MAATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bl./J/. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.  TOONE EL OEFENINGEN.   TOONEELOEFENINGEN VAN A. L O O S J E S. Pz. TWEEDE DEEL. Het Tooncolfpel is een fpiege! des leevens, en een fehilderij van de handelingen der Minfclicn SAM WERENFELS, TE HAERLEM, Bij A. L O O S J E S Pz. MD C C X C I. KEI). \ KTTKR K:J  I  De voorgaande drie Tooneelftukken, onder den titel van Tooneeloefeningen uitgegeeven, zijn ten minften zo gunfiig door fommigen mijner landgenooten ontvangen, dat ik niet geaarzeld heb, het volgend drietal 'er bij te voegen. Mogen dezelve eenige aangenaame oogenblikken aan Leezer of Befchouwer dien doorbrengen, ik zou mijn oogmerk volkomen bereikt zien. — Weder zijn ook deeze {lukken met afzonderlijke titels, gelijk de voorige, te bekomen.  INHOUD van het TWEEDE DEEL. cuenna, Trcurfpel. DE Hollanders, op het einde der achttiende Eeuw, Zedenfpel. bijna, Klugtfpel.  C U E N N A, TREURSPEL.   VOORBERICHT. Uit een verhaal, in het Eerjle deel van de Vaderlandtehe Bibliotheek voorkomende, heb ik niet alleen het onderwerp van dit Tonneelftuk genomen, maar zelfs in het Derde Bedrijf de zaamenfpraak tusfihen Cuenna en de Ruiter, en ook een goed gedeelte van het vijfde Bedrijf, behalven eenige kleine bijzonderheden, genoegzaam van woord tot woord gevolgd. Omtrent de éénheid der plaats heb ik mij in dit Jiuk eenige vrijheden aangemaatigd, die aan fommigen misfchien, wat te verregaande, zullen toefchijnen, egter dacht mij het onderwerp te treffend, om het, uithoofde van die noodzaaklijke vrijheden, niet te bewerken, 't Is ook waar, dat de ge* achteSchrijver van het Leeven van M. A. de Ruiter, Gerard Brand, Vivonne {bi. 971) van de vloot te rug doet komen, uit hoofde van het gemor des volks te Mesfina, maar, daar Vivonne waarlijk een held was, heb ik geen zwaarigheid gevonden, om in deezen van de letter der Gefchiedenis af te wijken, en het boven aangehaald verhaal te volgen.  p. ERSOONEN. cu en na. vivonne, Onderkoning van Sicilië. du quesne, Admiraal der Franfche Vloot. jeronimo, Vader van Cusnna. A n d r é , Een Franfch Officier. cephize, Vriendin van Cuenna. don f r anc i sco, p ere i r a, freira de la cerda, Viceadmiraal Generaal van de Spaanfche vloot. de ruiter, Luitenant Admiraal der Hol- landfche vloot. berkhout, Kapitein op de Hollandjche vloot. kamerdienaar, maagden van m e s s i n a. Z W IJ G E N D E. Soldaaten en Matroozen van de Hollandjche vloot. Soldaaten der Ffanfche Bezetting. Burgers van Mesfina. Het ftuk fpeelt in, en op e enen kleinen afftand van Mesfina.  C Ü E N N A. TREURSPEL. EERSTE B E D R IJ F j Het Tooneel verbeeldt een vertrek in de woning van Cuenna. EERSTE TOONEEL. cuenna, vivonne. cuenna. (met Vivonne op dezelfde kanapé zittende , met haar aangezigt op den borst van Vivonne leunende.) Neen! Vivonne! Zo, zo gelukkig kan uwe Zuster niet zijn in de armen van den grooten Lodewijk. . . . (Zij beurt zich op.) Staatkunde en Liefde! eeuwige afflanden! a ïj-  4 C U E N N A. vivonne. ( zeer teder.) Gij bemint mij dan boven alle anderen, Cuenna! c u e n n a. Kunt gij twijfelen? — Ziet gij niet door deeze oogen de vonken van mijn verliefd hart; of ducht gij misfchien, dat zich ook ftaatkunde met mijne Liefde vermengt. Neen! Die eerzucht ken ik niet, maar ééne eerzucht heb ik, en die is u te beminnen... u eeuwig te beminnen. Niet den Onderkoningvan Mesfina bemin ik, neen , Vivonne — Vivonne; en fchoon gij fchaapen op het Siciliaansch gebergte weidde, ik zou u evenzeer beminnen .... en misfchien (met een' diepen zucht) had ik dan minder te vreezen. vivonne. Gij vreest... Hemel! Cuenna! Wat vreest g>j? cuenna. Ach, hoe veele fchitterende fchoonheden begluuren u van rondsoinme, ea benijden mij uwe  EERSTE BEDRIJF, I ToOtl. 3 uwe tederheid. Zij fpannen u misfchien dc ftrikken reeds vivonne (haar de handen drukkende, en op eenen gerustjiellenden toon fpreekende.) Zo ik in die ftrikken viel, zou ik ophouden Vivonne te weezen, of ik moest Cuenna nimmer gezien hebben. Hoe? Uwe handen beeven, Cuenna?... Vreest gij nog ? Bij mijne intrede in Mesfina heb ik den blik gezien, dien gij van uw balkon op mij wierpt; heb ik dien gezien, en zou ik kunnen ophouden u te beminnen; zou ik kunnen verflaauwen in u te beminnen? Ik ontveinsde het u niet, Cuenna, eer ik u gezien had, was mijne zucht voor de Sexe onbepaald en vlottende. Iedere fchoonheid trof mij. —. Ik aanbad heden deeze en morgen geene. —. Maar in 11, in u vond ik de vereeniging van alle fchconheden. — Kan ik dan wel au • ders dan ftandvastig zijn? Zulk een' kundelooze fchoonheid naar lichaam, zulk eene edele verhevenheid van ziel, zulk een GodA 2 de  4 CUENNA. delijke liefde Ach Cuenna! uwe vrees is mij een hoon. Vergeef, vergeef het mijten minfte, dat ik, eer ik u zag, mindere fchoonheden gezien, bemind, en aangebeden heb. Vergeeten zijn ze, Cuenna, gelijk een droom.. CUE N N A. Vergeeten?Zij?die gij bemind,die gü aan- gebeden hebt. Gruuwzaam denkbeeld! Ik, ik misfchien zal ook eens van u vergeeten worden. Van Vivonne vergeeten te worden ... (zij larst uit in traanen ) Ach ! dat ik dit oogenblik in uwe omhelzing ftierf, dan zoudt gij mij ten minften niet vergeeten .... dan in het graf. VIVONNE. Gij bedroeft mij, Cuenna! tot in het bin- nenfte van mijn hart. Ach! dat ik u de gevoelens mijner ziele kon doen leezen: maar moet zich dan uwe tederheid geduurig met traanen vermengen , och! ieder traan valt' als een gloeijende druppel op mijn hart. — CUE NNA. En in het midden van die traanen ben ik ge-  EERSTE BEDRIJF, I ToOfl. g gelukkig ik bemin, ik aanbid u , en ik zie, dat gij mij nog bemint Maar Vivonne! brandend,eeuwig brandend is mijn hart voor u, als het hart van den Etna... maar zonder verdoving. Weet dan... zo gij mij trouwloos wierdt. Ach! kan die gedachte in mijn hart oprijzen, en leef ik n°g? — -Zins den eerften dag, dat ik u beminde,dat gij betuigde mij te beminnen — droeg ik aan dit hart.... vivonne. Wat ... . cuenna (een' dolk tt voorJchijn brengende) Deezen dolk. vivonne. Hemel! Cuenna! Voor wien? cuenna. Voor u, — jaa voor u, Vivonne! indien 'er in dien borst, dien ik reeds zo dikwerf met gloeijende lippen gekuscht, en aan deeA 3 zen  6 CUENNA. zen van liefde hijgenden boezem gedrukt heb, indien 'er in dien borst eene andere vlam dan voor mij opblaakt... Ach, fchoon ik duizend leevens voor u zou kunnen, zou willen opofferen,, dan, dan deeze dolk in dien borst. vivonne (geheel ontzetting.) Verfchriklijk maar beminlijk in het midden van uwe verfchriklijkheid! Berg, berg dat afgrijslijk wapentuig. cuenna ( den dolk weder in haart kleederen verbergende.) Gaarne, gaarne, want immers nog hebt gij mij lief? vivonne. Nog.... Nog— Neen! Eeuwig, eeuwig. Ach , ik zweer u... welke eeden zal ik u duizendwerven herhaalen .... Ik zweer u bij uwe Liefde, die mij heiliger is dan het altaar, dat mijne dagen verdriet, dat mijne nachten ellenden zijn.... dat zelfs de Eeuwigheid .... cu-  EERSTE BEDRIJF, iToOtt. J CUENNA. Neen! mijn Vivonne! Zwijg, zwijg.... Eeuwig ... eeuwig moet gij gelukkig zijn ... Lang nog ver van het graf... in deeze decze armen aan deezen boezem.... (Zij omhelst hem, en, middelerwijl, wordt 'er aan de deur geklopt. Zij fpringen uit de omhelzing op, en Cuenna opent de deur.) TWEEDE TOONEEL. CUENNA, VIVONNE, EEN KAMERDIENAAR. DE KAMERDIENAAR Mijn Heer! Een oud fransch Admiraal drong mij hem zonder eenig vertoeven bij u aan te melden. De oorzaak, die hem hier heen jaagt , fchijnt geen oogenblik vervvijls te dulden. VIVONNE. Een oud Admiraal ? Wie mag dat zijn f A 4 cü.  $ CUENNA. cuenna. Dat hij hier kome. vivonne. Jaa! Hij kome. (De Kamerdinaar binnen.) cuenna. Zal ik blijven ?... vivonne. Voor mijne Cuenna heb ik geene geheimen. Hemel! 't is du Quesne! DERDE TOONEEL. cuenna, du quesne, vivonne. vivonne ( hem omhelzende.) Welkom, welkom, mijn oude Vriend! du quesne. 1 Ik verheug mij, dat ik u vinde , Mijn Heer!  EERSTE BEDRIJF. 3 Toon. J> Heer! — Ik breng 11 zeer gewigtige tijdin. gen- De Spanjaarden zijn met de Hollanders in verbond getreeden, en de onverwii , nelijke de Ruiter zal met zijne Vloot de geweezen vijanden van het Gemeenebeot onderfteunen. Reeds is de Ruiter voor de kusten van Sicilië geankerd. VIVONNE. De Ruiter voor deeze kust, en gij, mijn Heer! gij hier, zo onverwacht. . . . DU QUESNE. Naauwlijksch was ons Hof onderricht van deeze vreemde, deeze onnatuurlijke verbindtenis, of ik ontving bevelen om de Ruiter aan te tasten, waar ik hem mogt ontmoeten. Ik ijlde herwaards,en lig nu met mijne vloot voor de haven van Mesfina. VIVONNE. Franfche de Ruiter!... Wie kon het Hof beter tot zulk eene onderneeming uitkiezen, dan u? _ De twee grootfte Zeehelden hunner Eeuw zullen dan.... A 5 DB  10 CUENNA. du q u e s n e. Dit is nog niet al, Mijn Heer! Deeze brief van eene bekende hand is mij ten duurften aanbevolen, om u terftond, bij mijne aankomst aan deeze ree, met eige handen, over te geeven. vivonne ( breekt den brief open — leest denzelven met blijkbaar e ontroering ; en zegt met eene hevige drift tegen du Ouesne. ) Jaa! met u,met u zal ik na de vloot vliegen, De ftem der eer zal ik gehoorzaa- men, du Quesne! Uit de armen van deeze aanbiddelijke zal ik na het ftrijdperk i||en. Neen! neen! De Liefde is niet altijd het graf der Heldeneer. c u e n n a. Hemel! Vivonne! — Hoe? Gij, gij na de vloot? Uit mijne armen. . . . vivonne (Cuenna op den brief wijzende, haar met de grootfte tederheid aanziende.) Ach ! Gjj  EERSTE EEDRIJF, 3 Toon. \\ DU QUESNE. Gij aarzelt? Mijn Heer! VIVONNE. Neen! du Quesne! Geen oogenblik. . , Maar deeze Godlijke moet ik den affcheidkusch geeven; en dan geen oogenblik. DU QUESNE. Ik zal mij dan verwijderen, en vertrouw dat gij mij zult volgen. In de haven ligt onze iloep. VI V O N N E. Jaa daar, zal ik u volgen , maar verder u voorgaan. Eéne zegepraal over de Rui- ter is genoeg voor mijne onfterflijkheid. DU QUESNE. Vaar dan wel. VIER-  li C U Z N N A. VIERDE TOONEEL, CUENNA, VIVONNE. (Zij zien elkander, eenige oogenblikken, zwijgen' de aan.) VIVONNE. Mijne Cuenna! CUENNA. Vivonne! VIVONNE. Ik moet.... ik moet.... Eene eeuwige fchande of eene eeuwige eer'. i CUENNA. Gij moet ... Haatlijk bevel...-. Gij moet dan, Vivonne! VIVONNE. Niet alleen,om mijne, maar ook om uwe eer, Cuenna. . .. c u-  EERSTE BEDRIJF, 4 Toon. 13 cuenna. Draagt uwe arm niet blijken genoeg van uwe dapperheid. Om mijne eer.... Neen! mijn waarde! voor mij, voor mij hebt gij eer genoeg behaald. Zond gij mij dierbaarer zijn, om dat uwe kleederen rooken van menfchenbloed, Ik bemin, ik aanbid uwen moed maar mijne eer. . .. Neen! neen! Vivonne! Uwe eer.... De eer van uwen Koning , die gelden boven mijne .... Liefde. vivonne (geeft haar den brief over.) Het geldt uwe eer, mijne waardfte! Het geldt onze Liefde! Zo gij mijne woorden niet gelooft, lees dan en oordeel. . cuenna (leest met groote aandacht en nadruk.) Mijn Broeder! Indien gij nog dien naam waardig zijt. Mg, nog volhardt gij dan in uwe fchandelijke, in uwe laa-  14 CUENNA. laage liefde voor de Florentijnfche. . . . Nog heb ik uwe ongetrouwe werkloosheid voor den Koning verzweegen. ■ In den arm van de dartele Cuenna vergeet gij mij, uw Vaderland, den Koning, u zeiven. — Ruk los, ruk los de banden, die u aan die onwaardige verbinden. Scheur u uit haare omhelzingen , vergiftig voor uwe Eer en die van uw geflacht. Wisch uwe lafhartigheid uit in het bloed van den Hollandfchen, Zeeheld. Of wilt gij in uwe fchandelijke liefde volharden; Draa vervange dan een ander uwe plaats in Mesfina. De Liefde is ook het graf uwer Eer. Offer uwe mfterflijkheid op aan eene...• ( Zij werpt den brief weg , en Jlort in de kanapé neder. ) vivonne. Gij drongt mij tot het leezen van den haatelijkcn brief, mijne Cuenna! cuenna. Die onmcnschlijke — die uwe Zuster? — Zweeft dat zelfde bloed door uwe aderen f — Weg  EERSTE BEDRIJF, 4 Tootl. 15 Weg — weg uit mijne oogen, Broeder van zulk eene Zuster. — Zij, zij de minnaares van uwen Koning Lodewijk — die gevoellooze. v 1 vo NNE. Cuenna!.... ik fmeek u zag zij flegts, één oogenblik, uwe voortreflijkheden, Ach! Zij rechtvaardigde haaren Broeder, — zij zou u aan den hals vliegen, u met kufchen bedekken. CUENNA. Kan een hart, dat bemint, zo denken, zo fchrijven over de Liefde van eenen Broeder. VIVONNE. 't Is, .gelijk ik u zeide,Cuenna!Haare liefde is ftaatkundig. CUENNA. Vervloekte Staatkunde! — (Naa eenige otgenblikken.) Vervloekte Liefde! . VIVONNE. Ach! Mijne dierbaarfte! Moet ik niet om *>we, om mijne Eer. —.—- CU-  IÖ C Ü É N N A; cuenna. (op een' toornigen toon.) I Jaa vlieg heen, vlieg ijllings heen, zelfs zonder eenen affchcidskusch, en draag dan mijn' vloek mede in het hart der Zee. vivonne. ( kaar tederlijk omhelzende. ) Kunt gij mij dan haaten? cuenna. Haat gij mij niet, indien gij allen boven mij lief hebt. De waterbel der Eer, — de gunst van eenen koning, laag genoeg om zich te verheugen in de armen van de wreedhartige Motespan. Maar koele Broeder van di« gevoellooze, ik heb nog eenen troost, ik heb mijnen dolk nog. v i vo n n e. Laat toe dat ik, fidderende, aan uwe voeten u om het behoud uws leevens fmeeke. — Ik, wien duizend kogels niet doen beeven, en die den dood lachend in het aangezigt gezien heb... Cuenna, ik wil u in het ftof ge-  EERSTE BEDRIJF, 4 Tooit. IJ geknield —— Cuenna! hoor mij voor het minst. cuenna (met fchijnbaare koelheid.) Ik hoor. — vivonne. Dat ik nog éénmaal, nog éénmaal aan de ftem der Eer voldoe, om voortaan tot mijn graf de ftem der Liefde te volgen. Dan zal ik alleen luisteren na de ftem der Liefde... cuenna (met eene droefgeestige fpotternij.) Jaa der Franfche Liefde! vivonne. Gij doorboort mijn hart. — Neen, Cuenna! — Gij — gij alleen zijt het voorwerp mijner tederheid — mijner Liefde. Als mijne Gemaalin zal ik, in fpijt van mijne Zuster, u dan ten hove voeren, maar zat ik dat doen — dan — moet ik eerst een' de Ruiter overwinnen, (na» een korte tusfchen8 pm.)  18 C U E N If A. pens.) Of wilt gij, dat ik zal blijven. —r Cuenna! dan Hechts eene gunst, ja dat zal mij eene gunst zijn van uwe handen. — (Hy' knielt.) De dood — de dood van uwen dolk — of vrijheid, dat ik mijne eer, mij dierbaarer dan mijn leeven, herwinne in het glorierijkst gevecht, waarin een roemrijke nederlaag eene gewoone zegepraal zal overtreffen. — Ik bid u ... . cuenna. ( vertederd.) Gij bidt, Vivonne. — Rijs op. — RijS op. Den dood kan ik u niet geeven, en uwe eer mag ik u niet ontrukken.... Gij hebt mij dan lief. vivonne. Voor eeuwig. cuenna. En wat is daarvan het onderpand? vivonne. Die eer, die ik niet bevlekken kan. cv-  EERSTE BEDRIJF, 4 Toon. l$ cuenna. Eeuwig zegt gij ? vivonne. Ja! cuenna (omhelst Item.) Vaarwel dan. — Gaa nu heen. v ivo n ne. Zo koel, zo koel. cuenna. Neen niet koel — met de hevigfte liefde die ooit een' vrouwelijken boezem zwellen deedt. •—• Vaarwel — maar de Liefde onderdrukt alle mijne andere hartstogten. ——■ Vivonne! Gaa heen; Zegepraal; maar hoe groot uwe Zegepraal zij, de Zegepraal van dit oogenblik kost mij veel — misfchien alles. — vivonne. (haar omhelzende.) Ik moet — Vaarwel — ( Te rug ktmeftde.) Misfchien voor Eeuwig. B 2 V IJ F»  90 CUENNA. VIJFDE TOONEEL. cuenna (jlaat eenige oogenblikken in eene vertwijfelde houding, —— en valt daarnaa plotslings in de ka' napé neder.) Jaa! hier zat Vivonne — hier zat hij nog voor weinige oogenblikken. »— Hier lag hij in mijne armen; — aan mijnen boezem. — En hij is weg. (Haare armen geopend uittrekkende.) Weder hier, weder hier, Vivonne! in deeze armen, aan deezen boezem. Ha! die Wreede! — Wreed gedacht! Montespan! — Haatelijkfte Zuster van den beminnelijkften Broeder — Maar ... Is ook Vivonne niet een Franschman ? — is hij ook niet van die wufte Natie, die een eed aan een vrouw fpel acht. Thans, thans belacht hij misfchien met een valsch gelaat mijne tedere zwakheid reeds .... Indien hij... maar wat bekommer ik mij? —■ Hij was immers Liefde — geheel Liefde bij zijn affcheid. — Neen! Neen! Zo kuscht de valschheid niet. ZES-  EERSTE BEDRIJF, 6 Toon. 2* ZESDE TOONEEL. JERONIMO, CUENNA. JERONIMO. Is het waar, mijne Dochter! Is Vivonne na de Vloot vertrokken? CUENNA. Ja, mijn Vader! Hij vloodtuit mijne armen. JERONIMO. Die ondankbaare... Vergeet hij dan uwe liefde? CUENNA. Kan hij zijne eer vergeeten? Mijn Vader! JERONIMO. Ach, mijn Kind! Gedenk, dat hij een Franschman is. Roept die Natie niet eeuwig wraak over de Siciliaanfche Vespers. Eeuwig, eeuwig zoeken zij het bloed hunner voorouderen te wreeken. Wij zijn ook van een Siciliaansch gellacht. — Ach, Cuenna! B 3 vrees,  SS C D E N 'N. A. vrees, vrees; de Itreeken van die Natie zijn oneindig. CUENNA. Zou dan met den edelften Held de beproefdfte Vlootvoogd der Franfchen zamenfpannen, om mij, om mij, een rampzalig meisje, te misleiden ... Want rampzalig ben ik zonder Vivonne, de beminnelijkfte aller mannen.... (In gepeins. ) Maar Hemel! zo hij fneuvelde en mij agter- liet was 'er dan eene ellendiger, dan ik? JERONIMO. Laat ik u mogen herhaalen, mijne Dochter! 't geen ik u zo dikwerf reeds gebeden heb. Laaten wij dit eiland verlaaten, dat wij wederkeerennaons gelukkig Florence. —* CUENNA. Ha! Ons gelukkig Florence... waar geen Vivonne is, is geen geluk. — Ik merk uw doel, mijn Vader! —» Gij zoekt mij af te trekken van eene liefde, die mijn alles uitmaakt. J*-  EERSTE BEDRIJF, 6 ToOfl. S3 JERONIMO. Van eene liefde, die u in het graf zal Horten. — Laaten wij deezen heilloozen oord ontvlieden — en dan , zo Vivonne u bemint, naar zijn woord, dan, dan zal hij u immers navolgen aan welk een oord der waereld gij u bevinden moogt, maar ik ducht, dat deeze afreize... CUENNA. Hemel! mijn Vader... ik zou de fpot worden aller Siciliaanfchen... ik, die korts het voorwerp van aller nijd was... Neen! mijn Vader! iets anders befluit ik — geheel iets anders. Mijn Vivonne! — inet u te fterven of met u te lecven is mijn befluit. Welaan, mijn Vader! hier kan ik niet blijven. ... Ik zal mijnen Vivonne naijlen — hem vergezellen, op de Vloot — met hem fterven of zegepraalen. — Wat vertoef ik? JERONIMO. Blijf, blijf, mijne lieve Dochter I — Zie de traanen van eenen beevenden Grijsaart— B 4 hoor  £4 CUENNA. hoor zelf zijne gebeden tusfchen zijne lippen, beeven.— Gehoorzaam mij flechts eenmaal.—■ CUENNA. En dan, dan als het niets minder geldt, dan mij voor eeuwig af te fcheuren van mijn' tederbemindften, van Vivonne. Laat mij los, mijn Vader! — Ik zal hem vergezellen op de Vloot — ik zal met hem zij' nen dood of zijne glorie deelen. Z Er  EERSTE BEDRIJF, ? ToOtt. 25 ZEVENDE TOONEEL. JERONIMO. \ Ongelukkig Vader! De teugels der gehoorzaamheid door eene dwaaze liefde mij zo vroegtijdig ontrukt... en achj die onbezonnene, in haare hollende drift, vertrapt zij de lesfen en gebeden der Vaderlijke tederheid. — o Mijne lieve Lucreze! hoe fchreide gij bij uw fterven , toen gij Cuenna, als een driejaarig meisje agterlier. Van u, van u kan ik fcheiden, was uw laatfte woord, maar van haar... gij omhelsde Cuenna, en ftierft. — Ach! ware zij met u in die omhelzing geftorven. ('{ Gordijn valt. ) B 5 TWEE-  OÓ CUENNA. TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel is het zelfde als in het voorig Bedrijf. EERSTE TOONEEL. jeronimo, a n d r é. Jeronimo ( opkomende met a n d r é. ) Het is mij nog ongelooflijk, mijn Heerj a n d r é. En ik verzeker het u egter. Vivonne is de wispeltuurigheid zelve. Laaten zijne betuigingen van liefde aan uwe Dochter zo hevig zijn, als ooit eenig minnaar uitboezemde, ik zweer u, op de Vloot bevindt zich een Siciliaansch Meisje, om zelfs daar aan zijne dartele neigingen te believen. Zo ongetrouw, zo onftandvastig is zijn charafter — Ik ken ook haar, 't is eene van die verachtelijken haarer kunne , die , onder een  TWEEDE BEDRIJF, I ToO!1. 07 een masker van welmeenendheid en gulhartigheid, haare arglistigheid en verraaderij bedekken. Ik heb haar gezien even voor dat Vivonne na de Vloot vertrok. JERONIMO. Hoe gezien, even voor het vertrek van Vivonne? Zij is dan voor hem na de Vloot vertrokken... A N D R C. Haare beftemming was na het Admiraaifchip. JERONIMO. Die verachtelijke Bedrieger... Kan ik anders dan mijne voorouders rechtvaardigen, dat zij bij de Siciliaanfche Vespers hunne handen in het bloed uwer valschhartige landgenooten gewastenen hebben ... Zulk een helsch bedrog... En mijne arme Cuenna is hem naageijld, om hem op de Vloot te vergezellen. — Hemel ! welk een ftorm van ellenden bedreigt haar hoofd. AN-  »8 CUENNA. AND R-é. Ach! er. welk eene vernielende te leurflelling zal haar daar treffen. JERONIMO. Ik ducht, dat eene tooraelooze woede haar zal aangrijpen. Ik ken haaren aart Zou het niet mogelijk zijn, André! dat ik haar nog liet agterhaalen ? a N d Ré. Misfchien dat een fnelroeijende boot... JERONIMO. Welaan! Ik zal haar de fnelstroeijendc floep naa zenden met een' bode, die haar eenigzins van haar noodlot onderricht, haar bidden om te rug tekeeren. — Vertoef hier eenige oogenblikken, mijn Heer! Meer dan ooit, heb ik uwe onderfleuning noodig. TWEE.  TWEEDE BED'rIJP, 2 ToOfJ. 29 TWEEDE TOONEEL. AND Ré. Het is ons gelukt Montespan! —— Jaa op uwe aanblaazingen, en op aanftooking van mijn minnenijdig hart heb ik, naa lang zoekens, 'er eene gevonden, die door haare toverijen het hart van Vivonne begochelen zal. Lauretta zal, in Cuenna's afzijn, Cuenna aan Vivonne doen vergeeten , zij heeft bij mij ook dikwerf de plaats van Cuenna bekleed. JBehalven haare leevendige bruine oogen, en fchoónen boezem, behalven duizend aantreklijkheden, heeft zij eene fcbijnbaare eenvoudigheid van zeden en dienstvaardige vriendlijkheid, die eene onwederftaanbaare kragt op het manlijk hart, en vooral op dat van eenen Vivonne, oefenen. Ik verpligt door mijn vlijtbetoon Montespan , die Frankrijk regeert — welk een vleijendvooruitzigt! — Zijzal mij beloonen, of mijne proef gelukt of niet. Cuenna zal zich zeker uit wanhoop ui mijne armen wer-  30 CUENNA* werpen. Waarlijk, Montespan kon geen beter werktuig haarer oogmerken, dan mij, hebben uitgevonden. — Vivonne zal weder held worden, — Cuenna zal ophouden hem te beminnen, en dan is zij de mijne... maar zagt ik zie haaren Vader. DERDE TOONEEL. jeronimo, A nd Ré. jeronimo. Ach , mijn Heer! wat heb ik gezien ? Mijne Dochter wordt half bezwijmd t'huis gebragt. — Misfchien hebben haare oogen... gezien. Mijne voorzorgen zijn vergcefsch. and Ré. Wees gerust, wees gerust. — Zij kan de Vloot niet bereikt hebben... jeronimo. Ach! hoe ongelukkig is de Vader van zulk eene Dochter. — Ach! daar is zij — haare kragten zijn uitgeput. VIER-  TWEEDE BEDRIJF, 4 7ö0». 31 VIERDE TOONEEL. CUENNA, JERONIMO, ABD Réi cuenna (tot aan de deur door twee Maagden onderfteund.) Verlaat mij — verlaat mij. Ik zegu dank.—» ik heb hier uwe hulp niet meêr noodig. ('Zij valt op een' Jloel neder, zonder Jeronimo of Andrè te bemerken.) Weg reeds, weg reeds was hij. — Ach! zijne Sloep, maar een klein flipje aan het einde der haven... Onmogelijk was het die in te haaien. Hemel! en met welk eene fnelheid. Mijn hart vloog hem naa. En niet een, niet een der Visfchers, die mij de genade wilde bewijzen, om hem naa te fnellen. Ach! hoe vermoeid ben ik — maar die vermoeijing is niets — zij is voor mijnen Vivonne — voor den man van mijn hart — voor hem is mijn geheel leeven. Dat ik hem Hechts weder zag — mijne Vivonne! mijne Vivonne! Ach! ik ongelukkige!  02 CUENNA. jeronimo ( haar langzaam naderende. ) Lieve Cuenna! — Wnt bekommert gij U zo over eenen wuften, eenen wispeltuurigen bedrieger. cuenna. Wie? — Welk een helfche lasteraar fprcekt in dit vertrek ? Welk een booze geest fluistert mij deeze woorden in.—• jeronimo. Uwe Vader is 't, Cuenna. cuenna. Die mij zegt, dat Vivonne een bedrieger is, duuwt mij een dolk in het hart — en dat immers kan mijn Vader niet.... jeronimo. 't Is uwe Vader, Cuenna! die u uit de ftrikken des verderfs, die u gefpannen zijn, nog wil redden. Vivonne bemint u niet meêr. Reeds heeft hij het oog op een ander gevestigd. Zie hier den man, die u van alles nader kan onderrichten. cu-  TWEEDE BEDRIJF, 4 ToofJ. cuenna. Wie? j e ron i mo. Wie anders, dan hij, die u voorheen tot aanbiddens toe beminde, doch dien gij verftiet. cuenna André? André? de haat'ijkfte aller Mannen. Aangeblaazen door den verfoeilijkften minnenijd, heeft hij dit oogenblik waargenomen, om zich te bedienen van de afweezenhe'd van Vivonne. 't Is de gewoonte van eenen fnooden bloodaart de afweezige deugd te belasteren. a n d r é. Mevrouw! ik bid... cuenna. Ha, hoor ik daar die haatlijke ftem. En gij onwaardige! gij befchuldigt den bemin, nelijkften jongeling. C ah-  II « V E N N A. a NDfié. Alleen om u te behouden ben ik her. waards gefneld cuenna. Spreek op dan, Lasteraar! Floe weet gij, dat Vivonne een ander dan mij bemint? ANDEd. Ik zelf heb haar gezien, die hem op de vloot vergezellen zou. Lauretta, die u onmogelijk onbekend kan weezen.bevindt zich reeds op de vloot. CUENNA. IJslijk verdichtzej! a n d e é. Ik heb haar, vergezeld door den Luitenant Lalande, in den boot gezien, gefchikt om haar na het Admiraalfchip te roeijën. Ik verheug mij, dat het u onmooglijk geweest is, den fnooden te volgen , anders zoudt gij getuige geweest zijn van het toppunt eenei  TWEEDE BEDRIJF, 4 TöOft. 2S eener trouwloosheid, die u misfchien het leeven zou gekost hebben cuenna. Niet het mijne alleen, maar drie leevens te gelijk... Ach zo het waarheid zijn kan, waarom, waarom ben ik hem niet nagevolgd maar neen; ik kan u niet geloo- ven. Gij moest een Vivonne, en Vivonne een André zijn , en dan, dan zou ik het gelooven. — Ach mijn Vader! verlos mij van. het bijzijn van deezen booswicht, mij altoos ondraagelijk...maar thans is hij onuitfpreek* Jijk verfoeilijk in mijne oogen. jeronimo. Ik bid u mijne Dochter, geef gehoor aan een' man, die bijkans een ooggetuigen geweest is van de gruwzaanifte trouwloosheid. cuenna (tegen André ) Nog één woord — hoe weet gij, dat die Lauretta... Hemel! kan ik het uitfpreeken. C 2 A n*  3 't Lot der volken wordt dikwerf bcflist door de werktuigen der boosheid. —■ Laat af. cuenna (tegen André.) Maar weet gij dan zeker, dat Vivonne behouden is. and Ré. 't Zou immers, indien aan den Onderkoning van Sicilien,aan het opperhoofd der vloot een ramp bejegend ware, reeds bekend zijn, Mevrouw! cuenna. Jaa zeker... zeker is hij behouden.— Gij fpreekt weder waarheid. — Maar dat Vivonne, dat de meineedige beeve. .. E s VIER-  74 CUENNA. VIERDE TOONEEL. CEPHIZE, JERONIMO, CUENNA, A N D R é. CUE NNA. Gij komt — mijne waardfte ! — Gij komt Ik lees in uwe oogen de verfchriklijke tijding. CEPHIZE. Jaa verfchriklijk voor u, Cuenna! — maar de heuchlijkite voor geheel Mesfina. CUENNA. Vivonne zegepraalt . . . CEPHIZE. En nooit was 'er eene zegepraal grooter. CUENNA. Meld mij alles. — Ik ben voorbereid, om de grootfte ijslijkheid te hooren. —» CE'  VIERDE BEDRIJF, 4 Toon. 75 CEPHIZE. Niet alleen heeft Vivonne de Hollanders uit zee gedreeven maar .. . CUENNA. Vaarvoort. CEPHIZE. De Ruiter — de groote de Ruiter is gevallen. CUENNA. ó Nu, nu— Hemelfche Magten ! —Ach! gij hebt ten vollen de wenfchen bekroond van den meineedigen booswicht — wat zeg ik? — meêr — meêr. — Een overmaat van heil hebt gij zijn wenfchen toegevoegd — zegepraal op zegepraal gellapeld. — De Hollanders te overwinnen was de hoogfte wensch van dien onwaardigen, — en een de Ruiter valt, daar hij de Vloot aanvoert. — Waar verberg ik mij ? — Ach dat de Etna op mij ftorte — of mij in zijne brandende keel verzwolg. — Waarom, waarom lleepte de draaikolk onzen boot niet weg, waar-  76 CUENNA. waarom verzink ik niet voor eeuwig in den afgrond . . . Maar gelukkig! nu,nu hebben mijne rampen den hoogden top bereikt. Nu rampzaliger te worden, is eene onmogelijkheid. CEPHIZE. Ach mijne Vriendin ... Ik moet u nog iets melden, om u voor te bereiden. CUENNA. Aarzelt gij nog? . . . Ach dat de tijding, die gij mij nu brengt mij verpletterde, als een brok van een rots bij eene aardbeeving den doodsbenaauvvden herder. CEPHIZE. Geheel, geheel Mesfina is reeds in optogt. Alles is in beweging. — Alies juicht. Hoor zelf het gejuich langs deftraaten. Rondom de haven en de markt is alles met gebloemtebeftrooid.—AI de jeugd van Mesfina maakt zich op. — Reeds maakt men een' zegewaagen gereed, om morgen den Onderkoning door de ftraaten van Mesfina om te voeren. cc-  VIERDE BEDRIJF, A Toon. 77 CUENNA. Ha! Wreede! nu verfcheurt gij mijn hart. Voeg 'er flechts bij om hein om te voeren even eens, als toen hij zijne intrede deedt, toen gij dwaaze van het balkon hem den eerden lonk toewierpt. — IJszelijke herinnering . . . maar Maagden van Mesfina! Maakt u op — werpt om ftrijd uwe tederfte lonken toe aan den zegepraalenden Vivonne. — Misfchien, dat hij dan Lauretta vergeete . . . even eens als hij mij vergeet ... En dat ik mij dan met Lauretta vereenige — dat wij elk met een' dolk gewapend, als helsche raazernijen op hem aanvliegen —en het ongetrouwst het meineedigst hart — langzaam — doorftooten. ( Zij peinst eenige oogenblikken. ) Maar neen ! Lauretta zal hem wel in de boeijen van baar wellustige omhelzingen geketend houden ... Neen! Zij heeft hem ook misfchien niet lterk genoeg bemind, om hem zo te haaten.. als ik dien verfoeilijken, dien beminlijken haat. . . André! André!  78 CUENNA. A N D R é. Mevrouw ï CUENNA. TJ, u moet ik alleen fpreeken ... Ik bid n gaa heen, mijn Cephize! —• gaa heen mi in Vader .. . Laat ik met André alleen fpreeken. JERONIMO. Ik zal, fidderende, aan uwen wensch voldoen, maar ik bid u, laaten uwe hollende driften u niet tot verdere buitenfpoorigheden voortrukken. — Ach Cuenna! bedenk dat een Vader, een liefhebbend Vader u dit bidt. VIJFDE TOONEEL. CUENNA. A N D R é. CUENNA. Hebt gij moed, Mijn Heer ? AN-  VIERDE BEDRIJF, $ ToOfi. 79 and Ré. Welk een vraag, Mevrouw! aan een Fransch Officier. cuenna. Hebt gij mij lief? Mijn Heer! a n d r é ( aan haare voeten neerJlortende.) Hemel! welk een vraag aan mij f Mevrouw! cuenna ( hem oprichtende.) Dan zult gij met mij uw leeven willen waagen. a n d r é. Hoe? Mevrouw! cuenna. Gij aarzelt. . . van hier . .. van hier... 'Er is ten minften een tijd,een oogenblik, geweest, dat Vivonne mij beminde ... dat hij op een wenk van mij zich in het midden van honderd zwaarden zou geworpen hebben. — Lafhartige. . . Neen! zelfs niet in  8o CUENNA. in ftaat om uwen medeminnaar neêr te vellen .. . om mij te vergezellen. Welk een liefde moet het zijn, die niet gereed is zich op te offeren. — Ik verlaat u — onwaardige — dien ik meer haaten zou, dan Vivonne, zo ik iemand meer haaten kon. a n d r é. Ach Mevrouw! mijne aarzeling . .. cuenna. Spruit voort uit uwe lafhartigheid. Schandelijker eigenfehap, dan die van lafhartigheid, ken ik niet in eenen man. Gij zijt tc zwak, te moedeloos, om met eene vrouw aan te fpannen. Vaarwel. Droom voort in uwe zongelooze rust. Weldraa zal Mesfina van mijnen moed gewaagen , die zelfs den zegepraalenden booswicht de palm der overwinning in zijne handen zal doen beflerven. iniïiii'ti ZES-  VIERDE BEDRIJF» 5 ToOH. tl VIJFDE TOONEEL. AND Ré. Ik haatelijker bij haar dan Vivonne — tegen wien zij eenen doodelijken aanflag in het hoofd heeft. . . Neen Vivonne!... Bij de blaakende gunst der volks, zou ik tegen u zamenfpannen . . . tegen u . . ? Neen ik zal u redden, — den verlosfer van Mesfina zal ik verlosfen, en in uwe redding de ondankbaarfte aller vrouwen ftraffen. ('t Gordijn valt.) F V IJ F-  8a CUENNA. V IJ F D E B E D R IJ F. EERSTE TOONEEL. Het Tooneel verbeeldt een Marktveld in Mesfina. Bij het openen van het Tooneel wordt de volgende Zang door eenige Mesfmeefche Maagden gezongen in tegenwoordigheid van vecle Mesfi'neezen. —> Vivonne, geleid door Du Qrtesne en eenige andere Franfche Zee - officieren Soldaaten en Matroozen, komt onderwijl op. — Twee Meisjes Jlrooijen Roozen - en Palmbladen voor zijne voeten, waarnaa hij het Tooneel verlaat. — Onder 't gejuich desvolks, naa zijn vertrek, wordt de laatfte Zangjnede herhaald. ZANG. Deedt Vivonne Bato's Neeven, Aan den boord des Rhljnftïooms, beeven, Voor zijn' onverwrikbren moed, Bij bet ftorten van zijn bloed. Bato! Dat uw kroost weêr beeve. Ruiter vali'! Vivonne leeve I » De  VIJFDE BEDRIJF, I ToOtl. 83 m De Eer van Hollands Admiraalen, „ Grijs en rijk in 't zegepraalen; Juicht de trotfche Castiljaan: „ Voert zijn Zeekasteelen aan. „ 6 Mesfine! uw vesting bceve. „ Frankrijk beef! de Ruiter leevel „ De Etna zwijgt — Nu Y Waterwonder „ Door de ftem van d' Oorlogsdonder „ De Echo's, aan den grijzen voet „ Van den Vuurberg, fiddren doet. „ 6 Mesfine! uw vesting beeve. „ Ruiter ftrijdt. Caflilje leevc!" Schoon in wolken van gevaaren Schrik en dood de vloot doorwaaren, Wendt der Franfchen Oorlogs-God D' omzwaai van 't balftuurig lot. Bato ! dat uw naakroost beeve. Ruiter valt — Vivonne leevel F2 • < Rul.  ?A C U Ë N N A. Ruiter fneeft. — Zijn' zegewimpels Hangen flap in duizend rimpels Treurig langs de zeilen neêr. Ruiter fneeft, der Belgen eer. Bato.' dat uw naakroost beeve, Ruiter fneeft — Vivonne leeve! Maagdenrei, ftrooi laauwerbladcn — Roozen op Vivonne's paden , Hef uw zegeliedren aan, Doet Itaaljes kust verftaan: Arragon en Holland beeve! Ruiter fneeft — Vivonne leevel TWEE-  VIJFDE BEDRIJF, 2. ToOtt. 8j TWEEDE TOONEEL. cuenna. c e r ii i z e. de Mesjineezen. cephize. Keer met mij te rug, lieve Vriendin! Wat anders dan ellenden, dan de grootfte jammeren kunnen zich aan ons oog vertoonen. — Laat ons te rug gaan. cuenna. Neen! hier immers hoorden wij het gezang van de Mesfineefche Maagden ter eere van den grootften der Booswichten, van den roemrijkftcn Overwinnaar, die de diepfte fchande aan mij verdiend hadt Hier, hier treeden wij op de roozen en eerepalmen geftrooid voor dien onwaardigen ... Hier op heeft dat Monster der fchepping zijne heillooze voeten gezet, (Zij grijpt een' roos op) Korts nog was ik u gelijk. (Zij fcheurt die roos uit elkander.) En nu ben ik zo, —. Neen! dat ik zo, dat ik zo — dat ik vernietigd waro. F 3 Eem  CUENNA. Eene der Maagden tegen cephize. Hemel! wat deert de beroemde Florentijnsche? — welk eene raazernij heeft haar bevangen. Immers ha?rc dierbaare Vivonne zegepraalt . . . Misfchien kwam zij te laat om de zegeltatie van haaren beminden Vivonne te zien. ( Tegen de overige Maagden. ) Heft nog eens het laatst gedeelte van ons lied aan; dan misfchien . . . (Cephize geeft alle tekenen , dat zij zwijgen zullen.) ( De Mesfineefche Maagden heffen aan. ) Maagdenrei! flrooi Laauwerbladen Roozen op Vivonnes Paden. cuenna (geeft duidelijk hlijken van afkeer , waarop zij zwijgen en Cuenna aan vangt.) Lauwerbladen en Roozen op de paden van den meineedigen booswicht. — Ha! ik zie dien grijpvogel, die op de onnozelcn loert. Met opengefperde klaauwen, en met de oogen vol van den vuurigtlen wellust, zweeft hij  VIJFDE BEDRIJF, ft ToOtt. 87 hij rondom u. Ziet gij hem niet? Als een weciiooze duif zal de wreedaart 'er een weglleepen; en als hij dezelve door zijne liefde duizendmaal ellendiger dan de dood gemaakt heeft,zal hij haar aan haar noodlot overlaatcn —> die vervloekte. Ach dat de Hemel uwe handen met blikzems gewapend hadt, ha, dan, dan moest gij ze voor de voeten van dien helfchen booswicht hebben uitgeftort.... Maar ach ! die ook , die zou zijn moed, die een de Ruiter heeft doen zwigten, als roozebladen vertreeden. —- cephize. Waarlijk, mijn waarde Vriendin! — Laaten wij dit marktveld verlaaten. Gij ftelt u ten toon. — Gij waagt te veel... cuenna. Wien, wien ftel ik ten toon, dan den ondankbaarden, den boosten aller mannen ? — en wie verdient'er meer ten toon gefteld? — Wat kan zij waagen, die alles verlooren heeft. Wat fchiet mij over, dan eene laatfte pooF 4 ging  i$ CUENNA. ging en die tot verderf van den trouwloosten der mannen... (tegen de Maagden en andere omftanders. ) Maagden van Mesfina Gij Siciliaanen! Wie gij zijt — welk eene raazende geestdrift heeft u voor de Franfchen ingenomen... Florence heeft mij zien gebooren worden, maar Sicilië was het vaderland mijner voorouders. ■ Mij ftroomt Siciliaansch bloed door de aderen. — Dat bloed is vervuld met den haat tegen de Franfchen... De Siciliaanfche Vesper is bij u vergeeten. — Verblinden, vergeeten hebt gij alle de vijandlijkhcden, alle de overheerfchingen der Franfchen. De verwoestingen van Dorpen en Steden — de beeken voorvaderlijk bloed door hun vergooien zijn door u vergeeten. —- Vergeeten alle de gruwelen aan uwe zusters aan uwe vrouwen, aan uwe dochters in hunne beestachtigen, wellust gepleegd. — ó Geen volk, geen volk der gantfche aarde was u vijandiger — dan dit ligtzinnig dan dit vergiftig gebroed, alleen bevallig van gelaat om uwe rust te verdelgen — om de naauwlte banden te ver- fcheu-  VIJFDE BEDRIJF, 1 ToOll. 89 fcheuren om de heiligde plaatzen te bevlekken. — Wat is hun te fchandelijk , wat tc boos, zo het flechts hunnen wellust voeden kan — en die Franfche omhelst gij als uwe broeders, en dient hun als uwe meesters. (Zij zwijgt hier op eenige oogenllikken , en in de omjianders moet men duidelijk den in* ii vloed van haare reden kunnen le- fpeuren.) r. cuenna( met verheffing van ftem en een medelijden verivekkenden toon. ) Befluiteloos ftaart gij mij aan. — Meent gij misfchien, dat de Franfchen tegenwoordig niet meêr zijn, het geen zij voortijds waren. Helaas) Helaas! In mij, in mij ziet gij het bewijs van het tegendeel. Ik ben Cuenna, de zo lang gelukkige, maar thans zo rampzalige Cuenna , aan u allen , helaas zo bekend. — Ik anders zo benijdenswaardig. — Toen ik het geluk, de wellust van mijnen Vader uitmaakte, toen mijn eer nog onbevlekt en mijn gevoelig hart nog F 5 niet  JJÖ C U E N N A. niet verleid was door een uit die va'schhartige Natie. Toen! Toen! wierd mijne fchoonheid gepreczen toen wierdt mijn verftand geroemd. . . . Dat, dat alles en »og meer heeft mij die trouwlooze Vivonne, door u als' een God gepreezen, ontroofd. Hij heeft mij gevleid, tot dat hij hij mijne liefde verwierf. — Met de duurde eeden, die de fterkfte zouden hebben doen wankelen, heeft hij mij zijne liefde geiwooren, en egter — beeft Siciliaanen! — En egter mij verlaaten, — Die eeden en mij opgeofferd aan den wellust van eene dartele Lauretta. — Mij, mij heeft hij daaraan opgeofferd. Mannen van Sicilië , wie uwer vrouwen, wie uwer dochteren is veilig tegen zulk een booswicht — de aanvoerder van een heir booswichten, allen hem in fnood- heid gelijk. (Zij zwijgt weder een poos en een luid geruisch van afkeuring en de beginzcls van een' ophanden zijnden opjland vertooncn zich. j cu-  VIJFDE BEDRIJF, O, ToOll. 01 cuenna (op een zeer jlerkcn en inneemenden toon.) Ha! Niet tot gevoellooze fteenen, maar tot menfchen tot mijne vrienden tot Siciliaanen, wier voorouders tegen de Franfchen uitblonken in dapperheid , heb ik gefpro- ken. Mijn ongeluk roert uwe harten maar wat baat mij uw hulpeloos medelijden. Uwe wraak, uwe wraak eisch ik. Vervloekt zij Vivonne — vervloekt elk zijner Landslieden. — Wat hij mij was, dat zullen zijne medegezellen uwe vrouwen, uwe dochters zijn. Niet zo hebben onze voorigeBeheerfchers,niet zo heeft het edel volk van Arragon met ons gehandeld. — Schoon hunne fchattingen ons drukten—de dierbaarfte rechten der menschheid blecven hun heilig Hunne ftaatlijke, hunne ftrenge deugd hadt een' afkeer van alle buitenfpoorigheid. Nu, nu zij onze kragcen kennen, zullen zij, als wij weder onder de fchaduw van hunnen throon fchuilen willen, hunne voorige gebreken afleggen , en ons zo minzaam ais recht-  94 CUENNA. rechtvaardig handelen. Laaten wij onze gebreken inzien, en ons daarvan eene verdiende maaken waartoe ons anders welhaast de noodzaaklijkheid dringen zal. Heerscht niet Spanje rog te Palermo — behoort hem niet nog het voorgebergte van dit eiland? Ondcrfteuiit hen; niet Napels — het verbond der Nederlanders — en de Vriendfchap van den Keizer. — Zo lang de Ruiter llreedt moest immers Vivonne vluchten. — Alleen naa zijnen val trotzeert hij alles. Holland heeft meer de Ruiters. — Zoonen, Zoonen leeven 'er — weldra zullen zij verfchijnen — de fchim van hunnen Vader wreeken — en wij zullen overwonnen en verlaaten zijn. Op,mijne vrienden! Op! verbindt u met mij roept: Spanje lee- ve: wreekt mij en laaten wij op onze beurt het bloedig fchouwfpel der Siciliaanfche Vcs« pers vernieuen. ALLE DE OMSTANDERS. Spanje lecve! Vivonne fterve! -——• c v-  VIJFDE BEDRIJF, 2. ToOlJ. 93 cuenna haalt een' dolk te voorfchijn. Nu, nu zie ik dat gij Siciliaanen zijt — welaan dan , deeze dolk zal u den weg wijzen. — Laaten wij den fnoodaart in zijn paleis opzoeken, — en kunnen wij den booswicht niet in handen krijgen, dat wij dan zijn hof aan de vlam opofferen , dat hij daarin tot asch verteere. — Maar eer wij gaan, zweert mij allen trouw. ALLEN. Wij zweeren. D E R-  94 c ü e n n a. DERDE TOONEEL. cuenna, vivonne, a n d r é , Mesfi' neezen en een'ge Franfche Soldaaten. a n d r é tegen Vivonne. Ziedaar, mijn Heer! al het volk fpant reeds met haar zaamen, uwe tegenwoordigheid is noodzaak lijk. (cuenna vliegt, zoras zij Jndré ziet, toe en kwetst hem met haaren dolk.) a n d r é ( nederftortende in de armen van een' der Soldaaten.) Wraak, wraak, Vivonne! (vivonne JcUct toe, ontwapent Cuenna, en houdt haare handen vast.) vivonne. Hemel, Cuenna! — vind ik uw dus weder ? — Ach ik bid u— zo ik u immer een  VIJFDE BEDRIJF, ft Toon. 95 een oogenblik behaagd heb. — Spreek. Ik bid u bij de liefde, die gij zo heilig gehouden hebt — als ik ze baldaadig heb gefchonden, ik bid u bij de traanen, die den dag mijner zegepraal tot den dag van den diepften rouw maaken. Wat is uw voorneemen ? ( Ondertusfchen begint het Folk, tot den opjland gereed , aan te dringen. —) cuenna. Laat dan deezen arm los en gij zult het zien. vivonne (ziet haar met dc uiterfte tederheid aan en laat haar los.) Kan ik iets dan aan uwe beden voldoen? cuenna. Ha ondankbaar verraader ! — Kent gij, kent gij nog uw vermoogen over mij ■ en waant gij u veilig, om dat gij mij ééndolk  GS CUENNA. dolk ontwrongen hebt. Zo arm is Cu. enna niet. Het ftaal in uwe handen was alleen voor uwe medgezellen. — Dat voor u draag ik nabij aan mijn hart. — Reeds had ik u daarmede kunnen ftraffen. — Maar... (Zj haalt een' dolk ten voorfchijn grieft zich en valt in de armen van Cephize, die haar op eene Jleenen bank laat nederzijgen.) VIER-  DERDE BEDRIJF, 4 ToOfl. 97 VIERDE TOONEEL. jeronimo, cuenna, cephize, vivonne, Franfche Soldaaten, Mes. fmeezen. jeronimo. Mijn dochter! Mijn dochter.... welk een raazemij heeft u vervoerd? cuenna. Ach de ftem van mijn' Vader.... jeronimo. Hemel! wat zie ik? ... cuenna. Ach mijn Vader! ik fterf — gegriefd door den dolk, beftemd voor het hart van dien booswicht. — (Het volk dringt aan op Vivonne. Cuenna dit ziende vervolgt.) Laat af! — Laat af! Ik ben genoeg G ge.  98 CUENNA. gewroken. — Leest uit de oogen — van Vivonne de knaagingen van zijn geweeten — en dat hij die medefleepe tot zijn graf. Ach mijn Vader geef mij uw' hand, dat ik die kufche, eer ik lterf— zegen mij JERONIMO. Verfchriklijke gevolgen van uwe teuggellooze hartstogten.. kan — mag ik u zegenen ? .. vivonne knielt — grijpt haar hand. — Vergiffenis. Vergiffenis, Cuenna, van uwe ftervende lippen. . . . Vergiffenis cuenna (trekt haare hand terug ) Weg vergader weg , na Lauretta, na Lauretta — weg, —■ neen — blijf beminlijke . . . . ach .... dat ik het u kon vergeeven. Dit, dit ftervend hart zal voor u — voor u — Trouwlooze! den laatflen flag Haan. ( Zij flerft.) vi'  DERDE BEDRIJF, 4 Toon. 99 VIVONNE. Hemel! Zij is geweest. Edele Sici- Iiaanen — die op mij, uwen redder, aandringt. —» U , u geef ik mij over, — maar 't is een klein gefchenk —— het leeven van een man , wien de dood dierbaarer is, dan het leeven. —— Eéne gunst flechts, Hechts ééne. — Ik wacht den dood van u — maar geef mij dien op het flachtoffer van mijne trouwlooze ondankbaarheid. — (Hij ftort op het lijk van Cuenna) Cuenna! —• dan — dan — dan zal ons bloed nog vereenigd ftroomen. —— (De Siciliaanen treeden onder betoon van o?itzetting te rug.) (Het Gordijn valt.)   D E HOLLANDER OP HET EINDE DER ACHTTIENDE EEUW. ZEDENSPEL.   VOORBERICHT. Nog, mijne Landgenooten ! zijn 'er oude echte Hollanders, zelfs te midden van de zo natuurlijke-verbasteringen onzer Natie, die uit zoveeverfchillende oorfprongen , als noodzaakelijk, voortvloeijen. Veelcn onder de Hollanders hebben nu, en dit hadden zij reeds voor eeuwen, veel op met vreemdelingen, jaa meêr dan met hunne landgenooten. "Niet weinigen ftellen nu , en fielden reeds voor eeuwen de uitheemjche gebruiken, de uitheemfche waaren boven de inlandfche. Die Hollanders , wien het niet aan doorzigt hapert, en verder dan hunnen beursgang en omberfpel denken, zien wel, dat de Engelfchen indatopzigt beter regel volgen dan wij. — Van daar egter zo veele plannen van tijd tot tijd ter verbetering nu in dit dan in dat Jluk — van daar fommige Genootfchappen ten dien einde. Mijn oogmerk dan, in deezen, is geweest, om aan mijne Landgenooten een Stuk voor te ftellen, waarin zij eenen deftigen, weldaadigen , en eenigzins ouderwetfchen Hollander aantroffen, die ook wat op den penning gejlcld is, dat toch maar zeker eencharactertrek, van onze Natie is; daarenboven ingenomen tegen het buitenlandfche. Ik heb daarbij als in het verfchiet ,een' zoon trachten te fchetzen aan * zij-  2 VOORBERICHT. zijnenVader gelijk, en diens fpoor drukkende*—een Jlil werkzaam jongeling. — Deezen heb ik geen bijzonder figuur doen maaken, uit hoofde van zijne overeenkomst met zijnen Vader. Voorts heb ik een Hollandfch Meisje willen afbeelden, dat, naar den fmaak van Jommigcn, wat overhelt na het geen men thans gewoonlijk Sentimenteel noemt, maar met dat alles een Hollandsch meisje. Ik heb haar ook een Hollandfchen Jongen tot minnaar gegeeven. Het Character van een Hollandjche vrouw aan het Buitenlandfche geheel ovetgegeeven — en dat van een' Zoon , die het hoofd vol heeft van uit heemfche grillen, en ongebondenheden begaat, heb ik 'er bij moeten roegen , omdat deeze geene zeldzaamheden zijn. Wat de twee vreemdelingen, die ik ingevoerd heb, betreft, men zou een geheel verkeerd denkbeeld van mij hebben, indien men daaruit zaamengenomen met het geen 'er in voorkomt nopens de vreemdelingen , wilde opmaaken, dat ik de Duitjehen Franfchen en Engelfchen veracht. —■ De Duitfchers hebben in deeze Eeuw in het Rijk der Wtetenfchappen vorderingen gemaakt, die tot eene eeuwige eer voor Europa zuilen /trekken. De Franfchen fpeelen thans een rol in het ftaatkundige, waardoor zij het oog van alle Natiën na zich , trekken, en alle harten winnen, dieeenen afkeer hebben van het gedrocht der overheeijching. Èn zou ik de Britten niet hoogachten; in mijne «ogen, een der oerfprenglijkfte, en grootfte volken der aarde, dat zelfs zijn Vaderland tot het buitenfpoorige toe bemint, daar ik zo dikwerf, wanneer ik mijne Landgenooten, mijns achtens, beneden hunne Waarde, althans zeer onvado landtch, handelen zie, WtfVtlh  VOORBERICHT. wenschte een gehoor en Engelschman te zijn. Doch moet ik daarom het uitfchot dier Natiën, die onze jongelieden tot medgezellen en vrienden verftrekken, cf hun tot Gouverneurs gegeeven worden, en die het alleen te doen is, om hunne beurs te vullen, hoogachten. Dit mij te vergen was een onredelijkheid, die ik van geen mijner Landgenooten durf te verwachten, zonder hem te hoonen, althans geen verftandig Buitenlander zou dit van mij eifchen. — Dat ik mijn ftuk de Hollanders en niet de Nederlanders genoemd heb, is gefchied, tindat zich ook de inwooners van nog tien gewesten buiten de onze Nederlanders noemen, en ik deezen niet bedoel: ( Zeker zouden die een gansch ander Tooneel opleveren. ) terwijl ook Hollanders de algemetne Volksnaam bij Buitenlanders is. —• Zedenfpel heb ik het ftuk genoemd, om dat het ftuk mij meêr dien titel, dan 'dien van Blijjpel fcheen te verdienen. F E R-  PERSOONEN, i. o d e w ij k. elizabeth, Huisvrouw van Lodewijk. iarel, ~\ t Zoonen JAQUES.J Y vm Lodew,jk en I Elizabeth. c li ristin a. Dochter] willem van h e u s ij e n. le duc, Vriend van Jaques. sciiönfeld, Gouverneur van Jaques. een landman. het kind van den landman. hendrik de Knecht. Het Stuk fycelt te Jmficrdam.  D E HOLLANDERS OP HET EINDE DER ACHTTIENDE EEUW. ZEDENSPEL. EERSTE BEDRIJF, Het Tooneel verbeeldt eene Eetzaal in het huis van Lodewijk. EERSTE TOONEEL. SCHÖNFELD, HENDRIK. HENDRIK. Goeden dag, Heer Scbönfeld, gij fchijne in eene zeer goede luim. SCHÖNFELD. Jaa, Hendrik! die kon flimmer. — Ik beleef veel genoegen aan den jongen Heer JaA ques.  a DE HOLLANDERS. cuej. Hij fchikt zich ongemeen naar alles, het geen ik hem leer. In alles moet hij zijn' meester navolgen. HENDRIK. ö Wij Hollanders zijn over het algemeen zeer volgzaam, dat verzeker ik u. schönfeld. Daar zegt gij de waarheid, vriend! en al wat vreemd en uitheemsch is, behaagt den Hollander. Ik heb nu voor onzen jongen Heer deeze tabakspijp uit Saxen moeten laaten komen, alleen, omdat hij mij uit zulk een pijp heeft zien rooken. H e n D r i e. Jaa de jonge lieer Jaques aart na zijne Mama. In dit pakje zijn een heele partij zilveren lepels en vorken, die waarlijk nog zo goed als fplinter nieuw zijn, maar Mevrouw heeft mij belast, dat ik zorg zal hebben te draagen, dat zij niet weder op tafel verfchijnen. Zij moet lepels en vorken heb.  EERSTE BEDRIJF, I Tootl. 3 hebben van plated met zulke omgebogen fteelen, ik gaa na Fergufon om ze te verruilen. SCHÖNFELD. Ik moet dikwerf lachen, Hendrik, als lk de Hollanders zo dwaas zie, dat zij hunno eige goede oude meubelen enz. voor veel minder waardige verruilen, maar zouden zij het hunne lepels vorken en mesfen niet doen, daar zij zelfs zo met hunne taal en zeden omfpringen. HENDRIK, Dat redeneert te philofopisch voor een lijfknecht, Heer Gouverneur! Ik en mijns gelijken vaaren 'er ondertusfchen wel bij, —» en ik verzoek.dat gij die predikatie bij den ouden Heer niet voortzet, want gij zoudt 'er door in zijn gratie komen Want ó die Duitfchers, die Duitfchers zij kunnen zich in alle bogten wringen. Jaa zie mij maar barsch aan, Heer Gouverneur! een Duitfcher kan zich gemakkelijk voor zijn' Heer neerwerpen, en hem het ftof A a van  4 D Ê HOLLANDERS. Van de fchoenen likken, terwijl hij in zijn hart reeds op den nek van zijns gelijken en minderen trapt. Maar de oude Heer is een flimme knevel,Heer Schönfeld! Gij zoudt u ligt met hem kunnen vergisfen. Nu vaarwel, Heer Gouverneur! ik heb geen tijd meer, en ik zie ook van verre den jongen Heer Jaques komen. TWEEDE TOONEEL. jaques, schönfeld. schönfeld. Uw onderdaanige dienaar, mijn Heer! Hebt gij wel geflaapen? jaques. Och wat zou ik ? — die Pons, die Pons... Juffrouw Lotje maakt ze waarachtig te kras, ik heb nog een pijn in 't hoofd, dat ik naauwlijks uit mijne oogen zien kan. s c h ö N-  EERSTE BEDRIJF, £ ToOtt. •$ schönfeld. Dat doet mij zeer leed mijn Heer! Hebt gij u gisteren anders wel gediverteerd. jaques. Excellent, Excellent. ó Charlotte is een meisje als een Juweel. — Die Le Duc is een man h merveille —- geestigheden , Ion mots, zonder ophouden — en dan daarbij mijn andere vriend Summers —■ nobele jongens, nobele jongens! — schönfeld. Hebt gij gisteren vrij gelukkig gefpeeld? 't Was van den nacht wat te laat, om dat te vraagen. jaques. Och wat zou ik ? Ik ben te los. — Ik heb waarachtig in één omzien vijftig ducaaten verlooren, of het niet met al was, maar de goede Summers heeft mij, toen het wat verder liep , honderd ducaaten geleend , en dan nog van Le Duc vijftig ducaaten. . . A 3 schob.  G DE HOLLANDERS. SCHÖNFELD. Nu, toen zult gij toch door dien bijftand u wel wat gerevcngeerd hebben. — JAQUES. Neen! goeijen Heer! Ik was en ik bleef ongelukkig. Hoe kon ik ook met Lotje fpeelen, en van die betoverende meid iets winnen. Maar ik bid u, hoe zal ik nu aan geld komen, 't Is maar drie dagen geleeden, toen heb ik nog bij Mama aangeklopt — toen waarfchouwde ze mij zo ernftig, dat ik in geen veertien daagen weêr moest komen, want dat zij zo dikwijls Papa niet lastig durfde te vallen, en dat haar kas uitgeput was. SCHÖNFELD. Mijn Heer! Ik weet toch geen beter kantoor, dan dat van uv/e Mama, —«- of gij moest het ditmaal eens bij uw Papa durven waagen. JA-  EERSTE BEDRIJF. 2 ToOH. 7 JAQUES. Geen raillerie, mijn Heer de Gouverneur.' heugt het u niet, hoe ik u onlangs met de karwats zulke narrepotzen verleerde? SCHÖNFELD. ó Mijn Heer! Gij weet, ik ben niet haatdraagend; — maar ik meen deezen raad in ernst. —— JAQUES. In ernst? — ha! ha! Wel nu verbeeld u dan, dat ik eens bij den ouden grominer op het kantoor kwam, en zeide: „Papa! ik wou gaarne wat geld hebben." Wat denkje, dat het gevolg zou weezen. Zonder zijn pijp uit den mond te neemen, zou hij mij heel fchotsch en misfelijk toeduwen. Loop na je moeder, jongen! (zo het niet erger was) met die ben jij het toch eens. Je kost me geld genoeg in een jaar. En als ik dan wat aanhield, zou hij mij misfchien, om mij maar weg te krijgen vier of vijf drieguldens na het hoofd werA 4 pea*  8 BE HOLLANDERS. pen. — Karei mag zich geneeren met een gulden tien twaalf in een week. — Zijn hoogfte verteering is ook, dat hij 's morgens in de Paradijsvogel een kommetje koffij, of, is hij in een heele ruime bui, een kop chokolade drinkt; fomtijds gaat hij in de Schouwburg, maar eeuwig ftaat hij in het parterre. Eergister zat ik in een balkon met twee Dames, en mijn Heer mijn broeder Mond beneden in het parterre nevens het balkon. — Onder het Treurfpel redeneerde ik met de Dames, over het kapzel van Juffrouw Wattier, want ik was alleen om het ballet 'er gekomen, wie toch kan die degoutabele Hollandfche Treur fpelen hooren opzaagen —• wij lachten zo wat, comme ü faut —- en mijn Heer Karei gebruikte de vrijheid , om mij eens heel barsch aan te zien, en, toen dat niet baatte, vroeg hij overluid, of wij ons in dat balkon niet ftil wilden houden. Ik boog mij toen met veel respect, en zeide: votre ferviteur, mon frere ! Toen moest gij het gelach van de Dames gehoord hebben. — Maar  EERSTE EE DRIJF, 2 ToOfJ. O Maar om tot ons haatlijk fujct weder te keeren. Zeg mij, waar krijg ik toch penningen van daan ? schönfeld. Mijn Heer! Ik zou u zeer gaarne dienen, maar ik heb tegenwoordig niet meer als tien gulden in de waereld, want behalven, dat ik altijd fchraal ben, heb ik voor u, mijn Heer! de pijp, uit Saxen ontbooden, ontvangen. ... Ik heb haar reeds betaald — hier is. zij. ■— (Hij geeft hem de pijp over.) j a q u e s. Loop met de pijp na Saxen, als gij mij geen geld weet te bezorgen .... maar laat ik ze toch reis kijken... Morbleul —» 't Is wat moois. — Waarachtig mijn naam! met gellingerde Letters op de ketel. Dat moeten onze Hollandertjes reis pro- beeren. . . . Welk een aangenaame verras- fing, gij hebt hem reeds geflopt — Toe fchielijk, fchielijk zwam. As schok.  10 DE HOLLANDERS. schönfeld (maakt de zwam met groote gedienftigheid gereed.) Daar, mijn Heerl't is allerbeste zwam. jaques (fleekt den tabak aan.) o Welk een aangenaame finaak. — Honderdmaal fmaakelijker als uit een Hollandfche pijp. schönfeld (onder het aanjleeken van zijn' pijp) Waarlijk, mijn Heer! gij rookt als een gebooren Duitfcher.— Maar zagt...ik zie uw Papa en Mama komen, zoudt gij niet nog eens bij uwe Mama aanhouden. DER-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOU. II DERDE TOONEEL. L O D E W IJ K , ELIZABETH, JAQUES, SCHÖNFELD. LODEWIJK. Zeker een heerlijk onderwijs mijn vrouw van den jongen Heer. — Ziet gij hem daar niet ftaan met zijn koufen op zijn hielen? en ziet hij 'er niet uit, als of hij in geen drie nachten na zijn bed geweest is? JAQUES, Uw onderdaanige dienaar, Mama! Papa! ELIZABETH. Goeden morgen, Jaques! hoe vaarje, mijn fchatje! LODEWIJK. Zie hem maar in zijn bleek en ongedaan gezigt, dan kunt gij wel zien hoe flecht hij vaart. — Maar welk een nieuwe gril is a nu weêr in de harfens gekomen. Gij en uw Gou-  ia DE HOLLANDERS. Gouverneur ieder met een Duitfche pijp in den mond. Waart gij mijn zoon niet — ik zou het uitproesten van lachen. Het een oogenblik een Duitfcher, het ander een Franschman en het derde een Engelschman, en nooit een Hollander. — Maar hoor jij eens hier, mijn heer de Gouverneur! Ik heb reeds lang niet over u voldaan geweest -— en daar ik nu bemerk, dat heden uw voor. naamfte les beftaat in mijn zoon uit een Duitfche pijp te Iceren rooken,zo heb ik u eenvoudig aan te zeggen, dat gij ftaat moet manken, als dit half jaar om is, te verhuizen. SCHÖNFELD. Genadige Heer! LODEWIJK. Gaat gij dan na uw genadige Heeren; ik ben geen genadige Heer, mij dunkt, dat gij dat anders ondervindt, 't Is alles behalven genadig, daar ik u zeg, dat gij hoe eer hoe beter verkasfen moet. ELI-  KERS TE BEDRIJF, 3 ToOfl. 13 ELIZABETH. Maar, mijn Lodewijk, bedenk, dat de Heer Schönfeld zich zo heerlijk verftaat op de Algebra, op de T aftik, op de Metaphysik, op de LODEWIJK. Al verftondt hij zich op de zwarte kunst.— Ik wil en ik zal hem niet langer in mijn huis hebben,want Jaques is nog niet in ftaat om behoorlijk een brief re copieeren, of om een kolom uit het Grootboek optetellen.. Wat heeft hij dan met de Algebra te doen ? ELIZABETH. Maar Papa! Wat is dat ook ennuyant voor een Genie. LODEWIJK. Een Genie. . . Een Genie. . . Hij ziet "er al heel genieachtig uit. — Jongen! ik geloof niet, dat gij recht goed leezen kunt. — Gouverneur! haal eens van de onderfte plank uit mijn boekekas de werken van Cats in folio — dat is nog al een duidelijke letter. JA-  14 DE HOLLANDERS. jaques. Ik verzoek excuus, Papa! als ik iets lees, lees ik altoos fransch, hoogduitsch of engelsen en dan die abominable hollandfchc rijmen. elizabeth. Nu,kind! wat zegje,. Is hij nicteenGenie? lodewijk. Ik zeg, dat ik mij over hem dood fchaam. — Blijf hier maar, Gouverneur! — Hier zal wel een fransch boek liggen zwerven. —> Jaa! daar heb ik al iets: Contes de Bocace. — Kom jongman, toon nu uw proefftuk. jaques leest eenige regels zeer gebrekkig. lodewijk. Toen ik als een jongen aan den itoel van mijn ouden Monfieur ftond te leezen, had ik zeker een klap aan de ooren gekreegen, als ik het fiansch zo had geradbraakt. — De taal  EERSTE BEER IJ F, 3 Toon» 15 taal is te fraai, om door zulke halfbakken vlaschbaarden gemommeld te worden. S CHÖNFELD. Maar mijn Heer! Uw Heer zoon leest thans misfchien wat veel engelsch, om het fransch dialect zuiver te bewaaren. LODEWIJK. Maar mijn Heer de Gouverneur! — Mijn Heer mijn zoon verftaat geen taal op den ganfchen aardbodem. — En alles, wat hij nog kent, kent hij als een Papagaai , want van de zaaken vat hij niets. — Doch om nader te komen. Ik heb met leedweezen vernomen , Jaques , dat gij den voorleedeu nacht of niet t'huis zijt geweest, of eerst tegen den morgenftond t'huis gekomen zijt, en ik kom u daarom nu aanzeggen, dat gij heden noch morgen een' voet buiten de deur zult hebben te zetten. Deeze wijs zal ik 'er nu maar op ftellen. JA-  IfS DE HOLLANDERS. JAQUES. Maar Papa! hoe zal ik het dan nu ftellen? ik heb tegen heden middag partij gemaakt met mijn Heer Le Duc en mijn Heer Summers -»» en de Gouverneur zou meerijden. LODEWIJK. Ik verbied het u, en dat zij u genoeg. —> En verder heb ik u niet te zeggen , dan dat gij uit mijne oogen gaat — en zo de Gouverneur nog iets nuttigs u wil leeren, laat hij u dan een lesje geeven uit de Méthode Familiere van Marin. ELIZABETH. Ik bid u, mijn lieve man!... LODEWIJK. Ik verzoek u,mijn vrouw.dat gij mij heden laat begaan, het wordt hoog tijd, dat de mannen in hun huis weder baas worden. . . Gaa heen zeg ik, jongen! en mijn Heer de Gouverneur! gaa meê en volg het geen ik gezegd heb. V I E R-  EERSTE BEDRIJF, 4 7*00». 17 Vierde tooneel. LODEWIJK, ELIZABETH. L O D E W IJ K. Neem plaats, Betje! ik heb u waarlijk iets te zeggen, dat wij zo ter loops niet kunnen afdoen. ELIZABETH. Wel dan rencronteeren wij elkander zeer gelukkig. Ik zou u ook gaarne een moment over iets onderhouden; doch ik ben van mijn' Hollandschen man niet gewoon, dat hij zoveel égards voor zijne beminde heeft. L O D E W IJ K. Om egter malkander dan niet te lang op te houden, daar ik fpoedig na het kantoor moet, om iets voor beurstijd in orde te hebben, zal ik maar eerst beginnen, als 't u blieft. Gij moet dan weeten, kind! dat ik gister avond op mijn gewoon Collegie geB weesï  l8 DE HOLLANDERS. weest ben en daar een zeker papier getekend heb. ELIZABETH. 't Is immers geen nieuwe Aüe van Qjtalificatie Veel menfchen weeten wel , dat zij die van het jaar 87 getekend hebben. LODEWIJK. Neen! mijn Rind! geheel iets anders- — Maar iets, daar gij, zo wel als ik, wat meê hebt te ftellen. Luister eens, ik zal het u voorleezen zo gij gedul 1 hebt, en het is waarlijk niet heel lang. —. {Hij haalt een papier uit den zak, en leest.) „ De ondergetekenden, alle gebooren in een der zeven vereenigde Provinciën, neemen aan, „ bij deeze hunne handtekening, die bij hun zooveel zegt, als de Jlerkjle belofte, onder „ eede voor eenigen Rechten der aarde gepas„ feerd, dat zij, uit hoofde van het droevig „ verval der Vaderlandjche Fabrieken en Hand- „ vrer-  EERSTE BEDRIJF,* Toet!. 1§ „ werken, als mede van de goede oude Nederland„ fche zeden en gebruiken, ter voorkooming van „ den volkomen ondergang en het verderf van „ het een en ander, zich voortaan geheel zullen „ reeden en kleeden van binnenlandfche gefa„ briceerde fioffen, zich bedienen van in dit ,, land of deszelfs colonien gemaakte huiscieraa„ den en noodwendigheden, en eene fomme s''jaar„ lijks bij een brengen ten ondeifleuning van „ noodlijdende, en ter gemoetkoming van be„ hoeftige Nederlandfche handwerkslieden m „ kunftenaars. —.— Alverder zullen de onder„ getekenden zorge draagen, dat hunne vrouwen kinderen en huisbedienden zich mede kleeden, „ (evenwel omtrent de laatjie zoveel zij in „ dit ftuk van hun afhangeljik zijn) met in„ landfche ftoffen. Ook zullen zij bijzonder daar op letten, dat hunne kinderen vooral i, niet onder het opzigt van buitenlanders wor„ den opgevoed — en in alle opzigten zullen „ zij zich trachten te gedraagen als braa*e „ gebooren Nederlanders in zeden en manieren „ past,.,. Voorts ,., B 2 r.-Li-  ftO DE HOLLANDERS. ELIZA8ETH. Hou maar op, hou maar op met uw grillen. Ik heb mcrt ahuminabeler brabbeltaal gehoord; — dat hebt gij immers niet ondertekend. Hoe ver uwe vaderlandlievende kuuren ook gaan, zo ver zal uwe raazernij niet gekoomen weezen. L O D E W IJ K. Niet alleen, mijn vrouw, heb ik het ftuk getekend, maar ik heb het voorgeftcld, en het is van mijn opftel. ELIZABETH. Nog al doller, maar gij zult evenwel gaarne gelooven, dat dat maar zo niet door zal gaan. LODEWIJK. Ik heb nog al vrij wat moed op het tegendeel , vooral, als de mannen wat cordaat zijn, en met al'e redelijkheid hunne vrouwen weeten te leiden. Ik had u dan te zeggen , Betje, dat ik u verzoek u voort aan  Eerste bedrijf, 4 Toon. ti aan te kleeden met in dit Land gefabriceerde Stoffen, dat gij u opfchikt met hier ter Land gefabriceerde Linten, dat gij zult hebben te zorgen, dat uw' dochter Krisje geene andere kleederen , dan inlandfche draagt Voor de kleederen van Karei en Jaques zal ik zorge draagen. ELIZABETH. Ha! ha! ha! ha! Ik vind uwe badimge recht charmant. l o d e ff ij K. Ik fpot 'er niet meê, mijn kind! dan zoudt gii u deerlijk bedriegen. — 't Is alles ernst, volkomen ernst, dat verzeker ik u. E L I Z A B.E T H. Kom aan dan maar, in de kas vol Engelsch aardewerk met een' Economifchen ftok rondgemaaid. lodewijk. Zagt wat. — Zagt wat. — Wij zullen B 3 wel  32 DE HOLLANDERS. wel door de breekbaare waar raaken, zonder dat wij 'er met een' Hok in rondmaaijen. — Doch, mijn waarde, gij weet nu waarnaar gij u in het vervolg hebt te gedraagen. cn anders elizabeth. Wat anders ? — Spreek recht uit. — Wat anders ? L O D e w ij k. Wat anders? Och ik hoop dat gij u fchikken zult naar mijn wensch, zonder dat gij dat anders zelfs behoeft te hooren. elizabeth. Neen, neen, rafel maar uit, wat hebt gij anders voor mij, misfchien met uw rotting.. l o d e w ij k. Verfchoon mij , mijn vrouw. Ik ben geen Duitfcher. — Ik zal u zeggen, waarin dan dat anders beftaat. —— Eenvoudig zal ik u geen geld gceven, en zorge draagen, dat nic-  EERSTE BEDRIJF, 4 TcOtt. 2J niemand u crediteert, zonder mijne hand* tekening, j ILIZAJET. Een nobele Propofitie. . . Nu wij zullen zien, wij zullen zien, of uwe Hollandfcbe Jmpolitesfe zich zoverre zal uitltrekken. Maar ik had u over eene gansch andere zaak te onderhouden. Ik heb gisteren befpeurd.dat de jonge Heer Le Duc groote inclinatie heeft voor Krisje, — maar zij is zo wat ftijf van manieren. .. Enfin 't is, ik fchaam mij dat ik het van mijn kind zeggen moet, een Hollandfcbe meid! Zij moet eerst wat gepolijst worden, en daarom had ik gadacht haar nog een paar jaaren op het Franfche fchool van Madame Beaumont te doen. Dan raakt 'er die Hollandfcbe bolfter zo wat af, en dan komt zij ook eens onder vreemde oogen en leert de conver- fatie. Ik heb reeds zo vrij geweest van Madame Beaumont bij provifie daarover eens te confuleerer, — Haar advijs was, dat het haar fpeet, dat zij haar niet liever op haar B 4 veer»  &4 DE HOLLANDERS. veertiende, dan op haar achttiende of negentiende jaar zou krijgen, want dat het dan reeds wat moeilijk viel, om 'er dat Hollandfche Air en die execrable ftijve minen uit te krijgen. Vooral daar zij verftondt, dat zij volop het linnen en wollen naaijen geleerd hadt, en dat zij een groot liefhebfter van het huishouden was. Men heeft, zeide zij onder anderen, met zulke nufjes veel te ftellen: zij zijn de heele waereld te wijs en zien op onze handwerkjes met verachting neder. — Dat wollennaaijen vooral maakt de hand zo plomp — maar ik zai ze wel dresfeeren — ik heb nog hoop enz. Enfin, als zij dan van het Franfche fchool komt, dunkt mij, is zij een recht gefchikte vrouw voor den Heer Le Duc. Zij zal nog een week of anderhalf dienen 't huis te blijven, en men zou ondertusfehen de desfeinen van den Heer Le Duc kunnen favorizeeren; zij zou daardoor wat in politesfen avanceeren en niet op ieder vrij woord, dat een jong Heer tegen haar fpreekt, tot haar hals toe rood worden, want, lieve man , gaat zij zo voort, als zij nu zins eenigen tijd begonnen heeft,  EERSTE BEDRIJF, 4 ToOfJ. 2$ neeft, dan zal zij welhaast tot den degou. tabtien dragt van kornetjes overgaan, en dan zou ik mij dood ergeren. Maar dat zal ik keeren met alle de kragten, die ik bezit, en met al de magt, die mij zedert onze echtverbindtenis, helaas! is overgebleeven. Nu fpreek dan. LODEWIJK. Ik moet u betuigen, Betje,dat ik nimmer iets zo onaangenaams, iets zo dwaas van uwe lippen gehoord heb, als ik helaas! op dit oogenblik verftaa. Wilt gij dan mijn lieve Krisje,de lust van mijn leeven , wegfmijten, en toewerpen aan eene verlepten en niets betekenenden franschman, naadat gij haar eerst onder het opzigt van Madame Beaumont van haar Hollandfcbe zeden en goed hart beroofd hebt. Zie maar op de aangezigten van de Meisjes, die fchoolliggen, al$ 'er het fardeerfel af is, hoe het met het hart geftcld is. Ik wenschte wel eens te weeten, mijn vrouw,welk een vreemde geest u toch beheerscht. Ik weet wel, gij zijt half uit Hollandsen, half uit Duitsch bloed geboo1*5 ren,  SÖ DE HOLLANDERS. ren, maar evenwel in dit land hebt gij eerst het licht gezien, in dit land hebt gij genoegens en zaligheden gefmaakt van uwe vroeglte kindsheid af, die onaffcheidelijk eigen zijn aan ons gemenebest boven andere landen en volkeren der aatde, maar laat ik over dit onderwerp niet verder met u handelen, ik bid u, dat gij met uw verderflijk plan omtrent Krisje aflaat. Zo gij niet voorhebt om mijn ongeluk te voltooijen, maar ziedaar.' komt het lief meisje zelf. . . . — VIJFDE TOONEEL. elizabeth, lodewijk, christin a. c h r i s t i n a. Goeden morgen Vader! Goeden morgen Moeder! l o d e w ij K. Goeden morgen dochter! Reeds zo vroeg in de nopper. Mij dunkt gij ziet 'er uit als of gij geieed ftondt om uit te gaan. chris-  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOft. 2.? CHRISTIN A. Jaa Vader! Juffrouw Sandberg had mij gezegd, dat heden morgen in de Oude kerk de jongfte predikant catechizceren zou , zij hadt mij gevraagd, of ik niet méde wilde gaan. Ik heb haar mijn woord gegeeven, en kwam u vrijheid verzoeken, om daar been te gaan. ELTZAEETH. Ha! ha! Voor een Dame van fatzoen in de week na de Kerk te gaan —• Weinige weeken maar, en zij is in een fijn zusje getransformeerd. CHRISTIN A. Ik heb tamers geen bijzonder werk, moeder! zo gij iets hebt, ben ik geneegen thuis te blijven. Ik ben geen dweepfter, moeder! ELIZABETH. Het fcheelt de helft niet. LO-  28 DE HOLLANDERS. LODEWIJK. Krisje! Gij behoeft mij tot zulke zaaken geene vrijheid te verzoeken. Gij doet zeer wel ; dat gij daartoe iust betoont. — Godsdienitigheid plagt ook een van de kenmerken van onze Hollandfcbe Natie te zijn, maar deeze raakt ook al mêer en meêr uit de mode. Onze Natie vliegt fpoofflags na het verderf. Haare braaveen kuifche zeden verdwijnen. Wulpschheid en ongebondenheid grijpen plaats, en de geheele Natie is van die pestfmet aangefloken. ELIZABETH Zagt wat, men chere, dat ik evenwel hieromtrent ook een woordje tusfehen moge voegen. Laatst op uw Biblioteek in die Hollandfchc vodden zo wat rondfnuffeiende, vond ik daar onder Hollandfche Klugten; ik (locg ze op, maar ze waren vol van de morfigfte taal en de flordigfte uitdrukkingen, die zich evenwel geen welleevend man dcezer zo fnoode Eeuw veioorlooven zaS  EERSTE BEDRIJF, 5 TöOtl. £0 Zal — dat waren dan die Godsdienftige zedige voorvaders , die kuifche, braave Hollanders! LODEWIJK. Bebalven dat een enkel oud komiek Dichter de zeden van de geheele Natie niet volkomen kan aantoonen, zal ik u in dit opzigt alleen met uwen anders zo geliefden Voltaire, die ook duizendmaal meer wist dan al de Deistifche Petitmaitres van Londen en Parijs en derzelver Amfterdamfche Naaklappertjes zamen, dat die boeken gefchreeven zi:n in dien tijd, toen de kuischheid nog in het hart en niet op de lippen woonde. — Maar. Krisje, ik wilu niet ophouden , ik geloof, dat het reeds over tienen is. ELI2ABETH. En ik zeg u, Krisie, dat gij heden morzult hebben t' huis te blijven; de Heer Le Duc zal heden ochtend bij u een vifite komen maaken. CHRIS  30 DE HOLLANDERS. CHRISTIN A. Mijn Heer Le Duc. .. Och ik bid u, in 's Hemels naam, n.oeder, verfchoon mij toch , van d'en ondeugenden karei te zien. — Heeft hij mij laatst niet genoeg geaffronteerd, toen hij mij zo onbefchaamd dat ondeugende franfche boek in de hand ftak. ELIZABETH. Hoe pieus, hoe pieus.... Waarlijk 't is jammer dat gij niet Roomsch zijt — gij zoudt een heerlijk begijntje uitmaakcn. L 0D E WIJ K. En hoe heette dat boek, Krisje? CHR IS JE. Och ik weet het niet Vader! — Aan het gezicht van een der fchandlijke plaatjes had ik genoeg — ik fmeet het zo ver weg, als het vliegen kon, en ik ftiet den Heer Le Duc in gramfchap van mij. ELI-  jee k. s te bedrijf, 5 ToOtl. 31 ELIZABETH. Och het was maar de The... LODEWIJK. Ik wil den naam van dat boek niet weeten, 't zal beestachtig genoeg geweest zijn, als het uit de handen van Le Duc kwam, en kunt gij nog een kaerel voorfpreeken, die zo onbefchaamd onwelleevend is, dat hij een fchaamtloos boek een eerlijk meisje in de hand durft fteeken. — Zoo de drukpers in banden behoort gehouden te worden, dan zekerlijk moet alles wat de goede zeden kwetst, fcherplijk verbooden en de uitgave geftraft worden, en egter dat alleen de Nieuwspapieren van de fchande. lijke Titels getuigen... — maar genoeg hier van. — Mijne dochter ! heeft van mij niet alleen volkomen vrijheid om haar loflijk oogmerk te volbrengen, maar zij wordt 'ei mij te waardiger om. el 1-  32 DE HOLLANDÊRS. ELIZABETH. En, ik verbied het u, Krisje! op poene van mijn hoogfte ongenade. — Gij" zult, heden morgen , den Heer Le Duc op. wachten. CHRISTIN A. Ik bid u, Mama! ik bid u met traanen, laat ik bevrijd zijn.... (Zij haalt haar zakdoek uit. en met één valt 'er een hoek uit haat zak) van het bezoek van dien Le Duc. ELIZABETH. Ha! ha ! welke favoriet fchrijver van mijn aimable dochter, a ! de Julia van Feyth. ... wel zo. . . . dat zedige hartje is dan niet ongevoelig evenwel. ... El ei. . . . met zo een Hollandsen minnedichtertje in de zak na de kerk dat is het waare. . . . Wat zegt Papa daarvan .... maar ziedaar nog iets fraaijer. . . Een gefchreeven versje 'er voor. CHRIS-  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOtl. 33 CHRISTINA. Och ik bid u, moeder!... Geef mij weder.... Ach mijn vader! ELIZABETH. Ja maar, lief dochtertje, daar ftaat toch iets in dat boekje, dat uw Papa die u zo hartlijk lief heeft en u voor een fantin houdt wel leezen mag Luister eens, oude Heer—■ deeze vier regeltjes ftaan gefchreeven voor den Titel : Christine! ontvang dit werk van Feyths beroemd'Veder; Ontvang 't van uwen vriend; denk foms aan zijne fmart; En zijn mijn woorden vaak min uitgezocht, min teder, In mijnen boezem klopt voor u het tederst hart. WILLEM VAN HEUSDEN. Bravo — bravo. — Wat zegt Papa nH van zijn nonnetje. —— C  34 DE HOLLANDERS. LODEWIJK, Dat het mij van haar verwondert. > C II RISTIN A. Och, mijn vader! — Ik bid u om vetfchooning, ik bid u, hoor mij.... Ik zal u aüt's openbaaren. Waarlijk de kennis tusfchen mii en van Heusden is nog niet zeer groot — maar het onderfcheid...' LODEWIJK. Gij weet toch wel, dat van Heusden iemand is die geen duit in de waereld heeft, Krisie! en dat het zeer onvoorzigtig is, daar gij heden met u drieën zijt, en zich uwe ouders voor niet meer dan braavc burgerlieden rekenen kunnen , met zodanig een man u een'gzints in te laaten, ik zal mij nu nog over het onvoegelijke, dat een meisje zich zonder kennis haarer ouders eenigzins in een liefdehandeling wikkelt, niet eens inlaaten. ELIZABETH. Luister hier eens, mijn waarde Lode. wijk  ÏERSTE BEDRIJF, 5 Totft. gg wijk — ik wenschte u wel eens apart te fpreeken, ik heb een admirabel plan, Daar lievertje, (werpt haar het hoek toe) daar is uw Feyth op dezelfde wijze te rug, als gij mijn Heer Le Duc onlangs het Franfcho boekje toefmeet. lodewijk in het heengaan. Schoon ik niet veel van uw plan verwacht, Iaat ons in den tuin gaan. Krisje, ik verzoek u nu, dat gij heden t' huis blijft. christin a. Zeer gaarne Vader. C * ZESt  36" BE HOLLANDERS* ZESDE TOONEEL. christtna ( het Boek opra.itpende, zoras Lodnvijk en Elizabeth vertrokken zijn.) Hemel! welk eene onverhnedfche ontdekking.. . Ach mijn dierbaare vriend! hoe flaai mijn hart om u; hoe angftig om mij zelve ... maar wees gerust; Nooii — Noo! — ik mij door wanhoop in dc armen ian eenen fnooJen Le Duc werpen., daar voor is mijn goede vader mij boig; — en mijn hart is 'er u borg voor. — Ach! moen dat boekje, dat gij mij met de harlijkje tederheid overreikte, door de I andeH mi;ner moeder als iets zo onwaardigs worden weggeworpen. 't Is mij meer waardig, dan ui n kostelijkfte ite! juweelen, omdat hc- i ii u- u ooit verbeelden, dat hij immer of C 4 Kris.  40 DE HOLLANDERS. Krisje, of mij zou kunnen fmaaken, maar om kort te gaan, wat is dan nu uw ontwerp , waarvan gij zo opgeeft. WILLEM. Mijn befluit is genomen, Karei! —— ik zal mij tot uwen Vader in deezen wenden, hem in eens ronduit mijne mecning verklaaren en mislukt dat ontwerp, dan zal ik met het eerfle fchip na Oostindien vertrekken. De Heer van Streefkerk heeft, mij een plaats van onderkoopman beloofd, K A it E L. De Hemel bewaar mij voor verliefdheid, als zij mijn hoofd zo ver op hol bragt. Laat ikueens hartig 'er om uitlachen. Wie zag ooit doller plannetje. WILLEM. Lach vrij, maar het is mij ernst. K A RE L. Nu dan ook in ernst, mijn vriend het zou  TWEEDE BEDRIJF, I Toon. 4.1 zou veel beter zijn, dat gij u bier ten fpoedigfte van daan begaaft, uw wild ontwerp uitftelde en den lijd afwachtte, ik verzeker u, Krisje, heeft niet de minfle neiging voor Le Duc... en geloof mij, dat haar moeder op haar hart geen' invloed heeft. TWEEDE TOONEEL. earil, ch ristin a, willem, christin a (zonder Willem te zien, aan de deur,) Zijt gij hier Karei? — Vader zou 11 gaarn fpreeken, 'er is een Surinaamsch Kapitein bij hem. — willem (toefchietende) Hemel, mijn Krisje! ( hij omhelst haar ) kakel. Nog eens, Willem, ik raad u heen te gaan; Jaa ik bid het u als een vriend..,: C 5 wil"  42 DE HOLLANDERS. WILLEM. Och! maar weiivge oogenblikken, weinige van die zalige oogenblikken.... K A R E L. Alles dan voor uwe rekening, Vriend! (legen Christina) En voor de uwe. — Krisje! Ik bid u, dat gij toch maakt, da: Willem, hoe eer hoe beter door het onderhuis vertrekt. Wees gewaarfcbuwd. DERDE TOONEEL. CHRISTINA, WILLEM. CHRISTIN A. Hoe komt gij hier? Fooi! Gij hebt mij doodelijk ontfteld! WILLEM. Kan ik leeven zonder u te zien? Ach Krisje! zeg mij is het waarheid maakt Le Duc aanfpraak op uw hart. CHRIS-  TWEEDE BEDRIJF, 3 ToOH. 43 CHRISTIN A. ©p mijn hand ten minften... Willem,! WILLEM. En gij CHRISTIN A. Heb ik u niet reeds menigmaal, en laatst nog op het concert in Felix ingeluisterd, dat ik geen zin in dien jongen heb, ik kan — ik mag — ik duif als een eerlijk meisje u niet meêr zeggen. Wacht toch iets \an den tijd. maar ik bid u, gaa toch been .... indien immers... WILLEM. Neen, met dat oogmerk ben ik hier niet gekomen Ik moet uwen Vader fpreeken, mijn dierbaarfte, ik zal u van zijne handen bidden, ik zal die handen met heete traanen bevochtigen. — Ach Krisje! zult gij hem niet met mij bidden? c IIII i s-  44 de hollanders. ch ristin a. Uwe hevigheid is veel te groot. — Welk een grond toch heh ik u gegeeven, om... Ik bid u, gaa heen, mijn Heer .. Willem ( verdrietig ) Ach op welk een' afftand?—Mijn Heer?.— Heengaan kan ik niet. c H r i s t i n a. Ga heen toch, Willem — Zo gij mij lief hebt, moet gij heen gaan. Indien gij tvist, indien gij wist, welk een ontdekking 'er heden gedaan is. Jk geloof, gij zoudt, om mijn hart gerust te ftellen, ip het oogenblik vertrekken. Ach "dar ik zo onvoorzichtig geweest ben met de Julia van u aan te neemen ach het versje, dat gij 'er voor in gefchreeven hadt, las mijne Moeder, en juist niet op de vriendelijkfte wijs. Hadt gij toen mijns Vaders gramfchap gezien. ... Op het hooien van uwen naam.... wil-  TWEEDE BEDRIJF, 3 TüOfl. 45 WILLEM. Ach! Ik heb dan alles te vreezen «naar hij, die op het punt ftaat om alles, dat hem dierbaar is, voor altijd te verliezen, is gefcbikt om het uiterfte, om het wanhoop igfte te waagen. CHRIST I N A. Dikwerf hebt gij mij reeds zo eindig veizekerd, dat gij mij lief hebt..— is dat zo? WILLEM. Welk een vraag, Krisje! — moet ik het U andermaal zweeren ... CHRISTIN A. Neen! mijn Willem! geen nieuwe eeden, maar indien gij mij dan zo lief hebt, als gij betuigt, zult gij toch wel iets mijnenthal ven willen doen. WILLEM. Alles., .alles Achl dat ik u fchatten kon  40 DE HOLLANDERS. kon aanbieden, maar ik heb niets dan mijn leeven en mijne liefde. chris tin a. Welaan! mijn Vriend! ik vat u bij uvr woord... . Gaa dan heen en verlaat op het oogenblik het huis van mijn' Vader. willem. Lieve, dierbaare Krisje moet ik? Ik zal dan gaan, maar ach waarom trekt gij die hand te rug — eer ik dan gna, beloof dan mij, nooit die lieve hand aan den verfoeilijken Le Duc te zullen geeven.—> christina (met veel nadruks) Dat beloof ik u. willem. Welaan! maar hoe kan ik u verlaaten, daar zo weinige oogenblikken... hoe ook kan ik nu heengaan, daar ik mijn befluit zo vast genomen had. . . . Ach! Krisje , (hij kuscht haar) Krisje —• en geen enkel woord  TWEEDE BEDRIJF, 3 Tootl. 47 woord ter verzekering van uwe zijde... — Hebt gij mij lief? CHRISTIN A. Kunt gij dan aan mijne oogen niet zien, hoe mijn hart over u denkt, al mag mijne mond niet fpreeken. Gaa dan nu heen — maar wij zijn niet voor elkander.... WILLEM. Gij maakt mij raadeloos. — Voor wie dan ?... Wie zou u uit deeze armen rukken kunnen ? ( Hij omhelst haar.) VIER-  4? DË HOLLANDERS.» VIERDE TOONEEL, elizabeth, le duc, CHRISTINAj willem. elizabeth (tegen Le Duc in het opkoomen.) Zij is wel zo wat Hollandsen fchuw, mijn Heer! — mon Dieu! wat zie ik. l e d u c. Ha! ha! Schuw zegt ge Mevrouw! elizabeth (Christina met drift aangrijpende.) Ha, kuifche Lukretia! moet ik u zo betrappea — en dat in de armen van een' roturier. willem. Mevrouw! ik verzoek, dat gij aan uwe Dochter van het geen hier gebeurd is, geen fchuld geeft. Zij is 'er geheel vrij van. Ik ben fchuldig,fchoon 'er niets dan.. e 1 i»  TWEEDE BEDRIJF, 4 ToOH. 49 elizabeth. Zwijg, als het u blieft, mijn Heer! le duc. (zich tot Christina wendende.) Ma Cherel Ik hoop nu dat uw hart wat gunftiger over mij denkt. Schoon ik betuig dat . . . . willem. Hemel! Krisje! Ik kan niet zwijgen. — Moet ik voor mijne oogen zien, dat een zo onwaardige . . . l e duc Geen affronten, mannetje! Geen brutaliteiten. Gij ziet, ik draag een' degen; niet dat ik met u zou willen duelleeren, maar ik zou dien kunnen gebruiken, om u op eene zeer onaangenaarne wijs den rug mede tt caresfeeren willem, Krisje, 't is mij hier onverdraaglijk — D ik  50 DE HOLLANDERS. ik vlieg na uw' Vader en zal mij voor hem op mijne knieën werpen. VIJFDE TOONEEL. ELIZABETH, LE DUC, LODEWIJK, CHRISTINA, WILLEM. L O D E W IJ K. Dat zal niet noodig zijn, mijn Heer! maar welk een onvoegzaam leeven maakt men hier in het huis van een Burgerman... ELIZABETH. Is het wonder, mijn Heer! Ik heb daar uw zedig Kristijntje in de armen gevonden van den Fleer van Flensden: hoe vindt gij het? Ik kwam met de Fleer Le Duc, wij hadden reeds het huis geheel doorgezogt, toen wij haar in die aft ie vonden wat zegt ge van die pasfagie?... 't Begijntje is zeker amoureus genoeg. i o  TWEEDE BEDRIJF, 5 ToOH. $1 LODEWIJK. Krisje.' moet ik zulke zaaken van u hooren? — en gij, mijn Heer! Welk eene verre gaande ftoutheid, in eens andermans huis niet alleen in te lluipen.maar zelfs zijne Dochter te verleiden. Dit weet gij, dat tegen alle goede manieren flrijdt. WILLEM. Ik beken, mijn Heer! dat ik het voorkomen heb van eenen fchuldigen, fchoon mij niets dan de zuiverfte oogmerken herwaards heen gedreeven hebben, en mij een toeval uwe waarde Dochter heeft doen ontmoeten. Mijn hart is barstens vol. Ik bemin uwe Dochter uit de eerlijkfte beginzels, en, daar ik gisteren,op een publieke plaats.de Heer Le Duc zich had hooren beroemen op zijn kort aanftaand huwelijk met haar, die ik boven mijn leeven bemin, vloog ik na dit huis, om, ware het mogelijk, uw hart ten mijnen voordeele te beweegen. Uw Zoon Karei, die, langen tijd, mijn Vriend geweest D 2 is,  52 DE HOLLANDERS. is, kan van dit alles de zekerde getuigenis geevcn. — Ik bid u, mijn Heer, indien.... LODEWIJE. 't Is hier noch tijd noch p'aats om over zodanig een verzoek te fpreeken, maar om u egter niet op te houden, mijn Heer! en u met ijdele hoop te vleijen, moet ik u deeze twee zaaken zeggen, dat, naamelijk, mijne Dochter, mijns aehtens, nog te jong is voor het huwelijk. — Onze Landaart, mijn Heer! plagt laater in het huwelijk te treeden , en de Kinderen , in die verbintenisfen verwekt, waren rustiger en nuttiger Leden der Maatfehappij, dan over het algemeen, de hedendaagfche . . . maar daar en boven, mijn Heer, en dat doet alles af... Gij zijt, zo ver ik u ken, wel een eerlijk en onbefproken Jongman, wat uw perfoon betreft, maar het doet mij leed, dat ik het u zeggen moet, de naam van uw' Vader is door het bankroet, waar aan ik zelf nog veel geleeden heb, zodanig in minachting, ik mag wel zeggen, in de dieprte verachting geraakt,en bo.  TWEEDE BEDRIJF, $ ToOft. 53 bovendien zijt gij daardoor buiten flaat om mijne Dochter op die manier te onderhouden, als zij bij haare ouders gewoon is. — Dus laat ik u het befluit opmaakcn. — Omtrent u, mijn Heer! fchiet mij niets over dan dat ik u beklaag, dat gij ongelukkig het oog op mijne Dochter hebt laaten vallen. le duc. ( Tegen Christina, die jehreit,) Schrei niet, Madame, één Franschman kan alleen tegen tien zulke Hollandfche Jongens opweegen. ■ ■ WILLEM. Mijn Heer! Uwe woorden grieven mijn' ziel door en door... Ik ben eerlijk, en onfchuldig aan iets , het geen mijn Vader bedreef, toen ik nog een jongen van veertien jaareu was... Uit uw taal en den toon uwer ftem begrijp ik, dat gij het volftrekt meent, en dat gij niet terug zult treeden. D 3 LO-  54 »E HOLLANDER». L O D E W IJ K. Gij doet mij recht , mijn Heer! Ik heb u gezegd waar het op ftaat; zijt daar zeker van. WILLEM. Hoor dan mijn belluit.dat ik, deezen verloopen nacht, naa veci peinzens met traanen genomen heb, indien mijn verzoek dien ongelukkigen uitflag hadt, dien ik mij voorftelde. Vergun, dat ik dat u openbaar, zo het de aandoeningen van mijn hart toeiaaten. Ik ben jong en heb door mijne opvoeding eenige bekwaamheden, die mij misfchien in den Oost zullen kunnen voorthelpen misfchien zal ik daar mijn fortuin maaken — en geeft de Hemel . . . maar dat zal mijn lot niet zijn Genoeg mijn befluit is genomen. Ik heb een bewindhebber tot mijn' vriend , die mij goede recommandatie - brieven bezorgen zal. Eéne bede flechts mijn Heer — ééne bede. Laat mijtoe , dat ik, in uw bijzijn, affcheid neeme van uwe beminnelijke Doch. tej  TWEEDE BEDRIJF, $ToOU. ter ... Naa dit oogenblik moeten wij elkan" der niet weder zien. LODEWIJK. „ Waarlijk een hupfche en gerefolveer,, de knaap" — Kom, dan maar wat kort en goed — het Meisje is ook ontftcld. — Dat komt van dat in ftilte vrijen. c h rt i s t I n A. Ach mijn Vader.' Bedroef mij niet met eenig verwijt. Ik bid u, mijn Vader! ach... L O D E W IJ K. Neen! mijne Dochter, hoe teder ik u bemin , ik kan u niet ongelukkig maaken door mijne liefde. CHRISTI NA. ■ Gaa dan in Godsnaam, Willem! — WILLEM. Krisje! Lieve Krisje.' Gij ziet —- ik moet, om dat ik arm ben.u verlaaten. —• AchÜnD 4 dien  56" DE HOLLANDERS. dien ik u wedervond, wanneer ik weder in het Vaderland kwam ~ Maar — dierbaarfte.' zo gij iemand met uwe hand gelukkig maakt, dat hij u dan voor 't minst zo lief hebbc, als ik. — Vaarwel, mijn Waardfte! ch ristin a. ( bitter fchreijende.) Vaarwel... Willem, (willende heengaan, keert nog eens te rug.) Ach! Ik kan niet fcheiden zonder dat gij mij zegt, of gij mij niet lief hebt. chri stina. Ach mijn lieve .' deeze traanen vaarwel , mijn beste — God zij met u — en mijne gebeden zullen dagelijksch voor u zijn. (Christina zet zich achteloos op een' ftoel neder — en Lodewijk droogt zijne traanen af.) ZES-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToO!J. S7 ZESDE TOONEEL. ELIZABETH, LE DUC, LODEWIJK, C H R I S T I N A. L E DUC. Sur non Parol, une charmante Scène! (in zijn handen klappende.) Bravo , Bravo voor een Hollander, hij verdient bijna mijn rival te zijn, ik geloof, dat hij in het Wapen gefpeeld heeft van zijn leeven. Maar, ma chere (tegen Christina) Gij' moet u niet te zeer over deeze Hiltoriette alarmeeren. Ik beklaag met u zijnen toeftand tot in het binnenfte van mijn hart, maar enfin —« 't is zo. — En ik hoop, dat ik mij niet vcrgeefsch geflatteerd heb, ik heb wel zoveel indruk op uw lief hartje CHRISTINA. Bedroef mij niet meêr, mijn Heer.' door uwe zotte en gemaakte vooiftellen...—- Mijn D 5 hart-  58 DE HOLLANDERS. hartje, als het dan hartje weezen moet, is zo wispeltuurig niet, dat ik in een oogenblik het denkbeeld van een waardig maar ongeluk, kig Jongeling daar uit kan fcheuren, om daar in plaats te geeven, aan dat van een man, die geen waardj heeft, dan die in zijne kleedcren en eenige asfurante manieren beftaat. LODEWIJK. Ik kan niet ontkennen, Krisje! of ik ben aangedaan over het gedrag van van Heusden... maar ik heb gehandeld, zo als een eerlijk man en een braaf Vader betaamde; doch ik zal u ook wel ontflaan van dit lastig voorwerp, heb daar geen zorg voor. Mijn Heer Le Duc... LE DUC. Monfiew, je vous prie... LODEWIJK. Toevallig hebt gij gezien, hoe ik den Heer van Heusden de verkeering bij mijne Dochter geweigerd heb. Ik merk, dat gij niettegen- ftaan-  TWEEDE BEDRIJF, 6 Toon. «9 ftaande de verklaaring omtrent den ouderdom van Christina, terltond met uwe walgelijke galanterijen hier ten ontijde voortvaart. Ik verklaar u dan, dat ik niets met meêr ongenoegen zou belecven, dan dat de man, die mijnen Zoon gedeeltlijk bedorven heeft, ook mijne Dochter zou ongelukkig maaken. L E DUC. Een fraai compliment, waarlijk aan een man van fatzoen, maar ik zal het infchikken, mijn Heer! L O D E W IJ K. Om u dan voor verdere complimenten te behoeden en van u geen infchiklijkheid te vergen zal ik van hier gaan. Kom Krisje, gaa met mij; Gij zijt ongefchikt voor het overblijvend gezelfchap. Z E-  60 DE HOLLANDER». ZEVENDE TOONEEL. ELIZABETH. L E DUC. ELIZABET. Excusez mot, mijn lieve vriend, de lompheid van dien Roturier is onverdraagelijk. 't Was geheel een Tooneeltje a la Hollandois. Ik had niet gedacht, dat gij uw rival zo ge- makkelijk zoudt kwijt geraakt zijn en vertrouw, op mijn woord, ik geef het u, mijne dochter zal eerst twee jaaren na het Franfche fchool, en dan zullen haare zeden wel zoveel gereleveerd zijn, dat zij in uw perfoon, naar uwe merites, behaagen fcheppen zal. L E DUC Uwe vriendfcbap vleit mij zeer, dat kan ik niet ontkennen , maar mij dunkt mijn Heer uw man is zeer onverzettelijk. Ik vrees, ik vrees, of wij hem wel meester zullen worden. ELI-  TWEEDE BEDRIJF, 7 ToSH. 6l ELIZABETH. Vreest gij, mijn Heer! dat is anders uwe gewoonte juist niet. Mij dunkt gij ziet 'er ook wat betrokken uit. LE DUC. Jaa, men heeft fomtijds van die kleine verdrietelijkheden, die men zelfs zijne intimfte vrienden niet kan openbaaren.... ELIZABETH. Nu zal de Hemel wel opklaaren, daar komt mijn lieve Jaques. Comme un ange, — ik zie hem niet liever, als dat hij d la cavaliere gekleed is. ACHT.  6a DE HOLLANDERS. ACHTSTE TOONEEL. elizabeth. jaques. l e duc. schönfeld. jaques (Le Duc tegenvliegende. ) Ah! mon cher ami! Hebt gij het gehoord ? Onze waarde vriend Summers is om een presfante zaak na Londen vertrokken Jk heb aan zijn logement gezonden, en daar door d.ifcbiljet van zijne hand tijding bekomen. l e duc. Ei, ei, na Londen.... wel dat is onverwacht. jaques. Nu wij kunnen daarom evengoed ons tourtje doen. l e duc. Dat kunnen wij ook. jaques. Maar 't is of gij eenige zwaarigheid maakt. h s  TWEEDE BEDRIJF, 8 Toon. 63 LE DUC. Wij fpreeken hier onder elkander^vrij uit, als goede vrienden. Summers hadt mij tegen heden twee honderd ducaaten beloofd — en als ik die heden niet heb, durf ik morgen niet buiten deur komen; ik vrees nu reeds, dat 'er op mij gepast wordt. -— Zeker moet aan Summers de een of andere coup mislukt zijn. Indien Mevrouw! eenigen raad wist, om mij die penningen te bezorgen. ELIZABETH. Och ik kan het tegenwoordig niet doen. Ik heb niet boven de tweehonderd gulden, en ik heb zelf twee dozijnen zilveren vorken en lepels laaten verruilen voor pleted in hoop, dat 'er nog wat meer zou overfchieten, maar dat goed kost zoveel van fatzoen, 't Geen ik gekreegenheb is niet veel. Ik ben zelf ten einde raad, en ik vrees, dat 'er in het vervolg bij mijn man niet veel te haaien zal zijn. Mijne juweelen zijn lang verpand, en ik heb reeds een geruimen tijd valfche gedraa- gen. -—  €4 DE HOLLANDERS. gen. Zodat, mijne Hceren, ik kan u in deeze tedieufe affaire niet helpen. JAQUES. Ik bid u, Mama, help ons toch. Ei zie in welk eene angstige omftandigheid, Mijn vriend le Duc is. ELIZABETH. Ik ben zelf in eene desperaaten toeftand, maar, ziedaar, enfin , alles wat ik u kan belooven. Ik zal mijn man heden over tafel in een goede luim zoeken te brengen, en zien van hem dan ten minften eenige ducaaten te krijgen. Dit is alles wat ik u belooven kan. Ondertusfchen wensch ik de Heeren een plaifierig tourtje. Jaques, gij moet wat bedekt uitgaan, want gij weet het is geheel tegen den zin van uwen Papa en ik hoop, dat gij wat bij tijds t'huis zult weezen Monfieur Le Duc , 't blijft volgens affpraak heden avond ten half zes na de franfche Comedie. L E DUC. A votre fervice! Mevrouw. N E-  TWEEDE BEDRIJF, 9 Tom. 6$ NEGENDE TOONEEL. JAQUES, LE DUC, SCHÖNFELD. JAQUES, Wel, mijn goede vriend! ik heb zulk een medelijden met u . . . . L E DUC. Jaa, uw medelijden baat ons wat... Weet de Heer Schönfeld geen raad. Hij heeft ons wel meêr uit eene en andere zwaarigheid geholpen. SCHÖNFELD. Mijn HcerenlDit is een zeer groote zwaarigheid, dit raakt geldfpecie mijn Heeren! Om een dienstmeisje, dat de jonge Heer wat te na geweest was de deur uitte moffelen, en te zorgen , dat 'er voorts niemand hinder bij het fchreeuwen van het kleintje hadt, dit is een kunstje dat gemakkelijker gaat; maar Iaat eens hooren,hoe groot is de nette fom, E waai-  66 DE HOLLANDERS. waarmede het de Heer Le Duc zou kunnen ftellen. JAQUES. Maar, mijn Heer! Gij bedenkt wel, dat mijn kas mede zo ellendig gefteld is. L E DUC. Met honderd vijftig ducaaten zou ik het kunnen ftellen. SCHÖNFELD. Nu, mijn Heeren , ik heb een middel, om u in eens op de been te helpen, maar gij moet zorgen, dat 'er niemand agter komt, of wij zijn alle verlooren. Mijn paspoort ligt getekend, en dan zoudt gij kunnen zeggen, dat ik 'er het minfle belang bij had, maar, al was het, alleen om den ouden eens ter deeg te foppen wil ik alles onderdaan. Gij, Mijn Heer (tegen Jaques) moet dan een briefje van vier of vijf duizend gulden afgeeven op uws Vaders kasfier, om aan mij of aan den Heer Le Duc te betaalen, of liever maak 'er twee een netto het beloop van da fchuld  TWEEDE BEDRIJF, 9 ToOtl. 6f fchuld van den Heer Le Duc, en laat het andere aan mij luiden.... JAQUES. Maar de handtekening. SCHÖNFELD. Jaa, mijn Heer! deeze zoudt gij moeten doen, want anders kan de pot niet gedekt blijven, immers uw Papa, al is hij fomtijds wat gramftoorig, zal u niet laaten ophangen maar mijn plan ftrekte zich nog verder uit, om dan met elkander dit Land, voor een poos te verlaaten, en een reisje na Frankrijk te doen; tegen dat gij dan weder komt, zal de ergfte ftorm wel overgewaaid zijn. LE DUC. Waarlijk de raad van den Heer Schönfeld behaagt mij. JAQUES. Maar lieve vrienden, zie 't is evenwel confcientiewerk... E 2 SCHÖN-  68 DE HOLLANDERS-. SCHÖNFELD. Ha! ha! wat confcicntie? wat confcien- tie? Gij gebruikt immers, maar door eene kleine behendigheid het geld, dat u wat vroeger, of Iaater toch in de handen vallen moet. JAQUES. Neen! mijn Hceren , daar toe kan ik niet verftaan. —— Ik ben evenwel de zoon van een gerenomeerd koopman, en altoos is mijns Vaders en Grootvaders huis in zulk een achting geweest, neen; Mijn Heer! SCHÖNFELD. Ha! ha! de Hollander, de Amfterdammer, de Koopman. L E DUC. Gij zijt een ongetrouw vriend, Mijn Heer Jaques, dat hadt ik nooit van u vermoed, dat gij ons zo in den nood zoudt laaten. Enfin... ik zal mij dan nog buiten waagen.... maar gij (tegen Jaques) hebt ook nog fchulden aan mij, dit weet gij wel.  TWEEDE BEDRIJF, 9 Too». 6 We zijn met dat fchepzel verlakt. — Ik hield haar opgellooten in de kelderkeuken , maar denk eens, wat zij deedt. Zij was bedg met haar koufeband haar zo maar eventjes op te knoopen. — FIij was reeds om haar hals vast — en daar lag zij op haar knieën met een gebedeboekje geloof A 4 ik  8 b ij n a. 2 Toon. ik in haar knuisten en prevelde, prevelde — ik keek ondertusfchen dat goeije fpul an, maar ik dorst het niet langer te waagen — ook kon ik het niet langer uit.taan ik ftoof binnen — trok het boek uit haar pooten en fmeet het in het vuur — en toen greep ik haar bij haar halsband en fleepte haar eenige maaien de keuken rond... Nu heb heb ik haar handen en voeten vastgebonden — en nu leit ze in de kelder te fchuimbekken van boosheid — te huilen en te bidden. stijntje. Je bent toch wat al te hard kindsch, rijtje f fijt. Wat zeg jij — denk jij, dat jij recht van fpreeken hebt. — (Men hoort Aagje linnen kermen.) marijtje. Maar ik bid u, Fijtje! hoor eens dat gekerm daar binnen. s t ij k-  e ij n a. 3 Toon. g STIJNTJE. Éi laat ze eens een avondluchtje fchcppen. — Ik denk, dat zij beter met een zagt lijntje zal te trekken zijn. F IJT. Nu we zeilen het bekijken — maar ze zei eerst haar fnot en kwijl moeten afveegen — en 'er dan wat blanketzel op — want ze ziet bleek van nijdigheid... Nu verkallooije tijd niet, hoor Marij! ——■ Ik zei dan het fijne beest gaan losmaaken... DERDE TOONEEL. MARIJTJE, STIJNTJE. MARIJTJE. 'tls toch een verdrietig leeven, Stijntje! — dat gehasfebas met zo een vervloekt lelijk oud vel, en dan dat gejank van zo een goed onnozel fchepzekje. .— A 5 STIJN.-  lo B ij n a. 3 Tooit. STIJNTJE. Maar hoe is toch Aagje in haar handen gekomen ? M A R IJT JE. Och, het meisje zocht na een dienst, en ze wierdt toevallig op de Angeliersgragt , geloof ik, door een juffrouw uitgelaaten , die tegen haar zei — 't Spijt me dat je niet wat fterker bent, anders zouden wij het vast eens probeeren — Onze mama Fijt was haar net op zi| — en die zag wel dat haar zulk een bakkesje in haar winkel lijken zou. Zij klampt haar aan — en geeft 'er uit voor een befleedfter — en zo lokt ze het duifje bij ons in huis. — De eerfle dagen hadt zij het wel, — maar ft! daar komt 'er een — laaten wij op onze post gaan. VIER»  B Ij N A. 4 Toon. il VIERDE TOONEEL. ikeÊrik, (op de voorgrond van liet Tooneel.) stijntje, en marijtje, (zitten elk bij haare deuren. ) F r e ê r 1 K. Jaa, Willem heit het mij verzekerd, dat hij ze, in deeze ltraat, gezien het op een fchemer avond. — Och! die lieve meid — zou ze met zulk uitfchot van volk, als ik 'er daar twee zie, haar ooit kennen gelijk ftellen. Wat was ze goed en lief voor mij — och het heugt me nog die avond in de plan- taagje in de maanefchijn. Ja toen, toen zei ze: Och Freêrik.ik hen een wees, zonder vriend of maag in de waereld — ik hoop immers , dat gij het recht met mij mient — want al ben ik arm, ik ben eerlijk. (Hij jchreit.) En zo een hef meisje zou hier ingelokt weezen— Willem heeft 'er mij op gezwooren — Och! ik word 'er koud van, als ik 'er om denk. — M A-  12 b ij n* a. 4 Toon. marijtje. (gaat na hem toe. ) Goeijenavend Landsman—hoe laat is het? fr e ê r i k. Ik heb niet met u te ftellen. marijtje. Hoezieje zo barsch, als fchoppenknecht. — Je bent immers zo koud niet als (leenen Roeland. — Weetje mogelijk den weg niet, die zei ik je dan wijzen. r r e ê r i e. Blijf van mij lijf. — Ik weet den weg wel — en al wist ik hem niet, ik wil hem van jou niet geweezen worden. marijtje. (ftrijkt hem onder de kin.) ó 't Is daar zo zagt als fluweel. — Je bint een puntig man. freÓrik. (Jloot haar weg.) Loop voor den fatan, vrouwmensch! —• blijf van mijn lijf.... ma-  b ij n a. 5 Toon. 13 MARIJTJE. Helpt! buuren! buuren! helpt — helpt Stijntje — die Nero van een vent, Haat mij vlak op mijn hart... 6 mijn, ó mijn ! VIJFDE TOONEEL. MARIJTJE, FREêRlK, FIJT, AAGJE, S T IJ N T J E. F RE CR I K. Ik wil met geen hoerengelhor te doen hebben. — Streel jij die van je vunfche klaauwen willen geftreeld worden; — en zoen jij, die op jou Hinkenden adem gefteld is. F IJ T. Wat denk jij — kaerel, dat jij tegen mijn Nicht maar alles meugt zeggen, wat jij wilt — AAGJE. Och mijn Freêrik, och mijn lieve Freêrik! —. verlos me. E S E*  14 B ij n a. j Toon. f r e ê r i k. Aagje! Aagje! eijt, stijntje, en marijtje, ( houden hem vast.) f ij t. Als jij het hart hebt, om en pink na dat meisje uit te fteeken, dan zei je hier niet van daan komen, of ik zei je eerst met deeze nagels de oogen op je wangen gehaald hebben. f r e ê r i k. Tot mijn laatfte droppel bloed heb ik voor haar overig. ——«• (Hij flompt Fijt met groot geweld van zich.) Laat mij los en geef mij dat meisje.... f ij t. (tuimelt op den grond. ) Au! au! au! moord! brand! moord!brand! ZES-  b ij N a. 6 Toon. 15 ZESDE TOONEEL. de voorigen, jan, (met een buidel geld in zijn hand, en eenige Oostïndischvaarden met een viool flesjen en kelken — zij komen zingende op.) jan. Hei kammeraads —- hei, hier is wat te doei:! — hier motten wij bij weezen — ieder zijn kortjan uit. (Hij grijpt Freêrik aan, en ontzet Marijtje en Stijntje, die hij Aagje zocht te ontweldigen.) Zei jij, ftijve klik! je nikkersklaauwen afhouden van die Juffrouwen? f ij t. Marijtje 1 bezorg de kleine feeks weêr in de kelder — maar zorg vooral, dat ze bij geen mesfen kan komen. — (Marijtje Jleept Aagje in huis onder 't gefchreeuw van: help help. ) jan.  it> b ij n a. 6 Toon. jan. Wijvenfmijter! Wat denk jij', dat het 'er nu zo maar bij blijven zal. — Hij moet ten minften driemaal voor de mast. r r e ê r i ic. Als je lui in reden ftondt en ik kon je vertellen. ... jan. Wat vertellen , wat in reden ftaan ? — Ik zei je met die uitgediende knecht op je Har beuken. — Of mijn mes door je bastement fteeken. — stijntje. Kom, kom, Iaat den vent maar Ioopen —• of drinkt hier de kwetfie af. jan (geeft Freêrik een fchop.) De meid heit gelijk — dat heit ze bij mijn ziel — daar dan, dat hebje voor je fooi — ( De Oostindisch vaarden fchoppen Freêrik van het Tooneel. ) ja n.  ï ïj N A. 6 Toon. 17 JAN. Heitza Courage nou. — Een beste —beste fles rood —of geef maar een paar — (Hij frnijt Stijntje een Zeeuwfche Rijksdaalder toe.) Vang voor den weerflag. — 't Is maar een Zeeuw — zie zo raaken wij van dat gorlcgooi af. — ha! Vivat! lang leeven alle de mooije meiden l— Vivat Batavia! — Wat zit gij daar te doen Steven Houtenblok! —■ karesfeer jij die meid — en zie je niet, dat ze een puist op 'er neus heit.— Neen! neen! ik meet een andere hebben — de beste — die 'er in geheel Amfterdam is.— Hoor jij eens hier, Oudje.—■ Ik geloof, dat jij in jou tijd ook niet heel vies geweest bent — he' — maar nou wordt het met jou, als met een fchipdat twintigmaal de linie heen en weer gepasfeerd is. FIJT. Die lang leeft wordt oud, mijn Heer —• maar oude voerlui hooren nog gaarne het klappen van de zweep. B JAN.  i.8 b ij n a. 6 Toon. jan. Ei, ei! — Nou j'e mot dan weeten, moedertje! ik heb al lang gevast. — Van de Kaap af tot hier an toe. — f ij t. 't Is wat te zeggen voor een Jongman, die 'er uit ziet, ais meiken bloed. — ( Zij ftreelt hem onder de kin. ) jan. Wat Satan! Scheeltje nagtmerrie? — — Houje pooten t'huis, zeg ik je?— Waar zie jij me vooran ? — Ik lust geen kluifjes verrot vleesch. — (Marijtje vat hem om denhals.) Jij lijkt wel wat jonger — maar ik zeg dat je me zult Ioslaaten. —Door al je malle lugten heen ruik ik wel, dat je adem niet zuiver is. — f ij t. Wel vieze compeer, als je bent.  b ij n a. 6 Toon. 19 JAN. Dat heb ik gezeid — dat ik vies ben. —. Maar luister eens, oudje, heb je dan niet een nieuw nagel van een meisje — een iplin» ter nieuwe. — Kijk het komt me niet op de fchijven aan — neen, maar ik moet 'er een hebben, die melkversch is. — en zo jij niet van dat foort na houdt, dan gaa ik na een ander. F IJ T. Ja ik heb wel wat op fchotel, maar man | het is een juweeltje. —■ ze is zo rein als een non — maar ze valt wat fpijtig — en ze is nog zo dom. JAN. Dan zei ik 'er de eerfle les geeven. Is het een bruintje of is het een blonde. F IJ T. Ze is eigenlijk een blonde, —— ze ziet thans wat bleek — maar ze het blauwe oogen in 'er hoofd — ^root en helder — en daarbij is 't een talie van een vrouwsperfoon... b * jan.  co b ij n a. 7 Toon. jan. Hoe oud is ze ? fijt. Tusfchen de Negentien en Twintig jaar. jan. Net van pas — net van pas — maar Iaat ik het bekje eens zien, want ik koop geen kat in de zak fijt. Ik zei ze eens voor den dag haaien. ZEVENDE TOONEEL. jan ( alleen.) Waar ben je lui. — Rekels! — daar zijn die verfloeriede gekken met dat rotte volkje gaan kooijen. — Gekke Kaerels! waarom doe je niet als ik. — Duurkoop goedkoop. —■ Dat gaat waarachtig in alles deur. — Als een mensch zo op zee gezworven heeft mag hij wel  E' IJ N A. 8 ToO'l. 4-1 wel een plaifiertje hebben... maar om een vunfch Vrouwsperfoon mijn jonge leeven te bederven — neen! daar heb ik den hagel van _ maar waar blijft het bekje? —> Ha daar komt ze —• daar komt ze. ACHTSTE TOONEEL. AAGJE, FIJT, JAN. F TJ T. Grijns zo niet — Je kijkt of je gekwispeld moet worden door meester hans. — 't Zal beter gaan als je denkt. JAN. Wel, ouwe! je hebt geen zand in je oogen — al zien ze wat rood. — Dat is waarachtig een beeld —■ waarom huilje zo, fchatje! ——- AAGJE. Vent! blijf van mijn lijf »- of... of... B 3 JA»»  42 B tj N A. 8 7&<7ff. JAN. Zo fel niet — 20 fel niet. — Ik zei je niet verftinden, meisje! al ben ik in het Land van de Leeuwen gefeest. — Ik verzeker je dat een Leeuw of een Tijger zelf, zou je fpaaren — als hij zo lief een bekje zag. — Wel ik heb 'er nooit een gezien, die me zo beviel. — (Hij grjpt haar hand.) Als fluweel , waarachtig als fluweel zo zagt, (Hij zoent haar hand.) AAGJE. Laat los zeg ik. — ( Zij geeft hem een klap in 't gezigt.) JAN. Geef mij nog zo een tikje. — Zulke handjes kunnen niet zeer flaan, AAGJE. Houd toch met uw malle praatjes op ~ en Iaat mij los —- ik ben een ongelukkig meisje. JAN. Welnu daarom wil ik je gelukkig maaken. - Daar,  b ij n a, 8 Toon. 23 Daar, daar is alles wat ik overig heb van de geheele reis. — Kom — hom — laaten wij malkander eens onder v,er oogen fpreeken. _ Wat heit 'er dan ouwe wijf ook meê van doen. aagje. Ik wil niet — ik zal liever mij zelve aantasten.... fijt. Moetje weer in de kelder, en nebje weer lust om van de ijzeren El te proeven —— jk zal reis zien of je gaan zelt. —— ( Zij gaat binnen. ) aagje, (.tegen Jan.) Och Jongman!Ik bid u als gij een mensch zijt. — Zijt me toch genadig. — Ik bid het je bij deeze traanen. — Och ik geloof, dat gij me niet mishandelen zelt. —• ( Zij wil knielen. ) jan. Staa op kind! ftaa op — als 'er geknield B 4. moet  34 b ij n a, s Toon. moet worden worden dan zou ik voor i'ou knielen.— Denk dat wij aan de deur zijn,— kom gaa met mij na binnen. aagje. Och ik ging liever na mijn dood. . r ij t. ( wederuit. ) Zei je nou gaan — kwezel! ( zij Jlaat haar met de El.) Zei je nou paan — of moet ik je beuken dat de zwarte ftreepen weer op je rug Haan. JAN. Laat het, ouwe Caronje.' — of ik zou je den hals breeken — verftaaje dat — Ik zei 'er wel door zagter middelen tot mijn zin krij. gen. — Kom gaa maar binnen, meisje! — aagje. Ik bid u, in 's Hemels naam, mishandel mij niet. NE-  b ij n a, 9 Toon. 25 NEGENDE TOONEEL. F IJ T. Ha! ha! ha.' — ha! ha! ha! Ik moet lachen, dat mijn darmen knoir*n een Oost- indischvaêr te bidden —- dat- hij je niet mishandelen ze! — ha! ha! ha! dat zou ik j*e verzoeken. Nou het is lang tijd. dat 'er eens bres gefchooten wordt — Die Kuifche Lukretia zei wel degelijk leeren opzitten... maar daar zie ik die kaerel van daar even weer. TIENDE TOONEEL. FREG'RIK, F IJ T J E. F R E 6 R I K. Ik raadje, dat je je bedaard houdt — Vrcuw i of het zal 'cr anders honden — en als je na reden hooren wilt, dan zei het je geen fchaê weezen. —» 15 S FIJT.  26 b IJ n a, io Toon. FIJT. Wel wat heb jij' dan te zeggen? maak het Wat kort.... f R e e K I K. Of je geld verdienen wilt; — of in de handen van den Hoofdofficier vallen?—- Je kunt maar kiezen of deelen. — Zie deeze beurs ken je krijgen, als je me op ftaandevoet dat meisje, dat je zo lang mishandeld heht, wilt uitleveren, maar zo niet, dan gaa ik zo drijvend na de fchout, —-en mijn naam zal geen Freêrik zijn, als je huis niet uitgerooid wordt, en jij op den Dam te pronk zelt ftaan. F IJ T. Je bent een brutaale keerel. F R E ê R I K. Je bent de eerfte, die dat zegt, — maar ik wou niet graag dat een wijf van jou foort wat goeds van me zei. Toe! zonder draalen zei jij me Aagje zo zuiver overleveren, als jij  B ij N a, io Toon. *7 Jij ze gekreegen hebt, en wel op het moment, of ik zal doen dat ik gezegd heb... iijt. Ik kan niet... ik kan niet... F e e ê r i x. Vrouwmensch! heb jij dan in die tusfchen tijd. . . . f IJ t. Wel wat had ik an zo een dootvreetlter. - F r e è r ik. Nu ben ik een verlooren man ...het geld dat ik in tien jaar met zuuren arbeid heb overgewonnen, zou ik met blijdfchap gegeeven hebben om mijn Aagje weder vrij te krijgen, — maar nu is al het geld in de waereld niet in ftaat om mij... FIJT. Ha! ha! ha.' F r e ê r I k. Lach jij vrij om mijn traanen — om uw traanen zal ik lachen. — ELF-  28 b ij n a, ii Toon. ELFDE TOONEEL. jan, aagje, en de voorigen. jan en aagje. ( komen, elkander omhel' zende, op het Tooneel ) jan. Och, mijn lieve! vergeef het mij. aagje. 't Is u vergeeven —. uit den grond vau mijn hart. f re ê r i k. Hemel! wat zie ik? mijn Aagje! — in de armen van dien Oostindischvaêr... fijt. Ha! hal daar hebje nu de ftandvastige Genoveva. aagje. Zijt gij daar mijn, Freêrik! — , fre é»  b ij n a, ii Toon. 29 F R E ê R I K. Niet meer uwe —• weg. —- weg. — Ik haat u meer als de dood. — Gij kiest een ander boven mij. AAGJE. Luister dan.... JAN. Och hoe blij ben ik, lieve zus. . . . Och gelukkig nog.... AAGJE. Lieve Jan broêr — ach! de Hemel heeft ons bewaard.— Laat ik u nog eens omhelzen. FIJT. Ik verftaa niets van dat gepantomim, —1 Wat is dat gemaal van Zuster en Broêr!... JAN. Ik zal het je al te maal tot een hairtje toe verhaalen — maar geef hier eens een fles, en roep mijn maats uit de kooi. —■ Ze moeten het altemaal weeten. A AG-  S« B IJ N A, 12 7V«». AAGJE. Och lieve Frcêrik! zie me toch zo boos niet au.... TWAALFDE TOONEEL. fijt (met een fles wijn. ) de o o s t i N- PISCHVAésS, AAGJE, JAN, STIJNTJE, en M A R IJ T J E. JAN. Jongens! Jongens! kom nou een glaasje boorde vol! — Ik heb mijn Zuster hier gevonder. —Kijkt, die frische blom van een meid is mijn Zuster. —• OOSTINDISCHVAêltS. Veel geluk, veel geluk, jan broer, veel geluk met die vond.... JAN. (tegen Aagje ) Geef me nog een zoen, meid! Och ik ben zo blij — zo blij, dat ik haar gevonden heb - denk  B ij n a. 12 Toon. 31 denk eens an. Ik was met haar agter af gegaan ze huilde, ze huilde, dat 'er een fteenen hart van zou gebrooken hebben. ■ Ik vatte de hand van het meisje, en toen was het of de donder in de groote mast floeg — mijn bloed zonk na mijn toonen. —• Daar zag ik de trouwring van mijn moeder. —— en toen vroeg ik na haar naam — en ziedaar, zie daar — daar was het mijn zuster Aagje. En als jij lui nou een poot na 'er durft uitfteeken —dan zal ik je toonen, dat ik me voor de eer van me zuster durf te waagen. r r e ê r r k. ( vliegt Aagje om den hals.) Vergeef het me, vergeef het me, lieve meid! Ik was hier gekoomen, om je te verlos fen, met al het geld, dat ik zedert tien jaar overgeleid had, —- en toen zag ik je voor den dag koomen met . . . aagje. 't Is je vergeeven Freêrik. 't Is je vergee- ven. Ik heb je zelfs te liever om je ialouzij. —* jak.  3a u ij n a. 12 Toon. jan. Wat henker is dat je vrijer, zeg ! — Wel maat;e kwam jij me zus vrij koopen uit dat huis: wel je bent een nobele vent —■ hou jij j'e geld — (Hij neemt een greep uit zijn beurs en gooit Fiji twee Zeeuwfche Rijksdaalders toe ) — Daar ouwe! als je meer wilt hebben, dan moet je het bij de Schout haaien. > Kom jongens! jaagt de vrouwlui van de ftraat. 't Is toch maar goor goed. — Laaten wij op een andere plaats een fles gaan koopen: ( De Oostindischvaérs fchoppen Fijt Marijtje en Stijntje van het Tooneel, zo , zo , Caronjes ! pakje heen — maar eer wij gaan nog een dansje voor mijn lieve zuster, en mijn toekomende broêr. cDe OostindischvaPfs eindigen het Stukje met een' dans.)