ÏUATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Caial. M. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.    SPECTATORI AALE SCHOUWBURG. T WA A L F D E DEEL.   SPECTATORIAALE SCHOUWBURG. BEHELZENDE EENE VERZAMELING DER BESTE ZEDELYKE TOONEELSTUKKEN, BYE EN GEBRAGT UIT ALLE DE VERSCHEJ'l DEN* TAALEN VAN EUROPA. MET NIEUW-GEINVENTEERDE KONST' PLAATEN FERSIERD. TWAALFDE DEEL. Te AMSTERDAM, By PIET ER MEIJER, op den Dam. M DCCLXXXIII.  INHOUD van het TWAALFDE DEEL. I. De Edelmoedigen. . Bladz. i II» De Nieuwsgierige Vrouwen. . oi III. Armoede en Deugd. . . 237  D E EDELMOEDIGER TOONEELSPEL. I N DRIE BEDRYVEN. XII. Deel.  VERTOONERS. Merchant. B e r n o i s. Grandison. Arabella. Eduard Harwood. C a s t l e. Philips. Het Tooneel is in eene Galerye vóór het Landhuis van den Heer Merchant, buiten Philadelfia, in Noord-Amerika. De tyd der gebeurtenis is in den Zomer van 17S3. des voormiddags.  Ik ben op het denkbeeld van dit Drama gevallen, door het lezen van Le Moyen d'être heureux, au les Bienfaifans. Traits bistoriquet mis en Drame, en vers, par M. Armand ; Dat my zeer weinig beviel, dog daar ik verder niets van verkies te zeggen, op dat ik niet fchynen moge, even als de nydigaarts, een ander te willen verkleinen om my zeiven grooter te vertoonen , zonder het inderdaad te zya. Ik was alleenlyk verplicht van dat fiukje gewag te maaken, om dat ik 'er eenige trekken uit A 2 over-  overgenomen heb. Buiten die trekken zal elk wien het luste het een en ander te lezen, my, vertrouwe ik, myn recht op de Edelmoedigen gereedelyk toeflaan. C. v. E. D £   Aek ! Mjn Heer ! —Ik ]kan niet —neen dat ten ik niet ■waardig". enz. 3>£ £2>£M»4éO££DJC££r. J2fï&^.VZT*,-/:vx.  .- ; fe • \ • • :-. " - ' U!ad2. 5 D E EDELMOEDIGE N. tooneelspel. eerste b e d r t f. EERSTE TOONEEL. Merchant, Bernois. -j Merchant. Ja! myn Vriend, het is heden al de tweede verjaardag , dat ik hier ben aangekomen, en ik zégen nog dagelyks de Voorzienigheid, die my het befluit heeft doen nemen, om my, na zulk een aanzienelyk Fortuin gemaakt te hebben, heraaards te begeven, U op te zoeken,en eenevrye lucht te ademen,zondér doorMinisteriale kunstflreeken of Parlements-omkoopingen ontrust te worden-. , Bernois. Gy hebt gelyk, myn vriend ; wy mogen deze fireeken thans beter als ons Vaderland befchouwen A 3 daa  6 De Edel moedigen. dan oud Engeland! Daar is alles verbasterd > daar is het zedenbederf tot zulk eene hoogte geklommen, dat men 'er zig geen denkbeeld van maaken kan, daar wordt alles door kabaaien, kuipery , gunst, of goud, bepaald. Hier hebben wy eene ware Volks -reprefentatie; hier alleen regeert de Wet•, hier verbinden zig een yverigezugt voorVryheid met eene ftrikte ouder, werping aan de befluiten der Hooge Vergadering; .en de oprechtheid onzer harten maakt het vriendelyk verband tusfchen het algemeen en byzonder belang. Merchant. Ja waarlyk, ik leef hier gelukkig, en ik zoude nog gelukkiger zyn, zo myn zoon my niet zo dikwils vrees en ongerustheden verwekte. Bernois. Uw zoon... dat begryp ik geheel niet; het is pas een jaar dat hy hier is, en hy heeft zig in dien korten tyd de achting en liefde van Groot en Klein reeds zodanig verworven, datikniettwyfel, of gy zult hem eerlang in de Hooge Vergadering zien verfchynen, en als een Orakel eerbieden. Merchant. Zo beminde men hem in Engeland insgelyks, maar de grond van die liefde zelve verwekt myne zorgen. Bernois. Verklaar u nader; ik begryp niet wat gy bedoelt. Merchant. Laat ons de dingen by hunnen naam noemen, men  Eerste Bedrvf^ 7 men koopt der menfchen liefde altyd door gunstbewyzen. Bernois. Zie daar weder uwe begunftigde aanmerking! waarom drukt gy het niet uit. ,, Men wint hunne gene„ genheid door hen op eene verftandige wyze wél „ te doen "? Merchant. Druk het uit zo als gy wilt, men kan geene weldaden aan anderen bewyzen, of men berooft zig zeiven. Bernois. Ik begryp nog niet, waar dit alles heen wil? Merchant. Voelt gy dan niet, dat myn zoon zig door zyna onbeperkte weldaadigheid zo wel in den grond kan boeren als door andere ongeregelde driften ? Dat men weg geeft is men kwyt,en,indien hy zo voort gaat, zal de aanzienelyke fchat, welke hy van zyn grootvader in Engeland geè'rft heeft, niet toereikende zyn om zyne verfpillingen goed te maaken. Bernois. Verfpillingen! Uw zoon leeft met eene wysheid en ingetogenheid, welke hem niet minder achting waar. dig maaken dan zyne edelmoedigheid zelve ; en ik verwonder my geenflns , dat de oude Heer Grandifon, door zo veel deugden bekoord, hem als zyn zoon aangenomen, en, met overzetting van zyn naam, hem zyne ryke nalatenfchap toegefchikt heeft. A 4 Mer-  & De Edelmoedige n. m e r c ii a n t. Het is my harielyk lief, dat gy het groot gebrek la myns zoons karakter, zyne al te groote vrygeven» heid, zo gunftig befchouwt. Bernois. Een gebrek daar gy zelf meer aan onderhevig zyt dan gy vermoedt. Merchant. Gy doet my onrecht; ik ben myn aanzienlyk For- , tuin, we( is waar, aan verfcheiden gelukkige omftanï digheden, maar niet minder evenwel, durf ik zeggen , aan myne vlyt en voorzichtige verteering, fchuldig, en, fchoon ik ook het zwak heb van niet wel Iemand te kunnen zien lyden zonder hem naar myn vermogen te willen helpen , zoek ik echter altyd de fpillen by elkander te houden : Dog het zyn andere' zaaken, daar ik u over wilde fpreeken. Gy zyt hier by my gekomen om myn Landgoed voor uwen Vriend te bezichtigen. en , zo wy het eens kunnen worden, te kopen; ik heb daar nader over gedacht, en zal inderdaad, fchoon ik hier zelden ben, bezwaarlyk kunnen belluiten, om myn Villa franka voor geld af te ftaan; met vermaak zoude ik 'er toe overgaan om het weg te fchenken. Bernois. Ik begryp u niet. Merchant. Vergun my dan recht uir te fpreeken. Ik weet, dat gy door eene oprechte vriendfchap met wylen naynen Broe-  Eerste Bedryf. 9 Broeder zyt verbonden geweest; Het is my niet genoeg zelf zyn püats by u te vervullen, ik zou ook myn jongen ... Het is daarom, dat ik u vooraf voor zyn hoofd-gebrek heb wil'en waarichouwen. Bernois. Ik verfla u, myn vriend, en zal onbewimpeld met u fpreken; ik erken, dat de zoon van myn overleden vriend allen grond van hoop op de bezitting myner üogter verlaren heeft, en dat, al hadt zyn vader hem niet onterft, gelyk men my verzeekeit, dat hy gedaan heeft, zyn gedrag alleen genoeg zouden geweest zyn, om my, en myne D>gter, te bepaalen van haare hand aan hem te weigeren; neem myne openhartigheid niet kwalyk. Merchant. Verre van daar! geene familie of zy heeft haare fmetten, en hy is eene zeer zwarte in de onze. De onterving van zyn vader is maar al te waar; hy heeft kort voor zyn dood , toen hv in het zeskere vernam , dat zyn Eduard hier in dez Ifde ongeregeldheden bleef voortlseven , waar aan hy zig in oud Engeland hadt overgegeeven, hem met een. fchelling afgezet, en zyne geheele nalatenfchap op myn zoon gemaakt. Bernois. Met dit alles beklaag ik hem in myn hart; zyn 'barak ier was in den grond niet flecht, maar hy was jong, !os en onbedacht; een gebrek, 't welk ik my altyd gevleid heb dat van zelf verminderen zoude, wanneer zyne andere fchoone talenten en bcmiHnelyke hoedanigheden, de overhand krygende, hem tot A 5 eea  io De Edelmoedige n. een waardig man zouden maaken ; maar zyn vader heeft zyne opvoeding zeer verwaarloosd. en zyn levendigën inborst, door onophoudelyke bedillingen, van hetvaderlyk huis afkeerig gemaakt: dit heeft hem onder kwaad gezelfchap gebracht, en van de eene dwaasheid tot de sndere gevoerd. Merchant. Gy zyt al te gunfrig in uw oordeel over dien kwaaden jongen; hy heelt zyn vader,by aanhoudenheid, alle mogelyk verdriet aangedaan, en, om de maat zyner ongeregeldheden vol te meten, heeft hy zig hier in den dienst begeven , en alles, wat hy van zyne moederlyke nalatenfchap nog over hadt, ingefmolten, om een Vaandel te verwerven. Een eenigen zoon, die ztilken fchoonen Handel van zyn vader hadt kunnen overnemen, Soldaat te worden ! Iïet gaat alles te boven. «Bernois. Byaldien het in dienst treden , en Vaandrik te worden, zyne grootfie ongeregeldheid was, zoude ik vc-rre af zyn van myn oordeel zynentwege te ver. zvvaaren. M e r c hakt. Hoe, myn Heer! nu befchouw ik hem als onheritelbaar bedorven: Onder de Militairen immers heerscht de losbandigheid als op haar troon! Welke denkbeelden van Godsdienst, van plicht, van Deugd, vindt men onder die lieden ? yder oogenblik te gemoet ziende dat zy dood gefchoten kunnen worden, fchynen zy geene andere bedoeling te hebben dan om yder oogenblik  Eerste Bedryf. ït blik aan de voldoening hunner driften te belleden, en wellustig te leeven. Bernois. Dit is in der daad de afbeelding van de móesten hunner ; maar gy doet hun onrecht met hen allen over eenen kam te fcheeren; ydere (land en flaat in 'c leeven heeft zyne goede en kwaade karakters, en de Militaire ftand heeft die even als alle andere. Het is daar geenzins uit eigener aart aan verknógt los. bandig en wellustig te zyn-; overal, waar men :'t aantreft,mag men de Hoofd - Oflicieren deswegen lyk befchuldigen, als die, door gebrek van Diciplt. ne, voor al onder de Officiers, dit kwaad laten inkarv keren; en men mag deszelfs weering met reden van de Regeering vorderen; Deze heeft het meestal in haare macht, om, door wyze fchikkingen vast te Hellen en te handhaven , kundige en zedige Officiers, ingetogene en werkzaame Soldaten te maaken. Merchant. Erken evenwel, dat de Militairen doorgaands het nitfehot eener Natie, en laage zielen, zyn, dis, uit hoofde der Subordinatie, met den (tok moeten geregeerd worden; Dog wy raaken van ons eigenlyk onderwerp af. Bernois. Ik kan dat niet helpen, maar vinde my gedrongen om uw vooroordeel tegen de Militairen weg te nemen , of ten minften te verzachten; ik ben zelf Militair geweest. M e r-  12 De Edelmoedige iï. Merchant. Gy Militair geweest! Bernois. Ja, myn Heerl en het is my dus nier onverfchillig, wat gy van de Militairen denkt? Uwe aanmerkingen mogen waar zyn in volflrekt Monarchaale i ftaaten, waar alles van den Oppermachtigen wil des Alleenheerfchers alleen afhangt, die altyd zorg draagt legers te hebben, welke van zyne wenken vliegen; welke zig dus niet bekommeren over 't geen billyk of ondeugend is, maar enkel vragen, wat de Vorst beveelt. De zelfde aanmerkingen kunnen ook geheel of gedeeltelyk waar zyn in gemengde Regeeringsvormen, daar een eminent Hoofd meester is van hefkrygsvolk van den Staat. Dit krygsvolk, van hem alleen hunne bevordering verwachtende, zal hem alleen ook raar de oogen zien, zal allengs de bevelen van den Souverein beneden die van den Opperbevelhebber leeren ftcllen, en den algemeenen welvaart aan deszelfs byzonrier belang opofferen; zodanig een volk, ïk erken het, loopt gevaar om. eerlang onder de flecht11e Regeeringsvorm , het Militair gezag door het flechtfte gedeelte der Natie onderfteund, te vervallen-, en de Militairen zyn, of worden , onder dezelve verachtlyk; Maar in vrye Regeeringen komen deze aanmerkingen niet te pas, daar is de eer, en het denkbeeld van plichtmaatigheid, de ziel van den krygsdienst, daar zyn en blyven Officieren en Soldaten Burgers van den Staat, daar kennen zy, in die hoedanigheid .hunne waardy en verordening; en, zo dra dit denkbeeld cp houdt, is het met een vrycn Staat gedaan. Gy ziet dus  Eerste Bedryf. 13 •dus, tJat men u in Zwitferland, zo wel als hier , met zulke begrippen over de Militairen niet zeer gunftig hooren zoude. Ik was ook gedeeltelyk met dezelve ingenoomen, en volgde myne trotsheid, toen een byzonder voorval my de onbillykheid van myn gedrag zo levendig deedt voelen , dat de wroeging, welke daar uit gebooren wierdt, my, by iedere her. innering, nog op het levendigst byblyft,en zo ik u dat geval vertelde, zoudt gy, denk ik, die wroeging billyken, en van uw onbillyk oordeel tegen alle Militairen herkomen. Merchant. Gy maakt my nieuwsgierig. Bernois. Ik ben een geboren Zwitzer, en het kan u dus niet zeer vreemd voorkomen , dat ik in vroegere jaaren Soldaat ben geweest. Ik was nog zeer jong, en dus zeer onbedreven en trotsch, toen ik in den jaarei745, in den rang van Majoor, eene bende van myne landsgenooten naar het leger in Duitschland geleidde; ik zag op zekeren morgen by het opbreken een Soldaat, die door eene hevige koorts, zo als ik naderhand vernam , afgemarteld, wat achterlyk was; ik begeef my, met de houding van een Opperbevelhebber, naar hem toe,en,niet voldaan hem met harde verwytingen te overlaaden, begon ik hem zelfs te dreigen,maar hy,zonder zig in het minst te ontzetten, antwoordt my met eene edele fierheid, die my geheel ontwapende; „ ik ben een krygsman, myn „ Heer , die myne plichtj en waarde ken , zoudt » gy  14 De E d e L m o e d i g e n. „ gy my vergunnen willen, dat ik u , die jóng zyt, met „ nilen eerbied een raad geeve, die u dikwils te pas „ zal komen ? Nooit zoekt een verftandig Officier „ den eerwaardigen naam van Soldaat te verlaagen! „ Kunt gy u verbeelden door dergelyke behandelin„ gen heldhaftige gevoelens in onze ziel over te gie„ ten? ByaTdieri een Soldaat fchukiig zy, hy worde „ geftraft, maar zonder dat zyn lighaara hier by in „ aanmerking kotne! Ik durf u ten minften deze be„ de voor my zeiven doen; Heb ik misdaan , flraf „ inv al' een man van eer! niet door middelen die „ alleen tegen de dieren gebruikt moesten worden. „ Het denkbeeld van zyn plicht wél betracht te heb„ ben, en den dank van zyn Vaderland te verdie„ nen, is de grootlre vreugde voor een Soldaat, en „ geen ftraf zo zwaar, als die van hem naar ver„ dienfte in 't oog van zyne makkers,. en van hem „ zeiven,re vernederen; Maar wat heb ik bedreven „ dar fchande vcrdiene?" Merchant. Fraai je harfenfchimmen voor Soldaaten ! Bern o i s. Geene harfenfchimmen , myn vriend ! Ikhoudemy verzeekerd, dat, zo de Officiers rechtfchapen mannen zyn, de verfchillende trappen van eer of fchande de eenige, ten minlten de groote, belooningen of üralién behoeven re wezen, die zelfs de gemeenen meestal genoeg in toom kunnen houden. M e u c h a n t. Hoedanig eene uitwerking bragt deze aanfpraak by u te weeg? BKR.  Eerste. Bedryf. *5 Bernois. Ik heb reeds gezegd, dat dezelve my geheel ontwapende; het was als of myne oogen op eenmaal open gingen; ik begreep nu, dat de geboorte of rang geene wettige verfchooningen zyn voor een onbillyken toorn tegen die geenen, welken het lot beneden ons geplaatst heeft,en dat deze Soldaat, door de gevoelens, welken hy liet b'yken, en de onder» fcheidene dienfteu, welke, by voorkomende gelegenheden , daar de natuurlyke gevolgen van moesten zyn, ten eenigen dage myns gelyke of meerdere konde worden. Ik had vermogen genoeg op my zeiven om hem de hand toetereiken, en hem van myne befcherming,en zelfs van myne vriendfchap,te verzeekeren. En ik verzeeker u, myn Heer, van myne erkentenis,antwoordde hy; Nobel is de naam, dien ik draag, houdt my in 't oog, en zie of ik in een gevecht ooit achterlyk zal blyven. Merchant. Heeft hy gelegenheid gehad om zyn woord geftand te doen. Bernois. Heel fpoedig. Toen wy ons des avonds hadden neêrgeflaagen, begaf ik my, van niemand dan myn knecht vergezeld, op weg,om in een nabuurig (lot een gekwetften Officier, die zig aldaar by zyn neef hadt laten brengen, te gaan bezoeken; wy wierden van eene bende van zes partygangers overvallen , waar van myn knecht het geluk hadt met den eerïlen pitloolfchoot genen te vellen; wy bleven ons moedig verwee»  i6 De Edel moedigen. weeren, doch zouden voor de overmacht hebben moeten bezwyken i indien wy geene hulp gekregen hadden. Onverwacht . zo als men op bet punt was om my byzonderlyk opteli ten en weg te voeren, hoor ik de flem van Nobel, die met eenige andere op fourageeren uitgezon 'en, en een weinig ter zyde afgegaan , was ;' ,, Nog een oogcn'.ilik „ heer i'.'ajoor! fchreeuwde hy uit al zyne macht: Nobel komt u by, en dan zullen wy die Roo„ vers ras berouw doen hebben over hunne verme„ telheid!" Ik verdubbelde myne pooging , enfloêg no-.maals myne aanvallers af om Nobel te naderen; Twee hunner hadden zig onderwyl naar hem begeven , en (turteden zo geweldig op hem toe , dat -ik zyn dood onvermydelyk hield ; Dog hy floeg met zulk eene bedaardheid, dat hy zyne aanvallers allengs te rug dreef, en, my naderende, op het oogenblik als myn knecht aan myne zyde neder viel, tastede hy het hoofd der bende , daar ik het meest mede te doen had, zo geweldig aan, dat hy hem in het zand] deedt (lonen; en oogenbliktyk daar op twee der anderen insg'elyks zwaarlyk kwetfte, waar op ik de overigen ligrelyk deed wyken , tenvy! Nobel de gekwetften vroeg , of zy zig gevangen wilden geven, of neêr geztbeld worden ? Het hoofd der bende, uit zyne bedwelming he'komen, maakte een reken, dat hy by hem komen zoude; „ ik vrees indeidaad , fprak „ hy, dat myn volk my verlaat , en dat ik uw ge„ vangen ben ; het is u eers genoeg gezegepraald ,, te hebben, wees thans zo wel goed als gy u dapper „ getoond hebt, ontvang dezen ring en myne beurs, „ en fchenk my myne vryheid!"— »Dat is niet „ in  Eerste Bedryf. \y „ in myne macht, antwoordde myn redder, uw per„ foon behoort aan het Regiment, ik mag en moet „ voor het leven der vyanden , welken ik over. „ wonnen heb , zorg dragen , maar ik mag hunne „ perfoonen niet verkopen ; ik zoude uwe achting „ verliezen , zoo ik uwe gefchenken aannam; wy „ zullen u naar het gintfche Dorp brengen, en alle „ mogelyke zorg voor uwe herftelling dragen; Wel „ aan heer Majoor , vervolgde hy , juist zo als ik te rug kwam, uw knegt is niet meer; weiger „ gy my uwe hulp niet , en iaat ons toonen , dat regtfchapen Zwitfers zo meuschlievend als dapper ,. zyn." Merchant. Ik hoor hier, dunkt my, de Item, en zie de gevoelens, van een vryen burger, of, zoo gy wilt, van een Militair, zo als gy befchreeven hebt; Gy zyt, hoop ik, niet in gebreken gebleven van dien braven inan fchielyk bevordering te bezorgen. Bernois. Gybegrypt,dat ik daar toe terftond myn ernltigfte pooging aanwendde,maar ik heb het geluk niet mogen hebben van dien vuurigen wensch vervuld te zien; kort daar na, by het leger gekomen, hadden wy,benevens een gedeelte van het zelve, eene bloedige aftie met den vyand , na dewelke ik my alle mogelyke moeiten gaf om Nobel te vinden, dog vergeefs! hy iszeekeiiyk onder de Dooden geweest; ik heb ten miuften niet meer van hem gehoord, en dat verwekt my fmart zo dikwils ik aan hem denk. XII. Deel. f. Mer-  t8 De Edelmoedige n. Merchant. Zie ik myn zoon daar niet aankomen ? Ja hy is het; Nu zal ik my wapenen , zo veel ik kan, om hem eens ernftig over zyne al te groote liefdadigheden te onderhouden, en eene betere huishouding aan te preeken; ik bid u my daar in behulpzaam te zyn. TWEEDE TOONEEL. Merchant, Bernois, Grandison. Grand iso n. Myn vader hier! Welk eene vreugd! Ilarteiyk welkom myn lieve vader! Nu zult gy, hoop ik, eindelyk myn verlangen voldoen, en het flads-gewoel voor eenigen tyd ontwyken, om de zoetigheden van het landleven op uw gemak te fmaaken? Nu zal ik my een tyd lang in uw gezelfchap verblyden mogen. Merchant. Schoon reeds bejaard myn zoon, ben ik echter werkzaam: ik vermaak my in bezigheden , en haat het ledig loopeu , en daar komt het land-vermaak toch meest al op uit. Grandison. Men heeft hier ook zyne bezigheden, vader, en die bezigheden verfchaffen een groot gedeelte van het vermaak. Mer-  Eerste BedryK to Merchant. Wat bezigheid op het land? Men krygt 'er de Couranten niet, of laat ; Men weet van geene ryzing of daling in de Europifche Produften; Men ziet 'er weinig vrienden, en naauwelyks eenen Vreemdeling; Alles heeft eene eentoonigheid, die alle de genietingen welhaast onvcrfchillig maakt. Neen, neen; ik heb het meer dan een half jaar uitgehouden; ik meende, uit oud Engeland komende, ook het geluk op het land te moeten zoeken, maar ik heb het.'er niet gevonden. Gramdison. Gy zult het daar nu vinden; Sints ik my, met uwe toeflemming, herwaards heb begeven, heb ik, na het bezorgen der noodigfle zaaken, alle mogelyke fchikkingen gemaakt, om u dit verblyf aangenaam te doen zyn. Ik heb zelfs order gefield., dat gy de Couranten met allen mogelyken fpoed, en geregeld, krygen zult; dog ik ben gerust, vader , gy zult 'er hier minder naar haaken; de Natuur zelve zorgt hier voor onze onfchuldige genietingen ; gy zult 'er de zon in alle haaren luister zien opgaan, en het gevogelte in allen zyne vreugde hooren kwinkeleeren; gy zult 'er eene zuiverer lucht ademen; gy zult die tooneelen met eigen oogen, en op uwen eigen grond, zien, met welker bloote fchildering de Poeëten ons verrukken; gy zult 'er.... Merchant. En wat zoude ik 'er toch bedryven? B 2 Gran-  10 De Edelmoedige n. Grandison. De beftiering van uw Landgoed zal u eenige bezigheid verfcbaffèn ; aangenaame wandelingen, het lezen van goede boeken, het bezoek van eenige weinige, maar goede, vrienden, en het gezell'chap van uwen' zoon, zullen u den tyd aangenaam korten. Merchant. Onze verkiezingen komen niet overeen , myn zoon! Grandison, Zy doen wel vader; bezoek het Hechts dezen zomer; Toen gy voor twee jaaren , by uwe overkomst in dit gewest , verl'cheiden maanden op het land doorbracht, waart gy alleen, en de oord was u onbekend; thans zal ik u vrienden voor uwe verkeenng, en waardige voorwerpen voor uwe edelmoedige gunlïen, verichaffen; en die edelmoedige gunilen, dat voorthelpen van menfchen, die zig in deze gelukkige ureeken komen nederzetten, en die in den beginne dikwils de toereikende hand van vermogende lieden noodig hebben, zal uwe aaugeiiaam. ire bezigheid worden. Merchant. Daar roert gy,Grandifon .juist het onderwerp aan, daar ik u over verlang te fpreeken, en liefst in tegenwoordigheid van den heer Bernois , die ik wensch dat hier in betrokken moge zyn of worden. Die Heer is hier gekomen om filla Franca te bezichti♦ gen. ten einde het zelve , zo wy 't eens kunnen worden, voor eenen vriend, die zig hier wil komen ne-  Eerste Bedryf." ai nederzetten, van my te kopen; ik verkies dit goed niet te behouden, want ik verkies, wat gy ook moogt praaten , niet op 't land te kwynen ; maar even weinig als ik het verlang te behouden, verlang ik het ook te verkopen; ik wenschte het te kunnen weg fchenken,zo ik dat veilig koude doen, en de heer Bernois daar in bewilligde. Grandison. De beer Bernois daar in bewilligde! veilig konde doen! Vader! Merchant. Begrypt gy dan nog niet wat ik wil ? en moet ik u dan alles van ftukje tot beetje verklaaren? Gy weet dat uw oom Harwood met den heer Bernois, al dien tyd, dat deze zyn verblyf in Engeland heeft gehouden , in de- allernaauwfte vriendfchap geleefd heeft; gy herinnert u ook, hoe ik u meer dan eens myne fpyt heb uitgedrukt,dat, naar alle waarfchynlykheid.de hand van de beminlyke Arabella aan uwen neef Eduard ten deel zou vallen; Ik had inderdaad alle hoop deswegen voor u reeds opgegeven, maar fints de onwaardige Eduard Harwood alle zyne achting by yder fatzoeulyk man geheel vernield heeft, is myn voorig verlangen weder levendig geworden: Wilde de heer Bernois gehengen,dat ik u myn villa franca afrtond om het aan zyne beminlyke dochter uit uwen of mynen naam als een bruidfchat aan te bieden , ik zoude my dubbeld gelukkig achten deze verbindtenis .voltrokken te zien , omdat het huwelyk uit eigener aart u tot meerdere bedachtzaamheid in uwe verteeringen brengen, en zulk een B 3 voor-  sa D i Edelmoedige n. voortreffelyk karakter als dat van Arabella die leering zeer gemaklyk maaken zoude. Grandison. Myn vader! Ik zal u myn geheele hart, in 't byzyn van den heer Bernois, onbewimpeld open leggen. Zo dra gy my hadt toegeflaan hier eenige maanden te mogen doorbrengen , heb ik myn voordeel poogen te doen met zulk eene gelukkige uabuurfchap als die van den heer Bernois, en zyn refpeftabel gezin; Die heer heeft my de eer gedaan van my den toegang tot zyn huis beleefdelyk te vergunnen , en ik vleie my zelfs eenig aandeel in zyne waare vriendfchap verworven te hebben ; Ik heb in die bezoeken de eer gehad van ook mejuffrouw Arabella te zien; ik was op het eerfte gezicht reeds verrukt door zo veele bekoorlykheden; het geen ik vervolgens van haare beminlyke hoedanigheden hoorde en zag,vervulde my met de allertederfle gevoelens; en ik kan my op dit oogenblik geene grooter gelukzaligheid verbeelden dan haar te bezitten; maar nooit heb ik myn hart vergund liefde te koesteren die eenige wroeging verwekkeii konde, noch genegenheden toe te geven daar een ander door benadeeld konde worden. Wetende derhalven , dat myn neef Eduard in oud Engeland reeds zyn best gedaan hadt om de genegenheid van Arabella te winnen, heb ik het van myn plicht geoordeeld myne gevoelens, hoe vuurig ook, in mynen boezem te fmooren, en Eduard Harwood.... Merchant. Wat raakt ons langer Eduard Harwood? Hy heeft alle  Eerste Bedryf. 23 alle aanbraak op onze achting en genegenheid verloren, en alle familie - banden door zyn flecht gedrag verbroken ; zyn vader zelf heeft het zo begreepeu,hy heeft hem naar zyne waarde behandeld, en u... gy weet het. Grandison. Ik weet vader, dat myn oom Harwood zyn zoon onterfd heeft; ik weet ook, dat hy zig tegenwoordig in kommerlyke omftandigheden moet bevinden, maar neem my niet kwalyk , dit alles verfchaft my grond om hem te beklaagen en te helpen, niet om myn voordeel met zyn leet te doen, vooral niet om hen den dolk, als 't ware, in 't hart te drukken. B e r n o i S. Eer hebbe uw hart myn vriend? Ja gy hebt myne achting gewonnen ! Gy hebt niet flechts eenig, msar een groot, aandeel in myne vriendfchap, en zo gy dat nog niet hadt, zoudt gy het door deze verklasring krygen. Merchant. Zie daar weder die lieden a beau fentimenls! die de best overdachte fchikkingen zo dikwils in de war helpen ! Het is wel ongelukkig dat ik met die fyn gefponnen gevoelens zo dikwils moet worltelen, en nog ongelukkiger dat' zy my fomtyds fchynen te befmetten ; want inderdaad , ik heb 'er ook in myn eigen hart al dikwils mede te (lellen! — Mag een vader dan een weêrbarftigen zoon niet ftraften! — Hoor , zoon ! de nalatenfchap van uwen oom is door een goed Testament op u vervallen , moraliB 4 feer  HA- De Edel moedigen. feer en phiïofofeer, zoveel gy wilt, over het ongeluk daar Eduard zig vrywillig in gefiort heeft, maar geniet de twintig.duizend ponden die u rechtmaatig toekomen. Grandison. 'k verbeeld my niet, vader! of Moralist, of Phtlofoof, te zyn, maar ik weet dat ik een menfcfcenvriend ben, en ik voel dat ik gelukkiger word, zo ik anderen gelukkiger kan maaken; Dat is de grond van myne Morale, en verder ftrekt zig myne PUI lofophie niet uit. Ik laak de dwaasheden van myn neef, maar ik voel daarom zyn leet niet minder; Ik ben met hem opgevoed, onze harten hebben in onze gelukkige en onfchuldige jeugd aan malkandeien gekleefd; en zoude ik nu zyns vaders nalatenfchap naar my nemen? is de uiterfte ongenade van zulk eenen braven vader niet reeds flraf genoeg voor dm Jongen, door de geduurige wroeging, welke zyn 0 hart deswegen zal gevoelen ? Zoude ik zyn ongekik vermeerderen door my een Schat toe te eigenen, die my niet gelukkiger' kan maaken? en, zelf zo ryk zynde, hem in armoede dompelen ! Neen wader, zo ik de zwakheid konde hebben van deze nalateifchap aan te nemen , zou myn harte my geen rust laten voor dat ik dezelve te rug had gegeven. Merchant. Uw hart misleidt uw hoofd, myn zoon, en da: hoofd is een dwaas hoofd , dat heb ik u maar te zeggen.' 13 ER-  Eerste B e d r t f. SS Bernois. Gy doet hem waarlyk onrecht, myn Heer 1 Ik hoor uwen zoon met eerbied ; Zoudt gy hem zelf niet verachten, zo hy in eenig ander geval zyn voordeel met het leet van anderen, vooral van een Wees, en van een ongelukkigen Wees , fchoon door zyn fchuld ongelukkig , wilde doen ? Zsudt gy dat zelf wel doen? Toen die Fabrikeur te Londen in zyne verlegenheid u zyne (loffen verre beneden de waarde aanboodt om zig te redden, deedt gy toen uw voordeel met zyn nood? Merchant. 't Is waar,ik heb hemden vollen prys betaald,het niogt my niet van 't hart; — maar eene wettige erfenis van twintig duizend pond fterling! — En daar en boven die Neef? daar hy zig zo (lerk voor in de bresfe (lelt,' is'eene algemcene fchandvlek, van elk veracht , en durft even weinig hier als in oud Engeland verfchynen. Bernois. Ik heb zelfs dezen morgen gehoord, dat zyne laatiTe ongeregeldheden van dien aart zyn , dat zy de alleremftigfte gevolgen zouden kunnen hebben; en ik heb daar op terflond belloten myne dochter te waarfchouwen , opdat haar deze berichten niet al te plotfelyk ter ooren mogen komen, want zy heeft Eduard, geloof ik, met geen onverfchillig oog befchouwd. Ik heb dit reeds al te lang uitgefteld, en zal het nu volbrengen. Ik zal de eer hebben van u flrsks wéér te zien, myne Heeren. 13 5 Gran-  i6 De Edelmoedige n»1 Grandison. Ik heb gelykfoortige berichten wegens hem gekregen , en gaa , met uw believen, vader, een brief daar over fchryven aan eene vriendin , door welker Invloed ik hoop die gevolgen te verzachten; ik yleie my altyd, dat hy eindelyk wys zal worden, want ik verzeeker u, hy is in den grond niet ondeugend. Merchant. En ik zal onderwyl nadere berichten inneemen wegens eene zaak , die uwe zorg meer verdiende dan uwe onwaardige neef; ik zal 'er u nader over fpreken, zoon. Einde van bet eerfte Bedrjf. TWE E-  Twe«£>eBedryf. 5? TWEEDE BED RTF. EERSTE TOONEEL. Merchant, Grandison. Merchant. Ja! Zoon, gy hebt den heer Bernois op uwe zyde, en, fchoon.hy uitdrukkelyk verklaart, nooit zyn gezag te zullen gebruiken om de verkiezing van zyne dochter te bepaalen, vleie ik my echter, dat zyn raad zo veel invloed op het teder en erkentelyk hart van de beminnelyke Arabella zal hebben, dat gy u met een goeden uitflag vleijen moogt. Het ergst is maar, dat gy u zeiven in alle opzichten zo deerlyk in den weg zyt. Grandison. Het grieft my in de ziel, vader , dat gy fteeds oorzaak van klachten tegen my meent te hebben; ik bid u, zeg my toch duidelyk, waar in verlangt gy, dat ik my verbetere? Merchant. In uwe verfpillende levenswyze, zoon: of, moet ik het zachter noemen, in uwe fterke verteerfngen, en in uwe zorgeloosheid in het toezicht op uwe zaaken ! Byaldien gy op dien voet wilt voortgaan, zal de nalatenfchap van uwen Grootvader, hoe ryk en aanzienlyk,niet toereikende zyn om uwe levenswyze goed te manken, en myn geld, en dat van uwe zalige  28 De Edelmoedige n. lige moeder, met zo veel vlyt gewonnen , met zo veel overleg beftierd, zal, na mynen dood, in een grondeloozen afgrond zinken. Het zoude my in myn graf nog fmarten, na zo veel flavens, en na zulk een gelukkigen handel, eene arme nakomelingfchap te hebben. Nog eens, ik wil alles toebrengen, wat billyker wyze kan gevorderd worden, zo gy Arabella kunt overhaalen om u haare hand te ge. ven; zy is zedig opgevoed ; zy zal de waarde van het geld kennen; en haare wysheid zal, hoop ik, het gebrek van uwe zorg vervullen. Grandison. Gy doet my onrecht, vader, ik geef zeer wel acht op myne zaaken, en.... Merchant. Wat zoudt gy , Grandifon! byaldien gy op uwe huisfeiyke befliering behcorlyk toezaagt, zoudt gy u dan dagelyks zo openlyk laten beitelen, zo als ik in het zeekere onderrecht ben, dat men u doet! maar gy geeft u met de zaaken van een ander zo veel te doen, dat uwe bedienden hunnen rol kunnen ipeelen zo als zy willen. Grandison. Myne bedienden! Merchant. Ja! uw lyfknecht, uwe begunftigde Philips! Grandison. Wat heeft die gedaan, vader? Mer-  Tweede Bidmw 29 Merchant. Het geen hy dagelyks voortvaart te doen ; uw goed genoegzaam openlyk uit uw huis te dragen, ;en naar het Dorp te brengen! zeekerlyk om het te verkopen, en 'er naderhand mooi weer van te fpeuien? Eene kleinigheid niet waar? Grandison. ] Dat, durf ik zeggen, is onmooglyk; Philips is een ■ goede Jonge , hy heeft een gevoelig hart, hy beI mint my, neen! 't is onmogelyk, da: hy my beftelen zoude. Merchant. Zie,zo laat gy u bedotten,Grandifon.' Hy is een goede Jonge! hy heeft een gevoelig hart! om dat by nu en dan een versje maakt ; hy bsmint u, om dat hy uwe Romaneske denkwyze weet te pryzen; maar zo ik u zegge, dat ik de misdaad, waar van I ik hem belchuldig, met zeekerheid weet ; zo ik u jlzegge, dat ik u naar alle waarfchynlykheid daar bid» iinen korten ooggetuige van zal kunnen maaken, zai het dan nog eene onmogelykheid blyven ? zoon Grandifon! Grandison. Gy vervult my met eene even groote nieuwsgierigheid als ongerustheid, vader. Merchant. Laten wy ons flechts herwaards, ter zyde van het huis, begeven, en iktwyfFel niet, of wy zullen hein sveihaast de achterdeur zien uitgaan , en den weg naar  30 De Edelmoedige n. naar het Dorp nemen, want myn bericht komt vaa zeer goeder hand. Grandison. Daar zie ik hem inderdaad met een pak onder het pand van zyn rok naar het Dorp trekken!... Wat is dat!... Ik moet hem roepen.... Philips. Merchant. Is het nu nog onmogelyk zoon !... maar wy moeten hem in 't oog houden, dat hy zig niet van zy« pak ontdoe, en ons dan weder fleurettes vertelle. Grandison. Ik kan het niet begrypen ! het is my in myne ziel leet. TWEEDE TOONEEL. Merchant, Grandison, Piiilifs. Philips, zyn pakje in eenige ftruwellen latende vallen, jlil onder bet opkomen. „ ó Gunftige braamfiru wellen, waarom hebt gy u „ niet vroeger vertoond! Dog , hoe dicht ook onder „ het oog, myn pakje moet 'er echter in; het zou„ de my beklappen." (£*tf.) Gy hebt my geroepen myn Heer! Merchant. Ja, men heeft u geroepen. (Hem aanvattende.) Men heeft u geroepen, om dat pak mede te brengen, datgy in die ftruwellen voor ons gezicht meende  Tweede Bedryf. 31 de te verbergen; fchielyk, raap op, en laat ons zien wat 'er in is. Philips. Verfchoon my, bid ik, myn Heer, ik moet dat pakje niet openen. Merchant. Goed, kameraar, gy wilt dan liever dat de Gerechts-dienaars het voor u openen; men zal u voldoen; men zal u aan hunne bewaaring overgeven, opdat gy van allen onbillyken dwang beveiligd moogt zyn. Philips, voor Grandifon op zyn kniën vallende. Ik fmeek om genade myn Heer.... Ik wil alle draf ondergaan, welke gy my zult opleggen, alleenlyk beveilig my voor fchandaai, en... DERDE TOONEEL. Merchant, Grandison, Philips, Bernois. Bernois. Ik kwam u opzoeken Heeren!... Maar hoe! wat is dit? Philips voor uwe voeten, heer Grandifon! verbleekt, beevende.... Merchant. Het gewoon uitwerkfel van ontdekte wanbedryven! maar zyne hardnekkigheid is zo onbegaanbaar met die houding als met het overtuigend blyk van zyne mis-  32 De Edel moedigen. misdaaden, dat wy in handen hebben. Zie daar bet zelve. (Z/j laat het pakje zien.) Hier baat geen ontkennen. Philips. Ook ontken ik niet, myn Heer, ik fmeek om genade. Grandison. Maar open dan het pakje, en verbloem niets. Bernois. Kom aan Philips; ik heb u altyd voor een braaven Jongen gehouden ; gy zyt gevallen , maar gy kunt in het kwaad nog niet verhard zyn: oprechte bekentenis is de eerfte flap van beterfchap, en de eenigfte grond voor vergiffenis. Grandison. Ja, Philips, doe eene oprechte belydenis van 'c geheel beloop uwer misdaad, ik verlang u te fpaa. ren, en, zo het mogelyk is, u uw wanbedryf te vergeven. Philips, Myn edelmoedige, vriendelyke, heer; ik zoude u terftoud alles bekend hebben, ware ik hier alleen in betrokken! NÜ kan ik niet. Alleenlyk houd my voor geen fhoodaart, bid ik. B e r n o i s. Daar moet men u evenwel voor houden, zo lang gy in uwe hardnekkigheid volhardt.  Tweede Bedrvf. 33 Grandison. Staa op Philips. — Nu betuig ik u by de gunst, waarmede ik u altyd behandeld heb, dat gy my de waarheid belydt. Philips, Myn Heer,'dan zoude ik eens anders geheim verraden moeten. Grandison. Geen geheim mag gerefpeéïeerd worden, zo dra het zelve een bedryf raakt, dat in zyn eigen aart ongeoorloofd is. Philips. Dat is waar; ik voel het. — Neen, myn Heer, ik ben geene ondankbaare; en, tot welke fouten Philips vervallen moge , nooit zal hy zyn dierbaaren meester verraden.... Merchant. Maar het pak ?.... Philips. Bevat fpyi, myn Heer, om myn vader te voeden. (Tegen Grandifon.') Gy weet, myn Heer, dat gy uwe huishoudfter vryheid, of liever order, hebt gegeven om den afval uwer tafel wat ruim te nemen. en onder behoeftigen in de nabuurfchap om te deelen. Onder die behoeftigen meende ik inderdaad myn vader te mogen tellen, myn Heer, maar hy en ik zouden liever gelïorven zyn , dan dat hy deze uwe giften openlyk zou hebben komen ontvangen; XII. Deel. C Ik  24 De Edel moedigen. Ik meende een middel te kunnen vinden , om tevens onze eergierigheid en zyn nood te kunnen voldoen. Ik deed de huishoudfter gelooven, dat ik een zeker huisgezin in het Dorp, naar myne kleine vermogens, wilde onderlteunen , en overreedde haar, dat zy my, voor een derde gedeelte van myn loon, dagelyks eenige van die fpyze,welke voor den behoeftigen gefchikt werdt, overgaf, welke ik dan,in het tüterfte geheim, geregeld aan myn vader heb gebragt, en waarmede ik, zo niet zyn leven onderhouden, hetzelve ten minden wat aangenaamer gemaakt, heb. Ik voel nu wel, myn Heer ! nu ik alles van achteren nagaa, dat ik door myn aanzoek de oude juffrouw heb doen vallen in eene fout, waar toe zy buiten dat niet zou gekomen zyn; maar de vreugde van myn vader eenige kleine verzachting toe te brengen in den flaat, waarin hy ten grooten deele door myne fchuld geraakt was , verblindde my voor alle andere bedenkingen. De oude juffrouw, myn Heer, is tnfc'nuldig. Grandison. Dat is zy gewisfelyk niet; Ik heb haar bebst den afval aan den behoeftigen te fchenkeh, niet om daar handel mede te doen; Dog dat zal ik met haar vereffenen. Waar is uw vader ? en waarom hebt gy my zyn toefland niet vroeger te kennen gegeven? Philips. Hy woont, myn Heer, in dat kleine huisje, het eerfle van het Dorp, aan deze zyde,een paarfnaphaanfchooten van hier; Hy heeft u in het voorbyry- den  Tweede Bedryf. i5 den zyn eerbied meermaalen betoond, maar hy heeft my,op flraffevan zyne ongenade,verboden hem by u bekend te maaken; „Die edelmoedige heer, zei. „ de hy, zoude dan zyne weldaadigheid misfchien „ ook tot my willen uitltrekken, en evenwel... ik zou „ my zeiven verachten, en zyner gunden onwaar„ dig kennen , byaldien ik dezelve ontving in een „ toedand, waar in ik haar, God lof, tot nog toe „ misfen kan." Ook heb ik, myn Heer, in den beginne eene oneindige moeite gehad om myn vader te overreden; , Dat het uw gebruik was een gedeel, te der overgefchoten fpyzen aan uwe bedienden , te fchenken,ora naar hunne beste kennis onder de , behoeftigen te verdeelen, dat ik hem myn aandeel , van die goedheid bragt, -dat geen mensen ter we, reld daar van wist, of weten konde; dat hy, fchoon, , drikt genomen , het leven kunnende houden by , de geringe fpyze, die hy nuttigde, evenwel niet , lang in daat zou zyn om met dezelve zynen ar, beid door te zetten, zo hy niet eenig wezenlyker , voedzel kreeg;' Dit laatde is de zuivere waarheid; In het eerde gedeelte van myn bericht.... Ja, myn goede heer, daar was eenige verdraaijing in, maar ik kon op geene andere wyze den ouden man overhaalen, en ik verwyderde my ten minden niet verre van de waarheid. (Hy werpt zig weder voor Grandifon op zyne kniën.) Ik fmeek u, myn meester en weldoener, om vergiffenis; En u, myne Heeren, (zig tot Merchant en Bernois richtende) om uwe voorfpraak; het ongenoegen • van zulk eenen heer zoude my, naast dat van myn vader, onverdraaglyk zyn. C 2 MliR-  36 De Edelmoedige n. Merchant. Jonge, gy fteelt myn hart, ïraa op ! Ik zal uw vriend zyn, zo gy braaf oppast, en op de huishouding van uw heer wél toeziet. (Hy droogt een traan af, en zegt ftil tegen Bernois.) „ Zie daar , myn „ vriend , men bederft ligtelyk de dienstboden, zo men „ hen laat zien, dat men veel werks van hun maakt, „ maar geeft gy hem, op den besten tyd en gevoe„ gelykfle wyze, die zes Guinees voor hem, of zyn „ vader , want dat zal toch het zelfde zyn \ maar „ laat hem niet weten van wien het kome?" Grandison. Is uw vader ten grooten deeie door uwe fchuld in zyn bekrompen ftaat geraakt? Philips." Ach! myn Heer! Ik was jong en onbedacht! De Ouders van een Meisje, 't welk ik beminde,en dat my misleidde , wierden door hunnen Landheer gedrongen; Ik wilde hen naar myn vermogen helpen, en gaf hun het ruim'weekgeld, dat ik van myn vader ontving, en 't welk ik voormaals zorgvuldig plagt te bewaaren , tot hunne onderlteuning ; Ja ik verfpilde myne geheele kleine fchat, die doorvroegere zuinigheid al vry aanzienlyk geworden was; En dat zonder eenig nut, want, in weêrwil myner hulpe, verdweenen eerlang ouders en dochter. Duizendmaalen heb ik my dit verweten, want, had ik dat fommetje by malkander gehad, gelyk myn vader billyk mocht verwachten, zo had ik 'er hem in zyn nood me-  Tweede B e d r v f. 37 mede kunnen onderfieunen; Nu konde ik niets bybrengen, toen ons het ongeval overviel. Grandison. Haal uwen vader hier! Ik verzoek hem te komen. Philips. Genadige Hemel! Dank! Myn goedertieren heer! Nu zal geen tegenfpartelen van den ouden man kunnen baaten; Nu zal hy my ongetwyffeld vergezellen.1-. .. Nu zult gy een man zien, myn Heeren, een man.... hoe gering in de kleeding;... ja zien en hooren.... maar ik vlieg. Bernois. Gy vergeet uw pakje, zie daar neem het mede. (Hy geeft het hem in de hand.) Merchant. Willen wy ondertusfchen de Eike-laan eens opnemen ? ik meen dat 'er twee honderd en vyftig boomen aan weerskanten zyn; — zy zyn heel zwaar. Grandison. Wie komt daar aan? Bernois. Een Officier — met een pleister op 't oog —- hy ziet 'ar raar uit. Kom myn vriend, wy kunnen hem langs dezen weg ontwyken. C 3 DER-  38 De Edel moedigen. DERDE TOONEEL. Grandison, Eduard Harwood. Eduard Harwood. Zie hier een ongelukkigen myn Heer, die geene andere toevlucht heeft dan tot uwe goedheid, maar die zig daar ook des te meer mede vleit,omdat hy daar van zulke treffende bewyzen heeft ontvangen. Ik ben u myne eer, myne vryheid, misfchien myn leven, verplicht, myn Heer , voltooi uw werk en behoudt my volkomen. Grandison, voor zig zien Je. Ik weet niet dat ik u ooit gezien, veel min eenigen dienst bewezen , heb. Eduard Harwood. Hoe verhoogt dat vergeten de waarde uwer weldaaden! en hoe fchoon vertoont zig uwe edelmoe' digheid in dat kort geheugen! Grandison. Geene loffpraaken, zo't u belieft, myn Heer,gelieft kortelyk te melden wat u herwaards voert? Eduard Harwood. Gy herinnert u, myn Heer, dat gy, te Boston , op zekeren avond eenige Gerechtsdienaars ontmoetende, die iemand wegens fchuld naar de gevangenis leidden , door de toegefchoten menigte doordrong, en den Schout vroeg, hoe veel de fchuld bedragen mocht, waar voor men dien ongelukkigen van zyne vryheid be-  Tweede Beduyf, 39 berooven wilde ? Wat men u antwoordde weet ik niet; de Schout zonderde zig met u een weinig af; Ik merkte, dat gy een kort gefprek met hem hieldt, en ik verbeeldde my zelfs te zien,dat gy hem eenig geld in handen gaaft; üit weet ik, dat hy zig van u nasr my toe begaf, en verklaarde, dat voor myne fchuld voldaan was, en dat ik kon gaan werwaards ik wilde. Myne eerde gedachte was my voor de voeten van mynen verlosfer te werpen, en het genoegen van dien edelmoedigen weldoener te vermeerderen , door hem te doen zien aan wien hy zyne vryheid bezorgd hadt; dog gy waart vertrokken , en onder de verwonderde menigte was niemand, die my konde zeggen, waar ik u zoekeli moest. Gy herinner u dit alles, myn Heer! Grandison, {leeds voor zig ziende. Daar komt my flauwelyk iets van in gedachten; dog ik heb veel gereisd, en kan my alle kleine voorvallen op myne reizen zo levendig niet herinneren. Eduard Harwood. Het zet uwe deugd eene nieuwe waarde by,myn Heer, uwe bewezen weldaaden te verbeten. By my zal die verheven grootmoedigheid... Grandison. Ik bid u myn Heer, geene loffpraaken, en dat over zulk eene kleinigheid; Ik kwam toen uit Londen , met eene ryke erfenis , welke ik nooit verwacht had; Ik dankte,met eene flille, dog niet min levendige,erkentenis, den goedertiernen Albeftierder C 4 voor  4o De Edelmoedige n. voor zyne gunst, en frneekte hem om Zegen, wysheid, en menfchenliefde; In deze dille zielsverzuchtingen ontmoet ik een Ongelukkigen, wien ik voor drie honderd dollars, want zo veel Haat my voor, dat uwe fchuld flechts bedroeg, by myne eerde intrede in het land, daar ik my dacht neer te zetten, van de gevangenis bevryden, aan den Staat, misfchien aan vrouw en kinderen, wedergeven , en voor zig zeiven gelukkig maaken , konde ; ik zie niet, dat 'er zulk eene verhevene grootmoedigheid noodig is om, in zulk een geval, moet ik zeggen, de voorfchriften van zyn plicht, of de bewegingen van zyn hart, te volgen. Eduard II a r w o o d. Ik durf daar niet op antwoorden; Gy zujt my evenwel vergunnen, myn Heer, dat ik, die het gelukkig voorwerp uwer menfchenliefde ben geweest, ik , die myne eer, myne vryheid , myn geheel beftaan, aan u verfchuldigd ben , dat ik, die buiten uwe hulp in de gevangenis gekwynd zoude hebben , en nu reeds het elendig dachtoffer van dezelve zou geweest zyn, dat ik u myn hartgrondigen dank betuige, en verzeekere uwe weldaad in eeuwige gedachtenis te zullen houden. Het fmart my alleen.lyk, dat ik met deze betuiging myner erkentenis terftocd weder tot uwe goedheid myn toevlucht nemen, en u eene nieuwe gunst verzoeken, moet! Grandison. Hoe zeer ik genegen ben om veriegenen te helpen , moet ik echter de vryheid nemen van u te zeggen ,  ITweede Bedryf. 41 gen,myn Heer, dat uw bezoek my heden ten uiterIten ontydig is. Eduard Harwood. Ook zoude ik het u befpaard hebben,myn Heer, I zo ik my op eenige andere wyze had kunnen redI 'den; maar myne eer, myn leven, de fchande voor c onze familie.... (Stil.-) „ Ach ! hy kent my niet; I „ en hoe naar is de verrasfing, zo ik my bekend ,. „ maake ! Ware dat , onze familie , my niet ontd „ fnapt!" Grandison, opziende. Eduard Harwood! Groote God! in zulk een flaat! : in dezen tyd! Ach Eduard! myn Neef, myn bloed. verwant! vriend myner jeugd ! dat ik u omhelze! :! Ach Arabella, Arabella! Eduard Harwood. Ja hoe durf ik baar onder de oogen komen! ik fidder op het hooren van haaien naam? Grandison, /lil. „ Zo fidder ik voor u ! Ach had ik u uws va„ ders nalatenfchap te Boston mogen bezorgen." (Luid.j Hoe zyt gy veranderd Eduard ! Ik heb u in al dien tyd, dat gy Londen verlaten hebt, niet gezien ; uw voorkomen , uw uitzicht, uw gelaat, uwe item zelve, alles is veranderd, en 't was onmogelyk u in dit gewaad te herkennen. Eduard Harwood. Het is waar, dat ik fterk veranderd ben; Myne C 5 zwer-  4* De Edel moedigen. zwervende levenswyze, myne onbedachtheden , want ik moet daar van lp: eken, het verdriet, de wroeging, de angften, onveranderlyke gevolgen van ydere dwaasheid, hebben my veel verouderd; dog het is ook waar, dat ik my onkenbaar heb willen maaken, cn laat, bid ik, niemand weten dat ik hier ben, myn leven kon in gevaar zyn, zo men my ontdekte. Grandison. Goede Hemel! ik bel) 'er van gehoord. Hoe kunt gy u zeiven zo vyandig zyn ? Eduard Harwood. Ik heb my , om een vriend dienst te doen, in eene onderneming ingelaten, waarin ik alleen het groot gevaar gelopen heb, en waarvan ik mlsfchien alleen de ftraf zai moeten dragen... Zo gy dit door uwen vermogenden invloed niz\ voorkomt. Grandiso n. Ik beef voor u, Eduard! Wat is uwe eigenlyke misdaad? want myne berichten zyn verward,en komen gansch niet overeen. Eduard Harwood. Myne misdaad , fchoon min fchuldig in de bedoelingen, is afgrys'yk in de gevolgen; Zy betreft de vervoering van eene onbefproken jonge juffer uit een aanzienlyk huis — men heeft ten mlrmen gepoogd haar te vervoeren; en .... ach! myn Heer! beklaag my... zie hier misfehien een doodflager voor u!... Ik vrees, dat 'er een mensch het leven by ingefchoten heeft... Van myne hand.... Veroor.  Tweede Bedry f. 43 Lrdeel my echter niet geheel en al; *t Is in lyfsUrdediging gefchied, en ... Grandison. \ Verhaal my het geheel geval. Eduard Harwood. 1 Ik verlang dit des te fierker, opdat Arabella het kelve niet verkeerdelyk hoore. Een myuer besIe vrienden, fints langen tyd getroffen door de be[koorlykheden van eene jonge dochter, welke by de bude Dame Ehrelieb voor gezelfchap, of liever als Jlochter,woont, en welke by,in zyne bezoeken by deze Dame, dikwils gelegenheid hadt gehad van te zien en te fpreken, haalde haar, na een lang aanizoek,door middel van Trouwbeloften, over,om m ,1Eene ontvluchting met hem te bewilligen. Zy maakiten hunne fchikkingen om dit op zekeren nacht ter .uitvoer te brengen, tegen den welken myn vriend Ly.die my thans, met groot verlof, te Blackftone "bevond, verzocht my gereed te houden om hem te Lergezellen , en , zo zig eenig onverwacht toeval imocht opdoen , hem myn arm te leenen. Ik , f door hem onderricht, dat deze onderneming mats i anders dan een eerlyk huwelyk met de jonge jnfr i frouw bedoelde, waar toe,liy my zeide, dat de 011i de Dame geene vergunning wilde geven, liet my ge. reedelyk overhaalen , om hem myn gezelfchap , en, des mods,myn by (tand, toe te zeggen, zonder daar eenig gevaar in te voorzien, zonder althans het noodlottig geval te vermoeden,'! welk deze onderneming moest vergezellen. Nauwelyks waren wy voor Blackfione- Hall, (gy kent dat Landgoed van mevrouw Ehre-  44 De Edel moedigen, Ebrelieb) gekomen , of wy zagen de jonge Juffer tjh zig uit een veniter nederlaten, en myn vriend gaf haan c reeds de hand om haar naar het rydtuig te leiden,] : toen ik, op het onverwachtst, iemand met den degen lij in de vuist op my zag aankomen, die my toeriep; :| i „ Verdedig u fnoodaart, ik ben hier om uwe ver-<|i „ metelheid te flraffen." Ik trek terflond; Hy ftort li op my; Myn vriend neemt, op het geklater der de-in gens, ylings de vlucht; de fchoone fmeekt myne hulp, li toont zig wanhoopig; Wat konffe ik anders danray; Sipper verweeren, en haar hefchermen ? Jk fpaardeï I het leven van myn aanvaller zo lang ik konde,maan een woedende leeuw is minder fel dan hy in zyn'ee I aanvallen was; Ik floot dan toe,en doe hem neder-, ftorten ; Het fmartte my; Maar hoe wierdt myned I fmart vermeerderd toen ik hem deze woorden hoorde i I uiten: „ Vaar voort, ontaarde dochter, vlucht heen lij „ met myne moordenaaren ! Na de heiligde plichten m „ van uwe eigen eer, en van de billykfte dankbaar-is „ heidaan uwe weldoenfter, verbroken te hebben,zo 1 „ baan u over 't lighaam van uwen ftervenden Vaderl>i „ een weg tot nieuwe wanbedryven!" De fchoonelj' vliegt,op dezeverfchriklyke woorden,naar den ziel-Jf toogenden, en valt op hem neder, met fr.ikken, die■ my het hart geheel doorboorden. Ik gaf my een: j oogenblik raadeloos aan myne wanhoop over, maar, ,11 welhaast begrypende,dat ik dus my zeiven vernielde'!) zonder haar, die ik wenschte te behouden , vannl eenig nut te kunnen zyn,wierp ik my,zodra ik be--f weging op Blackftone - Hall bemerkte, in het rydtuiglj en ontvluchtte. Oordeel nu, of ik reden heb oml; myte vermommen; en oordeel vooral, of ik uwe hulp l . vanij  Tweede Bedryf. 45 n-an noodenheb? Want aan geen fterflykmensen, buitón u,durf ik, of kan ik met eenige vrucht,myn 'coeftand openbaaren. Grandison. ij' Welk een afgryslyke toefland .Eduard! Waar berg ik u ? en waar in kan ik u helpen ? Eduard Harwood. } Ik heb my zeiven nu zes weeken lang volftrekt ■apgefloten, en tot nog toe is 'er geene indaaging teïgen my, zo veel ik weet; Ik zal my zeiven wel [verder verbergen, zo gy uwen invloed by mevrouw Ëhrelieb flegtswilt gebruiken, om haar te overreden ihaare vervolgingen tegen my te ftaaken/zo zy die Imocht begonnen hebben. Gy hebt haar op uwe reis ivan Boston herwaars gezien,en zy heeft eene onbeigrensde achting voor u opgevat. Grandison. I Ik heb, zodra ik iets van uw geval gehoord heb, adaar over aan mevrouw Ehrelieb gefchreven, en verdacht haar antwoord; Het is echter waar, dat ik, : toen op eene geheel andere wyze van deze gebeurtesnis onderricht,uwe zaak thans in een gunftiger licht zou kunnen voordragen Welaan, ik zal 'er dan ' nader over fchryven. i Eduard Harwood» ', Neen myn Heer! gy moet daar zelf eene reis om ]i maaken — en gy moet meer doen;... Gy moet by 'Arabella myn voorfpraak zyn! (S/*7.) „Ach! zy kan  46- D e Edelmoediger. „ my niet haaien, maar ik dwing haar my te ver-.h „ achten." Grandison, na een oogenblik mymerens. J Eduard! Eduard! — maar rayn plicht moet voor- [: «aan;— Ik zal myn vader en den heer Bernoish over uwe netelige gefieldheid fpreken, en met hunili overleggen wat te doen ? houd u onderwyl zorg vul-}< dig verborgen. VIERDE TOONEEL. Grandison, alleen, 6 Wreed verzoek! uw voorlpraak by Arabella te| s zyn! Ja ! ik heb beloofd u te helpen , ik zal het: doen, zo vèel ik kan; — Al hadt gy 't niet be- ■ loofd, Grandifon! Is hy niet uw bloedverwant! — De vriend uwer jeugd ! — Is hy niet ongelukkig! — Ja maar hy is myn medevryer; de liefde doet alleJs andere bedenkingen verdwynen. — Hoe ! Liefde ft zonder ceugd! — Iloe! Arabella de uwe te willen ijli noemen zonder Haar waardig te zyn! — Schaam 13 u, Grandifon, een ooger.blik getwyffeld te hebben.»!|E — Gy moogt, Arabella's hand begeerende, niet be-Jd krompen denken! — Maar ik moet evenwel billykJj denken! Is Eduard Arabella waardig? verdient hy?. ..{I ó Verfchriklyk denkbeeld, daar myne edelmoedigheid itë voor beeft! — maar moet Ik hem uraffen? — enil ten mynen voordeele ftraffen ? — Neen! Hy is dwaas >r. en fchuldig; maar de gevolgen zyner dwaasheid zei- •la ve zullen hem allengs wyzer doen worden! ■■[» Hy kan te recht komen ! Ik moet hem niet beder««» ven J Arabella moet bepaalen.... V Y F-|  Tweede Bedryf. 4? VYFDE TOONEEL. Grandison, Philips. Philips. Mynheer! myn vader wacht in de Oranjerie op uwe order; waar, en wanneer, fchikt het u dat hy u zyn eerbied kome bewyzen? Grandison. Ik gaa eenige zaaken bezorgen, en zal hem in 't voorbygaan verzoeken hier te komen; onderhoudt hem eenige oogenblikken; ik zal hem en u flraks weder vinden. Philips. Nu hoop ik maar, dat de oude Heer zig naar de vriendelyke bedoelingen van myn edelmoedigen Meester wat zal willen fchikken ? Die zal gewisfelyk zin in myn vader hebben! Wie heeft hem ooit gekend zonder zin in hem te hebben! II» dmr'ishy reeds. ZESDE TOONEEL. P h i l i p s, C A s t l e. C A s t l e. Neen! myn zoon! hoe meer ik 'er op peins, hoe meer ik my met die Guinees bezwaard vinde. Zo gy daar niets van weet, Haat het by my vast, dat men u op de proef heeft willen zetten,en bezoeken, of gy dezelve wel te rug zoudt brengen ? en die proef al.  48 De Edelmoedige n. alleen, die bloote twyffeling, ik herhaal het,beledigt u en my. Philips. Vader, ik del vast, dat myn meester dat goud heimelyk in myn pakje heeft laten deken om aan u te fchenken , zonder daar voor bekend te willen zyn ; —— om u de vernedering te fpaaren.. . . Dit is dikwils zyne kiefche wyze van zyne weldaaden te bededen. C a s t l e. Men geeft geene twaalf Guinees aan een Onbekenden ; En daarenboven wat recht hadt uw Heer om my geld te fchenken? Philips. Wat recht, vader? Het recht van zyne menfchenliefde en uwe behoeftigheid. C a s t l E. Myne behoeftigheid ! Hadt gy hem dan dezelve te kennen gegeven? Philips. Ik moest 'er iets van zeggea, vader, by gelegenheid, dat men ontdekte wat ik u bracht; dog ik heb niets gezegd, dat u kan mishaagen. C a s T l e. Ik ben zeer verlangende om te weten, hoe zig dat zal ophelderen? Het behaagt my ondertusfchen niet, Pm-  Tweede Bedryf. 49 Philips. Daar komt myn Meester aan, van zyn Vader en den heer Bernois vergezeld. C a s t l e. Ik gaa hun te gemoet. ZEVENDE TOONEEL. Philips, Castle, Grandison, Merchant, Bernois. Castle, met twaalf Guinees in de hand, tot Grandifon. Voor dat gy my de eer doet, myn lieer,van my over eenige zaak te onderhouden , verzoek ik, dat gy my de gunst wilt bewyzen , van my op te helderen, met welk inzicht het u behaagd heeft dit geld te laten Heken in het pakje, dat myn zoon my, in gevolge uwer algerneene uienschliever.heid, heeft toegefehikt? Grandison. Ik weet niet, wat gy bedoelt, myn vriend! Castle. Ik bedoel, myn Heer, myne eer, en die van myn zoon , onbefmet te bewaaren. Heeft men voorgehad hem op de1 proef te zetten, of hy 't geen hy vondt aan den eigenaar te rug zou brengen? Heeft hy ooit, ik zeg niet grond tot vermoeden van oneeilykheid gegeven, dat is voor Myn Zoon onmogelyk! maar heefthyooit iets gedaan, ofgedacht, het geen de aller- XII. Deel. D. min-  50 De Edelmoedige n. müifte twfffelinj» over zyne allerftrikfte eerlykheid verfpreidcn kan ? Dan moet ik hem niet weêr zien. —— Hoe komt hy toch aan dat geld zonder het te weten? Grandison. Ik weet 'er waanyk even weinig van als gy. Bernois, Ik kan dit raadfel alleen ontknopen, en ik ben daar nu , tegen myne bedoeling , toe verplicht. Toen Philips ons zyn gedrag, en den toefltind van zyn vader, open leide,waren wy allen bekoord van zyne kinderlyke dankbaarheid, en tedere liefde voor zyn ouden vader. De heer Merchant Hopte my heimelyk zes guinees in dc hand, om die op de gevoegelykÜe wyze aan hem toe te fchikken, zonder dat hy zyn weldoener kende; Ik lag'er fchielyk zes van my zeiven by, en,met rede onderftellende, dat die gefchenkeu aan den zoon, door deszelfs hand, toch fpoedig tot den vader komen zouden, bediende ik Êy van het pakje, dat hy voor zyn vader gereed ge. maakt hadt, dog dat hy in zyne vreugde vergeten zoude hebben; ik nam het op,en liet 'er, terwyi ik hét hem overgaf, die twaalf guinees in glyden, zonder iets te zeggen. Zie daar het geheel geheim verklaard, 't welk my fpyt dat den ouden Heer een oogenblik ongerustheid gekost Beeft. Castle. Waardige menfchen! Nu legt gy eene ver- plichtiiig op my, om dit geld te houden. Ik bad het niet noodig, ik was niet behoeftig, do;; nu óMvang ik  Tweede Bedrv f. 51 ik het als een bewys van achting en genegenheid voor myn zoon. Grandison. Uwe denkwyze bekoort my, myn Heer, en vervult my met waare hoogachting ! Gewisfelyk heeft de Fortuin u, benevens zo veele andere brave lieden , geen daar naar uwe waarde toegefchikt. (Hy fiaat peinzende.) Philips, /lil. „ Dacht ik het niet dat myn Meester wel zin in „ myn vader zou hebben." Grandison, Jlil. „ Neen ! dat zal hy niet aannemen; — Inwoo„ nen! dat zal myn vader afkeuren." — (Luid.) Ik had u gedacht thans omdandiger te fpreken, heer Castle, dog het vleit thans niet wel. Ik zal u myne fchikkingen nader voordellen. Befchouw my intusfchen als uwen vriend. Wees nu zo goed van u door uwen zoon naar binnen te laten geleiden, om eeuige ververfching te gebruiken. AGTSTE TOONEEL. Merchant, Bernois, Grandison. Grandison. Eduard Harwood is in dezen oord, myne Hee. ren ! Merchant. Eduard Harwood! D 2 Gran-  52 De Edel moedigen. Grandison. Ja vader ; hy is niet ver van hier , geloof ik, maar ten ui'.erflen vermomd ; Daar by is hy byster veranderd en verouderd , zo dat gy hem evenweinig kennen zoudt a!s ik hem kende. fly fchynt vee! geleden te hebben. Ook is hy inderdaad van groote dwaasheden niet vrv te pleiten : zyn laatfre geval behoort daar gewisfelyk mede onder; dog hy is daar evenwel minder fchuldig in dan men my verteld hadt. Merchant. Wat is dat weder voor een geval? Grandison, Het zelfde daar wy flraks een woord van repten, en daar de heer Bernois en ik het oog op hadden, toen die Heer zeide gehoord te hebben , dat hy zodanige ongeregeldheden hadt bedreven , die wel de allerernPdgfte gevolgen zouden kunnen hebben. Dit geval inderdaad zou hein misfebien wel gevaar van zyn leven kunnen doen lopen, zo wy niet onze vereenigde poogingen aanwenden om de Gerechtsvervolgingen te voorkomen. Merchant. Gerechts-vervolgingen ! Zal die Snoodaart nog openlyk fchandaal op onze familie brengen? Grandison. Wy moeten dit, zo het mogelykis, voorkomen, en wy zyn daar te meer toe verplichr, omdat hy in dit geval j fchoon niet geheel vry te fpreken , echter meer  Tweede E e d r y f. 53 meer ongelukkig dan fchuldig is. Hy heeft een vriend vergezeld, die met een jonge Juffrouw wilde doorgaan, en die, op den eerden aanval van iemand, die dit beletten wilde, de vlucht nam. Eduard verweerde zig tegen de aanvallen van dien onbekenden, en ftiet hem onder den voet, waar op deze zig voorden vader van het Meisje deedt kennen; Eduard vluchtte ylings weg, en vreest fteeds voor Gerechtelyke vervolgingen, te meer, omdat mevrouw Ehrelieb, by welke het meisje voor Gezelfchaps-juffer woont, geene Dame is, die zulk een aanflag onverfchillig befchouwen, of daar omtrent gemaklyk zyn zal. Bernois. Indien mevrouw Ehrelieb daar wat in doen kan, wil ik wel voor Eduard fpreken, ik heb de eer van haar zeer wel te kennen. Grandison. Het kan zeekerlyk veel verfchillen, of zy by den Rechter voor- of tegen Eduard werke. Merchant. De kwaade jonge verdient niet dat men eenigen flap om hem doe. Grandison. Hy is ondertusfchen deerlyk in 't naauw, en zyn leven loopt, buiten onze hulp, gevaar. D 3 NE-  54, De Edel moedigen. NEGENDE TOONEEL. Merchant, Bernois, Grandison, Arabella. Arabella. Ik dacht u niet zo wel vergezeld te vinden, va. der. Ik wilde u het nieuws van Eduard komen ver. teilen, dog gy hebt het nu ongetwyffeld reeds van den heer Grandifon zeiven vernomen , die my de eer gedaan heeft het my flraks te vernaaien. Laat ons toch de uiterfte voorzichtigheid en geheimhouding betrachten, of de jongen is verloren. Merchant. Dan hadt hy zyn verdiende loon, Mejuffrouw. Arabella. ó Myn Heer, wy hebben allen barmhartigheid van nooden, en moeten dus allen barmhartig zyn. Gy herinnert u wat wy dagelyks bidden. Merchant. Daar zullen met deze verdrietige actie nog al vry wat onkosten vermengd zyn! Wordt daar wel om ge» dacht ? g Grandison. Zodra het daar op aankomt, vader, heb ik genoeg van hem in handen om dezelve goed te maaken ; Ik bid u, help my Hechts met uwen raad, hoe de zaak best aan te vangen ? — Mejuffrouw Arabella kvvain den beer Bernois zoeken, en meende hem minder  Tweede Bedryf. 55 der vergezeld te vinden; ; Wilt gy met mv een tweeden brief aan mevrouw Ehrelieb ontwerpen ? TIENDE TOONEEL. Bernois, Arabella. Bernois. Ik had waarlyk niet gedacht, myne dochter, dat gy u nog zo flerk voor Eduard Karwood inieresfeeren zoudt. Arabella. Hy heeft ook vry wat van myne achting docr zyne verregaande afwykingen verloren; Maar, wat zal ik zeggen ? Medelyden vervult gedeeltelyk de verminderde achting; hy is ongelukkig, en verdient van dien kant ten minden het beklag van u en my; De heer Merchant vonnist al te ftreng. Bernois. Maar,myne dochter! hy ftapelt de eene zotterny op de andere; hy begaat telkens nieuwe buitenfpoorigheden, en is zelf de werkoorzaak van alle zyne ongelukken. Arabella. Ik erken het, vader; maar is hy, zelfs uitdi^hoofde, géén voorwerp van beklag en medelyden? zolang zig eenige hoop opdoet van hem te behouden,moeten wy hem zien te redden ; en die hoop blyft altyd by my leeven. Ik verzeeker u, de grond van zyn hart is niet ondeugend; Zie allezyue afwykingen na, D 4- gy  55 De Edelmoedige n. f>v zult 'er fleeds een los karakter en onbeftuurde driften , nooit kwaadaartigheid , verraadery of laagheden , in ontdekken. Bernois. Dit laatïle bedryf echter! Arabella. Dit laatffe bedryf, vader, maakt hem het (lachtoffer van een laffen en trouwloozen vriend, maar bewyst zyne oprechtheid en dapperheid. Bernois. Arabella! Arabella! Gy pleit te fterk voor hem! Ik hoop immers niet, dat gy in overweging neemt van hem uwe hand te geven ! — Ik weet, en gy zelve weet, dat de heer Grandifon . .. Arabella. Dewyl het u behaagt dit onderwerp te roeren, vader, fchroom ik niet myn geheeie hart voor u bloot te leggen; Gy kent my voor oprecht, en ik fpreek tot myn Vader. —— Ik behoef u niet te verzeekeren , hoop ik , dat het nooit in my vallen kan flechts in overweging te nemen, om myne hand te geven aan iemand, wien het myn vader finarten zoude zyn fcuoonjDon te noemen. Bernois. Daar ben ik van overtuigd, Arabella; En aan den anderen kant hoop ik , dat ik myne dochter niet behoef te zeggen , dat ik haar, in de gewichtigste keuze van haar leven, als vriend wil raaden, maar nooit  Tweede Bedryf. 5.~ ! nooit door myn gezach bepaalen. Uwe edele denk. wyze, uwe wysheid , laat my dit woord eens geil bruiken, verplichten my tot dit befluit, en de na. iatenfchap uwer moeder.. • Arabella. ó Myn Heer ! laat ons daar niet van {preken! 1; Nooit zal ik dezelve als de myne aanmerken, zo I lang ik het geluk heb myn besten vriend, myn tederI hartigen.myn lieven , Vader te behouden. QZy om— \ helst den beer Bernois.') Bernois. Hoe denkt gy dan over Eduard , lieve Arabella ? i Hy was voormaals een goede, zelfs een berainneiyi ke, jongen, maar hy is geheel bedorven. Arabella. Toen hy een goede en beminnelyke jongen was, heb ik my nooit tot een vast befluit, ten zynen opzichte, kunnen bepaalen. Gy weet, dat, van myne jeugd af, het lezen van Speétatoriaale Werken myeen fmaak gegeven heeft, om op menfchelyke karakters te lesten; Eduard was my in Engeland reeds niet onverfchillig, en hy is het nog niet, maar ik heb in zyn karakter altyd eene onbedachtheid gevonden-welke ik vreesde, dat hy niet dan in de Schooie de*egenfpoeden zoude leeren verbeteren. Die Schooie is hy, ' dunkt my , vry wel doorgegaan; hy heeft veel geleden , en ik twytfel niet, of hy zal nu een goed I man zyn. D 5 Her-  5S De Edelmoedige n. Bernois. Maar is hy by Grandifon te vergelyken, Arabella? Arabella. Ach ! myn vader!. . . Bernois. Gy zucht! — een traan ! myn lieve dochter! — Wy zullen dan dit onderwerp voor tegenwoordig afbreken, 't Is my onverdraaglyk myne lieve Arabella te bedroeven. -— Laat ons de vrienden gaan opzoeken. Einde van het tweede Bedryf. DER-  Derde Bedryf, 59 DERDE B E D R T F. EERSTE TOONEEL. Bernois, Arabella. Bernois. Ja dochter ! Ik kan niet ontkennen , dat my dit 1 grootelyks verwondert; Gy bewaarder vandepapieiren van Eduard Harwood! Arabella. Niets is eenvoudiger, vader, en niets onfchuldiif ger tevens! De heer Grandifon ontving hedenmorgen I van de Executeurs van het Testament van wylenzynen I Oom , den ouden heer Harwood, een brief en resi kening, waarby zy zig verantwoorden van 't geen # zy tot hier toe ,in hunne kwaliteit, verricht hadden; 'i met byvoeging van de bewyzen der aandeden, wel\ ken de oude Heer in de publieke Fondfen bezat; a en van eenige importante Wisfels voor het montant | der gereede penningen en banknooten, weiken men Iin zynen boedel hadt gevonden. De heer Grandifon wilde dit kostbaar pakket aan Eduard Harwood toefchikken; De heer Merchant verzettede zig daar tegen, en begeerde, dat hy het voor zig zeiven-zoude behouden. Beide Heeren drongen hunne gevoelens aan met rédenen, die malkanderen fcheeuen op te wegen. ,, Behalven alle andere bedenkingen , „ zeide de heer Grandifon, is het volllrekt noodig, 1 „ dat wy den jongen voor behoeftigheid bewaaren; „ wy  tfo De Edelmoedige n. „ wy zyn dit aan hem, aan ons zeiven, en aan dc „ Maatfchappy, verfchuldigd. Wanneer iemand van „ geweldige driften zig door dezelve heeft laten „ vervoeren, en zig in't nauw bevindt,moeten wy „ ten minften zorg dragen , dat de nood hem niet „ tot nieuwe aanflagen dwinge, om zig te redden. „ De deugdzaame man heeft, in bekrompenheid ftor„ tcnde , werks genoeg om zyne handen en zyn I „ hart onbefmet te bewaaren; wy kunnen die fland„ vastigheid van Eduard niet vergen; Ik durf u my„ ne vcrzeekering herhaalen, hy zal eindelyk bete„ ren, mits de nood hem niet verleide om nog er- j „ ger te worden." „Die leer, antwoordde de heer ,, Merchant, moet yder Lichtmis zig aan zyne woes„ te driften doen overgeven, gerust, dat men hem, in „ zyn behoeftigen toeftand , mildelyk zal onderfteunen. „ Eene zonderlinge edelmoedigheid , myn zoon! „ Gy wilt hem begiftigen om dat hy kwaad gedaan „ heefteen begiftigen om het niet meer te doen!" : — „Wat betekenen op die wyze de wetten ?" In dezen flryd van gevoelens verzocht de heer Grandifon myne beflisfing; Ik wees dit van de hand,maar vond geene zwaarigheid, om , op beider verzoek, deze bezittingen in myne bewaaring te nemen, tot dat men zie, hoe de zaaken zig fchikken , en wat de beide Heeren verder zullen goedvinden? Bernois. Maar waarom moest Gy juist die papieren bewaaren ? Arabella. Omdat de oude Heer het volflrektelyk begeerde, vader, en het my als eene gunst verzocht. Beb-  Derde Bedryf. 6i Bernois. Ik ben ook van gevoelen, dat men den ongelukkigen zwerver wat onderftand moet laten toekomen; dog... TWEEDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Gran. dison, Castle. Grandison. Onze vriend Castle verzeekert my volflrektelyk, dat het bericht van onzen Eduard ten eenemaal valsch is, en dat Hy Zelf bedoelde de jonge Juffrouw weg te voeren. Arabella. Rechtvaardige Hemel! Had ik dat ooit van Eduard vermoed! Castle. Gewisfelyk, myne Heeren! Ik ben zelf de man, wien hy in den donker heefc neê'geveld , omdat myn verzwakt gezicht my niet toeliet myne party behoorlyk te onderfcheiden; Het is myne doener, welke hy gepoogd heeft weg te voeren, en welker eer ik den Hemel dank, fchoon me: gevaar myns levens, gered te hebben. Merchant. Heb de goedheid, myn vriend, van onshetgehecle voorval in alle zyne omtlandigheden te vernaaien. Castle. In een bezoek , dat ik voor eenige weeken te Blackflone-Hall, aan myne dochter, gaf, meende ik eene  6i De Edelmoedige n. eene zonderlinge gemoedsontroering in haar te bemerken ; Ik vroeg 'er haar de reden van , en haare antwoorden bevestigden my in myne vermoedens; Ik had de eer van mevrouw Ehrelieb te fpreken, en die Dame berichtte my het zelfde te hebben opgemerkt j daar by voegende, dat zeker Officier haar eenige reizen een bezoek hadt opgedrongen, met -wien zy vreesde dat Sufanna' briefwisfeling onderhield!. Een der bedienden verfterkte my naderhand in dat vermoeden , en kwam my des avonds melden, dat hy dien Officier toevallig gezien hadt, zo als hy in den donker-avond, niet te paard,als naar gewoonte, maar met een fourgon , naar het Dorp reedt. Daar kwamen andere omftandlgheden by; welk alles my bewoog om op dien nacht het huis van gemelde Dame te bewaaken, en het verderf van myne dochter te voorkomen. Myne vrees bleek wel haast gegrond te zyn ; Reeds vroeg In den nacht was haar verleider op het punt om haar in zyne armen te ontvangen, toen ik my, met den degen in de hand , voor hem vertoonde. Na eenige ftooten trof hy my in de dye, 't geen my, deedt vallen; „ Gy zegepraalt, voor dit maal, Verraader, zeide „ ik,geleid nu eene ongelukkige Juffer, over 't lig„ haam van haaren gekwetftèn vader, in haar ver„ derf, maar beneem my eerst het leven, of wacht „ eerlang van myne hand uwe ftraf;" Myne dochter, myne ftemme hoorende , viel,met eene akelige gil, in onmacht op myne borst, en de verleider vlucht te. Men bragt ons welhaast in huis, alwaar mevrouw Ehrelieb my heeft laten genezen, terwyl myn dochter,na eene geweldige koorts, in eene foort van wan- hoo-  Derde Bedryf. 63 ■1 hoopige krankzinnigheid verviel. Haare Meesteres 1' hadt terfïond zorg gedragen om alles ten diepften I geheim te houden, en het ontrust gemoed der Ly> li deres te doen bedaaren ,waarin zy,met myne hulp, I; gelukkig flaagde ; Myne dochter heeft vervolgens, 4 van het eerfte oogenblik haarer beterfchap af, zoda'i nige blyken van het diepfte berouw gegeven, dat haa| re Meesteres haar weder in gunst heeft aangenorj men, en ik haar myne vergiffenis gefchonken heb. | Ja volkomen vergiffenis, want ik houde my yerzeeI kerd, dat het goede Meisje den weg der deugd nooit J weder zal verlaten. Grandison. Dit bericht verfchilt hemelsbreedte van het verhaal I van Eduard! Castle. Myn Heer, kent gy zyn zegel ? kent gy zyn fchrift ? 1 zie daar de Trouwbelofte, die hy myne dochter geil geven hadt. Grandison, het papier lezende, en het zegel aan de aanwezenden vertonende. Het bewys is maar al te duidelyk. Merchant. Nu toont hy zyne fhöodheid ten vollen; (Tegen Crandifon.) En nu kunt gv ten minflen zyne erffenis met recht als de uwe aanmerken. Ara-  64 De Edelmoedige n. Arabella, Jlil. „ En nu weet ik een treffelyk middel om het ge„ ichil van vader en zoon, wegens deze erfenis, te „ vereffenen. Eduard fchynt verloren, dog, zo hy „ ten goede wü, kan hy nog behouden worden." Merchant. Wat zullen wy in dit geval doen, myne Heeren? zoude het niet best zyn. heer Castle, dat gy toevlucht tot het Gerecht naatnt, om den verleider tot een wettig huwelyk met uwe dochter te dwingen? Cy hebt zyne trouwbelofte ih handen. Castle. Neen, myn Heer! In welk een Haat ik my ooit bevonden heb, nooit heb ik nog een Rechtbank met myne klagten verveeld! De hoon my en myne dochter aangedaan, laat zig door geen gedwongen huwelyk herftellen ,ook zoude het arme meisje door zulk een huwelyk het flachtoffer van myne voldoening' worden! DERDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle, Philips. Philips, na zyncn Meester iets ingeluisterd te hebben, met eene wat luider ftem. En maakte zeer veel komplimenten, r Gr an- m  Derde Bedryf. «^5 Grandison. Zeg hem, dat ik hem heden onmogelyk kan fpreken, dog dat hy overmorgen om dezen tyd gelieve wéér Ie komen — wacht nog een oogenblik. — Daar valt my in gedachten, myne Heeren, of het niet best zy om Eduard hier te ontbieden; Ik zie, dunkt my, een middel om dan de zaaken beter te kunnen fchikken, dan in zyne afwezigheid. Bernois. Dat komt my goed voor. Merchant. Ik wil 'er my niet tegen kanten. Grandison, tegen V bi Ups. Verzoek dan dien Heer, die van de morgen hier geweest is, uit myn naam , dat hy terftond by my kome. VIERDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle. Castle. Ik heb geoordeeld te moeten zwygen, myne Heeren; maar is het my thans vergund te mogen zeggen, dat myne zaak my niet voorkomt, 't zy door overreeding, 't zy door voorfpraak, 't zy door bedreigingen , afgedaan te moeten worden; Ik ben een oud Zoldaat ; myn moed en degen, ik heb 't be• XII. Deel. E loofd,  '6*6 De Edel -moedig" en. loofd, zullen my recht verfchaüen, of myne eer ten minden wreeken. Grandison. Castle, uwe gevoelens boezemen zo veel eerbied in, als zy my en ons allen verwonderen. Zyt gy inderdaad Militair geweest? Zoude ik u, zonder onbefcheidenheid, verzoeken mogen, om, tervvyl wy naar Eduard Harwood wachten,ons een woord vari uwe lotgevallen te zeggen. Castle. Ik heb even weinig reden, myn Heer, om my myn vorig leven te-fchaamen,als om daarop te roemen. Ik ben een geboren Genevois, dog heb my, door den dood myner Ouderen, al vroeg in den dienst van het Canton Berm begeven, en ben in den jaare 1746 met een bende van ioo. Man afgezonden naar Duitschland, om ons Regiment, dat veel geleden hadt, te verderken. Straks naar onze aankomst hadden wy.een fcherp gevecht, waar in wy den vyand op de vlucht doegen; Ik gaf my, onder het vervolgen, te veel bloot ,en wiérd uit een kreupelbosch, waarin een vyandelyk Cotps zig-wilde herdellsn, en waarin ik myne makkers aanfpoorde om hen fchielyk te volgen, door een kogel getroffen. Ons volk deinsde, zo als men my naderhand bericht heeft, weder af, en liet my voor dood liggen; Hier heb ik, geloof ik, lang gelegen; Eindelyk vond eert Saxifche boer my met tekens van leven, en hadt de barmhartigheid van my op te kweeken ; Myne jeugd en derke lighaamsgedekiheid voltooiden ras myne gene-  Derde Bedryf. 67 nezing. Een Hanoversch Officier (lelde my, kort daar na, voor om hein naar Engeland te vergezellen, daar vond ik gelegenheid om met Kapitein John Castle, die een Koopvaardyfchip naar Boston voerde, derwaards over te (leken. Die Heer heeft my als een Vader behandeld, en ik zal zyn verlies eeuwig betreuren! Niet te vreden met my een zeer voordeeligen handel bezorgd te hebben, kogt hy voor my eene nieuws aangelegde boerdery, om dezelve tegen eene zeer maatige huur voor hem te beteelen. Hier heb ik my in het huwelyk verbonden met eene Vrouw, welke de liefderyke Voorzienigheid my in haare gunst hadt toegefchikt, eene Vrouw . . . (een traan afdrogende) Dog ik moet geene oude won. den opkrabben; lk moet (leeds de Voorzienigheid danken , voor zo veel zegen en geluk als my ten deel gevallen is. Ja daar heb ik myne lieve kinderen lustig zien opgroeijen; daar heb ik byna drieentwintig gelukkige jaaren doorgebracht, toen my, genoegzaam terzelfder tyd, twee der zwaarde rampen bejegenden, die my konden overkomen. Myn Kapitein , myn Landheer, myn vader, was drie jaaren te voren geftorven; Ik had myne kleine boerdery van zyne erfgenaamen gekocht, en betaald met geld, 't welk ik voor 't grootlte gedeelte had overgewonnen , terwyl mevrouw Ehrelieb de goedheid hadt my het overige te verfchieten. Ik had haar nu het laatde termyn van dat verfchot afbetaald, en kwam met eene onbegrypelyke vreugde deswegen t'huïs, toen ik myne dierbaare wederhelft van eene felle koorts vond aangetast... - (Hy fnikten vervolgt met moeite}) Ik moet dat akelig toneel fchielyk overlo^ a pen;  6t De.' Edelmoedige n. pen; Zy fllerf. Ik zonk met haar, om zo te fpreken, in het graf; Myn bedaan was als vernietigd, en ik zoude my waarfchynlyk aan eene uitteerende wanhoop hebben overgegeven. De Voorzienigheid waakte voor my, en redde my door die middelen, die in den eerden opflag haare ongenade fchenen aan te duiden. De Kanadafche Wilden, door eenige mishandelingen derEngelfchen, verbitterd, rukten te hoop , en daken des nachts den brand in myne afgelegen wooning, gelyk ook in eenige andere, die daar diep in't land, even eenzaam als de myne, donden. Wy ontkwamen te nauwer nood met het waardigde ' dat wy konden medenemen. Andere huisgezinnen mogt dat niet gebeuren. Zy fneuyelden door het vuur of de knodfen der Wilden, Dit was de eerde bedenking , die my uit myn doodilaap deedt ontwaaken; Ik zag myne kinderen behouden, ik drukte hen aan mynen boezem ; ik veroordeelde myne vorige wanhoop, en dankte God, dat hy ons by malkanderen hadt gefpaard , om met vereende kracht ons bedaan te winnen. Mevrouw Ehrelieb boodt my aan myne dochter in haar huis te nemen, en myn zoon hadt kort daar na het geluk in uwen dienst te geraaken. Dat lokte my herwaards; Ik heb het plekje gronds, dat gy kent, nu anderhalfjaar alleen bewerkt, en ik heb myne vermoeide leden des avonds nooit ter ruste uitgeftrekt zonder den Hemel te danken voor eene ziels-kalmte, welke ik niet gedacht had ooit weder te zullen fmaaken. E e r n o i s. Gy hebt in 't jaar 1746 die actie in Duitschland gehad ? Cast.  Derde B e d r v f. 69 Castle. Ik vraag verfchooning, myn Heer, ik heb my een jaar vergisi; het was in 1745. Bernois. Goede God! — Hoe heette uwe Commandant? Castle. Dat was een braaf jong Heer; de Majoor Weifenhaupt. Bernois. Genadige Hemel ! duizend-duizend-maaien dank! (Hem omhelzende.') Myn lieve Nobel! myn Verlosfer! Nu heb ik myns harten wensch; Myne dochter , het is Nobel! Myne Heeren, 't is dezelfde Nobel!... (Hem weder omhelzende.) Ik ben u myn leven verfchuldigd! Had ik dat geluk ooit verwacht! (Tegen Grandifon.) Geene fchikkingen wegen Hem, heer Grandifon! Hy is de myne! —— In myn huis alleen. — Myn Nobel. Castle. Myn Heer! Bernois- Ja! gelyk gy uwen naam veranderd hebt.... Castle. Dat is onberispelyk, myn Heer! Ik heb, toen ik in dit Werelddeel kwam, dien van myn Weldoener, met deszelfs toestemming, aangenomen. E 3 Bsr-  ~o De Edel moedigen. Bernois. Zo heb ik den mynen ook veranderd; dog uithoofde van verdrietige familie-toevallen, die my Bern hebben doen verlaten, en naar Londen vertrekken. Gy ziet dan hier uwen Commandant Weil'enhaupt, wien gy door uwe dapperheid ... ' > Castle. Ik bid u, heer Majoor, fpreek niet van een bedryf dat elk onzer voor u moest doen, en dat gy voor elk onzer gedaan zoudt hebben. Grandison. Hoe zullen wy het ftraks met Eduard Harwood aanvangen? Castle. ? Hy moet zig als een man van eer tegen my verdedigen, myn lieer! Bernois. Dat behaagt my geheel niet; Zo 'er gevochten moet worden — Gy zyt oud, en hebt veel gewerkt — Dan moet uw zoon voor u in 't firydperk treden. VYFDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Me r ch a kt, G r andison, Castle, PiiiLirs. Philips, tegen Crandifon. Myn Heer, die Heer zal aanftonds komen. Gram-  Derde Bedryf. 71 G r a n d i s o r\ G^ed! Maar Philips, die Heer is het,die dat geval met uwe Zuster heeft gehad; daar gy zeekerlyk van weten moet. Uw vader wil hem dés wegen met den degen üraffen, en wy willen dat gy in de plaats van uwen vader treedt, en met hem flaat. Philips. Myn Heer!'ikheb van myn leven geen heil uit dat flaan en vechten zien voortfpruiteh; My dunkt, als ik het zeggen mag, dat een huwelyk hier beter te pas zou komen dan een gevecht ; en fchoon ik wel zeer dapper ben, zo ben ik hier echter huiverig om den degen te trekken; want zo ik dezen Heer by geval nedervelde, zou hy nooit myne Zuster kunnen trouwen; of, zo hy integendeel my verfloeg, zoude myne Zuster, die veel„werks van my maakt, hem niet •willen trouwen. Merchant. Dat beet ik redeneeren, dat noem ik voorzichtigheid; Gy hebt gelyk Philips, liever een tweegevecht in verzen befchrevcn, dan zelf gevoerd! Castle. Krygsmoed was nooit het karakter van den goeden Jongeu; Elk heeft zyne byzondere geaartheid. Bernois. liet best, naar myne gedachten, is, myn vriend , datgy by Eduard Harwood, die u nietperfónéel kent, en u zelfs dood onderlblt, het karakter aanneemt E 4. van  De Edelmoedige». van een vriend, die u last heeft gegeven om met hem te fpreken; hy heeft toch uwe dochter bemind, en zal mogelyk wel in zyn fchik zyn , zyne fout door een eerlyk huwelyk te herftellen. De wroeging volgt natuurlyk op het wanbedryf. Castle. Die raad komt my goed voor, myn Heer, ik zal myn best doen om denzelven te volgen, fchoon het vermommen nooit myn metier geweest is. * Grandison. Daar komt hy aan; wy willen ons wat aan eene zyde begeven. (Tegen Philips.) Gy,zie of de eetzaal in orde is, wy willen ftraks binnen komen. ZESDE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison , wat verborgen; Castle, Eduard Harwood. Eduard Harwood. (In bet opkomen flil.) „ Waar is dan myn Neef? — Hoe komt die ou« „ de maa zo deftig naar my toe?" Castle. Myn Heer, ik meen in u Eduard Harwood te ontmoeten. Eduard Harwood, verfchrikt. Myn vriend! Cast-  Derde Bedryf. 73 IC a s t l e. I Ontftel u niet, of ik uw vriend ben, zal van u afhangen ; Het tegendeel zou lichtelyk plaats kunnen ^hebben. Ik kom,uit naam van een vriend, voldoei; ning vragen, wegens de belediging, welke gy eene ::deugdzaame jonge Dochter, en haaren achtingswaarI digen Vader, door uwe bedoelde vervoering hebt aanI gedaan. Eduard Harwood, verlegen. Wat wilt gy? voor wien neemt gy my? Ik zoui de u oogenbliklyk kunnen ftraffen , dog ik zal myne drifc bedwingen; 't zoude my weinig eer zyn in i 't beste myner jeugd myn degen tegen een oud man i te ontbloten. Castle. Die oude man komt evenwel om u te ftraffen, I myn Heer, zo gy mynen vriend geene billyke volI doening wilt bezorgen. Veracht den ouden man niet, i hy kan gevaarlyker zyn dan gy denkt; Hy heeft 1 den degen met eer gevoerd, en hy zoude u mis\ fchien edeler lidtekens kunnen laten zien, dan gy • i| hem mogt kunnen vertoonen! Eduard Harwood. ij Hoe! — Wat! Castle. Ja, myn Heer; Gy' verbeeldt u des nachts geducht I te zyn, maar de dag zal u mogelyk zo wel niet begunfligen, dan kunnen de oude lieden beter van zig zien. E 5 E'DU-  74 De Edelmoedige n. Eduard Harwood. Wat wilt gy toch? wien meent gy, dat gy voor hebt? Castle. Ik heb Eduard Harwood voor, die gepoogd heeft juffrouw Sufaima Castle , zonder toefremming van haaren Vader, of haare Meesteres, van BlakftoneHall te vervoeren, en die, door dit laaghartig voor,.hemen, een reipectabel huis gehoond, en eene eerlyke famiiie ten hoogften beledigd, heeft; Dien man meen ik dat ik voor heb, Eduard Harwood! cn ik wil eene volledige voldoening deswegen voor myn vriend, en dat wel op he't oogenblik. Ik word dat marren moede. Eduard Harwood. ïk zie dat gy my kent,en dat gy alles weet; Gy hebt, met deze kundigheid, myn leven cn dood in uwe hand,want... de Vader van Suzanna!... Ach! Dat maakt my wanhoopig. Castle. Wegens myne kundigheid behoeft g' u niet te ontrusten : Ook leeft de man, w ien gy vreest het: leven benomen te hebben. — Dit is toch myne onvoorzichtige geaartheid ! Ik fpreek van nu af reeds als tot een eerlyk man! Zyt gy dat? Eduard Harwood. Ik zal geene verdere dwaasheden opffapelen, noch de eene ondeugd by de andere voegen. Ik zoek een eerlyk man te zyn, myn Heer ; ik zal u alles open-  Derde Bedryf. 75 i.penbaaren. — Maar dan moet ik beginnen met het mgelyk, dat ik den heer Grandifon heb aangedaan, fe hertellen. — Kent gy den heer Grandifon? Castle. Ik heb de eer hem te kennen. Eduard Harwood. Dan bid ik u myn voorfpraak by hem te zyn, en Ifcem te verzeekeren, dat ik een waar berouw gevoel I wegens het verdichtfel, waarmede ik gepoogd heb I hem te misleiden, en waarmede ik zyne goedhartigI hevd waarfchynlyk misleid heb ; Verzeeker hem, bid ik, van dit hartgrondig berouw, en zeg hem, dat iik het zelve terllond gevoeld heb, nadat ik hem verlaten hadt; Ja , myn vriend, ik nam toen reeds ;•( vóór, de eerlle reize.dat ik hem weder'mocht ontij moeten, vergiffenis deswegen te vragen, en hem de zuivere waarheid te belyden. Castle. Dit betreft waarfchynlyk het valsch bericht aan ti dien Heer gegeven, wegens het aandeel, 't welk gy in de bedoelde vervoering hadt , als waar in gy u I zeiven Hechts als een tweeden perfoon , als helper ; van een vriend, hebt opgegeven? Eduard Harwood. r / [Ik merk, dat gy myne fchuld in alle haare uitgeflrektheid weet, maar nu wenschte ik, dat gy even duidelyk in myn hart kondet lezen, gy zoudt dan gunftiger over my vonnisfen, dan gy waarfchynlyk nu | doet. — Ach, myn Heer, ik was in 't nauw; myn leven  76 De Edelmoedige». leven liep gevaar; ik kende de edele ziel van den heer Grandifon, die alle fnoode ranken verfoeit. — Ik dorst hem de waarheid niet zeggen. Castle. Uwe bekentenis behaagt my; Dog het is de onder- S neming zelve , daar ik u over moet fpreken. Ik zal rechtdreeks op den man aan praaten. Bemint gy Su. zanna Castle in uw hart? Of zocht g' alleen... Eduard Harwood. Neen! Myn Heer! Ik bemin haar in myn hart, en ik heb nooit een opzet gehad om haar, na het genot: haarer gunden, te verlaten! Ik heb zelfs niet ge- • fchroomd haar eene formeele trouwbelofte te geven, •welke zy nog in handen heeft; Ook was *er gee* ander middel om haar tot eene ontvluchting over te haa. , len, waarvan ik daarenboven de noodzaakelykheid I door een groot aantal waare en verdichte redenen moest aandringen, en waar toe zy, met dit alles, niet: dan met den grootden tegenzin en onder een vloed I van traanen,bedoot. Neen! verdenk my niette veel! Ik had geene kwaade oogmerken; Maar hoe wél ,of ' hoe kwalyk, ik myne goede achtervolgd, en myne i belofte volbracht, zou hebben,kan ik niet bepaalen. Ik had eigenlyk geene oogmerken; Ik wierd gedadig ; door m>ne tegenwoordige onbefluurde driften bepaald , of eer geflingerd; Eene losbandige levenswy- • ze voerde my van de eene ongeregeldheid tot de an- • dere ; Ik ontvlood, om zo te fpreken, deeds my ze'.ven, omdat ik myne eigen achting, en die van de 1 besten myner bekenden, verloren had; En dit was ook : eene i  Derde Bedryf. 77 leene reden, waarom ik Suzanna van haaren Vader,of naare Meesteres, die haar als eene Moeder was, niet ten huwelyk dorst verzoeken; Ik wist dat ikverachtilyk was. Nooit, myn Heer, ben ik echter zo ontiaard geweest, dat ik myne hand met het bloed van i Suzanna's vader zou bezoedeld hebben ! Maar ik 1 vond my overvallen; Ik moest myn toevlucht tot izelfsverdediging nemen ; Het was een zeer donkere |;nacht; Ik kende myn party niet; Was het wonder dat ik een ongeluk beging, 't welk ik waarlyk ten i-kosten van myn bloed zoude hebben willen voorkojimen. Ja, geloof my, wie gy zyn moogt, dat ik, .zo ik dien waardigen man , wiens lof ik uit aller (monden gehoord heb,intyds had ontdekt,my voor j zyne voeten zou geworpen, en zyn toorn afgebeden {hebben ; Ik zoude hem met hart en mond hebben ibezworen, om myn vader te wiilen worden; En wel Jverre van zulk een dierbaar leven in gevaar te ftellien, zoude ik myn huwelyk met vreugd onder zyinen vaderlyken zegen voltrokken hebben, ó Wat I«heb ik, om dat deerlyk geval, in myne ziel geleiden! Ik heb in myne geheele vorige woeste levens\wyze niet dan verdriet gefmaakt, maar dit voorval ïheeft my meermaalen op het punt van wanhoop gebracht. Ik heb eindelyk myn befluit genomen om ^imyn verkeerden weg, den weg van jammer en on> jiheil, te verlaten ; Uwe aanfpraak heeft my in dat «voornemen verflerkt; myne ongeveinsde bekentenis ttkan u tot het eerfte bewys van myne bekeering ver. Mrekken,en alle mogelyke voldoening welke, ik de Ibeledigde perfooneu verlang te geven, moet die verïandering van myn hart bevestigen. Cast-  78 De E del moedigen. Castle. Gy verlangt dan zeekerlyk eene wettige echiver.» bindtenis met de jonge Juffer te fluiten ? Eduard Harwood. Hadt gy my gisteren die vraag gedaan, ik zoude l u met vreugde, Ja! geantwoord hebben; Thans past;] het my niet daar aan te denken. Castle. Zyn dit de eerfte vruchten uwer bekeering? 1 Eduard Harwood. Ik heb dezen morgen het noodlottig bericht ge-a kregen , dat myn vader geflorven is, en my met eenl fchelling heeft afgezet. Afgryzelyke flag, voor een>J man, die,tot een klein inkomen bepaald,en met ddl: fchulden zyner vorige dwaasheid beladen, is; Nu be«li let my myne liefde zelve myne belofte te volbrengen j \i en myne hand aan Suzanna Castle aan te biedend Ware myne Vaderlyke erfenis my ten deel gevallen, ik j zou dezelve haar met vermaak, als haar eigendom M hebben overgegeven; maar kan ik thans, in den on-iJ gunfligen flaat , waarin ik my bevihde , het vooail werp myner liefde tot deelgenoote myner kwellingen» maaken? kan ik haar met my in eene armoede Hor-rij; ten, waarin ik my zeiven niet weet te redden? Uwji gedrag en gefprek heeft my van u het denkbeeld!] van een braaf man doen opvatten , bellis gy zelf tl i ik durf het aan u overlaten; hoe kan ik.... Castle. Jk raad nooit anders, dan 't geen de eer en plichïll  Derde Bedryf. 79 irbevelen. Gy zyt arm, en kunt Suzanna Castle niet «rouwen zonder haar ongelukkig te maaken; maar |gy kunt dit, met openlegging van uwen ftaat, aan jhaaren Vader verzoeken ; liet ftaat dan aan hem luw verzoek aan te nemen, of af te flaan ; en gy herliftelt hem, wiens rechten gy gefchonden en verkracht ihebt, zo veel gy kunt, in dezelve; Gy doet uwe (belofte geitand , en wordt weder een eerlyk man, Bmdat gy poogt het te worden, Die is de voldoening , die hy biliyk van u kan vorderen. Verbeeld u heene dochter,verbeeld u flechts eene zuster, te hebriiben, die op de zelfde wyze behandeld ware, wat i|,zoudt gy-..- Gy trilt op dat denkbeeld! Eduard Harwood. Breng my by den Vader van Suzanna, myn vriend, dik zal uwen read óogenbliklyk volgen. ZEVENDE TOONEEL. 'Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle, Eduard Harwood. ■bcv ir v >i fp ,(:•." '.l3,*!!? ,3"fi ' Arabella. >■ Wy hebben alles gehoord, Eduard; Ik verheug my i dat gy, onder zo veele ongeregeldheden , alle begin- zels van deugd en eer nog niet verloren hebt; Zie : daar den braaven Vader van Suzanna voor u, betracht uwen plicht. Edü»  8o De Edelmoedige». Eduard Harwood, na een oogenblik beevende en waggelende ge/laan te hebben , werpt zig voor de voeten van Castle. Zie daar, myn Heer, eene nieuwe onmogelykheid om myn voornemen te volbrengen! Neen,myn Heer. ik kan u om vergiffenis fmeeken, maar ik kan, ik mag,u om de hand van uwe dochter niet verzoeken! Ik ben weder onbedacht geweest. (Zig met neêrge'. {lagen oogen tot Arabella keerende.) Arabella! Ik heb geen recht over myn perfoon, en.fclioon ik'alle aanfpraak op uwe genegenheid, door myne fchuld, reeds lang verloren heb , fchoon ik inderdaad myne oogen tot u niet durf opheffen, kan ik echter zonder U over my zeiven niet befchikken, noch eene belofte volbrengen, welke ik zo wel genegen als verplicht ben gefiand te doen.— Schrei niet Arabella! Ik alleen moet fchreijen. Arabella. Rys op Eduard. (Hem de hand toeftehende.} Ik vergeef u alle uwe dwaasheden, en ik ontflaa u van alles wat naar verbindtenis gelykt. Ik wil meer voor u doen; Ik wensch u , daar gy tot de deugd wilt wederkeeren , gelukkig te zien. (Zig tot den heer Grondton wendende.') Heer Grandifon! Ik heb het dierbaar Portefeuille, omtrent welks eigenaar gy het met myn Heer uwen Vader niet eens konde worden, op deszelfs aandrang, met eenigen tegenan in myne bewaaring genomen; Ik heb het terflond aan myn vader bekend gemaakt, en die heeft myne believing in dezen  Derde Bedryf." 8i zen ook afgekeurd, en evenwel verheug ik my nu die believing gehad te hebben, omdat dezelve my een middel verfchaft om het verfchil tusfchen den heer Merchant en u, tot wederzydsch genoegen, zo ik my vleie, te vereffenen. Wilt gy my vergunnen over dat Portefeuille te beflisfen? Grandison. Mejuffrouw, ik heb u mede om die beflisfrag ge beden; Ik heb het by u niet verder kunnen brengen dan dat gy het zelve tot nadere affpraak, welke ik met myn vader daar over maaken mocht,een dag of twee zoudt bewaaren, onder beding van nooit tot eenigen raad, of eenige befchikking, deswegen verzocht te worden; Ik herinner het my zeer wel, en ik verblyde my, dat gy van die ftrikte voorwaarden wel wilt aftoppen ; Ik bid u, befchile 'er over als uw eigen. f Merchant, fiil. „ Nu zal zy het tusfchen Eduard en Grandifon verdeelen. Nu dat is ook al zo kwaad niet, de „ Jonge moet ook geholpen worden, daar hy zig „ betert." Arabella. Heer Castle ! De heer Eduard heeft u bericht, dat zyn Vader hem onterft heeft; Ik zal 'er u by melden , dat de oude Heer zyne nalatenfchap aan den heer Grandifon heeft gemaakt, die ze weigert aan te nemen, en 'er my de befchikking over geeft. Uwe ongelukken ftellea u buiten ftaat om uwe XII. Deel. F doch.  R2 De Edelmoedige». dochter, wanneer zy met uwe bewilliging mocht verkiezen zig in 't huwelyk te begeven, een behoorlyke uitzetting te bezorgen. Dit Portefeuille bevat een groot gedeelte van den aanzienlyken fchat, welken de oude heer Harwood heeft nagelaten; Uit naam van den heer Grandifon draag ik u hetzelve tot eene bruidfchat voor uwe dochter op. Merchant, flil. „ Zo kan men een gefchil gemaklyk vereffenen, „ als men alles afftaat; De helft zoude ik ook hier „ goedgekeurd hebben ; maar het geheel! dat is te >, grof." Eduard Harwood, tegen Castle. Myne vernedering is billyk; myne aauhoudende verkeerdheid verdiende nog zwaarer ftraf, en ik zoude zelfs met vermaak myne bezittingen tot Suzanna zien overgaan; Maar arm, veracht , kan ik my nu aan haar vertoonen ? al was ik zelfs verzeekerd, dat zy my, na de vorige beledigingen, zoude willen aannemen. Castle, tegen Arabella.. Mejuffrouw! Ik heb op het voorftel van zulk een aanzienlyk gefchenk, als gy my de eer deedt aan te bieden, met eene eerbiedige verwondering gezwegen , omdat de al te fierke bewegingen van myn hart myne tong voor eenige oogenblikken boeiden, en ik weet inderdaad nóg geene woorden te vinden, om u myne vuurige dankbaarheid voor zulk eene gadelooze en onverdiende gunst te betuigen. Ik zal dat  Derde Bedryf. 8'3 dat niet ondernemen. Den Hemel om zyne dierbaarfte zegeningen over u, en alle de eerbied - waardige Heeren van het gezelfchap, waar in ik de eer heb my te bevinden, onophoudelyk aan te lopen, en myne lieve kinderen , vooral myne dochter, in dit zelfde Godsdienftige werk met my te doen deelen, is alles wat ik kan, en ik durf ook zeggen, dat het dat is , wat ik zal, Ondertusfchen heb ik, op uw voordel, Mejuffrouw,geen ©ogenblik in beraad genomen om uw kostelyk gefchenk eerbiedig af te (laan, omdat noch ik noch myne dochter rykdommen noodig hebben; 't Is de hertelling van haare en myne eer, 't is het uitwisfehen van de aangewreven fmet, wat zy en ik blyven begeeren. Tot dat oogmerk kan misfehien thans uwe aangeboden gunst dienen, tot dat oogmerk verzoek ik 'er u tegenwoordig om, mits dat ik daar zulk een gebruik van moge maaken, als ik zal goedvinden. Arabella, hem bet Portefeuille overreikende. Ik verbeug my, Castle, u dit befluit te zien nemen, ontvang deze Papieren, voor zo verre myne toeftemming betreft, in onbepaalden eigendom; gebruik dezelve tot die eindens, als gy zult goedvinden. Castle, zig tot Eduard richtende. Ik heb u reeds gezegd , dat gy den Vader van Suzanna voor u ziet, myn Heer; Gy hebt derhalven, uit hoofde van myn ondertelden dood,geene Gerechtelyke vervolgingen te duchten; Gy hebt die zelfs niet te vreezen wegens de gepoogde vervoeF 2 fing  84-- De Edelmoedige n. ring myner dochter. Wy hebben befloten in alles het diepfte ftilzwygen te bewaaren r en buiten de huis« genooten, die allen onder den eed genomen zyn', weet niemand, wat my of myne dochter wedervaren is. Ik verklaar u dus, op dit oogenblik, voor vry; Gy kunt gaan of blyven, naar dat uw verlof en dc dienst van het Regiment u veroorloven. Maar nu hebben Wy met malkander in 't byzonder wat te vereffenen. Ik ben ook een oud Krygsman , myn Heer, en weet, in zaaken van eer ,van geen marchan. deeren ; Daar vertoonen zig derhalven maar twee middelen om ons gefchil te bèflechten, en die zyn of uw bloed, of uwe hand voor Suzanna Castle. — Maar weet, Eduard Harwood, dat ik geen gedwongen bruidegom voor myne dochter begeer! De liefde alleen moet hier bepaalen; Gy moet haar als het voorwerp, dat gy meest op aarde bemint, met een eerbiedig berouw te voete vallen, of zy moet nooit de uwe worden. —• Ik heb hier uwe geheele fortuin in myne hand; Het komt my wettig, cn zonder eenige bepaaling, toe,en ik zou met dezen fchat ligtelyk een aanzienlyken (laat aan myne dochter kunnen bezorgen , terwyl gy, door uwe eigen fchuld , op den oever der behoeftigheid gebracht, zo gy in uwe wanhoop niet een fpoedig einde zocht en vondt, een arm en elendig leven Weeft voortliepen ; Of zo gy, door berouw, over de belediging ons aangedaan , genoopt, myne dochter en my om vergiffenis en om haare hand verzocht, zou elk dat berouw met reden yvantrouwen , en het zelve als eene fpyt wegens het verlies van uw fortuin , en eene pooging om het wéér te krygen , aanmerken ; Die mis-  Derde B e d r y f. * 85 mistrouwde vergoeding zou derhalven onze eer flechts gebrekkig hertellen; Ik weet daar een ander middel op; Ik zal zien, of gy nog gevoelig zyt voor de waare eer,en of uw hart myne dochter waardig is? (Hy geeft hem een toegevouwen papier, en vervol, gens het Portefeuille, óver.) Zie daar is de huwelyks - belofte , welke gy myne dochter hebt gegeven ! En zie daar is uws Vaders nalatenfchap! Ryk, en Vry, kunt gy tegenwoordig kiezen wat gy goedvindt, en uw hart alleen moet u bepaalen. Arabella. Welk een verwonderlyk man is Castle ! myn vader heeft 'er my dikwils, maar nog niet genoeg, van gefproken. ■ Merchant. Verwonderlyk inderdaad! Nu keur ik goed, dat gy hem de eeheele nalatenfchap van myn Zwager Harwood hebt toegefchikt! My dacht eerst, dat dezelve verdeeld hadt moeten worden , maar Grandifon is ryk genoeg. Eduard Harwood, die tot nu roerloos heeft gcflaan , werpt' zig voor Castle op zyne kniën. Ach! Myn Heer! — Ik kan niet — neen dat ben ik niet waardig. — 6 Myn Heer! neem, bid ik, uwe gefchenken weder aan , laat my over aan ae elende, die ik verdiend heb. — Of — mag ik nog eenige hoop voeden? — Strek uwe gunst nog verder uit, en wordt myn Vader! p 3 Aul-  86 De Edelmoedige n. AGTSTE TOONEEL. Bernois, Arabella, Merchant, Grandison, Castle, Eduard Harwood, Philips. Philips, fchielyk opkomende, tot Grandifon. Myn Heer, het eeten .... Hoe ! Heer Eduard voor de voeten van myn Vader! Castle, Eduard doende opryzen, en hem omhelzende. Myn Zoon ! Houdt rteeds uw plicht voor oogen , en gy zult gelukkig zyn. Bernois. Het geen gy hoort, Philips-, verklaart u gedeelte, lyk het geen gy zaagt. Eduard Harwood. Myn Heer, dit zy de eerfte gunst, die gy my als Vader bewyst ; Suzanna moet de beziifter van dit Portefeuille zyn. Het was voor Haar gelchikt; Het komt Haar toe. Castle. ]k zai u dan te wille zyn. Merchant. Uwe Zuster wordt ryk, Philips! de geheele nalatenfchap van myn Schoonbroeder Harwood! Bek-  Derde Bedryf. 87 Bernois. Eduard Harwood wordt deugdzaam, Philips, en gy noemt hem eerlang Broeder! — Maar wy zyn allen vrolyk, heer Grandifon! Gy alleen ftaat peinzende. Grandison, zyne oogen telkens op Arabella flaande. Gy twyffelt niet , myn Heer, of ik in de algemeene blydfchap deel neme;... Maar gy weet ook de oorzaak. . . . Bernois. Ja, myn vriend, ik weet die. Kom myne dochter, de gevoelens van den Heer Grandifon zyn u bekend. Arabella. En ik zal, in de levendige aandoeningen van vreugde, welke het tegenwoordig tooneel in ons allen verwekt, niet fchroomen eene bekentenis van de myne te doen, daar ik, buiten dat, zo ligt niet toe zoude gekomen zyn. Byaldien ik myne hand aan eenig man ter wereld geven wilde , zou de heer Grandifon de man zyn , wien ik verkiezen zoude. Hy heeft in al den omgang, welken ik met hem gehad heb , myne hoogfte achting gewonnen, ja^ ik heb hem dikwils met eene eerbiedige verwondering aangehoord of befchou wd;... Maar die achting zelve, die eerbied.... Vergeef het my, Vader, ik ken myne zwakheden, ik voel myne kleinheid, en de heer Grandifon verdient eene vrouw, die Hem waardig is. F 4 B i r-  88 De Edelmoedige n. Bernois. Ik zie myne dwaaling ; ik ben thans overtuigd, dat de vereeniging tusfchen u en dien Heer onmogelyk is ; Hy heeft te veel eerbied voor u om u zyne liefde te durven verklaaren; Gy koestert te groote hoogachting voor hem om het te durven waa. gen hem weder te beminnen! Zie daar een dubbel beletzei om ooit of ooit een huwelyk tusfchen u beiden te treffen. Is het zo niet Arabella? Arabella. Ach Vader! is dit een onderwerp om te boenen? Ik fprak ernftig. Grandison, Arabella! Merchant. Mejuffrouw Arabella; Gy weet, dat ik het bezoek van myn Heer uw Vader en u, voor tegenwoordig, in 't byzonder heb te danken aan deszelfs oogmerk om myn langoed op te nemen, en daar over, ingevolge den last van een Vriend , met my te handelen. Ik heb hem al vroeg verklaard, dat ik my beraaden had, en Villa franca niet verkopen wilde, maar verlangde om het weg te fchenken. Ik bid u my te vergunnen, om het u met mynen Zoon aan te bieden. Arabella, ontfleld. Myn Heer! Bes-  DerdeBedrvf. 89 Bernois. Laat ons het overige aan tafel verhandelen; Wy zullen met ons allen vryën, en 't Jawoord moet 'er van de middag uit; Myne Arabella heeft haaren Vader nog nooit iets geweigerd. (Grandifon biedt Ara. bella de hand, en vertrekt met haar, terwjl Bernois vervolgt^) Nooit heb ik zo veel waar genoegen aan eenigen disch gefmaakt, als ik my voorftel dat wy allen aan dezen zullen genieten. EINDE. F S D E   D E NIEUWSGIERIGE VROUWEN. TOONEELSPEL I N DRIE BEDRYVEN. Naar het Hoogduitfcbe van den Schryver van De Graaf van Olsbach.  VERTOONERS. Elhuizen. Mevrouw Elhuizen. Carolina, hunne Dochter. Leander, Minnaar van Carolina. Grunsberg. , Mevrouw Grunsberg. Aristus. D a m o n. Valerius.. Lizette, Kamenier van Mevr. Elhuizen. Marten, Bediende van Valeriüs. Pieter, Bediende van Elhuizen. Andere Bedienden van Elhuizen.   TVat is dat voor een geveld !  1 . . Bladz. 93 D E Nieuwsgierige vrouwen. TO ONE ELS PEL. EERSTE B E D R T-F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel 'verbeeldt, een Kamer met Geflotene deuren. Elhuizen leest in een boek, L e a nDER en Aristus fpeelen op bet Dam. bord, Grunsberg zit te roken. Grunsberg. W^einu' myne Vrienden! ho2 ftaat ds party? L e a n d e r. Zo even heb ik Dam gekregen. Aristus. En op 't oogenblik zal ik het ook hebben. Grunsberg. 't Is net party egaal-, dat is een rechte firyd. L e a n d e r. Ja zeeker, want wy ftryden om de Eer. G R u n s-  94 De NiEuwscfERiGE Vrouwen. Grunsberg. Ja, niet om geld. L e a n D E r. En op dien voet beftaat ook ons gezelfcbap; zonder dar was het lang verflrooid, of ten minden waren eenigen van ons reeds geruiueerd; — Ik blaas u. QZy fpelen voort.) Grunsberg. Daar is nog een groore zaak, die veel toebrengt om ons gezelfchap in fland te houden. L e a n D e r. Dat wy daar in geene Vrouwen toelaten ? Grunsberg. Ja, zy zyn daar ook recht boos om. Aristus. Ik blaas uw Dam. L e a 21 d e r. Waarom ? Aristus. Om dat gy deze fchyf niet geflagen hebt. L e a n d e r. Het is waar, gy hebtgelyk; Om dat ik van de Vrouwen begin te praaten, verlies ik het fpel. Gruns-  Eerste Bedey*. 95 Grunsberg. Ik geloof, dat wy het verftand zouden verliezen, zo zy 'er by kwamen. L e a n d E R« Ik hoop de party nog te winnen. CZy ftelen voort.) Aristus, tegen Grunsberg. Hou hem maar aan de praat, gy doet 'er my i dienst mede. Anders kan ik de party niet winnen. ' L eander, tegen Grunsberg. Spreek maar voort, gy hindert my niet. Grunsberg. Wat denkt gy, dat onze Vrouwen wegens ons gezelfchap wel het meest tegenftaat? L e a n d e r. Wat* haar meest ontrust, is de begeerte om te weten, wat wy hier doen ? Grunsberg. Dat is waar, myne Vrouw plaagt my den gantfchen dag op dit poinft; en of ik haar al zeg, dat wy niets doen, zy wil het toch niet geloven. L e a n d e r. Zo gaat het my ook, met myne Minnares; zy laat my geen rust; ik verdraag alles, wyl ik haar bemin, maar dat kan ik zeggen, dat zy my martelt. Gruns-  96 De Nie uwsgierige Vrouwen. Grunsberg. Ik, die zo geduldig niet ben,heb *er dikwils zwaare woorden over met myn Vrouw, en ik vrees dat het nog erger za! lopen. L e A n d e r. Dam. Het is een bedroefde zaak met de Vrouwen, zy willen alles weten. Grunsberg, En het is niet genoeg, dat men haar de waarheid zegt; Zo zy niet alles met eigen oogen zien, geloven zy toch niet. L e a n d e r, Waaragtig, zy maaken dat men zyn geduld verliest , men moet zo verliefd zyn als ik om het te verdiagen. Elhuizen. Myn Heeren, ik hoor daar een discours dat my mede aangaat, en'daar ik ook iets van zeggen kan. (Hy ftaat op.) Grunsberg. Plaagt uwe Vrouw u dan ook? Elhuizen.1 Vraag dat maar aan myn Vriend Leander , myne Vrouw zwygt nooit. Leander. Ja Moeder en Dochter plagen ons als om flryd. E l-  Eerste Bedryf. 9? Elhuizen. Myne Dochter maakt het nog al zo erg niet, maar i met myne Vrouw is het erg. Grunsberg. Zo dat gy fomryds net zo ongeduldig zult worden I als ik? Elhuizen. Neen, myn Vriend, dat word ik nooit; Ik word ■ niet kwaad; ik maak myn bloed niet heet, ik wil i niet, dat de gekheid van myne Vrouw eenige hinder aan myne gezondheid toebrenge. Grunsberg. Men moet fomwyl wel kwaad worden! Elhuizen. . Elk kan dat doen zo als hy goedvindt. Leander. Weet gy het dan niet? Elhuizen is een groot Phii lofoof. Grunsberg. Het is niet genoeg een Phüoioof te zyn om het i onophoudelyk gevraag van eene nieuwsgierige Vrouw i te verdragen; men moet daar toe een Stoïcus wezen. Elhuizen. Wat is dan een Stoïcus ? Grunsberg. Wat weet ik het? Een Kwast? XII. Deel. G E l-  93 De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. ■Die arme Philofoophcn! hoe worden die mis'ian- ! deM! De Stoïcynen, by welken de waare Gelukza- | ligheid in de uitoeffcning van deugd befiaat, noemt | men Kwasten ! Grunsberg. Ik verfiaa niets van de Phüofophie, ik fchat myn | weinige Rust veel hooger, dan alle de Regels van i Plato. Leander, opftaar.de. Ieder leeft in onze vriendelyke byeenkomflen naar zyn e'gen zin, en brengt zyn tyd aangenaam door met dat geene, wat hem een geoorloofd genoegen ▼erfchaft; Myne Genie is voor het verflandelyke; Ik . fpeel ganrne zulke (pelen daar het geluk minst deel aan heeft; De Wiskunde , de Meetkunde, en de Tekenkunst , behaagen my meest, en hierin zoek en i vind ik myne troost, wanneer myne Schoone moeije- ■ lyk op my is, Ik ben evenwel vrolyker, wan- ■ neer zy wel te vreden van my gefcheiden is. Ver- fchoon, heer Elhuizen, den man , die met uwe doch- • ter flaat te trouwen , zo te fpreken ! Gy ondervindt: het zelf, alle Vrouwen hebben haare goede en kwa- • de oogenblikken. Elhuizen. Ja, ja, men moet zo Philofophisch zyn als ik, om . haare eigenzinnigheid zo onverfchillig te kunnen dul- den. Gruns--  Eerste Bedryf. 99 Grunsberg. Myne Vrienden, zo gy voort wüt gaan van de Philofophie te fpreken, zo gaa ik in eene andere kamer zitten; Ik kom hier om my, na uitgeflaane verdrietelykheden in myn huis, een weinig te vermaaken. . Leander. Waar beftaat dan uw vermaak in? Grunsberg, vrienrklyk. In een goede middag- of avond -maaltyd. Leander. Willen wy dezen avond hier famen ecten ? Grunsberg. Ik ben van de party ; Wat zegt gy 'er van heer Philofooph? ■ Elhuizen. De Phüofophie is geen vyand van onfdiuldige vermaaken. Leander. Daar komt heer Valerius; wy zullen hem verzoeken, dat hy ons wat klaar laat maaken. Grunsberg, Hy is een braaf, eerlyk, man, hy is de Sohtei van ons vergenoegd gezelfchap; hy bezorgt alles in onze byeenkomflen; hy geeft ons goed eeten, en ik vrees dat hy 'er zelf fchade by lydt. G a £ '  loo De Nieuwsgierige Vrouwen, Leander. Die partytjes, daar Hy de befliering van heeft, zyn my altyd de aarigenaamlïe. Grunsberg. Hy neemt 'er nooit Vrouwen by, en daar heeft hy groot gslyk in. Elhuizen. Daar door behouden wy onze Vryheid. TWEEDE TOONEEL. De vorigen, Valerius. (Zy gaan Valerius te gemoet, geven hem de hand, en zeggen allen , gelyk hy mede:) Amicitia. Valerius. Weet gy, myne Heeren, dat het reeds middag is? Leander. Dan is het tyd van fcheiden. Elhuizen. Leander, wiit gy van middag by my eeten. Leander.; Als 't u gelieft, Valerius. Wanneer gaat het huwelyk aaa? L e»  Eerste Bedryf. ioi Leander. Dat zal van de heer Elhuizen afhangen. Elhuizen. Het zal fpoedig voortgaan. Grunsberg. Wy zouden gaarne van avond in gezelfchap by u fpyzen, zoudt gy ons zulks, als voor dezen , wel willen vergunnen? Valerius. Zeer gaarne, hoe flerk zullen wy zyn? Grunsberg. Met ons Vyven. Valerius. Zeer wel: ik zal alles wel bezorgen. Wy moeten eens ter deeg vrolyk zyn. Elhuizen. Kom laat ons gaan heer Valerius! Amicitia. (Allen ah boven.) Amicitia. DERDE TOONEEL. Valerius. Hierna Marten. Valerius. Om het vermaak te hebben van by myne Vrienden te zyn , getroost ik my gaarne wat omflags; Marten, waar zyt gy? G 3 Mar-  ios De Nieuwsgierige Vrouwen. Marten. Hier ben ik, Heer Patroon. Valerius. Gy moet van avond een nisaltyd bezorgen. Marten. Voor hoe veel Perzoonen, myn lieer? Valerius. Voor vyf, zes, acht ... M a r t e n. 't Zal gcfchiedcn. V a l e u i u s. Maak het wat proper , Martën , dat ik 'er by myne Vrienden eer mede inleg. Het is billyk, dat zy voor hun geld wél behandeld worden; en ik wil 'er liever uit myn zak wat by leggen , dan dat het niet in orde zou zyn. M a r t e n. Ja dat, weet ik, is uwe wyze van denken! Valerius. ö Ja! Niets verheugt my meer op de waereld dan goede Vrienden te zien, en vooral die van dit voortrefieiyk gezelfchap ; mét dezen verdryf ik aangenaam den tyd, vry van tweedracht en buiten dwang. Marten. Ach myn waarde Patroon, als gy wist wat men al voor  Eerste B e d r y f. 103 voor wonderlyke historiën van uwe geOotenc: famenfcomften uitftrooit! De een zegt dit, de ander dat; voornamelyk de Vrouwen ! öie nerven van vcrlangen om daar in te worden toegelaten , daar te zien, te héten . • • Valerius. Zy zullen daar nooit inkomen; Dit is een van de wetten van 't Genootfchap. wie geen lid is, heelt den vryen toegang niet: doch de Vrouwen mmmer. M a r t e tJ. Dat komt my onbegrypelyk voor. Valerius» Wees voorzichtig,onderitaa u nooit Vrouwen hier in te laten, of ik j«g u uit den huis. Marten. Verkeef het my, myn lieve Patroon , gy pt een VrI : - ater! Maar wees, bid ik, ook voorzigie l eb veelen gekend, die geen Vrouwen mogt| lyden, en naderhand 'er zo op verzot wierden, dat ... • Valerius. Ik ben -een Vrouwen-hater; ik zie baar gaarne; In myne jeugd heb ik'erzeer veel werks en , zo de gelegenheid zig aanboodt, weet k niet , waar ik nog toe bedoor? Voor 't overige ploofik, dat de vriendfchappe'.yke genegenheid yeel edeier en minder gevaarlyk is ; Dog, zo men dezelve on efchonden wil bewaaren , zo moeten daar geene G 4 ^ier"  104. De Nieuwsgierige Vrouwen. Liefdeintrigues onder gemengd worden. By Vrou. wen volgt gewoonlyk op de eerde drift koelheid of minyver; allengs verdwynt de Liefde, en eindeJyk wordt de aangenaatne verblyfplaats des vergenoegens veranderd in een poel van tweedragt. Dit !t ten minden het gemeen beloop; en nu verdaat gy den geheelen famenhang van zaaken. Marten. Voor een gedeelte heb ik het verdaan. Valerius. Het is genoeg, zo gy deze woorden Hechts verdaat; Ik wil hier geen Vrouwen in gelaten hebben. (Hy vertrekt.) M a r t e rti Wyl Gy begeert dat hier geen Vrouwen zullen komen , zo zal het ook niet geleideden. (Stil.) „ My „ ligt meer gelegen aan de gunst van een Heer, die „ my zo wel behandelt, en aan de voortduuring van „ een gezelfchap, daar ik zo veel voordeel van ge„ met, door het ruim verval, dan aan eene enkele „ omkoop penning." VIERDE TOONEEL. Verbeeldt een Kamer in V buis van Elhuizen. Mevr. Elhuizen, Carolina. Mevr. Elhuizen. Daar zitten wy nu als naar gewoonte; Het is haast een  Eerste Bedryf. 105 één uur, en myn fraaije heer Gemaal komt nog niet t'huis. Carolina. Hy zal iets noodzakelyks te doen hebben. Mevr. Elhuizen. 't Is zeeker dat hy weer in dat vervloekte gezelfchap is. Carolina. Dat kan we! zyn, dat hy zig daar met Leander bevindt; Zy zyn 'er meestal te ramen, geloof ik. Mevr. Elhuizen. Maar wat doen zy daar toch zo dikwiis? Carolina. Zy moeten zig daar wel diverteeren , want zy verzuimen geen dag. Mevr. Elhuizen. Ik geloof dat zy 'er om huid en hair fpeelen. Carolina. Ik vrees sltyd Mama .... Mevr. Elhuizen. Wat vreest gy ? Carolina. Dat 'er Vrouwsperzoonen by zyn. Mevr. Elhuizen. 7y v.lüen immers geene Vrouwen hebben! G 5 C *•  loö De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. . Zy zeggen dat wel, maar zy laten het ons niet zien. Mevr. Elhuizen. Neen, neen, dat zyn maar jaioerfche gedagten van u ; ik zeg u dat zy fpeelen. Carolina. En ik zeg, dat zy liefdens Intrigues hebben. Mevr. Elhuizen. Goed. Ik zal 'er wel agter komen. Carolina. Maar Mama, op wat wys ? Mevr. Elhuizen. Ik zal hen op 't onverwagtte overvallen. Carolina, Ach! ik wilde dan gaarne mede gaan. Mevr. Elhuizen. Aan jonge Meisjes is dat niet geoorloofd, ik ga'er alleen, en daar na zal ik u alles zeggen. Carolina. Ja, maar gy zuit my de waarheid niet zeggen. Mevr. Elhuizen. Ik doe wel, ik zal u alles vertellen, ik wil zien wie fpeeit, en wié niet ipeelt. C a-  EERSTE BEDRYF. 10? Carolina. Daar zuilen Vrouwsperfoncn by zyn, en dat zult gy my niet zeggen. Mevr. Elhuizen. De Speelde» denken veel om Vrouwspersonen! Carolina. Mnar indien eens bet groot oogmerk hunner byeenRtarinweri o fpeeten, maar alleen om by komst ware niet om te ïpeew , - die Vrouwlieden te zyn! Mevr. Elhuizen. Gy weet niet wat gy z'^êc- Carolina. Als ik ergens een voorgevoel van heb, ben ik zee-, ker, dat bet zo uitkomt. ,„ V Y F D E TOONEEL. De vorige», Mevr. Grunsberg. Mevr. Grunsberg. Mag nen binnen komen ? Mevr. Elhuizen. Uwe dienares , Mevrouw Grunsberg. Hoe! om dezen tyd hier-, wilt gy met ons eeten? Mevr. Grunsberg. Ik kom alleen, om u In vertrouwen te zeggen, dat ik eindelyk ontdekt heb, wat onze Mannen m hun geheim gezelfchtp doen. Mevr.  io8, De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. My dunkt ik zie hen al als razende menfchen fpeelen. Mevr. Grunsberg. Neen dat doen zy niet. Carolina. Het zal zo zyn als Ik gezegd heb; Vrouwsperzoonen hebben zy by zig. Mevr. Grunsberg. Neen, gy bedriegt u beide; ik ben van alles onderregt. Hoor maar, dog vooral onder ons. (Zagt.) Zy zoeken de Lapidefoforum. Carolina. Wat is dat? Mevr. Gruns-berg. Dat is een Si een, die noemt men, den Steen... den Steeu der Wyzen. Mevr. Elhuizen. Weet gy wei, dat zulks zeer mogelyk kan zyn; Myn Man verftaat de Phüofophie , hy zal daar gewis de Prefident van zyn. Carolina. Maar, Mevrouw Grunsberg, hoe zyt gy het toch te weten gekomen. Mevr.  Eerste Bedryf. 109 Mevr. Grunsberg. Ik zal u alles vertellen , maar gy moet my belóo\ ven zulks vooral geheim te houden. Mevr. Elhuizen. Heb daar geene vrees voor. Carolina. Van my kunt gy verzeekevd zyn. Mevr.. Grunsberg. Ik ging van de morgen vroeg na myn Naaifter, om te zien of myn groene fak klaar was, gy weet toch welke fak dat ik meen? Mevr. Elhuizen, Ja j ja! die, daar uw Man niets van wist. Mevr. Grunsberg. Juisr. Catharina hadt my dezelve bedorven, daar op zeide myne Tante, Kigtje, zeide zy, het is jammer dat men u dat fchoone kleed bedorven heeft, gy moet het laten veranderen, zeide zy; wys my dan maar een goede Naaister, zeide ik: op 't oogenblik, zeide zy; gaa maar na Sara Lammers, zeide zy ,'en toen heb ik opgefchreven waar zy woonde. Mevr. Elhuizen. Gy zyt dus reeds vroeg uitgegaan, en hebt toen van den Steen der Wyzen hooren vertellen? Mevr. Grunsberg. Wagt maar, maak my niet in de war, ik heb toen  iio De NieuwsctERiGE Vrouwen. die naaister by my laten komen; zy kwam ook ten eer- j ITen, Ik wees haar het kleed, zy paste het my aan, en floeg, verfcbrikt, de handen te zatiKn, toen zy j het zo bedorven zag. Ja, in der daad .... Carolina. Maar om tot de zaak te komen! Mevr. Grunsberg. Op't oogenbük. Stoor myniet! Mevrouw Gruns--: berg, zeide zy , ik zal het kleed'wel maken dat het i u zal pasten,daar op nam zy het kleed mede. Nu, , wat meent gy wel ? 't Is van daag al veertien da- • gen, en zy heeft het my nog niet weder gebragt;; Maar zo is dat naaisters volkje, zy beloven altoos,, en houden nooit hun woord. Zy zullen my nog ; gek maaken. Mevr. Elhuizen, Ik bid u, maak dat wy tot de zaak komen, vol- . doe myne nieuwsgierigheid! Mevr. Grunsberg. Als ik toch om die naaister denk, meen ik raa- ■ zende te worden. Carolina. Spreek toch niet meer van die naaister, en komt liever tot de zaak zelve. Mevr. Grunsberg. Ja, ik zal u aanftonds vertellen , wat ik omtrentt de'Lapidefoforum ontdekt heb ; die naaister woont... naast I  Eerste Bedryf. ut naast. .. gy weet toch waar die dikke Melkboerin zit, daar digt by die Uitdraagfter ? Mevr. Elhuizen. Ja! maar verder. Mevr. Grunsberg. Nu goed, de naaitler woont nog drie huizen aan dezen kant, na de fleeg toe, eer men,aan V bakken komt. Carolina. Waaragtig, Mevrouw Grunsberg, gy maakt dat ik mislyk wordt. Mevr. Grunsberg, Men moet evenwel een zaak in orde vernaaien. Gy dient dan te weteu ..... ZESDE TOONEEL. De votïgen, L i z e t t e. Li zette, tegen A'Ievr. Elhuizen, Ach Mevrouw! Mevr. Elhuizen. Wat is Y? Wat is 't? L i z e t t e. Nu weet ik alles. Mevr. Elhuizen. . Wat dan? L i-  112 De Nieu wscierige Vrouwen. -L i z e t t e, Van het huis daar ginter..,. Ik weet alles. Mevr. Grunsberg.. Wy weten het ai voor u. Zy zoeken de Lapicefolorum. L i z e t t e. Ach! ik dagt het wel. Mevr. Elhuizen. Zy ipelen, niet waar? L i z e t t e. Neen, Mevrouw. Carolina. Zy hebben Vrouwlieden by zig. L i z e t t e. Nog minder, ik ben agter alies gekomen maar flil. Mevr. Elhuizen, tegen de anderen. Stil. L i z e t t e. Zy willen ... maar om 's hemels wil! Carolina. Maak toch zo vcele omfiandigheden niet. L i z e t t e. Zy willen een fchat graven. Mevr.  Eerste Bedryf. 113 Mevr. Elhuizen, Loop, dat is niet waar. L i z e t t e. En daar loopt vry wat Tovery onder. Carolina. Waarlyk? L i z e t t e. Het is gewis waar, ik weet het zeeker. Mevr. Grunsberg. Ik heb daar ook van hooren fpreken, dat zy het Aurum Disputabile zoeken; dat heet een fehat graven. Mevr. E l h u 1 z e n. Ja, ja, dat zal wel zo zyn. Mevr. Grunsberg, tegen Lizette. Hoe zyt gy het te weten gekomen? Li zette. Ik zal het u zeggen; maar... ftil: laatst is die arme Man, die alle Vrydagen.... Mevr. Grunsberg. Toe, wees toch niet wydlopig. Lizette. Neen, dat is myn gebrek niet; Gy weet dat die arme menfehen over al rond lopen, ik zeide zo tot Xil. Deel. H hem:  H4 De Nieuwsgierige Vrouwen. hem: Lamme, waar zyt gy dan geweest, dat ik u in zo veel dagen niet heb gezien ? Ik heb, antwoordde hy my ,een zekere kuil helpen uitfpitten, niet ver van een zeker huis; — en aanffonds heb ik het geraden. ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, P i e t e r. P i e t e r. Gelieft Gy te komen eeten, Mevrouw ? myn Heer is t' huis. Mevr. Elhuizen. Waar is hy dan zo lang geweest ? P i e t e r. Waar zou hy geweest zyn? in zyn gewoonlyk ge. zelfchap. Mevr. Elhuizen. Maar wat doen zy toch in dat vervloekte gat? P i e t e r. Ja, zo gy dat weten wilt, Mevrouw, moet gy't hem zelve vragen. Mevr. Elhuizen, tegen P ie ter. Kom hier, hoor eens. P i e r e r. Wat is het? Mevr. Elhuizen, jlil tegen Piet er. Wordt 'er gefpeeld ? P i e-  Eerste Bedryf. 115 P 1 e t e r. Ja, zy fpeelen. Mevr. Elhuizen, (lil. ,, Ik heb het wel gedagt." Carolina, flil tegen Piet er. Zeg my eens: verdry ven zy den tyd met geen Vrouwlieden? P i e t e r. Ik geloof van ja. C a r o l i n A, flil. „ Myn voorgevoel heeft nooit gemist." Mevr. Grunsberg. Pieter. P 1 e t e r. Wat moet ik doen Mevrouw ? Mevr. Grunsberg, flil tegen V iet er. Zy zoeken de Lapidefoforum, niet waar ? Pieter. Ja, ja, foforum zoeken zy. Mevr. Grunsberg, flil. „ Ik wist het wel:" Lizette. Zeg my eens Pietje. Ha P i e.  ufj De Nieuwsgierige Vrouwen. Pieter. Wat zal ik zeggen? Lizette, flil tegen Pieter. Is het niet waar, dat zy een fchat graven? Pieter. Ja, zy graven. Lizette. Dan heb ik toch de waarheid verteld. Pieter, flil. „ Als men maar altoos ja zegt,zo zyn ze altyd te vreden." Mevr. Gru nsberg. Beken het my Pieter , hebt gy myn Man gezien ? Pieter. Ja- Mevr. Grunsberg. En is hy nu t'huis gekomen? Pieter. , Ja, ja, altoos ja , zo lang als ik leef. (Hy vertrekt.) Mevr. Grunsberg. Dan moet ik ook fchielyk gaan, myne waarde Vriendinnen, als ik nog iets kan ontdekken, zal ik 'er u aanftonds bericht van geven. Mevr,  Eerste Bedryf. 117 Mevr. Elhuizen. Maar met den Steen der Wyzen, dat zal toch zoo niet zyn ? Mevr. Grunsberg. Dat zou zo niet zyn! Het is meer dan al te waar; de broeder van den Opperman was by de Naaister, en die verhaalde , dat de Meester van zyn broeder in het bewuste huis was gegaan om Distileer. ketels te zetten, en daar na hadden zy zeer veel glas opgekogt; en de Peet-Oom van myn Naaister zeide, dat men met Distileer-ketels en Glas den Steen der Wyzen maakte, en die Naaister is een Vrouw, die zulke zaaken verdaat: en ik , als ik wat zeg, zoo moet het ook waar zyn. (Zy vertrekt moeielyk.) Lizette. Geloof' my, zy weet niet wat zy zegt; In Ketels kan men Visch koken , en in glazen geeft men te drinken; De Lamme heeft my gezegd, dat zy een kuil uitgraven : en ik heb van zo veel menfchen gehoord, dat zeer digt by dat huis een fchat verborgen ligt, en daar zullen zy gewis na graven, en als ik wat zeg, zo zeg ik het met grond. (Zy vertrekt.) Mevr. Elhuizen. Ik geloof dat geen van ons allen wat weet. Carolina. Elk onzer wil, dat het dat geene zy, dat zy zig inbeeldt. H 3 Mevr.  nS De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Het komt my voor, dat ik hen allen met de kaarten in de handen zie. Carolina. En ik ben zo overtuigd , dat alles op LiefdesIntrigues uitkomt, als ik verzeekerd ben dat ik leef. (Zy vertrekt.') AGTSTE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, daar na Elhuizen. Mevr. Elhuizen. Zy blyft ook al by haare meening, maar zy zullen fchielyk zien, dat ik alleen het geraden heb; daar komt de onwaardige Speelder. Elhuizen. Terwyl ik deze Rekening, Lieve Vrouw, in orde breng, zult gy zo goed zyn het eeten te laten opbrengen. (Hy gaat aan een tafeltje zitten?) Mevr. Elhuizen. Gy wilt misfchien narekenen, hoe veel gy verloren bebt? Elhuizen. Leander zal met ons eeten: laat dus een bord meer opzetten. Mevr. Elhuizen. Ja > ja, gy vraagt Gasten: gy zult zeeker gewon, nen hebben. E l-  Eerste Bedryf. 119 E 1. 11 u 1 z P n. Vier en zestien, tien en vyftien, (Hy fcbryft.) - Mevr. Elhuizen. l!t weet, ik weet alles wat in de geheime kamers gefchiedt. Elhuizen. Zo? dat is my lief. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Gy brengt uw gantfche huisgezin in 't ongeluk. Elhuizen. Ei, voorzeeker niet Mevrouw. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Het fpel is de ondergang van geheele familiën. Elhuizen. Daar wordt by ons niet gefpeeld. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Daar wordt niet gefpeeld ? Elhuizen. Neen, in der daad niet; Vyf en twee is zeven. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Wat wordt 'er dan gedaan? H 4 E L"  ïiso De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. In 't geheel geen kwaad. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Zo 'er niets kwaads gefchiedt, waarom mag dan uw Vrouw niet mede gaan ? Elhuizen. Dan konde 'er iets kwaads uit ontdaan. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Zo ? gy onbefchaamde! Elhuizen. • Viermaal vier is zestien. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Verwenscht zy de dag, dat ik u heb genomen. Elhuizen. Het is al Iaat. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Hoe dat? Laat? Elhuizen. Ik meen dat wy moeten gaan eeten, en dat het reeds Iaat is. Mevr. Elhuizen, Ja het wordt tyd dat ik u verlaat, en dat gy al. leen blyft. E if  Eerste Bedryf. 121 Elhuizen. Daar zult gy my een grooten dienst meê doen. (Hy fcbryft.') Mevr. Elhuizen. Maar myn aangebracht goed ? Elhuizen. Niets, niets, gaa maar been. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Wat? Niets? Elhuizen. Ik ben nu aan myne rekening bezig, ik kan my met u niet ophouden. (Hy fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Ik wil weten, wat men daar in dat huis doet? Elhuizen. Men bevindt 'er zig zeer wel, om u te dienen. Mevr. Elhuizen. Uw gezelfchap beftaat uit goddelooze menfchen. Elhuizen. Daar komen geene Vrouwen by. Mevr. Elhuizen. Zyn dan de Vrouwen goddelooze menfchen? H 5 E *-  122 De Nieuwsgierige Vrouwen, e l h u i z e n. Ik zeg dat niet, ik zeg maar, dat zy by ons niet komen. Mevr. Elhuizen. Zo men haar den toegang vergunde, zou alle achterdogt ophouden. E l h- u i z e n. De Vrouwen hebben altyd kwaade gedachten. Mevr. Elhuizen. Zo men ons maar bekende, men doet dit of dat. Elhuizen. Maar daar gefchiedt niets. Mevr* Elhuizen. Wat wordt 'er dan gedaan ? Elhuizen. Zestien en zes is twee en twintig, en acht... Mevr- Elhuizen, floot hem aan den arm. Acht Duivels die u zullen halen. Elhuizen. ó Daar hebt ge nu myn facit uitgeveegd. * Mevr. Elhuizen. Ik mogt u vervloeken. E l-  Eerste Bedryf. iï3 Elhuizen. :En ik ook. (/7y fcbryft.) Mevr. Elhuizen. Goddelooze Man! Elhuizen. Drie en drie is zes. Mevr. Elhuizen. Denkt gy dat het altyd zo gaan zal ? Elhuizen. Myne Rekening is klaar. (Hy ftaat op.) Mevr. Elhuizen. Wat hebt gydan toch voor een Rekening gemaakt? Elhuizen. Dat is u om 't even; ik ben daar meê klaar. Mevr. Elhuizen. Zo behandelt gy my ? Elhuizen. Aan tafel, aan tafel! Mevr. Elhuizen. Ilatelyk fchepzel. . . . Elhuizen. Mag ik u bidden: aan tafel. (JJy vertrekt.) Mevr.  124 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Onwaardige! Hy wordt niet boos; hy antwoordt i niet,endoctmyvanfpytbarften Ach! die vervloekte zarnelplaats! dat verwenscht gefloten hok ! ik wil 'er byzyn, ik wil het zien, ik wil het weten, ik ' zal het weten, al zou het my het leven kosten. (Zy vertrekt) NEGENDE TOONEEL. Carolina, Leander. Carolina. Neen, laat my gaan. (Zy wil vertrekken ) Leander. Blyf toch, bid ik, ontvlucht my niet, myn wa«rde Carolina. Carolina. Gy bemint my niet! Leander. Hoe kunt gy my zulks verwyten? Carolina. Zo gy my beminde, zoud gy my wel zeggen, wat in dat huis omgaat? I Leander. Ik heb u zulks gezegd; wel tienmaal gezegd engezworen; niets gaat 'er om.  Eerste Bedryf. 125 Carolina. Byaldien 'er niets omging, zou 'er ook niemand naar toe gaan. Leander. Ik meen alleen, dat men daar niets doet, dat uwe nieuwsgierigheid waardig is. Carolina. Ja nu verftaa ik u, daar fteekt een geheim achter, gy moogt daar niet van fpreken. Leander. Neen, waaragtig niet, daar is niets geheims in. Carolina. Zo dat waar was, zoudt gy my de waarheid openffaaren. Leander. Ik zeg u de waarheid. Men fpreekt over de Nouvelles, die men gehoord heeft, men leest goede boeken, men fpeelt een kaartje, of damfpd , zonder bedoel'ing om'er geld mede te winnen; fomwyleu eeten wy 's avonds te zamen; men brengt eenige uuren in goed gczelfchap, met goede Vrienden, door,en dat is het al. Carolina. By alle deze aangenaamheden hebt gy het voornaamfle vergeten. L e-  125 De Nieuwsgierige Vrouwen. j Leander. Wat ineent gy daar mede ? Carolina. Dat gy ook den tyd met Vrouwsperfoonen verdryft, Leander. Gy bedriegt u zeer, daar worden in 't geheel gee. ne Vrouwen toegelaten. Carolina. Tat geloof ik niet. Leander. Ik zweer het u op myn eer. Carolina. Ik geloof het evenwel niet. Leander. Carolina, gy doet my onrecht ! Ik verdien dat wantrouwen niet. Carolina. Wilt gy, dat ik alles zaIgelooven,watgymy zegt? Leander. Ja, dat moest gy doen. Carolina. Nu, neem my dan eene enkele reis mede, en laat het my zien, dan zal ik u gelooveu. L e-  Eerste Bedryf. 127 Leander. Dan zou ik u weinig dank moeten weten voor het vertrouwen, 't geen gy in my (lelde. Carolina. Ik doe het niet anders ; Zo ik het niet zie, gedoof ik het niet. Leander. Zo het van my alleen afhing, wilde ik het gaarne 1 u ten gevalle doen. Carolina. Maar wat verhindert u dan? Leander. Het verbod van myne Medebroederen. Carolina. Dat verbod is een kwaad teken. Leander. Hoe dat? Carolina. '* ' Zo ras gy begeert, dat het voor ieder een , die niet van de uwen is, gefloten zal zynzo moet 'er gewis iets ongeoorlofd gefcliieden. Leander. Maar, wat denkt gy dan, dat het is? C a r-  ia8 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Niets als Vrouwsperzoonen, en dac altoos. Leander. Als 'er Vrouwen by ons kwamen, zouden immers oe Buuren haar zien in- en uit- gaan. Carolina. Zy komen 'er in Mans kleederen. Leander. Gy houdt ons voor liederlyke en ondeugende menfchen. Carolina. r' Zo gy deugdzame menfchen waart, zoudt gy u zo niet verbergen. Leander. Kan dan geen Genootfchap onder goede Vrienden beftaan zonder vervolgd te worden! Carolina. Die groote geheimhouding verwekt met recht achterdocht. Leander. Wat houden wy dan geheim ? Ik zeg u immers dat 'er Niets omgaat! Car olina. Verwenscht zy dat eeuwig Niets! L e-  Eerste Bedryf. iao Leander. Geloof my toch, myne lieve Carolina, wees be' daard. Carolina. Laat my gaan. Leander. Behandel'uwen Minnaar zo hard niet. Carolina. Gy myn Minnaar! Leander. Ja, ben ik het niet? Carolina. Neen, vertrek maar, ik heb niets met u te doen. Leander. Maar waarom dan? Carolina. 0;n dat gy my de waarheid niet wilt bekennen. Leander. Het gaat my aan't verftand! het geen ik u gezegd heb, is de waarheid; ik zweer het u by alles wat heilig is- Carolina. Mans Eeden i Ik geloof u met. t L e- . XII. Deel. 1  ifiö De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander, Dat gaat te ver! Carolina. Dat gaat te ver; en dus bemoei ik my niet meer met u. Leander. Ach! dierbaare CarolTaa, heb medelyden met my! Carolina. Ik weet van geen medelyden, vertrek! Leander. 6 Hemel! waar is die tedere liefde, die gy my betuigde ? Carolina. Weet gy het Spreekwoord niet? de Liefde lydt geen dwang. Leander. Ik u dwingen, ik , die u meer dan my zeiven beminne? Carolina. Is dat geen dwang genoeg, van een Meisje te vergen , dat zy geloove zonder het te zien! Gy martelt my. ' . Leander. Ik u martelen? hoe zou ik daar toe in (laaf zyn ? C a*  Eerste Bedryf. 131 Carolina. Met de grouwzaamfte , met de befügft», nieuwsgierigheid van de wereld. Leander. Ik wilde dezelve gaarne bevredigen, zo ik maar konde. Carolina. Gy kunt het, zo gy maar wilt. Leander. Lieffte Carolina. Carolina. Het is nog tyd, wilt gy my de waarheid zeggen? Leander. Ik zoude u, om alles in de wereld, geen leugens willen verhalen. Carolina. Wat doet gy dan in uw gezelfchnp ? Leander. Niets! Carolina. Verwenscht moogt gy zyn! Gy en uw Niets. (Zy vertrekt.") 1 2 TIEN-  132 De Nieuwsgierige Vrouwek. TIENDE TOONEEL. Leander. Daar na Lizette. Leander. „ Ik bemin haar teder, maar ik moet daarom myne „ Vrienden niet beledigen; ik zal haar nooit in ons „ gezelfchap mede nemen; maar ik wil liever dat ge„ zelfchap verlaten , dan haare Liefde verliezen; „ ik zal 'er dezen ^vond voor het laatst, wyl de „ maaltyd befteld is, na toe gaan, en dan nooit meer, „ om Carolina niet te vertoornen." Lizette. Ik bid u, zegmy toch, wat fcheelt onze Juffrouw, dat zy 'er zo bedroefd en verdrietig uitziet ? Leander. Zy pynigt my , zy pynigt zich zelve,zonder eenige oorzaak. Lizette. Dat arme Meisje! Is het dan zobezwaarlyk haar te bevredigen ? Leander. Hoe kan ik haar bevredigen? Lizette. Met haar de waarheid te zeggen, en haar te ontdekken, wat gylieden in dat gezelfchap uitvoert. Leander. Ik heb het haar gezegd, maar zy gelooft my niet. L i-  Eerste Bedryf. 133 Lizette, Zo gy haar de waarheid zeide, zoude zy u wel gelooven. Leander. Nu, maakt gy my het hoofd ook nog warm? komt gy my nu ook met uwe verwenschte nieuwsgierigheid aan boord? Lizette. Dat behoef ik niet te doen, want ik weet reeds alles. Leander. Zo gy alles weet, zo weet gy ook, dat onder ons geen kwaad gefchiedt. Lizette. 't Zyn alle goede zaaken, die gy uitwerkt! Leander. Nu, zeg dat dan aan Carolina; zeg haar, dat zy geen kwaade achterdocht voede. Lizette. Men zou maar iets moeten doen, en terftond zou zy te vreden zyn. Leander. En wat dan? Lizette. Het haar maar eens te laten zien. I 3 L  134 De Nieuwsgierige Vrouwen, Leander. Myne Vrienden dulden geen Vrouwen; En hoe denkt gy ook, dat het voor eene eerbaare Juffrouw pasfen zou, alleen in gezelfchap van Mans te zyn? Lizette. Dat is wel waar, maar dat was wel te helpen; ik kon 'er in haare plaats gaan, alles zien, en daar na naaukeurig en getrouw alles overbrengen. Leander. Maar daar mag geen Vrouw inkomen. Lizette. Ik kon my als een Mansperfoon verklgeden. .Leander. Ik geloof, dat gy nog veel nieuwsgieriger zyt dan Carolina zelve. Lizette. Gy bedriegt u; ik weet reeds alles, en ben in 't geheel niet nieuwsgierig ; maar als ik haar zeide ? de zaak is zo en zo ; zo zou zy my gelooven , zy zou te vreden zyn, en u naderhand nooit uwer plaagen, Leander. 1 Iet kan niet gefchieden. Lizette. Nu, zo dat niet gefchieden kan, weet ik nog iets, dat insgelyks niet zal kunnen gefchieden. L e-  eerste Bbury f. 135 Leander. Wat meent gy dan? Lizette. Uw Huwelyk met Carolina. Leander. Waarom niet? Lizette. Wyl zy zulks voorgenomen heeft J zy gelooft u niet, en als ik haar niet van de waarheid kan overtuigen, zo wil zy nergens meer van hooren. Leander. En ik zal zo veele brave Vrienden beledigen om zo eene belachelyke bevrediging door u te doen bewerken. Lizette. Ach! myn Heer, het is wel te zien, dat gy haar niet regt liefhebt. Leander. Ik bemin haar meer dan my zeiven. Lizette. Minnaars, die oprecht beminnen,willen alles voor hunne Scaooiiea doen. Leander. Begryp, dat ik om haar te vreden te teilen «yn  i3<5 De Nieuwsgierige Vrouwen. woord moet verbreken.... Neen,.ik ben een eerlyk Man, ik kan zulks onmogelyk doen. Lizette. Ik weet niet, wat ik 'er van denken zal, gy zyt een braaf jong Heer, ik beklaag u, ik wilde haar en u béiden gaarne dienen. Leander. Goed, bedenk maar een middel.... Lizette. Wy willen het zo maken: ik zal aan Carolina zeg. gen, dat ik daar geweest ben, dat ik alles heb gezien, dat ik alles weet, en als ik op deze wyze bekragtig al het geen gy haar hebt gezegd, zo zal zy 't gelooven, zy zal zig tevreden houden, en gy zult beiden vergenoegd zyn. Leander. Zo is het goed, gy zyt een verflandig Meisje. Lizette. Ziet gy wel, zo ik maar iemand dienst kan doen, begin ik terftond met jokkens te vertellen, een zaak die ik anders om geen duizend dukaten zou willen doen. Leander. Ik heb daar niets tegen; Zo een jokken een goed oogmerk heeft, en niemand benadeelt, zo kan men dien laten pasfeeren. L j-  Eerste Bedryf. 137 Lizette. Maar ditmaal zal ik my geweld moeten aandoen. Leander. Gy zult ook voor de aangewende moeite door my beloond worden. Lizette. Daar zullen wy nader over fpreken. Leander. Vaar wel, Lizette. Lizette. Maar hoor nog eens, ik wilde ook toch niet gaarne, dat Carolina my van bedrog konde overtuigen; het zou my dus lief zyn, dat ik konde bewyzen, dat ik werkelyk daar geweest was. Leander. Gy moet elders een boodfchap gaan doen, en haar daar na wys maken, dat gy daar geweest zyt. Lizette. By voorbeeld, om welken tyd? Leander. Wat weet ik het; *s avonds, of tegen den avond. Lizette. Is het dezen avond dan Vergadering? 15 Le-  138 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander, Ja, wy feupeeren van den avond te zatnen, Lizette. ©m wat uur? Leander. Wy komen om zes uuren by malkander, en voor tienen gaan wy niet naar buis. Lizette. Goed, ik zal dezen avond na een. myner Vriendinnen gaan, en haar naderhand zeggen, dat ik daar ben geweest. Leander. Voonrefislyk! nu wy zien mslkander weder, (Hy, wil gaan.) Lizette. Maai zo zy my eens vroeg, hoe of het daar in 't huis uitzag, zo moest ik haar daar wat van kunnen zeggen. Leander. Wat zoudt gy haar willen zeggen ? Lizette. By voorbeeld, klopt, ofbeld men aan deur? Hoe komt men in 't huis? Leander. Een ieder van ons heeft zyn neutel. L I-  Eerste Bedryï. 13» L i z b t t i. Dus zal onze Heer ook de zyne hebben? Leander. Zeekerlyk, myn Heer Elhuizen heefc zyn fleutel, net zo ais een ander. Lizette, tef zyde, Het is my lief dat ik dat weet. (Tegen Leander.) Is het een fleutel voor een pypflot. Leander. Neen, maar hy is zo kuuflig gemaakt, dat men niet ligt een diergelyke vinden zou. De heer Valerius laat dezelve zo vervaardigen. Lizette. Hy doet daar zeer wel aan ; dog ik wilde haar no? wel iets meer zeggen ; by voorbeeld, is de trap dicht by de deur ? Leander. Daar is geen trap, de kamer is gelyks vloers, en de deur is, by 't inkomen, aan de redner hand. Lizette. De deur van de kamer zal ook wel met een flot voorzien zyn? Leander. Ja, endaar toe hebben wy een byzonderen neutel, dien wy gemeenlyk met dien van de huisdeur te zamen binden. T  140 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Hoe veel kamers zyn 'er? Leander. Drie kamers, en een keuken. Lizette. Daar zal ook nog wel een Provifie-kamer, of een ander klein kamertje, zyn. Leander. Neen, daar is niets meer; maar gy fchyntalles zeer naaukeurig te willen weten. Lizette. Vooral niet, ik vraag het alleenlyk om daar door te kunnen bewyzen, dat ik 'er geweest ben.by voorbeeld f daar zullen ook fchoorfteenen zyn ? Leander. (> Ja, ieder kamer heeft zyn fchoorfteen. Lizette. Bedden zullen 'er niet zyn? Leander. Bedden ? Neen wy flapen 'er nooit. Lizette. Waar legt gy uwe Overrokken en uwe Hoeden dan neêr? L e-  Eerste Bedrit*. H1 Leander. Daar hebben wy kasfen voor. Lizette. Groote kasfen daar veel kleeren in kunnen hangen. Leander. Ja, maar gy zyt al te nieuwsgierig. Lizette. Ik nieuwsgierig ? niets minder dan dat, het gefchiedt alleen om te kunnen zeggen , dat ik 'er geweest ben. Waar eet gy 's avonds? in de achterfte kamer? Leander. Ja! adieu, ik durf den heer Elhuizen niet langer na my laten wagten. ELFDE TOONEEL. Lizette. Gaa maar heen, ik weet nu genoeg, als ik myn . Heer de Sleutels kan ontmoffelen, 'er inkomen, en my verbergen, zonder gezien te worden, zo zal ik 'er wel achter komen,of zy een fchat graven,of wat zy anders doen. Zy willen geene Vrouwen toelaten ! Daar moet wat kwaads achter fteeken; wy Vrouwen zyn de ziel van de famenleving, en daar geen Vrouwen mogen komen, daar vrees ik... daar vrees ik... dog ... Het is een wonderlyke zaak, ik ben 'er nieuwsgierig na... en het mag kosten wat het wil, ik zal my van deze verfchrikkelyke nieuwsgierigheid verlosfen. Einde van bet eerfte Bedryf. TWEE-  142 De Nieuwsgierige Vrouwen. TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een kamer in 't buis van Grunsberg, een Rok van hem hangt over een ftoel. Mevr. Grunsberg, alleen. Wat een oudier is toch myn Man! men kan in 't geheel niet met hem fpreken; aanftonds fchreeuwt en raast hy,maar hy mag zo veel fchreeuwen en vloeken ais hy wil, hy moet my zeggen, wat msn in dat Huis doet, of ik loop van hem weg, en gaa by myne moeder. Het fpyt my maar dat die Faktoor 'er aanftonds by kwam, daar door kan ik niet wel doorIpreken, maar zo dra de Faktoor weg is, zal ik myn moed eens ter deeg aan hem koeien. Maar daar is juist het kleed, dat hy van de morgen vroeg aan hadt: ik moet eens zien of hy niets in de zakken heeft, daar ik iets uit zoude kunnen ontdekken ? Ik doe bet anders van myn leven niet; want van natuur ben ik in 't geheel niet nieuwsgierig. (Zy doorzoekt de zakken.) Daar is een neusdoek... met een knoop 'er in ! waarom zou hy die knoop gemaakt hebben ' ik wilde wel eens weten wat die knoop te beduiden heeft!... maar... misfchien ontdek ik het nog. Wat zyn dat voor fleutels? ik heb die nooit gezien, — tot het huis behoorcn ze niet; ja. ja, dit maakt myn agterdogt noggroo er; zo hy myniet zegt wat dit voor fleutels zyn, dan raaken wy aan den dans.  Twee dï Bedryf. 143 dans. —- Hier is een billet... dat moet ik lezen; ten minften zien , aan wien, en van wien, het gefchreven is. „ Aan myn Heer, de Heer Grunsberg, in „ eigenhanden;" Laateens zien wie aan hem fchryft, ", uw waare vriend Valerius." Bestig ! dat is een van die geheime Kalanten. (Zy leest.) Ik zende u hier nevens de twee nieuwe Sleu„ tels, dewyl ik , tot meerder zekerheid, de floten ' heb doen veranderen ; hebbende myn Bediende "zyne twee' fleutels van de oude floten verloren; 'l, Wy verwachten u morgen op den bepaalden tyd. Vaarwel. . . . Voortreffelyk: dit zyn de Sleutels, van het vervloekte huis: ik moet ze hem afnemen, ik moet 'er onverwacht na toe gaan, en hen op de daad betrappen, maar... zyn het de nieuwe of de oude? van wat'datum is het briefje: den twintigfte dezer, het zyn zonder tvvyffel de nieuwe , daar komt hy . . . daar komt hy, ik geef ze hem niet weder. (Zy fteekt bet briefje weer in de zak van de rok, maar de Sleutels in de baare.) TWEEDE TOONEEL. Grunsberg, Mevr. Grunsberg. Grunsberg. Is de knecht nog niet weder te rug gekomen? Mevr.  144- De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Grunsberg. Zo hy weer gekomen was, zoudt gy hem zien. Grunsberg. Een vriendelyk antwoord! Mevr. Grunsberg. Even zo als uw vraag. Gy ziet dat de knecht hier niet is,en vraagt my, of hy niet te rug gekomen is? Grunsberg. Ik vraag het u, om dat ik dacht dat gy hem misfchien ergens hadt na toe gezonden, het fcheen my onmogelyk, dat hy nog niet weer t'huis zoude zyn. Mevr. Grunsberg. Als men dien Luiwammes ergens na toe zendt, blyft ky uuren uir. * Grunsberg. Ik moet op het oogenblik uit, en wilde my gaarne aankleden. Mevr. Grunsberg. Daar is uw rok, gy kunt hem zelf aantrekken. Grunsberg. Help my! (Hy trekt zyn Japon uit.") Mevr. Grunsberg.. Gy kondt het my wel beleefder vragen ! Gruns-  Tweede Bedryf. 145 Grunsberg, [pottend. Genadige Vrouw, ik folliciteer u alleronderdanigst my een weinig te helpen. Mevr. Grunsberg. Waar moet gy toch zo fchielyk na toe? (Zy helpt hem.) Grunsberg. Ter plaatfe daar ik hoognodig ben, Mevrouw! Mevr. Grunsberg. Ja, ja, dat geloof ik, gy zult moeten blaazen. Grunsberg. Wat blaazen? ben ik dan een Postillon? Mevr. Grunsberg. Zo moet men zig redden; men houdt zig of men my kwalyk verdaat. — Gy zult in den kleinen Oven moeten blaazen. Grunsberg. In wat voor oven? Ik verllaa u niet. Mevr. Grunsberg. Men heeft my gezegd, dat gy, in uw geheim Gezelfchap , den Steen der Wyzen zoekt. Grunsberg. Wat voor een Steen? Gy zyt een Zottin, en die u XII. Deel. K «ulks  146 De Nieuwsgierige Vrouwen. zulks gezegd heeft, is ook zot, of heeft u voor 't Lapje gehouden. Mevr. Grunsberg. Maar wat doet gy 'er dan ? Grunsber g. Niets. Mevr. Grunsberg. Ik wil het weten. Grunsberg. Maar gy zult het niet weten. Mevr. Grunsber o, Ik zal niet eer rusten voor dat ik het weet. Grunsberg. Vrouw wordt toch niet mal. Mevr. Grunsberg. Ik wil, en moet, het weten. Grunsberg. Maak my niet driftig. Mevr. Grunsberg. Ik wil het weten. Grunsberg. Mevrouw Grunsberg... Mevr.  Tweede Bedryf. Hf Mevr. Grunsberg. Heer Gemaal... Grunsberg. Wees zo goed om den mond te houden. Mevr. Grunsberg. Ik moet het weten. Grunsberg. Het zal u berouwen, zo gy den mond niet houdt. Mevr. Grunsberg. Zou ik het niet moeten weten? Grunsberg. En gy... . Mevr. Grunsberg. En ik... ik moet het weten. Grunsberg, wil baar een klap geven, dog zy ontwykt bem. Mevr. Grunsberg. Ja u ten fpyt moet ik het weten. (Zy verwydert zich wat.) Grunsberg. Ik zal u de beenen nog moeten bieken. Mevr. Grunsberg. Maar ik zal en moet het toch weten. (Zicb ver- wyderende.) ' Ka Gruns-  Ï48 De Nieuwsgierige Vrouwen. Grunsberg. Ik zweer u op myn Eer... (Hy loopt haar na.) Mevr. Grunsberg. Ik moet het weten. Ik moet het weten. Ik moet het weten. (Zy fluit zich op in een kamer?) Grunsberg, Maar,ik doe beter dat ik heen gaa, want het bloed loopt my in den kop. (Hy -wilgaan.) Mevr. Grunsberg. Zy doet de deur open en fleekt het hoofd 'er door. Ja Tyran! ik moet het weten. (Grunsberg neemt een floel en wil haar daar mei gooijen.) Mevr. Grunsberg. Ik zal het, doe watje wilt, weten. (Zy maakt de deur weer toe.) Grunsberg, geweldig. Ik kan niet meer! Neen... Onwaardig fchepzel' Neen, gy zult het niet weten. (Loopt na de deur.) Neen; Karonje, neen! nooit zult gy het weten neen! Mevr. Grunsberg, uit de deur. Ja ik moet en ik zal het weten. (Maakt de deur weer toe.) Grüns.  Tweede Bedryf. 149 Grunsberg. Nu kan ik het niet langer uithouden. (Hy vertrekt?) DERDE TOONEEL. Verbeeldt een Kamer in '/ buit van Elhuizen. Mevr. Elhuizen, Lizette. Lizette. Schielyk Mevrouw! Zo ik het u niet aanftonds zeggen kan, moet ik barften. Mevr. Elhuizen. Barst niet, en verhaal het my fpoedig. Li zette. Ik ben achter alles gekomen. Mevr. Elhuizen. Waar achter ? Lizette. Wegens het gezelfchap, de kamer in dat huis... Mevr. Elhuizen. In der daad, wel hoe dan ? Lizette. Zy hebben alle hunue fleutels in den zak, wy moeten zien, dat wy die hun een van allen affteelen. K 3 Mevr.  150 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. En dan ? Lizette. En dan weet ik wel wat ik doen zal, ik ben van alles onderrecht; ik ben in ftaat, in 't donker, met de oogen toegebonden, 'er in te fluipen, my te verfteken, en alles te hooren. Mevr. Elhuizen. Heeft myn Man ook.fleutels? Lizette. Buiten twyffel, en nagedachten in zyn zak, dewyl zy ze alle dagen gebruiken, wy moeten maar zien hoe wy dezelve krygen. Mevr. E l ii u?i z e n. Zo hy ze in zyn Broekzak houdt, zal het moeijelyk zyn. Lizette. Dat kan niet wel zyn, want de fleutel van de huis. deur zal te groot wezen. Mevr. Elhuizen. Hy heeft zig zedert eenigen tyd over dag niet ontkleed , wy moeten dus wachten tot hy van avond na bed gaat. Lizette. Het was beter, als wy hun dezen avond konden over-  Tweede Bedryf. 151 overvallen, ik ben gewaar geworden dat 'er vanavond een groot Soupé is. Mevr. Elhuizen. Ik weet niet wat ik 'er om gaf, om hen te zien! Lizette. s Wy moeten maar op middelen bedacht zyn. •Mevr. Elhuizen. Stil, daar komen zy. Lizette. Zoek wat uit te vinden, ik zal 't ook doen. VIERDE TOONEEL. De vorigen, Elhuizen, Carolina, Leander. Carolina, tegen Leander. Bemoei u maar met uw eigen zaaken. Leander. Ziet gy wel myn Heer! hoe uwe dochter my bejegent? Elhuizen. Myn waarde vriend, myn dochter is als al de rèst, zy heeft haare goede, en haare kwaade.uuren, g? moet het waar nemen even als het weer, gy moet van het goede gebruik maken, en u voor 't onweer in acht K4 ne'  152 De Nieuwsgierige Vrouwen. nemen, gy moet den donder laten voorby gaan, en wachten tot de Zon weer fchynt. Carolina. Myn Vader kan goeden raad geven. Mevr. Elhuizen. Myn man is volmaakt gefchikt om iemand nazend te maken. Elhuizen. Lizette, myn zoete kind, zult gy ons niet wat Kofty, bezorgen? Lizette. De koffy ftaat klaar, myn Heer! wilt gy die hier hebben? Elhuizen. Ja, breng ze maar hier. Lizette. Op 't oogenblik. (Ter zyde tegen Mevrouw EU huizen.) Hou maar goeden moed, zo wy flechts de fleutels bekomen, zal alles goed gaan. (Zy vertrekt.) Elhuizen. Wat ongelyk heeft Leander u toch aangedaan. Carolina. Niets, Vader. E ip  Tweede Bedryf. iS3 Elhuizen. Niets? Hoe ziet gy hem dan met zulke fcheele oogen aan? Carolina. Ik ben heden in myn kwaade uuren. Elhuizen. Myn Vriend, de Hemel ziet droevig, gy moet wachten tot de Zou weêr fchynt. Carolina. Die zal zo fchielyk niet weêr te voorfchyn komen. Mevr- Elhuizen, tegen Elhuizen. Waarom kleedt gy u niet uit, en gaat op uw ge. mak zitten? de heer Leander zal dat immers nietkwalyk nemen. Leander. Ik bid, dat men zig om mynentwil in 't geringde niet belemmere. Elhuizem. Ik gaa ilraks uit, ik houde 'er niet van om my zo dikwils uit en aan te kleden. Mevr. Elhuizen. Moet gy zo fchielyk uit? Waar dan na toe? Elhuizen. Gy wilde zulks gaarne weten? K s Mevr.  154 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Ik begreep dat men zulks aan zyne Vrouw wel zeggen kon. E l h u.i z e n. Ja,zo eene lieve, zagtzinnige Vrouw, verdient wel dat men het baar zegt; ik moet aan den Edelman, die my gisteren een bezoek gaf, een Contra - Vifitc geven. Mevr. Elhuizen. Meent gy dan, dat de rok, dien gy aan hebt, ordentelyk is om een ilatieufe Vifite te doen? Gy moet een beteren aantrekken. Elhuizen. Ik ftoor my niet aan zulke kleinigheden; dat is goed voor Salet-jonkertjes. Mevr. Elhuizen. Weet gy wel, dat de Edellieden zeer op 't Ceremonieel gefield zyn? hy zal het als eenekleinachting aanmerken. Elhuizen. Hy kan denken wat hy wil, dat is my onverfchiilig. Mevr. Elhuizen. Daar hebben wy 't weêr, naauwlyks verzoek ik iets, of de weigering volgt 'er aanftonds op. E l-  Tweede Bedryf. ï55 E l h ü i z e n. Myn waarde Leander, ik zag zeer gaarne dat uw Huwelyk fpoedig voltrokken wierdt. Mevr. Elhuizen, ter zyde. „ Daar zal niets van .gebeuren". Leander. Ik verlang naar dat oogenblik, maar myne lieve Carolina bemint my niet meer. Carolina. Ik beminde u voor dezen, en zou u nog beminnen, zo gy oprecht met my handelde. Mevr. Elhuizen, tegen Elhuizen. Gy wilt dus geen ander kleed aantrekken? Elhuizen. Naen Mevrouw! (tegen Leander.) Hebt gy haar ook 't een of 't ander wys gemaakt? Leander. Ik heb haar altyd de waarheid gezegd, maar zy wil my niet gelooven. Elhuizen. 6 Dat is niets; Nieuwsgierigheid, en zo watgrüligheid, is het karakter der Vrouwen, maar dat moet zig fchikken, alles zal wel gaan. Mevr.  156 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Als gy dan volrtrekt geen ander kleed wilt aantrekken, zo laat dit ten minnen een weinig uitkloppen, het zit vol ftof. r Elhuizen. Gy hebt gelyk,myn'allerlieffre Vrouw,fchuier my een weinig af, ik zal u daar van harten voor bedanken. Mevr. Elhuizen. Kom hier, laat ik het u helpen uittrekken, zo gy wilt dat ik het zal affchuieren. Elhuizen. Neen, neen, fchuier my maar zo een weinig af, aan 't lyf, ik mag 'er zo veel omflag niet vau maa< ken. Mevr. Elhuizen. Dat kan zo niet; trek het uit. Elhuizen. Neen, myn Waarde, geef u zb veel moeite niet het is zo ook goed. Mevr. Elhuizen. Daar hebben wy het weêr! Van myn leven zal hy my myn zin niet geven. Elhuizen, tegen Carolina. Myn lieve Dochter, mogt gy nooit zo eigenzinnig worden! C a-  Tweede Bedryf. 157 Carolina. Vader, ik bid u, dat gy my met vrede laat. Leander. Zy is kwaad op my, buiten myn fchuld. Elhuizen. Dat is niets, dat is niets; Na eene kleine fchermucfeling is de vrede des te aangenaamer. Mevr. Elhuizen. Gy wilt het dan niet uittrekken? Elhuizen. Neen, Mevrouw! Mevr. Elhuizen. Gy zyt een eigenzinnig, koppig, Man. Elhuizen. Eene zoete Iiefkoozing! (Tegen Leatider'S) Wat moet gy niet wenfchen , dat uwe Minnares u ook zulke lieve woordjes geve! Leander. Dat zou my zeer bedroeven! Elhuizen. Ik denk 'er heel anders over. Ik zie liever dat een Vrouw haare kwaadheid uitftort, dan dat zy pruilt. 3 Mevr.  15S De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen, ter syde. „ Zyne bedaardheid zal my nog raazend maaken." ', VYFDE TOONEEL. De vort gen, Lizette, met de Koffy, vervolgens een Knecht. Lizette. Hier is de Koffy. Elhuizen. Kom laat ons, als het mogelyk is, dezelve in rust en vrede drinken. Lizette, ter zyde aan Mevrouw Ei» huizen. Hebt gy niets kunnen uitrechten ? Mevr. Elhuizen, tegen Lizette. Neen, ik kan het zo ver niet brengen,dat hy zyn kleed wil uittrekken. Elhuizen. Kom laat ons gaan zitten. Koffy moet men zittende drinken. Is hier niemand, (tegen den Bedienden, die komt.) Stoelen.  Tweede Bedryf. 159 (Lizette, nadert Elhuizen met de Koffy, nadat zy de anderen reeds bediend beeft. De Knecbt brengt ftoelen, en, daar by ,er een naast Elbuizen zetten wil, veinst Lizette, dat hy haar aan den arm ftoot , en gooit al de Koffy over 't Kleed van El' huizen.') Lizette. Ach! ik onvoorzigtige! vergeef het my , myn Heer! ihy fliet my aan myn arm: en het doet my leet. Elhuizen. Het heeft niets te beduiden. Lizette. Schielyk, fchielyk, fchoon water. $ Elhuizen. Ja, vryf het maar wat af. Lizette. Schielyk, geef het kleed hier. (Zy trekt hem zyn rok half met geweld uit.) „ Nu is alles in order." (Zy gaat ''er mei heen?) Elhuizen. Geef my toch iets om zo lang aan te trekken; ik mocht verkouden. . Mevr. Elhuizen, tegen den Knecht. Breng het Kleed van myn Heer wcêrom. „ Li. .. zette  iöo De Nieuwsgierige Vrouwen. „ zette heeft daar iets in 't werk gefield,dat ik zo ,, wel niet geklaard zou hebben." Elhuizen. Het doet my leed dat de Koffy weg is, geef my een ander kopje. Mevr. Elhuizen. Ziet gy hoe het gaat, als men zyne Vrouws zin niet doet. Elhuizen. Als ik uw zin gedaan had , zou het nog erger zyn geweest, want dan had ik myn andere kleed, dat zo teer van kleur is, bedorven. Mevr. Elhuizen. Indien ■gy myn zin gedaan hadt,was dat alles niet gefchied. Elhuizen. Leander, gy hoort het, onze Vrouwen willen, dat wy in alles haaren zin moeten doen. ZESDE TOONEEL. Devorigen, De Knecht, bier na Lizette. (De Knecbt met een ander Kleed, V geen by Elbuizen aantrekt.) Elhuizen. Nu Vrouw! zyt gy nu te vreden? Mevr,  "Tweede Bedryf* iCI Mevr. Elhuizen. Nog niet. (Terzyde.) „Ik vrees altyd nog, dat by ,, na de fleutels vragen zal." Lizette. Myn Heer! daar is uw Neusdoek, Uw Snuifdoos, en twee Sleutels. Elhuizen. Zeer 'goed! (Hy fteekt alles in zyn zak.) Mevr. Elhuizen, tegen Lizette. „ De Sleutels ook?" Lizette, ter zyde. „ Ja, maar het zyn de rechte niet, ik heb ze ver„ ruild. Mevr. Elhuizen, ter zyde., „ Dat is een drommels flim ding. " Elhuizen. Lizette, ik heb nog geen Koffy gehad, geef my toch een kopje. Lizette. Gaarne, myn Heer, maar daar is niets meer gebrand. Elhuizen. Geduld, dan zal ik die elders moeten gaan drinken. XII. Deel. L Mevr.  if52 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Gy zult ze in uw charmant gezelfchap wel vinden! Elhuizen. Wilt gy met my gaan Leander ? Leander. Als 't u gelieft. (_Hy ziet Carolina aan.) Carolina. Gy ziet mv aan? Gaamaar heen , ik zal u in 't geheel niet ophouden, Elhuizen. Myn Vriend, laat ons vertrekken, laat het onweer nu eerst voorby gaan, morgen is het weer fchoon weder, Carolina. Noch morgen, noch ooit. Elhuizen. Nooit goed weêr? nooit? altoos betrokken ? altoos Stormen? Ach! myn lief dochtertje, zo ik maar een zekere klok wilde luiden, het zou fchielyk 't mooitte weêr van de wereld worden. Carolina. Hoe dat,.Vader? Elhuizen. Luister wel toe: Ik -— zal — u — laten — op — flui — ten —■ nu wat dunkt u ? C a-  Tweede Bedryf. 163 Carolina, My laten opfluiten? Mevf. Elhuizen. Myne dochter opfluuen! Elhuizen. Kom, laat ons gaan; dat was de ftormklok, nu is het vuur op het dak. ZEVENDE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, Carolina, Leander, Lizette. Carolina, tegen Leander. Hoort gy het wel ? dat was ter liefde van u. L e a n d è r. Maar 't was myn fchuld immers niet, Mejuffrouw. Mevr. Elhuizen. Myn dochter opfluiten ! Alfchoon zy met u niet trouwt, zal het haar toch aan geen man ontbreken. Leander. Dat wil ik gaarne geloovcn,maar ik verdien deze verwytingen noch van u, noch van haar. Mevr. Elhuizen. ó! Gaa maar heen, myn man wacht u a!. L 2 L e-  i64 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Ik zal u gehoorzaam zyn, en vertrekken. (Hy wil gaan.) Carolina. 't Is zeer fraai, my zo te laten ftaan. Leander, weerom keerende. Maar Mejuffrouw... Lizette, tegen Carolina. Laat hem toch gaan, ik moet u noodzakelyk wat vertellen. Carolina, tegen Lizette. Wat dan? Lizette, tegen Carolina. Scheep hem maar af, ik heb de Sleutels. Carolina, Ik brand van nieuwsgierigheid. (Tegen Leander.') Zo gy gaan wilt, zo doe het, ik zal u niet ophou. den. Leander. Zo gy het goed vindt, wil ik gaarne hier blyven. Mevr. Elhuizen. Neen,.neen, gaa maar, myn Man wacht u. Leander. Hoe verkiest het Carolina ? C a-  Tweede Bedryf]! 155 Carolina. Devvyl myn Vader op u -wacht, zo dient gy immers te gaan. Leander. Hy zal my nog niet wachten, ik kan my nog wel wat ophouden. Lizette. tegen Carolina. Stuur hem dan weg. Carolina, tegen Lizette Ik wilde hem toch niet gaarn chagrineeren. (tegen Leander.} Gaa nu maar met myn Vader, morgen zie ik u weder. Mevr. Elhuizen, tegen Carolina. ó Hy behoeft die moeite niet te nemen. Leander. Ik zal u gehoorzaam zyn. (Hy vertrekt.) AGTSTE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, Carolina, Lizette. Carolina. Het zou my toch moeite doen hem te bedroeven. Lizette. Vrees niet, hy zal fchielyk weder komen. L 3 Ca  i66 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Wat hebt gy my nu te. zeggen? Mevr. Elhuizen. Waar zyn de Sleutels? Lizette. Hier zyn ze. Carolina. Wat voor Sleutels? Lizette. Stil, de Sleutels van 't huis der Geheimen; een van de huisdeur, en een van de kamerdeur. Mevr. Elhuizen, tegen Lizette. Laat ons gaan, laat ons gaan. Carolina. Ik gaa ook mede. Mevr. Elhuizen. Neen, het past u niet, gy moet t'huis blyven; wy zullen u alles vertellen. Carolina. Allerlieffte Moeder... Mevr. Elhuizen. Ik zeg u, dat bet niet zyn kan, kom Lifette. (Zy vertrekt.) N E-  Tweede Bedryf. i6> NEGENDE TOONEEL. Carolina, Lizette. Carolina, Myn lieve Lizette. Lizette. Verlaat 'er u op; Ik zal 'er na toe gaan, en gy zult alles zo goed weten als ik. Carolina. Hoe zyt gy toch aan de Sleutels gekomen? Lizette. Ik heb die uw. Vader ontfutzeld. Carolina. Wanneer? Lizette. Hebt gy dat kluchtig ongeluk met de Koffy niet gemerkt? Toen... Carolina. Ik gaa ook mede. Lizette. - Uwe Moeder wil 't immers niet hebben. Carolina. Lizette! zo gy my lief hebt....  röS De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Foei, hoe kunt gy zo nieuwsgierig zyn? heb geduld , gy zult van avond alles weten. Carolina. Zeg rny toch of'er Vrouwlieden by komen. L i z £ t 't e. Heel wat anders,als Vrouwen,de fchat, de fchat! (Zy vertrekt.') TIENDE TOONEEL. Caro lina, alleen. In myn gantfchen leeftyd heb ijk nooit zo veel verlangen gehad om iets te weten ais nu dit; Maar wat helpt bet, zy gaan, en ik moet t'huis blyven. En waarom mag ik niet gaan ? wyl ik ongetrouwd ben! En daarom zou ik geen vertrouwen verdienen! Zo ik nu wilde weten wat myn Minnaar doet? wie zoude my dat kwalyk kunnen nemen! Wist ik maar hoe het aan te vangen ? Het zal moeijelyk zyn myn Moeder van haar begrip af te brengen, als zy eens een zaak voor heeft, kan niets haar doen veranderen, en het moet 'er door, al zou de ondtrfte iteen boven Haan. ELFDE TOONEEL. Carolina, Leander. Leander, Vergeef my... C A-  Tweede Bedryf. 169 Carolina. Zyt Gy daar? Leander. Ja, Mejuffrouw, uw Vader is by den vreemden Heer, wien hy een vifita moes: ffeven, opgehouden; zy hebben zaken te verhandelen , en ik heb intusfchen de vryheid genomen , u weder te komen lastig vallen. Carolina. Ik moest u den rug toe keeren , gy verdiende zulks. Leander. Waarom dan, Mejuffrouw, wat heb ik dan misdaan ï Carolina. Gy wilt my de waarheid niet zeggen. Leander. Daar blyft gy aanhoudend by , ik wilde 'er alles om geven, dat gy met uwe eigene oogen van myne oprechtheid overtuigd koudet worden. Carolina. Gy zoudt zulks wel kunnen, zo gy wilde. Leander. Op wat wys? Carolina. Breng 'er my heimelyk in, L 5 L E-  170 ïJE Nieuwsgierige Vrouwen, Leander. En zoudt gy daar alleen in willen zyn? Carolina. Neen, ik zou myn Kamenier mee nemen. Leander. In diergelykegezelfchappen pasfen geen Kameniers. Carolina. Dan kan myn Moeder mede gaan; zo gy haar dat verzoekt, zal zy 't zeeker doen. Leander. Verfchoon my, lieve Carolina , ik heb het u zo dikwils gezegd, dat myne medebroeders geene Vrouwen dulden; en ik durf niet.... Carolina. En gy duft hen, om mynentwi!, niet vertoornen'. Ik zie wel, dat u meer aan hun,dan aan my gelegen is; en uit dit grondbeginzelhoude ik u voor een..... voor een Ontrouwen. Leander, Lieffte Carolina , om u een bewys myner liefde te geven, zo zal ik 'er nooit geen voet meer zetten, ik bid u wees dan te vreden. Carolina. Gy zegt dat wel, maar gy zult 'er niet van daan blyven. L E-  Tweede R e d r y f. 171 Leander. Neen, ik beloof het u, ik zal 'er nooit weer ko- ^ men. C a r o l i n.a. Dat is nog niet genoeg. Leander. Ik zal het met een Eed bevestigen. Carolina. Ik verlang geen Eed, ik wil een betere verzcekering. Leander. Welke? Carolina, Belooft gy my die te geven? Leander. Ja, als het van my afhangt. Carolina. Zeg my... maar draag zorg dat gy geene ureeken gebruikt... Leander. Dr.ar ben ik niet in ftaat toe. Carolina. Hebt gy ooit zulke Sleutels als de anderen? L e-  172 De Nieuwsgierige Vrouwen. Leander. Wat voor Sleutels? Carolina. Van da deur van 't huis, daar geen Vrouw hi mag komen. Leander. Ja, ik heb die, ik wil het niet ontkennen. Carolina. Dat is de verzeekering die ik van u vorder; geef my die Sleutels. Leander. Maar... deze Sleutels... in uwe handen.... Carolina. Zie eens, die fraaije oprechtheid, en de (laat,die men op uwe beloften en Eeden maaken kan ! Leander. Indien ik u wilde misleiden, zo kon ik u de Sleutels geven, en gaan 'er altyd met een myner Vrienden. Carolina. Ik geloof niet, dat gy, om my te bedriegen, de hulpmiddelen van een ander zoudt willen afbedelen; ontbreken u de fleutels , zo zult gy ook geen lust hebben om 'er meer te gaan. Indien gy my bemint, Leander, zo weiger my dezelve niet. L e-  Tweede Bedryf» 173 Leander. Ach! Carolina, gy wilt my tot iets verleiden, 't geen gy my niet moet vergen , en 't geen ik om veele redenen niet kan doen. Carolina. Zyt gy van voornemen om 'er weder na toe te gaan, of niet? Leander. Ik verzeeker het u oprecht, dat" ik 'er nooit weêr gaan zal. Carolina. Wat zwarigheid maakt gy dan , om my de Sleutels over te laten? Leander. Ik zal het u zeggen, deze Sleutels... zo zy in andere handen kwamen , konden veel kwaads uitwerken, Carolina. Ik beloof u ,op myn Eer, dat zy in geene andere handen zullen komen; Zyt gy nu te vreden? ik hoop niet dat gy aan myne belofte twyffelt! Leander. Ach! waardfle Carolina, verg het my niet. Carolina. Neen, dit is de laatlte proef, daar ik uwe liefde op zal nellen; vertrouw my de Sleutels, of denk 1 niet  174 De Nieuwsgierige Vrouwen. niet meer om my. Ik zweer u by alles wat heilig is% dat daar geen veranderen aan zal zyn. Leander. 't Is genoeg, daar zyn ze, bedroef my maar niet meer. Carolina, Zy zullen in myne handen zeeker zyn. L e ander. Ik fmeek u, dat gy my by myne Vrienden niet belachelyk maakt. Carolina. Heb daar geen zorg voor, ik ben nu te vreden. Leander. Ik hoop, dat gy nu overtuigd zyt, dat ik u oprecht Demi n j Carolina. Ja , n» geloof ik het, vergeef my.dat ik 'er een oogenblik aan htb getwyffeid. Leander. Wanneer zal ik zo gelukkig zyn, u de myne te mogen noemen? Carolina. Ik ben te vrede, als het myn Vader belieft. L e.  Tweede Bedryf. 175 Leander. Ik zal het hem op 't oogenblik vragen, als gy het goed vindt. Carolina. Ja, zeg hem, dat het Onweêr voorby is, en dat de Zon weer begint te fchynen. Leander. Myne dierbare Carolina, gy verruk: my. Carolina. Ik ben meer verheugd als gy ■, deze Sleutels manken my het vergeuoegdfte mensch van de wereld. Leander. Wat is daar de reden van ? Carolina. Om dat zy tot een verzeekering flrekken, dat gy my lief hebt. (Ter eyde.) „ En om dat ik 'er door „ achter het geheim hoop te komen , en myne „ nieuwsgierigheid te voldoen, die my pynigt." (Zy vertrekt.) Leander. Wat is de Liefde toch eene wonderlyke zaak! als men elkander bemint, kan men niets weigeren. Ik heb de Sleutels aan Carolina met den grootften tegenzin van de wereld gegeven, maar daar zy in 't vervolg myn gantfche noodlot beflisfen moet, kan ik haar  176 De Nieuwsgierige Vrouwen. haar ook ligt de Sleutels van eene onverfchillige by. eenkomst toevertrouwen. (Hy vertrekt.") TWAALFDE TOONEEL. (Het Toonccl verbeeldt een Straat met de Huisdeur van de bijeenkomst.) Valerius, komt dc deur uit, en fluit dezelve weder toe. . Het is re5ds duV»fr. en Marren komt nog niet; ik zal zelfde waschkaarfên moeten beftellen,en belasten die t'buis te brengen. DERTIENDE TOONEEL. Valerius, Aristus. Aristus. . Ik ben uw dienaar, Heer Valerius. Valerius. Amicitia. Aristus. Amicitia. (Zy geven elkander de hand, 't welk altoos by dit woord van allen gefchiedt.) Valerius. Dat is onze groet , en verder maaken wy geene ceremoniën. , A r i s-  Tweede Bedryf. 177 Aristus. Gy bibt gelyk; Complimenten zyn maar Narrenpoetfen. Valerius. 't Is zo,men gebruikt een menigte woorden, die, op zyn best, niet met al betekenen; By voorbeeld: uwe onderdanige dienaar fpreekt u dikwils, zo dra die betuiging over zyne lippen is gevloeid , met zulk eene trotsheid, en op zulk een hogen toon , aan, als of hy uw meester ware. Aristus. Heer Valerius, een myner goede Vrienden wilde gaarne Lid van dit gezelfchap zyn. Valerius. Zo het een eerlyk Man is... Aristus. ó Ja, dat is hy zeer zeeker. Valerius. Voorzichtig met uw zeer zeeker! in naam vindt men genoeg deugdzame lieden, dog in der dnnd zeer weinigen; Wat voor een bewys hebt gy van zyne eerlykheid ? Aristus. > Hy heeft altyd met brave Menfchen omgegaan. Valerius. Dat is nog niet genoeg; In fraaija gezelfchappen XII. Deel. ƒ M vindt  i;8 Dj Nieuwsgierige Vrouwen. vindt men niet altyd alle Menfchen deugdzaam, door den tyd eerst leert men hen kennen. Aristus. Hy is van een goede geboorte. Valerius. De geboorte maakt niet deugdzaam; het hart en goed karakter overtreffen verre eene groote geboorte, die fomtyds met groote gebreken verzeld is. Aristus. Hy is zeer edelmoedig en milddadig. Valerius. Ook dit is een dubbelzinnig kenteken , men diende eerst te weten, of dat geen, dat hy weg geeft, het zyne is ? Aristus. Zyn vermogen is my onbekend. Valerius. Gy kunt hem dus zo zeer zeeker niet voor een eerlyk, deugdzaam , Man verklaaren. Aristus. Op deze wys, heer Valerius. moeten ons alle menfchen verdacht voorkomen, en men zou dus geen ommegang met den anderen meer kunnen hebben. V a-  Tweede Bedryf. 179 Valerius. Neen , waarde Vriend, gy moet my wé! verftaan; ik zeg niet dat ons ieder een, zonder reden, moet verdacht zyn, en dat wy alleen met die geenen moeten omgang houden , die wy overtuigd zyn dat eer en deugd bezitten; Het is veel eer een plicht der Wellevendheid een ieder voor een eerlyk man te houden, zo lang hy ons niet van het tegendeel overtuigt; ondertusfchen moet men zig met die geenen, die men niet zeer wel kent, niet veel verbinden , men moet alles niet geloven wat zy zeggen, zonder 'er onderzoek naar te doen, en als men dan, met ter tyd en ondervinding, een verftaudig, eerlyk, Vriend vindt; dan kan men met recht zeggen, dat men een kosüyken fchat gevonden heeft. Aristus. Wat hem aanbelangt, dien ik u aanbiede, ik hou hem voor een eerlyk Man, dog ik kan 'er geen borg voor zyn. Valerius. Wy zullen hem op de proef ftellen, en fchielyk gewaar worden hoe hy beftaa? VEERTIENDE TOONEEL. De voriqen, Marten. Marten. Zyt gy het, myn Heer? Ma v A'  18c De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Ja, ik ben 't, waar blyft gy dan zo lang ? Marten. Ik heb hier zulk een vragt by my, dat ik my haast niet kan roeren. Valerius. Hebt gy waschkaarfen meê gebragt? Marten. Neen, myn Heer! ik had geen tyd. Valerius. Ik zal ze gaan beftellen, gy kunt ze daarna haaien. Marten. Ja, myn Heer! ik zal myn goedje maar eerst bergen, en dan zal ik gaan; ik heb zo eene zwaarte op den nek, dat ik niet weet hoe ik de deur open kryg. Valerius. Waarde Vriend ! fluit toch de deur eens voor hem open. Aristus. Zeer gaarne, (ffy maakt de deur open?) Marten. Ik hoop'er van dezen avond eer mede in te leggen. V a-  Tweede Bedryf. 181 Valerius. In ernst? Marten. Gy zult eens zien, wat het voor een delicaate foupé zal zyn. Valerius. Dat is my lief. Marten, been gaande. Maar gy zult het ook op de rekening gewaar worden. Valerius. Patiëntie! zo men maar wat goeds voor zyn geld heeft. Aristus. Ik zal dan myn Vriend zeggen,dat het hem geoorloofd is te komen ? Valerius. Wie is het? hoe is zyn naam? Aristus. Zyn naam is Dainon. Valerius. Zeer goed; ik zal hem voorflaan, wy moeten eerst hooren wat de andere Heeren zeggen. M 3 Ariï'  liSi De Nieuwsgierig e Vrouwen, Aristus. Ik wilde hem gaarne op de maaltyd hebben. Valerius. Gy kunt hem mede brengen, want die zaak zal fchielyk afgedaan zyn. Aristus. Ik zal hem dan gaan haaien; ik boop dat gy allen met hem te vreden zult zyn. Valerius. Amicitia, Het is myn hoogfte wensch, dat wy in ons gezelfchap eerlyke , goedhartige , en vredelievende , Leden mogen zien, die by gelegendheid el^anderen dienst willen bewyzen. Wy hebben allen in deze wereld hulp nodig, dog hoe weinig vvaare Vrienden worden 'er gevonden, die een ander met een goed hart, zonder eigenbelang, willen behulpzaam zyn! (Hy vertrekt?) VYFTIENDE TOONEEL. Mevr. Grunsberg, met een Voile. „ Nu is het tyd; ik moet maaken dat my die list „ gelukt, dat is de deur, en hier zyn de fleutels,' ,, zo ik 'er nu in' kan raaken, my verbergen, en zo „ plaaifen dat ik kan zien , zonder gezien te wor„ den , zal ik alles ontdekken ; En al wierd ik „ zelve ook eens ontdekt, wat konden zy my doen? „ daar  Tweede Bedryf. 183 daar myn Man gaat, mag ik ook wel gaan! De re" den daar ik om kom, is, omdat ik myn Ma" lief heb en daarom moet ik weten , waar hv gaat? " en wat hy doet? ]a, dat wil ik weten; hoe dik" wils beb ik hem niet gezegd, ik moet het weten ; „ ik wilde nu gaarne ook eens kunnen zeggen:: Ik „ weet het Ik hoor niemand, ik zal *t wagen. (Zy fteekt de fleutel in 't fleutelgat.) ZESTIENDE TOONEEL. Marten, de deur open makende, Mevr. Grunsberg. Marten. Wie is daar? (Mevrouw Grunsberg gaat verfcbrikt te rug.) Mevr. Grunsberg. Ach! ik ongelukkige! weg zyn de fleutels. (Zy gaat heen, en laat de fleutels in 't flot fieken.) Marten. Een Vrouwsperfoon! Met de Sleutels! dat moetik myn Heer zeggen. (Hy maakt de deur toe, neemt de fleutels weg, en gaat been.) ZEVENTIENDE, TOONEEL. Lizette, in Manskieeren, Mevr. Elhuizen,» met een Voile. Mevr. Elhuizen. Ha! altydis het zeggen: „daar mogen geen VrouM 4 » wen  i§4 De Nieuwsgierige Vrouwen. „ wen in komen!" (Zy ziet Mevrouw Grunsberg been gaan.) Zaagt gy wel wat daar uit de deur kwam? het was een Vrouwsperfoon, Lizette. 't Is zeeker,dat daar liederlyke ftukjes gefchieden moeten. Mevr. Elhuizen. Schielyk, fchielyk, laten wy'er in gaan , en overal wél toezien, of 'er ook nog meer Vrouwen in zyn? Lizette. Kom aan, iaat ons gaan: hier is de fleutel; maar ftil... ik hoor Menfchen. ■ Mevr. Elhuizen. Ik wilde niet dat men ons betrapte voor dat wy'er in waren; zyn wy van de uitflag kan tegen vallen •, dog het gefchiedt i met een goed oogmerk, en ik hoop, dat het my zal gelukken. Deze Wyven zyn razende; ieder van haar is in ftaat om het huis, om haare Mannen, en alle 1 de Leden van het gezelfchap, in 't verdriet te breni gen; Byaldien nu het geene ik in den zin heb,naar ' wensch flaagt, zullen de Heeren daar mede te vre. den, en de Vrouwen van haare zotte nieuwsgierigheid genezen, zyn; en my, die maar een arm Knecht ben, zal het tot eer verftrekken iets tot de algemeene rust, tot aller genoegen, en tot in ftandhou, ding van het gezelfchap, te hebben toegebracht; En dat zal de gunst der Heeren jegens my niet verminderen , want tegenwoordig moet men al veel doen om eerlyk door de wereld te komen. Einde van bet tweede Bedryf. DER-  2ofJ De Nieuwsgierige Vrouwen. DERDE BEDRYF. W EERSTE TOONEEL. Verbeeldt de Kamer van 't eerfle Bedryf. Carolina, Mevr. Elhuizen, Mevr. Gruns-i berg, Lizette, Marten. Marten. Kom maar met my, en vrees niet; Ik zal u op. een plaats brengen, daar gy alles kunt zien, zonder gezien te worden. Mevr. Elhuizen. Maar waar zult gy ons verbergen? Marten. In een donkere Kamer, daar niemand in komt. Lizette. Dat zal zeeker de Kamer zyn, daar de Schat in isS Marten. Recht zo Meisje lief, daar is de Schat in, daan men het Land meê mest. Mevr. Grunsberg. Is het niet waar, dat 'er Distilleer-ketels in zyn?? M a r- ■ een plaats brengen, daar gy alles kunt zien, zonder  Derde Bedryf. 207 Marten. Neen, de Kerels zyn in de Keuken.. Mevr. Elhuizen. Waar. is dan de Speel-kamer? Marten. Zomwyl fpelen 2y hier een Dammetje. Carolina. Dametjes? Daar hooren wy 't nu; Ik dacht im. mers wel, dat zy Vrouwen by zig kregen. Dametjes! Marten. Gy zult met ter haast zien, met welke Vrouwen zy zig verlustigen? Hunne Vrouwen zyn de-Flesfen. Lizette. Flesfen en Potten, denk ik. Marten. Potten! wat zouden zy daar meê doen? Lizette. Toveryën meê dryven; om den Schat te vinden. Marten. Ja, gy hebt gelyk! Nu fchielyk, fchielyk, ik hoor menfchen; neemt u wel in acht, en maakt vooral geen gedruis. C a-  2o8 De Nieuwsgierige Veoüwen. Carolina, ter zyde. Zo ik 'er Vrouwlui aantref, zal my niets weerhouden.... (Zy vertrekt?) Mevr. Elhuizen, ter zyde. Zo mvn Man fpeelt, zal ik hem de Kaarten uit e de handen fcheuren. (Zy vertrekt.) . Mevr. Grunsberg, ter zyde. ' Ik flaa hun al hunne Distilleer-kolven aan Hukken. (Zy vertrekt.) i Lizette, ter zyde. p Zo zy een Schat graven, zullen zy my myn aandeel daar van geven. (Zy vertrekt.) Marten. Om deze nieuwsgierige Vrouwen ten vollen te overtuigen. moet men haar alles met haare eigene oogen laten zien ! Maar ik hoor de Heeren ; ik moet de S maaltyd klaar gaan maken ; zo my myn aanflag gelukt , zal men my pryzen; en zo niet, geduld! De- • wyl myn oogme.k goed is, mag de zaak lopen zo als zy wil. (Hy vertrekt.) ■ - TWEE- 3  Derde Bedryf. 209 TWEEDE TOONEEL. Valerius, Elhuizen, Grunsberg, Leander. Grunsberg. Het is zo, myn Wyf heeft my myne fleutels op een diefachtige manier afgetroggeld. Valerius. Wie weet, of zy 't niet was, die in Mansklederen hier rondom liep draaijen. Grunsberg. Myn Vrouw in Mans - kleéren ? dat kan niet zyn, daar zyn geen kleéren in myn huis die haar kunnen pasfen. Valerius. Dan zal het misfchien die andere met de Voile geweest zyn, die door Marten betrapt wierdt, toen zy de deur open floot. Grunsberg. Indien dat waar is, dat zy zich zo ten toon heeft gefield, dan zal haar dat wil ik zweeren. Elhuizen. Myn Vriend! wees toch zo driftig niet. Grunsberg. Komt gy weêr met uw Phlegma. XII. Deel. O El.  2lo De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Gy zyt van uwe,ik van rayne,Vrouw, en Leander van zyne Minnares, gefopt ; dat is klaar. Nu moeten wy de beweegredenen van haar gedrag eens bedaard nagaan. Of de liefde , die zy ons toedra. gen, is 'er de oorzaak van, en als dan 'kunnen wy ons niet beklagen; Of bet is een natuurlyk gebrek, dat men Nieuwsgierigheid noemt, en dan moeten wy met die zwakheid medelyden hebben. Een verftandig Man moet dit zoeken re verbeteren, zonder zich kwaad te maaken, en gy moet weten, waarde Vriend, dat men nooit met toorn en geweld, maar met koedheid en Verfland, verbeteren kan, bekyf uwe Vrou^' twintig jaar lang, zy zal hoe langer hoe dimmer Worden; kies nu een van die twee wegen; Of breng haar met goedheid en liefde te recht, of wees. 'er ouverfchillig in. Valerius, Elhuizen heeft gelyk; hy -fpreekt als een verfiandig Man, en als een waar Philofooph, over het gebeurde; maar ik moet 'er' voor het gebeurlyke nog eeue les byvoegen , welke de ondervinding geleerd heeft, dat niet minder nuttig is; te weten, dat gy uwe Sleutels wél bewaart ! Laat gy u dezelve van uwe Vrouwen ontnemen, zo verliest gy uwe vryheid. Leander. Ik ben de eenvoudigfle van allen geweest; ik beken myne dwaasheid; Ik heb zelf myne fleutels aan Carolina in bewaaring gegeven, en ik heb my niet kunnen voorflellen, dat zy my verraden zou. E r>  Der-de Bedryf. sii Elhuizen. • Verwyt u dat niet; de liefde maakt blind; gy waart verblind toen gy haar de fleutels hebt gegeven, en haare verblindheid jwas oorzaak, dat zy 'er gebruik van wilde maaken. Gy zult beiden allengs beter leeren zien. DERDE TOONEEL. De vorigen,1 A r i s t u s. , Aristus. Amicitia; Heer Valerius! hebt gy deze Heeren nog niet van den goeden Vriend gezegd, dien ik voorgefteld heb? Valerius. Wat zegt gy 'er van, myne Heeren, zyt gy te vreden, dat wy hem &>ls Broeder aannemen? Elhuizen. Wie is hy ? Hoe is zyn naam? Aristus. 't Is de Heer Damon, kent gy hem? Elhuizen. Neen. Grunsberg. Ik ken hem, het is een braaf Man, hy is ons gezelfchap wel waardig. 0 3 Va-  212 De Nieuwsgierige Vrouwen. Valerius. Goed; Nu 'er twee zyn, die hem kennen, kan hy toegelaten worden, wat zeggende Heeren? Elhuizen. Ik ben te vreden. l e a n d e e. Ik mede. Aristus. Zal ik hem dan binnen laten ? Valerius. Wacht nog een weinig. Ik heb nog een voorflag, eer wy hem aannemen ? Deze Kamers kosten ons vry wat geld; wy hebben de verbeteringen en de meubi' len famen betaald; het was dus billyk, dat ieder nieuw aankomeling iets voor de Entree betaalde, wat dunkt 'er u van? Zo wy,tot naderfchikking, ten opzichte van Damon, bepaalen, dat hy de maaltyd van avond bekostigde? Grunsberg. Gy hebt gelyk; kan men wel minder belleden, om in een goed gezelfchap te komen ? Elhuizen. Dat zal elk onzer goedkeuren, en Damon zal 'er, vertrouw ik, vooral niets tegen hebben. Aitis-  Derde Bedryf. 213 Aristus. Ik zal hem dan onder deze voorwaarde meds brengen. (Hy vertrekt.") Valerius. Hoe meer Leden, hoe meer vreugd; Maar ik vergeet nog iets te vragen ? Grunsber o. Wat dan? Valerius. Of deze Heer getrouwd is? Want wy zuilen, vrees ik , voortaan bedacht moeten zyn om niet alleen geene Vrouwen, maar zelfs geene getrouwde Mans, hier in te laten! Leander. Hoe zo myn Heer? Valerius. Ook geen verliefde Minnaars. Leander. Maar waarom niet? Valerius. Omdat zy huune fleutels niet kunnen bewaaren. O 3 VIER-  ai4 De Nieuwsgierige Vrouwen. VIERDE TOONEEL. De vorigen, Damon. Aristus. Amicitia. Valerius. Amicitia; Hebt gy hem onze groet gewezen? D a m o N. Uw dienaar, myn Heeren! Valerius, geeft hem de band. Wat dienaar! Amicitia. Damon. Amicitia ; Myn Vriend Aristus heeft my gezegd, dat de Heeren de goedheid gehad hebben my te vergunnen... Valerius. Wat goedheid gehad? Wat vergunnen? deze uitdrukkingen zyn uit ons gezelfchap verbannen; Amicitia, en niets meer. Damon. Ik wilde gaarne alles,'wat ik betaalen moet, ten eerden afdoen. Valerius. Niets; Zo gy van avond de Maaltyd betaalt, Iss al-,  Derde Bedryf. 2*5 alles voldaan; en 't geen gy van avond doet, mag een nieuw aangenomene op zyne beurt ook doen. Damon. Zo ik daarenboven nog iets voor de Entrée fchul. dig ben, zo wil ik het gaarne betaalen. Valerius. Niets! Hier vallen geene onkosten ; Al wat wy bier doen , komt daar op uit, dat wy eenige unreiviu eene gulhartige verkeering aangenaam doorbrengen, en nu en dan, op gemeene kosten , een zeer eenvoudig vriendelyk foupétje te famen genieten; dog dat gebeurt kniet dikwils. Damon. Men zegt evenwel, dat gy onder u verfcheidene Charges en Ampten hebt, daar men met ter tyd toe kan geraaken. Valerius. Oude Wyven praatjes! uitvindingen der zulkcn die wy niet willen aannemen, en die zig alles in 't hoofd baaien, om, ware 't mogelyk, den ondergang van ons gezelfchap te bewerken. Aristus. Dat heb ik hem ook reeds gezegd, maar hy wilde my niet gelooven. Elhuizen. Ja, de ganfche wereld verbeeldt zig, dat wy een geheim onder ons hebben; Dit is eene uitwerking van O 4 dea  2i6 De Nieuwsgierige Vrouwen. den hoogmoed dier geenen, die zig fchaamen niets te weten, en die daarom liever hunne loutere harfenfchimmen aan anderen als waarheid opdringen , dan eenvoudig hunne onkunde belyden, willen. Grunsberg. By de maaltyd zult gy alle onze geheimen ontdekken; De een fnydt voor, de ander zingt, de derde verhaalt aartige gevalletjes, de vierde eetfmakelyk, en maakt, door zyn voorbeeld, eene algemeene graagte; Dit laatfte is gemeenlyk het Eerampt, dat ik onwaardige, de eer heb te bekleeden. Leander. Dames zult gy hier niet aantreffen, dewyl haar de entree niet wordt toegedaan ; hoe zeer zy 'er dik. wils op aangedrongen hebben, Damon. Deze zyn het juist, die het meest van dit gezelfchap praaien, en daar allerhande geheimen van vertellen. Valerius. En wat zouden toch onze geheimen zyn! Onze byeenkomst wordt niet geheim gehouden. En waarom zouden wy ons verbergen? wy fpreken of doen geen kwaad ; wy belasteren of beledigen niemand. Zie hier onze voomaamfte Wetten, oordeel, of wy reden kunnen hebben om daar eenig geheim van te maaken. i.) Niemand zal in ons Gezelfchap worden aangenomen dan die bekend is voor een braaf, eerlyk, Man van goede Zeden. 2.) Een  Derde Bedryf. 117 2. ) Een ieder mag zi» hier,naar zyn goedvinden, mee'alle onfchuldige uitfpanningen vermaaken. 3. ) 't Zy wy hier op de gewoone wyze by malkan, der'komen, of nu en dan goedvinden te eeten, zal elk dien drank gebruiken, welken hy verkiest, en in die hoeveelheid als hy verkiest, zonder dat eenig ander Lid zig daar mede bemoeije; mits echter, dat niemand teveel wyn drinke; want zo dit aan iemand voor de eerfte reize gebeurde, zou hy terftond van de maaltyd geweerd, en gebeurde zulks ten tweedemaal, uit dit gezelfchap voor altyd gebannen, worden. 4. ) Een ieder geeft zyn gerechtig aandeel tot onderhoud van alle noodige zaaken, als vuur,licht, bediening, boeken, kaarten &c. 5 ) Geene Vrouwen zullen in dit gezelfchap worden toegelaten, onverminderd het refpefi: en de verknochtheid, welken alle de Leden voor achtenswaardi^e Vrouwen betuigen te hebben. 6. ) Het faamgebrachte geld, dat na de verteering mogt overblyven , zal in eene byzondere kas gelegd worden, om daar uit de} Armen en Noodlydenden by te ftaan. 7. ) Wanneer een onzer Leden,buiten zya fchuld, in ongeluk mogt geraaken, zullen hem de anderen, zo veel in hun vermogen is, te hulpe komen, en hem met Broederlyke liefde onderfteunen. 8. ) Die eene laage of fchandelyke daad begaat, zal aanftonds van 't Lidmaatfehap verdoken zyn. 9. ) Alle Ceremoniën, Complimenten,en niets beduidende betuigingen , zullen hier verbannen zyn; Die gaan wil kan gaan, die blyven wil, kan blyven, O 5 en  aiS De Nieuwsgierige Vrouwen. en daar zat geene andere groet, geen ander compliment , mogen gebruikt worden, dan Amicitia. —— Wat dunkt u daar van, is dat een gezelfchap, dat reden heeft om zig te verbergen ? Damon. Ik verheug my dat ik het geluk heb my onder het getal uwer Leden te mogen tellen. VYFDE TOONEEL. De vorigen, Marten. Marten. Myn Heeren, het eeten is op tafel. (Hy vertrekt?) Valerius. Kom laat ons dan gaan. Damon. Ik bid u! (Hy wil dat Valerius eerst zal gaan?) Valerius. Zie daar, daar zondigt gy reeds tegens het laat£le artikel van onze Wetten! Die de naaste by de deur is, gaat zonder ceremonie eerst. Amicitia. (Hy vertrekt?) Damon. Hy heeft gelyk, dat is een zeer goed gebruik. (Hy vertrekt?) G runs-  Derde Bedryt. ai£ Grunsberg. Kom Vrienden, gaan wy; de fporreling die ik met myne Vrouw heb gehad , heeft my een goeden appetyt veroorzaakt. (Hy vertrekt.) Elhuizen. Ik heb altyd goeden appetyt, wyl my nooit iets toornig of verdrietig maakt. (Hy vertrekt.) Leander. Dat kan ik niet zeggen; ik bemin Carolina, en de gedachte fmart my dat ik haar vertoornd heb. Zy had zeeker wel iets verdient, maar myn bart verwyc my toch, dat ik haar te hard heb behandeld. (Hy vertrekt.) ZESDE TOONEEL. Mevr. Elhuizen, Mevr. Grunsberg, Carolina, Lizette. Mevr. Grunsberg. Hebt gy gezien? x Mevr. Elhuizen. Hebt gy gehoord? L 1 zette. Die my van den Schat gezegd heeft, die heeft in der daad gelyk. ^  220 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Hoe, gelyk? Waar is dan die Schat! L i z e t t e , op de deur van de Eetzaal wyzende. Daar is hy! Een aangenaam en vriendelyk gezelfchap is de beste fchat van de wereld, Mevr. Grunsber c. Myn goede Man! Ik heb u verongelykt, Het is ce onfchuldigfie byeenkomst van de wereld. Mevr. Elhuizen. Het kwam my ook onmogelyk voor, dat Elhuizen zoude fpeelen. Carolina. Leander is oprecht en deugdzaam, maar hy heeft my een ai te bitter verwyt gedaan. Lizette. Dat was nw fchuld , Mejuffer; gy hadt hem behooreri te gelooven, en niet zo nieuwsgierig te zyn. Carolina. Myn Moeder heeft my daar toe verleid. Mevr. Elhuizen. Het gefchiedde by my niet uit nieuwsgierigheid, maar uit plicht. Mevr.  DEOE BEDlïFI S3I Mevr. Grunsberg. En ik had 'er blondere redenen toe. Mevr. Elhuizen. Zy mogen nu gerust hun gang gaan; Laat ons vertrekken, ik wil niets meer zien. Mevr. Grunsberg. Ta Mevrouw! laat ons gaan, op dat men niet van ons vermoede, dat wy ons metanderer lieden zaaken betnoeijen. Carolina." Ach Hemel«. wie weet of Leander my nog bemint; ik wilde wel gaarne eens zien of hy vrolyk oi verdrietig is? Mevr. Elhuizen. Kom, het is nu genoeg. (Zy wil gaan.) Lizette. Wacht nog een oogenblikje, ik zal maar eens zien of de Heer Leander eet of niet? (Zy luistert aan de deur.) Mevr. Grunsberg. Kom, gaan wy; het past ons niet aan de deuren te luisteren. Mevr. Elhuizen. Wy moeten vertrekken. L i-  •528 De Nieuwsgierige Vrouwen, Lizette. Wat een kostbaare maaltyd j Wat lekker eeten! Mevr. Elhuizen, weder keerende. Hoe veel Heeren zyn 'er? Lizette, kykt. Zes. Mevr. Grunsberg, naderende. Eeten zy ? Lizette. Met zeer veel appetyt. Carolina. Eet Leander ook ? Lizette. Die fpreekt. Mevr. Grunsberg. Dat is zyn gewoonte; hy eet langzaam, en praat altyd onder het eeten. Mevr. Elhuizen. En myn Man? Lizette. ó Gy moest het zien! Mevr. Gruhsberg. Wat dan? L i-  Derde Bedryf, 023 Lizette. Wat een heerlyke Pastey. Mevr. Grunsberg, dringt naar Vfleute/gat, Hoe ! Mevr. Elhuizen, komt om te zien. Een Pastey! En waar van gemaakt. Mev. Grunsberg. Een weinig plaats, zo 't u belieft Mevrouw! Ik ben 'er de eerfte by geweest. Mevr, E l'h u 1 z e n. Kyk dan fchielyk, want ik moet ook eens zien. Carolina, ter zyde. Zy mogen nu naderhand van myne nieuwsgierigheid wel zwygen! Mevr. Grunsberg. 't Is fuperbe. Mevr. Elhuizen. Laat 'er my toch ook by. (Zy ftoot Mevrouw Grunsberg weg en kykt.) Lizette. Van deze reet krygt my geen mensch weg. Mevr. Elhuizen. ÓJDat is manifieJ;, C a-  22* De Nieuwsgierige Vrouweh. Carolina. Zal Ik niets mogen zien? Mevr. Elhuizen. Zy drinken. Mevr. Grunsberg. Wie drinkt? dat moet ik zien. Carolina. Mama, ik wilde ook zo gaarne wat zien. Mevr. Elhuizen, baar plaats maakendc, Kom hier. Carolina. Leander drinkt. Mevr. Grunsberg. En Grunsberg? Carolina. Trancheert een Hoen. Mevr. Elhuizen, floot Carolina te rug. Dat moet ik ook zien. Lizette, gaat te rug. Schielyk, fchielyk, maak toch dat wy weg komen. Mevr. Grunsberg. Waarom dat? L i-  Derde Bedryf. 225 Lizette. Pieter komt op de deur aan. Mevr. Elhuizen. Wat doet Pieter? Lizette. Hy bedient de Tafel. Mevr. Elhuizen, kykt. Ik moet hem zien. ZEVENDE TOONEEL. De vorigen, Pieter, met een fchotel met Cotteletten. (In 7 uitkomen loopt hy tegen Mevrouw Elbui. zen aan, en blyft verfchrikt Jlaan.) Mevr. Elhuizen. Stil, flil. Pieter. Maar wat doet gy allen hier? Mevr. Grunsberg. Stil, flil. Pieter. Zo men u ontdekte, zoude ik niet gaarne met u deelen. XII. Deel. P Li-  226 De Nieuwsgierige Vrouwen. Lizette. Gy moet toch niets verklikken. Pieter. , lk fpreek geen woord; Ik zal dit maar wegbrengen, en dan gaa ik weêr naar binnen. Lizette. Wat hebt gy daar dan? Pieter. Appel-koekjes; een vervalletje voor my. Lizette. Laat ze my eeus zien. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Tast maar toe, naar uw imaak. Lizette, Dat is eerst lekker. Mevr. Elhuizen. Ik moet ook eens proeven. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Als 't Mevrouw gelieft? Mevr. Grunsberg. Met uw verlof. (Zy neemt 'er een.). Pieter. Naar uwe verkiezing. C a  Derde b e d r v r. =27 Carolina. Ec voor rny niets? Pieter. Doe my de eer aan, en neem 'er ook een. Carolina. 't Is maar om te proeven. (Zy neemt 'er een.) Pieter. Zo beu ik met myn fchotel haast uit verkocht; ik zal maar weêr naar binnen gaan, om wat anders te t befchaaren. Lizette. Breng my dan wat lekkers meê. Pieter. Ja, maar gaa waarachtig liever heen Dames, want zo gy gezien wierdt, zou... Mevr. Elhuizen. Zeg toch niets. Pieter. Geen woord. (Hy gaat weer naar binnen en fluit de deur toe.) Mevr. Elhuizen. Wy moeten nu gaan, eer wy ontdekt worden. Mevr. Grunsberg. Ja, dat zal wei 't beste zyn. Pa C A*  223 De Nieuwsgierige Vrouwen. Carolina. Ja, laten wy gaan , op dat Leander geene oorzaak vinde om my weêr bittere verwytingen te doen. Lizette, loopt naar de deur. Nog eens gekeken, en dan gaa ik heen. Mevr. Elhuizen. Kom voort nieuwsgierig ding. Lizette. ó Dat is heerlyk! (Zy kykt.) Mevr. Elhuizen, keert te rug. Wat is dan zo heerlyk? Lizette. Het Desfert. Mevr. Grunsberg, komt by de deur. Het Desfert? Lizette. Hoe fraai! Kandelaars van Kristal met bloemen! 't Is als een geïllumineerde Tuin. Mevr. Elhuizen. Dat moet ik ook zien. Mevr. Grunsberg. Ik bid u, laat my dat toch ook zien. C a-  Derde Bedryf. 229 Carolina, My ook. (Zy dringen zo flerk om te zien, dat 'er de deur van open fpringt, daar op komen de Heeren uit de Kamer.) AGTSTE TOONEEL. De vorigen, Valerius, Elhuizen, Grunsberg, Leander, Aristus, Damon, eenigen met Servetten , anderen met Kandelaars. Valerius. Wat is dit voor een geweld ? Grunsberg, tegen zyn Vrouw. Voor den duivel.... Elhuizen, tegen Grunsberg. Geen drift... alles met verfland, met bedaardheid. Valerius. Hoe komen deze Dames hier? Wie heeft ze hier gebracht? Wie heeft haar ingelaten ? LAATSTE TOONEEL. De vorigen, Marten. Marten. Dat heb ik gedaan , myn Heer! Dat is myn fchuld, myn Heeren ! Dog hebt de goedheid my te hooren, denkt gy dan dat ik misdaan heb, zo flraft my. P 3 E U  £3o De Nieuwsgierige Vrouwen. Elhuizen. Nu begryp ik het fuik; Marten heeft die Vrouwen hier in gebracht om haar van haar kwaad vermoeden te genezen, en voor te komen, dat zy niet langer erg van ons denken; Is het niet zo? Marten. Ja, myn Heer! dit is de eenige reden, dat ik haar hier heb ingelaten. De eene zeide , daar wordt ge< fpeeld, en de gantfche Familie geruïneerd ; De andere vertelde, dat hier Vrouwen van een flecht gedrag kwamen; Een derde was zeeker, dat men den Steen der Wyzen zocht; Weêr eene andere verzeekerde , dat 'er een Schat gegraven wierdt; zodra zulk gekakel in eeniger Vrouwen monden rond gaat, weet het zeer fchielyk de gantfche Stad. Deze gekheden haar uit het hoofd te praaten was onmogelyk; zy moesten overtuigd worden ; zy moesten alles met haare oogen zien, en met haare ooren hooren, om van deze zotte Nieuwsgierigheid .te herkomen.; Zy hebben nu gehoord, zy hebben nu gezien , zy zullen nu, hoop ik, geene kwaade vermoedens meer voeden, iioclri langer nieuwsgierig zyn. Ik heb u, Dames , met een goed oogmerk hier ingelaten , en ik hoop, dat zulks van een goed gevolg mag wezen. Valerius. Ik weet nfet wat ik 'er van zeggen zal! Gy hebt veel vryheid genomen , en zyt myne bevelen niet nagekomen , gy hadt dus verdiend, dat ik u de deur uïrzettede; Indien het echter dit gevolg mogt hebben, dat deze Dames, nu beter wegens onze bedoelingen or.-  Depde Bebuf. 231 onderricht, haare Mannen voortaan met vrede laten, en onze bycenkomften niet meer verftooren , dan wil ik u uwe al te groote vrypostigheid wel vergeven, en ik zou 'er u zelfs met vermaak eene belooning voor fchenken, Marten. Wat antwoordt gy hier op Dames, zyt gy niet ten vollen overtuigd? Mevr. Elhuizen. Ik had niet nodig te zien, om van het goed gedrag van myn Man overtuigd te wezen. Elhuizen. Waarom zyt gy dan hier gekomen? Mevr, Elhuizen. Om myne dochter te vergenoegen. Leander. Ik verdiende dus geen geloof by u Carolina? Carolina. Kwaade tongen brachten my' in twyffeling: ik was van uwe oprechtheid overtuigd. Grunsberg. Maar gy, allerlieffte Karonje, zult gy voortaan nog op uw vermaledyd ik wil bet weten blyven ftaan? P 4 Mevr.  232 De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Grunsberg. _ ó Neen, myn lieve Man , wees in het toekomende niet meer bezorgd voor myn ik wil bet weten . Grunsberg. Ja, omdat gy het nu weet! Lizette. Vergeeft het ons, myne Heeren! wy zyn Vrouwen; Altyd te moeten hooren: „ [lier mogen geene „ Vrouwen inkomen!" moest eene onweêrfhanbaare begeerte daar toe in ons verwekken; Zo men my zeide : hier ouder op den grond van dezen put ligt een Steen, dien niemand zien mag; zo liet ik my 'er tot over den hals toe inzakken, om denzelven machtig te worden. Valerius. Is nu uwe Nieuwsgierigheid voldaan, Dames? zvt gy nu te vrede ? Mevr. Grunsberg. Ik ben het ten vollen, myn waarde man, ik zal ■ voortaan nooit meer kwellen. Grunsberg. i 't Word ook hoog tyd , dat gy u wat verfhwdi. ger begint te gedragen. Mevr. Elhuizen. Elhuizen, zyt gy kwaad op my? E l-  Derde.Bedui*. *3i Elhuizen. In 't geheel niet, myn lieve Vrouw: niets minder dan dat ; ik ken de Vrouwen, ik heb medelyden met haar. Carolina. En gy heer Leander? Leander. Vergeef my myne drift, ik zal uwen argwaan ook vergeten. Elhuizen. Maar hoe drommel zyt gy aan myne fleutels gekomen ? Lizette. Dat was niet moejelyk, myn Heer! met een kopje Koffy. Elhuizen. Jou flimme feeks, nu herinner ik my... (Tegen Mevrouw Elhuizen') en te gelyk ook uw verlangen om my myn rok uit te trekken. Mevr. E l ii u i z e n. Vergeef het my. Valerius. Goed , laat nu alles vonrby zyn, gy zult dan niet meer nieuwsgierig wezen? p s Mevr.  234' De Nieuwsgierige Vrouwen. Mevr. Elhuizen. Daar is niét voor te vrezen. Mevr. Grunsberg. Ik vooral niet. Carolina. En ik zeeker ook niet. Lizette. Ik zal 't van myn leven niet meer zyn. Valerius. Weest dan te vrede, en begeeft u naar huis; Wy kunnen, noch mogen, de eer van uw gezelfchap hier niet hebben , gy weet dit: hebt dus de goedheid van te vertrekken. Mevr. Elhuizen. Willen wy gaan? Mevr. Grunsberg. Wat dunkt u Carolina? Carolina. Wy zullen wel moeten gaan. Valerius. Ik bid u Dames, dat gy vertrekt, hoe ftaat gy dan nog te draaiien ? L i-  Derde Bedryf» =35 Lizette. Tk zal 't uzeggen; Zy wilden zo gaarne dat fraaije Desfert eens zien. Mevr. Grunsberg. Ja, en alle deze fchoone vertrekken. Mevr. Elhuizen. Gy moet dat permitteeren, wyl wy nu toch hier zyn. Carolina. Voor dit maal, en daarna niet weêr. Valerius. Zult gy dan ophouden Nieuwsgierig te zyn? Welaan, wy zullen u alles laten zien, wy willen u dat vermaak gunnen ; maar daarna geene Nieuwsgierigheid meer! Lieve Dames, dat is een gebrek, dat gy nooit geheel zult overwinnen, dog 't is ons genoeg, dat gy nu betere gedachten van ons voedt; 't is ons genoeg, dat wy onzen handel by u gerechtvaardigd hebben, zonder dat wy het bedoelden: gy belooft ons voortaan , in onze onfchuldige byeenkomfien, nooit meer te ftooren, en op die belofte verlaten wy ons; de getrouwe nakoming daar van, hebben wy recht om te vorderen. Wat zegt gy Heeren? Allen. Amicitia, Amicitia! EINDE. A R-   ARMOEDE en DEUGD. TOONEELSPEL Uit bet Hoogduitscb vertaald.  VERTOONERS. Kant her, een arme Goudfmid. Juffrouw Kant her, zyne Vrouw. K a r e l , de oudfte Zoon ; een Jongeling van negentien jaaren. Fredrik, de jongfte Zoon; een klein knaapje. J u l i e, de Dogter ; een meisje van zeventien jaaren. Een klein Kind, in de Wieg. De oude Heer van Warner. De Heer van Warner, de Zoon. Kristoffel, zyn Knegr. Het ïtuk wordt vertoond in eene der aanzienelyke Steden van Duitschland.    !B!adz. 239' ARMOEDE en DEUGD. T O O N E E L S P E L; ■ '■ Het tooneel verbeeldt een zeer armoedig kamertje, met eenige ou.le halfgebrokene ftoelen, en eene Goudfmids-werktafel. Men ziet in't verfcbiet eene wieg, waarin een kind.fiaapt, met een' oud' voorfchoot overdekt. Alles, vertoont de groot ft e armoede. EERSTE TOONEEL. Juffr. K*INTHER, JüL'ÏE, FrEDRIK. Juffrouw Kaniber- is voor op het tooneel bezig met wol te fpinnen$ haar zoontje Fredrik met dezelve te haspelen. Zy fcbynt wegens vermoeidheid fomwylw genoodzaakt te zyn 'om haar werk voor eene korte wyl te ftaaken; waarna zy bet met verdubbelden yver weder opvat. Nu en dan flaat zy met medelyden het oog op haare kinders.— Julie zit by de wieg en breidt. Dtkmaais ziet zy , onrustig , neêr/lagtig en vol verlangen, naar de deur. Juffr. K A N t H E R. haast drie uuren zyn. Ju-  24° Armoede en Dkugd. Julib, bet wiegkleed opligtende, ter zyde. Sedert gisteren middag niet gegeeten te hebben,en evenwel gerust te fiaapen... Welk een geluk voor u, arm kind! Juffr. K a n t ii e r. Slaapt hy nog, Julie ? J u l i e. Ja, moederlief. Juffr. K a n t ii e r. Och! mogt het arme kind nog lang flaapeili Voorzigtig, Julie! dat ge hem niet wakker maaktJ -tyn gekerm zou myn angst vermeerderen. Heeft vader niet laaten blyken, waar hy heen ging?' J u l i e. Vader fprak van naar den jongen heer te gaan, die hem den ring gezonden had om 'er .de fteenen in te zetten. Hy wilde zien, of hy een' gulden of twee op rekening kon bekomen. Juffr. K a n t ii e r. 't Was negen uuren, toen hy uitging; en nog niet weêr t'huis! .. . Hemel ! Wat lot hebben wy te heef^ëten ' Z° hy vergeeffchen SanS gedaan J u l i e. Laat ons daarvoor niet vreezen. Wie zou zo gevoelloos zyn,en hem zulk een kleinigheid weigeren, wanneer hy zyn' nood te kennen geeft? Juffr.  Tooneelspel. 241 Juffr. Kant her. Ach! arme Julie! gy kent de menfchen nog niet. Die de grootfre vermogens bezitten om ongelukkigen te helpën, zyn 'er dikwyls minst toe genegen. Dewyl zy het ongeluk nooit gevoeld hebben, gevoelen zy het medelyden ook niet. De algemeene ■ hongersnood, de onbefcheidenheid, en daarby de on. waardigheid van onze behoeftigen... Julie. Maar vader vraagt immers om niets, dan't geen hem toekomt. Of hy 't eenige dagen vroeger of laater ontvangt... 't Is arbeidsloon. Juffr. K a n t h e r. Dat is wel waar, kind; maar hy heeft het nog niet verdiend. Daarenboven: zal men hem vertrouwen? Ik vrees zelfs, dat men , zyne dringende armoede verneemende, uit wantrouwen, dit geringe werk te rug zal eifchen. Julie. De heer van Warner is in de gantfche ftad bekend als een man van groote middelen. Daar is geen gevaar by. Binnen een' dag of twee... langer kan 't niet duuren... heeft vader het werk af. Juffr. K a n t h e r. Ik weet het, wel; maar ikheb u reeds gezeid,kind, dat rykdom en mededoogen niet altoos gepaard gaan. Gy kent den heer Steenhart. Voor dan laatden oor- XII. Deel. Q log  342 Armoede en Deugd. log was die even arm als wy. Menigmaal hêeft hy aan onze fchraale tafel gegeeren. Hy hield toen vriendfchap met uw' vader. Kort daarna liet hy zig zo wat tot zwendelaary gebruiken, en begon een' handel te dryven, daar hy uw' vader ook in dagt te trekken.... Maar, Hemel! welk een handel!... Wat is een armoedig leeven, hoe veifchrikkelyk ook, edel, als men het hierby vergelykt!... Uw vader wees zyn voorftel van de hand.... Kon de goede man wel anders doen ?... Sedert is hy tot de uiterfte behoeftigheid vervallen. Ziedaar het loon zyuer onbaatzugtige eerlykheid. De ander heeft zyn fortuin gemaakt; maar hoe yerfteend is zyn hart geworden! Onlangs, geen brood in huis hebbende, en by gebrek van werk niets kunnende verdienen, gaf uw vader hem zyn' kleinen voorraad van egte (teentjes in pand tegen de helft van de waarde. De wreedaart nam ze aan ; en ik ben verzekerd, dat hy, al konden wy ze losfen, ze niet weêrom zou geeven, omdat de tyd van betaaling voorby is. Julie. Dat is ongelooflyk. Juffr. K a n t ii e r. Ongelooflyk? Wy hebben 'er reeds bewys van gezien. Voorleeden week, toen wy, gelyk gy weet, ons in even groote verlegenheid bevonden, fmeekte uw vader hem om een kleine onderfteuning. Kunt ge wel gelooven, dat hy ze hem niet alleen weigerde , maar zelfs ysfelyke verwyten tegen hem uitbraakte, en  tooneelspbl. 543 en hem verbood ooit weêr zyn' drempel te betreeden ? ... Julie. Een man, die vootheen zelf in armoede leefde... die al het verfchikkelyke der behoeftigheid gevoeld heeft, bezit, nu hy ryk is, geen medelyden! Ik kan 't niet begrypen. Jllffr. k a n t h e r. Zo veel te beter voor u. Gy hebt goede en deugdzaarae gevoelens. Blyf altoos zo denken. (Hier op volgt een jlilzwygen van eenige oogenblikken, geduurende welke men drie uur en hoort /laan.') Frederik, zyn werk ftaakende. Daar flaat het al drie uuren.... Ach! mama - lief! eeten we dan van daag niet? Juffr. k a n t h e r, ernflig. Nu, wat zal dat weezeu? Ziet ge niet, dat uw vader en broeder uitgegaan zyn? Zoudt ge zonder hen wel willen eeten? Frederik. Och neen, lieve mama! maar... wy weeten immers niet, of zy op een andere plaats niet al overlang gegeeten hebben; en ... Juffr. k a n t h e r. En zoudt gy in deze onzekerheid gerust kunnen eeten? q2 frb-  244 Armoede en Deugd. Frederik. Neen, lieve mama; maar... maar 't is al zo Iaat; en 't zou evenwel kunnen zyn, dat... Juffr. K a n t H e r. Zwyg , Fredrik. Zy hebben vast nog geen fpys geproefd; zo min als gy.... Ziet ge niet, dat ik ook wagt? Uw zuster en uw broertje ook. Kunt gy zo lang niet vasten als hy? Ziedaar, hy beweegt zig niet. Frederik. Ja , lieve mama ; maar... maar... Gy gelooft niet, wat ik een' honger heb. (Dit zeggende, beft by een luid geween aan?) Juffr. Kanther, hem naderende met traa. nen in de oogen Myn kind! myn arm kind! ftel u gerust.... Welaan!... bedwing u een weinig.... Uw vader komt ongetwyfeld ftraks t'huis. Hy zal eeten voor ons medebrengen. Geloof, dat ik niet minder lyde dan gy zelf, omdat ik bet u niet kan geeven. Frederik, haar omhelzende, en haare traanen ajwisfehende. Ach! myn lieve mama!... Neen, gy moet niet lyden. Ik kan uwe traanen niet zien, of ik gevoel een tiendubbel leed. . . .' Ziedaar , ik fchrei niet meer.... Ja, 't is over. Zou ik het gemis van twee maahyden zo wel niet kunnen verdraagen als mama het  ToONEELSPRL. 245 het verdraagt? Wat ben Ik boos op my zei ven! Ik moest niet gefchreid hebben; maar - ., waarlyk , ik kon 't niet helpen ; 't kwam van zelf ... Zie, mama-lief, ik gaa myn werk hervatten, en zo yverig arbeiden, dat ik den honger vergeet. (Hy zet zig veder, vat zyn werk wederom op , en arbeidt met verdubbelden yver.) Juffr. Kantiier, ter zyde, nadat zy insgelyks is gaan zitten, en haar werk wederom heeft opgevat. Wat zyn myne rampen zwaar! Helaas! hoe zal ik deezen drukkenden last kunnen draagen! Julie. Vader komt nog niet.... Ach! Als hem maar geen ongeluk is overgekomen !... Juffr. K a n t h e r. Laat ons het beste hoopen, Julie. Ik kan ten naasten by raaden , hoe 't met de zaak gelegen is. Men zal zyn verzoek afgeflaagen hebben; en hy kan van zig niet verkrygen met ledige handen by ons te komen Maar over uw' oudlten broeder ben ik bekommerd. Hoe laat is hy uitgegaan? Julie. Met het aaubreeken van den dag. De klok had püs vier uuren geflaagen. Q 3 Juftr.  246 Armoede en Deugd. Juffr. Kanther. een oogenblik gepeinsd lebbende. Neen , dat kan ik my toch naauvvlyks voordellen. Zou hy , die altoos zo veel deugd en zulke edele gevoelens toonde , ons in de elende verlaaten, terwyl wy zyn hulp allermeest noodig hebben? Neen, dat verwagt ik van Karei nooit. Julie. Stel u daaromtrent gerust, lieve moeder. Dat hy met een goed oogmerk uitging, is zeer zeker. Ik ken zyn braave manier van denken. Ik weet, hoe onze droevige toettand hem ter harte gaat, Hy zoekt zekerlyk ergens een middel om ons ongeluk te verlïgten. Juffr. K a n t h e r. Och ! Wat kan de arme jongman doen? Zonder hulp , zonder raad, zonder iemand te kennen... Julie. Misfchien verfchaft onze elende hem een foort van ingeeving.... Hy fcheen in de uiterfte wan-, boop te zyn ... Juffr. K a n t h e r. Wat zegt ge? Hemel! Als hy maar tot geen laagheid vervalt. Dit zou my geheel ter neder flaan. De grootffe elende is ligter te verdraagen dan fchande en onteering. J »■  ToONEELSPEL 247 Julie. Vrees niet. Ik ken myn' broeder. Juffr. K a n t h e r, God geeve het! . . . Zet een' pot met water op vuur , Julie , om , als de Voorzienigheid ons een fuikje brood toevoegt , terflond een foupe te kun. nen bereiden. Die flrekt nog al het beste. Julie. Ach, mama! Van de fpaanders , die ik eergisteren voor een' halven fluiver kogt, is geen meer over. Juffr. K A N t h e r. Droevig genoeg.... Nu, ik zal onze huisvrouw om eenige fpaantjes hout verzoeken. Misfchien... Julie. Dat is te veel gewaagd. Zy is een hardvogtig mensen. Gy weet , hoe ze ons kwéft om de vier weeken huur, die wy fchuldig zyn. Zy he;ft wel tienmaal gedreigd ons buiten de deur te zetten. Juffr. K A n T ii e r. Te eerder zal zy ons tegenwoordig onvermogen befeffen , en veelligt tot deernis bewoogen worden. ... Fredrik,roep ons,als uw broertje wakker wordt. (Jufrouw Kantber en Julie vertrekken.') Q4 TWEE-  348 Armoede en Deugd. TWEEDE TOONEEL.. Frederik, alleen. {Hy legt zyn haspel uit de hand, en ziet om. Vervolgens baalt hy zy. nen neusdoek uit , en begint te fcbreien.j Wat... is het... goed... dat ik nu ten minften ... wat fchreien kan Arme mama!... Gisteren morgen gaf zy ons het laatfte ft uk brood; en... wie weet het?... misfchien had zy zelve niet gegeeten. Zy zei het wel; maar... Och ! dat myn vader toch eindelyk t'huis kwam! .. . Goede Hemel! . . . verlaat ons arme menfchen niet! .. . Gy geeft voedfel aan de jonge raven, die u aanroepen; en ... Ha ! wie komt daar ? DERDE TOONEEL. De heer van Warner de zoon, zeer zwierig gekleed, Kristoffel, deszelfs bediende, de kleine Frederik. Warner de zoon. Woont ze hier?... (Hy {laat zyne oogen in 't rond.) Foei!... Kristoffel. Ja; maar tegen de mooie meid , die hier t'huis is, zult ge niet „ foei!" zeggen. W a r-  9 tooneelspel. 249 Warner de zoon. Des te vreemder komt het my voor, dat zy eergisteren , toen ik haar op flraat ontmoette, en een weinigje met haar wilde galantizeeren, zig zo fier aanftelde. Kristoffel. Dat's nietmetal. Misfchien zogt ze u daardoor meer aan te lokken. Warner de zoon. 't Kan zyn; maar... Qby /laat zyne oogen nog' maats in 't rond;) . . . 't fchynt waarlyk, dat de elende hier haar verblyf heeft genomen. Zulk een bedroefde armoede heb ik , zo lang ik leef, nog nergens gezien. Kristoffel. Zo veel te beter, Mynheer. De overwinning zal u te minder moeite kosten. Wil het meisje niet, dan zullen de ouders haar voor een' redelyken prys aan uwe Genade overleveren. Warner de zoon. Maar de juweelen , die ik hier heb laaten brengen om gezet te worden, zullen wel reeds gefricasfeerd zyn.... Nu, die fchade is gering, als ik myn doel maar bereik. De waarde bedraagt niet meer dan tien Louis d'cr. Frederik, by hem komende. Och. neen, Mynh?er. Vader heeft den ring reeds ge> Q 5 lood  250 Armoede en Deugd. lood, en de fteenen in wasch gezet. Ze liaan daar op de tafel. By ons wordt niemand een fpeld te kort gedaan. Kristoefei., naar de tafel gaande. Hy heeft gelyk. Ziedaar, daar zyn ze. Warner de zoon. 't Is wonder, dat de honger ze federt vierentwintig uuren niet verteerd heeft. Frederik. Wy zyn wel hongerig, maar zouden liever van gebrek fterven dan de handen flaan aan iets, dat het onze niet is. Warner de zoon. Zeg, kleine knaap, waar is uw zuster? Frederik, terwyl de deur geopend •wordt. Daar komt ze juist de deur in. VIERDE TOONEEL. De voorigen , Julie, (fcbrikkende op bet zien van den beer van IVamerf) Warner de zoon. Ha! ffiyü fchoone! zien we elkander hier! Julie, met befcbroomdbeid. Mynheer ... ik weet niet... Wat is van uw dienst? W a r-  ToONCELSPEL. 251 Warner de zoon. Ik heb hier gisteren een' ring gezonden om.!. Julie. Dan is 't Mynheer, die .., Warner de zoon. Ja, kleine fpytige meid ! Kent ge my ? Gy kunt ligt denken, dat het my , toen ik den ring zond, eigenlyk daarom niet te doen was , maar... (Z/y wil haar hy de hand vatten.) J olie) hem ontwykende. Zagt, Mynheer ! Ik zie, wat uw oogmerk is. Gy bedriegt u. Hebt ge met het zenden van den ring iets anders bedoeld, dan kunt ge hem terltond weder neemen. Ik zal 't by myn' vader verantwoorden. Warner de zoon. Ho ho! zo fchuw niet, myn lieve kind! gy zulc wel zagtzinniger worden , als ik u zeg... Julie. Ik wil niets weeten, Mynheer. Ik zeg u rondborftig, dat uw gedrag my mishaagt. Is 't niet genoeg, dat gymy onlangs op llraat beleedigdc ? Moet gy dezen hoon nog ia onze eigen wooning herhaa. len? Warner de zoon. Hoon? Heb ik u op llraat gehoond? Ik? Gyfbot, myn  252 Armoede en Deugd. myn kind. De caresfes, die een man van myn fatfoen u aandoet, (trekken u, dunkt my, meer tot eer dan tot iniaad.... Kom, kleine malloot!... (Hy wil baar omhelzen.') Julie, hem met geweld te rug floot ende. Hemel! welk een onbefchaamdheid! (Zy vlugt ter deure uit.) Frederik, luidkeels. Mama! mama! VYFDE TOONEEL. Warner de zoon, Kristoffel, Frederik, Warner de zoon, met verbaasdheid. Wat drommel! Die meid is raazend !... Wie heeft bet ooit gehoord? Zo arm, en evenwel zo fier... Wel nu, wat zegt gy 'er van ? ■ Kristoffel. ïk weet waaragtig niet, wat ik 'er van zeggen zal; maar die fierheid moet vernederd worden. Ik zou haar doen ondervinden, wat het te zeggen is... ZESDE TOONEEL. De voorigen, Juffr. K a n t h e r. Juffr. Kanther, vol fchrik. Myn dogter verhaalt my daar op 't oogenblik een geval, dat voor my onbegrypelyk is.... W a r-  ToONEELSFEL, 353 Warner de zoon. Voor my is 't niet minder onbegrypelyk.... Juffr. K a n t h e r. Mynheer , uw manier van handelen is zeer onheusch. Verfmaadt gy onze behoeftigheid , fpaar ten minden onze eer, onze deugd.... Wat hebben wy u misdaan , waarom gy ons wilt berooven van 't eenigfte goed, dat wy nog bezitten ? Gy... Warner de zoon, haar in de rede vallende. Stil, vrouwtje! Niet te pre'éken; gy zoudt my aan 't geeuwen helpen. Gy zyt dan de moeder van dat aartig wolvinnetje? Juffr. Kanthee, zig eenige oogenb'.ikken bedacht hebbende. Ja, Mynheer. Warner de zoon, zyne oogen in 't rond flaande. Gy hebt baar flegte zeden geleerd. Doch veel woorden komen hier niet te pas. Ik zie , dat gy arm zyt, Wilt ge, dat ik u gelukkig maak? Zie hier reeds een klein begin}... (Hy haalt eene beun uit.) Juffr. K a n t h e r. Neen, Mynheer. Ik befpeur reeds, wat prys gy op dit geluk fielt. Dat wy arm zyn, is waar. Ik fchaara  254 Armoede en Deugd. fchaam my niet onze uiterfte behoeftigheid tebelyden. Onfchuldige armoede is geen fchatide; maar... Warner de zoon. Wel nu? Beraad u wel, wat ge zeggen wilt. Juffr. K a N t h e r. 'Er is geen beraad noodig. Ik begeer u geld niet. Frederik. Och! mama-lief! deze heer wil u geld geeven; en gy neemt het niet aan! Bedenk, dat wy naar brood fnakken; dat wy federt gisteren morgen geen kruimeltje gegeeten hebben! Om uwentwil en om onzen armen vader, moest ge ten minnen... Juffr. K a n t h e r. Stil, myn kind! Warner, de zoon. Maar, myn goede vrouw,gy.handelt onverftandig. Ik geef u tyd om de zaak nog ryper te overleggen. Ik kan honderd beminnelyke meisjes krygen, die zo bevallig zyn als uw dogter; maar ik heb deze gril nu in 't hoofd; zy behaagt my; en 't is uw geluk... Juffr. K a n t h e r. Dit is voor ons geen geluk. Zoek de ongelukkigen op, die gy zo geneigd vindt om haare eer aan u te verkoopen. Wees verzekerd, dat uwe aanbiedingen by my noch by myn dogter ooit ingang zullen hebben. Dit zeg ik u ééns vooral. W a r.  ToONBELSPEL, =5 s Warner de zoen. Zo veel te erger voor u,... Kom, Kristoffel! Ik wil myn' tyd hier niet verkwisten. De moeder is gek; en de dogter weet niet, wat ze doet. Krist o f f e l. Adieu , Madam ! Eet finaakelyk van uwe grootmoedige féntimenten. (Zy vertrekken.) ZEVENDE TOONEEL. Juttr. Kanther, Frederik, Julie,welke na eenige oogenblikken binnen komt. Juffr. K a n t n e r. Gaa, laage ziel..,. Uw verhard gemoed verwondert my niet. 't Is een noodzaakelyk gevolg van 'c bederf uwer zeden. Elende komt zelden alleen. Gelukkig, die ze met ftandvastigheid verdraagt! Maar wat valt het zwaar, moedig en ftandvastig te blyven, wanneer de natuur begint te bezwyken! Julie. Ach! waarde moeder! Is't mogelyk, dat'er menfchen gevonden worden, die zig wegens onze behoef, tigheid een regt willen aanmaatigen om ons... (Zy valt baare moeder om den bals.) Juffr. Kanther, met aandoening. Uw deugd verblydt my innerlyk, lieve Julie. Gy hebt u als een heldin gedraagen.... Maar helaas! wat  356 Armoede en Deügd. wat ben ik ongerust over uw' vader! Ik befpeur het oogmerk van den ring, Ik flel my voor, wat hy te verwagten heeft van een' man , die hem met zulke inzigten werk geeft.... Door hartzeer, honger en angst afgemat, zal hy onverrigter zaak t'huis komen. ... J u l i e. Och! had ik hem van al dit leed kunnen ontheffen! Hoe gaarne... Maar... Indien men niets dan myu leeven geè'ischt had... Juffr. K A N t H e R. Neen. Gy hebt wd! gedaan, myn waarde dogter. Ach! dierbaare kinders! uw toefland en die van uw* vader doorgrieft myn ziel. Ik heb by onze huisvrouw al de wreedheid ondergaan, die gy my voorfpelde, Julie. Een firoom van fcheldwoorden, verwyten, bedreigingen... Gelukkig, dat dit alles my alleen getroffen heeft!... Maar nu... nu moeten wy het uiterlie middel beproeven. Wat is dit middel grievend voor gevoelige , voor eerlievende harten! ... Fredrik , gy moet my met uw hulp byftaan. Frederik. Ik, lieve mama? Beveel maar. Voor u zal 't my gemakkelyk vallen alles te doen. Juffr. K A N t h e R. Goed, myn kind.... Omhels my.... Gy moet... Wreede noodzaakelykheid, waar dwingt gy my toe! ... Gy moet buitens huis om hulp fmeeken; gymoet de  tooneblspel. 2 57 de lieden onze elende voordellen; gy moet door uw gefmeek, door uwe traanen, hen een klein gedeelte van hunnen overvloed tragtenafte peilen.... Ik weet wel, dat dit een zwaare post is, lieve Frederik. Gy zult laage zielen genoeg vinden, die niet gelooven, dat het mogelyk is arm te zyn en agting te verdienen, hongerig te zyn en den honger door geene eerlooze middelen te ftillen ; gy zult verfteende harten ontmoeten, waarop het gekerm der elende niets vermag: maar misfchien zult gy ook hier of daar nog een raensch aantreffen, die dezen edelen naam waardigis. Waarlyk,ik geloof,dat'er nog zulken zyn. De hongersnood , die thans alom heerscht, heeft hier en daar grootmoedige en méégaande zielen tot Iiefdaadigheid opgewekt. Wy hebben 'er voorbeelden van gehoord en gezien. Mogelyk... ach!... mogelyk wordt 'er ook iemand gevonden, die een oog van medelyden op ons flaat, en ons ten minden voor eenige dagen redt uit den jammerlyken toedand, waarin wy verzonken liggen. Frederik, met groote oplettendheid naar zyne moeder geluisterd hebbende, Is dit niet te zeggen, mama-lief, dat ik... moet gaan bedelen ? Juffr. Kanther, ter zyde. Ach! Hemel!... (Overluid.') Ja, myn zoon,om een aalmoes bidden. XII. Deel. R F r e-  258 Armoede en Deugd. Frederik. Dat zal my zwaar vallen, lieve mama.... Maar.,, moet ik 'er alle menfchen om aanfpreeken ? Juffr. K a n t h e r. Ja, myn zoon, allen; dat is te zeggen, die gy denkt dat in ftaat zyn om u te kunnen helpen. F r e d erik. Maar fommige luiden zyn zo boos, en bejegenen de armen zo hard.... Mogt ik die maar voorby gaan! Juffr. K a n t h e r. Hoe wilt ge deezen onderfcheiden, myn kind? Dat is niet mogelyk. Stel uw verzoek met befcheidenheid voor, doch met aandrang. De harten worden niet altoos door den eerften floot bewoogen. Wees beleefd, zonder evenwel een laage en kruipende houding aan te neemen. Frederik. Moet het dan gefchieden? Juffr. K A n t ii e r. Of wilt ge ons van honger zien vergaan? Frederik, zeer treurig. Achi neen, neen. Ik zal gaan; ik zal gewillig gaan.... Kusch my, lieve mama. Juffr. Kanther, hem gekuscht hebbende. Gaa, liefkind! Als het leeven van uw' vader, uw ei-  tooneelspei. 259 eigen leeven, en dat van uwe broeders en van uwe zuster my niet ter harte ging, zou ik zulk een offer van u niet eifchen. De Hemel zegene uw onderneeming ! (De kleine Frederik ^.vertrekt tveencnde.) AGTSTE TOONEEL. Juffr. Kanther, Julie. Julie, hem met traanen in de oogen naziende. Het arme kind!... Neen , 'er kan niemand weezen, die door zyn gelaat niet getroffen, door zyne traanen niet tot hartelyk medelyden bewoogen wordt. Deze flap kost hem veel, Juffr. K a n t h e r. Ach! deze ftap zou immers niet fmaadelyk zyn, als hy 't niet door fchandelyke misbruiken geworden, was. Luiheid, ledigheid en boosheid hebben hem veragtelyk gemaakt. Julie. Helaas!... Daar komt vader.... Ach! myn waar. de vader! (Zy loopt baaren vader te gemoet.) Juffr. K a n t h e r. Zeg hem niets van de onbefchaamdheid van dien jongen heer. Hy zou 'er ligt nog neêrflagtiger door worden.,.. Ra NE-  tCo Armoede en Deugd. NEGENDE TOONEEL. De Heer Kanther, Juffr. Kanther, Julie, K a n t h e r. ( Hy treedt binnen met eene naargeestige en neêrjlagtige houding. Zyn gelaat is bleek en vervallen. Zyne kleedy geeft zeer groote behoeftigheid te kennen.") Ach! myn goede Kristine!... Ach! myn lieve dogter!... Niets blyft 'er voor ons over. Wy moeten fterven.... (Hy gaat zitten, en ziet met verwilderde oogen rondom.) Waar is de kleine?... Is Karei nog niet t'huis? Juffr, K a n t h e r. 't Lag my op de leden, myn dierbaarfte fchat. Gy hebt niets bekomen; is het zo niet? Kanther, op een' verdrietigen toon. Niets. Alle menfchen hebben hunne harten voor 't medelyden geflooten.... De booswigt,diemyden ring gezonden heeft... ro* ii I6t> .-k nVjs'sw'Jtf-sent tbbv'i'bV .sbiiw noj Julie. Ach! ik kan 't wel raaden. K a n t h e r. Eerst vond ik hem niet. Byna twee uuren flond ik aan zyn deur. Eindelyk kwam hy. Naauwlyks had hy my gezien , of hy vraagde , wie die bedelaar was. Ik verbeet myn fpyt. Zyn knegt beet hem  tooneelspel. hem in 't oor, dat ik de goudfmid was , die den ring zou maaken. Ik Helde hem myn verzoek voor. Ik zeide, dat ik gaarne een derdedeel van myn arbeidsloon wilde laaten afkorten , ais hy my het geld vooruit betaalde.... Zonder hier op te antwoorden, vraagde hy, of ik niet een mooie dogter had ? Deze vraag ontzette my. Ik zeide : ik heb een dogter; een braaf, eerlyk, goed meisje; zy draagt myne elende met meer flandvastigheid dan ik zelf. Of zy mooi is , weet ik niet; maar ik weet, dat zy deugdzaam is. Julie. ó! Myn vader! K a n t h e b. „ Dan weet ik het," begon hy : „waarom zyt gy „ zo dwaas, dat ge in plaats van zelf te komen,haar „ niet gezonden hebt, om my dit verzoek voor u te „ doen?... Doch 'er is niet aan gelegen. Zend ze „ nog. Ik zal u het maakloon van den ring tien., dubbel bemalen; nog meer, de gantfche ring zal „ u gefchonken zyn."... Ik begreep, wat hy zeggen wilde. Vanwaar mag hy weeten , dat ik een dogter heb? Juffr. K a n t ii e r. Vermoedelyk heeft de knegt, die den ring hier bragt... K 1 D T B E ti Hoe 't zy , myn toorn borst uit. Ik zeide hem onR 3 be'  ü62 Armoede en Deugd. befchroomd de waarheid. Hy riep zyn' knegt, en liet my het huis uit ftooten. Half dood van fmert en magteloosheid... Juffr. K A N T II E R. Bedaar, myn waarde man. Tragtons verdriet te verzagtendoor het uwe te vergeeten. Ik heb onzen kleinen Frederik uitgezonden.... Misfchien beweegt de Voorzienigheid het een of ander hart tot ons behoud. K a N T H E R. Hoop niets, myn lief. Ach! de menfchen , de menfchen... neen, 'er zyn geen menfchen meer.... Eindelyk nam ik myn toevlugt tot een middel, dat ik overlang verworpen had. De fchaamte. .. helaas! ik moet het u belyden, de hoogmoed, de eigenlief de... hoe is 't mogelyk, dat een ongelukkige, ais ik, nog hoogmoedig kan weezen! Maar de mensch blyft altoos .mensch.... Lang heb ik tegen deze valfche fchaamte moeten worflelen. Myn tederheid jegens u en jegens deeze lieve kiuders behaalde eindelyk de overhand. Ik fprak den eerden mensch, dia my ontmoette , met traanen in de oogen, met een ontroerd gelaat, en met een zagte, halfgebrokene fïem, aan. „ Ik heb," zeide ik, „ een vrouw en vier „ kinders, die in de uiterfte elende zyn."... „Kunt „ ge niet arbejden ? " antwoordde my deeze man met groote nuurschheid.... ,.De tyden zyn flegt.... Duur„ te, fchaarschheid"... Daar beroepen zig thans alle fielten op.... Onder dit zeggen haalt hy een volle beurs uit, zoekt lang, en werpt my eindelyk een' duit toe. ... Ik geraakte van verbittering buiten my zel- ven.  ToONEELSPEL. 203 ven. Ik wilde fpreeken; maar myn tong was als verftyfd. Julie. Hemel! Hoe kan een rykaart den behoeftigen by zulk een gift zo fmaadelyk bejegenen.... By wien zullen wy hulp zoeken? Ka h t her. By niemand, zeg ik u, myn dogter. Ais men zo ongelukkig is als wy zyn, moet men fterven. Juffr. K a n t h e b. Neen, by God. Hy wil en zal ons helpen. Ik geef den moed nog niet verlooren.... Karei... K a n t ii e r. Is die nog niet t'huis geweest? Hy is anders niet gewoon zo lang van huis te blyven, en zo vroeg uit te gaan. Juffr. K a n t h e r. •Dat heb ik ook gezeid. Ik kan niet denken, dat hy ons verlaaten wil. Julie. Neen, nimmer. K a'n t h e r. Ik denk het ook niet. Maar moest hy toch weg gegaan zyn, daar hy bewust is van onzen jammerlyken toeftand, waarin wy zyn hulp volflrekt niet R 4 kun-  264 Armoede en Deugd. kunnen ontbeeren ? Weet hy niet, dat het verzuimen van werk ieder oogenblik ons een ftuk brood uit den mond neemt.... Neen, hy kan 't niet verantwoorden. Julie. Ik hoor iemand. Ik denk vast, dat hy 't zal weezen. (Zy gaat naar de deur.) K A n t ii e It. Hy moet niet onder myn oogen komen..,. TIENDE TOONEEL. De voorigen, Karel, zeer verbleekt, een' neusdoek voor zyn aangezigt houdende, en een brood onder den arm draagende. Karel. Daar! (Hy werpt bet brood, op de tafel.) Eet! Het komt my duur te ftaan.... Ik kan niet meer.... (Hy zygt neder tegen eene oude kas, die in de ka. nier ftaat.) K A n t ii e r. . Wat zal dat ?... Hebt ge een misdaad begaan ?.., Ach! ongelukkige ! Juffr, K a n t h e r,, Zou 't mogelyk zyn, myn zoon... Karel. Eet, zeg ik. Ik bid u om 's Hemels wil... De misdaad is zo groot niet als gy denkt. K a n-  ToONEELSPEL. &6$ K A N t h e r. Maar wat betekent de toefiand, waarin wy u zien?, Juffr. Kanther, ziende, dat zyn aange. zigt bebloed is. Bloed? Julie. (Zy komt by hem, en ligt den neusdoek op.") Ach! zyn gantfche aangezigt is vol bloed. Karel. 't Is niets.... Myn vader!... myn moeder!.;, myn zuster!... u brood te verfchaffen.., Eet! Juffr. K A n t h e r. Ach! myn zoon! . Julie. Ach! myn broeder! (Zy omhelst hem.) K a n t h e r. Ik zal niets aanroeren, eer ik weet, vanwaar. (Julie neemt een glas water, dat op de tafel ftaat, en wascht baar' broeders aangezigt met baaren neusdoek?) R 5 EL F-  261 Armoede en Deugd. ELFDE TOONEEL. Be voorigen, de Heer van Warner de vader, Frederik, een Knegt, draagende eeri korf met eeten. De Hr. van Warner^ vader. Waar zyn de ongelukkigen ? Hoe hebben ze zo lang voor myn oogen verborgen kunnen blyven ? Frederik. Hier zyn ze, Mynheer... Dat is myn vader; dat is myn moeder.... Zy fterven van honger. Juffr. K a n t h e r. Och! Mynheer! zoudt gy ons willen redden? Wat feVn'wy aangedaan over uwe grootmoedigheid! Wy gevoelen 'er ten vollen de waarde van. Maar kunnen wy ze genieten, daar onze oudfle... Wy wee. ten nog niet in welk gevaar... Och! hy is zekerlyk ons niet onwaardig. Frederik, naar hem toe kopende. 6! Lieve broeder! hoe zyt ge daaraan gekomen? ... Ik heb wel gezien, hoe men u bejegende... De Hr. van Warner^ vader. Ik' kan uw ongeluk byna raaden , myn vriend. Karel, met een zwakke en gebrokene flem. Misfchien , Mynheer. Ik kon den jammerlyken toefiand myner familie niet langer aanzie». Vol wanhoop  ToONItL SPBL. a6>. hoop ging ik dezen morgen uit, vast beflooten hebbende hen te helpen ofte nerven.... Ik vond een' myner vrienden, die even arm is als ik zelf.... Myn wanhoop deed hem fchrikken. „Waar wilt ge heen?" vraagdehymy. — Ach! myn vriend! antwoordde ik: federt gisteren middag hebben myn vader en moeder . niets gegeeten.... Ik weet niet, waar ik gaan zal.... Waar ik ben... zy zullen derven....,, Ziedaar " zei deeze deugdzaame jongman: „dit is al " wat'ik heb. Neem aan."... Het was een halve ftuiver.... Ik gaa naar een' bakker.... Gy weet, hoe weinig brood men tegenwoordig voor een' halven Huiver koopen kan.... Ik verzoek daarvoor een brood van een'ftuiver; ik zweer, dat ik hem morgen of overmorgen de andere helft zal brengen, of my zeiven ra zyn handen (lellen. Hy ziet my aan, en zvvygt. Ik houd zyn ftilzwygen voor toeflemming, en loop er meê heen. De man roept: „houdhem! houd hem! Straks valt het dolle graauw op my aan. Doch alleen het denkbeeld, dat myne ouders fpoedige hulp noodig hadden, gaf my nog zo veel kragt, dat ik met op den grond viel, maar my los rukte, en door den ffang van een huis ontfnapte. Ik wil gaarne fterven. Gelukkig, zo myn dood flegts eenige oogenbhkken het leeven van die ongelukkigen redt, welken ik myn leeven te danken heb!... Als ik u, Mynheer, meteene bede mogt lastig vallen, zou ik u verzoeken, den bakker den halven duiver te zenden, dien ik... De Hr. van W a r n e r vader. Jawel, myn vriend. Ach! gy zyt een wonder van deugd; maar gy hebt in dit kind een' waardigen me-  268 Armoede en Deugd. dedinger.... Ik zag uit myn vender eenige wreedaarts u vervolgen; ik zag u met het brood heen (nellen. Ik vermoedde fchier, dat de uiterfie nood u ongelukkig tot dezen roof bevvoogen had. Ik liep naar beneden, om het volk te weêrhouden, en u in befcherming te neemen. Toen ik aan de deur kwam, zeeg deze arme kleine ter aarde, terwyl hy uitriep: „ ach! myn broeder! myn arme broeder"... Ik liet hem in huis brengen. Eenige druppels iferken drank, die ik hem in den mond liet gieten, deeden hem weêr by komen. Een Geneesheer, die juist in huis was, zeide: ,,'t kind is flaauw van honger; 't zal derven, „ als het niet terdond eenig voedfel bekomt."... Ik laat hem draks iets toereiken. Hy weigert het te nuttigen. „ Help, myne arme ouders maar", riep hy. „ Kan ik eeten, daar zy misfchien van honger derven?" Kanther, aangedaan. Ach! lieve, braave kinders!... Hoe zeer verdient gy een beter lot!... De Hr. van Warner