BOEKBINDER'. BOUWERIKS AMSTERDAM |  TOONEEL-AANTEKENINGEN vervat in een o ms tandigem BRIEF, Aan den Schrijver van het Leven van JAN PUNT, Geplaatst in het Leven van eenige beroemde NEDERLANDSCHE MANNEN en VROUWEN*, Dienende tot opheldering van versheiden zaken daar in vervatt en waar in des Schrijvers mistastingtn , zoo wel ten Of ♦ zichten van gmnelden Punt , als in vele andere , in Zijn werk voorko^nende o1) het duidelijkftt en naar waarheid -morden aangeteondi DOOK M. C O R V E R# thans rusttnd Tdonttlfpeler. T 2 L K T D E TT, Bij CORNELIS HEYUGEIU, 1/8$   M Ij N H E 11 R1 N Immer had ik gedacht , dat ik genoodzaakt geweese zou zijn , na den dood van den Heer Punt, de pen óp te vatten, ter mijner verdediging, en ter onderrichting van het publiecq, wegens verfpreide onwaarheden, over welke ik, en niet zonder reden, niet kan nalaten mij gevoelig te toonen Dan, in het verloopen jaar 4781. in een der Couranten geplaatst vindende zekere advertentie*; dat, namelijk, het Negende Deel der Levensbefchrijvingen van cenige voorname, meest Ni* derlandfche Mannen cn Mouwen, inhoudende de Levens van Jan Punt, Anthony van Diemen, Jan Baptista tVeninx, Prins Maurits enz. ïlondc uit te komen , dacht ik: bijimij zei ven: Jan Punten Prins Maurits ; die twee komen niet onaartig by eikanderen; mij naauwlijkf cenig denkbeeld "kunnende formeren, dat dit Jan Punt, mijn gewezene Metgezel op den Amfterdamfchen Schouwburg was. O.' dacht ik hij mij zdven, deze zal mogelijk een Lleutenant of Adjutant van Prins Maurits geweest zijn, die cenige brave daden verricht heeft, en den naam van Jan Punt droeg, ik kon mij zoo ras niet verbeelden, dat men in Holland , waar men de ToneelfpeJer» , wanneer zij goed zijn, gemeenlijk mishandelt, nog Lieden vinden zóu, die eenen Tooneeflist onder de beroemde Mannen zouden durven plaatfen. Ik had in de Engelfche Chronijk van Baker, in het Leven van Koningin Elizabeth , wel twee óf drie Toneelfpeelderen, als Richardus Bourbidige, Eduardus Allen, en Mehari A Tar>  < a > Tarleton bijgenaamd den Boer, onder de groote en Ik bad co! te o. 'ri^^^*f£ ander zoet Versje tot z,jnen lof gelezen , benevens twee andere vervaerdigd door tweeWcne Kon den diemij wakker aanblaften, en hartig deden la". hkr^bfeef neST^ n ^4|n; njL regel gezi n. Dus aaent ,k nacmirii k, men heeft hen ma,'fe W!{Ze ^^Land, betaald, 'en zoo ook w Ir vergeten: ik vernam hier van dan ook verder n e m«r toen onze Nationale Tooneejfpelers, in den iare 1782., op myn Tooneel fpeelden, kwam het reden te pas wij fpraken gevallig van Punt) dat een van hun mij zeide, dat 'er eene foo tTan tel vensnefchnjving van i>W in de waere]d ° ^ toonde zich zeer verwonderd , dat ik die niet gelezen had en voegde 'er bij, dat ik 'er vrij waf £ gehavend werd, en verfcheiden andere Tooaeelfn-leri er eene veeg in kregen. Ik antvvoorde hem, dat ik geene van de daaglijks uitkomende papieren Jas: dat ik de advertentie (hier voor gemeld) wel gelezen had, maar mij verbeelde, dat het iemand anders betrof dié dien zelfden naam gevoerd hadt. Men maakte mij oTdertusfehen door het ophalen van eenige ftaakies uit uw werk zoo ifieuw5gierig dat ik he? cerftond deed ha en, wanneer ,Vin de daad bevond, dat het waarbineSe £nVan>' Fmt>onZGa S^ezeneToneelist, Ik doorlas het met veel gretigheid: doch het deed mrj dadelijk eed te bevinden, dat de Schrijver op verfcheideri plaatfen toonde, geheel kwalijk onderricht tezijo. Ik had wel gewenscht, Mi/n Heer, dat Vif U hadt geneven te verwaerdigen, bij mij eenige onder-  < 3 > derriehtigen te zoeken ; ik zou U vrij veel lichts hebben kunnen verfchaffan. Niemand heeft den Heer Punt b:ter gekend, dan ik; niemand heeft meerder, tot zelfs geheime zaken toe , van hem ge weeten. En, naardien ik uit uw werk duidelijk meen te kunnen bdpeuren, dat Gij den overledenen Punt, niet dan in zijnen laatfhen tijd gekend hebt, en dus verfcheiden der aanmerkingswaerdigfte zaken, hem aangaande, verzwijgt, wegens eenige andere zeer verkeerd onderricht zijt, en mij boven dien in uw gcfchrift vrij wat hoons is toegeworpen; naardien ik daarenboven in vertrouwen ben, dat Gij een fatfoenelijk man zijt, ben ik te rade geworden, ü in dezen, zoo kort mogelijk, openlijk te onderrichten, op welke plaatfen Gij omtrent den Overledenen, mij, en anderen gedwaald hebt, ten ein<; de de nakomehngfchap der waerheid moge deelachtig worden, en Gij, uwe misflagen verbeterende, bij het riageflacbf. voor geen logenachtii Hiftoriefchrijver moogt te°boek ftaan. — Zie hier dan, Mijn Heer, welke aanmerkingen ik op uw werk, onder het lezen gemaakt heb, en op welke plaatfen Gij, zekerlijk door kwade informatie misleid , hebt mis getast. Op bladzijde i. begint Gij uw verhaal aldus: Jan Punt', die gedurende eene lange reeks van jaaren de luister en Iret hoofdcieraad van den Amfierdamfchen Schouwburg geweest is, en met reeht moet gehouden worden voor den grootjten Tooncefpeler, dien Nederland immer heeft gezien, enz. Dit is, neem het mij niet kwalijk, Amfterdamfche grootfpraak, en doet mij denken, dat Gij nog jong moet zijn , dewijl Gij onbewust fchijnt te wez-n, dat het AmfteHamfche Tooneel eenen Adam Kurelsz. en eenen Harmanus Koning gehad heeft, van welke ik in mijne jeugd door oude lieden zeer veel goeds heb hooren zeggen, en die voor Punt (zonder 's Mms asfche oneere aan te doen) niet behoefden te wijken: A 2 Bei-  < 4 > Beiden zijn zij zeer grocte Treurfpelers geweest (*). $or en van der Sluis waren ookbekwaame üeden in hunne tijd, en Punt zelf heeft mij van deze twee laatfte veel goeds gezegd. Dikwijls heb ik Hem, in zijn huis, voor zijne goeden vrienden, dingen van den ouden Bot zien nadoen, die zeer goed waren. Ook is Punt in zijne eerfte jaaren door Bot onderwezen ; dit heb ik uit zijnen eigen mond, dien ik niet beliege: en ik heb hem van der Sluis en Bor altijd hooren prijzen. De Liefhebbers, die eenigen fmaak en kunde hadden, plachten ook -Duim een Sluifiaan, en Punt een Berrist te noemen; en Gij kunt des wegens, in den Hollandfchen Speclator van van Effen, in de CVH. en CXLI. vertogen , eene ïuiste befchrijving van Duim en Punt vinden. Maar Gij plaatst Punt, als Tooneelfpeler, buiten den rang van alle deze lieden ; Gij doet dus hun allen groot ongelijk , en toont, zo 't mij toefchijnt, dat Gij Punt in zijnen vroegeren, dat is in zijnen besten tijd, niet hebt zien fpelen , veel minder toen gekend , en dat Gij van de genoemde andere Tooneellisten geheel niets weet. —Nu verder. Op bladzijde 2. en 3. zijt gij billijk omtrent uwen Man; maar gij fchrijft ook: Anna Maria de Brwnjchth terde 'in die gelukkige dagen als de cêlfie paerel aan de hoon van den Schouwburg. Kier flaat Gij den bal zeer mis: Anna Maria de Bruin was toen ter tijd nog geene eeifte Actrice. Dit wasAdriana Maas, Huisvrouw van Paulus van Schagen, die te dier tijd, en nog lang daar na, zeifs na dat Anna Maria de Bruin reeds met fu»t gehuwd was, de eerfte plaats op het Schouvvtooneel bekleedde, en die ik, en meer anderen met mij, •al- f*) Sommigen beweren zelfs, dat Profesfor Franti'js, *i* *oo fchoon over de uiterlijke welfprekendhèid gefchreven I eelt, lelvs in die welriekendheid door Adam K»reh», ouderwezen is;  < 5 > altijd gehouden heb voor de beste A&rice, die het Amfterdamfche Tooneel bij heugenis gehad heeft. Deze was eene fchoone Vrouw , en door de Natuur met alie gaven, die haar op het Toneel konden doen uitfchitteren, begiftigd; doch zij bezatgeene theorie of kunstkennis: de Natuur echter, de Natuur alleen maakte haar groot. Dikwijls hebben wij, Punt, namelijk, Duim, Brinkman, Schmit, de Ridder, Heit, van Hatturn, en meer anderen voor lang overledene Acteurs; achter het Tooneel, wanneer wij, na haren dood, hare rollen door andere Tooneelfpeellters zagen vercoonen , het groot onderfcheid gezien , en niet zelden, bij zulk eene gelegenheid, tegen eikanderen gezegd:_ ,, wat fcheelt dat veel! wat fprak Arriaan in haaren tijd dit of dat vers verwonderlijk uit!" Onder anderen, wanneer Juffrouw Ghyben Jacoba van Beyeren fpeelde, en deze regels uitfprak: Of is hij reeds geweest ? mijn Heer! ach wil doch /preken ? Wat zegt gij? zie mij aan, hoor een Vorstinne jmeeken. zei mijn medeacteur Schmit, wanneer wij van het Tooneel kwamen, tot mij: ,, een groot onderfcheid tusfchen deze en Arriaan van Schagen! hebt gij die wel de Jacoba zien fpelen?" ik antwoorde, neen ,, waar op hij mij toevoegde „ deze was de ware Jacoba „ mij vervolgens de beide genoemde verzen reciteerende, op die wijze, op welke zij die uitgefprokeu hadt, voegde hij 'er bij: ,, maar men zag , het was ook een Vorstinne, die fmeekte.". De Heer Jan de Marre, de Dichter van het gezegde fluk, (*) heeft mij altijd be- (*) Dit ftuk kwam in het jaar 1733, of 1732. na mijn beste ontboud op het Tooneel. Juffrouw van Tingeren, Huisvrouw van J, Jtrdaan, fpeelde de rol van Jacoba, de eerfte, Anna • A 3 Mand  < 6 > betcïgd, dat niemand dan Adriana van Schagen de waare Jacoba van Beyeren geweest was, en dat Anna Maria ie Bruin, die deze rql na haar fpeelde, zeer veel van haar ontleend hadt, 't geen haar eshter niet tot fchande verftrekt. Ook durf ik wel betuigen, dat ik, nadat ik de Clairon te Parijs hadt zien fpelen , altijd, wanneer ik van Arriaan van Schagen, (want zoo plegt men haar gemeenzaam re noemen) fprak, haar den naam van de Hollandfche Clairon gegeven heb. Punt fprak mede altijd met zeer vee] aandoening en lof van haar; Duim, Brinkman, en de ganifche troep, konden haar haren verdiend n lof niet onthouden, zoo min als het Publiek, en alle Kunstkenners. Anna Maria de Bruin fpeelde, in dien tijd, in het Emploi van de Jeunes Premières, zoo als de Franfehea het noemen ; en meenigwsrven heb ik haar, zelfs nadat zij met Punt gehuwd was, de vertrouwden aan de ziï !e van Juffrouw van Schagen zien vertoonen; gelijk Laönice in den Doodelijken Minnenijd^ Julia in Eneas en Tumus, en meerandere Staatjuffers. Zij is eerst, na dat zij met Punt gehuwd was, in aanmerking gekomen : voor dien tijd fpeelde zij nog geene Agnes de Cajïro y nog geene Chimene in de Cid ; dit heeft zij eerst Maria de Bruin, Vunts Huisvrouw de tweede keer. Dit was Adriana Maas re kort gedaan, die in het charaéter van Jacoba eerst te voorfchijn kwam, toen het ftuk voor de derde reis gefpeeld werdt. Maar zoo dra ook deze die ro! vervald hadt, was de roem der twee te voren genoemde Tooneelfpeelfteren verdwenen , en wees, bel kundig en onkundig haar den lauwer toe. Het iïttk werdt negentien malen achter dt-n anderen vertoond, en telkens , beurtelings , door de drie gemelde Actrices de rol vati 'Jacoba vervuld. De laatfle reis, dat het fr.uk vertbond werdt, hadt men de deuren van de fbanplaats opengezet, achter welke, tot zelfs voor het comptoir roe, het volk op tafels en ftoelen flondt te reikhalzen, om 'er flechts iets van te zien.  < 7 > eerst na haar huwlijk gedaan; en zij is, door den val van Juffrouw Maas, die, naar mijn best onthoud ' in de jaren 1741. of 1743. voorviel, eerst in de eerfle rol ontfangen, om dezelve geheel en al te fpeelen. Ik ftel dit hier niet ter neder, om den roem van Anna Mariadt Bruin te bezwalken, ik heb die Vrouw gekend, en zou voor haar, gelijk men zegt, dooreen vuur gevlogen hebben. Bij haar flerven heb ik, op den arm vanPz/Mf, zoo veele ongeveinsde tranen vergoten, als hij zelf: en alle de omftanders befchouden mee verwondering, dat een jongen van zestien jaren, gelijk ik toen was, en vreemd, om zoo te fpreken, in het Sterfhuis , zoo hartroerend bedroefd kon zijn. Ik beminde haar als eene Moeder: 't geen ik hier oprecht betuig. Al het geen gij, op de vierde, vijfde, en zesde bladzijden van uw levens verhaal, omtrent haar ter nedergelteldhebt, verklaar ik ook, geene grootfpraak te zijn, maar de eenvouwige waarheid: zij was vol verdiensten , en een braaf mensch. Maar hier, indien gij iets wezenlijks tot haren lof hadt willen bijbrengen, hadt Gij behooren melding te maken van eene van die rollen in welke zij het meeste uitmuntte ; gelijk onder anderen eene rol, die ik haarheb zien uitvoeren, en die ik altijd onder de fehoonfr.e zaken, die ik op verfcheidene Tooneelen gezien en bijgewoond heb, telle, de rol namelijk van Cornelia m Pompejus. Dit was inderdaad iets heerlijb; en ik kan. mij nog verbeelden haar in die rol te zien , en de volgende regels te hooren uitfpreken: Zie, Cefar! mij , geboeid, u en mijn' vamp trotferen. Gij kunt mij kluisteren, maar niet tot Slavin verheWèh. Vertrouw niet dat mij 'f lot zoo fel kan neder Jlaan, Dat ik u hulde doe, of eerbied toe zal ftaan. A 4 Hoe  < 8 > Hoe zwaar ten doel gefield van doodelijke rouwe, 'k Blijve echter Crasfus en Pompejus Weduwvrouw, Een telg van Scipio, een Romejnin, wiens moed Dit alles overtreft, dit aïï te niete doet; En verder: Waak, Ccefar! waak; 't is tijd: Menflemt, men zweert uw' valft verraad doemt u tefneyen; Nog: Jk wil rechtvaerdig u naar 'r helden leven /laan. tomfejus heeft nog zoons: die moeren u verjlaan; Die moeten, aan het hoofd van hunne krijgs flugörden, In 't aanzien van uw heir, door mijgemoedigd woruen. Gelijk ook: Netn; nog niet naar Rome, 6 Caefar.' neen; En in dit laatfte, waar zij met de Lijkbiuch van Pompejus verfchijnt, was zij uitmuntend. Ik moet hier nog bijvoegen , dat, bij aldien Gij dit ftuk toen ter tijd gezien hadt , of aangaande deze omHandigheden eenigermate onderricht waart, Gij Punt, in datzelfde (tuk fpelende, zijnen welverdienden lof ook niet zoudt hebben kunnen onthouden. Zijne opkemst in het Chara&er van Caejar was groots, recht groots. Als Brinkman die de rol van I tolemeus fpeelde , tot hem zeide: Mijn Heer, beklim den throon; aanvaard mijn rijksgebied. ttras het fnel en Qogenbhkkelijk veranderen der wezenstrekken , en het gantfche gelaat van Punt, eer hij  < 9 > hij hem antwoorde, en op zijn zeggen dadelijk dm toefprak; J fVatfnoode vleijerij! hoe! kent gij Caefarniet? verwonderlijk; wanneer verdek Stpti?nius, hem Cornelia komende aanbieden, tot iiem zeide: Mijn Heer,.., en hij antwoorde: Ontrouwe! wil uw' Meester gaan berichten. Dat nooit verrader mij ken met zijn aienst verpligten. Vertrek, ontaart Romein ! keer tot uwJlavernij ; Ga, dien een'Virst,daarge eerstPompejus diende, en mij. (*). fprak hij dit met zulk eene fierheid en op zulk eenen heldhaftigen toon uit, dat ik het nimmer fchooner gezien heb, en het na zijnen tijd, ook nimmer wederom zoo fchoon gefpeeld js: de wijze, op welke hij deze regelen uufprak, maakte den Speler, die Septimius vertoonde, zoo van zijn ftuk, dat hij bedremmeld van net loneel ging. De volgende regels tegen Cleopatra, in het vi-rde b*. drijf welke rol toen ter tijd door Juffrouw Ghy en aeet goed gefpeeld werdt: Ik wil gedenken, hoe, door eed? Ie zucht gedreven En door het bloed gewekt, uw hart hem wil vergeven. Vaar (•) De verachting dien hij 0p de woorden; G* dienïen Vorst het rallen, en daar op zich verheffen 1e, daar ge rerst Pgmw diende , en op een laager toon mer ee„ oogenblik tusfchej.poözini tn mtj, uufprak, wit onnavolgbaar.  < io > Vaêr wel; ftel u gerust. Achillas, noch Photyn, Kan ooit een hindring voor mijn machtig noodlot zijn. Ik wil hun vloekgefpan, om't op de vlucht te jagen, Door toebereid/els van een ftreng gerecht vertzstgen; Ik fchik geen krijgsvolk, maarjlechtsbeulen tot hunn' val, . Wier bende een fcherpe bijl tot Jlandaart vieren zai werden door hem, niet als Punt, maar in het wezenlijk charadter van Caefar, zoo wel uitgefproken; dat geen kundig mensch hem hier den naam van Afteur weigeren kon. Al dit werk hebt Gij niet gezien, dit mag ik, dunkt mij, gerust veronderftellen, dewijl Gij 'er geen woord van rept: maar geloof mij, hetgeen ik hier nederftel is de zuivere waarheid, die ik niet noodig geoordeeld heb met éenige grootfpraak op te fmukken. Wat verder op de 6. bladzijde door UEd. gemeld wordt, wegens het aan UEd. gegeven bericht, dat Punt op Anna Maria de Bruin (onder het /pelen van Maria de Luxan in Don Louis de Vargas,) zoodanig verliefde, dat hij oogenblikkelijk het bejluit nam om zich door den band des huwelijks met haar te vereenigen , wil ik niet teger.fpreeken , als zijnde eene zaak, die mij ten volle onbewust is. Dit alleen is mij bewust, dat Punt zeer veel moeite moest doen, om de toeftemming zijner Ouderen tot dit huwelijk te verkrijgen. Doch dat men hier aan zijne beflendige genegenheid , voor dit bovengemelde Treurfpel, dat anders geene groote verdiensten bij u heeft, moet toefchrijvcn; geloof ;k niet: Punt heeft van zijne vroege jeugd af reeds veel hefde voor dit ftuk gehad, en p!agt, nog in het huis zijner Ouderen , de rol van Don Louis tegen over zijne Zuster , die dan, gelijk zij ze!ve mij wel verhaald heeit, de Lizandra maakte , meenigmaien op te fnijden. Wac . verder de verdienste van het gemelde Iluk betreft; Punt  < IX > Punt vondt 'er veelen in, gelijk ook zijne voorganger^, en ik, op zijn en hun voetfpoor, houo'e het Voor een zeer goed fpaansch ft.uk, dar, fchoon het op den Schouwburg nimmer in de Spaanfche manier, of ten opzia;te der Tooneel veranderingen goed vertoond is. mij blijft toefchijnen niet ontbloot te zijn van veele fchoóne zaken. Ten tijde van Punt, vooral ïii de jaren 1741. en 1742, was dit (luk het bezien wel waerdig. Jk heb, in dien tijd, de vertooning van hetzelve vérfeheidene reizen bijgewoond; maar nimmer h b ik Ahna Maria de Bruin Maria de Luxan zien vertoonen. Adriana van Schagen fpeelde, die rol uitmuntend: en meenigmalen heb ik Punt met verrukking van haar hooren fprekeu, wegens hare onnavolgbare kunst in bet. (peten dezer rol. Voornamelijk roemde hij haar fpelen in dat gedeelte van het fluit, waar zij den Graaf den degen met list en fchoon fchijnendheid uit de hand weet te krijgen, en zich met denzelven in den arm van Don Louis werpt , hem dien, ter zijner verweringe, over-? gevende: dit deedt zij ook verwonderlijk fchoon, en natuurlijk. Eer ik van dit ftuk af flap, moet ik u nog onder h?t oog brengen , dat Gij volff.rekt onkundig fchijnt te zijn van de wijze, op welke Punt déze rol uitvoerde : dewijl Gij hier dingen verzwijgt, die voornamentlijk tot zijnen lof moesten dienen , en Jjem luister bij^cep. In den jare 1742. heb ik hem deze rol zjen fpvelerj, (gij kunt licht begrijpen, dat Punt oen in het best van zijnen tijd, en op zijn vurigst was,) en ik moet bekennen , dat hij wonderen deedt, inzonde rheid in her vijfde Bedrijf, en wel op dat tijdttip, RJs hij, na zich vaji zijn masker ontdaan, en het op den grond geworpen te hebben, zich met de volgende woorden aan den Graaf bekend maakt: Kent  < I» > eXent gij mij, Graaf? en Ju liaan antwoordt. o ja, uw dapperheid en moei Maakt u genoeg bekend. Louis. Wie ben ik, naar uw gisfen ? J U L i a a N. Den Wever Pedro. L • v ï s. Neen, gij zoudt wel kunnen misfen. bij doet zijn Paruik af, en werpt de pleister van zijn oog. Beöog mij heter , Graaf. J ü t i a a N. Indien het wezen kon, Naar ik nu zien kan, zou 'k gelooven dat gij Don i Louis de Vargas waart: maar die 's niet meer in 't leven. L o ü ï s. jr ben die zelfde, 'k zal u daar bewijs af geven. J U I I 1 A ik i, Den Hemel mij behoed; Dit  < 13 > t>it hebt gij ongetwijffeld nooit gezien; maar ik beJ tuig met waarheid, en zonder de minste grootfpraak, die ik hier niet behoef, dat het te recht een meesterftuk inogt genoemd worden. Het wezen , de houding» en de toon, met welken Punt den regel, Ik ben die zelfde, 'k zal U daar bewijs af gevels. Schmit, die den Graaf fpeelde, toeduwde, deden den laatscgemelden in het aangezicht befterven , zoo dat het volk op de fiaanplaats met eene zachte ftetn elkanderen toefprak: „ Kijk! kijk den Graaf! kijk Schmit „ eens veranderen ! " en de Liefhebbers , die, toen ter tijd hunne plaats gemeenelijk achter het Orchesc hadden , tot den 'anderen met verrukking zeiden: „ de Graaf is om hals/' Verder fprak Schmit de volgende regelen, (die thans uit onkunde gekapt worden, doch 'er, mijn bedunkens, niet alleen niet onnut, maar zelfs zeer noodzakelijk zijn ): „ De Hemel mij behoed; of is hij zoo gehoond, Dat hij mijn misdaad in het minste niet verfchoent; ,, Maar doet mijn 'vijand hier weer uit zijn gr affleê rijzen, „ Wiens koude romp ik zag de laatfien plicht bewijzen, O wonderlijk geval! hoe fpeelt gij met den mensch! Ik heb u, Don Louis, mijn fchuld betaald naar wensch a' Uw Zuster weer geëerd met haar mijn hand te geven, Wat wilt gij meer van mij ? met eene ongerustheid uit, en op eene wijze, di«. genoegfaam zijne onfteltenis te kennen gaf. Het antwoord van L o o ï s. Dat gij niet meer zult leven, wat  < 14 > Was verwonderlijk; en het publiecq fprak, door eikanderen aar tezicn, met flomme g.baerden, ja met zachte fluisterende woorden zelfs , om die aandacht niet te ftoren, het vonnis des doods over den Graaf uit. Dit was eene fchilderij, m welke men, op 'het gelaat en in de houding van Louis, dje gerustheid van gemoed, bij het" uitvoeren zijner gerechte wraak duidelijk gewaar werdt, en in den Graaf de wroeging en fchieiijfce befchuldiging van het geweten , die hem alle beweging om zich te her/lellen benam, üok heb ik Schmit daar na, wanneer ik aan den Schouwburg, en Punt 3'aar af was, als Duim Don Louis fpeelde, rnee'n'igmafen hooren zeggen, „ dut, als Punt tot he'm zeide: ik ben die zelfde, het was, of 'er hem een emmer koud waterover het lijf ging. Het had Schmit mede eens, bijnaar het leven gekost, want het tweegevecht, dat onmiddehjk op de bovengemelde redenwisfeling volgt, was zoo vol viuirs van den kant van Punt, en van dien van Schmit met zoo veel bedremmeldheids en verwarrings vergezeld, dat (dewijl zij beiden zich te dier tijd de handeling der kling niet verftónden) Punt aan Schmit zulk eenen geweldigen floot toe bragt, dat zoo dezelve op den knoop v*n zijnen broeksband, die doormidden ging, en door den fchieJijken val, (dien hij met de wpoT'éën o Jefus! deedt,) niet gebroken ware geweest, Schmit èêne gevaarlijke wonde in den onderbuik zou bekomen getad hebben; in zijnen val werdr bij zoo bleek als een wit linnen laken , eh Punt om .'lel Je geweldig, pn hieldt zijne oogen op den grond gevestigd, of i.ij doft bloed zag vloeijen; in de Bak vloog men over einde, om het zeilde te vernemen, want niemand was in andere verbeelding, of de ftoor was doorgegaan. Dit was, bij toeval, eene fchoone, doch zeer gevaarlijke vertooning. Meenigmaien neb ik naderhand de rel van Gazeran aan  < 15 > aan de zijde van Punt vervuld. Maar men begon té dier tijd het ftuk te bederven: de Heer de Marre kapte zeer veel in het zelve, en dus werdt het herdrukt. Hij nam 'er verfchcïden ftukken uit, die 'er volftre'kt in noodig: waren, om het Spel te verkorten, dewijl de Schouwburg altijd zeer laat uitging, wanneer men Dort Louis de Vargas vertoonde: daar, als men het op de Spaanfche wijze vertoond hadde, het ftuk, zoo wel als een ander, in drie of vier uuren hadt kunnen affpelen ; welke manier van vertoonen zo men zulks gewild had, bij-den Spaanfchen Tooneelfpeelers, (die toen ter tijd te Amffcerdam tweemalen per week des winters jaar in jaar uit fpeelden,) hadt kunnen gezien hebben! Schmit veranderde naderhand van rol, en werdc Caurin, en Everts fpeelde den Graaf; dit verminderde de waerdij van het ftuk machtig, en het kwam Punt, zoo wel als mij, voor, dat de Regenten het 'er op toeleiden , om het den' aanfchouweren mishaaglijk te maken. Hij klaagde mij altijd, wanneer wij te famen weder van het Tooneel kwamen, „ dat de Graaf zijne rol bedierf": en wanneer ik hem hier opantwoordde: „ ik zal de rol van den Graaf gaan vragen, en Everts „ mijnen Garf er an zien op te dringen", barstte hij uit: „ bak me die kool doch niet; want dan gaat het geheele „ ftuk mar den D r ! met u kan ik het nog Jlaande n bouwden, maar als ge van rol verandert, of'er uitraakt, „ dan gaat het geheel en al ten gronde." En inderdaad de meeste Spelers waren tegen dit ftuk meer of min vooringenomen; ja zelfs waren 'er verfcheiden Dichters , aie het wel gaarne van het Tooneel wilden gebannen hebben, en met afgunst zagen , dat Punt het zelve door zijn talent, in hunnen wederwil deedt uitmunten, en voorde aanfchouweren behaaglijk maakte. Men maakte zelfs den geenen die voor ftommen fpeelden op, om ons, van achteren, of gevoelige flagen, of  < 16 > of heimelijke fteeken toe te brengen, dat hun echter gemeend ijk kwalijk bekwam; want, dewijl ik de eerfte dit bedrog ontdekte, deelde ik het Punt mede: wij hielden ons dus op onze hoede, en deden hem fomtijds in hunne eigene lagen vallen. Eens is het gebeurd, dat ik, in het tweede Bedrijf eenen ftoot door mijn rok kreeg, terwijl ik mijne tegenpartij, op het zelfde oogenblik, in den mond ftiet, zoo dat hij terltond bloed fpoog en mij los liet; maar willende eene tre^e te rug doen, om mij aan de zijde van Punt te fluiten, viel ik achter over op den grond: Punt zette zich met de voeten fchrijelings over mij heen , en verweerde zich tegen vijf ftommen, die op hem aandrongen, zoo lange, tot dat ik onder zijne voeten van daan gekropen was, en wij te famen binnen geraakten; wanneer hij tot mij zeide: „ wat vervloekt lomp vechten is dat!" ik antwoorder „ merkte geniet, dat het op ons gemunt Mas, om ons een houw toe te brengen?" hij vroeg mij: , gelooft ge dat in ernst; en zou zulks waarheid wezen?" ik anrwoorae weder: dat ik redeneringen beluisterd had, die mij geenen twijfel overlieten", waar op hij zdde : „ als dat waar is, zal ik den eerften D r, die mij te na komt, ( hij was anders nooit gewoon te vineken ) zulk eenen gevoelige ftoot toebrengen , dal hij wel vergeten zal , mij ten tweede male te naderen!" net geen ik hem verzekerde mede te zullen doen. Nu tot de zevende bladzijde. Hier haalt gij van der Sluis aan. Wat dezen TooneeJfpder betreft; ik heb hem nooit gekend: maar Punt heeft mij meer dan eens bericht, dat hij nooit liefïehjker noch fchooner titfpraak gehoord heeft, dan van hem; dat hij zoo lang hij fprak, een uitmuntend Auétcur was, maar, als hij zweeg, gedurende de reden van den geenen ; die tegen htm overfpeelde, altijd met beide de handen in de zijden  < t? > den flondt, en dus de gedaante van eerlen pot met twee ooren uitmaakte. Wat hier eigentlijk van zij is mij onbewust , dewijl hij voor mijnen tijd het Tooneel betreden heeft: zijn pourtrait, dat men zeide dat hem zeer wel geleek, hebbe ik bij Evers, die hetzelve bezat, wel gezien, hier was veel edelheid in. Van Krook, wien gij hier ook noemt, Haat mij eene fiaauwe fchets voor: mij geheugt nog, dat ik hem in zijn huis, in eene ja* pon, met eene groote paruik en ftijven hoed op het hoofd, heb zien wandelen ; want gelieft te weten , Mijn Heer, dat mijn rampzalig leven, in den jare 1727, in de woning van dezen Afteur zijnen aanvang genomen heeft. Hij, namelijk, woonde beneden in een huis, dat hem, als eigenaar, toebehoorde, in het welk zijne Huisvrouw eenen touwwinkel deedt, en waarvan hij, de bovenkamers aan mijne Ouderen verhuurd hadt: en op deze kamers heb ik voor het eerst het, voor mij zoo ongelukkig , dagligt gezien. Ik heb dus, als een kind, dagelijks in het huis van dezen man loopen fpelen: hij hadt altijd veel met mij op, en ik heb nog twee eigenhandig gefchreven ver jaarverzen, mij door hem in mijne kindsheid vereerd. Weinig ftaat mij, gelijk gij denken kunt, van dit alles voor: doch mijne Ouders hebben mij meenigmaien verhaald, dat Wigman, Fokke, Ariaan van Schagen met haaren Man, Juffrouw Jordaan met haren Man, de eerfte Vrouw van Funt met hare Moeder, en meer rndere Tooneelfpelers en Speelfters, dagelijks aan het huis van Krook verkeerden, daar dikwijls met mij, als een kind, fpeeiden, en, benevens Krook, hun altijd voorfpeld hebben, dat ik te eeniger tijd mede nog Acleur worden zou. Deze Krook was, mar mij verbaaldis, een leerling van den Hoogleeraar Francius, en dit zoo zijnde , vertrouw ik vast, dat hij feene fchoone theorie bezeten heeft. Wat Kornelis Bor, van wien Gij hier ter plaatfe oolc B mei-  < 18 > melding maakt, betreft; ik heb hem wei als Castelein van den Schouwburg, maar nimmer als Aéteur gekend. Punt heeft, gelijk ik boven reeds aangemerkt heb, altijd met veel lofs van hem gefproken. Hij heeft mij wel van Bor verhaald , dat hij veel van den grooten Baron , dien hij, in zijne reizen met de troep van % van Rhyndorp, in Braband, en op den Franfchen bodem (*), ender anderen teRijsfel, dikwerf hadt zien fpelen, hadt overgenomen. Dat Bor, gelijk gij zegt, de hartstochten en zielsgewaarwordingen met zijne wezenstrekken wist uit te drukken, wil ik gelooven: ieder goed Tooneelfpeler behoort dit te kunnen doen, of men kan hem met recht den haara van Aéieur weigeren. Dat Bor jonge lieden onderwezen heeft, is de waarheid , en Punt zelf 'heeft van zijn onderwijs gebruik gemaakt, ja 'er veel nuts uit getrokken. Ook heeft Punt mij verhaald, dat hij Bor meenigmalen is aangeweest, öm» wanneer hij den AcUlles in de Iphigenia in Aulis fpeelde, in dat ftuk de Agamemnm tegen hem over te fpelen, in welke rol Duim hem nooit naar genoegen onderfteunde, waardoor hij klaagde, dat zijn Achiiles veel leed* : maar dat Bor hem ten antwoord gaf „ Neen Neefje, ik bedank u ; ik zou ver bij u te kort fchieten, gij komt zoo ver (wijzende op zijne keel ) m ik moet het daar halen, (wijzende met de hand een weinig onder de maag)". Maar zoo Bor de rol van Agamemnon in zijnen tijd zoodanig gefpeeld heeft, ais ik liet hem van Punt, op zijne kamer, heb zien (*) De Hollandfcbe Tconeelfpelcrs gingen in dien tijd vrij wat verder dan tegenwoordig; bun reizen hedendaags is flechti kinderfpel bij de tochttn, die zij teen deden: trouwens de Hol* landfche taal was toen ter tijd vrij algemeeoèr bekend dm heden , en ie Fraafcüe zot tljemeen niet.  < 19 > zien nadoen, moet het zeer fchoon werk geween zijn. WatGarrik belangt, van wien gij hier fchrijft, dat hij, volgens het zeggen zijner vrienden zelve, te eergierig was, om zijne medejpeleren door minzame onderrichtingen aan te moedigen: ik kan u hier niec in tegenfpreken. Her. doet mij leed, dat die groote Meester in de Kunst niet meer in leven is, ik had mij altijd gevleid, en vast ftaat gemaakt, hem nog eens te gaan zien. Men heeft mij veel van hem verhaald, en de Engelfche Tooneelfpelers, die hier bij mij voor eenige jaren gefpeeld hebben, hebben hem mij, zoo ik vertrouw naar waarheid, befchreven, en mij tevens onderricht, waarin zijne meeste kragt en behendigheid beftondt. Aan het Franfehe Tooneel heeft men zich verfcheiden zijner kunstgrepen meester gemaakt; die van zeer goed gebruik bevonden worden, dit fchijnt evenwel het getuigenis, hier boven aangehaald , tegen te fpreeken. Hij heeft een uitmuntend boekje over het Tooneel gefchreven , uit welk een jong Tooneelfpeler , als hij 'er zich naar richten wil, veel nuts trekken kan: ik bezit hetzelve, en het is mij veeltijds van goed gebruik geweest. Skmoet UEd. hier in het voorbijgaan zeggen, dat Krook de jonge Toneelfpeleren ook onderwees, en daar voor eene fomme van 75 guldens jaarlijks trok(*). Het C* ) Deze Enoch Krook is in het jaar 1677. aan den Schouwbuiggekoomen, en won bij het fpel. . . .1:0:0 is in het jaar ;68o. verhoogd tot. . 1 : 16 : o in het jaar 1690 2:5:0 i6or. als hij fpeelde. . . 2 : 10 : o als Soufleur. . . . 1:4:0 dit liet hij waarnemen. 1695- als bij fpeelde. . 2:16:© 1705. 3:0:0 B a 170Ï.  *C £0 }» Het geen Gij op de achtfte bladzijde ter nedcrftelt, is ook bezijden de waarheid. De beroemde Duim, dus fchrijft Gij, toen insgelijks nog jong, was evenwel tot de bezadigde charatlers aangejield, en behaalde grooten lof; doch men vondt niemand, wien men de hevige vervoeringen van woedende heldhaftigheid vertrouwen durfde. Duim fpeelde de eerfte rollen recht door, als Orefles, Achilles, en diergelijke , eer Punt het Tooneel betradt, en vervulde dus , reeds voor Punt, de zoogenaamde woedende Heldenrollen, zoo als Gij die goed vindt te be(tempelen; en dus was 'er geene bres, zoo als het u belieft te zeggen. Ook is bet eene onwaarheid, dat Punt reeds met zijne Anna Maria de Bruin in den echt verbonden was, eer hij op het Toneel tradt. Hij is gehuwd in den jare 1733 > en dus, na dat hij al ruim een jaar gefpeeld hadt: dewijl zijn debut voor kermis van den jare 1732 , geweest is. Daarenboven is het zeker, dat hij aan den gantfehen troep, die, volgens gebruik , zijn , en zijner Bruids kleedkamertjen , hadt groen gemaakt, eene keurlijke maaltijd op het Toneel gegeven heeft, waar van hem de Heeren Regenten, op zijn verzoek , het gebruik hadden ingewilligd. Punt debuteerde met de rol van Rhadami'tus; en heeft mij betuigd, dat hij in het minst niec beteuterd, of ontdaan was; dat onder hec fpelen zijne boordmouw, los rakende, over zijne'hand viel, en hij dezelve, zonder de minste bedremmelheid, onder zijn kleed, al voort- 1708. vermindert. . . . 2 : 16 : O ▼oor onderwijs van Adteurs en Actrices in datfaizoen. 75 : 0:0 1713 • • 3 : 0:0 werdt in September 1619. Tooneeimeester, ditbragt jaarlijks, boven het fpeelgeld, op. 300 : o : • Bij is A". i732. üverleeden.  < 21 > *oortfpelende, vast ftak. Eene groote vrijmoedigheid van eenen Jongman van twintig jaren, die voor de eerfte maal, op een openbaar Tooneel, met zulk eene gewichtige rol, als Rhadamistus, té voorfchijn treedt! Hij gaf zeer veel genoegen. De tweede rol, die hij op het Tooneel bragt, was Agcnor in Ajlrate. Hier verloor hij bijnaar alles, -vat hij met Rhadamistus gewonnen hadt,* ja zelfs kwamen 'er al kleene coups de Sifflet voor den dag, het geen Duim, die de Ajlrate maakte, fterk aanmoedigde, en een innerlijk genoegen gaf, dat hij zijnen mededinger in zulk eene verwarring zag, want Punt werdt ten uiterfte verlegen. Maar in het vierde Bedrijf, waar Agenor met Ajlrate dat fchertzend Tooneel heeft, herflelde Punt zig, en men gaf hem een tamelijk applaudifement. Zijne derde rol was Karei Erfprins van Spanje, hier voldeedt hij vrij wel mede: en zijn vierde rol was de Achilles van Huidecoper; in deze rol deedt hij zig zoodanig uitmunten, dat de Heer Huidecoper direct naar boven bij de Regenten ping, en tot hun zeide, zoo lang als deze Mangaan het Tooneel is , geen ander Achilles als hij , dit verzoek ik,vriendelijk voor mijn ftuk; dat, zo lang Punt aan 't Tooneel is geweest, ooit gefchied is, en ik kan mij niet herinneren, dat Duim denzelven in al dien tijd, maar wel na zijn afzijn van 't Tooneel, gefpeeld heeft. Het geen ik hier ter neder gefield hebbe, is alles door Punt zeiven mij meer dan eens verhaald. Ik kan hier niet voor bij, u te onderrichten van het geen bij de eerfle vertooning van het bovengemelde Treurfpel voorviel. Punt (die zekerlijk nooit deiliade van Homerus gelezen hadt,) kwam, voor het begin van het ftuk, gekleed in zijn Romeinsch Pak, over het Tooneel wandelen: hij had een groote zwarte paruik met twee ftaarten , waar van hem de eene over de borst en de andere over de rug hing, op hec hoofd, en hadt zig, met kurk of oostindifche iakt twee £ 2 knap-  •C 22 > knappe Moustaches gemaakt. Jambus Jordaan, een Excellent Aéïeur, die toen ook toevallig over het Tooneel wandelde, Punt dus toegetakeld ziende, begon te lagchen. Punt vroeg hem: waarom lachje Koos? Jordaan antwoorde hem, om mijn eige domheid.' Waar in beftaat die, hervatte Punt ? Dat ik ,antwoorde Jordaan, mij altoos tot nu toe verbeeld hebbe, dat Ulisfes een verjlandig en doorjleepen man is geweest, maar dat ik nu moet bekennen, het tegendeel te verneemen, en dat hy een volflaagen gek was. Hoe dat, vroeg Punt. Wijl ( hervatte Jordaan) hij zo veel moeite deedt om, (toen Achilles zich onder de Maagden aan het Hof van Licomedes bevondt, alwaar zijne Moeder Thctis hem verborgen hadt) zig als een Koopman te verkleeaen, en een helm, zwaard «n fchild bij zijne waaren voegde , duor dewelke aan te grijpen Achilles ontdekt wierdt, daar hij hem direSt, zonder zo veel omftandigheden , aan zijn groote zwarte Leeuwehaircn, en aan zyn Moutasches, onder zoo veel Maagden, lichtelijk onderfchciden kon. Punt zweeg ftii, ging direél naar zijn kleedkamertje, waschte de Moustaches af, en zette in de plaats van de groote zwarte , een zogenaamde gepoeierde vosjes paruik op, en kwam dus weer op het Tooneel wandelen, zeggende teegen Jordaan; is het nu beter naar uw zin? die hem antwoorde , ja, nu lijkt gij meer naar-Achilles; maar hoe kwaamt gij jlraks aan die Idêe? Punt zei, om hem ontzachehjker te doen fchijnen, wijl ik zeer jong vertoon. Hoe jonger aanzicht voor Achilles hoe beter, hervatte Jordaan, ja al is 'er zelfs iets Vrouwachtigs in; dit kan voor Achilles geen kwaad: en vooral licht van gang , wilt gij hem wel verbeelden. Ik hebbe dit enkel als een wanbegrip van Punt, in dien tyd, alhier ter neder gefield, dat ieder een zoude kunnen hebben : dwaalingen zijn alle menfehen onderhevig. Het geen gij op pag, o. verder zege, kan men bij van  < *3 > va« Ejfe» in zijn Speclator, het CXLI\f. Vertoog, naar waarheid, zoo als ik meede aangehaald heb, beter vinden: en dat Duim en Punt, volgens uw fchrijven, als edele geesten betaamt, eene naauwe vriendfcbap met elkan' deren Jïooten, hier van heb ik nooit, dan door u, eenige onderrichting bekoomen. Ja, 'tis waar, zij kwamen met hun beiden veel in een en dezelfde gezelfchappen, ook wel aan elkanders huis: maar meer dan eene ordinaire Comedïanten vriendfchap, hebbe ik 'er nooit in kunnen befpeuren; en zij hadden alle beiden doorgaans op elkanders fpeelen vrij wat te critizeeren, waar van ik verfcheide kluchtige critiques heb bijgewoond, vooraf hadden deeze critiques plaats in' de rollen, die zij beurt om beurt met den anderen plachten te fpeelen. Wat verder belangthet vers (uit Julius Caefar en Kato) 't wtlk Punt, ten opzigte van zijnen medegenoot Duim, met veel aandoeninge, als gij gelieft te fchriiven, uitboezemde, Aeh ! was ik Catfar niet, 'k zou Kato willen zijn: dit kan gebeurd zijn : maar ik geloove dan ook vast, dat hij 'er meede gebadineerd heeft, anders komt het mij watzottehjk voor, van een Man als Punt; maar hij kon wel eens badineeren , en zomtïjds alvrijfterk. Men vindt onder de Amffcerdammers verfcheiden menfchen, die altijd een fpreuk uit het een of ander Tooneeifpel gereed hebben, of het val heeft of niet. Voor eenige jaaren , twee Heeren in de Parterre van de Franfche Go-, medie alhier elkander ontmoetende, waar van de een een Amfterdammer was, en in een der Staats Collegies zitting hadt, werdt deze door den ander gevraagd, wel mijn Heer, zal morgen de zaak in de vergadering bejlist worden? ja mijn Heer, antwoordde de ander, op morgen zal men zien, of Romt of ons Carthaag de wereld zalgebiên; waar op de eerfle hernam, vergeef mij,, mijn Hetr , gij Heden kebs gantsch geen overeenkomst i> 4 met  < H > met die van Rome of Carthago, maar veel meer met die van Tyrus en Sidon. De vergelijking van den verflandigen Man op pag. 9. van Michiel Angelo en Raphael, zal ik met ftilzwijgen voor bij gaan. Hetgeen gemelde Heer verder op pag. 10. zegt, is Waar, namenlijk: dat de Natuur over al dezelfde is, enz. tnaar dit zijn dingen, die de geringfte Tooneelfpeeler weet; ten minste behoorde te weeten. Op pas;. 11. zegt gij, wie weet of Michiel Angelo op Rapkaei bij ons dat voordeel immer zouw behaald hebben ? JVeern mij niet kwalijk, mijn Heer, dit is onze Natie ftilzwijgend van domheid befchuldigen: doch ik zal uw gevoelen niet tegenfpreeken. Dat de Tekenkunst, zo gij zegt, zeer veel nut aan een Tooneelfpeler kan toebrengen, is onbetwistbaar; ik heb Zulks ondervonden, en met Punt 'er dikwerf over geredeneerd. Maar dat de gramfchap van Achilles , de grootsheid van Sabinus, de woede van Ore/les, de buitenfporigheid van Herodes , dikwils gediend hebben om Punts Etsnaald te bejtieren, en zijn Tafreelen met heldenvuur te bezielen, heb ik nimmer kunnen merken. Ik heb zes jaaren naast zijne zijde gezeten, en hem vrij veel zien Ëtzen, maar niet kunnen befpeuren, dat hij dan veel om al die bovengenoemdefnaaken dacht: maar ik heb hem , in zijnen eerften tijd , onder zijn etzen ïijne rollen wel overhoord, en hem, in zijne vervoering, de etsnaald wel tegen de tafel zien werpen, zijn bril van den neus neemen, ja zelfs van zijn werkbankje met drift oprijzen, en zijn rol declameeren, dezelve met eene houding en ftand zien paaren, veel fchooner, dan hij het op het Tooneel deedt: hier beflierde altoos de rol aijn etsnaald niet, wijl hij dezelve, in pasfie, tegens de tafel of op den grond neder wierp. Wat verder beCl'efc, dat de Tianceilist hoe grootsch en glansrijk ver- dwijnt t  -< 25 > iwijnt, met de tijdgenoten, en eindelijk zoo vel als zijn ttrblaazer, ( door dit woord, denke ik , dat ik den Soufleur, of Inb'aazer, bij ons de Boekhouder genaamd, moet verftaan ) in de diepjïe vergetelheid gedompeld wordt, zoo men geen gepaste middelen zoekt om zijn naam onsterfelijk te maaken, 't is waar, en vooral hier in Holland , waar men eeaen Tooneelfpeeler gantsch niet, of zeer weinig acht. Op de Haagfche Kermis dezes jaars, is een Print te koop geweest, de Vergoding van Garrik genaamd; een bewijs, dat de Britten, hoe ftroef en lomp bij ont geacht, de talenten der afgeftorvene Konstenaars nog in achting houden : een Tooneellist, die talenten heeft, is bij deeze Volken in aanzien, en men tracht hem aan de vergeetelheid zo veel mooglijk te ontrekken; de Franfchen insgelijks. Maar wij Hollanders doen recht het teegendeel; wij vergeeten de Lieden van Talenten, die, geduurende hunnen leeftijd, getracht hebben, ons door hunne vlijt en arbeid te (lichten en vermaaken: ja een goed Aéteur is nog nimmer in ons Vaderland, naar waarde beloond, maar wel gefmaad, als hij zich aan geen gekken, waar van wij in ons land rijkelijk, ja overvloedig voorzien zijn , onderwerpen wil. Punt heeft hiervan zijn deel gehad, en ik zelfben, geduurende mijn Aéleurfchap, een fpeelpop van allerleie mishandelingen geweest; het welk ik, bij nader gelegenheid, hoope aan het publiecq mede te deelen. Op pag. 13. fpreekt gij weder van Garrik: ik heb eenFransch A£leur gefprooken , die hem, aan het hui» van Preville te Parijs, met een fervet om 't hooft, als een kaper gevouwen, het hoofd door de opening der deur fleekende, en zijn lichaam en handen verbergende, alle de pasfies van le Brun heeft zien maaken. Het geen gij van Dorat en den grooten Baron hier ter neder zet, icomt mij niet ais grootipraak, maar zeer mooglijk B 5 voor,  < 26 > voor, en ik verzeker u, had ik het in mijn jeugd geweten , dat ik niet gerust zou hebben, voor dat ik het ook meester ware geweest : men kan deze mouvementen door exercitie machtig worden. Maar dat gij zegt: wij twijfelen of dit laatfte (namenüjk die fchielijkegelaatsverandering, die Dorat van Baron befchrijft) vel zeer oordeelkundig zou geweest zijn , dewijl de gantfche famenzweering zo zeer niet Cinna, als wel Emilia ter harte gaat, had Emilia het kunnen doen, het zou zekerlijk wereenkomstiger met de belangens van het ftuk geweest Xijn toont, dat gij wegens deze caraclers de plank glad mis zijt. Aan Emilia voegt hier een gelaat van nieuwsgierigheid , met verwondering doormengd, die haar in het begin als tusfchen hoop en vrees vertoonen , en Tiaar mate Cinna in zijn verhaal vordert, moet haar gelaat meer genoegen te kennen geeven, tot dat hij dus ver gevorderd is; En Maximus gaat met de helft de poert bezetten; Wijl de andere helft mij volgd om hem te omcing'len, al Gereed, op de eerjle leus die ik hen geeven zal. Hier veranderen zij beide, want hier is zijn verhaal wegens het Eedgefpan ten einde, en Emiliaas nieuwsgierigheid voldaan; en, wijlde vier regels, door u in het Fransen aangehaald, eene afbeelding van de vergadering der Saamgezwoorenen behelzen, en men hunne houding en ftand op dat tijdftip moet verbeelden , ^ ind ik het zeer fchoon en wel met oordeel, wanneer een Acteur dit mouvement van Baron machtig kan worden. Hier valt mij,, wijl wij op het artieul van fchieüjke gelaatsverandering ïijn, een ge val in' t' geheugen, dat ik, in denjaare 1742. of 1743. i neD bijgewoond.. Men vertoonde Mithridates ; Punt vervulde deeze rol, Duim die van Xipharest en Brinkman die vaa Pharnaces, welke laacstge- noern-  HC »7 .> - noemde rol ik nimmer door iemand ter waereld zoo goed , als door den laarstgemelden Afteur heb zien uitvoeren; Anna Maria de Bruin fpeelde Monima bij uitftek; Appel, die toen ter tijd als niet geacht werdt, doch die, -zoo hij thans in weezen was, voor 't minst de rol van zogenaamden ouden Vorst zou maaken, vervulde de rol van Arbates, en fpeelde dien avond meesterlijk : als men nu in het ftuk zoo verre gevorderd was, dat Monima tot Mithridates zegt, Seigneur vous change dt vizage, door Arends in onze Nederduitfche Moederfpraake onvergeeflijk aldus overgezet: Mijn Heer gij fchijnt ontjleld. wat doet u dus verand'ren ? veranderde het gelaat van Punt zo fnel, evenals van iemand, die, in weerwil van zich zei ven door zijn gelaat verraden wordt, en op hetzelfde oogenblik heritelde hij zich zoo fpoedig, dat hij een bedaard gelaat vertoonde, toen hij antwoorde: Geenzins Mevrouw: 't is wel enz. dat het te verwonderen was. Men was ter dier tijd zo gereed niet als tegenwoordig, om een Acteur met handgeklap te vereeren , maar ik hoorde rondsom mij zeggen , kijk Punt! kijk Punt ƒ dat 's wonderbaarlijk! zie hem zijn gezigtveranderen! Hij deedt dit, zondermethet lijf of de handen eenige beweeging te maaken, of eenigzins van (tand te veranderen, enkel met zijn aanzigt. Ik heb het nooit weêr zien doen Bij zijne wederkomst op den Schouwburg heeft hij de Rol van Xiphares voor zich gekoozen, wijl Duim , geduurende 's Mans afweezendheid, de rol van Mithridates op zich genoomeri hadt: maar deeze fpeelde hij zoo goed «iet als Duim en Duim op ver na zoo goed geen Mithridates als Punt', en ik neb het Punt altijd verweeten, dat hij kwalijk deedt met de rol van Mithridates niet te hernoemen. Op oag. 14» zegr gij, van onzen Punt kunnen wij met vaste verzekering melden, dat hij altoos diep doordrongen was van het Caracler, 't welk hij vertoonde; en van dr edel-  < *« > tdelaardigfle diepst : zo dat hij meenigmaalen , na de uitvoering van een aandoenlijke Rol achter de fchermen komende, een geruimen tijd nodig had, eer hij meester was yan zijne traanen. Alle zijne medefpeelers hebben dit altoos getuigd, zonder hem ooit van eenige gemaaktheid te verdenken. Ik betuige u met een woord van waarheid , mijn Heer, dat ik , bij de tien jaaren, naast 's Mans zijde het Tooneel betreeden heb , maar dat ik, het geen gij hier van Punt ter nederflelt, nimmer van hem gezien heb : ik heb hem wel eens ontroerd en met de traanen in de oogen binnen zien koomen, maar dit is onze Tooneelfpelers meest allen wel eens overgekoomen; is dit nu een bewijs , dat men juist van zijn Cara&er diep doordrongen is ? Vergeef mij, mijn Heer, ik moet uwe kunde omtrent de Tooneelfpelers hier een weinig mistrouwen. Ik heb een jong Meisje in mijn Troep gehad , dat men , als zij de rol van Jofeph fpeelde, in haar traanen kon wasfchen ; was zij daarom van haar Caraóier diep doordrongen? Neen, het was de haar bijzonder eigene lichtgeraaktheid van zenuwgeftel, en geen werking van haar Carafter of Rol; zij fpeelde dezelve, in weêrwil van die groote gemoedsbeweeging, op ver na niet voldoende voor kundige ooren: en die Tooneelfpelers, die u dan bericht hebben, dat Punt een geruimen tijd nodig had , eer hij meester van zijn traanen was, hebben vermaak gehad u wat te foppen. Want, voor eerst, fpeelde hij geen teerhartige rollen, ten minste zelden; ook was Punt zo fchreiachtig van aart niet: doch dit kunnen alle zijne Cameraads, die nog in wezen zijn, nevens mij getuigen, dar Punt, al had hij ook vijf- en-twintig uitkomsten in één fpel gehad, hij altijd, eer hij naar 't Tooneel ging, eerst zijn water maakte, waarom wij hem badineerende den pisfenden Romein noemden. Maar van zijne Weduwe, die nog leefc, heb ik wel gezien, dat haar de traanen over  < 2«> > over het gezicht liepen, en zij eenen geruimen tijd nodig hadt om te bedaaren. Doch dit vereeuwigt geen Tooneelfpeler, wijl wij het meest ailen met den anderen gemeen hebben: maar zulks te doen, wanneer men wil, en in het carafter, dat men verheelt, dat is iets anders, en gaat wat verder, 't Geen gij vervolgens klaagt, dat een Tooneelfpeler niet vereeuwigd kan worden in zijn werk, heb ik van de Franfche Tooneelfpelers wel honderd maal hooren zeggen. Nu komt gij tot het Pourtrait van den Heer Punt, door hem zeiven gegraveerd; ik beken , dat het hem volmaakt gelijkt; maar dat het Achilles in zijn woede verbeeldt, en dat alles roept, alles dreigt, ik zal ten ftrijl gaan! Ja, — en beef, Agamemnon, beef! is onwaar. Punt deedt dit met een heele andere houding, en een heel ander gezicht, als zijn Pourtrait aankondigt: ik twijfel hier haast weder, dat gij het nooit van hem gezien hebt, vooral niet in zijn besten tijd. Verders zegt gij op pag. 15. waarom heeft de liefde, die tedere liefde, waar van zijn hart geheel vervuld was, als Anna Maria tegen hem over jlond op het Tooneel, hem ook niet ingeboezemd, haar beeltenis te vereeuwigen, onder de gedaante van Soptynlsba of Agnes de Cajlro ? Jk antwoorde kortelijk, om dat ze niet begeerde gepourtraiteerd te worden, en zij altijd, wanneer Punt het haarvoorfloeg, 'erden fpot mede dreef;en, of zij voor de rol van Sophonisba wel gevoeglijk kon gepourtraiteerd worden, hier twijfel ik een weinig aan, dewijl ik mij niet kan herinneren, dat zij dezelve ooitgefpeeld heeft: echter kan het gebeurd, en mij ontgaan zijn. Verders op pag. 17. en 18. komt gij aan het uiteinde van Anna Maria de Bruin, Zij Itierf in het kraambedde, anno 1744., nadat zij, omtrent een maand te vooren, de rol van Lucretia, in Lucius Junius Brutus van Claas Bruin gefpeeld hadt. Haarilerfdag ftautmij zeer wel voor, en ik  < 30 > ik kan mij de houding van Punt nog zeer wel herinne. ren, toen ik in zijn kamer trad, en hij tot mij zeide, uw Juffrouw is dood! Ik heb, hier voor,zijnen en mijnen toeftand op dat oogenblik befchreeven. Hij fpeelde vervolgens dien winter met genoegen , en met ongenoegen , zoo als 't viel: dat hij, zoo gij fchrijft, de aandoenlijkjle Rollen uitkoos, om zijn rouw onbelemmerd uit te boezemen, heb ik niet kunnen merken; hij fpeelde de rollen, zoo als hij voorheen hadt gedaan, dezelfde die hij gewoon was re fpeelen: en dat de Tooneelfpeler Polus, inde rol van Elektra, de lijkbus van zijn Zoon in de handen nam, opdat die hem zou behulpzaam zijn tot opwekking van waare droefheid, in het uitdrukken van verdichte hartstochten, waar over gij u dus uitlaat, 't moet wel een allerlevendigfte verbeelding zijn, die dus het fpceltuig van haart eigene kunstgrepen worden kan, doet mij geloven, dat uw kennis wegens de praétijk van ons Tooneelfpelers zeer gering is. Dat Punt zich, in" 't eerst, telkens op 't Tooneel zijner overleedene Vrouw herrinnerde, heeft hij met mij, en mogelijk met honderd andere gemeen gehad. In 't jaar 1779. gaf ik te Rotterdam voor 't eerst Pietje en Angenietje. Evers was overieeden, en.zijn Weduwe fpeelde de rol van Aaltje, en viel, op de repetitie van het Stuk , onder het zeggen van deze woorden: Aaltje, zeide hij tegen mij, mijn dierbre Aaltje , ik ga van deze aarde weg, enz... in zulk eene droefheid , dat zij als in haar traanen fmolt, en ons allen met aandoening vervulde; Op de tweede repetitie was zij gematigder , op de derde vertoonde zij een flaauwe aandoening, en bij de ëerfte vertooning was zij, (fchoon zoo flerk niet als op de eerfle repetitie,) zoodanig aangedaan, dat zij den aanfehouwer met alle aandoening vervulde , en zeer toegejuicht werdt: hier fteekt niets buiten gemeens in, en kan dus op Punt alleen niet toegepast worden. Wat  < 3i > Wat belangt, dat de aanfchouwen, zoo als gij op pag. t8. gelieft ter neder te ftellen , het orkest niet zelden deden zwijgen, om de vaerzen van Punt te herhaaien ; hebbe ik^nooit bijgewoond, fchoon ik bijna dagelijks ter dierini tijdjden Schouwburg was, en veel zelfs bij Punt mij achter 't Tooneel bevond: zoo het waar was geweest, zou 'er mijns dunkcns mij iets var» voorftaan; ik denke, dat gij hier verkeerd geinformeerd zijt. Wat verder de Hifbrie van den grooten Wiskunstenaar uit V Gravenhage met zijn Zoon betreft, is een) zoet fprookje, maar heeft niets in, dat Punt een buitengewoone eer aandoet , of bewijst niet, dat hec Tooneel de hartstochten zuivert. Wij hebben verfcheiden van die Hiftorietjes. Punt fpeelde eens Karei Erf. prins van Spanjen, in zijn vroegen en besten tijd: een burger vrouw verliet de tien Huivers plaats, begaf zich bij de Suppoosten, die aan den trap ftonden, en verzochc vriendelijk, dat zij doch bij den Koning mogt toegelaten werden, dat anders het dien jongen Prins het leeven zou kosten, dat hij verraden werdt, en dat al zijn Hovelingen fchelmen waaren , want dat de Koningin en de Prins alle beiden onfchuldig waaren; en toen men haar den doorgang belette, begon zij te fchreien,^ en gaf die twee ongelukkige Perzonagies, de Koningin en Karei,»den Suppoosten op haar confcientie, die haar beletten bij den Koning te gaan, om het verraad aan den dag te brengen : zij gmg aan, als disperaat, toen zij Karei zag fterven, zoo dat men deze aandoenlijke uit den Schouwburg moest leiden , wilde men het Spel in rust voleindigen. Eene andere Vrouw, bij het verroonen van Jacoba van Beyeren, door Juf. frouw van Schagen, tegenwoordig zijnde, (Punt fpeelde Philips,) werdt zoodanig bewoogen, dat zij in het vijfde Bednjf uitborst, die Frouw wordt mishandeld, men ont.  < 3& > mtne-emt haar alles; en, heeft 'er dan hier niemand iets voor haar over, dan zal ik haar ten minste zo veel toebrengen als in mijn vermogen is , werpende tevens haar hand - en oorringen en verdere fieraaden altemaal Tan deGallerij, ftuk voor ftuk , op het Tooneel ,ja begon al aan het los maaken van haar kleederen , om die ook op het Tooneel te werpen : Juffrouw van Schagen en Punt, benevens al die op het Tooneel ftonden, zulk een ongewoonen St. Nicolaas regen ziende nederdaalen, meenden in't eerst, dat men heneenigen fchimpmeende aan te doen; maar, hoorende wat 'er gaande was, veranderde alles in lagchen, en men hadt veel moei'e, om de vervoerde Vrouw te beweegen , haar gced wederom te neemen , en haar aan het verftand te brengen , dat het flechts een fpel en geen wezenlijke zaak was, die men vertoonde. Men vindt bij Chevrier, dat een Soldaat, die de wagt te Parijs op het Tooneel hadt, in het Treurfpel van JBrittannicus, zoodanig door den AcTeur, die Narcijjfus fpeelde, in gramfchap ontftooken werdt, dat hij zachtjes zijn geweer opnam, en zich gereed maakte, om op hem aan te leggen: een Heer die op't Theater, zijn plaats hadt, dit, bij geluk, uit het mouvement van den Soldaat merkende , wederhieldt hem, hem tevens vraagende, Soldaat wat wilt gij aanvangen? waar op hij antwoorde, dien fchurk, die zijn meester zo valfchelijk misleidt, en tot moorden aandrijft, door den kop Jchictent en hij zou zijn voorneemenvolvoerd hebben,zoo men hem niet belet hadt. Wat zegt dit alles nu? en waar uit ontftaat die werking? Ik heb de bovengemelde rol van Narcisfus op eenig Tooneel, op wat plaats ik het ooit gezien heb, van niemand nog beter dan door Angemeer zien vertoonen; echter is hem die eer nog niet gebeurd, dat hij iemand daardoor zoodaanig aangedaan heeft, die hem zulk een' voor hem gevaarlijk apiaudisfement heeft willen toedie»  < 33 > dienen, trouwens ik geloove ook niet, dat hij 'er z>ef mede in zijn fchik zou zijn geweesr. Mijns oordeels komt dit zomtij is meer door den Auteur, dan door den Tooneelfpeeler voort; hoe veelen hebbe ik 'er in de Gekroonde na haar dood, in het Jaatfte Bedrijf, traanen zien ftorten, daar het mij onder het fpeelen , zelfs van Pedro, nooit gebeurd is ; en Genoveva heeft mij, als zij alleen in 't bosch zwerft, meer dan eens doen fchreijen: en de pasfagie van Sahina met haaren Man , in het vierde Bedrijf van Horatius, welke begint» f/at kan uw eedele toorn op deze plaats verwerven, enz. ( welke pasfagie ik wel eens wensehte goed te zien uitvoeren, 't Welk mij nog nimmer gebeurd is, en dat ik geloove, dat door Anna Maria de Bruin, of Adriana van Schagen, in haaren tijd, zoude hebben kunnen gedaan worden ) doet mij altoo» aan, en weet mij een' traan te ontrukken, zo dikwijls ik hetzelve maar leeze.. Dit ontftaat uit mijne denkenswijs, die daar zekerlijk min of meer overeenkomst mede hebben moet, En voor twee jaaren heeft mij in de Franfche Comedie alhier, zoo als ik even binnen trad, een regel van Hippolitus in Fedra zoodaanig getroffen, dat mij direct een r_rjan ontiprong; ditontftandt enkef , om dat gemelde regel mij de denkenswijze van mijne jonge jaaren, en mijne onverdiends rampen, die daar van 't gevolggeweest zijn , herrinnerde :de Tooneelfpeeler, diegemelden regeluitfprak , kon deze mijne ontroering zich niet als een uitwerking ziiner bekwaamheid toefchrijven; het was de regel zelf, die op mijne gefteltenis werkte, en dus bleef de eer aan de asch van Racine. Verfcheide ftukken, als Ie Parti de Chajfe de Henry Quatre, op het laatst van het ftuk ; eertige regels ia de Rul van Montaigu, in Romeo en Juliette van Sauryn, en meer andere, kunnen dit bij mij, in mijne kamer, wel teweeg brengen; daar zij moegelijk eenen ander, al wordenze door C ten  < 34 > een goed Tooneelfpeeler uitgefprooken , niet eens ra» ken zullen. Maar alhier heb ik in den jaare 1773. eene vertooning van Silvain gezien, die alle de aanfchouweren zoodanig verrukte en ontroerde, dar het bijnaar wel een Nieuwer - kerkfche beroering geleek: dit was alleen aan de bekwaamheid van de Heer Caljoit toe te fchrijven ; en ik durf dit konstfttik van gemelden Acteur onder de drie of vier Tooneelwonderen Hellen , die ik in mijnen leeftijd op de Tiieaters heb zien vertoonen. . Vervolgens fchrijft gij, op pag. 20., dat Punt het Tooneel verliet, met de Rol van Herodes, maar meldt nitc dat hij dezelve tweemaal achter een fpeelde. Hij hadc eenige weeken te vooren, alle Zaturdagen zijne voornaamfte rollen, de eene na de anderen afgefpeeid, tot op veertien daagen voor zijn affcheid, wanneer hij, op eenen Maandag, Hercules zeer fraai vertoonde, en des 2aturdags Herodes, waarop hem verzogt wierdt, een volgenden Zaturdag nog eens Herodes te geeven , hetgeen hij deedt: Juffrouw van Schagen heeft beide de keeren, Mariamne met hem gefpeeld, ik hebbe in beide deze vertooningen bij hem achter het Tooneel, tegenwoordig geweest; hij deedt fchoone dingen op de beide voornoemde avonden, en verliet het Tooneel jnet veel luister. Bij het affcheid neemen van zijne Confraters, zeide de oude Juffrouw Jordaan tot ! em: Punt, gij verlaat het Tooneel; gij zijt gelukkig, dat gij buiten hetzelve beftaan kunt; ik zie u met genoegen vertrekken: maar, zoo ik u hier vroeg of laat weder mogt zien verfchijnen, zal het met hetuiterfte leswezen zijn. Punt antwoorde; ik hoopè, dat God mij daar voor bewaaren zal: en zij weder, dat hu op e ik van uw ent weegen, vaar wel, ik wenfche u veel voorfpoéds en lang leeven. Waarop hij zich met mij uit den Schouwburg begaf. Eenige dagen daar na, kwam in een maandelijks Boekje, dat toe  < 35 > tot tijtel voerde: het Koffiyhuis der klapachtige Kouvellisten, een vinnig pasquil op Punt uit, óaiHermamet van den Burg gemaakt hadtf*), en het geen door Brink ■ man direct zeer geestig gekeerd wierdt. Hetgeen gij verder op pag. 21. fchrijft, dat Punt op het voorbeeld van Baron en Garrik, naar rust verlangde, en daarom het Tooneel verliet, is, neem het mij niet kwalijk mijn Heer, bezijden de waarheid; voor eerst was hij veel jonger, dan de bovengemelde Baron, toen hij dit ondernam , als hebbende ten dien tijd, den ouderdom van drie of vieren dertig jaaren bereikt, daar Baron al hooge jaaren begon te krijgen, toen hij zulks verrichtte; en Garrik ging in den Zomer, wanneer men in Londen gemeenlijk van Mey tot October het fpectakel fluit, meesttijds naar Italien, om zijne gezondheid ; ook heeft hij wel eens een zomer te Parijs door gebracht, waar van ik verfcheiden gevallen weet, die hem aldaaf gebeurd zijn: dit was niet, om het lastig verzoeken, zoo gij zegt, te ontwijken , want wij! de Schouwburg in Londen geflooten was, kon dit geen plaats hebben. Of Duim, zoo gij zegt, dikwijls voorgenoomenhadt het Tooneel te verlaaten, kan ik met waarheid niet zeggen, maar dit is zeker, dat die zich wel in dien tijd, toen Punt zich van het Tooneel verwijderde, hééft laaten ontvallen, dat hij, zo hij met het verkoopen der Boekjes niet begunstigd was, den Schouwburg ook wel had willen verlaaten. Punt verliet den Schouwburg gedeeltelijk ,-om het affterven zijner Vrouw, wijl hij die aldaar misfen moest, en (*} Deze van den Surg, die de Antagonist van den beruchte f. Camp Wederman was, hadc, toen Punt roet Jr.na Maria de Bruin in 't huwelijk tradt, een JSruilofcs Vaers op hem gemaakt» «n toen de Man den Schouwburg verliet, fchreef hij een pk. quil tegen hem. C 2,  < 3<* > en gedeeltelijk, om andere redenen, die niemand beter, naar waarheid, dan mij bekend zijn, maar ik te wijdl'oopig reken om alhier ter neder te flellen , doch die, bij nader gelegenheid, wanneer zij van zelve beter zullen voorkoomen, mooglijk het licht zullen zien. De redenen , die gij verder , op pag. tr. 22. en 23, bijbrengt om uw bewijs , dat Punt, om dc vermoeide zenuuw' te ontfpannen, zijn partij, om het Tooneel te ver' laaten, gekozen heeft, is mooi gefchreeven, en ten naastenbij zoo als Voltaire zijnen Opperpriester in Olympia fchildert: gijfchetst hier de Acteurs bijnaar op dezelfde wijze af, namenlijk, zoo als zij behoorden, en niet zoo als ze zijn. Ik weetniet, of gij van Dorat, of eenig ander Fransch Schrijver zulks ontleend hebt, maar gij fielt het fierlijk, en in fraaie bewoordinge voor. Doch de meeste Tooneelfpeelers van den gantfchen aardbodem, voor 't minst die ik gekend heb, en die al een tamelijk groot getal uitmaaken, drijven den fpot met diergelijke uitdrukkingen: als, nu kkst hij eens zomtijds de Raadzaal voor de Legertent, en Mithridates, of Filips van Bourgondien zal hem behaagen boven Maffaniffa of den beminntlijken Zoon van Meropè. Duim en Punt hebbe ik dikwijls , over diergelijke pedante uitdrukkingen, hooren lachen: het gaat 'er zoo nier toe, mijn Heer : ik merk duidelijk, dat gij onze theatrale huishouding achter de fchermen niet kent. Dehooge toonen ,die gij, op pag. 24. en 25, fielt, en die gij hoept, dat den gunstige Lezer niet zullen mishaagen, hoope ik, dat gij mij zult vergeeven, als ik u zegge, dat dezelve mij altijd bij de Schrijvers doen lachen, en mij dan deze verzen uit den Mifantrope van Molière direft invallen : Die fchilderende Jlijl, die elk zo fchijnt te vlei jen , (iaat buiten rede, enordre, en buiten waarheid weijen. ' t I|  € 37 > 't Is zo» wat opgepronkt, doch altemaal gemaakt O! de Natuur aie /preekt heel anders : klaar, en naakt. Maar, 'k zie V, onze eeuw v/ervalt geheel tot valfche fmnaken. Onze Ouders konden 't in haar domheid beter maaken. enz. Ook hebbe ik zoo eene meenigte van diergelijke zoogenaamde verhevene uitdrukkinge, bij Tajjb en Ariojle, in vroegeren tijd, doorblaaderd, dat het geen nieuw voor mij is: en, na dat ik aan Longinus en Swifft (* ) eeri weinig kennis heb gekreegen, is al dat klatergout van zeer weinig waardije bij mij geworden. Nu verder, van pag. 25. 26, 27, 28, 29, 30, tot 31, is eene diergelijke befchrijving van het geen Punt, geduurende zijn Tooneelverlaating verrigt heeft. Hier over kan ik u niets zeggen, dan dat ik hem aan het werk van de Platfonds dikwijls heb 'zien arbeiden ; dat ik hem mesigmaal aan het huis van de Wit, als een Difcipel aan de zijde van zijn Meester, met den hoed in de hand, van zijne onderrichting heb zien profiteeren, waar in ik Punt, fchoon hij al den roem hadt van een braaf Meester te zijn, altijd een eer heb zien ftellen, dat hij zoo gelukkig was, dat hij door zulk eenen Man als ie Wit mogt onderricht worden: en ik heb meenigwerf de Tekeningen van Punt, voornaamenlijk die van Abram den Aartsvader, bij de Wit ter correctie gebragt. Deze Teekeningen waaren doorPz/«f, zeer fraai met oostindifche inkt gewasfen, en extranet uitgevoerd; maar als de hand van de Wit daar in geweest was, hadden dezelve allerleije kleuren: deze morrelde daarin, met hec eerfte, dat hem voor de hand kwam, het zij roet, cheit, roodaard, of eenige verf zelfs, en maakte 'er de Kiisfelijkfte figuurtjes des waerelds van. Als Punt zijne 'tee- C*) Svuift een Enge'schSchrijver, die het va'fche veihesv-ene, in frofe en Poëzij, zeer geestig hekelc. C 3  < 3* > teekening dan zoo bemorst t' huis kreeg, keek hij zeer' zuinig, maakte weer eene andere, waar in hij de correctie van de Wit zeer wei obferveerde; maar die, zoo dra ze in de Wit zijn handen kwam, al weder heo zelfde lot onderging: dit gebeurde fomwijlen drie of vierunaalen achter een, dat Punt genoodzaakt was telkens eene nieuwe Teckening te maaken, dat hem •wel verdrietig viel, maar hij zeide; de Wit maakt mijne Tekeningen godloos toe, maar hij verfchaft mij telkens meuw licks, en zijne correctie is mij zeer nuttig, ik wil mij hierom met geduld en genoegen dezen drie dubbelen, arbeid getroosten. Hij had veel met de Wit op , en wilde wei met dankbaarheid zijne correcties ondergaan; jk heb altijd befpeurd , dat hij meer eers ftelde in aan de Wit, dan aan de gantfche waereld te voldoen; want, fchoon^* Wit fomtijds in eenegeftoorde luim, wanneer ik kwam om eene ïeekening te haaien, hij nog geenen tijd gehad hebbende om dezelve te corrigeeren, tot mij zeide; dat wij beide naar den D r kunde hopen, nam Punt, wanneer ik hem dit befcheid woordelijk bragt, dit altoos voor fiüker op ; zoodanig was zijne ijverzucht, dat hij zich zulks getroostte, wijl hij 'er zoo zeer door verlicht wierdt, en in de kunst vorderde. Op pag. 3r. komt gij tot Punts tweede Huwelijk'met Anna Maria Chicat. Even voor dit voltrokken wi rdt, ben ik van hem afgegaan, en heb in zijn huis niet weer verkeerd, tot het jaar 1752., wanneer ik weder bij hem kwam, toen hij op de Keyzersgragt het vierde of vijfde huis van de Leydfche Straat woonde; toen hebbe ik bijnaar een jaar bij hem gewerkt, maar wijl de Schouwburg mij telkens belette, otn dagelijks op mijnen tijd bij hem te koomen, vooreerst op de fpeeldagen, als mede door de geduurige repetitien der Jïahaten, die le Roy gtó, cn waar in ik moest figuree- ren,  4 39 > ren, befloot ik de Teekenkunst den zik te geeven, het geen ik hem te kennen gaf, en dus fcheiden wij ten tweedemaal van elkander. Op pag. 32- fchrijft gij , 't is tijd, dat wij tot den Schouwburg wederkeer en, die, gelijk wij gezien hebben, zoo fchielijk van zijne twee groote lichten beroofd, zulk eene zwaare verduistering had ondergaan; eenige weinigen, door Duim gejierkt, hielden 't niet te min nog vrij wel draagende: maar men moest in de keuze der fpellen met hunne vermogens te raade gaan, en de partijen van Punt wierden veel al achter gelaaten. De Tooneelmeester Brinkman , toen op het best van zijnen tijd zijnde , fpeelde toch ook fomtijds een Admetus of Claudius. Dit is weder eene verkeerde onderrichting: Brinkman fpeelde , na Punt, direct alle zijne rollen, die hij van buiten kende, en bij de Troup te Delfshaven gefpeeld hadt, leerde de andere van tijd tot tijd, dac hem de memorie niet weinig gekrenkt heeft, door dien hij daartoe door deRegenten gedwongen wierdt, dat zij zelfs daar na beleeden hebben. Ook hadt Brink' man, in Punts eerften tijd , bij geleegenheid van eenige oneenigheid, die Punt met de Regenten hadt, en, onder voorgeving van ziekte , dat bij Herodes niet fpeelen kon deze rol voor hem vervuld , waar op deze volgende versjes, die ik hier ter nederftelle, verfpreid wierden J Herodes is nu weer gefpeeld. Heeft u dat fchreeuwen niet verveeld? Cf keurt gij ook voor goede munt Het bulderen van Monfieur Punt ? Neen, Brinkman fpeelde deze Rol Wat meer bezadigd, minder dol; En 't geen bet beste was van hem, Hij bleef Jïeeds meester van zijn Jlem. De, Bak in oordcel veel vcrfcheelt, Wie fan desz' twee het beste fpcelt: C4 Zelfs  < 40 > (*) Zelfs Michel fprak, en dat was veel. Een fraai Copij, van 't orgineel. De Staanplaats vonniste op het lest , Punt fptelt zeer wel, maar brinkman 't best. Ik heb Punt dit bovengemelde versje eens, op zijne kamer, voor. een voornaam Joodsch Heer hooren opzeg, gen, die zoo dra hij de twee laatfte regels gehoord hadt, repliceerde, je, maar dit was ook maar ten vonnisfje van zes fluivers , wat wou dat veel zeggen. Toen nauerhancj Punt weder Herodes fpeelde, kwam 'er weder een vaer» tegen Brinkman uit, dat dus begon; Herodes is nu weer gefpeeld, Maar Brinkman die is mis gedeeld. het overige is mij ontgaan, maar digt op 't einde kwa* men 'er (na Brinkman gecrjtizeerd te hebben,) deze twee regels in; Punt fpeelt als Forst van 't groot Judea, En niet van 't laauw Laodicea. zoo dat 'er Punt en Brinkman ieder hunne cabaal hadden, dat ter dier tijd een heel fpelletje in Amfterdam ver, wekte. Brinkman heeft indezen tijd, du Punt het Too* neêl verlaten hadt , Herodes dikwijls met veel toejuiching gefpeeld, en goed gefpeeld. Ik ben 'er oog getuigen van geweeit, en dikwils aan zijn zijde de Rol van Phe- ro- (*) Hier bedoelde menden Heer Michiel de Poode mede, die ren kundig Liefhebber en Boezemvriend van Punt wat; hij hadt zijn plaats inden Schouwburg altijd vlak achter hetorchesr, en wat cm van die geftrenge Tooneelrechters, die gemeenlijk met den anderen op eene rij zaten, en aan welke te voldoen een $f eoler zich tot eene eer fjiochc rekenen  < 41 > tor at vervuld. Maar dat hij Admetus gefpeeld heeft, zoó als gij hief ter neder zet, is nooit gefchied. Niemand heeft, bij heugelijke tijden, Admetus gefpeeld, dan Duim. Dat Brinkman aan min kundige Liefhebbers tamelijk genoegen gaf, zoo ais gij hier gelieft neder te ftellen, is iets, dat ik niet weet hoe ik het verdaan moet ? Brinkman voldeed altijd, als hij zijne rol kende, dat echter niet altijd gebeurde; anders was hij bijnaar duldeloos. Hij fpeelde Claudius in den Doodelijken Minnenijd altijd met seegenzin , en hakte hem tot moes, zoo als hij 't plag te noemen. Pedro in de Gekroonde na haar Dood, Hendrik in den Beklaaglijken Dwang, Don Louïs, welken laatflen hij eens in zijn leeven gefpeeld heeft, alle deze moesten dit lot ondergaan, wijl hij opentlijk betuigde, alle deze met tegenheid te fpeelen. Maar Rhadamistus, den Jenge lioratius, Orefles in Andromache, en Cinna, fpeelde hij zoo goed, en met meer activiteit als Punt: en ik betuig, dat zij geen kunstkenners geweest zijn, die hem hier in de palm betwisten. Mijn Leermeester, aan wien ik de gronden mijner kunst te danken heb, die onder den Profeffor Vrijhof, (die een groot Tooneelkundige was,) geftudeerd hadt, en zelfs veel in 'c Latijn, uit genie, en, mag ik zeggen, uit raazenden drift voor het Tooneel, gefchreeven heeft, enkel om zich kundig in hetzelve te maaken, die mij en andere Liefhebbers onderweezen heeft, die over mij vijf jaaren lang een ftreng regter is geweest, heeft, in 'Julius Caefaren Kato, in de Rol van Kato, Brinkman met zijne kundige goedkeuring zoodanig vereerd , dat hij publiek inden Schouwburg betuigd heeft, te twijffelen, of het wel verbeterd kon worden. Deze Heer, fchoon hij fomtijds hakkelde, kon zelf wel declameeren, en zeer goed: hij was extra ftreng in zijn onderwijs, gantschniet toegeevend, en onpartijdig in zijn oordeel; hij maakte een zeer goed vers, zelfs in de Griekfchc en Latynfche C s Taal,  < 42 > Taaien, en verftondt het Grieks en Latijns Tooneel, doch heeft nooit iets deswegens willen uitgeeven: ook heeft hij naderhand den Schouwburg, alwaar hij vijf jaaren uitkooper geweest was, niet meer bezogt, dan nu en dan eens bij toeval, en heeft eindelijk zijn Vaderland verlaaten. zoo dat gij Brinkman te onregt verlaagt, met te zeggen: dat hij aan minkundige Liefhebbers tamelijk genoegen gaf. Verder vervolgt gjj van hem: deze Man hadt veelhoedanigheeden , daar men, zoo hij zich in een reizende Troup bevonden hadt, hoogmeê zougeloopen hebben; maar hem ontbrak ten eenemaal die befchaafdheid, en die bevallige zwier, welke men op het Amflerdamfche Tooneel gewoon was te zien. Dit is zo veel te kennen gegeeven,als of eenAéleur, die in een reizende Troup fpeelt, geene talenten zou kunnen bezitten, en dat dezelve maar alleen op het Amfterdamfche Tooneel te vinden zijn? 3k ben ook een Amfterdammer van geboorte, maar heb deze laatdunkendheid geftaêg in mijne Stadgenooten gewraakt; en de Inwooners van andere Steeden van Holland Ipotten 'er altijd mede, wanneer zij eenen Am» fl ercfaromer hooren zeggen , wij moeten weer naar de &ad; even of haar Stad de eenige Stad van de waereld was. Is het dan alleen in Amfterdam, dat men over het Tooneel of eenen Speeler behoorlijk en rechtzinnig oordeelt? Vergeef het mij, mijn Heer, als ik u zeg, dat ik aldaar, met mijn Confrater Starrenburg, eens andere blijken van heb doen geeven, wanneer wij, bij eene vertooning van Faëton , eene weddingfehap aangingen , om beiden onze Rollen averechts verkeerd en dwars tegens alle reden aan te fpeelen, het welke wij ter uitvoer brachten, waar over wij met zeer veel handgeklap toegejuicht wierden; en, wanneer ik in het laatfte deel mijnen toon veranderde, en wel naar de reden fpeelde, -kielden 'er geen mensen , en het fcheen hun niet aan te gaan ; .waar op Brinkman tot wij zeide, m fpeels m  < 43 > gij wel, waar het eerjle van uwe rol helt gij als een varken gefpeeld ; wat toon was dat, dien gij Jloegt ? Ik antwoorde hem, dat het eene weddingfehap was, om teovertuigen, hoe flecht onze Stadgenooten fomtijds over ons iverk oordeelden; waar op hij begon te lachen, en zeide: ja ik weet wel, dat wij voor zeer weinig kundigen fpeelen. Vervolgens hebben Starrenburg en ik nog lang met dat geval publiek geraljeerd, daar de weinige kundigen ons trouw in hielpen. Een reizend-Tooneelfpeeler heeft altijd meer ondervinding , dan een, die nimmer dan in zijn Vaderftad fpeelt: hij moet geduurig voor een ander publicq verfchijnen, dat aan hem niet gewoon is, en blijven gemeenlijk zoolang op geene plaats, om cabalen te kunnen maaken: daar een Tooneelist, die altijd in zijn Vaderflad fpeelt, meer gelegenheid toe heeft. Het publicq is aan hem gewoon, en hij aan het publicq; en die maakt, dat zij beide met den anderen altijd te vreeden zijn. is'er een Tooneelfpeler in Vrankrijk of Engeland of m Duitschland, die onbereisd is, en die niet op verr fcheide Tooneelen gefpeeld heeft ? Spatzier heeft Punt, te Rotterdam, (wanneer deze roemde, dat hij nimmer dan in Amfterdam gefpeeld hadt,) deswegen eens ten fcherp verwijt gedaan. Verder zegt gij: zijne houding was flijf en verdraaid; xijnc flem was vrij fier k ,. maar hol en onedel; naderhand, is hij gantsch onverfiaanbaar geworden: maar hij bezat vuur, en hierom worden dikwijls groote gebreeken verfchoond. Ik moet lachen, als ik fommigen mijner Stadgenooten, ja zelfs fommigen mijner Landgenooten, over de Tooneelfpeeler! hoor redeneeren : zij willen zelfs, na 't fchijnt, de Natuur wetten ftellen, om TooneelfpeeJers voor hen alleen te formeeren, daar zij naderhand godsjammerlijk mede omfpringen. Alhier vak mij een geval in, mij, door mijn overle- de-  < 44 > «fene Broeder, in zijn Leven verhaald, dat ik niet nalaaten kan hier ter neder te ftellen. Op het Eiland Curacao, in de Westindien, alwaar hij zich in den jaare 1761. bevondt, kwam een Franfche Koordedanfer, en verkreeg permisfie, om in een huis, aldaar, zijne konst te oeffenen. Hij ftrekte in zijn' eerfte Vertooning bij hec volk voor een wonder, en men kwam hem daagelijks zien : hij verdubbelde zijne vlijt; en deedt, dag op dag, hoe langer hoe meer konstftukken: zoo dat zijn roem aangroeide, en hij veel gelds won. Maar toen hij ophieldtmet nieuws te geeven ,(gelijk zulks voor een perfoon alleen niet lang duuren kan,) begonnen zij hem met den nek aan te zien, en vroegen hem of hij niet meer kon ? hij antwoordde van neen, maar dat hij zijn best zou doen, om met 'er tijd iets nieuws op de Icoort te attrappeeren. Neen Kaerel, (zeide zij,) wij willen dat gij zult vliegen. Vliegen zeide de man , ea begon te lachen. Ja vliegen, herhaalden zij, ofwijjlaan je dood; Donder skind, kan je niet vliegen ? wat doe je dan hier op Curafao? De Man begon te beven, en deedt al wat zijn kunst toeliet, om genoegen te gteven: maar ze riepen, vliegen zelje, vlieg Kaerel, of wij gooijen je de deur uit. De arme Man bezweek bijnaar vanfehrik, en zij zeiden tot elkander, och, mijn Heeren wat doen we met den Vent, hij kan niet vliegen; laten we hem maar op firaat hruijen. Zoo gezegd zoo gedaan, men wierp den ontfteiden Man op de ftraat in de flijk, daar hij, van eenige Haven en jongens, zoodanig gelold wierd, dat hij het befturven ij. Zoud gij wel gelooven , mijn Heer , dat ik, hier te land , dingen omtrent Tooneelfpeeleri heb zien pra&ifeeran , die al zeer veel gelijkenis met dit Curacaoos werkje begonden te krijgen ? Brinkmans houding was, voor de Rollen , die hij gewoon was te fpeelen , goed, en niet verdraaid, zoo als gij gelieft te zeggen, maar zoo als zijn natuur hem die OP».  < 45 > opgaf: hij outreerde fomtijds een weinig, dat is waaf; en, wat xijne ftem aanging, veele kenners vonden die zeer goed en behaaglijk. Ieder oordeelde in dien tijd op eene bijzondere wijze , ea Duim oordeelde zelve,, dat Punt in zijne ftem iets vrouwachtigs had; dit heeft hij, voor zijn dood, tot mij zelf gezegd: en dat Brink' man, zoo gij meldt, op het laatst in 't geheelonverjiaanbaar merd, kan ik niet van zeggen, want ik ben in dien tijd! niet aan den Schouwburg geweest. Ik weet wel, dat men 'er in zijn eerffcen tijd over klaagde; dit kwam, om dat hij niet fchreeuwen wilde, en wijl de Schouwburg zeer nadeelig voor de ftem gebouwd was , zoo wierdt hij nu en dan wel eens onverstaanbaar: maar in den tijd» dat ik met hem gefpeeld heb, heb ik den Heer Pater, en andere Dichters wel tot hem hooren zeggen z zoo, Brinkman, wij zijn u dankbaar, wij hebben u zter wel verjlaan ; dat is een teeken, dat gij ons ook wat begint te gunnen; vtor dezen hield gij alles voor u zeiven. Hij hadt toen zijn gebrek , door een weinig fierker te articulèeren, gecorrigeerd. Dat, om zijn vuur, zijn groote gebreeken verfchooni vierden; is niet oordeelkundig geredeneerd. Hij was een Man van bekwaamheid , maar niet met natuurlijke gaaven bedeeld: doch hij was echter Acteur. Het verwondert mij, dat ik u van Emanuel Robijn niets hoor reppen? Deze fpeelde ook eenige rollen van Punt, met veel genoegen van den Aanfchouwer. ware zijn Levensgedrag zo wild niet geweest, hij hadt ver kunnen komen. Hij hadt geen kwaade dispofitie, maar een fchor geluid. Hij verliet den Schouwburg in 't jaar 1747., was te genereus om half geld aarj te neemen, wierdt Waardgelder, en, bij 't fluiten van den Vreede, afgedankt zijnde, wierdt hij weder genoodigd, om het Tooneel te betreeden: maar hij vervloekte hetzelve, benevens al de Regenten tot in den afgrond, zonder zijn besten vriend,  < 46" > vriend, den Heer de Marre te verfchoonen. Hij ging zijnen Broeder, die ook aan't Tooneel geweest was, maar al voor lang eene reis naar de Indien gedaan hadt , en nu, als Oppermeester op eenOostindresch Schip, ia Texel lag, bezoeken, zeilde onwetend met hem in zee , kwam te Batavia aan Land, alwaar hij nog het ongeluk gehad heeft, van dood gefhoken te worden. Nu noemt gij de Blijfpeelers van dien tijd, doch fielt Brinkman daar niet bij , daar hij echter een zeer goed Acteur in 't Blijfpel was; wie zijnen Vetïafotpe in Don Quichot, zijnen Karei in de Boere Rechtbank, zij» Eenzinnigheid'w de Mode, zijnen Dobbelaar, en meerandere gezien heeft, kan dit getuigen: deze fpeelde hij zeer goed; den Glorieus zelfs heb ik van verfcheide Franfche Acteurs vrij wat minder zien fpeelen. VanHattum , dien gij roemt, begon ten dien tijde al af te vallen. Hij bezat vrij veel theorie: doch, fchoon hij mijner overledene Vrouws Vader geweest is, en met mij zeer minzaam heeft omgegaan, ja zelfs zeer veel van mijhieldt, kan ik, zonder der waarheid tekort te doen, hem voor geenen grooten Acteur houden. Had Krinsje, van wien gij niets meldt , zijn aangebooren fchroom kunnen wegwerpen, deze hadt ver kunnen vorderen, men hadt op dien tijd, goede hoop van hem, maar ze verdween wel ras: echter hadt van Hattunt fommige dingen, die hem zeer eigen waaren,als, in het Ontdekt geheim, den Tuiniers Knegt: o 1 dit was uitmuntend , en wel waardig, om te zien. • Nu fpreekt gij van Spatzier, dien gij den geestigen Ka' merling van Thalia gelieft te noemen; dat is van u wel geestig uitgedrukt: en ik twijffel niet, als gemelde Acteur in leven was, hij zou, op 't hooren van dien eertijtel, zich zeer beklaagen, dat deze Pamas Ploer hem, in Amfterdam, altijd zulk een zwaaren ijzeren fleutei, in de plaats van een gouden, die hij waarlijk wel SUB  < 47 > aan haar verdiend hadc, heefc doen draagen; bijzonder in 't jaar 17+7, en 1748, wanneer hij, tot haar' onvergeeflijke ondankbaarheid , genoodzaakt was, wilde hij met zijn Vrouw van honger niet flerven, het montuur van Haagfche Barend aan te trekken ,en men hem, even als dezen, meteen fchootsvel voor, en een hoosje, voor 'c kerven van 't pikdraad, aan de hand, langs de ftraat fchoenen zag t' huis brengen; eene fchoone belooning van deze Zangnimf aan haaren Kamerling! en hij heeft mij altijd naderhand betuigd, dat hij en anderen aan mij, (door dien ik dier AmfterdamfcheNimph Thalids, benevens haaren Zuster Melpomenes dienst verliet,) vee! verplichting hadden , dewijl haar fpeelloon, door dit geval, verhoogd is geworden. Spatzier is in Amfterdam nooit naar zijn merites betaald geweest, in vergelijking van Punt of Duim. 't Is waar , zij trokken een en dezelfde fpeelloon, bij mijnen tijd ; naderhand is hij, zoo hij mij zelf verhaald heeft, tot agt honderd guldens toe verhoogd: maar de twee laatfte hadden fterke buitenwinsten, de eerfte als Castelein , en de tweede als Boekverkoper van den Schouwburg. Tweemaal is de Schouwburg, vervolgt gij, federt het Jlilzitten van Punt, geflooten geweest. Dat is waar; in den jaare 1747, is dezelve geflooten geweest, tot den a8. Julij 1749, wanneer men hem weder opende. Dit fluiten heeft de arme Tooneelfpeelers lang door de leden gezeeten ; zij kreegen half geld, zoo dat Spatzier, hier boven aangehaald , in de plaats van 400 gl. maar 200 gl. getrokken heeft. (*), (*) Voorwaar eene mooije handelwijs in een Stad, die zich ook beroemen wil, op het voorbeeld van Parijs en Londen, een Schouwburg en Tooneelfpeelers te bezitten , en dan nog fchreeuwt, dat ze taal en dichtkunde,' den Helikon , den Patnas ecz. helpen bouwen.  ( 48 ) Jufrouw vth Thilcn Robyn, verwierpen het half gêlcf, en bedankten. Mij, die ten dien tijde ook aangenoomen was, wierd niets geprefenteerd, maar ik wierd koeltjes afgezet, met toezegging, dat, als de Schouwburg weder geopend wierdt, en ik mijnen dienst wilde prefenteeren, _ men mij weder aan zoude neemen. Ik maakte een diepe buiging en ging heen. Toen ik bij Punt, bij wien ik indien tijd nog Discipel was, wederkwam , en hem mijn wedervaaren verhaalde, nam hij gelegenheid ,om mij voor te houden, dat ik,nog te rug moest treeden, en het Tooneel verlaaten; dat het, in ons land, een laage broodwinning was, mij teffens de gantfche directie van den Schouwburg voorhoudende, waar in hij de Regenten niet fpaarde: maar, fchoon ik alles, wat hij zeide, ja noch veelmeer, naderhand ondervonden heb, kon dit toen ter tijd op mijn gemoed niets winnen. Ik bleef volftandig met dat Enthufiasmus ingenoomen, en heb mij in het jaar 1749. weder aan laten neemen. Maar hadde ik mijn Landgenooten zoo wel gekend, als ik hen tegenwoordig heb leeren kennen, ik zou die Tooneelzucht liever in een ander gewest, waar de vrijheid zoo niet op den throon zit, hebben gaan oeffenen, ik had, met zulks té doen, veele mishandelingen, mij in mijn Vaderland aangedaan, ontweken. In den jaare 1751. is de Schouwburg, om het overlijden van den Stadhouder Willem den IV., drie weeken geflooten geweest. In den jaare 1758, om het overlijden van de Prinfesfe Gouvernante, weder twee weeken. Ditgebruik heeft in alle Landen plaats, dat men, om Gekroonde of uit/lekende Hoofden, bij bunaffterven, de Schouwfpelen fluit, zekerlijk om het volk tot fchreien en droefheid aan te maanen: eene oude ftaatkunde, men moet dan bedroefd zijn,het zij met of tegenzin, al waar zulk een Vorst of Hoofd, bij het publiek, naar verdienste gehaat.  < 49 > feV:nwel nioet het volk be> 'roefJ wezen, of 't wi! of niet| 't is grappig, niet waar, mijn Heer? IJc twijffel niet, of gij hebt het i'eftament (*) vm Herodes wel geleezen , en wat deze daar in gefield hadt, om het volk na zijn overlijden tot fchreijen en ruuwbedrijven te noodzaaken,- maar het geen door zijne Zuster Salome niet ter uit* ( *) Tiet ftondt juist ih het Teftament niet befchreven , maar tnen vindt bij Jpfephus, in het ifte boek der Joodfchen ()0rloegen$ dat Herodes , ie Jertcho zijnde, en zijn einde voelende naderen» Vi ele Edelen dés lands toL hem geroepen heeft, die hij allen in ee';é ptitats Hi;,podromusgenaamd, bij een liet fluiten, en voorts tötSa/o» üie ziineZuster en haren Man Aleüas zeide: Ik weet wel, datdejooden zich in mijnen dood verblijden zullen , nogtans mag mij van anderen een eerlijk kUgen en begravtnifje gefcTiieden, tvanneer gij nu mijn bevel doen wilt: deze Mannen, welke in de gevangenisfen liggen, zult gijf terjiond na mijnen dood. dooien laten, op dat het Joodfche Volk, eneen tegelijk huis bijzonder ookmetojiwille ovirmtj tfeurig zijn moge. lin Egezippus befchrijft het aldus, in zijn tferfte Boek, want hij hadde over lange in dut gantfche Joodfche Land uitgefchikt, en be* volen, dat alle treffel'jke Joocien van aile plaatfen te famen komen zouden, doen zulks gejehiedde, gelijk hij bevolen hadde, liet hij hert in de Renplaaife befluiien , en riep Salome en haar en Man Alexas tot zich , Meldt hun zijnen bloeddorstigen aan/lag voor, en zeide, dat Joodfche volk zoude zijns doods vrolijk worden, daarom heeft hij ziek daar op bedacht, hu hij een lieertijk? btgravenisfe na zijn dooi mogt behomen, en begeerde van hun, dat zij alle de geenen, *inelke daarin bijlaoten waren , wilden omhrengeti laten , z» haast als hij geflorven zoude zijn; aizoo mogt zijn dood van een iegelijk iri den gantfehen jfoo.lfchen Lande, ende in allen en iegelijker huizen 'beweendnoorden, aangezien hij alle huisgenooten een groot leed nage* lattn hadt! want, wanneer zij hunner vrienden dond beklaagde?}, zoo kon hij ook onder dien name zijne begankenisfe verkrijgen, en d& gemeine vreugde, welke zij van zijnen dood hadden entfungen, «oor1 hun huifelijk leed verminderen, Ên, op dat zijn fcliandelijke aart' jl'a-g en bevel Voortgang zouden hebben, en voljlrekt uitgevoerd mvgteii Koe ■'den liet hij de Soldaten vijf honderd drachmaas geien , op dat sij det te gewilliger tos deze onmenfchelijkt daad waren, en dhn »fgr iifdijken moord wilden volbrengen, D  < 50 > uitvoer gebragt, maar we] aan het volk bekend gemaakt wierdt, waar door zij hetzelve weder tot haar trok; daar zij anderszins, zoo wel als haar Broeder, als de pest van de Joden gehaat was ? Zouden onze gebruiken in Europa, van rouw over hooge perfonagien te bedrijven, van diergelijke zaken haaren oorfprong ook hebben ? JMu komt gij tot het weder openen van het Tooneel, in den jaare 1749., en , bij die gelegenheid, heb ik de eer, dat mijn naam in uw papier tevoorfchijn komt; dus uit gij u: Starrenbi&g begon de grofheid van zijne geduchts flem te verzagten, en befchaafder heuding aan te neewen : de jonge Corver, toen nog een waardig leerling van Punt, fchoon te zwak tot groote zaken, gaf echter in jeugdige karakters genoegen. Wat Starrenhurg belangt, bij hadt eene fterke Item, 't is waar ; maar 't heeft nog wel eenige jaren geduurd, eer hij dezelve onder eeii redelijk bedwang kon brengen: zijn houding was befchaafd genoeg, als hij zijne natuur volgde; maar men moest ten dien tijde altijd iets gemaakts bezitten, en dat noemde men Romeinsch, en dan maakte Starrenlurg misfelijke figuuren. Wat mij betreft, ik was jong, en 21 jaaren en 7 maanden oud, toen ik, tot mijn ongeluk , -Amftels Tooneel betradt: maar dat ik toen nog een waerdig leerling van Punt was, hebt gij mis, Mijn Heer. Ik ben , als ik hier voor reeds gezegd heb, in het jaar 1748. van hem afgegaan, en zijn leerling in het Tooneelfpeeler] ben ik nooit geweest. Hij heeft mij eens een gedeelte van de rol van Orefits in Elektra, een gedeelte van Hercules, en een gedeelte van Ajax in Palamedes, op mijn 18de jaar, voor hem doen opzeggen. Toen ik Ajax reciteerde, en eenige verzen gevorderd was, zeide hij, fchei 'er maar uit, want het deugd niet met al; en hij hadt gelijk , want het zeide ook nietmet al. De twee andere bovengenoemden fton-  < 5r > ftonden hem heter aan, en hij zeide, dat, afr langzaam ei> vilde klimmen, en mij niet té fchielijk aan groote rollen w.'L'e vergapen, ik het door den tijd zeer wel meester zou worden: maar dat ik de Sociëteit Tooneelen . 0} onze zooge~ naamde Liej'hebberijen verlaten moeu ; want dat deze pesten waren voor die geenen die zich op hetToonetlfpeelen wjU den toeleggen , vermits zij 'er zulke kwade aanwen/els krijgen, die ze zomwijlen nooit kunnen afleeren en, duor liet gejaurig fpeelen van groote rollen , in den grond bedurven worden dat hii zelf niet meer dan drie keeren in eene Liefhebberij , en Jlegts bij toeval, gefpeeld hadt, en terflonl op het groot Tooneel gevraagd wierdt. 1 rotiwens, dit is mij kort daar aan , na cine reizen te fpeelen, ook overgekoomen. Ln het geen hij van de Liefhebberijen zeide, heeft de Heer de Marre mij ook altoos gezegd, en ik heb de waarheid van hun beider zeggen ondervonden: lk ben het met hun volkomen eens, dat ze niet, dar» bedurvene voorwerpen voor het Tooneel voortbrengen. Doch dit is waar, dat ik, geduurende den tijd van zes jaaren , die ik bij Punt verkeerd heb, een getal van bij de honderd rollen, alle van het eerfte emplooi, Helden uit dt n doet van Mclpomene, alle Romeinfch? en Griekfche fnaaken, ongevoelig, zo vast van buiten geleerd heb; 't geen eenige jaaren daar na, totn ik hee gemelde Emplooi op mij nam, mij zeer te pas kwam ^ wijl ik dat getal voor uit in de memorie had, en die dus» niet van buiten behoefde te leeren. Maar ik ben eigenlijk een Leerling van Punt in de Plaatfnij, en Tekenkunst, gevyeest.welke kunsten ik, om het Tooneel, verlaatcn heb: doch in het Tooneelfpeelen heb ik fterker meester «;ehad, fchoon hij het Tooneel niet betradt. Dat ik toepte zwak tot groote zaaken was, is waar; zulks wisc ik zölf wel . en weigerde dus beleefdelijk de rollen via ïneas in Eneas in Turnus, Xiphares in Mithridates, Agenor in JJirate, en anderen, verzoekende daar van D % Yer-  < 5* > verfchocnJ te wezen, tot ik beter geformeerd was; volgende hier in getrouw den raad van mijnen meester. Juba in Cato is de eerile rol van aanzien geweest, die ik met zeer veel fchroom, op het aanraden van Duim en J. dt Marre, den 13 December 1749, op mij nam. Nu vervolgt gij, Smit, (Schmit fpelde de man als hij zijn naam teekende) die, naderhand zich op de Blij fpeelen toeleggende, den Treurtoon verhoren heeft,wierdt toen onder de goede Tooneelfpeelers- geteld: met reden, want hij had veel natuurlijke gaven, en veel talent daar bij; hij was een zeer nuttig meubel voor den Schouwburg. Verders zegt gij, van Duim hoe) 'en wij mets te zeggen: wel nu, ik ben te vreden , en zal van hem ftilzwijgen. Dat men Punt, zo als gij vervolgt, van alk kanten aanzocht, om weder op het Tooneel te verfchijnen, is waar. Men hadt, in het jaar 174Ó., Jan Bor al in zijne rollen geplaatst, maat deze viel. Men wilde den Heer Frankendaal, die, als Liefhebber, Masfanisfa, Orefles in Elektra , Ilerodes, en Hercules, voor pleizier gefpeeld hadt, voor deze rollen engageeren ; maar deze wilde niet, dan zonder loon, nu en dan wel eens fpeelen, en dus bleef dit achterweegen. Men deedt Punt dan aanbiedingen, die, men voor Amfterdam, zeer aanzienlijk kon noemen: Punt kwam , van zijn kant, van langzamerhand ook ter halver baane, en dus geraakte men door den tijd klaar. Het geen gij verder, op pag. 34., van dien Jongen Heer met zijn Vader verhaalt, is dat nu der pijnewaaralig om , als een gedenkftuk vanPunts bekwaamheid, op te geeven? Een Vader, die gij voor een Tooneel-Lief hebber, en een man van oordcel wilt aangezien hebben, is voorneemens , om door eenige Jonge Lief Hebbers, daar onder zijn Zoon, op zijn verjaardag, een gemeen Treurfpel, dat niet veel om 't lijf Iweft, te doen vertoonen, zendt daar op zijn Zoon bij Punt, die hem op zijne rol les geeft, maar een fchrikkclijkc moeite vindt, om hem dezen regel, Vaar  < 53 > Vaar wtl! ik ga ter dood; vaar vél in eeuwigheid! wel te doen zeggen, waar op gij ons de kragt dier regel zo verbazend onder *t oog brengt, en ons duizend wonderen in een tijdftip ƒ ( als gramjchap tegen Vcspasfiaan, diepe droefheid over zijn rampzalig kroost, medelijden met Epmiina, maar tevens onvertfaagdheid op den cever des doods: zco'veelerlei gevoelens in zoo weinig woorden, en dan nog, in houding en gebaren , tred, gtlaad en oogen, die entroering op 't onverwagt gezigt van Eponina, die laatfie omhelzing, dat geweldig affcheid; alles onderJcheiden en op een geflapeld, Jlrijdig en overeenkomstig; poëzij muziek en fchitderkonst in een gefmolten f) affcbiidert; en ons zoo vee! te kennen geeft, als of Pum dit alles in dien eenen regel voor 't oog kon brengen, weerfpreekt zig zelf. Want, zoo het al waar is geweest, dat Punt alle deze bovenftaande driften en pasfien onder het uitgalmen van dezen regel waarlijk gevoeld heeftjs het volftreh t onmoogelijk, dat hij zulks, door zijn gelaat en houding, aan den aanfchouwer konde mededeelen. Ik heb noch van Punt ,^ noch van Duim, noch van Brinkman, naast m ier aller zijde ik meenigwerf de rollen van Sinorix, Titus en Domitiaan vervuld heb, nooit alle deze aandoeningen kunnen ontwaar worden: en gij gelieft te begrijpen , dat ik, wanneer ik Domitianus maakte, in dat tijdftip al digt bij, en genoegfaam naast Sabinus flond._ Maar hoe is het moogelijk, dat op eenen afftand van ruim dertig voeten, alwaar gemeenlijk, op den overledenen Schouwburg, deze pasfiurie voorviel, waar het middeldoek, dat de Alkove van Laires genaamd was, en dat wij gemeenlijk voor delegertent waaren gewoon te gebruiken, het licht zoodanig belemmerde, dat het daar ter plaatfe altijd fchaduwachtig was, dat daar een aanfchouwer, zegge ik, in eenen Acteur, die op dat tijdftip met den rug na hem toegekeerd is, of, zoo D 3 hij  < 54 > hij wat theathreeren wil, niet meer dan in profil befchouwd wordt, al deze voorverbaalde ontroeringen km ontwaar worden? Hier fta ik fhl voor, en wil wel bekennen, dat uw gezicht, uit de bak, veel doordringender is geweest, dan het mijne, daar ik op het Tooneel naast 's Mans zijde Hond, en dus zo veel digter bij hem was. Het verdere gedrag van dien oordceihmdigen Vader, omtrent Punt is vrij eenvoudig, vo *rai wanneer hij zegt, maar, mijn lieve Punt, doet mij dan 't f leizier, dat gij een Romeinsch kleed aanfehict; even , of Punt zo een half douzijn Romeinfche kleeren tot zijne dispofitie in zijn huis hadt. Ik twijfel bijnaar niet, of Punt heeft met deze ontmoeting zelf de gek gefchooren : ik heb wel meer foortgelijke gevalletjes in zijn huis bij gewoond, maar wij raljeerden 'er gemeenlijk naderhand mede. Nu komt gij tot het wederbetreding van het Tooneel door Punt, in den jaare 1753. Hier in kan u niemand beter naar waarheid onderrichting geven,, dan ik; en zie hier, hoe het zich heeft toegedraagen. Punt ontboodt, omtrent 3 of 4. weeken, naar mijn best onthoud, eer hij weder het Tooneel betradt, mij aan zijn huis; alwaar ik kwam ; hij verzocht mij, mijnen helm Cens temogen ?ien, alzoo hij zeide, gehoord te hebben, dat dezelve bijzonder, en mei een Draak vercierd was, (gelieft te begrijpen, Mijn Heer, dat een Helm, met een Draakje onder de Kam, al een zeldfaam ding ten dien tijde op het Tooneel was, in het oog van 't publiek,) ik voldeed aan zijn verzoek, en bragt dezelve aan zijn huis; hij vondt 'er genoegen in, en vroeg mij , wie 'er de maker van ware; ik noemde hem den man , hij verzocht mij,dien aan zijn huis te brengen, het welke ik des anderen daags deed; hij belaste hem verder in alle ftilzwij^eneen dito Helm , naar het model van den mijnen, ten fpuedigfte te vervaardigen. Toen bemerkte ik, wat 'er  < 55 > 'er te gebeuren ftondt; en gaf hem mijne gedachten hier omtrent te kennen: hij grimlachte, en ontkende niet dat hij weder het Tooneel betreden zou, mij verder verzoekende, dat ik het voor eerst geheim wilde houden, en hem eene mooije Hartsvanger koopen bij eenen Zwaardveger in de Kalverftraat, dien hij mij roemde, ik volbragt deze commislie, en hij zocht uit een half doir/ijn , dat ik hem deed toekoomen, 'er eene naar zijn genoegen; Verder verzocht hij.mij , hem mijnen Schoenmaker te zenden ,om hem een paar Tooneellctloenen te vervaerdigen, mij voor 't overige de commislie,om zijne flingers en broozen, benevens een ftelfel pluimen te bezorgen , overlatende; welk ik alles voor hem in alle ftüte heb volbragt. Ik bleef dan gemeenlijk des middags bij hem eeten, bij, welke gelegenheid ik bemerkte, dat zijne Huisvrouw, Anna Maria Chicot , met de aanftaande entré, die haar Man op den Schouwburg ftondt te doen, gmsch niet in haaren fchik was. Zj hadt al vrij wat tot nadeel van Amftels Helikon, benevens het ftrootfte gëdeelte der Dienaaren en Dienaresfen van Thalia en Mclpomene te zeggen, en, fchoon zij eene Francaife was, hadt het Tooneel geenen grooten lof van haar te hoopen: zij voer 'er heftig en feherp tegen uit, en wat zij zeide was juist zoo ongegrond niet. Nadat zij op zekeren middag hare, gedachten hier omtrent vrij fterk, over tafel den vrijen'teugel hadt gegeven , en ik mij, na den maahijd , met Punt alleen bevond , gaf ik hem te kennen, te gelóoven, dat de haat, dien ik in zijne Vrouw tegen hét Tooneel bevroedde, hem in deze nieuwe onderneeming veel onaangenaame utiren zoude verwekken, waar op hij mij antwoorde: o dut zal wel overgaan; ik bekreun mij des weinig; ik denk, dat liet een's braaf mans plicht is, wanneer hij een dreigend on f geval over zijn huis van verre ontwaar wordt, bij tijds zich êp eene eerlijke wijze te dekken: en, wanneer de zaak eens r J D 4 haar  < 55 > haar volk leflag heeft, zil ze wel veranderen. Ik nam hier op de vrijheid , hem te vraagen , of hij dan in zijnen ftand te rug geraakt ware, en hij gaf mij openlijk te kennen, dat het werk van dePiatfonds hem eenen i^evoefigen flag hadt toegebragt, dat hij, benevens de Witt, die ondernoomen hadt, in verwachting, dat het greetig en met genoegen, als iets ongemeens, zoo als het waarlijk was, door alle liefhebbers en kunstkenners zoude gezoat worden ; maar ik hehbe tot mijn leedweezen ondervonden, zeult hij, dat met zulk eene onderneeming, alhier te lande , in de plaats van zich eer en voordeel te bezorgen , ongenoegen en nadeel te behaalen is; men heeft veel op het vterk te critifeeren, en men heeft 'er ons mede laten, zuchten ; ik heb er, met den grontjlen iever en arbeid . gelijk gij gezien hebt, aan gewurmd, ik heb 'er bijnaar alles voor laaien leggen, om het in de waereld te krijgen, en nu blijven wij 'er mede zhtcn; ik heb om mij niet geheel te ruineer en, de onderneming van het Paradebed en de Lijkftatie van zijne Hoogheid, gelijk gij weet, gedaan ; het eerjle is wel, maar het laatfie zeer kwalijk uitgevallen, men heeft 'er mij ook mede laten zuchten: tn nu ik met alle eer en reputatie weder op het Tooneel kan verfchijnen, en mij een (*) fchoon Traktement aangekoden wordt, oordeel ik het mijnen plicht te zijn , om daar van te profiteeren, en ik kreun mij aan geene praatjes, ik antwoorde hem, dat hij zeer wel deedt, en dat het mij een groot genoegen verwekte, dat ik, naast zijne zijde, mijn talent verder zoude mogen beoeffenen. Ik (*) Dit fchoon Traftemenr beftondt in aene fomme van 1072* GL en 10 St. 's Taars. Waarlijk eene fchoone belooning aan een Adeur. dien men met zo veel verlangen weder op het Tooneel wenschr» bet verdient niet alleen aangetekend, en voor de vergetelheid, tot eer van Amftels Hclikon. bewaard; maar aan de 7'heaters van Engeland, en Vrankrijk, tor een, blijk, hoe men fcjer Talenten waardeert, ?n bejoont, naar waarheid bekend ge* HlgaXt  < 57 > Ik ' ad, voor lang, a! hooren mompelen, dat Punt met zijn finantie niet al te welfton*!, en zelfs veel fchertzen.Ie en ftekelinge redenen daar omtrent hooren uiten; dat mij ten dien tijde bewoog, mijneStadgenooten, met een weinig meer oplettendheids, dan voorheen , te befchouwen , dewijl men eenen Man, die een dubbel talent bezat, en die men geloofde dat in eenen verminderenden toertand beftondt te vallen, ja die zelfs, zoo het gerucht liep, na bij zijn ruïne ftondt, merfciiimp en fmaad achter zijnen rug in openlijke gezelfchappen behandelde. Ik wist niet, wat maakt tevrorden. Zie hier met zekerheid al, wit Punt, benevens zijne eerfte Vrouw, op den Schouwburg getrokken heeft. 1730, Anna Maria de Bruin won, per fpel . . ƒ 4 ; 0:0 J732. Verhoogd tot ƒ 4 • 10 • • »733. tot / 4; I5; 0 is 1733- getrouwd met Jan Punt Junior, die 1732 per fpel won . . . . ƒ 4 : ie : © 1733. verhoogd tot . . . . .ƒ5:5:0 zijne Vrouw, Anna Maria de Bruin, die van 1730 in dienst is geweest, won per fpel . . ƒ 4 : 15 : © J737- verhoogd tot ƒ 5 • o • o j738- tot ƒ s; 5:9 Ï735- een Jaarhjkfche Recognitie voor hun beide, f 50 : o • o 1742 verhoogd tot ƒ leo : o : o Ï744. Recognitie voor hem alleen, . . , f 50 : o : a Zij is 1744 overleeden. Hij heeft gediend tot 1745. S 753. Is hij wederaangenoomen, op een vastTracte- ment van ƒ 1072 : io : o 's Taars; zijnde op 90 Spellen gerekend, tot ƒ 5 : 5 : o. ieder Spel. Dit maakt dus eene fomme van ƒ 472 • 10 : o in 't jaar: en / 600 Gl. voor eene Recognitie, j 755. den 3 Oftober is hij tot Castelein aangefteld, alleen per fpel ƒ s : s . 0 Zünder Rc. cognitie. Of'er, na 1755. verbooging hebbe plaats gehad, is mij onbewust. D5  < 58 > watik van zulk eene denkenswijze maken moest: maar ik was jong, en deze dingen gingen mij weer fchielijk uit het hoofd. Ik was al vast met groote blij Ifehaj) vervuld, dat Punt maar weder op het Tooneel z m verfchijnen, en ik fhelde zeker, dat h'j een héérlijk modél voor mij zoude verftrekken , om mij verder té formeeren: en, wanneer het achter het Tooneel bekend, wierdt, en ik mijn genoegen deswegen aan mijtte Confraters mededeelde, zeide Brinkman tot mij: gij fthijhi, met Je wederkomst van uwen ouden baas alhier . zeer inuhvfcüik te zijn; maar wacht, gij zult'er het meest bij lij Jen, want hij zal u , die thans in uw opkomst zijt, eene onoverkooinelijke hinaerpaal zijn, en dus verheugd gij u om eenenjlrop , die u om den keel zal geworpen worden, ik antwoorde: dat ik zulks niet geloofde, maar dat ik, ter contrarie, van gevoelen was, dat ik 'er veel bevordering door zoude verkrijgen; hier op begon hij te lagchen: wel nu zeide ik, zo het dan mtgt komen te gebeuren, dat ik echter niet verhoop, dat uwe voorfpelling mogt bewaarheid worden, zal ik zoo dra den Jlrop niet om mijnen hals gevoelen, of ik zal wel middelen weeten, om mij; eer hij toeknelt, daar fchielijk uit te draaijen. Gij J'preekt vrij /Jout, hervatte Brinkman , maar wacht maar; ik zal u door den tijd wel anders hooren fpreeken. Intusfchen naderde de tijd, dat Punt zijn debut zoude doen : hij verzogt mij, drie dagen voor dien tijd , om, alle morgen een uur of twee, met hem, de pasfagien, die wij te faamen (alzo ik Patroclus moest maken ) te verrichten hadden , aan zijn huis te probeeren. Dit dede ik; wij waaren het ras te faamen eens, en onze enfemble was fchielijk geformeerd Hij had 'er iets nieuws in gebragt, namelijk, dat hij mij op het Tooneel wapende, mij den Helm opzette, het Schild en den Sabel toereikte: dit was een ftom Tooneel, 't geen' hij gemaakt hadt, en in vervolg van tijd  < 53 > tijd a'toos b'Inuden heert. Hij tradt dan, den 22 Sép- tt ber; zj de Zatürdags -oor Kermis, f753., weder o; he. 'l'ooneel te voorfch.jo. Hij fpeelde Achilles uitftek nd: deüchouw iurg was opjjepropt van aanfchouweren, n aar men vöödt 's Mans ftem wat doffer, dan eenige jaaren tevqoren; en , in het tweede bedrijf, merkte ik zulks ten eerften, toen Mij mast mijne zijde kwam, en was genoodzaakt , mijnen toon een weinig naar derrzijnen te voegen, 'c geen ik hem , zoo als wij binnen kwamen , te kennen gaf, hem zeggende; dat het heter geweest ware . dat wij onze pasfagie in plaats van aan zijn huis, op het Tooneel overlappen hadden Hij antwoorde mij, dat hij geloofde dai ik het regt had, dat hij zelf wel gevoelde, dat zijn geuit zijnen ouden galm niet hadt; dat hij echter geene confufie ontwaar wierdt; maar dat hij niet begrijpen kon, waar het van daan kwam. fk zeide , dat als hij een keer of zes gefeeld hadt, hij befpeuren zoude, dat het over zou g an dat hij zich eerst weder met het Tooneel gemeen%aa 11 maken moest. Hij fpeelde, in de vierde Acte, met zulk éciic force, enzoo fchoon, dat Pasfagietje. ikzalten ftrijd. gaan enz. ■, dat een algemeen handgeklap hem vereerde benevens een algemeen geroep, de d....r dat is fpeelenl dat is fchoon [dat is fraai! dat is het regte, enz en waarlijk het was ook fchoon, en heel anders, dan 's Mans Pourtrait ons aandak,'t fcheelde nog al iets. Dat Patroclus keft vlet meer, dat gij, ïMijn Heer, ons, op pag. 37., befchrijft, is grootfpraak van U. Ik heb hem dit', op verfcheidene wijzen, in zijnen-tijd, hooren uitfpreken, en het wel zeggen van deze woorden, han^t gemeenlijk il veel af van de wijze, op welke de Acteur, die Ul'sfes fpeelt, hem den dood van Patnclus bekent (haakt. Brinkman deedt dit zeer goed, met een zeer fraai mouvement van Panrhomine vooraf, eer hij de woorden : Helaas! die keft niet meer! uit zijnen mond liet vloeijen. Punt heeft altijd beüend (gelijk al, wie kennis  •<[ 6o > uis hadt, insgelijks gedaan heeft) dat Brinkmaneenen fchoonen Ulisfes maakte. Het was op den 29. September, daaraan volgenden, dat hij ten tweedemaal verfcheen, met de rol van Achilles in de Iphigenia in Aulis van Racine. Het was Jer weder vol, deze Achilles, die zo wel aan den Achilles van Homerus niet voldoet, als die van Huidecoper, fpeelde hij echter mes zeer veel waarheids: maar m de pasfagie met Agamcmnon, die begint, een wonder vreemd gerugt is mij daar aangebragt, mijn Heer, enz. was het hetregte niet. 'ioen hij binnen kwam, ging ik in zijn Loge, en vroeg, wel hoe is 't? ben je te vrceden'? 'Och ƒ *«f d-- - .r v/as zijn antwoord,/z^ is immers, zoo als gij mij altijd hebt hooren zeggen; ik kan het op zulk eene wijze niet doen, als ik wel wil; verder dit gantlche Tooneel ©p 't oogenblik zeer goed voor mij over reciteerende: waar op ik hem zeide: nu doet gij 't heter, dan op het Tooneel. Hij haalde zijne Schouderen op, en zeidie: 't is niet anders, de Duivel mag het doen. Zoo ik de eer had, van U eens te fpreeken , Mijn Heer, zou ik h onze famenfpraak hier over breedvoeriger bekend maken. Op den 1. 2. 4. 6. X. en 11. O&ober, fpeelde hij de rol van van der Werf, in het Beleg van Leyden. Deze rol fpeelde hij zeer goed, en met veel waarheids, maar hij heeft 'erzi^ nooit goed voor gekleed gehad, want als hij den mantel, de Carrépruik en de bef hadt moeten misfen, dan hadt het gansch niet wel geweest: en fchoon deze Equipagie nooit door eenigen Burgermeester van Leyden gedragen is, was Punt echter daar zoo mede ingenomen, dat hij naderhand, zelfs te Rotterdam, wanneer hij daar dezelve rol moest vervullen , Carrépruiken van Amfterdam deed, ontbieden, in weerwil van al wat men hem voorhieldt, dat het tegen de rede was, om van dèr Werf met een Carrépruik te verwonen. Hij was in deze rol met die caprice ingenomen, CQ  < 61 > en dat was maar niette veranderen. Op den 13 Oclober fpeelde hij Orejles in Andromaclie, en ai weêr volk in den Schouwburg; het was de derde Zaturdag van Kermis : maar de week daar aan, wanneer men, op Donderdag den 18 dito, Elektra, waar in Punt Orefies moest maken, ftondt te venoonen, was het hek al verdraaid. Hij hadt Dingsdags een koorts gekregen, en ontboodt mij 's Woendags, wanneer hij mij vroeg, of ik Orejles in de Elektra nimmer gefpeeld had '? Ik antwoorde , ja,- dat ik hem tweemaal op Delfshaven gefpeeld had. Gij zij t It ijs, morgen, niet ? zeide hij: ik antwoorde, neen, ik ben vrij. Wel nu hervatte hij, ik geloof niet, dat ik morgen zal kunnen fpeelen, zoud gij hem klaar kunnen krijgen? Ik zeide, och ja , deezen avond nog wel, als 't wezen moest. Dat denk ik ook wel, fprak hij: gij kent hem door hem mij te overhooren. Dat is zoo, zeide ik, ik heb hem nooit geleerd Kom; dat is goed, vervolgde hij , dan kan het Jluk voortgaan; ik heb het Duim niet willen laten vraagen: die heeft hem voorleden jaar gejpeeld, zeide ik. Hij zoude misfchien zwaarigheden maaken , zei Punt, maar 'f is goed, dat gij hem klaar hebt; dan is het Jluk , zo ik niet beter word, geborgen. Ik bleef dien ganfchen middag voor zijn bed zitten. Hij begon, volgens zijne, gewoonte, wanneer hij ziek was, te ijlen; reciteerde uit Donjeronimo Maarfchalk van Spanje, nam zijnen Hond , die op zijn bed gefprongen was, voor den Helhond Cerberus, dien hij, onder het uiten van dezen regel, en gij, ó Cerberus, kom aan mijn regterzij , Drikoppig op de Wagt, dan om zijn konfloeg, en diergelijke dingen meer, die iemand, als hij bazelt, verricht. Hij wierdt des 's avonds, tegen zijn wil adergelaten, daar hij altijd fchrikkelijk tegen was. Ik verliet hem, en kwam den volgenden morgen weder. Ik bevond hem beter: ik vroeg, of hij zelf zoude kunnen fpeelen? dat ik, zoo hij niet kon, tot zijn dienst was ? maar, dat het beter was,  < f52 > Wf, wijl ht publiecq hem vsor Orcstes verwagtte, en Jat 'er zekerlijk , c/;z reeden, vee/ vo/ta i/z üchouwOmg Zoude weezen , da? hijzelf verfcheen. Wij fpraken dan ai, dat ik mij , ten half drie , op den Schouwburg zou laten vinden,en mijnen toeltel prepareeren ; en, zoo hij ten drieuuren'erniet en was, ik de Hecren, die 'er waren , behoorlijk kennis zou geeven van zijne ziekte, en dan verder van het geen wij met den anderen overeen gekomen waren. Ik begaf mij, voor half drie uuren, naar het Theater, maar ten drie uuren kwam Punt in zijn Japon gebakerd, met zijnen mantel daar digijes over heen, en bedankte mij voor mi.n moeite, begaf zig na zijn Loge, en k-leeddezich. Jk bleef bij hem, tot het begin van het fpel, wanneer ik mij naarvooren begaf, om hetzelve te zien; maar ftondik wel zeer verwonderd, inde plaats van eene volle, een bijnaar ledige zaal te vinden; geen volk noch in de Loges, noch in de Bak, 14 St., 10, St. of Staanplaats: hier en daar was overal zo wat verllrooit. Hoe moet ik dit begrijpen , dacht ik , geen volk met een goed ftuk? en daar men weet, dat Punt de Orejles fpeelt? dekundigen zijn-bewust, dat het geene van zijn minde rollen is, (want hij fpeelde dezelve zeer goed, en beter, dan die in Andromache,) waar is nu dat verlangen naar den man? cm wien men, bij de agt jaaren, zoo geroepen hadt? Ik murmureerde daar over, (begrijp, mijn Heer, dat ik toen onze Natie zogoed niet kende , als ik ze naderhand heb leeren kennen ): maar, des Maandags, den 29, wanneer wij Arminïus gaven , en Punt dus weder , voor het eerst, zijne oude rol vervulde, vermeerderde mijn verwondering. Alweder weinig volk! DesZattirdags, den 10. November, kon ik mij de zaak niet begrijpen. Wij gaven Abenzaid; Punt was vrij; ik fpeelde zijne rol van Abenzaid, die hij in z.jnen eeiften tijd gefpeeld hadt: wij hadden eene volle zaal. Maar des Maandags , den 12, November, hadt mijne verwondering geen eind : men  < ^3 > men gaf Karei, Erfprins van Spanje; Punt maakte Karel; en waarachtig wéér geen voik! Ik wist niet , hoe ik dit moest begrijpen. Ik had gedacht, zoo dikwijls als de man fpeelde, dat de Schouwburg te klein zoude weezen , zoo als de cerfte dag, dat hij op het Tooneel verichecn. Wel ja, Mijn Heer, zoudt gij met mij zulks ook niet gedacht hebben ? een man, dien men, als met geweld , weder op het Tooneel gehaald hadt: dien men abfolut zeide niet te kunnen ontbeeren! die 'er wezen moest» het ging zoo 't wilde! en ik betuig u, met een woord van waarachtig, dat al dat gefchreeuw, en al die nieuwsgierigheid naar's Mans talent, in zoo weinige dagen voldaan was , dat het naderhand evenveel was, of hij fpeelde of niet. Het kwam mij, toen ter tijd, als onbegrijpelijk voor: maar thans, nu ik, door de jaaren en door de ondervinding , onze Natie grondig gepenetreerd heb , zou ik even verwonderd liaan , als ter dier tijd, wanneer ik het tegendeel zag gebeuren. In dit ftuk van Karei, Erfprins van Spanje, kwam aan Punt een geval over, (dat mij, twee jaaren te vooren , in hetzelve fpel en in dezelfde rol, toen ik die voor 'teerst fpeelde , ook gebeurd was, maar daar ik mij fchielijk uit had geholpen ). Het beftondt hierin: in het vijfde Deel geeft de Koning iast, om de Zaal van Karei in hec zwart te fteeksn; hier op verandert het Tooneel in 'c gezicht: zo dra dit gebeurde, verloor Punt eensklaps zijne ftem, die zoo dof wierdt, dat men hem pas hooren kon ; hij wist niet, waar hem deze verandering van daan kwam, en wierdt verleegen. Maar, wel haast bemerkende, dat het het Kouvvtooneel was, dat hem die kool bakte, zocht hij zich te redden, met achteruit te retireeren, op de hoogte, waar defcher-men zig fcheiden, denkende , daar fculaas te vinden: doch dit was mis; hoe dieper hij in 't Tooneel geraakte, hoe erger het wierdt; in 't eind kon hij niets uitvoeren, en moes*: zich  < ^4 > zich getroosten, zijne rol te laateh afloopen, zoo als 't bést kon. Hij was 'er zeer moeijelijk over, en, eenige da, gen daar na , met mij 'er over fpreekende , zeide ik hem dat mij hetzelfde gebeurd was. En hoe Jlelde gij het 'er mede ? vraagde hij. Wel ik liep uit het Tooneel, en begaf mij direct op den voorgrond onder de boog, zeide ik, en toen hinderde hut mij niet. De Duivel noch toe , hervatte hij , daar heb ik niet om gedacht; ik dacht het, met achterwaards te retireeren, te krijgen Ik zag het wel, antwoorde ik hem , maar ik was in de bak, en kon u dus niet toeroepen, om te avanceeren: ware ik tufchcnde fchenncn efreest, zou ik u direct gewaarfchuwd hebben. Gij zuudt 'er mij dienst mede gedaayi hebben , zeide hij ; maar 't Zal mij nu niet weer gebeuren. Gelieft te weten, Mijn Heer, dat deze rouwfchermen, van laken, of zwarte baaij , over andere Schermen heen gefpijkerd waren, en bovendien nog voor de Hoffchermen, die, gedurende dit 'i'ooneel, daar achter bleeven ftaan, heen gefchooven wierden: dus kunt Gij begrijpen, dat deze driedubbele dikte eene groote dof> heid moest verwekken. Dat Punt van het vuur der levendig/Ie Jeugd niets verkoren hadt, is waar; hij was toen 4.3 Jaren oud, en het is hem zeer wel, tot in zijnen laatften tijd, bijgebleeven: hij hielde zijnen ftand zeer wel. Maar dat hij zijne caraóters zowel trof, als in zijnen eerften tijd , ontken ik: hij Het zich door eenige Dichters van'zijnen ouden heldentoon afleiden , dat hij nimmer gedaan moest hebben, maar volhard, op het voetlpoor van Duim, die altijd bij zijn ftukgebleeven is. Maar/to, willende veranderen, heeft de lesfen van zijne oude Meesters verlaten. De Heer Feitema heeft hem hier dikwijls over onderhouden, en in mijne tegenwoordigheid , achter het Tooneel , in de rol van Pyrrhus, wel ftraf gecorrigeerd. De Heer Feitema, fchoon hij met een kluchtig geluid, ons fora-  < 05 > fomtijds onze gebreken wel eens (voorname!jk a!s wij zijne (lukken (peelden,) onder't oog kon brengen, was wel in (laat, om eenen Acteur de Declamatie} wel te doen begrijpen, en ik was altijd met zijne correctie wel in mijn fchik. Gij vefvólgt verder, in zijne fpeelwijze jlak nu een zeker ik weet niet wat, dat zig altoos meester maakt yan de algemeene toejuiching. Dit was, zegt gij, gebooren Hit zijn daagelijkfche gemeenzaamheid met het verheevenfle gedeelte der Schilderkoust, maar bet was ook gejloffeerd, met eene zekere waereldkunde, die niemand voor zijn veertigfle Jaar bezit, die haaren grondjlag heeft in de kennis van Oudheden en Gefchicdenisjen, enz. Vergeef het mij, Mijn Heer, hier hebt gij ver mis, Punt was vrij onervaaren in oudheidkennis, a!s mede in gefchiedenisfen: hij heeft mij zelf betuigd, (als hij mij :.<■..rispte, dat ik te veel des nachts mij met leezen ophield,) dat hij niet zeer veel in zijne jeugd in de oudheid geftudeerd hadt ; dat hij Plutarchus doorlezen , maar anders niet vee! tijds aan het leezen bedeed hadt. Trouwens hij werkte derk door aan zijne Etskunst, en, als hij een weinig uitfpanning nam, was de kaart en hec verkeerbord zijn geliefd vermaak. O ! hier wis hij als verzot op, en ik heb hem 'er wel zo vervoerd in gevonden, dat ik, hem befcheid van het een of ander, dat hij mij bevolen hadt, brengende, hij niet eens ontwaar wierdt, dat ik tegen hem fprak. Maar hij liet ons," zijne Difcipelen , gemeenlijk twee of drie uuren daags, voor't minst twee of driemaal ter week. hardop leezen, en ik herinner mij nog, dat wij bij hem hebben doorlezen Wouter Schoutens Reizen, tweemaalen; F!,ivius Jofephus; 't Leven van de Markgraaf * * * ; de Doorluchtige Minaresfen; Treurtooneel der Doorluchtige Mannen en Vrouwen; Pamela ; Don Ouichot de la Mancha; Gilbias yan Santillane -} Qurfon en Valentyn; en de HifUu le van  < 66 > * Ffer Heemskinderen. Hier dunkt mij, zie ik uw mes verachtmg lagchen, en gij denkt moogelijk, dat ik u wat op de mouw fpeide. Neen, Mijn Heer, het h waarheid dat ik u verhaal: en waarom niet? De vier HeemmndefM zijn ook nut voor eenen Tooneelfpeeler: en zie hier een bewijs. Spatzier op zekeren dag de rol van Maskariljas moetende vertoonen , klaagde voot het begin van het Spel, daar wij te zamen op't Tooneel wat heen en weder wandelden , dat het ftuk zoo duister, op fommige plaatfen, was, dat hij betuigde het niet te verftaan. Brinkman, die 'er tegenwoordig was, betuigde hetzelfde. Wat wil dat zeggen, zeide Spatzier, fogrij? je een van beide die regels ? Hou moeit, mijn knaap, Fortuin vereert Ons weer haar gaven , Rukt F lamberg uit de fcheê, en laat Rosbayaart draven. Maakt hem Ülibrius, d' onnoosle 'er moordenaar. wel ja , antwoorde ik, dit kan ik'u vooreen gedeelteuit leggen; Hamberg Icteehnt een zwaard, want het zwaard van Reinout van Montahbaan voerde dien naam, en Rosbayaard was de naam van zijn Fatrd: gij kunt Int vinden in de Hiftorie van de vier Heemskinderen. Mijn beide Gorira'ers btgonden te iagchen „ en zeiden : wie Z9U denken, dat de W.fiorie van de vier Heemskinderen ons te pas zou koomcn ? Ik hervatte , waarom met ? het blijkt, dat Molière ze ook gekend heeft, anders zou men deze dingen in zijn Jluk niet vinden. - Dat is waar, h*»vatte Spatzier; maar wat wil hij m met Oübrius zeggen ? dat weet ik niet, hervatte ik , dat zal moogelijk op een Reus ui: komen, die Jicinuut dood gejlagen heeft. Ik zal hem 'er maar voor nemen, zeide Spatzier. Zoo dat gij ziet, mijn Heer, dat deze voornoemde boeken, zoo wel als verheevene, eenen kunstenaar ook van nut kunnen zijn: ook is mij bericht, dat 'er van Ourfon en Falentijn een lchüQ'  < 67 > fchoonetragedie, in het engelsen is; dus grimlach niet, om dat ik zeg, dat wij die boeken gelezen hebben: ik zal nog meer zeggen, dit valt mij nu in; wij hebben de Hiftorie van Rijntje de V«st en die van Thijl Uilefpiegel, ook doorlezen. De verhandeling, die gij, van pag. 33. tot 53., over het Tooneel geeft, vervat in zich voor mij geene andere zaken , dan die ik op mijn 25 jaar al ge weeten heb, bij mijnen meester zo dikwijls heb hooren verhandelen , en zoo veele tegenwerpingen heb hooren ondergaan , dat ik dezelve, als fchoollesfen, bijnaar van buiten ken. Het ledroeft u, zegt gij, dat die heerlijke kunst, met de laat/ie fnikken van twee zulke heerlijke mannen, den adem uitgeblazen heeft. Duim en Punt, die ik hier zekerlijk door moer. verftaan, heb ik, voor 30jaaren, al hooren klaagen, dat die kunst haare ziel reeds kwijt was; en het is niet te denken, dat die ziel in haar lichaam zal weder keeren, al ware die vermaarde Toveres van Lukanus 'er zelve bij, die zoo kunstig de ziel van den verflagenen Soldaat, om Sextus Pompeus waar te zeggen, in zijn lichaam wist te tooveren, het zou niet lukken: zij is vervallen, dat is zeker, ik ben het met u eens; en de middelen tot herftelling, die kUar en voor de hand leggen, om maar te grijpen , laat men leggen , ja men verwerpt ze, of men moest ze niet kundig zijn ; een van beide is waar. Velen onzer Dichteren zijn zelf oorzaak van dat verderf, de Heer S. Feilama neeft , in zijn leeven, dit verval al voorfpeld, en, om dat ik het wel voorzag, verliet ik Amfterdam, denkende (door het reizen , dat ik in deprovintien indenZoomer gedaan had, alwaar wij met zoo veel gretigheids ontfangen wierden,) dat hier die kunst beter opgang zoude maaken. Trouwens, mijn Heer, ik moet aan de waarheid regt doen; ik bevond, dat men hier, in's Hage, en te Rotterdam , met meer juistheids een Tooneelfpel, en een' ]£ i Too  < > Tooneelfpeler beoordeelt, dan te Amfterdam. Maar het getal der Liefhebbers is in gansch Holland klein, en het getal der kondigen, als ik 'er de Vreemdelingen Ui!zonder, zal m gansch Holland ter naauwer nood op 5» of 60 perfoonen kunnen berekend worden: en dan zijn 'er neg zoo veele geheime redenen, die wel de zwaarfte beletfels zijn: hoe wil dit dan hier op zulk een goeden voer, als in andere Landen, komen? Men moet, naar mijn gedachten, in de vroegere eeuw meerliefnebberü en gegronder oordeel onder den burger gehad hebben, \vant ik heb lieden, en onder anderen eene Vrouw van 80 jaaren gekend,wier Vader Koster in de WesterKerk was geweest, die mij verhaalde, hoe zij , op eenen Zondag in 't jaar 1672., uit Utrecht, al waar zij met haaren Broeder haare Famielie was wezen bezoeken, zijnde zij, benevens denzeiven, toen 11 of 11 jaaren oud, voor de Franfchen gevlugt was, en, bij die gelegenheid, dat verlegen gewoel van Amfterdam befchreef. Deze Vrouw had altijd veel den Schouwburg bezogt , en op Kerstijd mbest haarZoon, toen al een Man van bij de 40 jaaren Cysbrecht van Amfiel voor haar lezen, en dan reciteerden ze maar vrij goed ook: 'c was geen bulken noch -verzen brommen , dat thans voor reciteeren doorgaat, neen het was fpreeken op maat en rijmtrant; en wanneer ze uit Jofeph, of eenig ander ftuk van Vondel, of uit Genoveva reciteerde, wist zij wel natuurlijk te beduiden ,op welke wijze Eermams Koning envanMah fem dat oitgéfprööfcén hadden, mee gebaarden en: al, en , naar mij haarbeduidenis en geluid nott voorftaar, zijn die voornoemde Lieden zeer goede Acteurs geweest. Al, wat gij hier dan omtrent het Tooneel ter neder fielt, mijn Heer, zegt niets; en alle de recepten wegefis den toon en uirfpraak, alle die nuttigheden van het Tooneel, dat het een vorfie/perk van deugden 'ugden is, alle die tier/antemjes, hebben tot de V/H-  < 6"o > Wezendlijke zaak niets tebeduiden. Eene Claus uit cJe Hamlet van Shake spear, daar hij de Tooneelfpeelers onderricht, is voor eenen Tooneeïisc van meer nuts, als al die om (lag: maar zoo deze geen ziel bezit, zal 't doch niet helpen; hij zal 'er dan mooglijk Comediant, maar geen Acteur door worden. Deze laatfte moeten het gebooren zij», en dan kan goede onderrichting hen vtf brengen. Molière geeft, in zijn Inpromtu de Ferfaillest eenen fchoonen zweepflag aan dat valsch declameren, 't geen de Acteurs in zijnen tijd deden , en noemt het, niet onaartig een Ton Demoniaque: hij leefde egter in den tijd van Comeille en Racine, en Baron zija Eleve is vermoedelijk geen valsch declamateur geweest. Thans begint de Opera veld op Amftels Helikon te winnen. Tê Parijs klaagen tegenwoordig de Kundigen, dat de kleené Opera het verderf van hun goed Nationaal Speétakel is geweest, ('tis 'er tegenwoordig ook zo goed niet ais voor 20 jaar). De Tragedie en Comedie ziet zich daar van goede Sujetten beroofd, wijl de jonge lieden , die talent bezitten , zich meest op de Opera toeleggen; en. en het is niet denkelijk, dat ze, in Amfterdam, aan het Parnaswerk veel goeds zal toebrengen: Melpomene en Thalia konden van Madame de Opera wel wat klop op de vingers krijgen ( *). Op pag, 53. citeert gij Karei van Mander, en wijst daar de Acteurs na toe , om hunne houdingen contrasten wel te reguleeren. Dit is alles goed en waarheid; weinige Tooneelfpelers, zoo wel elders als bij ons, weeten 'er het waare gebruik van, en voor fommigen is bec zelfs (*) Terwijl dit Werkje, 't geen ik in het j»ar 1782. g2fchrevenheb, langgefukkeid heeft, eerhet terdrukperfc vervaardigd wierdt, heeft de Opera op Amftels Schouwburg reeds zeer veel velds gewonnen, dac dit mijn voorzeggen al eenigains b«▼estigd heeft, E s  < 7o > zelfs Hebreeuws: maar een goed Balletmeester, die fchoon ernftig danfen verftaat, zal die noch beter, dan de Tekenkunst te weeg brengen. Men teekent te Parijs, inde groote Opera, onder het danfen, de Attitudes van de Danfers af; en ik heb 'er de Group van Hercules en Antheeus, die in pleister uitgaat, door twee Danfers uitnemend fchoon zien maken. Doch dat de Teekenkunst nut voor eenen Tooneelfpeeler is, heb ik bij ondervinding; en dat Punt, omtrent zijne houding, 'er veel voordeels uit trok, is mij zeer wel bewust. Wij hebben 'er meenigwerf te famen over geredeneerd. Maar dit is te verwonderen, dat hij, die een Teekeoaar en Inventeur was, zich altijd verleegen vondt, wanneer hij een Coup de Tbeatre, een Group, of een Tableau moest mak én: hier in waren wij het zelden eens; en in Pyrrhus heeft hij het laatfte Tableau wel driemaal verfchikt, en het was nooit goed; Feitama zeide telkens, het deugd niet, het moet anders zijn, maar wist het ook Punt niet ter deeg aan 't verftand te brengen, en zoo, als ik het voorfloeg, wilde hij het niet doen. Op 't laatst weigerde ik het vollirekt op die wijze langer te doen, en toen fchikte hij het zoo wat, maar 't is nooit goed gedaan. Ik fchrijf dit niet, om 's Mans Asfche te hoonen; o neen: maar om aan de waarheid I2gt te doen. Dat in groote en volkrijke Sleden een overvloed van aanloifelen envermaaklijkheden is, die den geest verjtrooijen dat. Vièn daar zelden 't 'geduld heeft, om , buiten, dringende belangen , een zaak van alle kanten gade te jlaan, zoo als gij op pag. 50. gelieft ter neder te Hellen, is onvvederlpreekehjk. Maar ik kan dit volkoomen op Amfterdam niet loepasién. Het h dt, bij inijn tijd, eenen Schouwburg, 90 avonden in etn jaar, en twee beneficie - avonden; eenen Doolhof, met een Spel van Automdtis daar bij, op de Priricegraft; e« een Dier- gaar-  < ?r > gaarde, van oiids Blaauw Jan genaamd, op Trippen Burgwal; eenige Concerten in den Winter: -en zie daar ai, wat men eenigzins aanlokkelijk in deze groote waereldflad zoude kunnen noemen. Wandelwegen hetfc Amfterdam gemeen met alle Steden van ons Land, ea zelfs die aanïoklijk en fraai zijn. Van de Mufihos, of Speelhuizen, wil ik niet fpreeken, ik denk dat gij die met mij, voor luiden van eenen goeden fmaak, niet onder de aanlokkende vermaaken zult willen gefield zien. Dus kan iemand, die wat leêg tijd heeft, 'er nog al vrij wat gadeflaan: hoewel men zegt, dat hét thans vol weelde en aanlokfels is, en Parijs tragt naar te bootfen ; wel nu des te beter voor de Inwoonders, a's 'c maar goede zaaken zijn, daar die dingen uit beflaan. Dat het 'er in de meeste gczeljchappcn, inzonderheid hip Vrouwen , tegen de wellevendheid Jïrijden zoude , dat men, over fraaie kunsten fpreekendc, zich met geen oppervlakkig oordeel vergenoegen liet, is ook al waar. Maar onze vrouwen zijn thans in de fraaije kunsten niet zeer ervaaren; men vindt zeldzaam eene Jnna Maria Schuurman!: zij willen nu , voor een groor. gedeelte, altemaal Francaizes worden; en, och hemel noch toe! 't ftaat 'er zoo kluchtig; en de Heertjes, die uit Vrankrijk fomtijds koomen, met een Magazijn Ariettes in 't hoofd, zullenze met 'er tijd nog gekkermaaken. Evenwel moet ik u zeggen, Mijn Heer, dat ik voor 24 jaar, toen ik in Parijs was, onder den burgerfhat, de Vrouwen aldaar heel anders, dan men mij alhier wijs gemaakt had, en dat ik haar meer, dan onze Vrouwen, overeenkomstig met de zeden der voorouderen bevond. Ik wil hier niet, wanneer ik onze Vrouwen noem, bij gefield hebbsn de zulke, die door haare fchriften reeds hebben doen blijken, dat het aan haar niet zou ontbreeken, zoo het in haare macht ftondt, haare Sexe eene betere denkenswijzein teboeze* E 4 men.  •C ?2 > met). O neen, met deze kan men een verftandig rezonnement voeren : maar hoe klein is dat getal? Trouwens met de meeste mannen is het bij ons te land al 'c zeilde gefield, en ik ben van gedachten, dat het 'er met veel op beteren zal. Dat men* bondigfte gefprekken Jlcchtsm eenen kleinen kring van liefhebbers ontmoet, die noch dikwijls door ingevoerde voor oor deelen of 4oor eenzijdige gunst gezwenkt worden, is al, zoo lang mij heugen mag, geweest. Bij de groote waereld heerscht teveel een fuperficieele fmaak, dieniet wel met de gepaste reden te famen kan gaan ; het geestige gaat te veel boven het fentimenteele • en onder de liefhebbers heerscht gemeenlijk te veel pedancerij, waar door zij altijd een naald in een voer hooi willen zoeken: en dat is, en blijft hier maar zoo, en brengt al, wat gij vervolgens ter neder fielt, voort. Het waare Jclioon, gelijk gij zegt, wordt dan metfehimp en f naad onthaald; geen fterveling, hoe hoog in roem gefteigerd, vleie zich voor zulk een lot beveiligd te zijn: en zoo de groote CorneWe thans in Frankrijk opjlond, Diderot of Merciet mogt hem den voet ligten. Uit laatfte is juist niet waarfchijnlijk; van Diderot fpeelt men Hechts den tere de Familie, en de ftukken van Mercier wil men immers te Parijs niet fpeelen; dat echter zeer onredelijk is, want daar zijn goede dingen onder. Maar omtrent Corneille, vroeg ik, voor eenigen tijd, aan een Franichen Tooneelfpeeler, of nu Corneille, en meerandere goede Dichters van dien tijd, in 't geheel niet meer geacht wierden, en hij gaf mij koeltjes ten antwoord: ah! ce Moulin tfi caffè! maar zij zullen het binnen een jaar of zes of aclu moogelijk wel wat herileljen ; bij de Pranfchcn moet het goede we! wéér boven komen, daar wordt door de waare kenners altijd tegen den onwetenjc-n hoop al te ernstig krijg gevoerd; en de goéoe fmaak kan 'er wel eens ia verval geraken, maar nooit  « 73 > rook geheel uitgeroeid worden , en het kan aldaar veel .gemakkelijkerherfteld worden, dan bij ons ter halverwege gebragt, ten waare wij van Syilema wilden veranderen, 't geen ik niet geloove,- dat licht gebeuren zal. Ik herinner mij nog, het geen de hoogduitfche Directeur Abt eens tot mij zeide, bij gelegenheid, dac hij vroeg, wat mijne gedachten omtrent zijn fujet Piloiti waren, en of ik hem voor eenen Acteur hield ? Ik antwoorde kortelijk neen: en zeide hij, daar fchreeuwen de Hallanders zoo van, als of 'er zijn weerga niet te vinden was? Dat verwondert mij niet, zeide ik, dat komt, om dat hun begrip met zijn werk overeenkomt; fchreeuwP men wel half zoo fierk van uwe Vrouw ? vroeg ik hem ; neen, antwoorde hij, en hoe vindt gij'die? ik antwoorde, ik vinde haar eene zeer goede Actrice, vol talent; zij heef t maar eene zaak. die ze gemakkelijk corrigeeren kan. Wat is dat?.vroeg hij. Dat ze zomwijlen al te Jlerk cenvulfioneert, zeide ik. '/ Is waar, hervatte hij, dit is ons meer gezegd ; maar dat men zoo van der Pilotti fchreeuwt., kan ik niet begrijpen; ik had gedacht, dat de Hollanders meer kennis van de Schouwfpeelen hadden. Liher HerCorver, vervolgde hij, wij Duitfchers hebben door den Francoifen, zoo veel ligt gekreegen, dat wij hun Z'-er nabij gekoomcn zijn, en wij zullen ons best doen, om hun, zoo wij kunnen, voorbij te ftreeven; wij hebben reeds goede Aücïeurs, die fmaak bezitten, en goede Schouwfpeelers,maar, Liber Her, der Hollanders hebben nog wel tzweij honderd jaaren tijd, eer zij lieden zoo ver komen zullen. Liber Her Abt, zeide ik , geeft ons vrij vier honderd jaaren tijds, en wij zidlen'er nog niet zijn: al zeide hij,' 'gelooft gij dat ook ? het is wel zeker , zeide ik. Maar Liber Her Corver, vervolgde hij, waar komt dats van daan? Ik weet het niet, antwoorde ik , moogelijk door de drukking van den Dampkring, en om dat wij een vrijgeboren ysilk zijn. Ach fwernaut, hervatte hij, zijt gij lieden een £ S vrij  < 74 > vrijgtbooren volk, dan wis ich het nicht; nein waarhaf tig, neeme het mij niet kwalijk, dan ben ik in mijn Land vrijer, en wil onder deezen dampkring dan niet langer zijn: mijn meeste volk is hier bedurven, zij waren hups en wel, wan wij hier kwamen, nu zijn zij wild wie kraaijen geworden , zij zullen alle te Amfterdam bedurven worden. Dit was de lof, dien hij onze Natie gaf, en de Schouwfpeler Hengfel, ja de zoo geliefde Pilotti zelf, hebben zjg te Utrecht tegen mij openlijk in deze termen van het publiek hier te Land beklaagd; mats d r Her Corver moes ich van uw Landsliden zagen ? was Heugt ig volk ies das? zij zijn Liefhebbers fan de Schouw[pielen voor een tijd; evenwel zij bezitten das gelds genoeg om die te foutineeren, tn der d... ,r haal mieh, zoo ze verjiand of fmaak van die Schouwfpielen bezitten, hoe komt das? Ik haalde mijne fchouders op, en antwoorde , dat ik al, wat zij zeiden, voor lang al ondervonden hadde: maar, zeide ik tot Pilotti, waar beklaagt gij u van ? men doet immers regt aan uwe talenten ? gij wordt hier als aangebeden. Ach,wats cl.... r neemt gij mij Aan voor ein Nar? zeide hij, wanneer ich iets goeds /piel, dats ich zelfs gevoel, dats het goed is, laat men mij koelkens vertrekken , en wanneer ich Narrerijen en Hansworstci ijcn vertoon, klapt men in der handen tot aan de wolken . en fchreeuwt, bravo! bravo! wun 'twonderen waren, die ich verrichte. Wel antwoorde ik hem, als gij den Dejertcur fpeelt, klapt men immers ook in de handen, voor u. Ter d....r dats waar, zeide hij fchielijk, en waarbof tig 't is het Jlegjle, dat ik doe: vind gij 't goéd'? zeide hij. Neen, antwoorde ik, gij fpeelt hem vrij jlegt. Zeg vrij, duivels Jlegt, zeide hij, en uwe Natie houdt het voor mooi; nein zij bezitten kein kennis van dat Schouwfpiel. Ziedaar, Mijn Heer, met welken lof de vreemdelingen van de Tooneelkennis twzer Natie fpreeken; en echter  < 75 > ter wi! men ons mede voor voorftanders van Kunsten in andere Landen doen doorgaan! Ik moet, bij dezen gelegenheid, u nog een geval verhalen, dat mij op de Buitencingel, te Rotterdam, toen ik daar fpeelde, ontmoet is: op eenen middag naar den Schouwburg gaande, ontmoette mij een Joodscn Heer, gekleed als een Poolfche Jood, met lange kleederen, en een bonte muts op, hij had, een achtbare baard om de kin, was zedig en deftig van opflag der oogen, en circa tusfchen de 30 en 40 jaar, op het uiterlijk aanzien. Ik had dezen Heer, eenige weken te vooren , in de trekfchuit aangetroffen, alwaar ik, benevens een verftandig Dichter van Rotterdam, een zeer aangenaam discours over den Schouwburg met voornoemden Heer gevoerd had, dat onze reis zeer verkortte. deze Joodfche Heer, mij hierdoor kennende, vroeg mij, na dat wij alvoorens naar elkanders welftand gevraagd hadden, in 'c Fransch, of ik mij naar den Schouwburg begaf? ik antwoorde hem ja; hij vroeg mij, moet gij fpeelen ? ik antwoorde neen, maar moet 'er echter weezen; komt 'er veel volk? vroeg hij mij; ik antwoorde neen, het zegt niet veel. Hij fchudde zijn hoofd en zweeg ftil. Ik vervolgde , wijl hij niet fprak, en zeide: onze Natie, mijn / Heer, fchijnt voor de Tooneelfpeelen niet langer geporteerd te zijn, voor al niet voor 't Nationale. Hier op zette hij J groote oogen op, en, zijn hoofd een weinig voorwaards fteekende , vraagde hij mij, met het ironickfle gezigt, dat men zetten kan, & pour quoi font-ils? Ik fchoot in zulk eenen vreesfelijken lach, op het hooren van dien toon , en op het zien van 't gezigt, waar mede hij die woorden verzelde, dat ik hem met antwoorde kon. Wij fpraaken vervolgens nog een poos over deze zaken te faamen, te lang om hier ter neder te ftellen , waarop na ik mij naar het Theater, en hij zich zijns weg begaf. Ik zoude hier noch eene reeks van diergelijke ontmoetingen  < 75 > tingen kunnen ter nederftellen, maar zal zulks tot eene nadere gelegenheid bewaaren: ik heb dit alles hier flegts aangehaald, om te toonen, hoe fraai wij overal .te koop gedraagen worden. Het valt niet aangenaam , mijn Heer; maar ik kan tegen de waarheid niet fpre^ken; 't is met anders: en, ik herhaal het nog eens, wij bezitten de middelen tot herftelling, hebben die, zoo wel als andere Natiën, altijd bezeten, maar hebben die nooit willen gebruiken; wat baat het dan , of ze 'er al zijn ? Het geen gij, op bladz. 57. en 58. van den Dwerg en Kdjanus, en Damon enCeladon, uit la Brwvere tot de zaken van den Schotiwburgoverbrengt, en u billijk doet uitroepen: Brinkman is middelbaar; Corver kan groeien zo Hij gezond blijft; Starrenberg munt uit; Duim is groot; maar Punt alleen is Punt! Ook heeft hij die algemeene toejuiching onverflaauwd genooten, zo lang hij 't Amflerdamfch Tooneel betrad, zoude men voor eene foort van eene ftuip, die eenen Schrijver of Dichter wel eens overvalt , kunnen neemen. Ik zal hier alleen op zeggen dat Brinkman , zoo als ik hier voor gezegd heb een goed Acteur was, zeer goed, boven het middelbaare, wanneer hij zijnero) kende,en gehumeurd was,om te fpeelen : en wat mijn Perfoon belangt, ik had, ten dien tijde, mijnen veilen wasdom, en heb daarna niets in de lengte, maar wel een weinig irf de dikte aangenomen ; ik was fomtijds gezond, fomtijds ziek, en Punter) ik fpeelden dikwijls, met fpaanfche vliegen in den nek, of achter 't oor, dewijl wij alle beiden zeer met zinkingen gekweld waaren,dat fomtijds al kluchtig ftondt wanneer wij die niet wel konden verbergen. Star' renburg muntte uit, als Saul, onder de Kinderen Israëls; er, Duim was met groot van pestuur, dat is mis. Behalvende Paerden, die wij in Tamerlan , teeen alle rechten reden, gebruikten, en hetPaerd in i^K^arV/ief, als mede dat  < 77 > in het Spel van Hest*r> die wij altijd, wanneer ze achter hec Tooneel geleid wierden, degrootfte Afteurs'plachten te noemen, was Srarrenburg de grootfte van de gancfche Troup. Dat Punt alleen Punt was , is een waarachtige waarheid; maar zijn Vader voerden ook den naam van Punt, en zijn Zoon, en Klein - zoon voeren immers ook dien naam. Dat hij altijd de onverflaauwde toejuiching, zo lang hij 't Amjlerdamfche Tooneel betrad, genoten heeft, is te veel eer aan 't Amflerdamsch publiek gedaan. Nu komt gij tot 's Mans Casteleinfchap in den Schouwburg. Ik hebbe hem in die qualiteit gekend;-ik heb hem aldaar meenigmaal, op den zolder boven de bak, zelfs onder het fpeelen, als hij maar een bedrijf vrij was, 'in zijne fpeelkleederen , met den grootiten iever, zien fchilderen. Hij bezat eene ieverige en werkzaarne ziel, en hadt, hier omtrent, een beter lot verdiend , dan hem , op.h'et laatst zijns levens te beurt is gevallen: maar hij heeft mij meenigwerf gezegd, wanneer ik klaagde over eenige onaangenaamheden, dat niemand zijn lot, waar hij zig ook naar toe begeve, ontgaan kan. Ja, mijn Heer , hij kon fomwijlen zoo (lerk als een Turk prsedeflineeren. Dat hij weinig trotsheid, zoo gij zegt, bezat, is ook waar; als mede, dat hem veele loftuitingen lastig vielen. Echter hoorde hij, even als ieder een, zijn werk gaarne prijzen, en dit is natuurlijk. Deftig was hij, en dat het fcheen dat hem ongevoelig iets heldhaftigs aankleefde , is ook al waar; als mede, dat het zo met zedigheid gemengd was, dat het niemand mishaagen kon. Maar, fcfcoon wij, als Leerlingen, van welken ik de eer heb gehad, zes jaaren lang 'er een te zijn, hem wel beminden, en alles voor hem wilden doen, kon hij echter fomtijds duivels ongemakkelijk wezen, voornaamlijk des morgens, wanneer hein het geluk des avonds te voren in 't kaartfpel niet wel gedient hadt (*); als dan konden wijiiet zeer licht bij • - - hen» C * ) Hij was echter geen Dobbelaar.  < 78 > hem verkerven: Zie, mijn Heer, hij was eerr Mensch; hij hadt dus gebreeken, en dit ftrekt hem tot getn fchande. 't Geen gij, op bladz. 59. en 60., van Punt zegt, is ook ai waarheid , dat hij namelijk gaarne voorname Cezelfchappen bijwoonde, zoo wel tot hunnent, als tof , zijnent, maar of zijne middelen, zoo als gij fchrijft, het hem toelieten, kan ik niet zeggen. Dat Gierigheid hem onbekend was, en dat hij in zijne uitfpannlngen zijne neiging, zonder ongeregeldheid, volgde, zijnaltemaal waarheden.; maar dat hij, met alle zijne wellevendheid, niets minder dan een vleier was , dat is zoo .. zoo.. zoo als men 't nemen wil; 't was eigenlijk geen vleien , maar hij kou zeer mooi praaten : en wat het oud Hollandsch, rond Jmflerdamsch betreft, dat wederfpreekt zich zeiven. De ■Amlterdammers hadden, voor het jiar 1711., waarin Pmh£gebooren was, voor'tgrootfte gedeelte hunnerondheid al verboren: zij waaren al meest agtkantig geworden; en die rondheid had in Punt zijn tijd geen plaats meer ( *) ; men was toen al redelijk gevorderd in intrigues, en Punt verilondt ze ook vrij wei. Gij zegt verder: de ondervinding heeft hem naderhand wel geleerd, dat de achting van Groeten grillig is, dat waare yriendfctïap tnsfchen gelijken best bejlaat, en dat de gunst van vermogende lleeren voor den braaffien Burger nooit warmer wordt dan een winterjche Zonnejchijn. Hij had dit in het Boek van Cats al kunnen vinden, in dat Plaatje, waar de Grooten Kerfen zr ten te eeten, en eenen minderen, die met hun van de partij tracht te zijn,, met ftee- (*) Me* Tondt ze echter bij cenige oude Lieden, vaa do, 70, 80. jaaren 01 d , die ik zeer wel gekend heb, en welker Amflerdamfche ron' heid in dezen befcl.ajf'den tijd vast voor koppige brutaliteit 201 de doorgaan: 't was "echter niets minder dan dat; zij waaien biaaveera ectlijke Menfchen.  < 7* > fteenen werpen; en de vrienafchap van 't menfe'^lifk geflagt, in 't algemeen , is in den Timon van Lucïams klaar te ontdekken. Ik heb mij al lang verbeeld, te hebben ondervonden, dat vriendfchap, nietsdaneene chimère, en geene wezenlijke zaak is, even als eer, deugd, liefde, trouw, chrifielijke pligten, enz. enz. enz., aitemaal mooije klanken, die in prozeen in verzen cierlijk pronken, en op den gantfchen aerdbodem bijnaar niet te vinden zouden zijn: een arm onnozel mensen, die geen onderwijs, dan van de natuur en het licht der rede ontvangen hadt, zou ze moogelijk, in een ver afgezonderd leven , kunnen bezitten ; maar ik wenschte zulk eenen wel eens aan te treffen. En, wat de gunst van vermogende Heeren belangt , de Grooten , de Geestelijken , de Geleerden, de Doctoren, de Pratcifyns, de Dieh< ters, de Tooneelfpelers, en tevens alle Konftenaars, willen niet van al te naarbij gezien zijn: men moet al dezen niet, dan op eenen zekeren afftand, befchouwen, anders verdwijnt de iilufle, en dan zijn ze zoo nuoi niet, als zij ons wel toefchijnen. Maar Punt was gaarne booven't burgerlijke verheven; hij mag zekerlijk, als Kunstenaar en Tooneelfpeeler, die ten dien tijd, toen hijCastelein was, naar mijne gedachten , met ziin fchilderen en graveeren, daar bij gerekent, een 7 a. 8 duizend guldens gewonnen hebben ; ja, mijn Heer, ik derske niet, dat het veel minder zal geweest zijn: hij was, altijd een liefhebber van Paerden geweest, en voideeat nu aan die liefhebberij, met dezelve te koopen , en een Faragon, Wagentje, en eenNarrenflede aan te leggen. Ditftak fommigen Grooten in de oogen, zelfs eeni^eit Burgeren , en ik hebeeni een Heer, die vee] middeienbezat, daar over in dien tijd zich al vrij flerk hooren uitlaten. Wat beeld Monfr. Punt zich in? zeide hij tot mij, is hij zoo een groot Heer, dat hij Rijtuig houdt ? het flaat hein fraai, hier de Zoon van een Waagdrager l 't is wat te tig-  < So > zeggen ! wat beleeft men niet al ? en wat moet men niet al zien ? Ik antwoorde; maar confideer, mijn Heer, dat hij een Kunstenaar is. Hier op wierdt mijn Knaap gram, en1 zeide , wat, Kunstenaar1, is dat manier? Zijn Houbrahen, Tanjé, en de Wit, ook geen Kunstenaars? houden die' Rijtuig ? Ik antwoorde, neen , dat doen ze niet, maar ze zijn geenTotncelfpeelers. Wat is Duim dan ? hervatr fiij, Jlaat die Man zoo een fronv als zijn Confrater? deze behoudt zijnen Burgerftaat, en heeft zijn Koetjes bijnaar op 't droog, maar Punt trotfeert, met zijn Rijtuig, mij en anderen , die ?neer zijn dan hij, en zulks past hem niet, al was hij, zoo' als je zegt, honderdmaal een Kunstenaar. Ik zeide hier oo, Duim heeft geen zin in brillant te leeven , en Punt is daar mede ingenomen : 'maar ik kan niet zien , dat hij zulks doet, om u of anderen te trotfeeren. Wat d... ,r! Itoof hij op , begrijp je dat niet ? ik denk, dat ik van wat groot er' afko?nst hen,-ddnMonfr. Punt, en zoowel (en vrij wat beter denke ik, ). 'als hijï, Paerden en Rijtuig kan onderkou-' den; maar ik zou het niet -durven doen, om die groot er dan ik zijn, niet in het oog te locpen : begrijp maar, als zoo een vent, als Punt, zoo een front Jlaat, wat moet ik en anderen dan doen ? waar in moeten wij , die capitaal lezittcn , dan 'uitmunten ? In deugden en goede hoedanigheden, gaf ik hem tenantwoord; hij wierdt kwaad, naar ik merkte, en anderen, daartegenswoordig , braken ons discours af. Gelief, te weten , mijn Heer, dat de knaap, die dit gemelde raifomaement voerde, voor geenen braspenning deugd, en zeer weinig goede hoedanigheden bezat, en wel wist, dat mij zulks .niet onbewust was: maar hij bezat in tegendeel veel gelds, en was een groot fker. Diergelijkeraifonnementen wierdenmeenigvuldig' overzijne (laatvoering gehouden , die ik dikwijls, zelfs toen xvijgebrouljeerd waren, tegengefprooken heb, en ook wel fti'zu-ijgend beantwoord. Kunt gij, mijn Heer' deze afgunstige raifonccmenten van iemand, die den naam. van  •C Sr > Van een fatfoenlijk man voert, overeenbrengen, met deft naam te willen hebben van eenen Kunstenaar voor te ftaan, en te onderfleunen. Anderen plakten een Biljet Van den Schouwburg achter op zijne Faragon, om hem te befporte»: laagheden en laffe befchivrtpingen.. . eenen Hollander waerdig, zoude ik bijna zeggen! Zoude men te Londen , te Parijs, of in eenige plaats van Europa, eenen Tooneelfpeeler, dien men zegt te beminnen, en niec te kunnen derven, om dat hij het geld, het welk hij met zijne bekwaamheden won, naar zijn geneigdheid verteerde, wel zulk eenelaage mishandeling aandoen? Nu gaat gij tot den dood van 's Mans tweede VrouwAnna Maria Chicst, en vervolgens tot zijn derde Huwelijk met Catharina Elizabeth Fokke, over. Hief Van weet ik niets; dan dat mij, beide het afflerven zijner Vrouw en zijn derde Huwelijk, door hem bekend gemaakt zijn. Ik was toen hier, in 's Hage, reeds voorlang woonachtig. Maar dat gij Orfeus en EurÜice daar zo wonderlijk bijbrengt, komt mij voor om van lagchen uit te fchateren: een Orfeus vm 62, en een Euridice vandichc bij de 45 jaaren , knap kloek van geftalte, in dé dikte wel toegenomen, maaken zulk eene wonderlijke Schilderij* Befchou w ze eens ter deeg: zoud gij het zelf niet zeggen ? Op pag. 61. wilt gij ons doen gelooven, dat de Schouwburg toen omtrent zijneSpeelers enSpeeleresfen in eenen goeden toefland was. Na den dood van Juffrouw Ghjben, die mee dien van mijn Huisvrouwe, op eenen nacht voorviel, hebben wij lang gehakkeld, eer wij het loch , dat die flerfgevallen gemaakt hadden,weder geflopt konden krijgen. AI Wat gij hier van ter neder fielt, zijn loutere onwaarheden. En, dat de Regenten in de verdeeling der rollen geweldige misflaagen begingen, is ten allen tijde gefchied. Dar; zij Punt en Duim ep hun woord geloofden, was fomtijds ook al gek genoeg. Bij de verdeeling der Rollen,in het ftüfc Van de Vriendfchap, waar van de Poëet naderhand zulk E ecU  ( 8* ) ten fchrikkelijk berouw hadt, is zulks klaar gebleeken." De Hiftorie is te lang om hier ter neder te {tellen ; bij nader gelegenheid zal zulks mij wel eens te pas komen, en zal ik 'er als dan gebruik van maaken. De kunst, zegt gij, wierd toen gehandhaafd in haare volle rechten: en ik zeg, dai men ze toen begon te verdrukken, in weerwil het zeggen van Punt. Dat hij, wanneer men een fpel van Jlatie vertoonde,daar elk in zijne kracht geplaatst was, geene Vorfielijke Bruiloft voor zulk eene verheuging wilde bijwoonen. Ik weet niet, wat ik dooreen Spel van ftatie verftaan moet, ik kenTreurfpelen, Blij fpelen , Tooneelfpelen ,Zinnefpelen, Dramen ( *) enz.: maar gij hadt hier voor 't minst zo goed moeren zijn, van ons uit te leggen , onder welke foort de Statiefpelen behooren j ik beken, dat ïk 'er nimmer van heb hooren fpreeken. Dit zeggen van Punt, zoo 't waar is, is immers te belagchelijk, om het, als eenen eeretak, in 's Mans leven te plaatfen, ik zou ze als niets tot zijn roem toebrengende, maar met ftilzwijgen voorbij zijn gegaan. Dat men ons begon te drukken, ja, zoo 't fcheen, zelfs moede te worden, bleek, wijl men in 't jaar 17150. Damicis, met zijne Dochter , benevens Singoni, welke laatfte hier thans nog in 's Hage woonachtig is, (f) in de maand van Augustus, naar mijn beste onthoud, op den Schouwburg zag verfchijnen. Deze menfehen, die uitftekend goed waaren, zoo als Punt ook niet nalaten kon te betuigen, trokken niet alleen de Grooten, maar zelfs het gemeene volk, dat hunne taal niet verftondt, maar uit hunne gebaarden en houding hen volmaakt kon verftaan , naar den Schouwburg. Deze menfehen gaven, met hun driè'n, aan ieder een genoegen, en het was ook zulk (*) Trouwens, al dat boven genoemde kan Drame geheetea worden. Cf) Toen ik dit fchreef, was de Heer Singoni nog in 's Hage woonachtig, masr is in den jare 1784. van daar vertrokken.  < 83 > zulk gned werk, als wij ooit hier te lande gezien hebben. Men zag Damicis ais een God in de kunst aan j ieder fprak met de uiterfte verrukking van dezen Acteur; de Grooten deden hem alle politesfen, en hij kon zig beroemen, dat hij bij iedereen met het uiterfte genoegen gezien was, en aan zijn talent alle regt gadaan werdt, dat hij hadt kuhnen verwagten. Maar dit was niet genoeg ; hij was nu de rechte man , dien men lang vergeefs gezocht hadt, om nu eene goede Opera te hebben, en hij moest volk maken te krijgen, wanc met hundriën perfoonen, die zij fterk waaren, konden zij geene groote Opera geeven; dat Santo Lapis enFtfrari, die voor hem in Amfterdam Directeurs van Opera's geweest waaren, het kwalijk aangelegd hadden , en getoond geehe directie te verftaan, dat hier door hunne Troupen vervallen waaren ; maar dat aan een Man, als Damicis , die de zaken in den grond verftondt , zulk een uitmuntend Acteur was, en zulk eene Actrice, als zijne Dochter, bij zig hadt, het niet misfen kon, of de vlieger moest opgaan, en hij kon verzekerd] zijn , dat zijne fortuin gemaakt was; en dit was maar eene afgedaane zaak. De Italiaan, hoe doorfleepen anders die natie ook is, liet zich het net over 't hoofd halen ; bewilligde in de voorflagen aan hem gedaan; deedt volk overkomen, onder anderen eenen fchoonen Zanger, den Heer Magalli, die ik niet beter weet, of is nog in Holland, en formeerden eene zeer goede Opera. Hij liet kleederen vervaardigen , en begon zijne groote Opera's alle Dingsdagen , met veel toeloop en veel genoegen te geeven. Alles ging in den beginne naar wensch, maar het begon van langzamerhand te verflaauwen, en daar moest nu en dan al eens een ander Sujet bij koomen, dat ook gefchiedden. In 't einde geraakte gemelde Directeur in een gefchil mee eene zijner Actricei, die maar middelmatige Talenten F s fae*  < u > bezat; eenige Heeren trokken partij, ten voordeele van haar; en op den i April 17Ö1. geraakte de ganfche Schouwburg in Oproer: dit was een geweld niet om te fluiten. Damicis wilde zijne zaak op 't Tooneel voordraagen, maar werdt met uitfluiten gedwongen te retireeren, en eenige dagen daar na kwam 'er een papier in druk, waar in deze Heeren niet onaartig wegens hun beftaan gehekeld werden. Straks was 'er een van hun , die hier over gevoelig , zijnen geest toonde, het zelve op zulk een armhartige manier beantwoorde, dat men wel kon zien , hoe hoog het met zijn vernuft gefield was. Dit werdt weder niet onaartig beantwoord, hij fchreef wederom, en dus begon het van publieke gefchriften over deze zaak tegrimmelen. In't eind , Damicis had het zo bij hun verbruid, dat men 's Mans talent, (dat hem niemand geeven noch ontneemen kon , ) begon te lasteren , en, daar men hetzelve voorheen niet genoeg aaar verdienste hadt kunnen volprijzen , werdt hij nu , zoo eensflags , een Hansworst, een Hans beuling, in hunne oogen, een Kwakzalvers Cemiecq, en gansch geen Meur, maar een Grimasfenmaaker en een Armhartig Directeur, die zig gansch geene directie verflondt, en niets waerdig was. Gelukkig voor den man , dat het op het laatst van het faizoen voorviel, anders hadt hij van eene gewisfe benadeeling kunnen verzekerd zijn, en nog gelukkiger voor hem, dat hij in Amfterdam zijn brood niet behoefde te zoeken, wantin zoo een geval waren armoede , hoon en fmaad, in weerwil van 's Mans Talenten, vast zijn deel geworden. Wat zegt gij van deze Hiftorie mijn Heer? Hec Talent van eenen Man, dat goed is, word gebrandmerkt en vervolgd, om eene zaak, daar het geen deel aan heeft. Eene groote billijkheid: niet waar? Intusfchen geloove ik niet, dat hij veel voordeels behaald heeft, gedurende zijn fpeelen, want de man hadt veelekosten gedaan, en fpeel-  € 35 > fpeelde maar een maal s'weeks, op Dingsdag. Hij hadc veel abonnees, maar die werden (zoo als 't gemeenlijk met die Heeren gaat) de ftroppen, om hem te verworgen. Wij leeden intusfchen door deze Opera ook , want 's Maandags was 'er gemeenlijk geen volk , en de , afkeer der Lieden van de Bon Ton voor het nationaal Schouwtooneel werdt 'er niet door verminderd: en dit was in dien tijd, dat gij zegt, dat de kunst in hare volle rechten gehandhaafd wierd. 't Geen gij verder, op pag. 62., van die verrukkende avondfionien zegt, vergeef het mij, mijn Heer, gelijke zeer naar iemand die begint te kolderen. Was dat zoo verrukkend, als Punt en Duim eikanderen, zoo gij fchrijft, het hoofd booden of in eene groep tegen Starrenberg kontrasteerden ; Egmond en Hoorne tegen Aha ; Konradijn en Fredrik tegen Robhert Bar en 't ganfche Hof van Nafels? Zijn 'er in het ftuk van Egmond en Hoorns zoo veele wonderen te verrigten ? Punt en Duim zeiden altijd, dat deze Characlers meer naar Kruiers of Schoenlappers, dan naar twee Edellieden geleeken ; en de rollen van Sophia en Sabina vergeleken zij b\]Visteeven, en zij zijn waarachtig niet veel beter dan Visteeven en Kruijers die in rijm fpreeken : en de rol van Aha wat zegt die , fchoon zij nog de beste in 't ftuk is ? Vindt gij dit zoo een fchoon Contrast, en was dat zoo een verrukkende Avondflond voor u ? Mijns oordeels, behoorde men, zoo men een begin van Reforme wilde maken, dit ftuk, (even als de Reformatie, ten tijde der gemelde Graven, met de beelden uit de Kerken te werpen , begon,) ten eerfte van het Tooneel te werpen, met zijne mooije vertooning van hetfehavot, en de twee koppen van de Graven , die daar op te pronk ftaan. Wat het fpel van Konradijn belangt, dit is vrij beter; men zegt, dat ter dien tijde het Spel van Egmond en Hoorne gemaakt is,enkelomhetSpel van Konradijn te onderdrukken, 't Is echter ook. geen F 3 fchoon  < 8(5 > fchoon ftuk, zoo als men gemeenlijk van een ftuk fpreekt ; doch het kan'er mede door. Maarmagik u vragen, mijrj Heer, waar dat fchoonecojtfrait tusfchen Fredenk ' Konradijn, enRobertBar, in het gemelde ftuk, plaatsheeft? Zij hebben eene kleene pasfagie in het derde deel met Roblen Bar, daar Konradijn hem vooreenen Schelm, en eenen fnooden Hofflasif van eene nijdige Gravin uitfchelt, en Robbert hun maar fpoedig, in éérien hal ven regel, den dood aanzegt, en zich fchielijk weg pakt. En hadden Punt en Duim, ah Konradijn enFrederik, hier zulk een fchoon Contrast met Starrenberg, die Robbert Bar maakte? Ik moet bekennen, mijn Heer, dat in deze verrukkende avondbonden, van welke gij hier gelieft te fpreeken.uw gezigc verblind van verrukking moet geweest zijn , wijl Duim na de wederkomst van Punt op het Tooneel, nooit, zoo lang ik 'er geweest ben , Fredcrik gefpeeld heeft; en dus moet ik bijnaar denken, dat gij, in uwe verrukking, mijn perioon voor Duim aangezien heb. Wat hun Contrast met het ganfche Dof van Napels betreft, niemand van het Hof van Napels, dan Klotilde en Alphonfus, die toegenegene van Konradijn en Frederik zijn, komt bij de Jon* ge Prinfen op het Tooneel, en Keinoud is de afgezant van Konradijns Moeder, en behoort dus tot het Hof van Napels niet: waar vertoont zich dan dat Contrast, daar gij zoo van opheft? 't Zijn de verrukkende avond/tonden, die u hier doen dooien , mijn Heer, en door die verrukkingen zullen u de zaken ontgaan zijn; gij zult mogelijk eene andere Vertooning meenen. Verder vervolgt gij op dezelfde bladzijde, voorts Brinkman, en zomtijds ook Spatjier, in't verfchiet, dit komt 200 een weinig fmaadehjk aan den Lezer voor, en zou, in later tijden, aan die hen niet gekend hebben, toefchijnen , of deze dwaallichten bij de eerstgenoemde Flonkerjlarren waaren geweest, daar zij evenwel in talent voor jpum noch Punt behoefden te wijken, Gij hadt hen ook wel  < 87 > wel op den voorgrond van dien tijd moogen zetten: Verder zegt gij : tusfchen beide Cerver, (dat is mijn perfoon) op zijn best, en nu en dan een aankomeling van goede hoop, gelijk onder anderen Jacob Wéémeijer, die vervolgens, had Corver den Schouwburg niet verhaten, hem dreigde voor bij te jireeven. Hoe ik nu het woord op zijn best omtrent mij verftaan moet, weet ik niet; of ik het bij gedoogzaamheid moet neemen, of dat gij mij, ten dien tijde, in mijn beste licht gelieft te befchouwen? Maar dit is waar, dat, zoo de aankomeling Jacob Wéêmeyer, mij, zoo ik den Schouwburg niet verlaten had, dreigde voor bij te Jireeven, ik gansch , geen, of voor het minst zeer weinig, Naturel of Talent moet bezeeten hebben. Andere aankomelmgen van goede hoop, weet ik niet in dien tijd aan ons Tooneel gekend te hebben. Zoo Punt of Duim in wezen waaren , en deze perioden van uwe verrukkende avondjïonden lazen , ik durf mij verzekerd houden, dat zij u op de lijst der pedante aanfchouweren zouden plaatfen. Vervolgens gaat gij voort, maar nu ? ja nu is het tijd om de fchoone kunne recht te doen ! Dochters van Thalia en Melpomene, ffcaat nu vast! gij komt voor eenen geoejf enden Rechter, die de Rechten en Konstregelengrondig verltaatlEenen onpartijdigenjRecfoer, die deweegfchaal in zijne balans zal weeten te houden! Maar vergun mij Heer Rechter! dat ik uwe Rechtspleging van nabij mag aanfchouwen; en, wijl ik een getrouwe en oprechte getuigen van al, wat voor uw rechterftoel verfchijnt, kan verflrekken, zoo laat mij toe, dat ik u , fomtijds, door u de zuivere waarheid onder 't oog te brengen, voor dwalingen mag bevrijden. Daar onent zL'fi uwe Regtspleeging , met eene betooging ,dathetVrouwlijk gejlacht, ook in weêrwïl van de reden, op meest alle waerelafche bedrijven en daaden eenen onbepaalden invloed heeft, enz. en bevestigt gij dit met een getuigenis van Anakreon, die zegt: F 4 Een  *C 88 > £ene fchoone Vrouw is vuur en Jiaal te Jlerk. Eene enkele omhelzing, een lonk, bedremmelt den achtbaar sten Raad verdeelt het machtigfie Rijk, JUcht brand in alle Steden , en doet aanzienlijke legers in bloed verzinken : een traantje van tederheid her/telt alles op zijne beurt, regent den Staat met vrede, vrijheid en voorhoed, en ontwapent de fnoodjle Dwinglandij. ■ Waar Venus fchreit, gaan hoge vloeden flecht', Zingt Vondel wej te recht. Dit Iaat gij volgen. \ Het eerfte van 11WQ betooging mijn Heer de Rechter is wat al te waar, en mocht wel wat minder zijn op ■dat de Tooneelpoëzij, die, gelijk gij zegt, daar van ■haar gereedjte hulpmiddelen ontleent, zich ook eens van ■anderemiddelen mogt bedienen, om, buiten dat, mede te •flikkeren. En wat het getuigenis van Anakreon betreft , dit fteunt meer op dartelheid, dan op waare achtiw voor't Vrouwlijk geflacht. Anakreon was een ongebonden Dichter, en dus gaat zijn getuigenis bij mij niet door ; als hij zegt, dat eene fchoone Vrouw vuur cn flaalteJlerk is. Deze regel is ook niet zonder exceptie, mijn Heer de Rechter. Cato de Oude zeide, de menfehen beheerfchen de mindere fchepfelen , wij Romeinen de menfehen maar de Vrouwen ons. Dit is ruim zoo fterk, als van Ana■kreon, en komt uit achtenswaardiger mond voort; en -als men gelooven mag, dat het fchoon characïer', dat Corneille ons van de Vrouw van den Jongen Boratïus geeft, ons een getrouw afbeeldfel van eene Romeinfene Vrouw voor oogen ftelt, dan behoeft 'er , mijns oordeels , met veel bewijs, dat Cato de waarheid fprak; maar dit caracler is bijnaar eenig ia zijne foortj fchoon de Cornelia in den Pompeus ons ook tot eene bevestiging zou kunnen dienen; en de Cormlia, Moeder der Grachen3  < 8o > Grachen, kan ons ook een waardig voorbeeld van brave Vrouwen opleeveren. Maar de fterkte, die Anakreon ons jn de Vrouwen voorflek, verlaagt het Mannelijk Cliaraeter, daar het zeggen van Cato de beide fexen eere aandoet. Als men zegt, dat eene enkele omhelzing, eenen lonk, eenen ganfchenRaad kanbedremmelen, en een machtig Rijk verdeden , Steden in brandjïeeken, aanzienlijke legers in bloed doen verzinken, en een traantje van tederheid dit alles weêr herjïelt, enz. verheft dit het Vrouwlijk geflacht geenszins, maar verlaagt het manlijk geüacht onejndig, en ftelt het laffer, dan de Vrouwen zelve voor. Ik weet wel, dat de Raad van Corin then, in een Rechtsgeding tegen de befaamde hoere Laïs, op het aflichten van haaren lluier, zodaanig door iiaare fchoonheid zich getroffen vondt, dat hij bewogen werdt, het vonnis in haar voordeel uit te fpreeken. Maar dit was voor de Rechtbank van het weeldrig Corinthen, het zou nog te bezien zijn geweest, of haar voor de Rechtbank van Sparte, zulk een geluk zou te beurt gevallen zijn. Men verhaalt, dat de Hertog, Regent van Vrankrijk, door zijne Minnares zeer gedrongen werdt, om een zeker Staatsgeheim haar te openbaaren , op eenen morgen , wanneer zij hem door vleien en liefkoozen, terwijl zij beide te bedde laagen, hem hetzelve dacht te ontwringen, en dat hij tot haar zeide: wel Mevrouw, zijt gij dan zo verlangende , om dit geheim te weeten; dat gij mij in geen rust kunt laaten, voor ik het u openbaar ? ja,antwoorde zij met begeerte; wel nu, zeide hij, laat ons dan op/taan, en ik zal het u kenbaar maaken. Zij begaf zig terftond met veel verlangen uit het bedde, en hij volgde haar, Opgeflaan zijnde, nam hij haar hand, geleide haar voor eenen fpiegel, en zeide met vriendelijkheid, Mevrouw bezie u zelve eens, moet gij zelve niet bekennen, dat gij een fchoon hoofd hebt ? Zij zag hem hier op grimlachende aan. Neen} neen, zeide V S hija  < oo > hij, voldoe mij op mijne vraag ; bezit gij geen fchoon hoofd? bezie het ter deeg? Zij keek in den fpiegel, en, hem weder gnmlagchende aanziende, antwoordt /.ij' welja, ik beken het, dat ik een zeer fchoon hoofd hebbe. Welnu, hervatte hij, op eenen ftraffen toon ,weet dan, dat ik dat hoofd, zo fchoon als het is, van uwen romp zal laten f laan, indien gy weder de floutheid hebt, umt door gevlei of liefkoozingcn, my flaatsgeheimen te willen ontwringen. Zij veriiaauwde bijnaar van onftekenis, maar liet den goeden Heer daar na wel in rust. Hier was eenefchoone Vrouw, zoo als Anakreon gelieft te zeggen, geen vuur en Jlaal te jlerk. En. Mahometh de Tweede toonde ook wel, door Irena, in het gezigt van 't volk het hoofd af te liaan, dat zijn minnedrift voor de waare belangens van zijnen ftaat moest wijken. Ik weet wel , dat men veel omkeeringen door Vrouwen in de waereld heeft zien veroorzaaken, maar zulks ïsaltemaal aan de lafheid der Mannen te wijten, die verdarteld verwijfd zijn, waarachtig verliefd rekenen. Onder de Vrouwen, die gij vervolgens op dezelfde bladzijde noemt, zijn immers Fedra, Semiramis, Herviione, noch Cleopatra , al waaren zij zoo fchoon als de Griekfche Venus, welker volmaakt fchoon, op denganfchen aardbodem , in geen eene Vrouw te vinden is, de achting nog liefde van een eerlijk man waerdig. Ook is Thezeus, in de Fedra van Racine, de waare Thezeus niet; en Ninus in Semiramis is een laffe Asfirifche Koning , die gemeenlijk vrij verwijfd waaren. Orejles h een Jongeling zonder ondervinding, die door Hermione zich als een muis door een kat laat follen; en Cleopatra van Egipten hadt Antonius, die een RomeinfchePetit Maitre was, licht naar den duivel te helpen, maar zij heeft het Cezar niet kunnen doen, fchoon deze haar, in Alexandriè'ri;; des nachts onverwagt, op eene wellustige wijze getooid,in' zijne Üaapkamer vondt; en OSlavius Augustus was haare fchoon-  < 9i > fchoonheid en verleiding ook te kloek: zoo dat al dieVron.' wen,hier boven genoemd, hunne magt op verwijfde Man» nen befteed hebben. Maar Dirce, dat is een lief Charafter, deze maakt geen misbruik van haare bevalligheden, noch Timantes tot eenen verwijfden Held: en Andromache, de leehjke Andromache, die geene fchoonheid bezat, en ook bij Racine eene Francaize, en geene waare Trojaninis, o! wat een beminnelijk Charaóler. Waarom, gij Dichter , maakt gij van deze Vrouw geen Tooneelfpel, waarin gij haar affcheid van Hektor , die tegen Achilles ten ftnjde trekt, befchrijft, met het kind Aflianax op haaren arm? Homeruskan uw leidsman zijn, maar zorg, dat gij als Racine, die zijne Helden en Heldinnen meest alle verfranst heeft , 'er geene Hollanders van maakt; maar treft de Charaóters zoo wel, als Huidecoper in zijnen Achilles gedaan heeft, en het zal goed zijn: vergeet ook niet, u aan de les van Diderot in uw werk te houden, dat is, dat gij eerst uw plan in eene volkomen order brengt , eer gij het werk begint; befteed liever eenigen tijd langer aan hetzelve, eer gij, uit een al te grote drift om aan 't werk te vallen, u zeiven voorbij loopt. Dat Dorat, zoo gij zegt , in zijn declamcttion theatrale , zich alleen tot de Speeleresfen bepaalt, zal zekerlijk zijn, om dat die de meeste onderrechtingnor dig hebben. Het gaat in Vrankrijk ook zo gemakkelijk niet met de Tooneelfpeelfters, men vindt 'er doorgaans meer goede Tooneelfpeelers dan Speeleresfen. Ik heb dikmaals verfcheiden Franfche Tooneelfpeelers alhier hooren klaagen over defchaarsheidvan goede Actrices in hun Land: ik noem hier Actrices, mijn Heer; deze moeten gebooren worden , en alle lesfen der declamatie, ja ai die fijne fophijleryen, kunnen geen Acteur of Actrice, maar wel Tooneelfpeelers en Speeleresfen voortbrengen. Het aanmerkelijk zeggen van eenen onzer groot/te JPoëcten, dat een Spel zonder Vrouwen een. Huis zon.' der,  ( 9£ > der glazen gelijkt is, mijns oordeels, kwalijk gefondeert. Is de dood van Cezar van Vdtaire een Huis zonder glaazen? Ik verzeker u, dat het wei een braaf ftuk is. En thans vertoont men te Parijs eenen nieuwen Philocletes. die zonder Vrouwen, en aileen met vijf Mans perfoonen, fpeelt; welk ftuk men zegt, dat fchoon is. Ik weet wel, dat Huidecopemm heeft durven wagen, zijnen Achilles zonder Vrouwen op het Tooneel te doen verfchijnen, en daarom Brizeis en haare vertrouwde, een weinig als bij de hairen, daar in gefieept heeft: echter heb ik bij ondervinding, door het eens in eene Sociëteit te fpeelen, daar wij geene Brizeis hadden, dat het ftuk zonder haar zijne kragt behieldt, en niets minder dan een huis zonder glazen geleek. De Directeur en beioemde Tooneelfpeler Jacob van Ryndorp zeide , dat een Tooneelfpel zonder Vrouwen een lichaam zonder ziel was, en hadt, om die reden in Vondels Palamedes, daar Hecuba de eenige Vrouwe Rol, (wanneer men Megeer echter uitzondert,) in 't ftuk is, die nog maar twee regels fpreekt, de zotheid, om de Reij van Eubeers door Amazoonen te Jaaten vertoonen, om dus met geweld Vrouwen in 't ftuk te brengen , in welke zotheid hem de Amfterdamfche Directeuren ook getrouw gevolgd zijn. De Vrouwen noch de Mannen zullen waarlijk de waardij van een ftuk uitmaken , en een ftuk, door Vrouwen alleen uitgevoerd, zonder Mannen, zou ook wel goed kunnen zijn: Holberg heeft 'er een gemaakt. Nu gaat gij, op bladz. 04., tot Juffrouw Fokke, ofdiever de laatfte Juffrouw Punt, over, die gij zegt, onmogelijk te kunnen volprijzen. Zij is actueel nog in leeven, en fchoon zij niet meer op het Tooneel verfchijnt, zijn 'er echter lieden van kunde genoeg, die haar hebben zien fpeelen, en deeze moogen oordeelen, hoe verre uwe lofreeden, omtrent haar, op de waarheid gegrond zij. Maar  < 93 > Maar fta nu vast, hier verfchijnt Juffrouw Ghyhtn voor 'uwen Regterftoel 't Is wonder dac gij in deze befchrijving niet door eene geweldige beroerte zijt aangetast geworden. Met welk eene Ënthoufiasmus is dit alles door u ter neder geitelt! Dus uit gij u: misfchien is op geenen wezenlijken troon de achtbaarheid van eene trotfe Vorstin ooit beter uitgedrukt, dan op het Amjlerdamsch Tooneel door Juffrouw Ghyben. Ik antwoord op dit misfehienz datik nimmer eene Vorstin op haaren Throon, en ïlechts tweemaal eenen Koning, namelijk Lodewyk denXV., doch niet op zijnen throon zittenden , maar wel in zijn.Hof, gezien heb, en dus niet durf zeggen, of de achtbaarheid van eene wezenlijke Vorstin op haaren Throon, of die van v Juffrouw Ghyben, op haaren Tooneelthroon , hier omtrent den prijs moet ftrijken. Haare houding was vrij wel voor de eerfte Rol: in 't vervolg fpeelde zij de Koninginne Moeder ook zeer wel,- fchoon haar Organe daar niec toegefchikt was, en zij het'er niet toe formeerde; maar haar houding was niet kwaad in dit emploi. Nuvervolgt gij; om ons haare Schilderij voor te ftellen, aldus: rijzige gejlalte, kloeke houding, vaste en bijna mannelijke tred: fchoonheid, die veeleer aanbiddelijk dan beminlijk was,met een hoogvoorhoofden dreigende wenkbraauwen, waar onder een fnel en fchitterend gezicht, met eenen bejlisfenden mond; als of Juno van den Olympus kwam, daar de Koningen der Aarde geknield lagen om haaren Scepter te kus/en. Ik weet niet, mijn Heer, wat ik, in deeze laatfte omfchrijving alhier, van u moet denken. Die Juno, die daar van den Olimpuskomt, en die Koningen der Aarde, die geknield haaren Scepter kusfen, komen mij zoo wat mislelijkvoor: meteen kleinbijvoegfeltje,aan deze«mfchrij ving gehecht, zou het parodie worden; en, met eenige woorden 'er bij te voegen, zou men het voor een paskwil kunnen neemen. Wat de rijzige gejlalte van Juffrouw Ghyben aanging; het is waar, haar postuur was vrij ■• ■ kloek,  < 94 > Hoek ; haar tred was vrij vast: dit is alles waar. Maar fchoonheid, daar gij van fpreekt , dat is mis. Zonder haar in 't graf te affronteeren, betuig ik met waarheid, dat zij meer naar de leelijke , dan naar de fchoone kant helde. Zij hadt een hoog voorhoofd, maar dat was zeer vooruitpuilend , als dat van een doodshoofd; zij hadt kkene en fchitterende oogen; zij hadt in de mond iets bevalligs, dat is waar; maar zij was niets minder dan fchoon, doch in haare converfatie zou zij boven eene fchoone Vrouw den prijs behaald hebben. Zij bezat veel geest, en was anders een aardig wijf, zoo als men ( om kort te gaan ) gemeenlijk zegt. maar, haar, voor eene Juno van den Olimpus, tot een model, voor te ftellen , is bij mij poëtisch kolder werk, of het geen ik hier voor gezegd heb. Vervolgens zegt gij: voeg hier bij eenen fchellen toon, die met overreedende leiding door hart en nieren drong, en de uitvoerigfte werkzaamheid van gebaaren, met bekoorlijker handen bcftierd, dan immer door van Dyk gefchilderd zijn. Het is waar, haar toon was fchel, wat volle fchel; maar voor de eerfte rol kan 'er dat door: dan voor de Koninginne Moeder, die zij daar na fpeelde, was deze toon niet goed : zij hadt een ander Organe voor dit emploi moeten formeeren. Haare gebaaren waren vrij geregeld; op het laatst van haaren tijd waren zij geoutreerd : en wat haar armen en handen belangt, deze waaren fchiiderachtig. Gij vervolgt: zo had zij alle driften en hartstogten elk oogenblik tot haaren dienst, hoe wel zij doorgaans eene grootschheid vertoonde, die boven 't wuft geval verheven is en zich door geenen hartocht Jlingeren laat. Dit is weêr zoo opgefmukt, mijn Heer; zeg maar eenvoudig, dat zij haarepasfiën zeer wel wist uit te drukken, en dat zij haare Rollen vrij goed naar haare eigenfchappen verbeelde; dat is goed duits; waar toe dient al die omflag vaa  < 95 > van gezogte woorden ? die ingewikkelde, niets betekenende om fchrijVingen? Nu verder: maar wanneer zij.éénmaal uitberst, om, bij voorbeeld als Oclavia of Camilla, Romen in brand te vloeken , dan rolde 'er eene algemeene Jiddering door den ganfchen Schouwburg. Ik antwoord : zij fpeelde OEtavia, na Juffrouw van Tongeren, en Arriaan van Schagen, zeer wel, en Camilla in Horatius nog beter: maar 'c ftuk is ook beter. De Camilla van Juffrouw Ghyben was zeer fchoon : maar, wij moeten de waarheid zeggen, deze Rol is de Triomph van haare Dochter, Cornelia Bouhon, Verder zegt gij: zij wist in zommige rollen ook gcnoegzaame tederheid te brengen , doch op eene wijze, die haar alleen in eigendom behoorde. Gij hadt niet kwaad gedaan, wijl gij deze wijze , die haar alleen in eigendom behoorde, fchijnt kundig te zijn, die uwe lezeren mede te deelen, maar niet Voor u zei ven te bewaaren: nu is het eene dubbelzinnige uitdrukking, daar een Spreeuw misbruik van maken kan. Voorts: de eerjle ontmoeting van Zenobia met Rhadamistus was altoos ferrukkelijk, zelfs wanneer zij tegen Brinkman fpeelde. Al weder dubbelzinnig, zij fpeelde Zenobia goed, en zeide, toen Punt van den Schouwburg was, dat Zy dezelve altijd met vermaak met Punt gefpeeld hadt. Maar bij zijne wederkomst op het Tooneel heeft zij anders geredeneerd, en betuigde, dat Punt haar nu kwalyk asfifteerde , en zij dezelve Rol veel liever met Brinkman en met mij zoude fpeelen. Verder vervolgt gij, dat wonderlijk mengfel van tederheid en woede in de vervoeringen van Roxane, bovenal in het angstvallig tooneel, daar zij Statira den ponjaard op dejborstzet, terwijl Perdikkas aan den anderen kant haren vergeefs beminden Orondatesdoorjiooten wil; dat fcheen voor Juffrouw Ghyben gefchapen: en geen wonder, dewijl geen Speeler noch Speeleres ooit zo veel gemeenfchap had met den heldentoon van Antonides, die hier geduurig onder  ♦C o6 > onder dondert. Was nu de rol van Roxane voor Juf< freuw Ghyben, of Juffrouw Ghyben voor Roxane gefchapen? Hoe komt dat overeen met uw gezegde, dat zij eenen fchellen toen, die door hart en nieren drong, in 't declameeren , hadt? Wordt 'er dan bij u een fchel geluid vereischt, om den donderenden Heldentoon van Antonides, (die echter in het begin van 't eerfte deel van dit ftuk maar plaats heeft, want de rest is van Antonides niet) op te dreunen? Dit is dubbelzinnig, en die van zaaken weet? zou hier niet onvoeglijk mogen twijfelen, of gij hier in ernst lof geeft, dan of gij deze goede Actrice, met geheime ftreeken, zoekt te verlagen, om u met uwe vrienden mooglijk over uwe geestigheid, van uw werk zoo te kunnen befluijeren, te vermaaken : maar ik vermeen., zoo 't aldus zijn mocht, door den fluijer heen te kunnen zien; doch ik kan ook misfen. Verder zegt gij: Juffrouw Ghyben moest geene Moni' ma, noch Iphigenia fpeelen, ten minfien niet in AuliSt. En waarom geene Monima ? dit was haare Rol, die haar volgens recht naar den dood van Juffrouw Punt toekwam, en die ik haar ook zeer goed heb zien fpeelen. Iphigenia is geene eerfte rol, en was buiten haar emplooi. Zij heeft dezelve nooit gefpeeld, maar maakte altijd Erifile, in 't gemelde ftuk, uitmuntend goed: eene fchoone Erifile heb ik haar zien maaken. Daar na werdt zij Klitemnestra. Maar gij zegt: ten minste niet in Aulis. Zoude Iphigenia in Tauris beter voor haar geweest zijn ( * ) ? Vergeef mij, mijn Heer, dat ik u de verdeeling der Rollen, in eene Trotip , alwaar ik meester was, niet gaarne zou toevertrouwen : ik geloof, dat gij den boei gaauw in de war zoudt haspelen. Nu C*) Ik kan met geene waarheid recht zeggen , of zij de IpUgeni» in Tauris immer gefpeeld hebbe: daar zweeft mij iets van in de'gedachten, doch ik durf hec niet verzekeren.  < 97 > ■ Nu 'zegt gij verder , de dood van Ninus was hetmeest er Jluk van deze natuurlijke Semiramis. Zij Ipeelde Semiramis goed; en zeer goed: zij kon in deze Roi mee Juffrouw van Schagen en Punt zijn eerjle Vrouw, egaiizeren: maar dar dit caraéter in haar natuurlijk huisvestte, zo als gij bedektelijk wilt te kennen geven, is vermis. Jk heb haar zeer welgekent; maar nimmer bekwaam geagt, om haar man uit heersch - of wraakzucht •den kop te laten afhouwen; ver van daar, hier fchijnc gij mij te kwaadaardig tegen deze Actrice. Phedra was eigentlijk de triomph van Juffrouw Ghyben; en ik ver* .beelde mij, haar levendig op den 17 i\pril anno 1751. deze rol te zien vertoonen: ik ftoiid met den Heer de Marre achter de eerfte fcherm, die mij vroeg , wat zegt ge daar van? ik betuigde dat het mijns oordeels (ik was toen nog een aankomeling) zeer goed was: zoo goed zeide hij, als ik het hier nog van eenig Vtouw sper joon gezien hebbe; 't is heerlijk. Duim maakte dien avond Hipolitus: deze Acteur* was toen bij de 55 jaaren oud. Ik heb in 't vervolg de Rol van Hipolitus naast haar zijde gefpeeld. Zij fpeelde Phedra altijd goed, maar op den bovengemelden 17 April 1751. had zij zig zelve overtroffen. Nu komt Juffrouw van Tlnl voor uwen rechterftoel: hier redeneert gij dus. Had Juffrouw van Thil, die 't geen haar aan fchoonheid ontbrak door een onbefchrijfelijke kunst vervulde, die kunst wat beter weten te verbergen , zij had in verfcheidene opzigten nog eene geduchte mededingeres voor deeze Tooneelvorstin ( namentlijk Juffrouw Ghyben,) mogenfchijnen. Waar hollen deze termen na toe? Juffrouw van Thil bedankte den Schouwburg , zo als ik gezegt heb, in 't jaar 1747. in Augustus of September, zijnde toen 25 jaaren oud. Zij was het mooifte en bevalligfte Meisje, dat ten dien tijde aan het Tooneel was. Zij is in 't jaar 1763. weder aan 't G Too»  < 98 > Tooneel gekoomen, en Juffrouw Ghyben is in 't jaar 1759- overleden. O! wilt gij mij dan eens zeggen, op wat wijs zij haar mededingeres kon weezen ? een levendige hond , is immers, naar men zegt, beter als een doode Leeuw, en men heeft immers omtrent een doode, geen mededingerfchap te gebruiken? Zijt gij hier ook weder verkeert onderrigt ? of mist gij ook weder in de tijdrekening? 't Gebeurd u wel meer, en in 't vervolg van uw vertoog, zal men'ergroove bewijzen van vinden. Nu vervolgd gij: 't fcheen dat zij in den grond heter gefchikt was, om Leerlingen tot het Toneel op te leiden , dan om zelfs te fpeelen. Waar zijn die Leerlingen mijn Heer, die zij tot het Tooneel" heeft opgeleid? en waarom was zij tot het onderwijs beter als tot het fpelen gefchikt? Zij heeft de beide Jphigeniaas, Jgnes de Kaftro, Genoveva en meer andere Rollen van haar emplooi, wel zeer goed in haar tijd gefpeelt. Zij had de bekwaamheid van te kunnen fchreien als zij wilde, wanneer zij de gemelde Rollen fpeelde. Haar oordeel, vaart gij voort, was altoos onberispelijk, haar vuur was hemelsch ; maar haare manier had veel overeenkomst met die van fommige beeldhouwers, ook wel dcegeli jk groote meesiers, doch die u een Hercides houwen, als of zijne [pieren van alle bekleedzelen ontbloot, en doorliet fnijmes van Euftachius van een gefcheiden waaren. Juffrouw Ghyben wist beter hoe men die fcherpe kantigheid yerfchommelen moeit, en zulks word voor al in Vrouwelijke perfonaadien vereischt. Hier gebruikt gij negen regels om alleenlijk te zeggen, dat Juffrouw van Thil outreerde : maar indien 't zoo was, zou het mij zoo vreemd niet voorkomen. Zij fpeelde in hare jeugd, de Jeune Premières, zo als de Franfchen het noemen, en ook eenige eerfte Rollen in het Tedere. Zij had 12 jaren  < 99 > ren van het Tooneel geweest, en debuteerde in April van het jaar 1762. met de Rol van Klitemneftra inlphigeniain Aulis, (voorwaar geen klein onderfcheid,) en moest verVolgens het geheele emplooi van de Koninginne Moeder op haar nemen. Denkt gij dat dit onderfcheid van emplooi geen Exercitie vereischt ? en dat maar terftond de natuur van een Speleres hier toe gereed is ? 'er verloopt fomtijds een jaar 6 a 7 , eer zulks getroffen word; en vooral in Amfterdam, daar men geene Rodogune, geene Iphigenia in Aulis, of andere ftukken , waar in de Koninginne Moeders verfchijnen, zes, zeven, of meermalen'in een jaar vertoond; wanneer vele kort op elkander volgende vertooningen van hetzelfde ftuk plaats hebben , heeft men gelegenheid zijne manier en houding te corrigeren. Dit emplooi beftaat juist in geen groot getal van Rollen, maar vereischt groote ftudie, en dus zoude het zo een groot wonder niet zijn, dat iemaiTt, eer hij de flagdaar van wegheeft, in den beginnen outreerde. Juffrouw van Thil deed evenwel ook zomtijds verbaazende wonderen, zegt gij verder. Onder anderen heugd ons de fier ■ yende Cleopatra in het laatfie bedrijf van Kodogune. Zie daar een bewijsvan mijn gezegde; deze Rol heeft zij gedurig gecorrigeert en verbeterd, en zij valt haar ligt en los om te vertoonen. Nu zegt gij verders, een voornaam Schilder , op dien avond naast ons zittende, had een j'choonen inval. Wierd zij nu, zeide hij, als Niobe in marmer verandert, dat zou een eeuwige weerga zijn voor den aloudtn Laokoön! Deze inval van dien Schilder komt mij al zeer kluchtig en geoutreerd voor. Wie moet om zulk een fchoonen inval niet latrchen ? een mooije wensen, voorwaar, die hij aan Juffrouw van Thil deed, en een fchoone belooning voor hare moeite en kunst, om zig zoo maar eens heen en weer in marmer herfchapen te zien , om in een kabinet, of op eenige andere plaats, voor een eeuwige weerga van Laoko'ón te dienen. Wel gevonG a den,  < ioo > den. Ik geloof niet dat Juffrouw van Thil gaarne deze eer zoude willen genieten ; en fchoon het al mogelijk was, ben ik met uw welneemen, metdeezen vcornaamen Schilder van een contrarie gevoelen. Ik heb" een fch.jonenromp, zonder hoofd, armen ofbeenen van den ahuden Laokoön tót mijnent; een fchoon ftuk werks; zoo groot als het origineel dat in Rome berustend is; maar boe eene Aétrice in een tlieatraal kleed,, en min of ineernadehedendaagfchefmaakgmw/mY/, met dit vericabel antiek zoude overeenkomen, wil ik wel bekennen niet te begrijpen. Ik geloove dat het 'er alzo wel tot een weerga bij zou pasfen, als de Pkiflcrgroep van Henry Quatre met Sully, al was zij zelfs egaal van groote. Dat een Actrice fomtijds ivonderlijke invallen bij fommige aanfehouwers kan verwekken, weet ik door verfcheidene ftaaltjes, waar van ik 'er u een, hier niet te onpas, mededeele. Wanneer ik in 't jaar 1761. met onze Zomertroep, op zekere plaats in ons Land eenige weken fpeelde, was 'er onder onze Aanfehouwers een zeker bejaard Heer van Franfche afkomst , die zig alle fpeeldagen, met zeer veel attentie, zonder mankeeren achter het Orgueft bevond; en ook na het einde van hec groote ftuk, benevens anderen, voor eenige oogenblikken achter het Tooneel kwam, en dan zig weder na zijn plaats begaf: deze Heer was zoo ingenomen met het fpelen van Juffrouw Bouhon, dat hij op een morgen mij eene vizite komende geven, na zeer veel tot haar lof, wegens de l^oldie zij den voorgaanderi avond gefpeeld had, gezegt te hebben , in dezen inval unborst. ^ Mijn Heer, zij heeft mij gisteren heerlijk voldaan, zij kan mij krachtig ontroeren en aandoening verwekken , ik kan zo door haar fpeelen verrukt worden, Mijn Heer ! dat ik op hetzelve oogenblik het Vrouwsperfoon wel een ftuk uit haar bil zoude hebben willen bijten, ik had  *tj ior > had alle moeite van de waereld , om mijn Jagchen in te houden. Des avonds na het fpelen , deeide ik Juffrouw Bouhon en haar Man deze Hiftorie mede, waar op 7Ïj antwoorde , de duivel noch toe, dan zal ik hem wat mijden , den ouden knaap mogt het eens werkftellig willen maaken, en ik wil mijn bil heel behouden ; laat hij met zijne aandoeningen na de galg hopen. Wij lachten 'er verders mede, en als wij te zaamen op het Tooneel (tonden, en ik den ouden Heer in 't oog kreeg, gaf ik haar altoos een wenk of met een woord zagt te vér» ftaan dat ze wat voorzigtig moest wezen ; daar wij dan als we binnen kwamen om lachten. Wat zegt gij van zulk een inval? moet gij niet bekennen, Mijn Heer, dat een Actrice door haar fpelen wonderlijke pasfien in het hart eens Aanfchouwers kan verwekken. ^ Nu zijn wij tot pag. 66. gekomen, hier gaat gij uwe ganrfche tijdrekening het onderfteboven werpen, en hole als Faëton met de Zonnewagen, zonder fpoor, of onfpoor aan te zien. Het fchijnt dat gij hier niet fchroomd te liegen , ja zelfs te lasteren, met aldus te fchrijven: Juffrouw Maas en Juffrouw Bor gaan wij voorbij, , dewijl zij veel eer verhevelingen, dan vaste lichten geweest zijn. Had gij hen maar voorbij gegaan , in plaats van ons loogens te verhalen; gij had beter gedaan. Van Juffrouw Maas hebbe ik in het. begin van dit werk gewag gemaakt; en herhaal noch, dat zij de Koningin van alle de Actrices mogt genoemd werden, die wij bij ons geheugen aan den Schouwburg gehad hebben ; in Treur- en Blij fpel beide goed ; dat ze geen theorie bezat, maar alles bij haar Natuur en Talent was. Men kon gevoeglijk den laatften regel, die onder het afbeeldfel van Dangeville le Jeune ltaat , op haar toepasfen. La Nature a iout fait, l'Art na plus Hen hfaire. en gij hebt de onbefchaamdheid van deze Vrouw een verG 3 he-  ♦C 102 > hevcfngen geen vast Jicht te noemen. Het ïs goed dat 'er noch menfehen in wezen zijn , die haar in haar besten tijd gekent hebben, en u bier, benevens uwe ondernchters, van onweetenheid en loogen overtuigen kunnen. Zoo Duim en Punt in leven waaren ik verzeker u mijn Heer, dat zij u wel anderen lof van Juffrouw Maas zouden doen hooren. Dus vaart gij voort ons al meer onwaarheden op te disfehen van de eerfte (namentlijk Juffrouw Maas) verdient nochtans verhaalt te worden, dat zij y0or af een huisbediende van Juffrouw Ghyben zijnde ' door haar Meesteres dikwijs wierd gebezigt tot het overhoren der Rollen; waar door zij allengs hens den edelen Treurtoon begon te vatten, en, van dag tot dagverder aangemeedigt, zich welhaast op het Tooneel begaf, alwaar ziIvoor eenigen tijd grooten roem beHaalde, wegens de geringheid yan haare begaffelen, h dit nu uit échte stukken opgemaakt ? zo ais gij voor op den tijtél van uw boek geJiert te zetten ? daar behoorde veel eer te ftaan urr lo- .genaciitige berichten verzamelt , en opgesmukt ter neder gesteld. Juffrouw Maas, fdiegij, als blijkt, met gekent hebt,) was, gelijk Punt mij zelfs bericht heeft de Dochter van een Biertapper, en in hare jonge hreneen-Naaifter, die bij de luiden, ( zoo als meer Burger Meifjes te Amfterdam haar beftaan vinden met aan haar Medeburgers huizen 2 a 3, ja fomtijds 8 dagen linnen of wollengoedte naaien ,' ofte verfteïlen ) h.ar brood won. in die kwaliteit kwam zij bij Juffrouw van longeren , Huisvrouw van den TooneeJmeèster Jordaan , ( eene goede Aftrice, waar van ik u niet eens hoor réppen, als fchijnende uweopgefmuktepen onwaardigdoch fchoon gij haar voorbij gaat, zijn 'er noch levendige getuigen genoeg, die aan haar talent regt kunnen doen; en die ten dien tijde de eerfte Rollen fpeelde, en bij mijn tijd nog de Koninginne Moeders, en vervol-  < io3 > volgens de Ouderwetfe Moeders in de kluchten gefpeeld heeft) haar kost winnen. Deze Actrice liet zig door haar dikwils hare Rollen overhooren, en vond zoo veel naturel en talent in haar, dat zij haar voorfloeg om het Tooneel te betreden. Adriana Maas, die 'er veel genegenheid voor betoonde, liet zich niet lang noodigen, maar begaf zich onder het geleiden van Juffrouw van Tongeren aan den Schouwburg; alwaar zij op het voor dragen van gemelde Actrice, die haar als een Meisje van groote verwachting, aan de Regenten aanbood, aangenomen wierd, en op het Tooneel verfcheen. Met welke Rollen, of wat emploi is mij onbewust: doch dit weet ik, dat Juffrouw van Tongeren van haar, na dat deze haar een jaar of twee onderweezen had, getuigde, dat zij haar niet meer onderrichten kon , en dat hare leerling haar ver voorbij geitreeft was. Zij kwam binnen korten tijd met den Tooneelfpeler Paulus van Schaagen te trouwen , van wien zij, eenige jaaren daar na Weduwe wierd. In dien tijd heeft zij zig opgehouden met een beunhaas in actiën , (zijnde een • Jood die veel geld won,) wiens jongen , bij haar door hem verwekt, wij lang door Amlterdam hebben zien loopen; en die moogelijk noch leeft: doch _dit zegt niets ten opzigte van haar talent. Ten dien tijde was men 'er zeer over ontftigt, en zij verloor door dat geval, fchielijk al haar crediet; zoo wel bij het publiek als bij de Regenten, die haar Anna Maria de Bruin in 't licht begonden te ftellen; (vooral na dac deze met Punt getrouwd was, dewijl PaHtzijn Vrouws opkomst kragtig onderfteunde, waar van ik nog gevallen weet, te lang om hier ter neder te ftellen )'t geen haar zodanig chagrineerde, dat ze zig aan den drank uit wanhoop te buiten ging. Hier door verfcheen zij wel eens buiten (laat op 't Tooneel, en het publiek begon haar uit te fluiten, en ontftak, tot deze wel eer zo G 4 Se-  < ÏC4 > geliefde Mrke in zulk een haar, dat zij haar, ha dar ze pIoIdLdTfM' ^aropzij.inV?hijn tal ff tooi Diana, in het derde deel, ftond, afgevallen was 't welk het pubhek haar als door dréhkenfSaplSSS mende, toerekende, hoewel ik var, Brinkman en anderen naderhand, want ik heb het niet bijgewoond, gehoordheb, dat ze opdien ftond niet minder als beichonken was, maar een overval gekreegen had ) niet meer op het Tooneel wilde dulden. De Regen ten echter met haar bewogen, lieten haar niet tot armoede vervallen; maar hefteden haar bij een bedaagde Vrouw, (wiens Dochter bij Punt als Werkmeid diende,) m deLooijers Dwarsftraat: en hier heb ik bij haar uit naam van Punt, wel hoodfchappen verricht Deze Vrouw, bij wien ze hefteed was, leerde haar het drinken af, met haar fomtijds helder aftekloppen; en binnen driejaren was Adriana;.weer een ander mensch juffrouw Punt kwam in dien tusfchen tijd te fterven ' en Juffrouw Ghyben fpeelde de eerfte rol door dir geval in 't geheel. Juffrouw van Thil de Jeune Premières. en j uffrouw Jordaan de Koninginne Moeders, en op deze volgde Juffrouw Schmit- Dus relblveerden de Regenten te onderftaan of men Adriana weer bij het publiek ingang kon doen vinden; ten dien einde lieten zij haar op een Liefhebberij, ten huize van Jan Jordaan, de rol van Hermiotte in Andromache fpelen. Dit werk kwam de Heer de Marrc , benevens noch twee Heeren examineeren , en y.-ij vondendat men Adriana weder het publiek vrijelijk mogt aanbieden ; die zo dra zij weder op het Tooneel trad, fchoon zij zeer bol en flap van aanzigt en wac dik van lichaam geworden was, weder als voorheen met hetzelfde genoegen gezien en ontfangen wierd. Ik heb haar, toen Punt zijn affcheid nam, Mariamne zien fpelen, maar goed; en men kon, zo als men gemeenlijk zegt, aan den klaauw den Leeuw kennen. Zij kwam  < Ï05 > Ie wam kort hier op, ik meen omtrent een jaar daar na, in een armoedigen (laat te derven (*). Zie daar haar geval naar waarheid befchreven , 'c geen de jonge Actrices, zig wel tot een exempel mogen voordellen. Gij hebt derhal ven ; mijn lieer, deze AEtrice in u gefchrift zeer gehoond: gij hadt u beter behooren te informeeren. Wat Juffrouw Bor betreft, deze was noch een verneveling noch een vast licht. Zij debuteerde, op den 20 September 1749. met de Rol van Elektra. Punt, die toen nog van den Schouwburg af was, had haar zoo men ons bericht heeft, die Rol onderwezen; men kon ook zien, dat het een geleerd lesje was. Zij had een goed postuur, was vrij onbedwongen , maar het vervolg toonde dat 'er nooit iets van groeijen kon , en dat 'er geen Actrice in zat. Zij bedankte vervolgens den Schouwburg, en is met den Heer Berewouts in 't Huwelijk getreden. Haar ouder Zuster , Lysje Bor, heb ik niet gekent, maar Punt en Duim fpraken van haar met veel lof, en noemden haar eene goede Actrice. Dc oude Bor had zijne kinderen in een ftrenge tucht opgevoed; en zoo lang hij in wezen is geweest, getoond, dat hij een goede Vader omtrent de opvoeding zijner Kinderen was: hij was gantsch niet mak, in het bedieren van zijn Huisgezin. Zijn Dochter Lysje wierd door den Heer Vork van hem ten Huwelijk verzogt en door hem toegedaan. Zij verliet door dit Huwelijk het Tooneel, en wierd een rijke Koopmans Vrouw: zij waaren op de Keizers Gragt, tusfehen de Leydfche Straat en Leydfche Gragt, woonachtig. Ver- C*) Ik durf u wel verzekeren, dat de Schouwburg noch lang wachten zal, eer hij weer een Actrice, als Jtdriana van Schagen, op zijn Tooneel zal zien verfchijnen. G 5  < ieó" > Verders zegt gij van Adriana Maas fprekenJe, een rijke Jood heeft haar bedorven: gelijk mede van Juffrouw. Bor getuigd word. Van de eerstgemelde is zuiks publiek geweest; maar van de tweede betuig ik hetzelve nooit gehoord te hebben: als dat waar was, vertrouw ik yast, dat wij Comedianten onder elkander, het wel geweten _ zouden hebben. Ik geloove dat u onderrichter hier weder een lasteraar geweest is, want dat gij haar gekent hebt, blijkt geenzints aan u fcbrijven. Verders wordt gij geestig critiek en zegt met een zucht , "Helaas ! de onnoozelheid is nergens veilig. Mij dunkt ik zie uw hier de fchouders een weinig ophalen ; de handen buitenwaards gebogen, en door de buiging der ellebogen, omtrent op de hoogte der oogen gebragt, of wel te famen gevouwen; het hoofd een weinig na de regter of linker zijde vooruit gebogen ; de oogen medelijdende, de een of ander aanziende, terwijl u mond zich in een fatirike grimlag tracht te plooijen, als of gij zeggen wilde, geef ik daar geen bedekte fijne flreek aan die twee Dames ? Helaas ! de onnoozelheid is nergens veilig. Maar zo zulks waar is, mijn Heer, wilde gij haar dan het Tooneel tot een veilige wijk doen {trekken? zulks zoude voor de onnoozelheid gantsch niet kwaad zijn. Ik voor mij zou geen half bedorven, Veel min een onnoozel Meisje, zonder de allerftrengfte opzicht aan deze wijkplaats toevertrouwen; en dan zou het nog niet zonder gevaar weken; Gij zoud voorwaar de onnoozelheid, al een aardige wijkplaats om zich te beveiligen, aanwijzen. Nu komen wij tot juffrouw Bouhon, wel aan laat ons hier hooren, wat dit weer worden zal. De Dochter van Juffrouw Ghyben, Juffrouw Bouhon, die misfchien wegens haar verdiensten, eerst had mogen genoemd worden , komt hier nochtans ep haar eigene plaats niet alleen wegens detijdordre, maar ook om als een fchoon ju-  < 107 > juweel deze ring te Jluiten , alweder een mooije omfchrijving. Volgens tijdordre kan ik niet zien, dat zij hier in komt; want gij hebt Juffrouw van Thil al in haar later tijd als Koninginne Moeder, gehad, (want in haar vroeger tijd merkik dat, gij haar ook al niet gezien hebt,) en dus al in het jaar 1760. geweest; en Juffrouw Bouhon heeft in 't jaar 1752. op den 16 September haar debut met Ismcne in Scilla gedaan: dus vind ik uwe tijdordre, d^ar gij van fpreekt, al zeer geregelt. En wat het fchoone juweel om den ring te fluiten 'belangd, deze woorden kan men nemen voor een blijk die gij van uwe bekwaamheid wilt geven, in niets beduidende omfchrijvingen te; kunnen maken. Verder zegt gij: haar te roemen is genoeg ; haare bekwaamheden in 'tbreecle te bejchrijven nosdeloos, vermits dezelve noch dagelijks op den tegenwoordigen Schouwburg, dwars door den yalfchen fmaak die daar heerscht, heen fchitteren: haar te beklaagen, om dat zij niemant heeft, die haar te hulp komt, om die nevelen van woestheid te yerjlrooijen , is de uiterfte billijkheid, maar de gedachtenis van den ouden Schouwburg is ons noch te waard, om hier ten minfte niet voor ten oogenblik deszelfs jongflen luister in deze doorluchtige Spoeler es te befpiegelen. Ik zegge alleenlijk hier op, dat 'er wel een vreefelijke valfche fmaak op uwen Schouwburg moet heerfchen, dat 'er niemand gevonden word, die 'er remedie tegen weet. Gij moest de hand eens aan 't werk flaan , om dien valfchen fmaak te verdrijven, dewijl gij zo veel kennis, volgens u fchrijven, fchijnt te bezitten. Mij dunkt dat was beter, ais Juffrouw Bouhon te beklaagen, en u met de gedachtenis van den ouden Schouwburg bezig te houden, of een doorluchtige Speleres te befpiegelen, dit zegt immers niet met al, en zal geen verbetering aanbrengen ? Nu voorts zegt gij. ter goeder uure trad zij te yoorfchijn, om op de bevallige eenvoudigheid van Juffrouw Fok-  4. ioS > Fokke, die men bij Pfyche vergelijken mogt, af teJleekenmeteen edele fierheid, Diana waardig, ongemengd onderdo Deftigheid van die Juno, door welke zij gevormd was. Recht Helicons geredeneerd: Amftels Heh'cons! Juffrouw Fokke Pfyche, Juffrouw Bouhon Diana en haar Moeder Juno; magnificq, en regt Poëtisch gevonden. Had gij Venus en Palias, in de plaats van Pfyche en Diana genomen , gij had u zelve gevoeglijk bij Paris kunnen vergelijken, dan was 'er een tweede Paris Oordeel, daar een verwoesting van Troijen op had kunnen volgen, voor handen, en dus weer voor honden jaaren dof voor Treurfpelen geweest, maar met Diana en Pfyche kan 't niet lukken, en dus is men 'er van verdoken , 't welk jammer is. Nu Verder: in haar oogen Jlak een Romeinin. Ik ontken hier niet, dat Juffrouw Bouhon , een zeer goed theatraal gezigt heeft; ver van daar: haar geheel masqué is voor 't Tooneel zeer gefchikt, en zij is altijd,, waar ik ook met haar gefpeeld heb, daar in geprezen , en dus kan 'er deze uwe uitdrukking door. Vervolgens: ook beminde zij terflond die Rollen, daar de gevoelens van een grootfche ziel in een gedurigen zelfjlrijd worflelen tegen diepe rouw en treurige wederwaar- M dighcdcn. Gij had niet kwalijk gedaan , indien gij die rollen had gelieven te noemen. Maar wat kon het'tog baaten, of zij die rollen ai terdond beminde, als ze haar door de Regenten niet toegelegd wierden , die volgens u eigenzeggen, op pag. 61. zomtijds geweldige misflagen in de verdeeling der rollen begingen. O wat helpt het dan veel, of een Actrice of een Acteur al een zekere geneigtheid voor deze of gene rollen betooi en? Ik geloove dat ik beter weet, welke rollen fuffiouw Bouwn het meest beminde, dan gij, maar dewijl nu niets ter zake doet, wil ik 'er niets van zeggen. Verder zegt SÜ» I ft  < 109 > gïj, een hoffelijke befchaafdheid, haar zo eigen, als of ze aangeboien waare, weêrhield haar eenigzints van de woedende partijen, daar ze echter , zo 't vereischt wierd, wonderlijk in flaagde. Worden 'er dan, volgens uwe meening , tot de woedende partijen , onbefchaafdj AFteurs en AÜrices vereischt? Deze uwe fteJljng, is niet onaardig. Juffrouw Bouhon was dan zekerlijk , in het tijdftip, wanneer zij in die woedende partijen zo wonderlijk flaagde, van alle befchaafdheid ontbloot ? Ik kan geen ander gevolg, uit uwe aangehaalde woor« den trekken. Al verder: 't heugd ons noch, hoe zij, bij de vertootiing van Andromache, de Minnenijd van Hermionc wist uit te drukken; en hoe een gemeen Man van de Staanplaats, op die nadrukkelijke, en in 'ï Fransch ook zoo beroemde woorden , Ach! moest ge luisteren na een Minnares vol woede ? luidkeels uitriep: dat kan geen Jlerveling op den aardbodem u na zeggen! waar op een ander volgen liet: dat kon haar Moeder niet. Dit is waarlijk geen kwaad bewijs van voldoening; en een gemeen Man kan op de Staanplaats, fomtijds , in zijne eenvoudige oplettenheid , beter en regtzinniger een Tooneelfpeelfter of Speler beoordeelen, als een Geieerde of een Dichter in de Bak , of in de Loges, en bevestigd dus het gezegde van Longinus , dat de Kunst tot volmaaktheid gebragt is, wan-' neer ze kundige en onkundige tevens behaagd. Al verder zegt gij: zij was ook tot de teedere. partijen geenzints onbekwaam; maar die bleeven aan die Lieve Pfyche verpand. Ik heb verfcheide tedere rollen door Jü$tpuw Bouhon, aan mijn zijde zelfs, zeerwel zien uitvoeren, en zij was'er geenzints onbekwaam toe; doch Juffrouw Fokke fpeelde die meerendeels op den Amfterdamfchen Schouwburg. Maar die vergelijking van Pfyche komt mij om met holberg te fpreken , zo Heidens voor. Waarom laat gij Juffrouw Fokke haar chrifteiij- ken  K[ iio > ken naam niet behouden, in plaats van haar een Heidenfche te geven ? Vind gij zelfs met dat deze gelijkenis van Pfyche met haar, zoowel overeenkomt, als de in marmer veranderde Cleopatra van Juffrouw van Thil met de groep van den Alouden Laokoon. Verders weid gij in haaren lof breed uit, en zegt: dit weeten wij met onder fcheïding te getuigen, dat zij, zo lang het op ons Neder duit sch Tooneel geoorloofd was, verftaanhaar te jpreeken, de uitdrukkinge der taaie met een zuiverheid betrachte, die voer alle Dichters verplichtende was. Ik moet bekennen dat ik niet weet , wat gij hier mede zeggen wilt: ik zou eenfchrikkelijke groote omfchrijving noodig vinden , om dit raadfel te ontknoopen. Ik zal het dus tot een nader gelegenheid laaten fteken; maar het is een misfelijk raadfel. Nu vervolgt gij, ons een sangenaame gekheid, kleinigheid wil ik zeggen, te verhaaien , die voor eenige jaaren op zeker Poëtenmaal voorviel, een dag voor dat Juffrouw Bouhon, de rol van Jacoba van Beieren flont te fpeelen. Eenige Liefhebbers roemden haar op t hoogst; onder anderen was 'ereen, die verklaarden zo veel-genoegen in haar te neemen, dat hij, al beging zij duizend fouten op eenen avond, voor een enkelen fchoonen trek, alles zou kunnen ver geeven Dat was al zeer toegevend, zo 't mij voorkomt. Zulke toegevende aanfehouvvers waren 'er in mijn tijd niet: en klaagt gij dan noch dat de Schouwburg vervalt, ais meiP'zo maar duizend f outen om éémn fchoonen trek door de vingeren ziet: zuiks is gemakkelijk voor de Spelers en Speleresfen. Als het publiek zo voortgaat, kan 't niet misfen, of alles zal eerlang ten top van volmaaktheid Hijgen. Vind gijniet dat Dor at, in zijn Reponfe aune lettre Ji.r la Declamaiion des Demoifelles Dwncsnil, Clau ton en Véjlris, het ook maar zo kort had moeten maken ? dan waren deze Actrices in een oogenblik van alle critiekes bevrijd geweest. Zulke aanfehouwers, die zoo  •< III > 20 toegevent zijn, van duizent fouten om éénen fchoonen trek te vergeven, brengen het ware in de verbetering te wege: zulks kan niet misfen (*). Fouten! vervoigd gij , riep een oud Fleer, die tot nog toe gezweegen had, Juffrouw Bouhon fouten ? bedenk u wel, mijn Heer! Noch al mooijer! de andere wilde zich ontjchuldigen, met te zeggen, dat hem deze uitdrukking cntkoomen was; maar dat dit evenwel ook een Jloute vraag fcheen, dewijl men geen Sterveling volmaaktheid toefchrijvenkon, twee anderen-beweerden dit nevens hem. Welk een diep en doordronge kunstkundig dispuut. Eindelijk ging de oude Heer, tegens deze drie zeer kundige Liefhebbers, (kundig zonder twijfel, dat blijkt klaar,) een weddingjchap aan, (zekerlijk om een kunstkundig Soupé,) dat Juffrouw Bouhon den volgenden avond geenen misflag, hoe gering ook, begaan zou, dien zij alle drie op hun woord van eer, voor zodanig hielden. Dit was bijna zulk een ftoute weddingfchap, als het beftaan van den Engelfche Dichter Bay, die zich prefenteerde, door een verfchrikkelijken knaap, die met een bonte muts op, achter hem op het Tooneel verfcheen, den kop af re laten Haan, zo zijn fpel hetpublieoj niet behaagde. Had het publiek geroepen , het zal ons niet behagen, w eg was den kop geweest: één en foutje van Juffrouw Bouhon, deedt den ouden Heer de weddingfchap verliezen. Zijne overwinning wierd onbetwistbaar, dewijl ze na gedane zaken, gezamentlijk bekende, dat hunne uiterfle oplettendheid, om flegts een yoorwendfel tot berisping te vinden, vrugteloos was geweest. Zonder gebreken te zijn , is dikwils een voorrecht van de middelmatigheid; maar zo verre boven de middelmaat op te Jireeven, zonder de minjle Jlrui- (*) Konden de Schilders ook zulke toegevende Kooplieden voor hunne werken krijgen, wie weer hoe vele Rafaïls ea Mieltiel dvgeleos 'cr voor den dag zouden komen.  < 112 > Jlruiketing , dat is een foort van volmaaktheid, die menziett moet, om overtuigd teworden dat zij wezentlijk beftaat Ia die is waarachtig wel waar Mijn Heer. Doch wie eenmaal Juf frouw Bouhon op het Tooneel gezien heeft, zou haar ook zonder dat ze genoemd wierd, lichtelijk aan deze befchrijving kennen. Ik beken, dat dtze Hifïorie mij verftelt doet flaan * wijl ik iets diergelijks nooit gezien, gehoord of gelezen heb: ik dacht dat de tijden der mirakelen al lang voorbij waren, en ik vind 'er op 't onverwagst een in Juffrouw Bouhon voltrokken, die zich door uwe pen tot de hoogfte heilige van uwen Helicon verheft. Zoo zij op de befchrijving van dit mirakel aan haar gedaan, met in lagchen uitbarst, en gij geloovigen vind die uwen ouden Heer met zijne drie kundige Liefhebbers voor geen vier narren aanzien, zal uw mirakel lang in aanzien zijn. Verder gaat gij over om te bewijzen, hoe de Flollandjchc Helicon gedurende dat tijdperk in achting toenam, en rijk van glorie bloeide, door bij te brengen, dat de'beroemde beitama zo dra Punt het werk hervatte, een menigte van de leste Franfche Stukken, te vooren reeds door hem vertaald, op nieuw overgezien, en achter een ten Tooneele gevoerd heeft. Hier van was op den o. December 1754.. Pyrhus',dac twee maal achtereen vertoond wierd, de eerfte ; en op den 10 Februarij ijsS- volgde Gabinia, dac .vijf maal achtereen gefpeeld wierd. Den 10 Mey daar aan volgende, gaven wij Pyrhus weder voor ons Benefice. Den 17 November des zeiven jaars, kwam Stilico te voorlchijn, dat driemaal achter een gegeven wierd; tweemaal zonder, en eens met de ftaart, die Feitema 'er dwaasiijk aan gezet had. En op den 15 Maart daar aan gaven wij Pertharitus twee keeren achtereen ; dat nog door de Aanichcuwers nog door de Spelers regt verftaan wierd. 't geen de Heer Stecnwyk deedt zeggen, dat niemant in Amfterdam het fraai van dit ftuk, dan de Heer  < "3 > .Heer Feitama en Hij veiftond, waar op ik antwoorde,' dat hij 'er mij we] bij had mogen vregen, want dat ik mij verbeelden het zo we] als zij lieden te weeten. En inderdaad, het ftuk is wat hoog voor Amfterdam, omhec zelve wel te verftaan, en moogelijk wel voor meer plaatfen hierte Land. Punt en Duim railleerden 'er wat laf mede, Pertharitus een hals noemende, en maakten meer andere cririkes die mij al ontgaan zijn, waar door in 'teind hec ftuk viel, want het wierd met fpelen gerabraakt, behalvea dat Juffrouw Ghyben, haar Rol zeer wel foutineerde. Feitama was zeer te onvreeden, en zeide dat ze zijn ftuk niet begrepen. In het jaar 1750. den 16 September kwamen wij met Brutus in de weer, ook tweemaal, 'c geen goed ging, maar de vertaling van Haverkamp behield het veld. Den 7 Februarij X757. gaven w j Marius ook twee keeren achtereen, en den 19 Maart nog eens Pyrrhus , en in Maij daar aan noch eens Brutus voor ons Benefice, ©p den 12 November des zeiven jaars fpeelden wij Pyrrhus weder; en den 19 dito Gabinia tweemaal, en den 5. December Darius twee maal; die ftuk had ook zijn val aan de uitvoering te danken. Jn Mey 1758, gaven wij weder Gabinia voor ons Benefice. Zie daar nu die meenigte van ftukken van den Heer Feitama, uit het Fransch vertaalt, en ten dien tijde, daar gij zo van fchreeuwt, ten Toonee]e gevoerd. Zij maken al een getal van zes ftukken uit, waar van Pyrrhus en Gabinia ftaande gebleven z,j en Gabinia, dat het minfte van al die bovengenoemde Spelen is, altoos het meeste volk getrokken heeft. Een fchoone fmaak in dien zoo beroemden tijd ; gij moogt 'er wel dus breed van opg even. Bcitama was maar gantsch te onvreden , en corrigeerde de uitvoering fterk. Punt kreeg vrij ftrenge cretikes van hem, mij dunkt ik zie hem nog bij ons achter komen, en hec hoofd fchuddende zeggen, 'tdeugd met, ge begrijpt het H nist9  met ; ik meen het zo niet; zoo moet ge 't zeggen, enz.' Ja, mijn Heer, hij kon wel zeggen, hoe men hec doen moest, maar hij kon het zelfs niet doen; men moot de man wel begrijpen , en dan was het goed Vceb anderen zegt gij, yolgden dat voorb%id ' en verbeterden insgelijks de Jlegte vertaalden, die men van goede/tukken had. Het was gek genoeg, dat men aan eens anders werk, (even als of men zeggen wilde, ik kan beter fpelden als gij,) zijn tijd door bragt, en dus ZiJn armoe van geest opentlijk liet blijken; echter weetik piet dat dit zo dikwijls voorgevallen is, alleen is Horatius, door den Heer Stamhorst met zo veel eer vertaald en m 't licht gebragt, ( want de Horace en Curace van Jan de Wit kan geen vertaling genoemd worden ) een zeer goed werk; en was 'er wel nodig; maar ik vinde er geen meer Waar zijn dan die verbeterde ftukken van dien tijd ? Gebeft zogoed te zijn, van ze mij eens aan te wijzen (*) mljn Heer, want ik kan ze waarach- ( *■) Daar zijn in dien tijd vertalingen genoeg gekomen , waar m gefpeeld heeft , maar ook veie waar in hij niet fpeelde ook vde e,ge vindingen. Zie hier dezelve ter nedergefteid : Jn het jaar i 755. r5 December Ariftemenes. drie maal ageer een gefpeeld. 1756. 8 November Xantippe , drie maal. 22 dito De Heracliden, twee maal. 1757- 18 April. De Verkwister, twee maal. 1 758. 16 Januari). PhiloSetes, twee maal 20 Maart, De Graaf van Esfix, twee maal. 11 November. Hendrik en Fernille, eens I7S9. 12 Febrnarij. Dionijs de Tiran, twee maal. 12 Maart. De Wedergévonden; Zon, viermaal. 17 April. De Nieuwe PVaereld. vier maal. ar5 November Meianide , drie maal. Ijöo. 17 April. Cenie, drie maal. 3 November. Jvgwtha. 2 maal. 15 December. ISanine, twee maal. J7Ci.  < »I5 > tig in mijne aantekeningen niet vinden. Hoe ïn Ia-ter tijd deze zotheid toegenomen is, om met geweld door fpelden te leeren de eernaam van Poëet te verwerven, is bij mij niet als door overlevering bekend. Zomtijds, vervolgt gij, kwam 'er ouk een oorfpronkelijk ftuk : zo dat men fchier dagelijks de liefhebbers op een nieuw gerecht onthaalden, üit is waar , zie ze hier van den jaare 1753. af. Na dat Punt weder ten TooneeJewas gekeerd. Op den 21 Januarij 1754- > deed 's Lands Gravinne Ma, door den Heer Steenwijk vervaardigt, op een treurige wijze haar intreede, want het Spel begint in een rouw Tooneel., en alle de Perfonages verfchijnen in den rouw in het eerfte Deel. Dit ftuk is zo ftraf van verzen, dat geen een van onze Troep, ten dien tijde, het onthouden kon: het wierd vier malen bij zijn intrede, achter elkander vertoond. Op deu 29 April deszelven jaars, gaven wij Krispijn Filofoopb. Dit Blijfpel , kan 'er even door. Jn 't jaar 1755. was de geest der Dichteren , zo 't fcheen , niet werkzaam in eigen vindingen. Maar den 'z6 April des jaars 1756. trad Mujlafa en Zeanger ten Tooneele: dit elendig ftuk, moesten de aime Tooneel- fpee- 1761. 19 Januarij. GuJlavuS , driemaal. 14 Mam. Ed'wird de Derde, twee maal._ 20 April. Demor.ltontes, drie maal. 8 December. De WedergevendeDochter, driemaal. 1762. 15 Februarij. Hy'f/ertkmstra , driemaal. 15 Maart, 'i Valsch Vnorcwdeel, twee maal. 5 April. De Moeder Vertrouwde van haar DoJtter, twee maal. 8 November. Adüa, drie maal. 1763. 7 Februarij". De Wispelturige, drie maal. In 12 van deze Vertaalingen heeft Punt gefpeeld ; in Je overige heeft hij geene rollen gehad , en de Nafpelen die in a)lQ dié jaaren uitgekomen zijn , heb ik niet noodig geacht hier ter neder te ftellen, alzoo bij daar nooit in fpeelde. II 2  •C 116" > fpeelers, tegen hart en zin, als een fpoegdrank Jn némen, om het op de planken van het Tooneel voor het oog van 't publiek uit te fpuwen. Punt heeft het ook moeten inneemen, en ik deed duizend dankzeggingen, dat ik van het gebruiken dezer Drogues gelukkig bevrijd was. Men floot 'er het Tooneel mede, en om de fraaiheid, wierd het 'er weder mede geopend. Jn het.jaar 1757. 1753. en 1750. zijn in de Haven van Amftels Helicon geen eige vindingen gearriveert: zo 't fchïjnt was de wind hier toe niet gunstig: maar den jo Maart 1760. arriveerde de Priendfchap; dit wierd.vier maal achter een vertoond, en in dit ftuk is waarlijk veel goeds. Ik heb de eer ehad van den Poëet, die een zeer braaf Man was ^te kennen; maar wat deze van de uitvoering van zijn Stuk ten dien tijde tegen mij zeide, zal ik tot een nadere gelegenheid verfchuiven. Jn 't jaar 1760, opende wij, op den 4 Augustus met de opening van 't Saifoen ; een Alegoriesch Hakje , door Sterrenburg vervaardigt, dat niet gedrukt is, het is viermaal gegeeven. Jn het jaar 1762 , den 12 Januarij, gaven m'jAruntius twee maal VVagt mijn Heer, ik kan de Gunster en Rozamire van Eherveld, liet geen men waardig oordeelde om in de Min mt Lazarus Huis vertoonu te worden, hier niet voorbij gaan; die is ook een eigen vinding, en op dien tijd mede in Heiikons Haven gearriveerd. Nu vind ik 'er tot het jaar 1763. geen een meer, ais de Juichende Schouwburg van Pater, die wij op de 125 verjaaring van den Schouwburg, den 4 Januarij des gemelden jaars, met gefloten Deuren, voor Heeren Burgemeesteren en verdere voornameperfonen, na het Treurfpel Polieukte, en vervolgens publiek agt maal achter malkander gaven (*) ; zo dat in tien Jaaren tijds, drie Treurfpelen, waar van twee mid- del- (*) Te wettende Juichende Schtuwburg.  < ii7 > delbaar, en het andere een zeer flegt ftuk was; een tamelijk middelbaar Blijfpel, eigen vinding , (doch daar Punt niet in fpeelde,) van drie Bedrijven, een zoet Zeedefpel, twee Alegoriefche Tooneelfpelen,met een Par • nas Bergje, en een Apollo 'er in, welke ik in beiden de eer hebben gehad te maaken; en eindelijk een Marionetten Spel, dat ik ook medegedaan heb, maar waar voor fpoedig bedankte: alle gerechten door zuivere Vader en MoederftadfcheKoks toebereid, daar gij met zo veel ophef van fpreekt, en ons wilt doen gelooven, dat dezelve ter eerevan Punt gemaakt zijn, om zijn bekwaamheid inde uitvoering te beproeven. Hij heeft 'er flechts in vijf gefpeelt, drie tegen ; en twee met zijn zin, deze waren de Eduard in de Vriendjchap en de Aruntius. Geeft gij hier den Man geen fchoone eer? ik laat zulks aan het ooideel van alle onpartijdige Lezers. Nu zegt gij, de Schouwburg was zijne opkomst verfchuldigt geweest aan den iever van groote Dichters: en nabij zij' nen ondergang heeft hij op zijn beurt groote Dichters uitgelokt en aangemoedigt. Het eerfte is onwederfpreekehjk, en wat het tweede belangd, ik heb na Langendijks dood, wel Vertalers en Rijmers, maar geen Tooneeldichters, die iets zeggen wilde gezien. Wat 'er zedert het jaar 1777. gebeurd is, weet ik niet net, want ik houde mij 'er zoo niet meer mede op als in dien tijd; ik heb geen gelegenheid en ook geen lust, om al wat 'er uitkomt, wegens het Tooneel te lezen. Het grimmelt tegenswoordig van Knaapen, die zich Dichters laten noemen. Zeker Poëet zeide eenige tijd geleden , tot mij, hunne naam is Legio, want zij zijn veele, maar konde ze met hun alle maar een vierde van een Hoofd of Vondel maken ; het zoude beter zijn : en wac aanmoediging van Dichtkunst betreft, in mijn tijd, kreeg een Dichter voor zijn Stuk een vrije Entré, volgens ordre, vooreen jaar, maar hield haar gemeen H 3 lijk  lijk voor al zijn leven, en vier Lootjes in de Bak, zo mtenigmaal als zijn Stuk vertoond wierd. Hoe het 'er nu tou gaat, weet ik niet, ik fpreek maar van dien tij i toen deSchou wburg volgens U zeggen,zo rijk in glorie bloeide. Zo vast gaat het (vervolgt gij) dat de Jlaat der fraaie Kunsten van gelukkige omjlandigheden afhankelijk is. en van deze ltaat en gelukkige omftandigheden geeft gij hier zulk een verwonderlijk blijk, dat ieder van de onwaarheid overtuigd moet ftaan. Gij zegt : men rabbelt tegenwoordig met een gefmoorde ftem, koude drames, daar men het verhevene inbrengen wil, met gillen en krijten, dat ü, als een gefchturde klok in de ooren klinkt. En ten dien tijde vond meiTLieden die zeiden: men vertoond tegenwoordig met ten lamentable Jlem, elendige en fomtijds, dat jammer genoeg is, goede Treur/pelen , daar men het verhevene in .brengen wil, met zo almachtig| te fchreeuwen, dat men de Regenten' bewegen moet, hunne Tooneellisten meerendeels van breukbanden te voorzien wil men zorg voor hunne behoudenis dragen, cn dat ons als het vijlen van een zaag in de ooren klinkt: als men nu deze twee gezegdens tegen t.-i.zander overfrelt , komen de voorlede en tegenwoordige tijden wel overeen Nu tot het Blijfpel, voor 't laatst moeten wij hier bijveegen, vervolgd gij op bladz. 70. dat de Blij/pelen insgelijks goeden opgang maakten. Spatzier en Smit waren 'dé voornaamfié zuilen van het komiccq. Smit was een geestig Manneke} ten vlugge Krispijn, een koddige Sancfte . een vrolijke Wateiiandfche Boer, maar Spatzier wist alles op zijn duim te dranijen. Wat Schmit betreft, hij was geestig, maar geen Krispijn, een bèstëSanche, en in de Panthomimes, in zijn tijd, door la Chaitfé gegeven, een uitmuntende Piero. Maar van dien vrolijken IVaterlandfchen Boer, weet ik mij niets te herinneren. Verders hernaale ik het geen ik reeds  < lip > reeds gezegd hebbe, dat hij veel natuurlijke gaaven en talent bezat: en wat Uw gezegde van Spatzier aangaat, hier zoude men uit kunnen opmaaken, dat hij eenduimdraaijer was geweest, en het publiek fomtijds zand in de oogen wist te gooijen : het is wel eens gebeurd , trouwens hij was de eenigfte niet, wij konden het allemaal wel, geene uirgezondert; en het is zomtijds al nodig ook. Van Krelis Louwen , zegt gij verder, heeft hij zo veel eer gehad als Langendijk. Dat is wat fterk, hij fpeelde, dat is waar, Krelis Louwe zeer goed , hij was een fchoone Boer, maar Gerrit de Ridder, waar van gij nietsrept, en dien gij ook al niet gekend hebt, was ruim zulk een fterke Krelis Louwe als Spatzier, en van Fokke, hoor ik U niets melden; van deze heb ik wonderen gehoord, en gij haalt hem niet eens aan, het is al wat mijn geheugen bereiken kan, dat ik hem de Rol van Orvitaan in de Verliefde Doclor heb zien maaken, maar ik kan 'er niets van zeggen, als dat hij op iederen vinger een peperhuisje had zitten, en zijnActitude^op dien ftond zou ik nog na kunnen doen, maar dat is ook al wat ik 'er van weet, want ik was een Kind. Maar ik heb van zijn Flip in 't Spookent JVeeuwtje , wonderen gehoord, en hem van kundig en onkundig altijd hoqren prijzen. Svhmit heeft trïij, toen wij heiden voor het eerst van ons leven de twee gelijke Sofaas zouden fpeelen, verhaald, dat hij Fokke deze Rol onverbeterlijk had zien fpeelen, en bij die gelegenheid wees hij mij een trek aan, die hij zeide van hem gezien te hebben , in die pasfagie, wanneer Amphitrion hem gebied het Koffer;je te openen , en hij den Steen, dien hij vast verzekert houd , daar in befjooten te zijn, komt te misfen; en zegt: hoe Duivel is het hierl de Steen is weggelopen! die onbetaalbaar wis, maar Sehmit kon het niet nadoen. Ik heb dezen Rol van de grooten • Profesfor Preville te Parijs , benevens die Pasfagie , H 4 ' 0ök  < 120 > ook zoo fchoon zien bewerken. De Ridder heb ik gekent o dit was ook een overaartig comiécq Aft ur zulke fusjetten komen 'er niet weer; het is belet ■ 't werk is met te vee] geweld den bodem ingefteagen : gècn Jacobus Joraaan, dat een excellent Acteer was, geéh Verkuil zelf, d,e hem opgevolgd heef,; rog geen Spat, zier in eenige Rollen die hij meesterlijk vertoonde, zu km huns gelijken hier Jicht weer vinden Nu verder en met den DoSer tegens 'dank, fchcen hi] een projesjoraat te verdienen. Een Profe^foraat overeenkomstig met Filebout zekerlijk? êdiengierigen Gecrard zegt gij, wel nu dien Gierigen Geerard? wat was d e nu l hij wasgoed, maar de oude Duim had hein ook goed gemaakt in zijn tijd; en Duim heeft hem ook eens zeer wt I gefpeeld ; dien Lubbert Lubbertze, zegt gij verder wd die was geen van zijn beste Rollen. Dien Rvkertin t Gedwongen Huwelijk, fchreeuwd gij, die fpeelde hij ook goed Maar had gij m dep! iats van die Rollen, die gij daar ned^rlte.d, Ihales w Democritus, Lizimon in den Glorieus, Gerontes in de Getrouwde Philojooph , Argantes in de Wedergevonden Zoon, Joris in Nanine , de Boer in de Nieuwe Beproeving ; en noch meer, te lang om hier te noemen, genomen, dat waren zijn criomphen, in deze KolIèn was hij excellent. Santilane, in 't School voor dejaloerfchen, was regt goed. Hec heugt mij dat ik in hei jaar l?62 te Parijs aan 't Huis van le Kain, met hem over onze Schouwburg fpreekende , alwaar hij in den jaare i76o op den 5 Apri], PhihcFetes met het School voor de Jaloerfchen had zien vertoonen . hij Punt zeer prees over de RoJ van Santilane in het School voor de Jaloerfche; zeggende, .Bon ASieur, Belle Masqué. Waar op ik hem uit den droom hielp , met te zeggen, dat het Spatzier was, die hij voor Punt zenomen had wijl Punt even als hij, niet als het Treuripei alleen bezigde, en dien avond niet gefpeeld had, heb-  < 121 > hebbende ik zijn Rol van Pijrhus in PMIotletes waargenomen. Waar op hij zeide : He bien ce Spatzier ejl un fort bon Afteur il travaiilc fort bien. Alle Franicne Tooneelfpelers die hem gezien hebben , en verdere Vreemdelingen fchoon zij de taal niet verftonden, hadden behagen in zijn Panthomimen, prezen bij uit-; neemendheid zijn masqué, dat een gave der Natuur was. Hij fpeelde in fommige Treurfpeelen ook niet kwaad, hij hadt in zijn Jeugd het gantfche eerfte emplooi zo wel in Treurfpel als Blijfpel gefpeeld, het ftaat mij noch voor, dat ik hem in 't jaar J74Ö. Goh in Genoveva zeer goed heb zien fpeelen, als mede Jonker Jan in ■Jodelet, of de Knecht Meester; en Gabinius in Gabinia, fpeelde hij zeer fraai, ik zou hier heel veel van deze mijn gewezenen makker kunnen zeggen, maar zal dit tot nader gelegenheid bewaren. Nu roept gij uit, al geest, al zout; zuiver Athisch; Moljere, Lucianus, en Ari/kfanes waardig! (*) Dat Attisch ■ Zout komt daar al apropo, en is weer een Dichtftuip, mijn Heer , zoo nadeelig voor de gezondheid, inzonderheid voor die der herfenen, daar kunnen op zulk een wijs valfche plooijen in koomen, die 'er, al is men nog (*) 't Is belachelijk , Molière, Lucianus en jirtflophanes, te vergelijken met Spatzier. Lucianus was een Schrjiver van Satijren, en geen Acteur. Ari/lophanes en MMere waaren Acteurs, maar uit dat oogpunt worden ze hier niet befchouwdl, maar wel als Schrijvers van Blijfpeelen ; Spanier komt hier echter als zodanig niet voor , dus gaat de vergelijking mank. De Metaforifche fpreekwijze van Attiesch Zout, past ook op geen Acteur, maar wel op een Dichter, Schrijver en iemand die uit eigen beweging, in zijn fpreken iets geestigs voor den dag brengt; de Acteur kan met geen mogelijkheid met Attiesch Zout voor den dag koomen, of de maakèr van het ftuk, dat hij fpeeld, moet 'er zijn werk mede befprenkeld hebben. H5  < 122 > nog zo jong, daar na zo bezwaarlijk uit te wisfchen zijn. Wat de drie Knapen die gij dat Athiscb Zout waardig acht, betreft, zoo Lucianus in wezen was, hij plakte U misfchjen in zijne famenfpraken, en Molière of Arijlofanes zouden U mogelijk tot een model in, een van hunne Spelen gebruiken. In fommige gevallen, vervolgt gij , fcheen Starrenburg tok onnavolgbaar: In den Zwetfer was hij 't waarlijk. Dat waarhjK ontken ik. Ik heb een (*) Acteur van mij in 't graf leggen, die hem in zijn Leven ruim zo goed uitvoerde ; en Wighman, die dezelve lang voor Stanenburg fpeelde, zoude ik ook boven hem in deze Rol prefereercn. DeFader'mdz Wedergevonden Zoon was zijn iriomph: ik heb hem Iman in de Deugdzame Hoveling eens excellent zien fpeelen: het was jammer, dat hij altijd zo fterk outreerden. Nu komt Juffrouw Bouhon weer in danfen: onze verhevene Jufrouw Bouhon, zegt gij, wist zich ook naar dien toon te fchikken , en fpeelde fomtijds, onder anderen , een onbetaalbaare Xantippe; al weer onbetaalbaar; wel zeg maar, dat zij. die Rol wel fpeelde, of bezigt gij dat onnavolgbaar en onbetaalbaar, om dat die twee vokaalen in dat baar zo mooi in 't oor klinken? en die men door baar zo poëzijachtig zou kunnen uitgalmen? wel verltaande, poëzij uit de Kikkerfloot van Parmis, geen zuiver hengflebrons werk ; zuiks is 'er t- heilig toe. Verder vervolgd gij, op deze lijst verdient ook gefield te worden de Jonge PVèèmeyer, van wien wij nog eens in 't vborbij gaan gewaagd 'hebben. Deze bevallige Speler, tot het Trewfpel geboren, wierd in zijnen voortgang , door'Corver, die beter' vlcijen kon, cenigzints verhinderd; waar door hij genoodzaakt was zijne Talenten in (*) R. Drayer. y  ♦C 123 > in alles te beproeven. Was de Jonge Wèèmeyer zulk eeri baas? was ik een hinderpaal voor dien Jongen Knaap zijn opkomst? en was die Borst juist voor het Treurfpel geboren? (hier is vast weer wat van uw Atiesch Zout, mij dunkt ik proef het al.) Ik ben U zeer verplicht, dat gij het mij doet weten; ik was 'er waarachtig onkundig van: ik heb hem nog al veel Rollen van mij overgegeven, als Aurelius in Faujia; Patroklus in Achilles, en andere, die mij nu niet in willen ïchieten, op dat hij voort zoude komen*,- maar het wilde in dien tijd niet lukken. Hij fpeelde in den Zomer in onze Reistroep veeltijds den Koning: hij kon verbaast gaauw van buiten keren, alsmede knap fchreeuwen., dat ik hem altoos getracht heb af te wennen : het beste dat ik hem heb zien fpeelen, was te Leyden Arzames in Rhadamistus en Zenobia. Hij had redelijk don Naturel, maar weinig talent. Hij was mede in onze confpiratie om den Schouwburg te verlaten , maar handelde met mï)z.\sjaffier in't Gered Venetië, met Pedro handelt : hij verried ons, daar hij ook bitter voor geftraftis. Maar dat gij mij voor een vleier wilt doen doorgaan, is grappig: die mij kent zal het niet zeggen. Ik ben nog wel voor een koppigen d r, en voor een onverzettt - lijken Satan uitgemaakt, maar een vleier ben ik nooit geweest. Ik wiiiederdiehet toekomt zijn behoorlijk refpe heeft. Gij redeneert van ons Tooneel, dat ik bijna denken zou, dat gij ten dien tijde, mijn Heer, vergeef mij deze uitdrukking, een van die jonge Kalfjes moet geweest zijn, die gemeenelijk door de Schouwburgen flenteren, en al mede een oordeel vellen, als jonge fpreeuwtjes, een gebroed dat de oude fnappers volgen moet zegt Diogenes in Xantippe. Ook weet ik niet, dat bij galanj te Kollen geluk gij zegt, bij mijn tijd gefpeeld heeft, als de Kelhart in t Valsch Vooroordeel, die bitter was om te aanfcnouwen; hebt gij van hem in later tijd zu'Jte galante dingen gezien ? ik kan 'er niet van oordeclen. JNïa dat ik den Schouwburg verlaten heb, ben ik 'er zelden weder in geweest; en heb die jonge knaap niet weer, als omtrent twee jaar daar na, eens te Rotterdam aangetroffen, daar hij mij verzogt het voorledene te vergeten; en hem bij mijn Troep weder aan te nemen, bij welke gelegenheid bij Amftels Helicon zijn Pindus , zijn Pegazus, zijn Parnasfus , zijn Hengfte Bron , ja zijn Apollo zelf, met al zijne Dichterlijke klanten, zeer fmakelijk eenige dozijnen vervloekingen na 't hoofd wierp : maar ik bedankte hem vriendelijk , hem zeggende , dat hij daar zeer wel was, en 'er zich maar houden moest. Dat bij mij alles Petit Maitre is, vind ik een aardige reflectie van U, daar ik niet weet, dat ik de eer heb U te kennen. Het is even zo vee], als of ik mij omtrent een jong* Dichtertje, om dat hij een bejankt Treurfpel in 't licht gebragt had, aldus wilde uiten, want bij N. N. is alles poëet. Een veritable Petit Maitre mijn Heer ' is zulk eene lelijk figuur niet als men hem uitfchildert! Men vindt'er fomtijds beminnelijke Menfehen onder,die zeer wel oordeelen; ik kan deze in zekere opzichten met een waar Dichter in één daglicht befchouwen. Ik zeg in zekere opzichten. Maar een Petit Maitre Forcé of een Fat, kan niet een jonge Parnas Uuppelaar, vol  < 125 > vohnaaktelijk in zeker opzicht monfteren : het zijn twee dieren die al zeer veel overeenkomst hebben. Ik blijve U echter dankbaar voor mijn Petit Maitrcsfchap, fchoon het mij tot een overtuiging zoude kunnen ftrekken, dat gij niet veel Petit Maitres gezien hebt. Wéémeyer, zegt gij verder, was een onvergelijkelijk Lichtmis. Of gij dit nu op Helicons pianken of in praétijk meent, is bier twijffelbaar; maar volgens het eerfte, is de Rol van den Lichtmis een Rol die meest alle Jongelingen zeer wel fpelen. Ik heb haar, ik weet zelf niet van hoe veele differenten zien maken , die ze allen wel fpeelden, den een wat meer, den anderen wat minder. Verder zegt gij, wij hebben hem met een algemeene toejuiching voor Overdaad in de Mode zien fpeelen. Trouwens 't is ook waar, dat hij daar omtrent tof zijn ongeluk de Natuur te baat had. Hier van kan ik niets zeggen: ik heb hem die Rol nooit zien fpelen: ik heb dezelve altoos gefpeelt zo lang ik op den Schouwburg geweest ben, zo dat het na mijn tijd moet voorgevallen zijn. Zo hij daar omtrent de Natuur te baat had, zo moet dan ook die Natuur na mijn tijd in hem gearriveerd zijn, want bij mijn tijd weet ik niet dat hij zo overdadig leefde. Nu vaart gij voort te zeggen, men meent dat Punt en Duim, waaren zij in dien fmaak gevallen, tot het Blijfpel ook zeer bekwaam zoude geweest zijn. Het is om te jagchen als men zulk eene redenering boort. Waren ze in dien fmaak gevallen? Heeft Duim van 't jaar 1727. af, toen hij 00 zijn 3, jaar voor 't eerst met de Rol van Juba in Cato het Tooneel betrad , niet altoos in al de kleine Nafpelen en in de groote Biyfpelen, de minnaars moeten fpelen ? heeft hij tot het laatst dat ik met hem gefpeeld heb, in de Ferjlroóide van Gedachten de Leonard nier gemaakt? heeft hij de Ko\ van Gysbrecht en Lysje Bor,hiex voor aangehaald, die vanBadeloch ver-' \. vult?  vult ? en hebben zij niet, terfïond daar na, Krelis en Elsje, in Kloris en Roosje gezongen ? Heb ik hem Ferdinant in de Min in 't Lazarus Huis niet zien fpelen"? ( Robyn erfde die Kol van hem, en ik weer-van Robyn,) Eelhart in de Wiskunstenaars, de Vermomde Minnaar, in 't eind het gantfche emploi, zo als ik het naderhand bekleed heb , heeft Duim dat niet vervult in zijn eerften tijd ? heeft Punt in den beginne Valerius in de Min in 't Lazarus Huis, Eelhart in de Waarfchijnelijke Tooverij, de Belachelijke Jonker ( deze laatfte op een privaten dag , met geiloote deuren, zo hij zelf verhaald heeft,) niet gefpeeld? heeft hij Valerius in de Dobbelaar, en de Glorieus, zelf niet gefpeeld? en Duim 'er de Rol van Likander in vervult ? Punt had maar in zijn tweede of derde Jaar aan de Schouwburg den Heeren verzogt, of wel geconditioneerd, dat hij in geen BJijfpelen mocht verichijnen, voor reden gevende, dat nij zijne affaires buiten 't Tooneel had, en dus telkens door geen meenigte van Rollen wilde overkropt worden, en ook niet wilde genoodzaakt zijn alle fpeeldagen te fpelen, en dus verzuim in zijn Kunst te verwekken. Dit ging aan, en dus kon Punt rekenen dat hij maar 40 maal in 't jaar fpeelden. Hij deed zijn Vrouw Anna Maria de Bruin ook van het Blijfpel ontfiaan, ja zelf van den Dans, 't welk omtrent twee jaar voor haar dood voorgevallen is: tot dezen tijd toe, is zij noch middel Danferesfe geweest. Zij danste zeer wel mijn Heer. De Heeren lieten Duim uit hun zelf langfamerhand, ook uit de Blijfpelen; en dit is, ik zeg het opentlijk, de eerfte grondflag tot verderf geweest, waarvan ik bij een andere gelegenheid wijdloopiger hoop te handelen. De Lief hebbers, vervolgd gij, gewagen noch van eene Vertooning van de gelijke Tweelingen, voor vee Ie jaaren; waar in zij de beide Quhijns met groote kunst uitvoerden. Het is waar; dat heb ik gezien, en 't was zeer goed.  K 127 > Zij fpeelden ook de Twee Advocaten in de Boeren Recht' lank zeer fchoon , zoo men mij gezegt heefc; ik was 'er niet tegenwoordig. Duim fpeelde Jomtijds Democritus in de verliefde Philefoof zegt gij. Die heeft hij gefpeeld van dat het ftuk uitkwam, tot dat Starrenburg hem 'er van ontlaste, 'twelk bij mijn tijd gefchied is. Punt,Allardus vervolgd gij, in den Wedergevonden Zoon , dat is bij mijn tijd voorgevallen; maar hij fpeelde dezelve niet fomtijds, maar altoos. Verders zegt gij, doch deze Rollen kunnen eigentlijk niet wel comiecq genoemd worden. Sorteeren de voorgemelde Kollen dan onder het comicq emplooi? Men noemt ze gemeenlijk het emplooi van 't hooge comicq. Het comicq emplooi beftaat in de Knegts, Kamerdienaars, Krispijns, Mantel Rollen, Financiers, Boeren, enz. en het Bas comicq, Niais en mindere comicque. Ik denk niet dat gij Punt en Duim daar ook aan gefield wilden hebben. De Advocaten in de Boeren Rechtbank zouden eigentlijk aan het emplooi van 't hooge comicq niet behooren, maar al de andere wel. Meent gij dat het allemaal aan een Tooneel te doen is, met een helm met pluimen 'er op, een fabel in de hand en een fchild aan den arm; en met te dreigen alles dood te Haan, wat 'er voorkomt? Het gaat 'er altijd zo niet toe, daar moet ook ander werk gedaan worden, dat ook goed diend te wezen ; 't is altijd niet met Juno, Diana, of Pfyfche te doen , 'er huort meer tot een Tooneel. Nu vaart gij voort ons te berichten, dat Eduard in de Vriendfchap Punt zijn laatfte Rol te Amjlerdam is geweest; en geeft ons vervolgens eene Befcnrijving van den Brand des Schouwburgs , die op den 11 Mey 1773. is voorgevallen; welke Befchrijving volkomen overeenkomt met het geen ik uit den mond van Punt, op den 20 Augustus deszelfde jaars , zelf gehoord heb,  < "8 > heb. Alleen vind ik in Uw verhaal pier, dat hij, Punt namelijk, wanneer hij zijn Vrouw weder vond, tot haar zeide : Kind, wij hebben Zo dikwerf die groote zielen , die door hunne rampen gedrukt, echter boven het geval verheven bleven, op het Tooneel verbeeld; laat ons nu toonen, dat •wij het wezenddjk zijn, en 'er niet meer van fpreeken. Waarop hij over iets anders begon te redeneeren. Ik vind dit groots in zulk een omftandigheid. Op pag. 81. vervolge gij aldus: maar de plooi die zijn geest gezet had voor het Tooneel, was nu al te diep geprent. om uitgewist te worden , zo lang hij adem haalden. Dus verlangde hij vurig naar gelegenheid om insgelijk in dat beroep herfield te worden. Het was , mijn Heer , zo ik het zeggen mag , een groote dwaasheid op zijn 62 Jaar, nog te verlangen, om, na zulk een droevig ongeval, weder op hei Tooneel te verfchijnen, daar hij duidelijk, zo hij alles wel ingezien had, kon bemerken uit het ophouden en traineeren , dat men in bedenking Hond, of men weer een Schouwburg zoude oprechten of niet. Heb ik immermeer in mijn leeven aanmerkingen op onze Natie gemaakt, het js in dien tijd geweest. De Schouwburg brande op den 11 Meij 1772. door onvoorzichtigheid van de Vlaamfche Operisten, zo men zeide, af; men laat de Tooneelfpeelers , die een lange reeks van jaaren hun brood aldaar gewonnen hadden, in onzekerheid, of zij wel immer hun beftaan weer zullen krijgen; in piaats van hun, zo als men bij andere volken , die onder eene dispotike magtftaan, dadelijk in zulk een ongeval doet, (waar van Parijs ons tot een bewijs (trekt, alwaar tweemaal de Opera afgebrand is, en zonder verzuim de Operisten de eerfte keer op 't Theater in de Thuilleries, en de tweede keer in een Tent, waar in zij actueel nog fpeelen, terwijl men hun verbrand Huis weer op bouwd) een plaats aan te wijzen, om huu haif verlooren brood  brood weer te zoeken; Zo liet men hen in 't lang* pak heen loopen; en, dat noch in 't gantfche Christenrijk na mijne gedachten geen plaats zoude hebben, perniiteert men (als om hun fmaad aan te doen ) den Vreem» deling op Kermis in zijn Tent te fpelen. Ik prezenteerde mede een Request, op aanraden van Spatzier, doch zonder hoop op een goed gevolg als kennende te wel mijne Stadgenooten, om een gunstig apui te erlangen, en het ging als ik verwagt had; nihil op mijn Request. Maar Neits die ten dien tijde naast mijn zijde, te Rotterdam aan de Oostpoort fpeelde, kwam op een morgen bij mij, tot mij zeggende: ik heb permis/ie te Amfterdam bekenten, God zij lef, ik ben''er zoo verheugd over, want dit is een teeken dat 'er wel weer een Schouwburg zal komen , en dus zullen dan die arme Luidtjes, daar ik in mijn hart en ziel mededogen mede heb, hun broodje behouden. Terftont fchoot mij dezen regel uit Nicomedes in den zin , daar hij totFlaminius zegt: wat is dit een teeder en barfii° hartig afgezant. Ik wensch 'er u veel geluk mede, antwoorde ik hem koeltjes , maar danke God , dat ik met het Amfterdamfch Theater in dit geval niets te fchaffen heb; want zoo ik 'er noch in dienst was, zou zulk een fchreeuwend ongelijk , mij mogelijk disperate invallen doen krijgen, die voor ons beiden niet zeer aangenaam zouden kunnen zijn. Verder zegt gij: den verdienstigen Starrenburgftierf, juist niet van honger, maar ten minsten van hartzeer. Dat is niet waar , van geen van beide; maar zijn dood heeft zeektrlijkeene oorzaakgehad. Zuiderhout, die zich van mijn Troup op den Amfterdamfchen Schouwburg begeven had, en aldaar in een jaar, zo ver was achteruit geloopen , als hij bij mij in vijf jaar geavanceerd was, 't geen ik hem zelf verweten heb , en hij ook wel erkennen wilde , en kluchtig den fpot met uw Helikon dreef; deeze geloove ik, dat in zijn fterven, wel een i dttcks  < 13° y Ürachma hartzeer , wegens het Tooneel kan gehad hebben. Punt maakte een plan, om een foort van een Sociëteit - Theater in Amfterdam op te rechten; hij heeft mij op den 20 Augustus 1782. zoo als ik hier ▼boren aangehaald Heb, te Schoonderloo aan mijn quartier zijn ontwerp komen mede deelen, mij 2000 gl. 's jaars prefenterende, zoo ik 'er in wilde treden , waar voor ik hem hartelijk bedankte , wijl ik mijn eigen dingen deed en beftaan kon. Hij hield mij voor, dat ik dan van het zwerven en reizen af was, en dat dit werk veel goeds beloofde; maar ik antwoorde hem, dat ik niet meer zwierf, als toen ik in Amfterdam was geweest : dat ik altoos des zomers gercist had: dat ik zulks geen zwerven kon noemen, wijl gantsch Holland mij maar als eene Stad voorkwam , daar ik nu aan het eene, en dan aan het andere einde mij bevond, en dat hij wel zvist, dat ik een reizend, voor een ft.il leven /lelde, pok gaf ik hem te kennen , dat zijn plan, in mijne oogen, niets meer als een Lucht - Casteel was, en dat ik niet geloofde, dat het zijn beftag zoude krijgen, wijl hij buiten kennis van Regenten, achter het fcherm werkte, en als deze 'er echter kwamen, zij het zeer onvriendelijk zouden nemen. maar hij fcheen bijna van den uitflag verzekert te zijn : •doch weinig daagen daar na, verftond ik al, dat zijn plan ontdekt, en hij in groote disgratie bij zijne Heeren Regenten gekomen was , die hem, (wijl zij hem na den Brand, direct van een vrije wooningen van turf en licht voorzien hadden, en-dus, even of de Schouwburg nog in wezen was, als hun Castelein aanzagen.) van fnoode ondankbaarheid befchuldigden. Op pag. ge. zegt gij: op 't onverwagtfte boodt zig van buiten eene gelegenheid aait. die alle klagten /tilde. Te Rotterdam, alwaar men dikwijls gewoon was de Amfterdamfche SpeeIers en Speeleresfen. huiten Punt en Duim, geduurende 4tn Zomerfchen flilftand dis Schouwburgs te zien, begre- w  < !3i > pende Liefhebbers nu, dat zij, ten minsten voor eenigen tij dit genoegen-behendiger konden finaken, en nodigde met dat oogmerk de Amjlerdamfche Vrienden zeer Jlerk, om tot hm cyer te koomen, mits den grooten Punt aan 't hoofd hebbende. Deze Rotterdamfche Hiftorie, heeft zig dus toege-j draagen. 'Er, was zederc het jaar 1763. geen Amfterdamfche Troup buiten Rotterdam geweest ; ea wanneer ik , in O&ober 1772. aldaar de eer had.» voor liet Wijnkoopers Gild , twee dagen agtereen „ iri den Doelen te fpelen, werd mij in ftilte door zeker Heer van de Regeering gezegd, dat 'er kans zoude zijn, om tegens Mey aldaar in de Comedie van Erkt* lens te fpeelen; en dat, zo ik wilde, 'er nu mogelijk gelegenheid zoude zijn om de Comedie aldaar wat beftendiger te maken. Ik antwoorde, dat ik niets meer wenschte, als dat ik des Zomers onder den wal van Rotter* dam eenigen tijd door mogt fpelen; maar dat ik mijnt eigen* Tent had, en dus niet zeer genegen was, bij een andef huur te geven, neen! dit zoude moeten zijn, hervatt* bij, in de Schouwplaats van Er kelens, zoude het moeten gcfchieden; mij verder zeggende: voor Mey zullen wij elkander nader f preken; neem het eens in u bedenking* lk liet dit loopen, want hebbende al zoo veel chemerike dingen bijgewoond, had ik meenigwerf bevonden , dat mijne oude Moeder in haare eenvoudigheid zeggende, (wanneer zij hare Kinderen, de zugt voor'c ■Vaderland, trachte in te prenten ) och Kind, Holland it zo een zcetendal, het ware Land van Beloften , wel de waarheid gefprooken had , want het zijn meest beloften daar wij doorgaans hier te Land mede gepaaid worden; en dus ftelde ik dit praatje uit mijn hoofd: maar in Tanuarij van het jaar 1773. vernam Ik alhier in 's Hage , dat Punt zich te Rotterdam bevond, en aldaar goede hoop had , om tegens Mey in de Comedie van Erkelens te fpelen, lk liet mij infof- l 9 " met*  < ij* > •tteertn , en bevond , dat de Tooneelfpeler Eïert} dit Punt, die nergens van wist, aan de hand had gedaan ; en wiji dezen eerstgenoemden in Rotterdam zeer bekend was, vertrok hij met Punt in December 1772, daar naar toe, en addresfeerde zich bij twee particuliere Heeren, die dit aanftonds zoo ver van de hand wezen, alsof 'er geene mogelijkheid toe was. Evenwel het wierd zoo zagtjesrugtbaar, en heeft vervolgens, zoo als ik verder zeggen zal 5 zijn beflag gekregen. Zij verzuimden ook niets, vervolgt gij, om hem in het bijzonder daar toe te beweegen , door de voordeeltgfte aanbiedingen en beloften, die ook in 't verfchiet eene onderneming van grooter gewicht te kennen gaven: zo dat hij, aan den eenen kant zo zeer aangemoedigd, als hij aan den anderen in zijn billijkjle verwachting was te leur gefield , en dagelijks meer en meer getroffen door het ongelukkig lot van zijne Konstbroeders , wier behoudenis nu grootelijks van hem afhing, eindelijk zijne toe/lemming gaf. Of men Punt te Rotterdam met beloften of ftreelende vooruitzigten in zijne onderneming gevleid heeft , is mij onbewust; maar dit weetik, dat hij de verzoeker en aanlegger van dat nieuwe werk is geweest; en eerst met het begin van Mey 1773. de permisfie bekwam , na dat zijne Troup al te Rotterdam gearriveerd was en hij zijne kosten gedaan had; doch zulks kon niec wel eer gefchieden, dewijl den nieuwen Dijkgraaf, van welken hij hét verlof moest bekomen, eerst in Mey aangefteld wierd. En wat het medelijden met zijne Kunstbroeders betreft, zoo deze hem zijne toeftemming hebben afgedwongen, zeg ik, dat het zeer onvoorzigtig vart een oud Tooneelfpeeler gehandelt was, iets te onderheemen dat hij nooit te vooren bijgewoond fcad, en 't welk zeer veel verfcheelde met te Amfterdam, niets als enkel in de Treurfpelen, de eerfte rol veertig of vijftig maal in een jaar te IpeeJcn : doch ü <3e  < 133 > de Hiflorie heeft zich geheel anders toegedragen Mijn Heer! Zie hier hoe men het mij bericht heeft. De Heeren Regenten, die zelf geen uitfluitfel van Burgemeesteren kregen , lieten in'de Maand Junij, alle de Tooneelfpelers in het Weeshuis bij elkander komen, en prefenteerden hun, wijl het niet wezen kon, dar, zij in Augustus, zo als men gewoon was, weder een Tooneel zouden kunnen openen, en zij echter allen voor hec aanftaande faizoen geëngageert waaren , geld voor dat falzoen, tor Mei 1773- we. Aan mijn Schoonmoeder de Weduwe Brinkman, prefenteerde zij 500 gulden , aan Juffrouw van Thil 700 gulden, en aan Punt en zijn Vrouw 1000 gulden, onder voorwaarde, dat zij zich allen, wanneer 'er een nieuwen Schouwburg kwam, weder zouden engageeren. De Danfers wierden hun volle geld, waar voor zij in dat faifoen geëngageerd waren, toegelegd, en, dat verftreken zijnde, bedankt, wijl men die ten allen tijden, zo veel men 'er begeert, kan krijgen. Deze aanbiedingen der Heeren Regenten waren redelijk; zij waren geen meesters, om op hun eigene authorieteit te beginnen ; en het zij dat zij de bovengeftelde prefentatien, uit eigene beweging, of uit last der Regering gedaan hebben, het is doch niet , zo als gij zegt , de menfehen van honger te doen fterven: en Punt, die vrij wooning, vuur en ligt, benevens 1000 gulden voor dat jaar geprefenreerd werd; had hen niet moeten trachten te onderkruipen, met een Sociëteit Tooneel te willen oprichten ; en hier toe Kurgemeesteren een plan aan te bieden. Ik kan het niet onrechtvaardig vinden, dat de Regenten, zo dra zij zulks vernamen, hem d:re£t aanzeiden , dat hij tegen Mei hunne woning veriaten moest. Ik had even als zij gedaan, en hem mogelijk op het oogenblik uit mijn huis gezet. Wat de overige betreft, deze heeft hij overgehaald, door hen aan zijn 1 3 huis  < .134- > huis te ontbieden, alwaar hij hen den voorflap wegens K otterdam deed, en hun een contract aanbood, waar bij zij zich verbinden zouden, dat geen een van allen , zig weder bij de Regenten zouden engageeren, al kwam' *er ook een nieuwen Schouwburg, ten zij die Heeren hem en zijne Vrouw ook engageerden. Dus begreep hij zelf wel, dat de ftorm t'avond of morgen, op hein zoude nedervallen. Ik moet u zeggen, mijn Heer ! ik kan deze handelwijze van Punt niet goedkeuren: velen hebben het ook niet willen teekenen, daar ze gelijk in hadden. Toen wij in het jaar 17Ó3. met ons zevenen den Schouwburg verlieten, heb ik zulke voorwaarden van mijne confpiranten niet gevergd: 'er wierd wel gezegd , geen een of altemaal weder aangenomen, maar ik lachte daar mede, en zeide tegens Bouhon, dat wij wel in zulke omflandigheden konden geraken, dat wij God zouden danken, dat wij maar weder bij den Schouwburg, die wij nu venlieten, ons brood zo-ten : dat, wat mij betrof, het mijn voorneemen niet was s maar wel onverfchrokken mijn plan te volgen, doch dac ik niet wist, zoo lang ik in leven was, wat mij over kon koomen; en hij zo min als ik. Maar hij met drift bezet, antwoordde dat hij zich eer een kogel door den kop zoudejaagen, als weder keeren. Waarop ik antwoorde, ik niet, wij zijn tot du vrolijk werk niet bevoegd, zoo lang wij beiden opkomende Kinderen hebben, die zouden ons deberooving onzer zorg, met reden kunnen verwijten. Maar de uitflagheeft doen zien, dat zij alle wedergekeert zijn , en dus meer drift als ik, ter dier tijd, in't hoofd gehad hebben. Had hunne drift zo wel in't hart gezeten , wij hadden wel wat anders uitgevoert. HadPunt de woning, branden ligt van deHeeren Regenten niet aangenomen, hij zou hebben kunnen zeggen, ik verklaar mij als vijand : dan was zijne zaak goed geweest, maar nu was het een foor t van verraad, 't Is waar,hij heeft voor de  < 135 > de iooo galden bedankt, maar had de woning, brand en ligt ook van de hand moeten wijzen. De anderen hebben hec geld getrokken. De Heeren Regenten, (toen mijne confpiratieontdekt was,)beleiden inFebruarijaanneem-dag , waarop wij ook verfchenen. Zij prefenteerden mij 200 gulden opllag , zoo als ik m de Kanv=r kwam: ik bedankte vriendelijk en gaf hun mijn voorneemen te kennen , gelijk de overige ook deden ; en dus was de zaak eerlijk getraceerd. Ik heb hun verders tot de maand Mey toe, wijl mijn contract tegens dien tijd eerst ten einde liep , met dezelfde getrouwheid als te voren gedient. Bouhon en zijn Vrouw waren in December al van den Schouwburg afgegaan. Op pag. 83 , vervolgt gij, na ons te willen doen gelooven, dat Punt deze zijne Rotterdamiche onderneming meer tot nut van zijne nieuwe Maatfcnappij, dan voor zijn eigen belang in 't werk ftelde , ons een zaak van weinig belang, als een groot wonder voor te Hellen ; dus uit gij u: Wéinige dagen voor zijn vertrek na Rotterdam gebeurde 'er iets van dien aard, het welk alle zijne Huisgenoten verbaasde. Op zekeren morgen, dat hij zeer klaagde over eene onpaslijkheid, die, reeds eenige dagen ge* duurd hebbende, merkelijke bekommering begon te geeven, wordt hem een nieuw Romeinse!: kleed t'huisgebracht waar mede hij te Rotterdam zijne intro dacht te doen. btraks rijst hij lustig op, lefchouwd het, past het aan, en treed op het oogenblik in de verbeelding , als of hij Int Tooneel geopent za>r om 'er een grootfche Rol te fpeelen; Zijn bleek gelaat''hernam een blozende kleur, en- het heldenvuur van Achilles,of den jongen Horatius, fchitterde uit zijne oogen. Jlraks daar na eenige fchoone vaerzen uitgebezemd hebbende , keerde hij te rug uit deeze verrukking, en befpeurde zelf met verwondering dat zijne onpasjehjkheii $antsch verdweenen was. Meermaalen had hij zichgez'mi  gefpeeld; nu feiten hij door die enkele voor fmaak van dh geneuchten zelfs verjongd te zijn, %t liep echter aan tot den 16 Mey J.773 » eer hij de gewenschie voldoening genieten mogt. h dit nu zulk een verbaazend geval, om eenige beroemdheid aan Fnnt toece brengen? Ik beken, dat Schmit. &n ook alle fpeefdagen, als hij fpeelde, een beroemde daad deed ; want die veranderde gantsch en al, zo dra hij zijn fpeejfcleed aantrokken ik heb een ïransch Tooneelfpeler gekend, die alhier na eenigen tijd kleine Jnonces gefpeeld te hebben , m de tragedie, zou verfchijnen, en met Pijlades in Jniromache zijn debut fïond te doen: hij had, volgens t gebruik der Franfche Tooneelisten, zijn kleed voor zijn emplooi in gereedheid doen brengen, en kwam het bij den kleedermaker, alwaar ik mij juist met twee zijner makkers bevond, aanpasfen ; zo ras hij he/aan had, befchouwde hij zich voor den fpiegel en begon aanftonds zijn rol van Pytades te declameeren, met 20 veel drift, dat een van hen tot mij zeide, voih un homme hen fou de la Ttagedie. Hij fpeelde des anderendaags de gemelde rol op een zeer barbaarfche wijze; zoo dat zijn vuur daags te vooren, niet veel te beduiden had. Diergelijke verrukkingen, kan een gering, zo wel als een groot Tooneelfpeeler, bezitten , en kunnen Punt geene buitengewoonheid aanzetten , al zoo min als zich een Koorts van 't lijf te fpelen. Dit ii mij in de rol van Sigismundus, toen ik die voor 'c eerst fpeelde , ook gebeurd ; en andere Tooneelfpeelers hebben ook die gevallen gehad. Hij kreeg dan evenwel in Mei die gewensclite voldoening; \ is waar, hij heeft 'er zijn rekening niet kwalijk bij gevonden, maar de uitijag die hij verwacht had, gin* ver buiten zijn gedachten ; en dit had hij, zo hij wiis ware geweest, moeten voorzien. Nu begint gij op pag. «3. zo vreesfelijk te dwa-  Jen, en zo grof van de waarheid af te wijken; 3atr het 'er in 't geheel niet door kan. Vreest gij niet,mijn Heer! dat gij bij het nagellagt een oorzaak tot groote disputen zult verwekken? en dat men wegens de plaats of plek daar Punt zij n Tent geftaan heeft, zal kunnen twisten,even als over den grond waarop de muren van het oude Jerufalem.en den Tempel Salomonsgeftaan hebben, waar van thans bijna geene zekerheid, door de verwarring der Reisbefchrijveren , meer te bekomenis? Jerufalem legt ver van hier, en dus kan eenieder de waarheid niet onderzoeken ; maar Rotterdam legt dicht genoeg bij Am» fterdam, om door iemand, die een zaak naar waarheid onderzoeken wil, bezogt te worden. Gij wilt fchrijven als of gij alles bijgewoond had ; en ik twijffel fterk, ofgijwel immer een anderen Schouwburg,als den Atnfterdamfehen gezien hebt, zo gij al ooic verder als den Singel of den Overtoom buiten die Stad geweest zijt. Op den Singel, zegt gij, even buiten de Schiedamfcht Poort, was op zijne kosten eene Tent opgejlaagen, waar in hij een treffelijk Tooneel, benevens eene welgefchiktt Schouwplaats, had doen vervaardigen; Dit is een groote onwaarheid mijn Heer, daar is door niemand een Tent opgerecht, en even buiten de Schiedamfche Poort heeft niets van die natuur geftaan. Op den Binneweg, buiten de Binnewegfche Poort, in de op een na de laatfte Laan, ftond de Comedie, die de Stalhouder Leenden Erkelens % voor zijn eigene rekening, in den jaare 1766. of 1767. had laten bouwen, om 'er de Franfche Troup van Cha* laize in te doen fpeelen; die 'er drie keeren en niet meer in gefpeeld hebben. Deze Comedie huurde Punt van gemelden Erkelens voor agt Ducaten per fpeelavond : hij heeftin dezelve vele onkosten gemaakt, met die zeer te verbeteren; zij was niet goed aangelegt, en het Tooneel was flegt; maar na dat Punt het verandert heeft, was het een zeer mooi en proper Schouwburgje. 15 Veti  Verder zegt gij: ook waaren alle Tooneel Sieraden, Kleederen, en verdere noodwendigheden ,-voor zijne Rekening, zo wel als volgens zijne ordonnantie, uitgevoerd; en wel zonder moeite of kosten te fpaaren: al het welk zijn flerie zucht voor dit beroep ten klaarflen bewijst, dewijl zult eene onderneming anderfnts met zijne omjtandigheden niet "overeenkomstig fchijnen kon. Zijne Tooneekjes waren niet onaartig, en zijn Hofzaaltje van Lairesfe, dat hij zelf zeer zorgvuldig en mooi gecopieerd had, toonde zijne achting voor dat verbrande meesterftuk, wiens weerga ik op geen Tooneel, nog in Braband, Vlaanderen noch Parijs gezien heb. Men had het op den nieuwen Schouwburg te Amfterdam, ook behooren te laten copieren , om het voor de vergetelheid te bewaren , trouwens dat zoude noch kunnen gefchieden, want 'er is een plaat van; het Tooneeltje van Punt is voor het meerder gedeelte, ook noch in wezen , en de couleuren bij weinige noch in memorie. Zijne Kleederen waren vrij Hecht'en zuinigjes aangelegd. Zij waren meest van Durand, Calamink of Grein; Satijnen of Taffen waren 'er niet onder; en de modellen die hij opgaf, waren zser onnoozel. De Kleermaker, die mijn Magazijn, alhier voor het grootfte gedeelte gemaakt heeft, betuigde aan Punt zelve, dat hij van de bovengemelde ffcoffen zulk eene goede Drapering niet kon maken, als hij voor mij gemaakt had. Zijne Turkfche kleederen waren infaam, en zijn Romeinfche ■waren de ouderwetfche van Amfterdam, voor welker mode! hij zoo fanaticq was, dat hij, toen ik tot twee keeren ondernam, om op het AmflerdamschToonee te wagen , de nieuwe Coflume van dePranfchen , (die ten dien tijde veel beter als de onze was, maar nu ook al begint te beder- VCU ,) m ll- vuuui , üjj uiij ujj ui» lAcgujit-u , ajo v-i-u aliiu uitmaakte. Ja mijn Heer, zo 'er maar inquifietie-regt jilaats had kunnen krijgen, ik ware tot den brandftapel verwe-  < 139 > wezen geworden , zulks was een afgedane zaak geweest. Deze kleeding ftak te Rotterdam aanflonds in 't oog: men was van mijne Troup beter fmaak van costume gewoon. .Zoo dat zijne zucht voor het Tooneel, wel, zoo gij zegt, door zijne onderneming bewezen werd, maar geenzints zijn goeden fmaak als Directeur. Hij heeft bij mij, toen hij al aan 'c fpelen was, noch om twee Coftumes tot modellen gezonden, die ik hem, volgens het gebruik der Vreemdelingen, direct gezonden heb. Maar, vervolgt gij, de grootmoedigheid was ook onaffcheidelijk van zijne inborst , en 't fcheelde weinig of deze deugd zoude hem op nieuw ten top van eer en aanzien gevoerd hebben, 't is waar, hij bezat fomtijds iets grootmoedigs, doch niet altoos; ook was zijn gemoed al te dikwijls op heele zware toetzen gefield geweest, waar van mij een gedeelte het best bewust is, om altoos juist zo grootmoedig niet te denken; en of deze deugd hem bijna op nieuw ten top van eer en aanzien gevoerd zoude hebben, buiten Amfterdam, zoude bij mij noch twijffelachtig zijn. Tunt was te zeer aan Amfterdam gewend, en dus vooringenomen met zijn Vaderflad; en een groot gedeelte zijner Compatriotten mee hem: maar toen men zijne onderneeming te Rotterdam vernam, wat werd hij toen leelijk bij de Amflerdammers! een (*) ojemeni, o jemeni, werd 'er op hem gemaakt j zijn fpeelen werd Jager vernederd, als hec eersc (* ) Een foort van een Liedje, het geen op de tweede re« gel van ieder couplet, geduurig met o jemini, t jemini, eindigde, en 's Mans Talenten zeer hoonde en befchimpte. Ineen ander Lasterfchrift werd hij en zijne Vrouw, bij Loths Huisgezin vergeleken, die den brand van Sodom ontvluchte, en alle die niet kern gingen, bij een rei vat) Sedemiten. Dit laatft» i* niet gfc 4tuU g»weest,  èèrst opgeheven was. Alles was toen üegt Bij den Man geworden , en op mijn Peribon viel aanftonds het oog : ik had het waare nu, en men had verkeerd van mij geoordeeld: nu zag men het klaar. Ik heb nog onder mij berustende , mijn Heer! drie Brieven mee eene gemaakte hand gefchreven , een zonder datum of handtekening, en een van den 6 Februarij 1773, be" ïievens een van den 16 Febr. 1773 , die ik altoos kan toonen, waarin men mij aanbiednigen van hec emplooi van Punt, tot zijn Casteleinfchap toe, deed; men wis* dat wij gebrouilleerd waren, en dacht mogelijk, dit ik dus denken zoude , ha! nu kan ik wraak van Punt krijgen; nu is de tijd geboren. Maar mijn antwoorden toonden wel haast, dat ik niet laag genoeg was, om het werktuig van eens anders wraak te zijn. Ik heb alles van de hand gewezen. • Tot zijn ongeluk, vervolgt gij: had hij te doen met menfehen, die, door zijn voorbeeld ontvonkt, hem daar in f oogden te evenaaren, en, op de proef te zwak bevonden zijnde , vervolgenswilden toonen, dat zij Jlerk genoeg waaren om hem te bederven, 't Was in fommige opzichten hetzelve beginfel, waar uit de Kardinaal de Richelieu , aanleiding nam , om den grooten Comeillc te haten. Wie gij hier met die menfehen in 't oog hebt, beken ik niet te begrijpen; dit is mij te hoog, en de Kardinaal de Richelieu en Corneille, komen daar weder re pas, als de Marmre Cleopatra, bij de groep van den ahuden Laükoon. Gij zegt verder: in den aanvang ging alles naar kluchtig is zij in 't klein. Evenwel bereikt zij dut■•00% gemeenlijk haar oogmerk, om dat haare iever onvermoeid is, terwijl de lerftandigcn zich met haaren ernsthaf tigheld te lang vermaaken. Binnen vier of vijf maanden, was het zo verre gebracht , dat de Heer Punt zijn magnificaat moest afleggen, om de waardigheid van Kastelein uit handen van zijn Heeren en Meesters te ontfangen. Hij wierd voor eerst Kastelein van de Tent; en zou het vervolgens van den nieuwe- Schouwburg zijn, op Amfterdamfche voorwaarden, die echter op verre na geen Amjierdamsch voordcel aanbrachten. Ondertusfchen betaalden men rijkelijk de Kleederen, de Sieraden, en al den toeftel, dien men van hem overnam. Men vertrouwden hem ook het opzicht over den aanleg van het nieuwe Gebouw; men raadpleegden noch dikwils met hem over de gewichtigjle zaaken; zelfs volgden men ook wel eens zijnen raad, en men befchouwde voor het overige zijne Kunst noch met dezelve hoogachting als ooit. Tegen den Winter vanhet jaar 1774. was de nieuwe Schouwburg, benevens het huis va» Punt, in gereedheidgebragt; zo dat men den 27 December , ter Inwijding van het Tooneel, aldaar vertoonde Maria van Bourgondien, een der fchoonfle Treurfpellen van Hollandsch grootjle Dichteres. Punt had 'er de Rol van Adolf; en dit begin was inderdaad zo luisterlijk , dat men alles van de gevolgen mogt verwagten. Men had ook voor hem eens aanfpraak in Dichtmaat opgefleld, welke hij na het Treurfpel onder de gedaante van Apollo deed, tan de Heeren van de Regeering, en veel andere Hetren van het eerfte aanzien, aldaar genodigd. Dus fclieen zyne glorie noch uit haaren opperflen trans te Jiraalen. Wie zou , die al dit bovenftaande, door u op pag. 83. en 84 ter nedergefteld, leest, niet geloven, dat Punt als met geweld, door de Heeren Commisfarisfen uit den Schouwburg gezet is, op dat zij 'er zich doch meesters van zouden. maken. Het iar 'et  < H4- > tycto ïiiertoegegaan mijn Heer! uw onderrichter heeft" u een allervalschc bericht gegeven; en gij hebt de onbefchaamdheid gehad , om dit, zonder nader onderzoek , zo maar los weg, aan het publiek mede te deelen. Zie hier de waarheid, die ik tegens u valsch bericht overftelle : Zie hier hoe de zaak zich heeft toegedraagen. Toen Punt te Rotterdam met zijne Troup gekomen was, en ik de tijding daar van kreeg, voorfpelde ik dadelijk zijnen val , als wel overtuigd zijnde, dat hij geen Man was, die eenige bekwaamheid tot het befturen van een Troup Tooneelfpelers had; en geene de minste kennis om een aanleg van dezelve te maken , of iets dat 'er na geleek, lk wil 's Mans asfche niet honen: maar 't is waarachtig Zoo. Hij wist niets van dat werk, en was 'er niet voor £efchikt ; eer thee Delffche Kermis was, kon ik 'er al zes van zijne Troup krijgen, die mij aangeboden werden. Bouhon kwam mij den voorflag doen, doch ik zeide, dat ik in mijne emplooien gedekt was , en hem dus bedankte, wijl ik niemant noodig had. Deze zes, waar onder Bouhon, zijne Vrouw en zijne Kinderen waren, deferteerden allen, en gingen voor eigen rekening op de Utrechtfe Kermis fpelen. Punt vervolgde hen wel, maar kon aldaar op Kermis niets uitvoeren, en na de Kermis liet hij 'er gras over wasfen , dat hij niet moest gedaan hebben: zoo zijne contracten goed hadden geweest, had hij , al had het hem iooo gulden gekost, een exempel moeten ftatueeren, dat rigoreus was; ja ai had 'er zijn eigen Zoon zelfs bij geweest, had hij hec zoo fterk moeten doorzetten als in zijn vermogen ware, indien hij blijken had willen geeven, dat hij een goed Directeur was. Ik was zo mak in mijn Directeurfchap niet. Hij was toen in een fchrikkelijk verlegenheid, maar dit gat gevuld zijnde, naderde de Kermis, ai waar alles gepor*  < HS > permitteerd wierd, behalven ik met mijne Troüp, om Punt geen afbreuk te doen; dit had hij, zoo men mij gezegd heeft , weten te bewerken ; zoo zeer vreesde hij mijne kieine bende, daar hij Directeur van een groote was, met zang en dans, 'twelk ik niet had. Deze onrechtvaardigheid moesr ik verkroppen : trouwens het was de eerfte niet, die jk in mijn Vaderland geleden heb: het is de laatfte ook niet geweest; ik ben het mishandelen in Holland zo gewoon, dat ik nog al meer verwacht, daar ik geene andere reden voor weet, als dat ik mijne zaken behandel als een eerlijk man, 't welk men hier met afgunst fchij it te befchouwen. Ik wierd dan afgewezen; doch Neits, als zijnde een Vreemdeling, werd gep-rmitteerd, aan wien ik toen mijn Tent verhuurt heb. Na de Kermis, ging het met Punt den weg van alle dingen: het verviel, en de toeloop verminderde, volgens den gemeenen loop hier te Lande. Punt, verwonderd, had gedacht dat nn de goede tijd eerst zoude aankomen, zoo als hij het te Amfterdam gewoon was ; maar hij was onbewust, dat het in de overige Steden van ons Land anders is gefield. Nu dit was hem te vergeven; hij had nooit als Tooneelfpeler buiten Amfterdam geweest, en was gevolglijk onkundig, hoe deze zaken in de Provintie toegaan. Zijn Volk begon te klagen , en zeide dat dit niet op zou nemen, en begonnen na de Vleespotten van Amfterdam om te zien. Punt verfterkte hen, en zeide, dat 'er wel haast iets anders zich zoude opdoen, waar door de zaak een anderen keer zou neemen. Hij had zijn Troup, mijn Heer, zeer zwaar geëngageerd, en zou het nu wel wat minder hebben willen aanleggen , maar de Spelers verwagten, zo als het altijd gaat, tegens een nieuwe aanneming, nog meer: zij hadden befpeurd, dat 'er, bij hunne aankomst, twee K Hee-  «C 146 > Heeren Kooplieden, gedurig bij Punt, achter 't Tooneef, aan zijn Huis, op de repetities, als anderzints, altijd tegenswoordig waren, en zich met alles bemoeiden, waar door in hun een verbeelding ontftond, gelijk ook waarfehijnlijk is, dat deze twee Heeren, hem met geld asfifleérden ; en in 't eind, in de maand van Ottober, in de ftillegging, die om het Nachtmaal voer 14 dagen in gebruik is, even voor dat de Regenten te Amfterdam hunne aannemingaanleiden, kwam een dezer twee Heeren bij Juffrouw van Thil, haar den voorflag van het ontwerp doen, dat zij met Punt gemaakt hadden; hierin beil'aande, dat Punt zijn Directeurfchap aan gemelde twee Heeren, en nog twee die men 'er flond bij te voegen, zoude afftaan, en dat men geïntresfeerdens tot het Fonds zoude zoeken, om de zaak tot fland te brengen:. en men vroeg haar teffens, of zij zich bij hun wilde engageren. Juffrouw van TJitl zeide, zich te moeten beraden, en ging dien dag bij Spatzier, die al van de zaak wist, en haar tot antwoord gaf, dat men zich ligt voor een jaar verbinden kon: dat 'er van Amfterdam zich niets liet zien: dat hij aan den Heer Hartzink een Brief gefchreeven had, doch van hem geen ander antwoord, als dat hij hem tos noch toe niets tot opening geven kon, had gekregen : ( *) dat zij na zijn gedachten, die aanbieding veilig kon- (*) De Heer Hmtftnck, heeft jaren daar na, aan Juffrouw van Thil, die met hem van den Brief fprak , betuigd , dat Spatsier gelogen had : dat zijn antwoord had ingefloten, dat 'er vast wéér een Troup zoude komen, maar dat zijlieden gcdult moesten hebben: dat men immers reeds bouwde , en gevolglijk 'er weder gefpeelt zoude worden. Ook verhaalde hij, bij die gelegenheid aanhaar, dat Spatzier een jaar of twee voor zijn dood. bij hem zijn dienst had koeien prefenteren, klagende te vreezen , dat de zaak te Rotterdam te niet zoude gaan, en dat hij beducht Wat, dat men hem in zijn ouden dag, ongelukkig mogt zien, enz. Waarop  < «47 > kon aannemen. Kort hier op werden alle de Too-" neelipelers bij de Heeren ontboden, en hun den voorflag onverwachts gedaan, op denzelfden tijd dat de Regenten van Amfterdam, mede Volk aannamen. Sommige maakten zwarigheid, maar werden door vriendelijke woorden van Punt, en de vier Heeren overgehaalr; en dus werden die vier Heeren, Commisfarisfen van de Geïntresfeerdens, en in die qualiteit Beftuurders van den Schouwburg, en Punt leide vrijwillig zijn beftuur neder, dat een dwaze daad van hem was. ik had van 't begin af reeds voorfpeld, dat het zoo gaan zoude, en ware ik in zijne plaats geweest, zou ik 'er nooit toe overgegaan zijn. Hij werd met zijne Vrouw voor 3200 guldens geëngageerd: werd Castelein en kreeg terftond vrij woning in een huis, dat 700 guldens van huur deed, onder de Boomtjes te Rotterdam. Men nam zijne Decoratien en Kleederen over, voor 7 • of 8000 guldens, zoo mij gezegd is ; en bij het openen, ging de nieuwe direólie haar gang. Men vertimmerde nog 1800 gulden aan dit Schouwburgje, en verbeterde het. Men hadt met noch een kleine verbetering, het 'er zeer wel in kunnen ftellen. Men fpeelde voort met vrij goed fucces, tot Kermis 1774. wanneer de Commisfarisfen moede wordende, van alle avonden 8 Ducaten huur te geven, den eigenaar voorfloegen, om het in ééne fom voor het gantfche jaar Waarop gemelde Heer hem antwoorde, dat 'er aan den Schouwburg thans voor hem geea mogelijkheid was; maar dat hij' zig naai een plaats, die hij hem noemde, in Noord-Holland moest begeven, dat aldaar een Kosters plaats open was , en dat hij aldaar vrijelijk uit zijn naam, om kon folliciteeren. Spatzier deed zulks, maar de plaats was reeds begeven , anders was hij , d» Kamerling van Thalia, gelijk gij hem gelieft te noemen» in dfl Koster van een Kerk geuansfermeert. K a  < 148 > jaar te huren ; en dewijl de decoratien, bekleedfeis van banktn en loges hen toekwamen, als mede de kleedkamertjes op een na, 't geen zij alles uit hunne eige beurs, of uit die der" geintresfeerdens hadden laten maken, en de bloote romp flechts, benevens het overige houtwerk, aan meergemelden Erkekns behoorde, zoo prefenteerden zij voor dit laatstgemtlde 1400 gulden 's jaars aan huur te geven: hier na wilde de knaap maar ganisch niet luisteren; dit fcheelde te veel met het geen hij was gewoon te trekken, en hij dacht niet, dat men eene andere plaats kon vinden. Maar toevallig werden de Geintresfeerdens de plaats, alwaar nu de Schouwburg Haat, en dat ten dien tijde een Tuin was, aan de hand gedaan : men kogt die in ftilte, en men zeide Erkelens aan, dat men zelf zou bouwen: dit verbaasde hem, en het koste hem het leven , zo men zeide. Men begon te bouwen, en het werk wierd in 32. weken voltooid. Het Tooneel wierd zeer goed, doch de Zaal heel flegt geordonneerd. Dat men Punt het opzigt over den aanleg van het nieuwe Gebouw toevertrouwde, is niet waar; men was kort na dat hij zijn Direéleurfchap nedergelegd had, reeds met hem in onmin geraakt, (om welke reden, kan ik met waarheid niet zeggen,) ja 'er was zelfs order gegeven, om hem bij het werk geen toegang te vergunnen; en hij is 'er ook niet naar wezen zien, voor dat alles voltooit was. Men opende dan, zoo als gij fchrijft, en Punt maakte weder een Apóllo, dat dwass genoeg'was: ik zoude, ware ik in zijné plaats geweest, mij daar van ontflaagen hebben. J2ë»;aanfpraak op zulk een tijd is billijk; maar om in de gedaante van Apollo, of een diergelijke godheid, een vleijend vers, \ ol complimenten te icomen opzeggen, is wat laag voor een goed Tooneelfpeler: een Alegoriesch fiukje, met drie a vier Perfonages, kan 'er' door  < 149 > door, mits het goed gemaakt zij, maar al die Apolloos aperijen zijn naar mijn oordeel, zigtbare merkteekenen van een bedorven finaak. Het heeft ook al wat in , om een Apollo, den God der Dichtkunst, wel te doen fpreken. Een Dichter verlaagd hem geweldig , als hij hem ten Tooneele voert,. om gunst of befcherming voor zijn Tempel aan de grooten en het publiek af te vergen, en menfehen van Hechts middelmatige kunde, kunnen niet nalaten te lachen, wanneer zij gemelde Godheid fzien buigen, en winderige verzen hooren opfnijden om dat oogmerk te bereiken: een Zinnebeeld van den Schouwburg, kan dit, mijns oordeels, veel gevoeglijker doen. Dus heeft de zaak zich toegedraagen, mijn Heer; zij komt met uwe befchrij ving gantschniet overeen , doch de mijne is zuivere waarheid. Verder vaart gij voort: maar de Regenten, nu int volle toerusting op het kus/en vastgeplakt, namen terflond een houding aan, waar bij geene Fuitervcenfcbe deftigheid in vergelijking kwam. Zij voerden met een veelbelooveni en niets beduidend gelaat, eenen toon van overreeding , die alk hunne mis [lagen voor tegenfpraak beveiligden. Dit is enkel laster. De Regenten waren niet groots omtrent hun volk, maar gemeenzaam, ja formijds zelve wat al te gemeenzaam en te toegeevend. Zij hadden geene kennis vandezaken, zulks is waar; en wie zoude hen wijzer maaken tPunt verftond dat werk zo min ah» zij: maar dat die Heeren , gelijk gij ter nederfteld, om hen befpottelijk te maken, arrogant waren, is onwaarachtig. Dit gaf, vervolgt gij, fomtijds vermakelijke Toonec len, daar de Vriend Spaffier dan wonderlijk mede in Zijnen fchik was; maar die zo niet in de fmaak van Punt vielen. Op alle Tooneeien vallen twisten enoneenighedenvoor, vermakelijke en ernstige; achter de fchermen is de ware Comedie. Ik heb een geheele lijst van het jaar 1747. af, van zulk foort van goedje van het Amfterdamfche K 3 Too*  < 150 > Tooneel, maar ik heb 'er Spatzier wel om hooren zuchten, fomtijds ook wel om zien lachen; maar Punt was 'er triestig onder. De Geestige Abdcriet erkende ml eens onder een Glaasje van vrolijkheid, vervolgt gij, dat hij zijn kunst noch -merkelijk verder zoude gebracht hebben, indien hem 't geval zodanige modellen wat vroeger verleend had. Was Spatzier een Bredanaar , dat gij hem een Abderiet noemt ? ik meende dat hij een Amfterdammer was. Of noemt gij die mogelijk ook Abderieten? Campo JVeyerman heeft dezen Tijtel, zoo het mij voorftaat aan de Bredanaars gegeven ? Het moeten al koddige Originelen in Spatziers oogen geweest zijn; hij had evemvel lang genoeg, zoowel als ik , met de Rotterdammers omgegaan (*), en kon zelfs een of twee van deze Heeren zeer we]; zoo dat ■dit zijn zeggen , zo hem het geval wat vroeger zulke modellen verleend had, op geen rede fteunde. Bij zekere gelegenheid, zegt gij, dat men den Wedergevonden Zoon Jlond te fpeelen , zeide hij, met een cinifchcn grimlach: het fpijt me nu, dat ik te oud ben voor Prcfident Laagenprat! Wat wilde hij hier mede zeggen? wilde hij mogelijk den Commisfaris, die ten dien tijde Prefident was, tot een model nemen ? het zou een groote dwaasheid van hem geweest zijn, een Rotterdammer tot een voorbeeld te neemen, om een Prefident van Congnac in Vranknjk, aan het Volk voorteftellen, en dus van zijn Character een Hollander te maken ; voorwaar zeer verllandig van Spatzier , zoo 't gepasfeert is! en waarom was hij te oud voor die Rol? Preville heeft op die jaren, die Spatzier ten dien tijde had, haar wel gefpeeld, en fpeeid ze mogelijk noch wel (f). Ver- ( * ) Hij bid 'cr wel 30 Jaren mede omgegaan. ( t) Toen ik dit fchreef, fpeelde Preville te Parijs noch , maar tbamjimij bericht, dathjjhec Tooneelzoo goed ais v til aten heeft.  «C 151 - > Vervolgens zegt gij: Punt was te fijn van gevoel om ■zich met fnakerijen te vergenoegen. Even als een ander, mijn Heer! dat fijn gevoel, had eén'anderen grondflag. Hij zag met het Jevendigst ongeduld dat alle fchikkingen op verwarring uitliepen, terwijl men den goeden ■fmaak in zijne beginfelen zogt te dempen. Hoe kon zulks anders zijn? 'Hij had de Heeren een verwarden boel overgegeven , dié hij zelf «iet. jedden; kon. Men zogt een goeden fmaak, om die j $Fl$Ö goed noemde, en valsch was, te verdrijven.' Zbb was eigentlijk de zaak. 't Wierd voor eene misdaad van gekweste Majefieit gehouden, dat hij zich daarvan beklaagde ; zegt gij. Zulks is onwaar. Men veranderde van kleeding , even als te Amfterdam, en Punt moest 'een Romeins'kleed, van een nieuwe fmaak, aantrekken ; linnen en handfchoenen in 't Romeinsch achter laten: dit moet een verdriet voor hem geweest zijn, niet om overtekomen ! hij gewende 'er evenwel aan. Ik weet ook niet , dat 'er het tegenfpreken niet vrij ftond, veel min, dat men zich mee mogt beklagen : en 'f zedert veranderde de koelheid, die men hein reeds van tijd tot tijdbeweezen had, in bittere vijandfchdp, vervolgt gij. Hier van weet ik niets te zeggen. Ik heb wel gehoord , dat 'er oneenigheid ontdaan is, tusfehen de Heeren Commisfarisfen en Punt, wegens het plan van het nieuwe Gebouw; maar zeker Metfelaar te Rotterdam, met name de Haas, wonende op den Schotfendijk, zoude U deze Hiftone, zoo hij noch in wezen is, naar waarheid , beter kunnen verhalen. Nu vervolgd gij: Hier in wierd daarenboven veel ' kwaads gewerkt door Corver , voor dezen een Leerlingvan Punt, en vu in alles zijnen tegenjlreyer. Dit ontken ik, mijn Heer, en zal klaar het tegendeel doen zien. ..Dat ik een Leerling van Punt in de Teekenkunst geweest ben, is waar; dit heb ik hier voor nogmaals ge- K 4 zegd:  < '52 > zegd: en zijn tegenftrtver moest ik zijn, wijl hij de goede zaken afbrak, die ik trachte, volgens plicht, op te bouwen, en daarenboven mij valfchelijk te Amfterdam behandeld had ; w-Jke Hiflorien te lang zijn, om hier ter neder te ftellen , doch die door den tijd, met andere mijner zaken , het daglicht zullen zien, waar brj ze gevoeglijker en als van zelf komen zullen. Deeze Man, vervoigt gij , op den Amjlerdamjchtn Schouwburg wel begunstigd , maar geenzints in den hoogJlen rang gefield, had zich voor eenige Jaaren van daar naar 's Gravenhaage begceven. lk bid U mijn Heer , wat is die hoogfte rang toch, waarvan gij fpreekt ? denkt gij, dat wij achter't Tooneel te Amfterdam, met elkander den rang obfl r veerden, zoo als op het Tooneel, daar de Koning of Held en zijR Confident ondcrfcheiden zijn (*)? och men, wij waren elkander daar m rang en ftaac gelijk, ten zij men a,s ToonecJmeester ordonneren moest; maar zulks betreft het huishoudelijk werk meest, en zeiden de Tooneejfpeleis. zoo dat ik dien rang, waar van gij fpreck:, voor gekheid aanzie, lk heb mij van den Aptteidanilc en Schouwburg begeven, om doorgantsch Holland tc reizen, (*) Deze Tooneelrang was te Amfterdam in mijn tijd, aldus : De Vorst moest altijd in het midden ftaan, even als een Trekpot voor een fchoorfteen, daar men de kopje* en fchoteltjes ter wederzijde plaatst. De Prinfes moest altijd op de hoogerband ftaan , de Vertrouwde aan haar linkerzijde, en I ii wat gelegenheid het ook ware, zelfs in de uiterfte verwarring, trachte men altijd dezen rang te bewaren. Ik heb deze onnatuurlijke en zotte ftijfheid van het Tooneel gebannen: maar welk een moeite had ik hier in Amfterdam niit mede ! ik was een Ketter in de Kunst, bij de meeste mijner fanatiken medebroeders die de domme meenigce gaarne hadden opgemaakt, om mij te ftecnigen.  < '53 > zen, zoo ver ik maar kon; en heb mij in 's Gravenha* ge een Domicilium vervaardigd , om des Winters vast door te fpelen; 't welk ik ook van den jaare 17f56. tot 1773. gedaan heb. Alwaar, vervolgt gij, een Nederduitfche Schouwburg onder begunstiging van het Hof vervaardigd wierd. En door wien werd die vervaardigd mijn Heer ? uoor mij: ik heb denzei ven voor mijn eigen geld , dat ik zuur genoeg met mijn zweet gew mnen, en zuinig bij elkander vergaard had, beginnen te timmeren: hij heeft mij digt bij de 30000 guldens gekost, en alle mijne püng,n* gen hebben geflrekt, om al wat ik won , aan dit Gebouw te kosten te leggen. Geen adfiflentie heb ik gen 1 n in dit werk, als van J Brants, Aschnaas van 's Gravenhage, die geen Hollander, maar uit hen Pruisisch was; deze heeft mij in nood met eene goede fomme gcids bijgeftaan, die ik ook met de intresfen afgedaan heb; en van een Bontwerker, ook een Hoógduufeher, G. C. Schmolk genaamt, die mij altoos, als hij geld had leeg leggen, het aanbood , voor 4,5, a 6 nwanden ; waar voor hij nooit een penning intrest van mij begeerde, ja: fomwijlen niet eens een handfehrift nam; 't welk ik hem op moest dringen (*): maar van mijn eige Natie, heb ik in nood , nooit een duit kunnen krijgen ; een Hollandsch antwoord, Ja, ê met de febouders op te haaien , was de ordinaire troost, het zijn bed: oef de tijden : men moet de tijden aanzien: het gaat zo breed niet. Zulke elendige excufen waren gemeenlijk in overvloed, maar niets anders tot mijn dienst, bij mijne Landsgenooten , die altijd zoo hoog opgeven var» mensch» C*) Een Noordhollandich Heer heeft mij ook, toen i nijb Troup alleen eerst overnam, met eenige penningen geasüf.eerd, die ik hem met de intresfen ook afgedaan heb: maar dit was lang voor dat ik in '» Gravenhagc begon te bouwen. K 5  € i54 > menschlievendheid , en andere Christelijke deugden; woorden die mooi klinken, maar in zich. zelf zeer weinig te beduiden hebben. De Magiflraat van 's Hage heeft mijgepermiteert te bouwen: zijne Hoogheid, de Prins Erfstadhouder was 'er mede te 1 Vrede. Zonder toeftemming der Overheid , kan men immers geen Kerk of Tooneel oprichten. Wat nu verder de begunstiging van het Hof, waarvan gij fpreekt, betreft, zijne Hoogheid heeft zich in het jaar 1767. geaboneerd voor 6 maanden* in 't jaar; en dus was ik verplicht 6 maanden alhier te fpelen, voor 3000 guldens, die ik 'er dikwijls bij ingebrokt heb; voornamentlijk in de jaren 1770,1771. en 1772. (*) toen ik door de vooroordeelen van onzen Landaart, 50oo"gulden verloor. Een z waren fiag in een opkoment werk. Ik heb deze gemelde 3000 guldens van zijn Hoogheid 7 jaren achter een getrokken, en dus een fommavan 21000 guldens in die zeven jaren genoten; waar uit de overledene Heer Baron van Wulke■nits, mij trachte aan 't veriland te brengen, dat de Prins mijn Gebouw betaald had. Och ja, die goede Heer deed zijn best om mij zulks te beduiden, zeggende, dat ik hec Gebouw in mijn Request voor 21000 guldens had opgegeven (f), eniknu2rooo guldens getrokken had. SÏim "gevonden! niet waar mijn Heer? Ik vroeg hem, indien hij zoo wilde redeneren, hoe dikwils de Franfche "Comedie dan wel door 'c Hof betaald was, daar wijle de Princes Royaal, in haar tijd, na mij bericht was, wel (*) Jn deze drie gemelde jaren was 'er geen permisfïe te "Hotterdam, en in de twee eerstgemelde was 'er geen pernrisfie te Utrecht; beide om de fterfte van het Rundvee, wegens deze zaken, hoop ik, zoo de Hemel mij in 't leeven fpaard , het publiek nader te onderhouden. ( f ) Zulks was waar; maar het was niet voltooid: ik heb 'er nog na die opgaaf, bij de oaoo guldens onkosten aan gehad.  < 155 > wel 7 a 8000 guldens tot een abonement, 's jaarlijks aan gegeven , en de Prins zulks noch bij aanhoudendheid vermeerderd had , dat deze dan zekerlijk, federt het jaar 1750. of 1751. al rijkelijk , en wel drie dubbeld betaald kon geheten worden: dat, als ik de 3000 guldens van het Hof niet gehad had, ik geen 6 maanden, alle jaren, achter een, in 'sHage had kunnen fpelen; maar dan het oude plan van Jacob van Ryndorp had moeten volgen, om te kunnenbeftaan, dat ik dat geld tot onderhoud van mijn Troep ën niet voor mijn Gebouw gebruikt hadde, gelijk zulks ook waar is. Verder zegt gij , van mij fprekende : hier dacht hij zijn hart op te haaien met de trotjche Heldenrollen, die men hem te Amfterdam niet had durven toevertrouwen. Al weder een leugen! wat dorst men mij te Amfterdam niet toevertrouwen? de rollen van 't eerfte emplooi? vergeef mij dat; ik heb 'er verfcheiden gefpeelt; maar gij hebt het niet gezien , want gij waard toen zekerlijk nog een Kind. Zi]n Cyrus, Abenzaid, de Cid, Karei Erfprins, Servilius in Manlius Capitolinus , Orejles in Agamemnon , Pyrrhus ia Philocletes, Gysbrecht van Am/lel, Sigismundus, Lynceus in Hypermnesira, Farnabafes , enz. dan bij u geen eerfte rollen? deze fpeelde ik akemaal te Amfterdam. Wat trotfche Heldenrollen zijn, weet ik niet : zij beftaan zonder twijffel, in die winderigen naam. Puif^ was altoos nijdig , als ik een rol van het eerfte emplooi fpeelde, en boven dien laag genoeg, om, toen men de Cyrus vertoonde , welke rol mij was opgedragen en die hij in vroeger jaren gefpeeld had, een cabaal van jongens te formeren, die mij in het eerfte en tweede Bedrijf uitfloten; doch in het derde dwong ik hen tot zwijgen, en het gefchiedde dien avond niet weder. Doch vermits de goede Man, vervolgt gij, behahen eene  < 156 > gene onzuivere aitfpraak, cenvalfche en piepende Jlem had, moest 'er een hulpmiddel ter liefde van deeze gebteeken gezogt worden. Wie heeft U dit beried t gegeven, mijn Heertje? want gij hebt mij, dit blijkt, inde eerfte 16 jaaren niet zien fpelen, en kunt dus van mijne organe niet oordeelen. Gij hebt dit berient mogelijk uit den mond van Punt, want deze plagt diergelijke discourfen , achter mijn rug , we] te voeren, toen ik in mijne opkomst was, en hem te nabij kwam, om zijne cabale tegens mij te formeren ; en om dat ik in plaats van fchreeuwen, 't welk men bij ons invoerde, fprak en fpeelde, trachte hij mij door diergelijke redenen te verlagen; maar de ware kenners kon hij in zijn belang niet brengen. Ik wil echter op mijne organe niet roemen, en durf wel zeggen , dat ik van het jaar 1752. tot 1763. gewerkt heb, om dezelve te formeren, en van dien tijd af, vast te ltellen. Maar dit zijn zaakcii, waar van gij naar ik merk , geen verftand hebt. Ik ken een Aéfeur, die de fchoonfte organe en de fraaifte figuur van de waereld heeft; zijn Tooneel wel gebruikt, en met alle deze uiterlijke gaven vercierd, nochtans voor een kundig oog, op verre na, voor geen richt goed Aéteur kan doorgaan, dewijl hem de verheffing van ziel, en de ware verbeeldingskracht ontbreekt: ik ken daar en tegen een anderen, die het voordeeligfie figuur niet heeft, een elendige organe; zelf zoo, dat men horen kan, dat hij op de borst gedrukt is: maar welk een vuur! welk een verbeeldingskragt en verheffing van ziel, is'er bij dezen niet te vinden! een kundig mensch zal, in weerwil zijner gebreken , en in weerwil van alle de gaven, waar mede de eerfte door de natuur bevoorregt is, den laatften den palm toewijën. Geen gereeder middel in 's Gravenhage, vervolgt gij, dan den Franfchen flag 'er over te leggen j dat is te rabbe- kn}  < 157 > len, zo fnel als de adem door neus en mond kan vliegen, onverfiaanhaar , en daarom zonder fouten. Bedaar, bij U, dat geen't welk gij den Franfchen jlag gelieft te noemen, in rabbelen en onverflaanbaar te zijn ? mijn arm Heertje, waar dwaalt gij na toe? 't is wel te zien, dat gij 'eren zo weinig in het Fransch, als in het Hollandsch Tooneel bedreven zijt. Men vindt alhier in 's Gravenhage, noch wel lieden, die over het Tooneel zeer goed kunnen oordeelen, en een Tooneelfpeler zijn fouten noch wel eens durven zeggen ; en, fchoon men hier met Apollo , den Pindas , den Parnasfus en de opbouw van Taal - en Dichtkunde zoo niet in de weer is, 'zouden gemelde lieden evenwel zulke groove Franfche /lagen in geen Tooneelfpeler dulden: maar hem wel durven wegfiuiten. Het zijn dus wederom woorden, die gij uit eens anders mond opgefchreven hebt, die van mijn eerflen tijd fprak en tot de cabaal van Punt behoorde. Verders zegt gij: hij ontleend dan van eenige gemeene Franfche Speelers een nieuwe manier, en ziet hun verder eenige postuurenaf, die bij geval eens met eenig handgeklap vereerd werden, Lc moet altoos lagchen, als ik de lieden hoor zeggen, dat ik eene nieuwe manier van fpeelen heb uitgevonden, 't Is armhartig geredeneerd , en toond de onnoozelheid en onbedrevenheid, in Tooneelfpel, onzer Natie duidelijk enklaar. Deze zoogenaamde nieuwe manier, is al 100 Jaren en langer, voor onzen tijd, in de waereld geweest; en Punt zelfs heeft in zijn eerflen tijd , eer hij zich van den Schouwburg begaf, in die manier gefpeeld (*). Naderhand kon men zijn fpelen, eer zin- (* ) Zie hiernoeh iets tot bewijs, 't welk ik van hem gezien heb in Stse/lrh , daar hij in het eerfte Eedrijf, van het tweede Tooneel. 'befchouwende de plaats daar zijn Vader en gantsch öeflagt vermoord is, zegt: En  < 158 > zingen als fpreken noemen, en dit kon dus eer den naam van een nieuwe manier dragen , die 'er niet door kon bij verftandige lieden, maar wel bij fanatiken in de poëzj; en bij jonge uilskuikens. De oude Juffrouw Niewellon te Leyden, heeft mij eens de eer aangedaan , van een gedeelte van de rol van Kasfandra, in Agamemnon, voor mij te reciteren : dit was in de manier, die gij mijn Heertje, nieuw gelieft te noemen , en deze Dame was een Acf rice van den ouden tijd; maar ik heb het zoo goed in lange Jaren op ons Tooneel niet gehoort. Kon ik het nu helpen, dat de Pranfche Tooneelfpelers juist op hetzelfde fondament werkten, en in dezelfde manier fpeelden, en dat zulks goed was. Onnoozel fchepfel, die u tot Regter van de Tooneelfpelers durft opwerpen , daar gij mogelijk , als men u zelfs hoorde declameren , niet waard zoud zijn, dat 'er een hond of kat, veel min een Mensch naar u luisicrdé! Al wat goede Franfche Tooneelfpelers doen ,- komt volkomen met de lesfen, die wij in onze oude goede Schrijvers vinden, overeen: en Skakefpear toond in zijn Hamlet, deze manier duidelijk aan ; gevolglijk is ze vrij oud; daar is maar eene goede manier door de geheele waereld. Ik heb Hollahdfche, Franfche, Duitfche, Engelfche en Spaan- fche En gij, helaas * wiens rookend bloed Zich aan mijn oogen' hier vertoont aan alle kanten, O waarde fchimmen van mijn' ed'le Bloedverwanten! Gij fpookt, en fchreeuwt noch uit het naarfte van uw graf, En eischt de wraak van mijn' getergde handen af. Dit fprak hij op zulk een toon , dien hij met een gezicht en houding paarde , als of de fchimmen voor hem alleen zichtbaar , en voor de Aanfchouwers onzichtbaar rondsom hem ftonden, hem aanhitften en hij tegen hen fprak: dit is mijns oordeels, bet ware fpelen, maar niet nieuw.  < 159 > fche Tooneelfpelers gezien, en alle die goed onder dezelve waren, fpeelden op een en dezelfde wijze; eenvoudig op de rede en de natuur gegrond: zonder geweld: ferm en niet opfnijend in den valfchen zoogenoemden Hollandfchen Heldentoon, Pho, pha, tra, la, la, la, wilt mijne kracht hefiieren% Fa,foe, pief, poef, p'h pa, tra, la, la, la, lieren, welk gebulk ik, en al wie kennis heeft met mij, voor narren werk aan zie. Wat depostuuren belangd, waar van gij fpreekt, die waren mijne eige, en die, welke ik van de Franfchen ontleend heb, waren beter als die, die bij ons te Amfterdam, ten dien tijde , in gebruik waaren: en wie, die niet verwaand is, zal zijne gebreken koesteren, als hij dezelve verbeteren kan? of zulks nu door Franfchen, door Turken, of door Heïr denen gefchied, is dat niet hetzelfde ? Maar laat ons nu deze Franfche Tooneelfpelers eens befchouwen , die gij Heertje, met zoo veel verwaandheid, gemeens durft noemen. Een Beaumont, een Quinoit, een Villeneuve, een Armant, een Cresfant, een Dormont, een Brochart, een Le Jeune, een Dallainville, een Aufrene (*), en meer anderen, wie talenten, alhier, bij die, die goede fmaak bezitten, noch in geheugen bewaard worden. Deze durft gij gemeene noemen? dit is rechte Hollandfche onbefchaamdheid. iGij hebc die Lieden niet gekent, en durft hen gemeene Tooneelfpeelers noemen? U gantfche Paraas is niet in ftaat, om een vierdepart der talenten van een der bovengenoemde A&eurs,, op te leveren. Voorts, vervolgt gij, doet hij een reisje naar Parijs; en ( *) Van de Troup van Parijs, wil ik hier niet eens fprekenJ Deze was in den Jare i7<5i,toen ik dezelve gezien heb, 200 fchoon, dat men ze in geen fieuw mogelijk weer aoo goed jien tal.  i£ ïfjO > -en zie daar mijn Heer Corver verfranscht, en bekwaam om rang te houden met Le Kain of Grandval. M;]i reisje naar Parijs heeft mijne Hollandfcne denkbeelden , noch verfranscht, noch bedurven: ik heb 'er echter meer goed als kwaad van behouden. Ik heb in deze groote Waereldftad zeer ftil geleeft: ik heb het grootfte gedeelte van het fchoone, 't welk daar te zien is, gezien , en alle avonden mij in den Franfch«n Schouwburg bevonden; laatende den Italiaanfchen , waarin ik vrij entré had, en waar van ik maar tweemaal gebruik gemaakt heb, betalende in de andere Schouwplaats, daar ik eens door Le Kain met een plaats in 'c ©rquest vereerd ben. De Tooneelfpeeler de Hesfe mijn Landgenoot, een Hollander, heeft mij cok zeer veel beleefdheden gedaan. Deze Man fprak noch gebroken Hollandsch: wij hebben bijna een gantfchen dag niet alsHollandsch: met eikanderen gefproken. Hij had de Troup van Rendorp noch gekend; maar hnd ten opzicht der Tooreeüpelen , noch het bellieren en behandelen derzelven, gantsch niet vee] op onze Natie te roemen. Ik ben uit Parijs te rug gekeerd, vervult met veel goeds, 't welk ik 'er indien korten tijd vergaard heb , en heb de Franfchen hun kwaad laten behouden. Recht het tegendeel hier in, met fommigen mijner Landgenooten handelende, die het kwaad van Vrankrijk in ons Land komen inbrengen,en zich ter naau wer nood om het goede bekreunen: dezulken kan men verfranscht noemen; maar memand heeft mij, in Vrankrijk of in ons Vaderland, daar blijken van zien geven. Wat het ranghouden met Le Kain of met Grandval belangd, waar zou dit toch Wr ie Land plaats kunnen vinden? dit fpreekt zich zelf tegen. Ik heb Grandval nooit gezien; hij fpeelde toen niet meer. Van Le Kain weet ik te fpreken: zijn Nero in Lrittannicus zal mij nooit vergeten: dien moest gij eens gezien hebben, mijn Heertje, dan zoudt  gij anders wegens de Tooneelfpelers oordeelen , dan zoude al uw wonderbaar en onbetaalbaar, al wilde gij *er noch zes vokalen bij plakken, al haaren klank verliezen. Nero door Le Kain, Burrus door Drizard, Jgrippina door Dumesnil, en Brittannieus door Molé, is het ichoonfte dat ik in het Treurfpel van mijn leven gezien heb, of immer zien zal. Maar indien de bovengemelde Acteurs , ja Garrik zelve, alhier het daglicht gezien hadden, zouden zij, nooit tot die perfeftie hebben kunnen komen, daar zij in hun Vaderland toe gekomen zijn; de lust zoude hun wel ras benomen geweest zijn; zoo gaathet hier gemeenelijk,maar al hadden zij, (zoals iK gedaan heb) door alle hinderpalen hetn geworsteld, en zich zo ver geperfectioneerd als in hun Vaderland, wat rang zoud gij ze dan toegelegd hebben ? eenige lof - dichten en 2000 gulden 's Jaars ankoomen ; (mits dat zij tot haar 70 of 80 jaar toe, als ze zo lang leefden , op het Tooneel verfcheenen) zou mogelijk al hunne belooning geweest zijn; en dan moesten zij nog wel zorg dragen, van niet op te fteken, want dan ging de achting weg, (dk heefc Punt in het aanleggen van zijn Rijtuig ondervonden,) en zo zij niet foepel en onderdanig voor de weetnieten geweest waren, zoud gij hen op zijn Damices behandelt hebben. Dus is de rang, die ik hier heb zien geven ; en waar aan ik een exempel genomen heb, om voor al geen rang te begeren. Wanneer trouwloosheidheerscht,endeondeugdwordvcrheevcn, Is 't eerlijk niet te ftaan na 't lastig Staatsbewind. Zegt Cato tot zijn Zoon in het Treurfpel van dien naam, en, dit kan bij mij ten opzigt van 't Tooneel ook plaats vinden. Wij kunnen echter niet nalaaten , vervolgt gij, hier onze gisfing voor te draagen , dat naar allen fchijn de eerfte Franjchen, die hij volgde, eene foort van Napolitaan- L /dit  lC2 > jete Rochel moeten in de keel gehad hebben, en dat hunne Letdemaaten insgelijks door een zoortgelijk toeval moeten ver/tramt geweest zijn: anders is 't onmogelijk reden te geeven van die fchorre geluiden en gcwrongene Jtuipen, die het voortrefftlijVfte gedeelte van zijn nieuwe manier uitmaaken. Ik beken, vooreerst, dat gij voorzigtig van de eerfte Franfchen fpreekt, om de twee anderen van Parijs te fparen. Gij zijt een flim diefje van een Schrijven je, mijn Heertje! en ten tweede, dat ik onbewust ben, welk geluit of wat voor wringing van ftuipen, de gevolgen van Napolitaanfche Rochels zijn, als hebbende nooit het minste van dien aart, in mijn gantfche keven, aan de leden gehad. Ik zoude op mijn beurd, ook mogen gisfejj, dat gij naar allen fchijn, meer kundigheid van Napolitaanfche Rochels moet hebben, dan ik, wijl gij 'er zo mooi over kunt redeneren, lk heb op mijn 10 Jaar, aan de linkerzijde van de keel, een fcborïigheid bekomen , door het al te zwaar fpelen van Üaudius in de Minnenijd, in een Sociëteit of Liefhebberij : men dacht dat ik dood bleef op het eind van het tweede Bedrijf. Dit „heeft mij zo lang WL-rk verfchaft, om mijne organe in order te krijgen; naar ze heeft mij, fints ik uit Amfterdam vertrok, van tijd tot tijd verlaten. Jk wil zulks niet verbergen, als weinig ter zaak doende. Wat gewrongene ftuipen en gebaarden belangd, die heb ik nooit gemaakt; daar toe verftaa ik de Contrasten te wel, en kan noch te veel teekenen , om dit in navolging van iemant over te nemen ; dus lastert en liegt gij weder mijn Heertje , op valfche berichten. Wat de nieuwe manier belangt, dit heb ik reeds op pag. J58. verdedigd, en zal 'er dus van zwijgen. Verders zegt gij , ook is hij in den Haége daar mede met zeer gelukkig geweestmaar heeft met zijne aar.geworvene Leerlingen noch al moeten reizen, naar Utrecht,  < 16-3 > Vtrecht, naar Groningen, en elders, daar min juist %9 mauw niet zig. Wat oordeelt gij aiierelendigst van het Tooneel! deed ik dat , toen ik te Amfterdam fpeelde, ook niet? reisden wij, in den Zomer, a!s wij Hechts permisfie konde hekomen , niet na Utrecht, Dort, Rotterdam , Delfshaven en elders ?^ Ik heb hier in 's Hage , even als te Amfterdam, inde Winter gefpeeld en mijn beftaan gehad: in den beginnen geld gewonnen, eh naderhand het'er weder bijgelegd ; maai' niemant is tot nog toe, bij mij een duit te kort gekomen. Wij verzamelden, gelijk de Mieren ons Brood iit den Zomer, dat wij 's Winters hier in 's Hage opaten; en dus konden wij, al was het roo Jaar achtereen geweest, helhan hebben; maar het vooroordeel dat in ons Land in de jaren 1770, 1771 en 1772 heerschtej endaar ik op pag. van gefproken heb-, heefc mij een nekflag gegeven, anders had ik door rnijn manier van leven , in weerwil van allen die mij kwaad wilden toebrengen, noch al Wat gevordert. Ik weet wel, dat men ten dien tijde te Amfterdam bij Uws gelijken, met ons reizen den fpot dreef; maar hoe fchielijk was men om mijne aangeworvene Leerlingen, niet groote aanbiedingen, tot zich te trekken; w.Ê waaren ze toen groot, en hoe was men 'er mede ing<-/* Domen! Thans merk ik uit uw papier, dat dat hek bij u, ook ai verhangen is; geef maar tijd en zij zullen 't nog verder ondervinden. Ziet men op die plaatfen in de Provintien, zo naauW niet ? Gij fteld dan Amfterdam alleen als Opperrechter van 't Tooneel, om dat zij Geld heeft om een mooije houte Schouw* burg op een groot Plein te bouwen, da-tr men gedurende het fpelen > alle half uren de klok van de Leydfche Poort met zeer veel gratie kan hooren flaan $ en daar men, of 'er 's jaars tï kort komt of niet, evenwel betalen kan? daar mogelijk duizenden onnut % ver*  «C iö"4 > verfpild worden, die wel befteed, van groot nut kos* ten zijn. Zie daar, al wat zij voor hebben; en daarom zijn ze in dat werk, het verftandigfle in uwe oogen. Men vind hier, en in de overige Steden, even als in Amfterdam, wel naauwziende Lieden, maar het getal van Tooneelkenners is door gantsch Holland klein: in Amfterdam is hetfchande, dat 'er zo weinig zijn, daar den P arnas en den Helikon door de Dichters zoo opgebouwd word, doch dat hunne Speelers hen niet beter onderwijzen , is onvergeefelijk. Wij fpeelden bij ons zo flordig niet, ais ik u in 't vervolg hoor klagen, dat men thans bij u doet, het zou niet door gegaan hebben. Maar toen de Vlieger, vervolgt gij, te Rotterdam opging, wist hij zich daar behendig'in te dringen: en dit, o tempora, o mores! dit was de vernedering van den grooten Punt. Billijke verontwaardiging belet ons dit verhaal te vervolgen. Dien inval van billijke verontwaardiging, dien gij daar krijgt, verfteekt ons mogelijk van vele fchoone onwaarheden. Kon ik Punt zoo maar op een fprong vernederen ? dan was ik fterker dan hij. Maar gij wilt, na ik merk , mij wel»zo wat kladden aanwrijven, daar ik niet weet,, dat ik u of gij mij kent; Ik heb mij te Rotterdam niet ingedrongen, men heeft'er mij gevraagd, ♦ toen mijn volk te Amfterdam bij_ u lieden ging fpelen; en al had ik noch werkelijk mijn Troup gehad, zou dit evenwel hebben kunnen gebeuren. Ik heb'er nooit gefolliciteerd; maar zie hier mijn Heertje, hoe de zaak zich heeft toegedragen, in de maand van Februarij 1774. bevond ik mij in het kleene Schouwburgje van Er kelens, alwaar Sesofiris gefpeeid wierd. De Commisfarisfen hoorende dat ik daar was, verzogten mij op hunne Kamer, alwaar zij mij zeer minzaam ontvingen, en ik met hen een foort van conventie aanging, om van wederzijden, geen volk van ' • ei-  < io*5 > elkander, zonder fchriftelijk confent, buiten tijds te engageren. Bij die gelegenheid vroegen zij mij of ik bij hun niet eens fpelen wilde ; . waar voor ik bedankte, voorgevende , dat ik zulks niet wel fchikken kon : dat ik a£tueel in Leyden drie maal 's weeks, en alle weken naar den Haag moest, alwaar de Duitfchers mijn Tooneel occupeerden. Dit bleef hier bij , en ik vertrok des anderen daags. In Maart of April kwam Juffrouw van Thil bij mij te Leyden, en des avends, onder het praten , kwamen wij van hun Benefice, dat in April moest gegeven worden , te fpreken ; bij welke gelegenheid zij mij vroeg, of ik in hetzelve wel zou willen fpelen; waar op ik ja antwoordde. Maar wat zoude het zijn? Gujlavus zeide zij : en wat het andere? de Dobbelaar, lk vroeg wie de Hektor maakte: Lindeman zeide zij : 't is wel zeide ik, ik zal het doen, en begeer 'er niets voor, ais vrij reiskosten en Logement. Dit zoude dan aangaan, en ik kreeg van een der C>mmisfarisfen een brief, die het bevestigde, fk maakte mij gereed; ontbood mijn Gujlavus kleedje uit 's Hage, en maakte mijn pakje klaar, wanneer ik een tweeden brief ontfing, waar in gemelde Commisfaris mij zeer vriendelijk betuigde, dat de zaak geen voortgang kon hebben, dewijl Punt volflrekt de Gujlavus zdfs wilde fpelen, en Spatzier 'erzich ook tegen verzet had: in 'c kort, dat het maar niet wezen kon; doch dat hij mij verzogt, om de week na het Benefice den Glorieux te komen fpelen: dat het Commisfarisfen dan aanging, maar dat dit Benefices waaren , en dus de Aóteurs meester van de Spelen. Ik bedankte dien Heêr vriendelijk voor zijn prefentatie, voorgevende, dat de Glorieux bij mij bij gebrek van de rol van Pasquyn moest achter blijven , dat zij ook niemand voor die rol hadden, en ik ook nu geen geneigdheid had om het te.doen; en dus bleef het hier bij. L 3 ik  < I(5ö > ïk dacht orri Rotterdam niet meer; maar tegen Kermis vei zogt Juffrouw van Thil mij aan haar huis voor een of twee dagen, met mijn Vrouw en Zoon; met bijvoeging , dat gemelde Heer Commisfaris mij .tot harent wtnschte te fpreken. Wij begaven ons daar naar toe, en gemelde Heer verfcheen 'er ook, en zei mij, dat hij gehoord hadt, dat ik wil genegen zoude zijn, mij bij hen te engageren , en vroeg mij [ of ik mijn dienst nu kwam -pre/enteren. Ik bekeek hem eens van onderen rot boven, en vroeg aan Juffrouw van Thil, die in de Kamer tegenwoordig was, of zij dit aan dien Heer gezegd ]iad , waar op zij begon te lagclien , en tot hem zeide, waf is dit? hebt gij mijn Heer , mij niet verzocht om aan Corver te fclmjven, dat njj hem ov'cr den Schouwburg -wilde /preken, en vraagt gij nu, of hij zijn dienst komt prefenteren ? dat is zoet. lk vröeg, of hij mij anders niet te zeggen had? toen kwam hij uit, en zeide, dat }dj mij gaarne, wijl ik nu leeg was, aan hun Tooneel wilde hebben, en of ik niet zoude genegen zijn , om mij te ingagerttoïik antwoorde vanneen, dat ik geen gegageerde pij hun wilde wezen, maar wel eenige kollen op zekcje conditiën wilde fpelen, twee maal 'per maand. Hier op begonnen wij van den prijs te fpreken, en raakten "het eens , om twee maal per maand te fpelen. Dit was 18 Spelen in de 9 Maanden, (want "Zomers floten zij 3 maanden ,) dat ik mijn Spelen zelfs zoude opgeven: dat ik benevens de Nafpelen die zelfs - zoude verdeelen: dat ik mijne repetities van ieder Spel 3 maal zoude beleggen , en die alleen regeeren; alsmede de uitvoering mijner Spelen , en zulks allés " VÖt>? een fomme van 14.00 guldens-, mits mijn eigé klced'-ren voor mijn lijf te leveren , en mijnereiskosteh been en weder, benevens mijn Logement en Verte-, ring, voor mijne rekening te nemen. Deze overeen^ komst ging aan, zonder febrift ofhandteekeiüng, op *t woord  < «ö7 > Woord van eer ; en wij zijn hem twee jaar getrouwelijk , aan weerskanten , na gekomen. Op den 17 Oélober deszelven jaars, verfcheen ik het eerst op het Theater van Erkelens, met de rol van Zamor in Jlzire. Men was mij (terk aan om met Punt te fpelen ; maar dit heb ik niet willen doen, om redenen van het Benefice van de voorgaande maand April, wijl jk wegens zijn narrig gedrag daar omtrent gehouden, niet ongevoelig was: doch ik nam geen een ftuk, waarin ik een rol van hem bezigde. Nero in Brittannicus en Rhadamistus, zijn de eenige geweest, die ik, eerst in het tweede Jaar, van hem gefpeeld heb ; anders had ik altiid Hukken van mijn Tooneel, dat echter voor de Tooneelfpelers vrij lastig viel. Tot dus verre, ziet gij mijn Heertje, dat ik Punt niet heb getracht te doen vallen; hij had gelegenheid genoeg om tegens mij in te werken: ook was ik geen nieuweling te Rotterdam , want ik had 'er lang voor dien tijd , en eer Punt 'er ooit dagt te kamen, al gefpeeld. Nu moet tusfchen beide komen, om dit wei aan een te fchakelen, 't geen gij op pag. 89 zegt, alwaar gij u dus uit, na Rotterdam een plmmtje ge/reven te hebben. Het kon dan ook niet mis/en, of Punt, door zijn Etsnaald reeds overal beroemd, won hier door het penceel, een aanzienlijk getal van btaave en weltneenende-Vrienden,'wier verkeering hem zo aangenaam was, dat hij' 'er eenen geruimen tijd de verdrietigheid van veele ftribbelingen aan opofferde (*), Maar mets is zo luisterfherp. als het gedult van eenen man, die moed heeft. Tot eene vrij groote maate laat het zich rekken en f needen als goud; maar zo gij dan een hair breed verder wilt, Jpringt hit van '(*) Punt voerde een troup Tooneelfpelers, en begaf zich tevens, aan zijn kunst te Rotterdam over. Daar heeft eell Direiteirr wel tijd toe dat werk vereischt ceg geheel mensen : L 4.  < itfs > van een, als het hardfte glas. zo ging het hier: ' Punt wierd eindelijk het farren moede , en nam op een ogenblik het onwrikbaar befluit om de Maasgoden voor altoos te verhaten, en om in zijn Geboorte/tad de Etsnaald wederom bij de hand te neemen, aan het geval overlaatende hoe de zaaken van het Tooneel zich aan het T zouden fchikken. Volgens dit u fchrijven, fchijnt het, dat Punt uit zich zelf den Rotterdamfchen Schouwburg verlaten heeft. Zie hier hoe het zich inderdaad heeft toegedragen , ter neder gefteld. Punt ongeduldig, dat op de dagen wanneer ik fpeelde, gemeenelijk het meeste Volk kwam, (-dat niet meer als natuurlijk was) liet zich ontvallen, dat, zoo hij maar ig keeren in een Jaar fpeelde, men zien zoude, dat als hij zi jn ftuk ken gaf , 'er bij hem ook wel Volk zou komen. De Commisfarisfen dit van hem hoorende, en ziende dat den boel hoe langer hoe verwarder wierd, verzocht een van hun, benevens een Geintresfeerde, mij bij hen te komen, alwaar men mij van den toeftand des Schouwburgs opening gaf, en mij vroeg , of ik raad wist om de zaken te herftellen ? Ik antwoorde van ja , zo men mij als beftuurder wilde aanftellen, e'n dat ik dan de zaak op mij zoude nemen; hen t effens een ig licht gevende, op welk een wijs ik, als het zo ver was, het zoude tragten aan te leggen: men zou 'er over fpreken , en dus fcheiden wij. Onderwijl viel 'er lusfchen de Commisfarisfen en Punt en zijn Vrouw, een groote oneenigheid voor: Juffrouw Punt bedankte de Heeren, en heeft na dien tijd niet weder gefpeeld. Eenigen tijd daarna, droeg men mij hec beft uur over het Tooneel op; echter met bepaling en niet als volkomen beftuurder, de handen waren mij eenigzints gebonden ; en fchoon ik voorhield, dat ik op zulk een wijs geen groote verandering kon maken , %o moest 'er evenwel voor Commisfarisfen ook werk over-;  < IÖ9 > overgelaten worden. Zie hier op wat voet men mij aanftelde. De Commisfarisfen moesten de Troup engageren : alle maanden moest ik met dezelven de Spelen , die in die maand vertoond zouden worden, fchikken: daar na kwam alles op mij aan: het verdeelen der rollen : de Repetietien en alles wat verder aan de huishouding vast was, (exept de geld ontfangst of uitgaven ) de gantfche order van het Tooneel werk , benevens het fpelen mijner rollen, enz. Punt wierd op 18 Spelen geëngageerd; bleef Castelein, en had vrije wooning. Men wilde mij de Casteleinsplaats ook geven: doch dit floeg ik af: want dan had ik eenonderkruiper geweest, en men had mij kunnen verwijten, dat ik hem uit zijn huis gezet had. lk trad dan in mijn emplooi op den 14. O&ober 1770". ik ging aan 't werk en begon bij trappen verandering te maken, maar moest wat doorftaan, eer ik eenige vastigheid kon leggen. In het begin liet zich alles vrij wel aanzien, maar het geen ik gewoon was, met mijne Troup, ( daar alles op commando vloog) te verrichten , was mij met deze niet mooglijk. Ik had met lieden te doen, die van'tAmfterdamfche Tooneel kwamen, en dus de fubordonantie ongewoon. Ik bevond dat ik met meer gemak een nieuwe Troup van de flraat kon opraapen , en tot fland brengen, als eene daar 't verderf reeds in zat en gekoestert was, te recht te brengen : had ik het niet om het beflaan gedaan , ik had met het tweedejaar 'er reeds van afgezien. Punt heeft indien tijd , volgens zijne gewoonte, onder de hand, veel kwaad geftookt', fchoon wij vriendelijk met elkander omgingen : maar wij waren beiden lang genoeg aan Amftels Schouwburg geweest, om die Parnas ftaatkunde niet te verftaan. Men maakte Laster fch rif ten tegens mij; enfin het begon het Amfterdamfche Spelletje van van dejaren 1761.en 1762. weer te worden. Iknieldmij h 5  *£ 170 > ftil, denkende, als 't mij verveeld, ga ik heen: maar een der Commisfarisfen, een Vriend van Punt, die na dat Punt al weg was , noch niet ophield , mij tord te doen, zich retireerende, heb ik het volgende Jaar, met de drie Commisfarisfen, met welke ik nooit, zoo' als zij zelfs getuigen kunnen (f), eenige difficuke* gehad heb, het verder beftuurd. Maar had ik de ma°t gehad, die ik in mijn troup had, ik zou in een Jaar den Schouwburg m beter ftand gebracht hebben, dan ik nu in driejaren heb kunnen te weeg brengen. Als bij 30 Menfehen, die ieder een ftem hébben, iets moet befloten worden, en de een voor die, en de andere voor die Spelers vooringenomen is, is het zeer natuurlijk, dat zulks altijd fchadelijk moet zijn, en 'er nooit goed fpel van te maken is, voor iemand die, met bepaling het beftuur aanvaart. Jn 't eind, ik wierd, in het jaar 1776. meen ik, op een avond bij Commisfarisfen ontboden , aiwaar een van hen mij bekend .maakten, dat hij, voornemens was Punt te bedanken, en men vroeg 'er mijn advis over: ik antwoordde met verbaastheid, dat men geen advis hier omtrent van mi} verwachten moest: dat ik 'er tegen protesteerde: dat men dien man zoude bederven. Waar op mij geantwoord wierd, gefchied het nu niet, dan zal het toekomende jaar vast gejehicden , en of ik den man een jaar vroeger of een jaar later bederf, ik moet hem toch eindelijk bedanken. Spreekt 'er mij dan niet van, hervatte ik , noch vraag mij 'er niet over, want ik moet u in dit point tegen ftaan. 'f Is wel, zeide hij \ maar gedenkt gij wel,dat gij dan 18 keeren meer zult moeten fpelen? wat be%geerd gij daar voor? ik antwoordde; dat is niet zeker , want ik kan wel fchikking maken, dat ik vrij ben; doch al moest ik 18 keeren meer fpelen , begeer ik geen duit, en (t) Een tier zelve is-reeds overleden.  «ff w"J van Punt zijn fchacle , geen voordeel genieten ? Ut zoude, ik als bloedgeld aanzien, en mij zeiven altijd, verwijten. Hier op heeft men Punt eenige weken daarna, tegens September 1777. bedankt ais Speler, en als Castelein 'de verhuizing aangezegd: hij ftond, zoo als mij verhaald is, ten uiterilen verbaasd; en zich tot twee der Heeren keerende, die dtzdfde waren, aan Wie hij bij zijn komst te Rotterdam zich geadresfeerd hadt, zou hij zich dus geuit hebben: is dit nü dat groote werk, zijn dit nu die beloften., die mij zoo fchoon bij mijne komst alhier voor gefield zijn: 't is wel, ik zal vertrekken, en zich tot de andere twee keerende: over u heb ik mij niet te beklagen! mijne Heeren! maar u beiden, zeide hij tot de twee anderen, vordere ik ten iongften dage voor Gods Rechterjloel, wegens de onrechtvaardige handelwijs aan mij betoond; zich verder voor de-andere twee buigende , zeide hij, mijne Heeren ik 'blijf uw dienaar; en verliet hier mede de Kamer. Zie hier mijn Heer! hoe de zaak zich heeft toegedragen. Het is 'zuivre waarheid, die ik hier ter neder ftel , en bewijst dat ik Punt niet heb getracht te benadeelen, noch in Amfterdam , noch in Rotterdam. Ik ben nooit van meening geweest iemand, hoe genaamd, het brood te ontnemen, en zoude eer in ftaat zijn om een vijand, zoo ik al wraak op hem begeerde, voor de vuist naar ?tleven, als-na zijn brood te ftaan. Ik acht hem, die iemand op een eerlijke wijze ter nederlegt, minder misdadig , dan hem' die iemand in zijn beftaan benadeeld. IndemaandSejtemher 1777, vervolgt gij, nam hij zijn affch id met de rol van Ninus, in het beroemde Trewjpel Semiramis. is dat bij u zulk een beroemd Treurfpel? bij mij is 't maar even redelijk: de verzen zijn goed , en het kan wel gefpeeld worden, maar dat beroemd mocht 'er wel af, ten zij gij het in vergelijking wilde brengen met een Margareta van Henen- geit*  •C 172 > gouwen, een Akid van Poelgeest, of diergelijke meer; daar uwen Heiicon thans wel van voorzien is: dan is t zekerlijk een meesterftuk. Ik heb Punt dat affcheid zien nemen; en de wijze op welke hij op een na ziin Jaatften regel, mijn bloed druip op « kop, enfpatte u in') gezicht tegens Juffrouw van Thil, die Semiramis fpeelde, uitfprak, gaf genoeg te kennen , dat hij haar ia Zijn hart, voor de ooraaak van zijn ongeluk hield; en gevolglijk zal ik ook bij hem niet vrij geweest zijn" fchoon hei niet waar is: maar degancfche Troup had berouw, dat ze Amfterdam verlaten hadden en hem gevolgd waaren, en duszeer op hem teonvreden, dat evenwel ook niet goed was, want bij den aanvang eener onderneemmg, 1S men nooit van den goeden uitfiag verzekert: hier van heb ik ook ondervinding, doch dat ae Rotterdamfche Schouwburg aan 't kwijnen na zijn vertrek geraakt is, zoo als gij ter nederfteid , is onwaar; het ging en bleef al op denzeifden voet als te vooren In het jaar 1779, toen de Heeren Geintrerfeerden het befluknamen, om den Schouwburg te verhuren bedankten de drie Commisfarisfen nevens mij. Ik heb er, in het Jaar 1780. noch drie malen in gefpeeld , en fcdert het einde van dat Jaar heeft men hem, op order van den Dijkgraaf, gefloten; volgens het gebruik hier te Lande , daar men de Nationale 1 ooneelfpelers , als 'er Oorlog komt, fchoon zii Lurgers en goede Ingezetenen zijn, die hun fchot en lot gewilhg opbrengen, de keel toebind ; Met de Dood vaii Spatzier, zegt gij , die in het jaar 1770. voorviel, gaf het Blijfpel ook den geest, en dus is er mets overgeb/eeven , dat de aandacht van MenJcnen, die eenxgzims kundig zijn , verdient. Dit is weer onwaar ; Spatzier ftierf den 9 September 1777 en met 1779. Gaf hef Blijfpel toen ook de geest ? wij hebben evenwel, bij zijn leven zelfs, wel Blij.  € «73 > Blijfpeien gegeven, daar hij niet in fpeelde, en die echter vrij goed gegeven wierden. Spatzier was buiten tegenfpraak Aéieur; maar hij kon 'er fomwijlen ook wel eens op toe hakken: en is 'er niets meerder kundigen aandacht waardig , overgebleeven ? wel des te beter, dan kan ons Nationaal Speótakel, dat toch door 'tgantfche Land bij de meeste onzer landgenoten, die voor lieden van een verheven fmaak willen doorgaan , met afgunstige oogen befchouwd word, des te fpoediger vernietigt worden ; en dan zal niemant als zulks volbracht is , zich door liefde voor hetzelve ongelukkig en arm maken, 't Is doch nooit mee ernst voorgeftaan, maar altijd gedrukt, en de Spelers zullen de fchuld noch krijgen , daar het echter aan hen het minst hapert: maar bij mij , moet men geen Metfelaar gebruiken om het hair te coiferen , noch geen Coifeur om den muur van een huis op te metfelen; en dat is hier het bederf, behalven nog vele andere zaken , te lang om hief ter neder te ftellen ; doch die mij zeer wel en grondig bekend zijn. Ik denk dat gij mij wel een weinig verftaat. Nu verder op pi 2;. oo. Bij den pragtigen bouw van den nieuwen Amjltrdamfchen Schouwburg , dacht niemand, dat ook hier de bijkorf door vuige hommels zoude onteerd worden, veel min dal de buiten fpnorigjle bastaardij dit grootsch Tooneel, inderdaad de Waereldjlad waardig, zo willekeurig beheerfchen zou. ik antwoord hier op, dat die prachtige bouw van den nieuwen Schouwburg, naar mijne gedachten geenzints zo veel ophef verdiend: een houte tent mag men het noemen, die zich van buiten vrij wel voordoet ; ( het eenvoudig Poortje van den ouden Schouwburg, dat op de Keizers gragt noch in wezen is, ftond medegantsch niet kwaad) maar van binnen, daar eigentlijk het prachtige zich moet op-  € m > 'opdoen, hoe is het daar toch mede gelegen ? een Tooneel dat we) circa twee voet te laag is: een Zaai, die zich eveneens opdoet, als of hij geen gemeenfchap met het Tooneel had (*), met ftraacklinkers de Bak bevloerd: de Gallen] aan bruin - gecouleurde yzers hangende, die in een wie geftukadoort blafond als pennen vast zitten (f ). Is dit bij u zulk een prachtiger) aanleg. Ik weet waarachtig niet wat ik 'er van zeggen moet; dan gelijkt het wat bij u, en dan weer niet met al, dat Poeticsch pho, pha, dat blijft u toch bij: prachtig! trots! grootsch! enz, zulke benamingen,aan dingen dieAmfferdam betreffende geven is bij u lieden dagelijks werk: en als men het eens ter deeg befchouwd ,valt het doorgaans zoo deerlijk af dat men'er om lachen moet. Als gij van iets grootsch in uwe Stad wilt fpreken,fprcek dan van Uwlieder Stadbuis,datis waarachtig grootsch van binnen en buiten ; dat is het ware : als het nu moe stgebouwd worden, zoude het, geloof ik, vrij wat fchelen ; zulk eene bouwkunde te conferveren en voort te planten,heeft men verwaarloost, en 't komt nimmer Weer. Wat nu de vuige honpneis belangd, daar gij van fpreekt, wel! daar is uw Bijkorf altijd vol van geweest, en wij hadden gemeenlijk meer zoogenaamde hommels ah bijen: uw Bijkorf is niet anders gewend: de bastaardij is'er al voor go jaar geweest, en ziet gij die nu voor 't eerst? ik heb ze 'er altijd gezien. Neen Heertje, u grootsch Tooneel, gelijk gij het noemt, is altijd wel mildelijk met bastaardij gezegend geweest. Verders zegt gij, maar toen de Schouwburg gereed Jlond, was het getij verhopen, om na goede Speehrs om te zien. (*) Sedert dit op de drukpers is geweest, heeft men mij bericht, dat men cb j'a'con; die beneden in de Bak zijn, ter wederz jden aan l et Tooreel vast getrokken heeft, dit moet zekerlijk eene verbetering geven. (t) Het is uu ii;iei2.aal wit, zo men mij bericht heeft.  € 175 > Kien. 't Is om te lagchen ! gij zoud het Nageflagt wet trachten wijs te maaken, dat men hier ook, even als te Londen of Parijs , goede Tooneelfpelers kan ontbieden van den eenen Troup of den anderen, gijlieden zijt 'er knapen na! het afteeren is ook zeer eigen aan u lieden. Goede Spelers zegt gij? waren dan alle, die na Rotterdam vertrokken, goede Spelers? Als 'er bij u een goed Tooneelfpeier komt, is hij vast binnen een of twee Jaren zoo ver te rug "gegaan, als hij bij mij in zeven vorderen kon. Zuiderhout is mijn getuigen. Wat duivels fpelen is dat? zeide ik, toen ik zijn Haripon in de Belagchelijke Hooffche Juffers gezien had. Ja Baas, zeide hij, zo ais hij mij gemeenlijk plag te noemen, ik weet het -wel, 't is vermalledijt Jlegt, en hier zegt men dat het mooi is: maar had gij mijn Hectvr in den Dobbelaar gezien;gij zoud mij •waardig geoordeeld hebben, om met voeten van 't Tooneel getrapt te worden. Wel gij hebt, zeide ik, die rol bij mij vrij goed gefpeeld. En wilt gij, antwoordde hij, dat ik dat hier te Amfterdam zoude doen? ik had een Valerius naast mijn &ij, die waardig was, om als een Hond, met een Jleen om zijn hals, in de Keizers gragt verzopen te worden; en ech:er heb ik binten gemeen voldaan, de Regenten waren zoo tevreden, o wat was ik een Knaap! maar als ik naast uwe zijde zoo gefpeeld had, duizend vloeken had ik voor eerst van u gehad; ja gij had waarachtig de Kattepoot (*) . gelijk in de Belegering van Haarlem. toen ik dien mooijen Tijd inde Vertooning maakte, met de zweep na gezeten, en een jaar daar aan , zeide hij te Utrecht tegen mij, o BaasA ik ben God betert al bedorven; ik zal nooit een goed Acteur 'worden; wat helsth Theater is dat? maar wij hebben een oud Mans pasje, ik word wel betaald, en al doe ik het noch zoo fi'egt, het is altijd mooi. mij (*) Deze Bentnaam had hij zich zelf gegeve.i.  mij verder de belagchelijkfte dingen ter waereld verhaaiende. _ Men nam, vervolgt gij , uit overmoed de Jlechtpn die zich aanboden; ten naasten bij overeenkomstig met het gedrag van die trotfche fchoonheden , die zo lang zij van braave Minnaars omringd worden, ongevoelig zijn, en eindelijk meteen Landlooper doorgaan. Door deze geestige vergelijking, geeft gij uwen Schouwburg een fteek, door zijne beftuurders een heimelijk verwijt toe te brengen, als of zij landlopers van Comedianten aangenomen hadden. Ik weet wel, dat men bij het grootfle gedeelte des Burgerftands, ja zelf wel bij Grooten, die niet beter weten, de reizende Tooneelfpelers voor landloopers uitmaakt. Toen ik jong was, heb ik altijd Duim en Punt hooren prijzen, omdat zij, des Zomers, niet mede uit reizen gingen; en de anderen altijd mee verachting, om die reden, zien befchouwen. Maar waarom waren Juffrouw Jordaan, Adriana Maas,de Ridder , Brinkman, Spatzier, Punt zijn eerfte Vrouw en anderen, minder, om dat ze te Haarlem, Leyden, Delfshaven, Alkmaar, Zaandam, ja op Texel zelf, in den tijd dat de Schouwburg te Amfterdam al geopend was, (daar dan de Regenten de Hukken naar fchikten, om hen rijd te geven.) fpeelden , landloopers, en minder als Duim of Punt ? Deze beiden hadden meer waard geweest als ze gereist hadden. Was de oude Bor geen bereisd Acteur? en deed van der Sluis zijn Zoon in Pari s in 't Danfen niet formeren?zoo uwe ftelJing doorgaat om reizende Tooneelfpelers bij landloopers te vergelijken, zijn Garrik , Le Kain, en al de groote Acteurs en A&rices van Londen en Parijs* landloopers geweest; 'want die hebben alremaal gereist. En wat u zeggen belangd , dat men uit overmoed de Jlechtfle die zich aanboden , aannam; zulks is onwaar: men heeft moeiten genoeg gedaan, om drie, die zich bij nnj'  < *77 > mij bevonden, door beloften en meer geld, van mij af te tr ionen, daar twee Gecommitteerden van uwParnas, met Rijtuig twee a driemaal om te Leyden kwamen , zoo dat die hen zelf zochten, maarzij geenzints zich aanboden; en had ik 'er met mijn Troup niet geweest, dan had uw' Apolio met zijn Parnas - nimphen' zich wel bezig mogen houden met, tusfchen de fchermen van zijnen Hehkon, war op en neêr te wandelen: ook heeft een uwer Regenten, ten dien tijde mij ook wel willen betuigen, dat men , zonder mijn Volk, niec voort gekend hadt. Wüarfchijnlijk vervolgt gij, heeft men zich het bekende zeggen van een oud Regent herinnerd, die. bij ze • k. re gelegenheid wat gemelijk zijnde , te kennen gaf', dat het zijns oordeels even goed zou gaan , al fpeelde men met Aapen. en waarom noemt gij dezen Kegtnc niet ? leder bijna te Amlterdam , weet dit zeggen van wijlen den Heer J. de Marre: ik heb het hem zelfs wel hooren zeggen: dit raakte de aanfchouwers, dewijl die meest met Aapenvertooningen ingenomen waren, en dit zeggen ftrekte waarlijk het publiek van Amfterdam tot geen eer. 'De Heer de Marre bezac oordeel : hij was Dichter , geen prullig Rijmelaar: zijne Werken kunnen van hem fpreken , en zijne Jacoba van Beyeren is noch al geen van de minste eige vindingen; het kan 'er door: ook wist hij wel wat bekwaamheid een Aap bezat, omiemantte vermaken, dewijl hij, zo't mij niet ontgaan is, tien reizen naar liet Aapenland gedaan had. Verders vervolgt gij, men nam 'er de proef op; en toen dat vrij welging, fiak men 'er, om 't noch fraaier te maaken, twee menfehen onder, namenlijk Duim en Jufrouw Bouhon. Hier hoond gij Uwe Tooneelfpelers door een laagen fcherts, en door een vooringenomenheid ten voordeele van Duim en Juffrouw Bouhon: gij M. maake  < 173 > maakt hen allen , behalven de twee laastgenoemden voor Aapen uit; maarzoudt gij 't wel vriendelijk opnemen , wanneer deze Tooneelfpelers uw eens reden afvergden? en u vroegen, of gij hen uit de Bak, Loges , Gallerij of Staanplaats, met Aapenoogen befchou* de, en hen dus voor uws gelijken aanzag? 't kan aan 'uw gezicht en gehoor ook haperen. 1 oen deze Lieden eerst aan het Amfterdams Tooneel kwamen , heb ik hen met Juffrouw Bouhon en Duini zien-fpelen, en ik kon niet bemerken , dat deze zoo fterk bij hun afdaken, dat de twee laatfte na menfehen, en de anderen naar Aapen "geleken: het onderfcheid was niet groot, ik heb in geen vier of vijf Jaren in Amfterdam geweest (*) ,en kan dus van ulieder tegenwoordige Spelers enSpeleresfen niet oordeelen; doch zoo de oude ftelling 'er noch plaats heeft, moeten ze zeker, zoo zij bij hunne komss aldaar iets goeds bezaten, veel van hun talent verloren hebben, zulks js een vaste regel, want als het maar een weinig redelijk is, bederft men de menfehen terftond dóór loftuitingen ; en men geeft hen dadelijk zaken te bewerken, waarvan zij geen het minste begrip hebben , of immer kunnen krijgen. Wat zeg ik: heeft men wel immer den Schouwburg zonder Apenfpcl in Amfterdam kunnen voort krijgen, of doen beftaan ? ten minsten in geen 40 of 50 Jaren. Zoude men bij u de Min in 't Lazarus Huis wel willen zien, indien dit Blijfpel ( dat «vrij goed is, als 't maar wel gefpeeld word) door geen -Aapenkuren ontfierd wierd? op een balk die op twee fchra- (*) Terwijl ik dit Werkje onderhanden heb gehad , ben ik sechter i» het jaar 17*3. in Amfterdam geweest, en heb drie maal het Weeskind van Chma gezien , het wierd in de natuurlijke Chincefrhe Kleeding gefpeeld . die zeer belachelijk ftond en het Spel machtig ontfierd» . «n de Tarters zaten zo warm in hunne costumen, dit zij wel Arrucnifche Kooplieden geleken.  < 179 > fö'Tagen legt als od een koord te danfen: Lieden al» door betoovering ftil te doen ftaan , en dan het aanzigc niet ftroop te befmeren, en daar veren in te plak ken, en honderd gekhedens noch lager als op de ftellaadj^s voof deSpellen temaken, doenimmers uwe Stadgenoten mee meenigte naar den Schouwburg loopen ; en deze Aapenkuuren zijn zoo ruchtbaar in ons Land , dat, waar ik het gemelde Stuk gefpeeld heb , ik altijd genoodzaakc was, die gekheid te volgen, wilde ik geld met hec zelve ontfangen : ja ik maakte het hoe langer hoe gekker, in hoop dat het publiek 'er een walg van zout krijgen; ik heb tètf in 't gemelde Spel een levendigea Os, in zekere Stad, op het Tooneel gebracht; die door Marten en Klaasje laten verloten; en het Volk kwam waarachtig om den Os te zien. Op het laatst wierd ik het moede, en liet 'er alhier, in 's Hage ,aldie Aapefpellen uit, en"fpeelde het ftuk eenvoudig;; maar toen wilde het niet vlotten: zoozeer is dat Blijfpel in uw Amfterdam bedurven, dat 'er geen Stad in Holland is, daar men van de Min in 't Lazarushuis hoort fpreken, of men vraagd terftond na de zoogenaamde Panthomimes. Het ftuk zelf wordt door weinige verftaan;, ik heb het op 't laatst van mijn Tooneel gebannen, als willende niet langer een vrij goed Spel zien rabraken, en door aperijen bederven: maar op uwen Helicon houden die Aspenkuurennochal ftand: moogelijk behoord dit ook onder den opbouw van Taal - en Dichtkunde, en het kan wel zijn dat die fraaijighedenmijn begrip te boven gaan. Het geheugd mij, dat ik de Toverijen van Armida eens zeven maal, te Amfterdam, achtereen heb helpen rabraken: ik heb 'er Loges zien verhuren, enkel om den Aapte zien, die door het Kind van Schmit zeer aardig gemaakt wierd: de gantfche Stad was vol van het Aapje in Armida; ja men kwam bij het uiteinde van hec Spel met heele Cezelfchappen achter het Tooneel M % hee  < iSo > hef Aapje vifite geven : dé Dames riepen, dat is eert lief Aapje ! kijk kijk wat een aardig Aapje! kom hier Aapje, kom bij mij! de arme Jongen liep des Avonds ten tien uuren noch in zijn Apenpakje, de complimenten van zijn Aapenk un-n ontvangen, en kwam 'er zoo nat als water uit. Dus ziet gij mijn Heer, dac men altijd te Amfterdam fterk voor Aaperijen geweest is; en als deze Ton eelfpe Iers, die gij voor'Aapen neemt, waarlijk Aapen waren , dunkt mij, dat zij aan de meenigte voldoen moesten: dat is de regte tram: zeggen ze dan. Wat de roep van Juvenalis belangd, die gij hier op Iaat volgen , daar op kan ik u niet antwoorden, wijf ik geen Latijn verfta. Maar die Aapenftudie was echter verre van de algemeene goedkeuring weg te draagen. zegt gij. De goedkeuring moet dan binnen een Jaar 4 of 5. vermindert wezen, want ik hoorde altijd voor gemelde jaren, wanneer ik in uwen Schouwburg was, zeggen, dat is heerlijk ! dat is fuperber Man Heer ! wat fpeeld hij, of zij, dat groots! ja ik hoorde 'er eens etn 'in de Bak zeggen, dat is Goddelijk gefpeeld ƒ en de Duivel haal mij, als het meer als even redelijk was : het hek moec dan tot uwent vrij wat verhangen wezen. Maar ik heb bij ondervinding befpeurd , dat men in veele zaken hier te Land , wel eens de fccne van Dares met de Beer uit Armida fpeeld: Eerst danst de Beer met Dar es in 't vriendelijke, en naderhand hangt hij hem aan de galg. Zoo dikwijls ik iets toepasfelijk hier op zie gebeuren , vallen mij altijd deze regels van Darts in : Och! is 'er geen gena? Flus danste gij met mij, Hu -wurgt gij mij, de Beul is niet zo wreed als 'gij. trouW  < i8r > trouwens dit is iets dat aan alle Staatsformen eigen fchijnl te zijn. Die van Athenen , Sparte en Romen hebben van óieBeerendansfen ook al blijken gegeven , fchoon men ten dien tijde van geen Toverijen van Armida wist. Daar is zelfs een bekkaglijk verval der Toneelpoëzije vit ontflaan , verv< !gt gij. Vergeef het mij! het verval der Tooneelpoëzije , heeft al over jaren een aanvang genomen. Bij het oprechten van het Kunstgenootfc lap NilFolentibus Arduum, heeft Antonides zich'er reeds van beklaagd: lees zijn Marzias, en zie hoe hij daar in dat Kunstgenootfchap havend. Echter hebben zij noch veel goeds bewaart, en onder hunne eigenvindingen, zijn goede werken: de Gelijke Tweelingen kan men een fraai ftuk werks noemen, fchoon men 'er nu de neus voor optrekt en zegt, het is zoo laag van taal. Hij die kennis van goede Tooneelftukken heeft,zal het ver boven de MenechmenvmRegnardflfiWen : en hunne vertalingen zijn beter voor 'tTooneel als de hedendaagfche,zij zijn voor de Spelers en Aanfchouwers gefchreven , en niet om in een Cabinet geëxamineerd en gelikt te worden, zoo als thans vele Dichtertjes doen , die beter voor Schoolpedanten, als voor Poëeteu kunnen doorgaan. De ftuk ken, onder defpreuk: Latet quoque htilitds , zijn minder dan die van VondeltnHoofd;nvd-dr men had die evenwel meerbehooren te conferveren.JNaderhand is het al bij trappen vermindert; en thans is het zoo ver, dat men verfen, zonder gedachten kan maken, 't Tooneel poctifeeren wordt thans een gekkefpel, en zulks is dat groote legioen zoogenaamde Dichters, maar geenfints de Toneelfpeelers te wijten. Zeker Dichter, kwam voor eenige jaren, dat ik naar zekere plaats met de trekfchuit voer , van een Buitenplaats, bij mij in de Roef flappen ; hij nam affcheid op den kant van den wal van een ander voornaam Dichter, en begon mij, zoo dra hij gezeten was, zijne verrukking over een vers , dat hij zeide zoo even geleM 3 zen  { llz ) zen te hebben , mec'e tedeelen. Mijn Heer, zeide hij, ik kom d-aarvan de Buitenplaats van de Heer * * * * *, zijn Ed. heeft mij een vaers voorgelezen , dat overheerlijk fchoon is., vol geest en vuur, fuperbe ! fupcrbe! Ik vroeg, waar het.over handelde? dat mag ik niet zeggen, zeide hij ; in 't eerst, teen hij het voor mij begon te lezen, dacht ik dat komt op ds Gerechtigheid! maar een weinig daar na , dacht ik. neen het is ae Godsdièmt! maar weer f-K weinig verctr dacht ik, neen het u de Staatkunde !in *teind, mijn Heer , weet dat die lieer alovxr de vier honden vaerzer met leezen gevordert was, eer ik noch wist, wat den vmoud van het vaers zoude zijn, of waar op het uit zoude i.ome:i; tiaar het is een heerlijk vaers! 't is al wat fchoen jn poézij kan gezegt worden! het zal na alle gedachten in. druk komen, maar dan zult gij verwondert ftaan! ik had weik om mijn lagchen in te houden, tn aagt een gedicht, waarvan men ra vierbonden regeis geiezen te hebben , nog niets verftaat, dat moet ai iets wonders wezen, het'is vast een nieuwe fmaak in de p< ëzij, om onverftaanbaar te zijn. Wat dunkt u van zulke Dicht* ftukken, mijn Heer? is dat nu de Dichtkunst verhef-. fen of den nek breken ? Verders vervolgt gij op pag: 91. toen wij Puntte;: tweedemaale op het Amfterdamsch Tooncelzagen verfchynen, merkten wij aan dat zijne voortreflijke manier veele braave Dichters ontfonkte en aanmoedigde, om denSchouwbwg met eenig Kunst juweel te verrijken. ( dit heb ik op pag. 117, reeds wederlegt) Na de opining van het nieuw Tooneel, is vlak hit omgekeerde gebeurd Mij dunkt dat, na de 01 a irg, 'cr metr nieuwe Hukken in zes, als bij Punt zijn tijd, in tien jaren gegeven zijn. Onze grote Dichteres Juffrouw van Winter, zulk een omkeer niet verwachtende, v l;,t gij lei ft wel willen toeflaan, dat men het Toont tlinwijde met haaren Jacob bimonsz. de Kijk: maar Zij ts 'ei zehe nut icns tegenwoordig geweest, tn heeft  < m > [siert nimmer getoond eenig belang in de uitvoering van have Tooneeljlukken te Jlellen. Die is waarlijk zeer fltcht van die Dichteres gedaan, indien het zoo is als sij hier ter neder fielt: zij had niet alleen bij het vertoonen , maar zelfs op alle de repetieties behooren tegenwoordig te zijn , om, zoo zij eenige kermis van de uuvoehad, hare ordres te geven, mair niet moeten toonen, dat zij 'ei geen belang in ftelde. Welk een voorbeeld voor de Tooneelfpelers, al? de Dichter of Dichteres,, Zijn of Haar Spel roet onverfchilligheid behandelt r wat zullen dan de'TOoneelfpeek-rs doen, die 'er geen eigendom aan hebben? dit is eveneens als of men zijne Kinderen den J3eul overleeverde. Als de Dichter of Dichteres geen kennis van de Tooneeluitvoering heeft, is. het een andezaak. Feitama kwam we! degelijk op de Repetities van zijne ftukken, en zeide ons, hoe hij gaarne ludi dat wij ons uitdrukken zouden. Men heeft ook na. dien tijd, zegt gij, weinige Treurfpelen zien te voorfclnjn koomen, daar de heldentoon m heerscht,. In wat Land komen die thans ie voorfenijn ? federt Gaston en Baiard, is 'er geen een fchoon Treurfpel in Vrankrijk uitgekomen , als voor vier jaren Oedipe cbe». Mnéte (*) ; men heeft'er geen C&mtUls noch Veltaire- meer: en bij ons kan ik, federt hondert jaren en langer, geen eigen vindingen noemen, die veel zeggen willen. Onze Tooneel- Dichters zijn te fchoolmeesteragtig, en durven niet toetasten, om, zo als Vmdel Jeed,, de waarheid te zeggen :'t zijn niets daa.mooijeopgefmokte. woorden, zonder zaken, die men thans voor den dag. brengt Wij hebben van den Heer van Haaren, ° drie (») Sedert dit op de Pers is, is liet Treurfpel fe J?« Le«r in Parijs uitgekomen ; jn dit Stuk zijn vele fchoone brokken , jnaar hetU ntetzeer regelmatig. De PhtloSctt van La #«r£V zonder Vrouwen, hier voor aangehaald, is ook aldan m fccp ligt gekomen. M 4  < x8+ > Drie nagelaten Stukken, die hij tot proeven geeft en die zeer goed zijn; maar men heeft tot noch toe, niemant op dien voet zien volgen. Ik heb gemelde Stukken direcl doen fpelen, zoo als dezelve uitkwamen; maar wat trokken een meemgte Liefhebbers hunne ncu/.en op. Men riep „elke vaerzen! welkt vaerzen! hoe kunt gijlieden die van buiten keren? waar op ik antwoorde, dat wij Agon Sultan van Bantam, in veertien dagen geleert hadden hoe ,s het moogelijk l zeiden zij, ik zoude zulke vaerzm tn t hoofd niet ku»nen krijgen, en hoe kunt gijlieden ze noch zo g,ad uit/preken ? Zonder moeiten, was ons antwoord, ze vallen van zelf; het zijn zaken, engten morden Vergelijk de oudfle Dichters van ons Land, eens birdehedendaagfcheRijmertjes, welk een onderfcheid» Neemt Spiegels Hertsfpiegel, en lees fin taal dair men nu om lagchen zoude) de fchoonfle en zhrijkftezaken, die waardig zijn met die dergrootfte Dichters van andere Landen gelijk gefield te worden, ja die hen fomwijlen overtreffen. Het is waar, 'er is tegenwoordig ee.i algemeen verval, bij alle Natiën, ten opziWvan het nationaal carafter zelve, en dit heeft zijn invloed op de Dichtkunst, zoo wel als op andere zaken : het is als of men overal in zielskracht vermindert is: zij is reeds fints honderden van langzamerhand gefleten, en het zal noch we! hondert jaren lijden, eer zij weder in haar ouden flandkomt, zoo 't immer g-heurd. Maar, vervoln gij , men geeft meest burgerlijk mengelmoes van jammerklachten en laffe boomrijen, 't welk men den naam van Drames geeft; als of het woord Drama, 't geen niets anjers betekend, dan hanieling of bedrijf, door een verborgen kragt eene lichaam kon verwarmen, 't geen in zich zelve bont en blaauw is van koude. Ik weet niee wat men tot uwent in v ier of vijf jaren gegeven heeft maar wij hebben te Ro terdam twee Drames van Mersier gegeven , die een zeer goeden uitflag hadden. Spreek  < I«J > Spreek met zo veel partijdigheid niet van dit foort van Toneellhikken: zij zijn goed, al wat mm'er tegen zegt , (leund op zwakke gronden; en het is belagchelijk , dat men een Graaf van Ohbach , een Deferteur uit Kinderliefde, en meer HaogduirfcheTooneelipellen, allen nut.den naam van Drames befternpelt, om dat ze in den Spectatorialen Scnouwburg in Proza te vinden zijn , even als of men een ftuk dat men den tijtel van Drame geven wil, in geen verzen zou mogen fchrijven. Punt had het te Rotterdameven zoo zeer op de Drames geladen , als voor dezen op de nieuwe Habits a la Grecque. Dit was wel een teek*n , dat hij een al te ftraffe bepaling, omtrent de Treurfpelen maakte, maar de afgunst had 'er haar deel al vrij wat in; want hij kon in deze dingen niet werken, even zoo min als in de ftukken van Dejïouches of anderen van dien aard ; gelijk de We der gevonden Zoon, en deMarquisin Melanide,'er bewijzen van uitgelevert hebben ; en derhalven had hij gaarne al dat werk van 't Tooneel gebannen; dit-was zelfbelang, en dus op geen reden gegrond. De wijs waar op gij van de Dramesfpreekt, fchijnt dezelfde te zijn, die de overleedene in zijn tijd daar ormrent gebruikt heeft; het laatfte gedeelte daar van echter uitgszonder't: de beteekenis die gij van het woord Drama geeft, is gegrond, en een ieder, die den naam van Tooneelkenner wil dragen, behoord die te weeten, en zoo ver had Punt in 't Tooneelwerk niet gewroet. Een zeker fransen Aóteur zeide voor zes jaaren, van de Drames van Mercier met mij fprekende , en ik eenigen derzelven goedkeurende , foei mijn Heer, men fpuuwd te Parijs van de Drames van Mercier. Ik antwoorde, dat zulks geen bewijs was, dat ze daarom niet goed waren: en voor twee jaaren met een ander Acteur daar over fprekende, zeide deze, men haat de Drames van Mercier tf Parijs, M s om  < lU > m «fef zij de waarheid zeggen, en den Menfehen hun eha>nêei fhilderen zoo als ze zijn, en zulks wil men thans ah mui tiet dulden: maar 'er zijn gcede dingen onder, en, Mfcnler treft hen al zeer fel. Is l'Ecole des. Maiurs, m les buitcs du Libsitinagc, niet om die r«den met oude vertaling van den Cid: maar volkomen in het gevoelen van A. Pels, die, in zijn Gebruik en Misbruik des Tooneels , aldus redeneert: Het fpeeld alleenlijk niet voor de ooren , r.óch voor de oogen; Naar voor de zul, die , door dat voorbeeld opgetoogen, Onweetend neiging krijgt tót vólging van een deugd, Die zij in anderen befchouwt met zulk een vreugd. Ik weet, wat rein daar' zijn dit fpél te wederfprceken ; *k Weet, dat de Dichter zéf zijn fpél van vtel gebreeken Befchuldigt; wat men van de 'laai zégt, Rijm., én Stijl, Die de Overzetter met geen Roffel, 'k zwijg een' vijl, Heeft overlcopen ; én 'k beken , het dèê geen hinder, Als datwtit netter waar; maar daar Int mecraer ,'t minder, Zo krachtig overweegt, daar keurt men om het zoet, 't Geen onze geest geniet, dat minder, zacht voor goet. en verder zegt hij: J.n fchoon het juist in Taal, én flijl, én rijm zo nét ■ T.n zuiver, als 't behoord, niet over is gezét, Men weete, eer dat men fpreek' tot nadeel, óf verkleining Wande overzetting, dat nooit 's Gverzétters meining Geweest is. met het fpél te geeven in de druk, Het oordeel van élk een te noden op zijn Jluk; Maar dat hij 't Eerst' Bedrijf ter loop heeft opgejlagen Een' Juffer te gevalle, én onder 't werk behangen Tót voort te vaar en kreeg; zo dat hij tót het énd, Gelijk men wandeld in gedachten is belónd; Dat zint s .een affchrift hémJlii'zwijgendzijnde ontnomen, Het voort in 't licht, én op de Schouwburg is gekoomen; Waarom de laatfte hand daar aan niet is gelégd, En échter is het nóch verachtelijk, nóch flècht. Neen zéker; want zo Jléchts ter vlucht vertaald, én jachtig, Is 't heel natuur'lijk, klaar, verftaan'lijk, én zeer krachtig; Ja  < i8* > Ja zo , dat niemand licht zou durven onder/laan De hand aan 't fchaaven, én veranderen te jlaan; Of die het waagde, zou 't van veel' voornaame gaaven l Daar 't nu miepronkt, misfchien berooven door 't ver fchaaven. Dit zijn mede mijne gedachten wegens de vertaling van denCid, door den Raadsheer Heemskerk: ik heb die ver-, zen zoo meenigmaal, zo (lijf als ze zijn, wel doen rollen op den overledenen Schouwburg, zelfs eer ik no» zoo ver in 't declameren was, als ik naderhand gekomen ben; en door den Cid, ben ik, op raad van den Heer J. J. Mauricius, die, toen ik Rodrigo voor het eerst mijns levens fpeelde, in den Schouwburg tegenswoordig was, aan het beftuderen der Franfche Tooneelfpelers gegaan, 't ge;n zijn Ed. hoognoodzakelijk voor alle onze Tooneelfpelers vond, berispende Punt en Duim wegens hun onwil in dit ftuk, hen hier omtrent van waanwijsheid befchuldigden. Wat verder belangd, Pompejus, Horatius, driftomenes voor ouderwetfche wiegdeunen uit te maken , zulks is hen werk van dwaze weetnieten. Maar kan men die ftukken thans wel redelijker wijs ten Tooneele voeren ? tot da tweeeerstgenoemden hoort vrij wat bekwaamheid , en ik voor mij zou ze liever van 't Tooneel laten,als zien rabraken. Om de Camelia en Cazar in Pompejus, wel uic te voeren , wordt veel vereischt: ik heb;'er hier voor reeds van gefproken en tot de Horatius wordt ruim zoo veel als tot het eerfte gevordert. Ik heb aan Franfche Aéleurs dikwijls gevraagd , of ze de rol vmSabina, in het gemelde Stuk, ooit goed hadden zien fpelen ? zij antwoorde mij ja , door Dumimil, (en dit wil ik wel gelooven) maar meer noemden zij 'er niet. Ik zou het mijns oordeels billijker vinden om het publiek, met het verkrachten van eene Hoogduit- fcU  »9& 3» fche Freule, of met het Arkebuferen van een gemeen Sol. tiaat ie amujeren, en dit wei te vertouuen , als net werlc, vaneen Comeille, of ander groot Dichter, te rabnken. waarom zou een minnaar van fchilderijen , weigeren zijn Cabinet metftukken van de Wit, van Troost, vaa tènCompe. en diergelijke Meesters te voorzie»', om dat hij die van Raphael en Michel Angelo nier machtig kan worden? weet gij wel mijn [leer, dat men, om n de ftukken van Comeille wei te fpelen, met QorneiU le moet denken ; en deze denkbeelden zijn thans niet, gemeen : de hedendaagfche denkenswijs is in 't algemeen vrij wat beneuen dat waare gedaalt: met Ra» «If, tot al wat pij 'er van gelieft te maten, en de plaa j s, die 'er in zijn, wijzen u aan , dat het op rabraken en 't fciiavot uit moet komen (*), Dit ffukje is met voordagt in Vrankrijk gemaakt, om de RijmJaanjes werk te verfchaffen. Verders zegt gij, want zeker! gij treft de Natuur, juist; geb/k me-ze op 't Franjche Pad ontmoet gij beweegd liet hart maar tot erherming ; gij hebt fmaak gelijk Havens en Nachtuilen gehoor hebben; en in kiesheid evenaard gij den kunstenaar, die ten tijde van Keizer Karei een Orgel toejlelde van maauwende Katten, ieder hij den Staart aan eene Koorde vast gemaakt; welke Koorden hij zeer kunstig door bijzondere üavieren trok , en dus met afwisfeling van geluiden, een alleripfelijksten Sabbath wist aan te rechten Hoe jammer 'is 't dat men die kunst niet meer bezit: anders zou het Orkest insgelijks met eene nieuwe manier, die van bet Tooneel volkomen waardig, mogen pronken. Dit is weer niet anders dan fchelden. Hoe komt het denkbeeld van het Franfche Pad , bij den Deferteur van Mercier en bij Wühelmina van Blondheim te pas ? komen de hartstogten die in deze gemelde Spelen voorkomen , met Franfche Pads denkenswijze overeen? het een is uit het Hoogduitsch en het andere uit het Fraiuch. Gij zijt weer aan 't kolderen. Maar wat hec Orgel van maauwende Katten aangaat, gij hoeft daar over niet te jammeren, die kunst is noen werkelijk in wezen; en men heeft buiten Rotrerdam opdenüinneweg, op Kermis, voor eenige jaren, dezelve noch geoeffent; en toen de Kermis om was, bond de Directeur elke Kat een knappen fteen om den hals, en verdronk hen (*) Men zou 'er ook Muziek voor componeren kunnen, dan kon het ook voor een Opera dienen ; die £ou iets nieuws yoor het publiek zijn, op Muziek te hooren «braken.  € m > hert, een voor een, in de Ve t; zij hadden hem, die week zijn beftaan verfchaft , en dus leefde hij 'er mede, zoo als men hier te land veeltijds met Spedfakelwerk gewoon is' te doen: ook denk ik dat zulk een Orkest noch wel te bekomen zonde zijn. Verder zegt gij, wat dunkt u, lieve Leezer ! inditn Apollo noch dezelfde Jlrengheid had als voordeezen, zou hij deze fchenaers van zijn Lauwerwoud niet tot dezelfde flraf verwijzen, die men de Boomfchenders aan den gemeenen wig waardig acht, om ze vervolgens naar de Bierkelders m Paruikwinkels, daar zij beter pasfen, te doen verbuigen. Uw Apollo, antwoorde ik, heeft zijn recht van. geffcrengheid in dit geval voor lang al verbeurd ; want federt hij heeft toegedaan dat zijne Thalia en Melpomem van ordentelijke Meisjes, genoegzaam publieke Hoeren , van al wie maar de hengfle bron tracht te naderen, zijn geworden, behoorde Sinjeur Apollo zelf wac op zijn tabernakel te krijgen, dewijl men hem, in plaats van hem met eer te bewierooken , thans niet hooger dam een Maquereau van de Zanggodinnen moet achten. Dus gaat gij voort. 'I een de Heer Punt wederom te Amfier dam gekomen was, wenschte alle Dichters en verjlandige Liefhebbers, even vuurig, dat hij terftond op het nieuw Tooneel verfchijnen mogt; niet twijfelende of hij zou als: eene rijzende Zon , al dat nachtgefpuis doen weg kruipen. De verflandige Liefhebbers, waar van gij hier fpreekt, toonden, mijns oordeels, hun verfiand niet zeer-, met een Man van bij de 69 jaar (*) nog weer te willen ver- £ * ) Wij vinden gefchreven dat de groote Bvm op zijn 68 Jaar het Tooneel, na een afzijn van 20 Jaaren weder betradt» en in weerwil zijner Jaren niet afliet te behagen , zelfs in rollen waarin hij voor zeer jong moest verfchijnec; 'maar o£ dit alle Acteurs gelukken zou , is hachelijk. N  < '04 > vergen, om, in qualiteir van eerflen Acleur in 'c Ireuripei, het 'Jooncel re beklimmen: als zulks voor verltandig kan doorgaan, zul 'er het gezond oordeel echter mijns dunkens aan ontbreken. En Punt zon dan alles wat gij nachtgefpuit gelieft te noemen, hebben doen weg kruipen, zoo dra hij weer ten Tooneele verlcheen ! Punx was evenwel geen Tooneeldichter dat ik weet: en als Speler geloove ik nat hij 'er groot verdriet bif zou overpewnnen hebben, zonder iets te vorderen. Maar zoo deze Dichters en verftandige Liefhebbers iets loffelijks en edels voor dezen ouden Treur» iptler hadden willen verrichten, hadden zij bij Gecommitteerden van den Schouwburg moeten te weeg brengen , dat die den Schouwburg 's jaarlijks zoo lang Punt leefde, op twee aparte avonden, hun lieden verhuurd hadden, (even als voor dezen, aan Predmck met zijne Kinderen gedaan is) en dan hadden zij twee Spelen moeten verkiezen,. daar zij de Spelers, d;e zij daar toe noodig hadden, voorhadden moeten betalen , zoo die zulks voor niet niet wilden doen als mede de overige kosten voor hunne rekening genomen en dan Punt geen rol hebben laten fpelen, maar tu«fchen het Voor- tn Nafpel een vers uit Vondel, Hoogvliet iSrajfjofetmg ander beroemd en braaf Dichter hebben laten reciteren, en hem de geheele ontfangst, vrij en onbe' t van alle kosten laten toekomen als een Benefice .' zou veel eer voor deze Liefhebbers en voor de" « d Amfterdam geweest zijn. Maar een Man van 69 Jaar te willen vergen, om, afwas het maar veertig maal 111 't jaar of minder, (*)dan een Orestes, dan een Don f*) Duim, zalmen mii mooglijk tegenwerpen, heeft tot in zijn So Jaren toe gefpeeld : dit is waar.maar geen rollen die hier genoemd .ftaan-, die eigentlijk Punt zijn biillante waren, maar rollen die Blinder gewigt bezaten; ook vermoeide Duim zich zo zeer niet als Punt, wanneej hij fpeelde, want hij was zoo pathetiek niet  < *95 > Don Louis, dart een Herodes, of iets diergelijks te willen doen fpelen, is, zo 't mij voorkom:, onder pre» text van hem gaarne te willen zien en hem veel te fiatteren, gelegenheid zoeken, om hem na de andere waereld te zenden ,• om zich dus op eenpoüete wijs van hem te ontflarm: mij dunkt dat een beker vergift', veel fpoediger uitwerking zou doen,en voor zulk eenMan ruim zoo aangenaam zou zijn. Toen de Engelfche Directeur Fifher, die geen groot Tooneelfpeler was, van mij alhier met zijn Troup naar Duinkerken vertrok, werd hij aldaar gïeruineerd : hij begaf zich van daar naar Londen, zoo mij verhaald is, en kwam bijGam'^zijn ouden vriend die, nadat hij hem zijné reizen na Rusland, Zeeland', Holland en Duinkerken had hooren Verhalen, tot h mi zeide, mijn goede Fijner, liet komt mij voor, dat gij maar gantsch niet breed met uw Jinantie Jlaat ? Fijher antwoorde hem, dat hij een geruïneerd man was; waarop Garrik zeide , kom, kom , zulks moet niet wezen; in de aanjlaande wcekmoet uwe Vrouw een Benefice op ons Tooneel voor haar projijt geven; ik zal in hetzelve/pelen, en wij zullen u wtLjredden Dit wierd Vferricht, en Fijher was met deze eene reprefentatie geborgen. Zie mijn Heer, dit is edelmoedig, en zoo als 't behoort: maar foortgelijke zaken , zijn hier te Land omrrentTooneelfpelers onbekend. Twee hondert jaren' zeide de Hoogdditfche Directeur Abt, zullen 'er verloopen.eer onze Natie wel over 'tTooneel za! leeren denken. Wat het weeklijks Gezelfchap van fraaie geesten tot zijnent te Amjlerdam betreft, waar van gij verder fbreekt, hier van heb ik wel gehoord, doch weec 'er met waarheid niets van te zeggen ; ik zal mij dus hier over niet uitlaten. Uwe aanmerkingen, diegij verder, op pag. 94, wegens de burgerlijke Treurfpelen maakt, zijn niet volkomen gegrohd: vooreerst kan ik niet zien, dat de voortgang der fmaak van die N 5 ftuk-  Jukken, den ondergang onzer poëzij na zich za1 Jleepen. Wij kunnen op onze Tooneelpoëzij niet roemen, mijn Heertje.' wij hebben tegenwoordig wel braave Dichters, dit erken ik volkomen, maar rechte TooneelPoè'ten hebben wij iïnts zestig; jaren niet gehad. De /hukken van Juffrouw van Merken, alsmede eenige andere van ondericheiden. Dichters, veracht ik niet; daar is veel goeds in , en men had die federt den tijd, datze het daglicht zagen, al moeten afgefpeeld hebben, om dus een voorbeeld tot opwekking voor anderen te geven; dan zou 'er mooglijk, door den tijd, noch wel iets uitmuntends voor dln dag komen. Maar de teugel en zweep der Staatkunde, regeert zoo wel den geest der Dichteren, als die der Geestelijken. Een Dichter die vrij durft denken, en die gedachten durft uiten, op reden gegrond , is een waar Dichter, Hij veracht het vluchtig heeden, Hij Jleund op de uitfpraak van den Nazaat, die gewis Men Rechter zonder gunst en zonder afgunst is. {* ). Gelijk ik reeds gezegtheb, de Proeven der Toneelfpclen van v'én Haren, wijzen de jonge Dichters den weg: maar zoo lang de Poëten hunnen tijd verleuteren met Drames van Proza in Verzen en van Verzen in Proza, dat ik beide even gek vind , te herfcheppen ; of ftukhn, die voor lang reeds vertaald zijn, om zijn bekwaamheid in woordfmedingc en Spelkunst te toonen, noch eens te vertalen, zal 'er niet veel goeds op onzen Helicon te voorfchijn komen , ten minsten niets dat het - oude zeer nabij komt; en dus zullen zij niet meer doen, dan de Vosfen van Ff opus , die aan ht glas likken, daar de wijsheid in verborgen is, enaiedoor de klaarheid van het .' . glar (* j In de vertalieg van Peter de Gwte van Deres.  glas gezien Mn worden. Molière moest zich met T zulks maakt altijd buitenfporigheid ; goed is altijd genoeg, en volmaaktheid word door den tijd onvolmaaktheid, wijl Momus in't volmaakte zelfs gebrek zal zoeken. ' ° Op pag. ioo. en 101. maakt gij een laatfte lofreden voor Punt; dit, gelijk u geheele vertoog , heeft veel overeenkomst met een Lijk preek; ik zal die hier -met dan gedeeltelijk ter nederitellen. Gij zegt, drie f ngen yerjïond hij niet , veinzen , vkijen ar, kruipen Wat het veinztn belangd, hij was iooneelfpeler' en men zou u jhier kunnen antwoorden, 't geen Mithaud in ia partie de Chasfe de Henry Quatre antwoord, daar deze zegt, dat hij nooit Liegt, queu chicn de conté) 4te vit a la Cour, & ca ca ment jamais ƒ eh ! eest mentir ca. Gij hebt geen kennis van 't Tooneelfpelers leven eix zoo gij onder het Dichterdom thuis mocht hooren mijn Heer, behoorde gij voor al te weten, dat een Schouwburgist zonder een weinig de Veinskunst te bezitten, 'er niet door kan komen ; ten minsten was hee te Amfterdam in mijn tijd aan den Schouwburg dus gefteld alles was met Veinzerij vervult. Een Vleijer was hij eigentlijk met, maar hij zogt tog altijd zijne meerderen te behagen en hunne achting te verkrijgen; en kruipen kan ik niet zeggen, dat ik ooit bij aem waargenomen heb, doch op het laatst van zijn leven , heeft hij zich fomtijds al wonderlijk moeten krom* men, voor een Man van talent. Hij bezat, zegt gij verder, de grootmoedigheid van een Vorst, de fchr anderheid van een Wijsgeer, de deug. den van een Burger; en niets van een Hoveling dan den bevalligen zwier, ik denk dat ik hier door Vorstelijke Grootmoedigheid het Tooneelvorsteiljke moet verftaan' dat ons d.xir de Dichters voorgefchreven word • bij voorbeeld; Augustus, die een "heele flegte knaap is geweest, komt in Cinna grootmoedig voor. Punt bezat  < 199 > bezat wezentlijk Grootmoedigheden, die hij door een innerlijken trek tot Glorie in zich ontfteken had. maar het zou noch te bezien geweest zijn, of hij dezelve wel zoude bezeten hebben, als het lot hem een hooger geboorte gegeven had. De Vorsten, opgewiegd in ledige overdaad , Gekitteld door 't ontzag, dat elk. hen blijken laat, Vermaaken zich alleen in 't Hof gevlei te hooren. En leenen zelden aan verdrukte waarheid de ooren, zo fomtijds verdienste, door geluk, Eens decle in zijne gunst en daar de vrucht vanplukk\ Straks ziet men de afgunst en bedrog met listig p gen Tot haren ondergang vereenen hun vermoogen, De Vorst bij trappen voelt zijn argwaan meer en meer. En uit de twijfiing flort hij in de dwaling neêr. Zegt Bclizarius in het Treurfpel van dien naam, en dus denk ik, dat gij, omtrent Punt die grootmoedigheid, die de Dichters gemeenlijk den Vorsten gewoon zijn toeteeigenen , bedoeld. Wat de fchranderheid van een Wijsgeer betreft, die gij hem toefchrijft, vergeef mij mijn Heer! hij wist niets van de Wijsbegeerte, en hij kwam ook in zijn denkenswijs met géeö«eeft Wijsgeer overeen: wannetr 'er al eens over de oude Philolophie geredeneerd wierd, hadt hij het 'er niet breed op; en vooral niet op de fchoone Hellingen der Stoïcijnen : hoe zeer hij het charafter van Cato achtte, haJt hij echter in zijn Wysbegeerte het grootfte behagen niet. Wat de deugden van een Burger belaned, 't is waar, deze bezat hij bijna, zoo als een Republicain die behoord te bezitten: reken ook dat hij in 't jaar 1711. geboren was, en dus, fchoon de oude Holhndfche rondheid al rijkelijk achtkantig was geworden, 't welk ik hier voor reeds gezegt heb, eene opvoeding, zeer verfchillende van den tegenswoordigen tijd, hadt genoten: dat men ten N 4 dun  ^ 200 y> êLn tijde de Kinderen beter indrükfcJs, als tegenswoordig , gaf: dat 'er minder geest, en meer gezond vernuft onder den Burger hutsvestede, dat men in 'c algemeen bij alle Lieden , nog fchaamte zag regeren, en dat men nog menfehen vond, die alle rampen met een fterke zi e wisten aftewijzen ; die n hun lagen burgerftand, verhevener als Vorsten dachten , en waarlijk deugdzaam waren: de Vader van Duim, die eerwaardige Grij'ïaart, die ik als mijn buurri'an vele jaren gekend heb, ftrekte daar van een waarachtig voorbeeld. Maar gij zegt, dat hij de bevallige zwier van een Hoveling had. Tot eea bewijs daarvan diend, dat Punt, in den jare 176&. aan 't Hof in "tHage in commislie gezonden, om bij den Stadhouder te vernemen, wat zijn • Hoogheid zou gelieven te verkiezen , dat men bij zijne komst in den Schouwburg te. Amfterdam vertoonen zoude, zoo dra hij boven in de Kamer was, hem door een lakei, die hem niet kon, een deur die naar eene andere Kamer ging, geopend wierd, daar hij goedfehias docr zou getreden hebben; maar een andere bedienden, die hem kende, floot dezelve weder toe, en verzoent hem, in de Kamer daar hij zich bevond, des Prinfen komst af te wachten : de lakei verder aan het fchuifraam met den anderen fprekende, vroeg wie die Heer was , voor wien hij de deur, die hij geopend had, weder toefloot: deze berichte hem , dat het Punt, een Tooneelfpeler van Amfterdam was , waarop de lakei ar>rwocrdde • lk heb dien Heer voor een Heer uit Noord - Holland genomen, en daarom opende ik de Porte Brizè. Zie mijn Heer, dit toond aan, dat gij in de bevallige Hovelingzwier , welke gij aan Punt toefchrijft, mii hebt (*). Nu ( * ) Dit geval is mij door iemand, die 'cr toevallig bij ftond3 verhaald.  2oi y» Nu verder, voorts is de kloekheid van zijn welgemaakt lichaam , zijne reizige gejlaite, zijn achtbaar gelaat, henevens die heldere en doordringende Arendsoogen, lichtelijk te vinden, in de uitbeelding van Achüles d,or zij' ne eige hand, waar van wij reeds hebben gef.ruoLen. Noch twee af beeld/els gaan'er var, hem uit in zwarte konst, die hem ook geenzints verloochenen: een in 't groot, door Ardell te Londen, naar de Schilderij van G. van aer Mijn, en een ander dat kleinder is, door Greenwoed. Ik voeg 'er noch een bij, voor 'c welke hij nooit gezeten heeft; ik heb het te Dordrecht in den Doeie gezien; of het 'er noch in wezen is , is mij onbewust; ik heb aldaar , voor eenige jaren , eenige Schilderijen , zijnde de Pourtraiten van Burgers en Schutters, befchouwende, onder anderen het afbeeidfel van een Vaendrig gevonden , die, in het vertrek komende, een Brief aan den ouden Jacob de Wit, die aan een Tafel gezeten is, overgeeft.: deze Vaendrig is in houding, gelaat en alles, zob volmaakt het afbeeidfel vanPawf, alsof hij 'er zelf voor gezeten hadt; zoo dat 'er in de voorgaande eeuw een Man moet geweest zijn, die hem volkomen in gedaante en postuur geleek. Van't geen gij ons verder van 's Mans einde voorfteld, weet ik niets te zeggen , als alleen dat hij gelukkig geweest is , dat de dood hem bevrijd heeft van weder op het Tooneel te verfchijnen: ik durf ftaande houden , dat hij 'er meer nadeel als voordeel door zoude zou hebben ; want de fpotternij van eenige jonge Lieden, had hij voor eerst niet kunnen ontwijken, en boven dien zouden- 'er moglijk honderden zaken geweest zijn, die hem het overige van zijn leven in alle droefheid zouden hebben doen doorbrengen: ik verbeel mij dat het hem zou berouwd hebben, als hij het gedaan had. Zie hier mijn Heer, al het geen ik noodig geacht heb, N 5 u,  <[ 202 > u, henevens het gantfche publiek, bekent terraakeneensdeels, omu, en het zelve, te doen zien, dat ei! zeer kwalijk onderricht zijt; en ten anderen, om dat gij mij onrechtvaardig aangevallen, en met lastertaalbefpot hebt, t welk, fchoon ik zulks wel meer gewoon ben gedaan te zijn, ik echter hier verplicht was af te keeren dewijl gij een Levensbefchrijver en geen paskwilmaker zij t: aan heden van het laatfte foort, zou ik mij niet kreunen ; ik zou hen niet verwaardigen te antwoorden JNu noch een woord, wegens den Jjax in Palaweies waar van ik op pag. 50 gfwag gemaakt heb 'c welk tot een bewijs zal ftrekken, dat Punt, in zijn eerflen tijd, op dezelfde wijze, bij mij altijd in gebruik gebleven, gefpeeld heeft. Lenigen tijd , na dat ik, zo als op pag. 50. flaat, de rol van Jjax in Palamedes voor Punt gereciteerd had wanneer hij tot mij zeide, hou maar op, het deugd niet viet al: vond ik opeen van onze werktafels, onder eenige boeken, die daar gemeenlijk Jagen, een J y Vondels Palamedes; ik nam hem zonder erg in de hand ' en de rol van Jjax, in het vierde bedrijf, opflaan.ie ' zag ik, met verwondering, de gantfche rol met inkt aangehaald; en het wit papier, buiten den druk, hier endaar, met zeer kleine letters befchieven: ik las dezelve met veel nieuwsgierigheid , en bevond, dat het een volmaakte les was, van de wijze op welke'men deze fchoone verzen declameren moest. Ik was verblijd mijn fleer! zoo als gij denken kunt: deze les was van geene onkundige hand, en zeer duidelijk en klaar doch_ echter zeer eenvoudig opgefteJd. Ik nam dit boekje des avonds rrede na mijn huis, en begon 'er zoo vlijtig in te ftuderen, dat ik het binnen weinig dagen volkomen meester was; en het is nog zoo vast in mijn herrenen geprent, dat ik het nooit vergeten zal. Lenigen tijd hier na, een zeker Joodsch Heer, die hij ons  < 2Ó3 > ons het Teekenen leerde, mij op een middag verzoekende, (dewijl hij mij nooit had hooren declameren) dat ik iets voor hem reciteren zoude, en Punt dit toeflaande , begon ik dezen Jjax op te zeggen. Punt luisterde fcherp , en toen ik voleind had , zeide hij dat is zoo goed als 't gedaan kan wordenmaar waar heb gij dat van daan gehaald? ik antwoorde dat ik 'er op geiludeert en het dus gevonden had; maar verzweeg hem dat ik met zijn kalf geploegd had; doch in 't vervolg van tijd heb ik het hem ontdekt. Deze les heeft mij een groote handleiding gegeven. Hier uit kunt gij duidelijk zien mijn Heer , dat Punt in dien tijd, even in dezelfde manier waar ik fpele , gefpeeld heeft. De gantfche muziek van het vers, die ik vast vertrouw van den Heer de Roode's werk geweest te zijn, was als proza, en zo na aan de natuur , ea de denkenswijzevan Vondel in deze rol verknocht, dat het niet anders wezen kan, of Vondel zou, zoo hij in wezen was geweest , gezegd hebben, het moet niet anders uitgedrukt wjrden : zoo begeer ik het, en zoo heb ik het gemeend. ik heb mij verder op dat voetfpoor geoeffend en ben daar in onderwezen: het komt overeen met de lesfen van Michiel la Faucheur; en ik kan niet helpen dat de Franfchen die ook navolgen. Dit goede Boekje , voor de Redenaars gefchreven , is uk hec Fransch vertaald , en 'er zijn eenige Lesfen voor den Predikftoel en de Pleitbank van Profesfor Francius achter gevoegd: ook komt het overeen met het geen Justus van Effen in een zijner Vertogen in den PJoflandfchen Spectator zegt; als mede met het geen Schakefpear in zijn Hamlet, wegens de Tooneelfpelers ons leert; met het geen Dorat ons zegt, ja met de Verhevenheid des Stijis van Longinus zelve, zooditnu, zoo als gij mij toebijt, een Franfchen flag moet genoemd worsten, en bij « een dwaling heten moet, zal ik mij maar