MAATSCH. DER NEDERL. LETTSRK. TE LEIDEN. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  TOONEELOE FEN IN GEN.   TOONEE LOEFENINGEN VAN A. LO O S J ES Pz. Het Toonocirpel is een fpiegel des leevens, cn een fchilderij van de handelingen der Menfchen. SAM. WERENFELS. Bij A. L O O S J E S Pz. M O C C X c.   Schoon de volgende Tooneeljlukken in éênen Bundel onder den titel van Tooneel - Oefeningen uitgegeeven worden, zijn ''er egter van ieder {luk eenige met afzonderlijke titels gedrukt, en met eenige verhooging van prijs afzonderlijk te bekomen. De voortzetting van deezen Tooneelarbeid zal afhangen van den tijd en lust van den Schrijver, £n van de' wijze, waarop dezelve door zijne Landgenooten ontvangen wordt.  INHOUD, ileokora hamilton, TreurfpeL de zwaarhoofd, BÜjfpel. de helleveeg, KlugtfpeL  ELEONORA HAMILTON, TREURSPEL.   VOORBERICHT. Een loven alle vetten verheven Alleenheerfcher, die tegen de neigingen van zijn hart aan, buiten eeijgen aandrang dan die der billijkheid- zelve /eenen zijner dierbaarfte gunfielingen aan de gefit-engheid der wet opoffert, meet eigenaartig een zeldzaam verjchijnzel zijn, neemen wij de zwakheid der menjchlijke flatuur, waar aan de Vorsten der aarde niet minder, dan het overig deel der Stervelingen, onderworpen zijn, in aanmerking, en het is met 'er daad zeldzaam , zo wij de Gefchiedboeken der Volken raadpleegen. Zulk een verjchijnzel egter ]trof ik aan in het gedrag van czaar peter den I. omtrent de Hofjuffer Hamilton. ( * ) Terftond naa het hezen van dit zijn gedrag ontwierp ik een ruwe fchets van een Treur/pel, waaruit eerlang dit Tooneelftuk gebooren wierdt. Schoon ik aan de voltooijing en vooral aan de befchaaving zeer veel tijds befieed helbe, geef ik het egter met veel fchrooms in het licht, daar {om niet te reppen van de zwakheden, die ik zelve in het fiuk ontdek, en waarvan ligt het grootfie getal nog voor mij verborgen is) daar het afgrijzelijke van den kindermoord misfehien het bekoorlijke der recht- vaar- Zie de Anecdoten yait Stahlein II. D, il. 54 Cs Mmftcrdam lij J. Tntcnia.  2 VOORBERICHT. v.nrJighiid van den Czaar bezwalken en van zijne kragt berooven zal. Ds Haatlijkheid der psrfoon, niet die der misdaad {* ) heb ik om die reds i pooge.i ts verzagten , vooral door haar Cmjlantia als esne vriendin tos te vosgen, die ds misdadige in fnoodheid van hart overtreft, mmr wier boosheid {zo ik vertrouw) de boosheid van een door de weelde vertroeteld hart niet te bovsn gaai. A idere reduien maakten ook list invoeren dsezsr verdichte perfoon noodzaaklek. A.le moeite, die ik heb aangewend, om iets, behilven 't geen Stahlein van deeze gefchiedenis optekent, te ontdekken, is vruchteloos geweest: — e;i niemmdzal hst dus, zo ik vertrouw kwaalijk duiden, dat ik de hoofdperfoon in flede van Freule Hamilton {zo noemt Stahlein haar) Elconora Hamilton hsete en haar mosder den naam van Mathilda geeve, o-ik niet, dat ik van zijn verknal alleen als een grondjlag gebruik gemaakt hebbe. Zij, die zijns Anecdoten raadpeegei, zullen zien, dat ik de fnoodheid van Hamilton om Inar geen voorwerp van verfoeijing tl maaken, verzagt hebbe. Ook heb ik de gefchiedenis in dien tijd der regeering van den Czaar geplaatst, als mij ds vosglijkfte toefcheen. Nog iets most ik mededeelen aangaande de jlrafoefening der Ruffen, en de reden van de wij- (*) tt zoek hJer door egter geheel geen uit/praai te then over het gefehil,dat eenige jaaren geleeden over deeze misdaad tutfihen den Hoogleeraar Camper en den Lceraar Sterk heeft plaats gehad. — Beide, hoe zeer anders verschillende, houden den kindermoord voor eene hnatelijke en der msnfchUjke mauft/iappij hoogtt/udeelige misdaad.  VOORBERICHT. 3 Wijze, waarop ik die in dit Jluk heb aangeveerd. — Ook zeer weinig bleek mij aangaande de li'rafoejeningen, bij dat volk in gebruik ten tijde vi n c z a a k p e t e r d e N ], en ik heb dus de vrijheid gebruikt, om bij afleiding en overbrenging van het geen bij de giuwzaame knoetjirqf plaats heeft, iets, het geen mij bijzonder diende, over te nemen bij de bijlftraf, die Hamilton onderging Naamelijk in het zo nuttig werk van 11 o' wa rd (Ij over den flaat der GevangenisJen en Hospitaalen vond ik betreffende de knoetJtraf dn aangetekend. „ Zij, die deeze lira F „ lijden moeten, worden uit de gevangenis na de „ plaats gebragt, waar zij die door Zoldaaten „ ondergaan: Daar maaken deezen een krhio- rord., om den Schuldigen; de Tamboer flaat geduu ,, rende een of twee minuuten enz. Daar nu 'in dit geval de Rusjijche Zoldaaten inkomen als de wtvoerers der ftnffe, heb ik geen zwaarigheid gemaakt om een Irommelflag tot een jein te doen dienen van den dood der Jchuldige Hamilton Ct) I yets XI. Cap.  PERSOONEN. czaar peter de I. catharina alexiowna, ZÏjr.e Ge- maalin. menzikof, . ,. > Staatsdiemaren. dolgorukki, J eleonora hamilton. matiiild n, haare Moeder. constantia, Hofjuffer. drie eaadsheeren. wacht van strelitzen. Het Stuk fpeelt te Petersburg. ELI-  ELEONORA HAMILTON. TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt een vertrek van het Paleis. EERSTE TOONEEL. czaar petis aan eene Tafel zittende, waarop eenige papieren liggen, met een Landkaart in de hand. Indien ik dus den Wolga en den Don veréénig, zal het voor mijne onderdaanen mogelijk zijn , van deeze Hoofdftad te water de Zwarte Zee te bereiken: Is mij de verétniging van den Twerza en Mlla niet gelukt? waarom zou ik in dit ontwerp niet flaagen ? {Hij legt de Kaart neder.) Dus loopt de taak A mij-  2 ELEONORA HAMILTON, mijner ftille werkzaamheden reeds vroegtijdig af, terwijl Petersburg nog in den arm des flaaps verzonken ligt. (Hij vestigt zijne togen op de voor hem liggende papieren. ) Welk een ftapel van ontwerpen , vruchten der fchranderfte gtestcn van Europa ; welk een aantal fmeekfehriften , welk een' menigte vonnisten .... Tot hoeveel geftrengheid ben ik dagelijkscb genoodzaakt. Mijne Rusten befchouw ik met medelijden; ik vraag dikwerf mij zeiven: of zij niet alleen menfehen genoemd worden, omdat zij 'er de uiterlijke gedaante van hebben. En ik zou Vorst kunnen zijn van het uitgebretdit rijk der aarde, Vorst over een zo woest volk, zonder eene geftrengheid, die barbaarsche wreedheid nabijkomt. Dat het rechtvaardig naageflacht billijk over mij oordeele, wien de pooging gelukt is, oin de grondflagen der Rusfifche befchaafdheid te leggen.... Dan , hoe zeer ik overtuigd ben van het noodzaakelijke mijner geftrengheid, één trek mijner pen beilist het keven of den dood... en ben ik niet een feil-  EERSTE BEDRIJF, 2 en 3 Toon. 3 feilbaar fterveüng, die zo ligt misleid kaa worden? . . . TWEEDE TOONEEL. czaar f e t e r , een strelitz. de strelitz. De Prins Dolgorukki verzoekt uwe Majefteit op het oogenblik te fpreeken. czaar peter. „ Zo vroeg in den morgcnftond" (Tegen den Strelitz.) Hij kome. (Naadat de Strelitz vertrokken is.) Een zo vroegtijdig bezoek van mijne ftaatsdienaaren is mij niet aangenaam. Zeldzaam voorfpelt dat veel goeds. DERDE TOONEEL. czaar teter, dolgorukki. czaar peter dolgorukki te gemoet treedende. Hoe ontijdig, mijn vriend ! Mij dunkt A 2 ik  4' ELEONORA HAMILTON, ik zie eenige bekommering op uw gelaat.., Is 'er eene naadeelige tijding van de vloot... Hebben misfchicn de Zweeden Apraxin geflaagen... DOLGORUKKI. Neen, Vorst! ik heb noch uit het Leger noch van de Vloot eenige tijding. Eene geheel andere drijft mij zo vroeg ten hove. CZAAR PETER. Red mij terftond uit mijne bekommering. Niets is voor mijn hart ondraaglijker dan onzekerheid. D0L60RUKKI» Eleonora Hamilton is... CZAAR PETER. Is zij dood?.. Hemel! Die tijding, zou mijn hart grieven, als die van het verlies mijner vloot... DOLGORUKKI. Neen, Vorst, zij leeft: maar ach! dat zij geilorveji ware, CZAAR  EERSTE BEDRIJF, 3 ToQH, $ czaar peter. Spreek op. dolgorukki. Heden voor het opgaan der zon, is zij uit de wooning haarer moeder geligt en na de gevangenis gefleept. czaar peter. Eleonora Hamilton? 't Is een valsch gerucht, Dolgorukki! Komt gij daarmede mij zo vroeg lastig vallen. En welk een' misdaad heeft men voor haar verdicht ? d olgorukki. Het gerucht onder mijne huisgenooten beticht haar van niets minder, dan van een* aanflag op uw leeven. czaar peter met eenen grimlach. Op mijn leeven? — Ik wenschte, dat ik mij zo veilig aan mijne hovelingen, als aan liaar kon vertrouwen.... Zij, overlaaden niet weldaaden... Neen! Eer zou Catharina liet op mijn leeven toelegge-n... A 3 b-Ot-  6 ELEONORA HAMILTON, dolgorukki. Op de wacht der Strelitzen zeide men, dat zij het op het leeven van uwe Catharina gemunt hadt. czaar peter verjloord. Zult gij mij nog langer met uwe leugenmaaien lastig vallen? Vertrek, ftoor niet langer mijne eenzaamheid. dolgorukki. De Prins Menzikof, dien ik onderweeg gefproken heb, zal u fpoedig nader van alles onderrichten, Mijn Heer! VIERDE TOONEEL. czaar peter. Alleen, alleen om zich in mijne gunst in te dringen, komt men mij geduurig ontrusten met de beuzelachtigfte vertellingen van aanfiagen op mijn leeven. Ik wenschte, da> ik mij in eens van dat hofgebroed kon losmaaken. Een vorst moest maar één vriend hebben, en die moest de eerlijkfte man uit het  EERSTE BEDRIJF, 4 «1 £ TöOft. 7 het ganfche rijk zijn. — Eleonora! .. . Gij zoudt na mijn leeven ftaan, of na dat van mijne Catharina... Gij door ons beide als eene dochter bemind Waarlijk dat denkbeeld ontroert mij Maar wat kwel ik mij met een' herfenfchim, gebooren uit het brein van den een' of ander' kwaadaartigen lasteraar.... Dan zagt.... VIJFDE TOONEEL. CATHARINA, CZAAR PETER. CZAAR PETER. Mijn waarde Catharina! Ik lees de oniMtenis op uw angftig gelaat. CATHARINA. En ik op het uwe drift, ongefttiimigheid en onrust van ziel. — Ik wil het u niet ontkennen, jaa, ik ben verfchrikt. De tijding, die mij door eene der hof juffers gebragt is, was mij niet aangenaam. CZAAR PETER. Zet u neder, (zijgaan beide zitten.) Ei, A 4 meld  8 ELEONORA HAMILTON, meld mij, welke tijding heeft uw hart ontfteld. Waarlijk ik vrees zelfs om 'er na te verneemen. Ik ducht.... CATHARINA. Ik merk het, Mijn Heer, gij hebt ook reeds het gerucht van den toeleg op mijn leeven vernomen. CZAAlt PETER. Zou het waarheid zijn, Catharina? Zou de ondankbaarheid zo verre in het menschlijk hart gaan? CATHARINA. • Altijd heb ik u om genade voor flraffchuldigen gefmeekt, maar zulk eene flang, Mijn Heer, die wij in onze boezems gekoesterd hebben.... I CZAAR PETER. Ach! kunt gij Eleonora verdenken van zulk eenen aanflag.... CATHARINA. I Zij is wel overtuigd, Mijn Heer, in welk eene blaakende gunst zij bij ü ftaa. Mis- fchien  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOtl. Q fchien zou zij haar' handen, met mijn bloed bezoedeld, u voor het altaar wenfchen aan te bieden czaar peter. Alles immers rust nog op onzekere geruchten. catharina. Dit gefchrift zondt mij Menzikof door eene Hofjuffer. czaar peter. Van Menzikof?.. Waarlijk ik vrees.... (Hij leest ) „• Mevrouw! „ Zijt op uw' hoede... Eleonora Hamilton, „ deezen nacht gegreepen, is verdacht van een' „ aanjlag op uw leeven. Misfchien heeft zij „ eedge?iooten.... Ik zal alles onderzoeken; „ wacht binnen weinige oogenblikken ten hove IUwen getrouwen menzikof. Hemel! 't fchijnt dan waar Het getuigenis van Menzikof zegt veel. A 5 ca-  O ELEONORA HAMILTON, CATHARINA. Ik wacht van uwe rechtvaardigheid, dat gij uwe beminde Catharina tegen de laagen haarer vijanden zult befchermen. CZAAR PETER. Zijt gerust op mijn vorstelijk woord. Heb ik u niet voor het altaar te Jawerow den heiligden eed gezwooren. En ik zal dien eed niet verbreeken, zo lang dit hart klopt. Ik zal dien llaaven, al moest ook het dierbaar bloed van Hamilton ftroomen. EEN STRELITZ. De Prins Menzikof... CZAAR PETER. Hij komc op het oogenblik. (De Strelitz vertrekt.) Ik brand van ongeduld en ik fiddcr, om de waarheid uit zijn' mond te verdaan. ZES-  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. II ZESDE TOONEEL. CATHARINA, CZAAR PETER, MENZIKOF. CZAAR PETER. Menzikof! Is Eleonora Hamilton gevangen ? MENZIKOF. Jaa, Vorst! Om zeker te zijn heb ik mij in perfoon bij den eerften Raadsheer der Had vervoegd, en daar heb ik verftaan, dat zij reeds vroeg in de gevangenis gebragt is. CZAAR PETER. Eleonora Hamilton in de gevangenis? —Zeg mij de oorzaak toch.... Menzikof! Welk wanbedrijf.... MENZIKOF. Een allerverfchriklijkfte misdaad is de oorzaak van haar' gevangenneeming. CZAAR PETER. Ach, welk een misdrijf? Vaar toch voort, Menzikof! MEN-  12 ELEONORA HAMILTON, MENZIKOF. Uwe Majefteit weet dan, dat zij zedert cenen geruimen tijd zich niet aan het hof vertoond heeft. Ongefteldheid was de oorzaak van haar afzijn. CZAAR PETER. ó Jaa! Het gemis van haar bijzijn heeft ons te zeer getroffen, dan dat wij ons haare ongefteldheid niet zouden aangetrokken hebben. CATHARINA. Noem ons toch haare misdaad. MENZIKOF. Het rampzalig gevolg van eenen onbepeikten hartstocht.... CZAAR PETER. Voleind, fp'reek minder duister. MENZIKOF. Welaan dan. De ellendige heeft, om haare fchande te bedekken, deezea aacht een ongelukkig wicht, dat zij terwae- -reld  EERSTE BEDRIJF, 6 Tomt. 1%, reld gebragt hadt, met eige hand het venftcr uitgeworpen. Zij' is gezien bij het maanlicht, en 'er zijn getuigen van haare. euveldaad. CZAAR PETER. Hemel! Eleonora fchuldig aan de misdaad, die ik het meest haat van alle misdaaden. CATHARINA. Eer zou ik hebben kunnen gelooven, dat zij zich met mijn bloed, dan met dat vari een onnozel wicht, zou hebben bczoeteld. Ik geloof het niet, Menzikof! MENZIKOF. Het is egter zeker, Mevrouw!. CZAAR PETER. Wee hun, die haar zulk een ondaad optijgen, zo zij onfchuldig wordt bevonden. Zijn de getuigen niet verdacht? MENZIKOF. Drie eenvoudige Visfchers hebben duidelijk het ongelukkig fchepzel (ik gruw, terwijl ik het verhaal) in een' doek gebonden  14 ELEONORA HAMILTON, den door haar uit het venfter zien nederwerpen; zij hebben het verpletterd wicht opgenomen, èn aan den eerften Raadsheer van alles kennis gegeeven. Deeze, uwe ftrenge bevelen omtrent die misdaad gedachtig, heeft op het oogenblik met een' wacht haar uit de wooning haarer moeder na de gevangenis over doen voeren. CZAAR PETER. Hebt gij misfchien vernomen, hoe zij zich bij haare gevangenneeming gedraagen hebbe. MENZIKOF. Zij was zeer ontroerd, woedend, bedwelmd. CATHARINA. Maar welk een vrouw, van zulk een teder geitel,van haaren rang zou niet ontroeren bij eene zo onverwachte gevangenneeming. Uw verhaal alleen doet mij beeven, Menzikof! En wat moet het dan niet zijn van zulk eene misdaad verdacht, en als eene misdaadige na den kerker gefleept te worden. Waarlijk uit haare ontroerenis is niet tot haare fehuld te befluiten. ME N-  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. 15 MENZIKOF. Maar de omftandigheden, die 'er verder bij plaats greepen, geeven aan de befchuldiging allen fchijn van waarheid. Haare moeder voerde haar , toen de wacht binnen tradt, in eene hevige drift toe; Heb ik het u niet voorfpeld, rampzalige! — En op dat gezegde werdt haar anders zo vriendelijk gelaat dat van eene raazernij. Zij knarste op haare tanden, haar oogen gloeiden, en haar' moeder aanziende, als of zij haar met die oogen zocht te dooden, hief zij haare handen inééngeflootcn ten hemel en riep: Mijn Moeder! Mijn Moeder! Gij verraadt... en hier floeg zij zich met eene beevende vuist op haaren mond. CATH AR INA. Ach, dat zij onfchuldig mogt zijn! CZAAR PETER. Dierbaare Catharina! zou het mogelijk zijn ?.... MENZIKOF. 'Er is dunkt mij geen zweemzel van hoop, dat  l6 ELEOUORA HAMILTON', dat zij zich zal kunnen rechtvaardigen. De getuigen, haar fchrik, het gezegde haarer moeder, haare woede, haar antwoord... CZAAR PETER, Zijn niet genoeg, hoeveel zij betekenen. De getuigen kunnen omgekogt zijn. Haar fchrik is geheel natuurlijk. Misfchien bedoelde het gezegde haarer moeder iets anders. Haar woede, haar antwoord kunnen aan de bedwelming van een oogenblik worden toegefchreeven. — Een rechterlijk onderzoek moet alles bewijzen. Gij weet, ik ftel het hoogst belang in haar behoud Menzikof... maar zo zij fchuldig wordt bevonden , moet deneischder rechtvaardigheid voldaan. Gaa dan heen, mijn vriend, en beveel den Raadsheer, dat hij tcrüond bij haar ten ftrengfte na de waarheid onderzoeke.... CATHARINA. Vergun mij egter ééne bede ... mijn dierbaar Echtgenoot! Beveel, dat zij verfchoond blijve van de pijniging. Zij is mij eene zo dier- baa-  EERSTE BEDRIJF, 6 ToOft. 1? baare vriendin... en ach! hoe dikwerf ontwringt de fchrik voor de herhaaling der folteringen aan de lippen der onfchuld een vaisch opgetijgd misdrijf. CZAAR PETER. Op uwe bede dan, Catharina! blijve zij van die fmartcn verfchoond. Maar voor het overige moet 'er geen middel tot onderzoek gefpaard worden. Ik wil de waarheid van dit geval volkomen weeten. Men berichte mij alles zonder de minste agterhouding. De man, die door zijnen naasten tot gramfchap getergd, in die woede, zijnen medemensch nedervelt, is ftrafbaar voor het gericht. De Hemel zelfs eischt zijn bloed. En zou het bloed van den onnozelen zuigeling, door de hand zijner moeder gedacht , niet om wraak fchreeuwen. Door zulk eene misdaad te verfchoonen zou ik een vloek op mijn Rijk laaden. 15 Z E-  S8 ELEONORA HAMILTON, ZEVENDE TOONEEL. CATHARINA, CZAAR PETER. CZAAR PETER. Ik vrees , mijn' Catharina , ik vrees; ach! zo de ongelukkige aan die misdaad fchuldig ftondt. CATHARINA. Het ware eens zo, mijne waarde, zou dan geene voorfpraak kunnen baaten. CZAAR PETER. Welk een voorfpraak geldt 'er tegen den eifch der rechtvaardigheid. De voorfpraak, die zij (op zijn' borst wijzende) bier heeft moet 'er zelf voor verftommen ; en die pleit fterk. CATHARINA. Herdenk , hoeveele genoegens zij ons dagelijks verfchafte. Ach! misfehien dat een oogenblik van vervoering, waar toor wij immers allen blootftaan, haar zo diep heeft doen vallen. Misfehien door de  EERSTE BEDRIJF, 7 TOOM. 19 de fchaamte misleid... Ach! zou eene ontijdige dood aan zoveele voortreflijkbeden.... CZAAR PETER. Jaa, Catharina ! Voor den rechterftoel der onkreukbaare billijkheid gelden tegen gruwelen geene voortreffelijkheden.... Ik zweer bij mijne kroon, indien zij... CATHARINA. Ach! houd uw vorstelijk woord te rug... Ik fineek u.... CZAAR PETER. Haar droevig noodlot ontroert mij genoeg, Catharina! Ach dit hart is zo treurig. Ik moet lugt fcheppen, en zal in mijne eenzaamheid den Hemel fmeeken, dat bij haar fpaare. (Hij vertrekt met drift.) ACHTSTE TOONEEL. CATHARINA. Hij vertrekt om de traanen van zijn gevoelig hart te verbergen... zelfs voor mij. B 2 Dit  20 ELEONORA HAMILTON, Dit offer zou hem veel kosten. Hij be mint haar als eene dochter.... Misfehien zou de fchranderheid van Menzikof, zo zij fchuldig is, iets tot haare behoudenis kunnen uitvinden. Laat ik dien vriend mijner jeugd in deeze aandoenelijke oogenblikken ter redding eener dierbaare vriendin raad. pleegen, en hem ontmoeten, eer hij den Czaar wederziet. Einde van het Eerjie Bedrijf. TWEE-  TWEEDE BEDRIJF, I ToOfl. 21 TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt eene gevangenis , met donkere kluizen, en verlicht door eene lamp. EERSTE TOONEEL. ELEONORA, CONSTANTIA. ( Beide zittende.) ELEONORA. Gij vergeet mij dan niet in dit akelig verblijf van fchande en duisternis. Conftantia! Tot welk eene diepte ben ik gezonken. CONSfTANTIA. De Czaarin, u zo geneegen, hadt mij uw deerlijk lot niet verhaald, of ik fnelde na de gevangenis. Maar fchep moed, Eleonora ! Slechts weinige, weinige oogenblikken, en uwe onfchuld zal zegepraalen, zegepraalen op de uitftrooizels van nijd en laster. B 3 ELE-  22 ELEONORA HAMILTON, ELEONORA. Mijne onfchuld.... mijne onfchuld Hemel! CONSTANTIA. Het geheele Hof hoopt.... vertrouwt, dat gij onfchuldig zijt. ELEONORA. Ach! (angftig rondom ziende) Het Hof houdt mij onfchuldig. Kan ik u vertrouwen.. CONSTANTIA. Gaf ik u immer reden, om mijne trouw te verdenken. ELEONORA. Ach... Conftantia... onderfteun mij.... Mijn angftig hart moet ik ruimte geeven.. Ik zou onfchuldig zijn, mijne waarde, ik? Leest gij in mijne oogen de misdaad van het moederlijk hart niet. CONSTANTIA. Gij zijt dan fchuldig ELEONORA. Jaa fchuldig aan den grootften gruwel,  TWEEDE BEDRIJF, I Toon. wel, dien eene vrouwelijke hand pleegen kan. Ach , Conftantia , verlaat, verlaat mij niet in mijnen rampzaligen ftaat. Ach! hoor mijn bedrijf uit mijnen mond..... en beef. Hebt gij u niet dikwerf over de bleekheid van mijn gelaat, dat anders zich nimmer van blanketzel bediende, over de dofheid mijner oogen, en de verflaauwing mijner leevendigheid verwonderd. Conftantia.' De heillooze vrucht van eenen bedekten liefdehandel was de oorzaak niet alleen van dat uiterlijk verdriet, maar, wanneer het hof juichte van vreugde, en ik medelachte, kermde mijn hart in mijnen boezem van weedom en doodsangst. Maanden lang, Conftantia, ben ik door de ellendigfte pijnigingen gefolterd. Dan eens wilde ik het vergift voor de onfchuldige oorzaak van mijn eindeloos verdriet binnenzwelgen, maar als de drank mijne lippen naderde, zette ik dien met fiddering ter zijde, en bad den Hemel om vergiffenis. Het oogenblik, het oogenblik, waarop het «llcndig wicht den dag zou aanfchouwen, B 4 i«-  24 ELEONORA HAMILTON, naderde in het einde. Mijne moeder, die de oorzaak van mijn lijden doorgrondde, hadt menigwerf gepoogd mijnen mond die waarheid te ontwringen, die honderdmaalen ook mijne lippen naderde, maar de fchaamte flootdezelve weder digt, en ik zweeg. Met eene ongewoone kragt verhefte ik mij zelve op het oogenblik, dat alle mijne leden op den pijnbank der natuur trilden. Ik verliet in haast mijne moeder en floot mij in mijn vertrek op. Alken de Hemel weet mijne gebeden, mijne wanhoop, mijne in ftilte gefmoorde ellenden Ach Conftantia! De doodsangst moet vreugde zijn bij de ellenden, die ik alleen en met een diep ftilzwijgen verdraagen heb. Ten einde der foltering lag 'er eene fchreijend wicht aan mijne voeten. Hoe dikwerf ftond ik gereed om hulp te roepen, ook nog op dat vreeslijk oogenblik. Maar welk een moed bezielde mij. Hoe verzwakt, hoe afgemat, befloot ik alles voor mijne huis- genooten te verbergen Ik omhelsde met eene moedcilijke tederheid het ongeluk.  TWEEDE BEDRIJF, I ToOtl. 2.$ lukkig fchepzel, en mijne traanen bevochtigden het kind mijner ellende. Met zorg verfchool ik het zelve tien dagen lang, en ik verpijnde mij al dien tijd om ten minfte de gewoone 'uuren bij mijne moeder door te brengen.... Maar Hemel! met welke angften worftelde ik in mijne eenzaamheid.... Ieder fchreeuw van den rampzaligen zuigeling was een dolkfteek door mijn hart. -—Dan degoedertierene Natuur,barmhartiger jegens mijn kind dan ik zelve, verfchafte mij het middel, om dat gekerm te ftillen. Mijne moeder betuigde mij eindelijk gister avond, de avond voor den gruwelijkcn nacht van mijn misdrijf, dat zij de ftem van een fchreijend wicht gehoord hadt. Ik ontkende het. — Maar op mijne kamer te rug gekeerd, greep mij de felfte woede en wanhoop aan. Ik trad na de fchuilplaats van het ongelukkig wicht. Schepzel tot ongeluk tot fchande gebooren, riep ik uit... Uw dood is uw, is mijn geluk... Ach daarop verfchoon mij, Conftantia, dat ik u dien gruuwzaamen flap niet 13 5 ver-  t6 ELEONORA HAMILTON, verbaale. Ach, in een oogenblik van ra»zernij heb ik deezen gruwel bedrceven. CONSTANTIA. De daad is gepleegd, mijne vriendin, en 'er is geen herhaalen aan dien ftap. Denzelven nu te bedekken ELEONORA. Bedekken ?... Conftantia! CONSTANTIA. Hoe zoudt gij de dwaasheid hebben om uw misdrijf te belijden. Doorgrondt gij de gevolgen niet van zulk eene onzinnige fpoorloosheid. Gij weet immers, hoe ftreng de wetten van dit Rijk tegen die misdaad ijveren Bedek uwen misftap door alle middelen. Uw dood kan immers het kind niet in het leeven te rug roepen, welks dood ik en voor u en voor het zelve een zegen acht... Kom, Eleonora, laat u geene flaauwmoedigheid aangrijpen. Zeker zult gij eerlang rechterlijk onderzocht worden. Gedraag u dan kloekmoedig. ELE-  TWEEDE BEDRIJF, I Tooit. 27 ELEONORA. Hoe, zal ik mijne misdaad kunnen bedekken Ach en waarom zal ik ellendige dit rampzalig leeven langer rekken. Het recht de Hemel CONSTANTIA. Dweep niet, dweep niet, mijn' vriendin! Verblind het oog van den rechter door uwe geheele misdaad Mout te ontkennen. Ontzie, noch betuigingen noch eeden... Red u Voor ditmaal en leer alleen voorzigtiger te misdoen. Zoudt gij door eene lafhartige weemoedigheid u zelve de ftrengheid der ftraf op den hals laaden. ELEONORA. Maar, ach! Ik verwacht alle oogenblikken mijne rechters hier.... Althans voor uwe komst heeft mij een der wachten verzekerd ... Ach, ik hoor de deur der gevangenis kraaken.... CONSTANTIA, 't Zijn Raadsheeren, Eleonora! Houd moed.  2§ eleonora hamilton, moed. Ontken alles... ik zal u onderfteunen. TWEEDE TOONEEL. ELEONORA, CONSTANTIA, DRIE RAADSHEEREN. De Eerfle Raadsheer plaatst zich tegen over Eleonora; de twee overige ftaan aan zijne rechter en linkerzijde. Twee Gerechtsdienaars op den agtergrond van het Tooneel. EERSTE RAADSHEER. Door den Czaar gevolmagtigd om in zijnen naam recht te doen is het onze pligt, Mevrouw, over de misdaaden een waakend oog te houden, en, indien ze gepleegd worden, voor de uitoefening des Rechts te zorgen. De Prins Menzikof heeft mij uit naam van onzen Vorst bevolen , om met twee Raadsheeren bij u in deezen uwen kerker ten ftrengfte te onderzoeken, of gij fchul-  TWEEDE BEDRIJF, 2 Too.1, 2van Fcrdinand. FLiPj Lijfknecht m i c h i e l , Tuinman J van grosc henburg, een Oud Zee - Kapitein. barend ij randheim, DoSlor. frederik van linzen. drevershoef, Chirurgijn. drie tuinknechts.  D E ZWAARHOOFD. B L IJ S P E L. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel moet een modern gemeubileerd Vertrek van eene Hofftede verbeelden. Aan de tafel, die ter trechter zijde van het Tooneel geplaatst is, zitten Ferdinand en Wilhelmina, en op dezelve ftaat het ontbijt gereed, levens een Apothekers flesje, Ferdinand heeft een boek in de hand, en zit in eene ieezende houding. A EER-  s DE ZWAARHOOFD, EERSTE TOONEEL. wilhelmina, ferdinand, flip, ter linkerzijde agter op het Tooneel. iv il hel mi na. Ik bid U, mijn Ferdinand! leg dat bock toch eens neder. Houd éénmaal op met D zeiven te kwellen. Ik wenfch, dat doctor Braudheim in plaats van die Geneeskundige Boeken u aan te prijzen, eens op de gedachte mag vallen, om u zulk eene icha. delijke Lectuur ten ftrengfte te verbieden. ferdinand. Stel u gerust, mijne Waarde! Tegenwoordig lees ik niet over mijne kwaaien; al heb ik een Geneeskundig Mengelwerk, op aanprijzing van mijn' kundigen' vriend, onder handen. Thans lees ik over de Hondsdolheid. ( Hij leest voort. ) flip. „ Zeker, een plaifierige ftof!" wil>  EERSTE BEDRIJF, I ToOtt. $ wilhslmiha. Hoe kunt gij 'er toe komen, om in den aangenaamften morgenftond, die de Hemel ons op ons Buitengoed fchenkcn kan, uw' geest te vermoeijen met het aakeligfte onderwerp , dat uit te denken is. Waarlijk ik bedroef 'er mij over. ferdinand eenigzins gemelijk zijn boek nederleggende. Moet men dan juist een zelfskweïler wezen, omdat men kundigheden nuttig voor zich zeiven en de Maatfchappij zoekt te verkrijgen. (Hij leest weder voort.) wilhelm in a. Ach! 'Er fchijnt dan niets tegen te baaten. ferdinand het boek weder nederleggende. De kenmerken van hondsdolheid zijn dan hangende ooren; flaaperigheid ; de ftaart tusfehende pooten; en watervrees, Flip! A 2 ï L IP.  4 DE ZWAARHOOFD, flip. Wat blieft, Mijn Heer? ferdinand. Waar is onze Poedel? flip. In de ftal, Mijn Heer! ferd in and. Zie dan, dat gij hem voorzigtig in een touw met een' ftrik vangt, en maak hem maar hoe eer hoe beter weg. flip. Maar... Mijn Heer!... ferdinand. Vast en zeker is de hond niet goed. Ik zoek noch u, noch mijzelven, noch iemand yan deeze plaats aan hem te waagen. wi l h e l m i n a. Gisteren nog fprong het dier zo leevendig en vriendelijk tegen mij op... ferdinand. Die hond? (een vtintgje van haar affchui vende  EERSTE BEDRIJF, I Toon. § vende met zijn' fioel) Ik wenfchtc wel om een lief ding, dat het niet waar was. wilhelm ik a. Geloof mij, 't zijn uwe zwaarmoedige denkbeelden. Poedel is zo gezond, als een vifch. ferdinand. Hangen hem dan de ooren niet bij het hoofd neêr ? wilhelmina. Gij weet immers, dat is een eigenfehap van die foort van honden. ferdinand! Mij dunkt zij hongen hem gisteren anders, dan naar gewoonte; en daarbij lag hij gister' onder mijn ftoel in den falon te flaapen. Dat hebt gij immers zelfs gezien, Flip! f lip. Mijn Heer! als ik het mag zeggen, de zon fchcen daar zo lekker, dat een menfeh zou 'er trek tot flaapen gekreegen hebben. A 3 fee-  DE ZWAAR HOOFD, FERDINAND. Jaa maar juist die hctte... daarenboven nog zijn ftaart, daar meê was het ook gantfeh niet ln orde. FLIP. Neem niet kwaalijk, Mijn Heer! dat ik ongevraagd hier over wat zegg'. 't Is uw geheugen zeker ontgaan, dat gij mij voorleeden jaar hem zijn' ftaart hebt laatcn afkappen; omdat gij bezorgd waart, dat hij met dien ruigen ftaart vonken uit de keuken na den Turfzolder over de groote Binnenplaats zou draagen. FERDINAND. jaa! Jaa! — 't Was mij geheel uit mijn geheugen gegaan, FLIP. „ Mij niet: mij dunkt, ik hoor hem nog . janken — 't arme beest." FERDINAND, Nu als hij den ftaart nog h-idt, zou hij hem zeker tusfehen de bcenen hangen, giste  EERSTE BEDRIJF, 2 Tooit, f teren heb ik hem in het geheel niet zien drinken. Zodat hij moet... maar daar komt ons lieve Lotje... flip. „ Och! lieve Poedel! mogt dat tot uw behoud dienen!" TWEEDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte, ferdinand. flip ter linkerzijde. charlotte haare Ouders omhelzende. Goeden morgen, Papa! Goeden morgen, Mama1* (Zy zet zich aan de tafel, tusfchen Ferdinand en Wilhelmina, en is dit en het volgend Tooneel bezig met haare ouders van het ontbijt te bedienen, waarvan zij zelve meds gebruikt, ) A 4 r e ?,-  8 DE Z W A A R H O O F D, FERDINAND. Reeds zo vroeg gekleed, mijn kind? charlotte. Noemt gij het nu vroeg, Papa? Ik heb reeds een halfuur in het parterre gewandeld. 6 het was zo aangenaam! (ferdinand Jchudt zeer bedenkelijk het hoofd.) charlotte. Wat is het, Papa? Ik hoop immers niet, dat het tegen uw' zin is. ferdinand. Ziet gij daardoor zo betrokken? charlotte. Hoe ik? — Mama! waardoor toch?... wilhelmina. Och uw Papa is heden morgen weder zeer zwaarmoedig. ferdinand. Wat zwaarmoedig? ó de morgenlugt, de mor-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOll. 9 morgenlugt is zo nadeelig op het nuchtere hart. CHARLOTTE. Papa! Eer ik uitging, had ik reeds iets gebruikt. Maar dat ik zo betrokken zie, dat kan ik nog niet vergeeten. FERD IN AND. Nu de zwaarigheid is zo heel groot niet. Doétor Brandheim heeft mij gister beloofd mij even naa het ontbijt te zullen komen bezoeken. En (op de Pendule ziende) 'c is reeds over half tien, zodat hij zal wel haast hier weezen. Jaa; al was onze Charlotte, zo gezond, als een menfch wcczen kan, ik geloof zij zou toch niets hebben tegen eene vifite van dien Doctor. Wat denkt gij 'er van , Mama ? WILHELMINA. Och! Wat zou ik 'er al veel van denken?... maar mij dunkt, wij zouden Flip bij het ontbijt wel kunnen misfen. CHARLOTTE. Jaa! dan is alles veel huizelijker, Mama! A 5 F ER.  10 DE ZWAAR HOOFD, ferd ik and. Flip! Gij kunt na dc keuken gaan. Zeg daar, dat Doctor Brandheim deezen ochtend zijne weeklijkfche vifite zal komen doen, maar vooraf moet gij zorgen, dat Poedel van kant is, anders heb ik geen gerust oogenblik. charlotte tegen Wilhelmina. Hoe onze Poedel? (Wilhelmina haalt haare fchottders op, en geeft Charlotte een' wenk, om te zwijgen.) flip. Och! 'er is dan geen bidden voor. Ik heb het beest zo lief, als mijn broêr. ferd inakd. Ik zeg u, dat hij weg moet. flip heengaande door de Imkerzijdeur. Als dat zo voortgaat, zal ik 'cr misfehien morgen aan moeten. DER-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOfJ.. H DERDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte, ferdinand. wilhelmina. Ik heb mijne bijzondere reden, om heden liefst zonder knecht te ontbijten. charlotte. Gij maakt mij nieuwsgierig, Mama! wilhelmina. En 't is wel bijzonder om u, mijn lief kind! waarover ik wenfehte te fpreeken. jferdinand tusfehen beide hes boek inziende. Wel nu; laat hporen. wilhelmina. Lieve man! Laat dat boek, zo ik u bid. den mag, een oogenblikje liggen, en luister na uwe vrouw, zo gij Lotje lief hebt. ferdinand het boek mes eenige drift toeflaande. Nooit heb ik reden gegceven, om daaraan  12 DE ZWAARHOOFD, aan te twijfelen. charlotte. Maina noch ik twijfelen 'er aan, lieve Papa! wilhelmina. Ik moet dan ons Lotje maar eens ronduit vraagen, of zij genegenheid heeft voor doctor Brandheim. ferdinand. Is dat vraagens waardig? Onlangs kwam ik het koetshuis door. De palfrenier was bezig met een' wagen fchoon te maaken en met den koetlïer aan het praaten. Zij merkten mij in het eerst niet, en ik verftond zeer duidelijk. „ Nu, wat zegt gij van Doctor Brandheim en onze juffrouw Lotje. Laatst in den Engclfchen tuin... charlotte. Papa'. ferdi n and. Lotje! het fpeet mij, dat de goeden lieden mij toen gewaar wierden. w I L-  EERSTE BEDRIJF, $ToOt}. X% wilhelmina. Nu daar wij nader zijn dan onze dienstbooden, Lotje! dacht het mij noodzaaklijk u over deeze zaak, eer zij meêr publiek wordt te onderhouden. Ik heb altijd van u verwacht, dat gij in geen' minnehandel hoegenaamd u zoudt inlaaten, zonder kennis en goedkeuring uwer ouders. charlotte. Waarlijk, mama! de toon, waarop gij fpreekt, is zo ernstig.... Ik heb doctor Brandheim in het geheel niet lief. wilhelmina zieh verwonderd houdende. Wat zegt gij? - ferdinand. Meisjeskuuren! meisjeskuuren! Is 't k al vergeeten (tegen Wilhelmina) hoe gij bij uw' Vader van mij fpraakt. Zij zou op dien verftandigen, dien geestigen jongen.... (tegen Charlotte) Nu mijn kind! wordt maar niet bleeker als gij zijt. wil-  14 DE ZWAARROOFD, ■wilhelmina. Ik heb toch wel gehoord dat bloozen in dat geval gunstiger teken is, dan bleek worden. ferdinand. Dat hangt maar af van de onderfcheiden' geltellen. (charlotte haalt haar' zakdoek uit. ) wilhelmina. Wat is het, Lotje? Kom, kindlief, drink eens. Gij fchijnt ontftcld. charlotte. Een weinigje. (Naa haare oogen afgedroogd ie hebben) maar... dien doétor Brandheim kan ik niet beminnen. wilhelmina tegen Ferdinand. Nu begin ik het te gelooven. ferdinand. Ik in het geheel niet. Mijn vriend van Grofchcnburg, die braave kaerel, heeft mij wel  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. 15 wel anders verzekerd. Hij heeft .... Nu Lotje, kleur maar niet, uwe ouders zijn ook jong geweest. Hij heeft u met den doctor onlangs in het ftarrebofch zien wandelen... Gij zult verder best weeten... CHARLOTTE. Papa! Die Heer van Grofchenburg, laat ik dit ten minste van uwen vriend mogen zeggen, verkijkt zich wel eet»s meer, Immers zag hij op de hofftede Duin en Beek onlangs een goudvifchkommetje voor een karpervijver aan... en hoe fchrikkelijk zwoer de man daarop. — Hij heeft ook zeker in het ftarrebofchje zich verkeeken. Ik heb fieeds eenzaame wandelingen met Brandheim vermijd, opdat hij zich vooral niet verbeelden zou, dat ik hem gaarne lijden mogt. Waarlijk; zo ik gevoelde, dat ik hem zou kunnen beminnen, zou ik 'er voor mijne ouders geen geheim van maaken. Mama! Gij gelooft immers niet langer, dat ik hem bemin. WILHELMIITA. Neen! Lotje. C H A R-  ï6 DE ZWAAR HOOFD, CHARLOTTE. Ei! ik bid U, Papa! Geloof mij toch ook. FERDINAND. Moet dit dan nu ook nog bij al mijn verdriet komen? Wat heeft het mij veele nachten flaapens gekost, om alle de zwaarigheden, die 'er in een huwelijk tusfchen doctor Brandheim en mijn Lotje zouden kunnen plaats hebben, voor mij zei ven op te losfen, en dat is mij naauwlijks gelukt, of, ziedaar, mijne dochter verklaart zich volkomen tegen een' man, die haar en haare moeder zelfs, als ik het hoofd nederleg, zou kunnen gelukkig maaken, want ach! ik geloof niet, dat ik mijn Willem ooit weder zal zien. 6 Die Engelfche reis, die Engelfche reis... Zulk een' zoon, en dan zulk een' fchoonzoon als 't ware te gelijk te verliezen ... maar zou mijn van Grofchenburg zo hebben misgezien. CHARLOTTE. Het doet mijn leed Papa! dat ik u bedroeven moet, maar hij heeft zeker mis En  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. l"J En om u geheel uit uwe dwaaling te helpen wil ik u wel verklaaren, dat ik een' tegenzin in doétor Brandheim heb. FERDINAND. Hoe een' tegenzin ? CHARLOTTE. Jaa Papa! zo ik om den eerbied aan u verfchuldigd mij niet bedwongen had, zou ik mij fterker hebben uitgedrukt. FERDINAND. Had ik dit immer van u verwacht. Het gehoorzaamtte kind in een zo gewigtig ftuk, als het huwelijk, zo verfchillende van het gevoelen haarer ouders, dat is mij een nagel aan mijn doodkist. WILHELMINA. Verfchoon mij, Ferdinand, dat ik u hier moet tegenvallen. Lotje verfchilt niet van mijn gevoelen; want was ik in haare plaats ik zou in den Doftor mede geen zin hebben, Hadt zij fmaak in hem gehad: ik zou haar in itilte beklaagd, maar het huwelijk B niet  ï8 DE ZWAARHOOFD, niet verhinderd hebben. Wat mij betreft, ik zag den Doctor liever maar ééns op een jaar in plaats van dagelijkfch tweemaalen aan mijn huis. FERDINAND. Gaat maar zo voort. Gaat maar zo voort met u beide. CHARLOTTE. Ach! dat gij wist, Papa, hoe zeer gij mij bedroeft; maar ik kan het immers niet helpen, dat ik doctor Brandheim niet bemin. FERDINAND. Jaa! jaa! ik heb het al begreepen. 'Er zal een ander weezen, die dochter en moeder beter bevalt, een nieuwmodifche zwierbol; (och jaa! dat verdriet is nog voor mij befpaard.) Een knaap, die van niets dan van Bals, Concerten, Operaas en Comedien weet te fnappen, die als een fpringkhaan in een oogenblik al de vertrekken van mijn huis doorhuppelt, die even als Poedel mijn Botanifchen tuin doorvliegt, dat ik om mijn kostelijke gewasfen ftaat te beeven als een riet,  BERSTE BEDRIJF, 3 Toon. 19 riet, die de Monadelpbia en de Polyadel. phia niet van elkander weet te onderfcheiden. WILHELMINA. Nu al wist hij het laatfte zo naauwkenrig niet, daarom zou hij toch een braaf man, en een goede echtgenoot voor mijne dochter kunnen zijn.' FERDINAND. Och wat zou hij? Doftor Brandheim dat is een genie. Niet alleen heeft hij de kruiden, die tot zijne edele ftudie behooren alle in het hoofd, maar 'er groeit geenê foort van mos op de duinen, het mag zo klein weezen, als het wil, of hij kent het bij naame. Hoe voortreflijk weet hij van zijne Botanifche kundigheden in zijne medicamenten gebruik te maaken. Dat laatfte decoBum bij voorbeeld... Jaa daar van gefproken. Het laatfte kopje nam ik vijf minuuten voor negen uuren in, en 't is nu zes minuuten voor tien uuren. (Op de Pendule ziende) Lotje! Schielijk, fchielijk een B 2 kop-  *° DE ZWAARHOOFD, kopje... (Naadat Charlotte het heeft ingeschonken drinkt hij het met haast uit.) Dat zou bijkans verzuimd geworden zijn. 6 Een oogenblik meêr of min zegt zoveel in de medicijnen. Laatst heeft mijn vriend Brandheim mij nog een geval verhaalt, dat waarlijk wel verdient... WILHELMINA. Houd toch op geduurig van dien walgelijken man te fpreeken. FERDINAND. Hoe noemt gij mijn vriend een walgelijk man? WILHELMINA. Jaa! En, zo gij het verkiest, zal ik het hem in zijne tegenwoordigheid.... FERDINAND. Bedenk toch dat hij uw doftor is; maar ziedaar. VIER-  EERSTE BEDRIJF, 4 Toott. il VIERDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte, ferdinand, brandheim. Dr. Brandheim komt met drift de linkerzij deur in en Ferdinand loopt hem te gemoet. charlotte tegen Wilhelmina. Daar komt dat onverdraaglijk fchepzel. brandheim met diepe buigingen. Mevrouw van Zeiten! ik heb de eer UwEdele goede morgen te heeten ; Mejuffer van Zeiten! ik vond mij verpligt bij UwEdele de nederigfte complimenten af te leggen in de vuurige hoop, dat uw welftand niet minder dan die van gisteren weczen zal. Mijn Heer! ik wenfch, dat uwe zwakheden Uw-Edele ten minste eenige verkwikkingen van de buitcnlugt op den mid. dag zullen permitteeren. ferdinand. Neem plaats, heer Doctor! neem plaati. B 3 BRAND-  aa DE ZWAARHOOFB, ( Brandheim plaatst zich op den Jloel, die hem door Ferdinand wordt aangebooden. Ferdinand verwijdert den ftoet, waarop hij zelve gezeten heeft eenigzins van de tafel, en Brandheim zit dus naast Charlotte. ) BRANDHEIM. Misfehien vinden het de Dames in een perfoon van mijne opvoedinge een weinigje onbefcheiden, dat hij, zo zonder zich alvoorens behoorlijk te hebben doen aandienen , aan het dejeuné verfchijnt. FERDINAND. In 't minst niet, in 't minst niet, mijn vriend! gij zijt immers een Doctor. BRANDHEIM. Dat is waarheid: maar met dat alles zou het in de bijzondere betrekkingen, waarin ik ftaa en hoop te zullen ftaan, ten minste eenigzins wanvoegelijk in mijn geval hebben kunnen geoordeeld worden. Een zeer bij« rondere rencontre heeft dan gelegenheid ge- gec»  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtl. «3 geeven tot mijne verhaaste komst aan deeze plaats. Eene vervolging van eenen zeer bijzonderen aart, waarvan ik waarlijk een weinigje ontfteld ben... WILHELMIlfA. Gelieft, mijn Heer, voor de onfteIteni« iets te gebruiken. BRANDHEIM. Zeer verpligt, Mevronw, zeer verpligt. Wij geleerden zijn zodanig aan allerhande vervolgingen gewoon, dat de onftcltenisfen, welke ons bij den aanval van eene nieuwe vervolging mogten verrasfen, binnen weinige oogenblikken verdwijnen: maar om u dan mijne rencontre te vernaaien.... FERDINA ND. Zeg mij toch, eer gij voortgaat met uw verhaal, waar is de Heer van Grofchenburg? Misfehien is de verkoudheid van dien waardigen man in een volkomen Rheumatisinus veranderd. Ik had- 'er gisteren al flechten moed op, B * BK AMD-  24 DE ZWAAR HOOFD, BRANDHEIM. Om u dan eerst op dit fujet te dienen. Gisteravond oordeelde ik hem ook wel half verlooren, maar tegenwoordig is hij geheel ontvaaren. Weet dan. Ik ordoneerde gisteren buiten zijn weeten voor hem een clisma, met permisfic: maar toen de Apothceker verfchecn geraakte onze vriend van Grofchenburg over het al of niet appliceeren van het lavament met hem in verfchil, zo dat mén van woorden tot daaden kwam, en alle de kostelijke ingrediënten van mijnen clis na over den ro!; kamizool en broek van d.n Pharmacopola geraakten. Van Grofchen. burg reeds aan het evaporeeren door het gevecht, bars;e op het gezigt van den apotheeker in zulk een hevigèn lach uit, dat ik waarlijk voor zijn leeven bezorgd was, maar deezen nacht heeft hem de evaporatie gered: en reeds voor achten was hij aan mijn huis. Onder den weg is hij ingefprek geraakt met den Kastelein in het witte Hert, en disputeerde hevig over de Ruiling van Beijeren. ïe r-  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOtl. 25 FERDINAND. Nu ik verheug mij, dat mijn vriend gezond is, als het maar van duur mag weezen. Hij waagt zich zo vroeg. Maar nu verlang ik na de rencontre, die u bejegend is. BRANDHEIM. Volgens de loflijke inrigting van uw huis kwam ik heden om mijne weeklijkfche vifite bij alle uwe domestiquen te doen; ik trad de keuken in. Daar vond ik een tooneel van droefheid en verflagenbeid. Eerst viel mij Flip in het oog. Met een geboogen hoofd en de armen over elkander geflaagen, zat hij bewecgingloos aan het einde van de tafel, waarop het ontbijt onaangeroerd ftondt .... Ik hoorde nog de woorden ... Dood moet hij, en, dat zo gezond... maar toe men mijne perfoon in het oog kreeg heerfchte 'er een zeer diep ftilzwijgcn. Alleen de keukeineid zat te huilen, dat zij fnikte. Lonnc fchudde het hoofd, terwijl zij aan Poedel haar boterham gaf. Joost de Palfrenier liep met een wild gezigt de keuken B 5 op  *6 DE 2WAARHOOED, op en néér, en de koetfier keek dip in het vuur. FERDINAND. „ Ik vrees, ik vrees 'er zal 'er een van den hond gebeeten weezen." BRANDHEIM. Ik ftond verdomd op dit gezigt. en greep na de hand van de keukenmeid, om haar den pols te voelen, maar zij gaf eenen vervaarelijken gil, en 'er ging een algemeene kreet tegen mij in de keuken op. De koetfier greep de tang en beet mij zeer vinniglijk toe. ,, Doctor! als gij u niet fpoedig uit de keuken pakt, ik voel het aan mijn bloed, ik zou mij niet langer, kunnen bedwingen , moordenaar van het trouwde beest, van het plaifier van de keuken." Jaa, riep toen Joost, door zijn vcrd... e aanftookingen komt het, dat onze Poedel verzoopen moet... Toen vloog de keukenmeid op, en een halfbrandend hout uit het vuur gekreegen hebbende zette zij het als een helfche Furie op mij aan, terwijl de anderen Poe.  EERSTE BEDRIJF, 4 Toott. 27 Poedel tegen mij aanhitften, toen oordeelde ik het best, wilde ik mijn perfoon niet verder gecompromitteerd zien, de keuken in allerijl te verlaaten. Ik fpoeddc mij na dit vertrek, mij onder de vleugelen uwer vriendfehap veiligheid voor mijn perfoon en mijne faculteit beloovende. Ook trok mij de Liefde als met een magneetifch vermogen na deeze kamer. cha 11 lotte tegen Wilhelmina. Zou ik die zeilfteen geweest zijn: maar dan heeft hij niet lterk getrokken. ferdinand. Waar zal het nog heen, Doftor! Iemand van uwe waardigheid van uwe verdiensten zo te mishandelen, ó De waereld keert met harde ftappen tot haare voorige barbaarfch heid weder. brandheim. Maar 't is nog een Nodus Gordianus voor mij, waaraan die rencontre moet geattribueerd worden. Ik ftel hemelfch vast, dat alle uwe dienstbooden door zekere kwaade hu-  a8 DE ZWAARHOOrü, humeuren befmet zijn, of dat'er iets plaats heeft, gelijk bij de Amfterdanfche weeskinderen Anno 1566. maar ik weet daar wei raad tegen. Purgantia, Purgantia, en dan eene generaale laating. Die keukenmeid moet ten minste in eens twintig oneen bloed afgetapt worden. Zegt niet de groote Boerhaven. Si., fi.. fi ■ ■ WILHELMINA. Wij gelooven het wel Heer Doftor! FERDINAND. Lieve vrouw! ik hoor zo gaarne den Doctor Latijn fpreeken. BRANDHEIM. Zo ik u hiermede plaifier kan doen. Si furor... fi furor... 't Is waarlijk of die fchuiflade van mijn geheugen niet open wil. Laat ons liever ter zaake treeden. (Met zeer gemaakte gebaarden voelt hij Ferdinand den pols.) Het gaat wel, zeer wel, uitfteekend wel: maar pas toch op het gebruik mijner medicijnen, en hou op het naauwkeurigfte u aan het dieet, dat ik u heb  EERSTE BEDRIJF. 4 TüOtl. 29 heb voorgefchreeven, en ik heb groote zeer groote hoop, dat gij het 'er door zult haaien. (Hij fckrijft een recept.) 't Is maar een itereturtje met een klein additament. (zich tot Wilhelmina wendende.) En Mevrouw ! WILHELMINA. Ik ben u zeer verpligt, Mijn Heer! wanneer ik gezond ben, heb ik gelijk gij weet, een zekeren afkeer van de Doftoren. Jaa al ben ik ziek, als 'er een Doftor voor mijn bed verfchijnt, is 'er altoos zo een denkbeeld aan een kwakzalver... ik weet niet, hoe ik mij beter zal uitdrukken. BRANDHEIM. Maar, Mevrouw! maar Mevrouw! WILHELMINA. Maar Mijn Heer de Doctor! maar Mijn Heer de Doftor! BRANDHEIM. Nu ik ftel vast, dat MejufFer Charlotte gunstiger over de faculteit denkt. CHAR-  $0 SE ZWAAR HOOFD, CHARLOTTE. Excufeer mij, Mijn Heer! Ik verfchil hier in niets van mijne Mama. FERDINAND. Och, mijn vriend! Zo moeder zo dochterIk voor mij heb den diepften eerbied voor de faculteit. CHARLOTTE. Als 't mij geoorlofd is te zeggen, Papa! Ik heb voor de faculteit als faculteit ook zeer groote achting, maar dezelve verfchilt veel zeer veel uitfteekcnd veel van ds perfoonen, niet waar ? Heer Brandheim, die... FERDINAND. Wat minder fteckelighcid, Lotje! BRANDHEIM. ó Neen! Mijn Heer! Laat de Juffer voortgaan, 't is mij zeer aangenaam, dat de juffrouw zich wat ten mijnen koste amufeert. (In eene galante houding Charlotte naderende.) Maar, Mejuffrouw, mag geene achting voor de faculteit in het algemeen hebben, zo ik mij-  EERSTE BEDRIJF, 4 Tottt. ^ mijne faculteit in het bijzonder eens bij u appliceerde. ferdinand tegen Wilhelmina. Nu wat zegt gij 'er van, weet doctor Brandheim ook niet wat geestigheid is. wilhelmi na. Als de geestigheid in dubbelzinnigheden beftaat, dan is de Heer Brandheim op weg, om een uitmuntend Genie te worden, 't Bevalt Lotje zeker ongemeen. charlotte. 't Zou mijn fmaak veel eer aandoen, Mama! (Tegen Brandheim, die voortgaat met het maaken van verliefde gebaarden.) Gaa toch heen, mijn Heer! gij zijt een lastig man. Denkt gij nu dat gij u zo geweerd hebt met dat gezegde. Arme bloed! Kraam uwe lompe dubbelzinnigheden vrij aanftonds in bij een meisje, dat zodanig eene vijandin van de doublés entendres is, dat zij die in den geestigften man, voor dwaasheid en een hoon, der fexe aangedaan, houdt.  DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. 't Is mij aangenaam, Lotje, dat gij hierin zo veel verfchilt van de hedendaagfche dames, die om niets met meer hartelijkheid kunnen lachen; en den grootften lompert, met eenige verfleeten loopjes van dien aart, meer gehoor geeven, dan een braaf man, die boven die zotheden verheven is... Ik zou het evenwel Doctor Brandheim maar verge even. charlotte. ó ! Ik vergeef zo gaarne iemand een zwakheid van het verftand. brandheim. Met reden, met reden, Mejuffrouw! want Nemo mortalium omnibus horis fapit. Zegt de Syntaxis, die groote Autor Clasficus. ferdinand. Wat rolde dat heerlijk! charlotte tegen Brandheim. Wat geliefde, mijn Heer! daar te zeggen? BRAND-  eerste B E D R ij F , 4 ToO». 33 br andhei m. Dat ritmand der ftervelingen ter aller uure wijs is. charlotte. Jaa; mijn Heer! dat is wel waar: en 'er zijn fommige menfehen, die maar zeer weinige uuren in hun geheel leeven wijs zijn. ferdinand. Alhoog genoeg. Lotje! al hoog genoeg.— Ik beveel u, dat gij door Doctor Brandheim uw' pols zult laaten voelen, want die bleeke kleur, die bleeke kleur voldoet mij niet. charlotte haare hand aan Brandheim geevende. Om mijn Papa dan te gehoorzaamen. Brandheim voelt zeer lang den pols, zodat Charlotte haare hand met drift terug trekt. ferdinand. We! nu. Heer Doctor! brandheim» Ik had het wel gedacht; ik had het wel C ge-  34 DE ZWAARHOOFD, gedacht, eer dat ik den pols voelde. ferdinand. Wat is het? Heer Doctor! Gij ontftelt mij. Wat is het? brandheim. Och! 't Is anders niet, dan eene zekere tedere verliefdheid: en dan heldert zich die bleekheid ook van zelve op. 't Is immers bekend, dat Hippocrates zegt Paüidus omnis amans, feedinand. Eene tedere verliefdheid? zegt gij. wilhelmina. En voor wien toch? mijn Hcrt! charlotte op een' fchertzenden toon. Mama! Dat is immers eene zaak, die van zelve fpreekt. Ik wil wedden, dat Doétor 'er niet eens over twijfelt, en 't zou voor uw dochter wat te zeggen zijn een zo beminnelijk perfoon, als den Doctor te zien, en niet op hem te verlieven, dan moest ik een  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOK. 35 een ander oog of minder fmaak hebben. ferdinand Jchudt het hoofd. Lotje! Lotje! (Tegen Brandheim.) Verliefdheid, zegt gij. Verliefdheid? Ei, ei. Maar ik heb wel eens van de fchadelijke uitwerkzels der verliefdheid geleezen. Die ziekte kan immers zeer nadeeüge gevolgen hebben. b r a n d ii e i m. Zeker, Mijn Heer, zeer zeker, zeer nadeeüge en wel de fchrikkelijkfte gevolgen. Indien men bij tijds de rechte middelen daar tegen niet gebruikt, dan kan de verliefdheid veranderen in een Furor Hyjiericus. wilhelmina. Ik heb geen vrees, Mijn Heer! dat de verliefdheid van mijne dochter nog zo fpoedig ontaarten zal: althans.... „ maar daar komt Nommer twee..." C a VIJF-  36 DE ZWAARHOOFD, VIJFDE TOONEEL WILHELMINA, CHARLOTTE, BRANDHEIM, VAN G R 0SCHENBURG, FERDINAND. VAN GROSCHENBURO door dt Portebrijé opkomende met een Courant in zijne hand. Ik dacht, dat hier het huishouden uit geftorven was. Ik heb tweemaal aan het bek van de Hoffteê gefcheld , maar "er kwam geen 'fchepzel voor den dag, toen heb ik het hek maar geopend, en zonder eenig menfeh in voorportaal of gang te verneemen, ben ik maar doorgeloopen. Goeden morgen Dames, goeden morgen Heeren! Ha, ha! de jongelui al zo vroeg naast malkander, dat mag ik zien, dat begint 'er na te lijken. Kijk ik zal ook recht in mijn nopjes weezen, als ik mijn' vriend Brandheim getrouwd zie. Hij verlangt 'er na, als een vifch na het water, en ik denk, dat Juf. frouw Lotje niet minder verlangt, zie ik zeg  EERSTE KEDRIJF, 5 Toott. zeg het maar zo als ik 'er over denk. (Hij neemt een' ftoel op aanbieding van Ferdinand. ) FERDINAND. Is 'er wat nieuws in de Courant. VAN GROSCHENBURG. Och wat goed nieuws kan 'er tegenwoordig in de Couranten ftaan. Daar ftaat zelfs geen nieuws in, die fat . . . kinders van Courantiers fchrijven malkaêr in eeuwigheid uit. Kén Courant voor geheel Europa zou overgenoeg zijn. Waarachtig al het esfentieele van de Couranten kan makkelijk in de Amfterdamfche vrouwenkrant geplaatst worden. Naa dat de Zuidhollandfcbc, de twee Nederlandfche (ha! dat waren nog kranten, dat waren nog kranten, daar kon men zijn lever eens bij fchudden) en de Vadcrlandfche Couranten geremoveerd zijn, lees ik de Amfterdamfche, de Haarlemfche, de Roe. terdamfche, de Leidfche, de Delffche, als bij uitkomt, de Utrechtfche, de Haagfche, en de Brielfche Couranten. En in den tijd C 3 van  38 DE ZWAAR HOOFD, van één quartier heb ik al het nieuws binnen, ó Die Courantiers, die Courantiers! FERDINAND. Gij leest ook de Engelfche Papieren, is 'er ook wat nieuws in. VAN GROSCHENIiURG met eene bedenkelijke houding. Weinig of, niets. FERDINAND. Mij dunkt, gij fchijnt toch iets te weeten. Zedert het vertrek van mijnen zoon, ben ik in eene geduurige ongerustheid. Is 'er ook het een of ander gewigtigs voorgevallen. VAN GROSCHENIiURG. Men kan alle dingen zo niet zeggen. F ER DIN A N D. Gij maakt mij doodélijk benaauwd. Zeg mij toch, mijn vriend van Grofchenburg, wat weet gij? VAN GROSCHENBURG. Alles en niets. m-  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOH. 39 FERDINAND. Ik bid 11 bij onze vriendfehap: verklaar u toch. VAN GROSCHENtiURG. Als gij het dan par force weeten wil. Hoor dan: ik kreeg heden de laatfte London -Chronicle in handen, en daarin heb ik letterlijk geleezen, dat een jong vreemdeling, naar uiterlijken fchijn van zeer goeden huize, den voorigen dag te Tyburn opgehangen was, uit hoofde, dat hij de hand geleend hadt aan het munten van valfch geld; maar van zijne familie hadt hij niets willen ontdekken. FERDINAND. Och mijn zoon! mijn zoon! De laatfte wisfel zal misgeloopen zijn, en, ongelukkig jongeling! om aan geld te geraaken Och! ik ben doodlijk, doodlijk ontfteld. Doctor, voel mij toch den pols eens. BRANDHEIM. Naar de hoogfte maate van waarfchijnlijkC 4 heid  40 DE ZWAAR HOOFD, heid zou u eene aderlaating van zeer veel nuts zijn. febdinand, gefcheld hebbende, tegen Wilhelmina. Had ik ru geene reden, om over mijn' zoon ongerust te zijn. Gij lacht... (tegen Fdp, die even naa het fchellen door de linkerzijdeur binnen komt.) Laat Stoffel op het oogenblik het bruin paard voor de chais fpannen , en den naasten Chirurgijn den besten , mits dat hij een bekwaam man zij . haaien, om mij zo fpocdig mogelijk te laaten. flip de linkerzijdeur weder ingaande. „ Ik had waarentig ook wel eene laating noodig, als ik den Doftor maar aankijk." ferdinand tegen Wilhelmina. Is het mogelijk, dat gij lacht, mijne waarde! Bedenk het ongelukkig lot van uw' ecnigen zoon. Hebt gij dan niet gehoord, hoe de Heer van Grofchenburg zelf in de London - Chronicle geleezen heeft... wil-  EERSTE BEDRIJF, 5 Toon. 41 WILHELMINA. Jaa; kind! Ik heb alies gehoord, maar hoe is het mogelijk, dat iemand, die niet volkomen van zijn verftand beroofd is, eene zo onwaarfchijnlijke gisfing, als eene zekere waarheid gclooven kan. VAN GROSCHENBURG. Wis en waarachtig het ftaat in de LondonChroniclc, Mevrouw! WILHELM I NA.j Wel al ftondt het in de alle Chronicles van de ge-heele waereld, ik zou 'er geene de minfte zwaarigheid in vinden, en niet aan mijn' zoon denken. Onze Willem een valfche munter... Ha! ha! Bedenk toch mijn lieve man, hoeveel honderden van vreemdelingen bevinden zich in London. FERDINAND. Och! wat gij ook moogt zeggen. Ik voel wel aan mijn hart, dat het onze Willem weezen zal: ö! Ik ben zo benaauwd. C 5 WIL-  42 de zwaar hoofd, wilhelmina. En ik ben zo gerust: ik voel aan mijn hart, dat het niet zo zijn zal. van groschenburg. Mevrouw, waarom vleit gij uw' man. Ik ftel hemelfch vast, dat de flag hem treffen zal. wilhelmina op een fpottenden toon. Hebt gij dan eene bijzondere tijding, Mijn Heer? hebt gij ook een brief van mijn' zoon zei ven? — van groschenburg. Daar gij met mij railleert, Mevrouw, zal ik niet zeggen, wat ik weet. ferdinand. Och! 't Is of mijn hart toegefchroefd wordt. wilhelmina tegen Ferdinand. Ontrust u niet over het voorgeeven van den Heer van Grofchenburg, want een man van zijn cbarafter zwijgt zelden iets van het geen hij weet. van  EERSTE BEDRIJF, 5 Tooit. 45 VAN GROSCHENBURG. 't Is waarlijk vreemd, Mevrouw, dat wij niet beter met elkander overéénkomen, daar 'er zulk een naauwe band van vriendfehap tusfehen uw' man en mij plaats heeft. Kom, Ferdinand, laaten wij eens in de Hoffteê gaan wandelen. Wij kunnen toch met huilen en zuchten de dooden niet leevendig maaken. — Ik houd het met de leevendigen. FERDINAND, Doétor! zou eene wandeling voor de laating het bloed ook tc fterk in beweeging brengen. Is het ook nog te fchraal in de lugt. .. maar mijn zoon is toch dood, wat bekommer ik mij over mijn leeven. BRANDHEIM. De wandeling is alleszins nuttig voor de conllitutie van uw lichaam. (Hij ziet op zijn horologie.) Een half quartier over half elf, volgens mijne waarneemingen, kan de buitenlugt bij zonnefchijn geene fchade in dit faizoen. Ik hoop, intusfehen zal mijn gezelfchap de Dames niet lastig weezen. C H A R-  44 DE ZWAARHOOFD, CHARLOTTE. Indien Dodor het volgens zijne waarnecmingen een klein quartier over half elf uure voor mij niet fchadeüjk vondt in dit vertrek met mijne Moeder eenige oogenblikken alleen te fpreeken , zou ik het guzelfchap van zijn weledele zeer wel zonder eenige fmert kunnen misfen. ferdinand langzaam opftaande. Laat ons maar gaan , mijne vrienden ! Laat de moeder en dochter maar fpottcn met het droevig lot van mij e-n mijnen lieven zoon. Ach Wilhelmina, onzen Willem... W ILHELMIN a. Verwacht ik, ondanks al dc betuigingen van den Heer van Grofchenburg, binnen weinige dagen, in onze armen. Brandheim maakt verfcheiden' pedante pligtpteecingen, ven Grojchenburg maakt een norfch compliment, en Ferdinand vertrekt met eenen diepen wicht uitboezemende: Ach mijn zoon, mijn zoon! Z:j gaan door de Portebrifé. ZES-  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. 45 ZESDE TOONEEL. wilhelmina, charlotte. wilhelmina. Lieve Lotje! wat heb ik een zuiver medelijden met uwen ongelukkigen vader. Een man, van zo braaf een hart, dagelijkfch door allerhande befpottelijke zwaargeestigheden gefolterd te zien, en daar bij nog verder in zijne dwaalingen verfterkt door twee misfelijke vrienden. charlotte. Hoe kan zich vader aan het gefchreeuw van een' blaaskaak als van Grofchenburg ftooren. En dan die Doctor, zou 'er mishaagelijker fchepzel op aarde gevonden worden. Ach! lieve Mama! wilhelmina op een eenigzins Jchertzenden toon. Lieve Lotje! charlotte. Och; Papa is niet vrolijk, maar ik ben het juist ook niet. wil-  46 DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. Dat merk ik. charlotte. Gij weet... Mama! wilhelmina. Tot nog toe niets, Lotje! charlotte. Als ik 'er van fpreeken wil, Mama... wilhelmina. Waarvan wilt gij fpreeken? charlotte. Moet ik het dan juist zeggen? wilhelmina. Kan ik raaden, wat gij zeggen wilt. charlotte haare hand vattende. Ei lieve, Mama!... wilhelmina. Als ik dan raaden moet. Mogelijk wilt gij met mij fpreeken over zekeren Fredrik •.. Gij bloost. Nu Lotje! nu heb ik u toon ge-  EERSTE BEDRIJF, 6 Tootl. 47 gegeeven, 't is nu verder uw' zaak. charlotte. Jaa Fredrik van Linzen.... wilhelmina op een' zeer vriendelijken toon. Gaa maar voort. — Vertrouw uw geheim liever aan uw' moeder als aan uwe kamenier. charlotte. Mama! Gij waart bij mij op het laatst Concert van voorleeden winter, toen ik hem voor de eerftemaal gefproken heb. Daar behandelde hij mij reeds met eene meer dan gewoone oplettendheid. Waar ik tegenwoordig kom, overal vind ik hem. Zijne goede, zijne vrolijke inborst, daarbij zijne bekwaamheden , zijne bijzondere attentie voor mij hebben ... wilhelmina. Eenigen invloed op uw hartje. charlotte. Vooral, indien ik hem vergelijk met dien wal-  48 DE ZWAARHOOFD, walgelijken Doctor Brandheim, op wiens huwelijk Papa zo zeer geiteld is. Indien Papa.... WILHELMINA. Wees gerust, gij hebt aan mij ook eene moeder, maar gaa voort... CHARLOTTE. Mama! toen ik Fredrik voor het laatst gefproken heb, en ik mij vrij afkeerig gedroeg, zag ik, dat hem de traanen in de oogen fchooten; hij greep mijne hand met eene hevige drift, zwoer mij met een' kusch zijne liefde, en met één betuigde hij, dat hij vast beflooten hadt, om mijne ouders eerstdaags kennis van zijne liefde te gceven. Ach, Mama! ik wil het u niet verbergen, de traanen in zijne anders zo vrolijke oogen deeden mijn hart aan. W ILHELMIN A. De Heer van Linzen heeft dan reeds aan U eene liefdesverklaring gedaan. Mij dunkt hij is zeer voortvaarende. Een jong Heer mag naar mijn inzien eene Juffrouw wel vrien-  EERSTE b E d r ij f , 6 ToOtJ. 49 vriendelijk behandelen, op welke hij met eene bijzondere attentie zijn oog flaat, maar als zij minderjaarig is, of ouders heeft, handelt hij onvoorzigtig, althans voor het bemind voorwerp gevaarlijk, met haar daadelijk zijne liefde te verklaaren, zonder de ouders vooraf gefproken te hebben. c h arlotte. Maar Mama! hoeveel waagt een jong Heer met onmiddelijk zich tot de ouders te vervoegen, eer hij ecnigen grond heeft, om te hoopen, dat het meisje althans zijn aanzoek niet geheel verwerpelijk voorkomt. wilhelmina. Ik wil niet beweeren, dat het doorgaands de flechtfte huwelijken zijn, waaromtrent het de Jongelui eerst te zamen ééns zijn, maar ik houd toch ftaande, dat men zeer onvoorzigtig handelt. Doch ter zaak. Lotje! Wat zoudt gij nu van mij wenfehen. charlotte een briefje uit haar fouvenir haaiende. Heden morgen, Mama! heb ik dit briefje D van  JfO BE ZWAARHOOFD, van hem ontvangen. wilhelmina. Een briefje van een jong Heer... 't Is wat fterk, Lotje... charlotte. 't Is het eerste, Mama! wilhelmina. Gij hebt de Ciarisfa met te weinig aandacht geleezen. Hoe ilecbt bekwam Cla risfa haare briefwisfeling met Lovelace. charlotte. Fredrik, hoe vrolijk , is geen Lovelace, Mama! en ik heb nimmer een Ietter aan hem gefchreeven. Lonne gaf mij onder het aankleeden dit billet over, het geen ik openbrak zonder bepaald te weeten, van wien het kwam. — (Aan Wilhelmina het briefjt evergeevende) Ei Mama, heb zelve de goedheid van het te leezen. wil-  EERSTE BEDRIJF, 6 ToOH. 51 WILHELMINA leest. WAAHDSTE LOTJE! Zij houdt op met kezen en zegt. Een zeer gemeenzaam begin, Lotje, voor een eerst briefje. CHARLOTTE. Geloof mij, lieve Mama! In waarheid, het is toch het eerste. WILHELMINA. Nu dan (Zij leest.) WAARDS TE LOTJE.' Zo kan ik niet blijven leeven Al mijne vrolijkheid verdwijnt. Deezen nacht van het bal van Mevrouw Stullenberg komende heb ik de zwaarmoedigjie oogenblikken van mijn leeven doorgebragt. Ach ! mijne Liefde! Ik heb traanen geftort... uit angst, of gij misfehien uwe hand aan een' ander zoudt geeven... Een mijner vrienden beet mij gister in het oor. Zo gij het oog hebt op Lotje van Zeiten, pas dan op. Doctor Brandheim... Toen was het, of ik door den grond zonk... Och mijn Engel . . . Over D 2 drie  Ja DE ZWAARHOOFD, drie uuren, zal ik mij op Velden Burg laaten vinden... Maak dan toch dat uwe ouders iets weeten van mijne komst. Maar fchoon gij mij moogt verwerpen, in 's Hemels naam, trouw Doctor Brandheim niet. Nu vaarwel, mijn lieve'. Ik len Uw getrouwfle en liefhebbendfie vriend FB.EDERIK VAN LINZEN. CHARLOTTE. Mama, zedert dat ik dat briefje ontvangen heb, ben ik zo ongerust. Papa zeide, dat ik bleek zag, en misfehien, heeft de goede man juist zo geheel geen ongelijk. Ik heb onder het gefprek over mijn huwelijk met Doftor Brandheim wat uitgeftaan, en toen ik hem zag, was het of de fpijt mijne ongerustheid verdreef... maar nu de tijd der komst van Fredrik nadert... komt mijne benaauwheid weder... Wat raad nu ? WILHELMINA. Wat raad nu? dat vraagt gij met recht. Ik zou voor Papa het billet maar verborgen  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. 53 gen houden, anders rijzen 'er maar weder nieuwe bergen van zwaarigheden op. Kom, Lotje! laaten wij een kleine wandeling in het (rarrebofchje doen, en eens recht vertrouwelijk praaten. ( Onder het heengaan door de Porte hrifé.) Hoe vrolijk ik van aart ben, ik houd een vrijerij voor niets minder, dan een grap. Einde van het Eerfte Bedrijf. D 3 TWEE-  54 DE ZWAAR. HOOFD, TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel moet een gedeelte van eene Hofftede verbeelden. Ter rechterzijde van het Tooneel flaat een tuinbank. Vooraan moeten eenige zwaare boomen ft aan. Michiel is, bij het opgaan van het gordijn, ter Linkerzijde van het Tooneel een weinig na agteren, bezig met harken. EERSTE TOONEEL. flip, michiel. Flip komt met een' zak onder zijn' arm, waarin van tijd tot tijd eenige beweeging bejpeurd moet worden, in groote drift op het tooneel, maar wordt tegengehouden door Michiel. michiel. Waarheen? Flip! waarheen? FLIP. Raak mij niet aan. m i-  TWEEDE BEDRIJF, I ToOtt. 55 MICHIEL. Wat henkcr, Flip! ben jij het wel? FLIP. Raak me niet aan. Ik moet voort. Ik wou, dat ik 'er al was. MICHIEL. Benje betoverd? FL IP. Och! was ik dat maar. MICHIEL. Je ziet zo wild, als of je een moord gaat doen. F L IP. Jaa een moord, ter degen een moord. MICHIEL. Een moord, zegje, evel dan zal ik je an je flippen vasthouden. Je bent wel wat haastig, maar op wie benje nou zo nijdig, dat je hem vermoorden zelt. FLIP. Nijdig. — Och, ik ben op geen menfch D 4 nij-  56 DB ZWAAR HOOFD* nijdig, als op dien verd doctor Brandheim. Jaa die wou ik wel met mijn tanden van malkaêr fcheuren, maar die is buiten mijn bereik, 't Is een ander, die ik vermoorden moet. michiel. Nog raarder. Gaaje dan iemand vermoorden , daar je niet kwaad op bent. — Benje dan beul geworden? flip. Jaa en neen! maar ik moet het doen.... en dat op order van mijn Heer. michiel. Op order van mijn Heer, die braave man, een moord ? — Neen! neen! Je loopt met molentjes. Wie moet je dan vermoorden? f l i f. Iemand, die ik zo lief heb als me zeiven. michiel bewesging in de zak ontdekkende. Maar de drommel! 'Er lijkt wel leeven in die zak. flip. Och jaa! daar zit hij in, die 'er an moet. u i-  TWEEDE BEDRIJF, I Toon. 57 michiel. Daarin?... Wie dan?... flip. Och de goeije getrouwe poedel. michiel. Poedel ? flip. Jaa, jaa, poedel. m 1 c h1e l. Hoe komt dat? flip. Door de grillen van dien vermaledijden doctor Brandheim. Die helpt het hoofd van onzen Heer' geheel op hol. michiel. Maar Poedel... Is hij dan ook dol? flip. Zo min als jij of ik. michiel. St. daar zie ik Mijn Heer komen. (Michiel harkt.) D s TWEE.  58 DE ZWAARHOOFD, TWEEDE TOONEEL. ferdinand, michiel, flip. Flip zcekt zich op de komst van Ferdinand "weg te maaken. terdinand. Flip! Is Poedel al weg? flip. Zo direct Mijn Heer, zo direct... (terug komende) maar zo 'er ndg iets... ferdinand. Ik zeg u. Hij moet geen vijf minuuten langer leeven.... flip zeer mistroostig. Ik gaa dan. ( onder het heengaan.) „ Ik weet niet, of ik ook mij zeiven met poe- „ del maar niet te gelijk wil verdrinken. DER-  TWEEDE BEDRIJF. 3 Toon. 59 DERDE TOONEEL. ferdinand, michiel. ferdinand. Michiel! michiel ophoudende met harken en zijn' hoed af neemende. Wat blieft, Mijn Heer? ferdinand. Zet uw' hoed weder op. Doctor Brandheim zegt, dat de hitte zeer naadeelig is voor de harsfens. (Michiel zet zijn' hoed op.) Schoon mij tegenwoordig de bitterde onaangenaamheden bejegenen, en denkelijk... jaa ik mag zeggen zeker, mijn zoon niet meêr leeft... michiel. Wat zegje, mijn Heer, onze jonge Heer dood, wel daar beef ik van. ferdinand. Jaa, wij verwachten nog maar de nadere tij  6o DE ZWAARHOOFD, tijding. Maar ik ben zo veel te meêr nog verpligt, om voor de gezondheid van mijzeiven om mijne vrouw en dochter te zorgen. michiel. Maar ik kan het nog niet uitftaan. Onze jonge Heer dood ferdinand. Ik heb mij wel toegelegd, toen hij van mij affcheid nam, dat ik hem nooit weder zou zien. Maar, om nu tot de zaak te komen, waar ik u over wenfchte te fpreeken. Indien eens een Heer van een Buitenplaats, als deeze bij voorbeeld, goed vondt, om al het geboomte, dat hooger, dan vier voet was, uit te rooijen, en van het gcheeic bofch door den tijd weiland te maaken, wat zoudt gij daar van zeggen. michiel rijn' hoed afneemende. Ik zou zeggen... ferdinand. Hoe is het mogelijk, dat gij zo weinig voor  TWEEDE BEDRIJF, % Toon. 6T voor uw' gezondheid bezorgd zijt; daameemje je hoed weder af. michiel. Och, dat heb ik zo van mijn' vader goeijer gedachten geleerd, die heeft jaaren lang op de Buitenplaats van een Burgemeester als tuinman geweest, eer hij bij uw' Papa kwam. Hij hadt altoos het oog gehad op het een of ander veer, en men leert dau bij zulke lieden beleefd weezen. ferdinand. Hoe hij was immers een boer van ouders tot ouders; en zou hij dan aan de fchipperij gegaan zijn. michiel. Was die Heer maar zo vroeg niet geftorven, hij hadt de eerste plaats de beste, die 'er openviel, gehad. En hij zou wel kennis van de fchipperij gekreegen hebben. ferdinand. Ach! Wie durft zich gerust in een' trekfchuit vertrouwen, als de ampten zo worden  6ï DE ZWAARHOOFD, den begeeven. Jammerlijk Policie! het naageflacht zal de gevolgen nog beweenen van zulke naadeelige befchikkingen. Een tuinman ik beef.... maar wat zoudt gij van het plan, het geen ik je daar zo even zeide, denken. MICHIEL. Als ik u net zeggen zal, Mijn Heer, zo als ik 'er over denk. Ik zou 'er voor wcezen, om iemand, die zulk een plan in zijn' harsfens kreeg, maar zo gaauw als, als het kon, tusfchen vier muuren voor water en vuur in bewaaring te brengen. Immers, mijn Heer: een Hoffteê zonder geboomte is een kat zonder ooren, althans in mijn' zin. ferdinand. Nu, Michiel, die man, waarover gij zo genadig vonnist, ben ik, en dan zal mijn' Hoffteê haast een kat zonder ooren gelijken. michiel verwonderd en verfclirikt.Maar, Mijn Heer! FEE-  TWEEDE BEDRIJF, 3 Toon. 63 TERDINAMD. En ik beveel u nu, dat alle de boome» van deeze buitenplaats boven de vier voeten hoog ten eerste gerooid moeten worden. Ook het hakhout, maar vooral die Linden-boomen, die aan de zuidzijde van het huis rtaan. MICHIEL. Ik ben 'er waarlijk van ontfteld, Mijn Heer! Toen ik een jongen van zes jaar was, heb ik ze mijn vader helpen planten , die goeije man was net vijf en vijftig jaar, als de laatfte boom gezet wierdt, en toen zei hij, 't is of ik het de man nog hoor zeggen. „ Michiel, ik denk niet, dat jij het beleeven zult, dat die boomen uitgerooid worden, want als jij zo oud bent als ik nu, dan zullen ze in de fleur van 'er tijd zijn. En nu ben ik ds laatfte kersdag twee en veertig jaar geworden, en zouden die kostelijke boomen... waarvan ik mijn Jaapje zo dikwijls al gezeid heb: „ Jongen, jaaren na men dood zei jij nog kuijeren, met jou kinderen onder de boomen,  64 DE ZWAARHOOFD, men, die ik met je grootvader geplant heb, en nu... Zie mijn Heer mijn gemoed fchiet 'er vol van. FERDINAND. Michiel! Ik doe het om best wil. De boomen bederven mijne gezondheid. Doétor Brandheim, die daar zo even bij mij geweest is, heeft mij dat zo duidelijk, als dedag beweezen. ó De boomen, de boomen maaken een' hofftede zo ongezond. MICHIEL. Ongezond... ongezond... we! mijn Heer! als ik het zeggen mag. Als ik die Linden uitrooi, zal het in het huis niet te houën zijn van de hitte... En zouden de boomen zo ongezond weezen. Mijn grootmoeder was uit een land, daar heele zwaai e bosfchen Honden, en het fpookte 'er afgrijfelijk in, zo als ze mijn vertelde, maar de menfchen wierden 'er ongelijk ouder als hier. FERDINAND. Maar, Michiel, dat zal in MofTenland geweest zijn. M I-  TWEEDE BEDRIJF, 3 ToOtt. 5 michiel- Hoor, Mijn Heer! Moffenland of geen Moffenland . . . mijn grootvader en grootmoeder waren heele gezonde fterke menfchen, en hebben ook heele fterke kinderen geteeld. Ik ben ook nog heel fterk... maar mijn kinderen (och dat ik een fteêmeisje getrouwd heb, 't is alle dagen krukken en kraaken) mijn' kinderen zijn niet zo frifch, als ik ze wenfchte. 'Er monden zien, met verlof, van binnen percies, als vooze raapen, en 'er tanden zo zwart, als de ftam van de fchoorfteen. ferdinand. Wel nu, merk jij immers zelf de ongezondheid van deeze plaats, ó Die Boomen, die Boomen, wat ben ik dien Doctor Brandheim niet fchuldig voor dien raad. michiel. Jaa mogt ik eens zeggen, wat ik docht. ferdinand. Wel Michiel, gij kent mij immers wel E voor  66 DE ZWAAR HOOFD, voor een ongelukkig, maar niet voor ee» onvriendelijk Heer. michiel zijn' hoed afneemende, doch terftond op een teken van Ferdinand weder opzettende. Ik geloof, Mijn Heer! en dat geloof ik zo vast, als ik weet, dat daar mijn hark ftaat, dat de Doéters heel veel kwaad an de menfchcn doen; en wel bijzonder zulke Doéters, als Docter Brandheim. Ik heb hem daarom ook al verbooden een' voet over mijn' drempel te zetten. Ik heb geen kennis an Doélers als an Doétcr Brandheim, maar als zij al te maal zo zijn, dan wou ik ze wel tot mist op mijn broeibakken gebruiken. Kijk een menfeh wordt ook wel eens boos, en zeidt, dan meêr als hij gedocht hadt te zeggen. FEKDI N AND. En als ik u nu ordoneer, dat Doétör Brandheim wceklijks eene villte bij u, uwe vrouw en kinderen moet doen. Wat zult gij dan... Jaa,  TWEEDE BEDRIJF, 3 Toon. G> MICHIEL. Jaa, kijk Mijn Heer! ik ben maar een tuinman, maar zover ik weet een eerlijk man. Ik hou mij nooit op met het verkoopen van druiven en perfikken en allerhande fijne vruchten uit de bakken, gelijk de meeste tuinlui gewoon zijn, en daartoe bennen die fchriklijk groote broeijerijen noodig. Mijn vader heeft dertig jaar op deeze plaats gediend, en ik en mijn vrouw bennen door Mijn Heer en Mevrouw altijd heel vriende. lijk behandeld, zodat ik wel zeggen wil, dat ik al heele groote liefde tot deeze plek gronds gekreegen heb; maar ik hoop als een eerlijk man te leeven en te fterven, en ik weet heel wel, wat ik mijn'lieve vrouw en kinderen verpligt ben. Kijk, mijn Heer, mijn tong is nou los, maar, als jij me mogt dringen, om die Doéter Brandheim weder op mijn vloer toe te laaten, jaa wel, Mijn Heer! dan zei ik je moeten bedanken. Ik wil mijn' vrouw en kinderen niet bedorven hebben door een' verloopen ftoddend. Je most meester Dreevershoef eens over hem E 2 hoo-  CS DE ZWAARHOOFD, hooren praaten.... die weetje ftukjes va* hem te vernaaien.... FERDINAND. Zwijg, Michiel! ik verftaa daarover geen woord meêr. Doftor Brandheim is een man, waarvoor ik al heel veel achting heb.... Een man van geleerdheid, die meer daa mijne achting, die mijne liefde verdient... Ik zal maaken, dat de lastermond van dien Dreevershoef, waarvan mij Brandheim ook Haaltjes verhaald heeft, gefnoerd wordt. — Michiel aanftonds moet 'er een begin gemaakt worden, met het uitrooijen der boomen. MICHIEL. Maar Doftor Brandheim nu... FERD INAND. Geen woord meêr hier over. Ik zeg u, vertrek, en maak met uw twee knechts een begin van het vellen der boomen. VIER-  TWEEDE BEDRIJF, 4 Tooil. 69 VIERDE TOONEEL. FERDINAND. Ieder een heeft toch een kwaad oog op Doctor Brandheim... Och! als het eens waar was, dat Michiel daarvan hem zegt. Hoe ongelukkig zou ik dan mijn' dochter maaken... Mijn zoon verloeren en mijn dochter ongelukkig... Och! wanneer zal ik tot mijn rust komen, 't Zal mij toch wat opluchten, als ik hoor, dat poedel verdronken is, en als 'er een aanvang gemaakt wordt met het omhakken der boomen ....' Waar blijft toch die Chirurgijn, wat laaten zich de menfehen weinig aan mij gelegen leggen. — Ik zal mij op deeze bank wat nederzetten, \vant ik voel wel dat ik reeds vermoeid ben door het kleine wandelingje. (Hij zet zich op de bank) Het fpijt mij dat Doctor, om zijne vifites, mij zo fchielijk verlaaten moest, en mijn vriend van Crofchcnburg! Gij zoudt eens gaan zien, of 'er ook Engelfche brieven gekomen waren. Och! als ik u, mijne getrouwe vnerv E 3 don»  70 DE ZWAARHOOFD, den, niet had, dan zou mijn leeven nog veel onaangenaamer zijn. Gij beklaagt mij nog in mijn' toeftand. (Hij bcfcliotiwt zijne beenen.) Als ik mijne beenen zo bezie, dan heb ik toch vast het water. — Als men zo eens die boomen recht befchcuwt, hoe gcmaklijk kan 'er dan een tak op iemands hoofd vallen. Bij voorbeeld, daar zit een tak, als die immers een menfeh op het hoofd viel... en daarenboven zijn de boomen conductors van den blikzetn. VIJFDE TOONEEL. ferdinand, f re dek ik. hendrik zegt agter de fchsrmen. Deezen notweg maar langs, dan komt gij ftraks voor het huis. Goed fortuin! f r e d e r i k nog binnen. Nu zorg voor alles, zo als ik je gezegd heb. Ik zal misfehien heden hier mijnen tijd  TWEEDE BEDRIJF, 5 ToOH. ?l tijd doorbrengen, en daarom zullen wij deeze nacht maar in het Witte Hert pasfeeren. ferdinand zit geduurende dit agter defchrmen gefproken wordt, in eene zeer beangfie houding, en Jchudt het hoofd: Hij zegt ten einde van het gefprek tusfchen Frederik en zijn' knecht. 't Is hier niet pluis. Wat is het platte land toch onveilig. frederik aan de linkerzijde van het Tooneel opkomende. „ Zagt daar lijkt de oude Heer van Zeiten te zitten." ferd in and. » Die jonge fnaak heeft een flecht oog. „ Och het zal de Capitein van de bende , weezen. Zijn plunje is wel zwierig, maar , 'er zijn zoveele Landloopers met goud , op de kleéren. Ik heb 'er maar geheel , geen zin in. Ik zou de alarmklok wel , kunnen laaten trekken." E 4 FB.Tr.  7a DE ZWAAR] HOOFD, frederik met zeer veele huigingen eenigzins bcfchroomd naderende. Mijn Heer! ferdinand. „ Ik zal maar wat vriendelijk tegen hem „weezen." Zijt gedekt, Mijn Heer, zijt gedekt. frederik. Mijn boodfchap, Mijn Heer, is van dis natuur, dat het mij zeer kwalijk zou voe. gen, indien ik mij in uwe tegenwoordigheid dekte. ferdinand. „ Zeer zeker een bedelaar." Kort af, welke is uw boodfchap ? frederik. Mijn' boodfchap... Jaa Mijn Heer! ferdinand. Dat ftaamclcn en die vrees, vriendlief, zijn kuuren: zeg maar recht ep, wat komt gij hier doen? f re-  TWEEDE BEDRIJF, $Toon. 73 F B E D E R I IC. Mijn Heer! Gij dringt mij, dat ik mij zo op eens verklaar... FERDINAND. Maar geene omwegen... FREDERIK. Mijn Heer! ik verzoek... ik verzoek... FERDINAND. „ Vast een bedelaar." Ik weet uw verzoek reeds, Mijn Heer! Gij zijt een welgekjeede bedelaar. FREDERIK. Hoe Mijn Heer! een bedelaar? (van een' trnstigen in een' eenigzins boertigen toon overgaande) Nu jaa! als gij zo wilt een bedelaar en wel een zeer ftoute, als gij dit zo verkiest te noemen. „ Die oude man is recht grappig." FERDIIÏAND. Gij fchijnt u uw ambacht niet te fchaamen. FREDERIK. In waarheid ik verllaa u niet, Mijn Heer! E S maar  74 DE 2 WAAR HOOFD, maar daar gij mijn verzoek zegt te weeten... Ach laat ik mij dan voor u mogen neder werpen, om die gunst u af te fmeeken. FERDINAND. ,, Nu vermoed ik iets anders, ,,'t Is mo„ gelijk iemand, die] het in het hoofd fcheelt. „ Ik zal hem overal maar in ten wille zijn. Waarom worden de dolhuizen niet beter ,,bezorgd ? FREDERIK. Gij weet mijn verzoek, en zwijgt. Hemel, Mijn Heer! Gij ziet in mij den oprechtften den dankbaarden, maar thans ongelukkigften jongeling. Ach! laat ik zo gelukkig zijn u mijn voordel, mijn verzoek FERDINAND. Ik weet immers uw voordel, ik weet uw verzoek... ,,'t Is toch een bedelaar." * FREDERIK. En hoe gelukkig zou ik weezen, indien mij dat verzoek werdt toegedaan, ach Mijn Heer!... na-  TWEEDE B E D R IJ F ,. 6 Toon. 75 ferdinand opftaande en na zijn> zak voelende, om Frederik iets te geeven. Zeer gaarne, zeer gaarne , alles. frederik Ferdinand om den hals vallende. Hemel! Hemel! welk geluk! Mijn toekomende Papa. ferdinand. Help! Help! ik word vermoord. ZESDE TOONEEL. ferdinand, wilhelmina, charlotte, frederik. Wilhelmina en Charlotte komen in groote verbaasdheid op. wilhelmina. Charlotte! uw vader... frederik den mam van Charlotte hoerende laat Ferdinand los, fnelt na Charlotte en zegt: Lotje! Lotje! welk een geluk!... WIL-  •76 DE \ ZWAAR HOOFD», wilhelmina. Wat is hier toch gebeurd ?... ferdinand. Onderdeur) mij, mijn lieve vrouw .... Ik ben op het punt van bezwijken. wilhelmina tegen Frederik. Wat wil dit? wat is hier gebeurd? Zeg het mij. frederik. Alles wat gelukkig is. Nooit had ik durven verwachten, dat mijn aanzoek zo begunstigd zou worden. ferdinand, Welk een aanzoek? frederik. Och! mijn Heer! Gij weet immers alles van uwe dochter... De reden van mijne komst... charlotte. Papa! ferdinand. Wat zegje, Landlooper ? c h a r-  TWEEDE BEDRIJF, 6 Toon* 77 CHARLOTTE. Papa! Hij is de zoon van een' Koopman te Amilerdam. FERDINAND. Hebt gij zelf mij niet gezegd, dat gij een bedelaar zijt. FREDERIK. Ik dacht, dat Mijn Heer met mij verkoos te badineeren. FERDINAND, Ik val zo badinant niet, Mijn Heer! Ik dacht, dat gij op zijn best een bedelaar in een zwierig kleed waart, of mogelijk iemand dien het in de harsfens geflaagen was. FREDERIK. Kent gij mij dan waarlijk niet, Mijn Heer? CHARLOTTE. Och Papa! FREDERIK. Zeker heeft Mejuffrouw uwe dochter.... iets.... C II A K,-  78 DE ZWAARHOOFD, charlotte tegen Frederik. Neen! Mijn Heer! ik heb mijn' Papa nog niets bericht. ferdinand. Wie zijt gij toch, mijn Heer! Ik merk helaas, dat mijne dochter u zeer bijzonder kent. frederik. Mijn Heer! Ik heet Frederik van Linzen, en ben de zoon van Eduard van Linzen. ferd inand. En welk was uw verzoek of boodfchap hier? frederik. Mijn Heer! Ik moet het u dan nu maar in ééns ronduit zeggen. De Liefde, die ik voor Mejuffrouw uwe dochter... ferdinand. Gij zijt dan een minnaar ach ik ongelukkig man! Zo zullen alle mijne oogmerken in rook en damp .verdwijnen... Charlotte! gij kent dien Heer? c ii a r-  TWEED-E BEDRIJF, 6 Toon. 79 CHARLOTTE. Jaa, Papa! Ik heb hem op het concert bij 1 Mevrouw van Dijk Ieeren kennen. FERDINAND. Daar hebt gij nu dat heerlijk gevolg van dat geflenter na concerten bals en comediën. Wilhelmina! Daar doet men zulke kennisfen op. Een meisje zo piep jong... FREDERIK. Ik zou mijn verzoek nog eenigen tijd hebben uitgefteld, maar ik hoorde, dat zeker landlooper, Doftor Brandheim amours maakte bij uwe dochter, op wier wederliefde ik al mijn' hoop gevestigd hebbe, en die ik mij ook waardig wenfeh te maaken. Maar die Brandheim... FERDINAND. Mijn Heer, die hoon, dien gij den geleerden Heer Brandheim aandoet, reken ik mij aangedaan. Ik ben zijn boezemvriend, en hij is de mijne. WIL-  So DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. Lieve Ferdinand! (hem eenigzins na de linkerzijde van het tooneel leidende) hoor eens. ferdinand. Neen! Neen! ik gaa niet onder dien boom, ziet gij dien losfen tak niet. wilhelmina. ó Die zal ons niet befchadigen' al viel hij. Het belang onzer dochter Fredrik ondertusjchen zijne brieventajeh uit den zak gehaald hebbende, geeft aan Charlotte eene Aria over, en zingt zagt dra of vier ivoorden van dezelve. ferdinand tegen Wilhelmina. Jaa, zo een' zingenden fpringenden fchoonzoon zou u lijken. — Mijn Heer! ik kan geheel tegen geen gezang. Ik ben 'er zelfs een vijand van. en daar mij dunkt, dat gij de teering van uwe Liefde niet zetten zult, zal ik u maar kort mijn bcfluit melden Ik moet een fchoonzoon hebben, die ernstig is, en... d f re-  TWEEDE li E DRIJF, 6 Toon. 8l F RE D E R I K, Och, Mijn Heer! ik ben ook wel ernstig... Ik bid u. Ik had uwe dochter die aria beloofd. Ik moest dan treurig weezen bij het lief meisje, dat ik bemin, dat ik aanbid. Moest ik dan een knijzend minnaar zijn, die door een bleek gelaat en traanen zijne beminde verveelde. Ik kan niet ontkennen, dat ik misfehien vaneen te vrolijk te openhartig humeur ben... maar mijn Gouverneur heeft daar de fchuld dan van. Die heeft mij geleerd de waereld altijd van haare heldere zijde te bezien. Mijin een tegenwoordig geluk te verheugen, en voor een afweezend onheil niet te duchten. Doordrongen van vreugde, daar ik haar ontmoet, die de wellust van mijn leeven is... FERDINAND. Houd toch op met uw geraaskat. De waereld is een traanendal, en gij, loshoofdig jongeling!... Hemel! Welk een verfchil tusfchen den deftigen Brandheim en zulk een' losfen kwant. F WIL-  8ü DE ZWAARHOOFD, wilhelmina. Bedaar wat, bedaar wat, mijn lieve Ferdinand ! zeg den Heer uw gevoelen, zonder hem te taxeeren... frederik. Ik zal mij zeer gaarne naar de denkbeelden van Mijn' Heer fchikken.... ferdinand. Dat zal niet gaan, man! Bij ieder' ftap, danst gij haast, en ik denk, dat gij onder de uwen zingt in plaats van (preekt. Wij lijken elkander niet met al. Nog eens ik moet een door en door geleerd bedaard en groot man tot een' fchoonzoon hebben, en geen' losfen zwierbol. frederik. Ik bid u, Mijn Heer!... 'Er valt een klein takje uit één der boomen voor op het tooneel. ferdinand met fchrik agt eruit fpringende. Goede Hemel! mijn Vrouw; Lotje, daar hebt  TWEEDE BEDRIJF, 7 Tw». S3 hebt gij 't nu. Laaten wij ons hiervan daan fpoeden, ter die dikke tak neJerkomt. Mij dunkt ik hoor hem al kraaken. frederik. Maar een enkel woord, mijn Heer! 't zij mij geoorloofd. ferdinand. Niets is u geoorloofd (Onder het heengaan met Wilhelmina en Charlotte.) Vertrek zo ras gij kunt, Mijn Heer!... fr e d er i c. Ach mijn Lotje! ZEVENDE TOONEEL. frederik. Waarachtig de zwaargeeetigheid is hier befmettelijk. Ik ben geheel van mijn' ftreek. Lieve Lotje, lieve Lotje... Ach ik voel in mijn hart, dat ik u bemin. Ik zou zelfs zo even hebben kunnen fchreijen als een kind Maar ik heb toch van daag dat lief meisje al weêr gezien en toegefproF 2 jce-n,  S4 DE ZWAAR HOOFD, ken, zij heeft de Aria toch van mij aangenomen.... en nooit immers zal Lotje dien zotten Brandheim tot een man willen hebben ... Dan zagt... daar komt een knecht, die het, als ik, heel drok met zich zeiven heeft- 't Lijkt de leverij van den Heer van Zeiten. ACHTSTE TOONEEL. prederie, flip, met een zak. flip. „ Bravo, Flip, bravo! 'er leeft toch geen beter kaarel, als die Hendrik." (Frederik bemerkende) Ha! Mijn Heer! uw dienaar. frederik. Hoe benje zo blij, jongman? flip. Jaa, Mijn Heer! Ik heb 'erjwel reden toe. frederik. Wel ik wil die gaarne weeten, want ik ben wat zwaargecstig. f l i r.  TWEEDE BEDRIJF, 8 Tootl, 8$ flip. Och, Mijn Heer! Jij zelt 'er me om uitlachen, maar ik zou uit puure blijdfehap wel kunnen huilen. frederik. Gij maakt mij nieuwsgierig. Wat is u dan bejegend? flip. Hoor, mijn Heer ! Mijn beste vrind ieeft nog... Uw Hendrik, die goede kaarel heeft hem gered. Ik moet na de keuken, om daar fpoedig dat nieuws te vertellen. frederik, Wie is die beste vrind? Zeg mij iets meêr. flip. Och Poedel, poedel, dat trouwe beest. Ik was uitgeftuurd, om hem te verdrinken, daar mijn Heer meende, dat hij dol zou worden: en het dier was zo gezond en fpringleevendig als een vifch. Zie, Mijn Heer, daar kwam ik aan den kant van den F 3 diJ>  86 DE ZWAAR HOOFD) dijksloot. Ik haalde poedel uit deeze zak, want ik kon hem niet zo maar recht af in ééns verzuipen. Ik moest hem eerst nog eens zien. Toen hij 'er uitkwam, zag hij mij zo vriendelijk aan, en begon mij te likken. Mijne oogen fchootcn 'er door vol traanen: en het was krek, of het ilomme beest tot mijn zeggen wou: Voor het laatst nog zal ik jou mijne vriendfehap bewijzen. Ik greep zijn' voorfte pooten toen, en zei: Leeven zelje, poedel! of ik zei me met jou verdrinken... en op dat moment kwam Hendrik net aanrijden met uw rijpaard bij hem. Ik bad hem om logement voor mijn poedel... en dat beloofde mij die goeje kaarel in ééns. Ik zette poedel op uw paard, (want kijk, Mijn Heer! poedel is een heele beste rijder) en, daar reedt hij in plaats van verzoopen te worden, als een Heer weg. Ik verbeedde mij, dat hij aan den hoek van de Tclbrug nog eens na mijn omkeek en mijn toeknikte. F R E D E R I K. Trouwe kaarel!... denkt gij zo over een' hond,  'tweede bedrijf, 9 Toon. 87 hond, hoe moet gij niet over een' menfch denken... Luister eens... FLIP. Ik heb geen tijd, Mijn Heer! ik moet viiegens na de keuken, om 'er dat blijde nieuws te brengen. NEGENDE TOONEEL. FREDERIK, DREVERSHOEF. Zo als Flip ter rechter zijde het tooneel verlaat, komt Drevershoef ter linkerzijde op. FREDERIK. Men zou waarachtig zeggen, hoe vindt men malkaêr. Zijt gij het waarlijk, Drevershoef? DREVERSHOEF. Jaa ik ben het, Mijn Heer van Linzen! FREDERIK. Wat kom jij hier doen. F 4 dke*  88 DE ZWAARIIOO V 17, II RE VE R S 110 E F. Tk ben gebaald, om den Heer van Zeken ader te laatcn. F R E D ERIK. Wel ik heb den man daar zo even gefproken... Dat vind ik al raar. DREVERSHOEF. Och het zal weer zo eene of andere gril weezen, en ik hoor dat Barend Brandheim 'cr thans praclizcert. FREDERIK. Die zotte vent, denk eens aan, is mijn medeminnaar. DREVERSHOEF. Jaa man! de Gekken krijgen de kaart.... Barend Brandheim durft dan vrijen na Lotje van Zeiten. FREDERIK. En de oude Heer heeft verbaasd veel met hem op. DREVERSHOEF. Dat is de reden, dat ik ook hier in haat  TWEED E EEDRIJF, C)Toon. 89 haat geraakt ben... Brandheim zal 'er iets tegen gehad hebben, dat ik, hier als Chirurgijn gebruikt wordt. De knecht heeft mijuit nood zeker gehaald, doch daar ik een gevaarlijke patiënt niet ver van hier in de buurt heb, Hapte ik daar reeds van de chais af, want de fleer van Zeiten kan gemakkelijk wat wachten, en die arme vrouw nier. Ik heb den knecht maar vooruitgeftuurd, en laaten weeten, dat ik 'er binnen het halfuur weczen zou. FREDERIK. Maar geef mij toch raad, hoe moetik me in- dit geval gedraagen ... die Brandheim... DREVERSHOEF. Net als of dat maar zo vlug ging. Alle goede zaaken komen langzaam, van Lin. zen'... maar vergeef mij dat ik 11 zo familjaar bejegen. FREDERIK. Voor welk een' nar houdt gij mij? waarom zou ik zedert onze academiekennis veranderd zijn. F 5 D R E-  ■10 DE ZWAAR HOOFD, DREVERSHOEF. Waarom ? Wel om dezelfde reden, waarom mij zoveèlen mijner voorige kennisfen, mijner medéftudenten met hunn' hoed op het hoofd „voorbij loopen en naauwelijks, Goeden dag meester! zeggen. Immers was mijn vader blijven leeven, of zijn boedel beter uitgekomen, ik was binnen den tijd van een jaar Doctor Drevershoef geweest, en nu ben ik maar een Dorpchirurgijn, om dat ik voor de Grooten geen laagheden kan of wil doen .... FREDERIK. Dan noemt gij nog altijd zwart zwart e;: wit wit. DREVERSHOEF. Och! Jaa! Een geruimen tijd gelecden was de Heer van Zeiten in den waan, dat hij getrepaneerd moest worden, om dat 'er, naar zijn duidelijk gevoel, een groote masfa fpaanfche fnuif in zijne harfens was. Nota bene. Hij had in geen dertig jaar een neepje fnuif gebruikt, en had altoos een zeer maatig fnui-  TWEEDE BEDRIJF, 9 Tooit. 91 fnuiver geweest. Zeker had ik met den man kwanswijs te trepaneeren veel grooter genoegen gegeeven, dan nu ik hem tot boos wordens toe beweerde, dat het ichelmenwerk van mij weezen zou, indien ik eenige kunstbewerking aan hem verrichtte. frederik. Gij zijt nog de oude Drevershoef\ maar met a!!e uwe kunstbewerkingen, leer mij nu toch de kunst, om mijn Lotje uit de handen van Doftor Brandheim in .de mijne te krijgen. Ziet gij daar geen' kans toe. drevershoef. Och neen! mijn vriend, maar het wordt tijd , dat ik gaa... f r e d r 1k. Nog een verzoek.... rnijn oude vriend zoudtgij mij niet eenigen toegang, bij voor-' beeld: als aw knecht in het huis van den Heer van Zeiten kunnen bezorgen... "drevershoef. Langs zulk een' weg niet, mijn vriend Met  02 DE Z W A A R II O O F D , Met dat (lag van zaaken heb ik mij nimmer opgehouden, en ik zoek het nu ook niet te doen. Het voegt aan een eerlijk' man niet geheime zaamcnkomsten tusfchen gelieven te begunstigen, vooral wanneer het meisje nog beide haarer ouders of één der. zelve in het leeven heeft. Was mijn omgang met den Heer van Zeiten nog als voorheen, ik zou alles voor u aanwenden, en kan ik nog gelegenheid vinden, om u tegen over Doftor Brandheim in een voordeelig licht te plaatzen, ik beloof u, ik zal het doen. frederik. Och doe dat, doe dat. Ik zal mij zo weinig mogelijk van deeze plaats verwijderen, en uwe terug komst verwachten. D RE V ERS HOEF. Maar ik kan u niets beloovcn.... Vaar- f reder ik terwijl Drevershoef naa de rechterzijde van het Tooneel vertrekt. Dat is een verdienstelijk man.... altoos ver-  TWEEDE IiEDRIJF, 10 ToCIt, 93 vergenoegd, fchoon ongelukkig. Hoe nederig is de waare grootheid... maar zagt... TIENDE TOONEEL. frederik, michiel, en twee tuinknechts. Alle drie met bijlen. Zij komen aan de linkerzijde op. een der knechts. 't Is toch recht jammer, baas, van die fchoone boomen. michiel. Jaa, jongens het moet 'er zo meê door. Mijn Heer wil het zo. frederik. Goeden dag baas, goeden dag mannen! hoe allen zo gewapend. Het is immers tegenwoordig geen tijd van boomen hakken. michiel. Jaa, Mijn Heer! en nog van daag moeten deeze frisfehe fchoone boomen omvergehakt. f r e-  94 DE ZWAAR. HOOFD, FREDERIK. *" Op wiens order toch? MICHIEL. Wel op wie zijn orders anders als van de Heer van deeze plaats. FREDERIK. Wel dan bederft hij zijne gehcele hoffteê, hoe komt hem dat in het hoofd? MICHIEL. Och, Mijn Heer! hij begrijpt dat alle geboomte op deeze plaats fchadclijk voor zijne gezondheid is. FREDERIK. En wie maakt hem dat wijs? MICHIEL. Och diezelfde Dofter Brandheim, die mijn vrouw en kinderen door poeijers en confer- ven bederft Gelukkig, dat hij zo graag druiven5, perfikken en ananasfen lust, anders zou de broeijerij ook wel aan een kant moeten. F RE-  TWEEDE BEDRIJF, Io Toon. 95 frederik. Ik merk, dat gij de tuinman van deeze plaats zijt... Een woordje in vrijheid, als 't u blieft. michiel tegen de tuinknechts. Jongens begint onderwijl het hakhout, dat ter zijde van dc laan ftaat, en dat toch in het najaar vallen moet, maar te vellen, ik kom aanftonds bij je. (De Tuinknechts gaan ter rechterzijde af.) frederik". Hoe heetje! michiel. Michiel, Mijn Heer! frederik. Michiel dan, zoudt gij mij voor eenige luren van daag in uw huis willen logecren. michiel. Ik ken u niet, Mijn Heer! frederik. Ik wenfehte den Chirurgijn Drevcrshoef, als  f)6 JJE ZWAARHOOFD, als hij van deeze plaats vertrekt, nog eens te kunnen fpreeken. Maak geene zwaarigheid over mijn perfoon. Gij kunt deeze goudbeurs tot een prefent krijgen, "er zaten ten minsten dertig ducaaten in. michiel." Wel Mijn Heer! Gij zegt daar zo wat. Maar als mijn Heer 'er agter kwam. Hu „ zou vast denken, dat ik een moordenaar of een dief verfchoolen had." frederik. Wat prevelje, Michiel? EcraaJjc kort en goed. michiel. Och, mijn Heer! dat blinkende goud, dat blinkende goud heeft zulk een kragt op een' menfeh. Gij moet al heel veel belang ftellen in die Chirurgijn Drevcrshoef. Jaa, 't is ook een best man. f r e d f. b i k. Ik ftel zeer veel belang in hem... maar wat befluitje nu? Talm niet. m i-  TWEEDE BEDRIJF, 10 Toon. 97 michiel. Om.... maar ik durf niet... frederik. Waarom toch niet? michiel. Och, als mijn Heer merkte.... frederik. Wel uw vrouw zei mij wel zo lang een fchuilplaats weeten aan te wijzen. michiel. Nu ik zal het dan maar doen, Mijn Heer! frederik hem de beurs overgeevende. Veel fortuin 'er mei, baas! maar waar is uwe wooning? michiel. Hartelijk dankbaar voor uwe goedheid, Hijn Heer! — Ik zeljc den weg zelf wijzen, dan loopen wij het groote huis mis. Frederik en Michiel gaan ter linkerzijde van het Tooneel. Einde van het Tweede Bedrijf. G DER-  08 DE ZWAARHOOFD, DERDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt dezelfde kamer, als in het Eerfle Bedrijf. Op de tafel flaat een kom, eenige •windfels liggen bij dezelve. EERSTE TOONEEL. CHARLOTTE, DREVERSHOEF, FERDINAND, WILHELMINA. Zij zijn in gefprek bij het opgaan van 't gordijn. FERDINAND. Die tijding, Meester, viel als een donderdag op mijn hart, en wat mijn vrouw' ook zegt, hij is dood. Nooit zie ik mijn Willem weder. Tot behoud van mijn leeven moet ik gelaaten worden. Ik weet niet welke redenen u wederhouden.... DREVERSHOEF. Ik handel immers tegen mijn belang, Mijn Heer! Ik maak 'er in consciëntie zwaarig, heid  DEK.de bedrijf, i Toon. gt) beid van om u een ader te openen. (Hij ft sekt zjn' koker met lancetten in zijn' zak. ) WILHELMINA Lieve Ferdinand! Ik ZOu toch den Chirurgijn hierin eens .gelooven. CHARLOTTE. Papa, waarom zult gij u zeiyen zonder noodzaaklijkheid verzwakken. FERDINAND. Maar de fchrik za! door het bloed flaan ; en doder Brandheim was immers zo fterk voor eene laating. MEVESSHOIF. Waar Dodor Brandheim voor of tegen is, gaat mij niet aan, maar ik zeg u, Mijn Heer, dat gij in uwe omftandigbeden niet driemaalen in eene maand gelaaten behoort te worden. Op ieder tijding van den Heer Grofchenburg zoudt gij in het einde wel eene laating behoeven. In het kort, Mijn Heer! al zou ik ik nooit weder een voet over uw' drempel zetten, ik laat u thans G 2 vo]_  IOO DE ZWAARHOOFD, volftrekt niet. De Heer Brandheim moge dat voor zijne rekening neemcn, die heeft wel meêr.... FERDINAND. Gaa voort, meester, gaa voort. 'Er lijkt u wat op het hart te leggen. DREVER S II OEF. Ik zal liever zwijgen, Mijn Heer, want Doctor Brandheim fchijut zo zeer in uwe gunst te ftaan.... FERDINAND. Dat doet hij zeker, Drevershoef; hij is mij een waardig vriend; Ik verzoek u nog eens dat gij oogenblikkelijk aderlaat of... DREVERSHOEF. Dat doe ik volftrekt niet, Mijn Heer! ik heb uw pols gevoeld, en ik zou u grootelijks benaadeelen. Waarom ook zou ik zwijgen van dien kwakzalver, 't Behouden van een braaf man zegt meêr dan het behouden van een calant voor zich zelven. WILHELMINA. Edele ziel!  BERDE BEDRIJF, I ToBtt. 101 DREVERSHOEF. Ik geloof niet, Mevrouw, dat het betrachten van een' mcnfchlijken pligt zoveel lofs verdient, Mijn Heer, ik houd Doctor Brandheim voor een' man geheel uwe vriendfehap onwaardig, daar hij een groote weetniet is, alleen beftuurd door pedanterij en gierigheid, die twee haatelijke gebreken. FERDINAND. Meester! Gij voert een zeer ftoute taal, die een' man van uwe omftandigheden ganfeh niet fraai ftaat. DREVERSHOEF. Nooit voorheen, Mijn Heer, hebt gij mij mijne bekrompene omftandigheden verweeten. Indien ik ook tot laage kunstenaarijen mijn* toevlucht hadt genomen, nimmer zou mij dat verwijt getroffen hebben. WILHELMINA. Vergeef het mijn' man, Drevershoof, hij wordt wat' driftig, als men van zijn' boezemvriend zo fpreekt. G 3 CHAt»  102 DE Z W A A R H 0 0 F D , charlotte. Mama! ik geloof gaarne meester Drevenhoef. Om van zijne walgelijke pedanterij niet te fpreeken, die ieder mefifch duidelijk merken kan, die hem maar eens een' kamer heeft op en neêr zien wandelen, hoeveel moeite doet hij, om ook alle morgens bij ons even als bij Papa eene vifite te doen. Toen Papa laatst zwaar verkouden was, kwam hij immers viermaal op een' dag; en hij verzuimt geen gelegenheid om op uwe kosten te teeren. wilhelmina fchertzende. Het verwondert mij, Lotje! dat gij met Meester Drevershocf zo overéénftemt. ( Tegen Drevenhocf.) Maar kunt gij alles bewijzen, dat gij daar zo gefteld hebt. drevershoef. Alles, Mevrouw, volftrekt alles. Alle (ludenten , die ten gelijken tijd' met ons aan de Akademie geweest zijn, zullen u uit eenen mond hetzelfde getuigen. fe r-  DERDE BEDRIJF, ï Toott. I03 FERDINAND. Zwijg mij toch van de Akademiën. Ach daar, daar worden de beste Jongelingen bedorven. Daar, daar is onzen Willem door die verwenfchte EngelfcBe ftudenten de gril in het hoofd gebragt, om London te gaan zien. En dat kost hem nu het leeven. DREVERSHOEF. Gij hebt immers voor zijn dood nog geene zekerheid in het minste, Mijn Heer! Althans naar dat geen te oordeelen, hetwelk gij mij zo even verhaald hebt, vind ik zelfs geene waarfchijnlijkheid. WILHELMINA. Zij is 'er niet, meester! Alleen het gezwets van den Heer van Grofchenburg heeft mijn' man zo doodlijk ongerust gemaakt, FERDINAND. Ach, hoe verdrietig wordt mij het leeven, daar ik geduurig mijne twee vrienden, die mij nog in mijne fmarten beklaagen, hoor verachten. Mijn zoon zo ongelukkig omgeG 4 ko-  rc4 DE ZWAAR HOOFD, komen ... mijn dochter mij ongehoorzaam ... mijne fpotachtige huisvrouw... ach een ftijf hoofdig Chirurgijn.... Brandheim en van Grofchenburg! uwe vriendfehap is mijne eenige toeverlaat. DREVERSHOEF. In waarheid, mijn Heer! ik begin te vreezen, dat uwe kwaal ongeneeslijk is. FERDINAND. Wat zegt gij, Drevershocf, gij behoort dan ook nog tot mijne oprechte vrienden, die mij de waarheid zeggen. Hebt gij het nu gehoord, Wilhelmina? Hebt gij het genoord, Lotje? DREVERSHOEF. Vetftaa mij wel, Mijn Heer. Uwe kwaal is eigenlijk uit haaien aart niet ongeneeslijk, maar uw omgang met lieden, die 'er hun belang bij vinden om uwe zwaargees. tigheid aan te kweeken maakt dezelve van tijd tot tijd ongeneeslijker. Die kwaal is aanmerk lijk verergerd, sedert ik u de laatfte maal gezien en gefproken heb. FE R-  DERDE BEDRIJF, 2 Toon. I05 ferdinand, Is 'er dan geen' raad voor mij? drevershoef. Geen ander, dan dat gij 11 aan alle zwaarmoedige denkbeelden onttrekt, dat gij de zodanigen van u verwijdert, die voedzelgeeven aan uwe zwaarhoofdigheid, en bet gezelfchap zoekt van verftandige en vrolijke lieden. wilhelmina tegen Lotje. Bij voorbeeld de Heer van Linzen drevershoef., Jaa; van dien jongen Heer gefproken ... maar ik zie Doctor Brandheim komen. TWEEDE TOONEEL. charlotte, drevershoef, ferdinand, brandheim, wilhelmina. brandheim. Uw' Edelens onderdaanige dienaar (Hij G 5 zet  106 DE ZWAAR HOOFD, Zet zijn' hoed op, en zegt tegen Drevershoef) Dag, Meester! ( Hij zet zich.) drevershoef op een verontwaardigden toon , hem zeer J'cherp aanziende. Dag Doctor! brandheim tegen Ferdinand. Hij fchijnt mij toe een zeer onbeleefde üorpbarbier te zijn. drevershoef. Ei, ei! brandheim tegen Ferdinand. Heeft dat figuur u adergelaaten? ferdinand. , Hij heeft mij niet willen laaten. brandheim tegen Drevershoef. Wel kaarel! Wat beeldt gij u in? drevershoef. Niets. brandheim. En als ik. u nu ordoneer dat gij dien lieer  DERDE BEDRIJT, 2 ToOK. Io? Heer eene ader zult openen. DREVERSHOEF. Ha! ha! BRANDHEIM. Beestachtiger heb ik het onder de zon niet ontmoet. Nog eens. Zult gij den Heer van Zeiten laaten, of niet? DREVERSHOEF. Neen! BRAND HEI M. Geef mij dan uw lancet, zo gij 'er een hebt of zo het niet te roestig is..,. Geef op, zeg ik. D R E V E R S II O E F. Ik vertrouw u niet den Heer van Zeiten te laaten. Maar welaan ! ik wil wel iemand van dit gezeifebap laaten. BRANDHEIM. En wien dan, wijshoofd? DREVERSHOEF. Doftor Brandheim vlak voor het voorhoofd ,  I08 DE Z W A A ve] wat accuraater toekijken. ^A]J  DERDE EED RIJ F, 5 Tootl. I29 van groschenburg. Ik lees zeer accuraat, Mevrouw! Maar het attentfte menfch kan een' misfiag hebben. brandheim. Qiiandoque bonus dormitat, Homerus. charlotte tegen Drevershoef. Wat wil dat zeggen, Drevershoef? drevershoef. Doflor Brandheim flaapt altijd in zijn' muts. ferdinand. Ik hoop toch, dat mijn zoon de order, die ik aan den knecht heb gegeeven zal nakomen, en niet al te fpoedig rijden. wilhelmina. Stel toch, bid ik u, eens paaien aan uwe zwaarhoofdigheid, die uwen geest door noodelooze zorgen , vergroot door uwe verbeelding, martelt. ferdinand. Waren nu de boomen maar omgehakt, dan I liep  I30 IJ E ZWAAR HOOFD, liep ik geen gevaar, gelijk daar even.... cn dan zou ik mijn' zoon te gemoet gaan. WILHELMINA. Stel uwe zwaarigheden aan een zijde, laat ons t' zamen gaan. Ferdinand rijst op en maakt zich gereed om te vertrekken, met Wilhelmina en Charlotte. ZESDE TOONEEL. DREVERSHOEF, CHARLOTTE, FERDINAND, WILLEM, WILHELMINA, VAN GROSCHENBURG, BRANDHEIM. Willem komt op het zelfde oogenblik, als Ferdinand Wilhelmina en Charlotte gereed zijn om heen te gaan door de Portebrifé in en omhelst eerst zijn' Vader, daamaa zijne Moeder, en zijne Zuster. FERDINAND. Welkom, welkom zoon, die ik vcrloo- ren  DERDE BEDRIJF, 6 ToOfl. I3I ren achtte. WILHEL MINA Welkom, Willem! CHARLOTTE. Welkom, Broeder! FERDINAND. Mijn kind, hoe blijde ben ik dat ik 11 in gezondheid weder zie. VAN GROSCHENBURG. Welkom in het vaderland, Mijn Heer! BRANDHEIM. Ik heet u welkom, Mijn Heer, en verheug mij ten uiterile in het behouden arrivement van mijnen toekomenden broeder. DREVERSHOEF. Welkom t'huis, mijn vriend! WILLEM. Laat ik een oogenblik bedaaren, zoveelc verwelkomingen in een' adem. Ik verheug mij van harte dat ik mijne Ouders, mijne zuster en mijn' vriend Drevershoef bij el. I 2 kan-  1^2 DE Z W A A R H O O F »V kander mag aantreffen. WILHELMINA. Gij fchijnt zeer vermoeid, mijn zoon! WILLEM. Och neen! Mama! FERDINAND. Kom, mijn zoon, gebruik iets. Gij ziet even, of gij te onvreden waart. Wat deert u? WILLEM. Zeer verpligt, Papa! ik heb zo even iet. onder weg gebruikt Mij deert niets, maar ik heb eene onaangenaam nieuws vernomen. FERDINAND. Och! Al weder zwaarigheid, al weder zwaarigheid. Zo mag ik nimmer mijn geluk onvermengd fmaaken. Wat hebt gij dan gehoord. WILLEM. Iets, dat ik bij mijne komst hier bevestigd vinde, en niet wel zeggen kan, al» die  DERDE BEDRIJF, 6 ToOfl. 133 die twee Heeren (op van Grofchenburg en Brandheim wijzende) tegenwoordig zijn. VAN GROSCHENBURG. Wij zijn de intimen van uw' vader, Mijn' lïeer! (Tegen Ferdinand.) Zo gaat het, mijn vriend, als men de jongelieden zo vroeg laat reizen, dan komen ze t'huis met een hoofd vol waan en wind. BRANDHEIM. Daarom heeft mijn Papa gezorgd, dat ik niet voor mijn vijf en twintigfte jaar buiten 's Lands reisde. DREVERSHOEF. Daar heeft uw Papa de fchoenmaaker zeer wel aangedaan, want het is proefondervindelijk beweezen, dat men binnen 's Lands eene genocgzaame maate dwaasheid op kan doen. FERDINAND. Dat zij zo het wil, Drevershoef!.. Mijn zoon, ik zie waarlijk met zekere ontftcltcnis, dat gij uwe voeten naauwlijks in mijn I 3 huis  134 DE ZWAAR HOOFD, huis gezet hebt, of gij geeft blijken van verkeerde zeden, die gij iïaande uwe reis hebt opgedaan. WILLEM. Vergeef mij, Papa... ik zwijg alleen, om die Heercn te fpaaren. F E R I) I N A K D. Die Heeren hébben uw fpaaren niet noodig, mijn zoon! Ik gebied u daarom, dat gij u op het oogenblik ronduit in dit gezelfchap verklaart. WILLE M. Welaan dan, Papa! Nu gij het beveelt, is het mij pligt. Verfchoon mij, Mijn Heer Brandheim, verfchoon mij, Mijn Heer van Grofchenburg, zo gij iets onaangenaams hooren mogt. Ik was, om te fpoediger bij mijne waarde ouders en zuster te zijn s den knecht, dien ik met het billiet vooruitgezonden hadt, terftond naagereeden, op dat ik, zodraa ik onderftellen kon, dat gij het briefje geleezen was, mij bijkans op het zelfde tijditip voor hunne oogen vertoonen en in  DERDE BEDRIJF, 6 Toon. 135 in hunne armen werpen zou, maar naauwlijks was ik het hek ingerecden, of ik ontdek onzen goeden Michiel en zijne knechts, bezig met het om ver hakken van houtgewas. Ik wreef mijne oogen , denkende dat mij eene duizeling, of eene bedwelming overviel. Maar Michiel, mij ziende, laat de bijl uit zijne hand vallen, vliegt na mij toe, en vat het paard bij den teugel. De kaercl gaf een' gil van blijdfchap. Ik vroeg hem ter¬ ftond: „Michiel! fcheelt het u in het hoofd, hakt gij het houtgewas in het midden van de maand Junij omver." „Och! was het antwoord van den eenvoudigen man: Ik doe het op last van uw Papa met traanen in mijne oogen... die goede Pleer, dat hij zich zo door dien Doctor Brandheim en Heer van Grofchenburg Iaat bedriegen. Die helpen zijn hoofd op hol." „ Hoe, hernam ik, hebben van Grofchenburg en Brandheim eenig vermogen op mijn' vader gekreegen." „ Dat denk ik zeide hij. Brandheim althans zal zeker uw broeder worden. Juffrouw Lotje is zo goed als aan hem ver1 4 loofd."  I36 DE Z W A A 11 HOOFD) loofd." Toen fchrikte ik gaf niijn paard te fpboren... en hier gekomen vind ik alles zodanig, dat ik best oordeelde te zwijgen, en mijne zuster te beklaagen. FERDINAND. Och! Gaa niet voort, mijn zoon! Ik zweet van benaauwdheid... Gij zult u in eindelooze procesfen door die hevigheid van charafter inwikkelen. Waarlijk, mijn zoon, die Heeren zijn 'er geen' lieden na, om zich maar zo in hun aangezigt te laaten hoonen. VAN GROSCHENBURG. Dat zijn wij niet, dat zijn wij in het geheel niet, jonge Heer! BRANDHEIM. Ik zou het laaten om de famieliebetrckkihg WILLEM. Ik word raazend, om de brutaliteit van eenen verwaanden fnocshaan ... Mijn vader ! ik moet als een eerlijk man, ten minsten tot  DERDE BEDRIJF, 7 ToOll. 137 tot het behoud mijner lieve zuster... WILHELMINA. Bedaar wat mijn zoon, want het huwelijk van uwe zuster is nog zo zeker niet, als gij u voorftelt. ZEVENDE TOONEEL. DREVERSHOEF, CHARLOTTE, FERDINAND, MICHIEL, WILLEM, WILHELMINA, VAN GROSCHENBURG, BRANDHEIM. MICHIEL. Mi jn Heer! Het hakhout aan de zuidzijde is al voor een goed deel geveld, maar, Mijn Heer uw zoon hadt mij gezegd, dat ik zonder u gefprooken te hebben, niet verder met dat werk moest voortgaan. WILLEM. Mijn vader! zo gij iets ten wille van uwen zoon wilt doen, laaten dan de boomen ten minsten nog eenen dag ftaan. I 5 FEE-  138 DE ZWAAR HOOFD, FERDINAND. Men kan immers iets fchadelijks niet te fpoedig wegneemen.... WILHELMINA. Zeg mij eens, Michiel, van wie hebt gij gehoord, dat mijne dochter met Doctor Brandheim trouwen zou? MlOHIi L. Mevrouw! Flip de lijfknecht heeft het mij verteld. Die hadt het uit een na hand, zo hij zei. W i L HEL M I n A. Zeer goed... {tegen Ferdinand.) 'Er ligt ons aan geleegen, wie dit gerucht verfpreid heeft. Als wij Flip eens binnen fchelden. ferdinand fchellende. Het zullen praatjes van dienstboden onder elkander zijn. WILHELMINA. Ik ftel 'er toch belang in, om te weeten waar van daan dat voorbaarig gerucht zijn' oorfpronc neemt. 1 ACHT-  DERDE BEDRIJF, 8 ToOll. 139 ACHTSTE TOONEEL. drevershoef, charlotte, ferdinand, flip, willem, wilhelmina, van groschenburg, brandheim. michiel agter op het Tooneel. wilhelmina. Flip! zeg eens, van wien toch hebt gij gehoord, dat mijne dochter met doétor Brandheim trouwen zal. flip. Mevrouw... men kan... men mag alles zo niet zeggen... wilhelmina. En zulke zaaken niet zwijgen, indien men een dienstbode is. flip. Wel, Mevrouw, als ik dan moet... tan  i40 DE Z WAAK HOOFD, van groschenburg agter Wilhelmina om, tegen Flip. Zwijg, Flip... ik beloof... flip tegen van Grofchenburg. Neen, mijn Heer!... (tegen Wilhelmina.) Mevrouw! Ik ftond dan deeze ochtend te praaten met de koetfier en palfrenier in de ftal, en de Heer van Grofchenburg kwam bijons', en verhaalde ons als een nieuwtje, dat het huwelijk tusfchen juffrouw Lotje en Doftor Brandheim zo goed als geklonken was: en dat wij het vrij mogten voortpraatcn en.... van groschenburg. Zwijg toch kaerel FLIP. En hij heeft beloofd, dat al de dienstboden in het Logement de Dorstige Eend een maaltijd van klink bij het trouwen zouden hebben... En nog zeide hij dat wij daarom Doftor Brandheim met wat meer ontzag moesten behandelen.  DERDE BEDRIJF, 8 Tooit. I4I WILHELMINA. Ziedaar nu het charafter van den Heer van Grofchenburg: Is 'er lomper, is 'er grover leugen te bedenken... WILLEM. ó Hoe verheug ik mi], Lotje! Gij zijt dan nog vrij... Hemel! welk een ongeluk dacht ik dat over uw hoofd hing, want Brandheim is een pedante onkundige kaerel niet alleen, maar heeft zich zei ven aan de Akademie verlichtmist... WILHELMINA. Hoort gij nu, Ferdinand, hoe het getuigenis van onzen zoon met dat van Drevershoef overeen ilemt. FERDINAND. Och jaa! och jaa! Heb ik mij aan zulke menfehen zoveel laaten gelegen liggen. Maar xvat raad nu? WILLEM. Papa! geef mij maar volmagt. Ik zal u redden, ten ware mijn' zuster 'er iets tegen hadt  14». Dl ZWAARHOQFD, hadt om haare betrekking op Doctor Brandheim. charlotte. Laat om die betrekking niets, mijn lieve Willem! ferdinand. Ik ben overtuigd van mijne dooling, mijn zoon; ik geef u volmagt. van groschenburg tegeit Ferdinand. Mijn Heer'. Geloof toch niet... willem tegen van Grofchenburg en Brandheim. Mijne Heeren, mag ik het geluk hebben u op eene poliete wijze de deur uit te leiden , of verkiest gij, dat ik u door Flip en Michiel op eene min poliete wijze doe vertrekken ... brandheim. Ik zal mijne doétoraale waardigheid niet exponeeren aan de brutaliteit van domeftiquen va s  DERDE BEDRIJF, 8 Toott. 143 van groschenburg. Ik gaa heen, maar ik zal u allen in rechten vervolgen. willem hem de deur wijzenre. Als het u blieft mijn Heer! of... van groschenburg tegen Brandheim onder het heengaan. Kom, kom maar regelrecht met een fargon na den Advocaat Kircherius. NEGENDE TOONEEL. «revers hoef, charlotte, FEIdinand, wilhelmina. willem. flip, michiel agter op het Tooneel. ferdi na nd. Hoe hebt gij het durven doen, Mijn zoon' maar ik vrees, dat dat muisje een ftaartje hebben zal. willem. Heb daar toch geen" zwaarigheid voor, mijn  144 »E ZWAAR H 00 B' Dj mijn Papa! Behalven dat 'er niets is, waarop zij eenig recht van judicicele vervolging zouden kunnen gronden, hebben zij beiden geld noch courage. Ik verheug mij dat ik u van een paar zotten verlost heb. Maar hoe kwaamt gij aan dien Docloraalcn pedam?..- FERDINAND, Door recommandatiën mijn zoon! DRE VERS H OEF. Taa mijn lieer! daar ik als een eerlijk man u betuigde, dat uwe beste remedie was veel wandelen en vrolijk gezelfchap, weinig leftuur en althans van geene Medicinaale Boeken, geviel ik u niet. Had ik immers ftraks nog den wil van Doftor Brandheim gevolgd, ik had u heden eenige oneen bloed afgetapt.... Maar men moet maar kruipen en windmaaken in de waereld. FERDINAND. Ik zie, dat gij een eerlijk man zijt, Drevershoef. .. Ik vrees maar... w I L-  BERDE BEDRTJF, 9 ToOtl. I45 wilhelmina. Ik vrees ook iets, naamelijk, dar hier het getal der droefgeestige)! met één vermeerderen zal. Lotje is evenwel zo eensklaps haar' minnaar kwijt. charlotte. Een heerlijk welkomt'huis zeker van mijn' Heer' Broeder. drevershoef. De gelegenheid brengt het zo meê, dat ik van iets fpreeken moet. Zeker jong Heer trof ik zo even aan, die dat verlies aan Mejuffrouw Lotje zou kunnen vergoeden, geloof ik... (Tegen Ferdinand.) Mijn Heer uw zoon kent hem ook wel Frederik van Linzen. willem. Fredrik van Linzen, die hupfche, die gulle jongen, ó Papa! dat zou een recht goede fchoonzoon voor u zijn. ferdinand. Ik heb hem gefproken, maar hij fcheen K mij  I46 DE ZWAAR HOOFD» mij zo lecvendig, zo onbedachtzaam... drevershoef. Waarlijk hij zou u op den duur wel bevallen. Hij heeft mij verzocht, indien ik iets voor hem kon uitwerken tot zijn best, maar ik Iaat mij niet gaarne in zulke zaaken in... Hij is hier niet ver van daan... Wenfcht gij hem ook eens in gezelfchap te zien... Maar wat zie ik ? Daar is hij zelf. TIENDE TOONEEL. drevershoef, charlotte, frederik, ferdinand, wilhelmina, willem. michiel en f l 1 r agter op het Tooneel. frederik met drift inkomende tegen Ferdinand en Wilhelmina. Vergeeft het mij, Mevrouw en Mijn Heer van Zeiten, dat ik zo vrijmoedig binnen kom, ik ben verfchrikt, wat hoor ik, uw zoon Willem, mijn goede vriend... (Hem btmerkende en verrukt na hem toetreedende.) Zijt  DERDE BEDRIJF, IO ToOtt. I47 Zijt gij daar mijn vriend? Welkom t'huis, welkom t' huis. Ik had zo even van de tuinmansvrouw gehoord, dat gij dood waart. willem. Dood.. zegt gij ? Frederik! wat fcheelt u ? ferdinand. Jaa mijn zoon! wij hebben het u door de drokte nog vergeeten te vertellen. De Heer van Grofchenburg meende dat in de London-Chronicle geleezen te hebben wilhelmina. Hij kwam ons heden morgen bij het ontbijt op dat treflijk nieuws trafteeren. U was niet meêr overgekomen, dan dat gij als een valfche munter te Tyburn waart opgehangen. willem. Het loopt waarlijk langs hoe zotter. — Wel Frederik! hoe maakt gij het? frederik. Zo maar taamelijk.... willem. Gij ook al zwaarmoedig. .. K 2 rre-  14* DE ZWAARHOOFD, Ik zou vrolijker zijn, indien ik hoop had, dat ik meer dan doftor Brandheim in aanmerking kwam .... Och Mijn Heer! och Mevrouw! mogelijk heb ik mij heden ochtend wat plotslijk verklaard... mijne driftige aart... IEEDINAHD. Maar dat losfe, dat lugthartige... drevershoef. Is immers beter Mijn Heer, dan dat gemaakte ernstige. Gij hebt zulk eene groote zwaarigheid zien opklaaren; mij dunkt, indien gij de zwaarigheid van deezen braaven jongeling verligtte... frederik tegen Charlotte. Ach Lotje voeg uwe beden bij de mijnen. Ik bid u, Mevrouw!... wilhelmina. Laat de Heer van Linzen heden middag, indien hij het verkiest, met ons eeten benevens onzer aller vriend Drevershoef dan  DERDE BEDRIJF, 10 Tootl. I49 dan kunnen wij naderhand over de groote zaak eens in bedaardheid fpreeken. ferdinand. Recht goed bedacht, mijne Wilhelmina!.. frederik, Met welk eene gevoelige vreugde neem ik uw minzaam verzoek aan. ferd in and. Michiel! Gij moet niet voortgaan met het omhakken van de overige boomen tot nader order. — En waarlijk van agter fpijt het mij, dat ik poedel heb laaten van kant maaken , want ik begin te twijfelen, of hij wel de beginzels der dolheid hadt. flip. Mijn Heer! als ik het zeggen mag, ik was niet in ftaat om poedel te verdrinken. Ik heb hein aan den knecht van den Heer van Linzen gegeeven, en daarbij logeert hij nu. ferdinand. Wel daar ben ik waarlijk blijde om. K 3 wil-  150 DB ZWAARHOOFD, WILHELMINA. Hoe verheug ik mij, dat ik dat woord eens uit uw' mond hoor. WILLEM. Kom Papa! Laaten wij alle uwe overige zorgen aan een' vriendendifch verdrijven. Ik verlang al om onder het dak mijner ouders eens vaderlandfchen kost te proeven. FERDINAND. Welaan! mijn zoon! — Ik geloof, dat gij allen daarin gelijk hebt, dat ik aan de meeste zaaken veel te zwaar getild heb: en dat ik daardoor mij zeiven en anderen het leeven heb lastig gemaakt. Het Gordijn valt. Einde 'van het Derde en Laatfte Bedrijf.  D E HELLEVEEG. K LU GTS PE L.   VOORBERICHT. Door het volgende Stukje heb ik atleen MJ| poeve willen neemen, om een Chara&er, in den gemeenen Burgerfiand, te gemeenzaam voorla. ™nde, af te fchilderen. Men neeme de Perfoonen, die fpreeken, bij de taal, geduurig in aanmerking; als mede dat het Stukje, althans naar mijne gedachten, ruim zo veel voor de vertooning, als voor de leezing gejchikt is. Per.  PERSOONEN. jaco mijn. jasper, de Man ~) ym jacmijn. grietje, de DochterJ pi eter, Vrijer van Grietje. s t ij nt je, flip, een Omroepers Knecht. jmos vanfibberen, NotafiS. de onderschout. simok, een Brievenhejleller. twee gerechtsdienaars.  D E HELLEVEEG. KLUGTSPEL. Het Tooneel verbeeldt een' gemeens Buurt, aan de rechter zijde is een Groentewinkel. EERSTE TOONEEL. Jasper ligt uit het bovenvenjler; men hoort een' wagen weg kruijen, en Jacomijn eenige maaien roepen: Haal flaê ! kropflaê ! met eene Jïem, die allengskens verfiaauwt, en zo draa dezelve niet meêr gehoord wordt, trekt Jasper het venjier voorzigtig toe en komt zijne deur uit. A JAS-  DE HELLEVEEG, I ToOtl. JASPER. Zie zo. Die ftorm is alweêr over, zet de Huurman, en 'er kwam een bui opzetten, nog eens zo dik, als 'er geweest was. Wel Peet Joosten! dat Jacomijntje is een wijf. Wat heit ze daar 'er rollen weêr ondeugend laaten ofloopen. Zo zeper! Ik zat op mijn' ftoel te trillen, toen onze Grietje daar van Pieter begon te praaten. Wel docht ik kind! Houjemurfje toch toe, want je moeder zei raazen, als een Turk, die zeven drommels in zijn lijf heit: en het kwam ook op een hairtje zo uit. Moeder Tacomijn wierdt zo gramfteurig, dat ze de tang opvatte, toen ben ik na de zolder gekroopen en ik weet niet net, wat of 'er gebeurd is ... . Maar Grietje zit geweldig in een. hoek van het keukentje te krijten, ik denk nou eens na de Notaris te gaan, om te verneemen, of 'er geen hulpmiddeltje zou te bedenken weezen, om mijn Jacomijntje wat te kortwieken. Maar, wat ftaa ik in mezelven te ziegezaagen, net als een koning in de komedie, die nou en dan maar een vijftig regels  DE HELLEVEEG, I ToOtt. 5 gels op rijm, zo glad als of het van een leijen dakje ging, tegen zijn zeiven zegt: Ik zei liever maar ftilletjes op mijn muiltjes na de Notaris van Fi oberen gaan fchuiven. TWEEDE TOONEEL. jasper, pteter. piet er. Goeije morgen, Jasperbuur, hoe vaarjeal? jasper. Jaa man, hoe zou ik vaaren, Ouweluiflag. Ik heb, deeze nacht, fchrikkelijke jichtpijnen gehad. p i e t e r. En hoe vaart je vrouw? jasper. Zo maar taamelijk. p 1e t e r. En je dochter? ja sper. Zo maar taamelijk. A 2 Ifc  DE HELLEVEEG, 1 Toon. P I E TER. Ik hoop althans, dat zij niet ziek is. JASPER. Neen! zij is niet ziek, maar een gezond menfch is anders. Moeder Tacomijn heeft haar deeze' ochtend wat fterk gecattekezcerd. P IE TER. Is je vrouw t'huis, Jasperbuur? JASPER. j Hoe zo Pieter? PI ET ER. Neen, niemendal, het was maar... JASPER. Ik docht, of je al te met trek hadt, om met haar over onze Grietje te fpreeken. PIETER. En, als dat nou eens zo was, Buurman! JASPER. Nou ze is niet t'huis, vriend! Maar al was zij t'huis, ik zou het je hebben afge- I32~  DE HELLEVEEG, 2 Tootl. 5 raaden, want het is nog beter een blaauwe fcheen als een blaauwe kop, verftaaje. p 1E TE R. Hoor Jasperbuur, om dan maar recht met je deur zee te gaan, mot ik je maar zeggen, dat ik een zodaanigen zin in jouw dochter Grietje heb, dat ik haar hebben wil, al zou ik 'er voor de mond van de hel van daan haaien. JASPER. Dat kan wel, vrindje, maar ik geloof dat de mond van de Hel maar een klein mofchcnbekje is bij de m0nd van mijn' Tacomijn. PI E T E R. Nou ik weet wel van Grietje, dat jij me juist geen' fpaak in bet wiel Itceken zelt. JASPER. Jaa! man, ik ken met geen gefimmeleer omgaan, daarom heb ik het lest an onze Grietje maar voor de vuist gezegd, hoe ik 'er over denk; — maar, vriendlief, an mijn genegenheid heb je zoveel, als an nieA 3 men>  6 DE HELLEVEEG, 2 7190». mendal. Maar zagt daar fchiet me wat in. Ik moet nou juist na de Notaris van Yib. beren; kijk ik zal eens met die' man overleggen, of ik Jacomijn geen andere mores zou kennen leeren, want kijk, menfchenvlcefch wil, allijkewel, niet gebeukt worden, als een Noordfche ftokvifch, en toen ik mij, Iaat zien eergisteren, verfchoonde, was deeze arm van de klop zo blaauw als een lazuur... Hoor nou, Pieter, als ik bij de Notaris ben, dan zei ik 'er bij akkazie zo een woordje van je zinnigheid tusfchen beijen laaten invloeijen, en eens vraagen, hoeveul ik over mijn' dochter te zeggen heb. r i e t e r ziende Grietje aan de deur komen. Eestig, Jasperbuur! bestig.... Groet ds Notaris van mijnentwegen. j a s v e r. Hadie dan, Jonkman! — Ik zal die Jncomijn wel ree maaken, en zo mak, zo mak als een Paafchlammetje. DER-  DE HELLEVEEG, 3 ToOtl. JF DERDE TOONEEL. grietje, pieter. r 1 e t e r naa Grietje een' zoen te hebben gegeeven. Morgen, Grietje! grietje hem ook zoenende. Morgen, Pieter! r 1e te R. Lieve meid! nou hoop ik, dat ik je een oogenblik zei kunnen fpreeken... gri e t je. Jongen, het is eergisteren zo Hecht bevallen... Wat heb ik een doodelijke angst uitgedaan, om je de deur uit te krijgen, als Willemijntje niet om bieten gekomen was, dan zouje de heele nacht onder de bloemkool blaêren in de 'kelder hebben moeten huishouën. Ik had zo een meêlijën met je. pieter. Och, daar heb ik je nog meêr lief om. A 4 Heb»  •« DE HELLEVEEG, 3 ToOll. Hebje weêr met moeder Jacomijn an de gang geweest; je oogen zien zo rood. GRIETJE. Jaa, jongelief, het is niet, om 'er huis meê te houën ... Maar wij ftaan hier zo nc in het oog van al de buuren. HETER. Laaten wij dan in huis gaan, Grietje! GRIETJE. Neen, Piet, ik durf niet. P I E T E R. Kom dan een andere raad.... Doe jij de deur op flot, en laaten wij met elkaêr de kaai omkuijeren — dan kennen wij het oog op deeze ftraat houën, en wij zeilen wel zien, of 'er een klant de ftraat ingaat de andere ftraat komen toch niet veel menfchen in. GRIET J E. Jaa dat is bestig , Pieter. Moeder is eerst 80 eventjes met de wagen uitgegaan, en zo ze al weer kwam, dan zou ik toch nog een bood-  DE HELLEVEEG, 3 ToOfl. 9 boodfchapje kunnen voorwenden, en ik zou zo een benaauwheid over jouw niet hoeven uit te ftaan... en al vindt vader Jasper de deur een oogenb'likje op flot, die man is te goed om boos te worden. PIETIR. ó Die komt het eerste halfuur niet t'huis, die is na de Notaris van Fibberen, om over je moeder te klaagcn, en denk eens, lieve meid, om over ons huwelijk te fpreeken. GRIETJE. Wat je zegt, Pieter och de man is als wijn en brood zo goed... Wij hadden geen' moeite om hem 'er toe te bcweegen, maar moeder Jacomijn, jaa was zij mijn moeder niet, ik zou wat anders zeggen Maar kom an. (Zij fluit de deur toe.) . (Onder het heengaan.) Wel jongen, benje niet bang, dat ik zo wat van de aart vat} me moeder zei krijgen? PIETER. Neen Grietje... als ik niet na vader Jasper gaa lijken, zei jij ook nooit zo een veugel worden, als je moeder... A s VIER-  IO DE HELLEVEEG, 4^». VIERDE TOONEEL. jacomijn komt met groote drift aan de rechterzijde van het Tooneel met haaf wagen op, za els Fieter en Grietje aan de linkerzijde praatende zijn heengegaan. Hijgende en blaazende , van vermoeidheid zet zij den wa_ gen agter op het Tooneel neder, en zegt: Wat is toch een menfch een vergeetachtig dier. Daar gaa ik zo uit, en fchreeuw mijn keel half uit het lid.... en bij de eerste' klant de' beste, die mij na toekruid vraagt. Ja, kedaar! ftondt Jacomijn, Trijn, waar is je rechterhand. Ik zou me toen voor mijn ftar hebben kunnen kloppen, al het toekruid leit nog in het voorhuis. Nou daar is wel geen man meê overboord, maar mijn clandifie, en dan zo een Brusfels end uit de weg en dat voor niemendaal. (Zij laat den wagen agter op het Tooneel Jlaan, en loopt na haar huis.) Wat weêr en wind! mijn  DE HE LI. E VEE C, 5 Toon. U mijn deur op Hot. — Waar fchuilt me Jan Salie en die Caronje van een meid (Zij klopt mst groot geweld aan de deur _) Hei holla, Grietje, Jasper, waar fchuilje lui. Doet mij open, doet mij open, of ik zeije lui mij de eerfte akkafie, alsje lui onder mijn handen komt zo murf beuken, als rotte kool... Waar fchuilt dat akkermentfe vee? VIJFDE TOONEEL. j A c o m ij n , stijst je aan de Linkerzijde over de onderdeur, liggende. J A C O M IJ N. Is het niet om je zelve an te tasten, Buurvrouw, daar kom ik zo zagtzinnig met me- wagen ankruijen. Ik had het toekruid vergeetcn meê te neemen. Ik klop an mijn eigen huis, dat het davert, en denkje, dat mijn fche'm van een vent, of me heks van een meid een' poot verroeren, om me de deur open te doen. S T IJ W.  IÜ DE HELLEVEEG, 5 ToOtl* st ijn tje. Zo, Buurvrouw! jacomijn. Als ik ze krijg, dan zei ik ze mijn ventjuk tusfchen hals en nek leggen... dat vee van de richel. s tij nt je. Zo Buurvrouw! j acomijh. Heb jij ze niet gezien, Stijn! — Bennen zij ook de deur uitgebruid? st ijn t j e. Jaa, Buurvrouw, ik heb ze allebei zien uitgaan. j a c o m ij n. Waar of die heibezems nou na toe zijn. s t ij n t j e. Dat hebben ze me niet gezeid, Jacomijntje! en ik kon het an 'er neus niet zien. jacomijn haar nafpreekende. Zo., zo.. Buurvrouw Stijntje! Hebben ze het  BE HELLEVEEG, 5 Toon. 13 het je niet gezeid en je kon het an 'er neus niet zien.... Wel zo, Stijntje fleepkous, wel zo men zou zeggen. — Je zoudt me met dat gefleep, en geteem zo gramfteurig kennen maaken, dat ikje met dit hennepzecl' over je fchaalen zou kunnen liaan. stijntje. Dat raad ik je niet, Buurvrouw! j a c o m ijn haar hennepzeel afdoende en in haar' hand houdende. En wat zou mijn letten, dat ik je rug eens daar meê mat... dan zou je wat vlugger worden. « t ij n t j e haaf bovendeur toetrekkende. Zo, Buurvrouw! ZES-  14 DE HELLEVEEG, 6 Tootl. ZESDE TOONEEL. JACOMIJN, ILIP. I L i r flaat met een' flok op een hokken en roept. Hoort, Burgers, hoort, al wie een fchoothondje gevonden heeft met ruige pootjes en een zwart vlekje op zijn' kop, om ?ljn' hals een rood fluweel bandje met zilveren belletjes, en brengt het bij den omroeper te ftcht, die zal een ducaat tot een' verëering hebben. JACOMIJ N. Tot een verëering zeg ik... Net als toen ik dat kerkboek gevonden had, dat ik om liet klinken, maar 'er kwam geen kristen menfeh om opdaagen en het roepgeld heb ik nog moeten toegeeven .... Hoor eens jongman, heb je mijn man of mijn dochter niet gezien? FLIP. Neen! Maar ik kan wel zien, dat jij ze verloorcn hebt. Wilje hebben, dat ik ze te  »E HELLEVEEG, 6 Toon. 15 te gelijk met het fcboothondje omroep, wat moet ik 'er op zetten voor hem, die ze leevendig of dood te recht brengt. j a c o m ij n. Een dozijn oorvijgen, en een paar opftoppers. flip. Uw onderdaanige dienaar. (Hij klopt op het bekken en roept:) Hoort, Burgers, boort, al wie Jasper Jochemfe en zijn' dochter Grietje mogt gevonden hebben, en ze leevendig of dood bij Jacomijn het Groenwijf in de Vetftraat te recht brengt,, zal een dozijn oorvijgen en een paar opftoppers tot een verëering hebben. jacomijn. Regeertje de Drommel, vent, of heb jij lust om vuistlook te proeven, r l ip. Uw onderdaanige dienaar. ZE-  16 DE HELLEVEEG, J ToOii. ZEVENDE TOONEEL. jacomijn, flip, grietje, heter. Grietje en Pieter onder het fpreeken van Flip opkomende . aan de linkerzijde worden door Jacomijn niet zo ras gezien, of zij vliegt hm te gemoet en flaat ze met het hennepzeel van elkander. jagomijw Deugniet van een vent, en caronjemeid ben je lui daar... (Tegen Grietje.) Waar is de Hemel van mijn huis, Dieraagje! geef op, geef op. grietje zeer bedremmeld in haar' zak voelende. Ik zal hem zoeken. Ik zal hem zoeken. j A c o m ij n haar na huis jaagende, met het hennepzecl, naadat zij den Jleutel gevonden heeft. Vort 'er mee. Sluit open, fluit open, rit*  DE HELLEVEEG, 8 Toon. 17 ritzige teef, of ik flaa je dood Dood flaa ik je anders. ACHTSTE TOONEEL. pi £ t e R, flip, stijntje Ifl het venjler. p 1 e t e r , Jlaande het misbaar van Jacomijn in haar' wagen geSprongen zijnde, beurt zich op, en zegt in den wagen zittende: Dat is een vermaledijd wijf, Flip... als zij de moeder van Grietje niet was... flip, De droes zei zo aanftonds weêrkomen. Dat is haar wagen, die moesten wij na de fchuur van mijn' vader kruijen, om dat kwaadaartig wijf eens een' pots te fpeelcn. p i e t e e. Dat is goed... Wacht, ik zal 'er uitko. men.... flip. Daar komt ze weêr an — kruip 'er maar » in.  IS DE HELLEVEEG, O Toon. in. Ik zal je wel weg kruijen, met wagen met al... p i e t e b kruipt weder in den wagen en Flip kruit hem weg. NEGENDE TOONEEL. jacomijn, s t ij n t j e in het venfier. jacomijn de deur uitkomende, hebbende in de eene hand toekruid en in de andere den fleutel, waarmede zij de deur fluit. Zie zo; nou zit 'er de vogel in. Zij ken nou reis deur de traliën gluuren, maar dat is het al... Zij kan 'er niet uit, die ligte kooi van een meid. En Jasper Jochemsze zei (laan kijken, als Piet Snot, als hij het hek voor zijn neus geflooten vindt. Wie weet, of hij niet begint te krijten, die oude zaggelaar... Maar mijn beste tijd verloopt. .. ( Zij gaat agter op het Tooneel. ) Mijn wagen? (ronddraaijende.) Mijn wagen, mijn wa-  DE HELLEVEEG, 9 ToOtl. I9 wagen! Helpt, buuren, buuren, dieven! dieven ! Stij'ntje! s tij kt je. Wel Buurvrouw! j a c o m 1 j n. Dieven, dieven... stijnt jr. Ik zie ze niet, Jacomijntje! jacomijn. Ik ben een verlooren menfch. Ik wou, dat de Drommel de vent met zijn' tanden van malkaêr fcheurde, die mijn' wagen geftolen heb. Waaijen zei hij, jaa dat zei hij. — Ik gaa zo drijvend na de fchout. s t ij n t j e. Wel Buurvrouw, wat ben jij driftig. j a c o m ij n. Zou ik niet driftig worden mijn wa. gen met zulke kostelijke groente... ik wou dat ik den dief zelf mogt ophangen. B 2 s t ijn"  iO DE HELLEVEEG, 9 TöOlt. S t ij N T j E. Maar wie weet, of de kwaê jongens je wagen niet in de gragt gekruid hebben Buurvrouw. j A c o m ij Ni Buurvrouw fleeplenden, wie weet of het jou bengels dan niet, op jou ariftooken, gedaan hebben, maar als dat waar is, dan zei ik jou en je gebroed zo toetakelen, dat 'er de honden geen brood of zullen lusten, s T ij N t j E. Wat je zegt, Buurvrouw. j a c o m ij m. Of denk jij, dat jij 'er maar alles uit moogt ftooten met je lebbige bek. Laatst hebben jou bengels nog een rooije kool van mijn venfter geftolen, en ze zeilen ze au 'er moer gebrogt hebben... Jaa! jij luibak en je lampoot van een vent vrecten van mijn zweet en bloed. Zulke fchendbrokken ben je lui. s t ijn T je. Je hebt het al heel kwaad, Buurvrouw; en  DE HELLEVEEG, 10 Toon. 21 en je hebt het allemaal mis, maar kedaar, zie ik je lieve Jaspertje van verre aankomen. j a c o mij ar, Jaa, ik zei hem lieve Jasperen. i, TIENDE TOONEEL. jacomijn, jasper, stijn- tje in hst venjler. Jasper komt zeer zagtjes aanhopen. j a c o m ij n. B^nje daar, Foeliebroek? Jan Treêzagt wat heb jij je voeten buiten de deur te zetten, als ik 'er uit ben, jasper. Ik heb ook zo mijn zaakjes. j a c o m ij n. Jou zaakjes... jou zaakjes. In wat kroeg hebje weêr zitten borrelen.... Bij bleeke Trijn of bij Jaap met de wen. B 3 JAi-  21 DE HELLEVEEG, 10 ToOtJ, JASPER. Neen! lieve fchaapje, bij geen van beijen. Ik heb mijn' zaakjes, zo als ik je gezeid heb. JACOMIJ N. Kaerel! maak me niet dol met je gelenter. Heb jij mijn' wagen ook gezien, ouwe meerkat?... Toe, toe, greins zo niet, en zeg mij of je me groenwagen gezien hebt. JASPER. Neen, liefje, Neen! of zo te zeggen Jaa en Neen! J iCOM IJ N. Nou jaa of neen, jij mot je beenen wat naje haaien en zo op het momment na de fchout vliegen, en je mot hem zeggen, dat hij de dief van mijn wagen mot opzoeken, en maar heel handigjes ophangen, of dat ik fchreeuwen zal, dat 'er geen recht in het land is. JA S TE R. Dat zelje wat baaten, kindlief.... maar, ik  DE HELLEVEEG, 10 Toon. 23 ik bidjc, bedaar toch wat. En dan zei ikje reis krek alles tot het minste zittepitje toe zeggen van de wagen, dat ik 'er van weet. jacomij n. Talm niet... Wat weet jij 'er van? jasper. Heel weinig, maar toch wat. Je mot dan weeten, toen ik over de brug van de kaai ging, zag ik heel van verre een' wagen om de hoek van deeze ftraat ftaan. Ik docht wel in men zeiven. „ Heden, dat is raar, zo in het midden van den ochtend de wagen van mijn Jacomijntje an de ingang van onze ftraat, zou dat wel goed fpul weezen, maar ik docht met een; mijn Jacomijntje is zo een nette akkuraate vrouw, die zei dat wel weeten.... j a c o m ij n hem de hand vol toekruid in zijn gezigt /mijtende. Jij docht... Jij docht... Jacomijntje voor en Jacomijntje na en denk jij hem dan nou ras te gaan haaien, baviaans hoofd! B 4. jis*  04 DE HELLEVEEG, 10 Tom. JASPER. Wel kind! hij is 'er ommers nou niet langer... Wat docje me met dat toekruid zo in mijn aanfchijn te gooijen... De dragon zit nog in mijn' pruik. JACOMIJ N. Zei jij toch reis heel handigjes heengaan en mij de v/agen zoeken, of moet ik jou langpoot van het vuur haaien.... JASPER. Neen Jacomijntje lief, neen Jacomijntje lief... ik vlieg... ik loop... ik gaa... ELFDE TOONEEL. 1 JACOMIJN, STIJNTJE W het venjler. JAC OM IJ N. Doeniet! Icgje daar nog al uit venfter... mijn gedoente te befp'oneercn ... S T IJ N T J E. Wel Buurvrouw, mag ik in mijn cige huis niet  DE HELLEVEEG, II Tooit. 2$ niet uit het venfter leggen, en al wou ik dat een heele dag doen, zeg jij me reis, wie me dat zou kennen heietien. Ik wil nou reis kijken, hoe ondeugend jij met je man huishoud. J a c Q m i j n. Kijk dat raakt jou niet een mijt. Een ieder kookt zijn pot op zijn wijs.... verftaaje. — Verbeeldje eens, dat marmotfch gezigt heit mijn' wagen van verre zien ftaan, en hij heit 'er niet eens acht op gegeeven Ik wed, dat hij nou misfehien alweer met de Schippers an de appelfchuitcn ftaat te praaten... ik zal 'er eens na Kloeten kijken. Zij gaat eenige Jchreden agter uit, en ziet na de fchermen aan de rechterzijde. B 5 TWAALF-  a6 de helleveeg, 12 Toon. TWAALFDE TOONEEL. jacomijn, van fibberen, stijkïje in het venjïer. van fibberen in het opkomen van de linkerzijde tegen Stijntje. Woont hier ergers ook een zekere Jasper Jocherasze; zijrf vrouw hict Jacomijn? Zij moet een groenwinkci doen. j a c o m ij n toefchictende. Mijn Heer! Ik hen de vrouw van die Jasper. Hadtje wat tegen hem te zeggen. Hij is niet t'huis, als je mijn fpreekt, dan is het zo goed, als of je hem fpreekt, en nog beter, want rechtuit gezeid, mijn Heer! Hij is een locris van een vent. van fibberen. Het past geen braave vrouw zo van haaren echten man te fpreeken.. - jacomijn. Dat zou ik je verzoeken, mijn Heer! van  de helleveeg, 12 ToOtl. «7 VAN FIBBEREN. Vrouwtje, ik ben hier niet gekomen, om door u voor den gek gehouden-te worden ... JACOMIJN. Vrouwtje... Vrouwtje... Wel mannetje., zie je mijn voor zo een doetje an .... AI lijk je een groot Heer ik wil voor jou zottin hier niet ftaan. VAN FIBBEREN. Kom laaten wij eens met malkander in huis gaan. j a c o M IJ N. Als ik het wil hebben, mijn Heer! Ik heb je immers al gezeid, dat me vent niet t'huis is, hoe ken je dan nou zo leggen te maaien en te drijven. Kijk, als ik je in men buis niet hebben wil, dan zei jij, als was jij Heintje pik zelf, 'er geen poot inzetten. VAN FIBBEREN, Vrouwtje! Het is immers hier geen gefchikte plaats, om over het huwelijk van je dochter te fpreeken! JA-  20 DE HELLEVEEG, 12 ToO». j a c o m i j n. Wie quallificeert jou ooi over me Grietje te komen praaten. Zouën dat de zaakjes van den ouwen geweest zijn. Heb hij daarom zo loopen drentelen. Wel de drommel zal hem een rokje naaijen, en hij zal 'cr voor op zijn klappeidot hebben. Wat ben jij 'er voor een? van fibberen. Ik ben de Notaris Publicus Amos van Fibberen. j a c o m ij n. Amos van Fibberen! Ha! ha! van Fibberen, ha! ha! ha! wel het is om je een bochel te lachen, van Fibberen, wat een lieven naam. Wel nu, Mijn Heer van Fibberen, gaa jij nulletjes na je huis toe, en als je al te met mogt vemcemen, waar mijn wagen geftooven of gcvloogen is, dan zou jij me een heele groote dienst doen met me dat te zeggen. Voor de rest heb ik niemendal met jou uit te ftaan, en ik wil geen woord metje fpreeken over me dochter Grietie. van  ÖE HELLEVEEG, 12 ToOH. 29 van fibberen. Geef mij dan maar mijn drie fchellingert. j a c o m ij n. En dat waarvoor? van fibberen. Voor deeze befogne en mijn advijs. jac o mijn. Wat befogne, wat advijs... Brui de kaai op met je advijzcn... Ik weet van dat gebrui niemendal, maar kijk, dat weet ik, dat ik an jou geen fcbrapzeltje van mijn nagel fchuldig ben. van fibberen. Kom vrouw! Betaalen, betaalen is hier de boodfchap. Je hebt hier te doen met een man van qualiteit. jac o m ij n. Omdat jij een' rok met vergulde knoopcn an hebt, en een dikke pruik op je kruin —en een rotting in je handen, en dat je een item hebt, als de boevenklok en oogen op-  go DE HELLEVEEG, 12 ToOH. opzet als een leeuw... Waar zie je mijn vooran... ik ben ook een vrouw van qualitcit. van fibberen. Ik raadje niet met mij te (potten of maar waarlijk laaten wij in huis gaan of geef mij mijn drie fchellingen... DERTIENDE TOONEEL. jacomijn, van fibberen, s i- M o n, s t ij n t j e in het venster. . Simon met een pakje brieven, in zijn hand, fchelt aan een der huizen op het Tooneel aan, en geeft een brief aan een Dienstmeid over, waarop hij geld ontvangt, terwijl Jacomijn en van Fibberen hun gefprek voortzetten. j a c o m ij n. Zei nou dat geneurie over die drie fchellingen een end hebben. Ik zegje nog eens, datje maar heel fpoedig van me deur zclt heb-  DE HELLEVEEG, I3 Toofl. 31 hebben te gaan, of ik heb daar agter een' beuzemltok ftaan, en daar meê zou ik je op je langen lenden kunnen fpeelen, datje ribben kraakten... Verftaaje dat, Dievekind van een Notaris! van fibberen. Dievenkind... en dat tegen mij... (Tegen Simon.) Simon, ik ben blij, dat je hier net op het mat komt. Je hoort hoe ik hier geinjurieerd word. simon. Jaa, Mijn Heer! van fibberen. Je wilt mijn getuigen wel wezen. simon. Uw ootmoedige dienaar. (Hij buigt zich zeer diep, en laat onder het buigen de brieven uit zijn' hand op het Tomcel vallen.) j a c o m ij n. Ha! ha! Uw ootmoedige dienaares... Een fchoone getuigen. tan  32 DE HELLEVEEG, 13 ToOKé van fibberen met een zakhoekje in de hand. Hoe heet jij meêr, als Simon. simon. Ik hiet Simon, Simon de Brievebefteller. van fibreren. Neen, maar je naam, je eigenlijke naam_ simo n. Wel die is Simon, mijn Heer! van fibberen. Gij begrijpt me niet recht, jongman! men noemt mij wel eens de Notaris Amos, fchoon meer en dat ook beter is, de Notaris van Fibberen. simon. Jaa'. jaa! wacht ik hiet Simon van Lekkerkerk. van fibberen tegen Stijntjé. Vrouwtje, ben jij ook niet geneegen, om des noods getuige te zijn bij de Heeren, hoe ik hier geaffronteerd ben. s T IJ N>  DE HELLEVEEG, 13 ToOft. 3j s t ij n t j e. Heel gaarne, mijn Heer! heel gaarne, al was het zelfs voor het Hof van Holland. j a c o m ij n haar najpreekende. Heel gaarne voor het Hof van Holland. van fibberen. Mag ik je naam dan weeten. j a c o m ij n. ,, Simon van Lekkerkerk en Amos van Fibberen, wat een misfelijk paar!" van Fibberen fchriift den naam van Simon op. s t ij n t j e. Och jaa ik hiet Srijntje Lepelaar de vrouw van Pieter Droogfchoen, van Fibberen Jchrijft haar' naam op. j a c o m ij n. Motje der alias ook niet weeten, ze hiet in deeze buurt Stijn kijk uit — en in de voorige hiette ze Stijn uit en t'huis. C VAM *  34 DE HELLEVEEG, 13 ToOfJ. van fibberen tegen Jacomijn. Gij ziet nu, vrouw, ik heb de getuigen opgefchreeven en in mijn' zak. Nu zal ik u uit overboodige goedheid en vriendelijkheid nog eens vraagen of gij nu ook nog genegen zijt, om mij de drie fchellingen te betaalen, of... jac omijn. Wacht ik zei je betaalen (Jacomijn tven binnen.) van fibberen. De baarlijke droes lijkt wel in dat vrouwsp:rfoon gevaaren. jacomijn met een' bezemjlok. Spreek nou nog reis van betaalen, dan zei ik je met dien bezernftok op die groote pruik trommelen —- uitzuiger van weduwen en weezen... van fibberen. Ik moet de drie fchellingen... JA-  DE HELLEVEEG, 13 Toott. 3$ j a c o m ij n treedt hem zeer na bij en geeft hem een knip voor zijn neus. Drie fchellingen —, Neen mannetje j'e bent me niet meêr, dan een knip voor je neus waardig. van fibberen. Au! au! (tegen Simon en Stijntje.) Jelui hebt het gezien — jelui hebt het gezien... Gij hebt de Isfie mijn neus aangedaan gezien. j a c o m ij n. Jij hebt het gevoelt — Jij hebt -het gevoeld... Wil j'e nou je fchellingen met dit endje op je rug betaald worden. van fibberen. Ik gaa zo inmediaat na den Hoofdofficier, dan zult gij eenige jaaren voor die drie fchellingen fpinnen. —'Gaa meê, Simon! simon. Als mijn brieven beiteld zijn zal ik komen. C 2 ja-  36 DE HELLEVEEG, 14 TóOtl. J A C O M IJ N. Geluk op j'e reis... (Simon krijgt van haar in het heengaan een jiag met den bezemftok.) Dat is mijn complement aan den Hoofdofficier. VEERTIENDE TOONEEL. JACOMIJK, S t IJ KT JE 111 het venjier. J A C O M I J «. Na de Hoofdofficier... tut! tut! Na de Hoofofficier.... Kom kom ik ben geen kind, dat men met een bullebak na bed kan jaagen, en ik ben immers een burgeres van deeze ftad.... (Tegen Stijntje.) Kijkje nog met uw' aapenfmoel uit het venfter. ■ Sleeplenden! heb jij ook lust om eens te proeven. s t IJ N t j e. Hartelijk dankbaar. (Zij trekt haar venjier digt.) JACOMIJN. Door al dat gcduveljaag, heb ik mijn vent en  DE HELLEVEEG, 14 ToOfl. 37 cn mijn' wagen vergeeten. — Mijn wagen jaa ais die niet weêrkomt, dan treur ik me dood Waar blijft toch die oude zagge- laar. — Ik zou Grietje ook wel eens uit ftuuren... maar die teef vertrouw ik niet... Kom, ik mot 'er zelf maar op uit. Ik zal bij al de oudroesten en fmokkelaars omloopen, om te kijken of zij ook mijn' wagen hebben ingekogt — maar als het fcheele liregje is in het Roestige Knipdot, danken ze ftaat maaken, dat ik haar de oogen op .haar wangen haal.... St. ft. daar komt een mostertjongen ... Ja zo kan men geen oogenblik het huis laaten alleen ftaan. VIJFTIENDE TOONEEL. Jacomijk, heter als een Lijfknecht gekleed. J A c 0 M IJ N. Wel Heer en Vriend! wat moet jij hebben? pieter. Mijn Mevrouw hadt gehoord, dat je zulc 3 ke  j8 DE HELLEVEEG, '5 ToOtl. ke puiks puik van bloemkool hebt, en daarom kwam ik je nou zeggen, dat jij 'er een ftuk of tien voor haar most bewaaren, en tegen fchemeravond mot jij ze maar eens brengen. ] AC o M IJ N. Och vriendlief! ik heb geen beste bloemkool, mijn wagen, waarop ik mijn beste kooien had (en andere zou ik an je Mevrouw niet durven prisfenteeren) is weggeftoolen .... Ik ben zo nijdig, dat ik mij' zelve zou kennen antasten. — Die dicven- flags Jij lijkt me nog al een hupfche kerel, wat denk jij, dat best gedaan zou weezen, om mijn wagen weêr te krijgen. HETER. r Ik ben hier nog maar weinige dagen in de ftad geweest, maar tot onzent zouden wij zo iets door een' omroeper laaten rondklinken. JACOMIJN. Hoe ken nou een menfch zou je zeggen 20 Homp weezen„... daar had ik r.ou nog geen  DE HELLEVEEG, 15 ToOtl. 39 geen oog vo! an gedacht... en allijkwel ik had de vent of zijn' knecht nog zo eventjes gefprooken... maar wie zei die boodfchap voor mij doen. Hij woont hier nog al een groot end van daan... en ik mot om mijn vent en me meid, zo wat digt bij de werken blijven. HETER, Och ik zou je heel gaarne die dienst doen, maar ik weet de weg nog zo niet in de Had. Als jij iemand hadt om mij die te wijzen.... JACOMIJN. Geen zwaarigheid, vriend! geen zwaarigheid... als jij me dat plaifier doen woudt. — Zie ik heb een dochter, daar zitten zowat wilde hairen in, daar mot ik oppasfen, en ze heb een vrijer, daar ze Hinkend mal na is. — Griet weet heel wel waar de omroeper woont. — Zij zei je 'er wel brengen ... en als je weerom komt, dan zei 'er een heel lekker half elfje klaar Haan. (Zij roept. ) Grietje! Grietje! C 4  4° DE HELLEVEEG, 1$ ToOtl. HETER. Jaa maar mijn tijd, mijn tijd... jacomij n. Tut... tut... Je bent nog een bloed, jc bent nog een nieuweling .... Laatje volk eens na jou wachten — jij wacht zo dikwijls na haar. Griet! Griet! of mot ik je komen haaien. (Zij roept aan de deur) Waar blijfje ? grietje van binnen. Moeder! mijn neus bloedt nog van daar even. j a c o M ij n. Heruit maar. — Van neu^ bloeden zei jij niet (terven. Zo raakje wat van je kwaad bloed kwijt, Heks! grietje van binnen. Ik zei komen moeder! maar ik zei eerst een fchoone halsdoek andocn, deeze zit al te maal zo vol bloed. j a c o M ij n. Zelje komen, dons! Jij een fchoone halsdoek...  DE HELLEVEEG, 17 Toon. 41 doek... wel men zou zich bederven. Zei jij komen of niet? grietje. Moeder ik kom, moeder ik kom. ZEVENTIENDE TOONEEL. grietje,, haar doek nog om den hals doende , jacomijn, hete r. j a c o m ij n. Nou voddeke vetmuil; met je fchoone halsdoek... Zei jij dien jongman.... Wat ftaaje te fnotteren de menfehen zouën we! denken, dat ik je met de tang tusfehen hals en nek geflaagen had. Toe, toe... breng jij die jongman eens bij de omroeper, en hij zelje weêr t' huis bezorgen ook. Begrijpje, veugel, omdat je niet uit je kooitje vliegen zelt. — Nou ik gaa de koffij klaar maaken... Hoor jongman! me wagen is blaauw geverwd, en 'er ftaat twe J.J op» Zeg bet toch wat. accoraat an de omroeper. C 5 ACHT-  42 DE HELLEVEEG, I? Tooll, ACHTTIENDE TOONEEL. GRIETJE, PIETER. PIETER. Wat zeg je nou van me, Grietje! GRIETJE. Wat? Ben jij het Pieter? PIETER. Jaa! lieve meid. Ik ben blij dat je bij me bent.... Krijg jij zulke klop van dat vuilaartig vrouwmenfeh , dat jij moeder noemt... - Ik had al wat ik verduwen kon toen ze je beleedigde... Ik wist geen beter raad, om je te verlosfen, als dat ik me verkleedde. GRIETJE. En wat wil je nou? HETEEi Dat jij je uit de klaauwen van die furie houdt. — Ik zei je bij Aaltje over het Vrouwenhuis brengen — en je daar onderhollen, tot dat jij een dienst hebt, G RIE-  DÈ HELLEVEEG, iS TaOft. 43 grietje. Neen! Pieter, dat 2011 me op een kwaaije naam brengen, en dan zou vader Jasper al de ongelukken alleen moeten draagen, en waarlijk die goeije man heit genoeg. pieter. Maar, als je moeder je dood flaat, Grietje. Ik ben alle dagen zs> doodelijk ongerust over je, want als zij je onder haar vuurige nagels heeft, dan is zij tot alles in ftaat. grietje. Dat je zegt, is waar, Pieter. — Ik heb 'er zeker bcel veel van uitte ftaan... maar me dunkt een kind mag zen ouders maar zo niet verlaaten... Je weet, dat ik je lief heb... maar och! daar komt me ouwe man .. waarlijk Pieter Ik heb zo een meêlijën met hem.... Wat of hem nou weer overgekomen is, hij lijkt wel te huilen. N E-  44 DE HELLEVEEG, 10 ToOll. NEGENTIENDE TOONEEL JASPER, GRIETJE, PIETER. GRIETJE. Wat fcheelt 'er an, vader! Hoe ben jij zo bitter bedroefd. JASPER. Och het is niet, om te bedaaren.... Ik ben daar de Notaris van Fibberen tegengekomen, en hij ging zo regelrecht na de fchout... en daar zei hij je moeder anklagen, en om haar bejegeningen laaten pakken... Och... zie .. zie... zeis wel wat haastig en een verbruide Helleveeg, maar zij is toch mijn wijf, en wat zou dat een fchande weezen voor mijn en voor jou Grietje... Ik ben 'er zo van gealtereerd... maar wie is die jongman, die je daar bij je hebt. GRIETJE. Och vader, het is Pieter. JAS-  DE HELLEVEEG, IQ 7*00». 45 Jasper lachende. Hoe Pieter is immers een timmermans knecht. pieter. Jaa maar ik ben nu maar uit puure disperatie lijfknecht geworden. jasper. Wel men zou zeggen... maar Pieter! ik geloof daar zit een argje agter... grietje. Och Pieter! zeg eens, weet gij geen raad, om moeder uit de handen van het gerecht te houën. pieter. Wat zei ik 'er veel van zeggen. Het zou tot je geluk dienen , als zij in de knip was. grietje. Ik bidje, Pieter, praat toch zo niet. Wai een fchande... pieter. Daar valt me dan wat in; Flip de omroepers  46 DE HELLEVEEG, 10 ToOtt. pers knecht, mijn beste vriend, die met mij alleen weet, waar je moeders wagen gevloogen is, is zo een flimme gast, die zei misfehien nog wel raad weeten... Kom Grietje, gaa met mij meê, dan zeilen wij zamen dat eens met hem overleggen... grietje. Vader, ik kom zo mommentelijk weêr — maar zeg toch niet dat je met Pieter gefproken hebt. pieter. En zwijg toch vooral, dat je lugt hebt op de wagen, want dan zon ze worden als een woedende... Nou dag, vader Jasper! tot weerziens. TWINTIGSTE TOONEEL. jasper, s tij nt je opgekleed aan de deur. jasper. Ik wou, dat ik toch reis net weeten kon, wat 'er gebeurd is met de Notaris — en ik  DE HELLEVEEG, 20 ToOH. 47 ik durf 'er bij haar niet een woord van te kikken maar daar ftaat net Buurvrouw Stijntje, die zei 'er wel wat van vernomen hebben. Gocijen dag, buurvrouw. s t ij nt je. Goeijen dag, Jasper Jochemsze! jasper. Al zo netjes in de plunje, en dat zo vroeg op den dag. Het beste hoedje op, en een chits jakje aan, en zo een hagelblank boezeltje veur. Begint de vrouw van je oudfte zeun. stijntje. Neen, Jaspertje, onder ons gezeid, ze is eerst in 'er achtfte maand. —.. Maar daar is heel wat anders op fchotel... Ik wacht alle oogenblikken voor de Heeren te zeilen ontbooden worden. jasper. Jij, heden?... Je hebt immers geen officie gekreegen. stijntje. Neen Jasper.... maar men kan daarom heel  4$ DE HELLEVEEG, 20 ToOfl. heel wel op het 'ftadhuis motten weezen. Ik heb al een heele poos op den Boó zitten wachten.... Weetje nog niet wat 'er hier gebeurd is, naa je uitgegaan bent. Nou man het zei 'er ftinken. Jou wijfje zei 'er van lusten. Ik denk dat ze gaauwtjes, terwijl 'er op haar rug braaf getrommeld wordt, na het fpinhuis zal marcheeren. — Nou ik zei reis kijken, om de hoek van de ftraat, of de Boö nog niet komt, want ik ben je wijf zo moê als gefpoogen fpek. JASPER. Jaa Buurvrouw! ik heb een wijfje, dat meen ik dat ik weet... jaa ik heb een wijfje. EEN EN TWINTIGSTE TOONEEL. JACOMIJN, JASPER, STIJNTJE. JACOMIJN. Te ftaan kallen met buurviouw Sleeplenden , dat hiet zoeken na mijn wagen. Wat doe jij je met andere vrouwlui op te hougn — ouwe neutekraaker. Waar is mijn wagen? fpreek... JAS-  DE HELLEVEEG, 21 ToOtt. 4£ jasper. Ik weet het niet. ja co mij kt. Ik weet het niet? Stijve klik! hebje *er wel eens nagekeeken. jasper. Bejegen me toch zo fel niet, Jacomijntje ! ik zou je raaden, je wat bedaard te gedraagcn, want daar hangt een zwaare bui over je hoofd. j a c o m ij N. Nou en wat zou dat zijn ?.. Spreek op. —« Toe, toe... geen janusjes te maaken. — Wat zou dat zijn! jasper. Dat weet ik niet. j a c o m ij n. Dat weet ik niet. — Ik zelje weetnieten. (Zij neemt een' kool uit de mand, die voor de deur jïaat. ) Een rotte kool in je aapenfmoel, ouwe toverlantaarn! D - JAS-  50 DE HELLEVEEG, 21 Toon. j aster vallende. ó Mijn, ö mijn! s t ij nt je. Buurvrouw! Buurvrouw! Dat zeljc nog opbreeken als de hond de worst. JA CO M IJ n. Ei dieveflag... bemoei jij je met je eigen zaaken, je hebt genoeg in je eigen tuintje te wieden. Jij hebt zoveel ongedekte fchuuren. jasper opftaande en de koolbladeren van zijn gezigt en kleeren neemende. Wel foei, wel foei, Jacomijntje, dat is geheel geen fatzoen. jac o m ijn, Kom, kom, ik zeljc dan fatzoeneeren... (Z:j neemt een' rist uijen op en flaat hem met dezelve om de ooren. ) Daar daar hebt jij nou knoflook — en (hem een'ge klappen om de ooren geevende.) Zo je vuistlook begeert —< daar —— daar daar. TWEE-  DE HELLEVEEG, 22 ToOtt. 5l TWEE EN TWINTIGSTE TOONEEL. jacomijn, jasper, twes gerechtsdienaars, s tijntje. eerste gerechtsdienaar. Hei! hei! wat is dat voor een leeven. tweede gerechtsdienaar. Jaa, jaa, zij is het —■ kom... laaten wij geen tijd verliezen.... Kom vrouwtje! Gaa in ftilte met ons meê. j a c o m ij n. Ik, ik? eerste gerechtsdienaar. Jaa jij, jij die alle dagen de buurt in opfchudding brengt; je dochter zo goddeloos teistert, die je man zelfs op ftraat afklopt, j a c o m ij n. Een eerlijke vrouw, als ik ben, die 'er ooren fchudden ken, dat ze klappen... Ja het is om te befterven... maar heb je lui D 2 het  52 DE HELLEVEEG, 22 Toon. het hart om an mijn lijf te raaken, dan zei ik je de tien gebooden zo vierkant in je bakkusfen zetten. Daar ftaat nou die weer en windfche feeks van een Stijn mij uit te lachen ... Wat Iet me, dat ik je zo je geleende of gcftolen muts van je neetige hairen trek... jacomijn, willende Stijntje aanvliegen, maar de Gerechtsdienaars grijpen haar en houden haar vast. Rotte venten, daar je lui bent. [Zij fpuwt een der Gerechtsdienaars in het weezen) dievcleijers, die op de bedelaars past, en zelf de grootfte fchooijers van den aardbodem zijt, laat me los, (waarop zij een rottingjlag krijgt.) Au! au! Jaspertje, Jaspertje ken jij je vrouw zien Haan .... Als je lacht,.. Vent... heb jij me die kool geftoofd ?... jasper. Je most kleine broodjes bakken, kind! Meugelijk.... jac o m ij n. Ik ben zo raazend boos als een fpin... Ik wou dat ik maar venijn fpugen kon. JAS-  DE HELLEVEEG, 22 ToOH. 53 jasper. Dat zelj'e niemendal baaten, en niemendal ook. j a c o m ij n. Ei, ei Jasper! jasper. Ik bidje, Jacomijntje! j a c o m ij n. Wel doe jij ten minste een goed woord voor me. jasper. Wel kind, wat zal ik zeggen. jacomij n. Wat je zeggen zoudt; zieje dan niet, hoe me de dienders beet hebben. jasper. Jaa dat zie ik kind — en het fpijt me, dat het nou zo ver gekomen is. (Hij huilt.) jacomijn ' tegen de gerechtsdiemars.. En waar moet ik nou na toe? D 3 E E R S-  54 DE HELLEVEEG, 22 ToOtt. eeeste gerechtsdienaar. Zo regelrecht na het fpinhuis. jacom ij n. Zowaarachtig... (naa een oogenblikje bedenken, zeer vriendlijk.) Nou als het dan zo moet, dan moet het zo, ik bidje, laat me dan nog maar eventjes in huis gaan om mijn prinfesfekap te haaien, dan kennen mij de menfehen zo niet in mijn oogen zien. tweede gerechtsdienaar. Gaauwtjes dan... haal ze maar, wij zullen onderwijl anje deur op fchildwacht ftaan... ( Zij gaat in huis. ) jasper. Het doet mij wel in mijn hart leed, dat mijn vrouw zulk een fchandaal ondergaan mot, maar ik zie nou nog een gerust endje Ieevens te gemoet, ik dank je lui dat je me van dat wijf verlost hebt, daar, mannen, daar is een drinkpenning voor jé moeite. j a c o m ij n boven uit het venster. Nou is de deur op flot, weerwolven.... pa.  DE HELLEVEEG, 22 ToOll. *J pavadeer nou voor inijn huis als je lust hebt.. Ik heb hier een ketel met kookend water, en zo je lui nou plaifier heb om die warme regen op je lui aanzigtcn te hebben... De Gerechtsdienaars kopen van onder het huis. Ila! ha! Ze loopen net als de Rhijngraaf, nou het 'er op ankomt.... Houdt nou je post... JASPER. Wijfje lief! JACOMIJN. Jij, Wijfje lief! heb ikje niet een drinkpenning an dat dievengoed zien geeven. (Eenige rottige appelen uit het venster /mijtende.) Kst kst met zo een rekel, ö ik heb nog zoveel om mij te diffenfeeren. Wilje lui de ketel reis zien... (Zij laat een ketel met •warm water zien.) Kom hier nou als je durft. Hier is nou mijn kasteel. Daar ftaa je lui nou al te maal als zoutpilaaren, net als of je het te Keulen hoort donderen... Jongens, die onder de kerktijd kooten, op de D 4 rib-  56 DE HELLEVEEG, 22 ToOtl. ribbe te Haan... dat ken je lui kinder- beulen! EERSTE GERECHTSDIENAAR. Jij weet wel, dat jij in onze pcrfoonen de heilige juftitie lefeert. J A C O M IJ N. Daar begint de Duvel nou pfalmen te zingen.... Jij lui de heilige j'uftilïe ?... Wel dan moeit, het 'er met de juftifie in ons Land flecbt gefteld weezen... Loop, loop, laat na je kijken... de heilige juftifie, het is om je flap te lachen, ziet 'er heel anders uit. DK II  DE HELLEVEEG, 23 Toon. 57 DRIE EN TWINTIGSTE TOONEEL. jacomijn in het venster, de onderschout, van fibberen, grietje, heter, ja ster, stijntje. de twee gerechtsdienaars agter den Onderfchoitt, j a c o m ij n tegen van Fibberen. Komje daar nou an, faterskop, die mij docht in de lij te brengen en jij ook (tegen Grietje) Pimpelmeesje. Ei, ei, was die febijtvalk van een jongen je Pieter. Most» jelui... de onderschout. Houje ihater toch, vrouwsperfoon.... Je tiert als de baarlijke droes. j a c o m ij n. As ze jou zo nazaten als mij, arme vrouw, dan geloof ik dat je ook wel wat leeven zoudt maaken, Mijn Heer! D 5 DE  53 DE HELLEVEEG, 23 ToOtt. de onderschout tegen de Gerechtsdienaars. Waarom nebje lui dat wijf niet buiten de deur gelokt... eerste 'gerechtsdienaar. Och mijn Heer! Zij is buiten de deur geweest... maar de veugel is ons ontvloogen.» de onderschout. Ouwe hoeren! als je lui bent... tweede gerechtsdienaar. En, 6 mijn Heer! wij zijn zo verfchrikkelijk gelefeerd. de onderschout. Die lsefie zal wel weer overgaan, daar heb ik geen de minste zwaarigheid voor.. • Gaat maar met je beijen in huis. eerste gerechtsdienaar. De deur is op flot, mijn Heer, en daar bij dreigt ons dat ferpent met kookend water in onze nek te gieten, als wij het huis maar naderen en zie je mijn fleer! daarin... d e  DE HELLEVEEG, C3 ToO». 59 je oh d.e RSCIIOÜT. Ik zie wel, datje lui maffe kaerels bent... ik zeg, dat jij lui ten minsten voor mijn oog aan de ring van de .deur probeeren zclt.. beide de gerechtsdienaars. Wij durven niet, wij durven niet. j a c o m ij n. Zij durven niet, zij durven niet. ha! ha! de onderschout. Dat lachen zei je zuur opbreekeh, vrouwmensen ! AI durfden al de dienders uit de heele ftad niet... dan heb ik nog andere middeltjes. De Heèren van den Gerechte zijn juist tegenwoordig vergaderd, die zullen je de deur wel uit krijgen, met een Commando zoldaaten. Komt mannen! volgt mij. j a c o m ij n tegen den Qnderfchout. Hoor mijn Heer! ik had liever... de onderschout. Ik fpreek niet met je, of je moet beneden komen. ja-  63 DE HELLEVEEG, 23 Tooit. jacomijn. Maar moet ik mij dan zo op genade, en ongenade overgeeven. de onderschout. Talm je nog, dan gaa ik heen, en dan zei jij het kwaad hebben om 'er zonder een v/arme rug af te komen. j a c o m ij n , uit haar beneden venster. Ik kom, ik kom... Zouden wij het hier niet v*or het venster kunnen afdoen. de onderschout. Terg mij niet meêr, wijf! Op het oogenblik zeg ik je an de deur... jacom ijm. Wel nou, mijn Heer! daar ben ik nou. (De Gerechtsdienaars vatten haar aan.) Au! au! vermaledijde kaerels! de onderschout. Niet te fchelden zeg ik je... Zie zo nu ben jij in mijn magt, en de Heer van Fibberen dien jij zo mishandeld hebt, heeft een zak  de helleveeg, 23 Tooit. 6l zak guldens gereed leggen om tegen je te verprocedeeren, terwijl ik je onderwijl als een wijf, dat dagelijksch deeze gantfche buurt op fielten zet, agter de traliën zal doen fluiten... Marcheer cp, j a c o M IJ N. Och mijn Heer de Ouderfchout, genade, genade. Mijn Jaspertje, mijn Grietje, Stijntjebuur, hebt toch medelijden met een ongelukkige vrouw. — Och, mijn Heer van Fibberen! Zei jij me dan om een haastigheid ongelukkig maaken... Ik wil de zoom van je rok wel zoenen... Ik wil je al de fijne fruiten van mijn wagen, als hij weêrkomt, prisfent geeven... ik zei je voor je moeite van van morgen een dukketon met twee koppen geeven... Och mijn Heer de onderfchout — och Heeren dienders... Genade... zo Grietje... Jou zie ik nog huilen... VAN FIBBEREN. Jaa dat lief kind heeft wat om u te lijden gehad... en het is om haar alleen, dat gij niec  62 DE HELLEVEEG, 23 ToOIÏ. niet op het fchavot zult komen... Zij heeft haar zilveren beugel verkogt, om bij mij de lasfie, mij aangedaan, af te koopén... en als je nu eenige dingen belooven wilt, dan zal ik zelfs om haarentwil van mijn verdere eifchen afzien — en mijn Heer de onderfchout u misfehien weêr in vrijheid ftellen. jacomijn. Och mijn Heer! ik wil je wel alles belooven, al moest ik je allen een voor een afzoenen. van fibberen. Primo. Zult jij dan allen, die gij beleedigd hebt, excuus vraagen... j a c o m ij n. Ik vraag excuus, ik vraag excuus. van fibberen. Secundo. Zult gij in het vervolg uw man en uw dochter niet weder afrosfen, en niet weder zo beestachtig behandelen, als of ze uwe honden waren. JA'  de helleveeg, 23 Toon. 63 jacomijn. Och neen! mijn Heer! van fibberen. Tertio. Zult gij nooit uwe Buurvrouw Stijntje , of haare kinderen befchuldigen, dat zij' van uwe fruiten en groentens fteelen. j a c o m ij n. Neen, Mijn Heer! al zag ik het voor mijn oogen.i van fibberen. Oimrto et Ultimo loco. Zult gij, als ware het een zegel van dat alles, hebben toe te liaan, dat uw lieve dochter Grietje met dee. zen hupfchen jongman in het huwelijk treedt.. Bedenk u kort, of... jac o mijn. Jaa dan, jaa! als het dan zo wcezenmoet.. grietje tegen den Onderfchout. Och, mijn Heer! Laat mijn moeder nu tóch los: ik kan het waarlijk niet langer aanzien.... Dl  04 DK HELLEVEEG, 23 Tooit. de onderschout tegen Jacomijn. Beloof jij me dat ailes heilig te zullen houden. He! jacomij n. Jaa mijn Heer! jaa, dat beloof ik je.... maar evenwel het valt me zo hard, dat ik niemendal bedingen mag... ik wil wel belooven, dat ik alles zei nakomen, maar als ik an mijn wagen denk, zie mijn Heer de Schout, dan word ik als helfch vuur op een Hokje... mijn wagen... mijn wagen... de onderschout. Hoüdje toch wat bedaard, want je xvagen zei wel weerom komen... Het is maar een pots, die je gefpeeld is. j a c o m ij n. En wie drommel heit me die pots gefpeeld.. . als ik die ... de onderschout. Geen als ik die.... maar daar komt je wagen aan. V IE R-  DE HELLEVEEG, ^Tootl. 6*5 VIER EN TWINTIGSTE TOONEEL. de onderschout, jacomijn tusfcketl de twee Gerechtsdienaars, flip met den Groenwagen, van fibberen, grietje, pieter, jaster, stijntje. flip. Ziedaar, Jacomijntje, naa veel moeite breng ik je wagen te- rug... mag ik nu een fooitje voor mijn t'huis brengen. j a c o m ij n. Ik zei je fooitjes... kaerel... Wil je de Rotterdamfche fooi hebben. de onderschout. Jasper... Jasper... zou ik haar niet maar liever meê neemen. j a c o m ij n. Neen', neen! mijn Jaspertje, heb jij geen vrees, wij zeilen wel knuttigjes met malkander leeven, lieve Jaspertje! jasper. Och zedert mijn bruiloftsdag heit ze me nooit zo genoemd— als,het nou maar op een goeije moer leidt. E ja-  €6 DE HELLEVEEG, 24 Tootl. JACOMIJN. Och mijn Jaspertje, als me die Heeren los lieten, dan zou je reis zien, dat ik je recht lief heb... ik zou je zo an kennen vliegen, DE ONDERSCHOUT. Nou ik moet dat anvliegen eens bekijken. ( tegen de Gerechtsdienaars. ) Mannen! laat haar los. Jacomijn vliegt Jasper om den hals en zoent hem, dat het klapt, J A C O M IJ N. Nou Jasper! wat zegje nou? JASPER. Dat je me nou haast gewurgd hebt van puure liefde... JACOMIJN. Och ik heb je zo lief, zo lief... JASPER. Jaa maar, Jacomijntje, Duuren is een zo fchoone ftad... GRIETJE. Ik hoop nou moeder, dat jij ons huwelijk niet langer tegen zelt houden, als je wist hoe of Pieter voor je gefproken heit. JA-  DE HELLEVEEG, 24 Toon. 6> jacomijn. Buiten pijn en banden dan: ik mag het wel zien, kinderen! de onderschout. Kom gaat dan met malkander altemaal in huis, die ravage op de ftraat heeft lang genoeg geduurd. pieter. Jaa, moeder Jacomijn, zou de koffij nou niet .klaar wezen, daar je me op verzocht hadt. Kom, Stijntje, jij ook meê. ■ JAComijn nijgende. Uvvdienaaresfe, mijn Heer de Onderfchout! de onderschout tegen van Fibberen. liet is mij lief, Mijn Heer! dat dit hier zo is afgeloopen. Waarlijk, als een Helleveeg eens ter deege fchaak mat gezet is, komt 'er dikwijls nog wat goeds van... en hoeveel wijven worden 'er Helleveegen, om dat haar mannen zich als loerisfen gedraagen. liet Gordijn valt.   NAABERICHT. Ik heb de Naamen der Pcrfoonen in alle de Stukken boven ieder Tooneel in dien rang gezet, als ik mij voorjïelde, dat dezelver ftanden op het Tooneel zouden behooren te zijn, zonder egter hierdoor de Vertooners eenigermaate in hunne vrijheid te willen belemmeren, indien zij andere ftanden de voorkeus gaven.