. Ieder ftamp met myn' voet verdryft een gril van my, en ieder flag op den trommel geneest een' kwaadeu luim. (Zy danst, zingt in trommelt.') ada. Gelukkig meisje, dat uwe dagen even gedachtenloos afha:pelt, als ik deze boomwolle! TWEEDE T O O N E E L. ada, lilli, trüro. T r u r o. Foei, kinderen! fchaamt u; gy danst en beneden fchreijen zy. Kom, help my Ada wat vervrolyken. T ru r o. Wat kwelt haar? lilli. Ziet gy niet hoe zyn deze boomwolle met traanen bevochtigt, als wilde zy der fmert eene lamp ontOeken, waartoe zy reeds de pit maakt? T r \i k. o. Wie geen Jyden heeft veroorzaakt het zich. ADA. Ik geen lyden? TH ÜS Oi  TOONEELSPEL. 7 t r u R 0. Noemt gy het lyden dat gy aan een lekkere tafel fpyst, terwyl vvy de onfmakelyka bry van wanjoc verteren? Dat gy op zachte kusfens uwe leden uitfljrekt, terwyl wy, van den zonnegloed geblaakt, door zweepflagen voortgedreven, met zweet en bloed de dorre aarde bedauwen? Noemt gy het lyden, dat onze heer, die niets noch niemant bemint, nogthans uwe fchoonheid hulde doet? ADA. Noemt gy het vreugde, dat onze heer, die niemant bemint, toch Ada's wederliefde tracht af re persfen, gelyk men het fap uit een luikerriet perst? t r u r o. Wat is het nu verder ? Ik beny de vrouwen,, Wat de man uit liefde fchenkt moet de vrouw uit gehoorzaamheid aannemen , en het geldt tegen liefde. ADA. Ik verfta u; maar ik heb een* man, t r u r o. Kan hy u redden? Gy zyt toch geen konings vrouw, met welke aan te raken, mui, naar onze zeden, den dood verdient. ADA. Slechts liefde, geen koninglyke waardigheid geeft een recht op vrouwemrouw. A 4 t\v r. o.  8 DE NEGERS, T R U R O. Gy kunt u en ons een hard noodlot verligten ; u door toegevenheid, ons door tedere fmekingen. ADA. Kwel my niet. Myne onfchuld is het heiligdom van myn'man; met haar zou ik myn' laatften troost verliezen; den troost aan hem te denken. T R U R O. Gy zyt eene voortreflyke vrouw; maar in den mensch heerscht fomwylen de deugd, buiten hem altoos het geweld. Heeft de ondervinding u niets beters geleerd, dan is het de moeite niet waard' zo oud te worden. A D, A. Geen geweld is fterker dan vertwyfeliug. LILLI. Viertien dagen gaf hy o tyd van bedenken. ADA. Ik heb alles bedacht: hy kan de bloem uitrukken; maar niet breken. LILLI, ó Dat onze oude heer nog leefde! IRORO, Wie wenscht het niet met u! ADA. Ik hoop hem weldra weder te zisn. TRURQ,  TOONEELSPEL, 9 t r u r o. Hem gelykt zyn jongtle zoon, die voor korten tyd uit Europa kwam. Jammer dat hy geen heer van deze plantagie geworden is! lilli, Wat dunkt u, Truro? Europa moet een goed land zyn, wyl daar de menfchen beter worden. t r u r o. Hm! één zwaluw brengt geen zomer. De blanken deugen allen niet. lilli, St! men komt; ik hoor de Item van onzen boo« zen heer. ada. Het uur der beproeving flaat! DERDE T O O NE E L. ada, lilli, truro, john, w i l l i a m. john. Neen, broeder! dat begrypt gy niet. Ik heb Cicero niet gelezen; doch wanneer ik, in plaats van honger en zweepeu, eenen anderen redenaar houden wilde, die de flaaven hunne pllgten herinnerde. ... william, tusfehen de tanden mompelende. Hebben flaaven ook pligten ? ■A 5 JOHN.  lo DE NEGERS, JOHN. Doet de Engelfche boer wel, wanneer by zyne osfen voor deu ploeg fpant, en de zweep over hen legt? w I L L I A M. Een heerlyke gelykenis! JOHN. Geloof my, honger overtuigt zekerer dan Fox, en een enkele zweepflag werkt krachtiger dan alle redekavelingen van eenen Burke. WIL L I A M. Myne lippen zwygen; doch myn hart wederfpreekt luid. J O II N. Dat hart, dat hart ! Ik wilde wel eens weten hoe de menfchen op den inval gekomen zyn om alle dweperyen van hun hoofd uit het hart nfteleiden. Het hart is een klomp vleesch, meer niet; het gehoorzaamt den wil zo goed als de armen en beenen: overlaadt uw' maag, en uw hart zal kloppen. Onze vader, God hebb' zyn ziel! was even als gy: hy fprak ook altoos van het hart. WILLIAM. Genoeg, broeder 1 ik verlies myne woorden, en het ware jammer dat eindelyk de broederliefde met een verloren ging. JOHN. Dat zy verre. Gy dwaalt, wanneer gy denkt dat ik  TOONEELSPEL. ik geen gevoel hadde voor 'i geen dat gy tedere gewaarwording gelieft te noemen.Het is maar door deEuropeifche lucht nog zo niet verfynd geworden als het uwe; het is zo teder niet als de ziel eens engels, waarvan een millioen op de punt van een' naald danst. Ik gevoel, by voorbeeld, zeer wel dat Ad» een fchoon meisje is, en dat ik zonder haar bezie geen genoegen'fmaken kan. — Wat dunkt u, Adal zyn nu de veertien dagen haast verlopen? ADA» Ik verfta u ; zy zyn verlopen! JOHN. Waatlyk ? herinnert gy u dezen ? een goed voor» teken. ADA. Gy dwaalt. JOHN. Uw befluit? ADA. Nog altoos het zelfde. JOHN. Gy fchertst, myn kind! ADA. Schertst men ook met wenende oogen en een bloedend hart? JOHN. Daar hebben wy het! Daar is het hart al weder. Eeu vervloekte redeneertrant ! Ik wed uw hart bloedt geen droppel meer als voorheen. Wat de traa-  12 DE NEGERS, traanen betreft, diemoogtgy, rmr u welgevallen, itorten of inhouden; want kortom, ik heb ook niet langer lust om te fchertfen, en zeg u dat gy in vierentwintig uuren de myne zyr. ada. Neen, gy zult geen geweld gebruiken; ik ben getrouwd: ik bemin raynen man; ik kin u niet beminnen... Neen, gy zu't geen geweld gebruiken 1 john. Geweld ? Hm ! naar 't valt. Ik heb ééns een wild meisje zo tam gekregen... LILLI. Hoe deedt gy dat? john. Ik liet haar het gamfche lyf met naalden lachtjei prikken. Toen wierdt haar in oly gedoopte boomwolle om de vingers gewonden en aangefloken. Drie dagen daarna beminde zy my op het tederfte. wil li am, hem fchidyk by de hand vattende. Broeder! is het waar?... Hebt gy dat gedaan? john. Gewis; en ik verzeker u het hielp. wi l li am. ó! Onmogelyk kan ééne moeder ons gebaard hebben! john koel. Ik heb het toch voor de waarheid gehoord. A D A ,  TOONEELSPEL. 13 ada, tegen John. Martelen kunt gy my. Myn hart breken •, doelt niet trouwloos maken. john. Alweder het hart! Zottin! doe met uw hart wat gy wilt: de vraag is hier maar van uw nietige perfoon. ada. Wanneer gy my bemindet zoudt gy het eene zonder het andere niet begeren. lilli fchalkiiehtig tegen John. Waarom verlieft gy niet op my? john. Om dat gy eene meerkat zyt. lilli ter zyde. Hm! Ik denk die past wel by een' aap. john. Hoor, Ada! wees maar half zo aanvallig als uwe gezellin, die my zelf te gemoet komt lilli. Wie ? ik ? john. Vraagde gy niet flraks ?... l i l l i. Ja; maar waarom vraagde ik? Omdat ik meer moed hebbe als Ada, en u de oogen uitktabben zou. joh x,  14 DE NEGERS, JOHN. Gy zyt beiden zottinnen, die myn geduld misbruikt. Pakt u voort: ik heb bezigheden. LILLI. My dunkt gy behandelt uwe liefde juist als een bezigheid. JOHN. Gy weent, Ada ? ADA. Ik ween! JOHN. Ga; ik verbied u te wenen. ADA. Kunt gy my ook verbieden te fterven? (Zy vertrekt.) VIERDE T O O N E E L. JOHN, WILLIAM, LILLI, TRURO. JOHN. Gekheid. De dood is geen fpeelpop. Een gefehenk van glaskoraalen, en het leven krygt eeue nieuwe aangenaamheid. LILLI. Derhalven brandende boomwolle om (Je vingers? JOHN. Ja. LILLI. En met naalden geprikt? JOH N.  TOONEELSPEL. ij JOHN. Ja- En daardoor wordt men verliefd? JOHN. Voorzeker. LILLI. Dat is om zich dood te lagcheu1 (Zy gaat lagchende heen.) V T F D E T O O N E E L. JOHN, WILLIAMj TRURO. JOHN. Boosaartig fchepfel! Het is haar fchuld, dat het meisje my ontvlucht, als ware ik melaatsch. (Tegen Truro.) Ga, oude! haal een bos roeden, W I L L I A M. Waarom geen flangen om u te geesfelen? JOHN. Ha! ha ! ha ! Eene Morgenlandfche hypeibole ! Voort, oude kroeskop! roep den opziender hier. Gy zyt ook een vrouw, als het op flagen aankomt. TRURO. Ach, mynheer! gy houdt daar een fchoone lofrede over de vrouwen en my. (Hy vertrekt.) ZEST  DE NEGER?, ZESDE T O O N E E L. JOHN, WULIi M. W lii LIA M« Kan gedwongen liefde uwe genieting voldoen ? JOHN. Waarom niet? ik pluk eene roos, de doornen Heken een weinig; echter pluk ik haar, en zy ruikt daarom niet minder aangenaam. WU1IAM. Verkoop my het meisje. JOH N. Gehoorzaame dienaar! Daar hebben wy den dweper. Hy predikt en predikt, vloeit over vr.ri verheven gevoel, en tot bvfluit wil hy haar voor zich-zelv' kopen. wiliiam verachtelyk. Moet ik daarop antwoorden? ... Welaan, broeder ! ik geef u honderd gninies. JOHN. Honderd guinies ? Veel geld! Maar neen, onder de hand komt 'er niets van. WIL1IAM, Gy zyt een tyranl QHy gaat zitten en haalt een teek uit zyn" zak.*) jon  TOONEELSPEL. john. Voortreflyk! Leert gy die fchoone broedernaamerj uit uwe boeken?... Dat vertwyfeide lezen! Da ziel zit in een ftookkas, en wordt gellookt als een ananas in Europa: daarvan komen u'an zulke on« fmakelyke vruchten. Hadt myn vader het meisje geen lezen geleerd, ik wed zy zou verftandiger zyn. william bitter. Gy hebt gelyk. Het lezen is de verboden boom in het Paradys. ZEVENDE T O O N E E L. john, william, paul, paul. Gy hebt my laten roepen? john. Gy komt te laat: myn toorn is over. william. Uw toorn? Gy fptaakt ma eene koelheid, die den toornigen niet eigen is. john. Waaromniet? Iemant gewent zich aan den toorn, als de landman aan een vroiyk veldgezicht: ik ben den gantfchen dag toornig; doch men ksn het niet aan my zien. william, Des te erger. B john,  16 DE NEGERS, john, tegen Paul. Hoedanig hebt gy de flaaven aan den arbeid verdetki ? PAUL. Eenigen werpen de koffy in den ptetmolen, anderen werpen kakao in den kerel om tekuken;de kinderen wieden het onkruid van tusfchen de boom wollïruiken. / john. Goed; maar de fuiker? FAULi Ik heb den ouden Benno den rug laten afdropen, en zout en Spaanfche peper daarin doen flrooijen. john. Waarom ? PAUL. Omdat de eerfte ketel te weinig vuur badt, en de tweede te veel. john. Die boofwigt! Waarom hebt gy niet bevolen hem op te winden? dan hadt by het beter gevoeld. PA U L. Dat was niet nodig: de gloed, waarby hy altoos zweet, heef hem zodanig ui'gedroogd, dat de huid van de beenderen zo gemaklyk losgaat, ali de fchaal van eene korf, boon. QVilliam /laat het boek hevig digt, Zyn aangezicht gloeit van gramfchap.) JOHN,  TOONEELSPEL. 19 JOHN. Hy wordt reeds wat oud; men moest hem van tyd tot tyd gerust laten llerven. william. Gerust fterven? Hoe zult gy dat?... JOHN. Ik Iaat hein minder arbeiden, en geef hem minder te eten: zo gaat hy eindelyk uit als een licht. william, mei verkropte woede. Broeder! laat den duivel aanzeggen dat gy hier een fchool aangelegd hebt: ik wed hy komt by u om les te nemen. JOHN. Ha! ha! Veel eer, waarlyk! (Tegen Paal') Hebt gy de nieuwe flaaven reeds aan den arbeid gebragt? paul* Nog nier. Gy weet immers de oude domme gewoonte om hen, na hunne aankomst, tien dagen in de zee te baden, en goed te voeden, eer men hen arbeiden Iaat. Die zotten denken altyd dat men hen fleclus mest om op te e.en. william. Het is de vraag wat of beter ware. pa ul. Esn van hen vraagde my in ernst of myn fclnenen van negerleder gemaakt waren, omdat zy zwart zyn. B 2 WIL-  20 DE NEGERS, william. Van lieden die dagelyks mishandeld worden was die vraag juist zo vreemd niet. paul. Daar is een andere, een oude kaerel, die my dagelyks plaagt dat ik hem by u brengen zal: hy wil en moet u fprekeu: hy zal van verdriet fterven als hy zyn hart niet uitftonen mag. john, Wat wil de gek ? paul. Ik heb hem medegebragr. Wilt gy hem zien? jon n . Ik ben toch nieuwsgierig. Liar hem komen. (Paul vertrekt.) 4 G T S T E T O O N E E L. john, william. john. Ziet gy, broeder! hoe go-d ik ben ? Ieder' ouden fnapper geef ik gehoor. Dit is eene zwakheid , die m i : vjn onzen vader aankleeft. (fVilliain werpt een" verachtelyken blik op hem, NE*  TOONEELSPEL. 2t NEGENDE T O O N E E L. . john, william, paul. ayos, paul. • Daar breng ik hem. ayos, zich voor John nederwerpcnde. Heer! ik kusch het ftof onder uwe voeten. john. Sca op: ik hou daar niet van. Wat minder ootmoedigheid, en wat meerarbeid. Gy zyt een oude knaap: ik wed men heeft u voor een paar ellen katoen en eenige kannen brandewyn gekocht. ayos. Men heeft my niet gekocht; ik heb my-zelv' gefchonken. john. Gefchonken ? ayos. Of verkocht, zo als gy wilt. Ik heb myne vryheid voor den laailren troost myns levens verkocht, voor de houp om myn' zoon weder te zien. john. Uw zoon? W3ar is hy? ayos. Ja, waar is hy? Dat vraag ik n, goede heer! Gy zult zo onbarmhartig niet zyn als deze man, die my niet ééns ja noch neen amwoarden wil. B 3 PAUL.  22 DE NEGERS, paul. Bon ik dan flechts hier om u ten antwoord te flaan ? Als ik my met eiken (laaf in een gefprek over zyne familie inlaten wilde, zou de plantagte weldra te gronde gaan. john. Hy heeft gelyk. Hier wordt niet geluijerd, als in uwe hee.e zandwoestynen. ayos. Ach, ik wil immers gaarne arbeiden, zo veel een grysaart vei mag, die de pifang zeventigraaalen zsg bloeijen; doch geef my myuen Zameo weder? gy zult daarby winnen; want aan de zyde van myn' zoon zal ik weder jong worden, fleik en vtolyk: de vreugde geeft kracht. john, tegen Paul. Zameo? Hebben wy zulk een' (laaf? paul zeer onverfchillig. Ik geloof, ja. ayos. ö! Heb dank voor dit woord! Gy fpraakt het z> koel uit 1 my verwarmt het meer dan de heete fpeceryen der Molukfche eilanden. john. Hoe weet gy dat uw zoon juist op myn fchip tyer gebracht is? AYOS.  TOONEELSPEL. 23 ayos. Was het niet de prys waarvoor ik myne vryheid veikocht? Kon ik den fchipper niet weder, die voor eenige jaaren mynen Zameo wegvoerde?... ó! Als gy wist hoe myn Zimeo een fliaf wierdt 1... john. Ik wil het niet weten. Ga heen: dat klagen verveelt my. william, opflaande. Broeder! ik bid u, laai hem verhalen. john, Zekerlyk. Dit is een zielsgenoegen voor een' Europeifchen Wysgeer. — Nu, welaan, vertel. ayos. Ik tong ten flryde tegen de negers vanAfii, en wierdt gevangen. Men veikocht my aan de kust. Eene vrouw en twee zooncn beweenden my. Daar kwam de jongde zoon, dien ik in veele jaaren niet gezien hadt; want hy was ter liefde van e n meisje naar een ander land getrokken; thans echter hadt hy zyne vrouw begraven, en het leven was hem een last; als hy myn ongeluk vernam ylde hy naar my toe, viel den fhavenhandelaar te voet, en badt om myne keten,n. De harde man zag den fchoonen derken jongeling, liet my zonder bedenken los, doeg mynen Zameo in ketenen, en ftiet hem uaar beneden in het fcheepsruim. Nog éénB 4 maal  24 DE NEGERS, maal zag hy my en zyne broeders aan, grimlcgchte en verdween. william. Maar waarom oniroofdet gy hem de vrucht zyner kinderliefde? Waarom hebt gy u-zelv' van uwe vryheid ontdaan? ay o s. Ach, goede heer! myne vrouw is geltorven, myne zoonen zyn in den k.yg verfligen, en myne neeven door de kinderpokken weggerukt geworden. Ik was alleen op de waereld, en my bleef niemant oveng dan myn Zameo, die in een verre landitreek voor my leedt. Wat zou ik doen? ik dacht het is toch beter in zyn lyden te delen, als myne overige dagen op de graven met wenen door te brengen: de dooden horen myne klagten niet; myn zoon leeft en zal ze horen. john. Genoeg geklaagd. (Tegen Paul.) Ga , breng hem by zyn' zoon, en vergun hen zich eenige minuuten te verheugen. ayos. Ach! eenige minuuieu zyn veel voor een' grysaart... Ik zal myn' Zameo wederzien!... Zou ik zonder wagge'en beneden kunnen komen?... Vergeef my, goede heer! geloof niet dat ik altyd zo krachteloos ben: ik kan nog arbeiden... Maar thans fid-  TOONEELSPEL. 25 fijdert de vreugde door al myne leden, (Tegen Paul.) Ik bid u, onderlteun my, paul, hem van zich afftotende. Voort, oude fchelm! gy zult wel zonder my beneden komen. ayos, terwyl hy waggelend heen gaat. Ach, ja!... ik zal wel... Myn Zameo!... by u !.. by u... (Hy vertrekt met Paul.) TIENDE T 0 0 N E E L. john, william. william. Weet gy wel, broeder! dat gy een afichuwlyk handwerk oeftent? john. Hoe zo? william, My fmaakt geen beet in uw huis. john. Dat is my leed. william. Ik vind geen rust in uw bed. john. Ik flaap zeer goed. B 5 WIL-  26 DE NEGERS, william. Wanneer, met zemnenopgang, de opziender de arme flwven met zweepflagen naar buiten dryft, wekt u hun gefchrei dan niet ? JOHN. Ik ben dat gewend. wil l i am. Rechtvaardige God! kan de mensch zich dan aan alles gewennen en van alles ontwennen, zelfs van zyne menfchelykheid? JOHN. Wat zal men doen? men kan het fuikerriet niet zelf telen. william. Móet het dan volftrekt geteeld worden? JOHN. Een zeldzaame vraag! william. Zeg my, broeder! houdt gy uwe flaaven voor •menfchen? — Ik wed deze vraag komt hem in't geheel niet zeldzaam voor. JOHN. Ik behandel hen als menfchen. william, [pottende. Waarlyk? JOHN. Ik geef hen te eten en te drinken. WIL»  TOONEELSPEL. >7 WILLIAM. Dat geeft gy uwe honuen ook. JOHN. Zy zyn ook niet veel bet.r dan honden. Geloof my, broeder! het is een ras, tot flavemy geboren. WILLIAM. tVaar is het teken, waarmede God hen tot flaa* ven flempelde? JOHN. Zy dammen van Kaïn af; zy zyn zwart, omdat hun flamvader de eerde broedermoorder was. WILLIAM. Voortreflyk! JOHN. Zy zyn fchelmsch, boosaartig en dom. Zy erkennen zelfs de grooter voortrefiykheid van onzen geest; en bygevolg de rechtmatigheid onzer heerfchappy. w I L L I A M. Zy zyn dom, omdat Ikvcmy ieder kracht der ziel verdooft. Zy zyn boosaartig, maar niet genoeg tegen u. Zy liegen, omdat men geene lyrannen de waarheid zeggen moet. Zy erkennen de grooter voortrefiykheid van onzen geest, omdat wy hen in eene eeuwige onweienheid houden. De rechtmatigheid onzer heerfchappy, omdat wy hunne zwakheid misbruiken, ó! Gy hebt alles gedaan om deze ongelukkigen te vernederen,en dan be-  23 DE NEGERS, beklaagt gy u nog dat zy dom en boosaartig zyn. JOHN. Maar de negers worden flaaven geboren. WILLIAM. Dit is valsch. Niemant wordt flaaf geboren. Wees vorst of vader, wie gaf u zulk een recht? JOHN. Maar wanneer nu de neger zich-zeiv'verkocht? Hy is heer van zyn leven: waarom ook niet van zyne vryheid? Hy-zelf bedingt den prys. WILLIAM. De vryheid der menfchen heeft geen prys. JOHN. i Des te erger voor hem, wanneer hy my zulk een' kostbaaren fchat gewillig verkoopt: hy is een zot; maar ik ben geen fchelm. WILLIAM. Verkopen ? Dat kan hy niet, vermits hy niet alles vermag wat een onrechtvaardige heer van hem vorderen kan. Hy behoort zyn' eerften heer, God, die hem niet vrygaf. De mensch kan zyn leven 'verkopen, ge'.yk de foldaat; maar niet het misbruik van zyn leven, gelyk de flaaf. J 0 II N. Maar de meesten waren krygsgevsngen: buiten ons zou men hen omgebragt hebben. WIL.  TOONEELSPEL. 2p WILLIAM. Buiien n waren zy niet gevangen gewordenhunne oorlogen zyn uw werk; en als de overwinnaar zyne zege misbruikt, waarom wilt gy zyn niedepligcige zyn? JOHN. Maar veelen waren raisdadigen, die reeds in hun vaderland den dood verdienden. WILLIAM. Zyt gy de beulsknecht van Afrika? JOHN. Zyn zy niet hier ten minden zo gelukkio- als Ui. ? WILLIAM. Waarom zuchten zy dan onophoudelyk naar hun vaderland? Waarom leven zy liever onder tygers en leeuwen als onder u? Waarom vergeven en verhangen zy zich? Waarom zyn van negen milHoenen flaaven,welke de nieuwe waereld inhieldr zeven en een halve millioen omgekomen ? JOHN. Maken het de overige natiën beter dan wy Engelfchen? WILLIAM. Helaas! neen. De Spanjaard maakt van de negers gevaarten zyner luiheid ; de Portugees misbruikt hen tot zyne uiifpanningen ; de Hollander meestal to:flachtoffers zyner gierigheid; anderen laa- ten  3o DE NEGER S, ten hen zwaar arbeiden, en verzorgen hen den Booddruft; maar lagchen nog fomtyds met hen, en hunne elende is dragelyk. De F.ngelschman lagcht niet, laai heu niet tot hem komen j o II N. Ik wil uwe geheele valfche filofofie met één' flag den bodem inllaan: buiien ons zouden zy den Christelyken Godsdienst niet hebben leren kennen: zy verruilen hunne vryheid tegen het heil hunner zielen. william. óGoddelyke ii.fteUer! hebt gy voorzien dat men door uwe zag;e leer ééns zulk een gruwel rechtvaardigen zou! — Wanneer de Godsdienst misdaaden billykt, weg d n met hem voor eeuwig! Welaan , gy dienaars der kerke I wederfpreekt luid: drift ware hier wysheid, en zwygen eene misdaad. JOHN. Dit zyn ydele temeryen van de hoogefchool mede gebracht. Daarvan wast geen kolfyboon noch wordt geen fuikerriet ryp. Gy bezit een lief vermogen, en dat heeft onz3 vader door negerfhaven veikregen, het behaagt u wel, niet waar? QHy gaat lagchen de heen.) william, na dat John vertrokken is. Wee my, dat hy geiyk heeft! Ieder fchelling in myn*  TOONEELSPEL. s, myn' zak gloeir, ieder beet in mynen mond is door de traanen der iydende mensehheid vergiftigd! ELFDE T O O N E E L. william, ada, lilli. ada. Goede blanke man! ik vind u alleen, wordt niet kwaad. Toen flraks uw broeder zo onvrindijk tegen my was bemeikte ik wel dat het u leeddeedt: en éénsklaps viel my de gedachte in: Ga by Wil. üam; hy zal u befchermen. Goede blanke man! befcherm my! lilli. Gy hebt oogen als uw vader} vrindelyke vroome ocgen. william. Lieve kinderen ! wilde God dat ik u koude helpen! ada. Gewis, God wil het. Jk ben een arm, onfchul. dig fchepfel; nooit heb ik met opzet een' worm vertreden: waarom word ik dan zo gemarteld? william. Noemt gy bemind worden eene marteling? ada. Noemt gy, het £een uw' broeder sandryft, liefdeï LILLI.  22 DE NEGER S, LILLI. Brandende boomwolle en naalden hebt gy vergeten. WIltUM. Ruwheid en norseh leid is meer by ham eene gewoonte: gy moet dit verfchonen. ADA. Ik kan niet, al wilde ik ! Myn hart is niet ruim genoeg voor twee mannen. wILL I AM. Gy hebt een' geiiefden in Afrika achtergelaten? ADA. Eenen geliefden Hechts? meer dan een' geliefden, een' gade! WILLIAM. Men hoort dat gy geene Europeaane zyt. ADA. Wy waren naauw' zolang getrouwd als de pifang bloeit. Wy woonden aan het ftrand, de zee gaf ons visfchen , het bosch achter ons wild gevogelte, van wederzyden IVklche tarwe, in het midden wy zelf en in ons flechts één hart. Geloof my, wy hadden genoeg. WILLIAM. Ik geloof u, goea kind'. ADA. Een weinig geroost Tutksch- wytemeel flilde onzen  TOONEELSPEL. 33 zen honger, en als ik des avonds myn kaJaba.'fles met palniwyn te huis bragt , verkwikten wy ons meer dan de blanken by hunnen rum, en als wy 's nachts op een zelf geweven mat rustten, lliepen wy zachter als onze kabosfier op zyn Europeaansch tapyt : 'er was iets met ons en om ons, dat wy geen naam wisten te gevens het was liefde! WILLIAM. En wie verftoorde uw ftil geluk? ADA. Blanke menfchen roofden my, terwyl myn gade afwezig was. Zy hebben Ada, de geroofde flivin, aan uwen broeder verkocht; doch Ada, de beminnende en beminde, konden zy niet verkopen: tusfchen de wanden van palmtelgen gevlochten, ademt nog de geest myner liefde! WILLIAM. Wat baat deze dweef>achüga trouw een' gade, dien gy nimmer zult wederzien? ADA. Ik zie hem altoos; hy ftaat overal voor myne oogen. 0! Gy zult my myne laastö hoop me; benemen!... Hem nimmer wederzien!... Wat hebt gy 'er aan dat gy eene ongelukkige den tlroohalm uit de hand rukt, waaraan zy zich vast hieldt?. Wat bekommert my deze droppel tyds, deze fpan lande, C van  34 DE NEGERS, van u waereld geheten! Eéns zal ik hem toch wedeizien. Niet waar, gy gelooft aan een beter leven, waar óó\i de zwarten gelukkig zyu zullen? LILLI. Daarom laat ons de blanke tyrannen wat uitlag, chen. Het kan toch niet eeuwig duren. Onze kabosfier noemde zich ook een' heer over hemel en aarde; maar de aarde is meester over hem geworden, en heeft hem bedekt: wat is hy nu meer? De blanken plagen ons vooreen'tyd; doch als het te erg wordt hebben wy een' vrind, die de hunne niec is: hy heeft een'hatelyken naam ,hy heet „dood"; doch wie zal zyn' redder vragen hoe hy heet? wie voor den naam eens weldoeners verfchrikken?... Lustig, Ada! het leven is maar een fpeelgoed: wy zyn geene kinderen meer en werpen het weg. WILLIAM. Vrolyk meisje! gy fchikt u in uw noodlot? LILLI. Ik ben uit Kongo geboortig. In Kongo en Loango zyn wy altoos vrolyk; wy leven heden en genieten heden, zeggen niet: ,, Morgen komt 'er ook een d;g." Daarom woont de gastvryheid in onze halten, en de gierigheid verfoeijen wy. Daarom noemen wy u, Europeanen: „ gefloten handen." Wy denken niet aan het voorledene; wy tellen onze iaaren zo weinig als de waterdrop- pe-  TOONEELSPEL. 35 pelen , welken de groote Voltavloed onder onze voeten laat heen rollen. Wy geloven aan den hoogflen god Numbo, die nogthans veel te voornaant is , dat hy z'ch om ons bekommeren zou. h\ Kongo en Loango kunnen wy dagen lang om klei. nigheden lagchen; onze jonge knaapen verftaan 2ich goed op pantomimen, zy weten het geluid der dieren naar te doen; zyn vrolyk zodra zy maar muzyk horen, en worden niet vermoeid in den dans. WILLIAM. Vernoegd volk! LILLI. Wil ik u leren altoos vrolyk te zyn? WILLIAM, Dan zoudt gy my leren het geen honderd Europeifche wysgeeren mislukt is. LILLI. Niets ligter als dat. Onthou flechts dese twee korte regels: „ Doe niets kwaads, en eet u niet zat," zo blyven ziel en ligchaam altoos gezond. Voor het eene zorg ik zelf, en voor het andere uw broeder. (Zy lagcht.} WILLIAM, Gouden regelen! LILLI. Waarom „ gouden"? Ik vertrouw den memeh C 3 niet,  36 DE NEGERS, niet, die alles, wat fchoon en goed is, by goud vergelykt. Noem ze liever „ zonneregelen"; want zy verwarmen het hart; of „ doodsregelen "; want zy leren vrolyk flerven. Uw vader kon ze wei. Ik verheug my altoos als ik nadenk hoe de oude heer ftieif. william. Gy verheugt u? lilli. Ja, wel. Hy zat op een' floe! in deze kamer. william, met drift, In deze kamer?., waar? waar?... lilli, op eene plaats wyzende, Edar zar, hy. william, bewogen. Ddar? Nu, verder. lilli. Hy liet alle zyne flaaven binnen komen. Kinderen! zeide hy, ik ga tot God. Vader! riepen wy, geef ons uwen zegen ! Toen zegende hy ons en wy zigenden hem, Hy lagchte, en wy weenden. william. Ik zie gy kunt toch niet altyd lagchen. lilli. Waarom niet? Denkt gy dat om de traan, die m\ daar langs de wang rolt? Als ik zó ween dan lagcht myn hart. WIL-  TOONEELSPEL. william. Goed, beminnenswaardig fchepfel! lilli. ► Wat baten uwe gladde woorden ? Trys niet; help ons. william. Ik kan niet. lilli. Waarom niet? Zyt gy ook geen zoon van den ouden heer ? william. Ik ben flechts de jongde broeder. lilli. Kan dan alleen de oudfte broeder goed doen ? Deelt vry uwe fchatten: het recht om wel te doen zal tusfchen broeders ongedeeld biyven. Gyzwygt; gy, ziet Ada en my met medelyden aan: ö! bekommer u om my niet: myn befchermgtesten zyn hoop en goede moed; maar help Ada: het mangelt haar aan beiden. ada. Help my, goede blanke man! william. Wat kan ik doen ? Ik heb myn' broeder veel goud voor uwe vryheid geboden; hy heeft het afgeflagen. lilli. Hy heeft goud afgeflag.n ?... Arme Ada! als hy u meer bemint dan goud,dan zyt gy verloren. C 3 ADA.  jfj DE NEGERS, ada. Ach, hadde uw vader nog maar eenige weeken geleefd!.. Reeds wierdt het fchip uitgerust, dat my in de armen van myn' gade voeren zou... Myn weldoener flierf; welaan, ik kan óók lierven! lilli. Hoort gy ! de arme Ada! Befchouw haar: is zy niet fchoon als de bloem gloriofe? Foei, gy zyt hatelyke menfchen! Wy kerveu onzen huid, gy uwe zielen; wy geloven dat de naaden in het aangezicht ons fchooner maken, gy houdt uwen laster voor fchoon: wie heeft den anderen wat te verwyten ? wil l i am. By God! wy niet! TlVslALFDE T O O N E E L. william, ada, lilli, t r u r o , koffy brengende. t r ij r o. IT.er is het ontbyt. ( Hf zet het op de tafel,") william. Wat is het ? uwe oogen zwemmen in traaneu., tr u r o. ó Niets, goede heert De p'anter moet zich aan naanen gewennen als de bergwerker aan bleeke ge-  TOONEELSPEL. 59 gezichten. Ais gy my éénmaal lagchen ziet moogc gy wel vragen: Waarom lagcht gy, Truro? william. Goede God! is dan Jamiika het traanen-eiland? t r u r o. Jammer om de zachte lucht en de vruchtbaars aarde: alles groeit en gedyt; flechts geene vreugde. william. Spreek; wat ontwrong u deze traanen? truro. Een paar alledaagfche gevalletjes. liet eer. fle van een' armen duivel, die met een' nok over het veld ging: het is fcherp verboden, wy durven geene wapens voeren, niet eens een' knuppel, om ons tegen de honden te verweren, of eene Hang daarmede den kop te verpletten. De opziender zag het, en zweepte hem, als gewoonly!;; de flaaf fchreeuwde en wierp zyn' ftok weg. Kort daarna viel hem een dolle hond aan,by wilde hem met de hand van zich afhouden en wierdt gebeten. Nu heeft hy de watervrees: in een paar dagen breekt de woede uit: dan is by wél. william. Vreeslyk! truro. Het andere gevalletje is nog veel vermakelyker: het handelt van een paar broeders, die by den fuikerketel arbeidden. Ach, heer! dat is een zuu. C 4 re  4a DE NEGERS, re arbeid, waarby men den gant/chen dag van den gloed gebraden wordt. De jjngfte broeder is niet recht gezond, hy kon het niet langer uithouden, liep naar het bosch en verftak zich. Dezen morgen hebben zy hem weder gevangen. Master John kwam beneden en was zeer boos: hy beval den oudften broeder den jongden half doodtegeesfelen; en als hy dit weigerde, en ach! hoe kon hy anders? lic-t hy hem zelf geesfelen, dat het bloed langs den rug liep. Eensklaps greep de arme fchelm in den angst naar eene byl, dienevens hem lag, hakte zich de rechtethand af, en zelde dat hy liever zonder hand wilde zyn, dan zich daarmede aan zyn' broeder vergrypen. Ik kwam juist daarop tos en zag den bloedigen ftomp : toen moest ik, oude gek, wuien. WILLIAM. Hou op! gy verplettert my. LILLI. Wat zegt gy nu, goede blanke man ? TRURO. Zó behandelt men ons, omdat wy zwart zyn. LILLI. En toch was de moedermelk, die wy zogen, wit. ADA. En ons bloed is óók rood en warm. WIL-  TOONEELSPEL. 4» WILLIAM. Geen wonder als het ziedend heet ware, als de vertwyfeling het in vlammen zette, en gy uwe beulen verworgdet! TRURO. Ach, ja I de vertwyfeling heeft reeds menigen gruwelyken wraak gebaard. 'Er zyn negers, die van uwe volken voor toveraars gehouden worden, omdat zy uit zekere infekien een fyn vergif toebereiden , waarmede zy hunnen dorst naar wraak leefchen. 'Er zyn anderen, welken de vertwyfeling nog vindingryker maakt. Voor twee jaaren liet een onzer nabuuren zyn' onfchuldigen flaaf gruwzaam geesfelen, vervolgens ging hy gerust uit, op zyne plantagie. Drie kleine kinderen, die hy te huis liet, wierden van den mishandelden op het dak gefleept; daar zat hy, brandende van wraak, en loerde op de terugkomst van zyn' boozen heer; als deze nu juist voor zich neder ziende van het veld te huis kwam, viel heméénsklaps zyn jongde zoon voor de voeten: verfchrikt zag hy omhoog... daar dorte de tweede naar beneden. Uevend viel hy op de kniën en badt voor hec leven van den derden: vergeefsch: óók de derde, en eindelyk de flaaf-zelf, lag verpletterd voor zyne voeten. Cs WIL-  42 DE NEGERS, william. Gruwelykl... Waarom verbergt gy u niet in holen en bosfchen? TRURO. Dat doet ook nog wel deze en geene; maar wordt hy gevangen dan fnydt men hem voor de eerde maal de ooren af. Voor de tweede maal fnydt men hem de kniefchyf in tweên, en brandmerkt hem op de fchouder. De derde maal moet hy zonder genade derven. william. Is 'er dan geen gerichtshof, waar gy uwen nood klagen kunt? truro. Een gerichtshof? Niet eens als getuigen mogen wy opkomen, veel minder als aanklagers: een neger heeft geen recht, leder Europeaan, zelfs een vreemdeling, mag hem ongeftraft geesfe-len; en heft de neger de hand tegen hem op, dan is hy des doods. william, op de tanden knarsfende. Voortreflykl — werpt dan teu minden de liefde niet één zonneftraal in uwe eeuwige nacht? TRURO. De liefde? Ach, daar ryt gy my eene oude wonde op. Toen ik nog een jonge frisfche knaap was verliefde ik op eene negerin van eene vreemde  TOONEELSPEL. 43 de plantagïe; maar zulke huwelyken zyn verboden, en ik heb veel daarom geleden. \v 1 l l i a m. Verboden ? lilli. Wat is hier niet al verboden ? Trouwen tegen den wil onzer ouders mogen wy; doch niet tegen wil onzer heeren. truro. Toen uw goede vader my vry liet nam ik eene vrouw; maar myne kinderen zyn nogthans flaaven. william. Zo moogt gy toch nog kinderen hebbent lilli. Maar zy mogen ons niet beminnen. truro. Ook kunnen wy hen niets nalaten: wy bezitten geen eigendom. li l l 1. Hoe denkt gy dat een vader te moede is, die zyne kinderen als paarden voor een rytuig gefpanncn ziet? william. Wat zegt gy? truro. Zy liegt niet: onze heer gaat dikwyls in den heeten zonnegloed uit ryden met een ipan van zes negers. wi L>  44 DE NEGERS, WILLIAM. Heilige natuur! is het uiogelyk! (Hy droogt zyne oogen af.) Ik moet in myne traanen ver» fmelten. ( Hy fchenkt koffy in.) TRURO. Ja, ja, goede heerl de koffy (maakt u wel zoet; maar als gy de bittere traanen tellen kost, waarmede deze fuiker is begoten geworden!... (William, die drinken vilde , verbergt zyn aangezicht, en gaat fchielyk heen, Truro ziet hem na.) Juist het evenbeeld zyns vaders: God zegene hem! LILLI. Ware hy zwart ik zou op hem verlieven. ADA. Ach, hy kan my toch niet helpen! TRURO. Als wy eens, zwart eu blank, door elkander, voor Gods troon (laan!... LILLI. Als de kleur geen misdaad meer is 1... ADA. En de natuur haare rechten te rug vordert!... TRURO. Daar zal geen opziender ons geesfelen 1 LIL<  TOONEELSPEL. 4S LILLI. De Hemel is zoet; daar wordt geen fuikerriec geteeld. ADA. ó Myn gade! daar zal ik u weder vinden. Einde des eerjlen bedryfs. TWEE-  46 DE NEGERS, TWEEDE BEDRYF. Een groot veld, waarop eenige negers met de kuituur van het fuikerriet bezig zyn, het zymet planten , fnyden, of van daar tusfchen groeijend onkruid te zuiveren. Op den voorgrond des tooneels ziet men ter rechterzyde een graf, en ter linkerzyde een prieel. EERSTE T O O N E E L. be negers zingen by den arbeid, naar eene eenvoudige en treurige melody. Wy weken fliavenbrood In biltere traanen. Gy, ö Lieve broeder, dood * Komt ééns, en maakt ons vry. Aan uwe met ruste gezegende hand Geleid gy ons ééns in 't betere land. (Gedurende het gezang treden William en Truro op.) TWEE-  TOONEELSPEL. 47 T IV E E DE T O O N E E L. william, truro, eenige negers, william. Waar brengt gy my ? overal toonen des jammers! truro. Dat is myn lieflingsplaasje. Zie eens om, goed» heer! Zegt uw hart u niets? william. God! Dit graf?... truro. Is dat uws vaders. william, zich op het graf werpende. Myn vader! myn goede vader! — W,e plantte deze roozen by dit graf? truro. Zulks deden de arme negers: de natuur gaf hen een hart en bloemen, anders hebben zy niets. william. Welk een heilige omzeiling dringt door myne leden ! (Met opgeheven oogen en handen) Vader! ik durf niet wenfchen dat uw geest over deze ftof zweve. dit tafreel, deze kiaagioonen zouden uwe Hemelfche vreugde veibitteren! truro. Het is troostlyk te geloven: Ily ziet en beklaagt ons. WIL*  48 DE NEGERS, WILLIAM. Waarom wierdt hy juist hier begraven? TRURO. Hy heeft het zo gewild. Hier plagt hy altoos te zitten om den arbeid te overzien. Wie onder ons dan iets op zyn hart hadt, kwam, en zeide het met befcheidenheid, wierdt altoos geholpen. Maar thansI... Hoe dikwyls moest ik getuige zyn dat een hongerige flaaf voor den opziender tradt, zyn' buik over elkander floeg als een kleed, en zyne likkende tong uitftak als een dor blad! Een zweepflag was het antwoord. WILLIAM. Welk een vyaud myner rust blies my de onzalige gedachte in om in dit land der elende te rug te keren!... Maar neen! ik heb het graf myns vaders bezocht: door weldaaden wil ik zyne asch een lykoffer brengen, en dan voort, voort van deze kust. Waarheen?... Naar Engeland, in de armen des mans, die naar de infpraak van zyn hart de redenaar der menschheid wierdt. N.iar Denemarken, by den vorst, die de eerde de boeijens dezer ongelukkigen verbrak, en dankbaare traanen tegen goud inruilde. Naar Frankryk, onder menfchen die de flaaven deelgenooten hunner vryheid gemaakt hebben, en de rechten van den inensch ook in de nieuwe waereld doen gelden. Til U-  TOONEELSPEL. 45) truro» Waart gy een jaar vroeger gekomen gy zoudt Let anders gevonden hebben. Hoe dikwyls hebben wy s'avonds, na volbrachten arbeid, op deze plaats gezongen en geiprongen ! Dan zat de oude heer in 't midden van den kring, verkwikte ons met alierlei dranken ± en hadt het gaarne dat wy lustig fchreeuwden, als de keteltrommel klonk, en wy by den dans de maat wakker in de handen ibegen. Toen wierdt de brandewyn nog niet gewaterd , en met zeep tot fcbuimen gebracht. De neger behoeft zo weinig tot vreugde: geef hem een gias onvervalschten rum, zo arbeidt hy weeken lang zonder morren. (Hy zucht.) Het is voorby! deze blyde dagen komen niet weder, Ik heb daar, tot een gedachtenis, dit prieel geplant, en begiet het dikwyls met myne traanen. DERDE T O O N E E L. de vorigen, eene negerin, tllCt £6K dood kind in de armen. de negerin, woe/l en uitzinnig. Weg daar 1 weg daar! deze plaats behoort rcyn kind 1 william, te rug tredende. God? wat is datl D de  50 DE NEGERS, de negerin, naast het graf knielende. Hier, rust zacht, arme worm! Daar onder woont een man, die zal u befchermen! william ontfteld. Trurol wat is dat? Het kind bloedt! de negerin, het lagchcnde aanziende. Het bloedt ? Zeker bloede hei! Zie deze droppelen op myn klederen , endezen... Een... Twee... Diie... william. Wiens kind is het? de negerin, het met aandoening in haar3 armen drukkende. liet is myn kind ! william. Wie heeft het vermoord? de negerin, lagchende. Ik heb het vermoord. Wie anders dan de moe» der kon zich zyner erbarmen! william. God eibarme zich uwer, arme moeder! de negerin. Ja, God erbarme zich my er! william. Waarom deedt gy da ? de negerin. Zal de moeder niet voor haar kind zorgen ? WIL-  TOONEELSPEL. 51 WILLIAM. Wat bewoog u tot deze fchrikkelyke daad? DE NEGERIN. Moederliefde. Myn arme kind zou veele jaaren gekweld worden: nu heeft zyne kwelling maar drie dagen geduurd. Vóór drie dagen heb ik het gebaard. Ik was zeer zwak, toen kwam de opziender en begeerde dat ik de fuiker tusfchen den zwaaren rnetaaien molen zoupersfen: dat kon ik niet. Toen heeft bymygeflagen.... (Zy entbloot haarenfchou. der.) Zie hoe hy my geflagen heeft; zie hoe de ftriemen van de zweep van den nek langs de borst lopen. Daarna zou ik myn kind melk geven, en het kreeg bloed. Twee dagen heeft myn arme kind van bloed geleefd, dat het uit de borden zoog, e\i weende zo erbarmlyk!... Uagchende.) Nu weent het niet meer! WILLIAM. Ach, wat hebt gy gedaan 1 DE NEGERIN. Myn' pligr. Wilde God, goede heer! dat myn» moeder my de hersfenpan verplet hadde, toen ik geboren wierdt! ik heb geene vreugde op aarde: alleen om te lyden heefc God de zwarten gefchapen. Toen ik nog klein was fta! men my van myne o;iders, en verkogt my voor een' koperen ketel. Tusfchen arbeid en honger zyn myne dagen, tusfchen D 2 kor.  52 D E NEGERS, korte fluimering en traanen myne nachten heengekronipen, tot men my een' man gaf, om de waereid nog meer flaaven te geven. Diie maaien hoopte en vreesde ik moeder te worden, drie maaien ontging my, onder harden (havenarbeid , eene onrype vrucht. Den jagihond Iaat gy te huis als hy we;pen moet, en niet meer kan gann; maar de negerin moet arbeiden tot haar de geboortefmarten in het zand krommen. Dit kind was het eerde wiens leven rry een vrolyk oogenblik fchonk. Het heb ik horen fchreijen... Het heeft aan myne borst gelegen... Ik heb my verheugd... Ik heb ondervonden hoe een vernoegd mensch te moede is!... Zoete droom tier moederliefde!... hy is verdwenen! men heeft my tot nieuwe kwellingen gewekt, tot nieuwe verdubbelde kwellingen ! Ik zou niet meer alleen lyden ! dit arme fchc-pfel zou in myne martelingen gedeeld hebben. Toen my de opziender floeg... Godweet! Jk leed het geduldig, en bedtkte myn kind met myne armen; nogrhans een flreek viel op myn kind* toen wierd ik zinneloos... toen drukte ik het een' fp^ker in het hart! .. het kreet niet... het znchte (kchts éénmaal... en zie, het is doodl... Wilde God, goede heer! dat myne moeder ook zo barmharrg geweest ware, en hadde my de hersfenpan verplet toen ik geboren wierd! WIL»  TOONEELSPEL. 53 william, op de tanden knarsfende. Myn hart zal baiften! truro, een7 traan afvegende. Ik heb dat zo dikwyls beleefd, en kan het rxch niet gewend worden! de negerin. Vloei zacht, onfchuldig bloedi vloei neder, en bevochtig het gebeente eens mans, die vroom en goed was. Ach! hier rust een doode... Hy was blank; maar meufchelyk: hy hadt medelyden met my: hy kocht my, omdat ik ongelukkig was. Kort daarna ftierf hy, en ik ben weder ongelukkig! Maar niet lang meer, neen, niet lang meert,.. Men zal my martelen, omdat ik myn kind zo lief gehad hebbe: ik ben krank en zwak, en zal de marteling niet overleven. God dank ! ik zal haast nerven!... Gy weent!... kan een blanke ook wenen?... Laat my zien... waarachtig! het zyn traanen ! Ik ben zo arm, dat ik ook die niet meer hebbe : Met myne laatiïe traanen heb ik de wonde van myn kind uitgewasfchen. {JVilliam verbergt zyn aangezicht en werpt ziek op de bank in het priëel.) Ziedaar een' blanken, die ook een mensch is. Daal neder tot dezen dooden: hier boven zyt gy onder uwe broederen alleen... Hoor, wat was dat ?.... Hoorde ik niet de flem van den opziende!?... Goede nacht, lieve kind! flaap wel! Nu D3 zal  y4 DE NEGERS, za! men uwe moeder flaan; maar gy zyt de elende onttogen... Rust (til op ditgtaf... rust zacht!... flaap wel!... (Zy kuscht het kind nog eens, en wil gaan.) Neen, ik kan het toch niet hier laten 1 Het is dood, maar het moederhart leeft nog... Ach! myn kind! myn kind! (Zy neemt het in haart armen en loopt vertwyfeld heen.") VIERDE T 0 O N E E L. vil ham, zameo, truro, negers. truro. Gy weent, goede heer!... Ach, het verrukt my: Ik heb dit in lang niet gezien. william, zyn aangezicht verbergende. Laat my alleen, Truro ! truro. Gy zyt niet al'een: de geest uws vader zweeft omtrent u... de geest onzes vaders! (Hy knielt naast het graf.) ó Gy goede oude heer! konde ik u met myne nagels uit de aarde krabben!... (\Dc negers laten hunnen arbeid liggen, en komen voor op het tooneel.) een neger. Komt maar, broeders! de opziender is nog verr' weg. een  TOONEELSPEL. 5S EEN ANDER. Gy bidt, Truro? wy willen met u bidden. EEN DERDE. Ach, by hoort ons niet meer. TRURO. Wat. wilt gy, broeder ? EEN NEGER, Hulp van onzen ouden hear. TRURO. Dood is dood. DE NEGER, Zeg dat nier. Als by geheel dood ware, waarom was hy dan zo goed? En als alles met ons flerfc, waarom lyden wy zo veel? EEN ANDER. Hy zal ons horen: knielt neder om het graf. EEN DERDE. Lieve heer! help ons! EEN V I E RD E, Onze elende is groot! ALLEN. Goede oude heer! help ons I DE EERSTE. Myne krachten zyn vervlogen! DE TWEE BE, Myn rug bloedt! D4 DE  5« DE NEGERS, E E DERDE. Myn wonden helen niet! DE VIERDE. Men geeft my Hechten manjoc te eten! DE v Y FD E. My wordt geen fiaap vergund! DE ZESDE. Geen flaap en geen vreugde! DE ZEVENDE. Help ons, heer! Gy waart anders zo goed! ALLEN. Ach, gy waart zo goed! DE EERSTE. My ongehoorzaamen hebt gy vergeven! DE TWEEDE. My kranken hebt gy met wyn verkwikt. DE DERDE. Myn' ouden vader hebt gy de vryheid gefchon» ken! DE VIERDE. Myne kinderen hebt gy van de kinderziekte genezen ! TRURO. Hy was ons aller vader! ALLEN. Dat was hy! TRURO. Dankt hem nog in het graf! EEN  TOONEELSPEL. 57 een neger. Rust zacht op onzen zegen! (Allen buigen zich en kusfen het graf.) william, in het prieel, zeer aangedaan. Wie verruilde niet het marmer van het graf des overwinnaars tegen dit levendige gedenkteken! d e neg e r. Uw zoon is hard — onvrindlykl de tweede. Sil! Beklaag u liever over den opziender. de derde. Ceef ons uwen anderen zoon tot heer! . de vierde. Zyne geflalte gelykt de uwe. de vyfde. Hy zat goed zyn, als gy. (William komt bewogen uit het prieel.) allen. Daar is hy! (Zy fpringen op en omringen hem.) Wees gy onze heer! william. Ik dank u, kinderen! Ik zal uw noodlot trachten te vellichten. de negers. God zegene u! william. Konde ik maar veel voor u doen! D 5 een  58 DE NEGERS, een neger. Wy zyn reeds getroost, dat gy het zegt. een ander. En dat uw vroom oog ons nog veel meer zegt. een derde. Ziet, broeder, hy weent! allen, zieh om hem fcharcndc. Hy weeut1 Hy weent om onze elende! william. Hoopt, arme menfchen! het zal beter worden. In Engeland leeft een man, die n bemint, die dag en nacht op uwe bevryding bedacht is, en, van den fchoonen gloed der menfchenliefde verwarmd, uwe rechten met eene vurige bereidvaardigheid verdedigt. de negers. Zegen over den goeden vreemdeling! een neger. Noem ons zyn' naam. william. Hy heet Wilberforce. d e n e g e r. 1 God in den Hemel! Schryf zyn' naam in uw boek. W r l l i a m. De ilaavenhandel zal ophouden, en men, zal geen uwer broeders meer herwaart brengen. Dl  TOONEELSPEL. de neger. Gelukkig zy I Weé ons l william. Ook uwe last zal ligcer worden. d e neger. Troostlyke woorden! een ander. Hoop! zoete palmwyn ! w i l l i a m. Ik zal myn'broeder bidden dat hy u heden een" vrclyken dag geve. een neger. Doe dat, goede heei! op dat wy het vrolyk zyn niet geheel verleren. william, tegen Zameo, die, van de overigen verwyderd, tegen een" boom leunt. Wie zyt gy, ftille jongeling, dien geen klagt ontvalt? zameo. Ik ben met myn lot te vreden. een neger. Hy liegt: van hem is het lied aan den dood, dat 'wy altoos zingen. william, Gy wenscht te derven! zameo. 6 Ja! WIL»  <5o DE NEGERS, WILLIAM. Toch liever vry te zyn? ZAMEO. De dood maakt vry WILLIAM. Hebt gy dan niets meer op de waereld? ZAMEO. Ach! ... Ik weet het niet!... WILLIAM. Hoe geraakte gy in flavemy ?... Gy antwoordt niet? EEN NEGER. Zo doet hy altoos: nooit wil hy ons vertrouwen winnen. WILLIAM. Gaat hem vóór met uw voorbeeld. Vertelt my hoe elk van u om zyn vaderland en vryheid bedrogen wierdt. TRURO. Bedrogen! Dat is het rechte woord. De eerde Spanjaards gaven voor dat zy van de gelukkige eilanden kwamen waar onze geflorven vaders en vrinden woonden.. .. Wy arme ligtgelovigen!... Wie een' gade, vader, zoon of broeder verloren hadt, fcheepte zich welgemoed in en wierdt flaaf. EEN NEGER. De Portugeesfche fladhouder verkocht het recht om met honden op de menfchenjagt te gaan, EEN  TOONEELSPEL. 6ï EEN ANDER. Men Iterope.de ons met een gloeijend yzer, on« der voorwendfél dat in Portugal Hechts hy voor een' man goldt, die diergelyk een teken op den fchouder droeg. TRURO. Zo onderging men onze eenvoudige vaderen. Tot misdadigen wierden zy gefiempeld, toen zy nog in vrede en onfchuld geen misdaad kenden. Wanneer u ééns een hoop van zulke ongelukkige ontmoet, zult gy denken eenige misdadigen te bejegenen. Kommer en ketens buigen lyf en ziel; tusfehen groote houten borden Heken hunne hoofden , onder met yzeren klampen vastgemaakt. Geen vermag een fchrede te doen, als de zwaare kraag niet op den fchouder rust van hem, die voor hein heen gaat; hunne vastgebonden handen kunnen niet eens het zweet afdrogen: Hechts hunne traanen wasfehen bloed en zweet van hunne aangezichten. Zo dryfe gy uwe flaaven te markt; uw mestvee gaat ten minnen vry naar de flachibank. WILLIAM. God! Dit alles wist gy, tn waart niet op uwe hoede ? TRURO. Ik wierd a's kryg'grvangen verkocht. Voormaals voerden myne landgenooien zelden oorlog, en gebeur-  62 DE NEGERS, beurde het fomwylen, dan was het om een duizend visfen, of een hand vol zout. Thans vermoorden zy elkander dagelyks om de overblyvenden te verkopen. Eertyds handelden wy met gedtoogde visfen, lynwaat, wasch en elpenbeen: den menfchenhandel leerden wy van u. een neger. My ontvoerde men met geweld, als ik zorgeloos aan den oever myn visnet flopte. de tweede. Ik verloor al myne bezitting in het fchip, en eindelyk my-zelven. de derde. Ik flal een takakspyp, en wierd verkocht. de vierde. Den diefïtal kennen wy Hechts federt de blanken onder ons kwamen. de v yfd e. Zy hebben ons zo ryk van behoeften gemaakt, dat wy overal gebrek lyden. de zesde. My hebben myne ouderen uit nood verkocht, toen ik nog klein was. william, tegen Zameo. Nu, en gy? Gy zwygt nog? een neger. Het is vergeef.ch: hy fpreekt nooit van zyn noodlot. EEN  TOONEELSPEL. 63 EEN ANDERE. Hy is altyd eenzaam; 's nachts weent hy. w ILL IAM. Hebt gy geen vertrouwen in my? ZAMEO. Waarom wilt gy myne wonden zien bloeden? WILLIAM. Ik wil ze heien. ZAMEO. Dat kunt gy niet. WILLIAM, Hebt gy een misdaad bedreven. ZAMEO. Neen! WILLIAM. Is uw lyden zwaarder als dat uwer broeders? ZAMEO. Ach, ja! WILLIAM. Dan is hy de ongelukkigfte onder u. (Hy nadert Zameo en legt zyn hand op zyn' fchouder.) Jongeling! mogt ik uw vertrouwen winnen, geiyk gy myn medelyden! ZAMEO. Goede heer! uwe kleur ontftelt my niet: ik zie wel dat gy het eerlyk meent. w ILL I AM. Ontdek my u dan. ZA.  tf4 DE NEGERS, zameo. Gy wik het?... Welaan, het gefchiede!... Noch losbandigheid, noch misdryf bezwaren myn hart. Myn vrye wil gaf my flaavenketens. Toen ik vóór een jaar.... een neger, luid fchreeuwende. De opziender kom;! allen. Voort aan den arbeid! william. Blyft; ik befcherm u. de neger. Neen, goede heer! dat kunt gy niet. Hy flaat ons. Voort! voort! (Zy verftrooijen züh allen.) william. Foei den mensch, voor wien alles vliedt, gelyk voor een' tyger! truro, Ach! hy is gruwzaam als deAfrikaanfche boschhond , die kinderen en fchaapen Heelt, en dien men niet fchieten mag, omJat hy voor heilig gehouden wordt, william. En zulk een' men.-ch veitruuwt myn broeder?.., truro. Huigchelen en vleijen,de negers kwellen en den heer  TOONEELSPEL. 6$ neer beitelen, dat verflaat raaster Paul. Een ryk man is als een haai, aan welken zich altoos kleine visfen hechten, en van den flym leven dien hy uitwaasfemt. Ga in het prieel, goede heer! daar zult gy ongemerkt getuige zyn hoe hy de arme zwarten pynigr. william. Ach, ik heb reeds te veel gezien! (Hy gaat met Truro in het prieel.') V T F D E T O O N E E L. paul, atos, zameo, negers; william en truro in het pi iëel. pauL) tegen Ayos. Daar, ga heen, en zoek uwen zoon! Ik zal intusfchen het veld eens overzien. Als ik weder kom moet gy aan den arbeid. (Hy gaat op eene andere zyde af.) ZESDE T O O N E E L. ayos, zameo, negers, william en truro, in het prieel. ayos. Ik kan niet meer!-.. Verlangen, ongeduld, angst en vreugde hebben wy uitgeput. Het is m/ als waadde ik door hoogopgefchoteii riet, en dat de E zo.i  66 DE NEGERS, zon my Iynrecht op het hoofd ftak .. en toch.,. Als ik hem naar zag...als ik maar wist welke hy is!.. (Hy ziet rondom zich.) Zameo! myn zoon Zameo t zameo, op den achtergrond, by den arbeid. Wie roept? ayos. God ! ik hoor zyne ftem !... Hoe zal ik... Za-meo ! myn zoon 1... (Zameo nadert; zyn vader ftrekt fidderend beide armen naar hem uit; Zameo blyft verfchrikt eenige treden van hem ftaan, befchouwt hem ein oogenblik verwonderd en bevende, valt vervolgens op beiden knien; zyn vader valt hem in de armen.) zameo, na eene ftomme pozing. Geen droom?... Geen geest?... ayos. Na wil ik gaarne fterven! zameo. Gy zyt het, vader? ayos. Ik ben het, myn zoon! zameo. Welke onmensen heeft u verkocht? Welke duivel heeft my den Iaaiften troost ontroofd door myne elende de rust uwer oude dagen verkregen te hebben? AYOS.  TOONEELSPEL, 6*7 ayos. Ik-zelf, myn zoon! Ik kom u verlosfen. zameo. My verlosfen? ayos. Gy hebt een jaar lang myne ketens gedragen: geef ze my weder? zameo, Nooit! Hoe vader! gy kost zo wreed zyn myne oude moeder te verlaten? ayos, na een poos zwygens. Zy heeft my verlaten. zameo. Ik verfta u: zy is dood! Qta een poos zwygens.) Maar myne broeders ? ayos, flamelende, Zy hebben... de moeder verzeld! zameo, ontfleld. Oók dood!... Maar hunne kleine kinderen? ayos, met eene ge [moor de flem. Zy zyn... de ouderen nagevolgd! ( zameo, de kanden wringende. Alles dood! ayos. Alles dood! zameo. Vreeslyke herinneringJ... Hoordet gy niets van myne vrouw? E 2 AYOS.  £•8 DE NEGERS, AYOS. Niets. ZAMEO. Alles dood! AYOS. Onlangs kwam een orkaan en nam myn weinigj'e ryst en linten weg; toen liep ik naar het flrand, en wilde my in de zee Honen; éénsklaps zag ik een gezicht, dat my vreeslyk bekend voorkwam: bet was dezelve fchipper, die u naar Jamaika bracht. Ik omvatte zyne knien, en bad hem my mede te nemen. Tot welk een' prys? vroeg de ruwe man. Om het aanfchouwen van myn' zoon, riep ik. Toen Iagchte hy wild en fchamper, en ftiet my omlaag in het fcheepsruim, waar meer dan vier honderd myner broeders nevens elkander gebonden lagen; want een fchip, dat nauwlyks twee honderd menfchen bevat, wordt met vier honderd twee en vyftig flaaven en twee honderd Europeaanen vol gepropt. Men fmeedde my met een' jongeling te famen; men trok bovendien een lange keten door ons allen : geen vermogt op te liaan zonder de overigen mede op te jagen; moeden en kranken, llapenden en dooden; ja, doodeni want niet zelden dwong ons de fmart onze beulen toe te roepen: Wy hebben nog een' gelukkigen onder ons! De overige rampza ligen voedde men met erwten en boonen ; krytende kinderen flsk men in zakken; brui- lea-  TOONEELSPEL. 6<) lende mannen fiiet men ballen in den mond. Zuchten en vloeken zongen my in flaap. Jammerklachten wekten my weder. Hier vervloekte een het uur zyner geboorte , daar lagchte een ander overluid in een ylende koons. Deze bndt om verlosfing, geene vloekte zyn' Schepper. Dikwyls zuchtten wy in de brandende hitte naar een' droppel warers, en Hechts traanen bevochtigden onze dorre tongen. De frisfche lucht was eene zeldzaame weldaad. Kwamen wy eenmaal op het verdek, dan Haarden wy met holle oogen naar de kusten onzes vaderlands. Dit gezicht maakte veelen myner tochtgenooten weemoedig, de weemoedigheid ging in treurigheid, en eindelyk in verwyfeling over. Da wfnsch te He;ven brandde in ieders hart, de naam des doods ging ieder van de lippen. Onze beulen hadden dit vóórzien, en getracht den dood te verfchalken. Niet eens een fmal flrookje lynwaat,om onze fchaamte te bedekken, liet men ons, uit vrees dat wy ons daar aan zoude:, verhangen. zameo. Ach,vader! gy verhaalt my myne eigen gefchie. denis! truro, in het prieel, met een zucht. En de myne 1 ayos. Alle weldaaden des Hemels durfde een tyran ons E 3 voor-  70 DE NEGERS, vooihouden, maar (Jen dood niet. Verbitteren kau hy hen, maar niet dwingen. Myne ongelukkige reisgenooten vonden, niettegeuflaande alle voorzorg, middelen om hunne elende te eindigen. Hier lag'er een en hongerde zich dood; daar verpletterde een ander zich de harsfenen tegen de wanden van bet fchip; gints verflikte zich een derde, terwyl hy zyn eigen tong opflokte. zameo. Hou op, vader! was ik niet zelf getuige dezer vreeslyke uitwerkfelen der vertwyfeling! truro, in het prieel. En ik! AYOS. Zie, myn zoon! alles heb ik flandvastig geleden cm de vreugd van u weder te zien, en uwe ketenen los te maken. Z1ME O. Ach! gy weet niet wat gy begeert! Uw hooge ouderdom is onvermogend zulk eene elende te verduren. AYOS. Leed ik niet reeds het zwaarfle?... Hier is toch frisfche lucht, ó Lucht, brood en een goed geweten!... Het overige is ligt te dragen. ZAMEO. Gy kent het noodlot niet, dat u verwacht. 'sAvonds, als ieder vogel op zyn' tak gerust fluiinerr, fluit  TOONEELSPEL. i fluit men u in een laag eng huis. Een ruimte van twintig voeten in de lengte, in dtie vertrekken verdeeld, is met flaaven vol gepropt. Licht en lucht dringen maar zelden door de open deuren; in het achterfle vertrek is noch licht noch lucht; een harde plank dient u tot een leger; een ton, om wortelen te bewaren, een wascbtobbe en een kalabasfles, zie daar uw' geheelen rykdom. Gelukt het u, ondanks het jammeren en klagen om u heen,tegen den morgen in te (luimeren, zo wekt u onverwacht de zweep des gruwzaamen opzienders; zy wekt u uit de onmagt, wanneer gy krachteloos nederzygt; zy tracht u nog van den dood te wekken, wanneer gy reeds uwen laatflen ftryd begint. Arbeiden moet gy: rust alleen den doodenl De Europeaanen handelen met ons als wy met den palm: wy trekken 'er het fap uit, en laten den verdorden (lam liggen. Zy zyn onnutteFetischflaugen,die wy kostelyk voeden moeten. Onzefpyzen nogthans zyn vorfchen, haagdisfen,veldmuizen en manjoc... Manjoc! voor elk dier een vergif, dat alleen door een zorgvuldige bereiding wat verzwakt wordt; doch wie ziet zorgvuldig op een* fchorel, om welken flaaven aanzitten zullen? Van dadr de kwaadaartigfte ziekten, verhardezweeren... een eenzaame dood!... Gevoelr gy, vader? alles elende, het welk in een paar woorden ligt: een eenzaame en fmartvolle dood! E 4 ayos,  ?2 DE NEGERS, ayos, ontroerd in zyne armen vallende. Ik zat niet verlaten derven'. myn zoon zal my niet verlaten! ZAMEO. Ach, vader! waarom oniroofc gy my de laatden trooüt u vry of dood te dromen ? AYOS. Ben ik u onwelkome n? ZAMEO, Kwel my niet. ó Zalig oogenblik, in het welk de vader de eerde maal de hut des zoons betreedt! Hoeverfiert zich alles door de hand der liefde! hoe befpaan men weeken lang te vooren het beste voor liet aa; gennani bezoek! hoe verwacht hem alles vro. lyk op den plechtigen dag: heden, heden zal hy komen! hoe reikhalzen de kleinen door devc-nfters: komt hy nog niet? Nu zien zy hem, omringen hem, geleiden en diagen hein binnen; de eene brengt h-m dit, de andera dat; ieder wil deelnemen en gezien zyn, de kleinen zo wel ais de grooten. Hy kgcht, en ce Hemel logcht met hem; hy is te vreden, en de hut word; een paleis; hy zegent, en zy wordt een tempel!.. Ach , vader! hoe dikwyls en hoe fchoon heeft myne vurige verbeeldingskracht my dit tafreel gemaald, toen ik nog eene hut bezat, en eens vrouw aan myn'boezem lag!... Maar hier, waar ik niets heb om u te verkwikken.., geen mat om uw hoofd  TOONEELSPEL. 73 hoofd op te leggen... geen zoete vrucht... geen dronk paltnwyn... ayos, zich vermoeid tegen hem leunende. Kinderlyke liefde is verkwikkender dan paltnwyn. zameo, ang/lig. Wat is het, vader? zyt gy krank? ayos. Wees gerust, lieve zoon!... Slechts de vreugd... Haal my een' dronk water: ik heb dorst. zameo. Snel als een pyl! Zet u intusfchen op het graf van onzen ouden heer. Deze heuvel bedekt een' heiligen; deze aarde waasfemt kracht uit. (_Hy zei zyn vader op het graf en wil gaan.) ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen, paul, paul vat Zameo aan. Halt! waar wilt gy heen ? zameo. Een' dronk water voor myn' vader halen. paul. Satans! de middag is nog ver'. Voort aan den arbeid! zameo. Hebt gy my verflaan? De oude man heeft dorst. E 5 paul.  ?4 DE NEGERS, paul. Hebt gy my verdaan? Voort aan den arbeid! ZAME o. Onmensch! al zou het myn leven kosten... (Hy wil gaan.) pa u l. Niet van de plaats! (Hy mishandelt hem.) ayos. Ach, myn zoon! zameo, zich ter aarde krommende. Ziet gy nu, vader? Heb ik waar gelproken? (William en Truro treden uit het ftiiel.) william. Hou op! geen gruwelen in myne tegenwoordigheid ! paul. De hond verzette zich. truro. Weest gerust, Zameo! ik zal uw' vader met een' flok rum verkwikken. (Hy geeft Ayos eene kalabasfles.) zameo. De groote Nurabo zegene u! ayos. En vergelde het u aan uwe kinderen! truro. Dan geev' hy my een1 zoon als de uwe. w il-  TOONEELSPEL, 75 william drukt Ayos geld in de hand. Neem aan, oude! en doe u wat goed. zameo. Dank, dank! gy geefc het my! paul, Sir WilÜam! gy bederft het volk. Uw goedhartigheid verblindt u; gy kent deze menfchen niet: zy denken flechts op logen en bedrog; zy zyn ondankbaar, trouwloos: zy zouden gaarne ons allen vergeven. (Zameo, onverwacht opfpringende, grypt een werk' tuig dat hem voor de hand ligt, en doodt daar* mede eene /lang, die op het zelve oogenblik Paul wilde [leken.) paul, verfchrikt. Wat doet gy daar! zameo houdt de /lang omhoog. Ziet gy niet? (Hy werpt haar weg.) truro. Ha , Faull dat hadt uw leven gekost! william. Kom in myne armen, edele Jongeling! ayos, vrolyk. Goede heer! neem uw geld terug. Dat heeft myn zoon gedaan: wie is ryker dan ik! ZA.  76 DE NEGERS, zameo. Hoe! was dat prys waardig? ik deed het onbedacht. truro. Wat zegt gy, Paul! zyn de negers indedaad zulke trouwlooze fchepfels ? paul, met eenige verlegendheid. Wat foort van flang was het toch? truro. De vergifiigfle, een brillenflang: in weinig uur vielt gy dood ter aarde. paul. Waarachtig! een brillenflang?.. Hm! Zameo! dat was goed en braaf van u. Daar hebt gy een kroon om voor te drinken op zondag. zameo. Geef my de kroon op een' anderen tyd. Wat ik deedt heeft my niets gekost, en het zou my berouwen als ik het my liet betalen. pa u l. Zot! william. Mensch! ik geloofde altoos dat God ons uit één ftoffa gevormd heeft; ik bedroog my: hy fchiep u beter. zameo. Goede heer! ik verfla u niet. william. Ga, Paul! hy heeft u dubbel befchaamd. paul.  TOONEELSPEL. 7? paul. Gekheid! hy deedt zyn' pligt. william. Ik bid u, Zameo! vereer my met uwe vrind, fchap. zameo. Heer! gy fpot met my. william. Vetfmaadt myn hart niet. zameo. Ik ben maar een arme flaaf. william, met ver voering. Gy zyt de rykfle man op aarde! ayos. Hy is myn zoon! hy is myn zoon! zameo. Gy maakt dat ik my fcharaen moet. ZEVENDE T O O N E E L. de vorigen, john. john. Nu, wat (laat gy daar, en werkt niet? paul flaat met de zweep. Voort, aan den arbeid! ayos, John te voet vallende. Heer! wanneer uw fchipper eens my kocht, en voor een' zwakken grysaart eenige fcheliingen betaalde  7S DE NEGERS, «aaide, kwam deze wakkere fterke jongeling, lïet zich, in myn plaats, in ketens fmeden, en heeft langer als een jaar uw veld gebouwd. Vrywillig droeg hy myne ketens, vrywillig kom ik hem verlosfen. john. Een fchoone ruiling! zameo, zich voor zyne voeten werpende. Hoor niet wat de oude man bidt! Ily is krank en zwak: hy kan u van weinig nut wezen; ik beu gezond en (lerk: ik kan nog lang arbeiden. john. Dat verftaat zich. ayos. My hebt gy gekocht, niet hem: gy hebt geen recht op myn' zoon. zameo. Geen recht? Heb ik uw ketenen niet overgenomen? Hebt gy-zelf de ruiling niet toegeftemd ? ayos. Ik heb haar toegeftemd. Doch thans vorder ik de plaats terug, die my behoort. Ik ben uw vader, en verg dat gy my gehoorzaamt. zameo. Nooit! Liefde en pligt zyn flerker dan uw bevel. ayos. Hoor niet naar zyne woorden: ik vorder wat recht is. z a-  TOONEELSPEL. 79 zameo. Hoor niet naar de kreet der vaderliefde: denk aan uw voordeel. john. Wees onbezorgd. Ha! ha! Ik moet waarachtig lagchen. Gy ftrydt om den voorrang myne flaaven te zyn, en in de daad zyt het toch beiden. zameo. Ik alleen 1 ik nam zyne ketenen. ayos. Ik alleen! my hebt gy gekocht. john. Het is het zelfde; ik hou u beiden, ayos. Dat kunt gy niet: ik klaag u aan. john, lagchende. Waar? ayos. Voor God 1 zameo. Myn vader is vry. Hy heeft zich vrywillig op uw fchip begeven... Gy hebt.geen prys voor hem betaald. john. Zo? Rekent gy overvaren , fpyze en drank, voor niets? Wie betaalt my dat? zameo, [chielyk tegen Paul. Geef my thans het geld dat gy my aanboodt. PAUL,  So DE NEGERS, paul. Laat my in rust. william. Broeder! ik bezweer u by het graf onzes vaders; handel menfchelyk! Geef beiden de vryheid. john. Dat noemt gy menfchelyk ? noem het liever uitzinnig. william. Eisch; wat wilt gy voor den jongeling? john. Geef my honderd guinies, dan geef ik u den ouden op den koop toe. william haak een zakboek uit. Daar zyn ze. jo h n. In ernst. william. Ik fcherts niet met menfchengeluk. john. 'Er zyn ook ernflige zotheden. william. Neem het geld: Zameo is de myne. john. Naar het u gelieft. zameo, tegen William. Uw flaaf met blydfchnp!... Maar myn vader... william. Is vry. Kom hier, oude! PAUL» I  TOONEELSPEL. 9.i ayos. Help my, myn zoon! voor de voeten van dezen goeden blanken mensch! (Zameo helpt hem, en brengt hem by William, voor wien hy zich r.ederwerpen wil.) william. Niet knielen, oude! dit befchaamt my. Gy waart vry en zyt vry; doch met al uw vryheid kost gy ligt gebrek lyden, als ik u geen gefchenk gave dat u voortaan voor gebrek behoeden zal... Daar, ik fchenk u uwen zoon.hy mag voor u arbeiden ! (Zy werpt Zameo in de armen van Ayos.") truro, bewogen. Geest van myn' ouden heer! zie neder, en verheug u! john. Broeder! als gy zo voortvaart wensch ik u haast geluk als bedelaar. william. Liever brood bedelen als een vrolyk hart: brood kan ieder vreemdeling u geven; doch een vrolyk hart gy-zelf. (Ayos en Zameo hekomen van hunne Jlomme verrukking,) zameo omvat Williams knicn. Wie door wsldaaden boeit behoeft geene keF ten?.  8: DE NEGERS, tem. Gy hebt my vry gelaten, en ik ben uw (laaf voor eeuwig. Met gebonden armen hadde ik u kunnen ontlopen: maar gy boeit myn hart.... ik wyk nimmer van u! at os. Ik kan niet fpreken... De groote Nurabo ziec myn hart en myne traanen!... 'Er zullen zich weldadige Fetifchen om u legeren, die, zolang gy leeft, uw vat met paltnwyn en uw hart met vreugde vervullen! truro. Goede heer! hoe wél moet het u zynt Al het goud van Tombukto nam ik niet voor dit-verkwikkende fchouwfpel. william, ontroerd. Wat dunkt u, broeder 1 hoe veele ryke plantagien weegt zulk een oogenblik opl john. Geen honderd ponden fuiker. william drukt vader en zoon in zyne armen. Blyfrby my, zolang het u behaagt: ik zie zo gaarne menfchen om my die beminnen. truro. Ach! wy allen beminnen u! william. Wilde God dat ik u allen konde verlosfen! john. Gy zoudt een' fobereu (laat voeten, WIL-  TOONEELSPEL. 83 william. Broeder! eene bede aan u. Geef uwe flaaven heden een' vrolyken dag;Iaat hen dansfen en drinken: de kosten neem ik op my. john. Heden zou 'er te veel verzuimt worden. Op een* anderen tyd, by flecht weder. william. De hemel is helder en wy zyn vrolyk. Een vro< lyk hart en zonnefchyn moet men beiden waarnemeu. Broeder! Item uwe ziel voor dit maal eens met de onzen. john. Gy zult my tot een kind maken. Welaan, het gefchiede, om uw geloof aan myne hardvochtigheid te wederleggen. will ia m. Ik dank u. john, tegen Paul. Ga, en zweep hen hier, dat zy damfen. (Paul vertrekt.) AG T S T E T O 0 N E E Li john, william, truro, ayos, zameo, negers. william. Laat ook uwe meisjes beueden komïn, zy behoeven de vreugde weüigt nog meer als deze ougelukkigen. Fa joh?.,  84 DE NEGERS, JOHN. Allen, allen mogen komen. Ga, Truro! haal haar. TRURO. Gaarne, gaarne, zulk een last is my in lang niet gegeven. Die arme kinderen zyn reeds in jaar en dag niet uit haare kamer geweest. (Hy vertrekt.) NEGENDE T O O N E E L. JOHN, WILLIAM, A YO S, ZAMEO, NEGERS. WILLIAM. Gy zyt zo ftil, Zameo? ZAMEO. Vergeef my, goede heer! fpreken kan ik niet, en dansfen... ook niet. AYOS. Hy heeft gelyk; de vreugde is een kind, en fchreit flechts. WILLIAM. Ik zoek ook de vreugde niet in woorden: mogt ik haar flechts in uwe oogen zien blinken! ZAMEO. Het is ondankbaar dat myne vreugde zo karig is met blikken en woorden... Maar het heeft my verrascht... betoverd... vergun my een eenzaam oogenblik. (Hy vertrekt.") TIEN-  TOONEELSPEL. TIENDE T O O N E E L. JOHN, WILLIAM, AYOS, NEGERS, W ILL IAM. Hy is niet vrolyk. AYOS. Hem knaagt een geheime kommer als de Guineesfche muskelworm. WILLIAM. Dan is zyne vryheid hem geen gefchenk. Alleen arbeid verligt kommer. AYOS. Denkt gy dat alleen flaaven arbeiden? JOHN. Geen flaaf, geen zweep, en zonder zweep weinig arbeid. (Men hoort van verre het geluid van keteltrommels, hekkens en andere neger, inftrujnenten.) JOHN. Zy komen: tot dansfen en drinken behoeft men hen niet tweemaal te nodigen. F 3 ELF-  V> DE NEGERS, ELFDE T O O N E E L. ps v0rigen, paul, negers CU Negerinnen, met muzyk. william gaat hen te gemoet. Verheugt u, kinderen! en viert dezen dag de gedachtenis van uwen ouden heer. koor van negers en negerinnen» Schaarfche vreugd! Heel elks fmarte; Gy verheugt Ieders harte. ó! Vergeet Thans uw leed, Broeders! morgen Nieuwe zorgen. i Morgen weder Slaveruy; Heden, broeders 1 Vry en bly! (Een neger met een' blikken muilband, en een ander met een" yzercn halsband, treden voor William,') de eerste. Ach, goede heer! wy kunnen ons niet recht verheugen. Ik kan naanw' adem halen.  TOONEELSPEL. 97 de ander. Ik kan myn' hals niet roeren, en zal dansfen. william. Broeder! wat beduidt dat* john. Die met den halsband, is weggelopen, en draagt dien opdat men hem zal kennen. Die met den muilband is een zuiper. de neger. Achl ik heb fomwylen gedronken, om myne elende te vergeten. william. Ik bid u, broeder! bevryd hen ten minflen he« den van hunne marteling. john. Maar zy dansfen immers noch met den mond, noch met den hals. De voeten zyn vry. william, biddende. Misdaad en llraffe zyn heden vergeten. john. Gy zoudt my het volk in één maand bederven. Welaan, Paul, maak hen los. (Het gefchiedt. De beiden negers omhelzen dankbaar Williams knien , en mengen zich vrolyk onder de overigen.') F 4 TWAALF-  SS DE NEGERS, TWAALFDE T O O N E E L. de ïorioen, truro, ada, lilli. lilli. Mag ik myne oogeu geloven? Hier is dans ea vreugd! john. Kon, Ada! zie, dit heb ik oin uwentwille aan. gericht. ada. Ik dank u. lilli. Neen, waarachtig!... Als gy begint goed te worden zyt gy waarlyk verliefd: zulke luimen moet men waarnemen als zonnefchyn in de regenmaanden. Op, broeders en zusters! (Zy grypt een" veger by de hand.) Kom, landsman uit Kongo! gy zult met my dansfen. (Men hoort den trommel; de negers en negerinne dansfen hunnen geliefden dans, de Kalenda, vaarby zy de maat in de handen /laan.) william, tegen Ada. Meng u onder de vrolyken. ada. Zal ik hunne vreugde doren ? john. Gy wilt niet dansfen, Adaf ad a.  TOONEELSPEL. flp ada. Verfchoon my... Ik heb myn' roet vertreden. john. Zet u dan in het prieel, en geniet het vrolyk gezicht. (Ada zet zich in het prieel, en verzinkt in zwaarmoedigheid.) john. Paul! myn pyp! (Men brengt hem eene aangestoken pyp. Hy zet zich op zyn" vaders graf, en rookt gedachtenloos. William leunt met gefloten armen tegen een" boom, en ziet naar het dansfen. Kort hierna komt Zameo. DERTIENDE T O 0 N E E L. de vor.ioen, zameo. william, hem te gemoet gaande. Komt gy eindelyk? Vergeet heden wat u kwelt; dans, drink! zameo. Vergeef my, goede heer! ik fchep geen vermaak meer daarin. william. Ik bid u! zameo. Gy moogt bevelen. F 5 wil-  90 DE NEGERS, william. Geen bevel: doe het om mynentwil. zameo. Om uwentwil?... ó Ja! william. Kom hier, ik zal u eene dansferesfe geven. zameo. Om 't even welke. william brengt hem by het prieel. Goed meisje l ikbidu, dans met dezen jongeling, ada ziet op. Zameo! zameo. Ada! (Zj vallen in elkanders armen.') john, opfpringende. Wat is dat? zameo, Ada!... myne vrouw! john. Rukt hen van elkander! william. Broeder' welk een gezicht!... (J>e dans houdt op. Alle negers en negerinnen verzamelen zich om hen heen. Ada ligt in onmagt. john en paul vatten Zameo. Slaaf! laat los! ZA. m ■  TOONEELSPEL. Ji Zameo fckeurt zich los. Terug! zy is myn vrouw! geen magc op aarde zal haar my ontroven! john. Brengt ketens. wil li am. Geen geweld, broeder; ik heb hem gekocht. -john, tegen Zameo, Terug! of gy zyt des doods! zameo. Liever fteiven als Ada misfen! john. Hier flaaven 1 Zweep 'er op, Paul! Rukt hem van haar af! het geldt uw leven! (De flaaven vallen op Zameo aan, en rukken hem, niettegenftaande zyne woedende tegen» weer, van de byna levenlooze Ada.) william, die hem vergeefsch by ge ft aan heeft, Gy zyt myn broeder niet meer l john. Zo gy wilt. Het meisje is het myne. (Hy vat haar in zyne armen.) zameo. Myn vrouw in zyne armen!... (Hy valt zinneloos neder.) Einde des tweeden bedryfs. DER.  pa DE NEGERS, DERDE BEDRYF. jida's kamer. EERSTE TO O N E E L. ada ligt nog onmagtig op een rustbed; lilli zit naast haar, en poogt haar te troosten. lilli. Eindelyk eeu levensteken. ada, ontwakende. Waar ben ik? lilli. In de armen uwer Lilli. ada. o! Gy wekt my uit een' zoeten droom. Denk eens! ik droomde... Het was my als of... God! hoe is het my!... Heb ik gedroomd?... lilli. Wilde dat de Hemel! ada. Ik lag in Zameo's armen... lilli. Men rukte u van elkander... ada, opfpringende. Ha! ik heb niet gedroomd!... Waar is hy ? waar is myn Zameo?... (Zy gaat haaftig naar de deur, die zy gefiooten vindt.) LIL-  TOONEELSPEL. 93 lilli. Vermoei u niet. Ach! de deur is gefloten en gegrendeld als het hart der blanken. ada rammelt aan de deur. Doe open 1 doe open! Barmhartigheid ! (Zy gaat haaftig naar Lilli') Lilli! wat is dat?... Hebben zy hem omgebragt ?... Zeg het, zeg het fchielykl... lilli. Toch niet. Wat heeft hy dan misdaan? ada. Zyn liefde voor my is een misdaad... Ha! Zameo hier en Ada van hem gefcheiden!... (Zy gaat ■weder naar de deur.) Doe open! doe open! lilli. Gy zult het gantfche huis in beweging brengen. ada. Wat raakt my het huis... de waereld!... Ik wil by myn' man!... ik wil 'er uit, 'er uit!... lilli. Gy kunt niet. ada, Ach! ik kan niet!... en hier blyven kan ik ook niet. (Zy gaat naar het venfter en rukt het epen.) Help! help!... God! niemant hoort my! (Zy komt by Lilli en valt voor haar op de knien.) ó Gy! vertrouwde myner kommervolle ziel! Lieve, beste Lilli! help my! lil-  $>4 DE NEGERS, Hoe kan ik.... ada breidt haar armen ten hemel. Maar God! gy kunt! gy fchiept harten voor de liefde, en dezen man voor myn hart! Gy gaaft de duif vleugelen en de onfchuld moed!... Welaan, ik fpring uit het venfter. (Zy vliegt naar het venfler.) lilli houdt haar tegen. Zyt gy zinneloos? ada. Is de angst eener beminnende gade zinneloosheid? Laat my begaan; een goede engel zal vn% befchermen! lilli. Ik zal niet; gy waagt uw leven! ada. Kan ik minder voor hem wigen? beter myn leven dan myne onfchuld!.. Voort, voortl laat my. .. lilli, haar met geweld tegenhoudende. Nooit. ada, fmartelyk. Ook gy!... gy!... myn angst treft u niet... Gy hebt niet bemind!... (Zy vliegt weder naar ie deur.) Zameo! Zameo! Doe open! doe open!... ha! ik hoor fleutels rammelen... of zyn het ketens?... Lilli! onderlteun my... by komt! \ TWEE-  TOONEELSPEL. 95 TWEEDE T O O N E E L. ada, lilli, paul, achter hem ayo». paul. Wat een leven! wilt gy het huis omkeren? ada. Waar is myn man? paul. In zekere bewaring. ada. Barmhartigheid! Breng my by hem. paul. Gy moogt niet uit deze kamer. ada. Tyger! gy hebt een menfchelyk aangezicht; erbarm u! paul. Vergeefsch. ada. Beul! ildder voor de woede eener beminnende gadel (Zy wil met geweld weg; Paul werpt haar op den grond?) . paul. Onmagtig fcbepfel! gy blyft opgefloten, zo wü het onze heer. Maar hier breng ik u gezelfchap: deze oude heeft naar u verlangt. Wees gerust, mets*  of5 DE NEGERS, meisje I en zwem niet tegen den Aroom. U, oude! haal ik in weinig minuuten weder af. (Hy gaat heen en fluit de deur.) DERDE T O O N E E L. ada, lilli, ayos. lilli. Ik wilde wel eens weten welk een eerplaats de duivel dezen mensch In de hel aanwyzen zal. ayos, met /mart. Myne dochter! ada, ziek langfaam oprichtende. Wie zyt gy, oude? a to s. Zameo's vader. ada. Gy zyn vader? Gy myn vader? (Zy drukt hem in haare armen.) God zy gedankt! ik heb dan een' mensch die my verftaar... die myn' Zameo bemint... doch niet zo als ik hem bemin; neen, neen! ik ben zyne vrouw... gy zyt Hechts zyn vader! maar gy begrypt my toch als myn angst myne woorden verward; uw hart klopt ook fneller als ik zyn' naam noem... Gy zyt niet zo koel als deze... (JZy wyst op Lilli.) l i l'  TOONEELSPEL. 91 lilli. Ik vergeef uwe fmart. ab a. Acb.vader! waarom hebt gy uwe kinderen gevloekt! ayos. Gevloekt? ad a. Zouden wy zo rampzalig zyn, als uwe zegen op onze verbindtenis rustte? ayos. U zegenend fluiraerde ik eiken avond in, ontwaakte ik ieder' morgen: u zegenend zal ik ééns hier inlluimeren, en daar ontwaken. ada. Waar is myn Zameo? ayos. Hy ligt gebonden onder de boomen, en zyne tanden knagen aan de banden. ada. Naar beneden! met glosijende traanen wil ik zyne ftrikken tot asch verbranden!... Vader! redt uwe kinderen! ayos. Wat kan de zwakke grysaart.*. ada. Laat ons vlieden, in de bostenen, in het gebergte... ayos. Vlieden? Lieve kind! wy worden fcaerp bewaakt. G ada.  5jS DE NEGERS, ADA. 'Er is toch zo menig ontvloden, dien flechts dorst naar vryheid, moed en middelen gaf: ach! liefde is magtiger dan vryheid!... Kom, het zal gelukken, en zyn uwe beenen te zwak, dan ver wisfelen uwe kinderen met elkander den geliefden last. Voort, voort in het gebergie 1 daar zyn wy vry als in den Fetischtempel te Malfi. AYOS. Vergeefsch: over de flaaven waakt alleen eigen« baat, over u en Zameo waakt de yverzucht. ADA. Ik wil myn ligchaam mismaken; ik wil dit gezicht met myne nagels bekrabben; ik wil hatelyk worden, als de vledermuis, die zich met haare klaauwen aan den vygenboom hangt... Zameo zal my toch beminnen! AYOS. Goede Ada! uw angst, uw woede zal onze laatfte hoop vernielen. ADA. Hoop! Is 'er nog hoop?... ó! ik zal zacht worden als eene duif. Zie, ik ben gerust, zeer gerust!... Wat wilt gy?-.. fchielyk! wat veritaat gy door hoop? AY O S. Slechts met moeite en door een logen is het my ge- Li I  TOONEELSPEL. pp gelukt tot u dóór te dringen. Myn zoon, uw ga» de, is in levensgevaar. ada. In levensgevaar ? Ha! doe open! doe open! (Zy (laat hevig tegen de deur.) ayos. Gy bevordert zynen ondergang. ada, in een' vrees/yken angst. Hoe!... wat zal ik doen!... ach, God! wat zal ik doen!... ayos. De booze John dreigde Zameo met een' wreeden dood. Vergtefsch fprak Williajn met eene edele warmte voor hem. Zimeo lagchte en zweeg. Toen wierp ik my in den angst op de knien, b.»d, en beloofde den boozen heer uwe gunst door overreding te winnen- Ga, riep hy wild, beproef het! het is het éénige middel om uw'zoon te redden. ada. Het éénige?... Dan is hy verloren!... Hoorde Zameo deze woorden? ayos. Hy hoorde ze. ada. En wat fprak hy? ayos. Hy wende zyne oogen ten Hemel en fcbudde het hoofd. G 2 ADA.  ioo DE NEGERS, ADA. Dank, Zameo! dank voor dit luide getnigenit myner trouw! Deze blik ten Heme!, dit hoofdfchudden... ó! het is meer dan woorden! Nooit, nooit zal de tyran uw getrouwe gade in zyne armen drukken! Gy kunt fterven, en... ik! AYOS. Ook ik kwam waarlyk niet hier, om voor zulk een* prys het leven myns zoons te bedelen. Doch veins, lieve Ada! veinzery kan ons tyd doen winnen , en tyd... redding. ADA. Veinzen? zie my aan; zie hoe ieder zenuw fidden; voel myn' wang'hoe hy gloeit; kan ik myn' pols gebieden? kan ik thsns veinzen? AYOS. Het leven uws mans... ADA. Kan ik toveren, gelyk onze Fetischpriester?... Ga, zeg uwen zoon dat hy gerust zy: ik was waardig Zameo's gade te zyn. AYOS. Hy zal fterven. ADA. Niet zonder my! AYOS. En wat wordt van my! ADA.  TOONEELSPEL. 101 ADA. Een weeklacht ter middennacht; een fpook op ons graf. AYOS. Ben ik daarom onder duizend gevaaren over de zee... ADA. Zwygl myn hart heeft geen plaats voor uw'kommer: ik hoor flechts Zameo's zuchten, ik zie flechts zyne banden. AYOS. Die gy niet los maken wilt! ADA. Is hy flechts gebonden, dien ftrikken den huid knellen? ó! Er zyn banden, uit onzichtbaar jizer geweven, die geen fterveling verbreekt! Zacht en fterk zyn de banden der deugd: geen geweld maakt haare flerke knoopen los; geen zwaard fcheidt ze van myne ziel. Zy heeft my van myne kindsch. heid tot den huwbaaren ouderdom geleid; zy heeft my in de bruidskamer gevoerd; zy is my in myne elende gevolgd, en zal my ook in den dood niet verlaten. Weg amulet, met flangenkoppen benaaid, dat ééns de priester my gaf! (Zy rukt het van haar en hals, en werpt het van zich.) De deugd is het eenige amulet: zy verkoelt eene brandende koorts en verwarmt in eene koude; met de deugd leeft men, als met de liefde, vrolyk onder een G 3 dak  joa DE NEGERS, dak van palmbladen. Deugd en liefde geven een aangenaam leven en een' zachten dood. Hal welk een vernieuwde kracht ontwaakt in my 1 ik ben niet meer die ik was: myn hart is grooter, myn boezem ruimer: 'er outftaat een wezen in my dot ik niet kende; een inwendige gloed verteert de vrees, en droogt myne oogen. Ik heb geene traanen... ik fidder niet... ik verwacht den dood! Ga, grysaart! zeg myn' Zameo zó hebt gy my gevonden. Ga, zeg myne tyrannen dat ik hen verwacht 1 aïos drukt haar in zyne armen. Ada! ik ben irotsch daar op den vader uws echtgenoots te zyn! VIERDE T O O N E E L. ada, lilli, ayos, paul opent de deur. paul. Voort, oude! men vraagt naar u. ayos reikt Ada weemoedig de hand. Wy zullen elkander wederzien I ada. Vry van alle banden 1 ayos. God geve u kracht! ada. U en my I paul. Voort, oudel ada»  TOONEELSPEL. 103 ada. Mag ik niet met hem gaan? paul. Neen! ada. Onmensch! ik belagch u. Vaarwel, vader! myn hart volgt u. paul. Dweepfter! troost u met eene woordfpeling. (Hy gaat heen met Ayos, en fluit de deur.) V T F D E T 0 0 N E E L. ada, l i l l r. ada, fchielyk. Niet waar, Lilli! gy bemint my? lilli. Ziet gy niet hoe ik om u ween! ada. Gy kunt my helpen. lilli. Ik? ada. Geef my een mes. lilli. Een mes? waartoe? ada. Ik weet het niet; maar ik behoef een' vrind in G 4 den  jo.j. DE NEGERS, den nood: men is gerust, als men meester van zyn noodiot is. Ada! 'er ontflaat een gruwelyk voornemen ia uwe ziel. ada. Een voornemen?... Neen, ik zweer u ik weet zelf niet wat ik wil! De ftorm buigt den boom hier en gintsch, en de zwskke telgen gehoorzamen den ftorm. 't Zy dat deze arm myne onfchuld redden zal, of dat God hem ten wreker van duizenden beftemd heeft... ik weet het niet. Doch geef my een mes, opdat ik gerust zyn kan. lilli. Ik heb 'er geen. ada. U zal het ligt vallen de huisgenooten te bedriegen: u bewaakt men niet. Gelukkig meisje! naar u tracht men niet. Sluip heen zodia gy kunt. Vergif, of dolk, het is om 't even. Zustet l zuster! redt my! lilli. Zodra ik kan. ada. Gy belooft het my? lilli, wenende. Ik beloof het u. ada. Welaan, tyran! zo belagen ik uw geweldl ZES-  TOONEELSPEL. 105 ZESDE T 0 0 N E E L. john, ada. (Lilli fluipt geduren k dit tooneelonbemerkt keen.) john, altoos koel en trotfch. Gy hebt befloten , naar ik hoor, de huwelykstrouw een heldhaftig offer te brengen? ada. Befloten? Zyn liefde en afkeer dingen die men btfluii? Ik bemin Zameo, ik heb een' afkeer van u: de hatelykfle neger onder de Bambara's ware my weikommer dan gy. john. Schoon 1 Gy fpeelt uw rol meesterly!;; doch de toon mishaagt my : ik bid u een'anderen te ftemmen. ada. Dezen en het zuchten des doods... Gy zult nooit een' anderen van my horen. john. Zol Kleine halflarrige ! misbruik myn geduld niet. Gy ziet ik ben kalm; doch één woord, één wenk, en u worden kwellingen bereid... a da. De liefde ftrooit roozen op de pynbank, en giet rnst op een fterfbed. GS john.  10$ DE NEGERS, JOHN. Welaan, dat zullen wy zien: gy wilt de myne niet zyn? ADA. Nooit! JOHN. De dood uws mans omftelt u niet? ADA. Ik fterf met hem. JOHN. Misfchien. ■. misfchien nog heden. ADA. Ik hou u by uw woord. JOHN. Meisje 1 wees verftandig: ik waarfchouw u voor de laatfte maal. Zameo behoude voor altoos uw hart. Het hart is een ding dat in luchtkasteelen woont, zich met bloemenreuk voedt, en zich in den dauw dronken drinkt; zon, maan en Herren zyn zyne vertrouwden; maar de aarde is het vreemd... kortom, het was niet voor deze waereld, niet voor my gefchapen. Maar gy bezit een ander kleinood, het gefchenk der natuur, zichtbaar voor myne oogen, en voelbaar voor myne zinnen; een kleinood dat gy my fchenken kunt zonder uw hart: dit blyve Zameo's eigendom; het andere heb ik voor geld gekocht, en myne grootmoedigheid bidt als een gefchenk daarom. ADA.  TOONEELSPEL. 107 ADA. Ik kan geen vreemd eigendom wegfchenken. john. Wat baat uwen Her venden man uwe fchoonheid? ADA. Den ftervenden? jo h n. Gy wilt het zo. ADA. Toch niet zonder my? john. Voorzeker zonder u. ADA. Neen, neen! niet zonder my! doe wat gy wilr, niet zonder myl john. Gy kunt hem redden-, gy kunt u beiden redden. ADA. Doodt my; redt Zameo! john. Eéu woord, één wenk: gy zyt de myne: hy is vry. AD Ai Kan flechts een misdaad zyn leven behouden... zo ben ik weduwe! john. Gy zult het worden, en uuren lang toezien hóe gy het wordt: reeds glimt de vlam, die de tangen gloeit  io8 DE NEGERS, gloeit welken zyn vleesch by Hukken van de beenderen zullen fcheuren. ada, fidderend, na eene pozing. Als ik hopen dorst door angst en gebeden u te treffen... john. Beproef het door gehoorzaamheid. ada, voor hem ncderknielcnde. Als ik bevende uwe knien omvat... john, welluftig op haar nederziende. Lief, fchoon meisje! ada. Als ik heete traanen op uwe hand weene... john. Kom in myne armen. ada. Leer den wellust eener fchoone ziel kennen, die geniet, terwyl zy anderen geeft. Onze vreugde zy uw genot. john. Weldaaden om weldaaden : geef, en ik geef: gehoorzaam, en gy gebiedt. ada. Myn zwakke fchoonheid zal verwelken: de bloem die heden u bewaasfemt, is morgen uitgebloeid!... Gy zelf zult oud worden, en uwe zinnelykheid zwygen... Maar het terugdenken aan eene goede daad  TOONEELSPEL. 109 daad nooit; zy zal u in uw laatfle uur overluid in de ooren klinken. john. Spaar uwe fchoone fpreekwyzen. Ik heb befloten in uwe armen te flerven. ada. Gy znlt flechts traanen van myne lippen kusfchen... gy zult aan den boezem van een lyk rusten! john. Myne liefde zal u in 't leven roepen. ada ftaat op. Ach, God! vergeefsch! john. Alles vergeefsch. ada, met koelheid. Welaan, ik tart uwe onmedogendheid en myn noodlot! john. Waarlyk? Hebt gy het vast befloten? ada. Vast. john. Gy blyft by uwe weigering? ada. Ik blyf 'er by. j ohn. Ook wanneer Zameo llerft? ad a. Ook dan! jou Ni  iio DE NEGERS, john. Heerlyk l voortreflyk !... Nu zo kom en zie. (Hy voert haar aan het venfier. /Jda werpt een" blik naar buiten, fehreeuwt, valt te rug in de armen van John, en ftreeft om los te raken.) john, haar vasthoudende. Neen, gy ontfnapt my niet. Ziet gy hoe Zameo daar onder den boom knielt! Ziet gy hoe het zwaard over hem opgeheven is! Hoe hy zyne oogen ten Hemel Haat, en u aanklaagt dat zyn dood uw werk is! ada. Hou op! hou op ! john. Tïóg leeft hy: nóg kunt gy hem redden. Eén oogenblik, en het is gedaan. Als ik myn' zakdoek uithaal, als ik wenk... (Hy grypt naar den zakdoek.) ada omvat hem met woedenden angst. Om Gods wil!... hou op 1.,. john. Zyt gy de myne? ada. Ach!... ik kan niet!... john. Nu , dan moet ik... (Hy haalt den zakdoek uit.) ADA.  TOONEELSPEL. lil ada. Hou op!... hou op!... ja!... neen!... ja!,.. john. Gy wilt? ada. Weg de zakdoek! john. Gy wilt? ada. Ik wil!... (Zy valt onmagtig op de ititett.) john. Eindelyk, heiflel u... Hy leve! ada, zwak. Hy leve! john. Nog meer, hy is vry; en met gelchenken overladen zend ik hem in zyn vaderland terug. ada. Zonder my! john. Gy zult verflandig worden, en nog eens in myne armen om uwe dwaasheid lagchen. ZEVENDE T O O N E E L. john, ada, william. william. Wat is dat, broeder? gy beflaat myn' flaaf te la-  1I2 DE NEGERS, laten mishandelen; gy kunt federt een uur gedogen dat uwe knechts myne gebeden befpotteu en myne bedreigingen verachten. j o HN. Wees gerust; uw flaaf leeft, en zal leven. Ada is de myne. WILLIAM. Ik kom u zeggen, dat wy voor eeuwig van el. kander fcheiden. JOHN. Naar 't u gevalt. WILLIAM. Ik vertrek. JOHN. Nog heden? WILLIAM. Nog heden. JOHN. Ik moet het toeftaan. WILLIAM. Zameo neem ik met my. JOHN. Zeer goed. Doch Ada is de myne. AD A. Ik ben de uwe. Vergun my alleen herflelliug... Laat de fporen myner traanen tyd om te drogen. Ik zal beproeven of ik het lagchen kan leren... flechts tot morgen... JOHN. Morgen? — Welaan, het laatfte uitflel. tl DA,  TOONEELSPEL. ADA, En dan nog eene bede... de Iaatfte... JOHN. Spreek! ADA. Vergun my affcheid van Zameo te nemen. JOHN. Gy begeert veel! ADA. Hy was toch myn gade!., ik zal hem nooit wederzien!., ik heb hem zo bemind!... Hy gaat naar Afrika , ik heb daar eene oude moeder en kleine zusters iets te bellellen... dat u veelligt niets betekenend fchynen mag... een'k'einenlast... flechts gewigtig voor myn hart. Wanneer uw wensch ernst is my in het toekomende vrolyk en vernoegd te zien, voldoe dan myne Iaatfte bede! JOHN. Gy bidt zo zoet. Uwe magt op my is grooter dan gy denkt: misbruik hiar niet. ADA. Nog een halfuur flechts, om den band der liefde en trouwe voor deze waereld te verbreken. JOHN. Welaan, nog een halfuur zy u vergund. Het fpreekt van zeiven dat Paul in de nabyheid blyfc. Ik zal u Zameo hier zenden: troost hem, geef H hem  i»4 DE NEGERS, hem uw hart mede op reis; ik heb daar nieti tegen. (Hy vertrekt.) A G T S T E T O O N E E L. WILLIAM, ADA. ADA. God zy gedankt! uitltell WILLIAM. Een kort uitftel: wat kan het u baten? ADA. Men behoeft maar één minuut om te fterven. WILLIAM. Niet zo, goed meisje! bedien u van het vermogen uwer fchoonheid: verbeter myn'broeder; maak hem tederer, menschlyker; verzacht het noodlot van uwen armen man, en uw offer is vergolden. ADA. Zulke wonderen verricht alleen de liefde. WILLIAM. Hy bemint u. ADA. Gy dwingt my te lagchen. Voer my in een' donkeren kelder, waar eene kleine lamp brandt, en zeg : De zon fcbynt. WILLIAM. Welke andere hoop blyft uwe ziel overig? AD A.  TOONEELSPEL. 115 ADA* Geene! Gy zult myn aangezicht en ik zyn geweten niet blank maken. Het is gedaan I Geen traanenvloed wischt een' letter uit het boek des noodlots. Noodwendigheid veroorzaakt rust. Ik ben gerust... Myn toekomftig lot was beneveld: ik fidderde; de nevel verdwynt; eniklagch; want de dood treedt uit de wolk. WILLIAM. Edel meisje! gy moet leven; ik waag he: u te redden: nog één poging. ADA. Ik dank u voor de poging als voor de daad; maar alles vergeefsch: gy kent uw' broeder nier. Laat af van my, en ftrek uwe zegenende hand uit over Zameo. Hy zal met u vlugten... ó! erbarm u over hem ïn de eerlte oogenbükken der zinnelooze fmart; Iaat hem niet alleen, verwyder elk doodlyk werktuig; en wanneer zyn kommer minder wordt, zo geef hem den kostelykften troost: geef hem traanen; maak hem weemoedig door myn' lof; fpreek hem dikwyls van my; herinner hemde dagen zyner jeugd : hy zal wenen en geruster worden... Gy zyt ontroerd!... vaarwel, goede blanke man ! verlaat my thans. Gy hebt gehoon! dat Zameo komen zal: laat my deze Iaatfte vrolyke oogenbükken genieten. II2 WIL-  i;6 DE NEGERS, william reikt haar d