1430 G 93   VERTOOG OVER DE VRAAG OF HET DEN CHRISTEN, ZEDELYK GEOORLOOFD IS, VOLGENS GE» MOEDELYKE VERPLICHTING VAN DE X 2V È 2ST T 1 W G DER KINDERZIEKTE GEBRUIK TÉ MOGEN MAKEN. DOOR EEN VRIEND VAN HET MENSCHDOBC, Te MIDDELBURG, By F: L: W E T T E R, Boekverkooper op den hoek van den Langendelft en Burgt.   VERTOOG Daar alle Knnltetl en Wctcnfchappen ten doel inbeten hebben de eer van God en de bevordering; van het geluk der Maatfchappye, en van elk in hét byzonder, zoo kan het ook memand onverfchillig zyn, dat die Kunnen en Wetenfchappefl van tyd tot tyd meer uitgebreid en verbeterd wonden. Onder deze is zeker de Geneeskunde geen van de minlte, dewelke in haare beoelFenende gedeelte in verfchi] lende tydvakken groote vorderingen gemaakt heeft. Tot dezelve mag men te regt brengen de behandeling der Kinderziekte en dcrzelyer Inenting; omtrent welker geoorloofdheid dit Vertoog isin-gerigt, doch laat my toe te beginnen met eenert Èitiftigeti raad en aandrang, om toch door een gezet en Godvrugtig onderzoek ten ipoedigftcn tot ccnë beflisfende overreding te geraken, of 't gebruyk der Inenting, Zedclyk'geoorloofd zy , o/niet Hier in is te meer haast toe noodig, na dat het ge* vaar vart natuurlyke befmetcing rondfom ü grooter word. U dobberende en fiingerende twyffelingen moeten, hoe eerder, hoe beter, uithebben: Hetisnii ftog tyd , binnen kort, kan het te laat zyn; nam' God uw Kifad eens weg door de natuurlyke Ziekte; gy zoUd u zonder eenigc zelfsbefchuldiging dan; maar dan ook al leen, kunnen troosten, wanneer gv de Inënting heDt nagelaten op voldoende overreding; dat derzelvcr gebruyk zondig* zy.— Dit is de zaak, welke ik u bidde, onder het oog.te houden; men moet niet alleen overtuygd zyn, dat zy zondig is, om ze zonder agterdogt te mogen nalaten, men zondigt zoo wel; wanneer men ze tvvyffelende nalaat; als Wanneer men ze twyft'elende doet.— Elk moet en in het laaten, en in het doen, volkomen verzekert zyn, dat hy Gode welbehaaglyk handelt; dari heeft hy, welke nok de uitkomst zy, 't zy ten IeYen, het zy ten dode; de vraag van een goed geA we«  co hle omtrent met in 't onzeeker blyven " * Wat de wyze en manier betreft, om n^„, " , utCJen« net is een groot voorredt, dir nnHor zoek aantevangen, uit een hceifchend'bê^eï om met zoo zeer eene uitkomst te verkrVrer ™S w het alleraangenaam^ is, als wefom o! in fchikt, 0f daarmede nog bezig is, fcomt 't noV e pas- het zal belemmeren, om dat heon/c?Ltf togtcn ,n bewecging brengt, voaTdSlfeïaÏÏd ten laatften uukoomen, niet op eene Godvrucbaso nafpoormg van 's Heeren heilige Wil, maar ov efn opzoeken van gronden, voo? die uifpS,ZoS met onzen eygen Wil meest overeen komt - men kan hier de arglistigheid van ons hart bevo™,oordeelt niet genoeg wantrouwen- Het veilMiè is dat J7 in erkentenis van onze zondige blindhe d , en de gevaarlyke kragt van natuurlyke voorooXen C: als den gezalfden Propheet gebrivyke als wien het van den Vader iJ aanbeS geworden om ons blinde «Kaftten, des v£,mnt?doen ken-  ( 3 ) kennen» en onzen pligt te Terkondigen— Dit «fe. Ioovig te erkennen , behoord tot de Eere, welke wy «yin den gezegenden Heiland, als Middelaar, verfchuldigt zyn, en veylig mogen wy opeen befluit aan°arn i t welk op die Wvze, in afhanging van zyn onderwys, genomen is.— Zulk een befluit kan niet anders dan gezegend uukoomen, iuymte geevch en Vreede ilülcicitCï]» Treeden wy nu tot dit onderzoek, bf deze kunst bewerking een geoorloofd, of ongeoorloofd middel zy.- Ik fpreek van geoorloofd, want indien ditkari bewezen worden, dan fpreckt het van zelf, dat het onzen pligt is, 'er gebruik van te maaken,alzoo wv ^idigen, wanneer wy een geoorloofd middel ter behoudenis van ons, of onzer kinderen leven verzui- Zedelyk geoorloofd, of is bet zondig, voor zig of voor onze kinderen van de Inenting der kinderziekte gebruik re maaken? Öewigöge vraag! Waar raken \vy hier tot een bcflisfend antwoord te ren ? 't is buyten twyffèl, dat God ons, ook ren dezciiopzigl te bekend gemaakt zal hebben, wat goed is, en wat hy van ons Eischt? maar waar zullen wy die verklaring van zynen Wil vinden? Dit is geen raadzei.— God fpreekt toe ons, en onderrigt ons van onzephgrea, en in zyn Woord zyn onleilbaare openbaajing, en in 't beftier van zyne Voorzienige Weerela beheerftng; billyk keer ik my eerst tot Godts Woord en onderzoek al biddende, wat de Heer hier rot my zegt.- Vmd ik hier zulke Verkiaaringen welke' op onze zaak Waarlyk toepasfclyk zyn, Zoo is het uitgemaakt, 't zy aan de eene, T zy aan de andaré kant— Maar hier kan zig een mocijèlykbcid oudocn — Men zal m 't woord verfcheyden Algemeene reegeh ontdekken, welke duidelyk iprceken, maar wier mevasfing op ons tegenwoordig geval afhangt vanbet begnp, t welk ik my van de redelyke gèöorloofdhied of ongeoorloofdheid der Inenting gemaakt heb, en dus een beflisfend Oordeel ontbreekt over 't ltuk in quesA 2 tie.—  C 4 ) tie.— Vooronderfleld dan, dat dit beflisfend oordéd tot nog toe ontbreekt in de onderzoek doende Ziel — Van dien aart zyn, byvooibeeld— aan den eenen kant de Verklaring van God niet te mogen verzoeken— de Voorzienigheid niet te mogen vooruitloopen. My in geen moetwillig gevaar te begeven — Maar zal men iryt zulke algemeenc regels tot de ongeoorloofdheid der Inenting beÓuyten, dan moet men vooraf by zig zelfs bepaald zyn, "dat de Inenting een Verzoekingvan God, een Vootuytioopen der Voorzienigheid, een moetwillig gevadr, en dus een Zedelyk quaad is.— Dog dit is het fiuk, waarna nog ondcrzogt word, waar omtrend het gemoed nog in 't donKer en onbeflist is.— aart den anderen kant, ontmoeten ons in 't woord beveelen om, ons leeven Zoo veel mogelyk te beveiligen, God eenvoudig te gehoorzamen, ook dan, wanneer hy ov.s tot pligten roept, welke niet zonder eeniggevaar kunnen beiragt worden. Met dè verftandige het kwade van verre té zién, en zig te verbergen, óm met deu Jlegten niet heene daar te gaan, en geilraft te worden Spr 22 f~ 3. Maar de vraag blyft hier al weder, is de Inenting een geoorloofd middel om myn leven te beveiligen, is zy een pligt, tot welke God my roept? mag ik my op die wyze voor 't kwsad der Natuurlyke ziekte verbergen? Gy ziet dat dezeBybelregels aan den eenen,. en aan den anderen kant ons in zulk een licht voorkofnen , dat de tocpasfing, wefke wy van dezelven op ons gevpl maken zullen, de beflisfing van 't Vraagltuk, veel meer vooronderfleld , dan tnaaken en bepaalen kan , en ik wil u niet ontveinfen, toen ik in dit onderzoek bezig was, voor my zeiven een geruimen tyd in dat begrip geweest te zyn, dat ik in Godswoord geen bepaaling vinden zou, om daar uit myn twyfFelagtig gemoed tot een overrede zekerheid' te brengen , van 't al of niet geoorloofde der Inenting.— Hoewel ik nu van agteren meen, tot myn volkomen voldoening, ontdekt te hebben , dat God in 't fesde Gebod, de regte en eigentlyke plaats, daar wy het zoeken moeten, ons duydelyk voorichryft, wat ten dezen opzichte onze pligt zy, gelyk  C 5 > gelyk ik daar van hier beneden ook fpreeken zal, ^oo laat ons nu eens vooronderftellen, dat gyinde Goddelyke Openbaaring geene zoo duidelyke beflisfing kunt opfpeuren, dat gy ter uwer volkomene geruitltelling van uw gemoed genoegzaam verzekert word, of de Inenting Gode welbehaaglyk zy, of niet, of zy geoorloofd zy, of zondig Dan keer ik my tot een bedaarde overweging, van die uitfpraaken, welke God omtrent onze zaak doet, in het aanbiddelyk beftuur zyner Voorzienigheid , in de beheerfching der Weereid. En wat ontdek ik hier? Plaatfen wy ons by het Sterfbed van een lief kind, 't welk de wellust zyner Ouderen Üytmaakt, maar nu door Kinderziekte overmand, zynen laatiten adem haalt.— Natuurlyk valt myn aandagt op den Vloek des Doods, onder welke de vertorende Majefteit, om der Zonden wille , hetriageflagt van Adam gebragt heeft, en ter Weereid d"et komen: En Ik befchouw met ontroering de Ziekte, waaraan het beminnelyk kind van myn Vriend ligt te Sierven, als eene van die middelen, welke God gebruikt, om dien Vloek des Doods, dadelyk over een groot gedeelte van 't Mensdom, en wel voornametyk in deszelfs jongeren leefcyd uittevoeren.- Elk JLykltatie van kinderen en jongelingen, door de thans woedende befmetting weggerukt, vernieuwt, verlévendigt deze aanmerking in myn gemoed.— Myn hart word met gevoelens van Gods aanbiddely Ke Hoogheid en Heilige regtveerdigheid vervult— ' Ik eerbiedige Hem met diep ontzag, terwyl hy dien gedugten geesfel zoo verfchrikkelyk door het Land en myne Stad laat doortrekken , en myne Ziel beeft op de veifchrikkeïyke overdenking, welk een aantal menfehen 'er van jaar tot jaar door deze quaalevan den Aardbodem word weggerukt.— Maar terwyl deze befeffing levendig en kragtig by my, ter myner vernedering, werken, word myn aandagt opdeuyevinding der Inëntinge bepaald'—- Ik lefe, ik hoor, ik zie haare gelukkige uitwerkingc.— Het is buyten kyf, dat 'er door dit middel,  C O eeni onnoemelyk grootcr getal van de Kinderziekte herteld worden, dan anders- dat 'er van de hon dert nnaulykS eens Sterft der Ingeente— Moer ]? Wanneer ik als een Christen zal handelen, die Gods Wegen vertendig trage op te merken, moet ik dan met *Hecrcn hand hier in eerbiedigen, dat hy zulk Tu' en,vreemde uytvinding in den Geest van i Menfehen kinderen heeft doen opkomen, en onder het befticr van zyne Voorzienigheid tot dien trap van volmaaktheid heeft doen gebragt wo.den, waar door die dodelyke plaag zoonytermaten verzakt.' en tot nut van het Mensdom is gemagtigt geworden Is het twyffelagtig voor myn Confcientie, of ik God in dezen van wegen den Rykdom zyner onbegrypelyke ontferming met zondige menlchen, danken , grootmaaken en verlieerlyken moet, of niet? Kan het my eCn oogenblik bedcnkelvk voorkomen' ot ik die uytvinding voor het Me'nfcbciyk geflapt tot eenZecgen, pf tot een Vloek rekenen moet? 'tis klaar, ik vinde my verpligt, als een lidtvan de Menfchelyke zamènleying Gods goedheid des wegens te eerbiedigen, die ook hier des ontfermensgedenkt.— Word het my gegnnt in dezen dankpligt, 'in den naam van J. C. met eenige hartdykbeidbezig tezyn. zoo vindeik my voldaan, en de kalmte van myn gemoed, welke ik van myne knier, opgerezen, ondervinden mag, geeft my een getuigenis Gods in mvn hart, dat deze myne werkzaamheid Hem welecviel — Om het met drie woorden te zeggen- belehouw de Inenting eens, buiten opzigt tor u zeifs! zie met opmerking den invloed, den welken zy heeft op de beveiliging van het leven van uwe mede Menlchen,merkfe aan alsëene, door gelukkige proeven geftaafde, geneeskundige uitvinding, onder 't voorzienig beftier van den Menfchlievenden God ontdekt, er yan tyd tot tyd verbeterd, tot zoo eene aanmerkelyke lenegmg van die vervaarlyke pla-e, waar aan zyne regtvaardige gramfchap het Menfchdom onderworpen had, hoedanig niemand ontkennen kan, dat de Inenting waarlykis. En zultgy niet  C 7 ) niet als mensen, als Christen, u genoopt vinden, om Gods ontfermende goedheid over deze uitvinding van wegens de belangens van 't Menschdom, eereen grootheid geven? Wy hebben hier geen fyn geilepene redeneeringen noodig, laat uw hart thans uytfpraak doen, wat hier de pligt van een Christen zy, waar zyn Godvrucht hem toe zal aandringen — En indien deze uitvinding U van wegen diegeenen, die van dezelven gebruik maaken, zal verpligten, nopen, dringen tot verheerlyking van den hoogen God, kan dan dcrzelver gebruik in zyn natuur aangemerkt zynde, voor U een Zedelyk kwaad, en Sngeöorloofd, zondig zyn: daar gy door ze zelfs te eebruyken, aan uwen mede Christen op uw beurt lelvken Üoffe van dankbaare Gods verheerlyking oplevert? Om 't met een woord te zeggen, indien wv meenen Gode van wegen de belangen van t Menfchdom voor de uytvinding der Inenting danlcze-^ine fchuldig te zyn, dan beflist ons hart de vraag, haar* welke wy thans onderzoek doen, dan moet, dan kan de Inenting niet ongeoorloofd zyn; Maar de o-ewenste uytkomst, met de welke de voorzienigheid deze beweiking'bekroond, en wel zoo ö/gemeen bekroond, moet hier door ons nog uyt een ander gezichtpunt befchouwd worden, wanneer het no- een nader bewys opleverd. Ik vooronderM wederom, dat de Inenting erkend word van zeer c-elukkio-e uytkomst in verre de meeste gevallen fevoW&te worden.- Ik behoeve my hier tot geene°moeijelyke uytcyffering te fchikken, nog met lebrookens, de tteflyskffen na te rekenen, hoe de miste proportie uytkbmt, tnsfen die geene, welke «er van de Duyzent ingeënte, en welke 'er van de Duvzent natuurlyke befmette Sterven.— t ls my genoeg, dat dit verfchil by uytnementheid aanmerkelvk groot is, waar ook de Inënting geoetfend Word— Overal onder alle Natiën, geeft de Voorzienigheid dien heuchelyken uytflag aan deze kunst Skin"-- Wat moet ik hier uit befluyten? is het niet°de ongerymdheid zelve aan die handclwy-  C 8 ) ze Gods deze Verklaaring te geven; God doet zoo om ons te waarfchouwen, dat de Inenting, a]s een* /edelyk kwaad, Hem beledigt, en Hem afchW' Hy wil er ons zyn ongenoegen over toonen, od dat wy er ons niet toe zouden laaten vervoerenJk weet wel, men kan en mag, uit degewenfcbte Uitkomst van een of andere daad, tot de Zedelyke geoorloofdheid van zulk een daad, geen befluit trekken.— Maar wanneer 'ik zie , dat God aliyd, en overat, onder Rüsfen, Engelfchcn, Franfchen, Chinezen, Arabicrs, Hollanders, denzelven weg houd en ik maak hier myn befluyt uyt op, dan rcdenecre ?k met uyt een, of ander byzonder geval, maar uyt Gods algemcene, en Jldndvastige handeiwys, welke hy in dit ftuk volgt— Laatmy twee vraagen doornDe ar/re, of 'er ergens ëen voorbeeld zy, dat God eemg zondig, Hem onteerend, en zvn voorzienigheid verloochenend middel zoo 'bejlendig, zoo overal, zoo algemeen, met een allergewenscbt pevolg, bekroond heeft, gelyk wy van de Inënön» Zien ! De tweede vraag is: of Wy ons iets verbeelden konnen, of van God begeeren, waar door wy in den weg van Gods Voorzienigheid van de Gode bchaagelykheid van eenig middel fterker en volleütger, kunnen overtuygt worden','dan door zyne handelwyze omtrend de Inenting ! Wat bid ik U" moet God dan toch meer doen, dan hy doet, om pns in zyn Weereid bellier, van het hem behaaglyke der Inenting, overtuygende blykeii tegeeven' Is het mogelyk, dat God in zyne voorzienigheid de Inenting zou doen bekend worden, 'en wel, door zoo yeel proeven, als zulk èen heilzaam middel zoude doen bekend worden, indien wy 'er geen «-ebruyk van maken mogten, of konden, zonder ons teen hem zwaarlyk te bezondigen ? en uit befluyt gaat vooral door, wanneer wy eéns iemand vooronder nellen, gelyk ik hier als nog doe, die door zvn onderzoek in Gods woord, tot geen heilige beflisfing komen kan, en dus uit zyne voorzienige WeretdbebeerJebmg, het befluit moet opmaken.— Ik zelf, zy eens  C f ) ppns die man, gelyk ik in der daat geweest bent „oe , God heeft myn Huwelyk met een lief knd.geze^end — Ik bemin het als den appel van myn oog, myn gebed is dagelyks, dat dat Kind leven mogte voor den Heere, en voor zyne Ouders, Godweet,, hoe zeer ik het myn plicht reken, mets, geen een middel te verzuimen, 't welk ftrekken kan, om het leven van myn kind voor den Heere te bewaaren_ De tcedcre liefde tot myn Kroost is my door den Schepper der natuur in myn hart, in myn Vaderhart ingefchapcn. De Inenting komt bv my in aanmerking.- Maar ik heb gemoedelyk twyrTcl over deszelfs geoorloofdheid.- Ikbeproeve Gods wil in zyn woord.- Hier vind ik geen befiisfende uitfpraak. - Ik keer my om te vernemen, wat God tot my zegt door de ftem van zyn VoorZientëkil Hier'hoor, hier zie ik, met welke heilzaame uitkoomften, God de Inenting afjyi , en overm al agtervolgd. - Myn zügt tot behoudenis van myn lief kind word te levendiger werkzaam, na dat de ontftóoke Kinderziekte meer doorgaat, meerdodclyk word.— Wat dunkt u, indien ik uit den loop der V ooi zi enigheid 't befluit moet opmaken, zal ïkdan niet moeten befluitcn, of dat de Inënting door bod zelf gekenmerkt word, als hem welbehaaglyk; of dat God, indien dezelve zondig is, door haar zoo. akemeen met een gelukkige uitkomst te bekroonen, my m des te grooter verzoeking ten kwade brengt, naar dat ik myri Vnderpligt fterker op myn hart voel werken , en in gehoorzaamheid aan hem , getrouwer txagt te vervullen — Zoo ongerymt als het laattte is * zoo zeker komt my voor het eerfte te zyn.— Maar is het wel waar, dat God ons in zyn woord onkundig laat, wat in deze onze pligt zy? Ik geioove neen, én ben van begrip, dat het zesde Gebod in zyn geestelykc uitgebreidheid befchouwd zynde, het lhik^beflist. God namelyk, gebied ons in het zesde Gebod, om 't leven van ons, en van onze Kinderen, het' welk hy ons, als een dierbaar pand, toevertrouwd heelt j  C io ) heeft, voor hem te bewaaren, en degevaaren aaa welke het zelve is bloot geteld, zoo feel aWe. lyk is te verminderen,- dit is duidelyk de zin en mening van den Wetgever, en derhalven, is een moedwillig verzuim van het zelve, een foort van verboden doodflag; maar wanneer is nu iemands leven in grootef gevaar van wegens de Kinderziel ™ °f Wanncer ik niet Iaat ^ënten > Dit is niettwyrielagtig.- Laat ons eens een nieuwe uitreke- S Zü°i! Wel heb' 'er in het laar i77? Lf Ztm U00;MenMien gelïorven, waar van'ér 600, tens een vurde, aan de Kinderziekte gefneuveld zyn.-tellen wy nu eens, dat'er van de honderd niet Ingeenten Hen, en van de hondert Ingeënten een, de Kinderziekte omkomt, (welk laatstgemeld? ze ker veel te hoog genoomen is,) wat Smy dan volgens het zesde Gebod te doen.— Ma- ik £ vin *£«; °f^y" kind', P'aatfcn ond" te bonden, van welken 'er tien of moet ik my pkiatièn onder " die hondert, van welken 'er maar een, door de Kinderziekte iterven zal ? Wanneer zal ik het gevaar rp0n°rineJ! %t0/bcrt/?Tde Ieven' meest verminderen, indien ik al, of indien ik niet laat ïnënten • Ik J°?Te ftcr,' dat men hier ecn en andere uitzondering maken kan, wier fchynbaar gewigt mv ook verphgt dezelve weg te nemen, deeerte is. - Maïï ik weet immers niet of myn Kind ooit de Kinderziekte krygen zal? Wist ik dit, dan verminderde te zeKerlyk door de Inenting het gevaar: Maar nu zal ik het mlsfchien door de Inënting vermeerderen, alzoo het mogelyk is, dat myn kind nooit natuurlyk in 't gevaar der Kinderziekte komen zou: dog letwel wanneer ik vooronderteld heb , dat 'er van de honden niet Ingeente, tien terven, dan verte ik door de honderd niet Ingeente, niet alleen hondert, welke de natuuriyke ziekte krygen, maar ook zulke'er onder, welken altyd van de ziekte bevryd blyven, tel eens, dat 'er onder honderd niet Ingeenten, tien zodanig zyn, welk 'er nooit van aangetast worden • dat er van de overige 90 welke 'er al van aangetast wor-  (") worden, tien fterven, het welk niet te grof gerekent zal zyn , dan zyn immers van voren, ook die t.en, welken altyd vry blyven, elk voor zig in ongeiyk grooter waaifchynlykheid, van door die ziekte te zullen omkomen, dan elk van de honderd Ingeente, welke ook daarenboven, fchoon Ingeënt, insgcyks niet alleen de ziekte krygen. Maar laat my hiertoe, eeil Exempel te gebruiken, 't welk dit fluk in vollen dag fteld.— Neemt twee Regimenten, e>k van hondert mannen, het eene heet A, het andere B: beyde hebben zy zig kwalyk gedragen, A vertoond ons de hondert niet Ingeente — De ftraf voor A is dus bepaalt, dat 'er eerst 10 Soldaten door de Chef by verkiezing uitgemonfterd zullen worden, welke daar door van alle ftraf volftrekt vryzullenzyn , deze zyn. de tien van de hondert niet ingeente, welke de ziekte niet krygen zullen; de overige 90 moeten tien man voor de doodltraf leveren, en zuilen ouk daarom loc-ten.— Die 90 Soidaaten zyn de 90, welke. onder de honderd niet ingeente, de Ziekte natuurlyk krygen , en waar va'n 'er tien aan de ziekte fterven.— Maar het Regiment B vertoont de 100 Ingeënte.— Voor B is de ftraf zoo gefield, dat'er van de 100 van B geen een vry zal gekoren worden, maar dat zy alle om de doodftraffe dobbelen'zullen;, maar deze hondert moeten maar een man ter (Jood.-» ftra'ffe leveren,— dit is die eene, die van de Ingeë ife Ziekte Kerft,— de vraag is, indien gyU, of Uw Kind , onder een dier twee Regimenten plaatfen moest, waar zond gy, indien bet aan uwe keuze gelaten wierd, uit kragte van het zesde Gebod, ftellen moeten onder A of onder B? het zal ras beflisrzyn.— De, toepasling is klaar, en gemakkelyk.— Eene Tiveede bedenking ryst uit den inhoud van het zesde Gebod zelve, zoo als ik dat heb opgegeven: lfc heb gezegt de raeening van het gebod te zyn, dat een Mensch het gevaar, waar aan het leven is bloot gefield, zoo. vee] als mogetyk is, verminderen moet.— Maar zult gy zeggen, daar dit alleen door be=  fohöorlyke middelen gefchieden moet, blyftdevraag, pf de Inenting een behoorlykmiddel zy:— Zelfs, dus zult gy voortgaan, fchyrit men die vraag, na de opgegeven inhoud van het zelfde gebod met neen te moeten beantwoorden : want door de Inenting brengt men moedwillig het lecven in een gevaar, waarin dat leeven zonder de Inenting, of misfchien nooit, immers nog op dien tyd niet zou gekomen zyn. Nu zig moedwillig in gevaar te begeven is, naar de Bybelfche Vcifclaaiïng van den Cathechismus, een zonde tegen het zesde Gebodt.— Vergun my by deze bedenking opfcttelyk ftil te blyven ftaan, om dat derzelver bedaarde overweging aan den eenen kant myn bewys uyt het zesde Gebod ontleend bevestigen, en aan den anderen kant, ter oplosfing van eene der gewigitetegenwerpinge, welke uit het zondig en van moetwillig gevaar ontleend word, ftrekken zal. Hebt ondertusfen de goedheid om gemaks halyen, onder 't oog te houden , dat heel de geopperde bedenking op twee vragen uitkomt (I.) pf het geoorloofd zy voorbedagt in een gevaar teloopen, om daar door eènig toekomend geneest, maar onzeker gevaar te verminderen (II.) of men zig door de Inë'ntinge niet moedwillig in gevaar begeeft, tegen den inhoud, en met blykbaare overtreding van het zesde Gebod.— Ik kome ter zaake. Vooraf moet men onderfcheid maaken tusfen Voorbedagt, of voorwetens, en tusfen moedvjilligzig in gevaar te begeven. Voorbedagt, voorwetens zich in gevaar te begeven, noem ik na voorafgaande.overleg, beraden, zich in zekere omftandigheden te ftellen, waarin men in eene meerdere mogelykheid of waarfchynlykhcid Van Sterven komt, dan in den natuurlyken loop van onzen levens weg, buiten die omftandigheden weezen zoude.— Moedwillig zig in gevaar te begeven, noem ik zulks té doen ongeroepen, ligtveerdig, tot beuzelagtige, of in zig zelfs zondige eindens.— Het laatfte moedvjilligzig in gevaar te begeven, is, in deze beteekenis het woord genomen zynde, altyd eene zonde tegen het zesde Gebod:— Het eerite voorbe- dagf  C *3 ) *, . • •» „„tinnr te heseven, is niet alleen niet altyd f?nde irSwils Sorloofc en zelfs iomtyd* SoH- Het volftrekt zondigen van t moedwüli? -evaar heeft geene uitbreiding noodig, meer b^^orloofde en fomtyds l^Wf^ bedazte gevaar moeten wy wat nader ftüftaam- Ddt het voorbedagt gevaar dikwils geoorloofd,omtyds ze fs een pligt is* is zoo klaar, dat deze Helling by e te ïSclyfc Mensch algemeene toeftemming vind.- W* h' eft het ooit ongeoorloofd gekeurd, dat men met alleen tefbevordering van zyn tydelyke zaken, zyne Koophandel by voorbeeld, of LetteroeiFemnge, maar ook ter voldoening van zyn nuttige zugt, om vreemde . Volken te bezien, een reis gaat onderneemen, welke men weet, dat meer dan waarfchynlyk met zal afloopen, zonder meer dan eens in gevaar te komen. Wie heeft er ooit aan getwyffeld, of het is de pügt van een Krygsman, van een Geneesheer, van een Leeraar zig fomtyds in voorbedagt gevaar, op doodelyke posten, by aanftcckende, en befmettende Ziekbedden te begeeven: dit is buiten bedenkin-- Maar het komt hier op aan, om regels te eeven, en de gevallen te bepaalen, in welker\ zulks een pligt word:— Hier konden vcrfcheiden dingen worden opgenoemd , indien dit thans dezaakwaare, neemt by voorbeeld:™ Voor eerst wanneer de phgten tot de eerlte tafel der Goddelyke Wetbehoorende, van ons niet kunnen betragt worden zondet eevaar van ons leven, Lucas 14. 26. Hier toe behoort Ook in zeker opzigt de getrouwe waarneming van onze Amptsbedieninge, tot welke wy van God geioepen zyn, in en uit gehoorzaamheid aan dert Heere ook dan te vervullen, wanneer er levens gevaar mede gemengtis,— gelyk de bovengemelde gevallen, van Krygshelden de zoodanige zvn — Ten anderen wanneer de liefde tot onzen naasten, ons ingevaar roept, by voorbeeld, om een Mensch uit vuur of waterfnood te redden, mits er meer waaifchynlykheid zy, van het gevaar in tweW wy ons als dan Voorbedagt begeven, te zullen ontko. * tutu  c *o ?n Van 'er in tezu»™ omkomen,- hoewe' deze bygevoegde vooraarde in gcen aanmSi komen mag wanneer het niet maa? de S liefde is tot zyn naasten, maar de ClrisylyWW& tot onzen broeder, dewelke ons roept vooral in tyden van vervolginge i Joh. g. l6. Tm derden wanneer wy er een grooter en ogenfchynlyk levens gevaar niet alleen door ontkomen, n^r lok 3 voorkomen kunnen, dan mag enmoetmenzig ineen Lc.ndcr gevaar voorbedagt begeven. En dit is be «uk, waarop wy hier eygcntl yk onze aandagt vestK-n moeten zie Matth. 10. 23. 'Laat ons JfrÏÏK , val Hellen.- een Religie Oorlog word myn Mk met een F/darfchynlyke, maar dog 5iet zckJc bllt gering gedregd, zoo het daar toekomt, zal zy na' allen ooglchyn voor den Vyar.d moeten nukken, g * met al myn Proteltantfche Medeburgers wo den -'^ gCbied 1U>' te ^WÏ- maar de V%t zelfs is reeds gevaarlyk, liroopcnde paabyen loopen reeds hier en daar het platte Land af- Met ig evenwel zeker, dat dit gevaar veel minder is, dan Wanneeer ik in myne Stad blvve fr!SSD/UlksCVal wyficlachtig, wat ik naar Christus bevel doen moet? Gy ziet nier een algemeerc regel,, te weten, dat men zig roorb.dagtmecn'klciner gevaar begeven mag, en begeven moet, om eenhoorn-, hoe wel nog eenigfints onzeker gevaar te oLtKomem Evenwel moet men hier nog deze drie dingen onder het oog houden. x. Het gevaar waarin ik my voorbedagt bcgeeve K gg|* kleyncrzyn, daidat, hetlelk¥zoe- 2. 'Er moet zeer veel reden van hoop zyn, van dat kieine gevaar te zullen oncfnappen 3. Ik moet het gevaar, in 't welk ik my begeeve, zoo veel mogelyk is, tragten te verminderen! Dit m het voorbygaan. Laat my de tocpasfing van den regel maken, diende Zaligmaker Matib.' 10. voorlchrytt. Het  C 15 ) Het aanrukkend Leger, is de Kinderziekte , welke begint te ontfteeken, gelyk het waarfchynlyk, dog egter niet zeker is, dat ik, of wel myn Kind, 't zy door de thans ontbrandende , of door eene volgende Epidemie, eens zal befmet worden. Zoo hebbe ik vooronderfteld, dat de Vyandelyke Belegering der Stad, welke wel niet zeker maar evenwel waarfchynlyk was-: de weg van ontvlugten naar eene ander Stad ftaat open , maar is dog niet geheel zonder eenig gevaar. Zie daar de Inenting.— Indien ik dan naar het bevel van Christus, om het grooter gevaar van de dreigende vervolginge te ontgaan, de minder gevaarlykc, dog eenigzints gevaarlyke vlugt kiezen moet, wat moet ik 'dan omtrent de Inenting doen? oordeel gy zelfs, of 'er in deze redeneering, op de twee voorgefielde vragen voldoende geantwoord, en de geopperde bedenking, opgelost zy. My fchynt het onwederfprekelyk, dat de voorbedagte verkiezing vaneen minder gevaar, om een wel onzeker,maarwaarfchynelyk, en veel grooter gevaar, te ontvvy ken, een geoorloofd middel zy ter beveiliging van myn leven, en dat het derhalven 'er zóo verre af is, dat ik door het gebruik der Inenting my moedwillig in gevaar begeve, en tegen het zesde gebod bezondige, dat in regendeel, het zesde gebod my verpligt tot de Inenting, om dat het zelve my gebied, alle redelyke, geoorloofde middelen tot beveiliging van myn leven te gebruiken, zonder een eenige van die te mogen verWaarloozcn. Gy zult misfchien evenwel nog zeggen, de zoo evenvoorgeftelde en van Chistus bevolen vlugt, is daarin onderfcheiden van de Inënting, dat ik door de Inenting eene ziekte verwek, welke een Oordeel Gods is, het welk ik zelfs over myn Huis breng, vermits alle ziektens, gedeeltens zyn van den Vloek des Doods.— maar is niet de gevaarlykheid der vlugt, in het voorgedragen geval, even zeer een gedeelte van den Vloek des Doods: Zeker aile gevaar, 't welk'er voor myn leven in de Wereld is, 't zy door fcherpte van \ Vyandig ftaal, 't zy door Lichaams Ziek-  v «O kiekten, behoord daartoe zonder onderfcheid; of i,k iny dan op een gevaarlyk vlugt begeve, of dat ik my door de konst van een ziekte laat verwekken, dewelke ook niet ten eenen maal van alle gevaar vry is, verfchild myns oordeels, in dit opzigt, niet met al. En dewyl ik dus ongevoelig tot de oplosfing van bedenkingen of tegenwerpingen gekomen ben, zal ik daarin voortgaan, en de voornaamften derzelven, welke my invallen, opgeven en overwegen, my aanbiedende, om indien iemand 'er nog andere hebben mogt, dezelve in^gelyks te wikken, enmynegedagten 'er over mede te deelen. Vooraf evenwel, wil Ik U berigten, dat ik my hier in geen Geneeskundige zwarigheden zal inlaateh. Het komt my voor dat Göd U en my niet roept om dezelve te beoordcelcn,— Wy zyn hier in onkunèn daarom tot dat oordeel niet bevoegt.— Hier kunnen en moeten zekere vraagen gedaan worden, maar wy moeten in de beantwoording berusten, welke wy op die vraagen by een kundig, eerlyk, gcmoedelyk, en vooral onbevooroordeeld Geneesheer ontfangen, wat de Hiftoria Fac~li. betreft, daar omtrend moeten wy op gcloofwccrdige getuigenibfen aangaan.— Ook hier omtrend wil ik myn dienst niet onttrekken.— Voor het overige zal ik my tot inyne bedenkingen óf tegenwerpingen thans bepaalèn, Liever wil ik, dat iemand my die gene zelfs oppert; welken U het meeste bezwaren, gy zelfs kunt ze best in dat ligt voordraagen, in het welk ze U voorkomen, cn de meeste kragt febynen te hebben. Voor eerst vraag men, of'er in de Inenting niet is een zondige Verzoeking van God, zoo uitdrukkelyk verboden, Mattb. 4. 7- deze vraag is zakelyk dezelfde, met die, of men zig door de Inenting moedwillig in gevaar begeeft: Dan men houde het onderfcheid in 't oog van zig voorbedagt, of moedwillig in gevaar te begeven, God re verzoeken zegt in dat ópzigt, waarin het hier te pas komt, zig ongeroepen , ter beproeving van God, in zulk eenen weg te begeeven, waaruit men zonder cenegantsehzon-' der-  welke de Goddelyke Goedheid aan dit middel geeft, door eenen onnoemelyk ligter, en min gevaarlyker aanval, der in zig zelf, zoo doodelyke Kinderziek* te, maar dewelke dus me'degedeelt, niet dan zeer zeldzaam, en bynaar niet doodelyk bevonden word, van dat algemeen gevaar beveiligd worden.— Zou dit kunnen ongeoorloofd zyn? Zal myn hart, wanneer het aan de uitfpraaken der reden, en niet aan die der driften gehoor gééft, hier iets tegen kunnen, hebben? Ja maar myn Kind is zoo fris en gezond.— Om dat het Kind zoo gezond is, is 't juist tot de Inënting nu gefchikt, en de waarfchynelykheid eener gezegende uitkomst des te grooter, ware het ongezond, dan mogt gy het niet laten Inenten,— Na  ( 18 ) is de roeping te fterker, na dat het Kind meer welvarend is.— Indien het eens ziekelyk wicrd, en dan de Kinderziekte krees:, wat dan ? Maar een gezond. Kind opzettelyk laten ziek maken en wel eene Ziekte, welke doodelyk zyn kan; dat beken ik, klinkt hut,— Maar klinkt het zagtcr, en is het r'édelyker, een gezond Kind, door het niet laten Inenten, opzettelyk in nog veel grooter gevaar te blyven'houden, te doen volharden? dit verdient zyne opmerking, denk om de ge'ykenis der twee Regimenten A. cn B. op bladzyde 11. voorgemeld,— elk man onder A is in voel grooter gevaar , dan onder B>— het is derhalven veel gevaarlyker de natuurlyke ziekte af te wagtcn, en onder A. te blyven, dan aan de Inenting zig te onderwerpen, en zig onder B te begceven. Dit is myns oordeels een uitgemaakte zaak. Nu een van beide doed men door niet, of door al te laten Inënten.— Indien men zig niet opzettelyk onder B. begeeft, dat is, indien men niet opzettelyk de Inenting kiest, dan blyft menzigeven opzettelyk ónder A. houden, dat is, dan blyft men even opzettchk in een veel grooter gevaar volharden: Hier is geen keur, gy doet of het een of het ander, en gy befcho-awdhetft.uk, naar dat het my voorkomt, in een g'ansch verkeerd licht, indien gy meend, dat gy door niet te laaten Inenten, uw Kind buiten opzettelyk gevaar houd.— Integendeel, iemand die zig uit hoofde van deze bedenking Sub No. i. van de Inenting laat affchrikken, laat zyn kind, enkel door niet te laten Inenten, opzettelyk in veel grooter gevaar blyven ; om dat, dit Kind, hoe fris en gezond, zoo lang het niet is Ingeënt, vooral by een invallende Epidimie, dadelyk in veel grooter gevaar verkeerd, dan wanneet het Ingeënt is. Ik keer derhalven deze bedenking om, en redeneer dus; myn Kind is door Gods zegen voörfpoedig, welvarend, een voorbeeld van gezondheid en daarom voor de Kunstbewerking allergefchikst,— Zal ik dan, door het aan dezelve niet te onderwerpen, opzettelyk weigeren en nalaten het gevaar van des-1*3 »•« zelfs  C 19 ) zelfs leven te verminderen, opzettelyk het zelve in veel grooter gevaar nog langer doen blyven? -Hoe-'" het mogelyk, dat dit geoorloofd zy ? hoe zou r dit van het hart kunnen ? Derde Bedenking. Maak ik my hier met fch ' •* aan een onbetamelyk vooruitloopenvan deallest utk rende Voorzienigheid, van wier hand, gezondheid en krankheid my en myn Kind toekomen? Laat ons zien, het is geoorloofd, het is de pligt uit kragte van het zesde gebod, het is derhalven eene roeping zig in levensgevaar te begeven, om een ander uit levensgevaar te redden, gelyk op bladz. 13 getoond is, het is derhalven veel meer geoorloofd, het is veel meer een pligt, het is veel meer een roeping, zulks te doen ter beveiliging van zyn eigen leven, behalven een minder gevaar te kiezen, om een grooter te ontwyken, volgens bladz. 14. Uw Kind, fchoon het misfehien nooit de Kinderziekte krygen zal, is zoo lang dit onzeker is, onder die hondert, welke nog voorde natuurlyke befmetting bloodftaan, en is derhalven, zoo wel als die tien, welke in 't Regiment A. zullen worden vrygekoren, zoo lang die keuze niet gefchied is, daadelyk in grooter gevaar, dan die honderd onder 't Regiment B , welke alle loten moeten — Nu bied u de Voorzienigheid in haar aanbiddclyk beftel, het middel aan, zet den weg open, om uw Kind onder B. te plaatfen, onder die hondert te ftellen, welken zoo veel minder gevaar loopen, eii ze verpligt u in 't zesde Gebod, het minder gevaar te kiezen. Oordeel zelf, of het dan een zondig vooruitloopen, dan of het een gehoorzaam volgen der Voorzienigheid genoemd moet worden. Vierde Bedenking. Maar hoe zal ik te moede zyn, hoe zal ik my kohnen troosten, indien myn Kind eens onder, en 't geen nog erger is, door en van de Inenting ftierf, 't welk immers mogelyk is? wat de ik my dan niet te verwytenhebben? Zekerlykis zulk een geval, hoewel zeldzaam, zeer mogelyk— Daar moet derhalven rekening op gemaakt worB 2 den.—s  dea.-» Evenwel beflist dit niets het minfte tegen het zedelyk geoorloofde, en maakt derhalven geen ter genwerpinge tegen het ftuk, het welk ik tot hier toe beredeneerd heb. — deze bedenking komt dan eerst in aanmerking, wanneer^>ns oordeel, alvorens naar een vry en onzydig onderzoek van hetge-r oorioofde der Inenting, overtuigt is.— Iri dit onderhoek heb ik U tot hier toe tragten behulpzaam te zyn.— Het gene ik dan nu beweere, is dit alleenlyk, dat de mogelykheid eenerallerongelukkigfte uitkomst niemand, die van dezedelyke geoorloofdheid en dus van het verpligtende der Inenting verftandig eii gemoedelyk overtuigd is , kan of mag te rug houden , om van dezelven gebruik te maaken , en gelyk de gronden, waar op ik deze Helling beweere, zeer veele zyn, zoo zal ik my vergenoegen met de-r ze vier op te noemen , en aan uwe gemoedelyke ttabedenking over te geven, hier op uitkomende, qf een mensch, die van de geoorloofdheid van, en dus van zyne verpligting tot het gebruik der Inenting duidelyk overreed is, maar die dezelve uit yreeze eener droevige uitkomst nalaat, zig niet,fchuldig maakt, (o)aan eene moedwillige ongehoorzaamheid tegen God, (è)aan een ongeloovig wantrouwen aan de Goddelyke voorzienigheid , (c)aan een allerjnoodfie mdankbaarbeid, en eindelyk (d) aan een allergevaarlykst en wegens zyne gevolgen, aiierontzagge3ykst pligtverzuim? Qa) Vooreerst zeg ik een moedwillige ongehoorzaamheid tegen, God- Zoo is dog het voorbedagt nalaten van eiken pligtwelk wy overreed zyn, dat God aan ons gebied, en dit zou juist hier het geval worden van zulk een Vader.— Hy is gelyk hu vooronderfielt overtuigd, dajt het zyn pligt is, zyn Kind te laten Inenten, dat God, en in. de.natuur, en in zyn woord, zulks van hera vordert, maar dé vrees weerhoud hem, hy w}l uit hoofde van die vrees zyn Kind indatzoogenaamt gevaar niet ftellen, dat is, hy wil liever zyn Kind buiten dat gevaar houden, dan doen het geen hy geloofd, dat Gpds wet van hem vordert. Is dat. God  Hef te hebben boven al} Is dat liever alle Creaturen yaren laten en aftegaan, dan dat ik in het allermin(Ie tegen zynen wille zoude doen, gelyk de Catechismus vroge 94. het eerlle Gebod verklaart.— is dit niet veel meer Zoon of Dogier lief te hebben boven den, Beere Matth. X: 37. (fr)'Ten tweeden zeideik, dat zulk een zig fc huldig maakt aan een ongelooviq wantrouwen aan de goddelyke voorzienigheid.— Indien een ongeloovig wantrouwen op de Goddelyke Voorzienigheid in een weg van pligt, waar van wy hier fpreken, dat is, dat men zynen vermeenden pligt, in gehoorzaamheid aan God, betragt, zonder dat men de uitkomst daar van, dewelke men aan 'S Hemels wys beftuur eerbiedig en vertrouwend aanbeveeld, niet ziet, wat bid ie ik u zal dan ooit de naam van ongeloovig wantrouwen verdienen; indien het dit niet is, dat men juist, om dat pien de gewenste uitkomst van voren niet volftrekt zeker ziet, juist om dat men de uitkomst aan God niet durft oyerlaaten, den pligt verzuimt, en' zig aan dezelve opzettelyk ontrekt. — Welke eene bemoediging daar tegen geeft niet dit woord van den levenden en waaragtigen God Spr. 16:3. vergeleken Pf. 37 :5 Het geheugt my nog, hoe my die woorden gefterkt hebben. Ó .wanneer wy overtuigd zyn, dat iets, (dat de Inënting by voorbeeld,) op onzen weg ligt, een werk is, dat vjy te doen hebben, ons werk is, dan mogen wy (met zulk een God hebben wy te doen) dien.gan'tfchen weg dat gebeele werk met alle zyne toevallige omftandigheden, enuitkomfien op hem overdragen,. op hem laten aankomen , zonder 'er ons over te 'bekommeren, en de uitkomst zal goed zyn, 'By zal het maken—. Is dit niet genoeg? Ja onze gedagten zullen meestal bevestigt worden. (c)Maar, ten derden voege ik 'er by fnoode ondankbaarheid , als eene derde hoofdzonde, waar aan men zig fchnldig maakt, indien men tegen vooronderfteldc overreeding, uit hoofde der geopenbaarde vrceze, de Inenting nalaat, en zulks is zekerlyk niet pnders dan met daaden te zeggen, indien 'er geen kin"" de-  óeren van de Inenting flierven, geen een hoegermamt, dan zoude ik 'er gereed toekomen, maar nu niet, fchoon ik weet, God is zoo oneindig goed, van aan 't Menschdom dit hulpmiddel, dit gezegend hulpmiddel, gefchonken te hebben— Evenwel kan niemand hem berispen, dat hy nu en dan een Kind ook door en aan de Inënting laat omkomen en wegneemt. Of moest hy alle Ingeenten onfeilbaar by het leven behouden en 'er laten doorkomen ? Moest God dan, kan God dan, dit gedeelte zyner eere van God en Heer van leven en dood te zyn, en in allen gevallen te blyven, aan een Schepfel, aan een geneesmiddel afftaan? Kunnen wy aardwormen, dat van onzen Maker Vergen of vorderen ? Is het niet meer dan genoeg van zyne ontfermende Goedheid gedaan, dat hy ter proef kundige handhaving van dit gedeelte zyner Eere, van de hondert, ja van de duizent Ingeenten, zoo weinige 'er aan doet nerven ? ilegtsnu en dan een énkele ! Moeten wy God in dezen weg niet billyken en regtvaerdigen ? Hoe indrukkeloos hoe ongodsdieriftig, hoe Godvergeten, zou het mensdom niet beginnen met de Inënting omtefpringen indien 'er nimmer een aan ftierf, daar fommige nu reeds, fchoon nu en dan een word weggerukt, evenwel zoo onbetamelyk tewerk gaan? Moet de Voorzienigheid wel toelaten, dat de nadeeligeuitkomften der Inënting nog meer verminderen? Zouden wy zelf, indien alle Ingeënten altyd 'er door kwamen, God in dezen weg zoo in 't oog houden, van hem zoo afhangen, en hem zoo kennen? En zullen wy toe God zeggen, ik zie myne pligt, maar gy maakt my denzelven nog te gevaarlyk, Gy handelt in dezen weg nog niet gunftig genoeg, om van my met Vertrouwen gehoorzaamd te worden. Gy zult my eerst door niemand meer van de Inënting te laten ïlerven verzekering doen , dat myn Kind 'er ook door zal komen, eer ik het op uwe Voorzienigheid zal laten aankomen, en de uitkomst u bevolen laaien.— Oordeel zelfs, of de denkenswyze van iemand, die uit vreefeeener nadeelige uitkomst,'fchoon overreed  c n ) reed van zyrt pligt, de Inenting nalaat". niet in de bovengemelde bewoordinge zy uitgedrukt, en gy zult zien op welk. een ondankbaarheid dat uitkomt. (d\ Maar ïk moet u eindelyk doen zien, hoe zulk een Mensch zig aan pligtverzuiM fchuldigmaakt, hetwelk voor hem alkrgevaarlyksns,\an wege de fchromelykfte gevolgen.- Hy zegt, btezol ikmy troosten, inr dien myn kind eens van de Inenting)derf, maar hoe zal hy zig troosten, indien hy, tegen zyne redelyke overreding de Inënting nalatende, zyn Kind aan de natiuulyke Ziekte verliest? het behoeft geen lang onderzoek , dat hy zig by een droevige uitkomst dan het best zal kunnen troosten, wanneer hy zig in zyn ongeluk var, Seen photverzu'm te befchuldigcn heeft.— Vertegenwoordigen wy ons beyder de gevallen.— Ik laat myn Kind Inenten— het loopt tegen— myn Kind jftërft van de Ziekte, wat heb ik dan evenwel niet voor myn gemoed! God dank ,ik weet,dat ik niet roekeloos tot dat bcflkrie kwam.— Myn bidkamer is 'er getuige van, ik ging'er niet toe over, dan gedrongen door myn pligt, om Hem te' gehoorzaamen, om Hem welbehaagclyk te 'zyn.' Ik fteldemyn Kind in zyiié hand ca ftortd de beflisfing van deszeifs leven en dood aan hem af, dien het toekomt daar over te befehikkën— My -zelf heb ik geen ding te beïchuldigen— Ik mogt immers niet anders handelen— dunkt hét zyne wysheid goed, myn Kind te gebruiken tot een bewys, dat hy ook in de Inenting de God blyft van leven en dood, hy is de Heere— En 'om het met een woord te zeggen, zulk een ongelukkig man heeft in Christus aanfpraak op al dié vertroostingen, welke 'er voor een Vader, in't Verbond vervat, 'voorgefteld zyn. Maar keeren wy ml het biaadie ' eens om— Ik laat uit vrees van mis-* fchien myn Kind te zullen verliezen, de Inënting na, niet tegenfhande myne overreeding,' myn Kind wordi of door deze befmetting of misfehien eeriige jaaren1 daarna, en tot gebruik vanzyne reeden gekomen zynde, natuurlyk aangetast, en lterfc—: Wat heb ik dan voor myn gemoed ? Wat zal ik op de verwyten varj 9 3I*a* Ai i myr^  myn confcientie, en misfchien op die van mynftervend Kind antwoorden? In plaats van de troostelyke bewustheid van dien weg Godebehaaglyk, immers naar myn pligt gehandelt te hebben, vervult de beroerende overtuiging van aan myn pligt ontrouw, en Gode voorwetens ongehoorzaam geweest te zyn, myn vroegend hart— Zoo lang als ik leve, zal ik den dood van myn Kind, als eene regrveerdige ftraffe hier van moeten aanmerken— Ik zal vertrouwen wanneer myn Kind, my eens in zyn laatfte oogenbükken vraagt, waarom hebt gy voor my geen gebruyk gemaakt van dat middel ? gy waart immers van de betamelykheid overreedt? gy wist immers, dat gy my in veel grooter gevaar deed blyven, dan waar in ik door de Inenting zou gekomen zyn? nu ga ik na de Eeuwigheid voor uwe rekening , en dat ik dus moet fterycn, is het gevolg van eene vreeze wier redeloosheid , wier onbetamelykheid u toen reeds duidelyk bleek, toen gy de ftemme van uwen pligt vóórhaar lnboeieminge deed zwygen, maar welke u nu nog veel duidelyker en kragtiger zal voorkomen, nu myn dood de misflag voor eeuwig onherftelbaar maakt, én nu niet anders overlaat, dan eene onyerantwoordelyke nagedagtenis'van myn, myn akelig doodbed, en van uwe dwaasheid; en zoo al myn Kind met dat verwyt in den mond niet fterft, zoo is dit evenwel niet onmogelyk, dat myn overtuigende, maar niet gehoorzaamende confcientie, zelve diergelyke eene taal voeren zal.— Zie daar dit ftaat tegen het eerstgenoemde geval over_'is het twyffelagtig, in welker dier twee gevallen een Vader, die van de betamelykheid der Inenting overtuigd is, zig best troosten kan óver 't verlies van zyn kind? Is het twyffelagtig , of een Vader, die overtuigd is, zig uit hoofde dier vreeze, hoe zal ik my by eene onverhoopte uitflag der Inenting troosten kunnen, mag laaten vervoeren, om zyne vermeende pligt aan die vrees agter te ftellen ?— Het gevaar, waar aan hy zig zoude bloot ftellen van zulle verwyten te verdienen? beantwoord deze vra-  C *5 > gen— Laat derhalven een Vader, by den welkeri die vierde Bedenking, welke ik niet zonder reden zoo breedvoerig beantwoord heb, zou doen aarzelen, diezelfde bedenking eens omkeeren—> Laat hy tot zig zelfs zeggen, maar hoe zal ik te moede zyn, hoe zal ik my kunnen troosten, indien myn Kind, by welken ik tegen myn overreden pligt aan moedwillig en uit eene redenloozc aandoenlykheid van myri hart de Inenting verwaarloosd heb, de natuurlyke Ziekte krygt, en 'er van fterft, het welk immers mogelyk is, wat zou ik my dan niet te verwyten hebben ? Laat hy hier Op peinzen, en hyzal", dénkik< de kragtcloosheid dier vierde bedenking ras bemerken. Ondertusfchen beken ik, dat dezelve alleen dan oplosfelyk is, wanneer men van de Godebehaaglykheid en gemoedelyke verpligting der Inënting volkomen , en op overreedende gronden in zyn gemoed ten vollen verzekert is— daarom zyn zulke Ouders by my onvcrantwoordelyk, dewelke de Inënting aan hunne Kinderen, zoo maar los toe, en op zyn best op eene natuurlyke kansrekening laten in het werk ftellen , zonder Godsdienftige overweging, wat God van hun .vordert. Heemel! wat waagenzulke menfehen? Hoe zwaar bezondigen zy zig, hoe moet het minfte rakje in den wind hen doen beeven, daar integendeel de bedaarde en gemoedelyke overweging, van in gehoorzaamheid aan God zynen pligt betragt te hebben, hen altyd met die vraag eener goede Confcientie voor God wapent, en eene voldoende grond oplevert, om zelfs de ergfté uitkomst met Christclyke gelatenheid en onderwerping zonder eenige vrees" van zelfsbefchuldiging aftewagten en te dragen. Zie daar dan, de voornaamftc tegenbedenkingen i naar 't ligt, 't welk ik in dit ftuk heb overwogen.— Mogelyk zullen by bedaarde overdenkingen myne redenvoering of oplosfingen niet voldoende bevonden worden. Misfchien zullen dezelve wederlegt, of andere tegenwerpingen daar tegen kunnen gemaakt worden P' weike.voor my onwederleggelyk zyn.— Ik bid, dat de-  ( 26 > dezelve openbaar moge opgegeven worden , op dat Ik, beter ondenigt, van gevoelen verandere- Maat komt cy tot redelyke overreding van uwe verpligting in dezen, zoo is 'er ook dan nog veel Christelyke grootmoedigheid noodig, om tot het dadelyk befluit en deszelfs uitvoering over te gaan.- De vierde bedenking en mogelyk veele andere meer, kan zoo veel invloed op de aandoening van ons zondig en verdorven hart maken', dat wy dan nog met zuilen durven en ons zullen geflingerd zien, . tusicuen den aandrang van reden en hartstogt.— Dit is de ongelukkigfte gefteldheid, welke men bedenken uan — En, fchoon het zoo verre nietkome, zoo is en biyit de Inenting, wanneer men 'er toe zal overgaan, altyd een ii.uk, het weiknietgemakkelyktoegaat,eenegehoorzaming, daar veel zelfsverlochening mmoet gebéjTcnd worden-, Hierom is het noodig tot overreding der waarheid gekomen zynde, den Heere Jezus Christus, in zyne Koninglyke Amptsbcdiemnge te gebruiken, ons hart in die betrekking in zyne hand te «eeven, op dat hy het tot dadelyke gehoorzaming door zyne genade buige, en dus het volbrengen niet ontbreke— En ook hier in is hy getrouw. Maar dan moet ook de uitvoering met lang worden uirgefteld.— Anders komt men m ftnkken.— Kies dan fpoedig den besten Geneesheer, het beste middel, het welk uwe omftandigheden u toclaxn te gebruiken, op dat ook hier geene aanleiding tot zelf sbefchuldigihg zy , hoewel ook hier waakzaamheid en hoede nodig zy, om op geen Mcdicynmeestcr te Vertrouwen, niet hunne kunde, maar s Heeretf hmd en zegen moet het wel doen gelukken. Dan d» zaak aan den Ontfermenden Albeftuurder overgegeven, en op zyne Goedheid geloovig gehoopt, zonder vooruitloopen, zonder eige bepalingen, meikentenis van duizendmaal, zelfs in dezen weg, zyne ongenoegen verdiend te hebben, zoo krygt men iterkte tot en in den pligt, en men word , werkdadadi°-, Godverhcerlvkend, onderworpen ge.ooug aan eene vryraagtige Albeheerfchende Voorzienig* heid, om van dezelve ootmoedig af te hangen,- en op Gods heil te wagten.