1387   D E ZAMENSTELLfNG VAN HET WATER OP LAPQISIERIAANSCHE GRONDEN PROEFONDERTIN» DELYK VERKLAARD J EN VERSCHEIDEN NUTTIGE GEVOLGEN , DIE VOOR DE ZAMENLEEVING DAARUIT KUNNEN WORDEN AFGELEID, NAGESPOORD J w twee verhandelingen, in de biaatschappije FELÏX MERITIS voorgeleezen door WILLEM VAN BARNEVELD, Apothecar te Amfterdam en lid van verfilmden Genootfchappen. />■■ *c% yzer, tot metaalkalk overgegaan , met 25 fg gewicht is vermeerderd. Deze gewichts vermeerdering is het Oxygene of zuure /lof des waters , terwyl hit hydrogéne of brand/lof dis watersi zich in vereentC 4 ging  4° DE ZA MEN STELLINO wy dat het gebezigde zuur het vermogen behoud , affl, . na de bewerking, nog even veei loogzoutte verzadigen , en de zinck loslaat , zo befluitcn wy daaruit, dat deeze lucht noch uit de zinck , noch uit het vitrioolzuur is voortgebragt , maar alleen uit het bygevoegde water (f). Willen wy den oorfprong weeten van ontvlambaare lucht uit wyngeest , door het zwaar vitrioolzuur voortgebragt , zo letten wy daarop , dat , terwyl dit Zuur het Oxygéne der waterige deelen des wyngeests van de aetherifche olië losmaakt, zich dat Oxygéne met eeaige brandbaare deelen tot plantenzuur vcreenigt , (zoals wy het altoos by het vitrioolzuur, iji de Retort, na de destillatie van het pynftillend vogt van Hofman aantreffen) terwyl de bafis der ontvlambaare lucht , nu mede uit de waterige deelen los geworden , en in vereeniging getreeden met het beginzel van warmte, zich tot ontvlambaare lucht verheft. Zie riging met het Calorique ontvlambaare lucht vormt, leder Paryfer fa yzer ftheidt uit het water 9302 [Cubiekl duimen lucht, (f) Vitrioolzuur, zonder tusfehenkomstvan water, maakt geen effervefcemie met metalen; de reden daarvan is, dat dit zuur, te zwaar en te weinig met water voorzien zynde, geen voorraad heeft van oxygene en hydrogéne, om aan de eene zyde metaalkalk te maaken , en aan de andere zyde brandbaare lucht te vormen. Maar voegt men hier water genoeg by , dan gelukt de proef terftond, terwyl het vogt, waarin het metaal opgelucht is, evenveel hogzeut aanneemt, mddelerwyl de kali des metaals nederdaal; /en bewyze, dat V geen zuur tot de vorming der brar.dhaare lucht en me* ïaai'calk vernield was.  VAN HET WATER. 4$ Ziedaar den oorfprong der brandbaare lucht uit geesten.' Vinden wy in de plantgewasfen eene onbefef baare menigte brandbaare lucht , by elke verbranding, zo befluiten wy, met deeze kennis nu gewapend , dat de plantgewasfen dit weezen van het water by den groei ontleend hebben. Vinden wy al verder, dat deeze ontvlambaare lucht in alle de deelen van het dierlyk ligchaam , byzonder in de beenderen, in dezelfde maate, en op dezelfde wyze, en van denzelfden aart aanweezig is , zo bepaalen wy , dat onze ligchaamen dezelve , of van het water zelf onmiddelyk , of van onze voedzels ontkenen , want onze yoedzels zyn of plantgewasfen , of zyn van dezelven oorfprongelyk , zo als by voorbeeld het vleesch der dieren, dat wy eeten , mede van de planten zyn oorfprong heeft. Wy zullen ftraks aanleiding krygen, om meer byzonder over dit ft.uk te fpreeken. Thans is het genoeg, om te doen opmerken, dat zo wel de deelen der dieren als de gewasfen , uit de analyfis des waters, de ontvlambare lucht ontkenen. Daar wy de eene ontvlambaare lucht zwaarder dan de andere aantreffen en juist ondervinden , dat ook die zwaardere het brandbaarst is, zo mogen wy gerust vermoeden, dat dit voorvalt, om dat tot de h'gtfte lucht minder, dan tot de zwaarfïe, van derzelver bafes zyn aangewend. De zwaarfte lucht verkreeg meer Hydrogéne , en dit laatfte vorderde meer Calorique , en juist daarom is dezelfde ook zwaarder en brandbaarder. In het begin deezer eeuwe, en dus met het aanbreekend licht der Scheikunst, leefde de beroemde stahl. Deeze bragt eene ftelling ter baane , volgens welke men zedert dien tyd in ftaat was, eene menigte Scheien 5 kunftige  41 BE ZAMENSTELLIN6 kunftige verfchynfels te verklaaren. De ftelling kreeg in de fcheikuudige waereld eene zo grooten trap van waarfchynlykheid , dat dezelve algemeen wierd aangenomen , totdat de Scheikunst met eenen tak, teweten de Luchtkunde, vermeerdert wierd. Hy meende l\ dat 'er een gelykaartig hoofdftoffelyk vuurweezen, als beftaandeel , in alle ligchaamen aanweezig was. Dit weezen noemde hy Phlogiston. 11°. Dat dit vuurweezen, dit Phlogiston de oorzaak was , van de brandbaarheid , van de kleuren der ligchaamen, van de fcherpte der zouten, — van het roet, van den glans der metaalen, en — van den zamenhang der meeste voorwerpen, in het ryk der Natuur. 111'. Stelde hy vast, dat alle ligchaamen van dit Phlogiston beroofd, hun zamenhang verliezen, zo dat turf en hout, by de verbranding, tot asch, de glansryke metalen in het vuur tot kalk verteeren , en de ligchaamen der verftorvenen tot ftof vergaan. Indedaad, deeze Hellingen, waaraan de uitkomst van ' veele zaaken in de natuur en kunst zelve zonaauwkeurig fcheen te beantwoorden , zo zelf, dat een verkalkt metaal , door byvoeging van dit vermeende Phlogiston , tot glansryk metaal wederkeerde, kreeg een beweezen aanzien, en dit gevoelen wierd algemeen aangenomen. Zolang nu ons leerftuk , de Analyfis des waters,onbekend was,hebben wygecn genoegzaamen grond gehad , om het beftaan en de aanweezigheid van het Phlogiston te ontkennen; integendeel men heeft om een aantal van verfchynzelen te verklaaren, het Phlogiston moeten inroepen , hoe zeer nimmer eenig dugtig bewys voor hetzelve is aangevoerd, en deszelfs ingebeeld aanvveezen alleen loutere vcronderftcllihg was. Thans  VAN HET W A T £ R. 43 Thans is de Scheikunst van dit harsfenfchimmig gedrogt ontflagen, en zy is met een zelfftaudig weezen, dat gezien en gevoeld kan worden, verrykt. Een weezen, dat, door vereeniging met verfchillende lig- chaamen, byzondere modificatiën aanneemt. By voorbeeld, wy fpreeken van het Oxygéne, dat, nu eens vereenigd met het beginzel van warmte, zich als een luchtvormige vlociftof vertoont , dan eens vereenigd met brandbaare weezens, zuuren daarfielt, dan eens in vereeniging met de vlug - loogzoutige lucht, falpeter, of, door verfchillende rusfchenkomften , zeezout en andere zouten daarltelt, dan eens, in vereeniging met de metaalen, de roest verwekt, dan eens verbonden met hydrogéne , water maakt, dan eens met koolftof vaste lucht, en eindelyk , om niets meeraantehaalen, met het verhakkend deel van onze dampkringslucht in vermenging getreeden , onzen voor de ademhaling gefchikten dampkring formeert. Voelden wy,by de vermenging van vitrioolzuur en water, de warmwording deezer vloeiltoffen , wy leerden daar door kennen het ontfnappen van het beginfel van warmte, in alle vaaten, waarin, en aan alle ligchaamen,waaromtrent de verdwyning van dit beginzel voorvalt; deeze warmwording voelende, kunnen wy befluiten, dat eene verandering in cle voorwerpen welken wy onderzoeken , voorvalt. Wisten wy te vooren de mogelykheid niet te beredeneren, hoe in een linkje kryt of falpeter, hoe in veele andere voorwerpen, zulk eene verbazende hoeveelheid van lucht kon aanweezig zyn , wy kunnen , zo dra wy het denkbeeld verkreegen hebben , dat deeze lucht niet in den ftaat van lucht, maar flegts met derzelver grondflag in de ligchaamen behoefde aanweezig te zyn, en door aanneeming  44 D k 2 A M K N S T E t L 1 N 6 neeming van het beginzel der warmte , in die uitgebreidheid te voorfchyn kan treeden , bevatten, hoe zulks gefcbleden kan , en hoe de bafis eener lucht, dit beginzel van warmte verlaatende, tot eene vaste en wigtige zelfltandigheid terug keert. Wisten wy, voor deezen, de verfchillende hardheid in de zamenftelling der ligchaamen niet te verklaaren, en waarom een diamant zo veel harder is dan glas, glas zo veel harder dan porcelein, ftaal zo veel harder dan yzer, wy leiden dit thans duidelyk af van de bygevoegde hoeveelheid van het Caloriqué , zo dat dit beginzel de ligchaamen hard maakt , of vloeibaar , of luchtvormig. Wil men een voorbeeld, ffel u dan voor, dat zuivere en brandbaare lucht, van den overvloed deezes beginzels beroofd, water maakt; dat water, van dit beginzel beroofd, hard ys wordt ; zo dat wy met regt befiuiten , dat het Calorique eene voorname rol in de natuur fpeelt. Maar hoe veele andere uitkomften in de Scheikunst kunnen door deeze ondervinding van het Calorique niet verklaard worden? by voorbeeld, zien wy water, op het vuur kokende, zich tot dampen vormen , zo befluiten wy nu , dat zulks alleen door het op het vuur verkreegen beginzel gefchied , en wy leiden 'er tevens uit af, waarom kokend water geen fterker hette dan die van 212° kan aanneemen; want, zo dra met deeze hette , het water het beginzel van warmte loslaat , zo dat hetzelve met de dampen ontfnappen kan, is het zeker, dat telkens uit het kokend water zo veel van dit beginzel van warmte met de dampen opklimt, als het vuur daarby voegt , tot dat al het water uitgedampt is. Even zo zien wy in eene omgekeerde reeden, dat de dampen, in de koude verdikkende , haar aangenoomeu beginsel van warmte veii  van het WATER.» 4 Men was nog voor eenigen tyd in het denkbeeld, •dat zwavel, Phofphorus , Campher en andere brandbaare zelfftandighedcn, zamengeftelde voorwerpen -waaren , welke van het ingebeeld Phlogiston gefchejden zynde, zuuren voortbragten. Maar thans is het zonder bedenking , dat deeze gemelde dingen enkelvoudige beginsels zyn, en dat dezelve * by de verbranding, het zuurmakend beginzel Oxygéne uit het zuivere luehtdeel van onzen dampkring aanneemen , en tot zuur overgaan, waaruit dim volgtj dat de zuuren ; die men voor enkelvoudig aanzag 4 zamengeftelde ligchamen zyn. Zo maakt, by voorbeeld, de vereeniging va;i het moffet van onzen dampkring met zuivere lucht" falpeterzuur, — de verbranding van Phosphorus, door vereeniging der zuivere lucht, phosphoruszuur; — de verbranding van campher; campnerzuur, — de verbrauding van hout, plantenzuur, van zwavel, vitrioolzuur ; — en het is waarfchynlyk, dat de Engelfche Fabrj■ keurs der vitrioololie tot geen andere einde de falpeter' gebruiken, dan om de zwavel by de verbranding in ö« gelegenheid te ftellen van eene ruime genieting der zuivere lucht; Zeker ishetintusfehen, dat, niettegenftaande* dé zuivere lucht de zuuren uit deeze voorwerpen helpt daarftellen j de byzondere eigenfchappen deszer lucht de wyziging van het zuur bepaaien iiaar den aart van bet voorwerp , waaruit de zuivere lucht bereid is; De kennis aan alle deeze zo fchcone fcheikundige byzonderheden en meer anderen, in dé zamenftelling van zuuren en zouten ,• hebben wy aan de gefchiktheid der zuivere lucht en derzelver Bafigdank te weeten. Dan al verder t Meenden wy tot hiertoe;1 dat de gepérfte oliën dc:: ouderdom ranfig, lymig eri wit wierdcri , wy dwaal» Mtii 'i Is niet jlctoir ouderdom , dat dezelve oliën  5» DE ZAMENSTET, LINO veranderen. Indien men eene geperfte olie flegts voor het zuivere luchtdeel onzes dampkrings afgeflooten bewaart, zo zal deeze olie vloeibaar", fmakelyk en onveranderd blyven. De grondflag der zuivere lucht , zynde het zuurmakend beginzel (Oxygéne) vereenigt zich door eene nadere affiniteit met de olie, maakt dezelve rinsch van fin aak en taay van zamenhang, op dezelfde wyze als alle onze vettigheden door zuuren lyviger en flyver worden. Ziedaar het geheimzinnige van de iierkhcid der olyfolie ontdekt, waarin tevens eene vvaarfchouwing voor den oliekopcr te vinden is, zo wel als voor allen die olie persfen: te weeten , dat zy flegts zorgen, om de aflluiting der zuivere lucht volkomen te verzekeren. Ook beren wy hieruit, daar men, door deeze ondervindingen geflerkt, aan harder vettigheden eene meerdere hoeveelheid zuur, dan aan zngtere toekennen moet, zo als by voorbeeld, dit onderfcheid plaats heeft tusfehen fchaapenvet en varkensreuzel;— dat eene kundige toevoeging van zuur, week vet harder moet maaken. En indedaad, ik heb beproefd en ondervonden, dat door de byvoeging van het zuur des aluins, week vet harder wordt. Dit is van nut voor den fmeerfmelter en kaarsfenmaker. De bruinwording der gedisteleerde wezeniyke oliën der planten, als ook der fyne dierlyke oliën, is mede aan de bykoming of toetreeding der zuivere lucht toe te fchryven. Alle Scheikundigen en alle Olieftookers kennen het verlies der vloeibaarheid en bruinwording der wezeniyke oliën. Zy weeten hoe ras de helderde dieren- olie van dippel hoog gecotileurd en zwart wordt. Maar niemand kon dit verfchynfel naar waarheid uil leggen, voor dat wy kennis hadden aan het grondbeginzel der zuivere lucht. Dit fcrcnd.  VAK HET WATER. §i grondbeginzel treed in de dierlyke olie , vereenigt zich met derzelver Hydrogéne, fcheidt de koolltof af, en maakt water, terwyl de olie, door deeze affcheiding der koole , bruin en eindelyk geheel zwart wordt; zuivert men deeze olie door distillatie andermaal, zo bevind men, dat de zwarte brooze kool dadelyk agterblyft; en ftelt men de heldere overgehaalde olie flegts eenige minuuten weder aan de gemeene lucht bloot, zo wordt dezelve terftond bruin, en de overgang der zuivere lucht- duurt zo lang, tot dat deeze olie geheel in water en kool veranderd is. Ik heb, met eene kleine hoeveelheid deezer olie , op volkomen zuivere lucht •geplaatst, zeer gemakkelyk een lucht-ydel gemaakt, omdat deeze olie, de zuivere lucht, zoals gezegd is, piet byvoeging van derzelver watermakend beginzel, decomponeert tot water en de lucht wegneemt. Indjen wy in aanmerking neemen, welke valiche yerklaarin? gen van dit yerfchynfel niet ai gegeeven zyn, hebben wy te meer reden, om het juiste fchoon der nieuwe Theorie in de Scheikunst te bewonderen. En wan: neer wy, by deeze bruinwording der dierlyke olie, door de zuivere lucht, in aanmerking neemen f dat de zuivere lucht het meest aanweezig is in den dampkring, daar de weeligfte groei der planten plaats heeft, en dat de weligfte groei in de warmfte landen voorvalt, en tevens dat de menfehen, in het gemeen, aldaar het bruinfte van couleur zyn, zou men dan niet moogen gisfen , dat deeze bruine couleur van de losT laating der koolftof in de huid veroorzaakt wierd ? Komt iemand deeze ftelling te ongegrond voor , en kan ik dezelve niet genoeg bevestigen ; zo mag ik 'er tog by voegen , dat men te letten hebbe, pp het verfchil yan de couleur der Franfche Natie , zo als d;e in het D % uopir  5* de zamenstellins noordelyk, met betrekking tot die van het zuidelyk deel van Frankfyk leeft. Dat men te letten hebbe op het verfchil der couleur van den bruinen landman, die hl de zuivere buitenlucht verkeert , en van den bleeken fladbewooner, die binnen de muuren eene onzuivere* lucht inademt, terwyl hy, die in de gevangenis opgeflotcn is, nog bleeker aanzien verkrygt. Ik ontken hiermede echter niet den invloed, die de zonnefchyn op de huid veroorzaakt , en die zich des zomers op veele menfchen duidelyk laat zien, maar die ook des winters weder verdwynt en dus onbeftendig is. Geen wonder derhalven , dat de Geneeskunstvoor zwakke tedere geitellen het buitenverblyf boven het ftadslcven aanpryst, en de kragten des ligcbaams door den invloed der lucht alleen doet wederkeeren; maar dit leerde ons de ondervinding, vóór dat wy het konden verklaaren. Bleek het door de proeven van du hamel en vah helmont, dat een boom, geplant in aarde, die vooraf gevvoogen was, het gewicht der aarde niet verminderde, niettegenftaande de boom in den groei eenige honderd ponden in gewicht was toegenomen , zo dat die boom dus geen grein van de aarde ter zyner zamenftelling had ontleend , zo trok dit wel byzonder de verwondering der wysgeeren, en deed hen naar verklaaringen omzien ; maar het was eerst na de ontdekking der ontleeding en wederbrenging des waters , dat de verklaring juist kan worden opgegeeven : Zodra wy wisten , dat het water uit twee beginzelen beftond, was het klaar, dat de groei in het gewas niets anders is, dan eene natuurlyke fcheikundige werking, waardoor het water wordt geanalyfeerd tot zuivere lucht, welke wy ondervinden uit de planten uittewazemen, en  VAN HET-WATER. 53 en tothet grondbeginzel der ontvlambaare lucht [Hydrogene)te behooren, welke tot de zelfftandigheden der plant of des booms overgaat, en vanwaar deezen alleen hunne brandbaarheid en gewicht bekomen, 't Is waar, dat de tusfehenkomst der aarde veel toebrengt aan de fchoonheid en volkomenheid der gewasfen, maar het is ook niet minder zeker, dat indrooge aarde, zonder water, geen grasfeheutje groeit of wortelen fchiet , en terftond verdort; terwyl in het water de bloembollen, de kruizemunt, het riet, en in 't gemeen alle waterplanten zeer weelig groeijen. 't Volgt al verder van zelfs, waarom de uitgebreidheid en dikte in de zoorten van boomen of planten zo aanmerkelyk verfchillen; want hoe meer water een boom of plant tot den groei geniet , hoe dikker en uitgebreider deeze worden, maar ook'hoe broozer hunne zamenftelling is. Men heeft zich flegts tot een voorbeeld voorteftellen den voofen Waterwilg, of den witten Abeel , en deezen te vergclyken by den vasten Eyk. Aan de eerften zal in tien jaaren zo veel hout groeijen, als aan den laatften in 40 jaaren, maar ook zal de laatfte zo veel minder water tot zyne zamenftelling ontbinden. Men vind van deeze ontbinding des waters , en tevens van het daar door vermeerderend gewicht der gewasfen, een aanmerkelyk bewys in den groei van fappige waterplanten, en zulken die op de duinen groeijen. De eerften wazemen zes- en agtmaal zo veel zuivere lucht uit dan de laatften, en groeijen dus in evenredigheid fpoediger dan deeze. Dit moest ook noodzakelyk volgen, indien 'er eene gelykheid in de affcheicling van de grondbeginzelen des waters zoude plaats hebben, en zonder deeze was de natuurlyke werking van den groei onmogelyk, D 3 Deeze  $4 DE ZAME NS TELLING Deeze waarheid in de meer of mindere decompofitië des waters van groeijencie planten, is zo zeker, dat het my by de ondervinding geblëëkéri is, dat de huislook (fédum) en dê hemelslleutel (lekphium), nadat aie bei jen van de wortelen beroofd zyn, nog eenigé Hagen aanhouden , om zuivere lucht voorttebrengen, voedende zich met de eigen zappen, terwyl de van wortelen beroofde huislook, op water gefield, door nieuwe wortelen te fchieten , het gebrekkig vermogen, om deeze lucht in volle kragt uittewazemen ; en tevens om in zelfilandigheid te kunnen toenecmen ■ tracht te vergoeden. Geduurcnde dat de bafis der brandbaare lucht, door den groei , uit water overgaat tot de zelffiandW.eid der gewasfen, ontfangt de bafis der zuivere lucht j door dc warmte en het licht der zonne. het beginzel van warmte , en wordt eene luchtvormige vloeiflof, en wel die welke wy door proeven hebben leereri kennen. Ieder fpruiije, ieder blad van eenen boom, ja ieder zogenaamd onkruidje, datwy uitwieden, of onagtzaam met voeten treeden , (lort deeze zuivere lucht op de gunstigfte wyze in den dampkring : liet vruchtdragend koorn en de fchraale heide , zo wel als de aangenaam riekende lavendel , en de doodelyke ftagtfehade, werken hierin te zamen. _ Zien wy deeze analytifche werking van den groei at dieper in , en dat de Voortgebrachte zuivere lucht, (die tot bafis het zuurmakend beginzel heeft,) met brandbaare weezens in verbinding getreeden, zuuren voortbrengt, zo wordt het vvaarfchynlyk, dat zommige deelen van het zuurmakend beginzel, met het brandbaar weezen van het gewas in verbinding treedenden het plantenzuur doen ontfhan. Eu ziedaar de geboorte  VAN HET WATER. 55 boorte der vruchten ! welke geuren eener wynachtige riuschheid van appelen, van druiven, van perliken, citroen- en chinaasappelen l maar ook welk eene verfcheidendheid , afhangende echter van byzondere eigenfchappen , der zaden ingefchapen ! Met is dan uit de analyfis des waters , dat wy dc verkwikkelykfie vruchten verkrygen ,. en dat de wyn voorkomt. Deeze natuurlyke werking van planten en boomen, laaten in den groei dezelven niet toe, om in volkomen zuivere lucht te leeven, omdat zy aan dezelven hunne bewerkte zuivere lucht niet kunnen overgceven, en daarin ecnen evenredigen wederftand ontmoeten, terwyl dezelven in onzuivere lucht of moffet weelig groeijen. En wanneer de planten of boomen in den groei het zonnelicht niet kunnen bekomen , kan zich het beginzel der warmte ook niet verecnigen met de bafis der zuivere lucht, om dezelve vervolgens uitte» wazemen. Dit is het geval des nagts, en op donkere voor het licht befchaduwde plaatfen. 't Is waar, de natuur fpant al haare kragten in , en doet de ranken en takken aldaar hoog opfchieten, maar de Hengen en blaaden zelfs blyven geel of ligt groen , en hier volgt al verder uit, dat de groene couleur afhangt van de uitwazeming der zuivere lucht , en dus van eene gelykmatige decompofitië des waters. Wie uwer weet niet, dat de uijen, aardappelen, zuikerey en andere gewasfen in de kelders geel uitlopen ? en wie zal nu niet het door my verklaarde al mede op deeze uitkomst toepasfen ? Wie zal nu niet daaruit kennelyk gewaar worden , waarom de Goddelyke wysheid de groeijende oppervlakte des aardbodems aan het zonnelicht als een uitgefpreid kleed aanbied? Wie zal nu niet ontdekken , waarom de boom aan de zyde des D 4 z®n-  f$ DE Z A M E N S T E L ï. T » ft zoimeüchts de weeligfte takken verkrygt? . ^aai». orn hy zyne onderfte takken doet. nederhangen ? I» het we., anders als om de meeste oppervlakte van het froeijend groen zyner blaaden aan dat licht aante* bieuen ? Verbeelden wy ons nu eens aan den eenen kant hoeveel zuivere lucht onze metaalen, in de verkalking onze vuuren , als mede de uitademing der dieren verihnden , waardoor de lucht des dampkrings voor de ademhaling ongefchikt wordt, en aan den anderen h int , de gantfehc uitgellrektheid der grdCijing over den aardbodem , om het verbrooken evenwicht In den dampkring, ten opzichte der zuivere lucht en moffot G?) te hertellen; en vertegenwoordigen wy ons daarby, de kragr en (helheid der winden (h) tevens, en te ge* iyk de vloeibaarheid der lucht zelve , waardoor de yoortgebragte lucht van boomen en planten beften* Öig en gemakkelyk ondereen gemengd wordt, om den dampkring adembaar te maaken , dan vinden onze (lamek ode lippen. by het ryzen onzer verwondering, ,kh onbekwaam, om den lof van een aanbiddclyk Ópperweezen naar waarde te vermelden. Dan , wenden wy na deeze loflbraak ons wederom tot de befchou* wmg van andere nuttigheden, die ons leerftuk mede* brengt. Ik heb zo aanftonds gezegd, dat de planten ia den Wgt of op donker befchaduwde plaatfen, geen zuivere lucht GO De Dampkrings lucht heftaat uit ï zulrere lucht en 4 mof et. (70 Een luchtbol, kan bir.ncn een tor tvds een ëtg afr«. ft 750 a 8° 4 *» nog meer de lucht zelfs , W* WIKT- UTTERJiODE, N.Jl$.»aS. 8'.  van het water, Jacht voortbrengen. Dit (leunt op onwederfpreekelyke proeven, en even ook zo, dat die zuivere lucht, daarentegen, in het zonnelicht bellendig wordt voortgebracht. Konflige warmte, zonder licht, kan de zuivere lucht uit de planten ook niet doen verfchynen. Uit het een en ander ichynt men te kunnen trekken dit gevolg; dat het vuur en het licht van elkander verfchillende weezens zyn; want door warmte, gepaard met licht, beT komt men uit de planten zuivere lucht , maar door warmte, zonder licht, verkrygt men die lucht niet, Deeze verfchynzelen hebben ook plaats by rookend falpeterzuur , als hetzelve in licht of duisternis met denzelfden graad van warmte gefield wordt. Waarfchynelyk hebben deeze en dergelyke uitkomften de Franfche Scheikundigen bewoogen, om het lichtbeginzel en het beginzel van warmte , op de lyst der hoofdftoffen, voor als nog te onderfcheiden; fchoon zommigen gewild hebben, dat licht en warmte dezelfde zaak was. Onder alle de voordeden, die wy door de ontleeding des waters kennen, is ook deeze, dat wy.de reden weeten , waarom het gaarcn en het linnen op de blo keryen uitgebleekt en wit wordt. Het zuivere luchtdeel van onzen dampkring treed in het gaaren en linnen. Het water, waarmede deeze beide herhaald befproeid worden, geholpen door het zonnelicht, doet by de uitwazeming ook een aanzienelyk deel van ziÜt vere lucht tot het gaaren en linnen overgaan. Deeze Theorie omtrent de werkende oorzaak in het bleeken van linnen, aan zo veel arbeid en moeijclykheid onderworpen , indien dezelfde op de velden gefchied, heeft ten gevolge gehad, dat men thans in zeer korten tyd in Frankryk het linnen kan bleeken, zonder dat het ooit op het veld uitgefpreid behoeft te ïiggen. De Heer bertholet bleekte op de bleeke* D 5 ry  53 D Ë ZA MENSTELLING ry te Javelle , reeds eenige ftukken linnen tot proeven. De beroemde scheele , een Scheikunflenaar in Zvveeden , ontdekte voor weinige jaaren, dat het zoutzuur, door toediening van eene overvloedige hoeveelheid Oxygene , naar de toenmalige manier van fpreeken beroofd van phlogijion , gedephlogifticeerd wierd. Dit zogenaamd gedephlogilUceerd zoutzuur, nu in water verdund zynde, hebben de Heer bertiiolet , en , met eene gepaste verandering, de fabrikeurs te Javelle aangewend om linnen te bleeken. Men heeft dit zuure vogt, waarin het linnen gebleekt wierd , in verfcheiden tydfcbriften reeds aangekondigd , onder den naam van het vogt van Javelle. Uit de gevolgen van deeze proeven leeren wy al wederom iets anders, te weeten , daar de zuivere lucht de vergankelykheid der dingen bevordert, gelyk wy zo even vertoonden, dat de witwording van gaaren en linnen , het zy door konst of door de natuur gebleekt, eene vermindering van fterkte en deugdzaamheid moet verwekken, waardoor het minst gebleekte gaaren, katoen of linnen, fterker moet zyn dan een, dat langduurig gebleekt en uitgemergeld is; dat hier uit dus wettig volgt, dat de lucht, zo wel als het gebruik van het linnen, bevonden wordt het linnen aftedytcn. De loop der befchouwing over de voordeelen , die de kennis der beftaandeelen des waters ons aanbrengt, Iaat my mede toe, dat ik u een fchets geeve wat 'er gebeurt by de verbranding, 't Is reeds gebleeken , dat zonder zuivere lucht, of zonder gemeene lucht, die eene zekere hoeveelheid van zuivere lucht bevat, de ontvlambare lucht niet branden wil. 't Is reeds gebleeken, dat de brandbaarheid der gewasfen uit het water, na de affcheiding der zuivere lucht, haaren oorfprong had. 't Is reeds gebleeken ^ dat de Bafis der zui-  Van hêt water. 5^ zuivere lucht, zich met brandbaare zelfstandigheden ^ als campher en phosphorus vereenigende , een zuur daar Melde, om welke redenen de franfche Scheikundigen deeze Ba/es, zo van ontvlambaare lucht Hydrogéne als der zuivere lucht Oxygéne, tot eerfte grondbeginzelen verheeven hebben, 't Is reeds gebleeken, dat deeze beide grondbeginzelen water maakten. Laaten wy deeze vier uitkomMen eens wel vast houden, en inziéti, wat 'er gebeurt by onze gewoone vuuren. De zaak is klaar en eenvoudig : Vuur brandt niet zonder gewoone of zuivere lucht : Het zuivere luchtdeel des dampkrings wordt van de MolTet verlaa* ten, vereenigt zich, onder de verbranding, met dé brandbaare zelfMandigheid en wordt water , terwyl het plantenzuur, mede by de verbranding ontwikkeld, in vereeniging is getreeden met een ander deel der ontvlambaare lucht, dat zich met een gedeelte van de Moffet heeft vereenigd tot roet. Wat is nu roet? 't Is eene brandbaare zelfMandigheid die Veel vlug loogzout bevat, het welk, na de affcheiding van dit zuur, voor den dag treed door konstbewerking. En ziedaar, de proeven hebben al verder ons getoond , dat | Moffet en i ontvlambaare lucht juist het vlug loogzout uitmaakt, 't Is door deeze kennis dat wy ook thans de reden weeten , waarom het roet zulk een gunftig vermogen bezit boven de gewoone mest, om den groei der planten te bevorderen. Ten tyde van eoerhave ontdekte men het vlug loogzout in mosterdzaat. Maar thans verklaren wy, uit de aanweezigheid van vlug loogzout in het roet, dat hetzelve zout , eertyds aan het dierlyk ligchaam alleen als cigenaartig toegekend , uit het plantenryk afkomftig is. 't Heeft my nooit gemist , om uit het Meel van zaden , wortelen , kruiden of bloemen, eene  6o DE ZAMENSTELLIN eene lymfioffe te behouden, zeer gelyk aan het Gluten van het dierlyk ligchaam, en uit deeze lymfioffe, febeikundig voorttebrengen de dierlyke geest, olie en vlug loogzout. Welke treffelyke uitkomflen ! welk een heerlyk Jicht voor den Scheikunflenaar ! welke gewichtige ontdekkingen voor den Geneesheer ! Wanneer wy op deeze wyze in de befchouwing treeden van de dierlyke zelfflandigheden onzes ligchaams, en bevinden , dat dit ligchaam enkel en alleen is zamen gefield uit dierlyke olie , loogzouten water; dat de Analyfu van deeze zelfflandigheden niet dan door tusfenkomst van zuivere lucht kan gefchieden; dat, na de vlugtige verdwyning deezer deelen, niets overblyft, dan eene brooze kool; —_ dat ook alle deeze zelfflandigheden , ieder afzonderlyk in haare grondmenging, zo onbegrypelyk eenvoudig zyn, door de tegenwoordige fcbeikunst zo duidelyk kunnen verklaard worden, _ van het ryk der plantgewas-1 fen haaren oorfprong ontleenen, — wat was dan tot hiertoe onze kennis van het dierlyk ligchaam, fcheikunclig befchouwd ? Niets minder dan raadzelagtig l En welke verkeerde begrippen hebben wy ons te onrecht gevormd van de uitkomflen der dierlyke huishouding ? My dunkt, ik zie het gezegend tydflip naderen , dat zich de geneeskunst, in weerwil van het blind vooroordeel , voor altoos in de armen van een proefondervindelyke fcheikunst zal werpen. Dit uitzicht intusfchen is het alleen niet: laaten wy den adem onzes levens eens nafpooren. Wy zagen, dat een dier in zuivere lucht langer tyd leeven kon, dan in gemeene lucht; dat dit dier ogenblikkelyk' Hikte in azote of in die lucht, waaruit ik het zuivere luchtdeel had weggenomen; en hieruit mogen wy thans  VAN HET WATER. 6l thans vrylyk befluiten, dat het zuivere luchtdeel van onzen dampkring voor de ademhaling noodzakelyk is. Is nu dit zuivere luchtdeel voor de ademhaling noodzakelyk wat zyn dan ten dien opzichte deszelfs eigenfchappen ? priestlet meende, dat het bloed, dat door de longen loopt, aan de ingeademde lucht zyn Phlogiston mededeelde. Dan daar het zedert beweezen is, dat het Phlogiston een harsfenfchimmig verfchynzel is, laaten zich geen andere verfchynzels daar door verklaaren, waarom dan ook dit gevoelen lang verworpen is. Daar zyn 'er, die meenen, dat het zuivere luchtdeel, als Oxygene, in onze longen precipiteert. Maar indien dit zo waare , moest telkens de uitgeademde lucht meer verminderd weezen. De zaak is dan deeze: De zuivere lucht, die in de ingeademde lucht aanweezig is, treed, binnen in de longen, in verbinding met het koolftof (Carbonne^.van het bloed, en wordt, fchoon dezelve daar door weinig vermindert, geheel van aart veranderd. Want by deeze gelegendheid floot zy een groot deel van het Calorique uit , en wordt gevormd tot vaste lucht (Aè'r fixus.) Deeze vrywording van het Calorique is oorzaak van de dierlyke warmte, die een levend ademhalend fchepfel verkrygt, en blyft bezitten, zo wel in koude als hette, omdat de aanleidende oorzaken van de dierlyke warmte , door alle faifoenen heen, het zelfde zyn, en in 't minst niet van koude noch hette afhangen , maar alleen van het Calorique dat aan de ingeademde lucht, 't zydie koud of warm, is , natuurlyk eigen is , en door eene nadere verwandfchap van het zuivere luchtdeel tot Carbone, van dezelve wordt afgefcheiden (Q, en tevens tot de masfa van het bloed overgaat. On- (*) Wanneer zuivere lucht, door tusfehenkomst van kool- M  W DE SAMENSTELLING Ondervinden wy derhalven, dat de dierlyke warmte, langs zulk cenen eenvoudigen weg, onderhouden wordt m alles wat adem ichept , dan volgt daaruit, waarom wy warmer voorden door de beweeging; waarom wy zweeten als wy werken : De oorzaak ligt alleen in dc vermenigvuldiging der ademhaling. Niet minder kunnen wy uit deeze ondervinding al verder afleiden en verklaaren , de mindere aanwezigheid der dierelyke warmte in zommige dieren , visfchen enz. welke men koudbloedig noemt. Zien wy nu uit dit alles de noodzakelykheid der ademhaling, en wel dat de zuivere lucht hiertoe volftrekt niet te ontbeeren is; zo is het al mede klaar, waarom de mensch of eenig dier in een afgeflooten ïlaapvertrek , alwaar, zonder fchoorfteen of opening, eenige kooien gefield zynde, door dat vuur al de zuivere lucht wordt weggenomen, eenen fiillen maar tevens eenen zekeren dood ondergaat. Welk een diep verfchiet en heerlyk toneel opent zich hier in dit alles voor de Natuurkunde en Geneeskunst ? Terwyl wy hier leeren , dat wy een eeuwigen Verzorger hebben , die voor ons leven zo veele wonderen, meteen oneindige wysheid, en tevens met niet minder eenvoudigheid, aaneenfchakelde, om het heil zyner fchepfelen te bevorderen. Laaten wy voortgaan ook andere nuttigheden uit de kennis van het water [afieleiden: Wyzien, wanneer een fiof, tot vaste lucht overgaat, verliest de eerstgemelde lucht zo veel van zyne zoortlyke warmte, die dezelve bezat, ten Opzichte van de warmte, die dezelve in den plaat der vaste lucht behoud, dat door dit verlies en ontwyking van warmte, jooo Cuhieke duimen lucht ruim 2 ponden ys kunnen ftnelteu.  VAN HET WATER. 6*3 «en ketel met water, op een derk brandend vuur hangende, by de eerde overkoking, dit water in het vuur werpt, dat het vuur op dit ogenblik de vlam verheft; hoezeer daarna het vuur door meerder water overwonnen uitgebluscht wordt , zo is deeze vlam een uitwerksel van de verbranding van water, Wy ondervinden , als de eerde brandfpuit in een brandend gebouw begint water te geeven , dat de vlam vermeerdert. Dit is eene verbranding van water, Wy zien een droppel water op een gloeijend yzer vallende, zonder wazem te verwekken , verbranden, en als een kwikballetje over hetzelve heen danzen. Dit zelfde gebeurt in een gloeijend porcelyn theekopje; terwyl dit verbrande water op het yzer een dangswyze vlak van het Oxygéne, en in het theekopje een ronde vlak van het Hydrogéne nalaat. Wy verneemen hetgeknap des waters, als wy hetzelve in eene brandende kaars fpatten; dit fpatten is verbranding van water. Wyhooren , wanneer wy water in kokend vet of olie werpen, welk een heftig geraas en gekraak dit veroorzaakt. Wie weet niet, dat men de vlam heftiger maakt, a^s men branddoifen van vet, terpentyn of hardge doffen met water wil blusfehen ? Men ziet zyne dwaling te laat; want het water begint mede te verbranden. Wil men de mogelykheid der waterverbranding, byalle deeze verfchynzels, nader inzien, zo hebbe men flegts in aanmerking te neemen , dat vet , olie , wasch , hars , terpentyn en meer anderen , eenen hogereu graad van hitte tot koking nodig hebben, ofverkrygeu kunneh; alzo het water, met eene hette van 212 graaden in de uitdamping, het verkrygend beginzel van warmte geduurig verliest , zynde het verfchil van hette, tusfehen kokende vettigheden en kokend water, nooit minder dan 88 graaden, op de fchaal van fharenheidt , en  64 DÈ ZAMEKSTELlïNG en door dit verfchil van hette is het, dat het water moet verbranden en in zyne eigen beginzels gefcheiden worden. Het knappen van fommig hout aan onze vnuren, is niets anders dan decompofitië van water, dat nog in befiooten plaatfen aanweezig of reeds tot zuivere en brandbaare lucht gefcheiden , verbrandt. De zilverfmits houtskolen, welke reeds met een fmeulend vuur doorgebrand zyn, kunnen fomtyds uitbarftingen verwekken , gclyk aan die, welke Wy in de voorgaande week,uit een vies met dit mengzel gevuld, onderdoor het water heen borrelende, gehoord hebben. De yzerfmits hebben de gewoonte om hun vuur , als zy yzer gloeijen , herhaalde reizen met water te befprengen. Zy weeten dat dit hun fteenkoolen-vuur heftiger doet branden. In veele burger-huizen dekt men de kachels Voordeelig met nat koolengruis, dan, men heeft nooit eenig vermoeden gehad, dat het water , het welk gewoon is het vuur te blusfchen , zich met de fteenkoolen te gelyk in het vuur ontbindt, en, met de heviger hette vereenigd, verbrandt. Mag men nu met reden deeze ondervinding niet oeconomieseh' toepasfen in alle gevallen , waar de omftandigheden der Fabrieken een fteenkoolenvuur vorderen ? Wy zien derhalven, dat alle hette, flerker dan die van 212 graaden , het water verbranden en in zyne grondbeginzelen fcheiden kan. My onlangs bevindende by eenen broeijenden hooiberg , waarin de boereu een lang yzer ftaaken , om te beproeven of'er, voor het in den brand raaken van het hooi, eenig gevaar was, ondervond ik, dat het yzer heetcr was dan kokend water, door het zelve yzer in eenen emmer met water te laaten fteeken. Ik gaf hen het fisfen van bet yzer, hoe gering dit- ook weezen mogt, als een kente- keiï  Van het w a t B ii. 65 ken op, dat 'er vlam kon ontftaan. Jk beduide Iknj dat zy niet dan trapswyze deeze hette en broeijing met de gemeene lucht in gemeenfchap moesten brengen , want, dat een graad van hette, boven de tïi graaden , in vereeniging treedende met de zuivere lucht van onzen dampkring, de vlam onvermycclyk zcude doen uitharden ; zy haalden dan langzaam den hooiberg om , en daar zy natuurlyk van boven af moesten beginnen, was dit toevallige zeer gunfiigmedewerkende , om mynen raad den besten Uitflag te doen hebben. Ik weet anders niet -, 'of het verftand en de vatbaarheid van een boer , gevoegd by zyni drift in zulk een geval, en tevens by zyn vooroordeel , zich wel zo juist aan dien raad zoude gehouden ■ hebben. Hoe het zy, ik ónderheem thans de volgende vcrklaaring van het verbranden van eenen hooiberg té geeven , indien zulks door broeijihg wordt veroorzaakt. Wy ondervinden, wanneer het hooi nat in dén berg gebragt is, eéne fterke broeijing, zo zelfs, dat het hooi zwart wordt, of, gelyk men het noemt, verflikt door hette , waardoor het vervolgens, als de broeijing Over is , tot poeder in de hand kan fyn gewreever! worden. Wanneer het hooi intusfehen wei gedroogd, is, ondervind men flegts eene zagte broeijing., Dus is .het water voor de oorzaak van de broeijing te houden; Dit gaat in deezer voegen toe: de rotting heeft, zo als eldérs reeds aangemerkt is, de decompofitië des waters tengevolge, en fielt de luchten daar; want de bafis der zuivere lucht neemt, by deëze fcheiding, onmiddelyk het beginzel van warmte aan , en treed terftond hierna in vereeniging mét dé koöl (Carbone) vafi het 'hooimaakt vaste lucht, en fielt eene groote menigte varl het Calorique weder in Vryheid, wslk in tien hooiberg  66 DE ZAMENSTELLINfï blyft, en van tyd tot tyd vermenigvuldigt (*). Deeze vaste lucht ontmoetten wy menigvuldig, benedea den wind van den hooiberg, op eenen verren afftsnd. De ontvlambaare lucht, het andere beftaandeel des waters, nu los geworden en door de vrygeftelde hette in ftaat gefield , om door tusfehenkomst van de gemeene lucht te ontfteeken , veroorzaakt de eerfte vlam , en terwyl dezelve , zo lang het hooi zamengepakt is, belet wordt naar buiten door te dringen, en dus de meeste hette en broeijing plaats heeft , daar het hooit ftevigst is te zamen gepakt, doet men best, zo men zulks vermyden kan, den hooiberg niet aanteroeren; want daardoor vermyd men de vereeniging der ontvlambaare met de gemeene lucht. Immers hebben wy, in de vorige week , door proeven bevestigd gezien, dat de brandbaare lucht, zonder de gemeene lucht, niet wil ontvlammen. De werking van het buskruid is mede van de zuive» re lucht oorfprongelyk , en maakt by de losbarfting water. Was 'er ooit eene ftoffe, die de verwondering der Natuurkundigen waardig was, zo was het zekerJryk het geduchte buskruid. De Scheikunst heeft wel van tyd tot tyd , eene meerdere volmaaktheid aan het buskruid gegeeven, maar men heeft zich echter nooit met vrugt kunnen bezig houden, om de oorzaaken van des- (k) 't Is bewezen, dat zuivere lucht, met carbone ziek vereenigende, vaste lucht maakt, dat vaste lucht meer tc zamengedrongen en zwaarder is , don de zuivere lucht dat deeze laatfte meer Calorique bezit, dan de eerfte, welk Calorique, by de overgang van zuivere ut vaste lucht, los gewordende hette in de naby zynde ligchaamen vermeerdert, tn , wanneer dezelve, gelyk binnen in een Hooyberg , niet ent. wyken kan, doet aangroeien.  van het water. 6? deszelfs verbazende uitwerkzelen te verklaaren , ten minden men is daarin niet gelukkig gedaagd, en geen wonder! zo lang men geen kennis had aan de ontvlamming van een mengzel van zuivere en brandbaare lucht, was eene juiste verklaaring van het buskruid onmoogelyk. Zedert men de uitwerking van dat mengzel gekend, en ondervonden heeft, dat falpeter, zuivere lucht, en houtskool , brandbaare lucht voortbragt, zynde beide bedaandeelen van het buskruid , heeft men ook de oorzaak van den dag beginnen te verklaaren. Evenwel achte ik, dat de juiste verklaaring onvolkomen bleef, zo wel die priestlev als ingenhousz daarvan gegeeven hebben. Zy beiden hebben niet geweeten , dat een mengzel van ontvlambaare lucht en zuivere lucht water maakte , ook niet dat zuiverelucht, metfwavel, vitrioolzuur maakte, waarom zy waarfchynelyk dan ook niet gewaagden van het vogt, dat zich buiten aan een warm fchietgewcer en aan een duk gefchut verdikte, nadat de fchoot gedaan is. Een verfchynzel, dat tegen de gewoone natuur der zaake drydig fcheen te zyn, omdat zich de vogtdeelen gewoonelyk van een warm geworden ligchaam verwyderen, en welk verfchynzel dus hunne opmerkzaamheid niet had behooren te ontglippen. De. eigenlyke verklaaring van den llag van het buskruid is dan deeze. Goed buskruid bedaat uit 5 deelen falpeter, nagenoeg 1 deel houtskool en f deel zwavel, hoezeer het waar is , dat zonder zwavel ook buskruid kan bcftaart. De falpeter bevat eene ongelooflyke menigte, zuivere lucht, de houtskool ontvlambaare lucht, en de zwavel geeft, door tusfehenkomst der zuivere lucht, vitrioolzuur. Alle drie zyn het voorwerpen van de uiterde gevoeligheid voor het vuur , en, zo dra zy vereenigd ontdoken worden , formeeren zy een roengE 2 zei  63 EK ZAMENSTELLÏNG zei van zuivere en ontvlambaare luchten , en tevens van vitrioolzuure damp. Op het ogenblik nu, dat dit mengzel ontfïaat , en eene verbazende luchtvormi°-e Uitzetting ontfangt, wordt deeze gantfche uitgebreid* beid incht, ook wederom piotzeiyk vernietigd , zodat , by de losbarding van het kruid, het beginzel van warmte genoegzaam op het zelfde ogenblik verdwynt, als het te veorfbhyn kwam. Wy kunnen den overgang van tyd in den flag van het buskruid ons wel vette* genwoordigen , omdat wy weeten dar 'er niets kan vernield worden , tcnzy hetzelve vooraf aanweezig zy; dan, wy kunnen deezen overgang in het gehoor niet oncleifchciden , en daarom pleeg men bet voor éénen flag te houden, veroorzaakt alleen van het ont-, ftaan en niet van dc vernieling der lucht. Geen wonder dcrhalven , dat de uitwerking van deeze tweeledige fnelheid geweldig is. Het water en het zuur* by deeze losbarsting gcboorcn , vervliegt via»] grcotendeels als damp in de lucht, maar verdikt zich ook gedeeltelyk rondom den fnaphaansloop of het kanon , en wordt, met- en door aantrekking van het loogzout der verbrande falpeter, een loogzoutig vogt. Dit ver-, fchynzel neemen wy bellendig waar, zelfs in den heeren zomer by het droogde weder, en bewyst duide-. ïyk genoeg , dat dit vogt rondom het fchietgeweer water is , gevormd door de zuivere en brandbaare luchten. Zommigcn hebben gemeend , dat dit vogt uit het buskruid zelve oorfprongiyk was , als niet genoeg gedroogd zynde. Maar daar men ondervind,- dat buskruid minder kragt heeft, als het al te droog is, ftrookt znlk een denkbeeld niet met de uukmist; KM» de. reden, waarom eenigzins vhgtig buskruid, harder dan droog buskruid flaat, fcflynt my toe, aj mede in de vernieling des hygebleeyen wate/j Mk» m te zyn, ^  VAN HET WATER. (J