BÉVERLE1.    O P MYN3Ü AFBEELDING, DOOR THEODORUS KONING. Ju het veirtigfle jaar mynes ouderdoms. Wat roem de waereldling ook mooge aan kunstmin gceven, Wenschik, door Kunst veel min', dan door de Deugd. te leeven^ Roem myne kunstmin niet, Gy! die dit beeld zult zien, Zo ik, door zucht tot Deugd, uwe achting niet verdien. Myn aanfehyn word haast (lof, en mooglyk ook... myn dichten! De Deugd bekroont ons werk, fchoon alles waar' vergaan} Zy is alleen de rots, waarop de mensch blyft liaan; De Dtusd alleen zal nooit voor 't woén der eeuwen zwichten 1785. . ^N Y • kJ téti r/J i//te* J.    BEVERLEI, BURGERLTK TREURSPEL; KOOR p I E T £ R PAPERS, AMSTERDA j 7 9 Q,  /KONINKLIJKE^ [ BIBLIOTHEEK j  B É V EÏL E I, BXTKGEKXXK TKETTRSPEIi. GEVOLGD KAAK HET TSANSCHE. DOOR PIETEE PYPIXS. TE AMSTEMAM, BY IXE EKVES' "VAJS' I1A\TID KLIITIXK. MDCCL.XXXI  feonmkuikA I BIBLIOTHEEK I  DEN HEEREN LEDEN VAN HET T O O N E E L L I E V E N -D GENOOTSCHAP», TER SPREUKE VOERENDE: UTILE ET AMUSANT, WORD DEIZE NAVOLGING VAN DES HEER EN S A U R I N S G E DIE N S ï E L Y K OPGEDRA A GÉN DOOR P I E T E R P T P E R S. * 2 F EII-  PERSONAADJEN. Mevrouw BÉVERLEI. BÉVERLEI. hïnriëite, zuster van Béverlei. TOMI, een kind van zes of zeven jaaren. li e u s o n , minnaar van Henriè'tte. STükéli, valfche vriend van Béverlei. JARvis, geweezen huisbediende van Béverlei. EEN ONBEKENDE. een e o d e , en gerechtsdienaar. Het tooneel is te j.onden. B É-  EERSTE BEDRYF. Het tooneel verbeeld eene groote, doch fiecht gemeubileerde kamer, van wier behangfelen en fieraaden men eenige overblyffelen ziet. EERSTE TOONEEL. MeV. béverlei, henriëtte. Beiden zittende : de eene werkt aan een borduurraam; de andere naait tapytwerk. Mev. béverlei, naar het achtereinde dts tooneels ziende. Myn waarde Henriëtte, ik zie hem nog niet komen. Wat foltering is de ongerustheid! henriëtte. De ongerustheid, myne zuster, is by ons reeds eene hebbelykheid geworden ; doch daar komt eene andere foltering by, die veel wreeder is: als ik her toch zeggen moet, de armoede... A Mev- BÉVERLEI, BURGERLTK TREURSPEL.  2 BÉVERLEI, MeV. BÉVERLEI. ó, Wat deeze betreft, gave de Hemel dat zy de eenigfte waare! Ja, myne zuster, ik gevoel reeds dat men zich daaraan kan leeren gewennen. Deeze zaal, welke ik met zo veel ryke fieraaden heb zien pronken, met kostbaare meubelen, fchilderftukken, fpiegels, en vergulde beeldwerken heb verrykt gezien, kon die myn hart wel meer geluks aanbrengen? Het is alleen de weelde, en niet de natuur, die ons alle deeze dingen noodzaaklyk maakt: myne oogen waaien aan alle die fchitterin^gen gewoon, en zy gewennen zich op dezelfde wyze aan het befchouwen deezer ontbloote muuren : één enkel voorwerp kan ze alleen opgetogen houden, en niets ontbreekt my hier, wanneer ik 'er het voorwerp myner liefde mag befchouwen. HENRIËTTE. Gy zoud my fchier gramftoorig maaken: hoe! rekent gy het voor niets, uit den hoogften rykdom in de diepfte armoede neder te ftorten? Ik voor my zal naar niets anders trachten dan om myn' broeder te verfoeijen; ja, ik zal hem binnen kort haat toedraagen, en by zal zelfs uwen haat jegens hem u afdwingen. Mev. BÉVERLEI. Myn echtgenoot! Ik hem haaten! Ik zal hem eeuwig beklaagen , maar nooit kunnen haaten.  bürckrlyk treprspel. 3 henriëtte. Vloekwaardige fpeelzucht!... Hoe dikwerf hebt .gy hem in den morgcnflcnd zitn t huis komen, terwyl hy de gierige dolheid, waarmede by nog bezeten was,in uwe omhelzingen vervloekte!Uwe oogen waaren uit gewaakt, doch gy wierd ten minfte door zyne te rug komst in uwe verlangens vertroost. Dit gebeurt u heden niet: het is reeds lang dag, en Béverlei, die het ongeduldig wenfchen van uw hart te leur ftek, zien wy nog niet wederkomen. Mev. béverlei. Het is voor de eeifle reis... ^ henriëtte. "* Myne zuster zoekt hem altoos te veröntfchuldigen; nooit kan zy tegen hem gramfloorig worden. Gy zyt waarlyk al te goed, en myn broeder misbruikt uwe goedSartigheid. MeV. béverlei. Hy heeft flechts één gebrek... henriëtte. Dat alle anderen in zich bevat: de drift, die hem verflind, verbant alle deugd, alle aandoening uit het menfchelyk hart. De tyd, dat hy zyne zuster beminde, zyne ecbtgenoote aanbad, is, helaas! voorby. A 2 Mev.  4 BÉ V ERLEI, MC7. BÉVERLEI. Neen, die tyd duurt nog. HENRIËTTE. . Zyne wezenstrekken zyn, zo wel als zyne zeden, on'xnlyk geworden. Waar is die houding, die aüe harten innam, gebleven? die edele en tevens beminlyke deftigheid, en duizend andere betoverende hoedanigheden? Het geduurig waaken, en zyn geftadig hartzeer hebben zyne jeugd doen verwelken. Mev. B É V E R L -E I. Ik heb deeze verandering nog niet kunnen befpeuren. HENRIËTTE. Zyn zoontje!... AI zuchtende flaat gy uwe oogen ten hemel: helaas! wat zal zyn lot weezen ? Arm kind! MeV. BÉVERLEI. De nooddruft fcherpt bet menfchelyk vernuft op. Myn zoon, ziende dat hy zyn best zal moeten doen, zal 'er des te beter door worden: het ongeluk, en het voorbeeld, dat hy dagelyks voor zyne oogen ziet, zullen zyne jeugd ten fpiegel verllrekken. Al vroeg zal hy daardoor leeren zich wyslyk gedraagen, en van zyne moeder zal hy geduldigheid en kloekmoedigheid Jeeren. Geloof my,  BURGER LY K TREURSPEL. 5 my, lieve zuster, het geluk, waarvan men dikwils niets anders dan de fchaduwe najaagt, is alleen te vinden in de vergenoeging van ons hart. Béverlei heeft die verloren; op zyn altoos verdonkerd gelaat kan men de afgryslyke wroegingen, die hem van binnen verfcheuren, duidclyk leezen. In 't ongeluk tc Horten het geen hy bemint, is de wreedfte pyniging die hem het hart verfcheuit... ' Ach! konde hy het aan zichzelven vergeeven!... HENRIËTTE. Ja, als ik overdenk aan welk een' verfoeijelyken hartstocht hy het heerlykfte eifgoed opgeöfftrd hieft, kan ik myne verontwaardiging niet bedwingen: het weinige, dat my te beurt viel, is in zyne magt gebleven. Ik vrees... Mev. BÉVERLJïI. Gy hoont hem. HENRIËTTE. Een fpeelzuchtig mensch ziet niets voor heilig aan: en daarom begeer ik dat hy my nog deezen dag te rug zal geeven het geen ik zo onvoorzichtiglyk in zyne handen gelaaten heb. En om hein dit verzoek voor te ftellen, gevoelt myn hart eene meer dan rechtmaatige beweegreden. Mev. BÉVERLEI. En welke dan? A 3 HEN-  6" BÉVERLEI, HENRIËTTE. Het onderhoud van myne zuster, die my dierbaar is. Mev. BÉVERLEI. Neen...gy hebt deeze goederen zelf hoognoodig, naardien gy u met Leufon in den echt ftaat te verbinden: die minnaar is zulks waardig, en ik begryp niet om welke reden zyn heilftaat zo lang verfchoven word. HENRIËTTE. Zoude Ik daaraan denken kunnen, daar myne zuster onder het gewigt des onheils zwoegt? Mev. BÉVERLEI. Gy zyt over myn lot wat al te ongerust; ik bezit juweelen en kostbaarheden : ik heb dezelven tot myne voldoening niet noodig, en zo ik 'er my van ontrooven moet,.. HENRIËTTE, tnet levendigheid. Hoe! zuster' MeV. BÉVERLEI. Bedaar: myne lieve Henriëite is a! te haastig; alles kan nog ten bïste komen : te Cadix hebben wy een fonds, dat ons nog inkomen moet; binnen korten tyd zal het in ons bezit zyn , want wy hebben 'er reeds bericht van ingekregen.  burgerlyk treurspel. 7 henriëtte. Dat zal alleen een fonds voor het fpel, en, gebof my, van korten duur weezen. MeV. béverlei. Hy kan zich verbeteren. henriëtte. Hoe, zuster! een fpeeler zoude zich verbeteren? MeV. béverlei. Ach! indien de Hemel dit wonderwerk wilde verrichten , zoude myn lot nog benydcnswaardig zyn. Van fchatten omringd, en, het geen 't voornaamfte is, het hart van myn' echtgenoot bezittende zoude uwe zuster de gelukkigfte der rykfte ftervelingen weezen: en, zo myne verlangens voor zyne verbetering niet ydel en vruchteloos zyn, zal ik met den man, dien ik aanbid, fchoon ik met myne handen het onderhoud royns levens bekomen moet, nog de gelukkigfte onder de armfte menfchen weezen. henriëtte. Wel nu, myne zuster, laaten wy 'er niet langer over fpreeken. Ik waarfchouw u ten overvloede, dat Leufon my gisteren gelast heeft u te zeggen, dat Stukéli by hem onder het zwaartte vumoeden ligt: dikwils zyn onze wezensttekken A 4 de  8 BÉVERLEI, de tolken van onze hartsgefteltenis, en die van Sta} kiji geeven niets goeds te kennen. Mev. béverlei. De vriend van myn' echtgenoot kan niet anders dan een eerlyk man weezen. henriëtte. Ja, hy zelf noemt zich onophoudelyk zo; maar Leufon is doorzichtig , en houd hem voor een' fchehn. Mev. béverlei, met eene onrustige houding. Hoor ik niet iemant? henriëtte. Neen. Mev. béverlei. Elendige als ik ben! Zy ziet op haar horologie. Het is reeds half negen. henriëtte, ter zyde. Zy doet my deernis aan. Mev. béverlei. Maar toch... henriëtte. ■t Is Jaryis, dien wy, na eene lange dienstbaar- beid,  BURCERLYK TREURSPEL. Q heid, in zyne hooge jaaren, nu zedert zes maanden, tot ons hartenleed, hebben moeten laaten vertrekken. TWEEDE TOONEEL. MeV. BÉVERLEI, HENRIËTTE, JARVIS. MeV. BÉVERLEI. Zyne tegenwoordigheid verftrekt my tot verwyt. ■— Jarvis, ik had u verzocht voortaan niet meer tot onzent te komen, want door uw'byzyn gevoelt myn hart zich vernederd. JARVIS. Vergeef het my, mevrouw, zulks was my dan ontfchoten. Hy befchouwt het vertrek in het ronde. 6 Hemel! — In welk een' toeftand zie ik uw huis weder ! Hebt gy my ook de traanen verboden, die ik, op het zien van deeze plaats, in myne oogen gevoel ? Ik wilde ze verbergen; vergeef het my, ik ben hoog van jaaren, en in mynen ouderdom vergeet en fchreit men ligt- Mev. BÉVERLEI. Ik kan hem zonder aandoening niet aanhooren. Zet a neder, Jarvis. AS jai-  ÏO .BÉVERLEI, J A R V I S. Gy zyt zeer goedig, mevrouw. Is het wel waar ? men zegt my dat myn meester alle zyne goederen verloren heeft. Hier in dit huis zag ik hem ter waereld komen; wat was zyn vader een doorbraaf man! God wil zyne ziel rust verleencn ! Maar, mevrouw, na een' veertigjaarigen dienst zoude hy den armen Jarvis niet hebben laatcn gaan: ik diende hem tot aan zyne dood. Daar ik nu, door den ouderdom gekromd, het overige myner korte levensdagen byzynen zoon verhoopte door te brengen, heeft hy my die gunst niet laaten genieten. Mogelyk vond hy mynen ouderdom te lastig, of mogelyk heb ik my jegens hem fomtyds te rondborftig uitgedrukt. Mev. BÉVERLEI. Neen , Jarvis : zo by u van zich verwyderd heeft, hebt gy dit alleen aan zyne ongelukken te wyten. JARVIS. Is hy dan tot zulk een' vernederden (tand gebragt?Ach! myn hart is 'er van getroffen! Zo als ik u gezegd heb, hier zag ik hem ter waereld komen. Zyn vader heeft zelfs het huis laaten opbouwen, en toen myn deerniswaardige meester nog een jongetje was, heb ik hem honderdmaalen op myne armen  BURGERLYK TREURSPEL. II gedraagen... Wat was hy recht goed arms! Waar komt het toch van daan, zeide hy my, dat 'er armen , dat 'er elendigen zyn ?... Zy zyn menfchen zo als wy. Ik wil, zo ik ooit koning word, dat myn ryk van alles overvloed hebbe; ik zal alle menfchen gelukkig maaken, en met u beginnen. Zo fprak hy in zyne kindsheid; het heugt my nog als de dag van gisteren, en, ach! nu vind ik hemzelv' in armoede gedompeld! Mev. béverlei. Myn hart word zo week , dat ik door myn weenen niet in itaat ben te fpreeken. Spreek gy met hem. henriëtte, Laat my zelf eerst myne traanen afwisfchen. jarvis. Zal hy, nu hy ongelukkig geworden is, my weigeren , dat ik my aan zyn ongeluk verbinde ? Zulk eene weigering zou my door het hart dringen , enhet overfchot van myn' treurig leven verkorten. Mev. béverlei, iemant hoorende binnen komen. Daar zal hy zyn , geloof ik. henriëtte. Neen, by is het nog niet. DER-  12 BÉ VE RE E Ij DERDE TOONEEL. Mev. BÉVERLEI, HENRIËTTE, STUKÉLI, JARVIS. De vrouwen ryzen op. MeV. BÉVERLEI. Hebt gy heden myn' man niet gezien, mynheer Stukéli? STUKÉLI. Neen, mevrouw;* ""' MeV. BÉVERLEI. En deezen nacht ook niet? STUKÉLI. Gisteren avond zyn wy van eikanderen afgegaan. Hoe! myn vriend zoude den gantfchen nacht van zyne vrouw afgefcheiden geweest zyn! HENRIËTTE. Uw vriend! kunt gy u zyn' vriend noemen, daar gy zyne verderflyke neiging tot het fpel by hem hebt doen inwortelen, en deeze ondeugd nog da^elyks aankweekt? STUKÉLI. Gy doet my onrecht. Heb ik hem niet telkens vermaand en ten beste geraaden? De vriendfchap ge-  BURCERLYK TREUR SPET.. 13 gedoogt niet dat ik andere wapenen tegen hem geHruike; ja, ik heb hem zelfs met traanen vermaand. Eindelyk, ziende dat hy voor allen goeden raad doof bleef, heb ik toen niet, hoopende zyn verlies te herftellen, myne vriendfcbap tot het uiteifte toe gebragt, met hem myne goudbeurs aan te bieden?In alles wat by verloren heeft, heb ik de helft van 't vei lies gedraagen. HENRIËTTE. Gy hebt, dus doende, mynheer, met hem een verkeerd mededoogen gehad. STUKÉLI. Als men zyn' vriend in verlegenheid ziet, moet men hem niet verlaaten. HENRIËTTE. Den afgrond, werwaarts zyne drift hem heenen leid, nog dieper uit te graaven. . . Gy behoeft daar geene dankbaarheid voor te verwachten .mynheer. STUKÉLI. De Fortuin word eindelyk moede ons te vervolgen. Ik hoopte altyd nog... Mev. BÉVERLEI. Genoeg hiervan. Antwoord my, bid ik U. Waar verliet gy gisteren myn' man? S T U.  H b k V E r L F. r, stukéli. By Vilfon, toen hy in 't gezel fchap was van menfchen, die hem geeue eer aandoen , en «iet wier kennishouding niets te winnen is. Ik zeide hem zulks wel , maar hy wilde my niet gelooven. Mev. b é v e r l e t. Zoude hy mogelyk daar nóg weezen? stukéli. Jarvis weet waar het huis is. ja r v i s. Mevrouw, zal ik 'er eens naar toe gaan? Mev. béverlei. Hy mogt zulks fomtyds niet goedkeuren. henriëtte. Jarvis, gy moest daar eens gaan als of gy van u zeiven kwaamt. stukéli. En wacht u wel van myn' naam te noemen; hy zou zich over my beklaagen,... mogelyk met reden. Mev. béverlei. Gaa dan derwaarts; maar, mag ik u bidden, vermyd zorgvuldig alle uitdrukkingen die hem zouden kun-  BURGE'RLYK TREURSPEL. IJ kunnen belcedigen; want de ongelukkigen zyn ligt geraakt: men moet ze met veel omzichtigheid behandelen. Ik heb altoos deezen grondregel gevolgd, en Béverlei heeft nooit, wanneer ik hem verrookte, eenig verwyt uit mynen mond gehoord. jarvis. Het ftaat niet aan my hem iets te verwyten; en, daarenboven, zou ik hem gramftoorig zoeken te maaken?Myn beklaaglyke meester! helaas! Is zyne en uwe elende ook de myne niet? Hy vertrekt. VIERDE TOONEEL. MeV. béverlei, henriëtte, stukéli, t o m i. Tomi, binnen treeiende, zegt iets in flilte tegen Henriltte. henriëtte. Ja, aanftonds, myn lief kind, kom. Mev. béverlei, het kind tot zich roepende. Luister eens, Tomi: uw papa heeft u deezen morgen niet kunnen omhelzen, gelyk hy gewoon is te doen; maar, zodra hy t'huis komt, ga hem dan ten eerfte Hefkoozen: gy zult uwe mama daar  10" BÉVERLEI, daar veel vergenoeging mede geeven. Vergeet het niet, hoort gy? TOMI. Neen , lieve mama, dat zal ik wel nakomen: ó ik bemin papa in myn hart. Mev. BÉVERLEI. Papa kan, denk ik, niet lang uitblyven: onthoud het wel. HENRIËTTE.. Kom met my. > Tomi kuscht de hand van zyne moeder, en vertrekt met Henriè'tte. VYFDE TOONEEL. MeV. BÉVERLEI, STUKÉLI. STUKÉLI. Dat kind gelykt u volmaakt: het is betoverend. Mev. BÉVERLEI. Ja, het is zyns vaders evenbeeld. Dat de Hemel hen beiden lang bewaare! Zy zet zich neder; Stukili doet het zelfde. Maar, mynheer, verwaardig u nu om openhartig met my te fpreeken: is myn' echtgenoot ook  BURCERLYK TREURSPEL. 17 ook iets overgekomen ? 't Is de eerfte nacht dat hy uitgebleven is, en ik vrees... STUKÉLI. Hoe, mevrouw! Hebben zyne beproefde liefdeblyken voor u; uwe rtandvastigheid voor hem» ondanks zyne veröngelykingen; uw geest, fchoonheid en verftand; zo veel aanloklykheden, die ir.er] in u roemt en bewondert, u geene verzekering genoeg van zyne getrouwheid gegeeven? Mev. BÉVERLEI. Zonder toe te ftemmen, mynheer , dat in my alle deeze voorgewende aanloklykheden te vinden zyn, moet ik u zeggen, dat ik hem op het punt van getrouwheid niet verdenke; hier over ben ik gantsch gerust. Dat zou hem ontëeren zyn. STUKÉLI. Ik geloof dit zo wel als gy, merrouw; en ik zie met vermaak, dat gy te wel de menfchen kent, om gehoor te leenen aan ydele geruchten, die dwaaze en kwaadaartige menfchen, waarvan de waereld vervuld is, fomtyds waagen uit te ftrooijen. MeV. BÉVERLEI. Welke geruchten? en waar over? Ik begryp u niet. B ï T l*  l8 BÉVERLEI, stukéli, een weinig verlegen. Maar,., nergens over. MeV. BÉVERLEI. Maar, mynheer, wac maakt u dan zo verlegen? STUKÉLI. Ik overdacht, dat men dikwils den laster tusfchen gelukkige echtelingen onkruid heeft zien zaaijen; en dat men hem nooit het oor leenen moet. Mev. BÉVERLEI. Dus is het: maar wat wilt gy hier uit befluiten? Myn man bemint my, daar ben ik zeker van, en nooit is my tegen hem iets ter ooren gekomen of aangebragt: wel het tegendeel, want in deeze waereld, die, volgens u, vervuld is met dwaaze en kwaadaartige menfchen, zegt elk dat het fpel zyn eenigfte gebrek is: in myne bittere droefheid is ten minfte zyn hart my overgebleven, en dat is voor my niet verliesbaar, dan door de dood. STUKÉLI. Vergeef het my, mevrouw: mogelyk hebben myn yver en vriendfchap my te verre doen gaan. Ik zie dat ik al te veel zorg gedraagen heb, en dat ik te onbefchciden u heb doen weeten het geen  BURGERT. YK TREURSPEL. I O, geen onnoodig was u aan 't verftand te brengen; doch, ondanks deeze ydele geruchten, durf ik u echter inilaan... Mev. BÉVERLEI. Het is genoeg dat ik myn' echtgenoot grondig ken, om die geruchten te verydelen: ik befchouw ze met de grootfte verachting; en, vergun my, mynheer, u te zeggen, dat de achting, die ik hem toedraag, my beter voor hem inftaat, dan gy. Ter zyde. Ik kan myne innerlyke hartgrieving niet wederftaan. Overluid. Mynheer, ik heb rust noodig; ik Iaat u alleen. Ondertusfchen hebt gy de vryheid hier uwen vriend op te wachten. ZESDE TOONEEL. stukéli, alleen. Zeer wel: myn aanflag is gelukt; ik heb onrust in haar hart verwekt. — Mevrouw Béverlei , is u vergeeten, dat, eer gy u in den echt verbond , gy geweigerd hebt myne liefde aan te neemen?... Onder den dekmantel van vriendfchap, heb ik myn' medeminnaar, dien ik met afgryzen be. B 2 fchouw.  SO BÉVERLEI, fchouw, reeds ten val gebragt...ik moet hem nog daarenboven in 't hart zyner echtgenoote zien te verderven: hem te verderven... haar te winnen... dit is myn dubbel ontwerp. Laaten wy dit van weêrzyden bewerkftelligen. Myn geluk zoude onvolmaakt zyn, zo de liefde... ja... Ik heb door myne kunstgreep reeds het vergif des achterdochts behendig in haaren boezem geftort, en ik hoop welhaast... Ik hoor iemant komen: 't is Leufon; zyn doorzichtig vernuft moet my op myn hoede doen zyn; zyne tegenwoordigheid verveelt my, en ik kan hem niet wel met eene kloekmoedige onbefchroomdheid aanzien. ZEVENDE TOONEEL. leuson, stukéli. l e u s o n. Ik vind u juist van pas, mynheer: ik zoude u terftond, zelfs in uw huis, hebben komen opzoeken. stukéli. Waar over wenschte gy my dan te fpreeken, mynheer ? l e u s o n. Over myn' vriend, over Béverlei. • T li.  burcerlyk treurspel. 21 stukéli. Zeg, onzen vriend. leuson, met nadruk. Ik zeg, den mynen:waar' by de uwe geweest..' stukéli. Ik meen zulks genoeg bewezen te hebben , mynheer. Béverlei heeft my, in verfcheiden gelegenheden, bevonden zulks te zyn; ik ben, om hem te helpen, de paaien der voorzichtigheid te buiten getreeden. leuson. Dit is niet wat ik wegens u hoor zeggen, maar wel, dat gy, in Vilfons huis, u met Mackinfon in 't geheim verftaat, en dat gy u, ten koste van Béverlei's goederen, fchelmsch verrykt. stukéli. Mynheer... leuson. Men verbeeld zich dit. Wat moet ik 'er van ge- looven ? Henriëtte, zich achter op het tooneel vertoonende, luistert naar het vervolg van hun gefprek. stukéli. Mynheer Leufon, eene vraag van dien aart zouB 3 dc  22 BÉVERLEI, de ik op deeze plaats zeer flecht beantwoorden; ik hoop u, op een' bekwaamer tyd en plaats... I E U S O N. Tyd en plaats zyn my het zelfde. Kom buiten, ACHTSTE TOONEEL. STUKÉLI, LEUSON, HENRIËTTE. HENRIËTTE. Mynheer Leufon, waar gaat gy? Blyf. Ik niuet u fpreeken. S T U K Ê L I. Genoeg: uw dienaar. NEGENDE TOONEEL. LEUSON, HENRIËTTE. HENRIË TTE Wat verfchil hebt gy met eikanderen ? LEUSON. Ik heb den verraader ontmaskerd: die booswicht weet wel dat Leufon hem kent, en ik weet dat zyn hart voor my beeft. 8 ïï'  BURGERLYK TREURSPEL. 23 HENRIËTTE. Zult gy,op bloote vermoedens,gerucht uiaaken? En wilt gy uw leven in de waagfchaal ftellen? Gy vervult myn hart met fchrik. LEUSON. Hoe verrukt is myne ziel over het teder belang dat gy in my fielt! Hoe dierbaar maakt gy daardoor voor myzelven myne levensdagen, die gy vreest dat ik zal verkorten! Maar die lafaart, wiens hart vol valschheid, wiens gelaat vol vreesachtigheid is, dat verüchtelyk ondier, die fchandvlek des aardbodems, heeft zich nooit aan eenig gevaar durven blootftellen. Ik denk dat zyne kloekmoedigheid zo groot zal zyn, als zyne oprechtheid. Gy ziet dus dat myn leven in 't minfte geen gevaar loopt. HENRIËTTE. Maar wat is uw voorneemen dan met hem? LEUSON. Ik heb tot nog toe geen duidelyk bewys genoeg in handen, om hem gerechtelyk aan te tasten; maar dat zal ik, zo ik hoop, binnen kort kunnen doen;bezegel gy, ondertusfehen, myne rechten, en maak Béverlei my tot broeder, om zyne belangens aldus de myne» te maaken; ftel niet langer uit... B 4 «BK-  24 B É v E R L r. r, HENRIËTTE. Ja, laat dit met uwe goedkeuring gefcbieden tot 20 lang als myne zuster in betere omftandigbeden zal gekomen zyn. Kom haar vertroosten: helaas! in de bitterheid, die haar drukt, zien wy haare fchoonheid verwelken, en haar hart vertcerenponder dat zy ooit, wegens haaren man, eenige klag. ten uit. Hoe, Leufon, zoude ik, terwyl Zy ten prooi der doodelykfte rampen verftrekt, de verrukkingen der liefde wel kunnen {maaken? Neen... Zy is in al te wreede elenden gedompeld, en ik ga haare traanen of afdroogen, of met ds mynen vermengen. Eindt des eerjlen hedryfs* TWEE,  EURCERLYK TREURSPEL. 25 TWEEDE BEDRYF. Het tooneel verbcM eene Jlraat, met het huis van Béverlei. EERSTE TOONEEL. béverlei, alleen. Hemel! ik nader myn huis, maar ik durf 'er nie1 binnen treeden: ik durf myne vrouw of myne zuster niet onder de oogen komen; 'k heb liefde , vriendfchap, natuur, 'k heb alles verraaden : haatelyk aan alles wat my dierbaar is, ja aan myzelven, en hoopeloos, in 't wilde rondzwervende, zonder te weeten waarom of waar naar toe, achtervolgen my overal de fchaamte, fchnnde, en wroegingen. Noodlottige zucht tot het fpel, of liever, laage gou.ldorst! Had ik wel noodig 5'er meer van te verzamelen? was 'er wel ooit een gelukftaat als de myne ? Alles voorkwam myne verlangens, alles vleide myre wenfchen.de iiefde beftrooide myne echtkoets met bloemen, en in den morgenfiond ontwaakten de zachtfte hartsvermaaken nevens my. Ach! waarom is de Hemel voor my niet minder weldaadig geweest ? Indien de wysheid , wanneer het geluk ons toelacht, eene zo zeldzaame gift is, B 5 dan  25 BÉVERLEI, dan is de middelmaatige ftaat, de moeder van 'z vernuft, oneindig verhevener dan derykdommen, die ons, helaas! van 't fpoor der deugd verwyderen. Ongelukkige als ik ben! TWEEDE TOONEEL. BÉVERLEI , JA'RVIS. JARVIS. Ach, mynheer! ik kom uit Vilfons huis. BÉVERLEI. Hoe, Jarvis! is u dat afgryslyk huis bekend ? dat moordhol , waarin de gierigheid haare flachtöffers ontzielt, waar, tusfchen het zelfbelang, de laagheid, en de gruwelykfte ondaaden, de wanhoop en vervloekingen heerfchen; dat afbeeldfel des janimerpoels, wiens grondelooze diepten door de verboU genheid des Hemels ui;gedoIven zyn? JARVIS. Vergeet dit gevloekt verblyf, en kom mevrouw vertroosten. Zy was gantsch niet wel,toen ik van haar afging: haare traanen gaven my dit te kennen. BÉVERLEI. Laat my met vreden... Gy zegt dat myne vrouw... J A ft-  EURGERLYK TREURSPEL. 27 JARVIS. Ik zeg dat gy haar in de armen moest vliegen. Uwe te rug komst, mynheer, kan alleen haar vertroosten : kom met my. BÉVERLEI. Ik heb ongelyk, Jarvis: ik veiacht myzelven; maar, verlaat my. JARVIS. Ik u verlaaten! ach! ik weet niet of 'er ondankbaaren zyn; maar gy hebt my zo lang blyken uwer goedheid gegeeven: alles wat ik bezit heb ik van U ontfangen. Zou ik een' goeden en braaven meester verlaaten, wanneer hy van het geluk verlaaten word? BÉVERLEI. Maar wat zyt gy in ftaat voor my te doen? JARVIS. Niet veel, waarde meester, nochtans.... vergeef het my... als ik het u aanbied, vrees ik... BÉVERLEI. ó Achtenswaardige dienaar! vrees veel eer voor de laaghartigheid van uwen verachtelyken meester; ja, vrees dat ik, zonder mededoogen, uwen ouderdom beroovende, een misbruik maake van uwe goedhartigheid. Gy weet niet, Jarvis, wat een fpee-  23 8 É v f. r l f. i , fpoeler is; ik heb myn zoontje, myne echtgenoote en myne zuster in 'c verderf geftort: vi ees voor u, dat gy ook de prooi niet word van dezelfde dolheid. Een elendige, die op 't punt is van te verdrinken, houd zich vast aan het tederfie riet. Vrees dt ik u in myne fchipbreuk nietmede flee pe. Wist gy eens tot hoe verre ik my deezen nacht weder door myne blinde fpeelzucht heb laaten vervoeren ! Myne vrouw!... ach ! de fchaainte overdekt my. Ik, die eiken dag als verloren achtte, dien ik buiten haar byzyn doorbragt, heb nu den geheelen nacht my van haar kunnen verwyderen! Ik heb deezen naaren nacht doorgebragt in «fgryslyke gebaarden over myn onverzettelyk ongeluk, in zo verre dat ik onöphoudelyk rryn' geboortedag heb vervloekt. JARVIS. Kom dan nu met my: elk oogenblik is voor mevrouw eene eeuw. Bedenk... BÉVERLEI. En gy zegt dat zy weent? JARVIS, Zy wilde haare ttaanen verbergen ; doch zy ontrolden haare oogleden: ik verbeeld my dat ik haar zelfs in ftilte heb hooren zuchten: uw hart is geen fteenen hart: ach ! zo gy haar eens gezien had! is é-  BURGERLYK TREURSPEL. 29 béverlei. Helaas! hoe beklaag ik haar, en hoe verfoei ik myzelven! haare deug! had een gelukkiger lot verdiend. Jarvis, gy zyt buiten ftaat om myne onuitfpreeklyke droefheid te verzachten. Gy kunt de wroegingen van myn hart niet uitdooven: verlaat een' elendigen, vervoeg u by uwe meesteresfe... ja! zy is in haaren rampfpoed vertroostbaar... zy is onfchuldig. jarvis. Maar, kom gyzelf mede... béverlei. Zeg my eens openhartig de waarheid, Jarvis. Hoe fpreekt men van my in de waereld? jarvis. Men ziet u aan als een' man , die zich al (lui. merende in een' afgrond heeft nedergeworpen: de beste aller menfchen, (want dus noemt men u,) word overal beklaagd en betreurd. béverlei. Goede gryzaart, ik weet myzelven te waar_ deeren: zeg liever, zonder uwen meester te vleijen, dat men hem overal houd voor een' ondankbaaren echtgenoot, een' wreedaart, een' broeder zonder vriendfchap, een' vader zonder natumlyke aan-  .1° I! É V E R L E I, aandoeningen. Ga, zeg ik u, vervoeg u by uwe meesteresfe; ik zal u terftond volgen. JARVIS. En waarom zulks één oogenblik uit te (tellen? haar hart is in de bitterde droefheid gedompeld, en fchoon zy door ontelbaare rampen gedrukt word, zoude ik durven zweeren dat uwe afwezigheid ds grootlte van alle haare rampen is. BÉVERLEI. Gy kunt haar van myne te rug komst verzekering geeven. Eer ik my by haar vervoegen kan, moet ik eerst met Stukéli fpreeken: maar maatig den yver, dien gy voor my gevoelt; want, myn lieve Jarvis ,wat hebt gy te doen met myne ongelukken ? Geboren in een'ftaat dien de trotschheid laag noemt, hebt gy al tyd de wet van eer en deugd gevolgd, en de eer is zeer zelden de weg die ons tot den rykdom leid. Gy zult welhaast in uwen ouderdom alles benoodigd zyn: laat dan de tyd, die *er nog tusfchen u en het graf is , niet armoedig gemaakt worden. Ik gaa naar Stukéli. JARVIS. Daar is hy. BÉVERLEI. Laat ons alleen. DER-  IJ U r g e r ly K t IX e ü r s p e l. 3 i DERDE TOONEEL. béverlei, stukéli. béverlei. W^el nu , myn waarde Stukéli ? wat uitkomst weet gy? stukéli. Geene; en ik heb u niets dan droefheid te melden. béverlei. Geen geld? stukéli. * Men wil 'er pand voor hebben: hebt gy dat ? wat my betreft, ik heb niets te verpanden :gy hebt alles, wat ik in de waereld bezat, uitgeput. béverlei. Ja, wyzynte famenin 't verderf geftort: gyhebt my in den afgrond, waarin ik nedergezonken lag, uwe behulpzaame hand komen toereiken; en ik, dubbel ongelukkig, hebmynen vriend in denzelfden afgrond nedergefleept. Dit is het onverdraaglykfte van alles wat ik te lyden heb. stukéli. Betoon meer ftandvastigheld in het ongeluk; laaten  32 BÉVERLEI, ten wy den moed ter hulpe roepen; door klagten is 'er niets te verbeteren. Zie of u niet eénige overtollige kostbaarheden, die onze ydelheid als noodig aanziet, overgebleven zyn. béverlei. Ik heb , als een ontrouwe fchatbewaarder, deezen nacht de goederen myner zuster mede verloren: aan my, haaren broeder, blyft dus niets over dan fchaamte en fchande. stukéli. Des te erger is het: want, dit blyft onder ons, en ik zeg het u, zonder de minfte moeijelykheid: ik heb niets anders dan myn hart geraadpleegd, en ik bevind, dat ik meer voor u heb gedaan, dan ik koude doen. béverlei. Dit is maar al te waar! stukéli. Mogelyk dat Jarvis, die in zyn' ftaat ryk is... béverlei. Ach! stukéli. Ja, 't (luit myzelv' tegen de borst, dat ik hem noemen moet; maar 't is nu geen tyd meer om zo kiesch te zyn. b é-  BÜRGERLYK TREURSPEL. 33 BÉVERLEI. 't Is altoos tyd om een eeilyk man te weezen. Ik dien goeden grysaart ontblooten! STUKÉLI. Vaarwel dan. BÉVERLEI. Welk een ftuursch affcheid! STUKÉLI. Ik wil ten minfte niet dat men my, in deezen uiterften rampfpoed, ten laste zal kunnen leggen u verleid te hebben; I.eufon ftrooit zulks uit. Uw vriend heeft zichzelven voor u opgeofferd, en heeft Hechts verwytingen tot zyne beloouing. BÉVERLEI. Maar, verwyt ik u iets? Ik befchuldig niemant dan myzelven. Wy ftranden beiden in dezelfde zeebranding. Wat Leufon betreft, ik zal hem doen gevoelen in hoe verre hy zich in zyne rede te buiten gaat. STUKÉLI. Zeer wel; maar om u en my uit de verlegenheid te redden is 'er iets anders noodig. U is niet onbewust dat meer dan één fchuldeisfcher elk oogenblik magt heeft om u en my gevangen te zetten. Voor my was 'er geen loskomen aan; ik heb alles C wat  34 BÉVERLEI, wat ik bezat voor u verkocht; niet te vreden met myne goudbeurs voor u ten beste gegeeven te heb-' ben, heb ik 'er zelfs myne vaste goederen, en ebligatiè'n by ingcfmolten. Gy, ten minfte, gy hebt nog eene toevlucht... BÉVERLEI. Noem die fiechts, en maak 'er gebruik van. STUKÉLI. d, Dat eisch ik juist niet... uwe vrouw... maar neen, ik voorzie uw antwoord reeds; en eene vrouw kan bezwaarlyk afftand doen van 't geen tot haaren opfchik dient. BÉVERLEI. Haare juweelen!... wreedaard... al zou de donder my verpletten, daar befluit ik nooit toe. Haar man kan zich zó verre niet verachtelyk maaken. Het eenigfte goed dat myne woede nog ontzien heeft haar ontrooven! in eeuwigheid niet. STUKÉLI. De nood eischt moed. BÉVERLEI. Zeg liever lafheid. STUKÉLI. Ik ben verzekerd dat het wuft geluk ons deezen dag zou toelacheu. Ik heb een voorgevoelen in myn hart  I3URGERLYK TREURSPEL. 3J hart voor welks onfeilbaarheid ik u durve inftaan. BÉVERLEI. Dat zelfde word ik ook in my gewaar; dezelfde hoop bezielt my ; ik brand om te fpeelen; maar, Stukéli, laat uw vriend toch mensch blyven. STUKÉLI. En Iaat gy den uwen vergaan. Vergeet alles wat ik voor u gedaan heb, laat my in den afgrond gedompeld liggen; ik wil een' ondankbaaren niet meer aanmoedigen. Laat uw vrouw, die gy zo lief hebt, haare juweelen maar behouden; zy verfierc zich in haare trotschheid en armoede met dien glans: meer heb ik u niet te zeggen. BÉVERLEI. Ach! hoe weinig kent gy die aanbidlyke echtgenoote! de kleinoodiën, die haar het meeste ter harte gasn , zyn duizenden van deugden die haar verfieren, en die haar nooit zullen ontbreeken; haare natuurlyke fchoonheid heeft geen andere verlokfelen noodig. Alleen om my te behaagen, verfierde zy haare uiterlyke geftalte, en zy droeg haare juweelen alleen om aan myne ydelheid te voldoen; doch , om haaren man te helpen, zoude zy 'er zich zonder moeite of tegenfpreeken van berooven. C Z S T U-  3<5 BÉVERLEI, stukéli. Neen, ilc ben veranderd van gevoelen; myn vriendfcbap was onbepaald; Iaat uw' vriend in eene gevangenis werpen... béverlei. De Hemel bewaare my daarvoor! Een edelmoedige vriend zou, voor den byftand dien hy my bewezen heeft, in eene gevangenis geworpen worden ! Stukéli ziet my dan voor een' eerlooz' en ongevoelig' mensch aan! In de wanhoop zelfs, waarin ik ben, en zuchtende onder den last des rampfpoeds en der fchande, zoude ik tot zulk een' prys myn geluk niet willen koopen. stukéli. Met al te veel driftigheid... béverlei. Hoe! kunnen wy in zulk een geval minder drift gevoelen, zonder geheel gevoelloos te zyn? neen... Eindigen wy onzen y delen twist; ik weet myn'pligt, en zie wat ik doen moet. Ga naar uw huis. stukéli. Mogelyk was ik te dringend. béverlei. En ik te ondankbaar. s T V-  BURGER LY K TREURSPEL. 37 stukéli. Uw vriend zal u in zyn huis wachten. Ter zyde. Ik bedenk daar een goed middel om de zaak door te zetten. Hy vertrekt. béverlei, zyn huis naderende. Treeden wy binnen. VIERDE TOONEEL. béverlei, henriëtte. HENRiËïTE, hem tegentreedende. Eindelyk zyt gy daar, myn broeder! ó Myn God! Wat ziet gy 'er uit! Hoe zal myne arme zuster, al» zy deeze verandering ziet, gefolterd worden! béverlei. Wat doet zy? henriëtte. Zy heeft zich een oogenbük ter rust begeeven." Haare oogen zyn befchoten, want zy was vermoeid van u vruchteloos op te wachten. Terwyl zy nu in den (hap het gewigt haarer rampen niet gevoelt, zo gedoog, broeder, dat ik van u te rug eisfche de goederen die ik in uwe handen... C 3 B É-  38 BÉVERLEI, BÉVERLEI. Gy zyt zeer ongeduldig, zuster! Hoe! heeft uw Leufon hier over eenig vermoeden opgevat? men zegt, dat hy zich op een' vreemden toon waagt uit te drukken. Durft hy..? HENRIËTTE. Hy durft niets op dit punt, broeder. Ik ben tot dus verre de eenigfte befchikfter over myne goederen , en myn voorneemen is niet, die in handen te laaten van een' man die zo flecht zyne eigen goederen bewaard heeft. BÉVERLEI. Gevoelt gy eenige ongerustheid? HENRIËTTE. Geef my, om die te doen ophouden, myne goederen tc rug, of, zo zy verloren zyn, verwaardig u zulks my te openbaaren; het zou een zwaare flag voor my weezen, maar ik heb reeds zo veel voor myne zuster en haar zoontje doorgeftaan, dat de droefheid my eene eigenfehap geworden is. Myn rampfpoed zal my draaglyker zyn dan de hunne. Vervloekte fpeelzucht!... BÉVERLEI. Spaar my uwe verdere verwyti jgen. H £ K-  BURGERLYK TREURSPEL. 39 HENRIËTTE. Zyn huis was een aardsch paradys: twee engelen , zyne echtgenoote en zoontje, hadden het tot hun verblyf verkoren. De ongeveinsde onrechtheid en de zedige fchoonheid lachten hem onophoudelyk toe, en, vermoeid van dien heilftaat te genieten, en dit bemclCcbe verblyf te bewoonen, heeft hy zich nedergeworpen in den afgryslyken afgrond van armoede en ver Lichting. BÉVERLEI. Gy doorgrieft my 't hart, wreede! HENRIËTTE. Kwam het onheil alleen op u neder, gelyk dc fchande... BÉVERLEI. Een broeder had van zyne zuster meer omzichtigheid verwacht. Schilder my myne rampen minder leevendig af; uwe verwytingen komen reeds te laat, en gy opent flechts myne wonden zonder die te kunnen geneezen. Morgen zullen wy over uwe goederen fpreeken, zuster: vergun my dat ik heden adem fcheppe. HENRIËTTE. Morgen dan; ik zal tot zó lang myn hart geweld aandoen om het onder myn bedwang te houden. Wy moeten de gramfchap des Hemels eerbieC 4 di"  40 BÉVERLEI, digeri, en zonder tegenworftelen zyne rechtvaardigheid aanbidden; maar dat hy, om ons zyne flagen te doen gevoelen, daartoe een' broeder, een' vader, een' echtgenoot verkiest... béverlei. Maar! zuster! henriëtte. Het ligt 'er reeds toe, en ik zwyg 'er dan van. VYFDE TOONEEL. beverlei, henriëtte, mev. béverlei, tomi. Mevr. béverlei, met Tomi opkomende, en naar haaren man toevliegende. "Zjyt welkom, myn lieve vriend! zyt cy daar eindelyk? w béverlei. Dierbaare echtgenoote!... Ik ben.wel lang van u afwezig geweest! Ik vrees dat gy.my opwachtende, geen oog hebt kunnen toedoen. Mev. béverlei. Myn vriend, fpreeken wy niet van myne bekom. me-  BÜRGERLYK TREURSPEL. 41 mering en onrust; ik druk u in myne armen, ik befproei u met myne vreugdetraanen, ik befchouw u; alies is vergeeten. béverlei, ter zyde. Zo veel deugd! zo veel tederheid en verruklykheden! Hoe diep voel ik my vernederd! wat heb ik myzelven niet al te verwyten! Terwyl Béverlei dit ter zyde fpreekt, zegt msvr. Béverlei in Jlilte haar' zoon, zich hy zynen vader te vervoegen. tomi. Papa lief! béverlei- Kom in myne armen, QHy kuscht het kind.) kom in myne armen, myn lief kind. Gy zyt wyzer dan uw vader is! kost gy uwe ongelukkige moeder vertroosten over alle de rampen die hy haar veroorzaakt heeft! Mev. béverlei. Neen! zy is niet ongelukkig. Gy bemint my. tomi. Papa lief! béverlei, Spreek, myn kind. C 5 T 0-  t 42 BÉVERLEI, tomi. fl! Ik heb zo veel geleden! béverlei. Hoe zo, mannetje? tomi. Wel, dan huilde mama, en dan... Mev. béverlei, haaren vinger op zyn' mond leggende. Zwyg, Tomitje. béverlei. Laat het kind uitfpreeken, vrouwlief. Tegen zyn' 20e». Wel nu? tomi. Toen liep ik aanftonds in haare armen, en, als mama my kuschte, begon zy nog erger te huilen, en toen begon ik ook te huilen nevens haar. henriëtte. Elendig kind! béverlei. Hoe zwaar drukt my myn wangedrag! Mev. BÉVERLEI. Vergeef het my, uwe afwezigheid is een wreede foltering voor myn hart. 9 ZES-  BUROERLYK TREURSPEL. 43 ZESDE TOONEEL. béverlei, mev. béverlei, henriëtte, tomi, leuson. Mev. béverlei, tegen kaaren man. Hier is de heer Leufon, wiens yver en zorg men niet genoeg erkennen kan. béverlei, koeltjes. Ik ben hem verpligt. leuson. Dat zyt gy niet... maar ik hoop ten minfte dat gyhet eerlang zult kunnen zyn: ik hoop zó verre te komen van den verraader te ontmaakeren... béverlei, met levendigheid. Hy, die uit overmaat van vriendfehap zichzelven voor my ten verderve heeft gebragt! leuson. Zeg liever, dat hy, om u te verderven, daarvan den fchyn aanneemt; als gy weeten zult dat hy de verachtelyke medemakker is van... béverlei. Ga niet verdet: die hém hoont hoont my. Ie.  44 bévert, Ei3 Tegen zyne echtgtnoote. Myne lieve vriendin, ik heb u ergens over te onderhouden. HENRIËTTE. Wel nu, wy laaten u daar vryheid toe, broeder; mynheer Leufon, ga met my. LEUSON. Wy zullen wel eens den tyd beleeven kunnen, dat gy den vriend die u de oogen opent, en die u dienst zal doen, bedanken zult. ZEVENDE TOONEEL. MeV. BÉVERLEI, BÉVERLEI. BÉVERLEI. JNaauwlykskan ik myne gramfchap bedwingen. Een' vriend, die, om my te helpen, zichzelven in 't verderf heeft gebragt, een' verraader te durven noemen, en dat in myn byzyn! MeV. BÉVERLEI. Leufon bemint en acht u: hy flaat zekerlyk te veel geloofs aan valfche geruchten; maar gy moet den yver, die hem bezielt, veröntfchuldigen. BÉVERLEI. Myn' vriend aanranden is my aanranden: wist sy  EU RCERLYK TREURSPEL. 45 gy eens hoeveel ik hem verfchuldigd ben! aan de beproeving erkent men een' vvaaren vriend; en zo Stukéli die niet is, moet men nooit aan vriendfchap eenig geloof flaan. Mev. BÉVERLEI. Met zulk een' geheiligden fluijer zyne trouwloosheid te bekleeden! daar is niemant laaghartig genoeg toe: ik ben van uw gevoelen. BÉVERLEI. Ach! waardfte vriendin! waarom bezit hier elk uwe zachtaartigheid niet! gy zyt het voorbeeld van alle deugden; hoe zeer ik ook uw hart verfcheure, ik vind het ten allen tyde toegeevende en getrouw... Ach! ik heb uwen gelukftaat verdorven! MeV. BÉVERLEI. Dat hebt gy niet: verlaat die dwaaling; als ik u zie, bezit ik alles, en, zo lang als gy afwezig zyt, verlang ik niets anders dan u te rug te zien: vergeet het voorledene gelyk een onüangenaame droom, en ik zal my ryk achten. Niets ontbreekt my dan u gelukkig te zien. BÉVERLEI. Ach! al te edelmoedige vriendin !... In weerwil van myzelven , zal de wreede herinnering v l é-  5<3 béverlei, béverlei. Ach! ik leef voortaan alleen om u te aanbidden. Mev. BÉVERLEI. Kom binnen: alles wat ik heb zal ik u ter hand Hellen. béverlei. Wat nieuw onderpand van uwe liefde! maar konde ik voor den besten aller vrienden iets minder doen? Mev. béverlei. Kost gy ook wel iets meerder doen ? Mogt hy 'er de waarde van bezefFen! en mogt uw hart geene mistasting begaan hebben! Eindt dei tweeden iedryfs. DEK,-  KURGERLYK TREURSPEL. 51 DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.' stukéli, alleen. Ik heb myne rol allerverwonderlykst gefpeeld: de juweelen zyn verloren, en honderd guinjes, waarvoor hy zyn woord van eer verpand heeft, nog daarenboven. Terwyl onze verlegen vriend by Vilfon zich aan eene vruchtelooze droefheid overgeeft, zal ikby zyne vrouw alle de vermogens van myne kunst in 't werk (lellen. Zo even heb ik in haar wankelend hart onrust verwekt; laaten wy een' flap verder gaan : vroeg of laat moeten de fpyt... de nooddruft... en myn goed geluk haar aan my in handen leveren. TWEEDE TOONEEL. stukéli, mev. béverlei. Mev. béverlei, uit haar huis treedende. Hoe, mynheer, zyt gy daar ? myn man heeft u dan gefproken, en gy blyft by ons ? stukéli. Ik had wel gewenscht, mevrouw, dat hy van u zulk eene offerhande niet gevergd had... Ik heb D 2 al-  52 BÉVERLEI, alle myne vermogens gebruikt om hem daarvan af te trekken. Mev. BÉVERLEI. Ja, mynheer, ik moet u recht doen : ik weet dat gy het befluit genomen had dit land te ontvluchten. STUKÉLI. Men ziet fomtyds, mevrouw, dat men, ondanks zichzelven, zich medepligtig maakt aan de begrippen van zyn' vriend, offchoon men dezelven berispt. Mev. BÉVERLEI. Gy waart in verlegenheid, hy is u ter hulp gekomen ; en daar zie ik niets in dan het geen loffelyk is. stukéli, ter zyde, overluid genoeg om gehoord te kunnen worden. Arme vrouw! hoe beklaag ik u! Mev. BÉVERLEI. Wat zegt gy, mynheer? .. w STUKÉLI. Mevrouw... MeV. BÉVERLEI. Gy fchynt heimelyk ergens ongerust over. s r t>  BURCERLYK TREURSPEL. 53 STUKÉLI. Ik beken zulks. MeV. béverlei. Is myn man... stukéli, ter zyde, weder op eene wyze dat hy verftaan kan worden. Ik kan het niet langer inhouden. Mev. béverlei. Mynheer, wat geheim is dit dan? stukéli, ter zyde, op dezelfde wyze. Haar noodlot verdient waarlyk myn medelyden. Mev. béverlei. Welk noodlot? stukéli. Gy kunt voor uwen man niets verzwygen, en de minfte onbefcbeidenheid van uwen kant zou zelserlyk tusfchen ons verfchil verwekken. Mev. béverlei. Myne voorzichtigheid verftrekt u hierin tot waarborg... Hoe! gy aarzelt nog? stukéli. ja... vergenoeg u fiechts met te verneensendat, D 3 20  54 béverlei, zo uwe juweelen uit uwe handen gegaan zyn, gy zulks aan iemant anders, dan aan my te wyten hebt; want aan my zyn zy niet ter hand gekomen. Mev. BÉVERLEI. 6 Hemel! niets is by myne verwondering te vergelyken! hoe! voor wien zou hy..? STUKÉLI. Dat is my onbekend... 'er verfpreiden zich geruchten... wy beleeven eene eeuw... men heeft mannen gevonden die... Mev. BÉVERLEI. Wel nu, mynheer? STUKÉLI. Dikwils zien wy dat eene onwaardige medemin, naares... Mev. BÉVERLEI. Voleind dan. STUKÉLI. Dat hy mogelyk ingenomen is met eene dier verachtelyke voorwerpen van weelde en fchande, aan welken wy om geld en onze eer verfpillen; de zaak fchynt onmogelyk wanneer men u kent. Mev. BÉVERLEI. Gy gelooft het nogthans, dit merk ik klaar. s t u-  BURGEREYK t R e 17 R. S p'E L. Jj stukéli. Gy hebt eene zó gevoelige ziel! ik gevoel al te vel wat ysfelyke fchok dezelve treffen zou, zo ik i alles ontdekte. Mev. béverlei. Zy heeft dien fchok reeds doorgedaan; gy verscheurt my 't hart. Béverlei! gy zoud my misleid hebben! ik heb alles kunnen uitftaan, uitgenomen di: gruwzaam onheil. Ryk met uwe liefde in den fchoot der armoede, waart gy in dit verlaaten hart al myn geluk... Een ander voorwerp heeft hem kunnen behaagen! Ach! op dit oogenblik gaat alles voor my verloren! stukéli, ter zyde. Myn ontwerp gelukt. Mev. béverlei. Te veel van myne liefde verzekerd, geeft hy zich daarop het recht om my te beleedigen! die ondankbaare wapent zich tegen myzelve met myne goedheid! hy weet al te wel dat ik onvermogende ben om my over hem te wreeken... neen, ik kan niet denken, dat hy tot zó verre my beleedigen zou... een valsch gerucht heeft u misleid. stukéli. De vriendfehap deed my zwygen: nu moet ik D 4 fpree-  5<5 B é v e r t e jf fpreeken: 't is aan de fchoonbeid, aan de deugd dat ik dienst bewys... Hyaelf heeft my zyn gehein. toevertrouwd. Mevr. béverlei, hem flerk aanziende. Dus komt gy uwen vriend, terwyl gy het vertrouwen dat hy in u fielt verraad, hier by zyne eigen vrouw befchuldigen? stukéli. Mevrouw... Mev. béverlei. Genoeg: gy kunt my niet misleiden. Ik zie al te wel dat Leufon u zeer wel doorgrond heeft. Ja" naardien Béverlei u zyn hart wel heeft willen openen, u voor zyn' vriend hield, en gy voorgaaf: zulks te zyn, is uw aanbrengen, zo niet dat eens lasteraars, ten minfle dat eens verraaders: kies derhalve een van beiden, of een trouwlooze, of een lasteraar te zyn... ik hou u voor beiden... Vertrek! kom op deeze plaats het vergif van uwen befmetlyken mond niet meer toebereiden.- maar, beef!.. Béverlei zal my ovCr uw bedrog recht verfchaffen.., stukéli, Het uitwerkfel kan op de bedreiging volgen,mevrouw; gy kunt hem ineen tweegevecht inwikkelen!  BURGERLYK TREURSPEL. JJ Ien : maar ik zal alleen niet voor 't gevaar blootgefteld weezen. Mev. béverlei. Lafhartige! gy zoud hem niet onder de oogen durven zien.. . maar uw bloed zou zyne handen onteeren: ik zal hem liever uwe vermetelheid verbergen : gy, ontruk den veracbtelykften derftervelingen aan myn gezicht. stukéli, ter zyde, terwyl hy vertrekt. Deeze fierheid kan wel vernederd worden, en ik moet haar alleenlyk antwoord geeven door wraak. DERDE TOONEEL. Mev. béverlei, alleen. Ik ontdek den ftrik.dien hy , door zyne bedriegelyke listen,my fpant,en nogthans zucht ik: ik kan naauwelyks adem fcheppen; myne oogen ftaan vol traanen. Béverlei! Béverlei! VIER- D 5  j3 BÉVERLEI, VIERDE TOONEEL. Mev. BÉVERLEI, HENRIËTTE. HENRIËTTE. Ik zie u bitter fchreijen, zuster. Altyd nieuwe rampen, altyd nieuwe onrust! Ik heb het u reeds gezegd: gy bederft uw' man,door uwe al te groote goedheid... gy luistert naar my niet. Mev. BÉVERLEI. Ik beken, zuster, dat ik geheel ontroerd ben. HENRIËTTE. Welke ontroering drukt u? Hy zal weder gefpeeld hebben! Moest gy, myne zuster, hem uwe juweelen ter hand ftellen? Beken eens ronduit, vermogt gy die aan hem zo ligtelyk over te geeven ? Hy had veeleer myn leven dan deezen verkregen. Mev. BÉVERLEI. Hy had-het myne flechts behoeven te vraagen:hy zou het gehad hebben. HENRIËTTE. Hemel! welk eene zwakheid! Verdient hy wel ao veel tederheden? Mev.  BURCERLYK TREURSPEL. J9 MeV. BÉVERLEI. Zo lang ah hy al myn geluk uitgemaakt heeft, zo lang hebben wy beiden maar ééne ziel gehad!.. Wat wierd hy ? .. een ondankbaare ?.. Neen; die is hy niet, zuster. Ik zou, om hem van myne liefde te overtuigen, alles opofferen: dat is een hartsgenoegen voor my, waarby geene fchatten kunnen opgewogen worden. Vaarwel... Ik verlang eenige oogenblikken alleen te zyn, en ik zie dat Leufon u zoekt te fpreeken; hy zal u leeren hoe men bemint. VYFDE TOONEEL. HENRIËTTE, LEUSON. HENRIËTTE. Laaten wy myne zuster niet alleen laaten, kom met my. LEUSON. Verwaardig u, fchoone Henriëtte, u eerst eén oogenblik alleen te mogen onderhouden. HENRIËTTE. Uw ernstig voorkomen ontrust my. Wat is 'er? LEUSON. Eene zaak, welke u van het grootfte aanbelang is te weeten. H E 8-  «O BÉVERLEI, henriëtte. Haast u dan... leuson. Het is een geheim, dat ik, om zeer fterke redenen, niet, dan onder voorwaarde, ontdekken kan. henriëtte. Wel nu! verklaar die, en wy zullen zien... leuson. De eerfte is, dat gy my zult verklaaren, of uw hart, ten mynen opzichte veranderd, niet wenfchen zoude, zich van my ontheven te zien; en of ik uit uw lang uitftellen niet moet befluiten... henriëtte. Zyt omzichtig,mynheer Leufon. Die zich over myne wispelturigheid eenigen den minften argwaan durft vormen , moet zich die wispelturigheid ten deel wachten; en zo gy aan myne trouw twyfelt... leuson.. Neen... Ik twyfel niet dan aan myzelven. In den beginne kent men de kenmerken en begrippen niet grondig genoeg; alles neemt in een' minnaar de kleuren der liefde aan: zyne gebreken worden onder de zucht om te behaagen verborgen. Ik vrees dat de mynen, met 'er tyd aan den daê komende... n e n-  F. ÜRCERLYK TREURSPEL. 6 i hekriëtte, leevendig. Mynheer, antwoord, bid ik , antwoord my als een man van eer; zeg my.cf gy in den grond van uw hart niet verlangt van my ontflagen te zyn? l e u s o n. Ach! de Hemel is myn getuige, dat my dit het leven zoude kosten : myn leven is alleen verknocht aan 't heil van uwe bezitting. henriëtte. Wel: verneem dan de verborgene gevoelens van myn hart. Het is hetzelfde niet meer. leuson. Hoe, wreede! henriëtte. Laat my uitfpreeken. leuson. Spreek, mejuffer. henriëtte. U beter kennende, Leufon, is, het geen eerst toegenegenheid was, nu beredeneering geworden. Deeze beiden hebben op my zó veel vermogen verkregen, dat, fchoon gy arm waart, ik met u het eenvouwdigfte hutje verre boven het kostbaarfte paleis zoude verkiezen. l e u-  O 02 BÉVERLEI, LEUSON. Aanbiddelyke Henriëtte! Wel nu! dan verzoek ik, (en dit is myne tweede voorwaarde) dat de dag van eene zo wenfchelyke vereen iging door uzelve bepaald... HENRIËTTE. Ach! duld dat ik uitftelle... LEUSON. Ik wacht niet langer, neen:de dag van morgen moet een perk itellen aan uw geftadig verfchuiven. Ik begeer desaangaande uw woord, Henriëtte, of ik fmoor het geheim in myn' boezem. HENRIËTTE. Gy gebruikt al te veel aandrang. LEUSON. Gy aarzelt vruchteloos; en, zo ik u waard ben, zyn alle uwe uitvluchten ydel. HENRIËTTE. Ik moet dan wyken. LEUSON, Op uw woord ? HENRlgTTE. _Ikgeefh«tu. Nu, uw geheim? L E ¥-  B caCERUK TREURSPEL. 63 LEUSON. Alle uwe goederen... HENRIËTTE. Wel nu ? LEUSON. Zyn verloren. HENRIËTTE. 6 Hemel! Ik ftaa verfteld. Verloren! en Leufon die zulks weet... gy hebt myne belofte overvallen. Ik bewonder de edelmoedigheid van uw gedrag, maar... LEUSON. Ik heb uw woord... Hoe! gy ftaat in overdenking, Henriëtte, en ik zie tevens de traanen uit uwe oogen biggelen! HENRIËTTE. Ik moet myne geheele ziel voor u openleggen. Hoe luisterryk het gedrag , dat gy my hebt doen blyken , ook zyn moge, (mogelyk zal men my van fierheid kunnen befchuldigen ,) vrees ik echter aan u te veel verfchuldigd te zyn; ja Leufon, heb ik ongelyk, dit ongelyk is dan te veröntfchuldigen: wy bezaten evenveel goederen, en, ons in de zachtfte huwlyksbanden verbindende, was alles •nder ous gelyk geweest: maar heden, u de armoede  erlet!... onze ontmoeting is gelukkig: ik heb voor u gewerkt. BÉVERLEI. Zonder daartoe verzocht te zyn ? dat is wel een edelmoedig hart bezitten. Wie belastte u met die zorg, mynheer? LEUSON. De vriendfchap. Ik hoop welhaast den fnoodften der flervelingen, en den verraaderlykflen vriend in zyn waar daglicht te ftelïen... Het geen ik ontdekt heb moet hem doen beeven. BÉVERLEI. Ik ken 'er reeds een die zelf beeven moet. LEUSON. Wien beoogt gy met dit gezegde? wie is die? BÉ-  BURCERLYK TREURSPEL. 8 I BÉVERLEI. Hy, die in myn by wezen betuigt dat hy my bemint, en die in myne afwezigheid zich vtrftout myne eer te ontrooven. LEUSON. Dit raadfel... BÉVERLEI. Ik zal my duidelyk uitdrukken: ik heb, zomen aan uwe woorden geloof zal flaan , alle de goederen die myne zuster u ten huwelyk moest brengen , door myne dwaasheid verloren: dit is het geen Leufon overal gaat uitroepen. Durft hy dit in myne tegenwoordigheid flaande houden? LEUSON Béverlei, een hooge en dreigende toon heeft dikwils rampen veroorzaakt, die men had kunnen voorkomen ; mogelyk zou een ander, in myne plaats... Maar ik weet myzelven te bezitten. Ik zeg nooit, iets, dan het geen ik in 't wezen durf ftaande houden. Noem my den aanbrenger der redenen die men my in den mond legt, en deeze hand zal hem over zyne laage floutheid weeten te flraffen. BB-VERLEI. Ik weet wat ik denken moet, en gy gebruikt alleen deeze ydele uitvlucht om myne wraak te ontkomen. F t z u-  82 BÉVERLEI, LEUSON. ö Hemel! welk eene ongehoorde taal! Béverlei voert my dit te gemoet! maar wy hebben eikanderen in 't veld van eer gezien, en hy weet wel dat ik niet licht te vertfaagcn ben. BÉVERLEI. Ik weet niets anders, dan dat ik beleedigd ben, tn, zonder lang te twisten, verdedig uw leven. Hy trekt zyn' degen. LEUSON, bedaard. Stoot toe, ondankbaare; volg de razerny op, waardoor gy gedreven word. Uw dwaas vertrouwen op een' verachtelyken booswicht is oorzaak geweest van 't verderf van alles wat u dierbaar is: u blyft nog één vriend overig... vermoord dien met eigen hand. BÉVERLEI. Ik heb myn* zoon, myne vrouw, en myne zuster in 't verderf geftort: dat zy my daarvoor met vervloekingen overlaaden: ik zal 'er zelfde uitvoerder van zyn : myne hand is 'er reeds bereid toe. Maar gy, wat recht hebt gy oin myne eer te bezwalken? gy noemt u myn' vriend, barbaar! zo dit is myn vriend weezen , zyt het dan daarenboven door my het hart af te ftooten; aan  BUROF.ULYK TSËÜRSPEI, 83 aan dien trek alleen zal ik erkennen dat gy myn vriend zyt. LEUSON. Stee.k uwen degen op: ik zie dat een verraader bedektelyk tegen uwen vriend laagen heeft gelegd: ja ik verbeeld my het doel,dat hy tracht te befchieten, te befpeuren. BÉVERLEL Hoe! om welke reden oordeelt gy dat hy my misleid? LEUSON. Hy weet dat ik hem doorgrond heb, en die lafhartige fchelra hoopt,door u tegen my te wapenen, zich ten minde van een' van ons beiden te ontdoen ; maar zyne hoop zal verydeld worden. Gy zult het bloed uws vriends niet vergieten, en ik zal myne hand niet verwen in het bloed van den mynen ; fteek, zeg ik u, deezen degen op: vaarwel, treed in uw huis: morgen zal Béverlei, wanneer hy minder vooringenomen zal zyn , fchaamrood worden over de dwaaling waarin hy wegens my geweest is. F 2 VIER-  84 B É V E K L E I, VIERDE TOONEEL. béverlei, alken. Dat koele bloed van Leufon is dat niet eens Iafhartigen: ik heb hem in de gelegenheden gezien, cn zyne dapperheid bleef altoos zonder de minfte vlek. Zou Stukéli my misleid hebben?... maar, in allen gevalle, wat bekreune ik my dit ? Zou ik nog wenfchen te leeven? duizenden van beulen verfcheuren my het hart. Laat één flag een eind' van al myn rampen maaken, en dit ftaal myn elendig leven voleinden. .. VYFDE TOONEEL. béverlei, jarvis. Jarvis, die, geduurende deeze alleenfpraak ,ttn teoneele getreeden is , is Béverlei, dien hy in de duisternis tracht te onderkennen, naderby gekomen. béverle i, iemant by zich gewaar wordende. Wie nadert my? fpreek; is het een moordenaar? zo gy 'er een zyt, kom, volg my: myne hand is dorstiger naar bloed dan de uwe; en myn boezem word, verwoeder dan de uwe, door eene wanhoopige razerny verfcheurd. t A *  BURGER LYK TREURSPEL. 8jf jarvis. Myn lieve meester, verwaardig u... béverlei. 6! Myn goede man! zyt gy het? wat doet gyzo laat op ftraat? gy moest te bed liggen. jarvis. Myn heer, vergeef het my, gyzelf... (Hy zitt zyn' blooten degen.~) Hemel! béverlei. Wat is 'er? jarvis. Uw degen... is uitgetrokken... Zoud gy..? Ach! mynheer, gy flaat myn hart met kouden fchrik. béverlei, zonder naar hem te hooren. Ja, werwaarts ik myne oogen wende, achtervolgen my overal de fchande en armoede. Een haastige dood kan alleen... jarvis. Mynheer... Zyne geheele ziel word van droefheid verflonden: hy fpreekt met zichzelven, en hoort naar my niet! ó myn meester! BÉVERLEI» Wie fpreekt daar? f 3! i * *  S6 BÉVERLEI, jarvis, Ach! 't is de arme Jarvis... geef my deezen degen; mynheer, in Gods naam, geef my dien: ik vrees... béverlei. Ja, neem, neem dit ftaal, ontruk het aan mynehanden. Mogelyk zend de Hemel u op dit oogenblik hier. jarvis. Ach, mynheer, hoe groot is dan myne vreugde! en hoe gelukkig ziet Jarvis zichzelven aan!... béverlei. Kost gy het altoos weezen, ó. deugdzaame gryzaart! maar blyf niet langer by my ; vrees , Jarvis, met myne onheilen befmet te worden. Het verderf, het afgryzen en de vervloekingen zyn het wreed erfdeel van allen die my genaaken. Gaa in huis, goede oude man, begeef u te bedde; gaa rust fcheppen... die 'er voor my niet meer te vinden is. j'a r v i s. Gedoog, mynheer, dat ik u naar huis geleide. béverlei. Neen... nooit.  BURCERLYK TREURSPEL. 87 JARVIS. Bedenk eens wat wreede kwelling onze mevrouw. .. vergeef het my ; gy zoekt dan haare dood? BÉVERLEI. Voor haar, en voor myn kind is 'er onder all« de rampen mogelyk geen verfchriklyker dan het leven... j'a, in hun treurig noodlot, zullen zy, helaas! alleen leven om my te vervloeken. Laat af... de zwartfte nacht is my eene wellust, ja ik wenschte'er de duisternis van te kunnen verdubbelen: een veel verfchriklyker afgryzen in den grond myner ziel... Hyfchynt ergens naar te luisteren. Hoor ik geen naare doodgillen? JARVIS, Alles is even ftil. BÉVERLEI. ö Knaagingen! ó razernyen! wykt van my af. Op deezen fteen uitgeftrekt , zal ik den nacht in hartsverfcheuringen doorbrengen. Ach! wierd my vergund het daglicht nooit weêr te zien! Hy werpt zich op den grond, JARVIS. Ach! myn lieve meester! uw oude dienaar bezweert u, aan uwe voeten, met traanen in de ooF * gen. •.  88 BÉVERLEI, gen...in Gods naam, ftaa toch op, gy hebt geen gevoelloos hart; mevrouw zit bitterlyk te fchreijen. ZESDE TOONEEL. Mev. béverlei komt met een lantaarn in de hand uit haar huis; béverlei ligt op den grond uitgejirekt, en jarvis geknield nevens hem. Mev. béverlei. Jarvis komt niet te rug: ik kan onmogelyk een langer wachten doorftaan: eene afgryslyke ontroering vervoert my... óKemel!geleid mynefchreden, beftier myn' beevenden tred! Zy nadert langzaam Béverlei en Jarvis. béverlei, tegen Jarvis. Gy valt my lastig, goede gryzaart. j a r v ï s. Uw vader, waarde heer! betoonde my meer genegenheid. Ja.gyzelf in uwe kindsheid... maar ik zie licht dat ons naderby komt; zyt op uw hoede. .. iemant, Mev. béveblé*i, naderby gekomen zynde. Ik hoor zyne item , geloof ik: ja, hy is 't... 't is Jarvis... Hoe ontroerd is myne ziel! Ik yze!,.. Treeden wy nader... God! wat zie ik! J A R'  BURCERLYK TREURSPEL. 8 y JARVIS. 't Is mevrouw! béverlei. Myne vrouw ! ó aarde, verzwelg my! » Mev. béverlei, tegen haar en man. Myn vriend... ik befterf het... dit fchouwfpcl vermoort my... wreedaart, gy wend uw aangezicht van my af, gy ontvlucht myne oogen... ik voel myn hart verftyven; fpreek my aan... Gy ziet dat ik fchier ademloos ben. Ach! heb medelyden met my, en verdryf de onrust en fchrik, die dit oogenblik myn hart beklemmen. béverlei. Ik zal die eerder verdubbelen : fidder!... Ik heb u niets dan 't geen verfchriklyk is te ontdekken. Gy zult my met vervloekingen overlaaden. Mev. béverlei. Ach! myn hart is daar niet in ftaat toe; het zal nooit anders kunnen leeren, dan mynen echtgenoot te zegenen. béverlei. Die echtgenoot is een rampzalige, dien gy niet anders moet aanzien dan als een affchuwelyk monfterdier. Deeze dag heeft ons noodlot bepaald; elende en traanen hebt gy tot uw erfdeel bekomen; myn F 5 z°°n  90 BÉ-VERLEÏ," zoon heeft hetzelfde lot,... en het myne is dé dood. Mev. béverlei. En hoe? béverlei. Alles is verloren: niets is my overgebleven dan wanhoop en woede. Vervloek uwen man, hy heeft het duizendmaalen verdiend. Mev. béverlei. Verhoor, ó Hemel! myne gebeden, en myne traanen! flai een oog van goedheid op zyne fmarten: verdryf de angften die op zyn gelaat afgefcbilderd ftaan, geef zyn hart den vrede weder, en zo rampfpoed, zo elende op een van ons beiden nederftorten moeten, put dan uwe gramfchap tegen my alleen uit, en laat Béverlei gelukkig weezen! béverlei. En 't is op deeze wyze dat uw mond my vervloekt! 6 Deugdzaame wederhelft van een' onwaarden echtgenoot , hoe zeer word ik, door zó veel goedheid befchaamd en aangedaan! Mev. béverlei. Laat dan dit teder medelyden de woeste wanhoop uit uw hart verdry ven. Hoe! waarom zoud gy onder 't gewigt uwer droefenis bezwyken ? alles, dier-  EÜB0ERLY1C TREURSPEL. Q\ dierbaare vriend, is in uwe fchipbreuk niet verongelukt ; myn erfdeel is noch armoede noch geween. BÉVERLEI. Wat blyft ons dan over? Mev. BÉVERLEI. De moed, en de arbeid... Gy weet dat ik in uwe afwezigheid myne handen altoos met eenig werk bezig hield, en dus verdreef ik den verdrietlyken tyd: ja , geloof my, uit den fchoot der bchoeftigheidzelve zult gy ons grootfte hartsvermaak zien opdaagen : tot dus verre heb ik alleenlyk myn' ledigen tyd eene aangenaame bezigheid verfchaft; nu voortaan zal ik 't onderhoud winnen voor 't voorwerp myner liefde. BÉVERLEI. Uwe deugd kan alles verzachten, myne wanhoop wykt voor haare bekoorlykheden. Ik werp my op uw hart dat ik met traanen befproeije neder.. . ó dierbaare en tedere echtgenoot! gy haat my dan niet! MeV. BÉVERLEI. ]k bemin en ik beklaag u... helaas!  92 béverlei; ZEVENDE TOONEEL. MeV. béverlei, béverlei, jarvis, een bode, verzeld van ten' gerechtsdienaar. de bode, tegen Béverlei. Gy zyt myn gevangen, gy moet my volgen. béverlei. ó Noodlot! zie hier den laatften uwer flagen, men zal my dien niet zien overleeven. MeV. béverlei. Mynheer, ik val voor uwe voeten neder. de bode. 'Ei' moet geld weezen. jarvis. Hoe groot is de fom? de bode. Driehonderd guinjes, jarvis. Ik heb 'er t'huis de helft van gereed. de bode. Myn goede man, het moet 'er alles weezen. . J A »'  BURGERLYK TREURSPEL. 93 JARVIS. Morgen kan ik, door eene obligatie te teekenen... béverlei. Genoeg. (Tegen den bode.') Ik volg u... Jarvis', deeze nieuwe edelmoedige trek heeft my *t hart doorwond. Maar, behoud uw geld... omhels my, geliefde vrouw: ik druk u voor de laatftemaal in myne armen... Ik moet myn lot ondergaan... Men leid hem weg. Mev. béverlei, hem met Jarvis achtervolg gende. Ik zal u nooit verlaaten. Einde des vierden ledryfs.  94 rs K V E R L E 1, VYFDE BEDRYF. Het tooneel verbeeld de kamer van een gevangenhuis: aan de eene zyde (laat eene tafel, waarop een kom met water en een drinkglas. Tomi zit aan de andere zyde in een' armjloel, en Jarvis op een' anderen Jloel, daarnevens. EERSTE TOONEEL. TOMI, JARVIS. jarvis, het kind verfchikkende. Zyne oogjes fluiten zich... hy zygt neder. Elendig kind! Zie het nu flaapen. ó Gelukkige Ievenstyd! hy valt zonder moeite in de armen van den flaap; hy behoeft niet te vreezen dat de item der wroeging hem verfchrikkend zal doen ontwaaken; zyne onnoozele onfchuld fluimert in vrede, terwyl zyn rampzalige vader, wiens hart verfcheurd word, den dag heeft zien aanbreeken, eer de lieve flaap zyne oogen één oogenblik gefloten heeft. Welke noodlottige verandering! ó myn meester! ó myn lieve meester! Aan welk eene drift hebt gy uzeiven overgegeeven ? Hoe veele deugden heeft eene  burger ly k treurspel. 93 ne enkele ondeugd in u vernield? en van welk een afgryslyke nafleep word zy gevolgd ! Mogt de Hemel!... TWEEDE TOONEEL. MeV. béverlei, jarvis, tomi. Mev. béverlei. Hoe is 't met myn' zoon? jarvis. Gelyk gy ziet, mevrouw, hy flaapt. Mev. béverlei, het kind kusfchende. Slaap gerust, tieffte kind! Ach, Jarvis, watfmarten veroorzaakt my zyn vader! Myne redenen hadden, gelyk gy weet, eenigen ingang by hem; ik had de hevigheid zyner vervoeringen geftild; doch deeze gevangenis heeft alles omvergeworpen, ó Naare, ó verfchriklyke nacht! Gedompeld in een akelig ftilzwygen, en met Haaiende oogen, fcheen hy nu te hporen noch te zien; en dan , eensflags woedend , als een zinnelooze, en wanhoopig gillende, vervloekte hy zyn beftaan. ja* v 1 Si q Myn meester! Mev.  £>6 B É V E R L ' E I, Mev. B 4 V E R LEI. Ik boezemde aan zyne voeten, welken ik met traanen bevochtigde, onöphoudelyk de tedere naamenuit van echtgenoot en vader; doch hy beantwoordde myne traanen en gebeden niet dan met woede: tot twee reizen toe ftiet hy my met zyne armen wreedelyk van zich af. Eindelyk uit zyne verbystering herkomen, en zich fchaamende zyne vrouw aan zyne voeten vernederd te te zien, wierd zyn hart op het leevendigst getroffen: hy drukte my tegen zynen boezem, en de vloed onzer traanen mengde zich te faamen. JARVIS. Ik voel de mynen uit myne oogen rollen. MeV. BÉVERLEI. Zyne razemy is nu wat bedaard, en eindelyk heeft de zoete flaap een oogenblik zyne oogen gefloten. JARVIS. Den Hemel zy dank! MeV. BÉVERLEI. Maar, ondertusfehen heeft myne zuster my doen aanzeggen, dat het hoognoodig is dat ikzelve voor myn' man werke', en dat het voor hem van het uiterfte aanbelang is dat ik, zonder een oogenblik uitftel, haar buiten de gevangenis koom' fpreeken. Ik  FiURCEfRLYK TREURSPEL. 97 Ik zal, Jarvis, dit oogenblik, dat myn man fluimert.my ten nutte maaken.- Gy, wees ietï oplettende, en op uw hoede; en, zo hy ontwaakt, laat hem dan niet alleen , maar breng zyn kind by hiyn. Een vader word op 't zien van zyn' zoon, op 't zien van zulk een geliefd voorwerp, tot in de ziel bewogen... Béverlei zal in zyne pyniging verlichting gevoelen; terftond kom ik weder hier: zo ik op u niet kon betrouwen,zou myn hart niet overgehaald kunnen worden om hem' te verlaaten. jarvis. Gy kunt zonder vrees vertrekken, mevrouw. Mev. béverlei, na zeer Jlil naar binnen g(- zien te hebben. Hy ligt nog in dezelfde houding, en is in een' diepen flaap. Jarvis, ik bezweer het u, neem het oogenblik wél in acht dat hy zal ontwaaken. Zy vertrekt. DERDE TOONEEL. jarvis; tomi, (laapende. jarvis. Ik hoop dat hy zo lang rusten zal, tot dat myne meesteresfe zal te rug gekomen zyn. Hoe veel deugd! hoe veel tederheid! wat heeft hy eene uitmuntende G vrouw.  rs é V E R L E i, vrouw! hoe gelukkig zou hy met haar zyn, wistby het te weezen I... ik hoor gerucht... gaan wy eens Uil zien... Hy flaajit niet meer... daar kcmt hy, bleek, afgevallen, echter minder treurig, en met een min' verwilderd gezicht. VIERDE TOONEEL. béverlei, jarvis; tomi, ftaapende. béverlei, ter zyde. Myne vrouw is uitgegaan. Zien wy ons van dien goeden man te ontdoen. Ik moet hem van my verwyderen. jarvis. Gy hebt niet vast geflaapcn, mynheer, en welhaast is u de rust ontweken. béverlei. Uwe meesteresfe is uitgegaan? JARVIS. Ja, mynheer; eenige noodwendige bezorgingen voor uwe zaaken noodzaakten haar te vertrekken. Gy zult haar ten eerfte weder zien. béverlei. Ik gevoel dat de flaap myn hart, dat nu geruster is, als gebalzemd heeft, door 'er de hoop weder bin-  BURGERLYK TREURSPEL. 90 binnen te brengen, (k heb den raa i van een' waaren vriend noodig: ik begeer Leufon te onderhouden. Gaa hem fpreeken, Jarvis: zeg hem, dat ik hem fmeeke my de vriendfchap te doen van terftond by my in de gevangenis te komen... Wat doet u aarzelen ? JARVIS. Vergeef het my, waarde meester: mevrouw belastte my, haar op deeze plaats op te wachten. BÉVERLEI. Zy voorzag het bevel niet, dat ik u thans geef; gy ziet dat ik zeer gerust ben. JARVIS. Ja, mynheer, dank zy den Hemel! ik zie het. BÉVERLEI. Gaa dan heen, ik wil dit jammerlyk verblyf verlaaten. JARVIS, Maar... BÉVERLEI. Zonder langer tegenfpreeken: ik gebied het; gehoorzaam my. jarvis, na eene aarzelende houding, lis. gaa. G 2 V Y F-  100 HÉ VER LEI, V Y F D E TOONEEL. béverlei; t o m i , jlmpende. béverlei, na eenige reizen in eene akelige neèrjlagtigheid heen en wéér gewvuleld te hebben. Myn uur is gekomen: ik" heb het vonnis uitgefproken... dit vonnis is de dood. Myne ziel, met verachting overlaaden , kan haar lot niet langer wederftaan: zy bezwykt onder haare plaagen. Dit zeggende , nadert hy de tafel, gitt water in het drinkglas; haalt vervolgens een flesje met vocht uit zyn zak, en vermengt hetzelve met het water. Ik gaa in het graf ontflaapen... ontflaapen ! zo de dood, in plaats van eene fluimering, een eeuwig... een noodlottig ontwaaken ware..! en zo een wreekend God..! Ik moet my in 't gebed tot liem keeren: S God! wiens oneindige barmhar~ tigheid... Ik kan niet bidden... De yzeren klaauwen der wanhoop, die my hebben aangegrepen, lleepen my reeds weg... Echter hoor ik in het binnenfte van myn hart eene ftem die my toeroept: „ hou op, rampzalige ! zyt gy meester van uw leven?" 6 Onverbidlyke rechter onzer daaden,Ageweetea!.. Maar hoe! myne vrouw, myn kind , zon-  BURGERLYIC TREURSPEL. IOI .zonder hoop of toevlucht in de armoede te zien kvvynen! ik , die de bewerker van hunneelende ben, ik daar ook de getuige van zyn! ik de verachting, wreeder dan alle onheilen, moeten ondergaan! eindelyk, ik duizend dooden fterven om 'er ééne te ontwyken! — ó! 't Is te lang beraaden... men kan het lot trotfeeren : maar de fchande! de wroeging! Hy neemt het glas op. Natuur, gy fiddert... ó Vrees voor eene andere waereld! afgrond der eeuwigheid! onmeetlyke en gror.delooze duisternis! elks hart verftyfd van fchrik op uwe befchouwing: maar ik verfoei het leven, en myn lot bcfchikt het dus. Hy drinkt. 't Is gedaan... ik draag de dood in myne aderen : de zon befchynt den laatften dag myns levens. Ochöf de geheele mensch in het graf bedolven wierd! Maar zo de ziel,nog aangedaan over het geween der leevenden, hen, die haar dierbaar zyn , nooddruft en elende zag lyden; zo ik uw naar en fmartelyk gegil moest aanhooien,ó myne vrouw ! ó. myn kin i! ó rampzalige bloedverwanten! de hel, dc hel ware dan min afgryslyk voor my... ö Al te Jaate overweeging! By maakt eenige beweegingen, en mrd zyn' zoon gewaar. G 3 Myn  I"02 BÉVERLEI, Myn zoon! eene zoete fluimering heeft zyne ziel bekropen. Arm kind! gy gevoelt, noch voorziet uw heilloos lot: de fchande rnyns levens en de afgryslykheid myner dood zyn uw eenig erfdeel: de verachting zal alleen u achtervolgen. Onder den last der armoede zuchtende, en uwe oogen niet durvende opflaan, zult gy alleenlyk leeven om uwen geboortedag en uwen vader te vervloeken. Ie het leven dan zulk een onwaardeerlyk goed ? Myne woede beeft u alles, wat hetzelve wenfchelyk maakt, ontroofd; dus, die 'er u uit verloste, zou u alleenlyk van eenen last ontheffen. Waarom heeft men uwen vader niet in zyne wieg gefmoord? Maar het vergif... Ik gevoel dat myne reden verdwaalt. Eene dikke en zwarte nevel verduistert myne oogen, en doet in myn hart eene barbaarfcbe woede ontftaan. Wat zeg ik, woede?neen ! medelyden. Voor een' die'in vernedering en rampen kwynt is de dood flechts één oogenblik, doch het leven eene langduurende foltering. Myn zoon, dit zoude uw lot weezen! Onderneemen wy het) hem aan dien pmmerftaat te ontrukken: dit oogenblik is 'er bekwaam toe: dat hy zonder fmarte uit den flaap overgaa tot de dood; dit ftaal... Ik myn' zoon ontzielen! Die vervoering is verfchiiklyk I Natuur! ach! ik hoor u in myn hart eene akelige kreet geeven: dat ik u ten minfte voor de laatfte maal omhtlze, ó heilloos kind van een' veel hcilloozer ' v.,dër! Hy  burger. l y k treurspel. IC3 Hy zet zich naast het kind neder. Ach! hoe week word myne ziel op 't befchouwen van hetzelve! 't Is alsöf zyn mond my in den flaap lieflyk toelacht... die mond, die lieve wezenstrekken zyn die zyner moeder... Hy leeve... maar wat zeg ik?... Is dit hem dan liefhebben? Hy ryst op. Ik willen dat hy leeve alleen om te lyden!... Hemel! een vernielend vuur verteert myn binnenfte; myn bloed begint hoe langer hoe heviger te kooken; de tyd is kostelyk : het zy dan reden, het zy woede.... Hy verheft het flual. Hy ontwaakt! tomi, verfchrikt. Papa... uwe oogen... ik word 'er bang voor. béverlei. Zyne flem heeft ik weet niet wat verrukkelyks in zich... tomi, op Zyne knièn vallende. Myn lieve Papa, vergeef het my. béverlei. Ik kan dit niet wederftaan, hy ontwapent my. Hy werpt het fiaal weg. G 4 i> Or.'  IC4 8 É V E R L E I, ó Ongelukkig kind! ó myn zoon, rys op: laat myne traanen over uw aangezicht vloeijen. ZESDE TOONEEL. tomi, béverlei, mev. béverlei, henriëtte. tomi, naar zyne moeder kopende. M ama! befcherm Tomi. Mev. béverlei. Hemel! wat onlftel ik! dit kind... dit ftaal... wreedïart! tot wat gebruik ?... béverlei. Erken in my den woesten der wilde monfterdieien; alleen uit medelyden voor myn' zoon, wilde ik hem het hart affteeken. henriëtte. Gerechte Hemel! Mev. béverlei. Uit medelyden !...' uw' zoon !... wat yslykheid! Barbaar!... en dit durft gy bekennen aan zyne moeder! ó Myn kind! ó myn dierbaar kind! béverlei. Zo gy, om 'er voldoening voor te hebben, niet anders begeert dan myne dood... Mev.  BURCERLYK TREURSPEL. IOJ MeV. béverlei. Aan deeze verfchriklyke taal, en aan dit ontmenscht uiterfte, waartoe gy gekomen zyt, ó waarde en wreediiartige echtgenoot! erken ik de affchimwlyke vervoering der razerny, die uw verftand doet dwaalen. Maar weet dat Leufon reeds werkt om u in vryheid te ftellen; weet dat Stukéli, dat gevloekt ondier... béverlei, ter zyde. Wat fmart overheert myne zinnen. LAATSTE TOONEEL. tomi, béverlei, mev. béverlei, henriëtte, leuson, jarvis. •. leuson. Béverlei, uwe ketenen zyn verbroken: Stukéli, door James omgebragt, is niet meer in leven; zy kregen verfchil onder eikanderen over het verdeelen van den buit. henriëtte. Leeft die verraader niet meer? leuson. Neen, en James is in hechtenis genomen. Alle uwe goederen zyn in zekerheid. Geliefde vriend, G s fchep  TOS BÉVERLEI, fchep nieuwen moed; alles zal u te rug gegeeverj worden. béverlei. Ik heb my te veel overhaast. Ach', elendige als ik ben ! Mev. béverlei, Maar hoe! deeze tyding... leuson. Zyne wezenstrekken ftaan verwilderd. béverlei. Eene vernielende pyn... leuson- Mevrouw, hier is eene fpoedige hulp noodig. Mev. béverlei. Loop fchielyk, Jarvis. (Hy vertrekt.) 6 Hemel! kom my te hu!p! béverlei. De pyn is nn wat verdraaglyker. A Myne vrouw! Mev. béverlei. Wel nu ? wat begeert gy ? myn vriend! myn man! béverlei. Zoek geen hulpmiddel voor myn' ramp: 'er is 'er geen. Mev.  BURGERLYK TREURSPEL. IO7 Mev. BÉVERLEI. Wat durft gy zeggen ? ó ja, 6 ja, die is 'er nog. BÉVERLEI. Waardfle, dierbaarfte echtgenoote ! Gy hebt geen' man meer; myn zoon heeft zyn' vader verloren. LEUSON. ó Rampzaligfte vriend! wat hebt gy gedaan? HENRIËTT E. Helaas! myn broeder! kostgy..? Mev. BÉVERLEI. Neen, ik geloof het niet: 't is onmogelyk d..t deeze gruuwzaame misdaad... BÉVERLEI. Ik verfoei die zelf met al myn hart. Ik, die een onnatuurlyke vader, een misdaadige medeburger, en een barbaarfche echtgenoot was, heb eindelyk, in dit vloekwaardig oogenblik, alle de Godlyke en menfehelyke wetten gefchonden. Mev. BÉVERLEI. Ik fterf. Leufon mderfleunt haar. BÉVERLEI. Het oogenblik dat ik voor den ontzachlyken rechterftoel van Hem, die my het aanwezen gaf, vet-  108 B É V E R L E I3 verfchynen moet, is naby; alles kondigt my aan,dat ik dit verfchriklyk tydltip nader;de matheid, waarin ik my bewnde... eene onbegrypelyke zwakheid... myne oogen, met nevelen overdekt... Myne vrouw, ach! zeg my dat gy my vergiffenis fchenkt. Mev. béverlei, met hevige /nikken. Mogt de Hemel, gelyk ik, u vergiffenis fchenken! béverlei. « IIJp uwen zieltoogenden man 's Hemels toorn verbidden. Hy knielt neder, onderjïsund door allen die hem omringen. Barmhartige God! Uw zwak fchepfel fmeekt beevende aan uwe voeten om genade: uwe rechtvaaidigbeid fchenkt vergiffenis aan het berouwhebbend hart; laat een' ftraal van hoop op my, misdaadigen, nederdaalen. Gy befchouwt hoe oneindig groot myne wroegingen zyn: zo dezelven, geduchte Go 1! uwe wraak niet vermogen te ontwapenen, ftrek die ten minfte niet uit over myne arme vrouw en myn onnoozel kind. Mev. BÉVERLEI. Ach! dat hy my het Jeven ontneeme, en dat hy het uwe behoude! Zy  BURGERLYK TREURSPEL. ioy Zy werpt zich voor zyne voeten , in droefheid verflonden. béverlei, tegen Leufon. Waardfte vriend! wiens hart ik zó kwaalyk gekend heb, dra'-g zorg voor haar, en myne zuster. Myn zoon... ach ! laat hem by my komen. Het kind voegt zich aan de kniën van zyn' vader; zyne moeder ligt aan de andere zyde: Béverlei, na ze met aandacht befchouwd te hebben , vervolgt: Myne oogen zwemmen in traanen. ó Dood! hoe verfchriklyk zyt gy my in deeze oogenblikken !... Gy verliest my , lieve zoon: u blyft eene tedere moeder over; betoon haar ten allen tyde uwe hoogachting en liefde, en, zo gy ooit in u de zucht tot het fpel gevoelt, herinner u dan uwen vader. Dierbaare echtgenoot... reik my uwe band... vaarwel. .. ik fterf. EINDE.