IETS VOOR OOM en NEEF, WEGENS HUNNE GEËERDE N ZAMENSPRAAKEN, GEHOUDEN OVER. DE ToONEEE A ANTEEKENINGEN , verVAT IN EEN OMSTANDI GEN brief, aan DEN SCHUTTER VAN HET LeEVEN VAN J. PUNT, ENZ. DOOR DEN THANS RUSTENDEN TOONEELSPEELER m. oorver: - Gedrukt voor Rekening van den Auteur; EN TE BEKQOMEN, By B. WITTELAE Kt Boekvcrkgoper achter dc Groote Kerk, ia 'sHage, l 7 8 ?.   IETS VOOR OOMen NEEF, Wegens hunne geëerde Zamenfpraaken, door den thans rujlenden Tooneelfpeeler M: C O R V E R, Zeer geëerde Oom en Neef'. <8>^XK hebbe UE. geè'ërde zamenfpraaken op ^ T den 2ofte Maart eerfl: onder 't Oog gekrcü^ . ^ gen j ik was tot dien tyd nog onbewuft, dat ^•sr^w<ü> jjg van je pers gekoomen waaren, en geVolglyk ook van derzelver inhoud. Ik hebbe dia geleezen, en vind het niet onvoegelyk om den Heer Oom. en Heer Neef, myne gedagten desweegen cc doen toekoomen* Neef vraagt aan Oom , wat een Pedant en wat een petit Maitre is? En Oom toont op het ogenblk zyne bekwaamheid in het reekenen ;• wyl hy den afftand van die beide Karakters, wanneerze volflagen zyn , fchier op 360 Graaden bereekent, en hen, hoe ftrydig ook, tri het punt van dt.hoogfte verwaandheid yereenigt. Heer Oom, het fchynt my toe, dat deez'e uwe uitdrukking zelf niet "geheel zonder verwaandheid is; dit zal mooglyk de Proef op tnv vlug reekenen zyn. Neef zegt, dat het wel gevonden is ! en neemt ■ dit Antwoord van Oom tot een gepaft middel om den twifl, tusfehen den Schryver van het Leven van Punten my, by te leggen. a Oom  4 n- •> Oom zegt, dat fnyn Brief wat laat in 't licht komt, en hy, om wel te oordeelen, dat leven nog wel eens op. nieuw dient te hezen. Öeét Oom, het is myn fchuld niet, dut myn ünef 7.0 ka: het licht z;et. I>e Efo-uk'ker heefrmy itwee jaaren opgehouden; de Drukperlen hebben het tegenwoordig zeer drok. Oom gaat.verder voort te zeggen, dat men van een Pedant,nog wél nuttige zaakert kan leeren; maar van een' petit Maitre niets. Neef zegt, ten minjlen leert men van hem, zich te zvcchteri voor Pedaniery. • Oom twyffelt of men vctn zulk een Meefler het regte be~ Zinzei zou kunnen leeren; maar verte hem wel, Neef, hy meent geen Roomfchen drieman Antonius, maar een Marquis van Moijere, of een diergelyk Schepfel. Zoo dat men, volgens,uwe twyfelüig, Heer Oom* zou w moeten vafi fteUen, dat men, van den drieman Antonius, daar in noch zouw kunnen onderweezen worden. Ik denk dat men, als men hem wilde tot een voorbeeld ftellen, om iets van hem of zyne twee Confraters Qctavius en Lepidus, over te neemen , ook wel fchelmuukken van hen zou konnen leeren: want zoo- zy m^JÜty.d voorgekomen zyn (het zy met uw verlof gezegd Heer Oom) waaren het drie vervloekte * Schurken. De Hemel bewaar alle Staaten voor zulk een Driermnfithap. Alle dë Marquife Redicules van Moijere hebben , dat ik weet,zoo veel kwaads in de Wacreld niet gedaan , als. de Romeinfche petit Maitre Antonius. Neef * Antonius was een wulps en ttelluftig Romein, een Liefhebber van de Kroegen , BdtdeelMi; Roffianen en Hoeren; in zyne ion^en laaren onderhield hy, benevens Marcus Brutus en Gallus, t • RhpdUk , de fopeeiipe< Ifter Cither de. Zy moderende met bun 'dr'iën by ha r in V potje, zou wylcn Punt in zyn' tyd gezegd nebben. Het maihtonecrui van" Aftnccs moet ,ter dier tyd , l-y fafr isoenjylic Lieden, ook al ia gebruik geweeft zyn,  <■ 3 •> Neef draagt hier op aan Oom voor, de vergely.* king die ik j in zeek ere opzigten, tusfchen een Waar, dichter en een pétit Maitre., in myn Werk, op Pagr i Ü4 gemaakt hebbe. Oom kan zich daar op niet verklaarêri; hv heeft myn Werk maar doorbladert, en bevindt, dat het veele overtollige vertellingen bekélfl, en dit is b'j hem vry zeekcr. Neef /.egt, dat die nochtans den Leezer vcrmaaken. Oom antwoordt': In uwe Jaar en, dat kan zyn , by voorbeeld, die pi.fende Romein ? Keef zegt'er op, foei! Oom. Oom vervolgd, die Poolfcbe Jood met zyne bonte Muts. Neef antwoordt met een Admiratie : ja! dat wil ook. 'weinig zeggen. Oom,' o ch al voort, die tachtig Jaarigc Kcfiers Dochter^ Neef .wéér. Al doet het niet veCl af, dat is noch al zoet ook. Oom weer. £)e Franfche Koordedansfer op Curacao. Neef is daar wat mee verlegen. Eindeiyk zegt Oom de Bil van Juffrouw Bouhon, Pof. Daar is het uurwerk van de overtollige vertellingen 'afgcloopen. Neef zegt, ja, maar zacht! Dat brengt by by, op dat men het belaebelykc van de Marmeren I Klcjpatra Zo veel te beter zouw kunnen bef effen. Oom antwoord, dat had hy 'er ook toe van noden, enonderricht Neef verder, in wat zin men dien Schilder behoorde te verftaan , fchryft die uitdrukking aan een Hartstogtelyk gevoelen toe, die ik buiten hun waar lichtplaafi endoor liün belachelyk te maaken,waar door men degrofheid mynrr zintuigen,of de zwakheid van mynoordeel ontdekt. Wat zal ik hier op zeggen, Heer Oom? als een hartstogtdyk gevoel zich belachgelyk uitdrukt, mag •ik.het dan in geen belachgelyk licht plaatfen? Neef vraagt hier op , zou Corver dan geen Man van QSPdeél zyn? En Oom zegt, als hy my een,s wat ernjiigergelee- A 2 gjrg  <• 4 ■> 2£n foc/*, Jöör jitór mef fom zyne twee Zooncn ,niet naakt, maarniet Kleéren , met al, door de Slangen opgcpeuzelt zyn, maar dat Praxüelcs ,of die hem vervaardigt beeft, verkcozen heft hen naakt af ie Goden of Hellen waaren, afgsftrxvcn Schepfclen , die zy in hunnen ftaat van vergoding, in Welken zy hen zckerlvk niet gekleed verbeelden konden , .afmaalden. Volg.ns dit model vormden zy ook fo.ntyds afbeeldingen van fvlenYcheh, aan welke zy het denkbeeld van vergoding hechten. Dus zyn Germar.icu» cn Antinous ook naakt verbeeld : Maar nimmer, dat ik weet , is het een Beeldhouwer ^n den zin gekomen , eencn RomeinfJien Raalsheer of Vcftaalfche Non naakt af te Beelden , ten minfte k heb 'er 1 ooit een voorbeeld van gezien, en, wat ook; de Oom zeisen mogü van het geen men de KünfteJia«rs vergunt, ik denk, dat men hun zulk eencn inval juift niet wel zoude afncemen. 3. En, dit was misfehien wel hunne gewigfte reden, hun oogmerk w?s , om het natuurlyk fehoon, en Wel in zyne vtrTcriillenele ftand.n cn werkingen , af te Beelden. Dit is het 00 c, waarin de goede Schilders en Beeldhouwers der oudheid hebben uitgemunt:0 En hoe konden zy dit beter doen , dan door hunne BeeD den naakt te v rtjonen? Laat ons eens een voorbeeld nemen, den Laocoön namelyk m oueltie ! dceze is de naafte by de hand. Koe zeer het Hooft en Aangezicht van dit Beeld.de ünart.en, die Laocoön gevoelt, uitdrukken, is dit echter flechts weinig by het denkbeeld , dat het naakte geheel in ons verwekt: hier is ieder fpier in beweging; ieder fpier werkt hier met het Hoofd cn Aangezicht mede , ont de hevi te pyr.en, die hy, van de Slangen aanirevallen, gevoeld aan Oom weet 'er niets anders op , en zegt: dat ik dien Mantel tegen de koude van myne toffe Snaakeryen draag. Wel Oompje! Wel Neefje! Dat is mm; daar zit ik met deri Dood en Nyd aan 't Been valt ; wat nu begonnen? hoe kom ik los? maar heeft Oom aap Neef niet da;;delyk onderricht, dat Horatius aan de Schilders en Dichters de Vryheid vergunt, om- antique Beelden naakt te verwonen ? wel nu; ik denk, dat zy dan ook de Vrytieid wel moogen neemen om den Dood met eenen Mantel of Doodkleet te omhangen , en den Nyd te kleeden : Of heeft hy zulks uitdrukkelyk verbooden ? * en wyl de Boekhandelaar, een vingnet of een heilige, om met wylen den Hr. de Marre tefprceken, voor het werk begeerde, dagt het my zoo ongepaft niet, daar wy over eenen Overleedenen handelden, dit als een voorwerp van zinfpeding op te geeven. Alles wat ik 'er mede heb willen te kennen geven is dit: dat cie Dood alleen in ftaat is den Nyd te overwinnen, üridius zegt ergens zeer fchoon. De Nyd aajï flechts op levenden, na 't Sterven houd hy (zicbftil, Als ieders roem hem na verdienjlen doet achten. Maak nu zelve de conclufie op , en oordeel eens wat * Wel nu Oom, gy zult dan mogelyk ook de Emblemata Koratiaria van Otto Vrenius wel kennen. Hoe dit ook zy, wees zoo goed die eens op te Daan, dan zult gy op Pagina 173. mede eenen gcmanteldcn Dood vinden, zelfs eenen Dcod, met eenen Baard. Hadde ik den mynen opdeezc wyze eens doen voorkomen , welk een ruim Veld, zou dit niet geweeft zyn , om uw vernuft eens recht te toonen; en my voer eenen domoor uit te maaken 1 Maar bad Otto van Veen , die een uitmuntend Schilder , die een geleerde, een vernufteling, in welken zin men dit woord ook Deinen wil, die de Leenneefter van den grooten Rubbens gaweeft is , deeze Vryheid, wat heb ik ilan gedaan, wat minder winderig, in hoe verre ii; het Titel-Vignet op my zeiven heb willen toepasfelyk maken. Oom gaat voort, met te betuigen hem dunkt, du hy in betfiukje van 't Scbryvertje (welk een geeftir,e trek is dit niet ! Hy meent namelvk den winderigen Sch ryver van het Leven v?.n Jan Punt) verfcheiden aanmerkingen over het waare fch'oon, zo wel in Taal en Dichtkunft, als in Schilder^ en Beeldbouwkunde, gevonden heeftf die juift niet kwaad waren. Neef antwoordt : Dat ik op myn 25^ Jaar die dingen al geweeten heb. Oom ichynt dit niet wel te willen gelooven, om dat ik het zelf betuigt hebbe; maar lees dan Pag. 67, de 6, 7 , 8 , 9 en ioden regel in myn Werkje eens 0ver, Oom; dan kunt gy zien, langs welk eenen W eg, ik op de gemelde) Jaaren deeze wetenfchap door de redeneering bekoome hebbe; wilt gy het niet geloven Oompje, 't verfcheelt my weinig. Neef, zegt verder, dat ik oneindig veel van het Tooneel, en de waarde der /lukken zveet, daar het in Holland federt 60 Jaaren zo jlegt meede gefield is, dat ik my fcbaame in dat geval een Hollander gebooren te zyn. Neef geeft hier aan Oom een zeer verkeerd, hoe zal ik het zeggen? een zeer kwaadaardig bericht, door myn zeggen geheel en al uit zyn verband te rukken. Maar laten wy het eens nemen, zoo a's Neef het voordraagt: deeze fchaamte houde ik ftaande zeer redelyk te zyn; daar zyn wel meer zaaken, waar in het onze Natie niet misftaan zouw, fchaamrood te. worden; want vvyl de fchaamte de kleur der deugt is, zouw 'er mogelyk een goed herfiel op kunnen volgen : Maar ben ik het, dan alleen, die over het verval der Zeden en Kunfien klaag ? Willem van Haaren, uit zig in een zyner Vaerzen, yi dgnJaaren 1742, uitgekomen, aldus:  < 9 ■> De Tyd, de wreede Tyd, weet alles te ondermynen: Hy deed onze Oud'ren deugd met bunnen aêm verdwyneni ê! Dat geen laffer Nagejlacbt Door ons nog worde voortgebragt! enz. Ider kan oordeelen, hoe ver wy voor of achter-, waarts, federt hy dit gefchreeven heeft, gevorderd zyn. Vérders gaat Neef voort wegens myneZamenfpraak met den Hoogduitfchen Tooneeliifï Abt, en zegt: dat ik 'er tv el wat op zou weten, om bet tydperk, tot bereiking van den goeden /maak by onze Natie benoodigd, te verkorten. f Oom vraagt, ofby van ter zyde beeft kunnen merken, wat ik beginnen zoude, indien men my naar myne begeerte gehoor verleende? Neef zegt, ik wil, dat de Hollandfche Heldentoon zal afgfehaft worden, wyl die niets meer betekent, dan tra la la la lieren, en dat te zeggen dat onze Vaerzen moeten klinken, niet meer is dan zot geroep, Ezels gebalk, en Spreeuwen gefnap, en dat het ons nutter zvas, tot de domheid van onze Ouders weeder te keeren. Neef gy verdraait hier myne woorden; want op bladz. 149. van myn Werkje, fprcek ik vandcnvalfcheh zoogenaamden Hollandfchen Heldentoon : Het geen ik even te voren over de uitvoering der aangehaalde regels , uit den Sefoflris, door Punt gezegt heb , fprcekt uw gezegde teegen enz. Heer Neef; op bladz. 187, zegik immers, datzy\ die den Heldentoon ver-iverpen denzelve gemeenlyk nietverftaan? Heer Oom en -Neef, met uw verlof, ik geloof vvaarlyk, dat gy Lieden ook niet veel onderfcheid tusfehen den waaren en valfchen Heldentoon zoudtwee-» ten te maaken. Wat het Ezels gebalk en Spreeuwen gefnap aangaat, gemeenlyk weeten deeze L:efhebbers van klanken, nimmer den klank van het Vaers op zyne A 5 rech3  <■ IO ■> rechte plaats te brengen : 't is bejankt als men hen hoort declameeren: en wat belangt om tot de domneid onzer Ouderen weder te keeren, wyzé ik u naar'den Mifantrope van Moijere. Neet vaart voort, met te zeggen, 't is zo verre met cnsgekoomen, dat wy Pompcjus , Horatius, Ariflomenes, enz. niet meer retdclyker wyze ten Tonecle kunnen voeren. Neefje, gy ichynt my hier een valled Duiveltje te zyn : Want het geen ik op Pag. 180. desweegen vragender wyze voorftel, draagt gy aan Oom voor, als of ik zeg , dat zulks eenë afgedaane zaak is; zoo dit geene voiflagene kwaadaardigheid is, moet het ongetwyffcld onvergreflyke domheid, of ten minden, (en dit is het zachtt'te dat 'ik 'er van denken kin ,) moet u liet hoofd vry wat met wind en ydelheid in plaats van met herfenen gevuld zyn. Verders zegt gy: eene lamme Vertaaling te vjillen verbeeteren , is maar als of men zcide, ik kan beier jpelden als gy ; 't is ook waar, ik houw het voor tyd verkwifien •, weinige verbeteraars zyn 'er die eenen go'eden uitflag van hunnen arbeid zien , men ksn_ zonder dit met meer Eer werken , en zulk een , die dit doet kan zich immers, met reden, geen Poëet noemen ? Dan wil m'en weder eens een voorbeeld zien vaa kwaade trouw , kinderachtige kwaadaardigheid? zoo vergelyke men eens hetgeen ik op bladz. 187. onderaan, gezegt heb, met dit zeggen van onzen Neef. De eenige zaak, waar in de Oom en de Neef kundigheid toonen , is gezegdens uit hun verband te rukken, en langs dien weg aan dezelve eenen verkeerden zin te geevcn, om toch evenwel iets te kunnen bybrengen, waar mede^ zoo al niet hunne kwaade zaak verdedigt , de zaak hunner Party ten minfte by ibmmigen belachgelyk gemaakt kan worden. Oom word bcos; en zegt: ffjngen3 ikzegdat jezzvygt. Neef  <■ ii ■> Neef gaat voort: dat likken is voor bet Kabinet. Maar' ' de Treur/pellen van van Haren ? ... Oom antwoordt , van Haren, Neef! Van Haren .. » ivaebt een beetje. Ja! Die Jïukken zouden goed zyn, zo de taal goed vjas; maar dat is beklaaglyk ! alles beeft een Franfcb Accent en dit gaat zo ver .... p Wéér : Daar zyn ze geen jata minder om; men kan die Vaerzen, om dat ze natuurlyk zyn, met eenfnap van buiten leeren. 't is ook. waar, Neef: Die Vaerzen zyn natuurlyk.' Het is waar, zy zyn gebrekkig: Maar beneemt dit iets van de wezenlyke waarde der Hukken zelve? Beneemt dit hun hunne verdienden, voor zoo verre de uitvoering op het Toneel betreft? Eindelyk beneemt dit hun hunne gereegeldè Tooneelfehikking ? hunne grootfche gedachten? hunne fterke, deftige en niet minder natuurlyke uitdrukkingen ? Immers, neen? en men kan die zeer gemakkelyk in geheugen prenten- Oom zegt: Neef, ik wordt mislyk. Zie daar eene natuurlyke aardigheid van den Schryver der Zamenfpraken! Hier, dunkt my, was wel wat Attifch Zout, waar mede die Schryver het naderhand zoo druk heeft, nodig, om die mislykheid te verdry ven: Zou de gemeenfte Franfchman eene diergelyke platte en lompe achterftraatfe geeüigheid wel zonder mislyk worden kunnen lezen? Maar (omu te toonen, Oom, dat wy u, als het pas geeft, in diergelyke kwinkflagen volgen kunnen, en om by uwe fchoonc allegorie te blyven) de Pot, Neef! Gaauw.' Gaauvv! De Pot! Oom gaat aan liet Kalven. Neen, wacht.' Wacht.' Het gaat wat over, Neef, het gaat wat over ! Vaar voort maar, vaar voort! Neef zegt: dal ik daarom ook de oude Vertaaling van den Cid bemin. Oom zegt 'er aanftonds dezen Regel van op ; Ro-  Rodrigo! Wel boe nu, Rampzalig Wicht, wat doeje? Neef a itwoordt mee een fnap. Ik volg de wrecde klem van myn hard noodlots bceje. Dar] is zoet! Dat is lief! Oompje, en Neefje, dal Is recht aartig! Ik twyiï-1 echter geenfints of gy Lieden zegt dit fpottender wyze op., Deeze Vaersjes zyn voor de Heeren te gering , te natuurlyk, en dat woord Wicht klinkt immers te kinderachtig in uwe kiesfche Ooren. Neef zegt: Om nu dit alles uit te werken, mcefl dit flechts in Holland een Vondel, een Hooft, een Comeille enz. doen te voorfchyn komen ; my dunkt dat dit wel een wenfehelyke zaak zoude zyn. Oom antwoordt: hunne Werken verbranden, vjilje zeggen? Neen , neen; zegt Neef, die Baazen moeten op nieuw te voorfchyn koomen ; om nooit geboorde Lesfen by Corver te haaien, antwoordt Oom er op. Da: is een boosaardige Oom! Wel foei Oom! Dat is al te boos! ben ik zo uit uwe gratie? Waar kunt ge uit myn geheele Werkje een bewys hier van opleeveren? Kyk Oom dat is nu wat dol geredeneerd. Neef vaart voort, met te zeggen: Kon men dat maar uitwerken, dan zou alles van zelfs los hopen ; want vervolgens had men niets meer van nooden dan goede Speelers en Speeleresfen. Dat laat zich hooren, zegt Oom, maar nu, vervolgt hy, boe die Vrienden te voorfchyn te brengen? Ziet Oom niet dat dit een kleine zwaarigheid is ? vraagt Neef. . Neen ik, antwoordt Oom, Neef zegt: UE. moet dan den ganfehen Brief aandachtig leezen. Corver zegt aan het einde, dat de middelen tot herjlelling voor de hand zyn , en dat hy ze kent; Wel nu', niets is dan zo gemakkelyk. Ja*  <• 13 > ja, Heer Neef, dat ik ter neder gefield hebbe, Is waar, ik keu die middelen, maar ben niet gëneegett, 'er een Plan van op te geeven. Ik heb al zo menigwerf ondervonden, dat 'er geen voordeel, veelmin dank of eer, maar wel ondank, hoon , fmaad, nyd en Lifter , by onze Natie meede te behaalen is : En ik hebbe van dit laatfte al zo veel ondervonden in myn leeftyd, dat ik het niet nodig oordeel te onderlkran, of 'er noch meerder zulke beloningen te verwerven zyn ; ik gunze aan Oom en Neef wel; voorts zegt Oom: dat dit de bezweering by Lukanus, die hem ter loops juifl in het Oog gevallen is, noch ver zou te boven gaan: Maar of ik niet voor het bekende dreigement ,by deVertooningvan Haagfche Barend vrees? Neef vraagt, wat is dat Oom? Oom antwoordt: men hangt en brandt de Tovenaars! Och! zegt Neef: Corver is geen Tovenaar. Oom hervat: Niets minder , Neef; vaar wel met hem. Uit is de eerften Zamenfpraak; maar dit laaite jaagt my waarlyk fchrik aan : Hangen en Branden! Wat ben ik gelukkig dat ik geen Tovenaar ben! ik wil niet hoopen, dat Oon^ en Neef met dat euvel befmet zyn? Van de Tovenaars-zegt men immers, dat zv metjooft omgaan, zy,hebben contracten met hem ? zoo zulks waar was, dan wilt ik je vangft Oom en Neef; een Potje gefmoke Zwavel en Pik, was Voor uw beider Soupe klaar by Jooft; och ! d?t's te fchrikkelyk! laat ons daar van afftappen, Oom , en liever tot Uwlieder tweede Zamenfpraak overgaan. TWEE-  H ■> TWEEDE ZAMENSPRAAK* IN deeze tweede Zamenfpraak verfchynt Neef voor Oom, in vrees dat die na hunne eerfte Zamenfpraak J wat al te veel vergramd zoude zyn op my f wieri hy zyn lieven Corver noemt, om verder over die Stof te willen denken. Dit vind ik van Neefin zoet: ik wift riet, dat'ikzulk eenen Vriend in uw'Neef had. Wat vordert men thans in oprechtigheid ? Oom antwoordt hem, daar liep wat vêrontwaardiging onder • dat beken ik Neef.- maar gy weet dat ik febieïyk bedaar: en, om de waarheid te zeggen, op zulke Menfchen moet men niet boos worden. Dat's met Auétorit'eit en met veronwaardiging uitgedrukt., Neef! Ik geloof niet, dat gy my by Oo~m in gunft zult brengen: Dat's jammer! ik had zulks noch verhoopt, want ik heb eene oneindige achting, voor zulk flag van Ooms, a's de uwe my toefchynt te zyn. Verders zegt Neef, dat hy van Tante geboord heeft, Hat Oom in dien tusfeben tyd fterk aan het Leezen geweeft is ; en dit hem doet denken, dat hy die beide flikken met elkanderen vergeleeken h'eeffi - Oom antwoordt ":1 dat heb ik gedaan. Neef hervat; wel nu, dan kunnen wy 'er wat by teder van f presteen , en ik hoop dat gy my dat genoegen niet ontzeggen Zult. Oom zegt, dathy, nopens de ftriaak van Taal-en Dicht"kunde, over de beide jlukjes niet fprecken kan.' Dit is by ~hem uitgemaakt, dat de een alles in een bevallig licht zoekt 1e plaalfen enz. en ik, alles hol over bol wil werpen: Dat ik, een zogenaamd Treurfpel, 't welk myn Party met recht afgryslyk noemt, te goed acht om in Vaerzen gebragt te worden, en fchier ftaande hou ,dat men met geene zuiperheid van Taal, noch feboonbeid van Vaerzen, te doen beeft ,  <' '5 ■> heeft ; om dat poe!) alles- over hondert Jaaryjederom zal ver" andert zyn : Dat ,zo onze Voorouders zo gedacht bad hn,ms?z het oude Barbaarfche van Melis Stooke * noch zoude fpretken: Dat -geene Natie zo denkt, en de Franfchen bet minft van allen; dat Boileau, by voorbeeld, die een Webgever was, zegt: fans la Longue, en un mot, 1''Auteur 9 U plus divin. Ejl toujours, quoi qu'il fasfe un mechant Ecrivain. Om-u hier op te dienen, Heer Oom! moet ik xi zeg';en , dat gy onwaar/ieid fpreekt, met voor te geeven , dat ik alles hol over bol wil .werpen. Ik tracht niet anders , dan , daar net bevang Licht des Schryv-ess my valfch in de oogen fcuynt , waar Licht te voorfchyn te brengen, om, zoo zulks mogélyk ware, het bevallige valfch door het onbevallige , maar ware Lie\it, te verduifterem Gelyk de Zon, by Daegh, De Starren dooft, voor 't Qogb der Schepfclen om laegB, '■ Vondel. En dat het Treurfpel van George Èarnw'el, afgryjlyk voor myn' Party is, kan wei zyn. By my is het zoo niet, wanneer ik het met een Engelfeh Oog be:fchouw: maar op ons Toneel zou het belachgelyk zyn: Echter zou men 'er wel goeie brokken, uit fctónfeh te. f Ik vind het d,e gro'otftc ongeremdheid , om niet te zesrsjea Ezelachtige domheid, de taal van IVlelis Stoke Barbaarfch te hecteq. 'Melis Stoke Tchrecf zeer wel in zynen tyd; en wie beduidt onsc wyneuzen, dat hunne ftyl en taal tegenwoord:g meerder Hollandfch zyn dan d.e van Melis Stolcc in zynen Leefcyd! Zoekt men de Regelen der taal niet noch tegenwoordig in Melis Stokc en diergelyke Sehryveren ? Het is het georuik a'leen dat de fpn(ken' regelt , en de aangehaalde Bo:leau is nimmer verwaand genoeg geweeft, om de oude Sehryveren van zynen Landaart, roet betrekkias tot detail, dia zy fchrcïvea, Barbaren te aociuea.  16" ,> bezigen. De Jeunval van Mercier is 'er immers eë* ne Navolging van? Wy hebben 'er eene Vertaaling van in Profa gefpeeld, en dce^e voldeedt zeer' wel: En ais het origineel Engelfeh fuik in Vaerzen gebragt ■ wierdt, zou 't 'er jammerlyk uitzien : dit houde ik: iïaande. Wat belangt de zuiverheid van taal, en fchoonheid van Vaerzen, ik veracht die niet; maar hoe dikwerf •wil men, dat ik herhaalen zal, dat ik alle Vaerzen zonder zin, z.o wel op, als buiten het Toneel, flegt vinde? en dat ik een liegt Vaers , dat zinrykis, voor een mooi glad Gepolyft Vaers dat zieloos isftcl ? even als men eeneleelyke geefcryke jufTer,voor eene ichoone Strookop behoort teftellen ? veracht ik , met dit te zeggen , in uw Oog nu fchoonheid? dan moet ik van uw zeggen dat gy het Lichaam boven de Ziel waardeert. Wat -werders belangt, dat men over honden of meerder Jaaren weder anders zal fpreeken en Schryven dan nu, dit is onwederfpreekelyk: zyn de Taaien van het begin der ."Waereld af geene gedurige verandering onderworpen zyn geweeft? Adam en'Evafpraken Frigiefch , volgens getuigenis van Herodotes: Deze is, zo hyfehryfe, de taal der natuer. Onze Voorouderen'hebbcn Melis Stoke in zynen tyd ongetwyffeld kunnen verftaan. Wy verftaan Vondel tegenwoordig nog; Hoofd wordt al hard voor de meefte Leezeren; Spiegel zelfs is on/verftaanbaar voor veelen, cn zoo zullen onze Nakomelingen, onze Werken ook uit het Oog verliezen, liet zyn niet dan Poppetjes, waar wy, 'als zoete Kinderzoons Leeven mede bezig houden,die wy anders dan onze Voorouders tcetaakelen, en die door onze Nakomelingen weder op eene andere wyze zullen toegetakeld worden; gy lchynt, myn Heer, my reeds een bejaard Man te zyn, en hebt gy dit in de Waejreld nog niet opgemerkt ? dat verwondert my ! Dat geene Natie zo denkt, is daarom geen bewys, dat  17 > dat het kwalyk gedacht is; en wat de Franfcheh betreft , deze veranderen zomtyds om de zes Weeken hunne taal, voor het minft veele woorden; doch zo lang 'er de Academie haar zegel niet aan fteekt houdt men die veranderingen niet voor gewettigd. Over het zeggen van Boileau met u te willen reédenkavelen, zou een al te groote plaats in dit gefclirift beflaan. Ik wyze UE. desweegen "naar het werk, Du fhcatre, ou Nouvel Esfai fur l'art Dramatique van Mercier pag. 276. Ik vind in dit geheeie Werk veele zaaken, waar omtrent ik eéven als hy denk. En wat het zeggen van Boileau tegen Racine, die zich beroemde zo gemaklyk Vaerzen te konnen maaken, (waar op hy Antwoorde, ik zal 't u met minder gemak leeren doen} betreft, die zelfde Boileau vraagt echter aan Moijere in zyn Vaers, 't welk begint: Fameux & Rare Efprit, 't welk Feitama vertaald neeft, of hy hen niet onderrechten kan, örri het rymwoord zo fchie'yk als hy te vinden ? - Neef, die zich aan Oom gevangen geeft, zegt: dat ik den Schryver befchuldig, dat hy het gebrek van Zaaken met een opgefmukte taal zoeki te vergoeden. Zie, vervol&thy; Corver kent Longinus en Swift. By naam ; dat Uykt ten minften antwoord Oom. Ja Oompje ik kan u het geloof niet geeven: én fchoon ik al voorgaf, dat ik die bovengemelde Aucteurs voor vyf- en dertig Jaaren al door en weer door geleezen hadde , het zouw tot uw geloof doch niet helpen; geloof dierhalven al wat u belieft, het verfcheelt my niet. Verder vervolgt Oom te zeggen, dat de Schryver van Punk eenen Póee'etifchen ftyl verkooZen heeft • dat hem zulks vryfond enz. en dat de .vraag nu is, of hy zich van het begin tot het einde gelyk geblceven is? daar Neef op antwoordt, dat daar evenwel uit zou kunnen volgen, dat fai  <• i8 •> zyne Leevensbfchryving, van het begin tot het einde, niets goeds gevonden vjierd. Ik ze,; zulks immers van dien Schryver niet, Heer Neef? cn 't fiond hem vry eenen Poeëeiifchen ftyl te verkiezen; v el nu, ik denke , dat het my vry haat in Hiftoriën , Levensbefchryvingen , Romans , enz. in eenen Poeëetifchen ftyl gefchreven, geen'behagen te 'fcheppen. De Brand van den Schouwburg, Neef: hoe is die befchreven? vraagt Oom verder. Neef ahtWÖOfdt : Oom, die Maatjes heb ik overgeflagen , om dat Corver daar niets van zegt. Zo doe je lui, hervat Oom, ik heb ze drie maal geleezen, maar ik zeg noch eens, 't is uitgemaakt. Overfmaak wil ik ten aanzien van Corver niet. met je praaten. Neef! gehoorzaam ais een zoet Kind patf ! of Oom zal vveêr boos worden. Neef vraagt verder , of Oom de befchryving van het poJluur evénwel niet yelyk Pcdantfcb vindt ? Waar op Oom antwoordt, dat ze juifl is,- dat ze Pedantfch zou mogen genoemd worden t zo ze niet te pas kwam. En men 'er hedendaags afgryslyk tegen zondigt / dat nooit goedfpel kan geeven. Ik weet niet recht, wat de Heeren Oom en Neef, met dat portuur willen te kennen geeven; maar denke, dat ik het wegens des Schryveti aanhalingen van Karei van Mander moet verftaan , om dat Neef, vervolgens op den Kunft'rechter in zynen Rechter foei valt, waar op Oom hem toevoegt, dat het oppervlakkig mooi ; maar zo men het op den keper befchouwt, onverfchoonbaar flecht, om niet te zeggen kwaadaardig is.- Dat de Schryver met die regelen niets anders te kennen wil geeven, dan dat dit veel al de paaien zyn, waar binnen een Acleur moet blyven, om tot geene v:angejiallen te vervallen, enz. Hier dwaalt gy 0'>m: De Schryver, noch ik .'^reeken van geene Kunf reegelen ; gy . èn Neef ver- g',ft  <■ 19 •> 'gift u beiden; lees het nog eens over,en dan zult gy beiden bevinden, dat ;er vooral niets kwaadaardigs in fteekt. En -wat de Kunftregelen betreft, om met de handen niet hooger dan de Oogen te koomen; deze hebbe ik dikwyls geruft op het Tooncel durven overtreeden: Punt wilde 'er zich ook gèenzins zo naauvr aan binden, maar zeide ajtyd, als ik in pasfie kom weeg noch wik ik myne woorden niet, en myne gestes moeten van zelf baren weg vinden; 't ander is Pedant en onnatuurlyk: De grocte* Baron dor ft ze ook wel overtreden. . Verder valt Neef over myn zeggen, op pi|: open 70 , daar ik my dus uit, dat een goed Ballet Meefler, dié fchoon, ernfig danfen verfaat,de houding en 't f guur van eenen Tooneeiiiit beter dan een Tee^enaar bellieren, kan ; 't is ook waar Heer Oom! Neef zegt, een Dansmeefter; ik maak omtrent dit noch al onderfcheid, want een Dansmeefcr, die fatioeneiyke Lieden op zyr.e Danszaal onderwyfi, of een Ballet Meefler vaneen groot Tconeel fcheelt noch al iets: De eerfte onderricht zyne Leerlingen zachtzinnig , daar de laatfte Voor het front zyner Figuranten en Chef commandeert, welke, op het noemen hunner pasfen ,' dadclyk die moeten uitvoeren; en of, volgens uw zeggen, Oom; de Dansmeefler: veel cl mei binnewaartfebe Rriiën ftaan, dat eciuer niet algemeen is, zo kunnen ze hünne Discipelen do Knié'n doch wel recht buigen. Neef zegt, dat ik waarfchynlyk beter Dansfer danTec- kenaar ben. ...... Och neen, Heer Neef, ik ben in myne jeugd maar eenvoudig Figurant gewceft. de Hr. lc Roy was * Brron «entoit bien que le* regies de 1'art n'éioient pas faitcs pour reridre le genie efc'ave. Les regies, difoit ctt' A'teur Tublihjé , defend nt d'ele'ver les bras'au desfus de la te te • mais fi les pasfion les yportc,:ls feront bien. Ca pasfiouen fait rlus qus Ïcï regies, B 2  <• ÏO .> was myn Ballet Meefter, en berifpte Punt, Duim, en Brinkman wel, dat ze in hunne Jeugd verzuimd hadden z'cb in het Dansfen een weinig te ocffenen; wyl zy hunne houding daar door oneindig zouden verbeterd hebben. Neef valt 'er weder op, dat ik in myn Werkje gezegd heb : Dat Punt niet Groepen, noch geen Tableau koft maaken, waarop Oom antwoordt , wie wouje datwys maaken , daar de Man het in Teekening zo wel wijl te doen ? Neef antwoordt: dat ik het met uitgedrukte woorden zeg. Laaten wy geloven, Neef, zegt Oom, dat hy 't met Corver niet .doen kon ; cn over de oorzaak, daar het van daan kwam, elk het zyne denken. Neen, Oom. 't was wel degelyk waarjhy kon ze niet maaken, noch met my, noch met iemand onzer Cameraaden; het is geen Laftefing, maar waarheid! zuivere waarheid .' daar ik verfcheidene bewyzen van zou kunnen opleeveren, doch die my te lang zoude vallen, hier te borde te brengen. Verders zegt Oom nog eens , dat hy wegens het Artikel van fmaak , my aangaande, niet redeneeren wil; dat dit uitgemaakt is. üy doet wel Oom , ik kan ook tot nog toe niet merken, dat gy veel fmaaks bezit. Neef begint verder over het Attifch Zout, waar van ik, pag. 121, in myn Werkje gewag maak, tefpreeken. Oom vraagt, of hy een ABeur zonder Zout wel gaarne voor gierigen Geeraard, of Warenar met de Pot zou zien fpeelen? Ik kan hier niet vinden , Heer Oom, op welke wys uwe begeerte is , dat de Acteurs moeten ingezouten worden: moet het Zout, dat in de bovengemelde Spellen is , de Acteur befprenkelen ? of moet hy door de natuur zodanig daar mede befprenkeld zyn f dat hy 'er cusfchen beiden van zyne eigen vinding wat by  <• 21 ■> by voegt? Ik hebbe zulks dikwerf bygewoond ; maar gemeenlyk was het zeer laf, of zomwylen hadt het zo iets * Pechelacktigs over zich, is dat dan eigenlyk Attifc'o ? Gy begeert, zegt gy, geen Tafelzout, ofBraadzout, maar van dat Zout , daar ivy , by voorbeeld, de Jlukken van Moijere en Langendyk om zien vertoonen. Moljere's "Werken zyn 'er rykelyk van voorzien : Zulks bekenne ik ; en die van Langendyk zyn 'er ook niet van ontbloot; maar in zynen Don Quichot kan ik het niet vinden. Ik neem de vryheid, UE. by deze gelegenheid te vraagen , Heer Oom! of gy ook , by toeval, weet, om welke reedenen het wederzydfcb Hmvlyks bedrog van den laaftgemelde Audteur , 't welk niet minder dan Zouteloos- is , gemeenlyk van alle zyne Hukken , den minften toeloop heeft, daar in tegendeel Don Quichot, dat een flegt ft uk , f ja ecn vod is, bykans altyd, zo lang my * De Pechel plaat voo.rdeszen eene voornaame Perzonagie op het Hr^gduifch 'J'oonecl te we, zen, cn het moeft vooral een 'Pêche! doren en dorch zyn: Deze kwam in alle hunne Spellen den Boufon maken; In Cinna kwam hy Auguftus vertroften , daar hem het verraad ian Cinna is bekend gemaakt, en vervolgen* kwam hy met Emiüa in eenen grooten Zak op zynen Rus aan draagen , en haar op rut Toonecl neder zettende , deedt hy haar uit den Zak treeden, zeggende , ageer nas.' waar na hy vertrek; Dit was Hoogduitfch Zout! t Het zal mooglyk den Heer Oom ten hoogfte bclgen, dat ik een Spel van Langendyk een Aagt ftuk en een vod durf noemen ; veroordeel my echter niet te voorbaarig, maar hoor my cerft, Heer Oom, op welken grond ik dit zegge. In den Jaaren 1751 of 1752, met eenen myner Vrienden, by den Heer Langendyk , te Haarlem, in het Proveniers Huis, waar hy toen woonde , een bezoek komende afleggen, boodt myn Vriend my hem aan , met te zeggen , cat ik een Toonecllift was.; Waar op Lantendyk tot my zcide ; ïryn Heer , zyt gy een Ac$ ^ir van dsn Amfterdamfeh;n Schouwburg? Ik amwoerde, tot uwf 13 3 dieaftfl  <■ ü ■> my-heugen mag, met volle Schpuyjburgen vertoond wordt?.De zelfde Acteurs voerden beidende ftukken uit; zyn ze nu in Don Quichot, daar niet veel.Zouts in te vinden is, meer duorpekelt, dan in het laaftgemelde? , of wil het Zout , dat in het Jaaft^emelde zit, op de Afteurs niet vatten ? of is het den aanfchouwer niet fmaakclyk genoeg ? kunnen ze het niet proeven ? En geven'' het Paerd van Don Quichot en de Ezel van, Sanche Pance, benevens het Ballet, en de BruilofsTafel van Kamacho , fmaakclykcr Zout aan het Fubliecq dan het ivcdcrzydfcb Huivhjks bedrog ? weet gy dat o>ok, by toeval, te ontknooren, lieer Oom en Neef? Vervolgens vaart Oom voort-net te zeggen , dbi een die de Hoofdrol fpeelt in een Trcurfpc! daar vuztrin è, dit vuur ook dient te bezitten. * Ik wil dit wei tjeftnan, Oom, dier.ft, myn U'.cr , ik en heb de eer gehad, g:pa«rcerd/-n Mm|dfe in een uwer ftukken te fpeclen, ei, henattc d.n Uicuter, cn" in welke mjfner ftukken? Ik hct> de eer gehad van den Barilmï, in uwen DonQjiicbot , te maaken, antwoordt- ik; hierop, het Hcofd Tchuddei de , zeide hy tot my, met eene gèmeebefyke houdin», o h! Speelt men dit vod, dat prei van my noch ? Hoe myn He v! Antwoordc ik, ik verzeker u, damy het nimxerdan met eencn vellen Schouwburg vertooncn. Het Ptiel ceq moet te Amfterdam van icnen zeer elendigen cn bedorven Waak zyn-, dat zy zulk ..cn Sak noeh gaan zien": ik wenfehte dat ik het nimmer da» gemaakt had; daar is niets in dat goed ia. Ziedaar, Heer Oom , hoe hoog dc Dichter zelf het ftuk waardeerde. * Het dunkt my ook vreemd , dat de Oom juift alleen en by tetaolMerrlig van den Acteur, die de Hoofdrol fpelen zal, liircekt: of zou zy.i Cd. van cordcel zyn , dat het niet nodig zy, dat de overige AÊfceurs vu r bezetten3 Imxers zyn 'cr verfcheid.nc ftukken", in welke tot de r< lkn van den twted.cn Mi derden yani Mtt zoo veel yuurs vereiCcht word dan tot de eerde rol: Ook is alle vuur riet van -een foÓTt. liet is goed te zien, dat Oom meer gewoon is dc i Acteurs cn rollen in zyne Kamer dan op het Toonccl te 'uc<3ordeeie;T.  *3 ■> Oom; mits het in zyn H;rt,en niet in zyn Kop tttce* moet; want dan is % wildzang; maar dat een, die kt een Blyfpel daar Zout in is, komt te fpeelen, dat Zou: in eene ruime maat moet bezitten, beftempek het geen ifc op pag. in. m de Noot ter neder flel, dat geen Acteur met moogiykheid met Attifch Zout voor den dag kan koomen, of de maaker van het ftuk, dat hy fpeelt,moet ;er zyn Werk mede befprenkeidhebben: en ik voeg hier nog by, dat een Treun'peeler met geen vuu" te horde kan koomen, zp de maker, van her. Treurfpel, dat hy* vertoona, het zelve daar niet mede ontvlamd heeft. Neef zegt verders, dat ik met dat Attifch Zout evenwel zoet lach ; dat kan daar wel uit ontftaan , antwoordt Oom , dat zyn Zout niet van hes At tij'cbej'oort is. Gy verf aai me, denk ik. Neef zegt: Oom het is me leed: Oom herneemt ; by onze eerftc byëenkomft heb je my ook'gevraagd % of ik hem niet voor een Man van oordeel hield? Neef zegt, by zonder Ichroonv-chtig ; ik beginte vreezen, i lier op gaat Oom over om te bewy/.en, dat ik in myn oordeel faal , en gebruikt daar toe het geval hetgeen ik , op pag. ai', van myn Werkje verhaal, wegens het gefprek tusfehen den Acteur J. jordaan en J. Ptt'nt, over het kleeden van Achilles, en dat ik , zo tk oordeel bezat, met goedkeuring uit den mond van gemelden Jordaan, niet vertellen zou, dat in Achilles, die .men in het ftuk van Huidekoper veronderftellen moet dertig Jaaren, en dus tien Jaar ouder te zyn, dan toen hy 'zich aan het Hof van Lycomedes bevondt, wel iets Vrouw\achtigs mogt zyn; zeggende verders ,niet te weeten of ik in eene Franjche Iliade iets diergeiyks gevonden heb. * Hee- * De Ouderdom van Achïlles, in den tyd wrar in het ftuk van Huidecoper fpeelt, kan men ten hoogfte fielten op vier en twintig Jaren: cn czn is de rekening dus: B ^ Achilr  <■ 24 '> Ileeren, Oom en Neef, ik betuige u lieden, dat jk nimmer eene Franfclie, maar wel eene Hollandfche Iliade géleezen heb , en dat ik in de laaftgemelde ook niets diergelyks wegens het aangezicht van Achilles vindt waargenomen : Maar wylen de beroemde Plaatfnyder B. Picard, die in de Franfche Iliade de Plaatjes gegraveerd heeft, moet echter zo vreemd van het gevoelen des meergemelden Jordaans «iet ge weeft zyn, Wyl hy in de plaatjes daar Achilles den Wyn, by het vertrek van Patroclus, plengt, en daar hy Patroclus dood beweend, als mede daar zyne Moeder Thetis hem de Wapens brengt, ook in het laatfte Plaatje, waar Priamus hem om het Lyk van Flector komt bidden, hem zeer jeugdig , en niet zonder iets Vrouwachtigs , in het wezen voorfteld: Zo dat de twee gemelden, Jordaan en Picard, dan ook, volgens uw gevoelen, Achilles moet, aan het Hof van Lyconjcdcs zynde, den ouderdom van veertien of ten hoogfte vyftien Jaaren gehad hebben, ■als zynde een Jongeling die nog geenen Baard hadt en van die gedaante dat Ulyfes, die ganTch niet zot was , lift moeft gcoruiken om hem te ontdekken. Teiftond na die ontdekking vertrok Achilles , om zich by dc Vorften , die naar Trojen gingen, te voegen. De gantfche Trojaanfche Oorlog , van het b gin van den optocht af te rekenen tot de verovering toe, heeft tien Jaren peduurt. Dc Dood van Patroc'us en van Hcclor, bet tydfh'p van het Treurrpel, is voorgevallen in het laatfte \an het negende of ten Jifjoerfte in het begin van het tiende Jaar; want van den Dood van Hc&or tot de vcrwoefting van Troje is nog een 'ganfche tyd verloopcn. Zoe men nu de rekening opmaakt krygt men ten alleruiterlle yyf en twintig Jaaren. Daarei boven meet Achilles wel eenigermaate een Vrouwelyk üitzicn gehed hebben: hy hadt ten minfte blonde 1 airen , en liet zich, aan het hof van Licomedes zynde, uit dien hoi fdc Pirrb* ïioemcn , volgens* het geene Hygimus 'er van verhaalt. Over dit alies zoiidt gy breeder kunnen nazien de Hiftorifche verklaring der Fabe.en van den Abt Banier.  *5 •> voelen, zo wel als ik, van oordeel zyn ontbloot ge-, weeft. Voorts zegt Oom, om zyn gevoelen wegens het weinig oordeel dat ik bezit verder te ftaven : dat ik zoo ik oordeel bezat niet zou vragen, wanneer men eene Aclrice niet gejcbikt oordeelde voor de Iflgenia in Aulis , - of die in Taurus baar beter zou pasfen ? Hier loopt noch grooter tydvak tusfcben beiden; en Ifigenia is in het laatfte ftuk met eene heel andere waardigheid bekleed, dan in het eerfte. Dit is even dwaas, als of men ontkennenderivyze vroeg ,indien een Acteur niet gefchikt was voor Jozef in Dothan; zou Jozef in 't Hoft beter voor hem zyn? de Man die zo ftomp van oordeel is , mogt over 't geheel wel vjat minder beflisfen. Het komt my voor, Heer Oom, d?it deze geheele redenering een zweemfèl van Soplüftery heeft; Zyt gy by toeval ook een Sophift, Heer Oom? ik bedoer le met de bovengemelde Vragen, wegens de twee Iphigeniaas, het tydvak niet, dat tusfehen de beide ftukken plaats heeft, maar enkel de Rollen ^op zich zelve; en op pag. 98. van myn Werkje , vindt men immers, dat Juffr. van Tlftl de beide Iphigeniaas. gefpeeld heeft ? Ik heb ze haar beide goed zien fbee-, len , en my ftaat niet voor, dat ik ze ooit door iemand anders dan door de Aclnce die gemeenlyk de te-, dere Rollen, die doorgaans de tweede partyen zyn, heb zien uitvoeren: zo dat, Heer Oom? gy de zaak hier van eenen heel anderen kant befchout, dan ik dezelve heb voorgefteld, en ook hier omtrent wel wat minder hadt moogen beflisfen. Neef zegt daar op, dat ik was ftout beftis, maar ook ■noch al ergens erken, dat ik misfen kan. Waar op Oom antwoordt, dat dit bynahet eenigfteis, dat ik onwtderfprekelyk bewys. En, na Neef goeden Nacht gewcnfciu te hebben, eindigt hun tweede Zamenfpraak. ■ li $ Het  Het is" my lief, dat Oom noch iets by my vindt dat zyne goe ikeuring waardig is; dit is een teeken dat ik nipt geheel en al uit zyne gratie ben. DERDE Z A M E N S P R A A K. TTet begin van de derde Zarrtenfpraak verwondert Xl mY > wyl Oom Neef dus toe fpreekt: Hoe, Neef? Ik had vafic gedachten , dat gy van avond den Schouwburg zoudt bezoeken. Neef zegt daarop : Ik dacht in teegendee!, Oom , den avond met UE. op eene aangenaamer wyze te kunnen doorbrengen, indien het u bchaagen mogt onze gfprckkr.i over het bewufte ontwerp te hervatten. Oom antwoordt. menfpeelt nochtans Pertharitus, Neef. Ik weet het, Oom, zegt Neef. Heeren, Oom en Neef, vergeeft het my, ik gejoof, dat gy hier beiden dwaalt, want my is niet bewdft dat het gemelde Treurfpel zedert het Jaar *754» toen het voor de cerfte maal vertoond wierdt,. weder ten Tooneele gevoerd is: Maar ik wil liefit geloven , dat het een geeftige inval van Oom zal zyn, om •ongevoelig op dit ftuk te vallen. Daar op vaart Oom voort: Pertharitus Neefje.- Grimoiild! Garibaldi bét vjatte? en Neef antwoordt: Ik vïeet wat gf zeggen wilt. Oom. Doch ik ben geen blind aanbidder van Corver. Indien hy overal redeneerde, gelyk hy daar doet. . . En ik verklaar u, Oompje, dat ik niet verfta wat gy met die twee naamen van Grimoaldl en Garibaldi wilt te kennen geeven ; ik zou haalt gelooven, dat derzelver klank u niet harmonieus genoeg in de Ooren klinkt: Maar wat wilt gy 'er van ? het zyn Lombardifche naamen; wyl my deeze uwe uitdrukkingen te  <• 27 ■> geleerd zyn , zal ik my te vredea moeten houden met 'er niets vim te zeggen. * - Verders gaat Oom voort, met Neef aan het verftand te brengen , dat ik niet redeneer , of ,'t geen nog erger is, zeer kwaêlyk redeneer. En, om dit te bewyzen, houdt hy hem dit volgende vertoog voor. . Wy moeten een Hoofdpunt hebben, om by geen beuzet Uwen m te ftaan. De beginzelen van een goed, of liever , om dat het toch oü Punt aankomt, van een groot Acteur. Gaaven van Lichaam en Geef, Stem.Houding en Gee ftiatfopflag van Oogen , en wat dies meer is. Gezond Oordeel, en'vlugge verbeelding met een gevoelig Hart, verkreegen hmdigheeden,gefchied enoudheidkunde, kennis van het men■ chelyk Hart,of,om het andirs te noemen,zedelyke Wysbegcerte, dièzicb'noch verder uitftrekt tot veele belangen en betrekkingen der Maatfchappyë, tot het recht der Volkeren , zelfs tot den Godsdienfl, die anders niet of zelden als een uitgedrukt voorwerp ten Tooneele wordt gevoerd. Gy zult my zeggen , dat ik u dus den Dichter in plaats van den AQeur wil fchildcren. Ja, Heer Oom, dat komt my ook zoo voor: Maat; vervolgt gy, toen vjyvan het Attifch zout ,met betrekking tot hetBlyfpel, fpraaken , hebt gy eene overeenkomft tusfchen deeze beide weezens gevonden, die hier niet minder te pas komt. Ik ben dit hier, zo min als op de plaats, waar gy van het Attifch'zout fpreekt met u eens, Heer Oom : Wat heeft een Dichter met gaaven van Lichaam, Stem, Hou- * Men zou 'er evenwel no? al iets van kunnen zej-;n : Immers, dienen de namen altyd gefchikt te zyn naar den_ kandaart die men ten Tooneele voert? Of is de naam van QjiaittMOW&g ter cn welhiid nier, dan, die van GrimodlJ cn Qari atd ? echter^kotot dézen voorin een ftuk dat, wat het wellu.deu.le van den zane s om my zoo cens uit te drukken , betreft, volmaakt m dei* fr.ie.ak van deze foort van Lkfhebbercn vallen moet. \  <: 28 ,> Houding-, Gelaat, opjïag van Oogen en wat dies meer\it nodig? ik denk , dat men wel Acteur, en zelfs een groot Acteur kan zyn , zonder juift alle deeze hoedanigheden te bezitten : Ik hebbe dikwerf het teegendeel gezien , en zeer goede Acteurs gekend, die heel luttel met alle die gaaven bedeeld waren. Daar en boven wat is dit alles ? weet de Oom dit zelfs wel ? Enkel Gallematias , en niets anders. Wat zyn gaven van Lichaam en Geelt? beftaan die daarin, dat men een Lichaam en Geeft heeft ? dan zyn die gaven vry algemeen s Of beftaan zy in de uitftekende eigenfchhappen van Lichaam en van Geeft? dan hadt hy die moeten noemen ; want alle zyn zy niet even nuttig, niet even noodig, niet even gjed voor eenen Acteur. Daar en boven nog, wat zyn gaven van Stem? gaven van Houding en Gelaat? en eindclyk, Wat zyn gaven van opflag der Oogen? of, zoo deze Woorden niet ftaan in betrekking tot het woord gaven, wat zeggen zy dan? Stem, Houding, Gelaat en opflag van Oogen : hebben alle menfchen die niet ? Men hadt behooren te fpecificLren , hoedanig de Stem &c. van eenen Acteur behoort te zvn ; ten minfte , indien die fraaije Preek hier iets zou" afdoen: Dit is de Man, die van redeneeren fpreekt! Wel nu dan , vervolgt Oom tegens Neef: Dusdanige beginzelen heeft de Schryver aan Punt toegekend. Zou men hem nu redeneerender vjyze tegcnfpreeken , zo moeft ten minfte een van beiden gefchieden. Of men mocft ontkennen dat deze beginzelen goed zyn; of men moeft bewyZen dat ze by Punt niet gevonden wier den. In 't eerfte geval mocft men andere beginzelen aan de hand geeven : in 't taafte moeft men trekken hy brengen , die bet gefielde ten tegendeele beweezen. Van 't eerfte heeft hy niets begreepen. Het laatfte tracht hy te doen ; maar op eene armhartige manier, 't geen ik oo zvn Maats bewvzen zal.  29 «> Welnu, Heer Oom, ga voort met uw bewys J ais 't u belieft. Oom vervolgt : Ik zeg, dat hy niets begreepen heeft van de noodzaakelykbeid, die op hem lag, indien zyn arbeid iets betekenen zouw , om des Schryvers beginzelen om" verre te ftooten, en andere ih de plaats te feilen. Heer Oom, het komt my voor dat gy hier tweemaal een en dezelfde zaak zegt. Oom gaat voort: Zie hier het bewys , dat wegens de klaarheid der zaaken fchier even kort kan uitgedrukt wor-~ den als het voorjlel. 't Zyn by hem op de eene plaats noodelooze byvoegzelen voor eene gelukkige natuur, op de andere , fcboon de gaven der natuur ontbreeken , voldoende hulpmiddelen; en op eene derde plaats,niet meer dan fchool lesfen , die men onopboudelyk tegen}preekt. Dus houdt hy geene Vafie ftelling in het oog. My dunkt, Heer Oom, dat hier de Berifper in de fout vervalt, die hy in het oog heeft door te ftryken, dewyl hy drie veribhillende Hellingen in myn werkje , by onderfcheiden gelegenheden , door my te horde gebragt , in één oogpunt te zaamen trekt. Juffr. Maas, vervolgt gy, die volgens zyn eigen verhaal, volftrekt zonder beginzelen was, noemt hy de Hollandfche Clairon, en neemt bet niet alleen kwaalyk , maar bef uit zelfs daar uit tot des fchryvers onkunde , dat die haar geene vafie Star, maar veel éér een verbeeveling genoemd heeft ; terwyl zyne eigene befchryving volmaakt met dit denkbeeld overcenfiemt. Zeg ik, dat juffrouw Maas volftrekt zonder beginzelen was ? Ik zeg dat alles by baar door de natuur zodanig gefchikt was, dat zy evenals Dangeville eene geboorene Actrice was: Is dit by u zonder beginzelen zyn ? en zouden de Onderwyzinge en de Kunftregelen , by u, voor de gaven der natuur, afs beginzelen getrokken worden? dat fchync my toe het kleed hoo-  3° ) hoöger te achten dan het'Üghaam ; zy wierdt door Juffrouw Jordaan befchaafd, en onderweczen, en ging 'haar in korten tyd te boven: Maar, wanneer ik zeg, dat zy geene Theory bezat, verlui ik hier door de Theory die Kroon , Krook en den Ouden Bor bezaten , en daar van der Sluis, zo wel als Juffrouw Maas ,van verftoken was. Hier uit echter kan myns bedunkens niet btlloten worden , dat dit hen belette vafie Starren, 'en geene vcrheevelinge i te zyn;kan men den grooten Rubbens een verheeve.ing, cn geene vafie Scar in de Sc -ildedvunfl noemen, om dat hy de grootfie Teekenaar niet was? (dit getuigen de Brabanders van hem,) of den grooten Raphaël, om dat hy 5 graden beneden Rubbens in het Coloriet was? Indien ik eenigzints begryp, vervolgd gy, wat hy verfaat door don Naturel , moet ik bcfluiten , dat deeze Juffrouw het zelve in den hoogflen graad bezat; maar ook niets anders. Ondertusfchen zien zvy hem op eene andere plaats een'1 Afleur verachten, die van dit don Naturel geenzints verjleekcn ivas ; en Brinkman , die 't volgens zyn eigen zeggen niet had, was evenvjcl Acteur; ja zelfs met Punt te vergelyken. Hoe is dit te knoopen? zeer gemaklyk, zoo >t my voorkomt, Heer Oom. De Acteur, van wien ik op bladz. 156 fpreek, veracht ik niet, wanneer ik zeg, dat ik eenen anderen die van die uiterlyke gaven verfieken is, den Palm zou toewyden. * De eerftgemelde is Acteur als hy in de Characlefs fpeelt, die met zyne natuurlyke gaven overeen (temmen , cn als dan onverbeeterlyk; maar wanneer die over- * Ook, zoo ik het wel heb, wordt hier niet algemeen vas het don Nature] gerproken, maar wel brpaaldelyk van eenige gedceltens van het zilve, van de orgarie cn het figuur. Of behooren vuur, verbecluiBgskracht en verheffing van ziel cok niet tot het don Nature'? zouden dit zaken zyn, die men door c*ffenijjg bekomt ■' ïk geisof wel, neen.  overeenttemming ontbreekt, is hy niet bekwaam genoeg om zyne ziel zoodan:g te buigen , dat hy het Charadter, het welk zyne rol hem geeft kan aannemen, en vertoond dus zich zelv' en niet de perfoon, die hy verbeelden moet: daar de andere meer doordrongen van dat Charadter , het welk hy ons vertoont, zich in zyn natuurlyke Perfoonen voor ons verbergt, en zich als een' anderen Proteus, vervormt in a le zoodanige geftalten , als de aart van zyne rol hem noodzaakt aan te nemen. Juffrouw Maas deedt dit ook , zonder Theory te bezitten, of kennis van het goede of kwade van de ftukken te hebben ; * daar de Adteur , van wien ik fpreek , zelf een goed Dichter, en een man vol geeft is. Wat Brinkman betreft, deze was, wanneer hem, het hoofd welftondtjin verfcheidene Charadtjrs,een heel goed Adteur, dit getuigde al wie kennis hadt; en Spatfier zelf hieldt hem in dat opzigt 'er ook voor* daar hy Punt ahyd , achter zynen rug, en in zyne prefentie zelfs, verweet, dat hy geen Acteur was. . Voorts, zegt gy, gy denkt misfehien dat ik hier eene onderfcheiding van Acteurs en Actrices moeft in het oog houden. Neen. De Heer Corver, van Doratfpreekende, geefi zelf in bedenking of niet de Actrices nog wat meer dan dz Acteurs zyne lesfen zullen noodig gehad hebben: De reden van dit myn zeg;:en is enkel deze, om dat men onder de Franféhe Acteurs eene meenigte lieden vindt, die geftudeerthebben, en Latyn, ja zelfs Griekfch * Wanneer zy van het Toneel kwam, en Krook, of een an* der , tot haar zeide: Ariaan : wat hebje daar gezegd? zegd dat noch eens: herhaalde zy het fomtyls, of antwoorde ook wel: ik weet niet hoe ik het trezegd hebbe; wanneer men haar toevoegde.: dat is onverbetcrlyk uitgedrukt , en niemant kan het zo na zeggen,, gaf zy koeltjes ten antwoord: Ei, is 't waar? dat's mf, lief, dat ik het zo gscd gedaan heb.  <■ 3* -> Griekfch verftaan ; van welk hulpmiddel de Vrouwen doorgaans verfteeken zyn. Gy vervolgd: Het eenigt, dat hy, niet als beginzel, maar als hulpmiddel, aan de'hand geeft, in het reizen : Zekerlyk is het reizen voor een' '1 oneelfpeeler zeer nut, Heer Oom. Hier omtrent had hy kunnen zeggen dat een jong Atteur door het reizen dikwyls gelegenheid heeft om voornaame Rollen tefpeelen, die men hem óp geen beftendig Toneel toelegt, om dus zyn vermoogens door oefening uit te breiden. Indien ik dit gezegd had, Heer Oom, dan had ik voor al zeer kwalyk geredeneerd. Ik denk niet, vaart gy voort, dat zyn party dit zou ontkennen ; En ik zou het niet volkoomen toeftemmen, indien ik in zyne plaats was; ook niet vervolgt gy, dat een Afleur tri het reizen cordeelkundigen Liefhebbers kan aantreffen, daar hy veel ■nuts van heeft. Wanneer een jong Toneellift, bv een Reystroup, gelegenheid heeft, om voornaame 'Rollen, (ik denk dat ik 1 ier door eerfte Rollen verftaan moet) te fpeelen, die men hem op geen beftendig Toneel toelegt; zal hy op die wyze zyne vermoogens door de oeftening uit breiden? Ik heb zulks zelden zien gebeuren; luaar dikwerf heb ik ondervonden, dat hy, door de toejuiching van het Publiecq ,zich zodanig verhovaardigde , dat hy zyne mindere Rollen, die hy voorheen zeer goed plag te fpeelen, nu zodanig begon te verwaarloozen, als zynde dit werk in zyne oogen nu te gering en van te weinig belang, dat hy 'er volftrekr, toe buiten ftaat geraakte. Zoodanig een Tooneelfpeler, ontflaat zich langzamerhand van die rollen , doet dezelve aan zyne mindere medegenooten over , en ten langen lefte , niet bekwaam kunnende Worden om in de eerfte partyen immer uit te munten , als zich zelf door zyn wangeloof, in het fpelen van eerfte rollen eenen Meefter achtende, te veel in de goedkeuring van het dom ge-  €' 33 '> gemeen beruftende, en de kundige bcrifpingen fchü- wende, gaat hy van tyd tot tyd achterwaards, in de plaats van te vorderen , verwaarlooft zyne groote zo wel als zyne mindere rollen, ën wordt eindelyk on~' bekwaam en lufteloos Tooneellift. De eerfte rol te fpeelen maakt by my den eerften Acteur niet uit, en die de vertrouwden, -de verhaalen , en de mindere rollen fpeelt, kan zomwylen grooter Acteur zyn, dan die voor dc eerfte rol verfchynr. Als de Tooneellift zich beoeffenen wil, kan hy zyne bekwaamheid in de mindere rollen zo wel doen blyken , als in de eerfte > en de roi *an Carus in Gabinia, is, in het verhaal dathy geeft van de byeenkoraft. der Chriftenen in de grot , zoo fchitterend als de rol van Galerius in het zelfde ftuk. Veele vertrouwden vindt men in verfcheiden ftukken , die moeijelyker vallen om wel te fpeelen , dan eene party eerfte Rollen i doch om dat het Publictj doorgaans meer op den Acteur , die de eerfte rol fpeek , het oog veftigt , willen deze laatftgenoemden , als heet op ftraat lof, alle de eerfte rol fpeelen, maar het is des Directeurs zaak óm deze zotte eerzucht te beteugelen , zo hy zyne Tooneelliften ift hunne byzondere Talenten, wil in waarde houden. En wat het aantreffen van kundige Liefhebbers onder het reizen betreft, dit is fomtyds waar, mits de Toonneellift gereed zy, naar hen te luifteren, en zich dus tracht te formeeren. Maar, vervolgt Heer Oom, indien dis laafte redtneerkundig fluiten zou, moeft hy de verlooting van den Os. in de Min in het Lazarushuis zorgvuldig verzwegen hebben. De eene Os, myn vriend, neemt daar den ander op de horens. En waarom moeft ik dat zorgvuldig verzweegen hebben, Heer Oom? Daar wierdt in eene Herberg buiten C . ds?  <■ 34 '> v de Stad, een Os verloot, op eenen dag, dat wy zeer weinig of wel gants geen voifc in ons Schouwfpel hadden. Ee.ic grooce meenigte waar onder zelfs veele aanzienelyke Lieden , hadden zich daar naar toe begeeven. Drie Liefnebbers van het Tooneel , en wel de kundigHen van die plaats, dien avond in myn Schouwfpel omweeft zynde, beklaagden my des anderen daags, dat 'er zoo weinig volks by myne vertooning tegenwoordig geweeft was; my tevens beduidende f dat zulks door het verboten van den Os kwam, waar de gantfche meenigte zich naar toe begeven hadt, en daar by voegende: gy moet ook maar een Os op uw Tooneel laaten verlooten , en het volk zal in meenigte naar de Comedie vloeijen. Ik bedag,! my een ooj,enblik, en zeide: a fa , dat z,d ik op uwen raad eens werkftellig tanken; ik zal de Min in 'f Lazarushuis geeven, met zyn laffe zogenaamde Panthomim.es, en door Maarten en Klaasje een Os op het Tooneel laaten verlooten: dit vonden zy goed, en verfpreiden zulks zodanig door de Stad, dat ik des anderen daags, al vraag had, wanneer ik deeze fraaije vertooning zou geeven? De dag verfcheen de week daar aan volgen^ de, en myne kleene Schouwplaats liep vol. Ik had maar een Bak met een Staanplaats daar achter:, om 'myne aanfchouwers te bergen, Loges noch Gallery waren 'er in de Schouwplaats niet ; en dewyl het Tooneel ook zeer kleen was, liet deszelfs kleenhcid niet toe, den Os zo lang achter het Toneel te huisvenen , tot hy voor den dag moeft koomen. Men bondt hem, een voet of tien agter de ftaan plaats , ergens aan vaft, en eenigen, die hem by het intrceden van de Comedie gewaar wierden, vroegen de geld ontfangfter dadelyk , is dat nu de Os, die verloot moet worden ? die daar op ja antwoordde. Zy befchouwden hem van verre, en zeiden, toen zy op hun-  <■ 35 ■> hunne plaats kwaamen, tegen hunne mede aanfchouweren, die hun bekend waaren, de Os is 'er al! Deze vroegen terftond, waar is hy dan ?' ïly ftaaC voor raft gebonden , antwoorden de anderen : hebt gy hem, by het inkoomen niet gezien ? Neen, was het antwoord, dat fpyt ons; maar hoe zal hy op her. Tooneel' koomen? ö! Hervatten de eerften , daar zullen zy" wel raad toe weeten, laat hen daar mede maar begaan.: hu, het zal geen onaardige vertooning zyn Wy begonnen het fpel, en toen de tyd verfcheen, dat Heer Os-moeft ten Töoneere verfchyhen, wierdt zvn Beeftelykheid van vooren gehaald, en langs den doorgang van de Bak, en Staanplaats naar het Tooneel geleid; terftont rees ieder overend, en maakte zo wél als op de ftaanpïaats, Front voor hem , even of het een Hooge Perfonagie was, onder het &ggen van, Ha ! daar is nou de Os! nou zal hy op h Tooneel komen. Ik liet het gordyn ophaa en , en , wanneer deze groote Acteur tot aan het Tooneel, dat zeer laag was, en waar ik vier treden hadt laaten vervaardigen, om hem langs te doen optreeden, genadert was, hadt hy naauwlyks ^yne pooten daar op gezet, of alle de aanfehouwers keerde zich met het aangezicht dcrwaards, roepende een yder : Ha! daar is de Os op he; Tooneel! nou zal hy verloot worden; terwyl zy hem allen met een algemeen handgeklap vereerden , cn wy achter-de fchermen de 'ichouders ophaalden, onze aanfehouwers belachten , en tevens met deernis aanzagen , die hun geld aan een Os, dien zy daagelyks, zo binnen als buiten de Stad, genoeg voor niet" konde zien , om dat het in het {l'houwfpcl was, kwamen verkyken. Wy lieten het go dvn vallen, en prepareerden de Pantho-, mime , bonden den Os aan het fchermraam vaft, waar het ftomme Dier, zo mak als een Lam, gedurende dc Pa'ithomime, van de verloting, die in zich C 2 zelf  <' 1 3Ö •> zelf, om te aanfchouwen , geen pyp tabak waardig was, ftil bleef ftaan. Maar zo dra ging het gordyn niet op, of men applaudiccerde hem weder, als of hy een eerfte Acteur was geweeft, roepende: Ha! daar is den Os op het Tooneel ! daar is hy nou! daar is hy nou ! Na dat de Verlooting gedaan was, wierdr. Heer Os, langs dien zeiven weg, dien hy gekoomen was, weder te rug gebracht; liraks reezen alle de Aanfchouwers in de Bak, zo wel Dames als Heeren, weder overent, maakten benevens die van de Staanplaats, ruimbaan voor zyne Os'elyke Doorluchtigheid, en applaudiceerde het Beeft zo lang zy het beöogen konden. Of ze ook wel vergenoegd waaren, Heer Oom'. Het waaren drie van de kundigfren , mooglyk de drie eenigfte kundige Liefhebber-' , die in die Stad te vinden waaren, die my bi gedachten bragten, om ■ deeze klucht eens aan te vangen , en waar mede zy r.og lang na myn vertrek, ten kofte van hunne Stadgenoten den fpot gedreven hebben. Het reizen in ons Land is goed voor onze Tooneelfpeelers, om de Natje te leeren kennen: Maar ten tyde van wylen Jan Baptift van Fornenburg, en Jacob van Ryndorp, was het Reizen wat nuttiger, wyl die, zoo a's ik in myn Werkje op pag. i£. gezegd heb, ganfch Braband en Vlaanderen voor zich oopen hadden , en de laatftgemelde zelfs met zyn Hollandfche Troup in Denemarken gefpeeld heeft. Dat in deze myne Osfehijlorie, de eene Os den anderen op zyn Horenen neemt, „elyk het u belieft te zeggen, kan ik niet beöogen, ten zy gy het op u zeiven wilde toegepaft hebben, want in waarheid, myn Heer Oom, UEd. fchynt Ichrikkelyk op myn Os gebeten, en valt hem al vry driftig aan. Gy ftelt dit ter neder, even of ik het Reizen den Tooneellift aanprys , en om kundiger menfchen in andere plaatfen, dan in de plaats,  <• 37 •> plaats, waar in zy geëtnblisfeerd zyn , aantetreflèn* dan, dat is mis; maar hy kan, door het onderfchcid van de verfcheidene denkvvyzen van het publiecq , voor het welk hy als dan verfcheinen moet, zich zeiven, zo hy vorderen wil, toetzen en befchaaven ; wyl zoodanig een Acteur, die in de eene Stad voldoet , in de andere fbmtyds zoo veel genoegen niet geeft : hier moet hy zien te ontdekken, waar het hem hapert; en zo hy kundigen in zyne reizen ontmoet, kan hy zich van hunnen raad bedienen; dit is my verfcheiden maaien ontmoet: maar, wat betreft om aaperyen te willen zien, heb ik het publiecq, overal al het zelfde bevonden. Het fchynt eene Ziekte te zyn, met welke de menfehen ter waereld komen , en , het geen nog wel het flimfte is, van welke het hun fmarten zou genezen t'e worden. Voorts zegt Oom . of de voorgemelde beginzelen , nu eens goed zynde, by Punt gevonden wierden? Op de uiterlyke gaaven van Punt weet by alleenlyk te zeggen, dat zyne flem, toen by na den langen ftilfland wederom op bet Tooneel verfebeen, minder klaar was dan te vooren, 't geen wel door eene ligte verkoudheid , indien bet waar is, heeft konnen veroorzaakt worden. Indien het waar is! Inderdaad indien de Oom zoo veel gezond verhand bezat, als kwaadaartigheid, zou hy een groot Man zyn.' liet was dan wel der moeite waerdig, iets diergelyks te gaan verzinnen.' Ja, Oom, ja; het was waar-, en niet aan eene ligte Verkoudheid, maar aan eene ongewoonheid van het Tooneel , het welk hy in zo langen tyd niet betreeden hadt, te wyten. Hy moeft 'er zich eerft weder mede gemeenzaam maaken, eer zulks overging. De blaasbalken die onze werktuigen , uitzetten en in beweging brengen, zyn na eene lange werkeloosheid, zo op een fiel en fprong niet gereed, om haaien gewoonen arbeid weder te hervatten; ;er hoort C 3 ee:  .<■ 3S ■> «enige tyd toe , eèr die weder in .orde-zyn. Zie dit raakt de praclyk van onze kunft, Oompje! En dit zou mogelyk, ieder een gebeuren , die, na eene afweezenheid van cenige Jaaren, weder bet Tooneel bctradt. Zie hier wat J.ufFr. jordaan wedervoer. Zelve heeft zy my verhaald, dat, na zy niet meer in het Treurfpel te voorfchyn kwam , zeer ongeruft wierdt, dewyl zy zich zeer dikwyls verbeelde, binnen in haar Lichaam eene ftem te hooren, die van eene zucht vergezeld," och Heer! riep; dat zy daar over met eenen Doótor raadpleegden, die haar vroeg, hoe lang zy gefpeeld hadt? Waar op zy hem antwoordde, dat zy van haar veertiende Jaar af, by de Troup van wylen Jacob van Ryndorp al gewoon was gewceft de eerfte Rollen te fpeelen, en nu federt drie a vier Jaaren niet meer gewoon was in Treurfpel len te fpeelen, en zelden zelfs in de kieene ftukken meer te voorfchyn kwam: waar op de Geneesheer haar zeide; wees niet ongeruft , Juffrouw , het zyn uwe werktuigen, die zulk eene lange reeks van Jaaren gewoon zynde -geweeft gedurig te werken, hunne ruft nog niet volkoomen hernoomen hebben, het zal van zelf wel overgaan; gelyk dit ook gefchied is. Zo dat uwe voorwending, Heer Oom, van eene Hgte Verkoudheid ongegrond is; en ik het in myn Werk ook niet ter neder heb gefield, om den oyerledenen te berispen, zo als gy, naar het my toeJbhynt, van ter zyde, wilt te kennen geeven. Nu.al voort, Oom. Niemand heeft ooit getwyfeld, cm de ftem van Punt, benevens die van Duim, boven alle andere, ik fpreek'van Mannen, den voorrang te geeven; Men heeft echter ie'manden gevonden, die zulks wel eens in twyfeï trokken. Zelfs niet, vervolgt av, toen zy in taaier tyden, door bet misbruik van Snuif Ta-. 't?ak , eeniger mate verminderd fchecn. Duim heeft zyne ren-  <• 39 ■> ronde ftem tot den einde toe genoeg behouden. Ook weet ik 1 iet, dat hy Snoof; maar Punt is akyd, zo lang ik hem gekend heb, een groot Liefhebber van ipaanfche fnurf geweett ; men zeide dat zulks aan zyne ftem hinder deedt, doch dit ben ik nog niet eens, met hen, d e dit voorgaven. Nu verder, Ooml En wat zegt Corver van zyne eigene ftem? 't is edelmoedig datby daar de waarheid j'preekt; maar hoe fluit dit met eene goede Redeneering, dat hy 't melden van die zelfde waarheid den Schryver ten kwaaden duid? Zeer wel Oom! den Schryver fpreekt van een vroeger," en niet van een lateren tyd, toen ik myn gebrek door eene vlyrge oefFLnmg te boven was gekoomen, en in dien zin duide ik het"hem ten kwaade, dewyl hy anders fpreeken zou, naar myne gedachten, zo hy my In lateren tyd hadt zien werken. Verder zegt Oom; om de houding van Punt belachelyk te maaken, weet hy niets anders by te.brengen dan het oordeel van een Hof-lakei, veellicht een Mof, gelyk men.daar veelen vindt. Wil ik de houding van Punt belachlyk maaken, door, op bladz. ico. van mynen Brief te vernaaien, dat men Punt'aan het Hof van den Prins, voor eenen Heer uit Noordnolland aanzag? om myne party te bewyzen, dat hy mifte, met den man eene bevallige Hovelings fwier toe te fchryven? zyn d-an by u, Lieer Oom° de Noordholiandfche Heeren belachlyk, om dat ze doorgaans geene bevallige Hovelingszwier bezitten? By.my niet; zy zyn zo min als de Hoveling belachlyk.' Gy beredeneert myn fchryven partydig, en van een flegte zyde, Heer Oom! in waarheid, men moet wel eene flechte zaak voor, en zeer weinig middelen hebben, om die te verdedigen, als men dus flag op flag genoodzaakt is, zich met valfche aantygingen, met uit haar verband gerukte pLatfen te behelpen! Nu vaart ey verder dus voort: om nu tot hoedanigC 4 te-  <■ 4° ■> heden van verhevener natuur over te gaan. Hoe Punt, hy voorbeeld, zynen geeft befekaafde? Zie hier hoe hy -t gunftig denkbeeld, dat dj. Schryver ons had ingeboezemd, uitwisfchen wil? Niéts minder dan dit, is myne meening geweeft, maar vaar voort, Heer Oom. Hy las Plutarchus. Helaas! * die Longinus en Swift heeft leeren kennen, mogt ook wel weeten dat voor een Acteur in het Treur)pel geen Schryver dienfiger kan zyn dan Plutarchus, dewyl men in zyne Schriften, als in eene grootfche Galery, de uitvoerigfte afbeeldfels vind van die oude Helden, wier perfoon hy dagelyks moeft aanneemen en uitbeelden. Wie zegt u, Oompje, dat ik zu:ks niet weet? En waar ontken ik zulks? Maar de Characters dier Helden, die men in Plutarchus vindt, verfcheelden zomwylen Hemelsbreedte , in hoedanigheden yan die, die de Dichters ons mceft al in hunne Treurfpeilen afbeelden, en hunne Charaéters zyn daar niet zelden al vry wat opgefchikt, en met lappen van der Dicht'ren maakfel omhangen , zooda-. nig dat wy ons naauwlyks ooit, om nu niet te zeggen in 't geheel niet, aan de afbeeldingen van Piutarchus gegeven , houden kunnen. Ten minfte niet ïn allen opzichte. Zie hier maar een voorbeeld! In den Cato van Addisfon; is het Character van dien braven Vaderlander byzonder wel bewaart: in het tweede, het derde, en het vierde bedryf boven al; ook is het in ?t begin van het vyfde Bedryf overfchoon en wel gefchildert. Maar wanneer l,y, Stervende, weder op het Toneel verfchynt, weg is de groote Man : hy vreeft dat hy te haaftig is geweeft, bidt de Goden om vergiffenis, zegt, dat de vvyfte Menfche dwalen kan , en heeft dus meer overeenkomft met * Dit Helaas is eene aartigheid van een wondere natuur ! Het zal eene a.-.rti-h.id zyn, Oom alken eigen, en denkelyk voor Q.om. alleen eene aartigheid.  <: 4i ■> met een hedendaagfch Chrifien, dan met eenen ftoïcynfchen Held. Hoe is het hier nu mooglyk voor eenen Acteur, hoe geleerd, hy dan ook zyn moge, ons het uiterfte uur van den onfterf dyken, van dien wysgeerigen held, belangeloozen Patriot, en waaren Vader zyns Vaderlands, zodanig voor oogen te Hellen, als Plutarchus dat tydftip befchryft, wanneer die overbraave, zich in het 49 Jaar zyns Onderdoms opofferde, om de Vryheid van zyn Vaderland niet te overleven., en het in de Slaaffcbe Kluifters van Cefar geklonken te zien. Ja! vaart gy voort, maar hy tiet zich ook zomtyds ie vier Heemskinderen, zelfs Thyl Uilenfpiegel,, voorleezen. Zie hier, Neef, hoe uw Vriend Corver zich verwart. Hy wil zekerlyk niet voor kwaadaardig ten opzicht van Punt gehouden worden. Hy fchynt nogthans te willen zeggen dat Punt fmaak in deeze laffe fukjes had, 't geen niemand geloven kan, die weet dat hy Plutarchus las: en noch veel minder, * als hy op de lyfl der Boeken, die Punt zich tiet voorleezen ; Flavius Jofephus vindt. Wet nu Heer Oom, zou het den Man oneer aangedaan hebben , byaldien hy al eens fmaak in die laffe ftukjes, gelyk gy ze noemt, gehad hadt ? Denkt ,gy, dat hy nimmer dan van Helden en Heldinnen droomde ? ó Neen , hy kon zich zomtyds met een bagatel vermaaken; en de Hiftorie der vier Heemskinderen is immers een Helden Roman, zo wel als de razende Roeland, en de Amadis van Gaulen? Men kan daar uit, zo wel eene groo- * Ik wenfchte de reden van dit n»g veel minder van onzen redeneer en oordcelkunriigen Oom wel eens te weeten , en welke verdienden hy toch meerder in Flavius Jorephus, dan in Plutarchus ftelt? Myns bedunkens moet hy , om zulks te doen, noch Plutarchus , noch Flavius Jofephus gekend hebben. Welke verdienften toch heeft de laatfte, dan dat hy ons eene gcfcniedenis befchryft van een kleinen veracht Voik, die wy buiten hem niet gouden gehad hebben, c5  <• 4* ■> groote Opera formceren, als men uit de twee laatflgemelde ged-ian heeft, en uit Thyl Uilenfpiegel, kan men ook ftof tot eene kleine Opera vinden: by voorbeeld . daar hy door twee Dieven, in een Bykorf op een Burry weg gedragen wordt, en nu den voorften en dan den achteriten by de hairen trekt, die daar over twittig worden, en eikander by den Kop vatten , terwyl Uilenfpiegel , uit de Bykorf kruipende , zich wegpakt: wanneer deeze fceene door een goed componiit in eene Trio gebragt wierd, zou het immers al geen onaardige Vertooning zyn , de Opera van Zemire en Azor is immers ook maar een fprookje. Voorts vervolgt gy. 't Gevolg is dus onvermydelyk , dat Punt uit goedwilligheid jegens zyne Leerlingen kierZomtyds die beuzelachtige leezing heeft toegelaaten. Trouwens Corver zegt dat hem de vier Heemskinderen noch gediend hebben om fpatzier te onderrichten. Dat's waar , Oom zulks is gefchied. Ik vraag u thans, hoe de denkbeelden van deezen Man te zamen hangen, en wat hy uitrecht of tol zyne eigene verheffing , of om Punt te doen daalen , indien 't zyn oogmerk is: * of om de Schryver, daar hy. 't op gemund heeft, van misfagen te overtuigen? f Alles loopt volkomen hier op uit.- Punt had Plutarchus zetfgeleezen, hy liet zich Flavius Jofephus voorleezen. Twee Schryvers, voor hem zo verftandig gekoozen , als men kiezen kan _f. Uit wat beginzel gedoogde hy dan de Leezing van de vier Heemskinderen, enz. ? Om zich te vervroo- ly- * Dit is nooit myn oogmerk geweeft, hoe zeer gy zulks op eese laaghartige en kwaadaardige wyze uwe Leezers wilt doen gclooven , zekerlyk alle Harten naar uw eigen rekenende. t Niet alleen van tn'sflaagen maar van volftrekte onvvaarheeden van K.neerachtigc bcuzeiaryen , en dat is hem ook ten veile gelukt. % Dit is weer een byzonier Y.erftand'ge trtk. van den Oc:n„  <• 43 ■> lyken, en de oude Toneel Helden wat ruftte haten Heer Oom : zekerlyk * uit toegevenheid voor zyne heer■Vingen, vervolgt Oom. Die dus met Corver-, vlak tegen zyn oogmerk aan. Eene jlecbte Figuur maaken Neef! Ik verwacht antwoord Het is niet gereed? welaan! Ik zal 'er noch een enkele trek byvoegen, cn daar meegedaan, Ik antwoord u hier op, in de plaats van Neef! Dat ny, 'er zelf vermaak in fchepte, en 'er zo wel als wy om lachten • en dus niet uit toegeev'enheid ,■ waaren in onzen laatften tyd algemeenzaam met hem geworden , en begeerden geen toeoeevenheid van hem; maar Oom, waar m zou jfc loch kunnen willen, dat hier myne verheffing of Punts vernedering gelegen ware?. Verlaagt het eenen Man, die goede en nuttige Boeken weet uit te kiezen voor zvne Leering, dat hy zich zomwylen met Blaauw-boekjes, ja zelf met Sprookjes uit den Almanach den geeft ontfpant? Moet hy altyd een ernftig gejaaat vertoonen, en gedurig eene deftigheid in 't 0Og houden? Als of hy zeggen wilde : bezie my wel, Phoe! hoe deftig dat. ik ben! heb ontzag voor myn groote Pruik , enz.' Neen, zo Pedant was Punt niet, hy kon zomwylen wel kluchtig weezen. De Schryver hadt gezegd, vervolgd gy , dat Punt van dc beide Kun ft en die hy oefende, naamelyk als Plaatfnyder en Tooneetfpeelcr, een wederkeerig gebruik maakten, om zich in beide te verfterken. Corver vind dit niet alleen onwaar, maar tenhoogften belachelyk. Dit vind ik ook nog; het is belachgelyk zoo als het ter neder gefield is: de uitdrukking ij, ik herhaal * Even of 'er geen tweede ware. Men moet bekèrinen, dat die oom een recht fchrander Man is , rech gefchikt om te redeiieeren , vooral met iemand als de Neef, die het zy dan uit ïnfchikkeiyjcheid voor Oom, het zy o:n dat hy doof is, ef om andere redenen, geen antwooid g.recd heeft, op de artnzaligfl». fluitred.cn, die immer door eenen P*dant gemaakt is.  haal het nogmaals ten ujterfle belachgelyk, maar vaar voort, maar wat doet hy ? op de eene plaats verhaalt hy ons, d&t punt zomtyds, onder 't Plaatfnyden eensklaps ophield, om eenigc Vaerzen te reciteeren, maar wanneer zeg ik dat hy zulks deed ? Als wy hem zyn Rol'overhoorden, is zulks wel eens gebeurd; maar buiten da): hebbe ik het nooit van hem gezien. Op de anderen, gaatgy voort, zegt hy dat Punt zomtyds gedurende de Verlooning van een Stuk waar in hy/peelde, als de tyd het toeliet, aan *t Schilderen viel. Wat zegt gy , lieve Neef, zou de grootfc Vriend, dien de Schryver van Punt heeft, zyne ftelling wel met meer nadruk kunnen bekrachtigen ? Is dit nu een bewys, dat hy van zyn twee Karden, een wederkerig'gebruik maakte, om Zich in beiden te verflerken, dan kan ik zulks van zyn Kaartlpeelen ook zeggen, wanneer hy met Duim, in een mach;e;ifiuk, als in Medea by voorbeeld, fpeeüe, waarby wat veel tyd met ftelfèn van de Vertoning verliep , en zy dus gedurig ledig in hun Kleedkamertje by den anderen zaten, om den tyd te verdryven , op de K aart fpeelden , is zulks dan ook geweeft , om zich door dat wederkeerig gebruik in die beiden fpeelen te verfterken ? * Neef * Het is gebeurd , dat zy beiden in het gemelde Spel, zodrufc mat Raartfpeelen bezig waaren , dat Punt in het tweede bedryf, zyne uitkomft vergat , en door d'en hun Kleedkamertje gcfloo.ten was , en door den yver, waar mede zy bezig waaren, zy het roepen niet hoorden , ejndeJyk klopte de Taoncclmeefter op de Deur, reepende Punt! Duim? het Tooneel ftaat ffll, zy fprongen op , cn Duim , die in d;e confufie dacht, dat het hetngoldt, greep zyn Tulband , en zette dien , zonder in de Spiegel te zien , het aehterftc voor op zyn Hoofd, liep dus naar het Tooneel, en klom rp den l\. uur, waarop zy die op het 'tooneel waaren j 7.3 wel als veele Aar.fehouwers zeer begonnen te lachen : Duim merkte ras , dat hy 'er ni.t nodig was , cn hoorenrie Punt roepen , tvie roept hier dus verbaasd, en den Hoofdman, die Wigman was, dien hy zo fchielyk in het opklimmen niet vernoemen hadt  "C 45 > Neef zegt verders, met de uiterfte verwondering," Dom .... .f ïndien ik het zeggen mag, gy hebt ook de fterkJïe trekken uitgezogt, men kan altyd iets vinden. Gantfch niet ,■ antwoord Oom. De Brief krielt overat van zulke trekken. Zegt de Schryver dat hy beter dan een ander vleien kon: dat, zegt hy is grappig: die my kent zalhet niet zeggen. Ik ben noch wel voor een koppigen D r en voor een onverzettelykeu Satan uitgemaakt, enz. * als of de Satan op zyn tyd geen vleier Was geweeft. Ja zeker heek die Knaap op zyn tyd wel kunnen vleien, daar zyn blyken genoeg van geweeft: hy kan het nog wel, en zyne Kinderen zyn 'er ook wel in onderweez.en; maar de Heer Satan onverzettelyk, is de Heer Satan de vleier niet, men zal hem ivmmer zien vleien als hy onverzettelyk is, dan is hy geen behaaglyke Heer Satan. Ik heb, geduurende mynen Levensloop op deze Waereld, al veele Satanasfen, van aller.y ftaat ontmoet, en met dezeive zaaken te verhandelen gehad ; maar hem nimmer , wanneer zy zich onverzettelyk begonnen aan te ftellen, vleiende bevonden. Neef zegt hier op: ik vind my niet in ftaat om deze zaaken tegen u te beredeneeren. Maar men moet ook aanmerken dat een Man van geeft zo ftreng niet redeneert als een Letterblokker; inzonderheid wanneer hy vergramd is, en daar zo veel reden voor heeft. Ei, Heer Neef! dunkt u dat? och, neen, ik word zo licht niet vergramd op een Letterblokker, en voor al niet, als hy in eenen hadt, antwoorden, ik zie geiee/e Schaaren van frouwen naderen enz., klom den Trap af, daar Punt toen opklom en zyne Rol vervolgde. * Zoo 'er ergens faux brillant en valfch vernuft te vinden Is, is het hier. En dit is de Man die zoo veel ftoft van gezond oof deel, en zuivere, redeneerkunde J armhertige verftanden.  <■ 4Ö •> nen Poctifchen ftyl fchryft , want op het pryzen of laaken van verfcheidene Dichters is zeer weinig ftaat te maaken; met een en dezelfde Inkt, meteen en dezelfde Pen, fchryven zy lof en laller van wien zy willen: Molière redeneert ;er goed over, in zynen Mifantrope. Ocb! bseden pryft nien al de TVaereld: en het fchaamt Zich zelve , dat deeze Eeuw , quanfuis befebaafd genaamd. Aan goen en kwaaden geeft de zelfde lof; gepreezen Te worden kan nu geen bewys van eer meer weezen, Men braakt nu ieders lof met volle Monden uit, Om eene Gulden, kan myn Kicgt, al was 't een Guit, Zyn lof in de Courant doen zetten. Oom antwoordt: dat hy misnoegd is, kan ik natim— lyk vinden: hy is zeekcrlyk door den Schryver wat flreng behandeld. Neef weder : freng behandeld, Oom? hy is beleedigt en gehoond. Hei! hei! Neef, beleedigt en gehoond! gy kryt dit zo. hoog uit. Ik zeg, in het begin myns Briefs wel, • dat my vry wat hoons door den Schryver is aangewreeven: maar die u op zulk een toon hoorde fpreeken , zou by na denken, dat 'er bloed nodig'zou zyn, om deze belediging af te wiofchen, neen, zo is 't niet, wy kunnen het tot nög toe rnet Inkt wel af, Oom vraagt uzelf: in wat opzicht, Neef ? els Mev.fch in zyn zedelyk CaraÜer? of als Tooncelfpeeler inzynkunft? en gy antwoordt: in beide. Voor eerft als Menfch, dewyl men hem als een Vleier heeft voorgefeld. yieiery is laag en oaatelyk. Oom vraagt weder: cn wat is veinzery ? en gy antwoordt, niet beter ; zy gaan dikwyls gepaard. Oom vraagt hebt gy dan wel opgemerkt dat hy den Schryver, die van Punt zegt dat hy niet veinzen kon, voor een onkundig Menfch doet doorgaan, om dat de veinzery, volgens hem, onaffcheidelyk aan het Tooneelfpeelers Leven verknocht is? dat  <■ 47 •> dnt is ook waar, Oom, * Neef zegt Dat zitwatfliml En Oom vervolgt. Alles , zegt hy , was te Amflerdam aan den Schouwburg in zyn tyd met veinzery vervuld. Dat is ook al waar Oom , hy is dan buiten twyffel zelf ten Veinzer geweeft: gewisielyk, maar myn drift, vérmits ik Jong, en niet mak was , verried: my wel eens. Wat zeg ik? vaart Oom vóórt, hy fhroomt niet op 'eene andere plaats van eene Conjpiratie te fpreeken , daar hy diep indeelde. Diep in deelde, Heer Oom? ik was 'er het hoofd , ja de aanle/ger en de vinder zelfs van , en zou ik fchromen daar van te fpreeken ? het was een eerlyke en brave Confpiratie, en geen Schelmftuk. Moet, vervolgt gy, zulk een Man kwalyk rieemen dat men hem in 't voorbygadn van vleitry brfchuldigt? Is 'er dan uw's oordeels, vleijery noo iig om eene Confpiratie aan te leggen ? En waar neem ik den Schryver zulks kwalyk? Ik zeg immers f c cs dat ik het grappig vind: Is dat by u kwalyk nee ne ? Neef fieldt dit ter zyden , en zegt verder: de Sckry :r wryft hem zwarte vlekken van ondankbaarheid aan, nopens het gebeurde te Rotterdam, daar hy zich ondertusjchen door een volledig verhaal van zuiver. Wat heeft Oom daar op te zeggen? Oom antwoordt: 't fraaifte is, dat hy wegens de Rotterdamfche zaaken den Schryver zo fterk be- * Even als by de Kooplieden waar van een my eens verhaalden, dat in het ftuk van Negotie, geen Vader zyn Zoon , noch geen Zoon zyn Vader kon betrouwen. En toen ik hem daar op toevoegden, dat dit een laftige zamenleeving voor hen moeft zyn, om altoos gevcinsdt, en achterhoudend met den anderen om te gaan, antwoorden hy my lachgende, ach, Vriend dat is niets , dat zyn wy zo 'gewoon , dat wy niet beter weeten. of het behoórdt zo. Als men nu de Veinzery in het getal der ondengden plaatfen wilde, zou men met Anftomcnes moegen zeggen. Wat Schuilplaats is 'er , tvaar geen ondeugd nimmer kotntê Ja, tut voor Auters zelf bevind zy zich vermomd,  $ 4§ ) befchutdigt van logen en laflertaal ; terwyl zyn eigen verbaal, zo men het met eenige kennis van het Tooneelfpeelers leeven leeft, genoegzaam op het zelfde uitloopt. Men behoeft flechts in aanmerking tè neemen, dat de Man, die op andere tyden bekwaam was tot een Confpiratie ! die Confpiratie , die CoiiT^ratie , ligt u wel dwars m de Maag, Oompje! 0f het' crimen iele ma-jeftatis was. Hoe gaarne wondt gy, zo 't my toelchynt, my dit als een ftrafbare tfaad, voor het oog van het Pubhcq, aanwryven. ll weet het met, maar waarachtig, Oom, ik geloof, fiat gy een fcophht zyt: doch vaar voort, als't u belieft. Oom vervolgt: en, die , toen ze ontdekt was met eene vertoomng van grootmoedigheid te voorfchyn kwam, hier openlyk erkent met Punt gebrouilleerd, en zyn tegenftrever geweeft U zyn ja zelfs met hem niet te. willen fpeelen. Dat's waar , öit erken ik nog ; maar deeze brouiiierie ontftondt uit net geen de Franfchen eene frloujie de Metier noemen, en waar toe hy de eerfte aanleiding gegeven hadt, en by aldien hy my zelf aangefprooken hadt, en gevraagd, waarom wilt gy niet met my fpeelen? had ik hem een geheel vertoog van onze zaak gedaan , en ik had het riet langer geweigerd; maar wyl hy heden un het Publiecq hier toe gebruikte, volharde ik m myne weigering, als willende aan hun onze hereemgmg niet verfchuldigt zyn, wyl ik hen niet in .itaat erkende, om over onze verwydering te kunnen oorceelen. Het Publiecq zou altvd beter doen, zich , met de twiften der Tooneelfpeelers nimmer te bemoeijen; want zy brengen doorgaans meer verwarring dan bevrediging te weeg. Voor 't minfte vaart gy voort, dat nu die geeft van Confpiratie tusfehen Corver en Juffr. van Thil hieronder gejpeeld hebbe, zal niemand kunnen twyfelen, of de Rotter- welke dc Schryver aangeeft. Deze uwe gedachten koomen  <■ 49 ■> men my zeer laaghartig voor, en zeer overeenkom* ftig met de handelwyzen van ons tegenwoordig tydgewrigt, waar in het zeer gemeen is iemand blindelings te pryzen, en zonder reeden te ontëeren: maar, op bladz. 171 , van myn Werkje zeg ik immers duidelyic, dat ik onbekwaam ben om iemand naar zyn. Brood te jlaan: ik zoude met zulks te doen, myn gemoed niet helmetten willen. Ik laat zulks over aan machtige Huichelaars, Pharifeèn en Schriftgeleerden; wy lezen immers en weten, dat zulks aan dat Volk altyd meer eigen is geweeft, dan aan de Tooneelfpeelers, hoe gering wy ook in hunne oogen mogen fchy nen. Wat verder , vervolgt gy; de Regenten ofCotnmisfarisfen betreft, die zyn, als twee druppelen Water, by Corver gelyk by zyn party. Hy fteekt 'er volmaakt zyn Zegel aan. Dat moet dan in uwe oogen zoo fchynen, Heer Oom ! want de Schryver ftelt hen voor als Rago tyns, Aroganten en onrechtdoende Menfchen , en ik ontken, dit ooit van hem ondervonden te hebben. Zo dit nu eene gelykenis als twee droppelenn Water moet heeten, zullen het zekér Sophiftifche druppelen Water zyn. Neef zegt hier op: Dus zou 't wel fchynen, dat al zyn (lagen op zyn eigen hals te rug kwamen. En Oom herneemt: Zo doen ze meeft overal. Wat hy vernederen wil, verhoogt hy niet zelden; wat hy verheffen wil, glipt hem eer hy 't vjeet uit de handen. Ik heb in myn Werkje, niemand getracht te vernederen of te verheften; dit laat ik aan den Loogendichters over: ik heb de waarheid gefchreven, en zulks wil ik doen, in fjpyt van het Privilegie dat de'Laffer hier op Aarde bezit, van (namelyk) geloofd te worden, het fchynt my toe, Oom, dat gy ook meer genegen zoudt zyn , om eerder den Lalter dan den waarheid geloof te geeven. Voorts vervolgt Oom: by den Schryver is hy verD dacht  • <' 5° ■> dacht van verwaandheid; wat doet hy zelf? hoe willekeurig vonnift hy? in 100 jaaren niets uitmuntends. Dit is waar: ik zeg in myn Werkje, dat 'er in bondert Jaaren'ty ons geen eigen vinding uitgckoo'men is, die iets zeggen wil; en , is die by u zo verwaand gefprooken; toon my iets uitmuntends van eige vindirg 'in bet genoemde tydsbeftek uitgekomen, en ik zal overtuigd zyn, fleer Oom; Sabinus heeft niet veel om hst Lyf. vervolgt gy: dat is ook al waar; ik durf zelfs verder gaan, en zeggen dat bet een ilecht ftuk is: en, zonder dat ik my op den uitflag, dien het gemelde fpel, by zyne eerfte vertooning, te Parys hadt, alwaar 'er maar vier Bedryven van gefpeeld zyn, en heevyfde achter weegen moeft blyven, (wyl de Parterre het ftuk deedt vallen,-) wil beroepen, vermits men daar, zo wel als hier, wel eens bevooroordeeld is, zo kan men échter van dat ftuk zeggen, dat het van alle waarfchynlykheid gantfeh ontbloot'en wanfchikkelyk is. Sabinus waagt zich vermomd, in het Roomfche Leeger, om met Primus zynen Landgenoot, eene t'zaamenlpanning aan te gaan, om het gemelde Leeger by nacht te overvallen; een groots voorzigtigheid voor eene Krygsman , als Sabinus, Primus is ten eerfte gereed, en overweegt geen ogenblik; Sabinus vertrekt uit het Leeger, cn eer Primus vier regelen kan fpreeken, is Domitiaan al by hem, die hem la ft geeft om Sabirus, die hy zegt dat nog leeft, op te zoeken; hoe ligt hadt hy den Man zeiven kunnen aantreffen? Primus gaat heen, zonder één woord te fpreeken; en Domitiaan, met synen vertrouwden alleen blyvende, geeft aan denzelven te kennen, dat hy in den Tempel van Ifis op eene fchoonheid verliefd geworden is, en dat het hem toefchynt, dat deeze fchoonheid haare oogen op Titus vaft geveftigd hadt, met meerder afgnnftige reegenen tegen Titus. Hier op komt Titus zelf, en  <• 5i ■> verwyt Domitiaan zyne lafheid in het nafpeuren va» Sabinus, die hem antwoordt, daar ordre van den Keifer toe te hebben, en rertrekt: waar op Titus in eene alleenfpraak vervalt, en daar door aan den Aanlchouwer bekend maakt, dat hy op de onbekende fchoonheid verliefd is: hier eindigt het eerfte Bedryf meede. Vindt gy niet, dat dit gantiche ontwerp van alle Waarfchynlykheid niet alleen, maar van alle Tooneel orde zelfs ontbloot is , Heer Oom ? Nu voorts, in het tweede Bedryf, komt Epomna i» her leeger van Vespafianus; haare vertrouwde, (die zy uitgezonden heeft, om naar de waarheid van het gerucht, dat Sabinus nog in leeven is te verneemen,) opwachten, die > by naar [toornende , kort daar aan door haaren ilaaf Alberik gevolgt wordt, diehaarmet luide woorden verhaalt, dat, hy uit het gefprék van twee Romeinen, aangedaan van yver, vernoemen heelt* dat men des Keizers leeven dreigt; Epomna beihut daar op, zulks den Keizer bekend te maaken, gaat;öm dat te doen, van het Tooneel , dat zy naauwiyks verlaat, of Vespafiaan beneevens Titus en Primus verfchvnen terftond op het zelve, en zy laat zich daar op aandienen: welk eene gaaping, maar die wat al te wyd gaapt! De Acteurs zouden die echter konnen in. 't gemoed koomen, door eene plaats-verandering, in het gezigt van den Aanfchouwer, te maaken; even. als men te Parys in de Ecosfaize doet; alwaar Fnport zyn Coffie of Chocolade in de Kamer van Lindane laat brengen. Doch, om hier geene omftandiget beoordeeïing over dat ftuk te maaken, het is even als een Schiïdery, in welke hier en daar goede trekken zyn msur dat in Ordonnantie, leeke™S> O Men kan niet ontkennen, dat'er hier en d=ar goede uitdrukkingen in het ftuk zyn: maar , dat Haverkamp, na het ver, talen van Sertorius, tot die verkiezing u gekoomeH .m Sabinws D a  *C 52 ■> Licht en Bruin funk. 'Jacoba van Beieren, vervolgt gy, kan 'er door. Wat moeft ik dan van dat ftuk gezegd hebben? dat het o-verheerlyk was? Dat het by ïv'tneemendheid fchoon was? enz. maar Oompje; ik zeg de waarheid en het kan 'er door, maar meerook niet, de redeneeringen van Jacoba met Philips zyn langwylig; zy hadden wel wat korter en fterker kunnen zyn; en het uiteinde is niet zeer regulier; want 20 dra de Hertog bevindt, dat Borzelen door Lanoy in 't leeven is gefpaard: is het belang, hetgeen den Aanfchouwer in het ftuk genoomen heeft voldaan, en Jacoba hadt zich gevoeglyk edelmoedig van'sLands beltier kunnen ontlaften, zonder dat het Hoeklche leger behoefde aan te rukken, om Rudolph in de Poort te vertreeden, en zonder dat daar op des Hartogs leger ogenblikkelyk nadert; om hem te ontzetten. Dit Haartje maakt bykans een kleen ftukje op zich zeiven, maar zet het einde daarvan geene bevalligheid by. De Heer de Marre heeft by aanhoudenheid , het ftuk, zo meenigwerf het herdrukt wierdt, gekneed, en herkneed; maar het einde heeft hy gelaten, zo liet was. Wy hebben yer achter het Tooneel met hem wel over gefprooken: maar hy wift met zynen Rudolph geen weg: die moeft: kapot, het ging hoe 't ging. Gy weet immers, Oom, dat de verradery geftraft moet worden in onze Tooneelfpellen, en de Deugd zegepraalen, het moge dan verder afloopen zoo het beft kan: recht averechts als het in de waereld toegaat. Maar het Tooneel moet éen Schiïdery van onwaarheid zyn, om het domme volk te vertrooften, en het in eene gedurige hoop te hou- & Eponina tc vertaalen , is my altyd vreemd voorgekoom11; Feitama was 'er ook verwondert over: en de twee Kinderen die in het laatfte deel van het ftuk voorkoomen, hebben veel tot deszelfs goeden uitflag geholpen; want het ftuk maakte veel g«nwats, toen het voor het cerft te Arafterdatn vcitoond wierdt.  <' 53 •> honden, dat wy eenen overvloed van deugden en gerechtigheeden bezitten, daar echter niets zelzamer, dan, deze hier op aard te vinden zyn; ik voor my, heb 'er lang in myne blindhèid naar gezocht; maar zo als men die op de Tooneelen ons voorftelt, heb ik ze nooit gevonden; doch men moet het volk zand in de oogen werpen, wil men het wel beftie-ren. Is 't niet zoo , Hee'r Oom ? Verder vervolgt gy: Pertharitus is wat hoog voor Amfterdam, Dit bleek, by de eerfte vertooning van het ftuk, wyl noch het Publiecq, noch de Regenten, noch Acteurs het verftonden, en met het goede , het geen 'er in was den fpot dreven, en dat dc laatften het vry flegt hitvoerden. Noch zegt gy: De Heer Steenwyk zeide, misfebien wat fterk, dat niemand dan de Heer Feitema en hy, dit ftuk verftond. Maar kunt gy uvje oogen wel gelooven, als gy verder leeft? „ ik ant„ woorde, dat hy 'er my wel by had mogen voegen." Hebt gy de verwaandheid ooit in booger top gezien. Kan ze booger top beklimmen? Wel Oompje! wel Oompje! geeft dit myn zeggen zulk een blyk van verwaandheid? Wanneer vari twee kundige Lieden, en die voor zoodanige bekend ftaan, van een Tooneelft.uk, 't geen zy van eene groote meenigte, die het niet verftaat; hooren mispryzen, een zich uit, dat daar ter plaats niemand, dan zyn medegenoot en hy, dat ftuk verftaat; en ik, daar by ftaande, uit myn eigen oordeel bevind, dat het bedoelde ftuk zoo veel mispryzing niet verdiendt, maar om het goede, dat 'er in is, veel eerder pryzenswaardig is; wanneer ik zeg, dat de uitvoering veel tot den val van het ftuk heeft toegebragt; moet ik dan van verwaandheid befchuldigd worden, om dat ik zeide dat ik het met Feitema en Steenwyk eens was, en dat de laatfte 'er my wet by hadt moogen voegen'; of moeft ik den blinden hoop gevolgd hebD 3 ben.  4 54 ■> ben, en 'er mede eenen fieen op werpen? Dit is myn gewoonte, in gecnc zaaken hoe geraamd, immer geweeft. Ik weet wel, dat men meerder moeite moet doen, om aan botte Beeften, dan om aan re> delyke Schepzels te behaagen: maar ik kan niet op, my verkrygen, om de eerficn te believen: en dan krygt men licht den naam van verwaand te zyn. Indien ik nog in mynen voorigen ftaat was, zou ik my wel durven rerftouten, om het ftuk door mynen troup eens te doen fpeelen, en, wanneer wy 'er dan eens drie of vier Maanden over gewerkt hadden om het aan een , en wel in eikanderen te krygen, twyfel ik niet, of ik zou het beter doen behaagen, dan het, in den Jare 1755, op den Overleedenen Schouwburg, behaagd heeft. Wanneer men de beoordeeiing, achter het Franfche ftuk, leeft, vindt men, dat het aan bet Publiecq te Parys, by zyne eerfte. vertooning, ook al moet gemankeerd hebben; want men vindt 'er deeze woorden : On n'y a pü fupporter qu'un Roi éêpouillé de fon Roiaume, après avoir fait tont jon pojjtbie poitr y rentrer, fe voyant fans forces, &fans amis, en, cede d fon Vainqueur tes droits inutiles, a fin de retirer fa. Femme prefonniere des fes mains, tant les vsrtus de bon. Mari font peu a la mode. En verders: J'ajoüte ici, matgrêfa des grace, qui les fentimtns en font affez vifs óf itobles, les vers affez bien tournez, & que la facon dont le. fujet s'explique dans la première Seene ne manque pas: d'artifice. Vindt gy nu, Heer Oom, dit ftuk zoo verachteüyks, daar 'er evenwel zoo veel goeds in is? In de Anecdotes Dramatiques, vinden wy 'er dit van : Le peu de fuccès dt cctte piece degoüta Corncille de travail7er pour le Tbédtre, & dans fon cbagrin, il traduif t en. vers l'imitation de Jezu Cbrifi: mais fe dernier ouvrage iiétoit point acbevê, quHl fe rengagea dans la carrière drayiatipuej ö" le fuccès d'SEdipeles confola de la clnite de P-er-. tba~_  <■ 55 •> ibarite, ou Pon avoit êté indignè de voir un Marl racbeter fa femme en cédant un Royaume. De grootmoedigheid van Pertharitus wilde, ten dien tyde, aan het Publiecq niet fraaaken: maar men kan uit den fmaak van een Publiecq met altyd beflmten tot de verdienaen van. een ftuk. De Merope van Pcipio Mafei, door P. Zweerts vertaald, behaagde toen het te Amfterdam voor het eerft vertoond wilfdt, aan het Publiecq niet, in weerwil derlchoonheden van welke dat ftuk als overvloeit; en tegenwoordig hebben wy födipus aan bet Hof van Admetus, datfchoon ftukwerks, aldaar, maar'met weinig, of bynaar ganfch geen genoegen zien ontfangen, terwyl men een Romeo en Julia, uit het Hoogau.tfch. in proza vertaald, in weerwil Tan dat de Hoogduitfche A&eurs het zeiven voor een flegt ftuk houden, met aile verrukking op Amftels Helicon aanfehouwt. Welk. een fchoon bewys van den goeden fmaa^ van het Publiecq. Zou het nu zulk eene fchreeuwende verwaandheid zyn, wanneer iemand zeide, dat iet eerftgenoemde een uitmuntend Treuripel, en net laatfte een lor of vod was; en dat het Publiecq toonde dat het beide deze Hukken niet verftond? Die fiel ik, Heer Oom, eens aan uw eigen oordeel. Neef vraagt Oom verders. Nu dan die Nopolitaanfche Rochel! dat gaapt evenwel als een Oven. Is dat geen. fnoode Laftertaal? Oom antwoordt daar op; dat ik, noch Neef, geen van beiden den Schryver daar verftaan. 't Is 'er verre af, zegt hy, dat de Schryver, my of iemand in het byzonder, van dat baatelyk ongemak zou willen verdacht maaken. Hy befchimpt atleenlyk hunne onberedeneerde volgzueht, om van Vreemdelingen, vooratvan Franfchen, alles over te neemen; en hy zegt dat dus in hunne manier iets komt, het welk. geweldig naar dat on' gemakje zweemt: een ongemakje, daar de vrolyke Fransjes, gelyk bekend is, noch wat meer dan onze landaard D 4 «Ag  < 56 > aan onderhevig zyn._ Dat wil by zeggen; en die hem anders verftaan wil, dóet hem onrecht. Zo dat Cor ver wat \ctzedelykc betreft door die uitdrukking in geenen deele benadeeld is, veel min beleedigd of gehoond. * Zie hier Neer, hoe kunftig weet Oom ÖVt te befwachtelen' wy doen den Schryver onrecht, door hem niet recht te verftaan! maar, Heer Oom, ik benmet u dit nietrens, dat de Franfchen aan dat ongemakje noch wat meer dan wv onderhevig zyn. Het is by onzen la: daard feederc cenige jaaren ook al vry flerk geavanceerd: retui^en zyn de meer.igvuldige rcmedien, dte men by aanhoudendheid ,„ de Couranten geadverteerd vindt En dat m de Franfche manier van fpreeken op het Tooneel iets komt, het welk geweldig naar dat ongemakje zweemt: hier van , beken ik, ganfch onkundig te zyn : en dit daar meede willen te kennen géevth, is d'e Natie ten onrechte te bekladden , doch ik zou voor het mafte geloven, dat de Schryver eens geeüig heeft willen weezen, even als Oom, toen hy mbfélyk Wierdt: en ©f hy my , wat het zedelyke betreft, door die uitdrukking heeft willen benadeelen, of wel beledigen of bootten, hier aan bekreun ik my zeer weinio-- ik ik ben genoeg bekend, om al wat onder het hüervaandel dient, met verachting te befchouwen. Maar vervolgt Oom, als Tooneelfpeeler! dan komt de vra«? of de Schryver niet een beetje gelyk heeft. En Neef zeer • els Tooneelfpeeler heeft hy grooten roem behaald. Waar op Oom hervat: ten deele met recht, zyne petits Maitres waren onverbetertyk ; maar 't gebeurt wel eens dat een Acteur uit de Partyen, daar hy fterkft in is, in anderen karaders trekken brengt die 'er niet pasfen. Indien men dit van hem dacht, v^aar om zou men het niet moogen zeggen > Ik dj Sii^S^Iiefdc m^»mMede é  <■ 57 •> Ik kan my niet wederhouden van te meesmuilen, als ik van die petits Maitres hoor reppen. De Schryver, Heer Oom, noch Heer Neef; fchynen niet veel petits Maitres gezien te hebben , en van de overige Tooneel charaóters fchynen de Heeren Oom en Neef (het zy, met oorlof gezegd/; ook niet veel te weeten, ik zou met u lieden, myne Heeren, een mondgefprek dienen te hebben, om deswegens nader onderricht te zyn; althans dit uw zeggen fchynteen naklopfel te zyn der praatjes van den jaaren 1757: 58: .59 : 60: 6i : 62 en 6j : toen was zulks by de j■■nge Tooneelfpreeuvvtjes eene napieping van de oude Toneelfpreeuwen, die met eene pedante deftigheid, altyd op zulk eenen toon klapten. Neef vervolgt: men moeft dat toch heet anders doen, dan onze Vriend. Oom antwoordt: Hoor. 't geen hy minjl verdraagen kan , is dat hy aangemerkt wordt als een Leerling ven Punt, maamelyk als Tooneelfpeeler; niet waar? Neef zegt: dat beken ik. En ik niet, Heer Neef; ik betoon, in myn geheele Werkje,-geene onverdraagzaamheid daar omtrent. Deswegens kan de Heer Oom my niets aantoonen: maar al had ik, by wyze van fpreeken, van den Duivel geleerd, zou ik den man immers onrecht doen, als ik eenen anderen de eer van zyn werk gaf. Oom vaart voort: hy wil zyn ondcrwys aan een ander verfchuldigd zyn. Neet vraagt: wel nu: wie zal het teegendeelbewyzen? Oom antwoordt: hy zelf Hy heeft het beweezen. Zegt hy niet uitdrukkelyk dat hy met het Kalf van Punt geploegd had? en werkt hy 't bier zyn Party niet meefterlykindehand? daar zit ik van.! wel Oom! wel Oom! dat hebje flim voor, was daar die voorbereiding van het lcerlingfchap toe noodig? Hoe kom ik nulos? maar weet, H*er Oom, dat het Kalf daar ik mede ploegde, door een ander aan Punt was vereerd; hy zelfwas 'er ap verre na de maker niet van: en in dien zin, dient d 5 " gr.  <• 5* ■> gy en Neef my te verftaan; of gy lieden doet my onrecht. De les was van een ander; ik bediende my 'er van , en dit ftondt my vry. Neef zegt: met Ajax ? ja maar zie, dat was een abelheid'. Niet van de fraaifle; hervat Oom , en die daar eenmaal toe bekwaam is laat het zelden daar by blyven, Zjtcht! zacht, Oom! op zulk een wyze zoude gy my wel, by veronderftelling, tot een Dief maaken. 't Is waar; ik nam hèt Boekje weg; en wie het weêr van my weg genomen heeft, is my onbewuft. Een Boekje te knarpen is by de Tooneelfpeelers geen groote misdaad. Wy konden het ten dien tyd, al te maal wel, en hielden ttltyd een waakend oog op onze Boekjes ; want geen van ons mine doch gaarne het zyne. 't Ging hieromtrent zo mede, als ik de Kooplieden eens heb hooren redeneeren. Wanneer men hun verwyt, dat lïunne Wmftén wat naar het ©nbehoorlyke beginnen te loopen, is hun antwoord gemeenlyk: dat is Negotie, zonder dat konden wy niet beftaan, Zoo redeneerden wy ten dien tyd ook: o! 'r is maar een Boekje;. *k zal 'er wel weer een van een ander kaapen : dat's een Tooneel gebruik, En ik twyffel niet, of dat gebruik vind op de Tooneelen nog wel plaatst. Zou men daar nu een gevolgtrekking van maaken , dat men het juift daar niet by zou laaien blyven ? foei, Oom! gy zyt naar ik merk, een Koopman ; wy zyn Tooneelliften ; en het fpreekwoord zegt immers; ider is een Dief in zyn Neering. Voors gaat Oom voort: voor 'f overig is hy, als Leerling van Punt, niet mis-, iandeld. Ik weet ook niet, dat ik den Schryver daar over aanval. Dat zyne Stem, vervolgt hy, niet van de gelukkigjïe was , erkent hy ook zelf, als meede dat hy geene genoegzaame krachten had tot de zwaarfle Rollen ; gelyk het bleek, toen men meende dat hy onder den Claudius dood bleef Maar de Schryver erkent dat hem dit niet beletten fyerdienflig te zyn, en in bekwaamheid toe te neimen, zo,  <• 59 ■> by in zyne beginzelen volhardde. Deze myne bekentenis wegens myne gebreeken, behoort tot myne jonge jaren, en het blykt duidelyk, dat de Schryver mede yan my met betrekking tot dien tydfpreekt; maar het geen ik op myn vier, vyf, zes en zevenentwintigfte, of op myn vier, vyf, zes, zeven en achten veer tigfte Jaar gefpeeld heb , zou nog al een groot onderlcheid uitmaaken. De Schryverfpreekt, zo als verfcheiden lieden , die afgunftiglyk opgezet, ja zelfs omgekogt waren, van my fpraaken, doch ik heb by myne beginzelen volhard, en my in vier, of vyfentwintig Jaren nog al iets kunnen verbeteren. Wat het geval in de Rol van Claudius betreft; ik was ioen negen den Jaren oud , en fpeelde gemelde Rol voor de eerfte maalmyns leevens op een iiefhebbery Tooneel: vol drifts zynde , overwerkte ik my zeiven, zo als de meeftc jonge Liefhebbers doen, die denken, als maar geweldig zwaar chargeren, fchreeuwen, ■> outreeren, en, in 't wild, over Heggen en Struiken hollen, datzy dan al heele knaapen zyn, daar alles ondertubfchen met veel minder moeiten, als men het valfch van het waar declaraeeren weet te onderfcheiden, gefchieden kan; en men behaaglyker, met meer waarheid, en oneindig grooter fterkte alles bewerkt. Neef zegt: te weeten dat hy groeien kon , indien hy gezond bleef. Oom daar op: juift. Hy wil deeze plaats belachclyk maaken: maar dat is netto het geen de Franfchen Mauvaife Plaizanterie noemen. Gy hebt mis, Heer Oom; deze periode is by den Schryver belachelyk genoeg: ik heb geen Mauvaife Plaifanterie nodig, om die belachlyk te maaken. Uitdrukkingen van den Jaaren 1754, 55, 56, enz. nu dan, vraagt Neef, of by gezond gebleeven is? Oom antwoordt: menkandikker worden, zonder dat men Gezond blyft. Net geraden, Oom! toen ik in myne magere Jaaren was, bevond ik my beter gefteld, dan toen ik wat dikker be-  <■ óo > gon te worden, en fchoon ik niet buitengemeen dik geworden ben, wilde ik echter wel weder in myne voorige ge ft 1 te zyn; 't is gemakkelyker dun, dan dik te weezen, zoudt gy het ook zoo niet begrypen Oompje ? Maar om ernftig te fpreeken. Vervo 1 gt hy, Party zegt, neen.- by is verfranfchi. Dat kon wei eene dooling zyn, zonder dat het belcedigde. Maar of men dit ook denken mogt, doet hy al wederom zyn beft om den Leezer tot zyn eigen nadeel van die verbaftering te overtuigen, door zyne Souvereine verachting voor al wat Hollandfch is. Waar kuntgy, Heer Oom, in myn gantfche Werkje aantoonen dat ik eene Souvereine verachting aan al wat Hollandfch is toedraag? wanneer ik een Wolf, eer/ Wolf en by zynen rechten naam noem, is hem dat verachten? ik bemin, met Ariftomenes, myn Land, maar wraak zyne Zeeden. Is dat verachten ? wanneer ik veele dingen van de voorleedene tyden beter dan die der tegenwoordige houden, is dat verachten, ofverfranfehc zy»? Wanneer ik, by voorbeeld, zeg, dat onze Natie voor liet meerendeel, Vcrfranfcht, Verengelfcht, Verhoogduitfcht, Verfpaanfcht, Verportugeesd, Verïtaliaand, Verindiaand, Verjood, enz. is, en duszyn waar Nationaal elwacter verboren heeft, ja in het geheel geen charadter bezit ? ik kan zulks niet vinden,en denk niet, dat iemand my dit als laffer zou kunnen voorhouden. Of moet ik al dat loopen op die bovengemelden vreemde krukken pryzen, en onze gebrekkelyke Vaderlandfche krukken hemelhoog helpen verheffen, ter wyl ik de blinde meenigte de behulpzaame hand bieden, om onze goede Vaderlandfche krukken , aan brandhout te flaan , en ten vuure te doemen? Vergeef my, Heeren Oom en Neef, zulks doe ik niet; nog weetik niet, zulks ooit gedaan te hebben; dat is leugen-dichters werk, en ik wil my by die foort van menfehen niet voegen. Nu al verder! Neef zegt: neen. Hy wil ons doen begrypen dat men in zynen jongen tyd dezelfde manier heeft ge-  <' Cl •> gehad, die hy tegenwoordig heeft, behalven dat ze merkelyk door hem verbeterd is. Maar de Hollandfche ABeurs zyn naderhand in een kwaadcn fmaak gevallen. Ik zeg immers duideiyk lang voor myn Geboorte? en , wat dc verbeteringen, die zo gy gelieft te zeggen, door my toegebragt zyn, betreft, deze zoude enkel hier in beflaarj, dat ik my.nooit gelchaamd hebbe, my van kundige lieden te laaten corrigeeren en onderwyzen, om my zeiven te verbeeteren, door my aan hun oordeel te onderwerpen, en gulhartig aan myne makkers, die'er van wilden gediend zyn, zoodanige correctien mede te deelen: maar de jonge lieden braaken 'er doorgaans hun hoofd weinig mede ; doch Duim, Punt, Brinkman, Spatzier, Starrenburg, Juli/. Ghyben, myne overleedene Huisvrouw en ik redeneerden dikwerf te zaamen over onze rollen, en wymaakten relleótien op elkanders werk, en met de refl: moeiden wy ons niet veel. Dit was de verbetering die iktoebragt. Het repeteren is door my ingevoerd, dat door Punt en Duim onnodig geoordeeld wierdt, om dat zy zulks ongewoon waaren: behalven de kluchtige repetities, die wy, volgens oud gebruik , van nieuwe of Machinefpellen in denTooneelkleeding, by half licht, voor de Heeren moeiten doen, en die zo recht aardig waaren, dat men zou gezegd hebben,als men die gezien hadt, dat ze door Manen en Klaasje, in de Min in het Lazarushuis uitgevonden waaren. * Verder heb ik in mynen eigenen Troup, myn volk onderweezen, en geformeerd, zo ver my mooglyk was, en dus, volgens regels en zeeden, zo veel als in myn vermogen was, verbeetering trachten toe te brengen. Ik rekende dit een plicht te zyn ; en * Ik hebbe veele voorvallen van deezcRepetities aangeteekend ,doc!i zy zouden te veel plaats befl.-.an, oin die hier in is voegen, JVtaaj: waarachtig.' zy waaren recht aardig.  <- 6a •> en of de Acteurs naderhand in een kwaden fmaak gévallen zyn , is my onbekend, dewyl ik thans altoos in 't geheel ;teen Tooneelfpel zie. Oom antwoordt: na dat de Amflerdamjche Schouvjburg, denk ik, het ongeluk had van hem te verliezen. Neen, lieer Oom.' myn vertrek:, noch myn vcrblyf aldaar, heeft niets tot verbeetering of verilimmering te weeg gebragt, ik moeide my, in het :aatfte jaar, nergens meer mede. Maar indien dit waar was , vervolgt hy , had men noch in de laatfte Dagen in de manier van Duim, die zo zeer als eenig Menfcb zich zelf gelyk gebleeven is, groole overeenkomft met die van Corver moeten vinden; en aan den anderen kant tusfchcn Duim en Punt een ondraagiyk onderfcheid. Geen van beiden is waar; en dus dient dat voorwendfel van Corver flechts tot een Sluijer, om zyn zwak te bewimpelen. Ik meen te befpeuren , Heer Oom , dat gy de Tooneelfpeelers, geene dertig of veertig jaaren achter een by aanhoudenheid hebt waargenomen. Daapis geen Acteur of Actrice op Aarde, die in de natuur niet iets heeft, dat hem eigen is, en dat hy nooit zo behendig verbergen kan, of het zal hem wel eens ontflippen. Zo hadt, by voorbeeld de onvergelykelyke Dumesnil , te Parys, eene tournure met de rechterhand, haar alleen eigen , die door fommige aanfehouwers un Dumesnil genaamd wierdt. Wanneer nu een Acteur of Actrice dit eigene bezigt, doet hy gemeennlyk zich zelf door het Charadter, dat hy vertoonen moetj heen fchynen. Duim declameerden zyn vaerzen gemeenlyk, twee aan twee, was eentonig en koel ^ dit was hem eigen. Punt daarentegen was zo eentoonig niet, meer pathetiecq en vol ■vuur; dit was hem eigen , en my dunkt dat dit al een groot onderfcheid tusfehen deeze beiden was. Wat irvy betrof, ik bewandelde, ten dien tyden den middelweg, tusfehen deze beiden, en trachte my zelve» zo veel mooglyk te. verbergen om het charac-  4 63 ■> tel", dat ik vertoonde, te doen zien * en echter kwamen 'er zomtyds eigen natuurlyke geilen voor den dag, die my verrieden. Zoudt gy , Heer Oom, zo gy ons, in dien tvd* met ons driën een Tragedie had zien bewerken, wel eens acht op dit bovenftaande onderfcheidt geilaagen hebben, of zulks wel eens befpeurd hebben ? zo ja, zoudt gy ook in onze manier Van fpeelen groote overeenkomft gevonde hebben. By voorbeeld , Duim eh Punt , hadden in hunne vroegere jaaren , wanneer zy verliefde Prinsfen verbeelden , de gewoonte van de rinkerhand hunner Prinsfesfen, met hunne linkerhand te vatten, en den Rechterarm achter om de lendenen van de Prinfes te leggen, en dit was altyd juift, wanneer zy vryden. Spatzier befpotten dit eens, in een vol gezelfchap , waar ik my bevond, en waarschuwde my, wyl ik het, op de Sociëteit, daar ik fpeelden, navolgden, dit niet te doen, als zynde indecent; dat zulks by Reinmond,m Karei de Stoute of by Golo in' Genoveva wel eens te pasfe kon komen , maar aan AntiochusofSeleucus in Rodogune* of in Eneas by Lavinia, of Afirate by Elize, geerszins pafte en eene oïibetamelyke houding in een Treurfpel was, die het zelve zeer verlaagden, en geenen goeden Treurfpeeler voegde. Ik liet dit op zynen raad na, maar toén ik, in den Jaare 1749, aan den Amfterdamfchen Schouwburg kwam, bemerkte ik, dat Duim deeze actie van verliefdheid, van tyd tot tyd ook naliet; en dat Punt, toen hy weder aan het Tooneel kwam, 'er geen gebruik meer van maakte. Zie daar ons alle drie van e'e'n en het zelfde gebrek geneezen, zonder dat de een van den ander iets in deezen wilt. Waaren wy niet te zaamen in eene en dezelfde manier geweeft, en hadden wy die niet te famen laaten vaaren, en onzen misflag verbeterd? Hebt gy, Heer Oom, die ik denke ten dien tyde wel een bezoeker van den Schouwburg zult geweeft  <; zyn, daar wel eens acht op gegeven? Ik zoude meer Kaaltjes van die natuur kunnen aanhalen om uwe Trcurfpcll ik beken, dat dit de eerfte maal myns le2 vens is, dat ik dezen Tytel aan een Treurfpel hoot geven. Edel Treurfpel * Heer Neef? mooi gevonden ! zo dat zo voort gaat met Tytels aan de Treuffpellen te geeven, kunnen wy, binnen koten tyd* Édele Groot Achtbare, Wel Edele Geftrenge eii Hoog Edele Gebooren Treurfpeien voor den dag zien koomen. Dat zal voor alle Natiën verbazend liaan, ais wy onze eigen vindingen met zulke Tytels op de Schouwburgs Billetten zien pronken. Mundm vult Decipe .- zegt Molière in zynen ingebeelden kieken. Maar, Heer Neef, gy hadt ons ook wel mogen uitleggen, waar die Edelheid van den Heer Mon* zongo in beftaat. Ik bekenne geen kunde genoeg te bezitten, om dat Edele in hem te vinden. Ik hebbe het wel doorleezen; en, in twee reuen, het eens bynaar geheel zien verwonen: maar ik heb het Edele van dat Huk niet kunnen ontdekken. Het kwam my, onder verbetering, voor, dat het plan'van her zelve vry gewrongen was, ea dat de Tooneelflagen, die in het zelve voorkoomen, en waar mede het rykelyk voorzien, ja zelfs overladen is, mede niet minder gezocht, en gewrongen zyn; als mede, dat Zambiza of Monzongo, een buitengemeen fcherp gezigt moet bezitten, dewyl hy, in een bofcli, by nagt* zonder licht, de houding, de gedaante, ja zelfs de vervalle weezens trekken van Meiinde ondekken kan, die zo wel, als hy, ook in 't donker, een goed gezicht fchynt te hebben, dewyl 'er ftaat, dat zy hem fterk aanziet *, Men zou moeten vooronderftellen dat zy Katte oogen hadden. Is dat nu by u, Edel? zovergeef my dan myne onkunde , Heer Neef, éft denk, dat ik tot nu noch niet beter weet. Nu vaart gy verder voort: Dus kan ik mede niet voel begryperi * Dit kemt my wat ftrydig mït de Waarfchynlykheid voor, E  <■ 66 •> boe /n gezonde hars/enen valt, daar hy in 'i algemeen de /lukken van Corneille van het Tooneel verbannen veil, óm dat zy qv.afi niet meer kunnen gefpceld worden; daar by dit dry ft, zeg ik, dat hy evenwel voor Pertharitus, dien de grootfte aanbidders van Corneille den Maaker onwaardig achten, zich zo veel moeite geeft. Wel, Heer Neef, wel, Heer Neef, waar wilt ge heen? WH ik de ftukken van Corneille van het Tooneel verbannen; en, dat quafie, om dat zy niet meer gefpeeld kunnen worden? Wraar zeg ik zulks? en waar uit kunt gy rny dit bewyzen? als gy myne woorden wilt verdraaijen / kunt gy, wanneer ik wit fchryf, wel zwart lezen, doch dit paft, myns oordeels, weinig aan lieden , die voor braaf willen aangezien zyn. En, wat het ftuk van Pertharitus belangt, waar in geef ik my zeiven zo veet moeite om het zelve voor te ftaan ? Doe ik dit, niet te zeggen, dat ik ;er goed in vind, dat een ander niet verftaat, en mooglyk voor flegt houdt? Is dat by U, Heeren, zo eene misdaad? Gy lieden zyt immers geene Inquiziteurs, denk ik? Oom antwoord aan Neef op het voorgaande: Misfhien wel, om dat het, 't minftt van allen zynde, noch juift benevens de ftukken van Racine kan gefpeeld worden. Dit mitfebien is ook al mis, Heer Oom; gy begrypt my niet, of liever, gy wilt my niet begrypen. Wanneer ik zeg, dat een AÖeur met Racine nog even denken kan; maar dat by de denkbeelden van Corneille te blyven wat moeielyker va.or hem is, om dat de denkbeelden van dien groeten Tooneeldigter, thans niet algemeen zyn.- fluit dit dan in , dat ik my verklaar, dat men de ftukken van Corneille in h geheel niet vertoonen kan. Ik vraag een weinig te vooren: Maar kan men die ftukken thans ivet redelyker wyze ten Tooneele voeren? En hier uit gy u Heer Oom, dat ik my verklaar, dat men die ftukken in "het geheel niet vertoonen kan. En Heer Neef zegt, 4at ik ze om die reden van het Tooneel verbannen wik Is  <• tf? •> Is dit by u nu redeneeren, Heeren? of iemands ree^ denen verdraaijen ? dit wil ik wel aan het oordeel van het or.partydig Publicq overlaaten. Neef vervolgt: Oom, ik weet niet waar wy op deeze wyze hand zullen vinden.' Oom antwoordt: wa§ zwarigheid Neef? volgens Abt en Corver heeft onze Na^ tie noch twee honderd, of liever vier honderd, jaaren tyd* Maar eindelyk , indien ons verval zo groot is , dan is deverontwaar diging, die men in het leven van Punt deswegen ontmoet , niet te verre getrokken. Dit zou ik toeftemmen, indien die verontwaardiging, zich op de rechte plaats bepaalde, en niet alleen op de Tooneelliftcn, die 'er dc minfte fchuld aan hebben, ter neder kwam. Neef uit zich hier omtrent ook zo; zeggende: Neen.- maar de- man heeft dit verval aan eene verkeerde oorzaak toegefchreeven. Hy moeft gezegd hebben , deit men te vroeg van Corver afgeweeken was, en dat men noch tot hem moeft wederkeer en. Dat laatfte Neefje, dat laatfte, is weêr woord-verdraaijing: waar haalt gy dat weder, uit myn Werkjen? zo kunnen wy lang zintwiften. Oom antwoordt: Dan zouden de tegenwoordige Amfterdamfche Vrienden, die veelal uit zyne School afkomftig zyn, nog meer vernedering ondergaan hebben. Dat begint een weinig naar koldervverk te gelyken. Op zyn hoogft zyn 'er nog vyf aan'het Amfterdamfehe Tooneel, die uit myne troep of Ichool gekoomen zyn : en waar in ondergaan nu deeze menfehen door my eenige vernedering? waar hebt gy dat in myn Werkjen geleezen? komt gy valfchelyk befchuldU gen, Heer Oom? dat zou zeer kwaadaardig van u zyn. Neef hangt 'er zyn zegel aan, en zegt: My dunkt, zy worden nu van beide partyen al fterk geflingerd. Waar, en op wat wyze flinger ik hen? ï'oei! gy lieden zoekt my valfchelyk verdagt te maken, en door Sophifüfche ftreekë'n in eenen doolhof te verwarren. Oom hervat 'er op, Ik weet niet hoe na zy het verdieE 2 neni  << 62 •> nen. Maar op Corver is dit byzondcr aan te merken, dat hy zo wel zyne Leerlingen als zynen Meefler verzaakt. Zie daar koomen al de Aapjes te gelyk uit de mouw fpringen.' verzaak ik mynen meefler? waar in? Wan'neer ik zeg, dat ik flerker meefler in het Tooneel.fpeelen gehad heb, dan Punt? Wilde gy, dat ik hem genoemd had? Dat durf ik zeer wel doen. Het was wylen de Heer Advocaat Jan Seba Marcus; een kundig menfch in het Tooneelfpeelen en Dichtkunde; die het Griekfch, en Latynfeh Tooneel ze'er welverftondt, en in beide die Taaien vaerzen fchreef, gelyk ook in zyne moedertaal, in welke hy ook wel ervaaren was*; die daar en boven gantfch niet gemakkelyk te voldoen was, en zeer wel iemand aan bet verfland wilt te brengen, op welke wyze men de vaerzen op het Tooneel behandelen moest, maar het zelf niet in praktyk en ten uitvoer kon brengen. Hy was myn halsvriend , aan wiens oordeel ik, gedurende eene tien of twaalf jaarige verkeering, my altyd onderworpen heb. Wy waren Schoolmakkers geweeft. En, wat myne Leerlingen betreft, waar verzaak ik die, en wat bewys brengt gy hier van by? Op zulk eene wyze begint gy eenen boozen Oom te gelyken. Neef vervolgt: Ik had deze aanmerkingen niet gemaakt. Oom, het fpyt me dat het zo laat wordt; anders wenfehte ik noch wat met UEd. te fpreeken over andere Hiflorifche punten, daar Corver den Schryver van misvatting bcfchuldigt. Waarop Oom hem toevoegt: dat zal noch flof tot een frisfehen Avond kunnen geeven.- en dtu eindigen zy hunne derde Zamenpfraak. * By heeft verfcheid\ n goede Vaerzen gemaakt, doch noeit Lts in het licht willen geeven. VIER-  <■ $9 VIERDE ZAMENSPRAAK. Deze vierde Zamenfpraak vangt Neef aan met tegen Oom te zeggen: indien bet Oom behaagde, zouden wy thans den afgebrooken draat wederom' kunnen opvatten. Oom bewilligt hier in, mits dat het de laatfte Avond zy ; want dat die dingen hem wat te veel in het hoofd maaien, en een bejaard man wel wat anders te denken beeft. Waar op hem Neef, om tot een begin te komen, eindelyk zegt: dat de Schryver in het Leven van Punt-veele dingen bezyden de waarheid heeft verhaald. Ik w>cet wie dat zegt, hervat Oom, maar wie bewyft het? de zelfde man die het zegt: antwoordt Neef. Ei! ik geloof e zo in eeltige klcinigheeden , zegt Oom 'er op , als de Vertoonplaats te Rotterdam, buiten de Scbiedamfche of Binnenwegfcbe Poort ; een fout in het jaargetal, gelyk hy ze zelf beeft, als hy verteld dat Punt in het Jaar 1782, dat is na zyn dood, by hem gekoomen is, enz. Een drukfout, Oom.- antwoordt Neef fchielyk , Zeer wel, Neef, gelyk by bet overlyden van Spatzier, zegt Oom. Neef weer: neen dat was onkunde. Oom weder: Fiat onkunde ! Dus ook een vertaling meer of min aan den Schouwburg gekomen, en hier of daar noch iets van ''t zelfde belang. Gyfcïiyntmy wat partydig te zyn, Heer Oom. Gy noemt den misllag door den Schryver begaan, omtrent hetpïaatfen der tent eene kleinigheid, en zoude mynen misflag omtrent het jaargetal, zo gy koft, wel willen vergroten , ik verklaar deezen misflag voor een Drukfout; en wil eenen diergelyken misflag van den Schryver wegens de dood van Spatzier daar gaarne ook voor houden; ik doe hem 'er ook, daar ik op bladz. 172., van myn Werkjen'er van fpreek , geene verwyting van onkunde over: maar zeg alleenlyk: dit is omvaar. En dus komt het my voor, dat e 3 gy>  <• :o > gy., en de Heer Neef veel leeven om niets maakt. Maar wat gy, met die Vertaaling meer of min aan den Schouwburg gekomen, beoogt, verklaar ik niet te w eeTen. Gy hadt die Vertaaling meer of min moeten noemen, want ik weet niet beter, of ik ben daaromtrent zeer naauwkeurig geweeft. Voorts vervolgt Oom : Maar wat Punt betreft, of het algemeen beloop der zaaken van den Schouwburg in zynen tyd; dan Weet ik niet dat hy iets bewyjl. Neef zegt: Oom, hy bcwyfl buiten tegenfpraak, alles, waar in by u-cgens Punt van den Schryver verfcbilt. Oom zegt: hoe zo, Neef? is me dat zo mal ontfehooten? Neef weder, Vaft. Niemand beeft Puitt beter gekend dan hy. Oom weder : Dat zegt hy, 't is waar, maar vjie bewyjl dat? Neef weder: Moet men dit niet op ZJn ivoor d geloovcn ?Dan hebben we gedaan ,Neef; zegt Oom. Laaten wy nu maar van wat anders praaien. Heb je de zondfche Lyjl ook gezien? Neef aarzelt, en zegt: neem het my niet kwalyk Oom; ik zie wel dat ik mis heb. 't Is aardig, zo dra Oom den fchyn maakt van moedelyk te worden, valt Neef ftrak "door de mande, en bekent, dat hy mis heeft. Hier uit zou nnen kunnen vermoeden, of Oom en Neef niet wel een en dezelfde perfoon mogt zyn, en of Oom den koekoek niet flagt, die zich zeiven gedurig antwoord geeft. Neef vervolgt: maar het heeft toch een zekere maat van waarfchynlykheid Oom antwoordt: dat zou het hebben, indien men reden had te denken dat hy zich zeiven kende. Een krachtig argument regens de Sociniaanen, Heer Oom! kent gy u zeiven? dan mag men u eenen tweede Socrates noemen. Ik voor my ben tot noch toe zo gelukkig niet. Zou deze kennis van my zelvcn nu dienen , om u in uw geloof, wegens het hier bovengemelde, te verfterken; dan vrees ik, dat zulks noch wel eene ruime poos duuren zal. Ondertusfchen verfterkt het my, hoe langs hoe meer , Ia myn gevoelen, dat gy een Sophift moet zyn. Neef  <■ 7i ■> Neef vervolgt: Dat moeft men onderftcllcn, zo tang bet tegendeel niet gebleeken waare. Ei lieve', antwoordt Oom, dat cnderftel ik zo ligt niet; en ik meen dat wy vtrfcheiden [taaltjes onder bet oog gehad hebben, die tecgen zulk eene onderftelling aanloopcn. Neef zegt: ten minften zal by Punt beter gekend hebben, dan de Schryver van Punts leven, 't Kan zyn.- zegt Oom. Neef weder: By voorbeeld; de Schryver heeft niet ge-weeten dat Punt, zo dikwyls als hy op bet Tooneel zou gaan, zyn water moeft maaken. 't Kan zyn, zegt Oom. Neef weder: Dat Punt, als hy een ligt koortsje bad, zetrfchielyk ylde. Oom al weder : 'f Kan zyn. Neef al voorts: Dat Punt om de koftwinning, en niet uit kunft-liefde, ten tweedemaale zich op den Schouwburg heeft begeeven. Oom alweer: 't Kan zyn, cn dat is recht jammer. Ja ik hebbe, in myn Werkjen, over 'sMans toeftand ten dien tyde naar waarneid gefprooken, en hy zou uit kimft-liefde niet weder aan het Tooneel gekoomen zyn. Het beftuur was hem daar in het geheel niet nar.r flen zin» Trouwens ons geen van allen; niemand uitgezonderd. Neef verder: Dat Punt, om een fraaien helm te hebben, dien van Corver tot model genomen heeft. Hier op antwoordt Oom: 't Word erger, Neef; ik beken bet. Dit was in Punt een trek van zedigheid zonder weergaê. Neen, je hebt gelyk; zyn Schryver moeft dit vooraf geboekt hebben. Ik kan dezen trek van zedigheid heid zonder weergaê, in Punt hier niet ondekken. Wy kenden van weerskanten onzen toeftel, als Pluimen, Juweelen , Zydgeweer, Gespen, enz. zeer dikwils aan eikanderen, Waren dit alle dan trekken van zedigheid zonder weergaê? Ik bcfchuldig den Schryver immers niet, dat hy dit moeft geboekt hebben, maar haal het alleenlyk aan, daar ik verhaal, hoe het zich in alles toegedraagen heeft, toen Punt ten tweede maal weder aan den Schouwburg kwam, E 4 Neef  << 72 •> . Neef vaart voort: Dm 'er in & vorxrtge Eeuw ten menfch geweeft is, daar Punt volmaakt op geleek. Oom antwoordt: Je hebt gelyk, Neef. Weg met 'dien zotten Schryver! ftaat men in eene levensbefchryving zulke dingen over: weg met hem. Nu begint het met Oom en INeer m het gekken te loopen. Ik vraagal weder, waar in ik den Schryver verplichten wil, dat hy dit moeft geweeten hebben? .Neef al voort: Dat Punt . . . Hou maar op, zegt Uom, ik wil van zyn Schryver niets meer hooren. Neef: Dat hy, van eene aandoenlyke rol binnen komende, die gevoeligheid niet bezat. Oom: Hou maar op, z«t ik ■ 4at malle Scbryvenje: Corver heeft gelyk,- hy kwam wel tens binnen met de traanen in de oogen; maar hy wasniet fchreiachtig van aart.- loop, loop , dat Scbryvertje js een lomperd, i )at s een iteek m,i, , ^'"i"™**0 • r ^ <-ei1 ueC!v met een Da^ge zege Gnato, tegen kapitein Thrazo by Terentius ■ masr MM mCt Tu-flimm Oom! daar hebt ge me beet! ornaat ik, oP b.adz. W*?my* ZeS' dat ik by de tien Jaaren, maaft sMans zyde, het Tooneel betreedei, maar het geen de Schryver van Punt ter nedcrftelt, nimmer van hem gezien heb.- dat ik hem wel eens ontroerd en met de traaSjen m de oogen heb zien binnen koomen, het °ecn onze Tooneelfpeelers meefl allen wel eens is overgekomen en Jager: dat Punt zo fchreiacblig van aart niet was ■ «rebruikt gy deeze myne woorden, even aelyk een apotheker, zyne medicyn potten, uit ieder welke hy wat neemt, waar van hy een recept te zaamenJelt, Gy, myn Heer, handelt even eens, gy neemt hier wat en daar wat, uit myn Werkjen, efcontÏÏ fteert het tegens een, latende, het geen voor f gelyk het Publiecq aan te toonen, dat ik my zei ven tegenfnreek, Wfl £7, het geen de Schryver zeg'" v-'-.l , - •' ■ )«  <• 73 in de befte vouwen tracht te plooien. Maar du {$ by niy Sophiftery *! Neef vervol >t: dat Punt en Corver dikivyls met Spaanfcbe vliegen in den nek gefpeeld hebben. Oom daar op: Waarentïg.- dat heeft hy ook niet gewecten! 't Is een botmuil! Neef weder: Neen, maar uit zulke trekken had men kunnen zien 'dat de Schryver kundig ■was. Oom weder: Juift, Neef; dat is hetfyne van een levensbefchryving'. Neef weer: Niet om eene enkele trek, maar als men zo veel zaaken overlaat. Oom weer: Je hebt gelyk, het roert kant noch wal. Wel, Oom en Neef.^ moeft de Schryver die alles geweten hebben? En wil ik zulks van hem? Gv lieeen kunt ver zien! Oom vervolgt: Apropos de Zonclfcbe Lyft,. weetje ook of Schipper Dirk Alberts al gepasfeerd is. Ha! daar koi dj de grootfte Aap voor den dag! nu zu len we Oom in zyn volle kracht zien! Neef antwoordt: Een ivcinigje geduld: ik héb noch heele andere pylen op myn. koker. Cm: Hy bad een goeden wind; maar 't is inde eerfte dagen wat ftil geweeft. Neef zegt: Over de karakters van de overige Acleurs en Aft rif es. Oom weder: Hy is wat traag, en zo by.geen bekwamer Stuurman had, dan hy zelf is .... Maar Neef, hoe kmt gy Oom zo ïaftig vallen ? Ziet. gy niet, dat Oom zich, hoe lam; s hoe meer, wegens uwe vraagen over my begint te verontwaardigen. En dat boven dien, zyne mercentile geeft de winftcn reeds berekent, die Schipper Dirk Alberts, by zyn retour uit de Zond, hem ftaat aan te brengen ? Ziet gy zyne oooen niet ontvonken? cn zyn ganlche aanfebyn glimmen? En wordt \ * Daar cn boven> l«oii wy dit ftuk eens ter dege inzien' Is •cr met een hemels breed onderlcheid tusfehen wel eens, dat is . nu en dan, ontroerd en met de traanen in de oogen binnen te komen, cn tusfehen meenigmaalcn, na de uitvoering van een aandoenlyke Rol achter de febérmen komende, eene geruisen tyd nod,g te beblen, eer men meejier U van z&e traanen? Dat het Publiecq oordeclc , of dit verregaande lompheid, of gvet* gegeven kvvaadaartigheid in Ooei zy. . & 5  <■ 74, ■> wordt my, door dit zyn zeggen, niet tevens beleend gemaakt, dat ik met een voornaam koopman te doen heb, die Neef in alles overtuigt, en het my dus niet misllaan zou, een weinig Refpeftum perfbnarum te betoonen? Geef den man doch de Zondfche lyft! Hy zou 'er een ongemak van kunnen krygen, zo gy hem langer liet wagten. Neef volhardt, en zegt: Raillerie aport, Ooml ik bid u, laaten wy onze zaaken vervolgen; ik verzoek bet emftig; om, indien hctmogelyk is, door Uvje aanmerkingen wat wyzer te worden. Oom bedaart op dit ernftig verzoek; en zegt: Welnu dan , die overige Acteurs en Actrices, daar by van /preekt. En daar by niet van /preekt. antwoordt Neef daar op : Hoe! zegt Oom , daar hy nietvan /preekt ? daar beeft hy ten minften geene onwaarheeden van verhaald. Maar voor eerfl, hervat Neef, ds gedachtenis v[an Juffr. van Tongeren, word verongclykt, om dat hy van Juffr. de Bruin, of Juffr. Punt fpreekende, baar met ftilzwygen voorby gaat. Dat zie ik niet, antwoordt Oom. Hy verraad 'er zyne onkunde door. zegt Neef. Dat zie ik noch minder, antwoordt Oom, Dan ziet gy niets, zou Corver zeggen, hervat Neef weer. Waar op Oom uitbarft: dan zou ik zeggen, dat hy door ten Microscoop zag. Zacht! Oom, zacht! maak u niet moeijelyk! denk, dat men door een Microscoop de fynfte deelen van iets, beter, dan met het bloote oog ontdekken kan; en gevolglyk, kan ik door een Mi" troscoop wel helder en goed gezien hebben. '/ Hoofdzaaklyke, gaat Oom voort: dat de Schryver van Anna Maria de Bruin zegt, is waar, of kan ten hoogften uit verfchil van fmaak in twyffel getrokken worden: Spreek Ik hier tegen Oom? Met Juffr. van Tongeren had by niets te doen, om dat by niet de Hiftory van den Schouwburg, maar van Punt fchreif. Vond hy goed by wyze van uitweiding een flap of twee Verder te gaan, dat fond hem vry, maar 't was geen verplichting. Oom, zegt Neet: gy moeft het niet bewimpelen- Hy fpreekt niet eens van JLma-  <■ 75 •> Emanuel Rehyn, die in Ooftindien dood geflooken is. "t Was onkunde. Oom heeft immer zo dadelyk gezegd: Hy was dit immer niet verplicht. Ergo verhoogde of verneederde de Schryver wien hy goed vondt: hy heeft van zo veele gezweegen, daar ik niet eens van gerept heb ; als, by voorbeeld, myne overledene Huisvrouw Anna van Hattum, eene tydgenote van de Juffrouwen Ghyben en Bouhon; en van vroegere tyden, Cornelis Trooft, excellent Adteur in de galante Rollen; de oude Duim; Le Febre, Robbert Hennebo, de oude de Bruin, Kroon en zyn Vrouw, Criltiaan Robyn, en meer andere, die my nu zoo niet in willen fchieten. Of dit nu door den Schryver uit onkunde, of al willens gefchied zy, kan ik niet zeggen: maar is het niet genoeg, als Oom 'er hem verlof toe geeft, dan is 't immers afgedaan? Hr vraagd u immers aanftonds wegens Robyn: Hoe is hy doodgeftoken, Neef? in duel, of verraderlyk ? by wat gelegenheid? en gy antwoordt: Dat weet ik niet; dat gaaf Corver voorby. Oom vraagt weder: Verraadt hy dan ook zyne onkunde niet ? Gy weder: Maar wat doet 'er dat toe? eo Oom daar op: Het een doet juift zo veel als "t ander. Zie daar; is dit niet alles zeer beflisfend? wat valt hier op te zeggen. Ik was verplicht te weten, op wat wyze, en by welke gelegenheid Robyn in Ooftindien doodgeftooken is: krachtige argumenten! Neef vaart voort: Niet minder vergif hy zich met de Afteurs in het Komiek. Hy fpreekt niet van de Ridder. Oom ziegt : Dat mogt hy wel gedaan 'hebben. Maar mogelyk heeft hy noch al'zyne redenen gehad. De Ridder was beroemd: maar my heugt noch wel dat hy zelden meefler was van zyn rol, en zich des ook weinig kreunde. Hy floeg'er dan gemeenlyk in om, als malle Jan onder de hoenders ; en dit voldeed. Dus kan hy wel een groot Komiek geweeft zyn; maarzovjatin een anderen zin, dan de Schryver het brgrypen zou. Heer Oom, ik moet ü hier zeggen, dat uw geheugen u parten fpeeltj fchryft gy dit, ont den  # 7 ö •> den Schryver te behaagen ? of om de gehoudenis van dë Ridder te bezwalken ? Was deze man zelden meefler van zyn rol? Van allen die aan het Töoneei waren, was niemand vafler dan hy. Hy kende gemeenlyk de rol van de party tegen over'welke hy fpeelde, zo wel als zyn eigene. Zulk eene onwaarheid had ik van Oom in 't geheel niet verwacht. Foei! fchaafiï u, Heer Oom, dat gy den Heer Neef zo voorliegt *. Nu verder zegt Neef: Ja maar de Schryver hopt weer hoog met van Hattem. Oom zegt: Wel nu, die fpeelde zo kwaad niet. Neef weder: 'Dat wil Corver ook niet zeggen. Oom vraagt: Wat wil hy dan zeggen? .Neef weder: Dat hy in het ondekt geheim der Tuiniersknecht uitmuntend fpeelde. Oom: Maar..-? Neef: Dat hy vry veel theorie bezat. Oom: Maar...? Neef: Dat Corver, fchoon by zynen overteedene Vrouivs Vader was . . . Oom: Den Schryver overal wil tegenfprecken, nietwaar? Ja wel, Oom; gy zoudt het wegens van Hattum met Punt, niet eens geweeft zyn. Deeze hieldt hem voor de ilegtften Speeler van onze geheele troup, en zou dus den Scnry- * De Ridder was een zeer goed komiek, en wyl wy hier over hem fpreken, kan ik niet nalaaten den lezer mede te deelen wal het fpeellc.on van dezen man geweeft is. Den 7 September 1731 won by by't Spel ƒ 1 - 10 - q> 1732 verhoogd - - - i - 15 - o 1733 ■ ' " '* " " - 2 " 5 " o 1734 2 - 13 - o 1735 3-0-0 «737 3- 5-c 1739 3-15-0 1742 4-0-0 Hy is in 't Jaar 1745 overleden. Zie daar wat zyn Traktement geweeft zy. Men geeft thans aan zulken, die in ^sMans fchadirw niet zouden mogen liaan, vry wat meer.  Schryver u bier omtrent fterk tegen geweeft zynl Ik heb de waarheid 'er van gefchreeven. Neef vervolgt: Maar, Oom; Spatzier heeft ook niet meeft uitgemunt in die karakters, daar de Schryver hem hoogft in roemt, hy had andere triomphen. Oom: Zo veel tt beeter. Neef: Nochflimmer. Ny noemt Spatzier, die immers een Amfterdammer, en geen Bredanaar was t een Abderiet. Ha! ha! zo veel weet hy 'er van. Oom bekent dit, en na aan Neef gevraagd te hebben , of hy Abdera wel op de kaart zou kunnen vinden? onderricht hy hem, dat de Filofoof Democriet te Abdera gewoond heeft, dat, wanneer men iemand een Geeftigcn Abderiet noemt, men hem dan vergelykt by dien euden Vriend. Dat Weijerman de Bredanaars Abderitten noemt, als gepafte voorwerpen voor zyne fchimpzucht; maar dat hy zelf in den tegen overgsftclden zin niets liever dan voor een Abderiet vjilde pasfeeren. Ik heb Campo Weijerman niet in perzoon gekend ; en veel minder nog weet ik zyn gedachten. Oom fchynt hier In geleerder dan ik. Ik wenfch hem 'er mooi weer mede, maar het is weer veel leeven om niets. Neef vaart voort: Ik zal naderhand voorzigtiger zyn. Maar hy heeft ook van Krinsje niet gefprooken. Oom: Wie, zegje? Neef: Krinsje. Oom: Krinsje . . . ? 6 Ja! 'k loof dat ik hem gekend heb: die kon fnaakelyk lachen, dunkt me; maar dat was ook zyn triomf. Ja: 't is waar, Oom, hy lachte vry wel.- en ik zeg immers niet, dat hy een groot Acteur was. Neef vervolgt.- De Schryver was dood onkundig; by voorbeeld Smitje? Oom zegt: Wel nu, Smitje: daar heeft hy immers- wel van gefproken. Neef: Ja, maar heeft Oom het niet opgemerkt ? hoe fpelde Schmit zyn naam ; S. c. h. . . . Oom: Waarachtig, Jongen', dat's getroffen. De homp er t, zegt Smit, op zyn plat Hollandfch. Neen, dat is de lompfte fout, die men kan begaan. Wie weet  % <• 78 '> cm* of uit die fpetling noch niet kan berekend worden dat hy afkomftig was, van hoogen DuAtfchen bloede? Zonder berekening van die fpelling kan men wel bewaarheden , dat hy van hoogen Duitjehen bloede was: zyn Vader was een Hoogduitfcher. Oom wat zyt gy toch een fyn kritiek. Neef vervolgt: En zo ixy Corver noch verder volgen. Oom zegt: Neen, 't hoeft niet • de Schryver is een kwaft. Smit voor Scbmidt .hou op, zeg ik ; 't is tyd en meer dan tyd! Neef: voorzigtig, Oom! indien ik het wel heb, ftaan die woorden in dat malle ftuk van Egmond en Hoorn;. Dat's geraden , Neef. Davila zegt het in den Bloedraat. Woudt gy, of Oom ook eene poft in zoodanigen raad be'kleeden, om het ntft eens om te roeren, zo ah op dien regel volgt. Heb dank Neef,zegt Oom 'er op, 't Is goed dat het maar onder ons gebeurt. Ik meende dat ze in het heerlyk ftuk van Don Louis de Vergas ftonden. Dat's 'er wcêr eentje, Oom; een iteek met een Dagge.' Dit ftuk heeft, zo 't my voorkomt, uwe goedkeuring niet; 't is van den voorgaanden tyd, en moet, even als de Gedwongen Vriend; de Voorzigtige Dolheid, de Tirannige Liefde, en meer andere van dien tyd, die in hunne foort zear goede ftukken zyn, en die, als ze door de Tooneelfpeelers wel uitgevoerd worden, behaagen moeten, van het Tooneel gebannen. Ik zeg in hunne foort, Heer Oom! want het zyn meelt Spaanfche ftukken. De Tirannige Liefde is echter uit het Franfch, en is zagt zogoed als de Belegering van Barcelona, die thans op het Franfch Tooneel over al wel ontfangen wordt, fchoon het ook een ftuk van de voorgaande Eeuw is. Neef vervolgt: Ik verzoek noch wat geduld. Van. "Brinkman hebben wy gefprooken.- maar om tot de Actrices weder te keeren. De beide Juffrouwen Maas en Bor. Oom zegt: Van de eerfte hebben wy al vroeg gefproken. My dunkt, dis maakte, toen zy van de Pedeftal viel, dronken  <• 79 > lm of niet, at vry wel de gedaante van een verhevellng, of verf Hetende fter. Armhartige kritiek, Heer Ooml Moet dit voor mauvaife plaifanterie doorgaan ? of niet? Nu verder, Neef zegt: Juffrouw Bor. . . . Oom: Daar wil hy immers geen vafte flar van maaken. Neef: Ook geen virheveling Oom: Wel nu, dan beeft de Schryver baar wat; te hoog gepreezen- ja, Oom; ik houde het nog {taande, dat ze niet alleen flecht,_maar vervloekt Hecht fpeelde: en, wi;t gy een Haakje van bewys? Zie hier 'er een naar waarheid befchreeven! In den Jaaren 1750, op den 19 Maart des morgens, probeerden wy Privaatonder ons,op verzoekvan N. W. op denHooff, Tinton de Menfchenhater welk ftuk hy vertaald, had, en dat des Maandags daar aan , voor het eerft, ftond gefpeeld te worden. Juffr. Bor, die in hetzelve de Rol van Eucharis fpeelen moeft, zat, terwyl de anderen hunnen rollen probeerden, op een Tooneehtafel, die met een Tapyt bedekt was, en voor op het Tooneel ftondt. Ik, daar toevallig , voor by pasfeerende, wenfchte luar een goeden morgen, vroeg naar haaren welftand, en raakte met haar wegens het ftuk, dac wy probeerden , aan het praaten. Zy betuigde my, by die gelegenheid, dat de Rol van Eucharis haar niet aanftondt; want, dat in het ftuk • noch in de rol geen pit zat; dat het ftuk van Po'lyxena, waar in zy des Saturdags de rol van dien naam voor het eerft ftond te. maaken, wat anders te zeggen was, dat daar eerft regt pit in zat, en dat zy ook niet gekoomen was, om in Blyfpeelen te fpeelen t maar dit nu ten gevalle van de Hr. op den Hooft deed, die haar zulks verzogt hadt. Ik kon my naauwlyk, bedwingen van glimlachen, brak onze redenering af, en begaf my aan 't rcpeteeren. Maar, des Saturdags, begaf ik my naar den Staanplaats, om het ftuk van Poïyxena, wyl ik 'er niets in te doen had, 'te zien fpeelen. Ik zag het: maar kon, waC aandagt & 3a.nwead.en. raogte, onze gemelde Tooneel-  <• So -> Iifte het pit, waar van zy zoo hoog opgegeeven hadt" niet voor den dag zien brengen; maar een meenigte Contre fens, door haar dien avond voortgebragt, deden my.zeer wynig opinie van haar talents hebben. Zy voer echter voort, met eerfte rollen te fpeelen, en men wilde haar met geweld, eene eerfte Actrice maaken. Zy hadt een goed poftuur? aan h wel zeggen fcheen men zich niet te kreunen. Toen wv He gepasleerde Kerstyd te vooren Gysbrecbt van Amfel vertoond bedden, had Juffr. Bor op haare beurt ook Badeloch 'gemaakt Dit was boos, ja a'lerbooft, en niet wel om aan te zien geweeft. Zy maakte bewegingen , met handen en lichaam, nooit zo gezien, maar in het laatfte • Bedryf, daar Gysbrecht haar tot vlugten aanmaant, antwoordt Badeloch: Helaas, wat gaat my aan? wat komt my weder over ? W%ar zent ge my, myn Lief, Perfyn den grooten Roover i Uw' Vyand in den mont, die op ons vlamt cn loert., Uit Zwaanenburg. daar hy desgraavcn vlagge voert? Dit wierdt door haar op. de volgende wyze uitge* fprooken : He ■ wat my wat my oover? laas gaat aan? komt weder Waar gy myn Perfyn groote zend my Lief, den Roover. Uw in mont, op Vlagge voert. Vyand ■ den die ons Uit daar des graaven Vlaggenburg, hy Vlagge Voert. Ik flopte myn zakdoek in den mont, om niet luidkeels in lachen uit te barften, Duim die den Gysbrecht maakte, zag ik, dat moeiten hadt zich te be- dwfn*  4 8i ■> dwingen; hy keerde zich om; eenigen in de Bak Ilaaken de hoofden by elkander, maar voor de reft pasfeerden het by het overige publiecq, als ofmcn liet mét eens gehoord of verftaan hadt. * Wat dunkt u van zulk een ftaaltjen , Heer Oom ? f Was dit nü verheevelingcn of vafte ftarren werk ? Ik denk, geen van beiden. Nu verder; Neef zegt: 'hy verraad hier wederom zyne bnkünde, doodelyke onkunde. Ei! laat hooren. Zegt Oom. Hy plaat ft die Dames niet in het rechte tydperk. Antwoord Neef. Oom zegt: daar is een kleine fprong in,dunkt me. Doch vJat zoudt gy zeggen, indien hy, volgens de begeerte van Corver, in noch laater tyden, Fokke met zyne peperhuisjes befchrevcn had? Dit's te gezocht, Oom. Ik heb immers geen Rechtbank gèfpannen, waar voor ik de Acteurs en Actrices, als in een Ring, de Revue heb laaten pasfeeren ? En dit niet doende, heb ik van de vroegtydiger Acteurs gefproken / na dat zy my voorgekomen'zyn, zonder hun tydperk in acht te neemen. Neef vervolgt: Dan hadt ik fchoon fpel. Maar wat dunkt UE. van die onnozele uitroeping, Helaas! dc onnozelheid is nergens veilig. Oom antwoordt; Kobus! maak niet dat je myne achting verliejl. Zou jy dan willen dat hy gezeid had: De onnozelheid is nergens minder veilig? of ft geennog erger was, de onnozelheid is nergens minder té vinden? My dunkt dal ten ruftend Tooneelfpeeler zich vjel driemaal mogt bedacht hebben, eer hy op' deeze wyze zyn eigen beroep een vlek aanwreef. Ei! Dunkt udat, Heer Oom? Wryfthet misbruik van eene zaak, het goede van die zaak een vlek aan? Is het een vlek voor 'sLands Uni- ver- . * Men vind w3I publicckeh die eenen Tooneellift of Tooneelïtsfe, o,n mindere corzaaken het vchfter zouden uitwerpen; voar het ininft op het ocg:nb!ik het Tooneel doen ruimen. t Zy \crkrccg aiifl*r wis hier door den raam va» de.vltóc» vóiiitïf, X  <• 82 ■> verfiteiten, dat de een zyn zoon tot in 't gebeente bevorven van daar t'huis krygt; een tweede dood, den kop ingeflangen; een derde met een heel ander aangezigt, dan waarmede hy uit zyn Ouders huls gegaan is; weer een ander half mal, en ja zelfs volflaagen gek, enz. enz. enz.! En zou een Profesfor, door zulk.» te zeggen, de Akademie een vlek aanwryven ? Ik kan zulks niet vinden, Heer Oom. Het beroep Van Tooneelfpeeler wordt door dit myn zeggen even min onteerd. Ik zou al een meenigte llegte gevalletjes op kunnen leeveren, doch ook wel brave Exém^ pelen, daar tegen over kunnen zetten. Het tooneel is, zo wel als de Academie, een gladde baan; maar die buiten dat niet deugen wil, kan buiten het tooneel ook wél op een dwaalweg koomen. Neef zegt: Oom! pardonneer me; 'k bad bet van dien kant niet in" gezien. Zie daar, Neef is al weder overtuigd! wat begeer je meer Oom? Maar, vervolgt hy, taaten wy tot Juffr. Gyben en van Tbil overgaan. Oom: Jongtn, je maakt bet. me laftig met al die beuzelingen. Neef'. Juffrouw van Thlt-is eerft na de dood van Juffrouw Gyben wederom op bet Tooneel gekomen.- boe zou ze dan baar mededinger es kunnen geweeft zyn} Knoopen in een bies! baar^ mededinger es in Uwe en myne achting.; en by alle Liefhebbers, dien 't noch zeer wel heugde wat Juffr. Gyben geweeft was. Geeft Oom tenantwoord. Ziedaar, Neef, dat's je weèr de mond gefnoerd; zo maar in een oogenblik! wat heb je 'er tegen? Neef: Zo kan men alles plooi jen. Oom: Zo kan het kleinfte hondje U in de hielen bytcn.- Alwéér raak ! zo maar zonder bedenken flopt hy u den mond, met het oude vignet van nil volentibus arduum 'er voor te plakken, 't Is zo maar flag op flag.' Die Oom is een vaardige en fferke knevel ! Indien de Heer Coruer, vervolgt hy, eens goedvond my te vertellen, dat, na het ovtrlyden van de oude Kofters D&htcr uit de Wft er Kerk, niemand hier te lande van de  <• «3 •> de Garflenbrooden gegeeten had, danhy M 2o« ffl{! a//, nederigheid antwoorden :Gy mpWf «• rny« .JLfe fcy «„oemd ^n. Zie daar, Heer Neef, wat iSfnffër van Oom begeeren:rfchoon rk u beuneren moet, dat het voor my wat diepzinnig is, zo is he^XeVal vat je wilt. Neef fehynt een weinig ve zef en £*t: Ik hoop niet dat ik ü verjloord heb? M^Oomlelt Lm geruft, zeggendejgg* W, Wf» Je hebt my vermaakt. Ik verbee^ ^ hier Oom te zien, gezeten in een leunftoel aan tafel in een japon, de hand aan Neef vnendelvk toereikende, en met het hoofd een weinig over de rechter fchouder, Neef vriendelyk aanziende die zekerlvk van zyn üoel opgerezen is, toen hy zeide, Ik hoop niet dat ik u verjloord heb, ik verbeet my dien Nerf te zien die nu, oP het vriendelyk gezicht van Oom, zyn hand met de beide handen grypt; die kuft, of voor het minft met zyn voorhooft drukt; Sch laag buigende, in eenen goeden fond met de beenenTen op eenen afftand van Oom, die alle verwarring van hun beider Ideederen belet, ter wyl zyn hoed op de tafel legt: en dat, met zulks een Iheatraal Tafreel deeze geëerde Saamenfpraaken een einde neemen. ^T . . , . Zie daar, Heeren Oom en Neef, iets voor u beiden De eerfte en vierde Samenlpraak, hebben, m myn oo», zeer veel overeenkomft met een hoop ftringendë vlooijen, van welke, als men de eene tracht te grypen, dan andere weer weg fpnngt, en in *t wild huppelt. Maar, Heeren , het zy dan dat gy een ot twee perzoonen moogt zyn; ik verzoek u, zo het eens weder mogt koomen te gebeuren, dat Uheden de lult bekroop van my in gefchrift aan te taften, dat gy u verwaardigt uwen naam of naamen onder uw gelchnffr te ftcllen. Ik verberg den mynen immers met: doet F a ook  <• s4 ■> pok zo, op dat ik weeten mooge, met wien ik te doen hebbe. Eenen naamloozen Schryver, ftei ik gelyk met eenen roover, die met een masqué voor iiet gezicht, op de groote wegen, met hefpi'ftool ia de vuilt, u de beurs of het leeven afeifcht. Nu noch iéts voor den Heer'Neef! myn Heer de party die gjr voor my in deeze Samenfprafkeij Ichynt te trekken, eifcht myne erkentenis- ik kan dus met nalaaten, een klein gevalletje, aan u ter na? volgmg voor te Hellen. My is verhaald, nu eene gcruimen tyd «releeden, dat, voor een reeks van jaaren, in eene zeekere Stad' onzer Frovintie, een jong Heer in een aanzienlek colegie, als medelid, aangefteld wierd. Zyn Oom, een man van jaaren, en een medelid van het gemelde colegie, fprak na deze aanftelling, onder vier oogen iieni aldus, of in dezer voege aan. Neef, gy zyt nu ïri uwe jonge jaaren tot deeze aanzienlyke poft verhoeven; een poft, waar in ik verEheidene jaaren myns levens_ heb doorgebragt. Gy kunt hier lichtelyk uit befluiten , dat ik meerder ondervinding, yin liet geen tot deze poü vereifcht wordt, bezit0, dan gy, die eerft daar inkyken komt. Wilt gy nu wel doen, zo volg üw's Ooms raad, en wees niet te voorbaarig in het geeven van uwe advizen, als u die afgevraagd Worden; maar houd u geftadig aan het myne'. Gy hebt dus niet anders te antwoorden, wanneer men u uwe ftem vraagt, als wy by den anderen in het colegie te Samen koomen, als, 'ik hou my aan ast advies, van myn Oom.. Neef bedankte Oom, voor zynen getrouwen raad; cn wanneer het colegie by den anderen vergadert was, en hem zyn advies afgevraagd werdt, antwoordde hy altyd zeer ftatig, ik''hm my aan het advies van myn Oom. Hy hield dit voetfpoor. eenen geruimen tyd; wanneer het gebeurde, dat zyn Oom, door het een of ander toeval belet zynde.  <■ $5 ■> niet in de vergadering verfcheen, en men dus buiten' hem delibereeren moeft. Wanneer de Voorzitter nu aan Neef kwam, om zyn advies af te vraagen, antwoordde deze weder even ftatig, naar gewoonte: ik hou my aan het advies van myn Oom. De Voorzitter keek verwonderd, en zei: Myn Heer, uw Oom is hier immers niet tegenwoordig; hoe kunt gy u dan aan zyn advies houden? Dat is het zelfde antwoordde de Neef; ik hou my echter aan het advies van myn Oom. De overige Leden, daar tegenwoordig, zagen op elkander, en trachtten Neef aan het veritand te brengen, dat zyn Oom, daar niet tegenwoordig zynde, immers gten advies gcgeeven hadt: maar het hielp al niet; Neef, bleef by zyn gevoelen heruiten, en, wat men hem voormeldt, zyn ant\yoord was en bleef: ik hou my aan het advies van myn Oom.. De Leeden keeken elkander aan, glimlachten, en men let het? advies pasfeeren. Volg dit voorbeeld, Heer Neef.' want daar gy, in uwe Samenlpraaken, akyd' door Ooms drangrede-* nën overwonnen zyt, kan ik u geen heilzamer voorfchrift geeven, dan dat van deezen Heer Neef. Zegd ook maar, wanneer men u in de Bak, of Loge, of in de Coffykamer, uw gevoelen over een ftuk of deszelfs uitvoering afvraagd, ik hou my aan het advies van myn Oom, het zy die in den Schouwburg tegenwoordig is', of niet. Dit is de kortfte weg, dien gy i*» 3aan kunt. Intusfchen blyfik met achting Heer. Oom en LIeër Neef! Uw Onderdanige Dienaar M. C O r V e r; ' Ruftend Tocxneelfpeeler:  Ingeflaope Drukfeilen gelieven ie Leczer is verbeetercn.