CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN.   CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN» VOOS. de beminnaars der SCHEI- EN NATUURKUNDE ïn 't algemeen, ter bevordering van Industrie en oeconomiekunde, en ten nutte der APOTHEKERS, FABRIKANTEN e n TRAFIKANTEN in 't bijzonder: door P. J. IASTELEIJI, apotheker en Chymis1: te Amfterdam; Lid van de HollandJthe Maatfchappij der IVeetcnfchappen te Haarlem ;van het Bataaf sch Genootfchap der Proef 'éndervin lelijke JVijshegeerte te Rotterdam; van hetZeemvfcheGenootJchap der Weetenfchappen te Vlisfingen; van hst Provinciale Utrechtfche Genootfchap van Rünflen eri Weetenfchappen; van het Genootfchap der Natuuröiiderzoekeren te Berlijn, en van de Societ? Philomatique te Parijs. /aGAI)\ tweede deel- \ l^Xü li, J : te leyden, bij HÓNKOÓP en van TIFFELEN, M d c c x c 1i i.   CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN. REDENVOERING OVER DEN INVLOED-DER CHEMIE OP DEN KOOPHANDEL. Het is vrij algemeen dat de meefte Kunstbeoefenaars juist hunne bijzondere Kunst, aan welke zij, bij uitftek, hunne naarfpooringen en beoefeningen wijden , als eene voortreffelijke, zoo niet als de voortreffelijkfte, aller Kunften achten en aanprijzen. En wat wonder, naardien iedere Kunst, elke Weetenfchap, wanneer men eene of andere in derzeiver geheele grootheid en uitgeftrektheid kunne overzien , zoo veel rijke verfcheidenheid ter befchouwing oplevert, en zoo veele geestvermogens ter beoefening vordert, dat ieder waardig beoefenaar ééner Kunst of Weetenfchap zich naauwelijks kunne verbeelden, dat zijne geliefkoosde Kunst of Weetenfchap minder dan de belangrjjkfte , voor. treffelijkfte en gewigtigfte zijn zoude! Het is ondertusfchen eene nodelooze belangneeming, om voor de eer yan eene Kunst, ten koste van die eener andere, te ijveren, voor zoo verre het zeker zij, dat alle Kunften , en alle Wcetenfchappen, te recht gekend en billijk beoefend wordende, op onderfcheidene wijzen, medewerken tot het algemeen geluk der menfchelijke Maatfchappij» het zij aan de zijde van vermaak, of Van nuttig belang, of van beiden. ii. DEEL. a W>3  2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Wij voor ons willen het gaarne aan het oordeel van denkende en verlichte Weezens laaten verblii ven, in welk eeneq rang die weetenfchaplijke KurJ bekend onder den na*m van Chemie of Scheikunde* verdiene geplaatst, en uit welk een oogpunt zij hl hoore befchouwd te worden, door een Algemeen, dat zijnen roem, zijne eer, en zijn rechtvaardig be' lang wenscht te behartigen, te handhaaven, en te waardeeren; zoo dra hetzelve bekend zij, dat de Chemie zich met niets minder onledig houde, dan met het onderzoeken, kennen en bewerken van -He de Natuurlijke Voortbrengselen, wel!:en onsdeonderfeheidere rijken der natuur opleveren. Luisterrijk in vollen glans fchitterende, zoude voor uwe oogen verfchijnen , indien ik bedoelue, en mijn vermogen een zoodanig wit niet verre van mijne pooging verwijderde, om u haar voortreffelijk, ten hoogden belangrijk, mijd Verrij. kend , cn verrukkend weldaadig beeld, ook Hechts in de niet bloemrijke trekken des Redenaars te fchetzen; indien dit beperkt uur, en mijne bepaalde krachten mij vergunden, om u, Hechts eerugszms ontkedend , te doen opmerken , welke aUemm onberelcenbaare fchatten zij, onder anderen, der Geneeskunde, der Artzenijmengkunde, der Metaalfmeltkunde.der Landbouwkunde, der Verwkunste, der onderfcheidene Fabrieken en Trafieken , en een oneindig aantal van Hand- en Kunstwerkmaatige Verrichtingen hebbe aangebragt, en van hoe veelvuldige zijden zij verdiene, als de heilnjkfte Weldoeneresfe des menschdoms geëerbiedigd te worden! — Dan, terwijl tijd en vermogen ons dit  OEFENINGEN. 3 ditftreelend genoegen ontzeggen, zij deeze beperkten Redenvoering alleen gefchikt, om voor u, de Invloed der Chemie op den Koophandel te betoogen. Wij weeten dat het weezenlijke van den Koophandel beftaat, in koopen en verkoopen van eene verbaazende menigte van Voorwerpen, welken, op zeer onderfcheidene wijzen, voor de menfchelijke behoeften noodwendig, en van welken verre de meesten , in den tegenwoordigen ftaat der zaamenleeving, onontbeerlijk zijn. De natuur levert, wel is waar, den Koopman, een rijk aantal van Vooiwerpen op; maar het is aan de naarfpoorende vlijt en onvermoeide werkzaamheid der Kunstbeoefenaaren te danken , dat dui« zende Voortbrengzelen der natuur den Koopman als koop- en verkoopbaar te ftade koomen; vermits het grootfte aantal derzelver geene gangbaare waar zoude kunnen zijn, indien zij niet alvóorens, tot en door onderfcheidene bewerkingen,nuttig, bruikbaar en noodwendig gemaakt waren. Langs deezen weg toch , en alléén langs deezen weg , worden verre de meeste, op zich zeiven onbruikbaare Voorwerpen der natuur, zoo wel als de uit dezelven, door Kunstbewerkingen, voortgebragte, veninderdü en nieuwe zelfflandigheden, als bruikbaar, nuttig, noodzaaklijk , en onontbeerlijk bekend en bevonden h en derhalven koop- en veikoopbaare Voorwerpen. En inderdaad , de Koophandel zoude ten uiterften beperkt zijn , en ten deezen opzigte met den alsdan oneindig kleiner kring der mogelijke genietingen van de Maatfchappij overëenkoomen, indien  4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE men niet door Kunstbewerkingen, ook zelfs van de op zich zei ven ftaande Voortbrengzelen der natuur, een oneindig uitgeftrekter gebruik hadt leeren maaken; indien men geene duizenden derzelver op zoo veelerhande wijzen , hadt weeten aantewenden • hadt weeten te bearbeiden, op eene meer dau uitwendig werktuigelijke wijze; en, dusdoende, de natuurlijke Voortbrengzelen, op eene voor de behoef, ten der zaamenleeving noodzaaklijke wijze, duizendvoudig hadt weeten te verdubbelen. Deeze eenvouwige waarheeden, die wij door de klaarblijkelijkfte voorbeelden nader, offchoon ten kortften, zullen bewijzen en ftaaven, in 't oog'houdende, zal niemand uwer, mijne heeren! één oogenblik twijfelen, dat zulk eene Kunst ook den aandacht van den Koopman behoore waardig te zijn : Zulk eene Kunst, welke ons, io. duizende Voorwerpen heeft aangebragt, die voor de menfchelijke Maatfchappij onontbeerlijk zijn, en welken de natuur ons niet aldus opleverd; die wij derhalven, zonder haar, niet zouden kennen, veel minder genieten; en dus even zoo min als de, zonder haare uitoefening,onbruikbaare en onaanwendbaare Voortbreng, zelen der natuur, als koop- en verkoopbaare Zelfftandigheden zouden kunnen aangemerkt worden. Zulk eene Kunst, die, a°, eene verbaazende reeks van Kunstverrichtingen, het zij geheel of ten deele uit haar gebooren, van tijd tot tijd, op eene meer en meer voordeeliger en gemakkelijker wijze heeft leeren uitoefenen, en,  OEFENINGEN. 5 en, even daardoor, duizende Voorwerpen in - algeraeener gebruik heeft gebragt; uit hoofde van derzelver meer bevattende algemeene nuttigheid , afgeweerde fchaadlijkheid, en te weeg gebragte onkostbaarheid. Zulk eene Kunst, die, 3', nog dagelijks voord vaart, — en nooit waarlijk uitmuntender, belankrijker, en op zóó veelerhande wijzen, dan thans, — met het opleveren van nieuwe Voorwerpen, en verbetering der aan weezen* den; en zoo doende, daar zij den Koophandel de menigvuldigfte en rijkfte brownen fchonk, voor denzelven nog dagelijks nieuwen opent, en de reeds zijnden verder uitbreid en verwijdert. Voqrzeker, geen uwer, mijne heeren ! of hij gevoeld, dat zulk eene weetenfchaplijke Kunst alle uwe opmerking verdiene! En deeze voortreffelijke Weldoeneresfe des menschdoms, deeze weezenlijke, doch bij ons jammerlijk miskende, Voedftervrouw van den Koophandel, is de Chemie, Dat ik, geenszins door den verblindenden fakkel des vooröordeels tot vooringenomenheid met haare waarde vervoerd, noch, haare uitmuntendheden door het vergrootglas der eigenliefde befchouwende, u te veel van haaren géwigtigen invloed op den Koophandel beloove, zal, ik vertrouwe het, u weldra blijken; en tot het aanvoeren mijner bewijsgronden , dat namenlijk mijne gemaatigde loffpraak wel verre af is van buiten de grenfen der waarheid te dtingen, verzoek ik u, mijne heeA 3 ' ren!  6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ren! mij met uwen aandacht te willen verwaardigen. De natuur biedt u haare Graanen ; gij vervult 'er uwe voorraadfchuuren mede, en zij zijn voor u een gewigtigen tak van handel geworden. Maar, zouden de Graanen voorwerpen van zulk eenen uitgeftrekten handel zijn kunnen , indien 'er geene Chemie ware? Is zij het niet die ons, met op- zigt der Graanen, den weg heeft geweezen , om, in de eerfte plaats , door middel der gesting , de Aïeelftoffen tot een heilzaam, algemeen voedzel te vormen? Zie daar de eerlte en immerduu- rende , immervloeijende bron voor uwen Graanhandel! Wie anders dan de Chemie leerde ons, ten tweeden, door middel der geestrijke gesting , uit Graanen zoogenaamde Koornbrandewijnen ftooken? Werdt nu hierdoor uwen Graanhandel niet uitgebreider, en fchonk zij u niet, in de gedachte Geestrijke Vloeistoffen, een' nieuwen tak van handel? Is het de Chemie niet, welke, ten derden, door aanwending der genoemde geestige gesting, op eene andere wijze, uwe Bierbrouwerijen oprichtte? Wederom een gewigtigen grond ter verrijking van uwen Graanhandel! Wederö,n in uwe Bieren een belangrijk voorwerp van handel! Zijt gij» ten vierden, in opzigte der Graanen, aan de Chemie uwe Stijfzel ■ Fabrieken niet verfchuldigd? Wie anders dan zij leerde ons , wederom door middel eener kunftig veröorzaakende aanvanglijke geestige gesting, onder gepaste behandelingen, uit de Tarwe, eene hoogst verfijnde Meel-  OEFENINGEN. 7 Meelftoffe, onder den naam van Stijf zei t bereiden ? En wat is de thans meer dan ooit gebruikt wordende Poeder anders dan gemaalen Stijf- zel? Wederom derhal ven bewerkingen, die den Graanenhandél bevorderen; wederom nieuwe voortbrengzels voor den Koophandel, welken ons, benevens de reeds genoemden, de natuur niet aldus , maar de hand der Chemie alleen konde opleveren: < De natuur fchenkt u het Druivenfap; maar, wat zouden wij met deeze zoo ligt in gesting treedende » zeer ongezonde en opblaazende vloei doffe verrichten , indien de Chemie ons niet geleerd hadt, zoodanig eene eerfte geestige gesting kunstmaatig te beftuuren? .. Liete men dit Sap aan zich zeiven over, het zoude weldra in de tweede, dat is de zuure gesting treeden, en alleen eenen onvolkomen Azijn opleveren. De Chemie leerde de eerfte gesting regclmaatig bepaalen, geëvenredigd aan het oogmerkvoordduuren, en ten rechten tijde eindigen; om'er, zoo doende, uwe Wijnen uit daarteftellen, en in dezeiven u eenen zeer vr.ugtbaarcn, uitgebreiden tak van handel aantebieden! Voords rusten alle de handelingen, die ter volmaaking der jeugdige Wijnen verë'ischt worden, als de bereidingen, de heldermaakingen, de bewaaringen , de zwaveling, • de onfchuldige koleurgecvingen, de herftelling van meer ouden troebel geworden Wjjn, veelal veroorzaakt wordende, door eene uitfeheiding van nog in denzelven aanweezen ■ den wijnfteen, enz, zoo wel als de onwrikbaarfte proefneemingen, wegens de zuiverheid en onderfcheiA 4 den  8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE den vervalfchingen der Wijnen, op Scheikundige gronden , en niemand dan de Chemie kon alle deeze verrichtingen uitvinden, tot volkomenheid brengen , en derzelver gronden verklaaren. Alle zoete, en veele zuure vrugten, kunnen insgelijks, langs zoodanige wegen, tot wijnfoortige dranken worden overgebragt. De Cyd,er der Engelfchen zij alleen genoeg ten voorbedde. Wel verre dat het der Chemie genoeg ware , den Koophandel uit het fap der Druiven de Wijnen , en uit andere vrugten Wijnfoortige vloeiftoffen te leveren, heeft zij uit dezelven, zoo wel als uit derzelver droesfem , eene daarmede rijklijk voorziene vloeiltoffe, door middel der deftilleering, leeren affcheiden, en den Koopman een nieuwen tak van handel, in de Brandewijnen, aangebooden. Zij heeft ons getoond, dat één der hoofdbeftaandeelen van allen Wijn, zoo wel als van alle tot de geestige gesting gefchikte vloeiftofFen, dien geest is, welken men in den handel Brandewijn noemt. Zoo leveren dan in 't algemeen de Wij. nen den Brandewijn ; de vrugten , bijzonder appelen , pruimen en kerfen, den Cyder (wiens bereiding ik omftandig in mijne Chemifche Oefeningen heb opgegeeven); de rijst, in verbinding van het fap der Cocusnoot, den Arrak ; het fap van het fuikerriet den Rum; enz. En zij, de Chemit leerde al verder, otn , door middel van deftilleering,op eene allesfins gemakkelijke wijze,den Brandewijn, in zeer onderfcheidene graaden van fterktc, van een meer of min met waterdeelen belaaden geest af aan , tot dien van volkomen geest zonder  OEFENINGEN. 9 der ontblootte waterdeelen toe, in de hoogst mooglijkfte fterkte van eene vloeiftofte, dewelke nog , zonder verdere kunstmaatige ontleeding zijner naaste beftaandeelen ondergaan te hebben , den naam van Wijngeest, Voorloop, en Alcohol draagt, daarftellen. Hiervan daan de onderfcheidene foorten van Brandewijnen , met opzigte van gehalte aan geest en waterdeelen , die in den handel, onder den Wijnhandelaaren bekende benaamingen, waardoor derzelver verfchillende gehaltens worden uitgedrukt , voorkoomen. En of het niet genoeg ware, uit gedachte Sappen, onder welken fteeds dat der Druiven de eerfte plaats bekleed, u Wijnen en Brandewijnen te leveren ; zoo is zij het daarenboven , welke u , door middel der tweede, dat is de zuure gesting, den weg wees , om alle zoodanige vloeiftoffen, tot Azijn overtebrengen: dan tot dit oogmerk bedient zij zich ten voordeeligtle oordeelkundig, van flechte uitgevallen Wijnen, die of geduurende de bewerking der geestige gesting niet naar eischbehandeld, of uit flechte druiven geperst zijn ; van onrijpe druiven; en van alle de zoete en zuure vrugten; want deeze allen kunnen, door middel der veroorzaakt wordende zuure gesting , oordeelkundig beftuurd, eenen zeer goeden Azijn opleveren. Ik zwijge van den Wijnjleen, die zich aan de zijdén der Wijnvaten aanzet, terwijl hij zich, als nog overtallige zuur- en aarddeelen van den jeugdigen, nog fteeds onmerkbaar voortduurenden gestenden Wijn fcheidt; en die, zoo op zich zei ven, als in de daaruit bereid wordende WijnfteenkrisA 5 tal-  10 CHEMISCHE EN PHYSISCHE tallen , bekend onder den naam van Cretnor Tartarl, in veelvuldig gebruik zijn, en dus wederöm als belangrijke Voorwerpen van den Koophandel mogen aangemerkt worden. Alle de reukgeevende planten of derzelver deelen, bevatten in hun geheel, in zommige, of in één eenig hunner deelen, het zij in den wortel, in de bast, in de fchel, in het kruid, in de bloem , in de vrugt, of in het zaad, eene fijne, wélriekende, vlugtige Olie. Het is de Chemie alleen , welke geleerd heeft, om alle die kostbaare VloeiftofFen, door middel, van voor iedere zelfflandigheid gepaste vóórbewerking , en daarop volgeude deftilleering, volkoomen en hoogst zuiver aftefcheiden en daarteftellen. Ook daardoor is voor den Koophandel een rijker bron geopend, dan men in den eerften opflag zoude gelooven, zoo wel in aanmerking der daartoe verbruikt wordende natuurlijke Voordbrengfelen der plantgewasfen zeiven , als ten opzigte van de daaruit veelvuldig voortgebragte fijne, pedeftilleerde Oliën. Getuigen zijn de Olieftookerijen ook onder ons, en het dagelijks gebruik dat van veele dier Oliën , niet alleen in de Geneeskunde , maar niet minder in de modewaereld gemaakt wordt. Het is ook de Chemie, welke de ontwijfelbaarfte en zeer gemakkelijke proeven heeft voorgefchreeven, om een aantal, ja alle mooglijke vervalfchingen van deeze waarlijk kostbaare Vloeiftoifen, iets dat niet zelden plaats vindt, wiskundig te ontdekken, en den aart en de maat derzelver aantetoonen. Deeze proefneemingen heb ik in mijne Chemifihe Oe-  OEFENINGEN. II Oefeningen medegedeeld, en de hoeveelheden welken een aantal van Voorwerpen aan Olie kunnen opleveren, heb ik in mijne Bejch. en Werk. Chemie aangeweezen. De natuur levert u het fap van het Suikerriet, en gij ontvangt hetzelve van uwe plantaadjen, door uitdamping verdikt, onder den naam van ruwe Suiker. Maar, zoude dit Voortbrengzel in zulk een algemeen gebruik, en, uit hoofde van hetzelve? zulk ten aanzienlijke tak van handel kunnen geworden zijn, indien de Chamie deszelfs beftaandeelen niet hadt onderzogt, niet hadt gevonden, dat één van deszelfs naaste beflaandeelen, het fuikerzuur namenlijk, in den ruwen Suiker eene aanmerkelijke overhand hebbe ? dat de overvloedigheid van dit zuur de oorzaak zij, waardoor de Suiker in geene geheel drooge, blanke noch vaste gedaante kunne verfchijnen, en veel minder in kristallen kunne daargefteld worden? Indien zij verder niet hadt gevonden, dat de kalkaarde, uit krachte van haare allernaauwfte en onöntleedbaare verwand. fchap met het fuikerzuur, het gereedfte middel ware, om het overtollig zuur van den ruwen Suiker aanteneemen, en het zelve , in haare verbinding , 'er volkomen van aftefcheiden ? De Chemie leerde ons derhalven den Suiker , door middel van oplosfing, onder bijvoeging van kalkaarde, kooking en doorzijging, van het overvloedige zuur en de verdere onzuiverheden reinigen, en', naar gelange eener meerdere of mindere maate van zuivering, den Suiker in onderfcheidene foorten van blankheid, witheid en vastheid daarftel- len<,  12 CHEMISCHE EN PHYSISCHE len. Zij von'dt ook, dat dit plantzoutfoortig voorwerp gefchikt ware ter kristalvorming ; zij paste hierom op den door zuivering voortgebragten blanken Kandijfyroop alle de regelen der oplosfing en kriftallifeering toe; en leerde u uwen Suiker ook in kristallen , onder den naam van Kandij, overbrengen ; maakende derhalven door het daarftellen van een aantal van foorten, den Suiker tot eenen aangelegenen tak van handel. De natuur plaatfte in alle Plantgewasfen eene zoutige ftoffe , die de Scheikundigen den naam van Plantenloogzout of Mcali hebben gegeeven. De Chemie}s dit ontdekt hebbende, leerde , door middel van het uitbogen der Asfche van verbrandde gewasfen, voornamenlijk uit de Asfche van eiken-, beuken- en barkenhout, en door vereischte uitwazeming dier alsdan zoutbevattende vloeiftoften, dit bij zoo veele duizende ponden gebruikt wordende zout, in den handel onder den naam van Potasch bekend, daarftellen; en fchonk u in het zelve wederom een belangrijk voorwerp van den Koophandel. De Chemie vondt, dat dit loogzout, dat uwe Potasfche met alle vette en olieachtige zelfftandig. heden tot een naauwkenrig verëenigd nieuw lighaam kon worden verbonden, het vermogen hebbende, om door water te worden opgelost, en alle vet- en onzuiverheden van uwe goederen weg te neemen. Zij richtte dus uwe Zeep/iederijen op, leerde, op eene alleszirs voordeelige wijze, de grove en rans geworden vette, dat zijn uitgeperfte Olieën, zoo als b. v. lijn- en raapolie, in vei'»  OEFENINGEN. *3 verbinding met potasch tot Zeep maaken; en bragt dus in deeze zoo algemeen gebruikt wordende zelfftandigheid, door de groene Zeep, wederom een aanzienlijken handeltak te wege. Even zoodanig leerde zij, door verbinding eener meer zuivere Olie, die van Olijven namenlijk, met een ander loogzout, in deszelfs onzuiveren toeftand in den handel onder den naam van Soda of Souda bekend, de witte, gemarmerde, en Spaanfche Zeepen bereiden, Befchouwen wij uwe Ververijen, zoo wel die, in welken onderfcheidene wollen, zijden, linnen, en katoenen goederen, geheel en al, geverwd, als dezulken, waarin men onderfcheidene koleuren op katoenen drukt. Genoegzaam alle deeze bevallige en voor de menfchelijke behoefte thans onmisbaare verrichtingen zijn wij alleen der Chemie verfchuldigd. Hoe toch zouden wij ons, zonder haare uitvindingen, met alle de hoofdkoleuren en honderde fchakeeringen derzelver op onze kleedingen, en een aantal van verfchillende goederen kunnen verlieren! ' Niet alleen dat zij de verëifchte vóórbewerkingen der te verwene goederen zelf, ieder ingevolge hunnen aart, en gefchikt naar de bedoeling der verwing, heeft geleeraard; als daar is, zuivering, weeking, bijting, enz; niet alleen dat zij de veelvuldige zaamen Hellingen der verwftoffen, nevens derzelver hoeveelheden en onderfcheidene aanwendigen ter verwing heeft voorgefchreeven; maar zij is het ook, die voor den verweren genoegzaam alle de zoutige ligchaamen bereid, derzelver werking op de verwloogen verklaard, en eene tallooze me-  14. CHEMISCHE EN PHYSISCHE nigte van Voorwerpen uit het rijk der planten en mineraalen onderzogt heeft, en wel met den voortreffelijkften uitflag voor de Verwkunst, om ons de beste middelen tot het verwen der bovengemelde onderfcheidene foorten van goederen aan te bieden. Getuigen zijn de veelvuldige uitvindingen, van eenige beroemde Scheikundigen, als hellot, mac- quer, du fay, dyonval, pörner, yogi, er 5 eergmann en scheele. Het algemeen onderwerp der Verwerij, mijne heeren! is tegewigtig, deszelfs gebied te uitgeftrekt, en in zoo veele vakken verdeeld, dan dat ik uwen aandacht, door weinig woorden, eenigszins haarer waardig, zoude kunnen bezig houden. De door mij uitgegeeven Indigobereider en Blaauwverwer, naar dyokval, een arbeid, die enkel het Blaauwverwen betreft, en den onlangs verfcheenen Zijdeverwer naar macquer, kunnen u, vergelijkenderwijze, doera zien (*.), dat wij, zonder den invloed der Chemie, gecne Vtrwerijen en geene Ferwfioffen van eeni. ge duurzaamheid zouden bezitten ; zoo min als een aantal zoutligchaamen, die voor de Verwkunst onontbeerlijk zijn. En van hoe veele zijden vercisfchen de Ververijen en Katoendrukkerijen niet een aantal van zoutligchaamen, die insgelijks fabriekmaatig, door de hand der Chemie, moeten bewerkt endaargefteld worden! Om alleen één van veelen te noemen; behalven de Aluin, de Vitrioolen, het Ammoniakzout, de Salpeter, het Sterkwater, enz. van welken (*) En ook eenige (lukken in dc Cbemifcbè Oefeningen niet minder.  OEFENINGEN. 15 ken zich alle foorten van Verwerijen dagelijks bedienen, gebruiken de Katoendrukkers voornamenlijk geene geringe hoeveelheid van denLoodfuiker(Sac<:ftarum Saturniy. dit metaalifch Middenzout, beftaande uit eene verbinding van Lood en Azijnzuur, wordt bij duizende ponden, te Rotterdam fabriekmaatig, en inderdaad volkomen goed, vervaardigd, en van daar alöm tot den minst mooglijken prijs afgeleverd. Zoude ik, na al het vermelde, uw oordeel niet beledigen, door u nader te willen ontvouwen, hoedanig de Chemie ook door de onderfcheidene foorten van Geverwde goederen, die uwe Verwerijen en Drukkerijen opleveren, den Koophandel krachtdaadig bevordere! —- De natuur levert u Ertzen; maar wie uwer weet niet, dat het aan een bijzonder deel der Chemie , aan de Metallurgie, te danken zij, dat zij ons de onderfcheiden Metaalen uit derzei ven Ertzen oplevert? — Behoeve ik u te melden , welk een uitgeftrektgei bruik de menfchelijke maatfchappij van de Metaalen , zoo op zich zeiven, als ter zaamftelling van andere zelfttandigheden. maake; en hoe rijk eert handel tak u vooral het Ijzer, Lood, Koper, Tin, en de Kwik opleveren ! — Wilde ik van alle dezaamenftellingen die ons de gedachte verwerking der Metaalen, wederom door de hand der Chemie, aan» bieden, afzonderlijk fpreeken, waar zoude ik eindigen 1 Een paar uit veelen diene ten voorbedde : Leerde de Chemie niet, om het Lood, door mid* del eener kunsrmaatige oploffing in Azijn, van de naetanlifche gedaante berooven, en hetzelve in eene witte,  I<5 CHEMISCHE EN PHYSISCHE witte, poederachtige ftoffe daarftellen? Zie deeze haare verrichting in uwe Loodwitmakerijen. Is zij het niet, die de kalkbranding des Loods leerde, en uwe Meniebranderijen oprichtte? Is zij het niet, die u toonde, hoe het Koper, opgelost in Azijnzuur, eene Groene Verwftoffe vorme; en levert zij u niet in deeze verbinding het zoogenoemde. Spaanschgroen ? Is zij het niet, die nog eene veel fchooner en duurzaamer Groene Verwftofie vondt, door oplosfing des Kopers in vlugtig loogzout en zoutzuur? — Van daar uw zoogenaamd Vrieschgroen, dat, door oplosüng des Kopers in eene oplosfing van Ammoniakzout, (welks naaste beftaandeelen juist .vlugtig loogzout en zoutzuur zijn) ook onderons, en wel uitfteekend goed, bereid wordt. Is zij het niet, die ons leerde, om de Kwik, in verbinding met andere zelfftandigheden, op zoo onderfcheidene wijzen, aantewenden, en 'ereen aantal van de voortreftelijkfte nieuwe ligchaamen , allen voor den Koophandel gewigtige Voorwerpen, uit zaamteftellen? Geeft zij ons niet, door verbinding der Kwik met zoutzuur, den Sublimaat, en den Mercurius dulcis ? door eene oplosfing der Kwik in fterkwater, en verdere kunstmaatige bewerking, den witten en rooden Pracipitaatl door vermenging der Kwik met zwavel, en eene bewerking in't vuur, die men opheffing noemt', den Cinnabar'? ——« Allen voorwerpen, dieniet alleen in onze Jpotheeken, maar ook in 't groot, fabriekmaatig bereid worden. Getuigen hiervan foortgelijke Stookerijen, zoo wel te Rotterdam als hier, on-  OEFENINGEN; ïf Mder welken voornaamlijk de vervaardigde Roodé Prcecipitaat en Cinnabar in de ftookerij van den heere Brandt ; door gausch Europa zulk eenen roem ; en wel te recht, heeft verworven; dat zelfs de Duitfchers, niet ongegrond moedig op hunne vcr^ dienftelijke Scheikundigen, wier waarde men daar weet te waardeeren, niet Weigeren, aaii onzen H-dlandfchenCm/za&areen'hoogen voorrang boven den in hunne fabrieken bereid wordenden, toetekenueri. Eenige Hoogduitfclie Scheikundigen hebben zich) hoewel viugteloos, vermoeid, om de handgreepen te ontdekken, door Welken de voor ieder eigenaartige roodheid van den rooden Bfécipitaat en den Cinnabar, in onze fabrieken, in zulk eene uitfteekende fraaiheid wordt te wege gebragt: onder dezelven behoord bijzonder de heer iiahneman genoemd te worden; De heer ruckert; teegenwoordige Hof apotheker te IngelfingeU bevondt zich in den jaare 1787 hier te lande; hij verhuurde zich in eene ftokerij, te Rotterdam, als gemeen ktiegu een' anderen naam aanneemende, met oogmerk om de onderlinge hoeveelheden der beltaandeelefi van eenige daar bereid wordende Kwikprasparaateri te ontdekken; edoch niet voldaan van zijne poo'ging, bleef hij boven gcene vier weeken in dién dienstbaaren ftaat, kwam herwaarts, en maak. te zich bij mij bekend, Deeze * voornamenlijk meé betrekking tot de Landbouwkunde, zeer verdiendelijkeScheikundige , gaf onlangs , in crele's ChsmiJche Annalen i eene befchrijving der wijze op welke eenige K>,vikpra;paraaten in de fabriek van dcu heere brandt bereid worden, Ejoch ik kan ver- IL DEEfj. H ^ë-i  18 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zekeren, dat zijne opgaaven ver van juist zijn. En inderdaad, hij kon ook binnen één uur alle de handelingen en bewerkingen der gemelde fabriek niet ontdekken , veel min bijwoonen ; want hij zelf berichtte mij, dat hij zich niet langer dan één uurtje in dezelve konde ophouden, fchoon hij zich als een in deftookkunde geheel onkundigen opgaf. Maar laat ons van deezen uitflap terug treeden: Van waar zoudt gij uwe Spiegelglazen tot volkomen Spiegels overbrengen, hadt u de Chemie niet geleerd, dat de Kwik het Tin oplosfe, en deeze ftofFen zich onderling tot eene metalifche masfa veréenigen, in welke wij het Verfuelijel der Spiegels bezitten ? De werking der vrije natuur, door kunstregelen behoorlijk beftuurd wordende, levert ons den ruwen Salpeter; maar zoude de Salpeter van zulk een uitgeftrekt gebruik kunnen zijn, indien de Chemie niet geleerd hadt, door middel der oploffing in water, zuivering en kristallifeering, den ruwen Salpeter in fraaije, zeer zuivere kristallen over te brengen ? — Zie dusdoende door haare hand uwe Salpt' terraffinaderijen opgericht. Behalven het veelvuldig gebruik van dit Zout, in de Geneeskunde, leerde ons de Chemie- de beftaandeelen deezes roiddenzouts, zijnde vast planten loogzout en falpeterzuur, door een gefchikt werkend hulpmiddel, door den weg der deftilleering, ontleeden, en het Salpeterzuur afzonderlijk te gewinnen; en zie daar de fabriekmaatige bereiding van Sterkwater; en zie daar ook door hand uwe Sterkwaterfiokerijen opgericht! Het ontvlammend vermogen van den Salpeter, in  OEFENINGEN. 1$ in verbinding van zommige andere ligchaamen, maakte denzelven in de handen der Chemie tot een gepast voorwerp ter zaamftelling van dat donderend poeder, bekend onder den naam van Buskruit: zij richtte derhalven ook, door de kunstmaatige verbinding van Salpeter, Houtskoolen en Zwavel, uwe Kruitmoolens op; gaf u in deeze ftofre wederom een* tak van handel, en een befchermmiddc!, (wan» neer het naar billijkheid gebruikt worde) tegen de vijanden van uwen ouden welvaart. Zoude ik zwijgen, van een der aangelegenfté en bewonderingwaardigfte uitvindingen der Chemie! Is het u niet bekend, M. H! dat zij, dat alléén zij, ons leerde, om door eene fmeltende vérbinding van Kijfeltteenen, Pota&fche, Soda3 Bruinlteen, As* fche, enz. hec Glas daarteftellen, en veele foorten van Groen, Blaauvv, Wit, en Kristal-?;!as te vervaar» rijgen? De alleruitmuntendtte uitvinding in¬ derdaad, welke immer tot nut en vermaak der menfchelijke maatfchappij plaats vondt, en dus ook tot uitbreiding van den Koophandel verftrektê. Welke eene onaföogbaare rei van onderfeheideri voorwerpen zoude ik Voor uwe verbeelding moeten fchaaren, wilde ik u de ontegenzéglijkheid van mijn getuigenis zinnelijk doen blijken! Ik zoude u op alle de Venglterglazen uwer gebouwen, op ds Glazen uwer rijdtuigefi, op de menigvuldige Glazen vaten in uwe huishoudingen, óp alle uwe pragtige Glazen meubelen moeten wijzen: — ik zoude u in alle de duizendvoudige verrichtingen der Chemie zelve, in een aantal uwer fabrieken zeiven, moeten doen opmerken, v/at 'er van de maatfchappij worden zouB % de,  a.O CHEMISCHE EN PHYSISCHE de, en in hoe verre uwen Koophandel daarbij zoude verliezen, indien ons de Glazen werktuigen ter deftilleering en ander-foortige bereidingen van een aantal voorwerpen ontbraken? — ik zoude umoeten doen itilftaan om te bezeflen, waarin wij toch zoo veele verfchillende vogten, als wij dagelijks tot onze behoeften nodig hebben, zoo gereed en zoo zui» ver zouden bewaaren? —. waarin wij onze fijne Oliën, ons Sterkwater, en veele andere, alles, behalven het Glas, doorknaagende vloeiftoffen zouden op. (luiten? — Ik zoude uwen aandacht moeten vestigen op een aantal, voor al wat leeft, zoo hoogst belangrijke verrichtingen der Natuurkundigen: onder welken thans ook deeze Stad, ja deeze loflijke Maatfchappij , zulke verdienlteHjke Mannen telt; — ikzoudeu moeten erïnneren aan de gewigtige werkingen van de Electrifeermachiene, en van den luchtpomp; u doen denken aan de daarftelling der Kunstluchten, bewerkingen van de hoogfle aangelegenheid; een aantal vergroot-en verkleinende Glazen voor uwe oogen moeten brengen; en u dan vraagen: van waar bezaten wij dit alles, indien de Chemie ons geen Glas hadt gefchonken ? Hoe veel zoude de Koophandel derven, indien 'er geen Glas ware ? Dan, in ftede van uwen aandacht door zulke eene reeks van voorwerpen te vermoeijen, vernoege ik mij alleen om den kortften weg, die tot mijn doelwit reikt, te bewandelen. Hieröm beroepe ik mij, op de door mij uirgegeeven Porceleinfabriek, om u te toonen, dat derzelver aardftoffen en verbinding, dat de bakkingen, glafeerfden, koleuringen, verguldingen, inbrandin- gen»  OEFENINGEN. 21 gen, met geheel den aankleeve van dit alles, niet dan bewerkingen zijn, welke de Chemie., in den volften zin, heeft uitgevonden en geleeraard. — Dan, naar maate mijn onderwerp rijk, ja fchier onuitputlijk in Voorwerpen is, noopt mij eene billijke befcheidenheid om mijn' ijver te beperken, en van een zeer groot aantal nog ongenoemde zelfltandigheden, waarmede de Chemie den Koophandel heeft verrijkt, flechts nog eenigen met de mooglijkfte kortheid aan te voeren. Befchoüwt in uwe Lijmfiederijen de uitvinding en het werk der Chemie; • ziet haar in dezelven, door middel van kooking, oplosfing, zuivering en uitdamping der dierlijke afvallen, derzelver flijmdeelen tot Lijm overbrengen. Zonder Scheikundige bewerkingen zoudt gij voor uwen Handel de Indigo derven, welke zij uit de Anilplant voortbrengt. Zonder haar zoudt gij geen Ammoniakzout bezitten, 't welke, uit vlugtig loogzout en zoutzuur zaamgeftéld, in zoo groot eene hoeveelheid tot fabriekmaatige en artzenijmengkundige bewerkingen verëischt wordt. Befchoüwt in uwe Zoutkeeten niets dan hefc werk der Chemie. Ziet haare hand in uwe Vuurwerkkunst, in alle bereidingen van Vernis/en, Lakeerfelen, Vuurver* galdingen, Bronfingen, Staalbewtrkingen, verbindingen van onderfcheidene metaalen tot Klokken/pij's „ Gefchut, Tombak, Prinsmetaal, enz. — Ziet haar voor uwe Kunstfchijders de onderfcheidene Verwftoffen en alle de Cryonverwen leveren. Zelden leeB s vea  2 2 CHEMISCHE EN PHYfISCHE ven en flcrven ook deeze Kunflenaars rijk; maar hunne gadelooze werken blijven als imroerduurende Voorwerpen van den Koophandel cveriaak ten einde gebragt, en u allen, zoo ik vertrouwe, eene genoegzaame aanleiding te hebben verleend om te bezeffen, tot'welk eenen prijs de Che■mie door den Koophandel behoore gefchat te worden. Dan, offchoon ik duchtte uwen aandacht reeds » 'door een onderwerp niet aangelegd om uwe verbeelding te ftreelen , te hebben vermoeid, ben ik 'nochtans genoodzaakt u te bidden, mij nog weinige oogenblikken met denzelven te begunfti'gen, ten einde ik een paar tegenwerpingen aanroeren, beantwoorden , en mijne Redenvoering, op eene gepaste wijze, befluiten moge? „ Ja, zullen veellicht eenigen zeggen, wij zijn „ overreed dat de Chemie alle de door u genoemde „ voordeden den Koophandel hebbe aangebragt; „ dan naardien zij dit reeds gedaan heeft, en wij „ derhalven reeds lang in het bezit van alle die „ fchatten zijn, kan het ons vrij onverfchillig wee,, zen, van waar ons die zijn aangekoomen. Nooit „ beoefenden wij de Chemie, naauwlijks wisten wij, dat 'er eene Kunst ware, die deezen naam draage; en, ziet! wij hebben niettemin in alle die voor„ rechten gedeeld." Ik zwijge van de ondankbaare en zich zeiven verft 5 laa-  26 CHEMISCHE EN PHYSISCHE hagende handeling, welke eene dusdaanige redeneering zoude aankondigen: maar antwoorde ik dezulken is 't u dan onbekend, hoe de Che. mie nog dagelijks voortvaare met uwen Handel te verrijken? het zij, dat ze verbeteringen in onderfcheidene Bewerkingen, door welken ftoften voor den Handel voortkoomen, aan de hand gceve; het zij, dat ze, door Nieuwe ontdekkingen, u Nieuwe, voorheen nooit, cfniet aldus, gekende Zelfftandigheden voor uwen Handel bezorge ?.... De tijd verbied mij, om deeze waarheden, door daadelijke bewijzen, te ftaaven; maar het zij voor het tegenwoordige genoeg te berichten, dat de dagelijkfche gewigtige Verbeteringen in een aantal bewerkingen, met opzigt van minder kostbaarheid, en meerder deugdzaamheid der bewerkt wordende, en de daardoor ten voorfchijn gebragte GoederenT zoo wel-als ontdekkingen van Nieuwe Voorwerpen voor den Koophandel, zoo talrijk en belangrijk zijn, dat het eene rijke ftoffe tot eene opzettelijke verhandeling zoude opleveren, indien ik alleen het verrichte der Scheikundigen desaangaande, binnen het jongstverloopen zestal jaaren, aanftipte. Anderen zullen misfehien denken; „ Wij hebben „ in onze fabrieken en verrichtingen de voorfchrif- ten onzer vaderen gevolgd, en bevinden ons daar„ bij zeer wel. Wat hebben wij voor verplichting „ aan eene Kunst, die wij nimmer kenden, cn zon„ der welke wij nochtans onze zaaken ter uitvoer „ bragten? " — O! geene ter waereld, mijne hee. ren ! — zoude ik zoodaanige denkers antwoorden,., geene ter waereld meer, dan gij aan uwe onbekende wel-  .OEFENINGEN. 27 weldoeners zoudet hebben, indien dezelven voor u beftonden! 2yTaar bet zoude nooit uit het beginzel hunner algemeene verpligting zijn, dat ik hen, die dusdanig redenkavelen, zoude willen aanfpooren, om ten minften eenige. kennis met de Chemie te maakcn; het zoude uit het beginzel van hun eigen rechtvaardig zelfbelang zijn, dat ik dit zoude poogen en hartelijk wenfehen. Ik zoude aldus tot hen Ipreeken: Zijn de voortbrengzelen van uwe fibriekmaatige bewerkingen goed; wie zegt u, dat ze niet kunnen beter zijn ? — Zijn uwe benodigde producten geëvenredigd aan derzelver weezenlijke behoeften ; wie verzekerd u, dat ze niet nog onkostbaarer zijn kunnen? —- Zijn tijden arbeid, welken gij tot uwe bewerkingen nodighebt, tennaauwften bepaald; wie zegt u, dat deeze beiden niet nog meer zouden kunnen bepaald worden? • In't kort; hebt gij al het voordeelige, 't welke tot het ganfche weezen uwer fibriek behoore, wél afgewoogen, cn 'er aan verbonden? — Wie is uw borg, dat gij alle wegen, doorziet, alle zijdpaden kent, die gij te bewandelen en te vermijden hebt, om uwe fabriek, en, door haar, u zei ven en den Koophandel te verrijken ? Wel verre ondertusfehen, dat ik eisfehen zoude, dat gij het uitgeftrekte gebied der Chemie, in derzelver zoo veelvuldige deelen en geheel zoudet behooren te kunnen overzien? geenszins! Eene oneinding mindere oefening zoude uwen geest verlustigen. Het kennen der algemeene grondbegiuzelen der Chemie, en dat gedeelte haarer op gronden fteunende beoefening, .dat tot uwe fabriekmaatige ver-  28 CHEMISCHE EN PHYSISCHE verrichtingen bijzonderlijk betrekking heeft, zoude ik u welmeenende aanbeveelen. En deezen arbeid zoudet gij waarlijk zoo moeilijk niet vinden. En hoe aangelegen zoude het u worden, alle uwe verrichtingen theoretisch te kunnen verklaaren! hoe voordeelig, toevallen te kunnen vóorkoomen, of ligtelijk te kunnen wegneemen J ■ weggeworpen doffen te kunnen gebruiken! proefhée- mingen te kunnen in 't werk dellen, wier uitkomst van geen toevallig geluk of ongeluk, maar van voorafgaande, op redeneering (leunende, onderftellingen waren afgeleid! en eindelijk"u zeiven, door nieuwe ontdekkingen, een' rechtvaardigen roem en billijk voordeel te verwerven! En gij, mijne heeren.' waardige Nederlandfche handeldrijvende Mannen! Gij, di& de zuilen van den Koophandel, en, even daardoor, de krachtdaadigfte gronddeunen van uw Vaderland zijt! doet nog iets meer: maakt uwe grootheid volkoomen! Helpt, door uwen veel vermogen den invloed, den fchandelijk verguizenden roep van uwe Landgenooten afweeren, dat eene Kunst, die de rijkde bronnen voor den Koophandel heeft geopend, en denzelven nog dagelijks met nieuwe voordeden verrijkt; dat de Chemie in het eerde land van Koophandel, in de marktplaats van Europa zelfs, naauwelijks gekend, ja ik zegge het met de grievendde fmart! —— ten eenenmaale miskend, en veelal deerlijk mishandeld wordt! Terwijl zij bij uwe nabuuren op den throon zit; zij zich door Duitfchen, Franfchen, Zweeden en Engelfchen ziet eerbiedigen; en deezen zich, even daardoor, zien in ftaat gedeld, om zich, m vee*  OEFEN IN G EN. vcelen opzigten, boven u, met haare vrugten te verrijken; terwijl hunne waardige beoefenaars de welverdiende vrugt van hunnen arbeid plukken; met eer en voordeel beloond worden; door de dankbaarheid van een verlicht, publick, moedig op zijne verdienftelijke Manneti, worden aangevuurd, om meer en meer vorderingen in hunne oefeningen te maake.n; en zoo doende alles tot den algemeenen welvaart medewerkt, — terwijl ontzegd eene diepe onkunde in de Chemie veelen onzer Landgenooten het vermogen, om, op eenigen grond, een weezenlijk ohderlcheid te maakèn, tusfchen derzelver waardige beoefenaars, en dezulken, van welken men eene gevestigde kunde mag en moet maar, helaas, vrugteloos zoude eisfchen! Och! of ook eindelijk, hoe fpade ook, de Chemie bij ons in algemeener oefening kwame! — of ook, daar toch de zinnelijke kunften onder ons gekend, beoefend, en ten minften niet zoo ganfchelijk on aangemoedigd blijven, of ook de Chemie, die het menschdom met zoo veele weldaaden heeft begunftigd, zonder welke de Koophandel niet alleen, maar ook andere kunften, zeer veel van hunnen glans zouden derven, die altoos werkzaam blijft, om haare weldaaden door nieuwen te verdubbelen, ook eens een voorwerp van uwen aanmoedigenden aandacht wierde! « Voorzeker, mijne heeren! gij zeiven zoudet, als Kooplieden, de beste vrugten van uwe poogingen inzamelen; gij zeiven zoudet, als Men fchen, ook op eene voor u geheel nieuwe wijze, den God der ha-  30 CHEMISCHE EN PHYSISCHE natuur, de almagtige en algoede Bron aller zegenitigen en liefde eerbiedigen; de wonderdaadige werken der door zijne hand gewrogte natuur, en de in duizend kringen zich onderling verbindende bewerkingen der menfchen nader opmerken; en, zoo doende, in alles het wonderbaar beltuur van den onëindigen, ver boven onze begrippen verheven Geest, meer en meer bewonderen! Vitgefproken in de Gehoorzaal van Felix Meritis, te jlmfierdam, in Maart, BE-  OEFENINGEN. 31 BEREIDINGWIJZEN van den spiritus aceti dulcificatüs EN de nap H» tha aceti. door den heer christiani, apotheker, te Kiel. *X"er verkrijging van den verzoetten Azijngeest, zoo wel als van den Azijn-Aether is, gelijk men weet, een hoogst zaamgedrongen Azijnzuur nodig.. Om hetzelve te verkrijgen, heeft men onderfcheidene wegen en middelen aangeweezen (a). Ondertusfchen is misfchien nog nietbeflist, welke de algemeen erkende beste wijze zij. Onder alle foorten van bereiding, behaagde mij die van den heer loRenz het beste. Hij neemt agt oneen Loodfuiker, en drie oneen engelsch Vitrioolzuur. Ik vond deeze onderlinge hoeveelheden tot malkanderen zeer juist en inderdaad fchijnt mij deeze wijze den voorrang van allen te verdienen (è). Ingevolge eene zekere aanleiding, beproefde ik om deeze bereidingwijze bij de bereiding van den Azijn-Aether aantewendeti. De voordeelige bereidingwijze van den verzoetten Zoutgeest, door eene ontleedende verwandfehap, uit het gemeene zout (V),deed mij hoopen,om op eene derfa) Zie, onder anderen mijne Cbem. Oefen. D III. Afd. I. bi. 86, enz. alsmede mijne Befcbowvo. en Werk. Chemie, D II. g io (6) In het hieröpvolgend artieul zal ik deeze bereidingwijze mededeelen. (O Zie Crill's Neuefle Esrtdeckungen inder Cbemie, T. IV. f. 58 6i.  §4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE dergelijke wijze den verzoetten Azijngeest daartéftellen. Dit beproefde ik; het gelukte mij; enthans leg ik het fcheikundig publiek mijne onderzoekingen ter beproeving voor oogen. Ik vermengde met vier oneen Alcohol Vini allengs, in zeer kleine hoeveelheden, drie oneen Acidum Vitrioli (engelsch), de fterkte hebbende als 1,817i,oco, tegen de fpecifique zwaarte des waters gerekend. Nu deed ik agt oneen Loodzuiker, QSaccharum Saturni) in een* kleinen glazen retort, en goot 'er het gedachte mengzel op. Ik plaatlte den retort in eene zandkapel, maar bragt opzettelijk liet zand niet hooger dan een' kleinen vinger hoog boven de in den retort zijnde masfa; luteerde 'er een kolf naauwkeurig aan, en gaf vuur, zoo zagt,' dat na verloop van één uur de retort naauwlijks begon warm te worden. Ik vermeerderde het vuur tot den graad der digereering, dien ik twee uuren lang onderhiel, en waarbij de masfa zich eenigszins aanving opteblaazen, even zoo als de fchuim van fterk getlagen zeepwater 'er boven ftaat. Na deeze digestie van twee uuren, dacht ik het vuur tot zoo verre te moeten verfterken, dat de druppels in eene tusfehenfuimte van weinig minuten eikanderen volgden. Toen 'er drie oneen waren overgegaan, verwisfelde ik van ontvanger, en vond in denzelven een zeer aangenaam riekend, zoogenaamd Liquor anodynus negetabüis Westeniorfii (d). Deezen verzoetten Azijngeest dacht mij beter, voor- (i) Weitendorff, disputat. |. 10.  o e F e N i N g e H. 33' voornamenlijk naar het voorbeeld van stielman n, Spiritus Aceti dulcificatus genaamd te worden. Ik zette de dedilleering, bij denzelfden graad van bette, zoo lang onveranderd voord, tot de ontvanger begon te bekoelen; dat mij aanwees, hoe reeds alle, of ten minden de meeste, in den retort zijnde vloeidode ware overgegaan. Ik opende de vaten» goot de in den ontvanger zijnde vIoeidofFe in een' fcheïtrechter', van welke echter op zich zelve geene Naphtha affcheidde, maar door bijgieting van water zich de Naphtha terdond afzonderde; die ik nog eenige maaien met gededilleerd water zorgvuldig afwaschte, en van het zelve afzonderde. Tot mijn hoogst genoegen verkreeg ik ééne oncc, ver boven mijne verwachting, derke en aangenaam riekende Naphtha Aceti, welke ik in een wélflaitend glas met een' glazen dop bewaarde;en die zoo veerkrachtig was , dat ze, bij herhaalde opening van het glas, den dop eenige duimen hoog dreef. De verkreegen drie oneen verzoetten Azijngeest goot ik op nieuws, benevens het water, dat] ter afwasfehing van de Naphtha gediend hadt, in een' retort, en haalde uit het zandbad 'er allen den bevattenden geest af. Hiervan verkreeg ik vier oneen eener vIoeidofFe, die met volkoomen recht den naam van verzoetten Azijngeest verdiende. Om mij van alle vrees te ontheffen, wegens eenige inmenging van looddoffe, welke misfehien mede II. deel, C kon*  34 CHEMISCHE EN PHYSISCHE konde overgegaan zijn, goot ik bij eenige druppelen zoo wel van den Geest als der Naphtha, een weinig van eene oplosfing des Zwavellevers, doch waardoor geen zweem van zwart nederploffel ontftond. Dus vond ik deeze middelen zoo volkomen zuiver daargefteld, als men dezelve van een naar de wijze van wüstendorff gemaakt Azijnzuur in ftaat is te bereiden. 1790. AANMERKING. „ Door eene ontleedende verwandfchap bereid „ hier de heer kiel den Spiritus Aceti dulcifica„ tus en de Naphtha Aceti. OfTchoon hij nu de „ theoretifche gronden deezer bewerking niet op. „ geeve, kunnen ze geene anderen dan deezen „ zijn: De veel grootere verwandfchap des Vitriool„ zuurs tot het Lood, dan het Azijnzuur daarmede j, heeft, veroorzaakt, dat het Vitrioolzuur zich met „ het metaalisch befiaandeel des Loodfuikers verbindt, „ terwijl het andere befiaandeel deszelven ,het zaarnge„ drongen Azijnzuur namenlijk, door de hette wordt „ uitgedreeven, en genoodzaakt is om overtegaan. (Dit „ nu is ook voorzeker juist, met opzigt derdaarftel- ling van een zaamgedrongen Azijnzuur, uit den „ Loodfuiker, door middel des Vitrioolzuurs.) Als ik nu, dus moet zijne theorie verder zijn. „ Als ik nu eerst mijn Vitrioolzuur met Alcohol Vini verbinde, en deeze verbinding even zoodanig s, met Loodfuiker behandele; alsdan moet zich het uit-  OEFENINGEN. gsdreeven wordende zaamzédrongen Azijnzuür, met ^ den Alcohol, tot Spiritus Aceti dulcificatus en „ Naphtha Aceti verbinden.'" Wie ordertusfchen, die zich mijne op verfcheidene plaatzen in mijne Chem. Oefeningen ,'• zoo welr als in mijne Befck. en Werk. Chemie, voorgedragene bereidingen, proeven en denkbeelden, wegens de behandeling van den Alcohol Vini met Acidum Vi' trioli, heeft eigen gemaakt, ziet niet hoe in deeze bewerking nog gansch iets anders plaats hebbe! — Is het Vitrioolzuur hier enkel een werkend hulpmiddel, dat de beftaandeelen van den Loodfuiker fcheide, en zich met het metaalifche verbiude? — Of fcheidt hetzelve niet tegelijk de beftaandeelen van den Alcohol1? Is dat verkreegen once Naphtha hier alleen toetefchrijven aan de werking des Azijnzuurs op, of, zoo men al wil, in verbinding van, den Alcohol, of zoude het Vitrioolzuur deszelfs daarftelling niet grootendeele hebben te wege gebragt? Is het niet onbegrijplijk veel, uit vier oneen Alcohol ééne once Naphtha te gewinnen, zoo volledige Naphtha, dat zij herhaalde maa* len met water zij afgewasfehen en 'er boven blijve drijven: dus dan eene waare Oleum Vini, als men zich het voorafontvangene erïnnere? Is het niet onbegTijplijk veel, van dezelfde vier oneen Alcohol, daarenboven, nog vier oneen Spiritus Aceti dulcificatus te gewinnen , die zoo hoogst fterk en echt is; als men overwege, hoe veel van de vier oneen Alcohol reeds moesten ontleed zijn. ter daarftellinge van één once dusdanige Naphtha? en geC a fteld,  36 CHEMISCHE EN PHYSISCHE fteld, 'er zij nog Alcohol daarvoor voorhanden ge« bleeven , hoe weinig Alcohol toch moet dan niet veel Acidum Aceti concentratisfim. hebben kunnen verzoeten, om vier oneen Spiritus dulcificatus te leveren? 1791. K. BE-  OEFENINGEN. 37 bereiding van het zaamgedrongen azijnzuur; door den heere lorenz. Apotheker te Koppenhagen. D e bereiding van het fterke zaamgedrongen Azijnzuur, als een in de Chemie en Artzenijmengkunde onontbeerlijk prceparaat, heeft nog fteeds veele hinderpaalen. Drijft men hetzelve, door middel desVitrioolzuurs, uit een, zelfs met gedeftilleerden Azijn verzadigd, tot droogwordens uitgewazemd planten loogzout, zoo verkrijgt hetzelve doorgaans eenen fulphureufen, en, als men met den graad des vuurs niet zeer behoedzaam zij, zelfs wel een' brandenden reuk. Tracht men beide gebreken , door een zagtvuur, vóórtekoomen. dan ontvangt men of niet zoo veel, of ten minften geen zoo fterk Zuur , dan men begeere. De heer westendorff raadde ter verkrijging van een zuiver Zuur, het mineraale Loogzout aan; maar bij deszelfs aanwending haten zich bezwaarlijk genoemde gebreken vermijden: ik zwijge, dat deeze arbeid, van wegen het gebruik van het mineraale Loogzout, kostbaar worde! Anderen waanen het zaamgedrongen Azijnzuur uit Spaansgroen of Loodfuiker, zonder bijvoeging van Vitrioolzuur, te kunnen bereiden. Bij deeze enkelvoudige behandeling verkrijgt , wel is waar* het Zuur niet zoo ligt eenen fulphureufen en branC 3 den*  33 CHEMISCHE EN PHYSISCHE denden reuk; maar daarentegen wordt 'er altoos eenig koper of lood mede overgedreeven, en is derhal ven nog minder gefchikt ten Schei- of Geneeskundigen gebruike. Ten einde nu een zoo wel fterk als zuiver, noch fulphureus, noch brandaartig Azijnzuur te verkrijgen, deed ik op agt oneen Loodfuiker, in eenen voegzaamen retort, drie oneen goed engelsen Vitrioolzuur, lei denzelven in eene zandkapel, luteerde 'er een' ontvanger aan, 'en gaf aanvangelijk een zagt vuur. Na 'er bijna drie oneen vloeiftolfe waren overgegaan, goot ik den ontvanger uit; lei denzelven weder aan, en gaf een fterk, ten laatften tot de gloeijing des retorts vermeerderd, vuur. Het nu overgaand Azijnzuur was melkachtig. Toen 'er geheel geene vloeiftoffe meer verfcheen , liet ik de vaten koud worden, en goot dit overgekomen Zuur in een bijzonder glas. Np ftond mij zoo wel het heldere als melkachtige Zuur te onderzoeken, of, en waarmede dezelven mogten vermengd zijn ? —- Na dat het melkachtig Zuur helder geworden was, (door bezinking) vverdt hetzelve bij het eerfte heldere gegoptea, en 'er eene met gedeftilleerden Azijn bereidde oplosfing van zwaarüardc bij gedruppeld: 'er vertoonde zich nochtans geen ïweera van daarin bevindend Vitrioolzuur (a). Om (a) Indien het 'er in ware, zoude het zich met ge-dsnhte oplosfing tot vitriool- of zwnarfpaath. moeten ned?rp!c2a:. Men kap even zeker deeze nroef necmen,  OEFENINGEN. 2-9 Om nu tevens te weeten, of 'er ook misfchien lood mede overgedreeven, en in het Azijnzuur opgelost zij; werdt 'er vlugtige zwavellever ingedruppeld, waardoor echter geen fpoor van lood ontdekt werdt. Het van het melkfchijnend Zuur afgefcheiden bezinkfel , werdt bevonden Loodvitriool te zijn. Het op deeze wijze bereidde Azijnzuur is niet alleen van alle vreemde bijmengfelen, alsmede van den fulphureufen en brandenden reuk bevrijd, maar heeft veeleer eenen aangenaamen, doordringenden, verkwikkelijken reuk, en kan door fterk Vitrioolzuur uit gedroogden Loodfuiker ten hoogften zaamgedrongen, worden verkreegen. Deeze wijze van bereiding is reeds meermaalen gemeld, maar_-'er niet zoo zeer op de noodzakelijkheid van de bijvoeging des Vitrioolzuurs aangedrongen. Genoegzaam alle andere Schrijvers ftem.men daarin overeen, dat men het Zuur even zoo goed zonder hetzelve uit den Loodfuiker kunne verkrijgen. Dan dat zulks niet dusdanig is, blijkt hieruit, dat het zonder Vitrioolzuur verkreegen Zuur altoos eenig metaal bevat, 't welke echter, bij verbinding met Vitrioolzuur, zich als Loodvitriool affcheidr. 1788. AA Aldoor de indruppeling van zeer weinig Acet Lytbarg., alswanneer het geringst voorhanden zijnde Vitrioolzuur daarmede een' Loodvitriool vormt. Ka  4c CHEMISCHE EN PHTTSISCHK AANMERKING. „ Deeze zeer oordeelkundig voorgeftelde bevver. „ king draagt alle blijken van juistheid. Ook ik ,, hebbe aangeraaden Vitrioolzuur op den Lood» „ fuiker te gieten , als men uit denzelven het Acidum Aceti cnncentratisfim. wil bereiden „ QBejch. en Werkende Chemie, D. II. §. 1015 ) „ 'Er kan voorzeker geen Lood mede overgaan, „ dan in verbinding des Vitrioolzuurs tevens; en », in deeze verbinding kan zich hoegenaamd geene j, loodftcffe in het Azijnzuur bevinden, overmids „ de veel flerkere verwandfchap des Vitrioolzuurs s, zulks belet; daar 'er ook geen lood meer mede „ kan zijn overgegaan, dan in zoo verre het met het alsdan mede overgedreeven Vitrioolzuur zich ,, kan verzadigen : en dit gedeelte loods nu be„ vindt zich alsdan in verbinding des Vitriool„ zuurs tot Loodvitriool, en kan in geen Azijn„ zuur werden opgelost, weshalven het 'er zich „ allengs door bezin king moet uitfeheiden. „ Ingevalle 'er zich, aan den anderen kant, vrij „ Vitrioolzuur in het Azijnzuur bevonde, zoo kan „ men om dit te ontdekken, en hetzelve 'er van af „ te fcheiden , bchalven de gemelde oplosfing van „ zwaaraarde , zich gerecdelijk van Actiim List thargyr. bedienen: want daarmede vormt het Vi,, trioolzuur, blijkens het voorgaande, een Lood„ vitriool, t. w. met de opgeplostte Looddeelen „ van het Acet. Lüharg. en moet aldus insgelijks nederzinken." ■* K. l'ROfi- I  OEFENINGEN. 41 PROEVEN OVER eene nieuwe njREIDINCWIJZE VAN het zuiver wijn. steenzuur; door den keer Hofraad zo BEL. Hoewel de Heer schiller O) liet zuiver Wijnfteenzuur (Jcidum Tartari) door de vermenging van Cremor Tartari met Vitrioolzuur , heeft opgegeeven te bereiden , en deeze bereidingwijze door herhaalde proeven heeft bevestigd O); zoo fcheen mij echter dezelve ondoenelijk, en de'proeven van den heer bergmann te wederfpreeken (c): want, ingevolge denzelven, wordt de gevitriolifeerde Wijnfteen door het zuiver Wijnfteenzuur ten deele ontleed. Dit bewoog mij eenige" proeven te neemen naar het voorfchrift van schilLer. Maar ik kon zoo min eenen gevitriolifeerden Wijnfteen als het zuiver Wijnfteenzuur verkrijgen. In ftede van eenen gevitriolifeerden Wijnfteen, verkreeg ik Tartarus regeneratus, en in plaats van zuiver Wijnfteenzuur, een met Vitrioolzuur overladen zout,dat bitterachtig, ftherp fmaakte,en in de luchtten eenenmaale vloeijend werdt; eigen, fchappen welken het zuiver Wijnfteenzuur niet heeft. Vervolgens nam ik deeze proeven: eer.- fa) Ckell's Chem. Annalen, 1787. ft. VI. f. 530544 (i) , ft> IX> f< " ft. X. f. 337. (O In deszelfs Verhandeling de attraSione eMiva c5  42 CHEMISCHE EN PHYSISCHE EERSTE PROEFNEEMING. Zestien oneen Cremor Tartari werden met zesennegentig oneen water , en vier oneen rookend Vi» trioolzuur volkomen behandeld, naar het voorfchrift van schiller (d). Alle Cremor Tartari wdde zich niet oplosfen, blijvende 'er vijf en eene halve oneen onopgelost. De afgegooten loog werdt üitgewazemd, en, toen 'er zich een zouthuierje op de oppervlakte vertoonde, ter koud wording weggezet. In het vat vondt men drie en een halve oneen kriltallen , die het aanzien van gevitriolifeereen Wijnfteen hadden, maar' in fmaak Wijnfteenkriftallen waren. Bij verdere uitwazeming der loog, werdt 'er Jelenit afgelcheiden. Toen de loog tot op eenige ponden was uitgedampt, was zij van een' fcherpen eenigszins bitteren fmaak. De terugontvangen negen oneen Wjjnfteenkriltallen werden met zestien deelen water volkomen opgelost, de verkreegen fcherpe loog *er bij gegooten, en onderling üitgewazemd. Alles bleef helder en klaar, tot het op de helft was uitgedampt; als wanneer 'er een weinig poeder uitzakte, en zich eene zouthuid vertoonde. De loog werdt afgegooten ; en koud geworden zijnde, verhreeg men kriltallen, die, zoo als het afgefcheidde poeder, zuur fmaakten. Dit poeder en de kriftallen woogen drie oneen en zes dragmen, en . Cd) Ook te vinden in mijne Ciemifcbs Oefeninge-:, D. III. Afd, I. bladz. 130.  •OEFENINGEN. 43 ai de felenit bedroeg zeven dragmen. De overige loog, welke nog twaalf oneen en zes dragmen Cremor Tartari bevatte, werdt tot aan het punt van kriftallifeering uitgedampt, en aan eene matige warme plaats gezet; na eenigen tijd verfcheenen 'er veele luchtbellen, vormende op de oppervlakte een wit fchuim met hoekige kristallen, op den bodem des fchotels zetleden zich kleine kristallen aan, en de ganfche masfa hadt een' met fterk water pverè' ikoomenden reuk. Nu werdt de fchotel geplaatst in eene warmte van 25 Reaumurfche graaden, en 'er zoo lang in gehouden, tot de ftoffè tot droogwordens was verwaazemd. Op deeze wijze verkreeg men twaalf oneen zout, van een' zeer fcherpen en bitteren fmaak , geene gelijkheid met het zuiver Wijnfteenzuur hebbendei, Dit zout nu werdt met twaalf deelen koud water opgelost, agt dagen in de koude geplaatst, ais wanneer 'er zich vier en eene halve dragmen wit poeder afzonderde, dat als Cremor Tartari fmaakte. Na dat het opgeloste zout tot aan het punt van kristalfchieting was uitgedampt, volgden dezelfde verfchijnfelen 'als bij de eerfte kristallifeering: de kristallen hadden de gedaante van kandijfuiker, fmaakten zeer fcherp, en werden in de lucht geheel nat. Om dit zout van het Vitrioolzuur te bevrijden, werdt het in twintig oneen koud water opgelost, en op zes oneen Wijnfteenfeleniet gegooten. Hierdoor verkreeg men kristallen, die nog wel met overtallig Vitrioolzuur belaaden waren, in de lucht nog vogtig werden, maar de gedaante van het zui- va-  44- CHEMISCHE EN PHYSISCHE vere Wijnfteenzuur hadden. Zij wogen zes en eene halve oneen; het overige was niet verder ter kristalfchieting te brengen. De uitgeloogde Wijnfteenfeleniet, werdt met water uitgekookt, en daaruit verkreeg men één once en zes dragmen Wijnfteenkristallen. Thans werden de boven verkreegene drie oneen en zes dragmen uit de Wijnfteenfeleniet gebooren kristallen , en het na oplosfing des zouts verkreegen poeder, met loogzout onderzogt; men verkreeg echter, zonder overbiijffel, eenen oplosbaaren Wijnfteen i en van eenen gevitriolifeerderi Wijnfteen, was geene fpoor te vinden. TWEEDE PROEFNEEMINC. Agt oneen Cremor Tartari werden met honderd en zestig oneen water opgelost; hierin twee oneen kookend Vitrioolzuur gedrupt, en wél omgeroerd. Men nam het van 't vuur, en plaatfte het vierentwintig uuren in de koude; de loog bleef helder, en 'er zetten zich in 't vat drie oneen en twee dragmen Wijnfteenkristallen aan. Dezelven werden weder met twintig deelen water opgelost, en zes en een halve dragmen Vitrioolzuur 'cr bij gegooteu; waaruit, na vierentwintig uuren, één once en één dragme Wijnfteenkristallen aanfehooten. Deezen werden met zestien deelen water opgelost, met loogzout verzadigd, en 'er bleef in het filirwn vijftig greinen met feleniet verbondene aarde terug, en, na inkooking, verkreeg men één en een half once opicsbaaren Wijnfteen. Nu werden de bei-  OEFENINGEN. 45' beide loogen bij eikanderen gegooten , en eenige dagen in de koude geplaatst ; het vogt bleef onveranderd , en 'er fcheidde zich niets meer uit. 'Er bleeven derhalven zes oneen en zeven dragmen Cremor Tartari in de loog opgelost. Nu werdt de loog tot op eenige ponden na üitgewazemd , waarbij zich niets dan feleniet uitfeheidde. Na ondertusfehen de loog afgegooten, en in de koude gefteld was geworden, vondt men in het vat één once een en een halve dragme kristallen , die zich in zestien deelen water oplosten, met loogzout bruischten , en na de verzadiging, zonder eenig overblijffel, eenen oplosbaaren Wijnfteen opleverden. De verkreegen feleniet bedroeg drie dragmen. Na de afgegooten loog ter kristallifeering was üitgewazemd, zoo verfcheenen, na de bekoeling, dezelfde luchtbellen met eenig fchuim op de oppervlakte , en een naar fterkwater gelijkenden reuk; ook waren de gebooren kristallen volkomen overëenkomftig met die der eerfte proeve. Hieröm liet men alles bij eene zagte warmte uitdroogen , en verkreeg zes en een halve once zouts. Naardien het zuiver Wijnfteenzuur in Wijngeest volkomen oplost, en dus de vreemde zouten konden uitzakken , werdt over dit zout agt oneen Wijngeest gegooten. Alles lostte zich fpoedig , zonder warmte, op ; maar na eenige uuren viel een wit poeder ten bodem, 't welk, na uitlooging en drooging, zeven en eene halve dragmen woog. Na hetzelve met zestien deelen water opgelost, en met loogzout verzadigd was , verkreeg men veertig greinen feleniet, en oplosbaaren Wijnfteen. Het  46 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Het in Wijngeest opgeloste zout fmaaktè zeer' naar Vitrioolzuur; om hetzelve 'er af te brengen, werdt 'er zóó veel Wijnfteenfeleniet in gedaan , tot het den fcherpen fmaak verlooren hadt. Hiertoe was zes oneen nodig. Nu werdt de feleniet uitgeloogd , en ter kristallifeering uitgedampt; waaruit voorts drie oneen en twee dragmen kristallen werden verkreegen, die alle eigenfehappen van het zuivere Wijnfteenzuur hadden. Derhalven , zijn 'er uit deeze zes oneen en zeven dragmen Cremor Tartari, drie oneen en één dragmen herbooren Wijnfteendrie oneen en twee dragmen zuiver Wijnfteenzuur, en vier en een half dragmen feleniet ten voorfchijn gekomen. Dan , naardien 'er in vierentwintig oneen Wijnfteenfeleniet, negen tot tien oneen zuiver Wijnfteenzuur huisvesten; zoo zijn de verkreegen drie oneen en twee dragmen genoegzaam alleen van den Wijnfteenfeleniet herkofiftig. De gevitriolifeerde Wijnfteen was derhalven ook in deeze proeve , even zoo weinig als in de vóórgaande, te vinden. Om te zien of de gevitriolifeerde Wijnfteen, zich ten deele of geheel, doorliet zuiver Wijnfteenzuur Hete ontleeden, ging ik over tot de derde proefneeming. Volgens bergmann, bevat de gevitriolifeerde Wijnfteen, in 100 deelen , 52 deelen loogzout; dus moeten 'er in eene halve' once , 2 dragmen , en 4 greinen zijn; en, naardien 23 deelen loogzout 77 deelen Wijnfteenzuur vorderen , ter hervoord-  OEFENINGEN. 47 voordbrenging van Wijnfteenkristallen, zoo heeft men bij deeze in een half once gevitriolifeerden Wijnfteen bevat wordende, 2 dragmen en 4 grei. ren loogzout, 7 dragmen en 16 greinen Wijnfteenzuur nodig, om al het loogzout in Wijnfteenkristallen over te brengen. Men lostte dus een half once gevitriolifeerde Wijnfteenkristallen op in agt oneen water, en deedt in dezelve zeven dragmen en zestien greinen zuiver Wijnfteenzuur. 'Er vertoonden zich eenige luchtbellen ; de oplosfing werdt troebel , en liet wat poeder vallen. Men dampte de oplosfing uit, tot zich een zouthuidje vertoonde; men plaatfte dezelve in de koude, in welke zich vijf en een half dragmen Wijnfteenkristallen afzonderden. Toen het afgegooten vogt verder werdt uitgedampt, toonde zich geen zouthuidje meer ; ook wilden 'er geene kristallen aanzetten ; het bleef eene dikke , doorfchijnende, geleiachtige masfa. Dezelve woog vijf en een half dragmen, en was van een' bitteren en fcherpen fmaak. Zij werdt terftond in koud water opgelost, en liet zes greinen feleniet na. Deeze oplosfing goot men op zes dragmen Wijnfteenfeleniet , en , na dat uit dezelve al het zuur getrokken , en zij tot het punt van kristallifeering vervvazemd was, verkreeg men zeventig greinen zuiver Wijnfteenzuur. De uitgekookte Wijnfteenfeleniet gaf nog twee dragmen en veertig greinen Wijnfteenkristallen. Men heeft dus van deeze half once gevitriolifeerde Wijnfteen , één once en tien greinen Wijnfteenkristallen verkreegen; zijnde bijna het gewigt,dat,volgens de evenredigheid van het  4? CHEMISCHE EN PHYSISCHE het in den gevitriolifeerden Wijnfteen bevat wordend loogzout konde verkreegen worden. Dus moet hier de gevitriolifeerde Wijnfteen geheel ontleed zijn. Het loogzout maakte met het zuiver Wijnfteenzuur, Wijnfteenkristallen, en het vrij geworden Vitrioolzuur met de Wijnfteenfeleniet vormde het zuivere Wijnfteenzuur;want de verkreegen zeventig greinen zullen genoegzaam in zes dragmen Wijnfteenfeleniet huisvesten. Uit deeze proeven votgt: i) Dat men, volgens de wijze van schiller, geen zuiver Wijnfteenzuur kunne bereiden. Men verkrijgt een zuur zout, dat uit eene in Vitrioolzuur opgelostte Cremor Tartari beftaat. Want naardien zich a) volgens de derde proeve, de gevitriolifeerde Wijnfteen door het zuiver Wijnfteenzuur volkomen ontleed, zoo moet in deeze bewerking eene dubbele ontleeding plaats hebben. Het Vitrioolzuur verbindt zich met hec loogzout van den Wijufteen en vormt eenen gevitriolifeerden Wijnfteen, die, benevens het vrij geworden Wijnfteenzuur, in eene genoegzaame hoeveelheid waters, opgelost blijft. Maar zoo dra het Wijnfteenzuur eenen zekeren graad van zaamendringing verkrijge, zoo ontleedt het ten deele den gevitriolifeerden Wijnfteen, en vormt, ingevolge de eerfte en tweede proeven, eenen herbooren Wijnfteen. Wordt het Wijnfteenzuur, dat nu ook met Vitrioolzuur vermengd is, nog meer zaamgedrongen, dan wordt de niet ontleedde gevitriolifeerde Wijnfteen volkomen ontleed, zoo als de luchtbellen bij deeze proeven toonen; en het vrij.  oefeningen» 49 vrijgeworden vitrioolzuur verbindt zich met die wijnfteenkriftallen, die door de ontleeding van den gevitriolifeerden wijnfteen ontdaan zijn,en dit zout kan onmooglijk als zuiver wijnfteenzuur worden aangezien. Dat dit juist zij, blijkt: ü) Dewijl men uit de overgebleevene én uiige» loogde wijnfteenfeleniet nog wijnfteenkriftallen verkrijge. Want naardien het zout het overbodig vitrioolzuur, door den wijnfteenfeleniet,wordt ontnomen; zoo kunnen de in dit zuur opgeloste wijnfteenkriftallen niet meer in eene zoo geringe hoeveelheid waters opgelost blijven: dus vallen zij op den bodem, en vermengen zich met het terugblijvend felenitifche overfchot. 2.) Dat de opgaave van BergMann , als of het zuivere Wijnfteenzuur den gevitriolifeerden wijnfteen Hechts gedeeltelijk ontleedde, niet juist zij. Volgens de derde proeve is denzelven volkomen > ontleed (*> 1788. (*) Eene en andere bedenkingen zoude men Iigtelijk, en wel op proefondervindelijke gronden, tegen deeze ver-* handeling kunnen aanvoeren; edoch het zij voor 't tegenwoordige genoeg mijnen leezeren te verzoeken, dat zij mijne gedachten nopens dit onderwerp, reeds vóór vier jaaren voorgedraagen (Chemijche Oefeningen , D. III. Afd. I. Bladz. 127—139-) met den Inhoud deezes gelieven te vergelijken, en te over weegen. Iv. D 9?-  50 chemische en physische OPMERKINGEN EN GEDACHTEN NOPENS DE NATUUR EN BES TAANDEELEN VAN DEN BORAX EN HET SEDATIEFZOUT" door den heer treffz, te Sedlingen. D e Borax, een oorfprongelijk Oostïndisch voordbrcngfel, beftaat, zoo als bekend is, uit het mijnftoffelijk loogzout en fedatieïzbut; en dezelve kan dan ook, door de verbinding deezer beide genoemde zelfftandigheden, weder volkomen worden daargefteld. Maar het Sedatiefzout heeft niemand tot dusverre in deszelfs beftaandeelen kunnen ontleeden, niettegenftaande uit proeven fchijnt te blijken , dat het een zaamgefleld ligchaam zij. Hierom heeft de rangfchikking van den Borax en het Sedatiefzout, tot dus verre zwarigheden ontmoet. Dan, dat in den Borax en in het Sedatiefzout een zuur voorhanden zij, deswegens zijn de Scheikundigen éérftemmig ; doch daarentegen is het even zoo onzeker, van welke natuur dat zuur zij. Ik heb bij mijne proeven in de Verwkunst, en voornamenlijk bij mijne ftreeving, om de koleuren meerder vastheid en duurzaamheid te verfchaffen, ook den Borax beproefd aautewenden, en denzelven voor eenige koleuren, ter bereiking van mijn oogmerk, voortreflijk bevonden. Daardoor kwam ik aangaande zijner beftaandeelen, zoo wel ais ten opzigte van die des Sedatiefzouts, op eenige vermoedingen, welken, volgens mijne inzigt,niet ontbloot  OEFENINGEN. §t bloot van waarfchijnlijkheid zijn, en die ik thane aan meer geoefende Scheikundigen ter beproeving en tot verder onderzoek voordraage ;> zullende ik mij gelukkig achten, aanleiding te hebben gegeeven, ter nadere bepaaling vatt dit, voor Natuur» kunde en Chemie, zoo gewigtig voorwerp, en van deszelfs beftaandeelen. Dat de Krap dierlijke zelfftandigheden fchoön en duurzaam verwe , is bekend; en even zoo weet men, dat dezelve op katoen, noch linnen, (behalven het bekende, bij ons echter tot dus verre onhaarvolgbaare Turksrood) eene fchoone noch duurzaame koleur geeve. Bij de dierlijke voordbretigfelen zijn zuuren, t. w. roode en witte wijnfteen, aluin, enz. de hoofdbijtmiddelen, om de koleur ingang en duurzaamheid te geeven; welke op plantfoortige voordbrengfelen wél de eerfte, geenszins de tweede uitwerking veröirzaaken , als zijnde hiertoe volftrekt Loogzouten nodig. Zij derhalven, die de beste voorflagen ter verkrijging van het Turksrood leverden, hebben begeerd de plantfoortige voorwerpen, door vóórbereidende loogen, die der dierlijke gelijkvormig te maaken ; dan dit is ligter gezegd dan gedaan; en nochtans moet de zaak mooglijk en ligt mooglijk zijn; naardien de ongeleerde Turk zulks wellicht toevallig heeft ontdekt en uitöefand (a). Dee- (a) Gewis is het mooglijk! Men zie, wat ik desaangaande heb bericht, in mijne Chemijcbe Oefen., D. 111$ Afd. 111. Ki D 2  5$ CHEMISCHE EN PHYSISCHE Deeze denkbeelden bleeven mij een' geruimen tijd bij, voornamen lijk toen ik bij onderzoek dikwijls vond,dat mijne aangewende bijtmiddelen de daarin behandelde ftoffen wel iets van hunne beftaandeelen gegeeven, maar integendeel ook, ingevolge de nadere verwandfchap der ingrediënten , iets van de waare beftaandeelen der ftoffen hadden onttrokken en zich daarmede verëenigd. Deezen waren, bij de dierlijke zelfftandigheden, mcerëndeels derzelver vlugtige deelen ; derbalven moesten nog de daarin zijnde vasterer, de vatbaarheid veröorzaaken. De hairen der dieren bevatten in zich, ingev/olge de nieuwfte proeven, het Phosphoruszuur, in eene aanzienelijke hoeveelheid. Zijne vuurbeftendigheid, en dat het zich door geene zwakker, zelfs door geen Vitrioolzuur wil laaten [uitdrijven , is bekend. Ik dacht in hetzelve den grond der vatbaarheid van de Krap op wolle enz. te hebben' ontdekt; ftelde 'er proefnemingen over in 't werk; was daarin niet ongelukkig, en vond , voor en na, door betere evenredigheden in de zaamenmengingen, mijne gisting tamelijk bevestigd. Even zoodanig kwam ik, door trapsgewijze proeven, tot het gebruik van den Borax, en op het vermoeden , of wel het in denzelven en in het Sedatiefziut aanweezend zuur het Phosphoruszuur zijn mogteV Want, de Borax hadt, in alle proeven, bijna dezelfde, flechts eenigszins een zwakker, werking; die vermoedelijk van de geringe hoeveelheid des zuurs, en . van de verzadigjng met mijnftoftelijk loogzout is afteleiden. Ia  OEFENINGEN. 5 53 In den beginne was dit denkbeeld mij zeiven niet waarfchijnlijk, dan dit werdt zulks, toen ik, volgens geloofwaardige Schrijveren, de wijze van het ontdaan van den Borax en deszelfs rafiineering bedudeerde. De Engelfche Schrijver van de grondleere'der proefondervindelijke Chemie zegt: ,, 't Geen ik uit „ het geloofwaardig getuigenis van hun, die nabij „ aan de plaats geweest zijn, waar de ruwe Tin„ kal (Pounxa, Borax nativa) wordt voortgebraet, „ heb kunnen ontdekken, is, dat hij van eene „ foort van witte aarde ontdaat, die men in pot„ ten doet, en een tijd lang onder de aarde zet. „ Maar 'er is nog ééne om Handigheid bij, over ,, welke ik door mijne eigen waarneeming zeer „ wél voldaan ben; namenlijk: dat tegelijk met „ deeze aarde dierlijke zelfftandigheden in de pot„ ten gedaan worden. Want als ik verfcheiden ftukken van den Tjnkal onderzogt, zoo vond „ ik allerwegen klaauwen, nagels, of andere dee„ len van kleine dieren, al het welke, benevens het uitwendig aanzien, en de hoeveelheid der „ drinkende olie, die met het zout in den Tinkal „ verbonden is, hieromtrent geene verdere twij„ feling overlaaten." Zoo zegt Profesfor hagen te recht van den ruwen Borax of Tinkal: „ Hij is zeer onzuiver, van eene „ blaaiiw- of geelachtige koleur, in de gedaante „ van korrels of boonen, en vetter dan zeep, om ,> dat men denzelven, ter betere bewaaring, met vet„ tige en olieachtige zelfftandigheden vermengd." Volgens deeze getuigenisfen ,kan men reeds zeker *> 3 op  54 CHEMISCHE EN PHYSISCHE op de bijmenging van zoodanige zelfftandigheden s die her Phosphoruszuur bezitten, beiluiten; en deszelfs bekende vuurbeftendigheid laat even zoo zeer voorönderftellen, dat het, geduurende de raffineering, 'er niet van gefcheiden worde, naardien het zich door gloeijing geenszins uit de met hetzelve verbondene aarde laate drijven. Vergelijkt men nu voords de bekende eigengenfchappen van het Phosphoruszuur met die van den Borax en van het Sedatiefzout, en de wijze der uitfcheiding va« het eerfte uit beenderen, en van het laatfte uit het tweede; dan vindt men nog grooter oorzaak, om het aanweezen van Phosphoruszuur in den Borax en het Sedatiefzout te erkennen; en het fchijnt, als of de neiging van beiden, om zeer ligt te vloeijën, en tot glas overtegaan, welke mede eigen is aan het Phosphoruszuur, daardoor het beste kunne verklaard worden e» Wie de aanwending en de onontbeerlijkheid van Borax in de Metallurgie, en, bij verfcheidene verrichtingen, in kunften en handwerken kent,zal geenszins twijfelen, dat de ontdekking van deszelfs beftaandeelen van het hoogfte nut zoude zijn; ak wanneer hij veellicht, even zoo goed en gereed, als het Ammoniakzout naargeraaakr, en dusdanig dit Uitlands produkt in een inlandsch veranderd konde worden, . Hier- (b) De HoogleexSar stbuve zocht ook in 't Sedatief sout het Phosphoruszuur; en wél, naar zijne gedachten, Hte4S9. W; Aluinüarde. (4»«w. N. Entieck. B. 4. f. 158,;.'  oefeningen. 55 Hierom uite ik nogmaals mijnen wensch, dat Mannen van dóórzigt en ondervinding mijne ge. dachten hunner onderzoeking mogen waardig vinden, en verdere beproevingen in 't werk (lellen, of, 'namenlijk, dit zuur, om van deszelfs aart zeke'rheid te erlangen , niet even zoodanig uit het Sedatiefzout zoude kunnen getrokken worden, zoo als het Phosphoruszuur, volgens de door den heer scheele gevonden, en door den heere Bergraad crell nog eenigszins veranderde wijze, uit de beenderen gefcheiden wordt: welke bewerking nog zoo veel te korter ware, daar hier reeds het mifnftoffelijk loogzout, bij de daarftelling van het Sedatiefzout, uit den Borax is afgefcheiden. Het overige zullen wél dóórdachte en behoorlijk aangefielde proeven beflisfen. 1790. D 4 waar-  56 'CHEMISCHE EN PHYSISCHE wurneemingek over i) e verbinding der metaalkalken, met de zaamfntuekkende en verwende deelen der planten; door den heere bert hollet. De proeven van de Academie te Dijon en die van den heer scheele, over de zaamentrekkende zelfftandigheden , Hemmen niet met elk ;v,deren overeen; ook weet men niet, of de zich onderfcheidene Moffen niet veellicht even zoo veele verfchillende Zuuren zijn; dan wel, of geene fleehts eene foort van zuur als grondbeftaandeel hebben, die alleen verfchillend gemodificcert zijn. Daarenboven befpeurd men, dat de zaamentrckkënde deelen met de verwende deelen der planten zeer aanmerkelijke overë'enkomften hebben. De heer delaval ontdekte reeds voorlang, dat een afkookfej van galnooten het ijzer aantaste, en eene zwarte vïoeiftoffe ,' eene foort van inkt vorme, waarmede hij zijde en vvolle fraai zwart geverwd heefr. Volgens den heer priestley ontbind zich, geduurende deeze oploffiig, brandbaare lucht; dan de verbinding volgt alléén met het verkalkte metaal ;"en zijne werking begunftigd de ontleding des waters, gelijk als die des vitrioolen zoutzuurs. Ik onderzogt, of het fernambukhout ook zoodanig werkte; Let tastte bet ijzer zeer zwak aan, * Cl eü  OEFENINGEN. 57 en ontbond zeer weinig brandbaare lucht; dan het rood-' en geelhout en de krap veroorzaakten 'er geene werking op. Ik dacht, dat de zaamentrekkende en verwende deeltjes, welken geene genoegzaame verwandfchap met het metaal hadden, om de ter zijner verkalking noodwendige ontleeding des waters te bewerken, zich veellicht met hetzelve konden verbinden, zoo dra het verkalkt zij. Hierom liet ik aftrekfels van galnooten , fernambuk-, rood-, en geelhout, en krap met ijzerkalk koeken; en alle deeze af kookfels werden, in verfcheiden trappen, zwartachtig. Ik kookte dezelfde aftrekfels met koperkalk, en verkreeg'er verfchillend geverwde oplosfingen van; vooral zag de eerfte 'er fraai, donker purperkoleurig uit. v Bruinfteenkalk gaf met gemelde aftrekfels donkere en onbevallige koleuren. Tinkalk gaf in 't geheel aan deezer aftrekfels donkerer en blinkender koleuren. Zoodanig ook werdt de Conchenilletinctuur veranderd: als men eenig zuur op deeze oplosfing goot, werdt de koleur helderer, en 'er werdt een foortelijk nederploffel gevormd, zoo als men uit de oplosfing van het koningswater met dit metaal verkrijgt. Naar allen aanzien , bemeesterd het zuur een deel van het verwend wezen , terwijl een ander deel met de kalk eene niet meer oplcsbaare zelfftandigheid vormt, die eene levendiger koleur heeft. De Tinkalk brengt met de verwende deelen verbindingen ten voorfchijn, die voor de verwkunst zeer voordeelig zijn : edoch men bediende zich tot dusverre alleen ter oplosfing van koningsD S wa-  58 CHEMISCHE EN PHYSISCHE water, dat niet altoos gelijkvormig, en vooï onkundigen bezwaarlijk is; weshalven men ook doorgaans eene groote overmaat van zuur heeft, welke de koleur veraudert, en als eene fcherpe ftoffe voornamenlijk op de zijde werkt; omHandigheden, die bij de Tinkalk zouden vervallen. De verfche oplosfingen der zaamentrekkende en verwende deelen zijn helderer cn doorfchijnender, zoo dra zij een opgelost metaal bevatten, dan zonder hetzelve; ondertusfehen worden ze allengs troebel; ook werdt 'er meer gedephlogifiifeerd zoutzuur verëischt, om de koleur van eene gelijke hoeveelheid der eerfte verwloog te vernietigen, dan van de laatften; gevolgelijk geeft eene metaalkalk der onechte koleuren meerder duurzaamheid. Gemelde behandeling belooft derhalven groot nut voor de verwkunst, naardien men langs dien we en op de oppervlakte zal eene foort van room drijven, Nu giet men het vogt in eene kom, en roert het daarin zóó lang, tot het dikke gedeelte met de onderfte vloeiftofFe weder naauwkeurig vermengd is. Na vierentwintig uuren karnt men het vogt zóó lang tot de vloeiftofFe volkomen gelijkvormig is : en nu heeft het vogt eenen aangenaamen gemengden, zoet en zuurachtigen fmaak. Telkens vóór het gebruik moet de vloeiftofFe worden omgeroerd. Volgens zommigen, kan men, om de bewerking te bekorten , 'er een weinig warme Melk bijgieten, of de ganfche vloeiftofFe warmen ; vóór men het gestmiddel 'er bij doet. En zoo het dikke deel zich heeft afgefeheiden , moet het alle uuren ten minften worden omgeroerd. Dusdanig zag de heer grieve deezen zoogenoemden Kumisz binnen twaalf uuren bereiden. E 5 'sZo«  74 CHEMISCHE EN PHYSISCHE 's Zomers wordt zij door de Tartaren dikwijls binnen vierentwintig uuren bereid: 'sWinters duurt liet langer, onder de bijvoeging van veel koemelk; ook verëischt het vogt meer omroerens. Wel bereid zijnde, en bewaard wordende, blijft zij drie maan • den en langer goed. In ltede van 'er zuure Melk bijtevoegen, kan men 'er ook zuurdeeg van rogge bijdoen. Men verkort ook den tijd, als men verfche Melk, tot de reeds gestende voege. De heer G. denkt, naardien het vogt nu niet meer vergooren kan, en echter voedzaam is, daarenboven geestige deelen bezit, dat het kunne dienftig zijn , in gevallen van gebrek aan voeding en krachten. Zekere kranke, zijnde eene voornaame Rus, was, door drie falivaticn, zeermagteloos,zeer mager, vol van hevige borstpijnen, hoest, verlooren eetlust, beeving, flaauwten, en met eenfluipkoorts; in 't kort, hij hadt alle kentekenen van uitteering. Na zes weeken waren alle toevallen verdweenen; hij was zoo krachtig geworden, en zag 'er zoo wél uit, dat zijne vrienden hem , op 't eerfte gezigt, niet kenden. De Kumisz diende hem tot voed fel en drank: en alhoewel hij 'er twaalf ponden, en meer in vierentwintig uuren van nam, genoot hij het met genoegen, en zonder dat het hem beving. Hij hadt behoorlijke ontlasting, en loosde meer urin dan gewoonlijk. De heer G. meldt nog drie gevallen . van eene dame, welke, na veele krampachtige toevallen eene zenuwziekte hadt; van een jongmensch, die tegen eene aanvangelijke longteering vrugteloos de Melkkuure hadt gebruikt; en van een' kranken met een open zweer  OEFENINGEN. 75 «weer in de linker zijde, en een Febris ketïica; ook deeze drie werden binnen weinig maanden herfteld. Geduurende het gebruik van de Kumisz heeft men doorgaans geenen trek tot andere fpijzen; men ontwaard, in ftede van matheid, eene bijzondere levendigheid en wakkerheid ; en bij een te fterk gebruik ondervind men de gevolgen der niet verteering geenzins; geene hoofdpijn, enz. Hij acht deezen drank voor rottingweerend, verfrisfchend, verfterkend, en weldaadig prikkelend. Hierom vraagt hij; of men ze niet in heete, bedervende en boosaartige koortfen; in overmaatige prikkeling, in de teering, tegen inwendige verzweeringen, en hectifche koortfen kunne gebruiken ? (*) (*) üittrekfel des heeren'cRELL's, uit de TranfaSiê'n van hei KopingL Gen. in Edinburg, 1788. VER-  70 CHEMISCHE ÏN 'PHYSIÏCHE verslag der natuur en scheikundige waarnef.minoen over eenige gewigtige onderwerpen der geneeskunde en oeconomie in ONS vaderland, ingericht ter bevordering en uitbreiding van land» li ouw, kon sten en fabryken, r.n ten meerderen bloei der a r tz en ij m e n g- kunde; gedaan aan de Hooge/chcol te Groningen, door petrus driessen, M. D. Medic. Phamac, 6f Therap. Profesfor aldaar. Eerfie Stuk, in gr. ocïavc. Te Leyden, bij a. en i. honkoop, 1791. (_*) In het Eerfie Hoofddeel geeft ons de Hoogleeraar zijne nadere proeven over het Engelsch Zout, uit de moêrlogen van Zeezout; waarmede hij reeds in (') Ik maak, raet dit articul, een' aanvang, eenig VerJlig te geeven , van de bij ons onlangs verfcheenen Stukken , en die in 't vervolg mogten uitkoomen, welken tot het vak der Scheikunde bebooren. Eene bondige, zaakelijke ontvouwing van derzelver vcomaamen Inhoud, en eene onbevooroordeelde opgaave van derzelver waardije (immers naar mijn beste inzien) dacht mij voor veelen mijner Leezeren niet onverfchiilig, en ter meerdere uitbreiding der Chemie, onder ons, niet geheel en al vrugteloos te zullen zijn. Behalven, dat ook daardoor zoodanige Sakken bij Duitj'cliers en Frar.fchcn (onJer wier oog ook dit period-.ek werk gekoaien is) niet kunnen onbekend blijven.  OEFENINGEN. 77 Jn zijne Verhandeling over de Magne/ta, te Am-* fterdam in 1786 uitgegeeven, begonnen was. Zijne proeven overtuigen ons, dat het bijkans algemeen aangenomen denkbeeld, aangaande de bereiding Van dit Zout in Engeland, geenen genoegzaamen grond hebbe;datmen naamenlijkzeer waarfchijnlijk aldaar geen gebruik maake van het Colcothar Viltioli. (M, 4—8): en gedeld eens, men konde door het. zelve , of door middel van vitriool, eene aanzienlijke vermeerdering van Engelsch Zout in de moêrloog te weeg brengen, zoo zoude zulk eene bewerking geen voordeel verfchaffen; dewijl men daardoor de loog, ter bereiding van Magnefiatn Zoutzuur, ongefchikt maakt (bl. 9.). Ook zouden onze loogen zonder eenig bijvoegfel overvloedig genoeg van dit geneesmiddel kunnen opleveren , meer dan wij in ons Land nodig hebben; de Zoutkeeten immersin Friesland en Groningen alleen zouden ten minden 12000 ponden jaarlijks kunnen geeven (bl. 11,12). De Schrijver gaat vervolgens over tot de befchrijving van zijne bewerking in 't groot, in de Zoutkeet te Groningen ondernomen; leerende,hoe men aldaar dit Zout veel zuiverer bereiden kan, dan wij het gewoonlijk uit Engeland verkrijgen, en deelt ons bij die gelegenheid eenige weetenswaardige aanmerkingen, zoo over de zuivering van gewoon Zout, als Engelsch Zout mede, zich met reden beklaagende, over de nalatigheid, welke omtrent de zuivering van het Engelsch Zout in onze Apotheeken plaats heeft, (bl. 13—36). In het Tweede Hoofddeel leert ons de Schrijver, hoe men, volgens zijne waarneeming,in de voorige Ver-  ?8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Verhandeling medegedeeld, betreffende dê onderlinge ontleeding van Engelsch-zout,en Keuken -zout, eene geheele pan met moêrloog in den winter bij eene vriezende koude zou kunnen behandelen, zoodat, in de plaats van Engelsch -zout, uit dezelve Glauber-zout verkreegen wordt, (bl. 36—52). Het Derde Hoofddeel handelt over de Magnefia alba. De Hoogleeraar de zwaarigheid inziende, dat naamenlijk de moêrloogen (en dat mogen wij vooral van de loogen hier in Holland zeggen) gewoonlijk niet zuiver genoeg zijn,;om volkoomen witte Magiufia te geeven, raadt daarom aan, de Magnefia Jalita, welke in zijne voorgeftelde bereiding uit het Engelsch zout coaguleert, tot dat einde te gebruiken: deeze naamenlijk ontbonden zijnde, geeft eene zuivere heldere loog, en de Magne/ia, welke men 'er uit nederploft, is even wit, als die van het Engelsch zout; want het kleurgeevendbeginfelblijft in de laatfte loog te rug, (bL 54). Hij deeldt ons vervolgens eene reeks van belangrijke waarneemingen, ten diende der Jpvtluekers,mede, zoo omtrent de Magnefia Calcinata, nis de gewoone Magnefia, door welke op te volgen men even goede Magnefia als de Engclfche, en tot minderen prijs, zal daarftellen, (bl. 55—90). In het Vierde Hoofddeel zet de Hoogleera'ar zijne proeven, aangaande het ftooken van het Zoutzuur, uit de Magnefia Jalita, welke wij in het 2de Deel onzer Chem. Oefen, en in den Zmizuurbereider, hebben aangekondigd, verder voord. Hij prijst zeer de nieuwe manier van Bleeken, door middel van het gedephlogifieerd Zoutzuur aan; ftelt voor, om 'er Sal ói-  OEFENINGEN. j£ tügestivum Sylvii en Magnefia falita toe te gebruiken, ter befpaaring van het meer kostbaare Keu-kenzout, (bl. 91—95); handelt over de nuttigheid van het Zoutzuur in de Üeconomie en verfchillende Fabrieken (bl. 95—101); befchoüwt vervolgens de werktuigen, tot die deftillatie dienstig, en helt 'er toe over, dat me» ijzeren werktuigen beproeve$ gelijk hier gewoonlijk tot de bereiding van dit zuur Worden aangewend, met aarden helmen naamenlijk Voorzien (bl. 102, 6). De Magnefia falita zal met -zand worden vermengd, of andere aarde, zoo otri kan dezelve eene fterkere hette te kunnen te weeg bretlgen, als otn, het opwellen vóór te koomen;'t welk den bewerker in gevaar zou kunnen brengen (bl. 107. ?>): de helm zal eene kleine opening heb^ ben, om in het laatst van de bewerking de doffen te kunnen bevogtigen, waardoor de geest gemaklij-' ker en in grooter hoeveelheid overgaat (bl. 100). Irt het Vijfde Hoofddeel handelt de Schrijver over het Alcali volatile en liet Ammoniakzoüt. De manier , door hem voorgefleld, beftaat hierin, „dat men „ het Acidum falis uit de moêrlogen van Zeezout „ geftookt , verzadige met Alcali volatile , en na „ behoorlijke uitdamping het Sal Ammoniac hierüit „ bereidde door de cryftallilatie," (bl. 114). Wij hebben in het 2de Deel onzer Chenifche Oefeningen onze gedachten over die bewerking onzen Leezeren medegedeeld. ■ De Hoogleera'ar hadt bij de uitgaaf van zijne vóórige Verhandeling éénef zwaarigheid, welke hij thans uit den weg heeft geruimd; hij konde namenlijk zijn Alcali volatile niet éan met moeite zuiver verkrijgen voor deeze bewerking,  gO CHEMISCHE EN PHYSISCHE king, doch viel naderhand op het denkbeeld, oni dit loogzout uit Urin en Roet te ftooken, door bijvoeging van Kalk. De Hoogleera'ar bewijst, dat men deeze itoflen, zonder eenig nadeel voor andere Fabrieken of Landbouw, in genoegzaame hoeveelheid tot dat einde zal kunnen verkrijgen; het Roet vooral wordt door den Schrijver aangepreezen (bl. 320). Het Roet bevat, behalven vrij Alcali -volatile , ook Ammoniakzout; doch doorgaans meest Sal ammoniacum fecretum (bl. 122). Men kan, door bijvoeging van Keukenzout, dit Sal fecretum ontleeden; en op die wijze kreeg de Schrijver twee oneen waar Ammoniakzout, uit 4 ponden Roet. De olieachtige deelen van het Roet beletteden hem 'er meer uit te fcheiden; hij zou anders uit gemelde hoeveelheid wel van 10 tot 14 oneen hebben kunnen verkrijgen (bl. 123—128). Door bijvoeging van kalk ontleedt men de Ammoniakaale Zouten van het Roet, en krijgt dus, op eene zeer ontkostbare wijze, eene groote hoeveelheid vlugloogzoutigenGeest, welke eenigszins olieachtig is; eene hoedanigheid , welke voorzeker het Ammoniakzout niet benadeelt (bl 143)- De Hoogleeiaar geeft ons, bij deeze gelegenheid , eenige aanmerkingen over de natuur van het Roet; en de aart van deszelfs werking, als mest; 200 op zich zelf als met asch vermengd, welken onzen aandacht ten uiterften verdienen. De manier om het Ammoniakzout te bereiden, door de moêrloogen te ontleeden, door middel van het Alcali volatile- heeft de Schrijver breedvoerig onderzogt qi 136—147). Men ziet hieruit, dat onze moêrloogen voer deeze bewerking niet gefchjju zijn,. en  O I F E N I K G E S, Si en dat de moérlogen van bronzout daartoe veel meer gefchiktheid hebben; hoewel nochtars het Ammoniakzout, op die wijze bereid,niet volkomen zuiver kan zijn. De Hoogleeraar befluit uit zijne proeven, dat wij Hollanders,boven andere Natiën, bevoegd zijn, om dit werk in Europa aan te vangen (bl. 13-), en dat wij geheel Europa zouden kunnen voorzien (bl. 150), daar wij de itoften tot die bereiding dienende in zulk een' overvloed kunnen verkrijgen. Het is dus met het grootfte recht dat de Hoogleeraar 'er ernffig op aandringe, dat men zi'ne opgaave aan nadere ondervinding toetze. Het belang van de zaak vordert dit, en ieder liefhebber der Scheikunde, die de nodige werktuigen daartoe bezit, is dit aan de poogingen van den Hoogleeraar ten vollen verfchuldigd. Eindelijk, in het Zesde Hoofddeel, handelt de Schrijver over het Mijnftoflijk Loogzout, en ds Ontleeding van het Keukenzout. Het is hem niet gelukt uit onze Zeeplanten eene bruikbare Soda te vervaardigen (bl. 154); hoewel die zelfde planten aan de Franfche en Engelfche kusten eene alcalifche asfche opleveren: de asch van die fcort van Tucus of Zeeëike, waarüit de Varech voornaamlek gebrand wordt, heeft voor de calcinatie in Frankrijk veel Sil mirabile (bl. 155, 156), 't welk waarfchijnlijk uit gyps en zeezout geduurende de verbranding ontftaat (bl. 158); dit Sal mirabile gaat, geduurende de verdere calcinatie, tot Hepar fulphuris en Alcali minerale over (bl. 155). Onze Zeeplanten geeven geene asfche, die van belang Sal mirabile bevat (bl. 156): dit fchijat van den ves- U. CEEL, F  li chemische en physische fch'Jtenden grond afcehangen (bl. i58_); en daarom zijn misfchiên alle pogingen, om Soda uit onze Tuci en Salicornia te branden, vrugteloos (bl. 150A Deeze ontleeding van Glauberzout gefchied ook door de R.otting; en de Schrijver gist, dat één der middelen, waardoor de natuur in 't groot het Alcali minerale vormt, dat der ontfceding van Sal mirabile met rottende zelfstandigheden. zij-(M. Zeezout alleen gaf hem, na langduurige rotting met Vleesch, na de calcinatie, geen fpoor van Alcali minerale (bl. 162). Verder onderzoekt de Hoogleera'ar de verfchillende manieren,welken men heeft uitgedacht, ter Ontleeding van het Keukenzout en Sal miréliïkiWaarvan hij veelen ter toetze heeft gebragr. De manieren van maroraaff, mazeas, delius, web er , de la METiiERiE, de ontleedingen van Sal mirabile, door Terra ponder ofa, van Zeezout, door ijzeren lood, door scheele "ontdekt, worden hier onderzogt,• maar vooral vestigde de Schrijver zijn' aandagt op de ontleeding Van Zeezout door Kalk (bl. 178), en is, door herhaalde proeven, zoo ver gekomen , dat hij in ftaat is het Keukenzout volkoomen door de Kalk te ontleeden. Wij hebben den Hoogleeraar met vermaak in den loop van dit zijn vrugtbaar onderzoek gevolgd, en deelden zeer in zijn genoegen op het leezen van bl. 184, waar hij zich op het gezigt van eene effljrescentie van Alcali minerale, h welke op ftruiken, omkorst met een deeg van zout, kalk eh zand,zich na verloop van eenigen tijd, even als eene fijne fneeuw,hadt aangezet, dus uitlaat: s, Dit Is een gezigt, zoo fchoon, zoo vreemd, dat sa zich  OEÏENINGÏN. 8g „ zich een liefhebber der Scheikunde naauwlijks „ 'er in kan verzadigen , enz. Hij geeft vervolgens zijne gisfingen op, omtrent demooglijkheid van eene Fabriek van Mijnftoflijk loogzout, op deeze gronden fteunende (bl. 188); fchetst ons den oorfprong van den gewoonen Muurfalpeter (bl. 188), en toont het nadeel aan van de tegenwoordigheid van Zeezout in de kalk (bl. 190). Verders handelt hij over de Ontleeding van Glauberzout en Zeezout door Alcali vegetabile (bl. 191), en prijst vooral de bereiding van Alcali minerale door Zeezout en potasfche aan,als bijzonder voordeelig voor den Apotheker , die het met Sal digeftivum vermengd Alcali, 't welk men overhoudt, tot de bereidingen van Magnefia en Alcali volatile kan gebruiken (bl. 201); handelt vervolgens over het gebruik van het Alcali minerale tot witte Seep, dringt 'er zeer ernftigop aan, dat men in de Apotheeken 'er op bedacht zij, dat men eene witte Seep levere, welke van alle garstigheid ontbloot zij (bl. 205); en dat men dit uitmuntend geneesmiddel daarom zelf bereide (bl. 206). De Schrijver oordeelt, als Geneesheer, nodig, dat men het gekriftallifeerd Alcali minerale altijd in de Apotheeken gereed houde (bl. 207). Verders worden de bereidingen van Sal Seignette, door scheele en göttlino voorgefteld, door den Schrijver onderzogt CM- 208) 4 de Terra foliata Tartari met eene bafis van Alcali minerale, in plaats van de gewoone aangepreezen (bl. au), en eindelijk de bereiding van het nieuwe Purgeer - zout, de Soda phofphorata* kortelijk befchreeven (bl. 212). F 2 Voords  H CHEMISCHE EN PHYSISCHE Voords weete men, dat de Schrijver getuigt, zijne VerJclaaringen, voor als nog, naar het Stakliaanfche Leerftelfel te hebben ingericht, om algemeener verftaan te worden; willende daarom echter niet befchouwd worden , als een verdediger van hetzelve (bl. 143). Zeker behoeve ik, na den belangrijken inhoud van deezen arbeid te hebben gefchetst, denzelven niet aan te prijzen, aan allen die eenig belang in de werkdaadige Scheikunde Hellen; maar veeleer mag ik vertrouwen, dat dit ftuk door eiken ïabriekant en Apotheker als onmisbaar ter beoefening zal befchouwd worden. De vrugten welken zij van deezen arbeid inzamelen, zullen het loon des Schrijvers tevens zijn. De goedkeuring zijner Landgenooten zal daarenboven hem ten fpoore dienen, om deezen zijnen verdienftelijken arbeid, om de twee of drie jaaren, meteen Ibortgebjk ftuk te vermeerderen; terwijl wij,met hem, • wenfchen, dat deeze zijne poogingen mogen medewerken, om eenmaal eenen op reden en ondervinding gevestigden grond te.leggen, voor eene gezuiverde Artzenijmengkunde; op dat die edele en verhevene Weetenfchap, door traagheid, onkunde en de ongerijmdfte vooröordeelen , zoo deerlijk ontluisterd , eindelijk eens meer algemeen in ons Vaderland in haare oorfpronglijke waarde gekend, en als zoodanig beoefend worde 1- Amjl. 4 May, 1752. VER-  OEFENINGEN. 35 verhandeling, aan welke de halve DDBIlELDE voorgestelde prijs 18 toegeweezen, door de academie van lyon; op deeze vraag: we lk is het e en- voudicste, gereedste en naauwkeurigste middel,om het aanwezen en de hoeveelheid van aluin te ontdekken, wanneer dezelve inden wijn is opgelost;vooral in denrooden, sterk ge» koleurden wijn? doOT den heer j. s. bertaud. e Verhandeling, welke de zoo zeer fchaadelijke gevolgen betoogde, die de Aluin op de dierlijke huishouding (i) te wege brengt, heeft buiten twijfel de Academie doen befluiten, om naar een middel te vraagen , ter herkenning van de aanwezenheid en de hoeveelheid van dit Zout, wanneer hetzelve in den Wjjn is opgelost. Ik heb omtrent dit (i) De Academie hadt te vóóren het onderzoek der oplosfing van den Aluin in den Wijn voorgefteld, met betrekking tot het bewaaren van den Wijn en de gezondheid; zij hadt den prijs toegewezen aan den heer e o g e e , die ook nog de helft van deezen prijs getrokken heeft. F 3  86 CHEMISCHE EN PHYSISCHE dit onderwerp eenige proefheemingen gedaan, welken ik aan de beoordeeling deezer Maatfchappij onderwerpe. Mogten zijj over dezelven voldaan zijn, en 'er haare goedkeuring aan verbinden! PROEVE I. Indien men in een glazen vat gelijke deelen, in uitgebreidheid, zoo van kalkwater als van natuurlijken onvervalschten Wijn doet, welke ook deszelfs koleur zijn moge , zullen zich de wanden van het vat, binnen den tijd van 15 of 18 uuren, en zelfs zeer veel vroeger , bedekken met eene zoutachtige kriftallifatie, zoo overvloedig, dat het glas deszelfs doorfchijnendheid zal verlooren hebben. Het vogt door een filtreer papier doorzijgende , zullen 'er op het fikrum zeer veele kriftallen blijven; doch het grootfte gedeelte zal aan de oppervlakte van het glas blijven hangen. Het papier van het filtrum zal bij het droogen de koleur aanneemen , gelijk aan die van den Wijn, welke tot de proefneeming gediend heeft. PROEVE II. Een mengfel van twee deelen Wijn en één deel Kalkwater laaten, naa denzelven tijd, op de oppervlakte van het glas, eene bedekking van zoutftoffe van denzelfden aart terug, doch minder in hoeveelMé dan die bij de eerfte proefneeming. PROE-  OEFENINGEN. 87 PROEVE III. Drie deelen Wijn en één deel Kalkwater leverden dezelfde uitkomst op als bij de tweede proefneeming. PROEVE IV. Eenige druppen Kalkwater in één deel Wijn, van gelijken aart, als van welken ik mij bij de overige proefneemingen bediende,en 40 fcrupels weegende, gaven mij eene kleine hoeveelheid kriltallen, zoodanig aan de oppervlakte van het vat vasthechtende, dat ik menigvuldige maaien daarin water heb moeten gieten, om ze 'er van af te fcheiden. PROEVE V. Eén en een halve deel Kalkwater, of ook twee maaten tegeus één deel Wijn, formeerden in 12 tot 15 uuren "eene foort van nederzetfel, gelijk aan dat in de voorige proefneemingen. , Uit deeze proeven mag men dan beiluiten: dat een mengfel van Kalkwater en Wijn, in wel, ke evenredigheid dit ook zij, nimmer nalaat om na eenen zekeren tijd eene meerdere of mindere groote hoeveelheid kriltallen op te leveren. Het kan echter gebeuren, dat deeze kriltallen wederom verdwijnen, of, om beter te zeggen, dat zij moeijelijk om te onderfcheiden worden, in een mengfel, zamengefteld uit eene groote hoeveelheid Kalkwater en een klein gedeelte rooden, zwaar gekoleurden Wijn; omdat het Kalkwater, de koF 4 leu'  S8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE leurende ftoffe van den Wijn affcheidende, een overvloedig nederzetfel van een donker groen te wege brengt, het welke in ftaat is, om de kriltallen, welken zich geformeerd hebben, aan het oog des waarneemers te onttrekken. Het koomt 'er nu op aan, om te zien wat'er gebeurde in een mengfel van Kalkwater en Wijn, welke Aluin in zich opgelost houdt. Jk heb 36 greinen Aluin tot fijn poeder gemaakt, in 17 oneen Wijn gedaan, of één deel Aluin in tweehonderd tweeënzeventig deelen Wijn. Na verloop van verfcheidene daagen, was''de Aluin nog niet geheel opgelost, offchoon ik het glas waarin dezelve bevat was, verfcheidene maaien gefchud had. Dit fchijnt dus te bewijzen, dat de Wijn vanMarfeille, welke ik gemeenlijk tot mijne proefneemingen bezigde, niet veel Aluin kan oplosfen ; mogelijk zoude de oplosfing veel overvloediger zijn , in een' minder geestrijken wijn. proeve VI. Deeze Wijn gemengd met kalkwater, in gelijke maate, na ik dezelve geduurende 18 uuren Uil had laaten ftaan, gaf geene kriltallen, maar flechts een wolkachtig nederzetfel of bezinkfel,'t welke op den bodem der vloeibaare masfa bleef drijven , naar maate men het vat het welke hetzelve bevatte, bewoog. Het vogt, gefiltreert zijnde, liet op het papier eene flijkachtige ftoffe na, welke rood- of geelachtig was, naar maate de Wijn , welken men in de proefneeming gebezigd hadt, of rood of wit was. PROE»  OEFENINGEN. 8j> proeve VII. Eén deel van denzelfden Wijn, en iï of 2 deelen Kalkwater,bragten niets anders dan een Qijkachtig bezinkfel voord, meer of minder overvloedig, zonder eenige tekenen van kriftallifatie. proeve VIII. Eén deel Wijn, welke 12 grenen Aluin ontbonden hield op %l once, dat is te zeggen: één deel Aluin in 408 deelen Wijn vermengd zijnde, met één of twee deelen Kalkwater, leverde gelijkfoortige uitkomften op; ik wil zeggen een llijkachtig bezinkfel, zonder kriltallen. proeve IX. Eén deel Wijn, houdende 6 greinen Aluin in 12 oneen, of 1252 deelen Wijn, vermengd zijnde met één deel Kalkwater, leverde zomtijds eene zeer kleine hoeveelheid kriltallen en zomtijds geheel niets. Ik fchrijf dit verfchil aan de hoedanigheid van den gebezigden Wijn toe,zoo als ik laager verklaaren zal. Want de voordbrenging van kriltallen is in die omHandigheden altijd vergezeld van een llijkachtig bezinkfel, welk geene plaats heeft in een' zuiveren en zonder Aluin gemengden Wijn. proeve X. Eén deel van denzelfden Wijn , en | deelen F 5 Kalk-  fJO CHEMISCHE EN PHYSISCHH Kalkwater,hebben nooit eenige kriftallifatie voordgebragt,en zij-hebben altijd een aardachtig bezinkfel opgeleverd. Uit deeze verfchillende proefneemingen volgt, dat, om te erkennen of een Wijn met Aluin bezwangerd zij, men daarvan eene kleine hoeveelheid in een glas moet doen, bij welke men eenige druppen Kalkwater gieten moet. Men laate vervolgens het mengfel in rust, geduurende 15 of 18 uuren. Indien 'er na verloop van dien tijd kriltallen voordgebragt zijn, vastgehecht aan de wanden van het glas,zoo bevat de Wijn geen' Aluin. Indien M tegendeel 'er zich geene kriftallifatie formeert in het zamenmengfel, zoo bevat de Wijn Aluin. Men kan ook het aanzijn des Aluins herkennen aan de natuur van het bezinkfel, dat het mengfel van Wijn en Kalkwater op het papier nalaat, het welke dient om het mengfel dóór te zijgen. Indien de Wijn niet zuiver is van Aluindeelen, zoo zal 'er op het fikrum een nederzetfel na blijven, vrij overvloedig en llijkachtig, het welke, bij het droogen , zich zelve verdeelen zal in ftukken \z:ï eene vierkantige gedaante, en 't welke zich, even als kleiaarde, zal loslaaten van den grond waaróp het zelve is uitgeftrekt. Indien in tegendeel de Wijn geen' Aluin in zich bevat, zoo zal de ko. leurende (toffe ■ welke het mengfel laat vallen , oifchoon geheel droog, vastgehecht en verë'enigd blijven met het patier. Het zal niet even zoo gemakkelijk zijn om te bepaalen, in welke hoeveelheid de Aluin in den Wjjn is  OEFENINGEN. $1 is opgelost. Indien echter één deel Wijn met Aluin bezwangerd zijnde, en f van één deel Kalkwater kriltallen opleveren , zoo zal de Aluin daar met eene mindere betrekkelijke evenredigheid aanwezig zijn, dan als die van i tot 115a. Indien in gelijke deelen Wijn en Kalkwater echter geene kriftallifatie worde te weeg gebragt ,na den genoemden ftilftand, zoo zal de Aluin ten minften & gedeelte van de masfa des Wijns uitmaaken. Indien dezelve daarin in eene veel grootere hoeveelheid aanwezig is , 200 zal men zich daarvan met geene ftipte naauwkeurigheid, door het Kalkwater, kunnen verzekeren, omdat in dat geval de uitkomften welken men verkrijgt door dit middel niet gekenteekend zijn met zoodanige onderfcheidingen, welken men gemakkelijk genoeg kan waarneemen en bevatten. De kriftallen welken zich door rust in een mengfel van zuiveren Wijn en Kalkwater formeeren, onder een microscoop met drie glaafen geplaatst zijnde , en befchouwd wordende met eene lens , die vierhonderd maaien vergroot, vertoonen langwerpige prismata of kantzuilen, zeshoekig, hebbende twee over elkander geplaatfte zijden, veel breeder dan de overigen, en welke (kantzuilen) aan beide de uitëindens in eene zeshoekige piramide uitloopen. Zij zijn half doorfchijnende , en derzelver koleur verfchilt overëenkomftig aan die des Wijns, welke gebezigd wordt om ze voord te brengen. ■ De beftaandeelen , welken deeze kriftallen te zaamenftelien, zijn kalk en wijnfteenzuur. Met deeze beide zelfftandigheden kan men dezelve ook  QZ CHEMISCHE EN PHYSISCHE ook onder dezelfde gedaante verkrijgen, doch zonder koleur. Men behoeft daartoe niets anders dan eenige druppen van dat zuur bij het kalkwater te gieten. Na eenige uuren ftil geftaan te hebben , vindt men de kalk met wijnfteenzuur verzadigd gekriftallifeert, en vastgehecht aan de wanden van het vat, even gelijk in de proefneeming van den zuiveren Wijn , gemengd met het kalkwater. De kalk met wijnfteenzuur verzadigd, door middel van het vitrioolzuur ontleed wordende, welke men door de beide opgenoemde wegen verkreegen heeft , zoo verkrijgt men daarbij wederöm het vrijgeftelde wijnfteenzuur terug. De Aluin of fuif as aluminofus in Wijn opgelost, verhinderd de förmeering der kriftallen van den kalkwijnfteen ; omdat het zuure befiaandeel des Aluins deszelfs bafis verlaat, om zich met de kalkaarde te vereenigen, met welke hetzelve eeue grootere verwandfchap heeft, en om dus met de zelve een Seleniet zaam te ftellen , welke in het mengfel opgelost blijft (i). De Aluinaarde, (i) Indien men eenige druppen zwavelzuur (acidwn fulphuricum') bij het kalkwater giet, zoo worden 'er in minder dan 24 uuren witte [vlokken gebooren van Suffas Calcareus of Seleniet; doch indien men eenige druppen van hetzelve zuur bij een mengfel van zuiveren wijn en kalkwater giet, zoo zullen 'er noch felenieüchtige vlokken gebooren worden, noch kriltallen van kalk» wijnfteen ontdaan.  OEFENINGEN. c) Hoe veel Loogzout, en (NB. njet minder) welke foort van Loogzout, hij uit de Dortfcbe Cement, en hoe veel Zeezout hij uit de Amft. Cement hebbe verkreegen? Daarenboven werdt even zeer gevorderd eenenaauwkeurige opheldering te geeven, van eene uitdrukking, die geen fterfling in de Scheikundige waereld verftaan, begrijpen, noch met het zonderlinge bericht, „dat van der bank één zuiver Alcalisch Zout, of Loogzout uit de gemaalen Tras van Dordrecht hebbe verkreegen," overeen brengen kan: t. w. „ zouten, daarin verborgen zijn „ loogzouten, en wel ztodanig met loocen „ bezet " enz. (blaclz. 43). Het is zeer te verwonderen, dat, bijaldien de Dortfche Cement alléén de waare Cement kan zijn, en de Amfterdamfche ten eenenmaale deezen naam niet km verdienen , zich de Schrijver in die gedeelten der wederlegging, welken het meest moesten bewijzen, zoo onvergelijkelijk onkundig too« ne; in zoo verre, dat Geïnteresfeerden wel mogten wenfchen, dat men daarin niets hadde bijgebragt, aangaande eenig befiaandeel der Cement of der Kalkt Lieden toch, die Cement en Kalk uitwendig kennen , die deeze zelfftandigheden kunnen vermengen II, deel. G ea  C8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE en beu-erken, Hellen zich, zonder verdere kunde dienaangaande, aan rechtmaatige befpotting bloot, wanneer zij zich over de innerlijke beftaandeelen dier ftoften uiten; hierdoor alleen loopen zij gevaar, zelfs de beste zaak zoo wonderlijk geleerd te bepleiten , dat men 'er juist het omgekeerde van het door hun beweerde uit moete afleiden. Immers, de vermelde tegenftrijdigheid van Loog. zouten en Loogen in de Cement aanwezig te ftellen, terwijl men, (N. B. door Scheikundige proeven) de ftoffen tot zouten overbrengt, en 'er een zuiver Medisch Zout of Loogzout uit daarftelt, is zoo ten eerenniaale eene redeneer- en handelwijze, die in zoo verre het fpoor bijster is, dat men flech:s de minfte kunde in de Chemie nodig hebbe, om 'er het onbeftaanbaare van te bezeffen. Dit nochtans is niet het éénige; maar op bladz. 45, wordt ons verhaald: », Dat 'er in de Kalk Olie zit," en op deeze ftellige gezegde volgt : „ Daar nu , al wat zonder „ Cement gemaakt word, niets bij zig heeft, om „ deeze fN. BjOliëteiten in te fljrpen,zoo ontdoet „ zig de Kalk door de tijd van zijn Olij, waar „ mede zijne poriën vervult waren. Zoodra i.u " deeze lediS z'jn » zijn de poriën open en het ge„ metzeide bouwvallig. De loogen van de zuivere „ Cement is het middel, om dit te voorkoomen, „ want de Oliën der Kalk vervullen het ledige, „ door zijne mededeeling, van de Cement en des„ zelfs loogen , de poriën der Kalk open vindende, „ vervullen dezelve, en dit maakt, dat fterke ver» band zoodanig dat geerj van beiden iets van  OEFENINGEN.' 9> „ zijn aart verliest, maar tezamen helpen, om een „ eeuwige verjleening te maaken. enz. enz." Wat zoude men voor befluit moeten opmaaken, indien het beweerde (voorzoo ver het verftaanbaaris,') waarheid ware? wat anders, dan dat noch de Dortfche,noch de Amfterdamfche, noch eenig ander Cement, een gefchikt middel kunne zijn, om, met verbinding van Kalk, eene fteenharde masfa te vormen! Wie toch heeft den Schrijver gemeld, (want hij heeft het zeker van hooren zeggen,) dat 'er in de Kalk olie zy? kon 'er wel iets dwaalender in de ganfche leere der natuurlijke ligchaamen aangevoerd worden ! En echter de Oiiêieiten, zoo als de Olie vervolgens genaamd wordt, zijn hier de werkende oorzaak eener eeuwige versteening! — Voorzeker in eene wasreld vol Kalk, het zij dezelve van kalkfteenen of fchelpen gebrand zij, is geen' enkelen druppel Olie voorhanden. Gevol- gelijk, bij aldien 'er van de intreding der olie, of Oliëteiten, uit de Kalk in de Cement, eene eeuwige verfleening moete ontftaan, dan heeft 'er nimmer, door middel van Kalk en Cement, eene tijdelijke verfleening, van den kortften duur, plaatsgehad. Eindelijk leest men op eene en andere plaats deezer wederlegging; „dat de Amflet-damfche Cement,na „ men ze bewerkt hadt, tot derzelver laagegeboorte, ,, datis,t0J den ftaat vanModder, was wedergekeerd."— Wien is niet bekenid, i, dat 'er uit modder geen jleen kan gebakken worden, maar dat daartoe Kleiftofte gevorderd wordt! 2, dat geen gebakken Jleen, geheel of gemaalen, op zich zeiven, of met Kalk vermengd, tot modder kan overgaan; zoo min als G 2 de  Ï69 CHEMISCH! ïN PHTSISCHE OEFENINGEN.' de ftoffe uit welke ze daargefteld is, te vóóren modder kunne geweest zijn! Op deeze, (geenszins op alle de overige) bijzonderheden , in gedachte zich zelf wederleggende Wederlegging voorkoomende, oordeelde ik alléén verpligt te zijn, eenigen aandacht te moeten vestigen; vermids zij als zuiver Scheikundige voorftellen voorkomen; zonder hierdoor voor of tegen eenig Cement iets te willen beweeren: Om dit onwederfpreekelrk met opzigt deezer beiden te doen, wordt niets minder verëischt, dan voornaameniijk : i, eene Scheikundige Ontleeding der Dortfche- en Amfterdamfche Cementen in derzelver Bejiaandeelen: 2, eene Vergelijking van deezen onderling; en 3, een Onderzoek der graaden of trappen van beider Verjleenend of Verhardend vermogen, in verbinding met Kalk, zoo wel in de droogte als in water. Ten bewijze mijner volkomen onpartijdigheid, befluit ik mijne Aanmerkingen , met te berichten, dat ik van oordeel ben, bijaldien de deugdzaamheid der Dortfche Cement, door langduurige ondervin. ding, niet boven allen twijfel ware, een gefchrift, als dat voorhanden, bij oordeelkundigen genoegzaam ware, om hen van dezelve niets dan een zeer Hecht denkbeeld inteboezemen; zoo zeker, als de zoodanigen, op het gezag van zulk een' Schrijver, in hun opgevat gunftig of ongunftig denkbeeld, met opzigt der Amfterdamfche Geoctroijeerde Cement, noch verfterkt, noch verzwakt kunnen worden. Amjlsrdam, 16 May, 1792. IS'B. Ik heb een aanvang gemaakt , (^dortsche en amst. cementen, deer midlel der Scheikundige Ontleeding, te onderzoden.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFENINGEN. nieuwste waarxeemingex ix de verwkunst, bestaande ix een aantal van proefondervindelijke voorschriften, om laken en wollen goederen te verwen. Proeven e i Waarneemingen ten nutte der Verwkunst, in de iaaren 1^72 en 1773, door den heer pörner uitgegeeven, zijn bij zijne landgenooten in aller handen, en met veel rcem bekend. Zijn oogmerk was door dien arbeid, dezulken, welken zich der Verwkunde wijden en dezelve oordeelkundig beoefenen, opmerkzaam te maaken, en te toonen dat de verwende zelfrtandigheden en ftoffen die men in de verwerijen gebruikt, op menigvuldige wijzen kunnen behandeld worden, zoodanig dat men niet alleen meerder fchakeeringen van koleuren kunne verkrijgen , maar ook meer voordeel in de behandeling der verwende Troffen kunne vinden. Hierom deelde hij eene groote menigte van proeven mede, uit welken bleek, welke veranderingen de verwende itofTen onuergaan , als men 'er onderfcheidene andere niet verwgeevende II. deel. H lig-  102 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ligchaamen bijvoege. Naardien de Chemie ons met de natuur en eigenfchappen der Zouten bekend maakt, en voornamenlijk toont, welke krachten en werkingen dezelven uitoefenen , met opzigte der opening en veranderingen van andere ligchaamen, zoo bediende hij zich voornamenlijk van de Zouten, als bijvoegfelen tot de verwende ligchaamen, en kwam daardoor op den weg, langs welken men gansch andere fchakeringen van koleuren met voordeel kan verkrijgen, die tot daartoe of onbekend, of voorzeker ten minden twijfelachtig en als in 't donkere waren. Het gebruik der Zouten bij de verwende doffen, en hunne werkzaamheid in de ligchaamen, bragt hem tevens op 't denkbeeld om ook verfcheidene en geheel ongevvoone vóórbereidingen met de voorwerpen die geverwd zouden worden, b. v. met wol, katoen, enz. te bewerkdelligeu; waarbij hij ontdekte, dat,naar maate de te verwene ligchaamen werden behandeld, de in dezeiven gebragte verwen verfchillende veranderingen , zoo wel ten aanzien der fchakeeringen, als ook ten opzigte der vastheid, verkreegen. Boor zoo menigvuldige vóórbereidingen ontdekte hij tevens , hoe veele koleuren eene grooter vastheid verkrijgen, dan men tot dien tijd toe hadt opgemerkt, en welke doffen niet ter vóórbewerking kunnen dienen , dewijl of de vastheid der verwdeeltjes wordt verhinderd, of de verwdeeltjes zelf in hunne hoedanigheid zulk eene verandering moeten ondergaan , dat zij geen bevallig aanzien verkrijgen, of zelfs geheel krachteloos worden. lm  OEFENINGEN. ICg In deeze befchouwing waren gedachte Proeven er, Waarnecmi'igen belternd, om in de Verwenjen 200 wel nieuwe en niet gebruikelijke behandelingen te ondemeemen , als ook om zich van verscheidene in gebruik zijnde nadeelige en onnutte bewerkingen niet meer ten nadeele te bedienen. Veele bekwaame mannen, welken de Verwkunst bij uit Hek en op eene gepaste wijze beoefenden, erkenden dit zijn oogmerk; maar tevens wenschten zij, dat gedachte heer pörner een uittrekfel der gemelde Proeven en Waarneemingen mogte leveren, *t welk de nuttigde behandelingen der te verwende ligchaamen, benevens de bruikbaarfte verwftofFen bevatte, zoodanig, dat zij, die zich met het Verwen in 't groot bezig houden, daardoor wierden onderricht , hoedanig zij zich van de bekend ge. maakte Proeven en Waarneeiningen met grooter voordeel konden bedienen, en zij tevens tot nieu. we voordeelige ontdekkingen ten zekerften en bondigiten geleidt wierden. Geduurende twaalf jaaren daarna nam de heer pörner nog een aantal van Proeven, en deedt gewigtige nieuwe ontdekkingen in de Verwkunst; ook hadt hij gelegenheid geduurende dien tijd in groote Verwerijen waarneemingen op te zamelen, en verfcheiden bewerkingen in 't groot te laaten verrichten. Dit een en ander noopte hem, om niet alleen een bloot uittrekfel van de reeds uitgegeèvène Proeven en Waarneemingen te vervaardigen, maar eene Aanleiding tot de Verwkunst te leveren, welke niet flechts veele nieuwe , onbekende bereidiaH 2 gen  104 CHEMISCHE EN PHYSISCHE gen en behandelingen, maar tevens ook veele bekende, edoch met veranderingen ondernomeue bc werkingen bevatren, en in 't algemeen voorfchriften geeven zoude , naar welken ieder Verwer , indien hij Hechts de tot Verwen gewoone kennis bezit, de opgegeevene bereidingen , op eene zekere en gefehikte wijze, in 't groot, met voordeel, zoude kunnen uitvoeren, en op gelijke wijze tot nieuwe en voordeelige onderneemingen mogt kunnen gckii worden. Deeze arbeid verdeelde hij in twee boofdafdeelingen, welke eerfte de Voorfchriften bevat der Hoofd* koleuren, zijnde die der rooden, geeien, biaauwen en zwarten : en behelzende de tweede, de Voorfchriften tot de met de Hoofdkoleuren voortenemene vermengingen, en dus naauwkeung bepaalde bereidingen veeier koleuren, van onderfcheidene foorten en fchakeeringeu. De Voorfchriften en Bewerkingen zijn , volgens de naauwkeuriglte proeven, ten klaarden opgegeeven, en gefchikt voor bewerkingen in 't groot; zoodanig, dat zij, welke zich met de uitoefening der Verwkunst bezig houden, zich terftond elk voorfchrift kunnen ten nutte maaken, en deezen, zonder verder onderwijs , tot bewerkingen in 't groot kun. nen aanwenden. Steeds bedoelende om deezen mijnen periodtken arbeid , ten meesten algemeenen voordeele mijner Landgenooten te doen dienen, zal het, onder anderen, ook één mijner aangelegende verrichtingen zijn, den Verweren van ftük tot fiuk met den zeer belangrijken arbeid des heeren pörners bekend te maa-  OEFENINGEN. T05 maaken; op zijn voetfpoor een' aanvang neemende met de Hoofdkoleuren en derzelver Schakeeringen; en deeze hebbende afgehandeld, zullen wij de koleuren, die door derzelver vermengingen ontftaan, verhandelen. Wij ruimen dan vooreerst hier eene plaats in voor de eerfte Clasfe der EERSTE AFDEELING. DE ROODE KOLEUREN,EN DERZELVER SCIIAKEERINGEN. Men telt verfcheidene foorten van Roode koleuren, de meesten derzelver kunnen tot drie clasfen gebragt worden. Eenigen zijn volkomen Rood, als b. v. Scharlaken, en het gemeeneRood, dat men uit de krap verkrijgt; anderen vallen in het geele, als het Steenrood en Vuurrood: anderen wederöm trek. in 't blaauwachtige, gelijk het Carmofijn , Perfikenbloeifemkoleur , Lila , Roozenrood en Vleeschkoleur. Hoewel men niet kan ontkennen, dat 'er nog verfcheidene koleuren zijn, die tot de Rooden kunnen geteld worden, offchoon zij tot geen der drie genoemde foorten behooren, naardien zij noch volkomen rood, noch geelrood, noch blaauwrood zijn, maar naar andere foorten van koleuren zweemen, van welken 'er veelerlije foorten van donkere en lichte bruine koleuren zijn; zoo kunnen dezelven nochtans, als men ze naauwkeurig befchouwe , H 3 Seens-  JOL' CHEMISCHE EX PH7SISCHE gjenszins tot de Rooden geteld worden, wa*.r5ia wij dezelven ook vervolgens ouder de Bruine koleuren zullen verhandelen. Hierom nu zullen ook aüe'én de genoemde drie foorten, namenüjk Volkomen Roode, Geelroode en Elaauwroode kokuren hier voorkomen , en derzelver bereidingen worden medegedeeld. EERSTE CLASSE. VAN DE VOLKOMEN ROODE KOLEUREN. Hiertoe behooren voornamenlijk het Schalakenrood en het Gemeenerood. Het Scharlakenrood wordt voornamenlijk door conchenille , en het Gemeenerood door krap,als mede door fernambukhout geverwd. Ieder deezer verwftofFen verëischt eene bijzondere behandeling, zoo als de volgende bewerkingen bewijzen. SCHARLAKEN. De vóórbereiding van het Laken wordt hiertoe op volgende wijze verricht. Wen doet in een' tinnen ketel , die naar eisch met water gevuld is, voor reder pond Laken, drie en één half looden Cremor Tartari. Als het water kookt, en de Cremor Tartari opgelost is , doet men 'er allengs drie en één half looden Tinöplosfing bij , en laat het eenige misnuten cóórkooken. Nu doet men het Laken 'er in, en  ÖEFENINGEïf. 107 en na hetzelve twee uuren gekookt heeft , wordt het'er uitgewonden, voords laat men het uitdruipen en koud worden. De verwloog voor het Scharlaken maakt men aldus : Men vult insgelijks een' tinnen ketel met wa« ter, en doet 'er, voor ieder pond Laken, één half lood Cremor Tartari in ; zoo dra het water begint te kooken, doet men 'er twee looden fijn gewreeven Conchenille bij, roert alles met een dunnen houten ftok wél óm, en laat het eenige minuten kooken. In dit kookend vogt giet men allengs twee looden Tinöplosfing, roert het wél óm, en doet het Laken, zoo fpoedig als mooglijk is, in het vogt, waarin hetzelve, geduurende eenige minuten, lloor middel van den rol, fpoedig agter malkander wordt dóórgewonden. Daarna laat men den rol flechts langzaam loopen , en het Laken één uur kooken. Vervolgens windt men het 'er uit, laat het uitdruipen en koud worden. Ten laatflen fpoelt men het in zuiver water, en laat het aan eene belommerde en luchtige plaats behoorlijk droogen. De koleur is fchoon Scharlakenrood. A A N M E U K I N G. In dit voorfchrift is het gewigt der ftoffen, tet vóórbereiding van het Laken, alsmede die ter verwing, voor één pond Laken bepaald, opdat men, een gansch ftuk Laken willende verwen, terftond de hoeveelheden vinden, en naar de zwaarte van het Laken vermeerderen kunne. Wil men, b. v., een H 4 ^  ïo3 CHEMISCHE EX PHVSÏSCHE fiuk Laken van zestien ponden op deeze wi?zs Scharlakenrood verwen, dan hebbe men Hechts de genoemde Troffen zestienmaalen te vermeerderen; zoo blijkt, dat tot zestien ponden Laken een en drievierde ponden Cremor Tartari en even zoo voel Tinoploifing, ter vóórbereiding; en tot de verwing egt looden Cremr Tartari. één pond Conchenille, ta één pond Tinöplosfing verëischt worden. Hoe.naauwkeuriger men het gewigt der ftoffen ter voorbereiding en verwing ten opzigte van het Laken behartigt, zoo veel te ztkerer bereikt men het doelwit, waardoor mtn fteeds dezelfde koleur weder verkrijgt , welke men gehadt heeft. Eén der voornaamfte oorzaak:n, welke ik zoo wel voor mij' zelven als in Venverijen befpeurde, waarön men veeltijds dezelfde koleur, wtlke te wagten ftond , niet verkrijgt, is, dat men niet naauivkeurig genoeg het gewigt der ftcffe in verbinding van dat dcs Lakens, of der te verwene goederen in 't oog houde. Ook fpieekt het van zelf, dat men op de overige omftanriigheden bi) het verwen behoorlijk zijnen aandacht moet vestigen , naardien veeltijds eene nietsfehijnende omftandigheid eene blijkbaare verandering te wege brengt , van welke men zelden de waare oorzaak weet te verklaaren. De Schr.riakenverwing verëischt eigenlijk de bewerking m een' filmen ketel,'naardien de ondervinding leert, dat het Laken in een' koperen ketel vlakkerig wordt, of zelfs de Scharlakenkoleur niet verkrijgt, gelijk ik dit zeif heb ondervonden. De oorzaak hiervan is , dewijl de zuure zouten , en bijzon- der  e E F E X I X G E X. 109 der de TinSplosiïng,geduurende de kooking, hetko. per aangrijpt, ec van hetzelve iets oplost, en deeze opgeloste deelen zich met het vcgt ter vóórbereiding zoo wel als met dat ter verwing verëenigen, en der venvloog eene andere hoedanigheid geeven, zoo dat dezelve bedorven wordt. Men kan, wei is waar, deeze verwing wel in goede en nieuw vertinde ko» peren ketels verrichten, dan naardien het veninlel riet lang tegenhoude, zoo is deeze behandeling onzeker; en hierom moeten deeze bewerking, alsmede alle behandelingen tot welken Ticöplosfing vercischt wordt, in tinnen ketels verricht worden. Ter vóórbereiding van bet Laken, moet tot een recht goed en vuurig Scharlaken Crerncr Tartan cZ>) en Ticöploslicg gebruikt worden. Tot nog toe heb ik fteeds gelijke deelen van beiden als de beste hoeveelheden bevonden, hoewel ik niet wil ontkennen, dat een weinig minder Cremor Tartari dan Tinöplosüng insgelijks nuttig is; men moet flechts in 't oog houden, dat de hoeveelheid der Crerncr T-irtari niet die der Tinöplosflng te boven gaa , dewijl, zulks plaats hebbende , het Scharlaken aanmerkelijk zwakker wordt, bleeker uitvalt, en in 't algemeen veel van zijne bevalligheid verliest. De Tinöplosfirjg is een onvermijdelijk noodwendig (£) Men neerne Wrnfleenkristillen (Crj,?al!i Tartari), ;e ftampe ze zelf, om niet voor eene wel eens vervalsctj. te zoogenaamde Cremor Tartari, (welke niets anders dan gepnlverifeerde WijnüeeDkristaiien is,) één ft. per pond steerder te beraakn, - u 's  IIO CHEMISCHE EN PHYSISCHE dig bijvoegfel, zonder welke men geen echt ert fchoon Scharlaken kan verkrijgen. De volgende bereiding heb ik tot hiertoe zeer goed bevonden: Men vermengt één pond goed Sterkwater met één pond water, en doet 'er drie looden Ammoniakzout bij. Als hetzelve is opgelost, roert men het mengfel wél óm, en doet 'er allengs vier looden zuiver Tin bij. Het tin moet op den draaibank aan kleine flukjes dun gedraaid zijn, en voor en na in het oplos» vogt gedaan worden. Het beste is, niet meer dan een agtfte lood tevens 'er in te doen, en telkens zoo lang te wagten tot dit opgelost is ; zoodanig vaart men voord, tot de vier looden tin ten eenenmaale zijn opgelost. Daarna fchudt men de oplosfing fterk dóór, laat dezelve 24 uuren ftaau, en nu is zij ten gebruike gereed. Hoe langzaamer do oplosfing des tins verricht wordt, zoo veel beter is de ter Scharlakenverwing gemaakte Tinöplosfing, naardien de ondervinding leeraart, dat, wanneer het tin op éénmaal of in groote hoeveelheid wordt opgelost, 'er eene menigte van dampen oprijzen en verlooren gaan, 't welke geene plaats heeft, wanneer de oplosfing langzaam volbragt wordt. Hoe meer de dampen bewaard blijven, hoe krachtiger is de Tinöplosfing, en zoo veel vuuriger en bevalliger wordt het Scharlakenrood ; de Tinöplosfing moet in een glas met een ingeflepen glazen flop wél bewaard worden ,  e ï f e n in 3 ê s. in¬ den, en 'zoo doende kan dezelve zeer lang in volle' kracht blijven; gelijk ik heb waargenomen, dat eene wél bewaarde Tinöplosfing na één jaar even zoo vermogende is als toen zij bereid was (*)• Men kan door de Tinöplosfing alleen, indien de overige omlhndigheden naar eisch worden waargenomen , uit de Conchenille Scharlaken veiknjgen; andere metaalifche oplosfin gen, b. v., van zilver, kwik, wismuth en zink, bewerken zulks niet; 'hoewel niet kan ontkend worden , dat ook deezen zomtijds bij andere foorten van koleuren bruikbaar zijn. Na dat het Laken met Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereid is, kan men het, koud geworden zijnde , terltond in de verwloog doen ; ook heb ik ontdekt, dat als men het van 24 tot 48 uuren in de koud geworden verwloog laate liggen , en alsdan laate afdruipen , zulks meer voor- dan nadeelig is , terwijl daardoor de koleur niet alleen levendiger, maar ook vaster wordt. Als men wat meer Cremor Tartari neeme, dan ik heb voorgefchreeven, dan verkrijgt men insgelijks een goed Scharlakenrood , 't welke echter minder vuurig en fchoon is. De Conchenille moet in een' zuiveren fteenen mortier , kort vóór men ze gebruïke, zeer fijn gewreeven worden. Zommigen raaden aan, (*) Men vergelijke met dit voorfchrift eene deswegens, uitvoerige verhandeling, medegedeeld in mijae Chemifche Oefeningen. D. i. Afd. 3. bladz. po.  112 CHEMISCHE EN PHYSISCHE aan , om dezelve met de Cremor Tartari te wrij. ven, zijnde dit niet te verachten, naardien daar. door de verwende deelen der Conchenille geopend worden, zoo dat daarna hei kookende water dezelven fpoediger kan uittrekken, waardoor de verwloog krachtiger wordt. Wanneer dit vogt kookt, giet men de Tinöplosfing 'er in , en doet 'er terilond het naar eisch vóórbereidde Laken bij. Dit moet voornamenlijk in 'c oog gehouden worden: want als men de Tinöplosfing tegelijk met de Cremor Tartari in het vogt doet, en 'er daarna de Conchenille bijvoegt, zoo wordt het Scharlaken niet zoo vuurig en bevallig, dan wanneer de Tinöplosfing 'er na de Conchenille wordt ingedaan. Men kan zich ook nog van eene andere wijze van behandeling bedienen, welke ik insgelijks hebbe goed bevonden. Men laat namenlijk in eenen kleenen tinnen ketel een half lood Cremor Tartari met twee looden Conchenille in anderhalf pond water kooken, en doet, wanneer hft kookt, 'er twee looden Tinöplosfing bij. Dit gefchied zijnde, laat men het onderiirg een vierde uur zagtskens kooken, neemt voords den ketel van het vuur, laat het vogt koud worden , giet alles bij malkanderen in eere glazen flesch, en bewaard deeze Conchenilleoploffiog. Dezelve is van veel nuttigheid, kun» nende men ze, wanneer ze van 24 tot 48 uuren gedaan heeft, met voordeel tot Scharlakenverwen aanwenden; want ik heb befpeurd-, dat de Conche. nille op deeze wijze meer ontfioten en werkzaamer wordt,  OEFENINGEN. 113 wordt, meer in de vezelen van het Laken indringt, en een bevalliger Scharlakenrood levert. Het verwen met deeze oplosfing wordt aldus verricht: Men laat eene verëischte hoeveelheid waters in een' tinnen ketel kooken, en giet 'er de te vóó.ren wél ómgefchudde opgeloste Conchenille bij. Vervolgens doet mei', het. door Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereidde Laken in de loog , en behandelt hetzelve gelijk in No. 1. vermeld is» Wie deeze wijze van verwen wil beproeven , zal ontdekken , dat het Scharlakenrood nog bevalliger is , wanneer men eerst Cremor Tartari, Conchenille en Tinöplosfing, zonder deeze thans befchreevene toebereiding, in den ketel doet. Behalven deeze behandelingen kan men de opgeloste Conchenille nog op eene andere wijze gebruiken. Men kan de hejft derzelve in den ketel gieten, het Laken 'er in doen en verwen. Als het 'cr een half uur in gekookt heeft, kan men het ópwinden, en de overige helft in het vogt gieten, en terftond het Laken weder in den ketel laaten, en verder goed verwen: of men verdeelt weder de helft, en doet Hechts daarvan één deel in de loog, met oogmerk, om eene andere fchakeering van Scharlaken te verkrijgen. Men kan met deeze oplosfing naar wélgevallen te werk gaan; zoo dat men zoodanig eene fchakeering, welke men begeeie, op eene gemakkelijke en zekere wijze verkrijge. Voor 't overige kan men ook deeze Conchenilleoplosfiug zeer gereed tot vermengingen met andere ko-  114 CHEMISCHE EN" PHYSISCHE koleuren , b< v. , met geelverwende loogen, met indigcöplosfingen, met krapkookfels, enz. vermengen; en, naar maate men meer of minder neeme, onderfcheidene en geheel bijzondere fchakeeringen verkri'gen, n2cr gelande het Laken tevens op onderfcheidene wijzen is vóórbereid; zoo als in 't vervolg door voorbeelden zal worden aangetoond. Men moet flechts in t oog houden, dat, als men deeze Conchenilleöplosfingen tot vermengingen wil gebruiken, men altoos het gewigt daarvan, zoo wel als dat der overige bijgevoegd wordende ftoffen , naauwkeurig gadeflaa , en geenszins de vermenging naar goeddunken verrichte : cp dat men ten allen tijde zoodanige fchakeering welke men ééns heeft daargefield, weder kunne verkrijgen. Naardien men bij het verwen in 't algemeen, en bij het Scharlakenverwen in 't bijzonder , niet te raauwkeurig en zuiver kan handelen , zoo heb ik cok bij de bereiding der Scharlakenlcog (No. i.) getoond, dat men zich ter roering van een dennenhouten ftok hebbe te bedienen, dewijl het dennenhout het minfie van eene zelrïtandigheid bezit, die de verwloog kunne verontreinigen of veranderen; cn integendeel eiken-, beuken- en andere houten, zoodanige zelfftandigheden bevatten, die de verwloog kunnen verontreinigen. Deeze, hoe kleenfchijnende omtlandigheid, is nochtans, ten minden bij het Scharlakenverwen, van aanbelang, naardien men een te fraaijer Scharlakenrood verkrijge, hoe zuiverer en naauwkeuriger men de bewerking verricht?. Een tot het Scharlakenverwen reeds gebruikte den- nea  OEFENINGEN. "5 oen {tok, kan 'er meerder toe worden gebezigt, en is zelfs beter, indien men hem zuiver bewaare. '£r is nog eene gewigtige omftandigheid bij het voorfchrift ter Scharlakenverwing (No. i.) aangemerkt, dat men ook bij andere koleuren wel mag behartigen; te weeten, om het Laken of het wollen goed zoo ras als mogelijk in de verwloog te doen en dóórtehaalen, opdat het ganfche allerwegen door de verw gelijk worde dóórdrongen. "Wie dit niet waarneemt , zal doorgaande ongelijk geverwde goederen verkrijgen, en bevinden, dat het begin des fluks eene verzadigder koleur dan het einde des zeiven heeft, 't geen men echter vermijdt, wanneer het ftuk terftond ijlüngs wordt dóórgehaald. Ditgekhied zijnde, dan kan men voords, zoo lang het ftuk Laken in de kookende loog blijft, hetzelve langzaam doen dóórloopen, naardien alsdan de overige behandeling door kooking flechts ter meerdere bevestiging en verzadiging der aan de wollen vezeltjes gebragte verwdeelen dient. De gelijkmaatige verwing van een ftuk Lak of ander goed , kan men des te zekerer verkrijgen, als men zich van de voorvermelde op» losfing der Conchenille bediene. Men giet namenlijk Hechts de helft van de tot eene Scbarlakenioog bepaalde Conchenilleöplosüng in den ketel, en laat het Laken 'er fpoedig dóórloopen , daarna windt men het ijllings op, doet de overige helft in de loog, en laat het eene eind des La« kens, dat bij de eerfte verwing het laatfte in het vogt kwam, 'er nu eerst in. Op deeze wijze wordt het ganfche ftuk gelijkelijk geverwd. Na  Il5 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Na het Laken geduurende dén uur in het koekend vogt geweest is, Iaat men het daarna 'er uitwinden, en ijliings bekoelen. Het water waaiïn het zal gefpoeld woraen moet volkomen zuiver zijn, naarJien anders de koleur eene verandering ondergaat , en zelfs vlakkerig wordt. Indien men alles i a-uv.keurig heeft gade gellagen , zal het niet misfen , dat men volgens het in No. i. opgegeeven voorfchrift, een fraai Scharlakenrood verkrijge. N°. 2. SCHARLAKEN. Een ander Scharlaken wordt op volgende wijze verkreegen: Het Laken wordt volgens No. i. vóórbereid. Ter verwloog neemt men op elk pond Laken twee looden fijn gewreevene Conchenille en vier looden Tinöplosfing; maar geene wijnüeenkristallen. Men behartigt overigens alles, wat in No. i ter bereiding der loog en behandeling des L:.kens in dezelve is aangeweezen. Het Ldc;ii verkrijgt eene fchoone Scharlakecroode koleur. AANMERKING. Dit Scharlakenrood is wat lichter, dan de koleur van No. i; maar het is ook iets zwakker. Naardien de beminnaars van het Scharlaken niet denzeifdeu fmaak hebben, deezen eene lichte, geenen eene donkere Schailaken koleur begeeren, zoo moer men ook onderfcheidene foorteu van Scharlaken vree»  OEFENINGEN. IT7 weeten te vervaardigen. Bij de bereiding van het hier No a aangevoerde Scharlaken, zijn de Wijnfteenkristallen weggelaaten, waardoor deeze verandering in de verwloog ontftaat, dat de verwdeeltjes derConchenille meer verhoogd en verdunt worden, zoo dat de koleur lichter, maar ook tevens zwakker wordt. De oorzaak beftaat hieiïn: de Tinöplosfing werkt met grooter kracht op de verwdeeltjes der Conchenille; daar integendeel door de Cremor Tar' tari het vermogen der Tinöplosfing verminderd wordt. Hiermede willen wij niet zeggen , als of door de Cremor Tartari de verwdeeltjes derConchenille niet zouden veranderd worden, naardien zulks tegen de ondervinding ware, en men door proeven kunne toonen, dat de verwdeeltjes der ConchenilJe, door middel der Cremor Tartari, eene bruinach* tige, of bruinaehtig-roode koleur leveren ; maar wij willen alleen te kennen geeven, dat de Tinöplosfing , welke een werkzaam mineraal zuur bevat, door het zwakkere plantenzuur, 't welk de Cremor Tartari bezit, benevens de daarbij zijnde olieachtige en aardfoortige zelfftandigheden, door de vereeniging met de Cremor Tartari , eene gematigder en eeuigszins veranderde eigenfchap verkrijge, waardoor de verwdeeltjes der Conchenille niet zoo verhoogd, maar tevens ook op eene andere wijze veranderd worden, dan wanneer 'er alleen Tinöplosfing ware bij gekoomen. De verandering der verwdeeltjes beftaat daarïn: dat door de Cremor Tartari een weinig meer van dezelven worden ontfloten, deezen daarmede worden verëenigd , en tegelijk met de Tinkalk nedergeploft, waardoor de hoogte der ko- II. DEEL. I ]eyf  llS CHEMISCHE EN PHYSISCHE leur gematigd en tegelijk iets ver^adigder wordt. Als men de juiste hoeveelheid der Cremor Tartari en Tinöplosfing treffe, dan zal men fteeds uit de Conchenille een zeer verzadig Scharlakenrood verkrijgen. Minder Cremor Tartari dan Tinöplosfing maakt het rood hooger ; daar integendeel de koleur meer verzadigd wordt, als men van beiden gelijke deelen neeme. Maar het hangt ook tevens van de hoeveelheid der Conchenille af; als men van dezelve minder neemt, dan van de Cremor Tartari en de Tinöplosfing, zoo zal de koleur altoos lichter en zoo veel te bleeker zijn , hoe meer de twee gemelde zelfftandigheden b^ven de hoeveelheid der Conchenille gaan. Neemt men daarentegen meer van de Conchenille, zoo za! de koleur donkerer uitvallen. Bij voorb. Eén pond Laken in eene loog van twee looden Conchenille, zóó veel Cremor Tartari, en zóó veel Tinöplosfing gekookt , levert eene verzadigde en goede Scharlakenroode koleur. Dezelfde koleur, maar lichter, verkrijgt één pond Laken , als het in eene loog van twee looden Conchenille, vier looden Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing gekookt wordt. Nog eenigszins lichter valt de koleur uit, als de loog uit twee looden Conchenille, twee looden Tinöplosfing, en vier looden Cremor Tartari beftaat. Maar als men tot de loog twee looden Conchenille, twee looden Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing neemt, dan verkrijgt men nog eene eenigszins lichter koleur. Hieruit blijkt, dat de koleur fteeds lichter uitvalle, naar maate de Cremor Tartari en de Tinöplosfing de hoeveelheid der Conchenille te boven gaan. •Maar hierbij moet men aanmerken, dat de koleur,  OEFENINGEN. 119 welke van twee looden Concheniile , vier looden Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosling .wordt verkreegen , een weinig' verzaüigder is , dan die koleur, welke van twee looden Conchenille, twee looden Tinöplosfing , en vier looden Cremor Tartari ontftaat, offchoon in deeze loog de helft min. der Tinöplosling is. De lichtfle maar tevens ook de zwakfie der hier vier vermelde koleuren, is die, tot welker zaamenfteiiing meer Tinöplosfing dan Cremor Tartari , namenlijk twee looden der laatfte en vier looden der eerstgenoemde, koomt. Ingevolge dit alles fchijnt de ondervinding te leeren, dat men tot de Scharlakenloog niet te veel Tinöplosfing , en dezelve het beste in verbiuding met de Creir.or Tartari neeme , edoch zoodanig, dat de Tinöplosfing en Cremor Tartari in evenredigheid der hoeveelheden, die der Conchenille niet te veel overtreffe, naardien de koleuren al te licht en niet genoeg verzadigd, en , bijaldien men te veel Tinöplosfing neeme, daarenboven nog zwak worden; hierbij koomt nog, dat de vastheid der wollen vezelen wordt verminderd , indien de hoeveelheid der Tinöplosfing te groot ia (*). Begeert men nochtans een licht Scharlakenrood, dan moet men veeleer de hoeveelheid der Cremor Tarari vermeerderen , als waardoor de koleur, zonder nadeel des (*) Dit liatfie is niet te vreezen; ingevolgtrekking det uitmuntende, in onze Chem. Oefen. (D. II. AfJ. 3-bl. 49-87-) medegedeelde proeven van den Heer gïielin, om door süddel via Sterkwater geel te verwen. I 2  *20 CHEMISCHE EN PHYSISCHE des Lakens , lichter , en tevens eenigszins vaster wordt. Men kan zich ook ter Scharlakenverwing, behalven de Cremor Tartari, nog van andere bijvoegzelen bedienen: als bij voorbeeld, gemeen zout, en Ammoniak-zout, die , offchoon zij minder goed dan de eerstgemelde zijn, nochtans zomtijds ter verkrijging van eene bijzondere fchakeering van Scharlakenrood kunnen gebezigd worden. De volgende bewerkingen mogen tot voorfchriften dienen: N». 3. SCHARLAKEN. Eén pond Laken , vóórbereid volgens No I , in eene loog van een half lood Cremor Tartari, twee looden Conchenille , twee looden Tinöplosfing , en vier looden Keukenzout gekookt , en voords als No I behandeld, levert een Scharlakenrood, dat Haar 't Tigchelfieenkoleurige zweemt. AANMERKING. Door het Keukenzout wordt de kolenr eenigszins lichter en bleeker, zoo dat men eene bijzondere bruikbaare foort van Scharlakenrood verkrijge. Ook wordt het Laken in deeze loog meer dan in vóórgaande bewerkingen met de verwdeelen- doordrongen, zoo dat het op de fnede minder wit is. Als men in ftede van Keukenzout, Ammoniakzout aeemt, dan verkrijgt men een nog bleeker rood, \  OEFENINGEN. ïtl "t welke ook tevens zwakker en niet roo bruikbaar is. Als men één pond Laken in eene loog van twee looden Conchenille en tien looden Wijnazijn, zonder Tinöplosfing , kookt, dan verkrijgt het Laken eene roode koleur, dat tot de donkere Scharlakenkoleur behoort. Wij moeten nog van een bijzonder bevallig Scharlakenrood fpreeken, dat men door middel des Suikers kan verkrijgen. Deeze behandeling is, wel is waar, tot hiertoe niet gebruikelijk geweest, maar men kan 'er zich met voordeel in 't groot van bedienen. Men kookt namenlijk één pond Laken, na de reeds dikwijls gemelde wijze van voorbereiding, in eene loog van twee looden Conchenille, vier looden Tinöplosfing, en agt of tien looden witten Suiker, geduurende één uur, en behandelt het voords naar eisch. Op deeze wijze zal men een fijn Scharlakenrood verkrijgen, dat eenigszins bleeker dan No i , bevalliger dan No a , en ia 't algemeen zeer fraai is. Uit deeze bier aangeweezen onderfcheidene bereidingen der Scharlakenkuip, met Keukenzout, Ammoniakjout, Wijnazijn en Suiker, blijkt duidelijk , dat 'er veele bruikbaare fchakeeringen van Scharlakenrood knnnen verwekt worden, naar maate men zich van ondetfcheidene bijvoegzelen ter bereiding der verwloog bediene. Keukenzout is een nuttig bijvoegzel, en daardoor wordt eene bijzondere foort van Scharlaken ten voorfchijn gebragt. Maar het is volftrekt nodig dat men de juiste hoeI 3 veel.  182 CHEMISCHE ES PHVTSISCHE veelheid legen cTe overige inmengzelen vinde. In de boven aangeweezen bereiding met Keukenzout zijn, tegen een half lood Cremor Tartari, twee looden Conchenille, en twee looden Tinöplosfing, vier looden Keukenzout bepaald. Dit is de grootfie hoeveelheid, waardoor een bijzonder en bruikbaar Scharlakenrood kan verkreegen worden. Als men van het Keukenzout flechts twee looden, of nog minder neeme, dan verkrijgt men een nog bevalliger Scharlakenrood, dat wel altoos lichter dan _Nb I is, maar niet zoo bleek uitvalt, dan wanneer men vier looden Keukenzout heeft genomen. Het Ammoniakzout kan ook gebruikt worden, maar men moet vooral nog minder van hetzelve dan van 't Keukenzout neemen. Doch dewijl het laatstgenoemde vrij onkostbaarer is , is deszelfs gebruik ook voordeeliger. Door Wijnazijn erlangt de Scharlakenloog zoodanig eene verandering, dat de koleur op het Laken eenigszins donkerer wordt. Dus moeten de verwende deeltjens der Conchenille door den Azijn werkzaamer en menigvuldiger in en aan de vezelen des Lakens gebragt worden , 't geene ook hieraan blijkt, dat het op deeze wijze geverwde Laken op de fnede minder wit dan bij No i en 2 is. Daarenboven werdt ook door de olie- en (lijmachtige deelen des Azijns de fcherpe eigenfehap der Tinöplosfing gematigd, zonder dat het vetmogen derzeive ter verwekking van Scharlakenrood verzwakt wordt. Aangaande het gebruik des Suikers is aantemerken , thu. dezelve, offchoon tot hiertoe in geen gebruik zijn-  o i r e s i x g e x. 123 zijnde, zeer nuttig fchijnt. Want de Suiker is eene zoutige zelfftandigheid, welke veele olie- en flijmachtige deelen bevat, waarmede een zuurzout is verbonden. Door deeze menging wordt de bijtende kracht derTiriöplosfing ook gematigd, zonder dat het vermosen derzelver ter verwekking van het Scharlakenrood verminderd wordt. De door middel des Suikers verwekte Scharlakenkoleur heeft een bevallig aanzien, en prijst dus het gebruik des Suikers aan. Ammoniakzout is een minder nuttig bijvoegzel, maar kan in dit opzigt vermijd worden. De Yitriooien, de witte, blaauwe en groene, zijn volkomen nutteloos en nadeelig, als door welken de loog geheel en al veranderd wordt. Even zoo zeer zijn koperen en ijzeren werktuigen ter Scharlaken vervring nadeelig. N°. 4. scharlaken. Eene zeer voordeelige bereiding eener Scharlaken* kuip is de volgende: A. Men doet in een' tinnen ketel vijf looden Cre^ trvr Tartari, en vult den ketel met water. Wanneer het water aan de kook is, doet men 'er vijf looden fijn gewreeven Conchenille bij; roert alles wél óm, en laat het kooken. Nu giet men 'er allengs tien looden Tinöplosfing bij , en laat het, ongeroerd zijnde, een paar minuten kooken. AlsI 4 dan  124 CHEMISCHE EN' PHYSISCHE dan doet men, met de verëischte behoedzaamheid, één pond Laken, dat volgens No i vóórbereid is in de loog, en laat hetzelve zóó lang kooken, tot het vogt bijna tot de helft verwazemd is. Nu windt men 'er het Laken uit, laat het boven den ketel afdruipen , en behandelt het voords, als reeds getoond is. B. In de overige loog doet men één pond Krap, vult den ketel weder met heet water, genoegzaam vol, en laat het vogt kooken. In het kookende vogt doet men een half pond Laken , dat volgens No i vóórbereid is, en laat het zóó lang kooken, tot het vogt tot de helft is uiïgewaazend : alsdan neemt men het 'er uit, en behandelt het als vóóren. Op deeze wijze verkrijgt men een Half-Scharlaken , van eene fchoone fchakeering. C. Bij de nog oveiige loog doet men nogmaals één pond Krap , en handelt als op de zoo even gezegde wijze. Hieiïn kan men nog een ftuk Laken van 16 of 18 looden kooken, het welk eene bevallige koleur verkrijgt, die naar't geelachtige zweemt, en genoegzaam tot de Vuurroode koleuren behoort. AANMERKING. Deeze, offchoon niet gewoone behandeling, kan met voordeel worden ondernomen. Wie volgens dezelve drie ftukken Laken wil verwen, het eerfte ter zwaarte van zestien ponden, en de beide anderen ieder van agt of negen ponden; zal, de aangeweesene hoeveelheden der ter verwing nodige ftoffen naar  OEFENINGEN. I2J naar eisch vermeerderende , de gemelde koleuren verkrijgen. Deeze verwloog fchijnt, wel is waar, kostbaar te zijn, doch men verkrijgt ook een zeer verzadigd en een zeer vast Scharlakenrood. Als men drie vierde der kosten van de drie Hukken Laken, voor het eerst geverwde ftuk berekend , en het overige voor de beide anderen bepaale, dan zal men moeite en kosten rijkelijk beloond vinden. Want, wanneer 'er een duurzaam en verzadigd Scharlakenrood wordt begeerd , zoo kan men het langs deezen weg verkrijgen; naardien de vezelen des Lakens met eene genoegzaame hoeveelheid van de verwdeeltjes der Conchenille verzadigd en vervuld worden. Hier van daan dan ook, dat zulk een Scharlaken genoegzaam geene witte fneedevertoont, ten klaarden bewijze, dat de koleur genoeg in de vezelen zij dóórgedrongen. Men gelooft wel algemeen , dat een echt geverwd Scharlaken op de fnede moet wit zijn, en houdt dit voor een zeker kenmerk van deszelfs echtheid. Dan de oorzaak beftaat veeltijds hierin, dat de loog niet met de vereischte hoeveelheid verwdeeltjes vervuld is, zoo dat het Laken niet geheel en al kan doordrongen worden; hoewel men niet kunne ontkennen, dat de met de Cremor Tartari en met de Tir.öplosfing vereenigde verwdeeltjes der Conchenille, eene zoodanige hoedanigheid hebben verkreegen, dat ze zich fchielijk aan de vezelen des Lakens hechten, en te. vens fchijnen te verhinderen , dat in het midden van 't geweeven goed de verwdeeltjes zoo lig. I 5 te-  125 CHEMISCHE E y PHYsISCHE telijk kunnen gebragt worden. Maar doorgaans is de oorzaak dat het Scharlakenrood of ook anders ge» verwd Laken op de fnede wit is , in de met geene genoegzaarae verwdeeltjes beladen loog te zoeken. Van daar koomt het ook, dat, naarmaate men veel of weinig van de ter loog verëischt wordende venvftoffen in dezelve doet , men onderfcheidene lichte of meer donkere fchakeeringen verkrijgt, die echter ook een groot verfchil in vastheid toonen. Uit dezelfde kuip kan men tevens , volgens gedachte wijze, doormiddel van een matig bijvoegzel van Krap, een Half-Scharlaken verkrijgen, dat een bevallig aanzien heeft, en langs dien weg met voordeel kan bereid worden. Alleen moet men in 't oog houden, dat men, zoo dra de Krap in den ketel gedaan is, en het vogt begint te kooken, het met Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereidde Laken 'er terfhond indoet, en niet lang boven een halfuur laate kooken. Als het Laken te lang gekookt wordt, dan wordt de koleur van het Scharlaken minder vuurig, en valt meer in 't bruin- of geelbruinige, naardien de in de Krap aanweezende geel- of bruingeel verwende deelen zoo veel te meer ontwikkeld worden , naar maate dezelve langer kookt. Men heeft juist bij de genoemde bewerking hiervoor niet ligt te vreezen , naardien 'er flechts eene matige hoeveel, beid Krap bij is, en 'er zich altoos eene genoegzaame hoeveeiheid aan verwende deelen der Conchenille in bevinden ; het fchijnt echter beter te zijn, als men het Laken 'er niet al te lang in laate , naar-  o i r e x ix c i s. 127- naardien de ondervinding leerlart, dat de koleur levendiger worde, als het Laken niet boven een haif uur in de loog blijve. Alhoewel de kuip , waarin twee ftukken LaVen geverwd zijn, eene aanzienelijke hoeveelheid Conchenilledeeltjes verlooren heeft, zoo zijn dezelvea nochtans door het bijvoegen der Krap verhinderd om zich allen in de vezelen van het Laken te plaatzen, waardoor dan het vogt fteeds nog eenige verwende deeltjes der Conchenille bevat; zoo dat men, als men op nieuw eenige Krap in dezelfde loog doet, nog één ftuk kan verwen, dat een bevallig rood verkrijgt , maar welk echter van de koleuren der vóórgaande ftukken eenigszins verfcheiden is, en meer in 't geele valt; waaruit blijkt, dat nn de verwende deelen der Krap de overhand hebben, en de Concheuille-deelen genoegzaam geheel en al opgenomen zijn. Het nu overblijvende vogt heeft fiechts eene zeer geringe kracht meer, en kan dienvolgens worden weggeworpen. De ia No r, 2, 3 en 4 gegeevene Voorfchriften ter bereiding eener Scharlakenkuip, kunnen tot meer foortgelijke bereidingen aanleiding geeven, zoo dat ieder, die hierbij het wezenlijke betrachte, nu tot meer veranderingen in 't Scharlakenverwen kunne koornen. De hoofdzaak beftaat hierin, dat men zich van de Cremor Tartari en TinÖplosüng bediene ter ontfiuking der verwende Conchenille-deeltjes , en de vezelen des Lakens of der wolle gefchikt maake, om de werkzaam gewordene verwdeeltjes der Conchenille Of-  liS CHEMISCHS EX PHYSISCHE opren eemen , en zoodanig eene koleur re verwekken , die men Scharlaken noemt. Hiertoe nu is de vóórbereiding des Lakens met Cremor Tartari en Tinöplosfing de beste en gebruiklijkfte. Zonder dezeiven , en vooral zonder Tinöplosfing , zal men nooit een recht volkomen fchoon Scharlakenrood verkrijgen. Men kan wel het Laken door bloote Cremor Tartari, of ook enkel door Azijn, zonder Tinöplosfing, insgelijks ter aanneeming eener Scharlakenkoleur vóórbereiden, gelijk men ook bloot door Tinöplosfing, zonder Cremor Tartari en zonder Azijn, de vóórbereiding kan verrichten; maar die door- Cremor Tartari en Tinöplosfing is nochtans fteeds de beste; want enkel Cremor Tartari geeft der koleur geen zoo vuurig oog, zoo als enkele Tinöplosfing de koleur minder bevestigd, dan verbonden met Cremor Tartari; gelijk daarenboven enkele Tinöplosfing de vezelen des Lakens, of deszelfs vastheid verzwakt. Zoo nuttig als nu ter vóórbereiding des Lakens Cremor Tartari en Tinöplosfing zijn, even zoo dienftig en nodig zijn zij ook voor de verwloog zelf. Zonder Cremor Tartari kan men wel eene Scharlakenloog bereiden en verkrijgen; maar niet zonder Tinöplosfing ; daarentegen kunnen met laatstgenoemde andere bijvoegzelen worden verbonden, zoo dat men daardoor onderfcheidene fchakeeringen van Scharlaken kan verkrijgen. In verfcheidene Verwerijen, welke ik gelegenheid had cm te bezoeken, heb ik veelerhande behandelingen gezien ; en genoegzaam, mag ik zeggen , heeft  O r F E X I N G Z X. 129 heeft iedere Verwerij haare eigene wijze, van welke allen echter geen geheim maaken; zoo, dat mij verfcheiden voorfchriften zijn medegedeeld, volgens welken ik gedeeltelijk zelf proeven nam , en ten deele in 't groot liet neemen, om te ontdekken, of 'er miffchien bijzondere voordeden uit te trekken mogten zijn. Volgende voorlchriften kunnen ten voorbeelde der onderfcheidene behandelingen dienen. A. Ter vóorbereiding van het Laken neemt men op één pond, twee looden Tinöplosfing, twee looden witten Wiinlteen, en drie vierde loods Aluin. Voor de loog neemt men, twee looden Conchenille, één lood geele Avignonfche Beften, twee looden Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing; waardoor een lichter geelrood Scharlaken wordt verkreegen. Deeze foort van Scharlaken is de vastfie niet, en is minder duurzaam tegen de lucht; maar het kan nochtans gebruikt worden. B. Eene andere foort van Schariaken wordt aldus gemaakt: voor één pond Laken worden ter vóorbereiding genomen, twee looden Aluin, een half lood Conchenille, één en drie vierde loods Geelhout, twee looden Cremor Tartari, en twee en een half looden Tinöplosfing. Het Laken verkrijgt in de zieding eene lichte vuurgeele , of roodgeele koleur. Tot de verwloog koomen, twee looden Conchenllle, een half lood Cremor Tartari, vier looden Stijf, zei, en twee looden Tinöplosfing. Hierin wordt het Laken één uur lang gekookt. Het verkrijgt eene fchoone roode Scharlakenkleur, die echter naar 't geelachtige trekt. C.  I30 CHEMISCHE EN PHYSISCHE C. Nog eene andere foort van Scharlaken wordt op volgende wijze vervaardigt: Ter vóórbereiding worden, voor één pond Laken, twee looden Geelhout, een vierde loods Conchenille, één lood Steenzour, twee en drie vierde looden Cremor Tartari, en twee looden Tinöplosfing genomen. Het Laken wordt bijna één en een half uur in deeze loog ge« kookt, en verkrijgt eene bleeke oranje koleur. Ter verwloog neemt men één en drie vierde looden Conchenille, en een half lood Tinöplosfing. In deeze loog wordt het Laken van twee tot twee en een half uuren gekookt. Het Laken verkrijgt eene Scharlaken koleur, welke eenigszins licht uitvalt, en naar het geelachtige zweemt. D. Eene van voornoemde onderfcheidene behandeling met opzigte tot de vóórbereiding van het Laken, is volgende: Voor één pond Laken wordt één lood Potafche in den ketel gedaan,- als het water heet is, wordt het Laken, geduurende een vierde uurs, in hetzelve bewoogen, zonder dat het vogt aan de kook koomt; alsdan wordt het Laken 'er uitgenomen en bekoeld ; men vult den ketel met versch water aan, en doet 'er voords in, één en een half lood Geelhout, één lood Aluin, één lood Steenzout , twee looden Cremor Tartari , twee looden Tinöplosfing, en een vierde lood Conchenille. Hierin wordt het met Potasfche behandelde Laken geduurende één uur gekookt, als wanner het eene lichte oranjekoleur verkrijgt. Tot de verwloog kooinen twee looden Conchenille, een half lood Cremor Tartari, en één lood Tinöplosfing, In deeze kuip wordt  OEFENINGEN. 131 wordt het vóórbereide Laken genoegzaam één uur lang gekookt. De koleur welke het verkrijgt, is een verzadigd Scharlakenrood. Uit deeze aangetoogene Voorfchriften blijkt, dat men ter vóórbcreidinge des Lakens, behalven de Cremor Tartari en Tinöplosfing, ook Aluin en Steenzout kunne neemen. Door den Aluin, alsmede door het Steenzout, erlangt het Laken zulk eene verandering, dat het vervolgens in de verwloog een Scharlakenrood van eene bijzondere foort wordt. Als men den Aluin en het Steenzout weglaat, dan zal het Laken eene Scharlakenroode koleur van eene andere foort verkrijgen. Dergelijke veranderingen veröorzaaken de bijgevoegde geelverwende zelfltandigheden, zoo als de Geele Beziën en het Geelhout zijn, waardoor de Scharlakenroode koleuren naar 't geele trekken. Doorgaans zal men bevinden , dat zij , die zich ter Scharlakenverwing van eene geelverwende ItofFe bedienen, ook ter vóórbereiding van het Laken, als waartoe de geelverwende zelfltandigheden 't meest gebruikt worden , Aluin neemen ; dewijl de ondervinding leeraart, dat de Aluin de koleur der geelverwende ligchaamen verhoogt, en bevallig maakt, het welke bij 't Scharlakenverwen , indien zoodanige doffen gebruikt worden, bij uitltek nuttig is. Maar ik ben van oordeel, dat zoodanige Scharlaken koleuren , welken uit enkel Conchenille, zonder bijgevoegde geelverwende ligchaamen bereid worden, de vuurigllen en tevens de vastlten zijn, indien jnen voor 't overige, bij de vóófbereiding van bet La-  I32 CHEMISCH! EN PHYSISCHE Laken, en bij de bereiding der verwloog, de juiste hoeveelheid der bijvoegzelen en der Conchenille , benevens de verëischte behandeling waarneemt. Eenigen hebben de gewoonte, ter bereiding eener Scharlakenkuip zich van Fenegriek of van Curcuma te bedienen. Beiden, weet rneD, zijn geelverwende ligchaamen; de eerlte geeft met Aluin eene Citroengeele koleur, welke vast is; de Curcuma geeft ook wel zeer fchoone koleuren , welke echter niet ■vast zijn. Hierom nu is het gebruik der Curcuma voor het Scharlakenverwen niet aanteraden, naardien een met Curcuma en Conchenille geverwd ftuk Laken wel een fraai in 't geelachtig zweemend Scharlakenrood verkrijgt, edoch,bij het gebruik die bevalligheid niet lang behoudt , dewijl de geele deeltjes der Curcuma in de lucht weldra verboren gaan, en de overigblijvende deeltjes der Conchenille een zwak aanzien verkrijgen. Men kan, wel is waar, de verwdeeltjes der Curcuma, door middel van Keukenzout , en beter nog door Ammoniakzout, in de wollen vezelen van het Laken taamlijk vast maaken ; doch , naardien de Scharlakenkuip andere bijvoegzelen bevat, en het Laken hiertoe an« ders, dan ter aanneeming eener geele koleur uit Curcuma verëischt wordt, moet toebereid worden, zoo kunnen de verwdeeltjes der Curcuma in de vezelen des Lakens niet zoodanig bevestigd worden, weshalven zij zich ligtelijk van de verwdeeltjes der Conchenille fcheiden en verlooreu gaan. Met de Fenegriek is het anders gelegen , als welke met Aluin eene tamelijk vaste koleur levert; waarom de gee-  OEFENINGEN. Ï33 'geenen, die zich. van Fenegriek bedienen, het gebruik hebben , 'er Aluin bij te voegen. Naardien voor 't overige de Fenegriek veele flijmdeelen bevat, waardoor de verwloog verdikt, en de in dezelve aanweezende verwdeelen zomtijds met de vefelen van het Laken naauwkeuriger verëenigd worden , waardoor zoo wei eene meerdere vastheid der koleur bewerkt, als ook meerder verwdeeltjes met de wollen vefelen kunnen verëenigd worden; zoo kan men het gebruik der Fenegriek bij het Scharlakenverwen niet ganfchelijk verwerpen, offchoon het daardoor verkrijgend Scharlakenrood niet voor het fchoonfte te houden is. 'Er zijn zeer veele fchakeeringen van Scharlaken, en voorzeker meer dan men dikwerf vermoeden zoude. Zommigen zien 'er zeer vuurig uit, zoo, dat het oog'er genoegzaam op fcheemere; anderen vallen een weinig donker uit, gemeenlijk de zoodanigen zijnde, die in eene hoogst verzadigde Scharlakenloog geverwd zijn: veelen zweemen naar 't geele; en zommigen vallen zelfs, wanneer zij als met een fcharlaken oog befchouwd worden , in 't blaauwachtige. Laatstgenoemden zijn doorgaans niet zoo duurzaam dan de anderen, en worden het meeste in de lucht donker, zoo dat ze vervolgens een onbevallig rood vertoonen. De in 't geel vallende Scharlakenkoleuren verliezen ook iets in de lucht, doch de een meer dan de anderen, naar maate de hoedanigheid der geelverwende ligchaamen is, welken men 'er toe gebruikt heeft. Voor de beste foorten van Scharlaken houde ik dezulken, die uit enkel Con- Jl, deel. K che-  134- CHEMISCHE EN PHYSISCHE ehenille, Cremor Tartari en Tinöplosfing verkreegen worden. Nochtans is ook onder deezen een groot onderfcheid, naar maate dat bij de bereiding der loog de hoeveelheden van de Conchenille, Cremor Tartari en Tinöplosfing zijn in 't oog gehouden. Zelfs de vóórbereiding des Lakens met Cremor Tartari en Tinöplosfing moet tevens in aanmerking worden genomen , als men de oorzaaken der zoo onderfcheidene uitvallende fchakeeringen des Scharlakens wil vinden. Om deeze omffandi beid behoorlijk te verklaaren.zal ik kortelifk eenigeProeven aanvoeren , die ik blootelijk ten aanziene der hoeveelheden aan Conchenille, Cremor Tartari, en Tinöplosfing heb in 't werk gefield. Zie hier dezelven: LAKEN, MET éé N DEEL CREMOR T AR. TAAI EN TWEE DEELEN TINÖPLOSSING VÓÓRBEREID. A. Twee deelen Conchenille, één deel Cremor Tartari, en twee deelen Tinöplosfing, geeven een fchoon en zeer verzadigd Scharlakenrood. B. Twee deelen Conchenille, één deel Oemor Tartari , en vier deelen Tinöplosfing, leveren een fchoon Scharlakenrood , dat iets lichter dan A is, en naauvvlijks zi^rbaar in 't geele trekt. C. Eé:i deel Conchenille , één deel Cremor Tartari, en vier deelen TinöpJosfiüg, geeven geen Scharlakenrood , maar eene geelachtig roode koleur. D. Eén deel Conchenille , twee deelen Cremor Tar-  OEFENINGEN. ïgf Tartari, en agt deelen Tinöplosfing, leveren eene koleur die zich van het roode verwijdert, en tot de vuurkoleuren behoort. Onder deeze koleuren is A het beste en volkornenfïe Rood; de anderen toonen duidelijk, dat de hoe» veelheid der Tinöplosfing tegen die der Conchenille te groot is. B is nog eene bruikbaare koleur. Hieruit blijla ook, dat de verwdeeltjes der Conchenille door da Tinöplosfing bij C eu D te zeer verhoogd en uitgebreidt worden; zoo dat ze alsdan niet verder rood voor 't oog kunnen zijn. LAKEN, MET GELIJKE DEELEN CREMOR TARTARI EN TINÖPLOSSING VÓÓRBEREID. E. Gelijke deelen Conchenille, Cremor Taatari en Tinöplosfing, geeven een fchoon verzadigd Scharlakenrood, dat echter lichter is dan A. F. Geüjke deelen Conchenille en Tinöplosfing, zonder Cremor Tartari, geeven een zeer verzadigd Scharlakenrood, dat iets donkerer dan A is. G. Gelijke deelen Conchenille en Cremor Tartan', zonder Tinöplosfing , leveren een zeer verzadigd Scharlakenrood, dat nog donkerer dan F, en gevolgelijk veel donkerer dan A is. H. Eén deel Conchenille, één deel Tinöplosfing, en twee deelen Cremor Tartan', geeven een goed Scharlakenrood, dat lichter dan A is, en een weinig naar 't geele helt. I. Eén deel Conchenille, één deel Tinöplosfing, K 2 en  I36 CHEMISCHE EN PHYSISCHE en vier deelen Cremor Tartari, geeven een dergelijk Scharlakenrood als H, dat nog lichter is. K. Eén deel Conchenille, één deel Cremor Tar» tariten twee deelen Tinöplosfing, leveren een fchoon Scharlakenrood, dat een weinig lichter dan E, en dus veel lichter dan A is. L. Eén deel Conchenille, één deel Cremor Tartari , en drie deelen Tinöplosling geeven een fchoon Scharlakenrood , dat nog lichter dan K , en dus veel lichter dan E en A is. Onder alle deeze zeven, van E tot L, aangeweezene koleuren, zijn die de donkerden, welken uit verwloogen verkreegen zijn, tot welken het minfte van de Cremor Tartari en Tinöplosfing gekomen is. De koleur F heeft alleen Tinöplosfing zonder Cremor Tartari, en de koleur O heeft Cremor Tartari zonder Tinöplosfing; de overige koleuren E, H, I, K, L, hebben tevens de eene en andere, maar in onderfcheidene hoeveelheden. Daar deeze laatllen nu lichter dan F en G zijn, zoo blijkt, dat in dezelven de verwdeeltjes der Conchenille meer ontfloten en verhoogd zijn,gevolglijk lichter dan de koleuren F en G moesten uitvallen. Maar dat G donkerer dan F is, moet gezogt worden in de verfchillende natuur en hoedanigheid der Cremor Tartari en der Tinöplosfing. Het in de Tinöplosfing aanweezend zuur is veel fijner, vrijer en werkzaamer, en van eene gansch andere hoedanigheid, dan het in de Cremor Tartari zijnde , met aardachtige deelen verbonden , en met oliedeelen vermengde zuur; weshalven door het eerfte de verwdeeltjes der Con-  OEFENINGEN. 137 Conchenille meer ontüoten en tevens verhoogd, maar door het laatfte dezelven ook wel ontfloten, maar minder verhoogd worden, en door de bijmenging der oliedeelen eene zoodanige hoedanigheid verkrijgen , dat ze eerder tot donkere en bruine, en'door de Tinöplosfing veelmeer tot het lichte en geele gebragt worden. Wie dit wél overweege, en het niet als eene weinig betekenende of nuttelooze befchouwing aanmerke , kan vervolgens bij de bereiding der Scharlakenloogen fteeds naar welgevallen handelen, en, ingevolge zijn oogmerk, nu lichter dan donkerer Scharlakenkoleuren verkrijgen. Deeze aanmerkingen worden door de opgenoemde Proeven en koleuren E, H, I, K, L, nog meer verklaard en bevestigd. Want de koleur E, waartoe één deel Conchenille en twee deelen Cremor Tartari en Tinöplosling zijn gekoomen , is verzadigder en donkerer dan H en K, tot welken één deel Conchenille en drie deelen Cremor Tartari en Tinöplosfing genomen zijn. Maar de lichtften zijn I en L, naardien tot de koleur I tegen één deel Conchenille , vijf deelen Cremor Tartari en Tinöplosfing, en tot de koleur L vier deelén der twee laatften zijn gebezigd, alleen met dit onderfcheid, dat bij I meer Cremor Tartari en bij L meer Tinöplosfing is , en de laatfte gevolgelijk, hoewel in 't geheel genomen, een deel bijvoegfel minder dan bij I is, desniettegenftaande eenigszins lichter dan I moest uitvallen, dewijl 'de in de Tinöplosfing aanweezende zelfftandigheden, werkzaamer dan bij K3 de  I38 CHEMISCHE EN PHYSISCHE de Cremor Tartari zijn, en dus in kleiner hoeveelheid meer dan geenen doen , daarenboven ook eene andere hoedanigheid hebben, zoo, dat daardoor de Conchenillekoleur meer naar 't geele , en das naar 't lichter gebragt wordt; daar inregen» deel door de Cremor Tartari de verwende Cnnchenilledeelen meer naar *t bruine , en gevolgelijk tot het donkere overgaan. LAKEN, ENKEL MET CREMOR TARTARI VÓÓRBEREID. M. Eén deel Conchenille, één deel Cremor Tartari, en twee deelen Tinöplosfing, geeven een geheel fijn Scharlakenrood, dat lichter dan K is. N. Eén deel Conchenille, en twee deelen Tinöplosfing, geeven een donkerer rood dan M. O. Eén deel Conchenille, en één deel Tinöplosfing , geeven een nog eenigszins donkerer rood dan N, dat derbalven veel donkerer dan M, maar iets lichter dan F is. Deeze drie koleuren, en voornamenlijk die vaa M, toonen , dat men het Laken Scharlakenrood kunne verwen , hoewel ter vóórbereiding geene Tinöplosfing, maar enkel Cremor Tartari genomen is. Dat nochtans deeze wijze van vóórbereiding volftrekt een veri'chil in de fchakeering des Scharlakens maake, toonen de koleuren M en L, als welken dezelfde verwloog hebben ,en nochtans verfchillend uitvallen, zoo, dat de koleur K een volkomeEer rood en ook donkerer is dan M. Even,  OEFENINGEN. TS9 Even zoodanig is het ook met de koleuren O en F gelegen, die ook dezelfde bereiding van verwlo^gen hebben, en nochtans verlchillend uitvallen. Want de koleur F is een volkomener rood, dan de koleur O, welke in het bruinroode valt. LAKEN, ALLEEN MET TINÖPLOSSING VÓÓRBEREID. P. Eén deel Conchenille, één deel Cremor Tartari, en twee deelen Tinöpl^sfin?, leveren een licht Scharlakenrood; lichter dan K zijnde, en ook in 't geele fpeelende. Q. Eén deel Conchenille, en twee deelen Tinöplosfing, geeven eene koleur, die zich geheel en al van het Scharlakenrood verwijdert, en het Oranje, of, nog meer, der vuurknleuren nadert. R. Eéa deel Conchenille, en twee deelen Cremor Tartari, geeven eene bruinroode koleur, die zich ganfcheiijk vaa 't Scharlakenrood verwijdert. Uit deeze foort van vóórbereiding des Lakens blijkt wederön, dat de verwende deeltjes der Conchenille , offchoon dezelfde behandelingen worden in 't oog gehouden, nochtans niet eenerleie roode koleuren in de vezelen des Lakens voortbrengen , als men hetzelve op onderfcheidene wijzen heeft vóórbereid. De koleuren P en Q bewijzen ook, dat de Tinöplosfing de verwende Conchenille deelen zeer verhooge, en fteeds meer naar 't geele brenge , hoe grooter de hoeveelheid van Tinöplosfing is, die K 4 rnen  140 CHEMISCHE EN PHYSISCHE men ter verwing aanwendt; zoo als ons de koleur R, waartoe enkel Cremor Tartari genomen is, overtuigt , dat door dezelve de verwende Conchenille* deeltjes zoodanig veranderd worden, dat de koleur naar 't bruine helt. Deeze verfcheidene foorten van vóórbereidingen des Lakens, alsmede de onderfcheidene veranderde hoeveelheden der Cremor Tartari , der Tinöplosfing , en der Conchenille in de verwloogen , laaten bijna geene twijfeling over, dat, onder de Vóórbereidingen des Lakens ter Scharlakenverwing, deeze den voorrang verdiene, waartoe men gelijke deelen Cremor Tartari en Tinöplosfing neeme; even gelijk eene der beste verwloogen is, waartoe één deel Conchenille , één deel Cremor Tartari , en twee deelen Tinöplosfing genomen worden: hoewel niet kunne ontkent worden , dat ook drie deelen Tinöplosfing eene zeer fchoone of lichte Scharlakenroode koleur geeven. Men kan ook voorzeker, ingevolge de vermelde proeven, verfcheiden veranderingen maaken, waardoor insgelijks zeer bruikbaare Scharlakenroode koleuren worden verkreegen. Zoo kan men, b. v. ter vóórfeereiding des Lakens twee deelen Cremor Tartari, en één deel Tinöplosfing neeroen, en de verwloog uit gelijke deelen Conchenille , Cremor Tartari, en Tinöplosfing, of uit één deel Conchenille, één deel Cremor Tartari, en twee deelen Tinöplosfing bereiden: en men zal eene fchoone foort van Scharlaken verkrijgen , voornamenlijk als men één deel Tinöplosfing meer genomen bebbe.. No. s.  OEFENINGEN. 141 GEMEEN ROOD, VAN KRAP. Ter vóórbereiding van bet Laken neemt men, voor één pond, drie en een balf looden Aluin, en één' lood Cremor Tartari; men laat deeze zouten in een' naar eisch met water gevulden ketel kooken; wanneer alles kookt en de zouten opgelost zijn, doet men het Laken'er in; 't welk men één uur, of, indien het werk met meerder Laken ondernomen wordt, twee uuren laat kooken. Daarna windt men het Laken 'er uit, laat het bekoelen, en drie of vier dagen liggen. Nu maakt men aldus de verwloog: Men neemt, voor elk pond Laken, agt looden beste Krap, en roert dezelve in een' ketel met warm water. Na een half uur doet men, zonder dat het mengzel nog kooke, het vóórbereide Laken 'er in, en laat het geduurende één uur daarin in beweeging gehouden worden. Vervolgens laat men het vogt aan 't kooken koomen, en na het Laken een paar mi. nuten gekookt heeft, windt men het 'er uit, en laat het koud en zuiver uitgefpoeld worden. Het Laken heeft nu eene roode koleur verkreegen , die men Kraprood noemt. AANMERKING. Dit is de gewoone wijze om met Krap Rood te verwen , waarbij echter een en ander moet in 't oog gehouden worden , zoo men naar eisch het doelwit treffen wil. K j De  142 CHEMISCHE EN PHVSISCHË De Krap bevat eene, verwende zelfïtandigheid welke met hars- en aardachtige deelen verëenigd, en vooral met veel meer aard- dan harsdeelen verbonden is. Deeze verwende, aardachtige ftoffe wordt, dcor middel van de bijgemengde harsachtige, en zeepfoortig zoutige deelen, in water oplosbaar en werkzaam , en beftaat uit eene rood-verwende en geelachtig-verwende zelfïtandigheid , welke laatfte voornamenlijk in de harsachtige deelen huisvest, gelijk de eerfte bijzonder met de aardachtige deelen naauwkeuriger verëenigd is ; zoodanig nochtans , dat beiden, door middel van de bijgemengde zoutige deelen, met eikanderen ontwikkeld en werkzaam worden. De ondervinding leeriiart, wel is waar , dat in de met water gemengde Krap zich de roodverwende deelen eerder dan de geel-verwenden ontwikkelen , voornamenlijk als men zich daartoe van eene matige warmte bediene: desniettegenftaande worden 'er tevens ook eenige geelverwende deelen ontwikkeld; en dit is de oorzaak dat de roodheid der Krap nooit de hoogte en fchoonheid der Conchenille bereikt, noch kan bereiken, naardien door de geelverwende deelen de roodverwenden eenige verandering verkrijgen; en voor zoo verre men de geelverwende niet ten eenenmaale van de roodverwende deelen fcheiden kan, zal het niemand mooglijk zijn, om, door middel der Krap, het Laken eene zoodanige koleur te geeven, die men voor Scharlakenrood houden, of met hetzelve gelijk fchatten kunne. Daaiënboven zijn de roodverwende deelen eer Krap van eene gansch andere hoedauigheid dan  OEFENINGEN. 143 3an die der Conchenille, door welken men eigenlijk Scharlakenrood verkrijgt. Het is derhalven niet te denken, dat, indien men zelfs de roodverwende deelen geheel vrij konde verkrijgen, men een rood zoude kunnen bezitten, dat het ware Scharlakenrood gelijkvormig ware. Ik heb veele proefneemingen verricht, om de roodverwende deelen der Krap geheel en al zuiver en vrij te erlangen: maar ik heb mijn oogmerk voor als nog niet kunnen bereiken. Want hoe naauwkeurig ik ook daarbij te werk ging, konde ik niet verhinderen,dat niet eenige geelverwende deelen ingemengd, of de roodverwenden door de bijvcegfelen zoodanig veranderd werden, dac de koleur geheel zuiver ge. weest zoude zijn. Naardien nu de roodverwende zelfïtandigheid zoo ligt kan veranderd worden, zoo heeft men , als men met Krap wil Rood verwen , voornamenlijk hierop Ce letten, dat men, zoo veel mogelijk, de ontwikkeling der geelverwende deelen pooge te verhinderen. Om dit te doen, heeft men het gebruik, dat men de Krapkuip flechts laat warm worden, en daarin het vóórbereidde Laken of wollengoed verwt; dewijl de ondervinding toont, dat, als het vogt kookt, hetzelve aisdan iets van de roodverwende eigenfchap verliest, en dit zoo veel te meer, naar maate de kooking fterker en langduuriger is. Men pleegt, wel is waar, gewoonlijk, als de wol of het Laken genoegzaam met de verwftoffe doordrongen is, een en ander op 't einde nog eenige minuten te laaten kooken; dewijl men heeft opgemerkt, dat de koleur,  144 CHEMISCHE EN PHYSISCHE leur, zonder kookrng, niet zoo vast wordt: men moet hierbij echter zeer behoedzaam te werk gaan, en de fioiTen ten hoogften vijf minuten in de kooking houden, dewijl ze anders veel van het Rood verliezen , en bruinrood worden : als men ze lang kookt, verkrijgt men alleen roodbruine koleuren, die, wel is waar, naar gelange de vóórbereiding gefchied is, zeer bevallige fchakeeringen opleveren, maar niet onder de eigenlijke Roode koleuren kunnen geteld worden. Behalven deeze voorzorg, moet men ook bij de vóórbereiding des Lakens in 't oog houden , dat men zoodanige zouten gebruike, waardoor de verwdeelen der Krap in de vezelen der wol bevestigd worden, zonder dat zij in de koleur zelf eenige verandering ondergaan. Gewoonlijk worden ter vóórbereiding des Lakens Aluin en Cremor Tartari genomen. Hellot beveelt vier deelen Aluin en één deel Cremor Tartari te neemen, zoo als men ook doorgaans doet; maar men kan 'er ook wat Tinöplosfing bij doen, waardoor men dan nog eene eenigszins levendiger koleur verkrijgt. Men kan, b. v., op één pond Laken, drie en een half looden Aluin, één lood Cremor Tartari , en een half lood Tinöplosfing neemen , en het Laken anderhalf of twee uuren in deeze loog kooken. Ik heb het aldus behandelde Laken in de koud geworden loog drie of vier dagen laaten liggen, en het daarna laaten afdruppen. Hierop bragt ik het in de Krapkuip , behandelde het, naar de gewoone wijze, en verkreeg eene Ie-  OEFENINGEN, 145 levendige, Roode koleur. Behalven deeze behandeling, heb ik nog eene foort met Krap te verwen zeer nuttig bevonden, welke de volgende is: No. 6. K R A P R O O D. De vóórbereiding van het Laken wordt aldus verricht: Men lost, voor één pond Laken, ineen' ketel met heet water, tien looden Aluin en twee looden Cremor Tartari op ; als de oplosfing aan het kooken koomt , doet men het Laken 'er in ; Jaat het één of anderhalf uur kooken, met de loog bekoelen, en 'er vierëntwintig uuren in liggen. De Krapkuip bereide men dus: Men doet in een houten vat twintig looden Krap , en laat in een' met warm water vervulden ketel tien looden Cremor Tartari kooken; als dezelve opgelost is, giet men 'er tien looden Tinöplosfing bij , roert alles wél óm, en giet deeze oplosfing op de in het houten vat bevindende Krap. Men roert alles óm, en doet het vóórbereidde Laken, dat men alvóórens uit het koude bad heeft genomen, en laaten afdruppen, 'er in, en haalt het door middel van den winder 'er, geduurende een half uur, dóór. Nu laat men het met de Kraploog bekoelen , en 'er vierëntwintig uuren in liggen. Hierop doet men in een ander foortgelijk houten vat tien looden Krap, giet 'er fiedend water op, roert het eenige minuten óm , en doet het in de eerfie Kraploog behandelde Laken 'er in. Aleer men het Laken 'er uit  T46 CHEMTSCHE EN PHYSISCHE uit neemt, moet men hetzelve in de eerfte koude loog eenige maaien heen en weder trekken en behoorlijk laaten afdruppen ; en nu wordt het in. het tweede bad gebragt , en een half uur lang 'er dóórgehaald. Hierop laat men het met het verwbad koud worden , en 'er vierëntwintig uuren in blijven. Eindelijk wordt het 'er uitgewonden, en zuiver afgefpoeld. Het Laken verkrijgt eene bevallige roode koleur, die eenigszins lichter dan het gewoone rood is, en een weinig in 't geele trekt. AANMERKING. Deeze vermelde wijze, om met Krap Rood te verwen , is tot hiertoe in geen gebruik geweest. Wie zich van de nuttigheid deezer wijze van verwen wil overtuigen, behoeft flechts eene proef te neemen, met een ftuk Laken van vijf of zes ponden zwaar , en alies volgens het verleende voorfchrirt naauwkeurig gade te (laai;; als wanneer blijken zal, darmen een Rood verkrijge, veel bevalliger dan het op de gewoone wijze verkreegen rood. Naardien de Krap bij deeze behandeling niet mag gekookt worden , zoo heb ik hiertoe neuten vaten opgegeeven. Men moet 'er twee hebben, één waarin de uit Cremor Tartari , Tinöplosfing en Krap zaamgeftelde loog zich bevinde; en een ander, 't welk het uit enkele Krap bereidde vogt bevatte: beiden moeten van dennenhout zijn , en behooren tot dit gebruik alleen gefchikt te weezen, indien het werk naar eisch zal verricht worden. Hoe langer men de vaten hiertoe ge-  OEFENINGEN. 147 gebruikt, zoo veel te beter wordt het Laken ge* rerwd, en zoo veel te bevalliger wordt de koleor. Omtrent de behandeling zelf, moet men in 't oog houden, dat men, als de Crtmor Tartari in 't kookend water opgelost, en de Tinöplosfing 'er bü gedaan is, dit mengfel teritond omroer", en, zender het langer te baten kooken, ijliings oo d- in het eerfie var z j de Krap giet. Zo.-dra dit verricht is, moet men het mengfel Hechts eenige minuten omroeren, en het Laken 'er in doen. Maar dan is net nodig, dat men het geduurende een half uur a^tereecvolgende doorhaak, opdat het met de verwftoffe overal gelijk doordrongen, en onder 't doorlaaien door de lucht geraakt worde, als waardoor de koleur, volgers m:;ne waarrjeemipg, levendiger en bevalliger wordt. Vervolgens moet men het in het bad ftii liggen , en met hetzeivc bekoeler laaten , als waardoor de verwceelen zich nauwkeuriger en vaster met de wollen vefelen verëerigen. Het zelfde moet men ock in 't oog houden, omtrent de tweede behandeling, met het enkele Krapbad, cat zonaer bijvoegiel moet gemaakt wonen Telkens als de verwing volbragt is, moeten de vaten wél gereinigd en gecekt woruen. N0. 7. GEMEEN ROOD, MET ROODHOCT. (Fcrruunbukhout.) Wen doet, ter vóórbereiding, op één pond Laken , twaalf loc-uea Alum, en twee looaea Cremor Ter.  14^ chemische ex physische Tartari in den met water aangevulden ketel. Als het water kookt, en de zouten opgelost zijn, doet men 'er vijf looden Tinöplosling bij; roert alles wé* óm, en brengt het Laken in het vogt, dat men één uur lang laat kooken; vervolgens windt men het 'er uit, laat het uitdruppen en koud worden. Het verwbad wordt aldus bereid: Men doet twin* tig looden Roodhout in een' zak, en deezen benevens dertig looden Aluin in een' met water aangevulden ketel; alles één uur lang kookende. Daarna wordt de zak 'er uitgenomen , het vóórbereidde Laken in den ketel gedaan, en geduurende den tijd van één uur gekookt; waarna men het 'er uitneemt, laat bekoelen , en zuiver uitfpoelt. Het heeft eene goede en verzadigde Roode koleur verkreegen,bijna als een fterk gebrandde, fraaije, roode tigchelfteen, maar veel bevalliger dan het gewoone tigchelfteenrood. Ie de overblijvende verwloog doet men nog één Rék Laken, da:, even als No i, met Cremor Tartari en Tinöplosfing is vóórbereid, en laat hetzelve geduurende één uur kooken. Dit Laken verkrijgt een nog bevalliger rood , dat naar 't Scharlakenfoortige helt. aanmerking.' Het Roodhout bevat eene harsachtige ftoffe, welke met flijmige en zoutige deelen verëenigd, en door dezelven in water oplo§baaris; geevende alsdan eene robijnroode koleur. Als men in dit vogt bloot  OEFENINGEN. I49 bloot in water geweekt Laken laat kooken , dan verkrijgt hetzelve eene donkere kerschroode koleur, welke echter in de lucht ten eenenmaale verandert, en bruin wordt. Als men bij dit afkookfel Aluin doet, wordt de loog vuur- of geelrood; en met Tinöplosfing hoo'g rood. Deeze met Aluin en Tinöplosfing te wege gebragte veranderingen, gaven mij aanleiding, de in l\To 6 aangetoonde bereiding eener verwloog uit Roodhout en Aluin in 't groot te bewerkftelligen. Doorgaans is het ge. bruik, dat men het Roodhout bloot met water kooke, en het verkreegen afkookfel zoö lang in rust laate fiaan, tot het zich gelijkelijk verdikke, en 'er olieachtig uit zie. Alsdan kookt men met dit oud geworden afkookfel, Wolle of Laken, welken met Aluin en Cremor Tartari zijn vóórbereid. Maar ik heb gevonden , dat men fpoediger het doelwit bereike, als men terftond het Roodhout met Aluin kooke, en het vóórbereidde Laken in deeze loog behandele. De op deeze wijze verkreegen roode koleur heeft een zeer bevallig aanzien, is wel niet van de vastheid en fchoonheid der uit de Conchenille ontvangen roode koleuren, maar kan desniet» tegenftaande vrij lang gedraagen worden, voor zij het rood verlieze. Betreffende de vóórbereiding van het Laken , zoo heb ik mij, behalven van den Aluin en de Cremor Tartari, ook van de Tinöplosfing bedient, als waardoor ik een nog bevalliger rood heb verkreegen. Ter bereiding der loog heb ik op elk pond Laken, twintig looden Roodhout en dertig II. DEEL. L lOO-  150 CHEMISCHE EN PHYSISCHE looden Aluin bepaald, dat ia 't eerde aanzien wel eenigszins te veel moge fchijnen. Dan, naardien ik in dezelfde loog nog één (luk Laken toonde te venven , zoo zal de hoeveelheid niet overvloedig geacht worden. Bovendien kan men ook , indien men wil, van de na de verwing van het tweede ftuk overblijvende loog, welke nog venvdeelen bevat, een verder gebruik maaken. Wa: de behandeling der verwloog en van het verwen zelf aangaat, zoo heb ik getoond, dat men het Pvcodhout, volgens gewoonte, in een' zak doet, hetzelve met Aluin kooken, daarna den zak'er uit neemen, en alsdan het Laken in het vogt kooken mcete. Dan, het is veel beter, dat men den zak met Roodhout zelf in de loog laate, en dien door zwaarte onder houde, naardien ik heb waargenomen, dat de koleur alsdan krachtiger en vaster wordt. Als men een recht voordeelig gebruik van deeze ioog wil maaken, dan doet men 'er eerst een ftuk Laken in, dat met Aluin, Cremor Tartari en Tinoplosfing is vóórbereid ; dit 'er uit zijnde , dan verwt men in dezelfde loog een ander ftuk Laken , da? alleen met Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereid is; dewijl W heb ontdekt, dat men op deeze wijze een nog bevalliger rood geverwd ftuk Laken verkiijge, 't welk inderdaad het aanzien van Scharlaken heeft, offchoon het voor dit, in opzigt vaa vuur en fchoonheid, moere wijken. Als men, op één pond Laken, tien looden Aluin, en twee looden Cremor Tartari ter vóórbereiding neemt a  OEFENINGEN. l*t neemt, het Laken geduurende één uur kooken, en agtënveertig uuren in het koud geworden vogt liggen laat;alsdan het zelve in eene loog,die uit tvvin. tig looden Roodhout en twintig looden Aluin bereid is , één uur larg kooke , dan verkrijgt men eene foortgelijke roode koleur, als in No 7 is aangeweezen , welke echter eenigszins donkerer is. Kookt men in de overige loog een Huk Laken , dat met Tinöplosfing en Cremor Tartari, gelijk No l, is vóórbereid, dan verkrijgt het Laken eene roode ko. leur die naar het Carmofijne zweemt, en zeer bevallig is. Tot deeze verandering in de fchakeering heeft zoo wel de vóórbereiding des Lakens, als de geringer hoeveelheid Aluins in de loog iets toegebragt; zoo als dan ook nog eene andere fchakeering van een foortgelijk Rood wordt verkreegen, als men wel eene dergelijke loog bereidt, maar het Laken riet met Aluin, maar met Tinöplosfing en Cremor Tartari vóórbereid, en in gemelde loog zoodanig behandeld, dat men een ftuk één uur lang kooke, en alsdan,in de overige loog nog één dergelijk voorbereid ftuk Laken doet , en insgelijks één uur lang laate kooken. Op deeze wijze verkrijgt men wederom twee onderfcheidene fchakeeringen, zweemende de eene naar licht Carmofijnrood , en de andere naar 't tigchelkoleurige, zoodanig nochtans, dat beiden zeer bevallig, en van het vóórgaande onderfcheiden Uitvallen. Begeert men nog meer foorten van fchakeeringen, dan hebbe men alleen bij de vóórbereiding des La« kens verfcheiden veranderingen met Aluin, TinöpL 2 los.»  Ï5& CHEMISCHE EN PHYSISCHE losfing en Cremor Tartari te maaken, en bij de loog zelf meer of minder Aluin te doen ; zoo zal men nu lichter dan donkerer roode koleuren, door het Rood» hout, verkrijgen. Maar hierbij is op te merken, dat men met de Cremor Tartari fpaarzaam handele, naardien men anders meer bruinroode, of zelfs wel bruinachtige en naar 't oranje trekkende koleuren verkrijgt; daar integendeel door middel van den Aluin altoos roode koleuren worden verkreegen, die men echter door het maatig gebruik van de Tinöplosfing en de Cremor Tartari, naar wélgevallen, meer of minder licht kan maaken. Het nuttigst bijmengfel bij de loogen uit Roodhout, is de Aluin, gelijk deeze zich ook voornamenlijk aanprijst ter vóóibereiding van het Laken, naardien men daardoor roode koleuren verkrijgt , die niet alleen zeer bevallig zijn, maar ook eene tamelijke vastheid erlangen; daar, integendeel, andere Zouten, als, b. v., Keuken- en Ammoniakzout, als ze ter'vóórbereiding des Lakens gebruikt worden, daaiïn wel zulk eene verandering te wege brengen, dat het daarna in den met Aluin en Roodhout bereidde verwloogen bevallige roode koleuren verkrijgt, maar welke in de lucht zeer veifchieten, en in verre na niet zoo duurzaam zijn, dan Laken j dat door Aluin is vóórbereid. Insgelijks moet men omtrent het gebruik der Tinöplosfing behoedzaam zijn , als waardoor de koleuren wél bevallig , maar niet vast worden ; nochtans is de Tinöplosfing, wanneer zij bij de vóórbereiding maatig , en met Cremor Tartari en Aluin verëenigd worde, met vrugt te gebruiken. No. 8,  OEFENINGEN. '53 N°. 8. ROOD UIT KRAP EN ROODHOUT. Voor deeze koleur kan het Laken met Cremor Tartari en Tinöplosfing, als No i, worden vóórbereid. De loog hiertoe bereid men dus: op elk pond Laken neemt men agt looden Krap, agt looden Roodhout, welk laatfte in een' zak moet gedaan worden , en zestien looden Aluin; men laar het te zaamen kooken, en doet het Laken 'er in. Als het één uur lang heeft gekookt, windt men het 'er uit, laat het koud en vervolgens zuiver gefpoeli worden, Het Laken verkrijgt eene verzadigde Roode knleur, welke donkerer is, dan de in No 6 aangetoonde koleuren. AANMERKING. De vermenging van het Roodhout met Krap, . fchijnt geheel nuttig te zijn,naardien men eeneRoode koleur verkrijgt, die nog eenigszins vaster is, da:: de koleuren No 6. Deeze koleur zweemt, wel is waar, een weinig naar 't bruinachtige, en is niet zoo licht, dan de zonder Krap bereidde Houtkoleurer, maar kan nochtans met nut gebruikt worden. B'i deeze vermenging vinden verfcheiden veranderingen plaats. Zoo kan men, b. v., de vóórbereidin? van het Laken, enkel met Aluin, of met Aluin, er Cremor Tartari maaken, en van het Roodhout twee deelen, van de Krap echter flechts één deel L 3 nee-  154 CHEMISCHE EN PHYSISCHE neemen. Hierdoor worden verfcheiden, niet onbevallige fchakeeringen van een bijzonder Rood voordgebragt. Alleen moet men in 't oog houden, dat men van de Krap niet meer dan van het Roodhout neeme, dewijl men dan meer bruinachtige koleuren verkrijgt, welken, wel is waar, ook aanwendbaar zijn, maar niet aan het oogmerk voldoen, als men roode koleuren uit deeze bewerking verwacht. Voor de verwloog moet men in dit geval enkel Aluin gebruiken ; andere bijvoegzelen, zoo als Cremor Tartari en Tinöplosfing, maaken de koleur meer brui* dan rood. En hiermede hebben wij de eerfie Clasfe deezer Afüeeling afgehandeld. In een volgend Stuk zullen wij de tweede Clasfe, zijnde deGeel-Roode koleuren , en de derde Clasfe , bevattende de Blaauwachtig-Roode koleuren > voordraagen.  OEFENINGEN. t$§ beredeneerd voorschrift, om, o £ de voordeeligste wijze, witte prïecipitaat, merctjrius dulcis en mercurius corrosivus tè bereiden, welken bestendig ten eenenmaale aan zich zelven gelijk zijn; door den heer joh. nijhoffj Apotheker te Arnhem (*). Hoe veel ook, zedert eenigen tijd, is bijgedraagen tot verbetering van de oude bereidingwijze AsxWiitè Prcêcipttaat, fchijnt het echter, dat dit ftuk nog niet tot die volmaaktheid gebragt zij, waarvoor hetzelve vatbaar is. Dë ondervinding, dat, bij het nederploffen der Kwiköplosfing met gemeen Zout, zeer veel Kwik opgelost blijft , gaf zeer natuurlijk aanleiding op middelen te denken, om dit verlies voor te komen, tot welk einde men dan ook op verfchillende wijzen zich van vlug Loogzout bedient heeft, waardoor? alle overige Kwik wordt afgefcheiden. Maar wanneer men in aanmerking neemt j dat Witte Prcecipitaat, die door middel van vlug Loogfcout is afgefcheiden, eene bloote Kwikkalk is, en ge-. (*} Schriftelijk aan mij medegedeeld. K. L 4  I56" CHEMISCHE EN PHYSISCHE geheel andere hoedanigheden vertoont , dan het Pracipitaat, 't welk door middel van gemeen Zout is afgefcheiden , welk laatfte eene verëeniging is van Kwikkalk met Zoutzuur; dan kan het niet zoo geheel onverfchilüg fchijnen , welk deezer beiden men onder deezen naam gebruike, of in welke evenredigheid onder malkanderen vermengd, indien men flechts hetzelve de behoorlijke witheid gegeeven en in genoegzaame hoeveelheid verkregen hebbe. Scheikundige voordbrengfels behooren beflemd te weezen, om hunne bepaalde beftaandeelen te hebben, en vooral geene willekeurige vermengingen te zijn, in verfchillende evenredigheden. Wanneer wij verder in aanmerking neemen, dat de geneeskundige bedoelingen meestal ingericht zijn, naar de hoedanigheden des Prcecipitaats, zoo als hetzelve van ouds bereid is, vooral dat dit zelfde Pro:cïpitaat, uit Kwikkalk en Zoutzuur beftaande, wél afgewasfchen zijnde , volmaakt gelijk wordt met Mercurius du/cis, die de beroemde scheele 't eerst, voor eenige jaaren, op deeze wijze, heeft leeren bereiden, en wij dus eene omflagtige bewerking kunnen uitwinnen, om deezen laatften afzonderlijk te bereiden; dan kan de oude bereidingwijze zoo geheel verwerpelijk niet zijn; maar vooral is zij het dan niet meer, wanneer zij dus kan worden ingericht, dat men door dezelve eene grootere hoeveelheid Pracipitaat ontvangt; veel minder nog, wanneer men in ftaat zij, te gelijk alle Kwik in verëeniging met het Zoutzuur tot Witte Prscipitaat of Mercurius de/cis te doen nederploiFen. En  OEFENINGEN. 157 En dit moet vrij gemaklijk zijn , want zonder eenig oogmerk van deezen aart te hebben, verkreeg ik, in Maart 1791, van 32 oneen Kwik in Salpeter, zuur opgelost, door middel eener Zoutöntbinding, 34 oneen wél afgewasfehen Prcecipitaat. En in Januarij 1792» hieröp meer oplettend zijnde , leverden mij s6 oneen Kwik , wel 42 oneen Prcecipitaat; zoo dat ik uit het terug blijvende vogt, en het water, dat tot afwasfehing gebruikt was, door middel van vlug Loogzout, Hechts 6| dr. Kwikkalk verkreeg. En, in 't begin deezer maand, de bewerking meer bepaald naar dit oogmerk inrichtende, gelukte het mij alle Kwik, uit derzelver oplosfing in Salpeterzuur, door middel eener Zoutöntbinding, neder te ploffen, zoo dat, door indruiping van vlug Loogzout, in het bovendrijvende vogt, en het water dat tot afwas» fching gebruikt was, 'twelk in 't eerst rijkelijk met Ammoniakzout was bezwangerd , zich geen de minfie melkachtigheid, veel min eenig Prcecipitaat vertoonde. Zeer natuurlijk is de vraag: Wat is hiervan de re. den, daar de ondervinding zoo algemeen is, dat men op deeze wijze anders zoo weinig Prcecipitaat ver« krijgt? Zoo algemeen deeze ondervinding is, zoo zeer verfchillende is dezelve- Delkeskamp verkreeg van één pond Kwik, door middel van gemeen Zout, io§ oneen Prcecipitaat; en van één pond Kwik, door middel van Digeftiefzout, flechts 5 oneen a| dragmen; fchoon L 5 ta->  I58 CHEMISCHE EN PHYSISCHE. anders deeze beide Zouten zicb hier even eens verhouden. Van'mons verkreeg, uit eene ontbinding van eene bepaalde hoeveelheid Kwik , waarin nog o| deelen Sublimaat waren terug gebleeven, 8 deelen Mercuriut Du.'cis, of V/itte Prcecipitaat (a~). Konceel verkreeg, uit i once Kwik flechts 2 dragmen Prcecipitaat, Kasteleyn verkreeg, uit 2 dragmen Kwik, 61 greinen Witte prcecipitaat Even zoo en nog meer verfchillende zijn de uitkomfien van andere bewerkeren. En het is te verwonderen, dat dit verfchil niet meerder aanleiding gegeevsn heeft, om op de oorzaak van hetzelve te letten. Voorlang reeds heeft men opgemerkt, het onderfcheid tusfchen eene Kwiköntbinding , die in de warmte, en eene,die in de koud- gemaakt is. Vooral is dit door den grooten eergmAnn" in veele bijzonderheden voorgefteld ; maar ik vind niet, dat men van deeze opmerking bij deeze bereiding zoo veel gebruik gemaakt hebbe, als zij mij toefchijnt te verdienen. Door deeze opmerking nochtans, worden alle deeze verfchillende uitkomften, nevens andere omftaudigheden , die zich bij verfchillende bewerkeren verfchillend voordeeden, opgehelderd, en wij krijgen gelegenheid, om de Witte Prcecipitaat, of Mtrcu* rius dukis, op de eenvoudigfle, minst kostbaarfte en (a) Chem. en Pkïf. Oefeningen, D. L Cb) Chem. Oefeningen, D. III. Afd. 1. bl. IIQ.  oefeningen. 159 tn zekerde wijze, te bereiden, en te gelijk tot eene meer gegronde theorie der bereiding zelve. Om iets van dit verfchil te zeggen, of te erï'nneren, zoo ver hetzelve op dit ftuk van invloed is, weete men: i°. Wanneer men Kwik.in Salpeterzuur, in de warmte, laat oplosfen, wordt 'er eene groote menigte Salpeterlucht, blijkbaar aan de roode dampen, ontwikkeld; die bij eene koude ontbinding voor 't grootfte gedeelte wordt terug gehouden, bij welke zich zoo veel van ceeze roode dampen niet vertoonen. Deeze Salpeterlucht is het hoogst waarfcbijnhjk, wier al of niet uitfcheiding de oorzaak is van het onderfcheid tusfchen eene ontbinding, die in de nette, en eene, die in de koude gefchied is. Wanneet de hoeveelheid Salpeterzuur grooter dan nodig is, om de Kwik optelosfen, of wanneer hetzelve fterker is dan tot de ontbinding der Kwik verëischt worde, dan wordt'er ook, zonder uitwendig aangebragte "nette, Salpeterlucht ontwikkeld, en de ontbinding wordt, naar evenredigheid, aan eene in warmte gemaakte ontbinding gelijk gefteld. Wanneer het onderfcheid op bet hoogde zal weezen , dan kan het Zuur voor de heete ontbinding niet te fterk, en voor de koude ontbinding niet te zwak weezen ; de koude ontbinding vertoond te volkoomener haare kenmerkende hoedanigheden , wanneer het Zuur zoo zeer met water verzwakt is, dat het flechts zeer langzaam op de Kwik werken kan, in welk geval genoegzaam geene Salpeterlucht wordt voortgebragt.  IÓO CHEMISCHE EN PHYSISCHE s°. De heer fourc roy, die veel in deeze ftoffe gewerkt heeft, meent, dat het verfchil tusfchen eene koude en warme ontbinding, alleen beftaat, in de hoeveelheid opgeloste Kwik, die in de hette veel giooter zou zijn; dit laatfte zij waar, maar daar in eene heete ontbinding, vvaarïn het Zuur zeer ver de overhand heeft, de gewoone kenmerken eener heete ontbinding worden waargenomen; en in eene koude, die veel meer met Kwik verzadigd is , die eener koude; dan fchijnt het, dat dit verfchil veel wezenlijkerzij, en het wordt waarfchijnlijk, dat hetzelve in den meerderen of minderen trap van verkalking, die de Kwik ondergaat, gelegen is. Te weeten , bij eene koude ontbinding wordt wel de Kwik verkalkt, (geo xygeneert, of, volgens 'r oud gevoelen, van Phlogijlon beroofd) ; zonder verkalking Worden geene Metaalen in Zuuren opgelost; maar de verkalking is bij eene warme ontbinding meer volkomen; (hier wordt de Kwik meer met Oxygene opgevuld, of verliest, volgens hetStahliaansch gevoelen , meer Phlogijlon); en een verfchillende trap van verkalking vertoond dikwijls , gelijk wij dit ook bij andere metaalen zien, geheel verfchillende hoedanigheden: dit wordt nog aanneemlijker, wanneer wij 3°. De hoedanigheden deezer ontbindingen nagaan, of liever der Zouten, die uit dezelven voordzoomen , en die dit verfchil het volkomenfte vertoonen. Hoedanigheden, die zich reeds voor 't oog •blijkbaar maaken, door den verfchillenden vorm en de koleur der Kriftallen ; door de meerdere Krifhllifeerbaarheid der koude ontbinding boven de hea.  OEFENINGEN. lót heete, zoo dat zelfs het bovendrijvende vogt foortelijk ligter is, dan het gebezigde Salpeterzunr; door den zeer veel hoogeren trap van fcherpheid der heete ontbinding boven de koude; eene hoedanigheid, welke in eene Verhandeling des heeren bertholet's, door den heer kasteleyn medegedeeld (c), bevveezen wordt, door den trap van verkalking gemodificeerd te. worden ; vooral is dit onderfcheid blijkbaar in het Prcecipitaat, dat uit dezelve door middel van vlug loogzout wordt afgefcheiden ; zijnde hetzelve uit eene koude ontbinding geheel zwart ; uit eene heete volmaakt wit: een onderfcheid, 't welk vrij duidelijk den meerderen en minderen trap van verkalking bewijst , terwijl het eerfte zeer weinig blijkt gedephlogifteert of geoxygineert te weezen, daar het laatfte blijkbaar op eenen veel hooger' trap verkalkt is. Wanneer wij dit een en ander overweegen, dan is het van voóren reeds waarfchijnlijk, dat eene koude en eene heete ontbinding , gelijk door andere vermengingen, ook door bijvoeging van eene Zoutöntbinding, zich verfchillend verhouden moeten. Wanneer wij in aanmerking neemen, dat het meest wezenlijk verfchil tusfchen de Mercurius du/cis en de Mercurius fublimaat corrofiv. beftaat, in den hooger' trap van verkalking der Kwik, of in de meerdere hoeveelheid Oxygene, of mindere hoeveelheid Phlogiflon, die de Sublimaat bezit in vergelijking met de Mer. (d) Chern, Oefeningen, D; III. Afd. 4. bladz. 34—52.  16*2 CHEMISCHE £N PHYSISCHE Mercurius dulcis , dan wordt het allerwaarfchijnIfjkst, dat eene koude ontbinding die zijne bijzondere hoedanigheden volmaakt bezit, door bijvoeging van gemeen of eenig ander Zout, waarvan het Zoutzuur een befiaandeel is , Mercurius dulcis — en dat - eene heete ontbinding Mercurius Corroflvus moet voordbrengen. En dit een en ander zien wij van achteren ook juist gebeuren. 'in eene volmaakt koude ontbinding wordt de Kwik, door eene oplosfing van gemeen Zout, geheel tot Mercurius dulcis of Witte Prcecipitaat verëenigd. En in eene ontbinding, door kookende hette gemaakt, wordt, gelijk won net hiertoe het voorfchrift geeft,met eeneZou'.öiltbinding alles totMercurius corroflvus QMuriate Oxygene) gevormd , en 'er ontfiaat in 't geheel geen Prcecipitaat. Daar 'er nu geen middenftaat is tusfchen de Subli' maat en Mercurius dulcis, zoo dat naar f o u r c a o y, wanner Sublimaat met weinig Kwik vermengd, op nieuw gefublimeerd wordt, 'er op nieuw Sublimaat ontfiaat , duidelijk afgefcheiden van de Mercurius dulcis, die 'er naar evenredigheid der tusfchen gemengde Kwik gevormd wordt, zoo moet uit eene ontbinding, die tusfchen de heete en koude het midden houdt, gelijk daarvan onëindig verfchillende trappen mogelijk zijn, naar evenredigheid, meerder of minder van het een of van het ander worden voordgebragt. Zoo ver de Kwiköntbinding de hoedanigheid eener koude ontbinding heeft, en flechts, zoo ver verkalkt is , als tot ontbinding verëischt wordt,  OEFENINGEN. ïoj worde, worde de Kwik met het Zoutzuur tot Mercurius dulcis gevormd, en valt als Witte Prcecipi' taat naar den bodem. Zoo ver zij aan eene heete ontbinding gelijk, en de verkalking der Kwik meer volkomen is , wordt zij tot Mercurius corrofivus (Snblimaat) gevormd, en blijft ,wanneer de hoeveelheid vogt groot genoeg is, of wanneer het Zout de overhand heeft, in het bovendrijvende vogt opgelost; welk vogt dus, even als andere Sublimaat, door middel van vlug Loogzout kan nedergeploft, of, na be. hoorlijke uitdamping, gefublimeerdworden. Zie het reeds aangehaalde Bericht van den heer van mons. Men is bezorgd geweest, dat door al te veel Zout tot de nederploffing te gebruiken, ligt aanleiding kunne gegeeven worden, tot het ontdaan van Sublimaat, of dat dan het Prascipitaat meer corrofief wierd. Deeze vrees is geheel ongegrond. Hoe groot ook deeze hoeveelheid Zout is, wordt 'er echter niet meer Sublimaat gevormd, dan naar evenredigheid der genoegzaam verkalkte Kwik mogelijk is, die hetzelve ontmoet: daar in 't opgegeeven geval de Kwik geheel en al was nedergeploft, hadt het Zout zeer ver de overhand. £n met weinig Zout kan men even min de vorming van dezelve in eene niet volkomen koude ontbinding beletten. Zelfs zoude een overgedeelte Zouts bij de gewoone bereidingen zeer voordeelig zijn. Daardoor wordt belet, dat zich zoo ligt geen Sublimaat onder de Prcecipitaat, in de gedaante van poeder, vermengen kan; 't geen anders door de moeijelijke oplosbaarheid derzelve, zoo de hoeveelheid vogts niet groot genoeg is, ligt kan gebeuren. Te  ï6"4 CHEMISCHE EK PHYSISCHE Te vveeten: door middel van gemeen Zout wordt de Sublimaat in water even oplosbaar, als dit door middel van Ammoniakzout algemeen bekend is. Eene hoedanigheid van het zoutzuur, en zoo 't fchijnt van alle zouten , waarvan dit zuur een beltaandeel uitmaakt, Ferrumfalitum en Ca'.x falita, doen dit althans even zeer. Sal digesftiv. insgelijks, fchoon in eenen minderen trap. Het is te verwonderen, dat deeze bijzonderheid, zoo zeer zij de oplettendheid der Scheikundigen verdiend , aan dezelve tot dus verre fchijnt ontfnapt te weezen. Door deeze hoedanigheid is het, dat de Bereiding der Mercurius corroftvus (Muriate Oxygene) per cryftallifarionem, zijne groote zwaarigheden heeft, zoo de evenredigheid van het Zoutzuur, of 't gemeen Zout, tot de ontbonden Kwik niet zeer juist getroffen zij. Thans kunnen wij oordeelen over de verfchillende voorfchriften ter bereiding der Prcecipitaat, en over de redenen van het zeer aanmerklijk verfchil der uitkomften, hoe zeer ook naar het fcheen het zelfde voorfchrift gevolgd was. Men denke hier aan de verfchillende graaden van fterkte van het gewoon Salpeterzuur; aan het verfchillend denkbeeld, ontftaande door het voorfchrijven van eene genoegzaame hoeveelheid Zuurs-, van genoegzaams warmte; en men erïnnere zich, dat juist naar de evenredigheid der hoeveelheid Salpeterzuur, vooral der fterkte van hetzelve , en van den trap der aangewcndde warmte, de voordgebragte ontbinding meerder  O 2 F TE N I N G 1 & l~6$ der of minder aan eene koude of warme ontbinding wordt gelijk gefield • dat na deeze evenredigheid meerder of minder Salpeterlucht wordt ontwikkelt, en de Kwik meerder of minder verkalkt wordt ; en dat juist hier van het verfchil der hoeveelheid Pracipitaat en deszelfs hoedanigheid afhangt. Wanueer ik, b. v. onderftel, dat wieglbb zeer zwak Salpeterzuur gebruikt heeft, (gelijk men daar uit befluiten zou , dat hij 10 dr. daarvan voorfchrijvende om i dr. Kwik te ontbinden , 'et bijvoegt, om, zoo 't zuur niet fterk zij, zoo veel meer te neemen, daar toch van een zeer gewoon zuur 10 dr. meer dan genoeg is) dan kan ik zeer wel begrijpen, hoe hij dit voorfchrift als het beste kan opgeeven, dat één half lood Sal Ammoniac genoeg zij om twee looden Kwik te pracipiteeren ;ook dit, dat hij verder met Lip. Tartari een zuiver Wit Pracipitaat zou knnnen bekooraen (*/). Men heeft inderdaad voor eene koude oplosfing flechts een vierde gedeelte Ammoniaczout nodig, ik had tien dr. Kwik , zonder warmte, in één once gewoon Salpeterzuur laaten ontbinden, had tot de nederploffing flechts twee en een half dr. Sal Amtnoniac nodig, en verkreeg tien en een half dr. Pracipitaat ; uit het terug blijvende vogt werdt door middel van Liq. Tartari zelfs te veel Alcali volatile uit« gefcheiden, om de nog ontbondene Kwik te prscipiteeren; 't geen niet te verwonderen is, daar, wanneer de Kwiköntbinding met een minder fterk Sal- pe, (d) Chem. Oefeningen, D. III. Afd. I, bl. oa. II. deel. M  ï6"6* CHEMISCHE EN PHYSISCHE peterzuur bereid was, in 't geheel geen Pracipitaat meer zou verfcheenen zijn. Wanneer dit tweede Pracipitaat ligt geelachtig is, (gelijk dit gebeuren kan, fchoon het Alcali volatile nog predomineert) moet het eene andere reden hebben , als waarom eene Kwïköntbinding door Alcali fixum een zoo gekoleurd Pracipitaat geeft. Dus 'kan de Bereidingwijze van martios (è) met die van wiegleb overëen koomen,en van dezelve ook aanmerkiijk verfchilien, alles naar evenredigheid van den trap der verkalking, die de Kwik bij deszelfs ontbinding ondergaan heeft, en de hoeveelheid van het eerfte en tweede Pracipitaat (der Mercur. dulc. en Calx. Mercurii) zoo als die onder elk'anderen vermengd zijn. Dus is het te begrijpen, waarom kunckel uit i once Kwik en 2 oneen Salpeterzuur, flechts 3 dr. Pracipitaat verkreeg , daar het even mooglijk was , op deeze wijze in 't geheel geen Pracipitaat te verkrijgen. Is het ons derhalven alleen om Witte Pracipitaat, B£s" ir. dulcis of Mercur. falitus te doen , dan zorge men de Kwik, zonder eenige warmte, te laaten ontbinden. Men zorge, dat dit gefchiede in zoo weinig Salpeterzuur als mooglijk is, en dat dit Zuur zoo zwak zij als mooglijk is; daar het Salpeterzuur, 'c geen men gewoonlijk ontmoet in fterkte zeer verfcheiden is, is hier niet wél eene algemeene bepaaling te maaken. Men heeft hetzelve, zoo 't te fterk is, Hechts met water te vermengen, en het tot op dien graad (e) Chem. Oefeningen. D. IIL Afd. 1. bl. 94.  O E F E K I S C ! K. ï€f graad te verzwakken, dat het even in Gaat zij', om de Kwik te ontbinden. Men kaa van de Kwik liever te veel dan te weinig neemen , dewijl men het niet opgeloste terug ontvangt. Het Salpeterzuur, 't welk gediend heeft om de 36 oneen Kwik te ontbinden, wis zoo veel zwaarer dan water als 10 - 8 , en met de Kwik in gelijke hoeveelheid genomen. Maar het Zuur , 't welk de ontbinding hadt opgelevert, waaruit de Kwik in ééns geheel en al was nedergeploft, was het zelfde, doch met eene gelijke hoeveelheid zuiver water ver. mengel. Hier bij werdt zoo weinig lucht ontwikkeld, dat het glas volmaakt dicht kon gefloten blijven ; dit laatfte echter kan ook gebeuren, fchoon de Kwik meer verkalkt, en fchoon 'er meer Salpeterlucht gevormd worde, door de greetigheïd , waarmede de Kwiköntbinding zich met de ontwikkelde lucht verêenigt, waar door zij eene geelachtige koleur verkrijgt ; de hoofdzaak is deeze, dat het Zuur niet flerker genomen worde , als nodig is. 'Er wordt na, en reeds geduurende de ontbin* ding, een menigte Zouts afgefcheiden, dat niet gemaklijk in water ontbonden wordt, 't welk zelfs door 't water gedeeltelijk ontleed wordt, en eene onöntbindbaare Kalk (die van de Turpeth. mineral. niet zeer wezenlijk fchijnt te verfchülen) affcheid ; de ontbinding echter van dit Zout is tot ce nederplofSng zeer noodzaakhjk , en dit gefchied zeer geredelijk door een klein gedeelte Salpeterzuur bij het water te voegen , waardoor ook te gelijk de ontleeding wordt voorgekomen. Dit Zuur naderhand onder het M 2 wa.  l68 CHEMISCHE EN PHYSISCHE water bijgevoegt, verandert' aan dit Kwikzout niets , dat hetzelve de natuur van het Zout uit eene koude ontbinding zou doen verliezen; zoodat men hier 't zelfde oogmerk bereike , als waartoe de heer hofman meer Salpeterzuur, dan tot ontbinding der Kwik nodig was, te vooren gebruikte. In dit laatfte geval wordt natuurlijk de Salperlucht in grooter hoeveelheid ontwikkeld, en de ontbinding, fchoon in de koude gefchied, in zoo verre aan eene heete ontbinding gelijk, zoodat het, bij een eenigzins aanmerklijk overgedeelte Zuurs, bijna onverlchillig wordt, of men de ontbinding zonder uitwendige warmte laate voordgaan , dan of men dezelve aan eenen zekeren graad van hette bloot Helle. Van zoo veel belang is 't, de hoeveelheid Zuurs, te vóóreri bij de ontbinding der Kwik, zoo gering te neemen als mooglijk is. Men moet het zich hier zeker laaten welgevallen, dat de ontbinding niet fpoedig voord gaat. Hiertoe zijn , vooral bij koud weder , eenige dagen nodig; doch daar dit geen meerder moeite veroorzaakt, dan het glas nu en dan eens te fchudden, is dit vrij verkieslijker, dan de ontbinding te verhaasten door meerder Zuurs, of door warmte, en dus door middelen die eene geheele verandering aan de bewerking te weeg brengen. Verder bevverke men «te nederploffing door eene oplosfing van gemeen Zout, het welk als 't minst kostbaare te verkiezen is , fchoon Sal Ammoniac en Digejliv. even geredelijk ontleed worden, en hun Zoutzuur overgeeven , om in verbinding met de  OEFENINGEN.' de Kwik de Witte Pracipitaat te vormen. Een vierde gedeelte Zouts is tegen één deel Kwik, bij eene koude ontbinding , genoeg , fchoon, gelijk reeds is aangemerkt, een overgedeelre aan te prijzen zij, om de Sublimaat, die 'er mogt gevormd worden, ontbonden te houden. Eenig Zout, of Sal Ammoniac , bij het eerfte water, dat tot afwasfching gebruikt wordt , te voegen, is voor dit zelfde oogmerk dienftig. Men kan het overblijvende vogt en het water, dat tot afwasfching gebruikt is, met Alcali volatile nederploffen , maar dit Prcecipitaat behoort afzonderlijk gehouden te worden, en kan, indien al niet tot geneeskundige oogmerken , tot andere bewerkingen worden aangewend. Doch wij hebben gezien, dat men de bewerking dusdanig beltuuren kan , dat men van hetzelve zeer weinig, en in 't geheel niets verkrijge , zoo dat men ook aan deeze zijde niets verliest. Verdere omltandigheden , die bij alle nederploffingen, bijzonder bij deeze, behooren in 't oog gehouden, en die, onder anderen, door den heer kasteleyn naauwkeurig genoeg zijn opgegeeven, behoeven hier niet te worden herhaald, gelijk het ook onnodig was voornoemde bewerking en proefneemingen naauwkeuriger te befchrijven; de oordeelkundige weet dezelve naar zijne bijzondere oogmerken verfchillend in te richten. Alleen zocht ik, daar de aangehaalde omftandigheden mij toefchijnen niet zoo veel te worden opgemerkt, als zij verdienen , hier aan eenigszins bevorderlijk te weezen. M 3 Wij  17© CHEMISCHE EN PHYSISCHE Wij zijn dus in (iaat, op de eenvoudigfte , zekerfte , en minst kosthaarfte wijze, (welke laatfte bij veelen wel het fterkfte werken zal) van eene bepaalde boeveelheid Kwik , niet alleen niets te verliezen, maar door het bijgetreden Zoutzuur zelfs een aanmerklijk overgedeelte Witte Pracipitaat te verkrijgen, die altijd aan zich zeiven gelijk is, en aan de geneeskundige bedoelingen even zeer moet beantwoorden, als de van ouds bereidde, daar zij in 't weezen der zaak, volmaakt dezelfde is; en wij verkrijgen in deeze Witte Pracipitaat te gelijk eenen volmaakten Mercurius dulcis, zonder dat het verder nodig zij zich deezen laatften door veelvuldige herhaalde opheffingen, zoo deeze al verkiesbaar zijn, te verfchaffen, terwijl eene enkele opheffing deezer Witte Pracipitaat, aan den niet overtuigden, den uitwendigen kristallijnen vorm des gewoonen Merc. dulcis, volmaakt vertoonen kan, welke in trap van verzoeting, noch in eenig ander opzicht, voor de allerbest gehouden Calomel of Panacea behoeft te wijken; als aan welke niet flechts door Schei-, maar ook door Geneeskundige proefnemingen, de niet gefubümeerde reeds volmaakt gelijk wordt bevonden. Wanneer men het aanmerklijk verfchil der inwendige hoedanigheden overweege, waardoor het Zout uit eene koude, en dat uit eene heete ontbinding van elkanderen onderfcheiden zijn: een verfchil, 'twelk zich ook uitwendig, onder anderen, in den vorm der kristallen openbaart, (die, fchoon na de verfchillende omftandigheden, onder welke de kristallifatie gefchied, met opzicht tot de wijze van uit- dam-  oefeningen; damping , verkoeling , meer of min overgedeelte Zuurs, enz. echter altijd nog haare onderfcheiden kenmerken vertoonen); dan zou men haast geneegen zijn te geloven, dat even gelijk tusfchen den Sublimaat en Mercurius daleis, zoo ook hier geen middenliaat is; dat de verwandfehap der Kwik tot het oxygene, of haare neiging om het Phlogidon te verliezen, twee verfchillende trappen van faturatie heeft; dat de eerfte die is, welke het Zout der koude, de tweede die het Zout der heete ontbinding voordbrengt ; en dat alle de tusfchen Handen bloote vermengingen deezer beiden, in verfchillende evenredigheid, zijn. Doch ook dit ftuk verdiend, benevens andere verfchijnfelen , welken hier aan verbonden zijn, nader onderzocht te worden. I79-. M 4 PROEF-  CHEMISCHE I5f PHYSISCHE proefondervindelijke bewijzen VAN het bederf weerend vermogen der CORTEX ANGUSTTJ- rae; door den heer brande. EERSTE PROEVE. Eén dragme gepulverifeerde Bast werdt met eenig warm water Merk afgewreeven, voords doorgezijgd, en 'er nog zoo veel water bijgevoegd, dat het geheel twee oneen bedroeg , als wanneer 'er twee dragmen klein gefneeden mager rundvleesch in gedaan werd'. In andere glazen ging ik op dezelfde wijze te werk, met bijvoeging van Kinabast, Slangenwortel , Camillenbloemen en Columbowortel; en het laatfte glas diende ter proefneeming van rundvleesch , enkel met water. Zij werden allen 'in een tinnen toegedekt vat geplaatst , en door middel van een lampvuur genoegzaam in de warmte van 89 graaden gehouden. Na zeven uuren was alles nog onveranderd en wélriekende ; van wegen den tusfehenkoomenden nacht , werden de glazen eerst na zeventien uuren weder onderzogt. De inhoudende ftoffe van het proefglas rook nu zeer walgelijk ; en even zoo ook de Columbowortel: al het overige was nog versch gebleeven. Na twintig uuren begon de Camillenvermenging ook eenigszins walgelijk te rieken , en de vermenging met Columbowortel rook zeer fterk. De mengfels met  OEFENINGEN. 173 met Angufturabast, Kina en Slangenwortel, waren nog fteeds zon versch , dat hunne natuurlijke reuk heerfchende was. In het proefglas , welks ftoffe geheel rottende was geworden , deed ik nu één dragme Kinabast •- de walgelijke reuk verdween fchielijk ; maar na vier uuren rook het wederom zeer walgelijk. De vermenging met Columbowortel bleef fteeds zeer walgelijk ; die der Camillen was daardoor eenigszins verbeterd ; in de drie overigen hadt weinig verandering plaats. Na dertig uuren was het vleesch met Columbowortel zeer rottende , en de ftukjes vleesch dreeven boven. Het mengfel met Slangenwortel rook, wel is waar, weinig, maar het vleesch was daarin tot eene flijm opgelost. De overige mengfels bleevcn onveranderd, en de ftukjes vleesch waren in allen gezonken en vast. Na agtënveertig uuren begonden de glazen met Angufturabast, Kina en Slangen wortel insgelijks eenigszins te rieken : dat met Camillen was minder walgelijk dan te vóoren, en meer zuurachtig: het proefglas rook ten uiterften Hecht; dat met Columbowortel was ten uiterften rottig , en werdt hierom weggenomen. Na zesenzeventig uuren was de ganfche proefneeming geëindigd , vermids alles genoegzaam in denzelfden ftaat bleef. Het vleesch met Angufturabast was zeer weinig veranderd; dat met Kina en Slangenwortel iets meer; en dat met Camillen was nog zuurer geworden. M s TWE E«  1^4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE TWEEDE PROEVE. Dezelfde ftoffen werden ieder nog met een half once Osfengal vermengd. Na zeventien uuren rook het proefglas nog walgelijker dan bij de eerfte proeve; alsmeüe dat der Columbowortel : dat met Camillen hadt ook eenen walgelijken reuk , en dat met Kina rook ook een weinig : de mengfels met Angufturabast waren volkomen wélriekende gebleeven. Na twintig uuren rook laatstgenoemde ook eenigszins; maar het eerfte niet. De overigen waren niet veel veranderd, behalven dat met Columbowortel , 't welke fteeds Hechter werdt. In het proefglas, welks bevattende ftofte thans zeer rottende was geworden , voegde ik nu bij dezelve één dragme gepulverifeerde Angufturabast. De flank was oogenbliklijk daardoor veel verminderd, en na verloop van één uur rook het mengfel Hechts weinig. Vijf uuren laater werdt hetzelve langs hoe beter , en na nog vier uuren befpeurde men weder alleen den reuk der Angufturabast. Na dertig uuren was het mengfel met Columbowortel zeer rottend geworden, en het vleesch dreef in 't glas : dat met Camillen was mede walgelijk , en het vleesch kwam opwaards. De mengfels met Kins en Slangenwortel rooken wel eenigszins, maar het vleesch bleef op den bodem van het glas en behiel zijne vastheid. Het mengfel met Angufturabast was volkomen zoodanig, en men konde naauwlijks een* eenigszins onaangenamen reuk waarneemen. Na veertig uuren was de reuk nochtans fterker, dan die  OEFENINGEN. I?5 die van het mengfel met Kina. Die met Columbowortel was veellicht thans beter, dan bij het laatfte onderzoek; maar het rook echter nog veel llechter dan de overigen. Het mengfel met Slangenwortel begon ook eenigszins te rieken ; het vleesch was 'er in vergaan, maar op den bodem blijven liggen. Het mengfel met Camillen rook walgelijk, en werdt fteeds zuurer, echter in een' minderen graad, dan bij de eerfte proeve. Het proefglas rook nu zeer weinig, minder dan bij de voorige proeven , welke door Kina verbeterd werdt: ook bleef het genoegzaam in denzelfden ftaat, tot het einde der proefneeming, na zesenzeventig uuren, als wanneer de Angufturabast misfchien eenigszins onaangenaamer rook, dan dat met Kina. De overige mengfels waren, zedert het laatfte onderzoek, flechts zeer weinig veranderd. D E R'B E PROEVE. Ik vulde tien glazen, ieder afzonderlijk, met twee dragmen verfche Osfengal en één once water. Bij het eerfte deed ik Myrrhe, bij .het tweede Columbowortel , bij het derde Kinabast, bij het vierde roode Kinabast, bij het vijfde. Angufturabast, van ieder tien greinen fijn gepulverifeerd ; en de vijf overige glazen liet ik zonder bijvoegfel ter proeve, en ten vervolgenden gebruike ftaan. Na genoeg, zaam dertig uuren begonnen deezen te bederven, en dat met Columbowortel in zesendertig uuren. De proefglazen rooken aanmerkelijk ; hierop het glas met  175 CHEMISCHE EN PHYSISCHE met Columbowortel, en voords dat met roode Kina ; dat met Kinabast was ook niet geheel wélriekende gebleeven; maar die met Myrrhe en Angufturabast waren nog volkomen. Na tweeënveertig uuren was alles nog in dien toeftand. In ieder der met water en gal enkel voorziene glazen, welke thans zeer walgelijk rooken, deed ik nu tien greinen van voormelde ftoffen, en na twee uuren waren die twee, bij welke ik Myrrhe en Angufturabast gedaan had, weder vol. maakt wélriekende. Dat met Kinabast was eenigszins in ftank verminderd, maar die met Columbowortel en roode Kina hadden den walgelijken reuk behouden. In de eerfte vijf glazen hadt, geduurende de ganfche proefneeming, geene verdere aanmerkelijke verandering plaats, behaiven dat het mengfel met Angufturabast, 't welk binnen weinig uuren eene zeer donkergroene, zwartachtige koleur verkreeg, daarna weder lichter werdt. Het zelfde gebeurde bij de volgende proef, echter in een' veel geringer' graad. Bij het einde der proef, na verloop van driemaal vierëntwintig uuren , week dat met Angufturabast weinig of geheel niets van zijnen natuurlijken reuk af; dat met Myrrhe eenigszins; maar de drie overigen waren allen even walgelijk geworden. Van de laatfte , door de laatere bijvoegfelen verbeterde mengfels, bleef dat met Angufturabast volkomen goed; dat met Myrrhe rook iets; hierop volgde dat met Kinabast; voords dat met roode Kina , en eindelijk dat möt Columbowortel; 't welk ten eenenmaale bedorven was. VIER-  OEFENINGEN. 177 VIERDE PROEVE. Naardien het toevallig hadt kunnen zijn, dat de Columbowortel en de roode Kina een zoo gering bederfweerend vermogen vertoonden , hoewel ik van allen de beste Hukken uitgezogt, en ze onlangs gepulverifeerd had ; zoo verkoos ik met alle mooglijke zorgvuldigheid nog een ander Huk van ieder der volgenden: namenlijk, Columbowortel, roode Kina, Kina, VirginifcheSlangenwortel, Myrrhe en Angufturabast. Tot fijn poeder gewreeven zijnde , meng. de ik van ieder tien greinen, bij twee dragmen verfche osfengal en één once water. De gal was gevallig zeer dun en helderer dan gemeenlijk. Drie glazen bleeven, tot eene proeve, alleen met water en gal gevuld: deezen waren , na vierentwintig uuren, genoegzaam nog onveranderd; maar dat met Columbowortel was reeds Hinkend geworden: de overige glazen met bijvoegfeis waren nog volmaakt wélriekende. De proefglazen werden langs hoe walgelijker, twee derzelver uitgezonderd, die langer dan het derde goed bleeven , offchoon menging en warmte in allen opzigte gelijk waren; ten blijke van de noodwendigheid om proeven te herhaalen. Na agtenveertig uuren waren ze rottende, edoch minder Hinkende dan het mengfel met Columbowortel: de anderen bleeven zuiver. Na zestig uuren rook hec mengfel met Myrrhe een weinig; dat met Slangenwortel iets flerker; dat met Kina begon eenigszins te rieken; maar de metroode Kina en Anguftura. bast behielden hunnen natuurlijken reuk. Bij beide dé  8 CHEMISCHE EN PHYSISCHË de (tinkende proefglazen werden nu, in het eene vijf greinen Angufturabast, en in het andere even zoo veel roode Kina gedaan. Het laatfte was genoegzaam geheel, het eerfte volkomen weder wélriekende; en zoodanig bleeven zij tot het einde der proefneeming; welke na verloop van zesenveertig uuren eindigde, als wanneer nog alles in denzelfden Haat was gebleeven. VIJFDE J? R O E V Bi Een gedeelte van de vóórgaande proeve overgehouden Gal, werdt in een lampöven gezet, en in één* nacht werdt zij bij uitftek rottende. Men verdunde één half once daarvan met zóó veel water, en deedt 'er vijf greinen Angufturapoeder bij. Eene andere gelijke hoeveelheid werdt met agt , eene derde met tien, en eene vierde met twaalf greinen koud bereidde waterige extract, van Angufturabast, en eene vijfde met een half once van het afkook2el vermengd. De reuk was onmiddelijk in allen veranderd, en was rader met dien van zwavellever overëenkomftiger , fchoon in opzigte van fterkte niet veel verliezende. De glazen werden in eene bloedwarmtc gehouden, en hadden, na verloop van één uur, hunnen ftank verboren: behalven het mengfel met vijf greinen , dat minder frisch dan de overigen rook. Na nog vijf uuren waren ze nog wélriekend gebleeven. Maar na vierentwintig uuren waren \r drie , dat namenlijk met de vijf greinen poeder, dat met het koud bereidde waterige extract, en  OEFENINGEN. 179 en dat met het afkookfel, weder tot een' aanmerkelijken graad van rotting overgegaan. De twee overigen, met agt en tien greinen poeder, bleeven volmaakt goed en zuiver. ZESDE PROEVE» ' Bij een half once van dezelfde geheel rottig ge* wordene Gal, met even zoo veel water vermengd, werden vijf greinen gepulverifeerde roode Kina gedaan, en in een ander zoodanig mengfel tien greinen gepulverifeerde Columbowortel. Deeze verminderde aanvangelijk den reuk aanmerkelijk; edoch, genoegzaam na vier uuren was het mengfel walgelijker geworden. Na vierëntwintig uuren hadt 'er ondertusfchen weder eene verandering plaats , en de reuk was nu weder draaglijk. De roode Kina verbeterde den flank zeer fpoedig, en bleef, ten einde toe , volkomen frisch : zij toonde zelfs in dit geval een veel grooter bederfweerend vermogen dan de dnguftura , van welke , ingevolge vóörige proeve , vijf greinen niet toereikende waren geweest, om een half once Gal versch te houden , offchoon ze dezelve den llank hadt ontnomen. Ondertusfchen moet ik doen opmerken, dat ik een zeer uitgeleezen fijn ftuk roode Kinabast genomen had, van welke foort men thans be. zwaarlijk één eenig pond zoude kunnen bekoomen. z e-  iSo CHEMISCHE EN PHYSISCHE ZEVENDE PROEVE. ' Bij één en een half once versch menschlijk Bloed* Water werden 5 greinen Slangenwortel, bij een andere dergelijke hoeveelheid , zóó veel Angufturabast , en bij eene derde Kinabast gevoegd. Het eerfte mengferwerdt het eerfte walgelijk; maar de beide anderen weêrftonden de rotting veele uuren langer, en waren onderling volkomen overëenkomftig; ondertusfchen was het mengfel met Angufturabast na agtënveertig uuren meer bedorven dan dat met Kina. Thans deed ik 'er van elk nog vijf greinen in een en ander, en nu toonde zich de Angufturabast ter verbetering des reuks vermogender dan de Kina. AGTSTE PROEVE. Bij een half once zeer rottende osfengal deed ik» zonder eenig ander bijvoegfel, vijf greinen gepulverifeerde, nietuitgeleezene, roode Kina; bij eene andere evenredige hoeveelheid, vijf greinen gepulvérifeerde Angufturabast; bij eene derde even zoo veel koud bereidde waterige extract, en bij eene vierde, dezelfde hoeveelheid harfig extract. De mengfels werden in eene bloedwarmte onderhouden; na vierentwintig uuren hadden de Angufturabast en de roode Kina de rotting genoegzaam geheel weggenomen, en de reuk was nu meer empyreumatiek geworden. Het mengfel met het waterig extract was fteeds nog eenigszins walgelijk, en het andere met het harfige extract nog meer. Thans deed ik nog vijf greinen ' van  o e f e n i: k g e s. l8ï van ieder poeder bij ieder glas; edoch, navier uuren was 'er nog geene merkelijke verandering. Ik geloofde dus , dat de Gal onvermogend was , om de werkzaame deelen deezer verbeteiingmiddelen optelosfen, en hierom verdunde ik de mengfels van ieder glas met twee dragmen gedeftilleerd water. Nu verdween de reuk fchielijk geheel en al van alle de mengfels , behalven dat met barfige extract , 't welk nog eenigs-zins rook, en ook na vieiëntwintig uuren het walgelijkfle van allen was. De overige mengfels bleeven niet genoegzaam onderling gelijk, behalven dat de verbetering, na het bijgevoegde water, vroeger plaats hadt bij het mengfel met waterig extract, dan bij liet andere met Angufturapoeder. NEGENDU PROEVE. Drie Hukken vleesch, die zóó lang vogtig en warm werden gehouden , tot ze geheel rottig waren, werden, het eene met Angufturapoeder, het andere met roode Kinapoeder, en het derde met gewoon Poeder van Kina ingewreeven. Het Angufturapoeder verdreef onmiddelijk zeer veel van den walgelijken, rottenden reuk, maar de twee overigen Hechts weinig. Allen werden ze eenige uuren lang in eene zagte warmte boven water opgehangen, zoo dat ze tevens door de water-dampen vogtig bleeven. Na bijna vier uuren was het met Angufturapoeder van eenen draagelijken reuk; de twee overigen waren ook wel eenigszins verbeterd, maar zij rooken nochtans walgelijker dan het eerstgemelde. II. deel. N 'Er  182 CHEMISCHE EN PHYSISCHE 'Er zoude veelmaals herhaalende proeven verëischt worden , mn met volkoomen zekerheid over de geëvenredigde bederfweerende krachten van onderfcheidene zelfftandigheden te kunnen beflisfchen: veel kan hierbij van omftandigheden afhangen , welken wij buiten ftaat zijn om te kunnen bepaalen, en daarenboven is het ook zeer bezwaarlijk om de verfcheidene graaden van flank te beftemmeii, wier trappen niet z:er groot en aanmerkelijk zijn. Ondertusfchen oordeelc ik nochtans, uit vermelde proeven, zeker te kunnen opmaaken , dat de Angufturabast allen anderen, en .zeer vermogende bederfweerende zelfftandigheden , waarmede ik ze heb vergeleeken, ten minften volkomen evenaare, indien zij dezelven veellicht niet overtreffe. 1791.  OEFENINGEN. 18| BEREIDING VAN BRUNSWIJKSCH GROEN. D eeze Verwltoffe, welke met olie eene bevallige groene en in de lucht beltendige verw opleverdj wordt aldus bereid: Men lost Ammoniakzout in water op, en giet deeze oplosfing op dunne ftukjes koper in glazen vaten, welken wél moeten gefloten worden, opuac het vlugge loogzout des Ammoniakzouts niet vervliege, want hetzelve wordt oogenbüklijk door het koper losgemaakt, zoo dat men 't kan ruiken; ert hetzelve is vervolgens roede ter oplosfing des kopers nodig. Bij deeze oplosfing heeft het volgende plaats: het Zoutzuur des Ammoniakzouts tast eerst het koper aan, lost hetzelve op, en hierdoor wordt tevens het vlugge loogzout, (het andere beitaandeel des Ammoniakzouts) losgemaakt. Dit loogzout lost alsdan ook het koper op, en beiden doen in deeze vermenging het koper als een groen poeder neder, ploffen, dat zij hadden opgelost, hoewel 'er altoos Zoutzuur bij die nederpluffing verbon. den blijft. De terugblijvende vloeiftoffe kan weder worden aangewend , voornamenlijk in verbinding van eene nieuwe oplosfing des Ammoniakzouts, ter verdere oplosfing van koper. Is 'er aan den anderen kant Jï a ia  I84 CHEMISCHE EN PHYSISCHE in de vloeiftofFe nog onopgelost koper, zoo doet men daarna zulks bij eene volgende bewerking, of men zorgt, door nieuwe bijgieting eener oplosfing van Ammoniakzout, dat het ganfcheJijk zij opgelost. Men giet, na bezinking, de heldere vloeiftofFe éf; wascht het poeder met zuiver water, om 'er de overtallige zoutdeelen uit te trekken, zijgt het dóór, en laat de verwftoffe, op het doek, of in houten bakken droogen. Het afwaschwater, bevattende ook nog Ammoniakzoutdeelen, kan weder voor eene volgende oplosfing met nieuw water gebruikt worden. Op deeze wijze kunnen drie ponden Ammoniakzout twee ponden koper oplosfen, en de daar van verkrijgende verwftcffe zal nabij zes ponden weegen. Deeze fchoone groene Verwftoffe draagt bij ons den naam van Vrieschgroen; maar wordt zelden anders dan met loodwit (in onderfcheidene hoeveel, heden , naar den verkoopprijs) vermengd afgeleverd. Zij is nochtans eene tamelijke winstgeevende bewerking. Ik heb een' man gekend, zekeren nu overleden weynia, op den Overtoomfchen Weg, die deeze Groene Verwftoffe uit Ammoniakzout en Koper bereidde , en 'er zeer wel van beftond , niettegenftaande bij zijnen arbeid enkel werktuiglijk verrichte , en die nodige toelichtingen, welken ik hier hebbe bijgevoegd, niet dan een halfjaar voor zijnen onverwagten dood door mij leerde kennen ; zoo dat hij te vóóren altoos het overblijvende vogt weg wierp, en zijne vaten, waarin hij de oplosfing des ko-  OEFENINGEN. 18? kopers bewerkftelligde, niet dekte; door welk een en ander hij veel minder Groen ontving dan men door deeze bewerking kan verkrijgen; en nochrans, ging het hem met zijn Vriescbgroen-fabriekje zeer wél. Amft. 1792. MIDDEL TER VEREENIGING VAN GESCHEURDE IJZEREN WERKTUIGEN. Om gefcheurde ijzeren Kagchels, Furnuizen, Retorten, en andere ijzeren Werktuigen,weder bruik. baar te maaken, kan men zich, met een goed vrugt. gevolg, van de volgende Masfa bedienen : Men vermenge één deel ijzervijlzel, en zes deelen geele pottebakkers leem, met zóó veel lijnolie, tot men eene masfa bekoome , die de lijvigheid van zoogenaamde ftopverw hebbe. Met deeze masfa moet men de reeten digt ftrijken. Dit mengfel wordt in de hette langs hoe vaster, naardien de geele leemaarde verbonden met ijzerdeelen en olie, in 't vuur ten uiterften verhard. Amft. 179a. N 3 VER-  186 chemische en physische verslag van antonii henrici hulsenk a m p, Disfert. Chemico-Medica Inaugu* ra lis, quadam de athere, &c. dat is: verhandeling over eenige proeven aangaande den iE ther vitriolicum. Groningen,1791. D eeze Verhandeling is voornaamlijk ingericht,ten onderzoek van den aart van dit uitmuntend Geneesmiddel , of hetzelve waarlijk het Vitrioolzuur als beginzel, bevat, tot welk denkbeeld de fchrijver het meeste overhelt; dan of het enkel, doormiddel vau het Vitrioolzuur, uit den Alcohol gefcheiden wordt, gelijk ik in mijne fchriften beweerd heb, en in welk denkbeeld ik nog op goede gronden blijf volharden. In het eerfie Hoofddeel geeft ons de geleerde Schrijver eene korte optelling der Producten, welken uit Wijngeest met verfchillende Zuuren ontf.ann. In het tweede, eene befchrijving der bereidingen, van Liq. anod. min. Hoffm. , Spir. Nitri (luk,, Spir. fal. dulc. en Aether Vitrioli. In het derde, worden de verfchillende begrippen der Scheikundigen, aangaande den aart des Aethers bijgebragt. In het vierde, betoogd de Schrijver de tegenwoordigheid van het Suikerzuur, of liever deszelfs radicaal> in den Aether, als beginzel: — en dit Hoofddeel is vooral onze opmerking waardig. Profesfor DRIE.*  OEFENINGEN. I87 driessen , over den Aether handelende, wilde de bekende proef van scheele aan zijne leerlingen vertoonen; nam ten dien einde allerzuiverften Aether, vermengde denzelven met Salpeterzuur,van allen aanhangend Vitrioolzuur zeer zorgvuldig gereinigd , diftilieerde vervolgens dit mengfel met eene zagte warmte, drie reizen het overgekoomen vogt weder op het overblijffel in den retort gietende; dit overblijffel geeft, volgens scheele, met eene folutio van terra ponderofa vermengd, een wit nederploffel, 't welk fpathum ponderofam zou zijn , en dus een bewijs zou opleveren, dat in den allerzuiverften ^«/Aer Vitrioolzuur aanwezig zij. Doch wat gebeurd? De Hoogleeraar, laater dan hij gehoopt had, in zi,n Laboratorium koomende, vond, dat 'er te veel vogt in het Excipulum was overgegaan, en in den retort, in plaats van een vloeibaar overblijffel, eene drooge ftof, welke bij aanhoudendheid witte dampen leverde, die, zich opheffende, de inwendige oppervlakte van den retort met de fchoonfte kriftallen hadt overdekt: dit Zout naauwkeurig onderzogt wordende, was het Suikerzuur. Daar nu hetSui. kerzuur , met de Terra ponderofa verzadigd , een bijkans onoplosbaar Zout geeft, op het oog veel gelijkende naar Spathum ponderofum, was het ligt te gisfen, dat de beroemde s cheele hier een'misflag hadt begaan , en in zijne evengemelde proef Terra ponderofa faccharata voor Spathum ponderofum hadt aangezien; de Schrijver, welke deeze proeven meer dan ééns herhaald heeft, betoogd dit allerduidelijkst. Dolfus, die, met het zelfde oogmerk, N 4 ook  I 88 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ook dergelijke proeven bijbrengt, heeft, gelijk ons de heer h. duidelijk toont, Ptumbum faccharatum voor Fitriolum plumbi aangezien; anderen wederom hebben Mercurius faccharatus, welke nedervalt, als men bij het overblijffel van Aether, daar Acidum Nitri op is overgehaald, eene folutio van Kwik in Acidum nitri voegt, gehouden voor eene verëeniging van Kwik met Vitrioolzuur. En dus heeft de Schrijver een der Iterklte bewijzen, welke voor de tegenwoordigheid van het Vitrioolzuur in den Aether worden bijgebragt, ontzenuwd, en teffens ten vollen het aanweezen van een vegetabielZuurinden^/foj» daargefteld. In het vijfde Hoofddeel evenwel brengt de Schrijver eenige bewijsredenen bij, tenbetooge, dat 'er waarlijk Vitrioolzuur in den Aether zou voorhanden zijn, en dat dus Aether geene waare O!, vini zou weezen , geen Alcohol door Vitrioolzuur van zijn water beroofd, De redenen voor deeze ftelling door den heer h. bijgebragt, zijn i°: het onderfcheid der cigenfchappen van Alcohol en Aether ; a°: de on•mooglijkheid om uit Aether en Water weder Alcohol te maaken; 30: redeneert hij uit de Analogie met andere Aetherifche vloeistoffen, vooral Sp. Nitri (f fa/is dulcis, aan dewelken, wanneer ze op bruinfteen zijn overgehaald, terftond na geëindigde bewerking geen Zuur te bemerken is, even weinig als in den Aether Vitrioli; zou men dus, b. v., de Aether nifrofus niet met hetzelfde recht als de Aether vitrioli kunnen houden ,voor een zamenftcllend beginfel van iea Alcohol i vraagt de Schrijver. Deeze verëeni-  OEFENINGEN. ging evenwel van Salpeterzuur en Alcohol is niet zeer vast, de bijkomst der lucht is alleen genoeg om het Salpeterzuur te doen ten voorfchijn koomen; want opent men de flesch eenige reizen, zoo beeft men de duidelijklte kenmerken van aanhangend zuur. — In deezen Aether vitrioli is ook, naar zijne gisfing, het Acidum Vitr. met het bianubaare beginzel van den Alcohol verbonden; doch deeze verëeniging zij oneindig fterker; hij maakt, om dit te toonen, eene vergelijking van de Zwavel- en de Niterlucht. Ten Aden brengt de Schrijver één mijner loroeven tot ftaaving van zijn denkbeeld bij, dat, namenlijk het Vitrioolzuur, na geëindigde deltillalatie, van den Aether overblijvende, nog even dezelfde hoeveelheid Alcali kan verzadigen , als het vóór de deftillatie zou hebben kunnen doen. Nu zijn 'er, volgens hem, in het overblijffel de duidelijkfte fpooren van vegetabielZuur, Azijnzuur naamlijk, en Wijnfteenzuur, gelijk de Schrijver in het zesde Hoofddeel bewijst, dus moest 'er, naar zijn denkbeeld, meer Alcali mede kunnen worden verzadigd ; maar als de hoeveelheid dezelfde is, kan het nier anders, of 'er is Acidum Vitrioli minder in het overblijffel, dan 'er vóór de bewerking geweest is ; dus waarfchijnlijk naar die maate met de brandbaare deelen van den Alcohol verëenigd , als het vegetabielZuur van denzelven gefcheiden wordt. Eindelijk heeft ook de Schrijver eene pooging gedaan om het Vitrioolzuur te ontdekken ; hij heeft den allerzuiverften Aether op Alcali caufticum overgehaald, met Alcohol- Water en eene folutio van N 5 Terra  I90 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Terra Ponderofa in Acid. Nitri verëeHigd , en dit mengfel in een naauw hoog glas laaten branden, opdat het Vitrioolzuur , geduurende de verbranding, zijnen zamenhang met het brandbaar beginfel verliezende, zich, uit hoofde van grootere verwandfchap , zou voegen bij de Terra ponderofa; en waarlijk kreeg hij een Prascipitaat, 't welk zeer het aanzien hadt van Spathum ponderofum. De Schrijver eindigt hier mede zijne proeven over dit onderwerp. Gaarne hadden wij gewenscht, dat deeze laatfte proef, die veel zou afdoen, meermaaien herhaald was, en wel met grootere hoeveelheden; en men het Prcecipitaat dan ten naauwkeurigften hadt onderzogt; want het is 'er, mijns bedunkens , nog zeer verre van daan, dat de zaak zon voldongen zijn; ook wil de Schrijver dit niet zoodanig befchouwd hebben , en acht zijne proeven geenszins beflisfende , maar vooral dienftig om aanleiding te kunnen geeven aan anderen, om dit ftuk met meer vrugt te onderzoeken. Hoewel des Schrijvers proeven voor ons niet overtuigend genoeg zijn, om onze Helling te verlaaten, prijzen wij nochtans billijk zijnen ijver , zijne naauwkeurigheid in het neemen der proeven, zijne voorzichtigheid in het trekken van gevolgen uit dezelven; en mogen van zijnen ijver en zijne kunde verwachten, dat hij verder het zijne zal toebrengen , ter bevordering der Scheikunde onder onze landgenootcn. Amft. 1792. VKll»  oefeningen. ÏQÏ verslag van jacobi tieboel Disfir» tatio Inauguralis exhibens, &c. verhandeling over eenige pharmaceu-' tische waarneemingen, bijzonder de apotheeken van ons vaderland betreffende. Groningen, 1791. D e Schrijver deezer Verhandeling, Zoon van den verdienltelijken Groninger Scheikundigen b. tieboel, van zijne vroeglie jeugd, blijkens de Voorreede, tot de Apotheek opgelegd, kreeg te Groningen , zoo door de lesfen van den Hoogleeraar driessen , als de verkeering bij zijnen Vader, ruime gelegenheid, om zijne, in verfchillende ApotheekenonzesLands verkreegene ervaaringen, te ver. meerderen, en naar de regelen der Scheikunde te befchaaven. Dagelijks tevens bij het Ziekbed verkeerende,waartoe hij te Groningen de gelegenheid zeer overvloedig vond, en ziende het verfchil, 'c welk 'er plaats hadt, in de bereiding van zommige geneesmiddelen, Aiir gebruikelijk,vergeleeken met die, welke hij in Holland behandeld hadt, klaagt bij, met reden, over het nadeel dei Zieken , en de moeilijk, heid in het beoelFenen der Geneeskunde, welk een en ander voortvloeit uit deeze ongelijke bereidingwijze,en dus ook uit het verfchillend vermogen der geneesmiddelen in deverfchillendeApotheekenonzesVaderiands; fpoo-  , 192 CHEMISCHE EN PHYSISCHE fpoorende daarom allen, die ter verbetering van het Pharmaceutifche vveezen eenigen invloedkunnen hebben , ernftig aan , om al hun vermogen aan te wenden, ten einde eene algemeene Apotheek, over alle onze Provinciën, werde aangenoomen. Ik meene zeer veele redenen te hebben, om te denken, dat deeze begeerte nog verre af is van te zullen verkreegen worden! Hij geeft ons in deeze In- wijdings-verhandeling eenige algemeene regels, ter verbetering der Apotheeken dienflig, aan de hand; verders de verfchillende bereidingen van eenige vermogende Geneesmiddelen, en welken, naar zijn inzien, de besten zijn. Deeze Geneesmiddelen zijn Tart, Emeticus ; Kermes minerale ; Sulphur auratum Antim. Mercur. dulc; Merc. fubl. corrof.; Prcec. alb. & ruber. ; Sal Ebskam.; Sal. Polychr. Tart. Vitriol. Sal Scignette ; Flor. fal Ammon. martial. Tinclurce fimplices ; Laud. Liquid & Laud. Liq. Sydenhami & Elixir, propriet. Het Hoofddeel over de Mercur. pr befchreevene Beftuchef. fcheZenuwtincluur vergelijkende, kan een nader licht over deeze koleur-verandering verfpreiden; ook konde men tot dit oogmerk, de gedraaging van eene enkele oplosfing van Ijzer in Zoutzuur, onderzoekei:. Amft. 4 Juny, 1792. Het Sa} muriaticum calcareum (Calx falita') laat zich tot kristallen brengen, vertoonende zuilvormi. ge,  19ct CHEMISCHE EN PHYSISCHE OEFENINGEN. ge, edoch, zeer tedere kristalletjes; maar, uit hoofde van hunne ligte vloeibaarheid, zijn dezelven zeer bezwaarlijk om te verzamelen,en te kunnen bewaard worden. Ik hadt \r mij eenige dragma's van verfchaft; en alhoewel ik ze in een wélfltntend glas bewaard?;, werden ze, na het flesje, om 'er iets van te gebruiken, geopend was, vogtig, en gingen allengs tof een Liquor falinus over. Als men het lixivium van dit Zout tot droogwordens uitdampt, is het Zoutligter te bewaaren; edoch, hetzelve vloeit in de open lucht ook, in minder dan één uur tijds, geheel en al. Amfl. ü April, 1792. De heer Bergcommisfaris westrumb, te Hameln i erkend ook het gebrekkige der gewoone bereidingwijze van den Merc, precipit, alb., meldende, na de leezing van mijne verhandeling en verbeterde bereidingwijze desUangaande »*), dat hij zich ook zindslang reeds eener verbeterde wijze'van bereiding bediene, die hij, om dat ze wederöm van de mijne onderfcheiden is, tevens aldus opgeeft. Hij lost Kwik in zuiver Salpeterzuur, meer in koude dan warmte, op, verdund de oplosfing met zes deelenCin gewigt) water, vermengd dezelve met eene oplosfing van | deelen Ammoniakzout tegen deKwik,en ploft daarop alle de Kwik met zuiver luchtzuur bevattend loogzout neder. Het nederploffel is Sneeuwwit, en zoo het al eenigszins geel ware(voortkoomtnde door gebrek aan luchtzuur of bijmenging van vitrioolzuur in het loogzout) dan kan deeze koleur, door bijvoeging van een weinig Ammoniakzout , verdreeven woeden. De eerfie van 't nederploffel afgegooten vloeittofie wordt uitgedampt, en uit de drooge zoutmasfa, door middel van loogzout, Alcali volatile, en uit het overblijffel otizuiveren falpeterverkreegen. Amft. 1792. (*) Uit mijne Chent. Oefen.vsm 1788. D. L bl. 91—116. overgenomen, in crell's Annalen, van 1701. Stuk VII en Vül.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFFENINGEN. NIEUWSTE WAARNEÊMINGEN IN D» VERWKUNST, BESTAANDE IN EEN AANTAL VAN PROEFONDERVINDELIJKE VOORSCHRIFTEN, OM LAKEN EN WOLLEN GOEDEREN TE VERWEN. (Voortzetting.) TWEEDE CLASSE. VAN DE GEELROODE KOLEUREN. Onder deeze Koleuren telt men het Steenrood cii Vuurrood; of de Vuurkoleuren. Beide foorten kan men voornamenlijk door de Conchenille en doof de Krap, of door de vermenging van beiden, ver* krijgen; alhoewel de eigenlijke Tigchelfteehroodéen Vuurroode koleuren doör de vermenging van rood en ge-el verwekt worden. Dan naardien in deeze afdeeling alléén de Grond- of Hoofdköleuren moeten verhandeld worden , en men Uit dé Roodverwende ftoffen, zonder bijmenging Vaii ee'në 11. DEEL. O geel-  I98 CHEMISCHE EN PHYSISCHE geelkoleurende zelfïtandigheid, enkel door zoutige bijvoegfelen, geelachtig Roode koleuren kan verkrijgen, zoo achte ik noodzakelijk, eenige bereidingen aantetoonen, waardoor dergelijke koleuren, zonder bijmenging van een geelverwend ligchaam^ kunnen verkreegen worden. Hier is derhal ven het oogmerk, niet zoo zeer de bereidingen der, door vermenging van Rood-en Geelkoleurende ligchaamen verwekte, Steenroodeen Vuur.koleuren aantewijzen; maar flechts zoodanige behandelingen optegeeven, door welken men uit de Roodverwende zelfftandigheden Roode koleuren verkrijge, welke naar 't Geele trekken, en die noch tot het Scharlaken, noch tot het gemeene Rood kunnen geteld worden. N«\ 9. GEELACHTIG ROOD, UIT CONCHENILLE» Ter verkrijging deezer koleur wordt het Laken met Cremor Tartari en Tinöplosfing, zoo als N° 1 vóórbereid. ' A. De kuip wordt toegericht, voor één pond Laken, met vijf looden Conchenille, vijf looden Cremor Tartari, en twintig looden Tinöplosfing. Als de loog kookt, doet men 'er het vóórbereidde Lakenm; laat het één uur kooken, en behandelt hetzelve voords zoo als in No t fc aangetoond. Het Laken verkrijgt eene aangenaame Geelroode koleur. B. In  OEFENINGEN. IC9 B. In de overige loog doet meii, na dat de ketel weder met heet water is aangevuld, een dergelijk vóórbereid ftuk Laken , dat insgelijks geduurende één uur gekookt wordt. Het verkrijgt eene zwakkere Roode koleur, welke naar een bevallig Steenrood trekt. C. Eindelijk vervult men den ketel nogmaals met heet water, doet 'er een derde, op dezelfde wijze vóórbereid, ftuk Laken in, en laat het bijna anderhalf uur kooken. Het Laken erlangt eena koleur, gelijk aan den Armenifchen Bolus. AANMERKING. Als men de bereiding deezer loog, met die van N° 4 vermelde, vergelijke, zoo zal men zien dat beiden uit Cremor Tartari en Conchenille, in éénzelfde hoeveelheid, beftaan ,• maar dat 'er bij No 8 ééns zoo veel Tinöplosfing gevoegd is, waardoor derhaiven eene dusdanige verandering wordt te wege gebragt, dat de daardoor verwekte koleur in 't Geele zweeme, en der Vuurkoleur nabij koome. Hieruit blijkt derhaiven wederöm, dat de Tinöplosling de verwdeeltjes der Conchenille ten uiterften verhooge, en dat men op deeze wijze, wanneer men zich ter bereiding deezer loog tevens van een Geelverwend ligchaam bediene, eene volkomene Vuurkoleur verkrijgen kunne, zoo als bij de vermenging der Geel- en Roodverwende ligchaamen, door voorbeelden zal getoond «worden. De uit deeze loog verkreegene tweede koleur B, O 2 is  200 CHEMISCHE EN PHYSISCHE is bleéker, en valt meer in 't Steenroode, neigende gevolgelijfc meer naar 't Geele; hieruit voordkoomende, om dat de loog ten deelezwakker gewnrden is, maar ook ten dsele, dewijl de in de loog verzwakte verwdeelen, door de in het Laken zich bevindende deelen der Cremor Tartari en Tinöplosfing, nog meer verhoogd en uitgezet, gevolgehjk bleeker en geelachtiger worden. De derde koleur C, welke nog uit dezelfde loog verkreegen wordt, is nog bleeker, en verwijdert zich, even hierom, nog verder van het Rood. Deeze koleur is bevallig en zeer wel te gebruiken. Als de loog uit 5 looden Conchenille, twintig looden Cremor Tartari. en tien looden Tinöplosfing gemaakt wordt, zoo kan men, volgens de in No 8 vermelde (behandeling, insgelijks drie ftukken Laken verwen; van welken het eerfte eene Geelroode koleur verkrijgt, nog hooger zijnde dan die van N° 8, A. Het tweede ftuk erlangt eene bevallige Steenroode koleur: en als die van N° 8, B, edoch bleeker. Het derde ftuk wordt zeer Bleek! rood geverwd, en nog bleeker dan die van N0 tf, C, met welke het anderszins in alles overeenkomt. In deeze loog is minder Tinöplosfing, daarentegen veel meer Cremor Tartari, waardoor de koleur zeer verhoogd, en tot vermengingen zeer bruikbaar gemaakt wordt. N0. i®.  OEFENINGEN. 201 N°. 10. VUURKOLEUR UIT KRAP. Het Laken wordt tot deeze koleur met Cremor Tartari en Tinöplosfing,als No i,vóórbereid. De loog wordt aldus vervaardigd: Voor elk pond Laken doet men vijf looden Krap in een houten vat, en laat in een' met water naar eisch vervulden ketel, twintig looden Cremor Tartari kooken; als dezelve opgelost is, giet men 'er twintig looden Tinöplosfing bij; roert het behoorlijk om, en laat het onderling een paar minuten kooken. Nu fchept men deeze menging uit den ketel, en giet dezelve in het met Krap voorziene houten vat. Men roert alles wél door roalkanderen, en doet 'er het vóórbereidde Laken in, 't welke men, geduurende een halfuur, door middel vau den winder, dóórhaalt, daarna met de loog bekoelen, en vierëntwintig uuren in dezelve liggen laat. Hierop neemt men het Laken, dat men in de koude loog heên en weder beweegt, 'er uit, zuivert het vat, en doet 'er op nieuw tien looden Krap in, waarop men flechts heet water giet, en alles omroert. In dit warme Krapbad doet men het iu het eerfie bad behandelde Laken; haalt hetzelve, geduurende een half uur, dóór, laat het voords met het bad bekoelen, en 'er vierentwintig uuren in liggen; hierop neemt men het 'er uit, en fpoelt het zuiver af. Het Laken verkrijgt eene brandende Geelroode koleur. O 3 AAK-  r02 CHEMISCHE EN PHYSISCHE AANMERKING. Deeze behandeling koomt met die van N° 6 nagenoeg overeen; maar is daarin onderfcheiden, dat men, tot deeze koleuren, de vóórbereiding van het Laken, met Cremor Tartari en Aluin verrichte. Daarenboven zoo koomt ook bij de eerfie Krapkuip veel meer Cremor Tartari en Tinöplosfing, dan bij No 6, als waardoor de koleur veelmeer verhoogd en tot eene hoogere Geele fchakeering gebragt wordt. Voor 't overige heeft men hier al het geene dat bij No 6 is aangetoond, waarteneemen, be« halven dat men juist geene twee houten vaten nodig hebbe: maar men kan de tweede Kraploog, zon. der bijvoegfel, in hetzelve vat maaken ; en het Laken 'er in doen. De vermeerderde hoeveelheid van Cremor Tartari en Tinöplosfing, bij de verwloog, als ook de door Cremor Tartari en Tinöplosfing ondernomen vóórbereiding van het Laken, is zonder twijfel de oorzaak dat bij deeze, anders met N° 6 zeer overeenkoomende behandeling, de verwdeeltjes der Krap meer verhoogd en uitgezet worden , en 'er gevolgelijk eene andere fchakeering van Rood ontdaan moet. Deeze koleur wordt dienvolgens veel lichter envuuriger, doch ook minder Rood; maar zijis echter van zulk eene hoedanigheid, dat zij, als men ze bij eene Geele koleur houde, voor 't oog roodfehijne, daar zij integendeel, als men ze bij een  OEFENINGEN. 203 een volkoomen rood, zo als Scharlakenrood, houde, zich duidelijk in 'c Geele vertoone; weshalven ze met recht onder de eigenlijke Vuurkoleuren moet gerangfchikt worden. DERDE C L A S S E. VAN ROODE KOLEUREN, DIE IN T BLAAUWaCHTIGE VALLEN. De hoeveelheid der tot deeze Clasfe behoorende koleuren , overtreft, aan meenigvuldigheid der fchakeeringen , het aantal der koleuren welken in beide de voorgaande Clasfen vermeld zijn, aanmerkelijk. Onder de Roode koleuren, welken minder en meerder naar 't Blaauwachtige overhellen , behooren onderfcheidene foorten van Carmofijn- Lila, 'Perfikenbloeifem, Roozenrood, Vleeschkoleur en anderen. De meesten en besten, als ook de vastten, worden door middel van Conchenille verkreegen, maar 'er kunnen ook door middel van Fernambukhout verfcheidene foortgelijke koleuren worden verkreegen, van welken zommigen voor de uit Conchenille 1 bereidde Blauwachtig Roode koleuren niet wijken, maar in verre na niet zóó vast dan deeze zijn; offchoon ook van deezen een goed gebruik kan gemaakt worden. O 4 No. II.  2Q4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE No. II. C A R M O S IJ N, Ter vóórbereiding van het Laken, neemt men op elk pond tien looden Aluin, en kookt het daarmede bijna twee uuren. Alsdan neemt men het Laken uit den ketel, legt het in een houten vat, giet een weinig Aluin water uit den ketel 'er op, en laat het dusdanig vierentwintig uuren liggen. De loog wordt aldus bereid: Men doet in een' tinnen ketel tien looden Conchenille en vijf looden Cremor Tartari, en vult den ketel behoorlijk met water. Als het water kookt, giet men 'er allengs twintig looden Tinöplosfing bij, roert alles wét óm, en doet 'er het vóórbereidde Laken in, hatende het bijna één uur lang kooken. Hieröp windt men het uit, laat het boven den ketel uitdruipen, koud worden, en fpoelt het zuiver af. Het Laken verkrijgt eene fraaije , donkerroode Carmojijnkoleur, A. B-. Bij het in den ketel overgebleeven vogt, giet men warm water, vult den ketel aan, en doet 'er wederom een op dezelfde wijze vóórbereid ftuk Laken in , dat men één uur lang laat kooken. Daarna neemt men het Laken 'er uit, en na het koud geworden is, fpoelt men het zuiver af. Het Laken, heeft eene Carmofijniol&ur verkreegen, dat nog donkerer dan 't voorgaande is , en meer in't blaauwachtige va.U, U  OEFENINGEN. 205 In het nog overblijvend vogt kan men nog eenige ftukken Laken verwen, welken echter geene Carmofijnroode, maar andere koleuren verkrijgen; en wel op volgende wijzen: C. Men vervult den ketel wederom met warm water, en kookt 'er een op gelijke wijze met Aluin vóórbereid ftuk Laken, geduurende één uur, in; behandelende het voor 't overige als de voorgaanden. Het Laken verkrijgt eene fraaije Verfikbloeifemkoleur. D. Op dezelfde wijze verwt men in deeze loog het vierde met Aluin vóórbereidde ftuk Laken, dat dan eene fraaije roodachtige Lilakoleur verkrijgt. E. In de overblijvende loog verwt men het vijfde ftuk Laken, dat eene foorgelijke Lilakoleur verkrijgt, maar die bleeker is. F. In de nog overblijvende loog doet men tien looden Cremor Tartari. en tien looden Tmöplosfing; als de loog kookt, doet men 'er het zesde ftuk in, en behandelt het als het eerfte. Dit ftuk verkrijgt eene zeer levendige Roozenroode koleur, bijna als die der roode ftokroozen. G. Eindelijk vult men den ketel met warm water flechts tot twee derden aan, en doet m het vogt een ftuk Laken , dat met vijf looden Aluin en één lood Cremor Tartari is vóórbereid. Dit laat men anderhalf uur kooken, en behandelt het als de overigen. De koleur van dit Laken is fraai Roozenrood, eenigszins hooger dan die der natuurlijke ioozen. 05 AAW-  200* CHEMISCHE EN PHYSISCHE AANMERKING. Als men met Conchenille Carmofijnrood wil verwen, is de Aluin de beste ftoffe, waardoor men die oogmerk kan bereiken. In No n gemeld voorfchrift, is het Laken alleen mer Aluin vóórbereid, maar de loog beftaat uit Conchenille, Cremor Tartari en Tinöplosfing, in evenredige hoeveelheden, zoo als men eene Scharlakenkuip kan vóórbereiden. Naardien nu eene foortgelijke loog, als men 'er een door Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereid ftuk Laken mede verwt, hetzelve eene Scharlakenroode koleur geeft ; daarëntegen een met Aluin vóórbereid Laken een Carmofijnrood verkrijgt; zoo is blijkbaar, dat de Aluin de oorzaak deezer verandering is. Men kan hierömtrent op verfchei» dene wijzen te werk gaan; maar men zal altoos verfcheidene fchakeeringen van Carmofijn en andere dergelijke Blaauwachtig Roode koleuren verkrijgen. De in No n gemelde hoeveelheid van Conchenille, Cremor Tartari en Tinöplosfing is, als men 'er flechts dén pond Laken in wilde verwen, te groot, Dan naardien ik heb doen opmerken, dat eene zoodanige behandeling, door welke men de toefteliing eener loog zoodanig inricht, dat men 'er meer dan één ftuk Laken in verwen kunne, zeer voordeelig zij; zoo heb ik cok de bereiding deezer loog dusdanig opgegeeven, dat ze 'hen, die aldus willen verwen, zeer voordeelig kan zijn. Het eerfte ftuk Laken dat men uit deeze kuip geverwd erlangt.  OEFENINGEN. 20? langt, heeft eene fchoone, verzadigde, donkere; Carmofijnroode koleur, die zeer echt en vast is. Het tweede ftuk heeft ook wel eene Carmofijnroode koleur, welke zich echter van de eerfte onderfcheid, en naar 't Blaauwaclvtige zweemt. De oorzaak daarvan is, dat de loog door het Laken meer Aluindeelen verkreegen heeft, waardoor de verwdeeltjes der Conchenille eene andere eigenfchap erlangen, en gevolgelijk anders verwen moeten. De derde koleur, zijnde eene fchoone Perfikbloeifemkoleur, alsmede de vierde en vijfde, welke Lilakoleuren zijn, toonen, dat het vogt allengs zwakker is geworden. Dan hierbij.moet men ook wel in 't oog houden, dat door het derde, vierde en vijfde ftuk Laken, als zijnde dezelven door Aluin vóórbereid, fteeds meer Aluindeelen in het vervvbad gekoomen zijn; zoo dat daardoor de kracht der verwende Conchenilledeelen tevens bepaald en minder werkzaam gemaakt zijn: blijkende dit volkoomen, doordien het vogt, waarin vijf ftukken Laken geverwd zijn, nochtans op nieuws herlevendigd en werkzaam gemaakt wordt, als men 'er Cremor Tartari en Tinöplosfing bijvoege, en 'er dan het zesde ftuk in verwe; 't welk alsdan eene veel hoogere en zwaarer koleur dan het derde, vierde en vijfde ftuk verkrijgt. Ja de genoegzaam werkeloos geworden verwdeeltjes der Conchenille, hebben door het gedachte bijvoegfel eene zoodanige werkzaamheid verkreegen, dat men nog een zevende ftuk met eene koleur dóórdrongen, ontvangt, welk zwaarer en krachtiger is, dan de Lilakoleu- ren  208 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ren van het vierde en vijfde ftuk. Indien het bijvoegfet van Cremor Tartari en Tinöplosfing, na de vijfde verwing, niet in het bad gedaan ware, dan zoude men in hetzelve naauwlijks nog één ftuk Laken hebben kunnen verwen, en dit zoude daarenboven flechts eene zeer zwakke koleur hebben verkreegen, die veel bleeker dan de vijfde bleekroode Lilakoleur E hadt moeten uitvallen. Dus fchijnc de Aluin de verwende deeltjes der Conchenille niet zoodanig te openen dan de Cremor Tartari en Tinöplosfing. Als men derhaiven den Aluin bij de verwing met Conchenille wil gebruiken, zoo is nodig, dat de Conchenille eerst door andere bijvoegfelen, zoo als b. v. Tinöplosfing en Cremor Tartari zijn, geopend en werkzaam gemaakt worde. Alsdan is de Aluin, naardien dezelve toch eenige verandering in de menging der Conchenille veröorzaakt, met vrugt te gebruiken; en alsdan kunnen , door middel van denzelven, verfcheidene fchakeeringen van Carmofijnrood, Perfikbloeifem, Lila en Roozenrood verkreegen worden: men hebbe alleen ïn 't oog te houden, dat men niet te veel Aluin in het bad'doe, dewijl anders de kracht van hetzelve veranderd, cn de daarin voorhanden zijnde verwende Conchenilledeelen minder werkzaam gemaakt worden; zoo als zulks uit de volgens N° n verkreegen koleuren C, D, E, ten klaarften blijkt*, als welke immer bleeker uitvallen; daar integendeel die van F en G, welken, na de bijvoeging van Cremor Tartari en Tinöplosfing verkreegen wor-  OEFENINGEN. 2CÖ wordende, weder levendig en Merker dan de drie vóórgaanden verfchijnen, ten volkomenften bewijzen dat de in het bad voorhanden Conchenilledeelen, door de in het vóórbereidde Laken huisvestende Aluindeelen, meer en meer gebonden en onwerkzaam gemaakt, maar terftond door de bijgevoegde Cremor Tartari en Tinöplosfing weder geopend en werkzaam worden. Deeze opmerking kan tevens doen zien, dat niet altoos de verwbaden, offchoon zij op ééne wijze geene verwende kracht meer toonen, voor onvermogend moeten aangezien worden, maar dikwijls nog gebondene verwende deelen bevatten kunnen, welken, als men van een nieuw bijvoegfel gebruik maake, weder ontwikkeld en werkzaam worden. Wegens de nuttigheid van het in Non gegeeven voorfchrift, volgens welk men uit één ketel zeven 1 onderfcheidene fchakeeringen van koleuren kan verkrijgen, moet ik eindelijk verzekeren, dat, wanneer men deeze bewerking in 't groot behandele, deeze wijze van verwen zeer voordeelig zij, naardien men met twee en een half ponden Conchenille, één en een vierde pond Cremor Tartari. en twee en een half ponden Tinöplosfing, de verwloog toeftellen, en in dezelve vijf met Aluin vóórbereidde ftukken Laken, elk van agt ponden gerekend, zoodanig verwen kunne, dat twee ftukken van dezelven, twee fchakeeringen van Carmofijnrood, één van eene Perfikbloeifemkoleur, en twee wederom twee onderfcheidene fchakeeringen van Lila kan verkrijgen: waarna 'er nog twee met Aluin vóórbeJ reid-  aiO CHEMISCHE EN PHYSISCHE reidde ftukken Laken, ieder van agt ponden, in dezelve loog , in welke echter op nieuw Cremor Tartari en Tinöplosfing, van ieder twee en een half ponden, gedaan zijn, kunnen geverwd worden, van welken het eerfte eene bevallige , krachtige Hoogroozenroode, en het andere eene dergelijke bleekere koleur erlangt. Ik ben verzekerd, dat het niemand zal berouwen , het verwen ook op deeze wijze te hebben ondernomen. N°. ia. C A R M O S IJ N, Men kookt, geduurende één uur, dén pond Lakeu met vijf ponden Keukenzout, laat het met de loog koud worden, en 'er vierentwintig uuren in blijven. Het verwbad bereidt men van twee looden Conchenille, één half lood Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing. Hierin kookt men het vóórbereidde Laken,geduurende één uur,en behandelt het op de gewoone wijze. Het Laken verkrijgt eene Brand-Roodachtige koleur, genoegzaam als die van verfche Kalfslever. Als het Laken zuiver gefpoeld is, doet men het in een vat met water , waarin ddn en een half lood Potïsfche, en dén en een half lood Ammoniakzout kort te vóóren is opgelost. Dan laat men het 'er vierentwintig uuren in blijven, het nu en dan heên en weder bewcegende. Daarna neemt men het 'er uit en  OEFENINGEN. 211 en fpoelt het zuiver. Het Laken verkrijgt, op deeze wijze, eene Carmofijnroode koleur, die in 't Blaauwiichtige valt, en van de koleuren N° H, A en B, ten eenenmaale is onderfcheiden. AANMERKING. Het is in de verwerij eene gebruikelijke wijze, dat men zomtijds het Laken, geverwd zijnde, in een vat met water doet, waarin wat potasfche is opgelost. Dit noemt men op zommige plaatzen: fchouwen. De potasfche, weet men, is een loogzout, dat de dierlijke wol fterk aantast; en , als men ze 'er in hoeveelheid bijdoet, zelfs dóórvreet. Bij het verwen heeft de potasfche de eigenfchap, dat ze de koleuren verdonkert en eenigszins verflaauwt. Als men derhaiven een geverwd ftuk Laken in een met potasch voorzien water wil doen, dan hebbe men van de potasfche weinig, en flechts zóó veel te neemen , dat de wol niet kunne aangetast en doorknaagd worden. Eén pond potasfche op twee of driehonderd ponden water, maakt veranderingen in de koleuren , zonder dat de wol daardoor aangetast kan worden. Als men nog meer/water neemt, zoo wordt het vermogen der potasfche fteeds gemaatigder, en de koleuren worden minder verdonkerd; en omgekeerd. Ter verkrijging der in No 12 aangeweezene Carmoiijnkoleur, is Potasfche en Ammoniakzout gebezigd. Het laatfte is een middenzout, uit het vlugtig loogzout en zoutzuur beftaande. De potasch ver-  21* CHEMISCHE EN ï'HYSIs'CHE verbindt zich met het laatfte, en het eerfie wordt vrij. Het vlugtige loogzout tast nu de in het Laken zijnde koleur aan, en verandert dezelve in Carmofijnrood. Dan naardien zich tevens in dit vogt nog eenige vrije vaste loogzoutige deelen der potasfche bevinden, zoo werken dezelven te gelijk mede, en 'er ontftaat uit dien hoofde eene andere fchakeering van Carmofijnrood, als of 'er alléén potasfche in water opgelost ware. Men kan derhal. ven, langs deezen weg, wanneer men of alleen potasfche, of dezelve tevens met Ammoniakzout aanwende, en de hoeveelheden van beide verande. re, verfcheidene fchakeeringen van Carmofijnrood verkrijgen. Behalven deeze 'behandelingen, brengen ook de verfchillend bereidde verwbaden, en de bijzondere vóórbereidingen van het Laken, het hunne toe, ter verfcheidenheid der fchakeeringen van de Carmofijnroode koleuren; zoo dat men een rijker aantal van .fchakeeringen kunne ten voorfchijn brengen, dan men zoude vermoeden. Alle behandelingen moet men naatiwkeurig gadeflaan, en aantekenen , naardien men anderszins eene ééns daargeftelde fchakeering niet weder verkrijgen zoude, wanneerflechts eene kleine, of geringfchijnende verandering plaats hadde. Om dit nader optehel. deren, zal ik nog eenige voorlchriften voor Carmofijnroode koleuren mededeelen, en tevens daardoor aanleiding geeven, ter verwekking van meerder fchakeeringen van Carmofijnrood. No. 13,  'oefeningen. 213 No. 13. c a r m o s ij n. Eén pond Laken, vóórbereid met Cremor Tartari 'en Tinöplosfing, als N° i , en in eene loog van twee looden Conchenille en tien looden Wijnazijn, êén uur lang gekookt, verkrijgt eene Scharlakenroode koleur, welke een weinig in 't Geelachtigé valt. Wordt dit Roodgeverwde Lakén, na het zuiver gefpoeld is, in eene daartoe naar eisch bereidde koude Pot'aschöplosfing gelegd, en 'er vierentwintig uuren in gelaaten, dan verkrijgt het Laken eene fraaije Carmofijnroode koleur; AANmerkINé» Het hiertoe gebruikte Potaschwater befiond uit drie looden Potasfche en twintig ponden water; zijnde de Potasfche vooraf met heet water opgelost, doorgezijgd, en met het overige koude water vermengd. De daardoor verkreegene Carmofijnroode koleui ziet 'er bevallig uit, en zWeemt naar het Amarantrood. De met Azijn bereidde loog veröorzaakt, dat 'er eene andere fchakeering van Rood ontfiaat, dan of 'er Cremor Tartari en Tinöplosfing gebezigd waren: gevolgeiijk moet 'er ook ^ wanneer een dergelijk Scharlakenrood Laken niet II» deel. P Pöt-  ZM CHEMISCHE EN PHYSISCHE Potasfche gefchouwd wordt, eene bijzondere fchakeering van Carmofijnrood voortkoomen. N°. 14. C A R M O S IJ N. Als men één pond Laken met zes looden Keukenzout en zes looden Aluin kookt, en in het koud geworden vogt vierëntwintig uuren liggen laat, alsdan in eene loog van twee looden Conchenille, een half lood Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing, één uur kookt, zoo verkrijgt hetzelve eene Carmofijnroode koleur, die wederom anders dan No 13, en iets lichter uitvalt. AANMERKING. Deeze fchakeering van Carmofijn kan men verkrijgen, zonder dat het geverwde Laken met Potasfche gefchouwd wordt. Hiertoe wordt alleen verëischt, dat men het Laken met Keukenzout en Aluin vóórbereide. Deeze vóórbereiding brengt in de wollen vezelen eene andere verandering te wege, dan of 'er Aluin zonder Keukenzout, of dit zonder Aluin bij gedaan ware. Zonder deeze vóórbereiding geeft de loog het Laken, dat met Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereid is, eene Scharkkenroode koleur. De ter vóórbereiding gebruikte Aluin  OEFENINGEN. 215 Aluin maakt voornamenlijk, dat de koleur Carmofijnrood wordt; nochtans brengt ook het Keukenzout iets tot deeze fchakeering toe, zonder 't welke anders eene andere foort verkreegen wordt. N°. 15. C A R M O S IJ Ni Wanneer één pond Laken, volgens het in No i gegeeven voorfchrift, met Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereid, en in eene zoodanige loog, als ter dier plaatfe vermeld is, gekookt, en vervolgens vierëntwintig uuren in eene Potaschöplosfing gelegd wordt, dan verkrijgt hetzelve eene zeer bevallige Carmofijnroode koleur, welke met die van N° 13 overëenkomftig, maar eenigszins lichter is. AANMERKING. De Potaschöplosfing is even zoodanig als in No 13 bereid. Ook heeft het Laken zoo wel van No 13 als N° Ij dezelfde vóórbereiding ondergaan. Het verfchil in beiden rust alleen in de toe. ftelling der loog, als welke voor N° 13 uit Conchenille en Wijnazijn, en voor Nd 15 uit Conchenille, Cremor Tartari tn Tinöplosfing beftaat; waaruit derhaiven blijkt^ dat dit alleen dereden is, P 3 d*t  Zl6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE dat 'er eene andere fchakeering van Carmofijnrood verkreegen wordt. No. i6. c a r m o s ij Nt Men kookt één pond Laken met zeven en een half looden Aluin , en vijf looden Cremor Tartari, geduurende den tijd van één groot uur, en laat hetzelve in 't koud geworden vogt vierëntwintig uuren blijven. Alsdan bereidt men eene loog, enkei van twee looden Conchenille, laat het Laken daarin anderhalf uur kooken, en fpoelt het voords zuiver. Het Laken verkrijgt eene zeer bevallige, lichte Carmofijnroode koleur. Als men dit Laken vierëntwintig uuren in een koud bad van Ammoniakzout en Potasfche bereid, dan wordt de koleur eenigszins donkerer, en men verkrijgt eene bijzondere fchakeering van Carmofijnrood. aanmerking. Dit verwbad befiaat enkel uit Conchenille; dit zoude het Laken, als het geene Aluin en Cremor Tartari- deelen bevattede , flechts eene zwakke en zeer onvaste Perfikbloeifemkoleur mededeelen. De Aluin kan, op zich zeiven, de verwende deelen der Con.  OEFENINGEN. 217 Conchenille ook niet zeer werkzaam maaken •, hier. om moet men denzelven in verëeniging der Cremor Tartari zoo wel ter vóórbereiding als ter verwing van het Laken gebruiken. Als men Aluin en Cremor Tartari enkel ter vóórbereiding van het Laken neemt, zoo als hier bij de bereiding der koleur No 16 plaats heeft, dan doet men wél, dat men gelijke deelen Aluin en Cremor Tartari, of ten minften drie deeten Aluin en twee deelen Cremor Tartari tot het bad neeme; ook is het nodig, dat men ten minden tot één pond Laken twaalf looden van deeze beide zouten gebruike, en het Laken met dezelven een groot uur laate kooken. Voords hpb ik opgemerkt, dat het zeer nuttig zij, als het Laken in het koud geworden bad ten minften vierentwintig uuren blijft ligger;; ook fcnaadt het niet, als men het 'er twee of drie dagen in laat blijven, en alsdan, a's het in 'c verwbad zal koo« men, Hechts uitdruipen en geheel vogtig in hetzelve brengen laat. Want op deeze wijze worden de vefelen der wolle met de zouten behoorlijk dóórdrongen, en de in het Laken nog overvloedige zoutdeelen dienen ter opening der in het bad aanweezende Conchenilledeelen, die alsdan werkzaam worden, en het Laken eene bevallige, en tamelijk vaste Carmofijnroode koleur mededeelen.. Deeze koleur wordt donkerer, als men ze in eene loog van Potasfche en Ammoniakzout legt. Tot de in No 16 aangeweezene loog, zijn op twintig ponden water drie looden Potasfche en drie looden Ammoniakzout genomen. Als men van deeze zouten P 3 wat  5l8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE wat meerder neemt, b. v. vier of vijf looden Potasfche, en even zóó veel Ammoniakzout, dat zonder nadeel van het Laken kan gefchieden, dan verkrijgt men "eene nog eenigszins donkerer koleur. Men neeme nochtans niet te veel van deeze zouten,naardien de koleur, naar die maate, 'er altoos donkerer en tevens zwakker wordt. No. 17. c a r m o s ij N. Als één pond Laken met Aluin en Cremor Tartari. op dezelfde wijze , als N0 16 vóórbereid, en in eene loog, welke uit twee looden Conchenille, een half lood Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing beftaat, geduurende den tijd van één uur gekookt wordt, dan verkrijgt hetzelve eene fchoone, lichte Carmofijnroode koleur, A, welke lichter dan de vóórgaandcn is, B. Wordt een zoodanig geverwd Laken, op ge. lijke wijze als No 16, in een koud bad van Potasfche en Ammoniakzout, geduurende vierëntwintig uuren gelegd, dan valt de koleur eenigszins donkerer uit; welke nochtans lichter dan de vóórgaanden en van dezelven onderfcheiden is. AAN-  OEFENINGEN. 219 AANMERKING. Langs dien weg verkrijgt men weder twee bijzondere fchakeeringen van Carmofijn, die van de tot dus verre aangetoonde onderfcbeiden zijn, en 'er zeer bevallig uitzien. Naardien hier Cremor Tartari en Tinöplosfing voor de loog gebezigd zijn, zoo zijn de in het bad voorhanden weezende Conchenilledeelen reeds genoegzaam geopend en Werkzaam geworden. De in het Laken zich bevindende Aluin en Cremor Tartari - deelen veroorzaaken, als het Laken daarmede in het bad koomt, eene verandering in de reeds geopende Conchenilledeelen * welken zich uit het bad. in de vezelen van het Laken hechten. Indien het Laken met Cremor Tartari of daarmede en tevens met Tinöplosfing vóórbereid ware , dan zoude hetzelze eene lichte- of Scharlakenroode koleur hebben verkreegen, zoo als N° ï, 2, 3, 4, zijn. Het is derhaiven klaarblijkelijk, dat bier de Aluin de voornaamlte oorzaak is, dat de koleur Carmofijnrood uitvalt. Doet men in zulk een bad een door enkelen Aluin vóórbereid ftuk Laken, zoo als b. v. omtrent de Carmofijnroode koleur, No 11, gefchied, dan valt de fchakeering wederom anders uit; en men kan op deeze wijze, wanneer bij eenzelvige vóórbereiding des Lakens, onderfcheidene Conchenillebaden gebruikt worden, verfcheiden fchakeeringen van Carmofijnrood verkrijgen; gelijk men P 4 ook  SSO CHEMISCHE EN- PHYSISCHE ook gansch verfcliilleude foorten erlangt, als men» wel flechts eene foort van bad gebruike, maar het taken op onderfcheidene wijzen vóórbereide. Zoo, kan men, b. v. een bad bereiden, uit één deel C'ncheiiille, twee deelen Cremor Tartari, en twee deelen Tinöplosfing; een ander, uit één deel Conchenille, vier deelen Cremor Tartari, en twee deelen Tinöplosfing; en eindelijk een ander, uit vier deelen Conchenille, één deel Cremor Tartari, en. drie deelen Tinöplosfing; en in ieder van deeze baden, Laken, bloot door Aluin vóórbereid, kooken; zoo zal men van ieder bad eene bijzondere foort van Carmofijn verkrijgen. Heeft men het Laken door Aluin en Cremor Tartari vóórbereid, enkookt men zulks in gemelde baden, dan erlangt men weder andere fchakeeringen van Carmofijn, die zich van de zoo genoemden zeer onderlcheiden. Deeze fchakeeringen kan men nog vermenigvuldigen , als men het geverwde Laken met Potasfche , en met deeze en tevens met Ammoniakzout behandele; en dan nog kan men het aantal der fchakeeringen vermeerderen, naar maate 'er van deeze zouten meerder of minder gebezigd wordt. Om hiervan verzekerd re zijn, heb ik veele proefneemingen in 't klein verricht, en eene bij uitftek groote menigte van fchakeeringen van deeze foort waargenomen, welken, als men ze in 't groot be. hoorlijk aanwende, geen twijfel overig laaten, dat ze ook even dezelfde menigvuldigheid zullen toonen. Ik vertrouwe dat uit de van N« ic tot ty aangeweezen voorfchriften, die tot bewerkingen in \  OEFENINGEN 221. >t groot ingericht, en door ondervindingen bevestigd zijn, ieder van het geene ik hier hebbe aangemerkt, overtuigd zal zijn, en tevens aanleiding zal hebben verkreegen, om ook met voordeel zich in 't groot dergelijke koleuren van veelerhande. ichakeeringen te veifchafFen. No. iR. G AR M OS IJ N MET F E R N AM B U K H OU T. Eén pond Laken met Cremor Tartari en Tinöplosfing, alsN° i, vóórbereid, en in een bad van Fernambukhout en twaalf looden Aluin, geduurende den tijd van één uur gekookt, verkrijgt eene Roode koleur, die naar 'tCarmofijnroode trekt, A. B. Legt men dit geverwde Laken, na het zuiver gefpoeld is, geduurende den tijd van vierëntwintig uuren, in een met Potasfche gemaakt koud bad, dan verkrijgt hetzelve eene fraaije Carmofijnroode. koleur, die een weinig donker is. AANMERKING. Hoewel de met Fernambukhout gemaakte Carmofijnroode koleuren niet zoo vast zijn dan die, welken men door Conchenille verkrijgt, zoo kan men echter van hetzelve gebruik maaken. Volgens het P 5 in  ft&2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE; in No 18 verleende voorfchrift, verkrijgt men, doormiddel der Potasfche, eene zeer bevallige Carmofijnroode koleur, die, wel is waar, niet onder de lichte koleuren behoord , maar nochtans bekoorlijk uitvalt. Men verkrijgt dezelve, als men op twintig ponden water drie looden Potasfche neemt, als zijnde toereikende om deeze fchakeering voorttebrengen. Neemt men meerder Potasfche, dan valt de fchakeering nog donkerer uit, doch dan wordt zij ook minder bevaliig. Neemt men daarentegen minder Potasfche, b. y. twee of flechts één lood, zoo zal de koleur lichter uitvallen, en tevens zeer, bevallig zijn. No. 19. CARMOSIJN UIT FERNAMBUKHOUT. Als men één pond Laken met tien looden Aluin en twee, looden Cremor Tartari vóórbereid, -en als No 18 in een bad van twaalf looden Aluin, en twaalf looden Fernambukhout, geduurende den tijd van twaalf uuren kookt, dan verkrijgt hetzelve eene verzadigde, Roode koleur, A, die in 't donker fteenrood valt. 13. Legt men nu dit geverwde Laken, geduurende vierëntwintig uuren, in een met Potasfche gemaakt koud bad, dan verkrijgt hetzelve eene zeer fraaije Carmofijnroode koleur, die eenigszins donkerer, edoch lichter is dan N0 18, B. C. Maar  OEFENINGEN. &2$ C. Maar als men het,Roodgeverwde Laken A, in een met Potasfche en Ammoniakzout gemaakt bad legt, dan erlangt men weder eene andere fchakeering van Carmofijnrood, welke veel lichter dan N° 18, B, en No 19, B, is* AANMERKING.^ Door de vóórbereiding van het Laken met Aluin en Cremor Tartari, verkrijgt men uit het Fernam* hukhout goede en bruikbaare Roode koleuren, die iets donkerer en verzadigder zijn dan die, welken met Aluin, Cremor Tartari, en Tinöplosfing, of met beide laatften, zonder Aluin, zijn vóórbereid. Dit is derhaiven de oorzaak, waarom daarna verfcheidene fchakeeringen van Carmofijnrood verkreegen worden. De met Potasfche behandelde Carmofijnroode koleur , N0 19» B, is van die van N0 18, B merke^ lijk onderfcheiden, naardien ze niet alleen lichter is , maar blijkbaar in 't blaauwachtege valt, waardoor ze een bevallig aanzien verkrijgt. De met Potasfche en Ammoniakzout verkreegene Carmofijnroode koleur, No 19, C, is van beide vóórgaande geheel en. al onderfcheiden. Zij is eene lichtere Carmofijnroode koleur, die mede zeer bevallig is. Naardien nu deeze beide koleuren No 19, Ben C, uit eenzelfde bad verkreegen, en het Laken op eenzelfde wijze vóórbereid wordt, zoo blijkt, dat de  224 CHEMISCHE EN PHYSISCHE de oorzaak van de verfcheidenheid van fchakeeringen alleen in de behandeling met Potasfche en Ammoniakzout tevens moet gezogt worden: en het is blijkbaar dat de vermenging van Ammoniakzout met Potasfche eene gansch andere veiandering ver* oorzaake dan de Potasfche alleen. Deeze opmerking moet derhaiven aanleiding geeven, om langs deezen weg meer fchakeeringen van Carmofijnrood uit het Fernambukhout te verkrijgen. Men kan, b. v. gelijke deelen Potasfche en Ammoniakzout, één deel Po.asfche en twee deelen, Ammoniakzout, of één deel Ammoniakzout en twee deelen Potasfche neemen;. zoo zal men telkens, eene bijzondere fchakeering verkrijgen. Insgelijks, kan men de fchakeeringen nog meer vermeerdereny als men het bad met Fernambukhout en Aluin ver-, andere, en, b. v. twee deelen Fernambukhout ea drie deelen Aluin, of drie deelen Fernambukhout, en twee deelen Aluin neeme; en het Laken of bloot door Aluin, of met denzelven en Cremor Tartari tevens, en wel in verfcheidene hoeveelheeden, — of ook met Tinöplosfing en Cremor Tartari, en, in dit geval, met of zonder Aluin , vóórbereide ;. waardoor men, zoo als mij in 't klein gebleeken is, veele en verfcheiden fchakeeringen van Carmofijn.* rood uit Fernambukhout kan verkrijgen. No' 20.  OEFENINGEN* 285 No. 20. GRIS DE LI N MET CONCHENILLE.' De koleuren, welke men gewoonlijk Gris de Lin noemt9 zijn blaauwachtig roode koleuren, die tusfchen de Carmofijn en Blaauwachtige Lüakoléuren in 't midden fiaan. Als men ze bij Carmofijnroode koleuren houdt, dan vertoonen ze zich aanmerkelijk Blaauw; maar als men ze bij blaauwachtig roode koleuren houdt, zoo als de blaauwachtige Lilakoleuren zijn, dan vallen ze meer in 't Rood. Naardien ze nu eene bijzondere fchakeering van Blaauwachtige roode koleuren uitmaaken, zoo heeft men ze ook een' bijzonderen naam gegeeven, eii zoodanige koleuren met den franfchen naam Gris de Lin beftempeld , hoewel de meesten niet van die hoedanigheid zijn, dat ze derzelver koleur die blaauwachtig en niets roodachtig vertoont, zouden gelijk weezen. Dé volgende voorfchriften kunnen dergelijke koleuren opleveren: Men kookt één pond Laken met vijf looden Keukenzout, geduurende één uur, laat het met het bad koud worden, en 'er vierentwintig uuren in blijven. Het verwbad kookt men aldus; Men doet in den ketel twee en een half looden Conchenille en één lood Ammoniakzout. Als de loog kookt, doet men het met Keukenzout vóórbereidde Laken 'er in, en laat  22(5 CHEMISCHE EN PHYSISCHE laat het ruim dén uur lang kooken. Alsdan neeme men het'er uit, en fpoele het zuiver. Het Laken verkrijgt eene blaauwachtige Roode koleur, overeenkoomende met de blaauwroodachtige lefkooijen. AANMERKING. Het Ammoniakzout opent de Conchenille, en maakt dezelve ter verwing zeer gefchikt, zoo, dat men daardoor verfcheïden zeer nuttige Carmofijnroode, purperachtige, en andere koleuren, naar dat de vdórbereiding des Lakens en de hoeveelheid tusfchen de Conchenille en het Ammoniakzout is, verkrijge. Het Keukenzout toont zich zeer werkzaam tegen de Conchenille, zoo dat men door middel van hetzelve, wel is waar, eenigszins bleekere, en van de door Ammoniakzout verkrcegene koleuren onderfcheidene, maar zeer bruikbaare, roodachtige Lilakoleuren kan verkrijgen. Naardien nu, bij de koleur N° 20, het Laken door Keukenzout vóórbereid, en de loog uit Conchenille en Ammoniakzout gemaakt is, zoo ontftaat daaruit eene koleur van eene bijzondere fchakeering, welke van de met Ammoniakzout bereidde koleuren, en van de met Keukenzout verkrcegenen onderfcheiden is, eö blaauw- roodachtig verlchijnt, waardoor zij d» fchakeering der koleur van lefkooijen overgenkomftig wordt. Als men meer Ammoniakzout neemt, b. v. gelijke deelen met de Conchenille, of édn deel Conchenille en twee deelen Ammoniakzout, dan  OEFENINGEN. 22? dan wordt de koleur fteeds hooger en rooder, zoo dat ze niet meer overëenkomftig der koleur van lefkooijen, maar meer Carmofijnachtig, of zelfs wel purperachtig wordt. Hieruit blijkt wederöm, dat, ter verwekking van zekere bepaalde koleuren , de juiste evenredigheid tusfchen de verwende zelfftandigheden en de bijvoegfelen naauwkeurig in 't oog moet gehouden worden. N0. 21. BLAAW ROODÏCHTIGE LEFKOOIJEN KOLEUREN. Men doet tien looden gemeene, gebrande Gyps ïn een' ketel met warm water, en laat dezelve geduurende één uur kooken, Alsdan doet men" één pond Laken, dat vooraf met laauw water dóórvogtigd is, in het kookende bad, en laat het één uur lang kooken; hierna laate men hetzelve in het vogt bekoelen, en 'er vierëntwintig uuren in blijven. De verwloog maakt men aldus: Men kookt twee looden Conchenille met één lood Cremor Tartari, en, dit kookende, doet men 'er het vóórbereidde Laken in , en laat het 'er één uur lang in kooken. Alsdan neemt men het geverwde Laken 'er uit,- en behandelt het'op de gewoone wijze. Het heeft eene blaauwachtig Roode koleur A verkreegen, zijnde nog iets donkerer dan N° 20, B. Als  228 CHEMISCHE EN PHYSISCHE B. Afs men liet blaauwachtig roode Laken A, in ee;i met Potasfche gemaakt koud bad vierentwintig uuren legt, dan verkrijgt hetzelve eene nog donken rer koleur, die onderfcheiden van de koleur A, eri nog bevalliger is-. AANMERKING* De Gyps is, gelijk men weet, eene met Vitrioolzuur verzadigde Kalkaarde. Door de branding wordt de Gypsfteen tot eene wrijfbaare zelfïtandigheid, welke inet Water gekookt wordende, zich ten deele laat oplosfen, en hetzelve eene zaamentrekkende eigenfchap mededeeld. De Gyps is, zoo ver ik weet, tot hiertoe in de Verwerij niet gebruikelijk, echter kan men dezelve zich ten nutte maaken, zoo dat zij niet alleen dieniiig zij, oni bijzondere fchakeeringen van koleuren te verwekken, maar ook ter bevestiging derzelver. In de Gyps heeft men voor de fcherpe eigenfchap der Kalkaarde niet te vreezen; als welke, dóór de vereeniging met Vitrioolzuur, tot eene andere zelfltan^ digheid is geworden, zoo dat ze nu ook andere eigenfchappen heeft verkreegeri. Als men eene geringe hoeveelheid Gyps met water kookt, dan lost zich dezelve, als men met de . kooking wat lang aanhoudt, bijna geheel op. Wordt zij maatig gebrandt, zoo dat zij, met wat water Vérmengd wordende, tót een vast ligchaam wordt, dan pleegt men te zeggen: de Gyps bindt: en in dit  OEFENINGEN. 229 dit geval lost zich dezelve, als zij met veel water gekookt wordt, bijna geheel op. Maar als zij fterk gebrandt wordt, dan verliest zij de verbindende eigenfchap, en alsdan lost zich dezelve, om dat een deel van het vitrioolzuur door 't geweld des vuurs ontbonden en losgemaakt is, minder in water op, en erlangt daarenboven, dewijl een deel kalkaarde is vrij geworden, eene fcherpe eigenfchap- Als men derhaiven gebrande Gyps in de Verwerij wil gebruiken , moet - men zoodanig eene neemen, die niet fcherp gebrand zij, en, met wat water vermengd zijnde , tot een hard ligchaam worde. -Als men dezelve met eene groote hoeveelheid water kookt, dan wordt zij niet alleen verhinderd om tot eene vaste zelfïtandigheid over te gaan , maar zij lost zich ook ten deele in water op, en verëenigt zich met de vefelen der wolle; zoo dat .alsdan de daarin zijnde gypsdeelen ten deele de indringende verwdeelen veranderen, en ten deele ook bevestigen. Hoewel nu tien looden Gyps, offchoon zij met eene aanmerkelijke hoeveelheid water gekookt worden,in den tijd van één uur,zoq als boven is opgegeevpn, niet volkoomen worden opgelost, zoo verkrijgt desniettegenltaande het Laken, wanneer het alsdan nog één uur lang in het gypswater gekookt wordr, de eigenfchap, dat. de indringende verwdeeltjes der Conchenille verandert en bevestigd worden. Van de onopgeloste gypsdeelen, die zich bij de bekoeling van het bad gedeeltelijk op de óppervlakte van liet Laken plaat? zeh, heeft men niets te vreezcii, naardien dezelII, deel. Q ven5  230 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ven» ais meii het Laken uit het bad neemt, en het daaiïu eenige maaien heên en weer haalt, gedeeltelijk worden losgefpoeld, maar ook ten deele, wan. neer eenigen derzelven tevens met het Laken in het verwbad koomen, zich loslaaten, zoo dat 'er daarna , als het geverwde Laken vervolgens zuiver gefpoeld wordt, niets van overig blijft. Een op deeze wijze.met Gyps vóórbereid Laken verkrijgt nu, als het in eene met Conchenille en Cremor Tartari gemaakte loog koomt, eene bijzondere fchakeering eener koleur, welke, zoo als N° 21, A, is aangeweezen, eene blaauwachtig roode koleur is. Deeze koleur verandert eenigermaate, en wordt donkerer en eejiigszins blaauwachtiger, indien men zulk geverwd Laken in eene potaschöplosfing ( volgens No 13 ) legt, als door welke men nog bijzondere fchakeeringen vau foortgelijke blaauwachtig roode koleuren kan verkrijgen. Uit deeze behandeling blijkt volkoomen, dat de gemeene gebrande Gyps , ter verwekking van bijzondere fchakeeringen van koleuren aangevvendt, en niet alleen ter vcórbereiding des Lakens, maar ook zelfs tot de verwbaden , met voordeel kunne gebruikt worden, gelijk ik dit in 't vervolg met veele voorfchriften nader zal ophelderen. Hierom durve ik het gebruiken der Gyps in Verwerijën aanbeveelen, en hieröm heb ik daarvan eene omflandige aanwijzing verleent, waarop ik mij in 't vervolg zal beroepen. No. H2i  OEFENINGEN. 23I N°, 22. BLAAIJWaCHTIG-ROODE LILA. Doorgaans noemt men die koleuren Lila, welke naar zekeren bloeifem, door Kruidkundigen Lilac genaamd, gelijken : en naardien 'er twee foorten van deezen bloeifem zijn, namenlijk eene blaauwachtig-roode, en eene roodachtige, zoo worden even daaröm in de verwerijën twee foorten van koleuren onderfcheiden , de eene blaauwachtig Lila, de andere'roodachtig Lila genaamd. Eerstgemelde, het blaauwachtig Lila, kan men op de volgende wijze verkrijgen: Het Laken wordt hiertoe met Gyps, op de wijze volgens N° 21 , vóórbereid. Tot het verwbad neemt men op één pond Laken twee looden Conchenille, waarin men het vóórhereidde Laken één uur lang kookt. Hetzelve verkrijgt eene blaauwachtig roode koleur, A. Als het Laken vierëntwintig uuren in eene potaschöplosfing wordt gelegd t dan wordt de koleur eenigszins veranderd en meer blaauwachtig, B. AANMERKING. De bereiding deezer koleur Jaat geene twijfeling over, dat zich de Gyps werkzaam bewijze : want, als men in dezelfde loog, die uit enkele Conche» Q a nille  232 CHEMISCHE EN PHYSISCHE nüle beftaat, een in bloot-water geweekt ftuk Laken kooke, dan verkrijgt hetzelve eene bleek roodachtige Lilakoleur; terwijl integendeel, de volgens N° 22 yerkreegene koleur, 'eene blaauwachtig roode koleur erlangt, die zich van dezelve zeer blijkbaar onderfcheidt. Ook onderfcheidt zich deeze koleur, waartoe men het met Gyps vóórbereidde Laken heeft gebruikt, van de koleur, welke het bloot in water geweekte Laken heeft verkreegen, hieri'n, dat deeze welhaast in de lucht verfchiet, en de eerfte daarentegen vrij duurzaam is. Als men daarenboven bij de verwloog een weinig Gyps neemt, b. v. één deel tegen twee deelen Conchenille, dan verkrijgt men niet alleen eene nog verzadigder, niaar ook nog duurzaamer koleur. ' Hét is "derhaiven buiten twijfel, dat de Gyps werkzaam is, en met nut kan gebruikt worden. De door middel der potasfche verkreegené blaauwachtig roode koleur B, is, zoo als reeds dikwijls is aangetoond , door middel van drie looden potasfche in twintig ponden water opgelost , verkreegen; en op deeze wijze eenigszins blaauW* achtiger en donkerer geworden. No. 23. ROODÜCHTIG- LIL A*. Ter verkrijging deezer koleur, kooke men het Laken in een bad van agt looden Gyps, en agt looden Keukenzout, geduurende één uur, laate het- zelve  OEFENINGEN. 1Z% zelve met het bad bekoelen,- en 'er tweemaal vierentwintig uuren in blijven. Het verwbad maakt men met twee looden Conchenille, in 't welk men, als het begint te kooken, het met Gyps en Keukenzout vóórbereidde Laken één uur lang kookt, en't voords als gewoonlijk behandeld. Het Laken verkrijgt eene roodachtige koleur , gelijkende naar het roodachtige, turkfche Lila. AANMERKING. Door de vermenging van het Keukenzout met Gyps ontüaat eene verandering in het bad, zoo dat nu de wollen vezelen van het Laken, dat daarin behandeld is, de Conchcnilledechjes veranderen, en door de bij zich hebbende zoutdeeltjes lichter, en meer roodachtig maaken, hierom valt dc koleur anders dan die van 2* uit, cn is minder blaauvyachtig. No- 24. ROODaCHTIG LILA. Men kooke vijf looden Gyps, geduurende eén half uur, in een' met water naar eisch vervulden ketel, en doe 'er dan vijf looden Tinöplosfing bij, roere alles wél óm, en laate hierin één pond Laken , geduurende één uur kooken, alsdan daarmede koud worden, en 'er vierentwintig uuren in blijven. Hierop maake men een bad van twee lpoden ConQ 3 che-  234 CHEMISCHE EN PH*SISCHE chenille, doe, als het kookt, het vóórbereidde Laken 'er in, laate het één uur lang kooken, en be< handele het volgens de gewoone wijze. Het Laken verkrijgt eene bevallige roodachtige koleur. AANMERKING. Uit deeze behandeling blijkt, dat men ter vóórbereiding, ook met Gyps Tinöplosfing kan vermengen, en daardoor eene andere fchakeering eenes roodachtige Lila verkrijgen. Want de hier beTchreeven koleur onderfcheidt zich van No 23 hierin, dat zij lichter en meer roodachtig is, tot welke verandering ongetwijfeld de Thöplosfing het hoofdzaakelijkfte heeft toegebragr.,; Als men tot het bad Tinöplosfing en Cremor Tartari. neemt, dan verkrijgt men wel zeer bevallige en veel verzadigder blaauwachtig roode koleuren , welken echter niet meer tot de Lilakolenren béhooren , en juist tusfchen deezen en de Perfikbloeifem koleuren in 't midden (taan, en als bijzondere koleuren van eene bevallige fchakeering kunnen aangezien worden. De bereiding derzelven is de volgende: No. 25. BLAAUWaCFITIG ROODE KOLEUREN. Men laate één pond Laken met Gyps, volgens de wijze van No 21, vóórbereiden. Tot de loog nee-  OEFENINGEN, 235 jieeme men twee looden Conchenille, en een half lood Cremor Tartari, doe dit in een' naar eisch met water gevulden ketel, en laat het kooken. Wanneer het kookt, doe,men 'er vier looden Tinöplosfing b;j, roere alles wél óm, en doe 'er terftond het vóórbereidde Laken in, dat 'er geduurende één uur in gekookt, bekoeld, en zuiver gefpoeld moet worden. Het Laken verkrijgt eene verzadigde en zeer bevallige roodachtige koleur, welke naar 't blaauwachtige zweemt. AANMERKING. Deeze koleur behoort noch tot'de Carmofijnroode- , noch Lila- , noch Perfikbloeifem - koleuren , maar is eene geheel bijzondere en eigene fchakeering. Naardien dezelfde zelffiandigheden, Conchenille , Cremor Tartari en Tinöplosfing, in dezelfde hoeveelheid als tot de fcharlakenvloot worden gebezigd, zóo is het buiten twijfel, dat het met Gyps vóórbereidde Laken ter verwekking deezer koleur hebbe gelegénheid gegeeven, naardien de verwdeelen, welken zich uit het bad in en aan de vezelen der wol hechten, door de in de wol zijnde Gypsdeelen, waarmede'zè zich verbinden, worden veranderd, zoodanig, dat het Laken nu eene bijzondere koleur verkrijge, 't welke anders, als het met Cremor Tartari en Tinöplosfing ware vóórbereid, Scharlakenrood uitvalt. Hiertoe heeft echter ook de door Cremor Tartari en Tinöplosfing geopende verwende 'zelfHandigheid 'dér Conchenille Q 4 iets  3.$6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE iets toegebragt. Want als men de koleur No 25, tegen die van N° 22 befchouwe, als welke laatfte uit eene loog van Conchenille , zonder bijvoegzel is verkreegen, zoo zal men geene gelijkheid onder beiden vinden, ten klaarblijkelijken bewijze, dat de verfcheidenheid der logen mede ook eene oorzaak tot de verandering in de fchakeeringen is, offchoon bij beiden het Laken op eenerleije wijze zij vóórbereid; zoo als daaiëniegen, ais bet Laken onderfcheidenlijk vóórbereid is, uit eenerleije b ui , onderfcheidene fchakeeringen verkreegen worden, gelijk reeds dikwijls is aangetoond. No. 26. BLAAUWaCHTIG ROODE KOLEUR. Als één pond Laken met gelijke deelen Gyps en Keukenzout,zoo als No 23,vóórbereid, en in eene loog met Conchenille , Cremor Tartari en Tinöp. losfing, op dezelfde wijze, als No 25, gekookt wordt, dan verkrijgt het Laken eene bevallige roodachtige koleur, die in 't blaauwachtige zweemt. AANMERKING. Deeze koleur is met die van N° 25 zeer overeenkomftig, maar veel lichter. De oorzaak deezer verandering in de fchakeering moet men in de vóórbereiding van het Laken zoeken. Want naardien beide de koleuren uit ééne loog worden vertree» f  O E F E S ï H G ï S. ' 23? kreegen, maar de voorbereiding des Lakens bij No 2? enkel met Gyps, bij N° 26 daarentegen •met Gyps en Keukenzout, is verricht, zóo volgt, dat de met zout verbondene Gypsdeelen de verandering in de koleur hebben veroorzaakt. Deeze koleuren zijn beiden bevallig, en kunnen met nut in 't groot gebruikt worden. Tot deeze Clasfe behooren nog de Periikbloeifem-, Roozen-, en eenige fchakeeringen van Roode.koleu' ren; edoch derzelver befchrijvingen moeten wij tot ons volgend N° uit/lellen. Qs ÏROE.  23* CHEMISCHE EN PHYSISCHE proeven en waarneemingen WEi gens de oplossing der metaalen in zuuren en derzelver neder» plofsels; benevens een merkwaardig berecht,aangaande een nieuw zaamgesteld zuur oplosmiddel, 't welke bij eenige bewerkingen, ter scheiding des zilvers VAN andere metaalen, dienst l g i s; door den Ridder j. k ei r , te Londen. Deeze verhandeling bevat twee reijen van proeven ; de eene betrefc de werkingen van het mengfel des vitriool- en falpeter-zuurs bij de oplosfing der metaalen; de andere maakt ons bekend met eenige bijzondere verfchijnfelen , welken zich opdoen, bij de nederploffirig des Zilvers, uit deszelfs oplosfing in falpeterzuur, door ijzer en eenige andere zelfftandigheden. 5- i. Geen paar zelfftandigheden zijn beftendiger in de handen der Scheikundigen en Kunftenaars , dan Vi. triool* en Salpeterzuur; en echter vond ik, dat een ;' bloot,  OEFENINGEN. 239 bloot, fterk zaamgedrongen mengfel dérzelven, eigenfchappen bezitte, welken noch het Vitriool-, noch het Salpeter-zuur, in denzelfden graad zaamgedrongen, op zich zeiven, hebben, en die men door enkele redeneering, volgens onze tegenwoordige kennis der befchouwende Chemie, niet ligt zoude hebben gevonden. Na ik, door voorafgaande proeven ontdekt had, dat een uit den in Vitrioolzuur opgelosten Salpeter, ■zaamgeftefd mengfel in ftaat is, om het Zilver gemaklijk en rijklijk optelosfen, terwijl dit mengfel daarentegen koper, ijzer, lood, kobaltkoning, goud en platina niet aantast; zoo vermoedde ik dat hetzelve in eenige gevallen bij de fcheiding des Zilvers van koper en de overige opgenoemde metasien zoude kunnen nuttig zijn. Naardien ik verder had waargenomen dat het oplosfend vermogen van dit mengfel uit Vitriool- en Salpeterzuur,naar de onderfcheidene graaden der zaamdringing en phlogiftifeering (a zeer onderfcheiden' was, zoo achtte ik het onderzoek deezer werkingen vöor een gepast voorwerp der wijsgeerige Scheikunde, welke tot bet doei leidt, om de theorie van de oplosfing der metaalen in zuuren in een nader licht te plaatzen. EER» O) De fchrijver bedoelt door de woorden: phlogiftifccring en dephlogiflifeering der Zuuren , flechts zekeren, door de bijvoeging van brandbaare en metaalifche ligchaamen , in dezelven te weeg gebragten toeftand en veranderingen ; zonder daardoor op eenige theorie het oog te hebben.  249 CHEMISCHE EN PHYSISCHE EERSTE PROEVE.. Ik deed in een* langhalfigen retort , welke i de hals mede gerekend, 1400 greinen bevatte % 100 greinen vitrioolzuur , van die fterkte , gelijk het gemeenlijk in IJngeland bereid wordt; dat is, welks foortelijke zwaarte tpt water was, als £,844. tot 1, en 100 greinen zuiveren Salpeter, die bij de warmte van een waterbad was opgelost. Bij dit mengfel deed ik 10c greinen proet Zilver; plaatfte den retort in »t waterbad, bragt het water aan 't kooken;, lel 'er een luchtapparatus aan, om lucht of gaz, welke zich misfchien mogt ontwikkelen, daar in-optevangen. Het zilver begon optelosfen, en de oplosfing werdt purperkoleurig, of violet. 'Er werdt geene lucht in het omgekeerde aarden vat gedreeven, behalven een weinig gemeene lucht uit den retort, doordien dezelve door de hette van 't waterbad werdt uitgezet, en waardoor eenige falpeterdam,pen, die zich in den retort vertoonden, en welken zich vervolgens verdigtten, het water gelegenheid gaven, langs den hals des retorts op te (tijgen, en zich met de oplosfing te vermengen. Bij weeging van 't overgebleeven Zilver, vondt men, dat 'er 39 greinen van waren opgelost; waarfchijnlijk echter zoude 'er meer opgelost geworden zijn, indien de bewerking niet, door het in den retort indringende, water, ware afgebroken. T WBE*  oefeningen. 24r TWEEDE PROEVE. ïn denzelfden apparatus werden 2CO greinen proef-Zilver, bijeen mengfel van 100 greinen falpeter , gedaan, welken alvóórens in 200 greinen vitrioolzuur waren opgelost |, en in dit oplosmiddel, werden 92 greinen Zilver opgelost , zonder lucht of gaz te verwekken. Men goot de violetkoleurige oplosfing nog warm uit den retort, (want bij eene zoo groote evenredigheid van falpeter, zijn foortgelijke mengfels,. voornaamlijk als zij Zilver hebben opgelost, genegen, om bij een' geringen graad van koude te (tollen) om 'er het onopgeloste Zilver van af te zonderen; na dat gedachte oplosfing weder in den retort gedaan werdt, .goot ik 'er soo greinen water bij, waardoor eene hevige opbruifching ontftond, en waardoor 3100 greinen falpetergaz in het omgekeerde glas gedreeven werden. Terwijl ik nog 200 greinen water in den retort goot, on tbonden zich nog 600 greinen van dezelfde gaz. Verdere bijvoeging van water bragt geen meer gaz te voorfchijn; even min veroorzaakte het Zilver, toen het daarna bij deeze verdunde oplosfing gevoegd werdt, eene aanmerkelijke opbruifching, en verloor ook niet mee* dan twee greinen aan gewigu der.-  242 CHEMISCHE EN PHYSISCHE DERDE PROEVE. In denzelfden apparatus werden 100 greinen proef. Zilver , in eene. menging van 30 greinen in' 200 greinen vitrioolzuur opgelosten falpeter geworpen , waardoor 80 greinen Zilver werden opgelost , geduurende dat 'er 4500 greinen falpetergazin het omgekeerde glas werden gedreeven, . Na dat het onopgeloste zilver was weggenomen, wer-" dén 'er aco greinen water bij de violette oplosfing gedaan , en onder de vermenging van deeze beide vloeificffen ontfiond eene opbruifching, waardoor echter Hechts weinig belletjes van Salpetergaz werden uitgedrejeven. VIERDE PROEVE. In denzelfden apparatus werden 100 greinen proef-Zilver, bijeen mengfel van 200 greinen vitrioolzuur, 200 greinen falpeter, en 2.0 greinen water gedaan, waardoor 20 greinen van het Zilver , zonder eene merkelijke ontwikkeling van lucht of gaz, werden opgelost Qb). Daar- (3) De heer keir merkt aan, dat in deeze proeven het in het proef-Zilver bevat wordende koper, de bij de oplosfing gevormde Zoutmasfa roodachtig koleurde, en een in het zout des Zilvers ingeflrooide koperkalk fcheen te zijn. Dit was het ganfche onderfcheid, dat hij tusfchen het in dit zuur opgeloste zuiverfte en proef-Zilver konde vinden.  Daarna werdt Tin bij dezelfde menging van vitrioolzuur en falpeter, in denzelfden apparatus, en onder dezelfde omftandigheden gedaan, en tevens fteeds zorg gedraagen, dat 'er meer metaal bijgevoegd werdt, dan 'er van konde worden opgelost, om, zoo als het bij de proeve met het Zilver plaats hadt, bij cie afweeging van het overblijffel, de hoeveelheid van het oplosbaare te vinden. De uitkomHen waren de volgende: VIJFDE PROEVE. Het Tin werdt in eene menging, naar verhouding van 200 greinen vitrioolzuur en aoo greinen falpeter, noch opgelost, noch verkalkt, even zoo min iri eene andere menging, van zoo greinen vitrioolzuur tot 150 greinen falpeter, en gevolgelijk werdt 'er in beide gevallen geen gaz verwekt. ZESDE PROEVE. In eene vermenging, naar verhouding van 200 greinen vitrioolzuur tot 100 greinen falpeter, werdt het Tin fpoedig in beweeging gebragt, en in de vloeiftoffe verdeeld; maar de uitdrijving van het gaz vertoonde zich niet, dan na de digestie twee uuren in kookend water was aangehouden. Nu hadt zij plaats, en gaf zij het mengfel een fchuimend aanzien, 't welke door het in hetzelve op-  344 CHEMISCHE BS PHYSISCHE Opgeloste tinpoeder eene donkerwitrc koleur verkreeg. In deeze proeve was de hoeveelheid vari het dus verkalkte Tin 73 greinen, en de hoeveelheid der geduurende deeze Werking op het Tin verkreegen falpeterlucht 8500 greinen; Zoo dra 'er 200 greinen water in den retort gegooten werden ,• ontftortd 'er eene nieuwe opbruifching tusfchen het water en de zwartachtige masfa, waarbij 4600 greinen falpeterlucht in den omgekeerden kolf werden gedreeven. ZEVENDE PROEVE; In eene menging, naar verhouding van 100 greinen vitrioolzuur tot 30 greinen falpeter, werden 30 greinen Tin opgelost, of verkalkt., en de falpeterlucht, die zich hierbij fpoediger dan in de laatfte proeve met eene grooter hoeveelheid falpeter ontwikkelde , bedroeg 6300 greinen ; j de bijvoeging van water tot deeze Tinöplosfing veroorzaak* te geene opbruifching. AGTSTE PROEVE* in eene menging, naar verhouding van 200 greinen vitrioolzuur, 200 greinen falpeter, 200 greinen water, en 133 greinen Tin, ontftond eene geweldige opbruifching, waardoor 6500 greinen falpetergaz verwekt werden. De onderfcheiden bovengemelde mengingen , naar ver-  OEFENINGEN. 245 verfcheiden evenredigheden des falpeters en vitriool, zuurs, verkalkten, in de hette van het waterbad, de kwik tot een wit of grijs poeder. De Nikkel werdt in deeze mengfels ten deele verkalkt, ten deele opgelost. Andere metaalen werden daarvan niet merkelijk aangetast, behalven dat zommige op de oppervlakte aanliepen. Deezë mengfels van vitrioolzuur en falpeter * voornamenlijk die, welken veel falpeter bevatteden, waren genegen om in de koude vast te worden. Dus bevroor eene menging van 1000 greinen vitrioolzuur en 480 greinen falpeter (die eenige dagen vloeijende gebleeven was, in een fles, welke niet naauwkeurig genoeg gelloten was , om geene wittedampen doortelaaten) in eene temperatuur van 55° Fahrenh.; terwijl één deel van dezelfde vloeiftcfFe, die met gelijke deelen vitrioolzuur vermengd was, flechts in eene koude van 450 vast werdt. Het bevriezen wordt door het aan de lucht blootteftellen bevorderd, waardoor witte dampen opftijgen en vogtdeelen ingeflurpt kunnen worden, of als 'er, op eene of andere wijze, eene geringe verdunning van water plaats heeft. Door de verdunning van dit zuure mengfel met meer of minder water, worden deszelfs eigenfchap» pen, met opzigte der werking op metaalen , aanmer. kelijk veranderd. Het tast, zaamgedrongen zijnde ,het ijzer niet aan, maar door bijvoeging van water, ontvangt het een verrnogen om op dit metaal te werken, en wel naar de hoeveelheid des bijgevöegden waters, in onderfcheidene gevolgen. Als II* D££L. R met  2/f.ö" CHEMISCHE EN PHYSISCHE men bij twee deelen van dit gemengd zuur één deel water doet, dan is de vloeiftofFe gefchikt om het ijzer te verkalken, en met hetzelve, edoch zonder opbruifching, een wit poeder te voimen; maar gelijke deelen waters 'er bijvoegende , oiitftond 'er. opbruifching. Bij eene meerdere hoeveelheid waters koleurde het ijzer het water bruin, gelijk als gephlogistifeerd falpeterzuur door ijzer gekcleurd wordt, of zoo als het de oplosfing des ijzervitriools in water veranderd. De verdunning maakt dit zaamgefteld zuur gefchikt om koper, zink, en waarfchijnlijk alle metaalen, Op welken het verdunde vitriool- en falpeterzuur werkt, optelosfen. §. 2. NIEUWE BEWERKING, OM ZILVER VAN KOPER TE SCHEIDEN. De eigenfchap deezer vloeiftofFe, om het Zilver ligtelijk optelosfen, zonder op het koper te werken , leert ons eene zeer goede aanwending daarvan op de kunften maaken. Onder de Fabrieken in Bermingham is die van de vervaardiging der koperen met zilver geplateelde vaten zeer aanmerkelijk. Bij het fnijden van het opgerolde gepleette metaal bekoomt men afval van kleine ftukjes, welken tot niets kunnen gebruikt worden, dan dat men 'er de metaalen weder uit erlange, terwijl men dezelven van eikanderen fcheidt. De geuiakkehjkfte en minst  OEFENINGEN, v £47 minst kostbaarfte wijze, om deeze beide metaalen van malkanderen te fcheiden, zonder van een of ander iets te verliezen, is eene zaak van het uiterfte gewigt voor Fabriekanten. Tot dit oogmerk bediend men zich van twee behandelingen. Volgens de ééne fmelt men de ganfche masfa des gemengden metaals met lood, en fcheidc ze door afdrijving van malkanderen; naar de andere wijze, lost men beide metaalen, door hulp der warmte, in vitrioolzuur op," fcheidt den kopervitriool, door oplosfing in water, van den zilvervitriool af, die vervolgens moet worden herfteld en gezuiverd. Bij de eerfie handeling heeft men een aanmerkelijk verlies aan lood en koper; bij de tweede is de gebezigde hoeveelheid vitrioolzuur zeer groot, naardien 'er meer in gedaante van vlugtig vitriool- of zwavelzuur vervliegt, dan 'er in het mengfel der beide vitrioolen: terug blijft. Vóór eenige jaaren deelde ik een' kunftenaar de wijze mede , om het Zilver van Koper door bovengenoemde menging van vitrioolzuur en falpeter te fcheiden, en naardien deeze bewerking, gelijk ik verzekerd ben, thans algemeen bij de Fabriekanten te Birmingham is aangenomen, twijfele ik niet, dat zij van alle overige behandelingen de minst kostbaarfie zij. Hier wordt niets anders verëischt, dan de ftukken van het gepleette metaal, in eene aarden, verglaasden pan te leggen, 'er iets van de zuure vloeiftofFe (welke in evenredigheid van 8 of 10 ponden vitrioolzuur op één pond falpeter moet bereid worR a den)  24§ CHEMISCHE EN PHYSISCHE den) optegieten, het metaal ómteroeren, om de oppervlakten dik wij is aan nieuwe vloeiftofFe blootteftellen , en de werking door eene veréischte warmte van ioo tot 2000 Fahrenh. te bevorderen. Als de vloeiftofFe verzadigd is, dan moet het Zilver door zeezout worden nedergeploft- Deeze vormt Hoornzilver, en dit laat zich herftellen (reduceeren) door het met eene genoegzaame hoeveelheid potasfche in een' kroes te fmelten, en eindelijk, zoo nodig , het gefmolten Zilver, door 'er falpeter op te ftrooijen , te zuiveren. Op deeze wijze zal men het Zilver toereikend zuiver verkrijgen, en het Koper zal onveranderd terug blijven. Men kan ook, op eene andere wijze , het Zilver in deszelfs metaalifchen ftaat nederploffen, terwijl men bij de zilveröplosfing gefijld koper en genoegzaame hoeveelheid waters doet, om de vloeiftofFe gefchiktte maaken, om op het koper te werken. De eigenfchap, welke deeze zuure menging heeft, om het Zilver hoogstgemakkelijk en in eene aanmerkelijke hoeveelheid optelosfen, zal dezelve, waarfchijnlijk, tot een gefchikt oplosmiddel, bij de fcheiding des Zilvers van andere metaalen, maaken; en naardien de Alchymisten het eigenaartige oplosmiddel des gouds den naam van Koningswater gaven, zoo zouden zij, ware hen de eigenfchappen deezer verbinding bekend geweest , deeze vloeiftofFe waarfchijnlijk den naam van Koninginnewater gegeeven hebben. $ 3.  OEFENINGEN. 249 S- 3- VERaNDBRING van de EIGENSCHAPPEN DER menging DES VITRIOOL- EN salPETERZUURS, DOOR p HLOGISTISEER1NC. : De omfchreevene zuure verbinding kan op verfcheidene wijzen gephlogistifeerd worden, van welken ik alleen drie foorten zal voordraagen. 1. ) Men digereert de zuure menging, in de warmte van een waterbad, met zwavel; de vloeiftofFe lost den zwavel met opbruifching op? verliest haare eigenfchap om witte dampen te vei wekken , brengt, als de hoeveelheid des zwavels toereikende is, en de aangewendde warmte lang genoeg is voordgezet,, falpeterdampen te wege, en neemt eene violette koleur aan. 2. ) Als men, in ftede van den falpeter in zaamgedrongen zuur optelosfen, dit zuur met falpetergazof dampen dusdanig bezwangere, dat men dit gaz of deeze dampen in het zuur laat gaan, zoo zal het mengfel gephlogistifeerd worden; naardien het niet het ganfche falpeterzuur, maar flechts deszelfs phlogistifeerde deel, het falpetergaz , bevat, zonder het ter daarftelling des zuurs nodig gedeelte aan zuivere lucht,, Deeze bezwangering des vitrioolzuurs niet falpetergaz of falpeterdampen , werdt het eerfte door den heer priestley befchreeven, welke R 3 ook  tgO CHEMISCHE EN PHYSISCHE' ' ook eenige eigenfchappen van deeze bezwangerde vloeiftofFe aanvoerde. 2>) Wanneer men in (lede van falpeter, ter vermenging des vitrioolzuurs, zich van falpeterzuurammoniakzouti\WAmmoinacum nitratum') bediend. Het volgens één van deeze wijzen, vooral naar die der eerde,bereide mengfel,is in deszelfs eigenfchappen, voornamenlijk in befchouwing van deszelfs werking op metaalen, met het eerfte befchreeven zuur aanmerklijk onderfcheiden. Wij hebben opgemerkt, daf het laatfte mengfel weinig werking op metaalen (zilver, tin, skwik, en nikkel uitgezonderd^ oefent. Aan den anderen kant werkt de. gephlogistifeerde menging niet alleen op deeze, maar ook op verfcheidcn andere metaalen. Met ijzer maakt zij, zonder aanwending eener kundige hette, eene fchoone roozenkoleurige opbsfing; en daarna valt 'er een roozenkoleurig zoutig nederploffel neder, dat, onder eene aanmerkelijke opbruifching, in water oplosbaar is. Zij lóst koper op, en verkrijgt van dit metaal, alsmede van den kobaltkoning, zink en lood, eene vrij donker violette koleur. Wismuth en fpiesglaskoning worden insgelijks door dit gephlogiftifeerd zuur aangetast. Ten einde de werkingen van dit gephlogiftifeerd zuur op eenige metaalen naauwkeuriger te bepaalen, maakte ik de volgende proeven, met de dusdanig bereidde vloeiftofFe, dat ik namenlijk falpetergaz een' langen tijd dóór vitrioolzuur liet gaan, EER.-  OEFENINGEN. 25r EERSTE PROEVE. Bij 200 greinen van het met falpetergaz bezwangerd vitrioolzuur, dat in eenen langhalzigen retort (welke, met den hals gerekend, 1150 greinen bevattede)werdt gegooten, deed ik 14c greinen proefZilver, en plaatfte de opening des retorts in water, onder eene daarmede aangevulde omgekeerde fles, om de lucht, welke zich mögt ontwikkelen, optevangen. ' Zonder toebrenging ;van. bette, begon het zuur het Zilver optelosfen; de oplosfing verkreeg eene" violette koleur, en de hoeveelheid van bet verkreegen gaz bedroeg 14700. greinen. Bij weeging van het overblijvende Zilver vond ik, dat '&t zeventig greinen waren opgelost. Als 'er water l ij de oplosfing gedaan werdt, hadt 'er eene opbruifching plaats,.waarbij echteröechts eene zeer geringe hoeveelheid lucht ontwikkelde. Door middel des waters werdt 'er uit de oplosfing een wit zoutig Zilverpoeder nedergeploft, dat in eene grootere hoeveelheid Waters oplosbaar was. De Zilveröplosfing ftolt ligtelijfc in de koude, als zij verzadigd en zaamgedrongen is ; tot op een' zekeren graad jnet warer verdunt, geeft ze bladerige kristallen. TWEEDE PROEVE. In denzelfden apparatus, en op dezelfde wijze, "Werden 100 greinen van dit bezwangerd vitrioolR 4 zuur  Sj2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zuur op ij van welke een vierde falpeterlucht, en het óverige* gephlogiftifeerde lucht was. Nu goot ik de-oplosfing ui: den retort, en!vond, dat hetijaer flechts twee greinen aan gewigt t verlooren hadt. De oplosfing werdt, zonder het ijzer; weder in deM retort gegooten, en 'er 200 greinen water bijgedaan;, terftond werdt 'er een 1 wit; poeder-, nedergeploft, 't welke echter onder eene fterke opbruifching zich Weder oploste. Na dat, zonder toegebragte hette,: 2000 greinen falpetergaz inliet omgekeerde glas gedree/en waren, werdt de retort in het waterbad geplaatst, welks hette de opbruifching zoo geweldig maakte, dat de vloeiftofFe boven den hals van. deu retort overkookte, zoo dat de hoeveelheid 'der Ontwikkelde lucht niet naauwkeurig kort bepaald Worden. DERDE PROEVE. Op dezelfde wijze werden elf greinen koper, in 103 greinen bezwangerd vitrioolzuur opgelost. De oplosfing was donker violet, maar werdt einde-  OEFENINGEN. 253 fldijk troebel. De hoeveelheid der geduurende de bewerking in het glas gedreeven lucht, was 4700 greinen. "Na dat 'er het koper was uitgenomen, en aoo greinen water bij de oplosfing gedaan werden, ontflond 'er eene opbruifching; 'er werden 1700 greinen falpetergaz uitgedreeven, waardoor de oplosfing eene. blaauwe koleur .verkreeg, VIERDE PROEVE. Met dezelfde hoeveelheid van bezwangerd vi. trioolzuur , werdt 16 greinen Tin gereduceerd. De vloeiftofFe werdt violet, en "door de wegneeming dér Tinkalk troebel ; zonder'hetté werden 'er 400, en met hette 4900 greinen falpetergaz ontwikkeld, itsibircn ,f!e;i.'iy;:,% • -asfflsr.aai? isbbjm^ab .tsto, V 1] F D E PROEVE. Kwik, op deeze wijze behandeld, maakte eene dikke, troebele vloeiftofFe, welke door bijvoeging van onbezwangerd vitrioolzuur helder werdt gemaakt. De vloeiftofFe verkreeg wel fpoedig daarn*. eene purpurkoleur, de Kwik zonk,in gedaante van wit poeder, lén bodem, en de purpurkoleurige oplosfing gaf, na 'er eene oplosfing van zeezout in water was bijgevoegd, geen kenteken dat zij op. geloste Kwik.bevattede. Het falpetergaz, waarmede het vitrioolzuur bezwangerd is, fchijnt niet genegen te zijn, om het R. $ zuur,  254 chemische en physische zuur, bij blootftelling aan de lucht, te verlaaten ; maar als men 'er water bij giet, dan wordt het gaz ijllings onder hevige opbruifching .. en met roode dampen, 'er uit gedreeven. Zoodanig werden, volgens de zesde proeve. Door bijvoeging van 240 greinen water bij 60 greinen bezwangerd vitrioolzuur,werden 2300 greinen falpetergaz in den ontvanger gedreeven; dan naardien de werking der beide vloeiftofFen oogenblikkelijk gerchiedt, zoo moetl'de hoeveelheid gaz, welke uit den retort gedreeven werdt , vóór deszelfs, hals in water en onder den ontvanger geplaatst, is , zeer aanmerklijk zijn- Nochtans, werdt al bet gaz niet door middel des waters uitgetrokken, naardien de overblijvende vloeiftofFe 5 greinenkoper oplostte, terwijl 800 greinen falpetergaz in den retort gedreeven werdt. Uit voormelde proeven leidt de heer keir de Volgende proefondervindelijke zaaken af; 1. Dat een mengzel van vitriool- en falpeterzuur , ïn een' zaamgedrongen flaat, het eigenüartige vermogen heeft + om Zilver in groote hoeveelheid optelosfen. - * 2. Dat hetzelve op eenige Metaalen,wel is waar, werkt, maar dezelven eigenlijk flochts verkalkt: als Tin, Kwik en Nikkel, (jvelke laatfte het noch. tans  OEFENINGEN. 25| tans in eene geringe "hoeveelheid oplost) en dat het weinig of geheel geen werking op de overige Metaalen oefent. 3. Dat de hoeveelheid van het, geduurende de oplosfing des Metaals, verwekte gaz, ingevolge dé hoeveelheid van het opgeloste metaal, grooter is, wanneer de evenredigheid des falpeters tot het vitrioolzuur gering, dan dat dezelve groot zij; en dat, als de metaalen in mengfels worden opgelost, die veel falpeter bevatten, en wanneer weinig gaz, verwekt wordt, de oplosfing zelve, of het daari'ti verwekte metaalifche zout, eene menigte van gaz verwekt, als zij met water vermengd worden. 4. Dat, door de verdunning met water, het zaamgedrongen mengfel ongefchikter wordt, om Zilver optelosfen.' 5. Dat dit mengfel van fterk zaamgedrongen vitriool- en falpeterzuur eene purpur- of violette koleur verkrijgt, als het gephlogiftifeerd wordt, of door bijvoeging van brandbaare zelfftandigheden, zoo als de zwavel, of deszelfs werking op metaalen, of door eene fterke bezwangering des vitrioolzuurs met falpetergaz. 6. Dat deeze phlogiftifeering het mengfel het vermogen geeve, om koper, ijzer, zink en kobaltkoning, hoewel flechts in eene geringe hoeveelheid, optelosfen. 7. Dat het water een groot gedeelte van het inhoudende gaz, uit een fterk gephlogiftifeerd mengfel des vitriool- en falpeterzuurs, of uit het met jfalpetergaz bezwangerde vitrioolzuur, jaagt; en dat  Z$6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE dat hierom het gaz niet zoo goed in verdunde, dan in zaamgedrongene zuuren kan tegengehouden worden. Het water verbindt zich met de menging des vitrioolzuurs en falpeters, zonder aanmerkelijke opbruifching. Bij deeze waarneemingen voegt de fchrijver nog ééne ontdekking, nameulijk: dat, wanneer men bij het mengfel van vitrioolzuur en falpeter eene verzadigde oplosfing van zeezout in water voegt, 'er een fierk Koningswater ontllaat, gefchikt zijnde om Goud en Platina optelosfen; en dat dit Koningswater, niettegenftaande bet uit volkomen koleurlooze vloeiib ffen is zaamgefteld, en van alle metaalifche. natuur ontbloot is, éénfiags eene blinkende, donkergeele koleur aanneemt. Eene bijvoeging van droog zeezout, bij de zaamgedrongen mengingen van vitriool- en falpeterzuur, brengt eene opbruifching te wege, zonder de geele koleur te veröorzaaken, tot wier voordbrenging eene zekere evenredigheid van water fchijnt ver» eischt te worden. BE<  «OEFENINGEN. &$? beredeneerd VOORSCHRirï ,70m, door den natten weg, spiesglas- moor (Aethiops Antimonialis) of zwart gezwaveld halfztjur van spiesglas en kwik, (l'Oxide fuU furé d' Antimoine & de mercur e noir_) te bereiden; door den heer j. b. van mons, Apotheker, enz. te Brusfel (*), t)e pharmaceutifche Scheikundigen bereidden Weleer de Spiesglasmoor (TEtiophs Antimonial) door middel van het Spiesglas CSulfure d'Antimoine: — gezwaveld Spiesglas) geduurende eenige dagen, met de Kwik te wrijven. Maar de dooding der kwik door wrijving met het Spiesglas CSulfure d''Antimoine) was moeilijk, verveelende, en, om zoo te Ipreeken, ondoenlijk; 't welke door den heere uAuwè zeer wel is aangemerkt. Om dit ongemak voortekoomen, heeft, onder anderen, de heer qdarih voorgefteld, om bij het mengfel eene zekere hoeveelheidZwavelbloemen te doen, als Welken de verdwijning der kwik zeer bevorderen; en naar dit voorfchrift wordt meest algemeen deeze . be- (*) Schriftelijk, in 'tFransch, aan mij medegedeeld) K.  25? CHEMISCHE EN PHYSÏSMIE bewerking verricht; zonder dat men zich flechts de moeite geeve om te overweegen, dat dit middel, op deeze wijze verkreegen, in itede van eene verbinding, van eene zaamen (telling te zijn, niets is dan een eenvouwig mengfel, eene ophooping (agregé) van het gezwaveld Spiesglas (Sulfure d''Antimoine) en het gezwaveld Kwik-halfz uur; (Oxide de mercure noir fulfuré). Even zoo behoefde men flechts, zonder meer omflags, de eenvouwige zaamenmenging van deeze twee zelfltandigheden terltond te laaten doen. Het voorfchrift 't welke in de Zweedfche Phartnacopcea, en door den heere kels wordt opgegeeven, om de dooding der Kwik in bet rood. of geel gezwaveld Spiesglas halfzuur ( Kermes minerale , of Sulphur auratum Antimonii: _ Oxides d''Antimoine fulfuré rouge- ou orange) te verrichten; als ook veele andere, nog minder volgens fcheikundige grondbeginfelen beredeneerde, voorfchriften, zijn niet meerder aan die ongelchiktheid ontheven. Na ik alle moogelijke poogingen, langs den droogen weg, te vergeefs bewerkltelligd had, zag ik dat 'er van deezen kant niets beters was te hoopen, en ik nam dus mijne toevjugt tot den natten weg. Zedert heb ik gezien, dat een geleerd Franseh Scheikundige, de heer coitret, mijne gedachten op de bereiding van de Kwikmoor (PEtiophs mineral) heeft toegepast. Zie hier de bewerking, door welke ik meene mijn oognerk bereikt te hebben: Men kooke, geduurende den tijd van twee uuren , in een aarden vat, met eene genoegzaame hoeveel- heid  «efeningen; 259 heid water, een mengfel van twaalf deelen gepulverifeerd gezwaveld Spiesglas (Sulfure d''Antimoine'.—. Antim. crud.), drie deelen Zwavelbloemen, en zes deelen fcherp planten Loogzout (Alcali vegetal cauftique); in deeze evenredigheden vormt zich van deeze zelfftandigheden een metalicq gezwaveld loogzout (Sulfure alcalin metallique); hetwelke in het water "opgelost blijft, zonder door de bekoeling aan nederploffing onderworpen te zijn. Men zijge het vogt, door een vloeipapier, en laate het koud worden. Men maake nu, afzonderlijk, eene verzadigde oplosiing van Kwik in Salpeterzuur; verlenge dezelve met tweemaalen derzelver gewigt aan water; en giete van deeze verdunde oplosfing, bij herhaaling, een gedeelte in de ontbinding van de Spiesglas gezwavelde potasfche (Sulfure de potasfe antimoniê) zoo lang tot de zich vormende nederploffing eene zwarte koleur heeft verkreegen; of tot 'er in 't geheel geene nederploffing meer plaats heeft. Het loogzout (potasfe) verlaat den Zwavel en het Spiesglas, om zich te verbinden met het falpeterzuur van de Salpeterzuure Kwik (Nitrate de Mercur eï en vormt falpeter (Nitrate de Potasfe). De beide Kwik- en Spiesglas-halfzuuren (Oxides de Mercure & d'Antimoine), van hunne oplosmiddelen verhaten wordende, en ten zelfden tijde, met den zwavel nedergeploft wordende , verëenigen zich met deeze zelfftandigheid, aan welke zij een gedeelte van hunne zuurftoffe (Oxygene) over. geeven; terwijl het één overgaat tot den ftaat van een  £0*0 CHEMISCHÉ ÊN PHYSISCHE een zwart halfzuur (Oxide noir), en het andere! tot dien van een wit halfzuur (Oxide blanc); en Vormen, door derzelver verbinding,■ gezwavelde Spiesglas-kalk en kwikmoor (Oxide fulfuré d'Antimoine & de Mercure noir); of, volgens de oude benaaming, onder den 'naam van Aethiops AntimonioliSy bij Geneeskundigen en in de Pharmacie bekend. Vervolgens laat men de nederploffing bezinken ; giet het bovenftaande vogt af; de op het filtrum blijvende ftoffe wordt afgewasfchen en gedroogd: indien men wil, kan men de ftoffe, naa genoegzaame uitlekking, uitdrukken , en tot trochisci maaken, om de drooging te verhaasten. Geduurende de ontleeding van dit metalieccj gezwaveld loogzout (fulfuré alcalin metallique'), en van alle andere deezer foorten van zwavels, heeft 'er geene ontleding van het water plaats, gevolgelijk ook geene voordbrenging van gezwavelde waterftoflucht, (Gaz hydrogene fulfuré) gelijk plaats heeft bij de nederploffing van zwavel van de gewoone gezwavelde loogzouten (Sulfures alcalins ) door de zuuren, welke hunne zuurftolFen (Oxygene) aan hen niet overgeeven De nedergeplofte halfzuuren (Oxides) verfch;ffen hier aan den zwavel de zuurftc fFe, dewelke hij in ftaat is», om, bij deszelfs fcheiding van de loogzouten, met zich te voeren. Als men het afgegooten vogt uitwaazemd , viridt men, dat het eene ontbinding van falpeter {Stikftofzuure pn'dsfche; - Nitrate de potasfe) bevat4 zonder eenige vermenging met het Zwavelzuur van dit loogzout, (Sulfate de eet alcali). Dit bewijst, dat  OEFENINGEN. -2Öt Öat de zuurftoffe (Oxygene 5 zich wederom gelijkrhaatig onder al den zwavel heeft verdeeld, (Een heginfel, vlak ftrijdig met de meening van den heere • morveau, omtrent de niet begaanbaarheid der verbinding, in verfcheiden hoeveelheid *. ) welke denzelven geoxideert heeft, zonder 'er een gedeelte van tot zuur te doen overgaan, waartoe de verzwakte aantrekking des zwavels voor de zuurftoffe COxygene medewerkt, door de verzadiging van deezen zwavel met zijn alcali. • Ongetwijfeld zal men mij tegenwerpen, wegens niet voordbrenging van gezwavelde waterftnf-lucht (Gaz hydfogene fulfuré) geduurende de ontbinding van gezwavelde loogzouten (Sulfures alca* fins,} 't welke ik meene het eerfie te hebben bekend gemaakt (in het Journal der Phyfik van den heer. éREN, B. v. pag. 273.), dat de zuurftoffe >.Qxy gene) in deeze bewerking aan' den zwavel wordt medegedeeld door het falpeterzuur, en niet, door de nedergeplofte metalieque halfzuuren ( Oxides des metaux). Maar de zoutzuure Kwik, (Muriate dé Mercure~) en alle onzijdige metalieque zouten, mee welke zuure bafis ook verëenigd, hebben dezelfde eigenfchap, om de gezwavelde Loogzouten (Sulfures alcalins) te ontleeden, zonder eene ontleeding des waters te veröorzaaken. De met zuurftoffe overlaaden Zoutzuure Kwik(Muriate Oxygeni de Mercure) geeft terftond met het Spiesglas gezwaveld Loogzout (Sulfure de potasfe antimonié) > een geel neder. plofte Encyclopedie tntthodique chemie, art. AFtituttf*  SÓi CHEMISCHE EN PHYSISCHE ploffel, om dat het Zoutzuur (Acide muriatique"), alleen deszelfs overmaat van zuurftoffe ( Oxygene) aan den zwavel overgeevende , de Kwik daarvan niets verliest, en zich van het zuur affcheidt, in den ftaat van een Halfzuur, verzadigd met deszelfs zuurmaakend beginfel (Oxide faturé de principe exidant), Voords wordt het ontftaane nederploffel zwart, wanneer de zuurftoffe (Oxygene), waarmede het zoutzuur overlaaden was, geheel uitgeput is. Ik zal, bij nadere gelegenheid, de uitkomst van een aantal proefneemingen bekend maaken, aangaande dit fcbeikundig onderwerp; welke proeven zoodanig zijn, dat zij zommige punten van de theorie der heeren deiman, paats van troostwyk, bondt en nieowland, over de gezwavelde Loogzouten, (Sulfures alcatins') bevestigen , en andere punten derzelve krachteloos maaken of ontzenuwen. a Ntv, 1792. BIT-  oefeningen. 263 uittreksel eënes briefs van den heer j. b. van mons; Apotheker, enz.-ts Brusfel tiet raoet u, iriijn. geachte Vriend! bekend zijn, dat de heeren crell en schurer aangekondigd hadden, dat het zwavelzuur (Acide Sulpburique), even gelijk het zeezoutzuur (Acide muriatique} Vatbaar was om zich zeiven met eene overhoeVeelheid zuurftoffe (Oxygene) te belaaden, door hetzelve met het bruinfteen-halfzuur (Oxide de Manga' nefe) te deftilleeren; en dat zij meenden aan hetzelve in deezen ftaat bijzondere eigenfchappen herkend te hebben. De heer schurer ging zelfs zoo verre, van te verzekeren, dat hetzelve Goud oplosfe. De heeren vauquelin en bouvier hebben deeze eigenfchappen tegengefprooken, door eenige proefneemingen in het 7de deel van de Franfché Scheikundige Jaarboeken (Anna/es de Cbimie)\—; daar zij de voordbrenging van met zuurftoffe overlaaden zwavelzuur ^ Acide Su/phurique oxygenê) Volgens de bewerking der Hoogduitfche Scheikundigen, ontkennen. Vervolgens heeft de heer giobirt, door eene reeks van misleidende proefneemingen, welken men C*) In het Fransch aan mij gezonden. K. S 2  204 CHEMISCHE EN PHYSISCHE opgeteekend vindt in eene memorie , die hij aan de Academie van Turin heeft voorgeleezen, het tegenövergeftelde van het geen door de Franfche Scheikundigen verzeekerd was, willen bewijzen::— Hij moet echter zelve toeftaan, dat het middel van overhaaling niet zeer gefchikt zij om een met zuurftoffe overlaaden zwavelzuur te verkrijgen, en ftelt dus den weg der digestie van het zuur, met het Bruinfteen-halfzuur (Oxide de Manganefe) voor. Dit zuur aldus, volgens zijn voorfchrift, toebereid, vernietigt de koleur der Indigo, en die van andere plantgewasfen; maakt het linnen wit; ontbindt gemakkelijk zilver en kwik; wordt door het licht wederom ontleedt, en kan, éénmaal wederom van overvloedige zuurftoffe ontlaaden z\]ac\e(desoxy~ getié), zich andermaal niet meer met zuurftoffe bekaden. Het is op deeze voorftellingen, dat de heeren vAuquelin en bouvier, met de naarvolgende aanmerkingen antwoorden, welken zij aan de Societé Philomatique te Parijs hebben aangeboden. Ik trekke dezelve uit het gefchreeven bulletin van deeze maatfchappij aan deszelfs correspondenten. 1°. Het met zuurftoffe overlaaden zwavelzuur, op die wijze gemaakt, zoo als de heer giobert aan de hand geeft; vertoonde de eigenfchappen niet, welke hij heeft bekend gemaakt. 20. Indien men in eene roozenkoleurige oplosfing, van Bruinfteen-halfzuur, door het zwavelzuur, eenige potasfche ( Carbonate de Potasfe ) giet, zoo wordt het Bruinfteen-halfzuur in deszelfs eerften Haat nedergeploft, en het zuur verliest deszelfs ver-  OEFENINGEN. 2^5 verkreegene eigenfcbsppen. Hetzelfde gebeurt niet met het met zuiirltoffe overlaaden zeezoutzuur (Acide muriatique Oxygené). 30. Wanneer men het Bruinfteen - halfzuur van het zwavelzuur alfcheidt, zoo verdwijnt deszelfs roozenkoleur, welke de heer giobert toekent aan deszelfs verbinding met de zuurftoffe ( Oxygene), iets het welke geene plaats moest hebben, indien flechts de zuurftoffe met het zwavelzuur verëenigd was. 40. De ontleeding van het met zuurftoffe overlaaden zwavelzuur, hangt van twee vermogens af, welken tot hetzelfde doelwit zaamenloopen, als namenlijk, de verwandfchappelijke aantrekking van de luchtftcfle tot de zuurftoffe van het Halfzuur (Oxide), en de neiging van het zuur om zich met het met zuurftoffe minder belaaden Halizuur (Oxide moins oxygené) te veiëenigen. 50, De vernietiging van de koleur der Indigo bewijst niets anders, dan alleen, dat de zuurftoffe van het Bruinfteen-halfzuur zich tot dezelve verplaatst, en dezelve verbrand, terwij!, ten gelijken tijde, het zwavelzuur het ten deele van zuurftoffe ontlaaden Halfzuur (/'Qxide en portie des~ exygené) aantrekt. 6°. Daar de ruwe lijwaaten zeer veel kalk en koolzuur-kalk bevatten, zoo is het. niet te verwonderen, dat, naar maate dat de zuurftoffe van het Bruinfteen-halfzuur zich tot het linnen verplaatst, dit niet geheel en al door het zwavelzuur joude worden opgenoomen, en dat 'er een gedeelte S 3 van  l66 CHEMISCHE EN PHYSISCHE van terugblijve op het linnen, hetvvelke hetzelve in de loog zwart maakt. 7°. Welke verandering zoude het zwavelzuur trioeten ondergaan om niet wederom van nieuws af de zuurftoffe te kunnen aanneemen, even gelijk dit het met zuurftoffe overlaaden zeezout-zuur doen kan, aan welk men de zuurftoffe, doormiddel van den invloed der lichtftoffe, onttogen heeft? De reeden van dit verfchil is gemakkelijk te begnjpen; om dat, naar maate dat het Bruinfteen. halfzuur een gedeelte van deszelfs zuurftoffe verliest, hetzelve zich met des te meer kracht met het zwavelzuur verëenigt; en dit zuur, dus verbonden , kan zich niet meer belasten met een Halfzuur, dat met meerder zuurftoffe belaaden is (Oxide plus oxygené.) 80. Wanneer men bij eene roozenkoleurige op. losfing van Bruinfteen. halfzuur , in het zwavelzuur eenig planten loogzout (potasfe) doet, zoo verkrijgt men een nederploffel van dezelfde koleur als de oplosfing: Bij dezelfde oplosfing nu eenig zwavelzuur gietende, zoo verdwijnt de roozenkoleur, de reuk van het zuur wordt vernietigd, en het loogzout maakt in hetzelve een wit neder' ploffel. Waaruit de heeren vauquklin en bouvier befluiten: dat men zoo lang genoodzaakt zij, om te denken, dat 'er inderdaad geen waar met zuur. fiofe overlaaden zwavelzuur (acide fulfurique oxyge* tté) beftaat, tot dat men een zwavelzuur verkreegen hebbe, \ welke alle de bovengemelde eigen. fchap-  0EFEN5ÏÏGÏN. 207 Tcliappen bezit, zonder de aanvveezigheid van een metaal - halfzuur (oxide metallique). Ik heb, bijna één jaar geleeden, buiten en behalven de voornaamfte proefneemingen, welken de heeren vauquelin en bouvier in de Scheikundige Jaarboeken (Annaks de Chemie) geboekt hebben, en die van welken zij in deeze memorie verflag doen , eene groote meeiaigte van andere proefneemingen gedaan, welken alle derzelver befluit verfterken: Zie hier het naauwkeurig verhaal der meest aanmerkenswaardigften ond«c dezelven: io. Ik liet 20 greinen Zink in vier oneen zwavelzuur, dat over het Bruinfteen-halfzuur met het dubbeld gedeelte van deszelfs gewigt waters overgehaald was, oplosfen. De oplosfing gefchiedde, gelijk gewoonelijk, met opbruisfehing en loslaating van waterftofiucht (gaz hydrogetie). Indien het zwavelzuur met zuurftoffe waare overlaaden geweest, zoo zoude hetzelve aan het metaal de zuurftoffe verfchaft hebben , hetwelke dezelve noodig heeft, om zich in het gewoone zwavelzuur te kunnen ontbinden, en het water zoude dus niet ontleed geworden zijn; een bewijs dierhalven, dat ket zuur geene zuurftoffe, in overhoeveelheid, iu zich bevattede. ao. Dezelfde proefneeming met Ijzer, in de plaats van met Zink gedaan zijnde, leverde dezelfde uitkomst op. 30. Ik plaatfte 30 greinen Zink, ter oplosfing, ia drie oneen zoogenaamd met zuurftoffe overlaa£ 4 den  a68 CHEMISCHE EN PHYSISCHE den zwavelzuur, door digestie gemaakt, volgens de bewerking van den heer giobert. —De verëening werdt, wel is waar, zonder opbruisfe-bing bewerkftelligd , en zonder loslaating van watcrftoflucht (gaz hydrogme) ; maar de Zink ontnam hier deszelfs zuurftoffe aan het Bruinfteenhalfzuur, en niet aan het zwavelzuur 5 waarvan ook de naauwere verbinding met dit Halfzuur, door middel van deszelfs verlies van een gedeelte der zuurftolFe de roozenkoleur heeft doen verdwijnen, welke hetzelve verfchuldigd was aan zijne verëeni* ging met een te zeer met zuurftofFe belaaden Halfzuur ( Oxide trop oxidé ). Deeze proeve bewijst dierhalven nog daarenboven, dat de overmaat van zuurftofFe in het zuur van den heer giobert, zich niet met dit zuur zelve verëenigd bevind, maar met het Bruinfteen-halfzuur, welk hetzelve opge-. lost houdt. 4°. Dezelfde proefneeming met het Ijzer, met denzelfden uitflag. 50. Ik liet met eene maatige warmte en met affluiting van het licht, zes dragmen ftikftofzuur (acide nitrique) op twee oneen zwavelzuur, dat een weinig gekoleurd was, uitdampen. De koleur van dit laatfte zuur verdween oogenblikkelijk, en 'er ontwikkelde zich een weinig falpeterlucht, of met zuurftofFe onverzaadigde ftikftofzuurlucht (Gaz nitreux), en in het vervolg falpeter- of ftikftofzuure dampen (Vapeurs d'acide nitrique). Indien het zwavelzuur zich met zuurftofFe hadt kunnen overlaaden, zoo zoude hetzelve zulks hier gedaan heb,.  OEFENINGEN. 2Ó0, hebben, ten kosten van het (likftof-zuur (Acid6 yitrigue), hetwelke alsdan zoude ontleed geworden, en in ftikflof-halfzuur (oxide d'azote) hervormd zijn; hetwelk echter niet gebeurd is ; en vervolgens toonden alle de onderzoekingen, gedaan met het overblijvende zuur, dat hetzelve geene de minne overhoeveelheid zuurftoffe in zich bevattede. Men zoude verkeerd bandelen, te willen geloo» ven, dat uit deeze waarneemingen volge, dat het zwavelzuur moete aangemerkt worden, als ongefchikt of buiten ftaat om zich met eene overhoeveelheid zuurftoffe te belaaden (de fe furoxygener). Integendeel eene juiste gevolgtrekking , uit de overëenftemming afgeleid, laat toe dat wij alle de zuuren befchouwen als vatbaar om een meerder of minder groot gedeelte geheel overvloedige zuurftoffe in hunne verëeniging aan te neemen: De overlaading met zuurftoffe van het Phofphoruszuur (furox'sgenation de Pacide phofphorique) hetwelke ik heb doen kennen in het Journal de Phypque, van 1790, ftrekt ter begunstiging van deeze ga. dachte, en moet ons doen gelooven, dat ons flechts de gefchikte middelen ter overlaading met zuurftofFe van alle de andere zuuren ontbreeken. 2 Nov. 1702. $ 5 OVER  470 CHEMISCHE EN PHYSISCHE over de ontleeding der VASTE lucht (Koolenzuur of Acide Carhonique) ; door den heer smitson Tenant(*). de Vaste Lucht (Acide Carhonique) wordt voordgebragt door de verbranding van koolenftofFe en levenslucht, zoo is het hoogstwaarfchijnlijfc, dat deezen ook de waare beftaandeelen van dit zuur üitmaaken. Deeze meening wordt ook bevestigd door de proeven van den heere lavoisier, die beweezen heeft, dat altijd het gewigt van de Vaste Lucht, welke bij deeze verbranding verkreegen wordt, gelijk is aan dat van de gebezigde levenslucht en koolftofFe , en dat het gering verfchil, hetwelke zomtijds wordt waargenoomen, moet worden toegekend aan een gedeelte waters, 't welke voordgebragt wordt door de brandbaare lucht, welke ia de koolftofFe tevens bevat is. Om deeze zaamenftelling der Vaste Lucht, ontegenzeggelijk te kunnen bewijzen, moest men de zaatnenftellende deelen daaruit kunnen affcheidenj doch daar de levenslucht eene veel grootere verwandfchap tot de koolftofFe, dan wel tot eenige andere zelfïtandigheid bezit, zoo heeft men,tot heden toe, (*) Journal de Phyfiqtu, Juillet, 1791, p. 64.  OEFENINGEN, 371 toe, zoo verre nog niet kunnen hoornen; Ik heb mijne toevlugt tot de dubbelde verwandfchappeliike aantrekkingen genomen, en ik geloof daardoor geilaagd te zijn in het bewerkftelligen deezer ontleeding. Men weet, zedert langen tijd, dat wanneer men het Phofphoruszuur met koolachtige zelfftandigheden verbindt, en dat men het aldus ter overhaaling brenge, zich dan dit zuur ontleed , daar de levenslucht meerdere verwandfchap heeft met de koolftof* fe, dan met Phosphorus:— Indien men dit zuur met het kalkwater vermengd, zoo heeft 'er geene ont. leeding plaats, om dat de levenslucht mindere aantrekking tot de kalk dan tot de phofphorus bezit; doch indien men twee verwandfchappelijke aantrekkingen, fpeelende, werken laat, en men de phofphorus zelve vermengd met kalk, die met Vaste Lucht verëenigd is, zoo zal de levenslucht, van deeze Vaste Lucht, zich met de phofphorus verbinden , welke zich in een zuur zal doen verwandelen, en men zal dus de koolftofFe zuiver uit deeze Vaste Lucht verkrijgen. —— Zie hier nu de bewerking, welke ik gebezigd hebbe, om deeze ontleeding te kunnen daarftellen: Ik heb een glazen pijp genomen, die met kleiaarde bekleed was, en heb in dezelve een klein ftukje phofphorus en tot poeder gemaakt marmer gedaan. De proefneeming gelukt zelfs beter, indien het marmer voor een gedeelte verkalkt is, waarfchijnelijk, dewijl dat gedeelte, hetwelke tot eene kalk gemaakt is, zich oogenblikkelijk met den phos-  2?2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE phofphorus verëenigende, denzelven vast houdt, tot dat hij genoegzaam op de Vaste Lucht van het andere, niet verkalkte gedeelte, gewerkt heeft. Wanneer deeze zelfftandigheden aldus in de buis gëbragt zijn, zoo moet de buis bijna geheel en al gefloten worden, zoodanig echter, dat 'er eene zeer kleine opening gelaaten worde voor de lucht, welke daardoor ontfnappen kan. — Men (lelt dezelve nu aan het vuur bloot, en houdt dezelve, geduurende eenige minuten, rood gloeijende. — Men moet dezelve langzaam laaten bekoelen vóór men ze uit het vuur neeme, en in ftukken breeke. -ri Alsdan bevat dezelve in zich een zwart poeder, welke koolftof is, vermengd met twee zelfftandigheden; waarvan de ééne een zout is, zamengefteld uit het phofphoruszuur en de kalk, en de tweede kalk met de phofphorus verëenigd.— Deeze kalk en dit phofphoruszuur kunnen, door middel van een ander meer vermogend zuur, van malkanderen gefcheiden worden, en door hetzelve op de gewoone wijze met de koolftofFe te behandelen,, verkrijgt men 'er phofphorus uit. Deeze koolftofFe, welke dus uit de Vaste Lucht verkreegen wordt, fchijnt in geenen opzichte te verfchillen van de koolftoffe van plantaartige zelfftandigheden. Indien men dezelve in een' kleinen kromhals met falpeter laat detoneren; zoo verkrijgt men op nieuws Vaste Lucht. Deeze proefneeming bewijst, dat de koolftofFe een zaamenftellend deel der Vaste Lucht is, om dat men 'er dezelve uit affcheid, en dat, bij gevolg»  OEFENINGEN. 27$ volg, de proefneemingen, waarmede men deeze theorie heeft meenen te beftrijden , niet met eene genoegzaame voorzorg genoomen zijn. Het blijkt dan, dat in deeze proefneeming de levenslucht met veel meer vermogen wordt aangetrokken, door de phofphorus, dan door de koolftofFe ; ik heb willen beproeven, of hetzelfde plaats zoude hebben, met de andere zuuren; welken het befluit, uit de overëenkomst afgeleid, ons zegt, dat op gelijke wijze levenslucht bevatten.' Volgens dit voorneemen heb ik de phofphorus met kalkaartig zeezout gemengd, als ook met een kalkvloeifpaatzout, doch 'er is geene de minfte ontleeding gebeurd. De aantrekking van deeze zuuren tot de kalkaarde heeft alle tegenwerking verhinderd en vrugteloos gemaakt; in de plaats dat in de eerfte proefneeming de ontleeding heeft plaats gehad, om dat dan de levenslucht eene mindere vermogende verwandfchap tot de koolftofFe heeft. Ik heb ook bevonden, dat men geen phofphorus verkrijgen kan, door met het allerfterkfte vuur zelfs eene zamenftelling van zeezoutzuur , visfchenbeenderen of graaten, en koolftofFe te behandelen; waaruit men befluiten kan, dat de levenslucht veel meer verwandfchappelijke aantrekking tot de phosphorus bezit, door de tusfchenkomst van de kalk, dan tot de koolftofFe; terwijl dezelve echter eene mindere verwandfchappelijke aantrekking bezit tot een mengfel van zeezoutzuur en kalk. 1792. UIT-  2?4 chemische e k physische uittreksel van e e n' brief, door den lieer george pearson, aan den heer j. h. hassenfrasz gezonden, over de ontleeding van het koo- lenzuuRjCAcideCarbaniqueJenover de ontléeding van het water door de met phosphorus vereenigde kalkaarde (Phofphure de ChauS). — — — ^^at de fcheikunde betreft, zoo hebt gij mogelijk van de proefneemingen, welke ik bezig ben te doen, hooren fpreeken; en welke de nieuwe theorie bevestigen. Ik bewijze, dat het Koolenzuur inderdaad ont* leed wordt, indien men een met Koolenzuur verza* digde potasfche (Carbonate de potasfe*), Soda, Kalk, Zwaaraarde , Magnefia of Aluinaarde, met de Phosphorus, aan de werking van een genoegzaam fterk vuur, om het mengfel te doen gloeijen a blootftelt. De Kool bevind men, naa de proefneeming, geheel vrij, of alleen vermengd met eene door 't Phosphorieq zuur verzadigde potasfche (Phosphate de potasfe), Soda, enz. of met de loogzouten of niet ontleedde aarden. — De hoeveelheid KoolftofTe en zuur.  OEFENINGEN. 27$ zuurmaakend beginfel C Oxygene"), welke men in deeze proefneeming verkrijgt, ten naasten bij ge» lijk ftaande aan die van het Koolenzuur, hetwelke verdwijnt, zoo kan 'er geene de minfte twijfeling meer overig blijven omtrent de ontleeding van dit zuur. De heer tenant, welke de eerfte proefneemingen van deezen aart gedaan heeft (V), heeft grooten tegenfpraak moeten ondervinden , wanneer hij dit verfchijnfel door de ontleeding van dit Koolenzuur verklaarde; om dat hij de hoeveelheid van het zuur, dat verdweenen is, niet vergelijkt met de daarbij verkreegene hoeveelheid koolftofFe en zuurmaakend beginfel f Oxygene~), Eene andere wijze, om ten duidelijkften de ontleedïng van het Koolenzuur in deeze proefneeming te bewijzen, is het verfchil van de uitkomften, indien men de phosphorus verëenigd met de met Koolzuur verzadigde loogzouten, LCarbonates Aka!insi~) aarden enz.: of indien men terftond de Phosphorus met de loogzouten, aarden enz. verëenigd: In dit tweede geval verkrijgt men niet de allergeringfte hoeveelheid KoolftofFe. —. Het mengfel, bij voorbeeld, van Phosphorus en ongebluschte kalk, of de met Phosphorus verzadigde kalk (JPhosphure de chaux), maakt een roodachtig poeder, waarvan ik u hierbij een Haaltje roezende; dit poeder heeft de eigenfchap van het water te ontleeden; een gedeelte van de Phosphorus verbindt zich met het zuurmaakend be« (*) Zie hier vóór, bladz. 270—273.  276* CHEMISCHE EN PHYStSCHI beginfel (Oxygene), ért maakt Phosphoruszuurj hetwelke op zijne beurt zich verbind met de kalk; en een met Phosphoricq zuur verzadigde kalk' (Phosphare de chaux~) maakt; een ander gedeelte vari de Phosphorus verëenigt zich met het watemaakend beginfel (Hydro^ene), maakt een met Phosphorus belaadde waterftoffe (gaz hydrogehe phosphorf) uit, welke zich uit het water losmaakt, en bij de eerde aanraaking der dampkringslucht met eene foort vankraaking brandt. Dit fraai en opmerkenswaardig verl'chijnfel duurt zeer langen tijd; — zoo veel men tusfchen de twee vingeren vatten kan, is'genoeg, om dit verfchijnfel te weeg te brengen. Ik heb den voet vaa een' neger onder eene klok' geplaatst, welke gevuld was met de met zuurftofFe overlaadde zeezout zuurlucht (gaz acide muriati* que oxygené) naa drie quartier uurs daaii'n gedom« peld geweest te zijn, was de voet volmaakt gebleekt; doch de gebleekte voet met zeepwater wasfchende, zod 'werdt hij wederom zwart, en nam zijne oorfpronglijke koleur wederom aan. Het fchijnt, dat het buitenfte gedeelte alleen van de opperhuid is gebleekt geweest; dat deeze witwor. ding is veröorzaakt geworden door eene witte doffe , welke geheel alleen gelijkelijk deeze opperhuid bedekt heeft, en dat dit witte poeder wederom van de opperhuid door de zeep is afgefcheiden. Ik heb deezen zelfden voet andermaal blootgefteld aan de werking van de met zuurftoffe overlaadene zeezoutzuurluchtj de voet weidt ook andermaal wit gelijk te vóoren, en nam weder deszelfs natuurlijke koleur aan, door  oefeniKgüb; 277 door dezelve in zeepwater te wasichen ; het geen ons zoude kunnen doen geloöven , dat dit zuur herhaalde maaien op de opperhuid werken kan, zónder het (lijmachtig netvlies te veranderen. Men heeft deezer dagen aan de Koninglijke Maatfchappij eene verhandeling voorgeleezen , over een'Eendvogel, welke in een' vijver verdronken was, eh welke men vervolgens gevonden heeft geheel overgegaan te zijn in eene vette ftofFe, gelijk aan die van het kerkhof des innocens te Parijs, " J. H. hasSenfrasz heeft aan de academie, in deszelfs zitting van den 13 Juny, de proefneeming laaten zien, van de ontleeding des waters, door de met phosphorus verzaadigde kalk , (phosphure de chaux), welke hem door gporge pearson was toegezonden; ook heeft hij eene vrij aanmerkelijke hoeveelheid koolftofFe vertoond^ verkreegen uit de ontleeding van het Koolenzuur door de Phosphorus. honden, 21 April, 1792; aantekening op den voorgaanden brief. De heeren fourcröy, vauquelin. sylvestre en brongiart, de jonge, hebbeh zich voor eenige maanden verëenigd, om de proefriéernirigen van den heer tenant, omtrent dé öntleeding van het Koolenzuur te .herhaalen; zij. IL deel< T heb-  ZJ-S CHEMISCHE EN PHYSISCHE hebben voor zich een plan ontworpen van een aaileengefchakeld en opvolgend onderzoek, omtrent dit onderwerp, en zij hebben zich voargefteld om alles, wat hier toe betrekkelijk zijn kan, op te helderen. — De uitgeftrektheid, welke zij aan deeze onderzoekingen hebben willen geeven, hun nog niet toegelaaten hebbende om dezelven te eindigen» zoo hebben zij ook nog niets, betrekkelijk dit ftuk, openbaar gemaakt; doch bij de voorleezing van den brief van den heere pearson, door den heere j» h. hassen frasz, in de zitting van den 13 Juny medegedeeld, vermeende de heer fourcroy, zoo voor zijne mede - arbeideren, als voor zichzelven, verpligt te zijn, om de voornaamfte uitkomften te doen kennen, welken zij tot nog toe verkreegen hebben. ■ Deeze uitkomften bepaalen zich dan tot de volgende werkdaaden. i0. Men heeft een' bijzonderen toeftel noodig, 't welk een genoegzaam hevig vuur kan doorftaan, zonder te fmelten, of in ftukken te breeken; 't welk geene, of genoegzaam geene lucht bevat; 't welk de luchtvormige zelfftandigheden toelaat zich vrijelijk te ontwikkelen ; een gedeelte van de phosphorus , welke vlugtig gemaakt wordt, in zich kan bedwingen en ophouden, zonder dat de buizen verftopt worden, en daardoor den doorgang der luchtvormige zelfftandigheden belet worde. *> ■ Zij hebben dus eenige bijzondere toeftellen uitgedacht, welken zij nader befchrijven zullen. zo. Men moet, op éénmaal, met geweld het vuur aanzetten; de proefneeming gelukt niet dan met eene  oefeningen. 279 eene zeer hooge temperatuur. Indien men dezelve niet zeer fchielijk door het mengfel heeft doen aanneemen, zoo wordt de phosphorus vlugtig opgeheven , Zonder op het Koolenzuur te werken. 3°. De met Koolenzuur belaadene kalk (Carbonaté de chaux ) , het zij of van het zuivere marmer, of van de kalk-fpaath genomen, wordt ontleed, en men verkrijgt koolftofFe, in het overblijffel, vermengd met de met phosphoricq-zuur belaadene kalk (phosphate de chaux) ; de koolftofFe is aan weeZig als een fijn zwart poeder, zeer licht herkenbaar» en gelijk aan het zwart van den rook. 40. De kalk 5 op dezelfde wijze, met de phosphorus door het vuur behandeld wordende, en in het zelfde toeltel * levert geenszins dezelfde uitkomst op ; de phosphorus neemt dezelve in meerdere hoeveelheid en fpoediger aan; een gedeelte blijft met de kalk verëenigd, onder de gedaante van een' bruinen klomp, welke in de opene lucht ontvlamt, en die het water,bij alle temperatuuren,ontleedt.— Deeze ontleeding brengt met phosphorus belaadene waterftof-lucht voord , welke zich met eene kraa. king losmaakt j waar van de loslaating zeer langen tijd blijft voordduuren,en welke, in eene ftille open lucht brandende, die foort van kring of kroon vertoont, die reeds door den heer öengëmbre is waargenomen en befchreeven. De heer rat mono, geneesheer in het landfchap Van Romans, heeft reeds in het iode deel van de Annales de Gbimie, pag. 19, het middel bekend geblaakt, om uit de kalk en phosphorus eene met ï a pbos-  28o CHEMISCHE EN PHYSISCHE phosphorus belaadene waterüoflucht Qgaz kydrogene phosphorê) te verkrijgen* 5o. De phosphorus met de zuivere kalk behandeld zijnde, heeft ons echter ook eenige weinige losgemaakte koolftofFe vertoond, die wij aan de phosphorus zelve hebben toegekend i wij hebben gedacht, dat de phosphorus eenige koolltoffe in zich konde bevatten» De heer pell etie r heeft bij deeze gelegenheid aan de Academie gezegd, dat wanneer men zeer langzaam phosphorus verbrandde, 'er zich dan zeer dikwerf eene kleine hoeveelheid koolftofTe van affcheidde; en juist deeze fchijnt ons toe de oorzaak te zijn van die bruine koleur, welke de pijpjes of fiokjens phosphorus, zeer dikwerf aanneemen, wanneer zij aan de open lucht worden bloot gefield» 60. Deeze laatfte waarneeming, omtrent de aan» weezigheid van koolftofFe in eenige ftokjens phosphorus, moet noodwendig de uitkomst doen verwarren , betrekkelijk de hoeveelheid van het Koolenzuur, welke in de eerfte proefneeming is ontleed geworden. Zie daar het geene ons dan, tot nog toe, verhinderd heeft, om dit werk te kunnen eindigen, en het geene een' nieuwen fchaakel van proefneemingen vordert, om dus eindelijk die naauwkeurigheid in de uitkomst te verkrijgen, welke wij verlangen. 1792*  OEFENINGEN. 28l NODIG BERICHT, AANGAANDE HET GEBRUIK VAN DE ZOUTZUURE ZWAARaARDE, (Terra ponderofa muriata, v. falita — Barytes muriata) EN DERZELVER BEREIDING. Dit Geneesmiddel is onlangs door DoéJor c r a wfort uitgevonden, en als een voortreflijk middel tegen wormen, fcrophuleuze, en andere huidgebreken, enz. bevonden. Do&or sulzer maakte hetzelve bekend aan den Bergraad en Geneesheer bucholz, te Weimar; deszelfs bereidingwijze aldus opgeevende: Men calcineert fijn gepulverifeerde zwaarfpaath met vast planten loogzout. Koud geworden zijnde, wordt de masfa geftampt, en met veel water wel uitgezoet. De overigblijvende aarde wordt of met falpeterzuur, of met azijnzuur opgelost, doorgezijgd, en daar na met zuiver planten loogzout nedergeploft, het nederploffel met water uitgezoet, en gedroogd. Deeze drooge Zwaaraarde wordt nu met zuiver, van vitrioolzuur volkomen bevrijd zoutzuur, verzadigd, de vloeiftoffe doorgezijgd, en door middel van uitwazemïng , enz. op de gewoone wijze, tot kristallen overgebragt. T 3 Be  2%l chemische en physische De heer bucholz acht, op goede gronden, deeze bereidingwijze noch voordeelig, noch voldoende, H'j onderzogt ondertusfchen het geneeskundig vermogen deezer Zoutzuure Zwaarairde; doch naardien dit zout een' zeer fcherpen fmaak hadt, niettegenftaande hetzelve volltrekt verzadigd was, en geen zoutzuur den voorfmaak hadt, zoo liet hij hetzelve,om geene walging te verwekken,flechts in kleine hoeveelheid inneemen. Hij liet niet meer dan 30 greinen in één once gedefinieerd water op» losfen, en hiervan telkens van 30 tot 60 druppen gebruiken, naar maate de maag des lijders het konde verdraagen. De uitkomst zijner proeven was zeer voordeelig , zoo wel voor bejaarde perzoonen als voor kinderen. Hij maakte dit middel aan Dotlor hufeland bekend, die, na eenigen tijd, een even zoo gunltig getuigenis van het vermogen deezes nieuwen geneesmiddels gaf. Vervolgens verzamelde deeze zijne eigen waarneemingen, benevens die van den heer bucholz, las dezelven, den derden November 1791, der Keurmaintfche Academie der Weetenfchappen voor, en gaf dezelven daarna in openbaaren druk uit Ca"). Na deeze beide mannen, benevens den Hofmedicus abt, te Weimat, dit geneesmiddel, geduurende één en één half jaar, met een uitftekend vrugtgevolg, aangewendt, en nimmer nog een fpoor (a) Onder den tytel: c. w. hüfelands Harzogl. Weimar. Hofmedicus, Erfahrungen über die krafce und den gsbrauch der Salzfauren Schvvererde. Eifurc, 1792.  OEFENINGEN. 283 Ipoor eener giftige eigenfchap in hetzelve ontdekt hadden, kwamen 'er midlerwijl nadeelige berichten wegens dit geneesmiddel ten voorfchijn;Men las in Prof. a r n e man n's , praktifchen Artzney Mitteh lehre: „ dat de Zwaaraarde, in zeer kleine giften ,, zelfs, voor dieren van middenbaare grootte, ,, doodlijk zij." — Deeze verklaaring laat echter onbepaald, of men de Lnchtzuure-, dan wel de Zout» zuure - Zwaaraarde bedoele. — Maar Dr. girtanner verklaarde niet minder, dan: „ dat de „ heer watt, de jonge, te Manchester , door „ proeven op dieren, hebbe gevonden, dat de „ Luchtgezuurde Zwaaraarde een doodlijk gif zij; dat van 49 greinen een jonge, en van één drag„ men, een oude hond ftorfj — en dat zelf} de ,, verbindingen der Zwaaraarde met Zoutzuur en met „ Salpeterzuur, doodlijk zijn Het denkbeeld van deeze en andere beroemde Duitfche Geneesheeren, deedt den heere bucholz wenfchen , dat men, ten behoeve der lijdende menschbeid, aangaande de voorgegeevene giftige eigenfchap, de verëischte proeven in 't werk mogte ftellen, ten einde tevens den Artzen eene ongegronde vreeze te ontneemen, en te toonen, dat de voordeelige denkbeelden, aangaande dit geneesmiddel, door den heer hufeland, in het gemelde werkje opengelegd, met de waarheid overëeHftemmen. Deezen taak nam de heer ca. hoffman op zich, zijn- In blümenbach's Medicinifcher BibUothek, B, J. ft- 3. f- 53*- T4  2$4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zijnde zijne volbragte zeer oordeelkundige proeven daarna door den heer bucholz medegedeeld (e). Door een aantal proeven vondt hij geen aanzijn van Arjenicum in den Zwaarfpaath, maar wel den? zeiven nu met een dan met ander metaalgedeelte, verbonden; en toont hij daarenboven, dat bijaldien 'er zelfs eenig Arfenicutn (waarvoor echter geene waarfchijnlijkheid zij) mogte aanweezend zijn, deeze géén bellaandeel van dit geneesmiddel kunne worden, als hetzelve met oordeel en de 110.0dige behoedzaamheid bereid is. Eindelijk geeft hij de navolgende zeer oordeelkundige wijze van bereiding aan de hand: Men neeme tien oneen gepulverifeerdenZwaar> fpaath, vermenge denzelven met twintig oneen zuiver, droog planten loogzout, (Men verltaa hier in den volkomenflen zin zuiver \ ) laate het mengfel geduurende één uur in een' hesfrlchen fineltkroes vloeijen, giete de masfa uit, en puk verifeere dezelve. Voords kooke men dit poeder zóó lang en zóó dikwerf in water, tot men in 't overblijffel geene de minlte zoutdeelen waarneeme. Op het overblijffel, (beftaaade uit Zwaaraarde, en eene kleine hoeveelheid niet . ontleedde Zwaarfpaath, zomtijds tevens met eenige Metaaldeelen) wordt, allengs, zóó lang voL (c ) Chemifche Uuterfüchungen über die vorgeblich giftige» Eigenfchaften des Witherits, der Schvvererde, tipd der Salzfauren Schwererde, Weimar, 1792.  OEFENINGEN. So^ volkomen zuiver, en van vitrioolzuur ten eenenmaale bevfijcl zoutzuur gegooten , tot alle de oplosbaare aarde opgelost is, en deeze oplosfing het lakmoespapier niet rood koleure. Nu doet men bij dezelve één half once uitgegloeide Zwaaraarde, en plaatze de ftofteeenige uuren in digestie. Nu doe men eenige druppen zwavelig lucht'water bij een weinig der heldere vloeiftofFe 5 ontftaat hiervan een geheel wit, koleurloos nederploffel, dan wordt de vloeiftolfe gefiltreerd, en to'; den ftaat van kristallifeering gebragt: maar als het nederploffel de allergeringfte koleur heeft, dan moet'er nog een gedeelte van uitgegloeide Zwaaraarde worden bijgevoegd, en het mengfel nogmaals gedigereerd worden, en wanneer voords de heldere vloeiftofFe, na beproeving met het zwavellige lucht-water, een koleurloos nederploffel levert, dan zij men verzekerd dat alle metaal» deelen afgefcheiden zijn. De heer bucholz blijft ook, na gedachte Scheikundige onderzoekingen, verzekeren,dat men dit geneesmiddel, in de hier vóór gemelde gifte, veilig kunne toedienen: Eén zijner geleerde vrienden meldde hem ondertusfchen : ,, dat doorgaans twee greinen van de Terra ponderofa muriata, in twee oneen gedeftilleerd water worden opgelost, dat deeze de zoogenaamde Crawfordfche Oplosfing zij, en dat hij hiervan door eene gifte van jo tot 100 druppen toediene, in fchrophuleuze en de overige genoemde kwaaien. Dit bedraagt van y tot i5 grein Z 5 des  S86 CHEMISCHE EN PHYSISCHE des Zouts; eene gifte waarin men, zegt hij, Arfenicum kunne geeven. Ik befluit dit articul, met de woorden van den zoo vermelden opgenoemden vriend des heeren nu. cholzs ,, Een, als een zeer werkzaam gepree,, zen en in roem Hijgend nieuw geneesmiddel, ver„ eischt de gelrrenglte criticq bij deszelfs bereiding. „ De Chemie moet in 't bijzonder de bereiding van ,, een dusdanig middel onder haare ernitiglre be. ,, fchouwing neemen, zal het anders geen gevaar ,, loopen,van niet evenzoo fpoedig als het beroemd „ werdt, door onzekere, weifelende bereidingwij,, zen, in deszelfs, zomtijds onverdiend, niet we. „ der te keeren." Amfi- 8 Decemb. 1792. ver-  ©KFENÏNCEN. VERSLAG VAN JARICHII JOANNIS WESTRA, DISSERTATIO CHEMICOMEDICA INAUGURALIS. d. i. VERHANDELING OVER HET SPIESGLAS. Groninga 179a. Apud Vid. VECHNERI & LENTZ» D e Heer W. verdeelt deeze zijne Inwijdings-Ver» handeling in 3 hoofddeelen. Het lfte bevat eene befchrijving van de Ertfen van liet Spiesglas, of Spiesglans. (De Schrijver heeft welligt gelijk, dat hij deeze laatfte benaaming de voorkeur geeft.) Het 2de levert ons eene Scheikundige befchouwing van dit Mineraal, en deszelfs betrekkingen tot andere zelfftandigheden. Het 3de handelt over de Bereidingen van het Spiesglas , welken in de Apotheeken voorhanden zijn,en derzelver uitmuntende hoedanigheden, als Geneesmiddelen, Wij vinden hier derhaiven in 't kort bij één ge • trokken, bijna alles wat tot de Hiftorie van dit allergewigtigst Geneesmiddel behoort; en billijken zeer de keuze van den Schrijver in het behandelen van deeze ftoffe, welke hem ongetwijfeld in de beoefening der Geneeskunde van zeer groot nut zal zijn. Wij  S*88 CHEMISCHE E SF PHYSISCHE Wij hebben deeze Verhandeling met genoegen geleezen, fchoon wij niet wdlen ontveinzen, dat wij, ten voordeele van mingeoefenden, het voordel omtrent eenige bereidingen gaarne duidelijker en meer ontwikkeld zagen. Door deeze aanmerking willen wij noahtans den nuttigen arbeid des Schrijvers niets van zijne waarde beneemen; ze ftrekke alleen ter vriendelijke erïnnering voor het vervolg ; daar wij hoopen van een* man van die; kunde en beleezenheid meer vrugten, ter bevordering der Schei- en Artzenijrnengkunde in ons Vaderland , te zullen ontvangen. Het is den Schrijver niet gelukt,Vitrum Antimo" tiii, volgens ber&man's manier, uit Antim. diaphor. met \ zwavel te bereiden; noch ook Kermes minerale, naar dien beroemden Schrijver! uit gelijke deelen Antim. diaph. en zwavel. — De Kermes bereidt de heer W. door Antimonium te laaten kooken in alcali caujlicum.— Voor het Sul' phur auratum geefthij de voorkeur aan g ö t t l i n g's methode. Het Luchtzuur of de Vaste Lucht ontbindt de Spiesglas - koning niet, volgens de naauwkeurigfle proeven, hier mede door den Schrijver genomen. Noch Rhijnfche, noch Spaanfche wijn, neemen iets op van zeer zuiveren Regulus, volgens het getuigenis van bergman, welke proef de Schrijver herhaald heeft. De fchoone proeven van westrumb, over het ontvlammen van zommige vooral metallique lighaamen in gedephlogisteerde zoutzuure lucht, en inzonderheid de bereiding van het Pub. Algarotti op die wijze uit den Regulus, heeft  OEFENINGEN. 2Üjo) heeft de heer W. veelmaalen in het Laboratorium van zijnen Leermeester gezien. De manier om het James Powder te bereiden, is hier uit monzo's Pharmacie overgenomen; — men kan eene nadere befchrijving van dit geneesmiddel vinden, door Doclor Pearson medegedeeld, in het laatfte deel der Phil. TranfaEl,, hetwelk de heer W. zeker toen nog niet zal gezien hebben. Men kan, volgens den Schrijver, uit de Scorice van den Regulus medici», geen Sulph, aurat. neder» ploffen. De Schrijver kent deezen Régulus geene bijzondere krachten toe tegen de kinderpokken, geene andere als welke de Tart. Emet. en Kermt Miner. bezitten; en het koomt ons voor, dat deeze §. 3$. zeer den aandacht van onze Landgenooten verdiene , wijl aldaar de waarde van de fpecifike ge« neezingwijze der kinderpokken, door wijlen Doftor ji van den bosch nagelaten, wordt ter toetze gebragt, en onzijdig, volgens eene veelvuldige ondervinding, beoordeeld. De Schrijver heeft, op aanraaden van zijnen meester, de hoogleeraar driessrn, eene manier beproefd en bekend gemaakt, om Pulv. Algarotti te bereiden voor den Tart. Emet. welke zoo vernuftig uitgedacht als nieuw is. Hij nam 8 oneen Antim, crudum, deed dezelve in een kolf, en voegde 'er 16 oneen water, 8 oneen keukenzout, 4 oneen vitrioolzuur, en 2 oneen bruinfteen bij. — Dit mengfel werdt eenige dagen op het warme balneum arence geplaatst, vervolgens gefiltreerd, en met eene genoegzaame hoeVeelheid waters vermengd , om het Pulv, Algarotti te  '293 CHEMISCHE ÉN PHYSISCHE te doen vallen; en dit Pulv. Algrotti beeft hem gediend ter bereiding van den Tart. Emet., welke hem de ondervinding heeft doen zien dat zeer krachtig was. In deeze bewerking wordt het zoutzuur door het vitrioolzuur uit het gewoone zout losgemaakt, en door den bruinfteen gedephlogifteerd; dit gedephlogifteerd zoutzuur ontbindt het regliline gedeelte van het Antimonium, maakt dus eene Butyrvm antimonii Uquidum , die door bijgieting van water ontleedt wordt; en 'er valt niets van den bruinfteen mede naar beneden, dewijl het zout, uit bruinfteen en zoutzuur ontftaande, door bijmenging van water niet ontleedt wordt. Niettemin blijve ik zeer aanraaden, de gemakkelijke bereidingwijze van scheele, door mij medegedeeld in mijne Chem. Oefeningen, D. 2. Afd. 4. bladz. 47. Omtrent den Tart. Ëmeticus, heeft de Schrijver ook aangelegene proeven in 't werk gefteld, doch waarvan hij flechts met één enkel woord melding maakt. -—. Het is niet alleen het zamentrekkend beginfel van de Cort. peruv. (zie mijne Chem. Oefen, ide D. 4de Afd. 20. bl.) 't welk de Tart. Emet. ontleedt, maar in 't algemeen hebben alle zamentrekkende planten die eigenfchap ; zelfs ons gewoone aftrekfel van Thee is in ftaat dit geneesmiddel krachteloos te maaken, volgends de proeven van den Schrijver, welken die van anderen bevestigen. Ik behoef niets meer bij te brengen, om mijnen Leezeren deeze Verhandeling aanteprijzen. Amft. 5 OStob. 179a.  OEFENINGEN. 491 SCHEIKUNDIGE RAZERNIJ. Daar 'er thans tusfchen zomrnige warme voorttanders der onderfcheidene Scheikundige Leerftelfels van sta hl en lavoisier, eenen niet zeer vriendelijken penneftrijd gevoerd wordt; daar deezen liet Phlogifton, en wederkeerig geenen het Oxygene met den tyteï van almagtige weezens vereeren ; daar de eene partij de andere verketterd; en beiden hen, welken noch de eene noch de andere leere, in derzelver geheel, aanneemen, voor ongeloovigen verklaaren; daar 'er, zoo doende, zonder gedachte geloovige deelneeming aan één van béider gevoelen, geene Scheikundige zaligheid te zoeken noch te vinden fchijne; moet dit alles, den niet genoeg verlichten of overtuigden , in geene geringe verlegenheid brengen, om eene veilige en zekere keuze te doen. Dan, ten gelukke, zien wij thans een gefchrift ten voorfchijn koomen, door 't welke ons eene gansch nieuwe, volltrekt origineele en onfeilhaare leere geopenbaard wordt, dóór welker geloovige omhelzing wij ons van alle moogelijke Scheikundige en Christelijke zaligheid voor hier en hier na ten vollen kunnen verzekerd houden. Ben ik dan niet verpligt mijnen Scheikundige- en Christelijke Leezeren met deeze nieuwe gelukzaligmaakende leere eenigszins bekend te maaken! — Jammer  iES)r«! CHEMISCHE ENf PHYSISCHE mér flechts, daar ook eenige letterlievende Jooden fa:Ij de eer aandoen van deeze mijne Oefeningen ie leezen, dat ik vreezen moet, dat zij zicli hierbij zullen vefkört rekenen, aangezien zij, geene Christenen zijnde, 'er geene vrugt van zullen kunnen noch mogen genieten. De Tytel van dit heerlijk géfchenk luid: Schuizfchriftfür die Lehre Jefu und die gewisheit der Auferftehung von den Todten, wie auch dafz Christus feinen Jiingren beym Abendmahl den Stein der Wei' fen zu esfen und zu trinken gegeben; den Potentaten j und Geistiichen aller Christlichen Gemeinen zur Einftcht vorgelegt von J C. 17Q2, Frankfurt und Leipzig. • Onze Schrijver bewijst de Opftanding aldus: In 's menfchen ligchaam, en wel voornamenlijk „ in het bloed, is een Vast Zout verborgen, het ,j welke alle hoedanigheden van alle de gefchapene „ weezens bevat: God heeft (en dit wordt uit den £ Bijbel getoond,) den Menseh het laatfte van alle „ fchepzelen gefchapen, op dat hij alle de vermo,, géns van de drie natuurrijken in zich zoude ver,, eenigen; en wel uit Min-adamach , uit eene raau,j we, ondoorfchijnende Goud- en Zilveriiarde; of , uit een vaste zwavel, zout en kwik!" — Dit is wat meer te zeggen, dan dat wij enkel uit Qxygene zouden beflaan, 't welk ons al mede door eenen mijner collega's is verzekerd! Voords; „ onze „ ziel is uit een Godlijk vuur, ons ligchaam uit „ een Auralisch Zout, ons bloed en onze geest zijn » uit een hemelsch water of mercurius gefchapen^ ii E»  OEFENINGEN. 293 ,, En zie daar nu de reden, waarom onze lieve „ Heer moses (zoo inftantelijk) heeft verboden „ om bloed te eeten, naardien daarin de zielen van „ alle levende fchepfelen woonen. In het aardfche „vernielbaare ligchaam, 't welk Adam," (zeker vóór hij 'er was) „ zoo hartelijk begeerde , en „ ten ftiaffe zijner vleefchelijke lust heeft verkree„ gen, is een onvemielbaar zoutligchaam verbor„ gen; de vleefchelijke begeerte, en het aardfche „ vernielbaare ligchaam zijn de Erfzonde, en ten „ einde wij deeze zouden afleggen, moeten wij derven. Die geene welke nu dit in 't mensch„ lijk bloed aanweezend Zout bezitte, kan daar„ mede alle ziekten geneezen, en van den dood „ verlosfen." — Maar zelfs de fchrijver, helaas 1 getuigt, „ dat hij het niet kan maaken, alzoo zulks „ van onzen lieven Heer afhangt, en dit niet is „ des loopenden, noch des rennenden, maar des. „ ontfermenden Gods. —— De woorden, (zegt „ hij al verder) van jezus: veelen zijn geroepen , ,, maar weinig zijn uitverkooren, doelen alleen , hierop, dat onze lieve Heere God flechts weini- gen met de gave heeft begenadigd, om dit zout „ te maaken. De echte Egyptifche wijzen verfton,, den deeze kunst, en van hen heeft moses dezelve geleerd. Dit nu is het zout des verbonds, „ waarmede alle offers van het oude testament „ moesten gezouten worden. Van dit zout fprak „ jezus, wanneer hij tot zijnen jongeren riep: „ dat zij altoos zout bij zich moesten hebben. Door „ dit zout heeft jezus zijne wonderen verricht; II. deel. V ;, kran-  291- CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ kranken geneezen, en dooden opgewekt. Dit Zout „ was het ligchaam en bloed van Christus, dat „ hij zijnen jongeren, bij het Avondmaal, in brood „ en wijn hebbe te eeten en te drinken gegeeven; „ en hierop doelt het zegenen of toebereiden van „ het brood en den wijn; iets dat domme geeste„ lijken niet recht verdaan. Dit zout is de fleutel „ des hemelrijks, welken jezus aan zijne jonge„ ren gaf. Met dit zout gaf hij hun de magt. „ ziekten te geneezen, en van den dood te verlos„ fen: dat is eigenlijk het binden en ontbinden. „ Dit zout en deszelfs bereiding heeft paulüs „ van a n a n i a s geleerd, en dit was de oorzaak „ van zijne bekeering, en van zijne overtuiging, „ dat jezus de Mesjïas zij. — De bereiding van „ dit zout wilde festus van paulos leeren, „ toen hij zeide, uwe groote geleerdheid maakt a „ raazende."" (Wat zonde festus wel tot onzen hooggeleerden Schrijver zeggen! —) ,, Ten „ einde men achter dit geheim dacht te koomén, „ weidt paulos binnen Rome in de gevangenis „ geworpen, en vermids dit niet wilde gelukken, „ en de Apostelen meer en meer wonderen deeden , „ werdt paulus benevens alle de Apostelen omge. „ bragt. Dit zout hadden de eerfie Christenen bij „ het Avondmaal , en hierom hielden zij hetzelve ,, aan geheime plaatzen. Dit was het geheim van „ 't welke de leken niéts wisten. Een daartoe ver„ ordende Broeder bereidde dit zout, en bragt het „ zelve mede; dan zeide men: ite'mis/a estfc. „ Euckaristia, dat is: „ het heilige zout is reeds , i her  O E F £ N I N ö E I ,f Eerwaards gezonden." Dit verftojjaeri de onge„ loovigen verteerd , en gingen weg; maar de rech5> te Broeders verftonden het, eri gingen tot het altaar. Derhaiven zoo zijn de woorden mis/a est, », tot hier toe, ten eenenmaale valsch verklaard ge4, worden." - En zie daar, .dit zijn nu, volgen» onzen Christelijke Scheikundigen, of Scheikundigen Christen mensch, „ de grootfte geheimen van de echte leere vanwosES, van de Propheeten, „ van jezus en van zijne Apostelen, benevens „ de concordans van alle echte hermetifche Philofo„ phen." Dat wij toch nu dit — laat ik 't blaadje eens omflaan, en zien hoe het heet, want men moet tegenwoordig zoo veele naamen in 't hoofd hebben, dat het 'er overhéén is. - Aflralisch Zout flechts konden bereiden; dan bezaten wij het echt Almagtig weezen, en dan was 'er nog hoop, dat de oorlog over het Phlogiston en het Oxygene eens een einde zoude neemen! NB. NB. Ik zoude 'er mij ganfchelijk niet mede vergert achten, indien iemand mijner le&zeren vooronderftelde , dat de hier voor aangekondigde inhoud des ofgenoemden gefchrifts, eene vrugt van mijn vernuft ware ; en ik acht,'om meer dan ééne reden, nodig, hier Heilig te verzekeren, dat niet alleen in het gezegde werkje, en wel ter goeder trouwe, al T a Jjnc  i<)6 CHÏM. EN PHYS. OEFENINGEN. het gemelde ontftandig beweerd wordt, maar dat de, Schrijveren der J}»nalen der neüeften Theologifchen, Utteratur undKirchengefchkhte ( 1792 , 2$fte woch,, f, 502.) deszelfs inhoud zoodaanig hebben gefchetst, zoo als ik dien hier in de met getekende regeU. hebbe voorgedraagen. Amft. 80 Dec.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFFENINGEN verhandeling over de verschillende gevoelens der scheikundigen, aangaande de verkalking of oxideering der metaalen, en de herstelling der metaalkalken of oxides tot metaalen. In de I163 § mijner Befchouwencie en Werkende Chemie verklaarde ik mij, met opzigte van de verfchijnzelen welken de Metaalkalken (Cakes Metallicae) of geoxideerde Metaalen (Oxides Metalliques) opleveren, kortelijk aldus: „ Alle deeze verfchijnzelen worden, volgens de „ leerwijze van stahl , toegefchreeven, aan de „ uitdrijving van het Vhlogifton, hetwelke men in „ de Metaalen de oorzaak van den zamenhang, den tJ glans, de vloeibaarheid en de oplosbaarheid toe. „kende; fchoon nog fteeds onverklaard bleef, wat „ de eigenlijke oorzaak der vermeerdering des ge„ wigts van de Metaalkalken zijn mogte; rot ein„ delijk meijer deeze door de intreding van zijn IL deel. X „ cau>  2^8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ cauflicum des vuurs , of zij» geliefd acidum s» pingue, dacht verklaard te hebben. „ Dan, de nieuwere Chemici hebben, op hunne „ beurt, beweezen , dat, geduurende de verkal„ king der Metaalen , dezelven geenszins één be„ Haandeel ontnomen worde , maar dat dezelven eene floffe aanneemen, welke de oorzaak is van alle de hoedanigheden, die de verkalkte Metaa„ len van de onverkalkte onderfcheiden: en inder„ daad, dit lost alle zwarigheden op, in het ver„ fchijnzel, dat de Metaalkalken meer dan de a/tn„ gewendde Metaalen weegen. Deeze (toffe nu is ,, het Luchtzuur O). Een aantal van bewijzen, „ op proeven gegrond, fchijnt de echtheid deezer ,, Helling te begunstigen : zij blijkt, onder ande,, ren, dat 'er zonder toetreding van lucht, en wel van lucht waaiïn het beginzel van zuivere lucht „ huisvest, geene verkalking kan gefchieden; als,, mede, dat men geen verkalkt Metaal kan her,, Hellen, zonder zich van middelen te bedienen, welken het aangenomen Luchtzuur (b) van het- zelve afzonderen." Thans (ab) Deeze ftoffe Luchtzuur te noemen , was gegrond op het gevoelen van een aantal Scheikundigen, die het leerftélzel van stahl niet blindelings bleeven toegedaan; onder welken kir wan verdiend genoemd te worden: Hellende zij namenlijk, dat'er, ook brandbaare lucht in de de Metaalen en kooien zijnde, deeze met zuiveie lucht vaste lucht vormende, als zoodanig in de Metaalkalken huisvestte. Dan, volgens lavoisier, is gedachte ftoffe het Be-  OEFENINGEN. 2QQ Thans zullen wij ook voornamenlijk dit verfchijnzel, de vermeerdering namenlijk die de Metaalkalken , of Oxides Metalliques , in zwaarte of gewigt boven de ter verkalking of oxideering aangewendde Metaalen bezitten , in eene opzettelijke befchouwing neemen. Het is algemeen bekend, dat men de Metaalen, langs drie onderfcheidene wegen vooral,in den toeHand van een wrijfbaar poeder kan overbrengen; en wel, door middel van branding of gloeijing, onder toelaating der lucht; — door oplosfing in, en volgende nederploffing uit zuuren; — alsmede door ontploffing met Salpeter. Op welk eene wijze men ondertusfchen eenig bepaald Metaal tot den gedachten aardfchijnenden toeftand overbrenge, hebben alle deeze, van éénzelfde Metaal daargeftelde fiolTen, dezelfde eigenfchappen , en zijn , door middel van dezelfde oorzaaken, tot dien flaat overgebragt; hangende de verfcheidenheid in welke deeze ftoffen kunnen voorkomen, enkel en alleen af, van eene meerdere of mindere verkalking; dat is, oxideering. Dein deezen ftaat gebragte Metaalen draagen,van ouds af, den zonderlingen naam van Metaalkalken, welke benaaming men ze niet zoo zeer heeft gegeeven, uit hoofde van derzelver uiterliijke overeenkomst Beginfel der zuivere Lucht; — Levenslucht;-— of GedepMogiftijeerde Lucht. Een en ander deezer benaamingen wor. den thans, door de nieuwfte Scheikundigen, in naarvolging van lavoisier, door Oxygéne uitgedrukt. X 2  3CO CHEMISCHE EN PHYSISCHE komst met kalk, zoo als veelen , ren onrechte, willen; «-want ingevolge de uitwendige gelijkheid die ze met aarden hebben, heeft men ze ook Metaalaarden genaamd, maar veeleer van zommige overeenkoomende eigenfchappen, welken men ze met de kalk toekende; als namenlijk, dat ze de loogzouten caufticq maaken; dat het vlugtig loogzout uit Ammoniakzout, voornamenlijk door Menie,kan worden gefcheiden; en dat de Metaalkalken zelve fcherpte (caufliciteit) bezitten. De heer lavoisier en zijne naarvolgers hebben ondertusfchen deeze benaaming verworpen , en met die, op des eerstgemelden leerftelzel zeer gepast deunende, van Oxides verwisfeld; welke benaaming wij , naar de hoogduitfche uitdrukking van o irtanner, (Metsllifche halbfauren) in die van Metaalique halfzuiiren; en volgens hermbstüdt (Oxidirte Metalle) in die van geoxideerde Metaalen zouden dienen overtebrengen. Onder de opgenoemde hoedanigheden , welken de Metaalkalken of Oxides Metalliques bezitten ,is eene der opmerkelijkite, dat de verkreegene hoeveelheid Metaalkalk of Oxide beltendig meer gewigt heeft, (offchoon zij foortelijk ligter of ijlder is,) dan het gedeelte Metaals, vóór de verkalking of oxideering, woog. Ten einde.nu de zoodanigen, welken met de on. derfcheidene gevoelens der oude Scheikundigen, die men thans Stahlianen noemt, — met die der nieuweren, bekend ouder den naam van Lavoijierianen— zoo wel, als met die der zoodanigen, welken het leer-  OEFENINGEN. SOI leerftelzel van sta hl nader hebben zoeken toetelichten, aangaande de Metaalkalken,minder bekend zijn, een voldoenend denkbeeld te geeven van derzelver onderfcheidene verklaaringen wegens deeze ftofFe; zal het, in de eerfte plaats, nodig zijn, het gevoelen van s t ah l zelve, over het Phlogiflon, in 't algemeen , en met opzigt der Metaalkalken of Oxides Metalliques in 't bijzonder, kortelijk voor te draagen. Stahl's gevoelen beftaat hoofdzaaklijk hierin: Hij erkent in alle de zelfftandigheden der drie natuurrijken, voornamenlijk in die welken brandbaar zijn, eene koleur en eenen reuk bezitten, een zeker brandhaar grondweezen , als befiaandeel; alleen hiervan uitzonderende, water, enkelvoudige zouten en aarden. Deeze brandbaare grondftofe houdt hij voor '1 zuivere vuur, vastgemaakt, of gefixeerd zijnde in gemelde ligchaamen. Deeze ftofFe nu, dit gefixeerde vuurweezen noemde hij (vermids het zoo min in deezen , als in deszelfs vrijen toeftand zinnelijk kunne getoond worden,) naar deszelfs voornaame werking, welke het, volgens hem, in beweeging gebragt wordende,uitoefend,Phlogifton; als zijnde, onder anderen, de oorzaak aller brand- of ontvlambaarheid. -Stahl's Phlogifton is derhaiven, bij hem, zoo als ik voor lang hetzelve reeds te recht meene te hebben omfchreeven, dat weezen,'t welke in alle in vlam te brengene ligchaamen, als het Hoffelijk Beginfel of Befiaandeel der brandbaarheid, en zelfs inde niet ontvlambaaren,a1s een giondfiofFelijk Befiaandeel voorhanden is; en 't welke zich op verX 3 fchil-  3^2 CHEMISCHE EN PHYSISCHE fclrillende wijzen, die, in gelijke omftandigheden, altoos volkomen dezelfden zijn, als een voornaam Beltaandeel der ligchaamen doet kennen Met andere woorden : Het phlogifton is een waar CeHaandeel, van alle ligchaamen, die in 't vuur branden of gloeijen, onder het al of niet uitfcheiden van rook en roet, en vervolgens eene koole agterlaaten; — een Befiaandeel van alle ligchaamen, welken hunnen zamenhang en glans , hunne rekbaarheid en meerëndeels hunne fmeltbaarheid alleen aan dit weezen verfchuldigd zijn; — een Beftaandeel, van 't welke de ligchaamen hunne koleuren en het riekende vermogen ontvangen ; verliezende deeze zelfftandigheden de gemelde eigenfchappen, wanneer zij dit hun Phlogifton,als befiaandeel,derven, of 'er van beroofd worden Cc). Proeven neemende, om deszelfs eigenfchappen te onderzoeken, op ligchaamen welken dit zijn Phlogifton bevatten, en die, waarin hij hetzelve als geen befiaandeel erkende, vondt hij dat zoodanige lig. chaamen van welken hetzelve een befiaandeel uitmaakt, doorgaans koleur, vlugtigheid, brandbaarheid, of fmeltbaarheid bezitten ; en dat de overigen, meerëndeels zonder reuk en koleur zijnde, tevens onfmaakbaar en onverbrandbaar waren. Hij richtte zijne bewerkingen meerëndeels op den zwavel en de Metaalen,- beweerende dienvolgens, dat de eerfie uit vitrioolzuur en uit Phlogifton, de laatften ieder uit hunne bijzondere Metaalaarde en uit Phlo- (c) Befch. en Werk. Chemie, §. 342.  OEFENINGEN. S'03 Phlogifton waren zaamgefteld ; dat deeze zaamge. ftelde zelfftandigheden'(waarvoor hij wel nadruklijk de Metaalen hielt) bij haare branding of ver. branding, onder ert door deeze werking, van hun bevattend Phlogifton werden beroofd, en dat flechts derzelver ander beftaandeel overig bleef. Zoo tre. de dan, geduurende de branding deszwavels, het Phlogifton uit denzelven, en het vitrioolzuur blijve overig; zoo verliezen de Metaalen, geduurende de branding of gloeijing , zoo wel als bij de andere wijzen van verkalking of oxideering, mede hun één beftaandeel, namenlijk het Phlogifton , en met hetzelve den glans, zaamenbang, de ontvlambaarheid , rekbaarheid, en fmeltbaarheid J blijvende flechts het andere beftaandeel , de Metaalkalk of het Qxide, overig. De zekerheid van dit zijn leerftelzel meende hij ten vollen hierdoor té bewijzen, dat hij'deeze Metaalkalken of Oxides, door hérgeeving van het Phlogifton , tot haaren vóórigen volmaakten ftaat van Metaal zag te rug kéereiT, of herttellen (d). Bij (d) Men weet, dat, volgens dit leerftelzel, verëischt wordt, wanneer men zoodanige Metaalkalken wil reduceei'en, dat men verpligt zij, dezelven met een Phlogifton bevattend ligchaam, als vet, koole, enz. in brandende' wérking tè brengen ; daar nu de zoogenaamde edele Metaalen, alsmede de Kwik, verkalkt, of geoxideert zijnde, in toegeüoten vaten, op zichzelven, kunnen herfteld worden, zoo moet men, volgens zommigen ,.deeze kalken of Oxides aanzien, als flechts haar Phlogifton fchijnbaar te hebben X 4 ver-  304 CHEMISCHE E N PHYSISCHE Bij alle verbrandingen in 't algemeen , als ook bij de verkalking of oxideering der Metaalen in 't bijzonder, wordt dan, volgens stahl, het PM?. gifion, als beftaandeel, ontwikkeld, en uit zoodanige ligchaamen, onzigtbaar, (ten ware men daarvoor, geduurende de branding of gloeijing , vuur en licht wilde neemen) uitgefcheiden. Het zeer merkwaardig verfchijnzel ondertusfchen, dat de Metaalkalken, of de Oxides Metalliques, na deeze onderftelde berooving van het Phlogifton , nochtans meerder weegen, dan het gewigt der aangewendde Metaalen bedroeg , en dat deeze Metaalkalken of Oxides, weder tot den vóórgaanden ftaat van Me. taal, door hergeeving des Phlogiftons, herfteld zijnde, juist hun vóórig gewigt uitmaaken; en dus nu minder weegen , dan hunne kalken , of Oxides , welken één beftaandeel des Metaals derfden; is, op den eerften opflag, eene zoo aanmerkelijke en in 't oog vallende tegenftrijdigheid, dat her verwondering verdiene, hoe dezelve nooit voor 't denkbeeld van stahl gekomen zij, noch dat hem deeze ooit door iemand zijner tijdgenooten is tegengeworpen. Het is daarenboven bijzonder, dat terwijl stahl van zijn Phlogifton , onder anderen , zelf zegt : „ dat het , op zich zelve , zonder bijkomfte én „ me- verlooren; want het Phlogifton kan door geene zelfs gleeijende vaten dringen; en zoo fielt men dan, dat deeze herftellingen een gevolg zijn, van het door deeze kalken nog geheel of grootëndeele bevat -wordende Phlogifton.  OEFENINGEN. 3°5" „ medewerking van andere zelfltandigheden, voor„ namenlijk die der lucht en des waters, geens„ zins vlugtig noch vervliegbaar zij," dat, zegge ik , deeze beroemde man tevens geenen den minften aandacht fchijne gevestigd te hebben, op de eigenlijke verrichting of gedraaging der l.ucht , bij alle verbrandingen en gloeijingen, daar hij nochtans de waarneemingen van hales voor zich hadt (*) ; eene omftandigheid welker befchouwing als eene grondoorzaak mag worden aangezien,van een aantal der gewigtigfie ontdekkingen, waardoor de nieuwere Natuur- en Scheikundigen meer en meer werden in Haat gefield, om van eene menigte verfchijnzelen , zoo ook voornamenlijk van de oorzaak der vermeerdering des gewigts der Metaal, kalkeu of Oxides reden te geeven. Het is toch aan allen, die geene geheele vreemdelingen zijn in de historie der nieuwfte en menigvuldige ontdekkingen der Natuur- en Scheikunde, zedert flechts weinigen der jongstverloopen jaaren, bekend, hoedanig de op elkander volgende, algemeene ontdekkingen in de leere der lucht, en in 't bijzonder derzelver foorten, de voornaamfie aanleidingen hebben gegeeven , om het leerbegrip van stahl's Phlogifton nadrukkelijk ter toetze te bren- O) Zie deszelfs Statik der Gewas/en. Cap. VI. proeve np. waar wij reeds leezen: „ Maar behalven de zwavel neemt de Menie ook eene goede hoeveelheid lucht aan, welke zich met haar vast maakt, en tot vermeerdering van der, zeiver gewigt dient." X J  305 CHEMISCHE EST PHYSISCHE brengen ; zoodanig dat een aantal Scheikundigen, het ontoereikende daarvan inziende , hetzelve nader poogden toetelichten , en , als ik zoo zeggen mag , even daardoor hetzelve met eeq allengs rijper geworden nieuw leerbegrip te bevredigen: zoo als het dan ook niemand mijner leezeren zal onbekend zijn , hoe eindelijk de uitmuntende la. voisier, na een' zoo on vermoeiden, langduurigen als kostbaaren arbeid, een geheel nieuw Scheikundig leerfïelzel hebbe daargelteld, dat zich door zeer veele beroemde Schei, en Natuurkundigen ziet eerbiedingen , door welken het ganfche leerbegrip van stahl's Phlogifton als omvergeworpen befchouwd en verklaard wordt. Tot hiertoe hebben wij het leerbegrip van stahl, aangaande het Phlogifton , immers in zoo verre zulks cns tegenwoordig oogmerk vorderde , ge« fchetst; ingevolge daarvan zijne verklaaring aangaande de verkalking of oxideering der Metaalen, benevens de hertelling der Metaalkalken of Oxides tot Metaalen,aangeweezen;en voornamenlijk hieromtrent doen opmerken,dat namenlijk de eigenlijke oude leere van stahl's Phlogifton deeze vraagen onbeantwoord en dus ook onverklaard laat: Hoe kunnen ligchaamen , na het verliezen van één hunner beftaandeelen, meerder weegen , en , na weder verkrijging van hetzelve , tot hunne vóórgaande eigene, en dus mindere, zwaarte wederkeeren? — Stahl zelf deeze zeer billijke vraagen onbeantwoord laatende , zoo zien wij dan nu , in de tweede plaats, wat laater Scheikundigen, welken zijn  /OEFENINGEN. 307 zijn leerftelzel nader poogden toetclichtea, ons des., wegen melden: Onder de zoodanigen die het leerfïelzel van stahl bleeven verdedigen,was de morvéau, zoo verre mij bewust is, de eerde, welke openbjk beweerde: „ dat het Phlogifton niet alleen geen gewigt hebbe, „ maar dat hetzelve eene tegenövergeftelde eigen. „ fchap in de ligchaamen veröorzaake, zoodanig dat „ zij, door bezitting van hetzelve, minder weegen, ,, cn omgekeerd." Na hem hebben geene minder ervaaren Scheikundigen dit gevoelen mede omhelst en openlijk beweerd, of voorgedraagen, als rin- !MANN,scheffer3fordijce,GRéit,BLAK, margraf, ve NEL, leonhardi, en WlEGLEE, Men heeft een aantal gronden aangevoerd om dit gevoelen kracht van bewijs te geeven, waarvan men onder anderen eenigen vermeld vindt, in een hier vóór medegedeeld ftuk van wiegleb (ƒ); edoch het is meer dan waarfchijnlijk, het is eene beflischte waarheid, dat eenigen der gedachte bewijzen, in derzelver gevolgtrekkingeri, geen fteek houden,als men ze volgens de thans bekende wetten eener verlichte Natuurkunde overwecge; Men kan onzen beroemden Natuurkundigen aeneae den lof niet weigeren, om te erkennen, dat hij de onvolkomenheid eenigerder*/daar aangetoogeneproeven,dknende om hetzelve te bekrachtigen,hebbebeweezen (g); daarbij zeer wijslijk, erin- (ƒ) D. I. bladz. 391—469. (#) Zie de Algemeene Komt- en Letterbode van 1792- No.  308 chemische en physische erinnerende; „dathet Stahliaanfche leerftelzel noch„ tans wel konde goed zijn." Even zoo zegt g k 6 s, bij gelegenheid dat de la me therie zeer vertrouwelijk beweerde, dat uit zuivere lucht vaste lucht ontftaat; „ dat foortgelijke onvolkomene verdedigingen de zaak van het Phlogifton tot hiertoe het meeste hebben benadeeld." C&) Ik zoude te breedvoerig worden, wilde ik, hier ter plaatze, een aantal fchriften doen kennen, welken, op wiskundige gronden,het gedachte gevoelen enbeftrijden en verdedigen. Macquer trachtte vervolgens niets minder, dan het oude gevoelen van stahl met het nieuwe leerftelzel te verëenigen; zijn gevoelen koomt hoofdzaaklijk hierop neêr: ,, Niet de vuurftoffe in eene aar„ de, hoe fijn ook, gebonden, maar het zuivere licht is in de ligchaamen vastgemaakt; en als dus„ danig een beftaandeel derzelver, zij het stahl's 5, Phlogifton. Deeze zuivere licht- of vuurftoffe, (of „ liever dit Phlogifton, want deezen naam behoudt „ hij) wordt uit de zelfftandigheden, geduurende „ derzelver branding, ontwikkeld, door middel der „ zuivere lucht, welke laatfte derzelver plaats in- neemt. Dit nu gefchiede nok bij de verkalking of „ oxideering der Metaalen. Bij de herftelling dee„ zer kalken of Oxides neemen zij deeze licht- of „ vuur- fj0, jj^—226. Wederlegging van het zoogenaamde verbeterde Stahliaanjche leerftelzel. (k) Z:e g Ré u's fiunul der Fhyfik, Heft. i, f. 135.  OEFENINGEN. 309 „ vuurftoffe, dit Phlogifton weder aan , terwijl de, „ in haar vast gemaakt geweest zijnde zuivere lucht „ wederom worde uitgedreeven." Door deeze theorie, die mij voorkoomtals een' middenweg tusfchen die van stahl en lavoisier aantewijzen, kan men voorzeker, vrij bevredigend, de vermeerdering van het gewigt der Metaalkalken , of Oxides Metalliques, en de wederkeering derzelver tot Metaalen , dia hunne eerfte zwaarte wederom bezitten, door den weg der herftelling, verklaaren; blijvende 'er dan ook geene duisterheid overig, aangaande de herftelling der kalken of Oxides der edele Metaalen en der kwik, op zichzelven, in toegeiloten vaten, gemerkt deeze licht of vuurftoffe, dit Phlogifton, door gloeijende vaten kan treden. De zeer verdieuftelijke fourcroy, onder anderen , kwam deeze theorie van macquer zoo voldoende voor, dat hij zich deswegen niet minder dan aldus uitdrukte : „ Van nu af heerscht 'er „ geene verdere duisterheid in het leerftelzel des „ Phlogiftons; alle geleerden zijn van het aanwee„ zen en de eigenfcheppen des lichts overtuigd, en men moet 'er zich bijna over verbaazen, dat het „ denkbeeld van macquer zich niet vóór lang „ aan het oog van andere Scheikundigen vertoond, „ en dat men zelfs den invloed des lichts op Schei„ kundige verfchijnzelen geheel en al uit het oog ver- looren hebbe. Al het geene de heer macquer „ desaangaande van deszelfs werking op planten, „ olie, metaalkalken en zouten heeft gezegd, moet „ derhaiven ook van het Phlogifton yerftaan vvpr- „ den;  3IO chemische en physische ,, den; en dit door stahl gevonden, en door „ alle volgende Scheikundigen aangenomen woord, „ kan dus als gelijkluidend met gefixeerd of verbon„ den licht befchouwd worden." Ondertusfchen kan ik niet ontveinzen, dat deeze zich zoo aanneemlijk vertoonende verklaaring mij voorkoomt, inéén voornaam punt, niet boven die van s t a h l te zijn, en zij ons dus van billijke twijfeling niet ontheft; zoo dat zij derhaiven veeleer op eenen meer vernuftig uitgedachten , dan wel op eenen, aan alle zijden gevestigden grond van bewijzen fteune. Immers is deeze in de ligchaamen aangenomene gefixeerde lichtftoffe niet hooger dan eene on» derltelling, en ftaat dus, hierömtrent,gelijk met het geval van s t a h l's Phlogifton; als wordende beiden niet uit krachte van Hoffelijke daarftelling , maar van zekere zichtbaare werking afgeleid! En niet minder is dit weezen zelf, deeze lichtfioffe, als ftofFe, een enkel voorönderfteld weezen,welks aanzijn tot dus verre volftrekt niet afgefcheiden kan worden aangetoond; en derhaiven kan het erkennen deezer ftcffe, als gebonden in de ligchaamen zijnde, geen hooger graad van waarfchijnelijkheid worden toegekend, dan het Phlogifton van stahl. Nog andere gevoelens , weleer door beroemde mannen beweerd, zijn voornamenlijk deezen: c ave Indisch acht Water als een beftaandeel der Metaalkalken : bij de reduceering worde dit zoodanig ontleedt, dat deszelfs bevattende levenslucht wordt uitgedreeven, en het brandbaare zich met het Oxide tot Metaal verbiude. Volgens scheele wordt de Hette  oefeningen. 311 Hette in derzelver beftaandeelen gefcheiden, en terwijl de lucht als beftaandeel ontvlugt, wordt het Phlogifton met de Metaalkalk tot Metaal verbonden. Volgens kir wan wordt vaste lucht, water , en 't geene voords aan de Oxides hange, waardoor zij haare gedaante verkreegen, uitgedreeven, en weder met het Phlogifton verbonden. —1—i Westrumb eindelijk houdt de Metaalkalken voor van Phlogifton beroofde Metaalen, die echter Water bevatten ; dit water dj, zoo niet de verkalkende ftofFe, de oorzaak van het toegenomen abfolute gewigt. Hij voert gewigtige proeven tot ftaaving van dit zijn gevoelen aan , in zijne Chem. Phyftcal» Abhandl. B. II, f. 121. env. en nog onlangs in crell's Annalen van 1792.ft.VII. bl. 4—16.(/;. De ongenoegzaamheid erkennende, om, door middel van aan het Phlogifton eene ontkennende zwaarte toetefchrijven, de meergemelde tegenftrijdigheii met opzigte der Metaalkalken, of Oxides, optelos» fen ; en getoond hebbende, dat het gevoelen van macquer, om het leerftelzel des Phlogiftons met het nieuwe als te verëenigen, op eenen niet zinnelijk te bewijzenen grond fteune,en dat daardoor de meergemelde zwarigheid, met opzigte der Metaalkalken of Oxides, niet worde weggeruimd; zullen wij nu, ten derden, onzen aandacht vestigen, op de verklaarisg deswegen van het nieuwe Scheikundige Leerftelzel, alöm onder den naam van het Lavoifieriaanfche, dat is het Antiphlogiftifche, bekend. Tn- (t) Het laatfte zal in *c eerstvolgende No. door mij medegedeeld worden.  312 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Ingevolge daarvan is onze gewoone of dampkringslucht eene zaamgellelde vloeiftoffe , zonder welker tegenwoordigheid geene Ademhaaling, Verbranding, noch Verkalking of oxideering van Metaalen kan plaats hebben. De beide naaste beftaandeelen onzer lucht zijn:a,zuivere lucht (pkiestLEy's gedephlogistifeerde lucht, of lavoisier's Gaz Oxygéne'); b, ltiklucht, (priestle y's gephlogistifeerde lucht, of lavoisier's Gaz Azotique, ook Nitrogéne genaamd). — Het eerstgemelde beftaandeel is eigenlijk alleen die lucht , welke ter Ademhaaling, Verbranding en Verkalking of oxideering onontbeerlijk is. Hoe meer 'er van dit beftaandeel, van deeze zuivere lucht in onze gewoone lucht aanweezend is , des te beter wordt daardoor de Ademhaaling, de Verbranding en Verkalking bevorderd; en omgekeerd, waar dit beftaandeel der lucht ontbreekt, kan geene Ademhaaling , Verbranding noch Verkalking plaats hebben. Hieröm is ook eene lucht, van alle zuivere lucht ontbloot, en dus geheel Gaz Azotique of gephlogistifeerde lucht zijnde , den dieren doodelijk, vlamblusfchende, en gevolgelijk ten eenenmaale ongefchikt ter Verkalking of oxideering —— Bij de Ademhaaling, de Verbranding, de Verkalking of oxideering , hebben gelijke werkingen plaats, fchoon in onderfcheidene graaden; zoo wel bij de eene als andere verrichting wordt een gedeelte der zuivere lucht (Gaz Oxygéne) aangetrokken, en het ganfche gedeelte der zaamgeftelde gewoone lucht daarvan in zoo verre beroofd; zoodanig, dat, in eene  OEFENINGEN. 313 eene bepaalde hoeveelheid opgelloten lucht deeze verrichtingen plaats hebbende, dezelve ten laatften niets van dé zuivere lucht (Gaz Oxygéne) zoude overhouden , en zij derhaiven ongefchikt tot gedachte verrichtingen worden bevonden. Zelfltandigheden, vooral die welke lavoisier onder de enkelvoudigen, niet in beftaandeelen te ontledenden, rekent; in afgefloten lucht, verbrand of verkalkt (geoxideert ) wordende, hebben zóó' veel aan zwaarte of gewigt toegenomen, als de hoeveelheid dér nu verminderde zuivere lucht (Gaz Óxygéne) bedraagt. Vuur of'warmte, of beiden ,bij alle gedachte verrichtingen, offchoon zulks in' onderfcheiden graaden, plaats hebbende, zijn gevolgen van de in werking getreden warmteftofle} (Caloriqüe) welke , verbonden met de bafis der zuivere lucht, het eerstgenoemde beftaandeel der gewoone lucht, de zuivere lucht (Gaz Oxygéne) uitmaakt. — Niet derhaiven het Gaz Oxygêne als één der beide naaste beftaandeelen van de gewoone lucht, maar deszelfs bafis, het Oxygéne, als één der beide naaste beftaandeelen van de zuivere lucht (Gaz Oxygéne), en dus een der verwijderde beftaandeelen der gewoone lucht, verbindt zich, in een' vasten of gcfixeerden ftaat, met gedachte ligchaamen , geduurende de verbranding en verkalking, of oxideering; dit Qxygène is dan de oorzaak van de vermeerdering der zwaarte dier zelfftandigheden en de warmteftoffe (Calorique) treedt in vrijheid. Daar nu, volgens de Stahliaanfche leerwijze, de "Metaalen zaamgeftelde ligchaamen zijn, ieder Uit tf, DE Et. £  314 CHEMISCHE EN PHYSISCHE derzelver bijzondere aarde en het Phlogiston befbiande, en zij, het laatfte befiaandeel dervende, het aardachtig beftaandeel overlaaten, 't welk Mc» taalkalk genaamd wordt; zoo zijn, integendeel, de Metaalen, volgens het Lavoifieriaanfche leerftelfel, enkelvoudige zelfftandigheden, welken door geene kunst in beftaandeelen kunnen ontleed worden j maakende de bijtreding van , en verbinding met het beginzel der zuivere lucht (Oxygéne) dezelve tot Metaalkalken (.Oxides Metalliques) ; terwijl de wederaffcheiding van het Qxygéne gedachte Oxides weder in den voorigen Metaalftaat doet terug keeren. Het beginzel, of de bafis der zuivere lucht, het Oxygéne, wordt ook het zuurmaakend beginzel (Principe acidifianf) genaamd; vermids hetzelve, volgens deeze leerwijze, als een beftaandeel aller zuuren geacht wordt: ingevolge daarvan, vormt het Oxygéne met Zwavel, Vitrioolzuur; met Stikftof (Azote) , Salpeterzuur; met Phosphorus , Phosphoruszuur; met KoolftofFe, Luchtzuur; met de gronddeelen des Zoutzuurs, Zout» zuur; enz. Wanneer het Oxygéne met gemelde ligchaaamen onverzadigd is verbonden, dan verfchijnen ze als zoogenoemde gephlogiflifeerde zuuren; zijn ze daarentegen met het Oxygéne overzadigd, dan heeft men de gedephlogifiifeerde zuuren. Eindelijk, is 't naar ons tegenvoudig oogmerk dienftig te weeten, dat het Water, volgens dit leerftelzel, mede een zaamgefteld ligchaam is, uit Oxygéne en Hydrogéne, dar is Watermaakend beginzel, of Waterftoffe, beftaande. Men  OEFENINGEN. 315 Men acht dus volkomen beweezen te zijn, dat 'er zonder toetreeding der lucht, en wel van lucht welke niet van haar gedeelte zuivere lucht, of le« venslucht (Gaz Oxygéne) beroofd is, geene verbranding of verkalking kan plaats hebben; — men acht voor beweezen, dat eene zoodaanige lucht, in welke men eenig Metaal heeft verkalkt, juist zóó veel aan levenslucht heeft verlooren, als de daargefielde Metaalkalk ( Oxide ) nu, boven het aan geWendde Metaal, aan gewigt heeft toegenomen. De Zavoijïerianen leeren derhaiven, dat de Metaalen, geduurende derzelver verkalking of Oxideering, een deel dier levenslucht, ( Gaz Oxygéne) aanneemen; welke levenslucht, offchoon oneindig foonelijk ligter dan de Metaalen zijnde, nochtans, gelijk iedere zelfftandigheid, een zeker gewigt hebbende, door derzelver intreding in en verbinding met de Metaalen tot Metaalkalken (Oxides), deezen eene meerdere zwaarte geeven dan zij vóór de verkalking of Oxidering , en dus in den Haat van Metaal, hadden. Zij leeren verder, dat de herftelling der Metaalkalken of Oxides tot Metaalen, in niets anders gelegen zij, dan in de berooving der gedachte levenslucht (Gaz Oxygéne); waardoor dan de Metaalkalken tot haaren vóórgaanden ftaat van Metaal worden terug gebragt; in welken herflelden toeHand zij nu ook, het verkreegene overwigt natuur. iijker wijze dervende, weder het eerfie gewigt des' Metaals uitmaaken, niettegenftaande zij, even natuurlijk, nu foortelijk zwaarer, dat is, meer verdigt zijn. Zoo dra wij nochtans met de verklaaring van den1 ^ i jieei  3ï6 CHÉktSCHE EN PHYSléCHÉ heer la vol sier , aangaande de verkalking of oxidatie der Metaalen, raadpleegen, zal het blijken, dat niet de levenslucht {Gaz Oxygéne') zelve * maar,zoo als wij reeds hebben doen opmerken* der* zeiver één beftaandeel, de zuurftofFe, het zuurmaakend beginzel, dat is het Oxygéne, zich met het Metaal verbinde, en hetzelve verkalk e , dat is oxidére. De heer lavotsier zegt zelf: ,, Wan* „"neer de Metaalen tot een' zekeren graad worden " verhit, dan heeft de zuurftoffe (zuurmaakende ftofFe, Oxygéne) met hén eene grootere ver„ wandfchap!, dan met de warmteftoffj (Calorique); \, en dus hebben alle metalicque zelfftandigheden, " goud, zilver en platina uitgezonderd, de eigen" fchap om het Gaz Oxygéne te ontleden, zich van " deszelfs grondftoffe te bemagtigen, en 'er dé " warmteftoffe (Calorique) uitte ontwikkelen." En nochtans wordt door hen bij deeze bewerking en reductie het GazOxygéne in rekening gebragt! — De theorie der Verkalking of oxidatie moet, dienvolgens, aldus zijn: De levenslucht, (Gaz Oxygéne) is in groote hoeveelheid in onze gewoone lucht C waarvan zij genoegzaam één derde gedeelte uitmaakt) voorhanden; - zonder dit GazOxygéne is de lucht ongefchikt ter ademhaaling, ter verkalking, en ter verbranding der ligchaamen, en omgejjeera. __ zij beftaat uit zuurftoffe (Oxygéne) en warmteftoffe CC«/on?«0- Alle, behalven de hier bovengemelde , Metaalen hebben het vermogen, als zij tot zekeren graad verhit zijn, en dus de verwandfchap der ophooping in zoo verre verbroken is om de levenslucht (Gaz Oxygéne) te ont' le*  OEFENINGEN. %IJ leden s zich met de zuurltorTe ( Oxygéne) te verbinden , en de warmtettofFe (Calorique) in vrijheid te Hellen: naardien, bij een' zekeren graad van warmte, het Oxygéne grooter verwandfchap heeft met de Metaalen, dan met het Calorique. Iedere Metaalkalk (Oxide) is derhaiven hier niets anders dan Metaal, verbonden met het ééne beftaandeel der levenslucht, te weeten met de zuurftofFe ( Oxygéne) zelf, welke nu niet als luchtvormig in dezelve, (want de warmteftoffe, of het Calorique, is verdreeven , zonder welke geene zelfftandigheid luchtvormig zijn kan ) maar als vastgemaakt, of gefixeerd, moet befchouwd worden. Naardien voords de verwandfchap van het Oxygéne met de Metaalen niet zeer die overtreft, welke het met het Calorique heeft; zoo wordt geen Metaal daardoor in zoo verre verzadigd, ten minften zelden, als men 'er de Tungfleen, Molybdene en Arfenicum van uitzondere, dat het tot een zuur overgaa; en vermids nu deeze ftofFe voor het zuurmaakend beginzel, of de zuurmaakende ftofFe erkend wordt, heeft men dezelve den naam van Oxygéne gegeeven, terwijl men de Metaalen , daarmede tot zoogenaamde kalken verbonden zijnde, Halfzuuren ( Oxides ) genoemd heeft. - Eindelijk weete men, dat, op welke wijze de verkalking of oxidatie ook verricht worde, het zij door middel der lucht, des waters, des vuurs, of der -zuuren, 'er altoos dezelfde werking, uit dezellde oorzaak gebooren, plaats heeft; want, blijkens het hier voorgemelde, is in alle gevallen htlOxygéne Y 3 voor-  318 CHEMISCHE EN PHYSISCHE voorhanden: in alle deeze verrichtingen wordt het Öxygént met hei Metaal verbonden, en dit, even daardoor, in eeneii meerderen of minderen graad, verkalkt of geoxideert; naar maate hetzelve namenlijk meerder of minder met het Oxygéne verbonden of verzadigd wordt. ' De herftelling der Metaalkalken, of Oxides, rust hier insgelijks op de verwandfchap van het Oxygéne. Bij eenen hoogeren graad van hette heeft het Oxygéne , in tegendeel , meer verwandfchap tot de KoolftofFe ; Carbone) dan tot het Metaal. Eene Metaalkalk, of Oxide nu, in verbinding met kooien aan eene gloeihette blootftellende, verlaat het Oxygéne; de Metaalkalk, of het Oxide, verëenigd zich met de kool, vormt daarmede lucht- of koolzuur (Acide Carbonique), en het Oxide verfchijnt, ontbloot van het Oxygéne, inden voorigen ftaat van Metaal; Wij hebben dan gezien, dat de Verkalking of oxidatie der Metaalen, door de stahliaanen, wordt toegefchreeven, aan de uittreding van het Phhgifton, en dat de herftelling deezer kalken of Oxides, bij hen, het gevolg zij, van derzelver weder aanneeming des Phlogiftons; terwijl de lavoisiehianen leeren, dat de oxidatie der Metaalen bewerkt wordt, door-de verbinding van hetO-v^«e met het Metaal, en de herftelling van een Oxide tot Metaal een gevolg is, van de weder uitfcheiding van het Oxygéne. ' Gefteld nu eens, dat en het Phlogifton van stahi, en het Oxygéne van lavoisier, beiden weezens wa-  OEFENINGEN. 319 waren, over wier aanzijn geene twijfeling , hoegenaamd , overbleef; als dan voorzeker moet ieder de theorie van den laatstgemelden, met opzigt der Metaalkalken of Oxides, aanneemlijker voorkoomen , dan die van den eerstgenoemden, uit aanmerking dat door lavoisier de verkalking of oxidatie, en dus de vermeerdering des gewigts eener Metaalkalk of oxide, door intreding eener ftoffe verklaard wordt; terwijl daarentegen de oude stahliakes de vermeerdering der zwaarte toefchrijven, aan eene uittreding , en dus aan eene waare ver» mindering van ftoffe. Wat is dan toch de reden, dat nog zeer verdienftelijke Scheikundigen, het in deezen waarfchijnlij. ker voorkoomend gevoelen der havoijierianen niet omhelzen, maar veelmeer nog aanhoudend beftrijden ? — deeze, in 't algemeen: dat het Oxygéne een weezen is, 't welke men, tot hiertoe , niet op zich zeiven, afgefcheiden van andere zelfftandigheden, heeft kunnen daarftellen, en dus derzelver waare aanwezendheid zinnelijk aantoonen; en in 't bijzonder, dat zij be weeren, dat de Mercurius praecipitatusper fe, bij derzelver herftelling (reducJio) geene levenslucht, iGaz Oxygéne) levere: iets dat nochtans volftrekr. gebeuren moet, bijaldien het Oxygéne , in verbinding met de Kwik , deszelfs Kalk (Oxide) uitmaakte. Immers, wat men desaangaande ook moge aanvoeren, en offchoon, onder anderen, de heer girtanner zegt: „ dat alle bewerkingen der s, Lavoijierianen met de fchaal en maatftok in de Y 4 „ hand,  320 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ,, hand, verricht worden; dat alle ligchaamen, „' welken men met het Oxygéne verbindt, daardoor „ zwaarer, en alle ligchaamen, die men 'er van „ beroofd, daardoor ligter worden; dat men het ,, Oxygéne kan weegen en meeten, en dat gewigt , fteeds een zeker bewijs van de tegenwoordigheid " eener ftolfe is ( ft ) i" zoo is dit weegen en meeten toch niet anders toeteftaan, dan van zoodanige ligchaamen, met welken het Oxygéne wordt voorönderfteld in verbinding getreden te zijn, en uit welken het weder afgefcheiden is, — Wanneer hij elders zegt: „ dat het Phlogifton eene hypo,, thetifche grondftcfFe zij, welke de Scheikundi' gen, tot nog toe, buiten de ligchaamen, niet ' hebben kunnen daarftellen; en dat zij daaröm " hebben aangenomen, dat deeze grondftoffe nooit eenig ligcbafün verlaate, zonder zich terftond " met een ander te verbinden (7):" zoo zegt hij voorzeker loutere waarheid, ook voorlang door mij aldus btnchouwd; maar, als hij, op eene andere plaats (m >, van het Oxygéne getuigt: „ dat hetzelve geenszins, zoo ais het Phlogifton, enkel " hypothetisch is aangenomen," dan dunkt mij , dat hier geene geheel van vooroordeel vrije waarheidliefde het woord voert. ' ' Niettegenfbande men nu tot hiertoe onvermogende is, om gedachte zuurmaakende ftofFe (Oxygéne), (k) Mfangsgrünje der Amphlogijlifchen Chemie, f. 63. ( l) Aangeh. Werk. bl. 466. Qm) Aldaar, bl. 63.  OEFENINGEN. 321 géne), op zich zeiven, daarteftellen; zoo hebben de Lavoifierianen nochtans een aantal van proefondervindelijke gronden, op welken zij derzelver •tegenwoordigheid in de natuur, benevens haare veelvuldige werkingen en verbindingen doen rusten. De algeraeenfte derzelver, en de belangrijkfte tot ons tegenwoordig oogmerk, is voorzeker deeze, dat alle zelfftandigheden, welken men onderfteld met Oxygéne verbonden te weezen , zwaarer weegen, en wederom ligter worden, als men ze van hetzelve beroofd: hetwelke wij reeds aangaande de (Metaalkalken of Oxides gezien hebben. — Om ondertusfchen deeze waarheid hier in een aantal andere gevallen omftandig te ontwikkelen ; om het Oxygéne, in 't algemeen, als de zuurrnaakende ftofFe te doen kennen;—aantetoonen,hoedanig zij de onderfcheidene zuuren daarftelle; — welke werking zij, in verbinding met het calorique, tot Gaz Oxygéne, uitöefene, met opzigt tot de verbranding , ademhaaling, en den groei der planten; — zoude mij hier veel te ver buiten de grenzen van mijn befiek doen treden. Het hier vóór vermelde, aangaande het algemeene nieuwe leerftelzel van lavol sier, moge desaangaande, tot ons tegenwoordig oogmerk, genoeg zijn. Blijvende ons nu nog overig, om de merkwaardig/Ie benevens de nieuwftè proeven en tegenwerpingen, welken men aangaande de gedachte theoriën der Verkalking en Oxideering gemaakt heeft, voortedraagen. INaardien,ingevolge de theorie van lavoisier, het Oxygéne, de bafis der levenslucht ( Gaz Oxy. Y J géne),  322 0hemische en physische géne), het beftaandeel der Metaalkalken ( Oxides) is; zoo volgt, dat, daar bij de wederherftelling der Oxides het Oxygéne wordt uitgedreeven, hetzelve daaruit, verbonden met Calorique , als levenslucht (Gaz Oxygéne), moet kunnen worden daargefield. Vermids nu de kalken of oxides der onedele Metaalen niet kunnen herfteld worden, zonder bijvoeging van een (in den zin van stahl, gefproken) phlogifiiek ligchaam, zoo waare voorzeker de verkrijging van levensIucht(Gö2 Oxygéne), uit zuivere Kwikkalk,bij derzelver reduceering, een, van agteren, onwrikbaar bewijs, van de juistheid van de Lavoijieriaanfche theorie der verkalking of oxidatie. Het is bekend, dat de Kwik met de onedele Metaalen dit vermogen gemeen heeft, dat zij, onder bijkomfle der lucht, aan het vuur blootgefleld wordende, kan verkalkt of geoxideerd worden; en dat zij hierin met de eiele Metaalen overeenkoomt, dat derzelver kalken (Oxides) op zich zeiven, zonder bijvoeging van eenige zelfftandig. heid, in gefloten vaten, aan de gloeihette blootgefleld wordende, weder tot de voorige Metaalgedaante, tot Kwik, kunnen worden terug gebragt. Reeds, ten jaare 1774, herftelde ba yen de Kwikkalk (Oxide de Mercure) geheel op zich zelve, zonder eenig bijvoegzel, waarbij veel lucht werdt ontwikkeld, welke daarna door priestley voor zuivere lucht (Gaz Oxygéne) onder den naam van sedephlogiftifeerde lucht, erkent werdt. De heer ba yen zegt aan 't flot zijner Verhandeling over deeze waarneemingen : „ daaruit te moeten » be-  OEFENINGEN, 323 befluiten, dat in de Kwikkalk het Metaal des„ zelfs kalkvormigen toeftand geenszins van het verlies des Phlogiflons, maar van de naauwkeu,, rige verbinding der veerkrachtige vloeiftoffe heb> be .verkreegen, wier eigen gewigt de oorzaak van de vermeerdering der zwaarte zij, die men ,, in de nederploffels vindt, welke hij onderzogt ,, heeft (n)" Deeze merkwaardige proeve, getuigt de la me th er te, heeft den grond gelegd tot de geheele nieuwe leerftelling. Hij zegt: (0) „ Het ,, geene de heer ba yen van de Kwik gezegd „ heeft, werdt vervolgens op alle Metaalen, Zwa„ vel, Phosphorus en Kooien, toegepast, zooda,, nig, dat derzelver kalkvormigen toeftand niet „ aan het verlies des Phlogiflons, dat zij niet on„ dergaan hadden, ware toetefchrijven; maar aan haare naauwkeurige verbinding met de veerkrach„ tige vloeiftofFe, Q dat is de zuivere lucht, welke „ priestley getoond heeft, alleen vermogend ,, te zijn om het vuur te onderhouden} van wel„ ke ook de oorzaak van de vermeerdering der „zwaarte zij afteleiden , die hal es en andere „ Natuurönderzoekeren in de Metaalkalken (Oxides ,, metaïïiques), in het overblijfzel van den ver„ branden Phosphorus, of het Phosphoruszuur (Acide Phosphorique) hebben waargenomen; en „ dus (n) Journal de Pkyfique, Avril 1774. p. 295. (0) Obfervationsjur la Phyftque £>V. T. XXXIV. p. 26. 1739.  324 CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ dus konde men dit leerftelzel het fiakema van den heer ba yen noemen." Terwijl nu de heer de la metherie het leerftelzel van stahl's Phlogifton tegen de waarnee. ming van bayen, ook door priestley, scheele, lavoisier, en anderen bevestigd, trachtte te verdedigen; en zijne bewijsgronden daartoe wel ver van eene verëischte vastheid bezitten, verklaarde de hoogleeraar gr én daarna: „ ra 'I vervol» te zullen toonen, dat gedachte proe" ve, op welke hoofdzaaklijk de theorie der Anti. ' Phlogiftici fteune, valsch zij, indien dezelve met volkomen ver/che , of alvóórens in open vaten ge-loeide Kwikkalk (Oxide de Mercure) geno" men worde: en alleen dan agtervolge, wanneer " de Kwikkalk (praecipitaat^ vogtdeelen uit de " lucht hebbe ingezoogen (/>)." PenaoNov. 1791, fchreefde heer west rum b (één der ijverigfte en oordeelkundigfte aankleevers en verdedigers van httPhlogiftieque Leerftelzel; aan den heer c r é n , een brief over het Antiphlogifti* fche Leerftelfel; in welken hij zich, aangaande de Metaalkalken, dus uitdrukt: „ Met opzigt der MeL taalkalken die in 't vuur ontftaan zijn dat dezeiven volftrekt geen luchtbeginzel C volgens den " zin der Oxegenisten) bevatten , hebt gij veel " veid gewonnen. Jammer flechts, dat, hetgeene " sii zelf erïnnert, de vermeerdering van het abfo" iute gewigt der Metaalkalken, hier eene zoo „ iuic 50 }> moei- (V) GRés's Journal der Phftk, i7po.Heft. I f. 133-  Oefeningen. 325 ,, moeilijk te verklaarene zaak blijft, en voor eerst ,, zal blijven. Zij is terftbnd verklaard, als men si het Phlogifton negative zwaarte, of ten minften relative ligtheid, toefchrijve. Maar, ver- ,, fchoon mijne oprechtheid! — ik kan dit niet gelooven, en blijf nog mijn oud gevoelen, wegens ,, de waterbevatting der kalken, op nieuwe waarneemingën gegrond, aankleeven. Voor 't chene ik niet, dat hij eene menigte van levens- lucht (q) Aang. Werk, 1792, Heft. 13, f. 46. (r) Annales de Chemie, T. XI. p. 15.  3l6 CHEMISCHE EN PHYSISCHE lucht levere (Men zie mijn Handbucb der Chemie; § § 2,52, "73 r, maar van deezen geldt de ge„ volgtrekking even zoo weinig op den eedten , als van de Salpeterzuure Kalkaarde op de fcher. " pe Kalkaarde. Dit is het gevolg van de „ nieuwe ipraakverwarring , bij welke Oxide de „ Mercure rouge beiden betekent, de door enkel „ vuur bereidde,: en de met Salpeterzuur vervaar- „ digde Kwikkalk. Desniettegenstaande kart „ het zijn, dat de heer westrumb, en ik» „ dwaalden, en dat ook de in 't vuur op zich zelf „ gemaakte, verfche, roode Kwikkalk, bij derzel, ver herftelling, levenslucht oplevere; het kan „ zijn, dat bij onze proeven de lucht verdween , ' of, zoo als de heer van morts denkt , tot " water werdt. En juist hierom wenschte ik eene " naauwkeurige en voorzigtige herhaaling deezer " proeve, welke echter voorzeker niet zoo eenl vouwig en ligt (fmfle & factie ) is, als de heer barthollet wil; maar die tot de moeihjkZ fte en langwijligtte der ganfche Chemie be- ,, hoort Cs)" lk ben vemligt de hier op volgende gewigtige proefneeming' medetedeelen van den heer westuumb: jammer flechts, dat thans meer en meer zommige voorftanders van de twee tegenövergeftelde heerfchende leerbegrippen zich kunnen veroorloven, elkander met zulke fcherpe uitdrukkingen te beurijden, welke ter bevordering van het ö rijk (O Journ.der Phtfik, Heft. 14, P- 275»  OEFENINGEN. 327 rijk der weetenfchappen geenszins voordeelig kunnen geoordeeld worden. In de AJgemeine Lilteratur-Zeitung, van July , 1792> leezen wij het volgend, door den heet gr ér; gegeeven: Naricht voor Natuuronderzoek** ren en Scheikundigen: (Intellig. Bl. No. 83.) „De heer Recenjent van crell's Chemifche Annalen, in de A. L. Z. vorderde van mij eene hérhaaling der proeve, volgens welke ik, bij de herftelling (^8S/0) Van den Mercurius praecipitatusperfey door-enkel gloeijen, geene levenslucht verkreegen heb , dewijl de bevestiging van dezelve degeheele nieuwe theorie van het Oxygéne den bo. dem zoude inflaan. Zedert lang reeds zoude ik de herhaaling deezer proeve hebben ondernomen, bijaldien mijne bezigheden en betrekkingen mij hadden toegelaaten, het vervaardigen van het daartoe nodig praeparaat nogmaals te onderneemen, 't welk gelijk bekend is, tot de lahgwijligfte bewerkingen der Scheikunde behoord, waartoe niet flechts een arbeid van dagen, maar van maanden verëischt wordt; als men namenlijk dit produkt, in eene g». noegzaame hoeveelheid wil daarftellen. „ Daarenboven wist ik, dat meer andere Schei- kundigen, in wier geloofwaardigheid men volko. men berusten kan, met deezen arbeid bezig waren; en ik had dus reden van te hoopen, dat ik deeze mijne ontdekking eerlang door anderen bevestig zoude zien. " ,, Thans heb ik het genoegen, deeze bevesti pneumatifchen apparatus, volgens mijne opge* « geevene wijze, willen bewerken, zij alsdan ins» „ gelijks Water verkrijgen zullen, en wel bij den „ Zwavel een zuur — en bij den Phosphorus zuiver 9» Water. Deeze heeren mogen dan de goedheid „ hebben, om mij te zeggen, van waar hier het « Hydrogéne koome, 't welke ter vorming des Wa„ ters mer het in de Kalken voorönderltelde Oxygét, ne verëischt wordt. Want, om met den heer a Vad* (0 Heft. XVI, f. 29-24. % 1  331 chemische en physische „ van mons, op de aangehaalde plaats, te fpree» „ ken, moet deeze in de Kalken bevat wordende „ bafe de fair dephhgiftiqué zeker wel de bafe de „ Vair inflammable ontmoet zijn, vermits 'er anders „ geen Water ten voorfchijn zoude noch konde „ koomen. Doch misfchien koomt deeze bafis van „ het Gaz Hydrogène, uit de beleeming — of„ fchoon het lutum ellen ver verwijdert was, en „ naauwlijks warm werdt — voord! en vanwaar „ anders V Het glas met enkele onvermengde Kwik„ kalk, de Zwavel, de Phosphorus, de Metaal„ kalken zullen hetzelve toch niet opleveren? Gee„ ne van alle deeze ftoffen bevat immers Hydro>■> gér.eX „ Het Water van de proeve met Zwavel en de op „ zichzelve verkalkte Kwik is zuiver Vitriool- „ zuur; dat uit Zwavel en gemeene Kwik- „ kalk, Vitriool- en Salpeterzuur; — uit Zwavel „ en Bruinfteen, vlugtig Vitrioolzuur, enz, „ Uit Phosphorus en Metaalkalken is het zuiver, „ maar met gemeene Kwikkalk Salpeterzuur. Dit „ zal men zeer juist weeten te verklaaren; men „ zal zeggen: het Oxygéne der Kalk hebbe zich „ met Phosphorus en Zwavel tot zuuren verbon„ den, of dezelven geoxideert. Het zij zoo! Ik „ vraag flechts : van waar het Water, 't welk uit „ ioo greinen Zwavel en 4.00 greinen Bruinfteen „ genoegzaam 125 greinen bedraagt? Dit „ vooreerst ter proeve; in 't vervolg meer waar* „ neemingen," enz. Bij de mededeeling deezer waarneemingen van WES>  oefeningen. 333 westrumb door grén, in deszelfs Journal, laat laatstgemelde het volgende voorafgaan: Men weet, dat ik, ingevolge mijne waarneemingen, beweere, dat de in 't vuur bereidde Kwikkalk, of de Mercurius praecipitatus per fe (Oxide de Mercure rouge par le feu) als zij, zonder bijvoegzel, op zich zelve, door enkele gloeijing, tot levende Kwik, in verbinding met denpneumatiquen Apparatus, weder wordt herftéld, geen'zweem van levenslucht (Gaz Oxygéne) levere. Deeze ontdekking was, natuurlijk, de doodelijkfte flag voor het nieuweFranfche Leerftelzel van het Oxygéne. Want juist op de proeve van ba yen, dat de Kwikkalk op zich zelve, zonder bijvoegzel, door gloeijen , weder herftéld werdt, hadt men den voornaamlten grondflag tegen het Phlogifton gevestigd; en hieruit, dat {zich bij deeze herftelling de gedephlogi'tifeerde lucht ontwikkelde, wier hoeveelheid met de vóórige vermeerdering des gewigts in de Kwikkalk evenredig zij, het hoofdbewijs voor het aanweezen van de grondftoffe der gedephlogiftifcerde lucht (Oxygéne) in de Kwikkalk, en zooverder, volgens analogie, in alle Metaalkalken (Oxides Metalliques') afgeleid. Ingevolge daarvan beweerde men, darde bafis der levenslucht, of het Oxygéne, zich, geduurende de verkalking, met de Kwik verbinde, deeze in Kalk of Oxide verandere, en aldus derzelver gewigt vermeerdere; dat, bij de gloeijing van deeze Kalk , zich de warmteftoffe ( Calorique) weder met het Oxygéne verbinde; dit nu wéder, als levenslucht, of Gaz Oxygéne uittrede; en aldus werde Z 3 de  334 CHEMISCHE EN PHYSISCHE de Kwikkalk weder tot levende Kwik overge«' bragti „ Verder maakte men, volgens analogie, de gevolgtrekking, dat het dusdanig ook, omtrent alle Metaalkalken zij; met dit enkel onderfcheid, dat de fterke verbinding van het Oxygéne met de onedele Metaalen niet toelaate, om hetzelve, door enkele gloeijing, zonder bijvoeging, 'er weder uitte ontwikkelen. De ontdekking nu, dat de zuiver bereidde Kwikkalk, op zich zelve, bij derzelver herftelling in de gloeijing, geene levenslucht levere, moet volftrekt het ganfche leerftelzel van het Oxygéne omvér werpen, naardien van deeze Kalk de 11 uittrekking op alle de overige Metaalkalken, volgens analogie, gemaakt was; en hierom konde het niet misfen, dat de verdedigers van dat leerftelzel deeze bewerking zogten te loogchenen. Dan, ik zegge thans, met den heere westkdmb, ieder jn 't aangezigt, die beweerd, uit de door 't vuur bereidde Kwikkalk levenslucht te hebben verkreegen, dat hij niet deeze, maar de met Salpeterzuur bereidde roode Kwikkalk hebbe aangewendt. Van deeze kan men nochtans geene gevolgtrekking op de eerfte maaken. Slechts de met haar innerlijk verbondene deelen des Salpeterzuurs geeven, bij de gloeijing, de levenslucht, maar niet de Kalk op zich zelve. Vergeefs beroept men zich op scheele en priestley. Beide Mannen ftemmen toe, dat zij de gebezigde Kwikkalk niet zelv bereid, maar van anderen verkreegen hebben: de eerfte  OEFENINGEN. 33S eerfte van den heer gahn («), de laatfte van den heer cadet (V). Laater meldt scheele nog ééne proef met waare Kwikkalk (V) , welke hij met gefijld koper defliileerde, waarbij hij echter zegt, dat da lucht in den retort geheel niet zij veranderd geworden, en welke hij ook die met Salpeterzuur bereidde Kwikkalk tegenöverfteld. Dewijl b au m é hadt beweerd, dat de met Salpeterzuur veel ligter en onkostbaarer te bereidene zoogenaamde roode Pracipitaat volkomen met de in 't vuur op zich zelve bereidde roodeKwikkalk overcenkoome (V), zoo maakte men ook in 't minst geene zwaarigheid, de eerfie met vertrouwen ten bewijze der luchfïnhou» ding aantewenden fjy). „ Elke opilurpende aarde echter levert op deeze wijze, met Salpeterzuur behandeld, gedephlogiflifeerde Jucht, maar hoe zoude men daarvan een gevolg kunnen trekken, dat elke aarde op zich zelve, de bafis der gedephlogiflifeerde lucht bevatte ? Zoo zege- (u) Scheele von Luft und Feüer, Leipz. J782 f. 107, 5. 80. (v) Priestley's Verfuche und Beobachtungen über verfebiedene Theile derNaturlehre, B. I. f. 154, als ook: Verfuche und Beobachtungen über verfch. Gattungen von Luft, B. 2. f. 48. (w) Crell's Chemifche Annalen 1785. B. I. f. 155. (x) Chymie exp. fc? raifi T. 2, p. 410. 00 J. f. c0rv1nus Hijloria Aêris fattitiL At gent 1776. Exp. XXVII. «ïTHouET, in Arm. de Chemie. T. XI. p. 16. Z4  330" CHEMISCHE EN PHYSISCHE zegevierend dus de tot hier toe voorhanden zijnde werkdaaden, met de door Salpeterzuur gemaakte Kwikkalk, den verdedigers van het Oxygéne toefchij'nen, zoo neêrflagtig moet voor hen de bevestiging der proeve zijn, dat de waare en zuivere, dat is, de in 't vuur op zich zelve ontftaane Kwikkalk, geene gedephlogiftifeerde lucht, bij herftelling door gloeijen, op zich zelve, levert. De grondzuil van het leerftelzel valt, en met denzelven moet het ganfche ftelzel inftorten. Men zal ten eenigen tijde het vernuft van den Bouwmeester bewonderen , die hetzelve zoo veel fieraads wist te geeven, en be« klaagen dat het fundament bedriegelijk en onvast ware." Eindelijk ontving de heer g r é n van den heer westrumb een bericht, van nog nadere genomene proeven ; waarvan eerstgemelde ons dit uittrekzei heeft medegedeeld (z): „ Op den zevenden Ju',, ny heb ik de proef met 500 greinen Mercurius „ per fe calcinatus nogmaals herhaald, en geene „ lucht verkreegen. Ik hoop dat deeze dag, zoo „ als de eerfte Augustus, 1774, de geboortedag der Antiphlogijlifche Chemie was, derzelver fterf„ dag zij. Bij deeze proeve ftond de middenfte flesch in een bekoelend mengzel; ook hier ver„ kreeg ik water, hoewel geene 50 greinen, hoeda» „ nig ik, ingevolge de voorönderftelling, dat „ 90+10 verkalkende ftoffe ioo: greinen Kaik gee. ■>•> ven, (z) Journal der Phyflk, 1792. Heft XVII, f. 212.  OEFENINGEN. 33? „ ven, hadt moeten verkrijgen; maar nochtans zóó „ veel, namenlijk ai greinen, dat mijn gevoelen eene fteeds grootere zekerheid verkrijgt. Indien „ gij één mijner proeven geliefdet naar te maaken, „ dan verzoek ik u , de buis tusfchen den retort en „ de middenflescli niet in den eerden, maar den „ hals des retorts in de buis te bevestigen; anders blijft het water voor de buis flaan , en wordt door „ 't lutum aangetrokken. Ik heb buizen, welken ik „ daartoe laat bereiden; deezen zijn aan derzelver „ eene einde zóó wijd, dat de hals eenes retorts, „ benevens de kurk en het lutum, gevoeglijk 'er „ kan worden ingefchoven. „ De proef met Kwik van welke gij fpreekt («), „ heb ik ook verricht, en ze door fchudden in een' „ molen verkalkt. Hieruit verkreeg ik ook water. „ Deeze ontdekking, en de onderftelling: dat Water „ de verkalkende ftofFe zij, bewoog mij Kwik en „ Water, op dezelfde wijze, onderling te laaten fchudden: maar ik verkreeg, in vijftien weeken, „ geene tien greinen Kalk. Hieruit blijkt derhal. „ ven, dat het Water, als Water, niet verkalke, „ maar Hechts dan, wanneer het als levenslucht de Metaalen beroert, iets aan dezelven afgeeven, en „ uit hen iets aanneemen kan. ■ Uit de zwar- „ te, door fchudden der Kwik verkreegene Kalk; „ hoopte ik, door leenig gloeijen, rooden Prjeci- •>, piraat (a) De Heer cnéN hadt namenlijk bericht, de proef te zullen neemen, met den Aethiops Mercurii per fe, (Oxide de mercure noir dtre. ■ Z 5  33S CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ pitaat te verkrijgen; maar de proef is mij nog „ niet gelukt. „ De proeven met Metaalkalken en Zwavel zijn „ ook in deeze dagen herhaald, en leverden dezelf* „ de uitkomften op. De heterodoxe Scheikundigen „ zullen zeggen: dat het Water den Zwavel aan„ hange. Indien dit zoo was, dan moest^ meer „ Zwavel meer Water, of dezelfde hoeveelheid, „ met welke Kalk men hem ook vermenge, het „ zelfde gewigt Waters leveren. Maar 150 greinen „ geeven met 500 greinen Bruinfteen genoegzaam „ één dragmen; met joo greinen van den Mercur, „ praecipitatus per fe veel minder; en met 900 grei- nen verfche Zinkbloemen, die drie uuren ge« ,, gloeid waren, flechts van 8 tot 10 greinen; enz. „ Derhaiven koomt het Water niet uit den Zwavel, „ maar, — zoo het niet gevormd worde — uit de Metaalkalken. Even dusdanig is het ook met „ Phosphorus. Dit zijn ondertusfchen hagchelijke „ en hoogstgevaarlijke bewerkingen: de Phospho' M rus raakt ligt in vlam, als men niet, ten minften „ aanvanglijk, in 't waterbad arbeid, en alles „ fpringt met gevaar der bewerkers. ,, Gefmolten, gloeijend heet alcali caujlicum ,met „ gegloeide kooien, in een pneumatiek gefloten „ kolf, langzaam gegloeit, geeft brandbaare lucht, „ en luchtzuur - alcali; zeker weinig van de eer- fte, maar nochtans fteeds meer, dan de tegen„ partij kan aangenaam zijn." Nu blijft ons nog overig medetedeelen het volgende Naricht voor Natuurönderzoekeren en Schei' kun'  oefeningen. 339 kundige» , van den heer c. girtanner, geplaatst in de Algemeine Litaratur-Zeitung van Aug. 1792. p. 871. „ De heer Profesfor g r é n heeft in het Intell. Blat der A. L, Z. No. 83, eene zeer merkwaar. „ dige proef van den heer westrumb aange» „ voerd, en van mij, bij die gelegenheid gevor„ derd, den fterfdag van het nieuw fcheikundig „ ftelzel aantekondigen. „ Tk vind echter, na een zeer naauwkeurig on„ derzoek, dat het onvergeeflijk zoude zijn, in,, dien ik aan deezen eisch wilde voldoen. De „ aangevoerde proef immers van den heer wes„ trumb is zoo weinig ftrijdig met het Antiphlo»» gift'fche ftelzel, dat zij veeleer de waarheid van „ hetzelve handtastelijk bevestigd. „ Ter daarftelling van het door de lucht gezuurd „ rood Kwik. halfzuur (b), wordt een'Jangen tijd „ verëischt; het werktuig waarin die zuuring (Cal„ cinatie) gefchied , moet open zijn, opdat de „ lucht vrijen toegang hebbe; dit zijn beweezene „ waarheden. „ Nu tot de verklaaring: Niets is natuurlijker, „ dan dat zich in een werktuig, 't welk open is, „ en in een vertrek ftaat, daar aanhoudend eenige „ per- (b) Dat is, in de vrije lucht met het Oxygéne of zuurmaakend beginzel verëenigde, of geoxideerde Kwik, zonder eenig bijvoegzel; Mercurius per fe oxydatus, gewoonlijk Mercurius calcinatus per Je, of, oneigenlijk, Mercurius praecipitatus per fe genoemd.  chemïsche en physische „ perzoonen heên en weêr gaan , en 't welk maan„ den lang fio of n) in die gefteldheïd flaan blijft, zich meer of min ftof moet verzamelen. „ Dit ftof nu, dat in het bovenfte gedeelte van het „ werktuig, en vooral in deszelfs lange hals blijft „ hangen, vermengde zich met het roode Kwik„ halfzuur, toen hetzelve uit het glas werdt ge„ fchud; wanneer men nu vervolgens dit roode „ Kwik-halfzuur in een' retort aan een' fterkeren „ graad van warmte blootftelde, werdt dit bijge„ mengde ftof in zijne beginzelen ontleedt; de wa» „ terftoffe (Hydrogéne) van hetzelve werdt vrij, „ en verbond zich met.de zuurftoffe (Oxygéne) van het halfzuur (Oxide), en 'er ontftond wa„ terjAlles overëenkomflig de grondbeginzelen van " de AnfiphWgiflifeht Chemie; en daarentegen vol„ gens de grondftelBngen der Phlagiftifche Chemie „ onverklaarbaar. „ De heer grón zegt: De heer westrumb „ heeft deeze proef nog onder andere omftandigheZ den, met Kwikkalk en Phosphorus, met Kwik" kalk en Zwavel, en nog op andere manieren in 't werk gefield, en uitkomften waargenomen, weiken " doorgaans met het nieuwe ftelzel der Franfche '„ Scheikundigen ftrijdig zijn. Ik verzoek den „ heer oré n vergeeving, daar ik mij genoodzaakt 'l vinde, hem regt uit tegen te fpreeken; ik ben , zulks verpligt om der waarheid wille, en uit 'l liefde voor de weetenfchap. — ik vinde mij ver,; pligt ftaande te houden, dat juist het tegendeel " waar is, en dat de uitkomften van des heeren west-  OEFENINGEN. 341 „ westrumb's proeven zeer gunftig zijn voor „ het Antiphlogiftiek ftelzel. Hij fchreef mij, den 5) 1 Aug.: 900 deelen van het aan de lucht gezuurd „ rood Kwik ■ halfzuur, en 300 deelen Zwavel, gec 5) ven eenige druppen zwaar en rein Zwavelzuur. „ Hier immers ziet men duidelijk , hoe zich de zuurftofFe des rooden Kwik-halfzuurs met den „ Zwavel verëenigd, en Zwavelzuur zamenftelt; „ hier ziet men duidelijk, dat het rood Kwik-half„ zuur, zuurftoffe ( Oxygéne), en geenszins water „ bevat; de eene proef dus van den heer west- RtfiiB verklaart en wederlegt de andere. „ De heer g r é n mag derhaiven, zonder de „ minfte bedenking, zijn pofttif zwaar Phlogifton, „ aan eene altoosduurende vergetenheid overgee„ ven, even zoo als hij zich reeds genoodzaakt „ heeft gezien, zijn negatif zwaar Phlogifton te „ doen. Een zoo vast gegrond ftelfel als het An„ tiphlogiflifche is, 't welke op veele honderden „ proeven rust, laat zich niet zoo ligt door één „ enkele proef om ver werpen. Het zal bellaan, „ gefteld al dat men mogt fchijnen uit het zwarte ,3 Kwik - halfzuur Water te kunnen verkrijgen." Göttingen, 42 Aug. 1792. chr. g1rtanner. Zie daar, zoo ik meene, eene getrouwe voordragt wegens de onderfcheiden leerftelzels en begrippen, aangaande de verkalking of oxideering en wederherftelling of reduSlio der Metaalen ; — en tevens eene aanëengefchakelde opgave van de merkwaar.  S4'2 CHEMISCHE EN PHYSlsClJË waardigfte onderfcheidene proeven, verrichtingen» en verklaaringen, aangaande dit onderwerp van tijd tot tijd verfcheenen; in vertrouwen hierdoor mijnen Scheikundigen Landgenooten van nut te zijn, en vooral min ervaarenen in (laat te {tellen, om zich van deezen thans zoo belangrijk gevoerd wordenden twist duidelijke begrippen te kunnen vormen; zal ik ook in mijn volgend ftuk, eenige nog laater, en zeer onlangs verfcheenen bijdraagen, tot dit onderwerp rechtltreeks behoorende, voor welken ik thans geene plaats kan inruimen, mededeelen; voornamenlijk die van peschier, klaproth, HERMBSTËDT, WESTRUMB en GRé». Niets dan tot bevordering der waarheid, naar mijn vermogen, trachtende medetewerken, zal ik in geen gebreke blijven, al het merkwaardige en weetenswaardige, 't welke ons aangaande het verhan. deld onderwerp ,in 't vervolg, nog mogt bekend worden, ten fpoediglten medetedeelen, en, als vervolgen, of bijdraagen, tot deeze Verhandeling, aan dezelve te verbinden. Tot dit einde zal ik ook met genoegen en erkentenis plaats geeven, aan alle zoodanige oordeelkundige bedenkingen en proeven , welken men mij, tot hetzelfde doelëinde, mogt gelieven te doen toekoomen ; onverfchillig voor welk leerftelzel derzelver fchrifveren pleiten. Ik kan ondertusfchen niet nalaaten, deezen wensch te uiten, dat, bijaldien de onbetwistbaare waarheid aan de zijde der Antiphlogiftici zijn mogt, wij dan eerlang de proeven van den heer west* rdmb op dugtiger gronden mogen wederlegd zien, dan  oefeningen. 343 dan mij voorkoomt door den heer girtanner verricht te zijn. Ik vinde mij ook verpligt deezen, laaiden te verzekeren , dat hij, zeer ten onrechte, van den heer gRén zegt: ,, dat deeze zijn nega„ tif zwaar Phlogifton aan de vergetelheid hebbe „ overgegeeven." De heer girtanner immers behoorde het tegenövergetlelde niet onbekend te zijn, indien hij flechts, meer dan vlugtig, die letzte Erkldrung über dieNegative fchwere des' Phlogifton s van den heerGRéN Cc) hadt geleezen; en, of dit niet genoeg ware, zoo kon 'er desaangaande bij hem geene twijfeling overig blijven, na de nog laatere verklaaring van den heer grén hieromtrent, welke dus luidt ( d): „ Ik betuige dat ik niet begrijp, hoe alle Recenfenten van mijn Journal, in hunne aankondingen van hetzelve, voor zoo verre die onder mijn oog zijn gekoomen, hebben kunnen beweeren, dat ik het gevoelen wegens de negative zwaarte des Phlogiftons hebbe herroepen; daar ik nochtans bij mijn penneflrijd met den heer maijer hem flechts de formula, hoedanig de negative zwaarte des Phlogiflons de pofltive andere ligchaamsdeelen kunne verminderen, toeftond, en de mijne terug nam; maar ik zeide uitdruklijk, dat ik, mij niet vermceijende over de verklaaring, de ftelling: dat het Phlogi. fton, door deszelfs intreding, het gewigt van andere Hoffelijke deelen vermindere, en dat deszelfs uit- (O Journal der'Pkyftk, 1790. Heft. V, f. 198—200. (O 1792- Heft. XIII, f. 50, 51.  344 CHEMISCHE EN PHYSISCHE uittreding zulks vermeerdere, als eene ondervinden lijke ftellüig behiel. Volgens -mijn oordeel moet men eerst, alëer men mij bondig kan wederleggen, op den weg der crvaarenis door proeven met de pendule, daadlijk bepaalen, of ftoffen van verfchcidene gehalten aan Phlogifton en Warmteftoffe in der daad even fpoedig vallen. Deeze proeven zijn geenszins reeds gemaakt; want die, welke door 'huygens, newton, graham, mairan en b ou Q ü e r, met de pendule zijn in 't werk gefield, en die mij door den hooglceraar heidenburg zijn tegengeworpen, kunnen in 't minfte iets voor deeze ftelling bewijzen, hoe onfchatbaar zij ook voor 't overige, in andere befchouwingen, zijn. Indien ze tot bewijzen zullen dienen, dan moeten de onderfcheidene pendulen alleen uit ftoffen van eenerleijën aart beftaan; en alsdan eerst zoude men kunnen bepaalen, of pendulen uk phloPiftique of met pblogiftique, met meerder of minder brandftoffe beladene ftoffe, bij gelijke lengte, bij gelijken omtrek en gewigt, en bij gelijke digtheid, temperatuur en veêrkragt der lucht, even fpoedig flingeren (fchwingen). Vóór en alëer dit beflischt is, geloove ik thans zelfs niet meer aan den regel: dat alle ligchaamen op zich zelve even zwaar zijn, of gelijken fpoed bij derzelver val hebben Cook wanneer de tegenftand der lucht met aanweezig was> Dan, ik had dit zeker niet moeten zeggen, om andermaal niet in de verdenking van eene zeer groote ketterij te koomen, van welke ik thans weder zoo taamlijk fcheene vrij te zijn; want  OEFENINGEN. 345 want ook in de Natuurkunde heerscht onverdraagzaamheid» zoo dra het op voorwerpen van geloof aankoomt. Voor 't overige zal ik wij wel wagten, mij dienaangaande in fpeculative en enkel theoretifche verfchillen intelaaten, als welken de zaak van welke hier geiproken wordt, niet kunnen beflisfchen." —— Ook kan ik niet voorbij te erinneren, dat bijaldien men, met zekerheid, gevolgen wil trekken van de gedraaging eener echte Mercurius praecipitatus per fe, men dan geene behoord te vertrouwen , dan die men zelf bereid heeft; of ten minften van welks juiste bereiding, op zich zelve , men zich volkomen kan overtuigd achten. Zelfs de heer hermbstadt immers, een der ijverigfte verdedigers van het Lavoijieriaanfche leerftelzel, fchroomt niet met grCn te erkennen, dat de bereiding van den Merc, praec. per fe een ten uiterften langwijligen arbeid zij; ook zegt hij, dat de (zoogenaamde.) op zich zelf verkalkte Kwik, welke uit Engeland koomt, voorzeker door middel van falpeterzuur bereid, en flechts door een' zeer hoogen graad van hette, welke in ftaat is een gedeelte levenslucht 'er uit te ontbinden, ten deele gefublimeerd worde. Deeze verklaaring, niettegenftaande hij vervolgens hieromtrent gunftiger bericht uit Londen verkreeg, verbiedt te meer, in eene zaak van dit gewigt, alle ligtgeloo'vigheid! Immers mag men hier vraagen: waarom geeft ons de heer hermbstëdt den naam van zijn berichtgeever niet op? waaröm ontvangen Duitfche Scheikundigen (bij II. deel. Aa ons  34Ö CHEMISCHE EN PHYSISCHE ons is dezelve ook voorhanden en aangewendt) de Merc. praec. per fe uit Engeland? zij, die zich gewis niet beneden de Engelfcbe Scheikundigen rekenen?— of is deeze moeilijke bewerking in En. geland minder lastig en langwijüg dan bij andere natiën?,— Eene eigene bereiding van den Mercurius caicinatus per fe verdient alleen, tot zulk eene aangelegene proeve, het vertrouwen van den waarheidzoeker. Dat toch door lieden, en voornamenlijk door mannen van erkende talenten, welken naar één algemeen doel ftreeven, om de kennis der natuur te vermeerderen, aan eene geftrenge, van vooröordeelen bevrijde, waarheidliefde, heuschheid en befcheidenheid tevens meer mogten verbonden wor. den! Amfterdam jfanucry, 1793, VEE.-  oefeningen. 347 verhandeling over de bereidingen van het acidum phosphoricum en phosphoreum , met , waarneemingen over de soda phosphoata ( * door den heer b. pelletier. D e beroemde mar g gr af is, zoo als ik ge. loof, de eerfte geweest, die ons geleerd heeft, dat men uit den Phosphorus, door hulp der verbranding, een bijzonder Zuur trekken konde, waar van hij ons veele van deszelfs eigenfchappen heeft leeren kennen. Zie hier welke de inrichting was van het toeftel, van welken marggraf zich bediende om deeze verbranding te doen: Hij deedt omtrent één once Phosphorus in een hol glas; hij plaatfte vervolgens dit glas in een' mortier, insgelijks van glas, en boven over deezen mortier ftelde hij een' glazen kromhals, met een' helm en een' ontvanger voorzien , de bodem van den kromhals was doorboord, zoodanig dat 'er eene opening gelaaten werdt, van bijna vier duimen. De (*) Phosphoricq-zuur, en Phosphorus-zuur, en met Phosphoricq-zuur verzadigd Mijnftoffelijk Loogzout. Aa 2  34-8 CHEMISCHE EN PHYSISCHE De roedel, dus gefchikt zijnde, zoo begon hij den mortier, door middel van een klein komfoir te verwarmen; • ■ de hette deelde zich mede aan het holle glas , waarop de Phosphorus geplaatst was; — deeze werdt alsdan vloeibaar, en wierp van deszelfs oppervlakte kleine vonkjens; — vervolgens zag men kleine ureeken vuurs, even gelijk blikfemftraalen, en bijna in 't eigen oogenblik ontbrandde het geheel, en bleef bij aanhoudendheid, zonder tusfchenpoozing, branden. Het overfchot van deeze verbranding was het Zuur, een zamenftellend deel van den Phosphorus. 'Et gebeurd zomtijds bij deeze bewerking eene losbarfting, welke dan het toedel doet in ftukken fpringen. — Men begrijpt van zelve, dat, uit dien hoofde, hetzelve in 't geheel niet in 't algemeen gebezigd wordt. In Maart 1777 das de heer lavoisier der Academie eene verhandeling voor, over de verbranding van den Phosphorus, en over de daarftelling van deszelfs Zuur. — Het is in die verhandeling, daar hij ons leert, dat de Phosphorus, bij deszelfs vei branding, zich met het gedeelte zuivere lucht, dat in den dampkring aanweezig was, verbond; en dat deeze verbinding gefchiedde in de evenredigheden van één grein Phosphorus te» gens één en één half grein zuivere lucht. Hij leerde ons nog daarenboven, dat de Phosphorus ia de dampkringslucht niet brandde, dan uit hoofde en in reede der zuivere lucht, welke zich daarin bevond, en dat de.verbranding ophield, zoodra als de zuivere lucht geheel was opgenomen. De heer LA-  OEFENINGEN. 349 lavoisier gelooft thans dat de Phosphorus, bij deszelfs verbranding, twee en een half maaien deszelfs eigen gewigt aan zuivere lucht opneeme. In April, 1777, ftelde de heer sage een nieuw middel voor , om het Phosphoruszuur te bereiden. — De verhandeling welke hij over dit onderwerp gegeeven heeft, is gedrukt in de verzamelde ftukken der Academie, van den jaare i7?lo. Ten einde de bewerking van den heer sage, in. alle derzelver naauwkeurigheid te doen kennen, gaa ik dezelve vernaaien, zoodanig als dat medelid der Academie ons die zelf heeft opgegeeven. „ Om, door den weg der fmelting of vloeibaar„ wording , het Phosphoruszuur te verkrijgen , „ plaatze ik eenige cylinders (van Phosphorus') langs „ de wanden van een' trechter^ waarvan het uiteinde in een vies ontvangen wordt; ik bedek den mond van den trechter met een'Siélm; ik ,, draag zorg van in het midden des trechters eene „ dunne barometerpijp te plaatzen, om voor de „ lucht in de fles, welke door het Phosphoruszuur „ verplaatst wordt, ten doortogt te dienen. ■ „ Ik heb ondervonden, dat wanneer ik deeze voor,, zorge niet gebruikte, de Phosphorus alsdan in , het toeftel begon te fmelten, en zich met eene „ losbarsting ontvlamde, wanneer flechts de ther,, mometer van den heer reaumor (63 a 64 van „ Fahr) op vijftien graaden was, terwijl in de„ zelfde temperatuur Phosphorus-cylinders, wel„ ken in een beflooten buisje waren gedaan, noch j, fmolten noch ontbrandden. — Eén once PhosAa 3 plio-  35° CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ phorus levert, cioor de vloeibaarwording, drie „ oneen Phosphoruszuur." In Maart, 1780, ftelde de heer lavoisier de ontleeding van den Phosphorus door middel van Salpeterzuur voor, als eene wijze, die minder kostbaar, en veel vaardiger zij, om het Phosphoruszuur te kunnen verkrijgen. In May, 1785, heb ik aan de Academie eene verhandeling voorgeleezen, in welke ik heb doen zien, dat men den Phosphorus in Phosphoruszuur konde doen veranderen, door den Phosphorus onder water te laaten branden; ik ftelde, om deeze verbranding te bewerkllelligen, voor, om den Phosphorus in kookend water vloeibaar of gefmolten te houden, en daarin, in plaats van gewoone dampkringslucht, het geoxygeneerde Zeezoutzuure gaz, of wel zuivere lucht zelve, te laaten overgaan. De laatfte bewerking van den heer lavoisier en die welke ik zoo even aan de hand gegeeven hebbe, leveren het Zuur van den Phosphorus in den ftaat van Fhosphotïcq-Zaur (Acidum Phosphoricum) ; echter zijn 'er gevallen waarin men het Phosphoruszuur (Acidum Phosphoreum) nodig heeft; en daar de bewerking van den heer sage, hetzelve in deezen laatfteri ftaat oplevert, zoo heb ik gedacht, dat het voordeelig zijn zoude, de middelen te vinden om het in gebruik te kunnen brengen, zonder voor de losbarsting te vreezen te hebben, waarvan de heer sage gewag maakt. Gelijke voorvallen zijn ook nog volgens mijne zekere bewustheid gebeurt, aan zeer veele Scheikun-  oefeningen. 35Ï kundigcn, offchoon zij zelfs de behoedmiddelen, door den heer sage aan de hand gegeeven, in acht namen. Men kan dezelve niet vermijden, dan door op den trechter niet meer dan één of twee pijpjens Phosphorus te plaatzen; men moet3desniet* tegenftaande, bekennen, dat het toeftel van den heer sage eene der vernuftigtst uitgedachte en van de allergrootfte eenvoudigheid is. Gelegenheid gehad hebbende, om menigmaalen het Phosphoruszuur t volgens deeze laatfte bewerking, te bereiden, zoo heb ik waargenomen, dat wanneer ik verfcheidene pijpjens Phosphorus in den trechter deed, 'er alsdan eene groote opflorping van lucht gebeurde, waarvan het vrij geworden beginzel van warmte (Calorique) de ontvlamming^van den Phosphorus bepaald , noodwendig daarftelt. — Ik heb reeds zedert langen tijd eene vermeerdering aan het toeftel van den heer sage gemaakt, welke hetzelve echter uit dien hoofde niet zeer veel meer zaamgefteld doet zijn; doch welke mij toelaat om eene • groote hoeveelheid Phosphorus te gelijk ter proefneeming te bezigen ; zonder dat ik echter noch. voor ontvlamming noch voor losbarsting hebbe te vreezen. Ik heb deeze waarneeming gevoegd bij de verhandeling, welke ik aan de Academie heb voorgelee* zen, in den jaare 1785; doch dit bijvoegzel is nog niet openbaar gemaakt geworden: — de waarneeming is echter in het handfehrift aanweezig, hetwelk ik in handen van den geheimfchrijver voor de gedenkftukken der Academie gelaaten hebbe. Aa 4 Daar  352 CHEMISCHE EN PHYSISCHE Daar het Phosphoruszuur meenigvuldig in de geneeskunde begint gebezigd te worden, zoo ben ik door verfcheidene perzoonen uitgenodigd, om het Toeftel, waarvan ik mij bediene om hetzelve te bereiden, algemeen bekend te maaken («). Wat de befchrijving van de bewerking aangaat, ik gaa dezelve mededeelen, zoodanig als ik dezelve ingelast heb in de verhandeling, waarvan ik reeds gefproken heb. „ Ik ben ook daarin gedaagd, om, volgens de ., bewerking van den heer sage, eene groote hoe„ veelheid Phosphoreus-zuur te bereiden, met dit „ onderfcheid, dat ik ieder' cylindertje Phosphorus „ in een kleine glazen buis doe, waarvan het on„ derfte uiteinde trechterswijze geflooten is, met ,, eene flechts kleine opening, om de kleine druppen van het Phospboreus - zuur, 't welke voordge„ bragt wordt, te laaten dóórloopen. Ik heb om,, trent veertig buisjens, welke iederéén' enkelen „ cylinder Phosphorus in zich bevatten, en alle „ deeze buisjes worden in een' grooten trechter „ gelegd, welke boven een groot drinkglas ge„ plaatst is;ik zet dit toeftel op een' fchotel, waarin ik de voorzorg gebruike van water te doen, ten einde beftendig eene vochtige lucht te heb,, ben, welke de ontleeding of onmerkbaare ver„ branding van den Phosphorus zeer veel verhaast, — ik bedek het toeftel met eene klok, „ om (a) Men zie eene juiste afbeelding van hetzelve in de bijgevoegde Plaat.    OEFENINGEN. 353 om hetzelve voor ftof te bewaaren; doch met „ eene klok, welke met een pijp doorboord is, ,, om de buitenlucht toetelaaten van daar in te „ kunnen treeden, en die geene te hernieuwen, waarvan het gedeelte zuivere lucht is opgeilorpt „ geworden; en indien het al eens gebeurde, dat „ de ontleeding van den Phosphorus al te fchielijk „ voordging, gelijk zulks zomtijds in den aanvang der bewerking plaats heeft, zoo fluite ik de zij,, delingfche openingen der klok toe; — en daar „ de Phosphorus al de zuivere lucht, welke in de„ zelve klok bevat was, heeft opgeilorpt, zoo „ blijft 'er niets anders dan ftiklucht (Azóte ) of ,, onzuivere lucht, over, welke niet langer ge„ fchiktis, noch voor de verbranding, noch voor ,, de verzuuring van den Phosphorus: Ik laat „ het toeftel eene wijle gefloten, tot dat zich de „ temperatuur deszelven in evenwigt heifteld heeft „ met die van de dampkringslucht; alsdan ontfluit „ ik wederom de openingen van de klok, om aan „ de lucht, welke daarin opgeflooten is, vrij te „ laaten van zich te vernieuwen. ,, Het zuur door deeze bewerking verkreegen, ,, is zeer verfchillende van dat, 't welke men ver,, krijgt door den Phosphorus met het zwakke Sal„ peterzuur (Acide nitreux) te behandelen. Dit ,, laatfte is in de nieuwe Naamlijst (nomenclature) „ beftempeld met den naam van Acide Phoiphorique „ of Phosphoricq-zuur; het eerfte, of dat hetwelke „ door vloeibaarwording (per deliquhtm ) verkree„ gen wordt, is beftempeld met den naam van Aa 5 -j acide  35| CHEMISCHE E>ï PHYSISCHE „ acide Phospboreux of Pbospboreus zuur. —. Het» s, zelve kan zich inderdaad met eene veel grootere hoeveelheid zuivere lucht verëenigen, en door „ het te verwarmen fevert hetzelve gaz hydrogê- xe pbosphoré ,gephosphorelceerde ontvlambaare ,, lucht; op." De Phosphorus levert dus een Zuur op onder twee zeer onderfcheidene gelteldheden : Ik boude mij thans bezig met derzelver verbindtenis. fen met verfchillende grondlaagen of bafis naar te gaan; en ik zal daarvan in eene bijzondere verhandeling nader vcrflag geeven. Men kan Pbosphoricq -zuur ( Acide Pbospborique") bereiden, door middel van het Pbospboreus - zuur (Acide Phospboreux) , met Salpeterzuur (Acide Nitrique), of met zuurilofTe overlaaden Zeezoutzuur ( Acide Muriatique Oxygéne) te vereenigen. —— Men moet vervolgens het vogt uitdampen, om het weinigje Salpeterlucht (gaz Nitreux) en het overvloedige Salpeterzuur (Acide Niirique), welken met het Pbosphoricq -zuur verëenigd blijven, indien men het Pbospboreus-zuur met het Salpeterzuur behandeld heeft, aftefcheiden ; of wel om het Zeezoutzuur aftefcheiden, 't welke met het Pbosphoricq -zuur vermengd blijft, indien het is dat men het Pbospboreus -zuuv met het met zuurftof overlnadene Zeezoutzuur behandeld heeft. Ik heb reeds genoegzaame werkdaaden voor mij, om mij overtuigend te doen gelooven, dat de Geneeskunde en de verfchillende Kunften hun voordeel zullen trekken van zeer veele der voordbrengzelen van  oefeningen. 355 van die verëenigingen. Ik zal mij, Voor dit oogenblik bepaalen, om flechts dat voordbrengzel aantehaalen, hetwelke men verkrijgt van het Phosphoricq-zuur, verëenigd met het mijnftoffelijk loogzout. Dit nieuwe zout, beftempeld met den naam van Phosphate de Soude wordt met een gunftig gevolg , als een buikzuiverend middel, gegeeven ; en ik geloof, volgens verfcheidene proefneemingen, welke ik bewerkftelligd heb, dat men hetzelve bezigen kan tot het fpldeeren van metaalen , in plaats van den Borax , welke tegenswoordig zeer duur is, en waarvan men vermoeden kan, dat de hooge prijs fteeds zal blijven voordduuren, om dat wij verplicht zijn den zei ven buiten 's lands*vz» vreemden te haaien;—* in plaats dat wij met zeer goe- • de rekening het Phosphate de Soude bereiden kunnen , vooral dan, wanneer de Soda , ( verftaa Alcali minerale) verkreegen uit de ontleeding van het Zeezout, in den koophandel in overvloed zal voorhanden zijn, gelijk men ons hetzelve doet hoopen. Het Phosphoricq • glas, tot een zeer fijn poeder gemaakt, kan ook tot de foldeering van het zilver ge-" bezigd worden; ik heb door den heer tugot, wiens bijzondere begaafdheden in de beoefening van deeze kunst zeer wel bekend zijn , 'er de proef van laaten neemen. De heeren exschaquet en struve hebben, in de gedachten, waarin dezelven zijn, dat het Boraxzuur zij zaamengefteld met het Phospho* ricq-zmu; verfchillende verëenigingen met dit laatfte zuur gepoogd te bewerkftelligen, en zij hebben voor-  CHEMISCHE EN PHYSISCHE voorgefteld, om verfcheidene der uitkomften, wei» ken zij in hunne proefneemingen verkreegen hebben, in de plaats van den Borax te bezigen; maar ik geloof, dat het zeer veel meer bezuinigend en fpaarzaam zijn zal, om van het Phosphate de Soude gebruik te maaken, waarvan de bereiding en eenvoudig en zeer gemaklijk is (b >. Het Phosphate de Soude heeft zeer veele eigenfchappen van den Borax. Hetzelve is zeer ligt fmeltbaar in water, van eene aangenaame fmaak, en, offchoon allervolkoomendst verzadigd , maakt hetzelve de fyroop van violen groen; .— deszelfs meest gewoone kryftallifatie is die van eene feheeve, gelijkzijdige, langwerpige ruit, (Paralk lipipede rhomboidal'), waarvan de hoeken zomtijds afgeknot zijn. Dit Zout vertoont zich ook onder de gedaante van rhomboidale en driekant-zuilige krystallen; — eindelijk, hetzelve biedt eene oneindige reeks van verfcheidenheden aan, welke het der moeite waardig zoude zijn omftandiger te befchrijven. — Ik heb ook krystalfchietingen van het Phosphate de Soude verkreegen , onder de gedaante van kleine plaatachtige krijstallen, welken zeer veel geleeken naar het Sal (6) De heer cadet heeft ook in eene verhandeling , onder die van de Academie in 't jaar 1780 gedrukt, aangekondigd , dat het Zout uit de verëeniging van de Soda en het Phosphoricq«zuur ontftaande, even gelijk de Borax, tot zekere foldeeringen konde dienstbaar zijn. —  OEFENINGEN. 357. Sal fedativum. In deezen laatften ftaat fcheen hetzelve mij echter niet van het gewoone Phosphate de Soude te verfchillen. Het is zeer doorfchijnende, maar aan de lucht blootgefteld zijnde, laat hetzelve niet naa weldra wit en ondoorfchijnend te worden; de krystallen behouden desniettegenftaande derzelver gedaante, en genoegzaame vastigheid, in, onderfcheiding van zeer veel zouten, welken, terwijl zij het kristallizeer- water verliezen, te gelijk meelachtig worden. Het Phosphate dé Soude bevat veel krystallizeer-water; hetwelk maakt, dat hetzelve, bij eene maatige en zagte warmte, vloeibaar wordt. —- Indien men hetzelve aan eene fterkere hette blootfteld, zoo wordt hetzelve ondoorfchijnend, en gaat tot een' glasachtigen ftaat over; het geeft alsdan een glas, 't welk van een melkachtig wit is. Bij de blaaspijp beproefd wordende, zoo begint hetzelve vloeibaar te 'worden; vervolgens gaat het tot een' witten en vast zaamgepakten ftaat over; en het eindigd met een klein glasachtig bolletje te geeven, 't welk, zoo lang het gefmolten is, zich doorfchijnend vertoont. — Dit kleine bolletje wordt ondoorfchijnend terwijl het bekoeld, en hetzelve neemt alsdan eene veelhoekige figuur aan. Het Phosphate de Soude (met Phosphoricq-zuur verzadigd mynst. loogzout) gedraagd zich ten deezen opzichte even gelijk het Phosphate de plomb (met lood verëenigd Pbosphoricq-zum). — Ik had reeds voor Jan- -  358 CHEMISCHE EN PHYSISCHE langen tijd, gelijkfoortige veelhoeken in de overbiiji'zels van vericheidene deftillaties van den Phosphorus waargenomen: en ik bewaar nog van dezelven in mijne kunst-verzameling. — Voorgeleezen bij' de Academie der IVeetenfchappen teParys, in February, 1792. AAN»  oefeningen. 359 aanleiding, om phosphorus uit urin spoediger en onkostbaarer te bereiden, dan uit beenderen; door den heer giobert. Volgens de wijze van scheele en gahn, kon de Phosphorus ligter en beter bereid worden , dan. uit Urin. Ondertusfchen was door hunne opgave het ganfche voorwerp nog niet uitgeput: de verrichtingen in de Chemie zijn onderling zoo naauwkeurig verbonden, dat iedere fchrede ons weder tot eene nieuwe geleidt; en de geringfte ontdekking brengt ons verder tot nuttige en gewigtige waarheden. Een nieuw bewijs hiervan levert mijne aanleiding, volgens welke men meer Phosphorus, én wel onkostbaarer, eenvoudiger, en zoo fpoedig bereiden kunne, dat men denzelven inéén dag, — en, in geringe hoeveelheid, binnen weinig uuren kan verkrijgen. De verdienftelijke marggraf ontdekte het eerite, dat een bijvoegzel van hoornlood, de hoeveelheid van den Phosphorus vermeerdere s hoewel hij erkent daarvan de oorzaak niet te weeten. De Franfcne Scheikundigen, voornamenlijk de heer de La metherie, ontdekten het eerst, bij ver. volg, de ontleeding van de Phosphorus. zuure Soda (Soda Phosphorata) door middel der dubbele ver- wand-  %6o CHEMISCHE EN PHYSISCHE wandfchap, door hoornlood O), terwijl 'er Zout. zuure Soda en Ammoniakzout, en, aan den anderen kant Phosphorus - zuur lood ontftaat, 't welk door koolenltof weder ontleed wordt. Nu was de vraag, of ook dit, door den natten weg, en bloot metUrin, zonder lastig uitdampen, gebeuren, het phosphorus-zuure lood, als onoplosbaar, nedervallen, en dus al het in den Urin voorhanden zijnde Phosphorus-zuur aanneemen zoude: eene zeer natuurlijke vermoeding, waarop tot hiertoe echter nog geen Scheikundige is bedacht geweest. Ik vond bij proefneemingen met Phosphoruszuur, uit beenderen, dat het de loodftoffe aan het azijn- en falpeterzuur ontneemt, en, uit hoofde der onoplosbaarheid, 'er zich voords mede nederploft (■*)■ Natuurlijkerwijze moest de ontleeding nog gemakkelijker door de dubbele verwandfchap wo&rden; hieröai poogde ik de Phosphorus-zuure middenzouten des Urins, door loodfuiker te ontleeden. Toen ik op het verkreegene nederplofzel vitrioolzuur goot, het mengzel met water verdunde dóórzijgde, en voords met vlugtig loogzout verzadigde, hadden de gevormde kristallen alle ° eigen- (O Reeds vóór de Franfche Scheikundigen, zegt de heer crell, was dit door den heer black m Edenburk en ook door den eerstgenoemden verricht. ( ) Die proeven waren bewerklïelligd, om de hoeveelhid anhe Phosphoruszuur, in onderfche.den veilteende mosfelfche.pen, in den omtrek van Tunn, te bepaalen. Mem, de Turin. T. IV.  oefeningen. 361 Eigenfchappen van het natuurlijk urinzout. Het overblijfzel op het filtrum was loodvitriool. Verdere foortgelijke proeven toonden mij, dat, bij de vermenging van den loodfuiker en urin , het nederplofzel niet enkel Phosphoruszuur lood, maar ook eenige loodkalk bevattede: deeze kwam ten voorfchijn, naardien de loodfuiker zich gedeeltelijk door enkel water ontleed; men koomt dit vóór, als men 'er wat overvloedig zuur bij doet. Eene foort* gelijke ontleeding volgt door falpeterzuur-lood. Hetzelfde heeft plaats door bijmenging van den zinkvitriool met urin, edoch deeze is tot de berei* ding van Phosphorus niet zeer dienltig: want, hoewel men, gelijk de heer crell toonde, Phosphorus verkrijge, zoo verbindt zich dezelve nochtans terdond met den herdelden en uitgefcheiden zink, en van den eerden gaat 'er weinig in den ontvanger over. Even zoodanig verkrijgt men ook uit urin en falpeterzuure - kwik, flechts een' met kwik verbondenen, onzuiveren Phosphorus» Meer metaalöplosfingen gaven met urin-nederplofzels ook Phosphorus; edoch geene is zoo min kostbaar dan die van lood. — Hiertoe behoeft de urin niet te rotten, de verfche is integendeel beter. Men neemt eene willekeurige hoeveelheid urin, die van paarden is genoegzaam even zoo goed als van menfchen. Het fchijnt ook onverfchillig of dezelven van kranken of gezonden zij; zelfs van de urin van een' aan watervrees lijdenden, verkreeg ik even zoo veel nederplofzel, als van andere. Men giet het reeds te vóóren bereidde falpeterzuur-lood II. deel. Bb voor  S&1 CHEMISCHS EN PHYSISCHE voor en na in de urin, tot 'er geene aanmerkelijke nederploffing meer plaats heeft; nu verdunt men het mengzel (uit hoofde van de extracttieve ftoffe der urin) genoegzaam, en giet het op een linnen doek; uit het overblijfzel maakt men eene deeg met koolenftof, (waartoe, volgens pelletier, de bakkerskoolen 't beste zijn) droogt dezelve in eene ijzeren, of liever, in eene koperen pan, en deftilleert ze vervolgens uit een' kromhals. In den beginne gaat 'er eenigen olieachtigen uringeest over; en voords eenige brandige olie, dewijl men het Phosphoruszuure-lood niet geheel van de urin kan bevrijden. Zoo dra 'er geené olie meer koomt, verandert men den ontvanger voor een' anderen met water gevulden, en verfterkt het vuur aanmerkelijk. De Phosphorus vertoont zich zomtijds reeds na een half uur, en men kan ligtelijk in agt uuren twaalf of veertien oneen Phosphorus verkrijgen: want deeze Phosphorus fchijnt mij toe een minder hevig vuur te behoeven, dan die uit beenderen. In ftede van het falpeterzuure - lood , kan men zich van den zoo laag in prijs zijnde loodfuiker bedienen; maar dan moet men het mengzel eenige uuren digereeren, en 'er ook nog een weinig azijn* zuur bijdoen. De hoeveelheid des te verkrijgenen Phosphorus is niet altoos overëenkomftig: dit hangt af, van de hoedanigheid des urins , en van de zorgvuldige wijze van uitzoeting. Indien dezelve volkoomen verricht, en het metaal- geheel- en al met Phosphoruszuur verzadigd is ; dan pleegen 100 deelen Phosphoruszuur-lood, 14. tot 18 deelen Phos-  OEFENINGEN. 363 Phosphorus te leveren. Het herftelde lood vindt men op den bodem, en dit vergoed reeds een deel der aange wendde kosten. De Phosphorus wordt, daar hij door den hals van den retort gaat, door eenige olie verontreinigd; maar volgens de wijze van wolf zuivert men denzelven ligtelijk. Op dezelfde wijze kan men gemakkelijk het natuurlijke Urinzout maaken, als men op het Phosphoruszuure • lood het vitrioolzuure - ammoniakzout giet, het twaalf uuren digereert, en daarna doorzijgt en kristallifeert. Door glauberzout verkrijgt men Phosphoruszuure-Soda (Soda Phosphorata). 1793. Bb a op«  3Ö4 CHEMISCHE EN PHYSISCHE OPMERKING WEGENS HET BEWAAREN DER KWIKBEREIDINGEN. De Hof-Apotheker luk.as, te Armftadt, nam waar, dat het Pulvis Antifpasmodicus, in een glas zwartachtig werdt, aan dien kant, welken door de zon kon befcheenen worden; dit vreemd vindende, en de oorzaak 'er niet van kunnende uitdenken, berichtte hij zulks aan den heer cöttlinc (a). Deeze willende beproeven of de gevitriolifeerde wijnfteen, dan wel de falpeter deeze werking in vermenging der Cinnabar veroorzaakte , deedt hij in een glas, eene vermenging van falpeter en cinnabar ; in een ander glas, die van gevitriolifeerden wijnlteen en cinnabar; en in een derde glas enkel cinnabar. — Het eerfte mengzel was binnen drie maanden zwartachtig geworden, en de twee anderen waren onveranderd gebleeven. Voords verklaard de heer göttling van dit verfchijnzel geene reden te kunnen geeven, zullende hij hierom in 't vervolg deswegen proeven bewerkftelligen. — Het bevreemd mij inderdaad, dat gedachte zwartwording van het Pu/vis Antifpasmodicus de heeren 'lukas en göttling, zoo nieuw als bijzonder zij voorgekoomen, — maar geenszins bevreemd het mij, dat alleen de eerfte veimenging van g ö t t- Qa) Tasfchm■ Buch, 1791, f. 132.  OEFENINGEN. 365 cÖttling zwartachtig werdt, terwijl de andere, en de bloote cinnabar onveranderd bleeven. Zeden veele jaaren toch heb ik opgemerkt, (en ik begrijp naauwelijks, hoe zulks een' eenigzins opmerkzaam Apotheker zoude kunnen ontflippen!) dat niet alleen het Pulvis Antifpasmodicus, maar dat zelfs alle de Kwikzouten, van welken het zout- of Salpeterzuur een beftaandeel is, wanneer ze in een glas aan het daglicht, en te meer, als deeze glazen voor den zonnefchijn, blootllaan, allengs meer en meer zwartachtig worden. Hierom zijn alle mijne kwikbereidingen, zoo als Mercurius dulcis, Merc. praecip. alb. et ruber , calomel, fublimaat , enz. offchoon in éénfoortige glazen in mijn winkel op haare plaats ftaande, niet bloot in dezelven, maar alvóórens of in papier, of in een doosje geborgen. Men beproeve het, en Itelle in glazen aan het daglicht bloot, één of meer Kwikzouten, en men zal waarneemen, dat de eene zoo wel als de anderen, meer en meer bruin-en eindelijk zwartachtig worden, welteverftaan, niet dóór de ganfche masfa of hoeveelheid der zelfltandigheden heên, maar enkel en alléén, aan die zijden der glazen, welken naar het volle daglicht gekeerd ftaan. Zijn de glazen aan den zonnefchijn blootgefteld, te fpoediger zal de kleurverandering plaats hebben, doordringen, en toeneernen, Voords waage ik het niet naar de oorzaak deezer zwartwording te raaden; — dan naardien het in de Kwikzouten blijkbaar is, dat eene verbinding van kwik met zout- of falpeterzuur, in den zonnefchijn en in het Bb 3 dag-  %66 CHEMISCHE EN PH?SISCHE daglicht zwart wordt, zoo mag men veilig onderftellen, dat het falpeterzuur des falpeters in eene meerdere of mindere veréeniging met de kwik des cinnabars van het Pulvis Antifpasmodicus trede; naardien toch de verbinding des falpeterzuurs, met het vaste loogzout tot falpeter, niet zoo geheel vast, en onze gewoone falpeter daarenboven, wel eens roet zuur overzadigd is; en dat dus van die meerdere of mindere verbinding, of, zoo men wil, vermenging des falpeterzuurs en der kwik, de zwartwording ontltaat. Amflerdam , Maart, 1793. voon-  oefeningen. 367 voordeelige bereidingwijze van mercurius dulcis; door den lieer HERMBSTaDT, te Berlyn. In een' glazen retort doet men vier oneen zuivere Kwik', en giet 'er eene gelijke hoeveelheid vitrioolzuur op, welks foortelijke zwaarte niet minder dan 1,500 zijn moet. Na 'er een* ontvanger is voorgelegd, ftooke men met eene aanhoudende hette, waardoor alles tot eene witte drooge masfa gebragt wordt, welke vitrioolzuure kwik, (Hydrargyrus vitriolatus) is. Deeze masfa wrijve men in een* fteenen mortier, dezelve intusfehen met nog twee en een half once Kwik vermengende, en 'er vier en een half once afgeknapt Zeezout bijvoegende. Dit mengzel doe men voords in eene kolf, en (lel dezelve aan eene meer en meer toeneemende hette bloot, tot allen fublimaat is opgeheeven. Deeze fublimaat, welke eenige levende Kwik mede opgenomen heeft, wordt weder fijn gewreeven, en nogmaals opgeheeven, als wanneer de ftoffe in zeer witte en vaste kristallen zal verfchijnen, welke nagenoeg zes oneen bedraagen. Dit volkoomen met Kwik verzadigde ophefzel, is eene hoogst zuivere Mercurius dulcis, van welken men zich met de grootfte zekerheid kan bedienen. Bb4 be»  $(58 chemische en physische bedenking wegens het bleeken» door middel VAN ged eplogis tise e rd zoutzuur; door den heer de la metherie, te Parijs. Offchoon de wijze , om met gedephlogistifeerd Zoutzuur te bleeken, ingevolge de theorie zeer goed zij; zoo is zij echter, ter aanwending in 't groot van geen bijzonder gelukkig gevolg. Deeze bewerking is kostbaar en mislukt niet zelden; voornamenlijk, als de ftukken lij waad van eene aanmerkelijke grootte zijn. Het is moeilijk om alle de deelen van het lijwaad in het zuur met eene evenredige gelijkheid te dóórweeken. Indien het zuur te lang op eene plaats van het lijwaad liaan blijft, dan dóórknaagt het dit. Met één woord: de aanzienlijkfte menigte van hen, die op deeze wijze, in 't groot, poogden te bleeken, hebben het laaten vaaren, en de beer Descrozile, in Rouaan, is Hechts de ééni. ge, die dit werk, met eeu goed gevolg, voordzet., 1792., AAN-  oefeningen. 369 aantekening omtrent de zuivering van de gom-harsen, door middel van doorzijging, doOT den heer j. i. van mons; Apotheker, enz. te Brusfcl (a). De oude Pharmaceutici meenden , dat de azija het beste ontbind- of oplosmiddel van de Gomharfen was, en eenige nieuwere blijven dit fteeds gelooven. Dit is de reeden, waarom zij denzelven als een vehiculum in de zuivering van deeze zelfftandigheden voorfchreeven. Zij geloofden buiten twijfel dit ontbindend vermogen van den azijn in deszelfs geestachtige gedeelte aan te treffen; (F) doch EAUMé heeft doen zien, dat dit vogt geen meerder vermogen van werking op de Gomharfen bezit , dan het water, en dat hetzelve geen' anderen dienst bij de bewerking der zuivering van deeze zelfftandigheden verricht, dan flechts dien van de harfen als drijvend en verdeeld te houden, door tusfchenkomst van derzelver flijmachtig gedeelte. De azijn is niet alleen niet meerder eigenaartig gefchikt, dan het water , om de Gomharfen op te losfen, maar zelfs doet dezelve, even gelijk alle andere zuuren, de melkachtige oplosfing der Harfen (emulfion~) ftremmen, en vernietigd dezelve door derzelver gomachtig ligchaam te ontleeden; gelijk ik dit (a) In 't Fransch aan mij medegedeeld, fj) C. W. Fiedler's IVörterlitch, Band 2 feite 272. Bh 5  37° CHEMISCHE EN PHYSISCHE dit duidelijk heb doen zien , in het Journal van Bacher, van 1789. Buiten en behalven deeze ongefchiktheid, zoo heeft de azijn hier ook nog die, boven het water, dat dezelve eene veel fterkere warmte, dan wel dit vogt, vordert omvlug te worden , en dat dezelve daardoor de Gomharfen aan een veel grooter verlies van derzelver uitdampbaare deeltjes, en zelfs aan een beginzel van ontleeding, blootfteld. Alle deeze zwaarigheid bij de doorzijging der Gomharfen verdwijnt, wanneer men gebruik wil maaken van die praktikaale beginzelen,welken in de Verhandeling , die ik zooeven hebbe aangehaald , docr mij vastgefteld zijn. — In alle de gewoone wijzen van behandeling, het zij met wijn, met azijn, of met water, blijft 'er altijd van de meesten der Gomharfen , welke men nodig vindt om van derzelver vreemdfoortige deelen té ontdoen , langs deezen weg, een overdaadig gedeelte van den hars, met de gom verbonden, met welke het vehiculum zich niet heeft kunnen belaaden, uit hoofde van gebrek aan een flijmachtig tusfehenkoomend middel; en dit overblijfzel Wordt een geheel en zuiver verlies. — Om dit verlies dan te vermijden, en om tevens alle de andere moeijelijkheden van deeze bewerking opteheffen, zoo wordt 'er flechts verëischt om aan deeze onëvenreedige hoeveelheid eenige gom toe te voegen, en men kan daarin op de volgende wijze te werk gaan. Men verbrijzeld in een' mortier met een' houten ftamper , eene willekeurige hoeveelheid Gomhars, met  OEFENINGEN. 371 met eene gifte arabifche gom, geëvenreedigd aan de overhoeveelheid hars boven de gom van die zelfïtandigheid , welke men wil zuiveren ; en door middel van een weinig waters "brengt men dezelve tot eene zeer fijne pap. — Men verdund vervolgens langzamerhand deeze pap met water, terwijl men fteeds voordgaat met dezelve klein te wrijven, tot zij genoegzaam vloeibaar gemaakt is; en men zijgt dezelve dan door een' linnen doek, of door eené digte zeef. Men doet de dikke pap, die op de lap of het zeef te rug gebleeven is, wederom in den mortier; men voegt daar eene tweede hoeveelheid gom bij, en men maakt 'er, even gelijk te vóóren,' eene emulgeering van. Men herhaalt deeze bewerking, tot dat 'er eindelijk alle de hars uit getrokken zij , en dat 'er niets meerder dan de onreinigheden overblijven. Men doet vervolgens de verfchillende emuU fies bij elkander, en men dampt dezelven uit, op eene zagte hette, en op het laatfte in het waterbad, tot eene dikte en gefchikte vastigheid, voor het gebruik waartoe men het voordbrengzel beftemde. Het langduurende aanhoudene wrijven, en de bijvoeging van water bij herhaalingen, zijn vooral nodig in deeze bewerking met zeer veel naauwgezetheid te worden in acht genomen, om daardoor de vermenging van de gom met de hars te meerder inwendig en krachtig te maaken, en om daardoor, om dus te fpreeken,het ligchaam, 't welke geëmulgeerd moet worden, des te meer uit te werken, daar de hars , gelijk de heer kasteleijn Q~) dit heeft (b) Befch. en Werk. Chemie § 231.  37S CHEMISCHE EN PHYSISCHE doen opmerken , niet dan zeer onvolkoomen met de gom in de natuurlijke Gomharfen vemengd is. Niettegenftaande men over het algemeen met r, e m e r ij (c) inftemd, dat het verkieszelijker is, dat men in de pleisters, enz., de Gomharfen uaauwkeurig met elkander verëenigd in den ftaat van poeijers, dan wel doorgezijgd in eene foort van ontbonden of opgelosten ftaat: — zoo durf ik van eene tegenltrijdige gedachte zijn,en ik geloof, dat die zelfftandigheden , ja zelfs de harfen , volgens deeze wijze van bewerking verdeeld, een veel meervermoogend geneesmiddel moeten daarftellen, wan. neer zij zich in gedachte toebereidingen in eene foort van ontbondenen ftaat bevinden. — De poeders, van welken aart ook , vindt men daarënboven in de pleisters niet dan zeer kwaalijk geplaatst. (f) Pharm, Univ. edit, de 1763 pg. 143.  OEFENINGEN. 373 OOGENBLIKLIJKE OVERGANG VAN TWEE VLOEIBAARE ZELFSTANDIGHEDEN, DOOR DERZELVER ONDERLINGE VERMENGING, TOT EEN VAST LIGCHAAM. "V^at men ook moge opgeeven,van eene fpoedige verharding van vloeibaare zelfftandigheden , door enkele vermenging ; zoo als , onder anderen, van de bekende proeve door middel van het Liquor Libavii verzekerd wordt plaats te hebben , (mij is het niet gelukt) geen ligter, zekerer,noch ontwij" felbaaren weg is 'er, om dit bevallig verfchijnfel te doen waarneemen, dan langs dien, welken ik,ten eenenmaale toevallig, ontdekt heb, te midden mijner befchreevene Ontkeding der Amfterdamfche- en, Dordfche Cementpoeders (*) ; welke ontdekking ik dan ook reeds aldaar , in eene noot (bl. a8) dus kortelijk bekend maakte: „ Te midden van een ,, aantal van proefneemingen, vond ik eene merk„ waardige oogenblikkelijke wijze van zaamftelling „ eenes door kunstgevormden Seleniets. Ik drupte „ in eene verzadigde oplosfing van CaJx Salita „ een weinig zaamgedrongen Vitrioolzuur; het „ ging 'er met gefis in, en op 't eigen oogenblik „ hadt 'er eene fcheiding en nieuwe verbinding „ plaats. Het Vitrioolzuur verbond zich met de , ^ . „ Kalk(s) Amft. 1792. —  374 CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ Kalkaarde, en vloog, of 't ware, ijllings aan de „ wanden van het glas , tot eene vaste, hagelwitte Gyps of Seleniet aan, terwijl het Zoutzuur werdt uitgedreeven." Ter verdere inlich* tinge dier proeve, weete men, dat wanneer men zich hiertoe van de op zichzelve gevloeide Calx Saliia (dit zout vloeit zeer fpoedig op zichzelve in de lucht, ziehier vóór (bl. 195) bediene, daarvan een weinig in een' gewoonen wijnkelk b. v. gïete, en 'er eenige druppen Vitrioolzuur invallen laate , 'er terftond eene volkoomen drooge vaste Gyps of Seleniet wordt zaamgefteld, en dus twee vloeibaare ligchaamen, door onderlinge aanraaking, ijllings tot een droog en vast ligchaam overgaan, zonder dat 'er eenige de minfle vogtdeelen overblijven. De verklaaring van dit verfchijnzel heb ik reeds zoo even doen opmerken; ik heb , in dit opzigt, 'er flechts bij te erïnneren , dat zich de aanweezend zijnde waterdeelen ook hier terftond met de Gypsftoffe verbinden; en dat dus deeze zoo fnelle geheele droogwording uit . den aart der GypsftofFe zelf verklaard wordt. Het gezigt deezer proeve is zoo bevallig als verrasfende. Atnfterdam, Maart, J793- NIEUW-  OEFENINGEN. 375 NIEUWSTE WAARNEEMINGEN IN DE VERWKUNST, BESTAANDE IN EEN AANTAL VAN PROEFONDERVINDELIJKE VOORSCHRIFTEN, OM LAKEN EN WOLLEN GOEDEREN TE VERWEN. (Vervolg van bladz. 237.) N». 17. PERSIKBLOEISEM KOLEUREN. -Zoodanig noemt men die koleuren, welken naar den blauwachtig rooden bloeifem der perfiken gelijken. Gelijkerwijze 'er nu onder deeze bloeifems onderfcheidene afwisfelingen zijn, zoo zijn 'er ook verfchillende fchakeeringen van foortgelijke koleuren, die men door verwen verkrijgt, in 't oog te houden. Dezelven erlangt men door middel van de vólgende bewerkingen. Men doet, voor één pond Laken, vijfentwintig looden gewoonen Wijnazijn en tien looden Aluin in een' ketel, en vult denzelven naar eisch met water. Wanneer het vogt kookt, wordt het Laken 'er in gedaan; men laat het geduurende één uur kooken, met het bad koud worden, en 'er 24 uuren in blijven. Alsdan maakt men eene loog enkel van twee loo.  376 CHEMISCHE EN PHYSISCHE looden Conchenille, kookt daatïn het met Azijn en Aluin vóórbereidde Laken , geduurende één uur , neemt het 'er uit, laat het koud worden, en fpoelen. Het Laken verkrijgt eene Blaauwachtig roode koleur A, gelijkende naar den bloeifem derperfiken. B Legt men een zoodanig geverwd ftuk Laken in een met Potasfche gemaakt koud bad, vierëntwintig uuren, dan wordt de koleur eenigszins lichter, en aan den bleekrooden perlikbloeifem overëenkomftig. C Maar als zoodanig geverwd Laken in een van Potasfche en Ammoniakzout gemaakt koud bad , vierëntwintig uuren lang, gelegd wordt, dan wordt de koleur niet zóó bleek , echter iets lichter dan die van A. AANMERKING. De met Azijn en Aluin verrichte vóórbereiding van het Laken, brengt te wege, dat, wanneer het Laken in het bad koomt, de Conchenille-deelen veel meer dan door enkelen Aluin ontlloten en werkzaamer worden, waardoor zij zich veelvuldiger en dieper in de wollen vezelen plaatzen, en eene veel meer verzadigder koleur verwekken, dan wanneeteen enkel met Aluin vóórbereid Laken in de loog koomt; 't welke, wanneer het bad Hechts uit Conchenille zonder bijvoegzel gemaakt is, eene bleeke Lilakoleur uerkrijgt. De Conchenille wordt ook veel meer door den Azijn dan door den Aluin opgelost, en de verwende zelfftandigheid derzeive worde ook in eene veel grootere hoeveelheid met den Azijn vér-  oefeningen. 377 verëenigd , weshalve deeze oplosfing werkzaamer wordt, en verzadigder en vaster koleuren dan met Aluin verwekt. De koleur ÏM0 27, A, is eene zeer bevallige koleur, overëenkomftig met den bleekrooden bloeifem der perfiken. De met Potasfche behandelde koleur,N". 27, B, valt eenigszins lichter uit; de Potasfche maakt derhalyen hier in dit geval de koleur niet donkerer,zoo als anders plaats heeft,'twelke waarfchijnlijk voordkoomt, dat de Potasfche eenige van de verwende Conchenilledeeltjes in zich opneemt , en fcheidt, waarvan zich dan ook dc Potaschöplosfing verwt, waardoor derhaiven de koleur bleeker moet worden. De koleur, N° 27, C, is minder bleek dan die van B ; dus fchijnt de met Ammoniakzout en Potasfche gemaakte oplosfing minder Conchenilledeeltjes te fcheiden dan de enkele Potaschöplosfing: nochtans is de koleur eenigszins bleeker dan die van N° 27, A, en kan als eene afzonderlijke fchakeering gebruikt worden. Voor 't overige wordt de behandeling met Potasfche , als ook met Potasfche en Ammoniakzout, op dezelfde wijze verricht, als reeds meermaalen getoond is. N». 28. PE RSIKBLOEISEM KOLEUR. Eén pond Laken met zes looden Gyps en zes looden Aluin , geduurende één uur gekookt, en in het koud geworden bad gebleeven zijnde, alsdan in een II. deel. Cc met  373 CHEMISCHE EN PHYSISCHE met twee looden Conchenille gemaakt bad één uur lang gekookt wordende, verkrijgt eene roodachtige koleur, A, overëenkomltig den fchoonen rooden perlikenbloeifem. B. Als een zoodanig geverwd Laken , op de in N*. 27, B, aangetoonde wijze geverwd, met Potasfche behandeld wordt, wordt de koleur bleeker, en gelijk aan den bleekrooden bloeifem van perfiken. AANMERKING. Door de met Gyps en Aluin beweikftelligde vóórbereiding van het Laken, verkrijgt men wederom bijzondere fchakeeringen van perfikenbloeifem-koleuren, welken van die van N°. 27 A, B, C, zijn onderfcheiden. Maakt men de vóórbereiding met Zeezout en Aluin, of met Aluin en Tinöplosfing, en kookt het op deeze onderfcheidene wijze vóórbereidde Laken in eene loog met Conchenille zonder bijvoegzel, dan verkrijgt men nog andere fchakeeringen , van perfikbloeifem - koleuren, zijnde van deezen de bleekfte, echter zeer bevallige koleur, die, waarvan het Laken met Aluin en Tinöplosfing is vóórbereid. N°. 29. PERSIKBLOEISEM KOLEUR, Men bereide het Laken met Gyps en Aluin op dezelfde wijze, als N°, 20, en maake eene loog van twee  OEFENINGEN. 379 twee looden Conchenille, en één lood Cremor Tartari. Als het vogt begint te kooken, doe men het vóórbereidde Laken 'er in , en laat het één uur lang kooken , het verder als gewoonlijk behandelende. Het Laken verkrijgt eene zeer aangenaame perfikbloeifem- koleur A. B. Wordt het geverwde Laken, zoo dra het zuiver gefpoeld is, 2.4 uuren lang in een van Potasfche gemaakt bad gelegd , dan verkrijgt hetzelve eene foortgelijke koleur, die echter eenigszins donkerer is. AANMERKING. Door de Cremor Tartari wordt de Conchenille eenigszins ontftoten, zoo dat derzelver verwdeeltjes zoo veel te meer en dieper in de vezelen des Lakens, dat met Gyps en Aluin vóórbereid is, kunnen dringen. Hier ontltaat een ligter Rood, dan wanneer.het Laken, met Cremor Tartari vóórbereid, in eene met Conchenille en Cremor Tartari gemaakte verwloog behandeld wordt; als waarvan hetzelve eene meer verzadigde en bijna fcharlaken - roode koleur aanneemt. De reeds dikwerf aangeweezene behandeling met Potasfche maakt de koleur N*. 29, A, iets donkerer, dan die van Np. 29, B; dit heeft geen plaats bij N°. 27, B, C, en N". 28, B; als welken,uit hoofde der behandeling met Potasfche , lichter en bleeker uitvallen. Maar hierbij is optemerken, dat de koleur van N°. 29 met Cremor Tartari gemaakt is, daar , integendeel, de verwloogen N'. 27, 28, Cc 2 enkel  (jS'O CHEMISCHE EN PHYSISCHE enkel uit Conchenille zonder bijvoegzel verkreegen zijn. Alle deeze Perfikbloeifem-koleuren zijn zeer bevallig, voornamenlijk de beide laatften, en 'er is geen twijfel, dat 'er van dezelven nog meerder fchakeeringen kunnen verkreegen worden, als men zich tot de loogen van andere bijvoegzelen bediene , maar tot de voorbereiding des Lakens fteeds tevens van den Aluin of de Gyps gebruik maake. Zoo kan men, b. v. het bad , gelijk N°. i, uit Conchenille, Cremor Tartari en Tinöplosfing maaken', en in hetzelve het Laken, door Gyps en Zeezout vóórbereid zijnde , kooken ; zullende men eene fchoone Perfikenbloeifem - koleur, van eene bijzondere fchakeering, verkrijgen. N°. 30. R O O Z E N-K O L E UREN. De koleuren welken naar die der natuurlijke roozen gelijken, draagen deezen naam. 'Er zijn onder de natuurlijke roozen veele fchakeeringen , in dit opzigt nochtans alleen , dat eenige hooger andere bleeker van koleur zijn. Zoo is, b. v. de gewoone fchoone volle tuinroos , met opzigt van derzelver buitenbladeren, van eene zeer bevallige bleekroode koleur, welke aan de binnenbladeren meer rood en hooger is. Alle roozen - koleuren trekken nochtans een weinig in 't blaauwachtige; eenigen meer, anderen min. De geverwde goederen hebben, aan» gaan-  OEFENINGEN. 381 gaande deeze koleur, insgelijks veelerhandë fcha-, keeringen, zoo dat eenigen bleeker en anderen hoóger uitvallen. Dezelven kan men, door onderfchei. dene bewerkingen , op de volgende wijzen, verkrijgen : A. Men lost, voor één pond Laken, één en een hall'lood Aluin en zóó veel Cremor Tflrtari, in een' ketel, met heet water op ; als het vogt kookt, giet men 'er één lood Tinöplosfing bij, alles wél omroerende: thans doet men het Laken 'er in, laat het déu uur kooken, met het vogt koud worden, en 'er 24 uuren in blijven. Het verwbad bereidt men van twee en een half dragmen Conchenille,één dragmen Cremor Tartari , en een half lood Tinöplosfing; in 't welke het Laken,als het vogt kookt, gedaan, een klein uur gekookt, en daarna op de gewoone wijze behandeld wordt. Het Laken verkrijgt eene bleekroode Roozen-koleur, B< Als het bad van één lood Conchenille , een half lood Cremor Tartari, en één lood Tinöplosfing gemaakt, en het met Aluin, Cremor Tartari, en Tinöplosfing vóórbereidde Laken, geduurende één uur, 'er in gekookt wordt, dan verkrijgt men eene foortgelijke bleeke Roozen-roode koleur, welke echter een weinig hooger dan A is. C. Neemt men voor het bad vijf dragmen Conchenille, een half lood Cremor Tartari, en één dragmen Tinöplosfing, en laat het vóórbereidde Laken 'er één uur lang in kooken, dan wordt de koleur nog eenigszins hooger dan A en B; offchoon zij nog eene bleeke Roozen-roode koleur is. C c 3 D. Al»  382 CHEMISCHE EN PHYSISCHE D. Als het bad uit twee en een half looden Conchenille, één lood Cremor Tartari, en een half lood Tinöplosfing gemaakt, en het vóórbereidde Laken 'er één uur lang in gekookt wordt, dan verkrijgt het Laken eene hoogt'oode Roozen - koleur, bijna zoo als de binnenfte bladeren eener volle roos zijn. AANMERKING. Deeze vier foorten van Roozenrood worden, wel is waar, door een zelfde vóórbereiding des Lakens en uit verwbaden verkreegen, tot welke allen Conchenille , Cremor Tartari en Tinöplosfing genomen wordt; naardien echter de evenredigheid deezer ftof» fen in allen verfchillende is, zoo moeten 'er ook onderfcheidene fchakeeringen ten voorfchijn koomen. Het bad N°. 30, A, bevat twee en een half dragmen Conchenille; B, één lood; C, vijf dragmen; en D twee en een half looden. Hieruit blijkt, waarom de eerfie koleur de bleekfte en de laatfte de hoogfte is. Tot deeze onderfcheidene fchakeeringen brengt ook de verfcheidene hoeveelheid des bijvoegzels van Cremor Tartari, en Tinöplosfing iets toe. Zoo bevat de verwloog N\ 30, A, één dragmen Cremor Tartari , en twee dragmen Tinöplosfing ; B, een half lood Cremor Tartari, en één lood Tinöplosfing; C, een half lood Cremor Tartari, en één dragmen Tinöplosfing; en D, één lood Cremor Tartari, en een half lood Tinöplosfing. Dus bevatten Aen C het jninfte bijvoegzel, en B en D het meeste; met dit on-  OÈFËNtNGËN. g8g önderfcheid, dat B de meeste Tinöplosfing, en D de meeste Cremor Tartari bezit. Hieruit blijkt derhaiven, dat, door de verfchillende hoeveelheden der bijvoegzelen , onderfcheidene veranderingen in. de loogen, en gevolgelijk veelerhande fchakeeringen te weeg gebragt worden. Men kan echter ook nog an« dere foorten van Roozenrood, en verzadigde koleuren verkrijgen, als men bij de vóórbereidingen des Lakens verfcheidene veranderingen doet plaats vinden , en zoo wel de kookfels veranderd, als ook daarna het geverwde Laken op verfchillende wijzen behandeld, zoo als de navolgende bewerkingen zullen aantoonen. N. 31. ROOZENROOD, VAN ANDERE SCHAKEERINGEN. Het Laken wordt vóórbereid, met Cremor Tartari en Tinöplosfing, voor één pond Laken, gelijk bij N». 1, en men kookt het voords in een bad van vijf dragmen Conchenille , twee dragmen Cremor Tartari, en één dragmen Tinöplosfing, geduurende één uur. Het Laken verkrijgt eene hoogroode Roozen -koleur, genoegzaam zoo als de binnenfte blade. ren eener volkomen open roos. AANMERKING. De loog voor deeze koleur is overëenkomftig mef die van N°. 30, C, die echter van de koleur van Cc 4 No. 31  384 CHEMISCHE EN PHYSISCHE N°» 3* geheel onderfcheiden en veel bleeker is. Hier heeft derhaiven de vóórbereiding des Lakens met Cremor Tartari en Tinöplosfing de hoogere en krachtiger koleur te weege gebragt, terwijl de daarin zijnde zoutdeeltjes de verwende Conchenilledeeltjes eene diepere intreding openen, en tevens veröorzaaken, dat dezelven zich, in grooter hoeveelheid,aan de vezelen van het Laken kunnen hechten; waardoor de koleur verzadigder en hooger uitvalt. N°. 32. ROOZENROOD. Wanneer één pond Laken met vijf looden Aluin en even zóó veel Tinöplosfing wordt vóórbereid, en in eene loog van twee looden Conchenille, een half lood Cremor Tartari, en vier looden Tinöplosfing, geduurende drie vierde van één uur, gekooktwordt, dan verkrijgt het Laken eene verzadigde hoogroode Roozen - koleur. AANMERKING. Deeze koleur is nog eenigszins verzadigder en hooger dan die van No. 31, en wordt uit dezelfde loog verkreegen uit welke Scharlaken-roode koleur, N°. i wordt voordgebragt. De, bij de koleur No. 32, ter vóórbereiding des Lakens gebezigde Aluin, veroorzaakt dus, dat hier geen  OEFENINGEN. 38$ geen Scharlakenrood ,maar een verzadigd én bevallig Roozenrood verkreegen wordt. N°. 33- ROOZENROODE KOLEUREN. Wanneer één pond Laken, met zeven en een half looden Aluin, en vijf looden Cremor Tartari, geduurende één uur, gekookt wordt, en in het koud geworden bad twee dagen liggen blijft, alsdan in eene loog van twee looden Conchenille, een half lood Cremor Tartari, vier looden Tinöplosfing, en zes looden Aluin, één uur lang, gekookt wordt, dan verkrijgt het Laken eene donkere Roozenroode koleur A. B. Wordt het geverwde Laken in een met Aluin gemaakt laauw bad gelegd , en 'er 24 uuren lang in gehouden , dan valt de koleur nog iets donkerer uit. 4 AANMERKING. Ter verwekking deezer beide koleuren brengt de ter vóórbereiding des Lakens, als ook tot het verwbad gebezigde Aluin, veel toe, en veroorzaakt, dat 'er donkerer fchakeeringen van Roozenrood worden verkreegen. — Vóór ik de bereidinge der Roode koleuren befluite, moet ik nog eene bewerking doen kennen, volgens welke men, uit één' ketel, verfcheiden fchakeeringen verkrijgt, die voordeelig kunnen gebruikt worden. ■ Cc 5 ' No. 34.  386 CHEMISCHE E2T PHYSISCHE No. 34. ROODE KOLEUREN, VAN ONDERSCHEI' DENE SCHAKEERINGEN. Men bereide bet Laken met Cremor Tartari en Tinöplosfing, volgens de vóórbereiding van No. 1. Het verwbad wordt aldus bereid: Men kookt in een' tinnen ketel, naar den eisch met water gevuld zijnde , vijf looden Conchenille , vijf looden Cremor Tartari, en tien looden Aluin. Als het vogt begint te kooken, giet men 'er twintig looden Tinöplosfing bij, roert alles wél om, en doet 'er een ftuk Laken van één pond, dat met Tinöplosfing en Cre* nor Tartari vóórbereid is, in, en laat het drie vierde uurs kooken; voords neemt men bet 'er uit,laat het afdruppen, en zuiver fpoelen. Het Laken verkrijgt eene roode koleur A, welke naar het inkarnaat zweemt. B. Men vult den ketel weder met warm water vol,en doet 'er een dergelijk ftuk vóórbereid Laken , van één pond, in; laat het een half uur kooken,en behandelt het voords als het eerfte. Het Laken verkrijgt eene veel rooder en bevalliger koleur, dan A, 't welk in 't licht Carmozijnrood valt. C. Hierop vult men den ketel weder vol water, en doet 'er,- onder gelijke omftandigheid, een dergelijk ftuk Laken in, dat een half uur gëkookt, en voords als de anderen behandeld wordt. Het Laken verkrijgt eene fraaije lichte Carmozijnroode koleur. D. De ketel weder met water gevuld , en een even  OEFENINGEN. 38? even zoodanig vóórbereid ftuk Laken, 'er één uur lang, in gekookt zijnde, verkrijgt het Laken eene zeer bevallige hooge Roozenroode koleur. E. Eindelijk vult men den ketel nogmaals met warm water aan, en doet 'er wederom een zoodanig vóórbereid ftuk Laken in, 't welk, zoo het één uur lang gekookt heeft, en als vóóren behandeld is,eene fchoone Lijf- of Fleeschkoleur heeft verkreegen. AANMERKING. Door deeze ongewoone , maar voorzeker zeer nuttige wijze van verwen, verkrijgt men vijf foorten van koleuren; eene roode, die genoegzaam naar het zoogenaamde Inkarnaat trekt; twee fchakeeringen van licht Carmozijn ; ééne zeer bevallige Roozenroode, - en eene fchoone Vleeschkoleur. De voornaamfte oorzaak van deeze dus zoo onderfcheidene afwisfelingen van koleuren, is in de hoeveelheid des gebezigden Aluins te zoeken , waarbij nochtans het gebruik der Cremor Tartari, zoo wel ter vóórbereiding des Lakens, als ook ter bereiding der verwloog, tevens in aanmerking koomt. Zonder de opgegeevene hoeveelheid der ingrediënten, tot de verwloog , en zonder de met Cremor Tartari en Tinöplosfing verrichte vóórbereiding, verkrijgt men gedachte koleuren niet. Als men overweegt, dat tot het bad even zoo veel Conchenille , Cremor Tartari en Tinöplosfing gekoomen is , als tot een fcharlakenbad verëischt wordt, dan blijkt ten klaar- ften,  388 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ften, dat, door den tegelijk aangcwmdden Aluin, de vefwlódg eene zoodanige verandering heeft verkreegen, dat 'er nu geen fcharlakenrood noch eenige fchakeering van hetzelve, is verkreegen; 't welke anders zoude plaats hebben , als men uit een fcharlakenbad verfcheidene ftukken Laken wilde verwen. De eerfte van de vijf gedachte koleuren valt, in opzigt der anderen , geheel bijzonder uit, en fchijnt, in befchouwing der daarop volgende beide Carmozijnroode koleuren, zwakker aan verwdeelen en minder verzadigd te zijn, offchoon zij uit de geheel verfche, met alle de verwdeelen der Conchenille nog vervulde loog verkreegen wordt. Dan men moet bedenken , dat het verwbad nog de ganfche hoeveelheid Aluin bevat,door welken,zoo als reeds bij eenige bereidingen van onderfcheidene met Aluin en Conchenille gemaakte verwloogen is opgemerkt, de kracht der verwende Conchenilledeelen gematigd, en als tegen gehouden wordt, waardoor dus de eerfte verw niet zoo krachtig, dan de twee volgende koleuren kan uitvallen. Met het eerfte ftuk Laken fchijnt ook een groot deel van den Aluin uit de loog te koomen, en zich met de verwdeeltjes der Conchenille in de wollen vezelen te begeeven. Naardien het bad nu, op deeze wijze , eene andere hoedanigheid heeft , en'erdoor het tweede ftukLaken van de in hetzelve zijnde Cremor Tartari en Tinöplosling eenige deelen, geduurende de verwing, in de loog koomen , en dat geene als herftellen, wat van dezelven  OEFENINGEN. 3*9 ven uit de loog gegaan is , zoo worden de door den Aluin verhinderde Conchenille-deelen op nieuw tevens ontflooten, en werkzaamer gemaakt , zoo dat, even daardoor, eene verzadigder en donkerer roode koleur, dan die vanN0. 34 , B, is, ontflaan moet. Met het tweede frak fchijnen de Aluindeelen in de loog nog meer veranderd , en de verwdeelen der Conchenille, door de. met het derde ftuk Laken inkoomende Cremor Tartari en Tinöplosfing, nog werkzaamer te worden, zoo, dat eene zeer verzadigde en aangenaame lichte Carmozijnroode koleur in het Laken gebragt wordt. Juist hetzelfde zoude met het vierde eu vijfde ftuk Laken plaats hebben, zoo niet door de drie eerfte ftukken de hoeveelheid der verwende Conchenille-deelen ware veranderd geworden. Desniettegenfiaande echter verkrijgt het vierde ftuk eene zeer verzadigde hoogroode Roozenkoleur, welke, wel is waar, met opzigt der koleuren 6 en C , eene zwakker , maar nochtans eene krachtige koleur is; gelijk als de vijfde, welke eene Vleeschkoleur , en van de overigen de zwakfte is, nochtans in haare.foort zeer verzadigd uitvalt. Door deeze behandeling fchijnt dus het verwend vermogen der Conchenille door de veele en voor en na inkoomende'zoutdeelen tevens vermeerderd of meer opgewekt te. worden , zoo , dat 'er, op deeze wijze , inderdaad meer Laken kan geverwd worden > dan anders bij een der enkelvoudige koleuren , waar flechts in ééne loog één ftuk Laken ge-  390 CHEMISCHE EN PHYSISCHE geverwd wordt , pleegt te gefchieden. Men zal voornamenlijk, op deeze wijze, eene Lijf- of Vleeschkokur verkrijgen, welke ten eenenmaale bevallig, en niet ligtelijk , op eene andere wijze , zóó zuiver en aangenaam verkreegen wordt. Edoch ter verkrijging deezer koleur is noodwendig, dat het met Cremor Tartari en Tinöplosfing vóórbereidde Laken 24 uuren in het koud geworden bad blijve liggen, en alsdan, wanneer het zal gebruikt worden , 'er kort te vóóren worde uitgenomen , zoo, dat men hetzelve flechts een weinig laate afdruppen, en het alsdan, nog geheel vogtig, in de loog doet, als waardoor 'er van de nog overvloedige aanhangende deelen der Cremor Tartari en der Tinöplosfing, eene nuttige hoeveelheid dcrzelvcn bij de verwloog koomt, welke hierdoor tevens een nieuw vermogen] verkriigt, en werkzaamer wordt. Men moet hierbij ook iu 't oog houden, dat men de drie eerfte ftukken Laken, niet veel boven een half uur met de loog laate kooken, opdat dezelven niet te zeer verzadigd, en der loog de tot de navolgende koleuren noódige, en nog vermogende verwdeelen onttrekken , of ten minften minder werkzaam gemaakt worde. Wie deeze behandeling , welke ik ten fterkften nanbeveele , in 't groot onderneemen , en naar eisch ter uitvoer brengen wil , heeft in 't oog te houden, dat, b. v. vijf ftukken Laken, ieder van zestien ponden, behoorlijk met Cremor Tartari en Tinöplosfing worden vóórbereid. Hierom raade ik, dat men ieder ftuk afzonderlijk vóórbereide, en het-  OEFENINGEN. 39$ hetzelve met één pond en twintig looden Cremor Tartari, en dezelfde hoeveelheid Tinöplosfing kooke. Maar tot de loog , waarin alle de vijf ftukken Laken, voor en na, na eikanderen, zullen geverwd worden , moeten twee en een half ponden Conchenilte, even zóó veel Cremor Tartari, vijf ponden Aluin , en tien ponden Tinöplosfing worden genomen. AI het overige moet vervolgens naar de aangeweezene omftandigheden , worden waargenomen. Wie de hiertoe verëischte kosten, en de hoeveelheid des Lakens , dat op deeze wijze geverwd wordt berekend, zal vinden, dat de behandeling niet al! leen zeer nuttig is, maar dat zij ook inderdaad zeer bevallige koleuren, van onderfcheidene en bijzondere fchakeeringen, opleverd. Wat verder de Vleeschkoleur aangaat, bijaldien men ook daarvan meer fchakeeringen verlange, zoo behoeft men flechts het verwbad uit gelijke deelen Conchenille, Aluin en Potasfche, of uit gelijke deelen Conchenille, Cremor Tartari en Potasfche te maaken en het Laken, dat met Cremor Tartari en Tinöplos' fing vóórbereid is, daarin te kooken, dan za! men verfcheidene fchakeeringen van Fleeschkoleur verkrijgen; voornamenlijk als men nog iets minder van de Conchenille dan van de overige zelfftandigheden neemt. Men behoeft hierbij voor de fcherpte der Potasfche niet te vreezen, naardien dezelve door den bijgemengden Aluin,of door de Cremor Tartari zeer gemaatigd en veranderd wordt, even zoo als de laatst-  39^ CHEMIS. EN PHYS. OEFENINGEN. laatstgernelden door de eerfte worden veranderd, zoodanig , dat de verwende deeltjes der Conchenille zich tevens terftond veranderen en flechts roodachtige koleuren, gelijk te Vleeschkoleur en zijn, ten voorfchijn brengen. En hiermede alle de Roode koleuren , benevens derzelver fchakeeringen , hebbende afgehandeld, beüuiten wij de Eerfte Afdeeling.  CHEMISCHE en PHYSISCHE OEFFENINGEN, VERHANDELING OVERDE VERSCHILLENDE GEVOELENS DER SCHEIKUNDIG E N , A A N G A A N D E DE VERKALKING OF OXIDEERING DER METAALEN , EN DE HERSTELLING DER METAALKALKEN OF OXIDES TOT METAALEN. (Vervolg va» bladz, 346.) Aangaande het door mij, aan *t einde deezer gedeeltelijke Verhandeling, (bladz. 339—341.) medegedeelde Naricht voor Natuurönderzoekcren e» Scheikundigen , van den heer girtanner, verklaarde zich de heer gr éN aldus (a): ,, Op deeze verklaaring heb ik niets te antwoorden, dan dat dezelve uit de lucht gegreepen is. Bedachtzaamer verdedigers van het Oxygéne hebben ze zelfs afgekeurd. De overige befchimpingen, welken in die verklaaring tegen mij vervat zijn, verdienen geene ernllige be- ris- (a) Journal 'der Phyfik, 1792, Heft XVIII. f. 418. II. peel. Dd  \ 394 CHEMISCHE EN PHYSISCHE risping, en de heer girtanner kan het minde over mijne tegenwoordige theorie des Phlogiflons oordeelen , naardien hij dezelve niet kent. Daar men ondertuslchen uit het gezegde van den heer girtanner zoude kunnen opmaaken, als of de heer westrumb hoogst onzuiver gearbeid, of mij andere berichten, dan de heer girtanner^ van zijne proeven medegedeeld hadt, moet ik de volgende plaats , van een' brief des heeren westrumb's aan mij, mededeelen: ,, Zoo even, (dus „ fchrijft de heer westrumb) lees ik de verklaa„ ring van den heer girtanner, over onze waar„ neemingen, in het 105 N°. van het Inteiligenzblatt „ der Alg- Lit. Zeitung. De heer girtanner „ redt zich in 't geringde niet uit de zaak, maar „ werpt zichzelven openlijk een net over 't hoofd. „ Hij hadt aangaande het Oxygéne , aangaande de „ trouw en waarheidliefde der Antiphlogiflifchen, „ niets gevaarlijker kunnen zeggen. Waar is nu de „ zoo hooggepreezene reinheid , naauwkeurigheid „ en getrouwheid in verhaalen en werken? Was hun Oxide de Mercure par feu niet in een Laborato„ rium, daar menfchen zijn, niet in eene kolf met „ open monde, maar in een geheim kabinet, en in „ eene verzegelde kolf bereid? — Bevatte hetzelve f' ftnf V — Waarom verkreegen dan deeze heeren „ Gaz Oxygéne, en geen water? fs de dof zoo zeer „ met Hydrogene bezwangerd; dan verwonderd ik „ mij, dat men Kwik kunne verkalken, en het Hy „ drogene der dof de verkalking niet ten eenenmaale „ verhindere. — Ik voorzag het, bij den aanvang mij-  OEFENINGEN. 395* „ mijner bewerkingen ter verkalking, dat men zich >, achter het ftof der lucht zoude verbergen; hier„ om boog ik het punt van mijn fiool, drie dui* „ men van de opening, naar beneden , hing aan „ deeze krom- en nederwaards gebogen opening een „ glaas:en, zoodanig, dat de lucht eerst in dit glas, „ voords drie duimen op- en dan eerst vijf voeten „ benedenwaards, door eene pijp, ter dikte van „ een dikke barometer-buis, gaan moest, alëer zij „ tot de Kwik kwame. Het invallen van ftof uit de », lucht was, op deeze wijze, onmogelijk: of Hijgt „ het met de lucht op- en nederwaards? goed! als.., dan hebben de Franfchen toch fteeds eene on„ waarheid vermeld. De plaats , welke de heer „ gi rtanner uit een' brief van mij aanvoert, is uit haar verband gerukt. Zekerlijk leverde het „ mengzel uit roode Kwikkalk en Zwavel flechts „ weinig zuur; maar alleen in evenredigheid ten op- zigie der hoeveelheid, welke bruinfteen en zwavel „ geeven, weinige druppen. Dierhalven nog fteeds zóó veel, dat men kunne vraagen: van waar het „ water V Zwavel en Oxygéne leveren Hechts een „ droog Vitrioolzuur, van waar dus het water* — „ Dit heelt de heer gir tan nek. verz weegen! "—« Daarna ontving de heer caéN een verhaal van den heer iiermstSdt, aangaande door den heer klaproth,den 16Sept.X792,genomen proeven, in tegenwoordigheid van den genoemdeu, den heer karsten , en den heer pechier: toonende levenslucht te hebben verkreegen bij de herftelling van een Hydrargirum per fe oxydatum , door den Dd 2 heef  39$ CHEMISCHE EN PHYSISCHE heerKLAPROTH, vóór eenige jaaren zelf bereid, en, geduurende dien tijd , in een klein verzegeld glaasje bewaard. Hetzelfde hadt plaats, met eene uit Londen van den heer bran de ontvangene op zich zelf geoxideerde Kwik; als ook met dusdanig eene, door den heer behrens bereidde. Aangaande de aangewendde op zich zelf geoxideerde Kwik van den heer brande, meldt de heer hermstSdt, dat van 240 greinen derzelve, 45 rheinlandfche kubiekduimen allerzuiverfle levenslucht verkreegen werdt, de gemeene lucht 'er af gerekend: de daarbij herftelde Kwik, woog,na naauw-' keurige zuivering en droogïng,22i greinen;en dus waren 'er van de gebezigde 240 greinen Kwikkalk, jg| greinen verlooren geraakt. — ,, Volgens de be„ paaling van lavoisier, (zegt hermstüdt) „ weegt één Rheinl. kubiekduim levenslucht, een „ half grein, Fransch gewigt; van 't welk 24 grei„ nen met 2.0 van het Duitfche (ook van het onze) „ overëenkooraen. Als men nu het Franfche gewigt „ naar het Duitfche berekend, zoo vindt men, dat „ de verkreegene 45 kubiekduimen levenslucht, op „ eene zeer onbeduidende kleinigheid naar, aan het , verlies van 18J greinen, dat de Kwikkalk geleden „ hadt, geduurende dat zij op zich zelve gereduceerr „ was, gelijk zijn." De heer hermstSdt poogt vervolgens de refultaten van westrumb en klaproth te vereenigen; hij erkent het ontoereikende denkbeeld van girtanner, om de verwekking des Waters te veiklaaren, uit hoofde dat 'er geduurende de calci- •nu-  OEFENING-EN. go? tiatie ftof in het glas zoude gekomen zijn: — maar westrumb hadt nochtans , indien hij ook al geene levenslucht hebbe verkreegen, ten minften de gemeene lucht, die het glas bevatte, moeten verkrijgen. Hij oordeelt, dat het niet verkrijgen van een of ander moet toegefchreeven worden, aan het uit Gyps gemaakte lutum ; naardien deeze op de gladheid van het glas, droog geworden zijnde, niet hecht, en 'er derhaiven alle lucht zij doorgetreeden. Maar, vraagt hij: „ van waar kwam het Water, „ dat de heer westrumb bij zijne proeve ver- kreeg, en 't geen bij onze proeven ook duidelijk „ befpeurd werdt? Indien het, volgens het gevoe„ len van westrumb, uit de Kwikkalk kwame, „ dan hadt bij onze proeven bezwaarlijk de hoeveel„ heid der verkreegene levenslucht met het verlies „ welk de Kwikkalk onderging, zoo naauwkeurig „ aan gewigt kunnen overëenkoomen; en ons ver„ kreegen Water hadt gevolgelijk geheel geen in- vloed op de proeve zelf. Ingevolge hiervan, kan „ ik niets anders gelooven, dan dat de geringe hoe„ veelheid Water, welke de heer westrumb „ verkreeg, en welke wij ook bij onze bewerkin„ gen ontdekten , ten deele uit de poriën van het „ glas .. enten deele uit de vogtigheid ontftond, wel„ ke de in de vaten gemeene lucht bevattede." Het eerfte gedeelte deezer verklaaring, ondertusfchen, koomt mij even zoo zwak en volftrektonaanneemlijk voor, als die van den heer girtanner, als hij het aan 't ftof toefchrijfr. Het ander gedeelte bleek de heer hermbstjdTj proefönderDd 3 vin-  39S CHEMISCHE EN PHYSISCHE vindelijk, daarna zelf mede van allen grond ontbloot te z\jn: en, dit ondervindende, geloofde hij nu; „ dar het verkrijgen van Water in meergemelde proeven een gevolg zij van het tutum." Inderdaad zulke weifelende verklaaringen, of liever onderftelliugen, zulke oppervlakkige uiwlugten, behoorden zich geene mannen te veroorloven, welken zeker van hunne zaak zijn; vermids een tegenövergelleld gevoelenden daardoor weinig vertrouwen kan inge» boezemd worden. De proeven, door den heer westrumb met het Hydrargirum per fe cxydatum cn den bruir.fteenverrichr, terwijl hij deeze floffen verbonden mei zwavel en phosphorus deflilleerde, en daarbij zulk eene aanmerkelijke hoeveelheid Waters verkreeg, achtte de heer uermbstïdt geenszins moeilijk om te verklaaren. „ Ten eerfte (zegt hij) fpreekt de daarbij „ waargenomen verandering van den phosphorus en „ zwavel in zuuren, ten eenenmaale voor de echt„ heid van het antiphlogifllfche leerftelzel: ten an« „ deren is 't geheel onnodig, het Hydrogêne in deeze „ •/.ellftandigheden te onderftellen, om het ontftaau ,, des Waters te verklaaren." Edoch zich thans niet over alle purélen verklaarende , en zulk een uaauwkeurigenproefneemer,zulk een geauthorifeerd man , als hij den heer westrumb erkent te zijn , enkel met verklaaringen , zonder werkdaaden , te antwoorden , voor denzelven beledigend oordeelende; en, even zoo min als de heer wes. iiiobb,belang Hellende in fpitsvoudigheden, maar alleen in het zoeken der waarheid, veroorlooft hij zich  OEFENINGEN. 399 zich thans alleen de volgende bedenkingen voor te draagen; tot dat de herhaaling dier bewerkingen , hem recht zullen geeven, de fluitredenen des heeren westr umii's te wederleggen: „ De heer westrumb zegt, dat hij, bij de „ deftilleering van 100 greinen Phosphorus en 400 „ greinen bruinfteen , 120 greinen Waters hebbe „ verkreegen. Wie nochtans zal ontkennen , dat „ de bruinften, als eene natuurlijke Metaalkalk, ddt Water reeds bevattede? En, indien dit het „ geval is, gelijk zulks waarfchijnlijk voorkoome , „ dan is het gansch onnodig het Hydrogêne te on„ derftellen , om het aanweezen des Waters te ver» „ klaaren; want het zoude hier waarfchijnlijk even zoo wel enkel uit bruinfteen worden afgefcheiZ den." De heer hermestSdt beihut zijn verhaal,van 't welke ik flechts het merkwaardigfte heb trachten bijëentetrekken, aldus: ,, en indien nu mijne ge„ maakte wederleggingen eenigen grond mogten hebben , waaraan ik niet twijfele,dan zal het mij immers ook geoorlooft zijn, om der uitfpraak van ,, den heer gré n het volgende tegenover te ftel. len:" ,, De grondzuil ftaat vast, en op denzelven moet het geheele antiphlogifllfche leerftelzel eiken „ florm trotfeeren ! " De heer gr éN (2>) bevlijtigd zich , eene aanmerkelijke misrekening van den heer herbistüdt te bewijzen, waaruit volgt, dat de proefneemers, in voorre) Aangehaald Heft. bladz. 430, enz. Dd 4  400 CHEMISCHE EN PHYSISCHE voormelde proeve met 240 greinen Kwikkalk, ^ meer hebben verkreegen dan de aangewende hoeveelheid bedroeg. Waaröp hij zich dus uitdrukt: „ De heer n hermbstSdt meent, door de van hem aange„ voerde proeven, de ervaaringen van hun , die uit „ de verfche en heete Kwikkalken geene lucht ver„ kreegen, rechtfireeks om ver te kunnen werpen. „ De heer westrumb maakt zeker in zijne proe. ven geen gewag van het op Hijgen des Waters in „ de leiding-buis van den apparatus, na het belt eindigen der bewerking; meldt niets van de atmos- pherifche lucht, welke noodwendig uit de vaten moest treden ; maar hij wilde ook geene om. „ Handige befchrijving van het bewerkHelligen der „ proeve geeven , en achtte het niet der moeice waardig om iets aantevoeren, dat niet wezenlijk m lot «fjn verhaal diende, fk wil in 't geheel niet „ de gevolgtrekking maaken, welke de heer her mb„ stüdt zich tegen ons veroorlooft; ik wil geen ij het minfte mistrouwen iu zijn verhaal Hellen; ik * wH zelfs gelooven,dat hij uit 2^0 greinen Kwik,, kalk 221 greinen levende Kwik , en 33 greinen „ (ingevolge mijne berekening) levenslucht ver. „ kreeg; maar ik veröorloove mij alleen om eene andere werkdaad aantevoeren." (c) „ Den 20 Nov. 1792, hadt ik, door fchudden van Kwik in eene gefloten , en zomtijds geopende flesch , (c) Ondertusfchen heeft zich de heer o r é n zelf verzekerd; jfoum. d. Ph, 1793. Heft XIX. f. 152.  OEFENINGEN. 401 flesch, zoo veel zwarte Kwikkalk (Aethiops mercurii per fe ; Oxide de Mercure noir) verzameld , om eene proeve met derzelver herftelling in 't werk te kunnen Hellen. Ik fcheidde het Oxide van de Ievende Kwik , op welke het dreef, door middel van de Kwik door een glazen trechter, met een zeer dunnen pijp, te laaten loopen, terwijl hetOjf/Veaan de wanden bleef hangen. Ik verwarmde deeze Kalk op eenkagcbeljzagtskens, geduurende twaalf uuren, tusfchen papier ; woog 'er 210 greinen van af, fchudde deeze in eenen geheel droogen , en te vóóren verwarmden, kleinen glazen kromhals, plaat* fle dien in een zandbad , Inteerde eene geboogen glazen buis met een lutum van leem aan deszelfs hals, floot den mond der buis, en liet het lutum van zelf droogen. Den 24 Nov. bragt ik nu de geopende monding der leï-buis onder den trechter der met water gevulde bak van den pneumatiquen apparatus , en verhette den kromhals allengs en trapsgewijze tot aan de gloeijing. Vóór de kromhals gloeide, verkreeg ik drie oncen-maat lucht, welke atmosphericg uit de buis en den kromhals was. Thans verwisfelde ik van ontvanger,terwijl 'er geene lucht meer over ging, en bragt den kromhals tot gloeijen j nu kwamen 'er nog meer kleine blazen, agter eikanderen , die te zaamen genoegzaam f oncen-maat ruimte innaamen. Zelfs in de buis hing zich veel waterigen damp aan. Ik onderhiel den kromhals ge« duurende één uur in eene roodgloeijende hette, zonder dat 'er verder ééne eenige luchtblaas ten voorfchijn kwam. Zoo dra ik nu het vuur liet uitgaan, Dd 5 be-  402 CHEMISCHE EN PHYSISCHE begon ook het Water van den bak in de buis op te ftijgen, zonder nochtans, na het eindigen der geheek proeve, en na de volkomen bekoeling van den kromhals, volgens het aanzien, hooger te zijn gefteegen , als na genoeg het volumen der overgegaane lucht bedroeg. Ik onderzogt nu mijne overgekomene lucht met eene glimmende houtskoole , en vondt ze in 't geringde niet met de gewoone lucht des dampkrings verfchillende; hebbende geen blaasjen gedephlogiftileerde lucht verkreegen. De herftelde Kwik lag beneden in de buiging van den kift uis, weegende '62 greinen. In den kromhals waren 8 greinen witgrijze Kalk, welke ik voor tin- en loodkalk houde; met welke metaalen mijne Kwik is vervalscht geweest. Ik had dus eene vermindering van 40 greinen, welke ik, ten deele op rekening van het door de Kalk bevat wordende Water, ten deele op die van de vermindering des gewigts van het metaal, bij de herftelling, plaatze. Ter vastftelling van het eerfte had ik eene tusfchenfles kunnen verkiezen; dan naardien het mij om het verkrijgen der lucht te doen was , wilde ik , zekerheidshalven, van geene drievoudige luteering gebruik maaken, en verkoos daarom de eenvoudige leibuis, waarvoor ik Hechts ééne luteering nodig had. „ Niettegenftaandeik dus ook uit de zwarte Kwik. kalk geen zweem van gedephlogiftifeerde lucht verkreeg, welke zij nochtans, volgens het leerftelfel der Oxegentsten hadt moeten leveren; zoo ftaa ik thans toe, dat de roode in 't vuur bereidde Kwikkalk, bij de herftelling, gedephlogiftifeerde lucht leveren kan;  OEFENINGEN. 403 fean; doch ik ftaa niet toe, dat zij dezelve op zich zelf levere, maar ik beweer; dat zij die lucht alken in zoo verre levere, voor zoo verre ze water bezitte , en dit Water tot aan de gloeijing terug houdt. Want uit proeven, welken men mij thans heeft medegedeeld , en wier omltandigheid vervolgens zal worden bekend gsmaakt, blijkt, dat dezelfde Kwikkalk, van welke 300 greinen flechts 5 kubiekduimen gedephlogiftifeerde lucht leverden, 30! gaven, wanneer zij uit eenen met Water versch. uitgefpoelden kromhals gedeftilleerd werdt; dat deeze zelfde Kwikkalk, na eenige maanden aan de lucht te zijn blootgefteld geweest, zelfs 34I kubiekduimen van 100 greinen gaf. Daarentegen gaf oude, te vóóren in een' open kroes tot gloeijing, verhette, van 100 greinen, flechts 5 kubiekduimen lucht; en dezelfde , met eenige druppen waters genet, leverde nu weder 15 kubiekduimen, van ioo greinen. „ De Kwikkalk is, gelijk alle Metaalkalken, zeer geneegen ,om de vogtigheid der lucht aanteneemen; en de volkomene Kwikkalk houdt deeze ingezogene vogtdeelen tot aan de gloeijing vast, als wanneer zij zich in eene luchtvormige vloeiftoffe veranderen , en als zoodanig overgaau. Zoo dra nu de deeltjes des waters in den luchtvormigen toeftand , door gloeijen, overgaan, zouden ze phlogiftifeerde lucht worden; maar de beroerende Kwikkalkdeeltjes neemen de door 't gloeijen van hen verwekte brandfloffe , dat is, de gebondene licht- en warmteftoffe, op, en ze gaan als gedephlogiftifeerde lucht over, en de Kwikkalk als herftelde Kwik. Gelijk nu  404 CHEMISCHE EN PHYSISCHE nu bij de bereiding der Kwikkalk, in open vaten, de vrije lucht toegang heeft, en hebben moet, zoo zal zij ook , indien 'er geene aanhoudende fterke verhitting der Kalk plaats heeft, de vogtigheid der lucht, als een hygrofcopisch ligchaam, reeds in den calcineer-kolf tot zich neemen, en nu zekerlijk, bij de herftelling , gedephlogiftifeerde lucht leveren. Dit zal het geval zijn, als zij aan de lucht blootgefteld is, of in met luchtgevulde vaten bewaard wordt; of ook, wanneer, vóór de verhitting in den kromhals , zelfs in de bewerking der redu&ie, de vogtige lucht tot haar toegang'heeft. De zwarte Kwikkalk houdt haar hygrofcopisch water niet tot aan de gloeijing vast, en levert dus ook geene lucht. Misfchien vindt men ook zelfs in de roode Kwikkalk een onderfcheid in de hoeveelheid der lucht, als men ze fpoedig, of zeer langzaam in den kromhals verhitte. „ De heer h e r w bst 5d t ontkent niet, dat de Kwikkalk Water kunne bevatten ; maar hij moest eerst bewijzen, dat zij, zonder dit Water, gedephlogiftifeerde lucht levere. De door hem aangevoerde proeven bewijzen zulks nog niet. Hij moet verder bewijzen , dat de Bruinfteen, die zijn wezenlijk of kristallifeer-Water volkomen verlooren heeft, nog gedephlogiftifeerde lucht levere. Hij heeft derhaiven de theorie van lavoisier met geenen nieuwen vasten fteun gefchraagd; maar veeleer blijkt, uit de vergelijking der tot hiertoe gemelde proeven, met de oude refultaten van west'rumb: geeft geene lucht en flechts een wazem van Wd' ,, ter, als men ze in een kolf zóó lang gloeit, tot „ zij, na de gloeijing, eene fchoone roode koleur „ heeft, en van alle reguliene Kwikdeeltjes, welken „ de gewoone aankleeven , gezuiverd is. 3) De„ zelfde geeft geene Lucht en geen Water , als men „ ze in den kroes zóó lang gloeije, tot zij 20 vau „ 100 verboren heeft. 4) Deeze geeft weder Lucht Ee 3 „en  414 CHJJMI'SCHE EN PHYSISCHE „ en Water, als tnen ze, <0 met Water benet, of, b) ze, in een ijl be-jekt glas, eenige dagen aan de lucht bloot Helt; in 't laatfte geval vermeerdert ze „ in gewigt. De heer trommsdorf heeft de proeven a, 3, 4, a , met door mij hem toege- „ zondene Kwikkalk, genomen, en 2, 3, ook met „ eigen bereidde herhaald, en dezelfde uitkomften. „ verkreegen. 5) Zwarte Kwikkalk leverde mij iu de met Kwik gefloten apparatus, geene lucht. De „ hals van den retort, die , onmiddelijk , in de „ Kwikbak lag, was met eenigen waterigen damp ^> bewaasfemd," enz, Hamelri, 27 Jan. 1793. „ Zeer onlangs heb ik uit 600 greinen versch be. „ reidde en wél uitgegloeide Kwikkalk, die vóór „ de gloeijing 2 oneen woog, zoo min zuivere Lucht ., als Water verkreegen. Hier kon niets verlooren gaan, want de hals des retorts lel onmiddelijk in „ het Kwikbekken ; de retort werdt onbefchadigt M terug ontvangen , en de gemeene lucht van het „ vat, werdt, gelijk bij alle mijne proeven, op de 5, beste wijze, verzameld." Hatneln, 11 Febr. 1793. Daarentegen wederom meldt de heer lampa, dius aan den heer orén, in dato 10 Jan. 1793. twee  OEFENINGEN 4ï£ rwee proeven inet den heeriiERMST Sdt te hebben genomen ; verkrijgende telkens , uit de nog warme en doorgegloeide Kwikkalk, de zuiverde Levenslucht, zoo dra de retort, wiens lange buis onder een met Water gefloten cylinder liep, rood gloeide , en de Kwik zich in den hals van den retort herftelde. Zij verkreegen uit 60 greinen Kwikkalk, 4 kubiekduimen zuivere gedephlogiftifeerde lucht, en de Kwik woog 55 greinen, De heer schiller, in Rotenburg, deftilleerde,ten zelfden tijde,240 greinen,door middel vart gedephlogiftifeerde lucht, vervaardigde roode Kwikkalk, uit een' retort, in verbinding met denpnew matifchen apparatus ; hij verkreeg eenige druppen Waters, doch geene gedephlogiftifeerde lucht; maar de, ten eenenmaale onveranderde, lucht der Vaten. Integendeel, bericht mij de heer j.b, vanmons, te Brusfel, in dato 21 April, 1793, het volgende: „ De heer gr é n meldt, in zijn Handbuch der „ Chemie, als ook in zijn Journal, dat het roode „ Oxide der Kwik, door middel van het vuur,het „ welke voor de aanraaking der lucht naauwkeu„ rig was bewaard gebleeven , geen Oxygéne of „ zuivere lucht, bij deszelfs herftelling opleverde. Deeze verzekering verwonderde mij des te meer, daar ik verfcheidene maaien zoodanige Oxides „ herftéld had , welke geene de minfte aanraaking „ of toegang der atmospheer ondergaan hadden, en „ waarbij mij echter nooit mislukt was , om 'er „ het Gaz Oxygéne (zuivere lucht) uit te verkrij„ gen. Doch, getroffen zijnde, door een zoo zeer Ee 4 „ ver-  4IÓ CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ vermogend gezag , zoo heb ik mij zeiven eene w volkomene en nieuwe overtuiging willen bezorgen, door proefneemingen,welken met de hoogst mogelijkfte zorgvuldigheid werden in het werk „ gefield. Ik fpoede mij, om u dezelven mede te deelen: E E, R $ T E PROEVE. ,, Ik heb Kwik door zich zelve (per fe) geoxi„ deert, of verkalkt, volgens de gewoone wijze,. ,, door eene langduurige blootftelling aan een onaf„ gebroken vuur ; ik heb die Oxide , nog warm zijnde, overgebragt, in een' retort, welke met ,, den luchtledlgen chemifchen toeftel verbonden „ was; en ik heb Kwik laaten opklimmen tot in de „ buiging van den hals des retorst ; en insgelijks „ ook, op dezelfde wijze, in de klok, en in de „ buis van gemeenfehap; om dus, voor zoo verre „ het immer mogelijk was, in mijn toeftel de damp. „ krings lucht te verplaatzen. En toen eerst „ heb ik den retort op het open vuur geplaatst; om „ de herftelling te bewerkftelligen. Het Gaz begon zich te ontwikkelen, alëer nog de bodem ,, des retorts rood geworden was, en de Kwik her,, ftelde zich. —■— De hoeveelheid van verkree„ gen Gaz was zeer aanmerkelijk, naar evenredig. „ heid van die van het Oxide. Ik heb dit Gaz aan alle de beproevingen met den eudiometer on.ier- worpen, en hetzelve is bevonden Gaz Oxygéne „ (zuivere lucht) te zijn, in een' bijna geheel zuK „. veren ftaat. XWE E.  oefeningen. 4*7 TWEEDE PROEVE. „ Ik heb eenige Kwik, in een* retort, aan eene gefchikte hette , blootgefteld , in eene gemeen» „ fchap hebbende verëeniging, met den luchtledï- gen toeftel; en ik heb dezelve geoxideerd, (ver„ kalkt) door ze geduurig, of 't ware, te voeden „ met, of te voorzien van Gaz Oxygéne (zuivere „ lucht), waarmede ik de klok opvulde, naarmaate ,, dat dezelve, door de opflurping der Kwik, daar„ van ledig werdt. Na verloop van zeven weeken „ was de geheele verzadiging, of wel de ganfche „ 'oxidatie (verkalking) van,de Kwik volbragt. Toen „ heb ik den hals van den retort met Kwik gefloten, „ gelijk ook de pijp en de klok, even zoodanig, „ als bij de voorige proefneeming; en ik ben over„ gegaan tot de herftelling van het Oxide, vóór het „ zich konde bekoelen. Ik verkreeg , op gelijke „ wijze, Gaz Oxygéne, in eene zeer groote hoe„ veelheid; toonende zich , bij alle proefneemin- gen, op eene weinig beduidende hoeveelheid na, „ ten eenenmaale zuiver te zijn. Deeze proef heb ,, ik nog twee maaien, fteeds met dezelfde uit,. komften, herhaald. „ Uit'dit een en ander heb ik dan beflooten, dat „ in de proeven van den heer gr éN eene geheel „ vreemde oorzaak invloed moet gehad hebben, op „ de niet voordbrenging van het Gaz Oxygéne, ge„ duurende de herftelling van dit Oxide Mercuriel „ (Kwik-halfzuur); en ik vermoede dat het vogt, E e 5 „ het  4.18 CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ het welke hij erkent verkreegen te hebben , Water geweest zij, dat zijn oorfprong verfchuldigd „ is, aan het Hydro°éne (watermaakend begin„ zei) 't welk het Oxygéne ("zuivere lucht), op het „ oogenblik van deszelfs ontwikkeling heeft kun„ nen ontmoeten." De heeren grén en westrumb fchijnen deeze gisfingen toeteftemmen; zie het Journal der Phyfik. B. V. en 6. van 1792. Naardien hier nu ook de uitkomften van de hee» ren schiller en van mons zoo rechtftieeks met eikanderen ftrijdig zijn; zal het veellicht niet ondienftig weezen , dat ik de wijze doe kennen, volgens welke de heer schiller de Oxidatie der Kwik, door middel van het Gaz Oxygéne bewerkftelligde; te meer, naardien men zich het Oxide de Mercur e door middel van het Gaz Oxygéne, in een oneindig korter' tijd kan verfchaffen: Hij doet Kwik in eene vrij laag afgebrandde kolf, van zoodanig eene wijdte, dat deszelfs bodem door vier ponden zuivere Kwik bedekt wordt. De opening der kolf is met een blikken dekzel gefloten, en 'er aan geluteerd. Door dit dekzel gaan drie pijpen; in twee van welken de halzen der met bruinfteen gevulde retorten naauwkeurig geluteerd worden; en de gedephlogiftifeerde lucht wordt daaruit, door middel van de retorten in een' windöven te gloeijen, in de Kolf gedreeven; geduurende dat deeze i n een zandbad ftaat, en de Kwik verhit wordt. De overvloedige gedephlogiftifeerde lucht, (Gaz Oxygéne) treedt door de middenfte pijp van het dekzel, door eene lange, zeer krom gebogene, glazen pijp, onder eenen ruimen  OEFENINGEN. 419 men ontvanger, die in de bak van het pnenmatique toenel ftaat. De buis reikt bijna tot onder het verwelfd van den ontvanger. ■ Het zal, ondertusfchen, zeer billijk zijn, te belichten , dat de bewerking' der oxidering der Kwik, door middel van Gaz Oxygéne, tot dit oogmerk, niet alleen door den heer van mons vroeger dan door den heer schiller verricht is;maar dat die ganfche bewerking, in beide de voorftaande proeven van den eerstgemelden , reeds, door den heer van jions, omliandig aan den heere grón was bel'end gemaakt, door een' brief, van den 16 Oclober, t?92; welke brief aan den heere g r é n , ter mededeeling in zijn Journal, gezonden was. Nochtans is deeze brief, door middel diens Journal's nog niet verfcheenen, niettegenftaande men gezien heeft, dat zich de heer GRé.v niet weinig heeft bevlijtigd, om een aantal berichten , van laater dagtekeningen , medetedeelen. Het fchijnt mij ondertusfchen toe , dat de heer schiller, door gedachte, hier vóór geplaatfte,aan den heer grén medegedeelde,proeven des heeren van mons, aanleiding hebbe verkreegen; om het Oxide de Mercure, door middel van het Gaz Oxygéne, te vervaardigen, niet alleen, maar dat hij ook daardoor op het denkbeeld van het zoo befchreeven toeftel gekoomen zij. Ten einde te doen oordeelen,in hoe verre dit vermoeden waarfchijnlijk zij, en te meer, naardien gedachte proeven in dien brief omftandiger vermeld, en 'er een voorloopend bericht van. het toeftel in gegeeven wordt, fcheen het mij niet onbelangrijk, om, te deezer  420 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zer gelegenheid , deezen brief zelf, hier, voor de eerftemaal , bekend te maaken ; als van welke de heer van mons de goedheid hadt , mij een af. fchrift in 't Fransch te zenden. Zie hier dezelve: „ ïk heb, zeer geachte Vrind! twee nieuwe uit„ vindingen over de tegenwoordigheid van de zui„ vere lucht (Pair dephlogiftique) in de op zich zelf „ bereidde Kwikkalk (Chaux deMercure par le feu) „ gedaan ; en fpoede mij, om u de uitkomften „ daarvan medetedeelen. eerste proeve. „ Ik deed Kwik in eene open flesch, van eenen „ bijzonderen vorm , welke ik heb uitgevonden, en „ laaten vervaardigen, tot de bewerking der verkal„ king deezes metaals (a)- Dit glas plaatfte ik in „ een furnuis; onderhoudende, volgens de gewoone „ behandeling, een genoegzaam fterk vuur, om de ,, gewarmde Kwik , beftendig in een' graad van „ hette, nabij de overkooking,te houden, 's Avonds plaatfte ik onder het glas eene lamp, genoeg met „ olie voorzien zijnde, om de pit tot den morgen „ toe (a) Deeze flesch, welke ik bij eene nadere gelegenheid zal befchrijven, laat, uit hoofde haarer gedaante, toe, om de Kwik een' grooter graad van hette te geeven, zonder iets van wegen haare vlugheid te verliezen. De omloop der lucht gefchied 'er veel vrijer in, dan in de kolven van üoyle en weigel. Twee wezenlijke verëischten tot eene fpoedige bewerking.  OEFENINGEN. 421 „ toe te doen branden. Dit veroorzaakte, dat het „ vuur, 't welk nooit uitgebluscht was, niet toe„ liet, dat het reeds voordgebragt zijnde Oxide, in „ den tusfchentijd van deszelfs bekoeling, Water, „ of eenige andere vloeiftoffe van den dampkring „ konde aantrekken, 't welk gij of westrumb „ eenige reden zoudt kunnen hebben, aan het„ zelve toetekennen , naauw genoeg verbonden „ zijnde, om het niet lostelaaten, dan geduuren„ de de herftelling. 'Er was nochtans een ont„ moedigende arbeid, van drie maanden, no„ dig, om dit metaal ten eenenmaale te verkalken (oxideren). Na verloop van dien tijd, de Kwik „ tor Kalk (Oxide) overgebragt ziende, brak ik het „ glas, en nam 'er het Oxide uit; doende hetzelve „ in een' kleinen, zeer droogen kromhals, dien ik „ meer dan één uur had laaten warm houden, om „ hem van alle vogtdeelen te bevrijden. Ik plaatfte „ den kromhals in een reeds brandend furnuis, en „ ik voegde aan den hals van den retort een gemeeu„ fchappelijke pijp , welke ik onder de klok van een kwikbak verbond. Vervolgeus heb ik, door „ de Kwik,zoo veel mogelijk,de dampkringslucht, „ welke in het toeftel belloten was, verplaatst, en „ het vuur vermeerderd. Terftond fpreidde zich de „ lucht in den retort uit, en ging onder de klok; en „ een waterige damp , verdikte aan de zijden van „ den hals des retorts , en van de communicatie „ pijp. Daarna bleef de bewerking eenigen tijd in „ rust, tot den bodem der retorts begon roodtewor„ den. Toen ontwikkelde zich het Gaz, in eene .5 aan-  422 CHEMISCHE EN PHYSISCHE „ aanmerkelijke hoeveelheid, en de Kwik was he?« „ fteld. Jk heb dit Gaz , na aftcheiding van de „ lucht drr vaten, aan eene menigte van eudiome„ trifche proeven onderworpen, in welken hetzelve ,, zich bijna als zuivere gedephlogiftifeerde lucht „ (Gaz Oxygéne') gedroeg. TWEEDE PROEVE. „ Ik deed, door overhaaling, gezuiverde Kwik, „ in een' eenigszins ruimen retort, wiens hals zeer „ lang, en van boven gebogen was, zoodanig, dat „ het opgeklommen metaal zich verdikkende, we„ deröm in den retort viel. Ik verlengde den hals „ des retorts, door middel van eene daaraan vast„ gemaakte pijp, welke ik in verbinding bragt met „ het luchtledig chemisch werktuig met Kwik; ont„ last'e de vaten,zoo veel mogelijk, van gewoone „ lucht, dezelven door middel van een' hevel uit„ zuigende ; en bragt , onder de klok , welke | „ Gaz azote kon bevatten , Gaz Oxygéne. Toen, „ plaatfte ik den retort op het vuur, en verhittede „ denzelven zoo fterk, dat de Kwik bijna konde ,, kooken. Hierop volgde de verkalking (pxidering) „ des metaals, welke met fpoed voordging. Ik „ droeg zorg, om het Gaz Oxygéne onder de klok „ aantevullen, naar maate hetzelve, door de op„ (lorping van de Kwik, verminderde Door deeze „ oplettendheid, en beftendige onderhouding des „ vuurs, was de verkalking, na verloop van zeven „ weeken, geëindigd. Het Oxide was van eene „ fchoo"  OEFENINGEN. 423 „ fchoone roode koleur, gelijkende naar eene kristallijne gedaante. „ Toen heb ik, ten tweeden maale, het toeftel „ van lucht gezuiverd, zonder hetzelve te openen; „ en het vuur onder den retort verfterkt. De Kwik„ kalk herftelde zich, zoo als in de voorgaande „ proeven, tot haar' vóórigen ftaat terug, in het „ oogenblik der witgloeijing , en 'er werdt eene „ hoeveelheid Gaz ontwikkeld , ongelijk grooter, „ naar evenredigheid van de gebezigde Kwik, dan „ in de eerfte herftelling; 't geen bewijst, dat de ,, Kwik hier meer geoxideert was. ik beproefde dit ,, Gaz-, en bevond hetzelve, ten naast en bij, zui,, ver., De druppels water, welken zich,ook hier, „ hadden aangelegd, waren zeer fijn , en in minder aantal dan in de voorige proef. ,, Naardien ik met klokken zonder gradeering „ werkte, en ik voords het gewigt van de gebezig„ de Kwik niet bepaald had, zoo min als dat der „ verkreegene Oxides, als willende voornamenlijk „ dezelven herftellen, vóór zij koud werden, en de „ vogtigheid der lucht zouden kunnen aanneemen; „ en daarenboven, daar het niet de hoeveelheid, „ maar de tegenwoordigheid van een' enkelen bel „ Gaz Oxygéne in het Oxide is, welke gij betwist, », heb ik mij geenszins de moeite gegeeven, om de „ hoeveelheid van het Gaz te meeten , welke deeze „ herftelde Oxides hebben opgeleverd. „ Zie daar, mijn "Vriend 1 de ontvouwing van ,, twee proefneemingen, welken ik met zóóveel opn lettendheid en naauwkeurigheid heb verricht, als „ mij  424 CHEMISCHE EN PHYSISCHE » mij eene aanhoudende gewoonte in deeze foort van werken bezig te zijn, toeliet. Gij ziet, „ dat ik geene voorzorg heb verzuimd , om het „ Oxide , zoo wel geduurende als na de voordkoo„ ming, van alle aanraakingen der vogtdeelen , het „ zij van de lucht, of van andere ligchaamen, te „ bevrijden ; hebbende ik de verkalking (oxidering') „ bewerkt door eene genoegzaam nooit verflaauwde „ hette, en het geoxideerde metaal, in de eerde „ proefneeming , voor hetzelve koud werdt, her„ Held: en in de tweede, door middel van hetzelfde „ aanhoudende vuur, 't welke ter oxidering of ver„ kalking gediend hadt. „ Temidden mijner proefneemingen, ontving ik L het vijfde deel van uw voortreffelijk Journal, in , 'twelke ik zag dat de geleerde westrumb met „ u van een zelfde gevoelen is, over het voorwerp „ 't welke mij bezig hiel. Dit noopte mij, om mijne „ oplettendheid te verdubbelen , ten einde mijne „ proefneemingen , met alle omftandigheden , die , de naauwkeurigheid van deeze bewerking kan vor« „ deren, ten einde te brengen. Ik moet u verzekeren, dat ik van de voordbren* „ ging des Waters onder de herftelling der Kwik, „ in deeze bewerking, niets begrijp : dewijl ik „ geenszins aan de mogelijkheid van het aanzijn „ der ontvlambaare lucht, in de ftof, zoo min als „ in de werktuigen, welken ik tot mijne proeven „ heb verordend, geloove." Brusfel, 56 Ocïober, 1792. Eu  OEFENINGEN. 425 En zoo hebben wij dan hier, als wij al het aangevoerde onpartijdig befchouwen en overweegen, een aantal van zich onderling tegenftrijdige en volmondig tegenfpreekende uitkomften, van genoegzaam, in het weezen der zaak, gelijkfoortige proefneemingen, door mannen, offchoon van onderfcheidene gevoelens , nochtans van bekende knnde ! Ik zie niet , dat de waarheidzoeker, voor zoo verre hij geerw gelegenheid heeft , om herhaalde, onpartijdige, en oordeelkundige proeven zelf in 't werk te kunnen ftellen, en zich, voor zich zelve, van 't geene waarheid is , te overtuigen, iets anders kan doen, dan zijn oordeel op te fchorten , tot zóó lang de voordzetting van deezen flrijd tot die hoogte gebragt zij, dat hij, offchoon 'er ook dan nog geene eindelijke overëenftemming bij alle de flrijdenden plaats vonde, ten minllen , door de vergelijking van derzelver proeven en uitkomften, en niet minder tevens, door de befchouwing der wijze van derzelver verklaaring, zich in ftaat achte, om die partij te omhelzen, welke hij oordeele, de waarheid op zijde te hebben, of dezelve althans het meeste te naderen. Immers is het thans niet meer genoeg , zoo als ik aan 't einde van het eerfte gedeelte deezer Verhandeling aanvoerde (ƒ), om, ter beflisfinge van het verfchil, te bewijzen , of de op zich zelf verkalkte kwik ( Oxide de Mercure par feu) al of niet zuivere lucht ( Gaz Oxygéne') bezitte ? In den loop van deeze voordzetting onzer Verhandeling, toch, zagen wij, hoe- da- (ƒ) Hiervoor, bladz, 207—34.6. II. deel. Ff  ij.26 CHEMISCHE EN PHYSISCHE danig men nu dezelve, in fommige omftandigheden, aan haar toekent, zonder daarom dezelve? als befiaandeel der Oxides, als middel der oxideering, te erkennen: neen, thans wordt geëischt, (en voorzeker aan deezen eisch zal óók kunnen voldaan worden, indien de theorie der oxideering volkomen juist is) dat eene geoxideerde kwik, na zij aanmerkelijk gegloeid is, na zij volftrekt alle vogtdeelen en luchtdeelen heeft verboren, (behoudens dat zij in den ftaat van Oxide blijve,) dat zij dan nog gedachte Gaz Oxygéne moete opleveren. Om dit nader optehclderen, zal ik hier nog mededeelen , een uittrekzel van eenen brief van den heere trommsdorf, uit Erfart, den 16 Maart 1793, aan den heere grón gezonden. „ Ik ben, (zoofchrijft trommsdorf) vol„ koomen van uw gevoelen, dat het van het meer „ of minder gloeijen der Kwikkalk afhange, of ,, men al of niet lucht verkrijge. Verfcheiden ,, proeven , welken ik thans weder, met dit oog„ merk, heb in 't werk gefield , bevestigen uw ,, gevoelen ten hoogften, en verheffen het tot ze„ kerheid. Zie hier flechts eenige refultaaten: „ Men gloeije de Kwikkalk , tot zij 20 ten ico ,, verboren heeft, doe ze in een' wel vcrwarm„ den retort , plaatze deszelfs hals in een buis ,,- van twee voeten , welke men niet verhit heeft, „ en lutcere de buis aan den retort met gyps, „ geeve als dan langzaam vuur , zoo zal men „ zeker levenslucht (Gaz Orygéne~) verkrijgen; „ al ware het flechts f kubiekduim. Geduurende „ dat de gegloeide Kwikkalk uit den kroes op de „ fchaal gebragt wordt , heeft zij gelegenheid , „ ö ra  OEFENINGEN* '42^ ^ om zich. met het water van den atmospheer té verbinden ; de retort is verhit ; maar deeze ,, hette is niet vermogend om het aangetrokken water weder aftefcheiden; en uit de niet ver- 5, hette , of flechs verwarmde buis , gaat de lucht terftond in den retort over, en de Kwikkalk „ heeft gelegenheid genoeg , om zich met het 4, water te verbinden. Indien 'er nu misfijnen te langzaam vuur gegeeven , of zelfs i,, wel in den geboogen buis geblaazen worde, 5, om te zien, of de luteering luchtdicht zij; is ,, het dan te verwonderen , zoo 'er zuivere lucht verfchijne ? * Mijne oude proeven met Me- taalkalken leerden mij, dat men bij proeven ,, van deeze foort niet te voorzigtig kan zijii $ ,, en dat het geheele toeftel zoodanig moet ver? hit worden , dat men hetzelve niet met dé j, bloote hand kunne aanraaken." Voords eischfe de heer trommsdorf, dat de verdedigers van het leerftelfel van lavow sier, de volgende bewerking naauwkeurig naai: maaken, en indien ze dan lucht verkrijgen, veiklaart hij, niet één proef meer in't werk te zulleri ftellen; moetende het als dan waarheid zijn , dat hij tot een' Scheikundige geheel ongefchikt is< Zié hier 'de proef: Men neeme 300 greinen roode Kwikkalk j doé dezelve in een' uitgewaasfemden fmeltkroesj wiens gewigt men vooraf, in zijnen gloeijen» de ftaat onderzogt heeft. Men laate de Kalk, geduurende één Uur, zagtskens ,• maar volftrekt gloeijen j weége ze dan, en önderzoeke Ff 2 öf  428 CHEMISCHE EN PHYSISCHE of zij 40 ten 100 hebbe verlooren; zoo dit plaats heeft, doe men ze in een' zeer verhitten retort, fluite denzei ven terftond met eene kurk , en leg denzelven in een rood heet zijnde zandbad. Thans verhitte men de lange glazen buis zóó fterk , dat men ze niet met de bloote- hand kan behandelen; doe de kurk weg, fteeke den hals des retorts ijllings in de buis, luteere ze, zoo fpoedig mogelijk, met een lutum uit fchellak en wat terpentijn , en plaatze nu het gebogen einde der buis in het kwikbekken. Naardien de retort en het zandbad reeds verhit zijn, zoo kan men terftond vuur geeven , en men verfterke dit ZOO dra mogelijk. —— Naauwelijks gloeit het zand, of de Kwikkalk gaat, in metaalget daante, over , en 'er koomt geen zweem van zuivere lucht , (Gaz Oxygéne) ten voor- fchijn. Op deeze wijze heeft hij deeze proef zevenmaal in 't werk gefield, en nooit lucht verkreegen. Nu oordeele men, hoe volftrekt tcgenftrijdig met de uitkomften van de proefneeming des heeren trommsborf's, de bewerkingen zijn , en in hoe verre door deezen aan den eisch van trommsdorf voldaan is, welken vervat worden in eene daarna verfcheenen bevestiging , van den hoogleeraar herwbst adt, welke wij verpligt zijn medetedeelen; na wij alvóórcns het zaakelijke zullen vermeld hebben van deszelfs gegeeven Bericht aan Natuurönderzoekeren, in her InteUigenz - Blatt der Alg. Literatur - Zeitung van  OEFENINGEN. 429 van 1793 , No. 35 , en wel in dato 26 Maart, 1793 , meldende : dat hij, met gelaatenheid , de beantwoording des herren westrumb's, aangaande zijne tegenwerpingen , zal afwachten. Zijne volkomenfte achting voor de uitmuntende verdienden van westrumb betuigende, verklaart hij nogmaals , nooit andere verfchijnzelen , bij de herftelling van de door hem zelf bereidde Oxide de Mercure per fe , te hebben waargenomen , dan de meermaalen vermelde. Ook meldt hij, dat hij van zijne eigen bereidde Kwikkalk iets hebbe gezonden, aan de heeren gren, te Haïïe, l 1 c h t e n b e r g , te Qöttingen, m a ij e r , te Erlangen , creli, te Helmftadt, en westrumb, te Hamehv: de onpartijdige opgaven der refultaten afwagtende , welken deeze verdienftelijke Mannen onder de herftelling zullen hebben waargenomen : dat de bedenkingen des heeren g r é n s, tegen de refultaten van zijne bewerkte herftelling, in tegenwoordigheid van de heeren klaproth en peschier verricht, alleen op eene door hem uit overhaasting geboren hydrojlatifche dwaaling gegrond zijn ;— dat eene wederlegging, den heere gren 24 February toegezonden, ter plaatzing in deszelfs Journal, hem door denzelven is te rug gezonden, en men dezelve nu in de Annalen van crell hebbe te wachten ; — dat hij reeds veel gewonnen achte, door de heeren gren en westrumb, welken nog onlangs niet konden toeftemmen, dat de Kwikkalk bij de herftelling levenslucht levere ,. zulks thans reeds, onder eenige voorwaarde , erkenF f 3 den; —  43Ö chemische en physische den ; <— dat hij, eindelijk , nooit iets zulle geloo* ven, om dat het deezen of geenen Scheikundigen dusdanig gelooft; maar dat hij zich fteeds aan eigen, dikwerf door werkdaaden bevestigde, waarneemingen zulle houden, als welke ons zekerer tot ons doen geleiden , dan alle redeneeringen. Dan, weinig dagen daarna, namenlijk den 3 April, 1793, leverde gedachte Hoogleeraar hermbstüdt, door middel van het Intelligenzblatt der Aïg. Liter atur- Zeitung, van 1793, No. 40, ons de volgende nieuwe bevestiging eener Chemifche Grond -waarheid: ,, Heden den derden April, 1793, werden door mij , in mijn Laboratorium , en in tegenwoordigheid der Heeren Graaf v an rheden, Baron van humboldt, Prof. klaproth, Prof, abilgaard, Prof. wolf, Prof. e r m a n, £>o&, lampe , Apotheker r o s e , Bergfecreta-, fis rettberg, eimbke, struensee, bourguet, en süersen, volgende herftelling-proeven met op zich zelf verkalkte Kwik ondernomen; bij welken de heer klaproth de goedheid hadt, mij behulpzaam te zijn. „ Een klein verzegeld glas met op zich zelf verkalkte Kwik, 't welke de heer Bergcommisfaris westrumb te Ilameln, mij den S December, 179a, hadt toegezonden, en uit welke dezelve, bij de herftelling, geene levenslucht hadt kunnen verkrijgen, werdt, in tegenwoordigheid der bovengenoemde ooggetuigen, ontzegeld, en het daarïn bevattene, weegende 119 greinen, medicinaal gewigt, in een' kleinen kroes, zóó fterk  OEFENINGEN. 4.31 doorgegloeid, dat de herftelling begon, en zich metalifche Kwikbolletjens aan een daar boven gehouden wordend mes hechtten ; waardoor het vóórige gewigt 20 greinen was verminderd , en 'er nu 99 greinen uitgegloeide Kwikkalk overig bleeven. Deeze 99 greinen werden nu in eenen glazen , te vóóren fterk verhitten retort, hebbende een' hals van eo duimen, gedaan, en de retort, zonder eenige lutum, in een tegelbad geplaatst; deszelfs hals echter hing in een' bekken , met levende Kwik, en was met een' met Kwik gevulden cylinder bedekt. Bij allengs, verfterkt vuur, ging de atmopherique lucht uit den retort over, zonder dat 'er een zweem van water, of waterdamp konde befpeurd worden. Toen de retort reeds begon te gloeijen, kreeg hij aan 't bovengedeelte eene fcheur, en 'er viel eenig gloeijend zand in; om welke reden de proef moest geëindigd worden. Hierom werdt de retort uit den tegel genomen , en deszelfs inhoud woog, met het ingevallen zand, 133 greinen. Deeze zandbevattene Kwikkalk werdt nu op nieuw in een' alvóórens fterk verhitten retort, die een' langen hals hadt, gedaan , en even, als de eerftemaal , aan de herftelling, in een tegelbad onderworpen. Zonder een zweem van water of waterdamp te befpeuren , gingen 'er thans 23\ kubiekduimen (Rheinl. duodecimaalmaat) lucht, in den omgekeerden cylinder, over , tot 'er eindelijk niets luchtvormigs meer verfcheen. In deeze verkreegene lucht fmolt een gloeijend ijzerdraad, met ttitfpatting van vonken; en een glimmend houF f 4 tei»  43* CHEMISCHE EN PHYSISCHE ten fpaantje werdt daarin, herhaalde maaien, zeer levendig, ontdoken. Na meeting van de inwendige ruimte des retorts, bleek, dat van gedachte 23! kubiekduimen, 61 kubiekduimen aan gewoone lucht moest wordert afgetrokken: 'er bleeven derhaiven 17 rheinl. duodecimaal kubiekduimen zuiver* levenslucht oVer. Het zand , dat, na afgelopene herftelling, in den retort was overgebleeven, woog 40! greinen ; dus waren de 17 kubiekduimen zuivere levenslucht, uit 92f greinen van westrume's Kwikkalk ontbonden, zonder dat men , noch in 't begin, noch op 't einde der bewerking, een zweem van vogtigheid befpeurde. „ Behalven deeze befchreevene, werdt nu ook eene zoodanige proeve met 54 greinen geheel versch bereidde Kwikkalk, die zich in den tijd van agt dagen hadt gevormd, welke uit den nog heeten calcineerkolf genomen, en terftond in een' kroes uitgegloeid was, bewerkftelligd. Ook hier was de uitkomst, aan die der voorgaande proeven, volkomen gelijk. Deeze proeven en derzelver uitkomften mogen nu dezulken voor antwoord dienen, aangaande 'tgeene de heeren westrumb, tromsdorff, schiller, en meer anderen, van hunne herftellings-proeven gezegd, en gefchreeven hebben. Wordende dus dan daardoor één der hoofdfteunen des Antiphlogistifchen Systhem's der Chemie op nieuw gegrondvest, enz. " „ Dat de boven befchreevene herftelling-proeven , met de Kwikkalk van westrumb, met de hoogfte naauwkeurigheid, en vervreemding van alle  oefeningen. 433 alle partijzugt zijn verricht, en de uitkomst zoodanig is, als dezelve hier is befchreeven, zulks verklaaren wij Ondergetekenden, als ooggetuigen ; Berlijn, den ^tea. April, 1793. „ V. Rheden, Abilgaard, Klaproth , v. Humboldt, Lampe . Rettberg, Eimbke , Wolf, Erman, Bourguet, Rofe, Struenfee, Siierfen." En hiermede dacht ik de voordzetting van dit articul, voor ditmaal, aftebreeken; dan op hetzelfde oogenblik ontving ik een affchrift, in de Franfcbe taal, eenes briefs van den heere van mons, door denzelven aan den Hooglceraar gRén, in dato 24 Jüay, 1793, afgezonden; en kan derhaiven het genoegen hebben, den merkwaardigen inhoud deszelven , zeer waarfchijnelijk vroeger dan de heer g r é n dien zal bekend maaken, mijnen landgenooten onder 't oog te brengen. Zie hier dezelve: Copie van eenen tweeden Brief van j. b..van mons, aan den Hoogleer aar g r é n , te Halle, in dato Brusfél, den 24 Juny, 1793, ZEER GEëERDE VRIEND! „ Eene nieuwe hoeveelheid roode Kwikkalk, op zich zelve, ( Oxide rouge de mercure par feu ) bereid hebbende, met oogmerk om de waarneemingen te vervolgen, wegens de ontleeding der F f 5 drie  434 CHEMISCHE ZN PHYSISCHE drie Loogzouten, en aangaande de Aether-maaking van den Alcohol, door de zuurftoffe der metaalkalken (Oxygéne des Oxides metalliques) (tf), maakte ik gebruik van deeze gelegenheid, om het verfchijnzel van derzelver herftelling nader te befchouwen. Ik heb mij tot deeze onderzoekingen minder bepaald , met oogmerk om eene zaak te verdedigen , welke ik als zonneklaar beweezen acht, dan wel tot liefde voor de waarheid, enter opheffing van een gefchil, 't welke, door de eerfte Scheikundigen van Duitschland onledig en verdeeld te houden, niet dan te lang de Phyfifche - Chemie, in derzelver bevorderingen heeft benadeeld. „ Gij zult wel cle goedheid hebben , Om het beloop deezer proefneemingen, door eene vertaaling, onder bet oog dier Scheikundigen te brengen. ,, De verkalking van de Kwik, ter bereiding der Kwikkalk , ( Oxide ) welke ik tot deeze proeven heb aangewend, was bewerkt door blootftelling aan eene beltendige hette, en door voeding met zuivere lucht (Gaz Oxygéne); welke, ten einde ze van de vogtigheid te ontdoen , die ze hadt kunnen aantrekken, geduurende verfcheiden dagen, op fcherp vast loogzout (Potasfe cauftique concretet) geltaan hadt. EER- (a) Ik ben tot deeze onderneeming gebragt, door de herhaalde, vrugtelooze, proeven, van den geleerden heer rouppe, wegens de desoxidatie van het Oxide de Mercure, door deszelfs digestie in Aether.  OEFENINGEN, 435 EERSTE PROEVE. ,, Ik woog, in een heet gemaakte glazen fchaal, twee dragmen Oxide de mercure, op 't oogenblik dat het van 't vuur genomen was; en deed hetzelve in een' kleinen , glazen, wél gedroogden , fterk verhitten retort; verëenigende den geboogen hals, onder een klok, met het pneumatique-chemifche toeftel van kwik. Het bovendeel der Kwik, onder de klok, en dc binnenwanden der klok werden zorgvuldig, met een' heeten doek, afgedroogd. Voords gaf ik, terftond, een fterk vuur; de lucht der vaten, welke zich uitzettede, eii; onder de klok dóórging, nam ik weg. Vervolgens waazemde 'er eenig water uit, 't welke, als daauw, in den hals van den retort verdikte, en , op het einde de Kwik zich herftellende , heeft zich dezelve van het Gaz oxygéne ontdaan; 't welk, verëenigd met het geene dat in de ruimte van den retort bevat was, eene hoeveelheid uitmaakte, van zestien kubiekduimen. Dit Gaz, overgebragt in den Eudiometer van den Phosphorus , bevatte één agtfte deel, 't welke, op weinig na, Gaz azote was. TWEEDE PROEVE. „ Ik deed in een glazen vat dezelfde hoeveelheid van hetzelfde Oxide, en ik brandde hetzelve, tot den bodem van het vat licht rood gloeide. Het vat werdt in het furnuis gevoegd, en gelutecrd, op eene wijze, dat 'er aan dien kant geene ligt vuurVattende waasfem konde doortreden. Het Oxide ver-  436" CHEMISCHE EN PHYSISCHE: verloor in deeze bewerking een weinig meer dan een vierde deel van deszelfs zwaarte , door de drooging , en bevond zich nabij den ftaat van zijne herftelling. Eene ligte wrijving, of de aanraaking met het punt van een pennenmes, was genoegzaam om de deelen, alhoewel nog geheel rood zijnde, tot loopende Kwik aan eikanderen te voegen. Eene gloeijende kool, die, geduurende de verkalking, op het vat was geweest, hadt met eene levendige vlam gebrand, en een ftuk goud was in hetzelve wit geworden. Ik heb dit Oxide, aldus verkalkt, overgebragt in een' warmen retort, en heb deszelfs herftelling, even als het voorgaande, bewerkt: het bragt niet meer dan drie en een half duimen Gaz oxygéne , en zelfs niet den fijnften drup waters voord. DERDE PROEVE. „ Twee dragmen van hetzelfde Oxide, uitgebreid op een blad papiers , heb ik vierëntwintig dagen aan de lucht blootgefteld, in eene verlichte plaats, zonder rechtftrecks door de lichtftraalen aangedaan te worden, ten einde van welken tijd deszelfs zwaarte noch aanmerkelijk vermeerderd, noch verminderd was. De oppervlakte was een weinig zwart geworden. Dit Oxide werdt, in deezen ftaat, overgebragt , in een' kouden, doch wëlgedroogden retort, en deszelfs herftelling is, als ,in de voorgaande proeve, bewerkt. „ Na de uitzetting van de gemeene lucht der vaten, ontlastte zich het water, in eene veel groote  OEFENINGEN. 437 tere hoeveelheid, dan in de eerfte proeve, benèvens flechts twaalf duimen zuivere lucht, gemengd met eenig Gaz azote. „ De uitkomst deezer drie proeven bewijst dan: i) Dat de Kwik zich terftond herftelt, na zij geoxideerd was, en zonder in verbinding te koomen met eene vogtigheid, welke het Gaz oxygéne altoos, eenigerwijze, in menigte verfchaft, en in evenredigheid van den graad haarer oxidatie; en dat dc losmaaking van dit Gaz beftendig is voorafgegaan , door dat van een weinig waters; van welks aanweezen het als nog niet mogelijk is de oorzaak aantewijzen. 2.) Dat het Oxide de Mercure, blootgefteld zijnde aan eene roodgloeijende kalkbranding, aan de warmteftoffe, (calorique') en aan de HchtftofFe , welken hetzelve doordringen, de grootfte hoeveelheid van zijn Oxygéne geeft , en zich ten deele herftelt. Waaruit blijkt, dat het niet te verwonderen is, dat hetzelve, na de uitkomst deezer bewerking, niet meer dan een weinig zuivere lucht (Gax oxygéne) opleverde. 3. (Dat dit Oxide , geduurende deszelfs blootftelling aan de lucht, verliest, in ftede van aantewinnen: de eigenfchap om Gaz Oxygéne te ontlasten, is door het licht , 't welk hetzelve 'er een gedeelte van ontneemt ; en dat dit verlies van het Oxygéne , aangaande zijn gewigt, is vergoed , door het water 't welke het heeft ingeflurpt, blijkt aan de hoeveelheid welke 'er, geduurende de herftelling, is uitgedreeven. „ Ik kan niet voorzien , welk eene zaak, of welke nieuwe tegenwerpingen de Scheikundigen zou-  43§ CHEMISCHE EN PHYSISCHE zouden kunnen goedvinden tegen deeze iluitredert intebrengen ; doch indien ze niet toeftaan , dat wij het recht hebben, om de hunne te wraaken , zullen zij , ten minflen , niet verder willen eisfchen, dat wij eerft het Oxide de Mercure van deszelfs Oxygéne ontblooten j om 'er vervolgens de aanwezendheid van aantetoonen, en dat onder het bijzonder voorwendzel, van aan hetzelve , een voorgewend hygroscopisch water te ontroovenj 't welk niets anders dan een ingebeeld weezen is, behendig gewrogt , om ons met gelijke munt te betaalen, voor eene overtuigende bekentenis, die ze niet langer konden verbergen. Ook zullen zij Wel niet meer willen verzuimen, ten einde niet zoo ligt uitfpraak te doen wegens het niet aanzijn van eene enkele bel zelfs van 't Gaz oxygéne , in een dergelijk Oxide , om rekening te houden, van de in den omtrek des retorts, en deikuip van gemeenfehap hunnes toeftels , ingeflotene, lucht. Deeze lucht is altoos zeer zuiver, het laatfte losgemaakt zijnde. „ De Scheikundigen , mijn Vriend ! moeten befpeuren , dat gij eene proef vermijdt te herhaalen, aan welke gij zelf het eerfte hebt getwijfeld; als of gij vrecsdet, uwe dwaaling erkennende , den ondergang van het leerftelzel des Phlogifton's mede te ileepeu. Ik eindig, met te wenfehen, dat de Natuuren Scheikundigen, van het een en ander gevoelen, zich onderling mogen herëenigen, om dit verfchÜ te onderzoeken, en te eindigen. Hunne beflisfehing, gegrond op de uitkomst der proeven, zullen gewig*  OEFENINGEN. 439 wigtig genoeg zijn, dat men niet zal kunnen weigeren , zich daaraan, op eene billijke wijze, volkomen te onderwerpen." Zie daar, op de onpartijdigfte, en dus, zoo ik mij vleije, op eene rechtftreeks nuttige wijze, de weetenswaardigfte denkbeelden en proeven van de voorftanders der onderfcheidene Leerftelzels, aangaande de oxidering en reductie der metaalen, in't algemeen, en met opzigt der Kwik, in 't bijzonder, na voorafgaande ontvouwing der wederzijdfche theori'èn , bijeengebragt; en dusdanig den tegenwoordigen ftaat des gefchils, tot hiertoe, geleidelijk ontvouwd; uit welk een en ander fchijnt te blijken, dat deeze zaak tot zoodanig een punt gebragt is, dat wij , billijker wijze , mogen kunnen verwachten en wenfchen , dat zich eerlang de waarheid hieromtrent boven alle tegenfpraak moge doen gelden 5 door allen, voor haaren roem, te herëenigen. Amflerdam , Jvly, -793' VER.  44© CHEMISCHE EN PHYSISCHE VERSCHEIDENE Waarneemingen OVEIt, DE oplossing der KWIK in salPETERZUUR ; door den Hoog. leer dar hildebrandt. s- i. Het is beleend , dat het Salpeterzuur de Kwik zoo veel te heviger aantaste , en 'er zoo veel te fpoediger eene zekere hoeveelheid van oplosfe, naar maate het fterker (dat is, met hoe weinger waterdeelen beladen ) is, en hoe meer uitwendige warmte de oplosfing bevordere. Maar of dit Zuur ook zoo veel minder Kwik oplosfe, naar maate het meer water bevatte, is eene andere vraag. Ten einde derhaiven dit te bepaalen, bereidde ik verfcheidene Kwiköplosfingen in Salpeterzuur, op volgende wijzen: Ik nam bij elke oplosfing dezelfde hoeveelheid, ioo deelen van het fterkfte Zuur, 't welke ik had (a). Bij de eerfte oplosfing nam ik het Zuur, zonder 'er water bij te voegen ; bij de tweede vermengde ik hetzelve met 50 deelen , bij de derde met (a) Rookend, van vitrioolzuur gezuiverd, Salpeterzuur, van na genoeg 1580 fpecifique zwaarte.  ÖÊFÈfiiNGÈMi '441 hl et too deelen, en bij de vierde met 200 deelen waters, enz. Ik verrichtte alle deeze öplosfingen , om kristallifeering te verhinderen, in eene genoegzaame warmte, en ft geene ter bepaaling der gedraagihg noodzakelijk is) zoo veel doenlijk was , ih eënë evenredige warmte, namenlijk van 72° tot 760 vari Fahréhhëifi Om nu te ontdekken , hoe veel Kwik bij iédere oplosfing werdt opgelost, woog ik eene hoeveelheid Kwik A in een glas naauwkeurig af; en goot van dezelve in het glas , waarin het zuur was * allengs, telkens eene kleine hoeveelheid , tot het zelve niet meer werdt aangetast; nu goot ik dé oplosfing van de niet opgeloste Kwik af, waschté en droogde ze, deedt ze bij de overige afgewögeil Kwik, en woog nu dit overblijfzel wêêf, als waarbij het verfchil tusfchen A en B toonde j hoe véei Kwik 'er was opgelost. Ik herhaalde ieder deezer proeven eenige maaien , en door dezelven kan ik vastftellen ,dat, bij eene uitwendige temperatuur van 72° tot 76°, wors den opgelost: In iGo deelen zaamgedrongen Salpeterzuur, zonder water (b) 125 deelen Kwik» In 100 deelen zaamgedrongen Salpeterzuur , met 50 deelen bijgemengd water, i97 deelen kwik* ia (b) Men berekent hier niet het water dat het zaarrJ. gedrongen zuur bevat, maar alleen dat men'er bijvoegde'- «i DEEL.- Q g  445 CHBM1SCH-E EN PHYSISCHE In ioo deelen zaamgedrongen Salpeterzuur, met ios deelen bijgemengd water, 170 deelen Kwik. In 100 deelen zaamgedrongen Salpeterzuur, met 200 deelen bijgemengd water, 130 deelen Kwik. Uit deeze en nog andere, met nog meer verzwakte zuuren ,. bewerkltelligde proeven , bleek mij, dat eene zekere boeveelheid zaamgedrongen Salpeterzuur in 't algemeen , zoo veel minder Kwik oplosfe, naar maate het meerder water bevat; dat nochtans het enkele zuur , zonder bijgevoegd water , hij iederen grand van warmte , minder Oplosfe, dan het met weinig water vermengde. De reden, dat het zaamgedrongen zuur, in eene zagte warmte , minder oplost, dan het met weinig waters vermengde, is misfehien , dat 'er, in 't eerfie geval, uit hoofde van gebrek aan water, reeds in de zagte warmte, kristallifeering plaats hebbe , vóór het zuur volkomen mei Kwik verzadigd is;daar, integendeel , bij het eenigszins met water voorzien zijnde zuur, dit water de kristallifeering verhindert. Voeg hier nog bij,dat de verhitting, die de oplosfing zelf te wege brengt, zoo veelte grooter is, hoe zaamgedrongener het zuur zij, en dat, dienvolgens, het enkele zaamgedrongen zuur daarenboven nog meer waters door de uitdamping verlieze, dan het met water verdunde. In eene warmte , welke genoegzaam is , zelf in het zaamgedrongen zuur de kristallifeering te verhinderen, zal waarfchijnlijk het zaamgedrongen zuur meer Kwik  OEFENINGEN'. 443 Kwik oplosfen ; doch , het is , ter bepaaling der verhouding , onzeker , eene fterke warmte aante» wenden, dewijl daarbij, geduurende de oplosfing, te veel waters en zuurs vervliegen, en daardoor tevens de genomen hoeveelheid des oplosmiddels te aanmerkelijk vermindert wordt. S- n. Het door uitdamping gedephïogiflifeetd zaamgedrongen Salpeterzuur (f) lost de Kwik even zoo hevig en niet fierker op , als het gewoone; wordende daarbij insgelijks Salpetergaz ontwikkeld. Het verliest namenlijk bij deeze uitdamping, wel is waar, zoo veel Phlogiston, dat het koleurloos wordt, maar het herftelt dit terftond in den aanvang van de oplosfing der Kwik weder; wordende dus weder gewoon Salpeterzuur (d). (c) Dat is, rookend Salpeterzuur, 't welke zoo lang zagtskens gekookt is, tot het niet meer roodgeele , maar koleurlooze dampen geeft, en het zuur ongekoleurd is. (d) Of anders, het zuur verliest, door desze uit* damping, wel zoo veel Salpeterftof,dat deszelfs zuurftofïe in evenredigheid vermeerderd wordt , om het koleurloos te maaken; deeze geringe overmaat van zuurftofFe wordt hetzelve echter , in 't begin der oplosfing van de Kwik, terftond weder ontnomen, zoo dat het weder gewoon Salpeterzuur wordt. Gg *  444. CHEMISCHE EN PHYSISCHE ■ 5- UL Het zaamgedrongen roodgeele Salpeterzuur wordt, terwijl het Kwik oplost , groen. Volkomen verzadigd zijnde, is de oplosfing geelgroenachtig. In toegefloten , geheel vervulde vaten, blijft deeze koleur beftendig; maar inde lucht verdwijnt ze allengs. Het zaamgedrongen ongekolcurd Salpeterzuur wordt, insgelijks , bij oplosfing der Kwik , groen; an bij volkomene verzadiging geelgroepachtrg. S- IV. I3e kristallen van den Kwikfalpeter, die men Uit de verzadigde oplosfing der Kwik en Salpeterzuur verkrijgt, vallen, naar maate de verfcheidenheid der bereiding, onderfcheiden uit. a. Als ik fterk, met gelijke of halve hoeveelheid waters vermengd, Salpeterzuur,in ééne zagte warmte met Kwik verzadigde , en de oplosfing liet koud worden, ontftonden 'er , weldra na de keudworT ding, lange naaldvormigekristallen,welken zich, onder menigvuldige gedaanten, zomtijds penfeelvormig op elkandcren plaatlten, of zich onderling kruisten. b. Maar als ik zoodanig Salpeterzuur in eene zagte warmte, of ook zonder uiterlijk aantebrengene warmte, met Kwik verzadigde, de oplosfing met water verdunde, doorzijgde, voords bij eene zagte warmte, die de hette van kooking niet bereikte, zoo verliet uitwazemen,dat zij geelachtig werdt, dan ontftonden 'er, terftond na de bekoeling,  OEFENINGEN. 445 ling , tafelvormige , op eikanderen " gefclioovene kristallen. c. Als ik, bij eene zeer zagte warmte, bet met water tot koleurloosbeid vermengd Salpeterzuur met Kwik verzadigde , de oplosfing met nog de helft waters verdunde , doorzijgde, bij zagte warmte Hechts zóó ver uitwaazemde, dat zij nog koleurloos bleef, en voords in de lucht, tot verdere ónmerkbaare uitwazeming, ftaan liet; dan werden 'er allengs dubbels piramidale kristallen gevormd. De volmaakten derzelven hadden de gedaante van twee vierzijdige pyramiden, van welken twee vlakten fmallcr , twee breeder , en deezen aan hunne grondvlakten met eikanderen verëenigd waren. d. Als ik van't zuur nfgewasfehen Kwikfalpeter in genoegzaame hoeveelheid waters oploste , ont•ftonden 'er, bij de bekoeling, kleine korrels, die •zich voor het vergrootglas als korte parallelepipc■den vertoonden. e. Eene onregelmaatige kristallifeering van eene ongevormde zoutmasfa ontfiaat, als men zaamgedrongen of verzwakt Salpeterzuur, inde koude, met Kwik verzadigt. Verzadigt men zaamgedrongen Salpeterzuur met Kwik, in de hette, dan ftolt de geheelc oplosfing, bij de bekoeling , tot één' vasten zoutklomp. % V. De Kwikfalpeter lost zich, na dat men 'er al het overvloedig zuur van heeft afgewasfehen , zoo min in heet als koud water, geheel op; hoe veel heet water meu ook daartoe neeme. Eén deel der opgeGg 3 los-  44^ CHEMISCHE EN PHTSISCHE loste Kwikkalk ploft bij de oplosfing weder neêr. Deeze kalk is dan alleen wit, als men de Kwikoplosfmg koud verricht, en in eene zagte warmte heeft uitgewaazemd; en wordt zoo veel geeler , naar maate de hette grooter bij de oplosfing en uitwazeming is. Dan eerst lost zich de Kwikfalpeter volkomen op, als men bij het oplosfend water zóó veel nieuw zuur voege, als nodig is, om de neervallende kalk optelosfen. S- vi. Eene oplosfing der Kwik in Salpeterzuur kan flechts zóó lang in de koude vloeijende blijven , zonder te kristallifeeren , als nog het zuur door Kwik niet verzadigd is. Eene volkomene verzadigde oplosfing levert in de koude altoos vast zout. Als men fterk , door met weinig waters voorzien Salpeterzuur, in de hette , met Kwik verzadigt , dan blijft ze flechts zóó lang vloeijende , als ze warm genoeg is. Bij de bekoeling ontftaat 'er zoo veel te meer vast zout, hoe minder waters 'er in is; ten deele, dewijl de oplosfing zóó veel meer kwik opneemt, hoe minder ze waterdeelen bevat; ten deele, dewijl ze zóóveel minder zouts kan opgelost houden, hoe minder waters ze heeft. Zaamgedrongen Salpeterzuur, zonder water,in de hette met Kwik verzadigd, ftolt bij de bekoeling geheel tot een' vasten zoutklomp. Ja 'er ontltaat reeds vast zout, wanneer de oplosling nog warm is, en nog Kwik blijft oplosfen, uit hoofde van gebrek aan water. Als  OEFENINGEN. 44? Als men in maatig, met één of twee deelen waters verdunt, Salpeterzuur, Kwik, koud oplost, dan ontftaat 'er, zoo dra de oplosfing tot zekeren graad met. Kwik vervuld is, een vast zout; zelfs reeds, wanneer het zuur nog niet met Kwik verzadigd is. Als men in een zwak, met vier deelen waters verdunt , Salpeterzuur, in de hette Kwik , zoo veel mogelijk, oplost, dan ontftaat 'er bij de bekoeling geen vast zout. Maar dan is ook het zuur niet met Kwik verzadigd; naardien het zuur, gelijk ik boven getoond heb, zoo veel minder Kwik aanneeme, naar maate hetzelve meer waters bezit. S- VIL Of eene oplosfing der Kwik in Salpeterzuur, bij de verdunning met water, kalk laate vallen, hangt niet af dat de oplosfing in warmte verricht zij, maar eigenlijk hiervan, dat zij zóó volkomen met Kwik verzadigd is, dat zij in de koude vast zout geeve. Als men, derhaiven,in fterk Salpeterzuur, met hulp dér bette, zóó veel Kwik oplosfe, als het oplosfen kan, en dan de oplosfing, ook wanneer ze nog heet; en nog geen vast zout in haar ontftaan is, met water verdunt , dan laat ze kalk vallen. Als men, daarentegen, genoegzaam zwak balpeterzuur op dezelfde wijze hehandelt, zoo laat zich de oplosfing , naardien deeze niet volkomen met Kwik verzadigd is, voorzeker met water verdunGg4 Beü»  ^48 CHEMISCHE EN PHYSISCHE nen, zonder kalk te laaten vallen, ook wanneer 'er kookende hette is aangewend. Als men in koüd, fterk Salpeterzuur Kwik oplost , tot 'er vast zout ontftaat, voords dit vaste zout in de oplosfing fijn wrijft, en deeze nu met water verdunt , zoo dat het zout tevens wordt opgelost, dan valt 'er kalk neêr. Als men echter het vloeibaare deel der koude oplosfing van het zout afzondert, en dit gedeelte Cwaarin namenlijk het zuur niet verzadigd is) pet water verdunt, dan valt 'er geen kalk neer. Dit alles is ligtelijk te verklaaren, als men weet dat de Kwikfalpeter zich niet in bloot water oplost, zonder kalk te laaten vallen. S. vin. Eene volkomen verzadigde en tevens gchee} vloeijende oplosfing der Kwik in Salpeterzuur kan alleen in de hette plaats vinden. In de hette verzadigd fterk Salpeterzuur, fcheidt, zoodra de oplosfing bekoeld , een deel als vast zout af, en de overige vloeiftofFe heeft overvloedig zuur. In de koude Kwik oplosfende , in fterk Salpeterzuur, zet, zoodra het tot op zekeren graad met Kwik vervult is , vast zout af, reeds vóór hetzelve verzadigt is. Als men Kwikfalpeter in zóó veel heet waters. Oplost, dat zich de oplosfing, bij dc bekoeling-, iiiet kristallifeere, zoo fcheidt zich echter een «rjeel der Kwikkalk, bij de oplosfing, af, cn het ZULHJ  OËFfcNïNfiEN: 449 zuur blijft dus niet volkomen met Kwik verzadigd. Ondertusfchen fchijnt dit voorfchrift nochtans het beste te weezen, om eene koude oplosfing te verkrijgen, waarin het Salpeterzuur, zoo zeer als mogelijk, met Kwik verzadigd is. Als men zulk een zwak Salpeterzuur ter oplosfing der Kwik neemt, dat de oplosfing in de boude geen vast zout afzet, dan neemt ook het zuur flechts zóó. weinig Kwik op , dat het daarmede niet verzadigd is. S- I x. De hoogfie graad der verzadiging des Salpeterzuurs met Kwik heeft in het vaste zout zelf, in den Kwikfalpeter, plaats. Nochtans verwt hetzelve , offchoon men 'er allen aanhangend vrij zuur van heeft afgewasfcheu, het lakmoespapier rood, als men 'er een ftukje van, geheel droog zijnde, oplegt, en hetzelve met water bevogtigd, §• X. De koleuren van de nederplofzels der Kwik uit Salpeterzuur, door loogzouten en aarden, vallen, van gelijke neêrplofmiddelen, zeer verfcheidenuit, naar maate de omltandigheden verfchillende zijn. Ik vind dat deeze verfcheidenheid ten deele van den graad der warmte , in welken de oplosfing verricht is, ten deele van den graad der verzwakking des gebezigden zuurs, ten deele Gg 5 cofe  450 CHEMISCHE EN PHYSISCHE ook bij oplosfing door zaamgedrongen zuur, daar van af hange, of men de neêrploffingmiddelen eener zaamgedrongene oplosfing met water verdunne , en daardoor een deel der opgeloste Kwik te vóóren neêrploft. De opgaven van bergman, gren en hermbstüdt, aangaande de koleuren deezer nederplofzels , zijn daardoor ten deele verfchillende ; en bij mijne proeven vinde ik weêr verfcheidenheden. a) Ik loste, in koud Salpeterzuur , met water tot zoo verre vermengd, dat de koleur verdweenen was, zóó lang Kwik op, tot 'er op den bodem van het vat kristallifeering ontltond ; verdunde de oplosfing met water, zoo dat het vaste zout, met neêrvalling eeniger kalk, ook opgelost werdt; en zijgde het vogt door. Deeze oplosfing betekende ik,M. k. I. b) Ik loste in koud zaamgedrongen Salpeterzuur Kwik op, zoo dat het zuur niet volkomen verzadigd was; verdunde de oplosfing met weinig waters , zoodanig dat dezelve nog eenigszins geel bleef, en waar bij geene kalk neêr viel. Deeze zij, M. k. II. c) Ik loste in Salpeterzuur, dat met vier deelen water verdunt was , bij kookende hette, Kwik tot verzadiging op, en verdunde de oplosfing met water, waarbij geene kalk neerviel. Zij heete, M. w. I. d) Ik loste in zaamgedrongen Salpeterzuur, met eene kookende hette, Kwik op, tot verzadiging, verdunde de oplosfing met veel waters; 'er viel geele kalk  OEFENINGEN. 451 kalk neder: het vocht werdt doorgezijgd, en.getekend, M. w. II. e) Ik loste, in zaamgedrongen Salpeterzuur, met eene kookende hette , Kwik op , echter niet tot volkomen verzadiging , en verdunde de oplosfing niet met water. Zij heette, M. w. III. ƒ) Ik loste in fterk, met weinig waters vermengd, Salpeterzuur, onder eene zagte warmte , Kwik op, tot verzadiging. Deeze oplosfing teekende ik, M. w. IV. g) Ik loste roode Kwikkalk, bij kookende hette, in ^ Salpeterzuur, met gelijke hoeveelheid waters vermengd , op ; getekend R. K) In hetzelfde Zuur, en op dezelfde wijze , loste ik geele Kwikkalk op, welke uit Salpeterzuur, door verdunning met waterwas neêrgeploft. Deeze oplosfing noemde ik G. ï) Op dezelfde wijze werdt bruine Kwikkalk, uit Salpeterzuur, door gewoon vlug loogzout, neêrgeploft zijnde, opgelost, en genaamd G r. k) Op dezelfde wijze werdt zwarte Kwikkalk, uit Salpeterzuur, door cauftiek vlug loogzout neêrgeploft zijnde, (Mercurius folubilis Hahnemanni) opgelost, en getekend, S. De koleuren der onderfcheidene nederplofzels, Uit de onderfcheidene oplosfingen, waren de volr genden: LUCHT"  45* CHEMISCHE EN PHYSISCHE LUCHTZUUR LOOGZOUT. SCHERP LOOGZOUT. 31. k. I. Witgeel. Graauw-bruin. M. k. II. Lichtbruin. Groen-geel-bruin. M. W. I. Wit. Graauw zwartachtig. 31. w. II. Lichtgeel. Zwart graauw. 31. w. III. Bruingeel. Graauwachtig geelenwit. M. w. IV. Bruin r daarna Bruingeelachtig. Bruin. R. Geelbruin. Groenachtig geel. G. Wit. Zwart-graauw-bruin, G. r. Wil. Ceelachtig. S. Wit. LUCHTZUUR MINERAAL SCHERP MINERAAL LOOGZOUT. LOOGZOUT. M. k. I. Geel, beneden Zwartachtig graauw. zwart acht ig-graauw. 31. k. II. Graauwgeel- Groen-geel-graauw. bruinachtig. M. w. I. Groengraauw. Zwartgraauw. 31. w. II. Geel, daarna Geel, daarna geelachtig Bruingeel. graauw. 31. w. III. Lichtbruin. Witgeel. 31, w. IV. Bruin, terllond Groen-geel-bruinüchtig. licht geel wordende. R. Geelbruin. Groenachtig-geel. G. Geel. Bruin-graauw'-zwart¬ achtig. Gr. Geelachtig. Geelachtig. S. Geelachtig wit. LUCHT-  OEFENINGEN. 453 LUCHTZUUR. VLUG SCHERP VLUG LOOGZOUT. LOOGZOUT, M. k. I. Zwart-graauw. Zwart. M. k.II. Graauwmetwit Zwart-graauw met vermengd. Wit vermengd. M. w. I. Graauw. Graauw. M. w. II. Graauw. Graauw. M.w.III. Graauwachtig Wit. Graauw. M.w. IK Graauwachtig Wit. Graauw met Wit vermengd. R. Wit. Wit. G. Graauw. Zwart-graauw. G.r. Plofte niets neêr. Ploft*» niéts néér. KALKWATER. M. k. I. Zwart-graauw. - M. k. II. Geelachtig Wit, boven ten deele Bruinachtig. M. w. I. Zwartgraauw. M. w. II. Zwavelgeel. M. w. III. Geel. M. w. IV. Wit-geeldchtig, boven Bruinachtig, R. Geelwit. G. Wit. Gr. Plofte niets neêr. LUCHTZUURE KALKAARDE. 'M. k. I. Witgeel. M. k. II. Schoon Lichtgeel. M.  454 CHEMISCHE EN PHYSISCHE M. w. III. Schoon Lichtgeel. M.w. IK. Schoon Geel. lUCHTZUURE MACNESIA. M. k. I. Wit. M.k. II. Schoon Geel. M. w. III. Schoon Geel. LUCHTZUURE ALUINAARDE» M. k. I. Wit. M.k. II. Geel, M. w. III. Geel. %. XI. Volgens Berhmann CO zoude het vitrioolzuur de Kwikkalk , uit dé koudbereidfie oplosfing in Salpeterzuur, wit, en , uit de warmbereidde , geel nederploffen; men moge hetzelve 'er als vrij vitrioolzuur , of tot een middenzout verbonden, bijvoegen. Volgens mijne proeven, ploffen de tartaria vitriolatus en het fal mirabile de Kwikkalk , uit de koudbereidde oplosfing, wit, en, uit de warmbereidde,^/ neêr. Vrij vitrioolzuur echter ploft dezelve beftendig wit neêr, zelfs wanneer de oplosfing in kookende hette verricht, en nog heet is. s- (è) Be tmahfi aquarum, p. 100.  OEFENINGEN. 455 S. XII. De roode, door Salpeterzuur bereidde, Kwikkalk ( Mercurius praecipitatus ruber) , de graauwe, uit Salpeterzuur, door luchtzuur vlugtig loogzou: neêrgeplofte (folubilis Hahnemanni) ,losfeu zich in Salpeterzuur, zoo wel in het zaamgedrongene, als in verzwakt, en zelfs met aanwending van kookende hette, veel langzaamer,en in veel geringer hoeveelheid , op , dan de Kwik zelf. Zonder aanwending van uitwendige warmte , werkt het op dezelve zóó langzaam , en neemt 'er flechts zóó weinig van aan, dat men het eerst eenige uuren 'er over moet laaten ftaan, en de Kalk omfchudden , om 'er eene merkelijke hoeveelheid van optelosfen. Zelfs in eene kookende hette van eenige uuren, verkrijgt men geene volkomene oplosfing deezer Kalken; maar een deel derzelven blijft onopgelost. Deeze onopgeloste Kalk wordt nochtans koleurloos, verliest de roode, graauwe en zwarte koleur, en wordt wit, terwijl zij volkomen gedephlogiftifeerd (of geoxideerd) wordt. Als zulk eene Kalk in koud, zaamgedrongen , of verzwakt Salpeterzuur ftaat, is 'er zelfs geene aantasting zigtbaar; de Kalk ligt Uil in 't zuur. Bij de roode Kalk,en de luchtzuureKalk ontftaar, in den aanvang, eene opwelling, terwijl men het zuur op de Kalk giet, welke echter ras voorbij is. Uit de luchtzuure Kalk (tijgen ook daarna enkele en weinige blaasjens op.  '456 CHEMISCHE EN FHYSISCH2 $.. XIII. Volgens macquer. (ƒ), wensel fg), suckoW (h), gren (0, e" hahnemann (k), Is de KwiK in Wijngeest (Alcohol') onöplosbaaar. Ik vond echter, dat, wanneer ik Alcohol over Kwikfalpeter, dien ik,naafvvasfching,van het aanhangend zuur, wel gedroogd had, een' korten tijd liet kookert , hoewel ik geene merklijke vermindering aan het Zout befpeurde , ik nochtans uit den afgegooten helderen Alcohol, door vlugtig fcherp loogzout, eene graauwe, en door luchtzuur mineraal loog* zout, eene graauwzwarte Kalk nederplofte. S- xiv. De door Salpeterzuur bereidde roode Kwikkalk zoude zich, volgens BAUMé (/) en macquer O), tot een rood Sublimaat opheffen. Volgens mijne, deswegen in 't werk gcftclde, proeven vinde ik dit niet, indien anders de Kalk geen aanhangend zuur meer heeft. Zoo min de koopbaare Roode Praecipitaat, als de (ƒ) In Rosier Obf. fur la Phyfique, T. IV, p. u Jam. (g) Von der Verwandfchaft der Korper, f. 939' (h) Okon. und Techn. Chymie, §.657. (f) Chemie , §. 2272. (k) Crells Chem. Annalen, 1790. ft. II. f. i%. (1) Chemie exp. & raij. T. II. p. 417(m) Chym. IVörterbuch, B. w. f. üï6.  OEFENINGEN* 45? de door mij bereidde, konde. ik, als Kalk , opheffen. Niet alleen in een'retort met aangelegden ontvanger, maar ook in ronde artzenijgzlazen, wier mond ik open liet , bleef zij vuurbcfrendig tot aan de gloeihette, als wanneeer dan een deel, doch niet als Kalk, maar als Kwik oplteeg , een deel als Kalk terug bleef cn het grootfte deel geel geworden was. Bij aanhoudende gloeijing klom ook dezelve , als Kwik , op, laatende alleen een weinig geel overblijfzcl agter (m). 'Er werdt in vrije, open vaten, namenlijk in fmeltkroezen, eene ftefkë en aanhoudende gloeihette verëischt ,Fom deeze Kalk te vervlugtigen. Of zij zich hier als Kalk opheffe, dan of zij eerst tot metalifche Kwik overga, kan men niet zeker bepaalen ; zij wordt echter ten minften zwartachtig, alëer zij vervliegt. Als men de zwartachtig geworderte Kalk laat koud worden, clan is zij geel. * fn) Westrumb nam nochtans waar, dat'er een weinig roode Sublimaat oplteeg, (Phyf. Chem. Abhand. B. i. Hefs. i. f. 143 ) Bij zijne proeve hadt hij drie oneen genomen; de grootfte hoeveelheid van mij was één once. Misfchien ftijgt in den beginne, vóór de Kalk herftéld wordt, een Zeer klein gedeelte als roode Sublimaat op .welke bij kleiner hoeveelheden niet mei-Jebaar is. H b  458 CHEMISCHE EN PHYSISCHE 5. xv. . De Kwikfalpeter is voorzeker vlugtig ; doch hi| vervlugtigt zich niet geheel, maar laat een deel Kalk agter. Als men denzelven in een' retort, allengs, en eindelijk tot aan de gloeijing verhit, dan wordt deszelfs zuur allengs in roode dampen verdreeven, tevens echter wordt 'er eerst eene geele, voords eene roodgecle, Sublimaat opgeheven; en eindelijk blijft 'er eene geeiroode Kalk terug (o), die vuurbeftendig blijft, tot eindelijk de gloeihette ze tot Kwik herftelt, en als zoodanig vervlugtigt. Dit verfchijnzel kan men ligtelijk vcrklaaren: De Kwikkalk is, als enkele kalk, zeer vuurvast; het Salpeterzuur, daarentegen, is zeer vlugtig. In den Kwikfalpeter zijn beiden verbonden. Als hij genoegzaam verhit wordt, dan vervliegt gedeeltelijk bloot zuur, maar ten deele Kwikkalk, terwijl het zuur de kalk deszelfs vlugtigheid mededeelt. Daar nu gedeeltelijk enkel zuur vervliegt, zóó wordt in het overblijfzel, voor en na, de verhouding des zuurs tegen de kalk, en eindelijk tot dien graad , vermindert , dat zij vuurbeftendig wordt, naardien 'er te weinig meer voor handen is, om de kalk vlugtigheid te geeven. De gloeihette verjaagt nog het laatfte Salpeterzuur, en herftelt (o) Zij fchijnt in de hette hoogrood te zijn , maar wordt, met de bekoeling, geelrood.  OEFENINGEN. 459 fielt tevens, uit hoofde van de belette toetreding der lucht, de kalk tot metaal. Verricht men de uitgloeijing des overblijfzels in geene glazen , dan kan 'er zoo ligt geene herftelling plaats vinden; de gloeihette vervlugtigt derhaiven flechts het zuur, en de enkele kalk blijft overig. $» XVL Men kan den Kwikfalpeter, doof laiigzaameverhitting, ook van zijn zuur berooven, zonder Kwikkalk mede te vervlugtigen* Als men eeiie verzadigde oplosfing der Kwik in Salpeterzuur lang in zulk eene zagte hette houdt, dat de vloeilloffe eerst niet, en daarna naauwelijks kookt, dan blijft 'er eindelijk eene vaste drooge zoutmasfa overig, en deeze wordt, ondër allengs verfterkte hette, in roodgeele kalk veranderd, zonder dat 'er opheffing plaats heeft. Uit deeze roodgeele kalk laat zich dan, in opene vaten, het nog overige zuur, uit hoofde van de vrije toetreding der lucht, ligter, en door geringer hette dart in toegeflotene vaten, verdrijven, H h S BE»  46b chemische eu physische bereiding der roode praecipitaat , door salpeterzuur; door den Hoogleer'dar hilde brandt. De bereiding der roode Kwikkalk beftaat eigenlijk hierin, om Kwik in Salpeterzuur optelosfen , en het zuur, doof genoegzaame hette , te vervlugtigen, alswanneer ten laatften deeze Kwikkalk terug blijft. Edoch de roodheid deezer Kwikkalk valt bij onderfcheidene lborten van bereiding zeer verfchillende uit. Zij wordt geenszins door elke foort van bewerking fraai lichtrood; zomtijds flechts geelrood , roodgeel, of bruin. Zij verkrijgt ook niet» altoos dien bijzonderen gloed, dien de Hollandfche heeft f». De voorfchriften , ter bereiding der roode Kwikkalk zijn allen onderling verfchillende , als dat van boerhave (V), dossds (c) , demachy (d), mu- («) Onderfcheidene Hoogd. Scheikundigen getuigen dit : veelen poogden een voorfchrift te geeven, om de Roode Praecipitaat zóó fchoon te bereiden, als men dezelve in onze fabriken vindt : maar nog geen hunner heeft dit doel getroffen. K. (6) Elementa Chemiae, II proc. 197. p. 423. (c) Geiifnetes Laboratorium, f. 209. (d) Laborant im groszen, T. II. f. 160.  OEFENINGEN. 46*1 MUKERT (0 , H0FMANN (ƒ) , VAN MONS (g) , WliT- tenhergfche apotheek (h), en het Brandenburgfche difpenfatorium (/). Na ik eens de bereiding daarvan had beproeft, en dezelve mij niet gelukte , nam ik deswegens meer proeven, tot ik eindelijk, door middel der Inerte befchrijvene behandeling, eene fraaije lichtroode fchitterende Praecipitaat verkreeg,in welke ook geen Salpeterzuur meer was te vinden. Als ik de geheele bewerking in een gefloten vat , namenlijk in een' retQit , met'een' daaraan verbondenen ontvanger, of ook alleen in een niet vrij genoeg open vat, als namenlijk in eene open kolf, wilde volvoeren, dan bezat dc kalk ten laatften nog zuur, wanneer de bette op't einde niet fterk genoeg geweest was : wanneer het vat lang genoeg gloeide, werdt een groot gedeelte kwik herftelt, en nochtans werdt-de Kwikkalk, in toegefloten vaten, niet rood genoeg. Zij fcheen, wel is waar, als ik het vat van 't vuur nam, cinnaberrood, maar zij werdt, bij de bekoeling , flechts roodgeel, of geelrood. Geeft (e) Chem. Annalen 1788. B. II f. 497. Zijne daarbij opgegeevene fabriekmaatige bereiding der Hollanderen , is valsch ; zie Chemifche Oefeningen, D. III K. (ƒ) L. c. 1787. B. II. f. 507. (g) Chem. en Phyf. Oefeningen, D. I. bl. 94. (70 Pharmac. Whtenbergicae T. II. p. 108. (i) Dispenfatorhm Brandenburgicum , p. 83. Hh 3  40* CHEMISCHE EN PHYSISCHE Geeft men te veel hette, vóór nog de kalk genoeg zuur heeft verlooren, dan wordt 'er een gedeelte , als geele en roodgeele Sublimaat, van opgeheeven, De koleur des Praeclpitaats hangt ten deele van den graad der fterkte des zuurs, ten deele van den graad der warmte, in welken de oplosfing gefchiedt, ten deele van de fpoediger of langzaamer uitdrijving des zuurs, en ten deele van den tijd der uitgloeijing van de kalk af, Na veele deswegens in 't werk gefielde proeven, kan ik de volgende bewerking, tenminlten ter bereiding in't klein , ter verkrijging van eene fraaije lichtroode , fcbittcrende Kwikkalk aanprijzen : Men neeme Salpeterzuur , dat uit twee deelen des fterkltcn zuurs, en één deel gedeltilleert waters beftaat; plaatze het glazen vat,waarin het zich bevindt, in eene zagte warmte, van 70 tot Sgp Fakrenh, en doe 'er, allengs , zóó veel kwik in , tot deeze door 't zuur niet verder worde aangetast. Men giete nu de oplosfing van de ovcrgebleevene kwik af, terwijl ze nog heet is, (op dat zij niet kristallifeere) in een ander verwarmd glazen vat : men plaatze dit glas in 't zandbad , zoo vlak , dat alleen de bodem op 't zand ruste, ten einde , om flechts hetzelve zagtskens te verwarmen , en Om het beneden gedeelte der oplosfing te kunnen zien en waarneemen. Nu laate men de oplosfing bekoelen , als wanneer Zich dezelve terftond grootëndeele kristallifeert. Thans  OEFENINGEN. 463 Thans verhitte men het zandbad , zóó zagt, dat de vloeiftofFe eerft geheel niet, daarna naauwelijks kooke; en vervlugtige, dus doende, het zuur, voor en na : blijvende 'er ,-ten laai* ften, eene vaste, drooge , digte, witte zoutklomp overig , zonder dat 'er eene opheffing plaats heeft. Om nu het overig zuur uit deeze zoutmasfa te verdrijven, neeme men ze u-it het vat , pulverifeere dezelve in een' glazen of fteenen mortier, en doe dit poeder in een vhk aarden , onverglaasd vat, waartoe men zich, bij gebrek van een ander, van het onderftuk eenes grooten fmeltkroes kan bedienen, van welken men het boven ftuk heeft afgeflagen. Men plaatze nu dit vat op een kolenvuur, verhitte hetzelve allengs zóódanig , dat het eindelijk gloeije , en boude het zelve zóó lang in de hette, tot de Kwikkalk de verëischte roode koleur heeft verkreegen. Het is echter nodig dezelve, midierwijl, beftendig met een glazen of ijzeren ftaafje te roeren, op dat zij evenredig verhit worde. 'Er hangt veel van af, dezelve lang genoeg, en echter niet te lang te verhitten, ten einde ze de waare, fchoone, lichtroode koleur en de fchittering te geeven. Verhit men ze te kort, dan wordt ze flechts roodgeel: verhit men ze te lang, dan wordt ze bruinachtig. Maar zóó lang als de kalk zich in de hette bevind , kan men haare koleur niet beöordeelen , naardien Hh 4 zij  464 CHEMISCHE EN PHYSISCHE zij in de hette veel donkerer is, dan zij, daar-? na, bij de bekoeling, wordt. Als men het geheclc vat van't vuur neemt, en het iaat bekoelen , om te zien of de ftof de rechte koleur heeft, en men ze voords op nieuw verhit, indien ze nog tc geel is, dan erlangt zij de juiste koleur niet, maar wordt bruinachtig. Men moet derhaiven , zoodra zich de ftof, in de hette, donker bruin vertoont, 'er, van tijd tot tijd, met een fpateltje iets uitneemen , en kraterbekoelen , om te zien , of zij reeds de vercischte roodheid bezilte, £1-  oefeningen. 4*5 bereiding eener. voekomene witte praecicipitaat, of OXIDE MEllCURIEL; door den heer j.'b. van mons, Apotheker , enz. te Brits fel (a). Ik heb een middel ontdekt, om een waar wit nederplofzel van Kwik, een volftrckt wit halfzuur van de Kwik (Oxide mercuriel) te bereiden. Ik laat een gedeelte Kwikkalk (Kwikhalfzuur , Oxide mercuriel) oplosfcn, in drie deelen flerkwaters, zóó als dit gewoonlijk verkogt wordt , en damp de oplosfing tot de helft uit. Nog warm zijnde , giet ik dezelve in eene oplosfing van zeezout (Muriate de Soude) , waarin dezelve geene nederploffing maakt: De overhocveclhcid zuurftoffe , (Oxygéne) waarmede zich de Kwik in deeze oplosfing vindt belaaden, overzuurt (furoxygéne) het zeezoutzuur, hetwelke, in deezen ftaat, met al dc "Kwik , eene geoxygeneerde zeezoutzuure oplosfing van dit metaal uitmaakt. Ik heb 'er dit zout uitgetrokken, door uitdamping van het vogt, en, vervolgens, door opheffing. Alsdan giet ik in , dit vogt eenig bijtend vlug loogzout, hetwelke eene witte nederploffing veroorzaakt , welke menigvuldig herhaalde maaien even zóó fchielijk opgelost, als wederom daargefteld is. Vervolgens koomt 'er een nederplofzel ten voor- (d) In 't Fransch aan mij medegedeeld. II h 5  % 4.66 CFIEMISCIIE EN PHYSISCHE voorfchijn, dat niet meer wordt opgelost, welks koleur zeer fchoon wit is, en onveranderlijk blijft, door eene overhoeveelheid, hoe ook genaamd,van het vlugge loogzout , 't welke men 'er mogt bijdoen, en zelfs ook, door éene bijvoeging van va6t loogzout, bit nederplofzel wasfche ik af, en laat hetzelve droogen. Ten einde mij nog meer te overtuigen, dat dit nedernlof/.el geene verbinding van het zeezoutzuur met de Kwik (Muriate de Mercure) was, maar een wit halfzuur (Oxide blanc) nam ik de volgende proeven : Ik plaatfte hetzelve, in een flesje met een' langen hals op het vuur, in't zandbad : het werdt niet opgeheven. Ik goot 'er Salpeterzuur op: hieiïn werdt het opgelost. Hetzelfde gebeurde in Zeezoutzuur en in Azijn. Het Vetzuur (Acide Sebaeique') dreef 'er geen Zoutzuur uit. Ik bctuige , dat ik, na deeze eerfte proefneeming, nog geene reden, hoegenaamd, weet te geeven, van het geene 'er in deeze bewerking plaats heeft. Het is alleen mogelijk, dat de hoeveelheid zuurftoffe, (Oxygéne) het Kwik-halfzuur (Oxide merctmeï) behoed, van te kunnen ontleed worden.— Dan 'er blijft nochtans niets nieuwer en onöplosbaarer,dan de omiandoenelijkheid vaneen Kwik-halfzuur door de loogzouten. —De zaak zelve is ondertusfchen aanwezig de werkdaad is 'er, volgens de hoogde en ftrikfte waarheid ! Mijne allerëerfte ledige tijd zal gewijd zijn aan de naarfpooring van dit zeer belangrijk voordbrengzel. April, 1793. EK"  OEFENINGEN» 467 eenige nieuwe waaarneemingen en ontdekkingen ; door den heer j. b. van mons , Apotheker, enz. te Brusfel (a). Ik heb tegenwoordig de zekerheid verkreegen , dat de ftikftoffe (Azote) insgelijks in de zaamenftelling der vaste Loogzouten treedt. Zij worden, even als het vlugge loogzout, ontleed, door zelfftandigheden , die ligtelijk zuurftoffe (Oxygéne) opleveren. Bij deeze ontledingen wordt Salpeterzuur (Acide nitreux) gebooren ; en driedubbele zouten, indien men de bewerkingen op de oplosfing van eenig metaal in zuuren doet. De loogzouten worden, daarenboven nog, door den Alcohol ontleed, waarvan zij de koolftofFe ontbloot of naakt daarftellen. Ik heb insgelijks bevonden, dat de bijtende vaste loogzouten de Magnefia oplosfen , waarvan zij vervolgens, door de bijvoeging van zuuren, niet meer kunnen worden afgefcheiden. Deeze laatften maaken met dezelven, en met de Magnefia, driedubbele zouten, wier natuur en eigenfchap ik voorneemens ben te onderzoeken: deeze werkdaad bewijst, hoe zeer uwe wijze van bewerking, om dee- (d) Uit brieven; in't Fransch aan mij medegedeeld.  468 CHEMISCHE EN PHYSISCHE deeze Aarde, door eene dubbele ontleding, te verkrijgen (£), zeer voordeelig, en verre verkieslijk is,boven de nederploffing,door de met luchtzuur vercenigde loogzouten, van welke het koolenzuur (Acide carboniqui) deeze oplost; of door de bijtende loogzouten, welken zelf deeze Aarde op. losfen. Gij weet dat ik nog eene nieuwe tocpasfing Gemaakt heb, aangaande de eigenfchap welke het.Gaz acide muriatique oxigené bezit, om de kruidiiartige reuken der wateren en geesten, welken onlangs bereid zijn, «ogenblikkelijk tc vernielen. Ik heb een groot getal andere proeven met deeze lucht in 't werk gefield. De uitwasemingen der wezenlijke zelfftandigheden, of kruiden, in gisting, worden oogcnbhkkclijk dobr deeze lucht vernietigd: zóó ook de reuk van Mufcus, en Castóreiun; maar de natuurlijke reuken , gelijk Campher, Valeriaanwortel, Afa fetida, enz. worden'er zeer weinig door vermindert. Hierdoor blijkt, dat het Gaz muriatique oxigené op de in rotting zijnde zelfftandigheden werkt, voleindende om dezelven tc oxïgeneren; dat is , medewerkende , om de verrottende gifting te volmaakcn. Eeftendig blijvc ik aan de ontleding der Vaste lucht 0) Zie hier voor D. I. bladz. 95 — :i4.  OEFENINGEN. AöO lucht door den Phosphorus twijfelen: alle proefneemingen , weikeu ik bewerldtelligdc, om deeze ontleding te bewerken, hebben daaraan geenszins beantwoord. De heer vanqtjelin bereidt den Aethiops martialis aldus : twee deelen gepulverifeert ijzerfijlzel en één deel Crocus martis adftringens, onder eikanderen gemengd, verhit hij, twee uuren lang, fterk, in een' kroes; en deeze geringe bewerking levert eene masfa van het allerfchoonfte zwart. April, 1793. AAN'.  47° chemische en physische aanprijzend voorbeeld, om het salpeter» 2uur, or sterkwater, tot fabriek» maatige bewerkingen, voordeelig aantewenden ; door den heer wurser. Ik zag te Wurzburg, fa de fabriek van Profesfor pickel, in welke Magnefia, Ammoniakzout t Glauberzout, Bitterzout, Seignettezout , benevens verfcheidene Feruftoffen, in zeer groote hoeveelheden bereid worden , een aartig en voordeelig toeftel , 'twelke , naar mijn oordeel, verdient te worden bekend gemaakt. Ter bereiding van onderfcheidene Verwen wordt hier het koper in Salpeterzuur, op volgende Wij» ze, opgelost: Men doet in een fiool Salpeterzuur en het optelosfene Koper; maar deeze fiool ftaat, door middel van eene krom gebogene glazen pijp, in verbinding met zes zeer groote ballons , Welken allen naast eikanderen liggen: de laatfte ballon is met een' evenredigen kleinen helm voorzien, wiens mond open is; in iedere ballon is koper, en bijna tot de helft met water vervuld. Zoo dra de oplosfing in de fiool aanvangt, ontdaan 'erin den eerften ballon roode dampen, en deeze duuren zóó lang, tot het gedeelte levenslucht,welke deinden ballon zijnde gemeene lucht bezat, geheel gephlogistifeerd is , ( of tot al het Oxygéne der zuivere lucht zich met de falpeterzuure dampen heeft verbon-  OEFENINGEN. 471 bonden.) Thans is het water deezer ballons Sterkwater , beginnende allengs het koper optelosfen. De dampen gaan nu over, in den tweeden, derden, en vierden ballon, enz. dezelfde bewerking verrichtende. De ontleedde en verminderde lucht der ballons , wordt beftendig door de "gewoone lucht vergoed, als hebbende, door den open mond des helms, vrijen toegang. Volgens deeze inrichting blijven de bewerkers van de onaangenaame en fchadelijkc dampen bevrijd ; men wint hier het geboren wordend fterkwater, en men lost, in denzelfden tijd, en met dezelfde kosten, veel meer kopers op. Van zóódanig' een' toeftel konde men zich niet alleen bedienen, in foortgelijke fabrieken, maar ook in alle gevallen , waarbij Metaalen in Salpeterzuur worden opgelost; en het zoude bijzonderlijk den Muntmeefteren hoogstnuttig zijn. Welke eene verbaazende hoeveelheid aan Salpeterlucht gaat niet, b. v. in de Munt te Weenen , verlooren , daar jaarlijks zoo veele centenaars Zilvers worden opgelost; als men overweege ,dat ik één lood met koper gelegeerd Zilvers, in zuiver fterk, maar rookend , Salpeterzuur oplostte, en zesenzeventig kubiekduimen Salpeterlucht verkreeg ! En wat kan, daarenboven, de atmofphêr in groote fteden meer bederven, dan Salpeterlucht, die het ter ademhaaling dienende gedeelte der gewoone lucht (dit is , de zuivere lucht, Gaz oxygéne ) wegneemt, en, daarenboven, het overige gedeelte nog rijklijk met falpeterzuure dampen bezwangert? ——  47- CHEMISCHE EN PHYSISfcHE Ik geloof derhaiven , dat de regecring, ten aigenteenen welzijn, dé fabrieken, welken foortgelijkë bewerkingen , in't groot, verrichten , wel eene gefchikte plaats, buiten de ftcden ,mogt aanwijzen; naardien , voorzeker, het door dezelven te wee;;- brengend onheil,van vóóren eri van achteren befchoüwt, ongelijk meer fchadelijk is , dan de kerkhoven kunnen veröorzaaken, over welken men zich bijna heesch gefchrceuwd heeft, 1792. 6e-  oefeningen. 473 bereiding van den mercurius solubilis hahnemanni. M en kookt negen oneen fublimaat in een aarden of porceleinen vat, met twee ponden waters, tot dezelve volkomen is opgelost : nu werpt men 'er tien oneen ijzeren nagels in, en houdt de kooking nog geduurende één uur aan. Een zwartachtig bezinkzel zal zich op den bodem van het vat en rondsom de nagels plaatzen , 't welk men verzameld, en dat vijf of zes oneen zal weegen. Deeze ftoffe wordt herhaalde maaien met water uitgeloogd, en op een filtrum gebragt. Droog zijnde , wordt het filtrum zagtskens gedroogd, en, onder maatig wrijven, zal alles tot zeer zuivere Kwik zaamvloeijen, welke, volgens de waarneeming van den heer hahnemann , doorgaans o»6345 van den gebezigden fublimaat uitmaakt. Nu giet men vijf oneen zoo genoemd dubbel fterkwater in een kolfje, en doet 'er één half once van de zoo even gedachte gezuiverde Kwik in. Men zette het open vat diep in een ruim vat vol kond water, dat men, ten einde de oplosfing in verëischte koude zoude verricht worden , aan eene koele plaats zet. 'Er zullen tamelijk groote, maar niet veele, lnchtblaazen , (gedcphlogistifeerde falpeterlucht) zonder aanmerkelijk geruisch, opftijgen , welken , als ze op de oppervlakte der vloeiftofFe berften , met de lucht der IL deel. I i at*  474 CHEMISCHE EH PHYSISCHE atmospheer geenen rooden damp vormen. Van de vermijding der bette, door uitwendige aangebragte koude, en door..middel van, .telkens Hechts weinige Knik 'er in te doen, hangt het gelukken van de bewerking af. Hierom mag ook de warmtemecter van Fakfenheit in dc vioeiiioffe niet boven 6cp graaden tekenen en vooral geene lucht, ontvlugten , die met de lucht der atmospheer roode dampen vormt; 't geene zonde plaats hebben, als men de vlocilloife dikwerf 'fchudden , of aan eene laauwwarme plaats zetten wilde. Zoo dra bet half once Kwik, 'onder vermijding van alle verhitting, genoegzaam geheel is -opgelost, doet men 'er nieuwe, genoegzaam één on-. ce, en als deeze opgelost is , nog drie en een half once bij. Als dc oplosfing eenige uuren geduurd heeft, dan ziet men dat de Kwik met een wit zout begint bedekt te worden , het welke reeds de eenigszins zwaar oplosbaarc Kwikfalpeter is; en dit kan men als een teken aanzien, dat de oplosfing langzaam en koel geno.cg verricht is. Men. houdt de oplosfing zóó lang in dcczen ftaat, tot 'er ook, door omroeren, geene bellen meer willen opllijgen ; alsdan is doorgaans alles lot een wit Zout geworden, en 'er is weinig of geene vloeiftoffe meer overig. De oplosfing is genoegzaam in drie dagen volbragt; maar men 'weete, dat 'er altoos nog eenige Kwik ui moet voorhanden blijven. - De nog overige vloeifiofTc giet men helder af, en bewaard dezelve tot cene meuwe bewerking; --is Wjky <■ j i • men  oefeningen. 475 U'at 'er ook de overige Kwik uitloopen. Men giet in het glas op het Zoutten hoogden twee dragmen gedefinieerd water , om het te verdunnen, en- het gemakkelijker uit het glas te kunnen doen. Men doet hu het Zout op een filtrum , laatende de vogtdeelen afdruipen , en het Zout , zonder warmte, geheel droog worden. Het volkomen drooge Kwikzout , doet men voords in vijf ponden gedcllilieerd water , en roert het zóó lang om, tot 'er van het neörzinzinkende poeder niets meer wil oplosferi. Nu laat men dc vloeiftofFe, door ftilftaan, zoo helder als water worden , en giet dan dezelve van het neergezonken poeder ('t welke wederom door ijzer , tot zuivere Kwik kan overgebragt worden) in een droog fuikerglas af. In deeze vloeiftofFe nu giet men, onder beftendig roeren , met een pijpenfteel, zoo lang van een daartoe opzettelijk bereidden Spiritus falis Ammoniaci caufiicus, tot een weinig van de bovenftaande heldere vloeiftofFe met deezen geest, weinig ,of geheel geeue zwarte wolking meer veröorzaake (<0- Na-' (a) Deeze Geest van Ammoniakzout bereid men aldus: Men bluscht, in genoegzaame hoeveelheid waters twee ponden levende Kalk, dezelve tot eene dunne pap maakende. Deeze pap doet men, naa de bekoeling, in een' retort, 'er één pond gepulverifeerd Ammoniakzout bijvoegende , den retort in een reeds warm gemaakt Zandbad plaatzende, en 'er een' ruimen ontvanger aan li a ver»  47Ó CHEMISCHE EN PHYSISCHE Na alles nogmaals te hebben omgeroerd , Iaat men het eenige uuren ftaan, en giet alsdan de bovenftaande vloeiftoiFe, zoo veel doenlijk , af. Nogmaals giet men twee ponden gedeftilleerd water op de ftofFe, roert ze om , laat ze bezinken, en het heldere vogt. afgegooten woiden. Het papachtige zwarte deeg fchept men met een hoornen-lepel op een filtrum, dekt hetzelve , tot de vloeiftofFe is afgedruppeld, en laat voords de ftofFe, in de open lucht, of in den zonnefchijn , zonder vuurhette, droogen. De gedroogde ftoffe wrijft men in een' glazen mortier fijn, en in dezelve heeft men de Mercurius folubilis Hahnemanni. 1793- verbindende. Het vuur wordt allengs verfterkt, en men haalt 'er één pond vloeiftofFe van over. Deeze Spir. fal. Amin. cauft. mag, met gedeftilleerden azijn o verzadigd zijnde, geene witte wolk met Zilverfalpeter vormen. En vooral mag men zich tot deszelfs bereiding van geene potasfche bedienen, vermids de daardoor bereid zijnde Geest, volgens hahmemamn, -Is Zoutzuur bevat.  OEFENINGEN. 477 nieuwe ontdekkingen, azijn te maaken. D e heer heber , te Berlijn , verzekerd een' zeer goeden Azijn te bereiden, op volgende wijze: In twee quart (dat is 72 oneen.) gedeftilleerd , of ten minften zuiver water, doet bij vier oneen fterkften geest van Koornbrandewijn, plaatst dit mengzel in een maatig warm vertrek; laat het twee maanden in rust, en alsdan erlangt hij, in dit vogt, een goeden Azijn. — Deeze bewerking is, door den heer bindheim aan den heer crell medegedeeld. Men kan 'er ligtelijk de proef van neemen; doch, van vóóren, zoude ik de gezegde uitkomst niet verwachten. 1792. nieuwe bêreidins VAN spies» glas tinctuur, Gedachte heber bereidt eene zeer werkzaame Tinftura Antimonii, door op gepulverifeerd Vitrum Antimonii Liquor Tartari te doen, na de digerering het vogt aftegieten, hetzelve met Alcohol te mengen , en de terftond geboren wordende verzadigde Tinctuur, na eenigen tijd te hebben in rust geftaan, van de onderftaande vloeiftoffe aftegieIi 3 ten. —  473 chemische en physische ten. — De hoeveelheden zijtl hierbij niet opgegeeven. 1792. beproeving van boomwol. Men vindt in den handel Boomwol, welke met dierlijke wol vcrvalscht is, de zekerfte bcproe-' ving hiervan is, een weinig daarvan in water, 't welk met gedephlogistifeerd Zoutzuur (Acide muriatique furoxygéué) bezwangerd is , te doen. Boomwol wordt daarvan fraai wit; de Schapenwol geel. 1792. tinöplossing door loogzout. De heer tromsdorff heeft gevonden, dat fcherp vast loogzout, op den natten weg, het Tin oplost, en dat het zelve daaruit door koper weder wordt neergeploft. Scherp mineraal, - en vlug loogzout oefenen ook dit vermogen, doch in een' minderen graad, op het Tin uit. 1792;  oefeningen. 47£ b e k e n d m a a k i n g, D r. leonhardi gaf het volgend Bericht in liet Intelligcnzblatt der Aïïgem. Literatur- Zeitung, No. 12; den 13 February, 1793. Steeds flond dc waarheid in 't midden. Deezen, door herhaalde ondervindingen bevestigden grondregel, verloor ik bij het onderzoek van geleerde twisten nooit uit het oog, en deezen lei ik ook ten gronde bij de beproevingen der veelvuldige verklaaringen , die men van de gewigtige jongst ontdekte werkdaaden der nieuwe Chemie heeft gegeeven. Dan bij deeze zoo zorgvuldige als onpartijdige onderzoekingen , meene ik eenen weg te hebben gevonden, op welken zich de tegenftrijdige denkbeelden der Phlogistifche - en Antiphlogistifche Scheikundigen eindelijk eens zullen laaten vereenigen, en ik heb beQoten , om deezen weg ter bevrediging in een werk bekend te maaken , 't welke vóór het einde van September, tc Leipzig, bij Weidmann, zal worden uitgegeeven, onder den tytel : Verfuch zur Beylegung der phlogistifchen und antiphlogistifchen /heitigketteh. „ Voorzeker zal ieder der twistende partijen, Weel van het door hun beweerde moeten terug li 4 nee-  480 CHEMISCHE EN PHYSISCHE neemen , en ik zal gewisfelijk moeten toonen» dat nog de veelvuldige afvvisfelingen , en bekleedzelen, waarmede de vrienden van bet Phlogistifche leerdelfel zich meenen te verdedigen, toereikend en met de werkdaaden overëenftemmend zijn ; zoo min als dat het voorgeeven van den heer lavoisier en deszelfs aanhangers (wier onloogchenbaare groote verdienden in de Chemie ik met verëischte dankbaarheid verëere,) plaats hebbe, dat zij namelijk geene andere dan op proeven gegronde waarheden in hun leerftelfel zouden hebben aangenomen; dat zij alle chemifchc verfchijnfelen zonder voorönderftellingen zouden verklaaren; dat zij flap voor flap den loop der natuur zonden volgen ; en dat zij zich volftrekt aan geene tegenftrijdigheden in hunne verklaaringen zouden fchuldig maaken. Maar het zal tevens ook blijken, dat de door de beftrijders van het Phlogistifche leerftelfel , met onvermoeiden ijver , en met de getrouwde naauwkeurigheid waargenomen werkdaaden, voor eene andere verklaaring, en hunne denkbeelden, even daardoor, voor eene grootere verbinding, en voor eene inlichtender, overtuigender, natuurmaatiger verënkelvoudiging vatbaar zijn, voor welken zij zonder aanneeming des regels: „Licht is bekwaam „ om gebonden te worden, en door warmteftof ,,'tot aan overzadiging opgelost , een werkzaam „ ontleedmiddcl der lucht en des waters"; — en zonder den grondfteun der opmerking: ,, dat „ daar , waar men drie doffen, naar de wetten 5, der keurvcrwandfehap, werkzaam denkt te vin* „ den,  OBrENINGl». 48^ den, 'er meerëndeel, waarfchijnlijk altoos, tenj minften vier , naar de wetten der verwisfelende ,, verwandfchap werken", nooit kunnen gefchikt worden. Ondertusfchen hoop ik, als een vijand van alle beledigingen, met het zelfde geluk, (het grootfte dat ik bezit) waarmede ik tot dus verre als fchrijver arbeidde , ook thans weder ten voorfchijn te koomen ; dat ik namenlijk , bij eene eerbiedige erkentenis voor de verdienfte van iederen vaderlandfchen en uitlandfchen Scheikundigen , mij in geenen onaangenaamen en haateïijke twist verwikkele. Dr es tien, 23 Jan. 1793. l i $ »a-  a$& CHEMISCHE EN THY5ISCH3 OEI'ENINGSNi nabericht Ik acht mij veïptigt', 'mijnen Lcczcrcn tc berich= La: dat dén door •rnij medcgedceldcn brief van cfèn heer van mons '(bladz. 420—424.) aan den hoogleeraar gr6n gezonden, in dato löOclo/;.;-, 1792, niet voor den 23 Juny, 1793, door den heer gré*n is omvangen ; en dat, derhaiven, mijne vermoedens (bladz. 419.) wegens de terughouding deezes biïefs, door laatstgemelden , ongegrond zijn : biyRcnde mij dit een en ander, uit een' eigenhandigen brief, den 18 Ju/y, 3793, door den lieer grcn aan den heer van mons gezonden', ter beantwoording van zijnen gedachten , en van een' volgenden, mede door mij medegedeelden (bladz. 433 — 439-) brief: De heer ghcn meldt, onder anderen, dat 'er eene vertaaling dier beide brieven , in het XXI Heft zijnes Jöut-nals zal worden gevonden. — De beer vXn' mons, de goedheid hebbende mij gedachten eigenhandigen , merkwaardigen brief van den heer g r é n te zenden, ontving ik denzelven op beden, nog even in tijds, 'om daarvan, thans, dit voorlqopig bericht te kunnen geeven , zullende ik mij bevlijtigen, om eerlang eene vertaaling van dien brief, zelve onder 't oog van het ftheikundig publiek tc brengen. Amfi. =5 Aug. I?23-  INHOUD. VAN HET TWEEDE DEEL. Jvedenvoering over den invloed der chemie op den koophandel. . . Bladz. i bereidingwijzen Van den spiritus aceti dulcificatus en de naphtha aceti. . 31 Bereiding van het zaamgedrongen azijnzuur. 37 proeven over eene nieuwe bereidingwijze van het zuiver wijnsteenzuur. . .41 Opmerkingen en gedachten, nopens de natuur en beftaandeelen van den borax , en het sedatiefzout. (. . • • 5C Waarneemingen over de verbinding der. metaalkalken met te .zaamentrekkende- .en verwende deelen der planten. ■ . 1 56 Bericht wegens de Bestucheffche zenuwtincTUURj ' . . . .59 Over eenige omftandigheden bij' de bekoeling Van verwarmde ligchaamen. . • 60 K k Schei-  484 INHOUD. Scheikundig onderzoek dér angusturabasÏi Bl. 67 Bereiding en nuttigheid van de kumisz. . 73 Verflag vnn Pro/, drif.ssen's Natuur- en Scfozkundige Waarneemingen, enz. . . 76 Verhandeling, ter beantwoording der vraage: « fc; eenvoudig/Ie, gereed/ie en naauwkeurigfte middel, 0;» aanweezen en de hteveelheid van aluin te ontdekken, wanneer dezelve in den wijn opgelost is , en voornaamenlijk in den rooden , fterk gekoleurden wijn ? 85 BEKENDMAAKINÖ. « . . ö«J Nieuwfte Waarneemingen in de verwkunst, befaamde in een aantal proefondervindelijke voorschriften, om Laken en Wollen Goederen te verwen. 101 Beredeneerd Voor fchrift, om, op de voordceligfte wij'ze, witte praecipitaat , mercurius dulcis , en mercurius suislimatus corrosivus te bereiden, welken altoos aan zich zeiven gelijk zijn. . . -158 Proefondervindelijke bewijzen, van het bederfweerend'vermogen der angusturaeast. , . 172 JSereiding van brunscüwitkscu groen. . 18$ Md-  INHOUD. 4*5 Middel ter verëenigingvan gefcheurde ijzeren werktuigen. . . Bladz. 1S5 Verflag van a. h. hulsenkamp's Disfertatio Chemico - medica inaugiiralis, quaedam de Aether e Vitriolico experimenta exhibcns. . iSó" Verflag van j. tieboel's Disfertatio inauguralis exhibcns, &c. ... . . 191 eekendmaakingen, , , , , . 194 Nieuwfle Waarneemingen in de verwkunst, beftaande in cun aantal proefondervindelijke voorschriften , om Laken en Wollen Goederen te verwen j voordzetting. . . 197 Proeven en Waarneemingen wegens de oplosfing der metaalen ïn zuuren , en derzelver Nederploffels ; benevens een merkwaardig Bericht , aangaande een nieuw zaamgeflddzuur oplosmiddel, 't welke, bij eenige bewerkingen , ter fcheiding des Zilvers van andere Metaalen, dienftig is, • • • ?3§ beredeneerd Voorfchrift, om , door den natten Weg, spiesglas - moor , of zwart gezwaveld halfzuur van spiesglas en kwik, te bereiden, ' 8-57 Kk a Uit-  48(> INHOUD. Uittrekfeleenes Briefs, van den heer j. rs. van mons. . . • Bladz. 263 Over de Ontleding van de vaste lucht (Acide Carboniqus). .... 270 O vei de Ontleding van het koolenzuur (Acide Carbonique'), en over de Ontleding van het water , door de met Phosphorus vereenigde Kalkaarde. . • • 274 aanmerkingen op het voorgaand Articul. 277 Nodig Bericht, aangaande het gebruik van de zoutzuure zwaarëarde , en derzelver bereiding. . . . • • 28r verslag van j. j. westra's Verhandeling over het spiesglas. . . . 287 Scheikundige razernij. . . . aoi Verhandeling over de verfchillende gevoelens der Scheikundigen, aangaande de verkalking of Oxidering der metaalen , en de herftelling der metaalkalken of oxides tot Metaalen. . • . • -297 Verhandeling over de bereidingen van het aci« run phosphoricum en phosphoreum, met waarneemingen over ie soda phosphorata. 347 Aaii-  I N H O U D. 48? Janleiding om phosphorus uit Urin fpoediger en onkostbaarer tc bereiden, dan uit Beenderen, • • ■ Bladz. 359 Opmerking, wegens het bewaaren der kwikbereidingen. • . * • 364 Foordeelige bereidingwijze van mercurius dulcis. . • • • • 367 Bedenking wegens het bleeken . door middel van gedephlogijlifeerd Zoutzuur. . • 368 Aantekening omtrent de zuivering van de gomharsen , door middel van doorzijging. . 369 Oogenbliklijke overgang van twee vloeibaars zelfftandigheden, door derzelver onderlinge vermenging, tot een vast ligchaam. . 373 Nieuwfte Waarneemingen in de verwkunst, beftaande in een aantaal proefondervindelijke voorschriften , om Laken cn Wollen Goederen te verwen; vervolg. . . ^ 375 Verhandeling over de verfchillende gevoelens der Scheikundigen, aangaande de verkalking of Oxidering der metaalen , en de herftelling der metaalkalken of oxides tot Metaalen. (vervolg) . . 393 * Kk 3 Waar-  4§3 INHOUD. Waarneemingen over de oplosfing der kwik in Salpeterzuur. . . Bladz. 440 Bereiding der roode praecipitaat , door Salpeterzuur. f . » . . 46a Bereiding eener volkomene witte praecipitaat. ..... 465 Eenige Nieuwe Waarneemingen en Ontdek kingen , T . , . .467 Aanprijzend voorbeeld, om het Salpeterzuur, of Sterkwater tot Fsilrïplemnsitigc üen'er- Vmgen voordeelig aantewenden. . . 47» Bereiding van den mercurius solubilis hahnemanni. .... 473 Middel om azijn te maaken. . . 477 Nieuwe bereiding van spiesglastinctuur. -— Beproeving van boomwol. , , . 478 Tinöplosfing, door Loogzout. , . . —1 bekendmaaking. . , . . 479 namuucht. f . 48a  MISSTELLINGEN. Zerfle Deel. Bladï. IJ reg. 8 (laat 1000567, lees 1060—507. ■ • 50 — 15 Hoeur — koleur . 135 — 19 — Mauflicum — caujlicuat . > 187 — 14 — WESTRUM WESTR.ÜM». — 187 — 10 ■ Oxgyene — Oxygéne 1 407 — g — - zwaarer — ligter _- - 47» __ a. _ . bliveo — blijven Tweede DetU Bladr. so< reg. 13 — ai — asi — — 400 — a.y. o. —- vtrsckerd — yerreïsai