MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Gatal. bl. Geschenk van Toneelstukken, 1841.  SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. TIENDE DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG, BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOON E E LSTU KKE N, JJYEEN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEIDEN TA ALEN VAN EUROPA. s/iet nieuw-geinfenteer.de konst' piaaten versierd, TIENDE DEEL. Te A 3ISTE R DA MT' ~ By PIETER MEIJER, op den Dam.' M DCCLXXXI.  INHOUD van het TIENDE DEEL. I. Clavigo. . . . Bladz, i II. De Graaf van Walltron, of de Subordinatie, . . 91 III. De Twee Vrienden. . 219  C L A V I G O. TREURSPEL. I N V Y F B E D R Y V E N. Naar bet Hoogduitscb van den Heer Go e the. X. Dztu A  VERTOONERS. Clavigo, Archivaris (Staatsfchrift-bewaarder} van den Koniiyj. C Ar Los, zyn vriend. De Beaumarchais. Maria de Beaumarchais. Sofia Gilbert,geboden"de Beaumarchais. Gil bert, haar egtgenoot. Buenko. Saint George. Bedienden. Het tooneel is te Madrid.  Ix dairk u, troedei'. . Gy trouwt ons.   C L A V I T R E U R S P Bladz. 3 G O. E L. EERSTE BEDRTF. EERSTE TOONEEL. Wooning van Clavigo. Clavigo, Carlos» Clavigo, van de fchryftafel opflaande. Dat blad zal goede uitwerking doen ; het moet air de vrouwen betoveren. Zoudt ge niet denken, Carlos, dat myn weekfchrift thans een der voornaamften in Europa is? Carlos. Wy Spanjaarden hebben ten minften thans geen' fchryver , die zo veel flerkte van gedagten, zo veel bloeiende verbeeldingskragt, en zulk een' fchkterea. den en ligten ftyl bezit. Clavigo. Gun my maar tyd. Ik moet by dit volk de fcliepper van de goeden frnaak nog worden. De menfchen neemen allerlei indrukfels gewillig aan. Ik heb agting en vertrouwen onder myne medeburgers; ja, onder ons gezeid , myne kundigheden neemen A 2 da-  4 Clavigo. dagelyks toe; de kringmynergewaarwoordingen breidt allengs zig uit;myn fchryftrant wordt bondiger, kragtiger, nadrukkelyker. Carlos. Goed, Clavigo. Maar... neem 't my niet kwaalyk. toen gy mve fchriften nog aan de voeten van Maria opftelde, toen dat aanminnig fchepfel nog invloed op u had, firmkten ze my veel beter. Ik weet het niet; 'er was over 't geheel meerjeudigheid, meer leeven in. Clavigo. Die goede tyden zyn nuvoorby. Ik beken gaarne, dat ik toen met meer hartelykheid fchreef; en inderdaad, zy was grootdeels oorzaak van den algemeenen lot', die my terftond toevloeide. Maar op den duur, Carlos , op den duur wordt men de vrouwen toch moede. Toen ik voornam haar te verlaaten, waan gy zelf de eerfte, die het goedkeurde. Carlos. 't Was noodig; want zy zouden u aan 't kwynen gebragt hebben. Zy zyn te eenvormig. Evenwel dunkt my, dat het nu weêr tyd is om een nieuw ontwerp te imeeden. 't Is toch ook niet goed, dat men altoos op een' zandweg rydt. Clavigo. Myn plan is het hof; daar komt geen ftilzitten te pas. Heb ik het vooreen' vreemdeling, die zonder rang, zonder naam, zonder vermogen hier kwam, niet verre gebragt ? Hier , aan een hof, in een ge-  Eerste Bediv f. 5 gedrang van mênfchen, waaronder het zo zwaar valt zfg te doen opmerken! Ik verheug my,als ik den weg overzie, dien ik afgelegd heb. Bemind by de eerden van 't koningryk , geëerd uic hoofde van wne weetenfchappen en mynen rang! archivaris van den konlng!... Carlos J dit alles fpoort my aan ; ik zou niets zyn, als ik bleef, die ik ben. Op, op, naar dehoogte! Maardaartoe wordt moeite en list vereischr. Men heeft 'er al zyn verftand toe noodig ; en de vrouwen, de vrouwen! Menverfpilt veel te veel tyd, terwyl men met haar verkeert. Carlos. Gek! dat's uw eigen fchuld. Ik kan nooit zonder vrouwen leeven; en my hinderen zy niets ter wereld. Ook zeg ik haar zo vecle fraaie dingen niet, en troost my niet, geheele maanden lang, met fentimenten en diergelyke grillen. Hierom laat ik my ook zeer noode met eerlyke meisjes in. Met zulke valt niet lang te praaten. Men verkeert 'er evenwel nog eenigen tyd meê; en zo dra men wat vuur gevat heeft, wordt 'er aan trouwen gedagt. Vervolgens gefchieden 'er voordagen , die ik fchuw , als de pest.... Gy peinst, Clavigo! Clavigo. Ik kan my niet ontdaan van de gedagten, dat ik Maria verhaten... bedroogen héb ; noem het gelyk gy wilt. Carlos. Wonderlyk! My dunkt, men leeft maar ééns in de wereld; men heeft maar ééns deeze vermogens, deeze A 3 uit-  6 Clavigo. tützigten; en al wie ze niet ten besten gebruikt, noch zig zo hoog verheft als hy kan, is een zot. En trouwen! trouwen, juist in een' tyd,dat hetleeven eerst regt aan den gang komen moet ; zig huishoudeiyk nederzetten, %\g inbinden, daar men de helft zyner loopbaan nog niet afgelegd, de helft zyner veroveringen nog niet volbragt heeft!... Dat gy haar beminde, was natuurlyk; dat gy haar trouwbelofte deedt, was zwakheid; en als gy uw woord gehouden hadt, zou het dwaasheid geweest zyn. Clavigo. Waarlyk,ik heb geen begrip van den mensch. Myn liefde was opregt. Zy trok my aan; zy hield my vast; ik boog my voor haare voeten, zwoer haar, zwoer my zeiven, dat myne neiging nimmer veranderen zou! dat ik de haare wilde zyn, zo dra ik een ampt... een' ftand had.... En nu, Carlos!... Carlos. 't Zal nog tyds gfnoeg zyn, als gy in alle opzigteneen welgefteld man zyt,en het gewenschte toppunt bereikt hebt, datgy n dan, om al uw geluk te bekroonen en te bevestigen, met een aanzienlyk en vermogend huis door een verflandig huwelyk tragt te verbinden. Clavigo. * Zy is uit myn hart verdweenen , t' eencmaal verdweenen; en als haar ongeluk my maar zo dikwyls niet ontrustte.., Wat is men verauderlyk! Car-  Eerste Bedryf. Carlos. Als men beftendig was, zou 't my meer verwonderen. Bedenk, hoe alles in de wereld verandert. Waarom zouden onze driften onveranderlyk blyven ? Wees gerust; zy is het eerde verlaatene meisje niet, noch het eerde, dat zig getroost heeft. Als ik u raaden mag, daar is die jonge weduvv tegenover... Clavigo. Gy weet, dat ik zulke voorflagen niet gaarne hoor. Minnaary , die niet geheel van zelf komt , mishaagt my. Carlos. De kieschheid van fommige lieden gaat al zeer verre. Clavigo. •Laat dat zo zyn, en vergeet niet, dat ons hoofdwerk tegenwoordig moet bedaan in ons nookzaakelyk te maaken by den nieuwen minister. Dat Wall het bellier over de Indien nederlegt, is ons niet voordeelig. Doch ik maak my 'er niet ongerust over. Zyn invloed blyft in weezen. Gruualdi is zyn vriend; en wy verdaan de taal der hovelingen. Wy kunnen ons vernederen... Carlos. En evenwel denken en doen wat wy willen. Clavigo. Dat's de hoofdzaak in de wereld. (Hy fchelt. Een Bediende komt binnen.') Breng dit blad naar de drukkery. (De Bediende vertrekt.) Ai Car-  $ Clavigo. Carlos. Ziet men u t'avond? Clavigo. Denkelyk niet. Doch gy kunt naar my verneemen. Carlos. Ik zou my deezen avond wel wat willen vervrolyken: ik moet weer den ganfchen namiddag fchryven. Dat houdt niet op. Clavigo. Klaag niet. Als wy voor zo veelen niet arbeidden , zouden wy zo veelen niet boven 't hoofd geJprongen zyn. QZy vertrekken.') TWEEDE TOONEEL. JFooning van Cilbert. Sofia Gileert, Maria de Beaumar. chais, Don Buenko. B u e n k o, tegen Maria. Gy fchynt een' kwaaden nagt gehad te hebben. Sofia. Ik zeide het haar gisteren avond wel. Zy was al te vrolyk; zy heeft gepraat tot elf uuren ; toen was ze verhit ; zy kon niet flaapen , en heeft nu weêr geen' ademtogt. Zy fchreit den ganfchen morgen. M a-  Eerste Bedryp. 9 Maria. Onze broeder kom: nog niet. 't Is reeds twee dagen over den tyd. Sofia. Geduld! Hy zal wel komen. M aria, opgaands. Wat verlang ik naar myn* broeder, myn' regter, myn' veriosfer! Ik kan hem my naauwlyks meer te binnen brengen. Sofia. Ik zeer wél. Hy was een vuurige, openhartige, wakkere knaap van dertien jaareu, toen vader ons herwaards zond. Maria. Een edele, groote ziel. Gy hebt den brief geleezen, dien hy fchrecf, toen hy myn ongeluk vernam. Elke letter itaat nog in myn hart geprent. „ Zyt gy „ fchuldig, verwagt geen vergiffenis; uwe elende „ zal door de veragting van een' broeder, en door den „ vloek van een' vader, nog verzwaard worden. Zyt „ gy onfchuldig , o! dan zal alle wraak, alle, aiia „ brandende wraak op den verraader nederkomen."... Ik beef. Hy zal komen. Ik beef, doch niet om my. God ziet myne onfchuld.... Myne vrienden ! gy moet... Ik weet niet, wat ik wil.... ó Clavigo! Sofia. Gy hoort niet! Gy zult u nog ombrengen. A 5 Ma-  IO C t A V ï G o. Maria. Ik wil my dan Mi! bonden. Ja, ik wil zelfs geene traanen florten. My dunkt ook, Ik heb geene traanen meer. En waarom zou ik fchreien ? '«ls my lnaar leed dat jk u het toeren verbitter. Want waar over beklaag ik my ? k heb veel genoegen gefmaakt, zo lang onze oude vriend nog leefde. De liefde van Clavigo heeft my veel vermaak toegebragt5 meer misfchicn . dan myne liefde aan hem. En nu... Wat is 't nu verder? Wat is 'er aan my gelegen? Wat is 'er aan een meisje gelegen of haar hart verbroken wordt? Of zy uitteert, en haare ongelukkige jeugd verkwynt ? B t; e n k o. Ik bid u, mejuffrouw!,.. Maria, Of het hem wel ónverfchilUg is... dat hymy niet meer bemint? Ach! waarom ben ik niet meer beminnenswaardig? ... Evenwel behoorde hymy tebeklaagen. Dat die elendige, voor welke hy zig zo noodzaakelyk had gemaakt, nu zónder hem haar leeven in jammer flyten moet , is immers beklagenswaardig. Hoewel... ik begeer niet, dat hy my beklaagt. Sofia. Kon ik zo veel maar van u verkrygen, dat gy dien haatelyken booswigt veragtte. Maria. Neen, zuster, een booswigt is hy niet: en moet ik hem dan veragten,dien ik haat?... Haaten? Ja, menigmaal kan ik hem haaten; menigmaal, wanneer  Eerste Bedr ti, ft* neer de Spaanfche geest my bezielt. Onlangs, ó! onlangs, toen wy hem ontmoetten, verwekte het aanfchouwen van zyn gelaat zuiver a, tedere liefde in my ! Maar toen ik wederom t'huis kwam, en my voorftelde, hoe hy zig gedraagen, met welk eene koelheid hy, aan de zyde van die fchitterende donna, het oog op mygeflagen had, overweldigde een Spaanfche drift myn hart. Ik greep naar myn' dolk , nam vergift by my, en veranderde van gewaad.... Gy fiaat verbaasd, Buenkol... Alles in gedagten; dit begrypt gy van zelf. Sofia, Uitfpoorig meisje! ... Maria. Myne verbeelding voerde my hem agterna. Ik zag hem voor de voeten van zyne nieuwe beminde, al die vriendelykheid , al die minzaamc onderwerpen verkwisten, waarmede hy my vergiftigd heeft. Ik ftaknaar het hart van den verraader. Ach! BuenkoJ ... Eensklaps was ik wederom het goedhartige Franfche meisje, dat noch minnedranken noch wreekende dolken kent. Wy hebben zwakke wapens; liedjes , om onze minnaars te vermaaken ; waaiers, om hen te frraffen. En als zy trouwloos worden?... Zeg, zuster, wat doet men in Frankryk, als de minnaars trouwloos worden? Sofia. Men verwenscht ze. Maria. En? S o-  Clavigo. Sofia. Men Iaat ze loopen. Maria.. Wel nu, waarom zou ik Clavigo ook niet laaten loopen? Is dat de mode in Frankryk, waarom ook met in Spanje? Waarom,zou een Franfche vrouw in Spanje niet op de Frari'fche manier te werk gaan ? Wy zullen hem laaten loopen, en een' ander' neemen! My dunkt, zo doen ze by ons ook. B V e n 'k o. Hy heeft geen' ligtvaardigen minhande!, noch flegts een gemeenzaam* verkeering, maar een plegtige belofte verbroken. Mejuffrouw, gy zyt beleedigd. gekrenkt, tot in't binnenfle van uw hart. Ach! dat ik een ampteloos, een vergeeten burger van Madrid ben, viel my nooit zo hard, was my nooit zo zeer tegen de borst, als nu; au ik my te zwak, te onvermogend gevoel, om u tegen dien valschhartigen hoveling rcgt te verfchafFen. Maria. Toen hy nog Clavigo was; toen hy het ampt van koninglyken archivaris nog niet bekleedde; toen hy, vreemd en by weinigen bekend, als vriend, in dit huis verkeerde... o! hoe beminnenswaardig, hoe goed was hy toen! Al zyne eerzugt, alle zyne poogingen fcheenen de vrugt zyner liefde te zyn! Om myftond hy naar vermaardheid , naar rang , naar vermogen. Nu heeft hy dit alles, en... DER-  Eerste B e d r y f. 13 DERDE TOONEEL. De voorigen, G 1 l b e r t. Gilbert, binnen komende, zegt beimelyk tegen zyne vrouw: Broeder komt. Maria. Broeder ?... (Zy beeft; men helpt haar in eerf /loei.) Waar? waar? Brengt hem by my. Brengt my by hem. VIERDE TOONEEL. De voorigen, de Beaumarchais. De Beaumarchais, inkomende. Myne zusters! (Zig van de oudfle tot de jongfle wendende.) Myne zusters! Myne vrienden! ó Zuster! Maria. Zyt ge daar! God zy gedankt, dat gy hier zyt* De Beaumarchais. Laat my bedaaren. Maria. Myn hart! ó Myn gefolterd hart! Sofia. Bedaar, lieve broeder. Ik hoopte u wat bezadigder te zien. De Beaumarchais. Bezadigder! Zyt gy dan bezadigd? Zie ik niet aan het  '4 Clavigo. het vervallen gelaat van deeze geliefde zuster, aan uwe roodgefchreide oogen , aan uwe naare bleekheid aan het doodfche ftilzwygen uwer vrienden, dat gy zo elendig zyt , als ik 't my > den ganfchen langen weg heb voorgefteld... ja, nog elendiger... want ik zie u, ik heb u in myne armen; die tegenwoordigheid verdubbelt myne aandoening, ö Myne zuster! Sofia. En wat meldt ge ons van onzen vader? De Beaumarchais. Hy zegent u, en my, als ik u red. B u e n k o. „Vergun, mynheer, dat een onbekende, die in u den edelaartigen, den braaven man op 't eerfle gezigt erkent, zyn hart voor u open mag leggen, en u betuigen , welk een belang hy in deeze geheele zaak fielt. Mynheer! gy onderneemt deeze lange reis, om uwe zuster te redden en te wreeken. Welkom! wees welkom als een engel, fchoon gy ons allen, befchaamt. De Beaumarchais. Ik hoopte, mynheer, in Spanje zulke harten aan te treffen , als het uwe is. Dit heeft my aangefpoord om deezen Hap te doen. Nergens, nergens in de wereld ontbreekt het aan braaven, die de goede zaak met eensgezinde harten bevorderen , zo dra iemand, wiens wakkere yver door geene belemmerende om. Handigheden tegengehouden wordt, rustig voortreedt. Hierop vertrouwende, myne vrienden, gevoel ik my fterk en moedig. Overal vind men voortreffelyke men- fcheu  Eerste Beorïf. i5 fcben onder de magtigen en grooten; en het oor der majefreit is zelden doof. Onze item is flegts den meestén tyd te zwak om het te bereiken. Sofia,* Kom, zuster,kom! legueen.oogenblik neder. Zy is geheel buiten haar zelve. (Zy brengen baar weg.) Maria. Myn broeder! DeBeaumarchais, terwyl Maria en Sofia vertrekken. .God geeve, dat gy onfchuidig zyt! en dan alle wraak over den verraader!... Myn broeder! Myne vrienden! Ik zie aan uwe oogen, dat gy het zyt Laat my tot my zeiven komen. Daarna zal een opregt onpartydig verhaai van de geheele gebeurtenis myne daaden bepaalen. De bewustheid eener goede zaak moet myn befluit bevestigen. Gelooft my als wy het regt aan onze zyde hebben, zullen wy geregtigheid erlangen. Einde van bet eer/ie Bedryf. TfVEE.  i5 Clavigo. TWEEDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. In 'ï buis van Clavigo. Clavigo, alleen. Wie mogen die Franfchen zyn , die zig by my hebben laaten aandienen?... Franfchen! Weleer was deeze natie my welkom. ... En waarom nu niet ? 't Is wonderlyk; een man, die zig boven zo veele dingen verheft, laat zig in een' hoek aan een' draad binden Weg!... Was ik Maria meer verfchuldigd dan my zeiven? en is 't een pligt my ongelukkig te maaken, omdat een meisje my bemint? TWEEDE TOONEEL. Clavigo, een Bediende. Bediende. Mynheer, daar zyn de vreemdelingen. Clavigo. Breng ze binnen. Hebt ge gezeid, dat ik hen op 't ontbyt verwagtte? Bediende. Gelyk mynheer bevolen heeft. Clavigo. Ik ben terftond weêr hier. (Hy vertrekt.") DER.  Tweede Bidsv f. \7 DERDE TOONEEL. De Beaumarchais, Saint George. (J)e Bediende zet ftaelen, en vertrekt?) De Beaumarchais. Myn vriend, 't is my lief, dat ik hier ben. Hy zal my niet ontfnappen. Wees maar bedaard; of toon hem ten minflen een bedaard gelaat.... Myn zuster myn zuster! Wie zou geloofd hebben, dat gy even onfchuldig als ongelukkig waart? De waarheid zal aan den dag komen; gy zult gewroken, tenfïrengltengewroken worden. Goede Hemel! laat my de kalmte, die ik nu gevoel, behouden, om in deeze geweldige fmert met allemogelyke gemaatigdheid en voorzigtigheid te werk te gaan! Saint George. Ja, deeze voorzigtigheid, en al het overleg,waarvan gy blyken gegeeven hebt, vorder ik thans van u. Bedenk, (dit moet ge my nogmaals belooven, beste vriend,) dat ge in een vreemd koningryk zyt , daar ge door alle uwe befchermers, door al uw geld, tegen de geheime listen van eerlooze vyanden niet beveiligd kunt worden. De Beaumarchais. Wees gerust. Speel uwe rol maar naar behooren. Hy moet niet weeten, met wien van ons hy te doen heeft. Ik zal hem martelen. Ik bevind my thans zeer geneigd om den fchelm voor een langzaam vuur te braaden. J3 VIER-  i8 Clavigo.' VIERDE TOONEEL. De Beaumarchais, Saint George, Clavigo. Ji Clavigo, inkomende. Mynheeren, 't is my ten uiterlïen aangenaam, mannen by my te zien uit eene natie, welke ik altoos ongemeene agting heb toegedraagen. De Beaumarchais. Mynheer, ik wensch, dat wy de eer, die onzen landgenooten door u gefchiedt, waardig mogen zyn. Saint George. 't Genoegen van u te zien, overwint onzen fchroom, voortkomende uit den twyfel,of wy zulk een groote eer wel kunnen verdienen. Clavigo. De beicheidenheid behoorde by hen, wien 't eerfte gezigt reeds ter aanpryzing ftrekt, zo verre niet getrokken te worden. De Beaumarchais. Een bezoek van onbekenden kan inderdaad u niet vreemd zyn, dewyl uwe uitmuntende fchriften u in andere koningryken niet minder bekend maaken, dan de aanzienlyke ampten, welke gy bekleedt, uwen roem in uw vaderland verbreiden. Clavigo. De koning betoont zig zeer gunftig ten aanzien van myne geringe dienften; en de kleinigheden, die uit my-  Tweede Bedryf. ra myne pen vloeien, worden by 't publiek met veel toegeevendheid opgenomen. Kon ik (leges ietster verbetering van fmaak in myn land, en ter uitbreiding der weetenfehappen toebrengen! Want hierdoor alleen wórden wy met andere volken verbonden; hierdoor ontflaat vriendfehap tusfehen vernuften, die verre van elkander woonen; hierdoor wordt de aangenaamfle gemeenfehap onderhouden tusfehen luiden die, helaas! door llaatkundige betrekkingen dikwyls gefcheiden worden. De Beaumarchais. Verrukkelyke taal van een' man, die op den ftaat en op de weetenfehappen even grooten invloed heeft ■ Ik moet bekennen, mynheer, dat ge my het woord uit den mond hebt genomen, en my regtftreeksgeleid tot het verklaaren der beweegreden , om welke gy my hier ziet. Een genootfehap van geleerde en waardige mannen heeft my last gegeeven om op alle plaatfen, die ik doorreisde, en daar ik gelegenheid vond een briefwisfeling tusfehen hen en de fchranderllen des koningryks op te regten. Dewyl nu geen Spanjaard beter fchryft dan de auteur der bladen, bekend onder den naam van den Denker, de zelfde man met wien ik't geluk heb tefpreeken; (Clavigo buigt zig op eene eerbiedige wyze;) die een- byzonder fieraad der geleerden is, aangezien hy, nevens zyne talemen , uitlleekende kennis der wereld bezit; die buiten allen twyfel de fchitterende trappen van eer zal bereiken, waartoe zyn karakter en zyne kundigheden hem den weg baanen: kan ik mynen vrienden geen' B 2 groo-  20 Clavigo. grooter* dienst doen, dan wanneer ik hen met zulk een' man verbind. Clavigo. Geen voordel kon my ooit aangenaamer zyn, mynheeren. Hierdoor zie ik de hoop vervuld, waarmede myn hart zig menigmaal, zonder een gegrond vooruitzigt, gevleid heeft. Ik ben nimmer verwaand genoeg geweest om my te verbeelden, dat myne briefwisfeling aan de verlangens van geleerde vrienden zou kunnen voldoen; maar , dewyl ik zo gelukkig ben, dat de fchranderfte geesten in Spanje gemeenfchap met my houden, en my niets onbekend kan blyven van 't geen in dit uitgelirekte gebied, door partikulieren, zelfs veelal door vergeeten burgers, ter bevordering van kimden en weetenfehappen gedaan wordt, heb ik my tot nu toe flegts befchouwd als een' nieuvvsverfpreider, die de uitvindingen van anderen ten nutte der maatfehappy doet ftrekken. Doch thans word ik, door uwe tusfehenkomst, een handelaar, die, inlandfche voortbrengfels omzettende, den roem van zyn vaderland uitbreidt, en het bovendien nog met vreemde fchatten verrykt. Ik kan den man, die my deeze aangenaame boodfehap brengt, onmogelyk als een' vreemdeling behandelen. Vergun derhalven, mynheer, dat ik verneem, met wat oogmerk gy zulk een groote reis ondernomen hebt. Geene ydele nieuwsgierigheid maakt my zo vrypostig; neen, geloof veeleer, dat het gefchiedt uit zuivere neiging om alle vermogens , allen invloed, welken ik heb, ten uwen voordeele aan te wenden; want... dit moet  Tweede Bedryf. 2r moet ik u vooraf zeggen... gy zyt in een land gekomen, daar een vreemdeling ontelbaare zwaarigheden in 't uitvoeren van zyne zaaken ontmoet, vooral ten hove. De Beaumarchais. Ik neem deeze gunftige aanbieding met dankbaarbeid aan. Ik heb voor u geene geheimen, mynheer. Ook mag deeze vriend myn verhaal wel hoorea. Hy weet reeds, wat ik u te zeggen heb.... (Clavigo be. fcbouwt Saint George met opmerkzaamheid.) . . . Een Fransch koopman, die een goed aantal kinderen had, doch geen groot vermogen bezat, dreef veel handel op Spanje. Een van zyne rykfte korrelpondenten kwam, nu vyftien jaaren geleeden, te Parys, en zeide: „ Geef my twee van uwe dogters; ik zal „ ze mede naar Madrid neemen, en behoorlyk voor „ haar zorgen. Ik ben ongehuwd, bejaard, zonder „ nabeftaanden. Zy zullen 't geluk myn er oude da„ gen uitmaaken, en, na myn ovcrlyden,een' koop„ handel voortzetten, die een der aanzienlykften is „ in geheel Spanje." Men vertrouwde hem de oudfte, en een van de jongde zusters. De vader belastte zig met de moeite van het huis te voorzien van alle Franfche waaren, die men begeerde. De zaak had een gunftig aanzien, totdat de korrefpondent dierf. Doch naderhand bleek, dat hy geene de minde fchikkingen ten voordeele van zyne Franfche vriendinnen gemaakt had. Dus bevonden zy zig in 't harde geval van op zig zeiven een' nieuwen koophandel te beginnen. De oudfte had zig ondertusfchen in 't hu welyk begeevw; en, niettegenflaande de geringheid B 3 van  2s Clavigo. van haare goederen, verwierven zy zig, door een deugdzaam gedrag, en door haare inneemende inborst, zeer veele vrienden, die zig bevlytigden om haar krediet en haare neering te doen toeneemen. (Clavigo •wordt ieder eogcnhlik opmerkzaamer.) Omtrent te zelfder tyd had een jongman, uit de Kanarifche eilanden geboortig, zig in dat huis bekend gemaakt. (Clavigo verliest alle bedaardheid uit zyn gelaat. Zyne crnftige oplettendheid gaat allengs over in verlegenheid , welke meer en meer zigtbaar ■wordt.') Zyn Haat was gering, en zyn vermogen bekrompen. Egter nam men hem gunftiglyk aan. De vrouwen, befpeurende in hem een fterke zugt tot de Franfche taal, maakten hem alle middelen gemakkelyk , om binnen korten tyd groote kundigheden te verkrygen. Begeerig naar een' grootcn naam, valt hy op de gedagten van aan de ftad Madrid een genoegen, by zy. ne natie nog onbekend, te verfchalfen door 't uitgeeven van een weekelyksch gefchrift, in den fmaak van den Engelfchen Specïalor.' Zyne vriendinnen blyven niet in gebreke, hem op allerlei wyze behulpzaam te zyn; en men twyfelt niet, of zulk een onderneeming zal ongemeene goedkeuring verwerven. Kortom,aangemoedigd door de verwagting van eerlang eenigzins in aanmerking te zullen komen, fielt hy de jongde een huwelyk voor. Men geeft hem hoop. „ Tragt „ fortuin te raaaken," zegt de oudfte. „ Wanneer „ een ampt, de gunst van 't hof, of eenig andermid„ del u regt gegeevenzal hebben om naar myne zuster „ te ftaan, en zy u dan boven andere minnaars ver„ kiest, kan ik u myne toeftemming niet ontzeggen." (Clavigo beweegt zig in zeer groote verlegenheid op  Tweede Bedryf, 23 ep zynen ftoel.) De jongde flaat meer dan één aanzienlyke party af. Haare genegenheid neemt toe, en helpt haar de zorg wegens een onzekere verwagting draagen. Zy neemt belang in zyn geluk, gelyk in haar eigen, en fpoort hem aan om het eerde blad van zyn weekelyksch gefchrift uit te geeven. (Clavigo vertoont wederom zeer groote verlegenheid, terwyl de Beaumarchais op een' koelen toon vervolgt:) Het werk komt in 't licht, en maakt verbaazenden opgang. De koning zelf, bekoord door dit bevallige voortbrengfel, geeft den fchryver openbaare blyken van zyne gunst. Men belooft hem het eerde aanzienlyke ampt, dat open valt. Van dit oogenblik af ver, wydert hy alle medeminnaars van zyne beminde, terwyl hy openlyk voor haar uitkomt, Het huwelyk werd nu alleenlyk uitgedeld in de verwagting der beloofde bediening. Eindelyk , na zes jaaren volharding, onafgebrokene vriendfchap, bydand en liefde van de zyde der juffer, en dienstvaardigheid , dankbaarheid , beyveringen, heilige verzekeringen van de zyde des jongmans, verfchynt het ampt; en hy verdwynt. (Clavigo loost een' diepen zugt, welken by tragt te verbergen, terwyl by als buiten zig zeiven is.) Deeze zaak had te veel opziens gemaakt, dan dat men de ontwikkeling met onverfchillige oogen aanfchouwd zou hebben. Reeds was 'er een huis voor twee huisgezinnen gehuurd. De gantfche dad fprak 'er van. Alle vrienden waren ten uiterden getergd , en zogten wraak. Men vervoegde zig tot magtige begundigers. Doch de fnoodaart, in de kabaaien van 't hof ingewyd, weet alle poogingen te verydelen, Hy durft zelfs, (zo verre gaat zyne balB 4 daa-  24 Clavigo. daadigheid,) de ongelukkiger) dreigen, en geeft den vrienden, die hem aanfpreeken, ten antwoord, „dat „ de Franfche dames zig wel in agt mogen neemen; „ dat hy ze uittart om hem te benadeelen; en dat „ het hem, indien zy 't waageu, iets tegen hem te „ onderneemen, weinig moeite zal kosten, haar on„ gelukkig te maaken in een vreemd land, daar zy „ zig zonder hulp en befcherming bevinden." Het arme meisje werd, zo dra zy dit vernam, van geweldige ftuiptrekkingen overvallen, welke haar den dood dreigden. In deeze drukkende elende fchryft de oudite naar Frankryk, over den openbaaren hoon, haar aangedaan. De broeder, uitermaate verfchrikt door dit berigt, verzoekt zyn affcheid , om raad en hulp in eene zo netelige zaak te verfchaffen. Hy fpoedt zig van Parys naar Madrid. Deeze broeder, die, om in Spanje een onfchuldige, ongelukkige zuster te wreeken. zyn vaderland, zyne pligten , zyn huisgezin, beroep, vermaak, in één woord, alles verlaaten heeft, ben ik. Gewapend met de beste zaak en met een onverwrikbaar befluit, kom ik hier, om een' verraader te ontmaskeren, om met bloedige trekken zyne ziel op zyn aangezigt te tekenen. Die verraader zyt gy. Clavigo. Mynheer, hoor naar my.... Ik ben.... Ik heb... Ik twyfel niet... De Beaumarchais. Val my niet in de rede. Gy hebt my niets te zeggen, en veel van my te hooren.... Om een' aanvang te maaken: wees zo goed, en verklaar, in't byzyn van deezen heer, die voorbedagtelyk met my uit Frankryk  Tweede Bedryf. 25 ryk gekomen is, of myn zuster, door trouwloosheid, ligtvaardigheid, zwakheid, onbefcheidenheid, ofeenig wangedrag, deezen openlyken fmaad van u verdiend heeft. Clavigo, Neen, mynheer. Uwe zuster, Donna Maria, is beminnelyk, verftandig, deugdzaam..., De Beaumarchais. Gaf zy u, zo lang gy met haar verkeerd hebt, ooit aanleiding tot misnoegdheid? Vondtge ooit reden om haar minder te agten ? Clavigo. Neen, nooit. De Beaumarchais, opflaande. Vanwaar dan zulk een gruwelyke wreedheid, mon. fter? Wat bewoog u om het meisje tot ftervens toe te bedroeven, daar haar hart u boven tien anderen verkoos, die allen beter en ryker waren dan gy? Clavigo. Och, mynheer! Als gy wist, hoe ik opgehitst, hoe ik door veelerhande raadgeevers en omftandighe-, den. .. De Beaumarchais. 't Is genoeg. (Tegen Saint George:) Gy hebt de regtvaardiging myner zuster gehoord. Gaa dit nu maar verbreiden, 't Geen ik deezen heer verder te zeggen heb, behoeft geene getuigen. (Clavigo ftaat op. Saint Geerge vertrekt.) £ 5 VYF-  2.6 C L A v I (1 o. VYFDE TOONEEL. De Beaumarchais, Clavigo. De Beaumarchais. Blyf gy hier. QZy gaan zitten.) Wy zyn nu zo verre gekomen, dat ik u een' voorflag moet doen, waarin gy, hoop ik, genoegen zult neemen. 't Is voor u en my niet raadzaam , dat gy met Maria trouwt; en gy begrypt ligt, dat ik hier niet gekomen ben, om den komediant te fpeelen, die een' roman ontwikkelen, en zyn zuster aan den man helpen wil. Gy hebt een eerlyk meisje in koelen bloede gehoond, dewyl ge u verbeeldde, dat zy, in een vreemd land, zonder byltand en zonder wreeker was. Zo handelt geen man van eer. Verklaar derhalven , in de eerfle plaats, eigenhandig, vrywillig, met opene deuren, en in 't byweezen van uwe bedienden, dat ge een verfoeielyke booswigt zyt, die myn zuster bedroogen, verraaden, .zonder de minfte reden vernederd heeft; en met deeze verklaaring begeef ik my naar Aranjuez, 't verblyf van onzen gezant; ik vertoon ze; ik laat ze drukken; en overmorgen is het hof en de ftad 'er van verwittigd. Ik heb hier vermogende vrienden, en tyd, en geld. Dit alles wend ik aan om u op allerlei wyze ten ftrengfien te vervolgen, totdat myn zusters gramfchap bekoeld, bevredigd is,en zy my weerhoudt. Clavigo. Ik doe deeze verklaaring niet. D r.  Tweede Bedry f. 27 De Beaumarchais. Dat geloof ik. Veelligt ging ik 'er ook niet toe over, als ik my in uw plaats bevond. Maar hier is iets anders. Schryft ge ze niet, dan blyf ik van nu af by u; ik volg u overal, totdat gy, zulk een^ezelfchap moede, agter Buenretiro getragt zult hebben van my ontflagen te worden. Indien ik gelukkiger ben dan gy, neem ik, zonder den gezant gezien, zonder met één mensch hier gefproken te hebben, myn zuster in de armen, til haar in myn rytuig, en keer met haar weder naar Frankryk. Wordt gy door 't noodlot begunftigd, dan heb ik het myne gedaan; dan lacht ge ten onzen kosten. Ondertusfchen, het ontbyt! (Hy trekt de fchel. Een bediende brengt chocolade. De Beaumarchais neemt een' kop, gaat in de galery wandelen, en bezigtigt aldaar de fchildcryen.) Clavigo. Lugt! lugt!... Welk een verrasfing ! Ik Itaa bedremmeld, gelyk een kind. . . . Waar ben ik? Hoe red ik my ?... Benaauvvde toefhmd!... Ziedaar 'tgevolg van myn dwaas gedrag; de ftraf der trouwloosheid !... (Hy grypt naar een1 degen , die op de tafel ligt.) Welaan 1 'er is nu geen tyd van beraad.... (Hy laat hem liggen.) Zou 'er dan geen uitkomst zyn ?... Geen ander middel dan de dood, of moord, affchuwelyke moord? Het ongelukkige meisje te berooven van haar' laatlïen troost, van haar' eenigfteu byftand, van haar' broeder!... Het bloed van dien braaven man te zien itroornen!... en dus den dubbelen, den onverdraagelyken vloek van een bedorven  2§ Clavigo. ven huisgezin op my te laaden! Ach! dit was het vooruitzigt niet, toen dat aanminnig weezen, in de eerite ontmoetingen, door duizend bekoorlykheden , myn hart kluisterde.. . . Waarom kon ik, haar verlaatende, de fchroomelyke gevolgen myner fchandelyke daad niet belenen ? ... Welk een zaligheid wagttemy in haare armen! in de vriendfcbap van zulk een' broeder! .. . o Maria ! Maria! Mogt ik op vergiffenis hoopen! Mogt ik, aan uwe voeten, door myne traa • nen, al deeze fchuld uitvvisfcheu! ... Waarom niet? Myn hart vloeit over. Myn ziel luikt op in hoop.... Mynheer! De Beaumarchais. Wat is uw beluik? Clavigo. Hoor naar my. Myn gedrag jegens uwe zuster is niet te ontfchuldigen. Verwaandheid heeft my vervoerd. Ik vreesde, dat alle myne ontwerpen, alle myne uitzigten op een roemrugtig leeven, door dit huwelyk zouden te gronde gaan. Had ik kunnen weeten, dat zy zulk een' broeder had , zy zou in myne oogen geen geringe vreemdeling geweest zyn; en ik zou de grootlte voordeelen uit deeze verbintenis verwagt hebben. Gy , mynheer , verdient de hoogde agting; en terwyl gy my myn fchuld leevendig doet gevoelen , verwekt gy tevens in my een begeerte, een' yver om alles te vergoeden. Ik val u te voet. Ik bid u, help my! Laat my, zo 't mogelyk is, de begaane misdaad uitdelgen, en dit ongeluk afweeren. Geef my uwe zuster weder, mynheer. Hoe  Tweede BedkYf. sy Hoe gelukkig zou ik zyn, indien ik, van uwe hand, een egtgenoot en de vergeeving van al myn wangedrag moge verwerven! De Beaumarchais. 't Is te laat Myn zuster bemint u niet meer; en ik heb afgryzen van u. Schryf flegts de geèïschte verklaaring; dit is alles, wat ik u afvorder. Laat verder de zorg voor een uitgezogte wraak op my berusten. Clavigo. Uwe onverzettelykheid is noch billyk, noch voorzigtig. Ik erken, dat hier de vraag niet is, of ik een zaak , door my verbrod , wederom goed maaken wil, maar, of ik ze goed maaken kan. Dit hangt van uwe deugdzaame zuster af. Haar hart moet beflisfen, of zy nogmaals het oog kan (laan op het veragtelyke voorwerp, dat niet waardig is het daglicht te aanfehouwen. Doch gy, mynheer, zyt verpligt om dit te beproeven , en u daarnaar te gedraagenj want anders zou de flap, welken gy doet, naar jeugt dige drift, naar roekeloosheid zweemen. Als donna Maria onverbiddelyk is... o! ik ken haar hart; haare goedheid, haare hemelfche ziel zweeft my leevendig voor den geest... indien zy onverbiddelyk is, dan, mynheer, dan is het tyd... De Beaumarchais. Ik eisch de verklaaring. Clavigo, naar de tafel gaande. En als ik naar den degen gryp? D e  30 C l a v r g o. De Beaumarchais, gaande. Goed, mynheer! Braaf! Clavigo, bem weerhoudende. Nog een woord. Gy yvert voor een goede zaak. Laat my voor u behoedzaam zyn. Bedenk, wat gy doet. In beide gevallen zyn wy allen onherfteibaar verlooren. Zou ik niet van fmert, van angst moeten nerven, indien uw bloed myn' degen verwde; indien ik Maria , boven al haar ongeluk, nog van haar' broe. der beroofde ? En aan den anderen kant zou hy, door wiens hand Clavigo omkwam, de Pyreneën niet bereiken. De Beaumarchais. De verklaaring, mynheer, de verklaaring ! Clavigo. Het zy dan zo. Ik wil alles doen om u bewys te geeven van de opregte gevoelens, my door uw byzyn ingeboezemd. Ik wil de varklaaring fchry» ven; ik wil ze fchryven uit uwen mond. Beloof my flegts, dat gy 'er geen gebruik van zult maaken, eer ik in ftaat ben geweest om donna Maria van myn veranderd hart, van myn innerlyk berouw te over. tuigen; eer ik haare oudfte zuster gefproken heb; eer deeze haare gunftige voorfpraak by myne beminde heeft ingebragt. De Beaumarchais. Ik gaa naar Aranjuez. Cla-  Tweede B e d é y f, ~l Clavigo. Zeer wél. Totdat gy wederkomt, blyft de verklaaring in uwe brieventas. Indien ik geene vergiffenis verwerf, vier dan uwe wraak den teugel. Dit voorltel is billyk, gevoeglyk en voorzigtig. Weigert gy hierin te treeden, dan moeten wy met elkander om leeven of dood dobbelen; en, hoedanig de uit* flag zy> gy en uwe arme zuster wordt het flagtofFer van uwe voorbaarigheid. De Beaumarchais. Het pastu, haar te beklaagen, die gy ongelukkig gemaakt hebt. Clavigo, terwyl by gaat zitten. Zyt ge daarmeê te vrede. De Beaumarchais. Goed dan, ik zal toegeevendheid betoonen. Maar geen oogenblik langer. Ik kom van Aranjuez ; ik vraag; ik hoor. Heeft men u, gelyk ik wensch en hoop, geen vergiffenis verleend; terftond op de been; terftond met de verklaaring naar de drukkery. Clavigo, papier genomen hebbende. Hoe begeert gy 't? De Beaumarchais. Mynheer, in tegenwoordigheid van uwe bedienden. Clavigo. Waartoe dat? D e  32 Clavigo. De Beaumarchais. Beveel hun flegts , dat zy in de galery komen. Men moet niet zeggen, dat ik u gedwongen heb. Clavigo. Welke bedenkingen! De Beaumarchais. Ik ben in Spanje, en heb met u te doen. Clavigo. Nu dan!... (Hyfchelt. Een bediende komt.") Roep myn volk byeen, en begeeft u in de galery. (De bediende vertrekt; de overigen komen, en bezetten de galery.)... Laat gy het fchryven van de verklaaring aan my over ? De Beaumarchais, Neen, mynheer. Ik verzoek, dat gy fchryft, *t geen ik u zal zeggen. (Clavigo begint te fcbryven.) „ Ik ondergefchreevene, Jozef Clavigo, archivaris „ des konings"... Clavigo, dit gejchreeven hebbende. Des konings. De Beaumarchais. „ Beken, dat, nadat ik in 't huis van mejuffrouw „ Gilbert in vriendfchap was aangenomen,"... Clavigo. Aangenomen. De Beaumarchais. „ Ik mejuffrouw de Beaumarchais, haare zuster, „ door  Tweede B e d r y f. 33 „ door honderdmaal herhaalde trouwbeloften bedroo„ gen heb."... Hebt ge 't? Clavigo. Mynheer! De Beaumarchaij. Weet ge een ander woord ? Clavigo. My dunkt... De Beaumarchais. „ Bedroogen heb." 't Geen gy gedaan hebt,kunt ge nog ligter fchryven.... „ Ik heb haar verlaaten, „ zonder dat eenige feil of zwakheid van haar' kant „ de minfte reden, oc flegcs een voorwendfel tot dee„ ze meineedigheid gegeeven had." .. . (Clavigo houdt op met fchryven.').,, Schryf voort; 'er moet nog iets by.... „ Welke getuigenis ik, vrywillig en „ ongedwongen, afgelegd heb, beloovende uitdruk„ kelyk, dat, indien deeze genoegdoening aandebe„ leedigde niet mogt kunnen volftaan , ik bereid ben „ om dezelve op alle andere wyze, volgens den eisch, ., te geeven. Madrid." Clavigo. (Hy /laat op, geeft den bedienden een'' wenk om te vertrekken, en reikt de Beaumarchais bet papier toe.)' Ik heb met een' beleedigd', maar nogtans edelmoedig' man te doen. Houd flegts uw woord, en ftel uwe wraak uit. Met deeze éénige hoop geef ik u dit fchandelyke handfchrift, waartoe ik anders niet C zou  34. Clavigo. zou hebben kunnen overgaan. Doch, eer ik my onderwind voor donna Maria te verfchynen , heb ik beflooten , iemand om voorfpraak te verzoeken ; en deeze man zyt gy.' De Beaumarchais. Vlei u daar niet meè. Clavigo. Geef haar ten minften kennis van het bittere, innerlyke berouw, dat gy in my befpeurd hebt. Ziedaar alles, wat ik van u begeer. Slaa myne bede niet af ; ik zou, zo gy weigerig bleeft, een' anderen, een* min-vermogenden voorlpreeker moeten uitkiezen ; en gy zyt haar toch een getrouw verhaal fchuldig. Zeg haar flegts, hoe gy my bevonden hebt. De Beaumarchais. Dit kan ik doen; en ik zal het ook doen. Vaarwel dan. Clavigo. Ik wensch, dat het u altoos welgaa. (Hy wil zyne hand vatten; doch de Beaumarchais trekt ze te rug.) ZESDE TOONEEL. Clavigo, alleen. \ Welk een onverwagte verandering van toeftand! Men wordt verbysterd; men droomt.... Deeze verklaaring had ik niet moeten geeven.. < . Maar hy kwam zo fchielyk, zo onvoorziens, als een donderbui. (Carlos komt.) 7. ê -  Tweede Bedryf. 23' ZEVENDE TOONEEL. Clavigo, Carlos. Carlos. Wat bezoek hebt ge gehad ? Ik vind het ganfche huis in rep en roer. Wac's 'er te doen? Clavigo. De broeder van Maria... Carlos. 0 Dagt ik het niet? Die oude rekel, die voordeezen by Gilbert diende, en my nu trolleen, wist gisteren reeds, dat men hem verwagtte; en ik word het op 't oogenblik eerst door hem gewaar.... Hy is dan hier geweest; wel nu? Clavigo. Een braave jonge. Carlos. Wy zullen wel fchielyk van hem ontflagen worden. Ik heb onderweg reeds geduurig aan myn Web ge^ fponnen. Maar wat is 'er gebeurd? Een uitdaaging? Een herftelling van eer? Was de knaap nog al wat driftig? Clavigo. Hy eischte een handfchrift, waarin ik moest verklaaren, dat zyn zuster my geen aanleiding tot veran. dering had gegeeven. Carlos. En hebt ge aan zyn' eisch voldaan ? C 2 C la-  ■jg Clavigo. Clavigo. Ik wist geen' beter' raad. Carlos. Goed, allerbest. Is 'er niets anders voorgevallen ? Clavigo. Hy drong op een tweegevegt, of op de verklaaring. * Carlos. Gy hebt het verftandiglte gekoozen. Wie zou tegen zulk een' romanesken dolkop zyn leeven waagen ? En eischte hy het papier op een' barlchen toon? Clavigo. Hy gaf my alles woordelyk in de pen; en ik moest de bedienden in de galery roepen. Carlos. Ik begryp het. Ha! nu heb ik u, heertje! Dat breekt hem den hals. Zeg vry, dat ik een broddelaar, ben, als ik den boef niet binnen twee dagen in de gevangkenis lever,en vervolgens met heteerfte transport Haar Indie. Clavigo. , Neen, Carlos! de zaak ftaat merkelyk anders da» gy denkt. Carlos. Hoe dan? Cla- Él  T W E b D E B E D R y p. §4 Clavigo. < Ik hoop, door zyne bemiddeling, en door myne yverige poogingen, vergiffenis van die ongelukkige te verwerven... Carlos. Clavigo! Clavigo. De gedagtenis van het gebeurde uit te delgen, het verwarde in orde te brengen, en dus in myne oogen, en in die van de geheele wereld , een eerlyk man te worden. Carlos. Duivelfche kinderagtigheid 1 Men befpeurt toch altyd, dat ge een geleerde zyt.... Laat ge u zo bedotten? Ziet ge niet,dat dit maar een eenvoudig ontwerp is om u te verftrikken? Clavigo. Neen, Carlos; hy is tegen 't huwelyk; zy is 'er ook tegen; zy wil niets van my hooren. Carlos. Dat's de regte weg. Neen, vriend-lief; neem 't me niet kwaalyk; ik heb in de komedie wel gezien, dat men een' landjonker zo gefopt heeft. Clavigo. Gy beleedigt my. Ik bid u, fpaar uwe geestigheid tot myn bruiloft. Ik heb vry willig, uit eigen neiging, beflooten Maria te trouwen. Al myn hoop, al myn geluk rust op de vergiffenis, die ik van haar verwagt. C 3 En  38 Clavigo. En dan... zwigt, hoogmoed! Aan de borst deezer geliefde ligt nog de hemel, gelyk voorheen. Den roem, welken ik verkryg, de grootheid, waartoe ik my verhef, zal ik met verdubbeld genoegen fmaaken; want door't beminde voorwerp,dat nevens my daarin deelt, word ik een dubbel mensch. Vaarwel! Ik gaa. Ik moet Gilbert ten minlïen fpreeken. Carlos. Wagt tot na den eeten. Clavigo. Geen oogenblik. (Hy vertrekt.) Carlos, hem naziende, en eene poos gezwegen hebbende. Dat's weêr een Haaltje van dwaasheid. (Hy vertrekt.) Einde van bet tweede Bedryf. DER-  Derde Eed. r y f. DERDE B E D R T F. In Gilberts wooning. 39 EERSTE TOONEEL SofiaGilbert, Maria deBeaumarchais. Maria. Hebt ge hem gezien ?... Wat beeven myne leden! ... Hem gezien ? Ik bezweek byna, toen ik hoorde, dat hy kwam; en gy hebt hem gezien ! Neen, ik kan, ik zal... neen, ik kan hem niet wederzien. S o f i a. Ik was buiten my zelve, toen hy binnen kwam. Want, helaas! beminde ik hem niet, gelyk gy, met volmaakte, zuivere, zusterlyke liefde? Heeft zyne afweezigheid my ook niet bedroefd, niet gefolterd? ... Thans wederkeerende, zyn berouw voor myne voeten uitboezemende... Zuster! 'er is zo iets betovereuds in zyn gelaat, in zyn item. Hy... Maria. Nooit, nooit. Sofia, Hy is nog niet veranderd. Ik vind in hem nog de zelfde goedaartigheid , zagtheid , aandoenlykheid, den zelfden heerfchenden hartstogt, de zelfde begeerte om bemind te worden , het zelfde gevoel van kwelling, wanneer genegenheid hem ontzegd wordt. C 4 Hy  4° Clavigo. Hy is in alle opzigten zig zeiven gelyk gebleeven; en van u, Maria, van u (preekt hy, gelyk voorheen , in de gelukkige dagen der vuuriglle gemoedsdrift. 'tSchynt, als of uw goede geest zelf aanleiding had gegeeven tot deeze vlaag van ontrouw en afzondering, om de eenvormigheid en droomigheid eener lange gemeenzaarae verkeering voor een wyl te vervangen, en het gevoel op nieuw te verlevendigen. Maria. Spreekt gy hem voor ? Sofia. Neen, zuster. Ook heb ik hem dit niet beloofd. Ik befchouw de zaaken flegts, gelyk ze zyn. Gy en onze broeder befchouwt ze in een al te romanesk licht. Dat een minnaar ongetrouw wordt, en het voorwerp zyner liefde verlaat, gebeurt meermaalen. Dat hy met berouw wederkomt, en, door zyn' mis. flag te vergoeden, alle oude hoop tragt te vernieuwen, is een geluk, waarvoor een ander meisje niet onverfchiilig zou zyn. Maria. Myn hart berst. Sofia. Ik geloof het. Zekerlyk moet het eerlte oogeablik een gevoelige werking op u te wege brengen, Maar, ik bid u, myn lieve zuster! merk deeze benaauwde verlegenheid, die alle uwe zinnen lchynt te overweldigen, niet aan als een uitwerkfel van haat, va»  Derdb Bedryf. van afkeer. Uw hart fpreekt hem meer voor, dan gy meent. Het vuurige verlangen naar zyne wederkomst is de eenigfte reden, waarom gy fchroomt hem te zien. Maria. Heb deernis. Sofia. Gy moet gelukkig worden. Befpeurde ik, dat hy u onverichillig was, ik zou geen woord meerfpreeken; en hy zou myn aangezigt niet meer zien. Maar dit is hier 't geval niet. Gy zult my bedanken, waarde zuster, dat ik u deeze angstvallige verlegenheid welke een blyk der hartclyklte toegenegenheid is, heb helpen overwinnen. TWEEDE TOONEEL. De voorigen, Gilbert, Buenko. Sofia. Kom, Buenko, en gy ook-, Gilbert; helpt my deeze kleine bemoedigen, 't Is nu tyd om tot een bed uit te komen. Boen ko. Ik wenschte , dat ik durfde zeggen, neem hem met weer aan. Sofia. Buenko j Buenko. Ik gevoel myn hart bekneld, wanneer ik my voor«el, dat deeze engel, zo fchandelyk door hem beC 5 lee-  4- Clavigo. leedigd, tot op den rand van 't graf gefloept, evenwel nog de zyne zou worden. Wat maakt hem dit geluk waardig ? Waardoor vergoedt hy zyn fnood gedrag? Door weder te keeren? op één' fprong te verklaareu, dat hy haar nu wel hebben wil ?... Even als of deeze onwaardeerbaare ziel een verdagte waar was, die men den kooper toewerpt, wanneer men zyn laag bieden, en zyn joodsch af- en aanloopen moede is 1... Neen, ik geef 'er myn Item niet toe, al pleitte zelfs het hart van Maria voor hem.... Waarom zyn tegenwoordig befluit niet vroeger genomen ? Waarom gewagt, totdat 'er een onverfaagde broeder verfchynt, wiens gedugte wraak hem noopt om, als een fchooljonge-, vergiffenis te komen vraagen?... Hy is zo lafhartig als fnood. Gilbert. Gy fpreekt als een Spanjaard , en als of gy de Spanjaarden niet kende. Wy zyn thans in grooter gevaar dan één van u allen weet, of kan zien. Maria. Waarde Gilbert! Gilbert. Ik eer de wakkere ziel van onzen broeder. Ik heb zyn heldhaftig bedryf in ftilte befchouwd. Ik wensch hartelyk, dat de uitkomst in alle opzigten gunfiig zal zyn, en dat Maria zal kunnen befluiten om haare hand aan Clavigo te geeven; want (grimlagcbende,) haar hart heeft hy toch. M A R i A. Gy zyt onbarmhartig. S o-  Derde Bedryp. 43 Sofia.' Geef hem gehoor; ik bid u, geef hem gehoor! Gilbert. Uw broeder heeft hem een verklaaring afgeperst, die u voor de gantfche wereld regtvaardigeii moet; en die zal ons bederven. Buenko. Hoe? Maria. O Hemel! Gilbert. Hy fchreef ze in hoop van tl te zullen verbidden. Zo 't hem mislukt, dan kan cn zal hy alles aanwenden om het papier te vernietigen. Uw broeder wil het, terftond na zyne wederkomst van Aranjuez, doormiddel van de drukpers openbaar maaken. Blyft gy onverzettelyk,dan komthy',vrees ik,nimmer te rug. Sofia. Lieffle Gilbert! M a r i a. Ik vergaa. Gilbert. Clavigo kan onmogelyk gedo ogen, dat dit papier in 't licht verfchynt. Indien gyzyn voorftel verwerpt, en hy een man van eer is, gaat hy uw' broeder te lyf, en 'er wordt om 't leeven gevogten. 't Zy uw broeder in dit gevegt fneuvelt, of overwint, hy is verlooren. Een vreemdeling in Spanje! fchuldig aan  44 Clavigo. aan den dood van deezen begunftigden hoveling!... Zuster, 't is goed, dat men edel denkt en gevoelt; maar zig en de zynen te gronde te helpen... Maria. Raad my, Sofia. Help my. Gilbert. Erj wat kunt gy hiertegen inbrengen, Buenko? Buenko. Hy waagt het niet. Hy vreest voor zyn leeven; anders zou hy in 't geheel niet gefchreeven hebben, noch Maria zyne hand aanbieden. Gilbert. Zo veel te erger. Dan vindt hy honderd, die hem hunnen arm leenen; honderd, die onzen broeder onderweg verraaderlyk ombrengen. Ach! Zyt gy nog zo onbedreeven, Buenko ? Zou een hoveling geene moordenaars in lbldy hebben. B u e n x o. De koning is groot en goed. Gilbert. Op dc been dan! Dring door alle muuren, die hem omringen, door de bezetting, door den hofftoet, door alles, waardoor de hovelingen hem van zyn volk afgezonderd houden; en red ons.... Maar wie komt daar? DER-  Derde Bedryf. 45 DERDE TOONEEL. De voorigen, Clavigo. Clavigo, injluivende. Ik moet, ik moet... (Maria geeft een fcbeeeuw, en valt Sofia in de armen.) Sofia. Wreedaart! in welk een' toeftand brengt gy ons! (Gilbert en Buenko naderen haar.) Clavigo. Ja, zy is 't. Zy is 't. En ik ben Clavigo.... Dierbaar voorwerp! hoor my ten minflen, zo gy my niet wilt aanzien. Heb ik, toen Gilbert my met vriendelykheid in zyn huis nam, toen ik een arm en gering jongman was, toen myn hart een onoverwinnelyke genegenheid voor u gevoelde, eenige verdienften gehad? Was 'er niet veeleer een inwendige overeenftemming van karakters, een wederzydfche neiging, welke veroorzaakte , dat gy niet onaandoenlyk voor my bleeft ; dat ik naderhand allengs my kon vleien, dit hart ten vollen te bezitten ? En ben ik thans de zelfde niet? Waarom zou ik niet durven hoopen? Waarom niet fmeeken? Zoudt gy een'vriend, een' minnaar, dien gy, na een gevaarlyke en rampfpoedige zeereis, lang verboren geagt hadt, niet op nieuw aan uw' boezem drukken, wanneer hy onverwagt wederkwam, en zyn gered leeven voor uwe voeten nederlei? Ben ik ook niet op een woedende zee  46 Clavigo. zee herwaards en derwaards geflingerd ? Zyn onze driften, waarmede wy in een' altoosduurenden ftryd leeven , niet nog verfchikkelyker en ontcmbaarder dan de golven , die den ongelukkigen reiziger verre van zyn vaderland doen te gronde gaan ? O Maria! Maria! Kunt gy my haaten? my, die nooit opgehouden heb u te beminnen? In't midden der bedwelming , onder 't verleidende gezang van ydelheid en hoogmoed, bleef ik nog fteeds gedagtig aan de gezegende dagen , die ik, ombelemmerd, in gelukkige bekrompenheid van ftaat en vermogen, met u fleet, toen wy ons een reeks van blyde uitzigten voorftelden... En waarom zoudt gy nu met my alles niet willen vervullen, waarop wy hoopten ? Verfmaadt gy 't geluk des leevens, omdat een duister veld zig tusfehen onze verwagtingen ingefchooven heeft ? Geloof my , de beste geneugten der wereld zyn niet ten vollen zuiver. De hoogde vreugd - wordt door onze driften, door het noodlot , afgebroken. Zouden wy dan klaagen over iets, dat alle anderen insgelyks ondergaan ? ons ftrafbaar maaken door- 't verwerpen der gelegenheid om alles te herftellen, een bedruk^ huisgezin weder op te beuren , het heldhaftige bedryf van een' edelaartigen broeder te beloonen, en ons eigen geluk voor altoos te bevestigen?... Myne vrienden! Ach! ik heb uwe genegenheid niet verdiend; maar uit liefde tot de deugd, die ik wederom omhels, kunt gy ze my, van nu af, niet weigeren; Onderfteunt myn gefmeek.... Maria! (Hy werpt zig voor haar neder.) Maria! Herken myne Item. Verflaat gy den toon van myn hart niet meer? O Maria! dierbaarfte Maria! " M A-  Derde Bedryf. ^ Maria. Ach!... Clavigo! Clavigo. (Hy ryst fchielyk op, vat haare hand, en kuscht die met verrukking.) Zy vergeeft, zy bemint my! (Hy omhelst Gilbert en Buenko.) Zy bemint my! O Maria! myn hart zeide 't my. Had ik aan uwe voeten myn leed, myn berouw flegts door ftomme traanen geüit, gy zoudt my zonder woorden verftaan hebben, gelyk ik thans zonder woorden vergiffenis verwerf. Neen, neen; deeze tedere verbintenis onzer zielen is niet verbroken. Neen, zy verftaan eikanderen nog, gelyk voorheen, toen 'er geen geluid, geen oogwenk' noodig was om de innerlyke gemoedsbeweegingen aan elkander mede te deelen.... Maria!... Maria!... VIERDE TOONEEL. De voorigen, de Beaumarchais, De Beaumarchais, terwylby binnen treedt. Ha! Clavigo, bent te gemoet kopende. Myn broeder! De Beaumarchais, tegen Maria. Vergeeft ge 't hem? Maria. Laat af. Ik geraak buiten my zelve. (Zy vertrekt, onderjleund door Sofia.) VYF-  ^8 Clavigo. VYFDE TOONEEL. Gilbert, Buenko, de Beaumarchais, Clavigo. De Beaumarchais. Heeft zy 't hem vergeeven ? Buenko. 't Schynt zo. De Beaumarchais. Gy verdient uw geluk niet. Clavigo. Geloof vry, dat ik 'er van bewust ben. ZESDE TOONEEL. De voorigen, Sofia. Sofia, wederkomende. Zy vergeeft het hem. Een vloed van traanen borst uit haare oogen. „ Hy moet vertrekken," riep zy, fnikkende, „dat ik kanbedaaren. Ik vergeef't hem." ... „Ach ! zuster!" vervolgde zy ,my om den hals vallende; „vanwaar weet hy, dat ik hem zo bemin?" Clavigo, haar de hand knsfchende. Ik ben de gelukkigfte aller menfchen Myn broeder! De Beaumarchais, hem omhelzende. Van harte dan. Ik moet u egter zeggen, dat ik u nog niet genegen kan zyn. Gy zyt voortaan de onze. Alles zy vergeeten. Hier is 't papier, dat ge my  De»de Bedrïf. 49 my gaaft. (Hy neemt de verklaaring uit zyne brieventas, verfcbeurt ze, en geeft ze hem over.) Clavigo. Ik ben de uwe , voor eeuwig de uwe. Sofia. Ik bid u, vertrek. Zy moet thans uwe (tem niet hooren. Zy heeft rust noodig. Clavigo, ben allen in V rond omhelzende. Vaarwel! Vaarwel!... Duizend kusfchen voor den engel. ZEVENDE TOONEEL. Gilbert, Buenko, de Beaumarchais, Sofia. De Beaumarchais. 't Zy dan zo, hoewel ik wenschte, dat het anders was. (Grimlagcbende .) Zulk een meisje is toch een goedaartig weezen.... Ook moet ik u dit zeggen, myne vrienden: 't was 't gevoelen en de wensen van onzen gezant, dat Maria hem vergiffenis verleenen, en dat een gelukkig huwelyk deeze verdrietige histo'. rie eindigen zou. Gilbert. Ik ben zeer verheugd. Buenko. Hy is uw zwager. Vaarwel! Gy ziet mv in uw huis niet weder. D De  .g© Clavigo, De Beaumarchais. Mynheer! Gilbert. Buenko! Buenko. Ik haat hem tot het laatfte oordeel toe. Merkt naauwkeurig op, met wat mensen gy te doen hebt. (Hy vertrekt.} Gilbert. Hy is een zwaarmoedige ongeluksvogel. Mettertyd laat hy zig toch weêr bepraaten, als hy ziet, dat alles goed gaat. De Beaumarchais, 't Was toch wat voorbaarig, dat ik hem het papier wedergaf. Gilbert. Weg, weg! geen grillen. (Zy vertrekken.') Einde van het derde Bedrjf. VIER-  Vierde Bedryf. VIERDE B E D R T F. SI EERSTE TOONEEL. Wooning van Clavigo. Carlos, alleen. 'tlspryslyk, iemand, die, door verkwisting of andere dwaasheden, Iaat blyken, dat zyn verftand in wanorde geraakt is, onder voogden te Hellen. Dit doet de overheid, die zig anders niet veel aan ons laat gelegen liggen; en zouden wy het nut van een' vriend niet op gelyke wyze behartigen?... Clavigo! 't is flegt met u gefield. Nog blvf ik hoopen. Indien gy thans nog maar half zo rekkëlyk zyt als weleer, is 't nog tyd om u te behoeden voor een dwaasheid, die, wegens uw leevendig en aandoenlyk karakter, u al uw leeven ongelukkig maaken, en u ontydig ten grave brengen zou.... Hy komt. TWEEDE TOONEEL. Carlos, Clavigo. Clavigo, peinzende. Goeden dag, Carlos. Carlos, Een zwaarmoedig, benaauwd goeden dag! Komt £e> in zulk een humeur, van uw bruid? D 2 Cla-  52 Clavigo Clavigo. Zy is een engel, 't Zyu allerbeste mentenen. Carlos. Gy zult u met de bruiloft evenwel zo fterk niet haasten, of men kan 'er zig wel een nieuw kleed toe laaten borduuren? Clavigo. Scherts of ernst; op onze bruiloft zal met geen geborduurde kleederen gepraald worden. Carlos. Ik wil het gaarne gelooven. Clavigo. Innerlyk genoegen en minzaame eensgezindheid zullen den luister deezer plegtigheid uitmaaken. Carlos. Gy zult, denk ik, een ftille bruiloft houden. Clavigo. Gelyk menfehen, die gevoelen, dat hun geluk geheel in hun zeiven berust. Carlos. Dit is zeer gepast naar de omitandighedeu. Clavigo. Naar de om Handigheden! Wat wilt ge daarmede zeggen ? Carlos. Naardat de zaak thans ftaat; naardat ze zig toedraagt. C l a-  VlEJDI BlDRïp. 53 Clavigo. Hoor, Carlos; de toon van agterhoudendheid mishaagt my in een' vriend. Ik weet, dat gy over dit miwelyk niet gunrtig denkt. Maar, zo gy 'er iets tegen in te brengen hebt , fpreek dan rondborftig. Hoe ftaat de zaak? Hoe draagt ze zig toe? Carlos. Men ontmoet meer onverwagte dingen van een' wonderlyken aart. 't Zou ook waarlyk niet goed zyn, dat alles in't fpoor ging. Dan zou men niets vinden,' waarover men zig kon verwonderen; geen ftof omdè hoofden byeen te fteeken, om in gezelfehappen te verhandelen. Clavigo. 't Zal sekerlyk vry wat opziens maaken. Carlos. Dat fpreekt van zelf. Hoe menig meisje in Madrid wagt en hoopt op ui En, als gy haar nu deezen trek fpeelt!... Clavigo. 't Is nu niet anders. Carlos. Een zonderling geval. Ik heb weinig mannen gekend, die zulk een' grooten en algemeenen indruk op de vrouwen maakten, als gy. Onder alle Handen zyn 'er, die zig met ontwerpen en uitzigten bezig houden, om u teverkrygen. De eene neemt haare fchoonkeid te baat; de andere haar' rykdom, haar' rang, D 3 haar  54 Clavigo. haar vernuft, of haare bloedverwanten. Wat worden my om u niet al 'complimenten gemaakt! Want, waar lyk, myri (lompe neus, noch myn krullige kop, noch myn bekende minagting voor de vrouwen kan my deeze eer toebrengen. Clavigo. Cy fpot. Carlos. Als ik niet reeds voorflagen geleezen had; aanbiedingen , met een verliefd handje gekrabbeld, en zo gebrekkig van fpelling, als een egte minnebrief van een meisje ooit zyn kan. Hoe menig fchoone jongvrouw is my by die gelegenheid door de handen gegaan! / Clavigo. En van dit alles hebt ge my niets gezeid! Carlos. Omdat ik u met geene ydele grillen wilde ophouden , en u nooit kon raaden, dat ge u met eene van allen emftig zoudt inlaaten. Clavigo! ik heb uw lot in deezen boezem gedraagen, als myn eigen. Ik heb geen' vriend buiten u. Alle andere menfehen zyn my onverdraagelyk; en gy begint my ook onverdraagelyk te worden. Clavigo. Ik bid u, bedaar. Carlos. Verbrand iemands huis, waaraan hy tien jaar gebouwd heeft, en zend hem dan een' biegtvader, die hem  Vierde Beöryf. 55 tietn dé kristelyke lydzaamheid aanpryst. ., . Meh moet voor niemand belang trekken dan voor zig zeiven. De raenfchen zyn 't niet waardig. Clavigo. Komt de menfchenhaat weêr in u bovendryven. Carlos. Wiens fchuld is 't, dat ik 'er my op nieuw aan overgeef? Ik zeide tot my zeiven: wat moet thans voor Clavigo het aanueemelyklte huwelykzyn? Befchoawde ik hem als een' man van den gewoonenftemJ>el, ik zou oordeelen, dat hy 't reeds verre genoeg gebragt had. Maar wegens zyn vernuft, wegens zyue begaafdheden, agt ik 't onverantwoordelyk, ja, onmogelyk, dat hy blyft, die hy is Ik fmeedde myne ontwerpen. Hoe weinigen, dagt ik, zyn tevens zo moedig en rekkelyk, zo fcnrarraer en vlytig! Hy is tot alle posten bekwaam. Als archivaris, kan hy eerlang de gewigtigrte kundigheden verkrygen. Hy 1 zal zig noodzaaklyk maaken; en valt 'er verandering voor, dan is hy minister. Clavigo. Ik beken, dat ik dikwyls ook zo droomde. Carlos. Noemt ge dit droomen ? Zo zeker als ik den toren kan bereiken en beklimmen, wanneer ik hem nader met het vaste voorneemen van niet te rusten, eer ik 'er op ben, zo zeker zoudt gy ook alle zwaarigheden overwonnen hebben. En over de rest was ik niet bekommerd. Gy zyt van geen' grooten huize. D 4 Zj  56 Clavigo. Zo veel te beter; dit moest u te vlytiger maaken om vermogen te verkrygen , en te opmerkzaamer om het te behouden. Die den tol inzamelt, en niet ryk wordt, is een onnozel mensch. Ik zie ook niet, waarom het land den minister zo wel geen fchatting fchuldig is als den koning. Deeze geeft 'er zyn' naam toe; hy zyne kragten.... Toen ik nu dit alles overdagt had, zag ik eerst naar een party voor u om. Ik begreep, dat menig aanzienlyk huis op uwe afkomst het oog niet zou flaan, en dat veelen onder de rykften zeer gaarne de bevordering van uwen rang zouden willen bekostigen, om flegts in de heerlykheid van den tweeden koning te mogen deelen. Ondertusfehen... Clavigo. Gy doet my onregt. Gy fchat myn' tegenwoordigen ilaat veel te laag. En meent ge, dat ik my evenwel niet nog verheffen , niet nog grooter flappen doen kan. Carlos. Myn lieve vriend! breek het hart uiteen plant; zy mag daarna nog ontelbaare byfeheuten uitgeeven, en een groote ruimte beflaan; maar degrootfche koninglyke wasdom der eerde fcheut is verlooren. Ook moet ge u niet verbeelden, dat men ten hove dit huwelyk met onverfchillige oogen zal befchouwen. Hebt ge vergeeten, wie u de verkeering, de verbintenis met Maria afrieden? wie u het wyze befluit om haar ie verhaten inboezemde? Moet ik u dit herinneren? Cla-  Vierde Bedryf. 57 Clavigo. Ik kan niet ontveinzen, dat deeze bedenking my ook reeds gekweld heeft. 'Er zullen zekerlyk weinigen zyn, die deezen flap goedkeuren. Carlos. Weinigen? Zeg liever, niemand. En moeten uwe voornaame vrienden niet ten uiterflen misnoegd zyn, daar ge, zonder hen te vraagen, zonder hunnen raad in te neemen, u zeiven weggeworpen hebt, gelyk een onbezonnen jonge zyn geld op de markt voor wonufteekige nooten wegwerpt? Clavigo. Dat is een hoonend zeggen, Carlos. Gy trekt het veel te ver. Carlos. Geen hair te ver. Want dat iemand uit drift een misrelyken pas begaat, kan 'er nog eenigzins door. Trouwt een heer met een kamenier, om haar hemelfehe fchoonheid ; goed ; de wereld laakt hem , maar benydt hem tevens.... Clavigo. De wereld! Altoos de wereld! Carlos. Gy weet wel, dat ik niet angstvallig naar de goedkeuring van anderen vraag-, maar dit is en blyft toch waarheid: Die voor anderen niets doet, doet voor zig zeiven ook niets; en, als de menfehen u noch met agting, noch met nyd aanfehouwen, zyt ge zekerlyk niet gelukkig. 15 5 Cla-  ffi C f, a v i c o. C t a v i a o) De wereld oordeelt naar fchyn. O! die het hart van Maria bezit, is te benyden. Carlos. Gelyk een zaak fchynt , zo is ze doorgaans ook. Maar ik ben waarlyk byna geneigd om te denken, dat het verborgene hoedanigheden moeten zyn, die uw geluk benydenswaardig maaken. Want 't geen men met oogen ziet, met hetmenfchelykverftandkan bcgrypen... Clavigo. Gy wilt my in den grond bederven. Carlos. „ Hoe is dat toegegaan?" zal men de gantfche ftad door vraagen. „ Hoe is dat toegegaan?" vraagt men ten hove. ,,Om 'sHemels wil, hoe is dat toegegaan? „ Zy is arm, zonder rang. Had Clavigo geen avon„ tuurtje met haar gehad, men zou niet weeten , dat „ ze in de wereld is."... ,, Zy heeft den naam van „ bevallig, aangenaam en geestig te zyn."... „Wie „ zou daarom een vrouw neemen ? Dat verdwynt kort „ na het trouwen."... „Wel!" zegt'er een, „ik „ hoor, dat ze fchoon, by uitftek bekoorlyk is."... „ Dat's te begrypen," zegt een ander.... Clavigo, verbysterd, en een" diepen zugt hozende, Ach! Car-  VlJïD! B E D ft Y F. 59 C A R L O S. „ Schoon?" zegt eene uit de jufferfchap. „ Ja, „ dat gaat wel aan. Maar 'k heb ze in zes jaar niet „ gezien."... „In zo langen tyd kan men nog al wat „ veranderen," zegt een andere."... „Wy moeren „ 'er toch eens op letten," zegt een derde; „ hy „ zal haar welhaast te voorfchyn brengen."... Men vraagt; men gluurt; men wil ze zien ; men wagt; men is ongeduldig; men herinnen zig geduurig den hooghartigen Clavigo , die zig nooit in 't openbaar vertoonde , zonder een ftaatelyke fchitterende Spaanfcbe jongvrouw als in zegepraal o:n te voeren, wier volle boezem, bloozendc wangen, hooge wenkbraauwen en vuurige oogeu al wat -rondom haar was fcheenen te vraagen, „ ben ik myn' geleider niet waar,, dig?" en die, in haaren hoogmoed, den zyden' fleeptabbert zo wyd in den wind liet flodderen als mogelyk was, om haare verfchyning des te aanzienlyker en agtbaarder te maaken. Nu komt deeze heer voor den dag; en de woorden blyven den luiden in den mond ftecken. Men ziet hem naast zyne trippelende, kleine Franfche dame, in wier holle oogen en ver. magerde leden de teering te leezen is, fchoon zy baa. re doodbleeke kleur met wit en rood overfchilderd heeft.... Vriend! ik word raazend ; ik gaa loopen, zo dra de luiden my aanfpreeken , en vraagen, enonderzoeken, en niet kunnen begrypen ... Clavigo, hem by de hand vattende. Myn vriend! myn broeder! ik ben in naare verlegenheid. Ik zeg het u, ik beken het ri openhartig, ik fchrikte, toen ik Maria wederzag. Wat is zy ver. val-  6o Clavigo. vallen! bleek! uitgeteerd! Ach! hiervan ben ik alleen de oorzaak. Myne ontrouw... Carlos. Gekheid! grillen ! Zy had de tc'ering reeds, toen uwe vrycry nog fterk gaande was. Ik heb "t u duizendmaal gezeid , en . . . Maar gy verliefden hebt oogen noch neuzen, 't Is fchande, Clavigo, 't is fchande, alles zo te vergecten, en dat om een kranke vrouw, die de pest onder uw kroost zal brengen, waardocr alle uwe kindcrs en kindskinders binnen eenige jaaren op een hooffche wyze zullen uitgaan, als nagtkaarfen.... Een man, gefchikt om (iamvader van een geflagt te zyn, die veelligt in 't toekomende ...Ik zal nog zinneloos worden; het hoofd draait 'er my van. Clavigo. Carlos! wat zal ik u zeggen ? Toen ik haar wederzag , vloog myn hart haar in de eerfte vervoering te gemoet; maar, ach! toen die bedaard was... deernis , hartelyke deernis boezemde zy my in; doch liefde... zie! het was, als of my, in den fchoot des vermaaks, de koude hand des doods over den rug flreek. Ik tragtte my op te beuren; voor hen, die my omringden, wederom den gelukkigen te fpeelcn; maar 't was gedaan, en myn gantfche houding was zo ftyf, zo bedremmeld, dat zy het zekerlyk bemerkt zouden hebben, indien zy niet buiten zig zelveu geweest waren. Carlos. Hel! dood! duivel!... En gy wilt haar trouwen! ... (Clavigo {iaat als in diepe gedagten verzonken, zon-  VlEKDE B E D R Y K. Cl zonder e gedaaa ^ oen,zonder zig aurora zo veel aan te maatigen. Zon t ooit in u kunnen opkomen,dat ge den fchoolmeesrer, die v., dertig jaaren geieeden, het A B C leede, daarvoor de helft van uw vermogen moest geeven? - 0 Clavigo. 'r Kan zyn, dat ge, over 't geheel genomen, gelyk hebt Maar hoe redden wy ons uit de verlegen, heid , waarin wy ons bevinden? Kunt ge hierin raad en hulp verfchafFeu? Spreek. Carlos. Wilt ge dan doen, gelyk ik gezeid heb ? Clavigo. Ja, als gy 'er my toe in ftaat fielt. Ik heb geen overleg. Gy moet de noodige maatregels voor my beraamen. Carlos. Welaan dan! Befcheid den broeder eerst op een bepaalde plaats, en eisende verklaaring, die gy, ge« Krengen en onbezonnen , gegeeven hebt, met de ■ kling te rug. Clavigo. Ik heb ze reeds. Hy heeft ze gefeheurd en my i wedergegeeven. Carlos. Zo veel te beter; zo veel te beter. Dat is reeds li een  66* C L A v I G 0. een begin; en gy hebt my zo lang laaten praaten! Kori ter dan. Schrvf hem maar bezadigd, „dat gy niet goedvindt zyn zuster te trouwen; en dat hy de „ oorzaak hiervan kan te weeten komen, wanneer hy „ zig, in den aanfiaanden nagt, van een vriend ver„ zeld, en naar zyn verkiezing gewapend, op deeze of geene plaats wil laaten vinden." Vervolgens ondertekend Clavigo, fchryf dit. Ik ben uw fe- conde, en.,. De duivel zou 'er meê moeten fpeelen ... (Ciauigo gaat naar de tafel.)... Hoor, nog een woord. Als ik my wél bezin, is dit een onnozele raad. Wie zóu tegen zulk een dollen avonturier zyu leeven waagen? Ook verdient hy wegens zyn gedrag en zyn' Haat niet, dat wy ons met hem gelyk (lellen. Hy moet, dunkt my, maar geregtelyk aangeklaagd worden. Dat hy heimelyk te Madrid gekomen is, zig onder een' verdigten naam , met een' medepligtigen , by u heeft laaten aandienen, eerst door vriendelyke woorden uw vertrouwen gewonnen, vervolgens u onverhoeds overvallen, u een verklaa. ring afgedwongen heeft, en vertrokken, is om ze rugtbaar te maaken, moet hem den hals breeken. Hy zal ondervinden , wat de gevolgen zyn, wanneer men een Spanjaard midden in de burgerlyke rust durft uitdaagen. Clavigo. Gy hebt gelyk. Carlos. Maar daar komt my iets in de gedagten. Terwyl het proces begonnen wordt, kan dit heertje ons nog me-  V I BR DE B E D R Y F. 6f menig" trek fpeelen. Liever derhalven het zekere voor 't onzekere genomen. Wat dunkt u? Als wy hem zonder omwegen maar aanftonds by den kop deeden vatten ? Clavigo. Ik verflaa u, en weet, dat gy de man zyt om dit uit te voeren. Carlos. Zou ik, die reeds Vyfentwiiïtig jaar heb meègeIoopen, en de voornaamlte luiden zien zweeten van angst, zulk een zotte klugt niet kunnen ontwarren? Laat my maar begaan ; gy behoeft niets te doen, niets te fchryven. Die den broeder laat vastzetten, geeft ftilzwygende te kennen, dat hy de zuster niet hebben wil. Clavigo. Neen, Carlos, hoe het gaa, dit kan, dit zal & niet gedoogi?n. De Beaumarchais is een man van eer. Zou hy, om zyne regtvaardige zaak, in een gevangkenis verfinagten ? Iets anders, Carlos, iets anders. Carlos. Och! zotterny! Wy zullen hem niet opeeten. Hyzal wél bewaard en verzorgd worden; en 't kan ook niet lang duuren. Want, zo dra hy befpeurt, dat het ernst is, houdt zyn theatraale y ver op; hy keert beteuterd weêr naar Frankryk, en bedankt zeer beleefd, als men zyn zuster flegts een jaargeld wil toeleggen. Misfchien was 't hem daar maar om te doen. E 2 Cla-  68 Clavigo. Clavigo. 't Gefchiede dan. Maar draag zorg, dat ge hem' niet kwaaiyk behandelt. Carlos. Bekommer u daar niet over.... Eén' raad moet ik u nog geeven. Men kan niet weeten, hoe't verpraat wordt, hoe hy 'er de lugt van krygt. Als dit gebeurt, overvalt hy u; en dan ligt het gantfcke werk in duigen. Om hiervoor beveiligd te zyn, moet ge u ui: uw huis begeeven, zonder dat zelfs een bediende weet, waarheen. Laat het noodzaakelykfte maar byeenpakken. Ik zal u een' knaap zenden, ó'.o u op een plaats zal brengen , daar de heilige Hermandad zelf u niet vinden zou. Ik heb altoos cenige fchuilhoeken aan de hand. Vaarwel. Clavigo, op eeti bedrukten toon. Vaarwel. Carlos. Gryp moed. Als dit voorby is, zullen wy ons weor vrolyk maaken. (Zy vertrekken.") DERDE TOONEEL. In de wooning van Gilbert. Sofia Gilbert, Mar ia dsBeaum ar gha13, met eenig werk bezig. Maria. Wat is Buenko onfiuimig heengegaan! S 9'  Vierde Bedryf. 69 Sofia. Geen wonder. Hy h „w vriend; en hoe zou het gelaat van iemand, tegen wien hy een' dubbelen haat moet koesteren, voor hem verdraaglyk kunnen zyn' Maria. Hy is de beste, de deugdzaamfie burger, dien ik ooit gekend heb. (Haar-werk toonende:) My dunkt J zal het zo maaken. Ik trek dit in; en dat fpeld -u op. 't Zal wél Haan. Sofia. Zeer wél. En ik zal ftrookleurde linten tot het kapfel neemen. Niets kleurt my beter. Gy lacht 1 M a r i a. Ik lach ommy zelve. Wy meisjes zyn toch wonde?. Iy.ü Naauwlyks beuren wy het hoofd een weinig 0P ■of wy houden ons v/eér bezig met onzen opfchik. Sofia. Gy kunt u dit niet te last leggen. Sedert het oo°-en■b.ik, waarin Clavigo u verliet, was niets in fiaar°om * eenig vermaak toe te brengen. ... (Maria ziet met fchrik naar de deur.)... Wat deert u? Maria, beklemd. Ik meende, dat'er iemand kwam.... Ach.' mya hart!... Ik zal 'er nog van flerven.... Voel, hoe net klopt van dien ydelen fchrik. Sofia. Xedaar. Gy zyt bleek. Ik bid u, myn waarde!... E 3 Ma-  ft Clavigo." Maria, op banre bont wjzende. Hier drukt het my.... Het (leekt.... Het zal my het leeveu kosten. Sofia. Ontzie u. M a r i a. Ik ben een dwaas, ongelukkig meisje. Droefheid en vreugd hebben met al liaare kragt myn zwak geitel ondermynd. Ik zeg het u, 't is maar een halve vreugd, dat ik hem weder heb. Ik zal weinig genoegen bekeven. Misfchien vlei ik my t' onregt met het geluk , dat my in zyne armen wagt. Sofia. Zuster! myn waarde , éénige zuster! Gy mergelt: u door zulke bekommernisfen uit. M a r i a. Waarom zou ik my zelve misleiden? Sofia. Gy zyt jong en gelukkig. Gy moogt alles hor> • pen. M a r i a. Hoopen ! O ! die éénige liefelyke leevensbalf m bekoort dikwyls myn ziel. Vrolyke jeugdige droomen zweeven my voor oogen, en verzeilen de ge-: daante van den onvergelykelyken minnaar, die nni weder de myne wordt. Sofia ! Wat is hy bekoorlyk! Sedert ik hem niet gezien heb, heeft... ik weetniet, hoe ik het moet uitdrukken... heeft al het groote, dat:  V ii r d e bedryf. *f dat weleer in zyne befcheidenheid verborgen lag , zïg ontzwagteld. Hy is een man geworden, en moet. met tiet reine gevoel van zig zeiven, waarmede hy te voorfchyn komt, en dat t'eenemaal vry is van laatdunkendheid, alle harten inneemen.... En zou hy de myne worden? Neen zuster, ik was hem niet waardig , en nu nog veel minder. Sofia. Neem hem maar, en wees gelukkig.... Ik hoor uw' broeder. VIERDE TOONEEL. De voorigen, de Beaumarchais. De Beaumarchais, binnen komende. Waar is Gilbert? Sofia. Hy is reeds eenigen tyd uit geweest. Hy zal nu zekerlyk haast komen. Maria. Watfchort u,broeder? (Opfpringende,en bemom den bah vallende:) Lieve broeder! wat fchort u ? De Beaumarchais. Niets. Ik bid u, myn waarde zuster, laat my los. Maria. Gy noemt my uwe. -waarde zinter, en zegt my niet, wat uw op het hart ligt! E 4 S o-  72 Clavigo, Sofia. De mannen veranderen wel eens meer de trekken van hun gelaat, zonder juist iets op het hart te hebben, M a r i a. Neen, neen. Ach! ik zie uw gelaat zo zelden, en nogtans geeft hetmy reeds alle uwe aandoeningen te kennen. Ik lees elke gewaarwording deezer ongeveinsde, onbedorvene ziel op uw voorhoofd. Gy hebt iets, dat u ontrust. Zeg, wat het is. De Beaumarchais. Niets, waarde Ma.ia. Inderdaad niets... wil ik hoepen. Clavigo ... (Hy breek; af.) Maria. Wel nu? De Beaumarchais. Ik ging naar Clavigo. Hy is niet t'huis. S o f i .:. En maakt dit u zo verlegen ? De Beaumarchais. Naar 't zeggen van zyn' deurwaarder,is hy op reis gegaan. Waarheen, en voor hoe lang , weet niemand. Zou hy zig ook laaten lochenen? Of zou hy waarlyk vertrokken zyn ? En waarom? Met wat ccg©erk? Maria. Wy zullen 't afwagten.  Vi-brdeB.ed.stp. 7i De Beaumarchai s. Gy veinst. Ach! de bleekheid van uwe wangen het beeven van uwe leden, alles zegt en getuigt"dat gy het niet kunt afwagten. Lieve zuster! (f/y'vat baar in zyne armen.) by dit kloppend, benaauwd beevend hart zweer ik u ... Hoor my, 0 God, dié regtyaardig zyt! Hoort my , alle heiligen! ...' Gy zoudt gewroken worden, indien hy... dit'denkbeeld maakt my uitzinnig. . indien hy op nieuw afviel, zig aan dubbele meineedigheid fchuldig maak. te, en met onze elende den fpot dreef ... Neen 't is niet mogelyk.... Gy zoudt gewroken worden.' Sofia. Gy zyt veel te voorbaarig. Ontzie haar, bid ik u. (tegen Maria, die op een' /loei nederzygtO Wac komt u over? Gy bezwymt! Maria. Neen, neen. Gy maakt u aanftonds zo ongerust! S o f;a, baar een glas water toereikende. Neem dit gas. M a r i a. Laat af. V/aartoe dat?... Nu, geef 't maar hier. ik zal t gebruiken. De Beaumarchais. V/aar is Gilbert? Waar isEuenko? Ik bid u.maalc. dat zy hier komen. (Sofia vertrekt.) E 5 VYF.  74- Clavigo. VYFDE TOONEEL. De Beaumarchais, Maria. De Beaumarchais. Hoe is 't, Maria? Maria. Wél, zeer wél. Zoude ge dan denken, broeder?... De Beaumarchais. Wat, myn lief? Maria. Ach! De Beaumarchais. . Uw adem wordt belemmerd. Maria. De fterke hartklopping dient my voor ademhaaling. De Beaumarchais. Hebt ge geen geneesmiddel ? Moet ge niet iets hebben, om te bedaaren? Maria. Ik weet één middel; en daarom heb ik God reeds lang gebeden. De Beaumarchais. i Gy zult het verkrygen, en, zo ik hoop, van myne hand. ZES-  Vierde Bedrvf. 75 ZESDE TOONEEL. De voorigen, Sofia. Sofia, inkomende. Zo even geeft een looper deezen brief af. Hy komt van Aranjuez. De Beaumarchais. 't Is het zegel en de hand van onzen gezant. Sofia. Ik verzogt hem in te komen, en ecnige ververfching te gebruiken; doch hy bedankte, devvyl hy nog meer dépêches had. M a r 1 a. Lieve zuster, wilt ge eens om den doétor zenden? Sofia. Deert u iets ? Heilige God! Wat deert u ? Maria. Gy zult myzo benaauwd maaken, dat ik byna 01a geen glas water kan vraagen.... Sofia!... Broeder!... Wat behelst de brief? Zie , hoe hy fiddertJ hoe de moed hem begeeft! Sofia. Broeder! (De Beaumarchais werpt zig fpraakeloos op eeny ftoel, en laat den brief vallen.') ... Myn broeder!... (Zy vat den brief op, en leest hem.) Ma.  y6 Clavigo, Maria. Laat my hem zien. Ik moet... (Zy wil op/taan,} O wee! Ik gevoel het. 't Is het uiterfte. Zuster! uit barmhartigheid den laatflen fchielyken doodiieek! ... Hy verraadt ons.... De Beaumarchais, opfpritigende. Ja, wel verraadt hy ons. (Zig voor het hoofd en op de borst flannde:) Myn ganfche ziel is zo dof, zo doodsch, als of een donderdag myne zintuigen verlamd had. Maria, Maria! gy zyt verraaden; en ik liaa nog hier! Waarheen ?... Wat... Ik zie niets, geen uitkomst, geen redding. (Hy werpt zig op een' /loei.) ZEVENDE TOONEEL. . De voorigen, Gilbert. Sofia. Gilbert! raad, hulp! Wy zyn verloorem Gilbert. Wyf! Sofia. Lees, lees. De gezant meldt aan onzen broeder, dat Clavigo hem lyfltraffelyk verklaagd heeft, als of hy onder een' valfchen naam in zyn huis was geïloo;pen, en hem in zyn bed met het piHooI in de hand gedwongen had om een eerroovende verklaaring te .ondertekenen. En, indien hy niet fchielyk uit het kcningryk vlugt, f.eept men hem in de gevangkenis, vaar-  Vierde Bedryp. «* waaruit de gezant zelf misfchien niet in Maat is herate verlosfen. De Beaumarchais, epfpringende. Ja, zy zullen 't doen; zy zullen mv in de ze. vangkenis fleepen, maar van zyn ontzield ligchaaai af,, van de plaats af, daar ik my in zyn bloed zal ge. wasfchenhebben.... Ach! ik gevoel woedenden dorst naar zyn bloed.... Heb dank, o Hemel - gy verfchafc den mensch verkwikking en veruerkiug 'm\ midden van t zwaarfte lyden. Hoe gloeit de fmagtende wraaklust m myn boezem ! Hoe trekt dat heerlyke gevoel, die blaakende begeerte naar zyn bloed mv m myne nietigheid, uit myne ftompe beHuitel'ooZ heid Ja, het voert my boven my zeiven. Wra,k wraak.- Verrakkelyke aandoeningf Al wa in myt' Sofia, Broeder, gy zyt verfchrikkelyk. D ■ Beaumarchais. Zo veel te beter.... Ach! geen dogen, geen geweer! Deeze handen zullen hem verwurg; kzïf zal b* volle genoegen fmaaken van hem^ield Ï M a r i a. Myn hart! myn hart' De Beaumarchais. Ik heb u niet kunnen redden; daarom zult gy geWoken worden. Ik fnufFcl nasr zyn fpoor. ^ tan-  Clavigo. tanden wateren naar zyn vleesch; myn verhemelte finagt naar zyn bloed. Ben ik een wild dier geworden? My gloeit in elke ader.my prikkelt in elke zenuw, de begeerte naar hem. Eeuwig zou ik den manhaaten, die hem thans door vergift of verraad van kant maakte. O ! help my, Gilbert, help my hem opzoeken. Waar is Buenko ? Help my hem vinden. Gilbert. Red u, red u. Gy zyt buiten u zeiven. M a r i a. Vlugt, broeder. De Beaumarchais. Neen, ik moet hem hebben. O! had ik hem aan de overzyde der zee! Ik zou hem leevende vangen, en hem, aan een paal gebonden, lid voor lid affcheuren, voor zyne oogen braaden, met fmaak inzwelgen, en u voordisfchen, wyven! Sofia. , Voer hem weg. Hy vermoordt zyn zuster. AGTSTE TOONEEL. De voorigen, Buenko. Buenko, met drift binnen komende. Vlugt, mynheer, vlugt! Ik heb het voorzien; ik heb op alles agt geflagen. Nu zoekt men u. Gy zyt verlooren , ten zy gy op 't oogenblik de ftad verlaat. D e  Vierde B s d r y f. £te SeW> Helsinghör. J Mevrouw! J (Zy volgen baar gezamenlyk.) Einde van bet tweede Bedryf. K 3 DER*  i5o De Graaf van Walltron. DERDE B E D RT F. EERSTE TOONEEL. Men ziel ter wederzyde een leger. In V verfcbiet ■vertoont zig bet front van V regiment , de vanndelwagt. en al w.a tot verfiering van een krygsbeir behoort. 'Ier r eg ter zyde /laat eene Officiers-tent. Eenigc korporaatfchappen zyn nog in aantogt. De andere ftaan reeds. De Adjvdant Lichtenau voert bet bevel, en fcoaart ze naar behoor en. Twee Tamboers, door hem gelast, brengen twee trommen , er, plaatfen de eene op de andere. Voorts verfcbynen Helsinghör, Winter, Wastworth en nog een ander Lieutenant. (Zy groeten den Adjudant.") Winter. Onderdaanige dienaar. Helsinghör. j"" , Uw dienaar Heer Adjudant. J Lichtenau. Uw gehoorzaamde dienaar, Mynheeren. Helsinghör. 't Is een fmaakelyke kommisfie, diewy hier moeten uitvoeren. Win-  Derde Bedryf. 151 W i n t e e. ' Dat ik juist verpligt ben om 'er toe mede te werken !... Helsinghör. En ik! Wastworth. Ik zou ook liever op een andere expeditie gaan. Winter. Ik heb nooit gaarne krygs- of ftandregt bygewoond. Ik poogde my telkens 'er van te ontrekken ; en juist heden moet ik, uu 't myn' allerbesten vriend betreft . .. Lichtenau. .Ik beklaag u. Gaarne zou ik u verfchoond hebben ; maar 't was uw beurt. Helsinghör. In den krygsdienst gaat het niet anders. Men discht ons allerlei op. Of 't ons fmaakt of niet, wy moeten 't evenwel verzwelgen. Wastworth. Van deezen dag af is de uniforme my tot last. Had ik geld, ik zou flraks na den oorlog den dienst nederleggen. Hoe ligt kan de dapperfte man, de braaffte Officier, ongelukkig worden! Walltron! uw dood zal veelen voorzigtig, en veelen bevreesd maaken. Helsinghör. 't Is niet anders. In 't burgerlyke kan een ampK 4 te-  152 De Graaf van Walltron. tenaar, die tegen zyn' meerder' iets misdoet, nog op vergiffenis hoopen. Wordt hy gelïraft. 't gefchiedt veelal door een geldboete, door hegtenis, of door't verlies van zyn bediening. Maar by ons is 't: pligt of dood. Winter. Uwe koelheid zou voor my thans een gelukkice gaaf zyn. b Helsinghör. Ei! Een fyne fteek! Maar zeg, komtgy, met al uwe aandoenlykheid, verder dan ik? Gy ergert u, gy kwelt u innerlyk, en kunt den armen duivel toch met helpen. De daad is bekend. Het koninglyk bevel is flreng en onherroepelyk. Al plukten wy ons al het hair uit, hy zou zyn flraf evenwel moeten ontvangen. Zo gaat het, als men te driftig en te gevoelig is. Wastworth. Wanneer ik gedenk, met welk een' yver Walltron het nieuwe bevel omtrent de fubordinatie goedkeurde, en hoe hy 'er nog heden morgen mede ingenomen was, toen hem het noodlot van dien Korporaal uit het regiment van Wend ter ooren kwam. . . Helsinghör. A propos, hoe is 't met het verhoor van den Korporaal uk Walltrons kompagnie afgeloopen? Licht e n a u. Hy heeft zig, zo ik meen, niet kunnen zuiveren. 'c Blykt  Derde Bedryf. '53 't Blykt klaar, dat hy oorzaak is van de defertie van het piket. Hy is een dobbelaar, en heeft menigmaal van de twee gemeene Soldaaten geld geleend, dat zy door zuinigheid opgelegd hadden. Eenige dagen geleeden, maanden zy 'er hem om; 't geen, naar ik hoor, wel meer gebeurd is. Hierdoor verbitterd, zogt hy federt geduurig gelegenheid om deeze luiden te bedillen ; en gisteren morgen heeft hy ze by den Kapitein, die altoos veel van hem hield, omdat hy zyn' dienst naauwkeurig waarnam, verklaagd, als hebbende zig in den drank te buiten gegaan. Zy zouden, totftraf, geweer hebben moeten draagen. Zy konden zig by den Kapitein niet verantwoorden, of durfden 't 'er niet op aan laaten komen, en zyn dus te nagt afgetrokken. Winter. L^age fchepfels! Ik zou hen zonder aandoening zien ophangen. Zy wisten, hoe flipt hun Kapitein een' ieder'rcgt deed, en hebben, door deeze verfoeielyke wraak, dien braaven man in dit ongeluk gefleept! Lichtenau. 't Zal den Korporaal flegt bekomen. Want, volgens 't berigt aan den Kolonel, hebben de getuigen by 't verhoor alles gedaan, wat mogelyk was, om hem te doen tuimelen. Toen 'er vonnis ging, om door driehonderd man tienmaal op en neêr te loopen, en vervolgens weggejaagd te worden, was elk t'onvrede , dewyl hy , zo men meende, doodftraf verdiend had. Daar waren 'er, die vry luid riepen: „Nu, dat'er aan te kort komt, zullen wy K 5 „ 'er  154 De Graaf van Walltron. „ 'er by leggen; wy zullen 'er op flaan , dat de zon „ door de huid fchynt." Wastworth. Ik geef geen' fchelling voor zyn leeven. Kapitein Walltron is ongemeen bemind. Ook zyn 'er onder 't gantfche regiment weinigen , of ze hebben zyn goedheid en milddaadigheid ondervonden. Winter, En veelen , die getuigen waren van zyn grootmoedigheid en van zyn laatfte heldendaad , moeten thans getuigen- weezen van zyn' ondergang ! Maar de Prins .. . Helsinghör. Die koeftert zig thans in de koninglyke hoofdflad, en denkt wel aan het tegenwoordige, maar vergeet het voorleedene. Groote Heeren hebben doorgaans het beste geheugen niet. Hy zal vroeg of laat hier komen; misfchien over een week of twee. Winter, tegen Wastworth. By 't ontbyt fpraken wy nog over zyne verheffing. Maar wat bevordering verkrygt hy nu! • Wastworth. Ik begryp nog niet, wie dat gerugt uitgeftrooid heeft, of wat 'er agter fchuilt. Lichtenau. De Majoor komt. (Allen treeden zy hem een" flap te gemoet, en maaken hun komplinient.) TWEE-  Derde Bedryf. 155 TWEEDE TOONEEL. De voorigen, de Majoor, de Auditeur. Majoor. Gehoorzaame dienaar, Mynheeren. Hebt ge reeds naar my gevvagt? Winter. O ! wy zien den Heer Majoor maar al te vroeg yerfchynen. Majoor, heimelyk tegen Winter. Ik zou zelf wel wenfchen , dat een alarmfchoot ons noodzaakte om deeze allernaarlte expeditie te ftaaken. Winter. Ja , was de Hemel zo goedertieren ! (Heimelyk tegen den Auditeur;) Mynheer , infchikkelykheid kan u thans tot eer {trekken. Auditeur, de fchouders optrekkende. Zo veel van my afhangt. (Zy gaan in den kring. De Kapitein van V executie ■ kommando roept;) Vat het geweer! (Al 't volk ftaat in orde. De agt man, naamelyk twee Sergeants, twee Korporaals, twee Adelborften en twee gemeene Soldaaten, treeden van ter zyde, daar zy te vooren geftaan hebben, insgelyks in den kring. Allen plaat/en zy zig , de eene Kapitein te-  1^5 De Graaf van Walltron. tegenover den ander", de Majoor ter regter-, en de Auditeur ter linkerzyde , agter op het tooneel; vervolgens de twee Lieutenants , en zo voorts, tot de twee Gemeenen toe , indicrvoege, dat zy , aan elke zyde, naar hunnen rang, op elkander volgen. Be Majoor trekt zynen degen uit, en legt dien ter regterhand op de trom. De Auditeur legt 'er zynen rotting kruiswyze over, en haalt een memorieboek met potlood uit. Ondertusfehen ziet men den Provoost, een' Korporaal en vier man, met bajonetten op 't geweer , Kapitein Walltron in 't midden, geboeid, overbrengen. Zy blyven ter linkerzyde ftaan. De Provoost reikt den gevangen' den [leutel toe , waarmede by zig zelf ontfuit f en de boeien voor zyne voeten nederlegt.') Auditeur. Den gearrefteerden Heer binnen. (Thans wordt Kapitein Walltron, ongeboeid , in den kring geleid. De wagt plaatst zig ter wederzyde. Walltron treedt 'er onverfaagd en ftandvastig in, en groet den Majoor met eerbied. Het tnedelyden is zigtbaar in 't gelaat aller aanweezigen, Be Majoor febynt zyne ontfteltenis te willen verbergen , doch vergeefs.) Majoor. Door zyne Excellentie onzen Generaal en Opperbevelhebber, is op aangeeving van ons regiment bevolen, tegen u , Heer Kapitein, wegens krenking der fubordinatie , naar 't ftandregt te handelen , ten welken einde u eenige korte vraagen voorgefteld zul-  *! Derde Bedryf. 15 7 zullen worden , waarop gy behoorlyk zult gelieven te antwoorden. Auditeur. Heb de goedheid , Heer Kapitein , van uwen naam, voornaam, geboorteplaats, ouderdom, en de jaaren, geduurende welke , gy in dienst geweest zyt, aan my op te geeven. (Hy legt zyn memorieboek op de trom, en fcbryft daarin alles , wat Walltron zegt, ftaande het ganfche verhoor.') Walltron, onbedeesd. Ik ben Adolf Frederik Graaf van Walltron, Vryheer en eigenaar der baronie Wolltenau, geboren op het graaflyke (lot, door myne voorouders geftigt. Myn ouderdom is drieëndertig jaaren. Ik heb veertien jaaren gediend, en bekleed thans, gelyk bekend is ,den post van Kapitein onder 't regiment infanterie van zyn Excellentie den Graaf van Delmenhorst. Auditeur, dit gefcbreeven hebbende. De reden, waarom men u voor dit ftandregt gebragt heeft, kan u niet onbekend zyn. Om nu naar aanwyzing der gefchreeven wetten te werk te gaan , wordt gy verzogt het voorgevallene, omftandiglyk, met klaare woorden, volgens regt en geweeten, te openbaaren. Walltron. Ik heb het ftrenge bevel betreffende de fubordinatie overtreeden. Ik heb heden morgen tegen mynen braaven en waardigen Kolonel den degen getrokken. A u-  153 De Graaf van Walltr'on. Auditeur. Wat bewoog u daartoe ? Walltron. Heete drift en fchadelyke toorn. Aud iteur. Was het geval ook verknogt met omftandigheden, , die u ter onfchuldiging kunnen dienen? Walltron. Neen. De Kolonel hield my de vermoede fout van i onagtzaamheid voor, wegens de drie man, die, tot: myne kompagnie behoorende, laatstleeden' nagt het t hoofdpiket verlaaten hebben. Ik , niet bewust van i eenige de minde reden of aanleiding, door my tott deeze defertie gegeeven, geraakte in toorn, en liet i my in driftige woorden uit. De Kolonel, hierdoorr in zyn waardigheid gekrenkt, dreigde my met hegte- ■ nis. Dit bragt my geheel buiten my zeiven; ik trok : mynen degen, en viel woedende op myn' meerder' aan. Auditeur. Misfchien heeft de Kolonel harde uitdrukkingen gebruikt, en uwe eergierigheid daardoor wakker ge- • maakt. Walltron. In 't allerminfte niet. » Auditeur. Had een ander u te vooren ook wegens dit geval eenig verwyt gedaan. Wall--  Derde Bedryf. 159 Walltron. Niemand. A uditeur, zyn voorhoofd wryvende. Of was 'er eenige moeielykheid of twist vooraf [ gegaan, waardoor uw driftig temperament.. . Walltron. Neen , niets , dat 'er naar gelykt. (Met eenige misnoegdheid:) Ik heb niemand te befchuldigen dan my zeiven. Auditeur. Hadt gy, tegen uwe gewoonte, heden morgen ook l een glas wyn ... Walltron, halfgramfloorig. 'k Zou maar zeggen: „ een' roes gedronken ? " Auditeur. Hebt gy nog iets voor te ftellen? Walltron. Niets. Auditeur, de fchouders ophaalende. 't Verhoor is volbragt, Mynheer. (Walltron itreedt, bedaard, met de wagt en den Provoost, buiten den kring. De Auditeur is eenige oogenblikken bezig met fchryven. Na eene algemetne flilte, geduurende welke , de gantfcbe fchaar fterke aandoening laat blyken, zegt hy:) Het bevel, om telgen den Kapitein, Graaf van Walltron, ftandregt te houden , is door Zyne Excellentie, den komman- dee-  rob De Graaf van Walltüok. deerenden Generaal, Graaf van Delmenhorst, onzen opperden Gezaghebber, uit hoofde van het onlangs gepubliceerde befluit Zyner Koninglyke iVIajefteit, ons regiment zeer nadrukkelyk ingefcherpt. (Hy haalt eeti' papier uit den boezem.) Het vyfde artikel van deeze koninglyke wet, gegeeven den 7. Augustus deezes jaars, luidt aldus: (Hy leest; en allen, buiten hem en den Majoor, neemen hunne hoeden af:) „ Ieder gemeen Soldaat, Onder- en Opper-Officier, „ van den hoogden tot den Iaagften rang toe , van wat ftaat , geboorte , aanzien of verdienden hy „ zy, zal, in geval hy, gelyk te dikwyls gefchiedt, tegen de fubordinatie misdoet, zonder genade of ,, oogluiking, na gehouden ftandregt, door kruid en „ lood worden ter dood gebragt , op casfatie van „ den Kommandant van 't regiment, en onze aller- grootlle ongunst." (Hy legt het koninglyke bevel op de trom ; en zy zetten allen hunne hoeden wederom op.) Volgens aanwyzing van dit koninglyke bevel, als mede volgens de krygsartikeleu , inzonderheid het zesentwintigfte , ben ik verpligt in het tegenwoordige geval deeze uitfpraak te doen. (Hy fluijlert den Majoor iets in V oor. Fan deezen gaat het den kring rond, totdat bet wederom, ter linkerzyde, van den Kapitein by hem komt. Ieders gelaat vertoont beweegingen van droefheid en medelyden. De Majoor neemt zynen degen, en de Auditeur zynen (lok. Alle ftemmende perfoonen trekken bun zydgeweer.) Majoor. Elk, die van myn gevoelen is, deeke den linkerduim  Derde Bedryf. iöi duim op. (Dit gefcbiedt door allen , uitgezonderd eet! Korporaal, een* Adelborst en de twee Gemeenen. Deezen fcbudden bet hoofd.) Auditeur, de ftemmen geteld, het von. nis, volgens de meerderheid, kortelyk opgemaakt, en het. zelve , op de trom , in zyn memorieboek gefcbreeven hebbende. Den gearrefteerden Heer binnen. (De Provoost brengt hem met de wagt. De Auditeur geeft den Majoor bet vonnis over. Deeze ondertekent bet met groote ontroering. Ondertusfchen wenkt de Auditeur den Provoost toe, en vraagt in flilte om den ftaf. De Provoost antwoordt door eene neiging van bet hoofd. Nadat de Majoor zynen naam onder bet vonnis gefcbreeven beeft, doet de Auditeur het zelfde. Vervolgens leest hy overluid i) „ Vermids de Heer Kapitein, Graaf van Walltron , „ in het tegenwoordige ftandregt, zelf heeft belee„ den , tegen zynen Kolonel, den Heer Graaf van „ Bembrock , toen dezelve hem over de defertie „ van twee man uit zyne kompagnie onderhield, „ in toorn den degen ontbloot te hebben: zo is de „ geregtelyke uitfpraak by meerderheid van ftem. „ men, dat hy, de voornoemde Heer Kapitein, Graaf „ van Walltron, tot ftraf van zyne misdaad, en tot ' „ voorbeeld voor anderen," (by reikt naar den Provoost, die hem den flaf overgeeft,) „door kruid en „ lood ter dood gebragt zal worden." (Hy breekt den flaf, en werpt ban de (lukken voor de voelen.) ï- „ Uit-  ió2 De Graaf van Walltron. „ Uitgefproken in het ftandregt, gehouden by Nord„ holm. Salvo j'are aggratiandi. „ Van Streitenau, Majoor. „ Van Rechten, Auditeur." (Elk fleekt zynen degen wederom in de fcbede.) Walltron, zig gebooqen hebbende, zonder de min/ie ontfieltenis. Ik neem , zonder gemor , myn vonnis aan , en erken, dat het billyk is. Doch, indien ik, wegens myne getrouwe dienden, op eenige gunst van't regiment mag hoopen, verzoek ik een uur uitftel, om my tot den gewigtigen overgang naar de eeuwigheid te bereiden, eenige familie-zaaken te bezorgen , myne beklaagelyke vrouw fchriftelyk van haar treurig lot te verwittigen, en affcheid van haar te neemen. Ook wenschte ik , dat men den Kolonel uit myn' naam verzogt my een kort gefprek te vergunnen, dewyl ik hem gaarne om vergiffenis van myne drift zou willen bidden. Hy is myn fchoonbroeder, en was altoos myn tederfte vriend. Zyne edele ziel kan omtrent myn ongeluk niet onverfchillig zyn. Majoor. Hoe gaarne zouden wy u een' grooter' dienst bewyzen ! Uwe ongemeene verdienden maaken u een beter lot waardig, (legen den Provoost:) Den gearredeerden Heer wordt vryheid gegeeven om zyne begeerte onverhinderd te volbrengen. Bewaak hem,  Derde Bedryf. 163 hem , en laat my , op zyne aanzegging, weeten, wanneer het komrnaudo ter executie moet optrekken. (Tegen een Lieutenant:) Heer Lieutenant , breng aan den Heer Kolonel het verzoek van Mynheer over, en doe hem verflag van het antwoord. (Hy gaat uit den kring; de anderen volgen hem.) (Tegen Walltron, wien hy, vertrekkende, de hand drukt:") Heer Kapitein, ik beklaag u hartelyk. Ik ben aan uw bloed onfchuldig. Myn pligt moet my by u verichoonen. Vaarwel. (Hy vertrekt met aandoening.) Auditeur. Gy hebt u niet willen redden, Heer Kapitein., Verfchoon my. Walltron. Redden ? Dan kent ge my nog niet. Gy deedc meer dan gy doen moest. Vaarwel. (De Auditeur en de anderen vertrekken, ititge* zonderd de volgenden.) DERDE TOONEEL. Walltron, Winter, Helsinghör, Wastworth. Walltron. (Hy doet zig de boeien wederom aan, en fluit ze met den feut el, die hem door den Provoost wordt toegereikt, aan wien hy denzehen vervolgens wedergeeft.) Waarom zo neêrflagtig, myne vrienden? (Hy ziet' L 2 ben.  i64 De Graaf van Walltron. hen allen aan.) Is dit voor u zulk een ongewootie vertooning ? Ben ik de eerde, die de wet overtreeden heeft? De eerde, die zyn fchuld moet boeten? Winter. Een fchuld van deezen aart! Een man als gy!... Misfchicn heeft niemand ooit iets diergelyks beleefd. Walltron, onverfcbillig. Een Kapitein, die anders een braafman was, fterft, ten voorbeeld van1 anderen , wegens het krenken der lubordinatie. Is 't in Engeland niet gebeurd, dat een Koning zyn gezalfd hoofd onder den byl moest leggen? En wat was zyn misdaad? Hy wilde heerfchen, een onbepaald Monarch zyn. Hy deed, 't geen veelen zyner voorgangeren in de wereld gedaan hebben, en veele navolgers nog fteeds zullen doen. Nu is 'er tusfehen Kapitein en Koning zekerlyk een wyde afdand. Engeland ftaat nog , gelyk voorheen; en myn vaderland zal ook wel een gedugt koningryk blyven, al ben ik niet meer in weezen. Helsinghör. Dit gaat alles te boven. Uwe gelaatenheid is fmertelyker dan uw ongeluk. Zy doet ons uw verlies derker gevoelen. Ik geraak myne koelheid kwyt. Walltron, Omtrent myn eigen noodlot ben ik ten vollen gerust. Waren 'er flegts geene anderen in gewikkeld! Ik heb nog dandvastigheid noodig. Myn fchoonbroeder, en myn ongelukkige vrouw... Ziedaar het ge-  Derde Bedryf. 165 gewigt, dat de fchaal doet overflaan. Wat zal ik aan haar fchryven ? Hoe kan ik myne vervloekte drift regtvaardigen? Zy, een engel in geduld, die zo menigmaal myne haastigheid verdroeg,moet nu onfchuldig lyden. En myn zoon! ... Ik derf door de hand van myne medebroeders; maar myn dood blyfc evenwel het teken van draf; en draf is 't gevolg van een misdaad, klein of groot. Winter. Hemel! welk een tooneel zie ik te gemoet! . .. Beste vriend! wist gy wat u nog te verwagten daat. .. Ik kan het niet uiten. Walltron. Nog meer dan de dood? Wat zou dat kunnen weezen ? . .. Hemel! Wie zie ik! VIERDE TOONEEL. De voorigen, «fe Graavin van Walltron. Graavin, niet aitgt ft rekte armen naar haaren egtgenoot toeloopende. Ha ! myn egtgenoot! . .. Walltron. Ongelukkige vrouw! Wat onderneemt gy ? Graavin. Ha! Barbaaren! Hebt gy hem dan eindelyk veroordeeld? Den man, die aan de uniforme , welke L 3 gy  166 De Graaf van Walltron. gy nevens hem draagt, roem en eer heeft toegebragt! . .. Hy was u te groot. Nyd en afgunst zyn zyne beulen. Regtvaardig Opperweezen ! kunt gy zulk een gruwel met uw heilig oog aanfchouwen? Walltron. Laat af, ongelukkige! De fmert vervoert u . . . Graavin, als buiten zig zeiven. Ketens, het teken der fchandelykfte misdaadigheid, drukken uwe dappere hand ; de hand, die voor 't vaderland overwinningen bevogt! Zyn dit de lauweren , die uwen roem kroonen ? (Zy ziet verwilderd rondom.) Vervaarlyke toerustingen ! Akelig gezigt! Gy alleen hebt reeds een doodende kragt. Walltron. O vrienden, vrienden! wat hebt gy gedaan ? Graavin. Vrienden ! Zeg liever molliters, krokodillen. Zie , hoe zy daar flaan. Geveinsdheid flraalt uit hunne oogen. Nydigheid vervult hunnen helfchen boezem. Winter. Ach ! welke harde befchuldigingen , Mevrouw ! Wist gy . . . Graavin. Ik weet genoeg. Waarom mogt ik hem niet zien? Waarom wilde men my voortflcepen, verre van hem verwyderen ? Wall-  Derde Bedryf. 167 Walltron. Hoe! Waar fpreekt gy van? Helsinghör. Zy kwam, toen 'er reeds bevel gegeeven was om ftandregt te houden. Wy tragtten door allerlei voor. wendfels ons van haar te ontdoen, om u beiden , uit medelyden, voor de allerfmertelykfte ontmoeting te behoeden. Graavin. Medelyden? . . . Tyger! My van myn' man af te fcheuren, in de Iaatfte uuren, waarin gy hem, als uw onfchuldig flagtoffer . . . Walltron. Zy deeden hunn' pligt. Wat bewoog u om hier te komen ? Graavin. Tederheid, met hoogmoed gepaard. Ik kon myn verlangen om u aan deeze lippen te drukken niet betoomen. Wat vermkkelyke tooneelen heb ik niet al in myne verbeelding ontworpen ! Zegevierende, zeide ik tot my zelve, zegevierende, zultgy, arm aan arm met uwen held de krygsgelederen doorwandelen , en van wederzyde de blyde gelukwenfchingen inademen , welke u door kenners van verdienften uit agting toegejuicht zullen worden. Hoe zwol myn boezem door de zalige bewustheid van myne naauwe verbintenis met een' man, die, door nieuwe daaden , nieuwen roem onder zyne medebroeders verworven had ! En nu . .. Hemel! Hemel! L 4 ... nu  irJ8 De Graaf van Walltron. ... nu vind ik u op den rand van 't graf. Reeds ontfluit de dood zyne kaaken , om u te verflinden. Het moordgeweer, gefchikt om de vyanden te verdelgen , zal uw bloed vergieten; uw bloed, zo dierbaar, zo heilzaam voor het vaderland! Afgryslyk! Walltron. Bedaar, beste vrouw! Uwe fchrikkelyke befchuldigingen treffen myne opregtlte vrienden, die uwe hoogagting ten vollen waardig zyn. Zy zeiven lyden gevoelige fmert. Gaarne zouden zy myn lot verzagren, ging het alle hunne kragten niet te boven. Ik alleen heb voor my den afgrond gegraaven, waaruit niemand my kan redden. Graavin. Laat af, wreede, laat af, myn hart, dat voor u alleen klopt, te doorbooren! Zou ik u derven ? Onmogelyk. Ik zou myn leeven moeten verwenfchen, 't zou voor my in duizend opzigten, een hel worden. Ach! heb deernis, Walltron ! Ontferm u over I uwe vrouw. Zie, hoe de fmert in myn ingewand woelt. Verfchaf my troost. Kan de zagte ftem der liefde u niet treffen, hoor dan de donderende flem der natuur. Gy zyt vader; vader van een nog flamelend pand der tederfte huwelyksmin. Wilt gy uw' zoon het beliaan hier op aarde verbitteren? Uw leeven is een pligt, welken gy hem fchuldig zyt. God en de natuur gebieden, dat gy voor uw behoud zorgt. Wie zal t' eeniger tyd uw kroost ten fteun verflrekkcn? Een ongelukkige moeder, die in den weedom over 't verlies van haar' egtgenoot eerlang zal bezwy-ken? . . . Wall-  Derde Bedryf. £6*9 Walltron. O Sofia! Sofia! Betoon my medelyden. Uwe liefde , uwe tedere onderwerping , zo ik my daarmede nog mag vleien, moet u deeze harde aanvallen doen flaaken. Laat my door uw geween en gejammer geen voorwerp van vernederend medelyden worden. De flraf myner misdaad is een ongelukkig vereischte , noodig om anderen in het toekomende een affchrikkend voorbeeld te geeven. Ingefloopene misbruiken en fchadelyke ongeregeldheden dwongen den zagtmoediglten Monarch tot de onherroepelyke ftrengheid der wet. Myne hollende drift en myn ongelukkig noodlot hebben my doen vallen. Ik ben onherftelbaar verlooren. Graavin. Ach! dat God zig over my ontferme! (Zy wringt haare handen ,en vertoont eene zeer hevige gemoedsbeweeging.) Walltron! Walltron! (Zy valt in zyne armen.) Winter. Ysfelyk tooneel! Graavin. Gy verlooren? Onherlrelbaar?Gy? (Zyt gaat wanboopig heen en weder.) Winter. Mevrouw, verfchoon myn' ongelukkigen vriend! L 5 Wall-  1 i^o De Graaf van Walltron. Wall t r o n. Ik bid u, dierbaare Sofia, maatig uwe droefheid. Gy maakt myn hart te week. . . Graavin. Gy derven? Onmogelyk. Om zulk een' misdag, die degts aan uw ongelukkig temperament toe te fchryven is? Eén vervoerend oogenblik,één bedryf, waarvan uwe ziel geen bewustheid had ... En tegen uw' besten vriend, myn' eigen' broeder! . . . Zou de Schepper van alle weezens, die u dit tem' perament inblies, het tot uw bederf . . Walltron. Breek af, vermeetele ! Beleedig de Voorzienigheid door geen gemor. Wy moeten Gods gaaven erkennen , en onze gebreken tragten te verbeteren. Hy dortte , toen hy ons fchiep, den vryen wil in onze ziel. Graavin. Is 'er dan niets, dat u kan redden. Berouw kan immers God, den regeerder van hemelen aarde,verzoenen. Zou de mensch, die nietige worm, door 't erkennen van fchuld tot geen toegeevendheid Walltron. Zou ik kruipen ? Zou ik door lafhartigheid my aan de veragting van myne medebroeders blootdellen ? Graavin. Ha! wreedaart ! om uw' hoogmoed niet te Ieren. ken,  Derde Bedryf. i7i ken, wilt gy uwe vrouw, uw eigen bloed,ongelukkig maaken ! Gy hebt geen regt over u zeiven. i Gy hebt het afgedaan. My en uw kind zyt gy meer I fchuldig. Vader en egtgenoot zyn naamen, die u | moeten vermurwen , zal de wereld u niet, als een I mondei-, verfoeien. Helsinghör. Mevrouw, gy vaart te hevig tegen uw' egtgenoot i uit. Onze zwaare (land en onze (Irenge wetten zyn i u niet genoeg bekend. Al zyn wenfchen zou vrug- teloos zyn. Kom ; gy alleen kunt zyn behoud nog uitwerken. Graavin, met de fterkfle uitboezeming van b/yd/cbapk Spreek, engel der vertroofting, (preek! Op myne kniën kusch ik uwe hand. Wat kan ik doen? Ik I ben bereid om myn leeven duizendmaal . .. Helsinghör. Dit offer zou even groot zyn. Neen , hoor, alles i hangt van den kommandeerenden Generaal af. Misfchien i wordt hy door uwe traanen en jammerklagten getrofl fen. De taal der droefheid, door een fchoone vrouw i in dringenden nood geüit, heeft menigmaal een on< i weêrftaanbaar vermogen. Wy zullen u onderfleunen. Het hart van zyn Excellentie is reeds eenigennaate ' voorbereid; het zal eindelyk vermurwd worden, Wall.Tron, gramftoorig. Helfmghör 1 welk een raad! Wilt gy ook . .. Graa.  172 De Graaf van Walltron. Graavin. Goddelyke ïnan ! myn broeder , myn verlosfer!! eeuwige zegen zy uw loon ! Welaan ! de oogenblik-. ken zyn dierbaar. (Zy vat Helfingbör by de band,, doch Jlaat, na weinige fchreden , wederom ftil.) Maar r is dit misfchien ook een looze kunstgreep, om my van i myn' man te verwyderen, en daardoor te zekerder zyn' dood te verhaasten ? (Zy vertoont een verwil- ■ derd gelaat.) Helsinghör. Neen. Deezï wreede argwaan krenkt myn eer,, het edellte kleinood van een' krygsman. Winter. Ik zet myn leeven en myn eer te pand, dat zyn i vonnis tot uwe wederkomst opgefchort zal blyven. Wastworth. Ik zal insgelyks de eer hebben van u te verzeilen. Graavin. Welaan dan. Ik zal u als myne broeders aanmerken. (Tegen Walltron:) Myn leeven , myn ziel, myn i heil berust in uwe handen. Bevind ik by myne we-. derkomst, dat ik u verlooren heb, dan is wanhoop myn lot. Verftaat gy my ? Walltron. Geliefde vrouw , ik bid u, blyf. Gy zult uwe i kwellingen flegts vermeerderen. Graavin, hem omhelzende. Vaarwel. Ik moet u redden, God zy myn hel- ■ per! !  Derde Bedryf. 173 per! (Zy neemt Helfingbör en Wastworth by de band, en vertrekt baastelyk.) Walltron. » Beklaagelyke vrouw! Welk een fchrik zal u overvallen ! Gy blyft by my, opregte vriend. Ik zal deeze oogenblikken aan de ftilte toewyen, om my tot den gewigtigen overgang te bereiden. Binnen een half uur verwagt ik u weder in myne armen. QFiif ter omhelst hem.) (Met een lagchendgelaat:) Wees niet neérflagtig vriend, 't Is fchielyk gedaan. (Zy vertrekken.) Einde van bet derde Bedryf. FIER.  174 DE Graaf van Walltron. VIERDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Men ziet het front van V regiment , met delt trommen , vaandels , 't geweer , en de vaandelA wagt. Ter zyde ftaat de voorige Officiers-tent. V, Geweer der Adelborften , ligt op den grond, en wordt', door twee man bewaakt. By de tent, waarin, Walltron zit,zyn vier wagtersgeplaatst, die, zo dra by 'er uit komt, mede voorwaards tree- ■ den, en ter wederzyde post vatten. De Officiers van 't kommando wandelt in 't verfchiet been en: weder. De Provoost moet zig insgelyks ver- • toonen. Geduurende eene minuut, ziet men Wall- • t r o n in de tent uit een boekje bidden. Daarna i begeeft by zig 'er buiten. De gemelde wagt van t vier man verzelt hem, en verdeelt zig. De Kor., poraal en de Provoost zyn 'er ook naby. Walltron, geboeid. God zy gedankt ! 't Gewigtigde is volbragt..... Ja. Wat kan gewigtiger zyn dan zig met God te! verzoenen, die de oorfprong van ons beftaan is, en i wiens weldaaden wy in onze tydelyke vreemdelingfchap menigmaal met groote ondankbaarheid beant- ■ woorden ? . .. O mensch! wonderbaar weezen! ... Welk een eindelooze verfcheidenheid van gedaante, van kleur, van gefteltenis! Zoudt gy nogtans den; eerden vorm, waarin gy gegooten, de dof, waar-" uit gy gekneed zyt, den Werkmeester, die u maak-; te,  Vierde Bedryp. te, vergeeten ? De bedelaar is niet minder zyn gewrogt dan de Monarch. . . . Doch , wanneer een geringe hier zyn' meerder* beleedigt, wat wordt 'er dan niet vereischt, om de verzoening te bewerken! En om God , op wiens miaften wenk de mensch hoe magtig hier op aarde, hoe verheven boven alle ondermaanfche weezens , tot zyn voorig niets we. derkeert, om God te verzoenen, behoeven geene andere middelen aangewend te worden, dan de vuurige zugten en wenfehen van een gemoed, dat met opregte aandoening in zig zelf treedt. Waare Zielenvriend ! (by gaat ter zyde i) gy hebt my in een half uur meer gegeeven, dan-'s Konings gunst, welke ik met moeite en voor een' duwen prys zou ihebben moeten koopen,my in een lange reeks van ; jaaren kon verfchaffen. (Frolyk en leevendig:) ln een half uur! Onze gebeden zyn in buitengevvoone nooden, en in de laatlte oogenblikken, waarin de dood de poort der eeuwigheid voor ons ontfluit nadrukkelyker en kragtiger dan ooit. Ja, veel krag' i tiger. Deeze innerlyke rust overtuigt 'er my van 'Welaan ! nog een kleine pooging ; en myn taak is volbragt, (Hy baalt eenige papieren uit.) Gy zult iook even kragtdaadig werken als een lang gebed , (.Hy ziet Winter komen.) TWEEDE TOONEEL. Walltron, Winter. Walltron. Welkom , waardfte broeder! Neem thans deezen imam aan, welken de vriendfchap u opdringt. Gy hebt  176 De Graaf" van Walltron. hebt hem flegts met één' man te deelen. Dit plegti-. ge uur, en het daarop volgende oogenblik zal deeze opregte gift verzegelen. Winter. O myn vriend! de naam, welken gy my geeft, is een dierbaar gefchenk. Hier, (op zyn hart wyzen* de,") in deeze bewaarplaats zal ik dit kleinood opfluiten; en, wanneer die t' eeniger tyd verbroken wordt, zal het, nevens myn' geest, tot den eigenaar wederkeeren. Walltron. Deeze hartelyke omhelzing overtuige u , dat ik van u zo denk als van my zeiven. De vriendfchap geeft my derhalven regt om met uw hart voordeel re doen. Ik heb thans iets gewigtigs aan u op te draagen. Winter. Hoe zwaar, hoe fmertelyk die post moge weezen, ik zal 'er geen' minder' prys op Hellen dan myn eigen bloed. Ik verwagtte , dat gy my hiermede i zoudt belasten. Ach! Ach! die ongelukkige . . . Walltron. Gy meent myn vrouw; maar van dit kleinood zal I ik naderhand fpreeken. Het ridderlyk kruis, my heden morgen door u voorfpeld, zou ik hier (hy wyst op zyn derde knoopgat,) gedraagen hebben ; maar: dit fieraad draag ik hier; (hy wyst op zyn hart.) Iki zal het afdrukfel naar de eeuwigheid medevoeren. Daar zal ik het ten toon Hellen, en het oorlprongke-: ly- É .1  Vierde Bedryf. 177 Iyke zelf afvvagten. Docli nu ter zaak. (Hy baalt de voorige papieren wederom uit.) Zie hier een kort opftel; maar geen Praktizyn zal den inhoud kunnen verdraaien. Gy zult 'er de gevolmagtigde uitvoerder van zyn ; uw karakter, met deezen rok gekleed, zal het doen gelden. Wanneer de uitltorting van dit bloed , welk ik op een andere plaats meende te vergieten, aan den eisch der wet voldaan zal hebben , zult gy het openen, en ter uitvoer brengen. Eén perfoon is 'er, waarvan ik geen gewag heb kunnen maaken, dewyl ik voorzag, dat ik daardoor zyne kieschheid en opregte vriendfchap beleedigd zou hebben. (Hy drukt hem vuuriglyk de hand, en brengt dezelve aan zyn hart.) Winter. ■ Ik begryp uwe gedagten reeds. Gy meet de ziel van uw' vriend af naar de uwe. Wat maakt gy my in" dit oogenblik hooghartig ! Ö Walltron ! Walltron! hebt gy zulk een lot verdiend? Walltron. Honderd booswigten ontfloopen, wegens dé langmoedigheid van goedertierne en toegeevende regters, de verdiende doodftraf. Het kwaad, meer en meelde overhand neemende, vereischte ten laatften Itreng. 'heïd, om affchrik te verwekken. Een aanvanger in de ondeugd, een kleine zondaar, wordt betrapt, en aan de algemeene veiligheid opgeofferd. Myn dood is niet fchandelyk. Ik flerf door de ftrengheid der wet, die ik overtreeden heb. Myn uraf kan goede gevolgen voortbrengen. M Win-  178 De Graaf van Walltron. Winter. Door kwaad te verhoeden; dit Item ik toe; maar kan een braaf Soldaat zonder de grootfte neêrflagtigheid zien, dat de waardiglte man een' enkelen misflag, door zyn ongelukkig temperament veroorzaakt, zo flreng moet boeten? dat zyne voorige deugden en daaden in geene aanmerking worden genomen?... Walltron. Dit is juist de bron van verdiend medelyden. Ik zou deeze bron onzuiver gemaakt hebben, zo ik my meermaalen, op gelyke, of op eenige andere wyze, had te buiten gegaan. Doch genoeg hiervan. De tyd is kort. Zal myn braave fchoonbroeder aan myn' wensch voldoen? Ik moet, voordat ik het leeven afleg ,nog . . . Wat's dit? DERDE TOONEEL. De voorigen, Lieutenant Wille, een Sergeant, Korporaals, en veele gemeene Soldaa. ten, tot de kompagnie van Walltron beboerende, W i l l e. Heer Kapitein , ontfchuldig myn vrypostigheid. Zy wilden zig niet laaten weêrhouden; en ik kon hun billyk verzoek niet afflaan. Wat zyt gy by eik' bemind ! 't Ziet 'er in uwe kompagnie deerlyk. uit. Het volk loopt, als zinneloos, heen en weêr. Men ontmoet geheele troepen, die elkander hun ongeluk klaagen. Nu komen traanen in hunne oogen; dan ber- ften  Vierde Bedryf. V9 fien zy uit in vloeken tegen allen, die u veroordeeld hebben. Elders ziet men 'er, die de eenzaamheid zoeken, de handen wringen, en de oogen ten hemel opheffen. Droefheid en wanhoop heeft de gemoederen overmeesterd. De Kolonel heeft naauwkeurige waakzaamheid bevolen. Hy vreest, dat 'er kvvaade gevolgen uit geboren zullen worden. Walltron. Dat hoop ik niet. Wel nu,waarde makkers, komt gy affcheid van my neemen ? 't Verheugt my, dat ik by u zo bemind ben. Dit is een groote voldoening voor my. S e r g e a n t.. O Hemel! dat wy affcheid moeten neemen'. . . Waart gy by den Koning zo bekend als by ons en by 't geheele regiment, hy zou liever een' vinger van zyn hand verliezen, dan een' van zyne beste Officieren om een beuzeling dood laaten fchieten. Hy heeft zulke mannen niet veel; en ons regiment zal van deezen flag ook gevoel hebben. Omdat gy u altoos zo braaf gedroegt , moest ieder Officier het ook wel doen. Uw voorbeeld had magtig veel invloed. Als gy 'er niet meer zyt, zullen de zaaken roerkelyk veranderen. Walltron. Neen, vrienden, dat is een verkeerd begrip. Uit liefde jegens my verkleint gy te onregt de verdienden van anderen. Het vaderland heeft nog waardige zoonen genoeg, die my evenaaren en zelfs overtreffen. M a Ser-  i8o De Graaf van Walltron. Sergeant. , Overtreffen? Dat's onmogelyk. Ik vergeet nooit die fchermutfeling van laatst. Al had de Veldmaarfchalk zelf het kommando gevoerd, 't had 'er niet beter kunnen toegaan. En een Veldmaarfchalk behoort toch nog meer verltand te hebben dan een Kapitein. Dertig jaar ben ik in dienst geweest. Gy zyt myn derde Kapitein. Menigmaal heb ik gemord, en myn' rok met.verdriet aangekeeken., wanneer, .wy ons, voor gering loon , als paarden, moesten affiooven; en met wat vooruitzigt? om, vroeg of laat, dood of kreupel gefchooten te worden, en dan, als een held op krukken, in 't ondankbaar vaderland te moeten bedelen.■ -Maar onder u ben ik altoos te vrede geweest. En nu neemt ons geluk een einde! 'k Wou, dat 'er heden een veldflag voorviel. Een barmhartige kogel voor deezen gryzen kop zou my ifchielyk weêr by myn' Kapitein, brengen. Het leeven kan my nu niet langer bekooren. Walltron. Lieve vader, gy treft myn hart. Maar de liefde, die gy my toedraagt, moet u tot geen gemor doei: overflaan. Braave luiden kunnen niet altoos beloond worden. De waare vergelding van goede daaden beflaat in de innerlyke gerustheid , die wy gevoelen , wanneer wy ons wél gedraagen hebben. Uwe zoonen of maagen zullen u in geval van nood moedig byfpringen. En waarmede kunt gy hun. dit vergelden? Met opregte dankbaarheid; met niets anders. Nu, zyn wy allen niet zoonen van 't vaderland? Eischt de natuur niet,dat wy voor de onzen veg-  Vierde Bedryf. i8r vegten? Het vaderland is onze moeder; en de Koning is, volgens den wil der Voorzienigheid, haar deun, haar befchermer, gelyk de man zyn vrouw, de broeder zyn zuster, moet onderdennen en befchermen. Aan de andere zyde van 't graf zien wy allen elkander weder, zonder onderfcheid van rang. Daar zullen deugden en verdienden alleen ons onderfcheiden. Of gy derft als Sergeant, of als Majoor, 't is éên en 't zelfde, zo gy flegts, als een braaf man , u van uw' pligt gekweeten hebt. Wy kunnen allen niet gelyk zyn, ten opzigt van den post, welken wy bekleeden. Ieder voortbrengfel der natuur heeft bepaalde eigenfchappen. Kan de boom in 't bosch zig tegen zyn lot verzetten, wanneer hy neêrgeveld en tot brandhout gebruikt wordt? Nogtans zou 'er een dandbeeld of eenig ander pronkftuk van te maaken geweest zyn, had het noodlot zulks gewild. Sergeant. Dat is zeker. Alles hangt voornaamelyk van 't geluk af. En zelden treft het de luiden, die het boven anderen verdienen! Winter, Hiervan levert deeze dag een droevig bewys op. VIERDE TOONEEL. De voorigen, de Adjudant Lichtenau. Lichtenau. Heer Kapitein, ik ben door Mynheer den Kolonel gelast om u te berigten, dat hy flraks by u zal zyn; M 3 Doch  i82 De Graaf van Walltron. Doch hy zou liefst zonder getuigen met u willen fpreeken. Walltron, tegen de Soldaaten. Myne vrienden, vergunt my thans eenige oogenblikken. Wy hebben elkander toch niets meer te zeggen. De weinige minuuten, die ik tot myn gebruik nog overig heb, zullen ras verloopen. 't Is myleed, dat ik uwe liefde niet kan beloonen. Wy moeten fcheiden. Vaart wél , myne vrienden, en gehoorzaamt aan . . . Sergeant. Myn waarde Heer Kapitein, wy neemen van u nog geen affcheid. Wy moeten u nog eens wederzien. Wy zullen u verzeilen. Och dat wy met u mógten llerven! Wille. Ik neem ook nog geen affcheid. Tot het laatfte oogenblik toe zal ik u niet verlasten; want ieder mimuit van uw leeven is leerzaam voormy. Uweheldhaf*> tige ftandvastigheid geeft ons een onwaardeerbaare les. VYFDE TOONEEL. Walltron, Winter, de Kolonel. Winter, even voordat de Kolonel komt. Ik kan geen getuige van dit aandoenlyk tooneel zyn. Ik kom weder. Walltron. Neen , blyf. Uwe edele manier van denken is den  Vierde Bedryp. 183 eten Kolonel bekend. Voor u heb ik geen geheimen. Winter. Neen, laat my maar . . . Kolonel, intreedende, tegen Winter. Blyf, Heer Kapitein. Gy zyt een vriend van ons beiden. Winter. Ik gevoel dit maar al te fterk. Walltron, tegen den Kolonel, nadat zy elkander eene wyl met droevige oogen hebben aangezien. Heer Kolonel, verfchoon de vrymoedigheid, met welke ik u om deeze byeenkomst heb laaten verzoeken. Kolonel, hem vriendelyk en met medelyden aanziende. Walltron! Walltron. Aangemoedigd door uwe edele gevoelens, door uwe hartelyke menschlievendheid, waarvan ik Ipreekende blyken gezien heb . .. Kolonel, met droefheid. Walltron! Walltron. En overtuigd van mynen misflag .. . M 4, K o-  184 De Graaf van Walltron. Kolonel. O Walltron! Walltron! Waarom moest gy deezen misflag begaan? Walltron. Ik moet u, voordat ik fterf, nog verzoenen. De vergiffenis, die ik van u hoop te verkrygen, zal myn geleibrief zyn. Kolonel. Vergiffenis! Ach! Waarom bragt de Hemel ons in deeze bittere omftandigheden ? Walltron. Gy kent my. Geen boosaartigheid, geen hoogmoed noch verborgen baat verleidde my tot dit wangedrag ; maar de ongelukkige drifc, die my van natuure eigen is , en misfchien ook uwe al te vuurige vriendfchap, waarmede gy my altoos boven anderen begunftigde, maakte my uitermaate gevoelig over de taal, die gy met regt tegen my voerde. Ik ontvlamde tegen myn' fchoonbroeder, en vergat in myne gramfchap den Kolonel. Een ander hoog Officier, aan wien my minder gelegen was, zou my het zelfde hebben kunnen zeggen, zonder dat het zulk eert' Herken indruk op my verwekte. Kolonel. Deeze vriendfchap, deeze bloedverwantschap .waarover ik my verheugd, en waarop ik roem gedraagen heb, verzwaart thans myn leed. Zy maakte uwe verdiejifien vleiender en aangenaamer voor myne ziel; thans  Vierde Bedryp. 185 thans verdubbelt zy de fmert, welke ik wegens uwen val gevoel. Walltron. Nu, vergiffenis, Heer Kolonel! Myn lot is niet te veranderen. Vergiffenis! Kolonel. Als uw meerder, vergeef ik u van gantfcher harte alle fchuld, en beklaag uw ongeluk. Als vriend, als fchoonbroeder , druk ik u tegen dit warme hart, dat door een' knaagenden worm verflonden wordt. O Walltron! myn vriend! Kunt gy my ook vergeeven , dat ik door myne fierheid dit heillooze vuur deed ontvlammen , en den weg tot uw' ondergang baande? Walltron. 't Geen gy gedaan hebt, was uw pligt. Uw gezag werd door myne onbezonnene uitdrukkingen gekrenkt. Ik heb naderhand de grootheid van myn' misflag ingezien. Gy zoudt tegen u zeiven misdaan hebben, indien gy myn beleedigend gedrag hadt willen door de vingers zien. Zou 't wel verborgen gebleven zyn? Hoe ligt konden de dunne liunene wanden, myne verbolgene item , en de nabyheid van getuigen het doen uitlekken? En wat zoudt gy u niet al verwy: en laster op den hals gehaald hebben, zo het rugtbaar was geworden! Misfchien zou men u zelfs rekenfchap van uwe langmoedigheid en toegeevendheid afgevorderd hebben. Neen, de geregtigheid moet door geene banden van bloedvervvantfchap in haare werking belemmerd worden. M 5 Ko-  i36* De Graaf van Walltron. Kolonel. Grootmoedige vriend! gy wilt my ontfchuldigen. Kon ik my zelf flegts van fchuld vryfpreeken ! Ik zou, als mensch , uwe verbolgenheid ligt een oogenblik hebben kunnen dulden, zonder dat het karakter van Kolonel iets daarby leed. Gy zoudt zelf uwe dwaaling erkend, en , na 't bedaaren uwer drift, berouw daarvan gehad hebben. Walltron. De Hemel heeft my menig gevaar, waarin myne fchadelyke drift my gewikkeld had , gelukkig doen ontkomen. Had ik my deeze waarfchouwingen ten nutte gemaakt, en myn temperament verzagt, 't zou thans beter met my gefield zyn. 't Geduld van den Schepper moest eindelyk moede worden. Nu, God zy gedankt ! als Kolonel , hebt gy den ftrafbaaren Kapitein vergiffenis verleend. De fchoonbroeder, de vriend, durft u ook zyne begeerte voordraagen. Myn vrouw, uwe voortreffelyke zuster,is de ongelukkigfte van ons allen. Zy heeft my boven een' Generaal verkoozen; en deeze keuze maakt haar nu aan een altoosduurend verwyt onderhevig. Aan u beveel ik haar , als een onwaardeerbaar kleinood. Troost haar over mynen val. Haare gevoelige ziel, te flerk aan deezen overtreeder gehegt, heeft kragtdaadige vertroouing noodig. Kolonel. Zal ik haar trooflen, daar uw lot my zeiven neêrflagtig maakt? . Wall-  Vierde Bedryf. 187 Walltron. Uwe groote ziel zal zig ten laatften rust verfchaffen. Maar zy , een tedere, gevoelige vrouw, van fyner (lof gevormd, heeft fterker byftand noodig. Ik ken haare vuurige liefde jegens my. Zonder onderlteuning, zou het hartzeer baar verteeren. En wat zou dan van 't verlaatene weesje worden, dat nooit zyn* vader kende ? Ach ! dit is de zwaarfte fteen , die myn hart drukt. Dit teder pand van een gelukkig egtverbond, nog flamelende, en ftraks vaderloos... Onzinnige ! (Hy ftaat zig in woede op de borst.) Hoe veelen dompelt gy in ongeluk ! De onfchuld zal mede om uwe buitenfpoorigheid moeten lyden. Welk een naare herdenking voor u , beklaagelyk kind! Uw vader flierf door wettige flraf, en bragt uwe moeder te vroeg in den ftaat van een treurende weduw. Kolonel. O Walltron! Walltron ! Staak deeze grievende uitboezemingen. Winter. De deugden, de verdienden van den vader zullen . voor uw' zoon het luisterryklte erfdeel blyven. Walltron, tegen den Kolonel, terwylby ben beiden by de band vat. U leg ik deezen kostelyken fchat als een erfdeel toe. Gy zult zyn vader, zyn geleider weezen. (Tegen Winter:) En gy zyn vriend, gelyk gy de myne waart. (Tegen beiden:) Betoomt in tyds zyne driften; dempt het  i88 De Graaf van Walltron. het vuur, terwyl 't nog in de asch fmeult, opdat her. niet vroeg of laat in fchadelyke, in verflindende vlammen uitberfle. Myn noodlot flrekke hem ter onderregting en overtuiging. Kolonel. Alle bezigheden van myn' geest zullen , zo lang myn verblyf hier op aarde duurt, deezen engel toegeheiligd zyn. Van myn' pligt jegens liet vaderland heb ik, als krygsman, my gekweeten. Indien myn leeven nog na den oorlog verlengd wordt, zal ik, te vrede met deezen fehat, myne bediening nederleggen , en myne overige dagen in 't gezelfchap van myne zuster en in de zorg voor uw' zoon flyten. Uw dierbaar evenbeeld, ter eere van uw' naam,naar zyn' voortreffelyken vader te vormen, zal myn grootfte, myn eenigfte pooging zyn. Winter. Ik zal my ook by uw gezelfchap voegen,en myne dagen in filozooffche rust ten einde brengen. De gevaaren, die wy, geduurende onze vreemdelingfchap, op de glibberige paden van dit leeven ontmoeten, weegen vry zwaarder dan de fchynfchoone tooneelen, welke dikwyls met groote moeite, zelfs door vernederende middelen, nagejaagd worden. Walltron. De hoofdzaak is dan bezorgd. Nu nog maar eenige kleinigheden. Ik wensch , dat myn Lieutenant myn opvolger wordt. Zyne verdienden en deugden maaken hem deeze bevordering waardig. De kom- pag-  Vierde Bedryf. i3p I pagnie is hem gewoon, en bemint hem by uitneei mendheid. Voorts verzoek ik u om behulpzaam te ; zyn in 't volbrengen van den post, welken ik aan i Whiter heb opgedraagen. Ik vlei my met de volle i goedkeuring myner gemaalin. 't Is een kleine her- innering myner genegenheid. En myn zoon kan het misfen. Kolonel. Voortreffelyke man! Onvergelykelyke vriend ! (Te~ I gen- Winter:) Welk een flag! Hoe veele ongelukki! gen verliezen een' kragtdaadigen fteun! Walltron. Myn laatfte wensch is, dat myn gebeente by myne i voorouders moge rusten. De plaats, daar wy voor 't eerst in de wereld traden, blyft ons altoos dierbaar : hoven andere. Myne onderdaanen draagen my liefde toe. Zy zullen aan myne. asch nog menig' zugt of, feren. Winter. Deezen fmertelyken post neem ik op my. Ik zal izelf uw lyk verzeilen. De flaatelykbeid der uitvaart :zal aan de wereld toonen, hoe hartelyk uwe vrienden i u bemind hebben. • , Walltron. Nu ben ik gerust. Alle myne, zaaken zyn bezorgd. '{Tegen den Kolonel:) Vaarwel dan,geliefde boezemvriend! (Tegen Winter:) Gedenk fomwylen aan uw' longelnkkigen vriend; flaa myn' fchoönbroeder, myn ibeklaagelyke vrouw erf den verlaaten' wees by, (Hy om-  ipo De Graaf van Walltron. omhelst hen beiden in eene lange tusfchenpoozing.) Bedaart. Uwe fmert zou my te fterk treffen, 't Geen niet te veranderen is, moeten wy ftandvastig verdraagen. Onttrekt u van een tooneel, dat voor uwe aandoenlyke zielen te akelig is. Ik moet myn vrouw nog omhelzen, en vrees deeze ontmoeting meer dan den dood. Had ik myn kind nog kunnen kusfchen en zegenen ! Dit treurig genoegen mag my niet gebeuren. Kolonel, met dè ui ter ft e droefheid, hem eenigemaalen aan de borst drukkende. Ongelukkige, geliefde vriend! Vaarwel; de Hemel geeve u moed in uwe laatfte oogenblikken , den zelfden moed, welken gy menigmaal met roem in gevaaren van 't vaderland betoond hebt. Vaarwel! i Wy zullen elkander in een andere wereld, dankbaarder dan deeze , wederzien. (Hy tvil vertrekken.') ZESDE TOONEEL. De voorigen, Helsinghör, Wastworth, " eenige Vaandrigs, A Graavin. (De Graavin wordt geleid. Haar gelaat draagt j< kennelyke tekens van felle droefheid. Zy laat I) bet hoofd hangen. De Kolonel treedt te rug.) o Graavin. Hier ben ik, en met my de dood. ... Walltron, gy moet nerven; 'er is geen genade. Zy zyn onverbiddelyk. ... O die traanen! Ik zag hen fchreien, maar  Vierde Bedryf. 15-1' maar... gelyk de krokodil fchreit. In wreedheid gaan zy dit vergiftig gedrogt nog te boven. De krokodil doodt flpgts den vyand , die haar zelve den dood dreigt ; hier vernielt de mensch zyn' natuurgenoot. Mensch! gy noemt, u het edelfte deraardfche fchepfelen! Gy, afgryslyk monfter! Walltron. Ik bid u, myne Sofia, bedwing u. Het antwoord, dat u gegeeven zou worden , wist ik vooraf reeds. Ik was niet te redden. Klaag niet over de onfchuldigen. Gy weet niet . . . Graavin. (Met verwilderde oogen rondom ziende , wordt zy den Kolonel gewaar, die, ah troosteloos, wil vertrekken. Zy loopt naar hem toe, en vat zyne hand.} Hou , barbaar, die u broeder noemde ! Ik vervloek deezen naam, en u. Myn broeder de moordenaar van myn' man ! Hy was u te groot. De glans van zyne verdienften krenkte uwe eerzugt, en vervulde u met nyd. Een Kapitein in daaden en roem boven zyn' Kolonel verheven! Dit denkbeeld joeg u fchaamte aan; dit dreef u tot deeze onnatuurlyke bloeddorflïgheid. Geef my myn' man weder, of uw dood zal even onnatuurlyk zyn. (Zy grypi naar zynen degen; doch de Kolonel weerhoudt haar.) Walltron, toefpringende, en haar in toorn losrukkende. Raazende , wat doet gy? K o-  102 De Graaf van Walltron. Kolonel. O myne zuster! gy zyt wreeder dan myn eigen noodlot. Uwe wanhoop ontlchuldigt u. Gy zult my naderhand even zeer beklaagen als u zelve. Och! kost gy in dit hart zien ! Indien ik hem met myn leeven kon redden , zoudt gy terftond uw' egtgenoot bevryd in uwe armen drukken ; maar, dewyl dit niet kan gefchieden, blyft 'er voor ons niets anders over dan ons lyden te deelen , en met vereenigd gevoel zyn lot . . . Walltron. O beste egtgenoot! Graavin. Gy myn egtgenoot? Gy? Myn egtgenoot was de dapperfte, de edelfte man. Hy was Walltron, de held, en wie zyt gy? Kolonel. Zuster! li , , >te gelyk. Winter.,. j Graavin! j Graavin. Ach! hoe ydel was myn hoogmoed! Deezen man, dien ik voor een' God hield, wanneer ik hem kuschte; wiens omhelzing voor my grooter zaligheid was dan 't bezit der geheele wereld ; deezen man in finaadelyke boeien geftooten , ter dood veroordeeld te zien ! O Hemel! welk een (lag! welk een vernedering ! (Zj wringt de banden, en gaat been en weder.) Wall-  V i i n 6 l 43 E ï) ft Y V. I93 W >t l t e 'o ff. Sofia! 1 dit het tedere affcheid. . . Graavin. Affcheid! Wilt gy dan ïïerven ? Walltron, Ik moet. G R a a v 1 n. Gy moet! Walltron. Ontheiligde wetten eifchem myn bloed. Graavin. Neen , Walltron , gy raaskaalt. (Verwilderd en grimlagcbende:) Geloof my, myn waardfte, gy zult niet fterven. Neen. Wat zou deeze aarde zyn, indien zy haare beste bewooners moest ontbeeren ? Neen, wy zullen nog ontelbaare jaaren in 't aangenaamfte genoegen leeven. Kom, Walltron ! zie, hoe uw kleine Willem u toelacht, hoe hy zyne liefkoozende armtjes naar zyn' vader uitftrekt. Onfchuldige vreugd blikkert in zyne oogen, die zo zwart zyn als de uwen. Hy is uw evenbeeld, uwe volmaakte wedergaê; zyne ziel zal ook f eeniger tyd aan de uwe gelyk worden. Neem hem op uwe armen; hy fnakt, hy huppelt naar u. Waarom draalt gy ? (Zy ftaat tegen de keten , fchrikt , en bekomt eensklaps uit haare verbyftering.') Hoe! wat is dit? N Wall-  194 Dit Graaf van Walltron, Walltron. Hemel! 't is te veel; gy legt my meer op, dan ik draagen kan. Ik ben een mensch... Winter. Overmaat van droefheid heeft haar verftand bedwelmd. Kolonel. Sofia! geliefde zuster! bedaar. , Graavin, met verwilderde oogen in 't rond ziende. Wie zyt gy? Moordenaars! nog hier! Te rug, bafilisken! Uwe oogen fchieten vergiftige ftraaleiï uit. Hulp, hulp, alrnagtige God! Ontwaakt, goddelyke donderfchigten! ontwaakt uit den flaap ! treft deeze monfters, en werpt hen in de hel! . . . Walltron, haare hand vattende. Sofia! de tyd is kort; wy moeten fcheiden; en ik beb nog veel ... Graavin, op een hlyden toon. Ha! myn Walltron! heb ik u weder? (Zy omhelst hem.) Denk eens! die barbaaren wilden u uit myne armen rukken. Maar zy mogen beeven . . . Walltron. Zy niet, ongelukkige gemaalin. Ik zelf moet... Graavin. Zy niet? Gy zelf? Wilt gy u van my onttrekken? Gy? Zyt gy daartoe in ftaat? daartoe genegen ? WaH: tron!  Vierde Bedryf. 195 won! (Haare zinnen blyven nog verbyflerd; docbzy {preekt op een" lederen en treurigen toon.) ! Walltron. Ik bezweer u by al wat in den hemel en op aarde heilig is , by uwe ongelukkige liefde jegens my , by uwe moederlyke liefde jegens de vrugt van ons huwelyk; maak deeze laatfle oogenblikkert voor my niet nog bitterder. Kom weder tot u zelve. Graavin. Ach! myn hoofd gloeit. (Zy leunt met bet hoofd tegen zyne bont.) Winter. God zy geloofd! Zy bekomt. Kolonel. Waarom moest ik dit oogenblik beleeven? Walltron. O myne tedergeliefde gade! Zie, hoe deeze heete traanen over myne wangen, van fmert en fchaamta' gloeiende, afrollen; meer om u dan om my. Graavin. Gy wilt my verlaaten! Gy wilt flerven! (Zy valt wederom tegen zynen boezem. Na eene lange tusfchenpoozing begint haare uitzinnigheid op nieuw?) Gy moet flerven! Gy, die de vyanden des Konings verfloegt, gy, die zyn' ondankbaaren broeder verloste, N a kant  iq6" De Graaf van Walltiion. kunt uwe vyanden niet t' onder' brengen1 fïöe fiSat" gy daar zo ftil, zo tarn? De kïygsheld beeft! Ziè, hoe zy daar ftaan ., vol nydige vreugd.... Juicht vry! uwe list is gelukt. Gy hebt den ftormwind in holen opgeflooten. Gy hebt den leeuw gemuilband. Ziet, hoe hy treurt. Kost gy geen ander middel vinden om u boven hem te verherfïèn ? Walltron, weemoedig. Ongelukkige vrouw! (Driftig:) Voor't laatst... GraaviN. Ily ftond u in 't licht. De zonneftraalen, die hy opving , konden u niet bereiken. Ontvangt nu vry den begeerden glans. Ik weet, wat my te doen [Iaat. Ik zal alles in rep en roer brengen; ik zal allen, die in gevaaren, in gevegten, in overwinningen, zyne makkers geweest zyn, oprekkenen, om hem by te fpringen, om uwe geweldenaaryen te wreeken. Ik zal den Koning, en den Prins, als 'er nog vorftelyk bloed, als 'er nog een druppel dankbaarheid door hun. ne aders vloeit, ik zal den regtvaardigen, den almagtigen God, den God der helden en der Merken, aanroepen ; en, (zy geraakt geheel luiten zig zelve,) zyn zy allen doof en (lom ... ik heb een' zoon, in wiens tedere ziel ikmoord- en wraakzugtzal zaaien, leder' morgen, ieder' avond, midden in den nagt, zal hy, met opgehevèüe vingeren, (haare flem ryst tot den toon den woede,) bloedige wraak, vloek, verderf, over uwe hoofden zweerên. (Zy vertre'k't ha as te lyk.) K o-  Vierde R e » r y f. j% K q l o n e l, Zuster! om 's Hemels wil! . . . (Hy loopt baar na.) W. i n- t k r. Wy moeten haar volgen , om ongeluk te verhoeden. (Hy vertrekt met de Vaandrigs.) Walltron. Sofia! Sofia! myn egtgenoot! . . . Einde van bet vierde Bedryf» N 3 VTF.  1 ïo8 De Graaf van Walltron. VT F D E B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Ter regterzyde ziet men een open veld; ter linkerzyde bet leger. Poo/ts verfcbynen Winter , Helsinghör, Wastworth,. en eenige andere Officiers. Winter, met een geopend blad papier in de band. Grootmoedig man! Ach ! hoe edel vertoont gy u tot de laatlre oogenblikken van uw leeven toe! (Hy kuscbt de bandtekening.) Wastworth. Ja, daar is geen voorbeeld van bekend. Helsinghör. Neen, waaragtig niet. Van zulk een gedrag moet de gantfche armee met roem gewaagen. Was ik Bevelhebber, ik liet al de Kapiteins famenkomen,en Helde hun deezen man als een model voor; zulken inzonderheid , die zig menigmaal by 't volk zo onverdraagelyk maaken. Duivel! dat's een trek zonder weêrgaê. De meesten, die de fortuin met goederen en rykdom begunitigd heeft , verfpillen alles , om in aanzien te geraaken, om anderen te braveeren, of om aan hunne driften te voldoen. Bewyzen zy iemand een weldaad, dan moet de wereld het reeds een maand  Vyfde Bedryf. 190 maand -te vooren weeten. Komt hier, brasfers en faoevers, komt hier, leert waaren lof verwerven, en uw kapitaal voordeelig uitzetten. Walltron! duizend percent ontvangt gy aan interest meer, dan een kristen-jood ooit kan begeeren. Hier wordt u agting betoond, en eeuwige zegen toegevvenscht; daar (by wyst naar den hemel,") zult gy betaald worden met egte , gangbaare munt, die altoos in waarde blyft. (Tegen Winter:) Geef my het fchrifc. Winter. Tot wat einde ? Om het rugtbaar te maaken, eer het tyd is ? Dit zou hem zeer gevoelig beleedigen. Ik heb reeds tegen zyn' wil gehandeld door het zo vroeg te openen. Hy heeft my bevolen eerst na zyn* dood 'er gebruik van te maaken, en het niemand dan ; zyn' fchoonbroeder en zyne gemaalin in handen te ! geeven. Wist hy, dat ik zyne begeerte overtreeden l had, hy zou my in de laatfte oogenblikken zyne 1 vriendfchap onttrekken, welke ik voor geen koningI lyke kroon wil misfen. Waar vindt men hedendaags : zulk een manier van weldoen ? Hy zou het, ware 1 't mogelyk, zelf tragten te vergeeten. Helsinghör. Laat toe, dat ik my'er nader van overtuig, om myn ziel op een' nieuwen toon te zetten. (Hy neemt , het papier in de band, en leest, fiilzwygende, met : zigtbaare aandoening.) Ha! goddelyke man! (7»r1 jtbenpoozing.) Dat is edelmoedig! Ziet ge wel, wat het uitwerkt? Het verwekt traanen in de oogen; in : myne oogen, nota bene, die anders nooit dan in de N 4 guu-  2ö9 De Graaf van Wai>ïi/njon. guure morgenJugt plagten te zweeten. 't Schynt toch, dat gy met uwe gevoelige geitellen menigmaal gelukkiger zyt dan wy. met onze verlakte harten. Alles dringt by u fch.ielyker door; evenwel, als hetby ons. eindelyk heeft doorgebeeten, duurt het zo, veel te. langer. Ik ben geen van die weekbartigen, wier bronwel by elk toevallige gebeurtenis overloopt, en ook niet zelden onrein, vervalscht water uitgeeft. Geen, kristal is. zuiverder dan deeze zwaare druppels, die uit den grond opborrelen. Hoort, Mynheeren! (Hj leest overluid;') „ Myn twee Lieutenants en Vaan„ drigs, feder' duizend dalers tot een kleine gedagte„ nis. Ieder' Soldaat van myne kompagnie , man» „ voor maa, twee Louisd'or, den Korporaalen drie , „ den Voorganger en den Sergeant vier. Dit moet „ terftond na mynen dood- aan hen worden uiige-. „ keerd. Myne tent en equipage is voor myn' Lieu„ tenant Wille. De rydpaarden moeten onder myne » drie fubalternen gedeeld worden. Mynen Kamer„ dienaar leg ik, behalven de garderobe, vyftig dus, kaaten toe. Ieder Stalknegt zal een jaar loon voor„ uit genieten, en, zyn paard behouden. O k zal „ myn vrouw, indien zy. verkiezen in hunnen dienst „ te blyven, verpb'gt zyn om hun dit te vergunnen. ;, Mynen vriend Winter, Kapitein onder 't regiment ?, van Graaf Delraenhorsr, benoem ik tot uitvoerder „ van mynen uiterften wil; als mede tot Commisfaris „ van het nieuwe invalidenhuis, dar, voor twintig „ uitgediende Soldaaten, op myn altodiaal-goed Ostt-. „ hulp» geftjgt, en uit een bepaald inkomen onder„ houden zal worden. Ieder Officier van ons regl,, ment zal, van wat rang hy ook zy,, wanneer by „ on-  VyFDeBe&RVF. 201 „ onmngtig worde om den krygsdienst waar re neemen, „ zo lang hy leeft, vrye tafel, wooning en de noodige „ geryflykheden op myne landgoederen genieten» „ indien 't verblyf aldaar hem behaagt."... Daar, neem aan; ik kan niet verder leezen; myn hart zou b.eriten. Winter. (Hy neemt bet papier aan, kuscbt betj, en /leekt bet wederom by zig. Voorts ver* toont hy nog twee andere papieren.') Deeze twee flukken zyn de aanwyzing tot de betaalingen, en de volmagt; en hier is een brief aan zyne gemaalin. Wastworth* Dac was een tooneel , toen zy affcheid van elkander namen ! Gelukkig, Heer Kapitein, (by wendt zig naar Hclfinghör,) dat gy 'er by kwaarat. Helsinghör. Hoe zo? Wastworth. Zy liep woedende van hem af, om zyne kom. pagnie byeen te roepen. Ik geloof, dat het geheele regiment aan 't woelen geraakt zou zyn. De jammerkreet van, een fchoone vrouw , en. de algemeene liefde jegens den ongelukkigen Kapitein konden ysfelyke gevolgen uitgewerkt hebben, N 5 Hel-  soa De Graaf van Walltron. Helsinghör. Dan had het 'er deerJyk uitgezien. Zo dat ik, God dank! nog te regter tyd gekomen ben. Wastworth. Myn hair rees te berge. Nooit heb ik een mensch in zulk een raazerny gezien. Winter. Geen wonder. Verbeeld u flegts haar' akeligen toeftand. Als zy hem, door 's vyands geweer uitgeput, voor haare voeten nedergezeegen, had zien verbleeken, zouden haare traanen reeds te onfchuldigen geweest zyn. Maar hem als overtreeder der wet te zien fterven ; den teergeliefden man , voor wien de grootlle uitzigten openilonden , wiens geboorte , rykdom , roem en verdienflen , by al de wereld geëerd worden ; die daarenboven vader van een' mannelyken erfgenaam is . . . Helsinghör. Vervloekte Nordftern! dat de aarde u verzwelge! Gy alleen zyt oorzaak van zyn' dood. Wastworth. Zekerlyk. De Veldheer zou zo lang gedraald hebben , totdat 'er pardon van den Koning was gekomen. Maar de fchampere aanmerking, die hy moest hooren , deed hem in haast het vonnis fchryven. Hadt gy het lyden van dien grootcn man gezien, toen wy voor Walltron baden. . . Hy beefde; zyn gelaat werd nu bleek van fchrik, dan rood van gram- fchap  V y f d e Bedryf. 203 fchap en fmert. Hy zag naar den hemel, en riep met een gebroken ftem: „ Ik kan hem niet redden. „ Beklaagt my , en bellormt my niet langer. Ik „ kan niet; ik mag niet. Betrof het een anderregi„ ment, ja, dan. . i Maar ik moet my geen vei> „ wyt op den hals haaien." Helsinghör, tegen Winter. En wat heeft uw leerling, de Lieutenant Kronenburg, zig loffelyk gedraagen ! Hoor , dat 's een allerbeste jonge, tiy zal mettertyd een tweede Walltron wor.» den; en dat zegt veel. 'k Wou hem wel opgevreeten hebben. Hy kromde zig, als een worm, wrong zig de handen , kroop al knielende zyn' oom na, befproeide zyne voeten met traanen, en fmeekte hem met allen mogelyken nadruk. Daarop kwam de Graavin. Kortom, 'c was niet uit te Haan. Ik liep naar Nordftern , maar vond hem niet. Hoor, broeder, gy hebt eer van uw' kweekling. Als hy my heden voorby fprong, en den rang van Majoor verkreeg, ik zou 't hem met al myn hart gunnen. Ily is zyn* vader en zyn' oom ten vollen waardig. Wastworth, naar de zyde van '£ leger ziende. Daar komen zy. Winter. Ach ! beklaagelyke man ! Dit is uw laatfte togt; naar 't graf! Helsinghör. Hy treedt, als of hy in triurnf verfcheen. TWEE-  204 De Graaf van Walltron. TWEEDE TOONEEL. De voorigen-, de Majoor, met een' ontbloot en degen, gevolgd van den. Auditeur, een! Kapi. Tein, voorts bet gebeele kommando ter executie, de wagt, met Walltro n, en eindelyk de f uiting va,n bet kommando. Zy vatteii post en maaken een' kring. Ten laatfien volgen veele Soldaaten zonder fabels, en eenige Officiers. De. Audi' teur leest nogmaals bet vonnis; en de Provoost doet, volgens gewoonte, bet gebed. Walltron, eene korte wyl de plaats, daar by zal knielen, aan» gezien bobbende. Hier zaj myn bloed zig dan met de aarde vermengen ! Het zy zo. 't Keert weder naar den moe. d.erlyken fchoot , uit wiens ftof ik beu voortgekomen. Ik fterf, voordat myne hoop vervuld is; maar myn lot is in Gods hand. Ik ben bereid. Vroeg of laat; 't moet toch gebeuren. (Hy ziet Winter, Helfingbör en Wastworth?) Gy doet my uitgeleide, myne vrienden! (Zy naderen hem.} Ik dank u voor uwe genegenheid. (Hy vat Helftngbör en Wastworth by de hand.) Ik hoop, dat ik my uwe vriendfchap door niets heb onwaardig gemaakt. Betreurt myn noodlot, en ontvangt dit laatfte zegel der vuurigfle vriendfchap ter gedagtenis. (Hy kuscbt hen beiden.) Brengt deezen kusch over aan myn' geweezen' Lieutenant Wille, 't Is my leed, dat ik hem niet zien kan. Wast-  Vyfde Bedryf. söf Wastworth. 't Zal hem niet minder leed zyn. Gy weet, hoe opregc hy u eerde. Gy waart voor hem een vader, broeder en vriend. Maar hy heeft last om by de kompagnie te blyven. Men vreesde . . . Walltron. , Die voorzigtigheid is lo'ffelyk, hoewel ik groot vertrouwen in myne kompagnie (tel. (Tegen Hel. ftnghür:) Getrouwe medgezel! hoe menigmaal hebt gy my blyken van genegenheid gegeeven ! Veertien jaar zyn wy makkers en opregte vrienden geweest. Onttrek my uwe vriendfchap ook na myn' dood niet. ('Hy kuscbt hem tederlyk.) Helsinghör. Arme vriend! uw ongeluk heeft myne natuur veranderd. Kon ik met myn bloed het uwe vrykoopen ... God is myn getuige... ik zou 't myeen eer agten, voor u te fterven. Gy waart het fieraad van 't reginrerit. ÜW vriend , uw makker gewéést tè zyn , is myn grootfte roem. ó Bitter verlies, dat heden ons alleen treft! Vaarwel. De wereld is o. niet waardig. Daar (by wyst naar den hemel,) zulten uwe deugden en verdienden beter erkend Worden. Wy zien elkander eerlang weder. (Hy kuscbt hem.) Walltron, tegen Winter, Nu wend ik my tot u , myn vriend. (Hy vat hem in de armen.) Van u fcheid ik niet zonder bittere aandoening. Onze zielen fchynen als in elkan-  a©6 De Graaf van Waï.i.tron. kander geftrengeld te^zyn. Ik herhaal myne bede., Wees de deun , de troost myner bedroefde vrouw. , Zy zal my misfchien niet lang oVerleeven. Wie zal I dan het ongelukkige weesje tot deugd opleiden ?' Dit is uw post, waarde vriend. Gy zult hem een i man doen worden, die verdient, dat hy myn' naam i voert. Gy zult zyn vader, zyn leermeester weezen;; onder uwe tedere zorg zal hy opwasfen. Gelukkig, 2o hy u gelyk wordt ! Ontvang deezen vaderlyken ïusch, nevens mynen zegen, voor hem. Doe hem f eeniger tyd aan my gedenken , wanneer hy in flaat: is om zyn verlies te befeffen. Groet nog voor 't: laatst myn' braaven fchoonbroeder; en, wanneer myn i geest deeze aarde verhaten heeft, bezorg dan myn i ligchaam in de rustplaats myner voorouderen. Spaar alle ydele pragt; het geld, dat daartoe bedeed wordt, kan tot troost van veele behoeftigen dienen. Winter. Uwe onvergeetelyke deugden zullen den grootflen luister uitmaaken. In ieder dankbaar en menschlievend hart blyft voor u een graffchrift; dit zal van vader tot zoon verbreid, en dus uw naam onderflyk worden. O Walltron! ongelukkige vriend ! Wie zal uw' dood niet beweenen! Helaas! de rust en 't genoegen van myn leeven is voor altoos verlooren. Uwe gemaalin zal myne zuster ; uw zoon zal myn zoon worden. Ten hunnen diende zal ik myne ova» rige dagen befteeden. Dit zweer ik u by den almagtigen God, by myne eer, en by onze eeuwige vriendfchap. Wall»  Vïp0e Beds i r. t&f Walltron. Gy zult 'er in den hemel voor beloond worden. '. Hier is het myne uw eigendom. Nu kan ik gerust I nerven. Zeg aan myn vrouw, dat ik, met een hart, ' vol zuivere liefde en tederheid jegens haar, in deeeui wigheid overgaa. (Hy kitscht hem by berhaaling, i keert zig vervolgens naar den Majoor, en ziet eenU I ge gemeene Soldaaten, tot zyne kompagnie bebos» rende.} Gy wilt my voor myn fterven ook nog zien, ; geliefde krygsmakkers! Bemint uw' toekomenden Kapitein met gelyke tederheid als my. Blyft den Koning en 't vaderland getrouw. Gehoorzaamt hun, die : over u gefteld zyn. Door geftadig uw pligt te be; tragten kunt gy my nog in 't graf eer doen behaalen. ... Oude vader! in u omhels ik de geheele i kompagnie, en verzeker, dat ik ze ten allen tyde : bemind heb. Ben ik fomwylen te driftig, te ftreng ; geweest, men vergeeve 't my. Laat myn voorbeeld anderen een nuttige waarfchouwing verfchalfen. . . . Heer Majoor, ik bid myn' Kolonel nogmaals omver: giffenis. Hem, en den Lieutenant-Kolonel, en n : zeiven , wensch ik de verdiende belooningen van I deugd, en my uwe genegene nagedagten. . . . (Te\ gen allen;) Ik verklaar, dat ik zelf alleen oorzaak i van myn ongeluk ben. Niemand verdient daarover eenig verwyt. Ik bid het geheele regiment om ver; giffenis wegens het ongenoegen, door myn wanbeIdryf veroorzaakt, en wensch, dat myn dood mymet ;allen geheel verzoene. . . . (Hy trekt eenen ring 1 van zyn" vinger, en ivendt zig naar den Kapitein van het kommando ter executie?) Ontvang deezen ring  ao8 De Graaf van Wailtson. ring ter gedagtenis, en herinner u "fin en dan, dat gy • my uitgeleide gedaan hebt. Deeze beurs moet gedeeld worden onder de zes man, die op my zullen i losbranden. (Tegen den Provoost:) Deeze doos dient ter betaaling van myn kort verblyf by u. . . . (Hy ziet den Tamboer van V regiment, met den blinddoek.) Waartoe dat? Ik heb duizenden van kogels onverfaagd te gemoet gezien; ik zal 'er nu ook niet voor fchrikken. Majoor. Doe het toch maar. Heer Kapitein. Men kan niet: weeten ... 't Is gebruikelyk. Walltron. Op uw bevel dan. (Hy baalt zyn orlogie uit, en i geeft bet aan den Tamboer van 't regiment. Ter- ■ wyl deeze met hem naar zyne plaats wil gaan, boort '■ men luid roepen:) Halt! halt! (Elk ziet om. Ondertusfcben loopt de: Graavin Walltron met los en vliegend bair op baaten egtgenoot toe.) DERDE TOONEEL. De voorigen, de Graavin. (Dit tooneel loopt zeer fcbielyk af.) Graavin. Te rug, barbaaren! ... O myn man! Walltron! (Zy valt hem in de armen.) Gy wilt my hier ag-i terlaaten! Welk een wreedheid! Neen, gy moet my mev  Vtfde Bedryf."" 209 medeneemen. Welaan , bloeddorftigen ! treft ons beiden. Walltron. Sofia.' ik bid u, verzwaar thans myn lyden niet. Gy moet leeven. Gy zyt moeder. Winter. Ach! voortrefFelyke vriendin! Gy zytwreederdan 1 de dood zelf. Graavin. Te rug! Doodt my en hem tevens; of ik nerf nog eer dan hy. (Zy trekt een" folk uit, en wil zig : doorfteeken.) Walltron. Sofia! I >te gelyk. Winter. Graavin! J (Zy ontwringen haar den dolk.) Walltron. Sofia! Vaarwel! (Hy gaat in den kring.) Graavin. Vergeefs. Ik zal my, als een fcherpe haak, aan iu vasthegten. Eer zal men my aan ftukken fcheuren, Idan ik my van u laat afzonderen. Walltron. Myne vrienden!... (Men maakt haar los, en leidt baar eenige fehreden buiten den kring.) O Graa-  aio De Graaf van Walltron. Graavin, Vr tegen wortelende. Barmhartige God! werp uw verflindend vüur op deeze inonfters neder. Aarde! omfluitu, en verzwelg hen. Los, beulen! ik moet met hem fterven. (Zy worftelt zig los, en fchreeuwt:) Walltron! myn man! (Zy valt in zwym. Men neemt baar op , en brengt baar ter zyde.) Walltron, baar nogmaals gekuscbt, hebbende. O God! Verleen my genade, en ftaa haar by Vaarwel. (Hy treedt te rug en knielt. Zyne oogen worden geblind. De Adjudant komt, met zes man, agter op bet tooneel , ter linkerzyde te voor. fchyn. Alle aanweezigen wringen de banden. Inzonderheid fchynen Winter, Helftnghör en Wastworth door hunne fmert geheel overmand te worden. De Majoor geeft het teken. Drie man van de zes treeden, met ge/pannen" baan, tegen over Walltron. Straks daarna hoort men roepen: Halt ! Een witte doek vliegt van den kant van 't leger op het tooneel.) VIERDE TOONEEL. De voorigen, Kronenburg, de Prins. Kronenburg, zonder hoed, driftig kopende, hygende, en byna bui- ! ten ftaat om te fpreeken. Hak 1 (_Hy plaatst zig terftond voor de drie man. M Straks na hem verfeby'nt de Prins, die , pas van ti de l|  Vyfde Bedryf, eii de reis komende, naar JValltron toevliegt, zonder een woord te fpreeken.") Allen, zo gemeenen als Officiers, roepen: Genade! Genade ! Vivat de Prins! Vivat ï (O/;. dertusfcben werpt de Prins den blinddoek over het tooneel, en brengt Walltron in zyne armen voorwaards. Allen loopen zy naar den Prins, omftngelen hem, en roepen met vermengde ftemmen :) God beloone den Prins! Hy verdient eeuwig te leeven. * Prins, nog bygende. Ach!... laat my bedaaren.... (Hy omhelst Walltron, en drukt hem by aanhoudendheid tegen zyn hart.") Alwyze Voorzienigheid ! heb dank. Gy bragt my te regter tyd hier. Deeze dag zal voor my een jaarlykiche feestdag zyn. Op dien dag zal door de wet nimmer bloed vergooten worden , ter gedagtenis , datxde braaflte man heden byna zyn dierbaar leeven zou verlooren hebben. Vanwaar zulk een haastig vonnis ? Ik zal 't naauwkeurig doen onderzoeken. En wee dan den bewerker ! O Walltron! was ik te laat gekomen, (Hemel! ik beef'er van,) had ik u reeds in uw bloed zien zwemmen, wat zou van my geworden zyn ? Ik zou my en uwe regters vervloekt hebben ; my vooral, dewyl ik, de Koning en het vaderland, alles aan u verfchuldigd zyn. Gy zyt myn heldhaftige verlosfer. Nooit zult gy van my verwyderd worden. Ten allen tyde zal ik u eeren , als -myn' helper, myn' raadgeever en O 2 myn*  ais De Graaf van Walltron. myn' besten vriend. Uw wil zal myn wil zyn. (Hy omhelst hem.) Walltron. Prins! ik weet niet . . . Myne gemaalin . . . Prins. Wat is dit ? (Allen loopen zy naar de Graavin?) Is zy dood? O fchrikkelyk ongeval! Walltron. Sofia! waarde vrouw! Sofia! Winter. Zy bekomt. God zy gedankt! Graavin, haare oogen opflaande. Waarom wekt gy my op ? Beulen ! is hy dood ? Ha! wien zie ik! (Luidkeels:) Prins ! genade voor myn' man! voor uw' verlosfer! Prins! om 's Hemels wil, fchenk hem genade, of my den dood! Prins. 1 O myne vriendin! rys op. Omhels uw' grooten man, en geniet uw geluk nog lang. Graavin. Is hy vry? Walltron! gy zyt my wedergegeeven! Ha! Prins, vergun my uwe hand tekusfchen. Als egtgenoot, als moeder, uitnaam van een nogflamelend kind , dank ik u, hier in 't ftof, voor 't behoud van  Vyfde Bedryf. 213 van den vader. Zyn leeven zy in 't toekomende, als een getrouw gedenkteken van dankbaarheid, ten uwen diende geheiligd. Walltron! Walltron! gy zyt wederom de myne. (Zy werpt zig in zyne armen.) Prins. Niet geheel, waarde vriendin; de helft van uwe liefde moet gy aan my aftaan. Walltron. O Prins! Ik vertrouw, dat gy gevoelt, 't geen ik thans nog niet kan uiten. Prins. Myn vriend , ik gevoel het. . . . Heer Majoor, laat het kommando aftrekken. De kogel , die hem gedood zou hebben, blyve voor de vyanden van 't vaderland gefpaard. Ik flaa met myne eer en myn bloed voor alles In. Nog meer : reeds federt vier dagen is hy door de geregtigheid des Konings, ter belooning zyner verdienden, uw regiment ontnomen. Ik beklaag alle zyne vrienden; hun verlies is groot; egter zullen zy 'er zig over verheugen. (Hy brengt een patent en eene doos te voorfcbyn.) Hierdoor benoemt de Koning u tot Lieutenant-Kolonel van myn regiment kurasfiers, en begiftigt u met de groote Danebrogorde. Ik verkies u , met voorkennis van zyne Majedeit, tot myn' eerden Generaal Adjudant; en, dewyl ik het meeste aan u verpligt ben , draag ik u het erfelyk bezit van 't graaffchap Stromberg, O 3 in  214 De Graaf van Walltron. in myn hertogdom gelegen , voor altoos op. (Elk ftaat verbaasd. Walltron treedt te rug.) Winter.' Groote Prins ontvang onze onderdaanige dankbetuiging voor deeze ongemeene gunstbewyzen. Had elk van ons duizend leevens, wy zouden ze blymóedig voor u opofferen. Helsinghör. Deeze daad van uwe Doorlugtigheid mag met regt koninglyk heeten. De Prins, zeide ik nog heden morgen , wordt t'eeniger tyd een groot Veldheer. Nu blykt het reeds. God zy gedankt! Prins. Winter , gy zult in 't kort nader by uw' vriend komen. (Tegen Winter en Helftnghbr.) Geen van Walltrons vrienden zal vergeeten worden. Mannen, die hy bemint, en tot vrienden kiest,hebben onge' twyfeld groote verdienden. Helsinghör, tegen Kronenburg, Braave jongeling ! (Hy omhelst hem vuurig/yL) Heb dank uit naam van 't geheele regiment. Deeze loffelyke daad getuigt de edele neiging van uw hart. Gy verdient onder de beste Officiers geteld te worden. Winter. Graaf! Welk een vreugd voormy, zulk een' edelaarti£en leerling te hebben! Daar zal ik roem op draagen. Gr aa-  Vyfde Bedryf. 215 Graavin. 1 Van nu af aan zult gy myn broeder zyn. (Kronenburg wordt van alle drie byna gelyktfdig ombelsd.j •> Kronenburg. lieer Lieütenant-Kolonel, uwe genegenheid is voor my de gewigtigfte belooning. Myne daad is een bloot geluk. Toen ik myn' oom troosteloos verliet, ontmoette my een Courier, die my de komst van den Prins meldde. Schiélyk fpróug ik'Op' zyn paard, en kwam met den Prins te gelyk by zyn regiment. Op myn berigt vloogen wy beiden, als door den donder getroffen, herwaards. Prins. Nog te goeder uur. Den Hemel zy dank! Een oogenblik laater... Doch laat ons thans onze harten geheel aan de vreugd overgeeven. (Tegen Kronenburg:') Heer Lieutenant,gy zyt Kapitein. Maak,dat gy eerlang meer bevordering verdient. Kronenburg. Ik bedank uwe Doorlugtigheid onderdaanig. Helsinghör. Nu, Heer Graaf, ik zal myn woord houden. Morgen , by de wagtparade, draag ik u op myne fchouders rondom het geheele regiment, met al de trommen en pypjes vooruit. O 4, Prins.  2ie /„ra vtHCr&r&epr. v^sS^r.xi^ér♦ Zult gy my gehoorzaamen." Heeft zy in die weinige woorden zo veel gevoelens begrepen als ik daar in befpeur? „ Zult gy my gehoorzaamen".... Maar waarom wordt dit gelukkig voorteken door de aankomst van den algemeenen Pagter verftoord? DERDE TOONEEL. Melac de vader, in reisgewaad, komt mymerend binnen, met een potlood en een ftuk papier in de band, Melac de zoon. Melac de zoon, verbaasd. Hoe! Vader hebt gy u verkleed? M e-  Tweede Bedryf. 257 Melac de vader, zonder hem aan te zien, op een [omberen toon. Gaa! zie of de chais gereed is. Melac de zoon. Gaat gy op reis vader? Melac de vader, op den zelfden toon. Ja. Melac de zoon. Neemt gy uwe koets niet? Melac de vader. Neen. Melac de zoon. Gaat gy dan niet naar . . . Melac de vader. Ik gaa naar Parys. Melac de zoon, ongeruit. Zulk een onverwagte reis. . . . Melac de vader. Zy zal niet lang duuren. M e l a c de zoon. Geeft ook eenig toeval daar toe aanleiding ? Melac de vader. Zaaken tot myn ampt betrekkelyk.^ r M e"  258 De Twee Vrienden. Melac de zoon. Zo.... Maar weet gy, wien men heden verwagt ? Melac de vader. Wie het ook zjrj moge, men moet my waarfchouwen als de paarden gereed zyn. Melac de zoon. Maar dit zoude misfchien eenige verandering kunnen maaken. Melac de vader. Neen, niets. Hoe laat is het ? Melac de zoon. Het is nog geen twaalf uuren. Melac de vader. Te twee uuren ben ik al op reis. Melac de zoon. Hebt gy niets te bevelen vader? Melac de vader. Laat my een oogenblik alleen; ik kan thans niet langer met u fpreken. Melac de zoon, in het uitgaan. Zulk een onvervvagt vertrek . .. naar Parys. . .. Zo fchielyk Zulk een fomber voorkomen. . . . Ik begryp dit niet! ik . . . (Hy gaat langzaam heen, terwyl hy zyn vader blyft befchouwen,') VIER-  Tweede Bedryf. &SS> VIERDE TOONEEL. Melac de vader, heen en weder gaande. Tusfehen een misdryf en eene deugdzaame daad is :men niet onzeekerwat te kiezen.... Maar eene keus 1 te moeten doen tusfehen twee pligten die eikanderen itegenfpreken en uitfluiten. ... Zo ik myn vriend : Iaat omkomen, terwyl ik hem kan redden! Myne ondankbaarheid. . . . Zyn ongeluk . . . Myne verwyiringen . . . Zyne fmart ... de myne. ... Ik ge'voe! dat alles. Myn hart wordt verfcheurd. Zo ik ïéén oogenblik ten zynen voordeele befchik over de ; goederen die my zyn toebetrouwd. . . . Doch alles i wel ingezien is daar geen gevaar by ? , Hy zugt.) Zvvaa- righeden, voorzigtigheid ! ik verflaa u, gy verwyIdert my van den ongelukkigen, die lydt; maar het tmedelyden. 't welk my by hem brengt, is zo vermogend. . . . Zoude ik wel gelukkiger willen worden, ibyaldien ik daar voor hard, onmenschlyk, ondankbaar , worden moest ? ... Welaan! Daar de reden te :kort fchiet moet het gevoel zegepraalen; zo het zel've my doet dooien, zal ik ten minflen alleen te be;klaagenzyn;'en wanneer ik hier door myn vriend red, zal myn ongeluk zelf my troost verfchaffen. VYFDE TOONEEL. Melac de vader, Dabins, met een groot pak wisfelbrieven in de eene band, en een papier in de andere. Melac de vader. Is de rekening juist, mynheer Dabins ? In de verR 2 war-  sftjb De Twee Vrienden, warring, waarin wy zyn , vergist men zig Hgtelyk. Laten wy de artikels nog eens nazien, voor dat wy van één fcheiden. Zeven duizend vyf honderd gou-' den louizen , die gy zelf, den tuin door, weg gebragt' hebt. Dabins. Mynheer de fpecie van het geld ftaat boven aan; myn handfchrift. (Hy geeft hem hetzelve over.) Melac de vader, leen. „ Ik ondergefchrevene, kasfier van den heer Au,, relly, heb ontvangen uit handen van den heer Me„ lac, ontvanger der verpondingen te Lion, defomme: „ van zes maal honderd duizend livres.".. . Dat is goed, doe uwe betaaling zonder ophef te maaken, even of uwe papieren te Parys te gelde waren; ik, wagt alleenlyk naar myne chais om te vertrekken. Dabins. En gy begeert dat hy niet wete? . . . Melac de vader. Hoe groot ook het gevaar zy, ik ken hem; devrees van my te benadeelen, zoude hem alles doen i weigeren. Dabins. . Dus begeert gy geen handfchrift van hem ? Melac de vader. Een handfchrift vorderen, is zyne dienden verkopen, doch dat is hier het geval niet, Aurelly -heeft i myf  Tweede Bedryf. 2o"r my dikwils het voorbeeld gegeven van het geen ik voor hem doe. Dabins. O Mynheer! uwe deugd vergroot. . . . Melac de vader. 1 Neen, lieve Dabins, zedert dertig jaaren, dat ik hem myn ftaat en myn welwezen verfchuldigd ben, biedt zig thans de eerfte gelegenheid aan om myne erkentenis te toonen. Ik verliet den dienst, waarin ik weldra de geringe bezitting van een jonger zoon uit myne Provintie verteerd had. Ik kwam te rug, gewond, van den dienst ontzet, geruïneerd, zonder goederen', of toevlugt. Het geval deedt my hier den waardigen Aurelly, myn vriend van myne kindsheid af, ontmoeten. Met welk eene tederheid boodt hy my een fchuilplaats aan! Hy verzogt en verwierf, buiten myn weten , het ampt , 't welk ik nog heden bekleed; hy deedt meer , hy overwon myne af keerigheid van een ftaat zo fterk verfchillende van dien, welken ik omhelsd had. „ Neem het aan, zeide hy my, en „ zo gy vreest, dat het ampt den man niet genoeg „ vereere, zo zal de man het ampt luister byzetten. „ Hoe ligter eene bediening kan misbruikt worden, „ hoe zorgvuldiger men moet zyn in de keus der „ lieden , die dezelve waarnemen ; en wie weet, „ hoe veel goed een deugdzaam man in deze bedie. „ ning kan te wege brengen, hoe veel kwaad hy kan „ voorkomen." Zyn welfprekende yver haalde my over ;hy gewende my tot den arbeid; hy verftrekte my tot vader, o myn lieve Aurelly! R 3 Da.  2ó2 De Twee Vrienden. Dabins. Gy hebt my verboden eenige vertoogen te doen. , Melac de vader. Geen woord daar van. De honderd duizend li- • vres, die ik u in wisfels gegeven heb,behooren my, hoe kan ik die ooit beter naar myn wensch belleeden! Wat het overige betreft, de reis van Saint Alban zal drie maanden duuren. . . . Aurelly de nodige tyd hebben. . . . Dabins. Maar gy kunt eensklaps bevel krygen. . . . Melac de vader. Ik heb u gezegd , dat ik naar Parys gaa ; ik zal daar de papieren van Aurelly weldra weten in handen te krygen, ik zal die te gelde maaken, zo het nodig is. Dit is derhalven, gelyk gy ziet, niet dan een goede dienst. Dabins. Mynheer, ik verwonder my over u! Melac de vader. Gaa myn vriend, laat men ons niet weder by een vinden. . ZESDE TOONEEL. Melac de vader, alleen; hy gaat zitten. Ach l Laten wy een oogenblik adem haaien. Deze tyding hadtmy byna doen flikken. . . . Hy lachte!- Dei  Tweede Bedryf. 263 De ongelukkige man! terwyl by zyne nicht aanzag. Iedere boertery, die hem ontmapte, deedt my yzen. (Hy ftaat op.) Wanneer ik bedenk, dat men my dit geld hadt kunnen afvorderen, had ik, in plaats van hem te kunnen helpen, hem het noodlottig berigt moeten geven. ... O God. . . . ZEVENDE TOONEEL. Dabins, verfcbrikt komende aankopen , Melac de vader. Dabins. Mynheer de Saint Alban. . . . M e l A c de vader. Wel nu? Dabins. Ily is aangekomen. Melac de vader. Saint Alban? Dabins. Men brengt hem hervvaards. Ik ben maar fchielyk naar u gelopen, om u de eerlte verrasfing te befpaaren. AGTSTE TOONEEL. Melac de vader, alleen. Saint Alban! . . , Waarom ben ik nog niet vertrokken ! Zo hy nu eens van geld fprak! Op het ergR 4 • fte  s64 De Twee Vrienden. fte genomen zoude ik hem zeggen. ... Ik zoude hem kunnen zeggen, dat de byzondere ontvangers nog niet. . . . Een leugen. ... Ik zoude liever. . . . Maar ik maak my bevreesd , en misfchien reist hy flegts door. NEGENDE TOONEEL. Aurelly, Saint Alban, Melac de vader, Melac de zoon. Saint Alban. Myn' heeren vergeef aan myn verlangen de onbeleefdheid van my in reisgewaad te vertoonen. Melac de zoon, ter zyde gemelyk. Zyn verlangen! Hy noemt 'er het voorwerp niet van. Melac de vader, tegen Saint Alban. Gy ziet dat ik eveneens gekleed ben. Saint Alban. Gaat gy op reis? Melac de vader. Tot myn fpyt, mynheer, dewyl gy juist zyt aangekomen. Aurelly. Die reis is fchielyk. Melac de vader. Zy is noodzaaklyk. Aurelly. Zo het is gelyk uw zoon zegt, wegens zaaken van de kompagnie. . . . M e-  Tweidi Bedryf. 265 ]M e l a c de vader, verlegen. Van de kompagnie ... tot de kompagnie betreklyk. . . . Kan ik zonder ongenoegen myn ampt tot een vreemden zien overgaan? Aurelly, lagcbende. Ha! ha! ha! Saint Alban. Het is my dan aangenaam tyds genoeg te komen om u die moeite te befpaaren. Aurelly. Zoude ik hem hebben laten vertrekken? (Tegen Melac de vader.) Gy kunt de paarden maar laten uitfpannen. Melac de vader. ■ Om welke reden? Saint Alban. Om dat het ampt,'t welk gy gingt verzoeken,aan mynheer uw zoon is toegezegd. Melac de zoon, met verbaasdheid. Het ampt vau myn vader! Aurelly, bootst bem al boertende na. , Wel ja! het ampt van myn vader. Melac de zoon , ter zyde. Ach! Paulina'. R 5 Saint  265 De Twee Vrienden. Saint Alban, geeft Melac de vader een papier over. Zie hier de toezegging daarvan. Welk een ver. langen ik ook gehad heb om u in die zaak te dienen, kan ik u niet verbergen, dat gy deze verpligting alleen aan de verzoeken van den heer Aurelly te danken hebt. Melac de vader. Mynheer, uw edelmoedig karakter toont zig ten allen tyde, maar een ander, zeide men , hadt^deze gunst verworven. Aurelly, vrolyk. Dat was ik. Melac de vader. Die foilicitant, wiens aanzien Aurelly. Dar was ik. Melac de vader. Die man die my reeds voorgekomen was? . . . Aurelly. Dat was ik. Ik had dit reeds lang in 't hoofd. Heeft hy niet voor de opvoeding van myne bekoorlyke nicht gezorgd ? Melk de zoon, levendig. Ja bekoorlyk! Saint Alban. Ach! bekoorlyk inderdaad. M e-  Tweede Bedryf. 267 Melac de zoon bloost over zyne vervoering. SaintAlbAN ziet hem nieuwsgierig aan. Aurelly, neemt Melac de vader by de hand. Heeft hy niet beloofd ook voor myn zoon te waaken, als deze, van het kostfchool te rug gekomen, daartoe de vereischte jaaren hebben zal ? moet ik derhalven geen beltaan aan den zynen verzeekeren ? Ha! ha! ha! ha! Melac de vader, ter zyde. Aan welk een vriend doe ik dienst. Melac de zoon, levendig tegen Aurelly. Was het dan dat 't welk gister avond... gy veinsde Welk eene verrasfing! ach! Mynheer! (Ter zyde.) Ik voel my zeiven niet door de vreugd; gaan wy fchielyk dit goede nieuws aan Paulina mededeelen. (Hy loopt fchielyk been ) TIENDE TOONEEL. A'urelly, Saint Alban, Melac de vader. Melac de vader. Zie daar ... de losbol vergeet u zyne dankbetuigingen te doen! A u a e l l y. Gy zendt het rydtuig weg? Melac de vader. Myn reis kan geen uitftel Iyden, A u-  2 Hy zal u hebben willen ongerust maaken. Paulina. My ongerust maaken! . . . Hoe? . . . Waarom my te verlchrikken? Melac de zoon. Dit is flegts eene verpligtende boertery. Paulina, fpytig. ' Men boert niet op zulk eene wreede wyze. Melac de zoon. Welk een lieve toorn! Hy verrukt my; hy treft my meer dan myne toezegging zelve. Paulina. Ik verflaa u niet. Melac de zoon, levendig. Hebben zy niets gezegd! De toezegging van myn vaders ampt! Ja, ik heb die eindelyk; Saint Alban heeft ons de verzekering daarvan ter hand gefield; uw oom, die dit wist, heeft ons dit niet verborgen dan om ons te verrasfen, en onze verbaasdheid te zien. In de vervoering van myne vreugd heb ik hen verlaten om u dit te komen berigten , en zedert een kwartier vervloek ik de lastige menfehen die my opS 5 hou»  282 De Twee Vrienden. houden. Ach Paulina! in plaats van die vreugd met my te deelen . . . Paulina, met een doffe flem. Hebt gy niets meer gehoord ? Melac de zoon. Neen. Paulina, ter zyde. Ik kan niet befluiten om hem de ziel te doorbooren. Melac de zoon. Gy fchreit myne lieve Paulina ! Paulina. Ongelukkige! . . . Gy komt my eene aangenaame tyding mededeelen , ik moet u een verfchriklyk nieuws berigten.- M e l a c de zoon. Men wil ons Tcheiden! Paulina, aarzelende. Ach, Melac! zo het geen men zegt waar is . . . uw vader . . . Melac de zoon. Myn vader! Paulina. Men vermoedt . . . M e l a c de zoon. Wat? . . . Pau-  Tweede Bedryf. S83 Paulina. Dat hy gebruik gemaakt heeft van het geld van.., Melac de zoon. Het geld, het welk hy van de verpondingen onder zig heeft? Paulina. Zo zegt men. M e l a c, de zoon. Welk eene yslykheid! Paulina. Saint Alban heeft het niet meer gevonden. Melac de zoon. Dat is eene bedriegery; Gister avond telde ik nog vyf maal honderd duizend livres; maar hy bemint u, en zo hy myn vader zoekt te benadeelen, geloof dat dit alleenlylt is om my van u te verwyderen. Paulina. Ach dat gy geen ander ongeluk te vrezen hadt! Neen myn lieve Melac, gy zult nooit mededingersin het hart van Paulina hebben. Melac de zoon. Gy bemint my! Paulina. Laat deze bekentenis uw moed onderfteunen! wy zullen dien nodig hebben. Saint Alban is uaaryverig. Het lot van uwen vader doet my beeven. M e-  s84 De Twee Vim end en. M e l A c de zoon. , Doet gy hem de belediging aan , Paulina ! van riem fchuldig te achten ? Paulina. Ach zie niets dan myn fchrik. Maar wy verliezen een dierbaaren tyd. Loop naar uw vader, gaa hem vertroosten. M e l a c de zoon. Ik gaa zynen toorn tegen een verraader doen ontbranden. Paulina. Indien Saint Alban alleen hem befchuldigde. . . . Maar myn oom zelf. . . . M e l a c de zoon. Uw oom! Paulina. Hy zal wederkomen. Gy kent zyne rondborfligheid, zy vergunt hem niet altyd van de ongelukkigen met die zagtheid te behandelen, die zy zo zeer nodig hebben. . . . M e l a c de zoon. Gy doet my 't bloed verfiyven. Paulina. Wees by de ophelderingen tegenwoordig; Iaat uw verftand de bitterheid daarvan voorkomen. Zo uw vader zig in verlegenheid bevindt, is myn oom de eenige, waarvan hy eene fpoedigehulpverwagten kan.... M e- i  ( \ Tweede Bedryf. 285 Melac de zoon, ontroerd. Hoe! uw oom is overtuigd. . . . Paulina. Vrees inzonderheid u by hem te vergeten: denk dat ons lot daarvan afhangt. (Met eene groote aandoening.) Myn lieve Melac. ... In het gevaar 't welk ons dreigt... ach! gy zult my genoeg verdiend hebben , indien het u gelukt my te krygen. M e l a c de zoon. O ongehoord mengfel! ... Neen! ik kan niet begrypen ... Dit zy zo 't wil, gy zult gehoorzaamd worden. ... Ik zal my inhouden. . . . Gy zult zien, Paulina, dat nooit bevelen zó wel worden vol. bragt,als die, welke door de liefde worden uitgevoerd. (Hy kust baar de band, en zy vertrekken.) Einde van bet tweede Bedryf. DER.  &S6 De Twee Vrienden. DERDE B E D R T F.. EERSTE TOONEEL. Melac de vader, Melac de zoon. Melac de vader, verdrietig. Volg my niet myn zoon. Melac de zoon. Kan ik dat laten vader! Melac de vader. Ik belast het u. Melac de zoon. U in zulk een droevig oogenblik te verlaten! Melac de vader. Uwe fmart hinden my. . . . Zy beledigt my. M e L a c de zoon. Ik ken myn Vader al te wel om te vermoeden, dat hem dit beledigen kan. Maar indien uwe goedheid my een geheim liet doorgronden. . . . Melac de vader. Myn zoon! Melac de zoon. Zult gy weigeren my de middelen aan te wyzen om u te dienen ? om ten minden uwe fmart te ver. zagten ? M e-  Derde Bedryf. 287 Melac de vader. Daar zyn pligten , waarvan uwe jaaren en leven, digheid u alle kragt en belang niet zouden doen gevoelen. Melac de zoon. Gy hebt my geleerd alle die pligten te eerbieden, die geheiligd voor u zyn. Stel vertrouwen in de beginfeleu van uwen zoon; het zyn de uwe,die gy in my zult vinden. Melac de vader, met goedheid. Myn vriend, gy begint uwen levensloop, en de myne fpoedt ten einde. Men befchouwt de zaaken dan verfchillend. Het belang van het voorledene doet den jonge lieden weinig aan , zy offeren veel aan de hoop op ; Maar wanneer de ouderdom het gelaat met rimpels bedekt , het lighaam doet krommen; wanneer men van het voorledene walgt, en voor het toekomende fiddert, wat blyft den mensch dan overig ? Het vermaak alleen van wegens het voorledene vergenoegd te zyn. (Op een jlerker toon.} Ik heb gedaan het geen ik moest, ik verbied u my meer te dringen. Melac de zoon. De gevolgen van dezen dag doen my yzen. Melac de vader. Saint Alban is edelmoedig , hy zal niet ligtelyk befluiten om een man te verderven, waarvan hy tot nog toe zo gunltig gedagt heeft. M e-  288 De Twee Vrienden. Melac de zoo». Ach myn vader! Zo dat de hoop is die u den moed ophoudt, verlaat de myne my geheel. Saint Alban is onze vyand. Melac de vader. Laten wy hem, die niets dan naar de ftem van zyn pligt luistert, niet hoonen! Melac de zoon, levendig. Hy bemint Paulina. Hy is alleenlyk om haarentwil te rug gekomen, hy gelooft dat ik zyn medeminnaar ben! Oordeel dan of hy ons haat, en of zyn naary ver hem de zaaken niet zal doen doorzetten ? Melac de vader. Dit zoude kunnen medewerken. . . . Maar welk eene waarfchynlykheid, dat Saint Alban . . . Melac de zoon. Paulina, my dit geheim vertrouwende, heeft my niet verbloemd, hoe zeer zy voor u vreesde. Melac de vader. Waaruit zoude zyn naaryver ontdaan? . . . Zyne voornemens verhinderen! Wy! ... Is 'er één oogenblik in ons leven waarin wy niet alle onze poogingen zouden aanwenden om Aurelly zulke voordeelige voorflagen voor zyne nigt te doen aannemen, indien hy de dwaasheid hadt die te weigeren! Gaa hem dan uit zyne dwaaling redden myn zoon.... Maar neen; het is beter dat ik dat zelf doe; en van avond . . . (Hy maakt eene beivecging om been te gaan,) M e-  Derde Bedryf. 289 Melac de zoon, zig voor hem [lellende. Ach! myn vader blyf. . . . Zy bemint my, zy heeft het my zo even bekend. Zoude ik dan haare toeftemming alleen ontvangen hebben om haar terftond te verraden. Melac de vader, verbaasd. Haare toeftemming! Melac de zoon. Het eerfte gebruik, 't welk ik zoude maken van de regten, die zy my gegeven heeft, zoude zyn dat ik haar aan myn vyand afftond! Melac de vader, driftig wordende. Uwe regten ! welk zeggen ! zyt gy buiten uwe zinnen ? Melac de zoon. Haar aan Saint Alban afteftaan, zoude my vrugteloos met fchande overdekken. Melac de vader. Myn zoon . . . Melac de zoon. Paulina,beledigd, zoude my verachten, zonder in dien onwaardigen afïïand te bewilligen. Melac de vader, toornig. Hoe mynheer! Befchouwt gy my reeds als zo verachtelyk? Heeft myn ongeluk den eerbied by u uitgedoofd? Gy hoort my niet meer. . . . T M f  2po D e T w e e Vrienden. Melac de zoon. Ach myn vader! Ach Paulina! M e l a c de vader. Zoudt gy u gevleid hebben, dat zy tegen den zin van haaren oom over haare hand zoude befchikt hebben ? -Gy kent haar niet! Aurelly heeft nooit het oog op u gehad, daarvan ben ik verzeekerd. Wat is dan uw ontwerp? Melac de zoon. Ik ben wanhoopig. TWEEDE TOONEEL. Aurelly, Melac de vader, Melac de zoon. Aurelly, werpt zig in een leuning/Joel, en veegt zig het aangezigt af. Zie hier my wederom. Melac de zoon, heevende. Gy komt van Saint Alban te rug, mynheer , hebt gy niets op dien onmedoogenden man verworven? Aurelly, nors. Saint Alban is niet hard : hy is een regtvaardig mensch. Door zyne kompagnie met dringende bevelen belast, vindt hy geheel geen geld in de kas, waartoe hy zyn toevlugt kwam nemen; hy heeft my myne beginfels tegengeworpen; ik ben verftomd gebleven. Hy ging zig van mynheer's papieren meester maaken! M e'  Derde Bedryf. 291 Melac de zoon, verfchrikt, Zig van de papieren meester maaken! Aurelly. Nauwlyks heb ik den tyd kunnen verwerven om eenige opheldering te komen vragen 'in zulk een ongelooflyk geval. Melac de vader. Het is verfchriklyk voor my, myn vriend, u te moe. ten bedroeven, doch ik kan geheel geene opheldering geven. Aurelly. Ik zoude al myn leven bloozen van uw vriend geweest te zyn, indien gy aan zulk eene laage ongetrouwheid fchuldig waart. Melac de vader. Bloos dan . . . want ik ben het. Aurelly, driftig wordende. Gy zyt het! Melac de zoon. Dat kan niet zyn. Aurelly, op een zagteren toon. Hebt gy de onvoorzigtigheid gehad iemand met dat geld te helpen? Spreek ... ten minften hebt gy hier dan een handfchrift van, en dit is dan eene verontfchuldiging, waarvan uwe vrienden zig ten uwen voordee» le bedienen kunnen. Ta Me-  «92 De 'Twee Vrienden. Me'lac de vader, levendig. Ik heb niet gezegd dat ik het geld heb uitgeleend. Aurelly. Gy hadt het voorleden Maandag. Melac de zoon, beevende. Gisteren nog heb ik het gezien, vader. Aurelly. Honderd duizend livres die u in eigendom toebehoorden , en die gefchikt waren om uw zoon in de wereld neder te zetten, waar zyn die ? Melac de vader. Het verlies van de geheele wereld zoude my minder treffen , dan de onmooglykheid om myn gedrag te regtvaardigen. Aurelly. Zult gy ook voor my zwygen? Melac de zoon. Myn vader . . . Melac de vader. Hoe meer gy myn vriend zyt, hoe minder ik kan lpreeken. Aurelly. Uw vriend! ... Ik ben het niet meer. Melac de zoon. Ach mynheer! A u-  Derde Bedryf. 293 Aurelly. „ Indien Ik het was" ! zeide gy my dezen morgen. . . . Dus terwyl gy de oneerlyke lieden verdedigde , bepleitte gy uwe eigene zaak ? Melac de vader. Ik heb niet dan die der ongelukkigen bepleit. Aurelly. Met welk eene bedaardheid! Ik zoude van droefheid fterven, indien iets dergelyks . . . Melac de vader, leeverJig. Vriend ik ben daar maar al te wel van verzeekerd. Aurelly. En gy kunt myne verwytingen uitftaan! Melac de vader. Gave God dat ik die had kunnen vermydeu. Aurelly. Door fchandelyk te vlugten. M e l a c de vader. Ik vlugten! Aurelly. Stond gy niet gereed om te vertrekken? ... Ik fpreek niet van het ongelyk 't welk gy uwe borgen doet: maar, Ongelukkige! hebt gy dan om u te onteeren alleen den tyd afgewagt dat gy daar niet meer over zoudt bloozen. T , M e-  2p4 De Twee Vrienden. Melac de zoon, doordrongen. Ach mynheer! Melac de vader, met waardigheid. Zyt gy nooit berispt geweest wegens die daad zelve, waarop uwe deugd roem droeg? Aurelly, driftig. De deugd aanroepen wanneer men de eer te kort doet! Melac de zoon, op een fomheren toon. Mynheer , . . Melac de vader, met zagtheid. Aurelly ik kan veel van u verdragen. Aurelly, met vuur. Zie daar dan die Philofoophen! zy doen onverfchillig het goed of het kwaad, naarmaate dit met hunne oogmerken ftrookt! . . . Melac de zoon , ft eiker. Mynheer Aurelly! . . . Aurelly. Roemende elk oogenblik op de deugd, waar mede zy fpotten; en alleenlyk op hun belang bedagt, waarvan zy nooit fpreeken! . . . Melac de zoon, driftig. Mynheer Aurelly . . . A u-  D e ■ ■ e -B k d r y f. 295 Aurelly, nog driftiger. '- Hoe ïoude een beginrel van eerlykhe'id hen wederhouden; hen die nooit goed gedaan' hebben dan om de menfchen ftraffeloos te bedriegen! Melac de vader, opeen fmartelyke toon. Ik heb my zeiven fomtyds kunnen bedriegen.... Aurelly, met woede. Een eerlyk man, die zig bedrogen heeft, vreest niet zyn gedrag in een helder licht te (tellen. Melac de vader. Daar zyn oogenblikken, waar in hy, gedrougen te zwygen, zig met het getuigenis van zyn eigen hart vergenoegen moet. Aurelly, buiten zig zeiven. Het getuigenis van zyn eigen hart! het perfoneel belang werpt hier alle .denkbeelden omver. Melac de vader, door de drift van Aurelly vervoerd.) Wel nu! onregtvaardige vriend! . . . (Ter zyde.) O God wat ging ik doen! Aurelly. Gy begont te fpreeken. 'Melac de vader, verdrietig. Ik zal niet meer antwoorden. (Hy gaat zitten.) Aurelly, verontwaardigd. Gaa'. gy doet my veel kwaad, gy maakt my voor T 4 al-  206" De Twee Vrienden. altyd ergdenkend, wantrouwig, ongevoelig en hard. Telkens als ik de deugd op iemands gelaat zal afgebeeld zien, zal ik my u herinneren. Melac de zoon, toornig. Houd op, Mynheer. Aurelly. Ik zal zeggen; die bedrieglyke vermomming heeft my al te lang misleid, en ik zal dien man vermyden. M e l a c de zoon. Houd op, zeg ik u. Laat dien hoonenden toon vaaren. Met welk regt durft gy dien tegen myn vader gebruiken ? A u r e l l y. Met welk regt jongman? Met het regt, het welk elke eerlyke ziel op een fchuldigen heeft. Melac de zoon. Is hy dit ten uwen opzigte? Aurelly. Ja, wyl hy zig zei ven te kort doet. Melac de zoon, vervoerd. Houd op, of ik bedwing my niet langer. . . . Melac de vader, opftaande. Welk eene vervoering myn zoon! Hy heeft gelyk; en indien ik over myn gedrag moest bloozen, zouden de verwytingen van dien eerlyken man ... Laat ons alleen. DER.  Derde Bedeye. 29? DERDE TOONEEL. Aurelly, Paulina, Melac de vader, Melac de zoon. Paulina. Een oogenblik heeft het geluk en den vrede van ons huis verdelgd. . . . Ach myn oom! Aurelly. Gy ziet my tusfehen het gedrag van den vader, 't welk my verontwaardigt, en de laatdunkendheid van den zoon, die my dreigt. Paulina. Hy! . . . Gy Melac! Melac de zoon, beevende. Hy hoont myn vader zonder hem eenigzins te ont> zien. Ik heb lang verdragen. . . . Paulina, zagtjes. Onvoorzigtige! Melac de zoon. Paulina! Melac de vader, tegen zyn zoon. Gaa heen; ik belast het u. Melac de zoon, met woede. ' Ja ik gaa heen. (Ter zyde.) Maar de haatlyke aan. hitzer van zo veele wreedheid. . . . T 5 Pau-  ao8 De Twee- Vrienden. Paulina, ver fchrik t. Hy gaat zyn eigen bederf berokkenen! Melac de vader, by vat zyn zoon by den arm. Wat zegt gy ? Melac de zoon, buiten zig zeiven. Ik zeg . . . (Hy wederhoudt zig om zyn ontwerp te verbergen.') Dat ik nooit zulk eene wreedheid gezien heb. (Hy vertrekt.) VIERDE TOONEEL. Aurelly, Paulina, Melac de vader. Paulina, hem vol fchrik naloopcnde. Hemel! weer de ongelukken af, die ons heden dreigen. Aurelly. Hy blyft hardnekkig zwygen; en ik kan niets ontdekken. Paulina, tegen Melac de vader. Ach myn goede vriend, waarom vreest gy uw geheim aan myn oom te vertrouwen ? Hy bemint u zo hartelyk! Aurelly, verontwaardigd. Ik! ik bemin hem! Paulina, vuurig. Ja, gy bemint hem: lochen dit niet. A u-  Derde Bedryf. 299 Aurelly, op een fmart elyken toon. Wel nu! ja ik bemin hem, en dit is myne fchande ; maar ik acht hem niet meer, en dit maakt myn ongeluk. Het is verfchriklyk voor my het gevoelen te laten varen, het welk ik van hem had. Het verlies van alle myne bezittingen zoude my minder getroffen hebben, Melac de vader , vertederd. Aurelly! wagt eenige dagen voor dat gy uwen vriend beoordeelt. Uwe edelmoedige toorn verwekt eerbied in my. Geloof, dat zonder de ilerkfte redenen . . . Aurelly. Kunnen 'er redenen zyn tegen myn dringend verzoek belland? Spreek, ongelukkige. Schuldig of niet, indien ik u helpen kan. . . . Paulina. Zie de fmart, waar in gy ons dompelt! Melac de vader, doordringend. Myne lieve vrienden, de eer verbiedt my te fpreken. Ik ben nog niet fchuldig; ik zoude het worden , indien ik hier langer bleef. De minfte onbefcheidenheid . . . Kan dit moeijelyk oogenblik niet door myne ftandvastige vriendfchap voor u geregtvaardigd worden? Geloof my, om gaarne met zulke deugdzaame menfchen te verkeeren, moet men zelf een braaf man zyn. V Y F-  300 De Twee Vrienden. VYFDE TOONEEL. Aurelly, Paulina. Paulina. Ik gevoel dat hy gelyk heeft. Aurelly, driftig. Welk eene redeneering! De guiten verkeeren ook gaarne met eerlyke lieden, deuyl zy hunne rekening by de goede trouw van dezen vinden. ( Op een zagter toon.) Ik moet evenwel bekennen dat hy my tot in de ziel getroffen heeft. Paulina. Neen hy is niet fchuldig. . . . Hy zal een gewigtigen dienst gedaan hebben, waarvan alle de verdiende, naar zyne gedagten, beftaat in geheim te blyven. Aurelly. Maar ongetrouw te worden! . . . Paulina. In een man van het karakter van de heer de Melac ben ik geneigd alles te eerbieden wat ik niet kan begrypen. Aurelly. Welk een gebruik hy ook van dit geld gemaakt moge hebhen, hy is onverfchoonlyk. ... En dan te vertrekken! Paulina. Eene heimelyke item zegt my, dat deze fchynbaare misdaad misfchien in hem het uitwerkfel derver- he-  Derde Bedryf. 3qj hevenfte deugd is. (Op een min verzekerden toon.) En zyn ongelukkige zoon, myn oom, hebt gy daar geen medelyden mede ? Tot welk een uiterfte heeft de liefde voor zyn vader hem vervoerd jegens u, voor wien hy zulk een volmaakten eerbied heeft! Aurelly. Hy is levendig; maar zyn hart is braaf. Ach myne Paulina! het geen my het meeste fpyt, is, dat ik door hem niet het geluk myner laatlte jaaren heb kun. nen vestigen. Paulina, ter zyde. Wat hoor ik! (Tegen baar oom.) Ach mynheer! verlaat uw vriend niet, wees verzeekerd, dat hy door zyn gedrag alles zal regtvaardigen, wat gy voor hem doen zult. Aurelly. Uwe zwakheid vermindert de fchaamte die ik over de myne had. Gy dringt my hem te dienen. . . . Weet dan, dat ik het reeds heb gepoogd. Ik heb Saint Alban aangeboden borg voor Melac te blyven. P a ü l i n a. Hy weigert dit? Aurelly. Hy heeft my zulk een plegtig bevel doen zien!... Hy kan niet uitftellen de aangekondigde fom over te zenden. Paü-  302 De Twee Vrienden. Paulina , op een vlei jenden toon. Is 'er dan geen middel om deze fom byeen te: brengen? Aurelly. Vyf maal honderd duizend livres! daagsch voor de> betaaling! Geloof my, myn kind , dat, zonder de fom- • men en wisfels, die Dabins zo even van Parys ont- vangen heeft, ik zelf zeer verlegen zoude geweest: zyn. Paulina. Gy hebt my zo dikwils gezegd, dat gy veele goederen hadt, die men, verlegen zynde, te gelde maaken kon. Aurelly. Het is waar, dat ik te Parys nog voor vyf maal honderd duizend livres by myn vriend de Prefort heb leggen. Paulina. By mynheer de Prefort. ... En zyn die niet goed ? Aurelly. Uitmuntend , gelyk aan die waar voor hy my heden waarde heeft doen toekomen. Maar alles hoort my niet toe ; daar zyn honderd duizend Ecus by, waar aan ik niet mag raaken. Het is een geheiligd . . . toevertrouwd goed. Paulina. Uwe middelen zyn meer dan toereikende om die fom aan deszelfs eigenaar te verzeekeren. Au-  Derde Bedryf. 3o£ Aurelly, met drift. ' Wilt gy dat ik my fchuldig maak aan het zelfde misbruik van vertrouwen , 't welk ik aan dien ongelukkigen verwyt ? Het eenige misfchien waarvan, onder wat voorwendfel ook, geen gebruik mag gemaakt worden, is iets , 't welk ons ter bewaaring wordt aanbetrouwd. Geld, 't welk men ter leen ontvangen heeft, mag men gebruiken; verfcheiden redenen kunnen het (legt gebruik daarvan verontfchuldigen, maar eene toevertrouwde fom . . . men moet dit niet aanraaken. Paulina. Indien men fprak met hem die het geld toebehoort ! Aurelly. Weet dan, dat hy deze fom niet bijeen vergaderd heeft dan om eene ontzagchelyke . . . fchuld te betaalen. Hy fchikt die om , zo 't zyn kan, een begaan ongelyk te herftellen! . . . Maar gy zoudt my van hardheid befchuldigen. . . . Gy wilt hem zien , fpreek met hem , ik ftaa het toe; hy is gereed u te hooren; en deze man ... ben ik. Paulina, met blydfchap. Ha! Ik herleef! onze vrienden zullen gered worden. Aurelly. Voor dat men edelmoedig, is Paulina, moet men regtvaardig zyn. Pau-  304 De Twee Vrienden. Paulina. Wie zoude u durven befchuldigen van dit niet te zyn ! Aurelly, Gy zelve , aan wie ik eindelyk het geheim van dit geld zal toevertrouwen. Hoor en oordeel my.... Ik was voor dezen jong en gevoelig. De dogter van een Edelman, (die inderdaad weinig middelen bezat) hadt my vergund haar aan haare ouders ten huwelyk te verzoeken. Myn aanzoek wierdt met verontwaardiging verworpen. Wanhoopig over deze weigering luisterden wy alleen naar onze drift. Een heimelyk huwelyk vereenigde ons. Maar de trotfche familie, wel verre van dit te bevestigen, floot dit ongelukkig flagtoffer op, en deedt haar zo veele mishandelingen aan , dat zy het beflorf, na dat zy eene dogter hadt ter wereld gebragt. . . . Welke de ontuienschten aan alle oogen onttrokken. Paulina, Dat is wreed! Aurelly. Ik dagt, dat zy met haare moeder geflorven ware, en befchreide haar beide langen tyd. Eindelyk trouwde ik met de nïgt van den ouden Ohardin , welke my dit huis van koophandel heeft nagelaten. Maar het geval deedt my ontdekken, dat myne dogter leefde. Ik deed navorfchingen. Ik heb haar heimelyk weten magtig te worden; en zedert den dood van myne vrouw heb ik jaarlyksch van myn inkomen eene zékere fom weggelegd, gefchikt om haar onaf hanke- lyk  Derde Bedryf. 305 lyk van myn zoons bezittingen, te verzorgen. Zie daar de ongelukkige eigenaarfter van deze honderd duizend Ecus! Gelooft gy myn kind dat iets geheiligder zyn kan ? Paulina. Neen ... ik voel dit! Aurelly. Kan ik dit geld gebruiken? Paulina. Gy kunt dit niet. Arme Melac! Maar gy zyt aangedaan ; ik ben dit insgelyks. Waarom is deze ongelukkige my onbekend? Waarom doet gy my een geluk en een ftaat genieten, die haar geweigerd zyn? Aurelly. Gy kent het vooroordeel. Myne nigt is op een betaamelyken voet by my; myne dogter zoude hier niet kunnen woonen zonder ergernis te geven; en hy,die zyne eigen zeden bezoedeld heeft, is daarom niet minder verpligt die van anderen te eerbieden. Paulina, met drift. Ik verlang my ten haaren opzigte te kwyten van alles wat ik uverfchuldigd ben. Gaan wynaar haar toe? Geef haar kennis van onze verlegenheid. Zy is uwe dogter , zoude zy niet medelydend en edelmoedig zyn ? Aurelly. Wat zegt gy Paulina? Al haar goed! het eenige 't V welk  3o<5 De Twee Vrienden. welk haar in haar ongeluk kan fchadeloos Hellen, wilt gy haar dat ontrukken ! Paulina. Wy zullen onzen pligt jegens onze vrienden gedaan hebben. Aurelly. Zy is zig zelve de voorkeur verfchuldigd. Paulina. Zy kan ons die geven. Aurelly. Stel u in haar plaats. . . . Zulk een voorflel . . . Paulina. O! Indien ik dit beantwoorden moest! . . . Aurelly. Indien zy het weigert? Paulina. Wy zullen haar daarom niet minder beminnen ; maar laten wy ons ten minden niets te verwyten hebben. Aurelly. Gy eischt het? Paul i n a, levendig. Duizend redenen maaken my een pligt van haar te kennen. Aurelly, met eene doffe Jlem. Ach, myne Paulina! Paia  Derde Bedryf. 307 Paulina. Wat is 'er myn Oom? Aurelly. Uwe gevoeligheid treft myne ziel ... en myn ge> heim . . . Paulina. Vrees niet my hetzelve verder te vertrouwen. Aurelly. Myn geheim . . . ontfnapt my met myne traanen. Paulina. Myn Oom . . . Aurelly. Uw oom ... Paulina. Welk een vermoeden! Aurelly. Gy zult my haaten. Paulina. Spreek. Aurelly. O dierbaar kind! Paulina. Vaar voort. Aurelly, reikt baar de armen toe. Gy zyt deze geliefde' dogter. V s Pa»-  jó3 De Twee Vrienden. Paulina, daar invallende. Myn vader! Aurelly, hy onder/leunt haar. Myne dogter! Myne dogter! moet ik de eerlïemaal dat ik dien naam durf gebruiken , dien met zo veel fmart uiten! Paulina, zy wil zig voor zyne voeten werpen. Ach myn vader! Aurelly, hy wederhoudthaar. Myn kind . . . troost my; zeg my, dat gy my het ongeluk van uwe geboorte vergeeft; hoe dikwils heb ikgezugtjdarik u zulk een wreed leven gegeven had. Paulina, met eene groote aandoening. Ach myn vader, vergiftig de vreugd niet, vyelke ik gevoel in een vader, myner liefde zozeer waardig, te mogen omhelzen. Aurelly. Welnu! myne Paulina! myne lieve Paulina! (want uwe moeder , die ik zo zeer bemind heb , heete ook dus) beveel, eisch ! Gy hebt my myn geheim omrukt; maar konde ik uw goed zonder uwe toefteraming gebruiken? Paulina. Het is het uwe myn vader. Ach indien het my toebehoorde. ... Aurelly. Het behoort u. Meer dan twee derde gedeelten is de  Derde Bedryf. 309 de vrugt van de fpaarzaamheid, waarmede gy deze huishouding bedien. Schryf my derhal ven het gedrag voqr, 't welk gy verlangt dat ik thans houden moet. Paulina, levendig. Kan men zig nog bedenken ! Myn vader gaa, neem dit goed; biedt hetzelve Saint Alban aan; Iaat het dienen om hem te ontwapenen, otn onze vrienden te redden. Aurelly. Wat zult gy overhouden? Paulina. Uwe goedheid. Aurelly, Ik kan derven. Paulina. Wat zyt gy wreed! Aurelly, drukt baar tegen zyne borst. Myn hart is vol! Het uwe insgelyks. Gaa heen, ik moet een oogenblik bedaaren van de ontroering,die ons gefprek in my veroorzaakt heeft. Paulina, met eenflerk gevoel. Ach Melac! . . . Wat ben ik gelukkig! (Zy vertrekt.") v 3 ZES.  3io De Twee Vrienden. ZESDE TOONEEL. Aurelly, alleen. Ik ben geheel getroffen. Welk eene erkentenis heeft dit kind voor de zorg, die hy voor haare opvoeding gedragen heeft! Welaan dan. Ik moet hem uit deze verlegenheid redden , hoe flegt ook zyn gedrag zy. Het geen Hy niet meer verdient, ben ik aan my zeiven verfchuldigd ... ter eere van een vriendfchap van vyftigjaaren ... uit hoofde van zyn zoon, die een braave jonge is.... Het geen ik thans eerst te doen heb, is met den Pagter te fpreken. (Hy zugt.) Neen! Het verlies van het geld treft my niet, maar ik voel, dat ik inwendig niet het minde werk meer van dien man maak. Einde van het derde Bedryf. FIER.  Vierde Bedryf. 311 VIERDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. A n d r é, alleen. „ Loeris! Zotskap! Doe dit! Gaa daar! Myne deur „ is voor yder een gefloten. Laat mynheer Saint Al„ ban binnen komen " Duizend bevelen te gelyk, als of men een tovenaar was om alles te onthouden! . . . Om dat Zy rufie hebben , moet' daarom een arme knegt . . . O, wat zoude ik gaarne willen! . . . Ik wenschte dat de een niet meer was dan de ander. De heeren zouden dan regt gepierd zyn. ... Ja, maar myn huur! wie zoude my die dan betaalen? TWEEDE TOONEEL. Saint Alban, And Ré. Saint Alban. Is mynheer Aurelly te huis André * A n d r é. Neen mynheer voor niemand ; maar het is niet voor mynheer dat ik dat zeg. Gy moet binnen komen. Mynheer zal'zo beneden zyn, wilt gy, dat ik het hem ga zeggen! Saint Alban. Neen hy is misfchien bezig , ik zal wagten. (Hy wandelt heen en weder, en zegt by zig zelvcn.) Myne pligt dringt my voort te vaaren; de liefde wederV 4 houdt  312 De Twee Vrienden. houdt my . . . de minnenyd. . . . Neen . . . myn hart is nooit zo gepynigd geworden ! Zouden zy elkander beminnen ? De fmart, die zy dezen morgen liet blyken, was al te fterk' . . . André! A n d r é. Roept mynheer my? Saint Alban, ter zyde. Deze jonge is eenvoudig, laat ik hem wat aan 't, praaien brengen. . . . (Hard op ,terwyl by gaat zitten.) Myn lieve Andrd! A n d r é. Mynheer heeft meer vriendelykheid dan ik verdien. Saint Alban. Waar is uwe jonge meestres? A n d r é. Ach mynheer ! Men was zo vrolyk de andere keeren toen gy kwaamt! Het is niet uit eigen belang dat ik dit zeg, maar dat gy hier niet meer logeert, dat fpyt yder een zodanig! ... De juffrouw huilt, huilt, huilt! En onze heer! Men heeft het eten aangebragt ; mynheer de Melac, zyn zoon , niemand is aan tafel gekomen; noch mynheer ook niet,noch de juffrouw ook niet. Saint Alban, by zig zeiven. Juffrouw ook niet ! fchreijen! niet eten ! dat is meer dan vriendfchap ; de erkentenis gaat zo ver niet. A n.  Vierde Bedryf. 313 A n d r é. Ik, ik ben zo droevig, dat ik behalven myne maaltydén, van daag nog niets heb kunnen doen. Saint Alban. Maar zeg my André; fpreekt men niet fomtyds van haar uit te huwelyken? A n d r é. Wel ja, zeer dikwils; verfcheiden lieden uit Lions hebben na haar gedaan, maar de henker dat gaat zo gemaklyk niet, onze meester is koppig. Saint Alban. En fchynen deze weigeringen haar te mishaagen? te bedroeven? A n d r é. Haar ? O gy kent haar dan niet! Een man ! zy bekommert zig daar zo weinig om . . . als ik; zo zy maar yder vriendelykheid bewyzen kan, het geheele huishouden beltiert, het goed van haaren oom befpaart, en haar gering forametje aan de armen kan uitdeelen, is zy zo vrolyk als een duifje. Saint Alban, ter zyde. Welk eene loffpraak in een onkundige mond! (Hy baalt zyne beurs uit.) Zie daar myn vriend neem dit aan, en zeg my nog . . . A n d r é. Een louis ! Ja ! maar ... zo het geen mynheer wilde weten kwaad was! . . . V 5 Saint  314 De Twee Vrienden. Saint Alban. Neen; het is uwe braafheid die ik beloon; Wy praaten maar famen . . . onder alle die geenen, die het oog op de juffrouw geworpen hebben, dagt ik dat de jonge Melac . . . A n d r é. Wel nu! Mynheer mag my gelooven zo hy wil, maar deze gedagte is ook meer dan honderd maal in my opgekomen. Is 't niet waar, dat dit wel een lief paar zoude zyn? Saint Alban, verdrietig. Zy en hy? A n d r é. Wel, ik zeg dit, om dat zy zo zeer naar zyn humeur gefchikt is, om dat hy haar zo lief heeft, zo hartelyk liefheeft! Saint Alban, by zig zeiven. Hy bemin: haar 1 Waarom my hier over te ontftellen ? Ik heb dit moeten wagten. (Hard op.) Wie zoude haar niet beminnen ? A n d r é. Niemand dan die haar nooit gezien heeft. Saint Alban. En . . . gelooft gy dat uwe juffrouw zyne liefde beantwoordt? A n d r é, dit niet begrypende. Beantwoordt! Saint  Vierde Bedryf. 315 Saint Alban. J». A n d r é, met een onnozelen lach. Ha, ha, ha! Ik begryp nu omtrent wat mynheer wil zeggen. . . . Maar zie daar, men mag niet liegen , in waarheid alles wat ik weet, is, dat ik wel weet niets te weten. Saint Alban, hy zig zeiven. Zo zy hem de voorkeur gaf; zoude men dan,in de gemeenzaamheid waarin de ouders leeven, verzuimd hebben hen te vereenigen ? And Ré. Zy hebben daarom geen verfchil zamen. Schoon zy hem altyd bekyft, kan hy geen uur wagten zonder kromme fprongen rondom haar te komen maaken ; en, wanneer hy een lesje van haar kan krygen, gaat hy vergenoegd heen! . . . Saint Alban. Het is genoeg vriend. (Z?y zig zelven.) Ongetwyfeld wagtten zy de toezegging van zyn vaders ampt om te befluiten ... en ik, Ik breng die! Ik maak de hinderpaal die ik dugt! Ach! myn minnenyd wordt hierdoor ontdoken.... Wat is men gereed om onregtvaardig te worden, wanneer men verliefd is! A n d r ê, ter zyde. Deze groote geesten moeten veel verftand hebben om zo alleen op iets te kunnen denken. Hoe zeer ik ook myn best doe, zo dra ik bedagt ben om op iets  316 De Twee Vrienden. iets te denken, raak ik in de war, en kryg terftond vaak. (Hy vertrekt zodra hy zyn meester ziet binnen komen.) DERDE TOONEEL. Saint Alban, Aurelly. Aurelly. O mynheer! vergeef my, gy zyt my voorgekomen, ik zoude naar u toegegaan zyn. Saint Alban. Ik kom u zeggen , dat het my onmooglyk is langer uit te Hellen. Deze dag, byna geheel op uw verzoek verlopen , heeft geene verandering in onze zaaken gemaakt. A V r e l l y. Ja, hy heeft veel verandering gemaakt. Saint Alban. Heeft men het geld gevonden? Aurelly. Ik betaal voor Melac. Saint Alban. Gy betaalt de vyf maal honderd duizend livres! Aurelly. Honderd duizend Ecus die ik geleend heb,hetoverige van my zeiven; Alles in een wisfel op myn korrespondent van Parys,by uwe aankomst te betaalen. Saint  Vierde Bedryf. 317 Saint Alban, ter zyde. Het huwelyk is zeeker! men doet zulke offerhanden niet. . . . (Hard op.) Ik verwonder my over uwe edelmoedigheid. Ik zal het aangeboden geld aannemen ; maar ... ik kan niet nalaten rekenfchap te doen. . . . Aurelly. Welke noodzaaklykheid hiertoe? Saint Alban. Het geen gy voor Melac doet zuivert hem niet van het misbruik van vertrouwen, waaraan hy zig heeft fchuldig gemaakt. Aurelly. Maar gy verliest niet by hem. Saint Alban. Het zelfde kan wederom gebeuren, en gy zult altyd geen lust hebben om . . . Aurelly. Zo gy iets openbaart, mynheer... haal ik myn woord te rug; het is alleen de zugt om zyne eer te redden die my beweegt; en zo ik hem niet help, door zyne fchuld te betaalen, zoude het dwaasheid zyn my zeiven nutteloos te berooven. SaintAlban. Gy keurt myn gedrag af? Aurelly. Ik begryp uwe ftaatkunde niet. Het zy Melac aan kwaa-  318 De Twee Vrienden. kwaade trouw, of alleenlyk aan onvoorzigtigheid, fchuldig zy, door myne voorwaarden te verwerpen loopt gy gevaar. . . . Saint Alban. Ik verwerp die niet, maar ik moet my verklaaren. Aurelly. Ik luister. Saint Alban, Gy verlangt zyne geheele vryfpreking. Aurelly. Zonder eenige bepaaling! Saint Alban. Ik zal ten uwen gevalle zo verre gaan als myne magt my toelaat. Aurelly. Hoe verre fielt gy.die? Saint Alban, Zoo verre als gy zelf zoudt doen. Gy vordert niet dat ik zyn goeden naam ten kosten van myne eer zal redden! Aurelly. De ongerymdheid van zulk een voordel zoude nog fterker zyn dan de onregtvaardigheid daar van. Saint Alban. Dewyl de inkomften van de kompagnie door uw aan-  Vierde Bedryf. 319 aanbod geene fchade lyden, kan men uw vriend van de fchande en hoon bevryden, die zvn gedrag verdiend heeft; maar ik zoude fchuldig worden, indien ik hem langer het ontvangen der verpondingen toebecrouwde..,. Aurelly. Gy ontneemt hem zyne bediening! Saint Alban. Zoudt gy hem dezelve laten behouden? Aurelly. Ach! mynheer ik bid u. . . . Saint Alban. Doe nog één flap. Aurelly. Hoe? Saint Alban. Gy zyt een man van eer: geef my raad. (Aurelly laat het hoofd zakken zonder te antwoorden.) Ik hoop dat gy onderfcheid zult maaken tusfehen het geen ik kan toeftaan en het geen myn pligt my verbiedt; ik neem het geld aan ; ik zalzwygen; maar ik eisch,dat hy terftond zyn ampt nederlegge, onder welk voorwendfel hy ook wil. Aurelly. Ik beken, dat hy niet verdient hetzelve te behouden; maar zyn zoon! die toezegging van overleeving! zo veele Happen die gedaan zyn om die te krygen!... Saint  320 De Twee Vrienden. Saint Alban. Zyn zoon! wie zoude ons daar voor inflaan ?' Aurelly. Ik. Saint Alban. Gy doet veel voor hem. A u r e l l Y. Ik heb veele middelen om my van hem te verzekeren-, Saint Alban, peinzende. Ik beken dat . « . ik . . . geene perfoonlyke tegenwerping tegen dien jongman heb, en . . . voornemens zynde u zelf eene gunst te verzoeken. . . . Aurelly. Zoude ik u eenigen dienst kunnen doen ? Saint Alban. In eene zaak van het grootfte gewigt. Aurelly, levendig. Houdt my voör onteerd indien ik u die weiger. Saint Alban. Dewyl gy my dus aanmoedigt zal ik fpreken. . . . Gy kent myne fortuin, myne zeden, gy hebt eene bekoorlyke nigt; zy heeft my getroffen; ik bemin haar, en verzoek u haare hand, als de dierbaarfle gunst. . . . A u-  Vierde Bedryf. 321 Aurelly, verflemd. Gy vraagt my .. . myne Paulina? Saint Alban. Zoudt gy reeds over haare hand befchikt hebben? Aurelly, verlegen. Inderdaad, dat is het niet, maar indien gy haar beter kende. . . . Saint Alban. Ik heb haar meer leeren kennen dan gy denkt. Aurelly. Dit meisje heeft geene fortuin. Saint Alban. Met zulke verdienden als zy heeft, is dit een onmerkbaar verfchil. Aurelly, ter zyde. Hoe my uit deze nieuwe belemmering te redden! Saint Alban. Gy hebt my gevleid dat ik niet verworpen zoude worden. Aurelly. Mynheer! . . . Gy zyt geen perzoou om verworpen te worden. Saint Alban. En ondertusfchen.. . . x Au-  322 De Twee Vrienden. Aurelly, verlegen. Wees verzekerd dat zy al te zeer door uw aanzoek vereerd wordt, en dat 'er van myn kant geene hinderpaal zyn zal. Maar . . . Saint Alban. Gy weigert my haar hand ? Aurelly. Geloof dat. . . . Voor dat ik u kan antwoorden, moet ik myne nigt fpreken. Saint Alban. Herriiiner u, mynheer, dat gy haar niet verloofd hebt. Aurelly. En de zaak van Melac? Saint Alban. Van avond zullen wy twee zaaken te gelyk belluiten. VIERDE TOONEEL. Aurelly, alleen. Hy gaat misnoegd heen. Wat is tog deze wereld, en hoe wordt men heen en weder geflingerd ! De vader en de zoon zyn verloren, indien hy denkt eene weigering te krygen. ... En hoe durf ik hem aannemen?... Het geld ! het geld!... Met geld is het nu niet te redden!... Dit zy zo 't wil, laten wy hem dit voorwendfel benemen om hen te benadeelen!... Ach! van waar komt al dit verdriet? Om dat een flegt mensch,  Vierde. Bedryf. 323 mensch, wien men niet moest aanzien, zyn pligt ver. geet, en uit een laage baatzugt. . . . VYFDE TOONEEL. Aurelly, Dabins. Aurelly, vervolgt. Van waar komt gy dan Dabins ? Ik ben reeds viermaal op het komptoir geweest om u te fpreken. ZESDE TOONEEL. Melac de vader, Aurelly, Dabins. Aurelly, den heer de Melac ziende. O daar is de ander. Het is beter heen te gaan dan toornig te worden. ZEVENDE TOONEEL. Melac de vader, Dabins. Melac de vader, hem naoogende. O eerbied - waardige vriend ! (Tegen Dabins.') Wat hebt gy my zo dringends te zeggen mynheer Dabins? Dabins. Mynheer! Het is met fmart dat ik het zeg: het is geen tyd meer te zwygen; ik moet alles openbaaren. Melac de vader, driftig. Wat is dat te zeggen? Alles openbaaren, X 2 D a-  324 De Twee Vrienden. Dabins. De zaak is op het punt om uit te berden; De fchyn is tegen u. Melac de vader. De uiterlyke fchyn kan alleen den zodanigen ontrusten, die zig fchuldig kent. Dabins. Wat zult gy tegen de valfche beoordeelingen , tegen de beledigingen en hoon, tegen de kwaadfpreekers, inbrengen? Melac de vader. Niets: dan het dilzwygen, en de dandvastigheid, die op de bewustheid van onze eige verdienden, fteund. Dabins. De goederen van uwen vriend zyn toereikende . . . Men zal fchikkingen maaken. Melac de vader , ongeduldig. Wel zo ik een woord zeg, kan hy morgen ogtend niet betaalen. Dabins, op denzelfden toon. En zo gy dat niet zegt, zyt gy van avond reeds verloren. . . . Neen ik kan niet dulden . . . Melac de vader, met een forfcbe flem. Mynheer Dabins , herrinner u , dat uwe dervende vader u niet te vergeefsch aan myne liefdadigheid heeft aanbevolen: herrinner u, dat ik u heb opgevoed; dat ik  Vierde Bedryf. S25 ik u by Aurelly geplaatst heb ; dat myne achting alleen u zyn vertrouwen heeft verworven. Wilt gy die achting verliezen ? Is de eerde pligt van een eerlyk mensch niet het toevertrouwde geheim te bewaaren ? Dabins. Wel mynheer, wanneer de befcheidenheid meer onheilen veroorzaakt dan zy kan voorkomen. . . . Melac de vader. Wie van ons beiden komt het toe myne belangen te beoordeelen? . . . Maar ik word driftig,en twee woorden zullen u tot ftilzwygen verpligten. Wat is de groote zaak in dezen nood? De belangen van ons allen te wegen, en het dringendst gevaar af te weeren ? Dabins. Ja mynheer. Melac de vader. Zo ik my zeiven boven myn vriend verkies, wat zal zyn lot wezen ? Het algemeen vertrouwen, waar mede een koopman vereerd wordt, kan geen twee aanvallen uitftaan. Wat men ook voor redenen bybrenge , nadat men aan zyne betaaling gemankeerd heeft,is het krediet een noodlottige neep toegebragt; het is een kwaad zonder hulpmiddel. En voor Aurelly is dit de dood. Dabins. Daar is alle reden van dit te vreezen. Melac de vader. Indien ik zwyg,lydt, wel is waar, myne eer door X 3 een  326 De Twee Vrienden. een billyk vermoeden , maar zodra het bekend zal worden, welken dienst ik aan Aurelly gedaan heb, zal men tevens in aanmerking nemen , dat ik hem denzeiven , uit hoofde van zyne groote goederen, veilig kon doen ; en met welk eene ftrengheid men my nu ook oordeele. twyfel ik egter, of men my dit dan wel verwyten zal? Moetende dan kiezen tusfehen zyn onvermydelyk bederf en het onzeekergevaar,'twelk my dreigt , moest ik geene blinde eigeliefde raadpleegen,die myn oordeel kon onteeren? Neen,mynheer, ik heb eene uitfpraak gedaan , even als een derde perfoon hadt moeten doen , dewyl ik de voorkeur gegeven heb niet aan het geen My best fchikt, maar aan dat, 't welk best met de omftandigheden overeen komt; niet aan het geen ik kan, maar aan het geen ik moet. Gy hebt my verftaan. Dabins. Mynheer, ik zal zwygen; maar ten voorbeelde der menfchen moesten zulke trekken . . . Melac de vader. Laten wy dien grondregel van loffpraaken den lediggangeren over. Laten wy onzen pligt betragteu! Het vermaak van dat gedaan te hebben is de eenige prys die deze daad waarlyk verdient. Wat doet myn zoon ? ik ben ongerust over hem; hebt gy hem gezien ? Dabins. Ach het is inzonderheid voor hem, dat ik u drong mynheer. Hy heeft zulke bittere traanen by my geftort} fiy heeft my verlaten met zulk een ongeduld, zulk  Vierde Bedryf. 327 zulk eene frnartelyke aandoening! . . . Maar wat gevaar loopt gy door u aan hem te vertrouwen ? Door uw voorbeeld'aangemoedigd zoude hy bedaaren, zoude hy u troosten. Melac de vader. My troosten! Myn vriend de ondervinding van myn geheele leven heeft my geleerd, dat de moed om zyne ongelukken geheim te houden, de kragt vermeerdert om die te dragen ; ik gevoel my zeiven reeds zwakker by u dan in myne eenzaamheid. Welke hulp ook zoude my myn zoon toebrengen! Ik vrees minder zyne finart dan zyne vervoering; en fchoon ik zelf meester van myn geheim ben, hoe zoude ik deze ongeoeffende en driftige ziel kunnen beteugelen. AGTSTE TOONEEL. Melac de vader, Dabins, Melac de zoon, in eene diepe mymering gedompeld. Melac de vader. Daar is hy. Gy hebt hem my wél afgefchilderd. (Zy gaan naar bet ander eind van de zaal. Dabins. Spreek hem tog toe mynheer. Melac de vader. Laten wy ons zeiven eene nuttelooze aandoening befpaaren. X4 NE-  328 Dk Twee Vrienden. NEGENDE TOONEEL. Melac de zoon, by gaat langzaam voort, in eene peinzende en droevige houding, doch wordt onder het fpreken driftiger. Ach de haatelyke Saint-Alban! ik heb hem overal gezogt zonder hem aantetreffen. ... Is de fchande van myn vader reeds openbaar ? Men verwydert zig, ... men vermydt my. . . . ik verlies in een oogenblik myne fortuin, de eer, alle myne hoop ... en Paulina .. . Paulina! Zy mydt my thans ... de edelmoedigheid is een vlaag... eene drift van een oogenblik. . . . Maar de overdenking heeft weldra deze eerde opwelling der gevoeligheid verdelgd. TIENDE TOONEEL. Paulina, Melac de zoon. (Paulina beeft de laatfte woorden van haaren minnaar geboord: zy ziet zyne fmart en nadert hem met eene hevige aandoening. Melac de zoon, haar ziende, vervolgt. Laat een koel medelyden u niet te rug voeren mejuffrouw ; Ik weet dat ik u verloren heb. Ik voel alle de ysJykheid van myn lot. Laat my alleen myne fmart den teugel vieren, Paulina. Wreedel . . , M e-  Vierde Bedryf. 329 Melac de zoon. Uwe vertroostingen zouden die flegts doen toenemen. Paulina. Wat maakt het ongeluk u onregtvaardig en hard! De vrees dat men ongunftig van u denke, geeft u kwaade gevoelens wegens het hart van yder een. Uwe driftige levendigheid heeft gemaakt dat gy u reeds by myn oom vergeten hebt. Melac de zoon, met vuur. Hy hoonde myn vader! Met welk eene wreedheid ontwikkelde hy hem alles wat onze ftaat haatelyks in zig heeft! indien hy uw oom niet geweest was .. . Paulina. Ondankbaare! in het oogenblik waarin gy alles aan hem zult te danken hebben, dewyl zyne genegenheid hem de geheele fom aan Saint Alban doet betaalen. Melac de zoon , met vreugd. Wat zegt gy? Hy redt onze eer? Paulina. Hy doet meer.... Zyn hart, 't welk u bemint«.. Melac de zoon, levendig. Vaar voort Paulina, vaar voort! vrees niet myne vreugd volkomen te maaken. Hy geeft my zyne nigt. Paulina, befchroomd. Ach Melac! .. . Spreek niet meer van zyne ongelukkige nicht. X 5 M e-  33° De Twee Vrienden. Melac de zoon. Hoe? Paulina. Zyne dogter. . . . M e l a c, de zoon. Zyne dogter! Paulina. Zyne dogter, de vrugt van een geheim huwelyk, die u kent, die u bemint,biedt uwen vader honderd duizend Ecus aan, die zy aan de gefchenken en de fpaarzaamheid van haaren vader te danken heeft.... Melac de zoon, met verontwaardiging. Ten prys van myne hand!... Wy waren nog niet genoeg verlaagd, daar ontbrak ons deze hoon. Paulina, fchreijende. Ik heb wel voorzien dat uwe hoogmoedige ziel zuik eene weldaad zoude verwerpen. Melac de zoon, woedend. Zy verwekt afgryzen in my. De dienst, en hy die denzelven aanbiedt, en zy welke dien wil bewyzen, ik vloek hen allen. ... Het was dan om deze reden dat hy alle denkbeeld van onze vereeniging ver. wy derde? Hy hadt my deze fchande toegedagt: hy verachtte my voor dat het ongeluk my verpligtte alle beledigingen te dulden ! Maar ik zweer voor uwe voeten Paulina, dat deze dogter zonder naam, zonder ftaat, van haare ouders verlochend, al ware zy nog  Vierde Bedryf. 331 nog honderdmaal edelmoediger, my nooit zal toebehooren. Paulina. Gy kent haar kwalyk; zy heeft niemand dan uw vader op het oog gehad. Melac de zoon. Myn vader.' moet men ons dan door de eenefchan« de van de andere redden ? . . . Gy fchreit myne lieve Paulina! Vreesc gy dat de noodzaaklykheid my eindelyk eene onwaardige verbindrenis zal doen aangaan ? Paulina, gebelgd. Neen ik ben zelve niet gelukkig genoeg meer om dit te vreezen. Gy hebt uw vonnis en het myne uitgefproken. Die ongelukkige, die gy met zo veele onmenschlykheid hoont. . . . Melac de zoon, verfcbrikt. Die ongelukkige? Paulina. Zy ftaat voor u. Melac de zoon. Gy? Paulina, op een (loei nedervallende. Myn hart was door deze tyding doorboord, doch gy hebt het verder verfcheurd. M e.  333 De Twee Vrienden. Melac de zoon, voor haare voeten. O fmart! . . . Paulina! fpande gy my dezen ftrik om my fchuldig te maaken. Paulina. Laat my met rust. Melac de zoon. Waarom my niet gezegd . . . Paulina. Hebt gy my hier toe gelegenheid gegeven ? Uwe vervoering heeft u de verfchriklyke waarheid doen uiten! Mynheer het is geen tyd meer om uwe gevoelens te lochenen. Melac de zoon, ftaat woedend op, Durft gy u wel bedienen van eene dwaaling die uw werk was? Durft gy my de wanorde tegenwerpen van eene wanhoop, die gy zelve veroorzaakt hebt? Ik zag de geweldige middelen die men tegen ons deedt werken. Ik zeide by my zeiven: Ik verlies haar. Ik wapende my in uwe tegenwoordigheid met alle de ftandvastigheid, die ik voorzag nodig te zullen hebben. Ben ik dan een ontmenschte! Eenmonlter! En welk mensch is barbaarsch genoeg om aan ongelukkige fchepfelen een ongeluk te wyten, waar aan zy geene fchuld hebben. Paulina, fchreijende. Neen, neen. Melac de zoon, fchielykervoorfpreekendc. Beneemt de fout hunner ouderen hun eene enkele hoe.  Vierde Bedryf. 333 hoedanigheid, eene enkele deugd? In tegendeel, Paulina, gy 'trekt daar ten bevvyze van. Het fchynt, dat de natuur vermaak fcheppe in hen doot wezenlyker verdienden van onze wreede vooroordeelen fchadeIoos te dellen. Paulina. Dit vooroordeel verdient daarom niet minder eerbied, M ë l a c de zoon, met drift. Het is onregtvaardig, en ik zal 'er myne eer in dellen het met voeten te treden. Paulina. Het zal by anderen blyven beftaan. Melac de zoon. Myn geluk hangt van u alleen af. Paulina. Men krygt welhaast tegenzin in eene keus die door niemand wordt goedgekeurd. M e l a c de zoon. De myne verdient eene algemeene uitzondering. Paulina. Zy zal die niet verwerven. Melac de zoon. Zy zal my des te dierbaarer zyn. Verzwaar een ingebeeld ongeluk niet! Ach! zyt regtvaardiger jegens u zelve; alles, wat niet van de grilligheid der menfchen afhangt, bezit gy in overvloed; en, indien myne lief-  334 De Twee Vrienden. liefde konde toenemen, zoude deze onregtvaardigheid van het noodlot dezelve nog doen vermeerderen. Paulina, met waardigheid. Melac, eene vrouw moet regt hebben op den eerbied van haaren man. Ik zoude voor den mynen bloozen. . . . Laten wy hier niet meer van fpreken. Ik offer daarom niet minder myne geheele fortuin aan uwen vader op. Eene diepe afzondering is het, wat my voegt; gelukkig zo uwe gedagtenis myne dagen daar niet ontrust. (Zy ftaat op.) Melac de zoon, wanhopig. Welk een hart hebt gy dan van de natuur ontvangen ? Gy fchept vermaak in myne kwelling! Paulina laat dat haatlyk ontwerp vaaren, of ik flaa niet meer in . . . Eeuwig gehaatte dag I . . . Ik voel eene verwarring.... Ach! dit zal my het leven kosten.... (Hy werpt zig op een ftoel.) Paulina. Hy doet my beeven! ik kan hem niet verlaaten. Melac, myn vriend, myn broeder. Melac de zoon, verwilderd. Ik, uw vriend ! ik uw broeder! Neen ik ben u niets. Gaa, wreede, gy zult my niet meer verrasfen. De vergiftigde pyl. die gy In myn hart hebt ingedrukt, zal hetzelve niet dan met myn leven verlaten. My een verfchriklyken ftrik te fpannen, en my dan de dwaaze redenen, die de wanhoop my doet uitflaan, toe te rekenen! Ach zulk eene wreedheid. . . . Pau-  Vierde Bedryf. 335 Paulina. Hoor my Melac! Melac de zoon. Ik hoor u niet meer. Gy hebt my nooit bemind! Ik luister niet meer naar eene vrouw die een onwaardigen omweg neemt om zig van my te ontflaan. Paulina, met eene groote ontroering. Wel nu myn lieve Melac. Ik ontflaa my niet van u. Zo veele liefde treft my, meer misfchien dan de ongelukkige Paulina voegt.' Ik ontflaa my niet van ujmaar, om uws vaders wille, herkom van deze verwildering, die my doodt. Melac de toon, opfiaande. Gy weet wel Paulina wat gy my belooft.. .. Gy weet het wel. Zo gy u ooit herinnert . . . Zo gy ooit. (Hy werpt zig met drift voor haare voeten.) Zweer my.dat gy de vervloekingen zult vergeten, die ik my met afgryzen herrinner voor u te hebben uit» gefprooken! Zweer my dit! Paulina. Moogt gy die zelf vergeten! Melac de zoon. Zweer my dat gy my uw hart wedergeeft. Paulina. U het wedergeven ondankbaare! het heeft niet opgehouden u te beminnen. M a-  33<5 De Twee Vrienden. Melac de zoon, opfiaande. Wel nu vergeef my ! Ik verdien geheel geene genade; en, zo ik de Itoutheid heb . . . ELFDE TOONEEL. Aurelly, Paulina, Melac de zoon. Paulina, verfchrikt tegen Melac. Daar is myn vader. Melac de zoon, Aurelly te gemoet tredende. Ach, mynheer! Indien het opregtst berouw myne fchuldige vervoering konde uitwisfchen ; indien de levendigfte fmart van u beledigd te hebben . . . Aurelly. Beledigd! Neen myn vriend ; ik heb minder op uwen toorn gelet dan op het edel gevoelen, 't welk daarvan oorzaak was. Uwe kinderlyke liefde heeft my getroffen. . . . Vraag aan Paulina wat ik haar daar van gezegd heb. Melac de zoon. Ik ken de uitwerkfels van uwe vriendfchap. En myne erkentenis. . . . Aurelly. Dezelve behaagt my; maar gy hebt my geene andere verpligting dan voor myn goeden wil; alles is nog verre van afgedaan te zyn. Pao-  Vierde Bedryf. 337 Paulina. In weerwil van uw aanbod ? Melac de zoon. Welke verhindering is hier dan tusfehen beide gekomen ? Aurelly. De verwonderingswaardigfte zaak. Ik fpreek met Saint Alban ; hy neemt de betaaling aan; maar zoude daarom eveneens aan zyne kompagnie gefchreven hebben. De eer, het ampt, uwe opvolging in hetzelve, alles was verloren. Melac de zoon. Die wreede! Aurelly. Wy hebben hierover lang getwist. Hy fchynt zig over te geven. Ik befchouw de zaak als afgedaan. Ik omhels hem , en betuig te wenfehen van hem op myne beurt te kunnen verpligten. Hy vat my by myn woord. In de hitte van myne vreugd beloof ik het op myne eer. (Tegen Paulina.) Hoor het einde. Melac de zoon , ter zyde-. Ik beef! Aurelly. „ Gy hebt eene bekoorlyke nigt; ik bemin haar» „ ik bid haar aan, en verzoek u haare hand." V Pao-  338 De Twee Vrienden, Paulina. Regtvaardige hemel! Melac de zoen, ter zyde. Ik had het voorzien. Aurelly, tegen Paulina. Gy begrypt, hoe verlegen ik geweest ben om hem te antwoorden. Paulina. ■■. Ik zie het kwaad. Het is onherftelbaar! Aurelly, jlil tegen Paulina. Neen; maar toen hy my uwe hand vroeg heb ik hem niet, zonder u voorat te fpreken, het geheim uwer geboorte willen toebetrouwen. Om deze reden kom ik hier, wat zal ik hem zeggen? Paulina, (Na eene korte overdenking.') Denkt gy, dat hy den Heer de Melac gefireng zoude behandelen, indien hy geweigerd wierdt? Aurelly. Geweigerd? Met welk regt zoude ik van hem vorderen, dat hy zyn woord hield, zo ik het myne dorst breken? Dan zoude alles verloren zyn. . . . Maar wat zal ik doen? Hy wil alles te gelykbefluiten! Ily wagt een antwoord. Paulina, zy ziet Melac alzugtende san. Vergun, dat ik hem het zelve geve.... Laat hem hier komen. M e-  Vierde B e d r Y r. 339 Melac de zoon, ter zyde met fchrik. Laat hein hier komen! Paulina. Het is van veel balang dat ik hem fpreke. Aurelly. Hy zal op 't oogenblik hier zyn. Myn kind ik ken uwe beginfels, befchik over u zelve naar eigen goedvinden, ik kan in geen veiliger handen belangen Hellen die my zo dierbaar zyn. TWAALFDE TOON E. E L. Paulina, Melac de zoon. Melac de zoon, heevende. Mejuffrouw . . . Paulina. Gy ziet,dat het gevaar van uw vader dringend is: welk belang zoude het zyne kunnen opwegen. Melac de zoon. Ach myn vader! myn vader. . . . (aarzelende.) Dus roept gy Saint Alban te rug. Paulina. Bt kan niet vermyden hem te zien; bewillig daar in Melac; het moet gefchieden; gy moet my myne gedaane belofte terug geven. Y 2 Me-  340 De Twee Vriend én. Melac de zoon, met een gefmoorden toorn. Neen! Gy kunt my verraden , maar men zal my niet te verwyten hebben, dat ik door eene laage bewilliging hier toe heb mede gewerkt. Paulina, tederlyk. Zoude ik, ondankbaare! u deze vraag doen,indien ik voornemens was daar misbruik van te maaken. . . . Wie zegt u, dat ik zyne hand aanvaarden wil"? Melac de zoon. Zult gy meester zyn van hem te weigeren! Paulina. Het is niet edelmoedig dat gy myne ziel dus overflelpt, Ach ! ik had wapenen tegen myne eigen fmart; zy zyn tegen de uwe niet beltand. Melac de zoon. Ach Paulina! Paulina. Denk aan uwen vader; aan uwen eerbiedwaardigen vader; en gy zult bloozen dat gy van my het voorbeeld van moed wagt, 't welk gy my behoorde te geven. Melac de zoon, door droefheidoverftelpt. Ik voel dat ik niet kan leven zonder uwe achting; ik heb myne eigen achting ook nodig. Ik moet myn va-  Vierde Bedryf. 341 vader redden ... ten koste van myn leven. . . . Ach Paulina! Paulina. Ach Melac! ( Zy gaan aan verfcbillende kanten heen.} Einde van het vierde Bedryf. Y 3 VTF.  342 De Twee Vrienden. V T F D E B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Paulina alleen ,met een lillétje in de hand. (Zy fchynl zeer ontroerd, wandelt heen en we. der ; zy gaat zitten , ftaat op, en zegt.) Zie hier het oogenblik ,'t welk ons lot moet beflisfen. (Zy leest.) Hy wagt myne bevelen, zegt hy.... Wat zyn zy Hout met hunne hoonende onderwerping! Waarom beef ik? De bekentenis, die ik hem te doen heb, kan niet anders dan my eer aandoen... Ach... ik fchrey; ik kan nauwlyks liaan.. . . Deflaat, waar in ik my bevind, is niet te befchryven. . . . Indien hy my dus al fchreijende verraste . . . (Zy gaat zitten.) Wel nu, Iaat hy my zien! ben ik niet ongelukkig genoeg dat men my een weinig zwakheid vergeve ! T W E E, D E TOONEEL, Paulina, A n d r é. A n d r é. Mynheer Saint Alban. Paulina. Een oogenblik André. (Zy veegt haare oogen af, wandelt heen en . weder, beziet zig in een fpiegel, en zvgt.) A n-  Vïfde Bedryf. 543 A n d r é. Maar juffrouw! mynheer Saint Alban; Paulina, mee ongeduld. Nog een oogenblik, zeg ik André. A n d r é. Hy is by uw oom geweest; o! hy heeft een rok aan. . . . Paulina,^ zig zelve. Het is te vergeefsch. Het is my onmooglyk. (Terzvyl zy gaat zitten.) Laat hem binnen komen. DERDE TOONEEL. Saint Alban, Paulina, André. Saint Alban, geheel gekleed, komt met eene kwalyk verzekerde houding, en blyft verre agter Paulina. Pc kom op uw bevel, Mejuffrouw. Paulina, ftaat op en neigt, ter zyde. Op myn bevdl! . . . (Haare adembaaling is kort, driftig , en belet haar te fpreeken, zy wyst hem een ftoel en wenkt bem met de band van te gaan zitten.) Saint Alban, komt nader, ziet baar aan, en zegt, na een vry lang ftilzwygen. Myne tegenwoordigheid fchynt u te ontftellen. Y 4 En  344 De Twee Vrienden. En evenwel heeft de heer Aurelly my verzekerd... {André zet hem een jloel.) Paulina, in den beginne met moeite, doch allengs vryer [prekende. Ja... ik heb het hem verzogt. Gaa zitten mynheer. Deze gedwongen houding voegt veel minder aan u, dan aan haar die reeds zo ongelukkig is door uwe oogmerken. (Zy gaat zitten.) (André vertrekt.} VIERDE TOONEEL. Saint Alban, Paulina. Saint Alban. Ongelukkig 1 God verhoede dat ik uwe hand tot dien prys bekomen, zoude! Paulina. Gy misbruikt evenwel de erkentenis, die ik den heer de Melac fchuldig ben, om myne hand te vorderen. . . . Saint Alban, gaat zitten. Doet my de gunst van u te herrinneren, dat myne liefde deze gebeurtenis niet heeft afgewagt.eer zy zig verklaarde. Gy weet, of ik gewenscht heb u van u zelve te verkrygen? en of ik niet myn aanzoek begonnen heb met door myne poogingen uwe achting te verwerven ? Paulina. Welke achting gy evenwel weinig telt. Sa int  VïIDE BïDRYP. 345 Saint Alban. Gelief my te onderrigten, hoe ik beter zoude kunnen toonen, hoe veel werks ik daarvan maak. Paulina. Zie hier het middel mynheer. Indien gy oordeelt, dat "er uwe eer in betrokken is om uwe kompagnie geftrenge rekenfchap te doen, hoe kan ik dan een man achten, die zig zyne pligten alleenlyk herinnert om die op te offeren aan den eerflen fmaak, dien hy vol. doen wil? En,indien gy deze verpligring flegts hebt voorgewend om u hier te doen gelden, wat moet ik dan denken van iemand , die met het ongeluk van anderen fpeelt , en de eer van eene agtenswaardige familie van een gril der liefde, en de weigering van een jong meisje, doet afhangen? Saint Alban, een weinig verlegen. Ik heb over geene pligtvergeting te blozen. Maar onderltel, dat de begeerte om u te behaagen my hadt doen dooien.... Ik zal het bekennen, Mejuffrouw, ik wagtte het eerfte verwyt deswegen niet van u. Paulina. Het eerfte ! gy hebt het van u zeiven gekregen toen gy uw ftilzwygen hebt op prys gefteld. Saint Alban, levendig. Myn ftilzwygen ! van welk een belang hetzelve ook zy, het is zonder voorwaarden beloofd, en, zonder voor uwe vrienden te vreezen , zyt gy vry van my het hart te doorbooren door myne hand te weigeren. Y 5 Pap-  34<5 De Twee Vrienden. Paulina, flandvastig. Misfchien hebt gy gedagt, dat ik eenig goed had, of dat myn oom . . . Saint Alban, levendig. Vergeef my, dat ik u in de rede val; ik heb my wegens dat punt verklaard. Van alle de goederen die gy een huwelyk zoudt kunnen aanbrengen, begeer ik u zelve alleen ; U alleen begeer ik. Paulina. Uwe edelmoedigheid , mynheer, wekt de myne op; want het is ongetwyfeld ook eene edelmoedigheid van myn kant, dat ik u, daar ik het zoude mogen verzwygen , eene beweegreden tot weigering bekenne, die voor my veel vernederender is dan gebrek van fortuin. Saint Alban. Uw vader heeft my alles gezegd. (Paulina febynt ten uitetfen verbaasd.) Ik verwonder myoveru, en zie hier myn antwoord. Ik ben onafhankelyk; de liefde heeft my uwe hand toegefchikt; de overdenking bevestigt deze gift, indien uw hart zo vry is als het myne u aanbidt ; maar alleenlyk op dit punt vorder ik de grootlte opregtheid. Paulina. Gy handelt zo edelmoedig, dat de minfle veinzery jegens u eene misdaad zyn zoude: hoor dan myn dieplie geheim. (Zy ftaan op , Paulina zugt, en /laat de oogen neder.) Myne geheele jeugd met Melac gefleten! Dezelfde- opvoeding te zaraen gekregen! Eene  Vyfdk Bedryf. 347 Eene overeenkomst van beginfelen, van talenten, van fmaak, misfchien van ongelukken. . . . Saint Alban, met moeite. Gy bemint hem? Paulina. Deze Iaatfte bekentenis was u myne dankbaarheid verfchuldigd. Saint Alban. Op welk eene proef fielt gy myne deugd! Paulina. Ik heb veel op dezelve vertrouwd. VYFDE TOONEEL Saint Alban, Paulina, Melac de zoon, ver febynt agter op bet tooneel. Saint Alban. Ik begryp wat gy van my verlangt. Paulina, met drift. Ik zal u alles zeggen ! Ik zal niet vreezen der deugd wapenen tegen het ongeluk in handen te geven. Melac hadt myn hart en woord , maar toen myn vader ons heeft doen verftaan , op welk een prys gy de genade van den zynen ftelde, heeft hy alle zyne hoop aan de behoudenis van zyn vader opgeofferd. Saint Alban, langzaam. Heeft hy te voren uwe geboorte geweten. Pau-  348 De Twee Vrienden. Paulina. Wy waren beiden deswegen onkundig. Saint Alban, zeer levendig. Hy bemint u niet. Paulina. Hy zal van droefheid fterven. Saint Alban. Op het oogenblik ,dat hy het geheim van uwe geboorte hoort, ftaat hy u af, veinst hy uit eene edelmoedigheid. . . . Juffrouw ik zal geene verdere aanmerkingen maaken uit vrees van u te mishaagen, maar hy bemint u niet. , Melac de zoon, komt -woedend nader. O hemel! Ik bemin haar niet! Saint Alban, koeltjes. Mynheer . . . wie wist dat gy zo naby waart? M e l a c de zoon. Ik bemin haar niet, zegt gy! Saint Alban. Ik hen myne gedagten nooit verborgen. Melac de zoon. Gy verwyt my als eene misdaad eene offerhande, die gy noodzaaklyk gemaakt hebt. Saint  Vyfdk Bedryf. 349 Saint Alban, koeltjes.' Het lot van hen die luisteren is, dat zy zelden hunne lofTpraak hooren. Melac de zoen. My te befchuldigen van haar niet te beminnen! Saint Alban. Het fpyt my, ik heb het gezegd. M e l a c de zoon, met fmart. Hebt Gy het geloofd, Paulina? Paulina. Gy ftort ons in 't verderf. Melac de zoon, met vervoering. Laat ons niets van zulk een onregtvaardig man vervvagten. Saint Alban, bedaard. Mynheer al te veel drift maakt fomtyds onvoorzigtig. Melac de zoon, ep een bitteren toon, Eh al te veel voorzigtigheid, mynheer . . . Paulina, tegen Melac levendig. Ik verbied u een woord meer te zeggen. Melac de zoon, tegen Paulina. My te befchuldigen van u niet te beminnen, als men my tot het uiterfte brengt van uwe hand af te daan, of voor eeuwig uwer onwaardig te zyn! Pau-  350 De Twee Vrienden. Paulina. Gy vergeet uw vader! Melac de zoon, ziet Saint Alban met een dreigende houding aan. Indien ik hem vergat, Paulina. . . . Paulina, tegen Saint Alban. De wanhoop verblindt hem. Melac de zoon, met een boele woede. Eén woord zal ons overeen brengen. Gy hebt, zegt men, beloofd van niets tegen myn vader te fchry ven ? Saint Alban, zig inhoudende. Gy ondervraagt my? Melac de zoon. Hebt gy het beloofd? Paulina, tegen Melac. Hy heeft zig daartoe verbonden. Saint Alban, met drift legen Paulina. Om geene andere bedenking dan om uwentwil, Juffrouw. Melac de zoon, door woede knarfetandende. Ach! ... dit is ook het geen my belet u haare hand te betwisten. Zy is de uwe. . . . Maar wees een waardig man. (Hy treedt naar hem toe.) Durf uw woord wegens myn vader houden, en gy zult zien ... Saint  Vyfde Bedryf. 351 Saint Alban, verbaasd. Durven! . . . Paulina, zig tusfehen beiden werpende. Mynheer de Saint Alban. Saint Alban, trotfchelyi. Ja mynheer ! ik zal uwen vader myn woord durven houden. Paulina, verbaasd. O groote God! Saint Alban, ep denzelfden toon. En hoe zonderling deze manier van verzoeken is, zal zy den heer de Melae niet benadeelen. Paulina, tegen Saint Alban. Hy zal zig voor uwe voeten werpen. Hy weet niet . . . (Tegen Melac.) Wreede vyand van u zeiven 1 Weet, dat hy zig tot het ftilzwygen verbindt, dat hy alleen u het ampt kan doen benouden. . . . Melac de zoon. Ik 'weiger het. Paulina. Dwaaze! f M e l a c de zoon. Welk eene weldaad, Paulina! Ik zoude myn vader daarvan berooven, ik zoude dit met uw verlies betaalen moeten, en ik zoude het aan myn vyand te danken hebben! Saint  352 Di Twee V i i e n d e n. Saint Alban, met -waardigheid. Mynheer . . . Paulina, tegen Melac. Wat is uw oogmerk met alle deze verwoedheid? M e l a c de zoon. Indien hy myn vader fpaart, krygt hy uwe hand; hy is dus niet dan te wel beloond: maar myne gevoelens t'uwaards te durven aantasten! . . . Paulina, gebelgd. Uwe gevoelens! . . . Welke regten durft gy doen gelden ? . . . Hebt gy my myn woord niet te rug gegeven ? M e l a c de zoon. Heeft de eer my vergund het zelve te houden? Gy berooft u van alles om myn vader te redden.... Saint Alban. Hoe ! die honderd duizend Ecus, die men zegt geleend te zyn. . . . M e l a c de zoon. Behooren haar, het is haar goed,alles wat zy in de wereld heeft. Saint Alban. Behooren haar! (Ter zyde.) O God ! welk eene deugd. (Hy /iaat in diepe gepeinzen.) Melac de zoon, met nadruk. Heb ik dan by myne opoffering te veel van u bei-  Vyïde Bedryf. 353 beiden gevorderd, dat de een den ongelukkigen , welken hy verdrukt, niet hoonde, en dat de ander myn verlies met eene traan,met een beklag , vereerde; hy zoude u dan eveneens verworven hebben, en ik zou met eene ftille droefheid geflorven zyn. Paulina, toornig tegen Melac. Wel! moest gy dus komen? . . . (De traanen beletten baar voort te varen, zy werpt zig op een ft oei, en zegt by zig zelve.) Ongelukkige zwakheid! Melac de zoon, levendig. Beroof my niet van uwe traanen Paulina. Die maaken het eenige goed, dat my op de wereld is overgebleven. Paulina, gebelgd opfiaande. Ja ik fchrei; maar ... het fpyt my, dat ik my daar van niet wederhouden kan. M e l a c de zoon. Ik heb dan alles verloren! Paulina. Uwe geweldigheid heeft alles om ver geworpen. ZESDE TOONEEL. Saint Alban, Aurelly, Paulina, Melac de zoon. Aurelly, fchielyk toefcbietende. Twist men hier? . . . Melac? Z Saint  354 De Twee Vrienden. Saint Alban, na een kort flilzwygen. Neen! Mynheer, men is het eens. Gy hebt my verzeekerd, dat gy aan de juffrouw volkomen vryheid liet om my ten egtgenoot te kiezen: deze keus is gedaan. (Tegen Paulina.) Neen ik wil myn geluk niet op zulke fmartelyke opofferingen vestigen. Het zoude geen geluk meer voor my zyn, indien het u het uwe benam. Melac de zoon, doordrongen. Wat hoor ik! . . . Ach Mynheer! Saint Alban. Laat ons vrede maaken, myn gelukkige medemin, naar. Ik zoude eene aanbiddelyke vrouw hebben kunnen krygen, welker eer en edelmoedigheid myne rust verzekerd hadden , maar gy bezit haar hart. Melac de zoon. Hoe fchuldig ben ik! Saint Alban. Zeg veeleer verliefd; en de driftigüen zyn zy die het minst beledigen. Ik was zelf onregtvaardig. Aurelly, tegen Paulina. Gy beminde hem dan. Paulina, baaren vader de band kus/inde. Deze dag heeft my wegens myne gevoelens licht gegeven. Aurelly. Myne kinderen houdt u van my verzeekerd; maar zul-  Vtfde Bedryf. 355 zullen wy misbruik maaken van den dienst, dien wy aan zyn vader bewyzen, om hem eene bewilliging af te perfen , die zyne fierheid misfchien zal weigeren? Paulina. Ach! welk een droevig licht! hoe heb ik my zeU ve zodanig kunnen verblinden! M e l a c de zoon. Paulina, gy weet hoe zeer myn vader u bemint! Saint Alban, tegen Melac. Verzoek hem hier te komen; wapen zyne ziel niet vooraf, door hem te verwittigen van de (lagen die wy gereed zyn hem toe te brengen. Zeg hem niets. Melac de zoon. Mynheer, myn laven is in uwe handen. Aurelly. Gy verliest een dierbaaren tyd. (Melac vertrekt.) ZEVENDE TOONEEL. Saint Alban, Paulina, Aurelly. Aurelly. Laat ik onderwyl Mynheer, myne belofte t'uwaards ter uitvoer brengen. Zie hier een bevel aan den heer de Prefort, myn korrespondent te Parys, om u by uwe aankomst vyf maal honderd duizend livres te betaalen. Z a Saint  356" De Twee V b i e n d e n. Saint Alban. De heer de Prefort, zegt gy? Aurelly. In goede papieren! lees. Saint Alban. Hoe goed die ook zyn mogen, gy weet wel dat zulks geen gereed geld is. Aurelly. Effekten, die van oogenblik tot oogenblik verkogt worden! Saint Alban. Sedert zes dagen heeft de perfoon , waarop gy uwe wisfels trekt, geheel geen handel meer gedaan. Aurelly. Wie zegt dat? Ik heb van de morgen zes maalhonderd duizend livres van hein ontvangen, voor effekten, die geduurende deze week verkogt zyn. Saint Alban. Van Prefort! Aurelly. Myne betaaling op morgen gefchiedt met geen ander geld. Saint Alban. De koerier van heden berigt my dat hy geftorven is. A u-  Vyfde Bedryf. 357 Aurelly. Welk eene historie? Saint Alban. Het kan niet zyn dat men my bedrogen heeft.... Maar hebt gy uwe brieven niet ? Aurelly. Ik wagt die. QHy fcbelt.) AGTSTE TOONEEL. Saint Alban, Paulina,Aurelly, And Ré. Aurelly, tegen André. Roep Dabins, laat hy terftond komen. . . . (Tegen Saint Alban.) Het is myn vertrouwde, en myn kasfier, hy zal ons te regt helpen. . . . (André vertrekt.) NEGENDE TOONEEL. Saint Alban, Paulina, Aurelly, Dabins. Aurelly. Ha . . . myne brieven? Dabins. Daar zyn zy. . . . Ik kwam . . . Aurelly. Antwoordt aan mynheer! Z 3 Saint  358 De Twee Vrienden. Saint Alban. Die papieren . . . Aurelly. Ja. . . . (Tegen Dabins) Hebt gy nier van de morgen zes maal honderd duizend livres ontvangen, waar voor een gedeelte myner papieren verkogt is? Dabins, tegen Aurelly, aarzelende. Mynheer . . . Aurelly, toornig. Hebt gy die al of niet ontvangen ? Saint Alban. Gy moet antwoorden. Aurelly. Waar in fieekt dan het geheim! Hy heeft den geheelen dag een verward voorkomen gehad. Hebt gy die ontvangen ? Dabins, verlegen tegen Aurelly. Mynheer... gy kunt myn kas nazien; zy is vol, Aurelly, tegen Saint Alban, Ik was daar wel van verzeekerd. Dus voeg ik by de fom, die ik u voor den heer de Melac ter hand ftel . . - Dabins, verbaasd. Gy betaalt voor den heer de Melac? Aurelly. Wat wil dat zeggen? D a-  Vyfdb Bedryf. 359 Dabins. In welk eene dooling was ik! Aurelly. Spreek. Saint Alban. Ik zie duidelyk, dat 'er geen geld van Parys gekomen is. Aurelly, tegen Dabins. Zyn myne effekten niet verkogt? Dabins, levendig. Neen Mynheer! zy hebben niet verkogt kunnen worden; dit is de tyding,die ik van de morgen ontvangen heb. Aurelly, buiten zig zeiven. Waar mede betaalt gy dan? Dabins, door de vreugd overftelpt, wagt een oogenblik eer by fpreken kan. Met zes maal honderd duizend livres, die de heer de Melac my geleend heeft. Aurelly. Regtvaardige hemel! Paulina. Myn vader! Saint Alban. Ach! welk een mensch! Z 4 Da-  3öo De Twee Vrienden. Dabins, luidkeels. Vyf maal honderd duizend livres van zyne kas, honderd duizend van zig zeiven; ik kan niet langer zwygen. Paulina. Hier ben ik grootsch op; myne ziel heeft de zyne geraden. TIENDE TOONEEL. Saint Alban, Paulina, Aurelly, Melac de vader, Dabins. Paulina, werpt zig voor de voeten van Melac de vader, zo dra zy hem ziet. O de edelmoedlgfte. . . . Melac de vader. Wat doet gy Paulina? Aurelly. Ik moet die ook omhelzen.