SUATSCH. DER NEDERL. LETTERK. TE LEIDEN. Catal. bi. Geschenk van Tooneei'stukken, 1841.  T O ONEEL OEFENINGEN,   TOONEELOEFENINGEN VAN A. L O O S J E S. Pz. DERDE DEEL. Het Tooneelfpel is een fpiegel des leevens, en een fchilderij van de handelingen der Menfchen. SAM. WERENFELS. TE H A K R. L E M. J3y A. tOOSJES Vz. 11 D C C X C I I.  INHOUD van het DERDE DEEL. de graaf van egmond, gevangen, Trcurfpel. de vroome, Zedenfpel. de gebroeders naereeout, TüO- neelfpel,  D2 GRAAF van EGMOND GEVANGEN.   D S GRAAF van EGMOND GEVANG E N. TR EURSPEL. DOOR A. LOOSJES Ps. T 3 UI I tl U, By A. L O O s J E S Ps, UDCCXCIIi   VOORBERICHT. Egmond een der eerjle en voornaamfteflacht- offers van diva's woede in de Nederlanden —— Egmond in de oogenblikken even voor en in die zijner gevangenneeming te Jchilderen was mijn ■pooging in het hier agterftaand Treur/pel. Ik verbeeld mij hem en de overige perfoonen recht gedaan te hsbhen. Bovenal de Hcofdperfo- naadjen. In 't CharaBer van Fsrdinand en d' Avila heb ik mij eenige vrijheid aangemaatigd. Over die welke het Tooneel eischt behoef ik mij niet te verontfchuldigen. 't Treur/pel Graaf van Egmond van den Heer Göthe, was'mij niet dan in naam bekend, toen ik het plan vormde van dit Jïukje. — Ik heb h t geUezen, eer ik de hand aan t werk jloeg : maar de zeer vreemde wijze, waarop ïk het geheel ftuk behandeld vond, fchonn ik gaarne de uitjleekende fchoonheden en zijnefraaije vercieringen op veele plaatzen erkv.me . gelijk ik dan ook in eenige kleine bijzonderheden hem gevolgdhebbe, Jchrikte mij niet af, om mijne pooging voort te zetten. Dat ons Vaderland vruchtbaar zij in Eielen als Egmond —> en bewaard zij voor den ijzeren flaf van alle uit en inlandfche dwinglandij is de vuurige wensck van mijn Vrijheidlievend harte.  VERTOONERS. graaf van egmond. de craavin van egmond, zijne Gemalin^ trins van oranje, marcahetiia van tarma. hertog van alva. FEsoisiKD, Zoon van alv a. d* a vila, Hopman. li e n r i c o, hamerdienaar van jiabgaret h a. l i|fW a c ii t e n. 't Spel fpeelt binnen Brvtfel.  d E GRAAF van EGMOND GEVANGEN. TREURSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt een Kamer in het Hof. EERSTE TOONEEL. MARGARETHA, ALVA. ( Beide zittende.) MARGARETHA.' ïn waarheid, mijn Heer.' Gij oordeelt al te ftreng. Dit volk is geen volk om aanhoudend verdrukking te lijden. — Men moet het den teugel wat vieren, of het wordt hardnekkig en flaat agtcr uit. ALVA. Dat agteruitflaan, Mevrouw I dat zal ik hen A bin-  a graaf van egmond. nen kort verkeren, 't Is bier van den adel af tot het laagst gemeen aangeftooken, en 't verderf zal voortllaan — zou ligt u zelf bcfmetien, zo 'er niet rog tijding eer.e fintkundige heelmeester het mes diep inzette Eene beroerte zai het geheele ligchaam van Staat treffen, ten ware een' kleine llocdftorting het nog redde en die zal noodzaaklijfc zijn. Gij ziet mij verfchrikt aan. margaret ii a. Gij ziet wél, mijn Heer! Ik ontzet van zulk eene taal. — Is dit dan de reden van uw komst in deeze landen . . . . ó dan waggelt hier de troon van mijnen broeder. a l v ». Neen! Mevrouw! Ik zal dien met kragt van wapenen hier vestigen. Het baldaadig groot en klein gemeen zal zich den teugel wel laaten in den mond leggen, als 'er eenige hoefden gevallen zijn. De kerk en de kroon Ioopen te gelijk gevaar. Onder de mom  EERSTE BEDRIJF, I ToOtt. 3 mom van vrijheden en voorrechten, valt men de Moederkerk aan — cn eene lafhartige zwakheid laat een volk veld winnen, dat, op het woord Inquifitie de hoorcns intrekt, en als Hekken in zijne huizen wegkruipt.. MARGARETHA. Gij fpreekt te laag van de Nederlanders. Ik verzeker u, dat vader Karei ze hooger achtte A L v A. Ieder blijk- van hoogachting maakt een volk, dat tot muiterij gebooren fchijnt, koeni door het te ftreelen verliest men zijn ontzag. De voet op den nek van zulk een volk, dan zwijgt het, en durft de oogen niet op- flaan. ■ Nog eens Mevrouw.' Gij moet mijn ftrenge maatregelen onderFteunen. 't Is de wil van uw Broeder, de wil van den Koning — en van de heilige Moeder-kerk. — De Kroon heeft zowel haare rechten als de Adel en het Volk. De gcfchonden Rechten van uwen broeder fchteeuwen luidkeels om A z wraak.  4 DE GRAAF VAN EGMOND. wraak — en de heilige beelden der kerken, in uwe Landvoogdije vennorfeld, eifchen zoenoffers van heilloos ketterbloed. margaretha. Door één daad, mijn Heer! kunt gij den gehcelen Hollandfchen Adel — Oranje —■ Egmond— Brederode —-jaazelfs alle deZaamverbondenen winnen. — Doe het vreemde krijgsvolk deeze Landen ruimen. alva. C bits.) En trek gij dan aan het hoofd d;er benden , moest gij 'er bijgevoegd hebben. margaretha. Gij zijt bits en fcherp, mijn Heer! alva. Ik moest lafhartig wezen,zo ik hier niet fcherp ware. Gij pleit voor muiters. margaretha. Ik pleit voor den ouden Adel des Lands, Brederode, Egmond, Iioorne en Oranje. vl>  EERSTE BEDRIJF. I Toon. $ ALVA, Zwijg mij toch die gehaate naamen, zo gij mijn reeds ziedende gramfchap niet tot een fchuimende woede wilt zien oprijzen. — Zwijg mij dan vooral de naamen van Egmond en Oranje, zij zijn de muiters, zij zijn de ftookebranden, de Koning, de goede Koning, de misleide Koning, die woorden zijn hen in den mond bedorven, maar ik zweer u, in hun hart, is het anders, — Daar lees ik , vooral in het hart van dien Zwijger. — Weg den Koning, weg de Moeder-kerk: en ik aan het hoofd van den Adel, meester der Nederlanden. — De Koning heeft mij verhaalt, dat diezelfde Oranje uwen verzwakten vader onderfteunde, als hij uwen broeder de Nederlanden overdroeg en toen blonk door het masker der hovelingfchap de nijd van Oranje reeds hecnen. — Een diepe, doch gefmoorde zucht, is niet onopgemerkt gebleeven. — Vroeg of laat, Mevrouw! moet Oranje vallen, als een llachtofFer van ftaat, Al die zaamverbonden Edelen met hunne geA 3 hei.  6 DE GRAAF VAN EGMOND. heime vrienden moeten voor den raad der Inquifiu'e gefield, en uit den weg geruimd worden. MARGARETHA. Dan zal het Land een zee van bloed overftroomen. — Honderdduizend inwoondefs hebben met hunne tilbaare have, uit fchrik voor het naauwer nijpen der vervolging, reeds deezc gewesten veriaaten: is dat getal niet groot genoeg , oin voor eene volkomen ontvolking van de gegocdite Ingezetenen te duchten. om .... ALVA. Liever een Land zonder volk, cf een Land met bedelaars en gezag — dan een volkrijk Land, vol van magtigen en rijken, die zich ieder oogenblik den klem der Regiering onttrekken. Een fchamele hoep is beter onder het juk te houden. In 't kort, Mevrouw, zult gij mijne maatregels onder(leunen, of zal ik hier alleen het gezag van den Koning moeten handhaven. . . • II A R-  EERSTE BEDRIJF, I Toon. 7 margaretha. G'i hebt mij ontroerd. Gij hebt mij naamen genoemd, die fchoon eenigzins verdacht mij echter dierbaar zijn. a 1. v a. D.'c aarzeling is mij genoeg, Mevrouw, om mijn' pligt verder te kennen. margaretha. Wat. hebt gij dan voor? mijn Heer! alva. De tijd zal u ontwikkelen, Mevronw.dat mijne voorneemens beter zamcniTcmmen met het belang van den Vorst en dat der heilige kerkjaa met uw belang, dan de uwe. (Hij rijst met eenige verhaasting op en zegt in het heengaan.) Misfc.hien dat ik mij u heden nog duidelijker openbaar. A 4 TWEE-  8 DE GRAAF VAN EGMOND. TWEEDE TOONEEL. margaretha. Verfchriklijk man ! Ongelukkig volk! — hij heeft het flagtmes reeds in de hand gegreepen, en het zal eerst uwe hoofden treffen. Schrandere Oranje.' ziet gij de laagen niet, die u gelegd worden, en ik moet ze voor u verbergen. — Voor u ook moet ik ze verbergen, goede Egmond! — Edel openhartig man! die, omdat gij eerlijk zijt, ver., trouwt, dat allen eerlijk zijn.... Maar misfchicn zal Alva mij fchrik zoeken aan te jaa, gen — Wat zou hij ook zonder mij vermogen — Zijn geweldig characTcr is bekend', hij heeft misfehien mijne vrouwelijke zwakheid bij den eerden dag willen overhoop werpen. Ben ii;, al dek mijn broeder hem aan 't hoofd van krijgsbenden, hier niet Landvoogdesfe. Wat zou die geweldenaar ondernccinen kunnen. . . . een  EERSTE BEDRIJF, 1 ToOfJ. O EEN DER LIJEWAGTEN. Mevrouw! de Graaf van Egmond verzoekt gehoor. MARGARETHA. Hij kome. — 6 Ik ben altoos blijde als hij zich aandient. Hij heeft eene natuurlijke bevalligheid, waardoor hij alle andere hovelingen overtreft. DERDE TOONEEL. MARGARETHA, EGMOND. EGMOND. Mevrouw! Alweder kom ik u lastig vallen. Ik heb toch veel gelijkheid met een Bedelaar Nu 20 noemt mij ook de ge- ibenge Hertog misfchien wel eens, als hij met zijne Spaanfche Grandes over den Hollandfchen Adel fpreekt. MARGARETHA. Gij boert mijn Heer! gij boert — AIva is A 5 geen  10 DE GRAAF VAN ECMOND. geen man om mede te boerten. Hij is geheel ernst — hij vcrftaat geen Hollandfchc jokkernij, E CMOS D. Ja Mevrouw! Wat heeft hij die gekker, nijen op dien vasten avond hoog opgenomen. Al hadden wij een plegtige zamenzweering tegen den Koning U en de Kerk gehouden . . . hij kon 'er zich niet vinniger over uitdrukken. Zou 'er geen mogelijkheid zijn, Mevrouw, om hem met zijn geharnaste bcnlen uit het Land te krijgen. Het fluit den Adel geweldig tegen den borst — en het volk: o een tooneel, dat ik daar zo even heb bijgewoond, jaagt mij na u toe Ik ben 'er nog geheel van ontzet. — MARGARETHA. Laat hooren, Graaf, gij ontzet. — .... EGMOND. Ontzet, verheugd, verrukt, al wat gij wilt, Mevrouw! Een der agteibuurten deezer ftad  EER. S TE BEDR.IJF. 3 Toon. II ftad door rijdende, zag ik eene groots menigte volks zamenfchoolen! Men groette mij zeer beleefd; —- ik groette, op mijne wijze, vriendelijk te rug: en met een verbeft zich een kreet, vivat Egtnont! vivat de Hollandfchc Adel! — Een knaap uit den hoop fcboot toe , greep mijn paard bij den toom, en zeide met een ernst en vrijmoedigheid, die (ik ben niet gewoon mijn hart voor u te verbergen) mijn Holiandsch hait ftreclde: ,, Graaf, was zijn taal, men klaagt over de beeldeftormers, over het toelaaten van de preek der Hervormden, maar ik ben een Catholijk en wel een heel goed Catohlijk, maar van daar komen de beweegingen niet, neen.' mijn Heer! die komen voort uit de Spaanfche onderdrukking; daar hebben wij nu met den Hertog van Alva foldaaten gekreegen, die eer ijzeren machinen dan menfchen gelijken. — ó Als een vrij volk zulke gedrochten ziet, dan begint het zijne waarde te gevoelen, op het oogenb'ik, dat zij hunne gewapende klaauwen na deszelfs heiligdom-  IS DE GRAAF VAN EGMOND. dommen uitftrckken. — ó Mijn Heer! voorkom, voorkom gij door uwen invloed ten hove, dat wij niet zwaarer geprangd worden.— Laat het vuur der Inquifitie gebluscbt, het vreemde krijgsvolk na Spanje te rug gezonden worden, en de rust zal herftcld zijn, wij bidden het u —< wij bidden 't van u als een van onze eerfte edelen .— als een Landgenoot — als een vriend der Burgers " — En toen begon het getier van vivat Egmond met dubbele hevigheid. Naadat 'er eenige ftilte gekomen was, raadde ik met weinige woorden de menigte uit elkander en elk zijnen weg te gaan, beloovende , dat ik van hunne beden ten hove mij bij de eerfte gelegenheid bedienen zeu, margaretha. ( haalt ds_ fchouders op.) Alva is in Brusfel. EGMOND. Of Alva te Brusfel, of dat hij te Toledo of ie  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. 1$ te Madrid is, Vrouw Margaretha van Paraa is den Hemel zij daar dank voor,onze Landvoogdes — zij is de zuster des Konings. MARGARETHA. Ach Egmond 1 eene ontvoogde Landvoogdesfe,een zusterzender invloed op het broederlijk harte Alva is hier Landvoogd,— Alva is hier Koning met zijn geweldigen Raad. — , Op eenen zagteii doch veel beduidenden toon.) Wees gij op uw hoede — dat alle eerlijk Edellieden op hun hoede zijn. EGMOND. Als de Adel bevreesd het hoofd hangen laat, ongelukkig volk dan. Alva bemin ik niet, en ik geloof dat hij mij haat, zedert het gebeurde bij Quintin; maar dat hij mij haate. Mij een Edelman uit een der oudfte huizen, een Ridder van het gulden vlies, een getrouw dienaar van den Koning , een getrouw aankleever van het catholijk geloof . . . mij moge hij onvriendelijk en norsch  Ï4 DE GRAAF VAN EGMOND. norsch bejegenen (en in dat lot deelt gij immers met den Adel, Mevrouw !) maar mij kan hij niet fchaden. M A 1GABET II A. Gij fpreekt zeer ftout, mijn Heer! ik geloof, dat Alva u dieper haat, dan gij waant — hoe het zij,.wees gewaarfchuwd. EGMOND. Waarlijk gij zoudt mij door zulke redenen fchier zo diepdenkend maaken als Oranje. Ik wenschtc maar, dat Alva hier niet gekoomen ware, en geloof mij, met zagte maatregels Mevrouw, zou het alles reeds in rust zijn. MA RGARETHA. Den ouden zang — Mijn Heer! — waar mede wij niets vorderen. — EGMOND. En dien ik reeds voor den Koning, maar 1H.  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOll. 15 Piano gelijk den hoveling past, heb aangeheven. margaretha. ( half lachende.) Gij een hoveling ? iomokd. Geen Italiaanfche, Mevrouw! — maar een hoveling op zijn Hollandsch. — Ik hoop toch dat 11 nu het ontwerp van gisteren uit het hoofd zal gewaaid zijn, om zo fpoedig de Nederlanden te verlaaten. margaretha. Ik kan u betuigen, dat ik 'er nog zeer ernÏHg op peinzc — en dat zo 'er door Alva nog eencn ftap gefchiede, die mijne waardigheid als Landvoogdesfe krenkt, ik op ftaanden voet Brusfel en de Nederlanden ruimen zal. egmond. En het arme volk zult gij dan ovcrlaaten aan alle de wreedheden van eenen on- mensch. . . . ma»-  1(5 DE GRAAF VAN EGMOND. MARGARETHA. Beteugel uwe drift! Egmond! — EGMOND: Zelfs in uw bijzijn. . . . MARGARETHA. o De trouwlooze wanden van het hof weergalmen fomtijds de ftilfte fluisteringen der vriendfchap. EGMOND. Der Hooffche,— niet der oprechte vriendfchap. . . . MARGARETHA. Hoe gij dan ook mijne vriendfchap befchouwt, Egmond! wees gedachtig- aan het geen ik u gezegd heb — en zijt op uw hoede. EGMOND. Heb dank, Mevrouw voor uwe minzasme waarfchuwing, maar, in ernst , laat het nieuw voorval, dat ik u zo even verhaalde, ook  Eerste bedrijf, 4 Toen, 1? «ok op uw hart weegen,— geef aan dit volk zijne bedaardheid — zijne zagtzinnigheid — met zijne vrijheid te rug. Oranje zit reeds bij mijne huisvrouw mij wachten — ik wacht» tc dien edelen en fchranderen Vriend aan mijnen disch — maar ik moest u eerst mijne ontmoeting melden ... Ei ! laat ik Oranje mogen verheugen met de toezegging uwer hulpe ... margaretha (zigtbaar ontroerd.) Ach dat ik het volk — dat ik u redden kon, Egmond! egmond. Vaarwel, Mevrouw! — en zijt den Lande ten goede gedachtig. Maatig toch zo veel gij kunt de hevige ontwerpen van Alva, want het volk is rijp tot oproer. VIERDE TOONEEL, margaretha, alleen. Waarlijk Egmond is te openhartig, om aan B een  iS DE GRAAF VAN EGMOND. een hof te verkeeren. — Hadt hij in Italië ter fchool gelegen, hij zou zo los niet fpreeken tegen een vrouw van ftaat. Met dat alles fchat ik hem hoog, zeer hoog, en van mij heeft hij niets te duchten, want hoezeer Alva hem haate — mijn broeder heeft geen beter, geen getrouwer onderdaan in alle zijne ftaaten. De woorden van Alva drukken mij nog als lood op het harte. Ik vrees, dat hij de zegepraal bij St. Quintin Egmond zeer duur zal betaald zetten. Een naijverig krijgsman, met de pen van ftaatkundig gezag in de handen, is zo gereed, om die in het bloed van zijnen vijand te doopcn. VIJFDE TOONEEL. MARGARETHA, I1ENRIC0. H E N R I CO. Mevrouw! 'Er worden allerhande vreemde voorzorgen genomen. — De wachten om en op bet hof zijn verdubbeld.— Ook die op het huis Kuilenburg. — Men mompelt, dat het he-  EERSTE BEDRIJF, 4 Toott» 10 heden den een of ander treffen zal. Oranj* Egmond en Hoorne zijn bij den Hertog gedagvaard, om naa den maaltijd met hem raad te houden. margaretha. Juist die drie Hoeren, geen ander, dan zij. henrtco. Ik heb geene anderen hooren noemen. margaretha. Onderricht Oranje, die thans aan het huis van Egmond is, door een ongetekend briefje van deezen tocfland der zaaken — maar zorg vooral, dat het in de handen van Oranje geraake. henrico. Mevrouw!... margaretha. Ik ftaa u borge voor alle gevolgen. (henrico vertrekt.) Mijn verblijf zal zeker in dit hof in deeze V> z ftad  ÊO DE GRAAF VAN EGMOND. ftad en de Nederlanden kort zijn.... dat dan ten minften het redden van zulke edele hoofden de ilotdaad zij eener zo moeijelijke Landvoogdij, waaronder mijn fchouders bezwijken. {Zij vertrekt ) Einde van Jut eerfte Bedrijf. TWEE^  TWEEDE BEDRIJF, I ToOtl. ai TWEEDE BEDRIJF. Het Tooneel is in een zaal van het huis van Egmond EERSTE TOONEEL. egmond, oranje, craavin van egmond {aan tafel zittende bij het naagerecht.) egmond. Kom, Oranje.' nog één glas, op de verbonden Edelen, zij zijn toch onze vrienden. oranje* Ja onze vrienden.. . maar ik dank u, geen glas meêr. Egmond! wij moeten bij den Hertog zijn. egmond. Dat hebt gij reeds tweewerf onder den maaltijd herhaald. oranje. Ik vertrouw hem nier. B 3 gr aa-  fi2 DE GRAAF VAN EGMOND, GR AA VIN. Noch ik... EGMOND. Waarlijk! men is te befchroomd voor den Spanjaard. ORANJE. Men kan niet wel te befchroomd zijn voor eenen argdenkenden en arglistigen dwingeland. Ik gaa nimmer zijn gehoorzaal in, of ik verbeeld mij, dat ik in een'kerkertreede, waaruit men mij misfehien op het fchavot leiden zal. EGMOND. Zeker geene aangenaame gedachte —eene, die nimmer bij mij opklom. Ik heb juist geen behaagen in zijn koperen aangezigt, maar ik denke, op het veld loopt men wel wat gevaar van bruin vel te krijgen — en Alva ziet 'er niet als een hofjonker uit... Hij is mij wel wat ft roef in zijn gefprekken... maar ik gevoel zo weinig fchroora als ik met fccm, als dat ikmet u fpreeke.... 01 AM-  TWEEDE BEDRIJF, I ToOH. 2$ oranje. Hij haat ons. egmond. Dat geloof ik, maar wij zijn boven zijnen haat. oranje. Dat hoop ik. c r a a v i n (tegen Oranje.) Gij zijt dikwerf wat zwaarmoedig, maar nimmer zo. Mijnheer! hebt gij iets bijzonders, dat u kwelt. ORANJE. Neen! niets bijzonders, maar van dag tot dag, langzaamerhand, wordt mij alles bedenklijker —■ de aangezigten ftaan duisterer — cn de gefprekken worden ingetrokkenen egmond. Welaan ! — met een' dui'fchen dronk de zorgen van het hart gefpoeld. — De Vrijheid! het Vaderland — en Lrederode! b 4 ORAN-  &4 DE GRAAF VAN EGMOND. oranje (neemt zijn glas.) De Vrijheid — het Vaderland en Brederode. — [hij zucht.) leiios d. C;j zucht. — waarlijk, Oranje! gij zoudt den moedigften man dus bedeesd maakcn. gra avin. Waarlijk, ik ducht, dat 'er iets ergs broeit oranje. Neen Mevrouw! ik weet niets bepaalds. Maak u niet ongerust, om mijn zwaarmoedige luim.... TWEEDE T O O N E E L. de voorigen en een kamerdienaar. kamerdienaar, tegen Oranje. Een vrouw in gcmccnc kleederen vroeg üf hier de Prins van Oranje het middagmaal hicldt  TWEEDE BEDRIJF, 2 ToOfl. 25 hieldt — ik gaf ja ten antwoord. Echandig hem dan dit briefje — zeide zij — en fchoon ik haar te rug riep, zij floeg den hoek der eerfte ftraat om. oranje ( het briefje am> neemende.) Kende gij zc niet? kamerdienaar. Ik had ze nimmer gezien, Mijn Heer! DERDE TOONEEL. oranje,egmond, gr aa vin van egmond. oranje (leest in flilte het briefje : Egmond en zijne Jmisvrouw zien hem met oplettendheid aan.) (Orar.je glimlacht. ) g r a a v 1 n. Zwaarigheid? — mijn Heer! B 5 oran-  tó DE GRAAF VAN EGMOND. oranje. Neen! Mevrouw! een dagelijkfche zotternij, een naamloos briefje. egmond. Anders niet. oranje ( wenkt Egmond toe.) Kom, nog een glas — en dan zal het tijd worden. egmond. Ha! de zorg voor Alva fchijnt geweeken. g r a a v i n Gij fchijnt nu bijzonderen haast te maaken: mijn Heer ! Den Hertog zult gij nog in zijn middagflaap ftooren — en dan is een Hollandfchc Egmond zelfs niet vricndlijk. oranje (neemt het glas.) Dankbaar, (met eene ontroering, die hij met moeit; verbergt ) dankbaar voor alles. . . • Eer  TWEEDE BEDRIJF. 3 ToOTl. E? Eer wij gaan, vriend! wenschte ik u nog eenige oogenblikken alleen te fpreeken. GR1AVIK. Gaarne verwijder ik mij, — maar zeg het mij toch, Oranje, zo 'er zwaarigheid is. ORANJE. Houd u maar gerust. O R A A V IN. Maar dat briefje. . . . EGMOND. o Laat die luim toch overgaan. Vermaak u eenige ogenblikken met ons jongftekind —» en laat toch ftaatkundige argwaan u niet voor den tijd doen grijzen. VIER-  a8 DE GRAAF VAN EGMOND. V IE II DE TOONEEL. oranje, egmond. oranje. Egmond ! zie daar, of uwe gemaalin zich zonder reden bekommert. (Hij geeft hem het briefje over.) egmond (leest.) IVees gewaarfchuwd, Oranje! en zo gij Egmond enHoorne [preeken kunt, zorg dat zij mede ep lmn hoede zijn. — De Hertog legt U langen, en dat wel deezen dag. De wachten zijn overal verdubbeld— alles duidt eenen op handen zijnden aanjlag aan. Uw waare Vriend. ( Hij geeft het briefje tut een' lach terug.) En dat is cu die zwaarigheid ? —. o b a n j E. Zult Gij dan heden na den Hertog gaan? egmond. Waarom niet '? ORAN-  TWEEDE BEDRIJF, 4 Tooi!. -9 ORANJE. 't Is om ons hoofd gewed, Egmond! EGMOND. o! Hoe zou 't zo bijster kunnen afloopen? Wat hebben wij misdreeven? ORANJE. Vijanden van geweld en overheerfching te zijn , is eene onvergeeflijke misdaad bij den Dwingeland en zijn dienaars, — is een misdaad , die met gevangenis en dood moet geftraft worden. EGMOND. Wat gaat u aan. . . . Mijn Vriend! wat is toch uw voorneemen? ORANJE. Wat kan her anders zijn,dan op het 00genblik Brusfel en deeze gewesten te verlaaten. — EG M O ND. En dat om een naamloos briefje?.. ORAN-  30 DE GRAAF VAN EGMOND. O R A N JE. Om dat naamlooze briefje en al de toebereidzels, die wij van dag tot dag zien maa. ken. 't Is immers duidelijk, dat het te doen is om, 's Lans adel van het kusfen te fchoppen, en alles te doen bukken onder den ijzeren fcepter van de Spaanfche dwinglandij. EGMOND. Ik zie even goed, als gij de ftreeken of Kever grove gewclddaadigheden, maar als wij het hoofd verbergen, als wij befchroomd te rug deinzen , hoe woedend zal het dan op het arme volk los gaan. ORANJE. Als men het llagzwaard opgeheven ziet, is het pligt het hoofd weg te haaien, zo men den flag ontduiken kan. EGMOND. Geloof mij, als wij inftemmen om de preek der hervormden te weeren, en de kerkplon- de-  TWEEDE BEDRIJF, 4 Toon, »I deraars ftraffen — dan zullen wij' het hart van Alva en nog ligter dat van den Koning leenigen. . . . ORANJE. o! De dwinglandij gaapt wijder, mlja vriend!» zolang 'er een Edelman leeft, die vrijheidlievend bloed door de aderen vloeit, zai haare heerschzucht onvoldaan blijven: — in 't kort, Egmond! mijn befluit is genomen. — Ik vertrek binnen weinige oogenblikken. . . . E GM O ND. Gij kunt u gemaklijker verwijderen, dan ik : mijne goederen zijn allen in Holland gelegen. ORANJE. o! Nog beter zonder goederen, dan zonder hoofd. EGMOND. Als ik de zaak zo wanhoopig befchouwde —- maar in de daad — ons vertrek zai de  31 DE GRAAF VAN EGMON'D* de landzaaten in cenen dieper kuil van ellenden nederftorr.cn .. Als wij vertrokken, Oranje! wie zou dan 's volks voorfpraak zijn. ORANJE. Uit den kerker (het best noodlot, dat ik ons fpelle) zal onze voorfpraak dof klingen Cn plengt de Spaanfche Heerschzucht ons bloed — in het graf zullen wij roerloos nedei liggen. VIJFDE TOONEEL. ORANJE, EGMOND, DE GRAAVIN. CrAAVIN. Ach verfchoont mij — dat ik uwe gefprek ftoor. Ik wil u mijne zwakheid belijden. Ik heb door angst, door liefde voor mijn Echtgenoot gedreeven, daar ik de zijdelingfchen wenk gezien had, uw gefprek beluisterd en kom u, o getrouwe vriend, onderilcunen: ik kom mijn Egmond bidden, dat hij aan uwen raad gehoor lceiie. e o-  TWEEDE BEDRIJF, 5 Toon. 33 EGMOND. Uwe Liefde —en de Vriendfchap van Oranje zijn mij dierbaar , maar mijn eer , als Edelman, is mij ook niet onverfchillig. ORANJE. Die eer ftaat bij mij mede hoog, maar het Hjf nutteloos te waagen — en zich in de klaauwen der heerschtzucht en moordlust te werpen... EGMOND. Gij gaat te ver... Gij draaft te hoog... ORANJE. En gij 2ijt blind voor uw gevaar. GRAVIN. Ik bid u, mijn lieve Egmond! bij al wat dierbaar is, bij alle onze kinderen , bij uwen jongden zoon , bij uwe eige veiligheid. ... EGMOND, Neen! mijne waarde! mijne tegenwoordig- C hcid  £4 DE GRAAF VAN EGMOND. heid kan van nut, cn mijn afzijn niet dan fchadelijk weezen ... Die gaan wil, gaa: Ik blijf. ORANJE. Dan moeten wij fchelden. Mijn befluit ftaat vast — en ieder oogenblik vertoevens is verlooren Egmond! — wij sullen om het land te herwinnen dappere veldoverften noodig hebben.... EGMOND. Ik verftaa u, mijn vriend!... maar met dat alles ik zal hier mijn lot verbeiden — cn zo ik hoop met den moed van een held hier ook nuttig zijn kunnen. ORANJE. Gij zijt dan onverzettelijk.... zijt nuttig ,— en God bewaare u.... G R A A VIN. o Egmond! Gij die altijd zo veel op het doorzigt van Oranje vertrouwde, in dit hach. lijk uur...  TWEEDE BEDRIJF. 5 ToOtl. 35 egmond. Indien ik dit uur zo hachlijk hield zou ik hem vergezellen. En onder den adem der dwinglandij is het ieder dag, ieder tijdftip onveilig voor den vriend der Vrijheid.... maar voor Oranje is het hier misfehien onveiliger dan voor mij... oranje. Alva haat mij ten minften niet om den fiag van Quintin. egmond. Hij haat 11 bijzonder om uwe ftilzwijgenheid. De ilag aan Quintin is voorbij. oranje. Gij ziet, Mevrouw! dat niets baaten kan —eene bede — uwe ftilzwijgenheid, totdat ik de grenfen des Iands bereikt ben. egmond. Daar is mijn hand. —* C 2 gra-  3<5 DE GRAAF VAN EGMOND. gbaavin. En mijn woord... oranje, de hand van Egmond drukkende. God gceve, dat mij die hand weder wel kom dmkke —- Vaarwel mijn vriend! — (hij omhelst hem) Vaarwel Mevrouw! — (hij omhelst de Graavin). —Egmond! Egmond ! laaten wij nog lotgenooten zijn... egmond. Blijf dan binnen Brusfel... oranje. Neen! - Egmond! — Ik vertrouw mij niet langer in ééne ftad met Alva. Vaarwel — beklaag gij u nimmer over uwe keu,. egmond. Vaarwel. ORANJE. Zo gij u nog bedacht: — ik !laa den weg in na mijne ftaaten — Altijd zult gij mij welkom zijn. Vaarwel! ZES  TWEEDE BEDRIJF. 6 Toon. 37 ZESDE TOONEEL. egmond, en de g r a a v i n. egmond. Waarlijk ik ben aangedaan. Wij misfen veel, zeer veel aan Oranje. g r a a v i N. Onvermurwbaar man! — Onverzettelijk in uwe befluiten. Waarom toch... egmond. Waarlijk, ik blijf alleen om aan de ftem van mijnen pligt te voldoen.... 'tls gemakkelijker om een Land te verlaaten, dan om 'er in weder te keeren: de vlucht geeft dikwijls een fchijn van fchuld. g r a a v 1n. En zult gij dan waarlijk nog na den Hertog gaan? egmond. Zonder twijfel. Mijn paard zal reeds geC 3 za-  "3 DE GRAAF VAN EGMOND. zadeld zijn. Oranje vertrekken en Egmend zich fchuil houden... dit zou ons in een zekeren ramp inwikkelen... Met een rustig gelaat den Hertog ontmoet • • • 6RAAVIH. Ja met een rustig gelaat.... EGMOND. 6 Die met den lach van moed op het aangezigt tegen het vuur van ecu aanrukkend leger kan indringen, kan met een kalm gelaat eenen dwingeland als Alva naderen. In ernst men ducht hem te veel. CïiAVIX Men kan hem ook te weinig duchten , en ik vrees, dat gij onder dat getal behoort: EGMOND. Vrcuwcnï-ommer! — Vrouwenkommer! — Noem mij een zweem van misdaad cp die ik bedroeven heb Een ik Hfct een ijverig vcorftaridei van het Catholijk geloof — kan do Kc-  TWEEDE BEDRIJF, 6 To8l3. 39 Koning een dienstvaardiger onderdaan noemen, o Weest gerust, wees gerust. — De zwaarmoedigheid van Oranje is van een' befmetJijken aart. g r a a V i n. Wanneer een man als Oranje de vlucht neemt, is het een zwakke vrouw niet euvel te duiden dat zij vreest. IGMOKO. Ik duid het u ook niet euvel, maar het fmart mi j, dat gij u zo nutteloos bekommert.— Nu, vaarwel, mijne waarde, zeker zal ik met don Ferdinand weder fpeelen moeten, dus zal het niet vroeg zijn, als ik weder kom. g r a a V i n. Haast u toch mijn waarde Egmond — en bedenk in welk eene ongerustheid gij mij agtcrlaat. e cm o nd. Zorg niet. — Ik zal te rug keeren, zo C 4 fpöe-  4© DE GRAAF VAN EGMOND. fpoedig mij mogelijk is, maar daar ik den Hertog en de zijnen met vrieudlijkheid zoek te winnen, en hun aan mijne Hollandfchc vrije taal te gewennen , kan ik niet altijd voor hunne uitnoodigingen bedanken. — Vaarwel mijn lieve huisvrouw! Of ik Oranje ook uit zai lachen, -al ik hem fchrijven kan, dat hij voor een fchaduw gevlucht is. ZEVENDE TOONEEL DE CRAAVIN. Ik hoop dat gij reden tot lachen zult blijven hebben. Steeds behoudt hij zijne luchthartige vrolijkheid... maar die vrolijkheid en rondheid paaren zich flecht met den Spaanfchen ernst en ingetrokkenheid. w Ik vrees.. Eenmaal; eenmaal zal hij het flachtoffer worden van zijnen moed, die aan or.vooizigtigheid grenst. Einik van het tweede Bedrijf. D E R.  DERDE BED R IJ F, I ToOll. 41 DERDE B E D R IJ F. Het Tooneel verbeeldt een gaanderij m het hu's Kuilenburg. EERSTE TOONEEL. ALVA, F E R D I N A N D. ALVA. Ja! ik vreesde wel dat ons die Zwijger bedriegen zou. Hij is loos, en ziet verre voor uit. Gij weet dit dan zeker. FERDINAND. Een der Kamerdienaars van Egmond heeft, het mij op het oogenblik aangediend, de ons zo getrouwe Elviro. Hij hadt duidelijk het affcheid tusfehen Oranje en Egmond veiftaan, en bij het overhaast vertrek van Oranje uit het huis van Egmond zelfs tegenwoordig geweest. C 5 AL  4ü DE GRAAF VAN EGMOND» ALVA. Alleen de lafhartige laat den moed zakken. — Zeker het verlies is groot, maar niet vol komen. FE R DIN AND. Mijns achtcns, moesten wij Egmond en Hoorne ditmaal fpaaren, om zo veel te zekcrer ook Oranje in onze magt te krijgen. ALVA. Oranje zal nu niet wederkeeren. Nu hij eens bcllootcn heeft Brusfel vaarwel te zeggen, en mijn opontbod in den wind te (laan, zal hij zich wel wachten van zich aan mijne ongenade bloot te {lellen , — cn laaten wij ons, nu wij 'er geen drie kunnen krijgen, met twee te vreden houden. FE R D I N A ND. 't Doet mij met dat alles leed van Egmond. 't Is een zo vrolijk, welgemanierd en aartig Heer. AL-  DERDE BEDRIJF. I Toott. 43 ALVA. Juist dat, dat gij hem zelf een beminlijk man vindt — gij mijn zoon! dat is een der oorzaaken waarom hij uit den weg moet. Hij is een volksverleider, of zo hij het niet is, zeker zou hij het worden. — En bedenk bovenal dat hij onder de verbonden Edelen zo veele vrienden telt — dat hij een vriend is van Oranje — een vriend van verfcheide ketters — en een vriend van ketters is zelf een ketter. Ik hoop toch niet, dat gij bezwijken zult in den u opgedragen post. F E R D INAND. Ik zal toonen, dat ik uw zoon ben, en dat ik weet, hoe aan een zoon van Alva het gehoorzaainen past. ALVA. Denk, dat het de Kerk de Koning en uvï Vader van u eifchen. FEBD1NAN D. Die drie heilige (temmen/, die ik afzonder-  44 GRAAF VAN EGMOND. derlifk zou gehoorzaamen, za! ik verecnigcl niet tcgenftreeven. Egmond zal vallen. ALVA. O nderonze gefprekken was hij zeer opgeruiind — en gaf mij den besten raad tot het verfterken van Dietenhoven. Hoorne was ook zeer open... Maar alles is immers nu zodanig beraamd, dat 'er geen misvallen op is, want Egmond ftaat hoog bij het gemeen te boek. F E R D I N A N D. De wachten om het hof zijn niet alleen verdubbeld, maar ik heb gezorgd , dat aan de meest vertrouwde cn dapperfte Officieren de posten van het hoogfte belang van de ftad bevolen zijn. ALVA. Ik heb Egmond gezegd, naa den afloop onzes onderhoud.dat gij hem wachte, om elkander met het fpel te vermaaken. Ik liet hem in gefprek met Hoorne. — Gij hebt, dan voor alles gezorgd? F ER-  DERDE BEDRIJF. I TÖOH. 45 FERDINAND. Aan Sancio d' Avila heb ik bevel gegceven, om hem op zijn tijd te vatten. Zijt toch gerust op mijn trouw. Ik zweer u die bij alles wat heilig is. ALVA. Ik fteun 'er op. — En ben ik uw legerhoofd, als vader wacht ik in deezen ook uwe gehoorzaamheid. — Ik zal de Graavin doen bereiden tot den fcbok, die haar anders te onverwacht treffen zou, en mij bij haar doen verontfchuldigen. Bij de volvoering van het ftuk behoef ik niet tegenwoordig te zijn. TWEEDE TOONEEL. FERDINAND. Ach ik tpenschte, dat ik mede niet bij die geweldige daad moest tegenwoordig zijn. — Ik beef. — Mijn hart klopt, als of ik een verfchriklijke misdaad pleegen zal... . De goede Egmond .... maar is het niet mijn  ^5 DE GRAAF VAN EGMOND. mijn Vader is het niet de ftem des Ko- nings en der Kerke die mij gebiedeu te gehoorzaamen — en met dat alles ik fidder —» ik fidder om het volbrengen van een eed, die op mijnen pligt rust.... Ach bedenk ik, hoe hij nu vrolijk, wel gemoed, van Hoor» ne affcheid neemt, om mij als voorheen door het fpel te vermaaken — hoe hij misfchien zijnen vriend Hoorne niet voor op het fchavot weder ontmoeten zal — want beider dood ftaat vast bij mijnen vader o Als ik tegen de Kerk en den Koning een misdaad ftond te pleegen, ik kon niet angftiger zijn. — Zagt? wat hoor ik?— is het Egmond? — is het mijn offer? — zou dan d' Avila voor het eerst in zijnen pligt faalen ? Ha! neen, het is d' Avila, met twee lijfwachten , nu word ik wat geruster. DER"  Ber.de bedrijf. 3 Toon. 47 DERDE TOONEEL. ferdinand, d' avila, twee l ij f w a c ii t e n. ferdinand. Uwe komst voorfpelt mij de nadering van den ongelukkigen Egmond. d' avila. Gij fpreekt nog al teder over hem — ovef den kettervriend. ferdinand. Hebt gij hem reeds zien naderen? d' avila, Ja, met Hoorne tradt hij lachende uit het vertrek van den Hertog, waarin zij eenigen tijd naa uwen vader gebleeven waren. Elk floeg een bijzonderen weg in. — Gij zijt ongerust.... ferdinand. Waarlijk ik.., gevoel een diep medelijden* d'  48 DE GRAAF VAN EGMOND. d' avila. Diep medelijden met een Hollandfchen Edelman? Neem mij niet kwaalijk dat ik hier om lache. Al zag ik al den Hollandfchen Adel in een uur, door ééne bijl fneeven — 'er zou geen traan in mijne oo> gen komen — of ik zou mij fchaamen over mijne verwijfde lafhartigheid. Het lijk van ieder ketter of van ieder vriend van ketters befchouw ik altijd met eene verrukking van vreugde. . . . ferdinand. 't Is toch een ijslijke vreugde. —- d' avila. Naaecn autodafé breng ik mijne aangenaam- ftc nachten door o Het zaad der kerk groeit het weligst als zij met ketterbloed befproeid WOrdt — en die ketters voorftaat is zelf een ketter. ferdinand: Mij dunkt daar hoor ik-... och jaa .... ik  DERDE BEDRIJF, 4 ToOfl. 49 ïk Zie hem. — hoe blijmoedig ftaat zijn gelaat, hoe zal ik hem kunnen ontmoeten. D' Avila! volbreng gij uwen post. VIERDE TOONEEL. egmond, ferdinand, d' avii. a, twee lijfwachten. egmond, tegen ferdinand. Komt gij mij reeds tegen? Ligt het ipel al gereed ? . . . . ferdinand wenkt d' Avila, die toetreedt. d' a v 1 l a tegen Egmond. Uit naam van den Koning, mijn Heer.' eisch ik uwen degen — gij zijt mijn gevangen. egmond. (tegen d''Avila.) Gij boert met mij. — (tegen Ferdinand) maar Mijnheer 1 die boert is te ernilig — indien D d'  gO DE GRAAF VAN EGMOND. d'Avila zich tegen een ander dan mij dus uitliet, het zou oorzaak kunnen geeven tot hevig misverftand. d'a vila. Neen Mijnheer' 't Is geen boert. Uit den naam des Konings eisch ik uwen degen cn gij zijt mijn gevangen. egmond (zwijgt eenige oogenblik ziet eerst t>' a v i l a — daarnaa fei. d i n a n d met verontwaardiging aan neemt den degen van zijnt zijde —- en zegt met een diep bewoogen ftem, daar hij hem aan d' a v i l a overreikt.) Hij heeft zich zo menigwerf en zo trouw in 's Konings dienst gekweeten. — 't Valt mij hard daarvan te febciden. — En gij Mijnheer! Gij, die mij in den fehijn van vriendfchap her waards lokte, gij ziet dit zwijgen de aan. — f er-  DERDE BEDRIJF, 4 ToOfJ. 5t FERDINAND. 't Is de last van den Koning, Mijnheer! EGMOND. Zeg den last van uwen Vader, van Alva, die Egmond doodelijk haat. Mijn vonnis zal reeds opgemaakt zijn, — en het zal dezen onfchuldigcn hals gelden. FERDINAND. o De genade van den Koning... EGMOND. Ja! 't is goed iteunen op de Spaanfche genade. . . . Neen! Mijnheer! verwacht bij het naderen van den dood gcene laagheden van mij, die altoos als een edelman geleefd heb, cn zo hoop te fterven, al moet mijn hoofd op het fchavot,en niet, gelijk ik wenfchen zou, in den krijg vallen. Welke vreugde zich de dwinglandij moge belooven van mijnen val: nooit zal zij zich verheugen in eenen flap, het hart van Egmond onwaardig. D 2 F F. R-  51 DE GRAAF VAN EGMOND. ferdinand. Indien u iets zou kunnen baaten... zal Let zeker zagtzinnigheid .. • nederigheid. e g m o n d. Neen Mijnheer!.. .Noem de zaakcn bij haar naamen, zeg zo mij iets kan baaten, zullen het laagheden zijn. — Gij, die waardig zijt eenen dwingeland tot Vader hebben, deugd en grootheid moet gij haaten als uwe Vader.—Doch zo 'er nog een vonkske menschlijkheids in uwe ziel is, zijt dan daarin mijn voorfpraak bij uwen Vader, dat hij mijne marteling verkorte. — d'avii.a. 't Is tijd Mijnheer! dat gij u vanhier verwijdert, — dat ik u uwe kamer wijze... egmond. Met een gerust gewisfen zal ik mijne gevangenis intreeden, maar met zulk een geweeten , verachtelijke fchenders van Goddelijke  DERDE BEDRIJF, 4 Toott. 53 lijke en menschiijke rechten, met zulk een geweeten zult gij den dood niet naderen, als het Nederlandsen volk, naa het vellen of verdrijven van zijnen Adel, als tot éenen man vereen igd, de Spaanfche dwingelanden hunne bloedfchuld betaalt —. als gij met handen druipende van het bloed der getrouwde onder* daanen van zijne majefteit voor den throon van God verfchijnt. d'a v i l a. 't Is tijd, Mijnheer! igmoud, o God! zijt gij mijn huis en het volk van Nederland gen adig. V IJ F DE TOONEEL. ïïEDiiasD (werpt zich in eer. armft oei neder.) 't li gedaan. — 't Is gedaan. — Ik heb den eed aan mijnen Vader gehouden — maar Egmond... ik voel ach uwe woor- D 3 -den  5'l DE GRAAF VAN EGMOND. den doen mijne ingewanden zamenkrimpen< ,— ijwe woorden klonken mij als donderflagen en uwe oogen fchootcn blikzems.die mij dreigden te vernielen. — o een ontwapend held is door zijn eige grootheid verfchriklijk. 1— Ach, daar zie ik mijnen Vader ; herdel ik mij maar dat is onmogelijk. Hij bemerke dan mijne on- roering... ZESDE TOONEEL. ALVA, FERDINAND. A L V h. Hoe zo moedeloos, mijn Zoon! Egmond is immers reeds gevat. FERDINAND. Ach mijn Vader! zou 'er een edelman welgemoed kunnen zijn, op een oogenblik dat een Egmond gevangen is genomen. AL-  DERDE BEDRIJF, 5 Toon. 55 ALVA. Onwaardig zoon! Gij ook dweept met Fgmond. Hoorne is zo op het oogenbük door de Salinasgegreepen. Egmond — Hoorne zijn gevangen — zijn mijne gevangenen. — Mijn hart juicht van vreugde. — Ik heb twee hoofden van den oproerigen hoop in mijne handen. — Moer, de zoetheid mijner vreugde verbitterd worden door de droefheid vau mijnen zoon. FERDTNAND. Ik zal mij berftellen; maar weet reeds de Hertogin het lot van beide de Heeren? ALVA. Mansveld en llarlemont heb ik haar vooraf gezonden. FERDINAND. Hoe zal zij zich gcdraagcn op dit bericht. ALVA. Eenige opbruifchingen van vrouwlijke gramH 4 fchap  5 hier is het, dat ik zorgen moet —>  TWEEDE BEDRIJF. 4 Toon. 47 moet — voor de armen, die waardige armen, die ik naa mijnen dood zal agter laaten. Ik meende altijd mijne nu overleden vriendin Rentmeesteres over dat kapitaaltje gemaakt te hebben, maar 't is altoos bij de meening gebleeven, — en wie toch zou ik 'er nu beter toe kunnen neemen, dan mijn lieve Sophia; o dat hartelijk goede meisje! — Zij is juist het beeld mijner Zusters goedaartigheid. — Nu en dan merk ik wel haare jeugdige zwakheden, maar voor haare naasten is zij de liefde zelf. Zeide zij laatst niet, toen ik haar voorhield, hoe God geheel liefde is. — och lieve Tante! — cn zouden wij menfehen elkander niet liefhebben. Waarlijk buiten huichelaars en fchijnheiligen haat ik niemand. — Jaa! ik geloof dat ik ze nog meêr beklaag — Lieve Sophia! — als ik niet meêr beitaa, zult gij mijn plaats bekleeden; en ik zal te geruster flerven, als ik weet dat ik aan u die zo waardige voorwerpen mijner tederhaitigfte Liefde naalaat. (Zij  ^8 DE VROOME. (Zij fchrijft eenige regelen en leest daarhaa) „ Nog is mijne begeerte, dat mijne Nicht ,■, Sophia, terftond naa mijn affterven, de Rente komende uit het kapitaal doormijnen „ Oom Frederik van Lingén ter mijner bc- fchikkmg naagelaatën, naar de infpraak „ van haar gezond oordcel en goed hari „ befteeden zal aan zodanige braave armen, „ als tot den dag van mijnen dood toe, „ daar uit in hunnen nood onderfteund zijn geworden, en verder aan alle de zulken, „ als zij waardig zal oordeelen , en het „ fonds toereikende zijn zal, om in hunne „ ellenden en nooddruft onderfteuning te /, doen ontvangen. Egter wel uitdrukkelijk ,, onder deeze voorwaarde, dat 'er nimmer ,, eenigen openbaaren ophef van deeze mij,, ne fchikking zal gemaakt worden — want „ gelijk ik bij mijn Ieeven altijd mijne ,, weldaaden zorgvuldig bedekt heb , zo „ wil ik ook, naa mijn verfcheiden , daar„ van geene dwaaze vertooning gemaakt „ hebben." Ja  TWEEDE BEDRIJF. 4 Toon. 4O Ja! Zo moest het zijn , dat laatfte vooral. — Want, o mijn goede God! is 'er in het menfchelijk hart ooit grooter dwaasheid opgeklommen, dan om naa zijnen dood nog een ijdele vertooning te maaken. 't Heeft weinig, 't heeft niets in, naa zijnen dood over dat, waarvan men geen gebruik, geen genot meêr kan hebben , ten voordeele van armen te befehikken, als men ze niet in zijn leeven reeds wel gedaan heeft. — Stich. tingen, (lichtingen gebouwd uit fchatten van gierigaarts , van eerzuchtige gierigaarts , aan hunne wettige erfgenaamen, uit grilligheid , uit dwaasheid, uit fnoodheid ontroofd — in den dag des oordeels zult gij, hoe veel weldaaden gij ook over het mensenzon, hebt doen vloeijen, tegen uwe onbarmhartige (lichters getuigen en als zij hunne hoofden uit hunne graven opbeuren, met eenen ijsfelijken val dreigen te verpletteren..— maar waartoe vervoert mij de ij ver. 't Is* gedaan — 't geen ik voornam en nu kan ik gerust Maar. «. . D V IJ E-  £0 DE VROOME. VIJFDE TOONEEL. adriaan, geusje, christina. agniesje. agniesje, nog linnen. De Juffrouw heeft gezegd zij moet alleen gelaaten worden. — Ik heb volitrekt vei bod om niemand toe te laaten. a D r i aan. Jij bent het met Juffrouw Fijtje eens, wij moeten de Juffrouw fpreeken. — (Hij komt in met Geesje.) christina. (pakt onder dit fpreeken kaar papieren, zo gaauw zij kan, bij elkander en werpt ze in het bureau.) AGNIESJE. Juffrouw! wat ik doe of niet, Juffrouw Gecsje en broeder Adriaan A D R i-  TWEEDE BEDRIJF. 5 Tooit. $1 ADKIAAH. Ja! Ja! wij hebben je gedwongen om ons In te laaten — wij hebben zaaken van belang aan de Juffrouw te zeggen — kind! CHRISTINA. Wel vrienden! wat zal ik zeggen, uwe komst is mij altijd aangenaam, maar als ik het mag aanmerken, het ftrijdt zeer tegen de welvoeglijkheid zo tegen iemands uitdrukkelijk verbod aan in zijn kamer te dringen. C E E S J E. Och! als 'er de ziel van eene zwakgelovige niet aan hing, wij zouden het niet gedaan hebben, zuster. — Het water is tot de lippen — jaa misfchicn reeds over de lippen, maar laat het meisje ons toch niet ftooren. — Zij is zo niet aan onze dingzig. heden gewoon. Zij ziet 'er te vrolijk uit, om ooit eene begenadigde te worden D 2 CHRIS-  Jfi DE VROOME. C IIRI ST IN A. Niesje! —- gaa heen — en zorg, dat het paviljoen op de agter bovenkamer gereed gemaakt worde. — Gij weet wel voor wie. ZESDE TOONEEL. CHRISTINA, ADRIAAN, GE ESJE. CHRISTINA. Gij maakte mij wat gemelijk, dat gij mij daar zo onver hoeds verraschte» — Zo ik u mogt beledigd hebben verzoek ik verfchooning — "t was tegen mijne meening. ADRIAAN. Gij hebt geene verfchooning noodig, gij zijt nog maar niet ver genoeg doorgebroken, om die zoete vrijmoedigheden , die de vrocmen onder elkander altijd zo hebben —altijd ten besten te duiden , maar gij zijt wel op de WCg gij zult 'er wel komen dat verzeker ik je, wat zeg jij 'er van? zuster Geesje. G E E S-  TWEEDE BEDRIJF, 6 Toon. 53 G E E S J E. Ja, zuster is fomtijds nog al heel weercIJsch — maar waar komt het vandaan, waar komt het vandaan, dat kan men zo zon' der tong niet zeggen. ABItlAAJt. Laaten wij 'er maar voor uitkomen. — 'Er ligt nog een ftruikelblok, een heel zwaar ftruikelblok op je pad, zuster Krisje! en dat ftruikelblok moet nog weg genomen. CHRISTINA. Waarlijk ik begrijp u niet. — Wat bedoelt gij? God in den Hemel weet, dat ik dag aan dag mijne poogingen vernieuw en verdubbel om zijne wetten te gehoorzaamen, om naar zijnen wil ta wandelen. — faa! hinderpaalen ontmoet ik op mijnen weg — maar ik weet niet, fchoon ik wel degelijk mijne zwakheden, mijne misdagen heb, dat ik aan de eene of andere hebbelijkheid zj bij uitftek verkleefd ben... D3 6EES-  tjj, DE VROOME. GEES JE. Neen! dat is het zo niet, zuster! Je wat de zaak niet bij haar rechte puntje, o Jij afgodeert nog zo met je drekgoden — die moet je eerst van voor je aangezigt wegdoen. ADRIAAN. Laaten wij het zuster maar zonder omwegen zeggen. Wij zijn te innig met elkander, dan dat zij het ons kwaalijk zou ncemen. CHRISTINA. In de daad gij maakt mij ongerust — fpreek onbewimpeld. ADRIAAN; Om dat gij het dan zo verkiest, wij hebben het oog op je Nichtje Fijtje! — CHRISTINA. Op Fijtje — mijn lieve nicht, dat braave meisje.... A D R I-  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToO». ADRIAAN. Nu ja! GEESJE. 't Is niet al goud wat er blinkt, Juffrouw Krisje ! — Dat Fijtje is wel een degelijk ftruikelblok op je weg — jaa zij kon wel eens een geestelijke voetangel voor je worden. CHRISTINA. Gij bedroeft mij. — Zeg mij wat hapert 'er aan haar ? GEESJE. Nu dat kan men zo niet zeggen. Je bent zo met haar ingenomen. Had ik het van vreemden, dan zou ik het ook niet geloofd hebben,neen mijn oogen — mijne ondervinding moet ik gelooven.... ik zag haar... och broeder Adriaan ! vertel jij het liever. Ik verander 'er geheel van, als ik dat zo vertel. ^ 4 ADRI-  -6 DE VROOME. ADRIAAN. Zuster, ik had liever dat jij het vertelde. C HR1ST I NA. Gij pijnigt mij. — Foei! altijd hebt gij ook wat kwaads van den een of van den ander: — zelfs een onfehuldig meisje, een onnozele wees kan uwe haatelijke aanmerkingen niet ontduiken. GEESJE. Onfehuldig meisje — een onnozele wees! — Neen! Nu kan ik mij niet langer bedwingen.— Nu moet het 'er uit. — Krisje! Krisje! zij befmet je huis met alle goddeloosheid. — Heden was zij pas een kwartier uit de kerk geweest — je hadt pas ie hielen geligt, of ik kwam om te zien, of jij ook te neêrgefiagen was, over de ziekte van Juffrouw van Vleuten — en zo als ik c!c deur open deed zag ik hasr... och ik oniilel, dat ik het je vertellen moet, in de aimen vaneen der grootfie liehtemisfen van deeze groote en  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOtl. 57 en booze ftad. — Ik zal niet zeggen wat ik meer gezien heb. — De Eerbaarheid belet mij voorttefpreeken. c II R ISTIKJ. Kan 't zijn? Fijtje! Fijtje! in de armen van eenen lichtmis! droom of waak ik? ADRIAAN. ]e ontwaakt Zuster.' Je ontwaakt nog, eer je huis verder verontreinigd werdt Maar zo je het geluk van je eigen ziele bevorderen wilt, doe dan dat fnoode creatuurtje uit je huis weg. GEESJE. Denk, Zuster! dat jij de eerfte heilige niet zijn zoudt die viel door de verkeering met het gefiachte der goddeloozen. 6 zij Heupen, als aan een zijen draadje, de zielen der vroomen mede in het eeuwig vei derf. CHRIS T I N A. Ik kan het niet geloovcn, vrienden — D 5 En  SS DE VROOME. En wie is dan die man , die bij haar gevonden wierdc. ADRIAAN. o! Ik geloof dat het een danfer van de komedie was, of zulk geboefte, zo als Zuster mij beduid heeft. — Was het er niet zo een ? GEESJE. Och fpreek 'er maar niet meêr van. Je ziet wel, Zuster gelooft mij toch niet. CHRISTINA. Neen ! ik kan u niet gelooven. Dat mijn Sophia geen braaf meisje is.. . dat zal ik dan aanneemen, als ik het voor mijne oogen zie. ADRIAAN. Nu daar zou wel kans toe zijn, want als je maar de hoek van de ftraat om bent — dan is 'er terftond de een of ander hekfpringer bij Fijtje. — En daar komt het Tan daan, en van die pluimen en bloemen, die  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOtt. 59 die jij 'er nog laat draagen, dat zij maar geen woord van mijne lesfen vatten kan — en dat zij nooit eenige bevindingen beeft. —« lVlaar als gij 'er lust toe hebt — gaa dan van avond maar in plaats van na de kerk bij Zuster Gecsjo, je zult geen kwartier uit geweest zijn, of je zult 'er zeker een zien komen. c H r i s T I Hl, Welaan! ik grijp u bij uw woord , dat moet ik onderzoeken , en ik zal u volkomen rechtvaardigen, als ik, fchoon tot mijn hartelijkst leedwezen, de zaak zo bevind. adriaan. Nu Zuster! ik zal dan ook bij Zuster Geesje maaken te weezen, daar fpeelt het al voorflag van tweeën, kom Zuster Geesje — laaten wij gaauw gaan — onze dierbaare Zandheuveltje zal reeds op fleel zijn. g z cs j E. Nu Zuster Krisje! — Gij zult dan zekei ko-  60 DE VROOME. komen. L.a3t je toch vooral niet te diep met haar in. CHRISTINA. Ik za! opflag van vijf uuren bij u maaken tc weezen. ZEVENDE TOONEEL. CHRISTINA. Och! zou ik mi] zo bedroogen hebben. — zouden alie mijne Iesfen, alle mijne ra.idgeevingen zo vergeefsch zijn geweest —zou zij een huichelaares zijn. Dat lief meisje! — met die heldere, die open en onbefchroomde oogen cn met de gulhartigheid op haaie tong en lippen. Ik zal het onderzoeken... daar komt zij aan met de kleinen, ó de proef zal wis tot haar voordeel uitvallen. A G T-  TWEEDE BEDRIJF, 8 Tcöü. 6l ACHTSTE TOONEEL. CHRISTINA SOPHIA BET JE CD J A N S J E. CHRISTIN Zijt ge daar al met de kleinen ? SOPHIA* Och ja — die onnozelen, zij zijn huppelende én fpringende met mij hier na toegegaan. (Ds kinderen vliegen na Christina toe.) E E T J E. o Lieve Tante! Nichtje Sophia heeft ons gezeid, dat gij nu onze moeder zijn zult —■ zult ge dat waarlijk zijn? jams; b. Och wij hebben nu niemand meer grootc maa is ook dood — en och onze lieve moeder! — Tante, ik hoop, dat gij lang keven zult. C H R I S-  C,t DE VROOME» christin a. Ja , lieve kinderen ! zo lang ik leef cn Iragten heb zal ik de plaats uwer moeder beklceden. sophh, En a's Tante derft — dat ik wensch dat ver af mag zijn, dan zal ik uw moeder xi'n' ~~ . , .... christina, op tenen hcdenkenj- ken toon. Dat hoop ik — Sophia! sophia. En gelooft gij 't niet, mijn Tante! hoe dat met zulk een nadruk ? chris ti'n a. Ja, ja dan, ik geloof het wel. Laat ons na de tuinkamer gaan , daar zal Niesje voor ons gedekt hebben. Kom Bcije! — gaa jij met Tante. sophia. Kom wilde Jans! gaa jij met mij. — heb  TWEEDE EEDRIJF, 8 ToOlU 6*3 ireb in dc tuinkamer een mooij roosje voor u. JA NS JE. o Dat is goed, want het roosje, dat ik van moeder voorlceden week gekreegen had, vond ik van morgen, al te maal uit malkander gevallen, bij den bloempot — en ik zal van moeder nooit weêr een roosje krijgen. DER. ■  «4 DE VROOME. DERDE BEDRIJF. Het Tooneel verbeeldt een Tuinkamer. EERSTE TOONEEL. CHRISTINA, SOPHIA, B E T J E , JANSJE. ( Allen zitten 1 bij de tafel, Bet je bladert in een prenteboek enjansje fpeelt met een pop.) CHRISTINA. Hoe laat is het? Sophia! SOPHIA. 't Is kwartier voor vijf uuren , Tante. CHRISTINA. Nu dan, zo als gezeid is. ( zij fchelt.) — Zorg toch dat de kleinen zich behoorlijk vermaaken, en praat toch niet met haar over den dood van haare moeder, 't Is onnoo- dig,  ÖERDE EEDRJJF. I Tooti. 6$ ciig, Fietje, dat kinderen voor iets bang gemaakt worden, dat voor hun eigenlijk niets is, en niets blijft voor elk, die zich braaf gedraagt en aan zijne beftcmming voldoet. (Agniesje komt binnen.) Agniesje geeft mij mijn mantel, mijn waaijer en mijn Bijbel. » Agniesje hangt haar den mantel om en geeft haar het overige. CHRISTINA. „ o Wat moet het huichelen lastig zijn —» „ ik voel 'er veel van, dat ik fchoonmet het „ beste oogmerk mijn lieve Fietje misleide. (Christina kuscht Betje en Jantje.) Nu kinderen zo als gij weet — zoet met elkander te fpeelen, en niet te krieuwen. jonge krieuwers worden, als zij groot zijn, kwastige menfchen. — Fietje, tot weerziens. SOP UIA. Tante, als gij uit de kerk komt, hoop ik toch, dat gij niemand meê zult brengen, «■ ó ik ben zoo graag alleen met u dan kunnen wij zo vertrouwelijk praaten. E CHRIS- ■  (j6 DE VROOME. CHRISTINA. Ik zal het wel zien te fchikken; Vaarwel. JA NS JE en EET JE. Dag, Tante! dag, Tante! TWEEDE TOONEEL. SOPHIA, JANSJE, SETJE. J AN S J E. Och altijd zit ook die Bet in prenteboekjestc kijken, 't Is een dag, of 't Zondag is, als ze met mij fpcelen wil — en ik heb het nu zo drok — Tante ! SOPHIA. Hebjehet zo drok? Jansje! waarme« toch? JANSJE. Wel heden! de pop moet ik uitkleeden, want zij moet in de roflw over moeder immers zo wel als ik. £ 0-  DERDE BED R IJ F, 2 ToOtl. 6? SOPHIA. Lief — onnozel kind! JAN S JE. Onnozel! — ik?-Tante, — neen, dat is die fimpele jongen over onze deur — die al zes jaar heeft fchool gegaan en nog geen a b kent. BET J E. Wat fnapt die Jans weêr! — ik kan mijgeen woord verftaan , ik zat daar te leezen van Abrahams Offerande. — o Wat moet die goeij'elzak toch benaauwd geweest zijn, toen hij daar zo op het hout lag — en toen zijn vader dat mes zo uittrok. — JA NS JE. Wel ik zou weggeloopen hebben. JETJE. Hij kon niet, Jansje! hij lag 'er op vast gebonden; — kijk maar. _ Is het niet waar? Tante, E 2 D E li-  63 DE VROOME. DERDE TOONEEL. AGNIESJE, SOPHIA,BETJE, JANSJE. AGNIESJE. Juffrouw! — dit briefje heb ik van den Heer van Meurs van middag gekreegen, en ik heb hem beloofd, om het u te geeven, als Tante na de kerk ging. SOPHIA. Och jij cn Mijnheer van Meurs zijn het wel degelijk eens, AGNIESJE. Nu evenwel niet jaloers te worden, Juffrouw. SOPHIA. Geef maar het briefje hier. AGNIESJE. Gij moet zo boos niet zien, als gij een briefje van een zo goed vriend krijgt. t o-  BERDE EED R IJ F , 3 Toen. 69 sophia (opent het briefje en ziet het even in ) Als de Heer van Meurs komt, dan moet gij hem maar binnen laaten komen. agniesje. Denk je wel om de kleine, die zijn zulke langtongen. sophia. o Tante! zal het toch welhaast weeten. Ik wil ze niet van onder mijn oog laaten gaan, omdat van Meurs komt. agniesje. Nu Juffrouw.' ik waarfchuwde u maar uit een goed hart. sophia. Ik neem het u niet kwaalijk, Niesje! —» Ik zeg 'er je zelfs dank voor. agniesje. Als dan de Heer van Meurs fchelt, dan zal ik hem maar inlaaten. E 3 VIER'  7* DE VROOME. VIERDE TOONEEL. SOPHIA, JANSJE, BETTE. SOPHIA. Ik heb het wel niet breed op broeder Adriaan en Zuster Geesje, maar van Meurs! van Meurs! gij ziet ze ook door een vergrootglas, (zij leest) , Nog heden ,, moet ik uw Tante fpreeken. Ik heb „ de Lepels met een getuigfchrift van „ den Zilverfmit weeten in handen te krij„ gen — en ik heb de ftukken ook bij „ mij om te bewijzen dat Geesje niet min„ aer eene diefegge is, als hij een dief." — E E T j E. He! Tante! wat lcesje daar, is het wat moois... SOPHIA. Neen, Betje! — 't is wel heel lelijk. ('er wordt gefcheld.) Betje, 'er zal een jorg Heer inkomen, een heel  DERDE BEDRIJF, 4 TooSt. 71 heel lief jong Heer, hoor — je moet beleefd fpreeken. b e t j e. 't Is immers je vrijer niet? Tante! sophia. ,, o Dat fchelmpje! Zij jaagt mij een „ kleur aan." VIJFDE TOONEEL. sophia, van meurs, jansje,, b e tj e. van meurs. Ha lieve ! Fietje ! ik dacht dat gij alleen waart; ik zie, het is hier falet van jonge Juffrouwen. sophia. Ja, ja! ik leg het nu met groot foort aan. b e t je, Dienaaresfe, Mijnbeer! E 4 jan-  y2 DE VROOME, JANSJE. Dienaaresfe Mijnheer ! — Heden ! Tante wat heeft die Heer een mopije ketting aan zijn horologie. VAN MEURS; Van wie zijn die lieve kinderen? — SOPHIA. 't Zijn de kinderen van Juffrouw vanVleu, ten. VAN MEURS. Ik heb zo even gehoord , dat zij overleeden is. B E T J E. Ja! Mijnheer! onze Moeder is dood: is dat niet bedroefd? VAN MEURS. Zeker is dat bedroefd. — Schatjc! S O I' II I A. Voordaan zullen deeze kinderen mijn huisge-  DERDE BEDRIJF. 5 Tot». 73 gonooten zijn. Tante heeft ze tot zich genomen. van meurs. Best — best. sophia. Draagt dat zo bijzonder uwe goedkeuring weg. van meurs. Ja, om meêr dan eene reden? s o r h 1a. Gij lacht. — Zeker gaat er weder iets fchelmachügs in uw hart om. van meurs. o De Meisjes denken altijd, dat 'er in onze harten wat fchelmachtigs omgaat: en is het niet de fchrandere Richardfon, die Lovelace zeggen laat, dat 'er zelfs in het hart van eene Clarisfa een fchelmpje zat. — maar ik vind het plan van uw Tante overheerlijk -r- in ernst. Es sa-  74 BE VROOME. SOPHIA. En waarom toch ? VAN MEURS. Ik zal het u in ftilte zeggen, die kleine ziet mij zo ilerk aan, of zij mij de woorden uit mijn oogen kijkt. — (hij brengt Sophia een weinige na vooren) Immers altijd zegt ge, dat gij Tante niet alleen kunt laaten dat gij daarom mijn herhaald aanzoek blijft uitlTellen en verfchuiven ——• en nu zal Tante niet alleen behoeven te blijven.... SOPHIA. Is het niet anders, als het oude praatje. VAN MEURS. Het oude praatje? —< Fietje! het is uw fchuld, dat ik zo dikwijls dat praatje vernieuw — maar 't zal nu niet lang duuren, want ik heb beflooten... s o-  DERDE BEDRÏJF. $ 700». 75 SOrBIA. Wat? VAN MEURS. Nog heden uwe Tante alles te kennen te geeven , zo dra zij uit de kerk komt. Ik zal de gelegenheid waarneemen , als ik haar waarfchuw tegen de godlooze bedriegerijen van dat ondeugend paar volks. SOPHIA. Doe het, wat ik u bidden mag, Tongelief, doe het van daag niet. Tante is in een heele ernftige luim. 't Is Zondag. — Zij komt uit de kerk, — en dan de dood van haare vriendin.... VAN MEURS. Als een meisje zo vriendelijk fpreekt, dan zou men van het vroomfte befluit afftappen, maar uw Tante is toch zo kwaad niet. Zij zal immers u cn mij gaarne gelukkig maaken. SOPHIA. Twijfel daar toch niet aan — maar zij is  70 DE VROOME. is geen vrouw, die voor dat haastige valt. mm Gij zijt zo driftig , zo dringend. VAN MEURS. Fietje — Fietje! ik driftig ~ ik dringend. — ben ik dan ooit onbefchciden geweest? — SOPHIA. Dat heb ik u nooit gezegd — maar... (Jer wordt zagtjes gtfcheld.) VAN MEURS. Gij fchrikt, SOPHIA. Och, dat doe ik nooit, dan als gij bij mij zijt. 't Is altijd, of ik dan kwaad doe. VAN MEURS. Kom, kom dat kwaad neem ik voor mijn rekening. SOPHIA. Maar zult gij het dan niet nog een dag uit»  DERDE BEDRIJF. 5 TüO!7. 77 uitftelten. — Waarlijk liet is heden een ongefchikte dag. VAN MEURS. Ik zal uw zin doen — mijn lieve! —« maar 't is nu nog geen half zes, laat ik nu nog een uurtje bij u blijven. — Of gij z;t misfehien liever alleen. SOPHIA. En dat zegt gij op zulk een' toon ? —« ach ! gij weet zelfs wel, hoeveel magt gij over mijn hart hebt. — daarop zijt gij trotsch genoeg... kom laaten wij de questie maar met een kopje thee affpoelen. van meurs (plaatst zich in eene verliefde houding naast sophia.) Gij neemt het nu ook wat hoog cp, mijn lieve! — maar dat ik trotsch ben op uwe liefde —• dat is waarheid — dat wil ik u zweeren — en bezweer ik (hij grijpt miP vervoering haare hand) bezweer ik bij dezen kusch. ZES.  73 D jE VROOME. ZESDE TOONEEL. adriaan, geesje, christina, van meurs, SOm ia, betje, jansje. adriaan de deur, die al eenigen tijd meer of min verwijderd moet geweest zijn, openende, tegen c h r'i s• t i n a. Daar zitten nu de Kevertjes — daar zitten ze nu — met elkander. Ze zit immers in een houding, die aan een Tooneelpop beter voegen zou: — daar zitten ze nu in je goed. geesje. Nou zei je het evenwel gelooven. — Nou je het met je eigen oogen gezien hebt — zo wordt je goedje verbrast en verdaan. christina. Ik bid u laat mij een oogenblikje bedaaren •— ik heb genoeg gezien. (Zij fchelt). (Agniesje komt linnen). Kinderen ! gaat met de meid wat in den tuin wandelen. JAns-  DERDE BEDRIJF, 6 Toon. 79 JANSJE. Gij zijt immers niet boos op ons Tante. CHRISTINA. Neen! lieve kinderen! neen! ( De kinderen vertrekken met Agniesje. ) 't Is niet noodig, dat de kinderen getuigen zijn van het onaangenaame, dat hier voor moet vallen. — Fijtje! — Fijtje! had ik dat ooit van u gedacht. SOPHIA. Tante — neen — ik kan niet — ik ben onwaardig. (Zij valt op haar knieën.) Ik beken CHRISTINA. Neen! Fijtje.' dat knielen, die traanen betekenen niets. — Mijn heer! Mag ik weeten wie gij zijt, die de ftoutheid hebt van zulke gemeenzaame bezoeken bij mijne nicht zonder mijne toeftemming af te leggen. VAN  fco d e V r O o m Bé VAN MEURS. Mejuffrouw! Gij zult mijn vader zeker in naam wel kennen: de Heer van Meurs, die koopman in Specerijen fchuinsch over de Wijde fteeg. CHRISTINA. Hij is geasfocieerd geweest met van der Mollen...»—ja, ik ken hem zeer wel. — (Tegen Adriaan en Geesje. ) Gij zijt niet wel onderricht geweest, vrienden! — Immers waarichijnlijk is hij geen danfer op de comedie., Mijn Heer! mag ik u verzoeken voortaan mijn huis te vermijden, daar het geen fatzoenlijk mans kind past.... VAN MEURS. Gij hebt gelijk, Mejuffrouw! Gij hebt groot gelijk. — Ik beken, dat ik de wetten van welvoeglijkheid gefchonden heb . . . • maar alleen de liefde, de hevige liefde voor uwe beminnelijke nicht .... de vrees dat u misleiden mijn aanzoek niet zou behaagen... i A D R I"  der.de bedrijf, 6 Toon. 8r adriaan, tegen christina. o Ik zou me niet langer met dien knaap ophouden. — Ik zou ze maar met baar beide de deur uitzetten .... en laaten die boo. zen aan 'er zelve over geesje. Jal ja! zij zeilen zich dan wel meêr en meêr vertrokken. Ik word altijd zo benaauwd aan mijn hart, als ik digt bij zulke booze wercldlingen kom... Zet Fijt met haar kommediant de deur uit. christina, Schoon ik voel dat ik op Fijtje zeer moeil.jk ben, heb ik daar toe nog niet geheel t beflooten. van meurs. Mejuffrouw lik zal zeer geredelijk aan uw ;verzoek voldoen - en uw huis verlaaten, •fchoon ik 'er den dierbaarden fchat, die 'er voor mij op aarde is, agter Iaat. Maar F ftaa  g4 DE VROOME. ftaa mij toe, dat ik, eer ik vertrek, dat lieve meisje uwer vriendfchap aanbeveele, dat 'k u verk'.aare, hoe zij mij altijd de gelegenheden (die ik wel bekennen wil gretig opge zogt te hebben) om met haar te fpreeken heeftzoeken af te fnijden ; — Staamij toe u , op mijn woord van eer, en alles wat dierbaar is, te betuigen, dat onze verkeering, hoe heimelijk, altijd van een eerlijken aart gelest is _ en ftaa mij eindelijk nog toe u te zeggen, dat ik voornemens geweest was u heden avond te komen fpreeken over een gewigtige zaak. die u van nabij raakt, maar die ik op het verzoek van Fietje tot morgen had uitgetteld; - doch, daar het mij nu in 't vervolg zeer moeilijk zijn zal om u weder te fpreeken, zal ik nog een oogcnbük uwe aandacht moeten ophouden .... maar niet gaarne zeg ik iemand in zijn aangezigt onbeleefdheden — en juist betreft de zaak twee pciToonen hier tegenwoordig — den Katechizeermeester Adriaan, en Juffrouw Geesje. A D RT-  DERDE BEDRIJF, 6 ToOfl. 83 ADRIAAN. Nu nog mooijer — nu nog mooijer zo, een booswigt ... — wat zegje Geesje ? . . . GEESJE. Och! al mijn leden trillen — ik ben aan zulke wereldfche woorden niet meêr gewend. VAN MEURS. Ondeugend paar volk ! ik heb mijn drift lang bedwongen. .*. SOPHIA. Bedaar van Meurs! ik bid u VAN MEURS. Wat bedaaven? Fietje! Alles zal 'er nu uit. ( Met veel vuur tegen Christina. ) Mejuffrouw , die twee fchijnheilige fchepzels, die daar ftaan te meesmuilen over hun uitzigt, om Fietje bij u in ongunst te brengen , hebben beide u beftoolen — en ik fpreek niet zonder bewijs. Ziedaar. (Hij haalt zes F 2 zil  Si DE VROOME» zilveren lepels uit zijn zak.) Ziedaar zes zilveren Iepels, die gij onlangs gemist zult hebben , en die heeft deeze kaerel van u gettolen en daarnaa verkogt. adriaan. Zuster Geesje! laaten wij gaan. . . . van meurs. Neen, blijven zult gij nu, fchurk! (fielt zich digt bij de deur.) Ziedaar Mejuffrouw! de verklaaring van den zilverfmit. ( reikt haar het getuigschrift over-) — en dit fchijnheilig wijf heeft bij mijn vriend Wilcox, bij den dam, op uw naam in de vooileden week, een rol zijde gehaald — en 't is gebleeken, dat zij die terflond in de bank van leening gebragt heeft. ( Ttgen Adriaan en Geesje ) Spreek het tegen — fpreek mij tegen, zo gij durft, of kunt. christina (zich neder» zettende.) Mijn Heer! Gij hebt mij verdomd door uw verhaal — en al had ik het briefje van den  DERDE BEDRIJF. 6 ToOft. 85 den kashouder niet gezien — de ontfteltenis van deeze lieden bewijst mij overvloedig hunne fchuld. — Ik kan u naauwlijksch uitdrukken , hoe aangedaan ik ben over alles 't geen ik gezien en gehoord heb.... GEESJE. Och zuster! — 't is een zwakheid van mij geweest; ik ben gevallen. ADRIAAN. Och de Satan heeft een oogenblik over mijn hart geheerscht. CHRISTINA. Spreek mij geen woord meêr. . Ik voel, dat ik van verontwaardiging over u gloeije. ( Zij fchelt. ) Gij zijt onverdraagelijk in mijne oogen, (Tegen Adriaan ) Huichelaar.' nimmer zult gij weder een voet over mijn drempel zetten, en het verfcheuren van dit getuigfchrift (Zij verscheurt het getuigschrift.) tegen u is de laatfte gunst die gij van mij F 3 te  86 DE VROOME. te wachten hebt — en wat u betreft, (tegt.* Geesje, ) ik zal zorgen, dat de fchuld bi) Wilcox gemaakt voldaan worde— en hoop, dat dit uw diefftal het eerst en laatst zijn mag, maar zijt voorzigtig nooit weêr onder mijne oogen te komen. (Agniesje is intusfehen binnen gekomen. ) Agniesje, laat deeze lieden de deur uit. — adriaan. (In het heengaan. ) o Nu zal zuster Krisje geheel van het pad raaken. geesje. (Tegen Adriaan.') Laaten wij van onze voeten het ftof affchudden, als wij op den drempel van dit onheilig huis gekomen zijn. Z E-  DERDE BEDRIJF, 7 ToOTl. 87 ZEVENDE TOONEEL, christina, sophia, van meurs, en op het laatst betje en jansje. van meurs. Mejuffrouw! 't doet mij leed dat onze kenniswording op eene zo onvoeglijke manier heeft plaats gehad ; maar 't geen ik omtrent dat paar volks gedaan hebbe, achtte ik mij verpligt aan iemand , die reeds zo veele jaaren welgedaan heeft aan dat meisje, 't geen ik mij niet fchaam te betuigen, dat ik boven alle lief heb. christina. 't Doet mij gevoelig leed , en gevoeliger misfchien, dan gij u verbeelden kunt, dat ik genoodzaakt geweest ben , u in tegenwoordigheid van twee zulke onwaardige menfchen , eenige onbeleefdheden te zeggen ... Ik heb.... van meurs. Gij hebt mij geene onbeleefdheden geF 4 zegd...  §3 DE VROOME. zegd... Gij hebt gefproken, gelijk ieder in uwe plaats fpreeken zou, —■ maar laat mij toe, zo gij mij niet geheel verwerpelijk acht, laat mij toe dat ik u fmeeke, dat ik mijn aanzoek op eene gepaster wijze moge herhaalen, althans dat gij mijne lieve Sophia. •.. SOPHIA Ik bid u mijn Tante! ik bid u, vergeef mij mijne geveinsdheid — mijne... CHRISTINA. Zeg agterhoudendheid, mijn kind! och! hoe verfloord ik op u waie, toen ik binnen tradt , gij waart nog mijne Sophia. — Waart gij maar wat openhartiger geweest, dan zou er immers niets zodanigs gebeurd zijn. SOPHIA. Kunt gij 't mij vcrgceven... CHRISTINA. Vergeeven ? — o die fnooden, die ftraks voor  DERDE BEDRIJF, 7 ToOU. 8^ voor altijd mijn huis ruimden, heb ik zelfs hun wanbedrijf tegen mij vergeeven — en ik zou mijn lieve nicht eene jeugdige zwakheid niet vergeeven kunnen. SOPHIA. o Gij zijt een Engel en geen tnensch mijn Tante! — Van Meurs heb ik het u niet altijd gezegd. VAN MEURS: Och Sophia heeft altijd met den hoogften lof van u gefproken. Mejuffrouw ! zoudt gij geiooven, dat ik uwe lieve Nicht ongelukkig maaken zou? CHRISTINA. Ik heb heden weder en zeer verfche proeve van de bedrieglijkheid der menfehen — en zou ik naa zulk eene ondervinding zo ftout zijn, van aanflonds weder op het uiterlijke te oordeelen. G VAN  90 DE VROOME. van meurs. Lieve Sophia! vereenig uwe (tem met de mijne —> fmeek uwe Tante , dat zij ons gelukkig maake. s o r ii i a. Waarde Tante! — ik!... ja... christina. Ik heb genoeg gemerkt om te zien, dat de Heer van Meurs u niet onverfchillig is; — maar hij kan mij niet kwaalijk duiden, dat ik, eer ik een Hap verder in deeze zaak doe, eerst na zijn character verneeme. Intusfehen Mijnheer! om eenigzins te boeten voor mijne toevallige onbeleefdheid —. en om mijne erkentenis te betuigen voor den dienst, dien gij mij heden bewezen hebt in mij die twee fnoode menfehen in hunn' waaren aart te leercn kennen, wilt gij verder deezen avond hier doorbrengen — zo gij u met ons en die kleinen, die daarin den tuin fpcelen vermaaken kunt. . . . van  DERDE BEDRIJF, 7 loon. 01 VAN MEURS. Ieder compliment zou een valschheid zijn, Mejuffrouw! Geen uitnoodiging op aarde kon mij aangenaamer weezen. Ach! mijn lieve Sophia! CHRISTI NA. Daar komen de kleinen al aanftuiven. (Betje en Jansje komen binnen) J ANS JE. Juffrouw Fietje — is Tante nu niet meêr boos ? SOPH IA. Neen! Tante is altijd goed, al is zij zelfs toornig. —. {Tegen van Meurs) Ziet gij nu wel van Meurs, dat 'er onder zedige klederen een edel hart kan fchuilen—• en dat 'er ook waare Vroomen zijn. ('t Gordijn valt.) Einde van het Derde en laatjle Bedrijf. G 2   D 2 GEBROEDERS NAEREBO UT, TOONEELSPEL.   D E GEBROEDERS NAEREBOUT, TOONEELSPEL. i IN DRIE BEDRIJVEN. DOOR A. L O O S J E S Pz. Braave Naerelouten! ■ Mogelijk zal Neerland! Schouwtoneel ttn eenigen tijde van uwen naam en deugd gewagen. LAMDREC EITSEN. TE HAERLEM. By A. LOOSJES Pz. MDCCXCII.   De kloekmoedige daad van twee Flisjingfche Lootzen met eenige hunner fcheepsgenooten, bij gelegenheid van het ftranden van het Oost Indisch fchip Woestduin . . . ziedaar het eenvoudig onderwerp van het volgend Jlukje. Heb ik de Natuur niet geheel ongelukkig nagevolgd — en kan het eenigermaate Jlrekhen, om kloekmoedigheid en menschlievendheid, fchoon in de kleederen van eenvoudige visfchers, te doen eerbiedigen, ik zal mijne poogingen genoegzaam beloond achten mij zeiven gelukwenfchende, dat ik geenen vreemden bodem heb behoeven op te zoeken, om zulke voorwerpen voor mijne kunstlief de en voorbeelden van heldenmoed en grootheid te vinden.  VERTOONERS. JIATTHIJS NAEREBOUT, VidtT. JACOBUS NAEREBOUT. frans N a F. r EB o UT. SAARTJE HOEFNAGEL, VlOUW Vail FratlS Naerebout. jan r o d. JANSTEï. Scheep*- en adam STORTEWAGEN. ^hg**** MAKCEL IS STOETEK. > ^ Qehroedcn ABRAHAM VAM HOEVE. JANIS de KONING. SERVAèsVALCKE. j b e L l a m t j, Vlisfingsch Burger. hvchak r>, een Engelfch Kapitein. E nig Volk. Eet Kind van Frans Nacrebout. x 1 Spel fpeelt te Viisf.ngen.  d e ' GEBROEDERS NAEREBOUT. • TO ONEELSPEL. EERSTE BEDRIJF. Het Tooneel is in het huis van Frans Naerehout. EERSTE TOONEEL. matthijs, sa artje. en het Kind in de wieg. matthijs inkomende. Is Frans niet t'huis, kind! ik kwam eens kijken, hoe of je lui het maakte. s a a R tj e. Och wat zou mijn man t'huis weezen. Hij is altijd wip de deur uit. — En ik weet haast niet, of hij op het land of in het water leeft. A mat-  2 DE GEB. NAEREBOUT. MATTHIJS. Ji! Ja! Zo was ik ook in mijn tijd — en nog zou ik wel zo wezen , maar de raddigheid die gaat zo wat over met me. Ik kwam eens verneemen , of je man ook het nette wist van het fchip, dat ze zeggen dat op de rasfen vast zit. — Ilebjc daar niet van gehoord ? s AART JE. Of ik 'er van gehoord heb. Miin man heeft daarom geen rust in zijn lijf. Jan Pod kwam hier uit zijn adem anloopen, en zei, jongens, daar zeggen ze dat 'er een groot fchip op de rasfen vast zit. Frans — zonder een woord te fpreeken — zijn pijp op de tafel gefmeeten, dat mij de fpaanders om de ooren ftooven —- en „ Vrouw.' ik gaa na de Westdijk" was alles wat ik hoorde, toen hij de deur uitftoof met Neef Jan. M A T T B J J S. Nou dan zei ik hier maar een poosje blij-  EERSTE BEDRIJF, I ToOfl. 3 blijven wachten; — of ik mogt, liever zelfs ook wel na de Westdijk gaan. — De Jongelui zijn wel gaauwer, maar de ouden kunnen fomtijds nog verder zien, als de jonge maats. Ik heb zo menigmaal van die Westdijk het gat uitgekeeken. SA ARTJE. Wel Vader! blijf bij me. Ze zeilen het wel opneemen zonder je. Jan Step en Janis de Koning zijn ook meê. MATTHIJS. Was de wind gaan leggen, dan zou ik 'er nog wat moed op hebben, maar hij wakkert meer en meer an. Als het waar is, dat 'er een fchip vast zit, dan geef ik 'er geen pietje voor, 't zal alles weg zijn. SA ARTJE. Ik ben dan maar blij dat 'er Frans niet op is, Vader! — Hij is toch zo een waag hals. Al MAT-  A DE GEB. NAEREBOUT. m a t t ii ij s. Wat zei ik je daar van zeggen, Kind! Wie weet, als Frans 'er op geweest was, of het fchip dan dat ongeluk wel gekregen had, of we niet al de glazen door de fchoten voor de ftad hadden hooren dreunen. s a a r t j e. Ja! Ja! Vader! de beste loots heeft wei eens een ongeluk, 't Is geen wiskunst. m a t t h ij s. Nou ik kan het niet langer uitftaan — ik moet na de Westdijk, ze talmen me veel te lang. Dag Saartje! . > s a a r t ] e. Goeijen dag, Vader! Zo zonder dat je de kleine eens een zoen geeft. . . . m a t t h ij s. Jaa! dat had ik haast vergeeten ... als 'er een fchip in nood is, hoe kan een ouwe loots dan om kleine kinderen denken. TWEE-  EERSTE BEDRIJF, 2 Toon. g TWEEDE TOONEEL. saastje, en liet Kind als vooren. Frans in het ouwe — de ongeduurigheid zelf. — 't Is geen wonder dat mijn man zo een zeerob is ... maaar wat een leeven hoor ik daar voor de deur . . . daar is de heele vloot. DERDE TOONEEL. matthijs, jacob, frans, janpod, jan step, janis de koning, s a a r t j e en 't Kind. frans. 't Is zo als ik je zeg vader! 't Is het Oost Indisch Schip Woestduin, dat voor deeze kamer t'huis komt. m a t t h ij 3. Wel, Jongen! dat gaat mij door mijn hart heen. Een t' huiskomende Oostindiscb, A 3 vaar-  6 DE GEB. NAEREBOUT. vaarder, cn dat zo te zeggen tusfchen de groene wallen in. FRANS. 't Schip zal weg zijn, vader! 't Kan het niet houwen. Ik twijfel niet of het zal reeds gezonken zijn — wat zeg jij 'er van broer. JACOB. Och 't moet vast weg, Frans! daar is geen denken aan . . . maar die arme Menfchen, die beklaag ik in mijn hart,die Menfchen... FRANS. Daar hebben ze weinig aan; Koo! — Jongen! wc moesten 'er op af, als het tij is . . . wie weet of wij nog niet van pas kwamen, om de menfchen te redden. JACOB. *t Zal wat in hebben om 'er te komen cn als wij 'er al zijn, dan zal de branding ons beletten, dat wij wat uitvoeren — en wij waagen veel. FRANS.  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. ? frans. Die wat winnen wil moet wat waagen; zei onze de Ruiter, is het zo niet, vader! m a t tii ij s. Ja Frans! ja Frans! dat zei die dappere Vlisfinger, toen hij de Rivier van Londen opvoer, o Het doet mij zo goed, als ik zo nog dien ouwen moed in je lui zie — en dan dat goeije hart om menfchen te redden ... o kinderen, daar ben ik zo wel over. frans. Broêr Jacob denkt 'er net over zo als ik, maar dat is een man van overleg. jacob. Ja met overleg en al — als jij gaat, Frans, dan gaa ik meè. step en de anderen. Wij ook. Wij ook. Wij ook. A 4 j M  DE GEB. NAEREBOUT. JANIS DE KOKING. Dat is goed maar dan moeten wij Adam, Marcelis, Bram en Servaas niet vergeeten... Ze zouden het ons eeuwig kwaalijk neemcn. FRANS. Wel ik ben blij, maats, dat wij 'er zo net even eens over denken. Ik wou dat het maar tij was, dan zouden wij 'er na toe laveeren, dat het zo kraakt. JACOB. . Wil je mijn fchuit ook hebben, Frans. FRANS. Ik moet mijn eige fchuit onder mijn gat hebben... Hij is nieuw en fterk. — Och die noodfehoten , die noodfehoten die dringen mij altijd door het hart. Ik word dan .zo wee als een kind.... S AARTJE. Maar Frans! de wind wordt hoe langer hoe  EERSTE BEDRIJF, 3 Toon. 0 hoe harder! hoor hoe hij op de fchoorfteen raast. Aisje toch eens een ongeluk kreegt, men kan wel al te ftout zijn —. en onzen lieven Heer daar meè tergen. FRANS. Wat zegje daar tergen — tergen , omdat men menfchen zoekt te redden. Neen Meidlief, dat hebje mis. Och en wat het gevaar betreft. Alle dagen is ons Iecven in gevaar, cn niet alleen het lecven van visfchers en van lootzen maar van alle menfchen: van den grootften heer af, die daar met twee drie paarden voor malkander door de ftad draaft: 'Er heeft maar een wiel van de as te loopen, en hij kan hals over hoofd in het Dok tuimelen , zo dat hij 'er als een lijk uitkomt. Is 't niet waar, Vader.' M A T T II IJ S. Wel is het waar, datje daar zegt, en hoe kan men beter gevaar loopen, dan dat men zijn leven voor zijn medemenfchen waagt. As FRANS  IO DE GEB. NAEREBOUT. frans. Net zo Vader, hoor vrouw! als ik daar niet een fchip op de rasfen zat — zouje dan niet wel willen, dat 'er zo eenige kloeke maats waren, die 'er mij gingen afredden, al zat ik 'er maar moederziel alleen op — en zouje niet wel denken, dat het 'er pligt was dat te doen: en God weet, of 'er niet meer dan honderd zielen op die kiel zijn, misfehien ook wel kinderen, en vrouwen.... Neen! na toe moet ik 'er. Ik hebje wel lief, maar ik moet mijn medemenfchen daarom ook helpen, als ik kan. saa rtje. Nou nou je' hebt gelijk, je hebt gelijk. frans. Ik weet wel dat jij het zegt omdat jij mij lief hebt — maar van het goeije moet je mij niet aftrekken ! Ik kon ook eens een zwakke bui hebben, en dan zouje me te rug houden... maar ik zal van daag geen zwak-  EERSTE BEDRIJF, 3 ToOtl. II zwakke bui krijgen ... die Engelsman , die Engelsman heeft mij daartoe den kop te kroes gemaakt. \ MATTH IJS. Eenje weer aan de gang geweest.... FRANS. Wel zou ik niet. Daar ftond die Engelfche knaap te krasfen, dat hij het wel wilde beproeven, of hij met zijn fchip bij het wrak kon komen', maar voegde hij 'er bij voor zijne onderneeming moet men hem driehonderd guinjes toetellen ... daar fprak het eigenbelang. —< Ik keek den kaerel eens ter deeg onder zijn blikken — en hij zag 'er wel uit als een die de kat aan zou durven, maar ik zei, op zijn half Vlisfingsch, half Engelsch zodat hij mij althans wel begreep ... Sir ! als het to do is om menfchen te redden, dan denkt een Zeeuw niet om the moneij. — Hij begreep mij en droop llilletjes af — Jongens! jongens! zou, dat een Engelschman om geld waagcn zou, een Zeeuw  12 DE C E B. NAEREBOUT. -Zeeuw niet doen om de eer en uit liefde om zijn medemenfchen, om zijn landgenootcnte redden., .dat zou een eeuwige fchandc zijn voor onze natie. Waldheren leidt zo goed in het midden van het water, als Engeland, als is dat wat grooter. A L I. E N. Recht zo! — recht zo! — JACOB. Nu jongens! laaten wij wat vroeg na kooi gaan . . , en wij moeten de andere maats ook nog waarfchouwcn, anders zouden ze netelig weezen. Wie zal 'er op pasfen om ons te wekken als het tij is. FRANS. Ik zei je lui alle bij je ooren je kooi uit haaien — dat zou de eerfte keer niet weezen, broer Koo! dat ik het jou deedt. JACOB. Ja! ja! wij zijn malkaar daar niet vee! fchul-  EERSTE BED R IJ F, 3 Toon. 13» fchuldig in gebleeven. Nou ik maak toch ilaat op je. — Hoe laat is het tij ? FRANS. Ten twee uuren— Mannen! — Goênacht, goênacht — flaap ter degen uit — de zee zei de vaak morgen ochtend wel uit je oogen wasfchen. 't Zal 'er goed poestcn, Mannen! ALLEN. Goênacht! goênacht! VIERDE TOONEEL. FRANS, MATTHIJS, SAARTJE, '{ Kind. FRANS. Koo is toch ook een beste Jongen, vader!— Hij meent het zowel. Hij wou'er zijn fchuit liever an waagen als de mijne, maar als ik zo op een ander zijn fchuit ben, dan ■,is het of ik niet t'huis ben, MAT  14 DE GEB. NAEREBOUT. SIATTtl IJS. Ik weet bet niet Frans! maar me dunkt dat je me morgen ook wekte. Ik weet wel ouwe lui past het in het hoekje van den haard te blijven. Maar ik heb van mijn leeven toch al wat gezien. — En een oud zeeman zeidt het ipreekwoord weet veel raad — en ik ben nog zo goed als een van je matroozen. FRANS. Ik mogt het wel lijden vader! dat je mcê gingt, maar daar valt me toch wat in. — 't is wel bekeeken een hachlijk ftukje. — We kunnen 'er den hals bij infehieten. En zou het dan niet beter weezen, dat jij 'er niet bij was, Koo is toch weewenaar en heeft twee kinderen — ik heb een vrouw — ze is zwanger cn dan een kind ... als we dan alle diie'te gelijk een ongeluk kreegen. Me dunkt, dat het best was, dat je t'huis bleeft. S AARTJE. Ja! daar hoor ik nou recht, hoe gevaarlijk of  EERSTE BEDRIJF, 4 Toon. 15 of het is, dat je gaat waagen. Heb ik he je niet gezegd. FRANS. Docht ik het niet, dat ik hetgooijen in de giazen zou hebben. Hou je gerust, kind! Ik zeg niet wat 'er zei gebeuren, maar wat 'er gebeuren kan, en de voorzigtigheid in zulke gevallen kan immers geen kwaad. — S AART JE. Als je evenwel eens een ongeluk kreegt — MATTHIJS. Als dat gebeuren mogt kind, dat ik hoop dat God de Heer genadig verhoeden zal, dan zal ik voor jou en je kinderen zorgen > zo lang als ik leef. . . . Frans heeft gelijk hij moet 'er op uit . . . de menfchen moeten gered als 'er mogelijkheid is. — Denk het zijn je medemenfchen — 't zijn je Landgenooten. Wie weet, of'er niet wel Vlis■fiugfche jongens op zijn. . . . S A A R-  l6 DE GEB. NAEREBOUT. BAARTJE- Hij gaa dan in Godsnaam, maar het zal , weer een benaauwde dag voor mij zijn. M AT THIJS. Och dat zclje net wennen als mijn vrouw : ze was ook het eerste jaar twee drie, als het op zee zo wat fpookte, nog al ongerust over manlief, maar op 't laatst raakte zij het zo gewend, dat ze 'er haast niet aan dacht, of ik op zee dan of ik an wal was. — Nou Frans! God zij met je: Goeije reis morgen! Als ik te twee uuren wakker ben, dan moet ikreis zien hoe poestig of het 'er uit ziet. Nacht, kind! houje maar waf gerust. s A A R T JE. Nacht Vader.' zelje morgen ochtend dan reis bij me komen, als je wat weet. MATTHIJS. Maak daar ftaat op. Nacht kind — goeije reis, of ik me verfliep, Frans! VIJF-  EERSTE BEDRIJF, 5 Too». 1? V IJ F D E TOONEEL. FRANS, SA ART JE en het Kind. FRANS. Geef mij de kleine eens. — (Zij geeft hem liet kind) Meid! Meid! ik wou dat je een jongen waart —■ dan moest je ook een zeeman worden — als je grootvader, vader en oomen. — Wat dorie ! ik had haast vergeeten dat ik wat voor haar op de kermis had opgeftreeken. Ik hoop maar dat het niet gebroken zal weezen in mijn zak. s A A R TJ E. Wel dat is lief — zo een klein popje. FRANS. Ja, als het een jongen was dan had ik een fcheepjé gekogt, want de zee zou 'er van jongsaf in moeten. SA ARTJE. Nou dan ben ik wel blij, dat het een B mcis-  iS GEB. NASREBOUf. 'meisje is: de ouwers bekeven wat plai- zier aan de jongens. FRANS. Veel plaizier—>veel plaizicr — denk eens na wat een genoegen het geeven moet, als nu mijn-vader morgen ziet, dat zijn zoonen eenige ongelukkigen gered hebben. Dat doet een ouder (och goed. Dan ziet hij dat hij niet vergeefsch zijn kinderen bij de zee heeft opgetrokken. S A A R T J £. Ja, ja! je praat 'er mooi van. FRANS. Ik hou niet alleen van praaten maar ook van doen. (Men hoort een Viool van agttr het Tooneel.-)Uooï , hoor daar heb je de viool. — Over een jaar of eenig, als het kermis was, dan zat ik zo niet in de ftilte —Ik word wat flaaperig vrouw. - Als ik me reis verflicp.dat zou me fpijten... En't zou toch mogelijk weezen , en hier op te blijven en bij je te zitten ha»-  EERSTE BEDRIJF, 5 ToOn 19 /rangen, dat is ook niet goed. - Van de herberg ben ik geenlief hebber-daar valt me wat in. s AARTJE. Wat heb je nou voor? FRANS. Ik heb nog nooit in de Komedie geweest; kom , kom, ik zal 'er van avond een pietje aan waagen —. dat is ook de heele waereld niet, en dan kan ik vast me tij niet verflaapcn. S A A R T J E. Jongen! ik heb wel reis gehoord, dat dc komedies zulke ondeugende dingen zijn. FRANS. Nou, nou ik, heb-'er wel heele vroome, braave menfchen zien ingaan, en ze leeken toch geen haair (1 immer als zij 'er uit kwamen. Zo gezegd zo gedaan. Ik gaa 'er na toe fokken. S A A R T J E. Nou Frans! als het morgen al te ergfpookt.. B 2 FRANS  att GEB. NAEREBOUT. frans. Wel ik zei niet in zeven flooten te gelijk fpringen. Ik heb nommer een ook wel lief — maar ik ziegezaag 'er niet over. Nacht vrouw i ik zei je nog een zoen komen geeven, als ik me maats gaa wekken. saart je. Nou zo als 't gezegd is- . . . fr an s. Ja wel; goê nacht —— goê nacht! ZESDE TOONEEL, s a a r t j e cn het Kind. Hij is toch een braaf man — hij lijkt wel een hartje zonder zorg, maar hij is toch door en door een karei. Kom kleine.' 't Is je tijd, dat ik je na je bed breng. — Foei! — wat flapt daar het venster, 't Begint toch harder te waaijen. — God! bewaar mijn goeden man. TWEE-  TWEEDE BEDRIJF, I Tout. 2X TWEEDE BEDRIJF. 't Tooneel is aan een kaai te Flisfmgen. EERSTE TOONEEL. FRANS, JACOB. JACOB. Je bent 'er niet te laat bij, broer Frans! Daar flaat de klok eerst een. Hoor hoe windrig flaat hij. F R A NS. Ja, man! ik heb het 'er van avond van genomen. Ik ben als de groote lui, in de komedie geweest. Het heeft me daar dan maar keurig bevallen, en ik beklaag mijn pietje, dac ik befteed heb, in het geheel niet. JACOB, Jongen! jij in de komedie;hoe komje daar toe? • E 3 FRANS  32 DE GEB. NAEREBOUT. F R A M s. Wel ik was bang, dat ik me verflaapen Z0Ur — en ik verzeker u, dat ik 'er geen nood van vaakerig worden gehad heb. — Hier zijn wij zo al praatcnde voor de deur van onzen kouzijn Jan. Wat henker, daar is geen licht nog te zien — Ik zal reis kloppen. frans klopt, doch 'cr wordt niet open gedaan. Zij flaapen in dit huis als koeijen. Ze zouden zo doende hun geheclc welvaart verllaapen. (frans klopt andermaal.') TWEEDE TOONEEL. jan tod, FRANS en JACOS. J.an tod van binnen. Wat een lepven maakje lui ? Wat is 'er gaans ? r B A N s. Kom, Kouzijn Jan, kom op 't is tijd, dat, wij  TWEEDE E E D RIJ F. 5 ToOtt. 23 wij ons gereed maaken. Repje, repje. Too gaauw in de noppen. — JACOB. En kom jij zo regelrecht uit de Komedie. — FRAK S. Wel neen ! ik ben nog even bij mijn Vrouw en kind geweest. — Die heb ik elk nog zo ter loops een zoen gegeeven, kijk jongen ! mijn vrouw hoorde de wind zo gonfen , zij was er gantsch niet groen op , dat ik heen ging: ze zei met een heele zwaare zucht en ik meen bij het licht van de lamp gezien te hebben, dat haar oogen nat waren — maar ik keek daar maar niet heel naauwkeurig na. Zij zei dan, daar zij in haar bed recht opzat: — goeijen nacht, Frans, goeijen nacht mogelijk in eeuwigheid.' —Toen drukte zij mij nog eens heel hevig — en viel heel mistroostig op haar kusfen neêr. Jóngen, daar wist ik toch van... 't Moest niet lang geduurd hebben... maar 't is nu li 4 al  24 DE GEB. NAEREBOUT. al over-... Wat talmt die Jan. Xouzijn, Kouzijn! kom, kom of wij gaan alleen. jan roD, van binnen. Hier ben ik al — hier ben ik ai. (Buiten de deur komende) weivreeslijk, wat waait het. frans. Dat kan nu niet helpen, 't Moet 'er nu maar meê door — De kop moet er aangewaagd — ha! ha! daar zie ik onze andere makkers komen. DERDE TOONEEL. jan step, adam stortewace* marcelis stoeter, aki! ah am van hoeve, janis de koning servaas val k e , jacob, f r a ns , jan i' o d. fr a n s. Zo je lui past op , kammeraads! —> adam  TWEEDE BEDRIJF. 3 TeOfJ. Q$ ADAM. Wel wat zou ik kwaadaartig geweest zijn, als ik naderhand gemerkt had, dat je lui het zonder mij hadt ondernomen. MARCELIS. Heb je lui het al gehoord, dat er zeven menfchen van het wrak zijn gekomen met de Chaloup. Ze zeggen , dat die ta. Zoutelande zouden aangekomen zijn. FRANS. Die zullen onze fchuit dan niet bezwaaren : — 'er zullen 'er zullen nog wel zevenmaal zeven te redden zijn , zo het wrak nog niet geheel vernield is — die arme fchepzels zullen al een ellendigen nacht hebben doorgebragt. — Ik wenschte, dat wij al van de wal waren. JACOB. Ja daar ftaan wij nou met elkander te wachten. B 5 F R A N~S  Z6 DE GEB. NAEREBOUT» FRANS. Wet is het niet beter, wat fe vroeg ais wat te laat: — en hoe ligt kon er een wat diep ingeflaapen hebben — maar je lui bent allemaal zo wakker als bijen. Als er rm nog een onder je lui was, die liever niet jneê wou reeden, die 'er te veel zwaarigheid in vondt, dan moest hij liever nu na zijn huis en vrouw en kinderen gaan — want daar moet niet van gerept worden, als wij met den neus tegen de branding inzeilen. JAN P O D. Daar zou ik niet van reppen, al dreef ik nu op de groote raê van 'c fchip Woe>tduin zo \ lak de Noordzee in; — of ik mogt ze dan met een kort gebed aan onzen lieven Heer bevoelen.... JACOB. Zulke moeten wij hebben: dat zijn de rechten; — cn fchoondelui ons waaghalzen noemen, wij zullen het toch zo voorzigtig mo.  TWEEDE BEDRIJF. 4 ToDfl. matthijs. Ja maar nu ik je daar zo klaar zie, na jeukt 'er mijn hart zo na. Mijn leeven da£ zo weinig waardig is, omdat het al zo ver heen is, zou misfehien nog veel jonge lèevens kunnen redden. — ja c 03. Vader! zo gij mij eenig genoegen geeven wilr, blijf dan aan wal. Waarlijk jij, hebt genoeg gedaan in je jeugd —- cn waren wij nu knaapen, die van je verbasterd waren , die laf in onze kooijen kroopen, als de zee maar wat onvriendelijk ons aankeek— dan hadt je reden.... Vertrouw je 'het ons niet — ik geef je mijn woord, wij zullen niets onbeproefd laaten, om de ongelukkigën te redden. matthijs. Eindelijk worden de kinderen wijzer, als de ouders, als de ouders dan wat lang leeven. Ik geloof dat jij en je broer Frans gelijk hebt. —  30 DE GEB. NAEREBOUT. hebt — ik zou jc lui ook misfchien kunnen hinderen. .— ALLEN. Goed, oude man! — lïiijf t'huis, blijf t'huis — FRANS. Mannen! 't wordt tijd dat wij gaan.... M A T T II IJ S. Tot de fchuit moet ik je lui uitgelei doen. —■ JACOB. 't Is zo donker, Vader. Krijg maar geen ongeluk, als gij alleen zijt. MATTHIJS. o Die weg zou ik blind wel kunnen vinden , zo dikwijls heb ik dien gcloopen: — dien ken ik bij den tast. De klok flaat half twee. F R A N S. Kom mannen.' nu niet langer gewacht *>* nu zal het wel tij zijn. — AL'  TWEEDE BEDRIJF. 5 Tooil. 31 allen. Kom, kom, dat gaat 'er op los. II a t t h ij 3. God zegen u allen. — Ik zalje lui volgen en zo lang na kijken als ik kan. VIJFDE TONEEL. richard, bellamij, richard aan de een zijde bel la mij wat laat er aan de andere zijde. r i c ii a r d. Dcm die duistere ftraat — ikkanniet vinden den weg na het hoofd. b e l l a m ij. Is hier meer volk ? richard. Goed volk.' - gaat deez' ftraat na het Hoofd. bel-  32 DE GEB. NAEREBOUT. BELLAll IJ. Ja — wie zijt gij ? — RICHARD. Ik ben een Engelschman. BE LI. AM IJ. Dat hoor ik. Wat zoekt gij? RICHARD. Het hoofd. — Ik hoor dat de broeders Narbout met hun fchuit in zee zullen gaan. Ik heb gister voor 300 guinjes aangeboden om na 't wrak te vaaren. B E L L A M IJ. Ha! Zijt gij die Capitein ? — Uw aanbod was groot — maar als de driehonderd guinjes 'er afgebleeven waren zou het nog edeler geklonken hebben, 't Is waar, Mijnheer! de Naerebouts zullen, als het tij is met hun fchuit vertrekken, — zo heb ik gister althans in de komedie gehoord , en ik wensch-  TWEEDE BEDRIJF. 5 Tootl. 33 wenschte mijne braave Vaderlanders een van de ,edelfte daaden ten minden te zien onderneemen. RICHARD. Dan bemint gij misfchien uw Vaderland. B E L L A M IJ. Of ik het bemin.' RICHARD. Van harte? , BELLAMIJ. Twijfelt gij? RICHARD. o Dan zijt gij een braaf man. — En 't fpijt mij dan maar, dat gij geen Engelschman zijt. E E L L A M IJ. Waarom ? RICHARD. Alle Engelfchen , Mijnheer, zijn vrienC den  34 DE GEB. NAEREBOUT. den van hun moederland — en in alle an dere Landen, waar ik geweest ben, heb ik waare vrienden van het Vaderland zeer zeldzaam gevonden. EELLAMIJ. Ik dank Gcd dan, dat ik onder die zeldzaamheden behoor. RICHARD. Te twee uur Is het tij — en 't moet niet ver van hier zijn.. . BE L L A M IJ. Op deeze hoogte woont een van de lootzen, die meê zou vaaren en daarom dwaal ik hier zo wat om . . . maar daar zie ik iemand komen. RICHARD. 't Lijkt een oud man te zijn. ZES-  TWEEDE BEDRIJF. 6Toon. 33 ZESDE TOONEEL. matthijs, bellamij, richard. B E L L a m ij. Goede vriend! gij weet ons zeker te zeggen, of het ten twee uure tij is. —« Wij hadden gehoord , dat de Naerebouts dan met hun fchuit in zee zouden fteeken. m a t t ii ij s. De Naerebouts, Mijnheer, zijn al in zee. Ik ben hun Vader. e e i. l a m ij , vat hem bij de hand. Hoe, oude man! Gij hun Vader? Zijn ze reeds vertrokken? matthij s. Zo op het oogenblik... 't Was woedend zo als het ging Mijnheer! maar toen zij het laatfte touw ios gooiden knarstandde ik van fpiit — cn of het regen of zeewater of traanen waren, ik weet het zo net niet, maar C 2 mij-  36 DE GEB» NAEREBOUT. ne oogen waren althans nat toen ik te rug ging. — Ik misgun het mijne kinderen niet dat zij lioute zeerobben zijn, maar dat ik niet meegegaan was — dat fpect mij — dat fpijt mij nog — dat kan ik nog niet ver« geeten. RICHARD. Zij zijn weg? B E L L A M IJ. Ja, mijn Heer! RICHARD. Dem dat fpijt mij. B EL L A M IJ. Wel braave man! ik wensch u geluk met zulk een paar kinderen. Zij zijn voor het menschdom meêr waardig dan de grootfte veldheeren. Die zoeken hun eer in menfchen te verdelgen en uwe zoonen, de waarachtige helden, trotfeeren golven en winden en waagen hun lijf en leeven om men*  TWEEDE BEDRIJF, 6 ToOtt. 37/ menfchen te redden , en die braave zijn mijne Landgenooten — zijn Vlisfingers. RICHARD. Mijn Heer! Gij denkt edel — gij denkt groot — waart gij in Engeland men zou u eeren. bilumij. Of ik juist veel eer verdien , om dat ik mij vaderland vuuriger dan veele anderen bemin, wil ik niet beflisfen,.maar zeker zal ik 'er niet veel vruchten van plukken. Onze Iandaart is nog al gewoon verdiensten te eeren, maar boven al naa den dood Spijt het u, Mijn Heer, dat gij de Naerebouts niet hebt zien vertrekken — denk dan hoe het een hunner landgenooten fpijten moet, hoe het een Zeeuw moet grieven I — Goede oude man! — laat ik u t'huis brengen. M A T T II IJ S, En dat waar toe? C 3 bel-  38 CE GEB, NAEREBOUT. IE1.LAM IJ. Dan weet ik waar gij woont, waar de vader van de Naerebouts woont. M A T T H IJS. ' o Mijn huis is zeer eenvoudig voor een Heer. Bell am ij. Een Heer? ha 'ha! ■ • Is onze de Ruiter ook niet in een fehamel huis geboo- ien? Paleizen zijn zelden de kweek- fchoolen van waare helden. — eicha.d. De Ruiter, , . . i— Dem the dutsch man! DER-  DERDE BEDRIJF, I ToOtt. 39 DERDE BEDRIJF. Het Tooneel is voor het huis van F. Naerebout. EERSTE TOONEEL. MATTHIJS, SAARTJE. MATTHIJS. Maal; je toch niet ongerust. Ik verzeker u, dat 'er geen zwaarigheid bij is. SAARTJE. Ik moest het dan niet hebben hooren waaijen en regenen. . . M ATT H IJ S. Nu regen breekt geen masten, kind! Waarlijk gij zult hier volk bij malkander krijgen en denk het is zondag midden onder kerktijd. SAARTJE. Laaten wij dan zamen na den Westdijk C 4 gaan —•  40 DE GEB. NAEREBOUT. gaan — of na het Hoofd, ik kan het in huis niet langer duuren, cn gij zegt dat 'er geen fplintcr meer van het fchip te zien is. Och, mijn lieve Frans! hadt gij na mijne gebeden geluisterd, matthijs. Bedaar, bedaar, daar komt iemand op een galop aanlopen, wie weet wat nieuws of hij medebrengt. TWEEDE TOONEEL. matthijs, saartje. Eenig volk dat Jchrceuwende aankomt: Vrouw! vrouw.' je man en je broer veel geluk — zij zijn reeds in de haven met een fchuit vol menfchen. —. matthijs. o Goddank! Goddank.' — Hoor jij het wel? —— hoor jij het wel Kind? saartje. Ik hoor het wel, maar mijn bcenen bcev ven \  DERDE BEDRIJF, 3 Toon. 41 ven, zo onftel ik van blijdfchap. Is het wel waar? een uit het volk. Ja, vraag het dien Heer maar, die daar aankomt, dieheeftje manen je broêrgefprooken. DERDE TOONEEL bellamij, en de voorigen. b e l l a m ij. Geluk, vader Naerebout! — en wie is die vrouw? — m a t t ii ij s. De vrouw van mijn zoon Frans? b e l l a m ij. Geluk dan, moedertje! — uw man is behouden.— o Vader Naerebout! ik ben overftelpt van aandoeningen — en alleen op verzoek van uwen zoon Frans, ben ik hier gekomen , om u van de behouden aankomst uwer zoonen te verzekeren, maar't was of mijn voeten vastgroeiden op de plaats, waar ik dat onC 5 ge-  42 DE GEB. NAEREBOUT. gelukkig volk zag ontfcheepen. — Ik gloeide van verrukking , van vreugde en mijn oog, mijn hart fmolt weg in traanen van medelijden. MATTH IJS. Vertel ons toch iets . . . vertel ons toch iets . . . kom in huis, Mijn Heer! B E L L A M IJ, 0:h neen.' dat hoeft niet — ik zal u vertellen het geen ik weet — en alle de omftandcrs mogen het wel hooren — alle Vlisfingers, alle Nederlanders wel. SAARTJE. Als gij 't dan zo verkiest mijn Heer.' maar 't is onbeleefd. . . . BELL AM IJ. Wat onbeleefd — gij zijt de vrouw van een der grootfte menfehenvrienden — en diens vrouw moet geen complimenten maakem MAT-  DERDE BEDRIJF, 3 Toon. 4g MATT HIJ S. Ik bid u mijn Heer.' . . . verhaal. . - B E L L A M IJ. Niet voor vijf uuren ontdekten zij het fchip van verre —- dat vertoonde zich zeer klein — maar de lucht klaarde wat op en de regenbuijen bedaarden, toen zagen zij duidelijk het wrak — maar zij konden 'er nog geen menfchen op zien. Dat leedt evenwel niet lang of zij zagen wel dra eenige bewecging — en hoopten dat hun togt ten minften niet geheel een vergeeffche reis zon zijn. Zij beilooten aan lij te blijven liggen, om zo 'er de een of ander van de fchipbreukclingen van her wrak mogt afdrijven , dien dan op te visfehen... En juist zo als zij bij het wrak waren brak hec geheele fchip aan vier ftukken, het kleinfte Huk dreef terftond na de fchuit van uwe zoonen, doch daarop zaten niet meêr dan vier menfchen, die zij egter gelukkig daaraf redden,—Aan deezen vroegen uw zóóns of 'er nog  44 DE GEB. NAEREBOUT. nog meer volk was overgebleeven — en zij verftomlen tot hunne ontzetting en vreugde, dat het meeste volk nog op het wrak zat. Op dat oogenblik heeft mij uw zoon verteld, raakte het volk op de fchuit in verilagenheid. m a t t ii ij s. Dat begrijp ik, toen zal het 'er op aan gekomen zijn, en de fchuit moest met den neus vlak op de branding in. e e l l a m ij. Juist, Vader! matthijs. Ja! Ta! ik weet 'er ook nog van; maar ik ftoor u in uw vertelling, daar doe ik fiecht aan, b e l lam ij. Toen het volk dan zo wat verflaagen wïerd en 'er zelfs waren die zeiden „ Dit is nu om ons leeven ook te doen niet een ftoot z jn wij weg " — antwoordde uw zoon Frans  DEU.DE BEDRIJF, 3 ToOJl. '4$ Frans,, Hier vak 0111 geen leeven of dood to denken, dat moet 'er nu zo meê deur, SAARTJE. j*a! zo houdt hij mij dan woord — B E L L A M IJ. o Hij is behouden; hij" is behouden, dat is genoeg. Maar hoort verder. Terwijl het volk van het fchip op de^ voor en agter fteven zich zocht te redden, daar het ftuk met de mast in de branding was gebleeven, vloogen de losfe houten en brokken van het fchip afgeilagen rond om de fchuit uit cn in het water. Gij begrijpt nog beter dan ik, vader Naerebout, dat toen het gevaar op zijn hoogst was, en dat weinig ongeluk had behoeven zamen te loopen, om de fchuit naast het wrak te doen weg zinken. SAARTJE. Och, mijn Heer. ik word zo koud als ijs, daar gij het verhaalt. BEL-  46 DE GEK. NAEREBOUT. e e l l a m ij. Ik zal het dan otn u bekorten : op vier menfchen na redden zij, tegen het agterfchip aan liggende, al het volk dat daar op zat — en door een herhaalde pooging gelukte het hun ook daarnaa die vier 'er af te haaien. In 'c kort een cn zeventig menfchen hebben zij van het wrak gered. matthijs. Een en zeventig zielen ! God in den hemel zij dank, dat hij daartoe mijne kinderen verwaardigd heeft. Ii e l l a m rj. Onder die een en zeventig is ook een zwarte meid met drie kinderen gered, die zij niet heeft willen verlaaten, hoe hoog de nood ook kwam. saartje. o! MijnFranfl heeft het mij nog zo op het harr gebonden — als 'er eens kinderen op waren. —. T  derde bedrijf, 4 Toon. 47 't volk. Ruimte! ruimte! daar komt uw zoon, uw man, uw broêr. BïLLiMlJ. Vorsten der aarde! hoe benijdenswaardig is voor u de eer deeze geringe visfchers. VIERDE TOONEEL. frans, jacob, jan pod en de overige Schepelingen — benevens alle de voorigen. 't volk. Welkom mannen! Welkom mannen! Hoezee! Hoezee! FRANS. Dag vrouwlief __ dag vader— daar benik nu weer. — (Hij vliegt zijn vrouw om den hals) was het nu beter geweest; moeder, dat ik agtcr de gordijnen hadt ten anker blijven leggen. — Een en zeventig zielen gered —. dat is wat anders. JA  48 DE GEB. NAEREBOUT. JACOB; Vader! is dat nu niet gnap van je jongens met er maats geklaard. matthijs. Kinderen — ik ben flora van blijdfehap. Ik huil als een kind van vreugde, om dat ik zulke kinderen heb. — bellamij. Op uw verzoek heb ik zo het beloop der gefchiedenis verteld. FRANS. Ik dankje, Mijnheer", dat wint ons moeite uit en je zult het wel gedaan hebben. Vrouwlief! — 't Is toch bij denijpert fomtijds af geweest — zo wel met broêr als mij. Ik voel 'er mijn hairen nog van, want als ik bezig was met een matroos binnen boord te haaien, grijpt mij een ander bij het hair en die houdt mij zo degelijk vast, dat ik genoodzaakt was den eerften te laaten gl'P-  DERDE BEDRIJF. 4 Toon. 49 glippen en den anderen binnen boord te haaien.'.. jacob. En ik ben aan Frans mijn behoudenis fchuldig — want als ik bezig was met drie matroozen , die aan malkander gebonden waren, met mijn rechte hand, binnen boord te trekken, hield ik mij met de linke aan den fchoot van het zeil vast, maar toen gleeden mijne beenen uit — daar mijne kragten bezweeken — mijn muts woei weg —■ en ik zou agter over in zee haar gevolgd zijn, hadt Frans zich niet aanftonds op mijn beenen laaten vallen en die met een gegreepen. — m a t t h ij s , de handen van leidt zijne zomen vattende. God in den Hemel zij dank dat ik u weder zie — dat gij zo veel menfchen gered hebt, dat gij elkander in den nood zo getrouw geweest zijt. — frans,  $0 . DE GEB. NAEREBOUT. FRANS. Ja! ja! die trouw zal ons van daag nog misfchien wel meer te pas komen. SAARTJE. Wat meent gij daar meê ? — FR AN S. Ja, al ziet gij nog zo zuinig — wij moeten 'er zo aanftonds weer op af. — Wij hebben door de hooge Zeeën en door de felle branding niet bij de ongelukkigen, die op-den mast zaten ditmaal kunnen komen. Dat zullen wij , daar het weêr thans bedaart, op nieuw beproeven en, met Gods hulp, ' die ongelukkigen redden., SAARTJE. Och en dan zult gij misfchien.... WATTH IJ S. Neen! Dochter! God heeft hun niet gered, opdat zij nu lafhartig t'huis zouden blijven. FRANS  DERDE BEDRIJF. 4 ToOtJ. $1 FRANS. Kom, vrouw! kom Vader! kom maats! na binnen — gaauw wat geknapt en dan v/cèr aan boord. — Naa zulk een tocht lust een zeeman wat, Mijnheer. EELLAMIJ. Gelooft gij wel, Naerebout, dat deeze daad u en uw broeder onfterflijke eer zal verwerven — en dat het Vaderland niet ondankbaar genoeg is, om zulke fchitterende verdienden onbeloond te laaten. FRANS. 't Kan weezen, Mijnheer Bellamij! —< maar ik had 'er nog niet aangedacht en, hier (op zijn hart wijzende) heb ik loon genoeg.