ELFDE GESPREK. 149 honderd yzere wagens (*) beladen met raanfchap op Israël afkwam, werd 't volk bevreest en riepen ootmoedig tot God om verlosfing, en de Heere hoorde en redde. MIETJE. Van waar kwam die redding ? VADER. 'Er woonde op 't gebergte Ëphraims eene braave en kloekmoedige vrouw, die een Prophetesfe was, genaamd debora, deze had kennis aan zekeren barak in de ftam van naphtali; zy zond om hem, deze nam een leger van tien duizend man uit de ftammen Zebulon en Naphtali, tegen dezen leverde sisera flag, doch kreeg (*) Yzere wagens waren geen wagens geheel van yzer; maar dus genaamd, om dat zy aan beide zyden yzere feisfen of mesfen hadden aan de raderen, met welke men door 't voetvolk rydende, eene groote flagting kon aanrichten. Het volk op deze wagens zittende, werden ruiters genaamd. K 3  l£3 ELFDE GESPREK. kreeg de nederlaag, zo dat hy nauwlyks ff leven daar af bragt, en op zyne voeten vlugtte, tot dat hy kwam tot jAè'l, huis" vrouw van Heber den Keniter, welke hem in haare tente lokte, en door haar eenige verkwikking genoot, doch toen hy zich te llaapen had begeven, nam ja-cl een nagel of fpyker, welken zy met een hamer 'in 't hoofd van sisera dreef, dat hy ftcrf. debora maakte een dichtftuk op Israëls overwinning, 't welk door haar en barak werd gezongen. Toeu kreeg 't 4. land rust tot 't veertigfte jaar. ' MIETJE. Hoe ging 't na dien tyd? VADER. Nauwlyks waren dc Israëliten verlost, of zy vervielen weder tot hunne vorige zonden, afgodery en beeldendienst, onder andere had zeker man j 0 a s in de ftam Manasfe een altaar voor den Baal opgericht met een nevensftaahd bosch, aan  ELFDE GESPREK. 151 den afgoctsdienst gewyd. Om deze en andere zonden kwamen de Midianiten en de AmaleUten, benevens de Kinderen van 't Ooften, dat zyn de Arabieren, en beroofden de Israëliërs van hun koorn en vee. Dit duurde zeven jaaren. MIETJE. Wie was hun uitredder? VADER. cidfon, was de vyfde Richter, een zoon van bovengemelden Joas. Aan dezen verfcheen een Engel Gods, toen hy bezig was met 't dorfchen van tarwe, en gebood hem , om Israël te Verlosfen 5 en den volgenden nacht verfcheen hem de Heer, die hem in last gaf om den altaar zyns vaders af te breeken, en 't bosch om te hakken. Dit deed hy; doch de zaak werd bekend, men ging tot joas, eneischte, dat zyn zoon zou fterven. Doch deze man had een vry goed verftand, en befchouwde door deze daad de magteloosheid van den God Baal, • en zeide: zondt gy vo&r den Baal twiften, indien K 4 H  I5S ELFDE GESPREK. hy een God is, hy twiftc voor zich zeiven, om dat men zyn altaar heeft omgeworpen. MIETJE. Of welk eene wys veflofte hy Israël uit de handen dei vyanden? VADER. Hy vergaderde een groot leger om" op te trekken, doch God wilde door eene kleine "raagt zyn volk ycrió&lèn; gideön nam flegts ■ 300 mannen, gaf die bazuinen en aarde kruiken, 5n welke brandende toörtfen öf flambouwen waren, naderde 't leger, en gaf bevel, als hy 'op de bazuirtc blies en de aarde kruik zou in ftukken flaan, zy allen desgelyks zouden doen; dit gefchiëdde, en de Midianiten 't fterk geluid der bazuinen hoórende, en 't geflikker der fakkelen ziende, wierden bevreest, cn dachten, dat eenige duizende op hen afkwamen , vlugtten, en doodden elkander; ook fchoot de Overige menigte van Israëls leger tot hulp toe, tn gioeon behaalde de overwinning, cn 't  ELFDE GESPREK. 153 t land Israëls bleef gedüurende Gidcons leeftyd in rust tot 't veertigfte jaar. 40 jsar. Mie t j e. Hoe ging 't na gideons dood? VADER. Zy vervielen al weder tot afgodery, en dienden Baal Beriih. gideon had die zondige gewoonte van veele vrouwen te trouwen, by welke hy 70 zoons had verwekt, als mede nog een zoon genaamd abimelech, welken hy by een bywyf had, deze maakte de burgers van Sichem op, dat zy hem Koning maakten; hy doodde alle dë zoons van gideon, uitgezonderd totham, die zulks ontkwam, en aan de inwooners van Sichem door een gclykenis voortelde, 't nadeel, dat zy in de regeering van abimelech hadden te wagten. M i E t j E. Deed abimelech veel voordeel? K 5 VA-  154 ELFDE GESPREK. VADER. 3 jaar. Niets; hy heerfte drie jaaren, cn ftierf in de belegering der ftad Thebes, wanneer eene vrouw op den tooren een ftuk van een moolenfteen op zyn hoofd wierp, zo dat hy byna dood was, en zich verder door zyn wapendrager deed ombrengen. MIETJE. Wie wierd opvolger? VADER. s3 jaar. t hol a die 23 jaar 't beftuar had, en sa jaar. toen volgde j a 1 r , die 22 jaar Richter was, doch van welke geen merkwaardige gebeurtenisfen ftaan aangetekend. En hier op leest men van jf.phta, wiens ge. Éjaar. fchiedenis merkwaardiger is, en 6 jaar is aan 't beftuur geweest. MIETJE. Wat valt 'er van jephta aan te merken ? VA-  ELFDE GESPREK. I55 VADER. Hy was een inwooner van de Overjordaanfche landftreek, zyn vader heette GILead, doch hy was een onecht kind , de zoons van zyn vaders echte vrouw vernieten hem, op dat hy met hen niet mede zou erven. Hy was nogthans een dapper held, en daarom verkoozen de oudften of voornaamften van de inwooners der Overjordaanfche landftreek hem tot een Overfte of Richter. MIETJE. Met wie waren de Israëliërs toen in oorlog? VADER. Met de Ammoniten, een volk ten Ooften van 't landfchap Gilead gelegen, jïphta deed een belofte aan God, als Hy de Ammoniten in zyne hand zoude geven, en met vrede deed wederkeeren dat dan de geene die 't eerst uit zyn huis hem te gemoete zoude gaan des Heeren zoude zyn, en hy een brandoffer den Heer zoude opofferen. MIETJE. Hoe liep dit af? VA-  i56 ELFDE GESPREIC VADER. Hy behaalde de overwinning, en kwam te Mispa naby zyn huis , en zyn eenig kind, zynde een dochter ging hem met veel vreugde tc <*emoet. Hier over wierd hy zeer ontfteld, doch om des eeds wil volbragt hy zyne belofte. JAN. Heeft jeïhta toen zyn dochter tot een brandoffer den Heere opgeofferd ? VADER. Dit denken zommige, doch 't is zeer onwaarfchynlyk, en niette denken, dat Jephta zulks ■ met zyne belofte bedoeld hebbe. Let op 't Volgende i) jephta's belofte moest in zich bëvaV ten eene daad, welke hy dacht, dat God aangenaam zou zyn, dewyl hy iets beloofde na eene verkregene overwinning. Maar hoe kon Jephta , die een Israëliet was, denken , dat menfthenoffer den Heer zou behagen? 2) Zegt men, dat jep-jhta aan geen menfehenoffer, maar aan eenig dier zal gedacht hebben, zo kan men antwoorden, dat de^e rede beter zou doorgaan >  ELFDE GESPREK. 157 gaan, indien hy had gefprokcn van iets, dat hem na zyn overwinning op weg zou ontmoeten, zonder bepaling, dat 't uit zyn huis zou komen. Welk dier kon tog de Veldheer uit zyn huis venvagten? Een hond? Doch dit was een onrein beest, 't welk niet mogt geofferd worden. Zegt men andere dieren ; dan vraag ik verder., of'er runderen, fchaapen, geiten, enz. 'm zyne wooning waren ? Wil men, dat de ftal mede begrepen was onder't huis van Jephta; doch hoe kon Jcphta verwagten, indien de man van geen verftand ontbloot was, dat 'er een of ander dier Uit zyn ftal, hem by zyne zegeupralende terugkomst zou te gemoet lopen! J A Nj Hoe kan men dan de zaak begrypen ? VADER. Men leest in onze overzetting woorcelyk aldus: Richt, xi: 30 en 31. En Jephta beloofde den Heer eene gelofte, en zeide; indien gy de ■kinderen Amrnons gantfehelyk in myne hand zult geven, zo zal 't uitgaande, dat uil-de deur myns huis  i58 ELFDE GESPREK. huis my te gemoet zal uitgaan, als ik met vrede van de kinderen Ammsns wederkome, dat zal des plceren zyn, en ik zal 't offeren ten brandoffer. Eene kleine verandering in de vertaling zal alles ophelderen , namelyk , dat wy de laatfte woordjes: En ik zal het offeren ten brandoffer, overzetten: En ik zal hem , (te weeten aan den Heer) een brandoffer opoferen (*). Dan is de belofte van den Krygsoverften tweeledig: het geen uit zyn huis hem te gemoet zou gaan, 't geen waarfchynlyk of liever zeker een mensch zou zyn, dat zou hy aan den Jehova toewyen, 't zoti des ,Heeren zyn; en behalyen dat zou hy nog daar boven den Heer een brandoffer toebrengen. j a ^ Ik vindc deze vertaling en opheldering zeer fraai; maar wat betekent 't des Heeren te zyn, wat zou j e ï> h T a daar mede bedoeld hebben? VA- (*) Dit is ook de gedachten van den geleerden en taalkundigen vriemoet vid. ejus Difta Clasfica in Tom. I. pag. 189.  ELFDE GESPREK. js9 VADER. Dit zou ons waarlyk duifter zyn, indien de fchryver van 't hoek der Richteren ons dit in 't vervolg der hiftorie niet leerde; doch wy zien dit van 't 36 tot ft 40 vers, 't beftond daar in, dat zy al haar leven ongehuwd moest blyven. Dit was treurig voor jephta, daar zy een eenig kind was, waar uit anders zyn geflacht kon voordgeplant worden; en ook treurig voor zyne dochter, die nogthans na eene droefheid van twee maanden zich onderwierp aan "de gelofte van haaren vader. Ook vertroostte haar de dochters dei; Israëliërs, die in 'x vervolg alle jaar, waarfchynlyk by afwisfeling haar kwamen gezelfchap houden in dien eenzaam» MIETJE. Is er nog iets meer van dien vermaarde aangetekend ? VADER. Hy kreeg twist met eenige Israëliten uit den ftam van Ephraim, die voorgaven, dat mmm hen met mede tot den ftryd tegen de Ami momten had geroepen, cn drygde hem en zyn  i6o ELFDE GESPREK. zyn huis met vuur te verbranden. Doch daar de Gileaditcn die van Ephraim op geroepen hadden, gaf dit oorzaak tot een oorlog, en jephta behaalde met zyne manfchap de overwinning; ook wierden door de Gileaditcn de veeren der Jordaan bezet, en als 'er iemand ©vertoog wierd hem gevraagd, of hy ook een fiphraimer was; en ontkende hy zulks, liet men hem 't woord Schibbokth uitfpreken , en zo hy Sibbokth zeide, floeg men hem dood, dewyl zulks een bewys was, dat hy uit dan ftam van Ephraim was, en dus tot de vyanden behoorde (*)• In dien kryg verboren de EphraimUen twee en veertig duizend man. MIET- (*) De Ephraimers kenden de letter V niet regt uitfprekm, en fpraken die uit els een °. Wai daar van de reden Was is onbekend, dewyl zy zo wel Israëliërs waren alt de inwooners van Gilead.' Het is echter niet ongelooflyk, men heeft 'er voorbeelden v*n in ons Vaderland. 'Er is ten dorp in Gelderland genaamd Scherpenzeel, in 'ï wélk de meejie inwooners de woorden metjch niet wtl uitfprecken b. v. fchapen noemen zy fjapen, fcheeren fpreken zy uit fjeeren, fchoenen? fjoenen, enz.  ELFDE GESPREK. 36* M IET J E. Wie volgde jephta in de bediening 'op? VADER. Nu Volgen weder drie Richters, van welke weinig ftaat aangetekend, zy wierden genaamd ebsan, elon en abdon. M I E T J E. Wie was ebsan? VADER. Deze was een man uit de ftad Bestik* 'hem hy had een zeer groot getal kinderen, voorzeker by veele vrouwen. De H. S. melt van 30 zoons, en even zo veele dochters. Hy bekleedde *t Richterambt zeven jaar. Hier op volgde elon uit den 7 ï*t. ftamZebulons, welke tien jaaren't beftuur «o Jaar. in bahden had, MÏET- CO Of dit Êethlehem 'in juda of in Zebulon . r geëtst, Jlaat niet aangetekend, sommige denken 'f laatjte. n. oeee. L  15» ELFDE GESPREK. MIETJE. Wie kwam toen in deszelfs plaats ? VADER. abdon , die vermaard was, door veertig zoons en dertig kleinzoons, 't welk 'een aantal van zeventig uitmaakte, en' alle op Ezelveulens reeden. JAN. Was dit laatfte zo merkwaardig? VADER. Voorzeker ja, zulks toonde den rykdom of 't groot vermogen van abdon, die zo veel vee had, dat hy uit de ezels, die hy bezat, en nodig, ook tot gebruik van 't bouwland zyn , 70 kon misfehen *ot ryddieren voor zo veele kinderen en kindskinderen; men vindt iets dergelyks van de zoons van jair aangetekend l JiK. Richt, x: 4. abdon regeerde agt jaaren. JAN.  ELFDE GESPREK. 163 JAN. . Nu, Zufter mietje! zal Vaderons eene ftaaye gefchiedenis vertellen van den fterken SIMSON. MIETJE. Ik zal aandachtig luifteren. VADER. , Deze siMsoN wierd verwekt in den tyd, dat de Israclitcn van hunne Weftelyke nabuuren de Philiftynen onderdrukt wierden. Zyn vader heette manoach, hy was uit den ftam van dan, en woonde te Zora. Op zekeren tyd kwam een Engel des Heeren tot zyne huisvrouwe, die haar bekend maakte, dat zy eenen zoon zou baaren, die een Nazireër Gods zou zyn van de geboorte af, en dat hy, groot geworden, een begin zou maken om Israël uit de hand der Philiftynen te verlosfen. JAN. Wat wil dat zeggen een Nazireer Gods te zyn ? Li va1  IÖ4 ELFDE GESPREK. VADER. Dit was 'zulk iemand, die zich door eenige belofte had afgezonderd, en aan God toegewyd. Tot 't Nazireëerfchap behoorde, dat men geen wyn noch fterken drank dronk, noch iets dat van den wynftok kwam; dat men 't hair zyns hoofds niet affchoor, zich nauwkeurig wagtte van zich te ontreinigen. Gy kunt dit alles breedvoeriger lezen in 't vi Hoofdfiuk van 't vierde boek van moses. Zulk een Nazireerfchap was, of voor zekeren tyd, of voor 't geheele leven, dit laatfte moest plaats hebben by simson, gelyk ook by den Propheet samuei. i Sam. i: 7 O- MIETJE. Hoe ging 't met simson toen hy groot was geworden ? VA- (*) De moeder van simson moest geduurenie haare zwangerheid aan de wetten van 't Nazireërfchap voldoen, 3ie Richt, xm: 7 en 14. Doch haar pligt w»s flegts cm zich van wyn cn fterken drank te onthouden, en de pligt van haar en zoon beftond byzenier daar in, om zyn hoofdhair niet te laten affckeeren.  ELFDE GESPREK. 165 VADER. manoach, gelyk gezegd is, woonde te Zora in den ftam dan, digt daar by had men plaatfen, alwaar de Philiftynen woonden, die toen over Israël heerschtem By gelegenheid dat simson te Thimnath was geweest, had hy liefde gekregen voor een Philiftynsch meisje, en wilde daar mede in 't huwelyk treden, doch zyne ouders, die braavc lieden waren, hadden liever, dat hy met eene Israëlitifche dochter trouwde , wetende niet , dat de Godlyke Voorzienigheid deze gebeurtenis toeliet, ten eindë simson Israël van de Philiftynen verlostte.. MIETJE. Was simson. toen. al fterk? VADER. Ja ongemeen fterk, want op zekeren tyd met zyn vader en moeder na Thimnath gaande, zag hy een jonge leeuw,, die tegen hem aan brulde op den weg , doch simson verfcheurde hem of 't een klein bokje was. L 3 MIET-  ï6ö. ELFDE GESP KEK. M.IETJ E. Trouwde simson met dat Philiflynfehc meisje ? VADER. Ja, en hier kan ik u iets opmerkelyks mededeelen. Gy moet weeten, dat men gewoon was in die oude tyden daar te land en verder in 't Ooften zeven dagen 't bruiloftsfeest te vieren. De bruidegom was de gastheer , en men verzogt van wederzyden eenige gatten. Van de zyde der bruid waren hier 30 jongelingen tot die plegtige maaltyd genodigd, Op den eerften dag van dit feest gaf simson een raadfel uit, onder die voorwaarde , dat indien zy 't in de bruiloftsweek konden raaden, hy hun dertig linnen onderkleederen en even zo veele bovenkleederen zou vereeren; doch zo zy 't raadfel binnen dien tyd niet kouden uitvinden, moeiten de bruiloftsgaften aan hem dit gefchenk doen. MIETJE. Laat ons, indien 't u geliefd Vader! dit raadfel hooren, YA:  ELFDE GESPREK. 167 V A D E R, Sirnfon zeide : Spyze ging uit van den etter, en zoetigheid ging uit van den fterken. Dit raadfel konden zy in eenige dagen niet uitvinden ; eindelyk neemen zy den toevlugt tot de bruid of jonge vrouw, ten einde die op eene liftige wys haar man uithooren, en dan heimelyk de oplosfing aan de bruiloftsgaften, die haare landgenooten waren, zoude melden. MIETJE. Gelukte dit? VADER. Voorzeker ja, simson was niet beftand tegen dc vleyeryen eener jonge vrouwe. Doch simson zeide echter op den laatften dag der bruiloft, toen hem 't raadfel wierd ontknoopt: indien gy met myne jonge koe niet had geploegd, gy zoudt myn raadfel niet ontdekt hebben. Zoudt gy 't ook hebben kunnen raaden? MIETJE. Neen Vader, ik ben nieuwsgierig naar de uitlegging. ... L 4 VA-  168 ELFDE GESPREK. VADER. Uw broeder, jan zal. de verklaring wel geven.. J A N. Het geheele raadfel doelt op den leeuw, welke door Simfon was verfcheurd, in welks lichaam een zwerm byen honig had gemaakt, welke Simfon daar uit genomen en gegeeten had.. Daarom was 't antwoord der bruiloftsgasten, toen zy 't raadfel ontvouwden: Wat is zoctpr dan honig, en.wat is fterkcr. dan een leeuw? VADER. Des. Heeren Geest rustte simson toe met veel kragt en heldenmoed, en afgaande naar eene Philiftynfche ftad Askelon genaamd,, floeg hy dertig man dood, en gaf derzelver kleederen aan de geenen, die 't raadfel hadden geraaden.. Doch zeer misnoegd over deze daad verlaat hy eenige dagen zyne huisvrouw, en vertrekt naar zyn ouders huis. Haar vader, meenende dat simson zyne dochter haatte, gaf ze aan een ander man ten huwelyk. Doch simson wederkeerende, en tot zyn huisvrouw geen tqe-  ELFDE GESPREK: 169. toegang vindende, willende de vader hem zyn jongfte dochter geven, nam hy wraak, vong 300 fchakals (*), zynde dieren die men overvloedig in Palcftitia-m.m.vtït., bond twee en twee met de ftaarten aan malkander, en in 't midden een brandende,fakkel, waar mede hy hen door 't rype graangewas, door de koornhopen, wynftokken en olyfbomen der Philiftynen deed lopen, waar door alles vernield wierd. De Philiftynen, de oorzaak van simsons wraakoeffening verneemende, verbrandden simsons huisvrouwen haaren vader met vuur, om welke wreedheid simson duizend Philiftynen verflbeg met een ezels kinnebak. MIETJE. Hoe ging 't verder? VADER. s.imson nam tc Gaza, ook eene ftad der Philiftynen, eene vrouw tot zich, die eene hoere was, deze was hem tot eenftrik, en veroorzaakte zyn, (*) In onze overzetting ftaat vosfen, doek 't is eert* mder. zoort van dieren, die men fehakals noemt. L 5  170 ELFDE&GESPR.EK, zyn val: dat liftig wyf onderzogt waar in zyn, kragt beftond; hy bedroog haar eenige reizen, doch eindelyk ontdekte hy haar , dat hy een Nazireër was, en onder belofte was gebragt, dat zyn hoofdhair niet mogt afgefneden worden. Hier op deed zy hem ilapende de zeven hairlokken zyns hoofds affnyden; toen verloor hy zyne fiiérkte, de Philiftynen namen hem gevangen, bonden hem met kopere ketens, groeven zyn oogen uit , bragten hem te Gaza in een gevangenhuis, en leidden hem den arbeid op van 't maaien eenes molens. JAN. Zat dan al de fterkte van sim son in zyn hair, dit is immers onwaarfchynlyk? VADER. Dit hebben zommige uitleggers gedacht, doch de H. S, leert zulks niet; ook zouden dan alle dtNazireërs, die hun hair lieten wasfen, fterk zyn geweest. Neen, door 't affnyden van. 't hair, waar van simson de eerfte oorzaak was, had hy trouwloos gehandeld, de belofte van 't  ELFDE GESPREK. 173 't Nazireèrfchap verbroken, en dus week God van hem met zyn bylïand. M I E T J E. Stierf hy in 't gevangenhuis ? VADER. Neen, hy kwam op een zonderlinge wys aan. zyn dood. Op zekeren tyd, en al kort na 't vorig geval, hielden de Philiftynen een feestdag in een groot tempelgebouw aan hun afgod Dagen tocgewyd, die zy offeranden en lofredenen toebragten wegens de overwinning van simson. Men haalden simson uit 't gevangenhuis, men deed hem voor eene zaamgekomen menigte fpeelen, om hem te befpotten. Het gebouw was niet alleen van binnen vol volk, maar zelfs op 't dak waren wel omtrent 3000 menfchen. simson had men geplaatst tusfehen twee pylaaren, die demeelte fterktevan dien tempel uitmaakten, en op welke 't bovenfte van 't gebouw rustte. simson riep tot God, die hem zyn vorige kragt verleende, en hy rukte die pylaren om-  vj%- ELFDE GESPREK. omver, zo dat 't gebouw inftortte, en hy met alle de Philiftynen omkwam, zo dat men zeggen kon, dat hy by zyn fterven meer menfchen doodde , dan immer in zyn leven. Hy had Israël ge10 jaar. rigt twintig jaar. MIETJE. Wie was zyn opvolger? VADER. Wy lezen in 't boek der Richicren> niet meer van zodanige mannen, die God verwekte; doch in 't i boek van samuel lezen wy noch van twee Richters namelyk eli en samuel. MIETJE. Wie was eli? VADER. Hy was een Priefter en wierd ook tevens Richter, welk ambt hy veertig jaar bediend heeft tot zyn dood toe, die in 98 jaar zyns ouderdoms voorviel. Van zyne  ELFDE GESPREK. 1?5 zyne aanftelling vinden wy niets, waarfchynlyk dat hy in simsons tyd 't ambt van Richter il bekleed hebbe, misfchien van gewoon richter in eene der fteden, doch na simsons doodopperrichter is geworden; althans men vindt Israël nog in oorlog met de Philiftynen. Verfcheidene merkwaardige dingen vinden wy geduurende zyn leven aangetekend. MIETJE. Mag ik die hooren. VADER. Vooreerst de geboorte van samuel, die door zyn moeder hamna van den Heer in den tabernakel wierd afgebeden, terwyl eli in 't Heiligdom den Godsdienst verrichtte, welke vrouwna de geboorte haaren zoon in 't heiligdom bragt tot dienst van God. eli beminde hem, en God openbaarde zich aan samuel, gaf hem in last aan eli de vervulling der bedreigde ftraf over zyn huis aan te kondigen, om dat hy de godloosheid zyner aoons niet ernftig had beftraft. MIET-  S74 ELFDE GESPREK. MIETJE. Hoe liep dit af? "VADER Ik heb u gezegd dat Israël in oorlog was met de Philiftynen; Israël kreeg de nederlaag, de zoons van eli kwamen in den ftryd om, cn de arke des Verbonds wierd genomen. Eli, daar van de tyding bekomende, viel door fclirik van zyn ftoel af, en ftierf. MIETJE. Hoe ging 't met de arke des Heeren? VADER. De Philiftynen bragten dezelve in den afgodstempel van dagon , in de ftad Asdod; doch des anderendaags lag 't hoofd en de handpalmen van 't beeld dagon op den dorpel des huis neergevallen, en de inwooners van Asdod wierden geplaagd met eene droevige ziekte, waarom de Philiftynen na verloop van zeven maanden dc arke Gods te rug zonden naar de Israëliten. MIET-  ELFDE GESP REtK. MIETJE. Wie wierd 'er Richter na den dood van eli? VADER. samuel wierd te Mispa tot Richter verkooren, die Israël vermaande om afftand te doen van de afgodery, en boetvaardig voor God te verkeeren. Hier op vergaderde de Israëliten zich ten kryg tegen de Philiftynen, en behaalden de overwinning. Hier op richtte samuel een fteen op en noemde dien Eben Haëzer, cn zeide: tot hier toe heeft ons de Heer geholpen. En de Philiftynen kwamen niet meer in de landpalen Israëls, gediuirende de Richterlyke regeering. Dus eindigde de veertigjaarige onderdrukking der Philiftynen. JAN. Hoe lang is samuel Richter geweest? VADER. Dit ftaat niet aangetekend. Wanneer wy rekenen van eli's dood, totdat saul Koning wierd, is zyn beftuur waarfchynlyk niet lang g6.  176 ELFDE GESPREK. geweest; doch wy lezen niet, dat samuel by de verkiezing van saul is afgezet. Toen de Koninglyke regeering wierd ingevoerd, verloor hy noodwendig veel van dat oppergezag, 't welk doorgaans dat zoort van Richters had, doch hy bleef in groote achting by Israël. MIE T J E. By wat gelegenheid is de Koninglyke regeering ingevoerd? VADE R. Dit zal ik u op eene volgende reis verhalen.' Laat ik nu nog maar zeggen-, dat 'er ten tyde der Richterlyke regeering nog eene zonderlinge gefchiedenis is voorgevallen, van welke de H. S. fpreekt. MIETJE. Wat is dit voor eene gefchiedenis? VADER. Ik bedoel de Hiftorie van rutïi. MIETJE. Verhaal, als 't u geliefd, die Hiftorie. 'VA-  ELFDE GESPREK. VADER. In Bethlehem Juda woonde zeker mam genaamd elimelech met zyne huisvrouw naomi, welke twee zoons hadden. Zy verlieten wegens fchaarshe-id van levensmiddelen, hun geboorteplaats en land, vertrokken naar 't land der Moabiten. Aldaar ftierf elim;-:lech, en de kinderen namen Moabititifche vrouwen, namelyk orpa en ruïh. Deze zoons ftierven ook, zo dat naomi met haar beide fchoondochters overbleef, naomi gehoord hebbende, dat in 't land Juda weer brood te krygen was, keerde te rug, en haare fchoondochters verzelden haar een eindwegs op de reis, tot dat naomi verzogt, dat zy tot haar land en Goden zouden wederkeeren. orpa nam een vriendlyk affcheid; maar ru t h kleefde haar aan, en fprak die veel beduidende woorden : vaar gy zult heenen gaan, zal ik ook heenen gaan, en waar gy zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is myn volk, en uw God is myn God, enz. Zo kwam naomi met ru t h te Beihlehem. II. DEEL. M MIET-  178 ELFDE GESPREK. MIETJE. Konden deze menfchen toen aan dc kost komen ? VADER. Zy kwamen arm te rug, doch naomi had aldaar een bloedverwant van haar man Elimelech, genaamd boaz, die aldaar veel koornland had, nu was 't in den oogsttyd,en ruth verzogt verlof aan naomi om op 'tveld, dat gemaaid wierd, eenige aairen op te lezen, en by toeval kwam zy op den akker van boaz, welke onderzoek deed aan de maayers, wie deze jonge vrouw was, en hier van berigt krygende, en tevens wat zy uit liefde tot haar fchoonmoeder gedaan had, behandelde hy haar zeer vriendelyk, en gaf de grootfte blyken van hartelyke toegenegenheid omtrent naomi en rtjiij. MIETJE. Waar in beftonden die blyken van toegenegenheid? VADER. Gy moet weeten, dat n aom i tot haar land in armoede wederkeerende, zich genootzaakt vond 't  ELFDE GESPREK. 179 't land, dat aan bLïmblech haar man toebehoord had te verkopen, dewyl zy geen arbeiders noch zaad had. Zulk een verkoop van landeryen duurde niet, gelyk by ons, voor alaltoos, maar flegts tot een invallend Jubeljaar, 't welk elk vyftigfte jaar was, wanneer de bezittingen tot den voorigen eigenaar of deszelfs kinderen wederkeerden. Ook kon men tusfehen beide voor geld zulk een land weer inlosfen, en daar toe was de naafle bloedverwant, indien hy wilde, bevoegd, boaz fprak met de naafle uit de familie van elimelech, doch hy zag gaarn, dat niet alleen 't land van naomi, maar ook de nagebleven goederen van Elimelechs kinderen werden gelost, en ruth ten huwelyk werd genomen Doch dewyl die bloedverwanredenen meende te hebben, die hem verhindert de dit alles te aanvaarden, zo deed zulks boaz, en deze overdragt op den laatften gefchiede met eene aloude plegtigheid. MIETJE. Wat was dit voor eene plegtigheid? M 2 VA-  i8o ELFDE GESPREK. VADER. boaz deed tien mannen van de voornaamfte der ftad te zamenkomen in de poorte, welke in dien tyd gebruikt werd even als by ons 't Raadbuis , en daar men in dien tyd nog van geen fchriftelyke contracten en koopcedullen wist, zo trok de naafte bloedverwant zyn fchoen uit,en gaf hem aan boaz. ,, Hier van waren de voornaamfte der ftad, ■ en veele andere, die daar zamen gekomen waren, getuigen, ten bewys van de overdragt op boaz, die toen alles loste, en met ruth trouwde, by welke by obed verwekte, die de vader is geweest van; isai, davids vader. JAN. Is 't hoek van ruth wel van veel belang in de H. Schrift? VADER. Dit boek is in den Bybel van veel nut, wy leeren 'er niet alleen 't geflacht van david uit kennen, uit welken de Meslias is, maar ook wy zien, hoe God toont een man en helper der weduwen te zyn. Wy treffen hier twee weduw- vrou-  ELFDE GESPREK. 181 vrouwen aan naomi en ruth, die beide in armoede gebragt, onder 't gebruik van betamelyke middelen, van God gezegend wierden. Eene van die was eene Moabiiifchc , die haar voorouderlyken Godsdienst, voor zo ver die afgodisch was, verlaat, en den toevlugt neemt tot den waaren God, die onder Israël gediend wierd. By God is geen aanneming des perfoons; de Heer beloonde haar deugd en Godvrugt, zy trouwt met den ryken boaz, en werd een der geenen, uit welke christus jesus is voordgekomen. Uw Moeder zal uit de ^levensgevallen van Israël, geduurende dit tydperk, u nogwel 't een en ander leeren. MOEDER. Wy zien uit 't geval van adoni besek, dat 'er eene regtvaardige wedervergelding plaats heeft. Meermaal ontdekken wy daar van voetftappen in dit leven. Zeer nuttig is Jefus les: alk dingen, die gy wilt dat u de menfchen doen, doet hun ook alzo, want dit is de wet en de proftlieetcu. Houdt tog altoos deze les in 't oog. Wilt gy iemand eenig nadeel toebrengen, denkt M 3 dan  i8a ELFDE GESPREK. dan vooraf, zou ik wel gaarn hebben, dat men zo met my handelde. Hebt gy gelegenheid om uwen medemensen eenigen dienst te doen, doet zulks, en denkt hoe gaarn zou ik hebben, dat my eenigen dienst werd bewezen. MIETJE. Hoe moet ik die les begrypen ? Ik zou gaarn hebben , dat myne Vriendin antje aan my al haar fpeelgoed gaf; ben ik nu verpligt door dien wensch, om al myn fpeelgoed aan haar te geven ? MOEDER. Hier toe zyt gy niet verpligt, om dat uwe begeerte onredelyk is, en om daar van overtuigd te worden, zo vraagt u zeiven af, of gy al uw fpeelgoed wel aan antje zoud willen geven: en zegt uw hart neen? Moogt gy dan wel van andere kinderen hun goed begeeren? Doch moogt gy niet begeeren, dat andere kinderen by alle gelegenheid, u op eene betamelyke wys plaifier doen? Dat zy altyd de waarheid tot u fprèeken ? Vriendelyk en opregt zyn ? Wel nu,  ELFDE GESPREK. 183 nu, wees gy zo omtrent andere kinderen, ja omtrent alle menfchen. Als gy met kinderen fpeelt of omgaat, die aanzienlyker zyn dan gy, zo hebt gy gaarn, dat zy u niet verachten, derhal ven moet gy nooit kinderen minachten, die minder in aanzien zyn, dan gy. J A N. Wat is 'er meer uit de gefchiedenis te leeren ? MOEDER. Wy zien 'er uit, hoe de zonden van Israël de oorzaaken waren van veele rampen, die hun bejegende , byzonder 't groot onheil des oorlogs. God liet in zyne regtvaardige Voorzienigheid toe, dat nabuurige volkeren opkwamen en Israël verdrukten en benauwden; doch zo goedertieren is God, dat als zyn volk in ootmoed tot Hem wederkeerde en aflland deed van dé zonden, Hy het zelve hoorde en redde. Dit leert ons, dat de zonde een groot kwaad is, waar door wy God beledigen, en redenen geven , dat Hy ons ftraft. Best is 't by tyds in de fchuld te vallen, om vergeving van zonden M 4 te  J84 ELFDE GESPREK. te bidden, en te ftaan om los gemaakt te worden van de dienstbaarheid der zonden, waar door men voor tyd en eeuwigheid ongelukkig wordt. ƒ A N. Kunnen wy uit de handelwys der byzondere Richters ook nog niet wat leeren1? MOEDER. Wy zien in 't gemeen, dat zo lang braave Richters leefden, Israël geen openbaare afgodery bedreef, waar uit men duidelyk den invloed kan opmaken, welke Godsdienftige Regenten op 't volk hebben. Hoe wenschlyk zoude 't zyn, dat ieder, welke 't ambt van Overheid is aanbetrouwd, dit ter harte nam, en wetten niet alleen maakte, maar ook handhaafde ter inteugeling van openbaare zonden, en tot bevordering van den Godsdienst ; ja dat zy altoos met hun voorbeeld ons voorlichten mogten. J A N. Maar alle de Richters onder Israël waren ook niet even braaf! MOE-  ELFDE GESPREK. 185 MOEDER. Dit is zo, maar zy hebben ook de fchadelyke gevolgen gezien en ondervonden van hunne verkeerdheid. Denk hier aan de heerszucht en dwinglandy van abimelech, hy doodde zyne broeders, doch eene vrouw was de oorzaak van zyn dood, waar door hy ontzet wierd van zyne geweldige ondernemingen. Door jephta's onbezonne gelofte, moest zyne dochter buiten 't huwelyk blyven. — Uit simson ziet men, hoe nadeelig 't is een geheim aan andere te openbaaren , waar door te gelyk Gods wet van 't Nazirecrfchap overtreden wierd. Voor alle deze dingen moet gy u wagten myne Kinderen: heerst nooit ten kwaade over andere, al waren 't uwe dienstboden; fpreekt nimmer onbedachtzaam; en 't geen andere niet weeten mogen, ontdekt dat niet. J A N. Gy fpreekt niet van eli? MOEDER. Dit fchynt wel een braaf Godsdienftig mensch geweest te zyn, doch hy had een groot gebrek, M 5 na-  i86 ELFDE GESPREK. namelyk, dat hy zyne kinderen niet beter in tucht hielt door vermaning en beftraffing. Ouders bezondigen zich grootlyks door in dc kinderen een of ander kwaad toe te laten; vooral groote misdaaden niet fcherpelyk te beftraffen. Dit is geen waare liefde, maar eene ingebeelde en kwalyk geplaatfte liefde. Daar de zsaden der ongeregtigheid van de geboorte af in 't hart der kinderen gevonden worden, en daarom naar 't getuigenis der H. Schrift 't gedicht/el der gedachten des harten boes is van der jeugd aan, zo behooren de ouders daar op te letten, de ondeugd te beteugelen, en aan de kinderen goede lesfen te geven, en zulke voorbeelden uit de gefchiedenisfen voor oogen te houden, waar door zy van 't kwaade afgefchrikt, en tot 't goede worden opgeleid. JAN. Ik denk dat 'er uit de hiftorie van ruth ook nog wel 't een of ander zal te leeren zyn. MO E-  ELFDE GESPREK. 187 MOEDER. Daar is veel goeds uit te leeren. ruth mi ORPAfchynen beide veel genegenheid voor haare fchoonmoeder naomi gehad te hebben, zy verlaten de velden Moabs, en keeren met haar weder op den weg naar Kanaan; doch de liefde van ruth was hartelyker dan van orpa , ook had de eerstgemelde beter begrippen van den waaren Godsdienst. MIETJE. In welk opzicht had ruth grooter genegenheid voor naomi? MOEDER. orpa ging weer te rug naar 't land Moabs, doch ruth kleefde haar fchoonmoeder aan, en wilde haar niet verlaten. MIETJE. Had ruth ook beter begrippen van den waaren Godsdienst? MOE  i88 ELFDE GESPREK. MOEDER. Buiten twyfel, want in 't land Moabs wierden de afgoden gediend, doch in Kanaan kende en eerde men den waaren God. Nadrukkelyk is 't gefprek 't geen naomi tot rutii voerde (*): zie mve zwagerinne is wederg ekeerd tot haar volk en tot haare Goden , keer gy ook weder uwe zwagerinne na. En hoe liefderyk en Godvrugtig is Ruths aanfpraak. En val my niet tegen, dat ik u zoude verletten om van agter u weder te keeren; want waar gy zult heenen gaan, zal ik ook heenen gaan, en waar gy zult vernachten, zal ik vernachten, uw volk is myn volk, en uw God is myn God, enz. Hoe edelmoedig is 't om den waaren Godsdienst land en maagfchap te verlaten. En God geeft van agteren de blyken zyner hooge goedkeuring; ja in ruth ziet men de bewyzen van eene zegenryke beloning door 't beltier der goede Voorzienigheid. r*y Ruth 1; 15» 16. TWAALF-  TWAALFDE GESPREK. 189 TWAALFDE GESPREK. DE KONINGLYKE REGEERING INGEVOERT. SAUL WORDT TOT KONING GEZALFD, GEDRAAGT ZICH IN DEN AANVANG KLOEKMOEDIG , DOCH VERVOLGENS GOD ONGEHOORZAAM ZYNDE, WORDT DAVID GEZALFD, DOOR SAUL VERVOLGD, DIE ZICH EINDELYK OM 'T LEVEN BRENGT. DAVID WORDT KONING, EERST OVER DEN STAM JUDA, VERVOLGENS OVER GANTSCH ISRAËL. ZYN LEVENSBYZONDKRHEDEN. ZYN ZOON SALOMO WORDT ZYN OPVOLGER. EENIGE NUTTIGE LESSEN UIT DEZE GESCHIEDENIS. VADER. Dewyl ik denk, dat gy lieden begeerig zult zyn, om 't vervolg der Israëlitifche regeeringswys te hooren, zo zal ik den taak weder opvatten. Het Richterlyk beftuur wierd in eene Koninglyke regeering afgewisfeld: en dit gefchiedde na de Schepping 2909. MIET-  190 TWAALFDE GESPREK. MIETJE. Wat was daar de oorzaak van? VADER. 't Volk was misnoegd over de handelwys van Samuels twee zoons, die hy in zyn ouderdom tot Richters over Israël had aangefteld: deze waren gierig, handelde onregtvaardig , en wezen 't vonnis uit ten voordeele van hen, van welke zy gefchenken kregen. Het volk zonder de zaak regt door te denken, noch ook den Heer raad te plegen, begeerde een Koning, denkende dan een gelukkiger beftuur te bekomen. MIETJE. Hoe liep dit af? VADER. Dit verzoek was kwaad in Samuels oogen, hy zogt 't volk daar van af te brengen; doch 't mogt niet helpen. Hy ftelde hun dan de meest gewoone handelwys der fouvereine Vorften voor, en ging toen tot de verkiezing over. Gy zult wel weeten jan, wie de eerfte Koning was? JAN.  TWAALFDE GESPREK. 191 JAN. Ja wel Vader, 't was saul, een zoon van kis uit de ftam van Benjamin. VADER. Dit is zo; doch ik zal u iets merkwaardigs vernaaien aangaande de wys, op welke hy tot de Koninglyke Waardigheid geraakte. JAN en MIETJE. Wy zullen aandachtig luifteren. VADER. Saul woonde by zyn vader te Gibea in 't erfdeel van Benjamin. Zyn vader kis had eenige Ezelinnen verboren, hy zond zyn zoon met nog een jongeling uit, om die te zoeken, doch alle moeite was te vergeefs. Zy deeden op weg onderzoek, of 'er niet digt by een Ziener, dat is een Propheet des Heeren was, dien zy konden raadpleegen; men wees hen naar samuel, en deze was reeds door een Godfpraak verwittigd, dat de perfoon, welke hem  i9a TWAALFDE GESPREK. * hem omtrent de ezelinnen zou ondervragen, de Koning des volks moest worden, samuel verzoekt saul tot de offermaaltyd, die gereed Hond, en zalfde hem tot een Voorganger over Israël. En om voor 't gantfche volk te toonen, dat de verkiezing van een Koning, niet volgens de willekeur van Samuel was, maar naar Gods ordonnantie, zo wierp hy 't lot over de ftammen, vervolgens over de gedachten, en eindelyk over de perfoonen, en 't lot viel op den zoon van kis. Hy was een jongman, die zeer groot van ftatuur was, daar by een zeer fchoon man. J A N. Zo ik meen gelezen te hebben, heeft hy nog al eenige kloeke daaden gedaan. VADER. Ja, in den aanvang zyner regeering, want hy verftoeg de Ammoniten, die aan de inwooners van Jabes in Gikad gedrygt hadden 't regter ■ oog uit te fteeken. Vervolgens heeft hy gcftre.. den tegen de Moabiten, Ammonifen, Edomiten,, de Koningen van Zoba, de Philiftynen, als me.. de:  TWAALFDE GESPREK. 193 de tegen de Amalekiten, doch in deze laatfte overwinning was hy den Heer ongehoorzaam, daar hy tegens 't Godlyk bevel den Koning es it befte vee der Amalekiten fpaarde. MIETJE. Wat was 't gevolg van deze ongehoorzaamheid? VADER. Dat God door samuel een ander perfoon heimelyk tot Koning deed zalven in plaats van saul» Gy weet wien ik bedoel ? J A N. david, doch die eerst aan 't beftuur kwam na sauls dood, en by deszelfs leven veele vervolging moest ondergaan. MIETJE. Vader vertel my wat van dezen david» «. deel, N VA-  194 TWAALFDE GESPREK. VADER. david was een zoon van isai of jessc, geboortig van Bcthkhem, zyn vader had verfcheiden kinderen, hy was de jonglte doch dapperfte. In zyn jeugd gaf hy reeds blyken van veel moed in 't ombrengen van een leeuw en beer, die zyns vaders kudde, welke hy weidde, wilden berooven. Maar inzonderheid muntte hy uit in 't 'verilaan van den reus goliath een trotfchen Philiityn. MIETJE. Was david niet een klein perfoontje? V A D E R. Daar van vinden wy geen blyken in de II. Schrift. Hy wordt wel dc kleinfte genaamd i Sum. xyi: u. doch 't ILbi-eeuwfche woord betskent daar de jongfte van isai's zoonen. MIETJE. Was david ook by saul bekend? VADER. Ja, en wel by gelegenheid, dat david aan 't hof ontboden was, om met fpeeltuig den  Tt?-JALJFDE GESPREK. 195 Koning te vermaken, die van een droefgeefrig geftel was , en op zommige tyden hevige aanvallen door zwaarmoedige gedachten had, waar op de booze geest werkte; als nu david op zyn fnaarenfpel fpeelde, kwam hy in een vrolyke luim, en wierd dus beter. De Koning maakte in vergelding van die weldaad david tot zyn wapendrager; ook maakte s auls zoon jonathan met david een verbond van onderlinge liefde en getrouwheid. David is evenwel niet Tang in de gunst van saul gebleven. VADER. Zo is 't, al ras wierd de Koning met nyd bei • vangen tegen dien kloekmoedigen en braven jongeling. De aanleiding daar toe wierd geboren , wanneer David eene groote overwinning op de PhiiUftyncn had behaald, en den reus gedood , dat by zyn wederkeering eenige vrouwen met trommelen en mufiektuig voorzien, al zingende eikanderen toefprakeo: saul heeft zyne duizende verflagen , maar David zyne tien N a - dui-  i96 TWAALFDE GESPREK. duizenden. Van dien tyd afkreeg saul zulk een haat tegen david, dat hy hem zogt te dooden. J A N. David is immers met een dochter van saul getrouwd. VADER. Saul gedroeg zich zeer geveinst omtrent david : hy wist dat david bemind was by 't volk, en daarom maakte hy hem overfte van duizend, gaf hem zyn dochter, op hoop dat hy door de hand der Philiftynen zou fneuvelen. MIE T J E. Ik kun niet begrypen Vader, dat david door 't huwelyk met des Konings dochter te eerder in den ftryd tegen de Philiftyrién I on omkomen? VADER. Dit zal ik u bevattelyk maken. Men heeft in dat land de gewoonte, dat men een dochter ten i huwelyk nemende, aan derzelver ouders eem gefchenk doet onder den naam van een bruid-fchat, en dit geld of goed dient wat geëvenre-digd te zyn naar den ftaat of't aanzien der ouders. .  TWAALFDE GESPREK. 197 ders. Aan deze gewoonte moest david voldoen , doch zyne geringe bezittingen lieten niet toe een bruidfchat voor een Konings dochter op te brengen ; saul wist dit zeer wel, en verzogt in plaats van dat gewoon gefchenk, dat david honderd Philiftynen zou ombrengen, der. kende by zich zelfs, dat hy in die verrigting ligtelyk kon fneuvelen. Doch David volbragt dier. taak gelukkig, en trouwde met michal de dochter van saul, en zy had David hartelyk lief. j A N. Had david wel een aangenaam leven, wegens den haat en vervolgingen door saul? VADER. Geenzins, hy vlugttc dan aan dezen, dan aan geenen oord des Joodfchen lands; dan hield hy zich op in een fpclonk of berghol; dan begaf hy zich in 't land der Philiftynen; de eerfte maal begaf hy zich in der Philiftynen land tot achis Koning van Gath, daar hy nauwlyks zyn leven redde; in later tyd heeft hy zich nog eens N 3 der-  193 TWAALFDE GESPREK. derwaards begeven (*). In alle die vervolgingen toonde saul zyn groote woede tegen david, en in tegendeel david zyn edelmoedigheid omtrent den Koning, gelyk uit verfcheiden voorbeelden blykt. JAN. Gelief daar iets van te melden. VADER. Het gebeurde eens , dat David in zyn Vlugt eene ontmoeting had met den priefter Achimelech, welke hem eenige brooden gaf; sall dit hooiende, liet vyf en tagtig priefters des Heeren ombrengen, david in tegendeel had tweemaal gelegenheid om Saul van 't leven te beroven, maar verfchoondc hem. MIET- (*) david begaf zich in ie fpelonke vnn Adullam, al. Waar 4co mannen tot hen vergaderde 1 Sam. xxir. ver, gelyk Ps. xxxiv. — In de woeftyne Siph 1 Sam. xxiu, — In de vejling van Engedi 1 Sam. xxv. — Nog eens: (n de woeftyne Siph 1 Sam. xxiv. In welke twee. flaatfen pavid kans had cm SAVh te dooden, doch hem '») (even f paart.  TWAALFDE GESPREK. MIETJE. Hoe liep 't eindelyk met saul af? VADER. Hy kwam zeer ongelukkig aan zyn einde. Israël was in oorlog met de Philiftynen, God was van hem ge weeken, die hem noch door priefters, noch door propheeten onderrigting gaf, waarom hy zich onbekend begaf tot zekere vrouw, die den naam had van een waarzegfter te zyn , die 't vermogen had afgeftorven perfoonen te doen verfchynen; hy begeerde, dat samuel, die kort te vooren was gertorven verfcheen en hem onderrigting gave , hoe 't met den oorlog zou aflopen, en hy kreeg tot antwoord, dat hy en zyne zoonen in den ftryd zouden fneuvelen. J A N. Zou de Propheet sAmuëL waarlyk uit den dood opgeftaan en van saul gezien zyn? < VADER. Geen van beide leert ons de H. Schrift. Het bedrog van zoortgelyke lieden is groot. Zonder N 4 mi  aoo TJV44LFDË GESPREK, nu te beflisfen, of de Duivel hier zyn invloed gehad hebbe, zou alles natuurlyk kunnen verklaard worden. De Griekfche Overzetting des Ouden Teftnments noemt deze vrouw eene buikfpreekfler, 't geen menfchen zyn, die woorden kunnen voortbrengen, of zy van verre, en uit den grond komen. MIETJE. Hoe viel die voorzegging uit? VADER. De Philiftynen floegen drie zyner zoonen dood; Saul wierd door een py] gewond, en uit wanhoop trok hy zyn zwaard uit en viel daar in, en wierd dus een moordenaar van zich zelfs. Mietje. Waar was david toen ? VADER. Hy was ten tweedenmaal gevloden tot achis , den Koning der Philiftynen te Gath , en was toen juist bezig met de Amalekiten te Verdelgen, die de ftad Ziklag, daar hy woonde,  TWAALFDE GESPREK. • 201 de, geplunderd, en zyne vrouwen gevanglyk hadden weggevoerd. MIETJE. Wat deed david naar sauls dood? VADER. Hy maakte een treurgedicht op s a u i. , en op zyn geliefden vriend jonathan, welk gedicht 't opfchrift had de Boog (*), welk gedicht hy wilde, dat dc Israëliërs van buiten leeren zouden, en een plaats kreeg in 't Boek der Opregten, zie 2 Sam. 1: 17 27 JAN. Laat ons dit dicht ftukje hooren. VA- (*) Het is veel waarfchynXyker, dat men door den Boog een dichtjluk, dan een wapentuig verjlaat. Veele Hebreeuwfcke dicht/lukken hebben een opfchrift, of wegens den inhoud, of naar een ander lied, volgens welk 't zelve moest gezongen worden. Tn de gemeene Latynfche Overzetting vinden wy 't woord planctum en niet arcum. (§) Het Boek der Opregten, wordt van zommiga liever overgezet, 't Boek der Gezangen. N 5 *  soa TWAALFDE GESPREK. VADER. Het is van dezen inhoud: „Ocieraadl-raëls! op uwe hoogte is hy verflagen! „ Hoe zyn de helden gevallen! „ En verkondigt 't niet te Gath, „ Ew boodfchapt't niet op de flxaaten van Askelon; „ Op dat de dochters der Philiflynen zich niet verblyden, „ Op dat de dochters der onbcfhedenen niet op- fpringen van vreugde! „ Gy bergen van Gilboa, noch dauv/,noch regen moet op u zyn (*), „ Noch velden der hefofferen: „ Want aldaar is der heldenfchild fmadelyk weggeworpen, , „ Den (*) Dit mott mm nfet houden voor «ent prephetie die vervuld is, wmt de reizigers door 't Joodfcne land heb. ben groote dauw befpeurd op 't gebergte Gilboa ; maar % is eene dichterlyke uitdrukking. De Oofterlingen waren van ouds in die gedachten, dat 'er geen dauw viel op eew veld, daar een braaf man »ƒ held was gefneuveld-  TWAALFDE GESPREK. 203 „ Den fchild s.iufcs, als of by niet gezalfd ware geweest met olie (*}. „ Van 't bloed der verflagenen* „ Van 't vette der helden „ Wierd Jonathans boog niet agterwaards gedreven, ,, En Sauls zwaard keerde niet ledig weder. „ saul en jonatha^, die beminde, „ En lieflyke in hun leven, „ Zyn ook in hunnen dood niet gefcheiden. Zy waren ligter dan Arenden, „ Zy waren fterker dan leeuwen. „ Gy dochteren Isracls weent over Saul, „ Die u kleedde met fcharlaken, met weelde, ,, Die u cieraad van goud deed dragen over uwe kleeding. „ Hoe zyn de helden gevallen in 't midden van den ltryd? „ jonathan is verflagen op uwe hoogte! „ Ik (*) Zommige brengen de zalving niet tot saul, maar tot zyn fchild, welks leere overtrekfel met olie oudtyds wierd beftreken.  404 TWAALFDE GESPREK. „ Ik ben benauwd om uwen wil, myn broeder jonathan! ,, Gy waard my zeer liefiyk, „ Uwe liefde was my wonderlyker, dan de liefde der wyven. , Hoe zyn de helden gevallen, „ En de krygswapenen verlooren! JAN. Ik begryp niet, hoe david in dit gedicht zo veel loftuitingen en droefheid uitboezemt over eenen Koning, die hem vervolgd, zo veel priefters gedood , God verlaten , en tot een Waarzegfter zig had begeven. VADER. Het ontbreekt niet aan beroemde Godgeleerden, die DAviDS gedrag zoeken te verdedigen; doch men moet denken, dat 't onbegrypelyk veel nadeel doet aan den waaren Godsdienst, wanneer men de gebreken der Godvrugtigen tragt te verdedigen of te verkleinen, david was een held, een Godvrugtig man, maar had zyn gebrek, zo wel als andere vrome menfchen. Het  TWAALFDE GESPREK. 205 Het was by voorbeeld gantscb niet billyk, dat hy dien man, welke aan hem de boodfchap bragt van Sauls dood, liet om 't leven brengen: zo kunnen wy hier ook alle de uitdrukkingen van dit rouwlied niet goekeuren. De gebreken der heiligen ftaan in den Bybel niet aangetekend om na te volgen, maar op dat wy ons daar voor zouden wagtcn. MIETJE. Wierd david na sauls dood Koning over Israël? VADER. Niet over 't geheele volk, maar alleen over den ftam van Juda, dit duurde zeven cn een half jaar: middelerwyl regeerde een zoon van Saul genaamd isboseth over de andere ftammen; doch toen die vermoord was, maakte men david Koning over geheel Israël. MIETJE. Heeft david lang geregeerd en loflyke daden verrigt ? VA.  ZQ6 TlfA A L P DB GE S PRE /{. V A'D E R. Hy heeft in alles te zamen veertig jaaren 't gebied gevoerd,en is in oorlog geweest, en behaalde groote overwinningen tegen de Philifiy nen, Moabiten, Syriërs en Edomiten. Ook nam hy te Jcrufaicm dc burgt der Jebufiten in, noemde die de ftad Davids; bragt de arke des verbonds op de hoogte van Sion; was van zins den Heer een tempel te bouwen, doch naar Gods bevel moest hy dit laatfte aan zyn zoon en opvolger overlaten. MIETJE. Heeft david. ook eenige tegenfpoedige lotgevallen geduurende zyn regeering gehad? VADER. Ja wel, en voornamelyk van zyn eigen kinderen, benevens nog onheilen, die God meer onmiddelyk wegens zyne zonden hem t'huis zond. MIETJE. Gelief ons daar wat van te verhalen. VA-  TWAALFDE GESPREK. 207 VADER. Davids zoen ammon bedreef op eene liftige en geweldige tvys onkuisheid met zyne zufter thaMAii, waar op absalom een andere zoon, am mon doodsloeg, en toen uit vrees voor ftraf uit't land vlood, doch na verloop van drie jaaren met david bevredigd zynde, keerde absalom te rug, cn wist door een loos gedrag een groot deel volks op zyne zyde te krygen, en zyn vader van den throon te ftooten, zich zelfs tot Koning op te werpen, absaloms voornaams raadsman in deze wederfpannigheid was achitoFel, doch deze, cm dat zyn laatfte raad niet wierd gevolgd, verhing zich. MIETJE. Hoe ging 't verder met david en absalom ? VADER. David trok tot beveiliging van zyn leven uit Jen/fakm tot over den Jordaan. Hy ftelde eenige overften aan over de legermagt, die hem was getrouw gebleven ; er viel een veldHag voor by't woud' Ephraims; absaloms heir  aoS ^TWAALFDE GESP KEK, heir kreeg de nederlaag; hy zelve nam de vlugt; en rydende op een muilezel raakte zyn hoofd vast aan de digte takken van eenen grooten eikenboom, dus hong hy tusfehen hemel en aarde, alwaar joab, Davids Veldoverfte hem doorftak, en dus een einde van zyn wederfpannighcid maakte, waar door david kon wederkeeren naar Jtrufalem. J A N. Deze opftand had zeer nadeelig, ja doodelyk voor David kunnen uitvallen. Zou men dit ohgeval niet kunnen aanmerken als eene regtvaardige kaftyding Gods wegens Davids zonde? VADER. Zekerlyk ja; david had eenige tyd te vooren groote zonden begaan, hyhad overfpel bedreven met bathseba , de huisvrouw van uria , welke laatfte door davids toedoen in den kryg omkwam. Hier op nam hy bathseba ter vrouw. En fchoon de Koning, toen de Propheet nathan hem zyne zonden onder 't oog bragt, zich zeer voor God verootmoedigd heeft, echter behaagde 't God hem de treurige gevolgen zyner afdwaling te doen ondervinden. In vervolg van tyd  TWAALFDE GESPREK, cqq tyd beging de Koning nog eene groote misdaad, wanneer hy 't voik liet 'tellen, en God bragt eene zwaare ramp over Israël, eene peftilentie, waar door zeventig duizend menfchen ftierven. J A N. YV\s deze telling zulk eene groote zonde? VADER. Wy moeten niet enkel aiti de telling denken, deze is op zich zelve niet ongeoorloofd; maasop 't oogmerk der telling, welk waarfchynlyk was om eea oorlog aan te vangen, en andere landen in te nemen tot uitbreiding van zyn ryk. Daarom liet God hem zulke plaagen voordellen, waar door zyn onderdaanen verminderd wierden (*). JAN. (*) Zommige uitleggers meenen, dat davids zonde alleenlyk hoogmoed was , willende weeten over hoe veel volk hy 't gebied voerde; doch dit is niet waarfchyn, lyk, dewyl joab de telling afraadde, die zo teer van geweeten niet was. Men behoeft deze telling niet te brengen tot 't einde van davids regeering, zy kan geplaatst worden agter 2 Sam. vin En 2 Sam. xxiv, alwaar dit geval voorkomt, behoort tot 't aanhangfel van dit boek. ■ 'P. II. deel. O  iio TWAALFDE GESPREK. J A N. Maar dewyl David hier alleen fchuldig ftond, hoe kwam 't, dat 'er zo veel van 't volk omkwam, kan dit met Gods regtvaardigheid worden overeengebragt V VADER. God is altyd in zyn handelwys regtvaardig, al weeten wy menfchen daar altoos geen reden van te geven; doch wy lezen uitdrukkelyk a Sam. xxiv: i, dat de Heer vertoornd was op Israël, en dus had 't volk zelve wegens hunne zonden dit verdiend, en de telling des volks was de gelegenheid, by welke God zyn oordeel uitoeffende. M I E T j E. Hoe ging 't verder met david? VADER. Op 't laatst van zyn leven kwam hy nog in i moeilykheid met zyn zoon adonia, die deni tbroon wilde beklimmen, welke aan een anderen: zoon, namelyk salomo was toegedacht, adonia Haagde niet in zyne onderneming, en: SA""  TWAALFDE GESPREK. au salomo wierd met goedvinden van david op den throon van Israël geplaatst. J A N. Is david niet kort daar na geftorven? VADER. Ja, hy ftierf aa eene regeering van veertig jaaren. Hy was een dapper held, een voornaam dichter, en een groot propheet, gelyk uit de boeken van samuel en uit de Psalmen blykt. En dewyl hy door Godlyke openbaring wist, dat zyn zoon salomo den Heer een tempel zou bouwen, zo vergaderde david veel fchatten en gereedfchappen, van welke zyn opvolger kon gebruik maken. MIETJE. Wat is 'er van salomo te zeggen ? VADER. Salomo was een Vorst, die in groot verftand en geleerdheid uitmuntte boven zyne tydgenooten. Zyn eerite vonnis tusfehen twee vrouwsperfoonen gaf een doorflaande blyk van zyne O 3 groo-  TWAALFDE GESPREK. groote fchranderheid, gy kunt dit geval lezen, i Kon. in: 16-28. Hy was een groot natuurkenner in boomen, planten, dieren, vogelen, visfchen , enz. Hy maakte zeer veel fpreuken en liederen. Eindelyk een verftandig bouwkundige, blykende uit 't oprigten van eenen pragtigen tempel tot den openbaaren Godsdienst te Jerufalem, op den heuvel Mória. Daar en boven maakte hy voor zich zeiven eenige kostbaare gebouwen, van welke 't een 't huis Libanons wierd geheeten. Hy plantte ook wyngaarden, lag eenige lusthoven aan, maakte zich watervyvers, hielt zangers en zangeresfen, door deze en zoortgelyke zaaken wierd hy zeer beroemd, niet alken in 't land Israëls, maar ook in landen, welker Vorlten hem gefchenken toebragten. Ook rustte s a l o m o fchcpen uit in gemeenfchap met hiram Koning van Tyrus X welke te Ezeon Geber, zynde eene zeehaven in 't land van Edom afvoeren naar Ophir, en van: daar naar Tarfis, en om dc drie jaaren weder., keerden, brengende veel gouds, edelgefteen., tens, aapen en pauwen. Om alles niet by tei brengen, salomo had eene merkwaardig© ontmoeting. MIET-'  TWAALFDE GESPREK. 213 M. I# E T J E. Verzoek dit voorval te vernaaien. VADER. Zekere Koningin van Scheba, zynde een ryksgebied in 't Zuiderdeel van gelukkig Arabie, had veel van ulomo's wysheid by gerugte gehoord, zy nam met een groot gevolg en veel gefchenken de reize aan naar Jerufakm, om den Koning met raadfelen, dat is met moei. lyke vragen, te ontmoeten. MIETJE. Hoe liep dit af? VADER. Deze Vorftin was uitermaate verwonderd over salomo's wysheid en koninglyke pragt, zy zeide: de helft is my niet aangezegd. MIETJE. Hoe lang heeft salomo geregeerd, en was zyn levensgedrag altoos Godvrugtig? O s VA-  «4 TWAALFDE GESPREK. VADER. Hy regeerde veertig jaar, in den aanvang was zyn beftuur zeer verftandig en Godsdienftig: by de inwying van den tempel deed de Koning een zeer Godvrugtig 'gebed ten nutte des volks; doch naderhand verviel hy tot fnöode afgodery. De gelegenheid daar toe was de veelheid van vrouwen, zo wyven als bywyven van andere volkeren, voor welke hy altaaren bouwde, en aan de afgoden offeranden deed; waarom God liem veele vyanden verwekte, inzonderheid een zyner knegten, genaamd jerobeam, aan welke naar Gods voorzegging door den Propheet ahia , na salomo's dood, tien ftammen des ryks in 't Koninglyk beftuur zouden te beurt vallen. J A N. Heeft salomo zich voor zyn dood nog bekeerd? VADER. Men denkt van ja, en wil, dat hy toen zyn boek de Prediker gefchreven heeft, in 't welk hy de ydelheid der ondermaanfche dingen aantoont, en tevens leert, dat de vreeze des Heeren,  TWAALFDE GESPREK. 215 ren, zynde de waare wysheid, alleen den fterveling gelukkig maakt. MIETJE. Wie was zyn opvolger? VADER. Zyn zoon rehabeam; doch daar van by eene nadere gelegenheid. MOEDER. Ik heb onder 't aanhooren der gefchiedenis eenige lesfen opgezameld , die ik u myne Kinderen gaarn wilde voordragen, en in den loop uwes levens kunnen nuttig zyn. JAN en MIETJE. Wy zullen aandachtig luifteren. MOEDER. Geven wy acht op Saul , toen hy de Ezelinnen zyns Vaders met zo veel nauwkeurigheid zogt; hy moet u daar in ten voorbeeld (trekken van gehoorzaame kinders , die de O 4 be-  Éi6 TWAALFDE GESPREK. beveelen der ouders met liefde en oplettenheid betragten. JAN. Moeten wy dan in alle gevallen onze ouders gehoorzaam zyn ? MOEDER. In alle zaken, die gy kunt verrigten en niet ftrydig zyn met Gods geboden. De Heere heeft in 't 5de gebod zyner wet daar aan groote beloften gedaan, en dikwyls gezegend. Toen Saul bezig was in 't werk voor zyn Vader, wierd hy tot Koning gezalfd; zo ging 't ook met David, die de fchaapen zyns Vaders hoedde. MIETJE. Saul is altyd zo braaf niet gebleven. MOEDER. Dit is zo, myn Kind! hy wierd den Heer on_ gehoorzaam in uitdrukkelyke bevelen door den Propheet samufl, waarom God hem verwierp, dat hy geen Koning over Israël zyn zou. Deze ongehoorzaamheid maakte zyn ongeluk uit. Daar  TWAALFDE GESPREK. «7 Daar cn boven in plaats van vrolyk in God, en dankbaar aan Hem te verkceren, wierd hy droefgeeftig , vol argwaan, nydig op den voorfpoed van andere, cn daar op heeft de Satan, veel vat, ora den mensch verder onge lukkig te maken. J A N. Saul gebruikte daar tegen david, die op zyn harp voor hem fpeelde. MOEDER. Dus ziet gy, dat 'er middelen zyn, die men moet gebruiken. Wil ik u eens een middel aan da hand geven om vrolyk en vergenoegd te leven ? MIETJE. Dit zullen wy gaarn hooren, want wy zyn gaarn vergenoegd en blyde. MOEDER. Overdenkt eiken dag,welke weldaden gy van God geniet boven veele uwer medemenfehen, die in geringe omftandigheden of ellende zich bevinden, Bedenkt hoe Hy u door 't Euangelie O 5 een  ai8 TWJADfDE GESPREK. een weg tot vergeving uwer zonden, en eeuwige zaligheid laat verkondigen. Dit zal in uw hart eene opregte liefde tot God verwekken. Houdt verder in 't oog, dat alle Gods geboden tot bevordering van uw geluk verftrekken. Wy kunnen met onze daden God niet voordeelig zyn, maar wel ons zelfs en onzen naaften. In. dien gy opregt verkeert, altoos de waarheid fpreekt, met uwen medemensch zo handelt, als gy wenfchen moogt, dat hy met u handelde, dan zult gy eene blyde vergenoegdheid des gemoeds ondervinden. Doch saul was nydig op david, vervolgde hem, tragtte hem te dooden, verliet God en zyn dienst; doch hoe ongerust en vol kwellingen des geeftes bragt hy zyne dagen door, en hoe treurig was zyn uiteinde. MIETJE. David was veel beter perfoon als saul. MOEDER. Uw Vader heeft alles niet verhaald, wat ons van david ftaat befchreven, om dat zyn gefchiedenis te breed is. Als wy nu in den By-  TWAALFDE GESPREK. aif Bybel zyn levensloop lezen, dan vinden wy in David zommige dingen te vermydeu en eenige na te volgen. MI E T J E. Wat is 'er te vermyden? MOEDER. Alle de zonden, die ons van David ftaan aangetekend, benevens de gelegenheden daar toe. Daar by was hy driftig van geftel, ligtelyk befloot hy tot iemands dood. B. v. om dat de norfe nabal aan zyne knegten geweigerd had eenig gefchenk van zyne aangerichte maaltyd, zo wilde hy 't gantfche huisgezin van Nabal ombrengen, doch wierd door Nabals huisvrouw abigail verhinderd. Hy wilde hoe langs zo meer de grenzen zyns ryks uitbreiden, en zyn volk aan den wisfelvalligen oorlogskans wagen, cn liet daarom Israël tellen of op de monfterrol opfchryven. MIETJE. Hy heeft ook veel goeds verrigt? MOE-  aao TWAALFDE GESPREK. MOEDER. Voorzeker ja, hoe kloekmoedig altoos in den ftryd ten nutte van Israël; hoe edelmoedig omtrent Saul zynen vervolger, welken hy 't leven fpaarde, toen de Koning tot tweemaal toe in davids handen was; hoe veel bewyzen van Godvrugt en vertrouwen befpcuren wy in zyne Psalmen; hoe veel propheetifche voorzeggingen aangaande den beloofden Mesfias; hoe begeerig om den tempel des Heeren te bouwen. Maar luillert ook vooral myne Kinderen naar de vermaning die david op *t laatst van zyn leven aan zynen zoon salomo gaf. J AN. Laat ons die hooren. MOEDER. Gy vindt dezelve i Chron. xxvni: 9. En gy myn zoon Salomo, ken den God tiws vaders en dien Hem met een volkomen hart en eene gewillige ziel; want de Heer doorzoekt alle harten, en Hy verfiaat al 't gedichtfel der gedachten ; indien £y Hem zoekt, Hy zal van u gevonden worden . bJ maar  TIVAALFDE GESPREK. Mï maar indien gy Hem verlaat, Hy zal u tot in eeuwigheid verflooten. J A N. Dit is eene fchoone les, had salomo daar beftendig van gebruik mogen maken. MOEDER. Salomo is voorlang dood, en gy myne Kinderen leeft nog; maakt 'er dan voor u zeiven iteeds gebruik van, om den Heer te zoeken, terwyl Hy te vinden is, Hem aan te roepen terwyl Hy naby is. EER-  *fta DERTIENDE GESPREK. DERTIENDE GESPREK. het k0n1ngryk oer twaalf stammen na salomo's DOOD in tweön gescheurd. twee stammen houden zich BY rehabeam , de overige tien verkiezen jerobeam tot koning. dit laatste GEBIED wordt 't koningryic isracls genaamd, en heeft ip koningen gehad, DiE alle den beeldendienst voorstonden. god zond zyne propherten, byzonder elias en el1za. doch 't volk in de zonden volhardende, IS door salmanasser gevangllyk naar assyr1e gevoerd. eenioe lessen uit DIT verhaal getrokken. MIETJE. Ik ben zeer begeerig te hooren, hoe 't na Salomo's dood met de regeering over Israël is afgelopen. VA-  DERTIENDE GESPREK. 223 VADER. De zaken kreegen toen een zeer flegten keer, door 't onvoorzigtig gedrag van zyn zoon en opvolger in 't ryksgebied over Israël namelyk rehabeam. MIETJE. Gelief zulks te verhalen. VADER. Toen rehabeam den throon beklommen was, zond Israël gezanten tot den Koning, met verzoek om vermindering van lallen, rehabeam nam zulks in overweging, en pleegde raad met de oudfte raadsheeren zyns vaders, welke van oordeel waren, dat hy 't volk genoegen zou geven. Hier op nam hy de gedachten in van eenige jongelingen, die hem eenen tegengeftelden raad gaven, en wilden, dat hy 't volk zou antwoorden, dat zyn regeering ftrenger zou zyn, en hunne lallen zwaarer, dan by zyns vaders leven, rehabeam volgde ongelukkig dit laatfte gevoelen, en 't gevolg was, dat tien ftammen van hem afvielen, die jerobeam tot Koning verkooren, cn rehabeam had nauwlyks ge-  224 DERTIENDE GESPREK gelegenheid om de woede des volks te ontvlugten van de Had Sichem naar Jerufalem. Van dien tyd af otuttondcn 'er twee Koningryken: 't noorderdeel des lands, beftaande uit tien dammen, wierd 't Koningryk Uraels, en 't zuidelyk deel, bedaande uit de dammen Juda en Benjamin wierd 't Koningryk van Juda genaamd; ook wierden die twee deelen wel eens naar deszelfs hoofddeden genaamd, 't Noordelyk Koningryk wierd Samaria, en 't Zuidelyk gebied Jerufalem geheeten (*). J A N. Hoe veel Koningen hebben over 't tiendammig Israël geregeerd? VADER. Zy maken een getal van negentien uit, in een tydperk van 254 jaaren ; en geen een die Godvrugtig was, alle waren, behalven andere zonden, overgegeven aan de afgodery (§), zy vol- (*) De fcheuring viel voor in 'f jaar der waereld 3029. (5) Hier beginnen de dagen der ongeregtigheid Israèis, leflaande in omtrent 39° jaaren, eindigende met de verwoesting van Jerufalem en den tempel in 't jaar 3416. Zie de Kanttekening des Bybels op Ezech. tv: 5-  DERTIENDE GESPREK. 225 volgen dus in rang: jerobeam, nadab, BAè- SA, ELA, ZIMRI, OMRI, achab, AIIAïIA, joKAM, JEHU, JOAIIAS, JOAS (f), jerobeam de tweede van dien naam, zacharias, salltjm, MENAHEM, PEKAI1IA, PEK AH, HOSBA. MIETJE. Wat gaf gelegenheid tot de afgodery ? ^ VADER God had wel eer een bevel gegeven aan de Israëliërs, dat al wat manlyk was van een bekwamen ouderdom, op de drie hooge feeften van Paafchen, Pinkfteren, en 't Loofhutten feest, te Jerufalem moest verfchynen om den Heer offeranden te doen: deze ftad nu lag in 't ryksgebied der twee ftammen, over welke rehabeam Koning was. jerobeam die over de andere ftammen 't gebied voerde, was van gedachten, dat by die gelegenheid Israëj on- C*) joas, in 't Hebreeuwsch jehoas, ter enderfcheiding van joas Kming van Juda, die in zyn tyd nog leefde. ii. deel. P  %i6 DERTIÉNDE GESPREK. onder 't beftuur van Juda's Koning mogte wederkeeren: om dit voor te komen, richtte hy twee goude kalveren op, een te Dan en een Bethel, zynde twe« fteden zo ten noorden als ten zuiden van zyn Koningryk. Vervolgens' verbood hy 't volk naar Jerufalem te gaan, maar te Dan of te Bethel hunne offeranden te brengen, alwaar hy altaaren oprigtte en priefters uit de gemeene Israëliten aanftelde. MIETJE. Is 'er iets meer van jerobeam te melden? VADER. Nog twee zonderlinge gebeurtenisfen. De eerfte was, als jerobeam te Betjief offerde, zo kwam tot hem een propheet van God uit Juda gezonden, welke voorfpelde, dat uit Davids huis een zoon zou geboren worden met naame josia , welke op dien altaar de priefters der afgoden verbranden zou, en ten bewyze daar van zou thands de altaar van een fcheuren, en de asch uitgeftort worden. Jerobeam ftrekte zyn hand uit om hem te grypen, en die verdorde, doch  DERTIENDE GESPREK. ïi? docli wierd op de voorbidding van den propheet geneezen, waarop de altaar vaneen fcheurde. Ook is de voorzegging betrekkelyk Jofia omtrent 334 jaaren daar na vervuld, men zie a Kotu xxm: 16. MIETJE. Welk is 't ander voorval geweest? VADER. By gelegenheid, dat abia een Godvrugtige zobn van jerobeam krank was, zo ging zyn moeder onbekend tot den propheet a h I a om over deszelfs ziekte te raadplegen; doch deze man Gods kende Jerobeams vrouw, bragt haar dc zonde en ondankbaarheid van jerobeam onder 't oog, hy kondigde den dood van haar kind aan, de uitroeijng van jerobeams huisgezin, en de wegvoering der tien ftammen: 't welk alles in 't vervolg is vervuld. Toen jerobeams vrouw t'huis kwam, ftierf haar braaven zoon. JAN. Wie was kadab de opvolger van Jerobeam ? P a VA-  a43 DERTIENDE GESPREK. VADER. Hy was deszelfs zoon, doch deze werd na eene korte regeering van omtrent twee jaar in de belegering van Gibbeihon gedood. MIETJE. Door wien werd hy omgebragt? VADER. Door BAësA, die zyn opvolger werd op den throon, hy roeide volgens de Godfpraak van aiiia 't huis van jerobeam uit. En naderhand werd 't huis van bacsa verdelgd naar de voorzegging van den propheet jehu (*). MIETJE. Wie was de opvolger van bas'sa ? VADER. Zyn zoon ela, na dat zyn vader was geftorven, regeerde hy in zyn plaats, doch wierd nt verloop van omtrent twee jaaren, terwyl hy dron- (*) i Kon. xvi: i 13-  DERTIENDE GESPREK. Hf dronken was, door zimri zyn knegt, een veldoverfte, vermoord. MIETJE. Wat deed zimri? VADER. Hy beklom den throon van Israël, roeide 't huis van BAësA en ela uit. Hy hielt zyn woning in de ftad Thirfa, welke door omri belegerd wordende, ftak hy zyn koninglyk paleis in brand, en kwam daar door rampfpoedig aan zyn einde. J A N. Wierd deze omri niet de opvolger van zimri? VADER. Ja wel, doch hy had in den aanvang een medegenoot in 't ryk, welke een gedeelte des volks aankleefde, hy heette tibni; dan hy leefde niet lang, en omri behielt de heerfchappy. Hy kogt voor twee talenten zilvers van semeR den berg Samaria, en bouwde daar op een ftad van dien naam. Na eene regeering van twaalf jaaren, liet hy't ryk na aan P 3 zyn  SS© DERTIENDE GESPREK. zyn zoon achab, die twee en twintig jaaren "t gebied voerde. MIETJE. Dan kan 'er ook veel in zyn tyd zya voorgevallen. VADER. Dit is zo, achabs leven is berugt, doch ten kwaade: hy trouwde met jezabel, eene dochter van den Koning der Zidonkrs; dit wyf vervoerde hem tot den afgodsdienst van Baal; zy roeide veele propheeten des Heeren uit, doch des Konings Godzalige hofmeetter obadja verborg honderd propheeten in fpelonken, en bragt hun brood en water. Zy zwoor den propheet elias den dood, en maakte dat nabotii valfchelyk befchuldigd en gcfteenigd wierd, om dat hy zyn wyngaard aan den Koning niet wilde afïlaan. JAN. Haar wensch en pogingen om elias van kant te helpen, is niet gelukt. VA^  DERTIENDE GESPREK. S31 VADER. \ Geenzins. Ja 'er gebeurde iets zonderlings met dien propheet, 't geen aan je z abel zeer veel verdriets moest veroorzaaken. J A N. Wat was dat? VADER. Achab had in en buitenlands den propheet laten opzoeken, doch vrugteloos; dan by gelegen heid eener langduurige droogte ging de Koning met zyn hofmeefter ob ad ja 't land door, om waterbeeken en gras voor de beeften op te zoeken: elias ontdekte zich eerst aan obadja, en vervolgens vertoonde hy zich aan achab, die hem een beroerder Israëls noemde, elias verweet den Koning zyn grouwelyke zonden van afgodery, en, om daar van een bewys te geven, verzogt hy dat achab alle de afgodspriefters zou laaten verzamelen op den berg Kar mei. Nu waren 'er 450 propheeten Baals, en nog 400 propheeten van zeker bosch tot den P4 af-  as2 DERTIENDE GESPREK. afgodsdienst gewyd. Deze wilde elias dat eene offerande zouden brengen ; ook zoude hy aldaar een offer brengen, elk zou tot zyn God roepen: de priefters van a c ii a b tot den Baal, en e l i a tot den Jehova, en die God, welke door vuur van den hemel zou antwoorden , moest voor den waaren God erkend worden. De Koning vond dit voorftel goed; de propheeten Baals verfcheenen op de hoogte des bergs, elk nam een varre of jong runder. beest, flagtte 't zelve, leidde dit op 't hout zonder vuur daar by. De Baalspriefters riepen met luider ftem tot hunnen God, maar kregen geen antwoord ; doch toen elia tot den God Israëls riep, daalde vuur van den hemel neder, verteerde 't offer, en 't water dat eli a op zyn offervleesch had laaten gieten. Toen riep 't gantfche volk Israëls, 't welk aldaar verzameld was: de Jehova is God! de Jehova is God! elias gelafte aan 't volk, om de Baalspriefters tc grypen, en te flagten aan de beeke Kifon. JAN.  DERTIENDE GESPREK. 233 J A N. Dit was een allerkragtigst bewys voor den dienst van den Jehova Israëls God. VADER. Vervolgens voorfpelde de propheet aan achab een overvloedigen regen, die ook weinig tyds daar na kwam. MIETJE. Deze elias moet een zeer groot propheet zyn geweest. VADER. Ja, hy is zeer vermaard geworden door voorzeggingen, wonderwerken, en byzondere Godlyke gunstbewyzen. Hy voorfpelde aan achab eerst eene driejaarige droogte, vervolgens den regen. Hy propheteerde een groot oordeel over achab en zyne nakomelingen, byzonder over de Koningin jezabel , die een fpys der honden zou worden, en andere voorzeggingen meer. MIETJE. Ik ben bcgeerig om die wonderwerken te hooren. P 5 VA-  s34 DERTIENDE GESPREK. VADER. Onder andere heeft hy by eene weduwe te Sarphat t'huis zynde, 't meel en de olie tot haar leeftogt vermenigvuldigd; ook wekte hy haar zoontje uit den dooden op; hy deed vuur van den hemel nederdaalen om twee hoofdmannen met hunne vyftig krygslieden te verteeren; hy deed de wateren van den Jordaan van een fcheiden, dat hy met zyn leerling elisa droogvoets daar door ging. Hy genoot ook veele Godlyke gunstbewyzen, door eene won. derlyke bewaring in de vervolgingen; hy wierd aan de beeke Krith door ravens gefpyst; ook nog eens door een engel, alshy moedeloos onder een Jeneverboom zat. Eindelyk wierd hy in den hemel zonder te fterven opgenomen. JAN. Om nu tot Koning achab weer te keeren,, wat is 'er meer van hem te melden? VADER. Byzonder komen zyne oorlogen in aanmerking] te°-en de Syriers. bknhadad Koning van Sytf* be-:  DERTIENDE GESPREK. 235 belegerde met 32 Koningen Samaria, en eischte achabs goud, zilver, vrouwen en befte kinderen op. Doch benhad ad met de zaamverbonden Vorllen zoopen zich dronken in de legertenten, en Achab behaalde de overwinning, benhadad kwam in een volgend jaar weder met een zeer groot heir, doch daar de Koning van Syrië den Jehova had gehoond, zeggende : hy is een God der bergen, en niet der laagtens, zo behaalde Israël weder de overwinning, en 'er wierden op dien dag honderd duizend Syriers gedood, en nog zeven cn twintig duizend fneuvelden door 't omvallen van den muur der ftad Aphek. benhadad deed een bezending naar achab, om dat zyne knegten gehoord hadden , dat de Koningen Israëls goedertieren Koningen waren, achab maakte aanftonds vriendfehap en een verbond, 't geen nogthands den Heer mishaagde, Vervolgens verbond hy zich met josaphat den Koning van Juda om de Syriers te beftryden: de propheeten Baals voorfpelden hem de overwinning, fchoon micha een propheet des Heeren van een tegengefteld gevoelen was, achab fchoon hy verkleed was, wierd  fi3ó DERTIEND Ex GESPREK. wierd door een pyl getroffen, en gewond; hy wilde, dat de voerman van den wagen omkeerde, en hem uit 't leger voerde, doch deze kon van wegens de Syriers niet; achab overleed op den wagen, en de honden lekten zyn bloed, dat door de bak des wagens liep. MIETJE. Wie was zyn opvolger? VADER. Zyn zoon ahasia, doch zyn leven is niet belangryk; hy viel door een tralie van zyn opperzaal, wierd daar door krank; hy zond gezanten naar Ekron om den afgod Baal Zebubte. raadplegen, of by herftellen dan fterven zou. elias door Godlyke ingeving onderrigt, ftuit die booden, kondigt den dood des Konings aan. Hier op liet ahasia door een hoofdman met 50 foldaten Elias by zich halen, welke tot Elias komende zeide: Man Gods de Koning zegt komt af. De propheet zeide: indien ik een man Gods ben, zo daale vuur van den hemel af, en ver teer e u en uwe vyftigen. Het geen ook  DERTIENDE GESPREK. 237 ook aanftonds gebeurde. Een tweede hoofdman met zyn vyftigen onderging *t zelve lot; doch een derde zoortgelyk gezantfchap, met veel vriendelyklaeid den propheet aanfprekende, verkreeg , dat elias met 't zelve afging tot den Koning, en beftrafte hem wegens zyn afgodisch gedrag, door BaalZebub raad te pleegen ; kondigde hem den dood aan , en hy iïierf, en joram zyn broeder wierd Koning in zyn plaats, dewyl ahasia geen zoon had. MIETJE. Wat was joram voor een Koning? VADER. Daar zal ik u ftraks iets van melden. Ik wilde nu nog zeggen, dat in dezen tyd elias levendig ten hemel voer, ten aanfchouwen van zyn voornaamften leerling Eliza, welken hy op Godlyken last tot een propheet in zyn plaats gezalfd had. JAN. Ik heb hier eene bedenking, namelyk, wat 't verzoek van elisa behelst als hy tot elia by zyn,  »38 DERTIENDE GESPREK. zyn hemelvaart zeide: dat twee deelen van uwen geest tp my zyn mogen. VADER. Door den geest moeten wy verftaan de gaven van den H. Geest, waar mede elias boven alle de propheeten van zyn tyd mede begunftigd was, gelyk blykt uit zyne voorzeggingen en wonderdaaden. Men had in dien tyd fchoolen der propheeten, cn de leerlingen van eenen propheet wierden deszelfs zoonen genaamd eli sa was de begunftigfte leerling van elias. En daar in 't burgerlyke de oudfte zoon onder Israël eene dubbele erfportie ontving, zo verzocht elisa by 't heenen gaan van zynen meefter; dien hy als zyn vader aanmerkte, dat deze hem voor zyn oudfte zoon mogte rekenen, en boven de andere leerlingen of zoonen der propheeten met eene dubbele maate van den geest wilde begiftigen. MIET- (♦) a Kon. mi, 5 en 7.  DERTIENDE GESPREK. 239 m MIETJE. Heeft eli sa ook uitgemunt boven de andere I leerlingen van elias ? .* VADER, de Voorzeker ja: hy deed verfcheiden voorzeg'njJij gingen, b. v. dat de Sunamitifche vrouw een ;£n| zoon zou baren; hy voorfpelde aaniiAZAé'l, wat olfflJ kwaad hy Israël zou aandoen; dat Koning benm| hadad fterven zou; dat Koning joas driemaal fjide Syriers zou flaan. Ja hy kon aan den jas.1 Koning Israëls openbaaren de verborgen raadilaacül gen des Konings van Syrii enz. MIETJE. »^ Welke waren zyne wonderwerken ? KB, : V A D E R. Ik zal 'er eenige van opnoemen, namelyk: Hy kloofde den Jordaanftroom om 'er door te gaan; hy maakte 't brakke water by Jericho gezond; hy vermeerderde den olie by zekere vrouw om I1ET' haar fchuldheer te betalen; hy wekte 't kind der Sunamitifche vrouw uit den dood op; hy ge-  o4o DERTIENDE GESPREK. genas naaman den Syrifchen Krygsoverften van melaatsheid. En andere wonderen meer. Doch laat ons nu tot Koning joram wederkeeren. MIETJE. Wat is 'er meer van hem aan te merken? VADER. Hy trok aanftonds ten oorlog op tegen mesa den Koning der Moabiten, welke de fchatting van honderd duizend lammeren en even zo veel rammen weigerde op te brengen; en vereenigde zich met josaphat Koning van Juda, als mede met den Koning van Edom. Hy zou waarfchynlyk met die vereende legermagten in eene waterlooze woeftyn zyn omgekomen , zo el is a , gelyk ftraks gezegd is, geen wonderdaad verrigt had. Hy verkreeg de overwinning op den Koning der Moabiten. Vervolgens benhadad Koning van Syrië, Samaria belegerd hebbende, ontftond 'er een verfchriklyke hongersnood, zo dat moeders haare kinderen aten, en eene verfchriklyke duurte, zelfs van de geringde levensmiddelen in de ftad was  .DERTIENDE GESPREK. 241 was (*). Doch God deed. door zyne Voorzienigheid in 't leger der Syriers hooren een geruisen van wagenen en paarden, waar door zy dagten dat eenige heirlegers van nabuurige Vorften in aantogt waren, waarom deSytiers by verhaaiting de vlugt namén, welke opbreeking van 't leger eerst door vier melaatfche mannen ontdekt wierd. JAN. Ik meen gelezen te hebben, dat hy ongelukkig aan zyn einde is gekomen. VADER. Dit is zo, want in den ftryd tegen hasacl Koning van Syrië zynde, wierd hy gewond, en liet zich te Jisreël genezen, doch eer hy volkomen herfteld was, moest hy voor je hu zyn op- (*) 2 Kon. vi: 25 lezen wy in onze Overzetting, dêt een vierdedeel van een Kab duivenmest verkogt wierd voor vyf zilverlingen; doch de geleerde bochart heeft met veel waarfchynlykheid bewezen, dat men door 't Hebreeuwfche woord moet ver/laan geroost koorn, of zeker zoort van erwten. Vid. ejus Hieroz. P. 11. L. II. C. 7. ii. deel. Q  a4a DERTIENDE GESPREK. opvolger vlugten, welke hem met een pyl doorfchoot, en 't lyk wierd geworpen op 't ftuk lands, alwaar naboth den Jisreèliter gelleenigd was. MIETJE. Hoe maakte 't jei-iü? VADER. Behalven dat hy Koning j o r a m had gedood, zo roeide hy oek 't geheele gedacht achabs uit, met alle zyne grooten; hy doodde ook Judas ' Koning a h a s i a met alle deszelfs broeders; hy liet jt.s abel uit een boven vengfter ftooten, dat zy verpletterde, en baar vleesch wierd van de honden gegeten. Verder deed hy alle de priefters van Baal by een komen in den afgodstempel om offeranden te doen , onder voorwendzei van een groet feest ter eere van Baal, en deed hen' toeft neerzabclcn, verbrandde de afgodsbeelden, liet den tempel Baiils afbreken en daar van heimelyke gemakken, maken. JAN.  DÈRTtÉNDE GESPREK. 243 JAN. Jehu fchynt dus een groot tegenftander van de afgodery geweest te zyn; was hy ook ee« Godvrugtig man? VADER. Hy was wel een uitroeyer der afgoderyen met Baal, doch niet van de afgodery met dc Kalveren, die j e r o b e a m had opgerigt. Nogthands keurde God zyn iever tegen den Baal goed, en hy verkreeg de belofte, dat vier ge» flachten van hem op den throon Israëls zouden zitten. MIETJE. Wat gebeurde 'er verder onder zyn regeering V VADER. H a s a ë l Koning van Syrië kortte Israël zeer in; en verfloeg ze in alle landpalen. Eindelyk ftierf jehu, en liet 't ryk, na eene regeering van.agt en twintig jaaren, aan zyn zoo» Joahas over. MIETJE. Wat leest men van joahas? Q » VA«  244 DERTIENDE GESPREK. VADER. Het ging Israël onder zyn regeering kwalyk, wegens de onderdrukking van hasacl, die veel krygsvolk verflond, zo dat aan Israël maar 50 ruiters, 10 wagens, en tien duizend man voetvolk overbleef. God gaf vervolgens verlosfing, byzonder door zyn zoon en opvolger joas. MIETJE. Gelief ons daar wat van te melden. VADER. Joas, of gelyk hy in 't Hebreeuwsch genoemd wordt j f. h o a s, ter onderfcheiding van Judas Koning, die ook joas heette. Men 'leest dut hy weende töen é li s a krank was, en deze voorfpelde hem eenige overwinningen op de Syriers, welke voorgevallen zyn; want hy nam hen de overwonnen fteden weder af. Ook verlloeg hy am asi a den Koning van Juda, en breekt vifcr honderd ellen van jerufulems muur, en neemt 't goud des, tempels en van des Konings huis weg. MIET-  DERTIENDE GESPREK. 245 MIETJE. Wie regeerde na zyn dood? VADER. Zyn zoon jerobeam, de tweede van dien naam. Doch ik moet u nog iets merkwaardigs verhalen van 't geen na den dood van elisa gebeurde, te weeten een bende Moabiten kwam in 't land, terwyl men bezig was een doode te begraven, en in haast wierp men 't lyk in *t graf van elisa, en de doode de beenderen van den propheet aanrakende, wierd weder levendig. —— Om nu tot j e robe ,v,m te komen, deze maakte overwinningen, wanthy bragt de landpalen Hamath en Damaskus, wel eer door Juda ingenomen, weder aan 't ryk van Israël, agtervolgens de Godfpraak van den Propheet jona. MIETJE. Wie volgde jerobeam in 't beftuur op? Q 3 VA-  246* DERTIENDE GESPREK. VADER. Zyn zoon zacharia, dit was nu *t vierde geflacht van jehu, volgens de belofte Gods tot beklimming van den throon. Men leest niets byzonders van hem, als dat hy Godloos zynde, na eene regeering van zes maanden door sallum zyn Veldoverften is gedood. JAN. Nu komen wy haast tot 't einde der Koninglyke regeering over Israël. VADER. Wy moeten nog vyf Koningen befchouwen. Nu volgt sallum, deze heeft flegts een maand regeerd, en wierd van menahesi omgebragt. Deze op den throon komende, verfloeg de inwooners van Tiphfa, ook van derzelver landpalen van Thirfa aan. pul de Koning van Asfyrie. kwam in 't land ten oorlog, doch hy kogt den vrede met duizend talenten zilvers. Hy ftierf na eene regeering van tien jaaren en Ket 't ryk na aan zyn zoon pekahia, deze regeerde flegts twee jaaren, cn wierd toen door  DERTIENDE GESPREK. i\7 door zyn hoofdman pek ah gedood, die zyn opvolger wierd op den throon. MIETJE. Wat leest men van pek ah? VADER. Hy overwon ach as den Koning van Juda, en doodde van de inwooners van 't Koningryk Juda honderd en twintig duizend menfchen op eenen dag; ook voerde hy tweemaal honderd duizend in ballingfchap naar Samaria, doch wierden op raad van den Propheet obed weder te rug gezonden. Hy is twintig jaar Koning geweest, en onder zyne regeering kwam tiglat pileser, Koning van Jsfyriey nam verfcheiden fteden in, en voerde een groot deel der inwooners gevangelyk weg. Eindelyk wierd pf.kah door hosea gedood. JA N. Was deze niet de laatfte Koning Israëls? . O 4. VA-  i48 DERTIENDE GESPREK. VADER. Ja, want in zyn tyd kwam salmanasser Koning van Asfyrie, maakte hosea zich onderdanig ; hy deed hem nog wel Koning blyven, maar moest door gefchenken zyn af hanglykheid aan den Koning van Asfyrie erkennen. Hier op •maakte hosea een verbond met zo Koning van Egypte, en weigerde toen aan salmanasser de vereeringen te zenden. Dan deze kwam wederom in 't land Israëls, en na eene driejaarige belegering nam hy Samaria in , nam den Koning en de meefte Israëliten gevangen, welke naar Asfyrie wierden weggevoerd, en hier mede eindigde *t Koningryk der tien ftammen. JAN. Uit deze gefchiedenis der Koningen Israëls zal ook wel veel voor ons zyn te leeren. MOEDER. Voorzeker myn Zoon. Befchouw flegts den cerften Koning, na de verdeeling des- ryks, ik bedoel jerobeam. God had hem in aanzien verheven, tot een Koning over 't grootfte deel  DERTIENDE GESPREK. H9 deel des volks aangcfteld, en aanftonds verliet hy God, voerde den beeldendienst onder Israël in. Aardfche voorfpoed, myne Kinderen! is een proefweg, of wy God getrouw en dankbaar zullen verkeeren. En als men zich dan ondank baar en godloos gedraagt", ftaat de ftraf voor de deur. Jerobeams nakomelingen in 't kwaad voortgaande, wierden uitgeroeid, wie heeft zich ooit tegen den Heer verhard en vrede gehad. J A N. Het gedrag der andere Koningen zal ons ook wel 't een of ander leeren ? M O E DE R. Buiten twyfel. Letten wy op Koning bac'sa deze was een roede in Gods hand tot ftraf van nadab, en nogthans viel hy in dezelve zonde. Hy doodde den propheet, die hem van 's Heeren wege bedrygd had. Welk eene blindheid en verharding, dat de mensch niet gaarn heeft, dat zyne misdaaden hem onder 't oog worden gebragt! En ftrekte altoos ide magt zich zo verre uit als de wil, hoe veele Q 5 BAë»  25o DERTIENDE GESPREK. BAësA's zouden 'er gevonden worden, die Gods getrouwe dienaaren zouden onderdrukken, vervolgen en dooden. Doch^ryne lieve Kinderen, als gy om den waaren Godsdienst lyden moet, zo" denkt aan't zeggen van Jefus Christus: Vreest niet voor de geenen, die 't lichaam \ dooden en de ziel niet kunnen dooden, maar yreest veel meer Hem, die beide zielen lichaam kan verderven in de hel. Moest naboth fterven door de ondeugd van achab en zyn godloos wyf jesabel, men leert 'er uit, hoe opregtheid en billykheid wel eens bukken moet voor oppermagt en geweld. Ja eene menigte priefters moeften 't leven laaten door 't fnood bedryf van; den Koning en Koningin. Dus zien wy, dat de woede der ongodsdienftige menfchen dikwyls de wreedheid der wilde dieren overtreft; doch God die dit op een heilige wys in zyn Voorzienigheid toelaat, ftraft ook op zyn tyd de boosdoeners} die van de aarde worden uitgeroeid, en hier namaals loon naar werken zullen ontvangen. MïETJ  DERTIENDE GESPREK. 051 MIETJE. Ik heb veel achting gekregen voor de proI pheeten elias en elisa. VADER. Dit waren Godvrugtige dienaars van den ( waaren God. elias wierd meer dan eens won\ derdadig gefpyst; onder andere wierd 't meel en de olie eener arme weduwe vermenigvuldigd, om haar en hem te verzorgen: die op God vertrouwt in bekommerlyke tyden, heeft niet te vreezen. God doet thands wel zulke wonderwerken niet, maar Hy kan en wil de zulken, die op Hem vertrouwen en hem vreezen, zege: nen. elias wierd in een tyd van diep verval ten hemel opgenomen, zo tot beloning van zyn : deugd en Godsvrugt, als ter beveiliging, dat 1 'er een zalig leven voor den gelovigen aanbidder | en aankleever van God en zyn dienst is te wagten. MIETJE. Elisa was immers ook een braaf en Godvrugtig proheet? MOE-  25a DERTIENDE GESPREK. MOEDER. Dit was hy: hy begeerde twee deelen van den Geest zyns meefters. Volgt hem na myne kinderen! begeert eene ruime maate van den H. Geest, dien Jefus Chriftus heeft verworven, den Geest des geloofs en der bekeering, en die zal u gegeven worden. Gelooft aan 's Heilands toezegging, die den Vader om den Gee>t bidt, zal Hy Hem geven, elisa wierd door eenige jonge lieden befpot en twee beeren verflonden uit dien hoop twee en veertig kinderen. Wagt u daarom om Gods knegten, de leeraars des Eu. j angeliums, fmaadheid aan te doen, God ziet 't, j en zal het t'huis zoeken, maar acht ze veel om hun vverks wil. MIETJE. Is 'er meer van elisa te leeren? MOEDER. Op zyn raad wierd naaman de Syriër van zyn melaatsheid genezen, door zich zevenmaal in den Jordaanftroom te dompelen. Dezen raad wilde hy eerst niet opvolgen. Acht nooit: den raad Gods gering. Het geloof aan God be- • ftaatt  DERTIENDE GESPREK. #3 ftaat daar in, dat wy zyn wil betragten, l\ fchynt ons die raad te eenvouwdig ofte gering Wy moeten van alle onze ingebeelde wysheid afzien, en eenvouwdig Gods Woord 'tEuange- ajlie geloven, en Haan wy dien weg in, d;n worden wy behouden; verwerpen wy' dien raad Gods, dan gaan wy verlooren, en zullen ons eeuwig verderf aan ons zeiven hebben te ; wyten. Ook zien wy uit t gedrag van geiiazi den knegt van elisa, van welken gy lezen kunt 2 Kon. v: 21-27. hoe gierigheid en leugen Et. allerfchadelykst is. :t't, " JAN. ioïii Is 'er nog meer uit deze gefchiedenis der Koj ningen Israëls te leeren ? MOEDER. God heeft dat volk een geruimen tyd gedragen ; in zyn langmoedigheid, en door zyn Propheeten aten waarfchouwen, doch daar na niet luifte, « -ende, uit t goede land hunner wooning uitge"Ji'oeid, laat dit ons ten voorbedde zyn: wanneer « Meerlands volk God verlaat, naar de ftemme m yner getrouwe knegten niet hoort, dan hebben \vy dat zelve onheil te wagten. fel VEER.  454 VEERTIENDE GESPREK. ©^^*^©<*>*^<*> VEERTIENDE GESPREK. HET KONINGRYK. DER TWEE STAMMEN, OOK 'ï j RYK VAN JUDA GENAAMD. OVER *T ZELVE HEBBEN TWINTIG KONINGEN, WAAR ONDER EENE KONINGIN 'È GEBIED GEVOERD. EENIGE KONINGEN WAREN DIENAARS VAN DEN WAAREN GOD, ANDERE AAN AFGODERY EN j BEELDENDIENST OVERGEGEVEN. DIT KONING- j RYK IS, OM DC ZONDEN DES VOLKS, DOOR NEBUKADNEZAR TONDERGKBRAGT. EENIGE LEERINGEN UIT DEZE GESCHIEDENIS. MIETJE. J\[u zouden wy ook gaarn eenige onderrigting hebben in de gefchiedenis van 't ander Koningry^, namelyk der twee ftammen. VADER. Dit onderrigt wil ik u gaarn mededeelen. Dit l Koningryk wierd ter onderfcheiding van 't andere 'tryk van Juda genaamd; en, gelyk reeds gezegd;  VEERTIENDE GESPREK. 255 >J Izegd is, maakte dit 't zuidelyk deel des lands uit. Twintig Koningen, waar onder eene Ko- K. 1 ningin, hebben zedert de fcheuring tot deszelfs ondergang over 't zelve gebied gevoerd. Zy ' i volgen elkander in deze order .-rehabeam, abi- ■;i ha, asa, josaphat, joram, ahasia, Koningin athalia, joas, amasia, usia Ook as aria genaamd, jotham, achas, hiskia, manas- :; se, amon, jos1a, joahas, eliakim ofjOJAlx kim, jojachin Of jechonia, zedekia. Meil merkt over deze Koningen doorgaans in 't ge'«> meen aan, dat 'er 8 zyn geweest, die Godvrugw tig waren, dienaars van den waaren God, en 12. ongodvrugtig of godloos. MIETJE. ,tir,«! Wie waren de godlooze Koningen? VADER. Deze waren of inllellers der afgodery, gelyk ÏE1IABEAM, joram, achas, manasse, joa- DltCHAs, of zulke, welke die zonde flegts gevolgd a eyn, gelyk abia, ahasia, athalia, amon, eliakim, jojakim, zedekia. n! MIET-  2*6 VEERTIENDE GESPREK. MIETJE. Waar in beftond hunne afgodery en andere zonden ? VADER. Zy dienden de afgoden der rondom liggende volkeren, de afgoden baal, moloch, astheroth , baalzebue; zy richtten voor dezelve bosfehen, hoogten , en altaaren op , deeden offerhanden. Zy verfmaadden Gods tempel, priefters en propheeten, wier leer zy verwierpen , en zommige met de gevangenis en den dood ftraften. J A N. 'Er waren ook Godvrugtige Koningen, van welke wy geen een in 't vorig ryksgebied der tien ftammen hebben aangetroffen: VADER. Dit is zo, en men kan aanmerken, dat vier van dezelve herftellers zyn geweest van den waaren Godsdienst, die eene hervorming begonden, gelyk asa, joas, hiskia enjosiA, die de afgodery uitroeiden, derzei ver priefters doodden, den tempel reinigden, de wet lazen, 't vei-  VEERTIENDE GESPREK. 257 Verbond tusfehen God en 't volk vernieuwden, een plegtig feest des Heeren deeden bekend maken. De overige vier waren opvolgers in die hervorming, en zommige niet minder Godvrugtig dan hunne vaders, gelyk josAniAT, ussia en jotiiam» - :- j J A N. Rehabeam de eerfte Koning is dus zo wel als jerobeam, die in 't Noordelyk deel van Paleftina regeerde, een Godloos Vorst geweest ? V A D E R Voorzeker ja, hy was een afgodendienaar, doch niet aanftonds, want in den aanvang verlieten de Priefters en Leviten hunne fteden in de landpalen Israëls, en kwamen in 't ryk van Juda woonen. Intusfchen hielt zich rehabeam bezig met rt bouwen of verfterken van veele fteden in zyn gebied. Drie'jaaren hielt hy zich by den waaren Godsdienst, doch toen voerde hy de afgodery in, waarom God hem tuchtigde door sisak , Koning van Egypte, die in 't vyfde ƒ ar tegen Jerufalem optoog, en de fchatten van 's Heeren tempel, en des Konings huis Wegnam 11. deel. r no£r.  258 VEERTIENDE GESPREK. nogthans, wanneer hy zich vernederde op de beltraffing van den .Propheet semaja, wierd hy in zyn ryk gefterkt. Ook leest men, dat 'er in Juda nog goede dingen waren, au ia zyn zoon en opvolger op den throon van Juda, kwam'* in oorlog met jerobeam, den Koning Israëls, hy had een heir van viermaal honderd duizend ftrydbaare mannen, en fchoon de legermagt van jerobeam eens zo groot was, behaalde abia de overwinning, vcrfloeg vyfmaal honderd duizend Israëliten, en veroverde Bethel, Ephron, en andere plaatfen. JAN. -\ Hier op volgde, zo ik meen, de vroome Koning asa? VAD ER. ' Zo is 't , en deze was een zoon van aiua, een groot hervormer van den vervallen Godsdienst, hy zette zyn moeder af (*) wegens haare (*) Of eigenlyk grootmoeder , de weduwe van rehabeam, de eigen moeder van abia. Zie de Kanttekening des Bybels op 2 Chron. xv; 16.  VÊÊATÏENFJÊ GESPAEIC. 259 haare afgodery, en verbrak haar afgodsbeeld. En daar 't land tien jaaren in rust was, bouwde hy veele vaiie fteden. Vervolgens verflaat hy op zyn ernftig gebed een groot deel des legers van zera, die met duizend maal duizend of een millioen manfchap tegen hem opkwam; ook behaalden de Koning aêia Veel buit. MIETJE, Wie was deze zera? VADER. In onze Overzetting wordt hy een Moor genaamd, dit doet ons aanftonds denken aan een Zwarten Afrikaan; döch in 't Hebreeuwsch vindt men een woord, dat Kufchiter aanduidt, dit was een volk afkomftig vanKuscH, zoon van Cham, wonende in gelukkig Arabie. Dees zera moet een magtig Vorst zyn geweest, blykende uit de grootte zyner armée, onder welke ook Lybiers waren ("% zynde een volk ten weftcn van Egypte. JAN. (*) Zie 2 ChrtH. xvf: 8. R 2  a6i VEERTIENDE GESPREK. J A N. Bleef asa wel altoos even Godsdienflig verkeeren? VADER. Geenzins, hy kogt benhadad den Koning van Syrië om, op dat hy zyn verbond zou breeken met bassa den Koning Israëls, welke bezig was met Rama te bouwen; en wanneer de Propheet h ajwan i hem daar over beflrafte, zo deed de Koning hem in de gevangenis werpen; onderdrukte ook zommige inwooners. In 't 41 jaar zyner regeering kreeg hy een ongemak aan zyne voeten, en hy wierd krank, doch zogt den Heer niet, maar vertrouwde op de medicynmeefters, maar wierd te leur gefield, want hy ftierf, en zyn zoon josaphat wierd Koning in zyn plaats. MIETJE. Hoe maakte 't josaphat? VADER. Een groot heir van Ammonitcn, Moabiten en Edomiten trok ten ftryde tegen de inwooners van Juda's ryk. josaphat roept een vaitendag uit, doet  VEERTIENDE GESPREK. 2.61 doet een kragtig gebed tot God, hy krygt door jahaziel eene Godlyke belofte van overwinning : de vyanden wierden 't zelve oneens, doodden elkander, en josaphat met zyn volk behaalde een grooten buit. JAN. Wat is 'er meer van hem te berigten? VADER. 'Er liaan van hem ook veele gebreken aangetekend, welke uit eene te groote gemeenfehap met de Koningen Israëls voordvloeiden, want hy deed zyn zoon joram in 't huwelyk treden met athalia eene dochter van achab ; hy trok met achab op tegen den Koning van Syrië, met joram den Koning van Israël tegen de Moabiten, en met ahazia zyn zwager insgelyks een Koning van Israël rust hy fcheepen ter zee uit, waar over hy van de Propheeten jehu en ELiiiztR beftraft wordt. MIETJE. Ik ben begecrig iets van zyn zoon en opvolger joram te hooren. R 3 VA-  atfa VEERTIENDE GESPREK. VADER. Hy werd door zyne vrouw athalia tot afgodery vervoerd; hy doodde alle zyne broeders, en eenige Vorften of Ryksgrooten met 't zwaard. Hier op vielen de Edomiten, en de ftad Libna van Juda af; ook deeden de Philiflynen en jirabiers een inval in zyn ryk, behaalden veel buit, en roofden zelfs des Konings wyven en kinderen weg, uitgezonderd zyn jongfte zoon. Eindelyk wierd joram ook gekweld met eene jaarlykfche krankheid in zyne ingewanden, waar aan hy ook geftorven is. Deze onheilen welke zyn huis en hem overkwamen, waren reeds gepropheteerd in een gefchrift aan hem gezonden van den Propheet blia 2 Chron. xxi: M 15. JAN. Hoe kon 'er een gefchrift aan joram van ïuas komen, die was immers voor jorams regeering ten hemel gevaren? VADER. Dit maakt geen zwarigheid, alzo hy dit gefchrift opgcfteld en toen aan elisa kan gegeven heb"  VEERTIENDE GESPREK. 263 hebben, om in 't vervolg aan joram ter hand te Hellen. MIETJE. Nu zal zyn eenige overgebleven zoon hem opgevolgd zyn ? VADER. Zo is 't, hy heette ahasia, zyn moeder Athalia verleidde hem tot zonde; en terwyl hy zyn oom joram den Koning Israëls bezoekt, wordt hy van jehu gedood. MIETJE. Wie was zyn opvolger? VADER. Zyn moeder athalia doodde al 't koninglyk zaad, behalven haar kleinzoon joas, die nog een klein kind was, en aanvaarde toen zelfs de regeering. MIETJE. Hoe ontkwam joas haare handen? R 4 VA-  Veertiende gesprek. VADER. Zyn tante joseba verlofte hem, dat hy door zyn grootmoeder niet wierd omgebragt, en verborg hem snet zyne voedfter zes jaaren; vervolgens heeft de priefter jojada hem met veel beleid tot Koning doen uitroepen, zynde joas toen maar zeven jaaren oud. Ook werd athalia gedood. JAN. Hoe kon een kind, van zeven jaaren oud, rcgeeren ? VADER. Onder 't beftuur van gemeldcn priefter joj ai> a , geduurende wiens leven hy zich zeer wel gedroeg, doch na deszelfs dood verviel hy tot afgodery, en wanneer zacharias des priefters Zoon hem daar over beftrafte, zo liet hy hem fteenigen. MIETJE. Beging joas zulke gruwelyke zonden, zo denk ik, dat hy daar op geen voorfpoed genoot. VA-  VEERTIENDE GESPREK. 2.6$ VADER. Het liep hem van dien tyd alles tegen : hy wierd van de Syriers overwonnen; hy kogt de belegering van Jerufalem met gefchenken af; en wierd door zyne eigen knegten op zyn bed gedood. MIETJE. Wie volgde hem in de regeering op? VADER. Zyn zoon amasia, die een zeer wisfelvallig lot onderging. In 't eerst gedroeg hy zich vry wel, hy deed de doodflagers zyns vaders ombrengen. In oorlog komende met de Edomiten huurde hy honderd duizend krygslieden uit 't Koningryk Israëls voor honderd talenten zilvers, doch op raad van een propheet des Heeren zond hy die weer naar huis, en behaalde met zyne eigen magt eene groote overwinning; doch als hy onder den buit eenige afgodsbeelden veroverd had, zo buigt hy zich daar voorneder. Eindelyk raakte hy in den ftryd met den Koning van Israël joas, zyn legermagt wordt R 5 ge-  266 VEERTIENDE GESPREK. geflagen, en hy zelve naar Lachis vlugtcnde, wordt aldaar gedood. MIETJE. Had hy ook een zoon, die opvolger was? VADER. Ja zyn zoon ussia, die ook asaria wordt genaamd, wierd Koning in zyn plaats. Men I leest van hem, dat hy deede wat regt was in des Heeren oogen. God hielp hem tegen de Philiflynen, Arabiers en andere volkeren; ook bragten hem de Ammoniten gefchenken. Daar en boven maakte hy zyn naam vermaard door eene verlterking der ftad Jerufalem, door 't I maken van toorens en putten in de woeftynen, vermits hy veel vee had, daar by een lief- : hebber was der landbouwery. Hy hielt ook een armée van meer dan driemaal honderd duizend man op de been. J A N. Staan 'er ook zonden van hem aangetekend? VA-  VEERTIENDE GESPREK. 2.67 VADER. Ja, hy wierd tot zyn ongeluk door zyn grootheid hoogmoedig, en ging in den tempel, om op den reukaltaar te offeren, fchoon de hoogepriefter met nog tagtig priefters hem zogten te rug te houden; waar op God hem ftrafte met melaatsheid, en hy tot den dag zyns doods in een afgezonderd huis moest woonen. MIETJE. Wie nam middelerwyl de regeering des ryks op zich? VADER. Zyn Godvrugtige zoon jotham, die ook zyn opvolger op den throon wierd. Hy voerde zo gelukkig den kryg tegen de Ammoniten, dat zy hem fchattingen betaalden; hy deed verbeteringen aan den tempel en in Jerufalem; ook bouwde hy fteden, burgtens en toorens. Alleenlyk liet. hy de hoogtens niet wegnemen, \ volk offerde nog op dezelve. By zyn dood toog r e s 1 n de Koning van Syrië, en p e k a h de Koning van Israël te zamen op , om te ftryden tegen Juda. MIET-  aó8 VEERTIENDE GESPREK. MIETJE. Volgde een Godvrugtig Koning hem op? VADER. Geenzins , zyn zoon achas , die een zeer Godloos Koning was, aan gruwelyke afgoderyen zich overgaf; hy deed zyne zoons | naar de wyze der Heidenen door 't vuur gaan. j J A N. Hoe ging 't met resin en pekah, daar gy zo j even van fprak? VADER. Zy togen naar Jerufalem ten ftryde, en I belegerden achas. Hy riep wel ïiglat pieeI j seR Koning van Asfyrie te hulp, dien hy met groote gefchenken aan zyn kant zogt te krygen, j deze doodde resin en nam Damaskus in; doch ; fterkte achas niet, maar benauwde hem.1 Hy kwam ook in oorlog met de Edomiten, Philiftynen. Alle deze vyanden voerde veel volks Van Juda weg , roofden buit, en namcn.i verfcheiden fteden in. Zyn zoon en opvolger | was een zeer Godvrugtig Koning. JAN.,  VEERTIENDE GESPREK. 269 JAN. Ik denk, dat gy hiskia bedoelt. VADER. Zo is 't, zyn leven is zeer merkwaardig wegeus zyn Godsdienftig beftaan en lotgevallen Hy verfloeg de Philiftynen, en daar hy den Koning van Asfyrie was afgevallen, zo trok die op naar Jerufalem met een groot heir, en de ftad belegerd hebbende, liet hy die door rabsa 1 ke opeisfchen, en den God van Israël hoonen • doch Jehova toonde, datHy de almagtige is, en \ deed door een engel honderd vyfen tagtig duzend manfehappen in 't leger der Asfyriers verftaan, de Koning trok weg, en wierd t'huis komende door zyfte zoons vermoord. MIETJE. Mogen wy ook eenige blyken van hiskia's Gxtdvrugt hooren? VADER. Hy bragt aanftonds by de aanvaarding zyne* regeering eene groote verandering ten goede te weeg. Hy verbeterde en zuiverde den tempel des  •pb VEERTIENDE GESPREK. des Heeren, en deed die op nieuw inweyen met veele offeranden. Hy deed ook 't geheele volk op ontbieden naar Jerufalem om 't Paaschfeest te vieren, niet alleen de inwooners van Juda, maar ook der tien ftammen van Dan tot Berfeba toe. Ook moeften de loopers eene nadrukkelyke vermaning en opwekking by die uitnodiging voegen, welke men vindt aangetekend 2 Chron. xxx: 6—9. en waardig is, dat zy nagelezen wordt. mietje. , Kwamen 'er veele Israëliten uit de tien ftammen om 't Paaschfeest te vieren? VADER. 'Er kwamen 'er eenige, vooral uit de ftammen Jfer, Manasfe en Zebulon; gelyk ook nog zommige uit andere ftammen; doch byzonder lieten de inwooners van 't Koningryk van Juda zich tei Jerufalem vinden, zo dat dit feest zeer luifterryk was. jan  VEERTIENDE GESPREK. z?l JAN. ;tl; By deze gelegenheid zal de afgodery buiten /, twyfel eene groote afbreuk geleden hebben. van h VADER. :m Daar voor droeg de Koning ook eene byzon:ns dere zorg: de afgodsbosfehen wierden we*ge:,te- hakt, de hoogtens geflegt, de altaaren omver:zy geworpen, de beelden verbroken. En dit gefchiedde niet alleen in Juda en Benjamin, maar , ook in Ephraim en Manasfe. Hoe Godvrugtig •verkeerde hy by de belegering van Jerufalem 3oor den Koni"g van Asfyrie, als mede in zyne waare ziekte, die op de verlosfing van de i vyanden volgde ? ifflci • - MIETJE. Z Verhaal mv iets van die ziekte. ch re VADER. iil!Èr' Hi sk i a kreeg een gezwel of zweer aan zyn ichaam, waar aan men dagt, dat hy fterven ou. jesaias de propheet kreeg ook in last van 'Od om den Koning aan te zeggen, dat hy zich W tot  073 VEERTIENDE GESPREK. tot den dood moest bereiden. De Koning deed | een ernftig fmeekgebed tot God, waar op je- j saias wederom last kreeg om hiskias bekend te I maken, dat by nog vyftien jaaren zou leven, en voor herftelling vygcn op 't gezwel moest leg-] gen. En tot zyne verzekering zou de fchaduwe 1 der zon tien trappen te rug keeren. J A N. Ik lees in den Bybel, dat de zon tien graden zou te rug gaan op den Zonnewyzer van achas;] en gy fpreekt van trappen. VADER. Het woord Zonnewyzcr ftaat niet in de grondtaal, en 't woord graden is van 't Latyn ontleend, en is naar onze taal irappen, dus kunnen wy hier denken aan zo veel trappen, die zyn vader achas'ergens had laten maken. Wy behoeven hier niet te denken aan eene te rug keering. in den dagelykfchen loop der zont of aarde, maar aan eene ftraalbuiging, didi door middel van een wolk kan veroorzaakt zynii Mei  VEERTIENDE GESPREK. 473 Men moet hier nogthans de tusfehenkomst van Gods byzondere Voorzienigheid erkennen, MIE T J E. Hoe ging 't verder? VADER. Toen de Koning weer herfteld was, kreeg hy gezanten uit Babel om naar 'i wonderteken te vernemen, en hem over deszelfs herftelling geluk te wenfehen. hiskia was met deze bezending zo opgenomen, en zyn hart verhief zich, waarom hy hun alle zyne fchatten en rykdom. men toonde, Waar na de Heer door den Propheet je s ai as deed aanzeggen, dat in vervolg van tyd alles rtaar Babel zou weggevoerd worden. Gy moet evenwel niet begrypen, dat dit de llraf zyn zou voor de hoogmoed van Hiskias; neen, andere zonden, ook van zyne nakomelingen zouden zulks veroorzaaken, maar God liet hem dit weeten, om aan te toonen, hoe verkeerd 't is, zo veel met zyne bezittingen opgenomen te zyn, en zich daar op te verheffen. m. deeï.. S JAN,  a74 VEERTIENDE GESPREK. J A N. Is 'er nog meer van hem te melden? VADER. Wy zouden lang over dien braven Vorst kunnen fpreken, doch moet'er afftappen, zegge nu alleenlyk, dat hy nog vermaarde en nuttige zaaken verrigtte, namelyk den vyver en watergang, waar door hy 't water in de ftad Jerufalem bragt. Gelukkig voor 't volk indien hy een zoon had nagelaten, die in zyne voetftappen wandelde. MIETJE. Wie was zyn zoon en opvolger? VADER. Manasse, die in Godloosheid de oude inwooners van Kanaan namelyk de Jmmoniten overtrof: hy richtte voor den Baal altaaren op; hy ftelde een gefneden beeld des boschs, dat hy gemaakt had in den tempel des Heeren; hy bouwde altaaren voor 't heir des hemels, en plaatfie die in de voorhoven, van 's Heeren hnis; hy boog zich neder voor 't heir des hemels ,  VEERTIENDE GESPREK. m toels en diende 't; hy ftdcfe waarzeggers en dmvdskonftenaars; gaf op vogelgefchrey acht; hy deed zyne zoons door *t vuur gaan, en maakte dat t voik des lands zeer groote zonden Pleegde; daar en boven vergoot hy veel onfchub dig bloed. MIETJE. Hy bleef zeker niet ongeftraft? VADER. God liet door zyne propheeten, byzonder door jeremia groote oordeelen aankondigen den ondergang van Juda en Jerufalem, even gelyk eenige jaaren te vooren 't Koningryk Istaels en de ftad Samaria verwoest was. Vervolgens wierd hy van den krygsoverften des Konings van Asfyrie gevangen genomen , en gLTrT ketenen gebonden naar BaM MIETJE. Stierf manasse in Babel? S - VA-  276 VEERTIENDE GESPREK. VADER. Neen, maar hy verootmoedigde zich zeer voor 't aangezicht des Heeren, en bad zeer ernftig tot God. De Heere verhoorde hem, zo dat hy weer te Jerufalem kwam, en in zyn Koningryk wierd herfteld. En ten bewyze, dat zyn berouw opregt was, roeide hy alle afgodery uit, erkende, dat Jehova alleen God is. Ook deed hy aan de ftad Jerufalem nog eenige verbeteringen. Hy liet een Godloozen zoon na. MIETJE. Hoe wierd die genaamd? VADER. Hy wierd amqn genaamd, hy volgde zyn vader na in de afgodery, doch niet in zyne vernedering en bekeering. Hy wierd van zyne knegten gedood. MIETJE. Mogt zyn zoon en opvolger een braaf Koning geweest zyn! VA-  VEERTIENDE GESPREK. *77 VADER. Dit was jo s i a, een zeer Godvrugtig Vorst, die in zyn vroege jeugd reeds den Heer vreesde, en eene groote hervorming teweeg bragt, den tempel verbeterde, de afgodery uitroeide, 't wetboek aan 1 volk voorlas, een verbond met den Jehova maakte. Ja in zyn perfoon wierd die Godfpraak vervuld, welke een Propheet aan Koning jerobeam te Bethel gedaan had (*). Hy deed de beenderen der afgodspriefters opgraven , en op de altaaren verbranden • ja flagtte alle de priefters der hoogte, en verbrandde menfchen beenderen, naar 't woord des Heeren. MIETJE. Mag ik nog wat meer van dien waardigen man hooren ? VADER. Hy hielt een plegtig feest te Jerufalem uit alle de ftammen Israëls, en wel zo plegtig, ais 't ze dert samuels tyd gevierd was. Hy kwam ongelukkig aan zyn dood, want toen necho Koning van Egyp. i*) i Kon. xm: 2 vergeleken 2 Kon. xxrri: 15-20 S a  S78 VEERTIENDE GESPREK. Egypte aan den Phrat. bezig was met oorlogen, wikkelde zich josia buiten noodzaak in dien kryg, wierd gewond, en naar Jerufalem gevoerd, alwaar hy overleed, tot groote droefheid des volks, jeremia en eenige dichteresfen maakten Klaagliederen op hem (*)• JAN. Kreeg 't volk een braaf Koning tot opvolger van josia ? VADER. Joahas deszelfs jongfte zoon kwam in zyn plaats, was Godloos, pharao necho, Koning van Egypte liet hem binden te Ribla in 't landfchap Hetmath, op dat hy te Jerufalem niet zou regeeren, en leidde 't land eene fchatting op van honderd talenten zilvers, en een talent gouds. Vervolgens ftelde hy den broeder van joahas . tot Koning aan, die,genaamd was eliakim, doch (*) Men meet hier niet denken aan die Klaagliederen, welke wy in 't Oude Teftament met dien naam van hem heihen; neen, 't waren andere, dish die verloren zyn geraakt.  VEERTIENDE GESPREK. 279 doch Pharao Necho noemde hem jojakim , en bragt joahas in Egypte, alwaar hy ftierf. MIETJE. Was deze jojakim ook wel een deugdzaam Vorst? VADER. Neen, hy was al mede een Godloos Koning. En daar hy de voorgemelde fchatting aan den Koning van Egypte moest opbrengen, zo eischte hy van elk der ingezetenen eene bepaalde zomme zilver of goud af. In zyne dagen toog neb tjkadnesar Koning van Babel op, en jojakim wierd met twee kopere ketenen gebonden, om hem naar Babel te voeren, doch fchynt in 't ryk gebleven te zyn, fchoon jojakim tot zyn knegt of afhangeling gemaakt wierd \ ook voerde hy van de vaten des tempels naar Babel, alwaar die in 't afgodshuis geplaatst wierden. Na verloop van drie jaaren viel jojakim den Koning van Babel af, en rebelleerde tegen hem . In zyn tyd liet de Heer tot ftraf der zonden eenige benden in Juda komen, namelyk Chaldeen, Syriers, Moabiten, Ammoniten, welS 4 ke  $8o VEERTIENDE GESPREK. ke 't land verdorven, volgens vorige bedrygingingen door zyne propheeten. Hy heeft by zyn dood eene fchandelyke begravenis gehad, naar Jerem. xxn: 19. JAN. Zo liep 't Koningryk van Juda met rasfe fchreden naar 't einde. VADER. Zo is 'X, want men had nog flegts twee Koningen jojachin en zedekia. MIETJE. Gelief my van elk iets te melden. VADER. Jojachin, die ook jechbnia en by verkorting chonia genaamd wordt, wierd in 't agtfte jaar zyner regeering naar Babel gevoerd, benevens zyne moeder, zyne wyven, en alwathy bezat, MIETJE,^ Door wie gefchiedde zulks? x VA-  VEERTIENDE GESPREK. fl8i VADER. Door nebukadnesar, Koning van Babel, die Jerufalem had belegerd en ingenomen. Hy voerde niet alleen de Koninglyke familie weg, maar nog wel tien duizend menfchen, gelyk ook alle fmits en timmerlieden, en liet 't aroifte en geringde volk overblyven. Daar en boven beroofde hy 't huis des Heeren en des Konings van alle derzelver fchatten. Na verloop van 37 jaar vond jojachin gunst in de oogen van een ander Koning van Babel, genaamd evilmeropach, deze deed hem uit de gevangenis haaien , fprak zeer vriendelyk met hem, en deed hem geduurig aan zyn tafel eeten; ook werd jojachin in aanzien verheven boven alle de ryksgrooten in Babylonie. MIE T J E. Hoe ging 't, na de wegvoering van jojachin, in 't Joodfche land? VADER. Nebukadnesar. maakte matania, die een ©om van j o j a c h i n was, tot Koning in zyn S 5 plaats^  fi83 VEERTIENDE GESPREK, plaats, en veranderde zyn naam in ze dek i a. Doch deze rebelleerende, kwam nebukadne- I sar naar Jerufalem, en nam de ftad in, na eene 1 belegering van agttien maanden; de Koning nam | de vlugt, doch wierd agterhaald in de vlakke j velden van Jerichoj zyn zoons wierden voor j zyne oogen gedood; men blindde des Konings! oogen, bondt hem met twee kopere ketens en] voerde hem dus naar Babel, daar hy tot den] dag zyns doods in de gevangenis is gebleven.! Een maand later kwam een overfte des Konings van Babel, met naame evilmerodach te Jerufa-j lem, verbrandde den tempel, 'tKonlnglyk Paleis ] . en alle de aanzienlyke huizen der ftad, brak de. muuren van jerufalem af. Verder nam hy hogj de twee kopere pilaaren des tempels, benevens^ nog eenig koper, goud en zilverwerk mede] naar Babel. MIETJE. Wierden 'er ook wederom menfchen wegge-: voerd? VA'  VEERTIENDE GESPREK. 283 VADER. Zekerlyk ja, eene menigte inwooners werden gevangelyk heengevoerd, en flegts eenige tot wyngaardeniers en akkerlieden overgelaten. JAN. Hier mede nam dus 't ryk van Juda een einde, gelyk te vooren 't ryk Israëls. VADER. Zo is 't, God voerde hier uit zyne bedrygingen door de propheeten, want de zonden des Joodfchen volks was de oorzaak van alle deze rampen. JAN. Ik geloof, dat 'er uit deze gefchiedenis der Koningen van Juda ook veel onderwys en nuttige lesfen te trekken zyn. MOEDER. Wy hebben gezien, hoe veele Koningen in dat ryk godloos en afgodisch waren, doch zommige godsdienftig, ja ook zeer godvrugtig, den vervallen Godsdienst herftelden: hoe gelukkig  284 VEERTIENDE GESPREK. kig dan voor een land, welks overlieden voorftanders zyn van den waaren Godsdienst,en \ voedfterheeren der Kerk! Hoe veel brengt 't aan tot inteugeling der ondeugden door' den invloed op 't velk! JAN. Het is opmerkelyk, dat Godvrugtige Ko&gj gen flegte zoons hadden, die hun opvolgden; en; wederom Godlooze Vorften braave kinderen,! aan wie zy 't ryk nalieten. MOEDER. Dit is zeker aanmerkelyk, want de zeer God| loozen achas liet de kroon na aan zyn zoon hiskia dien Godvrugtigen Koning; en op dezen volgde de ondeugende manasse, doch die ia zyn laatfte levensjaaren bekeerd wierd en tot zoon had amon, die een afgodendienaar wasI en een zoon naliet, die een voortreflyk hervor| mer was van den waaren Godsdienst., namelyl josia; aan dezen volgde weer zyn zoot joahas, die Godloos was. Hier uit ziet me» dat hoe nuttig 't ook is braave ouders I hebben, nogthans deze geen vermogen hebben on  VEERTIENDE GESPREK. nS5 '|t ©m hunne kinders deugdzaam te maken, indien 4izy de ongeregtigheid willen nawandelen. MIETJE. Kunnen wy uit de byzonderheden, welke I ©ns van eenige Koningen ftaan aangetekend, ook go nog wat leeren ? MOEDER. Zeer veel, doch ik zal my flegts om uw geMheugen voor ditmaal niet te veel vergen, alleenbfllyk van zommige gewag maken. Zogt asa in b jijden oorlog meer de hulp en onderftand van benhadad, en fteunde hy in zyn ziekte meer op de kunst der geneesmeefters, dan dat hy op den Heere vertrouwde, cn werd hy in beide gevallen te leur gefteld: 't leert ons tog niet op menfchen te vertrouwen, maar op God te zien. Niet, dat wy geen middelen zouden mogen gebruiken, en alles onmiddelyk van God zouden moeten verwagten; neen, maar wy moeten by 't gebruik van geoorloofde middelen tot den Heere den toevlugt neemen, op dat die Ide middelen zegcne. Houdt dit, myne Kinderen!  s8(5 VEERTIENDE GESPREK. ren! altoos in uwe gedachten, op dat gy niet befchaamd uitkomt, en van agteren tot uwe j fchaade of fchande ziet, dat uw vertrouwen| ydel was. J A N. Kunnen wy uit 't gedrag van Koning j o s A-| ïhat ook wat leeren? MOEDER. Daar Israëls Koning acuab den Propheet mm cha mishandelde over zyn getrouwen raad, hadj de beftraffing van 's Heeren Propheet zo veel in-j vloed op 't gemoed van Koning josaphat, dafl hy zich vernederde, en aan 't volk en aan derichters hunnen pligt omtrent God en menfchen onderrichtte. Zie hier uit, dat 't hoorerj naar vermaaningen en beftraffingen zeer heilzaam is, en dat eene opregte verootmoediging uit dd daaden blyken moet. MIETJE. Wat hebt gy verder? MOE  VEERTIENDE GESPREK. ^? MOEDER. joram verviel tot veele gruwelen, en evenwel wierd hy eenigen tyd gefpaard, doch naderhand ftierf hy jammerlyk en verachtelyk. Zo komt de Godlyke wraak zomtyds wel langzaam, maar zo'er geen bekeering komt, altoos zeker. £n daar zyn zoon ahasia in des vaders wegen wandelde, had hy ook zyn ftraf te wagten, gelyk ook athalxa de maat der ongeregtigheid van haar zoon en vader vervulde, en een zwaare ftraf zich op den hals haalde.' J A N. Geeft de gefchiedenis .van Koning joas ook • eene les aan de hand? MOEDER. Zyne lotgevallen zyn leerzaam, want wierd g bewaard en opgevoed in zyne jeugd, onïanks de nafpooringen van zyne grootmoeder ithaliAj die 'tKoninglykzaad lietombren!en zo zien wy als God met ons is, de aenfchelykc argeliftigheid ver beneden de mkzaame voorzorg des Allerboogften is. Deze  iS8 VEERTIENDE GESPREK. ze jo.\s, gelyk wy te vooren hoorden, was Godsdienltig, zo lang joj ad a de priefter leefde, maar wierd Godloos na deszelfs dood: leert hier uit om' de Godsdienftige grondbeginzelen, die in uwe jeugd gelegd worden, niet te verliezen; maar door 't verkeer met braave menfchen, en 't lezen van goede boeken aan te , kweeken, joas liet den propheet zachari as dooden, omdatdiehembeftrafthad, hy moest zelve naderhand ondervinden, dat zyn leger geflagen, zyn perfoon gefmaad, en eindelyk door zyne knegten wierd omgebragt. De Heere kat nimmer ongeftraft, wanneer men zyne getrouwe dienstknegten en volk kwalyk bejegendt; daarom myne lieve Kinderen, hebt tog veel ach-| ting en liefde voor de leeraars, die u den 1 weg der zaligheid verkondigen; merkt hen aan als gezanten Gods, en let wat Jefus tot zyne discipelen zegt: die u hoort die hoortmy en chej u Jverpt, verwerpt my. Wat Komng achas betreft, hy wierd noch door t voorbeeld, van zynen Godvrugtigen vaderpxnAM, noch, door zegeningen, noch door rampen en groote zwarigheden zo getroffen, dat hy van zyn Godloo  VEERTIENDE GESPREK. a8g gedrag afzag, en zich tot God bekeerde. Dit levert een fchets op van een verhard zondaar, die fchielyk verbroken wordt, zo dat 'er geen genezen aan zy. M I E T J EIk twyfel niet, of gy zult ook wel van Koning iiiskia iets kunnen zeggen. MOEDER. Uit de lotgevallen van iiiskia is veel te leeren. Was de Koning Godvrugtig, doch altyd niet even voorfpoedig, de Heer heeft wyze redenen, om iemand, die in zyn aart hoogmoedig is, in de laagte te houden. Wierd hy bezogt met eene doodclyke ziekte, wy zien, dat de aanzienlykfte dezer aarde niet uitgezonderd zyn van rampen dezes levens; trouwens zy zyn gevolgen onzer zonden. Wierd hy op zyne bede herfteld, wy zien dat 't gebed eens regtvaardigen veel vermag, als hy naar 's Heeren Woord God aanroept in een tyd van benauwdheid. Moest hiskia evenwel vygen op 't gezwel leggen, 't leert ons de middelen niet te verwaarloozen, zelfs wanneer die ons wat geii. deel. T ring  &9o VEERTIENDE GESPREK. ring toefchynen ; die alles onmiddelyk van God wil hebben, handelt dwaas en zeer verkeerd. Verhefte zich de Koning voor de gezanten van Babel, als hy zyne groote fchatten toonde, en liet God hem aanzeggen, dat al den rykdom in vervolg van tyd naar Babel zou gevoerd worden; o dat wy 'er uit leerden opmerken de ydelheid, van ons hart te zetten op aardfche dingen, die vergangelyk zyn, en zich ligtelyk vleugelen maken. Hoe veel beter God tot zyn deel te hebben, en op Hem te vertrouwen. J A N. Gelief ons nog meer leeringen voor te houden. | MOEDER. Laat ik er dit nog by voegen: Wilde manasse | in zyn Godloosheid niet luifteren naar del vermaningen des Heeren, regtvaardig wierd hyl in de handen zyner vyanden overgegeven, enl dit middel was dienstbaar tot zyne bekeenng;! gélukkig, die door rampfpoeden wyzer enl beter wordt. josia maakte eene groote , hervorming in den Godsdienst, doch t volk i bleef:  VEERTIENDE GESPREK. z9t bleef flegts, zo lang de Koning leefde, in die Godsdienftige gefteltheid; waar uit men leeren kun, dat alle uitwendige vertooning van Godsdienst, geen inwendige en hartelyke dienst des Heeren is. _ Spiegelde eliaktm zich niet aan zyn broeder joahas die naar Egypte wierd weggevoerd, maar ging hy in 't kwaad doen voord; hy onderging geen minder ftraf, als hy gebonden wierd met kopere ketens om naar Babel gevoerd te worden, doch ftierf op weg. — Vervoerde Zedelüa 't volk gemaklyk tot zulke zonden, aan welke hy verllaafd was, men ziet hoe veel gemakkelyker 't is, door een kwaad voorbeeld menfchen tot zonden te verleiden, dan door dc betragting van deugd over te halen tot goed doen. Een duidelyk bewys van d« bedorven gefteltheid der menfchen.  aas VTFTIENDE GESPREK. VYFTIENDE GESPREK. VAN DE ASSYRISCHE EN BABYLONISCHE GEVANGENIS. DE LOTGEVALLEN DER JODEN IN BABEL. DANIËL AAN *T HOF VAN BABEL. 13E WEDERKÉERING DER JODEN NAAR* T BEVEL VAN CVRUS. DE GESCHIEDENIS VAN ES" THER; ESRA EN NEHEMIA GROOTE HERVORMERS IN DEN GODSDIENST. VERD RE LOTGEVALLEN DER JODEN ONDER DE EGYPTISCHS EN SYRISCHE KONINGEN. VERDER DE GESCHIEDENIS DES JOODSCHEN VOLKS TOT DE KOMST VAN CHRISTUS. EEaIGE LEERINGEN UIT DË2E HISTORIE. J A N. J3e gefcliiedenis Vader! dit gy ons nu zult verhaalen, moet treurig zyn, daar wy de Jooden moeten befchouwen buiten hun land, in Babel, en wel een tyd, zo ik meen, van zeventig jaaren. VA-  FT FT IE ND E GESPREK. 293 VADER Wanneer in den Bybel van eene ballingfchap van -o jaaren wordt gemeld, dan wordt'er gefproken van de gevangene Jooden uit 't Koning_ ryk van Juda, die door nebtjkadnezar in 't vierde jaar der regeering van jojakim naar Babylonie zyn weggevoerd Cf); en niet van de wegvoering der inwooners van 't Koningryk Israëls naar Asfyrie., want deze laatfte is meer dan < honderd jaaren vroeger geweest, en ons zyn zeer weinige berigten toegekomen van dit wel eer tienftammig Koningryk. JAN. (*) Men kan wl drie wegvoeringen naar Babel feilen : O In 't vierde jaar van jojakim in 't jaar der waereld 3398. 2) Zeven jaaren later ten tyde van jojachin of jechonia. 3) In 't negende jaar van zedekia , toen Jerufalem na een belegering van 18 maanden wierd ingenomen, ftad en tempel verwoest, de Koning en't meefte volk naar Bsbel gevoerd, waar mede 't ryk van Juda eindigde in 't jaar der waereld 3416. T 3  £94 VI'FT l EN DE GESPREK. J A N. Ik ben evenwel nieuwsgierig om 'er iets van te hooren, VADER. Ik kan u daar van zeggen 't geen wy lezen a Kon. xvn, namelyk, dat sal-maneser Koning van Asfyrie, in 't negende jaar van Israëls Koning hosea, na eene drie jaarige belegering van Samaria, die ftad innam , en de voornaamfte inwooners van dat Koningryk wegvoerde naar dc landen van Asfyrie, en deed ze woonen in Flalah cn Habor, aan»de rivier Gozc.n , en in de fteden der Meden (*). En wanneer men gyrus naar verloop van 185 jaaren vryheid gaf aan alle de Joden onder zyn gebied , om naar Paft flina weer te kecren, hebben flegts weinige van die tien ftammen van deze vergunning ge. bruik gemaakt, zy bleven daar woonen, en zyn waarfchynlyk in 't vervolg onder andere volke ren (*) Men kan van deze landschappen en Jleden nazien myn K*rt fiegrip der H. Geegraphie by G. T. vai P ADPENBUHC en Zoon en by G. Warnars h Ï7 fde den God Israëls, en gaf een bevel in zyne heerfchappy, , dat die eenige lafteringen fprak tegen dien God, welke door I deze jongelingen geëerd wierd, zyn huis zou | verwoest worden. - JAN. Had de Koning in 't vervolg nog niet een \ ^ro°™> van welken daniel eene uitlegging VADER, j Ja, hy droomde, dat hy eenen grooten boom zag, wiens takken tot een verblyf van Vogelen, en deszelfs fchaduwe voor andere heeften diende, hy hoorde een ftem, dat de takken van dien boom moeften afgehouwen worden, doch de ftam met zyne wortelen moest blyven, doch met een yzere en kopere band by 't gras der aarde vast gemaakt worden, l tot dat 'er zeven tyden over hem voor by gin|gen. Daniel pafte dien droom op nebukadne- zar,  So4 VTFT 1 END E GESPREK. zar toe, cn die droom wierd vervuld, want als de Koning op *t dak van zyn paleis wandelde en de ftad befchouvvde, zeide hy: Is dit niet 't groote Babel , dat ik gebouwd heb lot een huis des Koningryks, door de fttrkte myner magt, en ter eer.e myner heerlykheid. Dit woord nog zynde in de mond des Konings, kwam 'er een ftem uit den hemel: „ Uo Koning Nebukadnezar „ wordt gezegd: 't Koningryk is van u gegaan, "„ en men zal u van de menfchen verftooteu, en " uwe woonwge zal zyn by de heeften des velds, 'l en men zal u gras te finaken geven als de " osfen, en daar zullen zeven lyden over u voor " by gaan, tot dal gy bekend, dal de Allerhoog" ftc over de Koningryken der menfche* heer" fchappy heeft, en dat Hy ze geeft aan men „ Hy wil". Dit kunt gy lezen Dan. iv. MIETJE. Is dit ook zo gebeurd ? VADER, la nebukadnezar wierd krankzinnig, kon op den throon en inde regeering niet blyven, r ver-  FfFTïENDE GESPREK. 505 verliet zyn paleis, verkeerde op 't veld of in de Koninglyke dierengaarde, at gras; doch na verloop van zeven jaar, kwam zyn verftand weder, en hy loofde den waaren God, Wiens heerfchappy eeuwig is, en by welken de inwooners der aarde als niet geacht zyn, en niemand Hem op de handen flaan kan (*), of tot Hem zeggen kan wat doet gy ? JAN. Is 'er nog meer van nebukadnezar aan te merken ? VADER. Neen, zyn zoon evilmerodach wierd zyn opvolger in 't ryk. J A N. Leest men in dc H. Schrift ook van dien Koning? VADER. Ja, men leest van hem, dat hy j o j a c h i n , gewezen Koning van Jnda, die door nebukad Sezar gevangiyk naar Babel was gevoerd, en daar : O) Op de handen flaan, zo kan -de grondtaal gevoeg lyk overgezet worden. II. deel. V  5o6 FTFTIENDE GESPREK. daar 37 jaaren geweest, in vryheid ftelde, fprak vriendelyk met hem, hy deed hem geduurig aan zyne tafel ceten, en gaf hem een gebied, dat grooter was, dan de andere landvoogden of onderkoningen van zyn ryk (*>. Na zyn dood is hem opgevolgd in 't ryk neriglis«oa, en toen laborosoarchod , doch van deze wordt in den Bybel geen melding gemaakt, en hebben niet lang geregeerd. Na dezen volgde nabonnedus, waarfchynlyk een zoon van Evilmerodach, en dus een kleinzoon van Nebukadnezar, hy komt Dan. v. voor onder den naam van belsazab. JAN. Is 'er te* zynen tyde ook iets merkwaardigs voorgevallen? VA- (•*•) Zie 2 Kon. xxv: 27 3° (+5 Hy komt Dan. v: 2 en 11 welvoer als een zooi 1 Van nebukadnezar > doch't it meermaal gebruiklyk, i*l di kleinzoons, als eigen zoons in dm Bybel voorkomen.  FT f TIENDE GÉ SF REK. 307 VADER. Darius Koning der Meden, onderftéund door den Perfifchen Koning cyrus, deed belsazar. den oorlog aan, en belegerde de groote ftad Babel de zetel van belsazars ryk. JAN." Hoe liep dit af? VADER. B elsazar gaf een gastmaal aan de grooten van zyn ryk, en liet wyn fchenken in de gouden en zilveren vaten des tempels, die nebukadnezar uit Jerufalem had weggevoerd: dit mishaagde God, en hy zag aan den wand, met een hand, als van een mensch, eenige. woord en fchryvcn, waar over hy zeer verfchrikte, en daar niemand die kon verftaan (f), gaf'er daniel (*) Het fchynt zonmige wonderlyk, dat de woorden Mene, mene, tekel, upharfin niet konden verftaan worden, dewyl zy Chaldccuwsch waren. Doch men denke hier, dat 't in een gevlogten letters zullen geweest zyn, en door elkander g'flingerd, zeer moeilyk zyn geweest om t» itztn. Vid. psifferi Opera omnw ?ag. 42 6". V a  308 VTFTlENDE GESPREK. niki. eene vertaling en uitlegging van, die daar in bellend: dat God de dagen zyns koningryks geteld en geëindigd had; dat hy gewogen en te ligt was bevonden ; zyn koningryk verdeeld en aan de Meden en Pcrfen was gegeven. En in dien zeiven nacht wierd hy door de foldaten van darius omgebragt. Deze darius is cyaxares de II, doch komt Dan. vi: i voor met den naam van darius den Mecler, die de Babylonifche heerfchappy in gemeenfehap met zyn neef cyrus bezat. J A N. Hoe ging 't daniel onder dezen Koning? VADER. Darius voerde hem naar Mcdie, Helde honderd en twintig rtadhouders of landvoogden over zyn gebied aan, en over die, drie Vorften, van welken danl l de voornaamite in rang en magt was. Dan, dit verwekte hem de afgunst der ryksgrooten, en daar zy willen, dat daniel een Godsdienflig man was, verzogten zv aan den Koning, dat hy een bevel zou geven,  VTFTlENDE GESPREK. 309 ven, dat niemand in dertig dagen zyn God zou mogen aanbidden,"ten einde zy in daniel iets mogten vinden, om hem te befchuldigen. Dit gelukte hun, want daniel bad driemaal daags voor opene vengfters, naar zyn gewoonte, tot den waaren God. Hier op wierd hy aangeklaagd, in een kuil met leeuwen geworpen, doch wonderlyk bewaard, waar na den Koning dit merkende, deszelfs befchuldigers daar in deed werpen, die aaaftorids door de leeuwen werden opgegeten. Hief óp liet de Koning door brieven dit geval in zyn ryk bekend maken, en hield den God van daniel voor de levendige en eeuwige God, wiens Koningryk niet verderüyk is. J A N. Wie was de opvolger van darius AenMedcr? VADER. Deze was cyrus, die in den Bybel cores wordt geheeten, en van welken Jefaias onder dien naam reeds twee honderd jaar voor Cyrus geboorte gepropheteerd had (*). Deze was den (*) Jef. xuv: 28 en xlv: i. V 3  gio VTFTlENDE GESPREK. gevangenen UraUiten, die in zyne overheerde landen van 4p den volgenden dag zou gehouden worden, iriel 'er nog iets merkwaardigs voor. JAN. Wat was dit? VA.  5i6 VTFTlENDE GESPREK. VADER. Ha man vyas wel verheugd over de eer,, die hy. dacht te genieten, maar te onvreden over de onbeleefdheid van mordechai. Om zyn ; wraakzucht te koelen liet hy by zyn huis een , hout (*) oprichten van 50 ellen hoog, met i voornemen om des anderen daags aan den Koning te verzoeken van mordechai daar aan | op te hangen; doch hy wierd in dit voornemen I te leur gefield, ahasveros bragt die nacht 11a- ; peloos door, hy liet de gefchiedenis van zyn ryksgebied uit de Chronyk voorlezen, en herinnerde daar door, dat mordechai eene zamenzweering had ontdekt, waar door de ■ Koning 't leven had behouden, zonder dat aan 1 dien man eenige vergelding was gefchied. 's Morgens vroeg ontbood de Koning haman en : vroeg hem, wat men aan dien man zou doen, tot 1 wien de Koning een welbehagen had. haman I den-/ C*) Volgens onze Overzetting zouden wy denken aan.) eene galg, gelyk men onder ons ophangt, doch dit was geen gebruik in Perfie, in 't Hebreeuwsch vinden wy een!; woord , 'f welk een boom of bout betekent.  VTFTlENDE GESPREK. ,I7 1 denkende, dat niemand by ahasveros meer in achting was, dan hy, antwoorde: dat men zulk iemand een Koninglyk kleed moest aantrek, pi met de kroon op zyn hoofd, en op des Kolings paard moest doen ryden door de ftraaten Ier ftad Sufan, dat dit paard door een der Vorften moest geleid, en uitgeroepen worden: alzo \al men dien man doen, tot wiens eer de Koning \en welbehagen heeft. De Koning zeide: doe zo ias mordechai. Gy kunt denken, hoe onaarJenaam dit voor den tfotfchen haman was. J A N. Hoe liep dit verder af? VADER. |De Koning had op den eerften dag der maal- d esther gevraagd, wat haar verzoek of bede as, dat die haar zou worden gegeven, al was ; tot de helft van zyn koningryk. esther had iar verzoek tot den tweeden dag der maaltyd tgefteld, en gaf toen haar verzoek te kennen i ftelde de boosheid van haman zo in I hcht, dat de Koning op hem vergrimde, en  Si8 VTFTlENDE GESPREK. 't gevolg was, dat hy zelve aan dien langen paal wierd opgehangen, dien hy voor mordechai had laaten ftellen. J A N. Dus kreeg haman zyn wel verdiende ftraf; doch hoe ging 't met 't afgevaardigd bevel, 't welk niet kon ingetrokken worden? VADER. 'Er wierden brieven in des Konings naam, en met zyn zegel bekragtigd, alomme afgevaardigd, dat de Joden op dien tyd, welken beftemd was, om hen om te brengen, zich mogten verweeren. Hier uit konden verftandigen ligtelyk opmaken, wat des Konings wil was.| JAN. Hebben de Joden niet eenige hunner vyandefl gedood, dit tegen hen opftonden? VADER. Zekerlyk ja, te Sufan alleen wierden 'cr ini twee dagen agt honderd omgebragt, en hamanS; tien:  FT FT I END E GESPREK. 3r9 L. tien zoonen opgehangen; en buitenSufan,in alle de landfchappen van ahasveros, wierden 'er vyf en zeventig duizend gedood. Onder de Joden was veel blydfchap, en men ftelde een jaarlyks feest ter gedachtenis in, onder den naam van Purim. JAN. / Wat is 'er meer merkwaardigs onder die* jKoning artaxerxes langhand voorgevallen, betrekkclyk de Jooden.? VADER. I De vorige gebeurtenis had plaats in 't twaalfle jaar zyner regeering volgens Efther nu 7. loch 'er viel nog iets gunftigs voor in 't 7, en' n 't ao jaar yan zyn gebied. MIETJE. Wat viel 'er voor in 't zevende jaar zynor egeering? VADER. | Toen vergunde hy aan den Schriftgeleerde |«A van naar Jerufahm tekceren.enelkaerjo- den  3*ö VTFTlENDE GESPREK. den had vryheid om mede derwaards op tetrekken, van welke vryheid veele Joden gebruik maakten. Te Jerufalem komende, was esra bedroefd, dat veele jooden vreemde vrouwen hadden getrouwd, en hy gebood> dat zy die zouden wet zenden, v>JTOtt$ welykwas tegen c - k%1ÊÊ lyk, dat die vergil"; erxes , welke in 't boek van E sasta wordt gehei en, £1 viel, in 't welk hy me'. - "* ~' £w« vu: 7 en \'u;_ -. Gy zeide, dat ^^''Tl^arlêsÈbnihg* iets voordeeligs voor 't Joodfche volk gebeurde. VADER. Ja, toen wierd aan nehemia, die een fchenker des Konings was, vergund, om naar Jerufalem te trekken, en de ftad, welker muu'ren en poorten zeer vervallen waren , te verOO Zie Esra vu.  VTFTlENDE GESPREK. 3:; verbeteren f*). neitvmlv. kweet zich van zyn post, niettcgenftaande veele vyahdelyke tegen;ftribbetingen. Voord s maakte hy met er ra eenige hervorming in den vervallen Godsdienst der Jooden, byzonder omtrent 't onderhouden van cien Sabbath. MIETJE. Hoe is 't in 't vervolg met de Jooden gegaan tot op de komst van Chriftus ? VADER. Dit zou te lang aanlopen om te verhalen, zeg alleen met een woord, dat de Jooden ten einde der Perfifchc Monarchie, in 't jaar na de fchepping 3670,onder deGriekfcrie heerfchappy kwamen met alexander den Gi;oot, die den Jooden niet ongunftig was. Na zyn dood wierd zyn ryk verdeeld in verfcheiden koningryken. pto- le- CD Van daar moet men rekenen de 70 weeien, die by daniel ix. 24 27, voorkomen, bedragende 490 jaaren. Zie daar van myne Bybelverklaring betrekkelyk Paleftina, bl. 137 en 138. II. DEEL. X  32o VTFTlENDE GESPREK. lemeus wierd Koning van Egypte, en seleukus kreeg Babylonie en Syrië; de andere ryken komen in de Joodfche gefchiedenis niet zeer in aanmerking. J A N. Gelief 'er ons nog iets van mede tc deelen. VADER. Ptolemeus liet een zoon na genaamd philadeepiius, onder welks beftuur mendeGriekfche Overzetting des Ouden Teftaments maakte (*)■ Deszelfs nazaaten zyn zeer tot onderdrukking der Jooden geweest, byzond.M- ptolemeus pmLoP.vrtR en ptolemeus r.pii^anks. Ook zyn ze (JO Dit g^iMe door eeniSe Ale*andrlfche Jodenin Egypte omtrent 300 jaaren voor vwiistvs geboorte, doch eerst flegts de 5 Boeken van Mofes, en omtrent 100 jaaren later ook de overige Boeken des O. T. Men , noemt ze doorgaans naar zeker verhaal, aan welks egtheid getwyffeld wordt, de Vertaling der Zeventigen Men ' heeft ze thands niet zuiver meer, zommije dingen zyn in later- tyd naar de aanhalingen in 't AT. Teftament veran. derd ; zie daar van een bewys in de Gr-iekfche Overzetting vm Ps.xiv: 3. vergeleken met Rom. ia: io-_i8.  VTFTlENDE GESPREK §*J ze veele jaaren later onderdrukt door de Koningen van Syrië, doch door de Hasmoncën, verlost. Deze waren nakomelingen van zekeren has o'nr », uit welks nazaten byzonder hebben uitgemunt mathatias , met deszelfs zoon judas machabeus. Eindelyk kwamen de Jooden onder 't gebied der Romeinen, cn zekeren herodes een lelumeër van afkomst» had, afhangelyk van; de Romeinen, onder den titel van Koning, 't beftuur over 't Joodfche land. En toen jesus gebooren wierd, was caesar octavius Romeinsch opperhoofd, welke Luk. ii: i voorkomt met den naam van keiser augustus. MOEDER. Hoe vindt gy Kinderen deze gefchiedenis? J A N. Zy is zeer merkwaardig, 'er komen onderfcheiden lotgevallen niet alleen van Koningryken en Vorften, maar ook van byzondere perfoonen in voor, X a MOE-  304 VTFTlENDE GESPREK. MOEDER. Gods volk, ik meen zulken, die den Heere vreezen, deelt wel mede in de rampen van land en kerk, en de rede is, om dat zy ook met volkomen onfehuldig zyn, maar de Heere is tog met hen in allen nood, en zomtyds vinden zy boven andere menfchen gunst voor 't aangezicht der vyanden. MIETJE. Ik heb dit ook al opgemerkt van jeremia , daniel en zyne drie medgezellen, welke door de Babylonifche Vorften geacht , en * ook verheven wierden. M O E D E R. Daniel, die in 't leeuwènhol, en de iongelingen, die in een gloeijende oven geworden wierden, hebben ook zwaare beproevingen moeten uitftaan, fchoon God hen voor 't oogenfchynlyk leed en den dood bewaarde. JAN.  VTFTlENDE GESPREK. 335 JAN. Ik keur 't gedrag van den Godvrugtigen dan'!el cn zyne drie vrienden zeer goed, en ik geloof, dat men verpligt is, zyn leven voor den waaren Godsdienst te ftellen, wanneer wy geroepen wierden om God te verlochenen; doch ik heb de gefchiedenis van dien heeten oven en den leeuwen kuil met veel angstvalligheid aangehoord, en dacht by my zei ven, indien gy eens een tyd beleefde van vervolging wegens den Godsdienst, zoudt gy wel zo kloek■ moedig zyn, om den dood te ondergaan: en my komt voor, dat ik, onder de bedrygingen van zulke groote Itraffen, bezwyken zou. MIETJE. Dit dunkt my ook. MOEDER. Het is niet kwaad , wanneer men begeerig is om den Heere te [gehoorzamen, en getrouw te zyn, dat wy tevens denken, in ons zeiven, daar toe niet bekwaam te zyn, maar dat wy de geduurige invloeden des H. Geeftes X 3 door  $26 VTFTlENDE GESPREK. door zyne genade deelachtig moeten zyn. God is zo goed myne Kinderen, dat indien gy Hem vreest en dient, Hy in alle gevallen met u zyn zal, cn op dén tyd, wanneer gy zyne genade nodig hebt, 't zy tot bemoediging, 't zy tot geioofsbetrouvven, 't zy tot kloekmoedigheid, niet inhouden zal. Gy wordt nu nog niet geroepen om wegens de belydenis van den waaren Godsdienst te fterven, en dus hebt gy die byzondere kragt des H. Geeftes, om u te verfterkeiv niet nodig. God geeft altyd zyn genade niet in voorraad; 't is genoeg op zyn tyd die te ontvangen. Intusfchen mogen wy wenfehen en bidden, dat wy zodanige dagen niet beleven Wogen» J A N. Wat is' 'er meer uit deze gefchiedenis te; keren ? MOEDER. TT ■ Uit 't gedrag van Koning nebukadniisar. zien \Vy, boe hy wegens zyn hoogmoed zeer vernederd, en door zyn ootmoed weder verhoogd Werd: zo wederftaat God den hovaardigen, maar den nedrigen geeft Hy genade, Draagt u M  VYFTIÈNDE GESPREK. 327 dan ncdrig en zedig voor God en menfchen, dit zal u de waare grootheid geven, en elk edelmoedig mensch zal u beminnen. MIETJE. Ik denk wel, Moeder! dat gy ons 't geval van belsAsaB zult voor oogen Hellen. MOEDER. Dit is ook een voorbeeld ter waarfchouwing, tegen yctele vreugd en onteeren van God of zyn dienst. De Koning wierd te midden van zyne dertele vreugd op eene welluftige maaltyd vcrfchrikt door eenige onleesbaare woorden, die hem 't einde zyne* regecring en leven aankondigden. Moe kortftondig zyn de aardfche vermaken, en hoe fchielyk wordt zomtyd» de ydele wa'ereldsvreugd afgebroken, en hoe menigwerf is de dood zeer naby. En 't zal wat te zeggen zyn, door den dood over te gaan in de eeuwige verdoemenis, en, dit zal 't treurig lot-zyn van allen, 'welke in de ydele vermaken dezer waereld hunne dagen doorbragten, en God niet vreesden noch dienden. Wy kunnen ook nog X 4 les-  3-8 VTFTlENDE GÊtSPREK. lesfen haaien uit de wederkering der Joden naar hun Vaderland. MIETJE. Welke P MOEDER. In de wederkeering der Jooden zien wy, dat God, als Hy een volk getuchtigd heeft, naar de grootheid zyner genade des ontfermens ge dachtig is, en op zyn tyd een Verlosfer zendt, welken jesaias , door den Geest der Propheticn ingelicht, een reeks van jaaren te vooren met naame aankondigde. Dus zien wy, dat't God is, die verborgenheden kan laten bekend maken, en wel vyanden verwekt om een volk te tuchtigen, maar ook vyanden tot vrien den kan maken; om zyn Kerk te begunftigcn. ja daar Hy uit 't kwaade 't goede menigmaal 'doet te voorfchyn komen, zo kunnen wy ook de gevangenis naar Asfyrie en Babel befchouwen: langs dien weg kon de leer van den eenigen waaren God bekend worden onder veele volkeren, en diende tot eenige yoorbereidzelei van de roeping der Heidenen, die onder de da<»m des N. Teltaments moest plaats hebben,  VTFTlENDE GESPREK. 329 MIE T J E. Ik heb de hiftorie van esthrr ook met vermaak gehoord, en denk, dat die leerzaam is. MOE D,E R. Dit is zo, gy ziet 'er uit, hoe God de een vernedert en den ander fpoedig verhoogt, wanneer gy op haman en mordechai 'toog veftigt, de laatfte wierd ook om zyne getrouwigheid in 't ontdekken der zamenzweering beloond. Ook ziet men, hoe God voor zyne Kerk zorgt in 't grootfte gevaar. Doch 'er worden ook wel leeringen zomtyds uit dit boek opgegeven, die 'er eigenlyk niet in te zoeken zyn. J A N. Mag ik die hooren. MOEDE R. Het gebeurt niet zelden, dat men tot menfchen, die eenig belang in hunne zaligheid ftellen , zegt: gy moet 't wagen, en komen tot Jefus, als Efther tot den Koning , die Zeide: kom ik om, dan kom ik om, J A N. Is dit gezegde niet goed ? X 5 MOE-  • 30 VTFTlENDE GESPREK, MOEDER. Niets minder dan dit: vooreerst vergelykt men den Heer Jefus, die een liefderyk Koning is, by een ahasveros, een ótïregtvaardig Oostersch dwingeland; ten tweeden moest 'er dan ook een wét zyn in 't Euangelie, dat iemand die tot Jefus komt om geholpen te worden, niet alleen kan afgewezen worden , maar dan ook daar door des doods fchuldig is. Het tegendeel wordt ons in den Bybel geleerd, Jefus zegt, dat „/ die tol HM komt, Hy geenzins zal uitwtr-\ pen (*). JAN.I (*) Joh. vi: 37. T)eze woorden worden zomtyd.< ook niet wel verftaan, om dat 'er voor gaat: Al wat my del Vader geeft zal tot my komefi. Het zou zeer verkeerd j Zyn eerst te willen weeten, of men een gegevene; des Vaders is, eer men tot Chriftus komt; want zulks is,i 'nr men gelooft in Chriftus, eene verborgenheid, en danj 'kan hy nooit tot Jefus komen. Maar 't bedoelde in deë text is dit: indien iemand tot Jefus komt om vaê Hem als Zaligmaker gebruik te makon, zo kan hy daar, uit op maken, dat Ity een gegevene des Vaders is, en jou den Vader getrokken, vergelyk vers 44.  VTFTlENDE GESPREK. JAN. Hebt gy nog meer nuttige aanmerkingen? MOEDER. Wy hebben gehoord, hoe nehemias in aanzien was aan 't bof van Perfee, zynde des Konings fchenker, en nogthans biddende dacht aan den treurigen toeftand van zyn Vaderlanden de vervallen muuren der ftad Jerufalem , daarom verlof verzogt om der waards tot derzclver opbouw te reizen. Laat ons dan ook in voorfpoed denken aan de ellende van andere, en die naar vermogen te hulp komen; byzonder moet men zich werkzaam tragten te betoonen tot heil van Vaderland en Kerk. — Wierden de Jooden zeer onderdrukt door zommige Egyptifehe en Syrifche Koningen, zo ziet men, dat God wel eens toelaat, dat de waare Kerk in de verdrukkingen komt. Het oordeel begint wel naar Petrus taal (*) vam't huis Gods, doch hy voegt 'er by de ftraf, die dc onderdrukkers te wag, (*) i Petr iv: 17.  33a VT FT I EN D E GESPREK.' wagten hebben, als hy zegt: indien de regtvaardige door lyden'(f) zalig wordt, waar zal de Godloozen en zondaar verfehynen. ZES- (*) De onzen hebben 't Griekfche woord overgezet nauwlyks; doch die betekenis kan 't daar niet hebben: een regevaardige wordt niet ter nauwernood zalig, want de veriienften van, Jefus Chriftus, aan welke hy door 'f geloof deel heeft zyn volmaakt, en daar door ontvangt hy vergeving van zonden en 't eeuwige leven; maar hier bedoelt Petrus 't zelve, dat wy lezen Hand xiv; 22, dat de gelovige door veele verdrukkingen moeten ingaan jn 'c Koningryk Gods.  ZESTIENDE GESPREK. 333 ZESTIENDE GESPREK. VAN DE PROPHEETEN EN DE PROPHEETISCHS BOEKEN DES OUDEN TESTAMENTS, derzeeVER SCHRYVERS, OOGMERK sn VEKDEELING. VERVOLGENS EENIGE UITLEGKUNDIGE aanMERKINGEN, en ZEDELYKE LESSEN DAAR UIT VOO'iDVLOEIJENDE. J A N. ader! dewyl gy aan ons de voornaamfte gcbeurti nisfen, die in de Schriften des Ouden Teftaments voorkomen, hebt medegedeeld, zo wenschte nog wel iets te hooren van de voornaamfte Propheeten, die men onder 't Joodfche volk heeft gehad, en ons hunne fchriften hebben nagelaten. VADER. Dit wil ik gaarn doen. Ik heb u reeds van eenige voornaams Propheeten gefproken, gelyk van moses, elias, elisa, david en der?  334 ZESTIENDE GESPREK. dcrgelyke; ik wil my nu alleen bepaalcn tot die zeftien Propheeten, van welke men vier groote en twaalf kleine teldt , van je sa i as tot maleachi. M IETJ E. Waarom worden die dus onderfcheiden? wa. ren de eerstgemelde dan aanzienlyker of belang" ryker dan de overige? VADER. Dit is de reden van zulk eene onderfcheiding niet: jesaias, jeremias, ezechiel en daniel worden groote Propheeten geheeten, om dat hunne boeken grooter zyn dan de overige, Wier fchriften kleiner zyn, die zy ons hebben' nagelaten. Ik zal van ieder u den perfoon, dert ; tyd, 't oogmerk en den voornamen inhoud hum ner Godfpraak opgeven. MIETJE. Wy zullen dan eerst van jesaias hooren-. Ipreeken. VA*i  ZESTIENDE GESPREK. 33^ VADER. Jesaias was'ecn zoon van amos, niet van des Propheet van dien naam, maar van eenen anderen, die men wil, dat de broeder van Koning uzia is geweest. Hy propheteerdc Si Judea onder 't ryksgebied van voorgemelden Koning, als mede onder nog drie volgende, namelyk jotham, achas en iiiskia, alle Koningen van Juda; en daar uit kan men opmaken,dat hy't Propheetisch ambt zeer lanoonder de Joden bekleed heeft. .T A N. GelLf ons nu den inhoud van zyn boek op te geven. V A D E R. Men kan alles tot vier voornaame deelerf brengen. Vooreerst doet hyin dc twaalf eerfte hoofdftukken eene befchryving Van de zonden des Joodfchen volks met vermaning tot bekeering, gepaard met bedry gingen van'ftraffen aan onboetvaardigen, en beloften betreklyk den beloofden Mesfias. Vervolgens melt hy van de lotgevallen en ftrafgerichten Gods aan velerly vob  336 ZESTIENDE GESP KEK. volkeren, nis daar waren : de Babyloniers, Philiftynen, Moabiten, Syriers, Asfyricrs, Mooren, Egyptenaars, Edomiten, Arabiers, J er ufa lemmers, Tyriers, , Ac Jooden, die in Egypte hulp zogten: dit alles heeft mein van 't xni tot 't xxxi hoofdfiuk, Van 't xxxn tot 't xxx>x hoofdfiuk leest men den voorfpoed van Mesfias ryk onder den dag des N. T. met inmenging van eene gefchiedenis van Koning hiskia. Eindelyk van 't xl- tot lxvi hoofdfiuk is eene Prophetie, welker voorname inhoud de Mesfias is in zyn komst, lyden en verhoging, benevens derzelver heerlyke vrugtgevolgen. J A N. Heeft Jefaias cok andere Propheeten tot tydgenooten gehad? VADER. Ja, te weeten 11 o s e a , amos, o b a d j a en mic'ha, doch hebben allen niet in 't ryk van Juda gepropheteerd. MIETJE. Nu volgt jeremias. VA-  ZESTIENDE GESPREK. 337 VADER. Deze was een man van een priefterlyke afkomst; hy begon veel later dan Jefaias zyne Godfpraak, na dat de Israëliten van 't tienftammig Koningryk reeds naar Asfyrie waren weggevoerd. Hy predikte in Judea, ten tyde van josia tot in de dagen van zedekia , Koningen van Juda. God ftelde hem al in zyn vroege jeugd tot een Propheet aan. Hy heeft verfcheiden treurige lotgevallen gehad: in plaats dat men naar zyne getrouwe vermaningen tot ootmoed en bekeering luifterde, wierp men hem ten tyde van Koning Zedekia in een kuil, vervolgens wierd hy in een gevangenis opgeflooten, tot den dag, dat Jerufalem wierd ingenomen, toen liet nebuzaradav bevelhebber des Konings van Babel hem los, bewees hem veel vriendelykheid, ftelde 't in zyn keuze om naar Babel te gaan, of in 't Joodfche land te blyven; jeremias verkoos 't laatfte, doch hy wierd vervolgens door zyn eigen natie, die naar Egypte gingen, medegevoerd, alwaar hy waarfchynlyk geftorven is. Men kan zyn Godfpraak tot vier voornaame deelen brengen, u. deel. Y JAN.  338 ZESTIENDE GESPREK. JAN. Welke zyn die? VADER. Men vindt in de eerfte plaats eenige leerredenen tot de Joden, met eene invlegting der gefchiedenis van 't 13 jaar van Koning josia tot 't einde der regeering van zedekia, Hoofdfl. 1—xxxixTen tweeden, de lotgevallen der Joden, die na de verwoefting van Jerufalem in Kanaan gebleven waren; benevens der Joden vertrek met jeremias naar Egypte en zyne Prophetien aldaar, Hoofdfl. xl—xliv. Ten derden vinden wy eenige Godfpraken, die- reeds in vroeger tyd gefchied zyn, zo de Prophetie van Jeremias aan baruch, Hoofdfl. xlv; als omtrent eenige Heidenfche volkeren; Egyptenaars, Philiftynen, Moabiten,. Ammoniten, Edomiten, Damaseus, Tyriers, Kedareenen, Elamiten, Babyloniers;Hoofdft. xlvi—li. Ten vierden vindt men in *t laatfte of lii Hoefdft. eene befchryving van de inneming en verwoefting van Jerufalem, benevens de wegvoering des volks naar Babel. Agter dit boek vindt men afzonderlyk nog eenige-  ZESTIENDE GESPREK. 339 ge Klaagliederen, die door j e re Mias gedicht zyn op de verwoefting van Jerufalem, en de treurige ellende des Joodfchen volks; zephanja, Habak.uk en daniel waren zyne tydgenooten. JAN. Nu Volgt ezechiel. VADER. E ze c h ie l was de zoon eens Priefters, die met jojachin Juda's Koning na-ar Babel was weggevoerd, en aldaar by de rivier Chebar gepropheteerd heeft. Men kan zyn boek in vyf ftukken afdeelen: 1) zyne roeping om 't Propheetisch ambt in Babel onder de Joden waar te neemen, Hoofdfl. 1 —— m. a) Eenige leerredenen, die de regtvaardige ftraf der Joden, wegens hunne zonden, behelsden, Hoofdfl. Iv" XXIv. 3) Eenige Godfpraken tegen de Heidenen, namelyk Amtnoniten Moabiten, Edomiten, Philiftynen, Tyriers, Zidoniers'en Egyptenaars, Hoofd/I. xxv-xxxu. 4) Troostryke beloften, aangaande den Mesfias; als med« de vervolgingen der Kerk door Gog en Magog', Y a Hoefdft.  34o ZESTIENDE GESPREK. Hoofdfl. xxxiii——xxxix. Eindelyk ten 5) de voorfpoed der Kerk onder de afbeelding van eene nieuwe ftad en tempel, Hoofdfl. xl—xlviii. Hy heeft twee en twintig jaar zyn ambt bekleed, en daniel is zyn tydgenoot geweest. JAN. Wat is 'er van daniel aan te merken? VADER. Deze was reeds twaalf jaar in Babel geweest, eer ezechiel, die later weggevoerd is, aldaar zyne Prophetie begon, daniel was toen nog zeer jong, en kwam in groot aanzien aan 't hof van nebukadnezar, door zyne wysheid , en 't uitleggen van merkwaardige droomen onder Koning nebukadnezar; vervolgens bleef hy in achting onder belsazar, gelyk ook by de overmeeftering der Babylonifche heerfchappy, eerst onder darius den Meder, en naderhand onder cvrus , in welks tyd hy in Babel waarfchynlyk overleden is. Het boek, dat wy in de H. S. van hem hebben, is, gelyk andere propheetifche boeken, gcdecltelyk hifto- risch.  ZESTIENDE GESPREK. 341 1 risch. Het verdeelt zich in twee voornaame deelen: 1) Vinden wy de lotgevallen van da niet. en drie zyner medgezellen in Babel, onder de Koningen nebukadnezar, belsazar en darius den Meder, Hoofdfl. 1—vi. a) Deszelfs ontdekkingen en prophetien onder belsazar, darius den Meder en c y r u s, waar in men gezichten heeft, die den op en ondergang van verfcheiden op een volgende ryken betreffen; als mede 't eeuwig ryksgebied van Vorst Mesfias, Hoofdfl. vu xii. JAN. Laat ons nu iets van hosea hooren. VADER. Deze heeft gelyktydig met jesaias gepropheteerd onder die zelve Koningen van Juda; ook wordt 'er jerobeam nog by genaamd, Hof.v. 1, welke een Koning was der tien ftammen Israëls, en wel jerobeam de tweeden van dien naam. Zyn boek bevat in zich 1) zinnebeeldige Godfpraaken, die dc groote verdorvenheid van Israëls volk, en de nakende ftraften voorfpelY 3 de»,  34^ ZESTIENDE GESPREK. den, met inmenging van Gods genade aan de Godvrugtigen, Hoofdfl. i—m. a) Beftraffingen, bedrygingen, vermaningen en beloften, Hoofdfl. iv xiv. MIETJE. Wanneer heeft joel gepropheteerd? VADER. Men weet niet zeker, wanneer hy heeft geleefd , eene verfchriklyke verwoefting door fpringhaanen, en groote droogte gaf aanleiding tot zyne prediking. Wy kunnen gevoeglyk zyn boek tot drie doelen brengen: O Eene prophetie van een zwaaren hongersnood, die door eene groote menigte van fpringhaanen en ander ongedierte zou veroorzaakt worden, van dewelke eerst eigenlyk en dan zinnebeeldig gefproken wordt (*); mits- (*) Als men Hoofdfl. Ti: i—11 leest, zou men in den aanvang denken aan eene groote krygsmagt, waar onder veel ruliery ; doch wel ingezien en in derzelver verband befchouwd zynde, is 't eene zinnebeeldige befchryving van ie jpringbanen, en detzelver verwoefting.  ZESTIENDE GESPREK. 343 mitsgaders eene groote droogte (*), Hoofdfl. i en ii van 't i —n vers. a) Eene vermaning tot boetvaardigheid, en eene belofte van de uitftorting van den H. Geest in den dag des N. Teftaments, Hoofdfl. xv. 11—31. 3) Een oordeel tegen de Heidenen, Hoofdfl. in. J A N. Nu volgt zo ik meen amos? VADER. Deze Propheet was niet amos de vader van jesaias, maar een ander perfoon, ook wordt 'zyn naam een weinig anders in 't Hebreeuwsch 'gcfpeld. Deze was een veeherder uit Thekoa, in Judea gelegen, hy propheteerde in den tyd, toen uzia over 't Koningryk van Juda, en jerobeam de II, over Israël Koning was. Hy verkondigde Gods oordeelen tegen Heidenfche vol- (*) Joel 1: 17 moet niet overgezet worden: de graanen zyn onder haare kluiten verrot. De verrotting gefchiedt door te veel regen, en niet door droogte. Men kan '£ vertaaien door bedorven. Y4  544 ZESTIENDE GESPREK. volkeren: namelyk de Syriers, wiens hoofdftad Damaskus was; Gaza of de Philiftynen; Tyrus; Edom cn Moab, Hoofdfl. i en li: 1-3. ft) Pro. pheteerde hy tegen de inwooners van Juda, doch voornamelyk van 't Koningryk Israëls, Hoofdfl. 11—ix. MIETJE. Wie volgt nu? VADER. De Propheet obadja, wiens Godfpraak zeer klein is, en de Edomiten betreft, nakomelingen van esau, die op 't diepst zouden vernederd worden, en in tegendeel Gods gunst over zyn volk komen. Wie deze obadja geweest zy, en in welken tyd hy geleeft heeft, is niet zeker; alleenlyk weeten wy , dat eene dergelyke Godfpraak tegen de Edomiten ook by andere Propheeten voorkomt, als Jef. xxxrv, Jerem. xlix, Ezech. xxxv, en elders. JAN. Weet men met meer zekerheid van den Propheet jona te zeggen? VA-  ZESTIENDE GESPREK. 345 VADER. 1 Jona wordt door de meefte geteld naar de tydorder voor de eerfte der zeftien propheeten» Hy heeft gepropheteerd in 't Koningryk Israëls, en wy vinden hem ten tyde van Koning jerobeam den Ilden, a Kon. xiv: 34. In dit zyn boek vindt men een wonderbaar geval, maar tevens zeer leerzaam voor den zondaar, om zich in tyds voor God te vernederen, en zich te bekeeren van zyne ongerechtigheden. Wy vinden O een Godlyke zending van jonas naar Ninive de hoofdftad van Asfyrie, welker inwooners zeer Godloos waren, om aan dezelve den ondergang aan te kondigen. Doch de Propheet was ongehoorzaam aan God, en wat hem deswegens overkwam, zie Hoofdfl. 1 en 11. a) Zyne tweede Godlyke roeping tot dit werk, welke hy opvolgt, waar op de Nineviten zich bekeeren , en de ftad gefpaard wordt tot verdriet van jonas , Hoofdfl. in en iv. JAN. Volgt nu niet micha? Y5 VA-  '346 ZESTIENDE GESPREK. VADER. Ja, hy moet onderfcheiden worden van I 'micha een zoon van jimla , van welken men I leest i Kon. xxii: 8. Deze wordt in 't begin van 't boek genaamd de Morafchiter, naar een zekér'' vlek of ftedeke Morefchet, gelegen in S 't Joodfche land. Hy is een tydgenoot van : jf.saias geweest, en heeft onder dezelve| Koningen gepropheteerd, uitgezonderd uzia,| en dus is hy wat later begonnen. Zyne God- \ fpraak betrof Samaria en Jerufalem, dat is de 1 beide Koningryken, welker hoofdlieden dus ge-I nnemd waren. Hy y verde zeer tegen de afgodery en heerschzucht der aanzienlyke, en ftelde 1 de ftraffen voor, die zy te wagten hadden, metl belofte van Godlyke gunst aan de Kerke Gods. j JAN. Hoé kan dit Propheetisch boek verdeeld I worden ? VADER. Men kan 't zelve gevoeglyk tot drie ftukken j brengen, i) Eene voorfpelling aan 't Koning-| ryk van Israël van de gevanglyke wegvoering ' naar c  ZESTIENDE GESPREK. 347 naar Asfyrie, en aan 't Koningryk van Juda deszelfs gevangenis naar Babel, wegens hunne veelvuldige zonden, Hoofdfl. 1—m. 2) Derzelver wederkeering, en de oprichting van een uitnemend Koningryk onder Vorst Mesfias, van wiens komst gepropheteerd wordt Hoofdfl. iv en v. 3) Een twistgeding des Heeren met zyn volk, en eene bemoediging aan de opregten van harten, Hoofdfl. vi en vit. JAN. 'Van nahum, die nu volgt, zal niet veel zyn te zeggen ? VADER. Nahum wordt een Elkofiter genaamd, zommige meenen, dat hy dien bynaam heeft naar zyn geflacht, andere wegens zyn geboorte uit zeker vlek in Galika, Elkos of Elkefe geheeten. Men kan den tyd zyner Godfpraak niet wel bepalen, doch hy fchynt na de wegvoering van Israël'naar Asfyrie gepropheteerd te hebben, en zo zommige willen, omtrent eene eeuw later dan jonas. Zyne Godfpraak betreft Ninive de hoofdftad van 't ryk van Asfyrie, toen de in-  348 ZESTIENDE GESPREK. inwooners zich weder tot alle boosheid begeven hadden. En deze Prophetie heeft haar vervulling gehad in de uitroeijing van se^nacherie en Ninive in 't 16 jaar van Koning iosia. Men heeft tusfehen beide troostryke beloften aan de Israëlitifchc Kerk. Men kan alles tot twee voornaame Hukken brengen, i) Het oordeel Gods tegen Ninive, Hoofdfl. i en il. 2) De oorzaaken van de uitroeijing van Ninive , Hoofdfl. 111. MIETJE. Welke Propheet volgt nu? VADER. Nu volgt habakuk, deze heeft gepropheteerd voor de Babyknifehe gevangenis, 't zy onder Judas Koning manasse, of wat later. Men vindt in zyn boek 1) eene voorfpelling van dc aanftaande Babylonifche gevangenis door de Chaldeën, Hoofdfl. v. 1--11. <0 Eene vertroosting der gelovigen, welke mismoedig waren, en zuchtten over den moedwil der vyanden , Hoofdfl. v. ia tot 't einde van 't 11de Hoofdfl. 3) Een nadruklyk gebed van den Propheet , Hoofdfl. in. JAN.  ZESTIENDE GESPREK.; 349 JAN. Gelief ons nu van zephanja iets te zeggen. VADER. Van dezen Propheet wordt zyn geflacht, en den tyd van zyne Godfpraak in 't begin van zyn boek opgenoemd, en daar uit zien wy, dat hy ten tyde van j os ia Koning van Juda heeft gepropheteerd , cn dus even als Habakuk voor de Babyknifehe wegvoering. In 't eerfte Hoofdfl. kondigt hy een nakend oordeel \ [oodfche volk aan door de verwoefting der Chaldeën. In *t tweede Hoofdfl. doet hy eene opwekking tot boetvaardigheid aan zyn volk, met vermelding der oordeelen, die andere volkeren zouden treffen, namelyk de Philiftynen, Moabiten, Ammoniten, Mooren of liever Kufchiters, en Asfyriers. In 't derde Hoofdft. worden nogmaals Jerufalems zonden opgegeven, met de ftraf, die te wagten ftond; beflooten met de uitbreiding en 't heil der Kerk in laater dagen. JAN,  35o ZESTIENDE GESPREK. J A N. Zo ik my niet bedrieg volgen nu drie Propheeten, die na de wederkeering der Jooden gepropheteerd hebben. VADER. Dit is zo. mietje! weet gy hunne naamen? MIETJEJa Vader! zy worden genaamd haggai, za- •maria en maleachi. JAN. Gelief van haggai te fpreken. VADER. Haggai heeft volgens 't begin van zyn boek gepropheteerd in 't tweede jaar der regeering van den Koning darius , waarfchynlyk darius nothus. De gelegenheid daar toe was deze: dat eenige jaaren te vooren cyrus verlof had gegeven aan de Jooden om weder te keeren en den tempel te herbouwen: daar van waren door de wedergekeerden de grondflagen wel  ZESTIENDE GESPREK. 35x wel gelegd, maar de vyanden der Joden hadden den verderen aanbouw verhinderd, haggai wekt in naam des Heeren zekubbabel en josua den hogenpriefter op, ten einde zy voordgangen maken zouden met des Heeren huis te herbouwen, en belooft daar op veel zegen en voorfpoed 5 ja dat de heerlykheid van dat huis grooter zyn zou, dan van 't eerfte. Men kan zyn boek tot vier voornaame deelcn brengen. 1) Dat God zyne oordeelen in 't land zou brengen, indien zy hunne eigen huizen bouwden, en den tempel lieten liggen, Hoofd ft. 1. 2) Dat dit huis veel voortrefly keizou zyn dan 't vorige, om dat God 't zelve met heerl y kheid zou vervullen, Hoofdfl. 11:1 -1 o. 3) Hy toont aan, dat de Godsdienstpligten der Jooden onrein waren, zo lang zy Gods bevel verwaarloosden, Hoofdfl. u: 11-20. 4) Dat God de vyanden zou verftooren, e» zerurbabel beveiligen, Hoofdfl. 11: 21—24. MIET-  35» ZESTIENDE GESPREK. MIETJE. Nu volgt z ach aria, is die dezelve geweest, met de vader van johannes den Deoper P VADER. Geenzins, de vader van johannes den Dooper heeft wel omtrent 500 jaaren laater geleefd als deze zacharias , hy was een tydgenoot van haggai, en is flegts twee maanden laater met zyne Godfpraak begonnen^ Deze Godfpraak heeft ook gedeeltelyk 't zelve oogmerk, als de vorige. En daar de Heer door haggai gebrek aan koorn en andere veldvrugten door eene groote droogte had laaten voor. fpellen zo vermaant hy 't volk tot boetvaardigheid, en doet veele voorzeggingen aangaande den Mesfias en 't heil der Kerk in laater dagen. MIETJE. Hoe veel deelen zyn 'er in op te merken'? VACO Zit Haggai 1: 9—11. /  ZESTIEND E GESPREK. 353 V A D E R. Dit boek verdeelt zich in verfcheiden Godfpruken, die in onderfcheiden tyden hebben plaats gehad. 1) Eene vermaning aan de Jooden tot bekeering Hoofdfl. 1: t-6. <£) Negen zinnebeeldige vertooningen aan den Propheet gedaan Hoofdfl' 1: 7 tot 't einde van 't vide Hoofdfiuk. 3) Opwekking tot eene opregte bekeering met belofte van veelerly zegeningen Hoofdfl. vu m vin. 4) Nog eenige prophetien, die verfcheiden volken, maar voornamelyk de Joden betreffen, in welke de uitbreiding der Kerk onder Vorst Mesfias; maar ook tevens Gods oordeelen tegen de weerfpannelingen wordt aangekondigd, Hoefdft. ix xiv- MIETJE. Nu komen wy tot den laatftcn Propheet. VADER. Dit is zo, hy wordt m a le achi genaemd; zommige denken, dat 't esra is geweest, doch dit is niet zeer waarfchynlyk. Hy heeft geleefd na de herbouvving des tweeden tempels, denke- 11. deel. Z lyk  §54 ZESTIENDE GESPREK. lyk in den tyd van nehemïa. Hy gaat door zyne prediking veele misbruiken te keer, die onder de wedergekeerden Joden plaats hadden, doet beloften van den Mesfias, en ook bedryging van oordeelen over 't zondig Jodendom. Men kan alles tot drie Hukken brengen: i) Hy beftraft 't volk, en byzonder de Priefters en Leviten over hunne godloosheid, Hoofdfl: i cn n. a) Hy doet beloften van den Mesfias en deszelfs Voorloper onder den naam van elias, Hoofdfl. nr. 3) Hy voorfpelt de laatere verwoefting des Joodfchen lands, met toezegging van Godlyke' gunst, aan zulken, die den Heer vreezen. JAN. Ik lees niet gaarn de propheetifche boeken, om dat ik 'er zo weinig van begryp. VADER. Om dat gy 'er minder van bevat, dan van verfcheidene andere Bybelfchriften, zo moet gy die niet nalaaten te lezen, maar gy moet dit lezen paaren met een nauwkeurig onderzoek, om den waaren zin op te fpooren, en de vervulling van  ZESTIENDE GESPAEK. 355 I van 't geen eigenlyk propheetisch is, na te I gaan. JAN. Wat bedoelt ge Vader! met 't geen eigenlyk ! propheetisch is ? VADER. Ik wil zeggen, 't geen tot de voorzeggingen behoort van toekomende gebeurtenisfen; want I men treft 'er ook veele zedekundige leerredenen, I en hiftorifche verhaalen in. JAN. Zouden niet eenige regelen opgegeven kunnen .' worden, waar door men als een fleutel had tot i eene gemaklyker verklaring der propheetifche 0 boeken ? VADER. Ik wil u daar toe gaarn eenigë regelen aan de Êhand geven, welke ik niet twyfel, of zy zullen u by 't lezen en bevatten eener prophetie van veel dienst zyn. J A N. Laat ze aan ons hooren. Z a VA-  356 ZESTIENDE GESPREK. VADER. Ik zal my thands vergenoegen deze volgende regels by aanvang op te geven, en by eene 1 andere gelegenheid 'er meer van melden* Om de propheetifche boeken, die wy zo even befchouwd hebben te beter te verftaan, zo is in de eerfte plaats nodig, dat gy nagaat in welk land, onder wat volk, en op welken tyd die propheet geleerd heeft. En dan in den I Bybel, of zo 't nodig is, in andere boeken dc gefteltheid van zulk een volk, tot welke de Godfpraak gefchiedt nagaat. By voorbeeldt wy lezen Jef.1: i. Plet gezichte van Jefaias dem zoons van Amos, 't welk hy zag over Juda en.% Jerufalem in de dagen van Uzia, JothamM Achas en Iiiskia Koningen van Juda. Hier uit') zien wy 't volk of land, en tevens denf tyd zyner prophetie. En daar men 't boek dea prophetie van jesaias leest , moet men: alvorens de gefchiedenis der Jooden lezen, oJ der die vier opgenoemde Koningen, welke ruen i vindt a Kon. xv—xx en t Chron. xxvi—xxx» Het is waar van alle de propheeten weet men i zo nauwkeurig den tyd niet, als van Jefaias, eni zorn-1  ZESTIENDE GESPREK. 357 zommige andere, doch men kan ten naaften by den tyd, of de gelegenheid, of't oogmerk der Prophetie uit derzelver inhoud nagaan. J A N. Welk is een tweede middel, tot verftand der Propbetien in acht te nemen? VADER. Dat men zich een weinig oeffene in de Aardrykskunde des Bybels , dat is in de kennis der landen, die in de H. Schrift voorkomen. Ik heb u daar in eenig onderwys gegeven, en dit zal u te pas komen in 't lezen der prophetifche boeken, waar in dikwyls van landen, fteden en volkeren gefproken wordt, die buiten 't Joodfche land liggen. J A N. Deze wetenfchap, welker beoeffening zeer aangenaam is, komt my zeer te pas tot beter verftand der H. S. Zo leesde ik onlangs in Jef. xlvi: 11, die een roofvogel roepe uit 't Oosten , een man myns raads uit verren lande. Hier Z 3 dagt  353 ZESTIENDE GESPREK. dagt ik aanftonds aan cyrus Koning van Perfie, 't welk oostwaards van Baby knie ligt, die naar dit laatstgemelde landichap zou optrekken ter verwoefting. Zo weet ik ook, dat Babyknie en Syrië noordwaards van 't Joodfche land is gelegen, en Egypte zuidwestwaards, gelyk meer andere landen rondom Pakflina. VADER. Zo lezen wy, b. v. Jercm. i: 14 yan 't noorden zal zich dit kwaad opdoen ; denk hier aan de Babyloniers. Dan. vin: 5, vinden wy, daar kwam een gcitenbok yan 't wejlen over den geheelen aardbodem. Aan wie moeten wy hier denken? JAN. Ik denk aan alexander den Groot, oprigter van de Griek/che heerfchappy, om dat Griekenland westwaards van de plaats ligt, daar d amel propheteerde. VADER. Merk verder op, dat de Propheeten dikwyls Prophetien doen, die andere volkeren buiten de J°-  ZESTIENDE GESPREK. 359 Joden betreffen, namelyk Asfyriers, Babyloriitrs, Edomiten , Moabiten, enz. Zommige uitleggers hebben hier aan een verbloemden zin gedagt, en daar door verftaan vyanden van Gods Kerk, onder 't N. T. de Antichrist, de Turkfche Keizer, of dergelyke. Doch dit is eene zeer wilkeurige uitlegging zonder grond. Het is een zeer goede regel in de uitlegkunde, dat men zo lang by de eigenlyke betekenis der woorden blyven moet, als 'er geen volftrekte noodzaak is, daar af te wyken. Deze is hier niet, want alle die volkeren waren toen nog aanwezig. Als gy van Edomiten, Moabiten} enz. leest, denkt dan tog nooit aan geeftelyke Edomiten en Moabiten, zo als men't noemt, den Paus van Rome, of dergelyke; maar denkt aan de natuurlyke nakomelingen van esau, die ten zuiden van Kanaan woonden, en aan 't nageflacht van moab , die oostwaards van de Doode Zee hun verblyf hadden. J A N. Zou men geen dubbele zin mogen ftellen, eene eigenlyke en oneigenlyke, en dat die beide Z 4 door  360 ZESTIENDE GESPREK. door den Propheet zyn bedoeld? Dus dan eigenlyk de natuurlyke Edomiten, en geeftelyk den Antichrist verftaan kan worden? VADER. Zulk eenen dubbelen zin kunnen wy met regt verwerpen; de zin is of eigenlyk, of zinnebeeldig. Indien de Propheeten zinbeeldig fpreeken, mogen wy niet denken, dat 'er eene letterlyke zin bedoeld zy, b. v. als wy lezen Jef. lv: 13. voor een doorn zal een denneboom opgaan, enz. fpreekt God by den Propheet zinnebeeldig, en wy kunnen aan gsen eigenlyken denneboom denken. Zo is 't ook by tegenftelling, wanneer'er in geen verbloemden zin gefproken wordt. De zin Is altyd maar een. Dit neemt niet weg, dat als men een uitlegging van zulke plaatfen doet, dat wy eerst de woorden zelve ophelderen, en dan tot 't onderwerp overbrengen, dit leert dan niet, dat 'er een tweè'rly zin is, maar de gepastheid van 't zinnebeeld. J A N. Wat heeft men verder in 't oog te houden ? VA-  ZESTIENDE GESPREK. 361 VADER. Dat de Propheeten meermaalen zinnebeeldige benamingen gebruiken, ontleend van perfoonen of zaken, die daar mede eenige overeenkomst hebben. Zo wordt misstas wel eens david genoemd Ezech. xxxiv: 23 , 24. Hof. 111: 5. johannes de Dooper wordt elias genaamd Mal. iv: 5 vergeleken Luc. 1: 17. Zomtyds maken de Propheeten gewag van den dienst des Nieuwen Teftaments, met fpreekwyzen ontleend van de Godsdienstplegtigheden in hun tyd, onder 't O. T. om dat 't Joodfche volk daar aan gewoon was Wanneer zy melden van de bedeeling der gaven onder 't N. T. doen zy dit zomtyds met fpreekwyzen, ontleend van de verfchillende wys, op welke God zich oudtyds aan 't volk openbaarde, namelyk door gezichten zien, en dromen dromen, gelyk Joel 11: 28. Dikwyls drukken zy geeftelyke dingen onder den (*) Zie Jef. xix: 19, 21. Hoofdfl:. lxi: i. Hoofdfl. Lxvi: 20, 21. M,i!. 1: II en elders. Z5  36a ZESTIENDE GESPREK. den voordragt van lichaamlyke zaaken uit, zie Jef. xu: 3 en elders (*)• JAN. Hebt gy nog meer regels van uitlegkunde? VADER. Men moet vooral ook den prophetifchen ftyl in aanmerking nemen, die dikwyls zeer naar 't dicliterlyke zweemt, en by 't zinnebeeldige zeer verheven is. david op eene dicliterlyke wys zyn verlosfing uit de hand van saul en zyner vyanden zullende befchryven Ps. xviii, melt van eene aardbeving, doet den gantfchen lucht zwart met wolken betrekken; fpreekt van een verfchriklyk onweer van donder en blikfem; laat God op een Cherub vliegen, en op deze aarde komen, om hem uit groote wateren op te trekken, enz. Dit alles is dichterlyk, en zegt niet meer, als dat God zyn Ver- C) Zit ook Jef. xxxv. Jef. xu: 15—IQ- Hoofdfl. asLiv: 3, 4 en lv: i. Hof. xiv: 6—8. Joel In: 18.  ZESTIENDE GESPREK. 36*3 Verlosfer is geweest van zyne vyanden. Zo doen ook de Propheeten. ezechifx melt van de verlosfing der Jooden uit Babel, onder 't zinne* beeld van eene opftanding der dooden, Ezech. xxxvii: 1 —14. Als 'er van byzondere oordeelen op aarde gemeld wordt, gebruiken zy zomtyds uitdrukkingen, ontleend van 't laatfte oordeel, gelyk Joël n: 30, 31, als mede Hoofdfl. in: 2. Eene gelukkige Kerkftaat op aarde wordt afgefchetst met bewoordingen, ontleend van de hemelfche heerlykheid hier namaals, Jef. xlix: 10. Zy zullen niet hongeren, noch dorfl&n, tn de hitte en de zon zal ze niet fleken, want hun Ontfermer zal ze leiden, enz. Z'iq inzonderheid ook Jef. lx: 19, 20 en Hoofdfl. lxv: 17. JAN. Is 'er nog meer aan te merken ? VADER. Nog zeer veel, doch ik kan alles thands niet melden. Men moet in de propheetifche boeken overal geen nauwkeurige tydorder verwagten, men ziet dit duidelyk Jerem. xxk 1, vergeleken met  3<54 ZESTIEND E GESPREK. met Hoofd'fi. xxv: r. Jerem. xxvi: i vergeleken met Hoofdfl. xxvm: i. Dan. vi: i vergeleken met Hoofd'ff, vi;: i , en elders by andere Propheeten. — Ook vinden wy verfcheiden tusfchenredenen, zo dat de draad der redeneering wel eens afgebroken, en naderhand weer opgevat wordt: Zie zulke tusfehenredenen Jef. xvi: 5. Jo'èl 111. 4 -8. Zach. ix: 9—12 en veele andere plaatfen by de Propheeten. J A N. Mogen wy al verder hooren? VADER. De Propheeten fpreeken niet alleen van de lotgevallen der Joden , maar ook van die der andere volkeren, zo, derzei ver ftraffen, om dat zy de Joden verdrukt hebben, en Israël aan te toonen Gods regtvaardig oordeel, om hen van 't kwaade af te fchrikken; als van de bekeering der volkeren in laater tyd, om de waare Kerk te bemoedigen met de uitbreiding van Chriftus Koningryk. JAN.  ZESTIENDE GESPREK. 365 J A N. Zy fpreken ook veel van. de dagen van Vorst Messias, en de geeftelyke weldaden, die Hy zou aanbrengen. VADER. Zy fpreken veel van den Messias, van zyn perfoon , zyn komst in 't vleesch, van zyn geflacht, den tyd en plaats zyner geboorte, van zyn lyden, dood, opftauding, verheerlyking, enz. En dit doen zy by gepafte gelegenheden. JAN. By welke gelegenheden? VADER. By gelegenheid, dat zy fpreken van de verlosfing uit Babel, en 't herftel in Kerk en Burgerftaat, melden zy van de nog hcerlyker verlosfing door Messias. Ook by gelegenheid van bedryging van oordeelen, om Gods volk niet mismoedig te maken, maar te vertroóften dat God evenwel zyne oude beloften zal Vervullen. En by veele andere gelegenheden, te breed hier te melden. JAN.  366 ZESTIENDE GESPREK. J A N. Ik meen wel gehoord te hebben, dat 'er verfchil is onder de uitleggers, welke Prophetien op Chriftus, en de dagen des N. T. moeten t'huis gebragt worden. VADER. Dit is zo, zommige pasfen 'er te veel Prophetien op toe, andere te weinig. Hier moet men den middelweg houden. 'Er zyn genoegzaame Godfpraken in 't O. T. die op Chriftus en zyn weldaden zien; maar zommige uitleggers maken in verfcheiden plaatfen eene verkeerde toepasfing. J A N.| Mag ik die plaatfen weeten? VADER. ' Ik zal 'er u eenige van noemen, b. v. Ps. cx: 7. Hy zal op den weg uit de heeke drinken, daarom zal Hy 't hoofd om hooge heffen, wordt verkeerd op Jefus lyden en verhoging toegepast. Vorst messias komt hier voor als een oorlogsheld, die in de najaging zyner vyanden op den weg  ZESTIENDE GESPREK. 367 weg een teug waters drinkt, cn dan zyne vyanden vervolgt, en de overwinning behaalt. — Jef. lxiii: 1—3 wordt dikwyls op 'sHeilands lyden en dood t'huis gebragt, doch ditftrydt met 't zinnebeeld: de Heer vertreedt hier zyne vyanden, doch in Jefus lyden wierd hy zelve door zyne vyanden vertreden. — Zach. xm: 6 lezen wy: En zo iemand tot hem zegt, wat zyn deze wonden in uwe hemden? zo zal hy zeggen, 't- zyn [de wonden], daar mede ik ge/lagen ben [in'] 't huis myner liefhebbers. Onkundige Schriftverklaarders denken hier aan messias en deszelfs wonden, die hem in zyn laatfte lyden zyn toegebragt; doch die met een oordeelkundig oog 't verband dier Godfpraak befchouwt, ziet duidelyk, dat 't mis is. 'Er wordt gefproken van een valsch propheet, van zulk iemand, die door deze wonden voorgaf een propheet te zyn, dit blykt uit de voorafgaande verfen; en in 't ia vers wordt yan messias den waaren Propheet en herder zyns volks gefproken, men vergelyke Matth. xxvi: 31. Ik zou hier nog meer plaatfen kunnen aanvoeren, maar deze acht  368 ZESTIENDE GESPREK. acht ik voor 't tegenwoordige genoeg voor uwe overdenking. J A N. Ik vinde deze aanmerkingen zeer fraay en leerzaam, is 'er nog iets meer.? VADER. Wanneer wy voorfpellingen vinden van toekomftige gebeurtenisfen, dan moeten wy derzelver vervulling zoeken ; doch ook daar in moet men nauwkeurig, en tevens oordeelkundig tragten te werk te gaan. 'Er zyn gezegdens der Propheeten, die flegts tot één tydperk behooren; maar ook gezegdens die'trapsgewys vervuld zyn , of met andere woorden , die by aanvang en voordgang vervuld moeften worden. De Propheeten fpreeken ook van dingen die in hun tyd plaats hadden, en onder 't N. T. zouden plaats hebben. Laat ik dit met eenige voorbeelden ftaven. Jef. i: 9. Zo niet de Heer der heirfchaaren ons nog een weinig overblyfzels hadde gelaten, als Sodom zouden wy geworden zyn, wy zouden Gomorra gelyk  ZESTIENDE GESPREK. 369 geworden zyn. Dit had zyn waarheid onder de Joden in jesaias tyd, maar ook paulus kon 't op de Joden van zyn tyd toepasfen Rom. \x\ 2.9. Jefaia x\\ 9 en 10. Gaat heenen , zegt tst dit yolk, hoorendc hoort, maar yerjïaat niet, enz. Dit had zyn waarheid in jes.m.is tyd, maar ook in jesus tyd, Matth. xm: 14, 15. Joh. xu. 39, 40, gelyk ook ten tyde der Apoftelen Hand. xxvin: 25—27- Rom. xi: 8. — Zo is 't ook met toekomende gebeurtenisfen, die de Propheeten voorzeggen, b. v. Jef. lix: 20. Daar zal een Pcrlosfer tot Zion komen , namelyk voor die, welke zich bekeeren van de overtredinge in Jakob, fpreekt de Heer. Deze Godfpraak heeft buiten twyfel haare aanvanglyke vervulling gehad met de komst van messias in 't vleesch, en zyne prediking, zo in eigen perfoon, als door zyne Apoftelen; maar moet nog verder vervuld worden in den laatften tyd des N. T. als de Joden zullen bekeerd worden: paulus brengt die plaats tot betoog van die laatfte bekeering by, Rom. xi: 26. — Jef. xxv: 8. Hy zal den dood ver/linden tot overwinning, enz. heeft aanvanglyk op deze aarde plaats, maar zal in 11. deel. A a vol-  37o ZESTIENDE GESPREK. volkomenheid gebeuren na dit leven, volgens i Kor. xv: 54. Zo zyn 'er zeer veele andere plaatfen by de Propheeten. J A N. Zouden de Propheeten alles hebben befchreven, dat zy gepredikt en voorzegd hebben? VADER. Dit is niet waarfchynlyk, zo min als de Euangcliften alles befchreven hebben, wat Jefus geleerd en verrigt heeft, gelyk johannes zegt in zyn Euang. Hoofdfl. xxi: 25. Zo hebben de Propheeten alles niet te boek gefield , en ons nagelaten, wat zy oudtyds tot 't volk fpraken. Veele van die onbefchreven Prophetien waren in Jefus tyd by overlevering onder de Joden bekend. Wanneer dan in 't N. T. eene voorzegging der Propheeten voorkomt , die wy niet duidelyk vinden in 't O. T. dan moet ons dit niet verwonderen, noch den toevlugt doen nemen tot gedrongen uitleggingen ; maar wy moeten denken, dit is eene aanhaling van eene onbefchreven prophetie. By voor-  ZESTIENDE GËSPREK. $ji Voorbeeld, toen de ouders van Jefus met Hem naar Nazareth vertrokken om te woonen, zo zegt mATtheus Hoofdfl. tii 23, op dat vervuld xoude worden, dat door de Propheeten gezegd is, dat Hy Nazarenus zal geheeten worden. Dat Mesfias een Nazarencr zou heeten, vinden wy niet in de fchriften der Propheeten, dus was zulks wel voorzegd, doch niet in de Heilige Schriften aangetekend. Dat dit by de fchryvers van 't N. T. meermaal in gebruik was, om onbefchreven gezegdens aan te halen, blykt allerklaardst uit verfcheidene plaatfen des N. TZo zegt Paulus Hand. xx: 35 dat de Ephefiers moeften gedenken aan de woorden des Heeren Jefus, dat Hy gezegd heeft, 't is zaliger te geven dan te ontvangen. Deze woorden des Heilands vinden wy by geene der Euangcliften aangeteekend. Zo haalt de Apoftel Judas eene Prophetie van Enoch aan, die wy nergens by Mofes, noch elders in 't O. T. vinden, zie Jud. vers 14 en 15, Aas JAN,  57a ZESTIENDE GESPREK. J A N. Heeft men ook meer in acht te nemen omtrent de aanhaalingen uit 't O. T. door de Euangeliften en de Apoftelen ? VADER. Ja nog een ftuk van veel belang in eene goede uitlegkunde der H. S. en byzonder der Prophetien. 'Er zyn uitleggers geweest, en nog, die denken, dat wanneer 'er in 't N. T. gezegd wordt : toen is vervuld geworden , 't geen gefproken is, enz. 'er gedoeld wordt op zulke Godfpraken des O. T., waar in den perfoon des Heilands, of die zaak, welke toen voorviel regtftreeks bedoeld is; doch dan krygen wy zulke uitleggingen der oude Prophetien, die aap een oordeelkundigen ongereimd voorkomen. Laat ik dit met eenige voorbeelden ophelderen: mattheus verhaald hebbende, hoe Jefus met zyne ouders moest blyven in Egypte tot den dood van herodes, zegt Hoofd f. 11: 15, op dat vervuld zoude worden 't geen van den Heer gefproken is door den Propheet, zeggende: uit Egypte heb ik myn zoon geroepen. Deze woorden  ZESTIENDE GESPREK. 373 den vinden wy Hof. xi: 1, doch niemand, welke die plaats by hoseas leest kan ooit denken, dat daar van Messias wordt gefproken, allerduidelykst wordt daar 't volk Israëls bedoeld, 't welk door God Exod. iv: aa en 23 genoemd wordt myn zoon; ook blykt 't uit Hof. xi: 2, dat 'er Israël door dien zoon bedoeld wordt, om dat'er van deszelfs afgodery gefproken wordt. Hoe ongereimd is 't, nu te denken, dat h o s e a s gedacht heeft aan den Mesfias>? mattheus verhaald Hoofdfl. 11: 16 de Bethlehemfe kindermoord, en laat dan volgen vers 17, 18. Doe is vervuld geworden'l geen gefproken is door den Propheet Jeremias, zeggende: eene flemme is in Rftina gehoord, geklag, geween, en veel gekerm, Rachel beweende haare kinderen, en wilde niet getroost wezen , om dat ze niet zyn. Dit is eene aanhaling uit Jerem. xxxi: 15, doch wanneer men onbevooroordeeld die Prophetie inziet, dan blykt 't ons duidelyk, dat jeremias aan niemand minder dacht, dan aan den Mesfias; 't geheele verband leidt ons om te denken aan dien tyd, als veele Joden door nebuzaradan naar Babel wier den gevoerd, toen was Rama Aas een  374 ZESTIENDE GESPREK. een van die plaatfen, daar zy by een verzameld wierden, gelyk men kan opmaken uit Jerem, xl: i ; en 't is niet te verwonderen, dat 'er een klagte en geween aldaar geweest is. En daar 'er waarfchynlyk onder die weggevoerden veele uit de ftam van Benjamin by zullen geweest zyn , gelyk ook zommige uit Ephraim en Manasfe; alle nakomelingen uit Jacobs geliefdfte Vrouw rachel, zo wordt by perfoonsverbeelding Rachel gezegd te weenen over haare kinderen, om dat zy 'er niet meer zyn, maar naar een vreemd land werden heengevoerd. i J A N. • My dunkt , deze fchriftplaatfen, wanneer men die in verband by de Propheeten befchouwd, kunnen niet wel anders verftaan worden; maar ik begryp niet, hoe mattheu s dan dezelve op geheel andere gebeurtenisfen kan toepasfen, cn zeggen: toen is vervuld geworden , 't geen gefproken is, enz, VA-  ZESTIENDE GESPREK. 375 VADER. Zeer wel kón matthrus dit doen. Men heeft vervullingen wegens opzettelyke voorzeggingen des O. T.; men heeft ook vervullingen wegens zekere overeenkomst, zo dat men eene toepasfing van de eene gebeurtenis op de andere maakt (*) ; b. v. wanneer dj Heer de inwooners van ons Vaderland wegens de zonde zwaarlyk tuchtigt, doch echter nog eenige inmengzelen van zegeningen geeft, dan mogen wy zegseri; nu wordt aan ons vervuld Klaagl. Srn: a s de Prophetie van enoch uit zekere overleveringen bybrengt, na dat hy de ondeugden van zommige, die zich onder de Chriftenen rekenden, had opgeteld, zo fpreekt hy 'er een wee over uit, en zegt dan in 't 14 vers: Van deze heeft ook Enoch  ZESTIENDE GESPREK. 377 Enoch de zevende van Sldam gepropheteerd, enz. Maar wie kan bier denken, dat enoch niet zyne zondige tydgenooten, maar menfchen, die meer dan drie duizend jaaren laater zouden leven in den 'tyd van Judas, in't oog gehad hebbe? Willen wy eene billyke uitlegging van des Apoftels woorden geven, dan moet men 't dus verklaren, dat 't zyne meening was, dat enoch tot zoortgelyke ondeugende menfchen fprak , als 'er thands onder de Chriftenen zich bevonden, welke Judas in zyn brief bedoelt. JAN. My dunkt, dat ik nu met veel meer duidelykheid de Prophetien zal lezen,, wanneer ik van uwe opgegevene regels en aanmerkingen gebruik make. VADER. Ik zoude nog veele andere regels van uitlegkunde 'er by kunnen voegen, maar de bygebragte zyn voor 't tegenwoordige genoeg. Alleenlyk raad ik u te onderzoeken de gefteltheid der landen, die in den Bybel voorkomen, waar A a 5 in  378 ZESTIENDE GESPREK. in gy aanvanglyk onderwezen zyt, zo ten aanzien van ligging en vrugtbaarheid, als mede de gewoontens of gebruiken dier Oofterfche volkeren , dit zal ook veel lichts aan de I verklaring des Bybels in 't gemeen, en der Pro- i phetifche boeken in 't byzonder byzetten. Laat ik, om kort te zyn, met een enkel voorbeeld • zulks ophelderen. By gebrek van hout of andere bnndhVf, by ons in gebruik, moet men zich dikwyls in 't Ooften behelpen met de mi t der kemelen, die hard in de zon gedroogd is, van welke men vuur maakt, ook om daar op de fpyze gaaf te braden of te koken. God belastte aan &z pc hiel, dat hy voor de oogen des Joódfchen volks zyn brood met menfchen- "drek moest bakken, doch de Propheet daar van afkeerig zynde, met runderen mist, om aan te wyzen, dat zy hun brood door gebrek aan nodig hout, onrein zouden moeten eeten, zie zulks Ezech. iv: 12 en 15- Wanneer men : hu dit Oofterscb gebruik niet weet , dan ' raakt men by 't lezen ligtelyk tot die gedachten, ' dat de Propheet door God belast wierd't deeg tot : zyn brood te vermengen met menfchen of keme- ■ len  ZESTIENDE GESPREK. 379 len drek, daar hy flegts als brandftof deze dingen moest gebruiken (*). JAN. Ik bedank u wel hartelyk, Vader! voor de aanmerkingen, die tot verrtaad der Prophetien verftrekken kunnen. VADER. Was nu uwe Moeder hier, zy zou uit de verhandelde ftof nog eenige zedekundige lesfen voorftellen. MIETJE. Verzoeke dat gy hier in de plaats vaa Moeder bekleedt, gy zult immers't nuttig gebruik ons wel weeten voor te dragen, VADER. Dewyl ik thands weinig tyds heb , myne Kinderen.! zal in 't kort deze gewigtige aanmerking tot gebruik voorftellen, dat de Prophetifche boeken een duidelyk bewys opleveren van de (*") Zie veele andere gebruiken der Oojierlingen tot opheldering der H. S, in myne Bybelverklaring betrekkelyk/Paleftina.  3ao ZESTIENDE GESPREK. de Godlykheid der H. S. en van de waarheid van 't geen ons de Euangcliften en Apoftelen in hunne fchriften hebben nagelaten, namelyk dat jesus is de christus, de waare en lang beloofde Verlosfer. De messias moest lyden als borg in plaats van anderen; Hy moest eerst vernederd worden, en dan verhoogd; en na die verhooging zyn Kerk onder Jood en Heiden uitbreiden. Dit vinden wy op veele plaatfen des O. T. onder andere Jefaia lui en liv. Deze Prophetien zyn meer dan 700 jaaren voor die gebeurtenis gedaan, en nauwkeurig vervuld. Men kan niet zeggen , dat die voorzeggingen naderhand in 't O T. zyn ingelast, want dan zouden wy die in den Bybel der jooden niet vinden, die nimmer zouden toegelaten hebben, dat na jesus lyden, dood en : opftanding, zodanige duidelyke Godfpraaken in : hunnen Bybel wierden ingebragt. Wy hebben \ dus 't pruphetifche woord, dat zeer vast is, en gy doet wel, dat gy daar op acht hebt, als op een \ licht, fchy tiende in een dui fiere plaats, tot dat de ! dag aanlichte, en de mor gen fier opga in uwe 1 harten, 1 Petr. 1: 19. TTD->  TTDREKENKUND E. 381 TTDREKENKUNDE VAN ZAKEN, DIB IN DIT TWEEDE DEEL VOORKOMEN. Jaaren na de Schepping M oses gebooren 2433 josua gebooren 2460 moses vlugt naar Midian, en blyft veertig jaar by jethro ' 2473 moses vertrekt met de Israëliten uit Egypte 2513 Na veertig jaar in de woeftynen omgezworven te hebben, komt hy met de Israëliërs aan de oostzyde van den Jordaanftroom, en deelt dat land onder twee en een halve ftam uit 2553 moses fterft in dat zelve jaar, oud zynde 120 jaar  382 TTDREKENRUNDÉ. josua 't land Kanaan liggende ten weftert van den Jordaan ingenomen hebbende, wordt 't zelve onder de oi ftammen Israëls verdeeld 2560 josua fterft in den ouderdom van 110 jaaren 2570 Eenigen tyd daar na begon 't beftuur der Regteren Israël wierd dienstbaar aan den Koning van Mefopotamie 2572 Deze dienstbaarheid agt jaaren geduurd hebbende, wierd othniel tot een Regter verwekt, die Israël verlofte, en 't land kwam in rust tot 't 4ofte jaar (*) 2611 In dit jaar begon Israël onderdrukt te worden door den Koning der Moabiten. Deze verdrukking 18 jaar geduurd hebbende , wierden zy door ehud verlost, en 't land kreeg rust tot 't 8ofte jaar 269» In dit jaar verlofte samg ar de Israëlitcn van de Philiftynen. Ook (*) Gerekend van 't begin der dienstbaarheid af} dus toi in 't vervolg te rekenen,  TTDREKENKUNDEi 383 Ook wierden zy door den Koning der Kanaaniten, die te Hafor woonde, onderdrukt, en daar van door debora en barak verlost, waar door 't land in rust kwam tot 't 4ofte jaar 2^ Nu werden zy weder gekweld door de ; Midianiten. Deze 'verdrukking duurde 7 jaaren, toen wierd gideon tot Regter aangefteld, die hen verlofte , en de Israëliten kregen rust tot 't 4ofte jaar ö a^ In dit jaar begon abimeleg te heerfchen, die na drie jaaren gedood wierd, in 't jaar 2772 Op hem volgde de Regter thola, die tot \ 23 jaar 't beftuur had, zynde 'tjaar ^794 jair de agtfte Rigter regeerde tot in 't 22fte jaar o Toen plaagde de Philiftynen en Ammonhen Israël. Deze onderdrukking duurde 18 jaaren, wanneer aan jephta 't beftuur wierd opgedragen, die hen verlofte en 6 jaaren regeerde tot fl8ar Op  384 TrDREKEN KUNDE. Op dezen volgde ebsan de tiende Regter, die 7 jaar 5t bewind voerde tot 't jaar ^ a8a8 Zyn opvolger was elon geduurende tot in 't iode jaar a^37 abdon was deszelfs opvolger, en bekleedde dit ambt 8 jaaren tot a845 Na zyn dood wierd simson verwekt, welke tegen de Philiftynen ftreed, welke Israël 40 jaar hebben onderdrukt; doch in 't softe jaar van zyn betluur kwam hy ongelukkig aan zyn einde, in 't jaar 2864 Toen wierd eli een priefter Regter, en beftierde Israël 40 jaar, wanneer hy ftierf - u *9°4 Zyn opvolger was samuel een Propheet, die misfchien in de laaifte jaaren van Eli 't beftuur had op zich genomen, doch zyne regeeringsjaaren ftaan niet aangetekend By 't leven van Samuel werd de Koninglyke regeering ingevoerd 2909 saul was de eerfte Koning, die 40 jaaren regeerde, tot _ 2,949 1 david was zyn opvolger, die ook ruim 40 jaaren regeerde, tot fl9^9J  TT Ü R E K E N RU N D E. ^ alomo zyn zoon regeerde na hein, en begon in 't vierde jaar zyner regeering den tempel des Heeren te bouwen, zynde 't 48ofte jaar na den uittogt der Israëliten uit Egypte, zie i Kon. vi: i. ao„ ' I Hy regeerde 40 jaaren tot „ j Na zyn dood ontftond 'er een fcheuring in° de regeering, zy wierd verdeeld in 't Koningryk van Juda, en in "t Koningryk van Israël, die ieder byzondere Koningen 4 |i J hebben gehad. rehabeam Koning van Juda kwam aan de regeering na den dood zyns Vaders Sak> mi mo, in 't gemelde jaar 302o I |Hy regeerde 17 jaar. ■ Jë b 0beau Koning van Israël kwam in dat ^ zelve jaar aan 't gebied, regeerde Ei 11 jaaren (*). li abia wierd Koning over Juda in 't 18de & jaar van Jerobeam ^046 |py regeerde 3 jaaren, asa < Ij (*) Ter tnderfcheiding zyn de Koningen Israëls mit : f\en andere letter gedrukt. M 11. deee. g k  386 TTDREKENKUNDE. asa wordt Koning over Juda in *t softe jaar van Jerobeam 3°49 Hy regeerde 41 jaar. nadab wordt Koning over Israëlin 't ade 3050 jaar van Aja Hy regeerde tot in 't tweedejaar. baesa Koning Israëls volgt zyn Vader op in ^ 't <$de jaar van Afa S**^1 Hy voerde 't gebied tot in zyn ^fle regeeringsjaar. el a Koning Israëls volgt hem op in 't sófie jaar van Afa 3°74 j Hy regeerde tot in 't ade jaar. I XMU zyn opvolger in Israëls ryk bezit flegts zeven dagen den throon, en wierd omgebragt 3o75 omri had Zimri gedood in't 0,7(ïe jaar van Afa, doch wierd niet eer voor Koning er- _ kendover Israël, dan int 3 iflcjaar van Afa 3080 Na den dood van Zimri leefde hy nog tot m 't tadtó jaar. achab was zyn opvolger in gebied over Israël, in 't &fte Jaar vm Jfa 30 Ih regeerde 22 jaaren. _ tosaphat volgde zyn Vader Afa in J >t ryk van Juda op, zynde t vierde regeeringsjaar van Achab 5°*ï  TT D REKENKUNDE. 3Ö7 Hy bezat den throon 25 jaaren. ahasia komt nu tot de volkomen heerfchappy in 't Kaningfyk Israëls; na dat hy twee jaaren le vooren door zyn Vader Achab tot Mederegent was aangenomen 3108 Doch weinig tyds daar na Jïervende, laat 't gebied aan zyn broeder joram , welke in 't Koningryk Israëls begon te regter en in 't 18 7'aar van Jofaphat 3108 Hy regeerde 11 jaaren. joram, die ook jehoram wordt genaamd, Zoon van Jofaphat, Koning van Juda, krygt mededeel aan de Koninglyke regeering in 't 5de jaar van Israëls Koning Joram 3Iia Hy regeerde nog 8 jaaren, zyn opvolger was zyn zoon ahasia, in 't iade jaar van Israëls Koning Joram 3119 Hy regeerde een jaar. athalia moeder van Ahafia regeerde nu als Koningin over 't ryk van Juda 3120 Zy beheerschte dit Koningryk 6 jaaren. jehu brengt Joram, Israëls Koning, om 't leven, en hmt tot't gebied %ïzo B ba Mj  388 TTDREKENKUNDE. Hy regeerde a8 jaaren. joas wierd in 't 7de jaar van Jehu tot Koning over Juda uitgeroepen 3I26 Hy regeerde 40 jaaren. joahas volgde zyn Vader Jehu op in 't ryk van Israël, zynde in 't 23/lcvan Joas 3148 Hy regeerde 17 jaaren, en zyn zoon joas wierd Koning over Israël in zyn plaats, zynde 't %7fte jaar van Judas Koning Joas 3I(53 Hy bezat den throon 16 jaaren. amasia volgde in 't ryk van Juda zyn, Vader Joas op, zynde 't ode jaar van Israëls Koning Joas 3IÖ5 Hy regeerde 29 jaaren. jr robe am de IIde van dim naam volgde in 't 15de jaar yan Amafia zyn Vader Joas in 't ryk Israëls op 3I79 Hy regeerde 41 jaaren. Na zyn dood fchynt 'er in ruim elf jaaren geen Koning geweest zyn over 't tienfiammig Israël. u si a, die ook as aria wordt genaamd, volgde zyn Vader Amafia op in 't ryk van Juda~, zynde 't 27fte ïaar van Jerobeam denllden,zedert dat zyn Vader hem  TTDREKENKUNDE. 389 hem tot een deelgenoot des ryks had gemaakt (*) 3i94 Hy regeerde 52 jaaren. zachasias Zoon van Jerobeam den Ilden ,beklom den throon van Israël in 't $Sfle van üfia 3233 Hy regeerde 6 maanden. SAr.LUM Zo<'n van Tabes doodde Zacharias, en regeerde een maand. MB r* a n e M Zoon van Gadi doodde Sallum, cn beklom Israëls throon 3^33 Hy regeerde 10 jaaren. p e k A h 1A volgde zyn Vader in 't ryk Israëls op. zynde 't $oflc jaar van U/la 3243 Hy regeerde twee jaaren. pek ah Zoon van Remalia bragt Pehahia om 't leven, bezat den throon van Israël 3245 Zyn regeering duurde 20 jaaren. jotham Zoon van Ufia werd Koning over Juda, in 't 2de jaar van Pekah 3246 Hy regeerde 16 jaaren. ACHAS C') Men moet denken, dat jerobeam al elf jaaren hy zyns Vaders leve-n deel in de regeering heeft gehad, ter hy alleen regeerend Koning wierd. B b 3  39° TTDREKENKUNEE. achas volgt zyn Vader Jotham op in 'tryk vanjuda,zynde't 17de jaar vanPekah 3264 Hy heeft 16 jaaren geregeerd. hosea Zoon van Ela wordt Koning over Israël in 't 11de jaar van Achas Sa74 Hy regeerde 9 jaaren. HIskia Zoon van Achas wordt Koning over Juda, in *t 3de jaar van Hofea 3a77 Hy heeft 29 jaaren geregeerd. salma\asser. Koning van Asfyrie voert de voornaamfte van 't Koningryk Israëls in 't 9de jaar van Hofea gevangelyk naar zyn land weg, en maakt een einde fan 't Koningryk Israëls 3283 manasse wordt opvolger van zyn Vader Hiskia in 't ryk van Juda 3306 In 't 22.a:fchappy te zyn, bepaald tot zulk een heiiryk oogmerk opgericht, om de leer van den Bybel, op welken * 3 onze  vi O P D R A G T. onze Chriftelyke Godsdienst gebouwd is, te handhaven tegen dezulke, die deze zuivere leer, welke door Jefus Chriftus en zyne Apostelen verkondigd is , en in onze Kerk beleden wordt , pogen te ondermynen door fchriften, die een fchyn hebben van waarheid en deugd. Daar ik nu tot dit Genoot? fchap betrekking hebbe , vind ik goed dit Werkje aan de Heeren Beftuurders en Leden van dit Godgeleerd Genootfchap op te dragen. Uit 't geen ik ftraks in de Foorrede melde aangaande *t oogmerk en den inhoud van dit gefchrift zal aanftonds blyken, dat het tot 't zelve doel flrekt, waar toe dit Genootfchap voornaamelyk is opgericht. Hoe meer dat tog aan de jeugd en jongelingfchap boeken in de hand gegeven worden, welke eene goede uitlegkunde van den Bybel, en eene zuivere opgave der leer van den Christelyken Godsdienst bevarten , zo als dje in onze Kerk naar het Woord Gods onderwezen wordt, hoe eer en  O P D R A G T. vu en beter zy zicb in (laat gefield zal zien, om de waarheid te verdedigen. Alle boeken zyn niet even. gefchikt voor de jeugd , hoe geleerd en bondig zy anders gefchreven zyn: zommige zyn te groo' of te redeneerkundig, en dus niet gefchik<- om de leeslust op te wekken by jonge lieden, die weinig lust tot 't lezen van boeken hebben, die over den Bybel, cf over de waarheden van 't Chriftendom fchryven Het dient daarom kort en de voordragt wat bevallig of aangenaam te zyn, waar toe de Gefprekken 't best gefchikt zyn. Merkt gy nu, myne Heeren! die Opzieners, Correspondenten en Contribuanten van deze nuttige Maatfchappy zyt, dat myne aangewende poogingeö onder 's Heeren zegen zouden kunnen nuttig zyn , zo i^ myn vriendclyk verzoek , dat UEd. dir Werkje in de huisgezinnen der Chriftenen gelieft aan te pryzen. Het is niet alleen gefchikt voor de jonge * 4 jeugd  m O P D R A G T. jeugd, maar ook voor jongelingen en jonge dogters, die voJwasfen zyn; ja zelfs huisvaders en moeders zullen hier zaken vinden, die hunne opmerking zeer wel verdienen , geen wonder ook, want 't onderwerp van dit gefchrifc is de Bybel, vervuld met wetenswaardige dingen, behelzende eene ontdekking van den weg onzer zaligheid, en ons opleidende tot 't geloof en de beoeffening van waare godvrugt. Voor 't overige wensch en bid ik, dat de loflyke pogingen van dit Genootfchap mogen gezegend zyn tot befchaaming van ongeloof en dwaalingen, en de zuivere leer des Bybels hoe langs zo meer mag erkend en beleefd worden, pn die gelukkige tyd gebooren worde, dat de aarde vol zy van de kennis des Heeren, gelyk de wateren den bodem der zee bedekken. S. van Emdre. VOOR-  VOORREDE AAN DEN LEZE R. ffifie daar een werkje, dat niet groot, noch kostbaar is om in de huisgezinnen voor de jeugd en jongelingfchap in gebruik te brengen. Er zyn thans veel meer werken dan in de vorige eeuw, die over de uitlegkunde des Bybels handelen ; of die in zich bevatten de leer der waarheid, die naar de godzaligheid is, of die behelzen de zedeleer en beoeffening van waare godsvrugt; en veele van die werken hebben hunne waarde, ja zommige munten uit in geleerdheid en oordeelkunde; doch de meeste zyn * « of  X VOORREDE. of te kostbaar voor minvermogende om te verkrygen, of niet gefchikt voor eerstbeginnende, of te breedvoerig om in weinig tyd te doorbladeren : dit deed my aan 't opftellen van dit werkje denken. Ik heb 'c zelve in de eerfte plaats vervaardigd voor myne eigen kinderen tot een nuttig huisboekje; doch op dat 't van een algemeener gebruik zoude kunnen wezen, in druk uitgegeven. Ik heb daar toe een nieuw plan bedacht, namelyk om drie voornaame zaken te gelyk op eene bevatbaare wys aan de jeugd te leeren, namelyk de heilige gefchiede* nis, of de hiftorien, die in den Bybel voorkomen ; tevens de voornaamfte leerltukken van den geopenbaarden Godsdienst; en eindelyk de Chriftelyke zedekunde of eene aanfporing om gelovig en godvrugtig te leven. Ik  VOORREDE. xr Ik heb hier tot een grondltog gelegd de Bybelfche gefchiedenis van 't begin der waereld af, waar in men ontdekt de huishouding Gods met den mensch, zo voor als na den zonden val, de bekendmaking van den weg der verlosfihg aan Adam en veele eerstvaderen , welke trapsgewys, hoe langs hoe meer ontwikkeld is, tot dat de Mesfias in de waereld gekomen , en den weg der verzoening van zondaaren met God alomme door de Apostelen en andere, niet alleen aan de jooden, maar ook aan de Heidenen, dat is aan allerlei zoort van volkeren is gepredikt. In dit werkje zullen dan de voorna^mfte. waarheden van onze Chriftelyke Godgeleerdheid, zo als die in onze Hervormde Keek zyn voorgedragen , geleerd worden. Dk te  w VOORREDE. is de reden, dat hier en daar eene kleine uicweijing wordt gevonden , wanneer 'c te pas komt, dat 'er van een of ander leer. ftuk wordt gewag gemaakt, 'c welk geen plaats zou hebben gehad , indien myn oogmerk was geweest enkel de hiftorien der H. Schrift te melden. Daar by komt, dat de gebeurtenisfen, die men in Gods Woord vindt opgetekend, zeer gefchikt zyn om leeringen en zedekundige lesfen uit te trekken. Zie daar een drieledig nut: Bybelkennis; geloofswaarheden; en Chrijielyke zedekunde. Ik heb hier en daar aanhalingen gedaan , niet alleen uit Nederduitfche boeken, maar ook uit Latynfcbe werken, die zyn niet gefchikt voor de jeugd, maar voor ouders en onderwyzers, die taalkundig zyn, en van dit myn werkje gebruik maken. Men  VOORREDE. xm Men zou misfchien voorlopig denken, dat dit werk ait veelt boekdeeltjes zal beftaan, en dan met er tyd ook kostbaar en breedvoerig worden \ doch myn plan is, om alles in een kort beftek van drie boekdeeltjes te brengen, en op dat de Lezer hier voor af 't plan in zien kan, heb ik den inhoud van 't zelve hier agter opgegeven. ? De Heere wensch ik zegene myne geringe pogingen tot uitbreiding van kennis, bevoordering van geloof, en betragting van zuivere godvrugt. * * * * I Nr  INHOUD van dit GEHEELE WERK, Het Eerste Deel. I. Gesprek. Van de Schepping de/wdèreld, in 't byzender van den mensch in den flaat der regtheid. II. Gesprek. Be gefchiedenis der eerfte menfchen met opzicht tot den zondenval. III. Gesprek. Van de verbastering der menfchen na den zondenval tot de geboorte van Noach. IV. Gesprek. De gefchiedenis van~NoAcn> en den zondvloed, tot op Abrams roeping. V. Gesprek. Het leven van Abram. Vl. Gesprek. Het leven van Is aak. VII. Gesprek. Het leven vax Jacob, VIH. Gesprek. Het Uvsn van Joseph.  INHOUD* XV Het Tweede Deel. IX. Gesprek. Het leven van Mos es. X. Gesprek. Het leven van Josua. XI. Gesprek. De gefchiedenis der Rickteren. XII. Gesprek. De regcreug der Koningen Saul, David, en Salomo. XIII. Gesprek. De regering van Je robe a m en volgende Koningen van Israël. XIV. Gesprek. De regering van R e h a- beam, en volgende Koningen van Juda. XV. Gesprek. De gefchiedenis in en net de Asfyrifche en BabylomTche gevangenis. XVI. Gesprek. Van de voornaamfie Propheeten des Jood/chen volks, en derzclver fchriften. Het  xvr in H OUD. Het Derde Deel. » XVII. Gesprek. Van den Perfoon en 't leven van Je sus. XVIII. Gesprek. Van deszelfs leer. XIX. Gesprek, Van des zelfs voorzeggin¬ gen. XX. Gesprek.' Van deszelfs wonderwer¬ ken. XXI. Gesprek. Van zyn lyden en verheerlyking, met't heilryk oogmerk daar van. XXII. Gesprek. Van de Apostelen, en de uitbreiding des Euangeliums. XXIII. Gesprek. Van ek nuttigheid en noadzaaklykheid om Gods Woord te onderzoeken. XXIV. Gesprek. Van de gefchikte middelen sm den Bybel nuttig te gebruiken. EER-  ÉÉRSTE GESPREK. over. d e kennis van god uit de natuur, de werken der schepping, byzonder van den mensch, ZO als die geschapen is naar gods beeld; van de zonde des mensch en* VADER. X_jaat ons myne kinders eene wandeling naar buiten doen, dewyl 't jaargety daar toe gunftig is, en 't aangenaame wêer ons uitlokt. JAN en MIETJE, Als 't u gelieft Vader. Hier op ging de Vader met zyne Kinders naar buiten, befchomvde de vrugtdragende akkers en grasryke weilanden. Op "neg A eene  * EERSTE GESPREK. eene gefchikte rustplaats vindend^, alwaar 't lieflyk gezang der vogeltjes gehoord werdt, zo gaat hy met de zyrte neder zitten, met een oogmerk om hen door de befchouwing van de werken Gods op te leiden tot de kennis en dienst van den grooten Schepper, en [preekt zyne Kinders aldus aan: VADER. Ziet hier de landlieden yverig bezig in hun werk; regt voor ons zyn de boeren aan 't maaien ; ter zyde van ons ziet gy de koeijen grazen in dat^weiland aan onze regteh'and, alwaar de melkmeid uit de volgeladen' uijers van dat nuttig vee haare emmers vult met een gezond en fmakelyk voedzel. Aan den anderen kant hebben wy 't gezicht op eene groote kudde fchaapen; dewyl agter ons een fchoonen boomgaard wordt gevonden, die in den aankomenden herfst veel ooft zal opleveren. Wat is God goed op ons zyne fchepfalen, en hoe dankbaar behooren wy te wezen! MIET-  E E R S T È GESPREK 3 ' mietje. Ik heb u meermaalen van god hooren fpreeken, Vader! doch heb' hem nooit gezien, wie is god? Vader. g 0d is een geeftelyk Wezen, en dus onzichtbaar, doch wordt gekend uit zyne werken: Hy is alomtegenwoordig, alweetend, almagtig, wys, heilig en goed: Hy heeft de waereld gefchiipen, met al wat op en in dezelve is* mietje. De waereld, Vader, wat is dat? vader. Door de waereld verftaan wy zomtyds in een ruimen zin alles wat 'er buiten God beftaat, adders ook wel hemel en aarde genaamd; doch meer bepaald, verftaan wy 'er den aardkloot door, dien wy bewoonen.  4 EERSTE GESPREK. MIETJE. Is de aarde, die wy bewonen, groot of klein ? VADER. Zy maakt flegts een zeer klein gedeelte uit van 't geen God gefchapen heeft; nogthans kunnen wy dezelve groot noemen in yergelyking van ons Vaderland, en de plaats van onze woning: wanneer 'er geen zeen waren, die ons verhinderden de aarde rond te wandelen, zouden wy meer dan zeven duizend uuren nodig hebben om die rond te gaan. MIETJE. Is de aarde rond als een tafelbord, of als een bal? VADER. Dit zal uw Broeder u wel zeggen, die ik eenige lcsfen in de Aardrykskunde heb gegeven. JAN.  EERSTE GESPREK. 5 J A N. De aarde is rond byna als een bal, en rondom op dezelve vindt men water en land, op 't land bergen en vlaktens, fteden en dorpen, akkers en weilanden, enz. zo dat gy hier uit begrypcn kunt, dat overal daar vrugtbaar land is, menfchen woonen, of kunnen woonen. De wateren , die op de aarde zyn, onderfcheidt men in zeën, meiren, rivieren, enz. MIETJE. Is deze aarde 'er altyd geweest? VADER. Neen, myn Kind! God heeft dezelve voor omtrent zes duizend jaaren gefchapen. MIETJE. Waar uit heeft God deze aarde gemaakt? A q VA-  6 EERSTE GESPREK. VADER. God is alinagtig, en heeft geen ftof nodig, om Jets voord te brengen, gelyk wy menfchen: een timmerman heeft hout en yzer nodig; een metzelaar fteen en kalk; maar God /preekt en 't is xer, Hy gebiedt en 't ftaat 'er (*). MIETJE. Heeft God dan in een oogenblik onze aarde in die fchoone order gefield, waar in wy die befchouwen, namelyk visfchen in de wateren, vogelen en wolken in de lucht, menfchen, dieren en planten op 't land? VADER. Dit had God wel kunnen doen; maar zyn vrymagt en wysheid behaagde zulks in zes dagen te volbrengen, en fchiep eerst levenlooze, toen redelooze, en eindelyk redelykc fchepfclen op dezelve, MÏETr (*) P§, xxxin;  EERSTE GESPREK. ? MIETJE. Zoudt gy my ook iets meer daar van kunnen verhalen? VADER. Geen mensch is by de fchepping der aarde tegenwoordig geweest, doch God heeft zulks aan ons laten bekend maken in zeker boek, dat wy den Bybel noemen. Mozes die de ecrfte fchryver van den Bybel is, zegt ons, dat God, na dat de woefte aardkloot geformeerd was„, op den eerden dag voordbragt 't licht; op den tweeden 't uitfpanfel, zynde die tusfehen cuimte van de aarde tot de wolken, welke uit waterige dampen beftaan, en daarom wateren loven t uitfpanfel heeten ;• op den derden dag vergaderde God de wateren, die 't oppervlak der aarde bedekten aan eene plaatfe, zo dat 't drooge gezien wierd, dit drooge land of aarde voorzag God van boomen, planten en kruiden tot voedzel van levendige fchepfelen; op den vierden dag lezen wy van zon, maan en fterren; op den vyfden dag vervulde God de wateren met groote en kleine visfehen: en op den zesden dag 't l*ud met viervoetig en kruipend gedierte, en A 4 bragt  8 EERSTE GESPREK: bragt eindelyk den mensch voord. Toen rufte God op den zevenden dag, en heiligde denzelven. MIETJE. Was .God dan vermoeid van fcheppen, dat Hy rusten moest? VADER. Neen, myn Kind! dat is eene menschlyke fpreekwys, die hier gebruikt wordt om aan te duiden, dat God toen ophielt met nieuwe zoorten van fchepfelen voord te brengen, zich in zyn werk verlustigde. Ook zonderde Hy den zevenden dag af tot eenSabbath of ruste voor den mensch om op denzelven God plegtig'te dienen. JAN, Vader onder uw voorftel komt my een en ander bedenking te binnen, de eerfte is deze: al Wat God doet is wysheid, en goede order; doch onlangs zeide my iemand die geen eerbied vooj den Bybel fcheep te hebben, dat indien *t Verhaal van Mozes waarheid was, God op den vier-  EERSTE GESPREK. 9 vierden dag eenige duizend maaien meer had gefchapen, dan op de vyf andere dagen te zamen, en dit fchynt tog eene ongereimdheid. VADER. Deze mensch deed Mozes iets zeggen, 't welk wy by Mozes niet vinden. Mozes zegt niet, dat God op den vierden dag zon, maan, en Herren begon te fcheppen, 't woord fcheppen wordt daar niet gebruikt; maar hy fpreekt betrekkelyk tot onze aarde. God bragt op den vierden dag de aarde in dien ftand, dat zy Van die hemellichten 't vereischte nut kon hebben. Zo doet Mozes meermaal in dat hoofdftuk, b. v. als hy de maan een der groote lichten noemt, daar 't zeker is, dat de maan in zich zeiven een donker lichaam is, die al haar licht van de zon ' ontvangt, en veele fterren grooter zyn. Maar 't is eene waarheid betrekkelyk tot onze aarde, dcwyl wy yan haar meer licht ontvangen, dan van de fterren. Het was 't Godlyk oogmerk niet, om ons berigt te geven van de byzondere> deelen der fchepping, en hoe God daar in te. A 5 werk  io EERSTE GESPREK. werk ging. Het was genoeg, dat Israël voor wie Mozes fchreef, en ook wy weeten, dat God de Schepper is van hemel en aarde, dat groot geheelal; en dan byzonder op welk een wys deze onze aarde in die fchoone order is gebragt. MIETJE. Ik verwonder my, Vader! te hooren dat de fterren grooter zyn, dan de maan; ik heb ze ahyd aangezien voor kleine lichtjes, die 's avonds wierden aangeftoken. Wat zyn fterren? VADER. Wat de fterren zyn, zal ik u lecren, als gy wat ouder in jaaren zyt, ik zeg nu alleen, dat de fterren u zo klein voorkomen wegens liaare verbazende afftand van onze aarde. JAN. Ik heb nog eene tweede bedenking; wat moet ik door 't licht verftaan, 't welk God op den eerften dag verwekte? VA-  EERSTE GESPREK, n VADER. Dit kan met geen volkomen zekerheid gezegd worden. Zommige denken aan eene vuurige ftof boven 't luchtgewest, die door haar licht beurtelings na den nacht den dag veroorzaakte. Andere mccnen eenvouwdig, dat, daar de lucht eerst op een gepakt, de aarde overdekte, nu reeds begon te verdunnen, en zich in de hoogte te verheffen,, zo dat 'er eenige ftraalen der zon tot aan de aarde konden doordringen, hoewel zo volkomen niet, als op den vierden dag. JAN. Nog eene bedenking, zy is deze, daar gy my , voorheen geleerd hebt, dat Mozes meer dan twee duizend (*) jaaren na de fchepping der waereld geleefd heeft, hoe wist hy dit alles zo nauwkeurig te befchryven ? VA- (*) Eigenlek wel ii duizend jaaren «a de fchepping tnzer aarde*  Ia EERSTE GESPREK. VADER. 'Er zou geen ongereimdheid in zyn te ftellen, dat God dit, en wat 'er meer voor zyn tyd is voorgevallen, onmiddelyk heeft geopenbaard; doch dit is niet nodig te denken, en zelfs onwaarfchynlyk. Mozes heeft die gefchiedenis uit de gedenkfchriften der oudheid, die onder Israël beruftende waren, en van de vaderen tot de kinderen zyn overgeleverd; dit blykt ons uit den onderfcheiden ftyl, welken wy in Mozes eerfte boek, genaamd Genefis aantreffen (*). En (*) Men kan op zemmige plaat/en van Mozes terjle boek duidelyk zien, waar hy een nieuw gedenkftuk begint, men zie Gen. n: 4. Hoofdft. v: 1. H vi: 9. H. xxxvi: 1. H. xxxvn: 1 , 2. Men treft Bok {n dg onderfcheiden monumenten zomtyds den onderfcheiden ftyl aan. Het eer He gedenkfchrift in de huisgezinnen der voorvideren bewaard, begint Gen 1: 1. en eindigt Gen. n: 3. in 't zelve wordt 't Opperwezen god genaamd. In 'l tweede gedenkfchrift Gen. u: 4. tot Gen. ui: 24, vindt men byna overal heere god. In t derde gedenkftuk Gen. iv. word 't Opperwezen genoegzam overal alleen heere geheettn.  EERSTE GESPREK. 13 En wat de fchepping belangt, daar hy is geen mensch tegenwoordig geweest, en ötfsfdnen heeft God die reeds aan Adam bekend gemaakt. Laat ik u nu ook eens vragen: wat leeren wy uit 't groote fcheppingswerk V J A N. Wy leeren, dunkt my, daar uit, Gods almagt, die zulke groote werken uit niet, of zonder vooraf beftaande ftof heeft voordgebragt; en zyne oneindige wysheid, die alles in zulk eene fchoone order heeft gefchapen, en nog door zyne goede voorzienigheid onderhoudt, gelyk uit de «refegelde opvolging der jaargetyden, uit de beftendige verwisfcling van dag en nacht, en uit duizende andere dingen blykt. Ja uit de nauwkeurige befchouwing der kleinfte diertjes en geringfte kruidjes blyken deze Godlyke volmaaktheden, waarom wy die werken Gods geduurig met aandacht moeten befchouwen. VA-  H EERSTE G E S P R E A". VADER. Dit is zo, en de H. Dichters wekken ons daar toe op in de Psalmen, gelyk gy lezen kunt Ps. vin., xix., civ., cxxxix., cxlviii. en elders. Israël kon uit de fchepping der zon, maan, en fterren tot geheel andere einde verordend, dan om voorwerpen van Godsdienftig eerbewys te zyn, en uit de onderwerping der dieren aan den mensch, duidelyk verftaan, dat er niets gevonden wierd, 't welk benevens den Schepper op eene Godlyke wys moest gediend worden. Het vrye voordbrengfcl van een oneindig, wys, almagtig, en goedertieren Oppenvezen, is de grondflag van den Godlyken eerdienst. Dan, daar de Heere alles gefchapen heeft, en nog onderhoudt en regeert, zo ontdekken wy ook daar in Gods goedertierenheid: 't eene fchepfel dient tot nut van 't ander; wy genieten van God gezondheid en allen onzen'nooddruft. Wat is& 't groot en zalig zulk een God tot een Vader en Vriend te hebben, die eeuwig leeft om ons wel te doen. JAN»  £ E R S T E GESPREK. i$ JAN. Is God dan onze vyand niet, gelyk ik onlangs hoorde zeggen ? VADER Dit wordt dikwyls gezegd, doch de Bybel leert ons, dat God aan allen goed is, en zyne barmhartigheden over alle zyne werken (*> Verder leert Gods Woord , dat wy vyanden van natuure van God zyn door de zonde, in 't overtreden zyner wetten, waar door wy ons ftrafwaardig maken. Ik kan u gemaklyk die liefde Gods bewyzen uit 't geen God aan den mensch doet. (*■) Ps. cxlv: 9. Het is zeer opmcrlelyk, dat in eene groote menigte van Rybelplaatfen de mensch workornt als een vyand van God; maar in zeer weinige plaatfen, wordt God gezegd een vyand van den mensch te zyn, en dan nog wel na groov.e 0 ertredingen en herhaalde waarschouwingen, men zie Jef. LXlM 10. Doch ergens in 't N- T komt God als een vyand des menfchen voor Uit deze goedertieten aunk, dien wy van God behooren te hebben, moet éei afgeleid werden, dat God de zondeniet tydelyk en eeuwig ftraffen zal aan onboetvaardige menfchen, men zie Rom. S: 4> 5-  16 EERSTE GESPREK. doet. Laat ik u eens vragen Mietje t hoe heeft God den mensch gefchapen ? MIETJE. God heeft den mensch goed en naar zyn beeld gefchapen. VADER. Zeer wel geantwoord. Doch ik moet u eene bevattelyke uitlegging geven, waar in dit beeld was gelegen. Men noemt iets een beeld, of ook wel eene gelykenis, wanneer 't met iets anders gene volkomen' of ten minfte eenige overeenkomst heeft. De mensch kan geen volkomen gelykheid aan God hebben, want God is oneindig in volmaaktheden, dus eenige overeenkomst. God bezit een redelyk en onftcrflyk leven, heeft de heerfchappy over alles, is wys en heilig : en in deze dingen had de mensch eenige gelykheid aan God, was 't beeld van God. Adam had eene redelyke ziel, begaafd met wysheid en heiligheid, maar God had hem ook de heerfchappy gegeven over de dieren der aarde, de vogelen des hemels en de visfehen der zee, daar  EERSTE GESPREK. 17 «laar en boven, wanneer hy God bleef gehoorzamen , zou hy niet fterven, maar eenwig leven. Weet gy wel een fchepfel op deze aarde te noemen, zo zeer bevoorregt? J A N. Neen Vader! want de mensch door zyn redelyken geest munt uit boven al '"t redeloos gedierte : hy is vatbaar voor de kennis van God en den weg, om zyn tydlyk en eeuwig geluk te bevorderen. MIETJE. Ik hoor zo gaarn van adam vertellen, Vader! weet gy ook nog meer van hem? VADER. Ik zal u van hem nog eene mooije hiftorie verhalen, waar uit nog al meer Gods liefde en goedheid blykt. God had in een zeer vermakejyken oord dezer wacreld een fchoonen lusthof geplant, waarfchynlyk niet ver van die plaats, alwaar Adam was gefchapen, door welken eene groote rivier ftroomde om dien hof te bewateB ren,  i8 EERSTE GESPREK. ren, die zig vervolgens in vier takken verdeelde welke de nabuurige landftreeken doorliepen. Die vcrmaakclyke oord werd Eden genaamd, en de hof noemde men wegens deszelfs fchoonheid een Paradeis (♦_). Deze groote tuin of landhoeve was voorzien van allerly vrugtdragend geboomte , welks voordbrengfelen zo wel tot verkwikking als tot een gezond voedzel ftrekten. En wat de dieren betrof, voor die was 't groene kruid der aarde gefchikt. JAN. Mogt Adam ook geen dieren flagten en eeten, als wy doen ? VA- (*) Men verfchilt onder de Geleerden, waar men de plaats van 't Paradeis hebbe te ftellen, zeker is 't, dat H zelve in asia in de nabyheid van den Euphrat hebbe gelegen. Voornaame Geleerden denken aan armbnie. Profr,. v e n e M a brengt 't Paradeis niet tot 't werk van den derden dag, maar denkt, dat God H zelve na den zevenden dag geplant hebbe, en dus behorenie tot d» Voorzienigheid, welke voor eene geduurige fchepping is te houden. Z/c Hift. Eod. V. ï. torn. J, p. 3.5.  EERSTE GESPREK. 10 VADER. Daar had God tot nog toe niets van gezegd, en hier uit ziet men wederom Gods wysheidj want dewyl God waarfchynlyk in den beginne, van ieder zoort der dieren maar een paar had voordgebragt, zouden ligtelyk eenige zoorten van dieren fpocdig uitgeroeid zyn. Daar en boven is 't te denken, dat eer de aarde wegens de zonde vervloekt was, de boom en veldvrugten genoegzaam tot verfterking en verkwikking vah den mensch gediend hebben. De bewooning Van dit Paradeis was dan voor Adam alleraangenaamst, en hy had alle reden om zyn Schepper en Weldoener te loven en te gehoorzaamen; Doch ik kan 'er u, zo gy lust hebt te hooren, nog meer van zeggen. JAN en MIETJE. Als 't u gelieft Vader! wy zuilen aandagtig luilteren. VADER. Güd} dat hoog Opperwezen, openbaarde zich meermaal aan Adam om hefri zyneh Wil békend Bi te*  ao EERSTE GESPREK. te maken, en aan te wyzen, hoe hy in gehoorzaamheid aan zyne heilige en goede bevelen deszelfs geluk al verder kon vergrooten. MIETJE. Hoe moet ik dit begrypen, Vader! gy hebt my ftraks gezegd, dat God onzichtbaar is, en dan kan God immers aan geen menschlyk oog zich openbaaren? VADER. God, als een oneindige Geest, is in zyn Wezen onxichtbaar, de Zaligmaker zegt ons ook: niemand heef/ ooit God gezien ; doch dit neemt niet weg, dat de Heere door een of ander zichtbaar of hoorbaar teken, zich kan openbaar maken, én zyn wil te kennen geven, b. v. door een onweder, 't welk in den avondtyd de lucht verkoelde : en veraangenaamde, gelyk wy daar toe aanleiding krygen Gen. ui: 8. By deze of ook wel andere gelegenheden, hebben zy eene duidelyke ftem gelioord, en konden dan niet twyfelen, of ' 't was de ftem van hunnen getrouwen Schepper. Het:  EERSTE GESPREK, ii Het was reeds in den aanvang, als Adam dien aangenaamen lusthof tot zyn woonplaats kreeg, dat de Heere tot hem fprak, en hem de vryheid gaf om van alle vrugten te eeten, die dit gezegend Paradeis opleverde, uitgezonderd van eenen boom of geboomte, door God genaamd den boom der kenmsfe des goeds en des kwaads, met bedryging, dat, wanneer hy daar van at, of dien aanroerde, hy den dood zou ftervcn. MIETJE. Dit bevel kon Adam zeer gemaklyk onderhouden ; doch ik zie geen reden, waarom God hem dit verbod gaf, of men moet Hellen, dat dit een' vergiftigen boom is geweest, nadcelig voor Adams gezondheid. VADER. Indien men dit toeftemde, zou men mogen vragen, waarom God zulk een vergiftigen boom in 't Paradeis had geplant. Men kan 'er dan andere redenen van geven. Ik heb u te voren gezegd, dat God aan Adam de heerfchappy had B 3 ge-  22 EERSTE GESPRE K. gegeven over de fchepfelen op aarde, en nu in dezen fchoonen hof gefteld, wilde God hier dopr toonen, dat Hyals de Heer van alles de opperheerfchappy behield, en de mensch van Hem afhing; ook kon dit Adam opleiden tot die gedachten, dat in 't gehoorzaamen van God alleon 't eeuwig zalig leven was te zoeken, en te vinden. Nu zoude door deze beproeving, des menfchen gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid openbaar worden, dewyl hy wel een afhanglyk, doch vrywillig werkend fchepfcl is. JAN. Ik heb op myn Katechifatie geleerd, dat Ood een verbond met Adam, en in hem met zyne nakomelingen heeft gemaakt, 't weik men een verbond der werken noemt, doch ik heb u v..n zulk een verbond der werken nog niet hooren fpreeken; moet dit ook nog volgen ? VADER. Dit moet niet volgen, maar 't is de zaak daar m thans van. (preken. Wy denken dikwyis te nsenich-  EERSTE GESPREK. 23 menschlyk van een Godlyk verbond, en (lellen ons eene onderhandeling voor, als onder ons menfchen, by't maken van een verbond gewoonJyk plaats heeft. Doch een Godlyk verbond is eene openbaring van zyn wil of wet, aangedrongen door belofte of bedryging. Dewyl hier nu een verbintenis tusfehen werk en loon was, kan 't zeer wel den naam van een verbond dragen, gelyk 't met dien naam voorkomt Hof. vi: 7. of wy kunnen 't met Paulus noemen een wet der werken Rom. 111: 27. By gelegenheid, dat gy van een verbond fpreekt, moet ik aanmerken, dat in de H. Schrift enkele belofte, die God aan menfchen doet, zonder eenige voorwaarde of toeftemming van des menfchen kant, genoemd wordt: dat God zyn verbond eprigt, men zie Gen. ix: 9-11. doch daar van in 't vervolg nader. MIETJE. - Adam was wel van alles in \ Paradeis voorzien tot levens onderhoud, maar my dunkt, hy kon 't op den duur niet aangenaam hebben, deels, om dat hy den geheelen dag ledig liep; en deels, om dat 'er geen een mensch op aarde B 4 was.  24 EERSTE GESPREK. was. Immers ik hoor u van geen meer menfchen fpreken. VADER. God had Adam in 't Paradeis gefteld, niet om zyn tyd in ledigheid door te brengen, maar om dien hof te bebouwen, gelyk wy lezen Gen. u: 15. dus vond Adam eene geduurige bezigheid, die hem niet moeylyk noch hftig viel: dit werk ftrekte voor den mensch, die een gezond fterk lichaam, en eene edele ziel bezat, tot eene aangenaame uitfpanning en verluftiging, fteeds vermeerderde hy zyne kundigheid, en ontdekte in de nauwkeurige befchouwing van 't levenlooze en redenlooze fchepfel, hoe langs zo meer voetflappen van Gods wysheid, en verzorgende goedheid, en leerde hem op God al zyn hoop en vertrouwen Hellen. Het was ook Gods oogmerk niet, dat Adam altoos alleen zou zyn, hy leidde zelve hem door een merkwaardig geval op, om eene hulpe of huisvrouw te begeeren. MIETJE, Wat was dat voor een merkwaardig geval? VA-  EERSTE GESPREK. *5 VADER. Het wat eens op een tyd, dat God alle levendige fchepfelen der aarde en des luchts namelyk dieren en vogelen tot Adam deed komen, op dat hy die een naam zou geven, en by die gelegenheid zag Adam, dat zy alle paar aan paar kwamen, doch hy vond alleen zich zonder echtgenoote,en ditontftak in hem een wensch om eene wederhelft te hebben. MIETJE. Gaf Adam aan elk foort van dieren en vogelen een byzonderen naam, overeenkomftig haar aart of natuurlyke gefteltheid? VADER. Zo wordt 't veelal begrepen; doch dit zegt Mozes niet. Adam noemde alle deze fchepfelen LEVENDIGE ZIELEN (.*) Want Gen. IE 19. le- (*) Zie dit gevoelen taalkundig bewezen by v e ne m A. Hift. Eccl. V. T. tom. I. p. 29. B5  26 EERSTE GESPREK, lezen wy: Godbragt ze tot ad au om te zien hoe hy ze noemen zoude, en zo als adam alle levendige zi ê l e noemen zoude, zou haar naam zyn. En Uit 't 10 vers zien wy dat Adam dezelve zo genoemd had, of liever genoemd heeft, gelyk wy 't vertalen kunnen. Vervolgens deed God een diepen flaap op adam vallen en maakte uit een Zyner ribben eéne vrouwe, adam ontwakende, (die waarfchynlyk door een droom daar van wetenfehap had,) zeide, dat zy vleesch van zyn vleesch, en been van zyne beencn was, en noemde haar manniune, om dat zy uit den man genomen was, en duidt eene zeer nauwe verbintenis tusfehen man en vrouw aan. J A N, Gy melt de voordbrenging van Eva zo lang naAdams fchepping, ik heb altoos gemeend, dat zy even als Adam op den zesden'dag gefchapen Was» VA-  EERSTE GESPREK. ijl VADER. Dit heb ik ook voorheen gedacht, doch uit pene nauwkeurige overweging van Mozes gefchiedverhaal, denk ik thands, dat zy later is gemaakt. Men moet anders wat veel dingen op dien zesden dag ftellen. Mozes verhaal is zeer kort, en hy trekt zomtyds dingen by een, die op een andere plaats uitgewikkelder worden voorgcfteld. Wy kunnen dan zo min befluiten uit Gen. 1: 26, 27 dat adam en eva op cenen dag zyn gefchapen, als wy uit Gen. v: 3 mogen befluiten, dat seth de eerfte Zoon is geweest van adam en eva MIET- (*) De oordeelkundige Hoogleeraar v ene ma is pok van die gedagten in zyn aangeprezen Werk: Hifi. Ecclef. Vet. Tefl. ton. ï.fag. 33 mozes trekt meermalen iets zamen, dat op eenen tyd niet is voorgevallen , gelyk ook blykt uit de kinderen van Noacfy Gen. v: 32.  28 EERSTE GESPREK. MIETJE. Zyn Adam en Eva lang in dit Paradeis gebleven? VADER. Dit weeten wy niet; waarfchynlyk niet heel lang, om dat wy niet lezen, dat zy kinderen in den ftaat der regtheid verwekt hebben. In een volgend gefprek zal ik u melden, de oorzaak van hun ongeluk. TWEE-  TWEEDE GESPREK.*) TWEEDE GESPREK. over D E ZONDE, BYZONDER VAN ADAM EN EVA, DIE DOOR DES DUIVELS LIST GODS GEBOD OVERTREDEN, EN VAN DEN VER. BODEN BOOM EETEN; HIER OP KREGEN ZY SCHAAMTE, VREES VOOR GOD, DIE HEN DAGVAARDE, EN II ü N STRAFFEN AANKONDIGDE, GEPAARD MET DE EERSTE BELOFTE VAN" DEN MESSIAS, VERDERE GEVOLGEN DIER ZONDE, VADER. fpoedig waren myne kinderen den volgenden dag begeerig,dat ik de begonnen gefchiedenis van adam en eva in 't Paradeis voltooijen zou. Devvyl ik met myn huisgezin bezig was te ©ntbyten, zo zeide MIET-  $ TWEEDE GESPREK. mietje. Vader! ik wcg|pte wel te weeten, wat dc oorzaak geweest is, dat onze eerfte voorouders in dien heerlyken ftaat niet lang zyn gebleven-? Vader. Dit was hunne zonde. En om u een duidelyk begrip te geven wat zonde is, waar van wy zo dikwyls hooren fpreken, ik kan dezelve 't best haar uwe vatbaarheid befchryven door ongehoorzaamheid, zonde is dan, als men God ongehoorzaam is. mietje. Gy zegt, Vader! dat de zonde eene ongehoorzaamheid is aan God; is "t dan geen zonde, als ik myne ouders en opzieners ongehoorzaam ben? vader. Wanneer uwe ouders, of andere, die over u gefield zyn, aan u iets bevelen, 't welk niet ftrydig is met Gods gebod, en gy zyt hun ongehoorzaam, dan zondigt gy tegen God* want die wili  TWEEDE GESPREK. 31 vil, d it wy den zodanigen zullen gehoorzaanien. M I R T j t. Ik ben nieuwsgierig, wat tog de zonde van adam en eva moge geweest zyn. VADER. Zie daar myn Kind hebt gy den Bybel, gy kunt dit leezen in 't derde hoofdfiuk van Genefis. Mietje leest dit gcheele hoofdfiuk. MIETJE. Ik zie, dat e v a door eene flang is misleid geworden; maar twee dingen verwonderen my, vooreerst hoe de flang kon fpreeken; ofdecden dit oudtyds de dieren? ten tweeden, hoe 't kwam dat eva niet bang voor dat vergiftig, en verflindend dier was. VADER. Laat ik u vooraf zeggen, dat God behalven ons menfchen, nog een ander zoort van redelyke fchep-  Sa TWEEDE GESPREK fchepfelen heeft voordgebragt, die in de H. Schrift dikwyls met den naam van Engelen voorkomen. Mozes maakt in't verhaal van 't zesdaags fcheppingswerk daar geen melding van, om dat zy geen eigenlyke bewooners zyn van deze aarde, maar van den hemel. Van déze engelen, die een verbazend groot getal uitmaken, zyn 'er eenige door de zonde van God afgevallen, en hebben hunne hemelfche woonplaats vcrlaaten, en worden Duivelen in de hel genaamd. Deze booze geeften, Duivel, Satan, enz. genaamd tragten den mensch (onder de Godlyke toelating) tot zonden te verlokken, ten einde den mensch even zo ongelukkig worde, als hy is. Men kan dan de zwarigheid, die zig hier op doet weg nemen, door te Hellen, dat 'er wel een eigenlyke Hang hier tegenwoordig is geweest , want zy wordt vergeleken met 't gedierte des velds,enPaulus fpreekt ook van eene Hang, die Eva verleid heeft; maar dat deze Hang bezield is geweest van eenboozen geest, blykt niet alleen uit de taal en redeneering tot eva, maar ook uit 't N. Teftament, de Zaligmaker noemt den Duivel een menfehenmoorder van den beginne  TWEE DE GESPREK. 33 ine (*) ziende op deze gefchiedenis; ook word jde Duivel of Satan in de H. S. een oude flang I (t) geheeten. —— Wat nu betreft uwe andere Jbedenking, waarom eva niet bang voor de Iflang was, gelyk thands elk voor llangen veel Ivrees heeft, is gemakkelyk op te losfen. In den \jlaai der regtheid, dat is, eer de mensch gezonidigd had, behoefde hy voor geen een dier te Vreezen , en deeden geen nadeel aan den mensch, dit is na den zonden val ontftaan. JAN. Ik heb ook eenige bedenkingen op 't gefchied» Verhaal: vooreerst, waarom melt mozes alleen Van eene llang, waarom fpreekt hy ook niet van den Duivel, welke van deze flang flegts als een werktuig gebruik maakte, om den mensch tot de zonde te verlokken, (*) Joh. vm: 44. CO Openb. xir. 9. c VA-  34 TWEEDE GESPREK. VADER. Mozes verhaalt deze gebeurtenis zo als zy voor 't oog en oor van onze eerfte voorouders is voorgevallen, en verkeert hier niet als uitlegger, maar als een hiftoriefchry ver, en kon daar van eene mondelyke uitlegging geven aan Israël, die wy uit vergelyking van andere Schriften des Bybels zelve kunnen opmaken. Eva zag en hoorde niets dan eene flang, en daar haar verftand door genoegzaame ondervinding nog niet geoeffend was, kwam haar deze flang voor als fchranderer dan alle de dieren des velds welke God gemaakt had, en zy fprak tot de vrouwe JAN. Eer gy verder gaat, vader! wat gaf tog aanleiding tot 't volgend gefprek, waar in zy wierd afgevraagd, of God verboden had van alt le boomen des hofs te eeten? VADER. Dit kan men met geen zekerheid zeggenj doch wy kunnen ons de zaak by eene niet om aam  TWEEDE GESPREK. 35 aannemelyke g'sfing dus voorftellen, dat eva zich thands bevond in de nabyheid van den verboden boom, op welks takken deze flang zich had begeven, en de vrouwe in afwezigheid van haar' man, om eene verandering van fpys te hebben, in plaats van boomvrugten, eenige voordbrengfelcn van den laagcn grond plukte: dit kon aanleiding geven, om te vragen, of de boomvrugten, door God aan haar verboden waren te gebruiken? Eva geeft een duidelyk berigt van 's Heeren bevel door adam haar medegedeeld , hierom zogt de flang haar in een dunk te brengen, dat zy des Heeren bevel niet Wel kon begrepen hebben, en nam aanleiding om uit de benaming des booms, als een boom der kennisfe des goeds en des kwaads te verzekeren, dat zy niet zoude flerven, maar als God wezen, kennende goed en kwaad. Ook is 't zeer waarfchynlyk, dat de flang zelve van dien boom zal gegeten hebben, om de vrouwe tot dat denkbeeld te brengen, dat zy door 't vrugtgebruik die fchranderheid van fpraak en redeneering had bekomen, zo iets moeten wy'er noodzaaklyk by denken, om dat 'er aanftonds op volgt: de C a irtow  S6 TWEEDE GESPREK. vrouw zag, dat die boom goed was tot fpys, en dat hy een lust was voor de oogen, ja een boom, die begeerlyk was om verjlandig te maken, en zy nam van zyne vrugt en at. En adam hier vervolgens bykomende, gaf zy ook haaren man met haar, en hy at. Eva kon tog uit de befchouwing dier vrugt niet weeten, dat die boom gefchikt was om verftandig te maken. Maar had nu die vrugt zulk een uitwerking in de flang, een redeloos dier, wat zou die op haar niet hebben? Zie daar onze eerfte ouders in zonde gevallen door ongehoorzaamheid aan God. J A N. Het fchynt my toe vader! dat eva voor dat zy begeerte naar die vrugt had, en die daadelyk gebruikte, reeds in zonde was gevallen, namelyk zonde van hoogmoed, om als God te wezen; en van waar die zondige eigenliefde, daar immers a d a m en eva goed en naar Gods beeld gefchapen waren ? VA-  TWEEDE GESPREK. 37 VADER. Gy hebt dit ongemeen wel opgemerkt, en zommige onzer Godsgeleerden en Uitleggers hebben daar niet op gedacht, als zy op de eene plaats breed uitweijen over adamsoievas kennis en heiligheid in den ftaat der regtheid, en op een andere plaats fpreeken, dat deze menfchen door eene zondige hoogmoed begeerte hadden naar deze vrugt, en daar van aten. JAN. Hoe moet ik dan dit ftuk begrypen? VADER. Dat alle begeerte om aan God gelyk te zyn ^en zonde is; zy hadden-uit kragt van fchepping naar Gods beeld, gelyk getoond is, gelykheid aan God, en konden daar in nog veele vorderingen maken. De Zaligmaker beveelt ons immers dat wy God zullen gelyk zyn, als Hy • zegt (*): veest dan gy lieden volmaakt gelyk uw (*) Maith. v: 48' C 3  38 TWEEDE GESPREK. Vader die in de hemelen is, volmaakt is. Wy hebben hier flegts in acht te nemen, dat wy \ zulk eene gelykheid met God niet mogen begeren, waardoor wy onafhanglyk, almagtig, alwetend, enz. worden, want dat zyn eigenfchappen Gods, die in geen fchepfel kunnen vallen. En moz e s zegt ons niet, dat de flang zulk-eene gelykheid bedoelde, noch ook dat eva die begeerde. Ook moeten wy in acht nemen, dat fchoon 't geoorloft is naar eene meerdere gelykheid aan God te ftaan door vordering in kennis en heiligheid, wy die gelykheid niet moeten tragten deelachtig te worden langs eenenweg, die met Gods wil niet overeenkomt; zo was hier 't geval. Zy veftigden hun aandacht alleen om die beloofde gelykheid aan God, kennende goed en kwaad; maar verlooren op dat oogenblik Gods uitdrukkelyk verbod uit 't oog, die niet wilde, dat zy zulks langs dien weg zouden verkrygen, JAN. Ik begryp nog niet vader! hoe zulke menfchen, gelyk Adam en Eva, konden in de zonden vallen, die met een volmaakt verftand, een gezond !  TWEEDE GESPREK. 39 zond oordeel, en een heiligen wil om God lief te hebben, -waren gefchapen.? VADER. God had aan onze eerfte ouders zulk een volmaakt verftand gegeven als hem nodig en nuttig was; doch dat fluit niet in zich eene volmaaktheid in kundigheden, deze zou hy door de befchouwing en ondervinding vermeerderen kunnen. Zyn oordeel was wel gezond, maar ongeoefend, hiertoe was dienstbaar de redeneering, en 't onmiddelyk onderwys van God. Hy bezat wel een heiligen wil om God lief te hebben, en naar een meerdere gelykformigheid met Gods beeld te tragten; doch veele zaken waren hem nog onbekend en duifter, en daar by zyn oordeel ongeoeffend: hoe ligtelyk kon door middel van de zinnelyke voorwerpen, (indien hy niet geduurig op zyn hoede was,) zyn oordeel overdwarst worden. Was 't anclers, dan kon men niet zeggen, dat adam en eva fchoon goed gefchapen, nogthans ver'anderiyk waren. C 4 JAN'  40 TWEEDE GESPREK. JAN. Was hunne overtreding dan wel zulk een groote zonde; te meer als wy in aanmerking nemen, dat zy door Duivels liftigheid op zulk eene fchoonfchynende wys misleid wierden ?- VADER. Het was eene groote zonde. Zy waren God ongehoorzaam, wiens wet zo duidelyk, en zo gemakkelyk was te onderhouden, en van welks in acht neming of verwaarlozing leven of dood afhing. Wy treffen hier aan eene overhaafting in 't oordeel, de zaak kon uitftel lyden; en fchoon zy al niet vermoedden, dat 'er eenig bedrog in fchuilden, zy hadden God in zulk eene gewigtige zaak kunnen raadplegen door 't gebed, die hen niet zou hebben verlegen gelaten. J A N. De gevolgen dier ongehoorzaamheid waren zeer treurig en nadeeljg. VA-  TWEEDE C E S P R E?K. 41 VADER. Geen wonder, want hunne oogen wierden geopend, dat is de oogen hunnes verftands, en zy zagen hunne naaktheid. Deze kenden zy voorheen ook wel, maar wegens een rein gemoed, behoefden zy 'er zich niet over te fchaamen. Dat dit de zin is van Gen. 111: 7> kunnen wy opmaken uit vergelyking met Gen. n: 25. Zy bedekten deze hunne naaktheid met vygeboombladeren, of liever met een bladeryke tak eens vygebooms, en maakten zich fchorten. By deze fchaamte kwam ook fchrikverwekkcnde vrees voor God. Te vooren moeten de blyken van 's Heeren nabyheid in den hof, door een of ander hoorbaar of zichtbaar teken , alleraangenaamst zyn geweest, maar nu was 't geheel anders: zy hoorden de [tem des Heeren, wandelende in den hof. De donder word in de H. S. eene ftem des Heeren genaamd Ps. xxix: 3. Wy zouden hier aan een opkomend onweer kunnen denken, welks klaterde donderflagen door den hof gehoord wierden; een onweer, 't welk thans, door de bewustheid vanfchuld, fchrikverwekkend voorkwam. Daar op verbergden zich C 5 Adam  42 TWEEDE GESPREK. Adam en Eva onder 't geboomte van den hof, even of zy God konden ontvlugten. De Heere riep mensch (*) waar z-yt gyP Zy wierden overtuigd van de misdaad, en kregen hun vonnis, eerst de flang, toen eva, en eindelyk adam; onder veelerly rampen die hun 't leven moeilyk zouden maken, werd 't doodvonnis aangekondigd, en zy uit 't Paradeis verdreven. J A N. Ik lees in 't gefchiedverhaal, dat adam de fchuld op zyn vrouw wierp, en de vrouwe de Hang voor de oorzaak der overtreding hielt, zeggende: de flang heeft my bedrogen, was dit wel goed? VADER. Dit was voorzeker niet goed te keuren, fchoon de vrouw voor adam, en de flang voor (*) In onze Overzetting (laat adam, doch naar de grondtaal kan 't gevoeglyker door mensch overgezet wor. den, en dan raakte die ftem niet alleen adam, maar QQk EVA.  TWEEDE GESPREK. 43 voor eva Je aanleidende oorzaaken der overtredingen geweest waren. Maar hoe dikwyls gebeurt dit niet onder ons menfchen n JAN. Dat kleine kinderen aan ziektens en den tydelyken dood onderworpen zyn, zien wy door ondervinding; maar is 't ook nodig te ftellen, op grond der H. S., dat jong ftervende kinderen om de toerekening van Adams zonde eeuwig verlooren gaan? MOEDER. Deze ftèlling wordt nergens in den Bybel geleerd, noch ook in dé Formulieren van onze Gereformeerde Kerk. Chriftus is ook een Zaligmaker van kleine kinderen, en zeide Mare. x: 14. Laat de kindertjes tot my komen, en verhindert 2e niet, want der zulke r is fi koningryk Gods. Dewyl ik nu mede hier myn gefprek eindige, zo leest vervolgens Gen. iv en v, dan zal uw V -eer, en ik, by eene volgende gelegenheid, daar over met u lieden fpreeken. DER- (*) Deut. xxxn: 4.  DERDE GESPREK. 59 DERDE GESPREK. verlustiging op een buitenplaats, alwaar MIETJE haar gehoorzaamheid betoont; onderwys omtrent de langlevendheid der menschen , en adams kennis^ instelling der offeranden. KAÏN brengt HABEL om *t leven, en de gevolgen van dien moord; beroemde mannen uit 't geslacht van KAÏN en SETH; eenige leeringen uit deze geschiedenis. VADER. Innige dagen daar na hadden myne kinderen eene kleine fchoolvacantie, en om hun eene uitbanning te geven, befloot ik met myne vrouw op een nabygelegen buitengoed , alwaar een grooteen fraaije tuin is,met hen een'dag door te bren-  60 BERDE GESPREK. brengen, te meer dewyl 't zeer fchoon weer was, om ons ook in de befchouwing der zichtbaare werken van God te verluftigen, ter verheerlyking van den grooten Schepper der natuur. Wy gingen reeds 's morgens vroeg uit, dus bleef'er te weinig tyds over, om myn zoon en dogtertje over de opgegevene hoofdrukken uit de H. S. te onderzoeken, en ftelde dit uit tot den volgenden dag. Myne kinderen waren vervuld met de denkbeelden van 't aardfche Paradeis, en wel in die maate, dat zy onder 't wandelen op die buitenplaats verfcheidene vergelykingen begonden te maaken. Ik had myne kinderen verboden ergens iets af te plukken, al was 't flegts een enkele bloem; jan, welke 't opzicht over zyn zusje was aanbevolen, en de lesfen zyner ouders vry wel in acht nam, wilde mietje beproeven, of zy naar's vaders bevelen wel luifteren zoude. Hy ftelde haar voor, niet om haar te mifleiden, maar derzelver gehoorzaamheid te beproeven, dat een' enkele peer, en weinige pruimen aan boomen, zo vol geladen, niet zouden gemist worden. Myn mietje ftond in bedenking, en fcheen twy- fel-  DERDE GESPREK. 61 felmoedig, wat zy doen zou. Na eenige oogenblikken zeide zy, dat zy haar' ouders niet wil¬ de bedroeven door ongehoorzaamheid; daar en boven de zonde altyd ftrafwaardig is, en dus tot nadeel van hem, die dezelve bedryft, uitloopt; jan merkte aan, dat daar 'er niemand anders dan zy beiden in dit gedeelte van den tuin tegenwoordig waren, en hy op zyn woord van eer beloofde, 't aan niemand te zeggen, voor haar geen vrees van nadeel daar door ftoud te wagten; mie-TJ e herinnerde zich thands de gefchiedenis van adam en eva, en zeide in 't Paradeis waren ook geen menfchen tegenwoordig, toen zy van den verboden boom aten; maar God, "die alomtegenwoordig en alwetend is, zag zulks, en zy moeiten 't Paradeis verlaten, jan zeide toen, ik ben blyde dat gy dus verkeert, en 't zou ons groote voorregt zyn, mogten wy altoos die gedachten -tragten levendig te houden, en God daarom bidden. Ik had dit alles agter een' digten heining gehoord, zonder dat zy dit hadden kunnen merken, en dankte God, dat Hy de goede vermaningen, die ik al vroeg naar zyn heilig Woord, volgens hunne kin-  62 BERDE GES PRE K. kinderlyke bevatting, mededeelde, had gelieven te zegenen. - Onder de maaltyd raakte ik in gefprek met Jufvrouw eunica (dus heette dc oude en braave vrouw, die ons op haar buitengoed zo vriendelyk onthaalde) over 't onderwys, dat wy beide aan onze kinderen gaven. Zy keurde dit plan goed, en wenschte my den zegen Abrahams toe, aangaande welken de Heere dat loflyk getuigenis gaf: Ik hebbe hem gekend, op dat hy zynen kinderen, en zynen huize na zich zoude bevelen, en zy den weg des Heeren houden, om te doen gerechtigheid en gerichte, op dat de Heere over Abraham brenge, 't geene Hy over hem gefproken heeft. Ik bedankte haar voor dezen hartelyken wensch. En Eunica fcheen zeer begeerig, om myne kinderen eens te hooren antwoorden, en derzclver voorderingen te vernemen. Daar ik nu wist, dat myne kinderen eene betaamlyke vrymoedigheid hebben, zo kon ik ligtelyk aan haar begeerte voldoen. Na 't eindigen der maaltyd ging E unica met ons eene kleine wandeling doen, door eene Allée, aan welker einde een groen, prieel ftond, waar in wy ons begaven en neder* za-  DERDE GESPREK. 63 zaten. Hier fprak ik myne kinderen dus aan: Hebt gy die Capittels uit Gencfis gelezen, wel ke ik u voor eenige dagen opgaf % JAN en MIETJE. ' Ja wel Vader lief. En ik, voegde jan 'er 'by, heb niet alleen die hoofdftukken gelezen, maar ook de kanttekening des Bybels daar over nagezien, en deze verfpreiden veel lichts over de gefchiedenis. V A D E R. Wat hebt gy opgemerkt mietje? M I E T J E. Dat de menfchen in dien tyd ongemeen lang leefden, gelyk onder anderen methusalah die 969 jaaren oud wierd, als hy fterf. Die jaaren zullen misfehien veel korter zyn geweest als thans, mogelyk als onze maanden? VA-  64 DERDE GESPREK. VADER. Neen, 't is zeer waarfchynlyk, dat de jaaren genoegzaam evenredig zyn geweest aan de onze, dewyl wy van de verdeeling des jaars in maanden lezen, als van de tweede maand, van de zevende en tiende maand Gen. vu en vhi. Zulk een langen leeftyd was toen zeer nuttig (*) om de aarde fpoedig te bevolken. Gy moet u vertegenwoordigen, dat 'er in de eerfte duizend jaaren der waereld zeer weinige menfchen zyn geltorven, en de voordteeling van menfchen door al dien tyd fterk heeft in zwang gegaan. Toen Adam en Eva honderd jaaren oud waren, kon 'er reeds een aantal menfchen in de waereld zyn, die zyne kinderen, kindskinderen tot in 't vyfde of zesde genacht zyn geweest. Daar nu 't menschdom van eeuw tot eeuw op eene verbazende wys vermenigvuldigde, hoe veel menfchen moeten 'er dan ten einde van duizend jaaren (*) Als 't jaaren van flegts 30 dagen waren geweest, dan zouden mahalaleel henoch Gen. 5: 15 en 21, nog geen 6 jaaren oud zyn geweest, toen zy kinderen gewonnen.  DERDE GESPREK. 65 ren geleefd hebben? Gy denkt mogelyk, dat methusalah de alleroudite mensch is geweest, om dat wy van niemand ouder in den Bybel lezen, doch daar 'tMozES oogmerk niet was, om ons de oudfte menfchen op te geven, maar wel om 't geflachtregifter van adam tot no ac h te doen kennen, zo kan 't zeer wel we^en, dat 'er nog ouder op aarde geweest zyn. —Zeg my eens jan, in 't hoe veelfte jaar der waereld de zondvloed is voorgevallen? JAN. Deze nam een aanvang in 't jaar der waereld 1656, en eindigde een jaar daar na Ï657. dit kan ik opmaken uit Gen. v in vergelyking van 't vil Hoofdjlitk vers 11. VADER. In dien tyd van 1656 jaaren zal 'er buiten twyfel veel op aarde zyn voorgevallen, zo in de verbazende vermeerdering van 't menschdom; als in 't zedelyk gedrag; in de uitvinding van kunden en wetenfchappen; enz. Doch mozes E is  66 DERDE GESPREK. is hier zeer kort m zyn gefchiedenis, hy bevat alles wat na de eerfte zondenval en voor den zondvloed is voorgevallen, in 't iv, v en vi Hoofdfiuk van Genefis. Hy flipt nogthans verfehciden dingen aan, waar uit wy andere waarheden by gevolgtrekkingen gemakkelyk kunnen afleiden. Dit hebben veele uitleggers niet in 't oog gehouden. Men doet 't verhaal Gen. iv, zo voor komen, als of't onmiddelyk na de uitdryving uit 't Paradeis is voorgevallen. Men verklaart veele dingen in dit Hoofdfiuk, en ook in volgende, even of adam en eva niet meer dan drie kinderen gehad hebben, te weeten k ain, abel en seth. Ik wil hier niet mede zeggen, dat zy dit fteflen, maar 'er worden zommige uitleggingen op gegrond, gelyk in't vervolg zal te pas komen. JAN. x Waarom worden 'er alleen die drie kinderen met naamen genoemd, en dan vervolgens alleenlyk gezegd: adam gewan zoonsn en dogteren Gen. v ? VA-  DERDE GESPREK 67 VADER. Om dat mozes naar zyn oogmerk van deze drie iets merkwaardigs had te zeggen, abels groot geloof en Godvrugt; kaïns nydigheid en broedermoord; ook fpreekt hy nog van een derde zoon seth genaamd , om dat noach de ftamvader der menfchen na den zondvloed in een nederdalende linie uit hem voordgekomen is. JAN. Waren kaïn en abel de oudfte zoons van adam? VADER. Dat word doorgaans gezegd, om dat men uit 4t oog verliest, dat m 0 z e s zeer kort is in zyn verhaal, en 't oogmerk niet regt indenkt, waar toe hy dit verhaalt. Het kan zeer wel zyn, dat onze eerfte voorouders reeds eenige kinderen vooraf gekregen hebben, doch van welke niet veel byzonders was te zeggen. Vooronderftel eens, dat wy 't vierde hoofdfiuk van Gene fis niet hadden, en wy leesden dan Gen. v: 3, dan zouden wy zeggen, dat s e t h de eerfte zoon van adam was, want daar wordt van kaïn en E* AB E u  63 DERDE GESPREK. abel niet gefproken. Wy kunnen de geboorte van kaïn en a b e l niet bepalen. Voorzeker een geruiraen tyd voor seths geboorte, terwyl kaïn toen reeds fchynt getrouwd te zyn geweest (*). MIETJE. Gelief ons wat van die kaïn en abel te vertellen. Ik hoor dit zo gaarn. j VADER. Ik moet u nog eerst iets van a d a m en e v a verhaalen. Gy moet u te binnen brengen, dat God belooft had een zaad der vrouwe te zullen verwekken, dat de Hang den kop zou vermorfelen. Door dit zaad moeten wy dien perfoon verftaan, die in volgende fchriften des Bybels voorkomt als 't zaad van abraham en david, en naderhand onder den naam van Mesfias, welke in de volheid des tyds geworden* is uit eene vrouw, geworden onder de wet; een zaad' 't welk een gewigtig lyden zou ondergaan, want O) Mm vergelyke Gen. iv; 1^ met vers 25.  DERDE GESPREK. 69 want de Satan zou 't zelve de verfenen vermor] felen. Die eerfte Euangelieprediking zal niet vrugteloos zyn geweest, daar zy door God zelI Ve gefchiedde; deswegens denken wy, dat adam en eva door omhelzing van dit Godlyk getuigenis, met God weder verzoend zyn. Te meer mogen wy dit denken, om dat God terftond na den zondenval adam en eva bekleedde met de vellen van dieren, welke denkelyk niet tot fpyze, dat was nog wat vroeg, maar tot offeranden gediend hebben. MIETJE. Wat zyn offeranden? VADER. Als men zeker dier, of wel veldvrugten op een altaar (zynde eene opgeworpen hoogte van aarde of fteenen) met vuur verbrand. Zommigc offerdieren wierden geheel verbrand, andere ten deele, en 't overige gegeten. ' E 3 ' JAN.  70 DERDE GESPRAK. JAN, Waren die offerande van eene menschlyke of Godlyke inftelling? VADER. Buiten twyfel van eene Godlyke inftelling, dewyl zy behoorden tot de wyze van God te dienen. Hoe zou nu immer, buiten Godlyke openbaaring, den mensch in de gedachten zyn gekomen, dat ft verbranden van zekere fchepfelen aan 't hooge Opperwezen kon welgevallig zyn. Dus hadden onze eerfte ouders dit door eene Godlyke bekendmaking, anders was 't een eigenwillige Godsdienst, JAN. Waar toe diende de offerandert? i .. te no3 VADER. Daar God in vervolg van tyd onder Israëf ook offeranden bevolen heeft, zo kunnen wy uit vergelyking opmaken, dat 'er verfcheidene zoorten wa-  dekde-gesfr.ee. n waren: dankofferen voor genootene weldaden, en fchuldofferen die haar betrekking hadden op de verzoening der zonden. Wy denken hier niet alleen aan dankofferanden, maar ook aan fchuldofferanden, om langs dien weg de belofte, van dat verkondigde Euangelie dies te nader te verftaan te geven, en te verzegelen, namelyk: dat van wegen 't toekomend flagtoffer van Mesfias, vergeving der zonden en 't eeuwig leven uit genade word gefchonken. J A N. Kon ad am van alle deze zaken genoegzaamc kennis hebben ? VADER. Ja zeker eene genoegzaams kennis, al was zy zo uitgebreid niet, als wy nu kunnen verkrygen uit de overige Bybelbocken, by zonder uit 't N. T. Wy behoeven de kennis onzer eerfte ftamvaders zo gering niet te ftellen, als wy nagaan, dat adam en eva menigmaal Godlyke openbaringen hadden, zo voor als na den zondenval-; hier by komt hun natuurlyk verftand; dc-beE 4 fchou-  7V DERDE GESPREK. fchouwing van Gods werken; de redeneering en ondervinding; Had de Heere aan a d am 't berigt aangaande 't werk der fchepping medegedeeld, zo als wy dit by mozes aantreffen Gen. t dan willen zy, dat een wys en magtig God de voordbrenger is van alles wat buiten Hem betlaat, dat dus niets nevens Hem 't voorwerp is van den Godlyken eerdienst; dat 'er na 't voorbeeld Gods één dag na zes werkdagen moet afgezonderd worden tot eene plegtige rust, en om Zich in den Heere te verlufligen, want God heeft dien dag gezegend en geheiligd. jDe rede leerde hem, dat 'er maar één hoogst Opperwezen is, en de Godlyke Openbaring, dat 'er in dat ééne Wezen eene meerderheid van perfonen beitaat, dewyl God zeide: Laat ons menfchen maken. Daar by kon hy Gods onafhanglykheid, eeuwigheid, almagt, wysheid en goedheid uit de befchouwing der zichtbaare :; fchepping leeren kennen, en wist by bevinding, dat God alwetend en regtvaardig is. Hy kende den oorfprong van alle rampen, namelyk de zonde, en hoe nadelig 't is vyanden van God te wezen. God had hem 't gezegend zaad der vrouwe beloofd  DERDE GESPREK. 73 loofd en door offeranden dat beloofde goed doen affchetfen en verzegelen. Aangaande alle deze dingen konden zy hunne kinderen en kleinkinderen onderrigten, en 'er is geen twyfel of adam en e v a hebben ook kaïn en a b e e in deze leerftukken onderwezen, men ziet 't uit hunne offeranden, die zy te zaaien den Heere toebrengen. MIETJE. Nu zal Vader ons de gefchiedenis Vertellen, daar ik ftraks om verzogt heb, VADER. Wie houdt men voor de eerfte kinderen van adam en eva ? MIETJE. kaïn en abel. VADER. Dit fchynt wel zo, om dat mozes de geboorte van die beide zoons verhaalt, terftond na E 5 dat  74 DERDE GESPREK. dat hy van de uitdryvivg onzer ouders uit 't Paradeis had melding gemaakt; ja zommige willen dat kaïn en habei. tweelingen zyn geweest op denzelven dag geboorcn. Doch dit alles is onzeker, wy moeten ons al weer te binnen brengen de kortheid van 't gefchiedverhaal, en dat de heilige fchryver dikwyls gebeurtenisfen zaamenbind , die naa eenig tydverloop zyn voorgevallen. Zyn oogmerk was hier niet, om te vernaaien, wie de oudftc zoons van onze eerfte voorouders geweest zyn; maar om aan Israël en ons te leeren, welke treurige gevolgen de verdorvenheid had, en tevens de heilzaame vrugten van de omhelzing der Godlyke belofte van 't gezegend vrouwenzaad. Dit wordt duidciyk uit 't gedrag'dier beide broeders, zoons van adam eva. Wat hebt gy gelezen van kaïn en ha- eel? MIETJE, kaïn werd een landbouwer en habei. een fchaapherder, beide de broeders bragten den Heere offeranden: de eerfte van veldvrugten; de andere van de eerstgeboornen zyner fchaapen en van haar vet. Doch ik begryp niet, waarom de  DERDE GESPREK. 75 de Heere 't offer van habei, aanzag, en niet van kaïn? VADER. Deze goedkeuring van God over habeLS offer, was niet gelegen daar in, dat fchapen meerder in waarde zyn, dan de vrugten der aarde, want 't zal ook geoorloofd zyn geweest die den Heere toe te brengen; maar God gaf'er zyn goedkeuring over, om dat h ab e l in 't geloof offerde, dat is met een Godvrugtig gemoed , en tot 't oogmerk waar toe de Heere de offerande had ingefteld. God zag eerst habbl aan, en toen zyn offer. Het is niet evenveel hoe wy den uitwendigen Godsdienst waarnemen, blyft men in ongeloof en ondengd voordgaan dan is zulks den Heere een grouwel. Wanneer in vervolg van tyd Israël met zulk een verkeerd gemoedsbeftaan den Heere een lam offerde, merkte God zulks aan, als of een hond (zynde een onrein dier,) den hals wierd gebroken, volgens Jef, lxve 3- 20 is :* ook nu noS met ons bidden en .kerkgaan, benevens andere pUgten van den Godsdienst. JAN,  76 DERDE GESPREK. JAN. Wanneer offerde zy, en.op welke eene wyze gaf God eene zichtbaare goedkeuring over h abels offer? VADER. mozes zegt op 't einde der dagen, 't geen zommige neemen voor 't einde des jaars, andere voor 't einde der week, op den zevenden dag, dien God tot een dag van openbaaren Godsdienst had afgezonderd. De wyze hoe God zyne goedkeuring gaf, was zeker op eene duidelyke wys, 't zy door habel in 't vervolg boven kaïn in zyn beroep te zegenen, 't zy door zyn offerande door hemelsvuur aan te fteken, tot een blyk van 't Godlyk genoegen, gelyk wy dit vinden Levit. •ix:a3 by de inwying des altaars,daar wy lezen: een yuur ging uit yan 't aangezicht des Heeren en verteerde op 't altaar 't brandoffer, en 't vet. Men zie ook i Kon. xvm: 38. a Chron. vu: i. Hier op ziet de Dichter Ps. xx: 4. Hy gedènk'e aller uwer fpysofferen, en maake uwe brandoffer en tot asfehe. MIETJE. Hoe ging 't toen verder Vader? VA-  DERDE GESPREK. 77 VADER. In plaats dat kaïn de oorzaak van 't Godlyk ongenoegen by zich zei ven zogt, wierd zyn gemoed vervuld met nyd en gramfchap, zulks was op zyn aangezicht duidelyk te befchouwen. Hier op deed 't goedertieren Opperwezen die ftem hooren: „ waarom zyt gy ontftoken, en is „ uw aangezicht vervallen ? Is 'er niet indien gy „ wel doet verhoging P En zo gy niet wel doet, de „ zonde ligt aan de deure,zyne begeerte is tog tot „ u, en gy zult over hem heerfchen". Willende de Heere hier mede zeggen, wat is tog de oorzaak uwer gramfchap? Niet uw broeder habel; indien gy even als habei geloof en Godvrugt beoeffent, zyt gy eene genadige vergelding te wagten; maar zo gy uw leven niet betert, zult gy van kwaad tot erger komen, de nabyliggende zonde zal haast by u verder uitbreeken. Denk ook niet, dat haeel u ongenegen is, zyne begeerte is tot u, hy wil ook u als een ouder broeder, de heerfchappy blyven toekennen, niettegenftaande ik uw offerande niet heb willen aannemen. MIET-  78 DERDE GES PRE IC MIETJE. Het zou dunkt my goed zyn geweest, als kai n naar die Godlyke ftem geluifterd had, en die opgevolgd. VADER. Het is altoos goed, als wy Gods ftem opvolgen, en die ftem van God hebben wy nog in zyn woord, waar in de Heere ons leert, wat wy doen moeten. Doch kaïn naar 's Heeren vermaning niet hoorende, lokte zyn broeder in 't eenzaam veld, en floeg hem dood, en heeft 't doode lichaam waarfchynlyk met aarde overdekt, dus wist 'er niemand, dagt hy, van. Dan, de alweetende God deed hem eene duideIyke ftemme hooren, waar door Hy aan kaïn yroeg, waar habel was. kaïn gaf in den aanvang voor, dat hy zulks niet wist, vermits hy tot geen leidsman of opziener van zyn broeder was aangefteld. MIETJE. Was kaïn dan onkundig van Gods alwetenheid? VA  DERDE GESPREK, 79 VADER. Buiten twyfel hadden zyne ouders hem in deze en andere Godlyke volmaaktheden wel onderwezen. Doch als men jong zynde onoplettend verkeert omtrent 'tonderwys, dat ons gegeven wordt, en in onkunde opgroeit, is zulks de vrugtbaare baarmoeder van ongeloof of bygeloof. Daarom myne kinderen tragt tog 't onderwys in de kennis en dienst van God u ten nutte te maken. MIETJE. Gelief nu verder voord te gaan. VADER. God toonde zyne misdaad te kennen, in derzelver grootheid en affchuwlykheid, fprak over hem den vloek uit; hy zou veel tegeufpoed hebben in den landbouw; hy zou nergens een gerust geweeten hebben, maar als een zwerveling op deze aarde verkeeren; op deze uitfpraak van zyn vonnis viel hy in wanhoop aan Gods genade , en zeide dat zyne zonde grooter was, dan dat zy hem vergeven wier de, en meende, dat al wie  8o DERDE GESPREK.' wie hem vond hem zoude doodflaan; doch de Heere verzekerde hem, dat al wie kaïn om *t leven bragt zevenvouwdig zou gewroken worden ; ook gaf de Heere een teken aan kaïn. JAN. Ik heb hier een en andere bedenking: hoe komt 't tog, dat God kaïn niet aanftonds ter dood liet brengen, daar de Heere immers zelve zegt: die 's menfchen bloedvergiet, zyn bloed zal door de menfchen vergoten worden, Gen. ix; 6.1 VADER. Gy moet weeten, myn Zoon! dat toen kaïn zyn broeder habel ombragt, 'er nog geen doodftraf tegen den menfchenmoord, door God openbaar was afgekondigd, waarom God hem by 't leven fpaarde, en hem tyd tot boetvaardigheid en bekcering gaf. JAN.  DERDE GESPREK. 8i J A N. Zou 'er dan voor kaïn nog eene mogelykheid van zaligheid geweest zyn ? Hy zeide immers : myne misdaad is grooter, dan dat zy my vergeven worde? VADER. Dit was zyne zonde van ongeloof aan Góds barmhartigheid in 't beloofde vrouwenzaad, in welke de verzoening der zonde door offerande wierd afgefchetst en levendig gehouden. JAN. Voor wie had kaïn tog vrees, daar 'er zo weinige menfchen op aarde waren, en die 'er gevonden wierden, waren zyne naastbeftaande ? VADER. Zy die den Bybel oppervlakkig lezen, zonder de zaaken door te denken > hebben wel eens gedacht, dat 'er buiten kaïn niemand meer over-bleef dan adam en eva, en hebben 't zeggen van kaïn Vertaald: JIwat my Vindt, zalmy ihodflaahi en meeilen, dat hy 't verfcheurénd F ga.  82 DERDE GESPREK. gedierte bedoeld hebbe. Doch de moord van h a b e l is waarfchynlyk voorgevallen kort voor seths geboorte, want eva zeide by deszelfs geboorte, God heeft my een ander zaad gezet voor habel, want kaïn hem dood ge/lagen heeft, Gen. iv: 25. Nu weeten wy datsethin 't 13011e jaar van adam isgebooren, volgens Gen. v: 3. In zulk een tydperk konden 'er eenige duizende menfchen reeds op aarde n (fj Het is zelfs waarfchynlyk, dat kaïn en habel beide getrouwd zyn geweest, en niet meer tot 't huis van adam en eva behoord hebben , dewyl niet Adam, maar zy zelve als huisvaders, elk byzonder hunne Offeranden den Heere tóebragten. Wy lezen ook in't vervolg, niet dat kaïn trouwde, maar by zyne huisvrouw kinderen ge wan, zie 't 17 vers. MIET- (*) Men heeft hier maar na te gaan, hoe van Jacobs trouwen af, tot Isracls uittogt uit Egypte, zynde een tydperk van 270 jaaren, de menfchen, die uit hem zyn voordgefpraten tot een getal van 600, 000 volwasfen per. foonen, behalven de kinderen vermeerderd waren, en wel een aantal van 20, 00, 000 menfchen hebben bedragen.  I) Ë R J) E GESPREK 83 MIETJE. Hoe droevig zullen adam en eva zyn gp freest? VADER. Dit kunt gy denken, en niet alleen zy, maar 't gelieele gcflacht, hoe wierd hier ha bels weduwe en kinderen in diepen rouw gedompeld, hoe veel traanen ftortede zy by 't lyk van dien Godvrugtigen man en vader! Hier lag de troost van haar leven, de onderwyzer van haar kroost in zyn bloed gewenteld! Welk een flag voor alje zyne geliefde broeders en zufters, zo wel als voor zyne geliefde ouders, aan welke een vromen zoon door een wreeden dood ontrukt was! JAN. Welk teken ftelde God aan kaïn, waar uk ieder, die hem ontmoette, kon merken, dat hy den moordenaar niet mogt dooden, en zyn dood zevenvouwdig zou gewroken worden? F a VA*  84 DERDE GESPREK. VADER. Men heeft ter verklaaring veelerly tekenen bedacht, die God aan k a i n s lichaam zou gefield hebben. Zommige hebben gewild, dat hy een zwarte kleur zou gekregen hebben, en uit hem de Mooren oorfprongelyk zouden zyn; maar dit laatfle kun niet zyn, want 't nagedacht van k ai n is door den zondvloed omgekomen. Andere oordeelen, dat hy eene beving in zyn gehcele lichaam verkreeg. Doch wy kunnen geen teken bedenken, waar uit andere menfchen befluiten konden, dat hy niet mogte gedood worden. Wy kunnen de Hebreeuwfche woorden dus vertaaien: de Jlecre ftelde een leken voor Kaih. Dit wil zeggen de Heere gaf k ai n een wonderteken, een zeker zichtbaar of hoorbaar teken, om zyn ongeloof aan Gods belofte weg te nemen. Zo gaf b. v. God aan Gideon een teken Richt. vi: 36—40. En aan Hiskia Jef. xxxvm: 7, 8. MIETJE. Kunt gy ons nog meer vertellen van kaïn? VA-  DERDE GESPREK. 85 VADER. Ja mietje, maar 't is niet veel goeds. Wy lezen, dat hy uitging van 's Heeren aangezicht, dat is van die plaats, daar adam en deszelfs familie woonde, alwaar God gewoon was zich te openbaaren, en zyn wil bekend te maken. Hy ging verder oostwaards van Eden, naar een landftreek, die wegens zyne afzwerving den naam van Nod, dat is ballingfchap verkreeg, gewan daar een zoon, dien hy hanoch noemde, en bouwde aldaar eene ftad, die hy naar den naam zyns zoons noemde. En fchoon deze ftad by onze fteden hedendaagsch niet mag vergeleken worden, wy mogen tog hier uit denken, dat kaïn by zyn vertrek niet alleen zyne huisvrouw , maar veele van zyne vorige kinderen en naafte bloedverwanten mede zal gelokt hebben, om een ander gewest op te zoeken, flaviüs josephus verhaalt in zyne Joodfche Hijiorie, dat hy een zeer losbandig leven aldaar geleid heeft; en dit wordt waarfchynlyk, dewyl de Apoftel judas de Godloozen in zyn tyd Vergelykt by de Kainiten, als hy zegt in 't 11 vers F 3 van  86 DERDE GESPREK. van zyn Brief: wee hen, want zy zyn den weg Kaïns ingegaan. JAN. Gy fchynt Vader uw verhaal geëindigd te hebben van kaïn en habel. Hier op nu volgen twee geflachtregifters, een van kaïn en een van seth, die gy ons ook belast hebt te leezen. Doch ik kan niet begrypen, waarom seth zo veel meer nakomelingen voor den zondvloed heeft gehad dan kaïn? VADER Ik zal eenige algemeene aanmerkingen over deze beide geflachtregifters maken, die veele verkeerde opvattingen van 't gefcWédverhaal den bodem inflaan. Veelen verdeden de inwooners der aarde, volgens die geflachtlyften ïnKainiten en Sethiten. Doch dit vooronderftelt, dat adam en eva behalven iiabel, die gedood was, in 130 jaaren niet meer dan twee zoons gehad heeft, namelyk kaïn en seth. Is dit te denken in een tydperk, dat naar'den Godlyken ?egeu aan onze eerfte ouders; wast en vermenig, vul-  BERDE GESPREK. 87 vuldigt , de aarde moest bevolkt worden? adam en eva zullen buiten twyfel in die 13® jaaren veele andere zoonen en dogteren gewonnen hebben, mozes maakt van de afftammclingen van de andere zoons van adam geen gewag, om dat zulks niet nodig was, en misfchicn ook, om dat 'er geen gefchrevene overleveringen van dezelve onder Israël gevonden wierden. Men kan ook duidelyk zien, dat de oude gedenkfchriften, die mozes hier gebruikt heeft, van een onderfcheiden hand, en ftyl zyn. In 't handfchrift, dat mozes in 't yierdehoofdfiuk opgeeft, worden de nakomelingen van kaïn flegts by namen genoemd; doch in 't vyfde hoofdfiuk worden niet alleen de namen, maar tevens ook de ouderdom opgegeven. Nu vond mozes 't genacht van kaïn niet verder in die oude gedenkftukken, dan tot l a m e c 11 de zevende van adam; doch in 't geflachtregifter van seth vondt hy die tot no ach de tiende van adam. Men moet niet denken, dat in die geflachtlyften alle de kinderen voorkomen, ook niet de oudfte zoons, maar om eene nederdalende linie te maken van k a i n tot l a m e c h ; en F 4 van  88 DERDE GESPREK. van seth tot noach, de ftamvader der tweede waereld. Ook kan men uit >t laatfte geflachtregifter den ouderdom der aarde van'de icheppmg tot den zondvloed opmaken, op deze wys: Adam verkreeg seth oud zynde 130 jaaren seth verkreeg enos oud zyncle 105 enos verkreeg kenan oud zynde 90 kenan verkreeg mahalaleee oud zynde 70 maiialaleel verkreeg jered oud zynde 65 jered verkreeg henoch oud zynde 162 henoch verkreeg methusalah oud zynde 65 methusalai-j verkreeg lamech oud zynde 187 lamech verkreeg noach oud zynde 183 noacii was toen de Zondvloed kwam oud 600 1656 IJlt js immers op die zelve wys als gy den tyd YW den. Zondvloed hebt opgerekend JAN,  DERDE GESPREK. 89 J A N. Wordt de nakomelingfchap van seth niet de heilige linie genaamd? VADER, Ja, en wanneer men dien naam aan deze gedachtlyst geeft, om dat uit seth vervolgens dat beloofde vrouwezaad, de Mcsfias is voordgekomen , past die uitdrukking op deze gedachtlyst boven andere gefiachtlyften; doch indien men 't woordje heilig gebruikt, om daar door te kennen te geven, dat dit geboorteregifter alle Godvrugtige perfoonen bevat, in tcgenftelling van andere genachten der aarde, dan dwaaldt men voorzeker van den regten weg af. Het oogmerk van mozes was niet, om de waarc Godvrugtigen van a d a m tot n o a c h op te geven, maar de geflachtlyst. En fchoon wy al mogten ftellen, dat 'er in 't gedacht; van kaïn geen Godvruchtigen geweest zyn, (doch waar voor wy geen grond hebben) waren 'er nog veele andere zoons van adam, die hunne nakomelingfchap, en dus hunne gedachtlyften gehad hebben. F 5 MIET-  90 DERDE GESPREK, MIETJE. Vader, deze geflachtregifters vind ik wat droog, en heb dezelve met niet veel genoegen gelezen. Ik hoor veel liever iets, dat aangenaam is, vertellen. VADER. Als wy 't waare oogmerk weeten, waarom mozes ons die opgeeft, dan leezen wy die met vermaak, ook hebben zy haare nuttigheid. Ik heb eens hooren vernaaien, hoe iemand, door 't hooren lezen van Gen. v. zo bepaald werd by de gedagten des doods, dat hem dit aanleiding gaf, om naar bekeering en geloof te ftaan, op dat hy den dood met blydfchap kon inwagten. Doch ik kan u uit een en ander geflachtlyst nog wel iets vertellen. MIETJE. Als 't u gelieft Vader! VADER. Wat dan de verdere gefchiedenis van kaïn betreft, deze gelyk gezegd is, zogt eene andere land-  DERDE GESPREK. 91 laridftreek met zyn huisgezin en aanhangelingen op, bouwde eene ftad, van hoedanig een maakzel en grootte is onbekend, men moet hier de kindsheid der waereld onder 't oog houden, toen men nog zeer weinig van de bouwkunde wist, eene ftad die op verre na zo fraay niet zal geweest zyn, als thands veele dorpen, mogelyk als zeker gehugt. In dit landfchap kreeg hy kinderen en kindskinderen in verfcheiden navolgende genachten. Onder die muntte uit lamech, niet door deugd en Godvrugt , maar door inbreuk op de eerfte inftelling des huwelyks, want hy nam zich twee vrouwen, waarfchynlyk uit wellust, of om zyne familie fpoediger te vermeerderen; de eene vrouw heette ada, en de andere zilla. By elke huisvrouw gewan hy twee kinderen, die alle zich in de waereld beroemd maakte, ada baarde hem eerst jabal, deze groot geworden zynde, wierd een voornaam veehoeder, en vond tot gemak van de veehoedery uit de tenten, of draagbaare wooningen, om des te bekwaamer met de kudde door 't land te trekken, en in grasryke oorden, en by waterbronnen zich neer te flaan. Haar- twee-  9*3 3 E R D E GESPREK. tweede zoon, genaamd jubal, wierd een uitvinder van eenige muficale werktuigen, die en door fnaaren, en door geblaas een aangenaam geluid gaven: deze konden 't herderlyk leven vervrolyken lamechs tweede vrouw baarde een' zoon en eene dochter. De zoon genaamd tubalkain, was bedacht, om ook iets nuttigs uit te vinden, en daarnaast 't herdersbedryf, de landbouw in aanmerking kwam, en dewyl reeds eene gelukkige ontdekking was gedaan, dat onder den grond koper en yzererts gevonden wierd, zo wierd hy een leermeefter, om die metalen te bewerken (*), dus kon hy nu beter dan voorheen gereedfchappen hebben, om de aarde tot de vrugtbaarheicl bekwaam te maken, (*) ja bal wordt een Vader genaamd der geenen, die tenten bewoonden, jvbal een Vader vanfpeeltuig By Tüealkain wordt 't woord Vader niet gebruikt, maar Leermeefter van allen werker in koper en yzer, dus denk ik uit de verschillende benaming, dat hy geen uitvinder is geweest van de koper en yzermynen, maar die ontdekt zynde, hy aan de bewerkers van dat metaal, mderwys %al gegeven hebben.  DERDE GESPREK. 93 ken, en tevens was dit koper en yzer zeer gefchikt om wapentuigen tot de jagt, en ter verdediging te maken, zillas dogter was vermaard door haare fchoonheid, en wierd daarom genaamd naüma, MIETJE. lamech moet wel zeer in zyn fchik geweest zyn, dat zyn drie zoons zulk e.n vindingryk vernuft hadden, en zyn dogter een bevallig meisje was. VADER. Hy was daar ongemeen mede opgenomen. Zyne kinderen konden nu door 't uitvinden der tenten groote kudden verzaamelen, een menigte vee houden, en deze handteering wierd des te vrolyker, want de herder met zyn vee op den we"-, of by een waterfontein neergezeten, op de fluit een zoet geluid maakte. Hy kon door 't nieuw uitgevonden veldgcreedfchap "t woefte land doen bebouwen , en wie zou hem hier deeren, wapentuigen, met koper of yzer beflagen, konden een aanval verduuren. Eens op een tyd fprak hy die ftoute taal. tegen zyne vrouwen: „ Hoort  94 DERDE GESPREK. >, Hoort myne ftemme gy wy ven Lamechs! „ Neemt ter ooren myne reden: „ Ik floeg wel eenen man dood om myne wonde! „ En eenen jongeling om myne buile! „ Want Kain zal zevenvouwdig gewroken worden' „ Maar Lamech zeventig en zeven maal (*). JAN. Dit gelykt wel een dichttrukje. VADER. Dit hebt gy wel gevat, 't is naar de poë'zy der oude Oofterlingen ingericht. De Oude waren gewoon verfcheiden biftorieftukjes in gedichten op te zingen. Het fchynt, dat lamech in zyn drift zeker jongeling, die hem gekwetst had, of door een flag een buil had toegebragt, 't leven had benomen. Doch hy wil hier door zy- (*) Wy lezen in onze overzetting zeventigmaal zeven maal, doch in de Hebreeuwfche grondtext ftaat: zeventig en zeven, dat is 77 maal, dus nog tienmaal meer dan van kain.  DERDE GESPREK.^ 95 zyncr vrouwen zyne onbevreestheid vertoonen, hy had geen nood, zo hy dacht, eenig leed wegens die moord te ondergaan, want zyn dood zou tienmaal meer gewroken worden, dan van kaïn, wanneer men dien had omgebragt: zyne zoons, die nu van wapentuigen voorzien waren, zouden zyn dood wel wceten te wreeken. MIETJE. Wat weet gy nu nog te vertellen, uit dc geflachtlyst van setii? V A D E R. Ik zal u fiegts van vier perfoonen iets merkwaardigs melden, namelyk van enos, henoch, methusalah ci1 n o a c ii. Zeg my eens Jan! wat leest men van enos? JAN. Deze was een zoon van seth, die gebooren wierd toen Adam 235 jaaren oud was, en men leest, dat men toen den naam des Heeren begon aan ie roepen. Dit begryp ik niet, wat 't zéggen wil,  90 DERDE GESPREK. wil; zou men nu zulk een reeks van jaaren nog nimmer God in 't gebed hebben aangeroepen? VADER. Zo kan men 't volftrekt niet opvatten. Veele verftaan door 't aanroepen van des Heeren naam, 't houden van den openbaaren Godsdienst, in plegtige byeenkomften; doch 't is niet waarfchynlyk, dat die openbaare byeenkomften eerst in de derde eeuw der waereld zyn begonnen. Liever zou ik hier eene andere vertaling volgen: toen begon men zich naar den jjaa?n des fleer en te noemen. Deze vertaling komt zeer wel overeen met 't verband, want na dat mozes tusfchen beide in 't vde Hoofd/luk 't geflacht van seth gemeld had, zo vat hy de gefchiedenis weer op in 't vide Hoofd/luk, en fpreekt van zoonen Gods en dogteren der menfchen. Men kan de zaak gemakkelyk dus begrypen: dat toen de ondeugd en 't verlaten van den dienst Gods begon toe te nemen onder de kinderen of nakomelingen van adam, zommigen ten tyde van enos zich afzonderde, en den waaren Godsdienst oeffende, en zy daarom genaamd wierden kin-  DERDE GESPREK. 97 kinderen Gods, of kinderen van Jehova, dat is aanbidders van den waaren God. Men heeft veelal omtrent dit ftuk eene groote misvatting i hier in beftaande, dat men de kinderen Gods brengt tot de nakomelingen van seth, en de kinderen der menfchen aanmerkt als nazaaten van kaïn; doch daar toe geeft m o z e s geen aanleiding , zulks rust al wederom op die valfche voorondcrftelling, dat na habels dood geen andere zoons van ad Am waren, dan kaïn en s e t h , uit welke beide 't menschdom voor den zondvloed zou vermenigvuldigd zyn. Daar 't ontwyfelbaar zeker is, dat in een tydperk van 235 jaaren, in 't welk enos gebooren wierd, adam en eva nog veele andere kinderen zal gekregen hebben, die ook weer kinderen en kindskinderen hadden. Onder alle deze zullen ook zo wel Godvrugtige of kinderen Gods, als Ongodsdienftige of kinderen der menfchen geweest zyn. MIETJE. Vader! gelief nu wat van henoch te vertel- ■len, G VA--  93 DERDE GESPREK. VADER. henoch wierd geboren in de zevende eeuw der wcereld, of't jaar 622, hy was de zevende van adam uit 't geflacht van seth, gelyk ook lamech uit kaïns geflacht de zevende van adam wordt geteld, dus 't zeer wel kan zyn, dat zy tydgenootenzyn geweest, doch zeer verfchillende van gedrag, henoch was een zeer Godvrugtig man: mozes getuigt van hem, dat hy met God wandelde, dat wil zeggen zyn wandel inrigtte naar Gods wil, en in geloof aan Gods getuigenis verkeerde. Hy was niet alleen een groot Godvrugtige, maar een Propheet, dit leert ons de Apoitel Judas (*) als hy zegt: van deze heeft ook Entch de zevende van Adam gepropheteerd, zeggende : ziet del leer e is gekomen met styne veel duizende heilige, om gerichte te houden tegen allen, en te jlrajfen alle Godloozcn onder hen, van wegen alle hunne Godlooze werken , dit zy Godlooslyk gedaan hebben, en van wege alle harde woorden, die de Godlooze zondaars tegen hem gefproken hebben. JAN. (*) Jude vers 14.  D E R D E GESPREK. 99 JAN. Heeft henoch toen al voorfpeld 't laatfte oordeel, 't welk nu nog is te wagten? VADER. Dit hebben zommige gedacht uit een misverftand van de woorden van judas, als of de Apoftel wilde, dat heno ch gepropheteerd had aangaande menfchen, die hy in 't vorige van zyn brief had befchreven. Neen, henoch heeft buiten twyfel gepropheteerd tot, en aangaande zyne eigen tydgenooten, en heeft door 't gericht, 't welk God met zyne veele duizende heilige ftond te houden, verftaan 't oordeel van den zondvloed, 't welk God eenige eeuwen daar na over de waereld brengen zou. Als nu judas zegt: v a n d e z e heeft Henoch gepropheteerd, zo wil de Apoftel zeggen, van zoortgelyke menfchen, als 'er nu zyn, heeft henoch eene voorzegging gedaan, en Gods ftrafgericht aangekondigd, en zyne Godfpraak is vervuld, dus konden des Apoftels Godloze tydgenooten opmerken, dat zy dus voordgaande, 't regtvaardig oordeel Gods niet ontkomen zouden. Wy G a kun-  ioo DERDE GESPREK. kunnen ook uit den brief van judas opmerken, dat 'er ten tyde van den Propheet henoch zeer veele Godlooze menfchen op aarde zich bevonden , die hy tegen 't Godlyk gericht waarfchouwt. JAN. Wat wil !t zeggen: God nam htm weg? VADER. Dat wil zeggen, dat hy zonder te fterven ten hemel is opgenomen: dit blykt duidelyk uit m ozes gefchiedverhaal, by ieder der nakomelingen van adam wordt gezegd: en hy {{erf, behalven by henoch; daar en boven zegt ons paulus Hebr. XV. 5. Door 't geloof is Henoch weg genomen geweest, op dat hy den dood niet zoude zien; en hy> wierd niet gevonden, daarom dat hem God weg genomen had, want voor zyne wegneming heeft hy getuigenis gehad, dat hy Gade behaagde. J A N. Wat rede heeft God gehad, dat Hy henoch zonder te fterven ten hemel nam.? VA-  DERDE GESPREK. 101 VADER. Dit was niet alleen tot beloning van zyne tedere Godvrugt, want ook van noach wordt getuigd, dat hy regtvaardig was, en met God wandelde, welke nogthans is geftorven; maar ook tot befchaming van 't ongeloof, en ter bemoediging van Gods volk. Mogclyk waren 'er onder de inwooners der aarde Atheiften of Godverzakers, of zulke menfchen, die de beloningen en ftraffen na dit leven ontkenden. Judas fpreekt in zyn brief van zulke fpotters, die naar hun eigen begeerlykheden wandelden, en vergely.kt die by henochs tydgenooten, en dus mogen wy befluiten, dat hy niet afzonderlyk, maar ten aanfchouwen van veele menfchen'is opgenomen in heerlykheid. Wanneer men nu h ehochs Prophetie, en zyn opneming in den hemel zamenvoegt, zo konden 's waerelds inwooners leeren, dat God 't kwaad ftraffen, en 't goede beloonen wil, MIETJE. Gelief, Vader! nu nog iets te vertellen van metiiusalah en noach. G 3 VA-  102 DERDE GESPRAK. VADER. methusalahïs ongemeen oud geworden, de oudfte mensch, van welken wy lezen' fchoon 'er misfchien nog ouder zyn geworden. En daar hy 969 jaar bereikte, heeft hy veel op aarde beleeft, en met een menigte menfchen verkeering kunnen hebben, als met adam, seth, enos, kenan, mahalaleel, jered, henoch, lamech, noach, japhet, sem, cham, en eene groote menigte andere menfchen. Hy ftierf kort voor den zondvloed. Aanmerkelyk is de naam van m e thusalah, welke aanduidt, dat hy fterven zou, als 'er een watervloed kwam. Dus zien wy al wederom den Prophetifchen Geest van henoch zyn Vader; en 't komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat hy by de geboorte van dien Zoon, die voorzegging aan 't menschdom deed, van welke ik zo even gewag maakte, Wat noach betreft, daar zal ik u in eene volgende Zamenfpraak verfcheiden zonderlinge dingen van verhaalen, MOE-  DERDE GESPREK. 193 MOEDER. Nu wil ik gaarn myne Kinderen nog wat bezig houden met eenige lesfen, die uit 't verbandelde kunnen worden afgeleid. Gy ziet dat k ain en habei. groot geworden zynde, de een op den landbouw, de ander op de veehoedery zich toeleide; wat kunnen wy daar uit leeren. JAN. My dunkt, dat wy daar uit leeren kunnen, dat ieder eene nuttige bezigheid op deze aarde moet hebben, en dat God den mensch met gemaakt heeft tot ledigheid. Ik vinde zelfs de uitvindingen van jabal, jubal, en tubalk ai n nuttig en aangenaam voor 't mcnschdom, en dat ieder, die met eenig vernuft begaafd is, hun voorbeeld dient te volgen. MOEDER. Dit hebt gy wel opgemerkt, mits onze bezigheid niet lbrydig is tegen den waaren Godsdienst, of met verzuim van denzei ven vergezeld gaat, dewyl Gods eer en onze zaligheid ons 't G 4 meest  ió4 DERDE GESPREK. meest moet ter harte gaan. Het is üegts te beklagen, dat nuttige uitvindingen zeer dikwyls misbruikt worden tot oneer van God, zo is 't by voorbeeld met de werktuigen der muziek, in plaats van liederen, die tot verheerlyking van God daar op kunnen gefpeeld worden, gebruikt men die dikwyls tot iedele gezangen. Wat leert gy uit hunne offerande ? J AN. Dat 't nodig is God naar zyne inftellingen te dienen; maar dat zulks moet gefchieden uit 't geloof, en met een opregt gemoed, dewyl God niet aanziet, dat voor oogen is, maar 't harte aanziet. MOEDER. Wat leeren wy uit 't gedrag van kaïn omtrent zyn broeder? JAN. Dat wy ons moeten wagten voor nydigheid en wraakgierigheid, die een wortel van den doodflag is. MOE.  DERDE GESPREK. 105 MOEDER. Dit is zo. Maar wy zien 'er uit, hoe veel zaaden der ondeugd van natuur in ons harten zyn, en daarom hebben wy zeer te letten op de beginfelen der groove ondeugden; niet aanftonda breekt de groove zonde uit, maar veelal trapsgewys. Zoek dus de zonde, myne Kinderen! in de beginfelen te bellryden, b. v. j u d a s was geldzuchtig, daarom verraadde hy den Jieere Jefus voor 30 zilverlingen, hier op volgde een wanhopend berouw, en eindelyk floeg hy de handen aan zyn eigen leven, JAN. Och was kaïn maar tot verootmoediging gekomen. MOEDER. Ja Kind! dit is zo, maar waaruit wordt de waare verootmoediging gebooren? J AN. Als wy regt onze zonden zien. G5 MOE-  io6 DERDE GESPREK. MOEDER. Gy vergeet 'er iets by te voegen, te weten, als men by gezicht van fchuld en onwaardigheid een oog heeft op Gods vergevende genade; want zonder dit laatfte, zal de mensch een fehrik voor God hebben, wanhopend denken omtrent zyne behoudenis, en van God hoe langs zo verder afwyken. Zo beftond kaïn, om dat hy ongelovig verkeerde omtrent den weg der verzoening. MIETJE. Ik denk nog aan dien ongelukkigen habel, en tevens met afgryzen aan de moordzucht van zyn' broeder. MOEDER. hab el was zo ongelukkig niet, als wy dikwyls denken; 't is waar, hy wierd door een geweldigen dood van 't leven beroofd ; doch zyn uiteinde was zalig en heerlyk: dat hebben Godvrugtige menfchen voor uit, dat by hun dood 't hcerlykfte leven een aanvang neemt. O myn Kind! bid God dagelyks, dat gy een vroom Kind moogt zyn, en hebt gy een afkeer van 3cainseuveldaad, dan moetgy uwen broeder, en  DERDE GESPREK. 107 en alle menfchen liefhebben. Dit leert ons johannes in zyn r Br. 't 111 Hoofdfl. vers 11 en li. Dit is de verkondiging, die gy van den beginne gehoord hebt, dat wy matkanderen zouden liefhebben; niet gelyk Kain, die uit den boozen was, en zyn broeder doodfloeg. Let ook, hoe kaïn, de ftraf van eene misdaad droeg, hy was zeer vreesachtig door eene beroerde con. fcientie, en wierd in ballingfchap weggezonden. JAN. Was dit laatfte wel als eene ftraf aan te merken, dewyl de aarde groot genoeg was; ook fchynt hy in 't land Nod niet onvermakelyk geleefd te hebben, dewyl hem een zoon wierd ge» booren, en hy eene ftad bouwde ? MOEDER. kaïn zal zich zeker vermaakt hebben met waereldfche dingen, doch waar in geen beftendig vermaak noch zielenrust is te vinden. Het kan als een groote ftraf worden aangemerkt, wanneer God ons regtvaardig berooft van 't voorregt om.  io8 DERDE GESPREK. om zyn wil en woord te hooren. kainiiu ging uit van 't aangezicht des Heeren, van de plaats daar God plegtig wierd gediend, en zich aan menfchen openbaarde. MIETJE. Kunnen wy nog meer uit deze gefchiedenis leeren ? MOEDER, Ja wel myn Kind! doch 'er zyn in deze hiftorie leeringen, die ons in 't vervolg wel weer zullen voorkomen, waarom ik thans een einde met 't gefprek wil maken. Alleen zeg ik nog, noemde Godsdienflige menfchen zich kinderen Gods, laat 't fteeds uw wensch en gebed zyn, dat gy beide vroeg kinderen zyt van God, door 't geloof in Jefus Chriftus. Denkt aan henochs wandel met God, en wat de belooning zyner deugd en Godvrugt was. jesus is ook een vriend van kinderen, die God zoeken en vreezen, en hunne ouders en opzieners gehoorzaam zyn. Jufvrouw e u N i c a was zeer voldaan over 't enderwys 't welk zy had aangehoord. VIER-  VIERDE GESPREK. 109 VIERDE GESPREK. HET MENSCHDOM WERD HOE LANGS ZO MEER VERBASTERD, GOD NEEMT VOOR, MENSCHEN EN VEE DOOR EEN WATERVLOED TE VERDELGEN, BELAST NOACII EEN VAARTUIG Tfi MAKEN TOT BEHOUDENIS VAN ZYN HUISGEZIN, EN EENIGE WEINIGE DIEREN VAN IEDER ZOORT. NA DEN ZONDVLOED WOS NOACH DANKBAAR AAN GOD, WELKE EEN VERBOND OPRIGTTE MET ALLE LEVENDIGE SCHEPSELEN, EN STELDE DEN REGENBOOG TOT EEN TEKEN. NOACH PLANTTE EEN WYNGAART , EN DRONK VAN DEN WYN, WERD DRONKEN, EN DOOR ZYN ZOON BESPOT 5 HY VLOEKT DEN SPOTTER, EN ZEGENT ZYNE ANDERE ZOONS. BOUWING VAN BABELS STAD EN TOOREN. VERSPREIDING VAN 'T MENSCHDOM OVER DE AARDE. MIETJE. "V^ader! gelief nu wat van n-o a c h te vertellen?  iio VIERDE G E S P R E IC VADER. Ik moet de gefchiedenis wat hooger ophaalen. Gy hebt gehoort, dat voor, en in den tyd van henoch 't menschdom hoe langs hoe meer verbafterde en Godloos werd: zy die belyders waren van den eenigen Schepper des hemels en der aarde, en den weg der verzoening, en daarom zoonen van God genoemd wierden, namen tot vrouwen de dochters der menfchen, om dat zy fchoon waren, en deze huwelykcn met Ongodsdienftige menfchen maakte de ondeugd nog algemeener. Ik heb ook te vooren gezegd, dat henoch waarfchynlyk een tydgenoot is geweest van lamech uit Kains geflacht, die eene dochter had, die wegens haare fchoonheid Naema genoemd was. Wanneer men nu denken mag, dat die ook in den echt is getreden met ie mand, die onder de kinderen Gods geteld wierd, zo vindt men hier de rede, waarom 't geflachtregifter van kaïn niet verder gaat dan tot de kinderen uit lamech, want van dien tyd kwam 'er eene vermenging onder de huisgezinnen der Godsdienftige en Ongodsdienftige menfchen. JAN,  VIERDE GESPREK, in JAN. Neem niet kwalyk Vader, dat ik tusfchen beide iets vraag: ik begryp niet, hoe 'er uit die ongelyke huwelyken Reuzen konden gebooren worden, gelyk ik lees Gen. vi: 4.? VADER. Het Hebreeuwfche woord betekent niet alleen mannen van groote langte, maar ook menfchen, die veel geweld op aarde bedreven, endoor trotfche daaden zich een naam maakte, en deze laatfte betekenis komt hier ook in aanmerking, gelyk in 't vervolg' van den text ftaat: deze zyn de geweldige, die van ouds geweest zyn, mannen van naam. Laat ons by 't kort verhaal van Mozes ter opheldering dit denken, dat de fchoone dochters uit kaïns geflacht, en in 't byzonder de bevallige n a ë m a 't eerst door de belyders van den Godsdienst begeerd zyn, wegens de fraaije uitvindingen van lamechs zoonen, t ub alk ai n was een leermcefter in koperen yzer, waar door men werktuigen van geweld kon fmeeden. Wierden nu die ongelyke huwelyken reeds in henochs tyd begonnen, van tyd  II* VIERDE G E SP R E K. tyd tot tyd wierden zy door de volgende eeuwen algemeener. Dit verwekten by waare Godvrugtigen veel kommer, dat God zyn ftrafge* richt door den vroomen hu noch voorfpckl over de waereld brengen zoude. In 't jaar 1056 wierd noach gebooren, zynde 69 jaaren na henochs wegneming ten hemel. Vader lamech (een afïtammeling, niet van kaïn, maar van seth,) zeide by de geboorte van dit kind, of door den prophetifchen Geest, of volgens den wensch zyns harten: „ Deze zal om „ trooften over omwerk, en over de fmarten on„zer handen, van wegen 't aar dry k, dat de „ de Heere vervloekt heeft". Doch noacii groeide op in deugd enGodvrugt,wantvan hem wordt ook getuigd, even als van 11e n o c 11, dat hy met God wandelde (?). En Petrus noemt hem een Prediker der geregtighcid (f), zo dat hy zyne Godlooze tydgenooten tot bcftraffing en vermaning ftrekte, en tevens tot vertroofting van Gods volk in die dagen. Dan , daar't grootite (*) Gen. vi: 9. ^ CO 2 Fetr. iv. 5.  VIERDE GESPREK. 113 gros der menfchen in ondeugden toenam, zeide de Heere: Myn Geest zal niet in eeuwigheid twiften met den mensch, dewyl hy ook vleesch is; doch zyne dagen zullen zyn honderd en twintig jaar J A N. Wil dit zeggen, dat de menfchen voordaan niet langer zouden leven dan iao jaaren? VADER. Geenzins, maar de Heere wil zeggen, dat Hy 't menschdom nog een tyd van iao jaar tot bekeering gaf, eer Hy 't zelve verdelgde. Deze Godlyke bekendmaking is dus gefchied, toen Noach 480 jaaren oud was. Deze iao jaaren was een tyd van Gods langmoedigheid (f). Als nu de Heere zegt myn Geest, moeten wy 'er door verftaan Gods Geest, die door noach fprak, welke vervuld was met den H. Geest, die ook de Geest van Chriftus werd genaamd \ Petr. ui: 18, 19. JAN. (*<) Gen. vi: 3. (t) 1 Petr. in: 20. H  H4 VIERDE GESPREK. J A N. Ik merk uit 't gefchiedverhaal, dat de menfchen zich weinig of niet aan die prediking van noach lieten gelegen liggen. VADER. Zo is 't ook. Het aantal Godsdienftige menfchen begon van tyd tot tyd kleiner te worden, door dien zy zich hoe langs zo meer door huwelyken vermengden met de Ongodsdienftige, -kinderen der menfchen genoemd, en pleegden veel wrevel of geweld en verdrukking op aarde, en wel in die maate, dat de Heere betuigde, dat Hy berouw had den mensch gefchapen te hebben, en 't fmartte Hem aan zyn harte. MIETJE. Hoe kon God berouw krygen, de Heere wist immers dit, eer Hy den mensch maakte, want Vader! gy hebt my geleerd, dat God van eeuwigheid alweetend is? VA-  VIERDE GESPREK. 115 VADER. Dit hebt gy wel opgemerkt, myn lieve Kind! God kan nooit een eigenlyk gezegd berouw hebben van zyne daaden, noch ook eenige ünart ondervinden; maar God gebruikt zeer dikwijls in zyn woord de taal der menfchen. Als wy berouw hebben over ons werk, zo maken wy, indien zulks wezen kan, daarin verandering. De Heere wilde nu wegens de Godloosheid der menfchen alle vleesch, al wat op aarde leefde, (weinige uitgezonderd) door een watervloed verdelgen, en zulks wordt door die menschlyke fpreekwyzen uitgedrukt. Laat ik u eens voorlezen de nadruklyke woorden, die wy vinden Jerem. xviik 7 en 8. In een oogenblik zal ik /preken over een volk, en over een koningryk, dal ik 't zal uitrukken, en afbreken, en verdien, maar indien dit zelve volk, over 't welk ik zulks ge/proken heb, zich van zyne boosheid bekeert, zo zal ik berouw hebben over 't kwaad, dat ik 't zelve dachte te doen. Tas. ook by tegenftelling 't geen volgt in 't 9 « 10 vers. H 3 JAN.  n6 VIERDE GESPREK. J A N. Ik heb ook nog eene bedenking, zy beftaat daar in, dat uit Gen. vis 3. in vergelyking met vers 14, fchynt te blyken, dat n oa c h 120 jaaren voor den zondvloed de ark moest beginnen te bouwen, die ark was dus reeds een oud gebouw, toen zy gebruikt werd. Waar toe zulk een lange tyd te vooren? VADER. Zulk eene tegenwerping hebben voorlang de vyanden van den Bybel gemaakt, om 't gefchiedverhaal van mozes onaannemelyk te doen voorkomen; doch zy is zeer gemaklyk op te losfen, door zich te herinneren die waarheid, welke ik reeds te vooren meermalen meldde, dat mozes zeer kort is in de gefchiedenis voor den zondvloed, zomtyds een voorverhaal doet, dan weer zaken zamenvoegd, die in onderfcheiden jaaren zyn voorgevallen. De Godlyke aanfpraak vers 3 is voorgevallen 120 jaaren voor den zondvloed ; en 't geene men vindt vers 13-2.2. waarfchynlyk weinige jaaren voor dat God dit gerichte over de waereld bragt. MIET-  VIERDE GESPREK, u? MIETJE. Vader! vertel my wat van die ark, ik heb ze gifteren nog in myn prenteboek gezien, 't fchynt wel eene vierkante kist geweest te zyn , die van boven fchuins toe loopt ? VADER. Het woord ark van een Latynfchen oorfprong zynde, betekent eene kist, doch *t Hebreeuwsch woord, dat wy in de grondtaal vinden, wordt nergens in den Bybel voor eene kist gebruikt, maar duidt aan zeker vaartuig. Verbeel u een gebouw, dat van onderen naar een fchip gelykt, doch van boven drie verdiepingen boven elkander, en met een fchuins dak, geen maften noch zeilen hebbende, dus van boven iets naar | een kist geleek, en misfehien daarom de naam Jvan ark in later tyd zal verkregen hebben. Dit I vaartuig moest van Gopherhout, (mogelyk is l dit Cypresfenhout,) geinaakr worden, 300 elflen lang, 50 breed, en 30 hoog, zo dat elke | verdieping tien ellen hoogte had. In dit gebouw moeften onderfcheiden kameren of vertrekken | zyn voor menfchen, voor de dieren en 't voedH 3 zei,  ïi8 VIERDE GESPREK. zei, dat Jer geduurende een geheel jaar nodig was. Wy weeten uit 't vu. hoofdftuk, dat dit vaartuig gefchikt was om 8 menfchen, en van elk zoort van reine dieren 7, en van de onreine twee, in 't leven te behouden (*). JAN. Zyn die ellen gelyk geweest in lengte aan onze ellen, waar mede men gewoon is de lakencn en andere ftofgoederen te meeten ? VA- (*) '.Er zyn uitleggers, die aan zeven paar reine die. ren denken, wegens de uitdrukking van zeven en zeven Gen. vn: 2,3; doch dan zou volgen, dat 'er van de onreine dieren ook twee paar in de ark zyn gekomen, dewyl wy die zelve uitdrukking twee en twee vinden Gen. vu: 9, 15. Dan waarfchyntyk beduidt die verdubbeling zeven en zeven, twee en twee van elk zoort der reine dieren ze*en, en van elk zoort der onreine twee, gelyk men km tpnaken uit Gen, ju 19 en 20.  VIERDE GESPREK. "9 VADER. Neen, de el was in Mozes tyd kleiner dan thands onder ons, en had de lengte van de voorfte vinger tot den elleboog eens me-nlclien (*), dus omtrent de maate van ii voet onder ons (t)- JAN. (•) Deut. in: li. (t) 'Er zyn 'er, die onderfcheid maken wfchen eene gemeene, heilige, en geometrifche el, welke laatfte zesmaal grooter zoude zyn, en hier bedoeld worden; doch dan is 'er geen goede evenredigheid in dit gebouw , wier hoogte was 30 ellen, elke verdieping 10 ellen, dus de hoogte van elke verdieping in 90 voeten zou bejlaan hebben, 't welk ongeremd is. Doch anderhalve voet, dus elke verdieping 15 voeten hoogte, geeft veel betere proportie, zie ook 1 Sam. xvn: 4> Men heeft in NoordHolland in 't jaar 1604 fchepen gebouwd in evenredigheid met Noachs vaartuig , in 't begin verwekte dit eenige befpotting, doch men bevond, dat zy zeer goed waren, en meer koopwaaren konden bergen, dan andere; doch alleen in vredestyd dienftig, dewyl men geen gefchut op dezelve kon gebruiken. Zk hornii Arca No« p. 26, 27. 11 4  120 VIERDE GESPREK. JAN. Er zyn nog eenige dingen, welke ik aangaande die ark niet begryp. Dit gebouw, van zulk een lengte, breedte en hoogte, fchynt my veel te groot, om door maar één vengïter te kunnen verlicht worden, gelyk ik lees Gen. vi: 16. En \ vaartuig fchynt my veel te klein om zulk eene menigte dieren der aarde en vogelen des hemels te bevatten. Men heeft immers in onderfcheiden landen onderfcheidene en groote dieren in zoorten, en waar onder veele vleescheetende dieren. Daar by komt my wel eens in de gedachten hoe kon noach weeten, welke de reine, en welke de onreine dieren waren, dewyl God immers daar van geen wetten had gegeven; en wie dreef de wilde en verfcheurende dieren naar, en in de ark, eer de zondvloed kwam? Neem my niet kwalyk, dat ik zo veel vragen te gelyk voorftel, ik ben zeer nieuwsgierig naar uw antwoord. Mietje en ik zullen naauwkeurig toeluifteren. VADER. Men kan 't Hebreeuwfche woord, 't welk in onze Overzetting door yengfter vertaald is, beter  VIERDE GESPREK. lai ter vetaalen door licht of lichtgaten, noach moest dan zo veel licht aan dit gebouw geven, als naar evenredigheid van deszelfs lengte en hoogte nodig was; die lichtgaten moeiten gemaakt worden eene elle van boven; daar nu elke verdieping omtrent tien ellen hoogte had> zo moest dit licht flegts een el van boven, dus in de hoogte geplaatst worden. Dit vaartuig was overvloedig groot genoeg, indien men aanmerkt, dat de zoorten van allerly vogelen en landdieren in verre na zo veel niet zyn, dan men doorgaans denkt, en bedragen niet veel meer dan 300, waar onder veele zeer klein, men kan nauwlyks meer dan tien dieren optellen, die zo groot of grooter zyn dan eene koey, en mogelyk hebben flegts weinige zoorten onder dc reinen dieren daar toe behoord, 't waren dezulken, die de menfchen aan God mogten opofferen en tot fpys gebruiken, des aangaande zal de Heere by de inftelling der offerande een voorfchrift hebben gegeven. Vraagt gy, wie heeft de dieren in de ark gebragt, hier kan God den dienst der engelen gebruikt, of haar daartoe eene aandrift hebben gegeven, gelyk b. v. 's jaarlyks H 5 de  iaa VIERDE GESPREK. de trekvogelen, die op zyn tyd komen en heeren gaan. En wat de vleesch cetende dieren betreft, deze konden onder 't Godlyk bellier zich wel met 't kruid der aarde behelpen, gelyk een geruimen tyd na de fchepping, voorzeker heeft plaats gehad. MIETJE. Ik zou wel gaarn wat van den zondvloed hooren vertellen, maar 't is eene akelige gebeurtenis, ik ben bedroeft als ik bedenk, dat 'er zo veele duizende menfchen omkwamen. V A D E R. Dit is voorzeker treurig, nogthans was 't een regtvaardig oordeel Gods , die dit boos geflacht, zo veel eeuwen had laten vermaanen en waarfchouwen door zyne Propheeten, en nu zedert de laatfte 120 jaaren 't naderend flrafgericht laaten verkondigen. De menfchen bleven even zorgeloos, toen noach in de ark ging (*). Dit gebeurde in 't 600 jaar van noach, dat hy met zyn huisvrouw en zyne drie zoons, en met derCO Gelyk Jefus zegt Matth. xxiv; 37-39.  VIERDE GESPREK. 123 derzelver vrouwen in 't vaartuig ging, na dat 't zelve alvorens met voeder voor mensch en vee voorzien was, en de dieren der aarde en vogelen des hemels geplaatst waren. Dees watervloed nam zyn begin op den 17 dag der tweede maand, eene verbazende ftortregen viel 'erop aarde, dit drukt mozes uit met die fprcekwys de /luizen des hemels werden geopend; daar beneven gaven de; onderaardfche kolken ook veel waters op, wy lezen, dat de fonteinen des grooten afgronds wierden opgebroken. Deze plasregen viel geduurende 40 dagen en nachten op eene allerfterkfte wys, doch begon toen te verminderen , fchoon zy niet geheel ophield, dan ten einde van 150 dagen. Gy kunt denkgn myne kinderen, dat de menfchen, fchoon in den aanvang niet veel bekommerd voor dien plasregen, echter de vrees hun trapsgewys overkwam en vermeerderde, naar mate zy de wateren zagen toenemen, hunne wooningen moeften verlaten, de boomen en de gébergtens beklimmen. Maar alles kon niets baten, men zag zyn naastbeftaande verdrinken, zyne kinderen door den vloed wegfpoelen, en men zelve eerlang den dood te gemoet..  ia* r I E R & & GESPREK. moet. Wie weet wat handen gewring, en treurig, doch wanhopend naberouw by de meefte zal hebben plaats gehad, en zy gedacht zullen hebben aan de ftemme van hunne vermaaners, die zy hadden in den wind geflagen. JAN. m Zouden in dezen tyd van dien trapsgcwys toenemeuden watervloed nog niet eenige menfchen in boetvaardigheid zich tot God gewend en barmhartigheid verkregen hebben? VADER. Zommige Godgeleerden denken van ja, en brengen daar toe by i Petr. tvJ 6 daar de Apostel zegt: want daar toe is ook dcndooden't Euangttium verkondigd geworden, op dat zy wel zouden geoordeeld worden naar den mensch in 't vleesch, maar leven zouden naar God in den geest. Petrus had in 't 19 en 20 vers van 't m. Hoofdfiuk gefproken van de inwooners der eerfte waereld, en men wil, dat de Apoftel dezelve in dit 6 vers ook bedoelt; en dat fchoon zy wel naar  VIERDE GESPREK. 125 naar 't vleesch zyn omgekomen, evenwel zonimige door 'tEuangelie, te vooren verkondigd, in die uure der benauwdheid tot Gods genade in Mesfias den toevlugt hebben genomen, en behouden zyn in den geest. Zie hier over na de. Kanttekening des Bybels op 1 Petr. iv: 6. Doch 't zy petrus deze menfchen in 't oog heeft, dan op iets anders ziet, dit is zeker, wy zouden zeer dwaas doen, den tyd onzer bekeering uit te ftellen tot dien dag, dat wy de dood voor oogen zien. J A N, Ik ben al lang begeerig geweest om u te vragen , of de zondvloed algemeen is geweest, dan maar eene byzondere watervloed? Ik fprak onlangs een geleerd man, die 't laatfte ftelde. VADER. Dat de watervloed algemeen is geweest, ten aanzien van 't menschduni, is, dunkt my, zeker; dat is te zeggen, dat alle menfchen, (uitgenomen die in de ark waren) zyn omgekomen op de aarde. Doch 't is eene andere vraag, hebben de wateren de geheele aarde rondsom over- ftroomd,  126 VIERDE GESPREK. ftroomd, of alleen de bewoonde aarde ? Indien men vooronderftclien mogt, dat voor den zondvloed de aarde niet zo algemeen bevolkt was, als thands, dat er by voorbeeld in America toen nog geen menfchen woonden, dan zou 't laatstgemelde gevoelen my zeer waarfchynlyk voorkomen, hoewel ik zulks niet zeker ftel. J A N. Mozes zegt immers Gen. vu: 19, 20, dat alle hooge bergen, die onder den ganlfchen hemel zyn, bedekt vierden. Vyftien ellen om hooge namen de •wateren de overhand, en de bergen wierden bedekt. VADER. De fpreekwys onder den gantfehen hemel, wordt in den Bybel in een bepaalderen zin genomen. Hand. Tt. 5 lezen wy, dat er Joden te Jerufalem waren van allen yolke der geenen, die onder den hemel zyn, fchoon 'er geen menfchen waren uit Tartarye, Indie, China, noch ook uit America. Z\e ook eene uitdrukking van de geheele waereld Luc. 11: 1. en Col. 1: 6. die ook niet zo algemeen voor den geheelen aardkloot kan  VIERDE GESPREK. 127 kan genomen worden. En wat betreft 't zeggen van Mozes: Vgft&n ellen namen de wa eren de overhand, en de bergen wierden bedekt, daar mede geeft hy niet te kennen, dat 't water vyftien ellen ttond boven den hoogften berg der aarde. God doet niets overtolligs, wat nuttigheid zou ft tog geweest zyn, dat de wateren vyftien ellen kwamen boven de Andcs in Peru en zoortgelyke bergen, waar op men geen mensch noch beest vindt. Wy moeten die uitdrukking brengen tot die bergachtige landftreek, daar Noach zich bevond, en boven die bergen ftond 't water 15 ellen hoog, en dit was nodig, dewyl de ark 30 ellen hoog was, en wegens den in hebbende last van menfchen, vee en voeder eene zekere diepte onder t water ging (*). MIET- (*) Het is aanmerkelyk, dat de Heer condamine getuigt, geen beddingen van fchulpen en zeelichaamen op de toppen der Condilleras, zynde bergen in America, en wel de hoogfte , die bekend zyn, te hebben ontdekt; %ouden die ook tot een fchuilplaats van vogelen en dieren geftrekt heiben, die aan dit waerelddeel byzonier eigen zyn?  ia8 VIERDE GESPREK. MIETJE. Vertel ons nog wat van die ark. VADER. De wateren waren 150 dagen, dat is vyf maanden in een aanwasfende ftaat, doch toen begonden zy langzamerhand te vallen, en den ■17de dag der zevende maand ruftè Noachs vaartuig op een der bergen van Ararat dat is Armenic. Gy moet dit ruften zo niet begrypen, als of den overigen tyd van noachs verblyf op 't water, 't vaartuig op een bergkruin was vast blyven zitten: die flegts eenige kennis van de fcheepsvaart heeft, weet, dat 't door de golven zou zyn verbryzeld, ten zy men een geduurig wonderwerk hier ftelle. Doch noach overkwam 't geen op zee meer gebeurt, dat men by de ebbe of daling des waters, eens vast zit, en kort daar na door den ftroom of groote golf weer vlot raakt. En zo was 't hier gelegen, want in de tiende maand wierden de toppen der bergen door noach eerst gezien. Toen wagtte noach  VIERDE GESPREK. 129 ach rog 40 dagen, opende een vengfter CO der arke, uit welke hy eene rave liet uitvliegen: deze> een roofvogel zynde, die op doode krengen aast, vond wel iets tot fpys, doch vermits de aarde niet droog genoeg was, geen verblyf, waarom hy dikwijls heen en wedervloog, tot dat hy eindelyk geheel weg bleef. Na verloop van zeven dagen liet noach eene duive uitvliegen, doch op de gebergtens te modderig, en de lagere grond nog met water bedekt, kon geen fpys, noch nest vinden, keerde weder naar de ark. Na verloop van nog zeven dagen, wierd de duif weder uit gelaten, en kwam tegen den avondtyd te rug met een afgebroken olyfblad in haaren bek, zo merkte noach, dat de wateren in zo verre gevallen waren, dat de kruinen der boomen reeds boven 't water uitftaken. Het verdiend onze aanmerking, dat de olyfboom een dier boomen is, die onder 't water groeien*) Hier wordt in 't Hebreeuwsch een ander woord ge- -vonden, als wy voor de vertaling vengfter vinden Gen. vi; 16. I  130 V I E R D E GESPREK. groeijen en bloeijen kan. Nog op nieuws zeven dagen gewagt hebbende, vloog de duive weg zonder weder te keeren. Nu verbeidde de' Godvrugtige Eerstvader nog een wyl in zyn vaartuig , en begon op den eerften dag der eerfte maand 't dekzel der ark weg te nemen, waar door hy een ruimer uitzicht had, en ziet de aarde fcheen van 't water ontlast te zyn, zo dat 't drooge gezien wierd. Doch 't behaagde God naar zyn wysheid en goedheid noach met de zyne nog wel omtrent twee maanden in zyne waterwooning te doen verblyven, op dat eerst de aarde meer gezuiverd ware van den ftank der doode krengen, en geheel droog en bewoonbaar zoude wezen. Het was op den 27 dag der tweede maand, dat n o ach met zyn huisgezin, en al 't gedierte, de ark verliet, na dat hy 12 maanden en'tien dagen, en dus naar onze rekening juist een zonnejaar daar in vertoefd had. MIETJE. noach zal wel zeer verblyd met zyn familie zyn geweest. VA-  VIERDE GESPREK. 131 VADER. Noach was verblyd en dankbaar aan God, hy bouwde een altaar, offerde van al 't reine vee, de Heere nam in die offeranden een genadig welgevallen, en deed belofte: dat Hy de aarde niet meer door 't water zou verwoeften' maar dat de beurtwisfelingen van faaijing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacnt ücru,u,s „ _ , ' „ f /, -~ J,~-:— De Hee¬ re zegende noach, en zyn huisgezin, met belofte van vrugtbaarheid, en heerfchappy over de fchepfelen, ook om de dieren tot fpys te gebruiken, doch wilde niet, dat 't bloed der die* ren zoude gegeten worden, alsmede, dat indien eenig dier of mensch een' mensch doodde. ... —ge* ïcvenuige icnepieien, namelijk, dat in t vervolg geen watervloed alle levendige fchepfelen van de aarde; zou verderven, en ftelde den regenboog tot een teken des verbonds* 1 d JAN,  i<3 VIERDE GESPREK. JAN. Waarom mogten de menfchen geen bloed eeten? VADER. Het bloed was een af beeldzei van de ziel, en wordt Gen. n: 4. de ziel der dieren genaamd, niet om dat de dieren geen onftoflyk beginfel hebben, waar door zy denken en beseeren ^ , . . o..:«amu, urn cl'at t bloed rn^Hichaamlyk geftel de voornaamfte fpringveer des dierlyken levens en der beweging is. Wilde de Heer 't bloed der dieren niet hebben gegeten, hoe dierbaar moet dan 't bloed der menfchen worden gehouden, en hoe fchriklyk en grouwlyk zyn bloed te vergieten. Mogelyk wierd nu al, gelyk in 't vervolg onder Israël, 't bloed gefchikt voor 't altaar, om de verzoening yan de fchuld der ziele af te beelden. J A N. Ik lees ook in Gen. ix, dat God een verbond oprichtte, niet alleen met noach en de zyne, maar ook met de vogelen en landdieren. Kan God een verbond maken met redelooze fchepfelen,  VIERDE GESPREK. 133 len, en wat was dit voor een verbond, een werkverbond of een genadeverbond? VADER Men liegt dikwijls een verkeerd denkbeeld aan 't woord verbond, wanneer de Bybel leert, dat God 't opricht, gelyk ik voorheen reeds u gezegd heb. Het woord verbond betekent hier, gelyk meermalen eene belofte; een verbond op li richten, duidt niet anders aan, dan eene belofte te doen. Hier was de belofte, dat God door geen watervloed de levendige fchepfelen meer verdelgen zou, deze belofte wierd aan noach en zyn zoons gedaan, en zyn volgend geflacht, en de dieren en vogelen waren 'er onder begrepen , en de regenboog zou tot een teken der beveiliging van die belofte dienen. J A N. Zou 'er in die 1657 jaaren, welke de waereld toen oud was, nooit een regenboog gezien zyn ? I 3 VA-  Ï34 VIERDE GESPREK. VADER, Dewyl de regenboog een natuurlyk verfcbynr fel is in de wolken, veroorzaakt door 't fchynfel der zon in de regendroppels, kan men 'er byna niet aan twyfelen, of de regenboog is;zo wel voor, als na den zondvloed verfcheenen. Wanneer nu God een facrament of verbondsteken inftelt, geeft Hy altoos geen ongewoofie dingen. Voor-'t inftellen van 't Pafcha, zullen de Jooden wel meer een gebraden lam gegeten hebben; en voor de inftelling des doops, was de wasfching met water reeds in gebruik. Het woord dei* Godlyke inftelling maakt iets tot een teken, en de Godlyke belofte maakt 't zegel daar van uit» Voor den zondvloed betekende en verzegelde de regenboog niet aan 't mcnschdom, dat 'er geen watervloed zou komen; maar die betekenende en verzegelende eigenfchap heeft hy nu, uit kragt van de Godlyke inftelling en belofte. De regenboog is zeker een luifterryk verfchynfel in de wolken, maar moet ons nog heerlyker voorkomen, als wy denken aan Jt opgericht verbond t en hctg God trouwe houdt in eeuwigheid, MIE1%  VIERDE GESPREK. 135 MIETJE. Wat deed Noach na den zondvloed? VADER. Dit is ligt te denken, zyn eerfte bezigheid moest zyn de aarde te bouwen, wilde hy met zyn huisgezin vrugten genieten. Wy lezen ook Noach ver cl een akkerman. Hier kan ik u nog weder iets merkwaardigs mededeelen. Toen Noach zich met 't aankweeken der veld en boomvrugten bezig hield, plantte hy ook een wynftok, deze na verloop van eenige jaaren druiven voordbrengende, zo vond hy de kunst uit om uit 't zap der druiven een zoort van wyn te maken, van welke ny wat veel drinkende ^ door dronkenfchap bevangen wierd, en in zyn tent zich neerleggende, ontbloot van eenig dekzel, door zyn zoon cham, met deszelfs zoon kanaan, befpot wierd, doch door zyne andere zoons sem en japheth zyne naaktheid op eene eerbaare en betamelyke wys bedekt wierd. I 4 JAN.  i36 V I E R D E GESPREK. JAN. Hoe kwam noach tog tot de-zonde van dronkcnfchap, daar hy een zeer Godvrugtig man was ? VADER. De allerheiligfte op deze aarde hebben ook nog zonden, gelyk uit veele voorbeelden blykt. tesus Christus was volmaakt en zonder zonde. En de zonden van Gods volk zyn geen verfchoonbare misdaden, zo dat wy nooit agter de gebreken van die heiligen mogen fchuilen, of'er ons mede trooften. Doch wat noachs droukenfchap betreft, deze was niet met opzet, mogelyk'kende hy de kragt van den wyn niet, hy had misfchien meermaal druiven gegeten zonder eenig kwaad gevolg, maar nimmer van't druivenzap gedronken, en dus in hem eene fchuldelooze onkunde; dan, na dat de uitwerking van den wyn kenbaar is geworden, moet de dronJkenfchap voor eene groote misdaad gehouden worden, noach ontwakende, en t beclryt zyner zoonen vernemende, wierd door een yvergeest ontdoken, en daar hy wist, dat zyn kleinzoon k a n a a n in die fpotterny grootelyks deel-  VIERDE GESPREK. 137 deelde, was zyn taal: „ vervloekt zy Kanacm, „ een knegt der knegten zy hy zynen broederen. „ Gezegent zy de Heere, de GodSems, en Ka„ naan zy hem een knegt. God breide Japheth „ uit, en Hy y/oone in Sems tenten, en Kanaan „ zy hem een knegt". Deze vloek en zcgenfpraak heeft in volgende eeuwen haare waarheid bekomen. JAN. Op welk eene wys? VADER. j ap he ts nakomelingen hebben zich 't meest op de aarde uitgebreid; God heeft gewoond in de tenten van s e m , wanneer de Heere onder 'Israël, nakomelingen van sem, zyn heiligdom en dienst had; en eenige van kanaans nazaten, zyn Israël dienstbaar geweest, gelyk men zien kan Jofua ix: 3—27. MIETJE. Zo zyn dan Noachs zoonen niet by elkander gebleven ? I 5 VA-  i33 VIERDE GESPREK. VADER. Geenzins, men kan hunne verfpreiding door verfcheide deelen der waereld zien uit 't x Hoofdfiuk van Genefis. Het zelve moet men als een gedenkftuk, merkwaardig wegens dcszelfs oudheid aanmerken. Het komt voor als in een tusfchenrede, en ftrekt zich eenige eeuwen ver uit: zo dat 't ix met 't xi Hoofd/luk van Genefis in verband ftaat. noachs kinderen trokken eenigen tyd na den zondvloed verder oostwaards naar~ een land Sinear genaamd. Dit land was niet bergachtig, maar vlak, gefchikt niet alleen tot den "landbouw, maar ook tot 't jagen en de veehoedery. Hier waren zy bedacht om een ftad te bouwen, waar in een tooren was, wiens opperfte tot den wolkenhemel reikte. MIETJE. Waar toe moest zulk een' hoogen tooren dienen? VADER. Zommige denken om een tweeden zondvloed te ontkomen; doch dit is niet waarfchynlyk, vermits Mozes eene andere reden opgeeft Gen. xv. 4.  VIERDE GESPREK. 159 xi: 4- zy zeiden: laat ons eenen naam voor ons maken, op dat wy niet misfchicn over de gantfche aarde verflrooid worden. Gy moet weeten myne kinders, dat men in 't Ooften gewoon is, met de kudde zeer verre togten te doen en goede weiden en waterryke bronnen op te zoeken; zo ging 't ook op de jagt van 't wild gedierte, dus konden zy ligtelyk zo ver van elkander afdwalen, dat zy verflrooid raakten. Dan zulk een hoogen tooren was een opgericht teken, 't welk zeer verre kon gezien worden, en gefchikt om by elkander zich te verzamelen. J A N. Dit fchynt eene zeer geoorloofde zaak te zyn geweest, dus ik niet begrypen kan, waarom dit bouwen God mishaagde. VADER. Om dat hun oogmerk ftrydig was met des Heeren oogmerk. Zy wilden kort by elkander blyven, maar dat moest geen plaats hebben, de aarde moest bevolkt worden, en daar toe was de  140 VIERDE GESPREK. de verfpreiding der huisgezinnen dienstbaar. De Heere, leest men, verwarde hunne [praaien, zy wierden 't zamen oneens, ftaakten 't werk en de byzondere huisgezinnen fcheidden zich van eikanderen af, en dus wierd de aarde van tyd tot tyd bevolkt. Deze verfpreiding der volkeren is voorgevallen meer dan honderd jaar na den watervloed. Want peleg wierd geboren honderd jaaren na den zondvloed, en heeft geleefd a.39 jaaren, gelyk men kan opmaken uit Gen. xi: 10—18. En Gen. x: 25 wordt gezegd, dat in Pclegs dagen de aarde verdeeld is. Nu zal ik hier eindigen, en voor uw Moeder weer overlaten uit de gefchiedenis eenige nuttige leeringen op te zamelen. MOEDER. Gy ziet uit 't begin van deze hiflorie, hoe fpoedig 't menschlyk geflacht van God is afgeweken, vooral, wanneer zy zich toegaven aan vleeschlyke begeerlykheden en wellullen van dit leven. Laat u myne kinderen nooit door dezelve innemen, en denkt dat al 't ondermaanfche veranderlyk en onbeftendig is; maar tragt verliefd  VIERDE GESPREK. 141 liefd te worden op Gods gemeenfchap. noach was een vriend van God en leefde fegtvaardig in zyn gedacht, en dit gaat boven alles. Salomo zegt Spreuk, xxin: 36. Myn zoon geef my uw harte, en laaien uwe 00gen myne wegen bewaren (*). Waar mede de Koning wilde zeggen, dat zyn zoon zyne wyze vermaningen zoude ter har- „ ~~ ^„niffpn t.ppst daarom veel in de Spreuken Salomons. JAN. Ik merk tog als een groote goedheid Gods aan, dat Hy 't menschdom eerst lang te vooren laat waarfchouwen, eer Hy de ftralFen daadelyk ter uitvoer brengt. MOE- C*") Zommige denkin, dat dit een gezegde is van Chrijlus de opperfie IVyskeid; aoch 'er is in dit gefuele Hoofaftuk g'en Myk, dat iemand anJers als Salomo hier /preekt, die zyn zoon of leerling a/maant van ontuchtige vrouwen.  142 VIERDE GESPREK MOEDER. De Heer is voorzeker langmoedig, doch ook regtvaardig en van groote kragt, wanneer men nu dien rykdom van Gods goedertierenheid en langmoedigheid veracht dan vergaderdt men zich zeiven toorn ah een fchat in den dag des toorns, en der openbaring van Gods regtvaardig oordeel M I E T J E. Wat is 'er meer uit te-leeren? MOEDER- Als God menfchen wil bewaren onder de toebrenging van geduchte oordeelen, dan geeft Hy zelve de middelen aan de hand ter beveiliging J en de Heere kent de geene welke Hem opregt dienen en vreezen, en wil zelve om hunnen wil, \ huisgezin weldoen, gelyk wy zien in Noach en de zynen. JAN. (*; Rom. II: 4, 5-  VIERDE GESPREK. 143 J A N. Hadden de menfchen tog gehoord naar Noachs prediking, en zich tot den Heere bekeerd! MOEDER. Het berouw komt dikwyls te laat, en hoe onweerftaanelyk zyn dan Gods oordeelen, als de vloed zyner gramfchap los breekt. 'Er was tog buiten de ark geen fchuilplaats tegen de plasregenen van Gods gramfchap. Heden, indien gy Gods jlcmmc hoort, zo verhardt uwe harte JLniet (*). . JAN. Moeder! gy zult nog wel iets ter leering hebben uit Noachs gedrag? MOE (*) Pt, xcv. 7, ï.  144 VIERDE GESPREK. MOEDER. Niet alleen uit 't gedrag van Noach, maar uit dat zyner kinderen kunnen wy nuttige lesfen trekken. Noach verkeerde in 't bouwen van 't vaartuig afhangelyk van Gods bevel, dat behoort voorzeker tot de waare Godsvrugt, dat wy niet onzen zin en wil, maar den wil van God zoeken te kennen en te betragten. Noach offerde eene offerande van dankbaarheid na 't eindigen van den zondvloed voor de behoudenis en de weldaden van God ontvangen. Dit leert ons oplettend te verkeeren omtrent de goedertierenheden des Heeren, die wy eiken dag boven veelen onzer natuurgenooten verkrygen, op dat wy Gode dankbaar leven mogen. God wil ook in zyn Woord, dat wy onze ouders hoogachten en liefhebben, zulke kinderen hebben zegen van God en de liefde der ouders en van alle braave menfchen te wagten, daar en tegen die hunne ouders minachten den vloek te dugten hebben. Paulus zegt Eph. vi: a, 3. Eert uwen vader, en uwe moeder, '/ welk 't eerfte gebod is met  V.I E R D E GESPREK. 145 met eene belofte (*), op dat 't uwelgaa, en 1 [dat] gy lange leeft op de aarde. MIETJE. Leven dan alle kinderen lang, die hunne ouders eeren? MOEDER. Neen3 de belofte, die Paritas* aanhaalt uit 't vyfde gebod, was een volks belofte, wierd dit gebod overtreden , dan zoude 't volk Israëls geen Iangduurig en gezegend verblyf in Kanaan hebben. Dus ziet men, wil Paulus zeggen, hoe (*) Eigenlykftaat 'er in den Grieifchen grondtext met D e belofte, en met met eene belofte, dus kaalt de Apoftel de woorden aan uit 't vyfde gebod, daar de drang, rede dus is : op dat uwe dagen verlengd worden in 't land dat ude Heere uwe God geeft. Dus moet 't woordje aarde Eph. vi: 3 door land overgezet worden. Het was eene belofte, die niet op byzondere khideren ziet, (want dit komt niet overeen met de ondervinding) maar op 't geheele volk tsraels, die dis een volk een lang en gelükkh; yerUyf m Kanaan zouden hebben. K  i4ó VIERDE GESPREK. hoe God de gehoorzaamheid en hoogachting, die kinders aan de ouders bewyzen, wil beloonen. JAN en MIETJE. Wy zullen altyd Vader en Moeder gehoor- | zaam zyn. MOEDER. Dan zult gy brave kinderen wezen, en niet al- 1 leen moet gy uwe ouders, maar ook andere, die over u gefield zyn, alle behoorlyke achting en gehoorzaamheid betooncn. JAN. Leeren wy ook iets uit Babels tooreabouw ? MOEDER. Buiten twyfel. Wat maken wy niet zomtydj plans om groote dingen te verrigten, al is '% niet dat wy die befluiten nemen uit een hoogmoedig beftaan, of ander verkeerd oogmerk 4 beginfel is wel eens goed, en nogthans worden : on| voornemens verydeld, en ons plan valt in: duigen. Zo zien wy dan, dat Gods wegen verfchfllen van onze wegen, en 't geen ons onge-: noeglykis, zomtyds eene weldadige .ftraf wordt gelyk 't was met de verfpreiding der menfchen; over de aarde.  F T F D E GESPREK 147 VYFDE GESPREK. ABRAM door god geroepen uit UR der CHALDEEN, vertrekt met zyn huisvrouw, vader en neef naar HARAN. Vader TERAH gestorven zynde, komt hy met de ZYNE in KANAAN. vertrekt vervolgens NAAR EGYPTE, daar HY wegens zyne vrouw SARAI in gevaar komt. na zyne wederkeering komt hy in oorlog met vier koningen, welke HY overwon, en ontmoet MELCHISEDEK. krygt een ZOON uit HAGAR, genaamd ISMAEL. god beveelt de besnydenis, en belooft hem EEN zoon uit sarah. verdelging van SODOM EN GOMORRA. zonderling voorval met loths huisvrouw. IS AAK uit sarah geboren, en hagar met ISMAi-.l verdréven. GOD beproeft abraham door een bevel van zyn zoon te offeren. SARAH sterft. ISAAK trouwt met REBEKKA , en ABRAHAM met KETURA, verwekt by Haar kinderen en sterft. eenIge leerzame lessen uit deze geschiedenis* JAN en MIETJE H addeh uit de gefchiedenis des Bybels 't leven van den vromen en wydberoemden Abra-^ K a HAM  i48 VT F D E GESPREK. ham gelezen,' en vonden deze hiftorie aangaande zyne-levensgevallen zo merkwaardig, dat zy hunnen Vader verzogten, om tot opheldering dier gebeurtenis, 't een en ander mede te deelen. Vertel ons, Vader! (was de taal van mietje) als'tü gelieft, wat van Abraham, en zyne zonderlinge lotgevallen op deze aarde. VADER. Gy moet u herinneren, myne Kinderen! 't geen ik in 't onderwys in de Aardrykskennis u gezegd heb, dat in 't Zuidweftelyk deel vair Afia dat laudfehap ligt, 't welk in den Bybel zo merkwaardig is, en dikwyls voorkomt, namelyk kanaan, dus genaamd, om dat 't door nakomelingen van Noachs Kleinzoon, welke dien naam droeg in Abrams tyd, en nog eenige eeuwen daarna bewoond wierd. Dit beroemd gewest had ten wetten de Middekmdfche Zee, en oostwaards den Jordaan, eene rivier, die van 't Noorden ten Zuiden ftroomt, en zich ontlast in een groot meir , de Zoutzee geheeten. Noordoostwaards van Kanaan heeft men zeker landfchap, tusfehen twee rivieren, de Eu/hrat en  V r F D E GESPREK. 14,9 en Tigris gelegen, en daarom mesopotamie genoemd. Naar dit landfchap hadden, by de verfpreiding der volkeren, eenige uit se ws nakomelingen Zich begeven, waartoe ook behoorden de voorouders van Abraham, zyn grootvader was nahor, en zyn vader heette tera h , welke drie zoons gewon, met namen n ah0r , 11 aran en abram ; doch Mozes noemt abram als de merkwaardigfte in de eerfte plaats (*). Vader teraii had by zyn tweede vrouw eene dochter genaamd sar ai, met welke Abraham zich in den echt begaf. Gy moet u niet verwonderen, dat dees Eerstvadcr met zyn halve zufter trouwde, zulke huwelyken wierden in dien tyd onder 't menschdom nog niet ongeoorloofd gerekend Cf)- Trouwens in Adams (O Gen. xii 27. Wy weten uit vergelyking van Gen. JU 32, met Cap. xn: 4. dat Abram in 't 130 jaar van zyn vader Terah is gebooren. En uit de gejltchtlyften Gen. v en xi zien wy, dat Abram in 't jaar 2008 na de fchepping is ter waereld gekomen, Q) Zie Gen. xx: 12. K 3  ?5o FT F E) E GESPREK. Adams tyd trouwden volle broeders en zufters met elkander, doch God heeft in later tyd onder Israël in de bloedverwantfchap zekere bepalingen gemaakt betrekkelyk de huwelyksverbinr tenisfen Abrahams broeder nahor was Ook getrouwd met milca eene dochter van zyn broeder haran, uit welk huwelyk lot is geboren, t e r a h woonde met zyn familie in Urder Chaldeen, eene ftad, die men wil, dat in 't noorderdeel van mesopotamie lag, van daar trok hy in zyn ouderdom uit met een oogmerk, om aan deregterzyde van de rivier Euphrat, en wel by-. zonder in 't land Kanaan zich met 'er woon te begeven. Zyne reisgenooten waren Abraham,, Sarai en Lot (§). JAN. ' Wat was de rede van deze verhuizing, had terah ook een Godlyk bevel om zyne woonplaats Ur te verlaten? VA- C*) Levit. xvni.  V r F D E GESPREK. 151 VADER. Veele uitleggers denken van ja, doch ik vind niets by Mozes Gen. xi, en 't geen Cap. xn voorkomt is een bevel Gods aan Abram eerst gegeven, toen hy in Haran woonde. Doch stephanus leert ons Hand. vit. 2, 3, dat Abraham voor dat hy in Haran kwam, reeds een Godlyk bevel had ontvangen, om zyn land en maagfchap te verlaten. Of hy nu zyn vader overgehaald hebbe, om met hem die reize te doen, dan of Terah zelve op dien tyd lust had een' anderen oord op te zoeken , wie zal zulks met zekerheid zeggen. Dit is zeker, dat zulke verhuizingen onder den herderftand niet onge• woon waren: wanneer de kudden te uitgebreid wierden, zogt men elders goede weiden op, en daar in was kanaan beroemd. Dan, hoe't zy, dit weeten wy, dat toen Terah op zyn togt naar Kanaan een wyl tyds te Haran, ook eene ftad inMESopoTAMiK gelegen, zyn verblyf gehouden en geftorven was, Abraham van God wederom bevel ontving, om niet in dat land, of onder zyn maagfchap te blyven woonen, maar naar een gewest zich te begeven, 't welk God K 4 hem  152 F T F D E GESPREK. hem zou aanwyzen; en de uitkomst leerde, dat 't kanaan was, naar 't welk hy terftond na den dood zyns vaders met zyn voorig gezelfchap zich op reis begaf. MIETJE. Waarom wilde God, dat Abraham zyn land en maagfchap verlaten zou? VADER. Veele uitleggers denken, dat zulks gefchicdde. om dat onder Abrahams geflacht de afgodery plaats had. Het is wel waar, dat in 't huisgezin van Terah vreemde Goden gediend wierden^*). Doch dit kan de voornaamc reden niet geweest zyn; want de afgodery was in Abrahams tyd vry algemeen, en de Kanaanitm waren daar en boven een zeer Godloos volk (§). Maar de Heere had beflooten uit Abrahams nagedacht zich een volk des eigendoms uit alle vol- (*) jpafua xxiv: 2. (§) Gen. xv; 16. Cap. xxiv; 3-.  F T F D E GESPREK. 153 volkeren aan te nemen, en aan zyn nakomelingen 't land te geven aan de westzyde van den Euphrat (*), byzonder 't land kanaan: in dat land nu wilde God dat hy als vreemdeling verkeeren zou, een land 5t welk door deszelfs goede weide ook voor dien Eerstvader, die een groot veeherder was, op eene uitmuntende wys daar toe gefchikt was. JAN. Ik heb uit t lezen der gefchiedenis opgemerkt, dat abraham in Kanaan altoos geen vafte woonplaats hield. , VADER, Dit bragt 't herderlyk leven van dien tyd mede. Eerst kwam de Eerstvader te Sichem, in welker nabuurfchap een vermaard bosch was, genaamd \ eikenbosch More, hier floeg hy zyne tenten op, alwaar hem de Heere verfcheen, belofte deed hem dit land te zullen geven, en Abra-. (*) Gen, xv: iSj  154 FT F D E GESPREK. Abraham uit waare dankerkentenis een' altaar voor God bouwde. Van daar trok hy zuidwaards, en legerde zich ten ooften van Bethel. Vervolgens trok hy nog verder tot in 1 zuid* lykst deel van Kanaan, doch wegens een hongersnood geen voedzel vindende, vertrok hy met sar ai, lot, en zyn gehecle gezin ( ) „aar 't nabuurig en vrugtbaar Koningryk e g y tte, om eenigen tyd als vreemdeling daar te verkeeren, alwaar iets zeer merkwaardigs voorviel 't geen ligtelyk, had God 't niet door zyn Voorzienigheid verhinderd, tot een groot ongeluk voor Abraham had uitgelopen. MIETJE. Vader? vertel my die hiftorie. VA- («) Dat Lot, tn verder al wat Abraham had, nm Egypte overging, zien wy uit Gen. xm U  FT F D E GESPREK. 155 VADER. Gy moet weten, dat Sarai Abrahams huisvrouw uitnemend fchoon was. Toen de menfchen zo veel ouder wierden als thans, waren zyzo vroeg niet oud en verwelkt, zo dat Sarai, offchoon toen 60 jaaren, door deze en andere natuurlyke oorzaken haare fchoonheid had behouden, en onder de Egyptenaaren, wier kleur naar 't geele trekt, noodzaaklyk moest uitmunten. Abraham begeerde daarom van zyne huisvrouwe, dat zy, in Egypte komende, zoude zeggen zyne zufter te zyn, vreezende dat de Egyptenaars, wetende dat hy aan haar ge- , trouwd was, hem dooden zouden, om zyne echtgenoote te bekomen. De fchoonheid van deze vrouw liep ook al fpoedig in 't oog der Egyptenaars, by derzei ver komst in dat land; zy wierd geprezen door Koning pharao en zyne hovelingen. En daar men Sarai voor ongehuwd en voor Abrahams zufter hield, wierd zy naar 't Koninglyk Serail gevoerd, en kreeg een plaats.  156' FT F D E GESPREK. plaats in de Haratn (*), met oogmerk om als eene der vrouwen van den Vorst toegerust te worden (f). Nu ging 't Abraham wel, hy kreeg veele gefehenken van 't hof, doch moest nogthans wegens deze onvoorzichtige list, die uit wantrouwen op Gods bewaaring voordkwam, in geduurige bekommering leven. Dan, de Heere zorgde voor hem en zyne bedgenoote: Pharao en zyn hofgezin wierd bezogt met zekere ongefteldhcid, en de Koning ontdekte, (misfchicn door een droom, mcgelyk uit zyn gcfprek met Sarai,) dat zy Abrahams huisvrouwe was. Hier op liet de Koning Abraham ontbieden, beftrafte hem wegens zyn gedrag, gaf hem zyne huisvrouwe weder, en liet dezelve met al Abrahams gevolg, door eene lyfvvagt uitgr'eide doen (*) Ik nom dit zo, om dat in dat land 't huis deivrouwen den naam van Haram draagt. (t) Men bragt doorgaans eenige tyd door met eenige toebereidzelen, om door een Koning als zyne vrouw ontvangen te worden, men vergelyke Efther ir: 32, fchoon H niet nodig is, om hier juist aan -zo veele mamden te denken.  V ï F D E GESPREK. 157 doen, om weder te keeren naar Kanaan. Hoe lang nu de Eerstvader met zyn familie in Egypte liebbe doorgebragt, kan niet gezegd worden, waarfchynlyk hielt nu de hongersnood in Kanaan op, of was verminderd. Ook had de Eerstvader veel voordeels getrokken uit deze reis: zyne bezittingen waren zeer vermeerderd , en hy had gelegenheid gehad, om de kennis en dienst van den waaren God daar aan te kweeken* MIETJE. Ik ben blyde, dat Abraham 'er zo wel af kwam; maar waar bleef de man toen ? VADER. Hy kwam uit egypte in't Zuiderdeel van kanaan, en trok vervolgens noordwaards, en ging woonen ten ooften van Bethel, op die zelve plaats, daar hy in den beginne zyne tenten had gefpannen; ook floeg zich lot met zyne have aldaar neder. Doch daar 't vee van deze beide herdervorften dagelyks vermeerderde, konden zy onmogelyk in eouen oord zamenwoo- nen,  l58 FT F D E GESPREK. nen, ook was 'er al eens twist geweest tusfchen de herdersknaapen van Lot en van Abraham. Om in vriendfchap te blyven en geenongenoe- . gen te geven aan de inwooners des lands de Ka„aanton en Pherefiten, ftelde abraham aan lot voor, om van elkander te fcheiden met have en kudde, en gaf de keuze aan zyn neef Lot; deze verkoos de vlakte der Jordaanflroom, een zeer vrugtbaaren oord, en zyne tenten ipande hy in de nabuurfchap van Sadom, en ging vervolgens in die ftad woonen (*)• Hier op verfcheen de Heer wederom aan abraham, herhaalde de toezegging van de bezitting van 't land zyner inwooning, en deed hem belofte van een talryk nagedacht. Vervolgens vertrok hy met de zyne weder zuidwaards in de nabuurfchap van Hebron, by de Eikenbosfchen van Mamre. MIETJE. Abraham, hoe Godvrugtig ook, fchynt een zeer wispeltuurig mensch geweest te zyn, dan woon- (*) Gen. xiii: ia» vergel. met Gen. xiv: i2.  VT FD E GESPREK. 159 woonde by hier, dan daar. Doch nu denk ik, dat hy in Mamre tot zyn rust zal gekomen zyn. VADER. Gy moet de geftadige verhuizing van Abraham niet toefchryven aan eenige wispelturigheid ; 't is eene noodzaaklyke gewoonte onder zulke groote herders als Abraham was, die wegens de verbazende grootheid hunner kudde niet heel lang in eene landftreek kunnen blyven, maar van woonplaats veranderen moeten, om grasryke weiden op te zoeken. Abraham bevond zich thans in eene zeer aangenaamc landsdouwe, en de fchaduwiyke bosfehen van Mamre moeten in die heete landftreek des zomers ongemeen aangenaam geweest, en ter verkoeling geftrekt hebben. Doch 't was voor den Eerstvader 't land der ruste niet, want hy kwam in oorlog met verfcheiden Koningen, die reeds groote overwinningen in 't Zuidoofterdeel van Kanaan en elders gemaakt hadden. JAN,  i6o VT F D E GESPREK-. J A N. Ik kan niet begrypen, zonder een wonderwerk te ftellen, dat Abraham met 318 mannen de groote legers van vier Koningen overwon, gelyk ik lees Gen. xiv. VADER. Gy moet weten, dat in dien tyd de Koningen zulk een uitgeftrekt gebied niet hadden, als thans de Koningen van euroea: de Oppergebieder van eene enkele ftad of klein landfehap droeg den naam van Koning (*). Laat ik nu dezen oorlog, welke de eerfte is, die in den Bybel voorkomt, eens kortelyk afmalen. In de nabyheid van't dal Siddim, in welk dal men nu de Zoutzee heeft, waren vyf fteden Sodom, Gomorra, Adama, Zeboim, en Bela, naderhand Êoar gehecten, deze fteden hadden elk haaren byzonder Koning, die cynsbaar of fchatpligtig waren aan (*) Dit blykt uit Jof. xa, daar men 31 Koningen vindt, in 't land, dat de Israëliten innamen.  VT F D É GESPREK. «Jl I aan ksbor uomïr, zekeren Koning van 3 Elam, een landfchapje, dat tot 't tegenwoordig i j persie behoort. Twaalf jaaren hadden zy in 3 deze dienstbaarheid verkeerd, doch in \ der* i tiende jaar wierpen zy t jok af. kedor la oiJ mer wilde dat niet dulden, en zogt andere ij Vbrften met hun Iegermagt in zyn belang te kry%\ gen, te weten a m r a p ii e l , Koning van SineIar, ARincHj den Koning van Ettazar, eene jjftad van Syrië, op de grenzen van Arabie, en W t i d e a l, Koning der Volkeren, of anders Ko|ning van Goim, eene plaats thands onbekend. ■Met deze vereenigde nlagt trekt hy af naar-'t ■land Kanaan, om de afvallige Koningen weder Haan zyn gebied te onderwerpen. Op hunnen ■togt vernoegen zy veele volkeren, mfefchien om öbuit en levensmiddelen te bekomen, of dat zy ■hun den doortogt betwiftcn. De vyf vorige Koyningen 't oogmerk hunner komst wetende, en jvan derzelver overwinningen gehoord hebbende, it achtten 't niet veilig elk byzonder hunne ftad te' |verdedigen, "en trokken uit naar 't dal Siddim, Hom te zaamen den vyand te keer te gaan. Eu jtelit dal Siddim was natuur!vk zeer gefchikt om L den  i6i VT F D E GESPREK. den vyand afbreuk te doen, wegens de lymputtcn, welke aan 't vreemde leger onbekend, daar in ligtelyk konde omkomen. Dan niettegenftaande 't voordeel Van 't flagveld wierden zy door de vyanden op de vlugt gedreven, die een grooten buit maakten, en onder de krygsgevangenen ook lot medevoerden, en den weg naar 't ftedeke Dan, en vervolgens naar den kant van Damascus namen. Zo ras nu Abraham de tyding kreeg van 't wegvoeren van zyn neef Lot, zo wapende hy uit zyn volk 318 kloeke mannen, waar by zich nog voegden drie bondgenooten van den Eerstvader , aner, esc l en mamre, die waarfchynlyk, elk ook eene gewapende bende hadden, zo dat deze gezamenlyke manfehap een fraay legertje uitmaakte. Hier mede zat men den vyand agtèï na tot aan Dan toe, en gebruikte een krygslist van in den duifteren nacht de krygslieden in eenige divifien te verdeden, en dan dezelve van meer dan eene ZYde aan te taften, terwyl zy gerust in hunne veldtenten fliepen. Deze onverwagte aanval bfU veel verwarring in 't vyandelyk leger, zy tótJett de vlugt met agterlating van dooden en ge-  FT F D E GESPREK. 163 gekwetften, waar op Abraham met zyne getrouwe bondgenooten den vyand nazette tot Hoba, een ftad in de Habuurfchap van Damascus, zy ontnamen aan 't vyandlyk leger de krygsgevangenen, mitsgaders alle de geroofde goederen, onder welke ook lot met zyn have geteld wierd. Als jmen nu hier by in aanmerking neemt de gunftige voorzienigheid van dien God, wiens naam,,óok krygsman is, en die met weinige de zegenpraal kan geven over een magtig volk, zo vindt men in deze gebeurtenis niets, 't welk onwaarfchynlyklvoorkomt, offtrydigmet de rede en ondervinding, in zoortgelyke gevallen. MIETJE. Abraham zal wel blyde zyn geweest met die overwinning, gelyk ook Lot over zyne verlosfing. VADER. Geen wonder, myn Kind! En de Eerstvader had by zyne terugkomst op den weg eene zeer aangenaame ontmoeting van twee Koningen. L a MIET  i64 rTFDE GESPREK. MIETJE. Vertel my daar wat van. VADER. Op zyn terugtogt, digt by 't dal Siddim komende , ontmoette hem vooreerst bera den Koning van Sodom; maar vooral was hem aangenaam hier te zien m e l c h i s e d e k , die Koning en Priefter van den waaren God in t nabyeeleeen Salem was , die brave Vorst en Gods- ; knegt was den Eerstvader Abraham te gemoet gegaan, om met brood en wyn hem met zyne | vermoeide manfchappen te verkwikken, daar • by zegende hy Abraham, en dankte den aller- 1 hoogde God voor de overwinning op de vyanden! waarom Abraham aan Salems Pnefter Mclchifedek de tiende gaf van den buit, die hy van de vyanden behaald had. - SoAms Koning was zo te vrede en verheugd met deze overwinning, dat hy flegts de herwonnene krygsgevangenen te rug begeerde, doch al de have ede - • moedig aan Abraham wilde afftaan. — Doch Abraham was niet min edelmoedig, door mets : te.  rTFD E GESPREK. 165 tc begeeren van 't geen den Koning of zyne I Bondgenooten had toebehoord, uitgezonderd 't i geen de 318 mannen zyner bende op weg verI teerd hadden, en 't geen a n e r , e s c 0 l en mamre voor hun aandeel begeerden. JAN. Kunt gy my ook iets meer zeggen van m e liv. ïj c h 1 s e d e k ? zo ik meen fpreekt ook de Apos:,. i tel Paulus van hem. VADER. Paulus fpreekt van hem Hebr. vu, en t is merkwaardig, 't geen aldaar in 't 3de vers gezegd wordt, dathy was zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtrekening, noch begin/cl der. dagen, noch einde des levens hebbende; maar , den Zoon van God gelyk geworden zynde, blyft ;cen Priefler in eeuwigheid. Gy moet weten ; myn lieve jan, dat Apoftel Paulus bezig is ' om te bewyzen, dat JESUS ciiristus een Pnefter is, veel voortreflyker dan de Priefters uit de ftam van le vi, van dewelke de een aan L 3 den  i66 V T F D E GESPREK. den ander, die geftorven was, opvolgde. Merk hier op, dat jesus christus met is uit de Ham van l e v i, maar uit j u n a , aan welken ftam 't Priefterfchap niet was verbonden dus kon jesus christus geenePneftcrlyke ouders, noch eene Priefterlyke geflachtrekening hebben; maar dit was geen zwarigheid, dewyl Mesflas naar Ps, cx: 4 Pnefter zvn zou naar de ordening van melchiseD E k die ook van geen Priefterlyken afkomst zal geweest zyn. Mozes heeft ook niets van de geboorte van Melchifedek aangetekend, noch van zyn dood: dit ftilzwygen van Mozes kan eene geheimzinnige beduidenis hebben op den Chriftus, die naar zyn Godheid een Vader deieeuwigheid is, zonder beginfel der dagen; en als mensch na zyn opftanding geen einde des levens hebbende, kan gezegd worden, Pnefter te zyn tot in eeuwigheid. MIETJE. Vader gelief den draad der gefchiedenis te hervatten. VA-  V T F D E GESPREK. i67 VADER. Eenigen tyd daar na openbaarde God zich aan Abraham, waarfchynlyk door een vertrekking van zinnen, in een gezicht (*), en Abraham hoorde die aangenaame woorden des Heeren: Vrees niet, ik hen uw fclüld en uw zeer grooten loon. De Jehova zou voor den Eerstvader als een fchild zyn, om hem te befehermen tegen de vyanden, en tevens door den meermaals beloofden zegen grootelyks verryken. Dan, nademaal Abraham met zyn Sarai kinderloos bleef, daar zy reeds op hun jaaren waren, konden aardfche rykdommen niet veel genoegen baaren, hy maakte ftaat, dat zekeren vreemdeling, wiens voorouders van Uamascus waren, en thans zyn voomaamfte huisknegt was, genaamd eliezer, de erfgenaam van al zyne groote bezittingen zou wezen. Doch God beloofde hem een eigen zoon ten erfgenaam; en om te too- C) 't Was geen Jlaap, dewyl daar naderhand eerst van wordt ge/preken Gen. xv: 12 ,• dut ging 't hem waarfchynlyk, gelyk wy van Petrus lezen Hand. x- 10. L4  x68 V T F D E GESPREK. tomen hoe zyn zaad Mond te vermenigvuldigen, leide Hy Abraham uit naar buiten, deed hem orjZien naar de fterren des hemels, alzo zou zyn zaad zyn. Gy moet begrypen, dat dit in een eezicht gebeurde, dewyl 't nog eigenlyk volkomen dag was, wanneer geen fterren zyn te zien Wv lez°en Abraham geloofde in den Heer, en Hl rekende 't hem [tot] geregHgheid, ook deed God hem nu wederom de toezegging, dat hy t lana, waar in hy verkeerde, erflyk zoude bezitten. JAN. Twyfelde Abraham niet eenigzins ^n/Gg belofte, overmits Mozes laat volgen in 8 y£ van Gen. xv. Mfère Heere! w*r hy zal * wee m, dat ik 't erflyk bezitten zal? VADER. oaa* niet aan Gods belofte,, Abraham twyfelde n et aan doch wist hoe dikwyls 't gemoed aan twyfef  V T F D E GESPREK. 109 moedigheid onderworpen is, en daarom had hy gaarn een of ander zichtbaar teken, door welks geduurige herinnering , hy zyn geloof in 't vervolg verfterken kon. Hier op krygt de vrome Eerstvader in last eenige dieren te Aagten en te verdeelen, valt vervolgens in flaap, en God ontdekt aan hem m een droom, dat zyn zaad zou vreemd zyn in een vreemd land, en dat 't zelve dienstbaar zou zyn, en onderdrukt worden vier honderd jaar; daarna zou God de onderdrukkers nemen, en Abrahams zaad uittrekken met groote have; hy Abraham zou in een goeden ouderderdom met vrede ten graVe daalen; zyn vierde nakomelingfchap herwaards wederkeeren, dewyl de maate der ongeregtigheid van de Amoriteu, de voornaamite inwooners des lands, nog niet was vol geworden. Middelerwyl, dat de Heer dit fprak, zag Abraham een vuurig verfchynfel, tot een teken van de Godlyke tegenwoordigheid, tusfehen die verdeelde ïtukken doorgaan, en de Heer maakte op nieuw een verbond met hem, dat Hy aan zyn zaad al 't land k 5 zou  I?0 Vf F D E GESPREK. zou geven, van de rivier van Egypte af, tot aan de groote rivier e Phrat (*)• J A N. Is dit alles zo uitgekomen, als daar gezegd wordt? VADER. Voorzeker ja: die vier honderd jaarer, moeten prekend worden mettsAAKS geboorte, want toen kreeg Abraham een zaad der belofte, van dien tyd tot den uittogt uit Egypte zyn vertoorn 405 jaaren, of om een rond getal te noemen Vier honderd jaa, In al dien tusfchentyd heeft Abrahams zaad als vreemdelingen verkeerd, zo f*l Boer de rivier van EftfPtB ™et men «m geen , . j 1 „ t,n 7uilen v»n Kanaan, maar aan U* beekje denken, ten Zu ienj den ooftelyken arm van de nv.er de «yi Topte «d meer in *k ^atte dan't e.genlyk j£ aan 't we/fe Jhgts 'f voornaamfie en befte deel be. leisde 'Zie dit bewezen in myne Bybelverklfcring betrekkelyk Paleftina, pag- 3» 4-  Vt F D E GESPREK. 171 in kanaan, als in egypte, cn in 't laatfte gemelde land hebben zy 't langst gewoond, namelyk 2.15 jaaren, en zyn daar een geruimen tyd onderdrukt, gelyk wy naderhand zien zullen. MIETJE. Vader verhaal my nog wat van Abraham, ik hoor van zyn zaad fpreeken, heeft hy veel kinderen gehad ? VADER. Neen, maar twee zoons, de eerfte verwekte hy by hagar eene dienstmaagd oorfprongelyk uit Egypte; doch voor de geboorte van dat kind, toen hagar merkte, dat zy zich in een gezegenden ftaat bevond, wierd zy trots, en floeg een verachteloos oog op haare vrouwe s arai, die kinderloos bleef; dit was ondraaglyk voor Sarai, die daarom haaren hoogmoed wist te vernederen; waarom Hagar de vlugt nam langs den weg, die naar egypte ligt, en ging naby Sur aan eene waterfontein wat uitrusten* Dan hier viel iets merkwaardigs voor: God zond een' Engel tot deze vrouw, (dat was in dien tyd niet ongewoon, dat de Heere engelen uit  17» V Y F D E GESPREK. uit den hemel zond, om boodfehappen op aarde te brengen) God zond dan ook een Engel tot deze vrouw, die haar beval te rug te keeren, zieh aan Sarai te onderwerpen, en beloofde haar een' zoon, wiens naam ismael zou zyn, een woudezel van een mensch, zyn hand zou tegen alle zyn, en de hand van alle tegen hem, hy zou woonen voor 't aangezicht zyner broederen, en zyn gedacht zou zeer talryk zyn. Voorzeker eene merkwaardige voorzegging. -MIETJE. Wat wil 't zeggen, dat ismael een woudezel yan een mensch zou zyn? VADER. Een woudezel is een wilde ezel, die in 't Oosten zeer ontembaar is, en zulks is vervuld in de nakomelingen van Ismael, de zwervende Arabieren, die nimmer geheel overheerst zyn, een zeer roofzuchtig volk, 't welk op de reizigers in de woeftynen aanvalt, en ftrooperyen maakt. MEET-  V T F D Ë GESPREK. 173 MIETJE. Was hagar niet zeer aangedaan wegens die verfchyning, en de woorden des engels? VADER. Zy wierd 'er ongemeen door getroffen, en hielt dien afgezant voor een Godlyk Perfoon; en verwonderd over des Heeren ontferming met haar, die in deze eenzaame woeftyne werd orgezogt, dewyl zy Abrams huis had verlaaten, in 't welk de waare God gediend wierd, noemde zy den naam des Heeren, die tot haar fprak gy God des aan ziens, en voegde 'er in verwondering by: heb ik ook hier gezien naar dien, die my aanziet \ ook noemde zy den put, by welke zy rustte, Lachai Roi, 't geen betekent een put des levenden [Gods, die my] aanfchouwt, welke niet ver van Berfeba ligt in 't Zuiderland, daar naderhand isaak woonde , volgens Gen. xxiv: 61. MIETJE. Wanneer kreeg Abraham zyn anderen zoon? VA-  i74 FT F D E GESPREK. VADER. Hier moeften nog wel veertien jaaren verloopen, intusfchen begonden abraham en sarai reeds zeer bejaard te worden, en de hoop, van kinderen te krygen, op te geven. Dit gaf de Eerstvader niet onduidelyk te kennen, by zekere Godlyke verfchyning, toen hy 99 jaaren bereikt had, en verzogt dat ismael mogt leven voor Gods aangezicht, fchoon de Heere hem nog een anderen zoon, en wel uit zyne huisvrouwe Sarai had toegezegd. God verzekerde nogthans die belofte aan hem, vernieuwde zyne vorige toezeggingen, en gaf hem tot een teken des verbonds de befnydenis, die aan Abrahams manlyk huisgezin, en vervolgens aan zoontjes ten agtften dage moest worden toegediend, gelyk ook Abraham terftond verrigte, zo omtrent zyn perfoon, als ook aan ismael, ja alle de mannen zyns huisgezins, zo ingebooxene als met geld gekogte knegten- JAN.  V T F D E GESPREK. 175 J A N. Ik weet dat men de befnydenis telt onder de Sacramenten, doch waar toe diende dezelve? VADER. Voorzeker was die befnydenis een Sacrament of Bondzegel, dat duuren moest tot de eeuw des Nieuwen Teftaments. Door dit uitwendig teken wierd Abrahams nageflacht afgezonderd van alle andere natiën der waereld, en 'er wierd door dezelve aan ieder, die befneden wierd verzegeld die belofte des Heeren: Ik vil u tot een God zyn, en uwen zaade na u, men zie Gen. |vh: 7. Met dit alles zou isaak, welke in een volgend jaar uitSarah ftond geboren te worden de erfgenaam zyn van de voornaamfte zegeningen des verbonds Gods met Abraham. En wat ismael betrof, die zou ook tot een groot volk worden, twaalf Vorften zouden uit hem voordkomen, zie de vervulling Gen. xxv: ia-ió. MIET-  176 V r F D E GESPREK. MIETJE. Hoe liep 't verder met die zaak af, kreeg Abraham een zoon van Sarah? VADER. Ja, doch alvorens kreeg hy nog eens eene plegtige toezegging van Gods wege door drie hemelfche gezanten, die in de gedaante van mannen, en onder den fchyn van reizigers by Abraham hun intrek namen. MIETJE. Ik ben begeerig die gebeurtenis te hooren. VADER. Ik heb reeds te voren aangemerkt, dat God ook engelen gefchapen heeft, deze zyn wel inwooners van den hemel, maar verrigten ook op Godlyk bevel eenige zaken op aarde: deze engelen hebben eigenlyk geen lichamen, zo als wy hebben, en evenwel zyn zy op aarde met zulke lichaamen verfcheenen. Vraagt gy my, hoe zy aan  VT F D E GESPREK. 17? aan die lichaamen kwamen, en waar die vervol gens zyn gebleven, zo antwoorde ik, dat 't zelve niet weet, noch ook begryp. Ik behoor niet tot dat zoort van menfchen, die alles verwerpen, dat zy met hun verftand niet bevatten, 't is my genoeg, dat zulks wegens Gods almagt mogelyk is, en ik geloof dat 't dadelyk is ge! fchied, om dat 't in den Bybel ftaat; en dat de Bybel een boek der waarheid is, zal ik u in 't vervolg duidelyk bewyzen. Ik moet u nu nog melden, dat in verfcheiden landen van 't ooften eene zeer groote gastvryheid plaats heeft, zo dat men onbekende reizigers by zich aan tafel verzoekt, en een of meer dagen aan zyn huis herbergt (*). Zulk een gulhartig en vriendelyk man was Abraham. Op zekeren tyd als de dag heet werd, zat hy aan de deur zyner tente, die in 't lommerryk bosch van Mamre was gefpan. nen, van waar hy op de nabyliggende bergen. een (*) Zie verftheiden ftaaltjes van zulke gastvryheid uit de voornaamfte reizigers naar 't ooflen aangetekend in myne Bybelverklaring betreklyk Paleftina p. 243 enz. M  irC V T F D E GESPREK. een ruim uitzicht had. Hy zag van verre drie mannen naderen; Abraham ftond op, ging hen te gemoer. en nodigde die mannen in zyne tent; naar de gewoonte van dat land, liet hy aan* ftonds water aan brengen, om de voeten dezer reizigers te wasfehen. Middelerwyl liep de braave gastheer naar de tent zyner huisvrouw, en gaf last om koeken te bakken, en gaf order aan zyn knegt een jong kalf gereed te maken, 't welk met een fchootel vette room en melk opge. zet, eené defdge, doch te gelyk ecnvouwdige maaltyd van een woeftyn bewoonenden Ooftcrling uitmaakte. Deze mannen maakte aan den vromen Eerstvader bekend, dat Sarah zyne huisvrouw in 't volgend jaar een zoon zou hebben. Dit hoorde Sarah, die agter de deur in de 1 tent zich bevond, en lachte, om dat de tyding in haaren hoogen ouderdom zo onwaarfchynlyk fchecn. Een der afgezanten vroeg aan Sarah naar de rede van haar gelach, doch zy ontveinsde zulks, waar op Hy zeide: Zoude iels voor j den HEÈR te wondcrlyk zyn? Toen ftonden deze mannén qp, en Abraham deed dezelve uitge- • MIET-i  Pr FD E GESPREK. 179 MIETJE. Waar heen vertrokken deze mannen? VADER. Dit zal ik u ftraks melden, doch ik heb 11 nog vergeeten te zeggen: dat een van deze mannen een Godlyk Perfoon is geweest, waarfchynlyk de Zoon van God, die naderhand een ei*e menschlyke natuur nit Maria heeft aangenomen. Abraham was^dit op een of andere wys kennelyk geworden, en noemt Hem daarom jehova, een naam, die nooit aan een gefchapen engel wordt gegeven. Dees doorluchtige perfoon maakte aan Abraham, die een Vriend Gods was, bekend, 't oogmerk om de inwooners van iodom en Gomorra ivegens hunne gruwelyke zonden te verdelgen. Twee dezer engelen gingen reeds naar Sodom om lo t, die een neef van Abraham was, met zyn huisgezin, welke aldaar woonde, uit den brand te redden. Doch Abraham bleef nog liaan in de tegenwoordigheid van nnVvEH0JA' ^^'^ogelyfe, verfchoomng voor de inwooners dier plaats af te bidden- M* Dê  l8o yr F D E GESPREK. r»e vroome Eerstvader vooronderftelde, dat de Heer den regtvaardigen met den Godloozen met zou ombrengen, en daarom verzogt hy, zo er vvfth! regtvaardigen binnen de ftad gevonden wl rden, zy gefpaard mogte worden. Dit ftond r ebov A aan Abraham toe. De Eerstvader verminderde langzamerhand tot tien toe en trees de toezegging, dat om tien regtvaardigen 1 ftad niet zou verdorven worden. Doe ging de Heere weg, en Abraham keerde weder naar zyne tente. y MIETJE. Hoe ging 't met de twee engelen, die by lot te Sodom kwamen ? VADER. Dees vroome man zat tegen den avond in de pootte der ftad, 't geen in dien tyd, en nog in de Oofterfche landen niet ongewoon is, hier kon hy de aankomst der vreemdelingen befchouwen, en zyne gulle gastvryheid den reizigers, zo dra zy de ftad digt by naderde, betoonen. lot die deze engelen voor mannen aanzag, bood hun aan-.  VY F B E GESPREK. 181 j aanftonds zyn huis aan; doch de engelen uit i eene beleefde befcheidenheid namen dit niet aan maar wilden op de ftraaten vernachten, gelyk I de reizigers in 't ooiten niet zelden doen, dat zy & in de open lucht ihapen, wanneer zy zich in I hunne Hyken of lange wyde kleederen winden. ■ lot hielt aan, en de mannen namen hun intrek j in zyne wooning. Hy deed even als Abraham I een maaltyd voor hen bereiden, en zy vernach1 ten ten zynen huize, doch eer zy zich ter üaaj pen leidden, ontdekten zich 't Godloos gedrag 1 van Sodoms inwooners, die lots huis omfinI gelden, maar door de engelen met eene verbliir I ding geflagen wierden, waar op deze hemelfche 1 afgezanten aan lot den wil van God bekend ■ maken om Sodom en Gomorra te verderven, ■ doch hem met zyne familie te fpaaren. lot ;| had behalven zyne huisvrouw twee dogters, die 5|reeds in ondertrouw waren, welke mansperfooilnen door Lot gewaarfchouwd wierden de ftad te ii verlaten, doch hy verkreeg by hen geen geloof. |Zo dra de dageraad opging namen de engelen |lot, die nog wat vertoefde, by de hand, ge'llyk ook' zyne vrouw en dogters, en voerden ze M 3 de  j8a VY F D E GESPREK. de ftad uit, en vermaande hen om niet agter om te zien, noch op de vlakte te blyven ftaan, maar naar 't gebergte, 't welk een groot end wcgs van Sodom lag, de wyk te nemen. De vroome Lot die den gantfchen nacht niet geflar pen had, en wegens zyne jaaren waarfchynlyk zo ras niet voord kon, was vol vrees, dat hy 't gebergte niet tydig genoeg zou bereiken, fmeekte om in een nabygelegen kleine ftad, naderhand Zoar genaamd (*} zyn intrek te mogen nemen; dit hem toegeftaan zynde, kwam hy met zyne dogters by den opgang der zon in dat ftedeke aan, en Sodom benevens andere plaatfen wierden verdelgt JAN. Hoe moet ik 't bcgrypen als Mozes zegt, dat de Heere zwavel en vuur deed regenen uit den hemel, en de fteden met haart imvooners, gelyk ook de gantfche vlakte omkeerde, waar door 't gewas des lands verdorven wier dl VA- (*) Ptzt kleine JM hiette toen Bela, zie Gen,  F r F D E GESPREK. 183 VADER. Het vlakke veld, waar in de Jordaanftroom zich ontlastte, waarfchynlyk in een meir en onderaardfche kolken, wierd 't dal Siddim genaamd, een ongemeen aangenaame en vrugtbaare landsdouwe, die Gen. xju: 10 vergeleken wordt by den hof des Heeren, en by Egyptenland, dit dal was vervuld met lymputten (*). Daar nu 't onweer des hemels zeer nuttig is tot zuivering van de lucht, -zo kan God ook 't zelve dienstbaar maken om zyne regtvaardige ftraf uit te voeren: denk hier dan aan een geducht onweer, daar de zwavelachtige blixemftraalen als een digten regen naar de aarde fchooten, de lymbronnen ontftaken, en de fteden met haare inwooners verteerden (§). Hier door is de uitloop der Jordaanftroom met 't dal Siddim veranderd (*) Men zie Gen. xiv: 10. Deeze lym is de Asfhalt, een zeer ligt branibaare ftof. (§) Behahen Sodom en Gomorra , waren hier nog de fteden Adama en Zeboim die in de asfche gelegd zyn, zie Deut. xxiX: 33. M 4  Ï84 F T F D E GESPREK. derd in een groot meir, 't welk de Zeutzec ook At Doodt Zee genaamd wordt, vermits deszelfs water ongemeen zout is, en geene levendige visfchen 'er in gevonden worden, zo dat men 'er hedendaagsch nog gedenktekenen vindt van dat zwaare oordeel der verwoefting (*). J A N. Welke zonden hadden de inwooners dier fte^ den bedreven, dat God zulk eene zwaare ftraf over dezelve bragt? VADER. Behalven de afgodery, die vry algemeen in dien tyd was, heerschte onder dezelve eene grouwlyke onkuisheid; en gelyk wy nog uit Jef. in: 9 en Ezech. xvi: 49 kunnen opmaaken, waren zy zeer onbefchaamd in de zonde, 'er heerschte hoogmoed, fatheid van brood, zorgeloosheid, en onbarmhartigheid jegens den nooddruftigen. JANt (*) Zie 2 Petr. «: 6. Jud. vers 7.  FY F DE' GESPREK. 185 JAN. Ik heb nog eene nieuwsgierige vraag, hoe moet ik begrypen die zoutpilaar, waar in Lots huisvrouw veranderde, volgens Gen. xix: 26? VADER. Gy moet u herinneren 't bevel des engels in 't uittrekken van Sodom, van niet agter om te zien, en niet te blyven ftaan op de vlakte. Lots vrouw overtrad dit gebod, waarfchynlyk dat zy nog met haar hart vast was aan de plaats haarer wooning en bezittingen, zy zag dan om, bleef ftaan, of ging traaglyk voord, zo dat zy een end wegs agter aan kwam; en dus met haar man en dogters niet in Zoar binnen kwam. God ftrafte haar ongehoorzaamheid en verkleefdheid aan 't aardfche, zy wierd een Zoutpilaar, zy bleef ftyf als een ftokbeeld ftaan, zonder beweeging en leven, waar van de zwavelachtige dampen van den hlixem, die op Sodom nederdaalde, wel de middelyke oorzaak kunnen geweest zyn. Zy werd een Zoutpilaar, >t geen men du§ met behoeft op te vatten, als of zy wezenlyk in M5 ei-  i86 VT F D E GESP RE K. eigen zout zou hervormd zyn, want de benaming zout wordt wel eens gebruikt om de beftendigheid van een zaak uit te drukken, gelyk wv gemeld vinden van een Zoutverbond Num. xviii- 19 waar mede dan Mozes wil te kennen geven, dat zy een geruimen tyd tot een gedenkteken der ftraf in die gedaante op den weg tusfchen Sodom en Zoar gezien is. MIETJE. Hoe ging 't vervolgens met lot en zyne dog- ters'- ^ T1 VADER. Hy bleef niet lang te Zoar, misfehien vreesde hv dat die plaats ook zou verdelgd worden we- gL's de ong'eregtigheid, en vertrok du.^r t Iber^te, waarfchynlyk naar, die landlheek- fie°h m tot een verblyfplaats te voren door Ie e gelen reeds was aangewezen, en woonde d a met zyne dogters in eene m^^^^t^nS- wekte genaamd moab betekenac k j  FY F D E GESPREK. 187 tnyns volks (*). mo a b is de ftamvader geweest der Moabitcn, en ben ammi de ftamvader der Ammoniten, volkeren die ten ooften van 't land Kanaan gewoond hebben (§). Laat ik nu wederkeeren tot Abraham, die wy aan de eikenbosfchen van Mamre hebben gelaten. MIET- (*) Schoon de geboorte vsb moab en ben ammi hier word verhaalt,is >t niet waarfchynlyk, dat zy de ge. loorte van Ifaak is voorgegaan; misfchien heeft men hier weer een voorverhaal, en dus meer een order der zaken, dan des tyds. (•§) Wy kunnen de handelwys van Lot en deszelfs dogters niet wel vry pleiten van alle zonden, men heeft hier dronkenfchap en ongeoorloofde vermenging; doch wy kunnen ook aanmerken dat de zucht tot kinderen voord te brengen, waar toe buiten dat de hoop by Lots dogters in dit gebergte fcheen afgefneden, meer dan onreine luften de oorzaak zullen geweest zyn, en Lot in zyne dronkenfchap des nachts zal gemeend hebben nog zyne huisvrsuw, of eenfl avin by zich te hebben.  188 FTFDE GESPREK. MIETJE. r abraham zal wel begeerig zyn geweest, hoe 't met Sodom en de nabuurige fteden zou aflopen: of zy wegens eenige regtvaardigen zouden gefpaard, dan wegens de vry algemeene Godloosheid zouden verdelgd worden. VADER. Dit is ook zo, want hy ftond des morgens vroeg op, en ging naar die plaats, daar hy den voorigen dag voor Jehova's aangezicht zo nadrukkelyk voor derzelver verfchooning gebeden had, en ziet, toen hy na den kant van Sodom, Gomorra , en naar de gantfche vlakte der Jordaan uitzag, bemerkte hy een dikken rook, als van eenen brandende oven, uit welk treurig gezicht hy Gods regtvaardig oordeel over die fteden kon afleiden. Hy bleef toen maar zeer kort in Mamre, 't zy uit gebrek aan weilanden, 't zy wegens ongezondheid des luchts door dc zwaveldampen; of wegens dc akeligheid van in de nabuurfchap der fteden zich langer op te houden; hy vertrok naar Gerar. eene ftad der Phili- fty~  V T F D E GESPREK. 189' ftynen, wier Koningen de naam van a b ï m elech droegen, zy lag in de nabuurfchap van Berfeba. In dit Gerar kwam Abraham met zyne huisvrouw in dezelve ongelegenheid, als omtrent 30 jaaren te voren in Egypte, want Sarah fchoon nu omtrent 90 jaar oud, bleef nog al Veel van haar fchoonheid behouden, en fcheen veel jeugdiger dan zy met er daad was. Zy nu hadden onderling affpraak gemaakt, dat waar zy ook als vreemdeling verkeerden, zy elkander broeder en zufter zouden noemen, abimelech had zo dra niet vernomen, dat zekere herdervorst met eene fchoone herderin, die hy zyn zufter noemde, in zyn gebied was aangekomen, of hy gaf last om sarah te fchaaken, en by zich aan 't Hof in zyn Haram te plaatfen. Doch God ftrafte a b i m e l te c h en zyn huisgezin, en ontdekte in een droom aan den Koning zyne zonde, abimelech betuigt zyne onkunde dat sarah de huisvrouw van a b rah am is. Waar op des morgens abimelech Abraham deed roepen, hem zyne huisvrouwe wedergeeft, met eene berisping over zyn onvoorzichtigheid, en geeft hem ter vergoeding eeni-  I9o FT F D E GESPREK. eenige gefchenken, en de aanbieding om ondei' zyn gebied te blyven woonen, waar hy zulks zoude goedvinden. De Eerstvader bad God voor den Koning en zyn hofgezin, en zy wierden weder genezen van hunne ongefteldheid. J AR Hoe moet ik Gen. xx: 16 verftaan, daar Abimelech tot Sarah zeide: ziet ik hebbe uwen broeder duizend zilverlingen gegeven, ziet hy zy u een dekzel der oogen, allen die met u zyn: ja by allen, en ween geleerd. VADER. Veelen denken, dat deKoning wilde zeggen, dat hy aan Abraham duizend zilverlingen had gegeven, om een dek/el der oogen, dat is eert jluyer te koopen, om haar aangezicht naar de gewoonte van dien tyd te bedekken, op dat men  V r F D E GESPREK. 191 men weeten konde, dat zy gehuwd was, willende dat getrouwde vrouwen alleen fluyers droegen. Doch deze gcdagte is niet waarfchynlyk, vooreerst was de zomme gelds al te groot, makende naar de gewoonfte begrooting meer dan duizend guldens Hollandsgeld uit. Ten tweeden Abraham , die zelfs een vermogend man was,' had hy gcweeten, dat sarah door t dragen van een fluyer buiten gevaar zou geweest zyn om gefchaakt te worden, hy had zelve voorlang haar een fluyer tot een dekfel des aangezigts gekogt. Men kan] de woorden eenvouwdig dus begrypen:' En tot Sarah zeide hy, ziet ik hebbe aan uwen broeder duizend zilverlingen gegeven, (niet in geld, maar in waardy van goederen, die in 't 14 vers voorkomen) ziet hy (namelyk Abraham) zy u een dekfel der oogen aan allen, die met u zyn. Hier maakt abimelech een zinfpeling op 't dragen van fluyers; abraham wil de Koning zeggen, moest op een ander tyd beter dan door bedrog, met haar voor zyne zufter uit te geven, V00r de eer zyner vrouw zorgen. Hy voegt 'er by: En weest gy gelee, d, dat is: laat dit voorval u leeren om op  19a VTFDE GESPREK. op een ander tyd u voorzichtiger te gedragen (*). MIETJE. Bleef Abraham lang te Gerar? VADER. Ja, de Eerstvader bleef een geruimen tyd ih 't land der Philiftynen woonen, en Sarah baarde hem daar een zoon, die isa ak wierd genaamd, welke geboorte eene groote ftof tot vreugde gaf voor zyne ouders. JAN. Nu konde abraham en sarah een regt vergenoegd leven hebben, de wensch hunner zielen was vervuld, zy hadden nu een zoon, een erfgenaam der bezittingen, en tevens van den Godlyken zegen. VA- (*) Zie myne Bybelverklaring betreklyk Paleftina pag. 287, 288.  VTFD E G E S P R E K. m VAD E R, Gy moet u nooitvoord-ellen,,myne kinderen! J dat de blydfchap over aardfchegenoegens bej ftendigis, menigmaal kort van duur, of zy hebj ben himengzelen van-droefheid, zo was 't hier; J by gelegenheid dat isaak gefpeend,wierd, j hielt men een vrolyke maaltyd, elk was blyde, j doch ismael een dertele knaap, nu omtrent j zeftien jaaren oud, wierd nydig over die vreugi de, wegens Sarahs zoon, en fpottede met den I jongen lftiak, en misfchien heeft hy dit kind be| drygt of ook wel met daaden beledigt (*> SA. j Rah dit ziende, kon zulks niet dulden, én begeerde, dat niet alleen ISmael, maar ook zyne moeder hagar 't huis verlaten zouden, rmsfehieu nog indachtig 't geen voor eenige jaar was voorgevallen, abraham, die ook [Veel van ismael hielt, wilde dit plan niet goedkeuren; .doch de Heere gaf hem in eenc openbaanng, denkélyk fs nachts in een droom k kennen, dat hy daar in sarah zoude gehoorzaamen, want, fchoon ismaels geflacht j (O rergelyk Gal. iV: 29. *™ N  i94 VÏFDEGESPRE K. om Abrahams wil, ook een volk zou worden, evenwel in isaak Abrahams zaad ftond genaamd te v/orden. 'mietje. Hoe liep dit af? VADER. De vroome Eerstvader, die. gaarn in alles God gehoorzaam was, Hond des morgens vroegtydig - p, gaf aan hagar wat brood, benevens eene Iedere zak met water, daar toe ook ism af.l, die, gelyk ik zo even zeide, thands een ■ion-ding van omtrent zeftien jaaren oud was en zond hen weg. Doch ongelukkig raakt H a g ar met ismael in de woeityne Berfcba ^ t dwalen, en toen 't water op was, vond zy geen bron of put, noch. beek, om de Iedere zak te vullen. Zy meende In die woeftyna van dorst te fterven, ismael wierd aanvanglyk aamecht:„ zy leidde hem in de koele fchaduw van zeke"ftruikgewas, en ging een end wegs dewyl wr moederlyk hart niet gedoogde, dat de jonlelino- in haare nabyheid den laatften adem mt- **• ° bhes.  ■FT E D Ë GE S P R. E K. i95 bliês. Zy zat'dan van verre en weende. Is MAè'l had zo veël kennis aan den waaren God in Abrahams huis opgedaan, dat hy in dezen bangen nood al zuchtende den Heer in 't gebed aanriep. God verhoorde , zond een engel tot hagar, die haar bemoedigde, haar oog viel ook op een waterput, die zy te voren niet had gezien, zy vulde de Iedere zak met water, gaf ismacl te driHken. Waarfchynlyk ging zy toen naar Egypte,- -althans uit dat land nam zy eene vrouwe voor ismacl, die in de woestyne Parem, ten Zuiden van Kanaan, ging woonen j en .een boogfehutter, dat is een jaager werd, die by 't fchieten en verkoopen van wild en vellen der dieren zyn beftaan vondt. j MIETJE. •Vader, gy zegt dat ismAè'-l by 't verlaten van Abrahams huis een jongeling van omtrent 16 jaaren is geweest, en ik zie hem in de Bybeifche prentenboeken doorgaans afgebeeld ala een klein kind, 't welk hagar aan de hand heeft. — Ook dunkt my, dat de anderans N 3- f&  196 V T F D E GESPREK. gulhartige Abraham thands in geen goede luim geweest is , dewyl hy moeder en zoon met zo weinig brood en water weg ;.zond , zo dat zy haast waren.omgekomen; «lok lees ik van éénc fles, en niet van eene Iedere zak met water. V A D E R. l-uff Jam tmov of VTtS»*; «tfl .1 '•)3«w U3J Hy f?" Wat onze Bybelfchc prentenboeken betreft, die zyn ovc'r't geheel genomen meer fchadelyk-, 'dan voordeelig,^ dewyl ik 'er nog geen een gezien heb, of'er zyn zulke dingen in, die aan kinderen een verkeerd denkbeeld geven van de zaak ; dH* kunnen wy nooit uit prentenboeken van den Bybel, iets bewyzen. ■ Wai 't tweede betreft, Abraham /.al haa'r zo veel fpys en drank hebben medegegeven, als zy met Kaar zoon nodig had, om tot dc plaats haarer bestemming te komen, en was zy niet aan 't dwaalen geraakt, zou zy langs den gewoonen weg, beeken en waterbronnen hebben aangetroffen. .Eindelyk is ft geen gebruik in 't Oosten om water, wyn y en dergelyke dranken in glazen ftesfen te doen, maar wel in Iedere zakken, zo doet men nog  V T F D E GESPREK. 197 nog daar te lande onder de reizigers (*). Het Hebreeuwsch woord betekent ook geen fles maar eene Iedere zak, doch onze Overzetters hebben zulks naar onze gebruiken vertaald. MIETJE. Ging 't abraham en zyn huisgezin verder wel in 't land der Philinynen? VADER. Ja, want de Heere zegende hem in de uitbreiding zyner haav.e en vee. Tliands had hy op cenigen afftand van Gerar zyne tenten opgeüagen, en dus 't hoofdkwartier van 't herderlyk leger, aldaar kwam de. Koning abimelech met zyn Krygsüverfte aan abraham een bezoek geven, en zy beiden maakten een verbond, zwooren elkander trouw ; van daar dat deze plaats in 't vervolg genoemd wierd Berfeba, t welk (*) Zie myne Bybelverklaring betrekkelyk Palëflwa pag. 268 gelyk ook eenige Bybelplaatfen Jof ix- 4 iSam. xvi: 20. Matth. IX: i7. Luc. v: 37. en elders. N 3  l £ GESPREK. MOEDER. Dat ouders , wanneer hunne kinderen zyn groot geworden moeten bezorgd wezen omtrent hun hnwelyk, gelyk Abraham bezorgd was omtrent Izaak. De genegenheden der kinderen zyn dikwyls onbezonnen, veele huwelyken gefchieden zeer ligtvaardig. En fchoon de ouders nimmer een huwelyk aan hunne kinderen, tegen derzelver genoegen mogen opdringen, is 't aan den anderen kant zeer nuttig en pryslyk, dat kinderen hunne ouders in dit gewichtig ttuk raadplegen, vermits die door meerdere jaaren meer ondervinding en doorzicht hebben. Ik wensch, dat fpaart God u lieden en ons 't leven, gy in 't vervolg van tyd van deze aanmerking ook zult gebruik maken. * * * * * * * * ZES-  ZESDE GESPREK. 223 must 'Ssssm^ms&ssaassssssL staKs: ZESDE GESPREK. izaak getrouwd met r.ebekka , die tweelingen voor dbre not, ezau ExN jacob. ezau verkoopt aan zynen brok der *t eerstgeboorteregt. izaak vertrekt wegens EEN hongersnood naar gerar, heeft zegen op zyn akkerbouw, wordt aldaar bbnyd van de philistynen, en vertrekt weder naar berseba. oud en blind geworden zynde, belast aan esau een wildbraad tot spyze gereed te MAken, onder belofte van hem te zegenen, doch wordt DOOR jacob misleid, die den besten zegen verkrygt. ezau wil hierom iacob doodkn, DEZE vlugt NAAK mesopotam1e tot zyn oom laban. na verloop van nog 43 jaaren sterft izaak te hebron, EN wordt aldaar door zyne beide zoons begraven. VADER. Wy zullen nu de gefchiedenis van izaak en jacob behandelen, hier uit, myne kinderen, zullen wy verfcheidene Ieerzaame opmerkingen en lesfen kunnen afleiden. MILT-  S24 ZESDE GESPREK. MIETJE. Was izaak ook een braaf man, gelyk zyn vader abraham is geweest? VADER. Hy was een opregt en Godvrugtig perfoon, hy wierd geboren in 't jaar der waereld 2108, toen zyn vader honderd jaaren oud, en zyne moeder Sarah een hogen ouderdom van negentig jaaren had bereikt. Daar zyne waarde ouders hem al vroeg in de kennis en dienst van den eenigen waaren God onderwezen hadden, en hoogachting en liefde voor 't beminnenswaardig Opperwezen hadden ingeboezemd, gafhy ook vervolgens de duidelykfte blykcn van zyne onderwerping aan Gods wil, gehoorzaamheid aan zyne ouders, en naarstigheid in zyn beroep, zonder verzuim van eene eerbiedige Godsvrugt. MIETJE. Wanneer betoonde hy dit alles ? VA-  ZESDE GESPREK. 22^ VADER. Ik bedoel nu, 't geen wy reeds in ons voorig gefprek gezien hebben, dat hy zich onderwierp aan Gods bevel, om zich tot een offerande op Moria te laten Aagten en verbranden; geen huwelyk buiten zyns vaders goedkeuring wilde aangaan; en ook wanneer hy op den dag zyne bezigheid in 't waarnemen der kudde had volbragt, tegen den avond in 't veld ging, om met ftichtelyke overdenkingen en gebeden tot God te eindigen. Op zyn veertiglte jaar ging izaak in 't huwelyk met zyne nicht rebekka, en woonde by zekeren put genaamd Lachai Rot (*) die in 't zuidlykst deel van Kanaan tusfchen Bered en Kades gevonden wierd. Van dit tydperk , toen izaak na zyn huwelyk eene byzondere huishouding had, begint Mozes zyn gefchiedenis (§). MIET- (?) Lachai Roi, beduidt een put des levendigen, die [wy] aanziet, zie Gen. xvi: 13, 14. (.§) Zie Gen. xxv; 19. P  flo6 ZESDE GESPREK. MIETJE. Hoe kwam 't, dat izaak by een put ging woonen, waaromniet liever in eene ftad of groot dorp ? VADER. izaak was een herder , die veel vee had, 't welk op gezette tyden moest gedrenkt worden, en in die landftreek was't water zeer fchaars; trof een herder een bron aan, zo was dit eene goede legerplaats, om daar zyn hoofdkwartier te houden, en in derzelver omtrek de kudde te weiden. MIETJE. Die brave man kon nu na zyn moeders dood een aangenaam leven hebben met zyne fenoone cn lieve Rebekka. VADER. De Eerstvader had 'er eene waardige huisvrouw aan, en ik kan niet anders denken of zy beminden malkander tederlyk j doch met dit alles ontbrak wat aan de wenschbaare vergenoeïes ging:  ZESDE GES P R £ ft, 227 ging: beide waren zy zeer gezet op kinderen, en ziet die gunst üiogt hun niet te beurt vallen, zy bleeven eenige jaaren kinderloo . JAN. Zy kregen immers ezauciijacoe? VADER. Dit is zo, maar toen waren zy omtrent twintig jaaren getrouwd geweest. Van deze beide kinderen kan ik u lieden iets merkwaardigs mededeelen: ezau en jacob waren tweelingen, doch ezau kwam 't eerst ter waereld, die 'er zeer ros en haairig van vel uitzag; jacob, die de jongde gerekend wierd, was glad van vel. Dit ivas wel wat zeldzaams, doch 't geen nog meer onze opmerking verdient, is, dat God te vooren tot rebekk/, gezegd had, dat 't eene kind een flerker volk zou worden, dan 't ander, en de meerder den minder dienen zou: en dit is door de uitkomst beveiligd. p » JAN.  aa8 ZESDE GESPREK. JAN. Neem my niet kwalyk, Vader! dat ik daar voor een bewys vraag, dewyl ik nog nooit in den Bybel heb gelezen, dat es au van jacob een dienstknegt is geweest? VADER. Dit is zo, wat de beide enkele perfoonen betreft, doch door ezau moeten wy deszelfs nakomelingen de Edomiten verftaan, en door jacob, deszelfs nakomelingen de Israëliten. Dit blykt duidelyk uit de uitdrukking, die God gebruikt Gen. xxv: 23, daar deze beide kinderen met de benaming van volken en natiën voorkomen, en zo vinden wy in vervolg van tyd, dat de Edomiten aan de Israëliten zyn dienstbaar geworden (*), Paulus ziet daar op Rom. ix: n 13. wanneer by zegt: Als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds ef kwaads gedaan hadden, op dat 't voornemen Gods, dat naar de verkiezing is vastbleve, niet uit de werken, maar uit den roependen, zo werd tot (*) 2 Sam. vin: 14-  ZESDE GESPREK. 229 tot haar [namelyk Rebekka] gezegd, de meerder zal den minder dienen, gelyk gefchreven is: „ Jacob heb ik lief gehad, en Ezau heb ik geit haat". JAN. Waar zyn die woorden gefchreven: Jacob heb ik lief gehad, en Ezau heb ik gehaat P VADER. Die vinden wy befchreven Maleachi v. 1, 3, 1 en dat by dien Propheet niet alleen op den perfoon van ezau gezien wordt, maar ook op zyn nagedacht, blykt uit 't geen Jer volgt vers 3, 4. I Ik hebbe zyne bergen gefield tot eene verwoe/linge, Mn zyne erve voor de draken der woe/lyne. Of. fchoon Edom zeide, ik ben verarmd, doch wy I zullen de woefle plaatfen weder bouwen: alzo zeidt de Heere der Hcirfchaaren, zullen zy bouwen, zo zal ik af bresken, en men zal ze noemen landhaaien der Godloosheid, en een volk op 't welk de Heere vergramd is tot in eeuwigheid. JAN. Waar in heeft die liefde Gods tot Jacobs nakomelingen beltaan, die worden immers alle niet zalig ? p 3 VA-  i30 ZESDE GESPREK. VADER. God heeft veele bewyzen van liefde aan •t nagedacht van Jacob betoond, welke de Edomiten en andere volken niet genooten. Hy 1 gif hun 't land Kanaan ten erve, Hy gaf zyne I Propheeten, die de leer der zaligheid verkondig.den, Hy gaf hun zyn H. Geest, waar door menfchen uit Israël bekeerd wierden, zo liefde- i rvk verkeerde God onder *t Oude Tcftament niet met 't gedacht van Edom, noch met andere volkeren (*). JAN. Is daar geen onbillykheid in, dat God 't een volk boven 't ander zo aanmerkclyk begunftigt J •t een mensch zalig maakt, en't ander met.il en zulks bedooten heeft te doen, eer de kinderen noch geboren waren, noch zelve iets goeds of| kwaads gedaan hadden? Of zou men't dus moe. ten begrypen, dat God 't eene volk boven, 't ander bedoot te beguuftigen, om dat Hy, voor+ {*) Zie Ps. cxlvii: 19» 20«  ZESDE GESPREK. 2.31 voorzag, dat 't een volk zich beter in de tyd zou gedragen ; en dat God beflooten heeft, die menfchen eeuwig zalig te maken, 1 welke Hy wist, dat in Chriftus geloven, en goede werken zouden doen; en beflooten heeft, dat dezulke eeuwig zouden ongelukkig zyn, die in de ondeugd tot 't einde van hun leven volharden zouden ? VADER. Dewyl God van eeuwigheid alwetend is, en voorzien heeft alles wat 'er in de tyd zoude voorvallen, zo is 't zeker, dat Hy van eeuwigheid wist, wie een Godvrugtig leven zou leiden, en wie niet; ook zou Jt ftryden met zyn heiligheid en regtvaardigheid te befluiten om menfchen na den dood te verheerlyken die in dit leven tot 't einde toe in ongeloof en ondeugd volharden zouden. Neen, die God beflooten heeft zalig te maken, die zullen ook in de tyd geloven en zich bckceren, en wie dit zyn, weet God van eeuwigheid by naamen. Geloof en bekeering kunnen evenwel geen oorzaaken zyn der verkiezing, maar 't zyn de uitwerkfelen, dewyl in den ftaat der zonde en P 4 ver-  a3a ZESDE GESPREK. verdorvenheid, de mensch uit zich zelfs niet kan behouden worden: geloof en bekeering is eene gave Gods. Dit leert Paulus duidelyk Eph. n: 8, 9, uit genade zyt gy zalig geworden, door 't geloof, en dat niet uit u, 't is Gods gave; niet uit de werken, op dat niemand roeme. Rom. ix: 16, zo is 't dan niet des geenen, die wil, noch des geenen, die loopt, maar des ontfer. menden Gods. JAN. Déze laatfte plaats baart my veel zwarigheid, als Paulus leert, dat de geene die wil en loopt, en dus pogingen aanwendt, om behouden te worden, evenwel niet zalig wordt. Dus volgt dan , dat wy maar ftil moeten blyven wagten, tot dat God zulks uit ontferming"geeft, dewyl alle begeertens en pogingen aan onze zyde vrugteloos zyn. VADER. Gy vat deze plaats van Paulus zeer verkeert ©p , de Apoftfcl wil niet zeggen, dat de geen, die wil en loopt, niet zal zalig worden; "t tegendeel is waar, elk die wil en loopt, dat is, die begeerte heeft en pogingen aanwendt om langs  ZESDE GESPREK. 233 langs dan weg, in 't Euangelie ontdekt, behouden te worden, die wordt gewisfelyk zalig. Maar Paulus wil zeggen, dat 't willen en hopen geen werkzaamheid is uit de verdorven natuur des menfchen voordkomende, maar een uitwerkfel is van Gods ontfermende genade. Die zelve Apoftel zegt daaromPhilipp. 11: 12, en 13. Werkt uw zelfs zaligheid met vreeze en beeven; want 't is God, die in u werkt, beide 't willen en 't werken naar zyn welbehagen (*). JAN. (*) Veelen vatten ook verkeerd of, 't geen Petrus zegt in zyn 1 Br. Cap. iv: 18. Indien de regtvaardige nauwlyks zalig wordt, even of de Apoftel wilde te kennen geven, dat 'f zeer bezwaarlyk is voor zulk een, om behouden te worden. Doch zulk een uitlegging firydt met de volkomenMd van Chriftus verdienften, waar aan een gelovige deel heeft, waar door hy niet ter nauwer nood, maar zeer gereedelyk zalig wordt. Het Griekfche woord door nauwlyks vertaald, betekent moeite of ftrydt, de zin is, indien Gods volk verdrukkingen, vervolgingen, enz. op aarde ondergaat door Godheze menfchen, of onder de toelatinge Gods tot wyze eindens, hoe zal 't dan gaan met Godloozen na dit leven, waar zal de Godlooze en zondaar verfchynen ? P-5  *34 ZESDE GESPREK. JAN. Als ik evenwel niet van eeuwigheid uitverkooren ben tot zaligheid, al ben ik dan nog zo begeerig, en al wend ik alle pogingen aan, 't zal immers niets baten, God zal immers om myncn wil zyn befluit niet veranderen ? VADER. Als iemand niet uitverkoren is, dan krygt hy ook geen begeerte om zalig te worden volgens 'tEuangelie; die nu waarlyk begerig is, wendt ook alle pogingen aan, en die pogingen zyn nooit vrugteloos, Jefus zegt Matth. vu: 7en gy zult vinden, ,en joh. vi: 37- ^ vat my de Vader geeft, zal tot my komen, en die tol my komt, zal ik geenzins uitwerpen. J AN. Neem niet kwalyk, dat ik u van de gefchiedenis zo ververwyderd heb; gelief nu den draad weer op te vatten. VA-  ZESDE GESPREK, sqs VADER. De beide zoons van Vader Izaak werden groot, ezau, die van een ruwercn aart was, werd een jaager; doch j a c o e , die zagtzinniger en bedaarder van inborst was, woonde als een fchaapbcrder in tenten, zyne moeder Rebekka beminde hem boven zyn broeder, doch Izaak maakte meer werk van Ezau , dewyl die hem meermaal een lekker wildbraad tot fpyze bereidde, waar van Izaak met veel finaak gewoonlyk at. Op zekeren tyd, dat Ezau vermoeid en hongerig van de jagt kwam, had Jacob een kookzel van linzen moes gereed, 't geen, waarfchynlyk door bykomende kruiden, eene roode gedaante had. Ezau dit ziende, zeide laat my florpen van dat roode, dat roode. Jacob Hond dit toe, op voorwaarde, dat Ezau by eede aan hem de voordeden der eerstgeboorte daar voor zou afftaan. Ezau die zeer weinig met dit voorregt ophad, en daar by dagt, dat hy niet lang zou leven, misfehien wegens den hongersnood 3  a36 ZESDE GESPREK, nood, die 'er ontftond (*), verkogt aan Jacob zyn eerstgeboorteregt voor een fchootel linzenmoes. En om dat hy met zo veel drift gezegd had: dat roode! dat roode ! zo kreeg hy den naam van edom, 't geen rood betekent. MIETJE. Waren aan de eerstgeboorte groote voorregten vast gemaakt ? VADER. Ja zekerlyk , men brengt daar toe een gezach boven de andere broederen, den beften zegen by 't fterven des vaders, en na den dood eene dubbele erfportie: dus 't zeer flegt van ezau was, dat hy die voorregten klein achtte. MIET- (*) Hongersnood kan 'er ligtelyk ontjlaan in een land, dat anders in de natuur vrugtbaar is, wanneer door de Jierke veeteeld, de Itndbouwery te veel verwaarloosd wordt.  ZESDE GESPREK. 0-3? MIETJE. Zo even hoorde ik van een hongersnood, die 'er in 't land ontftond, hoe ftelde 't isa ak in dit geval ? VADER. Hy trok naar Gerar, eene ftad der Philiftynen, alwaar ook zyn vader Abraham zich eenigen tyd had opgehouden, de Koningen van die ftad droegen den naam van abimelech. Hier verfcheen hem de Heere, beval hem niet naar Egypte te trekken, en vernieuwde aldaar de belofte te voren aan Abraham gedaan. izaak met dezelve vrees bezet als te voren zyn vader, gaf voor, dat rebekka zyne zufter was. Na eenen geruimen tyd, ontdekte de Koning, dat Rebekka niet de zufter, maaide huisvrouw van izaak was, beftrafte hem over die onwaarheid, en gaf bevel, op ftraffe des doods, dat niemand Izaak, noch zyne huisvrouw eenig leed zou aandoen, izaak leide zich hier op den landbouw toe, en de Heere zegende hem zo, dat hy een honderd^ vouwdigen oogst had, ook wierd zyne kudde ver-  238 ZESDE GESPREK. vermenigvuldigd, en zyne dienstknegten en dienstmaagden vermeerderde, dat hy een groot man wierd. MIETJE. Ik ben verblyd, dat Izaak zo veel voorfpoed had. VADER. Ja, maar ook tegenfpoed: de Philiftynen benydden hem, en ftopten de waterputten, die zyn vader had laten graven; en X bi m e l e c m vond goed izaak te gelaften de ftad te verlaten. De Eerstvader deed zulks, nam zyne wooning op 'i platte land in eene valley. Hy deed dc putten, die geftopt waren, opgraven, en nog andere putten maken, doch daar was meer dan eens twist over , tüsfchen zyne herders, en die van Gerar. Vervolgens trok hy weder naar Berfeba. Hier verfcheen hem de Heere, beloofde hem te zegenen, en zyn zaad te vermenigvuldigen, en hy had 't genoegen, dat abimelech tot hem kwam, en een verbond van vriendfehap met hem maakte. Doch ook hier had hy met zyne huisvrouw veel verdriet, na-  ZESDE GESPREK. 239 nadien ezau twee vrouwen trouwde uit dc dogteren der Hsthiun, die tot 't vervloekte geflacht van kanaan behoorden. MIETJE. Hoe ging 't verder? VADER. Wy vinden in meer dan dertig jaaren niets aangaande izaak aangetekend, maar toen viel 'er iets merkwaardigs voor. M I E T J E. Laat ons dit hooren. VADER. De Eerstvader had reeds den ouderdom bereikt van 137 jaaren, zyn gezicht begon zeer te ver-  S40 ZESDE GESPREK. verzwakken, zo dat hy byna niets meer zien kon, en wegens deze en andere ongemakken des ouderdoms in gedagtenwas, dats zyn leven op 't einde liep, en daarom aan zyn oudften zoon den vaderlyken zegen wilde mededeelen. En daar hy een groot liefhebber van wildbraad was, verzogt hy aan zyn zoon, dat hy op de jagt zoude gaan, en hem eene fmaaklyke fpys zou gereed maken , gelyk hy gaarn at, belovende hem dan te zullen zegenen. MIETJE, Hoe liep dit verder af? VADER. Zo dra rebekka dit vernomen had, die weer liefde voor jacob had, en wetende dat hy door koopverdrag 't regt der eerstgeboorte bezat, riep zy Jacob tot zich, verhaalde hem 't voornemen zyns vaders, en belastte hera  ZESDE GESPREK. »4t hem twee geitenbokskens (*) van de kudde te nemen, van welke zy eene fmakelyke fpys bereidde, die jacob onder den fchyn van Ezau tot Izaak moest brengen, en ten einde den ouden man des te gemaklyker te misleiden, bond zy de zagthairige geitenvellen om zyn handen en halï, op dat hy aan den veelhairigen Ezau, wanneer Izaak hem betastte, zougelyken; ook trok zy hem de kleederen van Ezau aam Schoon Izaak twyfelde aan de ftem, werd hy hogthalis bedrogen, en fprak over dezen zyn' zoon den eerstvaderlyken zegen uit, hy zeide: „ Ziet (*) Twee geitenbokskens voor één mensch ten eeieii gereed te maken, fchynt ongelooflyk veel. Doch wanneer men in aanmerking neemt, dat Rebekka de befte fiukken van die geitjes zal genomen hebben, en d'ie op onderfcheiden wyze gereed gemaakt, even of 't verfcheiden zoorten van wild was, op dat Izaak de keuze zoude hebben, zo is 'er in die veelheid geen de minfte ongeremdheid, noch on. waarfchynlykheid. Geitenbokskens wierden voor eene lekkere fpys, en een koninglyk gefchenk gehouden} meri tsiê i Sam* xvi: 20.. Q  *42 ZESDE 'GESPREK. „ Zie de reuk myns zoons is als de reuk eens velds, dat Jehova gezegend heeft, ,, Koorn en wyn in overvloed! „ Volken moeten u dienen, volken voor u nedervallen. „ Wees Heer over uwe broederen, en de zoonen uwer moeder vallen voor u neder! „ Vervloekt zy al wie u vervloekt, en gezegend, al wie u zegent (*)!" MIET- (*) Dit is gevolgd naar de Overzetting van michaelis. iiamelsveld heeft 't op deze wys: „ Z.ie de geur van mynen zoon ,, Als de geuren van een veld, „ 't Wtik Jehova gezegend heeft'. „ God fchenke u een milden hemeldauw, „ Een vetten en vrugtbaaren gro:td, ,, Overv.oed van koorn en wyn ! „ Dat volken u dienen, „ Volksftammen voor u nedervallen; „ Wees Heer over uwe broederen! „ Dat de kinderen uwer moeder voor u nedervallen, „ Vervloekt zy die u vloekt, }, Gezegend, wie u zegent.  ZESDE GESPREK. Hl MIETJE. Dit bedrog kon niet lang verborgen blyven. VADER. Zo dra de regte jaager een wild gefchooten en gebraaden had, en daar mede tot zyn vader Izaak kwam, ontdekte zich 't bedrog. Izaak verfchrikte zeer, en Ezau weende, en wilde den zegen des eerstgeboorenen beërven, doch wierd verworpen, en vond by zyn vader geen plaatfe des berouws, hoewel hy die met traanen zogt* gelyk Paulus zegt Hebr.e waakzaame voorzorg, gepaard met een ootmoedig gebed tot God, was Jacobs wapentuig in dezen nood. Hy verdeelde zyn huisgezin en kudde, in twee hoopen, en zeide, zo Ezau een aanval doet op 't eene gedeelte, heeft 't ander deel tyd om te ontkomen. Hy zond eenige knegten uit met een aanzienlyk gefchenk naar Ezau, dit gefchenk beftond uit een aantal geiten, bokken, ooyen of wyfjes lammeren, rammen, kemelinnen, koeyen, ezels, enz. En in 't zenden van deze gefchenken ging hy dus te werk , dat hy elke byzondere kudde vee door  272 ZEVENDE GESPREK. door een byzonderen knegt zond, en wel de een op zekeren afftand van den ander, en Jacob had 't geluk met zyn broeder te verzoenen door eene zeer minzaame ontmoeting. J A N. Gygaat, Vader! eene merkwaardige gebeurtenis voor by, welke is voorgevallen, na dat Jacob reeds zyn huisgézin en vee over de beeke Jabbok had doen-overtrekken, doch zelve alleen" nog aan geene zyde dier beek was gebleven, toen heeft hy met een engel geworfteld,- welken hy vervolgens god noemt. Het komt my wonderlyk en onbegrypelyk voor, dat een mensch met een Godlyk perfoon worftelt, en de overwinning behaalt. V A D E R. Wanneer men alles behoort te ontkennen, V geen wy niét bevatten, en aan ons wonderlyk voorkomt, dan moeten wy veele dingen, die door geloofwaardige mannen bel'chrevén zyn, locheneu; en een volgend geflacht heeft dan 't regt om zaaken niet te geloven, welke in onzen leeftyd voorvallen. Denken wy, dat 'er eeni-  ZÊFENDë 'GESPREK. kfé eenige ongereimdheid in gelegen zy; dit denk. beeld komt niet voord uit 't géfclliedverhaal van Mozes, maar daar van, dat wy de zaak ons niet wel voordellen; wy hebben in onze kindsheid dikwyls prentverbeeldingen van die worfteling gezien, die een diepen en verkeerden indruk op ons maaken; J A N. Kunt gy my dan een beter denkbeeld van de zaak geven, als men gewoonlyk die gefchiedenis uitlegt, of verbeeldt? VADER. ■, Dat God oudtyds engelen op aarde als boden Uitzond om zyn wil bekend te makeri, zieri Wy op' verfcheiden plaatfen van de H. Schrift \ dat ook een Godlyk perfoon, by voorbeeld dê Zoon vari God, in eene menschlyke gedaante wel eens tot de Eerstvaders kwam, fteekt geen ongereimdheid in, wy treffen daar van een voorbeeld aan Gen: xvin. Let nu op 't volgende i Jacob had een gedeelte van dien nacht geflapen, middernacht was hy opgeftaartj en had zyne Vrouwen, kinderen en havé over de beek gehól• S pen,'  £74 ZEVENDE GESPREK. pen. Dit verrigt hebbende, was 't nog duifter, j hy bleef alleen over, misfchien om dien tyd in 't gebed door te brengen. Op 't onverwagtst ziet hy een perfoon naby hem, welken hy niet hooger dan een mensch aanzag, dees perfoon vat Jacob aan om hem misfchien over de beek te leiden ; dan Jacob Hem niet kennende, en mogelyk denkende, dat'teen vyand, een afgezondenc van Ezau was, zo heeft 'er zekere worfteling plaats, hoe die zich hebbe toegedragen, moeten wy niet bepalen, doch dit is zeker, dat de Eerstvader op een of ander wys bemerkte, dat hy met een Godlyk perfoon te doen bad, en daarom zeide: ik zal u niet laten gaan, ten zy gy my zegent (*). Jacob verkreeg den zegen, en ook zyn naam jacob zou voordaan zyn israêl beduidende een overwinnaar Gods, en 'er wordt die reden van gegeven: Gy hebt u vor/lelyk gedragen met God; ,en met de menfchen hebt gy ook overmogt. Dit laat- (*) Op deze gefchiedenis wordt gezien Hof. xu: 4, 5. In zyne kragt droeg hy zich vorftelyk met God, ja hy droeg zich vorftelyk met den Engel, en overmogt, hy weende en fméckte Hem.  ZEVENDE GESPREK. af$ \ laatfte byvoegzel kon jacob bemoedigen, dat hy nu ook voor zyn broeder met zyn 400 mannen niet bczwyken zou. Intusfchen dat Jacob dien Godsgezant niet wilde laaten gaan, voor dat Hy hem gezegend had, zo wilde dees perfoon zich wel laten overwinnen, maar ook tevens zyne groote magt toonen, Hy raakte 't gewrigt van Jacobs heupe aan, en verwrong 't zelve, zo dat de Eerstvader zekere tyd kreupel ging. Intusfchen Jacob was blyde over die ontmoeting, hy noemde die plaats Pniel, 't geen aanduidt Gods yzangczicht, want zeide hy: ik hebbe God gezien wan aangezicht tot aangezicht, en myne ziel is geIred geweest, namelyk uit veel angst en bekommering. En daar op volgde ftraks de ontmoeting van zyn broeder, die zeer vriendelyk afliep. Ezau weder naar Seir keerende vervolgde Jacob pok zyn weg, en kwam aan eene plaatfe ten ooften der Jordaan, waar hy eene wooning voor zyn huisgenooten bouwde en hutten voor zyn vee, en die plaats Succoth dat is hutten noemde. Naderhand is die plaats eene ftad geworden, gelegen zuidwaards van 't meir Gexezareth. Vervolgens brak Jacob op, en kwam behouden in S 2 Ka-  276 ZEVENDE GESPREK. Kanaan, en legerde zich in de nabyheid van Sichem, alwaar hy voor honderd ftukken gelds, in 't Hcbrceuwsch Kefita genaamd, een ftuk lands kogt van de zoons van hemor, die een , vader was van sichem, alwaar hy een altaar bouwde met dit opfchrift: „ de]Godvan ; „ Israël [is dc waare] God". MIETJE. Hoe lang leefde jacob nog na zyne weder keering uit Paddan Aram? VADER. Nog 50 jaaren, van welke hy 33 jaaren in) *t land Kanaak, en 17 in Egypte heeft doorge-| bragt. Doch in de eerstgemelde jaaren heeft hy veele verdrictelykheden gehad. MIETJE. Gelief die verdrietelykheden te verhalen. VADER. Gy hebt dezelve voorzeker gelezen, doch will dezelve in 't kort melden. De eerfte treurige: zaaM  ZEVENDE GESPREK. 277 rail zaak viel voor te Sichem. jacob had in de :;!■ nabuurfchap dier ftad zich gelegerd, din a de ek 1 j eenige dogter van Jacob, een fraay meisje zijna de, was begeerig de dogters van die landftreek een te ontmoeten; s 1 c 11 em wiens vader hemor w land vorst was, zag ze, verliefde, en ontecrde i haar. De Landvorst zogt de misdaad zyns 1 z)ons goed te maken, door aan Jacob en zyn zoons te verzoeken, dat Dina met zyn zoon in :icr- den echt verbonden wierde, hy wilde gaarn de bruidfchat buitengewoon groot, maken. Hoe billyk was die voordragt aan de zyde van Hf.mor? Eenige van Jacobs zoons keurden mii d.'zen voorflag goed, doch op die voorwaarde, Drge- dat niet alleen sichem deJieveling van di.':•■! na, maar ook alle mannen der Stad Sichem moeten befneden worden. Deze conditie was wel hard, nogthans wierd zy ingewilligd en verrigt. Op den derden dag toen de befnydenis gefchied was, en de mansperfoonen in de meefte fmarte zich bevonden, namen simeon en levi hunne zwaarden, waarli wil fchynlyk hadden zy verfcheiden mansperfoonen ;ri;e tot hulp. by zich, gingen in de ftad, vernoegen rul S 3 al  278 ZEVENDE GESPREK. al wat manlyk was, haalde hunne zufter uit sjichems huis, plunderde de ftad en voerde vrouwen en kinderen gevangelyk weg. MIETJE. Is deze daad niet zeer af te keuren? VADER. Zy is grootelyks af te keuren, zy toonden hiermede, dat zy valfche menfchen, fnoode bedriegers en deugnieten waren. Hun vader was zo aangedaan over dat godloos bedryf, dat hy zeide tot Simesn en Levi: Gy hebt my beroerd, mits my flinkende te maken onder de inwooners dezes lancïs, onder de Kanaanilen, en PheriJiten, en ik ben weinig volks in getal, zo zy zich tegen my verzamelen, zo zullen zy my flaan, en ik zal verdelgd worden, ik en myn huis! Ja de oude vroome man kon die grouwelyke moord en plundering niet vergeeten, op zyn doodbed riep hy uit: Simeon en Levi zyn gebroeders, hunne handelingen zyn werktuigen van geweld! Myne ziele kome niet in hunnen verborgen raad; myne eer wordt niet vereenigd met hunne vergadering, want in hun-  ZEVENDE GESPREK. 279 hunnen toorn hebben zy de mannen dood ge/lagen, en in hunnen moetwil hebben zy de os/en weggerukt! vervloekt zy hunnen toom, enz. MIETJE. Gelukkig, dat Jacob door omliggende natiën of volksftammen geen leed werd toegebragt.' VADER. God beval aan den Eerstvader om met zyn huisgezin en have naar Bethel te trekken, zynde wel zes uuren zuidwaards van Sichem. Voor zyn vertrek gelastte hy zynen huisgenooten om alle vreemde Goden weg te doen, welke hy met de oorverfierfelen begroef onder een boom te Sichem. Hy bad voorfpoed op de reis, want de Heere was met hem, zo dat de bewooners der nabuurige plaatfen hem niet najaagde. Alleenlyk had hy een tterfgeval op weg, debora de Voedfter van Rebekka overleed, en wierd in de nabuurfchap van Bethel begraven, dus wilde de Eerstvader aan zyne belofte voldoen, welke hy ao jaaren te voren te S 4 Bethel  a8o ZEVENDE GESPREK. Bethel gedaan had (*), en waar toe de Heere Voor zyn vertrek uit Mcfopotamie hem had opgewekt (f). jacob bouwde een altaar, God verfcheen hem aldaar, en vernieuwde de oude toezeggingen. Doch 'i fchynt, dat Jacob met de zyne daar nog niet durfde vertoeven, zy reisden al verder zuidwaards naar Bethlehem; naby die plaats baarde rachel haaren tweeden zoon benjamin genaamd, doch zy ftierf in '\ kinderbed, wierd aldaar begraven, en men richtte een gedenkteken boven haar graf op. Van daar vertrok hy al verder zuidwaards tot aan hebron, misfchien dat hy gehoord had, dat zyn ouden vader begon tc verzwakken, of krank lag, want Izaak ftierf en wierd door ezau en jacob begraven. J A N, lk verwonder my te hooren, dat 'er in •Jacobs huis vreemde Goden waren, de Eerstvader zal immers zyne huisgenooten in de kennis en, C) Gen. xxviir: so—22» (D Gen. xxxi: 13.  ZEVENDE GESPREK. 281 en den dienst van den eenigen waaren God hebben onderwezen. Ook komt 't my vreemd voor, dat men debora in Jacobs reisgezelfchap vindt, daar zy tot 't huisgezin van izaak behoort; en dat Mozes haaren dood optekent, dit is immers van weinig aanbelang, hy gaat zelfs voorby te melden den dood van rebekka, en van veele andere. VADER. Wat de Afgodsbeeldjes betreft, die in 't huis van jacob waren, daar over behoeft men zich niet te verwonderen, als men nadenkt, dat rachel de Teraphim van haar vader laban genomen, en die zekerlyk zorgvuldig zal bewaard hebben, misfchien hebben ook de dienstboden van den Eerstvader wel eenige beeldjes heimelyk gehad, althans 'er is geen twyfel, of onder de onlangs geplunderde goederen der inwooners van Sichem , zullen wel Afgoden geweest zyn, die men geroofd heeft om derzelver waarde, want Mozes zegt niet, dat die Goden in Jacobs huis gediend wierden; maar wel, dat zy 'er waren. Het tydftip dat Jacob S 5 waar-  a8a ZEVENDE GESPREK. waarnam om 'er zich van te ontdoen, was juist gefchikt, 't was niet raadzaam om veel goud of zilver by zich op dc reis te hebben, vooral uit den roof der Sichemiten, want als de nabuuren hen eens op weg aandeeden, zou 't des te llegter met hen aflopen. Gy vraagt, hoe komt debora in Jacobs huis, dit weeten wy niet zeker, mogelyk is Debora, na Rcbekka's dood, naar Jacob gekomen, wiens vrouwen en dienstmaagden haare landsgenooten waren. Mozes zou mogelyk Debora's dood niet gemeld hebben, doch zulks was van belang voor Israël, nu witten zy den oorfprong der benaming van dien eikenboom by Bethel, genaamd Allon Baclwt dat is Treureik. MIETJE. Had Jacob nog al meer verdriet van zyne kinderen, behalven 't geval van simeon en LEVI? VADER. Ja zyn oudfte zoon ruben onteerde bilha zyns vaders bywyf tot groot verdriet van Jacob, zyn  ZEVE\NDE GESPREK. 283 zyn andere zoon j u o a bedreef onkuisheid met. zyn fchoondochtcr tamar; ook zyn meefte kinderen deeden hem veel droefheid aan, daar zy hun vader Jacob in een dunk bragten, dat j o s e p h een van zyn gelieffte zoons uit Rachel van een wild dier verfcheurd was, in welke gedachten de Eerstvader gebleven is, tot dat zyn zoon Jofeph, die in Egypte Onderkoning was geworden, hun derwaards met zyn geheel gedacht ontbood. Kort voor zyn fterven nam jacob eerst van de zoons van Jofeph, toen van zyn eigen kinderen een prophetisch affcheid. Doch hier van wil ik u lieden nog iets mededeelen, als wy in een volgend gefprek 't leven van joseph overwegen zullen. JAN. Ik denk, dat 'er in de gefchiedenis, die wy behandeld hebben, ook wel nuttige lesfen zullen te vinden zyn. MOED E R. Men ziet in jacob, hoe goedertieren en gaarn vergevend God is. Hy vertroost den Eerst-  s84 ZEVENDE GESPREK Eerstvader door een gezicht in den droom, ea doet hem beloften van veele weldadigheden. Ja Hy zegent Jacob ondanks den nyd en gierigheid van laban en zyne zoonen. MIETJE. Ik denk, datnydigheid een groot kwaad is. MOEDER. Dit is zo, myn lieve Kind! wagt u tog voor nydigheid jegens uwen broeder, of andere menfchen. God is de vrymagtige uitdeeler van tydelyke en geeftelyke goederen, gy zoudt u dus bezondigen tegen God en uwen naaften. MIETJE. Wat is 'er meer uit te leeren? MOEDER, Gy hebt gehoort, dat jacob zeide dat de zeven jaaren, die hy om rachel gediend had, in zyne oogen waren als eenige dagen, vermits by haar lief hadde, dit is een bewys van op-  ZEVENDE GESPREK. 285 opregte en hartelyke liefde. Indien Wy God liefhebben, zullen zyne bevelen, hoe hioeijelyk anders vcor 't vleesch, ons niet zwaar vallen, maar wy zullen uit liefde Gods zyne geboden onderhouden. J A N, Om nog eens tot laban weder te keeren, hoe bedriegelyk was zyne handclwys met jacob, eerst ten aanzien van lea, die hy in plaats van rachel gaf, eri dus oorzaak van veelwyvery wordt; maar ook naderhand met zyn Vee, toen hy jacoes loon wel tienmaal veranderde. MOEDER. God draagt naauwkeürige kennis van 't gedrag der menfchen, ziet de verongèlykmgén, en zal ze op zyn tyd vergelden, jacob intusfchen Verdroeg veele jaaren met lydzaamheid 't leed hem aangedaan. Hier uit is veel te leeren, en daar in den Eerstvader na te volgen. En daar God jacob zegende met een talryk huisgezin en groote have, zo vervulde de Heere de belofte aan hem, en zyne Voorvaderen gedaan, en  $86 ZEVENDE GESPREK. en verpligtte hem om zyne wel eer gedaane verbintenis aan den Heere te volbrengen, als de Heere zeide (*): Ik ben de God van Bethel, alwaar gy 't opgericht teken geza Ifd hebt, daar gy my eene belofte beloofd hebt. Jacob had twintig jaaren te voren, toen hy op zyne reis naar Mefopotamie was, en een nachtgezicht had genootcn, belooft, dat wanneer God hem bewaaren zou op den weg, van voedfel en kleding verzorgen, en hy in gezondheid tot zyn vader Izaak zou wedergekeerd zyn, dc jehova hem tot een God zou zyn, en aldaar den Heer van dc tienden der reine dieren offeranden zoude aanbrengen (D. J A N. De Heere heeft ook zyne toezegging vervuld aan jacob, zo dat hy zeggen kon in zyn wederkeering: met myncn ft af ben ik over den Jordaan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden. Hy kon aan zyn broeder ezau groote (*) Gen. xxxi: 13. ,C§) Gen. xxvni: 20 22.  ZEVENDE GESPREK. 287 te gefchenken doen, en nog een aanzienlyk herders vorst blyven, hy kon aan ezau, wanneer die zeide: ik heb veel myn broeder, antwoorden: ik heb alles. Hy had deel aan Gods genade in Mesüas, behalven de tydelyke goederen, en dus bezat hy alles: of moet men dit zeggen van jacob dus niet opvatten? MOEDER. De woorden van jacob tot ezau luiden dus: Neem doch mynen zegen, die u taegebragt wordt, dewyl 't God my genadelyk verleend heeft, en dewyl ik alles heb. Wanneer wy deze laatfte woorden in verband met de vorige befchouwen, willen zy waarfchynlyk niet meer zeggen dan dit: „ dewyl ik van alles rykelyk „ wel voorzien ben, zo kan ik dit gefchenk ge,, makkelyk misfen". Dan, fchoon wy dezewoorden verftaan van tydelyke en lichaamlyke voorregten, de zaak is nogthans waarachtig, jacob deelde in de gunst van 't hooge Opperwezen , die beter is dan 't tydelyk leven: en zulk iemand, die een gunstgenoot Gods is, en een erfgenaam der eeuwige zaligheid, kan in volie na-  283 ZEVENDE GESPRÉk. nadruk zeggen: ik heb alles, al was zyn deel iri aardfche goederen zeer klein. Daarom myne lieve Kinderen! fchat de vriendfchap Gods boven alles groot, tragt in Chriftus Jefus tog genade en barmhartigheid te ontvangen, gy hebt met een magtig en weldadig God te doen. Volgt Jacob na in zyne worfteling, door gebeden dagelyks tot God op te zenden, en zegt met dien Eerstvader: ,, Ik zal u niet los laten voor dat gy „ my gezegend hebt". JAN, Wat is 'er meer uit te leeren? MOEDER. jAcobs leven was een leven in vreemdeling fchap, even als van zyne vaderen. Uit Kanaan moest hy vlugten naar Mefopoiamie, daar veele onaangenaamheden ondervinden; toen wederkeeren naar zyn geboorteland, en had daar geen rust, maar veel verdriet van zyne kinderen, dus zyn de tegenlpoeden des regtvaardigen veele, maar uit allen die redt hem de Heere. Een lab an mag hem hittig najagen, om hem en de zyne  ZEVENDE GESPREK, «89 zyne kwaad te doen; een ezau met vier houI derd gewapende manfchappen hem tragten te Overvallen ; hier geit Salomo's taal, Spr, xv:i 7. | Als iemands wegen den Heere behagen , zo zal hy 1 zyne vyanden ook met hem bevredigen. Zoekt op- regt en Godvrugtig te verkeeren in de waereld, | en God zal met u zyn. Het licht is voor den {regtvaardigen gezaait, en vrolykheid voor den | epregten van harten JAN. Ik denk, dat Moeder nog wel iets tot leering jzal hebben uit 't geval van dina, en dc jmoord van simeon enDEvi te Sichem, MOEDER. Wagt u tog voor te groote nieuwsgierigheid \ laten uwe begeertens gematigd zyn, men kan anders door nieuwsgierigheid in groot gevaar komen, dina kostte 't haar eer, menig een zyn geCO Ps. xcvn: 11. T  29o ZEVENDE GESPREK. gezondheid en leven. Volgt deze zoons van jacob nooit na in wraak en toorn, denkt kmderenl aan de taal van God, my komt de wraake m, ik zal't vergelden, zegt de Heere, daarom zegt Paulus wreekt u zeiven niet beminde, maar geeft den toorn plaatze (*)• (*) Rom. xn 19. * * * * * * * * * * AGTi  AGTSTE GESPREK. a9i AGTSTE GESPREK. JOSEPH DOOR ZYNE BROEDERS BENYD EN GEHAAT, DROOMT EENIGE DROOM e N ; WORDT NAAR EGYPTE VERKOGT, KOMT BY POTHIPHAR ; DIE HEM TOT EEN HUIS VERZORGER MAAKT; WORDT DOOR DESZELFS HUISVROUW VALSCH BESCHULDIGD, EN GERAAKT DAAR DOOR IN de GEVANGENIS. LEGT NADERHAND DES KONINGS DROOM UIT, EN WORDT IN ZEER GROOT AANZÏEN VERHEVEN TOT ONDERKONING VAN EGYPTE. JOSEPHS BROEDERS KOOPEN IN DEN HONGER KOORN BY HEM; HY BRENGT DIE MANNEN IN VEELE BEKOMMERINGEN, DOCH DE TWEEDE REIS MAAKT HY ZICH BEKEND, EN ONTBIEDT 't GANTSCHE HUIS ZYN ES VADERS MET ALLE ZYNE HAVE NAAR EGYPTE, EN DOET HEN IN DEN LANDE GOOZEN WOONEN. JOSEPH ZOONS EN BROEDERS HOOREN JACOBS STERVEND AFvSCHEID. JOSEPH BEGRAAFT ZYN VADER PLEGTIG, EN STERFT NA EEN GERUIMEN TYD,IN DEN OUDERDOM VAN IIO JAAREN. JAN en MIETJE. ^S^^y zyn zeer blyde, dat wy gekomen zya tot de gefchiedenis van joseph, wy hebben die onlangs met veel genoegen in den Bybel geT a le-  «ga AGTSTE GESPREK. lezen, en wanneer Vader dezelve ons vertelt, zal ze nog veel duidelyker voorkomen, dewyl 'er eenige dingen in zyn, die wy naar onze kinderlyke vatbaarheid niet regt begrypen. VADER. Ik wil u dezelve dan in 't kort verhaalen, en geeve u lieden vryheid om tusfehen beiden te vragen, 't geen gy niet bevat. Dit is zeker, dat die gefchiedenis zeer aanmerkelyk is, en mogelyk geen gebeurtenis die onze aandagt meer verdient, uitgezonderd de gefchiedenisfen, die in verband daan met ons geeftelyk en eeuwig heil. J A N. Wy verzoeken, dat UEd. een begin maakt. VADER. Mozes begint volgens Gen. xxxvii. jos e? iis lotgevallen met deszelfs zeventiende jaar: hy was een jongeling door zyn vader zeer geliefd, de oudfte zoon uit zyn beminde Rachel, een zoon des ouderdoms, of gelyk men 't vertalen kan een wyzen* zoon, die in fchranderheid van geest, en in I  AGTSTE GESPREK/ 293 in een goed gedrag boven zyne broeders uitmuntte, zyn vader maakte hem een rok van veele fchoone kleuren, een aanzienlyk kleed naar de gewoonte van dien tyd. Hy was by zyn broeders zeer in haat, niet alleen wegens de meerdere liefde, die Jacob aan Jofeph toedroeg, maar tevens, dat Jofeph 't flegt gedrag zyner broeders aan vader Jacob by gepafte gelegenheden bekend maakte. Het geen de nyd en haat vermeerderde, was een en ander droom, die Jofeph gehad had, en aan zyne broederen vertelde. Hy verbeelde zich in zynen droom op 't veld te zyn, om met zyn broeders de koornfehoven op te binden, en ziet, zyn fchoof ftond regt op en bleef ftaan, en de fchoven zyner broeders bogen zich voor die neder. — Nog eens droomde hy, dat zon, maan, en elf fterren voor hem nederboogen. De uitlegging van die droomen konden zy ligt raaden: die droomen fcheenen duidelyk aan te kondigen, dat j 0 s e p h in aanzien boven zyne broeders, ja zelfs boven zyne ouders ftond verheven te worden. T s MIET-  504 AGTSTE GESPREK. MIETJE. Eer gy verder gaat, Vader! heb ik twee aanmerkingen, de eerfte is deze, of't geen flegt carafter in joseph is geweest, dat hy alles aan zyn vader verklikte, wat zyn broers deeden? gy hebt dit ons altoos verbooden, en wilt niet, dat wy iets van malkander by u zullen aanbrengen. VADER. Ik verbood u lieden dit, om dat 't aanbrengen van eens anders kwaad, vooral onder broeders en zufters veelal gefchiedt uit liefdeloosheid en fnapachtigheid, en tevens uit een beginfel van verkeerde eigenliefde, om boven andere geprezen te worden. Doch wie zal zeggen,, dat 't uit zulke kwade oogmerken by joseph ontltond? Indien wy de blyken van zyn edelmoedig beftaan, die hy in 't vervolg ontdekt, befchouwen, kan 't zeer wel zyn, dat hy zulks bekend maakte tot welzyn van zyne broeders, ten einde zy in 't kwaad mogten geftuit worden; ook konden de oogen van zyn vroom gemoed, geen flegt gedrag aanfchouwen. MIET-  AGTSTE GESPREK. 295 MIETJE. Myne tweede bedenking is , of wy door de gefchiedenis van joseph niet geleerd worden, om op droomen acht te geven, die uit te leggen, en vervolgens toekomftige gebeurtenisfen te voorfpellen? VADER. Dit leeren wy 'er niet uit, maar wel, kunnen wy uit dit voorval, en veele -andere, die in den Bybel voorkomen, opmaken, dat God oudtyds zyn wil, onder meer andere openbaaringen, ook door droomen bekend maakte. Wy hebben nu Gods befchreven Woord, daar moeten wy op acht geven, als op een licht fchynende in eene durftere plaatfe. Gelyk wy uit alle nat'uürlyke voorvallen leeringen kunnen trekken, zo ook uit dromen, doch mogen 'er thands niets uit voorzeggen, veel min; dat wy uit een of meer droomen , die wy gehad hebben , eenigen troost tot zaligheid zouden zoeken, zulks zoude zeer gevaarlyk zyn. T 4 MIET-  *06 AGTSTE GESPREK. MIETJE. Gelief nu verder voord te gaan. VADER, Jofeph wierd dan zeer benyd en gehaat door zyne broeders. Het gebeurde op zekeren tyd, dat zy 't vee te Sichem (*) weidden, 't welk wel omtrent 18 uuren, en dus wel twee dagreizens van Hebron aflag, alwaar Jacob thans zyn woonplaats had; de Eerstvader zendt zyn zoon joseph derwaards, om naar den welftand zyner broeders, en der kudde te onderzoeken, joseph dwaalde in de nabuiirfchap van Sichem, vermits hy geen herderskudden aldaar ontmoette. Hy kreeg door zeker iemand onderricht , dat. zyne broeders verder noordwaards waren heen getogen, naar Dothan. Schoon deze plaats nog wel 5 uuren verder lag, verdriet 't hem niet, om zyne broeders op te zoeken. Hoe veel waren zy hier aan Jofephs belangnemende liefde verpligt ? Doch in plaats van hem (*) Daar had voorheen Jacob gewoond, en een fak lands in eigendom gekogt, zie Gen. xxxji: 19.  AGTSTE GESPREK. JAN. (*) Jacob had dit eerst g&kogt van de zoons van hemqr den vader van siciiem veer honderd ftukker\ gcldS) men zie Gen. xxxni: 10.  AGTSTE GESPREK, 329 J A N, Waar lag dit (tuk lands? VADER. In de nabyheid van Sichem , 't welk in Jt Nieuwe Teftament Sichar heet, gy kunt daar van lezen Joh. iv: 5. Het geen jacob nu propheteerde en beloofde, is naderhand vervuld, By de eerfte telling van Israël in de wocllyne beftond de (tamme Ephraim uit 40500 en die van Manasfe uit 32200 krygsknegten, dus meer dan 6000 minder, gelyk men zien kan Num. 1: 32 35. joseph verkreeg in de verdeeling van Kanaan eene dubbele erfportic, want ephraim en manasse werden elk voor een byzonderen (tam gerekend; en Sichem is onder 't lot gekomen van de jlamme ephraim in de uitdceling van Kanaan. JAN. Ik lees ook, dat de Eerstvader zyne twaalf zoons voor zyn dood zegende; doch als ik Gen. xlix met aandacht lees, dan komt 't my voor, (dat dc aanfpraak tot zommige zyner zoons in X 5 %  S30 AGTSTE GESPREK. 't geheel geen zegen behelst, maar dat de Godvrugtige man hen 't kwaad, dat zy bedreven hadden onder 't oog brengt: men zie de aanfpraak aan ruben , aan simeon en levi. Ja zy fchynen byna een vloekfpraak te wezen. VADER. Het zou my te ver doen uitwyen, indien ik u van dit gehecle xlix Hoofdftuk van Genefis eene uitlegging wilde geven. Laten deze weinige aanmerkingen, dje veel lichts zullen byzetten, genoeg zyn. Vooreerst dat 't voorzeggingen waren, die de oude Vader door den prophetifchen Geest met ftervende lippen uitfprak. Dit zien wy duf delyk uit 't eerfte vers. Ten tweeden, dat deze Godfpraken niet alleen of zo zeer hunne perfoonen betroffen, als wel derzelver nageflacht, doch waar van hier en daar de grond moet gezogt worden in hun perfoneel gedrag, gelyk wy dit zien in ruben, simeon en levi, enz. Ten derden, dat veele dier gezegden opzicht hebben op de erffenis van Kanaan, 't welk na ver-  AGTSTE GESPREK. 331 verloop van ruim 240 jaaren onder hunne nakomelingen niet 't lot zou verdeeld worden. De nakomelingen van simeon zyn meer of min onder de ftam van Juda verdeeld géworden; vooral levi kreeg geen byzonder erflot, maar 48 fteden door 't geheele land verfpreid. In 't erflot van juda waren veele fchoone wynftokken, en weilanden voor melkvee. zkj;ulon kreeg zyn erfdeel aan zeehavens, enz. Ten vierden, hoe veele zegeningen, of aankondigingen van aangenaame gebeurtenisfen 'er onder gevonden worden, men kan nogthans niet dan zeer gedrongen zeggen, dat jacoe elk zyner zoonen gezegend heeft, wanneer wy 't woord zegenen in onzen gewoonen zin opvatten. Doch 't Hebreeuwfche woord heeft een ruimer betekenis, gelyk men zien kan 1 Kon.xxi'. 10. Job 1: 5. Het betekent ook affcheid nemen. Dus ziet men hoe men Gen. xlix: 28 te verftaan hebbe. J A N. Ik heb hier nog een en ander vraag te doen. De eerfte is deze: wat betekent 't woord Sih, en wie moeten wy 'er door verftaan ? VA.  33? AGTSTE GESPREK. VADER. Het woord Silo of liever Schiloh wordt onderfcheidenlyk vertaald, geen van de minfte vertalingen is die van Ru/Ie aanbrenger, en deze benaming past 't best op jesus Christus (*) die uit Juda is voordgcfproten. Doch 't eerfte gedeelte van Gen. xlix: io zou ik liever dus vertalen: de ftam zal van Juda niet wyken om dat 't woord fcepter ziet op een Koninglyke regering; die is wel aan den ftam van Juda verbonden geweest, maar niet langer dan tot op dc Babylonifche gevangenis; en fchoon 'er na de wedcrkecring nog wel beftierers ofvorftcnzyn geweest uit Juda, 't duurde niet lang, de Machabccfche vorften waren uit levi, en ten tyde van Chriftus geboorte was 'er wel een Koning, doch die was een vreemdeling, een Jdumeer van afkomst. Het Hebreeuwsch woord door fcepter vertaald word zeer dikwyls door ftam overgezet (§), ja in dit zelve Hoofdei) Zie Matth. xi: 28.. (§) Het Hebr. woord 03$ fchebet wordt in 't O. T. flegts 12 maal door fcepter vertaald, doch 140 maal dootr ftam-  AGTSTE GESPREK. 333 Hoofdfiuk nog tweemaal in 16 en 28 vers. De zin zal dan deze zyn: Juda zal niet ophouden een ftam te blyven, weigevers zullen 'er uit hem voórdkomen tot dat de Schilóh komt, enz. Nu was Jt byzonder nodig dat juda een byzondere ftam bleef, niet vermengt met andere ftammen, tot op Cliriftus komst, op dat men langs dien weg 't geflachtregifter van juda tot op d a v i d en van daar tot christus duidelyk zou hebben. JAN. Nog eene andere vraag, wat willen die woorden zeggen in 't 18 vers: op uwe zaligheid wagt ik Heere ? Ik kan geen verband, noch met voorafgaande, noch met 't volgende daar in 't vinden. VADER. Het gebeurt meermalen , vooral in eön gefprek op een krankbed, dat de lydcr midden in zyn gefprek, eene klagte, of ook wel eene bede tot God uitboezemd. Deze heeft dan geen verband met 't vorig of volgend gefprek, maar ftaat in verband met dc gefteltheid des lichaams. Het kan zyn., dat des vroomen grysaarts kragten hem  334 AGTSTE GESPREK. hem begonden te begeven, en hy op dat oogenblik niet verder in Jt affcheid nemen zyns zoons kon voordgaan, en by die rufte , in 't gezicht van dood en eeuwigheid, zich zei ven 't groote heil te binnen bragt, 't geen hy na dit leven genieten zoude, en nu met eene ïtille hoop verwagtte, deze woorden uitboezemde: Heere r ik wagte op uw heil! En toen hy zyne kragten weer wat verzameld had, voordging in zyr.e aanfpraaken en zegenwenfehen. J A N. Dit komt my zeer voldoende voor. Gelief nu de gefchiedenis te vervolgen. VADER. De ftervende Eerstvader gaf nu aan alle zyne kinderen bevel aangaande zyne begravenis, gelyk hy joseph had doen zwecren, en daar op leidde hy zyne voeten te zamen op 't bed, en gaf den geest. Hier op liet joseph zyn vader naar de wyze der Egyptenaars balzemen, waar toe veertig dagen befteed wierden; Ook werd hy door de Egyptenadrs zeventig dagen be-  AGTSTE GESPREK. 335 beweend (*). 'Er verliepen dan tien volle weeken eer de begravenis kon verrigt worden. Toen vraagde joseph aan den Koning verlof, om naar Kanaan op te trekken, en aldaar zyn overleden vader te begraven. Dit toegeftaan zynde, was dc lykftatie zeer plegtjg. Alle de hovelingen van pharao, en dc voornaamfte perfoonen van 't hof, de aanzienlykfte van Egypte land; 't huisgezin of de geheele hofhouding van joseph; alle zyne broeders en hunne huisgezinnen, gelyk ook 't huisgezin des overledenen, uitgezonderd de kindertjes, die in gemelde huisgezinnen waren, welke in Egypte bleven; zulk eene groote Karavaan volgde 't lyk, en deze lykftatie wierd tot befcherming vergezeld van een menigte van wagenen en ruiters, dus een zwaar (*) Men kan 't ook vertalen tot den zeventig/Jen dag beweend, dan zoude men 't dus kunnen begrypen, dat de balzeming 40 dagen had geduurd, en toen dé beweening is gevolgd, na dat 't lyk openbaar ten torn lag, en nog 30 dagen had aangehouden, Zo werden Mozes en Aaron door de Israieliten flegts 30 dagen betreurd, volgens Nu.m. xx; 29 m Deut. xïx/v: 8.  33Ö AGTSTE GESPREK. zwaar heir. Zy trokken niet de naafte weg uit Egypte naar Hebron, maar namen een omweg ten zuiden en ooften der Doode Zee en trokken Vervolgens den Jordaan over, en zo dra zy waren overgetrokken rustten zy zeven dagen, die men met eene zwaare rouwklagte doorbragt, daarom noemde de Kanaanitcn die plaats aan 't veer der Jordaan Abel Mttsraim, Rouwe der Egyptenaren. Daar op trokken zy verder voord naar Hebron , en begroeven hem in den akker en fpelonke Maclipela, en keerde vervolgens weder naar Egypte. MIETJE. Hoe lang leefde joseph nog na zyns vaders doöd in Egypte ? VADER, Nog 54 jaaren, doch mozes melt ons niet, wat 'er in dien tyd is voorgevallen; alleenlyk tekent hy aan de onderhandeling met zyne broeders, als mede de nakomelingfchap van joseph, en eindelyk de beftelling over zyne begravenis. Zo dra 't lyk van Jacob ter aarde was befteld, werden Jacobs zoonen bekommerd, dat joseph hun't geleden ongelyk, dat zy  AGTSTE GESPREK. 337 zy hem hadden aangedaan, zou t'huis zoe« ken, 't welk hy ook gemaklyk doen kon, door de magt waar mede hy bekleed was. Zy zonden daarom boden tot hem, en lieten joseph uit naam van hun overleden vader, die by zyn leven zulks bevolen had, vergeving vraagen, wegens 't leed dat zy hem in voorigen tyd hadden aangedaan. Hier op gingen zy zelfs tot hem, en vielen voor hem neder, en zeiden : zie , wy zyn u tot knegt en Josephs taal was Godvrugtig en edeimoedig, hy zeide tot hen: Freest niet, weest niet bekommert, ben ik in de ■plaats van God, die gefield is om een iegelyk te vergelden naar zyn werk? daar nu God de zaak zo gunflig heeft doen' aflopen; want Gylieden wel, gy hebt kwaad tegen my gedagt, maar God heeft dat ten geede gedagt, op dat Hy deede , gelyk 't ten dezen dage is , om een groot volk in 't leven te behouden. Nu dan vreest niet, ik zal u en uwe kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hy hen, en [prak naar hun harte. Y MIET-  333 JGTSTE GESPREK. MIETJE. Wat melt mozes verder? VADER. De uitbreiding van josephs nakomelingfchap, geduurende zyn leven, uit ephraim en manasse, en eindelyk hoe hy eene belrelling maakt omtrent zyn begravenis, hy deed zyne broeders zweeren, waarfchynlyk met hunne kinderen, dat zy by hun uittogt uit Egypte naar Kanaan, als God de belofte, aan de Vaderen gedaan, vervullen zoude, zyne beenderen zouden medé opvoeren, en in Kanaan begraven. Hier na fterft joseph in den ouderdom van 110 jaaren, hy wierd gebalzemd, en men leidde hem in een kifte in Egypte. JAN. My dunkt die gefchiedenis van joseph is niet alleen zeer merkwaardig, maar ook ongemeen nuttig en leerzaam. MOE-  AGTSTE GESPREK. 33y MOEDER. r Dit is ook zo, myn Zoon! dc gefchiedenis levert duidelyke blyken op van de Godsrcgeering, die wys, regtvaardig en goed is, doch welke regeering Gods wy eerst van agteren als zodanig leeren befchouwen. Wat zag 't 'erdonker uit, eerst met josep h, die eene diepe vernedering moest ondergaan; toen met Jacob, die groote droefheid had zo over 't gemis van zyn bpsten zoon, welke hy meende dat dood was, als naderhand veel kwelling en kommer wegens den hongersnood in Kanaan, en 't zenden zyner kinderen naar Egypte om koorn te kopen. Maar hoe kwam 'er uit de duifternis niet een alleraangenaamst licht te voorfchyn: joseph werd regent van Egypte, jacob krygt die aangenaame tyding, komt met zyn geheele huisgezin en have in Egypte, en joseph draagt zorg voor dezelve. Y a MIET-  34o AGTSTE GESPREK. MIETJE. Ik geloof, dat 't best is, dat wy altoos op God betrouwen, die ons zo wel doet. MOEDER. Dit is zo, myn lieve Kind! doch wy moeten ook tevens een vroom leven beminnen. Het zou zeer verkeerd zyn, indien wy dachten, 't is evenveel, hoe dat wy leven, ik zal op God betrouwen, die zal my wel 't goede doen zien. Indien wy in de ondeugd leven, hebben wy geen zegeningen maar ftraffen te verwagten. Jofeph was een braaf en deugzaam jongeling: hoe Godvrugtig gedroeg hy zich, wanneer j?otiphars huisvrouw hem tot onkuisheid verlokte , zyn taal was: zoude ik dit een zo groot kwaaddoen, en zondigen tegen God. Hy wilde liever banden en gevangenis ondergaan, dan zynen Heer ontrouw, en zynen God ongehoorzaam zyn. MIET-  AGTSTE GESPREK. 341 MIETJE. Jofeph was dan braaf en Godvrugtig, doch met dit alles moest hy veel lyden ondergaan, daar in tegendeel zyn broeders, die meestal ondeugend waren, van die rampen bevryd bleven. MOEDER. Dus ging 't dan een tyd lang, zo 't fchynt de broeders van Jofeph beter, en de braave Jofeph, had hy de ondeugd willen bedryven, was niet alleen de gevangenis ontkomen, maar had in Potiphars huis een genoeglyk leven kunnen hebben. Wat is 'er dan niet veel voor, om maar kwaad te doen, indien wy 'er voordeel van kunnen beloven, gelyk hier 't geval was. Is 't niet zo myn Kind ? MIETJE. Ik zie wel, dat Moeder my beproeven wil, wat ik hier op zal antwoorden, doch, myn broeder zal hier beter mede te regt komen. Y 3 JAN.  34a AGTSTE GESPREK. JAN. joseph had 't dunkt my beter in de gevangenis als zyn ondeugende broeders in de vryheid, hy had een gerufte confcientie, daar zy een;ongerust geweeten hadden, men ziet immers , als zy in benaudheid en vrees zich bevonden in Egypte, toen zy Jofeph niet kenden, welke hen hart behandelde , toen dachten zy aan hun bedreven kwaad. Ja al was 't, dat een vroom mensch al zyn leven in druk was, en een ondeugend mensch al zyn leven in voorfpoed verkeerde, dan is de eerstgemelde nog oneindig meer gelukkig, men moet op de uitkomst van de zaak zien. Paulus vertroost de gelovige Romeinen in al hun lyden en druk,als hy zegt:'t lyden yan dezen tegciwoordigen tyd is niet te waardeeren tegen die heerlykheid, die aan ons zal geopenbaard worden (*)• En ik denk menigmaal aan 't geen David zegt (§): Let op den vroomen, en ziet (*) Rom. vms 18. (§) Ps. xxxvii: 37.  AGTSTE GESPREK. 343 ziet naar den epregten, want 't einde van dien man zal vrede zyn. MIETJE. Maar waarom zorgde de Heere niet, dat de fchenker zyn pligt betragtte, door Jofeph aan. ftonds by Pharao aan te melden, dan had hy veeleer uit de gevangenis geraakt. MOEDER. Gods wysbeid behaagde dit niet, om dat zulks ontydig was, joseph zou dan mogelyk wel los gekomen zyn, maar wat dan, in Potiphars huis zou hy verder geen genoegen hebben kunnea...vinden, misfchien had hy weer naar zyn ouders gegaan, maar hoe was by dan in 't vervolg by den Koning van Egypte bekend geworden? Neen Gods plan is altoos beter dan 't onze. Ook leerde j 0 s e p h in de gevangenis, toen de fchenker aan hem niet dacht, om zyn vertrouwen niet op menfchen, maar op God te Hellen. Y a MIET-  .544 AGTSTE GESPREK. "* MIETJE. Ik kan 't niet begrypen, dat joseph, die zo goedaardig van caraéter fchynt, na zyn verhooging, zyne broeders in den aanvang zo hard behandelde. MOEDER. Was joseph wraakgierig geweest, dan had hy de magt gehad om zyne broeders alles betaald te zetten, 't geen zy aan hem gedaan hadden ; maar neen , hy wilde flegts hen tot eenig nadenken brengen, en heeft hen vervolgens zeer vriendelyk behandeld, en hoe nedrig en minzaam was zyn gedrag. Hy fchaamde zich zynen ouden vader niet voor Koning Pharao, ja hy zorgde, dat zyn vader en deszelfs huisgezin in 't best van Egypte in Goozen woonden, en onderhielt dezelve met fpyze tot den mond der kleine kinderen toe. Wat moeten^ hier zulke kinderen, die liefdeloos omtrent hunne ouders en familie verkeeren, niet van fchaamte bloozen, JAN,  AGTSTE GESPREK. '345 JAN. Ik had verwagt, dat Konmg pharao dc broeders van joseph tot groote eerambten in Egyptenland zou verheven hebben, maar hy zeide tot joseph : indien 'er onder uwe broeders kloeke mannen zyn, zo zet ze tot veéi mee/Iers over 't gtene, dat ik heb. MOEDER. Dit is juist een bewys, dat dc Koning een verftandig en voorzichtig Vorst was. Jofephs broeders waren veeherders, daar hadden zy meer kennis van, dan van 't ftaatkundig bellier, een braaf Koning of Regent deelt de ambten uit naar de bekwaamheid der perfoonen. En Gods goedheid befchikte 't dus, ten einde de Iraëliten niet met de Egyptenaars vermengd wierden, maar als een afgezonderd volk in 't land Goozen woonden, en daar voor een tyd als vreemdelingen en bywoonders verkeerden, tot dien tyd, welke God bepaald had, dat hun nagedacht weder zou uittrekken en Kanaan erflyk bezitten. Y 5 JAN,  S46 AGTSTE G EST REK. JAN. Zyn 'er nog meer leeringen uit te trekken? MOEDER. Ik zoude nog wel 't een of ander u kunnen voordragen, doch vermits dit gefprek reeds lang geduurd heeft, kunnen wy hier eindigen, en fpaaren zodanige lesfen, die ons in volgende gefchiedenisfen zullen voorkomen. TT D-  TT DREKENKUNDE. 347 TTD REKE NKUND E van ZAKEN, die in dit EERSTE DEEL voorkomen. Jaaren na de Schepping \_Jc Schepping der Waereld en van adam Cll eva t kaïn en abel geboren, doch de tyd wanneer is onzeker. kaïn verraoort abel, waarfchynlyk omtrent 't jaar 130 seth wordt gebooren 130 enos gebooren, toen begonnen de Godsdienftige zich naar den naam des Heeren te noemen, dat is, zy noemden zich Kinderen Gods Gen. iv: 26, vergeleken Gen. vi: 3. 235 Hï-  §4§ TT BREKEN KUNDE. henoch gebooren 622 Deze heeft 't oordeel van den zond- ■ vloed voorzegd, zie Juda vers 14,15. ,noach gebooren i0r<5 God openbaart aan noach 't befluit van den zondvloed, en geeft aan 't menschdom 120 jaaren uitftel tot bekeering I53(5 Noach begint thands kinderen te krygen, eerst japhet, toen sem, en naderhand cham vergelyk Gen. ix: 04 met Cap. x: 11 en Cap. xi: 10. 1556 Het begin van den zondvloed 16515 Het einde van den zondvloed 1657 De bouwing van Babels ftad en tooren denkt men dat voorgevallen is in t jaar 1771 terah gebooren ! 878 terah gewint kinderen, abram, nahor en haran Gen. xi: 26. / 1948 Doch abram was de jongfte, 60 jaaren later gebooren. noach fterft, 350 jaaren na den zondvloed 20o6 abram  T T D R E K E N K U N D E. 349 abram gebooren oqo8 sarai gebooren r,0Ig kedor laomePx Koning van Elam onderwerpt aan zich de Koningen van Sodom, Gomorra enz. die hem twaalf jaaren cynsbaarzijn. Dit wordt gefield 2079 abram, geroepen uit Ur üzxChaldecn, komt met sarai en l 0 t in Kanaan 20g Van hier moet men rekenen de vreemdelingfchap der Eerstvaderen van 430 jaaren Exod. xii: 40, en Gal. yti: X7. Eenige jaaren laater fpreekt God van 400 jaaren Gen. xv: 15, vergel. Hand. vn: 6. abram trekt met sarai wegens hongersnood naar Egypte, waarfchynlyk omtrent 't jaar 20g^ De Koningen van Sodom en nabuurige fteden vallen af van kedor l a 0mer / 209i kedor laomer verflaat vyf Koningen, plundert Sodom, en voert lot gevangelyk weg, doch wordt door aeram  35o TTDREKENKUNDE. abram met drie zyner bondgenooten nagejaagd, verriieeftert den buit, brengt lot te rug, en ontmoet melchisedek 20Q2 hagar, de dienstmaagd van sarai baart aan abram een zoon, genaamd ismael 2094 God vernieuwt zyn verbond met abram, geeft hem den naam van abraham, en ftelt de befnydenis in 2107 De geboorte van isaak 2108 Omtrent dezen tyd fieldt-men ook de geboorte van moab enAMMON, Uit de dogteren van lot. ismael uitgedreven, waarfchynlyk 2111 abraham wil op Gods bevel zyn zoon isaak opofferen, niet onwaarfchynlyk omtrent 't jaar 52123 sarah flerft oud 127 jaaren 2145 abraham zendt zynen oudflcn knegt naar Mefopotamic om eene vrouw voor isaak te zoeken 2148 De dood van sem 2158 esau  2* TD REKENKUNDE, 351 esau en jacob gebooren 2168 abraham fterft 311 den ouderdom van 175 jaaren 2183 isaak vertrekt wegens hongersnood naar Gerar, waarfchynlyk in 't jaar 2200 jacob wordt door zyn vader gezegend, en vertrekt naar Mefopotamie, trouwt daar met lea en rachel £24.3 joseph wordt gebooren 2259 jacob met zyn huisgezin verlaat l abAn, die hem najaagt, en vrede gemaakt hebbende, trekt esau hem te gemoet met 40o mannen, met welken hy ook verzoent 2265 jacob vertrekt naar Bethel en rachel baart op weg benjamin, dit wordt gefield 2271 joseph wordt door zyne broeders verkogt, naar Egypte gevoerd, en aan potipiiar verkogt 2275 joseph word tot Rentmeefter van potiphar over zyn huis aangelteld, doch komt door valfche befchuldiging in de gevangenis, alwaar hy  252 TTDREKENKUNDL, hy de droomen verklaarde van den fchenker en bakker 2287 isaak fterft oud 180 jaaren 2288 j 0 se p h geeft eene uitlegging van dc droomen van Koning phar ao en wordt verheven tot Onderkoning van Egypte 2289 De zeven vrugtbaare jaaren nemen kort daar na een aanvang. Het begin van de zeven onvrugtbaare jaaren 2296 joseph maakt zich aan zyne broederen bekend, en j a c o b komt met zyn huisgezin in Egypte 2298 jacob fterft oud 147 jaaren, en wordt in Kanaan begraven 2315 joseph fterft oud 110 jaaren, hebbende 80 jaaren over Egypte 't beftuur gehad. 2369  HET GODSDIENSTIG HUISGEZIN.   het GODSDIENSTIG HUISGEZIN in aangenaame en leerzaame gesprekken tot bevordering van bybelkennis en godvrugt, door S. van E M D R E, Predikant te Wageningen, Lid van de Zeeuwfche Maatfchappy der Wetenfchappcn, Correspondeerend Lid van *t Haagsch Genootfchap tot verdediging van den Chriftelyken *Godsdienst, enz. II. Deed. Te UTRECHT, Ey WILLEM van YZERWORST, Academie - Drukker, 1795,  Geapprobeerd door de Clasfis van Overveluwe 1795.  NEGENDE GESPREK. OVER 'T leven van moses, deszelfs geboorte en de lotgevallen zyner jeugd. hy vlugt uit egypte naar midian, trouwt met jethro's dochter. ziet een aanmerkelyk verschynsel; wordt aangesteld tot een verlosser van israël, die hy uit egypte leidt door de roode zee. hy komt met 't volk te sin ai, daar de godsdienst wordt ingesteld. hy trekt verder naar kanaan; komt in gilead, deelt aan 2l stammen dat land uit , en sterft. VADER. Ik had myn lieven,jan gezegd, dat hy zyn zusje Mietje wat onderrichten zou in de Aardrykskunde, byzonder "des bybels, en had tot dat einde aan myne kinderen een Atlasje met ii. deel.' A land-  * NEGENDE GESPREK. landkaarten, die tot de H. Schrift betrekking hebben, gefchonken, met eene korte verklaaring dier landkaarten. Ik zeide hun, dat zy door de beoeffening van deze nuttige en aangenaame wetenfchap veel beter den Bybel zouden leeren verftaan, vermits op die landkaarten de landen, rivieren, fteden, dorpen, enz. gevonden worden, die men in den Bybel aantreft. Wanneer men de ligging der landen weet, derzei ver onderlinge afftand en grenzen, zal men veel beter de gefchiedenis verftaan. Ik had myn Jan gelast, om daar van by zyn Zusje een proef te nemen, met de Landkaart, op welke men Egypte, Kanaan en Arabie vindt, dewyl deze kaart byzondcr te pas komt in 't lezen van moses tweede boek genaamd Exodus. Dewyl nu mietje, zo wel als jan, zeer leergierig is, waren zy zeer verheugd; en beide myne kinderen gingen naar hun kamer. JAN. Ziet gy midden op deze landkaart die groote rivier wel, die van 't zuiden ten noorden loopt, en zich door eenige takken ontlast in de Middelandfche Zee. MIE1-  NEGENDE GESPREK. ® MIETJE. Ik zie dezelve, 't is eene zeer groote rivier. JAN. Deze rivier loopt byna midden door Egypte, en in 't noorderdeel van dit Egypte, ten ooften van die rivier, ziet gy eene groote vlakte: welke woorden vindt gy op de landkaart? MIETJE. Ik lees 'er 't land Gofen. Uier op kwam de Vader binnen* VADER. Kunt gy u nog herinneren, myne lieve kinderen! hoe ik in eene voorige samenspraak u lieden gemeld heb, dat 't dit landfchap is geweest , waar in Jofeph, met goedvinden des Konings, zyn vader met deszelfs huisgezin deed woonen , dewyl % aldaar goede weiden waren, zeer gefchikt voor 't herderlyk bedryf van Jofephs broeders. A a JAN  4 NEGENDE GESPREK. JAN en MIETJE. Ja Vader! wy weeten die zaak wel. VADER. Zo lang nu Jofeph leefde en Onderkoning des lands was, ging 't zyn geflacht aldaar zeer wel; doch van Jacobs komst in Egypte tot Jofephs dood zyn maar ruim 70 jaaren verloopen. Vervolgens ftierf de Koning, die de begunftiger van Jofeph en deszelfs familie was geweest, en Jer ftond een ander Koning op, mogelyk wel uit een ander geflacht, of misfchien een jong Koning, althans de H. Schrift zegt: dat hy Jofeph niet gekend had. JAN. Heeft dan die nieuwe Koning niet kort na Jofephs dood Egypte's troon beklommen ? VADER. Dit is niet waarfchynlyk, misfchien meer dan 50 jaaren laater (* ) , alzo de Israëliten vol- t*) Men moet m aanmerking nemen, dat Mofcs 64 jaaren na den dood van Jofeph is gebooren.  NEGENDE GESPREK. 5 volgens Exod. 1: 7, toen reeds zeer vermenigvuldigd en magtig waren geworden. Deze. nieuwe Koning, die ook pharao heette, (want zo wierden eenige eeuwen de Koningen van Egypte genoemd,) wierd bevreest, dat de vermenigvuldiging der Israëliten te ceniger tyd voor 't ryk konde nadeelig zyn, hy voorbeeld, als 'er eens een oorlog ontftond, hoe ligtelyk kon dat volk de zyde der vyanden kiezen. Dus kwam 't den Koning voor, dat men by tyds maatregelen nam, dat Jacobs nagedacht niet te zeer in magt toenam: hy deed fteden bouwen, en daar moest Israël aan arbeiden; behalven nog een zwaaren dienst op 't veld. Daar en boven waren 'er opzieners uit de Egyptenaaren gefteld, welke de Israëliërs zeer hardelyk en als flaven hehandelden. MIE T JE. Zo ik meen bereikte de Koning zyn oogmerk niet, VADER. Neen, want hoe onregtmatig en drukkend die handelwys was ; de arbeid op zich zelve A 3 is  6 NEGENDE GESPREK. is niet ongezond, althans zy deed hier geen afbreuk aan de voordbrenging van kinderen tot eene geduurige aanwas des volks. Weshalven de Koning een andere list bedacht, namelyk by riep twee der voornaamfte vroedvrouwen der Hebreen, dat is der Israëliërs, aan welke hy aanbeval, dat zy by 't helpen der vrouwea moeiten acht gèyen, of 't kind, dat ter waereld kwam, een jongetje of een meisje was, 't eerfte moeften zy dooden, maar was 't een meisje, dan konden zy 't zelve in 't leven laaten. Langs dezen weg zou naar verloop van eenige jaaren Israël ophouden een byzouder volk te zyn, en aan de Egyptenaars waarfchynlyk door huwelyk worden ingelyfd, JAN. Het was zeer goed, dat zy dit wreed bevel niet gehoorzaamden, maar logen zy niet, toen zy voor den Koning kwamen om verantwoording tc doen? VADER. Het is nog nooit bewezen, dat zy gelogen hebben, alles kan zeer wel waar geweest zyn . want  NEGENDE GESPREK, ? want dc Hebreinnen aan wien dit koninglyk gebod bekend was, zullen in barensnood die vrouwen niet hebben laaten roepen, maar veelligt alleenlyk zich van een of ander haarer nabuurinnen bediend hebben, en na de verlosfing deze vroedvrouwen hebben laaten komen. En God zal ook door zyne goede voorzienigheid de kragten der kraamvrouwen vermeerderd hebben. JAN. Hoe moet ik bcgrypen, 't geen ik lees Exod. i: ai. Het gefchiedde, dewyl de vroedvrouwen God vreesden, zo bouwden hy haare huizen. Heeft God in 't land Gofen huizen voor de vroedvrouwen gebouwd ? VADER. Deze plaats wordt veelal kwalyk begrepen, de zin is deze: de vroedvrouwen vreesden God, dat is zy waren God meer gehoorzaam dan den Koning, en daarom doodden zy de jonggebooren zoontjes niet, en hier van was natuurlyk t gevolg, dat de huizen, niet der A 4 vroed-  5 NEGENDE GESPREK. vroedvrouwen maar van alle de Israëliten (*) gebouwd wierden, dat is zy verkreegen een' talryk zaad, dat wordt door die fprcekwys meermaal uitgedrukt, men zie Gen.xvim. Deut. xxv: 9. JAN. Gelief nu verder voord te gaan. VADER. Dewyl nu ook dit bevel aan des Konings oogmerk niet beantwoorde, zo bedacht de booze Vorst weer iets anders, hy belafie aan zyn volk, om alle jonge zoontjes der Hebreen, die zy ontdekten in den Nyl te werpen, op dat zy verdrinken zouden. MIETJE. Wel Vader wat een wreed gebod! Ik kan my voorftellcn, welk eene groote droefheid 't voor (*) Het Hebrecuwseh door onze Overzetters haare vertaald , als ware 't van 't vrouwelyk geflacht, moet zyn hunne huizen, dewyl zulks in de grondtaal in "t manlyke voorkomt.  NEGENDE GESPREK. 9 voor u en myne lieve Moeder zou geweest zyn, indien myn broer Jan, toen hy nog een klein kind was, zo onfchuldig en moorddadig was omgebragt. VADER. 'Er leefden in Gofsn op dien tyd twee braave kinderlievende ouders, oorfprongelyk uit den ftamim', genaamd amram en jochebed. Deze hadden eene dochter genaamd mirjam, dat is zo veel, gezegd als maria; doch eenige jaaren later, en wel in dezen tyd krecgen zy een' zoon, een kind van uitmuntende fchoonheid. Gy kunt denken, hoe veel liefde en zorg zy voor dat kleine knaapje hadden , en hoe veel bekommering, dat 't eens uit hunne liefdearmen zou gerukt worden dcor een der tyrannen, welke Pharao's bevelen uitvoerden, om in den Nyl te verfmooren. Zy verbergden dat lieve wichtje drie maanden in huis , doch hadden verder niet veel hoop , dat 't de handen dier wreedaards ontkomen zoude. Zy waren dus bedacht op een middel van rgdding. Zy maakten een zeker kistje van biezen, zynde een A 5 Egyp-  io NEGENDE GESPREK. Egyptisch gewas genaamd de Papierplant, waar van men gewoonlyk fchuitjes maakten (*), en van onder ook de gedaante van een vaartuigje zal gehad hebben: dit met pek waterdigt gemaakt zynde, deeden zy daar in 't pand hunner liefde, en zetteden dit kistje voor aan in den Nylftroom en wel in 't riet of de biezen, op dat 't niet konde wegdryven, op hoop, dat een of ander dit kind ontdekkende, mededogen met 't zelve zoude oeffenen. Intusfchen bleef derzei ver dochter mirjam van verre ftaan, om te zien hoe deze zaak zoude aflopen. Een weinig tyds daar na komt de dochter van Pharao met eenige haarer ftaatsjuffers en dienstmeiden om zich in de rivier te wasfchen, gelyk de gewoonte in die landen is, en tot verfrisfching en gezondheid ftrekt; haar oog valt op dat kistje , zy deed 't haar brengen , en geopend hebbende, aanfchouwd zy een weenend kindje, voorzeker denkt en fpreekt ze is diteen knegt- (*) Zie van fcbepen van biczen, dat .is van die Egyptifche plant Jef. xvin: 2.  NEGENDE GESPREK. ii knegtje der Hebreen; haar ingewanden rommelen van medelyden ; waarfchynlyk rolt een traan van ontferming haar uit de oogen. Dit tydftip neemt de zufter dezes kinds te baat, zy nadert de ryksprinces, en vraagt of zy een voedfter voor dezen vondeling wilde opzoeken, cn wanneer des Konings dochter in dit voorftel genoegen nam, zo roept zy haare moeder, welke in last kreeg om tegen een behoorlyk loon, dat jonge kind te zogen. MIETJE. Hoe blyde zal moeder joch eb ed geweest zyn? nu behoefde zy dit haar kind niet meer te verbergen, maar kon 't vryelyk opvoeden. Hoe veel ftof tot dankbaarheid ? VADER. Dit is zo, de ouders zullen beiden zeer verheugd geweest zyn. Doch denkt hier eens na myne waarde kinderen, hoe wonderlyk en gunftig 'is de Godlyke voorzienigheid. Dit jongetje wordt niet alleen op eene zeer merkwaardige wys van den dood gered, maar wierd ook langs  ï'2 NEGENDE GESP RE R. langs dien weg in ftaat gefteld om des te bekwamer een verlosfer te worden van zyn onderdrukt geflacht. Gy lieden zyt in uwe jongheid en jeugd ook menigmaal in gevaar geweest, en de Heere heeft u bewaard, hoe dankbaar behoorde gy lieden dan niet te zyn aan God! Hebt gy uw leven en gezondheid van God, dan betaamd 't u voor God te leven. J A N. Het was zeker eene gunftige voorzienigheid voor Mofes, maar 't wreed bevel des Konings hielt immers daar door niet op ? men moest voordgaan met de knegtjes in 't water weg te werpen, en hier door moeiten de Israëliërs zeer. verminderen; dan na verloop van nog 80 jaaren zien wy dat volk tot zesmaalhonderd duizend aangegroeid, dit kan ik niet begrypen. VADER. Men leest wel niet, dat 't bevel om de zoontjes der Israëliërs te verdrinken, is opgeheven; evenwel mogen wy denken, dat zulks weinig tyds daar na plaats heeft gehad, om dat 't  NEGENDE GESPREK. *3 t Joodfche volk by den uittogt uit Egypte zo fterk was vermenigvuldigd. Ja zou 't onwaarfchynlyk zyn te denken, dat deze gebeurdtenis daar toe aanleiding hebbe gegeven, en de koninglyke princes by haaren vader heeft uitgewerkt, dat op een of ander wys dit wreed belluit niet meer wierd uitgeoeffend. MIETJE. Hoe ging 't al verder met dezen vondeling? VADER. Zyne moeder verzorgde dit kind van al 't nodige, en als 't groot geworden was , lezen wy, bragt jociiebed 't zelve tot's Konings dochter. Zommige denken hier aan dien ouderdom in welke dat kind gefpeend wierd; doch dit wordt ons in de H. S. niet gezegd , en is niet waarfchynlyk. Het kan zeer ligt zyn, dat Pharao's dogter dat lieve kind nog eenige tyd aan 't huis der minne heeft gelaten, tot zo lang, dat hy bekwaam was om aan 't Egyptisch hof onderwezen te worden, dewyl wy Exod. n: jo lezen: Doe 't knegikegroot geworden was, zo bragt  NEGENDE GESPREK. iiragt zy 't tot Pharao's dochter. En Stephanus leert ons Hand. vu: 9.1 dat hy onderwezen •wierd in alle wysheid der Egyptenaars. De Princes noemde dit kind moses het welk betekent iemand die uit 't water is genomen. JAN. sTephanüs zegt, dat moses werd onderwezen in alle wysheid der Egyptenaaren, welke wetenfchappen waren dit al? VADER. De Egyptenaars hebben zich in oude tyden zeer toegelegd op de beoefïening van veelerly wetenfehappen , b. v. de Rekenkunst, de Meetkunde, de Aardrykskunde, de Sterrekunde , de Staatkunde , de Zedekunde, de Beeldfpraakige Godgeleerdheid , enz. Men heeft eene oude overlevering, die ph'Lo de Jood bybrengt, dat de Koninglyke Princes de vermaardfte leermeefters ontbood uit 't wyd uitgeftrekt Egypte om Mofes te doen onderwyzen. En geen wonder, want die Vorftin had dit kind tot een zoon aangenomen. JAN  NEGENDE GESPREK. 15 JAN. Hoe moet ik verftaan, 't geen Paulus zegt Hebr. xi: 24-26, dat moses groot geworden zynde gewygerd heeft een zoon van Pharao'5 dochter genaamd te worden, verkiezende liever met 't volk Gods kwalyk gehandeld te werden, dan voor eenen tyd de genieting der zonden te hebben; achtende de verfmaadheid van Chriftus meerderen rykdom te zyn dan alle de fchatten van Egypte, want hy zag op de vergelding des loons. In dit getuigenis aangaande Mofes wordt vooronderfteld, dat hy kennis had aan Gods volk, en aan de waare leer der zaligheid. Hoe heeft Mofes die toch gekregen? want zo ik meen heerfte in Egypte de afgodery, dus was hy daar in door zyne leermeefters niet onderwezen. VADER. Dit laat zich gemakkelyk bevatten, wanneer men nagaat, dat jochebed, eene Jodinne, de voedfter is geweest van Mofes, en na dat die hem weder aan 't hof had gebragt, zal zy nogthans den vryen toegang als zoogvrouw tot hem gehad hebben, en hy tot haar. Hier zal zy de ge-  16 NEGENDE GESPREK. gelegenheid hebben waargenomen om haaren zoon te onderrigten aangaande zyn afkomst, geboorte , en de leer van den waaren GodsdieHst. En God heeft dit onderwys gezegend, want hy •weigerde een zoon van Pharao's dochter genaamd te worden. JAN. Ik lees van deze weigering in de gefchiedenis niet. VADER. Schoon wy van geen weigering met duidelykc woorden leezen, Mofes heeft nogthans met de daad getoond geen zoon te willen zyn van Pharao's dochter, door dien hy zich met zyne broeders, dat is met zyn eigen geflacht zodanig inliet, dat hy genoodzaakt wierd Egypte té verlaten. MIETJE. Hoe droeg zich dit toe? VA-  NEGENDE GESPREK. 17 VADER. Mofes was gewoon nu en dan Gods volk, (*) dat zyn de Israëliten, te bezoeken en hunnen zwaaren arbeid te befchouwem Op zekeren dag weder tot hen gaande, ziet hy dat een Egyptisch man een Israëliet onregtmatig floeg, waarfchynlyk om hem als een flaaf tot den arbeid aan te zetten. Mofes kon deze wreedheid niet zien, floeg in drift den Egyptenaar dood en begraaft hem in 't zand. De geredde Jood, in plaats van dit geheim te houden, fpreekt overal onder zyn natie tot lof van zyn' verlosfer. Van dit alles wist Mofes niets; doch op den volgenden dag uitgaande, treft hy twee Hehreërs of Joden aan, die in twist waren, en de een (*) Eens vooral moet ik aanmerken, dat dé benaming Guls volk in de H. Schrift niet altoos bepaaldelyk de waare Godvrugtigen aanduidt, maar dikwyls wordt die fpreekwys in een ruimer zin gebezigd; hier duidt zy aan alle de israëliten, dus genaamd uit kragt van Gods verbond met Abram, Ifaak en Jacob. Men vergelyke Extd. lil; 10. Ps, cv: 35, en andere plaatfen. 11. deel. B  18 NEGENDE GESPREK. een den ander floeg, en wanneer hyhera, die ongelyk had, beftrafte, zo was de taal van deze: wie heeft u tot een overfie en richter over ons gefield ï Zeg gy dit om my tedooden, gelyk gy den Egyptenaar gedood hebt? Hier uit hoorde Mofes dat de zaak van den doodflag bekend was, durfde dus niet langer in Egypte blyven, maar vlugtte naar Midian, MIETJE. Was 't geen zonde, dat Mofes dien Egyptenaar doodfloeg? VADER. Voorzeker ja, . want hy had daar toe geen Godlyke last , noch menfchelyk regt , en dus moet gy myne kinderen nimmer in uwe gedachten neemen Mofes daar in naar te volgen. 1 Iet begirvfel nogthans, waar uit Mofes werkzaam is geweest, was een groote afkeer van onregtvaardige mishandeling en eene zugt tot billykheid. Hy wilde met deze daad aan zyne broederen aanduiden zyn gevoelig mededogen met hunne verdrukkingen, en hoe gaarn hy zoude medewerken tot hunne verlosfing uit die flaverny; doch  NEGENDE GESPREK. 19 doch zyne broederen de Israëliërs hebben dit niet begrepen (*). MIETJE. Toonde Mofes met zyn weggaan hier door zich niet zeer ondankbaar en liefdeloos omtrent eene Vorftin, die hem uit 't water getogen, en aan welke hy naast God zyn leven en eene befchaafde opvoeding was verfchuldigd ? VADER. Dit zou zo geweest zyn, indien men God niet meer moest gehoorzaamen dan de menfchen. Niemand twyfele of Mofes hebbe altoos als eene gehoorzaame zoon van des Konings dochter zich gedragen, zo lang hare bevelen niet ftrydig waren met den dienst van den eenigen waaren God. Maar toen hy van tyd tot tyd begon te zien, dat licht en duifternis geen gemeenfchap kunnen hebben , dat men geen tegenftrydige heeren kan dienen, verliet hy t weeldrig hof, onttrok zich aan Egypte, daar de afgodery zo fterk O) Hand. vil: a$. B &  ao NEGENDE GESPREK. fterk plaats had, en behartigde zyne eeuwige behoudenis. MIETJE. Hoe oud was Mofes toen, en trok hy ver weg? VADER. Mofes was toen veertig jaaren oud. Gy ziet hier op de landkaart oostwaards van Egypte 50 of 60 uuren ver een landfchap genaamd Midian, bewoond door een volk, afgeftamd van een zoon van Abraham uit deszelfs tweede vrouw Ketura. Mofes begeeft zich derwaards, waarfchynlyk in hoop, dat hy daar niet alleen veilig zou zyn tegen de vervolging, maar ook nog veel overblyffelen van den waaren Godsdienst zou aantreffen. Ik kan u hier van eene mootje gefchiedenis vernaaien. JAN en MIETJE, Als 't u geliefd Vader. VA-  NEGENDE GESPREK. m VADER. Mofes dan bevreest (*) voor de ftraf, die hem nakende was, nam met alle overhaafting de vlugt; mogelyk had hy nauwlyks tyd om van zyne lieve naastbeftaanden een behoorlyk affchcid te nemen. Hy reist verfcheidenc dagen door dorre en zandige woeftynen, neemt fteeds zyn weg oostwaards, en komt eindelyk in 't land Midian. Hier zettede hy zich neder aan een waterput om in de fchaduw uit te ruften, en zich met een verkoelende dronk te verfrisfchen. Hier bleef Mofes zitten tot aan den avond, wanneer 't een gebruik in die Oofterfche landen is, dat men 't vee naar een waterput dryft om 't te (*) Paulus fchynt dit tegen te fpreeken Hebr. xv. 27 als hy aangaande Mofes zegt: door t geloof heeft hy Egypte verlaten, niet vreezende den toom des Konings. Doch de zwarigheid wordt weggenomen, als men in aanmerking neemt, dat de Apoftel niet ziet op dit geval, toen Mofes naar Midian vlugtte, maa<- toen hy 40 jaren later met gantsch Israël Egypte verliet, en zich aan 't dreigement des Konings Exod' x: 29, niet ftoorde. B 3  aa NEGENDE GESPREK. te drenken. De eerfte die hy derwaards zag naderen waren zeven dochters van den voornaamften dezes lands jkthro genaamd. Toen zy bezig waren met hun vee drinken te geven, kwamen andere veeherders, welke deze meisjes te rug dreven en haar den voorrang in 't putten betwistten, Mofes zag hier de onbillyke handelwys van deze herdersknapen, en kwam deze jonge dochters te hulp, waar door zy fpoediger dan naar gewoonte, hun vee gedrenkt hebbende, t'huis kwamen. De vader verwonderd zynde over derzelvc fpoedige te rug komst vroeg de reden, welke zyne kinderen hem vertelden; waar op hy wilde, dat die weldaad dankbaar zou beloond worden: hy doet dien man roepen, nodigde hem in zyn huis, en moses bewilligde by j e t h r o te woonen, die aan hem zyne dochter zippora tot eene vrouwe gaf, En daar jethro naar de gewoonte van dat land een groot veeherder was, zo nam moses, gelyk weleer jacob voor laban , de kudden zyns fchoonvaders waar. En gelyk men dikwyls de fchaapjes verre afdreef om goede weiden op te zoeken, zo had ook Mofes eenen grooten af  NEGENDE GESPREK. §3 aftand zuidwestwaards de kudde geleid, tot dat hy kwam aan den berg Horeb, anders ook Sinai genaamd. By dit gebergte waren groote doorn bosfehen, van welke zelfs 't woord Sinai af komftifT is. Mofes zag zulk een bosch, 't zy van braamdoornen of ander doorngewas, welk bosch in den brand ftond. Dit verfchynfel zou op zich zeiven zo vreemd niet zyn geweest, daar een doornbosch door natuurlyke oorzaaken ligtelyk kan in vlam geraken ; doch 't was zeer wondcrlyk en ongehoord, dat die doornftruiken door 't vuur niet verteerden, en dat zeker perfoon zich in 't midden der vlammen levendig vertoonde. Mofes zeer begeerig zynde, om dat gezicht van naby te befchouwen,. ("want alle de wysheid der Egypténaren, waar in hy onderwezen was, gaf hem geen uitlegging,) zo nadert hy derwaards. Dan, eene zekere ftem uit den mond van dien perfoon, welke de Jehova wordt genaamd, riep uit dat brandend bosch, Nader hier niet toe, trek uwe fchoenen uit van uwe voeten, want de plaats, daar gy op /laat, is heilig land. B 4 MIKT-  H NEGENDE GESPREK. MIETJE. Waarom word dit land heilig genoemd, was die landftreek dan zo veel beter? En waarom moest Mofes zyn fchoenen uittrekken ? VADER. Dit land was in zich zelve niet heiliger of beter dan ander land, maar 't wordt een heilig land genaamd, wegens de byzondere Godlyke tegenwoordigheid , zo is men ook gewoon een Plaats, die den dienst Gods is toegewyd, heilig te noemen, gelyk de Tabernakel en Tempel. Nu was 't een gewoonte om zyn eerbied voor God te toonen, dat men op zulk een gewyde plaats komende zyne fchoenen of voetzolen uitdeed, gelyk nog onder de Mohamedanen en andere Qofterlingen plaats heeft. Het geen naar ons gebruik zyn zou: neem uwen hoed af, was naar 't gebruik van dat land: trek uwe fchoenen uit van uwe voeten, JAN Waar toe diende tog dit gezichte? VA-  NEGENDE GESPREK. 25 VADER. Dit gezicht was een duidelyk zinnebeeld van de zwaare onderdrukking, in welke Israël zich bevond in Egypte, zy waren daar als in een brandend vuur, 't welk naar allen fchyn hen zou verteeren. Maar neen, dat volk bleef onder allen ramp ftaande en vermenigvuldigde. Daar van was de oorzaak, dat de Jehova met zyne magt en goedheid hen fteeds naby was. En deze uitlegging wordt gebillykt uit 't geen vervolgens wordt aangetekend, dat God tot Mofes uit den doornbosch fpreekt, daar de Heere van Israëls verdrukkingen melding maakt, en voornemens is om dat volk uit kragt zyner belofte aan Abraham, Ifaak en Jacob gedaan te verlosfen, en in Kanaan te brengen. Waar op de Heer moses verkiest, om die tot Koning pharao te zenden en die verlosfing te bevorderen. JAN, moses verkreeg dus van God eene groote ambtsbediening? B 5 VA*  &6 NEGENDE GESPREK, VADER. Dat is zo, doch Mofes hielt dit ambt voor zo gewichtig, dat hy niet in ftaat was 't zelve uit te voeren. Hy brengt verfcheiden tegenbedenkingen voor God in, als zyne geringheid; hy wist niet onder welke benaming hy God aan zyn volk zoude voordragen, op dat zy Hem als den God hunner Vaderen zouden kennen; hy durfde zich niet voorftellen, dat hy eenig geloof bij zyne broederen verwerven zou; hy was een man, die geen vloeijende taal, niet wel befpraakt was, hy dacht dat een ander gefchikter zou zyn dan hy. — Doch de Heer lofte alle die zwarigheden op: God zou met Mofes zyn, Israël zou uittrekken en aan den berg Horeb den Heere offeren ; hy moest God , die nu tot hem fprak aan Israël voordragen onder den naam van Ehcj'eh, dat is Ik zal zyn, welk woord vervolgens met den naam van jehova wordt verwisfeld; durfde Mofes niet denken dat hy zou geloofd worden, God gaf hem in last om een, twee , of drie wondertekenen te doen; en wat zyn fpraak betrof, God zou niet alleen met zyn mond zyn, maar ook Aaron den broe-  NEGENDE GESPREK. 27 broeder van Mofes, die een welfprekend man was, hem toevoegen. JAN. En toen was Mofes gewillig? VADER. Hy durfde althans de Heer niet langer tegenfpreeken, vermits de Heer reeds zyn ongenoe^ gen had doen blyken. Dus keerde hy weder met zyn fchaapjes naar Midian, verzogt verlof van zyn fchoonvader jethro om naar Egypte te vertrekken, en zyne broeders te bezoeken. Voor zyn vertrek verkreeg Mofes nog eene Godlyke openbaring, waar door hy bemoedigd werd, om gerust naar Egypte te trekken, alzo de mannen, die zyn dood zogten, wegens 't ombrengen van den Egyptenaar, nu geftorven waren. JAN. Zouden wy uit die woorden niet mogen bnfluiten, dat de vorige Koning nu al weder ge- ftor-  28 NEGENDE GESPREK. ftorven, en een ander Vorst aan de regeering is gekomen ? VADER. Dit is niet onwaarfchynlyk. 'Er waren nu van Mofes geboorte al 80 jaaren verloopcn, dus misfchien al eenige jaaren een ander Koning Egypte .beltuurde, waar door 't voorgevallene omtrent Mofes in vergetelheid zal geraakt zyn. JAN. Gelief in uw verhaal voord te gaan. VADER. Mofes nam zyne huisvrouw zippora en zyne beide zooncn en deed ze op ezelen zitten, om dezelve naar Egypte te voeren, doch had verzuimd zynen jongden zoon te befnyden, 't welk nogthans uit hoofde van Gods bevel aan Abraham volftrekt noodzaaaklyk was, wilde hy zyne kinderen als erfgenamen des verbonds gerekend hebben. De Heer toonde hier over zyn ongenoegen, want zo dra Mofes met zyn huis-  NEGENDE GESPREK 29 huisgezin op de reis in eene herberg kwam om uit te ruften, kreeg Mofes eene ziekte, die doodelyk fcbeen, waar door hy tot nadenken kwam, doch buiten ftaat zynde, om nu zelve dit bondzegel te bedienen, nam Zippora een fcherp mes , en befneed haaren zoon, en noemde hem een blocdbruidcgom, om dat hy door die bloedige befnydenis in 't verbond Gods gekomen was. Mofes herfteld weder, hy reist voord, aaron zyn broeder ontmoet hem, en zy komen tot pharao, en verzoeken, dat hy Israël zou laten trekken om in de woeftyne, een weg van drie dagen, den Heere offeranden te doen. Hier wierd de Koning op de proef gezet. Doch in plaats van daar aan gehoor te geven, verzwaarde hy Israëls lallen, waar door de droefheid onder Israël grooter wierd, zo dat God tien plagen over den Koning en de Egyptenaars bragt, eer hy 't volk vryheid gaf te vertrekken, mietje weet gy die plagen op te noemen? MIETJE. Het water der Nylftroom veranderde in bloed, waar door de visfchen ftorven en 't  3o NEGENDE GESPREK. 't water ondrinkbaar wierd. — Daar kwam een groot aantal vorfchen over Egypteland. - Het ftof wierd luizen. — Eene groote menigte van fchadelyk ongedierte. — Peftilentie over groot en klein vee. m»n Zweeren aan menfchen en vee. — Donder, blikfem en hagel, waar door veel menfchen, vee en veldgewas vernield wierd. - — Springhanen, die 't overgebleven gewas des lands afaten. — Zwaare duifternis drie dagen lang. — Het dooden van de oudfte zoonen in de huisgezinnen der Egyptenaars, waar onder den zoon des Konings, die een opvolger op den throon zou geworden zyn. J A N. Mag ik hier eene bedenking maken, 't is geen wonder, dat Pharao niet eer 't volk deed trekken , want men leest geduurig, dat God zyn harte verftokte, en dus was de Heere zelve, met eerbied gezegd, de oorzaak van des Konings weerfpannigheid. VA-  NEGENDE GESPREK. 31 VADER. Dit kan men dus opvatten, dat God toeliet, datPharao's harte, t welk zeer boos was, verftokt werd. God was hier geen oorzaak dier zonde. De gunfte Gods in 't wegnemen van ieder plaag op Mofes voorbidding, gaf gelegenheid, dat Pharao's harte verftokt wierd. Het gebeurt meermaal, dat menfchen door 't dikwyls beftraffen wegens de zonde, 't welk God door leeraars laat doen, dies te kwaadaardiger worden. Dan is de fchuld niet by den leeraar, maar by 't volk. JAN. Maar waarom liet God toe, dat de Egyptifche toveraars de wonderwerken door hunne bezweeringen nadeeden ? Dit was immers niet zeer gefchikt om den Koning en 't volk te overtuigen van Mofes Godlyke zending? VADER. Het oogmerk Gods was in deze wondertekenen en plaagen om Pharao te overtuigen, dat de Jehova, uit wiens naam en last Mofes alles ver- rigt-  %i NEGENDE GESPREK. rigtte, grooter God was, dan alle de Godeö der Egyptenaren, want de wondertekenen overtroffen op eene ongemeene wys de tekenen, die de toveraars deeden, ja zommige konden zy in 't geheel niet nabootfen , als zy uitriepen dit is Gods vinger! En dus werd de Koning verpligt om Israëls God te gehoorzamen. MIETJE. Na de laatfte plaag is Israël dan uitgetrokken ? VADER. Ja, en Wel met groote gefchenken, die zy van de Egyptenaars gekregen hadden, goude en zilvere vaten en kleederen, die hun in de woeftyne vervolgens zeer te pas kwamen. J A N. Ik hoorde onlangs iemand zeggen, dat de israëliten deze kostbaarheden van de Egyptenaars geftoolen hebben, want wy leezen Exod, iïi: 22, Gy zult Egypenlancl beroven. VA-  NEGENDE GESPREK. 33 VADER. Het woord beroven betekent ook ontledigen. Doch behalven dat, 't was op Godlyk bevel, en de aarde is des Heeren mitsgaders haare volheid. En hier in handelde God niet onbillyk, 't was ilegts een geringen loon voor al dien arbeid, welke Israël zo veel jaaren had bewezen. Doch laat ik voordgaan. Voor den uittogt moest Israël 't Pafcha eeten, zynde een gebraden lam een jaar oud, met bittere kruiden en ongezuurde brooden. Dit aten zy in den avond van den 15 der zevende maand, die toen voor de eerfte maand moest gerekend worden. Het Pafcha was een gedenkmaal van de blyde verlosfing uit Egypte, en daarom moest 't jaarlyks herhaald worden. Ook had dit Pafcha een verder uitzigt op de geeftelyke verlosfing door Chriftus, Paulus zegt 1 Cor. v: 7 ons Pafcha is voor ons geflacht \namelyk~\ Chriftus. MIETJE. Gelief nti van den uittogt zelve te fpreeken. II. DEEL. C VA-  34 NEGENDE GESPREK. VADER. Gan.tsch Israël had zich verzameld in een plaats van 't landfchap Gofen, die Ramefes heette, zy waren zes maal honderd duizend man ftcrk, uitgezonderd de kinderen (*); ook namen zy hunne runderen en fchapen mede, een groot aantal vee. Zy namen ook niet zich hunne deegklompen, gefchikt tot 't bakken van ongezuurde brooden, dewyl zy thands geen tyd hadden om teerkost tot den weg te bereiden. Daar en boven vervoegden zich by hen in gezelfchap veel vermengd volk, menfchen die geen afftam- melingcn van Jacob waren. Het plan van God was om Israël niet door den naaften weg (*) Wy vinden dit getal Exod. xii: 37. Het is ze ker een groote vermenigvuldiging in den tyd van 215 jaaren, na dat Jacob met zyn huisgezin in Egypte was gekomen, doch geheel niet ongelooflyk, noch onwaarfchynlyk. Men vraagt hoe 't komt, dat 'er in dezen text van geen vrouwen maar wel van kinderen wordt gelproken ? De rede is, om dat Mofes opgeeft de ftrydbaare manfehappen, die boven de twintig jaaren waren.  NÈÖÊNÈE GESPREK. 35 weg naar Kanaan te brengen, want deze lag door der PhiHftyncn land, en daar hadden zy aanftonds mede in oorlog gekomen, en zy waren ongeoefferid in den ftryd, maar de Heere wilde , dat zy een omweg zouden gebruiken, en was voornemens hen een geruimen tyd in de woeftyn by den berg Sinai te doen blyven, tot oprichting van den plegtigen Godsdienst en geregelden burgerftaat, gefchikt voor de inwooning in Kanaan. Men kan den weg dien zy gingen zeer bekwaam tot vier reistogten brengen, van welke ik u lieden eenige dingen zal verhaalen. JAN en MIETJE. Daar zult gy ons groot vermaak mede aan doen. VADER. Ik zou hier over zeer breed kunnen zyn, indien ik alle de rustplaatfen wilde opnoemen, C 3 doch  j6 NEGENDE GESPREK. doch dan zou ik uw geheugen te veel vermoeijen, daarom zal ik van de aanmerklykfte flegts gewag maken. - Israëls eerfte reistogt was van Ramefes naar den berg Sinai, een weg llegts van drie dagreizen, doch waar over zy wel twee maanden zyn bezig geweest, om dat zy zich hier en daar wat hebben opgehouden. De eerlte legerplaats wierd Sukkoth genoemd , welk woord tenten betekent, om dat dit een ruim veld was, om hunne tenten op te ftaan. Van daar opbrekende, kwamen zy te Etham, een ftad of vlek aan 't noordereinde van den westlyken boezem der Schclfzee, alwaar nu Suez ligt. Doch hier kreeg Israël bevel om weer wat te rug te keeren, en toen legerden zy zich voor Pi Ha_ chiroth, tusfehen Migdol en de Zee. Zo dra Pharao berigt kreeg van dezen terugtogt, was hy van begrip, dat de Israëliërs in 't land verward waren, jaagde hen met een groot heir na. Doch de Heer belafte aan Mofes zyn ftaf over den zeeboezem uit te ftrekken, en de wateren verdeelden zich en baanden voor Israël [een weg door de zee, zo dat zy droogvoets aan de an-  NEGENDE GESPREK. 57 andere zyde kwamen (*). De Koning wilde dit ook met zyn legermagt beproeven, maar in 't midden der zee zynde, hief Mofes weder zyn ftaf naar 't Godlyk bevel op, en de wateren keerden weder , waar door Pharao met zyn krygsheir in dc Roode Zee verdronk. MIETJE. Welk eene groote verlosfing; want zo ik de zaak begryp, had Israël de zee van vooren en Pha- Q * ) Wy lezen Hebr. xi: 29 aangaande de ' Israëliten : Door 't geloof zyn zy de Rooae zee doorgegaan. Waar in beftond hier 't geloof der Israëliteu, daar tog de weinigfte van dat volk Godvrugtige menfchen waren? Hun geloof beftond in een waarachtig houden , van 't geen God door den mond van Mofes met opzicht tot 't doortrekken der zee bekend maakte, want hadden zy dat Godlyk getuigenis niet geloofd maar verworpen, dan hadden zy hunne voeten in de zee niet gezet, 't bawys of de uitoeffening van hun geloof aan God en aan Mofes als een dienaar Gods, was gelegen, dat zy 'er ingingen en doortrokken. Men vergelyke Exod. xiv: 31. C 3  58 NEGENDE GESPREK. Pharao met zyne wagenen van agter ; en had nu God niet een' weg door de wateren gemaakt, St Joodfche volk was omgekomen of in flaverny naar Egypte te ruggevoerd. VADER. " Dit hebt gy zeer wel opgemerkt, men moet 'er nog by in aanmerking nemen, dat reizigers , welke 's nachts woeftynen in 't Ooiten doortrekken, voorzien zyn van lichten, welke men in de hoogte houdt en vooruit draagt. Van zodanige fakkels of lantaarnen had Israël zich op de reis niet kunnen voorzien, maar God vergoedde dit rykelyk: zekere wolk gaf des nachts een glansryk licht , en ftrekte by dag tot een zonnefcherm. En daar deze wolk gewoonlyk Israël vooruitging, zo vertrok zy agtcrwaards, toen Pharao Israël najaagde*, zo dat zy met de donkere zyde naar de Egyptenaars, en met de verlichte zyde naar Israël gekeerd was'. Hoe aanmerkclyk! En na dat Pharao met zyn bende verdronken was, behoefden zy geen vrees meer te hebben voor dc vervolging der Egyptenaaren; en waarfchynlyk vonden zy nog veel gereed-  NEGENDE GESPREK. 39 jeedfchap, enz., 't welk aan den Ooflereever van de Schelfzee zal aangefpoeld zyn. Wat was Israël niet veel, ja alles aan den Heer verplicht , hoe behoorde deze gebeurtenis hen niet aan te fporen tot geloof, liefde en onderwerping. Mofes zong met Israël een lied, by die gelegenheid gedicht , gy ziet St zelve Exod. xv. J A N. Ik las onlangs een boek , waar uit ik merkte, dat men in deze gebeurtenis in 't geheel- geen wonderwerk hebbe te ftellen, want dat Mofes, welke onderwezen was in alle wysheid der Egyptenaars, had uitgerekend, dat 'er op dien tyd eene groote eb of afloop des waters zou plaats hebben, en daar van met Israël tot zyn voordeel gebruik maakte; doch' Pharao, de juifte tyd niet wetende, bedrogen uitkwam. — Ook heb ik in tegendeel menfchen gefproken, die zeer aan de waarheid van dezen doortogt twyfelen ; de zeeboezem, zeggen ze, is zn breed, dat zo veel manfehap en volk in een gedeelte der nacht niet aan den anderen oever konden komen. ,,. C 4 VA-  4e NEGENDE GESPREK. VADER. De geloofwaardigheid van Mofes gefchiedver» haal zal ik u wel eens op een ander tyd bewyzen, laat ik deze nu mogen vooronderftellen, en dan zullen de bedenkingen vervallen. Dat Mo. fes kundig is geweest in den eb en vloed deizee, en in dit geval van deze zyne natuurkundige wetenfchap tot zyn voordeel hebbe gebruik gemaakt, luidt Fin den aanvang niet onwaarfchynlyk. Doch door een eb loopt 't water aan ftrand wel af, maar 'er valt nooit eene fcheiding in eene zeeboezem door voor, waar door de wateren aan weerskanten als twee muuren blyven ftaan, gelyk hier 't geval was, naar 't eigen verhaal van Mofes Exod. xiv: 29. De tweede aanmerking is waarlyk eene gegronde bedenking, doch niet tegen de Bybelgefchiedenis, maar tegen zommige uitleggers , welke de doortogt van Israël veel te zuidelyk plaatfen, alwaar de Roode Zee te veel breedte heeft. De Heer niebuhr heeft in zyne befchryving van Jrabte hier in ons veel dienst gedaan 5 ik zal dit boek u laten lezen. JAN.  NEGENDE GESPREK. 4* JAN. Gelief nu verder dc reis van Israël te befchryven. VADER. Na dat Israël de zee was doorgegaan, digt by de ftad of 't vlek Etham, kwamen zy in een woeftyn, welke Exocl. xv Sur, doch Num. xxxm Etham wordt geheeten. Van daar kwamen zy te Mara, dus genaamd" wegens de bitterheid des waters, doch 't welk op Godlyke raadgeving zoet werd gemaakt. Beter troffen zy 't in eene volgende legerplaats zynde Elim, daar zy twaalf waterfonteinen en zeventig Palmboomen aantroffen, van welke bronnen naar't getuigenis der reizigers hedendaagsch nog eenige zyn overgebleven, en de Palmboomen wel tot twee duizend vermeerderd zyn. Van daar opbrekende kwamen zy in de woeftyne Sin, hier gebrek aan voedfel hebbende, verzorgde God hen van Kwakkels of Kwartels, een gevogelte; als mede van Manna , eene fpys met welke zy op de geheele reis goedgunftig voorzien .wierden. Na nog twee plaatfen doorgetrokken te zyn, die Nam. xxxm: ia, 13, en niet Exod, C 5 xvf  42 NEGENDE GESPREK. xvi gemeld worden, kwamen zy te Raplüdim, alwaar geen water was. God belastte aan Mofes op een rotfteen te flaan, en daar kwam zö veel water uit, dat 't als eene beeke door de woeftyne voordging langs dien weg, welke Israël trekken moest (*). Deze legerplaats is ook bekend door een veldfiag tegen de Amalekiten, en een bezoek van jethro de fchoon vader van Mofes. Van daar kwamen zy in eene woeftyne, daar men een bergtop van 't gebergte Horeb had, die Sinai wordt geheeten, en de geheele woeftyn daar van ook den naam draagt. Aan den voet van dezen berg heeft Israël wel emtrent een jaar hun verblyf gehouden. MIETJE. Dit was immers niet alleen om uit te ruften. VACO Zie Ps. Lxxviu: cv: 41. 1 Kor. x: 4. Dit water is hun op de reis tot aan Kanaan niet gevolgd, want naderhand hadden zy al weder gebrek, en Mofes moest toen op eene andere rots liaan, namelyk te Kades in de woeftyne Tzin Num. xx.  NEGENDE GESPREK. 43 VADER. Voorzeker neen , 'er vielen verfcheiden gewigtige zaken voor, als 't oprigten vaneen verbond des Heeren, 't geven van verfcheidene wetten, welke den Godsdienst en 't burgerlyk bellier betroffen. Ook bezondigde zich Israël zeer door 't maken van een goud kalf. Eindelyk werd aan deze plaats een Tabernakel gemaakt, zynde een gebouw betreklyk tot 't ' waarnemen van den openbaaren Godsdienst. MIETJE. Waar in beftond dit verbond Gods? VADER. De Heer beloofde of verbond zich aldaar, dat indien de Israëliten zyne bevelen zouden gchoorzaamen, zy Hem tot een eigendom zouden zyn uit alle volkeren der aarde, Hem een koninglyk priefterdom en een heilig volk zyn zouden Exod. xrx: 5, 6. Dus wierd de Heere dan op eene byzonderc wys de Koning van dat volk, en gaf hun als zodanig zyne wetten. In dat verbond ftemden geheel Israël in Exod. XlXi  44 NEGENDE GESPREK. xix: 8, doch zy hebben dat verbond niet onderhouden, gelyk gy lezen kunt Jerem. xxxi: 31, 32 (*). Hof. vc 7, en elders. Dit verbond was dus een verbond van afzondering geduurende 't O. T. en zou na Chriftus komst een verbond van uitbreiding worden, en als dan zou de Jehova de God des gantfehen aardbodems genoemd •worden Jef. Liv: 5- MIETJE. Gy fprak ook van wetten, die God gaf, welke zyn die geweest? VADER. Die waren van verfchillenden aart, de eerfte én voornaamfte was de wet der tien geboden, die de Heer met veele tekenen van zyne geduchte nia- (*) In dit 32 vers wordt gezegd, dat de Jehova Israël getrouwd had, om dat God wegens dit verbond óver Israël 't opzicht had, als een man over zyne vrouw: wanneer dan 't volk door afgodery van God afweek, wordt dit overfpel en koerery genaamd Jerem. lil: 3.  NEGENDE GESPREK. 45 majefteit, namelyk met een groot geluid van donder, als mede met blixemen van Sinai afkondigde aan 't volk, 't welk aan den voet des bergs vergaderd was. Deze geboden fchreef God op twee fteene (*) bladen, die men tafelen noemt, aan weerskanten. Op 't eerfte blad ftonden aan beide zyden vier geboden, behelzendepligten die Israël aan God moest bewyzen, en op 't tweede blad de zodanige, die zy aan hunne medemenfchen verfchuldigd waren. JAN. C*^ Het was reeds voor Mofes tyd een gewoonte v om 'iets, dat zeer lang moest duuren op fteen te graveercn, men zie Job xix: 24. Wy doen zulks nog op grafzarken. Doch men meet zich geen groote dikke fteenen verbeelden, mogelyk wat dikker als de Jyen, waar op wy fchryven, om dat de woorden der wet gegraveerd waren, Waarfchynlyk heeft op 't eerlie blad gedaan 't viertal geboden die op God betrekking hebben, en op 't ander blad dc 6 overige, die op onz« naaften zien. En dewyl zy op beide zyden waren befchreeven , behoefden zy niet (groot te zyn , ook moeiten zy in de bondjkistg eplaatst worden.  46 NEGENDE GESPREK. ƒ A N. Raakt die wet ook aan ons ? Ik heb dit meermaal met ja hooren beantwoorden, maar my dunkt t opfchrift betreft immers alleen die natie, want 'er wordt gezegd: Ik ben de Heer uwe God die u uit Egypte/and, uit 't diensthuis uitgeleid hebbe. Dit gaat immers ons niet aan? VADER. Die wet raakt ons niet, aangemerkt als eene wet aan Israël gegeven, want dan zouden ook alle de andere Israëlitifehe wetten ons betreffen , maar zy raakt ons, voor zo verre derzelver geboden zedelyk zyn, welke reeds Adam en zyne kinderen verpligt waren te onderhouden. JAN. Ik heb wel eens gedacht, hoe de geheele Zedenwet, namelyk alle de pligten omtrent God, ons zeiven, en onze naaften, benevens nog aan andere fchepfelen in tien geboden kunnen vervat worden. Ik vind 'er geen verbod in tegen de dronkenfchap, of een ge-  NEGENDE GESPREK: 47 gebod voor de matigheid, geen pligt des geloofs, der boetvaardigheid, dankbaarheid, enz, VADER. ik ben blyde, dat gy die vraag doet, dewyl daar over groote misvattingen plaats hebben, men merkt doorgaans de tien geboden als eene volkomen zedenwet aan, en zo men eenigzins aan de letter dezer tien geboden voldaan heeft, denkt men geen zonden te hebben. Men zegt ik vereer geen andere Goden dan den eenigen waaren God; ik ben geen beeldendienaar; ik misbruik Gods naam niet; en onderhoude den Sabbath, enz. Doch 't oogmerk van God met 't geven dezer wet was om eenige voornaame hoofdzonden en ook pligten, waar aan Israël zich op eene byzondere wys gewoon was fchuldig te maken in twee tafelen te brengen. Want anders is de geheele H. Schrift eene zedewet, voor zo ver die zedenpligten in zich bevat. Deze wet der tien geboden kan dan alleenlyk als een kort begrip worden aangemerkt van andere zedelyke geboden, zo dat die wet eene wyde tógeftrektheid heeft, en niet alleen onze uitwen- di-  *8 NEGENDE GESPREK. dige daaden betreft, maar ook ons hart. Mea zie, hoe deze wet zeer fraay wordt uitgebreid in onzen Heidelb. Katechismus van de 34—44. Zondag. Verder merk ik aan, dat Wet en Euangelie in de H. S. dikwyls tegen elkander worden overgefteld. De Wet die door bclooningen en bedrygingen is aangedrongen, kondigt den overtreder den dood aan; het Euangelie verkondigt vergeving van zonden en 't eeuwige leven aan een iegclyk, die in Jefus als de Chriftus gelooft (*). JAN. (*) Paulus noemt 2 Kor. nr, de bediening der wet ttne bediening des doods en der verdoemenis , maar de bediening des Euangeliums eene bediening des Geejles en der regtvaardigheid. En zegt in 't 6 vers. De letter dood , maar de Geest maakt levendig Uit een misverftand van de eerfte uitdrukking maken minkundige menfchen op, dat de H. Schrift een doode letter is, doch dit bedoelt de Apoftel niet, maar hy wil zeggen, de wet kondigt den overtreder den 4ood aan.  NEGENDE GESPREK. 49 J A N. Raaken de andere wetten, die aan Israël gegeven zyn, ons ook niet? VADER. De overige wetten betreffen de wyze van Godsdiénstoeffenihg, ais mede zagen die op eenige burgerlyke en huishöudelyke geWoohtehs in dat land en van dat volk. Daar nu in de uiterlyke Gödsdienstoeffening veel voorbeeldigs was, ziende op Chriflus, zo hiel 'en die wetten Op met den dood van dien Middelaar. En wat de andere wetten aangaat, daar uit kan men al dat geene overnemen, 't welk nuttig voor fens land en volk kan wezen. MIETJE. Hoe ging 't met Mofes op den berg Sinai? VADER. Mofes wat lang op den berg blyvende, dacht 't volk Israëls, dat hy niet zou wee> keeren, en misfchien door den blikfem was omgekomen, zy dwongen daarom Aaron een beeld te maken, Hj deel. D ter  50 NEGENDE GESPREK. ter vertegenwoordiging eener Godheid. Zy wa. ren tog in Egypte zo gewoon aan beeldtenisfen dat zy dit niet gemaklyk ontwennen, veel min vergeten konden. Aaron wierd hier in groote verzoeking gebragt, weigeren durfde hy niet; hy bedacht 'er iets op, en eischte de goudenc oorcierfélen, misfchien in hoop, dat 't volk die niet gaarn zoude misfen: maar neen, elk bragt die fchatting gewillig op, en Aaron maakte daar uit een goud kalf, bouwde een altaar, riep een feestdag uit, en zo pleegde Israël eene grouwelyke beeldendienst. Mofes kreeg daar van berigt door God, welke zich zeer misnoegd toonde, en 't volk dreigde te verdelgen, doch op Mofes voorbede werd Gods gramfchap afgewend. Mofes van den berg komende verbrak de tafelen der wet, verbrandde 't kalf, maakte het tot ftof, en ftrooide dat ftof op 't water, 't welk Israël dronk (*> Mofes riep: die den 'Hee- (*) Dat men 't goud tot een poeder makerkan , is bekend, doch zommige denker, dat 't kalf van hout is geweest en met goud overtrokken, en kon zo wel een goud kalf hecten, als de reukaltaar, die ook flegts met goud was overtrokken.  NEGENDE GESPREK. 51 Heere toebehoort, home tot my, en terftond verzamelden zich tot hem alle de zoons van Levi, aan welke Mofes gelafte met hunne zwaarden 't leger der Israëliten door te gaan, en te dooden alle de geenen, welke in dien beeldendienst volhardden, en toen vielen 'er drie duizend man. Nu moet ik u nog iets zeggen van 't oprichten van een Tabernakel. JAN. Verzoeke daar eene duidclyke befchryving van te geven. VADER. Vcrbeel u eene tent, beftaande uit 48 regt opftaande planken, die in de langte van tien ellen, en in de breedte van ii el waren, gemaakt van fittimhout met goud overtrokken, ftaande ieder op twee zilvere voetftukken. Deze planken worden in de H. S. berderen genaamd; men had 'er 20 aan de zuidzyde, en iq aan de noordzyde, 6 waren ten wellenen nog twee aan de hoeken. De ingang van vooren was ten ooften. Deze tent was van bovefi gedekt met vier kleeden: 't eerfte was van fyn D a Egyp>  52 NEGENDE GESPREK. Egyptisch katoen van een purper en fcharlaken kleur , doorweven met de afbeeldfels van bloemen en levendige fchepfels. Daar op lag . -l een tweede kleed van geitenhaar of kamelot; 't derde kleed was van rood geverwde ramsvellen, by ons Turksleer genaamd; en daar over lag een kleed van Dasfevellen , zynde gemaakt van den Manati of Zeekoei, die men in de Roode Zee aantreft. Deze dekkleeden hingen aan de drie zyden over, by wyze van gordynen. Zulk een tabernakel was gemaklyk op de reis, om dat hy uit malkander kon gedaan worden; ook was hy in twee vertrekken afgedeeld, *t agterfte vertrek was tien ellen lang, en tien ellen breed, doch 't voorlte was 20 ellen lang, en 10 breed. Tusfehen beide deze twee vertrekken hing een gördyn van die zelve kostbaare ftof als 't eerfte dekkleed was; gelyk 'er ook voor den ingang van den tabernakel zoortgelyke gordyn hing. Vqords was die geheele tent omringd van een voorhof 100 ellen lang en 50 breed, gemaakt van 60 pylaars, die 5 voeten hoogte hadden , en op kopere voetftukken rusteen, ook lagen 'er zilvere roeden van den eenen  NEGENDE GESPREK. 53 eenen pylaar tot den anderen, waar op kleeden of behangfels hingen, die aan de oostzyde, alwaar de voorpoort was, konden opgeflagen worden. J A N. Nu heb ik veel duidelyker denkbeeld van den Tabernakel. Gelief my nu van de gereedfchappen te fpreken. VADER. In 't voorhof had men den brandoffers altaar met deszelfs gereedfchappen, op welken altaar de offeranden van reine dieren, van gevogelte en meelbloemen, enz., den Heere wierden toegebragt. Deze altaar was van houte planken met koper overtrokken , doch van binnen hol, welke holligheid gevuld wierd met aarde, want anders zou 't hout verbranden, welke aarde daar uit wierd gedaan, als men reisde. Verder had men in 't voorhof een koper waschvat voor de priefters tot wasfehing en reiniging. J A N. Wat huisraad was 'er in den Tabernakel zelve? D 3 VA-  54 NEGENDE GESPREK, VADER, Het eerfte vertrek wierd genaamd 't Heilige ook wel de eerfte tabernakel, Hebr. ix: 2., waar in geen gemeen Israëliër , maar' alleen de Priefters mogten komen: men had in denzelven een kandelaar van louter goud, gemaakt met 7 armen, waar op lampen brandden; ook was 'er een reukaltaar en eene tafel beide van fittimhout met goud overtrokken, op deze tafel werden ia brooden, en daar op wierook, en zomen wil wyn geplaatst. - Uit dit Heilige trad men door een vöórhangfel in *t binnenfte vertrek ge-, naamd 't Heilige der Heiligen, door Paulus Hebr. ix: 7 de tweede tabernakel geheeten. In dit vertrek mogt alleen de Hogenpricfter komen, en dat nog wel eenmaal in 't jaar met 't bloed der offerdieren. Men had in dit agterfte deel des Tabernakels eene kifte van fittimhout overtogen met goud, genaamd de arke des verbonds, op welke een dekfel was van zuiver goud, op welke twee Cherubinen of gedaanten van levendige fchepfelen gemaakt waren. In die kifte wierden bewaard de twee tafelen der wet, eene gouden kruik met manna, en de ftaf Aarons die ge-  NEGENDE GESPREK. 55 gebloeid had. Nevens of op zyde dier kist lag 't wetboek, vervattende alle de wetten van Israël ( *). Ook was 'er in dit Heilige der Heilige een gouden wierookvat Hebr. ix: 4 f het welk niet onwaarfchynlyk een vat was, waar in eenig voorraad van wierook tot een gedachtenis bewaard wierd (f). MIETJE. Waar toe diende deze Tabernakel niet die altaars en andere gereedfehappen ? VADER. Tót waarneming van den Godsdienst, zo als die voor de komst van Chriftus onder Israël moest plaats hebben. De aldaarcn dienden om offeranden te doen, die van onderfcheiden zoort waren, byzonder komen in aanmerking de fchuld en dankofferanden. Ook wièrden verfcheiden feeften ingefteld. Doch hier zou ik te breed CO Deut. xxxv. 26. 2 Kon. xxn: 8. Cf) Exod. xxx: gé. D 4  56 NEGENDE GESPREK. breed worden, ik zal u een boek geve» om 'er over te lezen f*'), en liever de reize van Mofes met Israël vervolgen. JAN. Laat ik evenwel nog een of twee vragen voor af doen. De eerfte is, hoe kwamen de Israëliten aan dat goud, zilver, fittimhout, gor ynen des tabernakels, enz. daar zy in eene woeftyne waren? VADER. Zy hadden veel goud, zilver en andere kostbaarheden uit Egypte mede genomen, *t fittimhout is de Akacia of Egyptifche Doornboom, die in Arabie in overvloed wast, de Dasfevellen kwamen van de Zeekoei, die men in den Arabifchen Zeeboezem heeft. JAN. (*) Zie myn Sybth Huishotk, by den Drukker dezes en elders te bekoment  NEGENDE GESPREK, 57 JAN. Als ik van de fchuldofferen lees, is't.even, -als of door die offeranden de zonden werd weggenomen, en 't Euangelie leert ons immers, dat de vergeving der zonden alleen is wegens de verdienften van Chriftus ? VADER. Die offeranden waren voorbeeldig, enfchetften af de offerande, die Mesfias in volgende eeuwen door zyn eigen lyden en dood zou aanbrengen. Lees hier over ffeireën ix en x. J A N. Gelief nu van de tweede reistogt der Israëliten te fpreken. VADER. Deze was van Sinai noordwaards tot in de Wteftyne Kades Barnea op de zuidelyke grenzen van Kanaan, flegts een weg van elf dagreizen Volgens Deut. 1: a. doch waar over zy veel lan D 5 m  5g NEGENDE GESPREK, ger gereist hebben, orn dat zy zich bier en daar ophielden. Zy kwamen te Tabecra en 't naby gelegen Kibroth Taava, daar een en ander murmureering voorviel; God gaf hun kwartels, doch zeer veele ftierven. De Heer doet Mofes zeventig mannen oudften des volks kiezen, welken hy den Geest zoude mededeeleh, die met Mofes den last des volks zouden dragen (*). Van daar kwamen zy te Haferoth, daar Mofes zufter 7 dagen melaats wierd, en toen verreisde 't volk, en kwam in de IVoeftyn Paran, die ongemeen groot was, en welker noordergedeelte Kades Barnea genaamd wierd , waar in men ook eene ftad Kades had. Tc Kades Barnea komende, op de zuidergrenzen van Kanaan liggende, zond Mofes van daar ia. verfpieders uit, die binnen 40 dagen 't land Kanaan befchouwd hebbence, prezen 't land van wegen de vrugtbaarheid, waar van zy ten be- (*) Deze 70 mannen moeten onderfcheiden worden van die overften van duizend, honderdvyftig, en tienen Exod. xvin: 21 — 26.  NEGENDE .GESPREK. 59 bewyze een zeer groote tros druiven medebragten, maar maakten 't volk bevreest om derwaards op te trekken wegens de groote en fterke fteden en menfchen 5 uitgezonderd twee der verfpieders josua en kaleb , die een ander berigt gaven. Het volk murmureerde, wilde een hoofd opwerpen om weder naar Egypte te keeren, waarom God zich vertoornde en wilde hen aanftonds door eene peftilentie verdelgen, doch op Mofes bede zag God daar van af, doch zeide, dat niemand der geenen, die gemurmureerd hadden en thans boven de 20 jaar oud waren in Kanaan zouden komen, maar allen zouden fterven in de woeftyne, in welke zy tot 't 40 jaar zouden moeten omzwerven (*). Dus moe- (*) Hier op ziet waarfchynlyk de xc Psalm door Mofes, men zie byzonder't 7 12 vers. Dus kan men bevatten hoe hy den hoogden ouderdom der menfchen delt op 70 of 80 jaar, 't welk geen algemeene waarheid is, maar toen wegens den Godlyken toorn, waar door Israël verging, plaats had,  6o NEGENDE GESPREK. moeften zy te rug trekken, en dit gaf gelegenheid tot eene derde veldtogt. J A N. Wat is daar van te melden ? VADER. Deze reistogt begon te Kades Barnea, en liep uit tot Ezeon Geber : men vindt 17 legerplaatfen opgeteld , van welker mecfte men de juifte ligging niet kan opgeven, ook wordt 'er van veele niets merkwaardigs gezegd. Het fchynt dat zy in ruim 38 jaaren , welke zy op deze derde togt verkeerd hebben, als zwervende Hammen meest langs den Elanitifchcn zeeboezem gereist, en hier en daar lang hebben ftil geweest, tot dat zy kwamen te Ezeon Geber , gelegen pp 't noordereinde van geinelden zeeboezem, eene  NEGENDE GESPREK. 6t eene vermaarde haven, van welke Salomo naderhand zyne fcheepsvloot naar Ophir zond i Kon. ix: 16 MIETJE. Dat reizen dunkt my valt niet aangenaam s daarom verlang ik naar 't einde. VADER. Ik moet nog kortelyk van de laatfte of vierde reistogt gewagen, deze liep naar de zuidelyke grenzen van Kanaan, en van daar verder agter om de, landen der Edomiten en Moabittn tot aan den Jordaan. Eerst kwamen zy in de woeftyne Tzin, welke dezelve is met die van Kades, en onderfcheiden moet worden van eene andere woeftyne Sin, waar in zy by hunne eerfte reize kwamen. Hier murmureerde Israël hy gebrek van water, Mofes floeg tweemaal op een rots, die gaf overvloedig water uit, hy verzogt aan  6a NEGENDE GE SP RE IC aan den Koning van Edom, om door zyn land te trekken, en naderhand aan den Koning der Moabiten, doch zy beiden weezen zulks van de hand. Hier op legerde Israëls leidsman zich op 't gebergte* Hvr, in de nabyheid van Mofera, alwaar Aaron ftevf. Van hier wilde Israël ten zuiden in 't land Kanaan dringen, doch wierden verhinderd door den Kanaanitifchen Koning harad, die hun flag leverde, dus bleef'er niets ©ver, dan om 't land der Edomiten heen te trekken. Te Zahnona wilde 't volk 't manna niet meer eeten, maar murmureerde om brood cn water, God zond vuurige , dat is venynige (langen, die 't volk beeten, waar aan veele ftierven, Mofes rigtte op Godlyk bevel eene kopere flang op, en ieder, die daar opzag, wierd genezen, welk geval de Zaligmaker als een fraai zinnebeeld van 't gelovig zien op Hem, aan de Joden voorfleld Joh. in: 15. Verders trokken zy 't land der Moabilen om, gingen de beeken Zered en Amon over, en kwamen in 't land der 'Amoriten, en legerde zich' in eene vlakte, welke de velden der Moabiten genaamd worden, om dat dit land oudtyds aan de Moabi-  NEGENDE GESPREK. 63 Moabiten had toebehoord (*). Van hier zond Israël boden naar sihon den Koning der Amoriten, met verzoek ora door zyn land te trekken, doch (*) Mofes haalt ten bewyze nog een aloud dicbtftukje aan, 't welk door een Ammtisch Dichter by des overwinning van 't land der Moabiten is gemaakt, men vindt 't zelve Num. xxi; 27-30, 't welk dus kan vertaald worden: Komt naar Hesbon, Dat de ftad sihons opgebouwd en verfterkt worde! Want vuur is van Hesbon uitgegaan, Eene vlam uit de ftad sihons; Zy verteerd' Ar in Moab, Benevens de bezitters van Arnons hoogtens. Wee u Moab! Gy zyt verlooren, gy volk van Camos! Hy liet zyne zoonen vlugtelingen worden, En zyne dochteren gevangenen Van sihon den Amoritifchen Koning! De kunst was vrugteloos! Alles, wat tot aan Dibon ligt, ftaken wy aan, En verwoeftende tot aan Nofach; Ja 'er was vuur tot aan Medeba toe.  64- NEGENDE GESPREK. doch in plaats van dit in te willigen, kwam hy op ten ftryd, doch wierd verflagen. Noordwaards van daar had men 't landfchap Bafan, over 't welk oo als Koning regeerde, deze toog ook tegen Israël op, en kreeg de nederlaag, z« dat de Israëliten de lardfchappen Gilead en Bafan aan de oostzyde der Jordaan bemagtigden. Zuidwaards van 't land der Amoriten hadden de Moabiten thans hunne woonplaats, een hunner Koningen genaamd balak was zeer bevreest voor de Israëliten, en dacht, dat zy ook zyn land wel eens konden innemen, en zeer bygelovig zynde, wilde hy hen met een list te onderbrengen. Hier van kan ik u een zonderlinge gebeurtenis verhalen. MIETJE. Ik ben nieuwsgierig die te hooren, VA-  NEGENDE GESPREK. 6$ VADER. Noordoöstwaards aan de rivier Phrat, woonde zeker man bileam geheeten, die zich door zogenoemde waarzeggeryen had berugt gemaakt, ba lak meende, dat hy zulk een gunfteling was van God, dat als hy iemand vloekte, dat wil zeggen, eenig kwaad toewenfte, zodanig een perfoon of volk veele rampen te beurt vielen; hy zond eenige der voornaamftc Van zyn ryk met een gefchenk derwaards, om dien propheet te ontbieden, ten einde hy zeker volk, dat uit Egypte kwam, en in zyn nabuurfchap zich had neergeflagen, te vloeken. Bileam gaf voor, dat hy moest afwagten, wat God des nachts in een gezicht of droom hem in die zaak zou melden. En gelyk God wel meer in dien tyd zich door droomen openbaarde zo kreeg hy in de daad eene Godlyke ontdekking, om zich daar van te onthouden, dus de afgezondene vrugteloos moeften vertrekken. Doch Balak zond nog een grooter en aanzienlyker gezandfchap met aanbieding van zeer groote voordeden. Bileam die den loon der waarzegging liefhad, kreeg in den nacht door Godlyke Jh DEEL, E ont-  66 NEGENDE GESPREK. ontdekking vryheid om te vertrekken, op voor^ waarde van niet te fpreeken, dan 't geen de Heere hem zou verkondigen; doch op weg had hy eene merkwaardige ontmoeting. MIETJE. Welke was die? VADER. Hy nam twee knegts mede, en reed op eene ezelin naar 't land Moabs tot balak, doch de Heer wilde zyn ongenoegen toonen wegens zyn geldgierigheid: een engel met een uitgetogen zwaard ftond op den weg-, deze wierd in den aanvang door Bileam niet gezien, zyn ezelin week van den gewoonen weg af, kwam tusfehen twee muuren, alwaar des Heeren engel haar op keerde, en zy Bileams voet tegen den wand knelde, vervolgens ging de ezelin zich nederleggen, waar op Bileam 't dier driemaal met zyn ftok floeg, waar op hy een ftem hoorde uit den mond van 't beest, die hem zyne dwaasheid ver-  NEGENDE GESPREK. 67 verweet (*), waar op Bileam den engel zag, die aan hem zyne zonden onder 't oog bragt, doch toeliet voord te trekken, en te fpreken 't geen hy hem zeggen zou. J A N. Deze gefchiedenis ftaat wel in den Bybel, doch komt wat onwaarfchynlyk voor, zou men 't ook dus kunnen begrypen, dat Bileam, de Godlyke openbaringen, 't gezicht van dien engel, en wat 'er meer verhaald wordt, beeft voorgewend, om zich te verheffen, en zyn gemeenzaamen omgang met 't Opperwezen te meer fchyn te geven? VADER. Dit mag men niet denken, om dat Mofes zulks in dien zin niet verhaalt. Het is waar zulke dingen ziet men hedendaags niet gebeurde, maar men mag die daarom niet tegenfpre» ken, zo is 't ook gelegen met al 't geen aan de Roode Zee, en aan den 'berg Sinai voorviel. JAN. (*) Vergelyk 2 Petr. TH t6, E s  <8 NEGENDE GESP EEK. JAN. Gelief dan voord te gaan. VADER. ealak was zeer verheugd toen bileam aan kwam richtte een maaltyd aan, waar by hy de vortten of aanzienlyken der Moabiten nodigde; bragt den Propheet op de hoogte van Baal, al. waar op deszelfs bevel zeven altaaren wierden gebouwd, en offeranden den Heere toegebragt; doch in plaats dat Bileam Israël vloekte, k> fprak hy een zegen uit. De Koning der Moabiten misnoegd, bragt Bileam op de hoogte van Pit leven, zo dat 'er 24000 duizend fneuvelden (*). Hier op kreeg Mofes last om wraak te nemen aan de Midianiten, die Israël verleid hadden. Hy zond 12000 man tegen hen ten ftryde, behaalde de overwinning, 'er fneuvelde al wat mannelyk was, waar onder 5 Koningen? als mede bileam; verder voerden zy de vrouwen en kinderen weg, en kreegen veel goud en vee ten buit, ook wierden eenige van de vrouwen en kinderen gedood. MIETJE. Wat deed Mofes met 't land Gilead en Bafan, 't welk hy op de Koningen der Amoriien sihon en og had veroverd? VA- C*) Num. xxv: 9 Paulus fpreekt 1 Ker, x: 8 van 23000. Het kan zyn, dat 'er geen volkomen 24000 zyn geweest, en Mofes 't rond getal noemt^ en Paulus ook een rond getal opgeeft, met weglating der overige; als of de Apoftel zeide, op zyn minst ftierven drie en twintig duizend. Of anders op die wys, dat Mofes melt, hoe veel 'er te zamen omkwamen, en Paulus, hoe veel 'er op éénen dag ftierven. E 4  fi NEGENDE GESPREK. VADER. Dit land heeft Mofes uitgedeeld aan twee ftammen Ruben en Gad, waar by nog kwam de halve ftam Manasfe , zy hadden daar toe by Mofes een vriendelyk aanzoek gedaan, vermits zy zeer veel vee hadden , en deze landftreek goede en ruime weiden had. Zy konden hun vee oostwaards eenige dagreizen ver dryven tot aan den Euphrat (*). Doch deze bezitneming gefchiedde op voorwaarde, dat zy de andere ftammen by de inneming van Kanaan moeften helpen. JAN. Mofes heeft de inneming en verdeeling van Kanaan niet beleefd. VADER. Dit is ook zo, doch hy maakte voor zyn dood nog eenige befchikking, hy verkoos twaalf uit- (*) Niet dat de plaats hunner wooning zich zo ver Uitftrekte, dit zal misfchien flegts tien uuren zyn geweest, maar de landen die oostwaards lagen.  NEGENDE GESPREK. 73 uitdeelers van't land Kanaan, en gebood, dat de Leviten , welke geen byzonder erfdeel in 't land zouden ontvangen, 48 fteden ter bewoning zouden hebben, waar onder 6 vryfteden, werwaards een onfchuldigen doodflager kon heenen vlugten, en blyven moest tot den dood van den hoogenpriefter (*). M I E T J E. Is Mofes toen fpoedig geftorven? VADER. Ja hy ftierf kort daar na; doch voor zyn dood heeft hy de wegen Gods met Israël gehouden , (*) Zommige houden die vryfteden voorbeeldig, betekenende Chriftus als eene geeftelyke vryftad. Doch tot Chriftus vlugten immers fchuldige zondaren , maar die vryfteden waren voor onfchuldige doodflagers. En zo de vryftad Chriftus betekent, wie wordt dan door den hoogepriefter aangeduidt, en wat zal 't zeggen in 't geeftelyke, by den dood des hoogenpriefters die vryftad te mogen verlaaten? E 5  7+ NEGENDE GESPREK. den, en de wetten aan hen gegeven, herhaald dringende die aan met veel bedrygingen en beloften (* )• Hier op voorzegt hy zyn dood, ftelt Jofua in zyne plaats aan, zingt een beerlyken lofzang, zegent de ftam men Israëls, klimt op den berg Nebo, befchouwde van daar 't land Kanaan, en fterft in den ouderdom van iao jaaren. JAN. De gefchiedenis van Mofes en Israël is zeer merkwaardig. VADER. En tevens zeer leerzaam, deze dingen zyn voor ons tot opwekking en waarfchouwing, om er voor ons zeiven gebruik van te maken. Dewyl uw Moeder hier thands niet tegenwoordig is, zal ik u lieden eenige nuttige lesfen mede deelen. Mofes wierd geboren in een tyd, dat de Israëliten zeer onderdrukt wierden door de Egyptenaren, doch God verwekte in Mofes een Verlosfer, zo kan Gods Kerk in 't gemeen , of ieder in 't byzonder in zwaare ongelegenheden ko- £*) Zie Deut. i tot xxx.  NEGENDE GESPREK. 75 komen, maar wy moeten vertrouwen op Gods magt en goedheid, die op zyn tyd uitredding geven zal. De Heere zal zyn kerk en volk niet begeven ; vooral mag men dit vertrouwen als men den Heere vreest, en door 't geloof in Chriftus een kind van God is. O myne lieve kinderen! denkt veel aan de keuze die Mofes deed, dat hy om alle de fchatten van Egypte de waereld en zonde niet wilde dienen, maar liever verfmaadheid onderging, ziende op de vergelding des loons. Wat is tog waereldfche grootheid, eer, rykdom en welluften in de uur des doods, wanneer dit alles den mensch begeeft, maar hoe troostryk is 't als dan God te hebben tot de rotfteen van zyn hart, en zyn deel in eeuwigheid. J A N. Wat is 'er meer uit te leeren V VADER. Geduldig te zyn in de verdrukking, Israël had die behandeling niet verdiend by de Egyptenaars, de Koning en 't volk handelde onregtvaardig, doch God handelde in 't toelaten van dat  76 NEGENDE GESPREK. dat kwaad niet onregtvaardig, de Israë.liten hadden hunne zonden. Veele geleerden willen, dat Mofes 't boek jobs in Midian gefchreven hebbe tot bemoediging van zyn volk, en hoe nuttig kon die gefchiedenis voor hun zyn; taco" bus zegt: ziet wy houden ze gelukzalig, die verdragen, gy hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord, en gy hebt 't einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is, en een ontfermer, Jac. v: i i. MIETJE. Wie is job geweest? VADER Hy was een zeer ryk en Godvrugtig man, waarfchynlyk een nakomeling van Abraham uit ismael, of uit de kinderen van ketura, die in 't Ooflen woonden, 't welk een benaming is van Arabie, waar in men 't landfchap Uz, de woonplaats van Job, te zoeken hebbe. Hy leefde waarfchynlyk voor Mofes, en vandaar is 1, dat in zyn boek niets van de Israëliten wordt  NEGENDE GESPREK. 77 wordt melding gemaakt. De Duivel was nydig op Jobs alom bekemde Godvrugt, en gaf voor, dat Job den Heere vreesde, niet uit liefde tot den Godsdienst, maar uit aardsch gewin. De Heer beproefde zyn knegt Job, zyn vee wierd hem ontroofd, zyne kinderen kwamen om, en hy zelve wierd in zyn lichaam aangetast met zweeren. Doch Job gedroeg zich Godvrugtig, hy zeide: de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zy gedankt. En wanneer zyne huisvrouw hem zeide, dat hy den dienst Gods zoude vaarwel zeggen (*), was zyn taal: zouden wy 't goede van God ontvangen, en 't kwade niet ontvangen. MIETJE. Hoe ging 't verder met hem? VADER. 'Er kwamen eenige vrienden tot hem, te weten eliphas, bildad enzoPHAR, deze za- (*) Dit is hier de betekenis 't welk de onzen door zegenen vertaald hebban.  NEGENDE GESPREK. zagen zyn ftaat met droefheid, doch dachten, dat Job aan groote zonden zich heimelyk had fchuldig gemaakt, waarom hy boven andere geftraft wierd. En was dit waar, dan was job een geveinsden. Zyne vrienden vermaanden hem tot fchuldbelydenis en bekeering. Job verdedigd zich meer dan eens, en lielt onder andere voor, dat wy zo weinig van Gods beftuur op deze waereld weten: menfchen mogen door hunne fchranderheid verfcheiden metalen in de aarde en edelgefteentens ontdekt hebben, welke geen roofvogels noch leeuw ontdekken kunnen; maar menfchen kunnen de Godlyke wysheid, zelfs die, welke in 't ryk der natuur plaats heeft, niet volkomen ontdekken, die wysheid is voortreflyker dan 't goud van Ophir en kostbaare gefteentens; niemand weet, by voorbeeld, 't gewigt van den wind, noch de maate van den regen, noch den weg voor 't weerlicht des donders Maar God heeft tot den mensch gezegd: de vrees des Heeren is de wysheid en van 't kwaade te wyken is 't ver ft and (*). J MIET- (*) Zie dit Job xxvin: 28 in vwband met 't vorige.  NEGENDE GESPREK. 79 MIETJE. Hoe liep de zaak eindelyk af? VADER. Na dat die drie vrienden Jobs gefproken hadden , ftond een ander perfoon op, genaamd elihu ( * ), deze was op job vertoornd , dat hy zich zeiven al te fterk had gerechtvaardigd, als mede op die drie mannen, welke zonder grond job veroordeelden , en richtte na deze ftelling zyne redenen in. Eindelyk beflist 't Opperwezen de zaak, doet Job eenige vragen, op welke hy niet kon antwoorden, waar op Job met berouw (*) Het is aanmerkelyk, dat wél die drie vrienden den Heere offeranden moeften toebrengen en Job voor hen bidden, maar niet euhu, ten bewyze, dat die de zaak beter bevat en befproken had. Zie Jtb wu 7 io.  80 NEGENDE GESPREK. rouw zyn fchuld voor den Heer belydt, en weer herfteld werd in zyn vorigen rykdom, ja veel gezegender dan hy ooit voorheen geweest was. Zie daar de hiftorie van een zeer Godvrugtig man, hoe nuttig voor Israël om niet te murmureeren in dagen van tegenfpoed. Het is waar, zy moeften een geruimen tyd verkeeren in eene woeftyne, daar dikwyls gebrek aan de nooddruft des lichaams was, doch zy hadden zo veel bewyzen van Gods almagt en goedheid, dat zy op God moeften hoopen, en in ootmoed tot Hem den toe vlugt nemen. Doch hoe menigmaal murmureerden zy en verzogten God, en dan ging 't hen altoos kwalyk. Daarom myne Kinderen wagt u tog van die zonde, vreest den Heere en vertrouwt op Hem , en 't zal u welgaan. JAN. Is 'er nog meer uit te leeren? VA-  Negende gesprek. st VADER. Gy hebt gehoord, dat God aan Israël zyne wetten gaf, de voornaamfte Was de zedelyke wet, die alle menfchen door alle tyden verpligt, waar van de hoofdinhoud liefde is: Gy zult liefhebben den Heer uwen God met geheel uw hart, met geheel uwe ziel, met geheel uw verftand, dit is 't eerfte en grootfte gebod; en 't tweede dezen gelyk is, gy zult uwen naaften liefhebben als u zeiven. Aan deze twee geboden hangt de gantfche Wet en de Propheeten (*}. Deze wet der liefde moet allervolmaakst onderhouden worden, zonder eenig gebrek, zal men door dezelve gerechtvaerdigd worden, en ten leven ingaan. MIETJE. Is 'er wel iemand van Adams nakomelingen, die deze wet volmaakt onderhouden heeft, of kan onderhouden? VACO Zie Deat. vu s, en Lev. xix; 18, vergek Matth. xxil: 37——40. II. DEEL. F  Si NEGENDE GESPREK. VADER. Niemand , behalvcn Jefus Chriftus , en dus kan uit de werken der wet geen vleesch geregtvaerdigd worden, maar door de wet is de kennis der zonden, en de geheele waereld is dus voor God verdoemelyk (*). Gy zult my wel iveeten te zeggen jan, welke geregtigheid de mensch moet deelachtig zyn, zal hy zalig worden ? ƒ A N. De geregtigheid van Chriftus, die Hy door lyden en gehoorzaamheid heeft verworven, welke men door 't geloof omhelst of aanneemt. VADER. Naderhand zullen wy gelegenheid hebben, om van dut geloof te fpreken, ik wil hier nu myn onderwys voor dit uur ftaaken. JA N. Laat ik nog eene vraag doen. Is 't zeker, dat moses de Schryver is van de vyf eerfte Bvbelboeken? ' VACO Rom. lil: 19, 20.  'NEGENDE GESPREK.- 83 vader. Buiten twyfel, want deze boeken zyn altoos in de Joodfche Kerk gehouden voor Schriften Van Mofes, en daarom worden die boeken naar derzelver Schry ver wel eens Mofes genaamd, gelyk Luc. xvi: 29. Wat reden hebben wy om moses minder Voor den fchryver der boeken te houden, die op zyn naam gaan, dan men fl. josephtjs voor den Hiftoriefchryver der Joodfche Gefchiedenis, en homerus voor den aucteur van zyn Ilias houdt. Het is geen gegronde bedenking , dat men in 't laatfte Hoofdftuk van Deuteronomium zyn dood en begravenis befchreven vindt, dit is waarfchynlyk van eene andere hand, mogelyk wel door den fchryver van 't boek Jofua, by dit vyfde boek van Mofes gevoegd, om zyne gefchiedenis te voltooijen. f a Tim  84 TIENDE GESPREK. TIENDE GESPREK. JOSUA, OPVOLGER VAN MOSES, ZENDT VERSPlEDhRS NAAR JER1CIIO, DIE BY RACHAfj KOMEN, DIE HEN HERBERGT EN BEVEILIGT. HY TREKT MET ISRAËL DROOGVOETS DOOR DEN JORDAAN , BEMAGTIGT IN VIER VELDTOGTEN *T LA>D KANAAN, DFELT 'T UIT AAN Ql STAMMEN. HET REGT VAN ISRAËL OP DAT LAND. EENIGE KANAAN1TEN BLYVEN NOG IN DA1' LAND WOONEN. NUTTIGE LESSEN UIT DEZE GESCHIEDENIS. erlangden zeer om van hunne ouders in de gefchiedenis der H. Schrift onderwezen te worden, zy hadden 't heek van josua gelezen, doch wenschten hier en daar wat opheldering te ontvangen, en tevens de leeringen te hooren, welke men daar uit haaien kan. Zy gingen OVER JAN en MIETJE ',0t  TIENDE GESPREK. 85 tot hunnen Vader, en verzogten dat hy de hiftorie vervolgen zou. VADER. Mofes was geftorven, zyn dood viel voor in 't jaar na de fchepping 2553, gy hebt gehoord, dat josua de zoon van nun tot zyn opvolg«r was beftemd, deze was een kloekmoedig en Godvrugtig man, een ftrydbaar held, waarom hy kort na den dood zyps voorgangers werk maakte om 't land Kanaan in te nemen. Hy deed de ftrydbaare manfchap in alle de Hammen aanzeggen , dat zy zich tegen den derden dag zouden reisvaardig maken, om den Jordaan over te trekken, en den kryg te beginnen; en daar toe behoorden ook de a§ ftam, die hun erfdeel reeds aan de oostzyde van den Jordaan gekregen hadden. Jofua zond heimelyk twee verfpieders over den Jordaan na eene voor aan liggende ftad Jericho genaamd, op dat zy zouden naarfpeuren, of de inwooners zich ook ten oorlog uitrustten , of zy ook tocftel maakten om met andere Koningen des Jands 't leger van Israël den overtogt van den Jordaan te beletten, F 3 en  86 TIENDE GESPREK, en zoortgelyke zaken meer. Deze verfpieders begaven zich om minder argwaan in de ftad te geven by zekere vrouw rachab genaamd , die bekend ftond voor iemand, die een ontuchtig leven leidde. Doch de Koning van Jericho, die thands een waakzaam oog hield, had zo dra niet vernomen, dat 'er twee vreemdelingen in de ftad gekomen en zich in zeker huis begeven hadden, of hy zond boden derwaards, om te vernemen, of die mannen ook fpions waren. MIETJE. Hoe liep dit af? VADER, rachab, die wel voorzien had, wat 'er ge beuren kon, had deze mannen op 't dak van haar huis gebragt. Men had in dien tyd en nog op veele plaatfen in 't Ooften platte daken (*). Op dit dak waren vlasftengels, waar fchyn- (*) Op de platte daken was men gewoon veele dingen te verrigten, te wandeleH, te. ectcn, te bjd,den, enz,  TIENDE GESPREK. 8? fchynlyk om te drogen, waar onder zy zich konden verbergen. Zy zeide aan de gezanten des Konings, dat zy wel mannen aan haar huis gehad had, maar dat zy onkundig was van welke plaats zy kwamen , en dat dezelve by donker voor 't poortfluiten reeds vertrokken waren, en wanneer men hen najaagden, nog wel agterhalen zou. Hier op gaf zy kennis van dit geval aan de verfpieders . en daar haar huis by de ftads muur ftond, liet zy hen met een fcharlaken koort neder door een venfter, en raadde hun om pich drie dagen in 't gebergte te verfchuilen, en dan over den Jordaan te rug naar Jt Israëlitisch leger te trekken. JAN, Dit liep zeker zeer gunftig af voor de verfpieders, maar ik kan niet begrypen, hoe Rachab door twee Apoftels zo geprezen wordt: Paulus noemt haar eene gelovige (*), en Jacobus merkt die daad aan als een bewys van haar (*) Hebr. xi: 31. F 4  83 TIENDE GESPREK. haar opregt geloof, waar door zy geregtvaerdigd is daar immers Rachab eene hoere, en dus een mensch was flegt van leven, en door deze daad een leugenaar en verrader van haar vaderland wierd. Ik kan die dingen met geloof en Godsvrugt niet overeenbrengen, VADER. Wie zal ons zeker zeggen, dat Rachab een inboorling is geweest van Jericho, of tot 't geflacht van kanaan behoord heeft, 't is zeer wel mogelyk, dat zy met haar ouders en vrienden, daar als vreemdeling heeft gewoond, en dan behoorde die ftad niet tot haar vaderland. rachab ftond bekend als een hoer, ik wil haar niet vry pleiten, maar was zy dit nog? Kon zy zich niet een geruimen tyd daar van bekeerd hebben? Het blykt duidelyk uit de taal, die zy tot de verfpieders voerde ff), dat zy den God van Israël hielt voor den Allerhoogften God; (*) Jae. n: 25.  TIENDE GESPREK. 89 God; ja men mag uit 't geen die beide Apoftels van haar getuigen, denken, dat zy kennis had gekregen aan den weg der zaligheid, zo dat zy aan Israê'Is God geloofde tot regtvaerdigheid, en 't herbergen der verfpieders was dan eene vrugt of uitwerkfel van haar zaligmakend geloof. JAN. Ja maar zy heeft gelogen, als zy zeide, dat zy die mannen niet kende, en dat die reeds vertrokken waren, daar zy die op haar dak verborgen had, VADER. Alle leugens en bedrog zyn zeker zonden, en te verfoeijen, en nogthans kunnen zy in waare Godvrugtigen wel eens vallen, b. v, uit menfchen vrees, gelyk Petrus loog met een eed en vervloeking in 't paleis van Kajaphas, dat hy Jefus niet kende. J A N. Deze oplosfmg kan my niet voldoen, want Petrus is nooit om die leugen in de H, S. geprezen of geroemd; maar Paulus zegt van r achab, dat zy door 't geloof niet is omgekomen F 5 nm.  9o TIENDE GESPREK. met de sn gehoor zaamen, als zy de verfpieders met vrede had ontvangen. En Jacobus zegt: Rachab de hoere, is zy niet uit de werken geregtvaerdigd, als zy de gezondene heeft omvangen, en door een anderen weg uitgelaten. Nu is 't duidelyk, dat zy zonder leugen de verfpieders niet kon ontvangen , en door een anderen weg uitlaten; want had zy de waarheid tot de booden des Konings gefproken, dan hadden zy die verfpieders in handen gekregen, en waarfchynlyk ter dood gebragt. VADER. Ik ben blyde, dat gy met oplettenheid Gods Woord leest, en de zwarigheden bybrengt, dit is veel beter dan dat men de H. S. by zich zeiven of anderen in verdenking brengt. Paulus zegt , dat Rachab geloofde, wat geloofde zy? Dit, dat de God Israé'ls de Jehova dc allerhoogfte Koning was, die Jericho en andere plaatfen in de hand der Israëliërs geven zoude, even als de Heer 't Overjordaanfche land reeds aan  TIENDE GESPREK. 91 aan dat volk In bezitting had gegeven (*"). Het geloof nu aan deze waarheden deed haar de verfpieders met vrede ontvangen. Hier wordt dus niet gefproken van haar leugen. Moeilyker fchynt 't getuigenis van Jacobus, waojqgtap merkt de herberging van die » .->: :n vncn||ta'tó als 't bewys van dat geloof, duof 't welk z^£)^^,ll,l, regtvaerdigd is; en deze herbergmg koïKgeen plaats vinden, indien ly de u-.i eid Mk de afgezanten van Jericho's fö)lïing gciprotf^ft had. Doch is 'er wel noodhaak om 't van Rachab onder den rang van feugcrif te tdtcii'? Zou men haar taal niet kunnen brengen tot dc krygsliften, die in den oorlog gcbruikelyk zyn en voor geoorloofd worden gehouden? En zo men dit doet, is de zwarigheid weggenomen. Zy verkreeg ook tot beloning, dat by de inneeming der ftad, als zy 't roode fnoer aan haar (*) Ik wil hier niet mede zeggen, dat dit alle de Toorwerpen waren, waar omtrent haar geloof ging* maar dat deze waarheden hier byzonder in aanme^w. king komen,  94 TIENDE GESPREK. haar vengfter deed, zy met al die in haar huis waren, zoude gefpaard worden. MIETJE. Op wat wys namen de Israëliten 't land Kanaan in? VADER. Om 't volk in 't geloof aan God te verfterken en aan te moedigen, gefchiedde meer dan een wonderwerk. Jofua ontbood Israël om over den Jordaan te trekken, doch de Priefters moeften met de arke des verbonds twee duizend ellen vooruitgaan; toen de Priefters aan den oever des Jordaans kwamen, die thands in de dagen des oogsts zyn oevers overftroomdc, werd 't water, dat van boven kwam opgehouden, dus liep die rivier ten zuiden ledig, en alle de Israëliten gingen droogvoets door dezelve. Jofua ftelde zyn hoofdkwartier te Gilgal zuidoostwaards van Jericho, alwaar al wat rrianlyk was, 't welk in de woeftyne was gebooren, befneden wierd , alzo dit bondzegel, wegens hunne geduurige optogt en reizen in die 40 jaaren fiÏQl had kunnen uitgeoeffend worden. Ook had men  TIENDE GESPREK. 93 men 11 fteenen van den bodem der Jordaan genomen, die men te Gilgal tot een opgericht teken maakte ter gedachtenis van 't wonderwerk, en des Heeren weidaad. Jofua heeft van dit Gilgal vier onderfcheiden krygstogten gedaan , om dit land voor Israël in bezitting te nemen. M I E T J E. Hoe ver bragt 't Jofua in den eerften veldtogt ? VADER. In den eerften veldtogt werden alleenlyk twee, fteden veroverd, namelyk Jericho en Ai. In de overmeeftering van de eerstgemelde ftad toonde God zyne wonderdadige hulp, daar de muuren der ftad omvielen, na dat de Priefters zeven dagen lang de arke des verbonds met bazuinen geblaas, hadden rond gedragen. By de inneeming wierd alles omgebragt, uitgezonderd Rachab en haar geflacht, de ftad zelve wierd als de eerfteling der overwinning met \ vuur verbrand , en dus als eene offerande den Heere toe-  94 TIENDE GESPREK, toegebragt. Hier op liet Jofua Ai befpieden, eri zond drie duizend man derwaards, doch veele der Israëliërs wierden geflagen, en dit gefchiedde om dat achan tegens Gods bevel eenige kostbaarheden, die de Heere wilde verbannen hebben, had geroofd, waarom hy ontdekt zynde , wierd gefteenigd, en zyne bezittingen verbrand. J A N. Wat was tog de reden, dat zyn zoons en dochters mede wierden omgebragt Jof vu: 24? VADER. Zo zy mede omgebragt zyn, dan mag men vastftellen dat zy medepligtigen zyn geweest, want God heeft in zyne wet geleerd, dat een zoon niet dragen zou de ongeregtigheid des vaders ; doch ik lees wel in 't gemelde vers, dat zyne zoonen en dochteren medegevoerd zyn naar  TIENDE GESPREK. 95 naar 't dal Achor (*), maar in 't 'volgend 25 vers wordt de fteeniging alleen tot achan bepaald; dus 't wel zyn kan, dat Achans kinderen daar flegts tegenwoordig geweest zyn, om hen van de ongehoorzaamheid des Heeren af te fchrikken, en alleen zyne bezittingen en vee verbrand is. —— Vervolgens wierd de ftad Ai met een krygslist ingenomen. Hier eindigde de eerfte veldllag tegen de Kanaaniten ten wellen der Jordaan. ■ Jofua bouwde een altaar op den berg Ebal, om den Heere brand en dankofferen toe te ^brengen en een vrolyk feest te vieren. Ook las hy voor 't volk 't wetboek, den zegen en vloek, gelyk Mofes geboden had, en keerde toen weder naar Gilgal. JAN. (*) Op dit dal Achor wordt gezinfpeeld Hof. u-. 14 daar 't dal Achor een deur der hoop wordt genaamd, om dat Israël na dat geval in Achors dal weer op nieuw hoop kreeg te zullen overwinnen.  c)6 TIENDE GESPREK. JAN, Gelief mi van den tweeden veldtogt te fpreeken. VADER. In den tweeden krygstogt Werd 't Zuidcrdctl van Kanaan te ondergebragt. Doch 'er viel eene zonderlinge gebeurtenis voor, die gelegenheid gaf om dezen veldtogt te openen. MIETJE. Ik ben nieuwsgierig om die gefchiedenis te Eiooren. VA-  Tiende gesprek. 9? VADER. Omtrent agt uuren westwaards van Gilgal had men eene ftad genaamd Gibeon, onder welker ge- I bied nog drie andere plaatfen ftonden, de inwooners van dezelve waren zeer bevreest voor \ hunnen ondergang en bedachten eene list: zy ; vaardigden zommige perfooneh af naar 't leger Israëls, deze trokken oude kleeren aan, met verfleeten fchoenen, en hadden by zich oude . leere zakken (*} , daar men wyn in plagt te doen, als mede zeer droog en befehimmeld brood. Op deze wys tot Jofua en de oudften komende , gaven voor inwooners" van een ver afgelegen landfchap te zyn, die begeerig !, waren een verbond met Israël te maken , om dat zy veel van dat volk by geruchte hadden ■ \ vernomen, en de groote daaden die God hun 31 bewezen had. Deze list gelukte, Jofua en de oud- (*) Men gebruikt nog in de landen van 't Ooftett ; leere zakken van boksvellen op de reis om water en wyn in te doen. Onze Overzetters hebben zomtyds 't woord door eene fles vertaald, gelyk Gen. xxi: 14. Ps. lvi: 9. I II. DEEL. o ^  93 TIENDE GESPREK. oudtren des volks maakten met hen een verbond van vriendfchap, waar op zy vertrokken. MIETJE. Ontdekte Jofua vervolgens 't bedrog niet ? VADER. Zekerlyk ja, aan den derden dag, toen zy aan derzelver lieden kwamen: Jofua verweet hun die bedriegery en liet ze in 't leven > doch veroordeelden hen tot houthouwers en waterputters voor de vergadering en 't heiligdom, waar in de Gibeoniten genoegen namen. MIETJE. Hoe ging 't verder met den oorlog? VADER. Eenige Kanaanitifche Koringen hadden zich verbonden ter verdediging, en namen zeer euvel op de afzonderlyke vrede der Gibeoniten , en belegerden derzelver hoofdilad. Jofua daar van berigt ontvangende, ontzettede die ftad, maakte eene deerlyke flagting, en dreef ze op de vlugt,  TIENDE GESPREK. 99 vlugt, en God gaf eenen grooten hagel, waar' door zeer veele vyanden gedood wierden. En daar de zon naar 't wellen begon te dalen, zeide jofua voor de oogen der Israëliten: zonne ftaa ftil te Gibeon, en gy maan in 't ddt Ajalom Zulks gefchiedde , waar door hy nog een geruimen tyd zyne. overwinning kon voordzet, ten, die agtervolgd wierd van 't zuidelyk deel van Kanaan, waar op deze veldtogt eindigde, en de Veldheer j o s u a wederkeerde naar zyn hoofdkwartier te Gilgal. J A N. Ik heb hier eene bedenking, de zon komt immers nooit boven Gibeon te liaan, dewyl die ftad buiten de Zonnekeerkringen ligt, en zo is 't ook met de maan gelegen. V A D E R\ Dit is zo, de zon en de maan komen nooit boven die fteden van Kanaan, zo min als zy immer boven eenige plaats van ons Vaderland komen; maar Jofua fprak een gezichtkundige waarheid, b. v. wanneer wy de zon zien, dan G* 2 fchyhè  IOO TIENDE GESPREK. fchynt ze. naar ons oog 'te ftaan boven eene ftad of dorp, flegts eenige weinige uuren van j ons af gelegen, doch dit is gezichtkundig, en niet natuurkundig waar. J A N. Is 'er dan meer als eenerlei waarheid? VADER. Voorzeker ja, want als de Bybel ons leert dat God een Geest is, zo moeten wy dit voor eene J natuurkundige waarheid houden; maar als del Bybel aan God handen, voeten, oogen en andere lichaamsdeelen toefchryft, dan is dit 1 eene zinnebeeldige waarheid. Als wy zeggen 1 't is thands zomer, dan fpreekén wy eene bepaalde waarheid, betrekkelyk ons waereld- 1 deel; maar 't is geen algemeene waarheid, de- ! wyl 't op dien zeiven tyd aan de Kaap de Goede Hoop in Africa winter is. JAN.  TIENDE GESPREK. 101 JAN. Deze aanmerking dunkt my is zeer gewichtig , en zal my tot opheldering van veele andere plaatfen des Bybels kunnen dienen, alwaar van eene gezichtkundige waarheid wordt gefproken, gelyk Ps. xix: 5 7, en andere plaatfen der H. S. meer. MIETJE. Mag ik nu iets van den derden veldtogt hooren ? VADER. Ja wel, deze diende om 't noorderdeel des lands te overmeefteren. Zy viel voor by gelegenheid , dat jabin, Koning van Hafor, met eenige Vorlten der Kanaanitcn faamgefpannen, een groot leger op de been bragt, 't welk zich in de nabuurfchap van Hafor, naby 't meir Samochonitis gelegen, verzamelde, en jabjns oogmerk was, om Israël te Gilgal onverwagt op 't lyf te vallen; doch josua kwam hem voor, rukte op den vyand los, verfloeg en verftrooide denzelven, en de Had Hafor niet alleen, maar G 3 veele  102. TIENDE GESPREK. vee^ andere fteden der faamverhonden Koningen vielen in zyne handen (*). M I E T J E. Viel 'er toen nog eenen veldtogt voor? VADER. fa, en deze wordt de vierde of laatfte genoemd, welke ten tyde van josua voorviel om 't land Kanaan te overwinnen. In dezen kryg wierden de Enakim ondergebragt; deze onthielden zich in 't gebergte tusfehen de fteden Hebron, Debir en Anab, en waren door de moeilyke toegangen nauwlyks te genaken. Zy wierden verdelgd, uitgenomen eenige weinigen, die naar Gaza, Gash cn Asdod, Philiftynfche fteden, de wyk genomen hadden , waar van 't nakroost nog in Davids tyds was overgebleven (f). J A N. Wat waren de Enakim voor menfchen? VA- (*) Jof, xr: i—15. (t) J°f XI: 21» 32, 1 Sm' XVI^  TIENDE GESPREK. 103 VADER. Deze waren menfchen gefproten uit zekeren f.nak , zy komen dikwyls voor in dc boeken van moses, van josua, als mede eenmaal in 't bock der Riclücrcn, en worden befchrcvcn, niet alleen wegens hun menigte, maar ook wegens hunne langheid, zo dat veele eene reusachtige geftalte hadden (*). Onder de kinderen Enaks muntten drie zoons uit, die men als hoofden van volksftammen kan aanmerken, namelyk si-sAi, a uiman en talm Af, welke in 't vervolg door kaleb verdreven wierden (f). Men houdt ze voor bewooners van onderaardfche bergholen, en een roofzuchtig volk, die ook geheele fteden hadden ingenomen, waarom Jofua die verdreef. JA N. Hoe lang heeft Jofua met de overwinning van Kanaan wel doorgebragt? VA- (*) Deut. 11: 10, 11. Jof. xiv: ISCO Jof. xv: 14. Richt. 1: 20. G 4  104 TIENDE GESPREK. VADER. Men fieldt daar voor gemeenlyk 6 of 7 jaaren, hoewel andere geleerden aan een grooter tydperk denken (*). God wilde om wyze redenen niet, dat de inwooners in één jaar zouden uitgeroeid worden, op dat 't land niet woest, en 't wild gedierte niet vermenigvuldigd wierd, gelyk gy zien kunt Exod. xxm en Deut. vu. MIETJE. Jofua zal dit overwonnen land nu ook onder de Israëliten verdeeld hebben: mogen wy daar van eenige byzonderheden hooren? VADER. Ik heb u meermaal gezegd, dat Jacob twaalf zoons had, als hoofden van zo veele volksftam* men, die nu in duizenden reeds uitgebreid waren. Men zou verwagten, dat 't land Kanaan in twaalf erfportien zoude verdeeld worden, doch (*) Vid, venema in Wjl, Meel, F. T. Tem. I pug. ZU.  TIENDE GESPREK. 105 doch dit kon zo regelmatig niet aflopen. Gy kunt u herinneren, hoe Mofes reeds de landftreek over den Jordaan onder i\ Aam had uitgedeeld, dus 'er nog maar 9! ftam overfchootcn. ruben als de eerstgebooren had naar een aloud gebruik 't regt tot eene dubbele erffenis, doch wegens zekere misdaad, had Ruben die gunst verbeurd, en de oude jacob op zyn fterfbed, beloofde zulks aan joseph, wanneer hy deszelfs beide zoons ephraim en manasse aannam even zyne andere elf kinderen, en dit is de rede, dat in de optelling der ftammen en verdeeling des lands, meer dan eens Jofeph niet voorkomt, maar zyne kinderen ephraim en manasse als ftamvaders genoemd worden. Ook moet ik vooraf nog dit aanmerken, dat de ftam levi geen byzonder erflot in Kanaan kreeg, maar 48 fteden ter bewoning, genomen uit alle de overige ftammen. En daar zy dienaars waren van 't Heiligdom, den tabernakel en naderhand den tempel, was die verfpreiding door gantsch Israël zeer nuttig,om 't volk te onderrigten in den waaren Godsdienst, Uit de ftam van Levi waren ook de Priefters van 't geflachte aarons die 05 de  TIENDE, GESPREK. de offeranden en andere zaken van Godsdienst hadden waar te nemen. J A N. Daar 'er door l e v i een erfportie minder, en door josephs beide zoons een meer was, zo bleef't getal van 12 ftammen, en 'er viel nu nog binnen den Jordaan eene uitdeeling voor negen en een halve ftam. VADER. Deze verdceling des lands viel zo gemakkelyk niet, als men in den aanvang zou denken, dewyl de eene oord van Kanaan veel vrugtbaarer en aangcnaamer was dan de andere. Een groot deel was bergachtig, op zommige plaatfen vlaktens, ook wóe'ftynen en wouden; aan den westkant bad men zeehavens en zag men de fcheepsvaart; ten ooften werd 't land befproeid door den Jordaanftroom, en had men vischryke meiren- Dit niet alleen, dat 't land op de eene plaats beter was, dan op de andere, maar ook de eene ftam was volkrykcr dan de andere ftam,  TIENDE GESPREK. ioy ftam, zo dat men niet alleen de verfchillende landsgefteldheid, maar ook 't verfchillend getal der ftammen moest in 't oog houden. MIETJE. Ik zou 'er geen kans toe gezien hebben, om daar in wel voord te komen, en genoegen te geven. V A D E R. Het moeilykfte was voorzeker dc verfchillende landftreek, daarom wilde God, dat dit met 't lot zou gefchieden, en als men dit geworpen had, dan kon men de erffenis naar dc talrykheid der onderfcheiden ftammen grooter en kleiner maken. MIETJE. Liep dit alles wel af? VADER. Toen in den aanvang der overwinningen 't Zuiderdeel van Kanaan was te ondergebragt, maakte josua met den Hoogepriefter eleazar , benevens de hoofden der Vaderen reeds eene verdeeling, en de loten vielen op juda, EPHRA;  io8 TIENDE GESPREK. ephraim en half manasse , verder wierd 'er geen lot getrokken, en 't land onder die ai ftammen verdeeld. By 't einde van den oorlog trok men op nieuws loten voor de overige 7 ftammen, die noch geen bezitting hadden. Doch toen bemerkte men , dat de eerfte vcrdeeling te groot was genomen. Men nam een deel van juda af voor de (tamme simeon die zyn fteden, midden in juda verfpreid, kreeg; benjamin kreeg een deel van ephraim, da overige ftammen viel 't noorderdeel des lands te beurt, uitgezonderd dan, wiens lot 't laatst uitkwam, en men wist die nauwlyks een ftuk lands te wyzen groot genoeg voor dien ftam , men gaf hem een erfdeel tusfehen juda en ephraim, ook al ontnomen van dc eerfte verdeeling. Doch dit erfdeel wierd in 't vervolg te klein, C) en toen overwonnen zy (*) Het kan wel zyn, dat hadden zy al 'tland, dat hun te lot was toegelegd, in bezitting gehad, 't groot gevoer zou geweest zyn, doch de Amoriten drongen de Danken in 't gebergte Richt i; 34.  TIENDE GESPREK. ' 109 zy eene landlheek noordwaards riet verre van de oorfprong van den Jordaan. J A N. Ik heb al gedacht onder 't verhaal van de inneming en verdeeling des lands, wat regt tog had 'Israël op Kanaan ? of hadden de Kanaamten in vroeger tyd dat land veroverd op de voorouders der "Israëliërs, en deze nimmer van hun regt afgedaan? ' VADER Voor deze gedachte is geen bewys. De zaak is eenvouwdig en duidelyk, God had dit land aan abraham, isaak en jacob beloofd, om 't zelve aan hunne nakomelingen te geven tot een erflyke bezitting. De inwooners van Kanaan waren zeer Godlooze menfchen, die God voorgenomen had wegens hunne zwaare en aanhoudende zonden uit te roeijen, gelyk God wel eens meer een volk uit landen of fteden verdelgd. Dus zeggen wy, God is de Schepper der aarde en kan de landen uitdeden naar zyn vry welbehagen; nogthans handelt God nooit zo willekeurig, dat Hy zyne opper- magt  IIO TIENDE GESPREK. tnagt bat gelden met ter zydeftelling der billykheid, gelyk wel eens aardfche Vorften doen; neen, God handhaafde door 't zwaard der Israëliërs zyne regtvaardigheid in 't toebrengen der ftraf die de inwooners des lands verdiend hadden. Lees hier onder andere Bybelplaatfen Deut. rx: 5. Niet om uwe gerechtigheid, noch om de opregtheid uw es harten komt gy Ménen in,om hun land te erven; maar om de godloosheid dezer volkeren, verdry ft ze de lieer uw God voor uw aangezicht uit de bezitting, en om 't woord ie bevefligen , 't welk de Heer uw God uwen Vaderen Abraham, Ifaak cn Jacob gezwooreri heeft. Dus ziet gy duidelyk wat regt Israël op Kanaan had, 't was de belofte des Heeren, en zy moeften op Godlyken last de Kanaahitên verdelgen. MIETJE. Hebben de Israëliërs dan alle de inwooners van Kanaan uitgeroeid? VA-  TIENDE GESPREK. in VADER. Neen , God had dit wel bevolen , en wel tot een heilzaam oogmerk (*); doch eene traagheid en flapheid der Israëliërs was daar de oorzaak van, waar over josua hun eene berisping gaf Jof. xvm: 3- Van daar dat de Kanaaniten kort daar na zeer toenamen, en de verfcheidene oorlogen, die de Israëliten naderhand met de overgebleven Kanaaniten gevoerd heb ben. Ook hebben zy nog een voornaam nadeel geleden door de verleiding tot den afgodsdienst Richt. 111: 6. God nogthans die 't kwaads tot een heilzaam einde toelaat, wist dit ook tot zyn oogmerk te doen medewerken, gelyk wy lezen Richt, mi 1 3. Dit zyn de Heidenen , die de Heere liet blyven, om door hun Israël te verzoeken, enz. En vers 4. Deze dan waren om Israël door hun tc verzoeken, op dat men wist, of zy de geboden des Heeren zouden houden. JAN. (*) Deut. xx: i6-i3 vergelyk Exod, xxru: 33, en Num. xxxni: 55.  na TIENDE GESPREK. JAN. Ik heb ook nog eene bedenking, waarom kree gen de Leviten 48 fteden, daar 'er verfcheiden andere ftammen waren, in welke nauwelyks de helft dier fteden worden opgeteld ? VADER. Men moet in aanmerking nemen, dat alle fteden in de 12 ftammen niet worden opgeteld, en zy ook op de dorpen konden woonen, daar de Leviten alleen de fteden met derzelver ommeland of voorfteden tot bewooning hadden. Dertien van deze 48 fteden waren voor de priefteren, die ook uit Levi, maar van 't geflacht a a r 0 n s waren, deze dertien fteden lagen allen in de ftammen Juda, Simeon en Benjamin, dus niet verre van Jerufalem, de plaats van den openbaaren Godsdienst. Verder kan men aanmerken , dat deze Leviten, niets met den landbouw en veeteeld nodig hadden, maar wierden onderhouden uit de tienden van vee en veldvrugten, welke de andere ftammen Israèls opbragten. MIET-  TIENDE GESPREK. irj MIETJE. Wat deed Jofua verder? VADER. Hy vergaderde gantsch Israël-, herinnert hun Gods weldaden, en vermaant hen ernftig. Het volk belooft by herhaaling te volharden in den waaren Godsdienst, vernieuwt 't verbond met God, waar na Jofua fterft in den ouderdom van honderd en tien jaaren. MOEDER. Byzonder vind ik nadrukkelyk 't gezegde van Jofua, 't welk men in zyne laatfte redevoering tot 't volk leest: Jof. xxiv: 14, 15. En nu vreest den Heer en dient Hem in opregtigheid en in waarheid; en doet weg de vreemde Goden, die uwe Vaders gediend hebben aan geene zyde der rivier en in Egypte, en dient den Heer. Doch zo 't kwaad is in uwe oogen den Heer tc dienen, kiest u heden, wien gy dienen zult, 't zy de Goden, welke uwe Vaders, die aan de andere zyde der rivier waren, gediend hebben, of de Goden der Amoriten, in welker land gy woont : 11. beel. H maar  ii4 TIENDE GESPREK. maar aangaande my en myn huis wy zullen den heer dienen. Jofua was Israëls legerhoofd , en daar 'er geen Koning onder dat volk gevonden wierd , was hy met 't hoogfte aanzien bekleed; hy had Israël door den Jordaan geleid, in Kanaan gebragt, de ftad Jcricho ingenomen, de Koningen des lands verflagen, Israël in de bezitting van 't fchoone Kanaan gerteld: doch op dit alles draagt de Veldheer geen roem, de eer der overwinning fchryft hy den Heer toe; maar hy Helt zyn roem en genoegen daar in om met zyn geheele huisgezin den Heere te dienen. J A N. Waar in bcftaat den waaren dienst van God? MOEDER. Dit is eene nodige en nuttige vraag. Veele menfchen hebben een verkeerd denkbeeld van den Godsdienst. De dienst van God beftaat ecnvouwdig daar in, dat men zyn gedrag of wandel inricht naar den wil van God in zyn Woord geopenbaard. Israël had dit voorregt boven andere volkeren, dat aan hun de waare God  TIENDE GESPREK. n§ God was bekend geworden, entevens ook de wys, hoe Hy van hun wilde gediend worden. Hy die dan God in waarheid en opregtheid dient, verricht zulks niet naar zyn eigen goeddunken, want dan dient hy zich zeiven; ook niet naar nienschlyke inzettingen, want dan dient hy de fchepfelen: maar alleen naar 't bevel van God, door 't onderhouden van die voorfchriften der natuur en der openbaring, welke God zelve gegeven heeft. Langs dien weg bevordert hy alleen de eer van God en zyn eigen waar geluk. Ook moet 't oogmerk van den dienst van God niet zyn om menfchen te believen, maar om den Heer te behagen. JAN. Gelief, tot ons nut, daar wat brceder van te fpreeken, en aan te toonen, waar in veele menfchen miftaften. MOEDER. Men behoort onderfcheid te maken tusfehen den Godsdienst zelve, en de middelen, die ons opleiden om Godsdienftig te leven. 'Er zyn H 2 men-  n6 TIENDE GESPREK. menfchen, die de uiterlyke middelen van den Godsdienst vry gezet waarnemen, b. v. zy lezen Gods Woord, zy gaan in de kerk, daar Gods Woord gepredikt wordt, zy bidden God, zy willen ook nog wel van God en Godlyke zaken fpreken: doch daar in alleen fteden zy hun Godsdienst, zonder dat zy naar 't voorfchrift Gods in zyn Woord zoeken leven, zonder dat zy in de liefde Gods en des naaften wandelen. De bevelen Gods zyn geloof, bckeering, en 't najagen der heiligmaking, zonder welke niemand den Heer zien zal (*)• Paulus zegt Tit. XXX ii —14. De zaligmakende genade Gods is verfcheenm allen menfchen, en onderwyst ons, dat wy de godloosheid en wQereldfche bcgeerlykheden verzakende , matig, regtvaardig en gtdzalig Ieven zouden in deze tegenwoordige waereld, yerwagtende de zalige hoop. en verfchyning der heerlykheid des grooten Gods en Zaligmakers Jefus Chriftus , die zich zeiven vjor ons gegeven heeft, op dat Ply ons zoude verlosfen van alle ongerechtigheid, en zich zeiven een eigen volk zou- C*) Mare. 1: 15. Hebr. xm 14.  TIENDE GESPREK. 117 zoude reinigen, yverig in goede werken. Het lezen en hooren prediken van Gods Woord moet zyn om Gods wil te kennen; 't gebed moet gefchieden om bekwaammakende genade door den H. Geest te ontvangen om Gods wil te betragten ; 't fpreken over Godsdienftige zaken moet zyn om elkander te onderrichten en op te wekken, om in geloof en in liefde Gods en des naaften voor Gods aangezicht te wandelen. Deze middelen nu heeft God bevolen te gebruiken , en maken dus wel een gedeelte uit van den Godsdienst, doch niet verder als middelen, zo dat iemand alleen in de middelen beruftende 't wezen van den Godsdienst zou kunnen misfen. J A N. Dit begryp ik zeer klaar, gy zoud iemand voor geen opregt Godsdienftig mensch houden, fchoon hy veel in de kerk kwam, veel in den Bybel leesde, dikwyls bad, Godvrugtig kon fpreken, en in zyn gedrag zich op den duur fchuldig maakte aan leugen, bedrog, gierigheid, ontucht, dronkenfchap, luiheid, ofdergelyke ondeugden. H 3 MOE-  ii8 TIENDE GESPREK. MOEDER. Dit is zo, want zulk een toont duidelyk, dat hy 't geloof des harten mist aan 't Godlyk getuigenis; zyn geloof is een dood geloof, gelyk jacobus 't noemt (*). Het zaligmakend geloof, als een gewrogt des H. Gees s, reinigt't hart om den levendigen God te dienen. De befte werken van den beften Godvrugtigen zyn onvolmaakt , hy ftruikelt geduurig in veelen, en gelukkig dat hy niet door zyn eigen werken, maar alleen door dc verdienften van Chriftus, in wien hy als een Zaligmaker van zondaaren gelooft, zal behouden worden, maar elk Godvrugtigen heeft lust tot de volmaaktheid, en jïiagt dezelve na. De Apoftel Petrus (f) de Chriftcncn vermaand hebbende tot de betragting van kennis en veelerly pligten van den Godsdienst, zegt: By welke deze dingen niet zyn, die is blind, van verre niet ziende, hebbende vergeten de reiniging zyner vorige zmden. JAN. (*) Zie Jae. h 't geheele hetfdfiuk, byzonder 't 17 vers. Ct) a Petr. 1: 5 9.  TIENDE GESPREK. iro JAN. Zo ik u wel begryp, zo moet een mensch, die Godsdienftig wil zyn, eerlyk en getrouw zyn in zyn ambt of beroep, opregt in zyn verkeer omtrent zyn medemensen, barmhartig omtrent ellendiger), mildadig, voor zo veel zyn vermogen toelaat, omtrent nooddruftigen, nedrig, matig, kuis, enz. omtrent zich zelve, MOEDER. Dit is zo. J A N. Alle deze dingen kunnen immers plaats hebben in Heidenen, of in natuuiiyke menfchen, die men voor geen waare Godvrugtigen houdt, wat onderfcheidt dan den waaren Chrilten van andere menfchen? MOEDER. Hier is een groot onderfcheid. Ik ftaa toe, dat 'er menfchen zyn onder de Heidenen of Naamchriftenen, die door hunne uitwendige daaden fommige waare Chriftenen bcfehaamen, doch de betragting van die pligten vloeijen H 4 voord,  120 TIENDE GESPREK. voord, of om daar door roem by menfchen te behalen, of om daar mede iets by God te verdienen, of wegens hun temperament, daar zy een zeer gevoelig hart hebben, mededogend zyn met't gebrek, of de ellende van hunnen naaften. Doch een waar Chriften gelooft, dat zyn goede werken zeer gebrekkig zyn, dat die niets by God verdienen kunnen, dat hy alleen door de verdienden van Chriftus moet en kan behouden worden, en hy acht zich tot alle goed werk verpligt uit liefde tot God, en geloof in Mesfias. . MIETJE. Jofua dunkt my kon zyn eigen keus wel openleggen , namelyk dat hy den Jehova of waaren God zou dienen, maar hoe kon hy inftaan voor zyn huisgezin? Wy hooren hem immers zeggen: aangaande my en myn huis, wy zullen den Heer dienen, MOEDER. Jofua was een Godvrugtig perfoon, en diende God in waarheid en opregtheid, en 't is de wensch  TIENDE GESPREK. 121 wensen en toeleg van een Godvrugtig huisvader of huismoeder, dat ook alle de huisgenooten den Heer mogen kennen en dienen. Dus hebben wy dit niet alleen als een .blooten wensch op te vatten, maar ook als eene hartelyke verklaring, dat hy alle pogingen aanwendde om in zyn huis den dienst van den eenigen waaren God aan te kweeken. Hy zal dan door nodig onderwys, gefprek, en gebed tot God, onder zyn huisgenooten hebben gearbeid, om dezelve op te leiden, om dien God te vreezen en te dienen, welke zulke groote daaden aan Israël gedaan had. En hy fielt zich zelve en zyn huis ten Voorbeeld voor 't geheele volk, als hy 't toeroept: En nu, vreest den lieer, en dient Hem in opreglighcid en waarheid, enz. J A N. Ik heb ook nog eene bedenking, hoe koa josua zo aandringen op den dienst van den eenigen waaren God, daar de mensch wegens zyne verdorvenheid onbekwaam is om God naar zyn voorfchrift in opregtigheid en waarheid te dienen. En dit zegt immers Jofua in "t vervolg II 5 zy-  122 TIENDE GESPREK. zyner redevoering zelve, naar 't 19 vers van 't xxiv Hoofdft. gy zult den Heer niet kunnen dienen, want Hy is een heilig God. MOEDER. Dat de mensch door dc zonde is onbekwaam geworden, om den Heer naar zyn wil en voorfchrift in waarheid en opregtheid te dienen , leert de H. Schrift en de bevinding. Maar waar wordt ons in Gods Woord bevolen den Heer te dienen in eigen kragt? Wordt ons in Gods Woord niet duidelyk geleerd, dat 'er buiten ons in den Heiland geregtigheden en flerklc zyn, en dat men tot Hem zal komen (*). david bad Ps. cxliii: 10. Leer my uw welbehagen doen, want gy zyt myn God, uw goede Geest, geleide my- in een effen land. Doch wat de uitdrukking van josua betreft gy zult den Heer nikt kunnen dienen, want Hy is een heilig God, ziet niet op 't onvermogen der fsraëliten, maar volgens 't verband, op 't verkeerd begrip, dat de Israëliten van den dienst Gods had- CO Jof. xlv: ai—24.  TIENDE GESPREK. 123 hadden. Even als onder ons veele menfchen God en de waereld te gelyk willen dienen, of eene uiterlyke vertooning van Godsdienst maken, en intusfehen leven naar 't goeddunken hunnes harten, zo was 't ook daar. Zy wilden den Jehova dienen en de afgoden aan de hand houden: zulk een dienst verkoos God niet, Hy is een heilig God, die alleen wil gediend worden. In die gefteltheid, waar in de meefte Israëliërs zich bevonden, konden zy den Jehova niet dienen. Zy moeften dus de vreemde Goden uit 't midden van zich wegdoen: dat dit de zin is, blykt duidelyk uit 't geen 'er volgt vers 20-24. J A N. Is 'er nog meer uit de gefchiedenis van josua te leeren? MOEDER. Daar is veel voor ons uit te leeren, wanneer gy in aanmerking neemt de wonderbaarlyke goedheid Gods omtrent Israël in den doortogt door den Jordaan en de inneming des lands, zy hadden ulle de Koningen van Kanaan tegen, die eene  124 TIENDE GESPREK. eene verbazende magt konden in 't veld brengen, doch hier is ook Paulus taal waarachtig: indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zyn, God de Heer der legerfchaaren ftreed voor Israël. Met dit alles handelde Jofua zeer voorzichtig, gelyk blykt uit 't zenden der verfpieders, want men moet de magt der vyanden nooit te klein achten; ook maakte hy fteeds gebruik van alle middelen, die voor handen waren. Zo moeten wy lieve Kinderen gebruik maken van'alle bctamelyke en geoorloofde middelen in de natuur en in den Godsdienst, zonder dat wy dit doen, hebben wy geen zegen te wagten. JAN en MIETJE. Gelief verder voor te gaan. MOEDER. Gy hebt gehoord, myne lieve Kinderen, hoe God de booze inwooners van Kanaan deed uitroeijen wegens hunne gruwelyke zonden, zo ziet men, dat God wel langmoedig is, maar ook heilig en regtvaardig, zo dat Hy de zonden op zyn tyd ftraft. Dit moest Israël leeren om  TIENDE GESPREK. 125 om God fteeds voor oogen te houden, te vreezen en te dienen. Ja maar ook is dit voor ons tot waarfchouwing gefchreven. Mogten de inwooners van ons Vaderland dit ter harte nemen, en wy in ?t byzonder. Myne lieve Kinders, denkt tog altoos, dat de zonde de oorzaak is van alles kwaads, dat 'er in de waereld is; doch zoekt gy voor den Heer te leven in geloof en God vrugt, 't zal u wel gaan, al onderging gy in dit leven veele tegenfpoeden, 't zal u dan na den dood tot in eeuwigheid wel gaan. JAN. Uit 't geval van josua en Israè'Is oudften met de Gibeoniten is waarfchynlyk ook nog wat te leeren, 't komt my zeer opmerkelyk voor. MOEDER. Wy zien daar uit, dat al heeft iemand gezwooren tot zyne fchaade, den eed heilig onderhouden moet. En wat de Gibeoniten belangt, deze by Israël zich vervoegende, raakten in grooten haat by de Kanaaniten, die hen den oorlog aandeeden: zo is 't ook in 't geeftelyke, wan-  iaö TIENDE GESPREK. wanneer wy ons affcheiden van eene waereld, die in 't booze ligt, en ons voegen by 't volk van God, krygt men veele vyanden; doch wat zwarigheid, wy mogen tot den Heer zeggen, gelyk de Gibeoniten tot Jofua lieten zeggen: Trek uwe handen niet af yan uwe knegten, kom baaftelyk tot ons op, en y er los ons, en help ons, enz. (*). En hoe gelukkig myne Kinderen! O God vroeg te kennen en te dienen. Ik maak thands van Jofua's gezegde den wensch myns harten: Maar aangaande my en myn huis, wy zullen den Heer dienen! (*) Jof. xx 6. ELF-  ELFDE GESPREK. xz? tf 0e =0,$ -O & ELFDE GESPREK. GESCHIEDENIS DER RICHTEREN NA JOSUA'S DOOD TOT DAT DE KONINGLYKE REGEERINO WIERD INGEVOERD. LEERZAAM ONDERWYS UIT DIE GEBEURTENISSEN. VADER. Wy hebben thands een fchoon ftuk voor handen , myne waarde Kinders ! waar in wy eene afwisfeling hebben van gebeurtenisfen, die uwen byzonderen aandacht verdienen; gy weet welke ik bedoel ? Ja Vader, 't zyn de gefchiedenisfen, die wy befchreven vinden in 't boek der Richteren. OVER DE JAN. VA-  ELFDE GESPREK, VADER. Tot regt verftand van dit boek moet ik aanmerken, dat de twee eerfte hoofdftukken eene gepafte voorrede, of inleiding tot dit boek uitmaken; dan volgt de gefchiedenis der Richteren; en eindelyk heeft men nog eenige aanhangféls tot 't zelve, namelyk 't geen men vindt in de 5 laatfte hoofdftukken, als mede 't boek van ruth, en eindelyk 't gefchiedverhaal, dat men leest in de zeven oerfte hoofdftukken van 't i boek van samuel Wy zouden hedendaagsch zodanige ftukken By lagen en vervolgen van eeue vaderlandfche hiftorie noemen. J A N. Indien ik de zaak wel bevat, zult gy 't xvit tot 't xxi hoofdftuk van 't boek der Richteren, als mede 't boek van rütii voor By lagen houden, die niet op't voorgaande volgen, maar tusfehen beiden moeten Ingelast worden. Eu de gemelde hoofdftukken van 't boek samuels een vervolg van 't gefchiedverhaal, 't welk Richt. xvi was afgebroken. VA-  ELFDE GESPREK. iap VADER. Dit hebt gy zeer wel begrepen. Het geen men leest Richt, xvn tot xxi is voorgevallen na josua's dood, voor de regeering van othnIel den eerften Richter, en behoort tot de twee eerfte hoofdftukken van dit boek. MIETJE. Hoe ging 't na den dood van josua? VADER. Zo langjosuA en eenige deroudften leefden; welke ooggetuigen geweest waren van alle de wonderen, die God gedaan had, zo diende de Israé'liten den Heere alleen; maar na derzelver dood begonden zy afgodery te bedryven. josua had geen opvolger, en 'er waren nog veele Kanaaniten uit te roeijen, die in *t land woonden. In den aanvang toog de ftam van juda en sim kon uit ten oorlog, en vernoegen by de ftad Bcfek tien duizend man, en namen den Koning gevangen, genaamd adoni bkshk, en hakten hem de duimen zyner handen en de groote teenen zyner voeten af, 't geen in dien iL deel. I tyd  ELFDE GESPREK. tyd een krygsgebruik fchynt geweest te zyn, om Koningen zich te onderwerpen, want die Vorst betuigde de regtvaardige wedervergelding, vermits hy zulks aan zeventig Koningen had verrigt, die onder zyne tafel 't brood opnamen. J A N. Zeventig Koningen! dit komt my onbegrypelyk voor, zyn 'er wel zo veel tegenwoordig op aarde ? VADER. Wanneer gy de oude tyden met dezen tyd vergelykt, komt ons 't verhaal zeer onwaarfchynlyk voor, doch in dien tyd hadden veele treden, ja dorpen, een die met 't opperde gezach bekleed was, en den naam van Koning droeg. Ook zegt adoni besek niet, dat hy die op eenen tyd had overwonnen, dus kan men denken geduurende den tyd zyner heerfchappy. MIETJE. Gelief nu verder voord te gaan? VA-  ELFDE GESPEÉK. VADER. ' De Israëliërs namen iiog meer fteden in, en maakten veelen der Kanaaniten aan zich cynsbaar, doch zy verdrcevcn die volkeren niet, maar woonden te zamen, namen zich van hunne dochteren tot vrouwen, ja om kort te gaan, Is* raël verliet den Heer, diende de afgoden en vervielen tot groote zonden. Laat ik zekere merkwaardige hiftorie van hun beeldendienst en zedenloos beftaan Verhaalen. JAN en MIETJE, Wy zullen aandachtig toeluifteren» VADER. Daar woonde op 't gebergte Ephraims zeker tnan met naam micha, deze had van zyne moeder elf honderd zilvere iikels ontftolen; zyne moeder niet weelende, dat haar zoon dit gedaan had, vervloekte den dief. micha's geweten ontwaakte, hy wierd ontrust, en hy kwam in eene opregte belydenis tot zyne moeder; deze was verblyd fprak over hem een zegen uit, en •m dien des te beter te verkrygen, wydde I 2, zy  13a ELFDE GESPREK. zy 't geld aan den Heer toe, namelyk om eenige beeldjes te laten maken, om God daar door te dienen. De moeder bragt twee honderd fikels naar den goudfmit tot 't maken van die beekUm. micha fchikte een vertrek vau zyne wooning tot een Godshuis, maakte een Ephod en Teraphim, •ftelde eea zyner zoons tot priefter aan; kortom, hy voerde een huisgodsdienst in, geheel llrydig met Gods bevel. MIETJE. Hoe ging 't verder met Micha? VADER. Op zekeren tyd kwam zeker jongeling, die een Leviet was van Btthkhcm Juda, om elders als vreemdeling te verkeeren, deze voorby 't huis van Micha trekkende, werd door hem aangehouden, hy nam hem tot priefter aan, op voorwaarde van leeftocht, priefterkleedingen en daar en boven 's jaarlyks tien zilverlingen, jonathan; dus heette die jongeling, bewilligde daar in, en micha was blyde, dat hy een Leviet tot een priefter had, vermits God 't priefter-  ELFDE GESPREK. 133" fterfchap aan den ftam Levi had vastgemaakt, en twyfelde niet, of de Heere zou hem nu wel doen. MIETJE. Hoe ging 't verder? VADER. Ik heb u te vooren reeds gezegd, dat 'i erfdeel der ftam dan wegens de Amoriten, die hen verdrongen , wat te bekrompen was , en zy daarom aan een ander oord hun bezitting wilden uitbreiden. De Daniten zonden vyf mannen als verfpieders uit , die eenig land zouden óplpelire'n. Deze vernachtten aan 't huis van micha, en kenden den Leviet, welke aan hun verhaalde de rede van zyn verblyf aldaar. Zy verzogtcn aan den priefter,' dat hy den Heer zou raad vragen, of hun weg zou voorfpoedig zyn. Hier op een gunftig antwoord krygende, trokken zy noordwaards aan 't uiterfte- gedeelte van Kanaan, en kwamen aan de ftad Lais, ook Lefem geheeten, alwaar een ftil en zorgeloos volk woonde, ook was dat land ruim genoeg zonder gebrek aan levensmiddelen. 'De verfpieI 3 ders  J34 ELFDE GESPREK. ders bragten dit gunftig berigt aan hunne broederen de Daniten te rug, waar op 600 gewapende manfchnp uit den ftam dan derwaards optogen, om dat land en die ftad in te nemen, en die vyf verfpieders waren hunne wegwyzers, deze op 't gebergte Ephraims komende, namen den priefter jonathan uit micha's huis met de beelden en overige gerecdfchappen, en beduidden den Leviet, dat 't veel beter was, dat hy priefter voor zo veel volk, dan van een eenig huisgezin was. micha moest dit alles met droevige oogen aanzien, micha riep nog eenig buurvolk by een, welke de Daniten najaagden, en toeriepen, doch deze ftoorden zich daar niet aan, trokken voord, overvielen de inwooners van Lais, doodden hen, en verbrandden de ftad, en by de herbouwing noemden zy die naar hunnen ftamvader Dan, en de beeldtenisfen, met den dienst daar aan verbonden, wierden aldaar opgericht. J A N. Het is byna onbegrypelyk, hoe de Israëliërs $o fpoedig tot afgodery en beeldendienst konden ver  ELFDE GESPREK. 13$. vervallen, daar God zo uitdrukkelyk en by herhaling zulks verboden had. VADER. Niet alleen beeldendienst had 'er onder Israël plaats, maar ook Sodoms zonde, althans zo was 't te Gibca in den ftam Benjamins, waar uit een grooten oorlog ontftond. JA N. Laat ons die gefchiedenis hooren. VADER. Zeker Leviet, die aan den kant van Ephraims gebergte woonde, nam zich een bywyf uit Betlileliem Juda, maar deze vrouw bedreef hoerery en liep weg naar haar vaders huis. Na verloop van vier maanden, trekt de man derwaards om haar met vriendelykheid te rug te brengen. De vader van deze jonge vrouw was daar zeer mede in zyn fchik, nodigde hem van dag tot dag nog wat te blyven. Eindelyk vertrok de Leviet met zyn bywyf, doch Icon 't wegens den ondergang der zon niet verder brengen dan tot Gibea, 't Welk ook in Benjamin ligt, doch aldaar gekomen I 4 zyn-  I36 ELFDE GESPREK. zynde, bood hem niemand zyn huis aan om te vernachten, 't geen tegen alle gebruik van wellevendheid ftreed; dus zouden zy dien nacht op de Itraat hebben moeten blyven, ware 't niet, dat zeker Ephraimer een oud man, die van 't veld kwam, zich ontfermd, en hen in zyn huis had genomen. In de voornacht omringden de mannen van Gibea 't huis, wilden dat hy den vreemden reiziger zoude uitbrengen, doch hy hun godloos oogmerk wetende, weiger, de zulks; de reiziger bragt zyn bywyf uit, en hunne fnoode handelwys was oorzaak, dat deze vrouw, in den vroegen morgenftond, toen de man zyn reis wilde vervolgen, dood voor de deur lag. Hier op vertrekt hy met 't lyk, en t'huis komende hakt hy 't in twaalf Hukken, en zendt met een berigt van die booze daad, dezelve in alle de ftammen Israëls. MIETJE. Welke gevolgen had zulks ? VA  ELFDE GESPREK. 137 VADER. Geheel Israël verzamelde zich te Mispa, eene ftad in den ftam van benjamin, daar Israël wel meer vergaderde, gelyk men zien kan 1 Samvh: 5 en x: 17. Zy eischte dat de ftam benjamins de fchuldige zou ftraffen, doch geen gehoor krygende, vallen zy op de Benjaminiten aan, en na tweemaal zwaar geflagen te zyn, hervatten zy op Gods bevel den ftryd, en overwonnen ze, verbrandde de fteden, roeiden de inwooners uit, zo dat flegts zes honderd mannen overbleven. MIETJE. Hoe ging 't met dit overblyffel? VADER. Israël had rouw over derzei ver ondergang, en daar zy den dood gezwooren hadden aan een iegelyk, die niet was opgekomen te Mispa, zo vonden zy Jabes in Gikad fchuldig, daar alles wierd gedood, uitgezonderd 400 maagden, die men den Benjaminiten ter vrouwen gaf, en de overige mansperfoonen gaf men vryheid tot een 15 maag-  I38 ELFDE GESPREK. maagdenroof op een feest dat te Silo werd gehouden. JAN. Geheel Israël was immers in dien tyd niet bedorven? VADER. Niet elk hoofd voor hoofd maakte zich fchuldig aan beeldendienst en andere fnoode zondert\ doch 't bederf was vry algemeen, zo dat God;Israël meermaalen overgaf inde handen hunner nabuuren, die hen onderdrukten, namelyk de Mefepotamiers, Meabiten, Philifiynen, Kanaaniten, Midianiten , enz. Doch wanneer 't volk Israëls zich verootmoedigde, en tot God om hulp riep, verwekte God helden , die ze verloften uit de hand der vyanden, welke Richters genaamd werden. J A N. Wat is 'er van die Richters in 't gemeen aan te merken, ten aanzien van hun getal en ambtsbediening? VADER. Men vind van 15 Richters melding gemaakt, yan welke othniel de eerfte en samuel de laat-  ELFDE GESPREK. 13$ laatfte was. Men moet dezelve onderfcheiden van de gewoone richters, die men in elke ftad had om 't regt te handhaven, gelyk Mofes geboden had Deut. xvi: 18. Richters en ambtslieden zult gy ftellen in alle uwe poorten, die de Heer uw Ged u geven zal onder uwe ftammen, op dat zy 't volk richten met een gerichte der geregtigheid. Daar wy hier van fpreeken waren buitengewoone Richters, die verwekt werden by gelegenheid van vyandlyke aanvallen of onderdrukkingen door nabuurige volkeren, en in die betrekking zou inen die kunnen noemen Oppergeneraals der legers in den oorlog, gelyk ook moses en josua waren; doch by't eindigen van den oorlog bleven zy als Opperrichters over Israël, die een uitgebreider gebied hadden dan de gewoone richters der fteden. Het waren alle geen Godvrugtige mannen: van de minfte vinden wy van dien aart iets aangetekend ; maar men hebbe de raeefte te befchouwen als kloekmoedige helden. JAN,  140 ELFDE GESPREK. JAN. paulus telt evenwel eenige onder 't getal deigelovigen, gelyk gideon, barak, simpsón, jephta en samuel, Hebt. xi: 32. VADER. Dat samuel niet alleen een gelovig, maar ook tevens een Godvrugtig man was, is bekend; maar elk gelovige is geen Godvreezend mensch. Men kan zeker getuigenis van God geloven, zonder dat 't met de zaligheid gepaard gaat. Zo leest men, dat de Nineviten aan God geloofden Jon. 111: 5. doch wat geloofden die menfchen ? geen zaligmakende waarheden; maar dat Nineve na veertig dagen zou worden omgekeerd. Men leest Exod. xiv: 31, dat geheel 'Israël in den ■Heer geloofde ; doch wat geloofden zy? de droogmaking der Roode Zee; en 't uitwerkfel van hun geloof was, dat zy 'er ingingen en doorgingen, vergelyk Hebr. xi: 29. zo was 't ook met deze helden, zy geloofden of vertrouwden, dat God door hunne hand Israël verlosfen zou. JAN.  ELFDE GESPREK. 141 JAN. Ik vind deze aanmerking zeer fchoon tot opheldering van verfcheiden Bybelplaatfen. De eerfte buitengewoone Richter was dan otiiniel. V A D E R Ja, deze was een broeders zoon yan k a le b, welke zich reeds heldhaftig had gedragen door 't innemen van zekere ij ftad, waarom kaleb aan hem zyne dochter achsa tot eene vrouwe gaf. Eenige tyd daar na wierd Israël onderdrukt en cynsbaar gemaakt aan kuschan riscmataim, Koning van Mefopotamic anders ook Syrië geheeten, deze dienstbaarheid duurde 8 jaaren, en op 't ootmoedig gebed van 't volk verlofte God 't zelve door dezen othniel, en hy bleef verder Israël richten tot in 't veertigfte 4°J«jaar, wanneer hy ftierf. MIETJE. Wie was de tweede Richter? VA*  144 ELFDE GESPREK. VADER, ehud, die 't volk Israè'ls verlofte, toen 't wegens hunne zonden was dienstbaar geworden aan den Koning der Moabiten genaamd eglon, en die toog tegen Israël op met eenige zyner nabuuren de Amviortiten en Amalekiten, cn Israël wierd geflagen, en Jericho door dc vyanden ingenomen. MIETJE. Hoe wierd Israël verlost door ehud? VADER. Op eene zeer liftïge wys. Het was nu reeds 18 jaar, dat Israël onder 't jok der Moabiten had verkeerd, waarom zy den Heer om hulp fmeekte, en toen trad fhud te voorfchyn. Op een zekeren tyd, dat 'er een groote bende Moabiten zich in 't Joodfche land bevond, nam ehud een groot gefchenk om uit naam van Israël aan den Koning der Moabiten te brengen, en daar dit gefchenk uit verfcheiden en onderfcheiden dingen beftond, werd 't naar de gewoonte van 't Qoften, door veele perfoonen gc-  ELFDE GESPREK. 143 gedragen, en Ehud leverde die vereeringen aan Koning eolon over (*). Toen hy met zyn gevolg alTcheid had genomen en des Konings paleis had verlaten , keert hy te rug , en geeft voor, dat hy aan den Koning eene heimelyke zaak te melden had. De Vorst doet alle zyne hovelingen uitgaan; ehud intusfchen had een tweefnydend zwaard aan zyne regter heup onder zyne kleederen gegord, ik zeg aan zyn regter heup, want de man was links, hy trekt dit zwaard uit, fteekt 't in 's Konings buik, dat hy ftierf; vervolgens trekt hy de deur van de kamer in 't flot, en ontkwam. Zo dra ehud op 't gebergte Ephraims kwam, blies hy met de bazuine, verzamelde Israël tegen de Moa- (*) Wanneet een gefchenk uit verfcheiden foorten van goed beftaat, zo is men gewoon niet meer dan één ding door één perfoon te doen dragen , hoe klein 't ook zy; of ieder by zonder foort van goederen op eenen byzonderen Kameel te laden, ver gelyk Gen. xxxn: 19, 2 Kon. vm: 9; zie dit uit de Ooflerfche Reisbefchryvin. %en bewezen in myne Bybelverklaring betrekkelyk Paleftina, bl. 238 241.  144 ELFDE GESPREK. Moabiten, die in 't land waren, bezettede de veerèn der Jordaanitroom, zo dat niemand der Moabiten naar hun land kon te rug keeren, en 'er fneuvelden van dezelve wel omtrent duizend man. MIETJE. Hoe ging 't met den vermoorden Koning XGLON ? VADER. Ik heb u reeds gezegd, dat de Koning der Moabiten Ehud had gebragt in een' kamer, deze wordt in onze overzetting eene opperzaal genaamd, 't was een boven vertrek, wy zouden 't noemen een kabinet, 't welk de Koning gebruikte om zich af te zonderen, ook wel om in den zomer als 't heet was een middagflaapje te nemen. Toen 's Konings hovelingen aan de gefloten deuren kwamen, dachten zy, dat de Koning daar mede bezig was, en wilden hem niet Hooren, maar toen de kamer zeer veel langer dan gewoonlyk geflooten bleef, opende men de deuren met den flcutel en men vond den Koning dood  ELFDE GESPREK. 14? dood ter aarde liggen. Hier door bleef Israël in rust tot 't tagtigfte jaar. 80 ja*. MIETJE. Gelief «u van den derden Richter te fpreeken. VADER. Deze was samgar, hy zal zeer kort 't beftuur gehad hebben, vermits de jaaren zyner regeering niet aangetekend ftaan; alleenlyk vinden wy van hem. gemeld, dat hy 600 Philiftynen verfloeg. met een ©sfenftok, en. alzo Israël verlostte. JAN. Ik hoorde onlangs iemand zeggen, dat ï zeer ongelooflyk voorkomt, dat één man, flegts met een ftok gewapend, zo veel manfehappen , een legertje van ,éoo Philiftynen verflaat. V A D E R. ■ Hebt gy nooit gelezen in de geichlsdenisfen van oorlogen, dit een Vcldo\erfte ii. dïel. K £«'■}  ELFDE GESPREK. een ftad met den degen in de vuist heeft ingenomen, of eene menigte vyanden op de vlugt heeft gedreven. J A N. Dit heb ik wel gelezen, doch dan denk ik niet alleen aan den veldoverfte, maar ik verftaa 'er ook zyne byhebbende manfchap onder. VADER. Wel nu, doe ook zo met opzicht tot samgar, e» merk hem aan als de voorganger van een troep Israëliërs, die een groote bende Philifty■en verdreef, waar van 'er 600 gedood werden Biet den osfenftok. JAN. Wat is een osjenflokï VADER. Dit is een ftok, die men in 't Ooften gebruikt in 't ploegen met osfen. Laat ik u hier iets voorlezen uit de beroemde Reisbefchry ving van den kundigen en geloofwaardigen Heer MAUndrel, die in 't jaar 1698 in 't joodfche land  ELFDE GESPREK. 147 land zelve geweest is. Zyn verhaal luidt dus (*): „ Het was opmerkelyk, dat 't landvolk on„ der 't ploegen uitnemende groote osfenftokken „ gebruikte, die ik, volgens genomen maat „ van eenigen bevond omtrent agt voeten lang, ,, en aan 't dikfte eind, zes duim in 't rond te „ wezen. Aan 't dunfle eind was een pin de om „ osfen mede voord te dry ven; en aan 't dikfte „ een van yzer wel hegt en fterk gemaakt „ fchupje of fpadel, om de klei, die ia 't werken hinderlyk viel, van den ploeg tc „ ftooten. Zouden wy hier niet wel mogen „ gisfen, dat 't mogelyk zulk een ftok is ge„ weest, daar samgar die 600 Philiftynen mede „ doodde, van welke men leest Richt, m; 31. Ik ben verzekerd, dat ieder, die zulk een „ ftukje houts ziet, niet alleen zal moeten „ oordeelen , dat 't een bekwaam, maar ook tot 't uitvoeren van diergelyken werk, veel be„ kwaamer wapentuig is dan een zwaerd. Stok- „ ken (*) Zie deszelfs reize van Akppo naar Jerufaltm »f Donderdag den 15 April. K i  I48 ELFDE GESPREK. „ ken van dat (lag zag ik overal daar omftreeks „ als mede in Syrië gebruiken; de rede is, om „ dat een man te gelyk de osfen dryft en den „ ploeg beftuurt, weshalven zy wel genoot„ zaakt zyn de gemelde osfenftokken te ge„ bruiken". MIETJE. Wie wierd vervolgens Richter? VADER. Na dat 't tènd eenige jaaren was, in rust geweest, cn-'de Israëliërs vrede hadden genooten, vergaten zy al wederom Gods groote daaden, en bezondigden zich; waarom de Heer een der Kanaanitifchè Vörfcexi toeliet dat volk te onderdrukken, namelyk jabin een Koning, die in 't noorderdeel van Kanaan te Hazor regeerde, die zeer onregtvaerdig de Israëliten twintig jaaren met veel geweld onderdrukte, jabin had tot zyn Veldoverfte sisera; als nu deze met negen hon-