F 40 L 2   1EDÈVOÈR.ING VAN J 0 H A N FALCKENAER, OVER DE PLICHTEN VAN EEN BATAAVSCH BURGER t VOORAL BIJ EENE STAATS-OMWENTELING,  L  iEDEVOEiING van J 0 H A N VALCKENAER, over. DE PLICHTEN VAN EEN BATAAVSCH BURGER, vooral BIJ EENE STAAT SOM WENTELING. uitgespro0k.en in de academie van i. ei de op den x october 179 5- ter aanvaarding van zijnen post ALS GEWOON HOOG - LEERAAR in het algemeen, volken- en staats-recht. Uit het Latijn vertaald door G. C. C. VATEBENDER. Te GOUDA, Bij H. L. van B U M A & c o m p. Het tweede Jaar der Bataavfcbe Vrijheid. Ex Bibliothcca RUHNKENIANA.  L  AAN de AANZIENELIJKE BEZORGEREN der leidsche HOOGE SCHOOL. Mr. Willem anne l'estevenon, Mr. pieter paulus, Mr. jacoe george hieronimus hahn? Mr. pieter van lel ij veld Pz., Ml'. louw van santen, wordt deczc redevoering eerbiedig opgedraagen, door JOHAN VALCKENAER.   REDEVOERING VAN J 0 H A N FALCKENAER OVER DE PLICHTEN VAN EEN BATAAVSCH BURGER, VOORAL BIJ EENE S TAATS-OMWENTELING. Prefident van den Raad der Academie. Voortreffelijke Opzieners van Hollands HoogeSchool. Gij alle, die als Leden van de Rechtbank der Academie en der Stad, als Meesters in eenige kunst of wetenfehap, als Leden van het Stadsbcftuur, als Leeraars van den Godsdienst, het Vaderland of de Academie uwen nuttigen dienst bewijst; Gij in 't bijzonder, beroemde Hoog- Leeraars, geachte Amptgenooten. Toehoorers, in uwe onderfcheidene posten en rangen, zoo veele gij hier vergaderd zijt, braave, en, ieder in uwen kring, verdienstelijke Burgeren. Eindelijk Gij, bloeiende Jeugd van deeze HoogeSchool, het voorwerp van onze zorgen en van ons genoegen. *3   ^Llwic de Gefchiedenis der Vereenigde Nederlanden van den aanvang des Spaanfchen Ocrlogs af, tot den Munfterfchen Vreede toe, met een wijsgeerig oog doorzien heeft, voelt zich gedrongen, om volmondig met hu go de groot in te itemmen, wanneer hij naar waarheid uitfpraak doet, dat de Bataavfche Republiq eth voortbrcngzel van het geval is. Zoodra immers de fchrik van deezen Oorlog ophieldt, ten minden ten tijde van het twaalf jaarig Beftand een weinig bedaarde, zag men terftónd de vonken der tweedragt glimmen, die zich in 't geheim door de verfchillende Provintien van deezen Staat wijd en zijd verfpreidden. Wat zeg ik, Provintien? de bijzondere Steden zelve, in iedere Provintie, die zich nog zoo onlangs met vereenigden moed en kragten, voor 't algemeen belang ftoutmoedig hadden inde bresgefteld, trachtten thands, door huislijke verdeeldheden geflingerd, de zoo duur, met bloed gekogte, en vooral nog niet 4 b«-  < * > bevestigde Vrijheid tc fchokken, en was het mogelijk , om te keeren. Van hier, dat de bloem van Neêrlands Burgeren, welke kort te vooren , alle moeite en gevaaren, ten diende van den Staat, volijverig had doorgedreeden, thands door partijfchappen verdeeld, en dcor den fakkel der nijd in vuur gezet, onderling op ecne jammerlijke wijze woedde, en door eigenbelang tot de heevigde fcheuringen vervoerd wierdt, van hier die treurige en befchreienswaardige twisten tusfehen de dedelijke Regeeringen; van hier eindelijk de bloedige moord van den alleronfchuldiglten Grijsaard JOAN VAN OLDENBARNEVELD. Bij deeze inwendige beroeringen van Nederland, bij deeze verdeeldheid van 's Lands Overheeden, kwamen ook nog die zoo aakelige en noodlottige gefchillen over den Godsdienst, waar door die zelfde Burgers, die, door de banden der natuurverbonden, door de zagte en beminnelijke leer van het Christendom nog naauwer hadden behooren vereenigd te worden , als verwoeden tegen eikanderen in het harnas gejaagd wierden. En deeze was de bron, waar uit een zee van ram-' pen, zoo wel de Regenten als het Volk, met een onweerftaanbaar geweld oveidroomde. Deeze rampen , die als een pest in de fijnlte leevensdeelen van het Vaderland huisvestten, en het merg in de beenderen verteerden, wierden echter voorzichtiglijk gefmoord en eenigermaate verzagt, door den moed en de gemaatigdheid dier mannen, die wij aiet twijffelcn, als de eerde ia de Republiq te noemen,  < * > men, namelijk Willem van nassaü, mar- nix van aldegonde, barneveld, jan de witt,franciscus fagel,simon van slingeland, en zeer weinige andere; hoedanige uitmuntende verftanden, door het beduur der Goddelijke Voorzienigheid, nu en dan onder het menschdom vcrfehijncn; ik zeg met recde, vcrfchijnen; want wanneer zij zich naauwlijks hebben doen kennen, keeren zij weder Hemelwaards, als voor deezen Aard.bol eigenlijk niet bedemd. Wanneer dus deeze rampen van tijd tot tijd met meerdere heevigheid terug keerden, en bijna het geheel verderf der Republiq fcheenen met zich te zullen fleepen, wierden de goede Burgeren, of door de onzekerheid Van hun lot verfchrikt, of, zooalsmeermaalen gebeurt, met norfche verontwaardiging vervuld , en zogten dan hier, dan elders, het herftel Van hunne drukkende onheilen. Het Gemeen intusfchen, fchoon het zich te meermaalen door de fijne konstenarijen van eenige bedriegers, die hun met de vrijheid van Imposten vleidden, had zienteleurdellen, verviel echter telkens wederom indezelfde dwaasheid, om deeze deugnieten, als zijne Befcherm - Heiligen, te aanbidden; en joeg, in zijnen onberedeneerden ijver, om den ftaat van 't Land te verbeeteren, niet zelden door plotzelijke beweegingen, de beste .Huurlieden van het roer; doch bragt daar door tot de waare Yerbcetering weinig of niets te Weege. Met dilzwijgen gaa ik de rarapzaalige fchokken voorbij, waar van eene verfociclijke hfierschzucht e A a nu  < # > nu agt jaaren geleedcn, gantsch Nederland deed daveren. Eindelijk echter, heeft de nooit volpreezene moed der Franfchen de verdrukkers van dit ons Vaderland verplet, en het Bataavfche Volk de Vrijheid wedergegeeven; ja, het gewigtig oogenblik is daar, dat de Ingezetenen deezer Landen zich gereed maaken, om eene welgeordende Volks - Regeering, op zoo vaste gronden te vestigen, dat geen geweld of list mmer weer in ftaat zullen zijn, om die omver te werpen. Daar ik nu in dit tijdsgewrigt mij verplicht vind, om in eene zoo aanzienlijke Vergadering van Bataavfche Burgeren eene plechtige Reede te vceren, zult gij, geachte Toehoorers ! naar allen fchijn, het niet vreemd, of met den post dien ik bekleed, onbeftaanbaar keuren, zoo ik u .een beknopt tafereel fchetsder Burgerlijke plichten, waar toe ieder, naar recht en billijkheid, in tijden vooral van Revolutie, verbonden is. Mijn voorneemendan is, om U over de plichten van ten Bataavsclt Burger, vooral bij eene Staats-Omwenteling , te onderhouden. Gunt gij den Redenaar, die niets van zich zelve, maar alles van uwe infchiklijkheid verwagt, gunstige ooren. Het fchijntin de daad dat de geest van partijfchap, den vrijen Staaten zoo eigen en aangebooren is, als hecvige gemoeds - aandoeningen in een gezond, welvaarend en fterk Ligchaamsgeftel. Wanneer dit nu valt, en werkt op Lieden van eerlijke gromdbeginzelen, getrouw aan recht en bilfijkheid, en met eene heilige liefde voor het Vaderland  < # > ïand bezield, dan kan het eene onderlinge, prijslijke eerzucht voortbrengen; dan kan het dien voortrcflijken naarijver doen gebooren worden en aankweeken, waardoor zij om ftrijd het Volk trachten te onderlichten van dat alles, wat tot behoud van 't algemeene welzijn kan ftrekken; waardoor zij de meenigte opwekken en aanvuuren tot de edele beöeffening van het goede, het groote, en het fchoone; waardoor zij eindelijk ten ernlï'giten waaken, dat niet met de verwaarloozing der voorouderlijke zeeden, de geheele Nationale deugd verboren ga. Wanneer in tegendeel menfehen van eenen kwaadaardigen geest door deeze partijzucht, als door eene befmettelijke pestziekte, worden aangeftooken ; of wanneer domme, onkundige Volken, door den fakkel der waarheid nog niet voorgelicht, door deeze kwaal worden aangegreepen, dan zijn 'er geene rampen , welke men daar uit niet te vreezen heeft; haat, nijd, wantrouwen, tweedragt, laster, mishandelingen, twisten, die niet alleen de verzwakking, maar zelfs het verderf der geheele Republicq meï zich fleepen. Uit de oneenigheden van het eerfte zoort, (hoedaanig bij voorbeeld het verfchil tusfehen v. africanus den Jongen en q. metellus, zonder perfoonlijke verbittering gevoerd, moet gereekend worden) heeft de Staat,volgens getuigenis der Historie-bladeren, niet zelden voordeel getrokken; en mogt het zijn, dat ook wij Nederlanders geene andere twisten gekend hadden, dan zoodanig verfchil van gevoelens! mogt het zijn, dat wij, gelijk wij in A 3 dcc»  < # > deeze Eeuw hun, die in godsdienitige begrippen, zich Van ons onderfcheiden, gaarne verdraagen ; even HO) ook in zaaken van Staat dezelvde billijkheid in het oog hielden. Het is 'er echter ver af, dat ik mijne gezegden* ten deezen opzichte dus zoude willen begreepen hebben, als of men de rampen, die onzen Staat zoo onophoudelijk gefchokt hebben , aan eenig gebrek der natuur, of aan den onrustigen en fteeds naar ■wat nieuws haakenden geest der Bataven had toetefchrijven. Verre zij deeze blaam van onze Landgenooten s die, het zij gerustelijk op hunne fchatten inllaapende, als of daar in alle heil geleegen was; het zij era andere redenen, althands van natuure zagt en tot de rust geneegen, geduldig in lijden,fchuuw van baat en twist door hunnen Koophandel beroemd, fchier door geheel Europa befchouwd worden, al* tot in het zwakke toe bedaard en gemaatigd. Maar, zo gij dan mij mogt afvraagen, waaraan ik de reede der Burgerlijke gefchillen in Nederland meen te moeten toefchrijven, zo zal ik u onbewimpeld mijne gedagten zeggen. Zonder de overige bronnen aantevoeren, waar uit dezelve zijn voortgevloeid, zal het genoeg zijn die eene, maar teffens de voornaamfte en magtigfte oorzaak optenocmen, die wij boven reeds hebben aangevoerd, en die alleen aan de gebrekkige inrichting van ons Staatsbeftuur te wijten is. Immers, het geen onze Voorvaderen aan hunne Kakomelingen ter volvoering hadden overgelaaten, is  < # > is tot op dit ogenblik onafgedaan en onbepaald gebleeven , alleen door de verfchillende partijfchappen,wier hoofdbedoeling, niet de welvaard der Republicq , maar alleen hunne eigene grootheid was. 't Is waar, zij bedienden zich van fchoonklinkende benaamingen; daar de een zich een voorvechter van des Volks Priviligien en Vrijheid noemde; en de ander voorgaf het gezag der Staaten en Regeeriugen heilig en ongebonden te willen bewaaren: doch, bij dat alles, zijn de Rechten des Volks, welke in de eerfte plaats op het naauwkeurigfte hadden behooren befchreeven, en binnen juiste paaien beperkt te worden , in der daad altcos onzeeker en wankelende gcbleeven, en niet zelden der heerschzucht ten fpeelpop geweest. Verwagt niet, Toehoorers! dat ik u door het ophaalen van de fchrikkelijkile toonneelen der Neder, landfche Onlusten verveelen zal; of door het hernieuwen der gedagtenis van huizelijke onaangenaamheden iemand beledigen wil. Intusfchen hoort men een ieder om eendragt wenfchen, en dezelve met vuurige gebeden inroepen, als waardoor alleen geringe beginzelen tot groei en bloei geraaken; terwijl men met recht de tweedragt als de oorzaak van den ondergang der voomeffelijkfte en grootfte zaaken befchouwt. Wat middel is 'er echter om deeze zoo noodzaakelijke eendragt te herftellen, zoo lang de belangen des Lands niet in goede orde en op eenen vasten voet gebragt ; zoo lang de goede zeeden, zonder welke alle wetten ijdel en vergeefsch zijn, en waarA 4 doet  door alléén de Bataavfche Rspublicq is ftaande go bleeven, niet als oudtijds in eere gehouden worden P Zoolang niet ieder mensch waare Burgerdeugd uitoeflene;het algemeen belang boven zijn eigen Helle; met een woord, de liefde voor het Vaderland ver boven alle andere betrekkingen den voorrang geeve? Wanneer het 'er op aankomt om zijn oordeel te vellen, behoort ieder Burger onbevooroordeeld en onpartijdig te overweegen, niet, wie den voordragt doet; maar, wat hem voorgedraagen wordt; zijn pligt is, alles, wat wederzijdsch voor en tegen wordt aangevoerd, naauwkcuiig te overweegen , en aan niemand, dan alléén aan de waarheid, zijne Hem te geeven: en zoodra hij éénmaal zijne keuze bepaald heeft, is het zijn plicht, der partij, welke hij eenmaal na rijp beraad voor de beste heeft gehouden, onveranderd getrouw te blijven. Dan, om hier in door overijling niet te ^ruikcIen, zal een braaf Burger zich gehouden reekenen, om de befchaaving van zijnen geest niet gering te achten ofte verzuimen; maar, zich integendeel op eene juiste kennis der zaaken, welke tot Stad en Land betrekking hebben, met ijver toeleggen. Hij oeffenezich in de Gefchiedenisfen zijnes Vaderlands — hij leere de doorluchtigfte daaden zijnet Voos vaderen, 't zij hcldenflukken in den krijg, 't zij kloekzinnige bedrijven van Staat. Hij maakt zich bekend met zijnen geboorte-grond, zoo in het natuurlijke als burgerlijke — met de zaaken van Kerk en Staat, van Vreede en Oorlog — met de fechten en p'iigten der Overheden — met de voorouder-  ouderlijke zeeden en buitenlandfche betrekkingen onzer Republicq — kortom met alles, waarmede haare welvaart, of flaan, of vallen moet. Zij, die hunne Leerlingen zulks geleerd, of ia hunne fchriften uitgelegd hebben, fchijnen mij alléén de waare Leeraars der Vrijheid te zijn; niet van zulk eene vrijheid, welke, in dollen ijver, ook de banden der goede orde verbreekt, en in toome» loozen moedwil voortholt; maar die met verftanden bedaardheid de reede alléén gehoor geeft, en haar liefde voor het algemeen welzijn met den eerbied voor de wet en de oeffeningen van 't recht veree* nigt; want, waar dit geen plaats heeft, is het niet mogelijk zich een denkbeeld zelfs der waare vrijheid aan den geest te vertegenwoordigen. Deeze waren dan de gronden waarop de uitmuntendfte Schrijvers, (gelijk de eeuwige lichten des hemels, die terwijl zij ons een gewichtig nut doen, effens hunnen loop onvermoeid volbrengen, en alles vervrolijken) waarop, zeg ik, de uitmuntendfte Êïederlandfche Schrijvers, om van de vreemden met voordacht niet te fpreeken, hugo de groot zijn Apologeticum; joan de wit zijne Politiebus Verhandelingen, binkershoek zijne Questien uit het Publicq Recht; wagenaar zijne Vaderlandfche Historie; van slingeland, bondt, en paulus, hunne Aanmerkingen op de unie, en veele andere voortreffelijke verftanden, (vooral ook in deeze tijden in werking gebragt,) zoodanige fchriften hebben daargefteld, welke, zoo lang de vrijheid haare hoogachters zal vinden, ook op hun* A 5 nen  < # > nen maren, dat is op den hoogden, prijs gefchat sullen worden. Dus onderweezen, en door zulke draaien als 't waare verlicht, kan het niet misfen, of de geest der Bataven moet meer en meer tot de deugd en de liefde voor het Vaderland aangevuurd, en door Zulke prikkelen tot de naarvolging van groote daaden aangezet worden. Zoo zal het ook geen twijfel lijden, of wij zullen »lle gereedelijk toedemmen, dat de uitbreiding van Navigatie en Commercie, en de voorouderlijke fpaarzaamheid, die de beste en zekerde inkomst van alle Staaten is, nevens al dat geene, wat tot bereiking van dit groote oogmerk kan medewerken, (dat naamelijk een lievelijke vreede, maar gepaard met waardigheid,het behoud van dit gewest bevestigei) dat, zeg ik, dit alles onze meeste ijver en aandagt verdient. Zoodra men de regte kennis verkreegen heeft van die goederen, waarvan Nederlandsch fchoot den overvloed bevat, zal men ook erkennen, dat onze lampen niet ongeneeslijk zijn; maar, dat integendeel dit oord zeer wel gelukkig en gezeegend zijn kan. Men zal even zeer begrijpen, dat vreemde krijgsknechten, het zij in Zvvitzerland, het zij inDuitschland, onder de gehoorzaamheid van deeze of geene Grooten daande , en door ons voor geld gehuurd, tümm;r gefchikte voorwerpen zijn, aan wien wij onze veiligheid behooren te vertrouwen, daar zij veel eer, om verfchcidene redenen, als gevaarlijk «oor de Vrijheid te befchouwcn zijn: men zal ge- voc-  < * > ▼oden, dat wij zelve alleen de befcherrmng e» verdeedigirg van het Vaderland behooren op on$ te neemen ; dat wij zelve ons voor de Vrijheid, gewaapend, moeten in de bresfe ftellen; dat wij, eindelijk, met ter zijde ftelling van ons eigen belang* voor het belang van het algemeen, vcrpligt zijn alle onze kragten intefpannen. Dan, zo men door ondervinding nog niet overtuigd is, van wat groot belang de Waapening voor den Staat zij, dat men dan de Gefchiedenisfen raad» pleege, welke de ondervinding in haar onderwij» vervangt. Getuige zij het gewaapend Sparta, hetwelk, daaf het met eigen hand zijne haardfteden en altaaren op het dapperfte verdeedigde, geduurende bijna ze» honderd jaaren, voor den tijd van Epaminondas, zich nimmer aan eenen vijandelijken inval op zijn Grondgebied zag blootgefteld. De Romeinen van hunne vroegfte jeugd af aan, aan den handel der waapenen en de krijgstucht gewoon gemaakt, hebben niet alleen hun pas ontluikend en weinig bevolkt Gem eenebest tegen de magtigfte Volken van Italien, ten minften naar die tijden, weeten te beichermen; maar zelfs die alle aan hunne heerfchappij onderworpen, en eindelijk langs den zelfden weg alles overmeesterende, aan geheel het aardrijk de wet voorgefchreeven. Eindelijk, de bewooners van Zwitzerland, ftout op hunne waapenen, hebben zoowel het juk van Oostenrijk afgefchud, als de Noord-Americaanen, voor weinige jaaren, zich van de onredelijke overheer- fching  < # > fching der Engelfchen wisten te bevrijden, op eene wijze, dat wij zelve hen met verftomde verwondering toejuichten. En wat meent gij dat het noodlot van Leidt, de Stad, waar aan ik geduurende al den tijd van mijne Vrijwillige ballingfchap met genoegen en genegenheid gedagtig was;wat meent gij,dat het noodlot deezer Vest, ten tijde van den Spaanfchen Oorlog, zoude geweest zijn, zo niet de gewapende Burgeren van Hollaad en Zeeland, nadat men bij het naderen der Belegering met veel voorzigcighcid de vreemde Krijgsbenden had weggezonden, dezelve waren te hulp gekomen, op het oogenblik dat zij na ecnen langduurigen ftrijd en na het veriies van het grootite deel haarer Burgeren, door pest-ziekte en hongersnood, op het punt was van door Requefens verpieesterd te worden ? Herinnert u, Tochoorers! het aandoenlijk fchouwfpel , waarvan wij , maar weinige jaaren geleeden, in deeze Stad mat eigene oogen getuigenis droegen, toen, namelijk, de braaven gereed Honden, voor de eerfte maal naar Utrecht uittetrekken, waar heen de heiliglTe plicht hun fcheen te roepen, om de Eerftclingen der herfteide Vrijheid plegtig iutezeegenen. Daar zagen wij, bij het nijpen van den nood en eenen nabijzijnden Burger-Oorlog, toen voor het eerst de hand aan 't roestig zwaard geflagen wierdt, den ftrijd der bijzondere met de algemecnc belangens; daar zagen wij den ftrijd van de liefde tot het Vaderland, met de tederfle betrekkingen jegens naastbeftaanden, cudcren, kinderen, en geliefde echtgenooten. Onze  < * > Onze oogen en onze ooren waren deelgenooter» der aandoeningen, waarmede zommigen in de omhelzingen hunner vrienden verkleefd waren; anderen, in wier gezicht maar pas te vooren het heldenvuur uitfchitterde, nu onwillige traanen Hortten; en de vrouwen, in weeklagt, gejammer en diepe zuchten uitborsten. Het gevoel der voorvaderlijke deugd dreef eindelijk boven; de liefde voor het Vaderland overwon alle andere liefde, en de braave Burgeren, op het geluid der Krijgstrompet van hunne tederfle panden afgefcheurd , twijffclden niet meer , om zich met vollen moed voor het Vaderland ook in den dood te begeeven. En zoude ik U met flilzwijgen voorbij gaan, edelaartig Volk, dappere Franfchen? zoude ik niet dien drom van getuigen uit u midden oproepen? Gij zijt het immers, die alleen door den moed uwer gewaapende Burgeren uwe Vrijheid, zoo lang gefchonden en vertrapt, aan het ondraaglijk geweld der Tijrannen dapperlijk ontrukt hebt! Gij zijt het, wier voorbeeld en vei wonderens waardige hulp ons den weg gebaand heeft, om de onze te herkrijgen ! en 't waren de Leidfche Burgeren , die gij het eerfte, onder de Ingezetenen van Holland, de Waapenen hebt zien opneemen, om 't juk der flavernij af te werpen, en onder den voet te trappen. Ja, wie zou durven twijffelen, Bataavfche Burgeren! zo het Vaderland u nogmaals opriep, om dit heilig pand door uwen moed te befchermen, of gij aoudt aan de verwagting, die hetzelve ten deezen van  < # > Van u had opgevat, op het voortreffelijkite beantwoorden. Ja, gij zoudt met daaden toonen, dat gij het ook voor fchoon en roemrijk hieldt, voor 't Vaderland te fterven; dat het Vaderland en de Vrijheid u waardiger waren dan het leven. £n, zo dit mocht gebeuren, zo zouden de eeuwige gedenkteekenen van uwen roem, uwe nagedachtenis der toekomst aanbeveelen, waar bij de Nakomelingfchap met eerbied £;ude nederknielen, en zoo de heilige overblijfzelen met een dankbaaren kitsch vereeren. Edoch, ik voel, dat ik meer bijzonder met u te doen heb, die even zeer als wij zelve, de vereeniging der gemoederen, als boven alles wenfchelijk, roemen, en dezelve met vuurige gebeeden van den onfterflijken God, die zoo vaak dit Land uit groote en meenigvuldige gevaaren gered heeft, op het ernftigfte affmeeken ; maar, die teffens beweeren, dat hij alléén gelukkig is, die als vergeeten Burger onbekend kan leeven» die op 't geklank der wapenen, bij 't nijpen van 't gevaar, als dooden befterVen, of ongevoelig inflüimeren; die zelve het dwaaze gevoelen koesteren, of valfchelijk aan anderen trachten wijs te maaken, dat men de plichten van een waardig Burger het best vervult, wanneer men de verouderde misbruiken voorbij ziet en koelzinnig Verdraagt. Neen, met wenfehen, noch traanen, noch vrouwelijk gejammer, is de Goddelijke hulp te winnen, 't Zijn alleen waakzaamheid, voorzigtig beleid en mannelijke werkzaamheid , die ons hoop op eene gelukkige uitkomst van zaaken geeven kunnen. In-  < * > Inderdaad, de eerfte der Romeinfche Historiefchrij* veren, sallustiuï heeft wel naar waarheid gezegd : wanneer gij u zeiven de werkeloosheid en traag» heid in de armen werpt, is het ver geefsch de Goden aan te roepen; zij zullen uwe flem met toom cn afkeer in den wind flaan. Hun dan, die niet buiten den cngen kring van hunne eigene bemoeiingen wenfchen te treeden; die ons door hun eigen voorbeeld trachten te leeren, dat men met de armen over eikanderen geflaagen, alleen te bidden hebbe; hun, zegge ik, moet ik vraagen, wat zij doch meenen, dat eertijds van den welvaard van geheel dit land zoude geworden zijn» zo niet onze Voorvaderen, fchuon op God vertrou~ wende, tevens met mannen moed gewaakt, en Voor 't algemeen belang als helden geftaan hadden, niet vreezende hunne eigene dierbaarfte belangen, ja, hun leeven aan zekere gevaaren bloot te Hellen? Voorzeeker het ware met ons gedaan geweest,Toehoorers! en wij alle zouden nog, gelijk de ongelukkige Inwooners van peru, aan de voeten van den Spaanfchen Dwingeland , als verachtelijke flaaven gekeetend liggen. Stelt dus u zelve als Richters, en oordeelt, zo die alle zich aan 't gevaar onttrokken hadden, of gij zelve hun dan als waardige Burgers, of als fchandelijke Verraaders van hun Vaderland befchouwen zoudt ? De zoodanigen derhalven, indien misfchien een enkele hunner in deeze oeffenplaats van rechtfchapene deugd mogt zijn ingefloopen ; de zoodanigen be- zwee-  < * > 2weere ik, dat zij niet door het al te fchroomvallig ontwijken der gevaaren', zich blootftellen om onder de kinderen en bloodaards geteld te worden; dat zij niet, door aileen voor zich zelve en hunne belangens te zorgen, zich doen befchouwen als laag* ha;tigen, in wien alle gevo'el van waare grootheid * en de zucht voor het heil des Vaderlands ten eener» maale verdoofd is. Herinnert u dikwijls, 't geen ïlato zoo voortreffelijk gezegd heeft; dat wij, namelijk, niet yoor ms zeiven alleen gehoor en zijn\ maar, dat onze Vrienden , dat vooral het Vaderland recht heeft op ons aan» weezen Kan 'cr voor 't overige wel iets uitmunten der Zijn, dan de wet van solon den Athener, waar bij ieder yoor eerloos verklaard wierdt, die in tijden Van Burgerlijke yerfchillen geene partij gekoozen had; fchoon eenigen deeze inftelling, als volftrekt ftrijdig met de reede, hebben durven berispen, hebben echter oude Schrijveren, welke derzelver meening en nuttigheid dieper doorzien hadden , met onwraakbaare bewijzen aangetoond, dat zij noch ten doel* noch ten uitwerkzel had de oneenigheden te vér* grootcn; maar veel eer die te bedaaren en te beteugelen ; trouwens de Wetgeever, een man van zeldzaame zielsvermoogcns, wist dat de menfchelij- ke {cï\ Een Kind, zegt ulpianus, wordt niet alleen voor erjnen Vader, naar wicn hij genoemd is, gebóoren: maat Voor den geheelen Staat. L. I. §. 15- D. de Fentre in p»i* fesfi mits:  < * > ke natuure van dien aart was, dat de flöutflen èri boosten als op eenen wenk wierden in werking gezet ,terwijl de braaven, ik weet niet om welkereecie, traager en minder voortvaarende fchijnen; daaroni wilde hij deeze, door bun met de zwaare ftraf der eerloosheid te bedreigen, als 't ware, dwingen, om alle, zonder vertoeven, aan 't algemeene gevaar deel te neemen, en zich bij de beste en rechtvaardigite partij te voegen, om dus de verfoeielijké bewerkers der rampen van het Vaderland, of door het getal, of door de wapenen der braave Burgeren ten onder te brengen; of wel te bewerken, dat beide de partijen, door den invloed van eerlijke lieden, tot beetere gedachten gebragt, zich met eikanderen bevreedigden en verzoenden. Kan 'er eindelijk wel immer een voorfchrift gegeeven worden, dat nuttiger en een vrij Volk waardiger is, dan 't geen ons cicero in zijn gulden Boek over depltchten heeft nagelaaten;/to zij ieder en Burger op het voorhoofdgefchreeven, hoe hij omtrend het Vaderland gezind zij. Cicero, die boven alle Romeinen het fchoonfte voorbeeld van eenen waardigen Burger des Vaderlands was, verdcedigde de Raadsheeren bij het Volk, en het Volk bij de Raadsheeren; hij bevreedigde de Burgerij met haare Overheeden , en den Ridderftand met den Raad; hij misbruikte nimmer zijne welfpreekendheid ten nadeele van eenen onfchuldigen, maar wijdde die geheel toe aan de befcherming der'braaven, het zij zij Verdrukt, het zij zij misleid wierden. Hij was het, die Vêrres, deni B oa-  < tif > ■ onbe.chaairaiftenuitplunderaar van SiciUen verklaagde cn overtuigde; hij was het, die clodius, den (legti'len en dolden aller menfehen, zijnen afkeer deedt gevoelen: hij was het, die catilina, de pest van zijn Vaderland, door zijne welfpreekendheid ter neder blikzemde, en zijn heil in de vlucht deed zoeken5 dan, boven dit alles, gaf hij eindelijk nog dit ontwijiïelbaarbewijs van zijne alles overtreffende liefde tot het Vaderland, dat, hoeveel het hem ook kostte, hetzelve te verlaaten, hij echter zich daar aan liever geduldig onderwierp, dan dat hij zoude toegelaaten hebben, dat hetzelve in zijnen weiva art 'gefchokt, of dat zijn verfchil met den Gemeensman clodius, ten koste van het leven veeier Burgeien, ten zijnen voordeele beflischt wierde. Dan, zoo zeer als wij in cicero deeze zijne ongelukkige verwijdering, ten nutte van het algemeen vrijwillig ondergaan, prijzenswaardig reekenen; even zoo min kunnen wij zijnen boezemvriend, p o m« ponius atticus van ligtzinnigheid en kleinmoedigheid vrij pleiten; daar deeze, bij de ftaatsonlustenten tijde van cinna, fchoon hij onder de partij der weldenkendften behoordde, zich echter aan de onzeekerheid van den uitilag deezer Burgerlijke oneenigheden niet waagen dorst; maar, gelijk hij een vreesagtig mensch was, die zijne eigene rust meer beminde, dan die van 't Vaderland, liever de wijk naar Athene nam, en dat wel met geen ander oogmerk , dan om bij deeze verdeeldheid van begrippen onder de Burgerij, aan geene der beide partijen aanftoot te geeven, Mis-  < # > Misfchien verwondert het u, Toehoorers, dat dé Atheners deezen atticus niet voor eerloos hielden, 't geen zulks voorheen, naar de Wenen van Solon, was; doch de gefchiedenis leert ons, dat deeze man, die onuitfpreekelijke rijkdommen bezat, daar meede meer dan eens den nood van het land en van bijzondere perfoonen te hulp was gekomen. Ik heb ook geen vrees, dat gij, die ik voor billijke rechters in zaaken van deezen aart houde, meer Fmaak zult vinden, in de zonderlinge leer van cor< iius, waar bij hij de menfehen tracht te overrecden , dat zij bij binnenlandfche oneenigheden, zoo lang het niet tot de wapenen komt, die partij behooren te kiezen, die de eerlijkfie Ichijnt te zijn; doch zoodra men dadelijkheden te vreezen heeft, dan die geene, die de fierkfle fchijnt; en dus dat geene voor hét beste te houden, waar bij men meent, het veiligfte te zullen zijn; terwijl men dan intusfeheh tijd en gelegenheid moet zoeken, om de wederzijdfche fterkte wel te kennen, en diensvolgends zijne keus te bepaalem In allé Burger -gefchillen, (om den draad weder op te vatten,) wordt ons door de feede zelve geleerd en aangetoond, dat men bij het opperen van twee verfchillende gevoelens, vooraf ernftig moet overweegen, welke der beide partijen het meeste recht en billijkheid aan haare zijde heeft, en dan terlïund zich bij die voegen, welke met het algemeen belang meest overeenkomftig is, en het Vaderland meest tot eer en nut kan ftrekken; maar in tegendeel dien hoop, welke tot kuiperij, verwaarloozing of fchenB a ding  < * > dirg der Wetten, ontrouw en verdrukking overhelt, vlieden, verfoeien en vervloeken. Voor 't overige zoo zeer als wij allen willen gewaarfchuuwd hebben tegen de verachtelijke traagheid en flaaffche werkeloosheid, zo kan men aap den anderen kant niet genoeg daar op aandringen, dat ieder toezie, om niet in het tegenovcrgedelde gebrek te vervallen; een gebrek, welks rampzaaliffe gevol¬ gen zoo veele Staaten op de treurigde wijze ondervonden hebben, en waar van het gevaarlijke nimmer krachtig genoeg kan worden afgemaald. Ik bedoel den onberaadenen ijver van hun, wien deeds alle gevaarlijke en driftige voordellen van heethoofdigen fchoon en verkieslijk fchijnen, boven de bedaarde en wel doordachte raadflagen van anderen, die alles wat hen voorkomt, hoe zeer ook verfchillende van aart, onvoorzichtig onder een mengende, de gemaatigdheid van meer voorzichtige lieden befpottcn, alle zagte hulpmiddelen verachtelijk verwerp :n, en, ongelijk aan zich zelve, anderen die vrijheid van handelen en kiezen durven ontzeggen, welke zij voor zich zelve kort te vooren naar recht en billijkheid gevorderd hadden. Een ander niet dit naauw vermaagfehapt gebrek moet hier niet overgeflaagen worden, waar door z >mmige de grenzen der Burgerlijke plichten veel verder uitdrekken, dan, of de natuur, of de gewoonten van dit land lijden kunnen; eene dwaaling, waar over cicero op eene geestige wijze cato van Utica, berispt wanneer hij zegt: „cato „ meent het zeer wel met den Staat, en benadeelt dien  < # > „dien echter niet zelden; want hij fpreekt, als of „hij in de Republiq van plato leefde, en ver„ geet, dat hij zich onder de nakoomelingeh van „romulus bevindt." Men kan zich dus niet genoeg verwonderen, over de wijsheid van solon, welke, gevraagd zijnde, of hij nu aan zijn Volk de beste Wetten had vooigefchrceven? ten andwoord gaf: „de beste „ ten minften van die, welke zij zelve verkoozen „hebben aan te neemen." Dan, zo men vraagt, welke de grenzen zijn der Burgerlijke Rechten, en hoe dezelve tot verbeetering van den Staat bchooren gereegeld te worden, ben ik zoo verre af van te gelooven, dat men het oorjeel des Volks in zaaken van al'erleien aart zoude moeten raadpleegen, dat ik veel eer van gedachte ben, dat het geheele Volk zich alleen behoort te bemoeien met die dingen, die vooral tot het vestigen van een Rcgeeringsform en de vrije benoeming zijner Vertegenwoordigers betrekking hebben. Wie doch, die maar eenige ervaarenheid in hetpubliquc Recht heeft, zoude die Wetten, die gewoonlijk Grond-Wetten van den Staat genoemd worden, als echt durven erkennen, indien dezelve niet door de uitdrukkelijke toeftemming des Volks bekrachtigd waren ? Doch in het bellier der Burgerlijke zaaken, en de uitoefFeningcn des rechts, zoude ik niet gaarne eenigen invloed aan het Volk toekennen. Richterlijke Voimisfen behooren langs eenen vasten en onveranderlijken weg van rechten afteloopen , waaromtrend zelf B 3 zij  < # > zij die de opperde Regeering in handen hebben , niet dan in den hoogden nood, eenig gezag behooren en kunnen oeffenen. Trouwens, zo men het geweld wil wêerdaan,moet het recht, dat is de gerichtsoeffcning , waarin alle recht bedaat, ongefchonden en in volle kracht blijven. Wat is. het dan, dat zich de Beduurderen van een Gemeenebest moeten voordellen; Z;j, aan wien volgens ons oordeel de zorg en bediering van alle politicque zaaken en der Wetten, die het bijzonder recht uitmaaken, behoort toevertrouwd te worden; welk- zeg ik, raoet het doel zijn waarop zij het oog vestigen, en werwaards zij hunnen cours richten? dit, dat zij zorg dtaagen van zich nimmer aan eene laage en laffe werkeloosheid overtegecvcn. Hun plicht is alle vooroordeelen, dwaaze volksb:gnppen, grootsheid, heerschzucht en eigenbelang afteleggen.; gaarne gehoor te verteeiien, aan de klagten der Burgeren, die niet m f'chijn j maar ter goeder trc uw het welzijn van allen zoeken en de kracht der verzwakte wetten wenfehen herfteld te zien: deeze vorderingen m eene billijke weegfchaal op te weegen, en aan het algemeen welzijn,als aaneen toetfleen te beproeven ; eindelijk zoodanige uitfpraak te doen, als ten zekeren waarborge hunner onveranderlijke zucht voor de goede zaak, en het gcmeenbclang drekken mog'\ Doch wanneer zwaare onweders den Oceaan beroeren , wanneer eene zwarte duisterternis wijd en zijd verschrikking (breidt, en (chipbreuk en dood van alle kanten grimmen, dan is het bun plicht, niet laaghartig den dorm te ontwijken; — maar doutelijk het gevaar tegen te gaan, Lr.-  < He > Immers een eerlijk en in het goede ftandvastig Vertegenwoordiger zal zich evenmin door de woeste drift van eene misleide meenigte, die haar eigen ongeluk wil, als door het dreigend gelaat van eenen grimmigen dwingeland van zijn gevoelen laten aftrekken. Bij deze overdenkingen rijzen als van zelve voor onzen geest die uitfteekende Toonbeelden van groote mannen, die, nimmer door hindernisfen afgefchrikt, met de edelfte vermogens toegerust, en door ondervinding zoo wel als kennisfe van zaaken voorgelicht, ter Staatsherftellinge zijn werkzaam geweest. Zoodanigen waart gij lijcurgus, junius bruTUSenFABius! Als zoodanig is william t el Lin de Gedenkfchriften van Zwitzerland vereeuwigd! Zoodanigen fchonkons dezeEeuwe in eenen washing- ton,CAÏELLE tot den p o Lei! mi r a b e a u. Zodanig eindelijk, vertrouwen wij, zult gij zijn, Aanzienlijke mannen, die door de oppermagtige ftem des Volks, des vrijgewordenen Volks in dit hachelijk tijdsgewricht, onder het beien der ftórmen, opgeroepen, om den kiel van ftaat te duureri, niét als kleinhartigen aan het heil des Vaderlands hebt gewanhoopt, maar met edelen moed, en als't ware, door Goddelijken geestdrift bezield, u aan het roer hebt durven plaatfen! Immers daar de Republiquen vooral door twee zaaken gevormd en behouden kunnen worden , namelijk, door deugd en rechtvaardigheid; welk een geluk mag zich dan ons Vaderland niet voorfpellen, daar het de teugels van 't beftier in handen ziet van zulke eerlijke en braave VertegenB 4 woqt-  < # > vvoordigers, die, niet onkundig, dat de Staat vaneen Volk op 't oogenblik, waar op het voor de Vrijheid herleeft, en het juk der flavernij afwerpt, van dien aart is, dat het alle zijne vijanden moet verdelgen en verjaagen, of anders zich willens en wectens in grootcr verderf ftortj die, zeg ik, dit weetende, het voor hunnen eerften en fchoonften plicht zullen hou* den, om de kwaadaartjge poogingen en gevloekte kunstenarijen van geweetenlaoze en tot alle boosheid verkogte aterlingen, tot ommekeer van de tegenwoordige orde van zaaken, te beteugelen, en den Staat van deeze vuilnis te reinigen? —immersJa! dcvoortreffelijke dienften, nu reeds door U aan 't Vaderland beweczen, geeven hetzelve recht, om zeeker te venvagten, en zich daarop gerust te verlaaten, dat Gijl. niet eer van uwen post zult wijken,dan dat het fchip, te lang reeds door loeiende onweeders gcflingerd, en op weinig na verbrijzeld, door U in eenen ftillen en veiligen haven zal gebragt zijn' De Almagtigc Beffierer van 't Heelal, ftaau met zijnen zegen in alle uwe ondernecmingen en raadflaagen, tot dit heerlijk einde bij! Dan, alvoorens ik deeze plaats verlaat,zij het mij geoorloofd, Aanzienlijke Vertegenwoordigers des. Volks! nog dat geene te verhandelen, 't geen de plechtigheid en dc orde van den dag van mij vorderen. Gij hebt mij, daar ik niets minder verwagtte of begeerde, naar deezen luisterrijken Tempel der zanggodinnen geroepen; gij hebt gewild, dat ik, misfchjen in politique kundigheden niet geheel onbe- dree-  '< # > dreeven , ten minften door de verkeering met men* fchen, en.de befchouwing hunner zeeden, cenigzintsgeoefFend, herwaards komen , en de Bataavfche Jeugd op deeze !Hooge School den pligt der Burgeren lceren,en hen den weg zoude aanwijzen, langs welken zij daar toe kunnen geraaken, dat zij ook eenmaal het Vaderland tot nut en cieraad ftrekken, en zich zeiven den roem der braaven verwerven mogen. Ik gevoel, dat dit niet minder groot en vereerend, als verheeven en moeielijk is; echter zal ik niets onbeproefd laaten, ten einde uwe goede verwagting niet te leur gefteld worde, en deeze Academie , aan wier roem mijn Vader al zijnen arbeid en zijn geheele leven gewijd heeft, door mijne fchuld geen fchaade lijde! Thands wend ik mij tot u,Hooggeleerde Mannen! die den luister van deeze School der beste wetenfchappen uitmaakt, en waaronder ik veelen als de vrienden van mijnen braaven Vader en ook als mijne leermeesters met genoegen en eerbied begroete, 't Staat vast — 'er is den geest der menfchen een zeker verheeven gevoel ingefchaapen, waar door de braaven gefterkt en aangevuurd worden, om den laster der kwaadwilligen, de grievcndfte zielskwellingen enhardfte fchokken voor de zaak des Vaderlands getroost te verduwen; de voordeden van een gemaklijk leven op te offeren; den geheimen afgunst der Grooten te verachten; zich noch door haat, noch door gunst te laaten beweegen, en zonder eenige andere belooning, behalven die eene, die doorgaands voor gering en verachtelijk gehouden wordt, dat is het oordeel B 5 der  der braaven, zich de ruuwde onaangenaamheden en mishandelingen om der goede-zaake wille te laaten welgevallen en aan hunne meerdere verlichting den fakkel voor anderen te ontdeeken, en aan afgedwaalde Burgeren minzaam den weg te wijzen, dien zij te volgen hebben. Deeze nu was ten allen tijde de geest die mij dreef, en dit hetdoel.dat mij bezielde, waar aan ik mij zei ven en mijn tijdelijk bedaan gewillig opofferde, en waardoor ik twee maaien in een en *t zelvde noodlottige Jaar, het vloekjaar der Pruisfifche ovciweldiging, eerst te Franeker te gelijk met drie andere voortreffelijke mannen, moedige voorftanders van de zaak des Vaderlands en der Vrijheid, daar na in 't nabuurig Utrecht, om genoeg bekende redenen, mijne aanzienlijke posten moest verlaaten. Indien ik dan met zulke denkbeelden bezield, U aangenaam kan zijn, zoo ontvangt mij hartelijk in uwen kring, en weigert mij uwe vricndfchap niet. Ook U, voortreffelijke en veelgeachte Jongelingen! kan ik niet met dilzwijgcn voorbij gaan; immers Gij zijt het, van wien het Vaderland met het hoogde recht de vermeerdering van zijnen roem en grootheid wagt; en het zal aan U daan te zorgen, dat het zich niet in zijne hoop bcdroogen vinde. De eerde en voornaamde pligt van een waardig Burger is zijn Vaderland te beminnen; het Vaderland doch voorzag reeds als eene weldaadige moeder, voor dat wij gebooren waren, in al den nooddruft, welke ons leven vorderen kan, het verleent ons zijne hulp en befcherming, zqo lang wij onder , i de  < * > 4e levendigen verkeeren; dus, zo het al eens zich tegen ons hard of onbillijk gedraagt, nimmer echter gedogen recht of billijkheid, zich van deeze dwaaling met geweld te wreeken; en wie immer een barbaarsch genoegen in zulk eene wraakoeffening vonden, die hebben nooit gemist deezen misftapmet hunne traanen en met hunne eindelooze ellende te boeten. Dit Goddelijk gevoel oeffent zijn vermogen, vooral in vrije Staaten. Hier fpreekt het ftamelend kind het eerst den naam van Vaderland in zijne gebrekkige taal uit, en even zoo is dit het laatfte woord dat den ïlervendcn Burger van de veege lippen vloeit. Door zijne liefde tot het Vaderland geleid en aangevuurd, keerde regulus naar Cartliaga weder, niettegenftaande hij den wreediten dood voor oogen zag. Zoodra de Romeinfche Vrijheid ver-looren ging, verkoos porcius cato veel liever de handen aan zich zeiven te (laan,dan dezelve te overleeven, of in de aangeboodene vriendfehsp van den Tijran des Vaderlands te deelen. Veele andere voortreffelijke Burgers aarzelden niet, eene harde ballingfchap boven de hoogfte ampten en de genoegens van een gemakkelijk leven te ftellen. Indien ik agt jaaren lang in vrijwillige ballingfchap, eevcngelijk zij, met verlangen naar mijn Vaderland terug gezien en tot herftel van deszelfs Vrijheid, mede'alle mijne kragten heb ingefpannen, zo zult Gij ook wel willen gelooven0 dat ik au  < m > nu niet zal te kort fchieten in dien edelen plicht,om alles aan te wenden, wat ter Bevestiging van dezelve ftrekken mag. Eindelijk keer ik mij tot U, Waardige Landgenooten ! de freun en het cieraad van Leidens beroemde Vest. 't Ontbrak U voorzeker nimmer aan den moed,om te toonen, wat de plicht Van braave Burgeren zij; veel eer heb ik, terwijl ik de befchrijving daar van opmaakte, uw voorbeeld, uwe vroegere en laatere poogingen voor 't belang der algemecne Vrijheid, die nimmer zullen ophouden allen lof te verdienen, mij voor oogen gefield. Bedenkt met mij, welk een vroolijk verfchiet, na het bedaaren dcezcr onlusten, zich voor Leidens welvaart opent. De Hooge School zal na deezen niet meer door den moedwil der gehuurde Lijftrawanten van den verjaagden Prins, met bloed bevlekt worden. De Bataavfche Jeugd zal niet meer, gelijk onlangs, door den rcukcloozen moord van eenen haarer onfchuldige Medeleden ontfteld worden. De voornaamftc bronnen van uwen wclvaard, door de fchuld of onachtzaamheid uwer Regenten, door wangunflige Engelfchen geflopt, zullen weder geopend worden. Allen, die hun Vaderland opregt beminnen, zullen, zoowel voor zich zelve, als tot dienst van den Lande, geene andere klecding gebruiken, dan die binnen uwe muuren vervaardigd is; maar, meer dan dit alles, moet het uw genoegen vermeerderen, hier den aanftaanden bloem van Neêrlands Burgeren; de beste hoop der bevestigde Vrijheid te zien. De  De redenlooze, en den al gemeenen welvaart verwoestende dwinglandij" ftort alomme met eenen zwaaren val magteloos ter neder. Dc Spaanfche Vorst uit het Huis van boureon, heeft reeds, uit vrees voor de naderendeFranfchen, den vreede boven den oorlog gefteld. De Franfchen, onze vrienden en broeders, na hunnen verwonderlijken overtogt over den Rhijn, fchrijven aan de Duitfche Vorsten de wet voor, of bieden hun de fchoonlte voorwaarden van vriend* fchap aan. Savoijen en Nizza zijn met Frankrijk vereenigd. De rijkfte Provintien der Oostenrijkfche Nederlanden zijn in Franfche handen, en worden naar Franfche Wetten beftierd. Nog,ziet gij,wel is waar, de fchelmfche poogingen der Britten tot verlenging van den oorlog, om den Franfchen de Koninglijke llaavernij weer op te dringen, en de heerfchappij der zee, waar meede hunne hovaardij zich kittelt, te behouden; dan, 'er is eene blijde en vaste hoop, van alle deezetrotschfche bemoeiingen eerlang verijdeld en in rook te zien verdwijnen. Daar het licht der waarheid door geheel Europa in den geest van alle Volkeren opgaat, en deeze ons leeraart, dat 'er geen recht van gebieden erffelijk kan worden bezeeten; waarom zouden wij ons niet mogen vleien, dat ook eerlang het Volk van Engeland uit zijnen doodflaap zal ontwaaken, en zien, dat het door eene ijdele fchaduwe van vermeende Vrijheid bedroogen, niet naar zijnen eigenen wil, maar naar den verfoeielijken willekeur der Ko-  < # > JrtoningÜjke Ministers beheerscht wordt? Wie is Ter doch onder alle Bataavfche Burgeren, die het hart op de regte plaats draagen, die derzelver hoogmoed en onrechtvaardige knevelarijen niet als gevloekt en ondraaglijk befchouwt? —die niet met gevoelige aandoeningen betreurt, dat door hunne gruwelen onze fchatkisten uitgeput, onze ongelukkige Landlieden beroofd, en onze Volkplantingen op het fchandelijkfte uitgeplunderd zijn? U fmeeken wij, rechtvaardig god! fchenk ons eenen eerlijken vreede, door het beteugelen van de woede onzer Vijanden; geef, dat de Vrijheid des Bataavfchen Volk onbelaagd en ongefchonden leeve en bloeie tot aan het einde der Eeuwen,